Toelichting - Gemeente West Maas en Waal
Ruimtelijke onderbouwing in het kader van artikel 2.12 WABO
woning Waalbandijk, gemeente West Maas en Waal
HSRO Stedenbouw en Ruimtelijke Ontwikkeling BV i.o.v. familie van Hulst-Sibrandi
Plangebied
Figuur 1 Topografische kaart
Ruimtelijke onderbouwing woning Waalbandijk
Versie: 12 februari 2012
Afdrukformaat: A4
Status: Ruimtelijke onderbouwing vastgesteld
HSRO Stedenbouw en Ruimtelijke Ontwikkeling BV
In opdracht van: familie van Hulst-Sibrandi
– 2 –
Plangeschiedenis
Ruimtelijke onderbouwing woning Waalbandijk
NL.IMRO.0668.AFWBOVWaalbandijk-VA01
2006
2008
2009
27-10-2006 Aanvraag vrijstelling ex artikel 19, lid 2 WRO
Toetsing Beleidsnota Kleinschalige woningbouw 2006
08-04-2008 Positief stedenbouwkundig advies
07-08-2008 Positief volkshuisvestelijk advies
24-12-2008 Positief advies tav. Beleidsnota Kleinschalige Woningbouw 2006
en aanvraag voldoet aan redelijke eisen van welstand
05-02-2009 Principemedewerking gemeente onder voorwaarden van deugdelijke
onderbouwing
December 2009 Indienen onderbouwing ten behoeve van vrijstellingsaanvraag ex
artikel 19, lid 2 WRO
2010
2011
11-03-2010 Watertoets akkoord bevonden door waterschap Rivierenland
16-06-2010 Definitief ontwerp goedgekeurd door welstand
06-08-2010 Vrijstellingsbesluit op grond van artikel 19 w.r.o.lid 2
12-08-2010 Ter inzage legging gedurende 6 weken
22-03-2011 Vrijstelling op grond van artikel 19 lid 2 WRO
2012
09-02-2012 Verschuiving bijgebouw goedgekeurd door welstand
– 3 –
Plangebied
Plangebied
Figuur 2 Luchtfoto’s plangebied en omgeving (bron:Google Earth)
– 4 –
Inhoud
1. Inleiding 7
1.1. Inleiding 7
1.2. Locatie en bestaand gebruik 7
1.3. Vigerend Bestemmingsplan ’Kom Boven-Leeuwen’ 7
1.4. Leeswijzer 9
2. Planbeschrijving 11
2.1. Het ontwerp 11
2.2. Ligging aan de dijk 11
2.3. Verkeer en parkeren 12
3. Beleidskader 13
3.1. Rijksbeleid 13
3.2. Provinciaal en regionaal beleid 15
3.3. Gemeentelijk Beleid 19
4. Milieu-aspecten 22
4.1. Water 22
4.2. Geluid 24
4.3. Bodem 25
4.4. Lucht 25
4.5. Zonering omliggende bedrijven 27
4.6. Externe veiligheid 27
4.7. Ecologie 28
4.8. Archeologie en cultuurhistorie 31
5. Motivatie 34
6. Juridisch kader 35
6.1. Relatie planuitvoering en juridisch kader 35
7. Economische uitvoerbaarheid 36
8. Vooroverleg en inspraak 37
Losse bijlagen
--
Schalm, verkennend bodemonderzoek 09-1021, 26 maart 2009
--
Archeologisch vooronderzoek, EH-082010, juli 2010
--
Quickscan flora fauna, Econsultancy, 10043293 WMW.HSRO.ECO1, 11 juni
2010
--
Definitief ontwerp, 12 december 2009/februari 2012, Marcus Architectuur
--
Positief wateradvies, waterschap Rivierenland 11 maart 2010 (brief met kenmerk
MR/SO/201007855/112717)
--
B&W Vrijstellingsbesluit d.d. 22 maart 2011 + responsnota
--
Situatie compensatie waterberging + verschuiving bijgebouw, februari 2012,
Marcus Architectuur
– 5 –
Uittreksel Kadastrale Kaart
Plangebied
706
704
758
759
751 752
707
597 608
705
596
609
11
703
9
13
15
Figuur 3 Kadastrale kaart met (ingekleurd) plangebied
0 m 5 m 25 m
12345
25
Deze kaart is noordgericht
Perceelnummer
Huisnummer
Kadastrale grens
Bebouwing
Overige topografie
Schaal 1:500
Kadastrale gemeente
Sectie
Perceel
WAMEL
L
758
Voor een eensluidend uittreksel, ARNHEM, 2 april 2009
De bewaarder van het kadaster en de openbare registers
Aan dit uittreksel kunnen geen betrouwbare maten worden ontleend.
De Dienst voor het kadaster en de openbare registers behoudt zich de intellectuele
eigendomsrechten voor, waaronder het auteursrecht en het databankenrecht.
– 6 –
1. Inleiding
1.1. Inleiding
De familie van Hulst-Sibrandi heeft het voornemen om aan de Waalbandijk te
Boven-Leeuwen een vrijstaande woning met bijgebouw te realiseren. De woning
is zorggeschikt en bevat een atelier op de begane grond en een werkruimte op de
tweede verdieping. Er wordt ruimte voor een lift gereserveerd zodat alle verdiepingen
goed bereikbaar zijn als trapgebruik niet meer mogelijk is.
Deze ontwikkeling is niet rechtstreeks mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan.
Aan het project kan medewerking worden verleend door middel van een uitgebreide
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c met toepassing van
artikel 2.12, eerste lid onder a, sub 3 WABO.
Het voorliggende rapport is de ruimtelijke onderbouwing horende bij de uitgebreide
omgevingsvergunningprocedure. Naast een beschrijving van het initiatief, wordt in
deze onderbouwing ingegaan op de relatie met de omgeving, overheidsbeleid en wetgeving.
• Op 27 januari 2009 heeft de gemeente West Maas en Waal aangegeven in beginsel medewerking
te verlenen aan het oprichten van een dijkwoning, onder de voorwaarde dat de dijkwoning zorggeschikt
is.
• Op 22 maart 2011 heeft de gemeente een vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19 lid 2 WRO.
Deze beslissing is onderwerp van zienswijzen geweest.
1.2. Locatie en bestaand gebruik
Het plangebied ligt nabij de rivier de Waal, aan de noordzijde van Boven-Leeuwen.
Boven-Leeuwen telt circa 2200 inwoners en maakt deel uit van de gemeente West
Maas en Waal, provincie Gelderland (zie figuur 1 en 2).
Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Wamel sectie L nummer 758 en
759. De oppervlakte bedraagt circa 1.200 m² (zie figuur 3). Er staan enkele bomen
en er is een watergang aan de zuid-oostrand van het perceel. Voor het overige is het
plangebied momenteel in gebruik als grasland.
1.3. Vigerend Bestemmingsplan ’Kom Boven-Leeuwen’
Het planvoornemen valt onder het vigerende Bestemmingsplan ’Kom Boven-Leeuwen’
(zie figuur 4)
Het bestemmingsplan ’Kom Boven-Leeuwen’ is door de gemeenteraad van West Maas
en Waal vastgesteld op 9 juli 2009 en is onherroepelijk geworden op 15 oktober 2009.
Het plangebied heeft de bestemming ’Groen’ en dubbelbestemming ’Waterkering’.
Omdat er geen bouwvlak op het plangebied aanwezig is, mag geen woning gebouwd
worden. Het voorliggende plan is strijdig met het vigerende bestemmingsplan.
• Om realisatie van het plan mogelijk te maken is toestemming voor afwijkend gebruik van de
geldende bestemming ’Groen’ noodzakelijk. De bestemming die nodig is voor beoogd gebruik is
‘Wonen 1’ waarmee binnen de gemeente West Maas en Waal grondgebonden woningen worden
aangeduid. .
– 7 –
Plangebied
Figuur 4 Vigerende plankaart ‘Kom Boven-Leeuwen’
– 8 –
• Door het ontbreken van de juiste bestemming en bouwvlak is uitvoering van het planvoornemen
niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Een omgevingsvergunning voor afwijken van
gebruik in strijd met het vigerende bestemmingsplan en voor de activiteit bouwen is daarom vereist.
Het is mogelijk deze omgevingsvergunning gefaseerd aan te vragen. De voorliggende onderbouwing
maakt deel uit van de aanvraag voor een omgevingsvergunning 1 e fase voor de activiteit gebruiken
in strijd met het vigerende bestemmingsplan (artikel 2.1 lid 1 aanhef en onder c WABO).
1.4. Leeswijzer
Deze onderbouwing is opgebouwd uit 8 hoofdstukken. Het inleidende hoofdstuk 1
beschrijft de aanleiding en de bestaande situatie. Hoofdstuk 2 geeft het planvoornemen
weer, waarna in hoofdstuk 3 het beleidskader aan de orde komt. In hoofdstuk
4 wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond voor wat betreft diverse (milieu-)
aspecten, waaronder water, archeologie, flora en fauna. Hoofdstuk 5 geeft uitgebreide
motivatie van het voornemen. Hoofdstuk 6 legt een relatie met de juridische aspecten.
De hoofdstukken 7 en 8 gaan tot slot in op de economische uitvoerbaarheid en het
gevoerde overleg en inspraak.
In deze onderbouwing wordt het planvoornemen getoetst aan het relevante beleid en
de milieuhygiënische aspecten. Deze ‘toetsstukjes’ beginnen steeds met een •.
