22.02.2013 Views

Bestand (1.7 MB) - VVOG

Bestand (1.7 MB) - VVOG

Bestand (1.7 MB) - VVOG

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Verantwoordelijke uitgever: V. Leclercq • Varenslaan 6, 1950 Kraainem GUN_14_5_N_2009<br />

GuNaïKeia Gunaikeia<br />

Vol 14 nr 5 - juni 2009<br />

Maandelijks - Verschijnt niet in januari, juli en augustus<br />

Afgiftekantoor: Charleroi X - P301162<br />

Vrouwelijke<br />

genitale verminking:<br />

diagnostiek<br />

en behandeling<br />

(2de deel)<br />

Jean-Jacques Amy,<br />

Fabienne Richard<br />

Officieel tijdschrift<br />

Vlaamse Vereniging voor Obstetrie en<br />

Gynaecologie<br />

<strong>VVOG</strong><br />

Koninklijke Belgische<br />

Vereniging voor<br />

Gynaecologie en<br />

Verloskunde<br />

V V O G<br />

K A T E R N<br />

<strong>VVOG</strong> Lentevergadering, Keerbergen, maart 2009<br />

Activiteitenverslag <strong>VVOG</strong> 2008<br />

Jan Bosteels, Mireille Merckx<br />

<strong>VVOG</strong> Lentevergadering, Keerbergen, maart 2009<br />

• Voormiddagsessie:<br />

prenatale diagnostiek<br />

Verslag van Annelies Lust<br />

• Namiddagsessie: Sectio Caesarea<br />

Verslag van Silke Schockaert<br />

ISSN 1373-6647


GuNaïKeia Gunaikeia<br />

10 nummers per jaar<br />

(speciale edities inbegrepen)<br />

Gunaïkeia is het officieel<br />

tijdschrift van de<br />

en is uitsluitend bestemd<br />

voor Gynaecologen en Obstetrici<br />

In samenwerking met de<br />

Hoofdredacteur<br />

Luc De Baene<br />

luc.debaene@telenet.be<br />

Adjunct-hoofdredacteurs<br />

Geert Page<br />

Philippe Vantrappen<br />

Redactieraad<br />

Frédéric Amant<br />

Ivo Brosens<br />

Luc De Catte<br />

Petra De Sutter<br />

Philippe De Sutter<br />

Herman Depypere<br />

Roland Devlieger<br />

Marc Dhont<br />

Gilbert Donders<br />

Walter Foulon<br />

Piet Hinoul<br />

Yves Jacquemyn<br />

Patrick Neven<br />

Willem Ombelet<br />

Hetty Sonnemans<br />

Dirk Timmerman<br />

Ingrid Witters<br />

Vlaamse Vereniging<br />

voor Obstetrie<br />

en Gynaecologie<br />

Koninklijke Belgische<br />

Vereniging voor<br />

Gynaecologie en<br />

Verloskunde<br />

De uitgever kan niet verantwoordelijk<br />

worden gesteld voor de inhoud van de<br />

artikels, die onder de verantwoordelijkheid<br />

van de auteurs vallen.<br />

Omwille van de snelle evolutie van de<br />

medische wetenschap, is het aan te<br />

bevelen de diagnostische richtlijnen en<br />

therapeutische aanbevelingen extern te<br />

verifiëren.<br />

GV150N_2009<br />

Trouw aan haar traditie startte de <strong>VVOG</strong> haar lentesessie met een statutaire ledenvergadering.<br />

Na een bondig jaarverslag volgde een overzicht van komende wetenschappelijke activiteiten en tevens de aankondiging van<br />

het nieuwe ‘<strong>VVOG</strong>-jaarcongres’, dat nu als jaarlijkse happening in het kader van 50 jaar <strong>VVOG</strong> wordt opgestart. Het financiële<br />

jaarverslag was hoopgevend. De koppeling van de <strong>VVOG</strong> aan de beroepsvereniging VBS is aan zijn zilveren jubileum toe en heeft<br />

de gynaecoloog al menig financieel voordeel bezorgd. De voorzitter schetste tevens het toekomstperspectief en benadrukte het<br />

veranderende imago van de gynaecoloog, bij wie het belang van de persoonlijke levenskwaliteit de normen van het specialisme<br />

doet verschuiven.<br />

Na deze introductie startte de ochtendsessie over perinatologie met Roland Devlieger als moderator. Paul Defoort volgde hem op<br />

in een namiddagzitting over het sectiobeleid in Vlaanderen.<br />

Het hoogtepunt van de dag was de state of the art-voordracht van Krystos Nicolaides over de perinatale diagnostiek van vandaag<br />

en morgen. In een retorische stijl die hem eigen is, gaf hij zijn visie over de benadering van de foetus bij anemie, thrombocytopenie,<br />

hypoxie, arythmie, chirurgie, lasergebruik,… Hij stelde levendig maar kritisch dat foetale celdetectie in het maternale bloed<br />

waardeloos is en dat de foetale DNA-dosering ter detectie van het Down-syndroom weliswaar een mooie droom, maar geen te<br />

volgen route is.<br />

Luc De Catte bracht de cijfers van de prenatale perifere en universitaire diagnosecentra in Vlaanderen. Hij schetste de evolutie van<br />

1998 tot 2004 en benadrukte zijn teleurstelling, daar de eerste trimester triple test voor aneuploïdie de invasieve procedures niet<br />

liet dalen. Het kostenplaatje werd er niet beter op. Centrale uniforme registratie en kansberekening zijn nodig ter reëvaluatie.<br />

Sindy Helsen gaf als psychologe haar mening over counseling bij prenatale testen. ‘De zuigende kracht’ van de prenatale screening en<br />

de grote complexiteit van de inherente beslissing, werd aangeklaagd. Het niet problematiseren en het vermijden van angstinductie<br />

zijn de doelstellingen. De illusie van het perfecte kind is fout. Uit statistische gegevens van de CRZ te Leuven scoort de gynaecoloog<br />

als counseler vrij goed, de huisarts en de vroedvrouw wijzen de patiënt beter op zijn recht om neen te zeggen. De samenwerking<br />

tussen elk van hen verhoogt de keuzevrijheid van de patiënt.<br />

In het satelietsymposium besprak Johan Verhaeghe de rationale om het pilvrije interval te verkorten door middel van een 24+4 laag<br />

gedoseerd anticonceptivum op basis van drospirenone. Hier blijkt dat dit progestageen met langere t1/2 een betere follikelsupressie<br />

geeft bij pilvergetelheid en minder escape ovulaties. Het PMS-syndroom vaart er ook wel bij.<br />

Marleen Temmerman evalueerde de sectio in bijzondere omstandigheden. Stuitbevalling leidt heden ten dage frequenter tot sectio,<br />

zodat de vaginale expertise van de gynaecoloog erop achteruitgaat. De vele studies wijzen op 1,6% neonatale morbiditeit bij<br />

sectio tegenover 5% bij vaginale partus. Spijtig genoeg bestaan er voor de perinatale sterftecijfers van de pasgeborenen geen<br />

retrospectieve gegevens over morbiditeit door bijvoorbeeld simultane GBS-infectie.<br />

Baptist Trimbos gaf een lezing over de heelkundige techniek bij sectio en stelde het incisietype in vraag. Complicaties worden<br />

bepaald door de openingstechniek, bij voorkeur met weefselschade a minima, door ‘doorlopend’ te hechten en ook door het type<br />

en de hoeveelheid hechtmateriaal: ‘grote happen met kleine stappen’.<br />

Ten slotte kwam met Hendrik Cammu en Guy Martens de sectio-ratio in Vlaanderen aan de beurt. Hun synthese van het verslag van<br />

het SPE wees erop dat de gegevens aan zoveel variabelen onderhevig zijn, dat hun interpretatie moeilijk is. De ratio blijkt met 120%<br />

te stijgen, namelijk van 9,1% in 1987 naar 19,2% in 2006. De WHO stelt 15% als streefdoel. In de Europese Unie springt België er<br />

niet echt bovenuit, wel in tegendeel. Hendrik Cammu vergeleek in een scherpe analyse de sectio-ratio doorheen de wereld. In de<br />

onderontwikkelde en zelfs in de iets meer ontwikkelde landen, krijgen de rijkeren bijna steeds een sectio-ratio die 10 keer hoger<br />

ligt dan bij het armere deel van de bevolking. Op zijn minst moet gesteld worden dat deze discordantie in Vlaanderen niet bestaat.<br />

Analyse van de cijfers toont eerder het tegendeel en de vraag (die Hendrik onbeantwoord liet) is: Waarom?<br />

Tot besluit, een zeer succesvolle vergadering op een mooie lentedag met een grote ledenopkomst en een mooi wetenschappelijk<br />

programma.<br />

Mireille Merckx<br />

Ondervoorzitter<br />

Mireille Mercks<br />

Editoriaal<br />

<strong>VVOG</strong>-Lentevergadering<br />

134 3<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009


GuNaïKeia Gunaikeia<br />

Oplage: 2.500 exemplaren<br />

Publicatiedirecteur<br />

Pierre-Emmanuel Dumortier<br />

pe.dumortier@rmnet.be<br />

Vaste medewerkers<br />

Jan Bosmans<br />

Erik Briers<br />

Chantal De Boevere<br />

Jean-Yves Hindlet<br />

Micheline Van Migro<br />

Alex Van Nieuwenhove<br />

Productie<br />

Nathalie Denys<br />

Coördinatie<br />

Stéphanie Hérion<br />

Publiciteit<br />

Laurence Girasa<br />

Medical Director<br />

Dominique-Jean Bouilliez<br />

Verantwoordelijke uitgever<br />

Dokter V Leclercq<br />

Jaarlijks abonnement<br />

�120<br />

Alle rechten voorbehouden,<br />

inclusief vertalingen,<br />

zelfs gedeeltelijk.<br />

Verschijnt eveneens in het frans.<br />

De uitgever kan niet verantwoordelijk<br />

worden gesteld voor de<br />

inhoud van de artikels, die onder de<br />

verantwoordelijkheid van de auteurs<br />

vallen.<br />

Omwille van de snelle evolutie van<br />

de medische wetenschap, is het<br />

aan te bevelen de diagnostische<br />

richtlijnen en therapeutische<br />

aanbevelingen extern te verifiëren.<br />

Copyright<br />

Varenslaan 6 - 1950 Kraainem<br />

02/785.07.20 - www.rmnet.be<br />

Inhoud<br />

EDItO<br />

<strong>VVOG</strong>-Lentevergadering<br />

Mireille Merckx (Ondervoorzitter) 134<br />

Vrouwelijke genitale verminking:<br />

diagnostiek en behandeling (2de deel)<br />

Jean-Jacques Amy (VUB), Fabienne Richard (vroedvrouw, Antwerpen) 136<br />

9th European Congress on Clinical and Economic Aspects of<br />

Osteoporosis and Osteoarthritis, Athene, 18-21 maart 2009<br />

De botten: soms te weinig, dan weer te veel…<br />

Dominique-Jean Bouilliez 141<br />

Foetale RhD-genotypering op plasma van de moeder<br />

en klinische toepassingen<br />

Jean-Marc Minon, Maria Retz, Jean-Pierre Schaaps, Jean-Marc Senterre (CHR de la Citadelle, Liège),<br />

Vincent Bours (CHU de Liège, ULg), Jean-Michel Foidart (CHR de la Citadelle, Université de Liège) 147<br />

V V O G<br />

K A T E R N<br />

<strong>VVOG</strong> Lentevergadering, Keerbergen, maart 2009<br />

Activiteitenverslag <strong>VVOG</strong> 2008<br />

Jan Bosteels, Mireille Merckx 153<br />

<strong>VVOG</strong> Lentevergadering, Keerbergen, maart 2009<br />

• Voormiddagsessie: prenatale diagnostiek<br />

Verslag van Annelies Lust (KULeuven) 157<br />

• Namiddagsessie: Sectio Caesarea<br />

Verslag van Silke Schockaert (GSO KULeuven) 160<br />

KORTE BERICHTEN 164<br />

fINANCIëN<br />

Veiligheid en geld: een kwestie van gezond verstand!<br />

Jo Viaene (Optima Financial Planners) 166<br />

UW MOOISTE BEELD IN GUNAïKEIA<br />

Echografie van een vaginaal uitgezakte arm bij een dwarsligging<br />

Jeroen Kaijser, Annie Pecceu, Jan Aerts (AZ Sint Jozef, Turnhout) 167<br />

AGENDA 168<br />

135<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

Lactobacillus acidophilus (10 8 ) - Estriol (0,03 mg)


G1200N_2009<br />

Jean-Jacques Amy Fabienne Richard<br />

Artsen en vooral dan gynaecologen en vroedvrouwen moeten<br />

ingelicht worden over de omstandigheden van vrouwelijke<br />

genitale verminking, de gevolgen ervan voor de gezondheid, de<br />

mogelijke behandelingen en de preventie van die plaag. In dit<br />

artikel vindt u een beknopt, maar zo volledig mogelijk overzicht<br />

van die verschillende aspecten.<br />

techniek van desinfibulatie<br />

Dit is een zeer eenvoudige ingreep. Men brengt een vinger of een<br />

gesloten Kocherklem in via de achterste opening van de vulva<br />

tot onder het litteken van de infibulatie. Dit laatste wordt dan<br />

over zijn hele lengte doorgesneden (Figuur 4) zonder de urethra<br />

en in voorkomend geval de clitoris te beschadigen. Zelfs bij ernstige<br />

vormen van infibulatie kan de clitoris immers nog aanwezig<br />

zijn. De wondranden van de grote schaamlippen worden met<br />

hemo statische hechtingen van resorbeerbare draad gehecht met<br />

figuur 4: Desinfibulatie (voorste incisie).<br />

Vrouwelijke genitale<br />

verminking: diagnostiek en<br />

behandeling (2de deel)<br />

Jean-Jacques Amy 1 , Fabienne Richard 2<br />

1. Professor emeritus aan de VUB, hoofdredacteur European Journal of Contraception and Reproductive<br />

Health Care<br />

2. Vroedvrouw, MSc, Afdeling Volksgezondheid, Instituut voor tropische Geneeskunde, Antwerpen<br />

Ke y w o r d s: c l i to r i d e c to m y – excision – infibulation – f e m a l e g e n i ta l mutilation<br />

