You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
DE WIJSGEERIGE ARTS.
'Je connois les dlvots: i!s font prompts ft prendre 1'allarme,<br />
S'ils jugent une fois que eet écrit contfent quelque eh,ofe de<br />
contraire h leurs idéés, je m'atwnds h toutes fes calomnies, qu'ils<br />
ont sépandues fur le compte de mille gens, qui valoient mieux<br />
que inoi. Si je ne fuis qu'un déïste & qu'un fcéjérat, fe»<br />
«aai quitte k bon roarcWé. II y a longtemps qu'ils ont damné'<br />
fÏESCARTES, M O N T A G N E , LOCI^B & B A T L B , &<br />
J'éspère qu'ils en damneront bien d'autres.<br />
Vtnfécs tmofopUquts. IVUL
D E<br />
WgSGEElIGE A1TS,<br />
B O O Ï<br />
M. A .WEICI AB.D.<br />
uit liet: Hoog'duitsci..<br />
Te Dordreckt ;<br />
bij DE LEEUW en XUAP.<br />
M3>CCXCi*T" -
EDELEN HËERM<br />
DEN tï È E R. Ê<br />
$ S. CR O L,<br />
WED. DQCT. oua L&nron. n* ae. H&ELi<br />
EN ONTLEEDKUNDE TE DQRDRECVT.<br />
W£L EJJELE ZEER GELEERDE HE&Rt ;<br />
Ï'föleer was elke Opdragt een ftuk van<br />
vleierij, tot het een of ander uitzigt gele*<br />
zigd. Men behoeft geen Wijsgeer ie zijn<br />
em het laage, het nietige daarvan te gevoelen.<br />
Maar waarom zou men dat middel niet kunnen<br />
gebruiken om, belangloos, vriendfchap te erken'<br />
nen en achting te betuigen ? Uit dit oogpunt<br />
de zaak befchouwende j zult GIJ, WEL<br />
EDELE HEER! die de Genees- en Heelkunde<br />
met wijsbegeerte paart en wijsgeerig beoe'<br />
fent, het niet euvel opneemen dat ik U mijne<br />
Vsrtaaling van deraWijSGEERiGE» ART.*<br />
* 2<br />
ip-
opdraagt en U tevens öpênlijk hetuig dat ik,<br />
met achting voor uw karakter en kundigheden<br />
en met erkentenis voor de vriendschap, waar<br />
mede GIJ mij vereert, bezield, het mij fteeds<br />
een' geluk-'zal rekenen ''mij te kunnen noe<br />
men<br />
frA 5 ... S EDELE:, ZEER CELEERDE HEER 1<br />
••X^AOaV- '> - ••
O P D Rr A G T<br />
- narfalftam tab r.ziizd oh Jfcöiö (M frfifo<br />
VAN' D E N<br />
• n > Mi-jiic:.;. «y* sbiiogli-:: r:: rroddcrrf<br />
S C II R IJ V E R .<br />
• Svnuite som [rv/ :? b les n j±;;;:ail A'T*<br />
'* «ngsr «Miiis :•.»j ns£COC*foRr net<br />
MIJNE HEEREN EN MEVROUWEN!<br />
ï^[et is niet meer dan biiiijK hetgeen Gij<br />
van ons Schrijvers vordert,eer Gij ons uwe<br />
goedkeuring.-geeven zult. Wij moeten of<br />
beh'aagen, of leerzaam en nuttig worden ,<br />
dat is, wij moeten U of amufeeren, of verbeteren.<br />
Beiden hoedanigheden wenschte ik<br />
mijnen Wip ge eri gen Arts te kunnen geeven.<br />
Maar daar-zal altoos hier omtrent aan uwe<br />
en mijne, zijde veel vooraf moeten gaan.<br />
Men"moet amufabel zijn, zegt een groot<br />
Schrijver , als men wenscht geamufeerd te<br />
worden. Men moet een buigzaam onverfchroeid<br />
hart hebben, zal men indrukzelen tot<br />
betering gevoelen en aanneemen. De Schrijver<br />
daarentegens moet de gaaf bezitten om zig<br />
van eéne aangename zijde te kunnen vertoo-<br />
* 3 nen;
vi OFDRAGT v A u<br />
nen; hij moet de harten der menfchen ea<br />
hunne bekwaamheden wel waargenoomen<br />
hebben en zelf goede voor heemens en eigenfchappen<br />
uitdrukken. Uit diergelijke oorzaaken<br />
moet het zeekerlijk fpruitén dat 'er<br />
mfsfcnieri fïegts weinige zijn zullen, met<br />
welke het fchikken zal dat wij met eikanderen<br />
volkoomen te vreden zullen zijn. Wat<br />
zou het voor vergenoegen geeven, als eene<br />
bruid by eenen kouden, haatlijken en onvriendlijken<br />
bruidegom fchoon en aardig<br />
•ware, of wanneer een bevallige bruidegom<br />
eerie flordïge, onnozele bruid-fcreege ? Ondertusfehen<br />
zou het egter ook voor een boek<br />
een gruwel en een onheil voor een meisjen<br />
zijn, afc zij het lot hadden allen raënfehen<br />
even zeer te gevallen.'<br />
Om nu in het toekoomende een tamelijk<br />
deel misverftand tusfehen de Leezeren 'en<br />
den Schrijver te gemoet te koomen, zoo<br />
ftaa men mg toe aan de zijde van de Leezers<br />
énige voorwaarden vastteftellen. e Ik zal altoos<br />
de misvattingen der Sehrij veren, naar<br />
mijn vermogen, zoeken te verbeteren. Vooraf<br />
verzoeke ik U allezints den tijtel van het<br />
boek niet uit de gedagten te laaten gaan.<br />
Ik zou mij gaerae alleen Artfen en Wijsgeere*..
D E K SCHRIJVER, vn<br />
fen, of Wijsgeerinnen, welke 'er dog ook<br />
in Duitschland gevonden worden, of lieden,<br />
welke het der moeite waard achten zig om<br />
geneeskundig-wijsgeerige kundigheden te<br />
bekommeren, tot leezers en konstrichters<br />
wenfchem Men zou zig bedriegen, als mem<br />
bij mij metaphyfifche, alchemifche of andere<br />
hoogvliegende geheimnisfen zoeken?<br />
wilde. Mijne poogingen ftrekken alleenlijk<br />
daarhenen om eehé foort van Wijsbegeerte!<br />
te leveren, die op grondftellingen der geneeskonst<br />
fteunt, of regelen voor de genees-*<br />
konst te voorfchiju te brengen, welke de<br />
Wijsbegeerte tot gerief zijn. Omtrent andere<br />
moet elk Leezer zijne zwakheid en.<br />
fterkte beproeven. Eene zwakheid in de.<br />
maag veroorlooft mij niet zuurkool met fpek.<br />
te eeten, om dan de maag niet te bezwaaren,<br />
en ziek te worden, zal ik deeze fpijzen als<br />
gift vermijden, hoe wel zij mrjnen mond ook<br />
fmaaken mogen,- Gefteld nu, gij kent uwe,<br />
zwakheid, uwe zwakke fpijsverteering; Gij<br />
weet dat U elke bijzondere, of ongewoons<br />
beet opbreekt en bezwaart, zoo moet ik U<br />
ten besten voor uwe gezondheid verzoeken<br />
dit werk terftond bij den eerften aanftooC<br />
aedexteleggen. Gij kunt ü daarentegens lie-<br />
4 ver
vin O P D R A G T.<br />
ver bij tijds enige fcbiklijke plaatfen uit<br />
Meester BOLLANDÜS of Don RUINART<br />
of wat anders naar uwen fmaak en kragten<br />
kiezen. Eindelijk kunnen zig egter kleine<br />
geesten met gevolgtrekkingen , fchoolvosferij:<br />
en fchoolfche. fpitsvindigheden bij zig.<br />
zeiven vermaaken i als zij niets beters weeten<br />
te verrigten. Doch het zou ordentelijk zijn<br />
dat het publiek met zulke kramerij niet lastig<br />
gevallen wierde.<br />
Daar ik nu deeze waarfchouwingen en<br />
voorzigtigheïcis-regelen welmeenend vooraf<br />
gegeeven heb , zoo zal ik ook nu hier openlijk<br />
durven verklaaren dat ik, in gevalle van<br />
overtreeding, niet. verder voor fchade inftaa.<br />
Daar, blijft mij dan niets overig dan mijzelven<br />
geheel in uwe gunst te beveelen en te verzeekeren<br />
dat ik ben<br />
Uw ootmoedigfte Dienaar<br />
D E S C H R I X V E R .<br />
VOOR-
V O O R R E D E N .<br />
]VIen moet de menfcheh hebben leereit<br />
kennen, wil men hun Wetten, Godsdienst<br />
en Weetenfchappen toemeeten. Deeze is<br />
eene leer, welke thans door alle verftandige<br />
Wijsgeeren en Zedenmeesters, gepredikt<br />
wordt. Ook moet die Zedenleer en Wetgeeving<br />
de verftandjgfte van alle zijn, welke<br />
met de bekwaamheden der menfchen in de<br />
aaauwile betrekking ftaat.<br />
Doch men moet de hoedanigheden van alle<br />
ouderdommen, temperamenten, den invloed<br />
der opvoeding, levenswijs, van het<br />
voedzel 5 der lugtftreek en bijna elke allerkleinfte<br />
omftandigheid in overweeging neemen,<br />
wil men tot eene naauwkeun'ge en volkoomen<br />
kennis van den mensch geraaken.<br />
Diergelijke-omftandigheden brengen in deri<br />
mensch eene oneindige verfcheidenheid<br />
voort. Het meisjen in Egijpte wordt vroegtijdig<br />
rijp en. krijgt reeds in haar tiende jaar<br />
dat het Duïtfchen meest nog na haar zestiende<br />
ontbreekt. Het Italiaanfche meisjen<br />
koomt in het elfde of twaalfde jaar tot rijpheid.<br />
Zou nu zulk een wetgeever niet te<br />
laa-
I VÓÓRREDEN.<br />
laakefi zijn* welke voor deëze drieërlei ijlei#<br />
jens eenerleien ouderdom om te trouwen<br />
bepaalen wilde? De Groenlanderen Noord-<br />
Amerikaan, of alle van de vlsch-vangst leevende<br />
wilde natieèn verlaaten haare wooningen<br />
en verhuizen, naar hét trekken der<br />
visfchen, bij horden, van de eene ftreek naaf<br />
de andere; zij hebben geene beftendigé<br />
woonplaats; 'swinters koomen zij in haare<br />
hutten terug en moeten zig dan metgedroogden<br />
visch onderhouder!. De Tartaaren, de<br />
Arabiers, Muuren, Laplanders en andere*<br />
drijven hunne kudden en trekken zelve naar<br />
hunne weiden. Z% veranderen, van maani<br />
tot maand, van jaargetijde tot jaargetijde<br />
hunne wooningen, die dus nooit bëftendig<br />
zijn. Andere, de Wildfte van alle, leeven<br />
enkel van jagen en rooven. Zij vei? wij deren<br />
zig van alle zaamenleéving; zg haaten die<br />
zelfs en over het algemeen de vermeerdéring<br />
van het mensehlijk geflagt, wijl zulks<br />
hun dé levensmiddelen fchaarfcher moet<br />
maaken. In Kanada vondt men de men*<br />
fchen, misfchien door den invloed der lugtftreek,<br />
zoo dom en onvernuftig dat zij niet<br />
in ftaat waren om te kunnen leeren leezen.<br />
Welke wetgeever zou nu diergelijke volkeren
V O O R R E D E N . xr<br />
ren aan dezelfde verordeningen al* be-.<br />
fchaafde binden? Welke Godgeleerde zou<br />
elk deezer volkjens tot denzelfden godsdienst,<br />
tot dezelfde leer kunnen brengen?<br />
Een verftandig vader weet tusfcben zijne,<br />
kinderen onderfcheid in hetgeen hij hun<br />
verbiedt en in de ftraffen, naar de verscheidenheid<br />
hunnes ouderdoms en hunner vatbaarheid<br />
te maaken. Een verftandige Wetgeever<br />
zal zijne geboden naar de betrekking<br />
der volkeren fchikken. Een theologifche<br />
MONTESO^UIEU, als 'er eens een zoodanige<br />
mogelijk zal zijn, zou den godsdienst<br />
naar de levenswijs en bekwaamheid zijner<br />
leerlingen inrigten. De voorflag van eenen<br />
Franschman, dat men, als het land van gefteldheid<br />
veranderde, ook eenen vrolijker<br />
godsdienst invoeren zoude, dient tot bewijs<br />
dat Franfchen geene Egijptenaars zijn.<br />
Daar is ook onder befchaafde volkeren,<br />
die in maatfchappij leeven en zig door den<br />
akkerbouw en den handel voeden, naar den<br />
invloed der lugtflreek, der levenswijs, of<br />
andere oorzaaken, eene duidlijke verscheidenheid<br />
waarteneemen. Zij zijn,naarmaate van<br />
deeze omftandigheden, meer of minder ver--<br />
Iicht en tot hooger begrippea of bezighe-
XH V O O R R E D E N .<br />
den bekwaam.. Men vergelijke den Hollander,<br />
den Spanjaard, den Franschman.<br />
Uit alles blijkt klaar dat men zig zeer bevlijtigen<br />
moet om eene naauwkeuriger kennis<br />
van den mensch te verkrijgen, zoo men<br />
hem behoorlijk beoordeelen of behandelen,<br />
wil. Hiertoe behoort ook het betreklijk<br />
verval , de wasdom of de volkoomenheid,<br />
zijner kragten en. bekwaamheden. Hier toe<br />
behoort alles wat in ftaat is in dit ftuk enige<br />
verandering te maaken..<br />
. Uit dit inzigt ben ik tot de keuze der verhandelingen<br />
gekoomen, welke in dit werk<br />
medegedeeld zijn. Ik heb enige punten, die<br />
den mensch betreffen, naar wijsgeerige en<br />
geneeskundige gronden beproefd en ontleed,<br />
ïvlijn hoofdoogmerk is iets tot de gefchiedenis<br />
der menschheid, tot verlichting van het<br />
menschlijk verftand, en tot de rust en te<br />
vredenheid van 's menfchen hart bijtedraagen.<br />
Lieden, die hunne voornaamfte inkomften<br />
van de domheid der menfchen trekken,,<br />
voor welken het van aangelegenheid is het<br />
menschlijk geflagt altoos in bijgeloovige<br />
vrees en nêerflagügheid te houden, diergelijke<br />
lieden zullen misfchien mijne poogingen<br />
verdoemen.<br />
Ie-
V O O R R E D E N , xin<br />
Ieder heeft zijnen eigen bril, door welken<br />
hij de voorwerpen wil nafpeuren; daarom<br />
koomen dezelve den eenen kleiner, den anderen<br />
grooter , en den derden mismaakt<br />
voor. Ieder, zegt TRISTRAM, bereidt<br />
zijn eigen, ftokpaerdjen. De Bovennatuurkundige<br />
heeft overal afgetrokken en geestige<br />
verfchijningen. De Natuurkundige zou<br />
geene waarheid willen laaten gelden dan die<br />
hij, zien of voelen kan. BERGASSEWÜ<br />
haat en vriendfchap, oorlog en vrede, ge.<br />
zondheid en dood door MESMERS magnetisch<br />
beginsel beftierd hebben.<br />
De drijfveer van wijsgeerige onderzoekingen<br />
zij waarheidsliefde; de beweeggrond tot<br />
derzelver algemeenmaaking zij opregtheid<br />
en menfchenliefde. Hoe zeer wenschte ik<br />
het menschdom door mijnen geringen arbeid<br />
eenen werklijken dienst te"kunnen doen!<br />
Hoe zeer wenschte ik mij oogen, die overal<br />
de zuivere waarheid opfpooren konden! Ik<br />
ben ten minsten overtuigd dat bij mijnen arbeid<br />
het doel van mijn hart redenlijkst geweest<br />
is.<br />
Men ftaa mij nu altoos toe mijne gedagten<br />
zonder verdraaijing, huichelarij, of dwang<br />
befcheiden voorttebrengen. Niets kan geweld.
