18.09.2015 Views

Keizer Nero

Een voorpublicatie - Davidsfonds

Een voorpublicatie - Davidsfonds

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!

Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.

Reputatiemanagement in de oudheid<br />

<strong>Keizer</strong> <strong>Nero</strong><br />

& de brand van Rome<br />

Eén van de bekendste scènes uit de Romeinse geschiedenis is keizer <strong>Nero</strong> die<br />

zingt bij de brand van zijn hoofdstad. Maar klopt dit verhaal wel? Historicus<br />

Sam Van Overmeire deed onderzoek naar het barslechte imago van de beruchte<br />

keizer en schreef een nieuwe biografie. Een voorpublicatie.<br />

Sam Van Overmeire<br />

De acteur Charles<br />

Laughton als <strong>Nero</strong> met<br />

de lier in de hand, in<br />

de film The Sign of the<br />

Cross (1932).<br />

Italië<br />

Rome<br />

37 - 68 n.Chr.<br />

<strong>Keizer</strong> <strong>Nero</strong> heerste van 54 tot 68<br />

n.Chr. over het Romeinse Rijk. Hij<br />

liet theaters bouwen, organiseerde<br />

spelen, en kon militaire successen<br />

boeken tegen de Parthen en de<br />

opstandige Britten. Toch ging hij<br />

vooral de geschiedenis in als wrede<br />

tiran en fanatieke christenvervolger.<br />

Met dank aan Tacitus, Suetonius en<br />

Cassius Dio, drie antieke auteurs die<br />

<strong>Nero</strong> vijandig gezind waren.<br />

Onder de heerschappij van <strong>Nero</strong> brak in 64 n.Chr. een<br />

grote brand uit in Rome. Volgens de antieke geschiedschrijver<br />

Tacitus (56-117 n.Chr.) begon de ramp bij het<br />

circus en de heuvel van Caelius, waar veel winkels met<br />

brandbare goederen stonden. De renbaan ging snel in vlammen op en<br />

vervolgens verspreidde het vuur zich naar de naburige houten huizen.<br />

Grote paniek brak uit en doorheen de stad begonnen mannen nog meer<br />

brand te stichten, terwijl ze iedereen vertelden dat ze op bevel werkten.<br />

Tacitus vraagt zich af of ze de waarheid vertelden, of gewoon hoopten<br />

op die manier meer vrijheid te hebben bij het plunderen. Vier districten<br />

van de stad bleven onbeschadigd, drie werden vernietigd, bij zeven<br />

restten enkel de ruïnes van gebouwen. Tacitus zegt dat het onbekend<br />

is of de keizer schuldig was aan de ramp. Geruchten verspreidden zich<br />

in elk geval onder de massa: de keizer had over Troje gezongen terwijl<br />

de stad brandde. Anderen vertelden dat <strong>Nero</strong> een nieuwe hoofdstad<br />

wenste.<br />

Tacitus’ collega Suetonius (69-122) vertelt over <strong>Nero</strong>’s verlangen het einde<br />

van de wereld mee te maken. Bovendien haatte de artistieke heerser<br />

de lelijke gebouwen en smalle straten van zijn hoofdstad. Daarom beval<br />

hij, zonder zijn bedoelingen te verbergen, gebouwen in brand te steken.<br />

Dat verklaart waarom niemand de pyromanen tegenhield. Enkele graanwarenhuizen<br />

werden zelfs met belegeringsmateriaal vernietigd, omdat<br />

de keizer die locatie wou gebruiken voor zijn nieuwe paleis, het Domus<br />

Aurea. De brand duurde zes dagen en zeven nachten en verwoestte een<br />

groot stuk van de stad. Mensen zochten een schuilplaats in monumenten<br />

en tomben, <strong>Nero</strong> zong over Troje vanaf de toren van<br />

Maecenas.<br />

Cassius Dio (155-235) begint met uit te leggen dat vernietiging<br />

van Rome de hartenwens van <strong>Nero</strong> was. Omdat hij<br />

een nieuwe hoofdstad wenste, stuurde <strong>Nero</strong> vertrouwelingen<br />

uit die brand begonnen te stichten. Om geen argwaan<br />

te wekken, deden die alsof ze dronkenlappen of misdadigers<br />

waren. Het vuur zorgde voor angst en terwijl velen<br />

hun bezittingen probeerden te redden, beroofden dieven<br />

hun huizen. De brand woedde vele dagen en nachten,<br />

maar de soldaten deden niets om te helpen. Integendeel:<br />

ze wilden plunderen en wakkerden het vuur verder aan. De<br />

brand was volgens de schrijver de grootste ramp sinds de<br />

Gallische verovering van Rome vele eeuwen eerder. <strong>Nero</strong> had ondertussen<br />

