Toelichting - Gemeente West Maas en Waal
Bestemmingsplan ‘Dreumel, Margrietstraat tussen 10 en 10a’
Gemeente West Maas en Waal
HSRO Stedenbouw en Ruimtelijke Ontwikkeling i.o.v. J. Toebast
Plangebied globaal
Figuur 1 Topografiche kaart
Bestemmingsplan ‘Dreumel, Margrietstraat tussen 10 en 10a’
Gemeente West Maas en Waal
Versie: 27 april 2012
Afdrukformaat: A4
Status: Ontwerp
HSRO Stedenbouw en Ruimtelijke Ontwikkeling
In opdracht van: dhr. J. Toebast
– 2 –
Procedure
Bestemmingsplan ’Dreumel, Margrietstraat tussen 10 en 10a’
Gemeente West Maas en Waal
NL.IMRO.0668.DREMargrietstr10-OW01
Divers plangeschiedenis
––
Positieve beoordeling stedenbouwkundige visie SAB d.d: 9 september 2009
––
Principemedewerking gemeente d.d: 22 december 2009
––
Goedkeuring Welstand d.d: 1 december 2011
Voorontwerpbestemmingsplan
––
Publicatie door B&W (in Waalkanter), d.d: 2 februari 2011
––
Eerste ter inzagelegging 6 weken, d.d: 3 februari 2011
Ontwerpbestemmingsplan
––
Publicatie door B&W (in Waalkanter en staatscourant), d.d:
––
Eerste ter inzagelegging 6 weken, d.d:
––
Vastgesteld gemeenteraad binnen 12 weken, d.d:
Vastgesteld bestemmingsplan
––
Publicatie raadsbesluit (o.a in staatscourant), d.d:
––
Binnen twee weken na vaststelling, d.d:
––
Tweede ter inzagelegging, d.d:
––
In werking, d.d:
Beroep Abr RvS
– 3 –
Plangebied
Figuur 2 Luchtfoto (Bron: Google earth)
Plangebied
Figuur 3 Luchtfoto ingezoomd (bron: Google earth)
– 4 –
Inhoud toelichting
1. Inleiding 7
1.1. Aanleiding 7
1.2. Ligging en begrenzing plangebied 7
1.3. Bij het bestemmingsplan behorende stukken 9
1.4. Vigerend Bestemmingsplan 9
1.5. Leeswijzer 9
2. Planbeschrijving 11
2.1. Het voornemen 11
2.2. Verkeer en parkeren. 11
3. Beleidskader 12
3.1. Europees en Rijksbeleid 12
3.2. Provinciaal en regionaal beleid 13
3.3. Gemeentelijk beleid 17
4. Milieuhygiënische aspecten 21
4.1. Water 21
4.2. Geluid 26
4.3. Bodem 31
4.4. Lucht 32
4.5. Zonering omliggende bedrijven 33
4.6. Externe veiligheid 34
4.7. Ecologie 36
4.8. Cultuur en Archeologie 39
5. Juridische planopzet 41
5.1. Plansystematiek 41
6. Motivatie 42
7. Economische uitvoerbaarheid 43
8. Maatschappelijke uitvoerbaarheid 44
8.1. Inspraak en overleg 44
8.2. Zienswijzen 45
Losse bijlagen
1. NIPA, verkennend bodemonderzoek: 10.11881, 5 augustus 2010
2. Econsultancy, Quickscan Flora Fauna: 10073524, 30 juli 2010
3. HSRO, Stedenbouwkundige visie: maart 2009
4. Ontwerptekeningen Marcus Architectuur 2010/2012
5. Inspraakverslag Voorontwerpbestemmingsplan, gemeente West Maas en Waal 2012
– 5 –
Voorzijde plangebied
Margrietstraat richting Van Heemstraweg
Buurwoningen
Margrietstraat richting Dreumel
Figuur 4 Fotoblad plangebied en omgeving
– 6 –
1. Inleiding
1.1. Aanleiding
Dit postzegelbestemmingsplan is gemaakt om de realisatie van een zorggeschikte woning in
Dreumel planologisch mogelijk te maken. Het betreft een perceel aan de Margrietstraat tussen
nummer 10 en 10a (zie figuur 1 t/m 4). De eigenaar/initiatiefnemer vraagt om toevoegen van
een bouwvlak op de bestemming ‘Wonen 1’, waarmee grondgebonden woningen worden
bestemd
Omdat het voornemen strijdig is met het vigerende bestemmingsplan, kan het plan juridisch
gezien geen doorgang vinden. Het is nodig het bestemmingsplan ‘Kom Dreumel’, 2009 van
de gemeente West Maas en Waal te wijzigen. Volgens de nieuwe Wro kan dat via het opstellen
van een zogenaamd ‘postzegelbestemmingsplan’. Deze toelichting maakt deel uit van het
postzegelbestemmingsplan. Naast een beschrijving van het initiatief wordt in deze toelichting
ingegaan op de relatie met de omgeving, overheidsbeleid en wetgeving.
• De gemeente west Maas en Waal heeft d.d. 22 december 2009 aangegeven medewerking te willen verlenen
aan het voornemen.
1.2. Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt in de kern Dreumel en maakt deel uit van de gemeente West Maas en Waal
in de provincie Gelderland. De gemeente bestaat uit de dorpen Alphen, Altforst, Appeltern,
Beneden-Leeuwen, Boven-Leeuwen, Dreumel, Maasbommel en Wamel . De rivieren Maas en
Waal vormen Uittreksel zowel Kadastrale in Kaart zuidelijke als noordelijke richting de natuurlijke grens. Dreumel heeft
circa 3200 inwoners. Het perceel ligt aan de Margrietstraat tussen nummer 10 en 10a. Het
12
plangebied is kadastraal bekend als kadastrale gemeente Dreumel, sectie G , nummer 1551.
291
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 5780 m 2 1206
(zie figuur 5).
19
290
17
15
1550
13
10a
11a
750
845
10
1551
8
6
367
1209
1904
995
1207
Plangebied
2112
Figuur 5 Kadastrale kaart met ingekleurd plangebied
2006
1905
– 7 –
0 m 10 m 50 m
Plangebied
Figuur 6 uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan ‘Kom Dreumel’ 2009’
– 8 –
Het plangebied ligt aan de oostkant van Dreumel op de overgang tussen het buitengebied en
de bebouwde kom. Het gebied wordt aan de noordzijde ontsloten aan de Margrietstraat. In
de directe omgeving en aan de Margrietstraat bevinden zich voornamelijk woningen en een
aantal centrumvoorzieningen.
1.3. Bij het bestemmingsplan behorende stukken
Dit bestemmingsplan bestaat uit een aantal digitale en papieren stukken. Zowel de digitale als
de papieren versie bestaat uit de voorliggende toelichting, met daarin opgenomen een verwijzing
naar de geldende regels (voorheen voorschriften genoemd) en de ‘verbeelding’ (voorheen
plankaart). De digitale regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van
het bestemmingsplan.
1.4. Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied valt onder het vigerende bestemmingsplan ‘Kom Dreumel’ 2009 van de
gemeente West Maas en Waal zoals vastgesteld is door de gemeenteraad van West Maas en
Waal op 28 mei 2009 en in werking getreden op 3 september 2009. Het plan is onherroepelijk
na goedkeuring door de Raad van Staten op 15 april 2010. Het plangebied heeft momenteel
een bestemming ‘wonen 1’ zonder bouwvlak (zie figuur 6).
• Door het ontbreken van een bouwvlak op het perceel is de uitvoering van het planvoornemen niet mogelijk
binnen het vigerende bestemmingsplan.
1.5. Leeswijzer
De toelichting is opgebouwd uit 8 hoofdstukken. Het inleidende hoofdstuk 1 beschrijft de
aanleiding en de bestaande situatie. Hoofdstuk 2 geeft de planbeschrijving weer, waarna in
hoofdstuk 3 het beleidskader aan de orde komt. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het
plan aangetoond voor wat betreft diverse (milieu-)aspecten, waaronder water, archeologie,
flora en fauna. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische aspecten en de plansystematiek.
Hoofdstuk 6 geeft een samenvattende motivatie van het voornemen. De hoofdstukken
7 en 8 gaan kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. In deze toelichting
wordt het planvoornemen steeds getoetst aan genoemd beleid en de milieu-hygiënische
aspecten. Deze ‘toetsstukjes’ zijn te herkennen aan de •.
De verbeelding is los toegevoegd, naar keuze op schaal te printen in A3-formaat.
– 9 –
Figuur 7 Situatietekening januari 2012 (bron:Teken- en Ontwerpstudio J. Marcus)
– 10 –
2. Planbeschrijving
2.1. Het voornemen
De woning is gepland op het noordelijk gedeelte van het perceel. Hierbij wordt de woning met
de rooilijn geplaatst op ongeveer dezelfde rooilijn als de woning op nummer 10a. Dit betekent
dat de nieuwe woning op circa 21 m afstand van de weg komt te liggen. De nieuwe woning,
met de kenmerken van een T-boerderij heeft een grondoppervlak van circa 184 m2 (ca. 13 x
15 m) en zal bestaan uit 1,5 bouwlaag met kap. Het voorhuis heeft een afmeting van ca. 13.0
x 7.7 m, het achterhuis een afmeting van ca. 11.0 x 7.5 m. Het achterhuis is ondergeschikt
aan het voorhuis en heeft een lagere bouwhoogte (zie de situatietekening van figuur 7 en de
gevelaanzichten figuur 8).
Figuur 8 Gevelaanzichten nieuwbouw (bron:Teken- en Ontwerpstudio J. Marcus, 2010)
• Het bijgebouw/garage is in overleg met omwonenden geplaatst tegen de linkerzijrand van het perceel. Achter
op het perceel wordt een ruim bemeten waterberging aangelegd. De grond die hierbij vrij komt wordt
gebruikt voor de benodigde ophoging van het perceel. Zie hiervoor ook de watertoets in paragraaf 4. 1.3.
2.2. Verkeer en parkeren.
Parkeren wordt op het eigen perceel opgelost. Op de oprit zal hiervoor ruimte worden gereserveerd.
Het plan voorziet in minimaal twee (naast elkaar gelegen) parkeerplaatsen, waarmee
wordt voldaan aan de geldende parkeernorm voor dit type woning (duur segment).Parkeren
voor bezoekers wordt opgevangen binnen het heersende verkeersbeleid op de Margrietstraat.
De percelen liggen binnen een 30 km zone. De ontsluiting van de percelen vindt plaats via de
Margrietstraat naar de provinciale van Heemstraweg.
– 11 –
3. Beleidskader
3.1. Europees en Rijksbeleid
3.1.1. Nota Ruimte
In de Nota ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020. De Nota is begin
2006 formeel in werking getreden. De Nota Ruimte geldt als deel vier van de PKB Nationaal
Ruimtelijk Beleid, zoals aangegeven in de Wet Ruimtelijke Ordening. De Nota Ruimte is de visie
op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het doel is een sterke economie, een veilige en
leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal
wat moet’ verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren
van gewenste ontwikkelingen. De Nota Ruimte ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling
waarin alle betrokken partijen kunnen participeren. Het Rijk richt zijn aandacht met name op
de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om versterking van
de dynamiek in de nationale stedelijke netwerken en om waarborging van de kwaliteit van de
Ecologische Hoofdstructuur en de nationale landschappen, stedelijke netwerken en om waarborging
van de kwaliteit van de Ecologische Hoofdstructuur en de nationale landschappen.
