Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Verantwoordelijke uitgever: V. Leclercq • Varenslaan 6, 1950 Kraainem GUN_14_5_N_2009<br />
GuNaïKeia Gunaikeia<br />
Vol 14 nr 5 - juni 2009<br />
Maandelijks - Verschijnt niet in januari, juli en augustus<br />
Afgiftekantoor: Charleroi X - P301162<br />
Vrouwelijke<br />
genitale verminking:<br />
diagnostiek<br />
en behandeling<br />
(2de deel)<br />
Jean-Jacques Amy,<br />
Fabienne Richard<br />
Officieel tijdschrift<br />
Vlaamse Vereniging voor Obstetrie en<br />
Gynaecologie<br />
<strong>VVOG</strong><br />
Koninklijke Belgische<br />
Vereniging voor<br />
Gynaecologie en<br />
Verloskunde<br />
V V O G<br />
K A T E R N<br />
<strong>VVOG</strong> Lentevergadering, Keerbergen, maart 2009<br />
Activiteitenverslag <strong>VVOG</strong> 2008<br />
Jan Bosteels, Mireille Merckx<br />
<strong>VVOG</strong> Lentevergadering, Keerbergen, maart 2009<br />
• Voormiddagsessie:<br />
prenatale diagnostiek<br />
Verslag van Annelies Lust<br />
• Namiddagsessie: Sectio Caesarea<br />
Verslag van Silke Schockaert<br />
ISSN 1373-6647
GuNaïKeia Gunaikeia<br />
10 nummers per jaar<br />
(speciale edities inbegrepen)<br />
Gunaïkeia is het officieel<br />
tijdschrift van de<br />
en is uitsluitend bestemd<br />
voor Gynaecologen en Obstetrici<br />
In samenwerking met de<br />
Hoofdredacteur<br />
Luc De Baene<br />
luc.debaene@telenet.be<br />
Adjunct-hoofdredacteurs<br />
Geert Page<br />
Philippe Vantrappen<br />
Redactieraad<br />
Frédéric Amant<br />
Ivo Brosens<br />
Luc De Catte<br />
Petra De Sutter<br />
Philippe De Sutter<br />
Herman Depypere<br />
Roland Devlieger<br />
Marc Dhont<br />
Gilbert Donders<br />
Walter Foulon<br />
Piet Hinoul<br />
Yves Jacquemyn<br />
Patrick Neven<br />
Willem Ombelet<br />
Hetty Sonnemans<br />
Dirk Timmerman<br />
Ingrid Witters<br />
Vlaamse Vereniging<br />
voor Obstetrie<br />
en Gynaecologie<br />
Koninklijke Belgische<br />
Vereniging voor<br />
Gynaecologie en<br />
Verloskunde<br />
De uitgever kan niet verantwoordelijk<br />
worden gesteld voor de inhoud van de<br />
artikels, die onder de verantwoordelijkheid<br />
van de auteurs vallen.<br />
Omwille van de snelle evolutie van de<br />
medische wetenschap, is het aan te<br />
bevelen de diagnostische richtlijnen en<br />
therapeutische aanbevelingen extern te<br />
verifiëren.<br />
GV150N_2009<br />
Trouw aan haar traditie startte de <strong>VVOG</strong> haar lentesessie met een statutaire ledenvergadering.<br />
Na een bondig jaarverslag volgde een overzicht van komende wetenschappelijke activiteiten en tevens de aankondiging van<br />
het nieuwe ‘<strong>VVOG</strong>-jaarcongres’, dat nu als jaarlijkse happening in het kader van 50 jaar <strong>VVOG</strong> wordt opgestart. Het financiële<br />
jaarverslag was hoopgevend. De koppeling van de <strong>VVOG</strong> aan de beroepsvereniging VBS is aan zijn zilveren jubileum toe en heeft<br />
de gynaecoloog al menig financieel voordeel bezorgd. De voorzitter schetste tevens het toekomstperspectief en benadrukte het<br />
veranderende imago van de gynaecoloog, bij wie het belang van de persoonlijke levenskwaliteit de normen van het specialisme<br />
doet verschuiven.<br />
Na deze introductie startte de ochtendsessie over perinatologie met Roland Devlieger als moderator. Paul Defoort volgde hem op<br />
in een namiddagzitting over het sectiobeleid in Vlaanderen.<br />
Het hoogtepunt van de dag was de state of the art-voordracht van Krystos Nicolaides over de perinatale diagnostiek van vandaag<br />
en morgen. In een retorische stijl die hem eigen is, gaf hij zijn visie over de benadering van de foetus bij anemie, thrombocytopenie,<br />
hypoxie, arythmie, chirurgie, lasergebruik,… Hij stelde levendig maar kritisch dat foetale celdetectie in het maternale bloed<br />
waardeloos is en dat de foetale DNA-dosering ter detectie van het Down-syndroom weliswaar een mooie droom, maar geen te<br />
volgen route is.<br />
Luc De Catte bracht de cijfers van de prenatale perifere en universitaire diagnosecentra in Vlaanderen. Hij schetste de evolutie van<br />
1998 tot 2004 en benadrukte zijn teleurstelling, daar de eerste trimester triple test voor aneuploïdie de invasieve procedures niet<br />
liet dalen. Het kostenplaatje werd er niet beter op. Centrale uniforme registratie en kansberekening zijn nodig ter reëvaluatie.<br />
Sindy Helsen gaf als psychologe haar mening over counseling bij prenatale testen. ‘De zuigende kracht’ van de prenatale screening en<br />
de grote complexiteit van de inherente beslissing, werd aangeklaagd. Het niet problematiseren en het vermijden van angstinductie<br />
zijn de doelstellingen. De illusie van het perfecte kind is fout. Uit statistische gegevens van de CRZ te Leuven scoort de gynaecoloog<br />
als counseler vrij goed, de huisarts en de vroedvrouw wijzen de patiënt beter op zijn recht om neen te zeggen. De samenwerking<br />
tussen elk van hen verhoogt de keuzevrijheid van de patiënt.<br />
In het satelietsymposium besprak Johan Verhaeghe de rationale om het pilvrije interval te verkorten door middel van een 24+4 laag<br />
gedoseerd anticonceptivum op basis van drospirenone. Hier blijkt dat dit progestageen met langere t1/2 een betere follikelsupressie<br />
geeft bij pilvergetelheid en minder escape ovulaties. Het PMS-syndroom vaart er ook wel bij.<br />
Marleen Temmerman evalueerde de sectio in bijzondere omstandigheden. Stuitbevalling leidt heden ten dage frequenter tot sectio,<br />
zodat de vaginale expertise van de gynaecoloog erop achteruitgaat. De vele studies wijzen op 1,6% neonatale morbiditeit bij<br />
sectio tegenover 5% bij vaginale partus. Spijtig genoeg bestaan er voor de perinatale sterftecijfers van de pasgeborenen geen<br />
retrospectieve gegevens over morbiditeit door bijvoorbeeld simultane GBS-infectie.<br />
Baptist Trimbos gaf een lezing over de heelkundige techniek bij sectio en stelde het incisietype in vraag. Complicaties worden<br />
bepaald door de openingstechniek, bij voorkeur met weefselschade a minima, door ‘doorlopend’ te hechten en ook door het type<br />
en de hoeveelheid hechtmateriaal: ‘grote happen met kleine stappen’.<br />
Ten slotte kwam met Hendrik Cammu en Guy Martens de sectio-ratio in Vlaanderen aan de beurt. Hun synthese van het verslag van<br />
het SPE wees erop dat de gegevens aan zoveel variabelen onderhevig zijn, dat hun interpretatie moeilijk is. De ratio blijkt met 120%<br />
te stijgen, namelijk van 9,1% in 1987 naar 19,2% in 2006. De WHO stelt 15% als streefdoel. In de Europese Unie springt België er<br />
niet echt bovenuit, wel in tegendeel. Hendrik Cammu vergeleek in een scherpe analyse de sectio-ratio doorheen de wereld. In de<br />
onderontwikkelde en zelfs in de iets meer ontwikkelde landen, krijgen de rijkeren bijna steeds een sectio-ratio die 10 keer hoger<br />
ligt dan bij het armere deel van de bevolking. Op zijn minst moet gesteld worden dat deze discordantie in Vlaanderen niet bestaat.<br />
Analyse van de cijfers toont eerder het tegendeel en de vraag (die Hendrik onbeantwoord liet) is: Waarom?<br />
Tot besluit, een zeer succesvolle vergadering op een mooie lentedag met een grote ledenopkomst en een mooi wetenschappelijk<br />
programma.<br />
Mireille Merckx<br />
Ondervoorzitter<br />
Mireille Mercks<br />
Editoriaal<br />
<strong>VVOG</strong>-Lentevergadering<br />
134 3<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009
GuNaïKeia Gunaikeia<br />
Oplage: 2.500 exemplaren<br />
Publicatiedirecteur<br />
Pierre-Emmanuel Dumortier<br />
pe.dumortier@rmnet.be<br />
Vaste medewerkers<br />
Jan Bosmans<br />
Erik Briers<br />
Chantal De Boevere<br />
Jean-Yves Hindlet<br />
Micheline Van Migro<br />
Alex Van Nieuwenhove<br />
Productie<br />
Nathalie Denys<br />
Coördinatie<br />
Stéphanie Hérion<br />
Publiciteit<br />
Laurence Girasa<br />
Medical Director<br />
Dominique-Jean Bouilliez<br />
Verantwoordelijke uitgever<br />
Dokter V Leclercq<br />
Jaarlijks abonnement<br />
�120<br />
Alle rechten voorbehouden,<br />
inclusief vertalingen,<br />
zelfs gedeeltelijk.<br />
Verschijnt eveneens in het frans.<br />
De uitgever kan niet verantwoordelijk<br />
worden gesteld voor de<br />
inhoud van de artikels, die onder de<br />
verantwoordelijkheid van de auteurs<br />
vallen.<br />
Omwille van de snelle evolutie van<br />
de medische wetenschap, is het<br />
aan te bevelen de diagnostische<br />
richtlijnen en therapeutische<br />
aanbevelingen extern te verifiëren.<br />
Copyright<br />
Varenslaan 6 - 1950 Kraainem<br />
02/785.07.20 - www.rmnet.be<br />
Inhoud<br />
EDItO<br />
<strong>VVOG</strong>-Lentevergadering<br />
Mireille Merckx (Ondervoorzitter) 134<br />
Vrouwelijke genitale verminking:<br />
diagnostiek en behandeling (2de deel)<br />
Jean-Jacques Amy (VUB), Fabienne Richard (vroedvrouw, Antwerpen) 136<br />
9th European Congress on Clinical and Economic Aspects of<br />
Osteoporosis and Osteoarthritis, Athene, 18-21 maart 2009<br />
De botten: soms te weinig, dan weer te veel…<br />
Dominique-Jean Bouilliez 141<br />
Foetale RhD-genotypering op plasma van de moeder<br />
en klinische toepassingen<br />
Jean-Marc Minon, Maria Retz, Jean-Pierre Schaaps, Jean-Marc Senterre (CHR de la Citadelle, Liège),<br />
Vincent Bours (CHU de Liège, ULg), Jean-Michel Foidart (CHR de la Citadelle, Université de Liège) 147<br />
V V O G<br />
K A T E R N<br />
<strong>VVOG</strong> Lentevergadering, Keerbergen, maart 2009<br />
Activiteitenverslag <strong>VVOG</strong> 2008<br />
Jan Bosteels, Mireille Merckx 153<br />
<strong>VVOG</strong> Lentevergadering, Keerbergen, maart 2009<br />
• Voormiddagsessie: prenatale diagnostiek<br />
Verslag van Annelies Lust (KULeuven) 157<br />
• Namiddagsessie: Sectio Caesarea<br />
Verslag van Silke Schockaert (GSO KULeuven) 160<br />
KORTE BERICHTEN 164<br />
fINANCIëN<br />
Veiligheid en geld: een kwestie van gezond verstand!<br />
Jo Viaene (Optima Financial Planners) 166<br />
UW MOOISTE BEELD IN GUNAïKEIA<br />
Echografie van een vaginaal uitgezakte arm bij een dwarsligging<br />
Jeroen Kaijser, Annie Pecceu, Jan Aerts (AZ Sint Jozef, Turnhout) 167<br />
AGENDA 168<br />
135<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
Lactobacillus acidophilus (10 8 ) - Estriol (0,03 mg)
G1200N_2009<br />
Jean-Jacques Amy Fabienne Richard<br />
Artsen en vooral dan gynaecologen en vroedvrouwen moeten<br />
ingelicht worden over de omstandigheden van vrouwelijke<br />
genitale verminking, de gevolgen ervan voor de gezondheid, de<br />
mogelijke behandelingen en de preventie van die plaag. In dit<br />
artikel vindt u een beknopt, maar zo volledig mogelijk overzicht<br />
van die verschillende aspecten.<br />
techniek van desinfibulatie<br />
Dit is een zeer eenvoudige ingreep. Men brengt een vinger of een<br />
gesloten Kocherklem in via de achterste opening van de vulva<br />
tot onder het litteken van de infibulatie. Dit laatste wordt dan<br />
over zijn hele lengte doorgesneden (Figuur 4) zonder de urethra<br />
en in voorkomend geval de clitoris te beschadigen. Zelfs bij ernstige<br />
vormen van infibulatie kan de clitoris immers nog aanwezig<br />
zijn. De wondranden van de grote schaamlippen worden met<br />
hemo statische hechtingen van resorbeerbare draad gehecht met<br />
figuur 4: Desinfibulatie (voorste incisie).<br />
Vrouwelijke genitale<br />
verminking: diagnostiek en<br />
behandeling (2de deel)<br />
Jean-Jacques Amy 1 , Fabienne Richard 2<br />
1. Professor emeritus aan de VUB, hoofdredacteur European Journal of Contraception and Reproductive<br />
Health Care<br />
2. Vroedvrouw, MSc, Afdeling Volksgezondheid, Instituut voor tropische Geneeskunde, Antwerpen<br />
Ke y w o r d s: c l i to r i d e c to m y – excision – infibulation – f e m a l e g e n i ta l mutilation<br />
136<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
aparte hechtingen (Figuren 5 en 6). Daarna wordt een klassieke<br />
postoperatieve zorg gegeven. Meerdere malen per dag dient een<br />
vulva toilet te worden verricht. Men dient ervoor te zorgen dat de<br />
stompen van de grote schaamlippen niet met elkaar vergroeien.<br />
Als er na de desinfibulatie nog bloederige zones zijn, kan er een<br />
vaselinegaas (‘tulle gras’) op worden gelegd. De patiënte moet<br />
weten dat de urinelozing, de maandstonden en de geslachtsgemeenschap<br />
anders zullen zijn na de desinfibulatie.<br />
Vrouwen die zich niet kunnen uitdrukken op het ogenblik van de<br />
interventie, moeten op langere termijn psychologische hulp krijgen.<br />
Ze moeten informatie krijgen over het associatieve en sociale<br />
netwerk dat ze kan helpen en advies geven, ook voor de andere<br />
problemen waar ze vaak mee te kampen krijgen (asielvraag,<br />
analfabetisme, isolatie…).<br />
Re-infibulatie<br />
De medische deontologie in België staat een re-infibulatie niet<br />
toe. In de landen van herkomst van die vrouwen wordt wel een<br />
re-infibulatie uitgevoerd na een bevalling of in andere omstandigheden.<br />
Artikel 409 van het strafwetboek over VGV verbiedt<br />
re-infibulatie niet uitdrukkelijk, maar leent zich toch voor interpretatie<br />
in die zin. We kunnen ook verwijzen naar artikel 400 van<br />
het strafwetboek, dat slagen en verwondingen bestraft, om te<br />
weigeren om een re-infibulatie uit te voeren.<br />
‘Reconstructieve’ chirurgie van de<br />
clitoris<br />
Een Franse uroloog heeft een techniek uitgewerkt om de clitorisstomp<br />
naar beneden te halen. Die techniek wordt momenteel<br />
toegepast in verschillende ziekenhuizen in frankrijk, Spanje en<br />
bepaalde landen in Afrika (Burkina faso, Egypte) bij vrouwen die<br />
een excisie hebben ondergaan (15, 22). De huid over het distale
uiteinde van de clitorisstomp wordt weggesneden. De clitoris<br />
wordt dan vrijgemaakt uit het omliggende littekenweefsel, en het<br />
ligamentum suspensorium van de clitoris wordt doorgesneden om<br />
de clitoris naar beneden te kunnen halen. Het sectievlak van de<br />
clitoris wordt gefixeerd op de plaats waar hij zich normaal bevindt<br />
aan het uiteinde van de initiële huidincisie. Met een steek door het<br />
periost en interpositie van de twee musculi bulbocavernosi boven<br />
het distale gedeelte van de clitorisstomp wordt verhinderd dat die<br />
laatste weer naar omhoog zou trekken. Het bovenste gedeelte van<br />
de huidincisie wordt dan in twee vlakken gehecht (22).<br />
Figuur 5: Hemostatische hechtingen na desinfibulatie.<br />
figuur 6: Dezelfde patiënte als in figuur 3 (zie 1ste deel). Uitzicht van<br />
de uitwendige geslachtsorganen onmiddellijk na een desinfibulatie<br />
uitgevoerd onder plaatselijke verdoving na premedicatie met<br />
midazolam en piritramide. De groeve die is ontstaan na het<br />
wegsnijden van de clitoris tijdens de VGV, is bijzonder goed te zien<br />
(© J.J. Amy).<br />
137<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
Er is maar één studie gepubliceerd van de resultaten van de Franse<br />
ervaring. De auteurs rapporteren dat ze in 87% van de gevallen<br />
een clitorismassief hebben gezien zes maanden na de interventie;<br />
75% van de patiënten zou gemeld hebben dat de seksuele functie<br />
van de clitoris verbeterd was. Die laatste werd geëvalueerd door<br />
ondervraging van de patiënte en niet door meting van het orgasme<br />
met de huidige technieken (MRI, thermische of vibratiesondes<br />
enz.). Zoals de auteurs onderstrepen, is het moeilijk de weerslag<br />
van VGV op de seksualiteit te ramen bij gebrek aan gegevens over<br />
wat normaal is ter zake. Daar komt bij dat de meeste vrouwen een<br />
excisie ondergaan op zeer jonge leeftijd voor ze geslachtsgemeenschap<br />
hebben gehad, zodat ze niet kunnen vergelijken met wat<br />
ze zouden hebben gevoeld met een intacte clitoris. Veel vrouwen<br />
vragen om geopereerd te worden om ‘de blessure te herstellen’,<br />
om ‘weer een volwaardig mens te worden’, om ‘hun identiteit als<br />
vrouw te herstellen’ (2). In het hoofd van die vrouwen die het<br />
slachtoffer zijn geweest van verminking, kan blijkbaar alleen een<br />
mes herstellen wat een mes heeft vernietigd. ‘Herstellen’ betekent<br />
voor hen opnieuw ‘het recht hebben om een vrouw te zijn’. Dat illustreert<br />
mooi de psychologische dimensie en de symboolwaarde<br />
van de operatie, ook als de functie van de clitoris niet herstelt<br />
(22). De vrouwen kunnen zich beter voelen na een operatie, maar<br />
het is moeilijk uit te maken in hoeverre dat te danken is aan de<br />
operatie zelf dan wel aan de andere aspecten van de behandeling<br />
die ze krijgen: consultaties bij een psycholoog en een seksuoloog,<br />
een luisterend oor, empathie. De behandeling van een vrouw die een<br />
excisie heeft ondergaan, mag immers niet worden teruggebracht<br />
tot een ‘reconstructie’ van de clitoris. Het is essentieel dat de vrouw<br />
haar verwachtingen kan uiten, dat ze wordt opgevangen door een<br />
multidisciplinair team en dat ze objectieve informatie krijgt over de<br />
resultaten die ze van de operatie mag verwachten. Een gesprek met<br />
de verschillende leden van de groep kan zeer verhelderend zijn. Sommige<br />
vrouwen verkiezen zich niet te laten opereren als er andere<br />
methoden zijn die hun probleem kunnen oplossen (gespreksgroepen,<br />
sessies met een seksuoloog…). Aan het Hôpital Trousseau in Parijs<br />
heeft slechts 30% van de vrouwen die aanvankelijk een reconstructie<br />
hadden gevraagd, zich daadwerkelijk laten opereren (23). Volgens een<br />
franse collega, die deze operatie uitvoert, verwachten die vrouwen<br />
dat ze na die operatie weer intact genitaliën hebben, wat onmogelijk<br />
is. In een aantal gevallen is er een lichte, vrij esthetische verhevenheid<br />
op de plaats waar de clitoris werd vrijgemaakt; in andere gevallen is<br />
het uitzicht ongeveer hetzelfde als voor de operatie (2). Door de heling<br />
en de spontane epithelialisatie tijdens de eerste weken wordt de<br />
nieuw gevormde glans clitoridis weer naar binnen getrokken. Daarom<br />
raadt de Franse groep aan om op het einde van de operatie een zeer<br />
duidelijke neoglans te laten die groter is dan de normale, om te voorkomen<br />
dat het resultaat later ontoereikend zou zijn (22).<br />
Preventie van VGV bij de dochters<br />
van de patiënte<br />
De preventie van VGV begint bij de zwangerschap van vrouwen<br />
afkomstig uit landen waar die praktijk wordt toegepast. In een
niet-onaanzienlijk aantal gevallen wordt de verminking immers<br />
uitgevoerd tijdens de eerste kinderjaren. Verloskundigen en<br />
vroedvrouwen staan dan ook in de frontlijn als het op preventie<br />
aankomt. Tijdens de prenatale visites zullen ze de vrouw helpen<br />
om het verband te leggen tussen eventuele complicaties die zich<br />
hebben voorgedaan voor of tijdens de zwangerschap, en de verminking<br />
die ze heeft ondergaan (last om te wateren, herhaalde<br />
urinaire infecties…). Stilaan wordt de toekomst van het meisje dat<br />
nog moet worden geboren, en van haar oudere zusjes, aangesneden.<br />
Men moet zeggen dat een excisie pijn doet en gevaarlijk is<br />
voor het kind, dat de godsdienst dat niet vereist en dat een excisie<br />
verboden is door de Belgische wet. Na die gesprekken moet men<br />
trachten van de ouders een formele belofte te krijgen dat ze zich<br />
zullen verzetten tegen verminking van hun dochter.<br />
Dit is geen gemakkelijk onderwerp, noch voor de vrouw zelf, die<br />
niet de gewoonte heeft om over intieme zaken te spreken met<br />
een vreemde, noch voor de gezondheidswerker, die niet altijd<br />
goed voorbereid is op die taak. Hij moet woorden kiezen die geen<br />
aanstoot geven. Men moet dus spreken van excisie, besnijdenis of<br />
infibulatie eerder dan van verminking. De vrouw zal zeggen dat ze<br />
gesloten of genaaid is.<br />
Repressie, een onvermijdelijke stap<br />
bij de preventie<br />
Artikel 409 van de wet van 28 november 2000 over de bescherming<br />
van minderjarigen, die in voege is getreden op 1 april 2001,<br />
voorziet een gevangenisstraf en opsluiting voor iedereen die zich<br />
schuldig maakt of medeplichtig is aan een VGV. De straf is zwaarder<br />
als de verminking wordt uitgevoerd bij een minderjarige. Het<br />
principe van ‘uitgebreide territoriale bevoegdheid’ (dat al van toepassing<br />
is bij repressie van het ‘sekstoerisme’) slaat ook op VGV<br />
