Hector Berlioz - De Nederlandse Opera
Hector Berlioz - De Nederlandse Opera
Hector Berlioz - De Nederlandse Opera
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong><br />
Les Troyens
Les Troyens
<strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong>
<strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong> 1803 -1869<br />
Les Troyens<br />
Grand opéra en cinq actes<br />
I. La prise de Troie<br />
II. Les Troyens à Carthage<br />
Libretto van <strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong><br />
wereldpremière<br />
complete versie<br />
6 - 7 december 1890<br />
Karlsruhe<br />
première eerste voorstellingsreeks<br />
5 oktober 2003<br />
Het Muziektheater Amsterdam<br />
regie<br />
Pierre Audi<br />
decor<br />
George Tsypin<br />
kostuums<br />
Andrea Schmidt-Futterer<br />
licht<br />
Peter van Praet<br />
choreografie<br />
Amir Hosseinpour<br />
Jonathan Lunn<br />
dramaturgie<br />
Klaus Bertisch
Van heldendaden zing ik, van de held<br />
die ’t eerst uit Troje, voor het noodlot zwichtend,<br />
een toevlucht in Itaalje heeft gezocht<br />
en heeft gevonden aan ’t Lavinisch strand,<br />
hij, veel te land geteisterd en ter zee<br />
door godenmacht om Juno’s felle wrok,<br />
veel ook door oorlog, met het doel een stad<br />
te stichten en in Latium een dienst<br />
van goden in te voeren, oorsprong van<br />
Latijnen, Alba’s staat en Romes veste.<br />
Muze, vermeld de reednen mij, vermeld<br />
om welke hoogheidschennis, hoe gegriefd<br />
der goden koningin die vrome held<br />
gedwongen heeft tot zoveel avontuur,<br />
zoveel beproeving! – Toornen goden zo?<br />
Vergilius: Aeneis<br />
Dwaas is de mens die denkt dat zijn geluk onverwoestbaar is.<br />
<strong>De</strong> krachten die over ons lot beslissen<br />
zijn onberekenbaar als grillige mensen,<br />
en niemand is zijn hele leven lang gelukkig.<br />
Euripides: Trojaanse vrouwen<br />
Wanneer een oorlog begint, dat kan men weten,<br />
maar wanneer begint de vooroorlogstijd? Mochten<br />
daar regels voor bestaan, dan zou men die moeten<br />
doorvertellen. Op kleitabletten, in steen graveren,<br />
overleveren. Wat zou daar te lezen staan. Daar zou<br />
staan, onder meer: Laat je niet door je eugen<br />
mensen misleiden.<br />
Christa Wolf: Kassandra
8<br />
10<br />
13<br />
15<br />
17<br />
27<br />
32<br />
35<br />
53<br />
54<br />
59<br />
62<br />
64<br />
66<br />
71<br />
74<br />
Inhoud<br />
Vergilius<br />
Het Trojaanse paard<br />
Christa Wolf<br />
Als ik zeg wat ik voorzie...<br />
Friedrich Schiller<br />
Cassandra<br />
Charles Baudelaire<br />
<strong>De</strong> zwaan<br />
Euripides<br />
Trojaanse vrouwen<br />
Romain Rolland<br />
Wie was <strong>Berlioz</strong>?<br />
<strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong><br />
Aanpakken en afmaken<br />
Jürgen Maehder<br />
Dramaturgie en orkestbehandeling in Les Troyens<br />
Vergilius<br />
Dido en Aeneas<br />
Marie Luise Kaschnitz<br />
Dido<br />
Klaus Bertisch<br />
Dido en het paard van Troje<br />
Giuseppe Ungaretti<br />
Beschrijvende koren van Dido’s gemoedstoestanden<br />
Louis Couperus<br />
Karthago!<br />
Christopher Marlowe<br />
Dido’s dood<br />
Korte inhoud<br />
Libretto
Vergilius<br />
Het Trojaanse paard<br />
Wij braken in de stadswal zelf een bres,<br />
vol ijver, brachten wielen onder ’t beest,<br />
en touwen om zijn hals. Het noodlotstuig<br />
klom wapenzwanger binnen. Jubelzang<br />
hief aan een jongens- en een meisjeskoor,<br />
blij als hun hand een touw beroeren mocht,<br />
tot midden in de stad die dreiging stond.<br />
O vaderstad, o roemrijk Ilium<br />
waar goden huisden, viermaal stokte ’t wel<br />
en klonk al wapenklettren in de buik;<br />
maar toch hielden wij, blindgeslagen, vol<br />
en zetten ’t onheilsdier op onze burcht,<br />
al opende Cassandra ook haar mond<br />
voorspellend wat door niemand werd geloofd.<br />
Wij sierden op deez’ laatste, laatste dag<br />
der goden tempels feestelijk met groen.<br />
<strong>De</strong> hemel draaid’, uit d’ Oceaan rees nacht<br />
in duister hullend aard’ en hemeltrans<br />
en ’t Grieks verraad. In zwijgen zonk de stad,<br />
in slaap haar burgers, van het feest vermoeid.<br />
Toen stevende de Griekse vloot terug<br />
van Tenedos door gunst van maneglans.<br />
Het koningsschip vertoond’ een fakkelvlam,<br />
en Sino, werktuig van der goden wraak,<br />
verloste Grieken uit hun houten hok.<br />
Geopend, bracht het paard hen weer aan ’t licht,<br />
en dankbaar gleden langs een touw eruit<br />
Thessandrus, Sthenelus, Ulixes zelf,<br />
Achilles’ zoon, Thoas en Acamas,<br />
Machaon, Menelaus en Epeos<br />
die ’t kunstwerk vol bedrog vervaardigd had.<br />
8
<strong>De</strong> stad in roes verzonken doorgesneld,<br />
sloegen zij wachters dood en lieten in<br />
het leger dat hun médeplichtig was.<br />
Het was de tijd wanneer het mensenhart<br />
in rust zijn troost en diepste vreugde vindt,<br />
toen in mijn dromen <strong>Hector</strong> mij verscheen<br />
in tranen badend, – stofbevlekt als toen<br />
hem aan doorboorde voeten ’n tweespan had<br />
gesleept. Hoe anders bracht hij eens als buit<br />
Achilles’ wapentuig en stak de brand<br />
in Griekse schepen! – baard en haar bebloed,<br />
met wonden die de strijd voor ’t vaderland<br />
hem had geslagen. ’k Droomde dat ikzelf<br />
hem wenend toesprak: ‘Hoop en toeverlaat<br />
der Teucrers, waar hebt gij zolang getoefd,<br />
uit welke streken komt gij eindlijk weer?<br />
Hoe zien wij thans uw aanschijn, uitgeput<br />
na zoveel bittre dood en bittre nood?<br />
Wat schond zo jammerlijk uw schoon gelaat,<br />
en waarom moet ik u vol wonden zien?’<br />
Mijn vragen achtte hij geen antwoord waard;<br />
maar kreunend uit het diepste van zijn borst<br />
riep hij: ‘Voor vlammen vlucht, goddinnezoon!<br />
<strong>De</strong> vijand binnen! Troje stort ineen!<br />
Gij hebt genoeg gedaan. Als mensenhand<br />
kon baten, had mijn hand de stad gered.<br />
Aan u wordt Trojes schutsmacht toevertrouwd.<br />
Neem dit als tochtgenoot en zoek hiervoor<br />
een nieuwe stad na zwalken over zee!’<br />
Hij bracht uit ’t heiligst heiligdom de Haard,<br />
het eeuwig vuur met godlijk toebehoor.<br />
Vertaald door A. Rutgers van der Loeff<br />
9
Christa Wolf<br />
Als ik zeg wat ik voorzie…<br />
Zie je, Aineias, dat was wat ik bedoelde: de herhaling. Die ik<br />
niet meer wil. Waaraan jij je hebt uitgeleverd.<br />
Als ik tegen ze zeg dat ik niets weet, dan geloven ze me niet.<br />
Als ik zeg wat ik voorzie – wat iedereen zou kunnen – maken ze<br />
me van kant. Dat zou nog niet zo vreselijk zijn, maar hun eigen<br />
koningin zou hen daarvoor straffen. Of heb ik hier, anders dan<br />
ten slotte in Troia, geen bewakers? Zou ik in gevangenschap<br />
vrij zijn me uit te spreken. Dierbare vijanden. Wie ben ik dat ik<br />
in jullie alleen de overwinnaars zie, niet ook degenen die later<br />
zullen leven. Die moeten leven opdat wat wij ‘leven’ noemen<br />
verder gaat. <strong>De</strong>ze arme overwinnaars moeten verder leven voor<br />
allen die zij hebben gedood.<br />
Ik zeg tegen hem: Als ge zoudt kunnen ophouden met overwinnen,<br />
zal deze stad van u blijven bestaan.<br />
Mogen wij iets vragen, zieneres – (de voerman). – Vraag. –<br />
U gelooft daar niet in. – Waarin. – Dat wij kunnen ophouden met<br />
overwinnen. – Ik ken geen overwinnaar die daartoe in staat is. –<br />
Dus, als de ene overwinning na de andere uiteindelijk op ondergang<br />
neerkomt, is de ondergang een onderdeel van ons wezen.<br />
<strong>De</strong> vraag der vragen. Wat een slimme kerel.<br />
Kom nader, voerman. Luister. Ik geloof dat wij ons wezen niet<br />
kennen. Dat ik niet alles weet. Dus misschien komen er in<br />
de toekomst mensen die hun overwinning weten om te zetten<br />
in leven.<br />
In de toekomst, zieneres. Ik vroeg naar Mykenai. Naar mij en<br />
mijn kinderen. Naar ons vorstenhuis.<br />
Ik zwijg. Zie het lijk van zijn koning dat leegbloedt als een<br />
stuk vee bij de slager. Ik ril. <strong>De</strong> voerman verbleekt, doet een<br />
stap achteruit. Hem hoeft men niets meer te vertellen. [...]<br />
<strong>De</strong> ineenstorting kwam snel. Het einde van deze oorlog<br />
evenaarde zijn begin, smadelijk bedrog. En mijn Trojanen<br />
geloofden in wat ze zagen, niet in wat ze wisten. Dat de Grieken<br />
zouden vertrekken! En dat monster voor de poort lieten staan,<br />
het ding dat alle priesters van Athene, aan wie het gewijd zou<br />
zijn, haastig ‘paard’ noemden. Dus was dat ding een ‘paard’.<br />
Waarom zo groot? Wie weet. Zo groot als de eerbied van de<br />
verslagen vijand voor Pallas Athene die onze stad beschermde.<br />
Haal dat paard naar binnen.<br />
Dat ging te ver, ik geloofde mijn oren niet. Eerst probeerde ik<br />
het met nuchter verstand: zien jullie dan niet dat dat paard veel<br />
te groot is voor al onze poorten, stuk voor stuk.<br />
10
Dan maken we de muuropening groter.<br />
Nu wreekte zich dat ze mij haast niet meer kenden. <strong>De</strong><br />
huiver die ze met mijn naam verbonden was reeds verbleekt.<br />
<strong>De</strong> Grieken hebben die er weer aan verbonden. <strong>De</strong> Trojanen<br />
lachten om mijn kreten. Die is gek. Vooruit, breek de muur open!<br />
Haal dat paard toch naar binnen! Heftiger dan elke drift was<br />
hun streven dit overwinningsteken in hun stad op te stellen.<br />
<strong>De</strong> mensen die in dolle vreugde het afgodsbeeld de stad<br />
binnenhaalden zagen er niet uit als overwinnaars. Ik vreesde<br />
het ergste, niet omdat ik het plan van de Grieken in alle bijzonderheden<br />
doorgrondde, maar omdat ik zag hoe ontembaar de<br />
overmoed der Trojanen was. Ik kreet, smeekte, bezwoer en<br />
sprak in tongen. Mijn vader kon ik niet bereiken. Hij was onwel,<br />
zei men.<br />
Eumelos. Daar stond ik weer voor hem. Zag het gezicht dat je<br />
telkens weer vergeet en dat je daardoor bijblijft. Zonder uitdrukking.<br />
Onverbiddelijk. Onverbeterlijk. Zelfs als hij me geloofde<br />
– hij zou de Trojanen niet tegenhouden. En daarbij mogelijk<br />
vermoord worden. Die overleefde namelijk alles. En de Grieken<br />
zouden hem gebruiken. Waar we ook kwamen, altijd was hij er<br />
al. En hij zou over onze lijken gaan.<br />
Nu begreep ik wat de god beschikt had: Je spreekt de waarheid,<br />
maar niemand zal je geloven. Hier stond die Niemand die<br />
mij had moeten geloven; die dat niet kon omdat hij totaal niets<br />
geloofde. Een Niemand die niet in staat was tot geloof.<br />
Toen heb ik de god Apollon vervloekt.<br />
Wat toen ’s nachts gebeurde, de Grieken zullen het vertellen,<br />
op hun eigen wijze. Myrine was de eerste. Toen slag na slag<br />
en houw na houw en steek na steek. Bloed vloeide door onze<br />
straten en de jammerkreet die Troia uitstootte staat in mijn oren<br />
gegrift, ik heb die sindsdien dag en nacht gehoord. Nu zal men<br />
mij daarvan bevrijden. Toen ze mij uit angst voor godenbeelden<br />
later vroegen: of het echt waar was dat de Kleine Aias mij<br />
verkracht had bij het beeld van Athene, heb ik gezwegen.<br />
Het was in het heroëngraf, waar wij probeerden Polyxena<br />
te verstoppen, Polyxena die luid schreeuwde en zong. Wij, ik<br />
en Hekabe, propten vlas in haar mond. <strong>De</strong> Grieken waren naar<br />
haar op zoek vanwege hun grootste held, de schoft Achilleus.<br />
En ze hebben haar gevonden omdat haar vriend, de knappe<br />
Andron, haar heeft verraden. Tegen zijn wil, brulde hij, maar<br />
wat had hij anders kunnen doen, ze dreigden hem te doden.<br />
Luid lachend heeft Kleine Aias hem doorstoken. Polyxena was<br />
opeens volkomen bij haar verstand. Dood mij, zuster, smeekte<br />
ze zachtjes. Ach, ik ongelukzalige. <strong>De</strong> dolk die Aineias me<br />
op het laatst had opgedrongen, had ik hovaardig weggegooid.<br />
Niet voor mezelf, voor mijn zuster had ik hem nodig gehad.<br />
Toen ze haar wegsleurden wierp Kleine Aias zich op mij.<br />
11
En Hekabe, die ze vasthielden, stootte vervloekingen uit die<br />
ik nog nooit had gehoord. Een teef, schreeuwde Kleine Aias,<br />
toen hij klaar was met mij. <strong>De</strong> koningin der Trojanen een<br />
jankende teef.<br />
Ja. Zo was het.<br />
En nu komt het licht.<br />
Toen ik met Aineias op de muur stond om voor het laatst naar<br />
het licht te kijken, kwam het tot een twist tussen ons. Ik heb<br />
tot op heden vermeden daaraan te denken. Aineias die mij<br />
nooit dwong, die mij altijd in mijn waarde liet, niets in mij wilde<br />
ombuigen of veranderen, stond erop dat ik met hem meeging.<br />
Hij wilde het mij bevelen. Het was onzinnig mij in de ondergang<br />
te storten, een ondergang die onvermijdelijk was. Ik moest onze<br />
kinderen meenemen – hij zei: onze kinderen! – en de stad<br />
verlaten. Een troep Trojanen was daartoe bereid gevonden,<br />
en lang niet de slechtsten. Voorzien van voedsel en wapens.<br />
En vastberaden om uit te breken. Ergens een nieuw Troia te<br />
stichten. Van voren af aan beginnen. Mijn trouw was prijzenswaardig,<br />
maar zo was het wel genoeg.<br />
Je begrijpt me verkeerd, zei ik aarzelend. Niet vanwege Troia<br />
moet ik blijven, Troia heeft mij niet nodig. Maar om ons. Om jou<br />
en om mij.<br />
Aineias. Lieveling. Je hebt me begrepen, lang voordat je het<br />
zelf toegaf. Het was immers duidelijk: Allen die overleefden<br />
zouden onder de wet van de nieuwe heersers vallen. <strong>De</strong> aarde<br />
was niet groot genoeg om voor hen te vluchten. Jij, Aineias, had<br />
geen keus: Een paar honderd mensen moest je ontrukken aan<br />
de dood. Jij was hun leidsman. Spoedig, heel gauw zul je een<br />
held moeten zijn.<br />
Ja! heb jij toen geroepen. En wat dan nog? – In je ogen zag<br />
ik dat je me had begrepen. Een held kan ik niet liefhebben.<br />
Jouw verandering in een standbeeld wil ik niet meemaken.<br />
Lieveling. Je hebt niet gezegd dat jou dat niet zou overkomen.<br />
Of: Ik zou je daarvoor kunnen behoeden. Tegen een tijd die om<br />
helden vraagt kunnen wij niets beginnen, dat wist jij even goed<br />
als ik. Jij hebt de slangenring in zee gegooid. Jij zou ver, heel<br />
ver moeten gaan, en wat vóór je lag zou je niet weten.<br />
Ik blijf achter.<br />
<strong>De</strong> smart moet ons aan elkaar herinneren. Daaraan zullen we<br />
elkaar later, wanneer we elkaar weerzien, áls er een later is,<br />
herkennen.<br />
Het licht doofde. Dooft.<br />
Ze komen.<br />
Vertaald door Tinke Davids<br />
12
Friedrich Schiller<br />
Cassandra<br />
Vreugde heerst’ in Troje’s hallen,<br />
Vóór de hoge vesting viel.<br />
Jubelhymnen hoort men schallen<br />
In het gouden snarenspel.<br />
Alle handen rusten moede<br />
Van de tranenvolle strijd,<br />
Daar Peleas’ zoon, de vroede,<br />
Priams schone dochter vrijt,<br />
En getooid met lauwerkransen<br />
Wendt zich feest’lijk meen’ge schaar<br />
Naar de heil’ge Godentransen,<br />
Naar het Thymbrische altaar.<br />
Doffer bruisend door de straten<br />
Slingert de bacchantenhord’,<br />
Maar in d’ eigen smart verlaten<br />
Was één enk’le droeve borst,<br />
Vreugdeloos in volle vreugde,<br />
Onverzeld en gans alleen<br />
Wendde zich Cassandra treurig<br />
Naar Apollo’s bosje heen.<br />
Naar het woud, het groen-omrande,<br />
Was de profetes gevlucht,<br />
En ze wierp haar priesterbanden<br />
Toornig neder met een zucht.<br />
‘Alles staat voor vreugde open,<br />
Allen smaken nu ’t geluk:<br />
<strong>De</strong> bejaarde ouders hopen,<br />
En mijn zuster wordt gesmukt.<br />
Ik alleen moet eenzaam treuren,<br />
Mij ontvlucht de zoete waan,<br />
Want ik zie ’t: dwars door de muren<br />
Komt, gevleugeld, ’t onheil aan.<br />
13<br />
Ja, ik zie een fakkel gloeien,<br />
Maar ’t is niet in Hymens hand;<br />
’t Vuur zie ’k naar de wolken vloeien,<br />
’t Is geen offer, dat hier brandt.<br />
’k Zie een vrolijk feest bereiden,<br />
Maar mijn geest, die ’t angstig hoort,<br />
Voelt de God, die aan komt schrijden<br />
En het jammerlijk verstoort.<br />
En zij schimpen op mijn klagen,<br />
En zij honen al mijn smart.<br />
Eenzaam in woestijnen dragen<br />
Moet ik mijn gekwelde hart.<br />
Door gelukkigen te mijden,<br />
En door vrolijken bespot:<br />
J’ hebt m’ een lastig lot bescheiden,<br />
Pythondoder, boze God!<br />
Jouw orakels zou ’k verkonden;<br />
Waarom heb je mij dan in<br />
<strong>De</strong>ze blindenstad gezonden,<br />
Met ontvankelijke zin?<br />
Waarom liet je mij bespeuren<br />
Wat ik niet verand’ren kan?<br />
Ach, het noodlot moet gebeuren,<br />
Het gevreesde nadert dan.<br />
Baat het, sluiers weg te reven<br />
Bij de dreiging van de nood?<br />
Slechts vergissing in het leven,<br />
En het weten is de dood.<br />
Neem ze weg, die trieste klaarheid,<br />
Neem hem weg, die bloed’ge schijn,<br />
Gruwlijk is ’t, om voor jouw waarheid<br />
’t Sterfelijke vat te zijn.
Wil mijn blindheid wedergeven,<br />
En mijn donk’re, blijde zin.<br />
Nooit bezong ik vreugd in ’t leven,<br />
Sedert ik jouw spreekbuis ben.<br />
Toekomst heb je mij gegeven,<br />
Maar ’t moment ontstal je vlug.<br />
’t Vrolijk uur ontnam je ’t leven;<br />
Neem je vals geschenk terug!<br />
Nimmer, met de tooi der bruiden,<br />
Kroonde ik mijn geurend haar,<br />
Sinds ik aan jouw dienst mij wijdde,<br />
Bij dit treurige altaar.<br />
Heel mijn jeugd was slechts één greinen,<br />
En ik kend’ alleen de smart;<br />
Elke bitt’re nood der mijnen<br />
Knaagd’ aan mijn gevoelig hart.<br />
Vrolijk zie ik d’ and’ren spelen.<br />
Alles rond mij mint en leeft<br />
In de jeugd’ge lustpriëlen;<br />
’t Is alleen mijn hart dat beeft.<br />
Lente wordt mij nooit gegeven,<br />
Die de aarde feest’lijk schikt.<br />
Wie verheugt zich over ’t leven,<br />
Als hij in de afgrond blikt?<br />
Zalig prijs ik Polyxene<br />
In haar zoete bruiloftswaan,<br />
Want de beste der Hellenen<br />
Hoopt als bruid haar te ontvaa’n.<br />
Nauwlijks kan zij het geloven,<br />
Voor ’t geluk is zij vol schroom;<br />
Zelfs u, Hemelsen, daarboven,<br />
Geldt geen nijd meer in haar droom.<br />
14<br />
En ook ik heb hem bekeken,<br />
Die het hart verlangen doet,<br />
’k Zag zijn schone blikken smeken,<br />
Gans bezield met liefdegloed.<br />
Gaarne zou ik met mijn gade<br />
Naar onz’ eigen woning gaan;<br />
Telkens komt een Styxenschaduw<br />
’s Nachts tussen ons beiden staan.<br />
Al haar bleke hellegeesten<br />
Stuurt mij Proserpina daar,<br />
Waar ’k ook gaan moet op mijn queeste<br />
Staat rond mij die geestenschaar.<br />
In de jeugdig-blijde spelen<br />
Dringen zij met gruwelpijn;<br />
– Een afschuwelijk gewemel –<br />
Nimmer kan ik vrolijk zijn.<br />
En het moordstaal zie ik blinken,<br />
Moord’naarsogen kan ik zien;<br />
Noch naar rechter-, noch naar linker-<br />
Zijde kan ’k voor deze gruwel vlie’n.<br />
Zelfs de blik kan ik niet wenden;<br />
Wetend, kijkend, onvermand,<br />
Draag ik nu mijn lot ten ende,<br />
Vallend in het vreemde land.’<br />
Nog weergalmen hare woorden,<br />
Hoor! daar dringt een warre toon<br />
Van verre naar de tempelpoorten:<br />
Dood lag Thetis’ grote zoon!<br />
Eris schudt nu met haar slangen,<br />
Alle Goden vluchten heen,<br />
En de donderwolken hangen<br />
Zwaar op Ilion beneên.<br />
Vertaald door Georgette Gorus-<strong>De</strong> Rijcke
Charles Baudelaire<br />
<strong>De</strong> zwaan<br />
Aan Victor Hugo<br />
I<br />
Aan u, Andromache, denk ik! Het triest weerschijnen<br />
van deze arme beek, waar ooit de majesteit<br />
onmetelijk in blonk van Uw bestorven pijnen,<br />
die valse Simoëis, die groeide uit Uw spijt,<br />
bracht plots de wasdom in mijn brein vol vruchtbaarheden,<br />
toen ik het nieuwe Carrouselplein overging.<br />
Verdwenen is het oud Parijs (het hart van steden<br />
verandert eerder dan dat van de sterveling);<br />
slechts voor mijn geest zie ik dat kampement opdagen,<br />
die stapels schachten, voorontworpen kapiteel,<br />
onkruid, enorme blokken, nat, groen uitgeslagen,<br />
en het in glas weerspiegeld, ordeloos geheel.<br />
Op die plaats had zich ooit een dierenpark bevonden;<br />
daar zag ik, ’s morgens, bij het kil en helder zwerk,<br />
terwijl de ophaaldienst de stille lucht verwondde<br />
met een orkaan die somber opriep tot het Werk,<br />
een zwaan, die zelf zijn kooi had weten te ontruimen<br />
en, met zijn vliezen sloffend op het droge dek,<br />
voortsleepte, op de ruwe vloer, met blanke pluimen.<br />
Nabij een droge bedding sperde hij zijn bek,<br />
en liet gejaagd zijn vleugels in de stoflaag zinken,<br />
en sprak, vol van het meer waarvan hij was ontheemd:<br />
‘Wanneer ooit val jij, water, bliksem, zul jij klinken?’<br />
Ik zie dit wrak –een mythe, dodelijk en vreemd–<br />
ten hemel, zoals bij Ovidius soms mensen,<br />
ten hemel, van het wreedste blauw en vol van spot,<br />
zijn hals begerig strekken, met de kop vol wensen,<br />
alsof het zijn verwijten richten zou aan God!<br />
15
II<br />
Parijs verandert! Maar in mijn zwartgallig wezen<br />
is niets verroerd! Paleis, steen, steiger, oude wijk:<br />
in alles zal ik de allegorieën lezen,<br />
want wat mij dierbaar werd, wordt zwaarder, lood gelijk.<br />
Ook voor dit Louvre wordt een beeld mij ingegeven:<br />
zo denk ik aan mijn zwaan, grotesk als de risee,<br />
als een verbannene, lachwekkend maar verheven,<br />
verteerd door rustloos wee! Aan U, Andromache,<br />
die Uw gemaal verloor, wiens armen U bewaakten,<br />
–in Pyrrhus’ trotse macht het minste vee op stal–<br />
die naast de lege tombe in vervoering raakte;<br />
de vrouw van Helenos, helaas door <strong>Hector</strong>s val!<br />
En aan de negerin, van tering haast bezwijkend,<br />
die zeult door slijk en die de kokospalmen mist<br />
uit haar groots Afrika en die, verwilderd kijkend,<br />
vergeefs zoekt achter de immense muur van mist;<br />
aan ieder die verloor wat nooit, nooit wordt geborgen,<br />
aan zulke lieden die van tranen zijn doordrenkt<br />
en braaf als een wolvin het Leed met zog verzorgen!<br />
Aan wezen die men mager droogbloemleven schenkt!<br />
In ’t woud van mijn verbanning, door mijn geest verkozen,<br />
schalt uit de hoorn der Heugenis mijn oude zeer!<br />
Aan ’t eiland denk ik met de wachtende matrozen,<br />
aan gijzelaars, verslagenen... aan velen meer!<br />
Vertaald door Peter Hoosemans<br />
16
Euripides<br />
Trojaanse vrouwen<br />
Cassandra<br />
Moeder, vlecht om mijn hoofd een zegekrans,<br />
verheug u in mijn huwelijk met een koning.<br />
Leid me naar hem als ik zou tegenstribbelen.<br />
Zo waar Apollo leeft,<br />
ik ben voor Agamemnon, de befaamde koning van de Achaeërs,<br />
een verderfelijker bruid dan ooit Helena was.<br />
Ik zal hem doden, ik zal zijn geslacht vernietigen;<br />
zo wreek ik de dood van mijn vader en mijn broers.<br />
Maar daarover wil ik nu niet spreken.<br />
Ik zal niet zingen over de bijl die op mijn nek<br />
en op de nek van anderen zal vallen;<br />
ook niet over de moedermoord<br />
die door mijn huwelijk ontketend wordt,<br />
en ook niet over de vernietiging van het geslacht van Atreus.<br />
Ja, ik ben bezeten door een god,<br />
maar wat ik zeg komt niet uit waanzin voort.<br />
Ik zal u tonen dat het lot van onze stad<br />
minder rampzalig is dan dat van de Achaeërs.<br />
Omwille van één vrouw, één liefdesavontuur<br />
ontketenden zij de jacht op Helena<br />
en dreven talloze mannen naar hun dood.<br />
Hun wijze veldheer gaf wat hem het liefst was prijs<br />
voor wat hij ’t meest verachtte;<br />
hij offerde zijn huiselijk geluk, het leven van zijn kind,<br />
ten gunste van zijn broer – dat alles voor een vrouw<br />
die zich vrijwillig, zonder dwang, had laten roven.<br />
En bij de oevers van de Scamander aangekomen, stierven de Grieken,<br />
niet bij de verdediging van hun eigen grenzen<br />
of hun omwalde steden.<br />
Wie op het slagveld sneuvelde zag zijn kinderen niet meer<br />
en werd niet afgelegd door de handen van zijn vrouw,<br />
in vreemde grond werd hij begraven.<br />
Niet beter ging het in zijn eigen huis;<br />
vrouwen stierven als weduwen<br />
en oude mannen bleven kinderloos achter<br />
en treurden om de zonen die ze hadden grootgebracht.<br />
Niemand bezoekt hun graven<br />
17
om de doden te gedenken met een offer.<br />
Dat is de roem die Hellas heeft gewonnen.<br />
Maar het is niet mijn taak<br />
de schanddaden van de oorlog te onthullen.<br />
<strong>De</strong> Trojanen komt de hoogste roem toe:<br />
zij stierven bij het verdedigen van hun eigen land.<br />
Zij die gesneuveld waren, werden [door hun kameraden<br />
naar huis gedragen,] door liefdevolle handen<br />
in hun lijkwade gewikkeld<br />
en in de eigen vadergrond begraven.<br />
En zij die levend van het slagveld kwamen,<br />
brachten hun dagen door met vrouw en kinderen<br />
in eigen huis.<br />
Die vreugden kenden de Grieken niet.<br />
Zelfs in de dood van <strong>Hector</strong>, moeder,<br />
zie ik niet louter smart, want toen hij viel,<br />
had hij onsterfelijke roem verworven;<br />
dat dankt hij aan de Griekse oorlogszucht.<br />
Waren zij thuisgebleven, dan was zijn heldenmoed<br />
nooit aan het licht gekomen.<br />
En Paris heeft zijn faam hieraan te danken,<br />
dat hij een vrouw had die de dochter was van Zeus.<br />
Oorlog vermijden is de plicht van elke wijze mens,<br />
maar komt de oorlog toch,<br />
dan schenkt de heldendood in een rechtvaardige zaak<br />
de stad eeuwige roem;<br />
op hem die sterft in een verderfelijke zaak<br />
rust eeuwige schande.<br />
En daarom, moeder, weeklaag niet<br />
over de ondergang van onze stad,<br />
en omdat ik mijn maagdelijkheid moet verliezen.<br />
Mijn bruidsbed zal het wapen zijn<br />
waarmee ik onze ergste vijanden,<br />
de uwe en de mijne, zal vernietigen.<br />
[...]<br />
18
Koor<br />
Muze, kom en zing een rouwlied boven Iliums graf,<br />
door snikken en geweeklaag onderbroken.<br />
Nu wil ik het verhaal vertellen van het paard op wielen<br />
dat de Grieken binnenbracht,<br />
Troje verwoestte en ons tot slaven maakte.<br />
Bij de stadspoort stond het,<br />
op hoge benen, met goud belegd,<br />
en volgestouwd met wapens die ten hemel rammelden.<br />
Het volk stroomde naar de rots van Troje en schreeuwde:<br />
‘Ons lijden is voorbij!<br />
Kom, breng het houten paard<br />
als offer voor de maagd van Troje,<br />
de dochter van Zeus, Pallas Athena!’<br />
Jonge meisjes, oude mannen, allen renden naar buiten,<br />
lachend en zingend namen ze bezit<br />
van de verraderlijke hinderlaag.<br />
Al het volk van Troje stormde door de poorten<br />
om de maagd Pallas te eren,<br />
zij die de onsterfelijke paarden van de hemel mende;<br />
om aan haar op te dragen<br />
dat glanzende gedrocht, uit bergdennen getimmerd<br />
en met vernietiging gevuld.<br />
Ze slingerden er henneptouwen rond<br />
en als een donkere scheepsromp werd het voortgesleept,<br />
de heuvel op naar de marmeren vloer van Pallas’ tempel,<br />
waar het levensbloed van onze stad<br />
weldra weg zou stromen.<br />
Over de uitputting en blijdschap daalde nu<br />
de schaduw van de nacht.<br />
Toen klonken de opgewekte schrille tonen van de Libysche fluiten<br />
en de Phrygische gezangen.<br />
Het getrappel van dansende voeten<br />
en blije kreten galmden in de lucht,<br />
tot in de huizen de laatste flakkering van toortsen<br />
op de gezichten van de slapers gloeide.<br />
19
Ikzelf zong en danste die nacht<br />
rond de tempel van Zeus’ dochter,<br />
de maagdelijke Artemis van de bergen.<br />
Plotseling klinken in de straten van de stad<br />
ijzingwekkende kreten.<br />
Bevende kinderen klampen zich vast<br />
aan hun moeders rokken.<br />
<strong>De</strong> oorlogsgod breekt los uit zijn hinderlaag<br />
en het wrede werk van Pallas wordt voltooid.<br />
Van alle altaren stroomt Phrygisch bloed.<br />
Het hoofd, half opgericht van de peluw,<br />
wordt van de nek gehakt, en naast de dode<br />
plant de wellust van de overwinnaar<br />
een zoon voor Hellas,<br />
besproeid door de tranen van Trojes wanhoop.<br />
[Andromache komt op met Astyanax op haar arm]<br />
Kijk, Hecabe, ziet u Andromache<br />
op een wagen van de Grieken?<br />
Ze houdt haar lieve Astyanax, <strong>Hector</strong>s zoontje,<br />
aan haar borst gedrukt.<br />
Rampzalige vrouw, waar brengen ze u op die wagen heen,<br />
zittend tussen <strong>Hector</strong>s bronzen wapens<br />
en de oorlogsbuit van Trojaanse wapenrustingen,<br />
waarmee Achilles’ zoon de tempels van Phthia zal tooien?<br />
Vertaald door Willy Courteaux en Bart Claes<br />
20
Romain Rolland<br />
Wie was <strong>Berlioz</strong>?<br />
Het lijkt wellicht paradoxaal om te<br />
beweren dat wij over geen enkele musicus<br />
zo weinig weten als over <strong>Berlioz</strong>. Iedereen<br />
meent hem te kennen. Een luidruchtige<br />
faam omringt zijn persoon en zijn werk.<br />
Muzikaal Europa heeft zijn eeuwfeest<br />
gevierd. Duitsland betwist Frankrijk de<br />
eer zijn genie te hebben gevormd en<br />
ondersteund; Rusland, dat hem door hem<br />
triomfantelijk binnen te halen troostte<br />
over de onverschilligheid en vijandigheid<br />
van Parijs, heeft bij monde van Balakirev<br />
gezegd dat hij ‘de enige Franse musicus’<br />
was. Zijn belangrijkste composities<br />
worden telkens weer op concerten uitgevoerd,<br />
en sommige daarvan hebben<br />
het zeldzame voorrecht zowel de elite als<br />
de massa aan te spreken, terwijl enkele<br />
van zijn werken zelfs zeer geliefd zijn. Er<br />
is een groot aantal studies aan hem<br />
gewijd. Hij heeft zichzelf beschreven en<br />
becommentarieerd in talrijke geschriften.<br />
Ook zijn gezicht is alom bekend; als men<br />
het een keer heeft gezien, vergeet men<br />
het nooit meer. Het is, net als zijn muziek,<br />
zo opvallend en zo uitzonderlijk dat het<br />
lijkt alsof één blik voldoende is om er de<br />
betekenis van te doorgronden: geen<br />
toespelingen, geen mysterieuze onderliggende<br />
gedachten, geen wolken in deze<br />
ziel en dit oeuvre; zij vragen niet, zoals<br />
bij Wagner, een initiatie om te kunnen<br />
worden begrepen. Men is vriend of vijand,<br />
direct vanaf het begin, en de eerste<br />
indruk is blijvend.<br />
Daarin zit hem nu net het ongelukkige:<br />
dat men denkt hem met zo weinig moeite<br />
al te kennen. Obscuriteit is voor een<br />
groot artiest minder schadelijk dan een<br />
felle belichting. Hij doet er beter aan zich<br />
in sluiers te hullen, want als hij daardoor<br />
lange tijd onbegrepen blijft, moet men om<br />
27<br />
hem te kunnen doorgronden tenminste<br />
de moeite nemen naar het geheim van<br />
zijn gedachten te speuren. Men beseft<br />
niet genoeg dat er in een duidelijk vormgegeven<br />
oeuvre met een sterk reliëf, in<br />
het stralende genie van een grote Italiaan<br />
uit de Renaissance, evenveel diepte en<br />
complexiteit kan schuilen als in het halfduister<br />
van het Noorden, in de onmetelijke,<br />
duistere ziel van een Rembrandt.<br />
Dit is dus een eerste misverstand,<br />
maar er zijn er nog meer die ons beletten<br />
om <strong>Berlioz</strong> te begrijpen. Om hem te<br />
naderen moet men door een muur van<br />
vooroordelen, conventionele ideeën,<br />
pedanterie en intellectueel snobisme<br />
heenbreken. In feite moet men haast<br />
elke tegenwoordig gangbare mening<br />
afschudden om zijn oeuvre van een laag<br />
stof te ontdoen.<br />
Allereerst moet het misverstand omtrent<br />
Wagner uit de weg worden geruimd<br />
dat men ofwel <strong>Berlioz</strong> tegen Wagner afzet<br />
en hem aan die Germaanse Wodan offert,<br />
ofwel dat men beiden met geweld naast<br />
elkaar plaatst. Sommigen veroordelen<br />
<strong>Berlioz</strong> uit naam van Wagners theorieën,<br />
anderen kunnen er weer niet toe komen<br />
hem te laten vallen, en proberen van hem<br />
een voorloper van Wagner te maken –<br />
een oudere broer, wiens taak het was de<br />
weg te banen voor een vollediger genie<br />
dan hijzelf, een aanzet te geven tot diens<br />
werken en diens glorie mogelijk te<br />
maken. [...]<br />
Het ergste is dat <strong>Berlioz</strong> zelf de grootste<br />
misleider van allen is, en dat niemand<br />
meer dan hijzelf ertoe bijgedragen heeft<br />
om onjuiste meningen over hem in het<br />
leven te roepen. We weten hoeveel hij<br />
heeft geschreven over muziek en over
zijn leven; we weten hoeveel geestigheid<br />
hij heeft verwerkt in zijn scherpe kritieken<br />
en in zijn charmante Mémoires. Men<br />
zou denken dat zo’n handige en briljante<br />
schrijver, zo vol intelligentie en verve –<br />
die er door zijn werk als criticus aan<br />
gewend is om zijn gezichtspunten in al<br />
hun nuances onder woorden te brengen –<br />
ons nauwkeuriger zou moeten informeren<br />
over zijn artistieke denkwereld dan een<br />
Beethoven of een Mozart: dit is echter<br />
geenszins het geval. Zoals te veel licht<br />
vaak het zicht belemmert, zo verhindert<br />
een teveel aan esprit vaak een goed<br />
begrip. <strong>De</strong> intelligentie van <strong>Berlioz</strong> wordt<br />
ons in kleine doses geschonken, in vele<br />
facetten uiteenvallend. Nergens wordt<br />
zij geconcentreerd in een stralend brandpunt,<br />
dat ons diep in hem laat kijken.<br />
Hij probeert dat zelfs niet eens. Nooit is<br />
hij erin geslaagd uit te steken boven zijn<br />
leven en zijn werk. Ook dat heeft hij nooit<br />
geprobeerd. Hij was het vleesgeworden<br />
romantische genie: een losgeslagen<br />
kracht die niet weet waar ze heengaat.<br />
Ik zal niet zo ver gaan te beweren dat dit<br />
genie, met al zijn intelligentie, zichzelf<br />
niet zou begrijpen, maar telkens begrijpt<br />
hij zichzelf niet meer. Hij laat zich door<br />
het toeval sturen, zoals een oude Scandinavische<br />
zeerover, liggend op de bodem<br />
van zijn boot terwijl hij naar de hemel<br />
kijkt. Hij droomt, hij zucht, hij lacht en<br />
geeft zich over aan zijn hartstochtelijke<br />
hallucinaties. Zijn liefdesleven is net zo<br />
onzeker als zijn kunstenaarsleven. Zijn<br />
muzikale oeuvre, net als zijn kritieken,<br />
spreekt zichzelf tegen, aarzelt en keert<br />
op zijn schreden terug. Hij vergist zich<br />
waar het gaat om zijn passies en zijn<br />
denkbeelden. Zijn hart gaat uit naar het<br />
muziektheater en hij beult zich af met<br />
28<br />
het schrijven van opera’s; zijn bewondering<br />
pendelt tussen Gluck en Meyerbeer.<br />
Hij heeft een volks genie en hij veracht<br />
het volk. Hij is de dapperste muzikale<br />
revolutionair, en hij laat zich de leiding<br />
over de muzikale beweging uit handen<br />
nemen door wie maar wil. Sterker nog:<br />
hij verloochent deze beweging, hij keert<br />
de toekomst de rug toe en doet een<br />
sprong terug in het verleden. Waarom<br />
toch? Hij weet het meestal niet. Een<br />
passie, een wrok, een gril, gekwetste<br />
eigenliefde hebben op hem meer uitwerking<br />
dan dieperliggende motieven.<br />
Er is in hem totaal geen eenheid. [...]<br />
Alles bedriegt in hem, ook zijn uiterlijke<br />
verschijning. Wie ziet hem niet – volgens<br />
zijn portretten en het beeld dat men in<br />
gedachten van hem heeft gevormd – als<br />
een donkere zuiderling, met zwart haar<br />
en vurige ogen? – Hij was blond, met<br />
blauwe ogen: ‘diepliggende en doordringende<br />
ogen,’ zei Joseph d’Ortigue,<br />
‘die soms versluierd worden door melancholie<br />
en loomte.’ Een grote bos haar:<br />
‘een enorme paraplu van haar, als een<br />
bewegende luifel boven een snavel als<br />
die van een roofvogel.’ Een breed voorhoofd,<br />
op zijn dertigste al doorploegd<br />
met rimpels. Zijn mond was groot en fijn,<br />
met samengeperste lippen, aan de hoeken<br />
diepe plooien; zijn kin stak ver vooruit.<br />
Hij had een tamelijk lage stem. ‘Zijn<br />
spreken was ongelijkmatig, bruusk,<br />
brokkelig, driftig, soms uitvoerig maar<br />
meestal terughoudend en lomp.’ – Hij<br />
was van gemiddelde lengte, slank en<br />
goed geproportioneerd, en leek wanneer<br />
hij zat groter dan hij in werkelijkheid was.<br />
Hij was mager, hoekig, voortdurend in<br />
beweging; aan zijn afkomst uit de
Dauphiné had hij een voorliefde voor<br />
alpinisme overgehouden, een hartstocht<br />
voor lange wandelingen, bergbeklimmen<br />
en zwerftochten, die hij tot zijn vijfenzestigste<br />
behield. Zijn gezondheid was<br />
van ijzer, maar hij ruïneerde die door zelf<br />
opgelegde ontberingen en extravaganties:<br />
door de regen lopen, in de buitenlucht<br />
slapen, zelfs in de sneeuw.<br />
In dit sterke, pezige en taaie lichaam<br />
van een bergbewoner school een vurige,<br />
zwakke ziel, waarvan de sterkste, meest<br />
constante en meest kwellende gemoedsaandoening<br />
een ziekelijke behoefte aan<br />
tederheid was: ‘Het meedogenloze<br />
verlangen naar tederheid, dat mij doodt’...<br />
Liefhebben en nog eens liefhebben,<br />
bemind worden: daarvoor zou hij al het<br />
andere willen geven. Maar zijn liefde is<br />
die van een adolescent, die niet in staat<br />
is om zijn beminde te zien zoals die is,<br />
en niet in staat is om zichzelf te zien.<br />
Er is geen sprake van de energieke en<br />
heldere passie van de man die door het<br />
leven wijs geworden is, die het voorwerp<br />
van zijn hartstocht zonder illusies aanschouwt,<br />
en die haar bemint om wat zij is.<br />
<strong>Berlioz</strong> bemint de liefde, bemint dromen,<br />
sentimentele hersenschimmen; hij is er<br />
zelf een. Tot aan zijn laatste dag blijft<br />
hij ‘een ongelukkig kind van twaalf,<br />
gebroken door een liefde die zijn krachten<br />
te boven gaat’. – Kijk eens hoe kuis<br />
deze man, die zo’n vrij leven, met vele<br />
avontuurtjes leidde, altijd uitdrukking<br />
heeft gegeven aan de hartstocht. Wat<br />
een maagdelijke zuiverheid in zijn onsterfelijke<br />
liefdesbladzijden: de duetten<br />
in Les Troyens of de ‘nuit sereine’ uit<br />
Roméo et Juliette! Vergelijk deze vergiliaanse<br />
tederheid eens met de vleselijke<br />
vervoering van Wagner! – Wil dit zeggen<br />
29<br />
dat hij niet evenveel liefhad? Zijn leven<br />
was uitsluitend liefde en liefdeskwellingen;<br />
de droevige frase uit de inleiding<br />
van de Symphonie fantastique – waarvan<br />
Julien Tiersot in een mooi, recent boek<br />
het thema heeft kunnen identificeren als<br />
dat van een romance die <strong>Berlioz</strong> op zijn<br />
twaalfde had gecomponeerd, toen hij<br />
een meisje van achttien beminde, ‘met<br />
grote ogen en roze laarsjes’, Estelle,<br />
Stella montis, Stella matutina. <strong>De</strong>ze frase,<br />
een van de meest aangrijpende die hij<br />
ooit heeft geschreven, zou als devies<br />
kunnen dienen voor dit leven dat door<br />
tederheid en melancholie werd verteerd,<br />
veroordeeld tot een onherroepelijke<br />
eenzaamheid, tot dit ‘hartenleed, dit<br />
afschuwelijke isolement, deze lege<br />
wereld, deze duizend kwellingen die<br />
door mijn aderen meestromen met een<br />
ijskoud bloed, deze afkeer van het leven<br />
en deze onmogelijkheid om te sterven’.<br />
Hij heeft zelf met grote energie en<br />
precisie deze vreselijke ‘smart van het<br />
isolement’ beschreven, die zijn hele<br />
leven aan hem knaagde. Hij is voorbestemd<br />
om te lijden of, erger nog, te<br />
doen lijden. [...]<br />
Een schrijnend contrast: een ziel die<br />
dronken is van het leven en die door de<br />
dood wordt ondermijnd. Dat is de gruwelijke<br />
ernst en de tragiek van dit leven.<br />
Toen Wagner <strong>Berlioz</strong> ontmoette, slaakte<br />
hij een zicht van verlichting: eindelijk<br />
had hij iemand gevonden die nog ongelukkiger<br />
was dan hij! ...<br />
Vervolgens, op de drempel van de<br />
dood, alleen, wendt <strong>Berlioz</strong> zich wanhopig<br />
naar het enige licht dat hem nog rest,<br />
Stella montis, de herinnering aan zijn<br />
kinderlijke liefde: Estelle, inmiddels een
ejaarde, een grootmoeder, verlept<br />
door ouderdom en rouw. Hij maakt een<br />
pelgrimstocht naar Meylan, dicht bij<br />
Grenoble, om haar terug te zien. Hij is<br />
eenenzestig jaar oud, zij bijna zeventig.<br />
‘Het verleden! het verleden! de tijd! ...<br />
Nooit! nooit!’ – en toch wil hij haar liefhebben,<br />
hij houdt vurig van haar. [...]<br />
Op hetzelfde moment in zijn leven<br />
‘vluchtte [Wagner] ver weg van de wereld’,<br />
hij die toch een overwinnaar was, omringd<br />
en bewierookt door bewonderaars,<br />
en die de zorgvuldig gecreëerde legende<br />
van Bayreuth trachtte te omgeven met<br />
een aureool van geluk. Hij voelde de zinloosheid<br />
van zijn bittere strijd tegen de<br />
middelmatigheid van de wereld en stortte<br />
zich op het geloof. Toen een vriend hem<br />
tot zijn verbazing aan tafel zag bidden,<br />
zei Wagner: ‘Ja, ik ben gelovig, ik geloof<br />
in mijn Verlosser!’ Arme mensen, die<br />
wereldveroveraars! Wat zijn zij overwonnen<br />
en gebroken!<br />
Maar hoe veel treuriger is van deze<br />
twee levenseindes dat van de kunstenaar<br />
die niet gelooft en die niet genoeg<br />
kracht en stoïcijnsheid bezit om niet te<br />
geloven – die langzaam ligt te sterven<br />
in die kleine kamer in de rue de Calais,<br />
omgeven door het afschuwelijke lawaai<br />
van het onverschillige of vijandige Parijs,<br />
die zich opsluit in een schuwe stilte, die<br />
tijdens zijn laatste ogenblikken niet het<br />
gezicht van een geliefd persoon boven<br />
zich ziet – , en die niet eens de troost<br />
heeft van het geloof in zijn oeuvre, van<br />
het kalm overzien van het voltooide werk<br />
en de afgelegde levensweg, en die zich<br />
niet vol vertrouwen kan neerleggen bij<br />
de herinnering aan een mooi, heldhaftig<br />
leven. Hij herhaalt stervend de sinistere<br />
30<br />
woorden van Shakespeare, waarmee<br />
de Mémoires beginnen en eindigen:<br />
‘Life’s but a walking shadow. . . Het leven<br />
is slechts een voorbijgaande schim,<br />
een arme komediant die gedurende zijn<br />
uur op het toneel paradeert en zich drukmaakt<br />
en die daarna niet meer wordt<br />
gehoord – een verhaal verteld door een<br />
idioot, vol lawaai en razernij, zonder<br />
enige betekenis...’ [...]<br />
Hij is geen musicus, hij is de muziek<br />
zelve. Hij geeft geen orders aan zijn<br />
demon; hij is werkelijk diens prooi. Wie<br />
zijn geschriften heeft gelezen, weet<br />
hoezeer hij werd gevloerd, aangetast,<br />
verwoest door de emotie van de muziek.<br />
Het zijn heuse crises van extase, van<br />
convulsies. [...]<br />
<strong>Berlioz</strong> heeft zich overgegeven. Het<br />
leven heeft hem verslagen. Niet dat hij<br />
iets verloren zou hebben van zijn artistieke<br />
meesterschap, integendeel. Hij<br />
schrijft steeds volmaakter werken, en<br />
niets uit zijn vroegere composities haalt<br />
het in pure schoonheid bij bepaalde<br />
passages uit L’enfance du Christ (1850-<br />
1854) of Les Troyens (1855-1863).<br />
Maar hij verliest zijn kracht, zijn hartstocht,<br />
het revolutionaire elan, zijn demon<br />
die in zijn jeugd aanvulde wat hem aan<br />
geloof ontbrak. Hij leeft in zijn verleden.<br />
La damnation de Faust (1846) was als<br />
kiem aanwezig in de Huit scènes de<br />
Faust uit 1828. Sinds 1833 dacht hij<br />
aan Béatrice et Bénédict (1862). Wat<br />
betreft de Troyens, geïnspireerd door<br />
zijn jeugdige bewondering voor Vergilius,<br />
die heeft hij zijn hele leven met zich<br />
meegedragen. En wat heeft hij een<br />
moeite met het volbrengen van zijn taak!