vanaf de top van zijn paleis gezongen over de val van Troje. De bevolking<br />

haatte haar keizer daarvoor.<br />

Tot zover het beeld dat de literaire bronnen schetsen. Zonder hun beschrijvingen<br />

zouden we haast niets kunnen vertellen over de grote brand,<br />

maar zoals wel vaker is het relaas dat zij brengen onbevredigend. Hun<br />

beschrijvingen schenken vooral aandacht aan het grote leed van de burgers<br />

en daarvoor bouwden deze schrijvers op een lange retorische traditie.<br />

Tacitus modelleert zijn descriptie bijvoorbeeld op de val van Troje bij<br />

Vergilius, eerder dan op de plundering van Rome door de Galliërs. Op die<br />

manier ondergraaft hij elke mogelijke gelijkenis tussen <strong>Nero</strong>, grondlegger<br />

van een nieuw Rome en Camillus, de tweede stichter van de stad. Een<br />

dergelijke retorische kleuring doet de objectiviteit van het verhaal geen<br />

goed. De keizer is in de ogen van de auteurs duidelijk een slecht heerser.<br />

Brandweer<br />

We moeten ons echter afvragen of de grote brand wel zo uitzonderlijk<br />

was en of de omstandigheden van de brand alleen te begrijpen zijn als<br />

een misdadige en megalomane keizer er de hand in had. Hoewel we het<br />

niet zouden vermoeden uit de voorgaande beschrijvingen, was Rome<br />

al door heel wat verwoestende branden geplaagd. Onder Augustus waren<br />

verschillende branden uitgebroken, die aanzienlijke delen van de<br />

stad in puin hadden gelegd, en dat was aanleiding geweest voor zijn<br />

hervorming(en) van de brandweer. Onder de heerschappij van Tiberius<br />

vonden nog rampen plaats. Een vuur vernietigde een groot deel van de<br />

De keizer was in de ogen<br />

van de antieke auteurs<br />

duidelijk een slecht<br />

heerser. Hun hele relaas<br />

van de brand is gekleurd<br />

52 M emo Memo 53


egio bij het circus en de Aventijn, en de keizer gaf honderd miljoen sestertiën<br />

om de slachtoffers te helpen. Suetonius vertelt over zijn generositeit<br />

toen vele huizen op de Caelische heuvel afbrandden. De belangrijkste<br />

oorzaak voor de vele branden binnen het antieke Rome waren de<br />

vele, dicht op elkaar gepakte houten huizen, onder meer beschreven door<br />

Tacitus. Andere factoren konden een brand natuurlijk aanwakkeren: bij<br />

de grote brand van Rome, of die van Londen in 1666, was er een sterke<br />

wind. Menselijke actie was nog een factor: brandstichting was een bekend<br />

fenomeen en Martialis vermeldt de bestraffing van pyromanen in de<br />

arena. Dieven spookten rond in Rome volgens Tacitus en Dio, en Plinius<br />

beweerde dat een brand in Nicomedia door de ‘apathie’ van de massa<br />

was versterkt. Dat mensen chaos in eigen voordeel proberen te gebruiken,<br />

is niet onbekend. We moeten slechts aan de massale diefstal van<br />

musea en sites tijdens de recente revolutie van Egypte denken, of aan de<br />

plunderingen tijdens de recente rellen van Londen.<br />

De vraag is natuurlijk wat <strong>Nero</strong> ondertussen deed. Zijn voorgangers hadden<br />

op grote branden gereageerd door een brandweer op te richten, te<br />

helpen bij het uitdoven van het vuur of financiële steun te geven aan<br />

slachtoffers. <strong>Nero</strong> was in de maand juli van het jaar 64 echter niet in de<br />

hoofdstad. Hij en zijn hof verbleven in Antium, waar de keizer een prachtig<br />

paleis had uitgebreid. Het duurde dus even voor berichten de keizer<br />

bereikten en hij persoonlijk kon reageren.<br />

De brandweer was ondertussen wel al actief. Tacitus, Suetonius en Cassius<br />

Dio vermelden mannen of soldaten die op bevel branden stichtten<br />

in de stad. Vermoedelijk gaat het hier in werkelijkheid om de brandweermannen<br />