als het slachtoffer minderjarig is: de inbreuk die in het buitenland<br />
wordt begaan, kan in België worden vervolgd als de persoon die<br />
de inbreuk heeft begaan, in ons land is. Artikel 458bis van het<br />
strafwetboek stelt dat het beroepsgeheim kan worden opgeheven<br />
als het gaat om een minderjarige. In een dergelijk geval mag<br />
de procureur des konings worden ingelicht over een vastgestelde<br />
VGV of als er een ernstig risico dreigt dat er een VGV zou worden<br />
uitgevoerd. Als het risico op verminking bewezen is, kan de rechter<br />
in kort geding de hoede over het meisje toevertrouwen aan een<br />
ander familielid en het meisje verbieden het land te verlaten. Dat<br />
is een extreme maatregel, die zware gevolgen heeft: de ouders<br />
hebben het immers niet slecht voor met hun dochter en beide<br />
partijen zullen de scheiding ongewettigd vinden (24).<br />
Dankzij de mediabelangstelling voor de vervolgingen die in tal van<br />
onthaallanden werden ingesteld tegen de ouders en de ‘exciseuse’<br />
is de frequentie van VGV in die landen sterk verminderd. Frankrijk<br />
kent sinds meer dan 30 jaar een uiterst strenge rechtspraak. De<br />
vrouwen die de excisie verrichten en de ouders van de slachtoffertjes<br />
verschijnen voor het assisenhof en worden veroordeeld<br />
138<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
tot strenge celstraffen. Sporadisch gewaagt de pers nog van een<br />
verminking in een westers onthaalland. In januari 2009 werd een<br />
meisje van zeven jaar dat in Frankrijk verbleef, het slachtoffer van<br />
een ernstige bloeding na een poging tot excisie door haar eigen<br />
ouders (van Guinese oorsprong). Tot nog toe werd er nog niemand<br />
strafrechterlijk vervolgd in België; we weten echter niet of er ooit<br />
een klacht werd ingediend.<br />
Tot wie kan men zich wenden<br />
Als u verneemt dat een meisje riskeert te worden verminkt, moet<br />
u onverwijld contact opnemen met een vereniging die strijdt<br />
tegen VGV. De Groupement pour l’Abolition des Mutilations<br />
Sexuelles (GAMS)-België (www.gams.be), die werd opgericht in<br />
1996, bestaat hoofdzakelijk uit vrijwilligers. De GAMS geeft individuele<br />
informatie, informatie voor het grote publiek en informatie<br />
en opleiding voor gezondheidswerkers. De GAMS probeert<br />
ook de Afrikaanse gemeenschappen in België ervan te overtuigen<br />
om definitief af te zien van die praktijken. Ze helpt geëxciseerde<br />
vrouwen die in België leven om juridische, medische en psychosociale<br />
hulp te krijgen. Ze zal ook proberen meisjes die in België leven,<br />
te beschermen als ze een risico lopen op excisie bij terugkeer<br />
naar hun land. Ze geeft Afrikaanse vrouwen les over hun lichaam<br />
en over de schadelijke effecten van VGV. Die lessen helpen hun<br />
sociale insertie te bevorderen.<br />
GAMS-België investeert in preventie en informatie en probeert de<br />
mentaliteit te veranderen bij bepaalde groepen van immigranten.<br />
Om niet het vertrouwen te verliezen dat ze van die immigranten<br />
krijgt, zal de GAMS feiten die haar ter ore komen, niet aan de<br />
kaak stellen. Dat is de taak van een andere, recentelijk opgerichte<br />
organisatie.<br />
Op 26 januari werd de vzw INtACt (www.intact-associations.org)<br />
boven de doopvont gehouden. Die vzw gaat juridisch de strijd aan<br />
tegen VGV, rekening houdende met de specificiteit van de problematiek<br />
en de culturele lading ervan voor diegenen die de verminking<br />
uitvoeren. De vereniging wil iedereen (slachtoffer, naast<br />
familielid, leerkracht, arts…) helpen die op de hoogte is van een al<br />
uitgevoerde VGV of een dreigende VGV. Om de ouders op andere<br />
gedachten te brengen, zal de vereniging ze eraan herinneren dat<br />
een dergelijke verminking bij wet verboden is. Ze zal de jeugdrechter<br />
vragen om een bedreigd meisje elders onder te brengen. Als de<br />
excisie riskeert te worden uitgevoerd tijdens een vakantie in het<br />
land van herkomst zal ze een zaak in kortgeding aanspannen om<br />
het meisje te verbieden het land te verlaten.<br />
Vaststelling van de letsels, opstellen<br />
van een certificaat, bijhouden van<br />
het dossier<br />
Artsen en andere gezondheidswerkers hebben nog onvoldoende<br />
ervaring met VGV. Gezien het stijgende aantal migranten uit
Plaats, datum ...........................................................................<br />
Medisch attest<br />
Aan de rechthebbende,<br />
Ik, ondergetekende, ......................................., arts, verklaar te hebben onderzocht<br />
mevr./mej. ............................................, geboren op ......................<br />
in ........................, van .................. origine en van ..............nationaliteit.<br />
Nr. SP (asielzoeker) of identiteitskaart ......................................................<br />
(indien een kind, de gegevens van de ouders invullen)<br />
Deze laatste heeft de volgende genitale verminking ondergaan (definitie van de WGO van 2007):<br />
Types (het type aankruisen) Weggesneden zones in het rood Aspect na helin<br />
Type 1<br />
‘Clitoridectomie’:<br />
gedeeltelijke of gedeeltelijke<br />
ablatie van het clitoriskapje<br />
en/of de clitoris<br />
Type 2<br />
‘Excisie’: gedeeltelijke of<br />
volledige ablatie van de clitoris<br />
en de kleine schaamlippen met<br />
of zonder excisie van de grote<br />
schaamlippen<br />
Type 3<br />
‘Infibulatie’: vernauwing van<br />
de opening van de vagina door<br />
ablatie en tegen elkaar brengen<br />
van de kleine en/of de grote<br />
schaamlippen met of zonder<br />
excisie van de clitoris<br />
Type 4 andere vormen (incisie, cauterisatie)<br />
Preciseer:<br />
Gevolgen:<br />
❏ Chronische pijn<br />
❏ Keloïdlittekens<br />
❏ Dermoïdcysten<br />
❏ Urinaire of fecale problemen (dysurie, urinaire of fecale<br />
incontinentie…)<br />
❏ Genitale of urinaire infecties<br />
❏ Dysmenorroe, stoornissen van de seksualiteit, verminderd libido<br />
❏ Steriliteit<br />
❏ Problemen tijdens de zwangerschap of de bevalling<br />
❏ Psychologische stoornissen: angst/depressie/<br />
gedragsstoornissen<br />
❏ Andere (preciseer)<br />
Commentaar<br />
Medisch attest ‘genitale verminking bij vrouwen’. © GAMS België Editie 2009. Tekeningen Dimi Dumo (www.dimidumo.be) naar schetsen van F. Richard (19).<br />
9<br />
Gegevens van de arts (stempel)<br />
Voorgestelde behandeling<br />
❏ Regelmatige medische follow-up en geschikte behandeling(en)<br />
❏ Chirurgische behandeling (marsupialisatie cyste,<br />
desinfibulatie…)<br />
❏ Reconstructie van de clitoris<br />
❏ Consult bij een psycholoog<br />
❏ Consult bij een seksuoloog<br />
❏ Andere (preciseer)<br />
Handtekening
landen waar die praktijken plaatsvinden, moet dat onderwerp<br />
echter worden behandeld tijdens de opleiding van huisartsen, kinderartsen,<br />
gynaecologen-obstetrici en vroedvrouwen in België.<br />
Artsen worden almaar vaker opgeroepen om de restletsels van<br />
een VGV of omgekeerd de integriteit van de vulva vast te stellen.<br />
Wij stellen voor om het hierbijgevoegde getuigschrift te gebruiken.<br />
Dat kan dan worden overhandigd aan de bevoegde administratieve<br />
instanties. Het document werd opgesteld door een groep<br />
vroedvrouwen en artsen die samenwerken met GAMS-België. Een<br />
gedetailleerde beschrijving van de vastgestelde letsels, bij voorkeur<br />
met een foto of een tekening en een omstandig verslag worden<br />
bij het medisch dossier gevoegd. Dat is van het grootste belang<br />
voor de follow-up van iemand die het risico loopt (opnieuw) een<br />
verminking te ondergaan.<br />
Tekeningen Dimi Dumo (www.dimidumo.be) naar schetsen van F. Richard (19).<br />
140<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
Referenties<br />
1. UNICEF. Female genital mutilation/cutting, a statistical exploration. New York: UNICEF 2005.<br />
2. Bellas Cabane C. La coupure – L’excision ou les identités douloureuses. Paris: La Dispute 2008, pp. 53,<br />
181, 191, 194.<br />
3. Amy JJ. Contexte socioculturel et religieux des mutilations génitales féminines. Bruxelles: Centre<br />
d’Action Laïque, Outils de Réflexion 2002;17:18-20.<br />
4. Leye E, Deblonde J. Belgian legislation regarding FGM and the implementation of the law in Belgium.<br />
International Centre for Reproductive Health (ICRH), publication No. 9. Lokeren: De Consulterij 2004.<br />
5. ONE. Registre des naissances Région Wallonie-Bruxelles 2007.<br />
6. Leye E, Ysebaert I, Deblonde J, Claeys P, Vermeulen G, Jacquemyn Y, Temmerman M. Female genital<br />
mutilation: knowledge, attitudes and practices of Flemish gynaecologists. Eur J Contracept Reprod<br />
Health Care 2008;13:182-90.<br />
7. GGOLFB. La gynécologie-obstétrique face aux défis de la multiculturalité. GGOLFB: Communiqué de<br />
presse 15-11-2008 (cfr. Le Soir du 15 novembre 2008: Pas d’interdit sur le certificat de virginité).<br />
8. Mager f, Noriega tontor C. Les mutilations génitales féminines, mieux les comprendre pour mieux<br />
les prendre en charge. Mémoire de fin d’études pour l’obtention du diplôme de sage-femme. Liège:<br />
Institut St-Julienne 2003.<br />
9. Henrion R. Mutilations génitales féminines, mariages forcés et grossesses précoces. Bull Acad Natle<br />
Méd 2003;187/6:1-9.<br />
10. WHO. Female genital mutilation: an overview. Geneva: World Health Organization 1998.<br />
11. WHO. A systematic review of the health complications of female genital mutilation including sequelae<br />
in childbirth. Geneva: World Health Organization 2000.<br />
12. Okonofua FE, Larsen U, Oronsaye F, Snow RC, Slanger TE. The association between female genital<br />
cutting and correlates of sexual and gynaecological morbidity in Edo State, Nigeria. BJOG<br />
2002;109:1089-96.<br />
13. Alsibiani SA, Rouzi AA. Sexual function in women with female genital mutilation. Fertil Steril 2008; ter<br />
perse. (doi:10.1016/j.fertnstert.2008.10.035).<br />
14. Catania L, Abdulcadir O, Puppo V, Verde JB, Abdulcadir J, Abdulcadir D. Pleasure and orgasm in women<br />
with Female Genital Mutilation/Cutting (FGM/C). J Sex Med 2007;4:1666-78.<br />
15. Thabet S, Thabet A. Defective sexuality and female circumcision: the cause and the possible<br />
management. J Obstet Gynaecol Res 2003;29:12-9.<br />
16. Behrendt A, Moritz S. Posttraumatic stress disorder and memory problems after Female Genital<br />
Mutilation. Am J Psychiatry 2005;162:1000-2.<br />
17. WHO study group on female genital mutilation and obstetric outcome, Banks E, Meirik O, farley t,<br />
Akande O, Bathija H, Ali M. Female genital mutilation and obstetric outcome: WHO collaborative<br />
prospective study in six African countries. Lancet 2006;367:1835-41.<br />
18. Denholm N. Female genital mutilation teaching component. New Zealand FGM Education Programme<br />
1998.<br />
19. Richard F, Daniel D, Ostyn B, Colpaert E, Amy JJ. Vrouwelijke genitale verminking (vrouwenbesnijdenis)<br />
- Handleiding voor bij de bevalling/Mutilations génitales féminines: Conduite à tenir à l’accouchement.<br />
Technisch advies voor gezondheidspersoneel in België / Guide technique pour les professionnels de<br />
santé. Brussel: Ministerie van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, 2000, 14 p.<br />
20. Danish National Board of Health. Prevention of female circumcision. Albertslund: Sundhedsstyrelsens<br />
2000.<br />
21. Rouzi AA, Aljhadali EA, Amarin ZO, Abduljabbar HS. The use of intrapartum defibulation in women<br />
with female genital mutilation. Br J Obstet Gynaecol 2001;108:949-51.<br />
22. Foldes P, Louis-Sylvestre C. Résultats de la réparation chirurgicale du clitoris après mutilation sexuelle:<br />
453 cas. Gynécol Obstét Fertil 2006;34:1137-41.<br />
23. Conseil de l’Ordre National des Sages-Femmes. Réparation de l’excision: la sage-femme au coeur du<br />
dispositif. Contact sages-femmes 2008;16:20.<br />
24. Jaspis P. Les mutilations génitales féminines – Aspects juridiques. Lezing gehouden in het kader van<br />
een vorming door de Federale Politie georganiseerd, Brussel, 12 september 2005.
G1206N_2009<br />
Van alle reumatische aandoeningen komt artrose het meest<br />
voor. Artrose is een vorm van slijtage aan het kraakbeen van de<br />
gewrichten en vertaalt zich voor de patiënten klinisch in pijn<br />
met soms ernstige functionele beperkingen. Beperkingen die<br />
ook osteoporose creëert, een aandoening waarvan de frequentie<br />
onmiskenbaar exponentieel toeneemt met de leeftijd. Maar<br />
de organisatoren van het ECCEO-congres onder leiding van<br />
Jean-Yves Reginster (ULg) en John Kanis (WHO Collaborating<br />
Centre for Metabolic Bone Diseases, Sheffield) hadden vooral<br />
aandacht voor de socio-economische aspecten van deze twee<br />
aandoeningen. Een overzicht van de voltallige zittingen.<br />
9th european co n g r e s s o n clinical a n d ec o n o m i c aspects o f<br />
os t e o p o r o s i s a n d osteoarthritis, at h e n e, 18-21 maart 2009<br />
De botten: soms te weinig,<br />
dan weer te veel…<br />
Dominique-Jean Bouilliez<br />
Ke y w o r d s: o s t e o p o r o s i s – compliance – p h a r m a c o e c o n o m i c s – b i s p h o s p h o n at e –<br />
frax – teriparatide – strontium ranelate – d e n o s u m a b – raloxifene – vitamin d<br />
141<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
Osteoporose en therapietrouw:<br />
de kwadratuur van de cirkel (1)?<br />
Therapietrouw is een dagelijks probleem bij patiënten met osteoporose,<br />
net zoals bij veel chronische aandoeningen. “Toch kan het<br />
gebrek aan therapietrouw niet rechtstreeks worden toegeschreven<br />
aan vergeetachtigheid, aldus Stuart Silverman (Los Angeles), veel<br />
vaker is het een gevolg van het gebrek aan kennis van onze patiënten<br />
over hun ziekte, meer in het bijzonder omdat osteoporose<br />
meestal asymptomatisch verloopt. Daarom zijn patiënten die hun<br />
behandeling spontaan en vrijwillig stopzetten, legio.” En vooral bij<br />
“Dit 9de congres gewijd aan de klinische<br />
en economische aspecten van artrose had<br />
meer dan 4.200 deelnemers, van wie 80%<br />
uit Europa, en we hebben hiermee de doelen<br />
die we ons bij de start hadden gesteld,<br />
zeker bereikt. Met dit congres wilden we<br />
artsen de kans geven om hun kennis over<br />
de aandoening aan te scherpen. Maar om<br />
die kennis in de praktijk te brengen, moet ze<br />
worden gekaderd in de economische realiteit;<br />
en precies daarover ging het in veel van<br />
onze presentaties. We bevinden ons op een scharnierpunt: 2009 is een<br />
uitgelezen jaar om osteoporose te herdefiniëren. We zeggen dit omdat<br />
we vaststellen dat de huidige situatie, waarin volgens de aanbevelingen<br />
alleen die patiënten moeten worden behandeld met een minerale<br />
botdensiteit ≤ -2,5SD, erg zwart-wit is. Dat gaf aanleiding tot een zeer<br />
(te) hoge incidentie van fracturen, meer in het bijzonder bij personen die<br />
lijden aan osteoporose en bijkomende klinische risicofactoren vertonen<br />
(familiale voorgeschiedenis van fracturen, roken,…). De ontwikkeling<br />
van het FRAX-model lag dan ook voor de hand.<br />
Ik stel overigens tot mijn plezier vast dat de Belgische delegatie zeer<br />
aanwezig was, zowel in aantal (ze waren met meer dan 150) als qua<br />
aanwezigheid van de voornaamste universiteiten tijdens de voltallige<br />
zittingen of de presentatie van grote klinische studies, waarvan<br />
sommige wereldwijde premières zijn.”<br />
Jean-Yves Reginster
ejaarden komen daar nog twee specifieke problemen bij: het gebruik<br />
van verschillende geneesmiddelen (polymedicatie) – met de<br />
hele resem bijwerkingen die daarbij horen – en cognitieve beperkingen.<br />
In die omstandigheden is het logisch dat de industrie alles<br />
in het werk stelt om de therapietrouw te verbeteren: interactieve<br />
programma’s, websites, brochures die worden verspreid via artsen<br />
en apothekers… “Deze maatregelen hebben weliswaar een impact,<br />
maar die blijft beperkt – hoewel toch reëel, vervolgt Silverman,<br />
net als de impact van elektronische of andere berichten die artsen<br />
versturen om hun patiënten aan de behandeling te herinneren…”<br />
Silverman bekeek verschillende studies over middelen om de compliance<br />
te verbeteren en onthoudt dat er met slechts één methode<br />
goede resultaten worden geboekt: automonitoring na educatie<br />
van de patiënten over de details van hun aandoening. Deze educatie<br />
moet overigens continu zijn, niet gericht zijn op één enkele<br />
consultatie en het grootste deel van de tijd de arts-patiëntrelatie<br />
vertegenwoordigen. In deze context is het interessant om op te<br />
merken dat de consistente controle van de botresorptiemarkers<br />
de compliance minstens net zo sterk beïnvloedt als de continue<br />
aanwezigheid van een verpleegkundige (2) en dat ongeacht het<br />
gebruikte product. Hoe dan ook, concludeert Silverman, bieden<br />
veel interventies de beste garantie voor therapietrouw, zowel bij<br />
het begin van de behandeling als bij latere consultaties.<br />
Non-compliance: de gevolgen zijn<br />
ook economisch (3)<br />
Gebrek aan therapietrouw en staken van de behandeling – veel<br />
voorkomend gedrag bij langdurig behandelde patiënten – hebben<br />
grote klinische en economische gevolgen. Toch als we de onderzoeksresultaten<br />
van een Belgisch team onder leiding van Marc<br />
Hilligsmann (ULg) moeten geloven. Ze gebruikten een microsimulatiemodel<br />
van Markov om de impact van het niveau van trouw<br />
aan een behandeling met bisfosfonaten op de gezondheidstoestand<br />
van de patiënten te onderzoeken (evaluatiecriteria waren<br />
het aantal vermeden fracturen en QALY, Quality Adjusted Life Year<br />
of één jaar in goede gezondheid), alsook de kosten-effectiviteits-<br />
142<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
verhouding van deze behandeling ten opzichte van therapeutische<br />
onthouding. Om de voortzetting van de behandeling (persis tence)<br />
te evalueren, werden verschillende scenario's opgesteld. Er werden<br />
enkele persistence-modellen opgemaakt: optimaal of ‘realistisch’,<br />
met verschillende percentages drop-outs in de loop van de tijd.<br />
De compliance werd gekwantificeerd met behulp van de Medical<br />
Possession Ratio (MPR) en bedroeg 0 tot 100%. Literatuurgegevens<br />
werden gebruikt om de correlatie te bepalen tussen de<br />
compliance en de daling van het aantal fracturen. De analyses<br />
werden uitgevoerd bij vrouwen ouder dan 65 met een T-score van<br />
<strong>MB</strong>D ≤ -2,5SD zonder eerdere fracturen.<br />
De winst uitgedrukt in QALY en het aantal vermeden fracturen<br />
dankzij de behandeling stegen significant naarmate de compliance<br />
groter was en de behandeling werd voortgezet (persistence).<br />
Aan de hand van een simulatie van een perfecte compliance,<br />
gedefinieerd als de inname van 100% van de geneesmiddelen<br />
voorgeschreven op één jaar en een ‘realistische’ persistence,<br />
vertegenwoordigden de winst op het vlak van QALY en aantal<br />
vermeden fracturen 48 en 42% van de cijfers berekend met een<br />
model van volledige compliance (optimale persistence). Voor een<br />
compliance (MPR) van 80% lagen de bijhorende cijfers nog lager:<br />
respectievelijk 27 en 23%.<br />
In het kader van een ‘realistische’ persistence steeg de kost van de<br />
behandeling met bisfosfonaten op het vlak van QALY progressief<br />
naarmate de compliance afnam: respectievelijk €19.068, €32.278<br />
en €81.690 voor een geneesmiddeleninname (MPR) van 100%,<br />
80% en 50% van de voorgeschreven geneesmiddelen.<br />
In het scenario van een optimale persistence, zonder één enkele<br />
stopzetting van de behandeling, stegen de kosten eveneens naarmate<br />
de compliance afnam, al lagen de cijfers iets lager: €16.997,<br />
€24.401 en €68.836 met een MPR van 100%, 80% of 50%.<br />
Deze studie bewijst dat gebrek aan trouw aan behandelingen tegen<br />
osteoporose niet alleen aanleiding geeft tot een achteruitgang<br />
van de gezondheidstoestand maar ook tot een significante<br />
stijging van de kosten-effectiviteitsverhouding van deze geneesmiddelen.<br />
Interventies om de therapietrouw van de patiënten te<br />
verbeteren, zijn dus essentieel.