– 9 –
Figuur 5 Situatietekening, definitief ontwerp 12 december 2009 bron: Marcus Architectuur
Woonhuis Familie Van Hulst - Sibrandi
Nieuwe situatie 1:500
Definitief Ontwerp 12 December
Woonhuis Familie Van Hulst - Sibrandi Doorsneden 1:100
Definitief Ontwerp 12 December 2009
Figuur 6 Dwarsdoorsnede oostgevel, definitief ontwerp 12 december 2009, Marcus Architectuur
– 10 –
2. Planbeschrijving
2.1. Het ontwerp
De opdrachtgever heeft het voornemen op het perceel een vrijstaande dijkwoning
(130 m 2 ) met bijgebouw (60 m 2 ) te realiseren (zie figuur 5 en 6). De woning bestaat uit
drie bouwlagen en heeft verspringende niveau’s. De dakbedekking is een zogenaamd
groendak, bestaande uit mos-sedum. De woning is zorggeschikt en bevat een atelier
op de begane grond en een werkruimte op de tweede verdieping. In de bebouwing
is ruimte gereserveerd voor een lift zodat de toegankelijkheid binnen het gebouw
optimaal is.
Veel aandacht is gegaan naar de massa, vorm en materialisering van het ontwerp. De
woning wordt uitgevoerd met een zorgvuldig afgewogen combinatie van duurzame
materialen in de vorm van metselwerk, glas, hout en staal. Een moderne dijkwoning
is het resultaat.
Figuur 7 Situatietekening ingelegd op vigerende plankaart
Woonhuis Familie Van Hulst - Sibrandi Nieuwe situatie 1:500
Definitief Ontwerp 12 December 2009
2.2. Ligging aan de dijk
Insteek van het ontwerp is om de woning optimaal te verweven, in te passen met het
omringende landschap. De woning ligt met de voorgevel op circa 22 meter afstand
van het midden van de Waalbandijk (zie figuur 7). Door de gekozen situering en
ontwerphoogte, heeft de woning een goede relatie met de dijk gekregen, zonder
overheersend te zijn. De woning gaat qua massa en vorm op in de directe omgeving.
De maatvoering van de woning komt overeen met de toegestane goot- en nokhoogte
binnen het bestemmingsplan ‘kom Boven-Leeuwen’.
In het voorliggende bouwplan ligt het bijgebouw (60 m 2 ) ligt op circa 40 m afstand
van de dijk en is éénlaags. Het bijgebouw dient als berging. Ook hier is gekozen voor
gevels van hout en een mos-sedum dak.
– 11 –
2.3. Verkeer en parkeren
Parkeren zal op eigen perceel worden opgelost, waarvoor voldoende ruimte beschikbaar
is. Het plan voorziet in minimaal twee parkeerplaatsen, waarmee wordt voldaan
aan de gestelde parkeernorm voor dit soort type woning.
De ontsluiting van het perceel loopt vanaf de Waalbandijk en verder via de Florastraat
of de Molenstraat. Hiermee is een goede verbinding met de ontsluitingswegen van
Boven-Leeuwen mogelijk.
– 12 –
3. Beleidskader
3.1. Rijksbeleid
3.1.1. Nota Ruimte
In de Nota ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020. De Nota
is begin 2006 formeel in werking getreden. De Nota Ruimte geldt als deel vier van de
PKB Nationaal Ruimtelijk Beleid, zoals aangegeven in de Wet Ruimtelijke Ordening.
Medio 2011 is een ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte gepresenteerd. Na
vaststelling vervangt deze de huidige Nota Ruimte (zie paragraaf 3.1.2)
De Nota Ruimte is de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het doel is
een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land.
Onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ verschuift het accent van
het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen.
De Nota Ruimte ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling waarin alle betrokken
partijen kunnen participeren. Het Rijk richt zijn aandacht met name op de Nationale
Ruimtelijke hoofdstructuur. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om versterking van de dynamiek
in de nationale stedelijke netwerken en om waarborging van de kwaliteit van de
Ecologische Hoofdstructuur en de nationale landschappen, stedelijke netwerken en
om waarborging van de kwaliteit van de Ecologische Hoofdstructuur en de nationale
landschappen.
• Boven-Leeuwen valt buiten de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. De Nota Ruimte is geen
direct relevant beoordelingskader. Wél zijn in de nota regels opgenomen om te zorgen voor een
generieke basiskwaliteit (o.a. luchtkwaliteit, externe veiligheid). De eisen die gesteld worden voor
de generieke basiskwaliteit worden in het milieukundige hoofdstukken behandeld. De Nota Ruimte
bevat ook teksten over ontwikkelingsplanologie en versterking van het draagvlak voor voorzieningen.
3.1.2. Nota ruimte en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op grond van het overgangsrecht heeft de vigerende Nota Ruimte een status als
structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Structuurvisie Infrastructuur
en Ruimte (SVIR), die halverwege 2011 als ontwerp naar buiten is gebracht,
vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling
van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. De SVIR ‘Nederland concurrerend,
bereikbaar, leefbaar en veilig’ wordt naar verwachting in 2012 vastgesteld.
Deze ontwerp structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid
op rijksniveau. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt na
vaststelling de volgende beleidsstukken:
--
de Nota Ruimte;
--
de Structuurvisie Randstad 2040;
--
de Nota Mobiliteit;
--
de MobiliteitsAanpak;
--
de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
--
de agenda Landschap;
--
de agenda Vitaal Platteland;
--
Pieken in de Delta.
Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van
rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR zet twee zaken helder neer. Een
scherp kader voor prioritering in het Infrafonds en een selectief ruimtelijk beleid dat
meer overlaat aan provincies en gemeenten.
– 13 –
Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en
groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld
het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast
wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan
(samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages
voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering
laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel
nog een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de ‘SER-ladder’).
• Gezien de aard en omvang van dit planvoornemen ligt de beoordelingsbevoegdheid ervan op lokaal
niveau.
3.1.3. Besluit (algemene regels) ruimtelijke ordening
De SVIR bepaalt welke onderwerpen van dusdanig belang zijn dat er beperkingen
gesteld worden aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau.
Een borging van deze onderwerpen door middel van normstelling, gebaseerd op de
Wro is daarom gewenst. Aan provincies en gemeenten wordt gevraagd om de inhoud
van deze uitspraken te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn
dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door
tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming,
zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels
ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Dit kabinet kiest ervoor de normering uit het Barro zoveel mogelijk direct te laten
doorwerken op het niveau van de lokale besluitvorming
• Het B(ar)ro geeft kaders voor toetsing van de inhoud en opbouw van bestemmingsplannen, projectbesluiten
en beheersverordeningen. De borging van cultuurhistorische waarden betreft een
van de onderwerpen waar extra aandacht voor wordt gevraagd. Specifiek worden hierbij zowel
de cultuurhistorische waarden, onder- als bovengronds genoemd. Onderstaand volgt hiervan de
(juridische) achtergrond uit het Bro.
Wijziging Bro ten aanzien van borging erfgoedwaarden
Per 1 januari 2012 treedt wijziging in Besluit ruimtelijke ordening in werking ten aanzien
van de borging van erfgoedwaarden in het bestemmingsplan. Door wijziging van
artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Bro dienen cultuurhistorische waarden
uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische
waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar
aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
• In paragraaf 4. 8 wordt nader ingegaan op de archeologische en cultuurhistorische waarden van
het plangebied.
3.1.4. Nota Belvedere
In 1999 presenteerden de ministeries van OCW, LNV, VROM en V&W samen de
nota Belvedere over cultuurhistorie in de ruimtelijke inrichting. Belvedere stimuleert
ontwerpers, cultuurhistorici en beleidsmakers om op een nieuwe manier te denken
over de waarde van cultuurhistorie in onze leefomgeving en over de mogelijkheden
om cultuurhistorie te behouden door het offensief te gebruiken in ruimtelijke ontwikkelingen.
Deze strategie heet ‘behoud door ontwikkeling’ en biedt kansen voor een
nieuw leven voor de cultuurhistorie en voor hoge kwaliteit van ontwerp en uitvoering.
Behoud door ontwikkeling’ betekent dat cultuurhistorici, beleidsmakers en ontwerpers
de cultuurhistorie bewust als inspiratiebron gebruiken voor meer kwaliteit en een
sterkere identiteit in ruimtelijke ontwikkelingen. Op deze manier wordt niet alleen de
cultuurhistorie behouden maar geeft het ook een kwaliteitsimpuls aan de ontwikkelingen.
– 14 –
In de zogeheten Belvederegebieden zijn de cultuurhistorische waarden archeologie,
historische geografie, stedebouw en architectuur - van grote waarde. In de Nota
Belvedere staan alle Belvederegebieden beschreven en wordt aangegeven waaruit de
hoge cultuurhistorische waarden bestaan en wat dit betekent voor de wenselijke en
mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen.
Het rijk verplichtte zich om de Belvederegebieden mee te nemen in de aanwijzing van
Nationale Landschappen. Inmiddels is dat gebeurd. Vanuit het Rijk gezien hebben de
Belvederegebieden geen status. Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor
de uitwerking en uitvoering van het beleid voor de Nationale Landschappen.
• Het rivierengebied, waarin het plangebied ligt, is voor het grootste deel aangewezen als Belvederegebied.
Het gebied met zijn karakteristieke opbouw van oeverwallen, kommen en rivierduinen
is waardevol, mede door de gelaagdheid van cultuurhistorische en archeologische waarden uit
opeenvolgende tijdperken.
• Het plangebied is niet aangewezen als nationaal landschap. De provincie Gelderland heeft de uitgangspunten
van de nota Belvedere meegenomen in de structuurvisie Rivierenland. De gemeente
West Maas en Waal heeft de bijzondere aspecten van dit gebied vertaald in diverse nota’s waaronder
de welstandsnota.
