Toelichting - Gemeente West Maas en Waal
Bestemmingsplan
Buitengebied, Kampsestraat 21 en
Houtsestraat 2 Boven-Leeuwen
toelichting
Gemeente West Maas en Waal
Datum: 5 november 2010
Projectnummer: 90856
ID: NL.IMRO.0668.Houtst2Kampsest21-ON01
INHOUD
1 Inleiding 3
1.1 Aanleiding 3
1.2 Ligging plangebied 3
1.3 Bij het plan horende stukken 5
1.4 Vigerende bestemmingsplan 5
1.5 Leeswijzer 6
2 Bestaande situatie 7
2.1 Omgeving plangebied 7
2.2 Plangebied 7
3 Beleidskader 9
3.1 Rijksbeleid 9
3.2 Provinciaal en gemeentelijk beleid 9
4 Planbeschrijving 13
4.1 Ontwikkelingslocatie 13
4.2 Inrichtingsvoorstel 13
5 Onderzoek en verantwoording 14
5.1 Geluidhinder 14
5.2 Bedrijven en milieuzonering 14
5.3 Geur 15
5.4 Bodem 16
5.5 Landschap 17
5.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden 17
5.7 Watertoets 20
5.8 Flora en fauna 24
5.9 Luchtkwaliteit 25
5.10 Externe veiligheid 27
5.11 Verkeer en parkeren 28
6 Juridische planopzet 29
6.1 Algemeen 29
6.2 Dit bestemmingsplan 30
7 Economische uitvoerbaarheid 32
8 Overleg en inspraak 33
8.1 Inspraak 33
8.2 Overleg 33
8.3 Zienswijzen 33
Bijlagen
− Bijlage 1: Memo milieutechnische belemmeringen
− Bijlage 2: Verkennend milieukundig bodemonderzoek
− Bijlage 3: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend
booronderzoek
− Bijlage 4: Flora- en faunaonderzoek
− Bijlage 5: Inspraakverslag
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente West Maas en Waal heeft besloten planologische medewerking te verlenen
aan een initiatief, waarbij op basis van het regionale VAB-beleid “Beleidskader
hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied” van de Regio
Rivierenland het volgende is beoogd:
− de sloop van agrarische bedrijfsbebouwing en de beëindiging van de agrarische
bedrijfsvoering aan de Kampsestraat 21, die een woonbestemming zal krijgen;
− de herbouw van een vervallen dubbelwoning aan de Houtsestraat 2, waarbij de
bouwrechten zijn verworven met de sloop van agrarische bedrijfsbebouwing conform
het VAB-beleid 1 .
Kampsestraat 21
Aan de Kampsestraat 21 worden de agrarische activiteiten in zijn geheel beëindigd.
Na de sloop van onder andere de aanwezige pluimveestal zal het perceel een woonbestemming
krijgen. Door middel van het slopen agrarische bedrijfsbebouwing worden
bouwrechten verworven in het kader van het VAB-beleid. Deze rechten worden ingezet
om aan de Houtsestraat 2 het dubbele woonhuis te herbouwen.
Houtsestraat 2
Aan de Houtsestraat 2 in Boven-Leeuwen staat het dubbelwoonhuis ‘Huize Bronckhorst’
daterend uit ongeveer 1890, al ruim 50 jaar leeg. Inmiddels is het woonhuis vervallen
tot een ruïne en is er niet veel meer van over. De eigenaar van het (momenteel
agrarische) perceel wil op de resten van dit pand een nieuw dubbel woonhuis met oprijlaan
en tuin realiseren.
Voor beide locaties is het bestemmingsplan “Buitengebied integrale herziening” van
toepassing. De beoogde ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met dit bestemmingsplan.
Om het plan te kunnen realiseren, is een nieuw bestemmingsplan
noodzakelijk. Voor de bouw van het woongebouw is tevens een omgevingsvergunning
vereist. De omgevingsvergunning kan pas worden verleend op het moment dat het
bestemmingsplan onherroepelijk is geworden.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit de locatie aan de Kampsestraat
21 en locatie aan de Houtsestraat 2. Hemelsbreed liggen beide locaties circa 275 meter
van elkaar af.
Kampsestraat 21
De locatie aan de Kampsestraat is gelegen in het buitengebied van de gemeente
West Maas en Waal, ten noordoosten van de kern Boven-Leeuwen. In de omgeving
van het plangebied zijn agrarische bedrijven gesitueerd. Ten noorden grenst het plangebied
aan een varkenshouderij. Ten oosten en zuiden is agrarisch gebied gelegen.
1
Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied.
SAB 3
Het westen van de locatie wordt begrensd en ontsloten door de Kampsestraat. De locatie
heeft een omvang van circa 4.500 m².
Houtsestraat 2
De locatie aan de Houtsestraat is eveneens gelegen ten noordoosten van Boven-
Leeuwen, in het buitengebied van de gemeente West Maas en Waal. Rondom de locatie
zijn een aantal agrarische bedrijven gelegen. In het noorden wordt de locatie begrensd
door de Houtsestraat. Ten oosten, zuiden en westen is agrarisch gebied gelegen.
Op de navolgende luchtfoto’s is de ligging van beide locaties aangegeven. De locatie
aan de Kampsestraat is daarbij met rood omcirkeld. De locatie aan de Houtsestraat
groen. De exacte begrenzing van de locaties en derhalve het plangebied van dit bestemmingsplan
is op de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven.
Ligging van de locaties (Google Maps, 2009)
Ligging van de locaties (Google Maps, 2009)
SAB 4
1.3 Bij het plan horende stukken
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De bijlagen
maken deel uit van de toelichting. In de toelichting zijn onder andere de conclusies
van de verschillende onderzoeksrapporten opgenomen. De regels en de verbeelding
vormen de juridisch bindende elementen van dit bestemmingsplan.
1.4 Vigerende bestemmingsplan
Beide locaties maken deel uit van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied integrale
herziening”, zoals dat op 12 november 1997 is vastgesteld door de raad van de
gemeente West Maas en Waal en op 6 juli 1998 is goedgekeurd door Gedeputeerde
Staten van Gelderland. Het bestemmingsplan is gedeeltelijk onherroepelijk geworden
op 21 januari 2000 en geheel
onherroepelijk geworden op
19 juli 2001. Voor de locaties
geldt tevens het bestemmingsplan
“bestemmingsplan
buitengebied herziening
2006”. Dit bestemmingsplan is
op 11 december 2008 vastgesteld.
Op de navolgende afbeelding
is een uitsnede van de plankaart
van het geldende bestemmingsplan
“Buitengebied”
opgenomen. De ligging
van beide locaties is hier ook
op aangegeven.
Uitsnede verbeelding vigerend
bestemmingsplan
Voor zowel de locatie aan de Kampsestraat als aan de Houtsestraat geldt de bestemming
“Agrarisch gebied”. Gronden met de bestemming “Agrarisch gebied” zijn
bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf en de watergangen ten behoeve
van de waterhuishouding. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor extensieve dagrecreatie.
Binnen het agrarisch bouwperceel mag de bedrijfsbebouwing waaronder één dienstwoning
worden gebouwd. Het agrarisch bouwperceel mag volledig worden bebouwd.
Voor de bedrijfsbebouwing geldt hierbij een maximale bouwhoogte van 12,5 meter.
Voor de dienstwoning geldt een maximale inhoud van 500 m 3 en een maximale gooten
bouwhoogte van respectievelijk 4,5 meter en 9 meter. Bijgebouwen bij de dienstwoning
mogen een maximale oppervlakte hebben van 80 m 2 en een maximale gooten
bouwhoogte van respectievelijk 3 meter en 6 meter. Bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, mogen binnen het bouwperceel een maximale bouwhoogte hebben van 6 meter.
SAB 5
Kampsestraat 21
Het initiatief aan de Kampsestraat voorziet in het slopen van onder andere een pluimveestal
en het omzetten van de agrarische bestemming in een woonbestemming op
het bouwperceel. Het geldende bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van
een functiewijziging naar een woonbestemming. Een nieuw bestemmingsplan is dan
ook noodzakelijk om de functieverandering mogelijk te maken.
Houtsestraat 2
Aan de Houtsestraat wordt een woongebouw gerealiseerd op een agrarische bestemming,
waar momenteel geen bouwperceel aanwezig is. Het geldende bestemmingsplan
voorziet niet in de mogelijkheid van een functiewijziging naar een woonbestemming
met daarop een woongebouw. Een nieuw bestemmingsplan is dan ook
noodzakelijk om de functieverandering mogelijk te maken.