£ïv V O O R R E D E Ki<br />
welddaadiger en vernederender voor het<br />
menschdom zijn dan wanneer men het menfchen-verftand,<br />
dat ons alleen van andere<br />
Schepzelen onderfcheidendegefchenk, onnut<br />
en onbruikbaar maaken en met flaaffchen<br />
dwang ketenen wil. Dan blgft ons voorzeeker<br />
niets overig dan met den opregten<br />
;3TORICK uit voller harte pm de vrijheid<br />
van denken angftig te roepen: „ Barmhertige<br />
Hemel!" riep hij, terwijl ;hij nederknielde,<br />
„ Gij hebt zoo veele gaaven; ver-<br />
3, leen mij flegts gezondheid, en geef mg<br />
maar deeze fchoone Godin (de vrijheid)<br />
tot gezellinne: en fchud dan uwe prelaap,<br />
ten-hoeden, als fneeuwvlokken > als het<br />
O J uwe godlijke Voorzienigheid zoo goed<br />
dunkt, over die hoofden uit, welke zig<br />
jr, daarom pijnigen."<br />
DE
D £<br />
WIJSGEERIGE ARTS.<br />
UITTREKZEL UIT DE HISTORIE<br />
VAN DEN MENSCH.<br />
D ie de geboorte, den wasdom, de opvoeding<br />
en het onderfcheid der menfchen met enige<br />
opmerkzaamheid heeft gade geflaagen , zal<br />
denklijk de juistheid van de fchets, welke ik<br />
hier van de Historie van den Mensch ontwerp,<br />
niet kunnen betwisten. Met dat al weet ik<br />
in deeze fchets nu nog niets nieuws te vertellen.<br />
Veelligt valt men egter eerder op nieuwigheden,<br />
als men de oorfpronglijke gefteldheid<br />
van enige der voornaamfte veranderingen in<br />
de historie van den mensch enigzints naauwkeuriger<br />
ontwikkelen wil. Dit is van ouds het<br />
voornaamfte veld en ook dikwerf de klip der<br />
svijsgeerea geweest, Meermaalen egter heeft<br />
A inga
2<br />
UITTREKZEL WIT HISTORIE<br />
men van alle hunne poogingen niets anders clan<br />
de voorige onzeekerheid, of eene nog grootere<br />
verwarring kunnen verkrijgen. Ik heb de vrijheid<br />
geuoomen dikwijls enige punten van de<br />
Historie vair den Mensch met onpartijdigheid<br />
en aandacht natevorfchen. Ik zal enige van de<br />
o-edagten, die mij daardoor verwekt zijn, en<br />
die zig nog wel het best, bij de tegenswoordige<br />
algemeene zwakheid van zenuwen der Adamskinderen,<br />
zullen laaten verduuwen, te zijnen<br />
tijd bijeenbrengen en daartoe heb ik dienftig<br />
geacht een verkort uittrekzel uit.de Historie<br />
van den Mensch vooraf te laaten gaan.<br />
Geen toeftand is onmagtiger dan die , waarin<br />
de Mensch eerst op de waereld verfchijnt. Hij<br />
lag in het lighaam zijner moeder met een laauw<br />
vogt omgeeven, zonder te hooren of te zien,<br />
en dus, gelijk men denken mag, zonder enige<br />
denkbeelden of begrippen te -kunnen ontvan.<br />
gen. Ik weet niet of ik hem zelfs nog wel<br />
enige weinige Iighaamlijke gewaarwordingen,<br />
welke men onder finert of wellust kan rekenen,<br />
met LOCKE met recht.mag .toeftaan.<br />
De fpieren en beenderen van deezen nieuwen<br />
mensch zijn ongemeen zwak en ongeoefend<br />
; hij is onmagtig om te ftaan , te gaan,<br />
of andere behoorlijke bevveegingen te verrigten.<br />
De hersfenen, de zenuwen zijn te week; de<br />
werktuigen zijner zinnen zijn over het algemeen<br />
nog in zulk eenen onbekwaamenllaat, dat<br />
zij de vcrrigüngen, die hun toekpomen, nog<br />
niet
V A N D E N M E N S C H ,<br />
niet ten vollen kunnen uitoefenen. Men bemerkt<br />
aan het eerstgebpren kind ter naauwer<br />
nood dat het hooren of zien kan. Men neemt<br />
ook in het begin het eigenlijke weenen of<br />
lagchen bij kinderen niet waar. Óver het algemeen<br />
kan men van het menschlijk verftand<br />
bijna geene fpooren ontdekken.<br />
Eindelijk ziet men het kleine mensch enig<br />
beter gebruik van zijne zinnen maaken. Zijne<br />
gewaarwordingen gronden zig egter in het begin<br />
flegts op zijnen tegenswoordigen toeftand.<br />
Het ontvangt indrukzelen, of gewaarwordingen,<br />
die of van fmert, of van wellust, of van onverfchilligheid<br />
verzeld zijn. Het bezit het ver-?<br />
moogen nog niet de tegenswoordige gewaarwordingen<br />
naauwkeurig van eikanderen te ondericheiden.<br />
De zwakheid van zijn geheugen maakt<br />
dat zelfs de meest voorkoomende gewaarwordingen<br />
het als nieuw voorkooraen. Daar verklaart<br />
zig egter na enige maanden ook eene zeer<br />
geringe en duistere herinnering van het voorledene<br />
en eene even zoo zwakke verwagting<br />
van het toekoomende, die met eene even zoo<br />
geringe begeerte of afkeer verbonden is.<br />
Het kind verkrijgt van langzaamerhand diepere<br />
indrukzelen; het onderfcheidt beter de<br />
tegenswoordige denkbeelden, of gewaarwordin-»<br />
gen ; het leert de menfchen kennen, die het<br />
voedsel geeven; het onderfcheidt kleuren,<br />
voedzcl, toonen,* fpeelgoed enz. Deeze gewaarwordingen<br />
maaken nogtans de vastfte in-<br />
A a •, drukc
$1. UITTRERZEL' UIT DE HISTORIE<br />
'drukzelen nog niet, zoo dat zij wederom zeer<br />
ligt verloren gaan, als zij niet telkens wederom<br />
vernieuwd worden. Een kind kan zijne moeder<br />
en al 1<br />
es in enige dagen vergeeten. Men weet<br />
dat bij kinderen, welke hun gezigt verloren hebben<br />
, toen zij reeds groot waren, de hun tejvooren<br />
wel bekende denkbeelden der verfchillende<br />
kleuren, na verfcheiden jaaren, nog flegts zeer<br />
duister, of geheel en al uitgewischt zijn. Een<br />
kind van vier of meer jaaren kan zijne moeder<br />
verliezen en het zal na enige jaaren weinig of<br />
geen denkbeeld meer van haar overig hebben.<br />
Hieruit volgt dat deruuwe ziel, of het denkvermogen,<br />
het refultaat van bewerktuiging,<br />
gewaarwording en oefening, dat hier z/«/heeten<br />
zal, bij zulk een kind eenen zeer engen gedagten-kring<br />
te bearbeiden heeft. Het voorledene<br />
en toekoomer.de fielt zig der ziele van<br />
het kind niet in eene bijzondere duidüjkheid<br />
of menigvuldigheid voor. Het aantal der begeerten<br />
en afkeerlijkheden, welke hieruit ontflaan,<br />
is zeer onbeduidend. Enige dagelijkfe<br />
gewaarwordingen des tegenwoordigen , van het<br />
kort voorledene, of van het toekoomende geeven<br />
het genoegzaame ftof tot zijne zwakke overdenkingen<br />
, te weeten; daar de gewoonlijkfte<br />
gewaarwordingen het zoo ligt weder ontflippen,<br />
zoo zullen zij het altoos weder als nieuw voorkoomen,<br />
als zulke half of gantsch uitgewischte<br />
denkbeelden herhaald worden. Het ontbreekt<br />
daarenboven eene genoegzaame bekwaamheid,<br />
ee-
V A N D E N M E N S C H . €<br />
oefening, vaardigheid, rijkdom aan beelden<br />
enz. zoo dat de vordering tot eene hoogere volkoomenheid<br />
het, zonder verdere hulp, ongemeen<br />
en bezwaarlijk moet worden.<br />
Hier is het nu dat, gelijk de Heer van Aic HL-<br />
BURG zegt, de lugtftreek, en levenswijs,<br />
opvoeding en godsdienst de beftanddeelen van<br />
den mensch worden : zij geeven hem , zegt<br />
hij, „ zijne rigting; zij maaken de zeden zagt,<br />
„ zij maaken die wreed. Dus beweert de Chris-<br />
„ ten dat de veelwijverij verboden is, de Mufulman<br />
ontkent het, en de Naïre en Thibe-<br />
„ taaner verdedigen de veelmannerij; de Caraï-<br />
„ be verflindt zelfs zijnen gelijken; de Boniau<br />
9, bindt zig den mond toe om geen levendig<br />
M diertje inteilokken; de Europeaan fchildert<br />
„ den duivel zwart, de Neger wit." Hier is<br />
het dat dikwerf een minimum in onze toekoomende<br />
denkwijze en in onze toekoomende handelingen<br />
de grootfte verandering maakt. Ee;i<br />
vertoornde kalkoenfe haan befchadigt dan het<br />
in den tuin gevallen jongsken BOILEAU aan<br />
een zijner gewigtigfte lighaams deelen, welke<br />
beet hem zijn leven lang hard valt; en hieruit<br />
ontlaat zijne overdreven geftrengheid tegens<br />
het vrouwlijk geflagt en alle liefhebberen van<br />
hetzelve; hieruit ontftaat zijn haat tegens de Jefui-<br />
O) Van der Kncchtfckuft. men 1775.<br />
•A 3
|> UITTRÊKZEL UIT DE HISTORIE<br />
fuiten, om dat zij, namelijk, de eerfte kalkoetoen<br />
in Frankrijk gebragt hebben.<br />
Over het algemeen biedt de Natuur den mensch<br />
eene verbaazeiide verfcheidenheid van :beelden<br />
aan : De omgang met verftandigere waereldburgeren,<br />
het gezellig leven, de neiging om de<br />
handelingen van andere natebootfen, verveeling,<br />
alle diergelijke omftandigheden laaten den<br />
mensch niet lang in deezen ruuwen Itaat der<br />
natuur, die misfchien de naaste bij den dierlijken<br />
is, ftil ftaan. Men betrekke hier toe ook<br />
nog die denkbeelden of bezigheden, tot welke<br />
de gefteldheid der lugtftreek, van het voedzel,<br />
van de weelde, van een minimum en ontallijke<br />
behoeften aanleiding geeven. Op deeze wijze<br />
wordt in den mensch eene zugt naar volkoomenheid<br />
verwekt, die op eene verbetering van<br />
zijnen toeftand doelt; het mag dan eene werklljke<br />
of eene gewaande verbetering wezen.<br />
Dus ontwikkelen zig de bekwaamheden van<br />
den mensch hoe langer hoe duidlijker ! Zoo<br />
werkt hij zig zeiven uit den ftaat der ruuwe<br />
natuur hervoort! Deeze bekwaamheden vertoonen<br />
zig,* wel is waar, in het begin zeer<br />
zwak en onduidlijk en derzelver vorderingen<br />
•kan men flegts zeer langzaam bemerken; eindelijk<br />
vertoonen zij zig in eenen hoogeren graad;<br />
zij zijn menigvuldiger; zij neemen in fnelheid<br />
of vaardigheid toe. De werkzaame en tot meer<br />
volmaaking opgewekte ziel verkrijgt van tegenswoordige<br />
dingen meer en meer levendige gewaar-
V A N D E N M E N S C H . T<br />
waarwordingen ; zij vergeliikt en onderfcheidt<br />
die; zij verbindt met dezelve een klaarer aandenken<br />
aan het voorledene en eene levendigere<br />
verwagting, of afkeer van het toekoomende.<br />
Het gevoel van wellust , van fraert, van vreugde,<br />
van fchrik wordt levendiger. Daar ont-<br />
Haat een verlangen om genotene genoegens te<br />
behouden of toekoomende te verkrijgen. Hier.<br />
uit ontftaan hartstogten, naijver, hoop, zorg,<br />
gierigheid, nijd. De kragt der gewoonte werkt<br />
enz. Men onderfcheidt betrekkingen van oorzaaken<br />
en werkingen, het waare ,en valfchc,<br />
het fchoone, het haatlijke : in kort men beoordeelt<br />
manlijker, men overlegt, merkt ©-p,<br />
vindt uit, en brengt het eindelijk zoo vei .;,<br />
dat men voor een fchalk , of gek, voor evn<br />
held of bloodaart, voor een eerlijk man of<br />
booswigt moet gehouden worden.<br />
Dus verlaat men den ftaat der kindsheid 1<br />
-,<br />
welke den ttaat derruuwe natuur naast bijkoomt,<br />
of men blijft denzelven meer of minder nabij ,<br />
wanneer de bovengenoemde hulpmiddelen tot<br />
ontwikkeling onzer bekwaamheden ontbre.eken..<br />
Dan verkoopt de Caraïbe zijn bed en herinnert<br />
zig eerst, als het nagt wordt, dat hij 'er geen<br />