136<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

aparte hechtingen (Figuren 5 en 6). Daarna wordt een klassieke<br />

postoperatieve zorg gegeven. Meerdere malen per dag dient een<br />

vulva toilet te worden verricht. Men dient ervoor te zorgen dat de<br />

stompen van de grote schaamlippen niet met elkaar vergroeien.<br />

Als er na de desinfibulatie nog bloederige zones zijn, kan er een<br />

vaselinegaas (‘tulle gras’) op worden gelegd. De patiënte moet<br />

weten dat de urinelozing, de maandstonden en de geslachtsgemeenschap<br />

anders zullen zijn na de desinfibulatie.<br />

Vrouwen die zich niet kunnen uitdrukken op het ogenblik van de<br />

interventie, moeten op langere termijn psychologische hulp krijgen.<br />

Ze moeten informatie krijgen over het associatieve en sociale<br />

netwerk dat ze kan helpen en advies geven, ook voor de andere<br />

problemen waar ze vaak mee te kampen krijgen (asielvraag,<br />

analfabetisme, isolatie…).<br />

Re-infibulatie<br />

De medische deontologie in België staat een re-infibulatie niet<br />

toe. In de landen van herkomst van die vrouwen wordt wel een<br />

re-infibulatie uitgevoerd na een bevalling of in andere omstandigheden.<br />

Artikel 409 van het strafwetboek over VGV verbiedt<br />

re-infibulatie niet uitdrukkelijk, maar leent zich toch voor interpretatie<br />

in die zin. We kunnen ook verwijzen naar artikel 400 van<br />

het strafwetboek, dat slagen en verwondingen bestraft, om te<br />

weigeren om een re-infibulatie uit te voeren.<br />

‘Reconstructieve’ chirurgie van de<br />

clitoris<br />

Een Franse uroloog heeft een techniek uitgewerkt om de clitorisstomp<br />

naar beneden te halen. Die techniek wordt momenteel<br />

toegepast in verschillende ziekenhuizen in frankrijk, Spanje en<br />

bepaalde landen in Afrika (Burkina faso, Egypte) bij vrouwen die<br />

een excisie hebben ondergaan (15, 22). De huid over het distale


uiteinde van de clitorisstomp wordt weggesneden. De clitoris<br />

wordt dan vrijgemaakt uit het omliggende littekenweefsel, en het<br />

ligamentum suspensorium van de clitoris wordt doorgesneden om<br />

de clitoris naar beneden te kunnen halen. Het sectievlak van de<br />

clitoris wordt gefixeerd op de plaats waar hij zich normaal bevindt<br />

aan het uiteinde van de initiële huidincisie. Met een steek door het<br />

periost en interpositie van de twee musculi bulbocavernosi boven<br />

het distale gedeelte van de clitorisstomp wordt verhinderd dat die<br />

laatste weer naar omhoog zou trekken. Het bovenste gedeelte van<br />

de huidincisie wordt dan in twee vlakken gehecht (22).<br />

Figuur 5: Hemostatische hechtingen na desinfibulatie.<br />

figuur 6: Dezelfde patiënte als in figuur 3 (zie 1ste deel). Uitzicht van<br />

de uitwendige geslachtsorganen onmiddellijk na een desinfibulatie<br />

uitgevoerd onder plaatselijke verdoving na premedicatie met<br />

midazolam en piritramide. De groeve die is ontstaan na het<br />

wegsnijden van de clitoris tijdens de VGV, is bijzonder goed te zien<br />

(© J.J. Amy).<br />

137<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

Er is maar één studie gepubliceerd van de resultaten van de Franse<br />

ervaring. De auteurs rapporteren dat ze in 87% van de gevallen<br />

een clitorismassief hebben gezien zes maanden na de interventie;<br />

75% van de patiënten zou gemeld hebben dat de seksuele functie<br />

van de clitoris verbeterd was. Die laatste werd geëvalueerd door<br />

ondervraging van de patiënte en niet door meting van het orgasme<br />

met de huidige technieken (MRI, thermische of vibratiesondes<br />

enz.). Zoals de auteurs onderstrepen, is het moeilijk de weerslag<br />

van VGV op de seksualiteit te ramen bij gebrek aan gegevens over<br />

wat normaal is ter zake. Daar komt bij dat de meeste vrouwen een<br />

excisie ondergaan op zeer jonge leeftijd voor ze geslachtsgemeenschap<br />

hebben gehad, zodat ze niet kunnen vergelijken met wat<br />

ze zouden hebben gevoeld met een intacte clitoris. Veel vrouwen<br />

vragen om geopereerd te worden om ‘de blessure te herstellen’,<br />

om ‘weer een volwaardig mens te worden’, om ‘hun identiteit als<br />

vrouw te herstellen’ (2). In het hoofd van die vrouwen die het<br />

slachtoffer zijn geweest van verminking, kan blijkbaar alleen een<br />

mes herstellen wat een mes heeft vernietigd. ‘Herstellen’ betekent<br />

voor hen opnieuw ‘het recht hebben om een vrouw te zijn’. Dat illustreert<br />

mooi de psychologische dimensie en de symboolwaarde<br />

van de operatie, ook als de functie van de clitoris niet herstelt<br />

(22). De vrouwen kunnen zich beter voelen na een operatie, maar<br />

het is moeilijk uit te maken in hoeverre dat te danken is aan de<br />

operatie zelf dan wel aan de andere aspecten van de behandeling<br />

die ze krijgen: consultaties bij een psycholoog en een seksuoloog,<br />

een luisterend oor, empathie. De behandeling van een vrouw die een<br />

excisie heeft ondergaan, mag immers niet worden teruggebracht<br />

tot een ‘reconstructie’ van de clitoris. Het is essentieel dat de vrouw<br />

haar verwachtingen kan uiten, dat ze wordt opgevangen door een<br />

multidisciplinair team en dat ze objectieve informatie krijgt over de<br />

resultaten die ze van de operatie mag verwachten. Een gesprek met<br />

de verschillende leden van de groep kan zeer verhelderend zijn. Sommige<br />

vrouwen verkiezen zich niet te laten opereren als er andere<br />

methoden zijn die hun probleem kunnen oplossen (gespreksgroepen,<br />

sessies met een seksuoloog…). Aan het Hôpital Trousseau in Parijs<br />

heeft slechts 30% van de vrouwen die aanvankelijk een reconstructie<br />

hadden gevraagd, zich daadwerkelijk laten opereren (23). Volgens een<br />

franse collega, die deze operatie uitvoert, verwachten die vrouwen<br />

dat ze na die operatie weer intact genitaliën hebben, wat onmogelijk<br />

is. In een aantal gevallen is er een lichte, vrij esthetische verhevenheid<br />

op de plaats waar de clitoris werd vrijgemaakt; in andere gevallen is<br />

het uitzicht ongeveer hetzelfde als voor de operatie (2). Door de heling<br />

en de spontane epithelialisatie tijdens de eerste weken wordt de<br />

nieuw gevormde glans clitoridis weer naar binnen getrokken. Daarom<br />

raadt de Franse groep aan om op het einde van de operatie een zeer<br />

duidelijke neoglans te laten die groter is dan de normale, om te voorkomen<br />

dat het resultaat later ontoereikend zou zijn (22).<br />

Preventie van VGV bij de dochters<br />

van de patiënte<br />

De preventie van VGV begint bij de zwangerschap van vrouwen<br />

afkomstig uit landen waar die praktijk wordt toegepast. In een


niet-onaanzienlijk aantal gevallen wordt de verminking immers<br />

uitgevoerd tijdens de eerste kinderjaren. Verloskundigen en<br />

vroedvrouwen staan dan ook in de frontlijn als het op preventie<br />

aankomt. Tijdens de prenatale visites zullen ze de vrouw helpen<br />

om het verband te leggen tussen eventuele complicaties die zich<br />

hebben voorgedaan voor of tijdens de zwangerschap, en de verminking<br />

die ze heeft ondergaan (last om te wateren, herhaalde<br />

urinaire infecties…). Stilaan wordt de toekomst van het meisje dat<br />

nog moet worden geboren, en van haar oudere zusjes, aangesneden.<br />

Men moet zeggen dat een excisie pijn doet en gevaarlijk is<br />

voor het kind, dat de godsdienst dat niet vereist en dat een excisie<br />

verboden is door de Belgische wet. Na die gesprekken moet men<br />

trachten van de ouders een formele belofte te krijgen dat ze zich<br />

zullen verzetten tegen verminking van hun dochter.<br />

Dit is geen gemakkelijk onderwerp, noch voor de vrouw zelf, die<br />

niet de gewoonte heeft om over intieme zaken te spreken met<br />

een vreemde, noch voor de gezondheidswerker, die niet altijd<br />

goed voorbereid is op die taak. Hij moet woorden kiezen die geen<br />

aanstoot geven. Men moet dus spreken van excisie, besnijdenis of<br />

infibulatie eerder dan van verminking. De vrouw zal zeggen dat ze<br />

gesloten of genaaid is.<br />

Repressie, een onvermijdelijke stap<br />

bij de preventie<br />

Artikel 409 van de wet van 28 november 2000 over de bescherming<br />

van minderjarigen, die in voege is getreden op 1 april 2001,<br />

voorziet een gevangenisstraf en opsluiting voor iedereen die zich<br />

schuldig maakt of medeplichtig is aan een VGV. De straf is zwaarder<br />

als de verminking wordt uitgevoerd bij een minderjarige. Het<br />

principe van ‘uitgebreide territoriale bevoegdheid’ (dat al van toepassing<br />

is bij repressie van het ‘sekstoerisme’) slaat ook op VGV<br />

als het slachtoffer minderjarig is: de inbreuk die in het buitenland<br />

wordt begaan, kan in België worden vervolgd als de persoon die<br />

de inbreuk heeft begaan, in ons land is. Artikel 458bis van het<br />

strafwetboek stelt dat het beroepsgeheim kan worden opgeheven<br />

als het gaat om een minderjarige. In een dergelijk geval mag<br />

de procureur des konings worden ingelicht over een vastgestelde<br />

VGV of als er een ernstig risico dreigt dat er een VGV zou worden<br />

uitgevoerd. Als het risico op verminking bewezen is, kan de rechter<br />

in kort geding de hoede over het meisje toevertrouwen aan een<br />

ander familielid en het meisje verbieden het land te verlaten. Dat<br />

is een extreme maatregel, die zware gevolgen heeft: de ouders<br />

hebben het immers niet slecht voor met hun dochter en beide<br />

partijen zullen de scheiding ongewettigd vinden (24).<br />

Dankzij de mediabelangstelling voor de vervolgingen die in tal van<br />

onthaallanden werden ingesteld tegen de ouders en de ‘exciseuse’<br />

is de frequentie van VGV in die landen sterk verminderd. Frankrijk<br />

kent sinds meer dan 30 jaar een uiterst strenge rechtspraak. De<br />

vrouwen die de excisie verrichten en de ouders van de slachtoffertjes<br />

verschijnen voor het assisenhof en worden veroordeeld<br />

138<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

tot strenge celstraffen. Sporadisch gewaagt de pers nog van een<br />

verminking in een westers onthaalland. In januari 2009 werd een<br />

meisje van zeven jaar dat in Frankrijk verbleef, het slachtoffer van<br />

een ernstige bloeding na een poging tot excisie door haar eigen<br />

ouders (van Guinese oorsprong). Tot nog toe werd er nog niemand<br />

strafrechterlijk vervolgd in België; we weten echter niet of er ooit<br />

een klacht werd ingediend.<br />

Tot wie kan men zich wenden<br />

Als u verneemt dat een meisje riskeert te worden verminkt, moet<br />

u onverwijld contact opnemen met een vereniging die strijdt<br />

tegen VGV. De Groupement pour l’Abolition des Mutilations<br />

Sexuelles (GAMS)-België (www.gams.be), die werd opgericht in<br />

1996, bestaat hoofdzakelijk uit vrijwilligers. De GAMS geeft individuele<br />

informatie, informatie voor het grote publiek en informatie<br />

en opleiding voor gezondheidswerkers. De GAMS probeert<br />

ook de Afrikaanse gemeenschappen in België ervan te overtuigen<br />

om definitief af te zien van die praktijken. Ze helpt geëxciseerde<br />

vrouwen die in België leven om juridische, medische en psychosociale<br />

hulp te krijgen. Ze zal ook proberen meisjes die in België leven,<br />

te beschermen als ze een risico lopen op excisie bij terugkeer<br />

naar hun land. Ze geeft Afrikaanse vrouwen les over hun lichaam<br />

en over de schadelijke effecten van VGV. Die lessen helpen hun<br />

sociale insertie te bevorderen.<br />

GAMS-België investeert in preventie en informatie en probeert de<br />

mentaliteit te veranderen bij bepaalde groepen van immigranten.<br />

Om niet het vertrouwen te verliezen dat ze van die immigranten<br />

krijgt, zal de GAMS feiten die haar ter ore komen, niet aan de<br />

kaak stellen. Dat is de taak van een andere, recentelijk opgerichte<br />

organisatie.<br />

Op 26 januari werd de vzw INtACt (www.intact-associations.org)<br />

boven de doopvont gehouden. Die vzw gaat juridisch de strijd aan<br />

tegen VGV, rekening houdende met de specificiteit van de problematiek<br />

en de culturele lading ervan voor diegenen die de verminking<br />

uitvoeren. De vereniging wil iedereen (slachtoffer, naast<br />

familielid, leerkracht, arts…) helpen die op de hoogte is van een al<br />

uitgevoerde VGV of een dreigende VGV. Om de ouders op andere<br />

gedachten te brengen, zal de vereniging ze eraan herinneren dat<br />

een dergelijke verminking bij wet verboden is. Ze zal de jeugdrechter<br />

vragen om een bedreigd meisje elders onder te brengen. Als de<br />

excisie riskeert te worden uitgevoerd tijdens een vakantie in het<br />

land van herkomst zal ze een zaak in kortgeding aanspannen om<br />

het meisje te verbieden het land te verlaten.<br />

Vaststelling van de letsels, opstellen<br />

van een certificaat, bijhouden van<br />

het dossier<br />

Artsen en andere gezondheidswerkers hebben nog onvoldoende<br />

ervaring met VGV. Gezien het stijgende aantal migranten uit


Plaats, datum ...........................................................................<br />

Medisch attest<br />

Aan de rechthebbende,<br />

Ik, ondergetekende, ......................................., arts, verklaar te hebben onderzocht<br />

mevr./mej. ............................................, geboren op ......................<br />

in ........................, van .................. origine en van ..............nationaliteit.<br />

Nr. SP (asielzoeker) of identiteitskaart ......................................................<br />

(indien een kind, de gegevens van de ouders invullen)<br />

Deze laatste heeft de volgende genitale verminking ondergaan (definitie van de WGO van 2007):<br />

Types (het type aankruisen) Weggesneden zones in het rood Aspect na helin<br />

Type 1<br />

‘Clitoridectomie’:<br />

gedeeltelijke of gedeeltelijke<br />

ablatie van het clitoriskapje<br />

en/of de clitoris<br />

Type 2<br />

‘Excisie’: gedeeltelijke of<br />

volledige ablatie van de clitoris<br />

en de kleine schaamlippen met<br />

of zonder excisie van de grote<br />

schaamlippen<br />

Type 3<br />

‘Infibulatie’: vernauwing van<br />

de opening van de vagina door<br />

ablatie en tegen elkaar brengen<br />

van de kleine en/of de grote<br />

schaamlippen met of zonder<br />

excisie van de clitoris<br />

Type 4 andere vormen (incisie, cauterisatie)<br />

Preciseer:<br />

Gevolgen:<br />

❏ Chronische pijn<br />

❏ Keloïdlittekens<br />

❏ Dermoïdcysten<br />

❏ Urinaire of fecale problemen (dysurie, urinaire of fecale<br />

incontinentie…)<br />

❏ Genitale of urinaire infecties<br />

❏ Dysmenorroe, stoornissen van de seksualiteit, verminderd libido<br />

❏ Steriliteit<br />

❏ Problemen tijdens de zwangerschap of de bevalling<br />

❏ Psychologische stoornissen: angst/depressie/<br />

gedragsstoornissen<br />

❏ Andere (preciseer)<br />

Commentaar<br />

Medisch attest ‘genitale verminking bij vrouwen’. © GAMS België Editie 2009. Tekeningen Dimi Dumo (www.dimidumo.be) naar schetsen van F. Richard (19).<br />

9<br />

Gegevens van de arts (stempel)<br />

Voorgestelde behandeling<br />

❏ Regelmatige medische follow-up en geschikte behandeling(en)<br />

❏ Chirurgische behandeling (marsupialisatie cyste,<br />

desinfibulatie…)<br />

❏ Reconstructie van de clitoris<br />

❏ Consult bij een psycholoog<br />

❏ Consult bij een seksuoloog<br />

❏ Andere (preciseer)<br />

Handtekening


landen waar die praktijken plaatsvinden, moet dat onderwerp<br />

echter worden behandeld tijdens de opleiding van huisartsen, kinderartsen,<br />

gynaecologen-obstetrici en vroedvrouwen in België.<br />

Artsen worden almaar vaker opgeroepen om de restletsels van<br />

een VGV of omgekeerd de integriteit van de vulva vast te stellen.<br />

Wij stellen voor om het hierbijgevoegde getuigschrift te gebruiken.<br />

Dat kan dan worden overhandigd aan de bevoegde administratieve<br />

instanties. Het document werd opgesteld door een groep<br />

vroedvrouwen en artsen die samenwerken met GAMS-België. Een<br />

gedetailleerde beschrijving van de vastgestelde letsels, bij voorkeur<br />

met een foto of een tekening en een omstandig verslag worden<br />

bij het medisch dossier gevoegd. Dat is van het grootste belang<br />

voor de follow-up van iemand die het risico loopt (opnieuw) een<br />

verminking te ondergaan.<br />

Tekeningen Dimi Dumo (www.dimidumo.be) naar schetsen van F. Richard (19).<br />

140<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

Referenties<br />

1. UNICEF. Female genital mutilation/cutting, a statistical exploration. New York: UNICEF 2005.<br />

2. Bellas Cabane C. La coupure – L’excision ou les identités douloureuses. Paris: La Dispute 2008, pp. 53,<br />

181, 191, 194.<br />

3. Amy JJ. Contexte socioculturel et religieux des mutilations génitales féminines. Bruxelles: Centre<br />

d’Action Laïque, Outils de Réflexion 2002;17:18-20.<br />

4. Leye E, Deblonde J. Belgian legislation regarding FGM and the implementation of the law in Belgium.<br />

International Centre for Reproductive Health (ICRH), publication No. 9. Lokeren: De Consulterij 2004.<br />

5. ONE. Registre des naissances Région Wallonie-Bruxelles 2007.<br />

6. Leye E, Ysebaert I, Deblonde J, Claeys P, Vermeulen G, Jacquemyn Y, Temmerman M. Female genital<br />

mutilation: knowledge, attitudes and practices of Flemish gynaecologists. Eur J Contracept Reprod<br />

Health Care 2008;13:182-90.<br />

7. GGOLFB. La gynécologie-obstétrique face aux défis de la multiculturalité. GGOLFB: Communiqué de<br />

presse 15-11-2008 (cfr. Le Soir du 15 novembre 2008: Pas d’interdit sur le certificat de virginité).<br />

8. Mager f, Noriega tontor C. Les mutilations génitales féminines, mieux les comprendre pour mieux<br />

les prendre en charge. Mémoire de fin d’études pour l’obtention du diplôme de sage-femme. Liège:<br />

Institut St-Julienne 2003.<br />

9. Henrion R. Mutilations génitales féminines, mariages forcés et grossesses précoces. Bull Acad Natle<br />

Méd 2003;187/6:1-9.<br />

10. WHO. Female genital mutilation: an overview. Geneva: World Health Organization 1998.<br />

11. WHO. A systematic review of the health complications of female genital mutilation including sequelae<br />

in childbirth. Geneva: World Health Organization 2000.<br />

12. Okonofua FE, Larsen U, Oronsaye F, Snow RC, Slanger TE. The association between female genital<br />

cutting and correlates of sexual and gynaecological morbidity in Edo State, Nigeria. BJOG<br />

2002;109:1089-96.<br />

13. Alsibiani SA, Rouzi AA. Sexual function in women with female genital mutilation. Fertil Steril 2008; ter<br />

perse. (doi:10.1016/j.fertnstert.2008.10.035).<br />

14. Catania L, Abdulcadir O, Puppo V, Verde JB, Abdulcadir J, Abdulcadir D. Pleasure and orgasm in women<br />

with Female Genital Mutilation/Cutting (FGM/C). J Sex Med 2007;4:1666-78.<br />

15. Thabet S, Thabet A. Defective sexuality and female circumcision: the cause and the possible<br />

management. J Obstet Gynaecol Res 2003;29:12-9.<br />

16. Behrendt A, Moritz S. Posttraumatic stress disorder and memory problems after Female Genital<br />

Mutilation. Am J Psychiatry 2005;162:1000-2.<br />

17. WHO study group on female genital mutilation and obstetric outcome, Banks E, Meirik O, farley t,<br />

Akande O, Bathija H, Ali M. Female genital mutilation and obstetric outcome: WHO collaborative<br />

prospective study in six African countries. Lancet 2006;367:1835-41.<br />

18. Denholm N. Female genital mutilation teaching component. New Zealand FGM Education Programme<br />

1998.<br />

19. Richard F, Daniel D, Ostyn B, Colpaert E, Amy JJ. Vrouwelijke genitale verminking (vrouwenbesnijdenis)<br />

- Handleiding voor bij de bevalling/Mutilations génitales féminines: Conduite à tenir à l’accouchement.<br />

Technisch advies voor gezondheidspersoneel in België / Guide technique pour les professionnels de<br />

santé. Brussel: Ministerie van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, 2000, 14 p.<br />

20. Danish National Board of Health. Prevention of female circumcision. Albertslund: Sundhedsstyrelsens<br />

2000.<br />

21. Rouzi AA, Aljhadali EA, Amarin ZO, Abduljabbar HS. The use of intrapartum defibulation in women<br />

with female genital mutilation. Br J Obstet Gynaecol 2001;108:949-51.<br />

22. Foldes P, Louis-Sylvestre C. Résultats de la réparation chirurgicale du clitoris après mutilation sexuelle:<br />

453 cas. Gynécol Obstét Fertil 2006;34:1137-41.<br />

23. Conseil de l’Ordre National des Sages-Femmes. Réparation de l’excision: la sage-femme au coeur du<br />

dispositif. Contact sages-femmes 2008;16:20.<br />

24. Jaspis P. Les mutilations génitales féminines – Aspects juridiques. Lezing gehouden in het kader van<br />

een vorming door de Federale Politie georganiseerd, Brussel, 12 september 2005.


G1206N_2009<br />

Van alle reumatische aandoeningen komt artrose het meest<br />

voor. Artrose is een vorm van slijtage aan het kraakbeen van de<br />

gewrichten en vertaalt zich voor de patiënten klinisch in pijn<br />

met soms ernstige functionele beperkingen. Beperkingen die<br />

ook osteoporose creëert, een aandoening waarvan de frequentie<br />

onmiskenbaar exponentieel toeneemt met de leeftijd. Maar<br />

de organisatoren van het ECCEO-congres onder leiding van<br />

Jean-Yves Reginster (ULg) en John Kanis (WHO Collaborating<br />

Centre for Metabolic Bone Diseases, Sheffield) hadden vooral<br />

aandacht voor de socio-economische aspecten van deze twee<br />

aandoeningen. Een overzicht van de voltallige zittingen.<br />

9th european co n g r e s s o n clinical a n d ec o n o m i c aspects o f<br />

os t e o p o r o s i s a n d osteoarthritis, at h e n e, 18-21 maart 2009<br />

De botten: soms te weinig,<br />

dan weer te veel…<br />

Dominique-Jean Bouilliez<br />

Ke y w o r d s: o s t e o p o r o s i s – compliance – p h a r m a c o e c o n o m i c s – b i s p h o s p h o n at e –<br />

frax – teriparatide – strontium ranelate – d e n o s u m a b – raloxifene – vitamin d<br />

141<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

Osteoporose en therapietrouw:<br />

de kwadratuur van de cirkel (1)?<br />

Therapietrouw is een dagelijks probleem bij patiënten met osteoporose,<br />

net zoals bij veel chronische aandoeningen. “Toch kan het<br />

gebrek aan therapietrouw niet rechtstreeks worden toegeschreven<br />

aan vergeetachtigheid, aldus Stuart Silverman (Los Angeles), veel<br />

vaker is het een gevolg van het gebrek aan kennis van onze patiënten<br />

over hun ziekte, meer in het bijzonder omdat osteoporose<br />

meestal asymptomatisch verloopt. Daarom zijn patiënten die hun<br />

behandeling spontaan en vrijwillig stopzetten, legio.” En vooral bij<br />

“Dit 9de congres gewijd aan de klinische<br />

en economische aspecten van artrose had<br />

meer dan 4.200 deelnemers, van wie 80%<br />

uit Europa, en we hebben hiermee de doelen<br />

die we ons bij de start hadden gesteld,<br />

zeker bereikt. Met dit congres wilden we<br />

artsen de kans geven om hun kennis over<br />

de aandoening aan te scherpen. Maar om<br />

die kennis in de praktijk te brengen, moet ze<br />

worden gekaderd in de economische realiteit;<br />

en precies daarover ging het in veel van<br />

onze presentaties. We bevinden ons op een scharnierpunt: 2009 is een<br />

uitgelezen jaar om osteoporose te herdefiniëren. We zeggen dit omdat<br />

we vaststellen dat de huidige situatie, waarin volgens de aanbevelingen<br />

alleen die patiënten moeten worden behandeld met een minerale<br />

botdensiteit ≤ -2,5SD, erg zwart-wit is. Dat gaf aanleiding tot een zeer<br />

(te) hoge incidentie van fracturen, meer in het bijzonder bij personen die<br />

lijden aan osteoporose en bijkomende klinische risicofactoren vertonen<br />

(familiale voorgeschiedenis van fracturen, roken,…). De ontwikkeling<br />

van het FRAX-model lag dan ook voor de hand.<br />

Ik stel overigens tot mijn plezier vast dat de Belgische delegatie zeer<br />

aanwezig was, zowel in aantal (ze waren met meer dan 150) als qua<br />

aanwezigheid van de voornaamste universiteiten tijdens de voltallige<br />

zittingen of de presentatie van grote klinische studies, waarvan<br />

sommige wereldwijde premières zijn.”<br />

Jean-Yves Reginster


ejaarden komen daar nog twee specifieke problemen bij: het gebruik<br />

van verschillende geneesmiddelen (polymedicatie) – met de<br />

hele resem bijwerkingen die daarbij horen – en cognitieve beperkingen.<br />

In die omstandigheden is het logisch dat de industrie alles<br />

in het werk stelt om de therapietrouw te verbeteren: interactieve<br />

programma’s, websites, brochures die worden verspreid via artsen<br />

en apothekers… “Deze maatregelen hebben weliswaar een impact,<br />

maar die blijft beperkt – hoewel toch reëel, vervolgt Silverman,<br />

net als de impact van elektronische of andere berichten die artsen<br />

versturen om hun patiënten aan de behandeling te herinneren…”<br />

Silverman bekeek verschillende studies over middelen om de compliance<br />

te verbeteren en onthoudt dat er met slechts één methode<br />

goede resultaten worden geboekt: automonitoring na educatie<br />

van de patiënten over de details van hun aandoening. Deze educatie<br />

moet overigens continu zijn, niet gericht zijn op één enkele<br />

consultatie en het grootste deel van de tijd de arts-patiëntrelatie<br />

vertegenwoordigen. In deze context is het interessant om op te<br />

merken dat de consistente controle van de botresorptiemarkers<br />

de compliance minstens net zo sterk beïnvloedt als de continue<br />

aanwezigheid van een verpleegkundige (2) en dat ongeacht het<br />

gebruikte product. Hoe dan ook, concludeert Silverman, bieden<br />

veel interventies de beste garantie voor therapietrouw, zowel bij<br />

het begin van de behandeling als bij latere consultaties.<br />

Non-compliance: de gevolgen zijn<br />

ook economisch (3)<br />

Gebrek aan therapietrouw en staken van de behandeling – veel<br />

voorkomend gedrag bij langdurig behandelde patiënten – hebben<br />

grote klinische en economische gevolgen. Toch als we de onderzoeksresultaten<br />

van een Belgisch team onder leiding van Marc<br />

Hilligsmann (ULg) moeten geloven. Ze gebruikten een microsimulatiemodel<br />

van Markov om de impact van het niveau van trouw<br />

aan een behandeling met bisfosfonaten op de gezondheidstoestand<br />

van de patiënten te onderzoeken (evaluatiecriteria waren<br />

het aantal vermeden fracturen en QALY, Quality Adjusted Life Year<br />

of één jaar in goede gezondheid), alsook de kosten-effectiviteits-<br />

142<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

verhouding van deze behandeling ten opzichte van therapeutische<br />

onthouding. Om de voortzetting van de behandeling (persis tence)<br />

te evalueren, werden verschillende scenario's opgesteld. Er werden<br />

enkele persistence-modellen opgemaakt: optimaal of ‘realistisch’,<br />

met verschillende percentages drop-outs in de loop van de tijd.<br />

De compliance werd gekwantificeerd met behulp van de Medical<br />

Possession Ratio (MPR) en bedroeg 0 tot 100%. Literatuurgegevens<br />

werden gebruikt om de correlatie te bepalen tussen de<br />

compliance en de daling van het aantal fracturen. De analyses<br />

werden uitgevoerd bij vrouwen ouder dan 65 met een T-score van<br />

<strong>MB</strong>D ≤ -2,5SD zonder eerdere fracturen.<br />

De winst uitgedrukt in QALY en het aantal vermeden fracturen<br />

dankzij de behandeling stegen significant naarmate de compliance<br />

groter was en de behandeling werd voortgezet (persistence).<br />

Aan de hand van een simulatie van een perfecte compliance,<br />

gedefinieerd als de inname van 100% van de geneesmiddelen<br />

voorgeschreven op één jaar en een ‘realistische’ persistence,<br />

vertegenwoordigden de winst op het vlak van QALY en aantal<br />

vermeden fracturen 48 en 42% van de cijfers berekend met een<br />

model van volledige compliance (optimale persistence). Voor een<br />

compliance (MPR) van 80% lagen de bijhorende cijfers nog lager:<br />

respectievelijk 27 en 23%.<br />

In het kader van een ‘realistische’ persistence steeg de kost van de<br />

behandeling met bisfosfonaten op het vlak van QALY progressief<br />

naarmate de compliance afnam: respectievelijk €19.068, €32.278<br />

en €81.690 voor een geneesmiddeleninname (MPR) van 100%,<br />

80% en 50% van de voorgeschreven geneesmiddelen.<br />

In het scenario van een optimale persistence, zonder één enkele<br />

stopzetting van de behandeling, stegen de kosten eveneens naarmate<br />

de compliance afnam, al lagen de cijfers iets lager: €16.997,<br />

€24.401 en €68.836 met een MPR van 100%, 80% of 50%.<br />

Deze studie bewijst dat gebrek aan trouw aan behandelingen tegen<br />

osteoporose niet alleen aanleiding geeft tot een achteruitgang<br />

van de gezondheidstoestand maar ook tot een significante<br />

stijging van de kosten-effectiviteitsverhouding van deze geneesmiddelen.<br />

Interventies om de therapietrouw van de patiënten te<br />

verbeteren, zijn dus essentieel.