1.5 Leeswijzer
De toelichting is opgebouwd uit 8 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in
hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader
weergegeven, waarna in hoofdstuk 4 de planbeschrijving aan de orde komt. In hoofdstuk
5 wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond voor wat betreft milieuaspecten,
water, archeologie en flora en fauna. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de juridische
planopzet en hoofdstuk 7 geeft informatie over de economische
uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 ten slotte gaat in op de resultaten van overleg en inspraak.
SAB 6
2 Bestaande situatie
2.1 Omgeving plangebied
Regio Rivierenland wordt gekenmerkt door het karakteristieke rivierenlandschap met
zijn rivieren, uiterwaarden, dijken, oeverwallen en komgebieden. Beide plangebieden
zijn gelegen in een oeverwalgebied. Oeverwallen zijn gronden die - voor de bedijking -
door de afzetting van de rivier op het moment dat deze buiten haar oevers trad hoger
zijn gelegen. Oeverwallen bestaan uit zavel en lichte klei en zijn zeer geschikt voor
akker- en tuinbouw. Van oudsher werden de oeverwallen door hun hoge ligging al
bewoond, als bescherming tegen het water. In deze hoger gelegen gebieden is het
karakter kleinschalig, is er een kenmerkende mozaïekachtige blokverkaveling en een
historisch gegroeid wegenpatroon.
Komgebieden zijn laaggelegen, relatief natte gebieden die van oudsher niet geschikt
waren voor bebouwing. Ook voor landbouw waren de gronden te nat, wat als gevolg
had dat de kleiige komgronden werden gebruikt als grasland. In de jaren vijftig en zestig
van de vorige eeuw zijn als gevolg van de ruilverkaveling linten van boerderijen
gebouwd in de kommen. De agrarische bedrijven die in de komgebieden zijn gevestigd
zijn veelal relatief omvangrijke melkveehouderijen. Op de oeverwallen zijn veel
agrarische bedrijven gestopt, doordat ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt
door de aanwezigheid van geurgevoelige objecten.
2.2 Plangebied
Kampsestraat 21
De locatie aan de Kampsestraat 21 ligt een kleine kilometer buiten de kern Boven-
Leeuwen en ligt in een gebied met voornamelijk agrarische functies. De agrarische
functie van de locatie wordt beëindigd en een deel van de opstallen worden gesloopt.
Op de locatie is bedrijfsbebouwing met erfverharding van het agrarische bedrijf aanwezig.
De bedrijfsbebouwing bestaat uit één grote pluimveestal met een oppervlakte
van 654 m 2 , een drietal kleine schuurtjes en één dienstwoning.
Houtsestraat 2
Aan de Houtsestraat 2 is rond 1890 ‘Huize Bronckhorst’ gebouwd. Tot aan het jaar
1946 is het pand in bezit en gebruik door de familie die ‘Huize Bronckhorst’ ook bouwde.
In deze periode zijn de eigendommen (naast ‘Huize Bronckhorst’ circa 25 hectare
grond, verspreid over Boven-Leeuwen) echter niet optimaal onderhouden en beheerd.
In de periode .In de jaren 1946-1958 is het huis verhuurd aan diverse families en is er
nagenoeg geen onderhoud aan het pand (en de overige landerijen) gepleegd, daar de
eigenaar slechts vruchtgebruik nam en weinig tot geen investeringen in de eigendommen
deed. Sindsdien staat het huis ruim 50 jaar leeg. Het vervallen woonhuis is
verder in verval geraakt en anno 2008 was er niet veel meer van over, zoals navolgende
foto laat zien.
SAB 7
In 2008 heeft de initiatiefnemer dit object in eigendom verkregen. Momenteel kent het
perceel een landbouwfunctie, met daarop de restanten van het woonhuis en enige
erfbeplanting. Het perceel is kadastraal bij de gemeente West Maas en Waal bekend
onder sectie B nummer 4219 en sectie B nummer 1460.
SAB 8
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland
en bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare
samenleving en een aantrekkelijk land. Het kabinet schept ruimte voor ontwikkeling,
uitgaande van het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ en verschuift het
accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste
ontwikkelingen. De Nota Ruimte ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling, waarin alle
betrokken partijen kunnen participeren. Het Rijk richt zijn aandacht met name op de
Nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om versterking van
de dynamiek in de Nationale stedelijke netwerken en om waarborging van de kwaliteit
van de ecologische hoofdstructuur en de Nationale landschappen.
De centrale doelstellingen van de Nota Ruimte zijn: versterking van de internationale
concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal
platteland, de borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-)nationale waarden en de
borging van veiligheid.
Toets plan
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Nationale ruimtelijke hoofdstructuur.
Voorliggend plan past echter wel binnen het rijksbeleid, omdat het omvormen van
voormalige agrarische bedrijfsbebouwing naar wonen bijdraagt aan een vitaal platteland.
3.2 Provinciaal en gemeentelijk beleid
3.2.1 Provinciaal beleid
Streekplan Gelderland 2005
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland tot 2015 is vastgelegd in het Streekplan
Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1
juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen.
Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor
haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
Daarbij heeft de provincie een tweeledige provinciale hoofdstructuur waarbij Gelderland
enerzijds ‘hoog dynamische’ functies met een intensieve vorm van ruimtegebruik
kent, zoals stedelijke functies en intensieve vormen van recreatie/leisure. Anderzijds
kent de provincie ‘laag dynamische’ functies. Deze gebieden zijn kwetsbaar voor intensieve
vormen van ruimte gebruik, zoals de ecologische hoofdstructuur (EHS),
waardevolle open gebieden en ruimte voor water moet worden gecreëerd. Het provinciaal
planologisch beleid is er op gericht deze gebieden te vrijwaren van intensieve
gebruiksvormen en wordt ook het groenblauwe raamwerk genoemd.
SAB 9
Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat
de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur,
waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch
beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.
Op de streekplankaart ligt het plangebied in het ‘multifunctioneel platteland’.
De vitaliteit van het multifunctionele platteland wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid
te geven aan gemeenten wat betreft de grondgebonden landbouw en
nieuwe economische dragers voor vrijkomende agrarische bebouwing.
De provincie geeft wat betreft functieverandering van gebouwen in het buitengebied
de voorkeur aan het vervullen van de behoefte aan landelijk wonen. Indien hergebruik
van de aanwezige gebouwen niet mogelijk is, kan na sloop van alle bedrijfsgebouwen
vervangende nieuwbouw plaatsvinden, met een omvang van maximaal 50% van de
gesloopte bebouwing in vierkante meters. Het provinciaal beleid biedt daarbij ruimte
voor nadere beleidsinvulling in regionaal verband. Hier wordt in de volgende paragraaf
nader op ingegaan.
Toets plan
Voorliggend plan past binnen het provinciaal beleid, omdat het omvormen van voormalige
agrarische bedrijfsbebouwing naar wonen bijdraagt aan een vitaal platteland.
Daarnaast wordt met onderhavige ontwikkeling ingespeeld op de behoefte aan landelijk
wonen.
3.2.2 Regionaal en gemeentelijk beleid
VAB-beleid: beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het
buitengebied
Het VAB-beleid is samengesteld door de samenwerkende gemeenten in de regio Rivierenland
opgesteld en is van kracht in het buitengebied van onder andere de gemeente
West Maas en Waal. Vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing kan worden
hergebruikt voor woondoeleinden of verscheidene bedrijfsmatige doeleinden. Daarnaast
worden mogelijkheden geboden voor sloop van de vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing
en vervangende nieuwbouw.
Het agrarisch buitengebied van de regio Rivierenland is voornamelijk in gebruik voor
de melkveehouderij en relatief intensieve teelten zoals de fruit- en boomteelt (Betuwe)
en de champignonteelt (Bommelerwaard). De intensieve teelten worden gekenmerkt
door relatief moderne bedrijfsgebouwen die qua omvang en materiaalgebruik niet in
het landschap passen. De binnen de regio Rivierenland samenwerkende gemeenten
willen vanuit het streven de landschappelijke kwaliteit te vergroten, dan ook stimuleren
dat deze agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt worden wanneer ze hun agrarische
functie hebben verloren. Om dit te stimuleren wordt de mogelijkheid geboden – in ruil
voor de sloop van alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen – een woongebouw
op te richten. Door de opbrengsten van de extra bouwrechten te gebruiken voor het
dekken van de sloopkosten van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing en de kosten
van landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing, denken de samenwerkende
gemeenten de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied per
saldo te kunnen vergroten.