Behandeling van osteoporose op<br />
lange termijn met bisfosfonaat: veel<br />
aspecten die pleiten vóór (4), en<br />
enkele tegen ‘voor de vorm’… (5)<br />
Om een debat op gang te brengen, is een controverse nodig.<br />
En die is maar magertjes als men de langdurige behandeling van<br />
osteoporose met bisfosfonaten als uitgangspunt neemt.<br />
Dat paradigma, dat briljant werd verdedigd door John Bilezikian<br />
(Columbia University, New York) vindt zijn oorsprong in de onvergelijkbare<br />
resultaten op het vlak van werkzaamheid, die men<br />
vaststelt – en dat op alle onderzochte botzones – onder alendronaat,<br />
risedronaat en zoledronaat, alsook onder ibandronaat (maar<br />
in mindere mate omdat sommige analyses werden uitgevoerd op<br />
subgroepen). Voor die laatste twee beschikt men over gegevens<br />
van zelden meer dan 5 jaar follow-up. Daarom is het interessant<br />
om zich te buigen over de eerste twee bisfosfonaten, waarvoor<br />
we wel beschikken over gegevens die de werkzaamheid ervan<br />
op lange termijn bevestigen: 10 jaar voor alendronaat en 7 jaar<br />
voor risedronaat; de beste resultaten betroffen patiënten met een<br />
minerale botdensiteit bij baseline van ≤ -2,5SD.<br />
Maar wie langdurige behandeling zegt, zegt ook veiligheid. Op dat<br />
vlak is, van de potentiële risico's, alleen van dyspepsie en oesofagiale<br />
ulceratie (die worden bevorderd wanneer het geneesmiddel<br />
liggend werd ingenomen) aangetoond dat ze frequent voorkomen.<br />
Het risico op voorkamerfibrillatie kwam slechts in één studie<br />
aan bod, met zoledronzuur; resultaten over andere moleculen<br />
van deze geneesmiddelencategorie werden niet gerapporteerd.<br />
De FDA heeft dan ook besloten om met deze bijwerking geen<br />
rekening te houden.<br />
Op het vlak van het risico gerelateerd aan een excessieve botturnover<br />
is er veel te doen geweest rond osteonecrose van de kaak,<br />
een risico dat met dezelfde frequentie wordt teruggevonden in<br />
143<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
de algemene bevolking bij patiënten die worden behandeld voor<br />
osteoporose. Dat is echter niet het geval in de oncologie, waar<br />
de gebruikte doses (heel) duidelijk hoger liggen. Men moet benadrukken<br />
dat deze osteonecrosen alleen worden gerapporteerd<br />
in bijzondere omstandigheden, met name wanneer er sprake is<br />
van een slechte tandhygiëne en/of een tandheelkundige ingreep.<br />
Subtrochantere fracturen, waarvan het bestaan nog niet zo lang<br />
bekend is, zijn zeer zeldzaam en houden waarschijnlijk verband<br />
met voorlopig nog onbekende factoren.<br />
Samenvattend kunnen we, zoals John Bizelikian, zeggen dat het<br />
aantal patiënten dat moet worden behandeld (Number Needed to<br />
Treat) om een bijwerking met een langdurig gebruikt bisfosfonaat<br />
te voorkomen, zeer klein is. Het aantal patiënten dat aan de behandeling<br />
moet worden blootgesteld om een bijwerking te kunnen<br />
vaststellen (Number Needed to Harm) ligt dan weer extreem hoog.<br />
De baten-risicoverhouding helt dus duidelijk over in het voordeel<br />
van deze geneesmiddelen, waarvan het belang op lange termijn is<br />
bewezen voor alendronaat en risedronaat. Nu is het uitkijken naar<br />
de gegevens over onderzoek met andere bisfosfonaten.<br />
Bij wijze van weerwerk tegen deze vaststellingen antwoordde<br />
Socrates Papapoulos (Universiteit Leiden) zuinigjes dat Amerikaanse<br />
oncologen zich grote zorgen maken over het risico op<br />
osteonecrose van de kaak, vooral wanneer de bisfosfonaten IV<br />
worden toegediend – het risico is hoger naarmate de cumulatieve<br />
dosis groter is. In zijn conclusies over de meer algemene aspecten<br />
baseert Papapoulos zich voornamelijk op FLEX; hij bevestigt dat<br />
alendronaat geen voordelen bleek te hebben als het werd toegediend<br />
gedurende 10 jaar ten opzichte van een kortere periode<br />
(5 jaar), behalve voor klinische wervelfracturen en wanneer de<br />
<strong>MB</strong>D ≤ -2,5SD bedraagt. “Maar die voortgezette studies werden<br />
niet uitgevoerd om de werkzaamheid tegen fracturen te onderzoeken,<br />
maar om de veiligheid te evalueren. En het veiligheidsprofiel is<br />
zeer geruststellend”, concludeert hij.
FRAX of <strong>MB</strong>D, of beide en in welke<br />
verhouding?<br />
We zullen het hier niet meer hebben over FRAX, waar we al<br />
uitvoerig op zijn ingegaan in ons tijdschrift; al dient te worden<br />
opgemerkt dat aan FRAX al talloze presentaties zijn gewijd.<br />
Om het belang ervan in Groot-Brittannië, waar de toegang tot<br />
DXA beperkt is, beter te kunnen inschatten, analyseerde Eugene<br />
McCloskey (WHO Collaborating Centre for Metabolic Bone,<br />
Sheffield) (6) de gegevens van prospectieve cohorten, waarin de<br />
minerale densiteit van de botten en de risicofactoren voor osteoporose<br />
werden geregistreerd om met behulp van het FRAX-model<br />
het risico op een heupfractuur en de mortaliteit bij vrouwen ouder<br />
dan 65 en dit op 10 jaar, te bepalen. Vervolgens voerde hij een simulatie<br />
uit op groepen van 1.000 vrouwen voor wie een meting van<br />
de <strong>MB</strong>D zou zijn uitgevoerd, en wel volgens drie scenario’s: bij alle<br />
vrouwen, bij geen enkele vrouw of in tussenverhoudingen om te<br />
bepalen vanaf welk moment een behandeling kosteneffectief werd.<br />
In de praktijk: als men het aantal onderzoeken naar <strong>MB</strong>D verhoogt<br />
van 0 naar 100% na indeling van het risico volgens FRAX stijgt<br />
het aantal vrouwen dat een hoog risico loopt. Maar de NNT om<br />
een heupfractuur te voorkomen, daalt. De evolutie van het NNT is<br />
niet lineair en gaat van 54 in geval van exclusief gebruik van de<br />
klinische risicofactoren tot 33 als dit systematisch wordt gecombineerd<br />
met een meting van de <strong>MB</strong>D. De meting van de <strong>MB</strong>D zonder<br />
dat rekening wordt gehouden met de klinische risicofactoren<br />
doet het NNt stijgen tot 47.<br />
Met andere woorden, het team van McCloskey kwam tot de conclusie<br />
dat het zinvol was – wanneer mogelijk – om de epidemiologische<br />
hulpmiddelen van FRAX (de risicofactoren) en de meting<br />
van de <strong>MB</strong>D te combineren om de populatie met een groot risico<br />
op fracturen van de heup op 10 jaar te identificeren en zo het<br />
NNT te verlagen. Als de toegang tot DXA beperkt is, moet deze<br />
techniek worden voorbehouden voor vrouwen van wie het risico<br />
berekend met FRAX de drempelwaarden voor verhoogd risico zo<br />
dicht mogelijk benadert.<br />
144<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
In de lijn van het voorgaande bracht Juliet Compston aanvullende<br />
gegevens aan van de studie die is verschenen in Osteoporosis International<br />
(2008;19(10):1395-408) en waarin men op basis van<br />
FRAX trachtte te bepalen vanaf welke kans op fractuur een meting<br />
van de <strong>MB</strong>D of een therapeutische interventie aangewezen<br />
was. De kosten-effectiviteitsanalyses werden uitgevoerd voor<br />
vrouwen met een eerdere osteoporotische fractuur en de drempel<br />
voor een meting van de <strong>MB</strong>D kwam overeen met de aanbevelingen<br />
voor goede praktijken in het Verenigd Koninkrijk, waar proefpersonen<br />
worden beschouwd als ‘in aanmerking komend voor een<br />
BDM’ bij ten minste één klinische risicofactor (7).<br />
Op basis van de studieresultaten konden de auteurs een therapeutische<br />
interventie aanbevelen bij vrouwen van 50 jaar van wie<br />
de kans op een ernstige osteoporotische fractuur over 10 jaar ten<br />
minste gelijk is aan 7,5%. Die waarde stijgt geleidelijk met de leeftijd,<br />
tot 30% op een leeftijd van 80 jaar. De drempelwaarden vanaf<br />
welke een meting van de <strong>MB</strong>D wordt aanbevolen, stijgen eveneens<br />
met de leeftijd (van 6% op 50 jaar tot 18% op 80 jaar).<br />
Op basis van deze drempelwaarden en in het kader van een strategie<br />
voor de screening van personen met een hoog risico op fracturen,<br />
zou 6 tot 20% van de vrouwen in aanmerking komen voor<br />
een meting van de <strong>MB</strong>D in functie van de leeftijd, en 23 tot 46%<br />
van de vrouwen zou in aanmerking komen voor een behandeling.<br />
Kort overzicht van enkele grote<br />
studies die werden voorgesteld<br />
tijdens mondelinge zittingen<br />
- Steven Boonen (KULeuven) combineerde de gegevens van de<br />
vrouwen ouder dan 75, die werden opgenomen in de studies<br />
HORIZON en HORIZON-HF, en kwam tot de conclusie dat zoledronzuur<br />
5mg 1x/jaar werkzaam was. Het product reduceert<br />
het totale risico op een fractuur met 35% op 36 maanden; het<br />
risico op klinische wervelfracturen met 66% en het risico op<br />
niet-wervelfracturen met 27% (8).
- In een studie waarin de toediening van alendronaat 10mg/<br />
dag werd vergeleken met de toediening van teriparatide 20µg/<br />
dag bij patiënten met corticogeïnduceerde osteoporose stelde<br />
Jean-Pierre Devogelaer (UCL) vast dat teriparatide de <strong>MB</strong>D<br />
significant sterker verhoogde. Dat maakt een duidelijk en<br />
significant hogere reductie mogelijk van de incidentie van radiografische<br />
wervelfracturen (1,7% vs. 7,7%; p = 0,007) (9).<br />
- Voor diezelfde indicatie presenteerde Christian Roux (Hôp. Cochin,<br />
Parijs) de resultaten van een studie waarin het effect van zoledronzuur<br />
5mg IV werd vergeleken met dat van risedronaat 5mg/dag op<br />
de lumbale <strong>MB</strong>D. Alle vooraf gedefinieerde subgroepen vertoonden<br />
een significant hogere stijging onder zoledronzuur (10).<br />
- Diezelfde Christian Roux onderzocht de evolutie van vrouwen<br />
onder alendronaat (gedurende ten minste 6 maanden),<br />
die vervolgens overschakelden op denosumab of de behandeling<br />
met alendronaat voortzetten. Uit deze studie (STAND),<br />
eveneens een studie van fase III, kwam een significant hogere<br />
verbetering van de turn-over en de <strong>MB</strong>D na overschakeling<br />
op denosumab naar voren; in de groep die verder alendronaat<br />
Er is een verband tussen een tekort aan<br />
vitamine D en een afname van de loopsnelheid.<br />
Dat verband kan worden verklaard door de<br />
effecten van hypovitaminose D op de spieren<br />
en de motorische coördinatie van de onderste<br />
ledematen; die effecten veroorzaken een<br />
stijging van het risico op vallen maar ook een<br />
daling van de mechanische weerstand van het<br />
skelet (Annweiler C et al. Poster P185). Het<br />
lijkt stilaan vast te staan dat vitamine D in het<br />
algemeen en alfacalcidol in het bijzonder het<br />
effect van alendronaat versterken, ook in de<br />
subgroep van postmenopauzale vrouwen met<br />
osteoporose (Böck O, et al. Poster P234).<br />
De werkzaamheid tegen wervelfracturen is ook<br />
duidelijk aanwezig ter hoogte van de perifere<br />
botten, waarvan alle botparameters (densiteit,<br />
corticale oppervlak en botweerstand)<br />
significant worden verbeterd als men vitamine<br />
D combineert met alendronaat (Felsenberg D,<br />
et al. Poster P112).<br />
De nieuwe criteria van de fDA bevelen bij<br />
osteoporose een concentratie 25-hydroxyvitamine<br />
D (25(OH)D) > 60nmol/l vóór<br />
randomisering in klinische studies aan. Maar<br />
hoe kunnen we die concentratie snel bereiken?<br />
Om het antwoord daarop te vinden, analyseerde<br />
Hans Hoeck, van de afdeling endocrinologie van<br />
het ziekenhuis van Aalborg (Denemarken), de<br />
gegevens van 433 niet-geïnstitutionaliseerde<br />
vrouwen in de menopauze, van gemiddeld<br />
68,5 jaar oud, die niet waren opgenomen<br />
in een ziekenhuis en die deelnamen aan<br />
een klinische studie naar osteoporose. Ze<br />
moesten daarvoor een in DXA aangetoonde<br />
osteoporose hebben met een T-score ≤ -2,5<br />
145<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
innam, was dat niet het geval. Bovendien treedt die winst zeer<br />
vroeg op (vanaf de 6e maand voor de <strong>MB</strong>D en vanaf de 5e dag<br />
voor de turn-overparameters) en op alle plaatsen (11).<br />
- Olivier Bruyère (ULg) analyseerde de gegevens van jaar 6 tot 8<br />
onder behandeling met strontiumranelaat en stelde niet alleen<br />
vast dat het effect van strontium op de minerale botdensiteit<br />
behouden bleef, maar ook dat er een duidelijk verband was<br />
tussen de stijging van de <strong>MB</strong>D en de daling van de incidentie<br />
van nieuwe wervelfracturen (12).<br />
- Raloxifeen werd onderzocht in verscheidene klinische studies<br />
(MORE, CORE, RUTH), waarvan de gegevens werden samengebracht<br />
door Deborah Grady (Pittsburgh). Zo wist zij aan te<br />
tonen dat dit SERM een reductie van 10% mogelijk maakt van<br />
de mortaliteit voor alle oorzaken samen (p = 0,053), voornamelijk<br />
door een daling van de niet-cardiovasculaire (p = 0,007)<br />
en niet-oncologische mortaliteit (p = 0,011) (13).<br />
- René Rizzoli (Genève) onderzocht de microarchitectuur van<br />
de botten in een vergelijkende analyse van alendronaat/<br />
strontiumranelaat en stelde op één jaar vast dat strontium-<br />
Besparen op vitamine- en calciumsupplementen is geen goed idee<br />
SD of een score tussen -1, 0 en -2,5 SD in<br />
combinatie met een eerdere fractuur. Zonder<br />
in detail te treden over de cijfers kunnen we<br />
vaststellen dat een behandeling van 10 dagen<br />
met vitamine D3 in verschillende doseringen<br />
het mogelijk maakt om de concentratie 25(OH)<br />
D significant en volstrekt veilig te verhogen.<br />
Kennis van de kinetiek van de 25-hydroxylasen<br />
in de lever zou het mogelijk kunnen maken om<br />
nauwkeurigere aanbevelingen te formuleren<br />
om concentraties 25(OH)D > 60 nmol/l te<br />
bereiken tijdens de screeningperiode van een<br />
klinische studie. Hoe dan ook zou de duur van<br />
de behandeling om deze streefconcentraties<br />
te bereiken, kunnen worden verlengd tot meer<br />
dan 10 dagen (in plaats van nadien de dosis<br />
vitamine D3 te moeten verhogen) (Poster<br />
P186).
anelaat een sterker effect had op alle parameters van deze<br />
microarchitectuur (14).<br />
- In de studie MOBILE werd het effect van ibandronaat op<br />
2 jaar onderzocht. Door deze behandeling nog 3 jaar langer<br />
voort te zetten, kon men een continue stijging van de minerale<br />
botdensiteit realiseren ter hoogte van de lenden (8,2%<br />
met 100mg en 8,4% met 150mg); de densiteit op andere<br />
plaatsen bleef behouden op een niveau dat op zijn minst vergelijkbaar<br />
was met het niveau dat werd verkregen na 2 jaar,<br />
concludeerde Dieter felsenberg (La Charité, Berlijn) (15).<br />
- Nogmaals in het kader van de studie FREEDOM, waarvan de<br />
uitzonderlijke resultaten waren voorgesteld op de ASBMR,<br />
vermeldde Steve Cummings (San Francisco) voornamelijk<br />
de reductie met 68% van het risico op nieuwe wervelfracturen,<br />
hoewel ook het risico op niet-wervelfracturen was<br />
gereduceerd met 20%, dat op heupfracturen met 40% en dat<br />
op ernstige osteoporotische fracturen met 35% (16).<br />
- Denosumab bleek een voordeel te bieden op drie niveaus:<br />
werkzaamheid, tevredenheid en voorkeur. Oskar Ström vertaalde<br />
dat in farmaco-economische termen en berekende<br />
dat de kosten-effectiviteitsverhouding van denosumab respectievelijk<br />
€14.300 en €10.700 per QALY bedroeg bij vrouwen<br />
ouder dan 70 zonder andere risicofactor behalve een <strong>MB</strong>D<br />
≤ -2,5SD ten opzichte van risedronaat en placebo… (17).<br />
- Een gelijkaardige studie, maar dan versus placebo en op basis<br />
van de FREEDOM-studie, werd uitgevoerd in ons land door<br />
Marc Hilligsmann (ULg); hij kwam uit op een winst per QALY<br />
tussen €21.063 en €28.369 op basis van een behandeling van<br />
3 jaar (18).<br />
- En Yves Rolland (Universiteit Toulouse III) kon het nut bevestigen<br />
van strontiumranelaat bij ‘kwetsbare’ bejaarde vrouwen (19).<br />
Referenties<br />
1. Silverman S. Implications of improving adherence to osteoporosis treatment. Plenary Lecture 1. 19<br />
mars 2009.<br />
2. Clowes J, et al. J Clin Endocrinol Metab 2004;89:1117-23.<br />
3. Hiligsmann M et al. Clinical and economic implications of non-adherence with osteoporosis<br />
medications. Oral Communication 10. 19 mars 2009.<br />
4. Bizelikian J. Debate: long-term treatment of osteoporosis with bisphosphonates: good. Plenary<br />
lecture 7. 21 mars 2009.<br />
5. Papapoulos S. Debate: long-term treatment of osteoporosis with bisphosphonates: bad. Plenary<br />
lecture 8. 21 mars 2009.<br />
6. McCloskey E et al. Impact of carrying BMD resources on prediction of hip fractures using FRAX.<br />
P122, 19 mars 2009.<br />
7. Compston J et al. Case finding for the management of Osteoporosis with FRAX - Assessment and<br />
intervention thresholds for the UK. Oral Communication 41. 21 mars 2009.<br />
8. Boonen S, et al. Annual treatment with zoledronic acid is effective in elderly postmenopausal<br />
women. Oral Communication 14, 19 mars 2009.<br />
9. Devogelaer JP, et al. Teriparatide versus alendronate for treating glucocorticoid-induced<br />
osteoporosis: results at 36 months. Oral Communication 15. 19 mars 2009.<br />
10. Roux C, et al. Effect of single annual infusion of zoledronic acid (5mg) on lumbar spine bone mineral<br />
density versus daily oral risedronate (5mg) in subgroups of patients receiving glucocorticoid therapy.<br />
Oral Communication 16. 19 mars 2009.<br />
11. Roux C, et al. Assessment of bone mineral density and bone turnover markers in postmenopausal<br />
women transitioned from alendronate to denosumab. Oral Communication 22. 20 mars 2009.<br />
12. Bruyère O, et al. Relationship between changes in bone mineral density and vertebral fractures<br />
incidence: an analysis of the last 3 years of an 8-year treatment with strontium ranelate. Oral<br />
Communication 23. 20 mars 2009.<br />
13. Grady D, et al. Effect of raloxifene on all-cause mortality across clinical trials. Oral communication<br />
28. 20 mars 2009.<br />
14. Rizzoli R, et al. Strontium ranelate has a more positive influence than alendronate on distal tibia<br />
cortical and trabecular bone microstructure in women with postmenopausal osteoporosis. Oral<br />
communication 31. 20 mars 2009.<br />
15. Felsenberg D, et al. Efficacy of monthly oral ibandronate is maintained over 5 years: the MOBILE LTE<br />
study. Oral communication 32. 20 mars 2009.<br />
16. Cummings S, et al. The effects of twice-yearly denosumab on fracture risk in women with<br />
osteoporosis. Oral communication 33. 20 mars 2009.<br />
17. Ström O, et al. Cost-effectiveness model for denosumab incorporating FRAX and adherence in a UK<br />
setting. Oral communication 42. 21 mars 2009.<br />
18. Hilligsmann M, et al. Cost-utility of denosumab for the treatment of postmenopausal osteoporotic<br />
women. Oral communication 34. 20 mars 2009.<br />
19. Rolland Y, et al. Strontium ranelate reduces vertebral fractures in frail osteoporotic women. Oral<br />
communication 43. 21 mars 2009.
G1141N_2008<br />
Jean-Marc Minon<br />
We bespreken de plaats van foetale RhD-genotypering op<br />
plasma van de moeder gekoppeld aan echodopplermeting van<br />
de maximale systolische snelheid in de arteria cerebri media<br />
(PSV-ACM) als directe indicator van foetale anemie bij de<br />
aanpak van hemolytische ziekte van de pasgeborene en de<br />
foetus (HZPF).<br />
Bij resusnegatieve vrouwen kan steeds een foetale RhDgenotypering<br />
op bloed van de moeder worden aangevraagd<br />
voor een beter gerichte verloskundige follow-up en profylaxe<br />
met anti-D-immunoglobulines (RhIg). De systematische<br />
preventie na 28 weken zwangerschap en het tijdschema voor<br />
opsporing van onregelmatige agglutinines (OOA) worden<br />
herzien in het licht van foetale RhD-genotypering.<br />
Inleiding<br />
Het D-antigeen (D of RhD) is het meest immunogene en dus belangrijkste<br />
erytrocytaire antigeen van het resussysteem. Gezien<br />
die immunogeniciteit is het D-antigeen naast het ABO-systeem<br />
het enige antigeen waarvoor een primaire preventie wordt gegeven<br />
bij transfusie van labiele bloedproducten (waarbij rekening<br />
wordt gehouden met het D-isofenotype) en bij een zwangerschap<br />
(door injectie van anti-D-immunoglobuline, RhIg).<br />
tijdens de zwangerschap, een speciale ‘transfusiesituatie’, bedroeg<br />
het risico op allo-immunisatie tegen D voor het tijdperk<br />
van profylaxe met RhIg 13%, als een resusnegatieve (D-) moeder<br />
een resuspositieve (D+) baby ter wereld bracht (1).<br />
Ondanks een veralgemeende preventie met RhIg blijft anti-Dallo-immunisatie<br />
de frequentste en ernstigste oorzaak van hemolytische<br />
ziekte bij de foetus en de pasgeborene (2). Een ernstige<br />
HZPF wordt gedefinieerd als noodzaak tot transfusie in utero of bij<br />
de geboorte. In frankrijk en Nederland bedraagt de incidentie van<br />
HZPF door anti-D-allo-immunisatie bijna 1 op de 1.000 geboortes<br />
(0,09% vrouwen/jaar) (3, 4).<br />
Een HZPF ontstaat als rode bloedcellen van het kind een antigeen<br />
dragen waar de moeder antilichamen tegen heeft. Bij anti-D-allo-<br />
Foetale RhD-genotypering<br />
op plasma van de moeder en<br />
klinische toepassingen<br />
Jean-Marc Minon 1 , Maria Retz 2 , Jean-Pierre Schaaps 3 , Jean-Marc Senterre 1 ,<br />
Vincent Bours 4 , Jean-Michel Foidart 3<br />
1. Dienst Klinische biologie, CHR de la Citadelle, Liège<br />
2. Dienst Gynaecologie-Verloskunde, CHR de la Citadelle, Liège, ULg<br />
3. Afdeling Gynaecologie-Verloskunde, CHR de la Citadelle, Liège, ULg<br />
4. Centrum voor genetica, CHU de Liège, ULg<br />
Ke y w o r d s: alloimmunization a n t i-d – f o e ta l r h d genotype – h a e m o l y t i c disease<br />
o f t h e f o e t u s a n d n e w b o r n – a n t i-d prophylaxis<br />
147<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
immunisatie is het dus belangrijk om de resusgroep van de foetus<br />
te bepalen.<br />
Het bloed van de moeder blijkt vrij foetaal DNA te bevatten. Daardoor<br />
is het nu mogelijk het foetale RhD-gen op te sporen in het<br />
plasma van de moeder. Die techniek wordt sinds november 2002<br />
in de klinische routine in ons laboratorium uitgevoerd bij het beleid<br />
bij resusnegatieve vrouwen (5).<br />
Foetale RhD-genotypering op<br />
plasma van de moeder<br />
Die nieuwe techniek van bepaling van het foetale RhD-statuut<br />
stoelt op drie belangrijke elementen:<br />
– aanwezigheid van vrij foetaal DNA in het plasma van de<br />
moeder;<br />
– aanwezigheid van het gezochte gen in het foetale genoom<br />
en afwezigheid ervan in het genoom van de moeder: als<br />
het plasma van een resusnegatieve zwangere vrouw (die dus<br />
zelf het D-gen niet bevat) sequenties van het RhD-gen bevat,<br />
wijst dat dus op een resuspositieve foetus. Belangrijk om te<br />
onthouden is dat het RhD-genotype van de foetus kan worden<br />
bepaald door middel van moleculaire biologie, ongeacht<br />
de bron van het foetale DNA. Het verkregen genotype wordt<br />
dan gebruikt om het uitgedrukte RhD-fenotype (het foetale<br />
RhD-statuut) te voorspellen;<br />
– de gevoeligheid en de specificiteit van realtime PCRtechnieken<br />
(polymerase chain reaction) (t-PCR): zijn hoger<br />
dan die van de klassieke amplificatietechnieken, waarbij de<br />
detectie met elektroforese gebeurt. Met t-PCR kunnen zeer<br />
kleine hoeveelheden foetaal DNA (van de ordegrootte van<br />
pg/ml) in het plasma van de moeder worden onderzocht.<br />
Zoals bij elke diagnostische test moet rekening worden gehouden<br />
met de gevoeligheid (foutnegatieve uitkomsten) en de specificiteit<br />
(foutpositieve uitkomsten).