3.2. Provinciaal en regionaal beleid
3.2.1. Structuurvisie Gelderland
Het Streekplan ‘Gelderland 2005’ wordt Structuurvisie Gelderland genoemd sinds de
invoering van de Wet ruimtelijke ordening in juli 2008. Eind 2010 is de Structuurvisie
aangevuld met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
In de Structuurvisie wordt uitgegaan van de sturingsfilosofie die ook in de Nota
Ruimte wordt gehanteerd: ‘Decentraal wat kan, centraal wat moet’. Een onderscheid
wordt gemaakt tussen het provinciaal belang en het domein van de gemeente. De
Provincie is vooral verantwoordelijk voor stedelijke functies en infrastructuur (rood
raamwerk), natuur en water (groenblauwe raamwerk). De gemeenten en de regio’s
richten zich vooral op het multifunctioneel gebied. Daarnaast wordt er een beleidsmatig
onderscheid gemaakt voor de gebieden met een bijzondere status; de waardevolle
landschappen, de concentratiegebieden voor intensieve teelten, de ganzen- en weidevogelgebieden
en groene wiggen.
Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied
omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur
• Op de streekplankaart ruimtelijke structuur is te zien dat het plangebied is benoemd als multifunctioneel
gebied. In het multifunctionele gebied vindt beperkte bemoeienis van de provincie plaats.
De provincie refereert qua beleid dan ook aan de Regio Rivierenland.
Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering,
transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). Het aanbod
aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners.
Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen
en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen. Voorts wil
de provincie een versnelling bevorderen van herstructurering en transformatie van
bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie,
het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken en
het versterken van verscheidenheid en identiteit.
– 15 –
RO in Kaart ruimte verordening, verstedelijking
Als uitwerking van het Gelderse streekplan zijn door Gedeputeerde Staten van Gelderland
op 12 december 2006 ‘Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke
versterking‘2 vastgesteld. Zoekzones voor stedelijke functies geven de gebieden
aan die worden gereserveerd voor wonen (huizen), werken (bedrijventerreinen) en
voorzieningen (scholen, kerken,sportvelden e.d.). De regionale uitwerkingen van
zoekzones voor stedelijke functies zijn als uitwerkingen van het streekplan vastgelegd
en overgenomen in de Ruimtelijke Verordening (zie figuur 8 en 9 ).
Plangebied
Figuur 8 Uitwerking zoekzones (bron: Structuurvisie Gelderland 12 december 2006)
• Het plangebied is aangemerkt als zoekzone stedelijke functies en ligt binnen de contouren van
de kern Boven-Leeuwen (zie figuur 8). Ruimte voor woningbouw voor het stedelijk netwerk is vastgesteld
op basis van de capaciteiten die binnen de contouren kunnen worden gevonden. Dit zijn
de gebieden met een rode arcering op de plankaart, het plangebied is gelegen in een van deze
locaties.
RO in Kaart ruimte verordening, verstedelijking
3.2.2. Provinciale Ruimtelijke Verordening Gelderland
Een van de nieuwe instrumenten waar de provincie binnen de Wro over kan beschikken
is de provinciale ruimtelijke verordening. Met deze verordening kan de provincie
gemeenten
Uitbreiding
verplichten
kleine kernen
hun
Detailhandel
bestemmingsplannen binnen een bepaalde periode aan te
passen. Zoekrichting De verordening woningbouw geeft niet alleen regels over de inhoud van het plan, maar ook
SAN
over de toelichting of de onderbouwing. 15 december 2010 is de ruimtelijke verordening
vastgesteld door Provinciale
Woningbouwcontour SAN
Staten.
Bestaand bebouwd gebied
Zoekzones bedrijventerreinen
SAN
Zoekzones wonen en werken
Streekplan
Zoekzones landschappelijke
versterking
Zoekzones wonen in lage
dichtheden
Nieuwe bebouwing
buitengebied
Wonen
21-12-2011 14:52 RO in Kaart
Plangebied
Figuur 9 Kaart provinciale Ruimte Verordening (bron: provincie Gelderland)
Uitbreiding kleine kernen
Zoekrichting woningbouw
SAN
Woningbouwcontour SAN
Detailhandel
– 16 –
• Het plangebied is binnen de Ruimtelijke Verordening aangewezen als zoekzone ‘wonen en werken’
(zie figuur 9). Het plangebied is niet aangewezen als ‘waterwingebied’, ‘waardevol open gebied’ of
ander door de Verordening bepaalde beschermede gebieden.
Artikel 3 Ruimtelijke Verordening
Volgens dit artikel uit de Ruimtelijke Verordening dienen nieuwe woningbouwlocaties
en de daar te bouwen woningen te passen in het vigerende, door de gedeputeerde
staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het
daarin opgenomen regiototaal aan woningen.
3.2.3. Kwalitatief woonprogramma Gelderland 2010 02019
Het KWP3 is deel C in het drieluik van het beleidskader ‘Keuzevrijheid & Identiteit’,
Woonvisie Gelderland en richt zich op de periode 2010 tot en met 2019. Het KWP3
is in januari 2010 vastgesteld Het KWP heeft als doel het woningaanbod op regionaal
niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op
de behoefte (de vraag) aan woningen. Het KWP 2010-2019 (KWP3) beschrijft per
regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte
en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de
regio. De woningbehoefte in Gelderland blijkt voor de periode 2010 tot en met 2019
lager uit te komen dan in de periode 2005 tot en met 2014. Dit is onder andere
gebleken uit recente prognoses van het CBS. Voor de regio Rivierenland is een netto
woningbehoefte van 9800 woningen benoemd.
Provinciale bemoeienis is noodzakelijk om op regionale schaal te komen tot afstemming
van vraag en aanbod. Enerzijds betekent dit bevorderen dat er genoeg woningen
worden gebouwd, anderzijds dat de beschikbare woningen in kwalitatief opzicht
passen bij de vraag (differentiatie). Hiertoe stelt de provincie een referentiekader ter
beschikking. Dit referentiekader bevat per regio de bouwopgave waar de gemeenten,
woningcorporaties en andere (markt)partijen gezamenlijk voor staan.
In het referentiekader wordt aangegeven dat er vooral behoefte is aan goedkope
huurwoningen en de duurdere koopwoningen. Daarnaast wordt een grote behoefte
gemeld aan zorggeschikte (nultreden) woningen.
• Het planvoornemen past binnen het KWP3, Het betreft namelijk een zorggeschikte koopwoning
in het duurdere segment.
3.2.4. Structuurvisie Rivierenland 2004 - 2015
De Structuurvisie Rivierenland is indertijd opgesteld als bouwsteen in het kader van
het Streekplan Gelderland. Voor wonen en werken acht de structuurvisie het Experiment
Ruimtelijk Beleid leidend. (Inmiddels vervangen door de uitwerking zoekzones
uit 2006). De verhouding tussen te bouwen huur- en koopwoningen moet veranderen.
Het doel is om meer huur-, starters- en seniorenwoningen te realiseren. Daarbij
moet ook gekeken worden naar de verhouding tussen het aantal eengezinswoningen
en meergezinswoningen. Ook moeten de mogelijkheden voor herstructurering van
bestaande bouw worden bekeken.
De Structuurvisie Rivierenland 2004-2015 (januari 2004) formuleert als hoofdopgave
het behouden en versterken van het unieke karakter van de regio rond de ruimtelijke
structuurdragers die de eigenheid van dit landschap bepalen. De ruimtelijke structuurdragers
zijn de uiterwaarden, dijken, oeverwallen en kommen en het cultuurhistorische
landschap. De ruimtelijke structuurdragers geven de richting aan, waarin verstedelijking,
de functies van het landelijk gebied, verkeer en vervoer, recreatie en toerisme
zich in het Rivierenland mogen ontwikkelen, zodat het unieke landschap met haar
– 17 –
uimtelijke typering
BOVEN-LEEUWEN
bestaand bebouwd gebied
waalbandijk
bebouwd gebied ±1820
bedrijven/kassen
te saneren bedrijfslocatie
bernhardstraat
sportterrein
waardevol groen
waardevolle beplanting
willibrordusstraat
karakteristieke bebouwing
waardevolle uiterwaarden
landgoed
beeldverstorend bedrijf
zichtlijnen
geledingszone
molenstraat
florastraat
hoge archeologische waarde
boomgaard
dijk
van heemstraweg
hoofdontsluiting
Plangebied
Figuur 10 Kaart ruimtelijke typering Boven-leeuwen (bron: Ontwikkelingsvisie Wonen en Werken, gem. WMW)
ontwikkelingslocaties
BOVEN-LEEUWEN
1
Waterfront
4
1
waalbandijk
bernhardstraat
2
3
4
5
6
Zuidzijde -West
Zuidzijde-Oost
inbreiding Willibrordusstraat
locatie Molenstraat
locatie Mariaschool / Steenstraat
6
willibrordusstraat
5
2
3
molenstraat
florastraat
van heemstraweg
Plangebied
Figuur 11 Kaart ontwikkelingslocaties (bron: Ontwikkelingsvisie Wonen en Werken, gem. WMW)
– 18 –
contrasten behouden blijft dan wel wordt versterkt. De hoofdinfrastructuur wordt
door de regio mede als leidend gezien voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.
Voor het realiseren van de bundeling van verstedelijking kiest de regio voor voortzetting
van de huidige kernenhiërarchie waarin Tiel een regionale opvangfunctie heeft
voor wonen, werken en voorzieningen en de kernen Zaltbommel, Geldermalsen,
Culemborg en Druten een subregionale functie hebben. De regio wil de mogelijke
toepassing van de netwerkgedachte gaan onderzoeken. Voor de hele regio geldt een
kwalitatieve benadering van nieuwe verstedelijking, ruimtelijk geduid met de kwaliteitscontouren
zoals deze voor de periode tot 2015 rond de kernen zijn getrokken in
het kader van het Experiment Ruimtelijk Beleid Rivierenland.