Sloop en vervangende nieuwbouw zijn alleen toegestaan wanneer gemeenten van
mening zijn dat verbouw van de vrijgekomen agrarische bedrijfsruimte tot woonruimte
SAB 10
niet mogelijk of wenselijk is. Monumentale bebouwing mag niet worden gesloopt en
ook bebouwing die door de gemeente is bestemd als karakteristiek of beeldbepalend
komt niet voor deze regeling in aanmerking.
De samenwerkende gemeenten van de regio Rivierenland leggen in vergelijking met
het streekplanbeleid meer nadruk op sloop van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing
en vervangende nieuwbouw, met uitzondering van monumentale en karakteristieke/beeldbepalende
bebouwing. Aan deze keuze ligt een aantal redenen ten
grondslag:
− een aanzienlijk deel van de agrarische bedrijfsgebouwen in de regio Rivierenland
(met name in de fruit- en champignonteelt) heeft eerder een industriële dan een
traditionele landbouwkundige uitstraling. De ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit
van het buitengebied zijn dan ook meer gediend met vervangende nieuwbouw
onder strikte voorwaarden dan met hergebruik;
− een deel van de agrarische bedrijfsgebouwen in de regio Rivierenland is sterk verpauperd
en daardoor ongeschikt voor hergebruik of rendabele verbouw tot woonof
bedrijfsruimte;
− een deel van de agrarische bedrijfsgebouwen in de regio Rivierenland is door hun
vormgeving of doordat zij agrarisch in gebruik zijn geweest simpelweg ongeschikt
voor andere functies.
VAB-regeling woongebouwen
Op grond van het VAB-beleid is de volgende regeling is van toepassing op de sloop
en vervangende nieuwbouw voor woongebouwen:
Gesloopte oppervlakte
Compensatie woningen
0-500 m 2 gesloopte bedrijfsgebouwen Geen mogelijkheden voor bouw woongebouw
500-1.000 m 2 gesloopte bedrijfsgebouwen Bouw woongebouw van maximaal 750 m 3
1.000-2.500 m 2 gesloopte bedrijfsgebouwen Bouw woongebouw van maximaal 1.200 m 3
Meer dan 2.500 m 2 gesloopte bedrijfsgebouwen Bouw woongebouw van maximaal 1.600 m 3
Daarnaast geldt de voorwaarde dat de oppervlakte van een nieuw woongebouw
maximaal 50% bedraagt van de oppervlakte van de gesloopte bedrijfsgebouwen (reductie
bebouwd oppervlak van minimaal 50%).
De binnen de regio Rivierenland samenwerkende gemeenten willen bij functieverandering
de realisatie van woongebouwen stimuleren. Met de realisatie van kleinschalige
woongebouwen, willen de gemeenten minder draagkrachtige groepen (starters,
jonge gezinnen) meer mogelijkheden bieden om zich in het buitengebied te vestigen.
Doordat de grondprijs minder zwaar doordrukt in de kostprijs van een woning en binnen
een woongebouw gedifferentieerd (grote en kleine wooneenheden) kan worden
gebouwd, zullen woningen binnen een woongebouw in veel gevallen goedkoper zijn
dan individuele vrijstaande woningen in het buitengebied.
SAB 11
VAB-regeling bijgebouwen
Bij een woongebouw met meerdere wooneenheden geld de volgende regeling voor
bijgebouwen:
Woongebouw
Woongebouw met 2 wooneenheden
Woongebouw met 3 wooneenheden
Woongebouw met 4 of meer wooneenheden
Bijgebouwen
80 m 2 (in 1 bijgebouw)
120 m 2 (verdeeld over 2 bijgebouwen)
150 m 2 (verdeeld over 2 bijgebouwen)
Sloop bedrijfsgebouwen en nieuwbouw in onderhavig plan
Voor onderhavige ontwikkeling wordt in totaal 687 m 2 aan bedrijfsgebouwen gesloopt
aan de Kampsestraat 21 in Boven-Leeuwen. In ruil hiervoor wordt een woongebouw
van maximaal 750 m 3 gebouwd, met een bijgebouw van 80 m 2 . Deze inhoud is door de
gemeente vastgesteld. Nieuwbouw van dit woon- en bijgebouw vindt plaats op de locatie
aan de Houtsestraat 2.
Toets plan
De regio stelt als eis bij functieverandering dat door de initiatiefnemer verbetering van
de omgevingskwaliteit dient plaats te vinden. In het huidige plan wordt hier aan voldaan.
Er wordt in totaal 687 m 2 aan agrarische bedrijfsbebouwing met een lage ruimtelijke
en landschappelijke kwaliteit gesloopt. Dit komt het landschap ten goede, aangezien
bebouwing met een lage kwaliteit afbreuk doen aan het landschap en deze
beeldverstorende bebouwing in onderhavig initiatief wordt geamoveerd. De bouwrechten
die in het kader van het VAB-beleid worden verworven, worden daarbij ingezet om
op de restanten van een woongebouw uit circa 1890 een zelfde soort woongebouw te
realiseren. Dit aspect versterkt de landschappelijke kwaliteit, waardoor het initiatief in
zijn geheel de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het landschap vergroot.
Onderhavig plan voorziet in het bouwen van één woongebouw van maximaal 750 m 3
met 80 m 2 aan bijgebouwen.
3.2.3 Conclusie
De planontwikkeling past in het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie Gelderland,
de regio Rivierenland en de Gemeente West Maas en Waal. Op basis van het VABbeleid
wordt functieverandering toegepast, waarbij reductie van het aantal vierkante
meters bebouwd oppervlak plaatsvindt. Er wordt vervolgens op een verantwoorde wijze
een nieuw woongebouw in het landschap ingepast. Bijzonder hierbij is het feit dat
dit woongebouw wordt herbouwd op het voormalige ‘Huize Bronckhorst’, daterend uit
circa 1890 en in een zelfde soort stijl wordt teruggebouwd. Het beleid van de rijksoverheid,
de provincie Gelderland, de regio Rivierenland en de gemeente West Maas
en Waal staan de realisatie van het plan niet in de weg.
SAB 12
4 Planbeschrijving
4.1 Ontwikkelingslocatie
Kampsestraat 21
Op de locatie is agrarische bedrijfsbebouwing met een dienstwoning gelegen. De
agrarische bedrijfsgebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 687 m 2 , exclusief
de bestaande dienstwoning. Op het perceel is weinig erfbeplanting aanwezig.
Houtsestraat 2
Deze locatie heeft momenteel een agrarische functie, met daarop de vervallen restanten
van ‘Huize Bronckhorst’ en weinig erfbeplanting.
4.2 Inrichtingsvoorstel
Kampsestraat 21
Voorliggend plan betreft de herziening van de agrarische bestemming in een woonbestemming,
waarbij de dienstwoning behouden blijft. De bedrijfsbebouwing aan de
Kampsestraat 21 wordt gesloopt, met een totale oppervlakte van 687 m 2 . Dit betreft
de grote pluimveestal met een oppervlakte van 654 m 2 en een klein schuurtje van
33 m 2 . Er mag 80 m 2 aan bijgebouwen
blijven staan bij recht.
In het plan wordt een ontheffingsmogelijkheid
opgenomen
tot 120 m 2 . Dit betreffen de
schuren ten noorden en zuidoosten
van de woning. Bijgevoegde
afbeelding geeft de huidige
situatie weer, waarbij de
rood gemarkeerde schuren
worden gesloopt. De te slopen schuren aan de Kampsestraat 21
Houtsestraat 2
De initiatiefnemer wil aan de Houtsestraat 2 het
uit 1890 daterende dubbelwoonhuis ‘Huize
Bronkhorst’ herbouwen. Daarvoor dient de huidige
bestemming agrarisch gebied te worden
omgezet in een woonbestemming. Het plan betreft
het realiseren van een woongebouw met
een maximale inhoud van 750 m 3 en een bijgebouw
van maximaal 80 m 2 in het kader van het
regionale VAB-beleid. Het woongebouw wordt
herbouwd ter plaatse van de restanten van het
voormalige ‘Huize Bronkhorst’. Op bijgevoegde
afbeelding is deze situatie inzichtelijk gemaakt.
