Toelichting - Gemeente West Maas en Waal
Bestemmingsplan Steenstraat,
Boven-Leeuwen
Gemeente West Maas en Waal
Bestemmingsplan, Steenstraat
Boven-Leeuwen
Gemeente West Maas en Waal
Rapportnummer:
211X04123.058511_1
Datum: 01 april 2010
Contactpersoon opdrachtgever:
mevrouw H. den Boer
Projectteam BRO:
Ellen van den Oetelaar, Chantal Zegers
Concept: maart 2010
Voorontwerp: -
Ontwerp: april 2010
Vaststelling:
Trefwoorden:
bestemmingsplan Steenstraat, Boven-Leeuwen, gemeente
West Maas en Waal
Bron foto kaft: Hollandse Hoogte (4)
Beknopte inhoud: -
BRO
Hoofdvestiging
Postbus 4
5280 AA Boxtel
Bosscheweg 107
5282 WV Boxtel
T +31 (0)411 850 400
F +31 (0)411 850 401
Toelichting
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING 3
1.1 Aanleiding 3
1.2 Ligging en begrenzing plangebied 3
1.3 Leeswijzer 3
2. BESTAANDE SITUATIE 5
2.1 Algemeen 5
2.2 Beschrijving huidige situatie plangebied 5
2.3 Vigerende regeling 5
3. BELEIDSKADER 7
3.1 Inleiding 7
3.2 Rijksbeleid 7
3.3 Provinciaal en regionaal beleid 8
3.4 Gemeentelijk beleid 10
4. PLANBESCHRIJVING 11
5. MILIEUASPECTEN 13
5.1 Inleiding 13
5.2 Geluid 13
5.3 Bedrijven en milieuzonering 13
5.4 Bodem 14
5.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden 14
5.6 Watertoets 16
5.7 Flora en fauna 16
5.8 Luchtkwaliteit 17
5.9 Externe veiligheid 18
6. JURIDISCHE PLANOPZET 21
6.1 Inleiding 21
6.2 Systematiek van de planregels 21
6.2.1 Inleidende regels 21
6.2.2 Bestemmingsregels 22
Inhoudsopgave 1
6.2.3 Algemene regels 24
6.2.4 Overgangs- en slotregels 25
6.3 Beschrijving per bestemming 25
7. ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID 27
8. OVERLEG EN INSPRAAK 29
8.1 Inspraak 29
8.2 Overleg 29
8.3 Vaststellingsprocedure 30
2
Inhoudsopgave
1. INLEIDING
1.1 Aanleiding
Woonstichting De Kernen heeft de intentie om in de kern Boven-Leeuwen 28 woningen
te ontwikkelen. Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende
bestemmingsplan “Kom Boven-Leeuwen”. BRO is gevraagd om voor het plangebied
een bestemmingsplan op te stellen waarmee bovengenoemde ontwikkeling
mogelijk gemaakt wordt.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt aan de zuidwestelijke grens van de kern Boven-Leeuwen (gemeente
West Maas en Waal). Globaal wordt het plangebied als volgt begrensd: ten
zuiden van het plangebied ligt de Streenstraat, ten westen het buitengebied rond
de kern Boven-Leeuwen en ten noorden de gronden van het recentelijk gerealiseerde
Kulturhus. In het oosten grenst het plangebied aan de achtertuinen van de woningen
aan de Molenstraat. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt
verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.
1.3 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan gaat in het eerste en tweede hoofdstuk in
op de ligging van het plangebied en de beschrijving van de huidige situatie van het
plangebied en directe omgeving.
Vervolgens komen in hoofdstuk 3 de beleidskaders aan bod. Hierbij wordt ingegaan
op zowel rijks-, provinciaal als gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de toekomstige situatie, waarbij aandacht
geschonken wordt aan de ruimtelijke en functionele opzet. In hoofdstuk 5 tot en
met 8 wordt de haalbaarheid van de ontwikkeling beschreven op de aspecten milieu,
flora en fauna, water en archeologische waarden. Hoofdstuk 6 laat de juridische
opzet van de voorschriften zien en hoofdstuk 7 gaat in op de financiële haalbaarheid
van het bestemmingsplan. Het laatste hoofdstuk bevat procedurele aspecten als
het overleg, de inspraak en vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 1 3
Globale begrenzing plangebied
4
Hoofdstuk 1
2. BESTAANDE SITUATIE
2.1 Algemeen
De kern Boven-Leeuwen maakt deel uit van de gemeente West Maas en Waal en ligt
ten zuiden van de rivier de Waal, aan de noordrand van de gemeente West Maas en
Waal. De kern ligt ten oosten van de kern Beneden-Leeuwen. Boven-Leeuwen is ontstaan
op een brede oeverwal aan de Waal. De kern heeft een sterke binding met de
kern Beneden-Leeuwen. Toch zijn er in de kern enkele voorzieningen aanwezig,
waaronder een supermarkt aan de Korenbloemstraat.