Het nationaal ruimtelijk beleid voor steden en netwerken richt zich op voldoende ruimte voor
wonen, werken en mobiliteit en de daarbij behorende voorzieningen, groen, recreatie, sport
en water. Daarbij kiest het rijk voor versterking van de internationale concurrentiepositie van
Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling
van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.
• Dreumel valt buiten de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. De Nota Ruimte is geen direct relevant
beoordelingskader. Wél zijn in de nota regels opgenomen om te zorgen voor een generieke basiskwaliteit
(o.a. luchtkwaliteit, externe veiligheid). De eisen die gesteld worden aan de generieke basiskwaliteit worden
behandeld in de hoofdstukken 8 t/m 15. De Nota bevat ook teksten over ontwikkelingsplanologie en versterking
van het draagvlak voor voorzieningen.
3.1.2. Nota ruimte en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie
voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar
2040. In de SVIR schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland
in 2040, met als motto ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. De (SVIR)
vervangt na vaststelling de volgende beleidsstukken:
––
de Nota Ruimte;
––
de Structuurvisie Randstad 2040;
––
de Nota Mobiliteit;
––
de MobiliteitsAanpak;
––
de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
––
de Agenda Landschap;
––
de Agenda Vitaal Platteland;
––
Pieken in de Delta.
• De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012. Daarmee is de SVIR het
kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De SVIR zet twee zaken helder neer. Een scherp kader voor prioritering in het Infrafonds en een
selectief ruimtelijk beleid dat meer overlaat aan provincies en gemeenten. Zo laat het Rijk de
verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale
schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschapsen
natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering
van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders.
Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen
– 12 –
voor herstructurering laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het
Rijk enkel nog een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de ‘SER-ladder’).
• Gezien de aard en omvang van dit planvoornemen ligt de beoordelingsbevoegdheid op lokaal niveau.
3.1.3. Besluit (algemene regels) ruimtelijke ordening
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld
zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal
niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro,
gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten
wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming.
Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door
tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming,
zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
(B(ar)ro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Dit kabinet kiest ervoor
de normering uit het B(ar)ro zoveel mogelijk direct te laten doorwerken op het niveau van de
lokale besluitvorming
• Het B(ar)ro geeft kaders voor toetsing van de inhoud en opbouw van bestemmingsplannen, projectbesluiten
en beheersverordeningen. In al deze stukken wordt extra aandacht gevraagd voor de cultuurhistorische
waarden, zowel onder als bovengronds. Onderstaand volgt hiervan de (juridische) achtergrond uit het Bro.
Wijziging Bro ten aanzien van borging erfgoedwaarden
Sinds 1 januari 2012 is een wijziging in Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden ten
aanzien van de borging van erfgoedwaarden in het bestemmingsplan. Door wijziging van
artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk
te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat
gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied
en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke
wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
• In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op de archeologische en cultuurhistorische waarden van het plangebied.
3.1.4. Vierde Nota Waterhuishouding
De ‘Vierde Nota Waterhuishouding’ (Ministerie V&W, september 1997) beschrijft de hoofdlijnen
van het rijksbeleid voor de waterhuishouding. Hoofddoelstelling van het beleid is “het
hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken
van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd”.
Voor de verschillende watersystemen, zoals stedelijk waterbeheer, is specifiek beleid
ontwikkeld. Verder wordt nadere aandacht geschonken aan enkele onderwerpen, zogenaamde
thema’s, waaronder terugdringen van verdroging, reductie van emissies van diffusie bronnen
en waterbodemsanering.
• In onderhavig bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen waarin is aangeven hoe in relatie tot het
planvoornemen wordt omgegaan met de verschillende wateraspecten.
3.2. Provinciaal en regionaal beleid
3.2.1. Structuurvisie Gelderland
Het Streekplan ‘Gelderland 2005’ wordt Structuurvisie Gelderland genoemd sinds de invoering
van de Wet ruimtelijke ordening in juli 2008. Eind 2010 is de Structuurvisie aangevuld met de
Provinciale Ruimtelijke Verordening.
– 13 –
In de Structuurvisie wordt uitgegaan van de sturingsfilosofie die ook in de Nota Ruimte wordt
gehanteerd: ‘Decentraal wat kan, centraal wat moet’. Een onderscheid wordt gemaakt tussen
het provinciaal belang en het domein van de gemeente. De Provincie is vooral verantwoordelijk
voor stedelijke functies en infrastructuur (rood raamwerk), natuur en water (groenblauwe
raamwerk). De gemeenten en de regio’s richten zich vooral op het multifunctioneel gebied.
Daarnaast wordt er een beleidsmatig onderscheid gemaakt voor de gebieden met een bijzondere
status; de waardevolle landschappen, de concentratiegebieden voor intensieve teelten, de
ganzen- en weidevogelgebieden en groene wiggen.
Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de
steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur
• Op de streekplankaart ruimtelijke structuur is te zien dat het plangebied is benoemd als multifunctioneel
gebied. In het multifunctionele gebied vindt beperkte bemoeienis van de provincie plaats. De provincie refereert
qua beleid dan ook aan de Regio Rivierenland.
Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering,
transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). Het aanbod aan woningen en
woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert
de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus
centrum-stedelijk en landelijk wonen. Voorts wil de provincie een versnelling bevorderen
van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de
stagnerende (nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige
woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit.
Uitwerking zoekzones
Op 12 december 2006 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Gelderland de Streekplanuitwerking
‘zoekzones voor stedelijke functies en landschappelijke versterking’ vastgesteld. Het
is een uitwerking van het nieuwe streekplan dat in 2005 door Provinciale Staten is vastgesteld.
Zoekzones geven de gebieden aan die worden gereserveerd voor stedelijke functies: wonen
(huizen), werken (bedrijventerreinen) en voorzieningen (scholen, kerken, sportvelden e.d.).
Onder de zoekzones voor stedelijke functies vallen de volgende gebieden:
––
Bestaand bebouwd gebied conform het VROM-bestand 1-1-2000
––
Bestaand bebouwd gebied 2000-2005
––
Zoekzones stedelijke functies 2005-2015
Daarnaast bevat de streekplanuitwerking zoekzones voor ‘landschappelijke versterking’. Dat
zijn gebieden waar het landschap moet worden versterkt en waar slechts incidenteel en op
beperkte schaal woningen mogen worden gebouwd. Voor deze gebieden moet nog een
gebiedsplan worden gemaakt.
Regionaal bergingsgebied
In de Stroomgebiedsvisie Rivierenland van de Provincie Gelderland is tussen Dreumel en Alphen
en ten zuiden van Gemeente West Maas en Waal Beneden-Leeuwen een groot gebied
aangewezen als zoekgebied voor waterberging. Bergingsgebieden zijn gebieden waar incidenteel
water geborgen wordt. Deze gebieden zijn opgenomen in het nieuwe Streekplan
• Op de streekplankaarten uitwerking stedelijke zoekzones is te zien dat het plangebied is benoemd als multifunctioneel
gebied. In het multifunctionele gebied vindt beperkte bemoeienis van de provincie plaats. Het
staat gemeenten vrij hier zelf het ruimtelijk beleid bepalen.
• De kern Dreumel heeft 3 zones aangewezen voor stedelijke versterking, het plangebied maakt hier geen
deel van uit. Het plangebied is niet aangewezen als bergingsgebied.
– 14 –
3.2.2. Provinciale Ruimtelijke Verordening Gelderland
Een van de nieuwe instrumenten waar de provincie binnen de Wro over kan beschikken is de
provinciale ruimtelijke verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels
aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die
van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en
glastuinbouw.
Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden
te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De verordening geeft niet alleen regels
over de inhoud van het plan, maar ook over de toelichting of de onderbouwing. 15 december
2010 is de ruimtelijke verordening vastgesteld door Provinciale Staten en deze is geldend sinds
maart 2011. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplannen op
deze regels afstemmen.
Plangebied
Figuur 9 Verstedelijking Ruimtelijke Verordening (bron: Provincie Gelderland )
• Het plangebied is binnen de Ruimtelijke Verordening aangewezen als ‘bestaand bebouwd gebied’ (zie figuur
9). Het plangebied is niet aangewezen als ‘waterwingebied’, ‘waardevol open gebied’ of ander door de Verordening
bepaalde beschermede gebieden.
Artikel 2 Verstedelijking RVG
––
“2.1 Bestaand bebouwd gebied: Als bestaand bebouwd gebied wordt aangewezen het gebied
waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.
PV00003-0003 en dat is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Verstedelijking.
––
2.2 Nieuwe bebouwing toegestaan: In een bestemmingsplan is nieuwe bebouwing ten behoeve
van wonen en werken slechts toegestaan: a. binnen bestaand bebouwd gebied”
• ad artikel 2, lid 2.1 en lid 2.2. sub a: Het plangebied is in de Ruimtelijke verordening aangewezen als
bestaand bebouwd gebied. Nieuwe bebouwing is daarom toegestaan.
Artikel 3 Wonen RVG
“De in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen
dienen te passen in het vigerende, door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma
voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen”.
• ad artikel 3: De bouw van de woning past binnen het Kwalitatief Woonprogramma voor de regio Rivierenland,
zie paragraaf 3.2.3.
– 15 –
Eerste herziening RVG
De Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) moet aangepast worden aan de Spoedwet Wro.
Om deze verandering door te voeren hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2011 de
ontwerp RVG, eerste herziening vastgesteld. Deze ligt vanaf 23 januari 2012 tot en met 5
maart 2012 ter visie.
Spoedwet Wro
Den Haag werkt aan een wijziging van de Wet ruimtelijke ordening, de Spoedwet Wro. Deze
bepaalt dat een provinciale ruimtelijke verordening alleen nog ontheffingsbepalingen mag
bevatten voor onvoorziene situaties. Daarnaast benutten Gedeputeerde Staten deze herziening
om enkele nieuwe regels in de RVG op te nemen. Het gaat om regels over bedrijventerreinen,
molenbiotopen en glastuinbouwgebieden.
• De wijzingingen die worden voorgesteld in het ‘Ontwerp Eerste herziening RVG’ zijn niet relevant voor het
voornemen, omdat in dit planvoornemen geen regels over bedrijventerreinen, molenbiotopen en glastuinbouwgebieden
zijn opgenomen.
3.2.3. Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019
Het kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 bevat afspraken met de provincie, de
woningcorporaties,de gemeenten en de regio’s in Gelderland over de woningvoorraad voor de
komende tien jaar. Het kwp3 is op 12 januari 2010 vastgesteld door Gedeputeerde Staten. De
partijen willen er voor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de
toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners.
Om tot afspraken te kunnen komen zijn regionale woonvisies opgesteld. Deze visies gaan in
op de kwaliteit, de identiteit en de woonproblematiek per regio. Ze zijn in samenspraak met
gemeenten en regio’s ontwikkeld en ondertekend. Deze visies vormen de basis voor het opstellen
van een kwalitatief woonprogramma per gemeente. Hierin staan afspraken over wat voor
soort woningen er gebouwd gaan worden. Algemeen kan gezegd worden dat er met name
behoefte is aan goedkopere starterswoningen en aan zorggeschikte (nultreden)woningen.