De toekomstige situatie Houtsestraat 2
SAB 13
5 Onderzoek en verantwoording
5.1 Geluidhinder
Inleiding
Wanneer in een plan nieuwe geluidsgevoelige ruimten, zoals woningen worden gerealiseerd,
stelt de Wet geluidhinder (Wgh) de verplichting akoestisch onderzoek uit te
voeren naar de geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van omliggende
wegen. Deze geluidsbelasting mag de 48 dB niet overschrijden.
In de Wgh staat dat voor een bestemmingsplan inzichtelijk moet worden gemaakt welke
geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor geluidsgevoelige
bestemmingen. Op basis van Wgh moet bij ruimtelijke ontwikkelingen
rekening worden gehouden met drie geluidsbronnen: wegverkeers-, railverkeers- en
industrielawaai.
Onderzoek
Voor onderhavige ontwikkeling is een memo omtrent milieutechnische belemmeringen
door de gemeente West Maas en Waal opgesteld 2 . De nieuw te realiseren woning aan
de Houtsestraat 2 is een geluidsgevoelig object. Uit de memo blijkt dat alleen de invloedssfeer
van wegverkeerslawaai geldt, aangezien binnen het onderzoeksgebied de
Bernhardstraat en de Houtsestraat liggen. Zodoende worden railverkeers- en industrielawaai
niet verder uitgewerkt.
De nieuw te bouwen woning aan de Houtsestraat zal worden gesitueerd op meer dan
50 meter van beide wegen. Uit een indicatieve berekening blijkt dat de geluidsbelasting
ten gevolge van het wegverkeer op de Bernhardstraat en Houtsestraat ter plaatse
van gevel van de nieuw te realiseren woning op 50 meter afstand 39,3 dB zal bedragen,
inclusief de aftrek volgens artikel 110 Wgh. Inmiddels is bekend waar de nieuw te
bouwen woning wordt gesitueerd. Dit is op circa 70 meter van beide wegen.
De Kampsestraat heeft een 30 km/uur-regime, waardoor deze niet onderzoeksplichtig
voor de Wgh is. Hieruit blijkt dat het aspect verkeerslawaai de woning aan de
Kampsestraat geen parten speelt.
Conclusie
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor het plan.
5.2 Bedrijven en milieuzonering
Inleiding
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden
gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen
de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige
functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed
door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
2
Gemeente West Maas en Waal (4 maart 2009) Memo milieutechnische belemmeringen
Boven-Leeuwen, Kampsestraat 21 / Bernardsstraat 40.
SAB 14
Onderzoek
Het plan voorziet in nieuwe gevoelige functie in de vorm een woongebouw aan de
Houtsestraat 2. In de directe nabijheid van de locatie zijn diverse bedrijven gevestigd.
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals
wonen, is de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ 3 geraadpleegd. Hierin worden
richtafstanden voor zowel het omgevingstype ‘gemengd gebied’ als ‘rustige
woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’ aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden
die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging.
In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies
voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het
gebiedstype ‘rustig woongebied’. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden
worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide
deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande
woningen gelegen buiten betreffend perceel.
De locatie maakt gezien de omliggende functies deel uit van een ‘rustig buitengebied’.
Het dichtstbijzijnde bedrijf is een rioolgemaal aan de Houtsestraat 4 op circa 70 meter
van de locatie. De locatie ligt buiten de invloedssfeer (milieucontour) van dit bedrijf.
Voor wat betreft de functieverandering naar wonen aan de Kampsestraat 21 kent de
nieuwe woonfunctie, gekeken naar de VNG-Brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’,
dezelfde bescherming ten aanzien van omliggende bedrijven als de vroegere agrarische
dienstwoning. Slechts op de aspecten akoestiek en geur gelden afwijkende richtlijnen.
Deze worden respectievelijk in de paragrafen 5.1 en 5.3 behandeld.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
5.3 Geur
Inleiding
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader
bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven
van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastingsen
afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde)
veehouderij.
De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een
rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed
woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging
ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een
partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
3
Bedrijven en milieuzonering, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2009,
ISBN: 9789012130813.
SAB 15
Onderzoek
Het geuraspect wordt behandeld in een memo omtrent milieutechnische belemmeringen,
opgesteld door de gemeente West Maas en Waal 4 . Uit deze memo blijkt dat op
het perceel aan de Kampsestraat 19 varkens worden gehouden. Voor de individuele
beoordeling van geur dient een geurbelastingsberekening te worden uitgevoerd. Omdat
het hier echter gaat om het beëindigen van een bedrijf aan de Kampsestraat 21 en
er geen nieuwe woning voor terugkomt, kan dit achterwege blijven. Ook dient volgend
artikel 3, lid 2 van de Wgv een minimale afstand van 50 meter te worden aangehouden
tussen de geurgevoelige objecten van twee agrarische bedrijven. Aan deze afstand,
gemeten vanaf het dichtstbijzijnde punt van de stal, wordt niet voldaan.
De huidige woning staat namelijk al binnen de hindercirkel van 50 meter. Dit is een in
het verleden ontstane situatie. Artikel 8.4 van de Wet milieubeheer geeft aan dat het
bevoegd gezag de rechten die de vergunninghouder (Kampsestraat 19) aan de al
eerder verleende vergunningen ontleende, niet kan wijzigen anders dan met afdeling
8.1.2. van de Wgv) Een dergelijke wijziging houdt bijvoorbeeld het wijzigen of intrekken
van de vergunning in.
Het bedrijf aan de Kampsestraat 21 wordt gesloopt, maar dit levert geen nadelen op
voo het naastgelegen bedrijf aan de Kampsestraat 19. De woning wordt volgens artikel
14, lid 2 van de Wgv beschouwd als een woning bij een agrarische bedrijf waarvoor
een vaste afstand geldt van 50 meter. Deze afstand blijft dus gelijk, alleen het
toetsingskader (artikel van de Wgv) veranderd. Dit levert voor het bedrijf aan de
Kampsestraat 19 geen belemmeringen op.
Conclusie
Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor het plan.
5.4 Bodem
Inleiding
Wanneer in een bestemmingsplan of met een vrijstelling milieugevoelige functies worden
mogelijk gemaakt, moet worden aangetoond dat de bodem en het grondwater vrij
zijn van verontreiniging en geschikt zijn voor de beoogde functie.
Onderzoek
Voor het omzetten van de bestemming op het perceel Kampsestraat 21 heeft gemeente
West Maas en Waal aangegeven dat bodemonderzoek niet noodzakelijk is. In
navolging hiervan heeft UDM in januari 2010 een verkennend milieukundig bodemonderzoek
uitgevoerd 5 .
Uit het vooronderzoek zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen die duiden op
de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging. De onderzoekshypothese is
dan ook op ‘onverdacht gesteld’. Er dient daarbij wel opgemerkt te worden dat gezien
het gebruik van het perceel in het verleden als boomgaard, het analysepakket van de
bovengrond is aangevuld met OBC’s.
4
5
Gemeente West Maas en Waal (4 maart 2009) Memo milieutechnische belemmeringen Boven-Leeuwen,
Kampsestraat 21 / Bernardsstraat 40.
UDM midden B.V. (12 januari 2010) Verkennend milieukundig bodemonderzoek.
SAB 16
De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie bestaat tot een diepte van 1,0 à 2,0
meter beneden maaiveld (m-mv) uit klei. Daaronder bevindt zich tot circa 3,0 m-mv
(de maximale boordiepte) matig fijn zand. Het grondwater bevond zich ten tijde van de
grondwatermonsteropname op circa 1,1 m-mv. De pH en EC van het grondwater duiden
niet op bijzondere omstandigheden in de bodem.
In het omhooggebrachte bodemmateriaal is geen asbestverdacht materiaal waargenomen
en ook bijmengingen met bodemvreemd zijn niet waargenomen.
In de zintuiglijke schone kleiige boven- en ondergrond overschrijden geen van de onderzochte
parameter de (landelijke) achtergrondwaarde.
In het freatisch grondwater is een licht verhoogd gehalte barium gemeten (boven de
landelijke streefwaarde) en daarom dient de gestelde onderzoekshypothese ‘onverdachte
locatie’ formeel te worden verworpen.
Op basis van voorliggend onderzoek kan inziens UDM worden geconcludeerd dat ten
aanzien van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater geen belemmeringen
aanwezig zijn voor het beoogd gebruik of (her)ontwikkeling van de locatie.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het plan.