• Het plan van deze zorggeschikte woning sluit aan bij de wens naar meer starters- en seniorenwoningen
uit de structuurvisie Rivierenland.
3.2.5. Regionale woonvisies
Voor het woonbeleid zijn regionale woonvisies opgesteld. Deze visies gaan in op de
kwaliteit, de identiteit en de woonproblematiek per regio. Ze zijn in samenspraak
met gemeenten en regio’s ontwikkeld en ondertekend. Deze visies vormen de basis
voor het opstellen van een kwalitatief woonprogramma per gemeente. Hierin staan
afspraken over wat voor soort woningen er gebouwd gaan worden. In de meeste
regio’s zijn i.s.m. corporaties afspraken gemaakt over de periode tot en met 2014. In
deze periode zal extra aandacht gaan naar starters- en seniorenwoningen. In januari
december 2010 hebben Gedeputeerde Staten het Kwalitatief Woonprogramma 2010-
2019 goedgekeurd (zie paragraaf 3.2.3)
• Het planvoornemen is passend binnen het provinciaal en regionaal beleid. Het planvoornemen
betreft het realiseren van een zorggeschikte woning gaat die door initiatiefnemer betrokken zal
worden. Het plangebied ligt binnen de zoekzone wonen en werken van zowel de provinciale Structuurvisie
als de Ruimtelijke Verordening.
3.3. Gemeentelijk Beleid
3.3.1. Ontwikkelingsvisie Wonen en Werken 2002
Doel van de ontwikkelingsvisie is het maken van een integrale ruimtelijke afweging
voor de ontwikkeling van woon- en werklocaties binnen de gemeente op korte en
middellange termijn, zowel in als aansluitend aan het bestaande stedelijk gebied
(bebouwde kom). Verder wordt een kwantificering en de verwachte uitvoeringstermijn
aangegeven van de te ontwikkelen woon- en werklocaties. Bij de keuze voor de
verschillende locaties is het behoud en de versterking van de bestaande waarden en
kwaliteiten uitgangspunt geweest voor het stedelijk gebied en haar directe omgeving.
Dit in aansluiting op het contourenbeleid van het Experiment Rivierenland.
Met deze visie wil de gemeente niet alleen voldoen aan de vraag van de provincie
voortgekomen uit de gedeeltelijke streekplanherziening. De visie kan tevens de basis
vormen voor het voeren van zelfstandige projectprocedures om de realisering van projecten
die passen binnen deze visie vooruitlopend op de juridische regeling, mogelijk te
maken. Ook is de visie de basis voor het opstellen van bestemmingsplan-herzieningen
voor de kernen en voor het ontwikkelen van stedenbouwkundige plannen.
In de Ontwikkelingsvisie Wonen en Werken is het plangebied opgenomen als ontwikkellocatie
’Waterfront’ (zie figuur 10 en 11). Aan de woningen in dit gebied zullen
hoge eisen worden gesteld vanwege de unieke locatie aan de dijk. Het is belangrijk
belang een woningtype ter realiseren dat aansluit op de oorspronkelijke dijkwoningen.
Zowel vanuit de woonomgeving als vanaf de dijk is zicht op het gebied mogelijk. De
hoogte van de woningen, zichtlijnen vanaf de dijk en de eventuele externe werking
van de Vogelrichtlijn zijn aspecten die om aandacht vragen.
– 19 –
Omschrijving ‘Waterfront’
De ontwikkellocatie ‘Waterfront’ ligt aan de noordkant van Boven-Leeuwen op de
grens van de bebouwde kom en de Waalbandijk (zie figuur 11). De capaciteit van het
gebied bedraagt naar schatting circa zeven vrijstaande dijkwoningen in het groen. De
typering van het woonmilieu is te benoemen als ‘Landelijk wonen’.
Kwaliteitseisen ‘Waterfront’
Aan de woningen worden hoge eisen gesteld vanwege de unieke locatie aan de dijk.
Het is van essentieel belang een woningtype te realiseren dat aansluit op de oorspronkelijke
dijkwoningen. Zowel vanuit de woonomgeving als vanaf de dijk is zicht op het
gebied mogelijk. De hoogte van de woningen, zichtlijn vanaf de dijk, en de eventuele
externe werking van de Vogelrichtlijn zijn aspecten die om aandacht vragen.
• Het planvoornemen past binnen de hoge welstandseisen geldend voor ontwikkellocatie ‘Waterfront’.
Het betreft een vrijstaande dijkwoning. Het ontwerp sluit aan bij het dijklichaam doordat
de helft van het gebouw hierin op gaat (mede door de groene dakbedekking). In de hoogte is het
bouwwerk zo slank mogelijk gemaakt met aandacht voor bestaande zichtlijnen. De groene sedum
dakbedekking is gunstig voor de opvang van hemelwater. De bestaande begroeiing wordt zoveel
mogelijk behouden. Het gebouw is met aandacht voor de privacy van omwonenden en bewoners
geplaatst achter het bestaande ‘wilgenbosje’ waardoor er weinig verstoring van de huidige beleving
zal plaatsvinden. De naar achter gerichte hoger gelegen gevels worden zo gesloten mogelijk
uitgevoerd.
3.3.2. Welstandsnota 2004
In de welstandsnota van West Maas en Waal staat beschreven aan welke eisen het
uiterlijk van een bouwwerk moet voldoen. Bij de behandeling van bouwaanvragen
speelt deze nota een belangrijke rol. De welstandsnota is een duidelijk en objectieftoetsingskader
voor de welstandscommissie. Voor de inwoners van West Maas en
Waal biedt de nota meer inzicht in de toetsing door de commissie en – minstens zo
belangrijk - meer zekerheid vooraf over de haalbaarheid van bouwplannen.
Afhankelijk van de waarde en de gevoeligheid van het gebied en de betekenis voor het
collectieve beeld van de gemeente, is voor elk deelgebied een bijbehorend welstandsniveau
vastgesteld. Naast algemene en gebiedsgerichte criteria zijn in de welstandsnota
voorwaarden opgenomen voor veel voorkomende, kleine bouwplannen
Welstandsniveau 1
Uit de welstandsnota is af te leiden dat het plangebied ligt in de stroomruggen en
oeverwallen van de Waal. De Waalbandijk maakt deel uit van een waardevol welstandsniveau.
De Waalbandijk is ingedeeld in niveau 1 ’extra bescherming gericht op
consolidatie van historische context’
Dit welstandsniveau wordt slechts aangewezen als er sprake is van hoge cultuurhistorische,
architectonische en/of stedenbouwkundige kwaliteiten en het gebied van
cruciale betekenis is voor het totaalbeeld van de kernen en/of het landschap. In deze
welstandsgebieden zal de welstandscommissie de gebiedsgerichte welstandscriteria
zeer nauwgezet toepassen gericht op het behoud van de bestaande cultuurhistorisch
waardevolle omgeving.
• Het definitief ontwerp is op 2 juni 2010 goedgekeurd door welstand. Na afstemming van de
watertoets is ter bescherming van de duiker besloten het bijgebouw over circa 1 m noordelijk op te
schuiven. De nieuwe situatie is op 9 februari 2012 voorgelegd aan welstand en goedgekeurd., zie
ook paragraaf 4.1.3.
3.3.3. Beleidsnota Kleinschalige woningbouwplannen 2006
De Beleidsnota Kleinschalige woningbouwplannen is een uitwerking van het totaal aan
gemeentelijke documenten. Het beleid vloeit voort uit eerdere besluitvorming omtrent
– 20 –
de Ontwikkelingsvisie Wonen en Werken. Het gemeentelijke beleid is gericht op bouwen
voor de eigen woningbehoefte, waarbij starters- en zorggeschikte woningen de
hoogste prioriteit hebben.
De nota heeft betrekking op kleinschalige, niet substantiële bouwaanvragen van particulieren
die een bijdrage leveren aan de algehele ruimtelijke kwaliteit van de kern en
is uitsluitend van toepassing op locaties binnen de rode contour rond de dorpen zoals
aangegeven in de Gemeentelijke Ontwikkelingsvisie Wonen en Werken. Er wordt
zoveel mogelijk ingespeeld op het waarborgen en realiseren van ruimtelijke kwaliteit.
In de nota zijn toetsings- en beoordelingscriteria opgesteld aan de hand waarvan de
binnengekomen verzoeken om kleinschalige woningbouwplannen worden beoordeeld.
Zorggeschikte woningen zijn onder andere mogelijk op inbreidingslocaties. De
gemeente West Maas en waal definieert een inbreidingslocaties als een locatie die aan
drie zijden direct wordt omgeven door stedelijke functies danwel dient als afronding
van de kern of vervanging van bestaande bebouwing c.q. ruimte van stedelijke functies
betreft.
Inbreiding is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
--
volkshuisvestelijk verantwoord is, waarmee o.a. zorggeschikte woningen bedoeld
worden.
--
stedenbouwkundig verantwoord is.
De gemeente West Maas en Waal heeft middels onderstaande stukken bevestigd dat
het planvoornemen past binnen de beleidsnota kleinschalige woningbouw 2006:
--
Het planvoornemen is volkshuisvestelijk verantwoord bevonden. Dit is bevestigd op
8 april 2008 in een brief met kenmerk 1.731.212.
--
Het planvoornemen is stedenbouwkundig verantwoord bevonden. Dit is bevestigd
op 7 augustus 2008.
--
Op 24 december 2008 is in een brief met kenmerk 20080525 bevestigd dat de aanvraag
voldoet aan de ‘beleidsnota kleinschalige woningbouw 2006’.