Hij, die slechts zeven maanden nodig had<br />
om Roméo et Juliette te schrijven en die<br />
‘omdat het onmogelijk was het Requiem<br />
snel genoeg te schrijven zich stenografische<br />
tekens had aangeleerd’, hij heeft<br />
zeven à acht jaren nodig om Les Troyens<br />
te componeren, waarbij passie en afkeer,<br />
koudheid en walging elkaar afwisselen,<br />
onder hevige twijfel. Hij gaat op<br />
zijn gevoel af, wankelt, aarzelt, en begrijpt<br />
zichzelf nauwelijks. Hij bewondert de<br />
meest middelmatige bladzijden uit zijn<br />
oeuvre: de scène van Laocoön, de finale<br />
van de laatste akte van La prise de<br />
Troie, de laatste scène van Aeneas in<br />
Les Troyens à Carthage. <strong>De</strong> lege hoogdravendheid<br />
van Spontini vermengt zich<br />
met de hoogste inspiratie. Men zou kunnen<br />
zeggen dat zijn genie hem vreemd<br />
is geworden: het is het mechanische werk<br />
van een onbewuste kracht, ‘als stalactieten<br />
in een vochtige grot’. Zijn eigen wil<br />
komt er niet aan te pas: ‘<strong>De</strong> tijd alleen is<br />
voldoende, mits het gewelf van de grot<br />
niet instort.’ Als hij Les Troyens schrijft,<br />
dan is dat niet zozeer omdat hij het wil<br />
schrijven als wel omdat hij dat ooit had<br />
gewild. Men wordt getroffen door de<br />
doodse wanhoop waarmee hij eraan<br />
werkt: hij is zijn testament aan het maken.<br />
En als hij klaar zal zijn, zal alles voor hem<br />
afgelopen zijn: zijn oeuvre is voltooid, en<br />
al zou hij honderd worden, hij zou de<br />
moed niet hebben om er iets aan toe te<br />
voegen. Hem rest slechts – en dat is wat<br />
hij zal doen – zich te omgeven met stilte<br />
en te sterven.<br />
Wat een treurig lot! Er zijn grote<br />
mannen die hun genie overleven. Maar<br />
bij <strong>Berlioz</strong> overleeft het genie zijn wil: het<br />
is daar, men vindt het in de sublieme bladzijden<br />
van de derde akte van Les Troyens<br />
31<br />
à Carthage, maar <strong>Berlioz</strong> gelooft er niet<br />
meer in; hij gelooft nergens meer in.<br />
Het genie sterft bij gebrek aan voeding.<br />
Het is een vlam op een lege tombe. – In<br />
hetzelfde uur van zijn ouderdom gaat de<br />
ziel van Wagner voort op haar glorieuze<br />
weg naar de top. Nadat zij alles heeft<br />
bereikt, behaalt ze de opperste overwinning<br />
door van alles afstand te doen<br />
in het geloof. Als in een verheven tempel<br />
weerklinken in haar de goddelijke zangen<br />
uit Parsifal, die de smartelijke kreten<br />
van Amfortas beantwoorden met de<br />
troostende woorden: ‘Selig im Glauben!<br />
Selig in Liebe!’<br />
Vertaald door Frits Vliegenthart
<strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong><br />
Aanpakken en afmaken<br />
Toen ik in Weimar was bij prinses<br />
Wittgenstein (een toegewijde vriendin<br />
van Liszt, een sympathieke en intelligente<br />
vrouw, die mij heel dikwijls gesteund<br />
heeft in mijn somberste momenten), werd<br />
ik ertoe gebracht over mijn bewondering<br />
voor Vergilius te spreken en over de<br />
voorstelling die ik mij maakte van een<br />
grote opera, behandeld volgens<br />
de shakespeariaanse methode, en gebaseerd<br />
op het tweede en het vierde boek<br />
van de Aeneis. Ik voegde eraan toe dat<br />
ik te goed wist wat een verdriet een<br />
dergelijke onderneming mij zou brengen<br />
om er ooit aan te beginnen. ‘Inderdaad,’<br />
zei de prinses, ‘moet uw hartstocht voor<br />
Shakespeare, gevoegd bij de liefde voor<br />
de oudheid, iets grandioos en nieuws tot<br />
gevolg hebben. Vooruit, u moet die opera,<br />
dat lyrische gedicht maken; u mag het<br />
noemen en inkleden zoals u wilt. U moet<br />
dat aanpakken en afmaken.’ Toen ik bleef<br />
tegenstribbelen, zei de prinses tegen mij:<br />
‘Luistert u eens, als u terugdeinst voor<br />
de inspanning die dit werk u kan en moet<br />
kosten, als u zo zwak bent bang te zijn<br />
en niet alles te trotseren voor Dido en<br />
Cassandra, vertoont u zich dan nooit meer<br />
bij mij, ik wil u niet meer zien.’ Dat was<br />
meer dan genoeg om mij tot een besluit<br />
te brengen. Terug in Parijs begon ik<br />
de verzen voor het lyrische gedicht Les<br />
Troyens te schrijven. Vervolgens zette ik<br />
mij aan de partituur, en na drieëneenhalf<br />
jaar verbeteren, veranderen en toevoegen<br />
enzovoort, was alles klaar. [...]<br />
Op een avond, in de Tuilerieën, was ik in<br />
de gelegenheid de keizer even te spreken,<br />
en hij gaf mij toestemming hem het<br />
gedicht Les Troyens te brengen, waarbij<br />
hij mij de verzekering gaf dat hij het zou<br />
32<br />
lezen als hij een uurtje de tijd zou kunnen<br />
vinden. Maar heeft men vrije tijd als men<br />
keizer der Fransen is? Ik stelde mijn<br />
manuscript aan Zijne Majesteit ter hand,<br />
die het niet las en het doorstuurde naar<br />
de kantoren van de directie over de<br />
theaters. Daar werd mijn werk belasterd,<br />
men noemde het absurd en onzinnig; men<br />
bracht het gerucht in omloop dat het acht<br />
uur zou duren, dat er twee gezelschappen<br />
als dat van de Opéra nodig waren om het<br />
uit te voeren, dat ik om driehonderd extra<br />
koorzangers vroeg, enzovoort, enzovoort.<br />
Een jaar later scheen men zich een beetje<br />
met mijn werk te willen bezighouden. Op<br />
een dag nam Alphonse Royer mij terzijde<br />
en zei dat de minister van Staat hem<br />
geboden had mij mee te delen dat men op<br />
het punt stond mijn partituur Les Troyens<br />
in te studeren, en dat hij mij volledige<br />
genoegdoening wilde geven.<br />
<strong>De</strong>ze spontaan door Zijne Excellentie<br />
gedane belofte werd niet beter nagekomen<br />
dan zo vele andere, en vanaf dat<br />
moment is er geen, enzovoort, enzovoort.<br />
En dat is de reden waarom ik, na een<br />
lange en vruchteloze periode van wachten,<br />
het moe met zoveel minachting behandeld<br />
te worden, zwichtte voor de vriendschappelijke<br />
verzoeken van Carvalho en ik erin<br />
toestemde de opvoering van Les Troyens<br />
à Carthage in het Théâtre Lyrique aan<br />
hem over te laten, ondanks het feit dat het<br />
hem duidelijk onmogelijk was die tot een<br />
goed einde te brengen. Hij had juist van<br />
de regering een jaarlijkse subsidie van<br />
honderdduizend francs gekregen.<br />
<strong>De</strong>sondanks ging de onderneming zijn<br />
krachten te boven; zijn theater is niet<br />
groot genoeg, zijn zangers zijn niet<br />
bekwaam genoeg, zijn koor noch zijn<br />
orkest zijn toereikend. Hij bracht aanzien-
lijke offers. Zo deed ik mijnerzijds.<br />
Ik betaalde met mijn eigen penningen een<br />
paar musici die aan zijn orkest ontbraken,<br />
ik verminkte zelfs op vele plaatsen mijn<br />
instrumentatie om die aan te passen bij<br />
de middelen waarover hij beschikte.<br />
Mme Charton-<strong>De</strong>meur, de enige vrouw<br />
die de rol van Dido kon zingen, betoonde<br />
zich onbaatzuchtig en een vriendin door<br />
van Carvalho een salaris te accepteren<br />
dat veel lager lag dan dat wat de directeur<br />
van het theater van Madrid haar bood.<br />
Ondanks alles was de uitvoering zeer<br />
ontoereikend en kon dat ook alleen maar<br />
zijn. Mme Charton kende prachtige<br />
momenten. Monjauze, die Aeneas speelde,<br />
straalde op sommige dagen geestdrift<br />
en warmte uit; maar de enscenering, die<br />
Carvalho absoluut zelf had willen regelen,<br />
was totaal anders dan als ik had aangegeven,<br />
zij was zelfs op sommige plaatsen<br />
absurd en op andere belachelijk.<br />
<strong>De</strong> toneelknecht bedierf bijna alles bij de<br />
première en was er bijna de oorzaak van<br />
dat het stuk viel door zijn onhandigheid in<br />
de scène van de jacht tijdens het onweer.<br />
Dit tafereel, dat in de Opéra van een aangrijpende<br />
onstuimige schoonheid zou zijn,<br />
maakte een armetierige indruk, en voor<br />
de decorwisseling hierna was vijfenvijftig<br />
minuten pauze nodig. Met het gevolg dat<br />
de volgende dag het onweer, de jacht en<br />
de hele scène geschrapt werden.<br />
Ik heb al gezegd dat, wil ik naar behoren<br />
de uitvoering van een groot werk als het<br />
onderhavige kunnen organiseren,<br />
ik volstrekt meester moet zijn over het<br />
theater, zoals ik dat ben over het orkest<br />
als ik een symfonie instudeer; ik heb de<br />
welwillende medewerking van iedereen<br />
nodig en een ieder moet mij gehoorzamen<br />
zonder ook maar de geringste kritiek te<br />
33<br />
leveren. Anders raakt mijn energie na<br />
een paar dagen uitgeput in de botsing<br />
met de wil van mensen die de mijne<br />
dwarsbomen, met kinderlijke opvattingen<br />
en nog kinderlijker angsten waardoor<br />
men bezeten wordt en welke bezetenheid<br />
men mij oplegt. Ten slotte geef ik het op,<br />
stort uitgeput neer en laat alles in het<br />
honderd lopen. Ik kan niet zeggen wat een<br />
kwellingen Carvalho mij heeft doen ondergaan,<br />
– terwijl hij verkondigde dat hij zich<br />
alleen maar wilde voegen naar mijn<br />
bedoelingen en wilde doen wat ik wilde –,<br />
om gedaan te krijgen dat die coupures<br />
werden aangebracht die hij noodzakelijk<br />
achtte. Wanneer hij mij er niet zelf<br />
om durfde te vragen, dan liet hij er mij om<br />
vragen door een van onze gemeenschappelijke<br />
vrienden. <strong>De</strong>ze schreef mij dat<br />
die en die passage gevaarlijk was, gene<br />
smeekte mij, eveneens schriftelijk, een<br />
andere te schrappen. En detailkritiek om<br />
gek van te worden. [...]<br />
<strong>De</strong> première van Les Troyens à Carthage<br />
vond op 4 november 1863 plaats, zoals<br />
Carvalho had aangekondigd. Het werk<br />
had nog drie of vier serieuze generale<br />
repetities nodig, niets verliep vlekkeloos,<br />
vooral niet op het toneel. Maar de directeur<br />
wist niet wat hij allemaal moest doen<br />
om zijn repertoire te onderhouden, zijn<br />
theater stond elke avond leeg, hij wilde<br />
zo vlug mogelijk uit deze treurige positie<br />
geraken. In zo’n geval zijn directeuren,<br />
zoals bekend, meedogenloos.<br />
Mijn vrienden en ik dachten dat de avond<br />
stormachtig zou zijn, wij verwachtten<br />
allerlei vijandige demonstraties; maar<br />
niets daarvan. Mijn vijanden durfden zich<br />
niet te vertonen; een enkel persoon liet<br />
een wat beschroomd gefluit horen aan
het slot, toen mijn naam werd rondgebazuind,<br />
en dat was alles. <strong>De</strong> persoon die<br />
had gefloten, had zich waarschijnlijk tot<br />
taak gesteld mij verscheidene weken lang<br />
op dezelfde manier te beledigen, want<br />
hij kwam terug in gezelschap van een<br />
medewerker en floot op dezelfde plek<br />
ook bij de derde, vijfde, zevende en tiende<br />
voorstelling. Anderen hielden met komische<br />
heftigheid betogen in de couloirs,<br />
waarbij zij mij met verwensingen overlaadden<br />
en zeiden dat men een dergelijke<br />
muziek niet mocht, niet moest toestaan.<br />
Vijf kranten uitten dwaze beledigingen<br />
aan mijn adres, beledigingen die zo waren<br />
uitgekozen dat ze de kunstenaar in mij<br />
het hardvochtigst konden kwetsen. Maar<br />
daarentegen verschenen er veertien<br />
dagen lang meer dan vijftig kritieken vol<br />
bewondering, [...] artikelen die geschreven<br />
waren met echt enthousiasme en<br />
een zeldzaam inzicht en die mij met een<br />
vreugde vervulden die ik in lang niet ervaren<br />
had. Bovendien kreeg ik een groot<br />
aantal brieven, sommige welsprekend,<br />
andere naïef, allemaal vol emotie, die niet<br />
nalieten mij diep te roeren. Bij verschillende<br />
uitvoeringen heb ik mensen zien<br />
huilen. Dikwijls, in de twee maanden die<br />
volgden op de eerste verschijning van<br />
Les Troyens, ben ik in Parijs op straat<br />
staande gehouden door onbekenden die<br />
mij om toestemming vroegen mij de hand<br />
te drukken en die mij bedankten dit werk<br />
te hebben voortgebracht. Was dat niet<br />
genoeg om mij schadeloos te stellen<br />
voor de beledigingen van mijn vijanden?<br />
Vijanden die ik mij heb gemaakt, minder<br />
nog door mijn kritieken dan door strekking<br />
en streven van mijn muziek; vijanden wier<br />
haat lijkt op die van hoeren voor fatsoenlijke<br />
vrouwen en waardoor men zich<br />
34<br />
vereerd moet voelen. <strong>De</strong> muze van zulk<br />
soort mensen heet gewoonlijk Laïs,<br />
Phryne, heel zelden Aspasia; de muze die<br />
door edele naturen en vrienden van de<br />
grote kunst aanbeden wordt, heet Julia,<br />
<strong>De</strong>sdemona, Cordelia, Ophelia, Imogen,<br />
Virgilia, Miranda, Dido, Cassandra,<br />
Alcestis, verheven namen die gedachten<br />
aan poëtische liefde, schroom en<br />
toewijding doen ontstaan, waar eerstgenoemde<br />
slechts lage zinnelijkheid<br />
en prostitutie oproepen.<br />
Vertaald door W. Scheltens
Jürgen Maehder<br />
Dramaturgie en orkestbehandeling in Les Troyens<br />
‘Wij ensceneren niet Abbé <strong>De</strong>lille, maar<br />
Vergilius, en wel een geshakespearianiseerde<br />
Vergilius.’<br />
(<strong>Berlioz</strong> aan Léon Carvalho, 15 juli 1863)<br />
Nieuwe inzichten in de opera-esthetiek<br />
van de negentiende eeuw zorgden er<br />
in de afgelopen decennia voor dat de<br />
belangstelling van de muziekhistorici voor<br />
het genre van de grand opéra in belangrijke<br />
mate werd geïntensiveerd. Nu een<br />
opera-uitvoering niet meer uitsluitend als<br />
de scenische realisatie van een muzikale<br />
partituur wordt gezien, maar ook als een<br />
theatergebeuren met geheel eigen wetten,<br />
is het mogelijk geworden het negentiende-eeuwse<br />
Franse muziektheater te<br />
interpreteren als een ‘Gesamtkunstwerk’.<br />
En voor die interpretatie had men niet<br />
alleen een op begrip voor het muzikale<br />
opus gerichte muziekwetenschap nodig,<br />
maar ook disciplines als libretto- en<br />
theatergeschiedenis en de pas tot ontwikkeling<br />
gekomen sociale geschiedenis<br />
van het muziektheater, die probeert de<br />
uitvoering als gebeuren in de sociaaleconomische<br />
context te duiden.<br />
Het esthetische ideaal van het muziekdrama<br />
met zijn onscheidbare versmelting<br />
van woord, muziek en toneel was niet erg<br />
geschikt gebleken voor de interpretatie<br />
van een theaterkunst die niet eens naar<br />
deze versmelting van theatrale effectmiddelen<br />
streefde. Dankzij een minder vooringenomen<br />
benadering slaagde de internationale<br />
operawetenschap er tijdens de<br />
laatste vijfentwintig jaar in om de Franse<br />
en Italiaanse operagenres uit de eerste<br />
helft van de negentiende eeuw uit hun rol<br />
als voorlopers van het werk van Wagner<br />
te bevrijden en belangrijke bijdragen<br />
te leveren tot een beter begrip van die<br />
35<br />
genres. <strong>De</strong> werkenlijst en de monumentale<br />
uitgave van de werken van <strong>Hector</strong><br />
<strong>Berlioz</strong>, de publicatie van zijn Correspondance<br />
générale en de recentelijk begonnen<br />
complete editie van zijn muziekfeuilletons<br />
vormen mijlpalen binnen deze<br />
herwaardering van de negentiendeeeuwse<br />
operacultuur.<br />
Toen <strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong> een poging deed<br />
om door middel van een succes aan de<br />
Parijse Opéra een doorbraak te bereiken,<br />
zag hij zich geconfronteerd met een hem<br />
vijandige bureaucratie en met vele intriges,<br />
die de relatie van de componist met<br />
het ‘officiële’ Parijse muziekleven van<br />
zijn tijd voor altijd dreigden te verstoren.<br />
Benvenuto Cellini – vrucht van de diepe<br />
indrukken die de componist tijdens zijn<br />
reis naar Italië had opgedaan – was het<br />
werk van een jonge maar geenszins<br />
onbekende componist. In de literairmuzikale<br />
kringen van de Franse hoofdstad<br />
werd <strong>Berlioz</strong> gezien als hoop voor<br />
de toekomst, én als iemand die licht<br />
schandalen zou kunnen veroorzaken.<br />
Na het winnen van de Prix de Rome<br />
met de cantate Sardanapale (1830),<br />
rechtstreeks geïnspireerd door Eugène<br />
<strong>De</strong>lacroix’ beroemde schilderij La mort<br />
de Sardanapale (1827) en indirect<br />
door Lord Byrons drama Sardanapalus<br />
(1821), behaalde <strong>Berlioz</strong> zijn eerste<br />
publiekssucces met de Symphonie<br />
fantastique en met de muziektheatrale<br />
voortzetting daarvan, de ‘muzikale scène’<br />
Lélio (1832), waarin voor het eerst in<br />
de Europese muziekgeschiedenis een<br />
componist zijn eigen scheppingsproces<br />
ten tonele voerde.<br />
Het probleem van de relatie tussen<br />
kunst en leven – een van de basispro-
lemen van de Europese Romantiek –<br />
zou <strong>Berlioz</strong> in talrijke andere composities<br />
bezighouden: de symfonie Harold en<br />
Italie voor solo-altviool en orkest (1834),<br />
die oorspronkelijk voor Niccolò Paganini<br />
was geschreven, was aan dit thema<br />
gewijd, in aansluiting op Lord Byrons<br />
gedicht Childe Harold’s Pilgrimage<br />
(1812 -1818). In 1837 was <strong>Berlioz</strong> er<br />
eindelijk in geslaagd zijn monumentale<br />
Requiem – oftewel Grande messe des<br />
morts – voor het eerst uit te voeren.<br />
<strong>De</strong> quasi-scenische dispositie van nooit<br />
eerder gehoorde klankmassa’s en de<br />
veelvoud aan onvermoede klankeffecten<br />
die <strong>Berlioz</strong> wist op te roepen, maakten<br />
op het publiek een diepe indruk. Nadat<br />
hij ook muziekcriticus bij het Journal des<br />
Débats was geworden, gold <strong>Berlioz</strong> niet<br />
langer uitsluitend als de leidende exponent<br />
van de muzikale Romantiek in<br />
Frankrijk, maar beschikte hij ook over<br />
een aanzienlijke invloed op de Parijse<br />
muziekkritiek.<br />
<strong>De</strong> wereldpremière van een succesvolle<br />
opera zou alom als de bekroning van<br />
de snelle carrière van een van de meestbelovende<br />
jonge componisten worden<br />
gezien. En een doorslaand succes van<br />
<strong>Berlioz</strong> aan de Opéra zou ook de machtspositie<br />
van Giacomo Meyerbeer in sterke<br />
mate hebben gereduceerd. Diens tot<br />
1838 in Parijs voor het eerst opgevoerde<br />
opera’s Robert le diable (1831) en Les<br />
Huguenots (1836) beheersten zonder<br />
concurrentie het repertoire van de Opéra.<br />
Het spectaculaire fiasco van Benvenuto<br />
Cellini verijdelde echter voorgoed <strong>Berlioz</strong>’<br />
rechtlijnige carrière in het Parijse muziekleven,<br />
en leidde tot een kloof tussen<br />
enerzijds de verwachtingspatronen van<br />
het Parijse operapubliek en anderzijds<br />
<strong>Berlioz</strong>’ ideaal van een operamuziek die<br />
in structurele complexiteit niet onderdeed<br />
voor de werken van de Weense<br />
Klassieken.<br />
Zoals de meeste Parijse intellectuelen<br />
36<br />
van zijn generatie zag <strong>Berlioz</strong> in het<br />
theater van Victor Hugo niet alleen een<br />
bewonderd voorbeeld van ‘moderne’<br />
theaterkunst, maar ook nam hij deel aan<br />
de beroemde debatten over Hugo’s<br />
theatrale esthetiek, en woonde hij meermalen<br />
de omstreden eerste enscenering<br />
van Hugo’s Hernani bij (1830). <strong>De</strong> op<br />
de categorie van de couleur locale georienteerde<br />
theatrale esthetiek van Hugo,<br />
zoals hij die in zijn Préface à Cromwell<br />
(1827) zo overtuigend had geformuleerd,<br />
werd ook voor <strong>Berlioz</strong> tot een doorslaggevende<br />
categorie van scenische presentatie.<br />
Zoals bekend is uit de dagboeken<br />
van Giacomo Meyerbeer en Eugène<br />
<strong>De</strong>lacroix, bood de couleur locale tijdens<br />
de jaren dertig een geliefd discussiethema<br />
voor de Parijse intellectuelen.<br />
Niet in de laatste plaats door de artistieke<br />
vruchten van zijn reis naar Algiers zou<br />
<strong>De</strong>lacroix er zelf toe bijdragen dat in de<br />
loop van de negentiende eeuw de voorstelling<br />
van de geografische en de historische<br />
omgeving van de handeling, die<br />
samen de couleur locale vormen, een<br />
toenemende precisering doormaakte.<br />
<strong>De</strong> noodzaak van een couleur locale<br />
berustte in belangrijke mate op het verbazingwekkende<br />
pluralisme in de stof,<br />
dat zowel de negentiende-eeuwse schilderkunst<br />
als de theatercultuur uit die<br />
tijd kenmerkt. <strong>De</strong> lokale kleur lijkt aldus<br />
de toeschouwer als het ware de helpende<br />
hand te bieden zodat deze zich kan inleven<br />
in de door de kunstenaar gecreëerde<br />
wereld. Tegelijkertijd weerspiegelt de<br />
toenemende betekenis van de couleur<br />
locale in de kunst en in het theater van<br />
de negentiende eeuw ook de tendens<br />
van een burgerlijke kunst om afstand te<br />
nemen van de wereld waarin men leeft.<br />
Als een evocatie van het niet-tegenwoordige<br />
omschrijft een naar verre tijden en<br />
ruimten verplaatste toneelhandeling uit<br />
de Franse Romantiek met eigen middelen<br />
de fundamentele scheiding tussen de
verduisterde toeschouwersruimte als<br />
oord van de illusie en het steeds meer<br />
verlichte toneel.<br />
<strong>De</strong> door ‘lokale kleur’ veroorzaakte<br />
afstand tot het tegenwoordige kon op<br />
verschillende manieren gecreëerd<br />
worden; er moest onderscheid worden<br />
gemaakt tussen ruimtelijke afstand,<br />
afstand in de tijd en maatschappelijke<br />
afstand van de afgebeelde werkelijkheid<br />
ten opzichte van de leefwereld. <strong>De</strong><br />
begrippen ‘exotisme’, ‘archaïsme’ en<br />
‘status’ corresponderen min of meer met<br />
deze drie verschillende verschijningsvormen<br />
van afstand in de negentiendeeeuwse<br />
kunst. <strong>De</strong> alomtegenwoordige<br />
couleur locale sloeg op natuurlijke wijze<br />
ook over naar de muziek en leidde tot<br />
een groeiende doordringbaarheid van<br />
de compositiestructuur voor vreemde<br />
invloeden. Een geschiedenis van de geleidelijke<br />
absorptie van muzikaal ‘vreemd<br />
materiaal’ – gekenmerkt door geografische,<br />
historische of esthetische afstand<br />
ten opzichte van de normale manier van<br />
componeren en overeenstemmend met<br />
de hierboven genoemde drie-eenheid<br />
van ‘lokale kleur’ – vormde een noodzakelijke<br />
aanvulling van de historie van het<br />
componeren in de negentiende eeuw.<br />
<strong>De</strong> geschiedenis van de stof van de<br />
grand opéra tot aan de eeuwwisseling<br />
blijkt sterk gedetermineerd door de noodzaak<br />
om herhalingen van een eenmaal<br />
gekozen koloriet zoveel mogelijk te<br />
vermijden, de gekozen situering in tijd<br />
en ruimte steeds sterker te preciseren en<br />
de voorkeur te geven aan steeds verder<br />
afgelegen plaatsen van handeling. Ook<br />
Meyerbeers werken voor de grand opéra<br />
weerspiegelen deze tendens: van het<br />
middeleeuwse, met de sagenstof verbonden<br />
Frankrijk en Sicilië van Robert le<br />
diable leidde een consequente weg via<br />
de Bartholomeüsnacht (24 augustus<br />
1672) van Les Huguenots en het<br />
37<br />
Münsterse rijk van de wederdopers in<br />
Le prophète naar de karakteristieke<br />
mengeling van Indische en Afrikaanse<br />
elementen in L’Africaine, die uiteindelijk<br />
haar vaderland – als compromis tussen<br />
twee concurrerende vormen van couleur<br />
locale – in het verre Madagascar vond.<br />
Toen Charles Gounod voor zijn eerste<br />
opera, Sapho, (1851) een antiek gegeven<br />
had gekozen, vond hij hierin ondubbelzinnig<br />
de steun van de recensent<br />
<strong>Berlioz</strong>. Het aansluiten van de beeldcultuur<br />
van Revolutie en Empire bij het<br />
artistieke erfgoed van het antieke Rome,<br />
waardoor een specifiek Franse continuïteit<br />
van de receptie van de Romeinse<br />
oudheid in de klassieke Franse literatuur<br />
werd voortgezet, verschafte een bijzondere<br />
bindende kracht aan de antieke<br />
stof in het Franse negentiende-eeuwse<br />
theater. Tot het einde van het keizerrijk<br />
van Napoleon III bleef de keuze voor<br />
antieke gegevens in het Franse muziektheater<br />
verbonden met een latente<br />
politieke ondertoon van bonapartisme,<br />
een associatie waarmee <strong>Berlioz</strong> door het<br />
lot van de opera Le triomphe de Trajan<br />
van zijn leraar Le Sueur direct werd<br />
geconfronteerd.<br />
Bij het bewerken van Vergilius’ Aeneis<br />
voor het libretto van zijn opera besloot<br />
<strong>Berlioz</strong> – tegen de librettotraditie uit de<br />
Franse operageschiedenis in, volgens<br />
welke het werk werd verdeeld – dat<br />
dichter en componist één en dezelfde<br />
persoon zouden zijn. Hoewel tot nu toe de<br />
studie van het literaire niveau van <strong>Berlioz</strong>’<br />
Troyens-libretto aan dit onderwerp beslist<br />
geen recht heeft gedaan, heeft deze<br />
toch voldoende achtergrondmateriaal<br />
over het artistieke karakter van <strong>Berlioz</strong>’<br />
tekst opgeleverd om belangrijke structurele<br />
kenmerken van de onderlinge<br />
betrekkingen tussen libretto en partituur<br />
aan het licht te brengen. <strong>Berlioz</strong> zag<br />
zich genoodzaakt afstand te nemen tot
de traditie van de Franse receptie van<br />
de Antieken in de achttiende eeuw. In<br />
zijn bekende opmerking uit een brief<br />
aan Carvalho – dat hij niet de Vergilius<br />
van Abbé <strong>De</strong>lille maar een Vergilius<br />
gezien door de bril van Shakespeare<br />
wilde ensceneren – valt het persoonlijke<br />
enthousiasme voor Vergilius van de<br />
dichter-componist samen met de het<br />
theater betreffende idealen van de<br />
Franse Romantiek.<br />
<strong>De</strong> conceptie van een tragische opera<br />
met antiek koloriet was binnen de Franse<br />
operatraditie ondenkbaar zonder zowel<br />
bij het model van Glucks ‘tragédie lyrique’<br />
als ook bij de partituren van Gasparo<br />
Spontini’s ‘tragédies’ aan te knopen. In<br />
vergelijking met de late grand opéra met<br />
zijn overwegend heteronome muzikale<br />
esthetiek betekende deze beslissing op<br />
het vlak van de opera-esthetiek een<br />
bewust teruggrijpen naar de muzikale<br />
vormtaal van een in het algemene<br />
bewustzijn nog aanwezig verleden. Tekst<br />
en muziek getuigen van de intentie van<br />
de dichter-componist om op het hoogste<br />
esthetische niveau de grootheid van een<br />
vergane kunst op te roepen en zich daarmee<br />
te meten. Dat de rol van een literaire<br />
classicist niet schijnt te passen bij de<br />
muzikale revolutionair <strong>Berlioz</strong> – althans<br />
gemeten aan de literaire avantgarde van<br />
1864 –, behoort tot de fundamentele<br />
tegenstrijdigheden in Les Troyens waaraan<br />
de partituur zijn historisch exterritoriale<br />
karakter te danken heeft.<br />
<strong>Berlioz</strong> pakte de muziekdramatische<br />
opgave om een monumentaal historieschilderij<br />
uit de tijd van de Trojaanse<br />
oorlog op te zetten principieel niet anders<br />
aan dan zijn tijdgenoten dat zouden hebben<br />
gedaan. Hij ontwierp constellaties<br />
van personen en bracht deze in correlatie<br />
met stemtypes; hij combineerde deze<br />
stemkarakters in gesloten vormen tot de<br />
musiceervormen uit de operatraditie; hij<br />
bouwde een logische volgorde van ‘korte’<br />
38<br />
en ‘lange’ scènes op, welke reeks telkens<br />
naar een groot tableau aan het eind van<br />
de akte toewerkte. <strong>Berlioz</strong> plaatste de<br />
balletintermezzo’s volgens de traditie van<br />
de grand opéra, en hij plande het toepassen<br />
van speciale instrumentatie-effecten,<br />
er rekening mee houdend dat ieder<br />
afzonderlijk effect een dramaturgische<br />
legitimatie moet hebben.<br />
Het situeren van de handeling in Klein-<br />
Azië en Noord-Afrika en het oproepen<br />
van een ver verleden uit het begin van het<br />
collectieve geheugen van de Europese<br />
cultuur riep in de context van de Franse<br />
theateresthetiek van de negentiende<br />
eeuw een automatisme in het leven dat<br />
zijn neerslag vond in zowel het antieke<br />
als in het exotische instrumentarium van<br />
de partituur. Wat betreft de ‘typerende’<br />
instrumenten heeft Michael Walter op<br />
overtuigende wijze het esthetische dilemma<br />
beschreven waarvoor de noodzaak<br />
van een alomvattende karakterisering van<br />
de plaatsen van handeling in de grand<br />
opéra <strong>Berlioz</strong> plaatste: ‘Nog zwaarder dan<br />
het probleem van de handelingsstructuur<br />
woog het probleem van de door de esthetiek<br />
verlangde couleur locale, respectievelijk<br />
‘couleur du temps’. Twee oplossingen<br />
kwamen hiervoor in aanmerking: een<br />
archaïserende melodiek, die zou kunnen<br />
verwijzen naar de historische verte van<br />
het Klein-Aziatische Griekenland, of een<br />
antiek aandoende instrumentatie (respectievelijk<br />
de combinatie van beide).<br />
Aan het begin van de eerste akte<br />
combineert <strong>Berlioz</strong> de twee elementen,<br />
zij het op een wijze die op een zeer karakteristieke<br />
manier het probleem naar het<br />
vlak van de presentatie van het Klein-<br />
Aziatisch-exotische verschuift. Het toneel<br />
stelt het door de Grieken verlaten legerkamp<br />
voor Troje voor. Rechts bevindt<br />
zich de grafheuvel van Achilles. Op deze<br />
grafheuvel (dat wil zeggen technisch<br />
gezien op het toneel, aanvankelijk bij<br />
gesloten doek) spelen drie herders op
de dubbelfluit (‘double flûte’). In de partituur<br />
staat als instrumentatie-aanduiding<br />
‘flûtes antiques’ met de toevoeging ‘ou<br />
trois hautbois’. Daarmee lost <strong>Berlioz</strong> het<br />
praktische probleem op dat geen enkel<br />
Europees orkest beschikt over antieke<br />
dubbelfluiten. Het eigenlijke ‘antieke’<br />
aan de realisatie van deze stemmen is<br />
dan ook eerder de stemvoering dan de<br />
klank.’*<br />
Voor de balletintermezzo’s in de vierde<br />
akte liet de componist zich inspireren<br />
door Noord-Afrikaanse ensembles die<br />
hij in 1844 in Parijs had gehoord. Met<br />
de tarbuka deed een membranofoon van<br />
Noord-Afrikaanse oorsprong zijn intrede<br />
in het orkest, wederom in de traditionele<br />
functie van een ‘typerend instrument’<br />
dat diende om exotisme te creëren. Vergelijkt<br />
men het bespelen van antiquarische<br />
instrumentencombinaties zoals die<br />
enerzijds door <strong>Berlioz</strong> voor Les Troyens,<br />
anderzijds door Arrigo Boito voor Nerone<br />
werden samengesteld, dan valt op dat<br />
<strong>Berlioz</strong> doordat de handeling buiten<br />
Europa plaatsvindt wel gedwongen werd<br />
uit te wijken naar het gebied van het<br />
exotisme, terwijl Boito – zoals vóór hem<br />
reeds de componisten van de Franse<br />
revolutie-opera – op basis van archeologisch<br />
onderzoek in zijn tijd als het ware<br />
een ‘documentarisch’ instrumentarium<br />
kon verzamelen, waarvan de esthetische<br />
basis ten tijde van de postume wereldpremière<br />
(1924) echter al verouderd was.<br />
Zoals te verwachten bij een groot<br />
technoloog van de orkestklank vormt de<br />
partituur van Les Troyens een soort compendium<br />
van instrumentatietechnologie,<br />
om niet te zeggen een repertorium van<br />
instrumentatie-effecten, waarvan de<br />
toepassing door de dramatische intentie<br />
* Michael Walter: Exotik oder Farblosigkeit:<br />
Antikenbilder in der Oper des 19. Jahrhunderts,<br />
in: Humanistische Bildung 19/1996<br />
39<br />
van elke scène gestuurd wordt. <strong>De</strong> voorraad<br />
aan afzonderlijke instrumentale<br />
effecten, die men kan opvatten als de<br />
ontkenning van de traditionele toepassing<br />
van instrumenten, was echter niet<br />
onuitputtelijk; de constante herhaling<br />
van zulke effecten zou afbreuk hebben<br />
gedaan aan het verrassingsmoment en<br />
daarmee aan de unieke zeggingskracht<br />
van de partituur. <strong>De</strong>rhalve kwam <strong>Berlioz</strong><br />
tot de oplossing om de in zijn vroege<br />
werk hier en daar toegepaste effecten<br />
te integreren in een orkestrale structuur<br />
die terugblikkend naar de dramatische<br />
tableaustructuur van de late grand opéra<br />
een brede afwisseling aan klankkleuren<br />
mogelijk maakt.<br />
Men vergelijke de op zichzelf staande<br />
toepassing van pedaaltonen [natuur- of<br />
grondtonen van de trombones, vert.] in<br />
het ‘Hostias’ uit de Grande messe des<br />
morts – een vondst die in Leipzig zelfs<br />
de bewondering van Schumann had<br />
gewekt – met de in de toonzetting geïntegreerde<br />
toepassing van datzelfde<br />
effect in Les Troyens op de woorden<br />
‘Laocoon, un prêtre! Objet de la fureur<br />
des Dieux! Dévoré palpitant par ces<br />
monstres hideux, horreur!’ Het opnemen<br />
van dit instrumentale effect, dat reeds<br />
in Aeneas’ recitatief klinkt wanneer daar<br />
de slang wordt genoemd, berust op de<br />
kunstgreep tussen de slotakkoorden<br />
als het ware een ‘venster’ te scheppen<br />
voor deze klank van de trombones in een<br />
extreem lage ligging. Dankzij de dramatische<br />
suggestiviteit van de passage<br />
vergeet de luisteraar dat de componist<br />
door een ‘truc’ een identieke reeks tonen<br />
opnieuw kan gebruiken. Dit is des te<br />
opmerkelijker omdat niet alleen de voorraad<br />
pedaaltonen door de constructie<br />
van de tenortrombone vastligt, maar ook<br />
de volgorde van de tonen om speeltechnische<br />
redenen nauwelijks variabel is.<br />
[Zie muziekvoorbeeld op p. 40]
<strong>De</strong> zeer brede klankkleurendispositie in<br />
Les Troyens verwijst naar rangschikkingscriteria<br />
voor het gebruik van instrumenten<br />
die moeten worden geïnterpreteerd als<br />
directe consequentie uit de lange tijd<br />
onvermoede dimensies van de toonaangevende<br />
werken uit de grand opéra.<br />
Zowel voor de tijdelijke als de ruimtelijke<br />
dimensies van een vijf uren durende<br />
operapartituur, met meer dan één klankniveau<br />
binnen en buiten de reële toneelruimte,<br />
moesten vormen van akoestische<br />
differentiatie worden ontwikkeld waarvan<br />
men de principes tot nu toe slechts<br />
ten dele heeft doorzien. Reeds de uit verschillende<br />
lagen bestaande ensembles<br />
van de openingsscène maken de bedoeling<br />
van de componist duidelijk om uit<br />
het over elkaar heen plaatsen van diverse<br />
muzikale lagen muziekdramatisch voordeel<br />
te behalen. In de grote tableaus aan<br />
het slot van de eerste, tweede, derde en<br />
vijfde akte, en in de symfonische pantomime<br />
van de ‘Chasse royale et orage’<br />
aan het begin van de vierde akte rangschikte<br />
<strong>Berlioz</strong> de groepen van uitvoerenden<br />
volgens het principe van een veelvoudig<br />
gebroken opbouw naar een climax.<br />
Hiermee contrasteren uitgerekte lyrische<br />
rustpunten, zoals het grote liefdesduet<br />
in de vierde akte of het Lied van Hylas<br />
aan het begin van de vijfde akte, waar<br />
de orkestbegeleiding bewust getemperd<br />
blijkt te zijn. Dankzij de weidse rangschikking<br />
van klankkleuren slaagde <strong>Berlioz</strong><br />
erin om zowel in de ruimte als in de tijd<br />
een ‘perspectief’ van de orkestklank te<br />
realiseren dat men in zijn vormbepalende<br />
werking pas geleidelijk waarneemt.<br />
<strong>De</strong> ‘Marche et Hymne’ (nr. 4) is binnen<br />
de partituur het voorbeeld van ‘officiële’<br />
muziek. <strong>De</strong> noodzaak van een in structuur<br />
archaïsche muziek om de historische<br />
dimensie van de Trojaanse oorlog te<br />
karakteriseren viel samen met het streven<br />
van de componist om door typerende<br />
41<br />
slaginstrumenten als jeu de triangles<br />
en sistres antiques een Klein-Aziatisch,<br />
antiek aandoend lokaal koloriet voort te<br />
brengen. Michael Walter heeft de karakteristieke<br />
wisselende harmonie van het<br />
stuk evenals de ostinatostructuur van<br />
de slagwerkgroep teruggevoerd op het<br />
dilemma van een dubbel lokaal koloriet<br />
in de trant van een couleur historique en<br />
een couleur locale. In de krijgshaftige<br />
verzen van het Troyens-libretto, waarin<br />
vermoedelijk niet alleen de Romeinse<br />
expansiepolitiek in Noord-Afrika wordt<br />
bezongen, heeft hij bovendien aanwijzingen<br />
willen zien voor <strong>Berlioz</strong>’ conceptie<br />
van zijn opera als nationale opera van<br />
het Second Empire. Daarbij werd over<br />
het hoofd gezien dat <strong>Berlioz</strong> voor dit<br />
koor kon teruggrijpen op een direct<br />
voorbeeld uit de ‘tragédie lyrique’ uit de<br />
napoleontische tijd, namelijk het ‘Choeur<br />
général des Mexicains. Danses barbares’<br />
uit Fernand Cortez, ou la conquête de<br />
Mexique (1808 -1817) van Spontini.<br />
<strong>De</strong>ze partituur had <strong>Berlioz</strong> in zijn jeugd<br />
razend enthousiast gemaakt, en zij<br />
neemt ook in zijn Traité d’instrumentation<br />
et d’orchestration modernes een prominente<br />
plaats in.<br />
<strong>De</strong> finale van de eerste akte, de<br />
‘Marche troyenne’ voor Cassandre, koor,<br />
onzichtbaar koor, drie bühneorkesten en<br />
hoofdorkest (nr. 11), vormt het hoogtepunt<br />
van de muzikale ruimtelijke organisatie<br />
van de partituur. Terwijl aan het<br />
begin alleen Cassandres soloscène de<br />
werkelijke toneelruimte vult, klinken<br />
vanuit de coulissen de verschillende<br />
koorgroepen samen met de aan hen<br />
toegewezen instrumentale groepen<br />
trapsgewijs toenemend in volume.<br />
<strong>De</strong> geleidelijk dichterbij komende koorzangers<br />
betreden op het dynamische<br />
hoogtepunt het toneel en verlaten dit in<br />
de richting van de stadspoort van Troje.<br />
Het afwisselend overlappen van drie<br />
heterogene ensembles – een orkest
van koperblazers, een orkest van saxhoorns,<br />
zes hobo’s en zes tot acht harpen<br />
– met het hoofdorkest roept de akoestische<br />
illusie op van door de wind aangedragen<br />
verre klankflarden, en suggereert<br />
bij de luisteraar aldus met immanentmuzikale<br />
middelen de realistische indruk<br />
van een verre processie met verschillende<br />
muziekkapellen.<br />