Het gevaar van een foutnegatieve uitkomst bestaat erin dat een<br />
foetus D-negatief wordt verklaard terwijl hij in feite D-positief is.<br />
De zwangerschap zal dan niet worden opgevolgd zoals het hoort<br />
of er zal profylactisch geen RhIg worden toegediend bij potentieel<br />
sensibiliserende evenementen. Om dat te voorkomen, wordt een<br />
concomitante amplificatie uitgevoerd van meerdere regio’s van<br />
het gen in meerdere exemplaren en wordt het SRY (gen van het<br />
Y-chromosoom) gebruikt als merker van foetaal DNA in geval van<br />
een mannelijke foetus.<br />
Het gevaar van een foutpositieve uitkomst zou kunnen zijn dat<br />
tijdens de zwangerschap overbodige en zelfs schadelijke medische<br />
handelingen worden verricht wegens een zogenaamd risico op<br />
HZPF of dat RhIg wordt toegediend waar dat in feite niet nodig<br />
is. Om dat te voorkomen, versterken we meerdere specifieke segmenten<br />
van het functionele RhD-gen.<br />
Na onderzoek van 1.662 plasmamonsters van moeders is de test<br />
bijzonder betrouwbaar gebleken bij het voorspellen van het foetale<br />
RhD-statuut. De gevoeligheid was 99,9% en de NVW 99,8% (wegens<br />
een foutnegatief resultaat bij een vrouwelijke foetus). De specificiteit<br />
en de PVW waren 100%. In de meta-analyse van Geifman-<br />
Holtzman met in totaal 2.293 patiënten was de totale accuraatheid<br />
96,5% (95% BI: 95,6 – 97,2); in meerdere studies werd zelfs een<br />
diagnostische accuraatheid van bijna 100% aangetoond (6).<br />
De waarde bij het voorspellen van het foetale RhD-statuut op<br />
plasma van de moeder is vergelijkbaar met die bij meting op<br />
vruchtwatercellen (7, 8).<br />
De interne controle, die gebaseerd is op opsporing van SRY-gen,<br />
kan maar worden toegepast bij zwangerschappen met een mannelijke<br />
foetus. Als er geen amplificatie van de verschillende specifieke<br />
sequenties van het RhD-gen en het SRY-gen wordt vastgesteld,<br />
kan dat getuigen van een resusnegatieve vrouwelijke foetus<br />
of het kan een foutnegatieve uitkomst zijn doordat er weinig of<br />
geen foetaal DNA in het onderzochte monster zit.<br />
Veiligheidshalve voegen we sinds januari 2008 in geval van een<br />
RhD- vrouwelijke foetus steeds het volgende commentaar toe bij<br />
het protocol: “Bij gebrek aan interne controle die de aanwezigheid<br />
van foetaal DNA bevestigt (resultaten van de exonen RhD en<br />
SRY negatief), moeten we enige reserve aan de dag leggen wat de<br />
conclusie betreft. Het Collège National Français des Obstétriciens<br />
Gynécologues raadt in dat geval aan een tweede onderzoek te verrichten<br />
2-3 weken later” (9). Het resultaat van een D- vrouwelijke<br />
foetus kan dan worden bevestigd met een tweede monster.<br />
Nieuwe strategie bij de behandeling<br />
van een D-negatieve vrouw die<br />
geïmmuniseerd is tegen D<br />
Prenatale immunohematologische follow-up<br />
In het begin van de zwangerschap worden stelselmatig verschillende<br />
immunohematologische onderzoeken verricht: bepaling<br />
van de ABO-RhD-groep, Rh-Kellfenotypering en opsporing van<br />
onregelmatige agglutinines (OOA).<br />
148<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
Als die laatste positief zijn, moet de specificiteit van de alloantistoffen<br />
worden bepaald om na te gaan of ze gevaarlijk zouden<br />
kunnen zijn bij HZPF.<br />
Als een zwangere vrouw alloantistoffen vertoont, ongeacht hun<br />
specificiteit, betekent dat daarom nog niet dat de foetus HZPF<br />
zal krijgen. Als de foetus het D-antigeen niet heeft, zal de allo-<br />
immunisatie zonder gevolg blijven. Maar als de foetus het antigeen<br />
wel heeft, moet worden getracht om een hemolytische anemie<br />
als gevolg van sensibilisering van de foetale rode bloedcellen<br />
door antistoffen van de moeder op te sporen en de ernst ervan te<br />
evalueren. Genotypering van foetaal DNA dat vrij in het plasma<br />
van de moeder circuleert, is de beste niet-invasieve techniek geworden<br />
om het foetale RhD-statuut bij resusnegatieve moeders<br />
te evalueren.<br />
Evaluatie van het risico op anemie in utero<br />
Als bij bepaling van het RhD-statuut van de foetus blijkt dat hij<br />
drager is van het D-antigeen, moet tijdens de follow-up van de<br />
zwangerschap vooral aandacht worden besteed aan de foetale<br />
anemie.<br />
Een indirect teken van het risico op foetale anemie is de intensiteit<br />
van de hemolyse in utero. Gewoonlijk worden twee predictoren<br />
van hemolyse gebruikt: 1) de titer van maternele alloantistoffen<br />
en 2) de Liley-index (∆OD450) gemeten op vruchtwater.<br />
De combinatie van die twee indicatoren heeft een hoge voorspellende<br />
waarde. Maar gezien de complicaties die kunnen optreden<br />
bij een herhaalde vruchtwaterpunctie (foetaal verlies en verergering<br />
van de sensibilisering van de moeder), is men gaan zoeken<br />
naar niet-invasieve technieken. Echodoppleronderzoek van de<br />
maximale systolische snelheid in de arteria cerebri media (PSV-<br />
ACM) wordt nu beschouwd als de betrouwbaarste directe techniek<br />
en vervangt in ons centrum de Liley-index (10).<br />
Dosering van de anti-D-alloantistoffen<br />
De antistoftiter bepaalt het risico op hemolyse, maar laat niet toe<br />
om de ernst van de foetale anemie te voorspellen. In de praktijk is<br />
het een screeningtest die wordt gebruikt om te bepalen wanneer<br />
de zwangerschap met andere middelen moet worden gevolgd dan<br />
met serologie.<br />
Als de foetus D-incompatibel is, stijgt de antistoftiter tijdens de<br />
zwangerschap, maar die stijging is niet constant. Omgekeerd is<br />
een stijging van de titer van maternele antistoffen een indirect<br />
bewijs van een foetoplacentaire incompatibiliteit. Het verloop van<br />
de titer is niet te voorspellen. Het onderzoek moet dan ook maandelijks<br />
worden herhaald tot 20 weken amenorroe, daarna om de<br />
2 weken en zelfs wekelijks tot het einde van de zwangerschap.<br />
De frequentie van foetomaternele bloedingen stijgt immers met<br />
de zwangerschapsleeftijd en dergelijke bloedingen kunnen een<br />
vooraf bestaande allo-immunisatie verergeren. Wij gebruiken een<br />
grenswaarde van 1/16. Andere auteurs beschouwen een verviervoudiging<br />
van de antistoftiter als significant (van 1/4 tot 1/32<br />
bijvoorbeeld).
De klinische biologen moeten echter steeds de referentietechniek<br />
gebruiken om anti-D-alloantistoffen te doseren (11). Dat is de<br />
techniek die in een fysiologische zoutoplossing bij 37 °C wordt<br />
uitgevoerd met een indirecte Coombsreactie met een specifieke<br />
anti-IgG-immunoglobuline. Geltechnieken zijn niet goed, want er<br />
is in de literatuur geen duidelijke grenswaarde te vinden en bovendien<br />
is er geen correlatie met de titers gemeten met de referentietechniek<br />
op een proefbuisje. Als de patiënte door meerdere<br />
laboratoria wordt gevolgd die verschillende methoden toepassen,<br />
kan het bovendien gebeuren dat men op grond van de hogere<br />
titers die worden gemeten met geltechnieken, ten onrechte denkt<br />
dat de titer gestegen is. Voor een valabele follow-up wordt dus<br />
aanbevolen de antistoftiter steeds te bepalen in hetzelfde laboratorium,<br />
zodat het huidige monster samen met het vroegere monster<br />
kan worden getest.<br />
Na een invasieve handeling zoals een vruchtwaterpunctie heeft<br />
het weinig zin om de titer nog te volgen omdat de invasieve handeling<br />
zelf vaak de productie van maternele antistoffen opnieuw<br />
stimuleert.<br />
Meting van de snelheid in de foetale arteria cerebri media<br />
Door een doppleronderzoek van de foetus met meting<br />
van de systolische pieksnelheid in de arteria cerebri media<br />
zijn sommige groepen erin geslaagd om het aantal<br />
invasieve ingrepen bij de behandeling van allo-immunisatie<br />
met ongeveer 70% te verlagen (12).<br />
Bij anemie vermindert de viscositeit van het bloed en<br />
past het lichaam zich aan door het te verhogen. Een gevolg<br />
van die fysiologische veranderingen is een toename<br />
van de bloedstroom, die met echodoppler kan worden<br />
onderzocht in de ACM. Bij dopplerechografie werd duidelijk<br />
aangetoond dat de ernst van de foetale anemie<br />
omgekeerd evenredig is met de toename van de PSV-<br />
ACM (13).<br />
De groep van Mari heeft precieze criteria opgesteld om<br />
de PSV-ACM te meten (rustige foetus, proximale ACM,<br />
meethoek…) en stelt voor om foetale anemie echografisch<br />
te volgen. Invasieve onderzoeken worden alleen<br />
voorgesteld als de PSV-ACM hoger is dan 1,5 maal de<br />
mediane waarde voor de zwangerschapsleeftijd, wat<br />
overeenstemt met een hoog risico op ernstige anemie, en als een<br />
transfusie in utero wordt overwogen (14-16).<br />
Ernstige anemie wordt, afhankelijk van de auteurs, gewoonlijk<br />
gedefinieerd als een hemoglobinegehalte (Hb) ≤ 5 SD onder het<br />
gemiddelde voor de zwangerschapsleeftijd of een gehalte ≤ 0,55<br />
maal de mediane waarde.<br />
Oepkes et al hebben in hun prospectieve, multicentrische studie<br />
een gevoeligheid gevonden van 88% (BI: 78 tot 93%), een NVW<br />
van 89%, een specificiteit van 82% (BI: 73 tot 89%), een PVW van<br />
80% en een accuraatheid van 85% (BI: 79 tot 90%), als anemie<br />
wordt gedefinieerd als een Hb-gehalte ≤ 5 SD (17). Die gegevens<br />
zijn vergelijkbaar met de recente gegevens van Carbonne et al:<br />
149<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
gevoeligheid van 86,7%, een NVW van 97,8%, een specificiteit van<br />
87,8%. Als criterium van ernstige foetale anemie zijn zij, net zoals<br />
Mari, uitgegaan van een Hb-gehalte van 0,55-maal de mediane<br />
waarde (18).<br />
De techniek wordt minder gevoelig na de 35e zwangerschapsweek<br />
en voorzichtigheid is geboden op het einde van de zwangerschap<br />
(19).<br />
ter vergelijking: de Liley-index heeft een gevoeligheid van 76%<br />
(BI: 69 tot 82), een NVW van 80%, een specificiteit van 77%<br />
(BI: 67 tot 84%), een PVW van 73% en een accuraatheid van 76%<br />
(BI: 69 tot 82%). Meting van de PSV-ACM is significant correcter en<br />
gevoeliger dan de Liley-index. De verschillen zijn evenwel niet significant<br />
als alleen rekening wordt gehouden met metingen gedaan tijdens<br />
het tweede trimester van de zwangerschap (voor de 27e week) (17).<br />
Die twee niet-invasieve technieken, opsporing van het foetale<br />
RhD-gen in het plasma van de moeder en meting van de maximale<br />
systolische snelheid in de ACM, hebben het algoritme voor<br />
de follow-up van patiënten met een allo-immunisatie tegen D<br />
gewijzigd (Figuur 1).<br />
Figuur 1: Algoritme van de aanpak van een resusnegatieve patiënte die<br />
geïmmuniseerd is tegen D.<br />
Foetale RhD-genotypering op<br />
plasma van de moeder<br />
vanaf week 12<br />
foetus RHD-<br />
( 2x)<br />
Stop<br />
Echo-doppler<br />
van de ACM<br />
Sequentiële<br />
echo-dopplers<br />
foetus<br />
RHD+<br />
Partner niet bekend<br />
of vaderschap niet zeker<br />
Tegen D geïmmuniseerde resusnegatieve patiënte<br />
Het Rh-fenotype van de vader bepalen<br />
(het waarschijnlijkste genotype)<br />
RhD+<br />
Kritische titer of 4x stijging?<br />
ja neen<br />
Vruchtwaterpunctie voor<br />
foetale genotypering en �OD 450<br />
RHD+ foetus RHD- foetus<br />
Herhaalde vruchtwaterpuncties<br />
�OD 450<br />
Stop<br />
RhD-<br />
De titer opnieuw<br />
meten<br />
■ Nieuw algoritme ■ Oud algoritme<br />
Stop<br />
Als een patiënte bij OOA in het begin van de zwangerschap geïmmuniseerd<br />
blijkt te zijn tegen D, wordt vanaf de 12e zwangerschapsweek<br />
een foetale RhD-typering uitgevoerd op plasma van<br />
de moeder. Als de foetus RhD- is (controle indien vrouwelijke foetus),<br />
wordt de patiënte gerustgesteld en wordt ze op dezelfde manier<br />
gevolgd als een resuspositieve patiënte. Als de foetus RhD+<br />
is en als er geen kritische titer van anti-D-antistoffen is, wordt de<br />
PSV-ACM gemeten bij de reglementaire echografische controles.<br />
Maar als de antistoftiter een kritische drempel bereikt, wordt de<br />
PSV-ACM regelmatig gemeten (om de week of om de 2 weken).<br />
Verdere meting van de antistoftiter is dan aanvechtbaar en van<br />
weinig belang. Als de stroomsnelheid sterk toeneemt, worden invasieve<br />
technieken overwogen.
Profylaxe met RhIg in het tijdperk<br />
van foetale RhD-genotypering op<br />
plasma van de moeder<br />
Context<br />
Als een adequate dosis van RhIg wordt geïnjecteerd binnen 72 uur<br />
na de geboorte en in situaties die een risico inhouden op foetomaternele<br />
bloeding, daalt de frequentie van anti-D-immunisatie<br />
tot 1-2% (20). Mislukkingen zijn merendeels te wijten aan een<br />
miskende foetomaternele bloeding opgetreden tijdens het 3e trimester<br />
van de zwangerschap en, in meer dan 30% van de gevallen,<br />
aan een niet-naleving van de regels van profylaxe (21).<br />
In België stoelt de profylaxe van foetomaternele anti-D-allo-<br />
immunisatie bij resusnegatieve moeders op een postnatale<br />
preventie bij de geboorte van een resuspositief kind en op een<br />
gerichte preventie in situaties die een risico inhouden op foetomaternele<br />
bloeding tijdens de zwangerschap.<br />
Om de frequentie van anti-D-immunisatie nog te verlagen, wordt<br />
in veel landen tevens systematisch een prenatale injectie van<br />
anti-D gegeven (RAADP of Routine Antenatal Anti-D Pro phylaxis)<br />
na 28-29 weken amenorroe. Als een systematische preventie<br />
wordt toegepast na de 28e zwangerschapsweek, daalt het risico<br />
met meer dan 60 tot 80% (22). Een economische evaluatie van<br />
systematische prenatale profylaxe valt buiten het bestek van<br />
deze studie. Dankzij foetale RhD-genotypering uitgevoerd op een<br />
bloedmonster van de moeder kan die prenatale profylaxe worden<br />
beperkt tot de patiënten die een resuspositieve foetus dragen.<br />
Voordelen van opsporing van<br />
het foetale RhD-gen<br />
Als het RhD-statuut van de foetus bekend is, kan bij ongeveer<br />
40% van de resusnegatieve vrouwen van wie ook de foetus D- is,<br />
niet alleen worden afgezien van een systematische preventieve<br />
injectie van immunoglobulines na 28-29 weken, maar ook van<br />
een gerichte preventie in situaties die een risico op foetomaternele<br />
bloeding inhouden. Doordat die D- moeders/D- foetussen<br />
geen injecties van RhIg hoeven te krijgen, kunnen de meerkosten<br />
daarvan met minstens 40% worden verlaagd. Die rationelere<br />
strategie verlaagt ook de kosten voor de verloskundige follow-up<br />
doordat er minder immunohematologische en echografische onderzoeken<br />
dienen te worden uitgevoerd (23). Bij het berekenen<br />
van de kostenbatenverhouding hangt het resultaat uiteraard af<br />
van de kosten van foetale RhD-genotypering, maar die test heeft<br />
nog geen nomenclatuurnummer en wordt dus nog niet terugbetaald<br />
door het Riziv.<br />
Door genotypering kan ook worden voorkomen dat resusnegatieve<br />
vrouwen die drager zijn van een resusnegatieve foetus, nodeloos<br />
zouden worden blootgesteld aan een van humaan bloed<br />
afgeleid product, waarvan de infectieuze risico’s niet met absolute<br />
zekerheid kunnen worden uitgesloten.<br />
150<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
De relatief geringe voorraad van RhIg is eveneens een argument<br />
voor foetale RhD-genotypering (24).<br />
Om al die redenen wordt er gepleit voor systematische foetale<br />
RhD-genotypering op bloed van de moeder bij resusnegatieve<br />
zwangeren (23, 25).<br />
Die genotypering moet worden ingeschreven in de lijst van de<br />
handelingen van klinische biologie (afdeling moleculaire biologie),<br />
want alleen dan kan een groter aantal patiënten baat vinden bij<br />
die nieuwe techniek (26). In België mag een laboratorium maar<br />
analyses van moleculaire biologie doen als het een 15189 accrediteringscertificaat<br />
heeft en deelneemt aan een externe kwaliteitscontrole.<br />
Herziening van het tijdschema<br />
voor opsporing van onregelmatige<br />
agglutinines<br />
In het tijdperk van foetale RhD-genotypering op plasma van de<br />
moeder en van systematische profylaxe met RhIg na 28 weken<br />
zwangerschap, moet het tijdschema voor OOA worden herzien<br />
(Tabel 1).<br />
Gewoonlijk<br />
In Frankrijk wordt de timing voor opsporing van alloantistoffen<br />
tegen erytrocyten bepaald door decreet nr. 92-143 van 14 februari<br />
1992 (JO van 16 februari 1992) betreffende de onderzoeken<br />
die verplicht zijn tijdens de pre- en de postnatale periode.<br />
Onregelmatige agglutinines moeten tijdens de zwangerschap<br />
worden opgespoord:<br />
– 4-maal bij resusnegatieve patiënten: bij het 1e prenatale onderzoek<br />
(voor het einde van de 3e maand) en daarna tijdens de<br />
6e, de 8e en de 9e maand;<br />
– minstens 2-maal bij resuspositieve primiparae zonder antecedenten<br />
van transfusie: voor het einde van de 3e maand en<br />
tijdens de 8e of de 9e maand;<br />
– 4-maal bij resuspositieve patiënten met antecedenten van<br />
transfusie of vanaf de 2e zwangerschap volgens hetzelfde<br />
tijdschema als bij resusnegatieve vrouwen.<br />
Bij de bevalling:<br />
– voor de injectie van RhIg bij resusnegatieve patiënten;<br />
– steeds als een transfusie moet worden gegeven.<br />
Ook in de VS en Nederland wordt een OOA aanbevolen bij alle<br />
zwangeren, ongeacht het RhD-fenotype, bij de 1e visite bij de verloskundige.<br />
Nadien zijn de eisen minder streng.<br />
Tijdens de zwangerschap:<br />
– resusnegatieve patiënten: controle in de 28e week van de<br />
zwangerschap;<br />
–<br />
resuspositieve patiënten: niet nodig.