De woningbehoefte in Gelderland blijkt voor de periode 2010 tot en met 2019 lager uit te
komen dan in de periode 2005 tot en met 2014. Dit is onder andere gebleken uit recente
prognoses van het CBS. Voor de regio Rivierenland is een netto woningbehoefte van 9800
woningen benoemd.
• Het planvoornemen past binnen het KWP3, Het betreft de bouw van een zorggeschikte koopwoning in het
duurdere segment, hiervoor wordt extra aandacht gevraagd in het KWP3. Het plan is door de gemeente
goedgekeurd op de criteria die gelden voor zorggeschikte woningen.
3.2.4. Structuurvisie Rivierenland 2004 - 2015
De Structuurvisie Rivierenland is indertijd opgesteld als bouwsteen in het kader van het Streekplan
Gelderland. Voor wonen en werken acht de structuurvisie het Experiment Ruimtelijk Beleid
leidend. (Inmiddels vervangen door de uitwerking zoekzones uit 2006). De verhouding tussen
te bouwen huur- en koopwoningen moet veranderen. Het doel is om meer huur-, starters- en
seniorenwoningen te realiseren. Daarbij moet ook gekeken worden naar de verhouding tussen
het aantal eengezinswoningen en meergezinswoningen. Ook moeten de mogelijkheden voor
herstructurering van bestaande bouw worden bekeken.
De Structuurvisie Rivierenland 2004-2015 (januari 2004) formuleert als hoofdopgave het
behouden en versterken van het unieke karakter van de regio rond de ruimtelijke structuurdragers
die de eigenheid van dit landschap bepalen. De ruimtelijke structuurdragers zijn de
uiterwaarden, dijken, oeverwallen en kommen en het cultuurhistorische landschap. De ruimtelijke
structuurdragers geven de richting aan, waarin verstedelijking, de functies van het landelijk
gebied, verkeer en vervoer, recreatie en toerisme zich in het Rivierenland mogen ontwikkelen,
– 16 –
zodat het unieke landschap met haar contrasten behouden blijft dan wel wordt versterkt. De
hoofdinfrastructuur wordt door de regio mede als leidend gezien voor toekomstige ruimtelijke
ontwikkelingen.
Voor het realiseren van de bundeling van verstedelijking kiest de regio voor voortzetting van de
huidige kernenhiërarchie waarin Tiel een regionale opvangfunctie heeft voor wonen, werken
en voorzieningen en de kernen Zaltbommel, Geldermalsen, Culemborg en Druten een subregionale
functie hebben. De regio wil de mogelijke toepassing van de netwerkgedachte gaan
onderzoeken. Voor de hele regio geldt een kwalitatieve benadering van nieuwe verstedelijking,
ruimtelijk geduid met de kwaliteitscontouren zoals deze voor de periode tot 2015 rond de
kernen zijn getrokken in het kader van het Experiment Ruimtelijk Beleid Rivierenland.
• Het voornemen tot het bouwen van een zorggeschikte woning sluit aan bij de wens naar meer starters- en
seniorenwoningen uit de structuurvisie Rivierenland. Middels een stedenbouwkundige visie (HSRO maart
2009) is extra aandacht gegeven aan een zorgvuldige inpassing van de woning in het bestaande bebouwingslint.
3.2.5. Regionale woonvisie
Voor het woonbeleid zijn regionale woonvisies opgesteld. Deze visies gaan in op de kwaliteit,
de identiteit en de woonproblematiek per regio. Ze zijn in samenspraak met gemeenten en
regio’s ontwikkeld en ondertekend. Deze visies vormen de basis voor het opstellen van een
kwalitatief woonprogramma per gemeente. Hierin staan afspraken over wat voor soort woningen
er gebouwd gaan worden.
In de meeste regio’s zijn inmiddels i.s.m. corporaties afspraken gemaakt over de periode tot
circa 2020. In deze periode zal extra aandacht gaan naar starters- en seniorenwoningen. In
januari 2010 hebben Gedeputeerde Staten het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 goedgekeurd.
• Het plan is door de gemeente goedgekeurd op de criteria die gelden voor een zorggeschikte woning.
3.3. Gemeentelijk beleid
3.3.1. Ontwikkelingsvisie gemeente West Maas en Waal
De provincie heeft alle gemeenten in Gelderland gevraagd een visie op te stellen inzake de
ontwikkeling van het stedelijk gebied. Ten aanzien van woningbouw geldt een voorkeur
voor ruimtelijk beleid dat gericht is op het benutten van inbreidingslocaties. Daarop heeft de
gemeenteraad in december 2002 de “Ontwikkelingsvisie wonen en werken” vastgesteld. Met
deze ontwikkelingsvisie wordt inzicht gegeven in de te ontwikkelen locaties voor woningbouw
en bedrijven tot 2010 met een doorkijk naar de langere termijn.
Door de huidige economische crisis en de stand van zaken van de ontwikkeling van woningbouw
in onze gemeente, is het bestaande beleid, waaronder deze “Ontwikkelingsvisie wonen
en werken” tegen het licht gehouden. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeenteraad besloten
geen nieuwe woningbouwprojecten meer in ontwikkeling te nemen. De in ontwikkeling
zijnde woningbouwprojecten lopen wel door, Het voorlopige aantal woningen wat gebouwd
mag worden tot 2020 is geraamd op 845.
Ruimtelijke typering Dreumel in Woningbehoefte in Dreumel
Een knelpunt in Dreumel is het ontbreken van een duidelijke structuur in de kern ontbreekt.
Veel functies liggen verspreid in de kern. Vooral de functies wonen en werken komen naast
elkaar voor. Zo zijn veel bedrijven in een woonomgeving gelegen en is de uitstraling van deze
bebouwing soms mager. Gevolg van de spreiding van functies en voorzieningen is dat een
centrumgebied ontbreekt. De instandhouding van de leefbaarheid van deze kern vraagt om
– 17 –
Plangebied
Figuur 10 Ruimtelijke typering Dreumel (Bron: Ontw. visie Wonen en Werken 2002, gem. WMW)
– 18 –
uimte voor speelgelegenheden en zorg- en welzijnsvoorzieningen, alsmede voor woningbouw
voor starters en senioren en uitbreiding van lokale bedrijvigheid
• Aan de Margrietstraat komt naast wonen ook kleinschalige bedrijvigheid voor. De visie is in maart 2009
opgesteld door HSRO en op 9 september 2009 door SAB als passend beoordeeld. De visie maakt als losse
bijlage deel uit van deze toelichting. Het voornemen levert een positieve bijdrage aan de vraag naar zorggeschikte
woningen.
3.3.2. Beleidsnota kleinschalige woningbouwplannen 2007
Het doel van deze nota is het vormen van een afwegingskader waarbinnen wordt aangegeven
hoe omgegaan wordt met individuele verzoeken voor kleinschalige woningbouwplannen,
zodat het beleid hieromtrent actueel, helder en eenduidig wordt.
In deze beleidsnota worden toetsings- en beoordelingscriteria opgesteld aan de hand waarvan
de binnengekomen verzoeken om kleinschalige woningbouw-plannen zullen worden beoordeeld.
Gesteld wordt dat: inbreiding is toegestaan onder de voorwaarden dat een voornemen
zowel volkshuisvestelijk als stedenbouwkundig verantwoord is. Met volkshuisvestelijk worden
o.a. zorggeschikte woningen bedoeld.
• Het planvoornemen is volkshuisvestelijk verantwoord omdat het de realisatie van een zorggeschikte woning
betreft. Het planvoornemen is stedenbouwkundig verantwoord omdat de toevoeging van de woning past in
het bestaande bebouwingslint. Dit is aangetoond in een de al eerder genoemde stedenbouwkundige visie
(HSRO, maart 2009).
3.3.3. Welstandsnota gemeente West Maas en Waal
Uit de welstandsnota is af te leiden dat het plangebied op de grens ligt tussen stroomruggen
en kom gebieden. Het plangebied ligt in de oeverwallen van de Waal. De Margrietstraat maakt
deel uit van een bijzonder welstandsniveau, afhankelijk van de waarde en de gevoeligheid van
het gebied en de betekenis voor het collectieve beeld van de gemeenten, is voor elk deelgebied
een bijbehorend welstandsniveau vastgesteld. De Margrietstraat is ingedeeld in niveau 2
“extra inspanning tot voordeel van de ruimtelijke kwaliteit“.
Onder dit welstandsniveau vallen de gebieden die om een zorgvuldige afstemming vragen
van nieuwe bouwkundige ingrepen. Deze bijzondere welstandsgebieden zijn cultuurhistorisch,
landschappelijk en/of stedenbouwkundig gezien beeldbepalend voor de kernen of het landschap
binnen de gemeente.
• Het plangebied valt onder der criteria die zijn opgesteld voor het plangebied. Het plan is op 1 december
2011 goedgekeurd door de welstandscommissie.
– 19 –
Figuur 11 Situatietekening met waterberging en molgoten januari 2012 (bron: Teken- en Ontwerpstudio J. Marcus)
– 20 –
4. Milieuhygiënische aspecten
4.1. Water
4.1.1. Algemeen
Het waterbeleid is op Europees niveau vastgelegd in de Kaderrichtlijn Water en op nationaal
niveau in de Waterwet. Op lokaal niveau is het beleid van het Waterschap Rivierenland
richtinggevend in de vorm van Keur en Watertoets. Dit beleid wordt geconcretiseerd in het
verkavelingsplan en het bestemmingsplan van de betreffende gemeentes.
De waterpartners in West Maas en Waal:
––
Rijkswaterstaat is als beheerder verantwoordelijk voor de Rijkswateren.
––
De provincie Gelderland verzorgt de doorvertaling van het landelijk beleid en is operationeel
beheerder van het grondwater.
––
Waterschap Rivierenland verzorgt het operationele waterbeheer binnen de gemeente. Dit
betekent het peilbeheer en onderhoud van het oppervlaktewater. Ook initiëren zij veelal de
projecten gericht op verbetering van het watersysteem (waterkwaliteit, ecologie en veiligheid).
––
De gemeente West Maas en Waal draagt de zorg voor de efficiënte inzameling van regenen
afvalwater. Zij beheert het rioleringssysteem in de gemeente en is tevens beheerder van
de openbare ruimte.
––
De grondeigenaren verzorgen het onderhoud van de niet-leggerwaterlopen en de ontwatering
van het eigen perceel.
Waterschap Rivierenland
In de regio is het Waterschap Rivierenland de waterbeheerder. Het beleid uit het Waterbeheerplan
2010-2015 van Waterschap Rivierenland is er op gericht schoon hemelwater niet
af te voeren naar de riolering. In het kader van duurzaam waterbeheer is het gewenst om bij
alle nieuwbouw maximale afkoppeling van het hemelwater toe te passen. Hierbij hanteert het
waterschap de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen en afvoeren. Het schone hemelwater
dient geïnfiltreerd te worden in de bodem of anders via een bodempassage afgevoerd te worden
naar het oppervlaktewater. Daarnaast dient afhankelijk van de keuze van de oplossing de
versnelde afvoer van het verhard oppervlak te worden gecompenseerd.
Waterplan West Maas en Waal
Om water een volwaardige plek te geven binnen de gemeentelijke beleidsvorming heeft de
gemeente West Maas en Waal samen met het Waterschap Rivierenland in 2006 een waterplan
opgesteld. Het Waterplan heeft de status van kaderstellend beleidsplan. Het plan kent geen
directe planologische doorwerking. De geformuleerde waterdoelstellingen dienen wel door te
werken in ruimtelijke afwegingen.