<strong>De</strong> nauwkeurig op de eisen van het<br />
orkest van de Parijse Opéra toegesneden<br />
bezetting van orkest en bühnemuziek –<br />
met drie pauken in de orkestbak en met<br />
een bezetting van de bühnemuziek met<br />
saxhoorns naar het voorbeeld van de<br />
partituur van Meyerbeers Le prophète,<br />
maar dan verrijkt met de petit saxhorn<br />
suraigu – reflecteert de bestemming<br />
van <strong>Berlioz</strong>’ partituur voor de Parijse<br />
Académie Impériale de Musique. Het<br />
gebruik van meervoudige, in de ruimte<br />
verdeelde koperblazerskoren was voor<br />
de componist van de Grande messe<br />
des morts natuurlijk geen vernieuwing<br />
meer, maar toch blijkt uit de partituur<br />
van Les Troyens een beheersing van<br />
alle instrumentatietechnische aspecten<br />
van het schrijven voor koperblazers die<br />
omstreeks 1855 in feite maar één concurrent<br />
kende: Richard Wagner.<br />
Een gedetailleerde vergelijking van de<br />
compositietechnische integratie van de<br />
koperblazers in werken van <strong>Berlioz</strong> en<br />
Wagner moet een sterke nadruk leggen<br />
op de verschillen in het orkestrale denken,<br />
die niet alleen terug te voeren zijn op<br />
het leeftijdsverschil van een halve generatie<br />
tussen beide componisten, maar<br />
ook op hun verschillende concepties van<br />
toonzetting. Wanneer <strong>Berlioz</strong> bij Priamus’<br />
zegen van Astyanax, Andromaches zoon,<br />
de driestemmige zetting voor trombones<br />
extra kleur meegeeft door drievoudig<br />
gediviseerde celli en fagotten, dan grijpt<br />
hij slechts terug op een klankeffect<br />
dat hij voor het eerst had ingezet bij de<br />
43<br />
opkomst van de paus in Benvenuto<br />
Cellini: de symmetrische verdeling van<br />
trombones, fagotten en celli in een zetting<br />
voor orkest om een homogene mengklank<br />
te bereiken tussen drie orkestgroepen.<br />
[Zie muziekvoorbeeld op p. 42]<br />
Bij het realiseren van een analoge klankvoorstelling<br />
in de ongeveer in dezelfde<br />
tijd ontstane Walküre bij Wotans afscheid<br />
van Brünnhilde (‘<strong>De</strong>r Augen leuchtendes<br />
Paar’) concipieerde Wagner echter een<br />
gedifferentieerde, gelaagde structuur uit<br />
een vierstemmige zetting voor trombones<br />
als harmonisch ‘pedaal’ en een contrapuntisch,<br />
melodiedragend weefsel in de<br />
lage strijkers dat de zangstem van Wotan<br />
ondersteunt. Terwijl de door <strong>Berlioz</strong> voor<br />
Benvenuto Cellini uitgevonden klankcombinatie<br />
het orkesttechnische uitgangspunt<br />
voor Wagners vondsten voor<br />
het voorspel van Lohengrin had geleverd,<br />
had deze jongste van de twee componisten<br />
in zijn partituren na 1850 een nieuwe<br />
functionalisering van de harmonie ontwikkeld,<br />
en een orkestrale polyfonie die<br />
<strong>Berlioz</strong>’ begrip te boven ging. Daar staat<br />
tegenover dat <strong>Berlioz</strong> in het kader van<br />
Les Troyens gebruikmaakte van de afzonderlijke<br />
klankeffecten uit zijn eerdere<br />
partituren om een ‘klankkleurenlogica’ tot<br />
stand te brengen die de dramaturgische<br />
structuren voor de toeschouwer aanschouwelijk<br />
moet maken.<br />
Een goed voorbeeld van hergebruik van<br />
een reeds uit de Franse revolutie-opera<br />
bekend effect, dat <strong>Berlioz</strong> in zijn Traîté<br />
zelf noemde, zijn de geestverschijningen<br />
in Les Troyens [...]. Terwijl bij de verwijzing<br />
van Cassandra naar <strong>Hector</strong>s geest<br />
slechts gestopte tonen van de derde<br />
hoorn worden gebruikt, illustreerde<br />
<strong>Berlioz</strong> <strong>Hector</strong>s verschijning in de tweede<br />
akte door een ensemble van vier hoorns,<br />
die boven een grondklank van strijkerspizzicati<br />
en tremolo’s in de altviolen
uitsluitend gestopte tonen spelen. Het<br />
effect van de vier gestopte hoorns stamt<br />
uit de opera Mélidore et Phrosine van<br />
Étienne-Nicolas Méhul (Opéra Comique,<br />
1796), waar deze de laatste woorden<br />
van de stervende Aimar (‘Jules, tu seras<br />
mon vengeur’) begeleiden. Ook in dit<br />
geval werd het betreffende effect door<br />
Richard Wagner ontleend aan het vroege<br />
werk van <strong>Berlioz</strong> en op zijn eigen manier<br />
verder uitgewerkt, met een wel zeer overtuigende<br />
dramatische werking bij Ortruds<br />
betoog tegen Elsa, wanneer een gestopte<br />
hoornklank het akkoord van de<br />
houtblazers analoog met de zangstem<br />
donkerder kleurt.<br />
Voor de verschijning van de gestorven<br />
Trojaanse helden, die Aeneas in de vijfde<br />
akte bezoeken om hem te bewegen tot<br />
zijn vertrek naar Italië, verzon <strong>Berlioz</strong><br />
daarentegen een van zijn indrukwekkendste<br />
vernieuwingen op het gebied van<br />
de klankkleur, zonder bij deze gelegenheid<br />
weer terug te vallen op de klank<br />
van de gestopte hoorns. Drie onderling<br />
onafhankelijke klanklagen vormen samen<br />
de muzikale zetting: een lage unisono D<br />
van fagotten, hoorns en speciaal voor<br />
dit effect op de D in het contra-octaaf<br />
omlaag gestemde contrabassen, een<br />
mismoedig klinkend houtblazersakkoord<br />
van fluiten, hobo, Engelse hoorn, klarinet<br />
en basklarinet, evenals de glazige, doordringende<br />
flageoletklank van vier soloviolen<br />
in de hoogste ligging. <strong>De</strong> afgebeelde<br />
passage toont niet alleen de<br />
totale integratie van Engelse hoorn en<br />
basklarinet in de zetting voor houtblazers<br />
aan, maar ook het onfeilbare gevoel van<br />
de componist voor klankkleuren tijdens<br />
het combineren van hoogste en laagste<br />
liggingen. <strong>De</strong> resulterende totaalklank<br />
ontstaat niet in de laatste plaats uit het<br />
volledige niet-verbonden zijn van de<br />
afzonderlijke lagen van deze zetting.<br />
[Zie muziekvoorbeeld op p. 44]<br />
45<br />
Met het oog op de hoge graad van vernieuwing<br />
en organisatie van deze orkestpartituur<br />
zou het gewoonweg absurd<br />
zijn om te spreken van een afnemende<br />
vindingrijkheid van de componist <strong>Berlioz</strong>.<br />
Eerder valt er een element van de classicist<br />
op te merken in de onwrikbare<br />
wil tot ordening waarmee de componist<br />
de vernieuwingen op het gebied van<br />
de klankkleur uit zijn vroege werk hergroepeerde<br />
om ze tot een dramaturgisch<br />
consistent geheel om te vormen.<br />
Vertaald door Frits Vliegenthart
Vergilius<br />
Dido en Aeneas<br />
<strong>De</strong> koningin door liefdes pijl gewond,<br />
voedt in haar aadren een verborgen vuur:<br />
telkens weer denkt zij aan zijn heldenmoed,<br />
zijn eedle stam, zijn woorden en gelaat;<br />
haar diep gevoel vergunt geen lichaamsrust.<br />
Toen ochtendgloren ’t nieuwe zonlicht bracht<br />
en vochtig duister van de hemel dreef,<br />
sprak zij, verward, haar lieve zuster toe:<br />
‘Anna, wat houdt mij slapeloos in angst!<br />
Wat vreemdeling betrad ons woonverblijf!<br />
Zijn schijn, zijn wezen en zijn levenswerk!<br />
Ja, waarlijk stamt hij van de goden af!<br />
’t Zijn laaggeboornen die de vrees verraadt;<br />
maar hij heeft zwaars beleefd en groots verricht.<br />
Als niet ’t besluit mij vaststond nimmermeer<br />
een echtverbintenis weer aan te gaan<br />
sinds rouw mijn loon voor eerste liefde werd,<br />
als daardoor niet mij ’t huwlijk was vergald,<br />
dan zou hier kans tot struiklen zijn. . . misschien<br />
’k Beken dat na Sychaeus’ droevig lot,<br />
na ’t moordbloed dat mijn broeder zelf vergoot,<br />
geen ander ooit mijn hart aan ’t wanklen bracht;<br />
maar thans herken ik sporen van weleer.<br />
Moog’ echter in de afgrond ik verzinken<br />
of, doodgeslagen door een bliksemstraal,<br />
Verdwijnen in het duister schimmenrijk,<br />
voordat ’k mijn trouw, mijn eerbaarheid verzaak!<br />
Die ’t eerst mij liefhad, nam mijn liefde mee<br />
en moet ze bij zich houden in zijn graf.’<br />
Zo sprekend stortte zij een tranenvloed.<br />
Haar antwoordd’ Anna: ‘Zuster die mij lief<br />
als ’t levenslicht zijt, wilt in eenzaamheid<br />
en droefnis g’uw jonkheid doen vergaan,<br />
verstoken van der min genot en vrucht?<br />
Meent gij dat dit der doden as verlangt?<br />
Mocht nimmer u een bruidegom vermurwen,<br />
noch hier, noch eerder in uw vaderstad,<br />
zelfs niet Iarbas onder zoveel vorsten<br />
van ’t zegezwanger Africa, – zult gij<br />
ook tegen liefde strijden die u lokt?<br />
Bedenkt gij niet, in wat voor land gij woont?’<br />
53
Marie Luise Kaschnitz<br />
Dido<br />
Als we teruggaan naar de oorsprong<br />
van de sage, dan vinden wij het beeld van<br />
Dido versmolten met dat van de Phoenicische<br />
godin Isjtar, de leeuwenberijdster<br />
die heerst over maan en sterren, bliksem<br />
en regen. Net als de natuur zelf heeft<br />
ook Isjtar een tweevoudige aard: ze belichaamt<br />
in gelijke mate weelderige<br />
vruchtbaarheid en nooit ophoudende<br />
verwekking als ook vernietiging, ondergang<br />
en dood. Zij is maagd, schenkster<br />
van zegen en godin van de liefde. <strong>De</strong><br />
granaatappel en de lotusbloem zijn aan<br />
haar gewijd, evenals de zachtmoedige<br />
duif en de stille vis. Tegenover alles wat<br />
teer en zacht is, wat bloesem en vrucht<br />
draagt, staat echter het andere: vernietiging<br />
van de geliefde, hellevaart, heerschappij<br />
van duistere machten, hardheid,<br />
haat.<br />
Uit deze merkwaardige sfeer van<br />
oosterse levensovervloed en levensvernietiging,<br />
van tederheid en sombere<br />
grootsheid, komt de oude sage van de<br />
mythische Dido naar boven. Haar trekken<br />
zijn streng en lieflijk; eenvoudig en<br />
groots is haar levensloop. Een godin daalt<br />
af naar de aarde en neemt een beschermend<br />
heerserschap op zich, aan vreemde<br />
kusten in de wereld. <strong>De</strong> stad Sidon is<br />
haar geboorteplaats. Haar vader Mutto<br />
heeft het rijk nagelaten aan haar jonge<br />
broer Pygmalion en aan haarzelf. Het<br />
duurt echter niet lang of de jonge koning,<br />
begerig naar macht en rijkdom, doodt<br />
Dido’s gemaal, de Melkartpriester<br />
Sicharbas, voor het altaar van Melkart.<br />
<strong>De</strong> moord wordt geheimgehouden, en<br />
pas in een droom waarin Dido haar met<br />
bloed overstroomde gemaal ziet terwijl<br />
deze op zijn wonden wijst, wordt haar de<br />
heimelijke misdaad geopenbaard. Maar<br />
54<br />
nu kan zij niet langer in haar geboortestreek<br />
blijven. Weldra breekt zij op, een<br />
dolende als de godin Isjtar, van nature<br />
vrolijk van aard, door haar gesternte<br />
echter tot een treurende gemaakt.<br />
Zij wordt vergezeld door allerlei ontevredenen.<br />
Haar bestaansmiddelen zijn<br />
de verborgen gehouden schatten van<br />
Sicharbas, en haar doel is het stichten<br />
van een nieuw rijk aan de zeekust.<br />
Zo varen zij naar het westen en landen na<br />
vele avonturen op het Noord-Afrikaanse<br />
strand. Met de inheemse bevolking<br />
worden begroetingen en geschenken<br />
uitgewisseld. Dido vraagt om zoveel land<br />
als met een runderhuid kan worden afgebakend<br />
en ontvangt – doordat zij de<br />
huid voor het afmeten in smalle repen<br />
snijdt – meer dan genoeg grond voor<br />
de stad en voor de akkers. Een paardenkop,<br />
die vanonder een palm wordt opgegraven,<br />
wordt als een gelukkig voorteken<br />
beschouwd. Zo komt het vervolgens tot<br />
het bouwen van de stad, tot het vestigen<br />
en uitbreiden van de macht, tot handel<br />
en nauwe betrekkingen met de aangrenzende<br />
barbaarse wereld. Weldra naderen<br />
de heersers van de naburige volkeren<br />
met de bedoeling Dido’s hand te veroveren.<br />
Hoe trotser de stad zich verheft en<br />
hoe machtiger zij de kust beheerst, des<br />
te talrijker worden de vrijers en des te<br />
ongeduldiger dringen zij aan op een<br />
beslissing. Tenslotte stelt de machtigste<br />
onder hen, koning Jarbas van Maxitanië,<br />
de koningin een ultimatum: binnen een<br />
vastgestelde tijd moet zij met Jarbas<br />
trouwen of hij zal de stad de oorlog<br />
verklaren.<br />
Nu pas openbaren zich eigenlijk het<br />
mythische karakter van de sage en de<br />
merkwaardige, bovenwereldlijke positie
van Dido, die toch zo aards aandeed<br />
met de list met de runderhuid en die zo<br />
wereldlijk-praktisch bleek in het uitvoeren<br />
van haar vlucht. Eensklaps doemen<br />
de Sidonische gestalten reusachtig op:<br />
Dido, als dienares van Isjtar en krachtens<br />
het offer van haar religieuze diensten als<br />
Isjtar zelf, Sicharbas, priester van Melkart<br />
en krachtens zijn ambt gelijk aan deze,<br />
en de wrede Pygmalion, wiens naam<br />
‘aambeeld des hoogsten’ betekent. In de<br />
sfeer waarin zij leven voltrekt zich wat<br />
wonderlijker en ontzagwekkender is dan<br />
het huwelijk en het baren van kinderen:<br />
het gehele lot van de aarde. Hoewel ook<br />
Jarbas zich een godenzoon noemt, is hij<br />
heel klein naast zoveel grootsheid. Hij is<br />
een vreemdeling, en hoe meer Dido zich<br />
door hem in het nauw gedreven voelt, des<br />
te meer luistert zij naar haar gemaal, die<br />
in haar dromen tot haar roept, naar de<br />
lokstem van de wereld waarin zij thuis<br />
is. Haar missie is een mythische, geen<br />
aardse; met het stichten van de stad is<br />
deze volbracht en ze heeft geen lijfelijke<br />
opvolger nodig. Vandaar dat Dido zich –<br />
onder het voorwendsel dat zij Sicharbas<br />
voordat zij hertrouwt nog een dodenoffer<br />
wil brengen – op de vlammende brandstapel<br />
het leven beneemt.<br />
<strong>De</strong> oude sage, zoals die door Grieken<br />
op Sicilië werd verteld en door de geleerde<br />
Timaeus werd overgenomen,<br />
weerspiegelt de gehele betovering van<br />
het vreemde werelddeel, heel de duistere<br />
grootsheid van de oosterse religie. [...]<br />
In de tijd van de Punische oorlogen –<br />
toen de Romeinen telkens weer bloedige<br />
confrontaties met de legermacht van<br />
Carthago moesten doorstaan – werd de<br />
verbinding met de Grieks-Romeinse sage<br />
tot stand gebracht. <strong>De</strong> dichter Naevius,<br />
55<br />
die in het Romeinse leger in Afrika<br />
streed, presenteert het verhaal op een<br />
nieuwe manier. Nu is het niet meer<br />
Jarbas om wie Dido zelfmoord pleegt,<br />
maar de Trojaan Aeneas, aan wie reeds<br />
Homeros de missie van het stichten van<br />
een stad op Italiaanse bodem toebedeelde,<br />
en die nu wordt geïntroduceerd als<br />
de stamvader van de Julii, als de mythische<br />
stichter van het Romeinse rijk.<br />
Hem heeft Dido, zodra de Trojanen als<br />
schipbreukelingen in Carthago landen,<br />
op het eerste gezicht lief. Haar verdriet<br />
over zijn trouweloosheid drijft haar de<br />
dood in, en in de vloek die zij de vertrekkende<br />
naslingert, ligt de verklaring voor<br />
de onverzoenlijke haat die de Romeinen<br />
in langdurige oorlogen met de machtige<br />
stad telkens weer ten deel viel.<br />
<strong>De</strong> door Naevius bij elkaar gebrachte<br />
gestalten van Aeneas en Dido zijn van<br />
nu af aan voor altijd geliefden geworden.<br />
Eeuwen later wekt de grote Vergilius hen<br />
tot leven, en wat hij – op basis van<br />
Homeros, Timaeus en Naevius – creëert,<br />
is nog op een andere manier van belang<br />
dan alleen door de gloeiende kleuren van<br />
zijn dichterlijke kracht. Het onderwerp<br />
van zijn vertelling is niet het individu,<br />
niet de dappere en lijdende krijger, die<br />
zwervend en dolend tenslotte een nieuw<br />
vaderland bereikt, maar de Romeinse<br />
staat, zijn verankering in de mythe en<br />
zijn opgroeien naar het licht van een<br />
glorierijke dag.<br />
In het weids opgezette kader van deze<br />
vertelling kan Aeneas’ ontmoeting met<br />
Dido slechts een episode zijn. Toch gaat<br />
het hier niet om een van die avonturen<br />
zoals Homeros’ helden die beleven.<br />
Zoals overal in de Aeneis de door het<br />
lot bepaalde noodzakelijkheid van de
Romeinse staat naar voren komt, en via<br />
een toevallige onderwerping en verovering<br />
haar rechten opeist, zo wordt ook<br />
het gebeuren rond Dido als een lotsmoment<br />
van het Romeinse rijk voorgesteld.<br />
<strong>De</strong> oosterse oerkracht van Dido, die de<br />
missie van Aeneas tot het uiterste op de<br />
proef stelde, staat voor de openbaring<br />
van de enige macht waardoor het bestaan<br />
van het Romeinse rijk ooit ernstig in<br />
gevaar is gekomen. In wezen is deze<br />
liefdesaffaire niets anders dan een stuk<br />
geschiedenis: de verlokkingen van het<br />
vreemde werelddeel, het gevaar van de<br />
Punische oorlog.<br />
<strong>De</strong> grote ommekeer ten opzichte van<br />
het mythologische tijdperk is overal in<br />
de eerste zangen van de Aeneis duidelijk<br />
waar te nemen. <strong>De</strong> vrouwengestalten<br />
van Homeros leven bij het ogenblik, onbekommerd.<br />
[...] <strong>De</strong> Dido van Vergilius is<br />
anders van aard: zij kent hoop en vrees,<br />
zij wil vasthouden wat haar dreigt te ontglippen,<br />
de liefde, het geluk. Zo geschiedt<br />
het merkwaardige dat zij, vervlochten in<br />
de voorstelling van een historisch idee,<br />
toch dichter bij ons staat dan de goddelijke<br />
Isjtar, de mythische Dido en de<br />
vrouwenfiguren van Homeros. Doordat<br />
de dichter bij een latere tijd hoort, is zij<br />
ontdaan van haar goddelijkheid; onder<br />
de dwang van de gevoelens die de<br />
Romeinse goden, die boven de wolken<br />
aan de touwtjes trekken, in haar opwekken,<br />
leeft zij vol hoop en voorgevoelens<br />
als een sidderend wezen van vlees en<br />
bloed. Aangezien een dergelijke ontvankelijkheid<br />
het lot is van de mens,<br />
wie slechts een enkele vrijheid, namelijk<br />
die van de dood, is vergund, krijgt ook<br />
Dido pas in de dood iets van haar goddelijkheid<br />
terug.<br />
56<br />
In de eerste zang van de Aeneis voltrekt<br />
zich – reeds voordat het menselijke spel<br />
begint en ook terwijl het al aan de gang<br />
is – als het ware op een hoger toneel de<br />
strijd van de goddelijke intriges, het uitvechten<br />
van de rivaliteit tussen de goden.<br />
Zo is daar Juno, beschermvrouwe van<br />
Carthago, die de Trojanen sinds het<br />
oordeel van Paris vijandig gezind is en<br />
zich vast heeft voorgenomen de vestiging<br />
van Aeneas in Italië te verhinderen of<br />
op zijn minst te vertragen. Tegenover haar<br />
staat Venus, de moeder van de Trojaanse<br />
held, wie niets zozeer ter harte gaat als<br />
juist die tocht naar het westen, het in<br />
vervulling gaan van de oude profetie waar<br />
het voortbestaan van Troje van afhangt.<br />
Haar, de schone, de lieflijk smekende,<br />
heeft Jupiter zijn hulp toegezegd; hij<br />
springt haar bij wanneer de machtige<br />
rivale dreigt te winnen. Zo voltrekt zich<br />
wat is voorbestemd: Aeneas landt met<br />
zijn kameraden op het Carthaagse strand.<br />
Als een visioen van zijn eigen doel van<br />
landwinning en stichting van een stad<br />
ziet hij de stad, waarin alle handen aan<br />
het werk zijn. Hij wordt gastvrij onthaald<br />
en ontvangt gewaden en sieraden, waarop<br />
hij als tegengave de staatsmantel<br />
van Troje, waarop gouden afbeeldingen<br />
geborduurd zijn, Helena’s sieraden uit<br />
Mykene en het parelcollier van Venus<br />
schenkt. Het is niet de waarde van deze<br />
schatten die de rijke Dido ontroert, maar<br />
hun eerbiedwaardigheid, de vage geur<br />
van noodlot en bloed die eromheen<br />
hangt. <strong>De</strong> geredde voorouderbeelden,<br />
die Aeneas altijd bij zich draagt, tonen<br />
de vreemdeling als gevangene van verleden<br />
en toekomst. Door hun bezit plaatst<br />
Aeneas zich tegelijkertijd buiten de<br />
schare van barbaarse vrijers, en zijn
verhalen doen het overige om hem de<br />
stralenkrans van een godenzoon en<br />
bereisde martelaar te verlenen. [...]<br />
Door een schitterende jacht bewijst<br />
Dido haar gast eer, en zij wil alle pracht<br />
en praal van haar rijke hof tentoonspreiden<br />
om hem te doen vergeten verder<br />
te reizen. Een goddelijk tweegesprek<br />
vertelt ons dat Aeneas en Dido ook niets<br />
anders zijn dan gebonden en geleid, en<br />
dat hun met donder, bliksem en stortbuien<br />
de gelegenheid verschaft zal<br />
worden om alleen te zijn en zich zonder<br />
terughouding aan hun verlangens over<br />
te geven. En zoals zich nu voor onze ogen<br />
de jacht afspeelt, zien we ook de regen<br />
neerstromen, we horen de hagel kletteren<br />
en de wilde beek naar het dal razen; de<br />
elementen zijn door de goden opgezweept<br />
tot al hun gruwelijke geweld. In<br />
een dergelijk uur scheuren de zedelijke<br />
banden en lijkt elke bedenking een waan.<br />
Temidden van de opgewoelde natuur in<br />
een grot aan hun begeleiders ontkomen,<br />
vieren Aeneas en Dido hun heilige bruiloft.<br />
Vanaf dat moment is Aeneas aan<br />
haar ten prooi gevallen en zij aan hem;<br />
hij denkt er niet meer aan verder te<br />
reizen, en zijn missie is vergeten. [...]<br />
Intussen gaat het spel op het hogere<br />
toneel voort. Fama – de achterklap, het<br />
vlugge gebabbel van de straat, de vreselijke<br />
macht van het menselijke woord –<br />
heeft het nieuws van Dido’s overgave<br />
naar Jarbas gebracht, en deze, een zoon<br />
van Zeus, smeekt zijn vader om wraak.<br />
Dan herinnert zich de merkwaardig<br />
vergeetachtige Aeneas zijn belofte aan<br />
Venus, en het rad der geschiedenis, dat<br />
een tijdlang stil leek te staan, begint<br />
weer te draaien. Aeneas moet verder<br />
trekken, hij moet zijn rijk stichten, en in<br />
57<br />
de gedaante van Hermes wordt hem,<br />
de nalatige, een bode gestuurd om hem<br />
daaraan te herinneren. Ook al ontvangt<br />
Aeneas die boodschap zonder enige<br />
vreugde, met slechts doffe schrik, toch<br />
denkt hij er geen moment aan zich tegen<br />
het goddelijke gebod te verzetten. Hij is<br />
bang om Dido te kwetsen, hij vreest haar<br />
tovermacht en het geweld van haar<br />
passie, die elk ogenblik in bedreiging kan<br />
omslaan. En wanneer hij zich opmaakt<br />
om zijn onvermijdelijke weg te gaan,<br />
doet hij dat in het geniep; hij bereidt het<br />
vertrek heimelijk voor en wil wegsluipen<br />
als een dief.<br />
Met het ogenblik van zijn besluit is<br />
Dido al verwijderd uit het voortgaande<br />
verloop van de gebeurtenissen. Maar nu<br />
wordt duidelijk dat zij bij een ander tijdperk<br />
hoort dan de vrouwen uit de tijd van<br />
Homeros. Nu zij de gave van de onschuld<br />
kwijt is, kan zij niet meer terugkeren<br />
naar haar vroegere zelf; ze heeft zich<br />
prijsgegeven, en doordat zij verleden en<br />
toekomst overziet, begrijpt zij dat ze<br />
buiten de liefde niet meer kan leven.<br />
Smekend en aandringend probeert zij<br />
Aeneas bij zich te houden. [...] Geen<br />
liefdespand werd in haar schoot verwekt,<br />
geen zoon zal er opgroeien om haar te<br />
verdedigen en te beschermen. Tegenover<br />
haar jammerklacht stelt Aeneas<br />
het gelijk van zijn missie. Maar door zijn<br />
tegenstand groeit in Dido steeds machtiger<br />
de oerwildheid van de vrouwelijke<br />
natuur, die zich tegenover de mannelijke<br />
plichten plaatst als het eeuwige begeren<br />
van de lust, dat plotseling kan veranderen<br />
in haat. Nu eens wil ze Aeneas als een<br />
boze wrekende demon volgen, hem<br />
zien omkomen in de storm, dan weer wil<br />
ze hem begeleiden, ontdaan van alle
waardigheid, gedoogd, vernederd, als<br />
een slavin. Tenslotte laat zij slechts om<br />
uitstel smeken en als hij ook dit weigert,<br />
dwaalt zij in totale verwarring rond, ziet<br />
bloed in haar wijn, hoort de kreet van de<br />
uil die de dood aankondigt en verliest<br />
zich steeds dieper in de nacht van de<br />
waanzin.<br />
Nu verlangt zij onbewust reeds terug<br />
naar de bescherming van haar vaderlijke<br />
gemaal, wiens stem zij meent te horen<br />
lokken en roepen uit het graf. Er is een<br />
tovenares aan het hof, die allerlei magische<br />
kunsten beheerst. Door haar laat<br />
Dido zich overreden om een brandstapel<br />
op te richten, waarop ze een wassen<br />
beeld van haar geliefde, zijn wapens en<br />
de kussens en dekens van hun gemeenschappelijke<br />
bed legt. [...] <strong>De</strong> morgen<br />
brengt echter de ontknoping: Aeneas is<br />
gevlucht, en de ontwakende Dido rest<br />
slechts de aanblik van op volle zee<br />
dansende schepen. En nu stevent alles,<br />
dwars door alle jammerklachten, verwensingen<br />
en wraakplannen heen, onstuitbaar<br />
op het einde af, het vreselijke en toch<br />
het enige verlossende einde: de dood.<br />
<strong>De</strong> goden zullen deze dood wreken en<br />
ook al bereikt Aeneas het einddoel van<br />
zijn reis, toch zal hij veel moeten doorstaan.<br />
Tussen Carthago en Rome zal<br />
vijandschap heersen, niet alleen van de<br />
mensen maar ook van de elementen.<br />
Dido roemt haar eigen daden en<br />
betreurt het uur waarin Aeneas haar<br />
stad was genaderd. Vervolgens stoot zij<br />
het zwaard van haar vriend in haar borst;<br />
de vrouwen horen haar angstkreet en<br />
Anna kan nog net het hoofd van de<br />
stervende aan haar hart drukken, terwijl<br />
Dido’s laatste blik in een smartelijke<br />
beweging de zon zoekt. Daarop nadert<br />
58<br />
echter reeds Iris, ‘met wiekendauw van<br />
goud’ en met ‘bonte bogen achter zich<br />
als spoor’, door Hecate gestuurd om<br />
een haarlok van Dido af te snijden en zo<br />
haar ziel vrij te maken voor de reis.<br />
Nog eenmaal duikt de gestalte van<br />
Dido op in de Aeneis. In het schemerlicht<br />
van het bos in de onderwereld doolt zij<br />
rond; met de dodelijke wond in haar<br />
borst komt zij Aeneas tegemoet met de<br />
starheid van de dode die tot geen verandering<br />
meer in staat is, met onverzoenlijke<br />
haat. In Dantes Inferno zwerft ze,<br />
ontkomen aan de schare der louter<br />
wellustigen treurig voort aan de zijde van<br />
Francesca. Zo blijft zij voor altijd naast<br />
de belichaming van een vreemde wereld<br />
en van een historische gebeurtenis de<br />
grote ongelukkig liefhebbende, die een<br />
tijd van onmeetbaar geluk moest betalen<br />
met de dood en eeuwige verdoemenis.<br />
Vertaald door Frits Vliegenthart
Klaus Bertisch<br />
Dido en het paard van Troje<br />
Het is spreekwoordelijk geworden: het<br />
paard van Troje. Uit Homeros’ Odyssee<br />
en Vergilius’ Aeneis kennen we het<br />
verhaal van het houten gevaarte in de<br />
vorm van een paard, dat in zijn binnenste<br />
de Grieken verbergt die uithalen voor<br />
hun laatste slag, waarmee ze een einde<br />
maken aan de Trojaanse oorlog. Nadat<br />
die oorlog ooit was begonnen vanwege<br />
de roof van Helena, die door de Trojaanse<br />
prins Paris naar diens vaderland werd<br />
ontvoerd, hebben de Trojanen zich tien<br />
jaar lang met succes verweerd tegen de<br />
aanslagen van de Grieken. Slechts met<br />
een list zouden zij kunnen worden verslagen.<br />
Odysseus bedacht het bouwen<br />
van een paard dat voor de Trojanen zou<br />
worden achtergelaten. <strong>De</strong> Trojanen<br />
voelden zich alleen daarom al gevleid<br />
omdat zij beroemd waren om hun eigen<br />
paarden. Een kolossaal ros kon alleen<br />
maar een eerbiedwekkend, maar tegelijkertijd<br />
een vererend geschenk zijn. Alle<br />
waarschuwingen om dit geschenk niet<br />
aan te nemen werden in de wind geslagen.<br />
<strong>De</strong> priester Laocoön was de eerste<br />
die het geschenk van de Danaeërs aanzag<br />
voor een list van de vijand. Hij werd<br />
onmiddellijk gestraft. <strong>De</strong> godin Athene,<br />
die in de strijd der goden – die ook bij de<br />
Trojaanse oorlog in twee kampen waren<br />
verdeeld – aan de kant van de Grieken<br />
stond, liet hem en zijn beide zonen door<br />
slangen wurgen.<br />
Ook naar Cassandra’s waarschuwingskreten<br />
werd niet geluisterd. Dat was al<br />
heel lang haar noodlot. Van Apollo had<br />
ze de gave gekregen om de toekomst te<br />
kunnen voorspellen: een goddelijk<br />
geschenk voor de dochter van Priamus,<br />
waarvoor de god van de profetie in ruil de<br />
liefde van Cassandra hoopte te winnen.<br />
59<br />
Maar zij wilde hem deze liefde niet geven.<br />
Het geschenk kon ze echter niet meer<br />
teruggeven. Vervolgens legde Apollo er<br />
een vloek op: niemand zou ooit acht slaan<br />
op hetgeen Cassandra zou voorspellen.<br />
Een vloek die Troje fataal zou worden.<br />
In haar vertelling Kassandra suggereert<br />
de Duitse schrijfster Christa Wolf een<br />
relatie tussen de zieneres met de held<br />
van Troje, Aeneas.<br />
Maar waarom spreekt men in verband<br />
met Aeneas eigenlijk van een held? Hij<br />
heeft een paar mensen, onder wie zijn<br />
zoon Ascanius, maar vooral zichzelf bij<br />
de bestorming door de Grieken uit het<br />
houten paard uit Troje gered. Is iemand<br />
daarom al een held? In zijn epos laat<br />
Vergilius zijn vermeende held zijn avonturen<br />
zelf vertellen. Enige twijfel is bij<br />
een zichzelf roemende ik-verteller hoe<br />
dan ook altijd op zijn plaats. Maar het is<br />
Aeneas die door het andere kamp van<br />
de goden wordt gesteund. Naast Apollo,<br />
wiens positie natuurlijk duidelijk is vanwege<br />
zijn belangstelling voor Cassandra,<br />
is het vooral Venus, die probeert een<br />
positieve invloed uit te oefenen. Zij is de<br />
moeder van Aeneas, en van haar kreeg<br />
hij de opdracht om Rome als een nieuw<br />
Troje te stichten. Ook hij kon de ondergang<br />
van het oude Troje niet verhinderen.<br />
Als hij Cassandra al heimelijk heeft liefgehad<br />
(want eigenlijk was hij met Creusa<br />
getrouwd), dan heeft hij echter evenmin<br />
haar waarschuwingen serieus genomen.<br />
Hij volgde uitsluitend de roep van de<br />
goden.<br />
In het eerste deel van <strong>Berlioz</strong>’ opera Les<br />
Troyens speelt Aeneas geen bijzondere<br />
rol. Het bericht van de dood van Laocoön<br />
en het ontvangen van de goddelijke
opdracht door <strong>Hector</strong>s geest zijn de<br />
hoogtepunten van zijn opera-bestaan in<br />
La prise de Troie. Bij Christa Wolf is dat<br />
niet anders, maar zij geeft haar lezers in<br />
Cassandra’s woorden een verhelderende<br />
uitspraak: ‘Ik geloof – en begreep hem,<br />
maar begreep hem niet – dat Aeneas<br />
liever wegging dan bleef.’ Dit zegt een<br />
liefhebbende vrouw. Maar daarmee<br />
schetst zij Aeneas zoals wij hem later<br />
nog vaker zullen zien, als een man op<br />
doorreis. Bij het lezen van de zinnen van<br />
Christa Wolf denkt men eerst in de verkeerde<br />
mythe te zijn beland. Was het niet<br />
de Carthaagse koningin Dido die door<br />
Aeneas verlaten werd? Dat lezen wij<br />
namelijk over haar in het vierde, centrale<br />
boek van Vergilius’ Aeneis.<br />
Op de vlucht voor haar broer Pygmalion,<br />
die Dido’s echtgenoot uit machtswellust<br />
heeft gedood, zoekt zij een nieuw<br />
vaderland. Ze belandt op de Afrikaanse<br />
kust, daar waar tegenwoordig Tunesië<br />
ligt. Ze sticht Carthago en slaagt erin de<br />
stad in de kortste tijd tot grote welvaart<br />
te brengen. Bij haar aankomst in Afrika<br />
vindt ze in het zand onder een palmboom<br />
een paardenkop, zo vertelt Marie Luise<br />
Kaschnitz. <strong>De</strong>ze vondst werd beschouwd<br />
als een gunstig, veelbelovend voorteken.<br />
Zou zij zich net zo als de Trojanen vergist<br />
hebben, toen die op het strand van Troje<br />
het houten paard ontdekten, dat uiteindelijk<br />
hun ondergang werd?<br />
Alles leek erop te wijzen dat het Dido<br />
zou lukken alle negatieve krachten ver<br />
uit haar buurt te houden. Haar volk houdt<br />
van haar. Zijzelf spande zich slechts in<br />
voor het gedijen van haar nieuwe vaderland<br />
en voor het opbloeien van handwerk,<br />
akkerbouw en een vloot. Op het<br />
persoonlijke vlak leek zij onaantastbaar<br />
60<br />
in haar trouw aan haar vermoorde man,<br />
Sychaeus. Alle vrijers die naar haar hand<br />
dongen, werden afgewezen. Dat was niet<br />
altijd eenvoudig, want vooral een zekere<br />
Jarbas liep haar hardnekkig na en dreigde<br />
met politieke gevolgen als zij niet zou<br />
ingaan op zijn huwelijksplannen. Maar<br />
reeds bij Cassandra hebben we gezien<br />
waar het toe kan leiden als men ingaat<br />
op persoonlijke betrekkingen die gebaseerd<br />
zijn op afpersing. Als in deze<br />
situatie Aeneas in Carthago aankomt<br />
met dat deel van de Trojanen dat aan de<br />
laatste aanslag door de Grieken wist te<br />
ontkomen, schijnt de redding voor Dido<br />
in zicht: een held en zijn vazallen, die<br />
als tegenprestatie voor een gastvrij onthaal<br />
en onderdak meteen militaire hulp<br />
kunnen aanbieden voor het geval dat<br />
de bedreigingen van Jarbas te onontkoombaar<br />
mochten worden. En meteen<br />
wordt Dido verliefd.<br />
Aeneas dringt zijn gevoelens niet aan<br />
haar op. Hij vertelt haar zijn lotgevallen,<br />
zijn omzwervingen na de Griekse overwinning<br />
op de Trojanen, en hij heeft<br />
geschenken voor haar meegebracht: de<br />
zogenaamde schat van Priamus. <strong>De</strong>ze<br />
Aeneas is niet iemand die haar onder<br />
druk zet, zoals alle anderen die naar<br />
haar hand dingen. Aeneas is iemand aan<br />
wie zij haar koninklijke hulp kan bieden.<br />
En meteen verliest zij haar hart. Wég<br />
zijn staatsraison en eeuwige trouw aan<br />
Sychaeus! Dido is in tweestrijd, maar<br />
een enkel woord van haar zuster, een<br />
beetje morele steun van haar volk, dat<br />
zijn koningin niet alleen maar in haar<br />
officiële houding wil zien, en wég zijn alle<br />
twijfels. Het volk is natuurlijk van mening<br />
dat een man veel beter geschikt is<br />
voor de troon dan een vrouw, of dat er
tenminste een man aan de zijde van<br />
een vorstin hoort. Henry Purcell en zijn<br />
librettist Nahum Tate, die in 1689 bij<br />
hun opera Dido and Aeneas, net als later<br />
<strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong>, uitgingen van Vergilius’<br />
Aeneis – en daarbij vooral van het vierde<br />
boek –, maken de invloed van het koor op<br />
Dido’s gevoelsleven veel duidelijker dan<br />
later de Franse componist:<br />
Chorus<br />
Banish sorrow, banish care,<br />
Grief should ne’er approach the fair.<br />
en kort daarna:<br />
When monarchs unite, how happy their<br />
state,<br />
They triumph at once o’er their foes and<br />
their fate.<br />
Navenant duidelijk is de opstelling van<br />
de held zelf in het verdere verloop:<br />
Aeneas<br />
If not for mine, for Empire’s sake,<br />
Some pity on your lover take;<br />
Ah, make not, in a hopeless fire<br />
A hero fall, and Troy once more expire.<br />
Hij maakt zelf dus de vergelijking met de<br />
ondergang van Troje. Carthago zou ten<br />
onder gaan als Dido hem geen gehoor<br />
geeft. Er lijkt hier nauwelijks een verschil<br />
te zijn tussen de houding van Aeneas en<br />
die van Jarbas: de een wil Carthago ten<br />
onder laten gaan als zijn wensen niet<br />
worden ingewilligd, de ander wil het<br />
vernietigen als hij zijn zin niet krijgt. Wat<br />
men Aeneas ten goede moet houden:<br />
hij heeft nooit verheeld dat hij een goddelijke<br />
roeping heeft. <strong>De</strong> opdracht naar<br />
61<br />
Italië te trekken is Dido in alle versies<br />
bekend. Toch is er ook zoiets als emotionele<br />
chantage. En welke vrouw beeldt<br />
zich niet in dat ze met haar verleidingskunsten<br />
een man iets anders kan laten<br />
doen dan wat hij zelf wil? Toch zou de<br />
kuise Dido de hele tijd haar koninklijke<br />
houding bewaard hebben als Aeneas<br />
haar niet een gezamenlijke toekomst in<br />
het vooruitzicht had gesteld.<br />
Allen – Dido, haar zuster Anna en het<br />
hele Carthaagse volk – hebben zich laten<br />
bedotten door de beloften van de Trojaan.<br />
Het vooruitzicht van een vredig leven<br />
onder een elkaar liefhebbend vorstenpaar<br />
was te mooi. Niemand heeft ook<br />
gelet op het slechte voorteken van het<br />
paard dat onder de palmboom lag. Zo<br />
heeft Dido in de persoon van Aeneas<br />
een Trojaans paard in haar opbloeiende<br />
staat binnengehaald. Want zijn vertrek<br />
betekent tegelijkertijd de ondergang van<br />
Carthago. Het spreekwoord is ook hier<br />
van toepassing. En Dido wordt tenslotte<br />
tot Cassandra, tot een zieneres die weet<br />
dat er een nieuwe held moet komen om<br />
haar te wreken: Hannibal zal eens tegen<br />
Rome ten strijde trekken. Maar het volk<br />
heeft weer niets geleerd. Het vervloekt<br />
de held die het aanvankelijk zo hoopvol<br />
had begroet, wiens binnendringen het<br />
zelf gevraagd en aangemoedigd had.<br />
Zoals het Trojaanse paard de ondergang<br />
van Troje bezegelde, zo bezegelt de<br />
Trojaanse held Aeneas – met goddelijke<br />
toestemming – de ondergang van<br />
Carthago.<br />
Vertaald door Frits Vliegenthart
Giuseppe Ungaretti<br />
Beschrijvende koren van Dido’s gemoedstoestanden<br />
I<br />
Als schaduwen verdwijnen,<br />
In ver voorbije jaren,<br />
Toen pijnen nog niet hartverscheurend waren,<br />
Hoor je de toen nog kinderlijke<br />
Maar begeerde borst zich heffen<br />
En je verontruste ogen<br />
Het roekeloos aprilse vuur onthullen<br />
Op een geurige wang.<br />
Spot, onverdroten spooksel<br />
Dat tijd te traag doet vlieden<br />
En te langdurig van zijn woede spreekt:<br />
Verlaat het zieke hart!<br />
Maar kan, de stille strijd<br />
Tot rust gekomen, nacht voorgoed verdwijnen?<br />
II<br />
<strong>De</strong> avond blijft zich lengen<br />
Met vlammen aan de einder<br />
En allengs lijkt een huiver in de grassen<br />
Oneindigheid met noodlot te verenen.<br />
Onopgemerkt verrees de zilverwitte<br />
Echo, versmeltend met het schuimend water.<br />
Ik weet niet wat meer leefde,<br />
Het murmelen van de bedwelmde oever<br />
Of zij, de droomster die zo teder zweeg.<br />
62
III<br />
<strong>De</strong> wind is nu ten slotte stilgevallen,<br />
En stil zijn ook de golven;<br />
Alles zwijgt; in de stilte<br />