die bezig waren het vuur te bestrijden. Tegenvuren en de vernietiging<br />

van gebouwen om het vuur brandstof te ontzeggen waren gebruikelijke<br />

methoden om een grote brand te bestrijden, waarmee <strong>Nero</strong>’s<br />

raadgever Seneca vertrouwd was.<br />

Volgens Tacitus keerde <strong>Nero</strong> nog tijdens de brand terug, toen het vuur<br />

zijn paleis bedreigde. Het was de vrij grote afstand met Antium die zijn<br />

terugkeer vertraagd had. Eenmaal in Rome opende hij zijn persoonlijke<br />

tuinen voor het publiek en zorgde voor de aanvoer van voedsel. Even opvallend<br />

is hoeveel keizerlijke munten uit 64 en de volgende jaren verwijzen<br />

naar de veiligheid van de voedselvoorziening. Munten van de haven<br />

van Ostia dateren uit dit jaar. Andere stukken uit deze<br />

periode tonen Ceres, de godin van de landbouw, met<br />

graanaren in haar hand. Vermoedelijk waren de munten<br />

bedoeld als een geruststelling: de toevoer van gratis de Poolse schilder Henryk<br />

‘Een christelijke Dirce’ (van<br />

graan, belangrijker dan ooit voor het plebs van de verkoolde<br />

hoofdstad, was veilig – ondanks de vernietiging hoe een christelijke vrouw de<br />

Siemiradzki, 1897) stelt keizer<br />

<strong>Nero</strong> voor die toekijkt<br />

van graanwarenhuizen.<br />

marteldood sterft.<br />

<strong>Nero</strong> nam dus actief maatregelen na de brand van zijn<br />

hoofdstad. Toch rest de vraag: had hij de brand aangestoken?<br />

Waarschijnlijk niet, want het ontbrak de keizer aan een<br />

motief. Suetonius’ argument dat de keizer het lelijke Rome haatte en<br />

een nieuwe hoofdstad wenste, handelt vanuit een a posteriori denken,<br />

met de acties van <strong>Nero</strong> na de brand in gedachten. In de bewering<br />

van Suetonius en Cassius Dio, dat de keizer zong terwijl de hoofdstad<br />

brandde, schuilt geen waarheid. Hun locaties voor <strong>Nero</strong>’s musiceren<br />

(de ‘toren van Maecenas’ of het keizerlijk paleis) zijn dramatisch,<br />

maar weinig plausibel. Het paleis ging in vlammen op tijdens<br />

de brand. Ging de keizer dan, samen met zijn hof als publiek, naar de<br />

Palatijn om te zingen over Troje, om dan snel weg te vluchten voordat<br />

het gebouw instortte? Bovendien: <strong>Nero</strong> kwam pas aan in Rome toen<br />

zijn paleis al door het vuur bedreigd werd. Tacitus lijkt dichter bij de<br />

waarheid te staan: het ging om een gerucht dat in de verwarring en<br />

woede na de ramp opdook. De ondergang van steden werd, zoals we<br />

trouwens al zagen, vaak verbonden met de val van Troje, en de Trojaanse<br />

oorlog was een favoriet thema van de keizer en een heleboel andere<br />

dichters. Dat kan een dergelijke verklaring hebben aangemoedigd.<br />

Andere daden van <strong>Nero</strong> wijzen er bovendien op dat hij eerder de bestaande<br />

stad mooier wou maken. Als hij al enige tijd het verlangen koesterde<br />

de stad te verwoesten, waarom hield hij zich dan bezig met de constructie<br />

van openbare gebouwen, waaronder een gigantisch amfitheater (in 57),<br />

een grote nieuwe overdekte markt (59) en zijn befaamde baden (62)?<br />

Waarom begon hij met de uitbreiding van het keizerlijke paleis, een project<br />

dat in 64 nog altijd lopende was? Iemand zou kunnen beweren dat<br />

de keizer een maniak was en op basis van een plotse impuls handelde.<br />

Maar dat is onzinnig: <strong>Nero</strong>’s acties kunnen vrijwel altijd rationeel geduid<br />

worden vanuit zijn – weliswaar sterk naar het narcistische neigende<br />

– denken. Hoewel we geen zekerheid kunnen bieden, is de kans dat hij<br />

verantwoordelijk was voor de brand, erg klein. Waarschijnlijk ging het<br />

om een dom ongeluk. Bij de vele grote en kleine branden in Londen tussen<br />

1833 en 1849 ging het maar in 2,5 procent van de gevallen mogelijk<br />

om kwaad opzet.<br />

En hoe zit het met de christenen? In de nasleep van de brand zou <strong>Nero</strong><br />

de eerste keizer worden die begon met deze sekte te ‘vervolgen’, als aanstichters<br />