5.5 Landschap
Voorliggend plan betreft een verandering in de feitelijke ruimtelijke en landschappelijke
situatie, namelijk de sloop van voormalig agrarische bedrijfsbebouwing aan de
Kampsestraat 21 en de bouw van een woongebouw aan de Houtsestraat 2. Ondanks
het gegeven dat de locatie en de directe omgeving geen landschappelijke waarden
herbergen, wordt met de nieuwbouw aan de Houtsestraat het voormalige ‘Huize Bronckhorst’
in ere hersteld. Daarnaast gaat de reductie van de aanwezige bedrijfsbebouwing
verrommeling tegen en vergroot het de ruimtelijke kwaliteit van de locatie en de
omgeving.
5.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden
5.6.1 Archeologische waarden
Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de
eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch
onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een hoge of middelhoge
trefkans, of indien het plangebied niet is gekarteerd.
Bij de planontwikkeling aan de Houtsestraat 2 worden niet verstoorde gronden verstoord,
waardoor mogelijk archeologische resten worden aangetroffen. Uit de archeologische
waardenkaart van de provincie Gelderland, blijkt dat deze locatie een hoge
en middelhoge trefkans op archeologische heeft (zie navolgende kaart). Bij de planontwikkeling
worden niet verstoorde gronden verstoord, waardoor mogelijk archeologische
resten worden aangetroffen. Daarom is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
SAB 17
Uitsnede archeologische waardenkaart (Provincie Gelderland, 2009)
Archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek
In januari 2010 heeft Synthegra een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek
6 uitgevoerd. In alle boringen bestaat de diepere ondergrond, vanaf 90-180
cm beneden maaiveld, uit matig siltig tot uiterst siltig, matig fijn zand. In boring 3 en 5
zijn twee zandig niveaus waargenomen. Waarschijnlijk is het diepere zandige niveau
(boring 1, 2, 3, 4 en 6) vanaf 140 cm beneden maaiveld tot eind boring het beddingzand
van de stroomgordel van Leeuwen en is het ondiep gelegen zandige niveau in
boring 3 en 5 toe te schrijven aan een crevasseafzetting (oeverwaldoorbraakafzetting)
die mogelijk afkomstig is van een voorloper van de Waal. Boven het beddingzand en
het zand van de crevasseafzettingen zijn meestal zandige kleien aangetroffen die te
interpreteren zijn als oeverafzettingen van de stroomgordel van Leeuwen dan wel van
de crevasseafzettingen. Daarboven zijn matig siltige tot uiterts siltige kleien aangetroffen
die reiken tot aan het maaiveld. In de boringen 1, 2 en 6 is de klei onderin matig
siltig en bovenin sterk tot uiterst siltig. De matig siltig klei is geïnterpreteerd als een
komafzetting. De erboven gelegen sterk tot uiterst siltige klei heeft een rommelig uiterlijk,
waardoor het onduidelijk is of deze grond is verstoord of dat er mogelijk sprake is
van een antropogene laag, komgrond, een overslaggrond of eventueel een crevasse/oeverafzetting
van de Waal. De grond is niet zandige genoeg om tot een duidelijke
oeverafzetting te kunnen worden gerekend. In boring 1 en 6 is zeker een antropogene
laag (boring 1) of woongrond (boring 6) aanwezig, wat blijkt uit de aangetroffen indicatoren
baksteen, houtskool, fosfaat en leemspikkels in deze lagen en het vuile uiterlijk
van de laag. Er is tevens fosfaat in de onderliggende C-horizont van de bodem bij boring
6 aangetroffen. Dit fosfaat is afkomstig uit de bovenliggende woonlaag/ophogingslaag
en hieruit uitgespoeld en weer gebonden aan de onderliggende
laag. De vuilige laag in boring 1 op een diepte van 90 tot 110 cm beneden maaiveld
bevat eveneens houtskool en fosfaat en wordt eveneens geïnterpreteerd als oude
woonlaag. In boring 3 kan de rommelige laag in verband worden gebracht met de lo-
6
Synthegra (6 april 2010) Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend
booronderzoek.
SAB 18
catie van een eerder aanwezig huis (afbeelding 2.6). In boring 2 is op een diepte van
120-160 cm beneden maaiveld een venig kleipakket met plantenresten aangetroffen,
wat kan wijzen op de aanwezigheid van een greppel dan wel een geultje, die mogelijk
aan de oude woongrond kan worden gekoppeld. In de andere boringen blijft het onduidelijk
of er sprake is van een antropogene laag, een komgrond, een overslaggrond
of eventueel een crevasseafzetting. De bovenste 30-50 cm van de bodem is meestal
sterk geroerd dan wel verploegd en bevat veel puin en baksteen. In de boringen die
niet vanaf de top antropogeen verstoord waren (boring 2, 3, 4 en 6) is een Aphorizont
aangetroffen op een bruingrijze C-horizont bestaande uit siltige kleien. Hoewel de
kleien niet zandig zijn, zoals aangegeven bij de verwachte ooivaaggronden, zijn deze
vanwege de bruingrijze kleur toch geïnterpreteerd als een ooivaaggrond.
In het plangebied is een oude woonlaag/ophogingslaag aangetroffen, die wordt gekenmerkt
door een vuile kleur, houtskool- en leempikkels en fosfaatverkleuringen.
De oude woonlaag is in boring 1 en boring 6 aangetroffen. De oude woonlaag/ophogingpakket
is vanaf 70 cm beneden maaiveld aangetroffen en reikt tot een
diepte van 110 cm beneden maaiveld. De verstoringsdiepte ten plaatse van de huidige
bebouwing bedraagt circa 1 m zodat geconcludeerd kan worden dat ter plaatse
van de bebouwing een restant van de oude woonlaag/ophogingpakket aanwezig kan
zijn. Sporen kunnen tot in het onderliggende kleipakket van de C-horizont van de bodem
worden aangetroffen.
Er worden nederzettingsresten verwacht. Er zijn echter geen dateerbare archeologische
indicatoren aangetroffen. Op grond van de landschappelijke en geologische situatie
worden er nederzettingsresten verwacht uit de Romeinse tijd tot en met de vroege
middeleeuwen. Hoewel het accent waarschijnlijk zal liggen op de vroege middeleeuwen.
De archeologische resten worden verwacht direct onder de overslaggrond/komgrond
op een diepte vanaf circa 70 cm beneden maaiveld. De kans is groot
dat bij de geplande nieuwbouw het archeologische niveau wordt verstoord.
De lage archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor zowel vuursteenvindplaatsen
uit het laatpaleolithicum en mesolithicum als nederzettingssporen uit het
neolithicum tot en met de midden bronstijd kan op grond van de resultaten van het
veldonderzoek worden gehandhaafd. De middelhoge verwachting voor de late bronstijd
tot en met de ijzertijd kan op grond van de onderzoeksresultaten worden bijgesteld
naar laag. De hoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor nederzettingssporen
uit de Romeinse tijd tot en met de vroege middeleeuwen kan worden
gehandhaafd, waarbij het accent vermoedelijk zal liggen op de vroege middeleeuwen.
De hoge archeologische verwachting op het aantreffen van resten uit de late middeleeuwen
tot en met de nieuwe tijd kan vanwege de grotendeels afgegraven terp naar
laag worden bijgesteld.
Selectiebesluit gemeente West Maas en Waal
De gemeente West Maas en Waal komt in haar selectiebesluit tot de conclusie dat het
advies uit het archeologisch onderzoek niet door de gemeente wordt overgenomen.
De resultaten van het onderzoek, in relatie tot de beoogde ontwikkeling, rechtvaardigen
geen nader onderzoek. De gemeente is van mening dat de nieuwe woning zonder
nader archeologisch onderzoek kan worden gebouwd, zij het dat de woning met geboorde
archeologiesparende schroefpalen in plaats van traditionele, grondverdringende
geheide palen wordt gefundeerd. Er zijn geen nadere gebruiksbeperkingen nood-
SAB 19
zakelijk. Het proces van Archeologische MonumentenZorg wordt hiermee beëindigd
en het terrein vrijgegeven voor ontwikkeling.
De onderbouwing van dit selectiebesluit is de volgende.