heeft, en weent: De Wilde ruilt goud en paerlen<br />
tegens kinder-fpeelgoed, tegens dingen,<br />
die klinken of blinken. Dan trof men enige<br />
volkeren aan, die het vuur niet kenden, welke<br />
niet boven drie tellen konden en anders<br />
zonder enige gedagten van het voorledene of<br />
A 4 toe-
8 UlTTR EtCZEL UIT DË HISTORIE<br />
toekoomende in eene bijna dierlijke domheid<br />
voortleefden. Dan vindt DAMPIER RE op<br />
een uitermaate onvrugtbaar eiland menfchen,<br />
die enkel van visch leefden, en die bijna geene<br />
andere taal hadden dan enige naar het klokken<br />
van een kalkoen gelijkende toonen: de<br />
Samojeed drukt zig door een zeker gepiep uit en<br />
BUFFON befchrijft de ruuwe levenswijs van<br />
een gedeelte der Asfuaniers, welke, naar zijnverhaal<br />
, geheel als het vee leeven, zig met kruiden<br />
voeden,naakt loopen,zig, zonder fchroom,<br />
keus, of aanzien van ouderdom of bloedverwantfchap,<br />
vermengen. Uit meerdere befchrijvingen<br />
van zulke ruuwe' menfchen ontworp<br />
Ijs EL IN het beeld van den ftaat der ruuwe<br />
Natuur, gelijk men het in het tweede boek<br />
van zijne historie der menschheid Ieezen kan.<br />
Men moet zig egter hier wel herinneren dat<br />
'er van de zijde van ons lighaam veel phijfieschs<br />
vooraf gefteld moet worden, als ons<br />
denkvermogen tot enige ontwikkeling of tot enige<br />
volkoomenheid geraaken zal; want zonder<br />
de behoorlijke evenredigheid des lighaams,<br />
zonder eene voordeelige bewerktuiging van<br />
verfcheiden deelen, benevens eene menigte der<br />
tot hier toe gewaagde uitwendige omftandigheden,<br />
aankweeking, oefening, omgang enz., of<br />
zonder eene behoorlijke gefteldheid de rhersfenen<br />
en van onze vogten zoude onze ziel het<br />
onbekwaamste ding van de waereld zijn; zij<br />
zoude in zulk eenen toeftand naauvvlijks de gering-
V A N D E N M E N S C H . y<br />
ringfte meerderheid boven de redenlooze dieren<br />
aan den dag leggen kunnen; even zoo weinig<br />
als een oester ooit, onder duizend gunftige<br />
uitterlijke omftandigheden, de fchranderheid<br />
van eenen vos bereiken zal. Even gelijk het<br />
voelen of zien zonder de behoorlijke bewerktuiging<br />
niet gefchieden kan, zoo is het ook<br />
juist met denken gelegen. Dezelfde mensch,<br />
die met een blind oog niet ziet en op de vereelte<br />
huid des vingers niets voelt, zal ook met<br />
onbekwaamer hersfenen niet denken kunnen.<br />
Stel eens dat uwe hersfenen verhard of op eene<br />
andere wijze bedorven zijn; dan houdt uw vermogen<br />
van verftandig te denken op, maar uw<br />
maag verteert nog en uw hart drijft den omloop<br />
des bloeds nog voort. Dikwerf brengt eene<br />
drukking, of de eene of andere geringe verandering<br />
in de zelfftandigheid der herfenen<br />
juist dat voort wat een vlies of een verduisterd<br />
krijstallijn in een oog doet. Ik zal mij in het<br />
algemeen hier over nog duidlijker zoeken te<br />
verklaaren.<br />
A<br />
5 VAN
DROOM Ê N Ê N OOftDEELEN. rf<br />
óns verftand met beeldên en kunnen ons daardoor<br />
ook óp zijnen tijd afgetrokken denkbeelden<br />
maaken. Wij zien wat grenzen zijn en eindelijk<br />
denken, of fnijden wij deeze grenzen in<br />
gedagten weg en zoo geraaken wij enigzints tot<br />
het denkbeeld van een oneindige. Wij leeren<br />
de kleur, die men rood noemt, met het gezigt<br />
kennen, en onderfcheiden die van 'die,<br />
welke zwart genoemd wordt ; wij zien het<br />
ding, dat men een vogel noemt: Hieruit ont.<br />
ftaat het vermogen om twee denkbeelden te vereenigen<br />
en het beeld eens zwarten vogels t&<br />
denken, al is het dat wij nog werklijkgeenen gezien<br />
hebben. Een blindgeborene zou geen waar<br />
denkbeeld van rood of zwart hebben; nog minder<br />
zou hij zig het zaamengefteld denkbeeld van<br />
eenen zwarten vogel kunnen vormen. Hij zou<br />
niets van nabijheid of verwijdering, van gefchilderde<br />
fchaduwen of lighaamen onderfcheiden<br />
(Ö). Een doofgeborene zou zig het geluid<br />
eener fluit niet begrijplijk kunnen maaken.<br />
Een mensch zonder tong, of zonder het zintuig<br />
van den fmaak zou zig niets verbeelden<br />
kunnen dat zuur fmaakt enz.<br />
Zoo onze ziel reeds bij onze geboorte ingeborene<br />
bovennatuurlijke denkbeelden met zig<br />
bragte , gelijk D E S C A R T E S en M A L L E -<br />
00 Bibliothéque Itaügue T. XIII, p. 1753.<br />
B RAN-
12 VAN DENKBEELDEN, VERST ANDSKB.AGTEN,<br />
DRA NC ii E zouden beweerd hebben, dan zouden<br />
wij nooit betere bovennatuurkundigen zijn dan<br />
in den flaap; dan zouden de aangeboren denkbeelden<br />
, zonder door het gedruis van die,<br />
welke ons bij ons waakcn door de zinnen aangebragt<br />
worden, gehinderd te worden, in de<br />
ziel worden opgewekt en met den grootften<br />
nadruk werken. Hoe onvergelijklijk zou 'er<br />
dan voor veelen Bovennatuurkundigen gezorgd<br />
zijn,^ daar het dan ten minsten nog in den<br />
droom op deeze wijs recht in hunne denkende<br />
hersfenen zou toegaan!<br />
DESCARTES was, gelijk wij weeten, een<br />
verdediger der aangeborene denkbeelden. Eene<br />
Godgeleerde Faculteit in Frankrijk verworp<br />
deeze leer, niet om dat zij valsch was, maar<br />
omdat zij haar nieuw toefcheen en van DES<br />
CARTES kwam en wijl faculteiten in het algemeen<br />
gaerne ter zijde de zaak redeneeren, als<br />
zij om haar gevoelen cum figillo gevraagd wor<br />
den. LOCKE wederleidde de leer van DES<br />
CARTES. De faculteit verworp nu ook LOC<br />
HES leer, omdat zij van eenen Engelschman<br />
was. Thans zal voorzeeker geen onpartijdig<br />
redenlijk mensch, enige fcholastieken en Theologifche<br />
Faculteiten niet medegerekend, de<br />
leer der aangeboren denkbeelden verdedigen;<br />
ik kan ten minsten niet begrijpen hoe een<br />
mensch met vijf zinnen en gezonde hersfenen<br />
nog zulke vertellingen droomen konne, als hij<br />
eens de gronden van LOCKE, of flegts dehis-<br />
to-
DROOM EN EN OORDEELS N. I3<br />
torie van zijn eigen verftand van zijne kindsheid<br />
aan tot op den tegenswoordigen tijd doorgeloopen<br />
en zonder vooroordeel nagegaan heeft.<br />
Daar beftaan zoo min aangeboren denkbeelden<br />
als 'er boomen zijn, die hunne vrugten reeds<br />
met zig brengen, zoo dra zij uit de aarde opkoomen<br />
; ten zij men werklijke denkbeelden<br />
met vatbaarheid venvarren wil.<br />
Alvorens wij bekwaam zijn denkbeelden te<br />
verkrijgen of'eindlijk te kunnen denken, wordt<br />
'er bij den nieuwen waereld- burger eene zekere<br />
ftevigheid der hersfenen vereischt. Het<br />
brein is niet in ftaat om beweegingen of indrukzelen<br />
aanteneemen, ofte behouden, als het al<br />
te week, of al te beweeglijk is, gelijk de ontleeders<br />
het dan ook werklijk bij het eerstgeboren<br />
kind week en vloeibaar als brei vinden<br />
Het wordt wederom onbekwaam tot gewaar^<br />
wordingen, voortellingen, of tot denken, als<br />
het door ouderdom, ziekte, of toeval al te<br />
droog of onbeweeglijk geworden is? Daarentegen<br />
zijn dikwerf zwakke zenuwen aandoenlijker,<br />
gelijk wij aan kinderen en zwakke hysterieke<br />
ftad -fchoonen zien. De verbeeldingskragt<br />
van zulke zieken wordt fpoediger opge^<br />
wekt en hunne hartstogten zijn heviger. Het<br />
werktuig van het denken kan dan door het<br />
temperament, door zedenlijke en natuurlijke<br />
oorzaaken, gelijk alle andere werktuigen des<br />
lighaams, bedorven worden, gelijk de fmaak<br />
bij eenen geelzugtigen of de reuk bij iemand,<br />
die
VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEN ,<br />
die verkouden is, bedorven is. PASCAL zag<br />
door zulk eene bederving geduurig naast zijnen<br />
leuningftoel eenen duizeligen afgrond. Bij andere<br />
is door zekere befchadigingen der hersfenen<br />
het gebruik des verftands geheel verloren<br />
gegaan. „ Eenen miltzugtigen SMELFUNGUS<br />
p, kwam alles, overal daar hij voorbijreisde,<br />
ontzet, verbleekt en verwrongen voor. Ik<br />
„ wil het de waereld vernaaien" riep hij in<br />
verdrietige fpleen en geelzugt uit! „ Gij zoud<br />
„ beter doen" hernam Yo RIK, „ als Gij het<br />
t, uwen Arts verhaalde."<br />
Het zal hier de plaats zijn enige der bekendfte<br />
gevoelens over het ontdaan der gedagten,<br />
cf der verftanuskragten in overweeging te neemen.<br />
Wij zullen derzelver gegrondheid nafpooren,<br />
zoo verre onze beperkte kragten toereiken<br />
zullen. Wij zullen de proef neemen<br />
jn hoe verre men de historie van 's menfchen<br />
verftand in enig licht vertoonen konne. Men<br />
jnoet, gelijk LOCKE zegt, hem niet gelijken,<br />
die zig ontfchuldigt dat hij den, opgegeeven<br />
taak bij kaarslicht afdoet, wijl hij niet van de<br />
zonne ftraalen verlicht wordt, of dien, die<br />
zijne voeten niet gebruiken wilde, maar uit<br />
luiheid verfmagtte, wijl hem vleugelen ontbraken<br />
om door de lugt te kunnen vliegen.<br />
Onze zinnen, of alle gevoelige deelen heb*<br />
ben, zegt de zalige Heer VAN H A L L E R ,<br />
gelijk ook andere Phyfiologisten, zenuw-vezelen<br />
uit het brein, ontvangen. Een lighaam<br />
of
D R O O M E N EN OORDEELEN. "ïjj<br />
of tegen (land, die mijne tong, mijn oog, of mijnen<br />
vinger roert, wordt van mij gevoeld. Het<br />
brengt, namelijk, in de zenuwen of in derzelver<br />
zenuw-geesten eene zekere trilling, welke<br />
aan de plaats van de oorfprong der zenuwen<br />
in de hersfenen medegedeeld wordt en daar<br />
eenen zekeren indruk (ycstigium) maakt»<br />
Deeze wordt de daar woonende ziel voorgeftcld<br />
en zoo verneemt de ziel wat buiten haar<br />
is omgegaan. Wanneer nu door den wil van.<br />
de ziel, of bij geval, of door de eene of andere<br />
oorzaak zulk een indrukzel ''vesiigium impr esfilm';<br />
weder op nieuw, hetzij alleen, hetzij te<br />
gelijk met andere, wordt opgewekt, of wanneer<br />
de ziel het zig op nieuw voorftelt, dan ontftaa t<br />
dat hetwelk wij geheugen noemen; daar ontftaat,<br />
namelijk, eene dergelijke voorftelling<br />
van eene voorhenen verkregen gewaarwording<br />
gelijk zij was, toen de eerfte beweeging van<br />
het voelend werktuig uit de uitwendige oorzaak<br />
ontftondt. Eene levendiger, of werkzaamer<br />
beweeging of voorftelling van dit indrukzel»<br />
zoo dat zij dikwerf den geheelen mensch beweegt,<br />
wordt inbeelding, Veele gewaarvvor_<br />
dingen moeten dikwijls herhaald worden aleer<br />
zij zoodanige indrukzelen in het brein-merg<br />
veroorzaaken, dat zij daarna geduurig voorhanden<br />
zijn, als de ziel van dezelve gebruik wil<br />
maaken, of als zij door een teken, door woorden<br />
of dergelijke weder opgewekt worden. Bij<br />
kinderen verdwijnen deeze indrukzelen zeer<br />
ligt.