Tabel 1: Voorstel voor een tijdschema voor opsporing van onregelmatige agglutinines bij zwangere niet-allogeïmmuniseerde vrouwen in 2008.<br />
Visites 1e 4e 6e 7e<br />
Maand 1 2 3 4 5 6 7 8 9<br />
Zwangerschapsweek 28<br />
RhD-negatief ↑ ↑ ↑<br />
daarna (-7 d)<br />
RhIg<br />
RhD-positief ↑ ↑ (↑)<br />
primipara (-7 d)<br />
RhD-positief ↑ ↑ (↑)<br />
met transfusieaccidenten (-7 d)<br />
of 2e zwangerschap<br />
RhD-negatief ↑ ↑ ↑ ↑ ↑(↑) ↑(↑) ↑↑ ↑↑ ↑↑<br />
anti-D-foetus RhD+ of + of + of +<br />
RhD-negatief ↑ ↑ (↑)<br />
anti-D-foetus RhD- (-7 d)<br />
Bij de bevalling en voor injectie van RhIg:<br />
– advies van de AABB: OOA vereist voor injectie van RhIg en bij<br />
de bevalling;<br />
– advies van het ACOG ( American College of Obstetricians and<br />
Gynecologists): de beslissing wordt overgelaten aan de verloskundige.<br />
Eenmalige opsporing van onregelmatige agglutinines bij een resuspositieve<br />
patiënte stoelt op twee studies. Rothemberg heeft een<br />
studie uitgevoerd bij 9.348 patiënten die in het 1e trimester geen<br />
onregelmatige antistoffen hadden. In het 3e trimester hadden<br />
6 vrouwen (0,06%) een klinisch significante alloantistof ontwikkeld<br />
(27). De tweede studie werd uitgevoerd bij 17.468 patiënten,<br />
van wie er 58 (0,24%) voor het eerst een alloantistof hadden vertoond<br />
bij de bevalling (28). Bij geen enkele van de gevolgde 26.816<br />
patiënten hadden alloantistoffen die voor het eerst werden ontdekt<br />
bij de bevalling, significante gevolgen voor de pasgeborene.<br />
Het British Committee for Standards in Haematology (BCSH) raadt<br />
aan een tweede keer onregelmatige agglutinines op te sporen bij<br />
D+ patiënten, hoewel er aanwijzingen zijn dat antistoffen die alleen<br />
tijdens het 3e trimester van de zwangerschap worden gedetecteerd,<br />
geen significante HZPF veroorzaken (29). De bevindingen<br />
van een zeer recente Nederlandse studie uitgevoerd bij 305.000<br />
zwangerschappen zetten die aanbeveling kracht bij. Er werd immers<br />
aangetoond dat de gevoeligheid van screening tijdens het 1e<br />
trimester maar 75% was voor andere dan anti-D-alloantistoffen<br />
die een ernstige HZPF kunnen veroorzaken en vooral dan anti-K-<br />
en anti-c-antistoffen (4). De auteurs van die studie besluiten dan<br />
ook dat het gewettigd is onregelmatige antistoffen op te sporen<br />
na ongeveer 30 weken zwangerschap.<br />
In geval van een vroegere traumatische bevalling of erytrocytentransfusie<br />
is iedereen het erover eens dat extra bepalingen van de<br />
onregelmatige antistoffen verantwoord zijn, ongeacht het RhDfenotype<br />
van de patiënte. OOA blijft noodzakelijk als een transfusie<br />
moet worden gegeven.<br />
Nieuwe voorstellen<br />
De experts van het Collège National des Obstétriciens Gynécologues<br />
Français zeggen dat “als er systematisch een profylaxe wordt<br />
151<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
gegeven, er geen nieuwe OOA dient te gebeuren om anti-D-immunisatie<br />
op te sporen en dat tot de bevalling” (30). Dat advies sluit<br />
aan bij de Britse richtlijnen (BCSH), die werden geschreven voor<br />
het tijdperk van de RAADP: “All pregnant women should be ABO<br />
and D typed and screened for the presence of red cell antibodies<br />
early in pregnancy and at 28 weeks gestation – No further blood<br />
grouping or antibody screening is necessary after 28 weeks” (29).<br />
Als er geen sensibiliserend evenement en/of klinisch suggestief<br />
teken is, hoeft de OOA dus niet te worden herhaald na 8 en 9<br />
maanden, als er na 28 weken stelselmatig een profylaxe wordt<br />
gegeven, voorafgegaan door een screening-OOA.<br />
L. Mannessier preciseert dat een bepaling van onregelmatige agglutinines<br />
tijdens de negende maand en zo dicht mogelijk tegen<br />
het einde, noodzakelijk blijft in geval van transfusiebehoefte (31).<br />
Wat is de definitie van ‘transfusiebehoefte’ in de verloskunde? In<br />
veel centra worden onregelmatige agglutinines opgespoord voor<br />
elke dringende of geprogrammeerde keizersnede.<br />
In een studie van Larsen bij 4.434 gevallen van keizersnede vertoonden<br />
10 vrouwen (0,23%) een alloantistof die tijdens het 1e<br />
trimester niet was gedetecteerd, en hadden er 147 (3,3%) een<br />
transfusie nodig (32). De kans dat een vrouw een alloantistof heeft<br />
die voordien niet is gedetecteerd en een transfusie nodig heeft, is<br />
dus 1/11.050. Hij besluit dan ook dat het niet nodig is om voor een<br />
transfusie systematisch onregelmatige agglutinines op te sporen,<br />
als men tijd genoeg heeft om die test uit te voeren en wetende<br />
dat slechts 13% van de bestelde erytrocytenconcentraten wordt<br />
toegediend tijdens of binnen 2 uur na de keizersnede. Die Deense<br />
studie werd uitgevoerd voor de invoering van RAADP. Maar sinds<br />
de invoering van RAADP is het misschien toch raadzaam om een<br />
OOA uit te voeren op het einde van de zwangerschap als er een<br />
transfusiebehoefte zou kunnen rijzen. Injectie van RhIg en zeker<br />
systematische injectie van RhIg na 28 weken, leidt immers vaak<br />
tot een positief resultaat bij opsporing van onregelmatige agglutinines<br />
doordat monsters die worden afgenomen na 28 weken<br />
zwangerschap, een passieve anti-D-antistof kunnen bevatten.<br />
Die monsters moeten dan worden getest op een panel van rode<br />
bloedcellen om andere alloantistoffen op te sporen, die voordien<br />
niet waren gedetecteerd. Als er een transfusie zou nodig zijn bij<br />
een verloskundige urgentie, zou een positieve OOA tot gevolg kunnen<br />
hebben dat het veel langer zal duren om geschikte bloedzakjes<br />
te leveren. Om die tijd te verkorten en om op een veilige manier
loed te kunnen leveren in geval van een verloskundige bloeding<br />
(die vaak plotseling en onverwacht optreedt), zou men kunnen<br />
aanraden om onregelmatige agglutinines op te sporen de laatste<br />
7 dagen voor de bevalling om eventuele andere alloantistoffen<br />
dan een passieve anti-D-antistof op te sporen in het serum van de<br />
moeder (13). OOA enkele dagen voor de bevalling vergemakkelijkt<br />
ook de organisatie van de bloedbank. Die houding strookt volledig<br />
met de richtlijnen van het British Committee for Standards in<br />
Haematology, dat stipuleert: “It is recognized that there may be a<br />
problem obtaining samples from pregnant women, who, for example,<br />
are booked for elective caesarean section but may not arrive in<br />
the hospital until shortly before surgery. As immunization is more<br />
likely to occur during the last trimester of pregnancy, samples used<br />
for pretransfusion testing in these patients should never be more<br />
than 7 days old and must meet labelling requirements. Where possible,<br />
it is advisable that a sample taken immediately before transfusion<br />
be also made available for retrospective testing in the event<br />
of a transfusion reaction occurring” (34).<br />
In geval van klinisch relevante alloantistof moet een kruisproef<br />
worden uitgevoerd (31).<br />
De verschillende groepen volgen een vrij vergelijkbaar beleid wat<br />
de immunohematologische follow-up van een patiënte met een<br />
anti-D-allo-immunisatie betreft: identificatie en bepaling van de<br />
titer om de maand tot de 5e maand en daarna om de 2-4 weken<br />
tot de 28e week en vervolgens om de 2 weken of nog vaker tegen<br />
het einde van de bevalling. Dat tijdschema geldt voor moeders<br />
met een resuspositieve foetus. Als de foetus echter resusnegatief<br />
is, is de follow-up dezelfde als bij resuspositieve moeders.<br />
Conclusie<br />
Foetale RhD-genotypering op plasma van de moeder is een van de<br />
belangrijkste aanwinsten in de foetale geneeskunde en de verloskunde<br />
van de laatste jaren. Het foetale RhD-statuut kan zo goed<br />
worden voorspeld zodat foetale RhD-genotypering kan worden<br />
uitgevoerd in plaats van invasieve technieken en waardoor het<br />
onderzoek systematisch kan worden aangevraagd bij alle resusnegatieve<br />
vrouwen.<br />
Er worden zeer ernstige vragen gesteld bij de plaats van een<br />
vruchtwaterpunctie bij de evaluatie van het risico op hemolyse.<br />
Het is kennelijk beter om rechtstreeks de anemie te evalueren door<br />
meting van de maximale systolische snelheid in de arteria cerebri<br />
media. Het is nu tijd to put the needles away, om Moise te parafraseren,<br />
zowel bij de bepaling van het foetale RhD-statuut en de<br />
evaluatie van foetaal lijden, als bij de behandeling van resusnegatieve<br />
patiënten met een anti-D-allo-immunisatie (35).<br />
Foetale RhD-genotypering op plasma van de moeder is gewettigd<br />
bij de preventie van anti-D-allo-immunisatie met RhIg. Die laatste<br />
kan dan worden gereserveerd voor resusnegatieve patiënten met<br />
een resuspositieve foetus, zowel bij een gerichte profylaxe als bij<br />
een systematische profylaxe na 28 weken zwangerschap. Hopelijk<br />
kan deze studie bijdragen tot een multidisciplinaire consensus en<br />
tot een gelijkvormiger beleid in België op vlak van het beleid bij<br />
resusnegatieve zwangere vrouwen en profylaxe met RhIg.<br />
152<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
Referenties<br />
1. Bowman JM. Thirty-five years of Rh prophylaxis. Transfusion 2003;43:1661-6.<br />
2. Daniels G. Blood group antibodies in haemolytic disease of the fetus and newborn, in Alloimmune<br />
disorders of pregnancy. A. Hadley and P. Soothill, Editors. 2002, Cambridge Unversity Press: Cambridge.<br />
p. 21-40.<br />
3. Brossard Y, Parnet-Mathieu F, Larsen M. Incompatibilité foeto-maternelle érythrocytaires, in<br />
Transfusion sanguine: une approche sécuritaire, J. Lefrère and P. Rouger, Editors. 2000, John Libbey<br />
Eurotext: Montrouge. p. 294.<br />
4. Koelewijn JM, et al. Effect of screening for red cell antibodies, other than anti-D, to detect hemolytic<br />
disease of the fetus and newborn: a population study in the Netherlands. Transfusion 2008;48(5):941-<br />
52.<br />
5. Minon JM., et al. Routine fetal RHD genotyping with maternal plasma: a four-year experience in<br />
Belgium. Transfusion 2008;48(2):373-81.<br />
6. Geifman-Holtzman O, Grotegut CA, Gaughan JP. Diagnostic accuracy of noninvasive fetal Rh<br />
genotyping from maternal blood--a meta-analysis. Am J Obstet Gynecol 2006;195(4):1163-73.<br />
7. Pereira JC, et al. Prenatal determination of the fetal RhD blood group by multiplex PCR: a 7-year<br />
Portuguese experience. Prenat Diagn 2007;27(7):633-7.<br />
8. Goebel JC, et al. Prenatal diagnosis of the Rhesus D fetal blood type on amniotic fluid in daily practice.<br />
Arch Gynecol Obstet 2008;277(2):155-60.<br />
9. Cortey A, et al. Prevention of fetomaternal rhesus-D allo-immunization. Perspectives. J Gynecol Obstet<br />
Biol Reprod (Paris) 2006;35(1 Suppl):1S119-1S22.<br />
10. Segata M, Mari G. Fetal anemia: new technologies. Curr Opin Obstet Gynecol 2004;16(2):153-8.<br />
11. AABB. Standards for Blood Banks and transfusion Services. 22nd ed. 2003, Bethesda, Maryland.<br />
12. Mari G, et al. Noninvasive diagnosis by Doppler ultrasonography of fetal anemia due to maternal redcell<br />
alloimmunization. Collaborative Group for Doppler Assessment of the Blood Velocity in Anemic<br />
Fetuses. N Engl J Med 2000;342(1):9-14.<br />
13. Delle Chiaie L, et al. Prediction of fetal anemia with Doppler measurement of the middle cerebral<br />
artery peak systolic velocity in pregnancies complicated by maternal blood group alloimmunization or<br />
parvovirus B19 infection. Ultrasound Obstet Gynecol 2001;18(3):232-6.<br />
14. Zimmerman R, et al. Longitudinal measurement of peak systolic velocity in the fetal middle cerebral<br />
artery for monitoring pregnancies complicated by red cell alloimmunisation: a prospective multicentre<br />
trial with intention-to-treat. BJOG 2002;109(7):746-52.<br />
15. Detti L, Mari G. Noninvasive diagnosis of fetal anemia. Clin Obstet Gynecol 2003;46(4):923-30.<br />
16. Mari G, et al. Middle cerebral artery peak systolic velocity: technique and variability. J Ultrasound Med<br />
2005;24(4):425-30.<br />
17. Oepkes D, et al. Doppler ultrasonography versus amniocentesis to predict fetal anemia. N Engl J Med<br />
2006;355(2):156-64.<br />
18. Carbonne B, et al. Use of peak systolic velocity of the middle cerebral artery in the management of<br />
fetal anemia due to fetomaternal erythrocyte alloimmunization. J Gynecol Obstet Biol Reprod (Paris)<br />
2008;37(2):163-9.<br />
19. Kumar S, Regan F. Management of pregnancies with RhD alloimmunisation. BMJ,<br />
2005;330(7502):1255-8.<br />
20. Ratsimbazagy V, Alba J, Cohen J. L’allo-immunisation foetomaternelle anti-D. Gynecol Obstet<br />
2002;450:20-3.<br />
21. Socol M, Porter T. ACOG practice bulletin. Number 4: Prevention of Rh D alloimmunization. Int J<br />
Gynecol Obstet, 1999;66:63-70.<br />
22. Chilcott J, et al. Review of the clinical effectiveness and cost-effectiveness of routine anti-D<br />
prophylaxis for pregnant women who are rhesus-negative. Health Technol Assess 2003;7:1-72.<br />
23. Carbonne B, et al. Non invasive fetal RhD genotyping: Time for use in all RhD negative pregnant<br />
women. Gynecol Obstet Fertil 2008;36(2):200-3.<br />
24. van der Schoot CE, Hahn S, Chitty LS. Non-invasive prenatal diagnosis and determination of fetal Rh<br />
status. Semin Fetal Neonatal Med 2008;13(2):63-8.<br />
25. Kumar S. Universal RHD genotyping in fetuses. BMJ 2008;336(7648):783-4.<br />
26. Carbonne B, Marpeau L, Brossard Y. About: Prevention of fetomaternal anti-D alloimmunization:<br />
should should noninvasive fetal genotyping be instituted now? J Gynecol Obstet Biol Reprod, n<br />
1-2006. J Gynecol Obstet Biol Reprod (Paris) 2006;35(2):200-1.<br />
27. Rothenberg JM, et al. Is a third-trimester antibody screen in Rh+ women necessary? Am J Manag Care<br />
1999;5(9):1145-50.<br />
28. Heddle NM, et al. A retrospective study to determine the risk of red cell alloimmunization and<br />
transfusion during pregnancy. Transfusion 1993;33(3):217-20.<br />
29. Gooch A, et al. Guideline for blood grouping and antibody testing in pregnancy. transfus Med<br />
2007;17(4):252-62.<br />
30. Cortey A, Brossard Y. Prevention of fetomaternal rhesus-D allo-immunization. Practical aspects. J<br />
Gynecol Obstet Biol Reprod (Paris) 2006;35(1 Suppl):1S123-1S30.<br />
31. Mannessier L. Immunohematologic surveillance of the pregnant woman and the new prevention<br />
policy of anti-RH1 allo-immunization. Transfus Clin Biol 2007;14(1):112-9.<br />
32. Larsen R, et al. Cesarean section: is pretransfusion testing for red cell alloantibodies necessary? Acta<br />
Obstet Gynecol Scand 2005;84(5):448-55.<br />
33. Sherman SJ, et al. Obstetric hemorrhage and blood utilization. J Reprod Med 1993;38(12):929-34.<br />
34. Chapman JF, et al. Guidelines for compatibility procedures in blood transfusion laboratories. Transfus<br />
Med 2004;14(1):59-73.<br />
35. Moise KJ, Jr. Diagnosing hemolytic disease of the fetus--time to put the needles away? N Engl J Med<br />
2006;355(2):192-4.
GV151N_2009<br />
V V O G<br />
K A T E R N<br />
Jan Bosteels Mireille Merckx<br />
Data 2008<br />
In 2008 telde de <strong>VVOG</strong> 487 effectieve leden, 118 assistenten,<br />
76 senioren, 12 ereleden en 31 buitenlandse leden, wat een totaal<br />
opleverde van 724 leden.<br />
Vergaderingen 2008<br />
trouw aan de traditie van het verleden blijft de <strong>VVOG</strong> een actieve<br />
vereniging.<br />
Om dit te illustreren enkele data over de frequentie van de<br />
verschillende vergaderingen.<br />
– De Raad van Bestuur vergaderde in 2008 8-maal.<br />
– In 2008 gaf voorzitter Piet Hinoul zijn ontslag omwille van een<br />
nieuwe carrière bij Johnson & Johnson. Binnen de Raad van<br />
Bestuur bleek Ignace Vergote bereid om de functie van voorzitter<br />
over te nemen. Deze beslissing werd door de Raad van<br />
Bestuur bekrachtigd. Aan Mireille Merckx werd gevraagd of<br />
zij bereid was om als eerste plaatsvervangend lid van de Raad<br />
van Bestuur een mandaat op te nemen. Dit mandaat werd<br />
door een bijzondere algemene ledenvergadering bekrachtigd.<br />
– Dit jaar werd door de Raad van Bestuur nadruk gelegd op een<br />
betere samenwerking met de verschillende werkgroepen en<br />
BIG’s. Een conclaafvergadering werd gehouden te Sint-Niklaas<br />
op 15 oktober 2008. Aan de voorzitters van de werkgroepen<br />
en BIG’s en aan de secretarissen werd de mogelijkheid gegeven<br />
tot inzage van de notulen van de Raad van Bestuur. Een<br />
beter gestroomlijnde samenwerking is noodzakelijk omdat de<br />
tendens tot verdere subspecialisatie risico’s inhoudt tot een te<br />
fel doorgedreven versplintering van de vereniging.<br />
– Op 12 december 2008 vond een zeer interessante overlegvergadering<br />
plaats te Sint-Niklaas tussen de besturen van<br />
de NVOG en de <strong>VVOG</strong>. Hierbij werd wederzijds informatie<br />
en ervaring uitgewisseld. Een aantal gezamenlijke projecten<br />
zoals aansluiting bij de Nederlandse bekkenbodemclub en<br />
gezamenlijke multicentrische studies worden gepland.<br />
vvog lentevergadering, Keerbergen, maart 2009<br />
Activiteitenverslag<br />
<strong>VVOG</strong> 2008<br />
Jan Bosteels, Eerste Secretaris<br />
Voorgedragen door Mireille Merckx, Ondervoorzitter<br />
153<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
– Tevens werd de aanzet gegeven voor de oprichting van een ad<br />
hoc commissie opleiding onder impuls van Annelies Lust. Deze<br />
commissie kwam op 8 januari 2009 voor het eerst samen te<br />
Sint-Niklaas.<br />
– Binnen de Raad van Bestuur werd in 2008 ook gestart met<br />
een nieuwe cultuur van teleconferencing als antwoord op de<br />
drukke verplichtingen die op de bestuursleden rust tot het bijwonen<br />
van de vergaderingen op zaterdag. Via deze tC wordt<br />
trouwens efficiënter vergaderd.<br />
– De KWP, die traditiegetrouw is samengesteld uit leden van<br />
de Raad van Bestuur, de hoogleraren-diensthoofden van de<br />
4 Vlaamse universitaire diensten gynaecologie en de voorzitters<br />
van de 4 <strong>VVOG</strong>-werkgroepen, vergaderde in 2008 driemaal.<br />
Het voorzitterschap van deze commissie wordt waargenomen<br />
door Mireille Merckx. Het Dagelijks Bestuur, bestaande uit<br />
de voorzitter, de penningmeester, de eerste secretaris en de<br />
vice-voorzitter vergadert volgens de urgentie van de zich aandienende<br />
problemen via intens e-mail of telefonisch contact.<br />
– De verschillende werkgroepen, namelijk VWV, VWAG, VWRG<br />
en VWOG vergaderden in 2008 elk drie- tot vijfmaal.<br />
– De verschillende BIG’s vergaderden elk minstens driemaal.<br />
– De Beroepsbelangencommissie vergaderde in 2008 tweemaal.<br />
Wetenschappelijke activiteiten<br />
Een bijzondere samenwerking tussen de verschillende universiteiten<br />
liet de <strong>VVOG</strong> toe ook in 2008 haar leden te vergasten op een<br />
rijk gevuld programma. Van veldafhankelijk tot grensverleggend,<br />
dat is in een notendop de evolutie die de <strong>VVOG</strong> via zijn werkgroepen<br />
weer aflegde. Een evolutie waardoor ze een alsmaar rijkere<br />
inhoud krijgt, onze website is daar het levend bewijs van. De<br />
vereniging bespeelt duidelijk alle registers die haar aanbelangen<br />
en vernieuwing is haar op het lijf geschreven.<br />
Zo komen we tot goed opgeleide gynaecologen die blijvend de<br />
professionele ladder beklimmen. Zij zijn trouwens de ruggensteun<br />
van onze bijeenkomsten en hun nooit aflatende aanwezigheid op
de vergaderingen is motiverend voor werkgroepen en bijzondere<br />
interessegroepen.<br />
De Lentevergadering op zaterdag 1 maart 2008 in de<br />
Lamot te Mechelen mocht rekenen op een opkomst van 133<br />
ingeschrevenen.<br />
De VWAG organiseerde het wetenschappelijke programma.<br />
Obesitas en bariatrische heelkunde werden belicht vanuit het<br />
gynaecologisch-verloskundig perspectief. Collega Burger gaf een<br />
state-of-the-art lezing over de risico’s van de fertiliteitsbehandeling.<br />
tevens werden twee topics besproken uit de sexuologie.<br />
Laat in de namiddag werd de Algemene Statutaire Ledenvergadering<br />
gehouden waar echter een voor de Raad van Bestuur<br />
teleurstellende lage opkomst werd vastgesteld.<br />
Traditioneel werd het avondprogramma afgesloten door het<br />
<strong>VVOG</strong>-Lentebanket.<br />
Op 29 maart 2008 had de jaarlijkse assistentendag plaats in het<br />
Hof van Liere te Antwerpen.<br />
Na een blinde selectie hadden onze aspiranten de mogelijkheid<br />
zich te profileren via postersessies en mondelinge voordrachten.<br />
Andermaal werd het een geslaagd evenement.<br />
Op zaterdag 19 april 2008 werd te Brussel in het Radisson SAS<br />
Hotel het 14de colloquium Ethiek en Gezondheidseconomie<br />
georganiseerd met als thema “Ethische problemen in de gynaecologie-verloskunde”.<br />
Deze vergadering werd bijgewoond door<br />
197 <strong>VVOG</strong>-leden.<br />
De interactieve cursus colposcopie en lage genitale tractus<br />
pathologie werd op 16 mei 2008 in het Elewijt Center te Elewijt<br />
gehouden. De organisatie van deze cursus in is handen van de BIG<br />
cervix/colposcopie. De verschillende sprekers stonden borg voor<br />
een degelijke wetenschappelijke bijscholing die werd bijgewoond<br />
door 36 aanwezigen waarvan 21 aspiranten.<br />
Van 28 tot 30 mei 2008 was de <strong>VVOG</strong> te gast en mede-organisator<br />
van de co-productie NVOG/<strong>VVOG</strong> Gynaecongres te Haarlem.<br />
Hoewel deze vergadering vanuit Vlaanderen een minimale opkomst<br />
kende, waren diegenen die het congres bijwoonden zeer<br />
enthousiast over de organisatie en het programma.<br />
Ook het sociaal evenement was een absoluut hoogtepunt.<br />
Vlaanderen zal moeten toegeven dat onze Calvinistische<br />
Noorderburen zeer goed weten ‘hoe zij uit de bol moeten gaan’.<br />
Dit voorbeeld verdient zeker navolging.<br />