Aangezien de nieuwe woning op dezelfde locatie wordt gebouwd als de recente woning
vindt er op zijn hoogst slechts een geringe aanvullende verstoring plaats. Het onderzoeksrapport
geeft aan dat er ter plekke mogelijk, doch niet aangetoond, nog 10
cm (onder de reeds verstoorde 100 cm) van de woongrond aanwezig is. Daarnaast is
de woongrond niet in alle boringen aangetoond (alleen in boringen 1 en 6) wat een
nadere bodemverstoring indiceert. Aangezien de restanten van de woongrond op circa
70 tot 110 cm diepte vanaf maaiveld verwacht zouden kunnen worden, zal normaal
gebruik van het terrein bijvoorbeeld groenvoorziening zonder meer mogelijk zijn.
Als laatste staan de maatschappelijke kosten van verder archeologisch onderzoek en
de verwachte kenniswinst niet in verhouding tot elkaar.
5.6.2 Cultuurhistorische waarden
Het plangebied of de directe omgeving daarvan herbergt geen cultuurhistorische
waarden waar in dit bestemmingsplan rekening mee gehouden moet worden. Wel
wordt er op de exacte plaats aan de Houtsestraat 2 het voormalige ‘Huize Bronckhorst’,
daterend uit circa 1890, een nieuw woongebouw gerealiseerd met een zelfde
soort uitstraling.
5.6.3 Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor het plan.
5.7 Watertoets
5.7.1 Rijksbeleid
Nationaal Waterplan
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is
de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande
nota's waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het
Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode
2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan
richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en
diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die
hiervoor worden genomen.
Het projectgebied ligt in het gebied ‘Rivieren’. De grote rivieren bestaan uit het Nederlandse
deel van de Rijn inclusief de aftakkingen en de Maas en wordt onderscheiden
in bovenrivieren, benedenrivieren en de Maas. De Rijn- en Maasmonding hebben andere
hydraulische kenmerken dan het bovenrivierengebied. De rivieren zijn breder en
stromen trager en staan onder invloed van het getij. Bij het rivierengebied gaat het om
de rivier zelf, het rivierbed en de ruimte binnendijks die nodig is voor rivierverruiming.
De rivier en het rivierbed vormen het ‘buitendijks’ gebied. Iedere rivier(tak) heeft eigen
kenmerken en eigenschappen.
SAB 20
In de afgelopen eeuwen is door de verschillende gebruiksfuncties veel ruimte aan de
rivieren ontnomen, met als gevolg dat de rivieren zijn ingeklemd tussen de dijken, die
steeds hoger zijn gemaakt. Door de bevolkingsontwikkeling en economische groei zijn
de te beschermen waarden sterk toegenomen. Deze kwetsbaarheid van ons land, tezamen
met ongunstige verwachtingen over klimaatverandering en zeespiegelstijging,
maken duidelijk dat een duurzame bescherming tegen hoogwater, zowel nu als in de
toekomst, hoge prioriteit moet houden.
5.7.2 Provinciaal beleid
Waterplan Gelderland 2010-2015
Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde
Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet.
Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de
waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar
afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking
getreden.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig
zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming,
regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen.
Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en
grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Het plangebied heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie landbouw. Aan de
noordoostzijde grenst het plangebied aan een natte ecologische verbindingszone en
beschermingszone natte landnatuur.
De gebieden met de basisfunctie landbouw geldt voor die gebieden waar de hoofdfunctie
landbouw is. Binnen deze functie komt natte natuur verspreid in kleine elementen
voor. In de gebieden met de functie landbouw is de inrichting en het beheer van
het watersysteem allereerst gericht op:
− een ontwateringsdiepte met aanvaardbare risico’s voor wateroverlast en vervolgens
minimale vochttekorten;
− oppervlaktewaterpeilen die het meest voorkomende landbouwkundige grondgebruik
accommoderen;
− beschikbaarheid van oppervlaktewater voor het op peil houden van de grondwaterstand
en voor beregening;
− (zeer) lokale afstemming op verspreid liggende natuurelementen en waardevolle
ecologie (vissen, waterplanten);
− een grondwaterpeil in de veenweidegebieden dat niet verlaagd wordt ten opzichte
van het maaiveld (wel het volgen van maaivelddaling). De maximale drooglegging
in veenweidegebieden is 60 cm onder maaiveld.
SAB 21
5.7.3 Regionaal beleid
Waterbeheersplan 2010-2015
Het beleid uit het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rivierenland is er op
gericht schoon hemelwater niet af te voeren naar de riolering. In het kader van duurzaam
waterbeheer is het gewenst om bij alle nieuwbouw maximale afkoppeling van
het hemelwater toe te passen. Hierbij hanteert het waterschap de drietrapsstrategie
vasthouden, bergen en afvoeren. Het schone hemelwater dient geïnfiltreerd te worden
in de bodem of anders via een bodempassage afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater.
5.7.4 Gemeentelijk beleid
Waterplan West Maas en Waal
De gemeente West Maas en Waal en Waterschap Rivierenland streven gezamenlijk
naar een gezond en veerkrachtig watersysteem en een duurzame waterketen. Het
Waterplan dient als input voor nieuw op te stellen wijzigingsplannen en de waterparagraaf.
In de gemeente West Maas en Waal speelt een aantal problemen met betrekking tot
de afvoer van kwel- en rioolwater via het watergangenstelsel en de waterkwaliteit in
watergangen. In het waterplan staan de volgende uitgangspunten genoemd:
− Drietrapsstrategie WB21(niet afwentelen van waterproblemen):
− vasthouden, bergen, afvoeren (waterkwantiteit);
− schoonhouden, scheiden, schoonmaken (waterkwaliteit).
− Uitgaan van stroomgebiedbenadering en waterketenbenadering; onderling in balans;
− Gezonde en veerkrachtige watersystemen:
− juiste hoeveelheid water, van de juiste kwaliteit, op het juiste moment en op de
juiste plek voor mens, dier en plant;
− watersysteem moet op orde zijn (voldoen aan Normering regionale wateroverlast);
− ecologisch gezond water en (natte) landnatuur, ook in stedelijk gebied.
− Ruimte voor water:
− in het kader van veiligheid;
− water als medeordenend, dan wel sturend principe bij ruimtelijke plannen;
− met water de identiteit van de plek zichtbaar maken.
− Uitvoeren tegen laagst mogelijke maatschappelijke kosten;
− Goede interne en externe communicatie;
− Samenwerking en afstemming (planvorming en uitvoering).
SAB 22
5.7.5 Situatie plangebied
Per saldo brengt onderhavige ontwikkeling geen toename van het verhard oppervlak
met zich mee. Het verharde oppervlak neemt als gevolg van de reductie van de bebouwing
juist af.
Voor de bestaande woning aan de Kampsestraat blijft de waterhuishoudkundige situatie
ongewijzigd. De voormalige dienstwoning krijgt slechts een nieuwe bestemming.
Dit maakt voor het aspect water echter geen verschil. Wel vindt er een aanzienlijke afname
van het verhard oppervlak op het perceel plaats, aangezien de voormalige agrarische
bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.
Wat betreft de nieuw te bouwen woning aan de Houtsestraat wordt het vuilwater afgevoerd
via het in de straat aanwezige gemengd afvoerstelsel. Voor de aansluiting van
dit nieuwe pand op het rioolstelsel moet een rioolaansluitvergunning worden aangevraagd.
Bij het beoordelen van die aanvraag zal het Team Openbare Ruimte beoordelen
op welke wijze kan worden aangesloten en of een eigen pompput voor dit perceel
nodig is. Alle kosten voor het aansluiten op het rioolstelsel komen volledig voor rekening
van de aanvrager.
Afvloeiend regenwater van dit perceel moet worden afgevoerd naar oppervlaktewater
in de directe omgeving. Regenwater mag niet geloosd worden op het rioolstelsel.
Grondwater
Het plan is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In en om het plangebied
is geen grondwateroverlast bekend. Ingrepen voorkomend uit dit plan zullen geen
bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.
Oppervlaktewater
Het plan ligt niet binnen de kern- of beschermingzone van een waterkering. Het is
daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid van een
waterkering.
Naar aanleiding van dit plan zal geen extra oppervlaktewater worden gecreëerd dat in
verbinding staat met het hoofdwatersysteem.
Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor waterkwaliteit in de omgeving. Gemeente
streeft ernaar om het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten)
te voorkomen. Het plan veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem
in de omgeving.
Natuur
Het plan ligt niet in een gebied met bijzondere natuurwaarden. Verstoring van natuurwaarden
als gevolg van het plan worden daarom niet aannemelijk geacht.