2.2 Beschrijving huidige situatie plangebied
Binnen het plangebied zijn twee panden gesitueerd. Dit betreft de bebouwing die
tot recentelijk in gebruik was door de Mariaschool. De Mariaschool heeft zijn intrek
genomen in het Kulturhus dat ten noorden van het plangebied is gesitueerd. Daarmee
zijn de bestaande schoolgebouwen niet meer in gebruik. Ten noorden bevindt
zich aldus het Kulturhus, een maatschappelijke voorziening waarin naast de basisschool
ook ruimte is voor een kinderopvang en dorpshuis. Ten zuiden en westen van
het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen, ten westen van het plangebied
is het landelijk gebied gelegen.
2.3 Vigerende regeling
Op dit moment is het bestemmingsplan “Kom Boven-Leeuwen” van de gemeente
West Maas en Waal het vigerende bestemmingsplan voor het onderhavige plangebied.
Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van West Maas en
Waal op 9 juli 2009.
Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemmingen ‘Wonen
– 1’, ‘Wonen – 2’, ‘Verkeer – Verblijf’ en ‘Groen – Waterberging’. Er was in het vigerend
bestemmingsplan al rekening gehouden met de plannen binnen het plangebied.
De situering van de bebouwing, het woningbouwtype en de hoogte van de
bebouwing zijn echter sinds vaststelling van het bestemmingsplan nog enigszins
aangepast. Daardoor zijn de begrenzing tussen de bestemmingen, de begrenzing
van de bouwvlakken en de bouwhoogtes niet geheel conform de vigerende verbeelding
van het bestemmingsplan. Daardoor past het plan ruimtelijk gezien niet
volledig binnen het vigerende bestemmingsplan. Het betreft echter slechts marginale
afwijkingen.
Hoofdstuk 2 5
Aangezien het initiatief in het vigerende bestemmingsplan reeds opgenomen was
en de afwijkingen van het bouwplan marginaal zijn, behoeft een en ander niet beleidsmatig
en milieuhygiënisch getoetst te worden. In de volgende hoofdstukken
wordt wel kort ingegaan op deze aspecten.
6
Hoofdstuk 2
3. BELEIDSKADER
3.1 Inleiding
Zowel op rijks-, provinciaal als gemeentelijk niveau zijn diverse beleidsnota’s verschenen
die kaderstellend zijn voor het ruimtelijk beleid. Deze worden in dit hoofdstuk
kort besproken.
3.2 Rijksbeleid
Nota Ruimte 1
Algemene uitgangspunten van de Nota Ruimte zijn: ontwikkelingsplanologie, decentralisatie,
deregulering en uitvoeringsgerichtheid. Ook de internationale context
is van belang.
Centraal element in het rijksbeleid is dat de maatschappij zich ontwikkelt tot een
netwerksamenleving en een netwerkeconomie. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk
beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies.
Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier doelen:
• versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
• bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
• borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden,
en
• borging van de veiligheid.
Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd, met tegen de achtergrond
de algemene wens om de economische, ecologische en sociaal-culturele
waarden van de ruimte te versterken en duurzaam te ontwikkelen. Van duurzame
ruimtelijke ontwikkeling is in de ogen van het Rijk sprake als elk van deze waarden
gelijkwaardig en in onderlinge samenhang recht wordt gedaan en daarmee de aantrekkelijkheid
van de ruimte voor bewoners, bezoekers en ondernemers toeneemt.
Het ruimtelijk beleid moet ervoor zorgen dat de verhouding tussen bouwen in stedelijke
gebieden en in landelijke gebieden in balans blijft. Een precieze invulling van
deze balans kan volgens het rijk het beste plaatsvinden door de provincie, de gemeenten
hebben het voortouw bij het bepalen van het precieze aantal woningen.
Bundeling van verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) staat voorop, ech-
1
Deel 3 van de PKB Nationaal Ruimtelijk Beleid, VROM, april 2004. Op grond van artikel 9.1.2 lid 1
Overgangsrecht Wro is bepaald dat een planologische kernbeslissing (zoals de Nota Ruimte) gelijkgesteld
wordt met een structuurvisie. Het recht van de planologische kernbeslissing zoals gold voor het
tijdstip van inwerkingtreding van de Wro blijft van toepassing.
Hoofdstuk 3 7
ter geconstateerd wordt dat er zowel vraag is naar centrumstedelijke milieus, groenstedelijke
milieus en naar meer ruimte in en om de woning. Voorkomen moet daarnaast
worden dat de landelijke gebieden leeglopen doordat te beperkte ontwikkelingsruimte
wordt geboden. Streven is een multifunctioneel en vitaal platteland.
De voorgestane ontwikkeling betreft de transformatie van bestaand bebouwd gebied.
