Toelichting - Gemeente West Maas en Waal
Bestemmingsplan ‘Maasbommel, Hogenhofstraat en ong.’
gemeente West Maas en Waal
HSRO Stedenbouw en Ruimtelijke Ontwikkeling i.o.v. F. van Ooijen en F. Harbers
Plangebied
Figuur 1 Topografische kaart
Bestemmingsplan ‘Maasbommel, Hogenhofstraat en ong’,
gemeente West Maas en Waal’
Versie: 7 augustus 2013
Afdrukformaat: A4
Status: Ontwerpbestemmingsplan
HSRO Stedenbouw en Ruimtelijke Ontwikkeling
In opdracht van: F. van Ooijen en F. Harbers
2
Procedure
Bestemmingsplan ’Maasbommel, Hogenhofstraat en ong.’
gemeente West Maas en Waal
NL.IMRO.0668.MAAHogenhofstraat-OW01
Principemedewerking gemeente: 14 februari 2012
Goedkeuring Welstand: 19 december 2011
Voorontwerpbestemmingsplan
Publicatie voornemen:
Ter inzage legging (volgens gemeentelijke inspraak): 28 maart t/m 8 mei 2013
Ontwerpbestemmingsplan
Publicatie door B&W (o.a. in staatscourant):
Eerste ter inzagelegging 6 weken:
Vastgesteld gemeenteraad binnen 12 weken:
Vastgesteld bestemmingsplan
publicatie raadsbesluit,(o.a in staatscourant)
binnen twee weken na vaststelling:
tweede ter inzagelegging:
In werking:
Beroep Abr RvS
3
Plangebied
Plangebied
Figuur 2 Luchtfoto’s plangebied (Bron: Google Earth)
4
Inhoud toelichting
1. Inleiding 7
1.1. Aanleiding 7
1.2. Ligging en begrenzing plangebied 7
1.3. Bij het bestemmingsplan behorende stukken 8
1.4. Vigerend Bestemmingsplan 8
1.5. Leeswijzer 9
2. Planbeschrijving 10
2.1. Het voornemen 10
2.2. Verkeer en parkeren. 13
3. Beleidskader 14
3.1. Europees en Rijksbeleid 14
3.2. Provinciaal en regionaal beleid 16
3.3. Gemeentelijk beleid 19
4. Milieuhygiënische aspecten 21
4.1. Water 21
4.2. Geluid 27
4.3. Bodem 29
4.4. Lucht 34
4.5. Zonering omliggende bedrijven 35
4.6. Externe veiligheid 37
4.7. Ecologie 38
4.8. Cultuur en Archeologie 39
5. Juridische planopzet 44
5.1. Plansystematiek 44
5.2. Juridische planopzet 45
6. Motivatie 47
7. Economische uitvoerbaarheid 48
8. Maatschappelijke uitvoerbaarheid 49
8.1. Inspraak en (voor)overleg 49
8.2. Zienswijzen 49
Bijlagen regels
--
Selectiebesluit Archeologie, Gemeente West Maas en Waal, d.d 6 juni 2012, (zie
ook figuur 27 en 28 in de toelichting)
Losse bijlagen
--
Bijlage 1: Econsultancy, verkennend bodemonderzoek: 10123806, 8 juni 2012
--
Bijlage 2: Econsultancy, nader asbestonderzoek: 12065748, 27 augustus 2012
--
Bijlage 3: Econsultancy, archeologisch onderzoek: 10123807, 6 juni 2012
--
Bijlage 4: HSRO, Quickscan natuurwaarden: versie 1.2-201301110, januari 2013
--
Bijlage 5: Frobenius, welstandstekening 19 december 2011
--
Bijlage 6: Frobenius, inrichtingstekening + profielen , 23 januari 2013
--
Bijlage 7:Gemeente WMW, Inspraakverslag Voorontwerpbestemmingsplan
Plangebied met zicht op buurwoning Kerkstraat
Plangebied zicht vanaf zuidrand perceel
Watergang aan westrand plangebied met naastgelegen
akkerbouwperceel
Gereedschapsberging, langs zuidrand plangebied, onderdeel
van kerkhof
Plangebied met zicht op bomenrij langs Hogenhofstraat
Hogenhofstraat gezien van hoek Kerkstraat, links bomerij
met toegang plangebied
Figuur 3 Fotoblad plangebied en omgeving
6
1. Inleiding
1.1. Aanleiding
Dit postzegelbestemmingsplan is gemaakt om de realisatie van twee vrijstaande, zorggeschikte
woningen planologisch mogelijk te maken. Het plangebied betreft een nu
braakliggend terrein aan de Hogenhofstraat in Maasbommel. Op dit moment ontbreekt
voor het gebied deels nog de bestemming Wonen, ook zijn er nog geen bouwvlakken
toegekend. De initiatiefnemers vragen om het toekennen van de bestemming ‘Wonen‘
met bouwvlakken zodat de bouw van twee grondgebonden woningen mogelijk wordt.
Omdat het voornemen strijdig is met het vigerende bestemmingsplan, kan het plan
juridisch gezien geen doorgang vinden. Het is nodig het bestemmingsplan ‘Kom Maasbommel’,
2009 van de gemeente West Maas en Waal te wijzigen. Deze toelichting
maakt deel uit van het postzegelbestemmingsplan ‘Maasbommel, Hogenhofstraat’.
Naast een beschrijving van het initiatief wordt in deze toelichting ingegaan op de
relatie met de omgeving, overheidsbeleid en wetgeving.
• De gemeente west Maas en Waal heeft d.d. 14 februari 2012 aangegeven in principe medewerking
te willen verlenen aan het voornemen.
Plangebied
Figuur 4 Luchtfoto plangebied
1.2. Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied bestaat uit onbebouwd gebied binnen de bebouwde kom van Maasbommel
en maakt deel uit van de gemeente West Maas en Waal in de provincie
Gelderland (zie figuur 1, 2, 3 en 4). De gemeente bestaat uit de dorpen Alphen,
Altforst, Appeltern, Beneden-Leeuwen, Boven-Leeuwen, Dreumel, Maasbommel en
Wamel. De rivieren Maas en Waal vormen zowel in zuidelijke als noordelijke richting
de natuurlijke grens van de gemeente. Maasbommel heeft circa 1.300 inwoners.
7
315
Het onbebouwde plangebied ligt aan de Hogenhofstraat en bestaat uit grasland/
ruigte. Er zijn geen verhardingen aanwezig Aan drie zijden van het plangebied liggen
woningen. Het zijn vooral vrijstaande woningen op grote groene erven. Aan de
zuidzijde van het plangebied ligt een begraafplaats. Het plangebied grenst aan de
zuidwestzijde, deels aan een akkerbouwperceel.
Uittreksel Kadastrale Kaart
2
Het plangebied betreft kadastrale gemeente Appeltern sectie L nummers 526 en 525
beide geheel en nummers 512, 513 en 514 allen gedeeltelijk (zie figuur 5). De totale
oppervlakte van het plangebied is circa 1.659 m 2 .
Hogenhofstraat
13
512
397
513
11
525
526
313
514
Plangebied
Figuur 5 Kadastrale tekening met ingekleurd plangebied
Het oostelijk deel is momenteel achtertuin bij de woning Kerkstraat 11. Achterop het
perceel staat een woonunit van familie Seelen. Een klein perceel wat nu bij de begraafplaats
hoort (nr. 526 en 525) hoort ook bij het plangebied en wordt onderdeel van de
achtertuin van woning 1. Het westelijk deel van het plangebied (inclusief watergang)
is nu agrarisch. Zie voor beelden van het plangebied en omgeving figuur 3.
Deze kaart is noordgericht
12345 Perceelnummer
25 Huisnummer
Kadastrale grens
Voorlopige grens
Bebouwing
Overige topografie
Voor een eensluidend uittreksel, ARNHEM, 17 mei 2010
De bewaarder van het kadaster en de openbare registers
0 m 5 m 25 m
1.3. Bij het bestemmingsplan behorende stukken
Schaal 1:500
Kadastrale gemeente
Sectie
Perceel
APPELTERN
L
526
Dit bestemmingsplan bestaat uit een aantal digitale en papieren stukken. Beide versies
Aan De Dienst dit uittreksel voor het kunnen kadaster geen en betrouwbare openbare maten registers worden behoudt ontleend.
bestaan uit de voorliggende toelichting, met de geldende regels en de verbeelding. De
eigendomsrechten voor, waaronder het auteursrecht en het databankenrecht.
zich intellectuele
digitale regels vormen samen met de verbeelding de juridisch bindende elementen van
het bestemmingsplan
1.4. Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied valt onder het vigerende bestemmingsplan ‘Kom Maasbommel’ 2009
van de gemeente West Maas en Waal zoals vastgesteld is door de gemeenteraad van
West Maas en Waal op 9 juli 2009. Het plan is sinds 15 oktober 2009 onherroepelijk
na goedkeuring door de Raad van State. Het plangebied heeft momenteel voor een
deel de bestemming ‘Wonen 1’ en voor een deel de bestemming ‘Agrarisch’. Bouwvlakken
zijn nog niet toegekend (zie figuur 6).
8
Plangebied
Figuur 6 Vigerende plankaart ‘Kom Maasbommel, 2009’. gemeente West Maas en Waal
• Door het ontbreken van bouwvlakken is uitvoering van het planvoornemen niet mogelijk
binnen het vigerende bestemmingsplan.
1.5. Leeswijzer
De toelichting is opgebouwd uit 8 hoofdstukken. Het inleidende hoofdstuk 1 beschrijft
de aanleiding en de bestaande situatie. Hoofdstuk 2 geeft de planbeschrijving weer,
waarna in hoofdstuk 3 het beleidskader aan de orde komt. In hoofdstuk 4 wordt de
haalbaarheid van het plan aangetoond voor wat betreft diverse (milieu-)aspecten,
waaronder water, archeologie, flora en fauna. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op
de juridische aspecten en de plansystematiek. Hoofdstuk 6 geeft een uitgebreide
motivatie van het voornemen. De hoofdstukken 7 en 8 gaan in op de economische
uitvoerbaarheid en de regels omtrent overleg en inspraak.
In deze toelichting wordt in de diverse hoofdstukken en paragrafen het planvoornemen
getoetst aan het relevante beleid en de milieuhygiënische aspecten. Deze
‘toetsstukjes’ beginnen steeds met een •.
9
2. Planbeschrijving
2.1. Het voornemen
Algemeen
Het plangebied betreft een onbebouwd stuk grond aan de Hogenhofstraat in Maasbommel.
Gezien de omliggende bebouwing is er sprake van een inbreidingslocatie.
Het plangebied wordt verdeeld in twee bouwkavels en een watergang. Bouwkavel 1
is groot 885 m 2 . Bouwkavel 2 is (exck watergang) groot 594 m 2 (zie figuur 7 voor de
situatietekening). Tussen Hogenhofstraat 15 en bouwkavel 2 ligt een watergang. Deze
heeft een oppervlakte van circa 180 m 2 . Op elke bouwkavel wordt een vrijstaande
zorggeschikte woning gebouwd met bijgebouw.
Bouwkavel 2 Bouwkavel 1
Figuur 7 Situatietekening bouwkavels, welstandstekening, goedgekeurd op 19 dec 2011
Frobenius Architectuur en Stedenbouw
Woning bouwkavel 1
Het ontwerp voor bouwkavel 1 (Definitief Ontwerp, Frobenius 16 augustus 2012)
bestaat uit een hoofdgebouw met een oppervlak van circa 16,70 x 8,00 meter. De
woning heeft 1,5 bouwlaag met een zadeldak en een aanbouw met platdak (zie figuur
8). De inhoud van het hoofdgebouw is circa 650 m 3 . De nok- en goothoogte van
woning 1 zijn respectievelijk 8,10 meter en 3,50 meter. Daarnaast kan een bijgebouw
worden geplaatst van maximaal 90 m2.
Figuur 8 Welstand tekening, woning kavel 1,goedgekeurd op 19 dec 2011,
Frobenius Architectuur en Stedenbouw
10
Het maaiveld van bouwkavel 1 lag eerst circa 35 cm onder het peil van de weg. Ter
voorkoming van wateroverlast is het nodig het peil van woning 1 ongeveer gelijk te
stellen met dat van de woning Kerkstraat 11. Onlangs is perceel 1 daarom opgehoogd
tot een maaiveld van circa 30 cm boven het peil van de weg. De AHN-kaart (figuur 16)
geeft de hoogte aan van vóór de ophoging.