Behandeling van osteoporose op<br />

lange termijn met bisfosfonaat: veel<br />

aspecten die pleiten vóór (4), en<br />

enkele tegen ‘voor de vorm’… (5)<br />

Om een debat op gang te brengen, is een controverse nodig.<br />

En die is maar magertjes als men de langdurige behandeling van<br />

osteoporose met bisfosfonaten als uitgangspunt neemt.<br />

Dat paradigma, dat briljant werd verdedigd door John Bilezikian<br />

(Columbia University, New York) vindt zijn oorsprong in de onvergelijkbare<br />

resultaten op het vlak van werkzaamheid, die men<br />

vaststelt – en dat op alle onderzochte botzones – onder alendronaat,<br />

risedronaat en zoledronaat, alsook onder ibandronaat (maar<br />

in mindere mate omdat sommige analyses werden uitgevoerd op<br />

subgroepen). Voor die laatste twee beschikt men over gegevens<br />

van zelden meer dan 5 jaar follow-up. Daarom is het interessant<br />

om zich te buigen over de eerste twee bisfosfonaten, waarvoor<br />

we wel beschikken over gegevens die de werkzaamheid ervan<br />

op lange termijn bevestigen: 10 jaar voor alendronaat en 7 jaar<br />

voor risedronaat; de beste resultaten betroffen patiënten met een<br />

minerale botdensiteit bij baseline van ≤ -2,5SD.<br />

Maar wie langdurige behandeling zegt, zegt ook veiligheid. Op dat<br />

vlak is, van de potentiële risico's, alleen van dyspepsie en oesofagiale<br />

ulceratie (die worden bevorderd wanneer het geneesmiddel<br />

liggend werd ingenomen) aangetoond dat ze frequent voorkomen.<br />

Het risico op voorkamerfibrillatie kwam slechts in één studie<br />

aan bod, met zoledronzuur; resultaten over andere moleculen<br />

van deze geneesmiddelencategorie werden niet gerapporteerd.<br />

De FDA heeft dan ook besloten om met deze bijwerking geen<br />

rekening te houden.<br />

Op het vlak van het risico gerelateerd aan een excessieve botturnover<br />

is er veel te doen geweest rond osteonecrose van de kaak,<br />

een risico dat met dezelfde frequentie wordt teruggevonden in<br />

143<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

de algemene bevolking bij patiënten die worden behandeld voor<br />

osteoporose. Dat is echter niet het geval in de oncologie, waar<br />

de gebruikte doses (heel) duidelijk hoger liggen. Men moet benadrukken<br />

dat deze osteonecrosen alleen worden gerapporteerd<br />

in bijzondere omstandigheden, met name wanneer er sprake is<br />

van een slechte tandhygiëne en/of een tandheelkundige ingreep.<br />

Subtrochantere fracturen, waarvan het bestaan nog niet zo lang<br />

bekend is, zijn zeer zeldzaam en houden waarschijnlijk verband<br />

met voorlopig nog onbekende factoren.<br />

Samenvattend kunnen we, zoals John Bizelikian, zeggen dat het<br />

aantal patiënten dat moet worden behandeld (Number Needed to<br />

Treat) om een bijwerking met een langdurig gebruikt bisfosfonaat<br />

te voorkomen, zeer klein is. Het aantal patiënten dat aan de behandeling<br />

moet worden blootgesteld om een bijwerking te kunnen<br />

vaststellen (Number Needed to Harm) ligt dan weer extreem hoog.<br />

De baten-risicoverhouding helt dus duidelijk over in het voordeel<br />

van deze geneesmiddelen, waarvan het belang op lange termijn is<br />

bewezen voor alendronaat en risedronaat. Nu is het uitkijken naar<br />

de gegevens over onderzoek met andere bisfosfonaten.<br />

Bij wijze van weerwerk tegen deze vaststellingen antwoordde<br />

Socrates Papapoulos (Universiteit Leiden) zuinigjes dat Amerikaanse<br />

oncologen zich grote zorgen maken over het risico op<br />

osteonecrose van de kaak, vooral wanneer de bisfosfonaten IV<br />

worden toegediend – het risico is hoger naarmate de cumulatieve<br />

dosis groter is. In zijn conclusies over de meer algemene aspecten<br />

baseert Papapoulos zich voornamelijk op FLEX; hij bevestigt dat<br />

alendronaat geen voordelen bleek te hebben als het werd toegediend<br />

gedurende 10 jaar ten opzichte van een kortere periode<br />

(5 jaar), behalve voor klinische wervelfracturen en wanneer de<br />

<strong>MB</strong>D ≤ -2,5SD bedraagt. “Maar die voortgezette studies werden<br />

niet uitgevoerd om de werkzaamheid tegen fracturen te onderzoeken,<br />

maar om de veiligheid te evalueren. En het veiligheidsprofiel is<br />

zeer geruststellend”, concludeert hij.


FRAX of <strong>MB</strong>D, of beide en in welke<br />

verhouding?<br />

We zullen het hier niet meer hebben over FRAX, waar we al<br />

uitvoerig op zijn ingegaan in ons tijdschrift; al dient te worden<br />

opgemerkt dat aan FRAX al talloze presentaties zijn gewijd.<br />

Om het belang ervan in Groot-Brittannië, waar de toegang tot<br />

DXA beperkt is, beter te kunnen inschatten, analyseerde Eugene<br />

McCloskey (WHO Collaborating Centre for Metabolic Bone,<br />

Sheffield) (6) de gegevens van prospectieve cohorten, waarin de<br />

minerale densiteit van de botten en de risicofactoren voor osteoporose<br />

werden geregistreerd om met behulp van het FRAX-model<br />

het risico op een heupfractuur en de mortaliteit bij vrouwen ouder<br />

dan 65 en dit op 10 jaar, te bepalen. Vervolgens voerde hij een simulatie<br />

uit op groepen van 1.000 vrouwen voor wie een meting van<br />

de <strong>MB</strong>D zou zijn uitgevoerd, en wel volgens drie scenario’s: bij alle<br />

vrouwen, bij geen enkele vrouw of in tussenverhoudingen om te<br />

bepalen vanaf welk moment een behandeling kosteneffectief werd.<br />

In de praktijk: als men het aantal onderzoeken naar <strong>MB</strong>D verhoogt<br />

van 0 naar 100% na indeling van het risico volgens FRAX stijgt<br />

het aantal vrouwen dat een hoog risico loopt. Maar de NNT om<br />

een heupfractuur te voorkomen, daalt. De evolutie van het NNT is<br />

niet lineair en gaat van 54 in geval van exclusief gebruik van de<br />

klinische risicofactoren tot 33 als dit systematisch wordt gecombineerd<br />

met een meting van de <strong>MB</strong>D. De meting van de <strong>MB</strong>D zonder<br />

dat rekening wordt gehouden met de klinische risicofactoren<br />

doet het NNt stijgen tot 47.<br />

Met andere woorden, het team van McCloskey kwam tot de conclusie<br />

dat het zinvol was – wanneer mogelijk – om de epidemiologische<br />

hulpmiddelen van FRAX (de risicofactoren) en de meting<br />

van de <strong>MB</strong>D te combineren om de populatie met een groot risico<br />

op fracturen van de heup op 10 jaar te identificeren en zo het<br />

NNT te verlagen. Als de toegang tot DXA beperkt is, moet deze<br />

techniek worden voorbehouden voor vrouwen van wie het risico<br />

berekend met FRAX de drempelwaarden voor verhoogd risico zo<br />

dicht mogelijk benadert.<br />

144<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

In de lijn van het voorgaande bracht Juliet Compston aanvullende<br />

gegevens aan van de studie die is verschenen in Osteoporosis International<br />

(2008;19(10):1395-408) en waarin men op basis van<br />

FRAX trachtte te bepalen vanaf welke kans op fractuur een meting<br />

van de <strong>MB</strong>D of een therapeutische interventie aangewezen<br />

was. De kosten-effectiviteitsanalyses werden uitgevoerd voor<br />

vrouwen met een eerdere osteoporotische fractuur en de drempel<br />

voor een meting van de <strong>MB</strong>D kwam overeen met de aanbevelingen<br />

voor goede praktijken in het Verenigd Koninkrijk, waar proefpersonen<br />

worden beschouwd als ‘in aanmerking komend voor een<br />

BDM’ bij ten minste één klinische risicofactor (7).<br />

Op basis van de studieresultaten konden de auteurs een therapeutische<br />

interventie aanbevelen bij vrouwen van 50 jaar van wie<br />

de kans op een ernstige osteoporotische fractuur over 10 jaar ten<br />

minste gelijk is aan 7,5%. Die waarde stijgt geleidelijk met de leeftijd,<br />

tot 30% op een leeftijd van 80 jaar. De drempelwaarden vanaf<br />

welke een meting van de <strong>MB</strong>D wordt aanbevolen, stijgen eveneens<br />

met de leeftijd (van 6% op 50 jaar tot 18% op 80 jaar).<br />

Op basis van deze drempelwaarden en in het kader van een strategie<br />

voor de screening van personen met een hoog risico op fracturen,<br />

zou 6 tot 20% van de vrouwen in aanmerking komen voor<br />

een meting van de <strong>MB</strong>D in functie van de leeftijd, en 23 tot 46%<br />

van de vrouwen zou in aanmerking komen voor een behandeling.<br />

Kort overzicht van enkele grote<br />

studies die werden voorgesteld<br />

tijdens mondelinge zittingen<br />

- Steven Boonen (KULeuven) combineerde de gegevens van de<br />

vrouwen ouder dan 75, die werden opgenomen in de studies<br />

HORIZON en HORIZON-HF, en kwam tot de conclusie dat zoledronzuur<br />

5mg 1x/jaar werkzaam was. Het product reduceert<br />

het totale risico op een fractuur met 35% op 36 maanden; het<br />

risico op klinische wervelfracturen met 66% en het risico op<br />

niet-wervelfracturen met 27% (8).


- In een studie waarin de toediening van alendronaat 10mg/<br />

dag werd vergeleken met de toediening van teriparatide 20µg/<br />

dag bij patiënten met corticogeïnduceerde osteoporose stelde<br />

Jean-Pierre Devogelaer (UCL) vast dat teriparatide de <strong>MB</strong>D<br />

significant sterker verhoogde. Dat maakt een duidelijk en<br />

significant hogere reductie mogelijk van de incidentie van radiografische<br />

wervelfracturen (1,7% vs. 7,7%; p = 0,007) (9).<br />

- Voor diezelfde indicatie presenteerde Christian Roux (Hôp. Cochin,<br />

Parijs) de resultaten van een studie waarin het effect van zoledronzuur<br />

5mg IV werd vergeleken met dat van risedronaat 5mg/dag op<br />

de lumbale <strong>MB</strong>D. Alle vooraf gedefinieerde subgroepen vertoonden<br />

een significant hogere stijging onder zoledronzuur (10).<br />

- Diezelfde Christian Roux onderzocht de evolutie van vrouwen<br />

onder alendronaat (gedurende ten minste 6 maanden),<br />

die vervolgens overschakelden op denosumab of de behandeling<br />

met alendronaat voortzetten. Uit deze studie (STAND),<br />

eveneens een studie van fase III, kwam een significant hogere<br />

verbetering van de turn-over en de <strong>MB</strong>D na overschakeling<br />

op denosumab naar voren; in de groep die verder alendronaat<br />

Er is een verband tussen een tekort aan<br />

vitamine D en een afname van de loopsnelheid.<br />

Dat verband kan worden verklaard door de<br />

effecten van hypovitaminose D op de spieren<br />

en de motorische coördinatie van de onderste<br />

ledematen; die effecten veroorzaken een<br />

stijging van het risico op vallen maar ook een<br />

daling van de mechanische weerstand van het<br />

skelet (Annweiler C et al. Poster P185). Het<br />

lijkt stilaan vast te staan dat vitamine D in het<br />

algemeen en alfacalcidol in het bijzonder het<br />

effect van alendronaat versterken, ook in de<br />

subgroep van postmenopauzale vrouwen met<br />

osteoporose (Böck O, et al. Poster P234).<br />

De werkzaamheid tegen wervelfracturen is ook<br />

duidelijk aanwezig ter hoogte van de perifere<br />

botten, waarvan alle botparameters (densiteit,<br />

corticale oppervlak en botweerstand)<br />

significant worden verbeterd als men vitamine<br />

D combineert met alendronaat (Felsenberg D,<br />

et al. Poster P112).<br />

De nieuwe criteria van de fDA bevelen bij<br />

osteoporose een concentratie 25-hydroxyvitamine<br />

D (25(OH)D) > 60nmol/l vóór<br />

randomisering in klinische studies aan. Maar<br />

hoe kunnen we die concentratie snel bereiken?<br />

Om het antwoord daarop te vinden, analyseerde<br />

Hans Hoeck, van de afdeling endocrinologie van<br />

het ziekenhuis van Aalborg (Denemarken), de<br />

gegevens van 433 niet-geïnstitutionaliseerde<br />

vrouwen in de menopauze, van gemiddeld<br />

68,5 jaar oud, die niet waren opgenomen<br />

in een ziekenhuis en die deelnamen aan<br />

een klinische studie naar osteoporose. Ze<br />

moesten daarvoor een in DXA aangetoonde<br />

osteoporose hebben met een T-score ≤ -2,5<br />

145<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

innam, was dat niet het geval. Bovendien treedt die winst zeer<br />

vroeg op (vanaf de 6e maand voor de <strong>MB</strong>D en vanaf de 5e dag<br />

voor de turn-overparameters) en op alle plaatsen (11).<br />

- Olivier Bruyère (ULg) analyseerde de gegevens van jaar 6 tot 8<br />

onder behandeling met strontiumranelaat en stelde niet alleen<br />

vast dat het effect van strontium op de minerale botdensiteit<br />

behouden bleef, maar ook dat er een duidelijk verband was<br />

tussen de stijging van de <strong>MB</strong>D en de daling van de incidentie<br />

van nieuwe wervelfracturen (12).<br />

- Raloxifeen werd onderzocht in verscheidene klinische studies<br />

(MORE, CORE, RUTH), waarvan de gegevens werden samengebracht<br />

door Deborah Grady (Pittsburgh). Zo wist zij aan te<br />

tonen dat dit SERM een reductie van 10% mogelijk maakt van<br />

de mortaliteit voor alle oorzaken samen (p = 0,053), voornamelijk<br />

door een daling van de niet-cardiovasculaire (p = 0,007)<br />

en niet-oncologische mortaliteit (p = 0,011) (13).<br />

- René Rizzoli (Genève) onderzocht de microarchitectuur van<br />

de botten in een vergelijkende analyse van alendronaat/<br />

strontiumranelaat en stelde op één jaar vast dat strontium-<br />

Besparen op vitamine- en calciumsupplementen is geen goed idee<br />

SD of een score tussen -1, 0 en -2,5 SD in<br />

combinatie met een eerdere fractuur. Zonder<br />

in detail te treden over de cijfers kunnen we<br />

vaststellen dat een behandeling van 10 dagen<br />

met vitamine D3 in verschillende doseringen<br />

het mogelijk maakt om de concentratie 25(OH)<br />

D significant en volstrekt veilig te verhogen.<br />

Kennis van de kinetiek van de 25-hydroxylasen<br />

in de lever zou het mogelijk kunnen maken om<br />

nauwkeurigere aanbevelingen te formuleren<br />

om concentraties 25(OH)D > 60 nmol/l te<br />

bereiken tijdens de screeningperiode van een<br />

klinische studie. Hoe dan ook zou de duur van<br />

de behandeling om deze streefconcentraties<br />

te bereiken, kunnen worden verlengd tot meer<br />

dan 10 dagen (in plaats van nadien de dosis<br />

vitamine D3 te moeten verhogen) (Poster<br />

P186).


anelaat een sterker effect had op alle parameters van deze<br />

microarchitectuur (14).<br />

- In de studie MOBILE werd het effect van ibandronaat op<br />

2 jaar onderzocht. Door deze behandeling nog 3 jaar langer<br />

voort te zetten, kon men een continue stijging van de minerale<br />

botdensiteit realiseren ter hoogte van de lenden (8,2%<br />

met 100mg en 8,4% met 150mg); de densiteit op andere<br />

plaatsen bleef behouden op een niveau dat op zijn minst vergelijkbaar<br />

was met het niveau dat werd verkregen na 2 jaar,<br />

concludeerde Dieter felsenberg (La Charité, Berlijn) (15).<br />

- Nogmaals in het kader van de studie FREEDOM, waarvan de<br />

uitzonderlijke resultaten waren voorgesteld op de ASBMR,<br />

vermeldde Steve Cummings (San Francisco) voornamelijk<br />

de reductie met 68% van het risico op nieuwe wervelfracturen,<br />

hoewel ook het risico op niet-wervelfracturen was<br />

gereduceerd met 20%, dat op heupfracturen met 40% en dat<br />

op ernstige osteoporotische fracturen met 35% (16).<br />

- Denosumab bleek een voordeel te bieden op drie niveaus:<br />

werkzaamheid, tevredenheid en voorkeur. Oskar Ström vertaalde<br />

dat in farmaco-economische termen en berekende<br />

dat de kosten-effectiviteitsverhouding van denosumab respectievelijk<br />

€14.300 en €10.700 per QALY bedroeg bij vrouwen<br />

ouder dan 70 zonder andere risicofactor behalve een <strong>MB</strong>D<br />

≤ -2,5SD ten opzichte van risedronaat en placebo… (17).<br />

- Een gelijkaardige studie, maar dan versus placebo en op basis<br />

van de FREEDOM-studie, werd uitgevoerd in ons land door<br />

Marc Hilligsmann (ULg); hij kwam uit op een winst per QALY<br />

tussen €21.063 en €28.369 op basis van een behandeling van<br />

3 jaar (18).<br />

- En Yves Rolland (Universiteit Toulouse III) kon het nut bevestigen<br />

van strontiumranelaat bij ‘kwetsbare’ bejaarde vrouwen (19).<br />

Referenties<br />

1. Silverman S. Implications of improving adherence to osteoporosis treatment. Plenary Lecture 1. 19<br />

mars 2009.<br />

2. Clowes J, et al. J Clin Endocrinol Metab 2004;89:1117-23.<br />

3. Hiligsmann M et al. Clinical and economic implications of non-adherence with osteoporosis<br />

medications. Oral Communication 10. 19 mars 2009.<br />

4. Bizelikian J. Debate: long-term treatment of osteoporosis with bisphosphonates: good. Plenary<br />

lecture 7. 21 mars 2009.<br />

5. Papapoulos S. Debate: long-term treatment of osteoporosis with bisphosphonates: bad. Plenary<br />

lecture 8. 21 mars 2009.<br />

6. McCloskey E et al. Impact of carrying BMD resources on prediction of hip fractures using FRAX.<br />

P122, 19 mars 2009.<br />

7. Compston J et al. Case finding for the management of Osteoporosis with FRAX - Assessment and<br />

intervention thresholds for the UK. Oral Communication 41. 21 mars 2009.<br />

8. Boonen S, et al. Annual treatment with zoledronic acid is effective in elderly postmenopausal<br />

women. Oral Communication 14, 19 mars 2009.<br />

9. Devogelaer JP, et al. Teriparatide versus alendronate for treating glucocorticoid-induced<br />

osteoporosis: results at 36 months. Oral Communication 15. 19 mars 2009.<br />

10. Roux C, et al. Effect of single annual infusion of zoledronic acid (5mg) on lumbar spine bone mineral<br />

density versus daily oral risedronate (5mg) in subgroups of patients receiving glucocorticoid therapy.<br />

Oral Communication 16. 19 mars 2009.<br />

11. Roux C, et al. Assessment of bone mineral density and bone turnover markers in postmenopausal<br />

women transitioned from alendronate to denosumab. Oral Communication 22. 20 mars 2009.<br />

12. Bruyère O, et al. Relationship between changes in bone mineral density and vertebral fractures<br />

incidence: an analysis of the last 3 years of an 8-year treatment with strontium ranelate. Oral<br />

Communication 23. 20 mars 2009.<br />

13. Grady D, et al. Effect of raloxifene on all-cause mortality across clinical trials. Oral communication<br />

28. 20 mars 2009.<br />

14. Rizzoli R, et al. Strontium ranelate has a more positive influence than alendronate on distal tibia<br />

cortical and trabecular bone microstructure in women with postmenopausal osteoporosis. Oral<br />

communication 31. 20 mars 2009.<br />

15. Felsenberg D, et al. Efficacy of monthly oral ibandronate is maintained over 5 years: the MOBILE LTE<br />

study. Oral communication 32. 20 mars 2009.<br />

16. Cummings S, et al. The effects of twice-yearly denosumab on fracture risk in women with<br />

osteoporosis. Oral communication 33. 20 mars 2009.<br />

17. Ström O, et al. Cost-effectiveness model for denosumab incorporating FRAX and adherence in a UK<br />

setting. Oral communication 42. 21 mars 2009.<br />

18. Hilligsmann M, et al. Cost-utility of denosumab for the treatment of postmenopausal osteoporotic<br />

women. Oral communication 34. 20 mars 2009.<br />

19. Rolland Y, et al. Strontium ranelate reduces vertebral fractures in frail osteoporotic women. Oral<br />

communication 43. 21 mars 2009.


G1141N_2008<br />

Jean-Marc Minon<br />

We bespreken de plaats van foetale RhD-genotypering op<br />

plasma van de moeder gekoppeld aan echodopplermeting van<br />

de maximale systolische snelheid in de arteria cerebri media<br />

(PSV-ACM) als directe indicator van foetale anemie bij de<br />

aanpak van hemolytische ziekte van de pasgeborene en de<br />

foetus (HZPF).<br />

Bij resusnegatieve vrouwen kan steeds een foetale RhDgenotypering<br />

op bloed van de moeder worden aangevraagd<br />

voor een beter gerichte verloskundige follow-up en profylaxe<br />

met anti-D-immunoglobulines (RhIg). De systematische<br />

preventie na 28 weken zwangerschap en het tijdschema voor<br />

opsporing van onregelmatige agglutinines (OOA) worden<br />

herzien in het licht van foetale RhD-genotypering.<br />

Inleiding<br />

Het D-antigeen (D of RhD) is het meest immunogene en dus belangrijkste<br />

erytrocytaire antigeen van het resussysteem. Gezien<br />

die immunogeniciteit is het D-antigeen naast het ABO-systeem<br />

het enige antigeen waarvoor een primaire preventie wordt gegeven<br />

bij transfusie van labiele bloedproducten (waarbij rekening<br />

wordt gehouden met het D-isofenotype) en bij een zwangerschap<br />

(door injectie van anti-D-immunoglobuline, RhIg).<br />

tijdens de zwangerschap, een speciale ‘transfusiesituatie’, bedroeg<br />

het risico op allo-immunisatie tegen D voor het tijdperk<br />

van profylaxe met RhIg 13%, als een resusnegatieve (D-) moeder<br />

een resuspositieve (D+) baby ter wereld bracht (1).<br />

Ondanks een veralgemeende preventie met RhIg blijft anti-Dallo-immunisatie<br />

de frequentste en ernstigste oorzaak van hemolytische<br />

ziekte bij de foetus en de pasgeborene (2). Een ernstige<br />

HZPF wordt gedefinieerd als noodzaak tot transfusie in utero of bij<br />

de geboorte. In frankrijk en Nederland bedraagt de incidentie van<br />

HZPF door anti-D-allo-immunisatie bijna 1 op de 1.000 geboortes<br />

(0,09% vrouwen/jaar) (3, 4).<br />

Een HZPF ontstaat als rode bloedcellen van het kind een antigeen<br />

dragen waar de moeder antilichamen tegen heeft. Bij anti-D-allo-<br />

Foetale RhD-genotypering<br />

op plasma van de moeder en<br />

klinische toepassingen<br />

Jean-Marc Minon 1 , Maria Retz 2 , Jean-Pierre Schaaps 3 , Jean-Marc Senterre 1 ,<br />

Vincent Bours 4 , Jean-Michel Foidart 3<br />

1. Dienst Klinische biologie, CHR de la Citadelle, Liège<br />

2. Dienst Gynaecologie-Verloskunde, CHR de la Citadelle, Liège, ULg<br />

3. Afdeling Gynaecologie-Verloskunde, CHR de la Citadelle, Liège, ULg<br />

4. Centrum voor genetica, CHU de Liège, ULg<br />

Ke y w o r d s: alloimmunization a n t i-d – f o e ta l r h d genotype – h a e m o l y t i c disease<br />

o f t h e f o e t u s a n d n e w b o r n – a n t i-d prophylaxis<br />

147<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

immunisatie is het dus belangrijk om de resusgroep van de foetus<br />

te bepalen.<br />

Het bloed van de moeder blijkt vrij foetaal DNA te bevatten. Daardoor<br />

is het nu mogelijk het foetale RhD-gen op te sporen in het<br />

plasma van de moeder. Die techniek wordt sinds november 2002<br />

in de klinische routine in ons laboratorium uitgevoerd bij het beleid<br />

bij resusnegatieve vrouwen (5).<br />

Foetale RhD-genotypering op<br />

plasma van de moeder<br />

Die nieuwe techniek van bepaling van het foetale RhD-statuut<br />

stoelt op drie belangrijke elementen:<br />

– aanwezigheid van vrij foetaal DNA in het plasma van de<br />

moeder;<br />

– aanwezigheid van het gezochte gen in het foetale genoom<br />

en afwezigheid ervan in het genoom van de moeder: als<br />

het plasma van een resusnegatieve zwangere vrouw (die dus<br />

zelf het D-gen niet bevat) sequenties van het RhD-gen bevat,<br />

wijst dat dus op een resuspositieve foetus. Belangrijk om te<br />

onthouden is dat het RhD-genotype van de foetus kan worden<br />

bepaald door middel van moleculaire biologie, ongeacht<br />

de bron van het foetale DNA. Het verkregen genotype wordt<br />

dan gebruikt om het uitgedrukte RhD-fenotype (het foetale<br />

RhD-statuut) te voorspellen;<br />

– de gevoeligheid en de specificiteit van realtime PCRtechnieken<br />

(polymerase chain reaction) (t-PCR): zijn hoger<br />

dan die van de klassieke amplificatietechnieken, waarbij de<br />

detectie met elektroforese gebeurt. Met t-PCR kunnen zeer<br />

kleine hoeveelheden foetaal DNA (van de ordegrootte van<br />

pg/ml) in het plasma van de moeder worden onderzocht.<br />

Zoals bij elke diagnostische test moet rekening worden gehouden<br />

met de gevoeligheid (foutnegatieve uitkomsten) en de specificiteit<br />

(foutpositieve uitkomsten).