Er worden woningen voor senioren, starters en gezinnen geplaatst. Een en
ander is zodoende in lijn met het rijksbeleid.
3.3 Provinciaal en regionaal beleid
Streekplan ‘Kansen voor de regio’s’
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Het provinciale
streekplan is vervangen door de provinciale structuurvisie. De provincie Gelderland
heeft geen nieuwe provinciale structuurvisie gemaakt, maar het streekplan
van rechtswege, beleidsneutraal, omgezet. Hierdoor is het beleid, zoals opgenomen
in het streekplan, nog steeds van toepassing.
Het streekplan ‘Gelderland 2005’ kiest voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit
in Gelderland. Dat gebeurt door op provinciaal niveau te sturen op kenmerken en
waarden die van provinciaal belang worden geacht: natuur en water (‘groenblauw
raamwerk’), maar ook de ruimtelijke ontwikkelingen in het ‘rode raamwerk’ van
stedelijke functies en infrastructuur. De rest van de provincie, het ‘multifunctioneel
gebied’, wordt meer dan in het verleden het domein van de gemeenten. Zij werken
daartoe samen in regionaal verband. De bemoeienis van de provincie met dit multifunctioneel
gebied is beperkt.
De vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied staat ook onder druk door ‘ontgroening’.
Verhoudingsgewijs veel jongeren vestigen zich elders. In combinatie met
schaalvergrotingstendensen in voorzieningen tast dit de leefbaarheid aan. De betekenis
van de vrijetijdseconomie neemt toe. Er is behoefte aan nieuwe economische
dragers. De omgevingskwaliteit is van grote betekenis als toeristisch-recreatief product.
De ‘groene’ en cultuurhistorische rijkdom van Gelderland biedt aanknopingspunten
voor verdere ontplooiing van het toeristisch en recreatieve profiel. Door het
ruimtelijk beleid voor stad en land op regionale schaal af te stemmen, moeten regio’s
meer als complete woon-, recreatie- en werkmilieus gaan functioneren.
Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied
(herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). Het
aanbod aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van
bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen
voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wo-
8
Hoofdstuk 3
nen. Voorts wil de provincie een versnelling bevorderen van herstructurering en
transformatie van bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende
(nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige
woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit.
Streekplanuitwerking ‘Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking’
Als uitwerking van het Gelderse streekplan zijn door Gedeputeerde Staten van Gelderland
‘Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking‘ 2 vastgesteld.
Zoekzones voor stedelijke functies geven de gebieden aan die worden gereserveerd
voor wonen (huizen), werken (bedrijventerreinen) en voorzieningen (scholen, kerken,
sportvelden e.d.). De zoekzones voor ‘landschappelijke versterking’ zijn gebieden
waar het landschap moet worden versterkt en waar slechts incidenteel en op
beperkte schaal woningen mogen worden gebouwd. Voor deze gebieden moet ook
een gebiedsplan worden gemaakt. Met deze streekplanuitwerking wil de provincie
voorzien in de ruimtebehoefte voor de komende jaren (tot 2015).
De Gelderse regio’s hebben zelf de zoekzones opgesteld. Bij het bepalen van de
zoekzones hebben zij rekening gehouden met de programma’s voor regionale woningbouw
en bedrijventerreinen. Bij het bepalen van de zoekzones is rekening gehouden
met mogelijkheden binnen bestaand bebouwd gebied. Gemeentelijke plannen
voor stedelijke functies kunnen uitsluitend binnen de zoekzones worden gelokaliseerd.
Regio Rivierenland gaat uit van 10.000 woningen (waarvan 16% gebundeld in Tiel)
en 215 hectare bedrijventerrein. Het bedrijventerrein Medel nabij Tiel voorziet in
ruimte voor grotere, milieuhinderlijke bedrijven. De provincie wil bijzondere aandacht
besteden aan de zoekzone Overlinge ten westen van Tiel. De regio wil daar
een flink aantal woningen bouwen. Het is echter een kwetsbaar gebied. Daarom wil
de provincie afspraken maken om enerzijds recht te doen aan de landschappelijke
kwaliteiten en anderzijds mogelijkheden voor woningbouw te scheppen.
De kernen van de gemeente West Maas en Waal hebben ieder hun eigen zoekzone
voor wonen. In de kern Boven-Leeuwen is het gebied ten zuiden van de Korenbloemstraat,
tussen Florastraat en Molenstraat en het gebied ten zuiden van de
Steenstraat aangewezen als ‘Zoekzone voor wonen’.
Door de ontwikkeling van de woningen is passend bij de wensen van de bewoners,
er worden namelijk zowel voor senioren, starters als gezinnen woningen gerealiseerd.