Het Waterplan formuleert de doelstellingen die deze partijen hebben voor het toekomstige
waterbeheer binnen de gemeente. Het streven is gericht op het realiseren van een gezond
en veerkrachtig watersysteem en een duurzame waterketen. Daarnaast dient het oplossingen
te formuleren voor bestaande knelpunten ten aanzien van waterkwantiteits- en kwaliteitsproblemen.
Tot slot moet het Waterplan de gemeente West Maas en Waal voorbereiden op
het toekomstige waterbeheer. De voor dit planvoornemen relevante aandachtspunten uit het
waterplan zijn:
––
Onvoldoende ruimte voor berging in bestaand watersysteem.
––
Onvoldoende afvoercapaciteit op enkele locaties binnen het huidige watersysteem.
––
Spanning tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het aspect water.
––
Capaciteitsproblemen in het rioolstelsel en hierdoor voorkomen van watercapaciteitsproblemen
door overstortingen.
– 21 –
Figuur 12 Detail profieltekening vanaf Margrietstraat (Teken- en Ontwerpstudio J. Marcus, januari 2012)
– 22 –
• Het plangebied valt binnen de kern Dreumel. Belangrijk is dat het rioolwater en hemelwater gescheiden
worden aangeboden en dat voldoende opvangcapaciteit voor hemelwater gewaarborgd wordt.
4.1.2. Watertoets
In het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het overleg met de waterschappen, de provincie
en het rijk bij de voorbereiding van een bestemmingsplan opnieuw voorgeschreven. Dit
is te vergelijken met het vroegere artikel 10 BRO overleg. Bij de watertoets gaat het om het
van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. Daarvoor is in een
zo vroeg mogelijk stadium overleg nodig met de waterbeheerder. Het gaat niet om een toets
achteraf.
Afstemming Waterschap
In overleg met het waterschap wordt in het kader van de watertoets afgesproken welke normen
van toepassing zijn. In principe dient voor alle uit- en inbreidingsprojecten (feitelijk alle Wet
ruimtelijke ordening gerelateerde projecten) een natte paragraaf en een onderbouwend waterhuishoudkundig
plan te worden opgesteld, waarin (de aanpassingen van) het watersysteem en
de riolering zijn uitgewerkt. In het reguliere watertoetsoverleg wordt per geval bekeken welke
omvang het onderzoek en de natte paragraaf dient te krijgen. Kleinschalige projecten kunnen
zo op efficiënte wijze het watertoetstraject doorlopen.
• Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de
hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie.
Afstemming gemeente
In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert de gemeente West Maas en Waal
het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden
met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen (hergebruik), infiltratie,
buffering en afvoer doorlopen. De doelstelling is het afvoeren van het vuile water via de riolering
en het lokaal verwerken van het schone hemelwater. Hergebruik van schoon hemelwater
wordt alleen overwogen bij grootschalige voorzieningen als scholen, kantoorgebouwen ed.
Voor particuliere woningen wordt dit niet toegepast.
Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse kan een compromis gesloten worden, waarbij
de minimale inzet (in bestaand bebouwd gebied) is om het vuile en het schone water gescheiden
aan te bieden aan het al aanwezige gemengde rioolstelsel. Een compenserende berging/
infiltratievoorziening kan vervolgens buiten het directe plangebied, maar binnen de rioleringseenheid/(deel)stroomgebied
gevonden worden. De gemeente staat ‘postzegel afkoppeling’
(elk perceel op zich afkoppelen) niet voor, vanwege de bijna onbeheersbare situatie die dat
oplevert.
• Uitgangspunt voor de watertoets is dat het rioolwater en hemelwater zowel boven als ondergronds gescheiden
worden aangeboden. Belangrijk daarbij is het waarborgen van voldoende opvangcapaciteit voor hemelwater.
Infiltratie van hemelwater is op deze locatie - gezien de samenstelling van de bodem niet goed mogelijk.
Sinds 18 april 2011 is binnen de gemeente West Maas en Waal infiltratie en het gebruik van krattensystemen
niet toegestaan in alle kernen.
• In de nieuwe situatie zal de hemelwater en vuilwaterafvoer gescheiden worden aangeboden .Hemelwater
wordt bovengronds aan de achterzijde van de perceelsgrens aangeboden. Voor de afvoer van vuilwater wordt
de nieuwe woning aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel.
– 23 –
4.1.3. Bestaande en nieuwe situatie plangebied
Voor de omgang met hemelwater zijn vooral wijzigingen in de hoeveelheid bebouwing/verharding
binnen het plangebied van belang.
Verhard oppervlak bestaande en nieuwe situatie
In de huidige situatie is op het perceel geen verhard oppervlak aanwezig. Het perceel is
momenteel onbebouwd en in gebruik als grasland. In de nieuwe situatie neemt de verharding
toe met circa 479 m 2 .
De invulling is als volgt:
––
208 m 2 voor de woning;
––
102 m 2 voor het bijgebouw/garage;
––
339 m 2 verharding in de vorm van oprit en terrassen. Deze wordt uitgevoerd met waterdoorlatende
materialen en hoeft daarom maar voor 50% meegerekend te worden. Opgeteld
komt dit uit op een totale verharding van 208 + 102 + (339:2) = 479 m 2 .
Hemelwater
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 5780 m2. Er ligt een C- watergang langs de
zijrand en een B- watergang langs de achterrand van het perceel (zie figuur 13). Het huidig peil
van het plangebied ligt lager dan de kruin van de Margrietstraat en de omliggende bebouwing
(zie figuur 14 voor de hoogtekaart). Ter hoogte van de woning geeft de hoogtekaart circa 4,04
meter + NAP aan.
Plangebied
Figuur 13 Leggerkaart (bron: waterschap Rivierenland)
Ophoging plangebied
Ter voorkoming van wateroverlast voor de nieuwe woning is gedeeltelijke ophoging van het
perceel nodig. Het perceel wordt opgehoogd met gemiddeld 40 tot circa 60 cm ter hoogte van
de woning. Door de ophoging komt het peil van de bouwlocatie boven de kruin van de Margrietstraat
te liggen. Het bouwpeil van de nieuwe woning komt volgens de profieltekeningen
te liggen op 4,79 meter + NAP. De uitwerking van de ophoging is af te lezen uit de hiervoor
opgestelde profieltekeningen. Deze profieltekening maakt als losse bijlage deel uit van deze
toelichting (zie figuur 12 voor een paar uitsnedes).
• De ophoging zal zo worden uitgevoerd dat er geen wateroverlast op belendende percelen kan ontstaan.
Langs de zijranden van het perceel worden molgoten aangelegd en door het na achteren aflopende hoogteverschil
op het perceel zal het water makkelijk richting de waterberging lopen (zie figuur 11 t/m 14 voor de
situatietekening met waterberging, de hoogtekaart en details uit de profieltekeningen.
– 24 –
4.39
4.24
4.04
4.23
3.96
3.87
Figuur 14 Hoogteverloop binnen plangebied in bestaande situatie (bron: AHN)
4.1.4. Waterberging
Volgens de bodemkaart van Nederland bestaat de bodem bovenin het profiel uit zandige kleiafzettingen.
Tijdens het bodemonderzoek is vastgesteld dat de bodem vanaf maaiveld tot een
diepte variërend van circa 0,5 tot 1,0 m onder maaiveld is opgebouwd uit humeuze klei. De
huidige gemiddelde waterstand op het perceel is rond 1,00 meter onder maaiveld (zie Nipa
verkennend bodemonderzoek, 10.11881 d.d. 5-08-2010). De waterstandshoogte ter hoogte
van de woning blijft dan minimaal 70 cm onder maaiveld. Bij hevige regen ontstaat er soms
wateroverlast op het perceel. Daarom is veel aandacht gegeven aan de opvang en verwerking
van het hemelwater.
Omdat de toename verharding onder de 500 m 2 blijft, is vanuit het Waterschap geen waterbergingscompensatie
nodig. Toch is na overleg met de omwonenden en de gemeente besloten
om ter voorkoming van wateroverlast extra aandacht te geven aan een optimale inrichting
van het terrein. Een ruim bemeten waterberging (270 m 2 achter op het perceel en de eerder
beschreven ophoging maken daar deel van uit (zie figuur 11 voor de situatietekening en figuur
12 voor de profielen). Ter voorkoming van wateroverlast is het totale oppervlakte aan nieuwe
bebouwing/verharding, te weten 479 m 2 ,meegenomen in de berekeningen.
Berekening T=10 + 10% bui
De T= 10+ 10% regenbui is maatgevend voor berging in open oppervlaktewater. Dit betekent
dat per hectare verhard oppervlak 436 m 3 opgevangen moet kunnen worden. Om dit
op te kunnen vangen moet 0,0479 x 436 =(afgerond) 20,9 m 3 gecompenseerd worden. Het
benodigde oppervlakte wordt vervolgens bepaald door de maximaal toegestane peilstijging.
Door vervolgens de maximale peilstijging (30 cm) in de berekening mee te nemen ontstaat het
benodigde compensatieoppervlak. In dit geval is 20,9 : 0.30 = (afgerond) 70 m 2 aan wateroppervlak
nodig om voldoende compensatie voor de hemelwaterafvoer te kunnen bieden.
• De afmetingen van de voorgestelde van de waterberging zijn ruim voldoende om de aanleg van de verharding
te compenseren. Na uitvoering van het planvoornemen zal de afvoer van het hemel- en vuilwater gescheiden
worden aangeboden. Hemelwater wordt bovengronds aan de achterzijde van het perceel aangeboden. Het
peil van de bouwlocatie verbetert door de ophoging. Een waterstand van minimaal 70 cm onder maaiveld
wordt door de ophoging zeker gesteld. De uitvoering en de uitvoerbaarheid van het plan zijn dan ook, wat het
behoud van de waterhuishouding betreft, gewaarborgd. Het voornemen voldoet aan het afkoppelingsbeleid
van de gemeente, zodat lozing van schoon water op het riool wordt voorkomen. .
– 25 –
4.2. Geluid
4.2.1. Wet Geluidhinder
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De
Wgh noemt drie geluidsbronnen waarbij ‘geluidsgevoelige bestemmingen’ in ‘nieuwe situaties ‘
getoetst moeten worden op mogelijke overlast. Deze drie bronnen zijn wegverkeer, spoorwegen
industrielawaai. Bij het berekenen van de geluidsbelasting op een ‘gevoelige bestemming’
zijn afstand (tot de infrastructuur) en intensiteit (potentiële bron) bepalende factoren.
Nieuwe situatie
In het kader van de Wet geluidhinder is sprake van een ‘nieuwe situatie’ indien een nieuwe weg
wordt aangelegd en/of sprake is van nog niet geprojecteerde gebouwen. Nog niet geprojecteerd
betekent in dit kader dat het vigerende bestemmingsplan niet in de geplande bestemming
voorziet.
Geluidsgevoelige bestemming
Een woning wordt door de Wgh gezien als een ‘geluidsgevoelige bestemming’. Indien een
bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies toestaat, stelt de Wet geluidhinder (volgens
artikel 77) de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting op
de gevel van de woning.