Woning bouwkavel 2
Het ontwerp van voor bouwkavel 2 bestaat uit een hoofdgebouw met een oppervlak
van circa 15,70 x 6,70 meter. De woning heeft 1,5 bouwlaag met een zadeldak. De
inhoud van het hoofdgebouw is circa 600 m 3 . Het definitieve ontwerp wordt in een
later stadium uitgewerkt, aansluitend op de maatvoering van bouwkavel 1. In de situatietekening
is voorlopig een bijgebouw van 50 m 2 voorzien. Het peil van woning 2
wordt net als voor woning 1, ongeveer gelijk aan dat van de woning aan de Kerkstraat
11. Momenteel ligt het maaiveld circa 35 cm onder het niveau van de weg Er heeft
nog geen perceelsophoging plaatsgevonden. Het maaiveld van dit perceel wordt in
een later stadium opgehoogd tot circa 30 cm boven de weg.
Fundatie nieuwe woningen
Volgens het sonderings- en fundatie-advies worden de woningen gefundeerd met
schroefpalen met randbalk van 50 cm dikte + een 40 cm dikke vloer. Vanaf peil gemeten
is de diepste roering 90 cm. Dit is met uitzondering van de schroefpalen. Die
gaan dieper. Er is een (concept)palenplan opgesteld. We gaan uit van maximaal enkele
tientallen palen. Er komen geen kelders.
Figuur 9 (concept)palenplan, Frobenius Architectuur en Stedenbouw
Watergang.
In de huidige situatie geeft de watergang geen overlast naar de omgeving. Deze
watergang blijft in stand. Ter compensatie van de toename verharding en een goed
verlopende afvoer van hemelwater wordt de watergang aan de zijkant op perceel 2
verbreed (zie ook paragraaf 4.1.3).
Bomenrij langs openbare weg
Aan de zijde van de openbare weg staan enkele volwassen Essen (zie fotoblad figuur
3). Hiervan zal er één gekapt worden, t.b.v. het maken van een inrit. Tussen beide
kavels zal een erfafscheiding in de vorm van een haagbeplanting aangebracht worden.
Het plangebied wordt na de ophoging, voorafgaand aan de bouwactiviteiten geëgaliseerd.
Zie ook het rapport Quickscan natuurwaarden. Dit rapport wordt besproken
in paragraaf 4.7.
11
Figuur 10 inrichtingstekening, Frobenius Architectuur en Stedenbouw
12
Verbeelding
Op de verbeelding wordt een maximale goothoogte van 3,8 m en een maximale
nokhoogte van 9 m aangegeven. Het benodigd bouwvlak op de verbeelding voor
hoofdgebouw 1 is circa 19 x 10 meter. Het benodigd bouwvlak op de verbeelding voor
woning 2 is circa 18 x 9 meter.
2.2. Verkeer en parkeren.
2.2.1. Verkeer
Het plangebied ligt aan de Hogenhofstraat in de bebouwde kom van Maasbommel.
Onsluiting vindt plaats via een 30 km zone Het perceel wordt in noordelijke richting
ontsloten vanaf de Hogenhofsestraat, de Bergsestraat, de Hoogstraat, Kievitweg
naar de provinciale Dijkgraaf de Leeuwweg en verder. Het perceel wordt in zuidelijke
richting ontsloten vanaf de Hogenhofsestraat, de Kerkstraat, de Veerweg en via het
pontje richting Megen, over de Sluisweg richting de provinciale Noord-Zuid weg N329
en verder.
• De verkeersbewegingen als gevolg van de twee extra woningen zijn te verwaarlozen en zullen
geen problemen geven in het gebied.
2.2.2. Parkeren
Parkeren wordt op eigen terrein opgelost. Op de opritten van woningen wordt hiervoor
ruimte gereserveerd (zie de inrichtingstekening in figuur 10).
Het plan voorziet totaal in de aanleg van 5 parkeerplaatsen. Volgens de parkeerbeleidsregels
(2012, gemeente West Maas en Waal) dient voor elke woning 1,9
parkeerplaats (pp) aangelegd te worden. Op eigen terrein worden voor elke nieuwe
woning twee naast elkaar liggende parkeerplekken aangelegd. Met de gemeente is
afgestemd dat daarboven nog één openbare parkeerplek ter hoogte van de woningen
aan de Hogenhofstraat wordt aangelegd. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de
gestelde norm volgens de parkeerbeleidsregels
• Het planvoornemen omvat de bouw van twee woningen. De aanleg van de hierboven
omschreven 4 private en één publieke parkeerplaats voldoet aan de norm volgens de parkeerbeleidsregels
2012 van de gemeente West Maas en Waal.
13
3. Beleidskader
3.1. Europees en Rijksbeleid
3.1.1. Nota Ruimte
In de Nota ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020. De Nota
is begin 2006 formeel in werking getreden. De Nota Ruimte geldt als deel vier van
de PKB Nationaal Ruimtelijk Beleid, zoals aangegeven in de Wet Ruimtelijke Ordening.
De Nota Ruimte is de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het
doel is een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk
land. Onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ verschuift het accent
van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen.
De Nota Ruimte ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling waarin alle
betrokken partijen kunnen participeren. Het Rijk richt zijn aandacht met name op de
Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om versterking
van de dynamiek in de nationale stedelijke netwerken en om waarborging van de
kwaliteit van de Ecologische Hoofdstructuur en de nationale landschappen, stedelijke
netwerken en om waarborging van de kwaliteit van de Ecologische Hoofdstructuur en
de nationale landschappen.
Het nationaal ruimtelijk beleid voor steden en netwerken richt zich op voldoende
ruimte voor wonen, werken en mobiliteit en de daarbij behorende voorzieningen,
groen, recreatie, sport en water. Daarbij kiest het rijk voor versterking van de internationale
concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een
vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke
waarden en borging van de veiligheid.
• Maasbommel valt buiten de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. De Nota Ruimte is geen
direct relevant beoordelingskader. Wél zijn in de nota regels opgenomen om te zorgen voor
een generieke basiskwaliteit (o.a. luchtkwaliteit, externe veiligheid). De eisen die gesteld worden
aan de generieke basiskwaliteit worden behandeld in de hoofdstukken 8 t/m 15. De
Nota bevat ook teksten over ontwikkelingsplanologie en versterking van het draagvlak voor
voorzieningen.
3.1.2. Nota ruimte en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Nota Ruimte zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland
tot 2020 vastgelegd. Op grond van het overgangsrecht heeft de Nota Ruimte een
status als structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Structuurvisie
Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie
voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
De SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is vastgesteld op
13 maart 2012 en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op
rijksniveau. De SVIR vervangt onder andere de Nota Ruimte, de agenda landschap,
de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor
thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De SVIR zet twee zaken helder neer. Een scherp kader voor prioritering in
het Infrafonds en een selectief ruimtelijk beleid dat meer overlaat aan provincies en
gemeenten.
Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en
groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld
14
het aantal regimes in het landschap en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt
(boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende)
gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor
binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat
het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een
‘ladder’ voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de ‘SER-ladder’).
• Gezien de aard en omvang van dit planvoornemen ligt de beoordelingsbevoegdheid op lokaal
niveau.
3.1.3. Besluit (algemene regels) ruimtelijke ordening
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat
deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden
op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van
normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die
zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te
laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend
bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie,
door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling
van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (B(ar)ro)
bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Dit kabinet kiest ervoor de
normering uit het B(ar)ro zoveel mogelijk direct te laten doorwerken op het niveau van
de lokale besluitvorming
• Het B(ar)ro geeft kaders voor toetsing van de inhoud en opbouw van bestemmingsplannen,
projectbesluiten en beheersverordeningen. In al deze stukken wordt extra aandacht gevraagd
voor de cultuurhistorische waarden, zowel onder als boven de grond. Onderstaand volgt hiervan
de (juridische) achtergrond uit het Bro.
Wijziging Bro ten aanzien van borging erfgoedwaarden
Per 1 januari 2012 treedt wijziging in Besluit ruimtelijke ordening in werking ten aanzien
van de borging van erfgoedwaarden in het bestemmingsplan. Door wijziging van
artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Bro dienen cultuurhistorische waarden
uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische
waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar
aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
• In paragraaf 4. 8 wordt nader ingegaan op de archeologische en cultuurhistorische waarden
van het plangebied.
3.1.4. Vierde Nota Waterhuishouding
De ‘Vierde Nota Waterhuishouding’ (Ministerie V&W, september 1997) beschrijft de
hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de waterhuishouding. Hoofddoelstelling van het
beleid is “het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand
houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een
duurzaam gebruik blijft gegarandeerd”. Voor de verschillende watersystemen, zoals
stedelijk waterbeheer, is specifiek beleid ontwikkeld. Verder wordt nadere aandacht
geschonken aan enkele onderwerpen, zogenaamde thema’s, waaronder terugdringen
van verdroging, reductie van emissies van diffusie bronnen en waterbodemsanering.
• In onderhavig bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen waarin is aangeven hoe
in relatie tot het planvoornemen wordt omgegaan met de verschillende wateraspecten (zie
paragraaf 4.1.3).
15
3.2. Provinciaal en regionaal beleid
3.2.1. Structuurvisie Gelderland
Het Streekplan ‘Gelderland 2005’ wordt Structuurvisie Gelderland genoemd sinds de
invoering van de Wet ruimtelijke ordening in juli 2008. Eind 2010 is de Structuurvisie
aangevuld met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
In de Structuurvisie wordt uitgegaan van de sturingsfilosofie die ook in de Nota
Ruimte wordt gehanteerd: ‘Decentraal wat kan, centraal wat moet’. Een onderscheid
wordt gemaakt tussen het provinciaal belang en het domein van de gemeente. De
Provincie is vooral verantwoordelijk voor stedelijke functies en infrastructuur (rood
raamwerk), natuur en water (groenblauwe raamwerk). De gemeenten en de regio’s
richten zich vooral op het multifunctioneel gebied. Daarnaast wordt er een beleidsmatig
onderscheid gemaakt voor de gebieden met een bijzondere status; de waardevolle
landschappen, de concentratiegebieden voor intensieve teelten, de ganzen- en weidevogelgebieden
en groene wiggen.
Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied
omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur
• Op de streekplankaart ruimtelijke structuur is te zien dat het plangebied is benoemd als
multifunctioneel gebied. In het multifunctionele gebied vindt beperkte bemoeienis van de
provincie plaats. De provincie refereert qua beleid dan ook aan de Regio Rivierenland.
Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering,
transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). Het aanbod
aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners.
Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen
en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen. Voorts wil
de provincie een versnelling bevorderen van herstructurering en transformatie van
bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie,
het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken en
het versterken van verscheidenheid en identiteit.
• Het voornemen betreft de bouw van twee zorggeschikte/levensloopbestendige woningen.
Deze woningen passen binnen het Gelders kwalitatief woonbeleid.
3.2.2. Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019
Het kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 bevat afspraken met de provincie, de
woningcorporaties,de gemeenten en de regio’s in Gelderland over de woningvoorraad
voor de komende tien jaar. Het kwp3 is op 12 januari 2010 vastgesteld door Gedeputeerde
Staten. De partijen willen er voor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio
van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners.
Om tot afspraken te kunnen komen zijn regionale woonvisies opgesteld. Deze visies
gaan in op de kwaliteit, de identiteit en de woonproblematiek per regio. Ze zijn in
samenspraak met gemeenten en regio’s ontwikkeld en ondertekend. Deze visies vormen
de basis voor het opstellen van een kwalitatief woonprogramma per gemeente. Hierin
staan afspraken over wat voor soort woningen er gebouwd gaan worden. Algemeen
kan gezegd worden dat er met name behoefte is aan goedkopere starterswoningen en
aan zorggeschikte (nultreden)woningen. De woningbehoefte in Gelderland blijkt voor
de periode 2010 tot en met 2019 lager uit te komen dan in de periode 2005 tot en met
2014. Dit is onder andere gebleken uit recente prognoses van het CBS. Voor de regio
Rivierenland is een netto woningbehoefte van 9800 woningen benoemd.
16
• Het planvoornemen past binnen het KWP3, Het betreft namelijk een zorggeschikte koopwoning
in het duurdere segment. Het plan is door de gemeente goedgekeurd op de criteria die
gelden voor zorggeschikte woningen.