Daarbij wordt bestaand stedelijk gebied getransformeerd van schoolbebouwing
naar woonbebouwing. Het plangebied bevindt zich aangrenzend aan de zoek-
2
Streekplanuitwerking ‘Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking’, provincie Gelderland,
vastgesteld door GS op 12 december 2006.
Hoofdstuk 3 9
zone voor wonen uit de streekplanuitwerking. Dit sluit dus op elkaar aan. Het plan is
dan ook in lijn met het provinciale beleid.
3.4 Gemeentelijk beleid
Woningbehoefte West Maas en Waal 2005 – 2015
In 2004 is er, in samenwerking met Woningstichting Rivierengebied, onder alle inwoners
van de gemeente West Maas en Waal een woningbehoefte-onderzoek gehouden.
De resultaten hebben geleid tot een woningbouwprogramma voor de gemeente
West Maas en Waal voor de periode 2005 – 2015.
Uit het woningbehoefte-onderzoek is gebleken dat de vraag naar woningen in de
gemeente wederom gestegen is vergeleken met het vorige onderzoek dat in 1999 is
gehouden. Tot 2015 bedraagt de woningbehoefte in de gemeente West Maas en
Waal ± 1.500 woningen. In verband met de toenemende vergrijzing in het gehele
land is het daarom ook niet verwonderlijk dat er in de gemeente West Maas en
Waal een grote behoefte is aan zorggeschikte woningen. Daarnaast blijkt ook dat
betaalbaarheid een belangrijke factor is voor met name de starters. Door het stijgen
van de prijzen voor koopwoningen en het gebrek aan kleine compacte betaalbare
koopwoningen, stijgt ook de vraag naar huurwoningen, als betaalbaar alternatief,
explosief.
In alle kernen in de gemeente West Maas en Waal is de behoefte naar woningen
gestegen. Dat betekent ook dat er tot 2015 een bouwopgave ligt om in al deze kernen
te bouwen voor de eigen woningbehoefte. Door middel van het nieuwe Toewijzingssysteem
voor bouwkavels en woningen, dat eind 2004 door het college is
vastgesteld, probeert de gemeente in de komende jaren de behoefte te monitoren
om zodoende te kunnen anticiperen op de veranderende vraag in de diverse kernen,
om hiermee te kunnen voldoen aan de juiste woning op de juiste plek, voor de juiste
persoon op het juiste moment.
Met de voorgestane ontwikkeling worden woningen voor senioren, starters en gezinnen
gerealiseerd. Dit is in overeenstemming met de woningbehoefte binnen de
gemeente.
10
Hoofdstuk 3
4. PLANBESCHRIJVING
Er worden 28 woningen binnen het plangebied gerealiseerd. Het betreft 6 grondengebonden
twee-onder-één-kap woningen, 14 seniorenwoningen en 8 zogenaamde
multifunctionele appartementen.
De 6 twee-onder-één-kap woningen bevinden zich in de oostelijke rand van het
plangebied. De woningen bestaan uit twee lagen met een kap. De seniorenappartementen
bevinden zich in de westelijke rand van het plangebied. Het appartementengebouw
bestaat gedeeltelijk uit twee lagen met een kap en gedeeltelijk uit drie
lagen met een kap. In de gebouw is een lift aanwezig. Het gebouw met de multifunctionele
appartementen is centraal binnen het plangebied gesitueerd. Het bestaat
uit twee lagen met een kap. Dit gebouw is niet voorzien van een lift en daarmee
meer geschikt voor starters. De appartementen zijn in beide gebouwen voorzien
van balkons.
De ontsluiting van de appartementen en woningen vindt via weg die aansluit op de
Steenstraat plaats. In de openbare ruimte worden parkeerplaatsen aangelegd.
Daarnaast vindt parkeren bij de grondgebonden woningen plaats op eigen terrein.
Hoofdstuk 4 11
Impressie bouwplan
12
Hoofdstuk 4
5. MILIEUASPECTEN
5.1 Inleiding
De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van
ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen.
In de praktijk is een bestemmingsplan vaak het belangrijkste middel voor afstemming
tussen milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
5.2 Geluid
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige
functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van
(weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij vaststelling
of herziening van bestemmingsplan. Dit geldt voor alle straten en wegen, met
uitzondering van:
• wegen die in een als ‘woonerf’ aangeduid gebied liggen;
• wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt.
De straten in de omgeving van het plangebied hebben een maximumsnelheid van 30
km/uur. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
5.3 Bedrijven en milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede
kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een
verantwoorde, ruimtelijk relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht van bedrijfsvestigingen,
wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde milieuzonering. Hieronder
wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen
enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen anderzijds milieugevoelige
functies als wonen en recreëren. Daarnaast is de milieuwetgeving van toepassing.
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijven 3 . Hierin wordt per bedrijfssoort
aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en
gevaar) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen
moet worden. Hierbij onderscheidt de VNG diverse omgevingstypen. Het achterliggende
idee is dat de gevoeligheid van een gebied voor bepaalde hinder afhankelijk
3
Milieuzonering op basis van: ‘Bedrijven en Milieuzonering’, Uitgave VNG, Den Haag, 2009.