• Het planvoornemen betreft een ‘nieuwe situatie’ waarbij de nieuwe woningen worden gezien als ‘geluidsgevoelige
bestemmingen. Toetsing aan de Wgh is daarom verplicht. Vooral de situering t.o.v. wegverkeer is
in relatie tot dit planvoornemen relevant. Spoorweg- en industrielawaai zijn gezien de ligging van het plangebied
niet van toepassing. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende bedrijven gelegen. Al deze
bedrijven hebben hindercirkels op basis van de handreiking bedrijven en milieuzonering van de VNG. Echter
deze hindercirkels komen niet tot aan het plangebied, daarom hoeft een toetsing aan industrielawaai niet
te worden uitgevoerd.
Wegverkeerslawaai
De Wgh bepaalt dat zich langs wegen geluidszones bevinden, met uitzondering van woonerven
en 30 km/h-gebieden. De breedte van een geluidszone wordt aangegeven in artikel 74
Wgh en is afhankelijk van het aantal rijstroken en of de weg aangemerkt moet worden als
stedelijke of buitenstedelijke weg.
Binnenstedelijk gebied:
––
Een of twee rijstroken: 200 meter;
––
Drie of meer rijstroken: 350 meter;
Buitenstedelijk gebied:
––
Een of twee rijstroken: 250 meter;
––
Drie of vier rijstroken: 400 meter;
––
Vijf of meer rijstroken: 600 meter.
Binnenstedelijk en buitenstedelijk gebied
Binnenstedelijk gebied is gedefinieerd als het gebied binnen de bebouwde kom minus de
gebieden gelegen binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.
Buitenstedelijk gebied is gedefinieerd als het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied
binnen de bebouwde kom gelegen binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.
• Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Dreumel waarvoor een 30 km/uur regime geldt. De
achtergevel van de geplande woning ligt hemelsbreed op 140 m afstand van de Van Heemstraweg en ligt
binnen de zone van deze weg. Het plangebied is daardoor te definiëren als buitenstedelijk gebied. De voorkeursgrenswaarde
voor zowel bestaande als nieuwe woningen langs een bestaande weg in buitenstedelijk
gebied bedraagt 48 dB en de maximale ontheffingswaarde bedraagt 53 dB.
– 26 –
Formeel zijn 30 km/uur-wegen voor de Wet geluidhinder gedezoneerd. Op basis van jurisprudentie
dient echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden
gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Deze conclusie mag pas worden
getrokken als de maximale binnenwaarde niet hoger is dan 33 dB of 35 dB(A).
Bouwbesluittoetsing
In het kader van de bouwbesluittoetsing is het in elke situatie van belang of voldaan kan worden
aan het conform het bouwbesluit 2003 vereiste binnenniveau van 33 dB. Aangezien de
karakteristiek geluidwering volgens het bouwbesluit 2003 tenminste 20 dB dient te bedragen
wordt dit bij 30 km/uur wegen pas een aandachtspunt bij geluidbelasting vanaf 33 + 20 =
53 dB
• Een SRM1 berekening is uitgevoerd om de akoestische belasting op de ’nieuwe woning’ te bekijken. De
geluidbelasting op de voorgevel is berekend met de telgegevens van de Margrietstraat. Voor deze berekening
is gebruik gemaakt van gegevens afkomstig uit het verkeersmodel van de gemeente West Maas en Waal.
De geluidbelasting op de achtergevel is berekend met provinciale telgegevens van de van Heemstraweg.
Belasting voorgevel
De berekening is uitgevoerd op 1.8 m en op 5 m hoogte (zie voor de berekeningen figuur
15). De voorgevel van de woning komt op 21 m afstand van de Margrietstraat te liggen. De
verkeersgegevens van de gemeente laten een (afgerond aantal verkeersbewegingen zien van
1000 motorvoertuigen per dag. Dit aantal geldt voor zowel 2005, als 2015 en 2020. Om recht
te doen aan een eventuele negatieve afronding in 2020 is gerekend met 1050 mvt per dag.
Dit doet dan eveneens recht aan de extra verkeersbewegingen die door de verplaatsing van de
brandweerkazerne ontstaan aan de Margrietstraat. De gevolgen van deze verplaatsing zijn nl.
niet opgenomen in het verkeersmodel van de gemeente omdat de verplaatsing toen nog niet
aan de orde was. De berekening laat met, meeweging van de toegestane aftrek van 5 dB, op
1.8 m een gevelbelasting van 44 dB en op 5 m hoogte een gevelbelasting van 45 dB zien. In
beide situaties voldoet de geluidsbelasting dan ook ruim aan de voorkeurswaarde van 48 dB.
Belasting achtergevel
Omdat de woning binnen de zone van de Van Heemstraweg ligt is voor toetsing aan de Wgh
gekeken naar de geluidbelasting op de achtergevel. Bij deze berekening is gebruik gemaakt
van provinciale telgegevens van de Van Heemstraweg. De gegevens geven aan dat op een
gemiddelde weekdag in 2009 in telvak 15 tussen de Margrietstraat en de Nieuwstraat 6250
mvt passeerden. Een srm1 berekening op 1.8 en 5 m hoogte laten een geluidbelasting van
resp. 46 en 48 dB zien (zie figuur 16). Daarbij is demping door de aanwezige begroeiing tussen
de van Heemstraweg en de Margrietstraat niet meegenomen. Ook deze belasting blijft onder
de toegestane voorkeursgrenswaarde.
Wat betreft de situatie voor het maximale binnenniveau van 33 dB kan gezegd worden dat als
gerekend wordt met een gevelbelasting van 48 dB dit voor de nieuw te bouwen woning geen
problemen zal geven. Immers met de volgens het bouwbesluit voorgeschreven regelgeving
wordt een geluidsreductie van 20 dB bereikt. Hiermee kan ruimschoots worden voldaan aan
het gevraagde binnenniveau van 33 dB.
• Er zijn geen andere omstandigheden aanwezig die een nader akoestisch onderzoek rechtvaardigen. Vastgesteld
kan worden dat de akoestische situatie ter plaatse geen belemmeringen opwerpt voor de ontwikkeling
van dit project.
– 27 –
Ontvanger : Waarneemhoogte [m] : 1,8
Omschrijving : dreumel margrietstraat
Rijlijn :
Wegdekhoogte [m] : 0,35 Afstand horizontaal [m] : 21,00
Verhardingsbreedte [m] : 8,00 Afstand schuin [m] : 21,01
Bodemfactor [-] : 0,38 Afstand kruispunt [m] : 0,00
Objectfractie [-] : 0,00 Afstand obstakel [m] : 0,00
Zichthoek [grad] : 127
Wegdektype [-] : *Fijn - Fijn asfalt (dab 0/16 - referentiewegdek)
Q_etmaal : 1050,00
% Daguur : 6,48
% Avonduur : 3,73
% Nachtuur : 0,92
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A)
m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u E_dag E_avond E_nacht
1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 30 0,00 0,00 0,00
2 Lichte Motorvoertuigen 90,00 90,00 90,00 30 60,74 58,34 52,25
3 Middelzware Motorvoertuigen 6,00 6,00 6,00 30 57,55 55,15 49,06
4 Zware Motorvoertuigen 4,00 4,00 4,00 30 58,99 56,59 50,50
5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 30 0,00 0,00 0,00
Totaal 100,00 100,00 100,00 64,06 61,66 55,57
C_optrek -- -- --
C_wegdek 0,00 0,00 0,00
Resultaten in dB(A)
C_reflectie : 0,00 LAeq, dag : 48,34
C_zichthoek : 0,00 LAeq, avond : 45,94
D_afstand : 13,22 LAeq, nacht : 39,85
D_lucht : 0,15 Aftrek Art. 110g [dB] : 5
D_bodem : 1,46 Lden, excl. Art.110g [dB] : 49
D_meteo : 0,88 Lden, incl. Art.110g [dB] : 44
Ontvanger : Waarneemhoogte [m] : 5,0
Omschrijving : dreumel margrietstraat
Rijlijn :
Wegdekhoogte [m] : 0,35 Afstand horizontaal [m] : 21,00
Verhardingsbreedte [m] : 8,00 Afstand schuin [m] : 21,36
Bodemfactor [-] : 0,38 Afstand kruispunt [m] : 0,00
Objectfractie [-] : 0,00 Afstand obstakel [m] : 0,00
Zichthoek [grad] : 127
Wegdektype [-] : *Fijn - Fijn asfalt (dab 0/16 - referentiewegdek)
Q_etmaal : 1050,00
% Daguur : 6,48
% Avonduur : 3,73
% Nachtuur : 0,92
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A)
m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u E_dag E_avond E_nacht
1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 30 0,00 0,00 0,00
2 Lichte Motorvoertuigen 90,00 90,00 90,00 30 60,74 58,34 52,25
3 Middelzware Motorvoertuigen 6,00 6,00 6,00 30 57,55 55,15 49,06
4 Zware Motorvoertuigen 4,00 4,00 4,00 30 58,99 56,59 50,50
5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 30 0,00 0,00 0,00
Totaal 100,00 100,00 100,00 64,06 61,66 55,57
C_optrek -- -- --
C_wegdek 0,00 0,00 0,00
Resultaten in dB(A)
C_reflectie Standaard rekenmethode 1 V1.30 : 0,00 LAeq, dag 13-09-2010 : 14:46:20, 48,92 blz. 1
C_zichthoek : 0,00 LAeq, avond : 46,52
D_afstand : 13,30 LAeq, nacht : 40,43
D_lucht : 0,16 Aftrek Art. 110g [dB] : 5
D_bodem : 1,23 Lden, excl. Art.110g [dB] : 50
D_meteo : 0,46 Lden, incl. Art.110g [dB] : 45
Figuur 15 Srm1-berekening voorgevel woning op 21 m afstand van de Margrietstraat Zijveld
– 28 –
Ontvanger : Waarneemhoogte [m] : 1,8
Omschrijving : dreumel margrietstraat, van heemstraweg
Rijlijn :
Wegdekhoogte [m] : 0,30 Afstand horizontaal [m] : 140,00
Verhardingsbreedte [m] : 10,00 Afstand schuin [m] : 140,00
Bodemfactor [-] : 0,86 Afstand kruispunt [m] : 0,00
Objectfractie [-] : 0,00 Afstand obstakel [m] : 0,00
Zichthoek [grad] : 127
Wegdektype [-] : *Fijn - Fijn asfalt (dab 0/16 - referentiewegdek)
Q_etmaal : 6250,00
% Daguur : 6,46
% Avonduur : 3,40
% Nachtuur : 1,11
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A)
m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u E_dag E_avond E_nacht
1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 0,00 0,00
2 Lichte Motorvoertuigen 76,30 86,00 69,10 50 71,66 69,40 63,60
3 Middelzware Motorvoertuigen 11,00 4,40 9,90 50 69,91 63,14 61,82
4 Zware Motorvoertuigen 12,70 9,60 21,00 50 73,49 69,49 68,04
5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 0,00 0,00
Totaal 100,00 100,00 100,00 76,70 72,94 70,08
C_optrek -- -- --
C_wegdek 0,00 0,00 0,00
Resultaten in dB(A)
C_reflectie : 0,00 LAeq, dag : 46,85
C_zichthoek : 0,00 LAeq, avond : 43,08
D_afstand : 21,46 LAeq, nacht : 40,23
D_lucht : 0,85 Aftrek Art. 110g [dB] : 2
D_bodem : 4,53 Lden, excl. Art.110g [dB] : 48
D_meteo : 3,01 Lden, incl. Art.110g [dB] : 46
Ontvanger : Waarneemhoogte [m] : 5,0
Omschrijving : dreumel margrietstraat, van heemstraweg
Rijlijn :
Wegdekhoogte [m] : 0,30 Afstand horizontaal [m] : 140,00
Verhardingsbreedte [m] : 10,00 Afstand schuin [m] : 140,06
Bodemfactor [-] : 0,86 Afstand kruispunt [m] : 0,00
Objectfractie [-] : 0,00 Afstand obstakel [m] : 0,00
Zichthoek [grad] : 127
Wegdektype [-] : *Fijn - Fijn asfalt (dab 0/16 - referentiewegdek)
Q_etmaal : 6250,00
% Daguur : 6,46
% Avonduur : 3,40
% Nachtuur : 1,11
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A)
m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u E_dag E_avond E_nacht
1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 0,00 0,00
2 Lichte Motorvoertuigen 76,30 86,00 69,10 50 71,66 69,40 63,60
3 Middelzware Motorvoertuigen 11,00 4,40 9,90 50 69,91 63,14 61,82
4 Zware Motorvoertuigen 12,70 9,60 21,00 50 73,49 69,49 68,04
5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 0,00 0,00
Totaal 100,00 100,00 100,00 76,70 72,94 70,08
C_optrek -- -- --
C_wegdek 0,00 0,00 0,00
Resultaten in dB(A)
C_reflectie Standaard rekenmethode 1 V1.30 : 0,00 LAeq, dag 11-11-2010 : 12:42:47, 48,68 blz. 1
C_zichthoek : 0,00 LAeq, avond : 44,91
D_afstand : 21,46 LAeq, nacht : 42,05
D_lucht : 0,85 Aftrek Art. 110g [dB] : 2
D_bodem : 3,59 Lden, excl. Art.110g [dB] : 50
D_meteo : 2,11 Lden, incl. Art.110g [dB] : 48
Figuur 16 Srm1-berekening achtergevel op 140 m afstand van Van Heemstraweg
– 29 –
Figuur 17 Boorpuntenkaart (Bron: NIPA, verkennend bodemonderzoek, rapportnr. 10.11881)
– 30 –
4.3. Bodem
De Wet bodembescherming (Wbb) van 3 juli 1986 vormt de basis voor de regelgeving om
bodemverontreiniging te voorkomen, beperken, onderzoeken en saneren. Daarnaast regelt
de wet wie verantwoordelijk is voor de verontreiniging en de financiële gevolgen ervan. De
Woningwet bepaalt dat de gemeente alleen nog voor bouwwerken die specifiek bedoeld zijn
voor het verblijf van mensen, een bodemonderzoek (bodemtoets) moet uitvoeren. Voordat
een bestemmingsplan kan worden vastgesteld, moet worden aangetoond dat de bodem en het
grondwater vrij zijn van verontreinigingen.