3.2.3. Provinciale Ruimtelijke Verordening Gelderland
Een van de nieuwe instrumenten waar de provincie binnen de Wro over kan beschikken
is de provinciale ruimtelijke verordening. Met deze verordening kan de provincie
gemeenten verplichten hun bestemmingsplannen binnen een bepaalde periode aan
te passen. De verordening geeft niet alleen regels over de inhoud van het plan, maar
ook over de toelichting of de onderbouwing. 15 december 2010 is de ruimtelijke
verordening vastgesteld door Provinciale Staten. Op grond van de verordening is toevoegingvan
woonbebouwing binnen het bestaande bebouwde gebied mogelijk.
Plangebied
Figuur 11 Detail kaart verstedelijking (bron: Ruimtelijke Verordening, prov. Gelderland)
• Het plangebied is binnen de Provinciale Ruimtelijke Verordening aangewezen als ‘bestaand
bebouwd gebied’ (zie figuur 11). Het ligt binnen de rode contour van Maasbommel (zie ook
figuur 13). Het plangebied is niet aangewezen als ‘waterwingebied’, ‘waardevol open gebied’
of ander door de Verordening bepaalde beschermede gebieden. De inbreiding van twee zorggeschikte
woningen draagt bij aan het draagvlak van voorzieningen in de kern en speelt in op
de lokale behoefte. Het plan past daarom binnen de provinciale beleidsdoelstellingen.
3.2.4. Structuurvisie Rivierenland 2004 - 2015
De Structuurvisie Rivierenland is indertijd opgesteld als bouwsteen in het kader van
het Streekplan Gelderland 2005. De Structuurvisie formuleert als hoofdopgave het
behouden en versterken van het unieke karakter van de regio rond de ruimtelijke
structuurdragers die de eigenheid van dit landschap bepalen. De ruimtelijke structuurdragers
zijn de uiterwaarden, dijken, oeverwallen en kommen en het cultuurhistorische
landschap.
Voor wonen en werken acht de structuurvisie het Experiment Ruimtelijk Beleid leidend.
(Inmiddels vervangen door de uitwerking zoekzones uit 2006). De verhouding
tussen te bouwen huur- en koopwoningen moet veranderen. Het doel is om meer
huur-, starters- en seniorenwoningen te realiseren. Daarbij moet ook gekeken worden
naar de verhouding tussen het aantal eengezinswoningen en meergezinswoningen.
Ook moeten de mogelijkheden voor herstructurering van bestaande bouw worden
bekeken.
• Het voornemen tot het bouwen van twee zorggeschikte woningen sluit aan bij de wens naar
meer seniorenwoningen en het verbeteren van de positie van starters uit de structuurvisie
Rivierenland.
17
uimtelijke typering
MAASBOMMEL
bestaand bebouwd gebied
bebouwd gebied ±1820
bedrijven(terrein)
te saneren bedrijfslocatie
begraafplaats
kapelstraat
sportterrein
waardevol groen
karakteristieke bebouwing
kerkstraat
waardevolle uiterwaarden
vervallen gracht
beeldverstorende botenopslag
bovendijk
zichtlijnen
mr. van de v
raadhuisdijk
e
nstra
t
a
waardevolle openheid
ontbreken landschappelijke
inpassing
groensingel
dijk
Plangebied
ontsluiting
Figuur 12 Ruimtelijke typering Beneden-Leeuwen (Bron: Ontw. visie Wonen en Werken 2002, gem WMW)
ontwikkelingslocaties
MAASBOMMEL
1
Lukepad/Kerkstraat
2
Hofplein
A
3
4
herontwikkeling terrein Kerkstraat
gemeentewerf
kapelstraat
5
5
A
Kerkstraat-Oost
bedrijventerrein Kapelstraat
4
kerkstraat
1
bovendijk
3
mr. van de v
e
nstra
t
a
2
raadhuisdijk
Plangebied
Figuur 13 Ontwikkelingslocaties Beneden-Leeuwen (Bron: Ontw. visie Wonen en Werken 2002, gem WMW)
18
3.2.5. Regionale woonvisie
Voor het woonbeleid zijn regionale woonvisies opgesteld. Deze visies gaan in op de
kwaliteit, de identiteit en de woonproblematiek per regio. Ze zijn in samenspraak met
gemeenten en regio’s ontwikkeld en ondertekend. Deze visies vormen de basis voor
het opstellen van een kwalitatief woonprogramma per gemeente. Hierin staan afspraken
over wat voor soort woningen er gebouwd gaan worden.
In de meeste regio’s zijn i.s.m. corporaties afspraken gemaakt over de periode tot en
met 2019. In deze periode zal extra aandacht gaan naar starters- en seniorenwoningen.
In januari 2010 hebben Gedeputeerde Staten het Kwalitatief Woonprogramma
2010-2019 goedgekeurd.
• Het voornemen tot het bouwen van twee zorggeschikte woningen sluit aan bij het regionale
beleid.
3.3. Gemeentelijk beleid
3.3.1. Ontwikkelingsvisie gemeente West maas en Waal
De provincie heeft alle gemeenten in Gelderland gevraagd een visie op te stellen
inzake de ontwikkeling van het stedelijk gebied. Ten aanzien van woningbouw geldt
een voorkeur voor ruimtelijk beleid dat gericht is op het benutten van inbreidingslocaties.
Daarop heeft de gemeenteraad in december 2002 de “Ontwikkelingsvisie wonen
en werken” vastgesteld. Met deze ontwikkelingsvisie wordt inzicht gegeven in de te
ontwikkelen locaties voor woningbouw en bedrijven tot 2010 met een doorkijk naar
de langere termijn.
Door de huidige economische crisis en de stand van zaken van de ontwikkeling van
woningbouw in onze gemeente, is het bestaande beleid, waaronder deze “Ontwikkelingsvisie
wonen en werken” tegen het licht gehouden. Naar aanleiding hiervan
heeft de gemeenteraad besloten geen nieuwe woningbouwprojecten meer in ontwikkeling
te nemen. De in ontwikkeling zijnde woningbouwprojecten lopen wel door. Het
aangepaste beleid houdt in dat er tot 2020 totaal nog 845 woningen gebouwd mogen
worden.
Ruimtelijke typering Maasbommel
De instandhouding van de leefbaarheid van deze kern vraagt om ruimte voor winkelvoorzieningen
en woningbouw voor starters en senioren (Strategisch woonbeleidsplan),
alsmede uitbreidingsmogelijkheden voor lokale bedrijvigheid.
• Het plangebied is in de visie niet aangewezen als potentiële woningbouwlocatie maar levert
een positieve bijdrage aan de bestaande vraag naar zorggeschikte woningen (zie figuur 12 en
13). Het plan betreft een al geruime tijd in ontwikkeling zijnd project. De gemeente heeft op
14 februari 2012 principe medewerking verleend aan het voornemen en is door de gemeente
goedgekeurd op de criteria die gelden voor zorggeschikte woningen.
3.3.2. Welstandsnota gemeente West Maas en Waal
In de welstandsnota van West Maas en Waal staat beschreven aan welke eisen het
uiterlijk van een bouwwerk moet voldoen. Bij de behandeling van bouwaanvragen
speelt deze nota dus een belangrijke rol. De welstandsnota is een duidelijk en objectief
toetsingskader voor de welstandscommissie. En voor de inwoners van West Maas en
Waal biedt de nota meer inzicht in deze toetsing door de commissie en – minstens
zo belangrijk - meer zekerheid vooraf over de haalbaarheid van bouwplannen. Naast
algemene en gebiedsgerichte criteria zijn in de welstandsnota voorwaarden opgenomen
voor veel voorkomende, kleine bouwplannen.
19
Plangebied
Figuur 14 Gebiedstypering voor Welstand (Bron: Welstandsnota 2004, gem WMW)
• Het plangebied valt onder de criteria die zijn opgesteld voor de ‘Dorpskern’. De architectuur
en materialisering van de bebouwing is afgestemd op de omgeving. Het ontwerp voor bouwkavel
1 is op 19 december 2011 goedgekeurd door welstand. Het ontwerp voor bouwkavel 2
wordt in een later stadium verder uitgewerkt.
20
4. Milieuhygiënische aspecten
4.1. Water
4.1.1. Beleid diverse partijen
Het waterbeleid is op Europees niveau vastgelegd in de Kaderrichtlijn Water en op
nationaal niveau in de Waterwet. Op lokaal niveau is het beleid van het Waterschap
Rivierenland richtinggevend in de vorm van Keur en Watertoets. Dit beleid wordt
geconcretiseerd in het verkavelingsplan en het bestemmingsplan van de betreffende
gemeentes.
De waterpartners in West Maas en Waal:
--
Rijkswaterstaat is als beheerder verantwoordelijk voor de Rijkswateren.
--
De provincie Gelderland verzorgt de doorvertaling van het landelijk beleid en is
operationeel beheerder van het grondwater.
--
Waterschap Rivierenland verzorgt het operationele waterbeheer binnen de gemeente.
Dit betekent het peilbeheer en onderhoud van het oppervlaktewater. Ook
initiëren zij veelal de projecten gericht op verbetering van het watersysteem (waterkwaliteit,
ecologie en veiligheid).
--
De gemeente West Maas en Waal draagt de zorg voor de efficiënte inzameling van
regen- en afvalwater. Zij beheert het rioleringssysteem in de gemeente en is tevens
beheerder van de openbare ruimte.
--
De grondeigenaren verzorgen het onderhoud van de niet-leggerwaterlopen en de
ontwatering van het eigen perceel.
Waterschap Rivierenland
In de regio is het Waterschap Rivierenland de waterbeheerder. Met ingang van 22
december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 ‘Werken aan een veilig en schoon
Rivierenland’ bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het
hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen,
waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap
Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin
staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen.
Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De
werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan
de beleidsregels
Het beleid uit het Waterbeheerplan is er op gericht schoon hemelwater niet af te voeren
naar de riolering. In het kader van duurzaam waterbeheer is het gewenst om bij alle
nieuwbouw maximale afkoppeling van het hemelwater toe te passen. Hierbij hanteert
het waterschap de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren. Het schone
hemelwater dient geïnfiltreerd te worden in de bodem of anders via een bodempassage
afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater. Daarnaast dient afhankelijk van
de keuze van de oplossing de versnelde afvoer van het verhard oppervlak te worden
gecompenseerd.
Grondwater
Ter voorkoming van grondwateroverlast bij bestaande en nieuwe bebouwing gelden
richtlijnen voor een bepaalde drooglegging. Dit is de maat waarop het maaiveld, het
straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt
voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging
van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter. Er wordt
uitgegaan van het zomerpeil.
21
Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden
waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseert
het waterschap om hier nader onderzoek naar te doen. Eventuele maatregelen
zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen. In gebieden met
rivierkwel dient aan getoond te worden dat een T=10 hoogwatersituatie op de rivier
in combinatie met de T=2 winterbui volgens Buijsman en Velds niet leidt tot onacceptabele
peilstijgingen en afvoeren.
Compensatieverplichting Waterschap Rivierenland
Om wateroverlast voor de omgeving te voorkomen vraagt het Waterschap Rivierenland
om in geval van een substantiële toename van verharding deze te compenseren.
Dit betekent een compensatieverplichting in stedelijk gebied bij een toename van meer
dan 500 m² verharding en in landelijk gebied van meer dan 1500 m² verharding. Dit
betekent dat voor de oppervlaktes boven de genoemde oppervlaktes een compensatie
plicht van 436 m3 per 10.000 m2 gevraagd wordt.
Waterplan gemeente West Maas en Waal
Om water een volwaardige plek te geven binnen de gemeentelijke beleidsvorming
heeft de gemeente West Maas en Waal samen met het Waterschap Rivierenland
een waterplan opgesteld. Het waterplan is in 2006 vastgesteld. Het Waterplan heeft
de status van kaderstellend beleidsplan. Het plan kent geen directe planologische
doorwerking. De geformuleerde waterdoelstellingen dienen wel door te werken in
ruimtelijke afwegingen.