van de brand. Weinig auteurs geloven nu dat zij in werkelijkheid<br />

verantwoordelijk waren. Waarom werden zij dan bestraft?<br />

Zondebok<br />

In tijden van grote rampspoed hebben mensen nood aan een verantwoordelijke<br />

voor hun lijden. In de middeleeuwen werden de Joden verantwoordelijk<br />

gehouden voor ziektes als de Zwarte Dood, want zij vergiftigden<br />

de waterbronnen. Dichter bij <strong>Nero</strong>’s tijd vertelt Cassius Dio hoe<br />

misdadigers onder Domitianus in de hele wereld mensen willekeurig<br />

vergiftigden met naalden, wat opnieuw gebeurde onder de heerschappij<br />

van Commodus. Grote branden waren evenmin louter toeval. Josephus<br />

beschrijft zo hoe de Joden te Antiochië beschuldigd werden een vuur, dat<br />

verschillende publieke gebouwen had verwoest, aangestoken te hebben.<br />

In 1666 deed Karel II zijn best de Londenaars te overtuigen dat niemand<br />

de grote brand had aangestoken, maar zij geloofden al snel vast dat er<br />

een katholieke samenzwering schuilging achter de ramp. In al deze voorbeelden<br />

zien we hoe marginale groepen (misdadigers, Joden, katholieken)<br />

binnen de samenleving als zondebok fungeren voor catastrofes. Een<br />

tweede element is dat de Romeinen geloofden dat rampen veroorzaakt<br />

konden worden door goddelijke ontevredenheid<br />

met hun heersers, een gedachte die ook courant<br />

was in het antieke China. De Romeinse keizer<br />

moest de kosmos in balans houden en de onsterfelijken<br />

vertegenwoordigen op aarde. Als hij die taak<br />

slecht vervulde, waren de gevolgen niet te overzien<br />

– de goden konden dan weleens tot bestraffing van<br />

de mensheid overgaan.<br />

<strong>Nero</strong> moest nu bewijzen dat hij de goden niet vertoornd<br />

had en vreesde vermoedelijk dat zijn populariteit<br />

zou lijden onder beschuldigingen van<br />

brandstichting. Dat was een aanval op zijn imago<br />

die de keizer niet kon tolereren. Zijn reactie<br />

was tweevoudig. De keizer liet onmiddellijk<br />

offers organiseren voor de goden Vulcanus,<br />

Ceres, Proserpina en Juno, om hun woede te<br />

bedaren. Omdat het geloof dat de brand aangestoken<br />

was bleef bestaan, had hij nood aan<br />

een zondebok. Er bevond zich een sekte in de<br />

‘De brand van Rome’,<br />

van de Britse romantische<br />

schilder J.M. W. Turner<br />

(1775-1851).<br />

hoofdstad die heel goed als dusdanig kon fungeren. De vroege christelijke<br />

gemeenschap was een marginale groep in Rome die niet deelnam aan de<br />

belangrijke en alomtegenwoordige rituelen voor de goden. Ze beweerde<br />

bovendien dat alleen hun god de ware was en dacht dat de Apocalyps nabij<br />

was: binnen afzienbare tijd zou de mensheid ten onder gaan in een<br />

wereldbrand. Bij Minucius Felix beschuldigt Caecilius Natalis hen ervan<br />

dat zij het hele universum met vernietiging door vuur bedreigen. Op zich<br />

is dat interessant: het lijkt erop te wijzen dat de massa inderdaad geloofde<br />

dat de christenen zulke ideeën koesterden. Nog interessanter is dat Octavius,<br />

een christen, na een systematische weerlegging van allerhande beschuldigingen,<br />

alleen opmerkt dat de plotse ondergang van het mensdom<br />

door een wereldbrand helemaal niet zo onwaarschijnlijk is! Tertullianus<br />

stelt in zijn De Spectaculis droogjes vast dat de wereld op een dag geconsumeerd<br />

zal worden door vuur. Al onder Claudius waren deze ‘joden’, die<br />

door ‘Chrestus’ waren opgejut, overigens uit de hoofdstad verdreven.<br />

Het is mogelijk dat <strong>Nero</strong> en zijn hof werkelijk geloofden dat de christenen<br />