De gemeente heeft aangegeven dat verkennend bodemonderzoek nodig is om aan te tonen
dat de bodem geschikt is voor de geplande functie ‘Wonen’. In opdracht van HSRO is door
NIPA een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd aan de Margrietstraat tussen nr. 10 en 10a
te Dreumel.
Aanleiding tot het uitvoeren van het bodemonderzoek is het inzichtelijk maken van de milieuhygiënische
kwaliteit met het oog op de woonbestemming.
Doel van het verkennend onderzoek is aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs gesproken
geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond of het freatisch grondwater in gehalten
boven de Achtergrondgehalte en/of streefwaarde.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens protocol NEN 5740:2009. Het rapport (10.11881 d.d.
5-08-2010) maakt als losse bijlage deel uit van deze toelichting. Hieronder volgen conclusie en
aanbevelingen (zie figuur 17 voor de kaart met boorpunten).
Conclusies en aanbevelingen bodemonderzoek NIPA
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op een ongenummerd perceel
aan de Magrietstraat te Dreumel, kadastraal bekend onder gemeente Dreumel, sectie
G, nummer 1551, blijkt dat de toplaag van de vaste bodem licht verontreinigd is met diverse
zware metalen. De ondergrond van de vaste bodem is eveneens licht verontreinigd met nikkel.
Het grondwater is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. Op basis van de aangetoonde
gehaltes aan zware metalen in de vaste bodem en het ontbreken van verontreinigingen
met organochloorbestrijdingsmiddelen dient de hypothese, zoals verwoord in paragraaf 2.5
verworpen te worden. De aangetoonde gehaltes zijn dermate laat, dat het uitvoeren van een
aanvullend of nader onderzoek, ons inziens, niet zinvol wordt geacht. Tegen de voorgenomen
bebouwing van de onderzoekslocatie zijn, ons inziens, geen zwaarwegende milieuhygiënische
bezwaren aan te voeren.
Opgemerkt wordt dat wij slechts een adviserende taak hebben en dat het bevoegd gezag
de noodzaak tot de uitvoering van nader of aanvullend onderzoek vaststelt. Indien grond
afgevoerd moet worden van de locatie dient rekening gehouden te worden met gebruiksbeperkingen
van de vrijkomende grond. Conform het Besluit bodemkwaliteit mag de grond
slechts onder voorwaarden worden toegepast in een “werk”. Eventueel vrijkomende grond
mag echter wel op de locatie worden hergebruikt. De resultaten van het onderhavige bodemonderzoek
kunnen niet worden gebruikt voor de acceptatie van eventueel vrijkomende grond.
Alhoewel het onderzoek met de grootst mogelijke nauwkeurigheid en conform de daarvoor
opgestelde normen en richtlijnen is uitgevoerd dient opgemerkt te worden dat een bodemonderzoek
slechts bestaat uit een steekproef waarbij een relatief gering aantal boringen en
analyses wordt uitgevoerd. Niet geheel uitgesloten kan worden dat op de locatie een verontreiniging
aanwezig is die bij dit onderzoek niet is aangetroffen.
• De samenstelling van de bodem is niet belemmerend voor de voorgenomen woningbouw
– 31 –
4.4. Lucht
4.4.1. Wet Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 is de wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit gewijzigd en is
sindsdien opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). De
regelgeving is verder uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregels van Bestuur (AMvB’s)
en Ministeriële Regelingen.
Deze wijziging heeft er voor gezorgd dat er een beter afstemming is ontstaan tussen ruimtelijke
activiteiten en luchtkwaliteit. Als namelijk aan één van de volgende voorwaarden is voldaan
vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het ontwikkelen van de beoogde ruimtelijke
activiteit:
––
er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
––
een project leidt - al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
––
een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit;
––
een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of
binnen een regionaal programma van maatregelen.
Het bestemmingsplan is één van de bevoegdheden waarbij aan de bovengenoemde criteria
moet worden getoetst (genoemd in artikel 5.16, tweede lid onder c Wet milieubeheer). Op 1
augustus 2009 is het NSL in werking getreden. Op basis van bijlage 3A van de ‘Regeling niet
in betekenende mate bijdragen (NIBM)’ dragen na de vaststelling van het NSL, de volgende
ontwikkelingen “niet in betekenende mate” bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en
hoeft daarvoor geen luchtonderzoek te worden uitgevoerd.
Met andere woorden een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van
de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. Wordt deze grens niet overschreden dan hoeft
geen verdere toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden en zijn aanvullende maatregelen
niet nodig.
Concreet betekent dit bij:
––
< 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
––
< 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling
(voorschrift 3A.2);
––
< 100.000 m2 bruto vloeroppervlak (b.v.o.) bij kantoorlocaties bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
––
< 200.000 m2 b.v.o. bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling
(voorschrift 3A.1).
Naast de toetsing van het aspect luchtkwaliteit in het kader van de Wet luchtkwaliteit moet in
het kader van een goede ruimtelijke ordening worden getoetst of de luchtkwaliteit ter plaatse
van het projectgebied aanvaardbaar is voor de beoogde functie. Het plangebied ligt in de
kern Dreumel. In de omgeving van het plangebied liggen geen wegen of bedrijven die van
negatieve invloed zijn op de luchtkwaliteit.
Daarnaast blijkt uit de jaarrapportage luchtkwaliteit 2007 van de Gemeente West Maas en
Waal dat de grenswaarden voor luchtvervuilende stoffen op geen enkel beoordelingspunt
worden overschreden. De blootstelling aan luchtverontreiniging is beperkt en leidt niet tot
onaanvaardbare gezondheidsrisico’s. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de
luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar.
• Onderhavig plan betreft de ontwikkeling van in totaal 1 woning zodat op basis van bijlage 3A sprake is van
een ‘niet in betekenende mate ‘-plan. Meer concreet betekent dit dat voor dit plan geen luchtkwaliteitonderzoek
hoeft te worden uitgevoerd. Conclusie Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de
uitvoerbaarheid van het plan.
– 32 –
4.5. Zonering omliggende bedrijven
Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van
het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een verantwoorde, ruimtelijk
relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht van bedrijfsvestigingen, wordt gebruik gemaakt
van de zogenaamde milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van een
voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen
anderzijds milieugevoelige functies als wonen en recreëren. Daarnaast is de milieuwetgeving
van toepassing.
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijven. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven
welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en
welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden. Hierbij onderscheidt de VNG
diverse omgevingstypen. Het achterliggende idee is dat de gevoeligheid van een gebied voor
bepaalde hinder afhankelijk is van het omgevingstype. De door de VNG aangegeven afstanden
betreffen een rustige woonwijk. De mate van milieuhinder bepaalt in welke van de zes milieucategorieën
een bedrijfssoort is ingedeeld. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6
de zwaarste vormen van bedrijvigheid. In principe is bedrijvigheid behorende tot de categorie
1 goed te mengen met de functie wonen, dit geldt in de meeste gevallen ook voor de categorie
2-bedrijven. Het is wenselijk om de bedrijvigheid in de categorie 3 te clusteren en een zonering
in acht te nemen. Vanaf categorie 4 is menging met milieugevoelige functies niet mogelijk.
Figuur 18 Bedrijvigheid (bron: provincie Gelderland)
Het plangebied ligt in een gemengd gebied waarin naast vrijstaande woningen ook diverse
bedrijven aanwezig zijn (zie figuur 18). De vooral kleinschalige bedrijvigheid is te rubriceren
onder bouwnijverheid, informatie en communicatie en dienstverlening. Voor een deel betreft
het bedrijven met een lage milieuhinder (milieucategorie 1 of 2). Deze bedrijven zijn doorgaans
kleinschalig, soms zelfs in de vorm van een bedrijf aan huis. Deze bedrijven acht de gemeente
in principe mengbaar met de woonfunctie. Wel dient rekening gehouden te worden met de
ontsluiting van bedrijven. Dit mag niet leiden tot overlast in een woonwijk.
– 33 –
In onderstaande tabel (zie figuur 19) zijn de bedrijven in de directe omgeving benoemd met
de door de VNG aangegeven milieucategorie en de daarbij behorende grootste hinderafstand.
Op enige afstand van het plangebied zijn diverse veehouderijen gevestigd. Geen van de geurcirkels
van deze bedrijven raakt aan het plangebied.