Het gevaar van een foutnegatieve uitkomst bestaat erin dat een<br />

foetus D-negatief wordt verklaard terwijl hij in feite D-positief is.<br />

De zwangerschap zal dan niet worden opgevolgd zoals het hoort<br />

of er zal profylactisch geen RhIg worden toegediend bij potentieel<br />

sensibiliserende evenementen. Om dat te voorkomen, wordt een<br />

concomitante amplificatie uitgevoerd van meerdere regio’s van<br />

het gen in meerdere exemplaren en wordt het SRY (gen van het<br />

Y-chromosoom) gebruikt als merker van foetaal DNA in geval van<br />

een mannelijke foetus.<br />

Het gevaar van een foutpositieve uitkomst zou kunnen zijn dat<br />

tijdens de zwangerschap overbodige en zelfs schadelijke medische<br />

handelingen worden verricht wegens een zogenaamd risico op<br />

HZPF of dat RhIg wordt toegediend waar dat in feite niet nodig<br />

is. Om dat te voorkomen, versterken we meerdere specifieke segmenten<br />

van het functionele RhD-gen.<br />

Na onderzoek van 1.662 plasmamonsters van moeders is de test<br />

bijzonder betrouwbaar gebleken bij het voorspellen van het foetale<br />

RhD-statuut. De gevoeligheid was 99,9% en de NVW 99,8% (wegens<br />

een foutnegatief resultaat bij een vrouwelijke foetus). De specificiteit<br />

en de PVW waren 100%. In de meta-analyse van Geifman-<br />

Holtzman met in totaal 2.293 patiënten was de totale accuraatheid<br />

96,5% (95% BI: 95,6 – 97,2); in meerdere studies werd zelfs een<br />

diagnostische accuraatheid van bijna 100% aangetoond (6).<br />

De waarde bij het voorspellen van het foetale RhD-statuut op<br />

plasma van de moeder is vergelijkbaar met die bij meting op<br />

vruchtwatercellen (7, 8).<br />

De interne controle, die gebaseerd is op opsporing van SRY-gen,<br />

kan maar worden toegepast bij zwangerschappen met een mannelijke<br />

foetus. Als er geen amplificatie van de verschillende specifieke<br />

sequenties van het RhD-gen en het SRY-gen wordt vastgesteld,<br />

kan dat getuigen van een resusnegatieve vrouwelijke foetus<br />

of het kan een foutnegatieve uitkomst zijn doordat er weinig of<br />

geen foetaal DNA in het onderzochte monster zit.<br />

Veiligheidshalve voegen we sinds januari 2008 in geval van een<br />

RhD- vrouwelijke foetus steeds het volgende commentaar toe bij<br />

het protocol: “Bij gebrek aan interne controle die de aanwezigheid<br />

van foetaal DNA bevestigt (resultaten van de exonen RhD en<br />

SRY negatief), moeten we enige reserve aan de dag leggen wat de<br />

conclusie betreft. Het Collège National Français des Obstétriciens<br />

Gynécologues raadt in dat geval aan een tweede onderzoek te verrichten<br />

2-3 weken later” (9). Het resultaat van een D- vrouwelijke<br />

foetus kan dan worden bevestigd met een tweede monster.<br />

Nieuwe strategie bij de behandeling<br />

van een D-negatieve vrouw die<br />

geïmmuniseerd is tegen D<br />

Prenatale immunohematologische follow-up<br />

In het begin van de zwangerschap worden stelselmatig verschillende<br />

immunohematologische onderzoeken verricht: bepaling<br />

van de ABO-RhD-groep, Rh-Kellfenotypering en opsporing van<br />

onregelmatige agglutinines (OOA).<br />

148<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

Als die laatste positief zijn, moet de specificiteit van de alloantistoffen<br />

worden bepaald om na te gaan of ze gevaarlijk zouden<br />

kunnen zijn bij HZPF.<br />

Als een zwangere vrouw alloantistoffen vertoont, ongeacht hun<br />

specificiteit, betekent dat daarom nog niet dat de foetus HZPF<br />

zal krijgen. Als de foetus het D-antigeen niet heeft, zal de allo-<br />

immunisatie zonder gevolg blijven. Maar als de foetus het antigeen<br />

wel heeft, moet worden getracht om een hemolytische anemie<br />

als gevolg van sensibilisering van de foetale rode bloedcellen<br />

door antistoffen van de moeder op te sporen en de ernst ervan te<br />

evalueren. Genotypering van foetaal DNA dat vrij in het plasma<br />

van de moeder circuleert, is de beste niet-invasieve techniek geworden<br />

om het foetale RhD-statuut bij resusnegatieve moeders<br />

te evalueren.<br />

Evaluatie van het risico op anemie in utero<br />

Als bij bepaling van het RhD-statuut van de foetus blijkt dat hij<br />

drager is van het D-antigeen, moet tijdens de follow-up van de<br />

zwangerschap vooral aandacht worden besteed aan de foetale<br />

anemie.<br />

Een indirect teken van het risico op foetale anemie is de intensiteit<br />

van de hemolyse in utero. Gewoonlijk worden twee predictoren<br />

van hemolyse gebruikt: 1) de titer van maternele alloantistoffen<br />

en 2) de Liley-index (∆OD450) gemeten op vruchtwater.<br />

De combinatie van die twee indicatoren heeft een hoge voorspellende<br />

waarde. Maar gezien de complicaties die kunnen optreden<br />

bij een herhaalde vruchtwaterpunctie (foetaal verlies en verergering<br />

van de sensibilisering van de moeder), is men gaan zoeken<br />

naar niet-invasieve technieken. Echodoppleronderzoek van de<br />

maximale systolische snelheid in de arteria cerebri media (PSV-<br />

ACM) wordt nu beschouwd als de betrouwbaarste directe techniek<br />

en vervangt in ons centrum de Liley-index (10).<br />

Dosering van de anti-D-alloantistoffen<br />

De antistoftiter bepaalt het risico op hemolyse, maar laat niet toe<br />

om de ernst van de foetale anemie te voorspellen. In de praktijk is<br />

het een screeningtest die wordt gebruikt om te bepalen wanneer<br />

de zwangerschap met andere middelen moet worden gevolgd dan<br />

met serologie.<br />

Als de foetus D-incompatibel is, stijgt de antistoftiter tijdens de<br />

zwangerschap, maar die stijging is niet constant. Omgekeerd is<br />

een stijging van de titer van maternele antistoffen een indirect<br />

bewijs van een foetoplacentaire incompatibiliteit. Het verloop van<br />

de titer is niet te voorspellen. Het onderzoek moet dan ook maandelijks<br />

worden herhaald tot 20 weken amenorroe, daarna om de<br />

2 weken en zelfs wekelijks tot het einde van de zwangerschap.<br />

De frequentie van foetomaternele bloedingen stijgt immers met<br />

de zwangerschapsleeftijd en dergelijke bloedingen kunnen een<br />

vooraf bestaande allo-immunisatie verergeren. Wij gebruiken een<br />

grenswaarde van 1/16. Andere auteurs beschouwen een verviervoudiging<br />

van de antistoftiter als significant (van 1/4 tot 1/32<br />

bijvoorbeeld).


De klinische biologen moeten echter steeds de referentietechniek<br />

gebruiken om anti-D-alloantistoffen te doseren (11). Dat is de<br />

techniek die in een fysiologische zoutoplossing bij 37 °C wordt<br />

uitgevoerd met een indirecte Coombsreactie met een specifieke<br />

anti-IgG-immunoglobuline. Geltechnieken zijn niet goed, want er<br />

is in de literatuur geen duidelijke grenswaarde te vinden en bovendien<br />

is er geen correlatie met de titers gemeten met de referentietechniek<br />

op een proefbuisje. Als de patiënte door meerdere<br />

laboratoria wordt gevolgd die verschillende methoden toepassen,<br />

kan het bovendien gebeuren dat men op grond van de hogere<br />

titers die worden gemeten met geltechnieken, ten onrechte denkt<br />

dat de titer gestegen is. Voor een valabele follow-up wordt dus<br />

aanbevolen de antistoftiter steeds te bepalen in hetzelfde laboratorium,<br />

zodat het huidige monster samen met het vroegere monster<br />

kan worden getest.<br />

Na een invasieve handeling zoals een vruchtwaterpunctie heeft<br />

het weinig zin om de titer nog te volgen omdat de invasieve handeling<br />

zelf vaak de productie van maternele antistoffen opnieuw<br />

stimuleert.<br />

Meting van de snelheid in de foetale arteria cerebri media<br />

Door een doppleronderzoek van de foetus met meting<br />

van de systolische pieksnelheid in de arteria cerebri media<br />

zijn sommige groepen erin geslaagd om het aantal<br />

invasieve ingrepen bij de behandeling van allo-immunisatie<br />

met ongeveer 70% te verlagen (12).<br />

Bij anemie vermindert de viscositeit van het bloed en<br />

past het lichaam zich aan door het te verhogen. Een gevolg<br />

van die fysiologische veranderingen is een toename<br />

van de bloedstroom, die met echodoppler kan worden<br />

onderzocht in de ACM. Bij dopplerechografie werd duidelijk<br />

aangetoond dat de ernst van de foetale anemie<br />

omgekeerd evenredig is met de toename van de PSV-<br />

ACM (13).<br />

De groep van Mari heeft precieze criteria opgesteld om<br />

de PSV-ACM te meten (rustige foetus, proximale ACM,<br />

meethoek…) en stelt voor om foetale anemie echografisch<br />

te volgen. Invasieve onderzoeken worden alleen<br />

voorgesteld als de PSV-ACM hoger is dan 1,5 maal de<br />

mediane waarde voor de zwangerschapsleeftijd, wat<br />

overeenstemt met een hoog risico op ernstige anemie, en als een<br />

transfusie in utero wordt overwogen (14-16).<br />

Ernstige anemie wordt, afhankelijk van de auteurs, gewoonlijk<br />

gedefinieerd als een hemoglobinegehalte (Hb) ≤ 5 SD onder het<br />

gemiddelde voor de zwangerschapsleeftijd of een gehalte ≤ 0,55<br />

maal de mediane waarde.<br />

Oepkes et al hebben in hun prospectieve, multicentrische studie<br />

een gevoeligheid gevonden van 88% (BI: 78 tot 93%), een NVW<br />

van 89%, een specificiteit van 82% (BI: 73 tot 89%), een PVW van<br />

80% en een accuraatheid van 85% (BI: 79 tot 90%), als anemie<br />

wordt gedefinieerd als een Hb-gehalte ≤ 5 SD (17). Die gegevens<br />

zijn vergelijkbaar met de recente gegevens van Carbonne et al:<br />

149<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

gevoeligheid van 86,7%, een NVW van 97,8%, een specificiteit van<br />

87,8%. Als criterium van ernstige foetale anemie zijn zij, net zoals<br />

Mari, uitgegaan van een Hb-gehalte van 0,55-maal de mediane<br />

waarde (18).<br />

De techniek wordt minder gevoelig na de 35e zwangerschapsweek<br />

en voorzichtigheid is geboden op het einde van de zwangerschap<br />

(19).<br />

ter vergelijking: de Liley-index heeft een gevoeligheid van 76%<br />

(BI: 69 tot 82), een NVW van 80%, een specificiteit van 77%<br />

(BI: 67 tot 84%), een PVW van 73% en een accuraatheid van 76%<br />

(BI: 69 tot 82%). Meting van de PSV-ACM is significant correcter en<br />

gevoeliger dan de Liley-index. De verschillen zijn evenwel niet significant<br />

als alleen rekening wordt gehouden met metingen gedaan tijdens<br />

het tweede trimester van de zwangerschap (voor de 27e week) (17).<br />

Die twee niet-invasieve technieken, opsporing van het foetale<br />

RhD-gen in het plasma van de moeder en meting van de maximale<br />

systolische snelheid in de ACM, hebben het algoritme voor<br />

de follow-up van patiënten met een allo-immunisatie tegen D<br />

gewijzigd (Figuur 1).<br />

Figuur 1: Algoritme van de aanpak van een resusnegatieve patiënte die<br />

geïmmuniseerd is tegen D.<br />

Foetale RhD-genotypering op<br />

plasma van de moeder<br />

vanaf week 12<br />

foetus RHD-<br />

( 2x)<br />

Stop<br />

Echo-doppler<br />

van de ACM<br />

Sequentiële<br />

echo-dopplers<br />

foetus<br />

RHD+<br />

Partner niet bekend<br />

of vaderschap niet zeker<br />

Tegen D geïmmuniseerde resusnegatieve patiënte<br />

Het Rh-fenotype van de vader bepalen<br />

(het waarschijnlijkste genotype)<br />

RhD+<br />

Kritische titer of 4x stijging?<br />

ja neen<br />

Vruchtwaterpunctie voor<br />

foetale genotypering en �OD 450<br />

RHD+ foetus RHD- foetus<br />

Herhaalde vruchtwaterpuncties<br />

�OD 450<br />

Stop<br />

RhD-<br />

De titer opnieuw<br />

meten<br />

■ Nieuw algoritme ■ Oud algoritme<br />

Stop<br />

Als een patiënte bij OOA in het begin van de zwangerschap geïmmuniseerd<br />

blijkt te zijn tegen D, wordt vanaf de 12e zwangerschapsweek<br />

een foetale RhD-typering uitgevoerd op plasma van<br />

de moeder. Als de foetus RhD- is (controle indien vrouwelijke foetus),<br />

wordt de patiënte gerustgesteld en wordt ze op dezelfde manier<br />

gevolgd als een resuspositieve patiënte. Als de foetus RhD+<br />

is en als er geen kritische titer van anti-D-antistoffen is, wordt de<br />

PSV-ACM gemeten bij de reglementaire echografische controles.<br />

Maar als de antistoftiter een kritische drempel bereikt, wordt de<br />

PSV-ACM regelmatig gemeten (om de week of om de 2 weken).<br />

Verdere meting van de antistoftiter is dan aanvechtbaar en van<br />

weinig belang. Als de stroomsnelheid sterk toeneemt, worden invasieve<br />

technieken overwogen.


Profylaxe met RhIg in het tijdperk<br />

van foetale RhD-genotypering op<br />

plasma van de moeder<br />

Context<br />

Als een adequate dosis van RhIg wordt geïnjecteerd binnen 72 uur<br />

na de geboorte en in situaties die een risico inhouden op foetomaternele<br />

bloeding, daalt de frequentie van anti-D-immunisatie<br />

tot 1-2% (20). Mislukkingen zijn merendeels te wijten aan een<br />

miskende foetomaternele bloeding opgetreden tijdens het 3e trimester<br />

van de zwangerschap en, in meer dan 30% van de gevallen,<br />

aan een niet-naleving van de regels van profylaxe (21).<br />

In België stoelt de profylaxe van foetomaternele anti-D-allo-<br />

immunisatie bij resusnegatieve moeders op een postnatale<br />

preventie bij de geboorte van een resuspositief kind en op een<br />

gerichte preventie in situaties die een risico inhouden op foetomaternele<br />

bloeding tijdens de zwangerschap.<br />

Om de frequentie van anti-D-immunisatie nog te verlagen, wordt<br />

in veel landen tevens systematisch een prenatale injectie van<br />

anti-D gegeven (RAADP of Routine Antenatal Anti-D Pro phylaxis)<br />

na 28-29 weken amenorroe. Als een systematische preventie<br />

wordt toegepast na de 28e zwangerschapsweek, daalt het risico<br />

met meer dan 60 tot 80% (22). Een economische evaluatie van<br />

systematische prenatale profylaxe valt buiten het bestek van<br />

deze studie. Dankzij foetale RhD-genotypering uitgevoerd op een<br />

bloedmonster van de moeder kan die prenatale profylaxe worden<br />

beperkt tot de patiënten die een resuspositieve foetus dragen.<br />

Voordelen van opsporing van<br />

het foetale RhD-gen<br />

Als het RhD-statuut van de foetus bekend is, kan bij ongeveer<br />

40% van de resusnegatieve vrouwen van wie ook de foetus D- is,<br />

niet alleen worden afgezien van een systematische preventieve<br />

injectie van immunoglobulines na 28-29 weken, maar ook van<br />

een gerichte preventie in situaties die een risico op foetomaternele<br />

bloeding inhouden. Doordat die D- moeders/D- foetussen<br />

geen injecties van RhIg hoeven te krijgen, kunnen de meerkosten<br />

daarvan met minstens 40% worden verlaagd. Die rationelere<br />

strategie verlaagt ook de kosten voor de verloskundige follow-up<br />

doordat er minder immunohematologische en echografische onderzoeken<br />

dienen te worden uitgevoerd (23). Bij het berekenen<br />

van de kostenbatenverhouding hangt het resultaat uiteraard af<br />

van de kosten van foetale RhD-genotypering, maar die test heeft<br />

nog geen nomenclatuurnummer en wordt dus nog niet terugbetaald<br />

door het Riziv.<br />

Door genotypering kan ook worden voorkomen dat resusnegatieve<br />

vrouwen die drager zijn van een resusnegatieve foetus, nodeloos<br />

zouden worden blootgesteld aan een van humaan bloed<br />

afgeleid product, waarvan de infectieuze risico’s niet met absolute<br />

zekerheid kunnen worden uitgesloten.<br />

150<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

De relatief geringe voorraad van RhIg is eveneens een argument<br />

voor foetale RhD-genotypering (24).<br />

Om al die redenen wordt er gepleit voor systematische foetale<br />

RhD-genotypering op bloed van de moeder bij resusnegatieve<br />

zwangeren (23, 25).<br />

Die genotypering moet worden ingeschreven in de lijst van de<br />

handelingen van klinische biologie (afdeling moleculaire biologie),<br />

want alleen dan kan een groter aantal patiënten baat vinden bij<br />

die nieuwe techniek (26). In België mag een laboratorium maar<br />

analyses van moleculaire biologie doen als het een 15189 accrediteringscertificaat<br />

heeft en deelneemt aan een externe kwaliteitscontrole.<br />

Herziening van het tijdschema<br />

voor opsporing van onregelmatige<br />

agglutinines<br />

In het tijdperk van foetale RhD-genotypering op plasma van de<br />

moeder en van systematische profylaxe met RhIg na 28 weken<br />

zwangerschap, moet het tijdschema voor OOA worden herzien<br />

(Tabel 1).<br />

Gewoonlijk<br />

In Frankrijk wordt de timing voor opsporing van alloantistoffen<br />

tegen erytrocyten bepaald door decreet nr. 92-143 van 14 februari<br />

1992 (JO van 16 februari 1992) betreffende de onderzoeken<br />

die verplicht zijn tijdens de pre- en de postnatale periode.<br />

Onregelmatige agglutinines moeten tijdens de zwangerschap<br />

worden opgespoord:<br />

– 4-maal bij resusnegatieve patiënten: bij het 1e prenatale onderzoek<br />

(voor het einde van de 3e maand) en daarna tijdens de<br />

6e, de 8e en de 9e maand;<br />

– minstens 2-maal bij resuspositieve primiparae zonder antecedenten<br />

van transfusie: voor het einde van de 3e maand en<br />

tijdens de 8e of de 9e maand;<br />

– 4-maal bij resuspositieve patiënten met antecedenten van<br />

transfusie of vanaf de 2e zwangerschap volgens hetzelfde<br />

tijdschema als bij resusnegatieve vrouwen.<br />

Bij de bevalling:<br />

– voor de injectie van RhIg bij resusnegatieve patiënten;<br />

– steeds als een transfusie moet worden gegeven.<br />

Ook in de VS en Nederland wordt een OOA aanbevolen bij alle<br />

zwangeren, ongeacht het RhD-fenotype, bij de 1e visite bij de verloskundige.<br />

Nadien zijn de eisen minder streng.<br />

Tijdens de zwangerschap:<br />

– resusnegatieve patiënten: controle in de 28e week van de<br />

zwangerschap;<br />

–<br />

resuspositieve patiënten: niet nodig.