verantwoordelijk waren voor de grote brand, maar dat kunnen we niet<br />

bewijzen. Als zondebok waren ze in elk geval perfect: gekant tegen de<br />

goden, met een geloof dat Rome in vlammen<br />

zou opgaan. De massa lijkt geloof te<br />

hebben gehecht aan hun slechte natuur.<br />

Tertullianus klaagt, in de tweede eeuw,<br />

dat de naam christen door ‘de mensen’ als<br />

verwerpelijk wordt beschouwd. Ze worden<br />

als publieke vijanden beschouwd omdat<br />

ze weigeren feestdagen te vieren met de<br />

heidenen. Elders zegt hij dat de christenen<br />

ook in zijn tijd verantwoordelijk gehouden<br />

werden voor elke ramp: bij hongersnood<br />

en ziekte eist het volk ‘Christianos ad leonem’.<br />

Stukken uit Eusebius’ kerkgeschiedenis<br />

suggereren dat vervolging van de<br />

christenen in de late oudheid nog altijd op<br />

enthousiasme van de massa kon rekenen.<br />

De bestraffing van de christenen wordt<br />

door twee van onze auteurs, Suetonius en<br />

Tacitus, vermeld. Eerstgenoemde zegt dat<br />

de christenen terecht bestraft werden door<br />

de keizer, de laatstgenoemde vermeldt dat<br />

leden van de sekte levend verband werden<br />

of verscheurd door honden. Dat vindt<br />

hij ongepast, al meldt hij dat het om een<br />

sekte met haat tegenover de mensheid<br />

gaat. Tacitus probeert hier van twee walletjes<br />

te eten door <strong>Nero</strong> zwart te maken zonder de christenen<br />

vrij te spreken. In elk geval vinden beide auteurs de terechtstellingen<br />

terecht – en dat lijkt logisch. Bestraffing had in de antieke wereld<br />

een sterk demonstratieve en afschrikwekkende functie. Een misdadiger<br />

moest lijden voor het kwaad dat hij had veroorzaakt. Daarom was levende<br />

verbranding een erg ‘passende’ straf voor de christelijke pyromanen.<br />

Op deze korte vermeldingen van een bestraffing na, is onze informatie<br />

over de eerste zogezegde vervolging erg beperkt. Onder de christelijke<br />

auteurs vermeldt Tertullianus dat <strong>Nero</strong> de eerste was die het zwaard<br />

tegen de christenen keerde en Eusebius kadert de vervolgingen binnen<br />

de zondeval van de keizer. We leren ook dat Sint Paulus en Sint Pieter<br />

onder <strong>Nero</strong>’s heerschappij een martelaarsdood stierven te Rome. In de<br />

akten van de martelaren vinden we nog – onbetrouwbare – informatie<br />

over heiligen die in deze periode stierven. Dat begon al in ‘het tweede<br />

jaar van <strong>Nero</strong>’…<br />

Schuldig of niet?<br />

Ons bewijsmateriaal suggereert dat de aanpak van de christenen volledig<br />

of grotendeels beperkt waren tot de hoofdstad, en dat lijkt logisch. Het<br />

ging <strong>Nero</strong> immers in de eerste plaats om het bestraffen van de mensenhatende<br />

sekte van brandstichters, die ‘schuldig’ was aan de ramp. Hoewel<br />

het onwaarschijnlijk is dat <strong>Nero</strong> verantwoordelijk was voor de brand<br />

van zijn hoofdstad, en het vrijwel onmogelijk is dat hij naar zijn paleis<br />

trok om erover te zingen, besloot hij wel een ongetwijfeld onschuldige<br />

groep mensen als zondebok te gebruiken. Als zij schuldig waren, kon<br />

<strong>Nero</strong> de brand niet aangestoken hebben, of door foutief gedrag de toorn<br />

van de goden opgewekt hebben. Bij het plebs van Rome had hij uiteindelijk<br />

succes, want hij won zijn populariteit terug. De elite was niet tevreden.<br />

Zij hadden veel verloren in de brand, en zouden nu zien hoe een<br />

groot deel van de hoofdstad werd omgetoverd in een keizerlijk paleis. <br />

Historicus en archeoloog Sam Van<br />

Overmeire schreef al meerdere wetenschappelijke<br />

artikels over keizer<br />

<strong>Nero</strong>. In 2010 verbleef hij aan de<br />

Academia Belgica in Rome voor onderzoek<br />

rond het imago van <strong>Nero</strong>.<br />

Momenteel werkt hij als wetenschappelijk<br />

medewerker aan de Koninklijke<br />

Musea voor Kunst en Geschiedenis in<br />

Brussel. Zijn nieuwste publicatie ‘<strong>Nero</strong>.<br />

Drie gezichten van een populaire<br />

keizer’ is uitgegevenbij Davidsfonds.<br />

54 M emo Memo 55

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!