In de marge van dit congres vond een kort formeel overleg plaats<br />
tussen de Raden van Bestuur van de <strong>VVOG</strong> en de NVOG.<br />
De organisatie van de Herfstvergadering op 27 september 2008<br />
in Kinepolis Brugge was in de handen van de VWOG met als<br />
thematiek “VWOG in actie”.<br />
Ondanks enige kritiek op de organisatie van de wetenschappelijke<br />
programmatie, zowel binnen de Raad van Bestuur als vanuit<br />
de basis, was er toch een ruime opkomst van 164 ingeschreve-<br />
nen. In de voormiddagsessie werd binnen de gynaecologische<br />
oncologie de tendens tot subspecialisatie en de rol van de algemene<br />
gynaecoloog belicht. In de namiddagsessie werd door verschillende<br />
VWOG-bestuursleden een state-of-the-art gegeven<br />
in de gynaecologische oncologie anno 2008. Deze voordrachten<br />
zullen de basis vormen van richtlijnen die via de <strong>VVOG</strong> website<br />
zijn vrijgegeven voor verdere lezing en opmerkingen alvorens te<br />
publiceren als richtlijn.<br />
Op 10 oktober 2008 werd in het Elewijt Center te Elewijt een<br />
nieuwe vulvacursus gehouden, bijgewoond door 63 leden.<br />
Op 18 oktober 2008 organiseerde de BIG gynaecologische endoscopie<br />
onder het VWAG vaandel voor het eerst een postgraduaat<br />
cursus endoscopische vaardigheden.<br />
Deze praktijkcursus werd georganiseerd in het Centrum voor Heelkundige<br />
technologieën te Leuven als basiscursus voor de perifere<br />
gynaecoloog die zijn/haar niveau van endoscopische expertise wil<br />
optimaliseren.<br />
De ervaringen opgedaan uit deze eerste editie zijn zeer positief.<br />
Een beperkte groep van twaalf cursisten wordt bijgestaan door<br />
4 tot 6 instructeurs bij het aanleren van endoscopische technieken<br />
op ‘droge’ modellen, een proefdiermodel en virtuele simulator.<br />
De mond-aan-mond reclame en de bestaande nood aan blijvende<br />
praktische postgraduaatopleiding in de endoscopische heelkunde<br />
gaven aanleiding tot een volledige bezetting van de tweede cursus<br />
op 14 februari dit jaar binnen de 6 dagen na elektronische mailing.<br />
Een derde basiscursus wordt georganiseerd op 16 mei 2009. Later<br />
dit jaar in september zal een eerste geavanceerde cursus worden<br />
georganiseerd voor een 20-tal deelnemers in het trainingscentrum<br />
te Elancourt in de buurt van Parijs. Voor komende edities<br />
staat een samenwerking op het programma met de European<br />
Academy en met EndoGent.<br />
Er wordt ook gedacht aan het maken van een eigen <strong>VVOG</strong>-<br />
endotrainerbox die blijvende praktische training moet faciliteren.<br />
Het Elewijt Center te Zemst-Elewijt was op 13 november 2008<br />
de locatie voor de Postuniversitaire Studiedag 2008, georganiseerd<br />
door de UZ Brussel met als thema: “PCO syndroom”.<br />
Deze vergadering kon ook rekenen op een grote belangstelling<br />
met 143 aanwezigen.<br />
De interactie tussen de zaal en de sprekers werd vergemakkelijkt<br />
door de sympathieke “sofazetelopstelling” geconcipieerd door<br />
Paul De Vroey.<br />
Op 15 november werd door de VWV de traditionele CTG-cursus<br />
georganiseerd.<br />
Hiervoor werden 51 inschrijvingen weerhouden, waarvan<br />
40 aspiranten.<br />
Op 28 en 29 november 2008 organiseerde de VWV de cursus<br />
“Praktische Vaardigheden in de Verloskunde”.<br />
Deze editie was andermaal zeer succesvol met 56 aanwezigen<br />
waarvan 27 aspiranten.<br />
154<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009
Op 4 en 5 december 2008 werd de postgraduaatcursus van het<br />
Concilium van Hoogleraren Gynaecologie en Verloskunde in<br />
samenwerking met de <strong>VVOG</strong> gehouden in het Hotel Aldhem te<br />
Grobbendonk. Het thema van de postgraduaat cursus betrof “Het<br />
ovarium”.<br />
Deze vergadering werd bijgewoond door 61 aanwezigen waarvan<br />
32 aspiranten.<br />
Werking van de werkgroepen en<br />
BIG’s<br />
De verschillende <strong>VVOG</strong>-werkgroepen hebben in 2008 op<br />
regelmatige basis vergaderd met de bedoeling om naast wetenschappelijke<br />
vergaderingen ook andere initiatieven te ontplooien.<br />
Een uiteenzetting van de genomen initiatieven van iedere werkgroep<br />
of BIG zou ons te ver leiden. Het volstaat om de grote hoeveelheid<br />
ingestuurde notulen op de <strong>VVOG</strong>-website te consulteren<br />
om dit te bevestigen.<br />
BBC<br />
Naast de organisatie van het 14de colloquium Ethiek en Gezondheidseconomie<br />
blijft de BBC een belangrijke commissie binnen de<br />
<strong>VVOG</strong>. Voorzitter Guy Verhulst neemt dit jaar de verantwoordelijkheid<br />
op zich om deze commissie grondig te herstructureren.<br />
Anno 2009 is het voor een moderne beroepsvereniging niet meer<br />
mogelijk om te cocoonen in het traditionele Vlaamse corporatisme<br />
zoals Jacob Van Artevelde en Frans Agneessens ons ooit<br />
hebben voorgedaan. Deze twee beroemde Vlamingen hebben hun<br />
corporatisme trouwens met hun leven moeten bekopen zoals<br />
de geschiedenis ons heeft geleerd. In de onderhandelingen met<br />
de gesprekspartners over onderwerpen van beroepsbelang zoals<br />
nomenclatuur, tarifering en honorering, staan naast gedegen<br />
diplomatie en lobbying ook gedegen dossierkennis en ‘value for<br />
medicine’ op het voorplan.<br />
De komende jaren zal moeten worden geïnvesteerd in het aantrekken<br />
en opleiden binnen de beroepsvereniging van gemotiveerde<br />
lobbyisten, die hun weg kennen in het labyrint van de vele<br />
bevoegde overheden die dit ingewikkelde land kent om onze beroepsbelangen<br />
te vrijwaren. De structuur van de BBC dient hierop<br />
te worden aangepast.<br />
Dit zal de <strong>VVOG</strong> ongetwijfeld meer slagkracht geven bij de te voeren<br />
onderhandelingen waarvan de resultaten zich vaak slechts op<br />
langere termijn laten gelden, getuige de recente herwaardering<br />
van de gynaecologische heelkunde.<br />
Seniorencomissie<br />
De seniorencommissie geleid door Dries Bekaert is binnen de<br />
<strong>VVOG</strong> nog steeds zeer actief.<br />
155<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
De nog steeds belangrijke aanwezigheid op de vele symposia en<br />
congressen toont aan dat onze senioren weten dat wetenschap<br />
onderhouden moet worden.<br />
Bovendien zijn zij in 2009 van plan hun betrokkenheid bij de <strong>VVOG</strong><br />
extra in de verf te zetten met een initiatief naar aanleiding van het<br />
50-jarig lustrum van de <strong>VVOG</strong>.<br />
Assistenten<br />
Annelies Lust heeft dit jaar de aanzet gegeven tot het oprichten<br />
van de commissie opleiding.<br />
De Raad van Bestuur steunt haar volledig bij deze taak.<br />
In de komende periode zal de beroepsvereniging toezien<br />
op de kwaliteit van de opleiding van de nieuwe generatie gynaecologen.<br />
Samen met de aspiranten zullen de nieuwe Europese reglementen<br />
aangaande de recuperatietijd worden geëvalueerd en geïmplementeerd<br />
hopelijk zonder dat dit aanleiding zou geven tot het<br />
verder uitbreiden van de totale opleidingsduur.<br />
De voortschrijdende tendens tot subspecialisatie en de belangenconflicten<br />
die dit veroorzaakt met de algemene gynaecoloog, heeft<br />
zeker zijn weerslag op de ontwikkeling van het curriculum van<br />
morgen. Het is duidelijk dat wij hier op een keerpunt staan waar<br />
rekening zal moeten worden gehouden met persoonlijke factoren<br />
zoals interesse, feminisatie en levenskwaliteit maar ook algemene<br />
factoren zoals kwaliteit van beroepsbeoefening, opbouwen en<br />
onderhouden van expertise, betrokkenheid bij de beroepsgroep en<br />
verdediging van beroepsbelangen.<br />
Het is de hoogste tijd om een evenwichtsoefening te maken tussen<br />
de subspecialisatie en de algemene gynaecologie en om de<br />
huidige evolutie en behoeften te betrekken in deze denkoefening<br />
vanaf het begin van de opleiding. Wederzijdse communicatie en<br />
begrip zijn hier basisbegrippen met een zeer groot belang.<br />
Reisclub<br />
De vroegere reiscommissie wordt geleid door coördinator Geert<br />
De Bruyne.<br />
Van 25 tot 29 oktober 2008 werd een <strong>VVOG</strong>-reis gemaakt naar<br />
thailand naar aanleiding van IGCS Bangkok.<br />
Voor 2009 staat van 27 september tot 02 oktober een reis naar<br />
Zuid-Afrika op het programma nav het FIGO-congres 2009.<br />
Onze Website<br />
Onze website was in 2008 alweer een drukke bedoening (4-5.000<br />
bezoekers per maand, en sinds het opstarten reeds meer dan<br />
1.200.000 bekeken topics). Onze verantwoordelijke Interne Communicatie<br />
en webmaster, Luc De Baene dankt alle leden die meer<br />
en meer gebruik maken van onze website om zich in te schrijven<br />
voor een <strong>VVOG</strong>-congres en om hun adresgegevens up to date te<br />
houden. Dit alles verlicht enorm de werkdruk op ons secretariaat.
Verenigingsleven<br />
In het jaar 2008-2009 betreuren we het verlies van volgende collega’s:<br />
- Pieter Godts op 08/10/2008<br />
- Jan Lantsoght op 23/02/2008<br />
- Robert Peel op 02/03/2008<br />
- Fernand Michiels op 12/09/2008<br />
- J.Timmerman op 30/03/2008<br />
- Prof Dirk Vandekerckhove op 02/01/2008<br />
- René Meersseman in februari 2009<br />
Woord van dank<br />
Aan het einde van dit activiteitenverslag wil ik besluiten met een<br />
woord van dank.<br />
Dank aan de collega’s raadsleden en aan de administratief secretaressen<br />
van de <strong>VVOG</strong> Marleen Parisis en Katja Reyniers op wie<br />
de Raad van Bestuur en de <strong>VVOG</strong> steeds beroep kunnen doen bij<br />
allerhande activiteiten.<br />
Hartelijk dank aan Ria, Peter en Nancy van Orga-Med voor de<br />
vlotte samenwerking bij de organisatie van de verschillende<br />
wetenschappelijke <strong>VVOG</strong>-activiteiten.<br />
Hartelijk dank ook aan de verschillende sponsors van de farmaceutische<br />
industrie.<br />
Zonder de financiële en logistieke ondersteuning van deze<br />
partners zou het organiseren van <strong>VVOG</strong>-activiteiten niet meer<br />
mogelijk zijn in deze peniebele financiële tijden.<br />
Hartelijk dank voor jullie blijvende aanwezigheid op onze<br />
<strong>VVOG</strong>-activiteiten.<br />
Vergeet niet te noteren dat onze vereniging dit jaar 50 jaar is geworden<br />
en dat wij dit uitgebreid gaan vieren in Gent op 23 en 24 oktober.
GV155N_2009<br />
Annelies Lust<br />
De lentevergadering van de <strong>VVOG</strong><br />
deed dit jaar zijn naam wel alle eer<br />
aan. Op een van de eerste zonnige<br />
lentedagen van maart verenigden<br />
de Vlaamse gynaecologen zich in<br />
Keerbergen voor het lentecongres<br />
georganiseerd door de werkgroep<br />
Verloskunde. De lezingen werden één<br />
voor één bijzonder goed gesmaakt<br />
Roland Devlieger door het talrijk opgekomen publiek.<br />
Als organisator van de vergadering<br />
verwelkomde Roland Devlieger (UZ Leuven) iedereen op deze<br />
mooie groene locatie.<br />
Invasieve prenatale<br />
diagnostiek in<br />
Vlaanderen<br />
Luc De Catte (UZ Leuven),<br />
Anne Loccufier (AZ Sint Jan, Brugge)<br />
Als eerste spreker was Luc De Catte (UZ<br />
Leuven) aan het woord over de statistiek<br />
Anne Loccufier<br />
omtrent de prenatale diagnostiek. Aangezien deze gegevens nog<br />
niet officieel zijn, wachten wij nog even met het neerschrijven<br />
hiervan. Later volgt ongetwijfeld meer hierover…<br />
Aansluitend stelde Anne Loccufier (AZ Sint-jan, Brugge) de nieuwe<br />
<strong>VVOG</strong>-brochure over prenatale diagnose voor, waarin kort<br />
en in begrijpelijke taal uitleg gegeven wordt over echo. tevens<br />
biedt het reeds een antwoord op enkele van de meest gestelde<br />
vragen door patiënten (bv. geen meerwaarde van meer dan drie<br />
echo’s, geen uitsluitsel van foetale afwijkingen ondanks normale<br />
echografische beelden, 3-dimensionele echo’s bieden maar in<br />
zeldzame gevallen een meerwaarde t.o.v. 2-D…). Er wordt ook uitgelegd<br />
voor wie prenatale diagnose bestemd is en wat het nut en<br />
de mogelijke consequenties hiervan zijn. Men hoopt op een wijd<br />
verspreid gebruik van deze praktische brochure om de patiënten<br />
te informeren.<br />
vvog lentevergadering, Keerbergen, maart 2009<br />
Voormiddagsessie:<br />
prenatale diagnostiek<br />
Verslag van Annelies Lust (KULeuven)<br />
Ke y w o r d s: obstetrics – prenatal s c r e e n i n g – vvog – s p r i n g meeting 2009<br />
157<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
Counseling bij<br />
prenatale testen.<br />
Resultaten van de<br />
cRZ/<strong>VVOG</strong>-enquête<br />
Sindy Helsen (KULeuven, cRZ)<br />
Sindy Helsen<br />
Sindy Helsen, medewerkster van het<br />
cRZ (centrum voor Relatievorming<br />
en Zwangerschapsproblemen), stelde de resultaten voor van de<br />
enquête georganiseerd door het cRZ, in samenwerking met de<br />
<strong>VVOG</strong>, Domus Medica, de VLOV en UVV aangaande de counseling<br />
bij prenatale testen. Het was de bedoeling een debat op gang<br />
te trekken, niet zozeer over de testen op zich, maar wel over de<br />
grotere toegankelijkheid die alom geboden wordt tot zwangerschapsafbreking<br />
en de complexiteit rond heel dit beslissingsproces.<br />
De enquête bevroeg gynaecologen, huisartsen en vroedvrouwen,<br />
aangezien ze allen betrokken partij zijn bij de counseling.<br />
(De resultaten van deze enquête kunt u terugvinden op de <strong>VVOG</strong>website.<br />
Op de website van het cRZ (www.crz.be) kunt u terecht<br />
voor meer informatie.)<br />
De uiteindelijke boodschap is dat onder andere de gynaecoloog de<br />
bijzonder belangrijke taak heeft de patiënte en partner voldoende<br />
in te lichten, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken<br />
zonder dat zij zich gedwongen voelen in de één of andere richting,<br />
noch onvoldoende op de hoogte zijn van de mogelijke gevolgen<br />
van een bepaalde test – en vooral van de resultaten ervan. Prenatale<br />
screeningstesten, zoals bijvoorbeeld de gecombineerde test<br />
voor risico op trisomie 21, zijn immers maar een eerste stap in een<br />
heel traject van testen die eventueel kunnen uitgevoerd worden<br />
wanneer een verhoogd risico vastgesteld wordt.<br />
De counseling kan echter ook gebeuren door de huisarts of vroedvrouw.<br />
Het is van belang de complementariteit van deze drie<br />
groepen (gynaecoloog-huisarts-vroedvrouw) te erkennen en hun<br />
taken op elkaar af te stemmen. Door een goede samenwerking<br />
kunnen ze de patiënte en partner nog beter sensibiliseren en informeren.<br />
Uit de enquête werd duidelijk dat deze drie groepen<br />
over het algemeen wel allemaal de medische en wetenschappelijke
De Infolijn Prenatale Diagnose, een initiatief van het cRZ, i.s.m. de vier<br />
Vlaamse Universitaire Centra Menselijke Erfelijkheid (UZ Leuven, UZ<br />
Brussel, UZ Gent, UZ Antwerpen). Van maandag tot en met donderdag,<br />
tijdens de kantooruren, kunnen (toekomstige) ouders naar het<br />
centrale nummer 078-153.555 bellen. De bedoeling van de Infolijn<br />
is een aanvullend aanbod te bieden, met een lage drempel om mensen<br />
voorbereidend of volgend op een afspraak te kunnen opvangen en zo<br />
volledig mogelijk te informeren. Deze Infolijn kan uiteraard nooit een<br />
gesprek met een deskundige zoals de eigen huisarts, gynaecoloog of<br />
vroedvrouw vervangen.<br />
Begeleidingsgesprekken<br />
voor ouders na<br />
zwangerschapsafbreking op<br />
medische indicatie<br />
Ouders die kiezen voor een zwangerschapsafbreking op medische<br />
indicatie, moeten door een specifiek rouwproces. Het is niet altijd<br />
evident om hiervoor de aangepaste (professionele) psychologische<br />
begeleiding te vinden. Het cRZ biedt voor deze doelgroep individuele<br />
begeleidingsgesprekken aan, aanvullend op het aanbod vanuit de<br />
centra voor prenatale diagnose.<br />
Men kan een afspraak maken bij Sindy Helsen, psycholoog,<br />
systeemtherapeute en stafmedewerker cRZ, prenatale diagnose.<br />
Telefonisch via het nummer 0477/930.771 of via e-mail:<br />
sindy.helsen@med.kuleuven.be. De prijs voor een gesprek bedraagt<br />
40 euro.<br />
kant belichten alsook de keuzevrijheid omtrent de testen, doch dat<br />
het voornamelijk de vroedvrouwen en in tweede instantie de huisartsen<br />
zijn die extra aandacht hebben voor de belevings aspecten.<br />
Merken we echter op dat bijna 1/4 van de vroedvrouwen en huisartsen<br />
van zichzelf vindt onvoldoende kennis te hebben omtrent<br />
het puur wetenschappelijke en medische luik.<br />
Niet alleen de informatie zelf, maar ook het tijdstip waarop deze<br />
informatie wordt gegeven, is van belang! Daarbij kan men zich<br />
de vraag stellen of het niet nuttig zou zijn om al bij een preconceptieadvies<br />
de prenatale counseling te doen en de patiënten<br />
in te lichten omtrent de mogelijkheden rond de prenatale testen<br />
die hen zullen aangeboden worden. Zo kan misschien vermeden<br />
worden dat, zoals actueel het geval is, nog bij meer dan 1/10 van<br />
de gevallen de uitleg op het moment van de test zelf gegeven<br />
wordt…<br />
Daarnaast erkennen vooral de gynaecologen de meerwaarde van<br />
een infobrochure; desalniettemin wordt deze brochure maar weinig<br />
gebruikt in de praktijk.<br />
Het cRZ heeft sinds haar bestaan reeds een hele weg afgelegd en<br />
ook op het domein van prenatale diagnose intussen al een aantal<br />
initiatieven ontwikkeld. Hierin zien we als mijlpalen de oprichting<br />
158<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
van de ‘Infolijn Prenatale Diagnose’ in 2004, met de steun van<br />
de Vlaamse overheid in 2007 de enquête prenatale screening,<br />
en uiteindelijk in 2009 de mogelijkheid tot individuele begeleidingsgesprekken<br />
voor koppels na een zwangerschapsafbreking op<br />
medische indicatie, wat heel positief onthaald wordt.<br />
Fetal medicine: present and future<br />
Kypros Nikolaides (Kings College London, UK)<br />
De voormiddagsessie werd afgesloten met een klapper van formaat:<br />
Kypros Nikolaides, oprichter van The Fetal Medicine Foundation.<br />
Een spreker die altijd goed is voor een beetje sensatie en<br />
wat ‘lichte overdrijvingen’, maar zeker stof tot nadenken aanreikt.<br />
We hoorden gedurende een halfuur een muisstille zaal, afgewisseld<br />
met uitbundige lachsalvo’s. Deze éminence grise schetste<br />
kort de successen maar ook de tekortkomingen van de foetale<br />
geneeskunde tot nog toe en wat we nog kunnen verwachten in<br />
de toekomst.<br />
Foetale interventie bij foetale anemie obv rhesus-immunisatie, bij<br />
allo-immune thrombocytopenie, bij foetale arrythmie, open foetale<br />
chirurgie bij congenitale hernia diafragmatica, bij spina bifida<br />
ter preventie van paralyse, vesico-amniotische shunts bij obstruc-<br />
Figuur 1: Screening for trisomy 21.<br />
(%)<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0<br />
Nasal bone<br />
Present Absent<br />
Euploid Trisomy 21
figuur 2: Invasive diagnosis.<br />
Deaths/100.000 abortions<br />
6<br />
4<br />
2<br />
0<br />
CVS<br />
Abortions in the USA 1988-1997<br />
(Bartlett et al. 2004)<br />
0,5<br />
10 12 14 16 18 20<br />
Gestation (weeks)<br />
Amnio<br />
11 16 20 40<br />
Gestation (weeks)<br />
◆ 2nd trimester amnio – miscarriage 1%<br />
◆ TA CVS – No di�erence from amnio<br />
Randomized studies on safety, Cochrane Library<br />
tieve uropathie… al deze technieken passeerden de revue en vele<br />
ervan werden als ontoereikend beschouwd. Naast technische problemen<br />
ontbreken vaak ook gegevens over neonatale follow-up bij<br />
kinderen bij wie foetaal ingegrepen werd, waardoor geen correcte<br />
4<br />
159<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
conclusies kunnen worden gemaakt. De groep van Jan Deprest<br />
binnen de KULeuven (foetoscopische plugging voor congenitale<br />
hernia diafragmatica), zal deze fout niet maken en werkt aan<br />
een grote studie over de neonatale follow-up bij deze kinderen.<br />
Hiervan worden veelbelovende resultaten verwacht! Twin-to-twin<br />
transfusion-syndroom wordt er gelijkaardig aangepakt met grote<br />
follow-up-studies en ook deze resultaten zijn bemoedigend.<br />
Nikolaides benadrukte tevens in zijn betoog dat we een andere weg<br />
zouden moeten inslaan qua prenatale diagnostiek voor trisomie<br />
21. Ondanks het feit dat reeds in 1992 door hem beschreven werd<br />
dat Down-kinderen een verdikte nekplooi hebben en dit sinds 1999<br />
met een maternale bloedafname (vrij bHCG en PAPP-a) gecombineerd<br />
werd in de ‘eerstetrimesterscreening’ (in 2001 nog uitgebreid<br />
met het al dan niet detecteren van het neusbot (Figuur 1), in 2005<br />
met tricuspid flow en in 2008 met ductus venosus flow), worden<br />
toch nog teveel invasieve procedures uitgevoerd voor detectie van<br />
trisomie 21. Het veralgemeend toepassen van de eerstetrimesterscreening<br />
door middel van nekplooi en maternaal bloed, reduceert<br />
niet alleen zwangerschapscomplicaties te wijten aan de invasieve<br />
testen; het verhoogt tevens de detectieratio van trisomie 21, daar<br />
het grootste aantal voorkomt in de laagrisicopopulatie. Daarnaast<br />
stelde hij vast dat chorionvillus sampling (CVS) (onterecht) veel<br />
minder aan bod komt dan amniocentese (AC), ondanks het gelijke<br />
risico van zwangerschapsverlies van 1 (0,5)% (Figuur 2) en het<br />
extra voordeel van CVS van vroegere detectie rond 11 à 12 weken<br />
i.p.v. 16 weken bij AC. Nikolaides gaf ook een clear cut antwoord<br />
op de vraag hoeveel ingrepen je moet uitgevoerd hebben om de<br />
techniek te beheersen. Het antwoord was als volgt: de gevaarlijkste<br />
periode is als je er een tiental gedaan hebt: je denkt dat het<br />
niets inhoudt en je voelt je onfeilbaar. Als je er een stuk of vijftig<br />
uitgevoerd hebt, begin je al de mogelijke problemen te begrijpen<br />
en eens je er honderd achter de rug hebt, dan kan je het (of zal je<br />
het nooit kunnen). En zo is het met elke technische ingreep.