Tijdens de welstandvergadering van 10 december 2008, is vastgesteld dat het schetsontwerp
voldoet aan de geldende eisen van welstand.
• Op basis van de Beleidsnota kleinschalige woningbouw 2006 kan er medewerking worden verleend
aan het plan. Het verzoek voor het plan is door de heer van Hulst in 2006 ingediend. Toen deze
nota vigerend was. Het bouwen van een (karakteristieke) dijkwoning werd binnen deze nota toegestaan.
De moderne dijkwoning volgens definitief ontwerp is inmiddels stedenbouwkundig gezien
akkoord is bevonden en is op 2 juni 2010 goedgekeurd door welstand.
3.3.4. Beleidsnota Kleinschalige woningbouwplannen 2007
Op grond van de Beleidsnota Kleinschalige Woningbouwplannen 2007 is het niet
meer mogelijk om een (karakteristieke) dijkwoning op te richten. Alleen starters- dan
wel senioren/zorggeschikte woningen behoren tot de mogelijkheden.
• Aangezien het verzoek in 2006 is ingediend, heeft het college van burgemeester en wethouders
in haar vergadering van 27 januari 2009 besloten in principe medewerking te verlenen aan het
oprichten van een dijkwoning, onder de voorwaarde dat de dijkwoning ook zorggeschikt is. De op
te richten woning voldoet aan de eisen van het Woonkeur en betreft derhalve een zorggeschikte
woning.
3.3.5. Beleidsnota Kleinschalige woningbouwplannen 2009
De beleidsnotitie kleinschalige woningbouwplannen 2009 is op 17 februari 2011 ingetrokken
door de gemeente West Maas en Waal.
• Lopende projecten met principemedewerking van de gemeente vallen nog onder de beleidsruimte
van deze nota. Dit geldt ook voor het voornemen aan de Waalbanddijk.
– 21 –
4. Milieu-aspecten
4.1. Water
Het waterbeleid is op Europees niveau vastgelegd in de Kaderrichtlijn Water. Op lokaal
niveau is het beleid van het Waterschap Rivierenland richtinggevend in de vorm van
watervergunning en watertoets. Dit beleid wordt geconcretiseerd in het verkavelingsplan
en het bestemmingsplan.
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van
de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000
van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en
grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is een bindende Europese
verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten)
niet omheen kan. Er wordt onder andere geregeld dat stroomgebiedbeheerplannen
en maatregelen-programma’s een plaats vinden in het planstelsel van de Wet op de
waterhuishouding. Verder regelt de wet dat de milieudoelstellingen van de KRW worden
geconcretiseerd als milieukwaliteitseisen in het kader van de Wet milieubeheer.
4.1.1. Watertoets
De watertoets is sinds 1 november 2003 opgenomen in het Besluit op de Ruimtelijke
Ordening 1985 (Bro). De watertoets is wettelijk verplicht voor streekplannen, streekplanuitwerkingen,
structuur-plannen, bestemmingsplannen en vrijstellingen op grond
van artikel 19, eerste lid (WRO). Voor dit plan is een artikel 19 lid 2 WRO nodig.
Formeel is geen watertoets nodig. Desondanks hebben gemeenten en Waterschap
met elkaar afgesproken om ook deze projecten zoveel mogelijk gelijk te schakelen.
Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke
plannen en besluiten. Daarvoor is in een zo vroeg mogelijk stadium overleg nodig met
de waterbeheerder. Het gaat niet om een toets achteraf. Het doel is actieve inbreng
van de waterbeheerder en maatwerk voor elk plan. Het resultaat is een beschrijving
van het lokale watersysteem, advies van de waterbeheerder en de expliciete afweging
van de maatregelen met betrekking tot waterbeheer in het plan. Deze dienen bij voorkeur
in en waterparagraaf te worden beschreven. De waterhuishoudkundige aspecten
omvatten oppervlakte- als grondwater, gevaar van overstroming vanuit meren, rivieren
en de zee, wateroverlast door neerslag of grondwater, waterkwaliteit en verdroging. In
dit plan gaat het vooral om de omgang met hemelwater- en vuilwaterafvoer.
4.1.2. Beleid Waterschap Rivierenland
In de regio is het Waterschap Rivierenland de waterbeheerder. Het beleid van het
Waterschap is vastgelegd in het IWGR II en de Nota Rioleringsbeleid 2005. In de ‘Keur
voor waterkeringen en wateren’ staan de geboden en verboden die betrekking hebben
op het beheer en onderhoud van watergangen en waterkeringen. Voor bepaalde
handelingen die waterstaatkundig minder relevant zijn, zijn algemene regels opgesteld
die bij de Keur behoren.
Het beleid van het Waterschap is erop gericht schoon hemelwater niet af te voeren
naar de riolering. Het is bij alle nieuwbouw gewenst om de maximale afkoppeling van
hemelwater toe te passen. Hiervoor hanteert het Waterschap de strategie vasthouden,
bergen en afvoeren en qua waterkwaliteit de beslisboom hemelwater van het Bor-G en
de uitwerking van het WrW. Daarnaast dient afhankelijk van de keuze van de oplossing
de versnelde afvoer van het verhard oppervlak te worden gecompenseerd. Ook
dient rekening gehouden te worden met het gebruik van niet uitlogende bouwmaterialen
indien rechtstreeks wordt geloosd op oppervlaktewater.
– 22 –
4.1.3. Bestaande en nieuwe situatie plangebied
Vuilwater
Het vuilwater wordt aangesloten op de bestaande riolering van de gemeente.
Hemelwater
Het plan geeft een toename van verhard oppervlak van 190 m² aan gebouw (woonhuis
en bijgebouw met mos-sedum dak met 50% retentiereductie bij extensief onderhoud)
en 270 m² aan halfverharding (oprit/pad met grastegels, 50% retentiereductie vergelijkbaar
met mos-sedum dak) en 20 m² aan erf/terras-verharding. Op het plangebied
is momenteel geen verharding aanwezig. De toename verhard oppervlak is totaal 250
m² (95 m² + 135 m² + 20 m²). Het hemelwater zal naar de watergang worden geleid.
Bij kleine plannen tot 500 m² verhard oppervlak geldt vanuit het beleid van de
gemeente een compensatieplicht. Bij plannen vanaf 500 m² verhard oppervlak geldt
vanuit het beleid van het waterschap een compensatieplicht. Omdat de toename van
het verhard oppervlak 250 m² is, zal conform gemeentelijk beleid een compensatie
van 5 m 3 worden gerealiseerd (vuistregel is 2 m 3 compensatie bij een toename van 100
m² verhard oppervlak).
Figuur 12 Compensatie waterberging met verschoven bijgebouw (bron: Marcus Architectuur)
De compensatie zal worden gerealiseerd door de watergang aan de zuidoostkant van
het perceel te verbreden (zie figuur 12). De uitkomende grond wordt op het terrein
teruggeplaatst.
Duiker
Watergang
Figuur 13 leggerkaart (bron: Waterschap Rivierenland)
– 23 –
De bescherming van de duiker, liggend aan het begin van de watergang, (zie figuur 13)
is een belangrijk aandachtspunt tijdens de uitvoering. Met name bij het aanbrengen
van de fundering voor het bijgebouw. Een en ander kan funderingtechnisch worden
aangepast. Besloten is om de positie van het bijgebouw iets noordelijk te verschuiven,
richting de Waal (zie figuur 12). De verschuiving van het bijgebouw is op 9 februari
voorgelegd aan welstand en goedgekeurd.
• De compensatie heeft een positief effect op waterhuishouding en zal daarmee eveneens de afvoer
van kwelwater verbeteren. De watergang aan de zuidoostkant van het perceel is rechtstreeks
aangesloten op de gemeentelijke riolering. Hierdoor is het project niet verstorend voor de waterhuishouding
in en rond het projectgebied. De waterhuishoudkundige belangen van Rijkswaterstaat,
het waterschap en de gemeente worden door het planvoornemen niet geschaad. De tekening van
de compensatie maakt als losse bijlage deel uit van deze toelichting.
Eveneens is er door het waterschap Rivierenland een positief wateradvies in het kader
van de watertoetsprocedure afgegeven. Er is immers een watervergunning (voorheen:
ontheffing van de keur) nodig bij waterschap Rivierenland, voor het mogen bouwen
op/aan de dijk. Het waterschap heeft op 11 maart 2010 instemming gegeven, wat
betreft het waterhuishoudkundige aspect van het voornemen. Deze brief (kenmerk
MR/SO/201007855/112717, d.d 11 maart 2010) maakt als losse bijlage deel uit van
deze onderbouwing.
• Het voornemen is niet verstorend voor de waterhuishouding in en rond het plangebied. Na uitvoering
van het planvoornemen zal de afvoer van het hemel- en vuilwater gescheiden worden
aangeboden. De uitvoering en de uitvoerbaarheid van het plan zijn dan ook, wat het behoud van
de waterhuishouding betreft, gewaarborgd. Het voornemen voldoet aan het afkoppelingsbeleid
van de gemeente, zodat lozing van schoon water op het riool wordt voorkomen. De . instemmingsbrief
van het waterschap maakt als losse bijlage deel uit van deze onderbouwing (brief met
kenmerk MR/SO/201007855/112717 van 11 maart 2010) g
4.2. Geluid
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige
functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (weg)
verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij vaststelling of
herziening van bestemmingsplan. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering
van:
--
wegen die in een als ‘woonerf’ aangeduid gebied liggen;
--
wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt.
De straten in de omgeving van het plangebied hebben een maximumsnelheid van 30
km/uur. Een akoestisch onderzoek is in principe niet noodzakelijk, mits er sprake is van
een goede ruimtelijke ordening.