C6 VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEN ,<br />
ligt. Zij kunnen door ziekten zwak, of verftoord,<br />
of bijna als met eenen fluier overtoogen<br />
worden, of wel geheel verloren gaan en zig<br />
ook naderhand in behoorlijke orde en duurzaamheid<br />
weder herftellen.<br />
De ziel blijft, volgens HALLER, bij het<br />
ontvangen deezer veranderingen of indrukzelen<br />
in het hersfen-merg, juist geene ledige toekijkfter;<br />
daar moet orde of monftering over gehouden<br />
worden. Indrukzelen van eenen gelijkfoortigen<br />
aart, van gelijke fterkte, ouderdom,<br />
foort enz. worden te zaamen, of naast eikanderen<br />
in het gelid geplaatst. Van daar fpruit<br />
de bekende opvolging of verwantfchap van voorftellingen<br />
; van daar koomt het dat men, bij<br />
voorbeeld, als men eenen boom ziet, of zig voorftelt,<br />
ligt eene reeks voorftellingen van allerhande<br />
boomen, of van dingen, die tot boomen<br />
behooren, in den zin krijgt; hier van daan<br />
droomt men dikwerf, waakende of flaapende,<br />
eene reeks omftandigheden of voorvallen bij de<br />
andere, zoo haast men flegts met eene derzelve<br />
een begin gemaakt heeft. Hier is dan veel eer<br />
het Hersfen- merg de Tabula rafa, de fchrijftafel<br />
of de lei, waarin de indrukzels gegriffeld<br />
worden, gelijk PLATO anders van de ziel beweerd<br />
heeft.<br />
Daar zullen zig hier nu enige kleine vraagen<br />
opdoen. Wanneer 'er, namelijk, eens zoo vee-<br />
Ie ronde, driehoekige, lange, fmalle, of dikke<br />
indrukzelen ten naasten bij als zoo veele<br />
al-
fa R O Ö M É N EN ÓÓRDEELS,<br />
ieiklernfte lidtekenen doof de gewaarwordingen<br />
der zinnen in hetHersfen - merg zijn gegraveerd<br />
geworden , waarom zweeven zij dan de daar<br />
tegenwoordige of voorzittende ziele niet altoos<br />
Voor oogen, z o o dat zij alles voor zig ziet wat<br />
zij ooit te weeten gekoomen is? Of moeten zij<br />
misfchien eerst de ziel door andere dienaareiï<br />
voor den troon gebragt worden ? Waarom kan<br />
dikwijls de ziel zulke indrukzelen niet in het<br />
gezigt krijgen, al is het ernstig haar wil, die<br />
voor zig te hebben of zig met dezelve bezig te<br />
houden? Misfchien heeft zij de plaats vergee<<br />
ten , daar zij zekere indrukzelen henen zondt,<br />
toen zij bij haar de monftering ondergingen?<br />
Wij befpeuren dat wij fomtijds zeer veele<br />
moeite hebben om ons op zaaken te bezinnen,<br />
die ons egter op eenen anderen tijd weder in'<br />
vallen kunnen,<br />
De ziet, zegt HA LEER, 2ï t dan in het<br />
hoofd, wijl alle gewaarwordingen der zenuwen<br />
tot in het hoofd koomen; want, zegt hij, men<br />
binde eene zenuw af, zoo houdt de gewaarwording<br />
op. Wij zouden hier , met verlof van den<br />
Heer HALT, ER, beweeren kunnen, dat mende<br />
ziel op denzelfden grond ook nog een aanhangzei<br />
door het rugge-merg, langs de gantfche<br />
ruggegraat zoude kunnen toefchrijven; want<br />
eene menigte gevoelige zenuwen des Üghaams<br />
fpruiten oorfpronglijk uit het rugge-merg; de<br />
gewaarwordingen , op zulke zenuwen veroorzaakt,<br />
moeten zig dan ook in het rugge-merg<br />
B<br />
ver-
IS TAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEN,<br />
verliezen en daar haare indrukzelen (vestigia<br />
impresfa") maaken, welke de ziel misfchien hier<br />
aan haar aanhangzel gewaar zou worden en in<br />
orde houden. Daar fchijnt daarom eene ongerijmdheid<br />
uit te ontftaan, als men de ziel haaien<br />
zetel aan eene zekere plaats van het brein<br />
wil aanwijzen. De theorie der indrukzelen,<br />
welke de ziel te commandceren zoude hebben,<br />
koomt mij buiten dat nog vrij foldaatachtig voor.<br />
HELVETIUS, de Wijsgeer, Helt zig gewaarwordingen<br />
en gedagten of denken wederom<br />
anders voor. Hij zegt: als wij de beweeging,<br />
den invloed, of het indrukzel van iets buiten<br />
ons gewaar worden , zoo heet dit gewaarwording.<br />
Deeze beweeging of de indruk der uitwendige<br />
zaak maakt dus in onze werktuigen, zenuwen<br />
of hersfenen eene zekere verandering, een zeker<br />
gevoel, of eene zekere gewaarwording ,<br />
waaruit j de voorftelling of het denkbeeld der<br />
zaak ontftaat. Wanneer nu zulke zaaken onze<br />
werktuigen fterk of dikwijls genoeg geroerd of<br />
op dezelve gewerkt hebben, dan behouden zij<br />
eindelijk deeze beweeging, deeze werking, dit<br />
indrukzel, en dit heet Geheugen. Het geheugen<br />
zou dan niets anders zijn dan eene aanhoudende<br />
, hoewel verzwakte gewaarwording. Ik<br />
heb, bij voorbeeld, door zien of voelen, de<br />
gewaarwording van een ei verkregen. Deeze<br />
gewaarwording, of die door het ei op mijne ze.<br />
ouwen, of hersfenen gemaakte indruk blijft nu<br />
in mij na, doch zoo, dat ik die niet altoos<br />
.evea
DROOMEN E W OORDEELEN. ig<br />
even fterk gevoel. De voorige voorftelling<br />
Wordt egter weder opgewekt, zoo haast, doot<br />
het noemen van het woord ei, of door enigs<br />
andere aanleiding de voorheen ontvangen gewaarwording<br />
weder opgewekt wordt. Wij leeren,<br />
eindlijk, de gelijkheid of verfcheidenlieid,<br />
de overeenftemming, de betrekking tot<br />
ons enz. aan de zaaken kennen, en daaruit ont-<br />
•ftaan de werkingen des geestes of des verftands,<br />
toeftemming, afkeer, goedkeuring enz. Gevolglijk<br />
zijn ook, zegtHELVETius, de werkingen<br />
des verftands niets dan natuurlijke gewaarwordingen.<br />
Men geeve, zal hij zeggen,<br />
eenen mensch, in plaatfe van zijne gevoelige<br />
Vingeren, paardenhoeven; men vermindere zijne<br />
levensjaaren, de menigvuldigheid zijner foort,<br />
de maatfchaplijke woonplaatfen, de menigte zijner<br />
behoeften; men voedere hem, namelijk,<br />
met gras, of met flegts eenerleïe fpijs, gelijk<br />
veele dieren leeven, en laate hem naakt loopen;<br />
men geeve hem daarenboven een zoo<br />
vast brein, zulke harde zenuwen als die van<br />
het paerd zijn, zoo zal hij, gelijk HELVE*<br />
TIUS denkt, paerd, of orang-oetang zijn, namelijk<br />
wat minder dan menige Hottentot, Samojeed<br />
of Chichimecas, wiens taal in wat gapiep<br />
beftaat, iets minder dan een Cyclops. Van<br />
de ziel eenes M O N T A G N E , of eenes NEW*<br />
TONS zou zig dan naauwlijks iets meer dan<br />
misfchien bij eenen gefchikten aap vertoond<br />
B a heb-
20 VAN DENKBEELDEN, VERST ANDSKRAGTEN,<br />
hebben. Men leeze hier wat HELVETIUS<br />
fchrijft O*)-<br />
Het zou een koddig gezelfchap zijn', zegt<br />
DIDEROT , als 'er eens vijf perfoonen bij elkanderen<br />
kwamen, welke ieder maar eenen zin<br />
bezaten, al ware die zin dan nog zoo volmaakt.<br />
Zij zouden eikanderen voor krankzinnig verklaaren.<br />
DIDEROT befchouwt hen als mafhematifche<br />
helden bij elkanderen; en dan zou die,<br />
welke het zintuig van het gezigt bezat, bonte<br />
taal voeren; hij zou alles met kleuren of berekening<br />
van kleuren onderfcheiden. Ziet daar,<br />
zou de andere met het gehoor zeggen, deezes<br />
geks zijn ftokpaardje. Het is wel jammer, zou<br />
die met den fmaak zeggen: Wat de oplosling<br />
of ontwikkeling belangt, die verftaat hij onvergelijklijk,<br />
zou de ruikende bëweeren. De<br />
laatfte met het gevoel zou verzeekeren dat de<br />
ziende, zoo dikwijls hij op zijne kleuren kwam,<br />
zoo gek was dat hij naar het dolhuis verdiende<br />
gebragt te worden en zoo zou elk der andere<br />
zijn eigen ftokpaardje rijden. Zij zouden zig<br />
in fekten verdeelen; daar zouden godsdienstoorlogen<br />
ontftaan. De zienden zouden van de<br />
andere als droomers, die aan verfchijningen<br />
geloofden, naar het. £ dolhuis verwezen worden;<br />
de ruikende zouden voor bloohartige<br />
(«) De UEsprit. Dkcours I. ch. I.<br />
ver-
D R O O M E N III O O R D E E L E N . 21<br />
verklaard worden; die met den fmaak zonden<br />
van de andere als zeer eigenzinnige, verwijfde<br />
en onverdraaglijke lieden gemijd worden; de<br />
hoorende zouden om hunne nieuwsgierigheid en<br />
hoogmoed verftooten worden; die met hunne handen<br />
zouden als materialisten naar de hel verwezen<br />
worden. — Eene goede zinfpeeling op de verfcheidenheid<br />
der menschlijke oordeelvellingen!<br />
Ieder oordeelt naar zijne gewaarwordingen en<br />
ieder gevoelt naar de gefteldheid en rigting zijner<br />
werktuigen.<br />
Misfchien is het mogelijk de verklaaring van<br />
de leer der gewaarwordingen en oordeelen met<br />
iets gewigtigs te verrijken, als men de oorfprong<br />
van eenen droom wel nagaat. Want<br />
wij kunnen in eenen zekeren zin ons geheel leven<br />
met recht met eenen geduurigen droom vergelijken;<br />
Wij ontvangen, namelijk, voorftellingen,<br />
gedagten, oordeelen, naar maate zekere<br />
gewaarwordingen, onkunde, hartstogten,<br />
misverftand, opvoeding, lugtftreek of wat het<br />
ook zij, onzen zin zoo of anders buigen, even<br />
gelijk ik beweere dat onze voortellingen in<br />
droomen altoos door eene phyfieke oorzaak<br />
voortgebragt en geleid worden. Zoo dagt de<br />
Marfchalk M A U R J T S , Graaf van Saxen, toen<br />
hij ftervende tot den Heer V A N S E N A C zeide<br />
: „ Doctor, het leven is maar een droom %<br />
„ de mijne is fchoon, maar kort geweest! "<br />
Enige voorbeelden uit de gefchiedenis der<br />
droomen bij flaapende zullen de gelijkheid of<br />
B 3 on-
22 VAN DENKBEELDEN', VERSTA.NDSKRAGTEN,<br />
ongelijkheid met den waakenden ftaat best op
DROOMEN EN OORDEELEN. 23<br />
Op eenen anderen tijd droomde ik dat ik met<br />
eenen fterken kaerel handgemeen geworden<br />
was. Ik moest, ondanks alle mogelijke tegenweer,<br />
onderleggen en de guit lag mij als een<br />
ftuk hout op het lijf. Ik had te vergeefsch om<br />
hulp geroepen en ik dagt werklijk dat de kaerel<br />
mij verworgen zoude. Ik ontwaakte en<br />
vond den arm mijner vrouw vast op mijne borst<br />
liggen, zoo dat mij het opheffen van de borst<br />
of van de ademhaaling bezwaarlijk was. De<br />
gewaarwording van het drukken, van het moeije»<br />
lijk fnuiven, en dus van iets, dat naar een<br />
tweegevegt geleek, was dan ook natuurlijker<br />
wijze uit de phyfieke gewaarwording van de<br />
gehinderde ademhaaling ontftaan en deeze gewaarwording<br />
zal bij mij gemaklijk de voorftelling<br />
van eenen guit , die mij onderdrukte,<br />
veroorzaakt hebben, daar het ons anders naauwlijks<br />
eenen dag aan het denkbeeld van een<br />
guit ontbreeken kan. Het behoort ook onder<br />
de wetten van verwantfehap der denkbeelden<br />
dat die gaarne op eikanderen volgen , welke<br />
men kortling, maar zeer dikwerf, ondervonden<br />
heeft.<br />
Een jongeling heeft eenen overvloed van<br />
warm of prikkelend zaadvogt in zijne teeldeelen.<br />
Deeze of eene volle blaas verwekt den<br />
jongeling, terwijl hij in het warme bed misfchien<br />
op den rug ligt, in den flaap eene kittelende<br />
gewaarwording, die zijn geheel lighaam<br />
met zagte wellust verwarmt. vVat is nu<br />
B 4 na-
&4. VAN DENKBEELDEN, V/ERSTANDSKRAGTEN£<br />
natuurlijker dan eene reeks van zulke vooriteïlingen,<br />
die men ook voorheen, bij het voele .<br />
van wellustige prikkeling in theorie of praktijk<br />
ondervonden heeft. De jongeling droomt daft<br />
hij bij zijne fchoone is; hij is alleen in de<br />
kamer, daar hem een gefchikt bed in den zin<br />
toomt. Hij heeft zijne fchoone nu reeds enige<br />
maaien gekust en verkrijgt in eens eene geheel<br />
onwederitaanlijke aandrift om iets. beters te<br />
waagen; zijn hart klopt; de vogten kooken en<br />
koomen tot eene kittelende gisting; hij is werk-,<br />
lijk op het punt van zijn befluit uit te voeren ea<br />
dan doet in eens een eleclriek vuur alle zenuwen,<br />
trillen; het koomt bij den volfappigen<br />
droomer in die bewuste deelen, welke de plaats<br />
van de oorfprong des gantfchen drooms zijn,<br />
$ot wezenlijke bevindingen, die wij alle, als wij<br />
gezonde mansperfoonen zijn, vroeger of laater<br />
ondervonden hebben. De gewaarwording, door<br />
denovervloed of de fcherpte- van een voor handen<br />
zijnde- vogt, (of ook door de voortduurende<br />
gewaarwording,' welke, door den dag, hetzij<br />
door dartelen of door het leezen is verwekt geworden)<br />
in een deel veroorzaakt, bragt dan<br />
eene reeks vermaagfchapte gewaarwordingen<br />
of voortellingen met zig. Het is dan ook niet<br />
te verwonderen dat 'er zoo. eene heftige wer*<br />
king ontftondt, d ;aar juist dat deel, uit natuurlijke<br />
oorzaaken, meest daar in betrokken was,<br />
het welk dan ook daarom natuurlijker wijze de<br />
hoofdrol in het gantfche blijfpei moest fpeelen u<br />
HAL-.