Het Waterplan formuleert de doelstellingen die deze partijen hebben voor het toekomstige
waterbeheer binnen de gemeente. Het streven is gericht op het realiseren
van een gezond en veerkrachtig watersysteem en een duurzame waterketen. Daarnaast
dient het oplossingen te formuleren voor bestaande knelpunten ten aanzien van
waterkwantiteits- en kwaliteitsproblemen. Tot slot moet het Waterplan de gemeente
West Maas en Waal voorbereiden op het toekomstige waterbeheer. De voor dit planvoornemen
relevante aandachtspunten uit het waterplan zijn:
--
onvoldoende ruimte voor berging in bestaand watersysteem;
--
onvoldoende afvoercapaciteit op enkele locaties binnen het huidige watersysteem;
--
spanning tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het aspect water;
--
capaciteitsproblemen in het rioolstelsel en hierdoor voorkomen van watercapaciteitsproblemen
door overstortingen;
--
volledige afkoppeling gevraagd bij nieuwbouw en renovatieprojecten.
Gemeentelijke compensatievraag
Kleine plannen, tot een toename van 500 m 2 verhard oppervlak, hebben vaak alleen
lokaal invloed op het watersysteem. Voor deze plannen geldt een kleine compensatievraag
vanuit de gemeente West Maas en Waal. Dit houdt in dat bij toename van
bebouwing onder de 500 m 2 de realisatie van een compensatiemogelijkheid van 200
m 3 per 10.000 m 2 gevraagd wordt.
• De gemeente West Maas en Waal heeft op 6 december 2012 de gemeentelijke
compensatieplicht laten vervallen.
Hemelwater bovengronds aanbieden aan de perceelsgrens
De gemeente West Maas en Waal wil graag dat het hemelwater bovengronds aan de
perceelsgrens wordt aangeboden. Dit vanwege:
--
het voorkomen van foutieve aansluitingen (vuilwateraansluitingen op een hemelwaterriool
en andersom);
--
de bewoners bewust maken van de aanwezigheid en de afvoer van hemelwater;
22
--
het water zichtbaar en beleefbaar in het straatbeeld te brengen;
--
de verschillende waterstromen (vuilwater en hemelwater) beheerbaar en controleerbaar
te maken en te houden voor de gemeente.
Geen infiltratie in kernen West Maas en Waal
In de kernen van de gemeente West Maas en Waal is infiltratie en het gebruik van
krattensystemen niet meer toegestaan. Bij nieuwbouw en renovatieprojecten zal er
volledig afgekoppeld moeten worden. Infiltreren zal gezien de hoge grondwaterstanden
niet of nauwelijks mogelijk zijn. Dit beleid is na te lezen op pag. 42 van het
waterplan van de gemeente West Maas en Waal.
• In de watertoets worden bovengenoemde beleidsuitgangspunten getoetst aan het planvoornemen,
zie onderstaand paragraaf 4.1.2 en 4.1.3.
4.1.2. Watertoets algemeen
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het overleg met de waterschappen, de provincie
en het rijk bij de voorbereiding van een bestemmingsplan voorgeschreven. Bij
de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke
plannen en besluiten. Daarvoor is in een zo vroeg mogelijk stadium overleg nodig met
de waterbeheerder. Het gaat niet om een toets achteraf.
Afstemming Waterschap
In overleg met het waterschap wordt in het kader van de watertoets afgesproken
welke normen van toepassing zijn. In principe dient voor alle uit- en inbreidingsprojecten
(feitelijk alle Wet ruimtelijke ordening gerelateerde projecten) een natte paragraaf
en een onderbouwend waterhuishoudkundig plan te worden opgesteld, waarin (de
aanpassingen van) het watersysteem en de riolering zijn uitgewerkt. In het reguliere
watertoetsoverleg wordt per geval bekeken welke omvang het onderzoek en de natte
paragraaf dient te krijgen. Kleinschalige projecten kunnen op die wijze op efficiënte
wijze het watertoetstraject doorlopen.
• Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen,
waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie.
Afstemming gemeente
In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert de gemeente West Maas
en Waal het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe
omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen
(hergebruik), buffering en afvoer doorlopen. De doelstelling is het afvoeren van
het vuile water via de riolering en het lokaal verwerken van het schone hemelwater.
Hergebruik van schoon hemelwater wordt gestimuleerd.
Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse kan een compromis gesloten worden,
waarbij de minimale inzet (in bestaand bebouwd gebied) is om het vuile en het
schone water gescheiden aan te bieden aan het al aanwezige gemengde rioolstelsel.
De gemeente staat ‘postzegel afkoppeling’ (elk perceel op zich afkoppelen) niet voor,
vanwege de bijna onbeheersbare situatie die dat oplevert.
• Het plangebied valt binnen de kern Maasbommel. Uitgangspunt is dat het riool- en hemelwater
gescheiden worden aangeboden. Voor hemelwater geldt dat dit bovengronds moet worden
afgevoerd en aan de perceelsgrens wordt aangeboden. Belangrijk daarbij is het waarborgen
van voldoende opvangcapaciteit voor hemelwater. Infiltratie van hemelwater is in op deze
locatie - liggend in de kern Maasbommel - niet toegestaan
23
4.1.3. Watertoets planvoornemen Hogenhofstraat
Leggerkaart
Het plangebied ligt aan de rand van de kern Maasbommel. Er ligt een B- watergang aan
de westzijde van het plangebied (zie de leggerkaart in figuur 15). Op de leggerkaart
van Waterschap Rivierenland zijn ondermeer alle A- B- en C-watergangen en bijbehorende
beschermingszones weergegeven. Alle werkzaamheden in watergangen of de
bijbehorende beschermingszone zijn vergunningsplichtig omdat deze invloed hebben
op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. Een onderhoudsstrook
is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met
deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de
kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed, gemeten uit
de insteek. Voor B-watergangen is de strook 1 meter breed. C-watergangen hebben
geen beschermingszone.
Plangebied
Figuur 15 Detail Leggerkaart (Bron: Waterschap Rivierenland)
• De locatie van de B-watergang wordt met de bestemming ‘Water’ opgenomen op de verbeelding.
Langs B-watergangen moet een strook van 1 m breed vrij blijven voor onderhoud. De
onderhoudsplicht van B-watergangen ligt aan de zijde van de grondeigenaren.
Geohydrologie
Volgens de bodemkaart van Nederland bestaat de bodem bovenin het profiel uit zandige
kleiafzettingen. Tijdens het bodemonderzoek is vastgesteld dat de bodem vanaf
maaiveld tot een diepte variërend van circa 0,5 tot 1,0 m onder maaiveld bestaat uit
voornamelijk zwak tot matig humeuze en/of zwak tot matig zandige klei. De ondergrond
is plaatselijk zwak tot sterk gleyhoudend. De bovengrond is plaatselijk zwak tot
matig puinhoudend en/of zwak kolengruishoudend. Ter plaatse van het zuidoostelijke
terreindeel is de bodem sterk puinhoudend De huidige gemiddelde waterstand op
het perceel is rond 4,5 +NAP , dit is circa 1,00 meter onder maaiveld (zie Econsultancy
verkennend bodemonderzoek, 10.123806 d.d. 8-06-2012).
Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)10
Volgens het AHN ligt het maaiveld ter plaatse van het plangebied relatief hoog ten
opzichte van de ten westen en noorden daarvan gelegen gebieden (zie figuur 16).
Dit houdt verband met de ligging binnen de stroomgordel van de Maas. Het kerkhof
direct ten zuiden van het plangebied ligt nog hoger en heeft een steile begrenzing.
24
Het plangebied is op dit moment onregelmatig van niveau. Voorafgaand aan de bouw
dient het terrein geëgaliseerd te worden. De AHN hoogtekaart (figuur 16) geeft een
gemiddelde hoogte van 5,6 m +NAP aan.
Figuur 8.
Situering van het plangebied binnen het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)
Hogenhofstraat - Kerkstraat 11 te Maasbommel
Situering van het plangebied binnen het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)
Legenda
Plangebied
Figuur 16 Hoogtekaart (bron:archeologisch rapport Econsultancy)
Bouwpeil woning 1
Het maaiveld van bouwkavel 1 lag eerst circa 35 cm onder het peil van de weg. Ter
voorkoming van wateroverlast is het nodig het peil van woning 1 ongeveer gelijk te
stellen met dat van de woning Kerkstraat 11. Onlangs is perceel 1 daarom opgehoogd
tot een maaiveld van circa 30 cm boven het peil van de weg. De AHN-kaart (figuur
16) geeft de hoogte aan van vóór de ophoging. Door deze ophoging wordt tevens voldaan
aan het advies uit het Archeologisch rapport (zie ook paragraaf 4.8 archeologie).
Hierin staat dat om eventuele resten van graven af te dekken, wordt geadviseerd om
ter plaatse van de zuidoosthoek van het plangebied een ophogingslaag met een dikte
van 30 cm aan te brengen .
Bouwpeil woning 2
Het peil van woning 2 wordt net als voor woning 1, ongeveer gelijk aan dat van de
10123807 WMW.HSR.ARC Pagina 25 van 40
woning aan de Kerkstraat 11. Momenteel ligt het maaiveld circa 35 cm onder het
niveau van de weg Er heeft nog geen perceelsophoging plaatsgevonden. Het maaiveld
van dit perceel wordt in een later stadium opgehoogd tot circa 30 cm boven de weg.
• De ophoging van beide bouwkavels zal zo worden uitgevoerd dat er geen wateroverlast op
belendende percelen kan ontstaan. Op beide percelen worden molgoten aangelegd waarmee
het hemelwater bovengronds richting waterberging en/of Hogenhofstraat wordt geleid (zie
figuur 16 en 17 voor de hoogtekaart en details uit de profieltekening).
25
Figuur 17 uitsnede profieltekening ophoging, Frobenius Architectuur en Stedenbouw
Verhard oppervlak bestaande en nieuwe situatie
Voor de omgang met hemelwater zijn vooral wijzigingen in de hoeveelheid bebouwing/verharding
binnen het plangebied van belang. In de huidige situatie is binnen het
plangebied geen verhard oppervlak aanwezig. Het perceel is momenteel onbebouwd
en ligt braak als ruigte en grasland. In de nieuwe situatie neemt de verharding toe
met circa 540,5 m 2 . Een deel van de verharding rondom de woning wordt uitgevoerd
in halfverharding (zie legenda en situatietekening van figuur 10). De omvang hiervan
hoeft daarom maar voor de helft meegerekend te worden. De invulling is als volgt:
Omvang verharding bouwkavel 1: circa 308,5 m 2
134 m 2 woning 1
90 m 2 bijgebouw
79 m 2 Terras en parkeren
5,5 m 2 = 50 % van 11 m 2 aanlooppad,
Omvang verharding bouwkavel 2: circa 232 m 2
105 m 2 woning 2
50 m 2 bijgebouw
52 m 2 terras
25 m 2 = 50 % van 34 + 16 m 2 schatting nodig voor parkeren en zijpad,
• Voor dit plan is de toename van het verhard oppervlak meer dan 500 m² en ligt in stedelijk
gebied. Het plan heeft daarom effect op de waterhuishouding. De gemeente West Maas en
Waal de gemeentelijke compensatievraag heeft in dec 2012 ingetrokken. Er is daarom alleen
vanuit het waterschap Rivierenland een compensatieplicht.
Compensatieverplichting Waterschap Rivierenland
De toename verharding boven de 500 m 2 dient volgens de regels van het Waterschap
Rivierenland gecompenseerd worden met 436 m 3 per 10.000 m 2 .
26
Omvang totale compensatieplicht
De verwachte toename verharding van 540,5 m 2 betekent opgeteld een compensatieplicht
van 40,5 m 3 . Omdat de gemeentelijke compensatievraag is ingetrokken is alleen
nog de verharding boven de 500 m 2 van belang. Volgens het beleid van het waterschap
gaat het om (40,5 x 0,0436 = afgerond 1,8 m 3 ). De inhoud kan verrekend worden met
een diepte van 30 cm. Dit betekent dat de compensatieberging een wateroppervlak
van 6 m 2 dient te krijgen (nl. 1,8 : 0,3). De hierbij vrijkomende grond wordt binnen
het plangebied gebruikt voor het egaliseren en op peil brengen van de bouwlocatie.
Invulling compensatieberging
De compensatie wordt verwerkt door de B-watergang aan de zijkant te verbreden.
De verbreding wordt ten aanzien van het gebruikt van de tuin en voor een goede
waterafvoer zo optimaal mogelijk uitgevoerd. .
Vuilwater
Voor de afvoer van vuilwater worden de nieuwe woningen aangesloten op het
gemeentelijke rioleringsstelsel
• De watertoets is ter beoordeling voorgelegd aan de gemeente. De gemeente geeft in haar
advies aan dat wordt ingestemd met de berekende wateropgaaf. De uitvoering en de uitvoerbaarheid
van het plan zijn dan ook, wat het behoud van de waterhuishouding betreft,
gewaarborgd. Het voornemen voldoet aan het afkoppelingsbeleid van de gemeente, zodat
lozing van schoon water op het riool wordt voorkomen.