Hoofdstuk 5 13
is van het omgevingstype. De door de VNG aangegeven afstanden betreffen een
rustige woonwijk. De mate van milieuhinder bepaalt in welke van de zes milieucategorieën
een bedrijfssoort is ingedeeld. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie
6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. In principe is bedrijvigheid behorende
tot de categorie 1 goed te mengen met de functie wonen, dit geldt in de meeste
gevallen ook voor de categorie 2-bedrijven. Het is wenselijk om de bedrijvigheid in
de categorie 3 te clusteren en een zonering in acht te nemen. Vanaf categorie 4 is
menging met milieugevoelige functies niet mogelijk.
Aangezien de wijzigingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan zeer
marginaal zijn en niet in functionele zin plaatsvinden (woningbouw was in het vigerend
bestemmingsplan reeds mogelijk), is een nadere toetsing voor wat betreft bedrijven
en milieuzonering niet noodzakelijk. Bedrijven en voorzieningen in de omgeving
leveren geen belemmeringen op voor de voorgestane ontwikkeling.
5.4 Bodem
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader
van het bestemmingsplan speelt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke
functies een belangrijke afweging. Indien het bodemonderzoek uitwijst dat
er in de bodem wezenlijke verontreinigingen aanwezig zijn, dienen deze gesaneerd
te worden voordat het betreffende gebied in ontwikkeling wordt genomen. Met
het oog op kostenbesparing en efficiëntie is het van belang om een actief bodembeheer
toe te passen. Dit is het totaal van activiteiten gericht op het adequaat en
efficiënt omgaan met de gevolgen van structureel aanwezige gevallen van bodemverontreiniging.
Onderhavig bestemmingsplan betreft zeer marginale wijzigingen van het vigerende
bestemmingsplan. Een bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Dit betekent,
dat voor de bouwactiviteiten de bescherming tegen bouwen op verontreinigde
grond wordt gevonden in de Woningwet en de gemeentelijke bouwverordening.
5.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden
Op de kaart Cultuur-Archeologie uit de Wateratlas van de provincie Gelderland is te
zien dat het plangebied volgens de kaartlaag ‘Cultuurhistorie’ een middelhoge verwachtingswaarde
heeft.
14
Hoofdstuk 5
Uitsnede kaart Wateratlas provincie Gelderland, kaartlaag Cultuur- archeologie, kern Boven-Leeuwen
Ten oosten van de Florastraat ter hoogte van de Nachtegaalstraat, buiten het plangebied
vallend, bevindt zich een archeologisch monument. Het gaat hier om het
archeologisch monument 3619.
Het beleid van de rijksoverheid is gericht op behoud van het archeologisch erfgoed.
Daarnaast is het zo dat door de inwerkingtreding van het verdrag van Malta (Europees
verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed) het beleid
steeds meer is gericht op het tijdig betrekken van archeologische belangen bij het
ruimtelijke ordeningsbeleid.
Daar waar het bodemarchief nog niet is aangetast (door bijvoorbeeld eerdere ontgrondingen
of bebouwing), hebben ingrepen in een gebied met middelhoge verwachtingswaarde
een kans op het aantreffen van archeologische vondsten. Omdat
met onderhavig bestemmingsplan slechts zeer marginale wijzigingen ten opzichte
van het vigerende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt en de grond binnen
het plangebied reeds geroerd is, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden aangetroffen
worden dan geldt conform artikel 53 van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg
een meldingsplicht bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
of het door hem vertegenwoordigd bevoegd gezag, de gemeente West Maas
en Waal.
Hoofdstuk 5 15
5.6 Watertoets
Beleidskader
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterhuishoudingsplan
van de provincie Gelderland, het Waterbeheersplan van Waterschap
Rivierenland, de Vierde Nota Waterhuishouding, WB21, Nationaal Bestuursakkoord
Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit
deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke
ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan
moet worden.
De bekende driestapsstrategieën zijn leidend:
• Vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit)
• Voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit)
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe
het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan.
Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingen
Door de ontwikkelingen die in onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt,
neemt het verhard oppervlak niet toe in verhouding met het vigerende bestemmingsplan.
Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel dat voor plannen
in stedelijke gebied kleiner dan 500 m² geen compenserende maatregelen als gevolg
van een de toename van het verhard oppervlak getroffen hoeven te worden.
Gezien de beperkte ruimte op eigen terrein kan het hemelwater niet op eigen terrein
geïnfiltreerd worden. Het hemelwater zal derhalve ook aangesloten worden op
de riolering. Het hemelwater en vuilwater dienen in ieder geval gescheiden ingezameld
en aangeleverd te worden. Het afgekoppelde hemelwater dient aan de kwaliteitseisen
te voldoen. Om verontreinigen te voorkomen mogen geen uitlogende
bouwmaterialen gebruikt worden. Er zullen bouwmaterialen toegepast moeten
worden die geen uitlogende of uitspoelbare stoffen bevatten.