Conclusie
Het aspect water vormt op basis geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het
plan.
SAB 23
5.8 Flora en fauna
Algemeen
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter
plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in
het kader van bijvoorbeeld de Habitat- of Vogelrichtlijn. Wat betreft soortenbescherming
is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming
van dier- en plantensoorten geregeld.
Voor het plan is een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd 7 door Faunaconsult. Hierin
zijn op basis van een gebiedsanalyse (ruimtelijk ecologisch), beschikbare soortgegevens
en een eenmalige veldverkenning uitspraken zijn gedaan over de mogelijke
aanwezigheid van beschermde planten, zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën in
het projectgebied. Het gebied is beoordeeld op geschiktheid voor beschermde planten
en diersoorten en de verwachte effecten op deze soorten. Dit heeft geresulteerd in
conclusies en aanbevelingen. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de momenteel
geldende uitwerking en interpretatie van beleid en wetgeving. Hierna is het resultaat
van het onderzoek beschreven.
Gebiedsbescherming
Bij gebiedsbescherming is er onderscheid gemaakt tussen de Natuurbeschermingswet
en de Ecologische Hoofdstructuur. In de Natuurbeschermingswet worden Vogelen
Habitatrichtlijngebieden en beschermde Natuurmonumenten beschermd. De Ecologische
Hoofdstructuur (EHS) is niet opgenomen in de natuurwetgeving, maar dient
bij de planologische afweging te worden meegenomen.
Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingwet.
Het dichtstbijzijnde beschermde gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet
bevindt zich op een paar honderd meter van het projectgebied, te
weten het Natura 2000 gebied “Uiterwaarden Waal”. Ter hoogte van het plangebied
bestaat dit Natura 2000 gebied alleen uit Vogelrichtlijnengebied (tevens EHS). Het
deel dat als Habitatrichtlijngebied is aangewezen bevindt zich op enkele kilometers afstand
van het plangebied.
Soortenbescherming
In het kader van de Flora- en faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en
verblijfsplaatsen door de ingreep worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt)
of dieren opzettelijk worden verontrust. De beoogde ontwikkelingen zullen tijdelijk biotoopverlies
of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben. Invloeden die leiden
tot een verminderde geschiktheid van het plangebied als bijvoorbeeld foerageergebied
zijn niet ontheffingsplichtig, tenzij het een zodanig belang betreft dat bij het
wegvallen van deze functie ook de vaste rust- en verblijfsplaatsen van soorten niet
langer kunnen functioneren.
7
Faunaconsult (november 2009), Flora- en faunaonderzoek op twee locaties in
Boven-Leeuwen.
SAB 24
Door de sloop, de grondbewerking en de nieuwbouw zullen alle aanwezige soorten
negatieve effecten ondervinden van de ingreep. Voor de meeste soorten is dit tijdelijk
van aard. Verder wijst het onderzoek uit dat er geen (strikt) beschermde soorten zijn
aangetroffen. Er is dan ook geen ontheffing noodzakelijk in het kader van de Flora- en
fauna wet.
Het verwijderen van vegetatie en de sloop van de stal aan de Kampsestraat 21 dienen
wel buiten het broedseizoen (buiten de periode 15 maart - 15 juli) plaats te vinden.
Doordat de bestaande bebouwingen en beplanting buiten het broedseizoen worden
verwijderd, is er geen schade aan vogels, hun eieren, jongen of nesten te verwachten.
Voor alle soorten biedt de directe omgeving van het plangebied voldoende andere
foerageergebieden. Bovendien zal de hoeveelheid foerageergebied door de sloop van
de stal toenemen.
Aan de hand van de resultaten van het flora- en faunaonderzoek aangaande de locaties
aan de Houtsestraat en de Kampsestraat concludeert Faunaconsult dat aanvullend
onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en
faunawet niet noodzakelijk is.
Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor het plan.
5.9 Luchtkwaliteit
Inleiding
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een
implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder
andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter
bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende
deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus
het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen,
uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen
aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland
derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma
Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en
diversie regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden
aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate
bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies
c.q. regio’s waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is
hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland
onder de grenswaarden ligt. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan
luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese
grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de
luchtkwaliteit. Deze grens is in de ministeriële regeling ‘NIBM’ gelegd bij 3% van de
grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten
worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ųg/m³ verslechtering leidt. Voor een
aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in
de ministeriële regeling NIBM.
SAB 25
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar
is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan
luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project ‘niet in betekende mate’ bijdraagt
aan de luchtverontreiniging. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven,
bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB
extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van
een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan de concentraties
luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor
geen onacceptabele gezondheidsrisico’s optreden.
Onderzoek
Wat betreft de toets Wet luchtkwaliteit maakt onderhavig plan de realisatie van een
woongebouw mogelijk aan de Houtsestraat 2. Tevens krijgt een bestaande dienstwoning
aan de Kampsestraat 21 een woonbestemming. Op grond van de ministeriële regeling
NIBM draagt een woningbouwplan van deze omvang niet in betekenende mate
bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is op grond van de Wet
milieubeheer (Wm) niet noodzakelijk.
Bij het onderhavige project wordt geen mogelijkheid geboden om een school, kinderdagverblijf
of bejaarden-, verpleeg- of verzorgingstehuis te realiseren. Alleen deze bestemmingen
zijn in de AMvB Gevoelige Bestemmingen aangemerkt als ‘gevoelige bestemming’.
Volgens de criteria uit de Wm inzake luchtkwaliteitseisen kan er daardoor
geen sprake van een gevoelige bestemming langs drukke infrastructuur. Toetsing aan
de grenswaarden is op grond van de Wm niet noodzakelijk.
Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen,
op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld
aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van
een etmaal. Om onacceptabele gezondheidsrisico’s uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit
onderzocht.
Uit de “Jaarrapportage luchtkwaliteit 2007 - luchtkwaliteit in de Gemeente West Maas
en Waal” is af te leiden dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in het plangebied
onder de grenswaarden liggen. Het RIVM verwacht dat de emissiefactoren van wegverkeer
en de concentraties stikstofdioxide en fijn stof zullen afnemen. De blootstelling
aan luchtverontreiniging in het plangebied is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare
gezondheidsrisico’s.
Conclusie
Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening (Wro)
vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor het plan.
SAB 26
5.10 Externe veiligheid
Inleiding
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s die ontstaan voor de omgeving
bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk,
LPG en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Productie, vervoer en
opslag van gevaarlijke stoffen leveren risico’s op voor mens en milieu, zeker in een
dichtbevolkt land als Nederland.
Het externe veiligheidsbeleid wil burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau
tegen gevaarlijke stoffen bieden. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen
is op 27 oktober 2004 in werking getreden en op 13 februari 2009 aangepast.
In het besluit zijn milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid geformuleerd. Het
besluit heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau
te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te
bereiken verplicht het besluit de bevoegde gezagen Wet milieubeheer (Wm) en Wet
ruimtelijke ordening (Wro) afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle
bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal aanwezige personen in de directe
omgeving van een risicovol bedrijf. Het beleid hanteert als basisnorm dat het risico
om te overlijden aan een ongeluk met een gevaarlijke stof voor omwonenden niet
hoger mag zijn dan één op de miljoen (10 -6 ). Dat betekent dat op een bepaalde plek
een omwonende geen grotere kans op een dergelijk ongeluk mag hebben dan eens
per 1 miljoen jaar. Dit is het zogenaamde plaatsgebonden risico.
Onderzoek
Op grond van de memo omtrent milieutechnische belemmeringen 8 wordt gesteld dat
er geen risicobronnen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Besluit externe veiligheid
inrichtingen in de omgeving van de Kampsestraat 21 of de Houtsestraat 2 gelegen
zijn, zoals is weergegeven op de risicokaart van de provincie Gelderland. De
woning is niet geprojecteerd binnen de 10 -6 contour voor het plaatsgebonden risico.
Het gestelde artikel 5, eerste lid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen verzet
zich niet tegen de gevraagd wijziging van het planologisch regime. Doordat de ontwikkeling
een dubbelwoonhuis en een herbestemming van een bestaande woning betreft,
is ook het groepsrisico niet in het geding.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
8
Gemeente West Maas en Waal (4 maart 2009) Memo milieutechnische belemmeringen
Boven-Leeuwen, Kampsestraat 21 / Bernardsstraat 40.