Alleen nog de schreeuw van mijn hart,<br />
Een schreeuw van liefde en een schreeuw van schaamte<br />
Vanuit mijn hart dat brandt<br />
Sinds ik je zag en sinds jij naar me keek<br />
En sinds ik niet meer dan een speelbal ben.<br />
Ik schreeuw, mijn hart brandt, ik ken geen soelaas<br />
Sinds ik niets anders ben<br />
Dan een vervallen en verlaten ding.<br />
XIV<br />
Om hun licht te verdragen<br />
Kneep jij je ogen dicht, verloren, bij het zien<br />
Van zijn begerige en onverschrokken<br />
Ogen die hij niet meer op jou zou laten rusten,<br />
Nooit meer, helaas, nooit meer.<br />
Om hun jou onbekende, onbezonnen trots,<br />
Door jou nog steeds aanbeden, te verdragen<br />
Zouden jouw nu uitgebluste, dorre ogen<br />
Jou ten onrechte schuldig verklaren<br />
Aan je lot, en je smeken zou nutteloos zijn:<br />
Ze zouden geen genade meer kunnen vinden,<br />
Zo luttel dat ze een enkel vonkje wekte<br />
Of een enkele traan,<br />
Je uitgebluste, dorre ogen,<br />
Uitgeblust, zonder licht.<br />
XIX<br />
Je hebt je verdeemoedigd voor de gruwel<br />
Van troosteloze fouten.<br />
Vertaald door Ike Cialona<br />
63
Louis Couperus<br />
Karthago!<br />
Karthago! Daar ga ik nu bijna iederen dag heen als gij<br />
straks iederen dag naar Scheveningen gaat. ‘Willen we<br />
vanmiddag naar Karthago gaan?’ Dat zeg je hier zoo doodeenvoudig,<br />
alsof Karthago niet was geweest eene der<br />
meest beroemde steden, die vernietigd moest worden,<br />
meende Cato – Karthago est delenda! – alsof Karthago<br />
niet was, geen stad meer, maar nog wel het historische<br />
emplacement van eene, door de eeuwen heen vernietigde<br />
en nog eens vernietigde, stad, de tragische rivale van Rome!<br />
En dan neem je het electrische treintje, dat je van Tunis<br />
over den smallen dijk heen door het meer van Tunis voert<br />
en denk je even aan de Venetiaansche lagune, want daar<br />
heeft dit zouten meer wel iets van, zoowel van kleur als van<br />
geur als van stemming: de mat irizeerende watertint, de zilte<br />
en even wat visschige uitwademing van stilstaande plas<br />
en zeewier. [...]<br />
Er is niet heel veel van Karthago overgebleven. Zoo luidt<br />
het algemeene oordeel. Spreek dit echter niet uit ten<br />
gehoore van le Docteur Louis Carton en Mme Carton,<br />
die zoo beminnelijk zijn geweest ons rond te leiden door<br />
enkele Karthaagsche ruïnes. Want deze archeologen,<br />
beiden enthouziast om wat wèl overbleef van hun geliefd<br />
Karthago, wier ruïnes zij hier, in Kheredinne wonende in hun<br />
villa-muzeum, met hand en tand verdedigen tegen bouwwoede<br />
en redelooze vernietiging – nog steeds schijnt Cato’s<br />
vloek op de ongelukkige stad te drukken, nog steeds zijn<br />
hare weinige ruïnes niet geheel veilig voor welke vernietiging<br />
ook! – zouden u die uitspraak nooit vergeven. Zij<br />
meenen, dat er wèl veel van Karthago is overgebleven, van<br />
Puniesch, Romeinsch en Byzantijnsch Karthago. En ik ben<br />
door hen gewonnen toe te geven, dat zij gelijk hebben en<br />
dat de Oudheid-beminnende toerist over deze heuvelen en<br />
velden, die op dit oogenblik goudgeel staan van de overal<br />
weligende brem en zonkleurige bloemen, vele middagen<br />
blijde zoek kan maken met verschillende Karthaagsche<br />
ruïnes te doordwalen.<br />
64
Ruïnes zien met een iets meer dan oppervlakkigen blik is<br />
moeilijk werk. Vooral moet ge de eeuwen onderscheiden<br />
en hier bijv. u herinneren, dat op het vernielde Puniesche<br />
Karthago van Hamilcar, Hannibal en Hasdrubal werd<br />
gesticht een Romeinsche stad, residentie van een Proconsul<br />
tot de Wandalen zich hier nestelden en Belizarius’<br />
hen overwinnende legers een Byzantijnsch Karthago<br />
stichtten op hunne beurt. In uw blik en uw geest moet ge<br />
dus eeuwen omvatten en onderscheiden. [...]<br />
En dan wilde ik u vooral dadelijk voeren naar den heuvel,<br />
waarop de Kathedraal gebouwd is. Want weet ge, deze<br />
heuvel is Byrsa, en Byrsa... dat is precies dezelfde plaats<br />
waar Dido – ik meen die van Vergilius – in het Vierde Boek<br />
der Aeneïs, zich den brandstapel bouwt, dien zij betreden<br />
zal omdat Aeneas haar ontvluchtte. Aeneas, dien ge ginds<br />
in de Golf van Tunis, tegen den Tweehoornigen Berg, blauwende<br />
berg en golf, vluchten ziet met zijn triremen, om het<br />
bevel der goden. O, goddelijke heugenis van die goddelijke<br />
poëzie! O, emoties om Dido en Aeneas, die ik heb doorgemaakt<br />
als Latijn leerende jongeling, terwijl mijn vader mij<br />
les gaf... ik heb u weêr gevoeld daar op den Byrsa-heuvel.<br />
Hièr ook was het, dat de verlatene Dido den brandstapel<br />
beklom, dáár was het dat Aeneas vluchtte. En weet ge,<br />
ik niet alleen heb die emotie gevoeld hier ter plaatse! Sla<br />
Boissier* eens op en ge zult zien, dat Boissier zelve, de<br />
geleerde lezer, en archeoloog, deftig Membre de l’Académie<br />
des Inscriptions et Belles Lettres, zich niet geschaamd heeft<br />
hier ter plaatse te denken: Dido, zij heeft geleefd; Dido,<br />
zij heeft hier geleden; Dido, zij heeft hier, na verzengd te zijn<br />
in den brand harer liefde, zich doen verzengen in den brand<br />
van den stapel, en Aeneas... hij heeft vluchtend over de<br />
zee op der goden bevel haar moeten zien dien stapel<br />
beklimmen. Dit is de schoonheid en heiligheid van zulke<br />
plekken als deze Byrsa-heuvel.<br />
* L’Afrique Romaine [red.]<br />
65
Christopher Marlowe<br />
Dido’s dood<br />
Dido<br />
Ben jij vergeten hoeveel naburige vorsten<br />
de wapens grepen toen ik jou mijn liefde gaf?<br />
Hoe Carthago zich roerde, hoe Jarbas raasde,<br />
en heel de wereld mij een tweede Helena noemt,<br />
daar ik mij door een schone vreemdeling liet strikken?<br />
Nu zou jij je dus even trouw als Paris betonen,<br />
Carthago zou, als het mooie Troje, geplunderd worden<br />
en ik werd een tweede Helena geheten!<br />
Had ik een zoon van jou, dan zou ’t mijn leed verzachten:<br />
in zijn gelaat zou ik Aeneas kunnen zien.<br />
Maar als jij gaat, wat kun je dan achterlaten<br />
dat de pijn niet verhevigen maar verlichten zal?<br />
Aeneas<br />
Stil toch, mijn lief, voor niets spil jij je adem:<br />
zo woorden mij nog raakten, dan was ik al gezwicht.<br />
Dido<br />
En jij laat je niet door Dido’s woorden raken?<br />
Jouw moeder was geen godin, valshartige man,<br />
noch Dardanus de vader van jouw stam;<br />
nee, de Scythische Kaukasus heeft jou verwekt,<br />
en het waren Hyrcaanse tijgers die jou zoogden.<br />
Ach, dwaze Dido, zo lang in een waan te leven!<br />
Leed jij geen schipbreuk hier, voor deze Libische kust,<br />
en kwam jij niet als een berooide visser bij Dido aan?<br />
Ik spaarde toch jouw schepen, maakte jou tot koning<br />
en verhief jouw haveloze mannen in de adelstand?<br />
O slang, die kronkelend uit de zee kwam kruipen<br />
en die ik uit deernis aan mijn boezem koesterde,<br />
wil jij mij nu doden met je giftige steek<br />
en naar Dido sissen omdat zij jou redding bood?<br />
Ga, ga, meedogenloze, zet koers naar Italië,<br />
en mogen de klippen en de zilte golven<br />
de straf volvoeren die de liefde mij ontzegt,<br />
opdat jij vergaan zult in de woeste baren,<br />
waaraan de arme Dido haar wraak toevertrouwt.<br />
Ja, lafaard, de zee zal jou terugwerpen op het strand<br />
waar jij met je makkers zo gastvrij werd onthaald;<br />
66
mocht dit gebeuren, dan zal ik jou begraven<br />
en tranen storten op jouw levenloos karkas,<br />
al toon jij nu geen greintje deernis met mijn lot.<br />
Wat staar je mij aan? Als je toch blijft,<br />
kom in mijn armen; mijn armen open ik wijd;<br />
zo niet, wend je dan af en ik wend mij af van jou;<br />
want al heb jij het hart om mij vaarwel te zeggen,<br />
ik heb de macht niet om jou hier te houden. [...]<br />
Jarbas<br />
(komt op)<br />
Hoe lang nog zal Dido het vertrek betreuren<br />
van een vreemdeling die haarzelf en ook Carthago heeft onteerd?<br />
Hoe lang nog zal ik in smart mijn dagen slijten,<br />
zonder ooit loon te oogsten voor mijn liefdestrouw?<br />
(Wachten komen op met hout en fakkels.)<br />
Dido<br />
Jarbas, geen woord meer over Aeneas. Laat hem gaan!<br />
Sta me terzijde en help mij een vuur te maken,<br />
dat zal verteren al wat deze vreemdeling achterliet;<br />
daarmee wil ik nu mijn offer gaan volbrengen,<br />
om mijn gemoed te helen, verzengd door liefdespijn.<br />
Jarbas<br />
Maar zal Dido me daarna haar liefde gunnen?<br />
Dido<br />
Ja, ja, Jarbas, als dit is gedaan,<br />
zal ik geen ander dan jou mijn liefde schenken.<br />
(Ze maken een vuur.)<br />
Laat me nu; ik wil door niemand worden gestoord.<br />
(Jarbas en wachten gaan af.)<br />
En nu, Dido, verbrand jouzelf met deze resten,<br />
en maak Aeneas over heel de wereld befaamd<br />
om zijn woordbreuk en de moord op een koningin.<br />
Hier ligt het zwaard dat hij in de duistere grot<br />
ontblootte, waarbij hij zwoer me trouw te zijn.<br />
Jou geef ik als eerste aan de vlammen;<br />
jouw misdrijf is zwaarder dan dat van hem.<br />
Hier ligt het gewaad waarin ik hem hulde<br />
toen hij mij voor het eerst verscheen; verdwijn ook jij.<br />
67
<strong>De</strong>ze brieven, verzen en geschonden beloften –<br />
in het edele vuur zal alles tot as vergaan.<br />
En nu, gij goden, die het besterde gewelf regeren<br />
en naar wier verheven wil alles zich schikken moet,<br />
geef, ook al bereiken die verraders dan Italië,<br />
dat zij ook daar door onrust worden bestookt;<br />
En laat uit mijn graf een veroveraar verrijzen,<br />
die mij, verraden koningin, zal wreken<br />
door al zijn landen om te ploegen met het zwaard!<br />
Tussen ons volk en het zijne moge nimmer vrede heersen;<br />
ik bid om vijandschap van kust tot kust, van zee tot zee,<br />
van leger tegen leger; strijd voor hen en al hun zonen!<br />
Leef, valse Aeneas! <strong>De</strong> trouwe Dido sterft;<br />
zo, zo wil ik de duisternis ingaan.<br />
(Zij stort zich in de vlammen.)<br />
Vertaald door Janneke van der Meulen<br />
68
Personnages<br />
<strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong> 1803 - 1869<br />
Les Troyens<br />
Grand opéra en cinq actes<br />
I. La prise de Troie<br />
II. Les Troyens à Carthage<br />
Libretto van <strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong><br />
<strong>Nederlandse</strong> vertaling<br />
Jeanne Holierhoek en Janneke van der Meulen<br />
Énée, héros troyen, fils de Vénus<br />
et d’Anchise<br />
ténor<br />
Chorèbe, jeune prince d’Asie,<br />
fiancé de Cassandre<br />
baryton<br />
Panthée, prêtre troyen, ami d’Énée<br />
basse<br />
Narbal, ministre de Didon<br />
basse<br />
Iopas, poète tyrien de la cour de Didon<br />
ténor<br />
Ascagne, jeune fils d’Énée (15 ans)<br />
soprano<br />
Cassandre, prophétesse troyenne,<br />
fille de Priam<br />
mezzo soprano<br />
Didon, reine de Carthage,<br />
veuve de Sichée, prince de Tyr<br />
mezzo soprano<br />
Anna, sœur de Didon<br />
contralto<br />
Sinon, espion grec<br />
ténor<br />
Hylas, jeune matelot phrygien<br />
ténor<br />
Priam, roi des Troyens<br />
basse<br />
Un chef grec<br />
basse<br />
L’ombre d’<strong>Hector</strong>, héros troyen,<br />
fils de Priam<br />
basse<br />
Hélénus, prêtre troyen, fils de Priam<br />
ténor<br />
<strong>De</strong>ux soldats troyens<br />
basses<br />
Le dieu Mercure<br />
basse<br />
Un prêtre de Pluton<br />
basse<br />
Polyxène, sœur de Cassandre<br />
soprano<br />
Hécube, reine des Troyens<br />
soprano<br />
Andromaque, veuve d’<strong>Hector</strong><br />
personnage muet<br />
Astyanax<br />
personnage muet<br />
Chœurs<br />
Troyens, Grecs, Tyriens, et Carthaginois;<br />
Nymphes, Satyres, Faunes et Sylvains;<br />
Ombres invisibles
Korte inhoud<br />
I. <strong>De</strong> inname van Troje<br />
Eerste bedrijf<br />
Na een oorlog van tien jaren hebben de<br />
Grieken hun legerkamp voor de poorten<br />
van Troje verlaten. Onder de Trojanen<br />
heerst nog steeds onzekerheid, maar<br />
uiteindelijk is er grote vreugde over het<br />
vertrek van de vijand. Er is onder andere<br />
een gigantisch houten paard achtergebleven:<br />
het lijkt een offer aan de godin<br />
Athene. Men maakt zich op om het te<br />
gaan bewonderen. Cassandra, een<br />
dochter van koning Priamus, een wijze<br />
profetes, heeft sombere voorgevoelens:<br />
ze voorziet het bloedige einde van<br />
Troje. Maar niemand luistert naar haar,<br />
haar vader niet en ook haar verloofde,<br />
Chorebus niet. Ze probeert tenminste<br />
hem ervan te overtuigen dat hij uit Troje<br />
moet vluchten. Maar ook al kan Chorebus<br />
Cassandra niet van haar visioenen<br />
afbrengen, hij zal haar nooit verlaten.<br />
Cassandra weet echter dat zij beiden de<br />
dood zullen vinden. In een hymnisch<br />
ritueel danken Priamus, de koninklijke<br />
familie en het volk van Troje de goden<br />
voor de zo lang verbeide vrede. <strong>De</strong> diepe<br />
rouw van Andromache om haar man<br />
<strong>Hector</strong> vertroebelt de vreugde. Soldaten<br />
brengen de Griek Sinon op. <strong>De</strong> bevolking<br />
houdt hem voor een spion en eist zijn<br />
dood. Maar Priamus is mild gestemd.<br />
Hij hoort Sinon aan, die vertelt hoe hij<br />
door de Grieken zou worden geofferd<br />
om de goden gunstig te stemmen voor<br />
de terugreis, maar wist te ontkomen.<br />
Als Priamus van hem nadere bijzonderheden<br />
over het grote houten paard wil<br />
vernemen, beschrijft hij dat inderdaad<br />
als een geschenk van de Grieken voor<br />
de godin Athene. Het werd zo groot<br />
gebouwd opdat het niet binnen Troje een<br />
plaats zou kunnen vinden, want als het<br />
71<br />
binnen de stadsmuren zou staan, zou<br />
het de Trojanen aan hun kant helpen de<br />
Grieken te overwinnen. Ondanks alle<br />
waarschuwingen van Cassandra laat<br />
Priamus daarop een stadspoort afbreken<br />
om het paard in de stad te kunnen laten<br />
brengen. In Cassandra’s ogen is dit de<br />
genadeslag. Aeneas komt aangestormd.<br />
Hij meldt dat de priester Laocoön door<br />
twee slangen werd gedood toen hij het<br />
volk aanspoorde om het houten paard<br />
in brand te steken: ook hij had in de<br />
kolos een list van de Grieken vermoed.<br />
<strong>De</strong> Trojanen zien dit als een straf van<br />
Athene en als bewijs dat Sinon de waarheid<br />
spreekt. In een grote triomftocht<br />
wordt het godengeschenk de stad in<br />
gevoerd. Zelfs als het lijkt alsof er in zijn<br />
binnenste wapengekletter te horen is,<br />
laat het volk zich in zijn vreugderoes niet<br />
storen. Op de waarschuwingen van<br />
Cassandra slaat niemand meer acht.<br />
Tweede bedrijf – eerste tafereel<br />
Aeneas slaapt. <strong>De</strong> geest van de verslagen<br />
Trojaanse held <strong>Hector</strong> verschijnt<br />
aan hem. <strong>Hector</strong> waarschuwt Aeneas<br />
voor de vlammen die Troje weldra zullen<br />
hebben vernietigd. Aeneas moet de schat<br />
van Troje redden en alle overlevenden<br />
met zich meenemen. In Italië moet hij<br />
een nieuw rijk stichten, waaraan zich<br />
later de hele wereld zal onderwerpen.<br />
Als de geest van <strong>Hector</strong> is verdwenen,<br />
stormt Pantheus binnen en weet te<br />
berichten dat er in de buik van het<br />
paard Grieken hebben gezeten, die alle<br />
wachters overmeesterd hebben. Sinon<br />
was inderdaad een verrader, die nu de<br />
stad in brand gestoken heeft. Ook zijn<br />
nu de terugkerende Grieken van buitenaf<br />
de geopende stad binnengedrongen.
Koning Priamus is al dood. Aeneas wil<br />
met zijn zoon Ascanius en met Chorebus<br />
proberen te redden wat er nog te redden<br />
valt.<br />
Tweede bedrijf – tweede tafereel<br />
<strong>De</strong> vrouwen van Troje zoeken bescherming<br />
voor de Grieken. Cassandra weet<br />
dat Aeneas zich in veiligheid heeft<br />
kunnen brengen en dat hij de schat van<br />
Priamus bij zich heeft. Eens zal hij in<br />
Italië een nieuw Troje stichten, dat<br />
mooier en machtiger dan het oude zal<br />
zijn. Chorebus is echter gesneuveld en<br />
Cassandra zelf verlangt alleen nog naar<br />
de dood. <strong>De</strong> vrouwen begrijpen dat<br />
Cassandra de waarheid had voorspeld,<br />
maar nu is het te laat. Om niet in gevangenschap<br />
te geraken of onteerd te<br />
worden besluiten zij met haar de dood<br />
in te gaan. Hun laatste kreet is voor<br />
Aeneas en de toekomst van hun volk in<br />
Italië!<br />
72<br />
II. <strong>De</strong> Trojanen in Carthago<br />
<strong>De</strong>rde bedrijf<br />
Dido, de koningin van Carthago, viert<br />
feest met haar volk: zeven jaren is het<br />
geleden dat ze – nadat haar broer haar<br />
echtgenoot had vermoord – de stad<br />
Carthago heeft gesticht. <strong>De</strong> prestaties<br />
van haar volk vervullen haar met trots,<br />
want daardoor is de stad tot grote bloei<br />
gebracht. Men zingt het volkslied, en<br />
Dido onderscheidt verdienstelijke handwerkers,<br />
boeren en zeelieden. Zij zou<br />
eigenlijk de toekomst vol vertrouwen<br />
tegemoet kunnen zien, maar ze heeft<br />
steun nodig omdat de Numidische koning<br />
Jarbas dreigt haar en haar volk te onderwerpen<br />
als zij niet met hem trouwt. Maar<br />
Dido blijft trouw aan haar dode gemaal,<br />
ook al wordt ze gekweld door eenzaamheid.<br />
Haar zuster Anna wijst haar erop<br />
dat een nog zo jonge en mooie vrouw<br />
op den duur niet ongehuwd zou moeten<br />
blijven. <strong>De</strong> dichter Jopas bericht over<br />
de aankomst van vreemde zeelieden.<br />
Het zijn de gevluchte Trojanen, aangevoerd<br />
door Aeneas, die in eerste instantie<br />
echter incognito blijft. Dido verleent<br />
hun asiel en wordt daarop door Ascanius<br />
met rijke schatten beloond. <strong>De</strong> priester<br />
Pantheus verklaart dat het noodlot<br />
bepaald heeft dat Aeneas naar Italië<br />
moet trekken om daar een nieuw Troje<br />
te stichten. Dido’s minister Narbal brengt<br />
de onheilstijding dat Jarbas optrekt<br />
tegen Carthago en dat men niet uitgerust<br />
is voor een gewapende strijd. Meteen<br />
maakt Aeneas zich bekend en biedt<br />
Dido zijn hulp aan. <strong>De</strong> koningin gaat daar<br />
maar al te graag op in, en nadat Aeneas<br />
zijn zoon aan Dido’s zorgen heeft toevertrouwd,<br />
trekken onder zijn leiding de<br />
Trojanen en Tyriërs samen ten strijde<br />
tegen Jarbas.
Vierde bedrijf<br />
Dido en Aeneas schuilen voor een onweer.<br />
In de losgeslagen natuur ontvouwen<br />
zich visioenen van oorlog en liefde,<br />
om met verre uitroepen van ‘Italië’ weer<br />
tot rust te komen. Narbal is bezorgd:<br />
Aeneas en de Trojanen zijn na de overwinning<br />
op Jarbas niet verdergetrokken,<br />
en Dido verwaarloost haar land en heeft<br />
alleen nog oog voor haar redder. Maar<br />
hij zal haar vroeger of later verlaten om<br />
naar Italië te trekken. Anna denkt er<br />
anders over: zij gelooft dat de macht van<br />
Amor over het voorbestemde lot van<br />
Aeneas zal zegevieren, maar Narbal<br />
vreest de toorn van Jupiter. Zo zou de<br />
gastvriendschap van de Carthagers zich<br />
uiteindelijk tegen henzelf kunnen keren.<br />
Tijdens een feest met zang en dans<br />
wordt nog eenmaal de vredige cultuur<br />
van Carthago bezongen. Dido’s belangstelling<br />
gaat echter alleen uit naar<br />
Aeneas. Hij moet haar verder vertellen<br />
over de Trojanen, vooral over Andromache.<br />
Andromache was weduwe, net<br />
als Dido, maar nadat zij als gevangene<br />
was weggevoerd, is zij getrouwd met<br />
Pyrrhus, de moordenaar van haar vader<br />
en tegelijk de zoon van de moordenaar<br />
van <strong>Hector</strong>. Dido ziet hierin een voorbeeld<br />
voor de ontbinding van haar eigen<br />
gelofte van trouw aan haar vermoorde<br />
man, Sichaeus. Ze is nog onzeker, maar<br />
als Ascanius haar als Amor de trouwring<br />
van de vinger trekt en de nacht allen<br />
betovert, is Dido’s weerstand gebroken.<br />
Dido en Aeneas prijzen deze nacht als<br />
die van hun gezamenlijke geluk. <strong>De</strong> god<br />
Mercurius herinnert Aeneas echter aan<br />
zijn opdracht: driemaal klinkt de uitroep<br />
‘Italië!’<br />
73<br />
Vijfde bedrijf<br />
<strong>De</strong> jonge zeeman Hylas zingt een vaderlands<br />
lied vol heimwee, terwijl twee<br />
Trojaanse wachters hoog opgeven van<br />
de Carthaagse meisjes. Om de goden<br />
niet nog meer te ontstemmen moeten er<br />
snel voorbereidingen voor het vertrek<br />
worden getroffen. Maar Aeneas wil eerst<br />
afscheid nemen van Dido. <strong>De</strong> schimmen<br />
van Cassandra, Priamus, <strong>Hector</strong> en<br />
Chorebus herinneren hem eraan dat<br />
haast geboden is. Ook de smeekbeden<br />
van de koningin kunnen hem niet langer<br />
vasthouden. Onder de vervloeking van<br />
Dido breekt Aeneas op. Alleen achtergebleven,<br />
besluit zij tot haar eigen dood.<br />
Alles wat hij haar ooit schonk, moet vernietigd<br />
worden. In een doodsceremonieel<br />
roepen priesters samen met Anna en<br />
Narbal de goden van dood en vergetelheid<br />
aan. Op een brandstapel gooit<br />
Dido alles wat haar aan Aeneas herinnert<br />
in de vlammen. Als in een trance voorspelt<br />
zij het verschijnen van een wreker:<br />
Hannibal zal haar vernedering wreken<br />
op de nakomelingen van de Trojanen.<br />
Maar ze weet dat Carthago ten onder zal<br />
gaan. Tot ontzetting van allen doodt ze<br />
zich met het zwaard van Aeneas. In haar<br />
laatste visioen ziet ze het onsterfelijke<br />
Rome. Maar haar volk zweert eeuwige<br />
wraak op Aeneas. Een nieuwe oorlog<br />
kondigt zich al aan.<br />
Klaus Bertisch<br />
Vertaald door Frits Vliegenthart
I. La prise de Troie<br />
Acte premier<br />
(L’emplacement du camp abandonné<br />
des Grecs dans la plaine de Troie.<br />
À gauche du spectateur et à quelque<br />
distance dans l’intérieur de Troie,<br />
la Citadelle. À droite, le Simoïs et sur<br />
l’un des bords un tumulus, le tombeau<br />
d’Achille. Au loin les sommets du mont<br />
Ida. Un autel champêtre sur l’avantscène<br />
et près de l’autel un trône élevé.)<br />
Nº 1 – Chœur de la populace troyenne<br />
(Le peuple troyen se répandant joyeusement<br />
dans la plaine. Soldats, citoyens,<br />
femmes, et enfants. Danses, jeux divers.<br />
Trois bergers jouent de la double flûte<br />
au sommet du tombeau d’Achille.)<br />
Chœur<br />
Ha! ha!<br />
Après dix ans passés dans nos<br />
murailles,<br />
Ah! quel bonheur de respirer<br />
L’air pur des champs, que le cri des<br />
batailles<br />
Ne va plus déchirer.<br />
(Les dances cessent. Jeunes garçons<br />
et enfants accourant avec des débris<br />
d’armes à la main. Quelques groupes<br />
dans le fond exécutent encore des<br />
danses populaires.)<br />
Que de débris! – Un fer de lance!<br />
Je trouve un casque! – Et moi, deux<br />
javelots!<br />
Voyez, ce bouclier immense!<br />
Il porterait un homme sur les flots!<br />
Quels poltrons que ces Grecs!<br />
Un soldat<br />
Savez-vous quelle tente<br />
En ce lieu même s’élevait?<br />
Chœur<br />
Non! Dites-le... C’était?<br />
74<br />
Le soldat<br />
Celle d’Achille.<br />
Chœur<br />
(se reculant avec terreur)<br />
Dieux!<br />
Le soldat<br />
Restez, troupe vaillante!<br />
Achille est mort, vous pouvez voir ici<br />
Sa tombe, la voici.<br />
(Il s’éloigne avec un sourire de mépris.<br />
Les joueurs de flûte placés sur le<br />
tombeau s’enfuient épouvantés.)<br />
Chœur<br />
C’est vrai; de ce monstre homicide<br />
Pâris nous délivra. – Connais-tu le<br />
cheval<br />
<strong>De</strong> bois, qu’avant de partir pour<br />
l’Aulide<br />
Construisirent les Grecs? –<br />
Ce cheval colossal,<br />
Leur offrande à Pallas, dans ses vastes<br />
entrailles<br />
Tiendrait un bataillon. On abat les<br />
murailles.<br />
Dans la ville, ce soir, nous allons le<br />
traîner;<br />
On dit que le roi vient tantôt<br />
l’examiner!<br />
Où donc est-il? – Sur le bord du<br />
Scamandre!<br />
Il faut le voir sans plus attendre!<br />
Courons! courons! Le cheval! le cheval!<br />
(Ils sortent en tumulte.)<br />
Nº 2 – Récitatif et Air<br />
(Pendant la fin de la scène précédente,<br />
Cassandre a paru au milieu des groupes,<br />
parcourant la plaine avec agitation. Son<br />
regard est inquiet et égaré.)<br />
Cassandre<br />
Les Grecs ont disparu!... mais quel<br />
dessein fatal<br />
Cache de ce départ l’étrange promptitude?<br />
Tout vient justifier ma sombre inquiétude!
I. <strong>De</strong> inname van Troje<br />
Eerste bedrijf<br />
(Het verlaten kamp van de Grieken<br />
in de vlakte van Troje. Links van de<br />
toeschouwers, wat dieper de stad in, de<br />
burcht. Rechts de Simoïs en op de oever<br />
daarvan de grafheuvel van Achilles.<br />
In de verte de toppen van de berg Ida.<br />
Op de voorgrond een altaar en daarnaast<br />
een hoge troon.)<br />
Nr. 1 – Koor van het Trojaanse volk<br />
(Vrolijk verspreidt het Trojaanse volk<br />
zich over de vlakte. Soldaten, burgers,<br />
vrouwen en kinderen. Ze dansen, doen<br />
allerlei spelen. Op het graf van Achilles<br />
bespelen drie herders elk een dubbelfluit.)<br />
Koor<br />
Ha! Ha!<br />
Ach, wat een geluk, om na tien jaar<br />
binnen onze muren,<br />
de zuivere lucht in te ademen van de<br />
velden,<br />
waar het schrille krijgsgeschreeuw<br />
niet langer zal klinken.<br />
(Het dansen wordt gestaakt.<br />
Jongemannen en kinderen komen aangerend<br />
met restanten van wapens in de<br />
hand. Op de achtergrond zijn een paar<br />
groepjes nog aan het volksdansen.)<br />
Wat een wapenresten! – <strong>De</strong> schacht van<br />
een speer!<br />
Hier heb ik een helm! – En ik vond twee<br />
spiesen!<br />
Kijk, een reusachtig schild!<br />
Daar kun je de golven op berijden!<br />
Laffe honden, die Grieken!<br />
Soldaat<br />
Weten jullie welke tent<br />
hier precies stond?<br />
Koor<br />
Nee! Vertel... Van wie?<br />
75<br />
Soldaat<br />
<strong>De</strong> tent van Achilles.<br />
Koor<br />
(wijkt in ontzetting terug)<br />
Goden!<br />
Soldaat<br />
Blijf, dappere schare!<br />
Achilles is dood, hier zien jullie<br />
zijn graf, kijk.<br />
(Hij verwijdert zich met een laatdunkende<br />
glimlach. <strong>De</strong> fluitspelers komen<br />
verschrikt van de grafheuvel af en<br />
maken zich uit de voeten.)<br />
Koor<br />
Zo is het; van dat moordend monster<br />
heeft Paris ons bevrijd. – Weet je van<br />
het houten paard,<br />
dat de Grieken bouwden<br />
voor ze naar Aulis vertrokken? –<br />
Dat kolossale paard,<br />
hun offergave aan Pallas, zou in zijn<br />
reusachtige romp<br />
een heel bataljon kunnen bergen. We<br />
breken de ommuring af.<br />
Vanavond trekken we het paard de<br />
stad in.<br />
Straks komt de koning, om het te<br />
bekijken!<br />
Waar staat het? – Aan de oever van de<br />
Scamander!<br />
We moeten er onmiddellijk heen!<br />
Vlug, vlug! Naar het paard, naar het paard!<br />
(Rumoerig gaan ze af.)<br />
Nr. 2 – Recitatief en Aria<br />
(Tijdens het slot van de vorige scène<br />
is Cassandra tussen de verzamelde<br />
Trojanen opgedoken, en gejaagd loopt ze<br />
over de vlakte. Haar ogen staan ongerust<br />
en verwilderd.)<br />
Cassandra<br />
<strong>De</strong> Grieken zijn verdwenen!... Maar welk<br />
rampzalig plan<br />
zou hun haastige aftocht verhullen?<br />
Alles versterkt mijn angstig voorgevoel!
J’ai vu l’ombre d’<strong>Hector</strong> parcourir nos<br />
remparts<br />
Comme un veilleur de nuit, j’ai vu ses<br />
noirs regards<br />
Interroger au loin le détroit de Sigée...<br />
Malheur! dans la folie et l’ivresse<br />
plongée<br />
La foule sort des murs, et Priam la<br />
conduit!<br />
Malheureux roi! dans l’éternelle nuit,<br />
C’en est donc fait, tu vas descendre!<br />
Tu ne m’écoutes pas, tu ne veux rien<br />
comprendre,<br />
(avec terreur)<br />
Malheureux peuple, à l’horreur qui<br />
me suit!<br />
Chorèbe, hélas, oui, Chorèbe lui-même<br />
Croit ma raison perdue!...<br />
À ce nom mon effroi<br />
Redouble! Dieux! Chorèbe! il m’aime!<br />
Il est aimé! Mais plus d’hymen<br />
pour moi,<br />
Plus d’amour, de chants d’allégresse,<br />
Plus de doux rêves de tendresse!<br />
<strong>De</strong> l’affreux destin qui m’oppresse<br />
Il faut subir l’inexorable loi!<br />
(avec accablement)<br />
(Elle tombe dans une tendre rêverie.)<br />
Chorèbe!... Il faut qu’il parte et quitte<br />
la Troade.<br />
Nº 3 – Duo<br />
(Chorèbe s’avance vivement.)<br />
Cassandre<br />
C’est lui!<br />
Chorèbe<br />
Quand Troie éclate en transports<br />
jusqu’ aux cieux<br />
Vous fuyez les palais joyeux<br />
Pour les bois et les champs, pensive<br />
Hamadryade!<br />
<strong>De</strong> vous on s’inquiète...<br />
76<br />
Cassandre<br />
Ah! je cache à vos yeux<br />
Le trouble affreux<br />
Dont mon âme est remplie!<br />
Chorèbe<br />
Cassandre!<br />
Cassandre<br />
Quitte-moi!<br />
Chorèbe<br />
Viens!<br />
Cassandre<br />
Pars, je t’en supplie!<br />
Chorèbe<br />
Moi, partir! Te quitter quand le plus<br />
saint des noeuds...<br />
Cassandre<br />
C’est le temps de mourir et non pas<br />
d’être heureux.<br />
Chorèbe<br />
Reviens à toi, vierge adorée!<br />
Cesse de craindre en cessant de prévoir;<br />
Lève vers la voûte azurée<br />
L’oeil de ton âme rassurée.<br />
Laisse entrer dans ton coeur un doux<br />
rayon d’espoir.<br />
Cassandre<br />
Tout est menace au ciel! Crois en ma voix<br />
qu’inspire<br />
Le barbare dieu même à nous perdre<br />
acharné.<br />
Au livre du destin mon regard a su lire,<br />
Je vois l’essaim de maux sur nous tous<br />
déchaîné!<br />
Il va tomber sur Troie!<br />
À sa fureur en proie,<br />
Le peuple va rugir<br />
Et de son sang rougir<br />
Le pavé de nos rues;<br />
Les vierges demi-nues,<br />
Aux bras des ravisseurs,<br />
Vont pousser des clameurs<br />
À déchirer les nues!<br />
Déjà le noir vautour,<br />
Sur la plus haute tour<br />
A chanté le carnage!<br />
Tout s’écroule! Tout nage
Ik zag de schim van <strong>Hector</strong> als een<br />
nachtwaker<br />
over de stadsmuur gaan, ik zag hem met<br />
een donkere blik<br />
in de verte turen, naar de Straat van<br />
Sigeum...<br />
Wee ons! In een uitzinnige roes<br />
waagt het volk zich buiten de muren,<br />
Priamus voorop!<br />
Onzalige koning! Het is zover,<br />
straks daal je af in het eeuwige duister!<br />
Jullie zijn doof voor mijn woorden, niets<br />
willen jullie begrijpen...<br />
(met ontzetting)<br />
...o onzalig volk, van de gruwel die me<br />
achtervolgt!<br />
Chorebus, helaas, zelfs Chorebus<br />
acht mij ten prooi aan wanen!...<br />
Bij die naam groeit mijn angst!<br />
Goden! Chorebus bemint mij!<br />
En wordt bemind! Maar voor mij geen<br />
huwelijk meer.<br />
Geen liefde meer, geen vreugdezangen,<br />
geen zoete dromen van tederheid!<br />
Aan het gruwelijk lot dat mij benart<br />
weet ik mij onherroepelijk uitgeleverd!<br />
(terneergeslagen)<br />
(Ze geeft zich over aan innige<br />
mijmeringen.)<br />
Chorebus!... Hij moet hier weg, moet<br />
Troje verlaten.<br />
Nr. 3 – Duet<br />
(Chorebus komt haastig aanlopen.)<br />
Cassandra<br />
Daar is hij!<br />
Chorebus<br />
Terwijl heel Troje in vervoering jubelt,<br />
verruil jij de vrolijke paleizen<br />
voor bossen en velden, jij dromerige<br />
woudnimf!<br />
We maken ons ongerust over je...<br />
77<br />
Cassandra<br />
Ah! Voor jouw blik verberg ik<br />
de vreselijke verwarring<br />
die mijn ziel bevangt!<br />
Chorebus<br />
Cassandra!<br />
Cassandra<br />
Je moet van me weg!<br />
Chorebus<br />
Kom mee!<br />
Cassandra<br />
Ik smeek je, vertrek!<br />
Chorebus<br />
Ik vertrekken? Jou verlaten terwijl de<br />
allerheiligste band…<br />
Cassandra<br />
Dit is een uur om te sterven en niet<br />
om gelukkig te zijn.<br />
Chorebus<br />
Kom tot jezelf, o maagd die ik aanbid!<br />
Verdrijf je angst door niet langer in de<br />
toekomst te kijken;<br />
hef naar het azuurblauwe gewelf<br />
de blik van een kalme ziel. Laat een<br />
zoet sprankje hoop toe in je hart.<br />
Cassandra<br />
<strong>De</strong> lucht spelt louter dreiging! Geloof<br />
mijn woorden,<br />
ingefluisterd door de barbaarse god<br />
die aast op onze ondergang.<br />
In het boek van het lot heb ik kunnen<br />
lezen,<br />
ik zie de zwerm rampen die ons komt<br />
bestoken!<br />
Weldra stort die zwerm op Troje neer!<br />
Uit het volk, prooi van die razernij,<br />
zal een gebrul opklinken<br />
en het plaveisel van onze straten<br />
zal rood zien van het bloed;<br />
in de armen van hun belagers<br />
zullen halfnaakte maagden<br />
kreten slaken die de wolken<br />
uiteen zullen rijten!<br />
Reeds heeft de zwarte gier<br />
boven op de hoogste toren<br />
het bloedbad uitgezongen!<br />
Alles stort in! Alles drijft mee
Sur un fleuve de sang,<br />
Et dans ton flanc<br />
Le fer d’un Grec!... Ah!<br />
(Chorèbe soutient un instant dans ses<br />
bras Cassandre à demi-évanouie.)<br />
Chorèbe<br />
Pauvre âme égarée!<br />
Reviens à toi, vierge adorée...<br />
Cassandre<br />
La mort déjà plane dans l’air...<br />
Et j’ai vu le sinistre éclair<br />
<strong>De</strong> son froid regard homicide!<br />
Si tu m’aimes, va-t’en –<br />
Pars!... va rendre à ton père<br />
Un appui nécessaire<br />
À ses vieux ans,<br />
Inutile pour nous.<br />
Chorèbe<br />
Eh, de quel oeil, si de tels maux sur<br />
vous<br />
<strong>De</strong>vaient tomber, chère insensée,<br />
Mon père me reverrait-il<br />
Fuyant ma fiancée<br />
Au moment du péril?<br />
Mais le ciel et la terre,<br />
Oublieux de la guerre<br />
Proclament ton erreur.<br />
Cette tiède douceur<br />
Du souffle de la brise<br />
Et cette mer qui brise<br />
Si mollement ses flots<br />
Aux caps de Ténédos;<br />
Sur la plaine ondoyante<br />
Ces tranquilles troupeaux,<br />
Ce pâtre heureux qui chante<br />
Et ces joyeux oiseaux<br />
Semblent ne faire entendre,<br />
Sous le céleste dais,<br />
Et partout ne répandre<br />
Que l’hymne de la paix.<br />
Cassandre<br />
Signes trompeurs! calme perfide!<br />
La mort déjà plane dans l’air,<br />
Et j’ai vu le sinistre éclair<br />
<strong>De</strong> son froid regard homicide!<br />
78<br />
Quitte-nous dès ce soir,<br />
Entends-moi, je t’implore,<br />
Dans nos murs que l’aurore<br />
Ne puisse te revoir!<br />
D’épouvante j’expire<br />
Et mon coeur se déchire!<br />
Pars ce soir, pars ce soir!<br />
Chorèbe<br />
Te quitter, dès ce soir!<br />
Cassandre! et je t’adore!<br />
Sauve-moi, je t’implore,<br />
D’un affreux désespoir.<br />
Tu veux donc que j’expire?<br />
Sans pitié peux-tu dire:<br />
‘Pars ce soir, pars ce soir!’<br />
Cassandre<br />
Si de ton noble amour, Chorèbe,<br />
Tu me crus digne un jour, tu<br />
partiras!<br />
Chorèbe<br />
Au nom des dieux du ciel et de l’Érèbe,<br />
Cassandre, tu m’écouteras!<br />
À tes genoux, je tombe,<br />
Cassandre!<br />
Cassandre<br />
À tant de douleurs je succombe!<br />
Ô dieux cruels!<br />
Entends-moi...<br />
Aveugle et sourd comme eux! Tu<br />
persévères<br />
À t’immoler à ton funeste amour?<br />
Chorèbe<br />
Je ne te quitte pas!<br />
Cassandre<br />
L’épouvantable jour<br />
Te verra donc combattre avec mes<br />
frères?<br />
Chorèbe<br />
Je ne te quitte pas!<br />
Cassandre<br />
Eh bien! voilà ma main<br />
Et mon chaste baiser d’épouse!<br />
(Elle l’embrasse.)<br />
Reste! La mort jalouse<br />
Prépare notre lit nuptial pour demain.
in een rivier van bloed,<br />
en in jouw zijde<br />
het zwaard van een Griek!… Ah!<br />
(Even ondersteunt Chorebus de bijna<br />
bezwijmde Cassandra.)<br />
Chorebus<br />
Jij arme, verdwaasde ziel!<br />
Kom tot jezelf, o maagd die ik aanbid…<br />
Cassandra<br />
Reeds cirkelt de dood in de lucht…<br />
en ik zag de onheilspellende schicht<br />
van zijn kille, moordbeluste blik!<br />
Als je me liefhebt, ga dan –<br />
vertrek!… ga je oude vader<br />
de steun verlenen<br />
die hij nodig heeft<br />
en die ons niet meer baat.<br />
Chorebus<br />
Maar hoe zou mijn vader, mochten<br />
al die rampen<br />
jullie inderdaad te wachten staan,<br />
dwaze lieveling,<br />
me bezien, als ik mijn verloofde ontvlucht<br />
in het uur van gevaar?<br />
Toch verkondigen hemel en aarde,<br />
die geen weet meer hebben van de oorlog,<br />
dat je je vergist.<br />
Het zachte blazen<br />
van het milde briesje,<br />
en de zee die loom zijn golven<br />
neervlijt over de klippen van Tenedos;<br />
die kuddes zo kalm<br />
op de golvende vlakte,<br />
de blije zang van de herder,<br />
terwijl de montere vogels<br />
onder het hemels baldakijn<br />
niets anders laten klinken,<br />
en alom verbreiden,<br />
dan het lied van de vrede.<br />
Cassandra<br />
Bedrieglijke tekenen! Verraderlijke rust!<br />
Reeds cirkelt de dood in de lucht,<br />
en ik zag de onheilspellende schicht<br />
van zijn kille, moordbeluste blik!<br />
79<br />
Ga vanavond nog weg,<br />
luister, smeek ik je,<br />
laat de dageraad<br />
je niet weerzien binnen onze muren!<br />
<strong>De</strong> angst verstikt me,<br />
en mijn hart wordt verscheurd!<br />
Ga vanavond weg, vanavond nog!<br />
Chorebus<br />
Jou verlaten, vanavond al!<br />
Cassandra! En ik aanbid je!<br />
Behoed me, smeek ik je,<br />
voor afgrijselijke wanhoop.<br />
Wil je dan dat ik tenietga?<br />
Kun jij zo genadeloos zeggen:<br />
‘Ga vanavond weg, vanavond nog!’<br />
Cassandra<br />
Als jij mij ooit, Chorebus,<br />
je nobele liefde waardig achtte,<br />
ga dan weg!<br />
Chorebus<br />
In naam van de goden uit de hemel en<br />
uit de Erebus,<br />
luister naar me, Cassandra!<br />
Op mijn knieën val ik voor je neer,<br />
Cassandra!<br />
Cassandra<br />
Al dit verdriet wordt mij te veel!<br />
O wrede goden!<br />
Je bent al even blind en doof als zij! Jij<br />
bent dus vastbesloten<br />
je op te offeren aan deze noodlottige<br />
liefde?<br />
Chorebus<br />
Ik ga niet van je weg!<br />
Cassandra<br />
Zal de verschrikkelijke dageraad jou dan<br />
zien strijden<br />
aan de zijde van mijn broers?<br />
Chorebus<br />
Ik ga niet van je weg!<br />
Cassandra<br />
Nu dan! Hier heb je mijn hand<br />
en de kuise kus van een verloofde!<br />
(Ze omhelst hem.)<br />
Blijf! <strong>De</strong> afgunstige dood bereidt<br />
voor morgen ons huwelijksbed.