DROOMEN EN OORDEELEN. £5<br />
HALLEK. hadt eene heete koorts. Hij<br />
d I omde dat hij niets dan vuur zag; aan het firmament<br />
fchitterden van alle zijden de fterkfte<br />
vuur-vlammen. Zoo gaf de tegenswoordige<br />
gewaarwording van de hitte aanleiding tot voorftellingen<br />
van het vuur, van den blikzem, van<br />
het firmament, wijl men meermaalen aan hetzelve<br />
vuur gezien heeft, waardoor dan eene<br />
zekere verwantfchap tusfchen het denkbeeld<br />
van het firmament en dat van het vuur ontftaan<br />
was. Een dorllende zag uit eene even diergelijke<br />
oorzaak in den droom frisfche bronwellen bij<br />
een bosch ontfpringen. Hoe dikwerf heeft niet<br />
de gewaarwording van eene volle pisblaas kinderen<br />
en volwasfene tot valfche voorilellingen<br />
en daar uit fpruitende ontijdige waterloozing<br />
vervoerd ?<br />
Een onaangenaame ziltige fmaak van mijn<br />
fpeekzel gaf mij in den droom de gewaarwording<br />
als of ik enkel zoute korrels zonder eind<br />
uit mijnen mond haalde. Daar kwamen eens<br />
in den nagt lieden bij mij in mijne kamer.<br />
Misfchien was ik het kraaken van de deur in<br />
mijnen flaap gewaar geworden. Ik geraakte in<br />
eenen droom van dieven, fprong uit het bed,<br />
floeg met alle magt op de geene , die onder<br />
mijne vuisten kwamen, en leide mij weder te<br />
llaapen, toen zij uit de kamer waren. Ik herinnerde<br />
mij 'smorgens vroeg, dat ik van dieven<br />
gedroomd had, maar van al het overig alarm,<br />
d.at ik gemaakt had, was mij niets meer bekend^<br />
B 5 Meri
20 VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEN,<br />
Men kan door het laag leggen, als de hersfenen<br />
met bloed opgekropt worden , en door<br />
andere drukkende oorzaaken, doch meest door<br />
winden in de maag, eene verhindering in den<br />
bloeds-omloop hebben'; deeze geeft reden van<br />
eene zekere angstigheid, en van de voorftelling<br />
van de nagtmerrie enz. De ligtheid van den<br />
ongehinderden bloeds-omloop bij gezonde menfchen<br />
maakt eene zagte gewaarwording; wij<br />
droomen dat wij vliegen.<br />
Hiertoe brenge men dan nog die onbefchrijflijke<br />
menigte van werklijke gewaarwordingen,<br />
die ons, volgens de verwantfchapping der denkbeelden<br />
, tot het droomen van tegenswoordige<br />
of voorledene dingen brengen kunnen; Eene<br />
vlo-beet, het fteeken van een veder, het hard<br />
leggen van een ledenmaat, fpijzen, winden,<br />
vervuilde ingewanden, fcherpte der vogten,<br />
verftoppingen, verhitting, warmte, koude, geraas<br />
, gewaarwordingen, die nog zedert dagen<br />
in onze zintuigen liggen, en duizend andere<br />
omftandigheden. Daarvandaan is droomen bij<br />
gezonde lieden, die eene goede fpijs-verteering<br />
gehad hebben, eene zeldzaame zaak; daarvandaan<br />
worden de geene, die des avonds veele<br />
of zwaare fpijzen eeten, gemeenlijk met droomen<br />
gekweld. Daarvandaan zag ik eenen vijftien<br />
dagen lang flaaploozen zieken aan een ftuk<br />
droomen, zoo dra hij de oogen fluiten wilde,<br />
of niet geduurig op tegenswoordige omftandigheden<br />
opmerkzaam was. Daarvandaan vliegen<br />
ge-
D R O O M E N EN OORDEELEN. 3?<br />
gewoonlijk hun, die angftige droomen hebben,<br />
winden uit de maag, als zij zig in de hoogte<br />
of uit het bed rigten, wanneer zij misfchien<br />
hun water moeten maaken.<br />
Alle droomen, beweer ik nu, ontftaan uit<br />
eene werklijke gewaarwording of uit phyfieke<br />
oorzaaken; deeze geeven daarna de aanleiding<br />
tot de volgende voortellingen, die insgelijks<br />
niets dan nieuwere of oudere gewaarwordingen<br />
zijn, en derhalven tot de geheele droom-gefchiedenis.<br />
Men beproeve het; men fpoore het, zoo<br />
dra men van zijnen droom ontwaakt, na, en<br />
men zal zeer dikwijls de eerfte gelegenheid geevende<br />
oorzaak, of de eerfte aanleidende gewaarwording<br />
raaden kunnen; het is dwaasheid wanneer<br />
men van ons vergt die alle te weeten; dan<br />
moest men met de geringfte omftandigheid,<br />
die binnen in ons lighaam omgegaan is, naauw<br />
bekend zijn; men moest van elke werking de<br />
oorzaak weeten; in het kort, men moest in de<br />
nafpeuring der droomen veel fterker wijsgeer,<br />
fterker natuurkundige zijn dan men in de gefchiedenis<br />
van den waakenden mensch is.<br />
Onze droomen, of de reeks dier voorftellingen<br />
kunnen ook door de eene of andere oorzaak afgebrooken<br />
worden, even gelijk wij waakende<br />
in onze gedagten, of ook in van buiten [geleerde<br />
redenvoeringen dikwerf door de geringfte<br />
omftandigheid in de war worden geholpen. Men<br />
kan ftrijdige dingen droomen en egter van eene<br />
zelfde phyfieke oorzaak het begin gemaakt<br />
heb-
28 ' VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEN,<br />
hebben; bij voorbeeld: men is warm en droomt<br />
van vuur; nu werpt men de dekens van zig af<br />
en de ons nu verfrisfchende koelte maakt dat<br />
wij droomen,dat wij ons in koel water baaden,<br />
omdat wij eens bij het baaden eene diergelijke<br />
huivering, of koude ondervonden hebben.<br />
Elke droom heeft derhalven , gelijk ik gezegd<br />
heb, uit een zeker gewaarwordend werktuig<br />
of deel des lighaams zijn begin of eene<br />
van des daags aanhoudende en ons in het bed<br />
verzeilende gewaarwording geeft aanleiding tot<br />
denzelven; daarop volgt eene bende dan meer<br />
dan minder te zaamenhangende voorftellingen,<br />
die met de eerfte gewaarwording, of met het<br />
gewaarwordend deel of anders eene gelijkvormigheid<br />
, broederfchap, verwantfehap , of<br />
maatfehappij hebben. Deeze verwantfehap der<br />
denkbeelden kan uit verfcheiden oorzaaken<br />
fpruiten. Zij kan ontftaan, als veelerlei gewaarwordingen<br />
of voorftellingen op hetzelfde<br />
zintuig werken ; dus zullen, bij voorbeeld ,<br />
denkbeelden, die alle door het zintuig van het<br />
oog verkregen zijn geworden, eerder eikanderen<br />
verzeilen, dan wanneer zij, deels door het<br />
oog, deels door het zintuig van de reuk verwekt<br />
geworden waren Daar kan ook een zaamenhang,<br />
eene gelijkvormigheid tusfehen de<br />
gewaarwordingen zelve zijn; bij voorbeeld ,<br />
vuur, hitte enz. Daarvandaan herinnert ons ook<br />
het geruisch eener beek aan den dorst, de reuk<br />
van fpijzen aan den honger. Wij ondervinden<br />
dik-
DROOMEN EN OORDEELEN.' 2jj<br />
dikwerf zekere gewaarwordingen, of wij verkrijgen<br />
voorftellingen in een zeker verband of in<br />
gezelfchap met malkand^ren en gewennen ons<br />
daarom 'er aan , wanneer wij naderhand<br />
weder deeze of geene derzelve ondervinden,<br />
ook de andere in het vervolg te ontvangen.<br />
Zij volgen eikanderen als de toonen van een<br />
deuntje, dat een vogel heeft leeren fluiten, of<br />
gelijk die zaamenftemmende beweegingen der<br />
vingeren van eenen muzijk - fpeeler, die zijn<br />
fpeeltuig zonder aandacht of in donker befpeelt.<br />
Men gewenne zig aan een zeker drinkliedje bij<br />
zijne punch ; nooit zal men in een punch-gezelfchap<br />
zijn, zonder aan zijn liedje te denken<br />
of lust tot zingen te krijgen.<br />
Men brenge menfchen of dieren op de plaats,<br />
daar zij eens fterk geflagen zijn ; naauwlijks<br />
zullen zij deftreek, den boom, de plaats zien<br />
of terftond zal hun de voorftelling der flagen,<br />
die zij ontvangen hebben, voor den zin koomen.<br />
Daar behoefde maar een van de door fchrikbeelden<br />
in ftuipen gebragte kinderen van dè<br />
fchriklijke gefchiedenis te praaten, of daar behoefde<br />
maar een bij de voorftelling derzelve<br />
in ftuipen te vallen, wanneer terftond alle de<br />
andere van dezelfde kwaal overvallen wierden,<br />
en BOERHAVE moest deeze bij den kinderen<br />
eens ingewortelde voorftellingen of gewaarwordingen<br />
door nog vreeslijker bedreigingen, door<br />
gloeiende tangen en allerhande pijnigings • werktuigen<br />
fchrik aanjaagen. Zoo dra men maar aan<br />
den
30 VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGÏEN ,<br />
den lente-tijd denkt, krijgt men alles, wat<br />
groen is, in den zin. Men denkt aan fneeuw<br />
en terftond vernieuwt zig de voorftelling of<br />
gewaarwording van de kusjes, die men zijn<br />
meisjen in het fleêtje gaf. Zoo doet ons de<br />
herinnering van een ingezwolgen geneesmiddel,<br />
of het zien van de drank-flesch weder walgen<br />
of zelfs wel ontlasting krijgen. Zoo gaerne<br />
volgen de voorftellingen eikanderen, die voorheen<br />
bij eikanderen geweest zijn! Van eenen<br />
anderen kant kan de opvolgings - reeks geheel<br />
werktuiglijk verkregen zijn, even gelijk een<br />
redenaar of prediker zijne reden van buiten<br />
leert. Hierom is ook alle verwantfehap der<br />
denkbeelden een werk van oefening onzer werktuigen<br />
of zinnen, en de domfte mensch zal ook<br />
de armfte aan te zamenhangende droomen of<br />
gedagten zijn. Daar zijn lieden, van welke<br />
men denken zoude dat bij hen de denkbeelden<br />
in geen verband ftonden, omtrent als de denkbeelden<br />
van Rundvleesch, Kalfsgebraad, Wijn,<br />
Vrouw, Beddezak.<br />
Gelijk wij nu van de droomen gehoord hebben,<br />
even zoo ontftaan ook gewaarwordingen,<br />
voorftellingen , gedagten of handelingen bij<br />
den waakenden mensch. Eene eerfte gewaarwording<br />
geeft aanleiding tot de overige ; dit<br />
kan men waarneemen, wanneer men, na eene<br />
reeks gedagten, derzelver oorfprong onderzoekt.<br />
Men zal dan vinden dat de eerfte gewaarwording<br />
, die door eenen onzer zinnen,<br />
dool 1
D R O O M E N X N O O R D E E L E N . JJ1<br />
door leezen, hooren, of door eene aanhoudende<br />
zwakke gewaarwording, dat is, door herinnering<br />
van iets dat kortlijk gebeurd is, door<br />
temperament, zorg, of de eene of andere oorzaak<br />
verwekt is geworden, de andere in een<br />
zeker verband of in eene zekere verwantfehap<br />
met zig voerde. Wij koomen van langzaamerhand<br />
door oneindige moeite, onderrigting, gebruik<br />
der zinnen tot deeze vaerdigheid. Het<br />
ware te wenfehen dat in elk waereld-deei<br />
Wijsgeeren een dagboek van alle daaden, van<br />
de onderrigtingen, van het gebruik der zinnen,<br />
wijze van voeden, opvoedingen gedagten eenes<br />
kinds houden konden. Dan zoude zig ras de<br />
historie van 's menfchen verftand geheel eenvoudig<br />
en ongedwongen daar ftellen , gelijk zij<br />
trapswijze is aangegroeid. Dan zoude men waarneemen<br />
hoe een kind, zonder bewustheid van<br />
zigzelf, gelijk een dier ter waereld geboren,<br />
door dikwerf herhaalde eenvoudige gewaarwordingen<br />
tot te zaamengeftelde , tot vergelijkingen,<br />
tot oordeelen en hierop tot bewust<br />
zijn en hoogere verftands - kragten geraakt.<br />
Ongelukkig neemt men ondertusfehen nu flegts<br />
den volwasfenen of volkoomenen mensch waar,<br />
en ziet alsdan zijne door oefening en andere<br />
oorzaaken verbeterde werktuigen , zijner van<br />
langzaamerhand vermeerderde verftands-kragten<br />
als iets geheel onbegrijplijks, van het lig.<br />
haam gantsch onderfcheidens of aangeborens<br />
aan. Wij zijn een kind gelijk , dat eenen man,<br />
die
3-2 VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEN ,<br />
die met de grootfte 'vaerdigheid op een fpeeltuig<br />
fpeelt, verbaasd aanziet, dat niet begrijpen<br />
kan, welke fchepzelen dog in het orgel<br />
fteeken mogen , die zulk een verfchillend geluid<br />
van zig geeven ; of wij gelijken eenen onnozelen,<br />
wien elke gochelarij als toverij voorkoomt,<br />
wijl hij niet gezien heeft hoe langzaam<br />
en met hoe veel moeite en oefening de gochelaar<br />
aan zijne bekwaamheid gekoomen is.<br />
Ik heb eenen jongeling, die in de rechten ftudeerde,<br />
gezien, die van zwaare heete koort»<br />
fen geneezen was. Hij was bijna de gantfcha<br />
ziekte door buiten zijn verftand en dikwijls als<br />
raazende geweest. Nu hadt de ziekte hem geheel<br />
verhaten. Hij was nog zwak van lighaam;<br />
maar zijne verftands -kragten fcheenen<br />
weder in orde te zijn. Hij wierdt tegenswoordige<br />
dingen gewaar en oordeelde zeer ordelijk;<br />
maar het voorledene was hem uit de gedagten<br />
gegaan. Hij wist niet in welke rtad, in welke<br />
ftraat hij ware. Zijne medgezellen herinnerden<br />
hem eindlijk voorledene dingen. Zij verhaalden<br />
hem hoe menigmaalen zij te zaamen<br />
muzijk gefpeeld hadden. Hij wist in het geheel<br />
niet dat hij voorheen de muzijk verftaan<br />
hadde; men gaf hem zijne harp; hij floeg zijne<br />
vingeren aan en was verbaasd dat hij liederen<br />
fpeelen konde; men fprak hem in het fransen<br />
aan; hij andwoordde zeer wel en vroeg met<br />
verwondering of hij dan voorheen fransch geleerd<br />
hadde; hij kón zig niet herinneren in.de<br />
rech-
DROOMEN EN OORDEELEN.<br />
rechten geftudeerd te hebben, fchoon hij zig<br />
zeer naarftig in die weetenfchap geoefend hadt;<br />
Naardien het ftudeeren hem over het algemeen<br />
enigzints zwaar viel, hadt hij alles door vlijt<br />
gedwongen en bijna van buiten geleerd ; men<br />
vroeg hem enige verklaaringen uit zijnen H E i -<br />
NECCILTS; hij andwoordde zoo goed als in<br />
zijne gezonde dagen, maar kon niet begrijpen<br />
hoe hij deeze bekwaamheid bezate , waarvan<br />
hij geheel onbewust was. Eindelijk verkreeg<br />
hij zijn ordelijk geheugen wederom. Zal men<br />
nu zulk eenen mensch niet bij dien vogel vergelijken,<br />
die het deuntjen, dat hij geleerd hadt,<br />
toen hij geruid hadt, half of geheel vergeeten<br />
was en het daarna weder uit zig zeiven leerde?<br />
Heeft men hier niet het duidlijkst fpoor<br />
van eene opvolging van denkbeelden, zoo haast<br />
flegts het eerfte denkbeeld is opgewekt geworden?<br />
Men overdenke hier nog de gefchiedenis<br />
van zekere bezwijmde of verftijfde {Catahpiici)<br />
die, na dat zij hun toeval gehad hadden,<br />
het verhaal of de gedagten, die bij den aanval<br />
van hetzelve afgebrooken waren , weder voortzetteden.<br />
Men vindt nog eene menigte vernaaien<br />
van het verliezen van het geheugen door<br />
kiekten in de Jaarboeken der Geneeskunde aan,<br />
getekend.<br />
Ik heb eenenjongen gekend, die, na langen<br />
tijd de loop gehad te hebben, eindelijk genas<br />
en ook wederom kragten genoeg bekoomen<br />
hadt om te gaan; maar hij was zonder verftand<br />
C en<br />
33
34 VAN DENKBEELDEN, VERSTANDS KR AGTEN»<br />
eh even als een dier van de domfte foort; hij<br />
at en dronk als hem fpijs en drank voorkwam;<br />
hij nam ook de fpijs van anderen weg, zonder<br />
ooit iets ordelijks te begeeren; hij was zonder<br />
vrees, zonder fchaamte, en ging, zonder nadenken<br />
, op het water of alle andere gevaarlijke<br />
plaatfen af; hij noemde niemand met zijnen<br />
regten naam; hij fprak bijna niets als flegts<br />
dikwijls een verkeerd of ongewoon woord. Op<br />
eenen zekeren dag vindt hij eenen goeden<br />
voorraad van fterken wijn, koffij en fuikergebak<br />
en eet en drinkt het alles op; hij viel<br />
daarop in flaap en riep den volgenden morgen<br />
zijne zuster bij haaren naam en begeerde vleeschnat.<br />
Zoo verftandig was hij zedert zijne ziekte<br />
nog niet geweest; men kookte hem vleeschnat<br />
en vondt hem weder verftandloos toen het<br />
vleeschnat klaar was; men gaf hem wederom<br />
wijn, koffij en fuikergebak; hij was den vol-«<br />
genden dag enige uuren, hierop eenen halven,<br />
en eindelijk eenengeheelen dag verftandig, zoo<br />
dat hij zijn verftand weder ten vollen bekwam.<br />
Hier ontbrak dan de herinnering, of opvolging<br />
van voorledene denkbeelden, gelijk de gewaarwording<br />
der tegenswoordige denkbeelden gehinderd<br />
wierdt. De ontftemde of gantschlijk<br />
verflapte toon der hersfenen, des geheugen<br />
moest, door eene nieuwe ftemming, door verhittende<br />