Artikel 76 Wgh bepaalt dat bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de
voorkeursgrenswaarde of de vastgestelde hogere waarden in acht genomen moeten
worden. De voorkeursgrenswaarde voor een nieuwe woningen in stedelijk gebied aan
een bestaande weg is 58 dB. Indien een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige
functies toestaat, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te
verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen op een bepaalde afstand
van de woningen.
• De geluidsgevoelige bestemming is in dit geval geprojecteerd op circa 22 meter vanaf de Waalbandijk.
Het betreft een rustige weg in het buitengebied, vooral in gebruik voor bestemmingsverkeer.
De maximumsnelheid bedraagt 30 km. Op grond van de wgh zijn sinds 1992 de wegen met een
snelheidslimiet van 30 km/u vrijgesteld van geluidszonering. Ook zijn er geen geluidgezoneerde
bedrijven in de omgeving.
– 24 –
4.3. Bodem
De Wet bodembescherming (Wbb) van 3 juli 1986 vormt de basis voor de regelgeving
om bodemverontreiniging te voorkomen, beperken, onderzoeken en saneren. Daarnaast
regelt de wet wie verantwoordelijk is voor de verontreiniging en de financiële
gevolgen ervan. De Woningwet bepaalt dat de gemeente alleen nog voor bouwwerken
die specifiek bedoeld zijn voor het verblijf van mensen, een bodemonderzoek (bodemtoets)
moet uitvoeren. Voordat een bestemmingsplan kan worden vastgesteld, moet
worden aangetoond dat de bodem en het grondwater vrij zijn van verontreinigingen.
4.3.1. Verkennend bodemonderzoek
In opdracht van HSRO b.v. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Schalm
Bodem en Milieu b.v. Doel van het onderzoek is het bepalen van de milieuhygiënische
bodemkwaliteit van het perceel in verband met de voorgenomen herontwikkeling.
Het rapport (Schalm 09-1-21) maakt als losse bijlage deel uit van deze toelichting.
Hieronder volgt enkel de conclusie.
Conclusie
“Uit de resultaten van het verkennend bodem onderzoek uitgevoerd op een perceel
aan de Waalbandijk te Boven-Leeuwen, kadastraal bekend onder gemeente Wamel,
sectie L, nummer 758 en 759, blijkt dat zowel de vaste bodem als het grondwater niet
noemenswaardig verontreinigd zijn. Op basis van de resultaten bestaat, ons inziens,
geen aanleiding een aanvullend of nader bodemonderzoek te verrichten“.
• Uit het onderzoek blijkt dat de samenstelling van de bodem niet belemmerend is voor de voorgenomen
woningbouw. De bestemming van de onderzoekslocatie, kan zonder beperkingen worden
gewijzigd. De onderzoekslocatie is geschikt voor wonen. De gemeente heeft aangegeven dat het
verkennend bodemonderzoek voldoende is om de benodigde omgevingsvergunningen voor het
beoogd gebruik af te geven.
4.4. Lucht
4.4.1. Wet Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 is de wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit gewijzigd
en is sindsdien opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer (luchtkwaliteitseisen).
De regelgeving is verder uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregels van
Bestuur (AMvB’s) en Ministeriële Regelingen.
Deze wijziging heeft er voor gezorgd dat er een beter afstemming is ontstaan tussen
ruimtelijke activiteiten en luchtkwaliteit. Als namelijk aan één van de volgende
voorwaarden is voldaan vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het
ontwikkelen van de beoogde ruimtelijke activiteit:
--
er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
--
een project leidt - al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
--
een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de
luchtkwaliteit;
--
een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit),
of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Het bestemmingsplan is één van de bevoegdheden waarbij aan de bovengenoemde
criteria moet worden getoetst (genoemd in artikel 5.16, tweede lid onder c Wet
milieubeheer). Op 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. Op basis van
– 25 –
ijlage 3A van de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)’ dragen na de
vaststelling van het NSL, de volgende ontwikkelingen “niet in betekenende mate” bij
aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en hoeft daarvoor geen luchtonderzoek te
worden uitgevoerd.
Met andere woorden een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename
van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. Wordt deze grens niet
overschreden dan hoeft geen verdere toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden
en zijn aanvullende maatregelen niet nodig.
Concreet betekent dit bij:
--
< 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en < 3.000 woningen bij
minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift
3A.2);
--
< 100.000 m 2 bruto vloeroppervlak (b.v.o.) bij kantoorlocaties bij minimaal 1 ontsluitingsweg,
en < 200.000 m2 b.v.o. bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een
gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 3A.1).
• Onderhavig plan betreft de ontwikkeling van slechts 1 woning zodat op basis van bijlage 3A sprake
is van een ‘niet in betekenende mate ‘-plan. Meer concreet betekent dit dat voor dit plan geen
luchtkwaliteitonderzoek hoeft te worden uitgevoerd
4.4.2. Omgekeerde werking
Naast de toetsing van het aspect luchtkwaliteit in het kader van de Wet luchtkwaliteit
moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden getoetst of de luchtkwaliteit
ter plaatse van het projectgebied aanvaardbaar is voor de beoogde functie.
Het plangebied ligt aan de rand van de kern Boven-Leeuwen. In de omgeving van
het plangebied liggen geen wegen of bedrijven die van negatieve invloed zijn op de
luchtkwaliteit.
Daarnaast blijkt uit de jaarrapportage luchtkwaliteit 2007 van de Gemeente West
Maas en Waal dat de grenswaarden voor luchtvervuilende stoffen op geen enkel
beoordelingspunt worden overschreden. De blootstelling aan luchtverontreiniging is
beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s. In het kader van een
goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar.
• In de gemeente zijn geen Rijkswegen. Ten aanzien van de aanwezige provinciale weg (N322) blijkt
uit een toetsing van het project aan het in het “concept-Besluit gevoelige bestemmingen” gestelde,
dat er vooralsnog, conform de toetsingscriteria van dit concept-besluit, geen sprake is van een
“gevoelige bestemming”. Bovendien voldoet de afstand van het project naar de N322, ruim aan
de, in het concept-besluit genoemde, minimale afstanden.
4.4.3. Geurhinder
Per 1 januari 2007 is de Wet ‘geurhinder en veehouderij’ in werking getreden. Een
woning is een geurhindergevoelig object in de zin van deze wet. Indien een nieuwe
ruimtelijke activiteit ontplooid wordt dient getoetst te worden of:
--
het woon- en leefklimaat op de te ontwikkelen locatie gehandhaafd kan blijven;
--
niemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt
Woon- en leefklimaat
Om agrarische bedrijven liggen zogenaamde geurhindercontouren. Deze zijn mede
ingevoerd om het woon- en leefklimaat van omliggende woningen te beschermen. Uit
de verordening geurhinder en veehouderij uit 2007 blijkt dat in het geval van afstandsdieren
(zoals o.a. koeien) tot een geurhindergevoelig object, binnen de bebouwde
kom, minimaal 25 meter dient te bedragen. Buiten de bebouwde kom bedraagt de
minimaal afstand 50 meter.
– 26 –
• In de nabijheid van het onderhavige project is er echter geen sprake van enige agrarische bedrijvigheid
die ten aanzien van luchtkwaliteit ter plaatse voor problemen zou kunnen zorgen
• Geconstateerd wordt dat het project voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een “goede
ruimtelijke ordening” door zowel de gezondheidsraad als in het concept besluit “gevoelige bestemmingen”.
Er kan hierdoor naar onze mening ten aanzien van dit aspect geen sprake zijn van
strijdigheid met de “goede ruimtelijke ordening”.Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering
voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.5. Zonering omliggende bedrijven
Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede
kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een
verantwoorde, ruimtelijk relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht van bedrijfsvestigingen,
wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde milieuzonering. Hieronder
wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds
milieubelastende bedrijven of inrichtingen anderzijds milieugevoelige functies als
wonen en recreëren. Daarnaast is de milieuwetgeving van toepassing.
Milieuzonering
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijven. Hierin wordt per bedrijfssoort
aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan
kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden. Hierbij
onderscheidt de VNG diverse omgevingstypen. Het achterliggende idee is dat de
gevoeligheid van een gebied voor bepaalde hinder afhankelijk is van het omgevingstype.
De door de VNG aangegeven afstanden betreffen een rustige woonwijk. De
mate van milieuhinder bepaalt in welke van de zes milieucategorieën een bedrijfssoort
is ingedeeld. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen
van bedrijvigheid.
• In de directe omgeving van het plangebied zijn een aantal bedrijven van zeer lichte milieucategorie
gevestigd/aan huis gebonden beroep. Met inachtneming van de relevante milieuregelgeving en
VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering vormen deze geen belemmering voor de realisatie van
het bouwplan. Omgekeerd is het voornemen niet beperkend voor de ontwikkelings-mogelijkheden
van bedrijven in de omgeving.
4.6. Externe veiligheid
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven
die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Deze bedrijven
verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare
objecten. Tijdens de productie, de opslag, gebruik en het transport kunnen zich
calamiteiten voordoen waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Daardoor
ontstaan risico’s voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken. Het besluit
wil die risico’s beperken. Het verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf 1 april
2004 bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen
rekening te houden met externe veiligheid. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden
risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is het risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt
als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op
die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval
binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdings-
– 27 –
middel betrokken is. Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op een ramp
en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat bij
een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Dit risico
is daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Voor het groepsrisico
geldt een oriëntatiewaarde. Dit is geen norm, maar een ijkpunt. Overheden
moeten iedere verandering boven of onder deze waarde verantwoorden. Op grond
van deze risico’s heeft VROM veiligheids-afstanden bepaald.
Figuur 14 Risicokaart (bron: provincie Gelderland)
• Op de risicokaart (zie figuur 14) is te zien dat er in de omgeving van het plangebied geen sprake is
van een risicovolle bron.