Chorèbe<br />
Viens! Viens!<br />
(Il l’entraîne éperdue.)<br />
Nº 4 – Marche et Hymne<br />
Chœur<br />
(s’avançant du fond du théâtre)<br />
Dieux protecteurs de la ville éternelle,<br />
Recevez notre encens;<br />
Et du bonheur de son peuple fidèle<br />
Entendez les accents!<br />
Ô vous, grands dieux, divins auteurs de<br />
notre délivrance.<br />
Dieu de l’Olympe! Dieu des mers!<br />
Régulateurs de l’univers,<br />
Acceptez les présents de la reconnaissance.<br />
(Entrent Ascagne à la tête des enfants,<br />
Hécube et les princesses, Énée à la<br />
tête des guerriers troyens, Priam et les<br />
prêtres.)<br />
Nº 5 – Combat de ceste<br />
Pas de lutteurs<br />
(danses et jeux populaires)<br />
Nº 6 – Pantomime<br />
(Andromaque entre à pas lents, tenant<br />
par la main Astyanax. Ils sont en deuil –<br />
vêtus de blanc – tous les deux.)<br />
Chœur<br />
Andromaque et son fils!<br />
Ô destin!<br />
Ces clameurs de la publique allégresse...<br />
(Astyanax dépose une corbeille de<br />
fleurs au pied de l’autel. Andromaque<br />
s’agenouille à côté de lui et prie pendant<br />
quelques instants.)<br />
Et cette immense tristesse,<br />
Ce deuil profond,<br />
(Andromaque se lève et conduit son fils<br />
devant le trône de Priam.)<br />
80<br />
Ces muettes douleurs!<br />
(Elle présente l’enfant au roi et à la<br />
reine. Elle attire Astyanax contre son<br />
sein et l’embrasse avec une tendresse<br />
convulsive.)<br />
Les épouses, les mères pleurent à leur<br />
aspect...<br />
(Priam se lève et bénit l’enfant. Hécube<br />
le bénit à son tour. Le roi et la reine<br />
reprennent place sur leurs trônes.<br />
Astyanax intimidé revient se réfugier<br />
auprès de sa mère. L’émotion douloureuse<br />
d’Andromaque augmente.)<br />
Cassandre<br />
(passant au fond du théâtre)<br />
Hélas! garde tes pleurs,<br />
Veuve d’<strong>Hector</strong>...<br />
(Les larmes la gagnant, Andromaque<br />
abaisse son voile.)<br />
À de prochains malheurs<br />
Tu dois bien des larmes amères...<br />
(Andromaque reprend la main d’Astyanax<br />
et passe devant les divers groupes<br />
du peuple pour se retirer. La foule<br />
s’écarte devant les deux personnages.<br />
Plusieurs femmes troyennes pleurant,<br />
cachent leur visage sur l’épaule des<br />
hommes qui sont auprès d’elles. Les<br />
deux personnages s’éloignent à pas<br />
lents.)<br />
Chœur<br />
Ah!<br />
(<strong>De</strong>s soldats s’avancent traînant<br />
un captif en haillons, à l’aspect<br />
misérable, et les mains liées derrière<br />
le dos.)<br />
Nº 6 bis – Scène de Sinon<br />
Chœur<br />
Un traître, un espion!<br />
Pour lui, la flagellation!<br />
Sans doute c’est un Grec! qu’on l’immole<br />
à Neptune!<br />
À mort le Grec, à mort!<br />
Priam<br />
Pour cette humble infortune
Chorebus<br />
Kom! Kom!<br />
(Hij trekt de radeloze Cassandra mee.)<br />
Nr. 4 – Mars en Lofzang<br />
Koor<br />
(komt vanaf het achtertoneel naar voren)<br />
Gij goden die de eeuwige stad beschermt,<br />
ontvang onze wierook;<br />
en hoor hoe de trouwe bevolking<br />
uiting geeft aan haar vreugde!<br />
O gij verheven goden, die ons hebt<br />
bevrijd.<br />
God van de Olympus! God van de zeeën!<br />
Gij die het heelal bestiert,<br />
wil onze dankbare gaven aanvaarden.<br />
(Opkomst van Ascanius met een stoet<br />
kinderen achter zich aan, van Hecuba<br />
en de prinsessen, van Aeneas aan het<br />
hoofd van de Trojaanse strijdmacht,<br />
van Priamus en de priesters.)<br />
Nr. 5 – Rituele vuistgevechten<br />
Worstelaarsdans<br />
(Het volk geeft zich over aan dansen<br />
en spelen.)<br />
Nr. 6 – Pantomime<br />
(Met trage passen komt Andromache<br />
op, Astyanax aan de hand. Beiden<br />
dragen witte rouwkledij.)<br />
Koor<br />
Andromache en haar zoon!<br />
Ach, lot!<br />
Die kreten van blijdschap alom…<br />
(Astyanax zet een mand met bloemen<br />
aan de voet van het altaar. Andromache<br />
knielt naast hem neer en blijft enige<br />
ogenblikken in gebed verzonken.)<br />
En die onmetelijke droefheid,<br />
die diepe rouw…<br />
(Andromache staat op en voert haar zoon<br />
tot voor de troon van Priamus.)<br />
81<br />
Die stille smart!<br />
(Ze toont Astyanax aan de koning en de<br />
koningin. Ze drukt het kind aan haar<br />
borst en omhelst het met krampachtige<br />
tederheid.)<br />
Hun aanblik beweegt echtgenotes en<br />
moeders tot tranen…<br />
(Priamus staat op en zegent het kind.<br />
Daarna wordt het ook door Hecuba<br />
gezegend. Koning en koningin nemen<br />
weer plaats op hun troon. Astyanax<br />
kruipt verlegen weg bij zijn moeder.<br />
Andromaches smart verhevigt.)<br />
Cassandra<br />
(begeeft zich naar het achtertoneel)<br />
Ach, hou je tranen in,<br />
weduwe van <strong>Hector</strong>…<br />
(Andromache, huilend nu, trekt haar<br />
sluier voor haar gezicht.)<br />
Er zijn rampen op komst<br />
die je nog veel bitter geween zullen<br />
ontlokken…<br />
(Andromache pakt Astyanax weer bij<br />
de hand en loopt weg, langs de mensen<br />
die in groepjes bij elkaar staan.<br />
<strong>De</strong> menigte wijkt uiteen om het tweetal<br />
door te laten. Verscheidene Trojaanse<br />
vrouwen huilen, hun gezicht tegen de<br />
schouder van hun gezel. Moeder en zoon<br />
verwijderen zich met trage stappen.)<br />
Koor<br />
Ah!<br />
(Er komen soldaten aan, ze sleuren<br />
een gevangene mee wiens handen op<br />
zijn rug zijn gebonden, een haveloze,<br />
deerniswekkende verschijning.)<br />
Nr. 6 bis – Scène van Sinon<br />
Koor<br />
Een verrader, een spion! Gesel hem!<br />
Het zal een Griek zijn! Die moet geofferd<br />
aan Neptunus!<br />
Dood aan de Griek, dood aan de Griek,<br />
dood, dood!<br />
Priamus<br />
Dit nederig slachtoffer van tegenspoed
Ayez plus de pitié!<br />
Laissez jusques à moi<br />
Venir ce malheureux.<br />
Chœur<br />
Oui, qu’il réponde au roi,<br />
Qu’il parle!<br />
Priam<br />
Quel es-tu? Pourquoi dans ces<br />
campagnes<br />
Te trouvons-nous errant?<br />
Sinon<br />
Pardonne au suppliant, grand roi!<br />
Je l’avouerai, je naquis aux montagnes<br />
Du royaume d’Ithaque.<br />
Chœur<br />
Ah! c’est un Grec!<br />
Priam<br />
Ton nom?<br />
Chœur<br />
Qu’on le brûle vivant!<br />
Sinon<br />
On me nomma Sinon.<br />
Objet de la haine d’Ulysse<br />
Je fus pour être offert en sacrifice<br />
Désigné par ce chef d’accord avec<br />
Calchas.<br />
Les dieux exigeaient mon trépas<br />
Pour nous rendre le vent au retour<br />
favorable.<br />
J’allais subir mon sort;<br />
Mais l’horreur de la mort<br />
M’ouvrit l’asile impénétrable<br />
D’un fétide marais; j’y dérobai ma fuite,<br />
<strong>De</strong>s sacrificateurs je trompai la<br />
poursuite,<br />
Caché dans les roseaux<br />
Jusqu’au départ de nos vaisseaux.<br />
<strong>De</strong>puis ce temps, en proie à la faim<br />
dévorante,<br />
J’erre éperdu, tremblant à l’idée<br />
effrayante,<br />
Après m’être soustrait à la haine des<br />
miens,<br />
<strong>De</strong> ne point éviter la fureur des<br />
Troyens.<br />
Telle est la vérité.<br />
82<br />
(<strong>De</strong>puis quelque temps Cassandre<br />
est entrée avec Chorèbe et examine<br />
Sinon d’un regard soupçonneux.)<br />
Cassandre<br />
Tout n’est que perfidie dans la bouche<br />
d’un Grec!<br />
Chœur<br />
Oui, Cassandre a raison!<br />
Entraînons-le!<br />
Priam<br />
(apaisant la foule d’un geste)<br />
Sinon, je t’accorde la vie<br />
Si tu veux me répondre en toute<br />
vérité.<br />
Sinon<br />
Soyez témoins, ô dieux, de ma<br />
sincerité!<br />
Priam<br />
Quel est l’objet de l’oeuvre merveilleuse<br />
Que l’art des Grecs au bord du<br />
Scamandre éleva?<br />
Fut-ce offrande pieuse<br />
Ou machine?<br />
Sinon<br />
Ô Priam, Ulysse l’acheva<br />
Pour être offerte à Pallas offensée;<br />
Et la déesse courroucée<br />
Par le sacrilège qu’un jour<br />
Diomède commit sur sa divine image,<br />
À ce prix seul permit notre retour.<br />
Mais Calchas ordonna que d’étage<br />
en étage<br />
Le cheval s’élevant, devint si monstrueux<br />
Que ce présent prodigieux<br />
Ne put être introduit dans la ville<br />
troyenne.<br />
Car... oui, je l’avouerai<br />
pour moi quoi qu’il advienne,<br />
Si dans votre Ilion il parvenait jamais,<br />
Victorieuse désormais,<br />
La race de Priam ferait trembler la<br />
terre<br />
Et jusqu’aux murs d’Argos irait porter<br />
la guerre.
verdient meer medelijden!<br />
Breng hem naar me toe,<br />
de ongelukkige.<br />
Koor<br />
Ja, laat hem de koning uitleg geven,<br />
laat hem spreken!<br />
Priamus<br />
Wie ben jij? Waarom treffen we jou<br />
dolend in de velden?<br />
Sinon<br />
Vergeeft u mij, smekeling, o grote koning!<br />
Ik werd geboren, dat beken ik, in de<br />
bergen<br />
van het koninkrijk Ithaca.<br />
Koor<br />
Ah, een Griek!<br />
Priamus<br />
Je naam?<br />
Koor<br />
Verbrand hem levend!<br />
Sinon<br />
Ik draag de naam Sinon.<br />
Omdat Odysseus mij haatte,<br />
heeft die vorst, in samenspel met Calchas,<br />
mij aangewezen als offer voor de goden,<br />
die eisten dat ik zou sterven<br />
in ruil voor een gunstige wind op de<br />
terugreis.<br />
Bijna zou ik dat lot al ondergaan<br />
toen ik, in mijn afschuw van de dood,<br />
vluchtte in het ondoordringbare,<br />
stinkende moeras; ik wiste er de sporen<br />
van mijn vlucht,<br />
misleidde mijn bloeddorstige achtervolgers<br />
en hield me schuil in het riet<br />
tot de schepen waren uitgevaren.<br />
Sindsdien dwaal ik rond, verteerd van<br />
honger,<br />
sidderend bij de vreselijke gedachte<br />
dat ik, na aan de haat<br />
van mijn eigen volk te zijn ontsnapt,<br />
niet kan ontkomen aan de woede der<br />
Trojanen.<br />
Zo zijn de feiten.<br />
(Cassandra heeft zich inmiddels samen<br />
met Chorebus bij het gezelschap<br />
83<br />
gevoegd en bekijkt Sinon met een<br />
onderzoekende, argwanende blik.)<br />
Cassandra<br />
Al wat uit een Griekse mond komt,<br />
is vals!<br />
Koor<br />
Ja, Cassandra heeft gelijk!<br />
Laten we hem grijpen!<br />
Priamus<br />
(brengt met een handgebaar de<br />
menigte tot bedaren)<br />
Sinon, ik laat je in leven<br />
als je me volledig naar waarheid wilt<br />
antwoorden.<br />
Sinon<br />
O goden, gij zijt getuigen van mijn<br />
oprechtheid!<br />
Priamus<br />
Waartoe dient het prachtige bouwwerk<br />
dat de Grieken zo kunstig langs de<br />
Scamander hebben opgericht?<br />
Was het bedoeld als vrome offergave<br />
of als oorlogstuig?<br />
Sinon<br />
O Priamus, Odysseus heeft het laten<br />
vervaardigen<br />
als geschenk voor de gegriefde Pallas.<br />
<strong>De</strong> godin, vertoornd<br />
over de heiligschennis ooit door<br />
Diomedes gepleegd<br />
jegens haar verheven beeltenis,<br />
wilde alleen tegen deze prijs onze<br />
terugreis begunstigen.<br />
Maar op last van Calchas maakte men<br />
het paard<br />
steeds hoger, en het werd zo reusachtig<br />
dat dit wonderbaarlijke geschenk<br />
nooit binnen Trojes muren gebracht<br />
zou kunnen worden.<br />
Want… ja, wat mij ook te wachten staat,<br />
ik zal het bekennen:<br />
mocht dit paard ooit in Ilion geraken,<br />
dan zal het ras van Priamus alom<br />
zegevierend<br />
de aarde doen schudden<br />
en krijgszuchtig optrekken naar Argos’<br />
muren.
Chœur<br />
Quoi! nous irons à notre tour<br />
Piller les Argiens?<br />
Cassandre<br />
Il ment!<br />
Chœur<br />
Quelle bataille! Quel incendie!<br />
Cassandre<br />
Il ment!<br />
Priam<br />
(descend de son trône)<br />
Qu’on abatte la tour<br />
<strong>De</strong> la porte de Scée, et qu’un pan de<br />
muraille<br />
Tombe! Allez! et malgré la ruse de<br />
Calchas<br />
Installez dans nos murs cette offrande<br />
à Pallas.<br />
Chœur<br />
À l’oeuvre! obéissons!<br />
Cassandre<br />
Dieux éternels! Qu’entends-je?<br />
Par ta fille... par toi... mon père! Quel<br />
étrange<br />
<strong>De</strong>ssein! Je crains les Grecs jusques<br />
dans leurs présents!<br />
Révoque l’ordre! ô dieux!<br />
Priam<br />
Reprends tes sens, chère fille!<br />
Chœur<br />
Elle est folle! allons!<br />
Priam<br />
Laisse à ton père<br />
Le soin de protéger son peuple et ses<br />
états.<br />
(Plusieurs hommes sortent comme pour<br />
aller exécuter l’ordre de Priam.)<br />
Cassandre<br />
Ah! c’est le dernier coup!<br />
Chorèbe<br />
Elle me désespère!<br />
Nº 7 – Récit<br />
Énée<br />
(accourant)<br />
Du peuple et des soldats,<br />
84<br />
Ô roi! la foule<br />
S’enfuit et roule<br />
Comme un torrent; on ne peut l’arrêter!<br />
Un prodige inouï vient de l’épouvanter:<br />
Laocoon, voyant quelque trame perfide<br />
Dans l’ouvrage des Grecs, a d’un bras<br />
intrépide<br />
Lancé son javelot sur ce bois,<br />
excitant<br />
Le peuple indécis et flottant<br />
À le brûler. Alors, gonflés de rage,<br />
<strong>De</strong>ux serpents monstrueux s’avancent<br />
vers la plage,<br />
S’élancent sur le prêtre, en leurs<br />
terribles noeuds<br />
L’enlacent, le brûlant de leur haleine<br />
ardente,<br />
Et le couvrant d’une bave sanglante,<br />
Le dévorent à nos yeux.<br />
Nº 8 – Ottetto et double Chœur<br />
Priam Panthée Chorèbe Énée<br />
Hélénus Cassandre Ascagne<br />
Hécube Le peuple<br />
Châtiment effroyable!<br />
Mystérieuse horreur!<br />
À ce récit épouvantable<br />
Le sang s’est glacé dans mon coeur.<br />
Un frisson de terreur<br />
Ébranle tout mon être!<br />
Laocoon! un prêtre!<br />
Objet de la fureur des dieux,<br />
Dévoré palpitant par ces monstres hideux,<br />
Horreur!<br />
Cassandre<br />
Ô peuple déplorable!<br />
Nº 9 – Récitatif et Chœur<br />
Priam<br />
Que la déesse nous protège,<br />
Conjurons ce nouveau danger!<br />
Sinon dit vrai, Pallas vient de venger<br />
Un affreux sacrilège.<br />
Pour l’apaiser, suivez mes ordres sans<br />
retard.
Koor<br />
Wat! Wij zullen op onze beurt<br />
de Argeeërs plunderen?<br />
Cassandra<br />
Hij liegt!<br />
Koor<br />
Wat een strijd! Wat een gloed!<br />
Cassandra<br />
Hij liegt!<br />
Priamus<br />
(daalt af van zijn troon)<br />
Breek de toren af van de Scaeïsche<br />
poort<br />
en haal een deel van de stadswal<br />
neer! Vooruit! Trotseer Calchas’ list<br />
en breng dit offer aan Pallas tot binnen<br />
onze muren.<br />
Koor<br />
Aan het werk! Laat ons doen wat hij zegt!<br />
Cassandra<br />
Eeuwige goden! Wat hoor ik?<br />
Bij je dochter… bij jou… mijn vader!<br />
Wat een wonderlijk idee!<br />
Ik vrees van de Grieken zelfs hun<br />
geschenken!<br />
Herroep het bevel! O goden!<br />
Priamus<br />
Kom bij zinnen, dierbare dochter!<br />
Koor<br />
Zij is gek! Kom, we gaan!<br />
Priamus<br />
Laat het aan je vader over<br />
om zijn volk en zijn rijk te<br />
beschermen.<br />
(Een aantal mannen verdwijnt, kennelijk<br />
om Priamus’ opdracht te gaan<br />
volvoeren.)<br />
Cassandra<br />
Ah, dit is de genadeslag!<br />
Chorebus<br />
Zij drijft me tot wanhoop!<br />
Nr. 7 – Relaas<br />
Aeneas<br />
(komt haastig aanlopen)<br />
Het volk en de soldaten, o koning,<br />
85<br />
nemen massaal<br />
de vlucht en storten zich<br />
als een bergstroom voort, onstuitbaar!<br />
Een miraculeuze gebeurtenis heeft hun<br />
ontzetting gewekt.<br />
Laocoön, die in het Griekse bouwsel<br />
verraderlijke opzet zag,<br />
had met onverschrokken arm zijn spies in<br />
het hout gestoten, en het aarzelende,<br />
besluiteloze volk gemaand het paard<br />
in brand te steken.<br />
Op dat moment komen er twee slangen,<br />
gezwollen van razernij, uit de zee naar<br />
het strand,<br />
schieten op de priester af, verstrikken<br />
hem in hun gruwelijke knopen,<br />
verzengen hem met hun gloeiende adem,<br />
en hem met bloedig kwijl bedekkend,<br />
verslinden ze hem voor onze ogen.<br />
Nr. 8 – Octet en Dubbelkoor<br />
Priamus Pantheus Chorebus<br />
Aeneas Helenus Cassandra<br />
Ascanius Hecuba Volk<br />
Wat een afgrijselijke straf!<br />
Wat een raadselachtige verschrikking!<br />
Door dit vreselijke verhaal<br />
is het bloed in mijn hart gestold.<br />
Een huivering van schrik<br />
trekt door mijn leden!<br />
Laocoön! Een priester<br />
als doelwit van de razernij der goden,<br />
levend verslonden door die afzichtelijke<br />
monsters! O gruwel!<br />
Cassandra<br />
O deerniswekkend volk!<br />
Nr. 9 – Recitatief en Koor<br />
Priamus<br />
Moge de godin ons beschermen,<br />
laat ons dit nieuwe gevaar bezweren!<br />
Sinon spreekt de waarheid, Pallas nam<br />
wraak voor een vreselijke ontwijding.<br />
Volg, om haar te bedaren, onverwijld<br />
mijn bevelen.
Que sur des rouleaux disposés avec art,<br />
Le cheval soit placé, que chacun le<br />
conduise,<br />
Avec solennité le traîne et l’introduise!<br />
À cet objet sacré formez cortège,<br />
enfants,<br />
Femmes, guerriers, couvrez de fleurs la<br />
voie,<br />
Et que jusques dans Troie<br />
La trompette et la lyre accompagnent<br />
vos chants!<br />
Ascagne Hécube Hélénus<br />
Chorèbe Chœur<br />
À cet objet sacré formez<br />
cortège…<br />
Cassandre<br />
(parcourant la scène avec<br />
égarement)<br />
Malheur!<br />
Priam Hécube Énée Panthée<br />
Chorèbe<br />
Pallas, pardonne à Troie!<br />
Sinon<br />
Grande Junon, tu me livres donc Troie!<br />
(Ils sortent. Cassandre reste seule<br />
sur l’avant-scène. Après avoir fait<br />
quelques pas pour suivre la foule,<br />
elle rentre brusquement.)<br />
Nº 10 – Air<br />
Cassandre<br />
(dans le plus grand égarement)<br />
Non je ne verrai pas la déplorable fête<br />
Où s’enivre, en espoir d’un brillant avenir,<br />
Ce peuple condamné, que rien, hélas!<br />
n’arrête<br />
Sur la pente du gouffre. Ô cruel souvenir!<br />
Gloire de la patrie!… Et voir s’évanouir<br />
Du bonheur le plus pur la séduisante<br />
image!<br />
Ô Chorèbe! Ô Priam!… Vains efforts de<br />
courage,<br />
<strong>De</strong>s pleurs d’angoisse inondent mon<br />
visage!<br />
86<br />
Nº 11 – Final: Marche troyenne<br />
(On entend le cortège dans un grand<br />
éloignement.)<br />
Cassandre<br />
<strong>De</strong> mes sens éperdus… est-ce une<br />
illusion?<br />
Les chœurs sacrés d’Ilion!<br />
Chœur<br />
Du roi des dieux, ô fille aimée,<br />
Du casque et de la lance armée,<br />
Sage guerrière aux regards doux,<br />
À nos destins sois favorable,<br />
Rends Ilion inébranlable,<br />
Belle Pallas, protège-nous.<br />
Cassandre<br />
Quoi, déjà le cortège!… Au loin je<br />
l’aperçois!<br />
Sinon triomphe et la ville est ouverte!<br />
Ce peuple fou qui se rue à sa perte<br />
Semble avoir devancé les ordres de<br />
son roi!<br />
(On entend le cortège plus près.)<br />
Chœur<br />
Du roi des dieux…<br />
Entends nos voix, vierge sublime,<br />
Aux sons des flûtes de Dindyme<br />
Se mêler au plus haut des airs.<br />
Que la trompette phrygienne<br />
Unie à la lyre troyenne<br />
Te porte nos pieux concerts!<br />
Cassandre<br />
L’éclat des chants augmente!<br />
L’énorme machine roulante<br />
S’avance!… la voici!<br />
Chœur<br />
(entrant en scène, s’y rangeant<br />
à droite et à gauche dans le fond<br />
pendant le passage du cheval et du<br />
cortège qui le suit)<br />
Du roi des dieux…<br />
Souriante guirlande,<br />
À l’entour de l’offrande<br />
Dansez, heureux enfants!
Zorg dat het paard degelijk op de rollers<br />
wordt gezet,<br />
laten allen het begeleiden,<br />
het plechtig voorttrekken en naar<br />
binnen voeren!<br />
Vorm een stoet rond dit heilig voorwerp,<br />
kinderen,<br />
vrouwen, krijgers, strooi bloemen op<br />
de weg,<br />
laat tot in Troje uw zangen<br />
begeleiden door trompet en lier!<br />
Ascanius Hecuba Helenus<br />
Chorebus Koor<br />
Vorm een stoet rond dit heilig voorwerp,<br />
kinderen…<br />
Cassandra<br />
(loopt verwezen heen en weer over<br />
het toneel)<br />
O onheil!<br />
Priamus Hecuba Aeneas Pantheus<br />
Chorebus<br />
Pallas, schenk Troje vergiffenis!<br />
Sinon<br />
Machtige Juno, gij levert Troje dus aan mij<br />
uit!<br />
(Ze gaan af. Alleen Cassandra blijft op<br />
het voortoneel. Ze zet een paar stappen<br />
om achter de menigte aan te gaan, maakt<br />
dan abrupt rechtsomkeert.)<br />
Nr. 10 – Aria<br />
Cassandra<br />
(totaal verdwaasd)<br />
Nee, ik ga niet kijken naar dat<br />
jammerlijke feest,<br />
roesfestijn voor een gedoemd volk dat<br />
op een stralende toekomst hoopt,<br />
terwijl het onstuitbaar naar de afgrond<br />
glijdt! O wrede herinnering!<br />
Roem van het vaderland!… En te zien<br />
hoe het droombeeld<br />
van het zuiverste geluk vervliegt!<br />
O Chorebus! O Priamus!… Vergeefse<br />
pogingen tot moed,<br />
tranen van angst stromen over mijn<br />
gezicht!<br />
87<br />
Nr. 11 – Finale: Trojaanse mars<br />
(Heel in de verte klinken geluiden van<br />
de stoet.)<br />
Cassandra<br />
Brengen mijn verwarde zinnen… me een<br />
begoocheling?<br />
Het heilig koor van Ilion!<br />
Koor<br />
O geliefde dochter van de koning der<br />
goden,<br />
gewapend met helm en speer,<br />
wijze krijgsvrouw met de milde blik,<br />
wees ons lot gunstig gezind,<br />
maak Ilion onwankelbaar,<br />
schone Pallas, wil ons beschermen.<br />
Cassandra<br />
Wat, de stoet is al gevormd!… Ik zie<br />
hem in de verte!<br />
Sinon triomfeert, de stad ligt open!<br />
Het dwaze volk, dat zijn ondergang<br />
tegemoet stormt,<br />
heeft de bevelen van de koning niet eens<br />
afgewacht!<br />
(Nu klinkt de stoet dichterbij.)<br />
Koor<br />
O geliefde dochter…<br />
hoor hoe onze stemmen, verheven maagd,<br />
zich hoog in de lucht vermengen<br />
met het spel van fluiten uit Dindyma.<br />
Laten de Frygische trompet,<br />
en de Trojaanse lier,<br />
onze vrome muziek naar u toe dragen!<br />
Cassandra<br />
Het zingen zwelt aan!<br />
Het rollend gevaarte<br />
gaat voorwaarts!… Daar is het!<br />
Koor<br />
(komt op, blijft links en rechts op de<br />
achtergrond staan terwijl het paard<br />
en de stoet voorbijtrekken, en sluit<br />
zich er dan bij aan.)<br />
Geliefde dochter...<br />
Vorm een lachende slinger<br />
rond de offergave,<br />
dans, gelukzalige kinderen!
Semez sur la ramée<br />
La neige parfumée<br />
<strong>De</strong>s muguets du printemps.<br />
Pallas! protège-nous!<br />
(Les chants cessent brusquement. Le<br />
chœur s’agite en divers sens; quelques<br />
femmes sortent comme pour aller voir<br />
ce qui se passe hors de la scène et<br />
reviennent presque aussitôt.)<br />
Quelques hommes du peuple<br />
Qu’est-ce donc? et pourquoi ce<br />
mouvement d’alarmes?<br />
Cassandre<br />
Jupiter! on hésite!<br />
Et la foule s’agite!<br />
Les femmes<br />
Dans les flancs du colosse on entend un<br />
bruit d’armes…<br />
Cassandre<br />
On s’arrête… Ô dieux! Si…<br />
(Le chœur regarde au loin en manifestant<br />
un peu d’inquiétude.)<br />
Hommes<br />
Présage heureux! chantez, enfants!<br />
(Les chants reprennent avec plus d’éclat<br />
qu’auparavant.)<br />
Tout le chœur<br />
Fiers sommets de Pergame,<br />
D’une joyeuse flamme<br />
Rayonnez triomphants!<br />
(Le chœur reprend la suite du cortège<br />
et sort.)<br />
Cassandre<br />
Arrêtez! arrêtez! Oui, la flamme, la hache!<br />
Fouillez le flanc du monstrueux cheval!<br />
Laocoon!… les Grecs!… il cache<br />
Un piège infernal…<br />
Ma voix se perd! plus d’espérance!<br />
Vous êtes sans pitié, grands dieux,<br />
Pour ce peuple en démence!<br />
Ô digne emploi de la toute-puissance,<br />
Le conduire à l’abîme en lui fermant<br />
les yeux!<br />
88<br />
(Elle écoute les derniers sons de<br />
la marche triomphale qu’on distingue<br />
encore et qui s’éteignent tout d’un<br />
coup.)<br />
Ils entrent, c’en est fait, le destin tient<br />
sa proie!<br />
Soeur d’<strong>Hector</strong>, va mourir sous les débris<br />
de Troie!<br />
(Elle sort.)
Bestrooi het lover<br />
met geurige vlokken<br />
van de meibloempjes.<br />
Pallas! Wil ons beschermen!<br />
(Het gezang houdt plotseling op. Het<br />
koor beweegt zich verschillende kanten<br />
op; enkele vrouwen lopen weg om te<br />
zien wat er buiten het toneel gaande is<br />
en komen bijna onmiddellijk weer terug.)<br />
Mannen uit het volk<br />
Wat is er toch? Vanwaar die golf van<br />
schrik?<br />
Cassandra<br />
Bij Jupiter! Ze aarzelen!<br />
En de menigte is onrustig!<br />
Vrouwen<br />
In de flanken van de kolos klinkt wapengerinkel…<br />
Cassandra<br />
Ze houden halt… O goden! Als…<br />
(Het koor kijkt van verre toe en spreidt<br />
enige ongerustheid ten toon.)<br />
Mannen<br />
Een gelukkig voorteken! Zingen,<br />
kinderen!<br />
(Nog luider wordt het zingen hervat.)<br />
Koor<br />
Fiere toppen van Pergamum,<br />
wil zegevierend het licht verspreiden<br />
van een vreugdevolle vlam!<br />
(Het koor sluit zich bij de stoet aan<br />
en gaat af.)<br />
Cassandra<br />
Staan blijven! Staan blijven! Ja, de vlam,<br />
de bijl!<br />
Doorzoek de romp van dat monsterpaard!<br />
Laocoön!… <strong>De</strong> Grieken!… Er schuilt<br />
een duivelse valstrik…<br />
Mijn stem gaat verloren!… Alle hoop<br />
vervliegt!<br />
O grote goden, jullie kennen geen<br />
medelijden<br />
met dit volk in waanzin!<br />
Wel een passend gebruik van de almacht<br />
om het zo, geblinddoekt, naar de afgrond<br />
te voeren!<br />
89<br />
(Ze luistert naar de laatste klanken<br />
van de triomfmars, die dan ineens<br />
wegsterft.)<br />
Ze trekken naar binnen, het is gebeurd,<br />
het lot omklemt zijn prooi!<br />
Zuster van <strong>Hector</strong>, je kunt gaan sterven<br />
in het puin van Troje!<br />
(Ze gaat af.)
Acte deuxième<br />
Premier tableau<br />
Nº 12 – Scène et Récitatif<br />
(Un appartement du palais d’Énée,<br />
qu’éclaire à peine une lampe. Rumeurs<br />
de combats éloignés. Énée à demi armé<br />
dort sur son lit. Ascagne sort tout<br />
effrayé d’un appartement voisin.<br />
II écoute; il s’approche du lit de son<br />
père. Les bruits de la ville cessant de<br />
se faire entendre, il n’ose pas le réveiller<br />
et s’en retourne. D’un coin obscur<br />
s’avance vers Énée le spectre sanglant<br />
d’<strong>Hector</strong> d’un pas lent et solennel.<br />
Sa barbe et sa chevelure sont souillées<br />
et en désordre. Parvenu auprès d’Énée,<br />
il reste un instant immobile à le contempler<br />
et soupire profondément.<br />
Un bruit d’écroulement au loin, plus<br />
fort que les précédents, éveille Énée<br />
en sursaut. Il voit <strong>Hector</strong> debout devant<br />
lui et après un instant d’indécision il<br />
lui adresse la parole, à demi levé sur<br />
son lit.)<br />
Énée<br />
Ô lumière de Troie!… Ô gloire des<br />
Troyens!<br />
Après tant de labeurs de tes<br />
concitoyens,<br />
<strong>De</strong> quels bords inconnus reviens-tu?<br />
Quel nuage<br />
Semble voiler tes yeux sereins?<br />
<strong>Hector</strong>, quelles douleurs ont flétri<br />
ton visage?<br />
L’ombre d’<strong>Hector</strong><br />
Ah!… fuis, fils de Vénus! l’ennemi<br />
tient nos murs!<br />
<strong>De</strong> son faîte élevé Troie entière<br />
s’écroule!<br />
Un ouragan de flammes roule<br />
<strong>De</strong>s temples aux palais ses tourbillons<br />
impurs…<br />
90<br />
Nous eussions fait assez pour sauver<br />
la patrie<br />
Sans l’arrêt du destin. Pergame te confie<br />
Ses enfants et ses dieux. Va, cherche<br />
l’Italie…<br />
Où pour ton peuple renaissant,<br />
Après avoir longtemps erré sur l’onde<br />
Tu dois fonder un empire puissant,<br />
Dans l’avenir, dominateur du monde,<br />
Où la mort des héros t’attend.<br />
(<strong>Hector</strong> s’éloigne avec solennité et sa<br />
forme devient de plus en plus indistincte<br />
pendant qu’Énée le suit d’un regard<br />
effaré.)<br />
Nº 13 – Récitatif et Chœur<br />
(Entre Panthée blessé au visage et<br />
portant les dieux de Troie.)<br />
Énée<br />
Quelle espérance encor est permise,<br />
Panthée?<br />
Où combattre, où courir?<br />
Panthée<br />
La ville ensanglantée<br />
Brûle! c’est notre jour fatal!<br />
Priam n’est plus! Sortis du monstrueux<br />
cheval,<br />
Les Grecs ont massacré les gardes de<br />
nos portes.<br />
Déjà d’innombrables cohortes,<br />
Affluant du dehors, courent de toutes<br />
parts<br />
Attiser l’incendie<br />
Qu’alluma de Sinon l’infâme perfidie;<br />
D’autres occupent les remparts.<br />
(Entre Ascagne.)<br />
Ascagne<br />
Ô père! le palais d’Ucalégon s’écroule!<br />
Son toit fondant en pluie ardente coule!<br />
Énée<br />
(l’interrompant)<br />
Suis-nous, Ascagne!<br />
(Entre Chorèbe, à la tête d’une troupe<br />
armée.)
Tweede bedrijf<br />
Eerste tafereel<br />
Nr. 12 – Scène en Recitatief<br />
(Een vertrek in het paleis van Aeneas,<br />
in karig lamplicht. Ver weg klinken<br />
krijgsgeluiden. Aeneas ligt op een bed<br />
te slapen, gedeeltelijk in wapenrusting.<br />
Ascanius komt hevig verschrikt uit een<br />
aangrenzend vertrek. Hij luistert, loopt<br />
naar het bed van zijn vader. Als in de<br />
stad het lawaai verstomt, durft hij hem<br />
niet te wekken en gaat terug. Uit een<br />
donkere hoek loopt met trage, plechtige<br />
stappen de bebloede schim van <strong>Hector</strong><br />
op Aeneas toe. Zijn haar en baard<br />
zijn warrig en besmeurd. Bij Aeneas<br />
gekomen, blijft hij een kort moment in<br />
roerloze aanschouwing verzonken en<br />
zucht dan diep. In de verte klinkt het<br />
geraas van iets dat instort, luider dan<br />
de vorige keren, en Aeneas schrikt<br />
wakker. Hij ziet <strong>Hector</strong> voor zich staan<br />
en spreekt hem na enige aarzeling toe,<br />
half overeind op zijn bed.)<br />
Aeneas<br />
O licht van Troje!… O trots van de<br />
Trojanen!<br />
Van welke onbekende oevers keert<br />
gij terug,<br />
na al het lijden van uw stadgenoten?<br />
Welke wolk<br />
hangt als een sluier voor uw onverstoorbare<br />
ogen?<br />
<strong>Hector</strong>, welke smarten hebben uw<br />
gezicht getekend?<br />
Schim van <strong>Hector</strong><br />
Ach, zoon van Venus, vlucht! <strong>De</strong> vijand<br />
bezet onze muren!<br />
Het verheven Troje staat op instorten!<br />
Een orkaan van vlammen rolt zijn<br />
schennende wervelingen<br />
van de tempels naar de paleizen…<br />
91<br />
We hadden genoeg kunnen doen om<br />
het vaderland te redden<br />
als het lot niet anders had beschikt.<br />
Aan jou vertrouwt Pergamum<br />
zijn kinderen en goden toe. Ga, zet koers<br />
naar Italië…<br />
waar je voor je herrijzend volk,<br />
na een lange tocht over zee,<br />
een machtig rijk zult stichten,<br />
dat ooit over de wereld zal heersen,<br />
en waar een heldendood je wacht.<br />
(<strong>Hector</strong> verwijdert zich plechtig, steeds<br />
meer vervaagt zijn gestalte, terwijl<br />
Aeneas hem onthutst nakijkt.)<br />
Nr. 13 – Recitatief en Koor<br />
(Pantheus komt op, met een wond aan<br />
zijn gezicht; hij draagt de goden van Troje.)<br />
Aeneas<br />
Welke hoop mogen we nog koesteren,<br />
Pantheus?<br />
Waar kunnen we strijden, waarheen gaan?<br />
Pantheus<br />
<strong>De</strong> in bloed gedrenkte stad brandt!<br />
Dit is de dag van ons noodlot!<br />
Priamus is niet meer! Uit het reuzenpaard<br />
gekomen,<br />
hebben de Grieken onze poortwachters<br />
afgeslacht.<br />
Reeds verspreiden tal van cohorten,<br />
van buiten toegestroomd,<br />
zich door de hele stad<br />
om het vuur aan te wakkeren<br />
dat is aangestoken door Sinon, de<br />
verachtelijke verrader;<br />
ook houden ze de stadsmuren bezet.<br />
(Ascanius komt op.)<br />
Ascanius<br />
Vader! Het paleis van Ucalegon stort in!<br />
Het dak zakt weg als gloeiende regen!<br />
Aeneas<br />
(onderbreekt hem)<br />
Volg ons, Ascanius!<br />
(Chorebus komt op, aan het hoofd<br />
van een groep gewapende mannen.)
Chorèbe<br />
Aux armes, grand Énée !<br />
Viens, la citadelle cernée<br />
Tient encor!<br />
Énée<br />
À tout prix il faut y parvenir.<br />
Prêts à mourir<br />
Tentons de nous défendre.<br />
Le salut des vaincus est de n’en plus<br />
attendre.<br />
(grands bruits et cris lointains)<br />
Chœur<br />
Le salut des vaincus est de n’en plus<br />
attendre.<br />
Entendez-vous<br />
L’écroulement des tours?… la flamme<br />
dévorante?<br />
Les hurlements des Grecs? Toujours<br />
leur foule augmente.<br />
Marchons! Le désespoir dirigera nos<br />
coups.<br />
Tous<br />
Prêts à mourir, tentons de nous<br />
défendre,<br />
Le salut des vaincus est de n’en plus<br />
attendre.<br />
(Énée prend la main d’Ascagne<br />
et le place au milieu d’un groupe<br />
armé.)<br />
Mars! Erynnis! conduisez-nous!<br />
(Ils sortent.)<br />
<strong>De</strong>uxième tableau<br />
Nº 14 – Chœur – Prière<br />
(Un intérieur du palais de Priam. Dans le<br />
fond, une galerie à colonnade dont le<br />
parapet peu élevé donne sur une place<br />
située à une assez grande profondeur.<br />
Entre les colonnades on aperçoit au<br />
loin le mont Ida. L’autel de Vesta-Cybèle<br />
allumé. Polyxène, femmes troyennes,<br />
groupées autour de l’autel.<br />
Quelques-unes sont agenouillées,<br />
d’autres assises à terre, plusieurs sont<br />
couchées sur les gradins de l’autel, la<br />
92<br />
face contre terre. Toutes dans l’attitude<br />
du plus profond accablement.)<br />
Chœur des Troyennes<br />
Ah!<br />
Puissante Cybèle,<br />
Déesse immortelle,<br />
Mère des malheureux,<br />
À tes Troyens sois secourable,<br />
À leurs efforts sois favorable<br />
En ces moments affreux!<br />
Sauve de l’outrage<br />
Et de l’esclavage<br />
Leurs mères, leurs soeurs.<br />
Brise l’arme impie<br />
<strong>De</strong> la perfidie<br />
Aux mains des vainqueurs.<br />
Nº 15 – Récitatif et Chœur<br />
(Entre Cassandre, les cheveux épars.)<br />
Cassandre<br />
Tous ne périront pas. Le valeureux<br />
Énée<br />
Et sa troupe, trois fois au combat<br />
ramenée,<br />
Ont délivré nos braves citoyens<br />
Enfermés dans la Citadelle.<br />
Le trésor de Priam est aux mains des<br />
Troyens.<br />
Bientôt en Italie, où le sort les appelle,<br />
Ils verront s’élever, plus puissante et plus<br />
belle,<br />
Une nouvelle Troie. Ils marchent vers<br />
l’Ida.<br />
Chœur<br />
Et Chorèbe?<br />
Cassandre<br />
Il est mort.<br />
Chœur<br />
Dieux cruels!<br />
Cassandre<br />
<strong>De</strong> Vesta,<br />
Pour la dernière fois, à l’autel,<br />
je m’incline.<br />
Je suis mon jeune époux.
Chorebus<br />
Te wapen, grote Aeneas!<br />
Kom, de omsingelde burcht<br />
houdt nog stand!<br />
Aeneas<br />
Die moeten we tot elke prijs bereiken.<br />
Laat ons, stervensbereid,<br />
proberen ons te verdedigen.<br />
Heilzaam voor verliezers is dat ze geen<br />
heil meer verwachten.<br />
(luid kabaal, verre kreten)<br />
Koor<br />
Heilzaam voor verliezers is dat ze geen<br />
heil meer verwachten.<br />
Horen jullie<br />
de instortende torens, het vernietigende<br />
vuur,<br />
het geschreeuw van de Grieken?<br />
Ze komen steeds talrijker.<br />
Voorwaarts! <strong>De</strong> wanhoop zal ons leiden<br />
in onze strijd.<br />
Allen<br />
Laat ons, stervensbereid, proberen ons<br />
te verdedigen,<br />
heilzaam voor verliezers is dat ze geen<br />
heil meer verwachten.<br />
(Aeneas pakt Ascanius bij de hand en<br />
zet hem midden in een gewapende<br />
groep.)<br />
Mars! Erinyen! Wil ons geleiden!<br />
(Ze gaan af.)<br />
Tweede tafereel<br />
Nr. 14 – Koor – Gebed<br />
(In het paleis van Priamus. Op de<br />
achtergrond een zuilengalerij met een<br />
vrij lage borstwering, in de diepte uitkijkend<br />
op een plein. Tussen de zuilen<br />
is in de verte de berg Ida zichtbaar.<br />
Het altaar van Vesta-Cybele is verlicht.<br />
Om het altaar zijn Polyxena en andere<br />
Trojaanse vrouwen verzameld.<br />
Sommige knielen, andere zitten op de<br />
grond, verscheidene liggen met hun<br />
gezicht tegen de altaartreden.<br />
93<br />
Uit aller houding spreekt diepe<br />
verslagenheid.)<br />
Koor van Trojaanse vrouwen<br />
Ach!<br />
Machtige Cybele,<br />
onsterfelijke godin,<br />
moeder van de ongelukkigen,<br />
sta uw Trojanen bij,<br />
begunstig hun inspanningen<br />
in dit gruwelijk uur!<br />
Behoed hun moeders, hun zusters,<br />
voor schennis<br />
en slavernij.<br />
Verbrijzel het goddeloze wapen<br />
van het verraad<br />
in de handen van de overwinnaars.<br />
Nr. 15 – Recitatief en Koor<br />
(Cassandra komt op, met verwarde<br />
haren.)<br />
Cassandra<br />
Niet allen zullen sneuvelen. <strong>De</strong> dappere<br />
Aeneas en zijn mannen,<br />
tot drie keer toe teruggekeerd in de<br />
strijd,<br />
hebben onverschrokken stadgenoten<br />
bevrijd uit de burcht.<br />
<strong>De</strong> schat van Priamus is in handen van<br />
de Trojanen.<br />
Weldra zullen zij in Italië, waarheen het<br />
lot hen roept,<br />
een nieuw Troje zien verrijzen, machtiger,<br />
mooier.<br />
Ze zijn op weg naar de Ida.<br />
Koor<br />
En Chorebus?<br />
Cassandra<br />
Die is dood.<br />
Koor<br />
Wrede goden!<br />
Cassandra<br />
Voor Vesta’s altaar<br />
buig ik, een laatste maal.<br />
Ik volg mijn jonge echtgenoot.