dingen weder in werkzaamheid, in<br />
overeenftemming gebragt worden; en dus kwam<br />
ook de werking van het denkvermogen weder.<br />
Zoo
-DROOMEN EN OORDEELEN. 3£<br />
Zoo men flegts enige dagen agter den anderen<br />
godanst heeft, zal het geluid van het muzijk,<br />
voornamelijk van de gefpeelde ftukjens,<br />
ons nog enige dagen in de ooren klinken en des<br />
nagts in den droom tegensvvoordig zijn. Men<br />
behoudt de gewaarwording van het geluid nog<br />
na het luiden eener klok in de ooren. Men<br />
ziet iets , dat ons doet fchrikken, en kan deeze<br />
gewaarwording, als of men het nog voor zig<br />
zag, niet van voor zijn gezigt verbannen.<br />
Hiertoe behoort ook de aanmerking hoe wij<br />
bij de herinnering van de eene of andere omftandigheid<br />
met dat deel als medegevoelen<br />
willen, of opmerkzaam zijn, waardoor wij de<br />
eerfte gewaarwording ontvangen hebben. Bij<br />
de herinnering aan fchoone muzijk loert het oor»<br />
bij de herinnering eener fchoone kleur het oog;<br />
bij de herinnering van den fmaak bemerkt men<br />
de verwekte gewaarwording op de tong; de<br />
mond watert; bij de herinnering van gevoelde<br />
dingen fpitst men de vingeren; bij de herinnering<br />
aanzijn meisjen denkt men aan —het hart.<br />
Diergelijke beweeggronden moeten eenen<br />
HELVETIUS bewoogen hebben om te beweeren<br />
dat het geheugen eene aanhoudende, maar<br />
zwakkere gewaarwording, dat herinnering, verbeelding<br />
eene meer of minder gaand egemaakte<br />
gewaarwording ware ;dat oordeel de vergelijking<br />
van verfcheidene gewaarwordingen, of de<br />
gewaarwording van het onderfcheid van andere<br />
C z ge-
30 VAN DENKBEELDEN , VERSTANDSKRAGTEW,<br />
gewaarwordingen ware; dat denken dus gewaar-<br />
worden ware.<br />
Wij hebben gezegd dat droomen eene gelijkheid<br />
met ons denken, of met de handelingen<br />
eenes waakenden hadden. Eene naauwkeuriger<br />
vergelijking van beiden zal deeze telling<br />
bevestigen. Droomen worden, gelijk wij<br />
herinnerd hebben, door de eene of andere oorzaak<br />
aan de hand gegeeven en even dit geldt<br />
ook, in eenen zekeren zin, van ons oordeel,<br />
onze gedagten of daaden. Wij handelen altijd<br />
uit eigenbelang, oogmerken of eigenliefde, zegt<br />
HELVETIUS, en het doel onzer eigenbaat is<br />
de verbetering van ons geluk. Wellust of<br />
fmert heeft ons hiertoe de eerfte aanleiding<br />
gegeeven, maar de voorftellingen van wellust<br />
of fmert, van het eigenbelang zijn bij de menfchen<br />
oneindig verfchillende. Kleine infekten ,<br />
die op de bladeren of het gras woonen, zouden<br />
de dieren-liefde van den leeuw en den tijger<br />
prijzen; maar zouden de wreedheid van het<br />
fchaap, dat hen levendig verflindt, vervloeken;<br />
Het fchaap zou den leeuw vreezen. De monniken,<br />
wordt 'er in het boek over den Geest<br />
gezegd, hebben in de gefchiedenis die vadzige<br />
regenten altoos opgevijzeld, die kloosters geftigt<br />
hebben, die met monnikken flempten, en<br />
goederen aan hun verkwisteden, al lieten zij<br />
fchoon hunne Rijken of onderdaanen te gronde<br />
gaan. Bij moediger regenten, die voor het<br />
welzijn hunner Staaten zorgden, en beter gebruik
P R O O M E N E N O O R D E E L S N« g7<br />
bruik van hunne goederen maakten, is het:<br />
Nihil fecit. De Wijsgeer prijst den rechtveerdigen<br />
Koning, den menfchenvriend; BEATE<br />
den vroomen dweeper, den bijgeloovigen. Van<br />
ouds her hebben fommige volkeren zekere<br />
dieren vergood of gevreesd, naar zij nut of fchade<br />
van dezelve ontvingen. Op zulk eene wijze<br />
wierden de menfchen tot oneindiglijk verfcheiden<br />
handelingen vervoerd. Hier koomen<br />
nu verwantfchappen , ouderen , onderwijs, levenswijs,<br />
opvoeding, temperament, lugtftreek,<br />
voedzel, bezigheden , ouderdom , onkunde»<br />
hartstogten, gebrek aan natuurlijke bekwaamheden,<br />
gebreken in de hersfenen, tijd en omftandigheid<br />
, kleinigheden, tuiniers - weet.<br />
lust (a), het vallen van eenen appel van eenen<br />
boom (b) als aanleidende oorzaaken te voorfchijn.<br />
Deeze maaken dat de een op deeze, de<br />
ander op geene wijze voor zijn belang zorgt;<br />
deeze veroorzaaken dat, 't geen men verfcheidenheid<br />
van fmaak noemt, zoo dat het kind,<br />
de wijsgeer, de Hottentot, de Arabier, de<br />
Franschman, de Spanjaard, ieder zijnen bijzonderen<br />
fmaak, elk zijne bijzondere foort van bezigheden,<br />
vermaaken, eigenbelangen dus zijne<br />
bijzondere handelingen heeft. Daar gefchiedt<br />
(c) Gelijk bij GALIIÏU».<br />
(é) Bij NEWTON,<br />
niets
VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTÉN,<br />
niets zonder oorzaak; en een befluit of eeneon-*<br />
derneeming, tot welke wij geheel zonder reden,<br />
geheel zonder inzigt, zonder belang, zonder<br />
gefchiktheid, gelegenheidsoorzaak, verleid<br />
zouden worden , zoude eene werking zonder<br />
oorzaak zijn. Hadde KA REL XII, in plaats<br />
van zijnen QUINTUS CURTIUS, bij eene<br />
goede monniken-opvoeding, de legenden der<br />
Heiligen geleezen, zoo zou hij misfchien een<br />
geftrenge kluizenaar, of een vroome gek geworden<br />
zijn. BOILEAU zou mogelijk nooit<br />
zulk een geftreng zedenmeester en vrouwen -<br />
vijand geworden zijn, zoo hem de kalkoenfe<br />
haan niet in zijne kindsheid op eene ongefchikte<br />
plaats zoo vreeslijk gebeten hadde.<br />
Ik herinner mij dat ik, een knaapjen van weinige<br />
jaaren zijnde, als ik eene fchoone vrouw<br />
wat naauwkeuriger betragtte, of als ik zag<br />
hoe de mannen ftoute fcherts met haar dree-<br />
Ven, beweegingen gevoelde, welke menigen<br />
volwasfen man ontbreeken. Ik kende in het geheel<br />
het onderfcheid of gebruik der kunnen nog<br />
niet en dagt dikwerf zelf van waar doch zulk<br />
eene gewaarwording in mij ontftaan mogte. Dat,<br />
hetgeen men willen noemt, hadt daar in het<br />
geheel geen aandeel aan. Het zal meest eene<br />
zaak van temperament geweest zijn. Zoo herinner<br />
ik mij ook dat, ten tijde van mijne geestlijke<br />
oefeningen, een jongeling zijnde, wien<br />
het Venuswerk nog onbekend was, het droomen<br />
van een regt beweeglijk gebedjen, dat mij<br />
toe-
D R O O M E N E N O O R D E E L E N .<br />
toegefprooken wierdt, eene heilige wellust in<br />
mij verwekte , die egter eene zoo onheilige<br />
werking op mij deedt als bij andere het droomen<br />
van het genot van een meisjen niet erger<br />
doen kan. Zou hier misfchien de uitflag van<br />
den droom eene werking van den wil of van<br />
eene werkzaame ziel verraaden? Is hij niet veel<br />
meer een duidlijk bewijs hoe een door aandacht<br />
verwekt wellustig gevoel door het tempérament<br />
en door volfappigheid verder beftemd en<br />
geëindigd wierdt ? Kan men bij waakende niet<br />
dikwijls diergelijke werkingen waarneemen ?<br />
Uit diergelijke oorzaaken koomt het nu dat<br />
de gierigaart den wellustling haat, de wellustling<br />
den gierigaart, de luiaart den uaarftigen ,<br />
de zwelger den maatigen enz. Daarvandaan<br />
fmaalde de tagtigjaarige Generaal op de dertelheid<br />
der jonge Vaandrigs en wilde dat zij alle<br />
'fiegts een voorbeeld aan hem zouden neemen.<br />
Daarvandaan ontftaan de onderneemingen van<br />
den galachtigeh of chohrieken van eene aandrift<br />
zijner eerzugt; die des flijmachtigen, of phlegmatiekcn<br />
doelen op geruste dagen en gemaklijkheid<br />
des levens; die des bloedrijken of fattguineuzen<br />
op boert en meisjens. Temperament,<br />
ouderdom, lugtftreek, opvoeding, hartstogten,<br />
onkunde, misverftand, levenswijs, eigenbelang<br />
.enz. zijn dan voor den waakenden dat wat de<br />
ligging van het lighaam, de gefteldheid van<br />
het bloed, van de vogten, van de fpijsverteering,<br />
van het lighaam,wat gedruis, drukken;<br />
C 4 ver-
40 VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEN,<br />
verftoppingen , fcherpte , winden , wormen ,<br />
warmte, koude enz. voor droomenden zijn.<br />
Daarvandaan zijn miltzieken zwaarmoedige<br />
droomen zoo wel als zwaarmoedige handelingen<br />
eigen en den bloedrijken levendiger droomen<br />
zoo wel als vrolijke handelingen. Aanhoudend<br />
droomen met een waakend lighaam<br />
noemt men ijlhoofdig zijn.<br />
Eenerlei ftelregelen of handelingen fchijnen<br />
dikwerf uit verfcheidene beweeggronden ontftaan<br />
te zijn en zullen evenwel alle, als men<br />
haar naauwkeurig gade flaat, op eene eenige<br />
drijfoorzaak, op ons eigenbelang, of onze eigenliefde<br />
doelen. Men moet zijne verbonden<br />
houden, zeggen befchaafde menfchen. Waarom?<br />
Omdat God het wil en omdat men anders<br />
de zaligheid verbeurt, zegt de Christen: wijl<br />
hét nodig is de menfchen daardoor in de maatfchappij<br />
te verbinden en, wijl zij, die hier tegens<br />
handelen, van het; gemeenebest eene<br />
ftraf behoort opgelegd te worden, zegt de Hobbefiaan<br />
: wijl men anders oneerlijk en wel tegens<br />
de waardigheid des menfchen of tegens<br />
deszelfs volkoomenheid of deugd handelt, zegt<br />
de Heidenfche Wijsgeer. Het eigenbelang des<br />
Christen is dan de zaligheid, des Hobbefiaans<br />
bevordering van het welzijn der maatfchappij,<br />
des Heidens deugd en eer. De verfcheidenheid<br />
der opvoeding laat nu nog ieder van hun zijn<br />
belang uit een ander oogpunt befchouwen.<br />
Daar zijn dan, gelijk wij gehoord hebben,<br />
eene
DROOMEN EN OORDEELEN. 4$<br />
eene menigte natuurlijke en zedenlijke omftandigheden,<br />
welke in ftaat zijn in de vogten van<br />
ons lighaam, in ons brein , of in onze neigingen<br />
de aanmerklijkfte veranderingen teweegtebrengen,<br />
die alle haaren invloed op onze verftandskragten<br />
hebben en die men elke op zigzelve<br />
in aanmerking moet neemen, als men den<br />
mensch behoorlijk kennen en naar billijkheid<br />
behandelen wil. Van de gewigtigfte deezer omftandigheden<br />
zal in het vervolg nog uitvoerlij.<br />
ker gehandeld worden. Wij rekenen voornamelijk<br />
hier onder den invloed der lugtftreek ,<br />
der levenswijs, der opvoeding, des regeeringsvorms<br />
, der hartstogten , des temperaments.<br />
Uit de verandering van zulke omftandigheden<br />
fpruit misfchien hetgeen men van de dames in<br />
Frankrijk verhaalt dat zij in haare jeugd ga.<br />
lant, in haare middelbaare jaaren vrijgeesten,<br />
en in haaren ouderdom fijne kweezeis zijn.<br />
„ Welk een zonderling werktuig is de mensch<br />
„ tog! " roept hier ook de wijze YORICK uit,<br />
„ de hand der Natuur heeft het zoo teder<br />
,, zaamengefteld dat elk element deszelfs be-<br />
„ hoorlijke beweeging verhinderen kan. Dan<br />
„ maakt de hitte dat het hart te fterk klopt;<br />
„ dan verftijft elke vezel van koude; waar is<br />
„ de eigenlijke middenweg te vinden? Wijst<br />
„ mij dien , Gij Philofoophen! en ik zal U<br />
„ zeggen dat Gij geen weetnieten zijt."<br />
Men zou hier misfchien wenfchen de natuurlijke<br />
historie van ons verftand in eene naauw.<br />
C 5 keu-
42 V<br />
VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEN ,<br />
keuriger fchets herhaald te zien. Ik zal die<br />
kortlijk zoo zoeken voortedraagen als zij ten<br />
naastenbij van Wijsgeeren, van BONNETS<br />
mag beftemd zijn. Die uitvoeriger onderrigting<br />
verlangt, kan die uit HELVETIUS, BON-<br />
NET, LOCKE en YSELIN opzamelen.<br />
Eene gevoelige vezel, of eene zenuw-vezel<br />
heeft haar eigen maakzel; zij is een afzonderlijk<br />
klein werktuig, een bijzonder organum,<br />
zegt BONNET, in een gevoelig grooter'werktuig,<br />
of in een zintuig. Deeze vezel wordt anders<br />
in het oor door de fterkere beweeging der<br />
lugt, en anders in het oog door de fnellerè beweeging<br />
der lichtftoffe geroerd, bewoogen,<br />
veranderd. De gevoel - vezelen van het oog zijn<br />
mogelijk ook meer in betrekking van de trillingen<br />
van het licht,'die van het oor gefchikter<br />
tot het gevoelen van de beweeging der lugt<br />
gevormd. Dus wordt eene gevoel-vezel door<br />
de werking van eene betreklijke omftandigheid<br />
zoo geftcld of geftemd als deeze omftandigheid<br />
vordert; dit mag nu in eene zekere Helling,<br />
of betrekking van de beftanddeelen deezer vezel<br />
of in iets anders beftaan. Deeze verandering<br />
of ftemming eener vezel is fomtijds fterker<br />
of zwakker, wordt zeldzaamer of meermaalen<br />
herhaald; zij wordt dan meer of min aanhoudende.<br />
En hierin ligt de natuurlijke oorzaak<br />
van het geheugen of van de herinnering; de<br />
gewaarwording, namelijk, is eene werklijke,<br />
meest levendiger beroering , verandering of<br />
ftem-
D R O O M E N EN O O R D E E L E N . 4j<br />
ftemming der gevoelende vezel, en de herinne»<br />
ring is diezelfde , fchoon zwakkere , beweeging<br />
derzelve, die eindlijk met een zeker teken,<br />
met een woord of met de zaamenftemming<br />
van andere vezelen verknogt is. Door herhaalde<br />
gewaarwordingen, door het waarneemen van<br />
derzelver onderfcheid verkrijgen wij eerst de<br />
bewustheid van ons zeiven, die het pas geboren<br />
kind nog ontbreekt en van veelen den dieren<br />
geweigerd wordt. Wij ontvangen eene<br />
opvolging van voorftellingen, zoo dat de herinnering<br />
of gewaarwording van een voorwerp<br />
te gelijk eene menigte andere in het geheugen<br />
brengt. Deeze opvolging van denkbeelden<br />
koomt misfchien daar van daan dat zekere<br />
vezelen door haare overeenkomst, plaatfing,<br />
fterkte,of duurzaamheid haarer ftemming,<br />
of uit andere oorzaaken een middelbaar of onmiddelbaar<br />
verband met eikanderen verkregen<br />
hebben, zoo dat zij nu , naar meermaals herhaalde<br />
oefening, dat is, naar meerdere herhaaling<br />
van die gelijkvormige beweegingen of gewaarwordingen,<br />
eene zekere vaardigheid bekoomen<br />
hebben om eikanderen in eene bepaalde<br />
of beftendige orde te doen trillen, of in medewerking<br />
te brengen. Wanneer, namelijk,<br />
eene deezer vezelen door het een of ander beroerd<br />
wordt, zoo doet zij gaerne nog eene<br />
menigte andere vezelen trillen, welke volgens<br />
haare ftemming of gefteldheid met haar in enig<br />
verband ftaan. Eene diergelijke Confmfus of<br />
me-
|4 VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEW/<br />
medeftemming hebben de Geneeskundigen met<br />
eene menigte voorbeelden getoond ook in de<br />
grovere deelen des lighaams te beftaan ; bij<br />
voorbeeld, — bij de meisjens worden de borsten<br />
hard of gezwollen, als de maandelijkfe,<br />
vloed aanftaande is; men begint te braaken, als<br />
het hoofd zwaar gekwetst is enz. Waarom<br />
zou men haar dan in de fijnfte gevoelvezelett<br />
der hersfenen of der zinnen lochenen («)?<br />
Gefteld nu, gelijk het bij Uwe Eerwaarden<br />
werklijk het geval zijn kan, dat de gevoelvezelen<br />
van eenen mensch , van de jeugd<br />
af aan, door de eene zotheid na de andere beroerd<br />
of valsch geftemd zijn geworden, zoo<br />
zullen zij, als hij niet bij tijds in eene meesterlijke<br />
hand geraakt, eeuwig eene valfche muzijk<br />
geeven. Het is juist zoo als of men eenen<br />
gekken het klavier hadde laaten ftemmen, of<br />
als of een aap een uurwerk gefteld hadde. De<br />
na veelvuldige herhaalingen door dezelfde zotte<br />
voorftellingen bewoogen vezelen zullen zig<br />
deeze valfche beweeging aanwennen; zij zullen<br />
, volgens haar verband met andere, ook<br />
valsch<br />
(ff) Voor veelen is de uitdrukking vezelen aanftootlijk; maar<br />
het is ons hetzelfde of men daardoor draaden, deeltjens, merg.<br />
deelen of iets anders verftaa. Altoos zullen het zekere deeltjens<br />
van het brein of der zenuwen zijn, waarop indrukzelen gefchie.<br />
den, voortgeplant en medegedeeld worden Deeze deeltjens kun<br />
nen onder de benoeming van vezelen verdaan worden.