4.2. Geluid
4.2.1. Wet Geluidhinder
Algemeen–––
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid.
De Wgh noemt drie geluidsbronnen waarbij ‘geluidsgevoelige bestemmingen’
in ‘nieuwe situaties ‘ getoetst moeten worden op mogelijke overlast. Deze drie bronnen
zijn wegverkeer, spoorweg- en industrielawaai. Bij het berekenen van de geluidsbelasting
op een ‘gevoelige bestemming’ zijn afstand (tot de infrastructuur) en intensiteit
(potentiële bron) bepalende factoren.
Nieuwe situatie
In het kader van de Wet geluidhinder is sprake van een ‘nieuwe situatie’ indien een
nieuwe weg wordt aangelegd en/of sprake is van nog niet geprojecteerde gebouwen.
Nog niet geprojecteerd betekent in dit kader dat het vigerende bestemmingsplan niet
in de geplande bestemming voorziet.
Geluidsgevoelige bestemming
Een woning wordt door de Wgh gezien als een ‘geluidsgevoelige bestemming’. Indien
een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies toestaat, stelt de Wet geluidhinder
(volgens artikel 77) de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de
geluidsbelasting op de gevel van de woning.
• Alleen de situering t.o.v. wegverkeer is in relatie tot dit planvoornemen relevant. Spoorweg-
en industrielawaai zijn gezien de ligging van het plangebied niet van toepassing. Het
planvoornemen betreft een ‘nieuwe situatie’ waarbij de nieuwe woningen worden gezien als
‘geluidsgevoelige bestemmingen. Toetsing aan de Wgh is daarom verplicht.
27
Maximaal toelaatbare geluidbelasting ‘nieuwe situaties’.
Normen met betrekking tot de geluidbelasting in ‘nieuwe situaties’ zijn in artikel 82 tot
en met 87 van de Wet geluidhinder vermeld. In eerste instantie wordt ervan uitgegaan
dat een zogenaamde voorkeursgrenswaarde niet mag worden overschreden. Indien
de voorkeursgrenswaarde wel maar de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden,
kan door de gemeente West Maas en Waal onder bepaalde voorwaarden
een ontheffing worden verleend voor een hogere toelaatbare geluidbelasting.
Aftrek conform artikel 110g Wet geluidhinder.
Op grond van verdere ontwikkelingen in de techniek en het treffen van geluidreducerende
maatregelen aan de motorvoertuigen, is te verwachten, dat het wegverkeer in
de toekomst minder geluid zal produceren dan momenteel het geval is.
Binnen de Wet geluidhinder is middels artikel 110g de mogelijkheid geschapen om
deze vermindering van de geluidproductie in de geluidbelasting door te voeren. Deze
aftrek als bedoeld in artikel 110g bedraagt 2 dB voor wegen waarvoor de representatief
te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt en 5
dB voor de overige wegen. Deze aftrek mag alleen toegepast worden bij het toetsen
van de geluidbelasting aan de normstelling en niet bij het bepalen van het binnenniveau.
De eis van het binnenniveau blijft 33 dB.
Wegverkeerslawaai
De Wgh bepaalt dat zich langs wegen geluidszones bevinden, met uitzondering van
woonerven en 30 km/h-gebieden. De breedte van een geluidszone wordt aangegeven
in artikel 74 Wgh en is afhankelijk van het aantal rijstroken en of de weg aangemerkt
moet worden als stedelijke of buitenstedelijke weg.
Binnenstedelijk gebied:
Binnenstedelijk gebied is gedefinieerd als het gebied binnen de bebouwde kom minus
de gebieden gelegen binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. De volgende
zones worden aangehouden:
--
een of twee rijstroken: 200 meter;
--
drie of meer rijstroken: 350 meter;
Buitenstedelijk gebied:
Buitenstedelijk gebied is gedefinieerd als het gebied buiten de bebouwde kom en het
gebied binnen de bebouwde kom gelegen binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.
De volgende zones worden aangehouden:
--
een of twee rijstroken: 250 meter;
--
drie of vier rijstroken: 400 meter;
--
vijf of meer rijstroken: 600 meter.
• Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Maasbommel waarvoor een 30 km/uur
regime geldt. Het ligt niet in de zone van een autoweg of autosnelweg. Het plangebied is
daarom te definiëren als binnenstedelijk gebied. De voorkeurswaarde voor zowel bestaande
als nieuwe woningen langs een bestaande weg in binnenstedelijk gebied bedraagt 48 dB. Echter
langs 30 km/uur wegen ligt geen geluidszone en is de Wgh niet van toepassing Toetsing
op de gevelbelasting is daarom in dit planvoornemen niet verplicht.
Toetsing 30 km/h wegen
Formeel zijn 30 km/uur-wegen voor de Wet geluidhinder gedezoneerd. Op basis van
jurisprudentie dient echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk
te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Deze
28
conclusie mag pas worden getrokken als de maximale binnenwaarde niet hoger is
dan 33 dB of 35 dB(A). Er geldt bij deze jurisprudentie een indicatieve stelregel dat bij
meer dan 1.000 voertuigbewegingen per etmaal, de voorkeursgrenswaarde mogelijk
overschreden wordt.
• Gezien de rustige ligging is het aannemelijk dat er niet meer dan 1000 voertuigbewegingen
per etmaal zijn.
Bouwbesluittoetsing
Voor 30 km/wegen geldt dat een toetsing in het kader van de Wet geluidhinder niet
plaats hoeft te hebben. In het kader van de bouwbesluittoetsing is het wel van belang
of voldaan kan worden aan het conform het bouwbesluit 2003 vereiste binnenniveau
van 33 dB. Aangezien de karakteristiek geluidwering volgens het bouwbesluit 2003
tenminste 20 dB dient te bedragen wordt dit pas een aandachtspunt bij geluidbelasting
op 30 km/uur wegen vanaf 33 + 20 = 53 dB
Voor nieuw te bouwen woningen is de eis voor een binnenniveau van maximaal 33 dB
geen probleem. Immers met de volgens het bouwbesluit voorgeschreven regelgeving
wordt een geluidsreductie van 20 dB bereikt. Hiermee kan ruimschoots worden voldaan
aan het gevraagde binnenniveau van 33 dB.
Er zijn geen andere omstandigheden aanwezig die een nader akoestisch onderzoek
rechtvaardigen. Vastgesteld kan worden dat de akoestische situatie ter plaatse geen
belemmeringen opwerpt voor de ontwikkeling van dit project.
• Het plangebied ligt langs een ontsluitingsweg in de kern Maasbommel. Het betreft een 30
km-zone. Gezien de ligging en de als rustig te kenmerken verkeerssituatie samen met het feit
dat het nieuwbouw betreft wordt geen verder akoestisch onderzoek voorgesteld.
4.3. Bodem
De Wet bodembescherming (Wbb) van 3 juli 1986 vormt de basis voor de regelgeving
om bodemverontreiniging te voorkomen, beperken, onderzoeken en saneren. Daarnaast
regelt de wet wie verantwoordelijk is voor de verontreiniging en de financiële
gevolgen ervan. De Woningwet bepaalt dat de gemeente alleen nog voor bouwwerken
die specifiek bedoeld zijn voor het verblijf van mensen, een bodemonderzoek (bodemtoets)
moet uitvoeren. Voordat een bestemmingsplan kan worden vastgesteld, moet
worden aangetoond dat de bodem en het grondwater vrij zijn van verontreinigingen.
• Verkennend bodemonderzoek is nodig om aan te tonen dat de bodem geschikt is voor de
geplande functie ‘Wonen’.In opdracht van HSRO is door Econsultancy een verkennend bodemonderzoek
uitgevoerd.
4.3.1. Verkennend bodemonderzoek Econsultancy
Aanleiding tot het uitvoeren van het bodemonderzoek is het inzichtelijk maken van de
milieuhygiënische kwaliteit met het oog op de bestemmingsplanwijziging en de bouw
van een tweetal woningen. Het onderzoek is uitgevoerd volgens protocol NEN 5740.
Het rapport (10123806) maakt als losse bijlage deel uit van deze toelichting. Zie figuur
18 voor de kaart met boorpunten. Hieronder volgt enkel de conclusie.
29
woonhuis
(nr. 6)
woonhuis
(nr. 4)
woonhuis
(nr. 1)
woonhuis
(nr. 2)
Kapelstraat
woonhuis
(nr. 2)
Hogenhofstraat
woonhuis
(nr. 13)
foto 1 foto 2
foto 3
puin
locatiegrens
01
08
brandplaats
*
tuinhuisje
02
07
*
09
foto 4
woonhuis
(nr. 11)
03
06
10
*
opgehoogd
terreindeel
*
*
*
*
*
*
*
Kerkstraat
04
05
11
kerkhof
LEGENDA:
boring tot 0,5 m -mv
boring tot 1,0 m -mv
boring tot 1,5 m -mv
kerkhof
boring tot 2,0 m -mv
peilbuis
talud
water
*
positie asbestverdacht
plaatmateriaal op mv
0 m
25 m
braakliggend
TITEL:
locatieschets
A4
gras
bebouwing
PROJECT: WMW.HSR.NEN NUMMER: 10123806
SCHAAL: 1:500 DATUM: 05-06-2012
standplaats +
richting fotoname
GETEKEND: PTo
BIJLAGE: 2a
Figuur 18 Boorpuntenkaart, verkennend bodemonderzoek, Econsultancy (nr. 10123806)
30
woonhuis
(nr. 6)
woonhuis
(nr. 4)
woonhuis
(nr. 1)
woonhuis
(nr. 2)
Kapelstraat
woonhuis
(nr. 2)
Hogenhofstraat
woonhuis
(nr. 13)
foto 1
puin
locatiegrens
*
S01
*
S02
woonhuis
(nr. 11)
foto 2
*
opgehoogd
terreindeel
S03
unit
*
*
*
*
S05
*
*
*
S04
Kerkstraat
kerkhof
LEGENDA:
kerkhof
sleuf
talud
water
*
positie asbestverdacht
plaatmateriaal op mv
tijdens verkennend onderzoek
0 m
25 m
braakliggend
TITEL:
locatieschets
A4
bebouwing
PROJECT: WMW.HSR.ASB NUMMER: 12065748
SCHAAL: 1:500 DATUM: 24-08-2012
standplaats +
richting fotoname
GETEKEND: PTo
BIJLAGE: 2a
Figuur 19 Onderzoekskaart, nader onderzoek naar asbest in bodem, Econsultancy (nr. 12065748)
31
Conclusie verkennend bodemonderzoek Econsultancy
“Econsultancy heeft in opdracht van HSRO Stedenbouw en Ruimtelijke Ontwikkeling
een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd aan de Hogenhofstraat - Kerkstraat 11
te Maasbommel in de gemeente West Maas en Waal.
Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen de Bouwverordening,
alsmede een bestemmingsplanwijziging.
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht
dient te worden volgens de strategie “onverdacht” (ONV). Bij onverdachte
locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
Het oostelijke deel van de locatie is met ± 0,6 m grond opgehoogd. Uit informatie van
de opdrachtgever is gebleken dat dit is in overleg met gemeente is uitgevoerd en de
grond is afkomstig van een gemeenteproject uit de directe omgeving. Deze ophooglaag
heeft geen deel uitgemaakt van onderhavig onderzoek.
Op het maaiveld van de onderzoekslocatie zijn op diverse plaatsen stukjes asbestverdacht
plaatmateriaal waargenomen. Tevens zijn plaatselijk oppervlakkig op het
maaiveld verbrandingsresten aanwezig.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig humeuze en/of zwak tot matig
zandige klei. De ondergrond is plaatselijk zwak tot sterk gleyhoudend. De bovengrond
is plaatselijk zwak tot matig puinhoudend en/of zwak kolengruishoudend. Ter plaatse
van het zuidoostelijke terreindeel is de bodem sterk puinhoudend. Ter plaatse van dit
terreindeel zijn tevens asbestverdachte materialen in de bodem aangetroffen. Voor
het overige zijn in het opgeboorde materiaal zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
De zintuiglijk schone bovengrond en de zwak tot matig puinhoudende bovengrond
inclusief de bovengrond onder de opgebrachte ophooglaag zijn analytisch licht verontreinigd
met cadmium, lood en/of zink. In de bovengrond zijn geen verontreinigingen
met chloorbestrijdingsmiddelen aangetoond. De zintuiglijke schone ondergrond is
analytisch licht verontreinigd met kobalt, nikkel en zink.
Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Met betrekking tot alle overige
onderzoeksparameters is het grondwater niet verontreinigd.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als “onverdacht” kan worden
beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Gelet op de
aard en mate van verontreiniging, bestaat er met betrekking tot de chemisch-analytische
kwaliteit van de bodem géén reden voor een nader onderzoek.
Gelet op de aanwezigheid van asbestverdachte plaatmaterialen op en in de bodem
wordt geadviseerd een nader onderzoek asbest in bodem/puin conform de NEN 5707/
NEN 5897 uit te voeren. Tevens wordt geadviseerd de op de locatie aanwezige verbrandingsresten
te verwijderen, teneinde te voorkomen dat deze vermengd raken met
de onderliggende bodem.”
• Na afronding van het verkennende bodemonderzoek wordt geadviseerd om aanvullend onderzoek
naar de aanwezigheid van asbest in te stellen. Dit vervolgonderzoek is door Econsultancy
in augustus 2012 uitgevoerd. Het onderzoek wordt omschreven in paragraaf 4.3.2.
32
4.3.2. Nader onderzoek asbest in bodem Econsultancy
“Econsultancy heeft in opdracht van HSRO Stedenbouw en Ruimtelijke Ontwikkeling
een nader onderzoek asbest in bodem uitgevoerd aan de Hogenhofstraat - Kerkstraat
11 te Maasbommel in de gemeente West Maas en Waal.
Het vervolgonderzoek naar de aanwezigheid van asbest in de bodem is uitgevoerd
in navolging van het advies voortkomend uit het verkennend bodemonderzoek
(10123806). Het vervolgonderzoek rapport (12065748) maakt als losse bijlage deel
uit van deze toelichting. Zie figuur 19 voor de onderzoekskaart. Hieronder volgt enkel
de conclusie.
Conclusie nader onderzoek asbest in bodem Econsultancy
“Econsultancy heeft in opdracht van HSRO Stedenbouw en Ruimtelijke Ontwikkeling
een nader onderzoek asbest in bodem uitgevoerd aan de Hogenhofstraat - Kerkstraat
11 te Maasbommel in de gemeente West Maas en Waal. Het bodemonderzoek is uitgevoerd
in het kader van de voorgenomen verkoop en herontwikkeling van het terrein.
Het nader onderzoek asbest in bodem is uitgevoerd naar aanleiding van de tijdens
een verkennend bodemonderzoek geconstateerde aanwezigheid van asbestverdacht
plaatmateriaal op het maaiveld (Econsultancy, rapportnummer 10123806 WMW.
HSR.NEN, 8 juni 2012).
Het nader onderzoek asbest in bodem heeft tot doel het vaststellen of ter plaatse
van de onderzoekslocatie sprake is van een asbestverontreiniging in de bodem en het
vaststellen van de gemiddelde concentratie van een eventuele asbestverontreiniging.
Tijdens de uitvoering van onderhavig nader onderzoek asbest in bodem zijn op het
maaiveld van de onderzoekslocatie alleen in de zuidoosthoek van de locatie ten
hoogste enkele stukjes asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. De hoeveelheid
asbestverdacht materiaal dat op het maaiveld is aangetroffen is beduidend minder dan
aangetroffen tijdens de uitvoering van het verkennend bodemonderzoek.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de op het maaiveld aangetroffen stukjes plaatmateriaal
circa 12,5% chrysotiel bevat. Het plaatmateriaalmonster ASB-2 bevat tevens
circa 3,5% crocidoliet. Het aanwezige asbest is in beide soorten plaatmateriaal is als
hechtgebonden gekarakteriseerd.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak humeuze, zwak siltige, klei. De bodem is tot
een diepte van gemiddeld 0,6 m -mv in het algemeen zwak tot matig puinhoudend en
plaatselijk aardewerkhoudend, leisteenhoudend, ijzerhoudend en/of grindhoudend.
Voor het overige zijn er in de opgegraven grond zintuiglijk geen verontreinigingen
waargenomen.
In de bodem zijn in de fractie > 16 mm géén asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen.
Analytisch is in de bovengrond in de fractie < 16 mm geen verhoogde
asbestconcentratie aangetoond.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de grond geen verhoogde asbestconcentraties
zijn aangetoond. Er bestaat derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend
nader bodemonderzoek.
Er bestaan volgens Econsultancy, na verwijdering van de asbestverdachte materialen
op het maaiveld, met betrekking tot asbest géén milieuhygiënische belemmeringen
voor de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
33
Geadviseerd wordt derhalve om voorafgaand aan de nieuwbouw, alle op het maaiveld
aanwezige asbestverdachte plaatmaterialen te laten verwijderen middels “hand-picking”.
• Beide rapporten zijn door de gemeente beoordeeld. De bodemtoets die hiervoor is opgesteld
maakt als bijlage deel uit van dit bestemmingsplan. Samenvattend heeft de gemeente
aangegeven dat: “Er geen sprake is van een relevante bodemverontreiniging. Zowel in de
boven- en ondergrond en het grondwater zijn geen relevante verontreinigingen aangetroffen.
De bodemkwaliteit ter plaatse van het onderzoeksgebied voldoet ruimschoots aan de bodemkwaliteitsklasse
Wonen waardoor de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik zonder
beperkingen. Er is formeel geen sprake van asbestverontreiniging aangezien de asbestconcentratie
lager is dan 100 mg kg.ds. Een Omgevingsvergunning, onderdeel bouwen, kan zonder
aanvullende eisen worden verstrekt.”
4.4. Lucht
4.4.1. Wet Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 is de wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit gewijzigd
en is sindsdien opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer (luchtkwaliteitseisen).
De regelgeving is verder uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregels van
Bestuur (AMvB’s) en Ministeriële Regelingen.
Deze wijziging heeft er voor gezorgd dat er een betere afstemming is ontstaan tussen
ruimtelijke activiteiten en luchtkwaliteit. Als namelijk aan één van de volgende
voorwaarden is voldaan vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het
ontwikkelen van de beoogde ruimtelijke activiteit:
--
er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
--
een project leidt - al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
--
een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de
luchtkwaliteit;
--
een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit),
of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Het bestemmingsplan is één van de bevoegdheden waarbij aan de bovengenoemde
criteria moet worden getoetst (genoemd in artikel 5.16, tweede lid onder c Wet
milieubeheer). Op 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. Op basis van
bijlage 3A van de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)’ dragen na de
vaststelling van het NSL, de volgende ontwikkelingen “niet in betekenende mate” bij
aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en hoeft daarvoor geen luchtonderzoek te
worden uitgevoerd.
Met andere woorden een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename
van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. Wordt deze grens niet
overschreden dan hoeft geen verdere toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden
en zijn aanvullende maatregelen niet nodig.
Concreet betekent dit bij:
--
< 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en < 3.000 woningen bij
minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift
3A.2);
34
--
< 100.000 m2 bruto vloeroppervlak (b.v.o.) bij kantoorlocaties bij minimaal 1 ontsluitingsweg,
en < 200.000 m2 b.v.o. bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een
gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 3A.1).
• Onderhavig plan betreft de ontwikkeling van in totaal twee woningen zodat op basis van
bijlage 3A sprake is van een ‘niet in betekenende mate‘-plan. Meer concreet betekent dit dat
voor dit plan geen luchtkwaliteitonderzoek hoeft te worden uitgevoerd
Omgekeerde werking
Naast de toetsing van het aspect luchtkwaliteit in het kader van de Wet luchtkwaliteit
moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden getoetst of de luchtkwaliteit
ter plaatse van het projectgebied aanvaardbaar is voor de beoogde functie.
Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan ‘niet
in betekende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante
blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten
is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling
Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of
sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en
zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële
uitbreiding of nieuw vestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of
300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende
stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico’s
optreden.
• Het plangebied ligt in de kern Maasbommel. In de omgeving van het plangebied liggen geen
wegen of bedrijven die van negatieve invloed zijn op de luchtkwaliteit. In het kader van een
goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.5. Zonering omliggende bedrijven
Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede
kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een
verantwoorde, ruimtelijk relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht van bedrijfsvestigingen,
wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde milieuzonering. Hieronder
wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds
milieubelastende bedrijven of inrichtingen anderzijds milieugevoelige functies als
wonen en recreëren. Daarnaast is de milieuwetgeving van toepassing.
Milieuzonering
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijven. Hierin wordt per bedrijfssoort
aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan
kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden. Hierbij
onderscheidt de VNG diverse omgevingstypen. Het achterliggende idee is dat de
gevoeligheid van een gebied voor bepaalde hinder afhankelijk is van het omgevingstype.
De door de VNG aangegeven afstanden betreffen een rustige woonwijk. De
mate van milieuhinder bepaalt in welke van de zes milieucategorieën een bedrijfssoort
is ingedeeld. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen
van bedrijvigheid.
35
Bedrijvigheid omgeving
Het plangebied ligt in een rustig woongebied in de bebouwde kom van Maasbommel.
Aan de achterzijde van het perceel ligt een kerkhof met daarnaast een akkerbouw
perceel. Op 90 m afstand ligt aan de Kerkestraat een supermarkt. In het omliggende
gebied liggen geen bedrijven met een hinderzone. De brandweerkazerne aan de voormalige
gemeentewerf (zie figuur 20, paarse vlek in kern Maasbommel), is inmiddels
verplaatst. Voor dit gebied is inmiddels een herinrichtingsplan voor een 17-tal woningen
vastgesteld.
.
Plangebied
Figuur 20 Vigerende bestemmingen in de omgeving (bron: gem WMW)
• Er zijn geen verwachtingen voor hinder voor de nieuwe woningen Er liggen in de omgeving
geen milieucirkels van bedrijven die het plangebied raken. Een goed woon- en leefklimaat kan
hierdoor gegarandeerd worden. De woonfunctie is anderzijds ook niet belemmerend voor de
bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. In figuur 20 zijn de vigerende bestemmingen rondom
het plangebied af te lezen. Zichtbaar is dat er geen hinderlijke bedrijvigheid aanwezig is in de
nabije omgeving.
4.5.1. Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor
geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geeft normen voor
de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object
(bijvoorbeeld een woning).
Plangebied
Figuur 21 Detail kaart veehouderijen (bron: Provincie Gelderland)
• De geplande woningen ligt binnen de bebouwde kom en wordt binnen de Wet geurhinder en
veehouderij gezien als geurgevoelig object. Er liggen geen veehouderijen in de omgeving (zie
figuur 21). Er is daarom geen geurhinder vanuit agrarische bedrijvigheid te verwachten voor de
nieuwe woningen.
36
4.6. Externe veiligheid
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven
die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Deze bedrijven
verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare
objecten. Tijdens de productie, de opslag, gebruik en het transport kunnen zich
calamiteiten voordoen waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Daardoor
ontstaan risico’s voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken. Het besluit
wil die risico’s beperken. Het verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf 1 april
2004 bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen
rekening te houden met externe veiligheid. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden
risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is het risico op
een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die
onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks
gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof,
gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Het groepsrisico (GR) legt een
relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico
geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of
1000 slachtoffers tegelijk vallen. Dit risico is daardoor een maatstaf voor de verwachte
omvang van een ramp. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde. Dit is geen
norm, maar een ijkpunt. Overheden moeten iedere verandering boven of onder deze
waarde verantwoorden. Op grond van deze risico’s heeft VROM veiligheidsafstanden
bepaald.
• Op de risicokaart is te zien dat er geen risicovolle bronnen op minder dan 1000 m van het
plangebied liggen (zie figuur 22).
• Wel bevindt het gebied zich in overstromingsgebied. De locatie ligt tussen twee grote rivieren
in. Het gebied waar de locatie ligt is daarom ook aangewezen als overstromingsgebied op de
kaart. De risicokaart spreekt van een overstroming als een gebied onder water loopt en hierbij
in het algemeen een waterstand (diepte) van ten minste 1 meter ontstaat. Mogelijke overstromingsgebieden
op de risicokaart hebben een kans van 1 op 4000 om onder te lopen. Ook
staan er gebieden op die in 1993 of 1995 overstroomden of werden bedreigd.