5.7 Flora en fauna
Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet
en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking
van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig
gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS),
die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal
niveau in het streekplan is uitgewerkt.
16
Hoofdstuk 5
De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura-
2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen
die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in
beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden,
dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende
zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen
en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde
diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal
vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening
gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en
'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een
ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot
schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels
geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor
soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is
wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Momenteel
zijn echter nog geen algemeen toepasbare gedragscodes voorhanden.
Conclusie
Het plangebied valt buiten de invloedssfeer van de voor de Natuurbeschermingswet
en Ecologische Hoofdstructuur aangewezen gebieden. De Boswet is niet van toepassing.
In het vigerende bestemmingsplan was er reeds de mogelijkheid tot het bouwen
van de woningen, de wijzigingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden
gemaakt ten opzichte van het vigerende plan zijn zeer marginaal en zijn niet
van invloed op flora en fauna. Wat betreft natuurwetgeving en beleid zijn er geen
bezwaren of voorwaarden verbonden aan het ruimtelijk plan.
5.8 Luchtkwaliteit
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de
Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van een project moet onderzocht
worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk
gemaakt worden, dat luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt.
Daartoe is een algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit
NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de
uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
In de Regeling NIBM is opgenomen dat een plan van 1500 woningen niet in betekende
mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Met onderhavig project wordt de
Hoofdstuk 5 17
ealisatie van 28 woningen mogelijk gemaakt. Dit project valt dus onder de Regeling
NIBM, een luchtkwaliteitonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
5.9 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s
voor de omgeving vanwege:
• het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting);
• het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen,
buisleidingen);
• het gebruik van luchthavens.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de
risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico’s
kunnen lopen, zoals omwonenden.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken
en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, komt te overlijden als rechtstreeks
gevolg van een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van
het risico een functie van de afstand waarbij meestal geldt: hoe groter de afstand,
des te kleiner het risico.
Groepsrisico
Ten aanzien van het groepsrisico (GR) is een oriënterende waarde vastgelegd. Deze
wordt uitgedrukt in de kans dat per jaar een groep van 10, 100 of 1000 personen
overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van
een inrichting of transportroute en een ongewoon voorval binnen die inrichting of
op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Een belangrijke factor
bij het bepalen van het groepsrisico is het aantal personen dat zich in de omgeving
van de risicovolle activiteit bevindt. Dit aspect kan vanuit de ruimtelijke ordening,
door het toestaan of juist uitsluiten van functies waarbij een hoge personendichtheid
in een bepaald gebied, worden beïnvloed.
Gevolgen voor dit bestemmingsplan
In het Bevi is vastgelegd dat voldaan moet worden aan de eisen van het besluit bij
nieuwe activiteiten/situaties. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of
veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het
vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden
beoordeeld.
Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen
in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico’s zouden kunnen
18
Hoofdstuk 5
opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn
aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over
weg/spoor/water en buisleidingen.
Uit deze inventarisatie volgt dat geen LPG-tankstation in of nabij het plangebied
aanwezig is. Er zijn in en in de nabijheid van het plangebied geen transportroutes
en ondergrondse buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen bekend
die vanuit de veiligheidsbeoordeling in beschouwing moeten worden genomen.
Geconcludeerd kan worden dat in het kader van de externe veiligheid geen belemmeringen
aanwezig zijn.
Hoofdstuk 5 19
20
Hoofdstuk 5
6. JURIDISCHE PLANOPZET
6.1 Inleiding
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld
van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch
bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering
van de bestemmingen. De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de
gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige
en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking,
maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van
het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende
twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en
wordt een uitleg per bestemming gegeven.
6.2 Systematiek van de planregels
De opbouw van het bestemmingsplan is conform het Handboek Bestemmingsplannen
van de gemeente West Maas en Waal. 4 De planregels van het bestemmingsplan
‘Altforst, Kerkstraat’ bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de
inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en
slotregels aan de orde komen.
6.2.1 Inleidende regels
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan
gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te
voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in
de planregels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de
wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van
een lijn moet worden aangehouden.
4
Handboek bestemmingsplannen gemeente West Maas en Waal, vastgesteld d.d. 28 mei 2009.
Hoofdstuk 6 21
6.2.2 Bestemmingsregels
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve
bestemming betekend dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen
direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen
direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een bouwvergunning
hebben verleend. Een bouwvergunning wordt verleend indien zij voldoet aan onder
meer de planregels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit 5 :
• bestemmingsomschrijving;
• bouwregels;
• ontheffing van de bouwregels;
• specifieke gebruiksregels;
• ontheffing van de gebruiksregels;
• aanlegvergunning;
• wijzigingsbevoegdheid.