DROOMEN EN OORD BEÏ.E N. 4§<br />
valsch geftemde, vezelen, dezelve terftond tot<br />
trilling verleiden, zoo dra eene derzelve is opgewekt.<br />
Dan ontftaat'er een valsch muzijk,een<br />
katten-gelol. Ondertusfchen wordt deeze valfche<br />
beweeglijkheid der vezelen zoo eigen en<br />
ligt, dat het ongemeen moeilijk valt haar tot eene<br />
andere hebbelijkheid te gewennen. Van daar<br />
haat de man en de grijsaart alles dat buiten hunne<br />
gewoonte gaat of dat hen van hunne meeningen<br />
afbrengen wil. Hierin ligt de natuurlijke<br />
grond der hardnekkigheid en onverbeterlijkheid<br />
der oude lieden, die kragt van vooroordeelen<br />
en wel her gebragte gewoonten, al loopen<br />
zij tegens alle menfchen verftand aan. Ik<br />
heb daarvan aan mij zeiven menigvuldige bewijzen.<br />
Ik zal flegts een ophaalen. Mijne<br />
minne, grootmoeder en leermeester hadden mij<br />
honderdmaalen herhaald dat in den nagt fpooken<br />
waarden. Ik wilde naderhand deeze meening<br />
afleggen en naauwlijks kwam ik in donkerheid,<br />
Sn eenzaamheid of ik had met de bij mij eens<br />
daarmede verbonden voorftelling van fpooken te<br />
kampen. Uit diergelijke oorzaaken ziet PAUL<br />
LUCAS de monfterachtige Hang in Opper-<br />
Egijpte en befchrijft haar als den duivel jtstnadeus,<br />
die ten tijde der wonderwerken daat<br />
henen gebannen was.<br />
In rijpere jaaren, wordt 'er ergens gezegd,<br />
verkrijgen de vezelen meer betreklijke vastigheid;<br />
de beweegingen gefchieden zeldzaamer,<br />
maar met meerder nadruk. Dan ontwikkelen<br />
zig
VAN DENKBEELDEfI, VERSTANDSKRAGTEN,<br />
zig die groote uitmuntende bekwaamheden van<br />
genieën, zoo dat MONTESQUIEU den Geest<br />
der Wetten fchept en CAESAR bij het ftandheeld<br />
vari A L E X A N D E R weent. In eenen<br />
hoogen ouderdom verliezen de vezelen haare<br />
buigzaamheid, haare beweeglijkheid. De gevoeligheid<br />
lijdt nadeel en de hartstogten verliezen<br />
haare levendigheid. De vezelen des jongelings<br />
zijn ligt beweegbaar. Het kind en den<br />
jongeling verfchrikt dan ook alles wat hen van<br />
hunne begeerten, van hunne driften dreigt terugteroepen.<br />
Men kan hier ook nog een verfchijnzel verklaaren<br />
, dat reeds dikwerf onder de wonderen<br />
der ziele gefchiedenis is gefield geworden. Eens<br />
in mijne jeugd wilde een bekende van mij zweeren<br />
dat hij mij, daar hij 'smorgens vroeg, ten<br />
vijf uuren, voor mijne wooning voorbijging,<br />
aan het venster gezien hadt. Ik zwoer hem<br />
dat ik toen nog in het bed gelegen had. Een<br />
ander meende eenen heer in den avond aan zijn<br />
venster gezien te hebben, die egter toen ter tijd<br />
afwezig was. Men moet in acht neemen dat de<br />
vezelen deezer lieden gewoon waren, bij het<br />
zien naar diezelfde venflers, de heeren daar zit*<br />
tende te vinden. Uit deeze gewoonte en uit de<br />
opvolgings - reeks der denkbeelden, welke maakte<br />
dat het beeld van den heer het beeld van het<br />
venster of der wooning gaerne volgde, fproot<br />
het nu dat een niet zeer opmerkzaam mensch<br />
eene afweezende zaak werklijk meende gewaar
DROOMEN EN OORDEELEN. g<br />
geworden te zijn. Zoo zal het anderen geesten -<br />
zieneren misfchien menigmaalen gegaan zijn.<br />
De eerfte beroering van lighaamlijke indrukzelen<br />
door uitwendige dingen, de eerfte gewaarwording<br />
, namelijk , is dus de ligtfte. Maar<br />
de herinnering, die eene wederom opgewekte<br />
trilling van dezelfde vezel is, die voorheen bewoogen<br />
was geworden, heeft reeds meer gefchiktheid,<br />
vaerdigheid , betere beweeglijkheid<br />
of gefteldheid der vezelen tot grondflag, die<br />
den dieren en den verftandeloozen meer of<br />
min ontbreekt. Daarom hoort en ziet een domme<br />
beter dan hij zig herinneren of denken kan.<br />
Daarom valt het denken hun zoo zwaar, bij<br />
welken het eene zeer zeldzaame bezigheid is.<br />
Daarom zijn wij, als wij onze maag overlaaden<br />
hebben, of bij eene ongefteldheid zoo ligt<br />
onbekwaam tot denken of tot opmerkzaamheid.<br />
Mannen, die in het venus-werk al te verfpil.<br />
lend zijn, verkrijgen dikwijls door deeze levendige<br />
trillingen zulk eene beweegbaarheid der<br />
vezelen, dat zij levendiger dan andere denken<br />
kunnen. Ik heb daarentegens eenen jongen<br />
mensch gekend, die, na veelmaalen door kolijk<br />
- pijnen gekweld te zijn geweest, na eene<br />
onvermoeide leezing van de zwaarfte fchriften<br />
en na andere ongeregeldheden, zijn zenuw-ge*<br />
ftel ongemeen verzwakt hadt. Als hij zig fterker<br />
dan gewoonlijk beweegen wilde, als hij<br />
zwaare fpijs nuttigde, dreigde hij in flaauwte<br />
te
|8 VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEN ,<br />
te vallen. Als hij zig aan zijn Ieezen herinnerde,<br />
wierdt hij wederom zoo. Hij zag den<br />
ftoel, de bank, hij hoorde de woorden van andere.<br />
Hij behielt dus zonder moeite de eerfte<br />
gewaarwordingen; maar hij was onvermogend<br />
om opmerkzaamer gewaar te worden, zig te<br />
herinneren, of natedenken wat hij gewaar geworden<br />
was; hij was onbekwaam tot hetgeen<br />
LOCKE Reflexio noemt. Hij kreeg eene foort<br />
van onmagt,als hij nadenken wilde uit hoe veele<br />
hoeken of ftukken de ftoel of de bank beftonden.<br />
De ftemming der vezelen, namelijk, was<br />
hier zoo zwak, dat flegts tegenswoordig zijnde<br />
voorwerpen wezenlijk enige werking op dezelve<br />
oefenen konden, even gelijk de door eene vogtige<br />
lugt verflapte fnaaren eenes fpeeltuigs met<br />
grooter kragt geroerd moeten worden om in<br />
trilling te geraaken. Mijn jongeling bekwam<br />
fomtijds door verfterkende en vlugtige geneesmiddelen<br />
; maar ftorf eindelijk aan waterzugt<br />
en teering.<br />
Daar kan over het algemeen ook een onderfcheid<br />
in de elementen of eerste beginzelen der<br />
vezelen plaats hebben , zoo dat bij enige de<br />
ftemming of verandering, die 'er in de vezelen<br />
koomt, eerder opgenoomen wordt, langer<br />
aanhoudt dan bij andere, van waar dan een<br />
onderfcheid in het vermogen van te denken,<br />
gewaar te worden en zig te herinneren fpruit,<br />
zoo dat datgeen, [hetwelk men vernuft, ver.<br />
fiand
D R O O M E N E N O O R D E E L E N . 'qg<br />
fiani heet, dikwerf eerder in eene drooge ge»<br />
fteldheid der vezelen, die door ouderdom',<br />
kommer, treurigheid of vasten uitgedroogd<br />
zijn, te vinden is. Het geheugen behoudt zig<br />
bestin een vogtigbrein, bij kinderen, flijmachtigen,<br />
of als de hersfenen vroeg naar den<br />
flaap vogtiger geworden zijn. Inbeelding wil<br />
warmte hebben, gelijk bij lieden, die tot heete<br />
koortfen, tot raazen neigen, die in warme<br />
lugtftreeken woonen, die het vuur der jeugd<br />
nog hebben. Van daar is de grijzaart, de droefgeestige<br />
verftandig, de (lijmachtige onthoudt<br />
het meest uit de gefchiedenis; van vuurige<br />
koppen ontftaan dichters, propheeten endiergelijke,<br />
welke konsten dikwijls weder in den<br />
ouderdom uitgedoofd worden. Daar kan over<br />
het algemeen bij den eenen ook eene betere<br />
maat van hersfenen en zenuwen zijn dan bij den<br />
anderen. Van daar koomt misfchien het fpreekwoord.<br />
Hij heeft firoo in zijn brein (hij is<br />
hersfenloos).<br />
Als nu iemand door ziekte, of uit gebrek<br />
van oefening, of van menigvuldigheid der herhaalingen<br />
zulker gewaarwordingen, uit gebrek,<br />
of bederf of onvolkoomenheid eniger zintuigen<br />
, door droogte of andere gebreken der hersfenen,<br />
der zenuwen, uit ongefchiktheid der<br />
maat, waaruit de man gevormd is, door de<br />
werking der lugtftreek , der opvoeding, van<br />
het voedzel, of wat het dan ook zijn mag;<br />
v. D waji-
SO VAN DSNKB., VERSTANDSK» < DROOM. EN OORD.<br />
«ranneer hij, zeg ik, uit de eene of andere<br />
deezer oorzaaken niet deeze beweeglijkheid of<br />
gefchiktheid zijner vezelen heeft, welke bij<br />
het herinneren of denken vereischt wordt, dan<br />
noemen wij hem dom, krankzinnig, aap, of<br />
ezel, als hij vier voeten en lange ooren heeft.<br />
VAN
si<br />
VAN MÉT ZAAMENSTEL DER GEVOEL-»<br />
VEZELEN EN VAN DERZEÏ.VER<br />
WJJZE VAN WERKEN.<br />
„ IVl^ar wie geeft ons een klaar en zuiver 1<br />
a denkbeeld van de zoo dikwijls aangehaalde*<br />
„ beweeglijkheid der gevoel - vezelen "? zegt<br />
HELVETIUS 00»<br />
De beweegbaarheid der gevoel - vezelen *<br />
Waaruit wij eene fnellere begrijpens kragt of<br />
ontvangbaarheid afleiden, kan niet bevatlijk gemaakt<br />
worden, alvorens men het zaamenftel der<br />
vezelen of de wijze hoe zij ontftaan ontleed<br />
hebbe. Ik beken dat het vermetelheid is dit te<br />
willen onderneemen. Men ftuit hier aan klei.<br />
iiigheden daar men moet ophouden te kunrieö<br />
zien of gevoelen. Men koomt op gisfingen en<br />
hooit is men meer in gevaar van te zullen dwaalen<br />
dan wanneer men heeft begonnen gisfingeri'<br />
te maaken. Ik zal ondertusfchen beproeven!<br />
in hoe verre ik mijnen leezeren mijne meening<br />
waarfchijnlijk of begrijplijk konne maaken. M<br />
Zal in het onderfcheiden zaamenftel der gevoefvezelen<br />
het verfehil der bekwaamheden trag-<br />
fcO De i'Homme StÊ. U, C. i,p. 77*<br />
D a<br />
teö
gO. VAN HIT ZAAMENSTBL BES. GEVOEL-VEZELE3)<br />
ten optefpeuren. Ik zal den geest, of de gevoeligheid<br />
der Dame en de hardnoofdigheid des<br />
daglooners in de kleinfte vezelen ontdekken. Ia<br />
het eind zal ik eene duistere zaak iets duidhj-<br />
Icer of verwarder gemaakt hebben.<br />
„ Ik zal u misfchien " dus laat men ergens<br />
eenen DIOGENES fpreeken, „ tot verkeerde<br />
„ oordeelvellingen aanleiding geeven — doch ,<br />
„ denkt daarvan wat gij wilt; onze meening<br />
5, omtrent eikanderen kan 7<br />
u en mij niet flegter<br />
?, maaken dan wij zijn."<br />
Daar is geene zigtbaare vezel, die niet uit<br />
©ntelbaare kleinere vezelen te zaamengefteld is.<br />
Als men de laatfte onverdeelbaare vezel voor<br />
liet oog bloot konde leggen, dan zou men de<br />
cenvoudigfte eerfte vezel ge vonden hebben ; dan<br />
zoude men derzelver zaamenftel doorzoeken,<br />
derzelver deeltjens ontleeden kunnen en op deeze<br />
wijze een klaar denkbeeld van de gefteldheid<br />
en van de eigenfchappen eener vezel hebben.<br />
Maar dit is voor ons eene onmogelijkheid.<br />
De zaak valt fchier oneindig, in het kleine.<br />
Men bedenke dat 'er diertjens zijn, welke men<br />
eerst door het vergroot-glas ontdekt; deeze<br />
diertjens hebben zinnen, ledenmaaten, werktuigen,<br />
ingewanden, zenuwen en diergelijke;<br />
deeze beftaan wederom uit hunne deeltjens en<br />
laatstlijk uit vezelen, van welke de enkelvou-<br />
-digfte zoo klein zijn moet dat men bijna niets<br />
kleiners bedenken kan.<br />
M.en zal dan ondertusfchen het zaamenftel der<br />
ve-
EN VAN DERZELVE* WIJ!» VAN WERKEN. 5$<br />
vezelen moeten aanneem en gelijk het waarfchijnlijker<br />
wijze zijn kan, of gelijk men door proeven<br />
en waarneentingen vermoeden kan dat het<br />
.zij- .<br />
Eene eenvoudigfte vezel zou nu een ding<br />
zijn,' dat uit enige elementen in de langte zaamengcfteld<br />
is. Een element zou dan het kleinfte<br />
deeltjen der eenvoudigite vezel zijn , dat<br />