Adres Omschrijving Milieucategorie
Margrietstraat 10
De Lakei, meubelstoffeerderij
Grootste hinderafstand
in rustige
woonwijk
Afstand tot
plangebied
2 10 m 10 m
Margrietstraat 10a Van Geerestein Advies, 1 30 m 12 m
organisatiebureaus
Margrietstraat 6 De Heeren van XVII,
2 50 m 65 m
gespecialiseerde winkels
in overige voedings- en
genotmiddelen n.e.g
Margrietstraat 17 D.A. Montage, Bouwtimmeren
3.1 50 m 54 m
Margrietstraat 29 Reparatiebedrijf voor 3.1/3.2 50/100 m 220 m
motorvoertuigen en verhuur
transportmiddelen
Margrietstraat 31 Constructiewerkplaats 3.1/3.2 50/100 m 110 m
Figuur 19 Tabel bedrijvigheid omgeving (bron:provincie Gelderland)
• Er zijn geen belemmeringen voor (geur)hinder voor de nieuwe woning. Het plangebied bevindt zich niet in de
buurt van een geurrelevante provinciale inrichting. De dichtstbijzijnde geurrelevante provinciale inrichting is
PPG Coatings in Tiel. Er zijn geen milieucirkels van bedrijven die het plangebied raken. Een goed woon- en
leefklimaat kan hierdoor gegarandeerd worden. De bedrijvigheid in de directe omgeving is goed verenigbaar
met de woonfunctie en is anderzijds ook niet belemmerend voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
4.6. Externe veiligheid
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die
een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Deze bedrijven verrichten soms
risicovolle activiteiten dichtbij kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Tijdens de
productie, de opslag, gebruik en het transport kunnen zich calamiteiten voordoen waardoor de
veiligheid van de omgeving in het geding is. Daardoor ontstaan risico’s voor mensen die in de
buurt ervan wonen of werken. Het besluit wil die risico’s beperken. Het verplicht gemeenten en
provincies wettelijk vanaf 1 april 2004 bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken
van bestemmingsplannen rekening te houden met externe veiligheid. Het besluit bevat eisen
voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is het risico
op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken
en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van
een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof
of bestrijdingsmiddel betrokken is. Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op
een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat
bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Dit risico is
daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Voor het groepsrisico geldt
een oriëntatiewaarde. Dit is geen norm, maar een ijkpunt. Overheden moeten iedere verandering
boven of onder deze waarde verantwoorden. Op grond van deze risico’s heeft VROM
veiligheidsafstanden bepaald.
– 34 –
Figuur 20 Uitsnede ricisicokaart ‘mijn leefomgeving (bron: provincie Gelderland)
• Op de risicokaart (figuur 20) is te zien dat de er een buisleiding in de omgeving van plangebied loopt. Het
betreft een gastransportleiding. Graafwerkzaamheden vormen de grootste kans op beschadiging van een
buis-leiding. Het plaatsgebonden risico van de buisleiding is bepaald op 10-6. Dit betekent dat binnen een
afstand van 5 meter de wettelijke norm wordt overschreden. Binnen deze afstand mogen geen (graaf)
werkzaamheden/activiteiten worden uitgevoerd. De buisleiding ligt op circa 180 m afstand van het plangebied.
De gasunie heeft in het vooroverleg aangegeven dat het plangebied buiten de letaliteitsgrens van de
buisleiding ligt. De leiding heeft geen invloed op de planontwikkeling.
• De dichtstbijzijnde risicovolle bronnen liggen op ruim 700 m van het plangebied. Het betreft een vulpunt
punt voor LPG aan de van Heemstraweg en 2 punten voor opslag propaan en brandbaar gas aan de kavelweg
en de Hogeweg. De risicocontouren van deze punten raken het plangebied niet.
Andere risicobronnen bevinden zich op een nog grotere afstand en hebben geen uitwerking
op het plangebied. Over de Van Heemstraweg, die op korte afstand van het plangebied is
gelegen vindt uitsluitend regulier transport van gevaarlijke stoffen plaats. Er is geen sprake van
een PR-contour buiten de rand van de weg. Door de geringe hoeveelheid transport is er geen
noodzaak tot een gedetailleerde beoordeling van het groepsrisico. Naast de al besproken buisleiding
zijn geen andere transportmodaliteiten in de nabijheid van het plangebied aanwezig.
• Wel bevindt het gebied zich in overstromingsgebied. De locatie ligt tussen twee grote rivieren in. Het gebied
waar de locatie ligt is daarom ook aangewezen als overstromingsgebied op de kaart. De risicokaart spreekt
van een overstroming als een gebied onder water loopt en hierbij in het algemeen een waterstand (diepte)
van ten minste 1 meter ontstaat. Mogelijke overstromingsgebieden op de risicokaart hebben een kans van
1 op 4000 om onder te lopen. Ook staan er gebieden op die in 1993 of 1995 overstroomden of werden
bedreigd.
– 35 –
4.7. Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen zoals de bouw van nieuwe woningen of een bedrijf moet rekening
gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied en omgeving. Hierbij
kan onderscheid gemaakt worden tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
4.7.1. Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingswet
Met de inwerkingtreding van de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in oktober 2005 is de
Europese wet- en regelgeving volledig in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De NBwet
ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke
instandhoudingsdoelen. Het plangebied ligt ten zuiden van de door de NB-wet beschermde
Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Waal”. Gezien de afstand (1 km) tussen dit beschermde
gebied en het plangebied en de aard van de ingreep, doet het voornemen geen afbreuk aan
de instandhouding van deze gebieden Het planvoornemen doet dan ook geen afbreuk aan de
instandhouding van deze gebieden. Een nadere beoordeling is niet nodig.
Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is het beoogde samenhangende netwerk van kwalitatief
hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen in Nederland. Dit wordt
gerealiseerd door vergroting van natuurgebieden, ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden,
aangepast agrarisch(-natuur) beheer en aanleg van ecologische verbindingszones. Op de EHS
kaart is te zien dat diverse grotere en kleinere gebieden in de omgeving deel uit maken van de
EHS. Dit betreft vooral de uiterwaarden van de Waal.
Plangebied
Figuur 21 Ehs begrenzing vastgesteld door PS in 2009, bron: provincie Gelderland
• Het plangebied valt niet binnen de EHS (zie figuur 21). Het voornemen heeft door zijn aard en omvang geen
invloed op de kernkwaliteiten van de EHS. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar
tegen het voornemen.
– 36 –
4.7.2. Soortenbescherming
Flora- en Faunawet
De Flora- en Faunawet is een soortbeschermingwet. De intentie van de wet is niet het beschermen
van individuele organismen, maar de duurzame instandhouding van soorten. Indien
voldoende voorzorgsmaatregelen worden genomen lijkt het voornemen uitvoerbaar binnen de
Flora- en Faunawet. In het plangebied komen naar verwachting alleen algemeen beschermde
flora- en faunasoorten voor. Deze soorten genieten een algemene vrijstelling (soorten van
tabel 1 Flora en Faunawet) van schade als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen en projecten.
Voor deze soorten is geen ontheffing vereist. Met in achtneming van de algemene zorgplicht,
is een ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet niet nodig.
4.7.3. Quick-scan Econsultancy
Econsultancy heeft in opdracht van HSRO Stedenbouw en ruimtelijke ontwikkeling BV een
quickscan flora en fauna uitgevoerd aan de Margrietstraat 10 en 10a te Dreumel in de
gemeente West Maas en Waal. De quickscan flora en fauna is uitgevoerd in het kader van een
bestemmingsplanwijziging. Het rapport (10073524m d.d. 30 juli 2010) maakt als losse bijlage
deel uit van deze toelichting. Onderstaand volgen de conclusies en aanbevelingen.
Conclusies en aanbevelingen
“Voorgenomen ingreep:
De initiatiefnemer is voornemens de onderzoekslocatie om te vormen naar woonbestemming.
Ten behoeve van de woonbestemming wordt het noordwestelijk deel van de onderzoekslocatie
bebouwd met een woonhuis en een bijgebouw. Daarnaast zullen ten behoeve van de
nieuwe inrit enkele struiken van de groenstrook in de noordwestelijke hoek worden verwijderd.
Hierbij vindt geen bomenkap plaats. Verder zal het toekomstige woonperceel bouwrijp
worden gemaakt.
Waarnemingen en te verwachten soorten:
De onderzoekslocatie betreft geschikt foerageerhabitat voor steenuil en kan daardoor deel
uitmaken van een functioneel leefgebied van deze jaarrond beschermde vogelsoort. De omliggende
groenstrook biedt broedgelegenheid voor algemene soorten als merel, vink, roodborst
en houtduif. Tevens bieden met name de randen van de onderzoekslocatie schuilmogelijkheden
voor algemene soorten als egel, konijn, rosse woelmuis, bruine kikker en gewone pad. Het
is mogelijk dat de groenstrook als foerageerhabitat en vliegroute voor vleermuizen fungeert.
Voor de overige soorten uit de verschillende soortgroepen vormt de onderzoekslocatie zelf
geen geschikt habitat of zijn deze op grond van bekende verspreidingsgegevens of het ontbreken
van verblijfsindicaties niet te verwachten.
Maatregelen ter voorkoming van overtredingen van de Flora- en faunawet:
Indien het verwijderen van enkele struiken buiten het broedseizoen wordt uitgevoerd en er
tijdens de bouwwerkzaamheden rekening wordt gehouden met mogelijke broedgevallen (niet
jaarrond beschermd) in de groenstrook en daarbij voldoende afstand tot de groenstrook wordt
gehouden, zal er geen sprake zijn van een overtreding in kader van de Flora- en faunawet met
betrekking tot broedvogels. Indien de groenstrook in de toekomst alsnog grotendeels of geheel
wordt verwijderd dienen de werkzaamheden ten aanzien van niet jaarrond beschermde vogelsoorten
buiten het broedseizoen plaats te vinden. Tevens wordt geadviseerd om voor aanvang
van de werkzaamheden eerst een controle op nest(holt)en uit te voeren. Indien het resterende
deel van de (paarden)weide een functie als weide met vee, zoals paarden of schapen, blijft houden
en er bijvoorbeeld enkele fruitbomen in de weide en/of tussen de weide en de toekomstige
tuin worden aangeplant als verhoging van de kwaliteit van het stukje potentieel leefgebied, zal
er naar verwachting geen sprake zijn van een mogelijke verstoring ten aanzien van een vaste
rust- of verblijfplaats van steenuil. Voor meer advies omtrent het steenuilvriendelijke inrichten
van de onderzoekslocatie kan onder andere contact worden opgenomen met STONE (Steenuil
Overleg Nederland) of Econsultancy. Ten aanzien van de mogelijke vliegroute van vleermui-
– 37 –
zen en de mogelijke foerageerfunctie dient er geen verlichting te worden geplaatst die op de
groenstrook is gericht. Verlichting kan een verstorende werking hebben op het vlieggedrag
van vleermuizen. Ten aanzien van de ingreep dient hiermee rekening te worden gehouden.
Verlichting dient in beperkte mate te worden aangebracht met een minimale uitstraling naar
de omgeving.
In het kader van de algemene zorgplicht dient er bij de ingreep rekening te worden gehouden
met een mogelijk (incidenteel) aanwezige soort als mol, egel, konijn, bruine kikker en gewone
pad. Aanwezige dieren moeten de gelegenheid krijgen om weg te komen. Indien noodzakelijk,
dienen aanwezige dieren te worden verplaatst naar geschikt habitat buiten de ingreep.