Hieronder volgt per bestemmingsonderdeel een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de
bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een
beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, water, etc. De
aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen
bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de
aan de hoofdfuncties ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid
wordt weergegeven door de zinsnede ‘met daaraan ondergeschikt’. Tevens
wordt aangegeven welke functies bij de bestemming behoren door middel van de
zinsnede ‘met daarbij bijbehorende’. Het betreft hier meestal functies als paden,
groen, erven, etc. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel, maar bevat
ook inrichtingsaspecten.
Bouwregels
In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een
perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
5
Duidelijk mag zijn, dat een bestemmingsplanbepaling niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan
per bestemming verschillen.
22
Hoofdstuk 6
Ontheffing van de bouwregels
Door het opnemen van een ontheffingsregeling bestaat de mogelijkheid af te wijken
van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze ontheffingen zijn niet bedoeld
voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze in
(bijna) alle gevallen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast.
Voor elke ontheffing wordt aangegeven waarvan ontheffing wordt verleend,
de maximale afwijking die met de ontheffing kan worden toegestaan en eventueel
de situaties of voorwaarden waaronder ontheffing wordt verleend.
Het gaat hier om ontheffingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien
ontheffingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene
strekking hebben zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (de algemene regels).
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder
geval strijdig acht met de bestemming. Hierin worden niet alle mogelijke strijdig
gebruiksvormen genoemd, maar alleen die waarvan het niet op voorhand duidelijk
is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling
op de bestemmingsomschrijving.
Ontheffing van de gebruiksregels
Een ontheffing van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging
van de bestemming. Dat wil zeggen, dat wel ontheffing kan worden verleend ten
behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen
functies. Via ontheffing kunnen geen ‘nieuwe‘ functies worden toegestaan.
Met andere woorden: de ontheffingsregeling kan worden opgenomen voor
kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere,
ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid.
Aanlegvergunning
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen, dienen soms aan een
aanlegvergunning gebonden te worden. Het gaat daarbij om gevallen waarbij er
geen noodzaak bestaat om werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
geheel uit te sluiten, maar waarbij de toelaatbaarheid afhangt van de omstandigheden
in een concreet geval. Een aanlegvergunningenstelsel wordt opgenomen om
extra bescherming aan een specifieke bestemming waarde van de bestemming te
bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, of de groen en/of waterstructuur.
Hoofdstuk 6 23
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan
te wijzigen (binnenplanse wijziging). In de meeste gevallen zal het gaan
om het wijzigen van de op een perceel gelegde bestemming, maar deze wijziging
kan eventueel ook gebruikt worden om de bouwmogelijkheden op een perceel te
wijzigen.
Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien
wijzigingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene
strekking hebben zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (de algemene bepalingen).
Een gebiedsgebonden wijzigingsbevoegdheid is op de verbeelding aangegeven
door middel van een aanduiding.
6.2.3 Algemene regels
Antidubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat wanneer volgens een bestemmingsplan
bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel
van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt
bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis
wordt gesteld.
Algemene bepaling met betrekking tot ondergronds bouwen
Er is een algemene regeling met betrekking tot ondergronds ruimtegebruik opgenomen
met bijbehorende maatvoering, waarbij kelderruimten e.d. in één bouwlaag
onder gebouwen direct mogelijk worden gemaakt. In aanvulling hierop is per
bouwperceel één niet-overdekt zwembad toegestaan onder nadere voorwaarden.
Voor ondergronds bouwen dat dieper gaat dan één bouwlaag onder de grond dient
een afwegingsmoment plaats te vinden (via een binnenplanse ontheffing). Dit om
eventuele negatieve neveneffecten (bijvoorbeeld wat betreft waterstromen en aantasting
van archeologische waarden) te voorkomen.
Algemene ontheffingsregels
In deze bepaling wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven
om ontheffing te verlenen ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten. Bovendien
is in dit artikel een algemene ontheffingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve
van een Bed and Breakfast. De criteria, die bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid
in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
24
Hoofdstuk 6
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven
om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.
De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in
acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven
Algemene procedureregels
In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de
voorbereiding van een besluit tot toepassen van een ontheffings-, wijzigingsbevoegdheid,
dan wel uitwerkingsplicht. Hierbij wordt verwezen naar procedures die
zijn opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet ruimtelijke ordening.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht, die aansluit
bij het Besluit ruimtelijke ordening.
Slotregels
Als laatste is de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van
het plan als de vaststellingsbepaling.
6.3 Beschrijving per bestemming
Groen
Deze gronden zijn bestemd voor de aan- en afvoer van water alsmede voor waterberging.