• Wel bevindt het gebied zich in het overstromingsgebied. De risicokaart spreekt van een overstroming
als een gebied onder water loopt en hierbij in het algemeen een waterstand (diepte) van ten
minste 1 meter ontstaat. Mogelijke overstromingsgebieden op de risicokaart hebben een kans van
1 op 4.000, om onder te lopen. Ook staan er gebieden op die in 1993 of 1995 overstroomden of
werden bedreigd.
4.7. Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen zoals de bouw van nieuwe woningen of een bedrijf moet
rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied en
omgeving. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen gebiedsbescherming en
soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Met de inwerking treding van de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in oktober
2005 is de Europese wet- en regelgeving volledig in de Nederlandse wetgeving
geïmplementeerd. De NB-wet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen
gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen. Het plangebied ligt
ten zuiden van de door de NB-wet beschermde Natura 2000-gebied “Uiterwaarden
Waal”. Op de streekplan kaart is te zien dat het plangebied buiten de kernkwaliteiten
van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) valt. Het voornemen heeft door zijn aard
en omvang geen invloed op de kernkwaliteiten van de EHS. Vanuit het provinciale
natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep.
– 28 –
a4 staand ruimte verordening, EHS
Plangebied
Figuur 15 Kaart Ecologische Hoofdstructuur (bron: Verordening Ruimte, Gelderland)
EHS
EHS Natuur
EHS Verweving
EHS Verbindingszone
Soortenbescherming
De bescherming van soorten geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet. Deze wet is
op 1 april 2002 in werking getreden. De doelstelling van de FF-wet is de bescherming
en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Deze wet omvat zo’n
1000 van de 40.000 in Nederland voorkomende plant- en diersoorten. Het uitgangspunt
van de wet is ‘nee, tenzij’. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect
op beschermde soorten in principe verboden zijn. Daarnaast erkent de wet dat ook
dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn
(erkenning van de intrinsieke waarde). Van het verbod op schadelijke handelingen
(‘nee’) kan onder voorwaarden (‘tenzij’) worden afgeweken, met een ontheffing of
vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van
Gedeputeerde Staten.
In de FF-wet is een algemene zorgplicht opgenomen. Hierin moet iedereen voldoende
21-12-2011 zorg 14:54 in acht RO in Kaart nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun
directe leefomgeving. Dit houdt in dat ieders handelen of nalaten dat negatieve gevolgen
voor flora en/of fauna veroorzaakt, verplicht achterwegen gelaten moet worden.
Dit, voorzover dit in alle redelijkheid kan worden gevraagd. Hiernaast moeten alle
maatregelen genomen worden die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om negatieve
gevolgen te beperken of ongedaan te maken, voorzover deze gevolgen niet
kunnen worden voorkomen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren,
of zo beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing
of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen
worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt
dat het lijden zo beperkt mogelijk is. Soms is het onvermijdelijk dat schade wordt
gedaan aan beschermde dieren en planten. De consequentie hiervan is dat er vooraf
moet worden bekeken of hiervoor een vrijstelling geldt, of dat een ontheffing moet
worden aangevraagd als door activiteiten een beschermde soort of leefgebied van een
beschermde soort wordt aangetast.
– 29 –
4.7.1. Quickscan Flora en Fauna
Econsultancy heeft in opdracht van HSRO bv een quickscan flora en fauna (met habitattoets)
uitgevoerd aan de Waalbanddijk (ong.) te Boven-Leeuwen in de gemeente
West Maas en Waal. De quickscan flora en fauna is uitgevoerd in het kader van een
bestemmingsplan-wijziging Het volledige rapport maakt als losse bijlage deel uit van
de toelichting (10043293). Hieronder volgen de conclusies en aanbevelingen. De
quickscan flora en fauna is uitgevoerd in het kader van een aanvraag omgevingsvergunning
voor afwijkend gebruik.
“Voorgenomen ingreep
Ten behoeve van de te realiseren woningbouw zullen een aantal bomen en beplanting
van de onderzoekslocatie worden verwijderd.
Waarnemingen en te verwachten soorten:
De beplanting op de onderzoekslocatie biedt onderkomen aan algemene broedvogels
als winterkoning, merel en roodborst. Algemene grondgebonden zoogdieren als mol,
egel en konijn kunnen incidenteel gebruik maken van de onderzoekslocatie, evenals
algemene amfibieën als bruine kikker en gewone pad. Voor de overige soorten uit de
verschillende soortgroepen vormt de onderzoekslocatie geen geschikt habitat of zijn
deze op grond van bekende verspreidingsgegevens of het ontbreken van verblijfsindicaties
niet te verwachten.
Maatregelen ter voorkoming van overtredingen van de Flora- en faunawet:
Over het algemeen kan schade aan broedvogels worden voorkomen door de werkzaamheden
buiten het broedseizoen te starten of geheel buiten het broedseizoen uit
te voeren. Hoewel op de onderzoekslocatie zelf geen beschermde soorten te verwachten
zijn (met uitzondering van broedvogels), neemt dat niet weg dat aan de
algemene zorgplicht moet worden voldaan. Deze zorgplicht houdt in dat een ieder die
redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen nadelige gevolgen voor de fauna
kunnen ontstaan, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten of maatregelen te
nemen om de nadelige gevolgen te voorkomen. In dit geval betekent dat er tijdens de
werkzaamheden rekening dient te worden gehouden met kleine zoogdieren als egel,
mol en konijn, algemene amfibieën als bruine kikker en gewone pad. Dieren moeten
de gelegenheid krijgen om weg te komen.
Gebiedsbescherming
De EHS zal niet worden aangetast door de herbestemming van de onderzoekslocatie.
Externe werking op overige beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebied “Uiterwaarden
Waal”) is volgens de effectenindicator van het ministerie van LNV niet aan
de orde.
Noodzaak tot nader onderzoek
Nader onderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen wordt niet
noodzakelijk geacht.
Noodzaak aanvraag ontheffing Flora- en faunawet artikel 75c
Ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet
ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen is niet aan de
orde.“
• Binnen het voornemen zijn geen ontheffingen nodig in het kader van de Flora- en faunawet en/of
de Natuurbeschermingingswet 1998. Ook is het voornemen uitvoerbaar binnen het beleidskader
van de Ecologische Hoofdstructuur.
– 30 –
4.8. Archeologie en cultuurhistorie
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan
in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta
(Malta, 1992). Dit verdrag is uitgewerkt in een wijziging van de Monumentenwet.
1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking
getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de
Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch
erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de
financiering van opgravingen.
Wanneer er sprake is van een “hoge of middelhoge” verwachtings-waarde is een
archeologisch onderzoek noodzakelijk. Binnen het plangebied geldt een hoge archeologische
verwachting (zie figuur 17).
4.8.1. Archeologisch vooronderzoek
Een archeologisch vooronderzoek is door drs. E. Heunks uitgevoerd, op basis van het
fundatieplan. Het onderzoek wordt bij ARCHIS aangemeld onder nummer 41920. Het
opgestelde rapport (EH-082010) maakt als losse bijlage deel uit van deze toelichting.
Onderstaand is deels de samenvatting uit het rapport opgenomen.
Conclusie
“Op basis van de paleogeografische opbouw (oeverwallen van Waalstroomgordel en
stroomgordel van Leeuwen) is er in het plangebied sprake van een hoge archeologische
verwachting voor archeologische resten uit de periode IJzertijd-Nieuwe tijd. Dit
stemt overeen met de verschillende beschikbare archeologische verwachtingskaarten
(IKAW, CHW). Er zijn geen geregistreerde vindplaatsen bekend en op historische
kaarten ontbreken concrete aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische
resten. Eventueel aanwezige archeologische resten worden nauwelijks bedreigd door
geplande ingrepen omdat het huidige dijktalud wordt gehandhaafd en in het plan
bovendien wordt afgedekt door een circa 1 meter dikke ophooglaag, waarbinnen de
noodzakelijke vergravingen zich beperken. Alleen funderingspalen kunnen in theorie
een bedreiging vormen, indien daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn.
Aanbevelingen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ)
Behalve het zoveel mogelijk beperken van het aantal te plaatsen funderingspalen
worden er in het kader van een zorgvuldige archeologische monumentenzorg geen
beperkingen voorgesteld ten aanzien van de geplande nieuwbouw. Hiervan uitgaande
wordt, gezien de te verwachten zeer beperkte verstoring van het natuurlijke bodemprofiel
(funderingspalen) geen archeologisch vervolgonderzoek voorgesteld.
Hoewel vanuit onderhavige studie geen belemmeringen worden gezien ten aanzien
van de bouwplannen, is het uiteindelijk aan het Bevoegd Gezag (gemeente West Maas
en Waal) te beslissen hoe om te gaan met het voorgestelde bouwplan”.
• Het planvoornemen veroorzaakt minimale verstoring van de bodem en vormt daarom geen bedreiging
voor mogelijke archeologische resten. Verder archeologisch onderzoek is niet nodig.
4.8.2. Cultuurhistorische waarden
Binnen het plangebied zijn, behalve de dijk, geen cultuurhistorische elementen aanwezig.
De gronden zijn in gebruik als grasland. De dijk is uitgangspunt geweest bij het
uitwerken van het ontwerp. Op oude foto’s is zichtbaar dat tot 25 jaar geleden bebouwing
pal aan de dijk (vaak ook aan beide zijden) aanwezig was (zie figuur 19). Ook
een historische topografische kaart uit 1900 laat deze bebouwing zien (zie figuur 18).