Tabel 1: Voorstel voor een tijdschema voor opsporing van onregelmatige agglutinines bij zwangere niet-allogeïmmuniseerde vrouwen in 2008.<br />

Visites 1e 4e 6e 7e<br />

Maand 1 2 3 4 5 6 7 8 9<br />

Zwangerschapsweek 28<br />

RhD-negatief ↑ ↑ ↑<br />

daarna (-7 d)<br />

RhIg<br />

RhD-positief ↑ ↑ (↑)<br />

primipara (-7 d)<br />

RhD-positief ↑ ↑ (↑)<br />

met transfusieaccidenten (-7 d)<br />

of 2e zwangerschap<br />

RhD-negatief ↑ ↑ ↑ ↑ ↑(↑) ↑(↑) ↑↑ ↑↑ ↑↑<br />

anti-D-foetus RhD+ of + of + of +<br />

RhD-negatief ↑ ↑ (↑)<br />

anti-D-foetus RhD- (-7 d)<br />

Bij de bevalling en voor injectie van RhIg:<br />

– advies van de AABB: OOA vereist voor injectie van RhIg en bij<br />

de bevalling;<br />

– advies van het ACOG ( American College of Obstetricians and<br />

Gynecologists): de beslissing wordt overgelaten aan de verloskundige.<br />

Eenmalige opsporing van onregelmatige agglutinines bij een resuspositieve<br />

patiënte stoelt op twee studies. Rothemberg heeft een<br />

studie uitgevoerd bij 9.348 patiënten die in het 1e trimester geen<br />

onregelmatige antistoffen hadden. In het 3e trimester hadden<br />

6 vrouwen (0,06%) een klinisch significante alloantistof ontwikkeld<br />

(27). De tweede studie werd uitgevoerd bij 17.468 patiënten,<br />

van wie er 58 (0,24%) voor het eerst een alloantistof hadden vertoond<br />

bij de bevalling (28). Bij geen enkele van de gevolgde 26.816<br />

patiënten hadden alloantistoffen die voor het eerst werden ontdekt<br />

bij de bevalling, significante gevolgen voor de pasgeborene.<br />

Het British Committee for Standards in Haematology (BCSH) raadt<br />

aan een tweede keer onregelmatige agglutinines op te sporen bij<br />

D+ patiënten, hoewel er aanwijzingen zijn dat antistoffen die alleen<br />

tijdens het 3e trimester van de zwangerschap worden gedetecteerd,<br />

geen significante HZPF veroorzaken (29). De bevindingen<br />

van een zeer recente Nederlandse studie uitgevoerd bij 305.000<br />

zwangerschappen zetten die aanbeveling kracht bij. Er werd immers<br />

aangetoond dat de gevoeligheid van screening tijdens het 1e<br />

trimester maar 75% was voor andere dan anti-D-alloantistoffen<br />

die een ernstige HZPF kunnen veroorzaken en vooral dan anti-K-<br />

en anti-c-antistoffen (4). De auteurs van die studie besluiten dan<br />

ook dat het gewettigd is onregelmatige antistoffen op te sporen<br />

na ongeveer 30 weken zwangerschap.<br />

In geval van een vroegere traumatische bevalling of erytrocytentransfusie<br />

is iedereen het erover eens dat extra bepalingen van de<br />

onregelmatige antistoffen verantwoord zijn, ongeacht het RhDfenotype<br />

van de patiënte. OOA blijft noodzakelijk als een transfusie<br />

moet worden gegeven.<br />

Nieuwe voorstellen<br />

De experts van het Collège National des Obstétriciens Gynécologues<br />

Français zeggen dat “als er systematisch een profylaxe wordt<br />

151<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

gegeven, er geen nieuwe OOA dient te gebeuren om anti-D-immunisatie<br />

op te sporen en dat tot de bevalling” (30). Dat advies sluit<br />

aan bij de Britse richtlijnen (BCSH), die werden geschreven voor<br />

het tijdperk van de RAADP: “All pregnant women should be ABO<br />

and D typed and screened for the presence of red cell antibodies<br />

early in pregnancy and at 28 weeks gestation – No further blood<br />

grouping or antibody screening is necessary after 28 weeks” (29).<br />

Als er geen sensibiliserend evenement en/of klinisch suggestief<br />

teken is, hoeft de OOA dus niet te worden herhaald na 8 en 9<br />

maanden, als er na 28 weken stelselmatig een profylaxe wordt<br />

gegeven, voorafgegaan door een screening-OOA.<br />

L. Mannessier preciseert dat een bepaling van onregelmatige agglutinines<br />

tijdens de negende maand en zo dicht mogelijk tegen<br />

het einde, noodzakelijk blijft in geval van transfusiebehoefte (31).<br />

Wat is de definitie van ‘transfusiebehoefte’ in de verloskunde? In<br />

veel centra worden onregelmatige agglutinines opgespoord voor<br />

elke dringende of geprogrammeerde keizersnede.<br />

In een studie van Larsen bij 4.434 gevallen van keizersnede vertoonden<br />

10 vrouwen (0,23%) een alloantistof die tijdens het 1e<br />

trimester niet was gedetecteerd, en hadden er 147 (3,3%) een<br />

transfusie nodig (32). De kans dat een vrouw een alloantistof heeft<br />

die voordien niet is gedetecteerd en een transfusie nodig heeft, is<br />

dus 1/11.050. Hij besluit dan ook dat het niet nodig is om voor een<br />

transfusie systematisch onregelmatige agglutinines op te sporen,<br />

als men tijd genoeg heeft om die test uit te voeren en wetende<br />

dat slechts 13% van de bestelde erytrocytenconcentraten wordt<br />

toegediend tijdens of binnen 2 uur na de keizersnede. Die Deense<br />

studie werd uitgevoerd voor de invoering van RAADP. Maar sinds<br />

de invoering van RAADP is het misschien toch raadzaam om een<br />

OOA uit te voeren op het einde van de zwangerschap als er een<br />

transfusiebehoefte zou kunnen rijzen. Injectie van RhIg en zeker<br />

systematische injectie van RhIg na 28 weken, leidt immers vaak<br />

tot een positief resultaat bij opsporing van onregelmatige agglutinines<br />

doordat monsters die worden afgenomen na 28 weken<br />

zwangerschap, een passieve anti-D-antistof kunnen bevatten.<br />

Die monsters moeten dan worden getest op een panel van rode<br />

bloedcellen om andere alloantistoffen op te sporen, die voordien<br />

niet waren gedetecteerd. Als er een transfusie zou nodig zijn bij<br />

een verloskundige urgentie, zou een positieve OOA tot gevolg kunnen<br />

hebben dat het veel langer zal duren om geschikte bloedzakjes<br />

te leveren. Om die tijd te verkorten en om op een veilige manier


loed te kunnen leveren in geval van een verloskundige bloeding<br />

(die vaak plotseling en onverwacht optreedt), zou men kunnen<br />

aanraden om onregelmatige agglutinines op te sporen de laatste<br />

7 dagen voor de bevalling om eventuele andere alloantistoffen<br />

dan een passieve anti-D-antistof op te sporen in het serum van de<br />

moeder (13). OOA enkele dagen voor de bevalling vergemakkelijkt<br />

ook de organisatie van de bloedbank. Die houding strookt volledig<br />

met de richtlijnen van het British Committee for Standards in<br />

Haematology, dat stipuleert: “It is recognized that there may be a<br />

problem obtaining samples from pregnant women, who, for example,<br />

are booked for elective caesarean section but may not arrive in<br />

the hospital until shortly before surgery. As immunization is more<br />

likely to occur during the last trimester of pregnancy, samples used<br />

for pretransfusion testing in these patients should never be more<br />

than 7 days old and must meet labelling requirements. Where possible,<br />

it is advisable that a sample taken immediately before transfusion<br />

be also made available for retrospective testing in the event<br />

of a transfusion reaction occurring” (34).<br />

In geval van klinisch relevante alloantistof moet een kruisproef<br />

worden uitgevoerd (31).<br />

De verschillende groepen volgen een vrij vergelijkbaar beleid wat<br />

de immunohematologische follow-up van een patiënte met een<br />

anti-D-allo-immunisatie betreft: identificatie en bepaling van de<br />

titer om de maand tot de 5e maand en daarna om de 2-4 weken<br />

tot de 28e week en vervolgens om de 2 weken of nog vaker tegen<br />

het einde van de bevalling. Dat tijdschema geldt voor moeders<br />

met een resuspositieve foetus. Als de foetus echter resusnegatief<br />

is, is de follow-up dezelfde als bij resuspositieve moeders.<br />

Conclusie<br />

Foetale RhD-genotypering op plasma van de moeder is een van de<br />

belangrijkste aanwinsten in de foetale geneeskunde en de verloskunde<br />

van de laatste jaren. Het foetale RhD-statuut kan zo goed<br />

worden voorspeld zodat foetale RhD-genotypering kan worden<br />

uitgevoerd in plaats van invasieve technieken en waardoor het<br />

onderzoek systematisch kan worden aangevraagd bij alle resusnegatieve<br />

vrouwen.<br />

Er worden zeer ernstige vragen gesteld bij de plaats van een<br />

vruchtwaterpunctie bij de evaluatie van het risico op hemolyse.<br />

Het is kennelijk beter om rechtstreeks de anemie te evalueren door<br />

meting van de maximale systolische snelheid in de arteria cerebri<br />

media. Het is nu tijd to put the needles away, om Moise te parafraseren,<br />

zowel bij de bepaling van het foetale RhD-statuut en de<br />

evaluatie van foetaal lijden, als bij de behandeling van resusnegatieve<br />

patiënten met een anti-D-allo-immunisatie (35).<br />

Foetale RhD-genotypering op plasma van de moeder is gewettigd<br />

bij de preventie van anti-D-allo-immunisatie met RhIg. Die laatste<br />

kan dan worden gereserveerd voor resusnegatieve patiënten met<br />

een resuspositieve foetus, zowel bij een gerichte profylaxe als bij<br />

een systematische profylaxe na 28 weken zwangerschap. Hopelijk<br />

kan deze studie bijdragen tot een multidisciplinaire consensus en<br />

tot een gelijkvormiger beleid in België op vlak van het beleid bij<br />

resusnegatieve zwangere vrouwen en profylaxe met RhIg.<br />

152<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

Referenties<br />

1. Bowman JM. Thirty-five years of Rh prophylaxis. Transfusion 2003;43:1661-6.<br />

2. Daniels G. Blood group antibodies in haemolytic disease of the fetus and newborn, in Alloimmune<br />

disorders of pregnancy. A. Hadley and P. Soothill, Editors. 2002, Cambridge Unversity Press: Cambridge.<br />

p. 21-40.<br />

3. Brossard Y, Parnet-Mathieu F, Larsen M. Incompatibilité foeto-maternelle érythrocytaires, in<br />

Transfusion sanguine: une approche sécuritaire, J. Lefrère and P. Rouger, Editors. 2000, John Libbey<br />

Eurotext: Montrouge. p. 294.<br />

4. Koelewijn JM, et al. Effect of screening for red cell antibodies, other than anti-D, to detect hemolytic<br />

disease of the fetus and newborn: a population study in the Netherlands. Transfusion 2008;48(5):941-<br />

52.<br />

5. Minon JM., et al. Routine fetal RHD genotyping with maternal plasma: a four-year experience in<br />

Belgium. Transfusion 2008;48(2):373-81.<br />

6. Geifman-Holtzman O, Grotegut CA, Gaughan JP. Diagnostic accuracy of noninvasive fetal Rh<br />

genotyping from maternal blood--a meta-analysis. Am J Obstet Gynecol 2006;195(4):1163-73.<br />

7. Pereira JC, et al. Prenatal determination of the fetal RhD blood group by multiplex PCR: a 7-year<br />

Portuguese experience. Prenat Diagn 2007;27(7):633-7.<br />

8. Goebel JC, et al. Prenatal diagnosis of the Rhesus D fetal blood type on amniotic fluid in daily practice.<br />

Arch Gynecol Obstet 2008;277(2):155-60.<br />

9. Cortey A, et al. Prevention of fetomaternal rhesus-D allo-immunization. Perspectives. J Gynecol Obstet<br />

Biol Reprod (Paris) 2006;35(1 Suppl):1S119-1S22.<br />

10. Segata M, Mari G. Fetal anemia: new technologies. Curr Opin Obstet Gynecol 2004;16(2):153-8.<br />

11. AABB. Standards for Blood Banks and transfusion Services. 22nd ed. 2003, Bethesda, Maryland.<br />

12. Mari G, et al. Noninvasive diagnosis by Doppler ultrasonography of fetal anemia due to maternal redcell<br />

alloimmunization. Collaborative Group for Doppler Assessment of the Blood Velocity in Anemic<br />

Fetuses. N Engl J Med 2000;342(1):9-14.<br />

13. Delle Chiaie L, et al. Prediction of fetal anemia with Doppler measurement of the middle cerebral<br />

artery peak systolic velocity in pregnancies complicated by maternal blood group alloimmunization or<br />

parvovirus B19 infection. Ultrasound Obstet Gynecol 2001;18(3):232-6.<br />

14. Zimmerman R, et al. Longitudinal measurement of peak systolic velocity in the fetal middle cerebral<br />

artery for monitoring pregnancies complicated by red cell alloimmunisation: a prospective multicentre<br />

trial with intention-to-treat. BJOG 2002;109(7):746-52.<br />

15. Detti L, Mari G. Noninvasive diagnosis of fetal anemia. Clin Obstet Gynecol 2003;46(4):923-30.<br />

16. Mari G, et al. Middle cerebral artery peak systolic velocity: technique and variability. J Ultrasound Med<br />

2005;24(4):425-30.<br />

17. Oepkes D, et al. Doppler ultrasonography versus amniocentesis to predict fetal anemia. N Engl J Med<br />

2006;355(2):156-64.<br />

18. Carbonne B, et al. Use of peak systolic velocity of the middle cerebral artery in the management of<br />

fetal anemia due to fetomaternal erythrocyte alloimmunization. J Gynecol Obstet Biol Reprod (Paris)<br />

2008;37(2):163-9.<br />

19. Kumar S, Regan F. Management of pregnancies with RhD alloimmunisation. BMJ,<br />

2005;330(7502):1255-8.<br />

20. Ratsimbazagy V, Alba J, Cohen J. L’allo-immunisation foetomaternelle anti-D. Gynecol Obstet<br />

2002;450:20-3.<br />

21. Socol M, Porter T. ACOG practice bulletin. Number 4: Prevention of Rh D alloimmunization. Int J<br />

Gynecol Obstet, 1999;66:63-70.<br />

22. Chilcott J, et al. Review of the clinical effectiveness and cost-effectiveness of routine anti-D<br />

prophylaxis for pregnant women who are rhesus-negative. Health Technol Assess 2003;7:1-72.<br />

23. Carbonne B, et al. Non invasive fetal RhD genotyping: Time for use in all RhD negative pregnant<br />

women. Gynecol Obstet Fertil 2008;36(2):200-3.<br />

24. van der Schoot CE, Hahn S, Chitty LS. Non-invasive prenatal diagnosis and determination of fetal Rh<br />

status. Semin Fetal Neonatal Med 2008;13(2):63-8.<br />

25. Kumar S. Universal RHD genotyping in fetuses. BMJ 2008;336(7648):783-4.<br />

26. Carbonne B, Marpeau L, Brossard Y. About: Prevention of fetomaternal anti-D alloimmunization:<br />

should should noninvasive fetal genotyping be instituted now? J Gynecol Obstet Biol Reprod, n<br />

1-2006. J Gynecol Obstet Biol Reprod (Paris) 2006;35(2):200-1.<br />

27. Rothenberg JM, et al. Is a third-trimester antibody screen in Rh+ women necessary? Am J Manag Care<br />

1999;5(9):1145-50.<br />

28. Heddle NM, et al. A retrospective study to determine the risk of red cell alloimmunization and<br />

transfusion during pregnancy. Transfusion 1993;33(3):217-20.<br />

29. Gooch A, et al. Guideline for blood grouping and antibody testing in pregnancy. transfus Med<br />

2007;17(4):252-62.<br />

30. Cortey A, Brossard Y. Prevention of fetomaternal rhesus-D allo-immunization. Practical aspects. J<br />

Gynecol Obstet Biol Reprod (Paris) 2006;35(1 Suppl):1S123-1S30.<br />

31. Mannessier L. Immunohematologic surveillance of the pregnant woman and the new prevention<br />

policy of anti-RH1 allo-immunization. Transfus Clin Biol 2007;14(1):112-9.<br />

32. Larsen R, et al. Cesarean section: is pretransfusion testing for red cell alloantibodies necessary? Acta<br />

Obstet Gynecol Scand 2005;84(5):448-55.<br />

33. Sherman SJ, et al. Obstetric hemorrhage and blood utilization. J Reprod Med 1993;38(12):929-34.<br />

34. Chapman JF, et al. Guidelines for compatibility procedures in blood transfusion laboratories. Transfus<br />

Med 2004;14(1):59-73.<br />

35. Moise KJ, Jr. Diagnosing hemolytic disease of the fetus--time to put the needles away? N Engl J Med<br />

2006;355(2):192-4.


GV151N_2009<br />

V V O G<br />

K A T E R N<br />

Jan Bosteels Mireille Merckx<br />

Data 2008<br />

In 2008 telde de <strong>VVOG</strong> 487 effectieve leden, 118 assistenten,<br />

76 senioren, 12 ereleden en 31 buitenlandse leden, wat een totaal<br />

opleverde van 724 leden.<br />

Vergaderingen 2008<br />

trouw aan de traditie van het verleden blijft de <strong>VVOG</strong> een actieve<br />

vereniging.<br />

Om dit te illustreren enkele data over de frequentie van de<br />

verschillende vergaderingen.<br />

– De Raad van Bestuur vergaderde in 2008 8-maal.<br />

– In 2008 gaf voorzitter Piet Hinoul zijn ontslag omwille van een<br />

nieuwe carrière bij Johnson & Johnson. Binnen de Raad van<br />

Bestuur bleek Ignace Vergote bereid om de functie van voorzitter<br />

over te nemen. Deze beslissing werd door de Raad van<br />

Bestuur bekrachtigd. Aan Mireille Merckx werd gevraagd of<br />

zij bereid was om als eerste plaatsvervangend lid van de Raad<br />

van Bestuur een mandaat op te nemen. Dit mandaat werd<br />

door een bijzondere algemene ledenvergadering bekrachtigd.<br />

– Dit jaar werd door de Raad van Bestuur nadruk gelegd op een<br />

betere samenwerking met de verschillende werkgroepen en<br />

BIG’s. Een conclaafvergadering werd gehouden te Sint-Niklaas<br />

op 15 oktober 2008. Aan de voorzitters van de werkgroepen<br />

en BIG’s en aan de secretarissen werd de mogelijkheid gegeven<br />

tot inzage van de notulen van de Raad van Bestuur. Een<br />

beter gestroomlijnde samenwerking is noodzakelijk omdat de<br />

tendens tot verdere subspecialisatie risico’s inhoudt tot een te<br />

fel doorgedreven versplintering van de vereniging.<br />

– Op 12 december 2008 vond een zeer interessante overlegvergadering<br />

plaats te Sint-Niklaas tussen de besturen van<br />

de NVOG en de <strong>VVOG</strong>. Hierbij werd wederzijds informatie<br />

en ervaring uitgewisseld. Een aantal gezamenlijke projecten<br />

zoals aansluiting bij de Nederlandse bekkenbodemclub en<br />

gezamenlijke multicentrische studies worden gepland.<br />

vvog lentevergadering, Keerbergen, maart 2009<br />

Activiteitenverslag<br />

<strong>VVOG</strong> 2008<br />

Jan Bosteels, Eerste Secretaris<br />

Voorgedragen door Mireille Merckx, Ondervoorzitter<br />

153<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

– Tevens werd de aanzet gegeven voor de oprichting van een ad<br />

hoc commissie opleiding onder impuls van Annelies Lust. Deze<br />

commissie kwam op 8 januari 2009 voor het eerst samen te<br />

Sint-Niklaas.<br />

– Binnen de Raad van Bestuur werd in 2008 ook gestart met<br />

een nieuwe cultuur van teleconferencing als antwoord op de<br />

drukke verplichtingen die op de bestuursleden rust tot het bijwonen<br />

van de vergaderingen op zaterdag. Via deze tC wordt<br />

trouwens efficiënter vergaderd.<br />

– De KWP, die traditiegetrouw is samengesteld uit leden van<br />

de Raad van Bestuur, de hoogleraren-diensthoofden van de<br />

4 Vlaamse universitaire diensten gynaecologie en de voorzitters<br />

van de 4 <strong>VVOG</strong>-werkgroepen, vergaderde in 2008 driemaal.<br />

Het voorzitterschap van deze commissie wordt waargenomen<br />

door Mireille Merckx. Het Dagelijks Bestuur, bestaande uit<br />

de voorzitter, de penningmeester, de eerste secretaris en de<br />

vice-voorzitter vergadert volgens de urgentie van de zich aandienende<br />

problemen via intens e-mail of telefonisch contact.<br />

– De verschillende werkgroepen, namelijk VWV, VWAG, VWRG<br />

en VWOG vergaderden in 2008 elk drie- tot vijfmaal.<br />

– De verschillende BIG’s vergaderden elk minstens driemaal.<br />

– De Beroepsbelangencommissie vergaderde in 2008 tweemaal.<br />

Wetenschappelijke activiteiten<br />

Een bijzondere samenwerking tussen de verschillende universiteiten<br />

liet de <strong>VVOG</strong> toe ook in 2008 haar leden te vergasten op een<br />

rijk gevuld programma. Van veldafhankelijk tot grensverleggend,<br />

dat is in een notendop de evolutie die de <strong>VVOG</strong> via zijn werkgroepen<br />

weer aflegde. Een evolutie waardoor ze een alsmaar rijkere<br />

inhoud krijgt, onze website is daar het levend bewijs van. De<br />

vereniging bespeelt duidelijk alle registers die haar aanbelangen<br />

en vernieuwing is haar op het lijf geschreven.<br />

Zo komen we tot goed opgeleide gynaecologen die blijvend de<br />

professionele ladder beklimmen. Zij zijn trouwens de ruggensteun<br />

van onze bijeenkomsten en hun nooit aflatende aanwezigheid op


de vergaderingen is motiverend voor werkgroepen en bijzondere<br />

interessegroepen.<br />

De Lentevergadering op zaterdag 1 maart 2008 in de<br />

Lamot te Mechelen mocht rekenen op een opkomst van 133<br />

ingeschrevenen.<br />

De VWAG organiseerde het wetenschappelijke programma.<br />

Obesitas en bariatrische heelkunde werden belicht vanuit het<br />

gynaecologisch-verloskundig perspectief. Collega Burger gaf een<br />

state-of-the-art lezing over de risico’s van de fertiliteitsbehandeling.<br />

tevens werden twee topics besproken uit de sexuologie.<br />

Laat in de namiddag werd de Algemene Statutaire Ledenvergadering<br />

gehouden waar echter een voor de Raad van Bestuur<br />

teleurstellende lage opkomst werd vastgesteld.<br />

Traditioneel werd het avondprogramma afgesloten door het<br />

<strong>VVOG</strong>-Lentebanket.<br />

Op 29 maart 2008 had de jaarlijkse assistentendag plaats in het<br />

Hof van Liere te Antwerpen.<br />

Na een blinde selectie hadden onze aspiranten de mogelijkheid<br />

zich te profileren via postersessies en mondelinge voordrachten.<br />

Andermaal werd het een geslaagd evenement.<br />

Op zaterdag 19 april 2008 werd te Brussel in het Radisson SAS<br />

Hotel het 14de colloquium Ethiek en Gezondheidseconomie<br />

georganiseerd met als thema “Ethische problemen in de gynaecologie-verloskunde”.<br />