Gebiedsbescherming:
De EHS zal niet worden aangetast door de herbestemming van de onderzoekslocatie. Externe
werking op overige beschermde natuurgebieden (Natura 2000) is niet aan de orde.
Noodzaak tot nader onderzoek:
Indien op de resterende weide geen vee meer gehouden gaat worden en de kwaliteit van de
locatie ten aanzien van steenuil niet kan worden verhoogd door bijvoorbeeld het aan planten
van fruitbomen, dan zal om, juridisch gezien, uit te kunnen sluiten dat er geen sprake is van
een mogelijke verstoring ten aanzien van een vaste rust- of verblijfplaats van steenuil, is een
aanvullend onderzoek in de periode februari - april noodzakelijk.
Noodzaak aanvraag ontheffing Flora- en faunawet artikel 75c:
Ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet ten
aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen is niet aan de orde. Tabel I geeft
een samenvatting van de te verwachten verstoring en de te nemen vervolgstappen (zie figuur
22)
Figuur 22 Verstoringstabel bron: Econsultancy Quickscan
Vrijblijvend advies:
Vogelbescherming Nederland heeft samen met BAM Utiliteitsbouw een checklist ontwikkeld,
waarmee een bouwonderneming zijn projecten en de directe omgeving natuurvriendelijker
kan maken. Door middel van het beantwoorden van enkele ja/nee vragen, kunnen eenvoudige
maatregelen worden toegepast die goed zijn voor de stadsnatuur en speciaal voor vogels. U
vindt deze checklist op de site van de vogelbescherming (www.vogelbescherming.nl). Aan-
– 38 –
wezige dieren moeten de gelegenheid krijgen om weg te komen. Indien noodzakelijk, dienen
aanwezige dieren te worden verplaatst naar geschikt habitat buiten de ingreep.”
• Binnen het voornemen zijn geen ontheffingen nodig in het kader van de Flora- en faunawet en/of de Natuurbeschermingingswet
1998. Ook is het voornemen uitvoerbaar binnen het beleidskader van de Ecologische
Hoofdstructuur.
4.8. Cultuur en Archeologie
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de
ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta,
1992). Dit verdrag is uitgewerkt in een wijziging van de Monumentenwet. 1 september 2007
is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten
van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.
De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in
de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen.
Plangebied
Figuur 23 Indicatieve kaart Archeologische Waarden IKAW, bron: provincie Gelderland
Plangebied
Figuur 24 Archeologische waarden bron: KICH
• Op de provinciale archeologische en cultuurhistorische waarden- en verwachtingenkaart (IKAW) evenals
op de KICH-kaart is te zien dat het plangebied een lage archeologische verwachting heeft (zie figuur 23
en 24). Gebieden met een lage verwachting worden pas vanaf één hectare vergunningsplichtig gesteld. Het
plangebied heeft een oppervlakte van circa 5780 m 2 . Een archeologisch onderzoek wordt dan ook niet nodig
geacht.
– 39 –
4.8.1. Cultuurhistorische waarden
Wijziging Bro ten aanzien van borging erfgoedwaarden
Door wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Bro dienen sinds 1 januari
2012 cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van
bestemmingsplannen (zie ook 3.1.3). Dat betekent dat bij nieuwe ontwikkeling een analyse
moet worden verricht van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en op
welke wijze deze waarden geborgd worden in het bestemmingsplan.
Cultuurhistorische waarden Margrietstraat tussen 10 en 10 a
Het plangebied heeft geen bijzondere cultuurhistorische waarde. Op een historische kaart
uit 1900 (zie figuur 25) is zichtbaar dat het perceel rond die tijd buiten de kern Dreumel lag,
omringd door onbebouwde en agrarische percelen. De bebouwing is in de periode daarnaar
ingevuld, uitgezonderd het nog steeds onbebouwde plangebied. Het initiatief heeft geen
gevolgen voor het huidige stratenpatroon. Het plangebied en de directe omgeving maken geen
onderdeel uit van een beschermd stads en dorpsgezicht. Ook liggen in de directe omgeving
geen rijks- en of gemeente monumenten. Op de door Rijksdient voor het cultureel erfgoed
beheerde site www.kich.nl (kennisinfrastructuur Cultuurhistorie) is geen informatie bekend
over dit gebied en zijn directe omgeving.
Figuur 25 Historische kaart 1900 (bron: Kich)
Plangebied
• In het plangebied zijn geen bovengrondse cultuurhistorische waarden aanwezig. Het plangebied kent een
lage archeologische verwachting. De ondergrondse archeologische waarden en de bovengrondse cultuurhistorische
waarden vormen geen belemmering voor uitvoering van het planvoornemen.
• In de ontwikkelingsvisie is in de ruimtelijke typering van Dreumel aangegeven dat de Margrietstraat ter
hoogte van het planvoornemen deel uitmaakt van een ‘fraaie dorpsrand’ (zie ook figuur 10). Om te borgen
dat het planvoornemen past tussen de bestaande bebouwing is een stedenbouwkundige visie opgesteld.
Hierin is vastgesteld dat het voornemen als passend is te beschouwen (zie ook paragraaf 3.3.1 en bijlage
3). Opgemerkt wordt dat de typering ‘Fraaie dorpsrand’ van stedenbouwkundige aard is en in dit geval niet
gestoeld is op bepaalde cultuurhistorische waarde.
– 40 –
5. Juridische planopzet
In dit hoofdstuk worden de regels van dit postzegelbestemmingsplan kort toegelicht. Het plangebied
ligt in de kern Dreumel. Op het plangebied is het bestemmingsplan ‘Kom Dreumel
2009’, van de gemeente West Maas en Waal van toepassing. Dit plan bestemt de locatie als
‘Wonen’ en ’Water’. Om deze bestemming mogelijk te maken moet een bouwvlak toegevoegd
worden. (Zie figuur 21 voor de verbeelding).
5.1. Plansystematiek
Algemeen
In deze paragraaf wordt een nadere toelichting gegeven op het juridisch bindende gedeelte
van voorliggend bestemmingsplan. Het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan
volgens de nieuwe Wro bestaat uit de digitale geometrische plaatsaanduiding (voorheen
plankaart) en de regels (voorheen voorschriften). De gekozen wijze van bestemmen komt
overeen met bestemmingsregelingen zoals die in de gemeente West Maas en Waal worden
toegepast. Binnen het plangebied zijn er geen handhavingszaken die in voorliggend bestemmingsplan
worden gelegaliseerd. De aanwezige bijbehorende bouwwerken worden vastgelegd
en de bouwvlakken aangegeven.
5.1.1. Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen
hebben juridische betekenis, indien en voor zover deze daaraan in de regels wordt gegeven.
Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend op de verbeelding
aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische
gegevens).
5.1.2. Regels
Deze toelichting betreft het bestemmingsplan ‘Dreumel, Margrietstraat tussen 10 en 10a,
2010’ van de gemeente West Maas en Waal. De regels van dit bestemmingsplan zijn gebaseerd
op het Handboek bestemmingsplannen Dorpskommen van de Gemeente West Maas en
Waal en de landelijke Standaard Vergelijkbare Plannen (SVBP 2008).
5.1.3. Bestemmingen
Algemeen
In combinatie met de planregels krijgen de bestemmingsvlakken en andere aanduidingen op de
geometrische plaatsaanduiding de precieze juridische betekenis.
Bestemmingen ‘Wonen’ en ’Water’
Voorliggend bestemmingsplan ‘Dreumel, Margrietstraat tussen 10 en 10a, 2010’ van de
gemeente West Maas en Waal kent aan het plangebied de volgende bestemmingen toe:
‘Wonen’ met aangegeven bouwvlak en Water. Naast de bestemming bevat het plan een aantal
algemene bepalingen, zoals begripsbepalingen, bepalingen omtrent de wijze van meten, algemene
vrijstellingen en gebruiksbepalingen, strafbaarstelling en overgangsbepalingen. Deze
min of meer standaardbepalingen worden hier verder niet toegelicht
– 41 –
6. Motivatie
Het perceel ligt in de kern Dreumel aan de Margrietstraat tussen 10 en 10a. De gemeente West
Maas en Waal is positief over het voornemen het perceel te bebouwen met een vrijstaande
zorggeschikte woning. Het voornemen, de bouw van een woning met bijgebouw is een vaak
voorkomende bebouwingsvorm aan de Margrietstraat. Vooral de zuidzijde van de Margrietstraat
heeft voornamelijk grotere vrijstaande woningen met één of meerder bijgebouwen. Ter
hoogte van het plangebied wordt het straatbeeld doorbroken door een open ruimte met zicht
op een ingesloten weiland. Hierdoor doet het plangebied vreemd aan. Het bouwen van een
woning op de open plaats zal zorgen voor een net en afgerond straatbeeld.
De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied verbetert door de versterking van het bebouwingslint.
Bovendien wordt via inbreiding een positieve bijdrage geleverd aan bestaande vraag
naar zorggeschikte woningen. Parkeergelegenheid wordt op eigen terrein gerealiseerd. De
bestaande bomen aan de Margrietstraat blijven gehandhaafd.
Na de terinzagelegging van het voorontwerp zijn diverse vragen van omwonenden gekomen
aangaande de ligging van het bijgebouw en de uitvoering van de ophoging. Na uitvoerig
overleg met betrokkenen en bevoegd gezag is een en ander aangepast in het plan. Het door
de gemeente vastgestelde inspraakverslag is als losse bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Zo is het bijgebouw verschoven naar de zijrand (west) van het perceel. De woning
is circa 6 m verder naar achteren op het perceel geplaatst. De voorgenomen ophoging wordt
dusdanig uitgevoerd dat afstromend hemelwater geen overlast voor belendende percelen kan
geven. Een en ander is uitgewerkt in de tekeningen. Zie voor de nieuwe situatietekening en
profielen figuur 7, 11 en 12). In de watertoets wordt een en ander uitgebreid toegelicht (zie
ook paragraaf 4.1).
Het planvoornemen is getoetst aan de diverse beleidskaders die gelden voor het wijzigen van
het bestemmingsplan. Er zijn, zoals in de toelichting te lezen is, geen ruimtelijke of milieuhygiënische
knelpunten naar voren gekomen die belemmerend zijn. De bedrijven en woningen in
de omgeving worden niet beperkt in hun bedrijfsontwikkeling of woongenot. Het voornemen
past binnen het beleid van provincie en gemeente. Er is geen strijd met het Rijksbeleid. De
gemeente West Maas en Waal is voornemens medewerking te verlenen aan het uitvoeren van
het planvoornemen en het hiervoor noodzakelijke aanpassen van de bestemmingen door het
vaststellen van voorliggend postzegelbestemmingsplan.
– 42 –
7. Economische uitvoerbaarheid
Het plan wordt door de initiatiefnemer ontwikkeld. Alle kosten in verband met de realisatie zijn
voor rekening van de initiatiefnemer. Er zal door de gemeente geen financieel risico worden
gelopen. De gemeente West Maas en Waal is niet betrokken bij de exploitatie of investeringen
van het project. Exploitatiebijdragen of baatbelasting zijn niet aan de orde. Er wordt door de
initiatiefnemer een planschade-verhaalsovereenkomst gesloten met de gemeente West Maas
en Waal.
– 43 –
HOOGSTRAAT 1
6654 BA AFFERDEN (GLD)
WWW.HSRO.NL
INFO@HSRO.NL
TEL. 0487 - 542906
FAX. 0487 - 542905