GV155bN_2009<br />
Silke Schockaert<br />
Heelkundige technieken<br />
B Trimbos (LUMC, Leiden, Nederland)<br />
B Trimbos, pelvien oncoloog, lichtte een aantal belangrijke chirurgische<br />
aspecten van de keizersnede toe.<br />
De naam Sectio Caesarea wordt vaak verkeerdelijk toegeschreven<br />
aan een legende die beweert dat Julius Caesar zelf met deze techniek<br />
ter wereld kwam. De oorsprong van deze ingreep is echter<br />
de Lex Caesarea die stelde dat als een barende vrouw kwam te<br />
overlijden, het kind zo snel mogelijk door een buiksnede moest<br />
worden verlost, in de hoop het zo alsnog te redden.<br />
Stap voor stap werden we doorheen de procedure geloodst.<br />
Bij de keuze van de huidincisie en het openen van het abdomen,<br />
zijn er verschillende mogelijkheden (Figuur 3).<br />
De Pfannenstiehl-incisie (gekromde snede van 15cm met laagste<br />
punt 2cm boven de pubis) is bedacht als een wisselsnede waarbij<br />
een aantal lagen dwars en andere overlangs worden geopend. Dit<br />
gebeurt allemaal scherp (mes, schaar of diathermie) en het distale<br />
en proximale blad van de fascia worden losgemaakt van de onderste<br />
spierlaag.<br />
Daarnaast kan ook de Joel Cohen-techniek gebruikt worden, die in<br />
1983 in het Misgav Ladach-ziekenhuis te Jeruzalem werd ontwik-<br />
figuur 3: Incisietechniek.<br />
Pfannenstiehl<br />
incision<br />
Namiddagsessie:<br />
Sectio Caesarea<br />
Verslag van Silke Schockaert (GSO KULeuven)<br />
Midline incision<br />
Mayland incision<br />
Cohen’s incision<br />
160<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
keld voor de abdominale hysterectomie. Dit is een ‘scheurtechniek’<br />
die streeft naar chirurgisch minimalisme en het beperken<br />
van weefselschade.<br />
De huid wordt scherp recht ingesneden 3cm boven de pubis,<br />
waarna de subcutis stomp transversaal wordt opengescheurd. De<br />
fascia wordt vervolgens scherp ingesneden en stomp transversaal<br />
geopend. Het wordt in tegenstelling tot bij de Pfannenstiehl-techniek<br />
niet losgemaakt van de rectusspier. Het peritoneum wordt<br />
stomp longitudinaal geopend en het blaasperitoneum wordt in<br />
de volgende stap scherp transversaal geopend. Door het hoger<br />
openen van de huid lijkt het risico van blaaslaesies af te nemen.<br />
Het onderste uterussegment wordt scherp gemarkeerd en vervolgens<br />
digitaal transversaal geopend. Na de geboorte van het kind<br />
wordt de uterus geëxtracorporealiseerd, de placenta wordt manueel<br />
verwijderd en de uterus wordt in één laag voortlopend gefestoneerd<br />
gesloten. Na goede hemostase wordt het peritoneum<br />
open gelaten, om minder necrose en adhesievorming te veroorzaken.<br />
De fascia wordt in één laag doorlopend gesloten. Er worden<br />
geen subcutane hechtingen geplaatst. De huid wordt drie maal<br />
geknoopt gesloten.<br />
Deze techniek geeft een kortere operatietijd, minder bloedverlies<br />
en minder risico op infecties. Ook pijnstillingsbehoefte, risico van<br />
darmletsels, opnameduur en hervatten van de werksituatie scoren<br />
hierdoor beter. Maar de scheur techniek kan niet altijd worden<br />
toegepast: denk maar aan repeat-sectio’s, endometriose of veranderde<br />
anatomie. Voor zulke situaties blijft een goede beheersing<br />
van de scherpe techniek onontbeerlijk.<br />
De volgende stap die onder de loep werd genomen, is de uterusincisie.<br />
De dwarse incisie van het onderste uterussegment, is de<br />
gouden standaard. Hierbij wordt aanbevolen om scherp te markeren<br />
tot op de chorionvezels met een mes. Het gebruiken van een<br />
nieuw mes om risico’s van infecties te vermijden is niet bewezen<br />
zinvol. De incisie wordt vervolgens stomp geopend door digitale<br />
tractie in transversale richting. tractie in longitudinale richting<br />
geeft significant meer risico van uitscheuren en meer bloedverlies.<br />
Door de dextropositie van de patiënte tijdens de ingreep gebeurt<br />
het inscheuren vaker aan de linkerzijde.<br />
Er zijn een aantal relatieve indicaties voor het uitvoeren van een<br />
corporeale incisie, met name extreme prematuriteit waarbij geen<br />
onderste uterussegment kan worden onderscheiden, PPROM,<br />
dwarsligging, een groot cervicaal myoom, ernstige adhesies in het<br />
kleine bekken en eventueel een placenta praevia met vaten over<br />
het onderste uterussegment.
figuur 4: Running figure of eight.<br />
Voor het sluiten van de uterusincisie blijkt uit een Cochrane review<br />
van 2007 dat het voortlopend sluiten van de uterus in één<br />
laag sneller verloopt, een goede spanningsverdeling geeft over<br />
de wonde, gepaard gaat met minder bloedverlies en minder kans<br />
geeft op endometritis dan tweelagig sluiten. Uit de Caesar trial<br />
blijkt eveneens dat het niet méér risico geeft op uterusruptuur<br />
bij een volgende zwangerschap. Het festoneren van de hechting<br />
heeft geen meerwaarde. Belangrijk is wel om de hoeken van de<br />
incisie goed mee in de hechting te nemen. Het al dan niet vrijlaten<br />
van de decidua lijkt geen verschil te maken in het ontstaan van<br />
endometriose postoperatief.<br />
Bij de keuze van de draad voor het sluiten van de uterus, moet zoals<br />
altijd rekening worden gehouden met de fysische eigenschappen<br />
van de verschillende hechtdraden. Vicryl wordt in dit geval<br />
aanbevolen.<br />
De cruciale stap van de hele procedure is het sluiten van de fascia.<br />
De incidentie van dehiscentie varieert van 3 tot 12%, maar de<br />
mortaliteit ervan bedraagt 10 tot 30%! Een gewone voortlopende<br />
hechting kan een intra-abdominale druk van 198mmHg dragen<br />
alvorens er dehiscentie optreedt. Bij de zogenaamde running figure<br />
of eight-hechting (Figuur 4) kan de druk tot 230mmHg oplopen<br />
alvorens dehiscentie ontstaat. toch gaat deze extra stevige<br />
hechting gepaard met een significant verhoogde mortaliteit (21<br />
versus 8%) en meer risico van longembolieën (17 versus 5%). Wat<br />
de fascia wint aan stevigheid, moet hij weer inboeten door tekort<br />
aan elasticiteit. Bij verhoogde intra-abdominale druk, kan de<br />
fascia daardoor minder ‘meegeven’ en moet de druk zich op een<br />
andere manier ontlasten.<br />
Voor het sluiten van de fascia wordt dus een voortlopende hechting<br />
met een traag resorberend monofilament zoals bevoordeeld<br />
PDS aanbevolen. Belangrijk is het gebruik van voldoende draadlengte:<br />
minstens vier maal de lengte van de wonde. Daarnaast<br />
moet bij elke hechting een flinke rand weefsel worden genomen.<br />
161<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
Grote happen en kleine stappen, luidt het advies.<br />
Het sluiten van de subcutis lijkt alleen zinvol te zijn als deze meer<br />
dan 2cm dik is. Het hechten geeft dan minder risico op bloeding<br />
en infecties. Maar bij een dunnere subcutis ontstaat door het<br />
hechten vaak een onesthetische intrekking door verkleving van de<br />
huid aan de fascia. Openen via het staircase-principe, waarbij elke<br />
laag iets hoger wordt geopend dan de vorige, kan hier preventief<br />
werken. Bij voorkeur wordt een ‘Vicryl rapide’ gebruikt.<br />
De huid wordt best intradermaal gesloten, waarbij Monocryl zowel<br />
esthetisch als functioneel de voorkeur geniet. De Egyptenaren<br />
zouden in de Oudheid al een soort nietjes hebben gehad: een mier<br />
werd op de wonde gelegd, er werd in het achterlijf geknepen zodat<br />
de mier haar kaken zou sluiten en dan werd de rest van het<br />
lijf afgesneden.<br />
Trimbos sloot af met een aantal persoonlijke tips.<br />
Electieve sectio’s worden best uitgesteld tot na 39 weken om<br />
het risico van RDS van de foetus te minimaliseren. Het nut van<br />
anti biotica peroperatoir bij electieve sectio is bediscussieerbaar,<br />
bij secundaire sectio is er wel een consensus om het toe te dienen.<br />
Zo mogelijk wordt de Joel Cohen-techniek toegepast voor<br />
het openen van het abdomen. Intra-abdominaal hoeft de blaas<br />
niet steeds te worden afgeschoven. De placenta wordt verwijderd<br />
door spontane geboorte of controlled cord traction, omdat<br />
dit minder bloedverlies geeft en minder risico van endometritis.<br />
De uterus wordt niet systematisch geëxcorporealiseerd, alleen bij<br />
een moeilijk te onderscheiden caudale wondrand. De uterus wordt<br />
eenlagig voortlopend gesloten. Er wordt niet geperitonealiseerd.<br />
Drains worden best niet routinematig geplaatst.<br />
De keizersnede is een bijzondere ingreep en waarschijnlijk de laatste<br />
die door laparoscopisten zal worden overgenomen, besluit<br />
Trimbos!<br />
Sectio’s in<br />
Vlaanderen:<br />
cijfers en trends<br />
Hendrik Cammu (UZ Brussel, VUB),<br />
Guy Martens (SPE)<br />
Na het praktische deel over de keizer-<br />
Hendrik Cammu<br />
snede, werden de trends in Vlaanderen<br />
geanalyseerd. Hendrik Cammu en Guy Martens gaven een onthullend<br />
overzicht op basis van de cijfers van het Studiecentrum voor<br />
Perinatale Epidemiologie (SPE).<br />
Volgens de definitie van het SPE is een primaire sectio een sectio<br />
uitgevoerd op een gepland tijdstip, bij een zwangere vrouw met<br />
intacte vliezen en niet in arbeid. Alle overige sectio’s moeten als<br />
secundair worden beschouwd.
figuur 5: % keizersneden in EU (Peristat II, 2004).<br />
Nederland<br />
Noorwegen<br />
Finland<br />
Zweden<br />
Vlaanderen<br />
Frankrijk<br />
Denemarken<br />
Engeland<br />
Schotland<br />
Polen<br />
Duitsland<br />
Ierland<br />
Portugal<br />
Italië<br />
0 5 10 15 20 25 30 35 40<br />
Figuur 6: Sectiotrends in Vlaanderen (1987-2006;<br />
verlossingen 1.177.322).<br />
20<br />
18<br />
16<br />
14<br />
12<br />
10<br />
8<br />
6<br />
4<br />
2<br />
0<br />
10,1<br />
12,7<br />
15,4<br />
18,1<br />
1987-1991 1992-1996 1997-2001 2002-2006<br />
Bij het begin van de registratie door het SPE in 1987, bedroeg het<br />
totaal aantal sectio’s in Vlaanderen 9,1%, waarvan 3,9% secundair<br />
en 5,2% primair waren. Bijna 20 jaar later wordt een totaal<br />
aantal sectio’s van 19,8% genoteerd, waarvan 8% secundair en<br />
11,8% primair. Dit terwijl de aanbevolen frequentie/percentage<br />
keizersnedes volgens de WHO gesteld wordt op 10 à 15%.<br />
Als we de gegevens van de Peristat II uit 2004 bekijken, doen onze<br />
noorderburen het aanzienlijk beter. Nederland kent een sectiopercentage<br />
van 15% en de drie Scandinavische landen blijven ver<br />
onder de 20%. De zuiderburen gaan duidelijk wat sneller naar het<br />
mes grijpen met een sectiopercentage van 34% in Portugal en<br />
38% in Italië (Figuur 5).<br />
Maar er is geen reden tot groot jolijt. Analyse van de cijfers toont<br />
een flinke toename in de stijging van het percentage sectio’s. Daar<br />
waar in de periode 1987-1991 het percentage nog gemiddeld<br />
10,1% bedroeg, zien we in de periode 2002-2006 een percentage<br />
van gemiddeld 18,1%. Dit betekent een toename van 8% en een<br />
stijging van 80% (Figuur 6)!<br />
Als we kijken hoe die toename van 8% onderverdeeld is, dan zien<br />
we in de ‘risicogroep’ voor sectio’s (stuitligging, pretermen, meerlingen)<br />
een stijging van 2,9%. Het is vooral het aantal sectio’s bij<br />
de ‘niet-risicogroep’ dat schrikbarend toeneemt met 5,1%.<br />
162<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
De 2,9% stijging van de ‘risicogroep’ is<br />
voor het grootste deel, nl. 1,9%, te wijten<br />
aan de toename van sectio’s voor<br />
stuitligging bij eenlingen. In de periode<br />
1987-1991 bedroeg dit percentage nog<br />
55,5%, maar na het verschijnen van de<br />
Term Breech Trial zien we in de periode<br />
van 2002-2006 een sterke toename<br />
naar 89,9%. Dit betekent een stijging<br />
van 62%. De bijdrage aan deze risicosectio’s<br />
door de pretermen onder 37<br />
weken (stijging van 52%) en meerlingen<br />
(stijging van 37%) is beperkter, respectievelijk<br />
0,6% en 0,4%.<br />
Maar zoals gezegd is het vooral de analyse<br />
van de stijging van het sectio-ratio<br />
bij de niet-risicogroep, nl. de à terme<br />
nullipara met inductie, die hoge ogen<br />
gooit. In de periode 1987-1991 bedroeg het sectiopercentage nog<br />
8%. In de periode van 2002-2006 was dit echter gestegen naar<br />
17,6%, met andere woorden een stijging van zomaar 120%! Een<br />
volgende zwangerschap is daardoor van in het begin gecompliceerd<br />
met een littekenuterus.<br />
Natuurlijk zijn er een aantal externe parameters die deze stijging<br />
beïnvloeden. De populatie van 2006 is niet meer die van 1987. De<br />
gemiddelde leeftijd van de vrouw bij haar eerste partus is toegenomen:<br />
31,3% van de barenden is ouder dan 40 jaar. Daarmee<br />
gepaard zien we meer hypertensie en diabetes. Er zijn ook meer<br />
zwangerschappen na medische begeleiding.<br />
Maar toch kan hiermee niet alles worden verklaard. Een case control-studie<br />
uitgevoerd in 1997 en 2006 in hetzelfde ziekenhuis<br />
bij zwangere vrouwen met dezelfde leeftijd en dezelfde zwangerschapsduur,<br />
toont een beperkte daling van het aantal inducties,<br />
en toename van het aantal epidurale en een toename van zowel<br />
primaire als secundaire sectio’s.<br />
Naast de populatieveranderingen, zijn er ook belangrijke verschuivingen<br />
in de algemene cultuur. De gynaecoloog-patiënt-relatie is<br />
meer één van dialoog geworden, medico-legale aspecten wegen<br />
meer door, onze zorgverzekering werkt anders en, niet te onderschatten,<br />
de werkdruk in de verloskamer is veranderd: we hebben<br />
niet meer één vroedvrouw per patiënt.<br />
Michael Robson (National Maternity Hospital, Dublin, Ierland)<br />
ontwierp in 2001 een nieuw classificatiesysteem voor de indeling<br />
van sectio’s. Bedoeling hiervan is om duidelijker het aandeel van<br />
elk subtype sectio in de stijging van het totale aantal aan het licht<br />
te brengen en zo efficiënter te kunnen ingrijpen.<br />
Als we deze classificatie toepassen op de cijfers voor Vlaanderen<br />
in 2006 (Tabel 1), zien we duidelijk het belangrijke aandeel van de<br />
nullipara à terme met een eenling in hoofdligging en de repeatsectio’s.<br />
Het is dus niet de pathologie die het toegenomen aantal<br />
sectio’s verklaart!<br />
De Robson-classificatie werd verder toegepast op de sectiocijfers<br />
in de periode 2001-2005 van de verschillende universitaire cen
tra en vier perifere centra met meer dan 2.000 bevallingen per<br />
jaar. Opvallend zijn toch de sterke individuele verschillen tussen<br />
de centra.<br />
Het besluit is duidelijk voor onze epidemiologen: het management<br />
van de à terme nullipare vrouw met een foetus in hoofdligging is<br />
van cruciaal belang. Niet te vroeg induceren en een afwachtende<br />
houding zijn beter dan onmiddellijk interveniëren. Door minder<br />
keizersneden uit te voeren bij nullipara, kunnen we het aantal littekenuterussen<br />
verminderen en zo het aantal repeat-sectio’s op<br />
termijn doen dalen.<br />
Tabel 1: Robson-classificatie (Vlaanderen 2006).<br />
1. Nulli, eenling, hoofd, ≥ 37w, spontaan 2,2<br />
2. Nulli, eenling, hoofd, ≥ 37w, inductie of prim. sectio 3,7<br />
3. Multi, eenling, hoofd, ≥ 37w, spontaan (excl. vorige sectio) 0,4<br />
4. Multi, eenling, hoofd, ≥ 37w, inductie (excl. vorige sectio) 1,1<br />
5. Vorige sectio, eenling, hoofd, ≥ 37w 4,7<br />
6. Alle sluitliggingen, nulli, eenling 2,5<br />
7. Alle sluitliggingen, multi, eenling 1,5<br />
8. Alle meerlingen 1,9<br />
9. Alle dwarsliggingen 0,3<br />
10. Alle eenlingen, hoofd, ≤ 36w (pretermen) 1,5<br />
Marleen Temmerman<br />
Benadering van<br />
bijzondere situaties<br />
Marleen Temmerman (UZ Gent, UG)<br />
Marleen Temmerman sloot de namiddagsessie<br />
af met een analyse van de<br />
sectiocijfers bij de risicogroepen.<br />
A terme ligt 4% van de foetussen in stuitligging. Het verminderen<br />
van het aantal sectio’s voor eenlingen in stuitligging zal dus geen<br />
grote impact hebben op het sectiopercentage in Vlaanderen.<br />
Sinds 2000, het verschijnen van de Hannah-studie, is het aantal<br />
primaire sectio’s voor stuitligging echter fors toegenomen. Voordien<br />
werd de voorkeur gegeven aan vaginale baring. Eerdere studies<br />
wezen op eenzelfde foetale uitkomst, maar een zeven maal<br />
hogere maternale morbiditeit na keizersnede (Collae 1980). Een<br />
onderzoek van Gimovsky in 1983 toonde geen verschil aan in de<br />
uitkomst voor zowel foetus als moeder en de conclusie was dan<br />
ook dat beide bevallingswijzen aan te bevelen waren.<br />
Maar in 2000 kwam de beruchte prospectieve Term Breech Trial<br />
waarbij een significant toegenomen neonatale mortaliteit en<br />
morbiditeit aangetoond werd, 1,6% bij keizersnede versus 5% bij<br />
vaginale partus. Maternaal bleek er geen verschil te zijn qua morbiditeit.<br />
De conclusie van de auteurs was dan ook heel scherp:<br />
‘there is no place left for vaginal birth in singleton term breeches’.<br />
Deze studie wordt aangevochten wegens verschillende methodologische<br />
beperkingen. Maar de conclusie werd wel ondersteund<br />
163<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
door nieuw uitgevoerde retrospectieve studies. De studies van<br />
Herbst in 2001 en die van Rietberg in 2003 leidden tot beleidswijzigingen,<br />
zowel in de Scandinavische landen als in Nederland: de<br />
sectio werd de aanbevolen baringswijze.<br />
Ook een analyse van de SPE-gegevens voor de periode 2001-2005<br />
concludeerde dat bij stuitligging de vroege neonatale sterfte vier<br />
keer hoger ligt bij een vaginale partus. Bij verdere analyse van de<br />
gevallen van neonatale sterfte, bleek dat dit voornamelijk te wijten<br />
was aan neonatale infecties in de vaginale groep. Dit was wel<br />
in een periode waarin er nog geen systematische screening voor<br />
GBS werd toegepast en er enkel werd behandeld volgens risicofactoren<br />
(Tabel 2).<br />
Het dilemma blijft: voor een foetus in stuitligging lijkt een primaire<br />
sectio beter te zijn, voor de moeder lijkt een vaginale baring<br />
beter te zijn. Het probleem van expertise met stuitbevallingen<br />
wordt steeds groter, gezien jonge gynaecologen vrijwel geen vaginale<br />
stuitbevallingen meer zien tijdens hun opleiding en dus ook<br />
de vaardigheden missen. Informed consent van de ouders i.v.m.<br />
modus partus bij een stuitligging is van cruciaal belang.<br />
Het percentage sectio’s bij meerlingen in 2007 bedroeg 1,7%. Over<br />
de periode 1998-2007 vertoont dit een lichte daling. Dit hangt<br />
voornamelijk samen met een daling in het aantal meerlingen na<br />
medisch begeleide bevruchting.<br />
Toch zal bij 50% van de tweelingen met beide kinderen in hoofdligging<br />
een keizersnede worden uitgevoerd.<br />
Een nullipara met een meerling ondergaat in 57,6% van de gevallen<br />
een sectio. Bij een multipara zonder voorgaande keizersnede<br />
bedraagt dit 53,5%. Een multipara mét sectiolitteken gaat in 90%<br />
van de gevallen onder het mes.<br />
De laatste risicogroep wordt gevormd door de pretermen. Bij de<br />
extreem prematuren blijkt er uit een Cochrane review van 2007<br />
onvoldoende evidence te zijn voor het uitvoeren van een primaire<br />
sectio ter preventie van neurologische sequellen.<br />
Bij analyse van de sectiocijfers voor preterme eenlingen in Vlaanderen,<br />
blijkt onder de 28 weken 24,7% via sectio te worden verlost,<br />
tussen 28 en 31 weken 49,5% en tussen 32 en 36 weken 27,4%.<br />
Conclusie: we kunnen nog een aantal sectio’s uitsparen door meer de<br />
vaginale weg te accepteren bij meerlingen en bij vroeggeboorte. Het<br />
laatste woord is nog niet gezegd over de beste modus partus bij stuiten,<br />
maar de belangrijkste winst moet gezocht worden in het minder<br />
medicaliseren van de bevalling, m.a.w. minder electieve inducties!<br />
tabel 2: Stuit, sectio en kindersterfte in Vlaanderen (2001-2005).<br />
A terme eenling Totaal (N) % Kindersterfte (N) %<br />
in sluitligging<br />
Geplande 9.003 78,0 21 0,23<br />
keizersnede<br />
Secundaire 1.539 13,3 4 0,26<br />
keizersnede<br />
Vaginale 978 8,6 5 0,51<br />
partus
G1207N_2009 Korte<br />
berichten<br />
Roche voorziet kankerpatiënten van informatie<br />
De informatiebehoefte van patiënten rond een pathologie is des te groter wanneer het om ziektes gaat als<br />
kanker. De zoektocht naar goede informatie is evenwel niet gemakkelijk. Via de geschreven pers, radio, televisie<br />
en het wereldwijde web komt er een gigantische massa informatie af op de patiënt. Maar welke informatie<br />
valt er te betrouwen?<br />
Om aan deze informatiebehoefte tegemoet te komen, stelt Roche<br />
2 gidsen ter beschikking voor twee frequent voorkomende kankers:<br />
borstkanker en colorectale kanker. De gidsen werden samengesteld<br />
door experten in het domein. “Begrijpen en behandelen van<br />
colorectale kanker” kwam tot stand onder de leiding van prof. Van<br />
Laethem en dr. Raphaël Marechal van het Erasmus Ziekenhuis,<br />
terwijl de gids “Begrijpen en behandelen van borstkanker” een<br />
samenwerking is tussen dr. Denys (UZ Gent) en dr. Stragier (HH<br />
Ziekenhuis Roeselare). Prof Van Laethem vat het nut van de gids<br />
als volgt samen “Patiënten geconfronteerd met de ziekte worden<br />
overrompeld door de diagnose en blijven met veel vragen zitten<br />
over wat er hen te wachten staat, over de behandeling en de prognose. Uiteraard speelt de behandelende<br />
geneesheer een sleutelrol in de voorlichting en begeleiding van de patiënt, maar deze gids zet alles nog<br />
eens op een rijtje en helpt de patiënt het gebeuren beter te begrijpen en de juiste vragen te stellen.”<br />
Soja tijdens kinderjaren<br />
verlaagt kans op borstkanker<br />
met 60%<br />
Vrouwen die als kind regelmatig soja aten, blijken 60% minder<br />
kans op borstkanker te hebben dan vrouwen die weinig tot geen<br />
soja aten als kind. Ook sojaconsumptie tijdens adolescentie en op<br />
volwassen leeftijd gaat gepaard met een daling van het risico op<br />
borstkanker. Dit blijkt uit een recente studie uitgevoerd bij ruim<br />
1.500 Amerikaanse vrouwen van Aziatische afkomst.<br />
In de studie is de sojaconsumptie van 597 vrouwen met borstkanker<br />
vergeleken met die van 966 vrouwen zonder borstkanker. Het<br />
betrof vrouwen tussen 20 en 55 jaar oud van Chinese, Japanse of<br />
Filippijnse afkomst, wonend in de VS. De sojaconsumptie tijdens<br />
kinderjaren (5-11 jaar), adolescentie (12-19 jaar) en op volwassen<br />
leeftijd (vanaf 20 jaar) is in kaart gebracht. Om de sojaconsumptie<br />
tijdens de kinderjaren na te gaan, werden de moeders, die ook in<br />
de VS wonen, gevraagd naar de soja inname van hun dochters op<br />
kinderleeftijd.<br />
De resultaten van deze studie geven aan dat het borstkankerrisico<br />
daalt naarmate soja vaker geconsumeerd werd. Een sojaconsumptie<br />
van jongs af aan van minimaal 6 keer per maand ging gepaard<br />
met een 60% lager risico op borstkanker, vergeleken met een<br />
sojaconsumptie van minder dan 3 keer per maand. Dit effect was<br />
onafhankelijk van ras, onderzoeksregio en geboorteland (Azië of<br />
VS).<br />
Naar een persbericht van Alpro op basis van: Korde, LA, et al. Childhood soy intake and breast<br />
cancer risk in Asian American women. Cancer Epidemiol Biomarkers Prev. 2009;18(4).<br />
U kunt een exemplaar aanvragen via brussels.oncology@roche.com<br />
Naar een persbericht van Roche.<br />
164<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
Nieuwe resultaten voor Gardasil ®<br />
Begin mei werden nieuwe studieresultaten over het vier-type HPV<br />
vaccin Gardasil ® voorgesteld op de 25 th International Papillomavirus<br />
Conference (IPV) te Malmö (Zweden).<br />
De resultaten van de "Proof of Principle"-studie (fase II) ondersteunen<br />
de argumenten dat de bescherming geboden Gardasil® langdurig zou<br />
zijn. De studie bestudeerde het één-type HPV16 vaccin, component<br />
voor Gardasil®, en vond dat er gemiddeld 8 jaar en tot 9,5 jaar na<br />
de vaccinatie geen HPV 16-gerelateerde klinische ziekten (letsels van<br />
de baarmoederhals of voorstadia van kanker) werden waargenomen<br />
in de vaccingroep (1). Alle waargenomen ziekten traden op in de<br />
placebogroep. Bij sommige vrouwen duurde de follow-up reeds 9,5<br />
jaar. Dit is de langste bescherming die gedocumenteerd werd voor<br />
een HPV vaccin.<br />
Een tweede studie toonde aan dat Gardasil ® snel voordelen toont<br />
in het echte leven. De Australische observationele studie vergeleek<br />
het aandeel (de proportie) van het aantal diagnosen van genitale<br />
wratten op het totaal aantal diagnosen van seksueel overdraagbare<br />
aandoeningen in het Melbourne Sexual Health Centre in de periode<br />
voor en na de invoering van de vaccinatie met Gardasil ® . Een<br />
vermindering met 48% van dit aandeel werd al opgetekend na slechts<br />
één jaar na de vaccinatie (bij vrouwen jonger dan 28 jaar) (2).<br />
Referenties<br />
1. Rowhani-Rahbar, A et al. Long-term efficacy of a prophylactic human papillomavirus type 16<br />
vaccine. 25 th International Papillomavirus Conference, May 8-14 Malmö, Sweden.<br />
2. Fairley K. Decline in presentations of genital warts one year after implementation of a<br />
quadrivalent Human Papillomavirus vaccination program in young women.<br />
Bron: persbericht van sanofi pasteur MSD.