Deze vergadering werd bijgewoond door<br />

197 <strong>VVOG</strong>-leden.<br />

De interactieve cursus colposcopie en lage genitale tractus<br />

pathologie werd op 16 mei 2008 in het Elewijt Center te Elewijt<br />

gehouden. De organisatie van deze cursus in is handen van de BIG<br />

cervix/colposcopie. De verschillende sprekers stonden borg voor<br />

een degelijke wetenschappelijke bijscholing die werd bijgewoond<br />

door 36 aanwezigen waarvan 21 aspiranten.<br />

Van 28 tot 30 mei 2008 was de <strong>VVOG</strong> te gast en mede-organisator<br />

van de co-productie NVOG/<strong>VVOG</strong> Gynaecongres te Haarlem.<br />

Hoewel deze vergadering vanuit Vlaanderen een minimale opkomst<br />

kende, waren diegenen die het congres bijwoonden zeer<br />

enthousiast over de organisatie en het programma.<br />

Ook het sociaal evenement was een absoluut hoogtepunt.<br />

Vlaanderen zal moeten toegeven dat onze Calvinistische<br />

Noorderburen zeer goed weten ‘hoe zij uit de bol moeten gaan’.<br />

Dit voorbeeld verdient zeker navolging.<br />

In de marge van dit congres vond een kort formeel overleg plaats<br />

tussen de Raden van Bestuur van de <strong>VVOG</strong> en de NVOG.<br />

De organisatie van de Herfstvergadering op 27 september 2008<br />

in Kinepolis Brugge was in de handen van de VWOG met als<br />

thematiek “VWOG in actie”.<br />

Ondanks enige kritiek op de organisatie van de wetenschappelijke<br />

programmatie, zowel binnen de Raad van Bestuur als vanuit<br />

de basis, was er toch een ruime opkomst van 164 ingeschreve-<br />

nen. In de voormiddagsessie werd binnen de gynaecologische<br />

oncologie de tendens tot subspecialisatie en de rol van de algemene<br />

gynaecoloog belicht. In de namiddagsessie werd door verschillende<br />

VWOG-bestuursleden een state-of-the-art gegeven<br />

in de gynaecologische oncologie anno 2008. Deze voordrachten<br />

zullen de basis vormen van richtlijnen die via de <strong>VVOG</strong> website<br />

zijn vrijgegeven voor verdere lezing en opmerkingen alvorens te<br />

publiceren als richtlijn.<br />

Op 10 oktober 2008 werd in het Elewijt Center te Elewijt een<br />

nieuwe vulvacursus gehouden, bijgewoond door 63 leden.<br />

Op 18 oktober 2008 organiseerde de BIG gynaecologische endoscopie<br />

onder het VWAG vaandel voor het eerst een postgraduaat<br />

cursus endoscopische vaardigheden.<br />

Deze praktijkcursus werd georganiseerd in het Centrum voor Heelkundige<br />

technologieën te Leuven als basiscursus voor de perifere<br />

gynaecoloog die zijn/haar niveau van endoscopische expertise wil<br />

optimaliseren.<br />

De ervaringen opgedaan uit deze eerste editie zijn zeer positief.<br />

Een beperkte groep van twaalf cursisten wordt bijgestaan door<br />

4 tot 6 instructeurs bij het aanleren van endoscopische technieken<br />

op ‘droge’ modellen, een proefdiermodel en virtuele simulator.<br />

De mond-aan-mond reclame en de bestaande nood aan blijvende<br />

praktische postgraduaatopleiding in de endoscopische heelkunde<br />

gaven aanleiding tot een volledige bezetting van de tweede cursus<br />

op 14 februari dit jaar binnen de 6 dagen na elektronische mailing.<br />

Een derde basiscursus wordt georganiseerd op 16 mei 2009. Later<br />

dit jaar in september zal een eerste geavanceerde cursus worden<br />

georganiseerd voor een 20-tal deelnemers in het trainingscentrum<br />

te Elancourt in de buurt van Parijs. Voor komende edities<br />

staat een samenwerking op het programma met de European<br />

Academy en met EndoGent.<br />

Er wordt ook gedacht aan het maken van een eigen <strong>VVOG</strong>-<br />

endotrainerbox die blijvende praktische training moet faciliteren.<br />

Het Elewijt Center te Zemst-Elewijt was op 13 november 2008<br />

de locatie voor de Postuniversitaire Studiedag 2008, georganiseerd<br />

door de UZ Brussel met als thema: “PCO syndroom”.<br />

Deze vergadering kon ook rekenen op een grote belangstelling<br />

met 143 aanwezigen.<br />

De interactie tussen de zaal en de sprekers werd vergemakkelijkt<br />

door de sympathieke “sofazetelopstelling” geconcipieerd door<br />

Paul De Vroey.<br />

Op 15 november werd door de VWV de traditionele CTG-cursus<br />

georganiseerd.<br />

Hiervoor werden 51 inschrijvingen weerhouden, waarvan<br />

40 aspiranten.<br />

Op 28 en 29 november 2008 organiseerde de VWV de cursus<br />

“Praktische Vaardigheden in de Verloskunde”.<br />

Deze editie was andermaal zeer succesvol met 56 aanwezigen<br />

waarvan 27 aspiranten.<br />

154<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009


Op 4 en 5 december 2008 werd de postgraduaatcursus van het<br />

Concilium van Hoogleraren Gynaecologie en Verloskunde in<br />

samenwerking met de <strong>VVOG</strong> gehouden in het Hotel Aldhem te<br />

Grobbendonk. Het thema van de postgraduaat cursus betrof “Het<br />

ovarium”.<br />

Deze vergadering werd bijgewoond door 61 aanwezigen waarvan<br />

32 aspiranten.<br />

Werking van de werkgroepen en<br />

BIG’s<br />

De verschillende <strong>VVOG</strong>-werkgroepen hebben in 2008 op<br />

regelmatige basis vergaderd met de bedoeling om naast wetenschappelijke<br />

vergaderingen ook andere initiatieven te ontplooien.<br />

Een uiteenzetting van de genomen initiatieven van iedere werkgroep<br />

of BIG zou ons te ver leiden. Het volstaat om de grote hoeveelheid<br />

ingestuurde notulen op de <strong>VVOG</strong>-website te consulteren<br />

om dit te bevestigen.<br />

BBC<br />

Naast de organisatie van het 14de colloquium Ethiek en Gezondheidseconomie<br />

blijft de BBC een belangrijke commissie binnen de<br />

<strong>VVOG</strong>. Voorzitter Guy Verhulst neemt dit jaar de verantwoordelijkheid<br />

op zich om deze commissie grondig te herstructureren.<br />

Anno 2009 is het voor een moderne beroepsvereniging niet meer<br />

mogelijk om te cocoonen in het traditionele Vlaamse corporatisme<br />

zoals Jacob Van Artevelde en Frans Agneessens ons ooit<br />

hebben voorgedaan. Deze twee beroemde Vlamingen hebben hun<br />

corporatisme trouwens met hun leven moeten bekopen zoals<br />

de geschiedenis ons heeft geleerd. In de onderhandelingen met<br />

de gesprekspartners over onderwerpen van beroepsbelang zoals<br />

nomenclatuur, tarifering en honorering, staan naast gedegen<br />

diplomatie en lobbying ook gedegen dossierkennis en ‘value for<br />

medicine’ op het voorplan.<br />

De komende jaren zal moeten worden geïnvesteerd in het aantrekken<br />

en opleiden binnen de beroepsvereniging van gemotiveerde<br />

lobbyisten, die hun weg kennen in het labyrint van de vele<br />

bevoegde overheden die dit ingewikkelde land kent om onze beroepsbelangen<br />

te vrijwaren. De structuur van de BBC dient hierop<br />

te worden aangepast.<br />

Dit zal de <strong>VVOG</strong> ongetwijfeld meer slagkracht geven bij de te voeren<br />

onderhandelingen waarvan de resultaten zich vaak slechts op<br />

langere termijn laten gelden, getuige de recente herwaardering<br />

van de gynaecologische heelkunde.<br />

Seniorencomissie<br />

De seniorencommissie geleid door Dries Bekaert is binnen de<br />

<strong>VVOG</strong> nog steeds zeer actief.<br />

155<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

De nog steeds belangrijke aanwezigheid op de vele symposia en<br />

congressen toont aan dat onze senioren weten dat wetenschap<br />

onderhouden moet worden.<br />

Bovendien zijn zij in 2009 van plan hun betrokkenheid bij de <strong>VVOG</strong><br />

extra in de verf te zetten met een initiatief naar aanleiding van het<br />

50-jarig lustrum van de <strong>VVOG</strong>.<br />

Assistenten<br />

Annelies Lust heeft dit jaar de aanzet gegeven tot het oprichten<br />

van de commissie opleiding.<br />

De Raad van Bestuur steunt haar volledig bij deze taak.<br />

In de komende periode zal de beroepsvereniging toezien<br />

op de kwaliteit van de opleiding van de nieuwe generatie gynaecologen.<br />

Samen met de aspiranten zullen de nieuwe Europese reglementen<br />

aangaande de recuperatietijd worden geëvalueerd en geïmplementeerd<br />

hopelijk zonder dat dit aanleiding zou geven tot het<br />

verder uitbreiden van de totale opleidingsduur.<br />

De voortschrijdende tendens tot subspecialisatie en de belangenconflicten<br />

die dit veroorzaakt met de algemene gynaecoloog, heeft<br />

zeker zijn weerslag op de ontwikkeling van het curriculum van<br />

morgen. Het is duidelijk dat wij hier op een keerpunt staan waar<br />

rekening zal moeten worden gehouden met persoonlijke factoren<br />

zoals interesse, feminisatie en levenskwaliteit maar ook algemene<br />

factoren zoals kwaliteit van beroepsbeoefening, opbouwen en<br />

onderhouden van expertise, betrokkenheid bij de beroepsgroep en<br />

verdediging van beroepsbelangen.<br />

Het is de hoogste tijd om een evenwichtsoefening te maken tussen<br />

de subspecialisatie en de algemene gynaecologie en om de<br />

huidige evolutie en behoeften te betrekken in deze denkoefening<br />

vanaf het begin van de opleiding. Wederzijdse communicatie en<br />

begrip zijn hier basisbegrippen met een zeer groot belang.<br />

Reisclub<br />

De vroegere reiscommissie wordt geleid door coördinator Geert<br />

De Bruyne.<br />

Van 25 tot 29 oktober 2008 werd een <strong>VVOG</strong>-reis gemaakt naar<br />

thailand naar aanleiding van IGCS Bangkok.<br />

Voor 2009 staat van 27 september tot 02 oktober een reis naar<br />

Zuid-Afrika op het programma nav het FIGO-congres 2009.<br />

Onze Website<br />

Onze website was in 2008 alweer een drukke bedoening (4-5.000<br />

bezoekers per maand, en sinds het opstarten reeds meer dan<br />

1.200.000 bekeken topics). Onze verantwoordelijke Interne Communicatie<br />

en webmaster, Luc De Baene dankt alle leden die meer<br />

en meer gebruik maken van onze website om zich in te schrijven<br />

voor een <strong>VVOG</strong>-congres en om hun adresgegevens up to date te<br />

houden. Dit alles verlicht enorm de werkdruk op ons secretariaat.


Verenigingsleven<br />

In het jaar 2008-2009 betreuren we het verlies van volgende collega’s:<br />

- Pieter Godts op 08/10/2008<br />

- Jan Lantsoght op 23/02/2008<br />

- Robert Peel op 02/03/2008<br />

- Fernand Michiels op 12/09/2008<br />

- J.Timmerman op 30/03/2008<br />

- Prof Dirk Vandekerckhove op 02/01/2008<br />

- René Meersseman in februari 2009<br />

Woord van dank<br />

Aan het einde van dit activiteitenverslag wil ik besluiten met een<br />

woord van dank.<br />

Dank aan de collega’s raadsleden en aan de administratief secretaressen<br />

van de <strong>VVOG</strong> Marleen Parisis en Katja Reyniers op wie<br />

de Raad van Bestuur en de <strong>VVOG</strong> steeds beroep kunnen doen bij<br />

allerhande activiteiten.<br />

Hartelijk dank aan Ria, Peter en Nancy van Orga-Med voor de<br />

vlotte samenwerking bij de organisatie van de verschillende<br />

wetenschappelijke <strong>VVOG</strong>-activiteiten.<br />

Hartelijk dank ook aan de verschillende sponsors van de farmaceutische<br />

industrie.<br />

Zonder de financiële en logistieke ondersteuning van deze<br />

partners zou het organiseren van <strong>VVOG</strong>-activiteiten niet meer<br />

mogelijk zijn in deze peniebele financiële tijden.<br />

Hartelijk dank voor jullie blijvende aanwezigheid op onze<br />

<strong>VVOG</strong>-activiteiten.<br />

Vergeet niet te noteren dat onze vereniging dit jaar 50 jaar is geworden<br />

en dat wij dit uitgebreid gaan vieren in Gent op 23 en 24 oktober.


GV155N_2009<br />

Annelies Lust<br />

De lentevergadering van de <strong>VVOG</strong><br />

deed dit jaar zijn naam wel alle eer<br />

aan. Op een van de eerste zonnige<br />

lentedagen van maart verenigden<br />

de Vlaamse gynaecologen zich in<br />

Keerbergen voor het lentecongres<br />

georganiseerd door de werkgroep<br />

Verloskunde. De lezingen werden één<br />

voor één bijzonder goed gesmaakt<br />

Roland Devlieger door het talrijk opgekomen publiek.<br />

Als organisator van de vergadering<br />

verwelkomde Roland Devlieger (UZ Leuven) iedereen op deze<br />

mooie groene locatie.<br />

Invasieve prenatale<br />

diagnostiek in<br />

Vlaanderen<br />

Luc De Catte (UZ Leuven),<br />

Anne Loccufier (AZ Sint Jan, Brugge)<br />

Als eerste spreker was Luc De Catte (UZ<br />

Leuven) aan het woord over de statistiek<br />

Anne Loccufier<br />

omtrent de prenatale diagnostiek. Aangezien deze gegevens nog<br />

niet officieel zijn, wachten wij nog even met het neerschrijven<br />

hiervan. Later volgt ongetwijfeld meer hierover…<br />

Aansluitend stelde Anne Loccufier (AZ Sint-jan, Brugge) de nieuwe<br />

<strong>VVOG</strong>-brochure over prenatale diagnose voor, waarin kort<br />

en in begrijpelijke taal uitleg gegeven wordt over echo. tevens<br />

biedt het reeds een antwoord op enkele van de meest gestelde<br />

vragen door patiënten (bv. geen meerwaarde van meer dan drie<br />

echo’s, geen uitsluitsel van foetale afwijkingen ondanks normale<br />

echografische beelden, 3-dimensionele echo’s bieden maar in<br />

zeldzame gevallen een meerwaarde t.o.v. 2-D…). Er wordt ook uitgelegd<br />

voor wie prenatale diagnose bestemd is en wat het nut en<br />

de mogelijke consequenties hiervan zijn. Men hoopt op een wijd<br />

verspreid gebruik van deze praktische brochure om de patiënten<br />

te informeren.<br />

vvog lentevergadering, Keerbergen, maart 2009<br />

Voormiddagsessie:<br />

prenatale diagnostiek<br />

Verslag van Annelies Lust (KULeuven)<br />

Ke y w o r d s: obstetrics – prenatal s c r e e n i n g – vvog – s p r i n g meeting 2009<br />

157<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

Counseling bij<br />

prenatale testen.<br />

Resultaten van de<br />

cRZ/<strong>VVOG</strong>-enquête<br />

Sindy Helsen (KULeuven, cRZ)<br />

Sindy Helsen<br />

Sindy Helsen, medewerkster van het<br />

cRZ (centrum voor Relatievorming<br />

en Zwangerschapsproblemen), stelde de resultaten voor van de<br />

enquête georganiseerd door het cRZ, in samenwerking met de<br />

<strong>VVOG</strong>, Domus Medica, de VLOV en UVV aangaande de counseling<br />

bij prenatale testen. Het was de bedoeling een debat op gang<br />

te trekken, niet zozeer over de testen op zich, maar wel over de<br />

grotere toegankelijkheid die alom geboden wordt tot zwangerschapsafbreking<br />

en de complexiteit rond heel dit beslissingsproces.<br />

De enquête bevroeg gynaecologen, huisartsen en vroedvrouwen,<br />

aangezien ze allen betrokken partij zijn bij de counseling.<br />

(De resultaten van deze enquête kunt u terugvinden op de <strong>VVOG</strong>website.<br />

Op de website van het cRZ (www.crz.be) kunt u terecht<br />

voor meer informatie.)<br />

De uiteindelijke boodschap is dat onder andere de gynaecoloog de<br />

bijzonder belangrijke taak heeft de patiënte en partner voldoende<br />

in te lichten, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken<br />

zonder dat zij zich gedwongen voelen in de één of andere richting,<br />

noch onvoldoende op de hoogte zijn van de mogelijke gevolgen<br />

van een bepaalde test – en vooral van de resultaten ervan. Prenatale<br />

screeningstesten, zoals bijvoorbeeld de gecombineerde test<br />

voor risico op trisomie 21, zijn immers maar een eerste stap in een<br />

heel traject van testen die eventueel kunnen uitgevoerd worden<br />

wanneer een verhoogd risico vastgesteld wordt.<br />

De counseling kan echter ook gebeuren door de huisarts of vroedvrouw.<br />

Het is van belang de complementariteit van deze drie<br />

groepen (gynaecoloog-huisarts-vroedvrouw) te erkennen en hun<br />

taken op elkaar af te stemmen. Door een goede samenwerking<br />

kunnen ze de patiënte en partner nog beter sensibiliseren en informeren.<br />

Uit de enquête werd duidelijk dat deze drie groepen<br />

over het algemeen wel allemaal de medische en wetenschappelijke


De Infolijn Prenatale Diagnose, een initiatief van het cRZ, i.s.m. de vier<br />

Vlaamse Universitaire Centra Menselijke Erfelijkheid (UZ Leuven, UZ<br />

Brussel, UZ Gent, UZ Antwerpen). Van maandag tot en met donderdag,<br />

tijdens de kantooruren, kunnen (toekomstige) ouders naar het<br />

centrale nummer 078-153.555 bellen. De bedoeling van de Infolijn<br />

is een aanvullend aanbod te bieden, met een lage drempel om mensen<br />

voorbereidend of volgend op een afspraak te kunnen opvangen en zo<br />

volledig mogelijk te informeren. Deze Infolijn kan uiteraard nooit een<br />

gesprek met een deskundige zoals de eigen huisarts, gynaecoloog of<br />

vroedvrouw vervangen.<br />

Begeleidingsgesprekken<br />

voor ouders na<br />

zwangerschapsafbreking op<br />

medische indicatie<br />

Ouders die kiezen voor een zwangerschapsafbreking op medische<br />

indicatie, moeten door een specifiek rouwproces. Het is niet altijd<br />

evident om hiervoor de aangepaste (professionele) psychologische<br />

begeleiding te vinden. Het cRZ biedt voor deze doelgroep individuele<br />

begeleidingsgesprekken aan, aanvullend op het aanbod vanuit de<br />

centra voor prenatale diagnose.<br />

Men kan een afspraak maken bij Sindy Helsen, psycholoog,<br />

systeemtherapeute en stafmedewerker cRZ, prenatale diagnose.<br />

Telefonisch via het nummer 0477/930.771 of via e-mail:<br />

sindy.helsen@med.kuleuven.be. De prijs voor een gesprek bedraagt<br />

40 euro.<br />

kant belichten alsook de keuzevrijheid omtrent de testen, doch dat<br />

het voornamelijk de vroedvrouwen en in tweede instantie de huisartsen<br />

zijn die extra aandacht hebben voor de belevings aspecten.<br />

Merken we echter op dat bijna 1/4 van de vroedvrouwen en huisartsen<br />

van zichzelf vindt onvoldoende kennis te hebben omtrent<br />

het puur wetenschappelijke en medische luik.<br />

Niet alleen de informatie zelf, maar ook het tijdstip waarop deze<br />

informatie wordt gegeven, is van belang! Daarbij kan men zich<br />

de vraag stellen of het niet nuttig zou zijn om al bij een preconceptieadvies<br />

de prenatale counseling te doen en de patiënten<br />

in te lichten omtrent de mogelijkheden rond de prenatale testen<br />

die hen zullen aangeboden worden. Zo kan misschien vermeden<br />

worden dat, zoals actueel het geval is, nog bij meer dan 1/10 van<br />

de gevallen de uitleg op het moment van de test zelf gegeven<br />

wordt…<br />

Daarnaast erkennen vooral de gynaecologen de meerwaarde van<br />

een infobrochure; desalniettemin wordt deze brochure maar weinig<br />

gebruikt in de praktijk.<br />

Het cRZ heeft sinds haar bestaan reeds een hele weg afgelegd en<br />

ook op het domein van prenatale diagnose intussen al een aantal<br />

initiatieven ontwikkeld. Hierin zien we als mijlpalen de oprichting<br />

158<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

van de ‘Infolijn Prenatale Diagnose’ in 2004, met de steun van<br />

de Vlaamse overheid in 2007 de enquête prenatale screening,<br />

en uiteindelijk in 2009 de mogelijkheid tot individuele begeleidingsgesprekken<br />

voor koppels na een zwangerschapsafbreking op<br />

medische indicatie, wat heel positief onthaald wordt.<br />

Fetal medicine: present and future<br />

Kypros Nikolaides (Kings College London, UK)<br />

De voormiddagsessie werd afgesloten met een klapper van formaat:<br />

Kypros Nikolaides, oprichter van The Fetal Medicine Foundation.<br />

Een spreker die altijd goed is voor een beetje sensatie en<br />

wat ‘lichte overdrijvingen’, maar zeker stof tot nadenken aanreikt.<br />

We hoorden gedurende een halfuur een muisstille zaal, afgewisseld<br />

met uitbundige lachsalvo’s. Deze éminence grise schetste<br />

kort de successen maar ook de tekortkomingen van de foetale<br />

geneeskunde tot nog toe en wat we nog kunnen verwachten in<br />

de toekomst.<br />

Foetale interventie bij foetale anemie obv rhesus-immunisatie, bij<br />

allo-immune thrombocytopenie, bij foetale arrythmie, open foetale<br />

chirurgie bij congenitale hernia diafragmatica, bij spina bifida<br />

ter preventie van paralyse, vesico-amniotische shunts bij obstruc-<br />

Figuur 1: Screening for trisomy 21.<br />

(%)<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

Nasal bone<br />

Present Absent<br />

Euploid Trisomy 21


figuur 2: Invasive diagnosis.<br />

Deaths/100.000 abortions<br />

6<br />

4<br />

2<br />

0<br />

CVS<br />

Abortions in the USA 1988-1997<br />

(Bartlett et al. 2004)<br />

0,5<br />

10 12 14 16 18 20<br />

Gestation (weeks)<br />

Amnio<br />

11 16 20 40<br />

Gestation (weeks)<br />

◆ 2nd trimester amnio – miscarriage 1%<br />

◆ TA CVS – No di�erence from amnio<br />

Randomized studies on safety, Cochrane Library<br />

tieve uropathie… al deze technieken passeerden de revue en vele<br />

ervan werden als ontoereikend beschouwd. Naast technische problemen<br />

ontbreken vaak ook gegevens over neonatale follow-up bij<br />

kinderen bij wie foetaal ingegrepen werd, waardoor geen correcte<br />

4<br />

159<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

conclusies kunnen worden gemaakt. De groep van Jan Deprest<br />

binnen de KULeuven (foetoscopische plugging voor congenitale<br />

hernia diafragmatica), zal deze fout niet maken en werkt aan<br />

een grote studie over de neonatale follow-up bij deze kinderen.<br />

Hiervan worden veelbelovende resultaten verwacht! Twin-to-twin<br />

transfusion-syndroom wordt er gelijkaardig aangepakt met grote<br />

follow-up-studies en ook deze resultaten zijn bemoedigend.<br />

Nikolaides benadrukte tevens in zijn betoog dat we een andere weg<br />

zouden moeten inslaan qua prenatale diagnostiek voor trisomie<br />

21. Ondanks het feit dat reeds in 1992 door hem beschreven werd<br />

dat Down-kinderen een verdikte nekplooi hebben en dit sinds 1999<br />

met een maternale bloedafname (vrij bHCG en PAPP-a) gecombineerd<br />

werd in de ‘eerstetrimesterscreening’ (in 2001 nog uitgebreid<br />

met het al dan niet detecteren van het neusbot (Figuur 1), in 2005<br />

met tricuspid flow en in 2008 met ductus venosus flow), worden<br />

toch nog teveel invasieve procedures uitgevoerd voor detectie van<br />

trisomie 21. Het veralgemeend toepassen van de eerstetrimesterscreening<br />

door middel van nekplooi en maternaal bloed, reduceert<br />

niet alleen zwangerschapscomplicaties te wijten aan de invasieve<br />

testen; het verhoogt tevens de detectieratio van trisomie 21, daar<br />

het grootste aantal voorkomt in de laagrisicopopulatie. Daarnaast<br />

stelde hij vast dat chorionvillus sampling (CVS) (onterecht) veel<br />

minder aan bod komt dan amniocentese (AC), ondanks het gelijke<br />

risico van zwangerschapsverlies van 1 (0,5)% (Figuur 2) en het<br />

extra voordeel van CVS van vroegere detectie rond 11 à 12 weken<br />

i.p.v. 16 weken bij AC. Nikolaides gaf ook een clear cut antwoord<br />

op de vraag hoeveel ingrepen je moet uitgevoerd hebben om de<br />

techniek te beheersen. Het antwoord was als volgt: de gevaarlijkste<br />

periode is als je er een tiental gedaan hebt: je denkt dat het<br />

niets inhoudt en je voelt je onfeilbaar. Als je er een stuk of vijftig<br />

uitgevoerd hebt, begin je al de mogelijke problemen te begrijpen<br />

en eens je er honderd achter de rug hebt, dan kan je het (of zal je<br />

het nooit kunnen). En zo is het met elke technische ingreep.