Oui, cet instant termine<br />
Mon inutile vie.<br />
Chœur<br />
Ô digne soeur d’<strong>Hector</strong>!<br />
Prophétesse que Troie accusait de<br />
démence!<br />
<strong>De</strong> nous sauver, hier, il était temps<br />
encor,<br />
Quand elle prédisait cette ruine<br />
immense!<br />
Cassandre<br />
Bientôt elle ne sera plus.<br />
Chœur<br />
Ô désespoir! Ô regrets superflus!<br />
Cassandre<br />
Mais vous, colombes effarées,<br />
Pouvez-vous consentir<br />
À l’horrible esclavage? et voudrez-vous<br />
subir,<br />
Vierges, femmes déshonorées<br />
La loi brutale des vainqueurs?<br />
Chœur<br />
Faut-il bannir tout espoir de nos coeurs?<br />
Cassandre<br />
L’espoir! Ô malheureuses!<br />
Dans ces ténèbres lumineuses<br />
Ne voyez-vous, n’entendez-vous donc<br />
pas<br />
Les cruels Myrmidons qui remplissent<br />
nos rues<br />
Et ceux qui du palais gardent les<br />
avenues?<br />
Chœur<br />
C’en est fait, rien ne peut nous sauver<br />
de leurs bras.<br />
Cassandre<br />
Rien, dites-vous? Si l’honneur vous<br />
anime,<br />
(montrant la galerie)<br />
Pour qui donc cet abîme<br />
Est-il ouvert devant vos pas?<br />
(montrant son poignard et les ceintures<br />
des femmes)<br />
Pour qui ce fer et ces cordons de soie,<br />
Sinon pour vous, femmes de Troie?<br />
(Un petit groupe se tait et manifeste<br />
une terreur profonde.)<br />
94<br />
Une partie du chœur,<br />
la plus nombreuse<br />
Héroïne d’amour<br />
Et d’honneur, tu dis vrai! nous te<br />
suivrons!<br />
Cassandre<br />
Le jour<br />
Ne vous trouvera pas par les Grecs<br />
profanées?<br />
Le grand chœur<br />
Non, Cassandre, nous le jurons!<br />
Cassandre<br />
Vous ne paraîtrez pas en triomphe<br />
traînées?<br />
Le grand chœur<br />
Jamais! jamais! avec toi nous mourrons.<br />
Nº 16 – Final<br />
(Les femmes se parlent entre elles.<br />
Quelques-unes prennent des lyres et<br />
en jouent en chantant.)<br />
Le grand chœur<br />
Complices de sa gloire,<br />
En partageant son sort,<br />
<strong>De</strong>s Grecs par notre mort<br />
Flétrissons la victoire!<br />
Pures et libres nous vivions.<br />
En cette nuit fatale<br />
Pures et libres descendons<br />
À la rive infernale!<br />
Cassandre<br />
(interpellant le petit groupe)<br />
Vous qui tremblez et gardez le silence,<br />
Vous hésitez?<br />
Le petit groupe<br />
Ah! je me sens frémir!<br />
Cassandre<br />
Eh quoi! vous subiriez une vile<br />
existence<br />
Indigne des grands coeurs?…<br />
Le petit groupe<br />
Hélas!… déjà mourir!
Ja, dit moment<br />
besluit mijn nutteloze leven.<br />
Koor<br />
O ware zuster van <strong>Hector</strong>!<br />
Profetes, door Troje beschuldigd van<br />
waanzin!<br />
Gisteren was er nog tijd om een uitweg<br />
te zoeken,<br />
toen zij deze peilloze ondergang voorspelde!<br />
Cassandra<br />
Weldra zal ze niet meer zijn.<br />
Koor<br />
O wanhoop! O vergeefse spijt!<br />
Cassandra<br />
Maar kunnen jullie, bange schapen,<br />
berusten<br />
in de gruwelijke slavernij die jullie wacht?<br />
En willen jullie,<br />
maagden, onteerde vrouwen, je straks<br />
voegen<br />
naar de brute wet van de overwinnaars?<br />
Koor<br />
Moeten we alle hoop uit ons hart bannen?<br />
Cassandra<br />
Hoop! Ach ongelukkigen!<br />
Zien en horen jullie niet,<br />
in het oplichtend duister,<br />
de wrede zonen van Achilles, die onze<br />
straten bezetten<br />
en de wegen naar het paleis bewaken?<br />
Koor<br />
Het is gebeurd, niets kan ons nog redden<br />
uit hun armen.<br />
Cassandra<br />
Niets, menen jullie? Als er eergevoel<br />
in je huist…<br />
(wijzend naar de galerij)<br />
… voor wie opent zich dan<br />
de afgrond daar onder je voeten?<br />
(wijzend naar haar dolk en naar de<br />
ceintuurs van de vrouwen)<br />
Voor wie zijn dit wapen en die zijden<br />
koorden anders<br />
dan voor jullie, vrouwen van Troje?<br />
(Een klein groepje zwijgt en geeft<br />
tekenen van diepe ontzetting.)<br />
95<br />
Groot koor<br />
Heldin van de liefde<br />
en van de eer, je hebt gelijk! We zullen<br />
je volgen!<br />
Cassandra<br />
Hoeft de dageraad straks niet te<br />
aanschouwen<br />
hoe jullie door de Grieken zijn<br />
geschonden?<br />
Groot koor<br />
Nee, Cassandra, dat zweren we!<br />
Cassandra<br />
Zullen jullie niet in triomf worden<br />
meegesleurd?<br />
Groot koor<br />
Nooit, nooit! We zullen sterven met jou.<br />
Nr. 16 – Finale<br />
(<strong>De</strong> vrouwen praten met elkaar.<br />
Sommige pakken een lier, beginnen te<br />
spelen en zingen erbij.)<br />
Groot koor<br />
Laat ons, door in de schaduw van haar<br />
roem<br />
haar lot te delen,<br />
met onze dood een smet aanbrengen<br />
op de overwinning van de Grieken!<br />
Zuiver en vrij hebben we geleefd.<br />
Laat ons, in deze noodlottige nacht,<br />
zuiver en vrij afdalen<br />
naar de oever van de onderwereld!<br />
Cassandra<br />
(zich tot het kleine groepje richtend)<br />
Jullie die beven en zwijgen,<br />
hebben jullie aarzelingen?<br />
Groepje<br />
O, ik moet huiveren!<br />
Cassandra<br />
Wat! Jullie zouden je schikken in een<br />
verachtelijk bestaan<br />
dat een nobel hart onwaardig is?…<br />
Groepje<br />
Maar ach!… Nu al sterven!
Cassandre<br />
(avec explosion)<br />
Allez dresser la table et le lit de vos<br />
maîtres!<br />
Esclaves loin de nous!<br />
Le petit groupe<br />
Pitié…<br />
Cassandre Le grand chœur<br />
Honte sur vous!<br />
<strong>De</strong>scendez vers ces traîtres,<br />
Jetez-vous à leurs pieds, embrassez<br />
leurs genoux!<br />
(avec une violente expression de<br />
mépris)<br />
Allez vivre! Thessaliennes!<br />
Honte sur vous! sortez! Vous n’êtes pas<br />
Troyennes!<br />
(Elles les chassent. Le petit groupe<br />
recule en silence devant les autres<br />
femmes jusqu’à la coulisse et sort<br />
enfin de la scène. Toutes les autres<br />
redescendent la scène avec une<br />
exaltation toujours croissante.)<br />
Le grand chœur<br />
Cassandre, avec toi nous mourrons!<br />
On ne nous verra pas par les Grecs<br />
profanées,<br />
Nous ne paraîtrons pas en triomphe<br />
traînées,<br />
Non, non, jamais, nous le jurons.<br />
(reprenant leurs lyres)<br />
Ouvre-nous, noir Pluton,<br />
Les portes du Ténare!<br />
Fais retentir, Caron,<br />
Ta funèbre fanfare!<br />
Cassandre<br />
(avec la plus grande exaltation)<br />
Chorèbe! <strong>Hector</strong>! Priam! père! frère!<br />
amant!<br />
Je vous rejoins! Entendez leur serment,<br />
Dieux des enfers!<br />
(Cassandre saisit la lyre d’une<br />
Troyenne.)<br />
Cassandre Chœur<br />
Mourez (mourons) dignes de gloire!<br />
En partageant mon (son) sort<br />
<strong>De</strong>s Grecs par votre (notre) mort…<br />
96<br />
(Un chef grec entre rapidement<br />
l’épée haute, et s’arrête étonné<br />
à l’aspect des Troyennes.)<br />
Le chef<br />
(pendant la fin du chœur)<br />
Quoi: la lyre à la main!… de ce noble<br />
transport,<br />
J’admire malgré moi la sublime ironie!<br />
Cassandre!… qu’elle est belle ainsi<br />
chantant la mort, Bacchante à l’oeil<br />
d’azur s’enivrant d’harmonie!<br />
(Entre une partie des Grecs.)<br />
Les soldats<br />
Le trésor! le trésor! livrez-nous<br />
le trésor!<br />
(Ils lèvent leurs épées sur les femmes.)<br />
Cassandre<br />
Nous méprisons votre Iâche menace,<br />
Monstres ivres de sang, troupe immonde<br />
et rapace!<br />
Vous n’étancherez pas, brigands, votre<br />
soif d’or!<br />
(Elle se frappe et tendant le poignard<br />
à Polyxène:)<br />
Tiens! la douleur n’est rien!<br />
(Polyxène se frappe à son tour.<br />
Cassandre se soutient toujours.)<br />
Autre troupe de Grecs<br />
(entrant)<br />
Dieux ennemis! Ô rage!<br />
Couverts de sang, du milieu du carnage,<br />
Énée et ses Troyens échappent à nos<br />
coups.<br />
Et, maîtres du trésor, ils sortent!…<br />
Cassandre (mourant) Femmes<br />
(Quelques-unes dénouent leur ceinture<br />
et tirent leur poignard.)<br />
Malgré vous,<br />
Aux chemins de l’Ida déjà, les voilà tous,<br />
Et nous bravons votre furie.<br />
(Toutes agitant leurs voiles et leurs<br />
écharpes du côté de l’Ida.)
Cassandra<br />
(in een felle uitbarsting)<br />
Ga dan maar de tafel en het bed van<br />
je meesters in orde maken!<br />
Weg jullie, slavinnen!<br />
Groepje<br />
Heb medelijden…<br />
Cassandra Groot koor<br />
Schaam je!<br />
Ga naar buiten, die verraders tegemoet,<br />
werp je voor hun voeten, omhels hun<br />
knieën!<br />
(met een uitdrukking van heftige<br />
verachting)<br />
Leef maar door, vrouwen van Thessalonië!<br />
Schaam je! Ga weg, jullie zijn geen<br />
vrouwen van Troje meer!<br />
(Ze drijven de anderen op. Zwijgend wijkt<br />
het groepje voor hen terug, steeds verder<br />
naar achteren, en tenslotte verdwijnt het<br />
uit het zicht. <strong>De</strong> overgebleven vrouwen<br />
lopen in groeiende vervoering terug naar<br />
het voorste deel van het toneel.)<br />
Groot koor<br />
Cassandra, we zullen sterven met jou!<br />
<strong>De</strong> Grieken zullen zich niet aan ons<br />
vergrijpen,<br />
we zullen niet in triomf worden<br />
meegesleurd,<br />
nee, nee, nooit, dat zweren we.<br />
(Ze pakken hun lieren weer op.)<br />
Zwarte Pluto, open voor ons<br />
de poorten van de Taenara!<br />
Laat, o Charon,<br />
uw doodsfanfare schallen!<br />
Cassandra<br />
(in complete extase)<br />
Chorebus! <strong>Hector</strong>! Priamus! Vader,<br />
broeder, minnaar!<br />
Ik kom naar jullie toe! Hoor wat deze<br />
vrouwen zweren,<br />
o hellegoden!<br />
(Ze pakt de lier van een Trojaanse.)<br />
Cassandra Koor<br />
Sterf een roemrijke dood<br />
en breng, door mijn lot te delen,<br />
met uw dood een smet aan…<br />
97<br />
(Een Griekse aanvoerder komt op,<br />
in snelle pas, het zwaard geheven.<br />
Wanneer hij de Trojaanse vrouwen<br />
ziet, blijft hij verbluft staan.)<br />
Aanvoerder<br />
(tijdens het slot van de koorzang)<br />
Wat: een lier in de hand!… van deze<br />
nobele vervoering<br />
bewonder ik ondanks mezelf de sublieme<br />
ironie!<br />
Cassandra!… Wat is ze mooi terwijl ze<br />
zo de dood bezingt,<br />
als een bacchante met helblauwe ogen,<br />
dronken van harmonie!<br />
(Een aantal Grieken komt op.)<br />
Soldaten<br />
We willen de schat! Geef ons de schat!<br />
(Dreigend heffen ze hun zwaard naar<br />
de vrouwen.)<br />
Cassandra<br />
We verachten dit laffe gedreig,<br />
bloeddronken monsters, vunzige,<br />
roofzuchtige bende!<br />
Jullie dorst naar goud, schurken,<br />
zal niet worden gestild!<br />
(Ze steekt zichzelf, reikt dan de dolk<br />
over aan Polyxena:)<br />
Hier! <strong>De</strong> pijn stelt niets voor!<br />
(Ook Polyxena geeft zichzelf een dolkstoot.<br />
Cassandra blijft nog overeind.)<br />
Andere groep Grieken<br />
(verschijnt ten tonele)<br />
Vijandige goden! O gramschap!<br />
Aeneas en zijn Trojanen zijn, met bloed<br />
overdekt,<br />
ontkomen aan onze zwaarden, weg<br />
uit de slachting.<br />
Ze verwijderen zich en voeren de schat<br />
met zich mee!…<br />
Cassandra (stervend) Vrouwen<br />
(van wie sommige hun ceintuur losknopen<br />
en een dolk trekken)<br />
In weerwil van jullie<br />
zijn zij allemaal al op weg naar de Ida,<br />
en wij trotseren jullie razernij.<br />
(Alle vrouwen wuiven met hoofddoeken<br />
en sjaals in de richting van de Ida.)
Sauve leurs fils, Énée! Italie! Italie!<br />
(Quelques-unes se précipitent, d’autres<br />
s’étranglent et se poignardent.<br />
Cri d’horreur des Grecs s’élançant vers<br />
la galerie. Pendant cette dernière scène,<br />
Cassandre s’avance en chancelant<br />
vers le fond du théâtre; les forces lui<br />
manquent avant de parvenir à la galerie.<br />
Elle s’affaisse aux genoux, puis se<br />
relevant par un suprême effort et<br />
tendant les bras vers l’Ida, elle s’écrie:<br />
‘Italie!’ et tombe morte.)<br />
98<br />
II. Les Troyens à Carthage<br />
Acte troisième<br />
(Une vaste salle de verdure du palais<br />
de Didon à Carthage. Sur l’un des côtés<br />
s’élève un trône entouré des trophées<br />
de l’agriculture, du commerce, et des<br />
arts; sur l’autre côté et au fond un<br />
amphithéâtre en gradins, sur lequel une<br />
innombrable multitude est assise, au<br />
lever du rideau.)<br />
Nº 17 – Chœur<br />
Chœur<br />
(une partie du peuple carthaginois)<br />
<strong>De</strong> Carthage les cieux semblent bénir<br />
la fête!<br />
Vit-on jamais un jour pareil<br />
Après si terrible tempête?<br />
Quel doux zéphyr! notre brûlant soleil<br />
<strong>De</strong> ses rayons calme la violence;<br />
À son aspect la plaine immense<br />
Tressaille de joie; il s’avance<br />
Illuminant le sourire vermeil<br />
<strong>De</strong> la nature à son réveil.<br />
Nº 18 – Chant national<br />
(Entre Didon avec sa suite. À son entrée,<br />
tout le peuple assis sur les gradins de<br />
l’amphithéâtre se lève en agitant des<br />
voiles de diverses couleurs, des palmes,<br />
des fleurs. Didon va s’asseoir sur son<br />
trône ayant sa soeur à sa droite et<br />
Narbal à sa gauche; quelques soldats<br />
les entourent.)<br />
Chœur<br />
Gloire à Didon, notre reine chérie!<br />
Reine par la beauté, la grâce, le génie,<br />
Reine par la faveur des dieux,
Red onze zonen, Aeneas! Italië! Italië!<br />
(Sommige vrouwen springen naar<br />
beneden, andere snoeren zich de keel<br />
dicht of drijven een dolk in hun lichaam.<br />
<strong>De</strong> Grieken slaken kreten van afgrijzen<br />
en haasten zich naar de galerij.<br />
Intussen verwijdert ook Cassandra zich<br />
wankelend naar het achtertoneel.<br />
Haar krachten begeven het voordat ze<br />
de galerij heeft bereikt. Ze zinkt op haar<br />
knieën, werkt zich dan met een laatste<br />
krachtsinspanning weer omhoog, strekt<br />
haar armen naar de Ida en schreeuwt<br />
‘Italië!’, waarna ze dood neervalt.)<br />
99<br />
II. <strong>De</strong> Trojanen in Carthago<br />
<strong>De</strong>rde bedrijf<br />
(Een ruime, met loof versierde zaal in<br />
het paleis van Dido in Carthago. Aan<br />
een zijkant staat de troon, omgeven<br />
met symbolen van landbouw, handel en<br />
ambachten. Aan de andere zijde en<br />
aan de achterkant bevindt zich een<br />
amfitheater met geleidelijk oplopende<br />
banken, waarop, wanneer het doek<br />
opgaat, een grote mensenmenigte<br />
gezeten is.)<br />
Nr. 17 – Koor<br />
Koor<br />
(een deel van het Carthaagse volk)<br />
<strong>De</strong> hemel geeft dus zijn zegen aan het<br />
Carthaagse feest!<br />
Was er ooit een dag als deze<br />
na zo’n vreselijke storm?<br />
Dat milde briesje! Onze warme zon<br />
tempert het geweld met haar stralen;<br />
bij die aanblik trekt door de onmetelijke<br />
vlakte een huivering van vreugde;<br />
de zon gaat voort en verlicht<br />
de gulden glimlach<br />
van de ontwakende natuur.<br />
Nr. 18 – Volkslied<br />
(Dido en haar gevolg komen op. Bij haar<br />
komst staat iedereen op van de banken<br />
van het amfitheater, zwaaiend met<br />
doeken in allerlei kleuren, palmtakken,<br />
bloemen. Dido neemt plaats op de troon,<br />
aan haar rechterhand haar zuster en<br />
links Narbal; om hen heen staan enkele<br />
soldaten.)<br />
Koor<br />
Ere zij Dido, onze geliefde koningin!<br />
Koningin door schoonheid, gratie en<br />
vernuft,<br />
koningin door de gunst der goden,
Et reine par l’amour de ses sujets<br />
heureux!<br />
(Le peuple agite des palmes et jette<br />
des fleurs.)<br />
Nº 19 – Récitatif et Air<br />
Didon<br />
(debout, du haut de son trône)<br />
Nous avons vu finir sept ans à peine,<br />
<strong>De</strong>puis le jour où, pour tromper la haine<br />
Du tyran meurtrier de mon auguste<br />
époux,<br />
J’ai dû fuir avec vous,<br />
<strong>De</strong> Tyr à la rive africaine.<br />
Et déjà nous voyons Carthage s’élever,<br />
Ses campagnes fleurir, sa flotte<br />
s’achever!<br />
Déjà des bords lointains où s’éveille<br />
l’aurore<br />
Vous rapportez, laboureurs de la mer,<br />
Le blé, le vin et la laine et le fer,<br />
Et les produits des arts qui nous<br />
manquent encore.<br />
Chers Tyriens, tant de nobles travaux<br />
Ont enivré mon coeur d’un orgueil<br />
légitime!<br />
Mais ne vous lassez pas, suivez la voix<br />
sublime<br />
Du dieu qui vous appelle à des efforts<br />
nouveaux!<br />
Donnez encore un exemple à la terre;<br />
Grands dans la paix, devenez dans la<br />
guerre<br />
Un peuple de héros.<br />
Le peuple<br />
Grands dans la paix, devenons dans<br />
la guerre<br />
Un peuple de héros.<br />
Didon<br />
Le farouche Iarbas veut m’imposer<br />
la chaîne<br />
D’un hymen odieux;<br />
Son insolence est vaine.<br />
Le peuple<br />
Son insolence est vaine.<br />
100<br />
Didon<br />
Le soin de ma défense est à vous<br />
comme aux dieux.<br />
Le peuple<br />
Gloire à Didon, notre reine chérie!<br />
Chacun de nous est prêt à lui donner<br />
sa vie!<br />
Tous nous la défendrons.<br />
Nous bravons d’Iarbas l’insolence<br />
et la rage,<br />
Et nous repousserons<br />
Jusqu’au fond des déserts ce Numide<br />
sauvage!<br />
Didon<br />
Chers Tyriens! Oui, vos nobles travaux<br />
Ont enivré mon coeur d’un orgueil<br />
légitime.<br />
Soyez heureux et fiers!<br />
Suivez la voix sublime<br />
Du dieu qui vous appelle à des efforts<br />
nouveaux!<br />
Le peuple<br />
Tous nous la défendrons.<br />
Soyons heureux et fiers!<br />
Suivons la voix sublime<br />
Du dieu qui nous appelle à des efforts<br />
nouveaux!<br />
Didon<br />
Cette belle journée,<br />
Qui dans vos souvenirs doit rester<br />
à jamais,<br />
À couronner les oeuvres de la paix<br />
Fut par moi destinée.<br />
Approchez, constructeurs,<br />
Matelots, laboureurs;<br />
Recevez de ma main la juste récompense<br />
Due au travail qui donne la puissance<br />
Et la vie aux états.<br />
Nº 20 – Entrée des constructeurs<br />
(Les constructeurs en cortège s’avancent<br />
vers le trône. Didon donne à leur<br />
chef une équerre d’argent et une hache.<br />
Le cortège retourne au fond du théâtre.)
en koningin door de liefde van haar<br />
gelukkige onderdanen!<br />
(Het volk zwaait met palmtakken en<br />
werpt bloemen.)<br />
Nr. 19 – Recitatief en Aria<br />
Dido<br />
(staande, hoog voor haar troon)<br />
Nog geen zeven jaren zijn verstreken<br />
sinds de dag dat ik, om te ontkomen<br />
aan de haat<br />
van de tiran die mijn voorname gade<br />
had vermoord,<br />
samen met u moest vluchten<br />
van Tyrus naar de kust van Afrika.<br />
En reeds zien wij Carthago oprijzen,<br />
de velden in bloei, de vloot vrijwel<br />
voltooid!<br />
En gij die door de golven ploegt,<br />
gij brengt van verre kusten, waar<br />
de dag ontwaakt,<br />
graan, wijn, wol en ijzer,<br />
en de vrucht van ambachten die wij<br />
nog niet beheersen.<br />
Beste Tyriërs, al die nobele prestaties<br />
brengen mijn hart in een roes van<br />
terechte trots!<br />
Maar zorg dat u niet verflauwt en volg<br />
de verheven stem<br />
van de god die u maant tot nieuwe<br />
inspanningen!<br />
Wees de wereld opnieuw tot voorbeeld;<br />
u die groots bent in vredestijd, betoon<br />
u in de oorlog een heldenvolk.<br />
Volk<br />
Laten wij ons, groots in vredestijd,<br />
in de oorlog een heldenvolk betonen.<br />
Dido<br />
<strong>De</strong> barbaarse Jarbas wil mij in de kluisters<br />
van een weerzinwekkend huwelijk<br />
slaan. Zijn brutaliteit is vergeefs.<br />
Volk<br />
Zijn brutaliteit is vergeefs.<br />
101<br />
Dido<br />
Op u rust, evengoed als op de goden,<br />
de taak mij te verdedigen.<br />
Volk<br />
Ere zij Dido, onze geliefde koningin!<br />
Ieder van ons is bereid haar zijn leven<br />
te geven!<br />
Allemaal zullen we haar verdedigen.<br />
We trotseren Jarbas’ brutaliteit, zijn<br />
woede,<br />
en we zullen die brute Numidiër<br />
terugdrijven tot diep in de woestijn!<br />
Dido<br />
Beste Tyriërs! Ja, uw nobele prestaties<br />
brengen mijn hart in een roes van<br />
terechte trots.<br />
Wees blij en fier!<br />
Volg de verheven stem<br />
van de god die u maant tot nieuwe<br />
inspanningen.<br />
Volk<br />
Allemaal zullen we haar verdedigen.<br />
Laat ons blij zijn en fier,<br />
laat ons de verheven stem volgen<br />
van de god die ons maant tot nieuwe<br />
inspanningen.<br />
Dido<br />
<strong>De</strong>ze mooie dag,<br />
die u nooit mag vergeten,<br />
was door mij bedoeld<br />
om de vredeswerken te bekronen.<br />
Kom dichterbij, bouwlieden,<br />
matrozen, boeren;<br />
ontvang uit mijn hand het rechtmatig loon<br />
voor de arbeid die een staat<br />
machtig maakt en doet leven.<br />
Nr. 20 – Optocht van de bouwlieden<br />
(<strong>De</strong> bouwlieden lopen in een stoet naar<br />
de troon. Dido overhandigt aan hun leider<br />
een zilveren winkelhaak en een bijl. <strong>De</strong><br />
stoet loopt terug naar het achtertoneel.)
[Nº 21 – Entrée des matelots]<br />
(Les matelots en cortège s’avancent<br />
vers le trône, Didon donne à leur chef<br />
un gouvernail et un aviron. Le cortège<br />
retourne au fond du théâtre.)<br />
Nº 22 – Entrée des laboureurs<br />
(Le cortège des laboureurs, plus<br />
nombreux que les deux précédents,<br />
s’avance lentement vers le trône; un<br />
vieillard robuste le conduit.)<br />
Nº 23 – Récitatif et Chœur<br />
(Didon donne au vieillard chef des<br />
laboureurs une faucille d’or, puis, tenant<br />
à la main une couronne de fleurs<br />
et d’épis, elle s’écrie:)<br />
Didon<br />
Peuple! tous les honneurs<br />
Pour le plus grand des arts, l’art qui<br />
nourrit les hommes!<br />
(Elle couronne le vieillard.)<br />
Le peuple<br />
Vivent les laboureurs! nous sommes<br />
Leurs fils reconnaissants; ils nous<br />
donnent le pain!<br />
Didon<br />
(à part)<br />
Ô Cérès! l’avenir de Carthage est<br />
certain!<br />
Chœur<br />
Gloire à Didon, notre reine chérie!<br />
Chacun de nous est prêt à lui donner<br />
sa vie.<br />
Prouvons-lui notre amour par des gages<br />
nouveaux.<br />
Colons, marins, formons un peuple<br />
de héros!<br />
(Le peuple, conduit par Narbal, défile<br />
en cortège devant le trône de Didon et<br />
sort.)<br />
102<br />
Nº 24 – Récitatif et Duo<br />
Didon<br />
Les chants joyeux, l’aspect de cette<br />
noble fête,<br />
Ont fait rentrer la paix en mon coeur<br />
agité.<br />
Je respire, ma soeur, oui, ma joie est<br />
parfaite,<br />
Je retrouve le calme et la sérénité.<br />
Anna<br />
Reine d’un jeune empire<br />
Qui chaque jour s’élève florissant,<br />
Reine adorée et que le monde admire,<br />
Quelle crainte avait pu vous troubler<br />
un instant?<br />
Didon<br />
Une étrange tristesse,<br />
Sans causes, tu le sais, vient parfois<br />
m’accabler.<br />
Mes efforts restent vains contre cette<br />
faiblesse,<br />
Je sens transir mon sein qu’un ennui<br />
vague oppresse,<br />
Et mon visage en feu sous mes larmes<br />
brûler…<br />
Anna<br />
(souriant)<br />
Vous aimerez, ma soeur…<br />
Didon<br />
Non, toute ardeur nouvelle<br />
Est interdite à mon coeur sans retour.<br />
Anna<br />
Vous aimerez, ma soeur…<br />
Didon<br />
Non, la veuve fidèle<br />
Doit éteindre son âme et détester l’amour.<br />
Anna<br />
Didon, vous êtes reine, et trop jeune,<br />
et trop belle,<br />
Pour ne plus obéir à cette douce loi;<br />
Carthage veut un roi.<br />
Didon<br />
(montrant à son doigt l’anneau de<br />
Sichée)<br />
Puissent mon peuple et les dieux me<br />
maudire,
[Nr. 21 – Optocht van de matrozen]<br />
(<strong>De</strong> matrozen lopen in een stoet naar de<br />
troon. Dido overhandigt aan hun leider<br />
een scheepsroer en een roeiriem. <strong>De</strong><br />
stoet loopt terug naar het achtertoneel.)<br />
Nr. 22 – Optocht van de boeren<br />
(<strong>De</strong> stoet van de boeren, omvangrijker<br />
dan de twee vorige, loopt langzaam naar<br />
de troon, aan het hoofd een oude, stevig<br />
gebouwde man.)<br />
Nr. 23 – Recitatief en Koor<br />
(Dido overhandigt aan de leider van<br />
de boeren een gouden sikkel waarna ze,<br />
een krans van bloemen en korenaren<br />
in de hand, luid verkondigt:)<br />
Dido<br />
Volk! Alle hulde<br />
aan het grootste van alle ambachten, het<br />
ambacht dat ons voedsel verschaft!<br />
(Ze zet de krans op het hoofd van de<br />
oude man.)<br />
Volk<br />
Lang leve het boerenvolk! Wij zijn<br />
hun dankbare kinderen; zij geven<br />
ons brood!<br />
Dido<br />
(terzijde)<br />
O Ceres! Carthago’s toekomst<br />
is verzekerd!<br />
Koor<br />
Ere zij Dido, onze geliefde koningin!<br />
Ieder van ons is bereid haar zijn leven<br />
te geven.<br />
Laat ons met nieuwe bewijzen onze liefde<br />
aan haar tonen.<br />
Laat ons van kolonisten en zeelui een<br />
heldenvolk worden!<br />
(Onder leiding van Narbal trekt het volk<br />
in optocht langs Dido’s troon en<br />
verdwijnt.)<br />
103<br />
Nr. 24 – Recitatief en Duet<br />
Dido<br />
<strong>De</strong> blijde zang, de aanblik van dit<br />
edele feest<br />
hebben mijn jachtig hart tot rust<br />
gebracht.<br />
Ik heradem, zuster, ja, mijn vreugde<br />
is volmaakt,<br />
ik hervind kalmte en onverstoorbaarheid.<br />
Anna<br />
Jij, vorstin van een pril koninkrijk<br />
dat dagelijks meer gedijt,<br />
o aanbeden, door de wereld bewonderde<br />
koningin,<br />
welke angst kon jou een moment<br />
aangrijpen?<br />
Dido<br />
Je weet, soms ga ik gebukt<br />
onder een vreemde droefheid, zonder<br />
reden.<br />
Tegen die zwakte valt niets uit te richten,<br />
een vage melancholie beklemt dan mijn<br />
gemoed,<br />
en mijn gloeiend gezicht brandt onder<br />
mijn tranen…<br />
Anna<br />
(glimlachend)<br />
<strong>De</strong> liefde komt wel, zuster…<br />
Dido<br />
Nee, voor elke nieuwe hartstocht<br />
blijft mijn hart onherroepelijk gesloten.<br />
Anna<br />
<strong>De</strong> liefde komt wel, zuster…<br />
Dido<br />
Nee, een trouwe weduwe moet haar<br />
gevoel doven en de liefde verfoeien.<br />
Anna<br />
Dido, je bent koningin, en te jong,<br />
te mooi,<br />
om je te onttrekken aan die zoete wet;<br />
Carthago wil een koning.<br />
Dido<br />
(laat haar vinger zien, met de ring van<br />
Sychaeus)<br />
Moge de vloek van mijn volk en van de<br />
goden mij treffen,
Si je quittais jamais cet anneau consacré!<br />
Anna<br />
Un tel serment fait naître le sourire<br />
<strong>De</strong> la belle Vénus; sur le livre sacré<br />
Les dieux refusent de l’inscrire.<br />
Didon<br />
Sa voix fait naître dans mon sein<br />
La dangereuse ivresse;<br />
Déjà dans ma faiblesse<br />
Contre un espoir confus je me débats<br />
en vain.<br />
Anna<br />
Ma voix fait naître dans son sein<br />
<strong>De</strong>s rêves de tendresse;<br />
Déjà dans sa faiblesse,<br />
Au doux espoir d’aimer elle résiste<br />
en vain.<br />
Didon<br />
Sichée! Ô mon époux, pardonne<br />
À cet instant d’involontaire erreur,<br />
Et que ton souvenir chasse loin de mon<br />
coeur<br />
Ce trouble qui l’étonne.<br />
Anna<br />
Didon, ma tendre soeur, pardonne<br />
Si je dissipe une trop chère erreur,<br />
Pardonne si ma voix excite dans ton<br />
coeur<br />
Ce trouble qui l’étonne<br />
(Iopas entre.)<br />
Nº 25 – Récitatif et Air<br />
Iopas<br />
Échappés à grand peine, à la mer<br />
en fureur,<br />
Reine, les députés d’une flotte inconnue<br />
D’être admis devant vous implorent<br />
la faveur.<br />
Didon<br />
La porte du palais n’est jamais défendue<br />
À de tels suppliants.<br />
(Sur un signe de la reine, Iopas sort.)<br />
Errante sur les mers,<br />
Ne fus-je pas aussi, de rivage en rivage,<br />
104<br />
Emportée au sein de l’orage<br />
Jouet des flots amers!<br />
Hélas, des coups du sort je sais<br />
la violence<br />
Sur ceux qu’il frappe. Au malheur<br />
compatir<br />
Est facile pour nous. Qui connut la<br />
souffrance<br />
Ne pourrait voir en vain souffrir.<br />
Nº 26 – Marche troyenne dans<br />
le mode triste<br />
Didon<br />
(à part)<br />
J’éprouve une soudaine et vive<br />
impatience<br />
<strong>De</strong> les voir, et je crains en secret leur<br />
présence.<br />
(Elle monte sur son trône. Entrent<br />
Énée sous un déguisement de matelot,<br />
Panthée, Ascagne, et les chefs troyens<br />
portant des présents.)<br />
Nº 27 – Récitatif<br />
Ascagne<br />
(s’inclinant devant la reine)<br />
Auguste reine, un peuple errant et<br />
malheureux<br />
Pour quelques jours vous demande<br />
un asile.<br />
Je dépose à vos pieds les présents<br />
précieux,<br />
Débris de sa grandeur, que, par ma<br />
main débile<br />
Au nom de Jupiter, vous offre<br />
un chef pieux.<br />
Didon<br />
<strong>De</strong> ce chef, bel enfant, dis-moi le nom,<br />
la race?<br />
Ascagne<br />
Ô reine, sur nos pas une sanglante trace<br />
<strong>De</strong>s monts de la Phrygie a marqué<br />
les chemins<br />
Jusqu’à la mer. Ce sceptre d’Ilione,
als ik ooit deze heilige ring verloochen!<br />
Anna<br />
Zo’n eed brengt een glimlach<br />
op het gelaat van de schone Venus; de<br />
goden weigeren<br />
hem op te tekenen in het gewijde boek.<br />
Dido<br />
Haar stem wekt in mijn binnenste<br />
de hachelijke roes;<br />
in mijn zwakheid strijd ik reeds<br />
vruchteloos<br />
tegen een vage hoop.<br />
Anna<br />
Mijn stem wekt in haar binnenste<br />
tedere dromen;<br />
in haar zwakheid verweert ze zich reeds<br />
vruchteloos<br />
tegen de zoete hoop op liefde.<br />
Dido<br />
Sychaeus, mijn echtgenoot! Vergeef<br />
me dit moment van ongewilde dwaling,<br />
en moge de herinnering aan jou<br />
deze vreemde verwarring uit mijn hart<br />
bannen.<br />
Anna<br />
Dido, lieve zus, vergeef me<br />
als ik een te dierbare dwaling verdrijf,<br />
vergeef me als mijn stem<br />
een vreemde verwarring wekt in je hart.<br />
(Jopas komt op.)<br />
Nr. 25 – Recitatief en Aria<br />
Jopas<br />
Majesteit, afgevaardigden van een<br />
onbekende vloot,<br />
ternauwernood ontsnapt aan de razende<br />
golven,<br />
smeken om de gunst bij u te worden<br />
toegelaten.<br />
Dido<br />
Voor zulke smekelingen<br />
blijft de paleispoort nooit gesloten.<br />
(Op een teken van de koningin gaat<br />
Jopas af.)<br />
Ook ik doolde immers over de zeeën,<br />
van kust naar kust,<br />
105<br />
meegesleurd door de storm, speelbal van<br />
de bittere golven!<br />
Ik weet, helaas, hoe heftig het lot<br />
kan toeslaan. Meevoelen met ellende<br />
valt ons niet moeilijk. Wie zelf heeft<br />
geleden,<br />
kan niet toekijken bij het lijden van<br />
een ander.<br />
Nr. 26 – Trojaanse mars in<br />
de treurige toonsoort<br />
Dido<br />
(terzijde)<br />
Ineens vlas ik vol ongeduld op die<br />
ontmoeting,<br />
en heimelijk vrees ik hun komst.<br />
(Ze bestijgt de troon. Aeneas komt op,<br />
vermomd als matroos, in gezelschap<br />
van Pantheus, Ascanius en de Trojaanse<br />
aanvoerders, die geschenken bij zich<br />
hebben.)<br />
Nr. 27 – Recitatief<br />
Ascanius<br />
(buigend voor de koningin)<br />
Verheven majesteit, een dolend,<br />
ongelukkig volk<br />
vraagt u hier enkele dagen te mogen<br />
blijven.<br />
Aan uw voeten leg ik, nog van onze<br />
grote tijd,<br />
kostbaarheden, die u uit mijn<br />
zwakke hand,<br />
in naam van Jupiter, geschonken worden<br />
door een plichtsgetrouwe leider.<br />
Dido<br />
Vertel mij, schone knaap, de naam en<br />
herkomst van die leider.<br />
Ascanius<br />
O vorstin, waar wij liepen, merkte<br />
een bloedig spoor<br />
onze wegen,<br />
van de bergen van Frygië<br />
tot aan de zee. <strong>De</strong>ze scepter van Ilione…
(Il offre un à un les présents.)<br />
Fille du roi Priam, d’Hécube la<br />
couronne,<br />
Et ce voile léger d’Hélène où l’or<br />
rayonne,<br />
Doivent vous dire assez que nous<br />
sommes Troyens.<br />
Didon<br />
Troyens!<br />
Ascagne<br />
Notre chef est Énée,<br />
Je suis son fils.<br />
Didon<br />
Étrange destinée!<br />
Panthée<br />
(s’avançant)<br />
Obéissant au souverain des dieux<br />
Ce héros cherche l’Italie,<br />
Où le sort lui promet un trépas<br />
glorieux<br />
Et le bonheur de rendre aux siens<br />
une patrie.<br />
Didon<br />
Qui n’admire ce prince, ami du grand<br />
<strong>Hector</strong>?<br />
Qui de son nom fameux n’est ignorant<br />
encor?<br />
Carthage en est remplie.<br />
Dites-lui que mon port ouvert à ses<br />
vaisseaux<br />
L’attend. Qu’il vienne, qu’il oublie<br />
Avec vous à ma cour ses pénibles<br />
travaux.<br />
Nº 28 – Final<br />
Narbal<br />
(entrant avec agitation)<br />
J’ose à peine annoncer la terrible<br />
nouvelle!<br />
Didon<br />
Qu’arrive-t-il ?<br />
Narbal<br />
Le Numide rebelle,<br />
Le féroce Iarbas<br />
Avec d’innombrables soldats<br />
106<br />
S’avance vers Carthage.<br />
Carthaginois<br />
(au loin)<br />
<strong>De</strong>s armes! des armes!<br />
Narbal<br />
Et la troupe sauvage<br />
Égorge nos troupeaux<br />
Et dévaste nos champs.<br />
Mais des malheurs nouveaux<br />
Menacent la ville elle-même:<br />
À nos jeunes guerriers dont l’ardeur<br />
est extrême<br />
Les armes vont manquer.<br />
Didon<br />
Que dites-vous, Narbal?<br />
Narbal<br />
Que nous allons tenter un combat inégal.<br />
Carthaginois<br />
<strong>De</strong>s armes! des armes!<br />
Énée<br />
(s’avançant, laisse tomber son<br />
déguisement de matelot; il porte un<br />
brillant costume et la cuirasse, mais<br />
sans casque ni bouclier)<br />
Reine, je suis Énée!<br />
Ma flotte sur vos bords par les vents<br />
entraînée<br />
À de rudes travaux fut par moi destinée;<br />
Permettez aux Troyens de combattre<br />
avec vous!<br />
Didon<br />
J’accepte avec orgueil une telle alliance!<br />
Énée armé pour ma défense!<br />
Les dieux se déclarent pour nous.<br />
(à part, à Anna)<br />
Ô ma soeur, qu’il est fier, ce fils de<br />
la déesse,<br />
Et qu’on voit sur son front de grâce et<br />
de noblesse!<br />
Énée<br />
Sur cette horde immonde d’Africains,<br />
Marchons Troyens et Tyriens,<br />
Volons à la victoire ensemble!<br />
Comme le sable emporté par les vents<br />
Chassons dans ses déserts brûlants<br />
Le Numide éperdu; qu’il tremble.
(Een voor een biedt hij haar de<br />
geschenken aan.)<br />
… dochter van koning Priamus, de kroon<br />
van Hecuba,<br />
en de luchtige sluier van Helena die<br />
schittert van het goud,<br />
volstaan om u te tonen dat wij Trojanen<br />
zijn.<br />
Dido<br />
Trojanen!<br />
Ascanius<br />
Onze leider is Aeneas, ik ben zijn zoon.<br />
Dido<br />
Raadselachtig lot!<br />
Pantheus<br />
(treedt naar voren)<br />
Gehoorzaam aan de opperste der goden,<br />
is deze held op weg naar Italië,<br />
waar het lot hem een roemrijke dood<br />
belooft<br />
en het geluk de zijnen een nieuw land<br />
te kunnen geven.<br />
Dido<br />
Wie bewondert niet die vorst, ooit<br />
bevriend met de grote <strong>Hector</strong>?<br />
Wie heeft nog nimmer die beroemde<br />
naam gehoord?<br />
Carthago is er vol van.<br />
Zeg hem dat mijn haven open is voor<br />
zijn schepen<br />
en hem wacht. Laat hij komen, laat hij<br />
aan mijn hof,<br />
met u allen, vergeten wat hij heeft<br />
doorstaan.<br />
Nr. 28 – Finale<br />
Narbal<br />
(komt nerveus op)<br />
Ik durf de onheilstijding amper uit te<br />
spreken!<br />
Dido<br />
Wat is er?<br />
Narbal<br />
<strong>De</strong> rebelse Numidiër,<br />
de woeste Jarbas<br />
trekt met talloze soldaten<br />
107<br />
op naar Carthago.<br />
Carthagers<br />
(in de verte)<br />
Wapens, wapens!<br />
Narbal<br />
En die barbaarse troepen<br />
slachten onze kuddes<br />
en verwoesten onze akkers.<br />
Maar de stad zelf wordt bedreigd<br />
door andere rampen:<br />
onze jonge krijgers, brandend van<br />
strijdlust,<br />
ontberen wapens.<br />
Dido<br />
Wat bedoelt u, Narbal?<br />
Narbal<br />
Dat we een ongelijke strijd tegemoet gaan.<br />
Carthagers<br />
Wapens, wapens!<br />
Aeneas<br />
(treedt naar voren en ontdoet zich van<br />
zijn matrozenvermomming. Over een<br />
schitterend kostuum draagt hij een kuras,<br />
maar hij is zonder helm of schild.)<br />
Koningin, ik ben Aeneas!<br />
Mijn vloot, door de stormwind naar uw<br />
kust gestuwd,<br />
heb ik voor zware taken bestemd;<br />
sta de Trojanen toe aan uw zijde te<br />
vechten!<br />
Dido<br />
Met trots aanvaard ik dit verbond!<br />
Aeneas grijpt de wapens om mij te<br />
verdedigen!<br />
<strong>De</strong> goden kiezen onze kant.<br />
(terzijde, tegen Anna)<br />
O zuster, wat is hij fier, die zoon<br />
van een godin,<br />
wat een knap en edel gezicht!<br />
Aeneas<br />
Laat ons, Trojanen en Tyriërs,<br />
optrekken tegen die vuige horde Afrikanen,<br />
samen naar de overwinning!<br />
Laat ons de radeloze Numidiër<br />
opjagen door zijn gloeiende woestijn,<br />
als zand meegevoerd in de wind;<br />
moge hij sidderen.