Figuur 22 Uitsnede risicokaart (bron; ‘Mijn leefomgeving’, prov. Gelderland)
37
4.7. Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen zoals de bouw van nieuwe woningen of een bedrijf moet
rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied
en omgeving. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen gebiedsbescherming
en soortenbescherming. Hsro heeft een Quickscan natuurwaarden uitgevoerd op het
plangebied. Het volledige rapport (d.d. januari 2013) maakt als losse bijlage deel uit
van de toelichting. Hieronder volgen de conclusies en aanbevelingen.
4.7.1. Conclusie soortenbescherming
“De Flora- en Faunawet is een soortbeschermingswet. De wet draait niet om het
beschermen van individuele organismen, maar om de duurzame instandhouding van
soorten. Indien voldoende voorzorgsmaatregelen worden genomen lijkt het voornemen
uitvoerbaar binnen de Flora- en Faunawet. In het plangebied komen alleen
algemeen beschermde flora- en faunasoorten voor. Deze soorten genieten een algemene
vrijstelling (soorten van tabel 1 Flora en Faunawet) van schade als gevolg van
ruimtelijke ontwikkelingen en projecten. Voor deze soorten is geen ontheffing vereist.
Hierbij moet wel rekening gehouden worden met de algemene zorgplicht en de aanbevelingen
voor de uitvoering.
Voor vogels kan worden vastgesteld dat schade aan nesten, holen, eieren en verontrusting
van individuen door de nodige voorzorgsmaatregelen kan worden voorkomen.
Voor vogels zal enkel een ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet noodzakelijk
zijn indien het voornemen schade toebrengt aan vaste broed-, rust- en
verblijfsplaatsen. Geadviseerd wordt, om het uitvoeren van de werkzaamheden uit
te stellen tot het einde van het broedseizoen. Het (laten) uitvoeren van een controle
op de aanwezigheid van een broedgeval voor de aanvang van de werkzaamheden,
kan eveneens voorkomen dat er onnodige vertraging van de plannen en verstoring
van broedvogels plaatsvindt. Tevens wordt aangeraden om eventuele kap- en bouwwerkzaamheden
geleidelijk uit te voeren. Op deze wijze wordt dieren de gelegenheid
geboden uit te wijken.
Met inachtneming van de algemene zorgplicht, is een ontheffing in het kader van de
Flora en Faunawet niet nodig.”
4.7.2. Conclusie Gebiedsbescherming
Ecologische Hoofdstructuur
“Het plangebied maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (zie figuur
23). Het voornemen heeft door zijn aard en omvang geen invloed op de wezenlijke
kenmerken en waarden van de EHS. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom
geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Een nadere beoordeling is niet nodig.
Natuurbeschermingswet 1998
Met de inwerking treding van de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in oktober
2005 is de Europese wet- en regelgeving volledig in de Nederlandse wetgeving
geïmplementeerd. De Natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek
aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen.
Het plangebied ligt ten zuiden van de door de Natuurbeschermingswet beschermde
Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Waal”. Gezien de afstand (ruim 7 km) tussen dit
beschermde gebied en het plangebied en de aard van de ingreep, doet het voornemen
geen afbreuk aan de instandhouding van deze gebieden. Een ontheffing in het kader
van de Natuurbeschermingswet is niet nodig.
38
Figuur 23 Uitsnede kaart Natura 2000 en EHS (bron: Quick-scan natuurwaarden, HSRO)
4.7.3. Algemene aanbevelingen
De directe omgeving is potentieel geschikt als leefgebied voor huismus, gierzwaluw,
huiszwaluw en verschillende vleermuissoorten. Deze soorten staan onder druk door
steeds verder afnemende broedgelegenheid. Met geringe inspanningen kan de nieuwbouw
mogelijkheden bieden voor de vestiging van verschillende soorten. Door het
plaatsen van bijvoorbeeld nestkasten (mussenflat), speciale dakpannen of vogelvides,
kan een positieve impuls worden gegeven aan de lokale populaties.
Vogelbescherming Nederland heeft een unieke checklist (zie bijlage 2) ontwikkeld,
waarmee iedere bouwonderneming zijn projecten en de directe omgeving natuurvriendelijker
kan maken. Door middel van het beantwoorden van enkele ja/nee vragen,
kunnen eenvoudige maatregelen worden toegepast die goed zijn voor stadsnatuur en
in het speciaal voor vogels.
• Binnen het voornemen zijn geen ontheffingen of vergunningen nodig in het kader van de Floraen
faunawet en/of de Natuurbeschermingingswet 1998. Ook is het voornemen uitvoerbaar
binnen het beleidskader van de Ecologische Hoofdstructuur.
4.8. Cultuur en Archeologie
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan
in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta
(Malta, 1992). Dit verdrag is uitgewerkt in een wijziging van de Monumentenwet.
1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking
getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de
Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch
erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de
financiering van opgravingen.
Archeologische en cultuurhistorische waarden conform vigerend bestemmingplan
Op de archeologische waardenkaart van de provincie Gelderland is te zien dat vrijwel
de gehele bebouwde kom van Maasbommel aan te merken is als een gebied met
een lage archeologische verwachtingswaarde (zie figuur 25). De gronden in de uiterst
noordwestelijke punt van het plangebied behoren tot een gebied met een middelhoge
verwachtingswaarde
39
Figuur 12.
Resultaten van het booronderzoek
425840 425860 425880 425900 425920
N
0
Hogenhofstraat
1 2
3
4
5 6
25m
Kerkstraat
165060 165080 165100 165120 165140
Maasbommel (gemeente West Maas en Waal) - Hogenhofstraat - Kerkstraat 11
Resultaat booronderzoek
Legenda
Plangebied
Zone met botmateriaal aan maaiveld
Figuur 24 Boorpuntenkaart Archeologisch onderzoek (bron: Econsultancy 10123807)
10123807 WMW.HSR.ARC Pagina 29 van 40
40
Plangebied
10123807 WMW.HSR.ARC Pagina 27 van 40
Figuur 25 Uitsnede Archeologische Waardenkaart, prov. Gelderland
(Bron: bestemmingsplan ‘Kom Maasbommel, 2009’, gem WMW
.
Figuur 26 Uitsnede Indicatieve Archeologische Waardenkaart, Kich
• Op de archeologische gegevenskaart overgenomen uit het rapport van Econsultancy (zie figuur
26) is te zien dat er binnen het plangebied een lage trefkans is op archeologische waarde. Uit
oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en in overleg met de gemeente is besloten voor de
zekerheid een archeologisch onderzoek uit te voeren. Onderstaand wordt in paragraaf 4.8.1
dit onderzoek beschreven.
Figuur 10. Archeologische Gegevenskaart van het onderzoeksgebied
4.8.1. Archeologisch onderzoek Enthousiaster
Econsultancy heeft in opdracht van HSRO een archeologisch onderzoek op het
plangebied aan de Hogenhofstraat in Maasbommel uitgevoerd. Het gaat om een
bureauonderzoek in combinatie met een karterend booronderzoek (zie figuur 24 voor
de boorpuntenkaart). Het opgestelde rapport (10123807) maakt als losse bijlage deel
uit van deze toelichting. Onderstaand is uit het rapport alleen de conclusie en het
selectieadvies opgenomen.
Conclusie
“Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in
het plangebied zouden kunnen bevinden. In het bijzonder de ligging op een oeverwal
en de situering tussen een kerkhof en een omgracht terrein verhoogt de kans daarop.
Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend
booronderzoek uitgevoerd.
41
De aangetroffen bodemopbouw betreft een cultuurlaag, met daaronder stroomgordelafzettingen
op komafzettingen. In het westelijke deel van het plangebied is een
recente ophogingslaag aanwezig. In de boringen zijn sintels, houtskool, baksteenfragmenten,
puin en leisteen aangetroffen. Aan het maaiveld zijn botresten aangetroffen.
Op basis hiervan dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van resten
gerelateerd aan de historische kerk en het kerkhof. Op basis van de resultaten van het
booronderzoek blijft de hoge verwachting voor resten uit de periode Middeleeuwen -
Nieuwe tijd gehandhaafd.”
Selectieadvies
“Econsultancy adviseert om geen bodemingrepen dieper dan de recente bouwvoor
(circa 30 cm onder het oorspronkelijke maaiveld) plaats te laten vinden, waarbij een
veiligheidsmarge van 10 cm aangehouden dient te worden. De geplande schroefpalen
worden, vanwege de minimale bodemverstoring die hiermee gepaard gaat, niet
als een bodemverstorende ingreep beschouwd. Daarnaast wordt geadviseerd om ter
plaatse van de zuidoosthoek van het plangebied een ophogingslaag met een dikte van
30 cm aan te brengen om eventuele resten van graven af te dekken.
Indien de geplande graafwerkzaamheden dieper zullen reiken dan de recente bouwvoor,
dan wordt geadviseerd om het plangebied nader te onderzoeken door middel
van een IVO karterende en waarderende fase, proefsleuven (IVO-P). Bovenstaand
advies vormt het selectieadvies van Econsultancy. De resultaten van dit onderzoek
zullen moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag (Gemeente West Maas en
Waal), die vervolgens een selectiebesluit neemt.”
• De gemeente West Maas en Waal heeft na bestudering van het onderzoeksrapport van
Econsultancy een selectiebesluit opgesteld. In het selectiebesluit zijn ter bescherming van
de archeologische waarden in het plangebied een aantal eisen en richtlijnen opgesteld. Als
de richtlijnen uit het selectiebesluit worden opgevolgd is vervolgonderzoek niet nodig. Het
selectiebesluit maakt als bijlage deel uit van deze toelichting (zie figuur 27 en 28). De in dit
selectiebesluit opgestelde eisen en richtlijnen zijn middels een dubbelbestemming ‘waarde
Archeologie’ verwerkt in de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan. Onderstaand
volgt kort omschreven de strekking van het advies uit het selectiebesluit
• Naast bescherming van de archeologische resten zorgt de ophoging ook voor nivellering van
het nu laaggelegen plangebied (zie figuur 16 voor de hoogtekaart). De verhoging wordt zodanig
uitgevoerd dat wateroverlast voor omringende percelen voorkomen wordt (zie figuur 17
voor profieltekening van de ophoging). Zie ook paragraaf 4.1.3. voor de watertoets en figuur
9 voor het palenplan.
4.8.2. Cultuurhistorische toetsing
Wijziging Bro ten aanzien van borging erfgoedwaarden. Door wijziging van artikel
3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Bro dienen sinds 1 januari 2012 cultuurhistorische
waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen
(zie ook 3.1.3). Dat betekent dat bij nieuwe ontwikkeling een analyse moet
worden verricht van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en
op welke wijze deze waarden geborgd worden in het bestemmingsplan.
Historisch gebruik plangebied
Econsultancy heeft ten behoeve van het archeologisch onderzoek onderstaande
informatie verzameld over het historisch gebruik. Zie ook het archeologisch rapport
Econsultancy 10123807, paragraaf 3.5 Historisch gebruik met diverse historische kaarten.
42
“Op basis van het beschikbare gedetailleerde historische kaartmateriaal lag de zuidelijke
helft van het plangebied aan het begin van de 19e eeuw binnen een kerkhof,
waarvan de kerk zich direct ten zuiden van het plangebied bevond (zie figuur 3 en
figuur 4 uit onderzoek Econsultancy 10123807). Het noordelijke deel van het plangebied
lag ter plaatse van een perceel dat in gebruik was als bouwland en grensde aan
het ten noorden gelegen erf. Een voorloper van de Kerkstraat was al aanwezig. Op
enige afstand ten noorden van het plangebied lag een rechthoekig moerasperceel met
een rond bosje in het centrale deel, vermoedelijk een voormalig omgracht terrein.”
“In de tweede helft van de 19e eeuw was het plangebied grotendeels in gebruik als
bouwland en lag nog deels binnen het Kerkhof (zie figuur 5 uit onderzoek Econsultancy
10123807). Het huidige stratenpatroon was grotendeels aanwezig. De bebouwing ten
noorden van het plangebied was gesloopt en ook het omgrachte terrein is niet weergeven
op de kaart. Op kaartmateriaal uit het eind van de 19e eeuw is het kerkgebouw
ten zuiden van het plangebied niet meer weergegeven, het kerkhof nog wel.”
“Halverwege de 20e eeuw was ten oosten van het plangebied een bebouwd erf aanwezig,
waarvan mogelijk een deel van de bebouwing binnen het plangebied lag (zie
figuur 6 uit onderzoek Econsultancy 10123807). De begrenzing van het kerkhof valt
samen met de zuidelijke begrenzing van het plangebied. Vermoedelijk is het kerkhof in
oppervlakte afgenomen.”