In de nabije omgeving liggen diverse als historisch waardevol benoemde boerderijen/
– 31 –
Plangebied
Figuur 16 Kaart Cultuurhistorische waarden (bron: Kich)
Plangebied
Figuur 17 Kaart Archeologische verwachtingen (bron: Kich)
Plangebied
Figuur 18 Historische kaart 1900 (bron: Kich)
– 32 –
woonhuizen. Op de door Rijksdienst voor het cultureel erfgoed beheerde site www.
kich.nl (kennisinfrastructuur Cultuurhistorie) zijn deze plekken gemarkeerd (zie figuur
16 t/m 18).
Figuur 19 Historische foto’s dijkbebouwing (bron: www.bovenleeuwen.com)
Welstandsniveau
De Waalbandijk is ingedeeld in niveau 1 ’extra bescherming gericht op consolidatie van
historische context’. Dit betekent dat er sprake is van hoge cultuurhistorische, architectonische
en/of stedenbouwkundige kwaliteiten en het gebied van cruciale betekenis is
voor het totaalbeeld van de kernen en/of het landschap. In deze welstandsgebieden zal
de welstandscommissie de gebiedsgerichte welstandscriteria zeer nauwgezet toepassen
gericht op het behoud van de bestaande cultuurhistorisch waardevolle omgeving.
• Het planvoornemen betreft de herbouw van een moderne vrijstaande dijkwoning. Dijkwoningen
komen van oudsher voor in het rivierengebied. De woning is met zorg voor de locatie, het omringende
landschap en bebouwing vormgegeven. Het initiatief is passend voor de locatie en doet
recht aan de cultuurhistorische/landschappelijke waarde van het gebied en de daarin van oudsher
voorkomende bebouwing. Het bouwplan is zowel door een stedenbouwkundige als de welstandscommissie
beoordeeld. Beiden waren zeer positief over het bouwplan.
– 33 –
5. Motivatie
Het plan betreft de bouw van een vrijstaande, zorggeschikte, moderne dijkwoning
in Boven-Leeuwen. Het plangebied ligt in een door de gemeente als ontwikkellocatie
‘Waterfront’ aangewezen gebied. De ontwikkellocatie ligt binnen de rode contour
van Boven-Leeuwen uit de ontwikkelingsvisie Wonen en Werken uit 2002. Binnen
dit ‘Waterfront’ worden in de nota mogelijkheden geboden voor het realiseren van
bijzondere, dijkgerelateerde bebouwing. Er zijn indicatief een zevental plaatsen aangegeven
voor vrijstaande woningbouw. Het plangebied is geschikt voor de realisatie van
een van deze woningen.
Het vrijstellingsverzoek voor het planvoornemen is door de initiatiefnemer, de heer
van Hulst in 2006 ingediend conform de toen geldende procedure van een vrijstelling
op grond van artikel 19, lid 2 WRO. De Beleidsnota kleinschalige woningbouwplannen
2006 was daarbij het kader. De nota heeft betrekking op kleinschalige, niet substantiële
bouwaanvragen van particulieren die een bijdrage leveren aan de algehele
ruimtelijke kwaliteit van de kern en is uitsluitend van toepassing op locaties binnen de
rode contour rond de dorpen zoals aangegeven in de Gemeentelijke Ontwikkelingsvisie
Wonen en Werken. Er wordt zoveel mogelijk ingespeeld op het waarborgen en
realiseren van ruimtelijke kwaliteit.
Op basis van bovenstaande beleidsstukken kan medewerking worden verleend aan
het plan. Het planvoornemen is stedenbouwkundig gezien akkoord bevonden. Ook is
het definitief ontwerp in 2010 goedgekeurd door welstand.
Op grond van de Beleidsnota kleinschalige woningbouwplannen 2007 is het niet meer
mogelijk om een (karakteristieke) dijkwoning op te richten. Alleen starters- dan wel
senioren/zorggeschikte woningen behoren tot de mogelijkheden. Aangezien het verzoek
in 2006 is ingediend, heeft het college van burgemeester en wethouders in haar
vergadering van 27 januari 2009 besloten in principe medewerking te verlenen aan
het oprichten van een dijkwoning, onder de voorwaarde dat de dijkwoning ook zorggeschikt
is. De op te richten woning voldoet aan de eisen van het Woonkeur en betreft
derhalve een zorggeschikte woning.
Op 22 maart 2011 heeft de gemeente een vrijstelling verleend als bedoeld in artikel
19 lid 2 WRO. Omdat voor het plan een bouwvergunning nog ontbreekt en sinds 1
oktober de WABO geldt valt de ontbrekende bouwvergunning onder een inmiddels
vastgesteld hiaat in het overgansrecht van de WABO. Momenteel wordt gewerkt aan
een wetsvoorstel om dit hiaat te repareren. Besloten is om conform de nu geldende
beleidsregels gebruik te maken van de mogelijkheid om een gefaseerde omgevingsvergunning
aan te vragen voor de activiteiten ‘gebruik’ in 1 e fase en in 2 e fase ‘bouwen’.
Het planvoornemen is getoetst aan de diverse beleidskaders die gelden voor het verlenen
van de omgevingsvergunning. Er zijn, zoals in de onderbouwing te lezen is, geen
ruimtelijke of milieuhygiënische knelpunten naar voren gekomen die belemmerend
zijn. De bedrijven en woningen in de omgeving worden niet beperkt in hun bedrijfsontwikkeling
of woongenot.
De gemeente West Maas en Waal kan instemmen met een bijzonder gebouw op deze
plaats. De waterhuishoudkundige belangen zijn bij dit plan voldoende gewaarborgd.
Er is door het waterschap een positief akkoord gegeven op de watertoets.
– 34 –
6. Juridisch kader
6.1. Relatie planuitvoering en juridisch kader
6.1.1. Vrijstelling artikel 19 WRO lid 2
De gemeente West Maas en Waal heeft op grond van artikel 19 WRO lid 2, d.d. 6
augustus 2010 een vrijstellingsbesluit genomen. Conform de geldende inspraakprocedure
heeft de hiervoor opgestelde ruimtelijke onderbouwing vanaf 12 augustus 2010
6 weken ter inzage gelegen. Op deze terinzagelegging zijn een aantal zienswijzen
binnengekomen. Deze zienswijzen zijn niet ontvankelijk verklaard. Op 22 maart 2011
heeft de gemeente een vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19 lid 2 WRO. Dit
vrijstellingsbesluit maakt samen met de bijbehorende responsnota op de zienswijze als
losse bijlage deel uit van deze onderbouwing.
Omdat voor het bouwplan nog geen formele aanvraag voor een bouwvergunning
is ingediend en sinds 1 oktober 2010 de WABO inwerking is getreden, valt de nog
ontbrekende bouwvergunning onder een inmiddels vastgesteld hiaat in het overgangsrecht
van de WABO. Er wordt momenteel gewerkt aan een wetsvoorstel om dit
hiaat te repareren.
Het voornemen kan ondanks het al verleende vrijstellingsbesluit door het ontbreken
van de bouwvergunning niet gerealiseerd worden. Onder de nu geldende WABO is
het niet mogelijk om voor een vrijstelling op grond van artikel 19 WRO lid 2 alsnog
een bouwvergunning aan te vragen.
6.1.2. Omgevingsvergunning 1 e fase voor de activiteit gebruiken
Het plan is juridisch gezien strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Een omgevingsvergunning
voor afwijken van gebruik in strijd met het vigerende bestemmingsplan en
voor de activiteit bouwen is daarom vereist. Het is mogelijk deze omgevingsvergunning
gefaseerd aan te vragen voor de activiteiten ‘gebruiken’ en ‘bouwen’. Een goede
ruimtelijke onderbouwing, waarin alle ruimtelijk relevante aspecten zijn meegewogen
is daarvoor nodig. In de onderbouwing moet duidelijk worden dat er sprake is van een
verantwoorde ruimtelijke inpassing van het initiatief in de omgeving.
• De voorliggende onderbouwing maakt deel uit van de aanvraag voor een omgevingsvergunning
1 e fase voor de activiteit gebruiken in strijd met het vigerende bestemmingsplan (artikel 2.1 lid 1
aanhef en onder c WABO).
– 35 –
7. Economische uitvoerbaarheid
Het plan wordt volledig door de initiatiefnemer uitgevoerd en ontwikkeld. De kosten
in verband met de realisatie van het plan zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
De gemeente West Maas en Waal is verder niet betrokken bij de exploitatie van het
project. Er wordt door de gemeente West Maas en Waal een planschade-verhaalsovereenkomst
gesloten met de initiatiefnemer.
– 36 –
8. Vooroverleg en inspraak
Er is door de gemeente een stedenbouwkundige en volkshuisvestelijke toets uitgevoerd
De stedenbouwkundige randvoorwaarden van het plan zijn uitvoerig besproken
met SAB. Er is intensief overleg geweest betreffende de aard en uitstraling van het
gebouw, waaronder de bouwhoogte. Dit heeft geresulteerd tot het definitief ontwerp
(D.O.) van 12 december 2009. Bij het opstellen van het D.O. is het profiel van vrije
ruimte (PVVR), welke aangeleverd is door het waterschap, door de architect als uitgangspunt
gebruikt. Het plan is in juni 2010 goedgekeurd door welstand.
In overleg met de gemeente is na beoordeling van de watertoets ingestemd met de
verschuiving van het bijgebouw ter bescherming van de dichtbijliggende duiker. Deze
verschuiving is op 9 februari 2012 voorgelegd aan welstand en goedgekeurd. Er zijn
geen verdere planwijzingen in het definitief ontwerp van 12 december 2009.
– 37 –
HOOGSTRAAT 1
6654 BA AFFERDEN (GLD)
WWW.HSRO.NL
INFO@HSRO.NL
TEL. 0487 - 542906
FAX. 0487 - 542905