Daarnaast zijn deze gronden tevens bestemd voor groenvoorzieningen. Op
deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Wonen - 1
De gronden die bestemd zijn als ‘Wonen - 1’ zijn primair bedoeld voor het wonen in
grondgebonden woningen. In woningen zijn naast het wonen ook kamerbewoning
en beroepsmatige activiteiten rechtstreeks toegestaan over een beperkt oppervlak
van de woning. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat in dit kader een onderscheid
wordt gemaakt in beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten. Onder beroepsmatige
activiteiten worden de activiteiten verstaan die samenhangen met de zogenaamd
traditionele vrije beroepen (zoals bijvoorbeeld notarissen, tandartsen en
advocaten) en beroepen op het gebied van onder andere de administratieve, juridische
en medische dienstverlening. Bedrijfsmatige activiteiten betreffen in beginsel
algemeen ambachtelijke activiteiten. Deze laatste groep van activiteiten is alleen in
een woning toegestaan door middel van het verlenen van een ontheffing.
Hoofdstuk 6 25
De regeling voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten in een woning is er
op gericht om een woning zijn woonfunctie in overwegende mate te laten behouden.
De oppervlakte van een woning, inclusief bijgebouwen en aanbouwen, die in
gebruik is voor beroepsmatige activiteiten is altijd kleiner dan de oppervlakte die
niet voor deze activiteiten wordt gebruikt. Naast dit relatieve maximum is een absoluut
maximum verbonden aan het gebruik van de woning, inclusief bijgebouwen
en aanbouwen voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten.
Gekozen is voor het werken met bouwstroken met aparte aanduidingen voor de
‘voortuin’ en de ‘achtertuin’. Op de gronden met de aanduiding ‘tuin’ (de voortuin)
mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd ten dienste van
de bestemming, evenals erkers (uitbouwen).
In de aanduiding ‘bijgebouwen’ (de achtertuin) mogen uitsluitend bijgebouwen,
aanbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd worden. Onder bijgebouwen
worden alle vrijstaande bijgebouwen begrepen, onder aanbouwen vallen
alle grondgebonden bouwwerken, welke één geheel vormen met het hoofdgebouw,
doch hier wel aan ondergeschikt zijn.
Wonen – 2
De in het plangebied aanwezige gestapelde woningen zijn bestemd tot ‘Wonen 2’.
Bouwen in de voortuin is ter plaatse niet toegestaan. Verder verwijzen wij naar de
bestemming ‘Wonen 1’.
Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen in het plangebied zijn wegen met een hoofdzakelijke verblijfsfunctie en
daarmee bestemd voor ‘Verkeer – Verblijfsgebied’. Binnen de bestemming zijn voor
de verkeers/verblijfsfunctie benodigde bouwwerken zoals straatmeubilair, bewegwijzering
toegestaan.
Kleine bouwwerken, alsmede gebouwen ten behoeve van voorziening van openbaar
nut met een beperkt oppervlak zijn binnen deze bestemming toegestaan.
26
Hoofdstuk 6
7. ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal
worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke
ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van
West Maas en Waal verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast
te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan
betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan
vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de
gemeente West Maas en Waal besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan
de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
Met onderhavig bestemmingsplan is een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro
mogelijk gemaakt. Echter is met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die
binnen het plangebied gelegen zijn, een anterieure overeenkomst gesloten zoals is
bepaald in artikel 6.24 Wro voordat het bestemmingsplan is vastgesteld, zodat de
verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. In deze anterieure
overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten op afdoende
wijze vastgelegd.
Financiële haalbaarheid
In het kader van het opstellen van de anterieure overeenkomst is door de gemeente
onderzoek gedaan naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Gebleken is dat
de ontwikkelaar over voldoende middelen beschikt om de voorgestane ontwikkeling
te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd
is er sprake van een positief saldo. Uit het onderzoek is verder gebleken dat er
geen onvoorziene hoge kosten zijn te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere
financiële bijdragen van anderen.
De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 7 27
28
Hoofdstuk 7
8. OVERLEG EN INSPRAAK
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever
geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig
overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie
gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden
te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna
wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan
opgestart (artikel 3.8 Wro).
8.1 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in
de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij
staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening.
In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder
meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op
welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen
maken. Gemeente West Maas en Waal heeft vanwege de marginale wijzigingen
van het bestemmingsplan ten opzichte van het bestemmingsplan ‘Kom Boven-
Leeuwen’ besloten voor dit bestemmingsplan geen inspraak te doorlopen.
8.2 Overleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders
bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen
van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie
en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn
met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties
die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zullen worden geïnformeerd.
De reacties van deze instanties zullen in dit plan verwerkt worden.
Hoofdstuk 8 29
8.3 Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de
artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt
in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze
periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal
daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.
30
Hoofdstuk 8
Regels
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Genk
www.BRO.nl