GV155bN_2009<br />

Silke Schockaert<br />

Heelkundige technieken<br />

B Trimbos (LUMC, Leiden, Nederland)<br />

B Trimbos, pelvien oncoloog, lichtte een aantal belangrijke chirurgische<br />

aspecten van de keizersnede toe.<br />

De naam Sectio Caesarea wordt vaak verkeerdelijk toegeschreven<br />

aan een legende die beweert dat Julius Caesar zelf met deze techniek<br />

ter wereld kwam. De oorsprong van deze ingreep is echter<br />

de Lex Caesarea die stelde dat als een barende vrouw kwam te<br />

overlijden, het kind zo snel mogelijk door een buiksnede moest<br />

worden verlost, in de hoop het zo alsnog te redden.<br />

Stap voor stap werden we doorheen de procedure geloodst.<br />

Bij de keuze van de huidincisie en het openen van het abdomen,<br />

zijn er verschillende mogelijkheden (Figuur 3).<br />

De Pfannenstiehl-incisie (gekromde snede van 15cm met laagste<br />

punt 2cm boven de pubis) is bedacht als een wisselsnede waarbij<br />

een aantal lagen dwars en andere overlangs worden geopend. Dit<br />

gebeurt allemaal scherp (mes, schaar of diathermie) en het distale<br />

en proximale blad van de fascia worden losgemaakt van de onderste<br />

spierlaag.<br />

Daarnaast kan ook de Joel Cohen-techniek gebruikt worden, die in<br />

1983 in het Misgav Ladach-ziekenhuis te Jeruzalem werd ontwik-<br />

figuur 3: Incisietechniek.<br />

Pfannenstiehl<br />

incision<br />

Namiddagsessie:<br />

Sectio Caesarea<br />

Verslag van Silke Schockaert (GSO KULeuven)<br />

Midline incision<br />

Mayland incision<br />

Cohen’s incision<br />

160<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

keld voor de abdominale hysterectomie. Dit is een ‘scheurtechniek’<br />

die streeft naar chirurgisch minimalisme en het beperken<br />

van weefselschade.<br />

De huid wordt scherp recht ingesneden 3cm boven de pubis,<br />

waarna de subcutis stomp transversaal wordt opengescheurd. De<br />

fascia wordt vervolgens scherp ingesneden en stomp transversaal<br />

geopend. Het wordt in tegenstelling tot bij de Pfannenstiehl-techniek<br />

niet losgemaakt van de rectusspier. Het peritoneum wordt<br />

stomp longitudinaal geopend en het blaasperitoneum wordt in<br />

de volgende stap scherp transversaal geopend. Door het hoger<br />

openen van de huid lijkt het risico van blaaslaesies af te nemen.<br />

Het onderste uterussegment wordt scherp gemarkeerd en vervolgens<br />

digitaal transversaal geopend. Na de geboorte van het kind<br />

wordt de uterus geëxtracorporealiseerd, de placenta wordt manueel<br />

verwijderd en de uterus wordt in één laag voortlopend gefestoneerd<br />

gesloten. Na goede hemostase wordt het peritoneum<br />

open gelaten, om minder necrose en adhesievorming te veroorzaken.<br />

De fascia wordt in één laag doorlopend gesloten. Er worden<br />

geen subcutane hechtingen geplaatst. De huid wordt drie maal<br />

geknoopt gesloten.<br />

Deze techniek geeft een kortere operatietijd, minder bloedverlies<br />

en minder risico op infecties. Ook pijnstillingsbehoefte, risico van<br />

darmletsels, opnameduur en hervatten van de werksituatie scoren<br />

hierdoor beter. Maar de scheur techniek kan niet altijd worden<br />

toegepast: denk maar aan repeat-sectio’s, endometriose of veranderde<br />

anatomie. Voor zulke situaties blijft een goede beheersing<br />

van de scherpe techniek onontbeerlijk.<br />

De volgende stap die onder de loep werd genomen, is de uterusincisie.<br />

De dwarse incisie van het onderste uterussegment, is de<br />

gouden standaard. Hierbij wordt aanbevolen om scherp te markeren<br />

tot op de chorionvezels met een mes. Het gebruiken van een<br />

nieuw mes om risico’s van infecties te vermijden is niet bewezen<br />

zinvol. De incisie wordt vervolgens stomp geopend door digitale<br />

tractie in transversale richting. tractie in longitudinale richting<br />

geeft significant meer risico van uitscheuren en meer bloedverlies.<br />

Door de dextropositie van de patiënte tijdens de ingreep gebeurt<br />

het inscheuren vaker aan de linkerzijde.<br />

Er zijn een aantal relatieve indicaties voor het uitvoeren van een<br />

corporeale incisie, met name extreme prematuriteit waarbij geen<br />

onderste uterussegment kan worden onderscheiden, PPROM,<br />

dwarsligging, een groot cervicaal myoom, ernstige adhesies in het<br />

kleine bekken en eventueel een placenta praevia met vaten over<br />

het onderste uterussegment.


figuur 4: Running figure of eight.<br />

Voor het sluiten van de uterusincisie blijkt uit een Cochrane review<br />

van 2007 dat het voortlopend sluiten van de uterus in één<br />

laag sneller verloopt, een goede spanningsverdeling geeft over<br />

de wonde, gepaard gaat met minder bloedverlies en minder kans<br />

geeft op endometritis dan tweelagig sluiten. Uit de Caesar trial<br />

blijkt eveneens dat het niet méér risico geeft op uterusruptuur<br />

bij een volgende zwangerschap. Het festoneren van de hechting<br />

heeft geen meerwaarde. Belangrijk is wel om de hoeken van de<br />

incisie goed mee in de hechting te nemen. Het al dan niet vrijlaten<br />

van de decidua lijkt geen verschil te maken in het ontstaan van<br />

endometriose postoperatief.<br />

Bij de keuze van de draad voor het sluiten van de uterus, moet zoals<br />

altijd rekening worden gehouden met de fysische eigenschappen<br />

van de verschillende hechtdraden. Vicryl wordt in dit geval<br />

aanbevolen.<br />

De cruciale stap van de hele procedure is het sluiten van de fascia.<br />

De incidentie van dehiscentie varieert van 3 tot 12%, maar de<br />

mortaliteit ervan bedraagt 10 tot 30%! Een gewone voortlopende<br />

hechting kan een intra-abdominale druk van 198mmHg dragen<br />

alvorens er dehiscentie optreedt. Bij de zogenaamde running figure<br />

of eight-hechting (Figuur 4) kan de druk tot 230mmHg oplopen<br />

alvorens dehiscentie ontstaat. toch gaat deze extra stevige<br />

hechting gepaard met een significant verhoogde mortaliteit (21<br />

versus 8%) en meer risico van longembolieën (17 versus 5%). Wat<br />

de fascia wint aan stevigheid, moet hij weer inboeten door tekort<br />

aan elasticiteit. Bij verhoogde intra-abdominale druk, kan de<br />

fascia daardoor minder ‘meegeven’ en moet de druk zich op een<br />

andere manier ontlasten.<br />

Voor het sluiten van de fascia wordt dus een voortlopende hechting<br />

met een traag resorberend monofilament zoals bevoordeeld<br />

PDS aanbevolen. Belangrijk is het gebruik van voldoende draadlengte:<br />

minstens vier maal de lengte van de wonde. Daarnaast<br />

moet bij elke hechting een flinke rand weefsel worden genomen.<br />

161<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

Grote happen en kleine stappen, luidt het advies.<br />

Het sluiten van de subcutis lijkt alleen zinvol te zijn als deze meer<br />

dan 2cm dik is. Het hechten geeft dan minder risico op bloeding<br />

en infecties. Maar bij een dunnere subcutis ontstaat door het<br />

hechten vaak een onesthetische intrekking door verkleving van de<br />

huid aan de fascia. Openen via het staircase-principe, waarbij elke<br />

laag iets hoger wordt geopend dan de vorige, kan hier preventief<br />

werken. Bij voorkeur wordt een ‘Vicryl rapide’ gebruikt.<br />

De huid wordt best intradermaal gesloten, waarbij Monocryl zowel<br />

esthetisch als functioneel de voorkeur geniet. De Egyptenaren<br />

zouden in de Oudheid al een soort nietjes hebben gehad: een mier<br />

werd op de wonde gelegd, er werd in het achterlijf geknepen zodat<br />

de mier haar kaken zou sluiten en dan werd de rest van het<br />

lijf afgesneden.<br />

Trimbos sloot af met een aantal persoonlijke tips.<br />

Electieve sectio’s worden best uitgesteld tot na 39 weken om<br />

het risico van RDS van de foetus te minimaliseren. Het nut van<br />

anti biotica peroperatoir bij electieve sectio is bediscussieerbaar,<br />

bij secundaire sectio is er wel een consensus om het toe te dienen.<br />

Zo mogelijk wordt de Joel Cohen-techniek toegepast voor<br />

het openen van het abdomen. Intra-abdominaal hoeft de blaas<br />

niet steeds te worden afgeschoven. De placenta wordt verwijderd<br />

door spontane geboorte of controlled cord traction, omdat<br />

dit minder bloedverlies geeft en minder risico van endometritis.<br />

De uterus wordt niet systematisch geëxcorporealiseerd, alleen bij<br />

een moeilijk te onderscheiden caudale wondrand. De uterus wordt<br />

eenlagig voortlopend gesloten. Er wordt niet geperitonealiseerd.<br />

Drains worden best niet routinematig geplaatst.<br />

De keizersnede is een bijzondere ingreep en waarschijnlijk de laatste<br />

die door laparoscopisten zal worden overgenomen, besluit<br />

Trimbos!<br />

Sectio’s in<br />

Vlaanderen:<br />

cijfers en trends<br />

Hendrik Cammu (UZ Brussel, VUB),<br />

Guy Martens (SPE)<br />

Na het praktische deel over de keizer-<br />

Hendrik Cammu<br />

snede, werden de trends in Vlaanderen<br />

geanalyseerd. Hendrik Cammu en Guy Martens gaven een onthullend<br />

overzicht op basis van de cijfers van het Studiecentrum voor<br />

Perinatale Epidemiologie (SPE).<br />

Volgens de definitie van het SPE is een primaire sectio een sectio<br />

uitgevoerd op een gepland tijdstip, bij een zwangere vrouw met<br />

intacte vliezen en niet in arbeid. Alle overige sectio’s moeten als<br />

secundair worden beschouwd.


figuur 5: % keizersneden in EU (Peristat II, 2004).<br />

Nederland<br />

Noorwegen<br />

Finland<br />

Zweden<br />

Vlaanderen<br />

Frankrijk<br />

Denemarken<br />

Engeland<br />

Schotland<br />

Polen<br />

Duitsland<br />

Ierland<br />

Portugal<br />

Italië<br />

0 5 10 15 20 25 30 35 40<br />

Figuur 6: Sectiotrends in Vlaanderen (1987-2006;<br />

verlossingen 1.177.322).<br />

20<br />

18<br />

16<br />

14<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

2<br />

0<br />

10,1<br />

12,7<br />

15,4<br />

18,1<br />

1987-1991 1992-1996 1997-2001 2002-2006<br />

Bij het begin van de registratie door het SPE in 1987, bedroeg het<br />

totaal aantal sectio’s in Vlaanderen 9,1%, waarvan 3,9% secundair<br />

en 5,2% primair waren. Bijna 20 jaar later wordt een totaal<br />

aantal sectio’s van 19,8% genoteerd, waarvan 8% secundair en<br />

11,8% primair. Dit terwijl de aanbevolen frequentie/percentage<br />

keizersnedes volgens de WHO gesteld wordt op 10 à 15%.<br />

Als we de gegevens van de Peristat II uit 2004 bekijken, doen onze<br />

noorderburen het aanzienlijk beter. Nederland kent een sectiopercentage<br />

van 15% en de drie Scandinavische landen blijven ver<br />

onder de 20%. De zuiderburen gaan duidelijk wat sneller naar het<br />

mes grijpen met een sectiopercentage van 34% in Portugal en<br />

38% in Italië (Figuur 5).<br />

Maar er is geen reden tot groot jolijt. Analyse van de cijfers toont<br />

een flinke toename in de stijging van het percentage sectio’s. Daar<br />

waar in de periode 1987-1991 het percentage nog gemiddeld<br />

10,1% bedroeg, zien we in de periode 2002-2006 een percentage<br />

van gemiddeld 18,1%. Dit betekent een toename van 8% en een<br />

stijging van 80% (Figuur 6)!<br />

Als we kijken hoe die toename van 8% onderverdeeld is, dan zien<br />

we in de ‘risicogroep’ voor sectio’s (stuitligging, pretermen, meerlingen)<br />

een stijging van 2,9%. Het is vooral het aantal sectio’s bij<br />

de ‘niet-risicogroep’ dat schrikbarend toeneemt met 5,1%.<br />

162<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

De 2,9% stijging van de ‘risicogroep’ is<br />

voor het grootste deel, nl. 1,9%, te wijten<br />

aan de toename van sectio’s voor<br />

stuitligging bij eenlingen. In de periode<br />

1987-1991 bedroeg dit percentage nog<br />

55,5%, maar na het verschijnen van de<br />

Term Breech Trial zien we in de periode<br />

van 2002-2006 een sterke toename<br />

naar 89,9%. Dit betekent een stijging<br />

van 62%. De bijdrage aan deze risicosectio’s<br />

door de pretermen onder 37<br />

weken (stijging van 52%) en meerlingen<br />

(stijging van 37%) is beperkter, respectievelijk<br />

0,6% en 0,4%.<br />

Maar zoals gezegd is het vooral de analyse<br />

van de stijging van het sectio-ratio<br />

bij de niet-risicogroep, nl. de à terme<br />

nullipara met inductie, die hoge ogen<br />

gooit. In de periode 1987-1991 bedroeg het sectiopercentage nog<br />

8%. In de periode van 2002-2006 was dit echter gestegen naar<br />

17,6%, met andere woorden een stijging van zomaar 120%! Een<br />

volgende zwangerschap is daardoor van in het begin gecompliceerd<br />

met een littekenuterus.<br />

Natuurlijk zijn er een aantal externe parameters die deze stijging<br />

beïnvloeden. De populatie van 2006 is niet meer die van 1987. De<br />

gemiddelde leeftijd van de vrouw bij haar eerste partus is toegenomen:<br />

31,3% van de barenden is ouder dan 40 jaar. Daarmee<br />

gepaard zien we meer hypertensie en diabetes. Er zijn ook meer<br />

zwangerschappen na medische begeleiding.<br />

Maar toch kan hiermee niet alles worden verklaard. Een case control-studie<br />

uitgevoerd in 1997 en 2006 in hetzelfde ziekenhuis<br />

bij zwangere vrouwen met dezelfde leeftijd en dezelfde zwangerschapsduur,<br />

toont een beperkte daling van het aantal inducties,<br />

en toename van het aantal epidurale en een toename van zowel<br />

primaire als secundaire sectio’s.<br />

Naast de populatieveranderingen, zijn er ook belangrijke verschuivingen<br />

in de algemene cultuur. De gynaecoloog-patiënt-relatie is<br />

meer één van dialoog geworden, medico-legale aspecten wegen<br />

meer door, onze zorgverzekering werkt anders en, niet te onderschatten,<br />

de werkdruk in de verloskamer is veranderd: we hebben<br />

niet meer één vroedvrouw per patiënt.<br />

Michael Robson (National Maternity Hospital, Dublin, Ierland)<br />

ontwierp in 2001 een nieuw classificatiesysteem voor de indeling<br />

van sectio’s. Bedoeling hiervan is om duidelijker het aandeel van<br />

elk subtype sectio in de stijging van het totale aantal aan het licht<br />

te brengen en zo efficiënter te kunnen ingrijpen.<br />

Als we deze classificatie toepassen op de cijfers voor Vlaanderen<br />

in 2006 (Tabel 1), zien we duidelijk het belangrijke aandeel van de<br />

nullipara à terme met een eenling in hoofdligging en de repeatsectio’s.<br />

Het is dus niet de pathologie die het toegenomen aantal<br />

sectio’s verklaart!<br />

De Robson-classificatie werd verder toegepast op de sectiocijfers<br />

in de periode 2001-2005 van de verschillende universitaire cen


tra en vier perifere centra met meer dan 2.000 bevallingen per<br />

jaar. Opvallend zijn toch de sterke individuele verschillen tussen<br />

de centra.<br />

Het besluit is duidelijk voor onze epidemiologen: het management<br />

van de à terme nullipare vrouw met een foetus in hoofdligging is<br />

van cruciaal belang. Niet te vroeg induceren en een afwachtende<br />

houding zijn beter dan onmiddellijk interveniëren. Door minder<br />

keizersneden uit te voeren bij nullipara, kunnen we het aantal littekenuterussen<br />

verminderen en zo het aantal repeat-sectio’s op<br />

termijn doen dalen.<br />

Tabel 1: Robson-classificatie (Vlaanderen 2006).<br />

1. Nulli, eenling, hoofd, ≥ 37w, spontaan 2,2<br />

2. Nulli, eenling, hoofd, ≥ 37w, inductie of prim. sectio 3,7<br />

3. Multi, eenling, hoofd, ≥ 37w, spontaan (excl. vorige sectio) 0,4<br />

4. Multi, eenling, hoofd, ≥ 37w, inductie (excl. vorige sectio) 1,1<br />

5. Vorige sectio, eenling, hoofd, ≥ 37w 4,7<br />

6. Alle sluitliggingen, nulli, eenling 2,5<br />

7. Alle sluitliggingen, multi, eenling 1,5<br />

8. Alle meerlingen 1,9<br />

9. Alle dwarsliggingen 0,3<br />

10. Alle eenlingen, hoofd, ≤ 36w (pretermen) 1,5<br />

Marleen Temmerman<br />

Benadering van<br />

bijzondere situaties<br />

Marleen Temmerman (UZ Gent, UG)<br />

Marleen Temmerman sloot de namiddagsessie<br />

af met een analyse van de<br />

sectiocijfers bij de risicogroepen.<br />

A terme ligt 4% van de foetussen in stuitligging. Het verminderen<br />

van het aantal sectio’s voor eenlingen in stuitligging zal dus geen<br />

grote impact hebben op het sectiopercentage in Vlaanderen.<br />

Sinds 2000, het verschijnen van de Hannah-studie, is het aantal<br />

primaire sectio’s voor stuitligging echter fors toegenomen. Voordien<br />

werd de voorkeur gegeven aan vaginale baring. Eerdere studies<br />

wezen op eenzelfde foetale uitkomst, maar een zeven maal<br />

hogere maternale morbiditeit na keizersnede (Collae 1980). Een<br />

onderzoek van Gimovsky in 1983 toonde geen verschil aan in de<br />

uitkomst voor zowel foetus als moeder en de conclusie was dan<br />

ook dat beide bevallingswijzen aan te bevelen waren.<br />

Maar in 2000 kwam de beruchte prospectieve Term Breech Trial<br />

waarbij een significant toegenomen neonatale mortaliteit en<br />

morbiditeit aangetoond werd, 1,6% bij keizersnede versus 5% bij<br />

vaginale partus. Maternaal bleek er geen verschil te zijn qua morbiditeit.<br />

De conclusie van de auteurs was dan ook heel scherp:<br />

‘there is no place left for vaginal birth in singleton term breeches’.<br />

Deze studie wordt aangevochten wegens verschillende methodologische<br />

beperkingen. Maar de conclusie werd wel ondersteund<br />

163<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

door nieuw uitgevoerde retrospectieve studies. De studies van<br />

Herbst in 2001 en die van Rietberg in 2003 leidden tot beleidswijzigingen,<br />

zowel in de Scandinavische landen als in Nederland: de<br />

sectio werd de aanbevolen baringswijze.<br />

Ook een analyse van de SPE-gegevens voor de periode 2001-2005<br />

concludeerde dat bij stuitligging de vroege neonatale sterfte vier<br />

keer hoger ligt bij een vaginale partus. Bij verdere analyse van de<br />

gevallen van neonatale sterfte, bleek dat dit voornamelijk te wijten<br />

was aan neonatale infecties in de vaginale groep. Dit was wel<br />

in een periode waarin er nog geen systematische screening voor<br />

GBS werd toegepast en er enkel werd behandeld volgens risicofactoren<br />

(Tabel 2).<br />

Het dilemma blijft: voor een foetus in stuitligging lijkt een primaire<br />

sectio beter te zijn, voor de moeder lijkt een vaginale baring<br />

beter te zijn. Het probleem van expertise met stuitbevallingen<br />

wordt steeds groter, gezien jonge gynaecologen vrijwel geen vaginale<br />

stuitbevallingen meer zien tijdens hun opleiding en dus ook<br />

de vaardigheden missen. Informed consent van de ouders i.v.m.<br />

modus partus bij een stuitligging is van cruciaal belang.<br />

Het percentage sectio’s bij meerlingen in 2007 bedroeg 1,7%. Over<br />

de periode 1998-2007 vertoont dit een lichte daling. Dit hangt<br />

voornamelijk samen met een daling in het aantal meerlingen na<br />

medisch begeleide bevruchting.<br />

Toch zal bij 50% van de tweelingen met beide kinderen in hoofdligging<br />

een keizersnede worden uitgevoerd.<br />

Een nullipara met een meerling ondergaat in 57,6% van de gevallen<br />

een sectio. Bij een multipara zonder voorgaande keizersnede<br />

bedraagt dit 53,5%. Een multipara mét sectiolitteken gaat in 90%<br />

van de gevallen onder het mes.<br />

De laatste risicogroep wordt gevormd door de pretermen. Bij de<br />

extreem prematuren blijkt er uit een Cochrane review van 2007<br />

onvoldoende evidence te zijn voor het uitvoeren van een primaire<br />

sectio ter preventie van neurologische sequellen.<br />

Bij analyse van de sectiocijfers voor preterme eenlingen in Vlaanderen,<br />

blijkt onder de 28 weken 24,7% via sectio te worden verlost,<br />

tussen 28 en 31 weken 49,5% en tussen 32 en 36 weken 27,4%.<br />

Conclusie: we kunnen nog een aantal sectio’s uitsparen door meer de<br />

vaginale weg te accepteren bij meerlingen en bij vroeggeboorte. Het<br />

laatste woord is nog niet gezegd over de beste modus partus bij stuiten,<br />

maar de belangrijkste winst moet gezocht worden in het minder<br />

medicaliseren van de bevalling, m.a.w. minder electieve inducties!<br />

tabel 2: Stuit, sectio en kindersterfte in Vlaanderen (2001-2005).<br />

A terme eenling Totaal (N) % Kindersterfte (N) %<br />

in sluitligging<br />

Geplande 9.003 78,0 21 0,23<br />

keizersnede<br />

Secundaire 1.539 13,3 4 0,26<br />

keizersnede<br />

Vaginale 978 8,6 5 0,51<br />

partus


G1207N_2009 Korte<br />

berichten<br />

Roche voorziet kankerpatiënten van informatie<br />

De informatiebehoefte van patiënten rond een pathologie is des te groter wanneer het om ziektes gaat als<br />

kanker. De zoektocht naar goede informatie is evenwel niet gemakkelijk. Via de geschreven pers, radio, televisie<br />

en het wereldwijde web komt er een gigantische massa informatie af op de patiënt. Maar welke informatie<br />

valt er te betrouwen?<br />

Om aan deze informatiebehoefte tegemoet te komen, stelt Roche<br />

2 gidsen ter beschikking voor twee frequent voorkomende kankers:<br />

borstkanker en colorectale kanker. De gidsen werden samengesteld<br />

door experten in het domein. “Begrijpen en behandelen van<br />

colorectale kanker” kwam tot stand onder de leiding van prof. Van<br />

Laethem en dr. Raphaël Marechal van het Erasmus Ziekenhuis,<br />

terwijl de gids “Begrijpen en behandelen van borstkanker” een<br />

samenwerking is tussen dr. Denys (UZ Gent) en dr. Stragier (HH<br />

Ziekenhuis Roeselare). Prof Van Laethem vat het nut van de gids<br />

als volgt samen “Patiënten geconfronteerd met de ziekte worden<br />

overrompeld door de diagnose en blijven met veel vragen zitten<br />

over wat er hen te wachten staat, over de behandeling en de prognose. Uiteraard speelt de behandelende<br />

geneesheer een sleutelrol in de voorlichting en begeleiding van de patiënt, maar deze gids zet alles nog<br />

eens op een rijtje en helpt de patiënt het gebeuren beter te begrijpen en de juiste vragen te stellen.”<br />