Énée Panthée Narbal Iopas<br />
Ascagne Didon Anna<br />
Les chefs troyens<br />
Qu’il tremble!<br />
C’est le dieu Mars qui vous (nous)<br />
rassemble,<br />
C’est le fils de Vénus qui vous (nous)<br />
guide aux combats!<br />
Exterminez (exterminons) la noire armée,<br />
Et que demain la renommée<br />
Proclame au loin la honte et la mort<br />
d’Iarbas!<br />
(On apporte ses armes à Énée. Il met<br />
rapidement son casque, passe à son<br />
bras son vaste bouclier et saisit ses<br />
javelots.)<br />
Énée<br />
(à Panthée)<br />
Annonce à nos Troyens l’entreprise<br />
nouvelle<br />
Où la gloire les appelle.<br />
(Panthée sort.)<br />
Reine, bientôt du barbare odieux<br />
Vous serez délivrée. À vos soins<br />
généreux<br />
J’abandonne mon fils.<br />
Didon<br />
<strong>De</strong> mon amour de mère<br />
Pour lui ne doutez pas.<br />
Énée<br />
(à Ascagne)<br />
Viens embrasser ton père.<br />
(Il l’embrasse en le couvrant tout entier<br />
de ses armes. Ascagne pleure sans<br />
répondre.)<br />
D’autres t’enseigneront, enfant, l’art<br />
d’être heureux;<br />
Je ne t’apprendrai, moi, que la vertu<br />
guerrière<br />
Et le respect des dieux;<br />
Mais révère en ton coeur et garde en<br />
ta mémoire<br />
Et d’Énée et d’<strong>Hector</strong> les exemples<br />
de gloire.<br />
108<br />
(Le peuple de Carthage accourt de<br />
toutes parts demandant des armes.<br />
Quelques hommes seulement sont<br />
armés régulièrement, les autres portent<br />
des faux, des haches, des frondes.<br />
Panthée rentre en scène. Ascagne<br />
essuie tout à coup ses larmes et<br />
s’élance à côté des chefs troyens.)<br />
Ensemble<br />
<strong>De</strong>s armes! des armes!<br />
Sur cette horde immonde d’Africains,<br />
Marchez (marchons) Troyens et Tyriens…
Aeneas Pantheus Narbal Jopas<br />
Ascanius Dido Anna<br />
Trojaanse aanvoerders<br />
Moge hij sidderen!<br />
<strong>De</strong> god Mars brengt u (ons) samen,<br />
de zoon van Venus voert u (ons) ten<br />
strijde!<br />
Vernietig (we vernietigen) het zwarte<br />
leger,<br />
en dat morgen in de wijde omtrek het<br />
nieuws moge klinken<br />
dat Jarbas smadelijk is gestorven!<br />
(Aeneas’ wapens worden hem gebracht.<br />
Hij zet snel zijn helm op, bevestigt het<br />
enorme schild aan zijn arm en pakt zijn<br />
spiesen.)<br />
Aeneas<br />
(tot Pantheus)<br />
Ga onze Trojanen berichten over de<br />
nieuwe taak<br />
waartoe de roem hen roept.<br />
(Pantheus af)<br />
Koningin, spoedig zult u bevrijd zijn<br />
van de gehate woesteling. Mijn zoon<br />
vertrouw ik toe aan uw edelmoedige<br />
zorg.<br />
Dido<br />
U hoeft niet te twijfelen<br />
aan mijn moederlijke liefde voor hem.<br />
Aeneas<br />
(tot Ascanius)<br />
Kom je vader omhelzen.<br />
(Hij omarmt zijn zoon, die door de<br />
wapens volkomen aan het zicht onttrokken<br />
wordt. Ascanius huilt zonder<br />
verder iets te zeggen.)<br />
Kind, anderen zullen je de kunst leren<br />
om gelukkig te zijn;<br />
ik zal je onderrichten in de krijgsdeugden<br />
en in eerbied jegens de goden, meer niet.<br />
Maar vereer in je hart, bewaar in je<br />
geheugen,<br />
de roemrijke voorbeelden van Aeneas<br />
en <strong>Hector</strong>.<br />
109<br />
(Het volk van Carthago komt van alle<br />
kanten toegesneld, vragend om wapens.<br />
Slechts enkelen dragen een echte<br />
wapenrusting, de anderen zijn voorzien<br />
van zeisen, bijlen, steenslingers.<br />
Pantheus weer op. Plotseling droogt<br />
Ascanius zijn tranen en rent aan de zijde<br />
van de Trojaanse aanvoerders weg.)<br />
Allen<br />
Wapens, wapens!<br />
Voorwaarts, Trojanen en Tyriërs,<br />
tegen die vuige horde Afrikanen…
Acte quatrième<br />
Premier tableau<br />
Nº 29 – Chasse royale et orage –<br />
Pantomime<br />
(Une forêt d’Afrique, au matin. Au fond,<br />
un rocher très élevé. Au bas et à gauche<br />
du rocher, l’ouverture d’une grotte. Un<br />
petit ruisseau coule le long du rocher<br />
et va se perdre dans un bassin naturel<br />
bordé de joncs et de roseaux. <strong>De</strong>ux<br />
naïades se laissent entrevoir un instant<br />
et disparaissent; puis on les voit nager<br />
dans le bassin. Chasse royale. <strong>De</strong>s fanfares<br />
de trompe retentissent au loin<br />
dans la forêt. Les naïades effrayées se<br />
cachent dans les roseaux. On voit passer<br />
des chasseurs tyriens, conduisant<br />
des chiens en laisse. Le jeune Ascagne,<br />
à cheval, traverse le théâtre au galop.<br />
Le ciel s’obscurcit, la pluie tombe. Orage<br />
grandissant… Bientôt la tempête<br />
devient terrible, torrents de pluie, grêle,<br />
éclairs et tonnerres. Appels réitérés des<br />
trompes de chasse au milieu du tumulte<br />
des éléments. Les chasseurs se dispersent<br />
dans toutes les directions; en<br />
dernier lieu on voit paraître Didon vêtue<br />
en Diane chasseresse, l’arc à la main,<br />
le carquois sur l’épaule, et Énée en costume<br />
demi-guerrier. Ils sont à pied l’un<br />
et l’autre. Ils entrent dans la grotte.<br />
Aussitôt les nymphes des bois apparaissent,<br />
les cheveux épars, au sommet du<br />
rocher, et vont et viennent en courant,<br />
en poussant des cris et faisant des<br />
gestes désordonnés. Au milieu de leurs<br />
clameurs, on distingue de temps en<br />
temps le mot: ‘Italie!’<br />
Le ruisseau grossit et devient une bruyante<br />
cascade. Plusieurs autres chutes<br />
d’eau se forment sur divers points du<br />
rocher et mêlent leur bruit au fracas de<br />
la tempête. Les satyres et les sylvains<br />
exécutent avec les faunes des danses<br />
110<br />
grotesques dans l’obscurité. La foudre<br />
frappe un arbre, le brise et l’enflamme.<br />
Les débris de l’arbre tombent sur la<br />
scène. Les satyres, faunes et sylvains<br />
ramassent les branches enflammées,<br />
dansent en les tenant à la main, puis<br />
disparaissent avec les nymphes dans<br />
les profondeurs de la forêt. La tempête<br />
se calme. Les nuages s’élèvent.)<br />
<strong>De</strong>uxième tableau<br />
Les jardins de Didon sur le bord de<br />
la mer. Le soleil se couche.)<br />
Nº 30 – Récitatif<br />
Anna<br />
Dites, Narbal, qui cause vos alarmes?<br />
Le jour qui termina la guerre et ses<br />
malheurs<br />
N’a-t-il pas vu briller la gloire de nos<br />
armes?<br />
Les Tyriens ne sont-ils pas vainqueurs?<br />
Narbal<br />
Pour nous de ce côté plus rien n’est<br />
redoutable;<br />
Les Numides chassés dans leurs<br />
déserts de sable,<br />
Près de nos murs ne reparaîtront pas;<br />
Et le glaive terrible<br />
Du héros invincible<br />
Nous a délivrés d’Iarbas.<br />
Mais Didon maintenant oublie<br />
Les soins naguère encore à son esprit<br />
si chers;<br />
En chasses, en festins, elle passe sa vie;<br />
Les travaux suspendus, les ateliers<br />
déserts,<br />
Le séjour prolongé du Troyen à<br />
Carthage<br />
Me causent des soucis que le peuple<br />
partage.
Vierde bedrijf<br />
Eerste tafereel<br />
Nr. 29 – Drijfjacht en onweer –<br />
Pantomime<br />
(Een Afrikaans woud, ochtend. Op de<br />
achtergrond een hoge rots. Onderaan en<br />
links hiervan de opening van een grot.<br />
Een beekje stroomt langs de rots en<br />
mondt uit in een natuurlijk waterbekken,<br />
dat wordt omzoomd door riet.<br />
Twee waternimfen duiken even op en<br />
verdwijnen dan weer; vervolgens zien we<br />
ze zwemmen in het meertje. Drijfjacht.<br />
In de verte klinkt vanuit het woud het<br />
geschal van jachthoorns. Verschrikt<br />
verstoppen de waternimfen zich tussen<br />
het riet. Tyrische jagers komen langsgelopen,<br />
met honden aan een lijn. <strong>De</strong> jonge<br />
Ascanius galoppeert het toneel over.<br />
<strong>De</strong> hemel verduistert, het begint te<br />
regenen. Het noodweer verhevigt… Al<br />
spoedig wordt de storm verschrikkelijk,<br />
hoosbuien, hagel, bliksemschichten en<br />
donderslagen. Herhaaldelijk klinken<br />
jachthoorns door het tumult der elementen<br />
heen. <strong>De</strong> jagers verspreiden zich<br />
naar alle kanten; als laatsten zien we<br />
Dido verschijnen, gekleed als de jaagster<br />
Diana, de boog in haar hand, de<br />
pijlkoker om haar schouder, en Aeneas,<br />
gedeeltelijk in krijgstenue. Beiden zijn<br />
te voet. Ze gaan de grot in. Op de top<br />
van de rots verschijnen onmiddellijk<br />
bosnimfen; ze hebben verwarde haren<br />
en rennen af en aan, onderwijl kreten<br />
slakend en wild gebarend. Te midden<br />
van hun geroep valt zo nu en dan het<br />
woord ‘Italië’ te onderscheiden. <strong>De</strong> beek<br />
zwelt aan tot een kolkende waterval.<br />
Op diverse punten van de rots vormen<br />
zich nog meer watervallen, waarvan het<br />
kabaal zich vermengt met het stormgeraas.<br />
Saters en bosgoden voeren<br />
met faunen groteske dansen uit in de<br />
111<br />
duisternis. Een boom wordt getroffen<br />
door de bliksem, splijt in tweeën en<br />
vat vlam. <strong>De</strong> resten van de boom vallen<br />
op het toneel. <strong>De</strong> saters, faunen en bosgeesten<br />
pakken de brandende takken<br />
op en dansen ermee rond, verdwijnen<br />
dan met de nimfen in het woud. <strong>De</strong> storm<br />
gaat liggen. <strong>De</strong> wolken trekken op.)<br />
Tweede tafereel<br />
(<strong>De</strong> tuinen van Dido aan de oever van<br />
de zee. <strong>De</strong> zon gaat onder.)<br />
Nr. 30 – Recitatief<br />
Anna<br />
Zeg me, Narbal, wat u zo beangstigt.<br />
Toen de oorlog met zijn verschrikkingen<br />
eindigde,<br />
waren het toch onze wapens die roemrijk<br />
fonkelden?<br />
Het waren toch de Tyriërs die zegevierden?<br />
Narbal<br />
Van die kant hebben we niets meer<br />
te vrezen.<br />
<strong>De</strong> Numidiërs zijn naar hun woestijnen<br />
verdreven<br />
en zullen zich niet meer bij onze muren<br />
wagen;<br />
en het gevreesde zwaard<br />
van de onverslaanbare held<br />
heeft ons van Jarbas verlost.<br />
Maar nu vergeet Dido<br />
de taken die haar ooit zo na aan het<br />
hart lagen;<br />
met jagen en feesten verdoet zij haar<br />
dagen;<br />
bouwwerken liggen stil, werkplaatsen<br />
staan leeg,<br />
het langdurig verblijf van de Trojaan<br />
in Carthago –<br />
dat alles baart me zorgen, die<br />
het volk deelt.
Anna<br />
Eh! ne voyez-vous pas, Narbal, qu’elle<br />
l’aime,<br />
Ce fier guerrier, et qu’il ressent lui-même<br />
Pour ma soeur un amour égal?<br />
Narbal<br />
Quoi!<br />
Anna<br />
<strong>De</strong> l’ardeur qui les anime<br />
Quel malheur craignez-vous?<br />
Didon peut-elle avoir un plus vaillant<br />
époux,<br />
Carthage, un roi plus magnanime?<br />
Narbal<br />
Mais le destin impérieux<br />
Appelle Énée en Italie!<br />
Anna<br />
Une voix lui dit: ‘Pars!’ une autre voix<br />
lui crie:<br />
‘Reste!’<br />
L’amour est le plus grand des dieux.<br />
Nº 31 – Air, Cavatine et Duo<br />
a – Air<br />
Narbal<br />
<strong>De</strong> quels revers menaces-tu Carthage,<br />
Sombre avenir?<br />
Je vois sortir<br />
<strong>De</strong> sinistres éclairs du sein de ton nuage!<br />
Jupiter! dieu de l’hospitalité,<br />
En exerçant la vertu qui t’est chère,<br />
Avons-nous donc, avons-nous mérité<br />
Les coups de ta colère?<br />
b – Cavatine<br />
Anna<br />
Vaine terreur!<br />
Carthage est triomphante!<br />
Notre reine charmante<br />
Aime un héros vainqueur,<br />
Une chaîne de fleurs les enlace;<br />
Bientôt ils vont s’unir.<br />
112<br />
Telle est la menace<br />
Du sombre avenir.<br />
c – Air et Cavatine ensemble<br />
Nº 32 – Marche pour l’entrée de la reine<br />
sur le thème du Chant national<br />
(Entrent Didon, Énée, Panthée,<br />
Iopas, Ascagne. Didon va s’asseoir<br />
avec Anna sur une estrade,<br />
ayant Énée et Narbal auprès d’elle.)<br />
Nº 33 – Ballets<br />
a – Pas des Almées<br />
b – Danse des Esclaves<br />
c – Pas d’Esclaves nubiennes<br />
Esclaves nubiennes<br />
Ha! Ha!<br />
Amaloué<br />
Midonaé<br />
Faï caraïmé<br />
<strong>De</strong>ï beraïmbé<br />
Ha! Ha!<br />
(La reine descend de l’estrade et<br />
va s’étendre à l’avant-scène sur un lit<br />
de repos, de manière à présenter son<br />
profil gauche au spectateur. Énée<br />
debout d’abord.)<br />
Nº 34 – Scène et Chant d’Iopas<br />
Didon<br />
(languissamment)<br />
Assez, ma soeur, je ne souffre qu’à peine<br />
Cette fête importune…<br />
(Sur un signe d’Anna les danseurs<br />
se retirent.)<br />
Iopas, chante-nous,<br />
Sur un mode simple et doux,<br />
Ton poème des champs.
Anna<br />
Maar ziet u niet, Narbal, dat zij hem<br />
liefheeft,<br />
die trotse strijder, en dat hij mijn zuster<br />
een eendere liefde toedraagt?<br />
Narbal<br />
Wat!<br />
Anna<br />
Wat voor onheil vreest u<br />
van de hartstocht die hen bezielt?<br />
Kan Dido een onversaagder echtgenoot<br />
hebben,<br />
Carthago een edeler vorst?<br />
Narbal<br />
Maar het onverbiddelijk lot<br />
roept Aeneas naar Italië!<br />
Anna<br />
<strong>De</strong> ene stem zegt: ‘Vertrek!’ Een andere<br />
roept hem toe: ‘Blijf!’<br />
<strong>De</strong> liefde is de machtigste aller goden.<br />
Nr. 31 – Aria, Cavatina en Duet<br />
a – Aria<br />
Narbal<br />
Met welke rampspoed bedreig jij<br />
Carthago,<br />
donkere toekomst?<br />
Ik zie onheilspellende bliksems<br />
uit het hart van jouw wolk ontsnappen!<br />
Jupiter! God van de gastvrijheid,<br />
hebben wij, door de deugd te beoefenen<br />
die jou lief is,<br />
hebben wij daarmee de slagen<br />
van jouw toorn verdiend?<br />
b – Cavatina<br />
Anna<br />
Loze angst!<br />
Carthago triomfeert!<br />
Onze bekoorlijke koningin<br />
bemint een zegerijke held,<br />
wat hen ketent, is een slinger van<br />
bloemen;<br />
weldra wacht hun het huwelijk.<br />
113<br />
Zulks is de dreiging<br />
van de sombere toekomst.<br />
c – Aria en Cavatina samen<br />
Nr. 32 – Mars voor de opkomst van de<br />
koningin op het thema van het volkslied<br />
(Dido komt op, vergezeld van Aeneas,<br />
Pantheus, Jopas, Ascanius. Dido gaat<br />
met Anna op een verhoging zitten, terwijl<br />
Aeneas en Narbal zich vlak bij haar<br />
opstellen.)<br />
Nr. 33 – Ballet<br />
a – Dans der almehs<br />
b – Ballet van de slaven<br />
c – Dans der Nubische slavinnen<br />
Nubische slavinnen<br />
Ha! Ha!<br />
Amaloewee<br />
Miedonawee<br />
Faa-ie karaa-iemee<br />
<strong>De</strong>e-ie bera-iembee<br />
Ha! Ha!<br />
(<strong>De</strong> koningin komt van de verhoging af<br />
en strekt zich op het voortoneel op een<br />
rustbed uit, zodat de toeschouwers haar<br />
linkerprofiel zien. Aeneas blijft eerst nog<br />
staan.)<br />
Nr. 34 – Scène en Lied van Jopas<br />
Dido<br />
(kwijnend)<br />
Genoeg, zuster, ik kan dit hinderlijke<br />
feestvertoon<br />
amper verdragen…<br />
(Op een wenk van Anna trekken de<br />
dansers zich terug.)<br />
Jopas, zing voor ons,<br />
op simpele, zoete wijze,<br />
je gedicht over de velden.
Iopas<br />
À l’ordre de la reine<br />
J’obéis.<br />
(Un harpiste thébain vient se placer<br />
auprès d’Iopas et accompagne son<br />
chant. Le costume du harpiste est le<br />
costume religieux égyptien.)<br />
O blonde Cérès,<br />
Quand à nos guérets<br />
Tu rends leur parure<br />
<strong>De</strong> fraîche verdure,<br />
Que d’heureux tu fais<br />
Du vieux laboureur,<br />
Du jeune pasteur,<br />
La reconnaissance<br />
Bénit l’abondance<br />
Que tu leur promets.<br />
Le timide oiseau,<br />
Le folâtre agneau,<br />
<strong>De</strong>s vents de la plaine<br />
La suave haleine,<br />
Chantent tes bienfaits.<br />
Féconde Cérès…<br />
Nº 35 – Récitatif et Quintette<br />
Didon<br />
(l’interrompant)<br />
Pardonne, Iopas, ta voix même,<br />
En mon inquiétude extrême,<br />
Ne peut ce soir me captiver…<br />
Énée<br />
(allant s’asseoir aux pieds de Didon)<br />
Chère Didon!<br />
Didon<br />
Énée,<br />
Ah! daignez achever<br />
Le récit commencé<br />
<strong>De</strong> votre long voyage<br />
Et des malheurs de Troie.<br />
Apprenez-moi le sort<br />
<strong>De</strong> la belle Andromaque…<br />
114<br />
Énée<br />
Hélas! en esclavage<br />
Réduite par Pyrrhus,<br />
Elle implorait la mort;<br />
Mais l’amour obstiné<br />
<strong>De</strong> ce prince pour elle<br />
Sut enfin la rendre infidèle<br />
Aux plus chers souvenirs<br />
Après de longs refus,<br />
Elle épousa Pyrrhus.<br />
Didon<br />
Quoi! la veuve d’<strong>Hector</strong>!<br />
Énée<br />
Sur le trône d’Épire<br />
Elle est ainsi montée.<br />
Didon<br />
Ô pudeur!<br />
(à part)<br />
Tout conspire<br />
À vaincre mes remords et mon coeur<br />
est absous.<br />
(Ascagne appuyé sur son arc et<br />
semblable à une statue de l’Amour, se<br />
tient debout au côté gauche de la reine,<br />
Anna inclinée appuie son coude sur le<br />
dossier du lit de Didon. Auprès d’Anna,<br />
Narbal et Iopas debout.)<br />
Andromaque épouser l’assassin de son<br />
père,<br />
Le fils du meurtrier de son illustre époux!<br />
Énée<br />
Elle aime son vainqueur, l’assassin de<br />
son père,<br />
Le fils du meurtrier de son illustre époux!<br />
(Didon ayant le bras gauche posé<br />
sur l’épaule d’Ascagne, de façon que sa<br />
main pend devant la poitrine de l’enfant,<br />
celui-ci retire en souriant du doigt de<br />
la reine l’anneau de Sichée, que Didon<br />
lui reprend ensuite d’un air distrait et<br />
qu’elle oublie sur le lit de repos en se<br />
levant.)
Jopas<br />
Ik gehoorzaam<br />
het bevel van de koningin.<br />
(Een Thebaanse harpist komt bij<br />
Jopas zitten en begeleidt diens zang.<br />
<strong>De</strong> harpist draagt een religieus<br />
gewaad in Egyptische stijl.)<br />
O blonde Ceres,<br />
als jij onze akkers<br />
hult in hun tooi<br />
van prille gewassen,<br />
wat een vreugde schenk je dan!<br />
<strong>De</strong> dank<br />
van de oude boer<br />
en van de jonge herder<br />
zegent de overvloed<br />
die jij hun belooft.<br />
<strong>De</strong> schuchtere vogel,<br />
het dartele lam,<br />
de wind die zacht<br />
over de vlakte waaiert –<br />
alles zingt de lof van je weldaden.<br />
Vruchtbare Ceres…<br />
Nr. 35 – Recitatief en Kwintet<br />
Dido<br />
(hem onderbrekend)<br />
Vergeef me, Jopas, maar zelfs jouw stem<br />
kan me vanavond<br />
in mijn onrust niet bekoren…<br />
Aeneas<br />
(gaat aan Dido’s voeten zitten)<br />
Liefste Dido!<br />
Dido<br />
Aeneas,<br />
Ah! Voltooi toch<br />
het relaas dat je begon<br />
over je lange tocht<br />
en de beproevingen van Troje.<br />
Vertel me het lot<br />
van de schone Andromache…<br />
115<br />
Aeneas<br />
Ach! Door Pyrrhus<br />
meegevoerd als slavin,<br />
smeekte zij om de dood;<br />
maar de hardnekkige liefde<br />
die deze vorst haar toedroeg,<br />
bracht haar tenslotte tot ontrouw<br />
aan haar dierbaarste herinneringen…<br />
Na lang te hebben geweigerd<br />
trouwde zij Pyrrhus.<br />
Dido<br />
Wat! <strong>De</strong> weduwe van <strong>Hector</strong>!<br />
Aeneas<br />
Zo heeft zij toen de troon<br />
van Epirus bestegen.<br />
Dido<br />
O schande!<br />
(terzijde)<br />
Alles spant samen<br />
om mijn wroeging te overwinnen, en mijn<br />
hart krijgt vergeving.<br />
(Ascanius, die leunt op zijn boog en<br />
op een standbeeld van Amor lijkt, staat<br />
links van de koningin; Anna staat bij<br />
Dido’s bed en laat haar elleboog op de<br />
rugleuning rusten. Naast Anna staan<br />
Narbal en Jopas.)<br />
Andromache die de moordenaar van haar<br />
vader huwt,<br />
de zoon van de man die haar roemrijke<br />
echtgenoot doodde!<br />
Aeneas<br />
Zij houdt van haar overwinnaar,<br />
de moordenaar van haar vader,<br />
<strong>De</strong> zoon van de man die haar roemrijke<br />
echtgenoot doodde!<br />
(Dido heeft haar linkerarm om de<br />
schouder van Ascanius geslagen, zodat<br />
haar hand voor de borst van de knaap<br />
hangt; deze schuift glimlachend de ring<br />
van Sychaeus van haar vinger, die Dido<br />
vervolgens verstrooid van hem terugneemt<br />
en op het rustbed laat liggen als<br />
ze overeind komt.)
Anna<br />
(montrant Ascagne)<br />
Iopas Narbal<br />
Voyez (Je vois), Narbal, la main légère<br />
<strong>De</strong> cet enfant, semblable à Cupidon,<br />
Ravir doucement à Didon<br />
L’anneau qu’elle révère.<br />
Didon<br />
(rêvant)<br />
Le fils du meurtrier de son illustre<br />
époux!…<br />
Énée<br />
Didon soupire…<br />
Mais le remords s’enfuit, et son coeur<br />
est absous!…<br />
Didon soupire…<br />
Mais son coeur, oui, son coeur est<br />
absous.<br />
Didon Anna Iopas Narbal<br />
Tout conspire<br />
À vaincre mes (ses) remords et mon<br />
(son) coeur est absous.<br />
Nº 36 – Récitatif et Septuor<br />
Énée<br />
Mais bannissons ces tristes souvenirs.<br />
(Il se lève.)<br />
Nuit splendide et charmante!<br />
Venez, chère Didon, respirer les soupirs<br />
<strong>De</strong> cette brise caressante.<br />
(Didon se lève à son tour.)<br />
Didon Énée Ascagne Anna Iopas<br />
Narbal Panthée Chœur<br />
Tout n’est que paix et charme autour<br />
de nous!<br />
La nuit étend son voile et la mer<br />
endormie<br />
Murmure en sommeillant les accords<br />
les plus doux.<br />
(Tous les personnages, excepté Énée et<br />
Didon, se retirent peu à peu vers le fond<br />
du théâtre et finissent par disparaître<br />
tout à fait.)<br />
116<br />
Nº 37 – Duo<br />
(clair de lune)<br />
Didon Énée<br />
Nuit d’ivresse et d’extase infinie!<br />
Blonde Phoebé, grands astres de<br />
sa cour,<br />
Versez sur nous votre lueur bénie;<br />
Fleurs des cieux, souriez à l’immortel<br />
amour!<br />
Didon<br />
Par une telle nuit, le front ceint de<br />
cytise,<br />
Votre mère Vénus suivit le bel Anchise<br />
Aux bosquets de l’Ida.<br />
Énée<br />
Par une telle nuit, fou d’amour et de joie,<br />
Troïlus vint attendre aux pieds des murs<br />
de Troie<br />
La belle Cressida.<br />
Par une telle nuit la pudique Diane<br />
Laissa tomber enfin son voile<br />
diaphane<br />
Aux yeux d’Endymion.<br />
Didon<br />
Par une telle nuit le fils de Cythérée<br />
Accueillit froidement la tendresse<br />
enivrée<br />
<strong>De</strong> la reine Didon!<br />
Énée<br />
Et dans la même nuit hélas! l’injuste<br />
reine,<br />
Accusant son amant, obtint de lui sans<br />
peine<br />
Le plus tendre pardon.<br />
Didon Énée<br />
Ô nuit d’ivresse et d’extase…
Anna<br />
(wijst naar Ascanius)<br />
Jopas Narbal<br />
Kijk, (ik zie) hoe de snelle hand<br />
van die knaap, als een Cupido,<br />
Dido stilletjes ontdoet<br />
van de ring die zij aanbidt.<br />
Dido<br />
(in gedachten verzonken)<br />
<strong>De</strong> zoon van de man die haar roemrijke<br />
echtgenoot doodde!…<br />
Aeneas<br />
Dido zucht…<br />
Maar haar wroeging verdwijnt, en haar<br />
hart krijgt vergeving!<br />
Dido zucht…<br />
Maar haar hart, ja, haar hart krijgt<br />
vergeving.<br />
Dido Anna Jopas Narbal<br />
Alles spant samen<br />
om mijn (haar) wroeging te overwinnen,<br />
en mijn (haar) hart krijgt vergeving.<br />
Nr. 36 – Recitatief en Septet<br />
Aeneas<br />
Maar laat ons die droeve herinneringen<br />
verdrijven.<br />
(Hij staat op.)<br />
Wat een schitterende, bekoorlijke nacht!<br />
Kom, liefste Dido, en adem de zuchten<br />
van dit strelende briesje.<br />
(Dido staat eveneens op.)<br />
Dido Aeneas Ascanius Anna Jopas<br />
Narbal Pantheus Koor<br />
Om ons heen heerst rust en lieflijkheid!<br />
<strong>De</strong> nacht spreidt zijn sluier uit, en de<br />
slapende zee<br />
murmelt dommelend de zoetste<br />
akkoorden.<br />
(Alle personages, behalve Aeneas en<br />
Dido, trekken zich geleidelijk terug op<br />
de achtergrond van het toneel en verdwijnen<br />
tenslotte geheel.)<br />
117<br />
Nr. 37 – Duet<br />
(maneschijn)<br />
Dido Aeneas<br />
Nacht van bedwelming en eindeloze<br />
extase!<br />
Blonde Phoebe, stralende sterren van<br />
haar hof,<br />
stort uw gezegende glans over ons uit;<br />
hemelse bloemen, lach deze onsterfelijke<br />
liefde toe!<br />
Dido<br />
In een nacht als deze, haar hoofd<br />
omkranst met goudenregen,<br />
volgde jouw moeder Venus de mooie<br />
Anchises<br />
naar de bosschages van de Ida.<br />
Aeneas<br />
In een nacht als deze, dol van liefde en<br />
vreugde,<br />
wachtte Troïlus aan de voet van de<br />
Trojaanse muren<br />
de mooie Cressida op.<br />
In een nacht als deze liet de beschroomde<br />
Diana<br />
eindelijk haar doorschijnende sluier<br />
vallen voor de ogen van Endymion.<br />
Dido<br />
In een nacht als deze liet de zoon van<br />
Cytherea*<br />
zich koel de dronken hartstocht<br />
welgevallen<br />
van koningin Dido!<br />
Aeneas<br />
En diezelfde nacht – ach! – dat de<br />
koningin<br />
haar geliefde ten onrechte beschuldigde,<br />
verkreeg zij moeiteloos<br />
de tederste vergiffenis.<br />
Dido Aeneas<br />
O nacht van bedwelming en eindeloze<br />
extase…<br />
* = Venus [red.]
(Ils marchent lentement vers le fond du<br />
théâtre en se tenant embrassés, puis ils<br />
disparaissent en chantant. Au moment<br />
où les deux amants qu’on ne voit plus<br />
finissent leur duo dans la coulisse,<br />
Mercure paraît subitement dans un<br />
rayon de la lune non loin d’une colonne<br />
tronquée où sont appendues les armes<br />
d’Énée. S’approchant de la colonne,<br />
il frappe de son caducée deux coups<br />
sur le bouclier qui rend un son lugubre<br />
et prolongé.)<br />
Mercure<br />
(d’une voix grave, et étendant le bras<br />
du côté de la mer)<br />
ltalie! Italie! ltalie!<br />
(Il disparaît.)<br />
118<br />
Acte cinquième<br />
Premier tableau<br />
(Le bord de la mer couvert de tentes<br />
troyennes. On voit les vaisseaux troyens<br />
dans le port. Il fait nuit. Un jeune matelot<br />
phrygien chante en se balançant au<br />
haut du mât d’un navire. <strong>De</strong>ux sentinelles<br />
montent la garde devant les tentes<br />
au fond de la scène.)<br />
Nº 38 – Chanson d’Hylas<br />
Hylas<br />
Vallon sonore,<br />
Où dès l’aurore<br />
Je m’en allais chantant, hélas!<br />
Sous tes grands bois chantera-t-il<br />
encore,<br />
Le pauvre Hylas?…<br />
Berce mollement sur ton sein<br />
sublime,<br />
Ô puissante mer, l’enfant de<br />
Dindyme!<br />
Fraîche ramée,<br />
Retraite aimée<br />
Contre les feux du jour, hélas!<br />
Quand rendras-tu ton ombre<br />
parfumée<br />
Au pauvre Hylas?…<br />
Berce mollement sur ton sein sublime,<br />
Ô puissante mer, l’enfant de Dindyme!<br />
Humble chaumière,<br />
Où de ma mère<br />
Je reçus les adieux,<br />
Première sentinelle<br />
Il rêve à son pays …<br />
<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />
Qu’il ne reverra pas.<br />
Hylas<br />
Hélas!<br />
Reverra-t-il ton heureuse misère,<br />
Le pauvre Hylas?…
(Met verstrengelde armen lopen ze langzaam<br />
naar het achtertoneel, verdwijnen<br />
dan zingend. Op het moment dat de<br />
beide gelieven in de coulissen hun duet<br />
besluiten, doemt in het maanlicht vlak<br />
bij een gebroken zuil, waaraan de<br />
wapens van Aeneas hangen, plotseling<br />
Mercurius op. Hij loopt naar de zuil<br />
en geeft met zijn staf twee slagen<br />
tegen het schild, dat een langgerekte,<br />
naargeestige klank voortbrengt.)<br />
Mercurius<br />
(op plechtige toon, terwijl hij zijn arm<br />
naar de zee uitstrekt)<br />
Italië! Italië! Italië!<br />
(Hij verdwijnt.)<br />
119<br />
Vijfde bedrijf<br />
Eerste tafereel<br />
(<strong>De</strong> oever van de zee, waar het vol met<br />
Trojaanse tenten staat. We zien de<br />
Trojaanse schepen in de haven. Het is<br />
nacht. Een jonge Frygische matroos<br />
zingt een lied, terwijl hij hoog in de mast<br />
van een boot hangt. Twee soldaten<br />
houden de wacht voor de tenten op het<br />
achtertoneel.)<br />
Nr. 38 – Lied van Hylas<br />
Hylas<br />
Weergalmende vallei,<br />
waar ik bij het eerste ochtendkrieken<br />
al liep te zingen – ach!<br />
Zal hij ooit nog zingen tussen jouw<br />
welige bomen,<br />
de arme Hylas?…<br />
Koester wiegend<br />
aan je welvende boezem,<br />
o machtige zee, het kind van Dindyma!<br />
Verkoelende takken,<br />
geliefd toevluchtsoord<br />
tegen de hitte van de dag – ach wee!<br />
Wanneer zul jij de arme Hylas<br />
weer met je geurige schaduw beschutten?<br />
Koester wiegend aan je welvende<br />
boezem,<br />
o machtige zee, het kind van Dindyma!<br />
Nederige stulp,<br />
waar mijn moeder mij<br />
vaarwel zei…<br />
Eerste wachter<br />
Hij droomt van zijn vaderland…<br />
Tweede wachter<br />
Dat hij niet weer zal zien.<br />
Hylas<br />
Ach wee!<br />
Zal hij ooit jouw gelukkige armoede<br />
weerzien,<br />
de arme Hylas?
Berce mollement sur ton sein sublime,<br />
Ô puissante mer, l’enfant…<br />
(Il s’endort.)<br />
Nº 39 – Récitatif et Chœur<br />
(Entrent Panthée et les chefs troyens.)<br />
Panthée<br />
Préparez tout, il faut partir enfin.<br />
Énée en vain<br />
Voit avec désespoir l’angoisse de<br />
la reine,<br />
La gloire et le devoir sauront briser<br />
sa chaîne<br />
Et son coeur sera fort au moment<br />
des adieux.<br />
Panthée Les chefs<br />
Chaque jour voit grandir la colère<br />
des dieux.<br />
<strong>De</strong>s signes effrayants déjà nous<br />
avertissent;<br />
La mer, les monts, les bois profonds<br />
gémissent;<br />
Sous d’invisibles coups nos armes<br />
retentissent;<br />
Comme dans Troie en la fatale nuit,<br />
<strong>Hector</strong>, dont l’oeil courroucé luit,<br />
En armes apparaît; un chœur d’ombres<br />
le suit;<br />
Et ces morts irrités<br />
La nuit dernière encore ont crié trois<br />
fois…<br />
Les ombres<br />
Italie! Italie! Italie!<br />
Panthée Les chefs<br />
Dieux vengeurs! c’est leur voix!<br />
Nous avons trop longtemps bravé<br />
l’ordre céleste;<br />
Quittons sans plus tarder ce rivage<br />
funeste!<br />
À demain! à demain!<br />
Il faut partir enfin.<br />
(Ils entrent dans les tentes.)<br />
120<br />
Nº 40 – Duo<br />
(Les deux soldats en sentinelle<br />
marchent, l’un de droite à gauche, l’autre<br />
de gauche à droite. Ils s’arrêtent de<br />
temps en temps l’un près de l’autre vers<br />
le milieu du théâtre.)<br />
Première sentinelle<br />
Par Bacchus! ils sont fous avec leur<br />
Italie!…<br />
Je n’ai rien entendu.<br />
<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />
Ni moi.<br />
Première sentinelle<br />
La belle vie,<br />
Pourtant, qu’on mène ici!<br />
<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />
Dans plus d’une maison<br />
Nous trouvons et bon vin et grasse<br />
venaison.<br />
Première sentinelle<br />
À ma belle Carthaginoise,<br />
Je puis déjà parler phénicien.<br />
<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />
La mienne comprend le troyen,<br />
M’obéit sans me chercher noise.<br />
Première sentinelle<br />
La tienne comprend le troyen ?<br />
<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />
M’obéit sans me chercher noise.<br />
La femme n’est point rude ici pour<br />
l’étranger.<br />
Ensemble<br />
Non! la femme n’est point rude ici<br />
pour l’étranger.<br />
Première sentinelle<br />
Et l’on nous veut faire changer<br />
Ces douceurs contre un long voyage!<br />
<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />
Les caresses de l’orage!<br />
Première sentinelle<br />
La faim.<br />
<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />
La soif.
Koester wiegend aan je welvende boezem,<br />
o machtige zee, het kind…<br />
(Hij slaapt in.)<br />
Nr. 39 – Recitatief en Koor<br />
(Pantheus en de Trojaanse aanvoerders<br />
komen op.)<br />
Pantheus<br />
Maak alles gereed, eindelijk gaan we<br />
vertrekken.<br />
Tevergeefs aanschouwt Aeneas<br />
vol wanhoop de beklemming van de<br />
koningin;<br />
roem en plicht zullen zijn ketenen slaken,<br />
zijn hart zal sterk zijn bij het afscheid.<br />
Pantheus Aanvoerders<br />
Met de dag verhevigt de toorn der goden.<br />
Vreeswekkende tekenen waarschuwen<br />
ons reeds;<br />
de zee, de bergen, de diepe wouden<br />
zuchten;<br />
onder onzichtbare slagen galmen onze<br />
wapens;<br />
zoals in Troje in die onheilsnacht<br />
verschijnt <strong>Hector</strong>, zijn ogen glanzend<br />
van gram,<br />
in wapenrusting; een schare schimmen<br />
volgt hem;<br />
en die getergde doden<br />
riepen ook vannacht tot drie keer toe…<br />
Schimmen<br />
Italië! Italië! Italië!<br />
Pantheus Aanvoerders<br />
Wrekende goden! Daar klinkt hun stem!<br />
Te lang sloegen we het hemelse bevel<br />
in de wind;<br />
laat ons zonder verder dralen dit noodlotsstrand<br />
verlaten!<br />
Tot morgen! Tot morgen!<br />
Eindelijk gaan we vertrekken!<br />
(Ze gaan de tenten in.)<br />
121<br />
Nr. 40 – Duet<br />
(<strong>De</strong> twee soldaten die de wacht houden,<br />
lopen de één van rechts naar links,<br />
de ander vice versa. Zo nu en dan staan<br />
ze stil, dicht bij elkaar, ergens midden op<br />
het toneel.)<br />
Eerste wachter<br />
Bij Bacchus! Ze zijn niet wijs met hun<br />
Italië!<br />
Ik heb niets gehoord.<br />
Tweede wachter<br />
Ik evenmin.<br />
Eerste wachter<br />
Een fijn leventje<br />
is het hier wel!<br />
Tweede wachter<br />
In menig huis<br />
vinden we goede wijn en vet gebraad.<br />
Eerste wachter<br />
Met mijn mooie Carthaagse<br />
kan ik al Fenicisch praten.<br />
Tweede wachter<br />
<strong>De</strong> mijne verstaat Trojaans,<br />
gehoorzaamt me zonder morren.<br />
Eerste wachter<br />
<strong>De</strong> jouwe verstaat Trojaans?<br />
Tweede wachter<br />
Gehoorzaamt me zonder morren.<br />
<strong>De</strong> vrouwen hier zijn lief voor<br />
vreemdelingen.<br />
Beiden<br />
Ja!… de vrouwen hier zijn lief voor<br />
vreemdelingen.<br />
Eerste wachter<br />
En nu willen ze dat we die genoegens<br />
opgeven voor een lange tocht!<br />
Tweede wachter<br />
<strong>De</strong> strelingen van de stormwind!<br />
Eerste wachter<br />
Honger.<br />
Tweede wachter<br />
Dorst.