• In het plangebied zijn geen bovengrondse cultuurhistorische waarden aanwezig. Het plangebied
is in het verleden in gebruik geweest als boomgaard en deels mogelijk als kerkhof. Direct
ten noorden van het plangebied bevond zich aan het begin van de 19e eeuw een omgracht
terrein en ten zuiden een kerk. Het zuidelijke deel van het plangebied lag vermoedelijk binnen
het kerkhof. Door rooiwerkzaamheden ten behoeve van de boomgaard en het delven van
graven ter plaatse van het kerkhof kunnen eventueel aanwezige archeologische resten, die
vanaf het maaiveld worden verwacht, mogelijk verloren zijn gegaan. Het initiatief heeft geen
gevolgen voor stratenpatroon. Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel
uit van een beschermd stads en dorpsgezicht. Ook liggen in de directe omgeving geen rijks- en
of gemeente monumenten.
43
5. Juridische planopzet
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord
in het bestemmingsplan, verbeelding en regels.
5.1. Plansystematiek
Algemeen
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op het juridisch bindende gedeelte
van voorliggend bestemmingsplan. De gekozen wijze van bestemmen komt overeen
met bestemmingsregelingen zoals die in de gemeente West Maas en Waal worden
toegepast. Binnen het plangebied zijn geen handhavingszaken die in voorliggend
bestemmingsplan worden gelegaliseerd. De aanwezige bijgebouwen worden vastgelegd
en de bouwvlakken aangegeven.
5.1.1. Wat is een bestemmingsplan
Het bestemmingsplan komt voort uit de Wet ruimtelijke ordening. Het is een instrument
voor het voeren van ruimtelijk beleid en is een middel waarmee functies aan
gronden worden toegekend. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, verbeelding
en regels. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar is
belangrijk voor een goede interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. De
toelichting gaat in op de noodzaak, de onderzoeken en het beleid die aan het bestemmingsplan
ten grondslag liggen. De Wet ruimtelijke ordening staat niet los van andere
wetten en regels. Vandaar dat in de toelichting van een bestemmingsplan ook de ecologische,
economische, milieu-hygiënische en juridische haalbaarheid moet worden
aangetoond.
De verbeelding en regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het
bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in samenhang worden toegepast.
De verbeelding is een kaart van de gronden met bestemmingsvlakken. De bestemmingen
zijn gekoppeld aan bijbehorende regels. In de regels staan bepalingen voor
gebruik, bebouwing en het verrichten van werken. De regels zijn mede bepalend voor
het verlenen van vergunningen in het kader van de WABO. De WABO combineert
wet- en regelgeving op het gebied van Milieubeheer, Bouwverordening, Woningwet
en Monumentenwet.
De bestemmingen van de gronden kunnen op twee manieren zijn aangeven:
--
Via een (enkel)bestemming. Met de bestemming wordt aangegeven voor welke gebruiksdoelen
of functies de betreffende gronden mogen worden aangewend. Deze
functies zijn in de zogenaamde bestemmingsregels vastgelegd.
--
Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming wordt aan gronden toegekend
naast de daarvoor aangegeven (enkel)bestemming, zodat voor dezelfde gronden
meerdere bestemmingen naast elkaar kunnen gelden. In de bijbehorende bestemmingsregels
wordt de verhouding tussen de doeleinden (functies) van de beide bestemmingen
aangegeven. Ook worden in de bestemmingsregels bij de dubbelbestemming
vaak extra bepalingen ter aanvulling of beperking op/van de gebruiks- of
bouwmogelijkheden van de (enkel)bestemming opgenomen.
--
Aanvullend op de bestemmingen worden ‘aanduidingen’ gebruikt. Er bestaan twee
soorten aanduidingen: gebiedsaanduidingen en functieaanduidingen. Met een functieaanduiding
gaat het meestal om een specificatie van de gebruiksmogelijkheden
binnen een bepaalde bestemming of een gedeelte daarvan. Bij een gebiedsaanduiding,
die vaak een gebied met meerdere bestemmingen beslaat, gaat het vaak om
44
een bescherming van specifieke,veelal sectorale belangen. Er worden ook gebruiksdoelen
mee aangeduid die zich over meerdere bestemmingen uitstrekken en niet
met elk van de bijbehorende bestemmingen apart een functionele relatie hebben.
Bij een aanduiding worden regels opgenomen gericht op de specifieke functieaanduiding
(bijv. een maximale oppervlaktemaat) dan wel gericht op specifieke, te beschermen
waarden of belangen binnen een gebiedsaanduiding. Op de verbeelding
zijn de geldende bestemmingen zichtbaar. Binnen een bestemming kunnen nadere
aanduidingen zijn aangegeven.
5.2. Juridische planopzet
Dit bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen
2008 (SVBP2008). Er is qua methodiek aansluiting gezocht bij andere
actuele bestemmingsplannen in de gemeente West Maas en Waal en het Handboek
van de gemeente West Maas en Waal. De regels zijn aangepast aan de sinds 1 oktober
2010 geldende WABO.
5.2.1. Regels algemeen
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel
1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen.
De wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels is vastgelegd
in artikel 2.
Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming
is het toegestane gebruik van de gronden geregeld. Dubbelbestemmingen zijn ook in
dit hoofdstuk opgenomen. Ieder artikel kent in beginsel een vaste opzet. Eerst wordt
het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn
bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking
tot bouw- en/of gebruiksregels. Tenslotte zijn eventueel een omgevingsvergunningstelsel
en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat
naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat
die in relatie tot een bestemming mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden.
Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden
dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene
bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels, wijzigingsregels en
procedureregels.
Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn overgangs- en een slotregels opgenomen. Hoewel het hier
in wezen ook regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een
apart hoofdstuk opgenomen.
45
5.2.2. Bestemmingsplan ‘Maasbommel, Hogenhofstraat en ong’
Algemeen
Het plangebied ligt in de kom Maasbommel van de gemeente West Maas en Waal. Op
het plangebied is het bestemmingsplan ‘Kom Maasbommel 2009’ van de gemeente
West Maas en Waal van toepassing. Om tot realisering over te kunnen gaan is toewijzing
van de bestemming ‘wonen’ en de aanwijzing van twee bouwvlakken nodig.
Bestemming ‘Water’
Voorliggend bestemmingsplan ‘Maasbommel, Hogenhofstraat en ong’ kent aan de
watergang binnen het plangebied de bestemming ‘Water’ toe. In de regels worden de
bouw- en gebruiksmogelijkheden nader omschreven.
Bestemming ‘Wonen’
Voorliggend bestemmingsplan ‘Maasbommel, Hogenhofstraat en ong’ kent aan het
plangebied de bestemming ‘Wonen’ toe met aanwijzing van twee bouwvlakken. Met
de aanduiding ‘vrij’ wordt de mogelijkheid voor het bouwen van twee vrijstaande
woningen benoemd. De maximale goot- en nokhoogte van 3,8 en resp. 9 m wordt
met een aanduiding benoemd. In de regels worden deze aanduidingen en de bouw- en
gebruiksmogelijkheden nader omschreven.
Dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’
Voorliggend bestemmingsplan ‘Maasbommel, Hogenhofstraat en ong’ kent aan het
plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde-archeologie’ toe. In de regels van deze
dubbelbestemming zijn de door de gemeente gegeven eisen en richtlijnen uit het
selectiebesluit opgenomen ter bescherming van mogelijke archeologische resten in
het gebied.
46
6. Motivatie
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Maasbommel aan de Hogenhofstraat.
Gezien de omliggende bebouwing is er sprake van een inbreidingslocatie. Op dit deel
van de Hogenhofstraat staan overwegend vrijstaande woningen op grote groene
erven.
Het planvoornemen voor de bouw van twee vrijstaande zorggeschikte woningen is
ondersteunend voor de bestaande vraag naar dit type woningen in de kern Maasbommel.
Parkeergelegenheid wordt op eigen terrein gerealiseerd, aanvullend worden
langs de openbare weg aan de Hogenhofstraat nog twee publieke parkeerplaatsen
aangelegd. De architectuur en materialisering van de woningen is passend binnen de
omgeving.
Het planvoornemen is getoetst aan de diverse beleidskaders die gelden voor het
omzetten van de bestemming. Er zijn, zoals in de toelichting te lezen is, geen ruimtelijke
of milieuhygiënische knelpunten naar voren gekomen die belemmerend zijn. De
bedrijven en woningen in de omgeving worden niet beperkt in hun bedrijfsontwikkeling
of woongenot.
Het voornemen past binnen het beleid van rijk, provincie en gemeente. Het plan past
in de visie dat inbreiden boven uitbreiden staat. De gemeente West Maas en Waal
is voornemens medewerking te verlenen aan het uitvoeren van het planvoornemen
en het hiervoor noodzakelijke aanpassen van de bestemmingen door het invoegen/
opstellen van dit postzegelbestemmingsplan.
47
7. Economische uitvoerbaarheid
Het plan wordt door de initiatiefnemer ontwikkeld. Alle kosten in verband met de
realisatie zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Er zal door de gemeente geen
financieel risico worden gelopen. De gemeente West Maas en Waal is niet betrokken
bij de exploitatie of investeringen van het project. Exploitatiebijdragen of baatbelasting
zijn niet aan de orde. Er wordt door de initiatiefnemer een realisatie-overeenkomst
gesloten met de gemeente West Maas en Waal.
48
8. Maatschappelijke uitvoerbaarheid
8.1. Inspraak en (voor)overleg
Algemeen
Voordat bestemmingsplan ‘Maasbommel, Hogenhofstraat en ong’, van de gemeente
West Maas en Waal rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen,
zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening (ex artikel 3.8 Wro). De
gemeente past daaraan voorafgaand haar eigen inspraakverordening uit 2004 toe.
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt gedurende 6 weken voor inspraak ter
inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen inspraakreacties worden ingediend. In
dezelfde periode wordt het voorontwerpbestemmingsplan nogmaals voorgelegd aan
diverse instanties. Zij hebben de mogelijkheid om in het kader van het vooroverleg te
reageren op het bestemmingsplan. In deze paragraaf worden te zijner tijd de resultaten
van de inspraak en het overleg opgenomen
Na de gemeentelijke inspraakprocedure en het vooroverleg t.a.v. het voorontwerp zal
het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen.
Kort weergegeven betreft het de volgende stappen:
--
ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan met de bekendmaking van onder
meer de mogelijkheid om schriftelijke zienswijzen naar voren te brengen bij de
gemeenteraad (artikel 3.8 Wro);
--
vaststelling van het bestemmingsplan (inclusief de reacties op de naar voren gebrachte
zienswijzen) door de gemeenteraad van West Maas en Waal;
--
ter inzagelegging van het bestemmingsplan met de mogelijkheid beroep in te stellen
bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Vooroverleg en inspraak
In het Besluit ruimtelijke ordening staat in artikel 3.1.1 dat een ontwerpbestemmingsplan
vergezeld dient te gaan met een beschrijving van de wijze waarop burgers en
maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn
betrokken. Het gaat daarbij ondermeer om het betrokken waterschap en die diensten
van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.
• Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 28 maart 2013 voor een periode van
6 weken ter inzage gelegen voor belanghebbenden. Tijdens de ter inzage termijn zijn er geen
inspraakreacties binnengekomen. De reacties uit vooroverleg zijn door de gemeente verwerkt
in een inspraakverslag Dit inspraakverslag maakt deel uit van het ontwerpbestemmingsplan.
8.2. Zienswijzen
De formele procedure start met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt daartoe gedurende 6 weken voor ter visie
gelegd, in welke periode door eenieder zienswijzen kunnen worden ingediend. In deze
paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan
en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen
49
50
Selectiebesluit
Selectiebesluit Archeologie, gemeente West Maas en Waal
vastgesteld d.d. 6 juni 2012
51
Figuur 27 Selectiebesluit Archeologie. pag 1 (gem. West Maas en Waal, d.d. 2012-06-06)
52
Figuur 28 Selectiebesluit Archeologie. pag 2 (gem. West Maas en Waal, d.d. 2012-06-06
53
HOOGSTRAAT 1
6654 BA AFFERDEN (GLD)
WWW.HSRO.NL
INFO@HSRO.NL
TEL. 0487 - 542906
FAX. 0487 - 542905