SAB 27
5.11 Verkeer en parkeren
Verkeer
De locatie Houtsestraat 2 wordt voor autoverkeer op de Houtsestraat ontsloten via
een te realiseren erftoegangsweg. Het aantal verkeersbewegingen zal in vergelijking
met de huidige situatie toenemen, aangezien in de huidige situatie geen sprake is van
verkeersbewegingen. Om een inschatting te maken van het extra aantal verkeersbewegingen
is gebruik gemaakt van de rekentool op de website verkeersgeneratie 9 . Deze
rekentool is door Goudappel Coffeng in overleg met CROW 10 opgesteld. Berekeningen
worden gemaakt aan de hand van de kengetallen van het CROW 11 . Op basis
van de rekentool is gerekend met het gebiedstype landelijk wonen en het woningtype
‘woning, koop 2-onder-1 kap, met garage’. Voor twee woningen zijn 17 motorvoertuigbewegingen
per etmaal (gemiddelde weekdag). Het extra verkeer kan worden opgenomen
in het heersende verkeersbeeld van de Houtsestraat.
Voor de locatie aan de Kampsestraat wordt een afname het aantal motorvoertuigbewegingen
verwacht, aangezien de bedrijfsactiviteiten hier worden beëindigd.
Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de
activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt
van de kengetallen van het CROW 12 .
Op basis van de publicatie van het CROW ligt de locatie aan de Houtsestraat in een
niet stedelijk gebied, met het gebiedstype ‘schil/overloopgebied’. Voor de woningen, is
uitgegaan van middeldure woningen. Op basis hiervan wordt een parkeernorm van
gemiddeld 1,85 parkeerplaats per woning, inclusief 0,3 parkeerplaats voor bezoekers.
Bij twee woningen ontstaat een parkeerbehoefte van circa 4 parkeerplaatsen.
In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om de parkeerbehoefte op eigen terrein
op te lossen.
De locatie aan de Kampsestraat ligt op basis van de publicatie van het CROW eveneens
in een niet stedelijk gebied, met het gebiedstype ‘schil/overloopgebied’. Gekeken
naar het middeldure woningtype kan op basis hiervan een parkeernorm van gemiddeld
1,85 parkeerplaats per woning worden aangehouden, inclusief 0,3 parkeerplaats
voor bezoekers. In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om de parkeerbehoefte
op eigen terrein op te lossen.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van
het plan.
9
10
11
12
www.verkeersgeneratie.nl.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.
CROW-publicaties 256 ‘Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden’ en 272
‘Verkeersgeneratie voorzieningen’.
CROW, ‘publicatie 182, Parkeerkencijfers – basis voor parkeernormering’, 2007.
SAB 28
6 Juridische planopzet
6.1 Algemeen
6.1.1 Wat is een bestemmingsplan?
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden
worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit
de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie.
Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de
functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
− de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen
bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
− de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven
bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
− het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
− het bebouwen van de gronden;
− het verrichten van werken (aanleggen).
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid,
maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels
zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke
Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor
het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
6.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt
via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak
gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven.
Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden
ingevuld:
1 Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een
bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus
meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één ‘enkel’ bestemming (dat is dé
bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In
de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende
gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de
mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
2 Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan
bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in
de regels ‘iets’ geregeld. Dat ‘iets’ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden
of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van
werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere
bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
SAB 29
6.1.3 Hoofdstukindeling van de regels
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
1 Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels
worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing
van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden
bij het toepassen van de regels (artikel 2).
2 Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen
opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane
gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een aanlegvergunningstelsel
opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk
opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de
bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane
gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels
opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of
gebruiksregels. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels
ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd
moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
3 Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter.
Ze gelden dus voor het hele plan. In voorliggend plan is een anti-dubbeltelbepaling
opgenomen.
4 Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een
slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn
deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
6.2 Dit bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding
en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.
Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden
bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze
bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel
van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen,
de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan
ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang
voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan heeft de volgende bestemmingen: “Agrarisch”, “Wonen” en
“Wonen - Woongebouw”. De inhoud van de bestemmingsregels is afgestemd op de
landelijke RO-standaarden, het bestemmingsplan “Buitengebied” en, wat de bestemming
“Wonen - Woongebouw” betreft, op de mogelijkheden van het VAB-beleid.
SAB 30
Kampsestraat 21
Gronden met de bestemming “Agrarisch” zijn bestemd voor de uitoefening van het
agrarisch bedrijf en watergangen ten behoeve van de waterhuishouding, met daaraan
ondergeschikt extensieve dagrecreatie. Voor deze gronden is geen agrarisch bouwperceel
opgenomen. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte
van maximaal 2 m, met dien verstande dat geen gleufsilo’s en mestopslagplaatsen
mogen worden opgericht.
Gronden met de bestemming “Wonen” zijn bestemd voor woningen met bijbehorende
tuinen en erven en aan huis verbonden beroepen in zowel de woning als de daarbij
behorende (vrijstaande) bijgebouwen. Bij deze bestemming is één bouwvlak op de
verbeelding opgenomen. Binnen het bouwvlak mag één woning worden gebouwd met
een maximale inhoud van 500 m 3 dan wel de bestaande inhoud in geval van een grotere
inhoud. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 4,5 meter en
9 meter, dan wel in geval van een grotere goot- en bouwhoogte, de bestaande gooten
bouwhoogte. Bijgebouwen ten behoeve van een woning zijn toegestaan binnen het
bouwvlak. Hiervoor geldt een bebouwd oppervlak van maximaal 80 m² en een maximale
bouwhoogte en goothoogte van respectievelijk 6 meter en 3 meter. Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde mogen zowel in het bouwvlak als daarbuiten worden gebouwd.
De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2 meter, met dien verstande dat de
bouwhoogte van verlichting maximaal 4 meter mag bedragen.
Houtsestraat 2
Voor dit perceel geldt de bestemming “Wonen - Woongebouw”. De bestemmingsomschrijving
is gelijk aan die bij de bestemming “Wonen”. De bouwregels zijn specifiek
afgestemd op de VAB-regeling zoals beschreven in paragraaf 3.2.2. Binnen het op de
verbeelding aangegeven bouwvlak is één woongebouw met een inhoud van 750 m³
toegestaan. De maximale oppervlakte van het woongebouw bedraagt 327 m². De
goot- en bouwhoogte is afgestemd op hetgeen in het bestemmingsplan Buitengebied
is toegestaan, respectievelijk 6 meter en 9 meter. Bij het woongebouw mag één bijgebouw
worden gerealiseerd met een maximale oppervlakte van 80 m². De goot- en
bouwhoogte is afgestemd op hetgeen in het bestemmingsplan Buitengebied is toegestaan,
respectievelijk 3 meter en 6 meter. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen
zowel in het bouwvlak als daarbuiten worden gebouwd. De bouwhoogte bedraagt niet
meer dan 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van verlichting maximaal 4
meter mag bedragen.
SAB 31
7 Economische uitvoerbaarheid
Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel
3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan
een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente
de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer.
De kosten van de exploitatie betreffen bij dit plan de kosten voor het opstellen van het
bestemmingplan en de haalbaarheidsonderzoeken. De ontwikkeling van voorliggend
plan betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. De
kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en de haalbaarheidsonderzoeken
worden op de initiatiefnemer verhaald op basis van een exploitatieovereenkomst.
Hierbij zullen ook afspraken worden gemaakt over de sloop van de opstallen.
De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. De gemeente verzorgt
de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De gemeente
maakt geen kosten voor exploitatie van het plan die niet kunnen worden verhaald via
de exploitatieovereenkomst.
SAB 32
8 Overleg en inspraak
8.1 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 22 april 2010 voor een periode
van zes weken voor belanghebbenden ter inzage gelegen. Tijdens de inzage termijn
is er één inspraakreactie binnengekomen.
De inhoud en behandeling van deze reactie is weergegeven in het inspraakverslag,
dat als bijlage aan dit bestemmingsplan is toevoegd.
8.2 Overleg
Gelijktijdig met de ter inzage legging is het voorontwerpbestemmingsplan in het kader
van het artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overleg toegezonden aan de
volgende instanties:
− Waterschap Rivierenland;
− Brandweer West Maas en Waal.
De inhoud en behandeling van het overleg is weergegeven in het inspraakverslag, dat
als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.
8.3 Zienswijzen
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de resultaten van de
zienswijzen opgenomen.
SAB 33