Première sentinelle<br />
Vingt maux d’enfer!<br />
<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />
Et tous les ennuis de la mer!<br />
Première sentinelle<br />
Maudite folie!<br />
<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />
Pour cette Italie…<br />
Première sentinelle<br />
Où nous devons jouir du fruit de nos<br />
travaux…<br />
Ensemble<br />
En nous faisant rompre les os!<br />
<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />
Encor pâtir!<br />
Première sentinelle<br />
Encor pâtir!<br />
Notre lot est l’obéissance.<br />
<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />
Silence!<br />
Je vois Énée à grands pas accourir.<br />
(Les deux sentinelles s’éloignent et<br />
disparaissent.)<br />
Nº 41 – Récitatif mesuré et Air<br />
Énée<br />
(s’avançant dans une grande agitation)<br />
Inutiles regrets!… je dois quitter<br />
Carthage!<br />
Didon le sait… son effroi, sa stupeur,<br />
En l’apprenant, ont brisé mon courage…<br />
Mais je le dois… il le faut!<br />
Non, je ne puis oublier la pâleur<br />
Frappant de mort son beau visage,<br />
Son silence obstiné, ses yeux<br />
Fixes et pleins d’un feu sombre…<br />
En vain ai-je parlé des prodiges sans<br />
nombre<br />
Me rappelant l’ordre des dieux,<br />
Invoqué la grandeur de ma sainte<br />
entreprise,<br />
L’avenir de mon fils et le sort des<br />
Troyens,<br />
122<br />
La triomphale mort par les destins<br />
promise,<br />
Pour couronner ma gloire aux champs<br />
ausoniens;<br />
Rien n’a pu la toucher; sans vaincre son<br />
silence<br />
J’ai fui de son regard la terrible<br />
éloquence.<br />
Ah! quand viendra l’instant des suprêmes<br />
adieux,<br />
Heure d’angoisse et de larmes baignée,<br />
Comment subir l’aspect affreux<br />
<strong>De</strong> cette douleur indignée?…<br />
Lutter contre moi-même et contre toi,<br />
Didon!<br />
En déchirant ton coeur implorer mon<br />
pardon!<br />
En serai-je capable?… En un dernier<br />
naufrage,<br />
Ah! puissé-je périr, si je quittais<br />
Carthage<br />
Sans te revoir pourtant!…<br />
Sans la voir? lâcheté!<br />
Mépris des droits sacrés de l’hospitalité!<br />
Non, non, reine adorée,<br />
Âme sublime et par moi déchirée,<br />
Bienfaitrice des miens! Non, je veux<br />
te revoir,<br />
Une dernière fois presser tes mains<br />
tremblantes,<br />
Arroser tes genoux de mes larmes<br />
brûlantes,<br />
Dussé-je être brisé par un tel désespoir.<br />
Nº 42 – Scène<br />
Chœur d’ombres<br />
Énée!…<br />
Énée<br />
Encor ces voix !<br />
(Les quatre spectres voilés paraissent<br />
successivement, l’un à l’entrée des<br />
coulisses à gauche du spectateur,<br />
l’autre à l’entrée des coulisses à droite,<br />
les deux autres au fond du théâtre.<br />
Au-dessus de la tête de chacun d’eux
Eerste wachter<br />
Honderd helse rampen!<br />
Tweede wachter<br />
En al die ontberingen op zee!<br />
Eerste wachter<br />
Vervloekte waanzin!<br />
Tweede wachter<br />
Voor dat Italië…<br />
Eerste wachter<br />
Waar we de vruchten van onze<br />
beproevingen kunnen genieten…<br />
Beiden<br />
Door onze botten te breken!<br />
Tweede wachter<br />
Opnieuw die lijdensweg!<br />
Eerste wachter<br />
Opnieuw die lijdensweg!<br />
Tot gehoorzaamheid zijn wij gedoemd.<br />
Tweede wachter<br />
Stil!<br />
Ik zie dat Aeneas zich hierheen haast.<br />
(<strong>De</strong> beide wachters verdwijnen uit het<br />
zicht.)<br />
Nr. 41 – Recitatief a tempo en Aria<br />
Aeneas<br />
(nadert zeer geagiteerd)<br />
Zinloze spijt!… Ik moet Carthago<br />
verlaten!<br />
Dido weet het… haar angst en ontzetting,<br />
toen ze het hoorde, braken mijn<br />
wilskracht…<br />
Maar het is mijn plicht… het moet!<br />
Nee, ik kan niet vergeten hoe haar<br />
mooie gezicht<br />
doodsbleek wegtrok,<br />
haar verbeten zwijgen, haar ogen<br />
die staarden, brandend van een<br />
donker vuur…<br />
Vergeefs noemde ik de talloze wonderen<br />
die me herinneren aan het bevel der<br />
goden,<br />
beriep ik me op het gewicht van mijn<br />
heilige taak,<br />
de toekomst van mijn zoon en het lot<br />
der Trojanen,<br />
123<br />
de zegerijke dood die het lot mij beloofde<br />
op de Ausonische velden, als bekroning<br />
van mijn roem –<br />
niets kon haar vermurwen; zij volhardde<br />
in haar zwijgen,<br />
en ik ben gevlucht voor de gruwelijke<br />
welsprekendheid van haar blik.<br />
Ah! Als het moment van het laatste<br />
vaarwel is aangebroken,<br />
het uur van angst, gedrenkt in tranen,<br />
hoe dan de vreselijke aanblik te<br />
doorstaan<br />
van die verbolgen smart?<br />
Strijden tegen mezelf en tegen jou, Dido!<br />
Om vergiffenis smeken terwijl ik je hart<br />
verscheur!<br />
Kan ik dat? En toch, in een laatste<br />
schipbreuk<br />
moge ik vergaan, ah, als ik Carthago<br />
verlaat<br />
zonder jou nog te zien!<br />
Zonder haar te zien? <strong>De</strong> lafheid!<br />
Schennis van de heilige rechten der<br />
gastvrijheid!<br />
Nee, nee, aanbeden koningin,<br />
verheven ziel, door mij verscheurd,<br />
terwijl je de mijnen hebt beschermd!<br />
Nee, ik wil je weerzien,<br />
éénmaal nog jouw bevende handen<br />
drukken,<br />
je knieën besprenkelen met hete<br />
tranen,<br />
al zou de wanhoop me vermorzelen.<br />
Nr. 42 – Scène<br />
Koor van schimmen<br />
Aeneas!<br />
Aeneas<br />
Weer die stemmen!<br />
(Achtereenvolgens verschijnen de vier<br />
gesluierde schimmen, de een bij de<br />
ingang van de coulissen ter linkerzijde<br />
van de toeschouwers, de ander bij de<br />
ingang ter rechterzijde, de beide andere<br />
op het achtertoneel. Op het hoofd van
ille une couronne de petites flammes<br />
pâles.)<br />
<strong>De</strong> la sombre demeure,<br />
Messager menaçant, qui donc t’a fait<br />
sortir?…<br />
Le spectre de Priam<br />
(visible)<br />
Ta faiblesse et ta gloire…<br />
Énée<br />
Ah! je voudrais mourir!<br />
Le spectre de Priam<br />
Plus de retards!<br />
Le spectre de Chorèbe<br />
(invisible)<br />
Pas un jour!<br />
Les spectres d’<strong>Hector</strong> et de<br />
Cassandre<br />
(invisibles)<br />
Pas une heure!<br />
Le spectre de Priam<br />
(levant son voile devant les yeux d’Énée)<br />
Je suis Priam!… il faut vivre et partir!<br />
(Sa couronne s’éteint, il disparaît. Énée,<br />
s’élançant éperdu vers le côté droit de la<br />
scène, y rencontre le spectre de<br />
Chorèbe.)<br />
Le spectre de Chorèbe<br />
(levant son voile)<br />
Je suis Chorèbe!<br />
Il faut partir et vaincre!<br />
(Sa couronne s’éteint, il disparaît. Énée,<br />
reculant vers le fond du théâtre,<br />
y rencontre les deux autres spectres.<br />
Cassandre a le bras gauche appuyé sur<br />
l’épaule d’<strong>Hector</strong>. <strong>Hector</strong> est armé de<br />
pied en cap.)<br />
Énée<br />
(les reconnaissant au moment où ils<br />
se dévoilent)<br />
<strong>Hector</strong>! dieux de l’Érèbe!…<br />
Cassandre!…<br />
Les spectres de Cassandre<br />
et d’<strong>Hector</strong><br />
Il faut vaincre et fonder!…<br />
(Leurs couronnes s’éteignent, ils<br />
disparaissent.)<br />
124<br />
Énée<br />
Je dois céder<br />
À vos ordres impitoyables!<br />
J’obéis, j’obéis, spectres inexorables!<br />
Je suis barbare, ingrat; vous l’ordonnez,<br />
grands dieux<br />
Et j’immole Didon, en détournant les<br />
yeux!<br />
Nº 43 – Scène et Chœur<br />
Énée<br />
(passant devant les tentes)<br />
<strong>De</strong>bout, Troyens, éveillez-vous, alerte!<br />
Le vent est bon, la mer nous est<br />
ouverte!<br />
Éveillez-vous!<br />
Il faut partir avant le lever du soleil!<br />
Les Troyens<br />
(dans les tentes)<br />
Alerte!… Entendez-vous, amis, la voix<br />
d’Énée?…<br />
(Ils sortent des tentes.)<br />
Donnez partout le signal du réveil…<br />
Énée<br />
(à un chef)<br />
Va, cours, porte cet ordre à l’oreille<br />
étonnée<br />
D’Ascagne: ‘Qu’il se lève et qu’il se rende<br />
à bord!<br />
Avant le jour il faut quitter le port.’<br />
Ma tâche, jusqu’au bout, grands dieux,<br />
sera remplie,<br />
Alerte, amis! profitons des instants!<br />
Coupez les câbles, il est temps!<br />
En mer! en mer! Italie! Italie!<br />
Chœur<br />
Voici le jour, profitons des instants!<br />
Coupons les câbles, il est temps!<br />
En mer! en mer! Italie! Italie!
elk van hen fonkelt een kroon met<br />
kleine, vale vlammen.)<br />
Onheilsbode,<br />
wat voert jou van het duister domein<br />
naar hier?<br />
Schim van Priamus<br />
(zichtbaar)<br />
Jouw zwakheid en je glorie…<br />
Aeneas<br />
Ah! Ik zou willen sterven!<br />
Schim van Priamus<br />
Geen uitstel meer!<br />
Schim van Chorebus<br />
(onzichtbaar)<br />
Nog geen dag!<br />
Schimmen van <strong>Hector</strong> en Cassandra<br />
(onzichtbaar)<br />
Nog geen uur!<br />
Schim van Priamus<br />
(licht voor de ogen van Aeneas zijn<br />
sluier op)<br />
Ik ben Priamus! Blijf leven en vertrek!<br />
(Zijn kroon dooft, hij verdwijnt. Aeneas,<br />
die radeloos naar de rechterkant van het<br />
toneel stormt, stuit daar op de schim van<br />
Chorebus.)<br />
Schim van Chorebus<br />
(licht zijn sluier op)<br />
Ik ben Chorebus!<br />
Blijf leven en vertrek!<br />
(Zijn kroon dooft, hij verdwijnt. Aeneas,<br />
die terugdeinst naar het achtertoneel,<br />
stuit daar op de beide andere schimmen.<br />
Cassandra steunt met haar linkerarm<br />
op de schouder van <strong>Hector</strong>. <strong>Hector</strong> is<br />
in complete wapenrusting.)<br />
Aeneas<br />
(herkent hen zodra ze hun sluier<br />
afnemen)<br />
<strong>Hector</strong>! Goden van de Erebus!…<br />
Cassandra!…<br />
Schimmen van Cassandra en<br />
<strong>Hector</strong><br />
Behaal de overwinning en sticht!…<br />
(Hun kronen doven, ze verdwijnen.)<br />
125<br />
Aeneas<br />
Ik moet zwichten<br />
voor jullie meedogenloze bevelen!<br />
Ik gehoorzaam, onverbiddelijke<br />
schimmen!<br />
Ik zal wreed zijn, ondankbaar; jullie<br />
willen het zo, grote goden!<br />
En met afgewende blik doe ik Dido teniet!<br />
Nr. 43 – Scène en Koor<br />
Aeneas<br />
(loopt voor de tenten langs)<br />
Opstaan, Trojanen, word wakker, geef<br />
acht!<br />
<strong>De</strong> wind is gunstig, de zee ligt voor<br />
ons open!<br />
Wakker worden!<br />
We moeten voor zonsopgang vertrekken!<br />
Trojanen<br />
(in de tenten)<br />
Geef acht! Horen jullie, kameraden,<br />
de stem van Aeneas?<br />
(Ze komen de tenten uit.)<br />
Laat alom de reveille klinken…<br />
Aeneas<br />
(tot een aanvoerder)<br />
Snel nu, zeg dit bevel tot de verbaasde<br />
oren<br />
van Ascanius: hij moet opstaan en aan<br />
boord gaan!<br />
Voor de dageraad moeten we de haven<br />
uit zijn.<br />
Ik zal mijn taak volvoeren, grote goden.<br />
Geef acht, vrienden! Laat ons het<br />
ogenblik benutten!<br />
Snij de touwen los, het is zover!<br />
Naar zee, naar zee! Italië, Italië!<br />
Koor<br />
<strong>De</strong> morgen daagt, laat ons het ogenblik<br />
benutten!<br />
Snij de touwen los, het is zover!<br />
Naar zee, naar zee! Italië, Italië!
Énée<br />
(se tournant du côté du palais de Didon)<br />
À toi mon âme! Adieu! Digne de ton<br />
pardon,<br />
Je pars, noble Didon!<br />
L’impatient destin m’appelle;<br />
Pour la mort des héros, je te suis infidèle.<br />
(Tous se précipitent hors de la scène<br />
dans diverses directions, comme pour<br />
faire des préparatifs de départ. On voit<br />
les vaisseaux commencer à se mettre<br />
en mouvement. Éclairs et tonnerres<br />
lointains.)<br />
Nº 44 – Duo et Chœur<br />
Didon<br />
(entre)<br />
Errante sur tes pas,<br />
Sous la foudre qui gronde,<br />
J’ai voulu voir, je vois et ne crois pas…<br />
Tu prépares ta fuite?<br />
Énée<br />
En ma douleur profonde,<br />
Chère Didon, épargnez-moi!<br />
Didon<br />
Tu pars? tu pars?<br />
Sans remords! Quoi!<br />
Dédaigneux du sceptre de Lybie,<br />
En m’arrachant le coeur tu cours en<br />
Italie!<br />
Énée<br />
J’ai trop tardé… des dieux les ordres<br />
souverains…<br />
Didon<br />
Il part!… il suit la voix d’implacables<br />
destins,<br />
Sans écouter la mienne! à ses lâches<br />
dédains<br />
Il me voit exposer ma douleur<br />
surhumaine,<br />
(Elle voit un groupe de Troyens sourire<br />
en la regardant.)<br />
Et ma beauté de reine<br />
Aux rires insolents de ces ingrats<br />
Troyens!…<br />
126<br />
Énée<br />
Didon!<br />
Didon<br />
Sans qu’à l’aspect d’une telle misère<br />
La pitié d’une larme humecte sa<br />
paupière!<br />
Tu pars? Non! ce n’est pas Vénus<br />
qui t’enfanta,<br />
Quelque louve hideuse aux forêts<br />
t’allaita!<br />
Énée<br />
Ô Reine, quand à vous se dévoua<br />
mon âme,<br />
Elle subit la loi d’un immortel amour,<br />
Et jusqu’au dernier jour<br />
Mon coeur vivra de cette flamme…<br />
Didon<br />
Tais-toi! rien ne t’arrête;<br />
La mort qui plane sur ma tête,<br />
Ma honte, mon amour, notre hymen<br />
commencé,<br />
Mon nom du livre d’or dès ce jour<br />
effacé!<br />
Encor, si de ta foi, j’avais un tendre<br />
gage,<br />
Oui, si d’un fils d’Énée<br />
Le fier et doux visage<br />
Me rappelant tes traits, souriait sur<br />
mon sein,<br />
Je serais moins abandonnée…<br />
Énée<br />
Je vous aime, Didon; grâce! L’ordre<br />
divin<br />
Pouvait seul emporter la cruelle<br />
victoire.<br />
(On entend la fanfare de la marche<br />
troyenne.)<br />
Didon<br />
À ce chant de triomphe où rayonne<br />
ta gloire,<br />
Je te vois tressaillir!<br />
Tu pars?<br />
Énée<br />
Je dois partir…<br />
Didon<br />
Tu pars?
Aeneas<br />
(terwijl hij zich in de richting van Dido’s<br />
paleis wendt)<br />
En jij, zielsbeminde, vaarwel! Jouw<br />
vergiffenis waardig<br />
vertrek ik, edele Dido!<br />
Het ongeduldige lot roept me;<br />
omwille van een heldendood ben ik<br />
jou ontrouw.<br />
(Allen stormen verschillende kanten op,<br />
het toneel af, als om voorbereidingen<br />
voor het vertrek te treffen. We zien de<br />
schepen in beweging komen. In de verte<br />
bliksemschichten en donderslagen.)<br />
Nr. 44 – Duet en Koor<br />
Dido<br />
(komt op)<br />
Dwalend in jouw voetsporen,<br />
onder het grommen van de bliksem,<br />
wilde ik zien – nu zie ik en ik geloof het<br />
niet…<br />
Jij staat op het punt te vluchten?<br />
Aeneas<br />
In mijn diepe verdriet,<br />
Dido, liefste, spaar me!<br />
Dido<br />
Je vertrekt, je vertrekt?<br />
Zonder wroeging! Wat!<br />
Je wijst de scepter van Libië af,<br />
rukt me mijn hart uit en rept je naar Italië!<br />
Aeneas<br />
Ik heb al te lang getalmd…<br />
de onwrikbare bevelen van de goden…<br />
Dido<br />
Hij gaat!… Hij volgt de stem van het<br />
meedogenloze lot,<br />
zonder te luisteren naar die van mij!<br />
Hij ziet toe hoe ik<br />
mijn immense verdriet uitlever aan zijn<br />
laffe minachting…<br />
(Ze ziet een groep Trojanen glimlachend<br />
naar haar kijken.)<br />
… en mijn vorstelijke schoonheid<br />
aan de brutale grijns van die ondankbare<br />
Trojanen!<br />
127<br />
Aeneas<br />
Dido!<br />
Dido<br />
En de aanblik van die diepe ellende<br />
weet bij hem nog geen traan van deernis<br />
te wekken!<br />
Je vertrekt? Nee! Jij bent niet uit Venus<br />
geboren,<br />
een afgrijselijke wolvin moet jou in<br />
het woud hebben gezoogd!<br />
Aeneas<br />
O koningin, toen mijn ziel zich aan<br />
u toewijdde,<br />
onderwierp zij zich aan de wet van<br />
een onsterfelijke liefde,<br />
en tot aan mijn laatste levensdag<br />
zal mijn hart op deze vlam blijven teren…<br />
Dido<br />
Zwijg! Niets weerhoudt jou;<br />
noch de dood die al rondcirkelt boven<br />
mijn hoofd,<br />
noch mijn schande, mijn liefde, ons<br />
nog zo prille huwelijk,<br />
mijn naam die vandaag gewist wordt<br />
uit het gouden boek!<br />
En had ik van jouw band met mij dan nog<br />
een liefdespand,<br />
ja, kon ik een zoon van Aeneas<br />
aan mijn hart koesteren, die naar<br />
me lachte,<br />
in wiens trots en lief gelaat ik het<br />
jouwe herkende,<br />
dan zou ik me minder verlaten voelen…<br />
Aeneas<br />
Ik heb u lief, Dido; genade! Alleen een<br />
goddelijk bevel<br />
kon deze wrede zege behalen.<br />
(We horen het thema van de Trojaanse<br />
mars.)<br />
Dido<br />
Die zegezang, waar jouw roem in<br />
schittert, doet jou huiveren, zie ik.<br />
Je gaat?<br />
Aeneas<br />
Ik moet gaan…<br />
Dido<br />
Je gaat?
Énée<br />
Mais pour mourir,<br />
Obéissant aux dieux,<br />
Je pars et je vous aime!<br />
Didon<br />
Ne sois pas plus longtemps par mes<br />
cris arrêté,<br />
Monstre de piété!<br />
Va donc, va! je maudis et tes dieux<br />
et toi-même!<br />
(Elle sort. <strong>De</strong>s groupes de soldats<br />
troyens occupés des préparatifs du<br />
départ passent et se dirigent vers les<br />
vaisseaux.)<br />
Énée Les Troyens<br />
Italie!<br />
(Ascagne arrive conduit par un chef<br />
troyen. Énée monte sur un vaisseau.)<br />
<strong>De</strong>uxième tableau<br />
(Un appartement de Didon.<br />
Le jour se lève.)<br />
Nº 45 – Scène<br />
Didon<br />
Va, ma soeur, l’implorer,<br />
<strong>De</strong> mon âme abattue<br />
L’orgueil a fui. Va! ce départ me tue<br />
Et je le vois se préparer.<br />
Anna<br />
Hélas! moi seule fus coupable,<br />
En vous encourageant à former d’autres<br />
noeuds.<br />
Peut-on lutter contre les dieux?…<br />
Son départ est inévitable,<br />
Et pourtant il vous aime.<br />
Didon<br />
Il m’aime! non! non! Son coeur est<br />
glacé!<br />
Ah! je connais l’amour, et si Jupiter<br />
même<br />
M’eût défendu d’aimer, mon amour<br />
insensé<br />
128<br />
<strong>De</strong> Jupiter braverait l’anathème.<br />
Mais va, ma soeur, allez, Narbal,<br />
le supplier<br />
Pour qu’il m’accorde encore<br />
Quelques jours seulement.<br />
Humblement je l’implore:<br />
Ce que j’ai fait pour lui, pourra-t-il<br />
l’oublier,<br />
Et repoussera-t-il cette instance<br />
suprême<br />
<strong>De</strong> vous, sage Narbal, de toi, ma soeur,<br />
qu’il aime?…<br />
Nº 46 – Scène<br />
Chœur<br />
(au loin derrière la scène)<br />
En mer, voyez! six vaisseaux! sept! neuf!<br />
dix!<br />
Iopas<br />
(entrant)<br />
Les Troyens sont partis!<br />
Didon<br />
Qu’entends-je?<br />
Iopas<br />
Avant l’aurore<br />
Leur flotte était en mer, on l’aperçoit<br />
encore!<br />
Didon<br />
Dieux immortels! Il part! Armez-vous,<br />
Tyriens!<br />
Carthaginois, courez, poursuivez les<br />
Troyens!<br />
Courbez-vous sur les rames,<br />
Volez sur les eaux,<br />
Lancez des flammes,<br />
Brûlez leurs vaisseaux!<br />
Que la ville entière…<br />
Que dis-je?… impuissante fureur!<br />
Subis ton sort et désespère,<br />
Dévore ta douleur,<br />
Ô malheureuse!<br />
Et voilà donc la foi de cette âme<br />
pieuse!<br />
J’offrais un trône! Ah! je devais alors<br />
Exterminer la race vagabonde<br />
<strong>De</strong> ces maudits, et disperser sur l’onde
Aeneas<br />
Maar om te sterven,<br />
gehoorzaam aan de goden<br />
ga ik, en ik heb u lief!<br />
Dido<br />
Laat je niet langer weerhouden door<br />
mijn jammerklacht,<br />
monster van barmhartigheid!<br />
Ga dan! Ik vervloek jou en je goden!<br />
(Zij gaat af. Groepen Trojaanse soldaten,<br />
bezig met de toebereidselen voor de<br />
afvaart, trekken voorbij en begeven<br />
zich naar de schepen.)<br />
Aeneas Trojanen<br />
Italië!<br />
(Ascanius komt op, vergezeld van een<br />
Trojaanse aanvoerder. Aeneas gaat aan<br />
boord van een schip.)<br />
Tweede tafereel<br />
(Een vertrek in het paleis van Dido.<br />
<strong>De</strong> zon komt op.)<br />
Nr. 45 – Scène<br />
Dido<br />
Ga, zuster, ga hem smeken;<br />
mijn verslagenheid is zo diep,<br />
dat alle trots verdwenen is. Ga!<br />
Zijn vertrek is mijn dood,<br />
en ik zie dat hij zich gereedmaakt.<br />
Anna<br />
Helaas! Dit alles is mijn schuld,<br />
ik immers spoorde je aan om nieuwe<br />
banden aan te knopen.<br />
Maar is het mogelijk de goden te<br />
weerstreven?<br />
Zijn vertrek is onvermijdelijk,<br />
en toch houdt hij van je.<br />
Dido<br />
Hij houdt van me? Nee! Nee! Zijn hart<br />
is van ijs!<br />
Ah! Ik ken de liefde, en ook al had<br />
Jupiter zelf<br />
mij verboden lief te hebben, dan zou<br />
mijn dwaze liefde<br />
129<br />
de vloek van Jupiter hebben<br />
getrotseerd.<br />
Maar toe, zuster, ga, en ook u, Narbal,<br />
smeek hem<br />
mij nog luttele dagen te gunnen.<br />
In alle nederigheid bid ik het hem.<br />
Kan hij vergeten wat ik voor hem<br />
heb gedaan,<br />
en zal hij zo’n dringende bede<br />
afwijzen<br />
van u, wijze Narbal, van jou, mijn zuster,<br />
die hij liefheeft?<br />
Nr. 46 – Scène<br />
Koor<br />
(van verre, achter het toneel)<br />
Op zee, kijk! Zes schepen! Zeven! Negen!<br />
Tien!<br />
Jopas<br />
(komt op)<br />
<strong>De</strong> Trojanen zijn vertrokken!<br />
Dido<br />
Wat hoor ik?<br />
Jopas<br />
Reeds voor de dageraad<br />
was hun vloot op zee, hij is nog te zien!<br />
Dido<br />
Onsterfelijke goden! Hij gaat weg!<br />
Te wapen, Tyriërs!<br />
Carthagers, snel, zet de achtervolging<br />
in!<br />
Roei uit alle macht,<br />
vlieg over de golven,<br />
werp vlammen,<br />
steek hun schepen in brand!<br />
Laat de hele stad…<br />
Wat zeg ik?… Machteloze woede!<br />
Schik je in je lot, laat af van alle hoop,<br />
verzwelg je verdriet,<br />
jij, armzalige!<br />
Zo zwaar weegt dus het woord van<br />
die plichtsgetrouwe!<br />
Ik bood hem een troon!… Ach, ik had<br />
dat vervloekte zwerversras moeten<br />
uitroeien<br />
en hun stoffelijk overschot moeten
Les débris de leurs corps!<br />
C’est alors qu’il fallait prévoir leur<br />
perfidie,<br />
Livrer leur flotte à l’incendie,<br />
Et me venger d’Énée et lui servir enfin<br />
Les membres de son fils en un hideux<br />
festin!<br />
À moi, dieux des enfers! L’Olympe est<br />
inflexible!…<br />
Aidez-moi! Que par vous mon coeur soit<br />
enflammé<br />
D’une haine terrible<br />
Pour ce fugitif que j’aimai!<br />
Du prêtre de Pluton, qu’on réclame<br />
l’office!<br />
Pour apaiser mes douloureux transports,<br />
À l’instant même offrons un sacrifice<br />
Aux sombres déités de l’empire des<br />
morts!<br />
Qu’on élève un bûcher!<br />
Que les dons du perfide<br />
Et ceux que je lui fis,<br />
Dans la flamme livide,<br />
Souvenirs détestés, disparaissent!…<br />
Sortez!<br />
Narbal<br />
(à Anna)<br />
Son regard m’épouvante, ô princesse,<br />
restez!<br />
Didon<br />
Anna, suivez Narbal.<br />
Anna<br />
Que ma soeur me pardonne!<br />
Didon<br />
Je suis reine et j’ordonne;<br />
Laissez-moi seule, Anna.<br />
(Anna, Narbal et Iopas sortent.)<br />
Nº 47 – Monologue<br />
(Didon parcourt la scène en s’arrachant<br />
les cheveux, se frappant la poitrine et<br />
poussant des cris inarticulés.)<br />
Didon<br />
Ah! Ah!<br />
(Elle s’arrête brusquement.)<br />
130<br />
Je vais mourir…<br />
Dans ma douleur immense submergée<br />
Et mourir non vengée!…<br />
Mourons pourtant! Oui, puisse-t-il<br />
frémir<br />
À la lueur lointaine de la flamme de<br />
mon bûcher!<br />
S’il reste dans son âme quelque chose<br />
d’humain,<br />
Peut-être il pleurera sur mon affreux<br />
destin.<br />
Lui, me pleurer!…<br />
Énée!… Énée!…<br />
Oh! mon âme te suit,<br />
À son amour enchaînée,<br />
Esclave, elle l’emporte en l’éternelle<br />
nuit…<br />
Vénus! rends-moi ton fils!… Inutile<br />
prière<br />
D’un coeur qui se déchire!… À la mort<br />
tout entière<br />
Didon n’attend plus rien que de la<br />
mort.<br />
Nº 48 – Air<br />
Didon<br />
Adieu, fière cité, qu’un généreux<br />
effort<br />
Si promptement éleva florissante;<br />
Ma tendre soeur qui me suivis<br />
errante,<br />
Adieu, mon peuple, adieu; adieu, rivage<br />
vénéré,<br />
Toi qui jadis m’accueillis suppliante;<br />
Adieu, beau ciel d’Afrique, astres<br />
que j’admirai<br />
Aux nuits d’ivresse et d’extase<br />
infinie;<br />
Je ne vous verrai plus, ma carrière est<br />
finie!…<br />
(Elle sort à pas lents.)
meegeven aan de zee!<br />
Meteen al had ik hun trouweloosheid<br />
moeten voorzien,<br />
hun vloot aan de vlammen prijsgeven,<br />
me wreken op Aeneas en hem<br />
uiteindelijk<br />
het vlees van zijn eigen zoon als<br />
monsterlijk maal voorzetten!<br />
Kom hierheen, goden van de hel!<br />
<strong>De</strong> Olympus is onwrikbaar!<br />
Help me! Wil mijn hart verzengen<br />
van gruwelijke haat<br />
voor die voortvluchtige, die ik liefhad!<br />
Roep de diensten van Pluto’s priester in!<br />
En laten we, om mijn smartelijke kwelling<br />
te verzachten,<br />
nu meteen een offer brengen<br />
aan de duistere goden van het dodenrijk!<br />
Bouw een brandstapel!<br />
<strong>De</strong> geschenken van die trouweloze<br />
en al wat ikzelf hem schonk –<br />
verfoeide herinneringen! –<br />
moeten in de vale vlammen<br />
verdwijnen!… Ga!<br />
Narbal<br />
(tot Anna)<br />
Haar blik jaagt me angst aan, o prinses,<br />
blijf hier!<br />
Dido<br />
Anna, ga met Narbal mee.<br />
Anna<br />
Neem me niet kwalijk, zuster!<br />
Dido<br />
Ik ben koningin, ik geef de bevelen;<br />
laat me alleen, Anna.<br />
(Anna, Narbal en Jopas gaan af.)<br />
Nr. 47 – Monoloog<br />
(Dido loopt heen en weer over het<br />
toneel, terwijl ze zich de haren uittrekt,<br />
zich op de borst slaat en onverstaanbare<br />
kreten uitstoot.)<br />
Dido<br />
Ah! Ah!<br />
(Ze staat plotseling stil.)<br />
131<br />
Ik ga sterven…<br />
Ondergedompeld in mijn peilloze<br />
verdriet,<br />
en ongewroken sterven!<br />
Toch moet ik sterven! Ja, laat hij huiveren<br />
als hij in de verte de vlam van mijn<br />
brandstapel ziet!<br />
Als zijn hart nog een greintje menselijkheid<br />
kent,<br />
zal hij misschien mijn gruwelijk lot<br />
bewenen.<br />
Hij, mij bewenen!<br />
Aeneas!… Aeneas!…<br />
O! Mijn ziel volgt jou,<br />
als een slavin gekluisterd<br />
aan haar liefde, die zij meeneemt in de<br />
eeuwige nacht…<br />
Venus! Geef mij je zoon terug!…<br />
Vruchteloze bede<br />
van een hart dat wordt verscheurd!…<br />
Geheel de dood toegewijd<br />
verwacht Dido alleen nog iets van de<br />
dood.<br />
Nr. 48 – Aria<br />
Dido<br />
Vaarwel, trotse stad, die door een gulle<br />
inspanning<br />
zo snel tot voorspoed raakte;<br />
dierbare zuster, die mij op mijn zwerftochten<br />
volgde,<br />
vaarwel, mijn volk, vaarwel; vaarwel,<br />
geliefde kust,<br />
jij die mij ooit als smekeling welkom<br />
heette;<br />
vaarwel, schoon uitspansel van Afrika,<br />
sterren die ik bewonderde<br />
in nachten van bedwelming en<br />
eindeloze extase;<br />
ik zal jullie niet meer zien, mijn levensloop<br />
is ten einde!<br />
(Ze verwijdert zich traag.)
Troisième tableau<br />
Nº 49 – Cérémonie funèbre<br />
(Une partie des jardins de Didon,<br />
sur le bord de la mer. Un vaste bûcher<br />
est élevé; on y monte par des gradins<br />
latéraux. Sur la plate-forme du bûcher<br />
sont placés un lit, une toge, un casque,<br />
une épée avec son baudrier, et un buste<br />
d’Énée. Entrent les prêtres de Pluton,<br />
revêtus de costumes funèbres, ils<br />
viennent processionnellement se<br />
grouper auprès de deux autels où<br />
brillent des flammes verdâtres, puis<br />
Anna, Narbal, et enfin Didon voilée et<br />
couronnée de feuillage. Pendant la<br />
première partie du chœur des prêtres,<br />
Anna, s’approchant de sa soeur, lui<br />
dénoue sa chevelure et lui ôte le<br />
cothurne de son pied gauche.)<br />
Chœur des prêtres de Pluton<br />
Dieux de l’oubli, dieux du Ténare,<br />
Au coeur blessé rendez la force et le<br />
repos!<br />
<strong>De</strong>s profondeurs du noir Tartare<br />
Entendez-nous, Hécate, Érèbe, et toi<br />
Chaos!<br />
Anna Narbal<br />
(étendant le bras droit du côté<br />
de la mer)<br />
S’il faut enfin qu’Énée aborde en Italie,<br />
Qu’il y trouve un obscur trépas!<br />
Que le peuple latin à l’ombrien s’allie<br />
Pour arrêter ses pas!<br />
Percé d’un trait vulgaire en la mêlée<br />
ardente,<br />
Qu’il reste abandonné sur l’arène<br />
sanglante,<br />
Pour servir de pâture aux dévorants<br />
oiseaux!<br />
Entendez-nous, Hécate, Érèbe, et toi<br />
Chaos!<br />
132<br />
Les prêtres Anna Narbal<br />
Dieux de l’oubli, dieux du Ténare…<br />
Nº 50 – Scène<br />
Didon<br />
(parlant comme en songe)<br />
Pluton… semble m’être propice…<br />
En ce cruel instant… Narbal…<br />
ma soeur<br />
C’en est fait… achevons le pieux<br />
sacrifice…<br />
Je sens rentrer le calme… dans mon<br />
coeur.<br />
(<strong>De</strong>ux prêtres portant le premier autel<br />
s’avancent de gauche à droite, deux<br />
autres portant le second s’avancent de<br />
droite à gauche et font en se croisant<br />
ainsi le tour du bûcher. Didon, le pied<br />
gauche nu, les cheveux épars, après<br />
avoir déposé sur l’un des autels sa<br />
couronne de feuillage, le suit d’un pas<br />
saccadé. Pendant ce mouvement processionnel,<br />
Anna est à genoux à droite<br />
de la scène et Narbal à gauche. Entre<br />
eux le grand-prêtre de Pluton, debout,<br />
étend, en la tenant des deux mains, la<br />
fourche plutonique vers le bûcher. Enfin,<br />
saisie d’une énergie convulsive, Didon<br />
monte d’un pas rapide les degrés du<br />
bûcher. Parvenue au sommet, elle saisit<br />
la toge d’Énée, détache le voile brodé<br />
d’or qui couvre sa tête, et les jetant l’une<br />
et l’autre sur le bûcher, elle dit:)<br />
D’un malheureux amour, funestes gages,<br />
Dans la flamme emportez avec vous mes<br />
chagrins!<br />
(Elle considère les armes d’Énée.)<br />
Ah!<br />
(Elle se prosterne sur le lit, qu’elle<br />
embrasse avec des sanglots convulsifs.<br />
Elle se relève et prenant l’épée elle dit<br />
d’un ton prophétique:)<br />
Mon souvenir vivra parmi les âges.<br />
Mon peuple accomplira d’héroïques<br />
destins.<br />
Un jour sur la terre africaine,
<strong>De</strong>rde tafereel<br />
Nr. 49 – Doodsceremonieel<br />
(Een deel van de tuinen van Dido, aan de<br />
oever van de zee. Er is een grote brandstapel<br />
opgericht, die via een trap aan de<br />
zijkant kan worden beklommen. Boven<br />
op de brandstapel bevinden zich een<br />
bed, een toga, een helm, een zwaard<br />
met draagriem en een borstbeeld van<br />
Aeneas. <strong>De</strong> priesters van Pluto komen<br />
op, gehuld in rouwkledij, en scharen zich<br />
in een plechtige stoet rond twee altaren,<br />
waarop groenige vlammen branden;<br />
dan Anna, Narbal en ten slotte Dido,<br />
gesluierd, het hoofd met bladeren<br />
omkranst. Tijdens het eerste deel van<br />
het priesterkoor loopt Anna naar haar<br />
zuster toe, maakt haar haar los en trekt<br />
de laars van haar linkervoet.)<br />
Koor van de priesters van Pluto<br />
Goden van de vergetelheid, goden<br />
van de Taenara,<br />
schenk kracht en rust aan dit<br />
verwonde hart!<br />
Vanuit de diepten van de zwarte Tartarus,<br />
verhoor ons, Hecate, Erebus en jij,<br />
Chaos!<br />
Anna Narbal<br />
(hun rechterarm naar de zee<br />
uitstrekkend)<br />
Als Aeneas dan toch in Italië moet<br />
aanlanden,<br />
laat hij daar een naamloze dood vinden!<br />
Laat het Latijnse volk zich met de<br />
Umbriërs verenigen<br />
om hem in zijn vaart te stuiten!<br />
Laat hij, in het krijgsgewoel geveld<br />
door een simpele pijl,<br />
alleen in het bloedige strijdperk<br />
achterblijven<br />
en de aasgieren tot voedsel dienen!<br />
Verhoor ons, Hecate, Erebus en jij,<br />
Chaos!<br />
133<br />
Priesters Anna Narbal<br />
Goden van de vergetelheid, goden van<br />
de Taenara…<br />
Nr. 50 – Scène<br />
Dido<br />
(pratend als in een droom)<br />
Pluto… lijkt mij welgezind…<br />
In dit wrede uur… Narbal… zuster<br />
Het is zover… laten we het vrome offer<br />
volbrengen…<br />
Ik voel de rust weerkeren… in mijn hart.<br />
(Twee priesters, die het ene altaar dragen,<br />
lopen van links naar rechts, twee<br />
die het andere altaar dragen, lopen van<br />
rechts naar links om de brandstapel<br />
heen, zodat ze elkaar op een bepaald<br />
moment passeren. Dido, haar linkervoet<br />
ongeschoeid, met verwarde haren, legt<br />
op een van de altaren haar bladerkrans<br />
neer en loopt er met hortende tred<br />
achter. Gedurende deze processie zit<br />
Anna op haar knieën aan de rechterkant<br />
van het toneel, Narbal aan de linkerkant.<br />
In het midden staat de hogepriester van<br />
Pluto, die de plutonische tweetand naar<br />
de brandstapel uitstrekt. Dan klimt Dido<br />
in verkrampte haast de trap van de<br />
brandstapel op. Boven gekomen, grijpt<br />
ze de toga van Aeneas, verwijdert de<br />
met gouddraad bestikte sluier die haar<br />
hoofd omhulde en zegt, terwijl ze toga<br />
en sluier op de brandstapel werpt:)<br />
Treurige panden van een onzalige<br />
liefde,<br />
neem al mijn smart in de vlammen mee!<br />
(Ze kijkt naar de wapens van Aeneas.)<br />
Ah!<br />
(Ze stort neer op het bed, waaraan zij<br />
zich snikkend vastklampt. Ze komt overeind,<br />
en terwijl ze het zwaard in de hand<br />
neemt, zegt ze op profetische toon:)<br />
Mijn nagedachtenis zal de eeuwen<br />
doorstaan.<br />
Mijn volk wacht een heroïsch lot.<br />
Eens zal in het Afrikaanse land
Il naîtra de ma cendre un glorieux<br />
vengeur…<br />
J’entends déjà tonner son nom<br />
vainqueur.<br />
Annibal! Annibal! D’orgueil mon âme est<br />
pleine!<br />
Plus de souvenirs amers!<br />
C’est ainsi qu’il convient de descendre<br />
aux enfers!<br />
(Elle tire l’épée du fourreau, se frappe<br />
et tombe sur le lit.)<br />
Nº 51 – Chœur<br />
Tous<br />
Ah! Au secours! au secours!<br />
La reine s’est frappée!<br />
Jour d’horreur! malheur!<br />
(Anna s’élance sur le bûcher, presse<br />
convulsivement sa soeur dans ses bras,<br />
étanche le sang de sa blessure. Narbal<br />
sort comme pour aller chercher du<br />
secours. )<br />
Chœur<br />
(derrière la scène et accourant)<br />
Quels cris! Ah! dans son sang trempée<br />
La reine meurt!<br />
(Narbal rentre avec la foule.)<br />
Est-il vrai? Jour d’horreur! malheur!<br />
Didon<br />
(se relevant appuyée sur son coude)<br />
Ah!<br />
(Elle retombe.)<br />
Anna<br />
(sur le bûcher)<br />
Ma soeur!<br />
(Didon se relève.)<br />
Didon<br />
Ah!<br />
(Elle lève les yeux au ciel et retombe<br />
gémissant.)<br />
Anna<br />
C’est moi,<br />
Cest ta soeur qui t’appelle…<br />
Didon<br />
(se relevant à demi)<br />
Ah! <strong>De</strong>s destins ennemis…<br />
134<br />
implacable fureur…<br />
Carthage périra!<br />
Nº 52 – Imprécation<br />
(On voit dans une gloire lointaine le<br />
Capitole romain au fronton duquel brille<br />
ce mot: ROMA. <strong>De</strong>vant le Capitole<br />
défilent des légions et un empereur<br />
entouré d’une cour de poètes et d’artistes.<br />
Pendant cette apothéose, invisible<br />
aux Carthaginois, on entend au loin la<br />
Marche troyenne transmise aux Romains<br />
par la tradition et devenue leur chant<br />
de triomphe.)<br />
Didon<br />
(se lève debout)<br />
Rome… Rome… immortelle!<br />
(Elle retombe, et meurt. Anna tombe<br />
évanouie à côté d’elle. Le peuple de<br />
Carthage, s’avançant vers l’avant-scène<br />
et tournant le dos au bûcher, lance<br />
son imprécation, premier cri de guerre<br />
punique, contrastant par sa fureur avec<br />
la solennité de la Marche triomphale.)<br />
Chœur<br />
Haine éternelle à la race d’Énée!<br />
Qu’une guerre acharnée<br />
Précipite à jamais nos fils contre ses fils!<br />
Que par nos vaisseaux assaillis<br />
Leurs vaisseaux dans la mer profonde<br />
Périssent abîmés! Que sur la terre et<br />
l’onde<br />
Nos derniers descendants, contre eux<br />
toujours armés,<br />
<strong>De</strong> leur massacre, un jour, épouvantent<br />
le monde!
uit mijn as een roemrijke wreker<br />
worden geboren…<br />
Ik hoor zijn overwinnaarsnaam al galmen.<br />
Hannibal! Hannibal! Mijn hart zwelt<br />
van trots!<br />
Weg met al die bittere herinneringen!<br />
Zo past het in de onderwereld af<br />
te dalen!<br />
(Zij trekt het zwaard uit de schede,<br />
doorsteekt zich en valt op het bed<br />
neer.)<br />
Nr. 51 – Koor<br />
Allen<br />
Ah! Te hulp! Te hulp!<br />
<strong>De</strong> koningin heeft zich verwond!<br />
Dag van gruwel! Rampspoed!<br />
(Anna haast zich de brandstapel op,<br />
klemt krampachtig haar zuster in haar<br />
armen, stelpt het bloed van de wond.<br />
Narbal gaat af, als om hulp te halen.)<br />
Koor<br />
(achter het toneel, toesnellend)<br />
Wat een kreten! Ah! Badend in haar<br />
eigen bloed ligt de koningin te sterven!<br />
(Narbal komt terug, gevolgd door<br />
de menigte.)<br />
Is het waar? Dag van gruwel! Rampspoed!<br />
Dido<br />
(komt iets overeind, steunend op haar<br />
elleboog)<br />
Ah!<br />
(Ze zijgt weer neer.)<br />
Anna<br />
(op de brandstapel)<br />
Zuster!<br />
(Dido komt overeind.)<br />
Dido<br />
Ah!<br />
(Zij heft haar ogen ten hemel en valt<br />
kermend neer.)<br />
Anna<br />
Ik ben het, het is je zuster die je roept…<br />
Dido<br />
(komt half overeind)<br />
Ah! Het vijandige lot…<br />
135<br />
onverzoenlijke woede…<br />
Carthago zal vergaan!<br />
Nr. 52 – Vervloeking<br />
(In een verre gloed is het Romeinse<br />
Capitool te zien; op het fronton fonkelt<br />
het woord ROMA. Voor het Capitool<br />
trekken legioenen voorbij en ook een<br />
keizer, die wordt omringd door een<br />
schare dichters en kunstenaars. Tijdens<br />
deze apotheose, die voor de Carthagers<br />
niet zichtbaar is, klinkt in de verte de<br />
Trojaanse mars, die door de traditie aan<br />
de Romeinen is overgeleverd en nu hun<br />
zegezang is geworden.)<br />
Dido<br />
(richt zich op)<br />
Rome… Rome… onsterfelijk!<br />
(Zij valt neer en sterft. Anna valt bewusteloos<br />
naast haar. Het volk van Carthago<br />
komt naar het voortoneel, draait de<br />
brandstapel de rug toe en spreekt zijn<br />
vervloeking uit, de eerste Punische<br />
strijdkreet, waarvan de razernij scherp<br />
contrasteert met het plechtige karakter<br />
van de triomfmars.)<br />
Koor<br />
Eeuwige haat aan het ras van Aeneas!<br />
Laat een verbeten oorlog voor altijd<br />
onze zonen tegen de zijne opzetten!<br />
Laat onze schepen de hunne aanvallen<br />
en tot wrakken in de diepe zee doen<br />
vergaan! Laat ooit te land en ter zee<br />
onze laatste nazaten, nog steeds tegen<br />
hen gewapend,<br />
met hun bloedbad de wereld<br />
verschrikken!
Colofon<br />
Uitgever<br />
<strong>De</strong> <strong>Nederlandse</strong> <strong>Opera</strong>, Amsterdam<br />
Redactie en productie<br />
Klaus Bertisch, samenstelling en eindredactie<br />
ism Frits Vliegenthart<br />
Hans Hijmering, Marjolijn Vis, productie<br />
Grafisch ontwerp en samenstelling beeld<br />
Lex Reitsma<br />
Lithografie en druk<br />
Drukkerij Mart.Spruijt bv, Amsterdam<br />
Teksten<br />
Charles Baudelaire – <strong>De</strong> zwaan<br />
Uit: <strong>De</strong> bloemen van het kwaad/Les fleurs<br />
du mal,<br />
vert. Petrus Hoosemans,<br />
Historische Uitgeverij, Groningen 2001<br />
<strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong> – Aanpakken en afmaken<br />
Uit: Mijn leven (<strong>De</strong>el 2: 1834-1865),<br />
vert. W. Scheltens,<br />
Uitgeverij <strong>De</strong> Arbeiderspers, Amsterdam 1987<br />
Klaus Bertisch – Dido en het paard van Troje<br />
Originele bijdrage, Amsterdam 2003<br />
Vertaald door Frits Vliegenthart<br />
Hermann Broch – <strong>De</strong> dood van Vergilius<br />
Uit: <strong>De</strong> dood van Vergilius,<br />
vert. Anneke Brassinga,<br />
Uitgeverij Ambo bv, Baarn 1989<br />
Louis Couperus – Karthago!<br />
uit: Met Louis Couperus in Afrika (geschreven<br />
1920-1921),<br />
Uitgeverij L. J. Veen, Amsterdam/Antwerpen 1995<br />
Euripides – Trojaanse vrouwen<br />
Uit: Na de val van Troje,<br />
vert. Willy Courteaux en Bart Claes,<br />
Uitgeverij Ambo bv, Baarn, 1996<br />
Marie Luise Kaschnitz – Dido<br />
Uit: Griechische Mythen,<br />
<strong>De</strong>utscher Taschenbuch Verlag, München 1984<br />
Vertaald door Frits Vliegenthart<br />
Jürgen Maehder – Dramaturgie en orkestbehandeling<br />
in Les Troyens van <strong>Hector</strong><br />
Originele bijdrage, Berlijn 2003<br />
Vertaald door Frits Vliegenthart<br />
Christopher Marlowe – Dido’s dood<br />
Uit: Dido, Queen of Carthage,<br />
Penguin Books, Londen 1986<br />
Vertaald door Janneke van der Meulen<br />
Romain Rolland – Wie was <strong>Berlioz</strong>?<br />
Uit: Musiciens d’aujourd’hui, 7ème édition,<br />
Librairie Hachette et Cie., Parijs 1917<br />
Vertaald door Frits Vliegenthart<br />
Friedrich Schiller – Cassandra<br />
Uit: Programmaboek Les Troyens,<br />
Koninklijke Muntschouwburg, Brussel 1993<br />
Vertaald door Georgette Gorus-<strong>De</strong> Rijcke<br />
136 8<br />
Giuseppe Ungaretti – Koren, de gemoedstoestand<br />
van Dido beschrijvend<br />
Uit: Vita d’un uomo, Tutte le poesie,<br />
Oscar Mondadori, Milaan 1992<br />
Vertaald door Ike Cialona<br />
Publius Vergilius Maro – Het Trojaanse paard /<br />
Dido en Aeneas<br />
Uit: Aeneïs,<br />
vert. A. Rutgers van der Loeff,<br />
Uitgeverij <strong>De</strong> Nederlandsche Boekhandel,<br />
Antwerpen 1979<br />
Christa Wolf – Als ik zeg, wat ik voorzie...<br />
Uit: Kassandra,<br />
vert. Tinke Davids,<br />
Van Gennep, Amsterdam 1999<br />
Korte inhoud<br />
Klaus Bertisch<br />
vertaald door Frits Vliegenthart<br />
Libretto<br />
<strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong>, Les Troyens,<br />
Grand opéra en cinq actes<br />
<strong>Nederlandse</strong> vertaling: Jeanne Holierhoek en<br />
Janneke van der Meulen/<strong>De</strong> <strong>Nederlandse</strong> <strong>Opera</strong><br />
Alkor-Edition, Bärenreiter Verlag, Kassel<br />
© Copyright 2010, 2003<br />
<strong>De</strong> <strong>Nederlandse</strong> <strong>Opera</strong> Stichting<br />
Waterlooplein 22 1011 PG Amsterdam<br />
Rechthebbenden die menen aan deze uitgave<br />
aanspraken te kunnen ontlenen, wordt verzocht<br />
contact op te nemen met de uitgever. Niets uit<br />
deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/<br />
of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie,<br />
microfilm of op welke andere wijze dan ook,<br />
zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.<br />
CIP-gegevens Koninklijke Bibliotheek,<br />
<strong>De</strong>n Haag<br />
<strong>Berlioz</strong>, <strong>Hector</strong>, 1803-1869/ Berio, Les Troyens,<br />
Grand opéra en cinq actes; libretto van <strong>Hector</strong><br />
<strong>Berlioz</strong>; [samenstelling Klaus Bertisch; libretto<br />
vertaald uit het Frans door Jeanne Holierhoek<br />
en Janneke van der Meulen. – Amsterdam,<br />
<strong>De</strong> <strong>Nederlandse</strong> <strong>Opera</strong>. – Ill.<br />
Wereldpremière complete versie: 6-7 december<br />
1890, Karlsruhe. Tekst van het libretto in het<br />
Frans met <strong>Nederlandse</strong> vertaling.<br />
ISBN 978-90-5082-205-3.<br />
Trefw.: Les Troyens (opera)/ libretto’s
www.dno.nl