Het UMC Sint-Pieter viert de inhuldiging van haar kliniek voor perineologie<br />
Op woensdag 6 mei heeft HKH prinses Astrid van België de Kliniek voor<br />
Perineologie van het UMC Sint-Pieter ingehuldigd.<br />
Men schat dat een vrouw op drie klachten heeft in het perineum<br />
(aandoeningen van de bekkenbodem) zoals urine-incontinentie,<br />
genitale prolaps, problemen met het legen van blaas of darm, seksuele<br />
en overgevoeligheidsklachten, en chronische pijnklachten.<br />
Lang waren deze aandoeningen verspreid over verschillende<br />
specialismen, zonder samenwerking of overleg tussen specialisten.<br />
Omdat ze verschillende specialisten moesten consulteren was het<br />
traject van de patiënten een zwaar parcours. Het UMC Sint-Pieter heeft<br />
het initiatief genomen om deze interdisciplinaire samenwerking in het<br />
leven te roepen dankzij de perfecte samenwerking van de verschillende<br />
betrokken diensten, het departement gynaecologie, en de diensten<br />
digestieve chirurgie, urologie, de gastro-enterologie, radiologie en<br />
kinesitherapie. Onder de leiding van Michel Degueldre en dankzij de<br />
inspanningen van Ann Pastijn, kunnen de patiënten voortaan rekenen<br />
op een globale benadering van hun klachten en dit binnen een<br />
eenheid van tijd en plaats, in een uniek multidisciplinair centrum. De<br />
bekkenbodemproblematiek tijdens de perinatale periode is eveneens in<br />
deze eenheid geïntegreerd.<br />
Evista ® verbetert de therapietrouw van de patiënt bij de behandeling van<br />
osteoporose<br />
De gegevens die werden bekendgemaakt tijdens<br />
het 8 ste European Congress on Menopause<br />
(EMAS) toonden aan dat de meerderheid<br />
van de osteoporosepatiënten behandeld met<br />
Evista ® (raloxifen) trouw bleef aan de therapie<br />
gedurende de eerste twee jaar.<br />
300 postmenopauzale osteoporosepatiënten<br />
kregen een orale behandeling met Evista ® .<br />
De patiënten werden beschouwd als<br />
therapietrouwe patiënten indien ze ten minste<br />
80% van hun medicatie hadden ingenomen<br />
(1). Prof. Dr. P. Hadji (universiteitsziekenhuis<br />
van Giessen en Marburg, Marburg, Duitsland)<br />
vertelde dat “de resultaten aantonen dat na 12,<br />
24 en 36 maanden respectievelijk 96,4%, 80,5%<br />
en 62% van de patiënten trouw bleef aan de<br />
therapie. De gemiddelde MPR was 52,8%.<br />
Uiteindelijk werd 38,5% van alle patiënten<br />
geclassificeerd als adherent”.<br />
De behandeling van osteoporose bij postmenopauzale<br />
vrouwen vormt een enorme uitdaging<br />
op het gebied van de gezondheidszorg,<br />
omdat een langetermijn strategie is vereist om<br />
fracturen en chronische invaliditeit te voorkomen<br />
(2). De huidige resultaten benadrukken<br />
het belang van een goede therapietrouw<br />
bij het helpen bereiken van de therapeutische<br />
voordelen voor de patiënten en bij het<br />
165<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
Kliniek voor perineologie - UMC Sint-Pieter - Campus César De Paepe<br />
Cellebroersstraat, 11-13, 1000 Brussel<br />
Afspraken: 02/506.70.91<br />
verminderen van de druk die osteoporose legt<br />
op individuen en de gezondheidszorg (3).<br />
Referenties<br />
1. Hadji P, Wetzel K, Ziller V et al. (2009) Compliance during<br />
osteoporosis therapy with raloxifene. Poster presented at<br />
EMAS 2009<br />
2. Turbi C, Herrero-Beaumont G, Acebes JC et al. (2004)<br />
Compliance and Satisfaction with Raloxifene Versus<br />
Alendronate for the Treatment of Postmenopausal<br />
Osteoporosis in Clinical Practice: An Open-Label, Prospective,<br />
Nonrandomized, Observational Study. Clin Therap 26; 245-256<br />
3. Siris ES, Selby PL, Saag KG et al. (2009) Impact of Osteoporosis<br />
Treatment Adherence on Fracture Rates in North America and<br />
Europe. The American Journal of Medicine (2009) 122, S3–S13<br />
Bron: persbericht van Daiichi-Sankyo.
G1211N_2009<br />
Financiën Veiligheid en geld:<br />
een kwestie van<br />
gezond verstand!<br />
Jo Viaene<br />
COO Optima Financial Planners<br />
De financiële crisis heeft veel mensen met een forse kater opgezadeld.<br />
Euronext Brussel, de beurs voor de goede huisvader, donderde<br />
vorig jaar liefst 53% naar beneden. Paniek in vele huiskamers.<br />
Banken in moeilijkheden en spaargelden (tijdelijk) geblokkeerd. Dé<br />
hamvraag die zich opdringt: hoe kan u als vermogende particulier<br />
uw zuurverdiende centen beter beschermen? Hoe de veiligheid<br />
van het vermogen verhogen?<br />
Les één in vermogensbescherming: spreid uw vermogen!<br />
Beleggen is een combinatie van allerlei activa. Vastgoed is hierin<br />
een belangrijke component. In veel portefeuilles ziet men zware<br />
onevenwichten: teveel belegd in één activaklasse (bijvoorbeeld<br />
aandelen) en te weinig aandacht voor vastgoed als investering.<br />
Onroerend goed is nochtans opnieuw een vaste waarde gebleken<br />
in 2008. Private bankers besteden hier echter weinig aandacht<br />
aan, zij zijn vooral gefocust op roerende beleggingen.<br />
tip twee: beleg consequent in functie van uw risicoprofiel. Als u<br />
het geld niet kan missen (omdat het dient als toekomstig pensioen<br />
of omdat u straks gaat bouwen), vermijd dan elk risico op korte<br />
of middellange termijn. Ook als u wakker ligt van verlies, is een<br />
beursbelegging voor u uiterst ongeschikt. Uw risicoprofiel bepalen<br />
is meer dan het antwoorden op een aantal standaardvragen; het<br />
is een intense oefening (met uw partner of echtgeno(o)t(e) erbij)<br />
waarbij voor- en nadelen op een rij worden gezet.<br />
ten derde raden wij aan te werken aan een gestructureerde<br />
pensioen vorming zonder risico. Als het gaat om uw toekomstige<br />
levensstandaard, is elk risico te vermijden. Pensioensparen, een<br />
spaarverzekering, een groepsverzekering of vrij aanvullend pensioenverzekering<br />
zijn producten die idealiter uw pensioen op een<br />
fiscaal optimale manier samenstellen en tegelijkertijd zorgen voor<br />
een risicovrije oude dag. Het kapitaal wordt gevormd door spaarinlagen<br />
die met een vast rendement beleggen op lange termijn.<br />
Uw pensioenvorming koppelen aan beursevoluties (wat technisch<br />
mogelijk is bij bepaalde van deze formules) is riskant en overbodig.<br />
Speculeren op beurzen – voor de mensen die het risico bewust<br />
willen nemen- dat doet u best met andere centen.<br />
166<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
Tot slot: bekijk de veiligheden van de partijen waarmee u vandaag<br />
werkt. Fantastische rendementen (cfr Kaupthing) houden<br />
vaak grotere risico’s in (een les die we collectief vergeten waren).<br />
Zoek systemen om uw veiligheid te verhogen. Spreiden door bij<br />
verschillende banken telkens een bepaald bedrag te beleggen is<br />
een mogelijkheid. Nog beter is structuren te zoeken (en vinden)<br />
die ervoor zorgen dat bij fraude of faling 100% van de dagwaarde<br />
aan de belegger wordt terugbetaald. De Luxemburgse levensverzekering<br />
is hier een voorbeeld van.<br />
Het is waarschijnlijk overbodig te stellen dat ook fiscaliteit en successierechten<br />
het vermogen aantasten. Het op een legale manier<br />
beperken van de impact van deze “belastingen” verhoogt uiteraard<br />
op een significante wijze de waarde van uw portefeuille.<br />
www.optima.be
G1205N_2009<br />
Uw mooiste beeld in Gunaïkeia<br />
Jeroen Kaijser<br />
Een 24-jarige G4P2A1, met in haar<br />
obstetrische voorgeschiedenis een<br />
preterme partus bij 36 en 34+5 weken<br />
amenorroe, werd opgenomen in<br />
verband met een dreigende arbeid bij<br />
30+3 weken amenorroe. Onderzoek toont<br />
een beweeg lijk caput boven de bekkeningang<br />
(cbbbi). Transabdominale echografie<br />
laat geen afwijkingen zien. transvaginale<br />
echografie toont cervicale verkorting<br />
tot 15mm zonder funneling. Er werd gestart<br />
met tocolyse (atosiban), longrijping<br />
(beta methason) en antibiotica. Na 48 uur<br />
behandeling werd de tocolyse gestaakt.<br />
Bij 30+5 weken breken haar vliezen manifest<br />
met aflopend meconiaal vrucht water<br />
van graad III. Bij uitwendig onderzoek<br />
blijkt er echter geen duidelijk aanwezig<br />
lichaamsdeel voelbaar. Transabdominale<br />
echografie ter hoogte van de symfyse<br />
in het midsagitale vlak, bevestigt een<br />
vaginaal uitgezakte rechterarm bij een<br />
dwarsligging (Figuur 1).<br />
De vrouw ontwikkelt een fulminante arbeid.<br />
Bij vaginaal toucher is er sprake van<br />
3cm ontsluiting met een drie kwart verstreken<br />
cervix en een tastbaar handje net<br />
voorbij de spinae ischiadicae. Er wordt<br />
besloten een secundaire sectio caesarea<br />
uit te voeren. Na een t-incisie wordt<br />
een stuitextractie verricht, waarbij een<br />
gezonde dochter geboren wordt van<br />
1.695 gram.<br />
Echografie van een vaginaal<br />
uitgezakte arm bij een<br />
dwarsligging<br />
Jeroen Kaijser, Annie Pecceu, Jan Aerts<br />
Dienst Gynaecologie & Verloskunde, AZ Sint Jozef, Turnhout<br />
Figuur 1: Transabdominale echografie.<br />
figuur 2: Bijgevoegd ter visuele ondersteuning.<br />
167<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009
GA1405f_2009<br />
Vlaamse Vereniging voor<br />
Obstetrie en Gynaecologie<br />
Agenda<br />
CTG cursus, Diegem<br />
19/09/2009<br />
Samedi 17 octobre 2009: «Le prolapsus génital»<br />
Point Centre – Aéropole Gosselies<br />
Organisation scientifique: Didier Oberweis<br />
Organisation, informations, renseignements: Jacqueline Coppée<br />
(ggolfb@skynet.be)<br />
08.30 Accueil, enregistrement et visite de l’exposition<br />
Présidence: Michel Degueldre (ULB) et Didier Oberweis (Charleroi)<br />
09.00 Introduction: l’enquête du GGOLFB (Didier Oberweis, Charleroi)<br />
09.15 Epidémiologie, facteurs de risque et prévention (Dario Bucella, ULB)<br />
09.30 Indications opératoires et alternatives (Stefan Smajda, Bruxelles)<br />
09.50 De la nécessité des examens paracliniques. Lesquels, quand et<br />
pourquoi? (Jean-Louis Pestiaux, Charleroi)<br />
10.10 Discussion<br />
10.20 Pause café et visite de l’exposition<br />
10.50 Les corrections chirurgicales classiques (Mireille Smets, UCL)<br />
<strong>VVOG</strong><br />
Info: Marleen Parisis • Tel. 03/776.03.64 Fax 03/766.07.56 • E-mail: vvog@online.be<br />
<strong>VVOG</strong> JAARCONGRES, Het Pand, Gent<br />
23-24/10/2009<br />
Contact: Nancy Habils, congres@vvog.be<br />
Koninklijke Belgische<br />
Vereniging voor Gynaecologie<br />
en Verloskunde<br />
GGOLfB<br />
Info: Jacqueline Coppée • 6, rue Jean Bury • 4000 Liège • Tél./Fax 04/372.03.54 • E-mail: ggolfb@skynet.be<br />
168<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
Groupement des Gynécologues<br />
Obstétriciens de Langue<br />
Française de Belgique<br />
11.10 Les nouvelles corrections chirurgicales (Michel Cosson, Lille)<br />
11.40 Discussion<br />
11.50 Symposium satellite de BESINS Healthcare<br />
12.20 Walking lunch parmi les exposants<br />
Présidence: Jacques Beco (Verviers) et Mireille Smets (UCL)<br />
13.30 Gestes associés: incontinence urinaire/hystérectomie (Renaud De<br />
Tayrac, Nîmes)<br />
14.00 Complications! (Michelle Nisolle, ULg)<br />
14.20 Table ronde: «Quelle intervention choisir? Vers un algorithme du<br />
GGOLfB»<br />
Modérateur: Didier Oberweis (Charleroi). Avec la participation de tous<br />
les orateurs.<br />
15.20 Clôture<br />
Autre date prévisionnelle:<br />
Samedi 5 décembre 2009: «Ethique: la loi sur les droits du patient:<br />
7 ans après…» (Château du Lac de Genval)
Agenda<br />
XII e Journées liégeoises de Gynécologie-Obstétrique<br />
24-25 septembre 2009 – Palais des congrès: Esplanade de l’Europe, 2,<br />
4020 Liège<br />
Adaptation d’une discipline à un monde en mutation (première annonce)<br />
Une organisation du Département de Gynécologie-Obstétrique de l’Université de Liège<br />
Présidents du congrès: JM. Foidart et F. Kridelka<br />
Organisation, inscriptions, informations: Jacqueline Coppée<br />
(Jacqueline.coppee@gmail.com)<br />
Secrétariat scientifique: Colette Gerday (Colette.gerday@chrcitadelle.be)<br />
www.jlgo.ulg.ac.be<br />
July<br />
International Workshop on the<br />
Molecular Pharmacology and<br />
Therapeutics of Bone Disease<br />
06/07/09-08/07/09, Oxford, England<br />
(United Kingdom)<br />
Info: janet@janet-crompton.com<br />
3rd International Consultation on<br />
Sexual Medicine<br />
10/07/09-13/07/09, Paris (France)<br />
Info: info@icms2009.org, www.icms2009.org<br />
22nd Annual In Vitro Fertilization<br />
and Embryo Transfer A<br />
Comprehensive Update – 2009<br />
12/07/09-15/07/09, Santa Barbara, CA<br />
(United States)<br />
Info: eayala@mednet.ucla.edu<br />
Women’s Health with a Focus<br />
on Pre- and Post- Reproduction<br />
Issues<br />
18/07/09-26/07/09, Rotterdam (Netherlands)<br />
Info: Sandra@continuingeducation.net<br />
Society for the Study of<br />
Reproduction: 42nd Annual<br />
Meeting<br />
18/07/09-22/07/09, Pittsburgh, PA<br />
(United States)<br />
Info: ssr@ssr.org, www.ssr.org<br />
50th Annual Short Course on<br />
Medical and Experimental<br />
Mammalian Genetics<br />
19/07/09-31/07/09, Bar Harbor, ME<br />
(United States)<br />
Info: erin.mcdevitt@jax.org<br />
NATIONALE VERGADERINGEN<br />
INTERNATIONALE VERGADERINGEN<br />
Intense Breast MRI with PET<br />
Screening and Mammography<br />
Correlation<br />
29/07/09-29/07/09, Seattle, WA (United States)<br />
Info: bethsmith@proscan.com<br />
August<br />
Accelerated Partial Breast<br />
Irradiation Symposium<br />
21/08/09-22/08/09, San Diego, CA<br />
(United States)<br />
Info: ocme@ucsd.edu<br />
Advanced Life Support in<br />
Obstetrics (ALSO)<br />
22/08/09, Albuquerque, NM (United States)<br />
Info: CMEWeb@salud.unm.edu<br />
September<br />
European Surgical Institute:<br />
Minimally Invasive Techniques in<br />
Gynaecology<br />
07/09/09-10/09/09, Norderstedt (Germany)<br />
Info: info@esi-online.de<br />
18th Annual Urogynecology and<br />
Disorders of the Female Pelvic<br />
Floor<br />
09/09/09-12/09/09, Scottsdale, AZ<br />
(United States)<br />
Info: cme-jax@mayo.edu / cme@mayo.edu /<br />
mcs.cme@mayo.edu<br />
18th Society of Laparoendoscopic<br />
Surgeons Annual Meeting and<br />
Endo Expo 2009<br />
09/09/09-12/09/09, Boston, MA (United States)<br />
Info: conferences@sls.org<br />
169 50<br />
GUNAIKEIA - Vol 14 nr 5 - 2009<br />
Jeudi 24 septembre 2009 - Matinée<br />
Session 1: Ménopause: les nouvelles sont bonnes, les choses s’arrangent, mais ça ne va<br />
pas mieux…<br />
Session 2: High tech<br />
Jeudi 24 septembre 2009 - Après-midi<br />
Session 3: Oncologie pelvienne et mammaire<br />
Session 4: La salle de naissance<br />
Vendredi 25 septembre 2009 - Matinée<br />
Session 5: Un cycle et des femmes<br />
Session 6: L’obstétricien à la page<br />
Vendredi 25 septembre 2009 - Après-midi<br />
Session 7: Brèves d’imagerie<br />
Session 8: Vers quelques attitudes cohérentes…<br />
European Society of Urogenital<br />
Radiology: 16th Symposium of the<br />
ESUR<br />
10/09/09-13/09/09, Athens (Greece)<br />
Info: ESUR2009@prctravel.gr<br />
8th Congress of the European<br />
Society of Gynecology<br />
10/09/09-13/09/09, Rome (Italy)<br />
Info: www.seg2009.com, www.seg-web.org<br />
19th World Congress on<br />
Ultrasound in Obstetrics and<br />
Gynecology<br />
13/09/09-17/09/09, Hamburg (Germany)<br />
Info: congress@isuog.org<br />
European Surgical Institute:<br />
Complication Management in<br />
Gynaecology (MIS)<br />
14/09/09-15/09/09, Norderstedt (Germany)<br />
Info: info@esi-online.de<br />
8th German Congress of<br />
Endometriosis<br />
16/09/09-19/09/09, Muenster (Germany)<br />
Info: endometriose@conventus.de<br />
7th International Symposium on<br />
Minimal Residual Cancer<br />
16/09/09-19/09/09, Athens (Greece)<br />
Info: info@ismrc2009.org<br />
10th ESC Seminar, Barriers to<br />
Modern Contraception Use and<br />
Possible Solutions<br />
18/09/09-19/09/09, Belgrade (Serbia)<br />
Info: congress@contraception-esc.com