Soja tijdens kinderjaren<br />

verlaagt kans op borstkanker<br />

met 60%<br />

Vrouwen die als kind regelmatig soja aten, blijken 60% minder<br />

kans op borstkanker te hebben dan vrouwen die weinig tot geen<br />

soja aten als kind. Ook sojaconsumptie tijdens adolescentie en op<br />

volwassen leeftijd gaat gepaard met een daling van het risico op<br />

borstkanker. Dit blijkt uit een recente studie uitgevoerd bij ruim<br />

1.500 Amerikaanse vrouwen van Aziatische afkomst.<br />

In de studie is de sojaconsumptie van 597 vrouwen met borstkanker<br />

vergeleken met die van 966 vrouwen zonder borstkanker. Het<br />

betrof vrouwen tussen 20 en 55 jaar oud van Chinese, Japanse of<br />

Filippijnse afkomst, wonend in de VS. De sojaconsumptie tijdens<br />

kinderjaren (5-11 jaar), adolescentie (12-19 jaar) en op volwassen<br />

leeftijd (vanaf 20 jaar) is in kaart gebracht. Om de sojaconsumptie<br />

tijdens de kinderjaren na te gaan, werden de moeders, die ook in<br />

de VS wonen, gevraagd naar de soja inname van hun dochters op<br />

kinderleeftijd.<br />

De resultaten van deze studie geven aan dat het borstkankerrisico<br />

daalt naarmate soja vaker geconsumeerd werd. Een sojaconsumptie<br />

van jongs af aan van minimaal 6 keer per maand ging gepaard<br />

met een 60% lager risico op borstkanker, vergeleken met een<br />

sojaconsumptie van minder dan 3 keer per maand. Dit effect was<br />

onafhankelijk van ras, onderzoeksregio en geboorteland (Azië of<br />

VS).<br />

Naar een persbericht van Alpro op basis van: Korde, LA, et al. Childhood soy intake and breast<br />

cancer risk in Asian American women. Cancer Epidemiol Biomarkers Prev. 2009;18(4).<br />

U kunt een exemplaar aanvragen via brussels.oncology@roche.com<br />

Naar een persbericht van Roche.<br />

164<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

Nieuwe resultaten voor Gardasil ®<br />

Begin mei werden nieuwe studieresultaten over het vier-type HPV<br />

vaccin Gardasil ® voorgesteld op de 25 th International Papillomavirus<br />

Conference (IPV) te Malmö (Zweden).<br />

De resultaten van de "Proof of Principle"-studie (fase II) ondersteunen<br />

de argumenten dat de bescherming geboden Gardasil® langdurig zou<br />

zijn. De studie bestudeerde het één-type HPV16 vaccin, component<br />

voor Gardasil®, en vond dat er gemiddeld 8 jaar en tot 9,5 jaar na<br />

de vaccinatie geen HPV 16-gerelateerde klinische ziekten (letsels van<br />

de baarmoederhals of voorstadia van kanker) werden waargenomen<br />

in de vaccingroep (1). Alle waargenomen ziekten traden op in de<br />

placebogroep. Bij sommige vrouwen duurde de follow-up reeds 9,5<br />

jaar. Dit is de langste bescherming die gedocumenteerd werd voor<br />

een HPV vaccin.<br />

Een tweede studie toonde aan dat Gardasil ® snel voordelen toont<br />

in het echte leven. De Australische observationele studie vergeleek<br />

het aandeel (de proportie) van het aantal diagnosen van genitale<br />

wratten op het totaal aantal diagnosen van seksueel overdraagbare<br />

aandoeningen in het Melbourne Sexual Health Centre in de periode<br />

voor en na de invoering van de vaccinatie met Gardasil ® . Een<br />

vermindering met 48% van dit aandeel werd al opgetekend na slechts<br />

één jaar na de vaccinatie (bij vrouwen jonger dan 28 jaar) (2).<br />

Referenties<br />

1. Rowhani-Rahbar, A et al. Long-term efficacy of a prophylactic human papillomavirus type 16<br />

vaccine. 25 th International Papillomavirus Conference, May 8-14 Malmö, Sweden.<br />

2. Fairley K. Decline in presentations of genital warts one year after implementation of a<br />

quadrivalent Human Papillomavirus vaccination program in young women.<br />

Bron: persbericht van sanofi pasteur MSD.


Het UMC Sint-Pieter viert de inhuldiging van haar kliniek voor perineologie<br />

Op woensdag 6 mei heeft HKH prinses Astrid van België de Kliniek voor<br />

Perineologie van het UMC Sint-Pieter ingehuldigd.<br />

Men schat dat een vrouw op drie klachten heeft in het perineum<br />

(aandoeningen van de bekkenbodem) zoals urine-incontinentie,<br />

genitale prolaps, problemen met het legen van blaas of darm, seksuele<br />

en overgevoeligheidsklachten, en chronische pijnklachten.<br />

Lang waren deze aandoeningen verspreid over verschillende<br />

specialismen, zonder samenwerking of overleg tussen specialisten.<br />

Omdat ze verschillende specialisten moesten consulteren was het<br />

traject van de patiënten een zwaar parcours. Het UMC Sint-Pieter heeft<br />

het initiatief genomen om deze interdisciplinaire samenwerking in het<br />

leven te roepen dankzij de perfecte samenwerking van de verschillende<br />

betrokken diensten, het departement gynaecologie, en de diensten<br />

digestieve chirurgie, urologie, de gastro-enterologie, radiologie en<br />

kinesitherapie. Onder de leiding van Michel Degueldre en dankzij de<br />

inspanningen van Ann Pastijn, kunnen de patiënten voortaan rekenen<br />

op een globale benadering van hun klachten en dit binnen een<br />

eenheid van tijd en plaats, in een uniek multidisciplinair centrum. De<br />

bekkenbodemproblematiek tijdens de perinatale periode is eveneens in<br />

deze eenheid geïntegreerd.<br />

Evista ® verbetert de therapietrouw van de patiënt bij de behandeling van<br />

osteoporose<br />

De gegevens die werden bekendgemaakt tijdens<br />

het 8 ste European Congress on Menopause<br />

(EMAS) toonden aan dat de meerderheid<br />

van de osteoporosepatiënten behandeld met<br />

Evista ® (raloxifen) trouw bleef aan de therapie<br />

gedurende de eerste twee jaar.<br />

300 postmenopauzale osteoporosepatiënten<br />

kregen een orale behandeling met Evista ® .<br />

De patiënten werden beschouwd als<br />

therapietrouwe patiënten indien ze ten minste<br />

80% van hun medicatie hadden ingenomen<br />

(1). Prof. Dr. P. Hadji (universiteitsziekenhuis<br />

van Giessen en Marburg, Marburg, Duitsland)<br />

vertelde dat “de resultaten aantonen dat na 12,<br />

24 en 36 maanden respectievelijk 96,4%, 80,5%<br />

en 62% van de patiënten trouw bleef aan de<br />

therapie. De gemiddelde MPR was 52,8%.<br />

Uiteindelijk werd 38,5% van alle patiënten<br />

geclassificeerd als adherent”.<br />

De behandeling van osteoporose bij postmenopauzale<br />

vrouwen vormt een enorme uitdaging<br />

op het gebied van de gezondheidszorg,<br />

omdat een langetermijn strategie is vereist om<br />

fracturen en chronische invaliditeit te voorkomen<br />

(2). De huidige resultaten benadrukken<br />

het belang van een goede therapietrouw<br />

bij het helpen bereiken van de therapeutische<br />

voordelen voor de patiënten en bij het<br />

165<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

Kliniek voor perineologie - UMC Sint-Pieter - Campus César De Paepe<br />

Cellebroersstraat, 11-13, 1000 Brussel<br />

Afspraken: 02/506.70.91<br />

verminderen van de druk die osteoporose legt<br />

op individuen en de gezondheidszorg (3).<br />

Referenties<br />

1. Hadji P, Wetzel K, Ziller V et al. (2009) Compliance during<br />

osteoporosis therapy with raloxifene. Poster presented at<br />

EMAS 2009<br />

2. Turbi C, Herrero-Beaumont G, Acebes JC et al. (2004)<br />

Compliance and Satisfaction with Raloxifene Versus<br />

Alendronate for the Treatment of Postmenopausal<br />

Osteoporosis in Clinical Practice: An Open-Label, Prospective,<br />

Nonrandomized, Observational Study. Clin Therap 26; 245-256<br />

3. Siris ES, Selby PL, Saag KG et al. (2009) Impact of Osteoporosis<br />

Treatment Adherence on Fracture Rates in North America and<br />

Europe. The American Journal of Medicine (2009) 122, S3–S13<br />

Bron: persbericht van Daiichi-Sankyo.


G1211N_2009<br />

Financiën Veiligheid en geld:<br />

een kwestie van<br />

gezond verstand!<br />

Jo Viaene<br />

COO Optima Financial Planners<br />

De financiële crisis heeft veel mensen met een forse kater opgezadeld.<br />

Euronext Brussel, de beurs voor de goede huisvader, donderde<br />

vorig jaar liefst 53% naar beneden. Paniek in vele huiskamers.<br />

Banken in moeilijkheden en spaargelden (tijdelijk) geblokkeerd. Dé<br />

hamvraag die zich opdringt: hoe kan u als vermogende particulier<br />

uw zuurverdiende centen beter beschermen? Hoe de veiligheid<br />

van het vermogen verhogen?<br />

Les één in vermogensbescherming: spreid uw vermogen!<br />

Beleggen is een combinatie van allerlei activa. Vastgoed is hierin<br />

een belangrijke component. In veel portefeuilles ziet men zware<br />

onevenwichten: teveel belegd in één activaklasse (bijvoorbeeld<br />

aandelen) en te weinig aandacht voor vastgoed als investering.<br />

Onroerend goed is nochtans opnieuw een vaste waarde gebleken<br />

in 2008. Private bankers besteden hier echter weinig aandacht<br />

aan, zij zijn vooral gefocust op roerende beleggingen.<br />

tip twee: beleg consequent in functie van uw risicoprofiel. Als u<br />

het geld niet kan missen (omdat het dient als toekomstig pensioen<br />

of omdat u straks gaat bouwen), vermijd dan elk risico op korte<br />

of middellange termijn. Ook als u wakker ligt van verlies, is een<br />

beursbelegging voor u uiterst ongeschikt. Uw risicoprofiel bepalen<br />

is meer dan het antwoorden op een aantal standaardvragen; het<br />

is een intense oefening (met uw partner of echtgeno(o)t(e) erbij)<br />

waarbij voor- en nadelen op een rij worden gezet.<br />

ten derde raden wij aan te werken aan een gestructureerde<br />

pensioen vorming zonder risico. Als het gaat om uw toekomstige<br />

levensstandaard, is elk risico te vermijden. Pensioensparen, een<br />

spaarverzekering, een groepsverzekering of vrij aanvullend pensioenverzekering<br />

zijn producten die idealiter uw pensioen op een<br />

fiscaal optimale manier samenstellen en tegelijkertijd zorgen voor<br />

een risicovrije oude dag. Het kapitaal wordt gevormd door spaarinlagen<br />

die met een vast rendement beleggen op lange termijn.<br />

Uw pensioenvorming koppelen aan beursevoluties (wat technisch<br />

mogelijk is bij bepaalde van deze formules) is riskant en overbodig.<br />

Speculeren op beurzen – voor de mensen die het risico bewust<br />

willen nemen- dat doet u best met andere centen.<br />

166<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

Tot slot: bekijk de veiligheden van de partijen waarmee u vandaag<br />

werkt. Fantastische rendementen (cfr Kaupthing) houden<br />

vaak grotere risico’s in (een les die we collectief vergeten waren).<br />

Zoek systemen om uw veiligheid te verhogen. Spreiden door bij<br />

verschillende banken telkens een bepaald bedrag te beleggen is<br />

een mogelijkheid. Nog beter is structuren te zoeken (en vinden)<br />

die ervoor zorgen dat bij fraude of faling 100% van de dagwaarde<br />

aan de belegger wordt terugbetaald. De Luxemburgse levensverzekering<br />

is hier een voorbeeld van.<br />

Het is waarschijnlijk overbodig te stellen dat ook fiscaliteit en successierechten<br />

het vermogen aantasten. Het op een legale manier<br />

beperken van de impact van deze “belastingen” verhoogt uiteraard<br />

op een significante wijze de waarde van uw portefeuille.<br />

www.optima.be


G1205N_2009<br />

Uw mooiste beeld in Gunaïkeia<br />

Jeroen Kaijser<br />

Een 24-jarige G4P2A1, met in haar<br />

obstetrische voorgeschiedenis een<br />

preterme partus bij 36 en 34+5 weken<br />

amenorroe, werd opgenomen in<br />

verband met een dreigende arbeid bij<br />

30+3 weken amenorroe. Onderzoek toont<br />

een beweeg lijk caput boven de bekkeningang<br />

(cbbbi). Transabdominale echografie<br />

laat geen afwijkingen zien. transvaginale<br />

echografie toont cervicale verkorting<br />

tot 15mm zonder funneling. Er werd gestart<br />

met tocolyse (atosiban), longrijping<br />

(beta methason) en antibiotica. Na 48 uur<br />

behandeling werd de tocolyse gestaakt.<br />

Bij 30+5 weken breken haar vliezen manifest<br />

met aflopend meconiaal vrucht water<br />

van graad III. Bij uitwendig onderzoek<br />

blijkt er echter geen duidelijk aanwezig<br />

lichaamsdeel voelbaar. Transabdominale<br />

echografie ter hoogte van de symfyse<br />

in het midsagitale vlak, bevestigt een<br />

vaginaal uitgezakte rechterarm bij een<br />

dwarsligging (Figuur 1).<br />

De vrouw ontwikkelt een fulminante arbeid.<br />

Bij vaginaal toucher is er sprake van<br />

3cm ontsluiting met een drie kwart verstreken<br />

cervix en een tastbaar handje net<br />

voorbij de spinae ischiadicae. Er wordt<br />

besloten een secundaire sectio caesarea<br />

uit te voeren. Na een t-incisie wordt<br />

een stuitextractie verricht, waarbij een<br />

gezonde dochter geboren wordt van<br />

1.695 gram.<br />

Echografie van een vaginaal<br />

uitgezakte arm bij een<br />

dwarsligging<br />

Jeroen Kaijser, Annie Pecceu, Jan Aerts<br />

Dienst Gynaecologie & Verloskunde, AZ Sint Jozef, Turnhout<br />

Figuur 1: Transabdominale echografie.<br />

figuur 2: Bijgevoegd ter visuele ondersteuning.<br />

167<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009


GA1405f_2009<br />

Vlaamse Vereniging voor<br />

Obstetrie en Gynaecologie<br />

Agenda<br />

CTG cursus, Diegem<br />

19/09/2009<br />

Samedi 17 octobre 2009: «Le prolapsus génital»<br />

Point Centre – Aéropole Gosselies<br />

Organisation scientifique: Didier Oberweis<br />

Organisation, informations, renseignements: Jacqueline Coppée<br />

(ggolfb@skynet.be)<br />

08.30 Accueil, enregistrement et visite de l’exposition<br />

Présidence: Michel Degueldre (ULB) et Didier Oberweis (Charleroi)<br />

09.00 Introduction: l’enquête du GGOLFB (Didier Oberweis, Charleroi)<br />

09.15 Epidémiologie, facteurs de risque et prévention (Dario Bucella, ULB)<br />

09.30 Indications opératoires et alternatives (Stefan Smajda, Bruxelles)<br />

09.50 De la nécessité des examens paracliniques. Lesquels, quand et<br />

pourquoi? (Jean-Louis Pestiaux, Charleroi)<br />

10.10 Discussion<br />

10.20 Pause café et visite de l’exposition<br />

10.50 Les corrections chirurgicales classiques (Mireille Smets, UCL)<br />

<strong>VVOG</strong><br />

Info: Marleen Parisis • Tel. 03/776.03.64 Fax 03/766.07.56 • E-mail: vvog@online.be<br />

<strong>VVOG</strong> JAARCONGRES, Het Pand, Gent<br />

23-24/10/2009<br />

Contact: Nancy Habils, congres@vvog.be<br />

Koninklijke Belgische<br />

Vereniging voor Gynaecologie<br />

en Verloskunde<br />

GGOLfB<br />

Info: Jacqueline Coppée • 6, rue Jean Bury • 4000 Liège • Tél./Fax 04/372.03.54 • E-mail: ggolfb@skynet.be<br />

168<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

Groupement des Gynécologues<br />

Obstétriciens de Langue<br />

Française de Belgique<br />

11.10 Les nouvelles corrections chirurgicales (Michel Cosson, Lille)<br />

11.40 Discussion<br />

11.50 Symposium satellite de BESINS Healthcare<br />

12.20 Walking lunch parmi les exposants<br />

Présidence: Jacques Beco (Verviers) et Mireille Smets (UCL)<br />

13.30 Gestes associés: incontinence urinaire/hystérectomie (Renaud De<br />

Tayrac, Nîmes)<br />

14.00 Complications! (Michelle Nisolle, ULg)<br />

14.20 Table ronde: «Quelle intervention choisir? Vers un algorithme du<br />

GGOLfB»<br />

Modérateur: Didier Oberweis (Charleroi). Avec la participation de tous<br />

les orateurs.<br />

15.20 Clôture<br />

Autre date prévisionnelle:<br />

Samedi 5 décembre 2009: «Ethique: la loi sur les droits du patient:<br />

7 ans après…» (Château du Lac de Genval)


Agenda<br />

XII e Journées liégeoises de Gynécologie-Obstétrique<br />

24-25 septembre 2009 – Palais des congrès: Esplanade de l’Europe, 2,<br />

4020 Liège<br />

Adaptation d’une discipline à un monde en mutation (première annonce)<br />

Une organisation du Département de Gynécologie-Obstétrique de l’Université de Liège<br />

Présidents du congrès: JM. Foidart et F. Kridelka<br />

Organisation, inscriptions, informations: Jacqueline Coppée<br />

(Jacqueline.coppee@gmail.com)<br />

Secrétariat scientifique: Colette Gerday (Colette.gerday@chrcitadelle.be)<br />

www.jlgo.ulg.ac.be<br />

July<br />

International Workshop on the<br />

Molecular Pharmacology and<br />

Therapeutics of Bone Disease<br />

06/07/09-08/07/09, Oxford, England<br />

(United Kingdom)<br />

Info: janet@janet-crompton.com<br />

3rd International Consultation on<br />

Sexual Medicine<br />

10/07/09-13/07/09, Paris (France)<br />

Info: info@icms2009.org, www.icms2009.org<br />

22nd Annual In Vitro Fertilization<br />

and Embryo Transfer A<br />

Comprehensive Update – 2009<br />

12/07/09-15/07/09, Santa Barbara, CA<br />

(United States)<br />

Info: eayala@mednet.ucla.edu<br />

Women’s Health with a Focus<br />

on Pre- and Post- Reproduction<br />

Issues<br />

18/07/09-26/07/09, Rotterdam (Netherlands)<br />

Info: Sandra@continuingeducation.net<br />

Society for the Study of<br />

Reproduction: 42nd Annual<br />

Meeting<br />

18/07/09-22/07/09, Pittsburgh, PA<br />

(United States)<br />

Info: ssr@ssr.org, www.ssr.org<br />

50th Annual Short Course on<br />

Medical and Experimental<br />

Mammalian Genetics<br />

19/07/09-31/07/09, Bar Harbor, ME<br />

(United States)<br />

Info: erin.mcdevitt@jax.org<br />

NATIONALE VERGADERINGEN<br />

INTERNATIONALE VERGADERINGEN<br />

Intense Breast MRI with PET<br />

Screening and Mammography<br />

Correlation<br />

29/07/09-29/07/09, Seattle, WA (United States)<br />

Info: bethsmith@proscan.com<br />

August<br />

Accelerated Partial Breast<br />

Irradiation Symposium<br />

21/08/09-22/08/09, San Diego, CA<br />

(United States)<br />

Info: ocme@ucsd.edu<br />

Advanced Life Support in<br />

Obstetrics (ALSO)<br />

22/08/09, Albuquerque, NM (United States)<br />

Info: CMEWeb@salud.unm.edu<br />

September<br />

European Surgical Institute:<br />

Minimally Invasive Techniques in<br />

Gynaecology<br />

07/09/09-10/09/09, Norderstedt (Germany)<br />

Info: info@esi-online.de<br />

18th Annual Urogynecology and<br />

Disorders of the Female Pelvic<br />

Floor<br />

09/09/09-12/09/09, Scottsdale, AZ<br />

(United States)<br />

Info: cme-jax@mayo.edu / cme@mayo.edu /<br />

mcs.cme@mayo.edu<br />

18th Society of Laparoendoscopic<br />

Surgeons Annual Meeting and<br />

Endo Expo 2009<br />

09/09/09-12/09/09, Boston, MA (United States)<br />

Info: conferences@sls.org<br />

169 50<br />

GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />

Jeudi 24 septembre 2009 - Matinée<br />

Session 1: Ménopause: les nouvelles sont bonnes, les choses s’arrangent, mais ça ne va<br />

pas mieux…<br />

Session 2: High tech<br />

Jeudi 24 septembre 2009 - Après-midi<br />

Session 3: Oncologie pelvienne et mammaire<br />

Session 4: La salle de naissance<br />

Vendredi 25 septembre 2009 - Matinée<br />

Session 5: Un cycle et des femmes<br />

Session 6: L’obstétricien à la page<br />

Vendredi 25 septembre 2009 - Après-midi<br />

Session 7: Brèves d’imagerie<br />

Session 8: Vers quelques attitudes cohérentes…<br />

European Society of Urogenital<br />

Radiology: 16th Symposium of the<br />

ESUR<br />

10/09/09-13/09/09, Athens (Greece)<br />

Info: ESUR2009@prctravel.gr<br />

8th Congress of the European<br />

Society of Gynecology<br />

10/09/09-13/09/09, Rome (Italy)<br />

Info: www.seg2009.com, www.seg-web.org<br />

19th World Congress on<br />

Ultrasound in Obstetrics and<br />

Gynecology<br />

13/09/09-17/09/09, Hamburg (Germany)<br />

Info: congress@isuog.org<br />

European Surgical Institute:<br />

Complication Management in<br />

Gynaecology (MIS)<br />

14/09/09-15/09/09, Norderstedt (Germany)<br />

Info: info@esi-online.de<br />

8th German Congress of<br />

Endometriosis<br />

16/09/09-19/09/09, Muenster (Germany)<br />

Info: endometriose@conventus.de<br />

7th International Symposium on<br />

Minimal Residual Cancer<br />

16/09/09-19/09/09, Athens (Greece)<br />

Info: info@ismrc2009.org<br />

10th ESC Seminar, Barriers to<br />

Modern Contraception Use and<br />

Possible Solutions<br />

18/09/09-19/09/09, Belgrade (Serbia)<br />

Info: congress@contraception-esc.com

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!