niet verder in kleinere deelen te fcheiden is.<br />
„ Een Element", zegt GALENUS , „ is het<br />
„ kleinfte deel van datgeen, welks element<br />
„ het is." Twee, of zeer weinige zulke elementen<br />
, in de langte te zaamengenoomen ,<br />
ftellen ons de kleinfte vezel voor. Een eenig<br />
element, alleen op zigzelf befchouwd, zou diesvolgens<br />
niets gevormds of te zaamenhangendsziin,<br />
maar zou eenig op zig zelf in iiet vloeibaare<br />
hangen.<br />
Nu zou het "er op aan koomen te bepaalen<br />
uit welke foort van deeltjens eigenlijk de vezelen<br />
beftonden. Uit aarddeelen en water kar!<br />
men naar alle geftrengheid bewijzen. Men noemt<br />
aarde hetgeen niet door water en lugt opgelost,<br />
en door het vuur niet verteerd wordt.<br />
Verbrande beenderen, verrotte lighaamen laaten<br />
zulk eene onveranderlijke aarde agter. De metaalfmelters<br />
maaken van asch van beenderen<br />
hunne fmeltkroezen, die het lood inzuigen en<br />
eindelijk de goud.korreltjes alleen vertoonen<br />
en in het hevigfte vuur niet veranderd worden.<br />
Uit de fijnfte olieën, geesten, wateren blijft<br />
D 3 «lil»
£4 VAN HET ZAAMENSTEIi DER GEV0EL*VE3ELEM<br />
enige aarde terug. Men kan zoo wel enig<br />
water uit de droogfte en oudfte beenderen als<br />
uit weeke vloeibaare dingen door distilleering<br />
herkrijgen («)•<br />
De eenvoudigfte aarddeeltjens of waterbol-'<br />
letjens is he,t ons even bezwaarlijk te toonen<br />
als de eenvoudigfte vezel. Een klein water •<br />
.deeltjen kan iets ftjnfte aarde of zout bij zig<br />
nebben en het aarddeeltjen kan met het geringfte<br />
waterbolletjen vermengd zijn. Wij kunnen<br />
dus ook over de eerfte elementen niet wel<br />
ZQO duidlijk zijn als wij wel wenfchen zouden»<br />
Men befchouwt dan ook nu flegts de zaamengeftelde<br />
elementen, gelijk men dezelve door de<br />
-zinnen of door fcheikundige proeven bevestigen,<br />
kan.'<br />
Men kan vooruit met zeekerheid beweeren<br />
dat ons' lighaam uit vogtige en drooge- deelen<br />
feeftaar, dit is even waar van onze vogten en<br />
van onze vaste deelen. Het is enkel de ver-<br />
Schillende betrekking tusfchen vogtige en droo»<br />
0 deeltjens, die het onderfcheid tusfchen<br />
vogten en vaste deelen maakt. De mensch,<br />
die nu twee honderd ponden weegt, was eens<br />
eene<br />
(a) Daar is een an^er gefchilftuk onder de tegenswoordige be-<br />
minnaareu der Natuurkunde^ of niet uit water werklijk aarde<br />
•worden konne? Zie VON GLEICHEN yon Entstehung, Bil*<br />
(lung, Umlïldung und Bejlimmuitg des Erdkorpers.
' EN VAN DERZELVER WIJZE VAN WEB KEN. SS<br />
eene inheteitjen liggende gevormde vogtigheid.<br />
In de vogten van het ei wordt het kieken met<br />
vloeibaare en vaste deelen ontwikkeld. De voeding<br />
van ons vleesch , van onze beenderen<br />
toomt van het vloeibaar voedend fap. De draad<br />
van den zijdeworm, het rag van de fpin zijn<br />
eerst iets vloeibaars geweest. Dus moeten vogten<br />
en vaste deelen uit dezelfde elementen ><br />
maar in verfchillende evenredigheden, beftaan.<br />
Daar weinige vogtige en veele drooge deeltjens<br />
zijn, daar moeten meer of minder vaste<br />
cieelen ontftaan.<br />
De grond van alle vogten is water; maar het<br />
is met de hardfte er. vastste deeltjens vermengd ;<br />
Men neeme al het waterweg, gelijk het door<br />
een zagt vuur ligt verdreven wordt, en 'er<br />
zal niets dan droog overblijven. Eene grootere<br />
hoeveelheid van dit water maakt de vogten<br />
vloeibaar, eene geringere hoeveelheid moet<br />
weeke of buigzaame deelen veroorzaaken. Daar<br />
in eene vermenging het minfte water is, daar<br />
is het drooge.<br />
Over het algemeen kan het drooge door de<br />
fcheikunde in drieërleie foorten verdeeld worden<br />
O). Deeze drie foorten en derzelver eigenschappen<br />
zal ik kortlijk aanvoeren.<br />
j. Men ontdekt iets brandbaars, zwavelach<br />
Qa) V. GA VB li li?{!iii'Monts PethologUat<<br />
D 4<br />
tig*
£5 VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL - VEZELEN<br />
tigs of phlogiston, dat gefchikt is óni het vuur<br />
te onderhouden. Men fchrijft het kleur en;<br />
warmte toe; liet zou de fchcrpte verltompen,en<br />
in de vaste en vloeibaare deelen eene taaiheid<br />
veroorzaaken. Door het enkel verkookea<br />
van lijnolie, dat is, door het doen-uitwaasfemen<br />
van het waterachtig gedeelte kan men<br />
dezelve tot een taai vogellijm maaken.<br />
fl. Men verkrijgt zout, dat in water opgelost<br />
wordt of zig gaerne met water vereenigt; dit<br />
zou de oorzaak zijn dat water zig met olie<br />
verbindt; het wordt namelijk van het brandbaar<br />
beginzel of van het olieachtige wat ftomp gemaakt<br />
en hierop met hetzelve in water verdund.<br />
Loogzout en olie geeven eene zeep, die<br />
zig met water vermengen laat; daar is olie in<br />
mijne kamer geftort; ik giet 'er eene fterke<br />
heete loog op, die dus uit loogfotft
EN VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. 5?<br />
bloemen, wijl deeze meer aarde als geene bevatten,<br />
zegt LIEUTAUD(Ö).<br />
Deeze elementen treft men overal in eene bé><br />
treklijke vermenging aan. Dus beftaat het<br />
bloed-bolletjen, het. melk-bolietjen, het fap<br />
en de kleinfte vezel uit de zaamenvoegnig deezer<br />
elementen. De vloeibaare en vaste deelen;<br />
beftaan ook uit dezelfde grond-deelen; de<br />
verfcheiderihcid ligt flegts in eenen zwakkeren<br />
of fterkeren zaamenhang.<br />
Hoe nader de aard-deelen bij eikanderen)<br />
koomen, zegt GAUBIUS, hoe minder zig de<br />
waterige of andere deeltjens daar tusfchen dringen,<br />
des te vaster is de zaamenhang, des teharder<br />
wordt het deel, waar in zoo veel meer<br />
aarde is. Zoo is de zaak gelegen in de vastfte<br />
beenderen , fteenen en diergelijke. Gebrand<br />
gijps of kalk is eene ligte ftof; men vermengehaar<br />
met water, zoo dat deeze aarddeeltjens<br />
in verbinding kunnen koomen; men laate haar<br />
nu uitdroogen of uitbranden en men zal de<br />
hardfte fteenen verkrijgen. Arbeid en lighaamsoefening<br />
droogt het lighaam uit; de waterige en? 1<br />
andere deeltjens worden verdreven; de aard.<br />
deeltjens worden nader bijeengebragt; van daar<br />
worden de vezelen der arbeideren taai, fterk,<br />
droog. Rust, ledigheid, vogtige lugt, week-<br />
r>5<br />
maa*
Si : VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL«VEZELEN»<br />
maakend voedzel enz. vermeerderen de evenredigheid<br />
van het waterachtige; de aard-deelen<br />
of de drooge deelen worden meer door de<br />
daar tusfchen gekoomene waterachtige en Hij-.<br />
inige deeltjens van een gefcheiden, en daaruit<br />
ontftaan weeke of zwakke vezelen. Van daar<br />
'u het werk-paerd fterker dan dat, 't welk le-<br />
- dig op ftal ftaat, en dit wordt vetter dan het<br />
fcerfte.<br />
Daar zijn ook inwendige middelen, die den<br />
aaamenhang der drooge deelen vermeerderen,<br />
bij voorbeeld, ijzer, zuure fpijzen, geestrijke<br />
vogten, die gegist hebben. De flappe vezelen<br />
•van het bleek bol meisjen worden door ijzer<br />
veulerkt, zoo dat zij zig wederom kragtiger<br />
(zaamentrekken en de gezwollenheid verdrijven<br />
Jkunnen. Bij eene brandewijn-drinkfter wier-<br />
I den de milt, het alvleesch, de lever, en de<br />
}longen droog en verhard gevonden; alle klieren<br />
waren zoo hard als fteenen. Hoe meer<br />
•waterige of andere deeltjens men integendeel<br />
tusfchen de drooge deeltjens brengen kan, des-<br />
-,te weeker of zwakker zal de vezel zijn. Men<br />
laate den damp. van heet water aan de voeten<br />
cf over een ander deel van het lighaam gaan,<br />
• 200 zullen de vezelen ongemeen veel zwakker<br />
cn weeker worden ; de voet zal opzwellen of<br />
geheel waterachtig worden, tot bewijs dat de<br />
waterachtige deeltjens de drooge deeltjens<br />
verwijderd hebben.<br />
Elk deel des lighaams, elke ouderdom, elk<br />
tem-<br />
1
EN VAN DERZELVE*. WIJZE VAN WERKEN, 59<br />
temperament heeft zij'ne eigene evenredig*<br />
heid van .fterkte of zaamenhang der drooge<br />
deeltjens. De vezelen van de hersfenen zijn<br />
weeker dan die van een been. De jonge mensch<br />
heeft weeker vezelen dan de oude; de vezelen<br />
van den man zijn fterker dan die eener vrouw (a)*<br />
Als eene vezel breekt, wanneer men haar behoorlijk<br />
fpannen wil, dan is zij te zwak; als<br />
zij zig door eene kleine kragt iaat verlangen of<br />
rekken, zonder dat zij zig wederom i i.haaen<br />
eerften ftand terugtrekt, dan is zij te flap, of<br />
men noemt haar minder veêrkragtig, Deeze<br />
flapheid kan trapswijze minder of meerder<br />
zijn; daar zijn dan zwakke en nog zwakkere<br />
vezelen. Als een al te têer zijden-draadjen<br />
breekt, zoo dra een zeker gewigt aan hetzelve<br />
gehangen wordt, zoo heeft men een begrip van<br />
eene<br />
(a) Men mag de fterkte en zwakheid in een wcrklijk onder-<br />
fcheiden zaamenftel der vezelen zoeken, of men mag, gelijk<br />
BORDEU, aannecmcn dat de eerfte vezelen van eene vlo even<br />
£00 ftd-k als die van een* leeuw zljfr, dat de fpier van het<br />
kind uit niet minder en niet zwakker vezelen dan die van den<br />
reus beftaat, en dat het onderfcheid van de fterkte of zwakheid<br />
der vezelen het onderfcheid des ouderdoms, der gofbgten en der<br />
temperamenten,alleen van den overvloed, de ligging en de vas<br />
tigheid van het celachtig wezen, of der fcheden, met welke het<br />
alle de vezelen omkleedt, voortkoomt, zoo heeft doch altoos<br />
de verfchillendc evenredigheid van het vogtige en het drooge,<br />
of van het waterige en de aarde plaats. Ziet BORDEU fi:r Ie<br />
fisfu muyteux § XVIII c? XZIF,
Go' VAN HET ZAAMENSTEL DER «EVOEL-VEZBXEW»<br />
eene zwakke vezel: Maar wanneer een loo*<br />
den - draad van hetzelfde gewigt ongemeen uitgerekt<br />
wordt zonder te breeken, zoo heeft men<br />
een begrip van eene fiappe vezel.<br />
Daar zijn nu ook n^g kroefe cn digte of grove<br />
vezelen. Ten minsten 'moet dit van de zaamengefteïde<br />
vezelen wa£ï zijm Een hairijen<br />
van een kind is kroefer dan een hair van een<br />
paerd; hennip is grover dan zijden - draaden.<br />
Daar kunnen nu grove en fterke of drooge vezelen<br />
zijn. Zoodanig mag die een flerk werk -<br />
paerd, een reusachtige arbeider hebben, onder<br />
wiens vuisten ik niet gaerne koomen wil. Bij<br />
deeze foort van lieden vindt men de wonderen<br />
van fterkte en eene foort van heldenmoed, als<br />
zij door de eene of andere aanzettende oorzaak<br />
verhit worden." Andere vezelen kunnen grof<br />
en minder veêrkragtig of enigzints flap zijn.<br />
Zulke zal misfchien 5e ftille, dikke Phlegmatieke,<br />
het groote, ftille en traage ftalpaerd<br />
bezitten. De vezelen kunnen kroes en vêer-<br />
Eragtig, of kroes en week zijn. Een mager ,<br />
lieet, gevoelig mensch zal misfchien kroefe en<br />
veêrkragtige vezelen hebben en een gevoelig<br />
land zal kroefe en weeke vezelen bezitten.<br />
Kroefe en vêerkragtige vezelen neemen fnel<br />
fchokken of indrukzelen aan en werken even<br />
fnel en heftig, ten naasten bij gelijk eene fijne<br />
gefpannen fnaar door eene ligte aanftrijking<br />
bewoogen wordt en ook des te fneller beweeging<br />
in de lugt veroorzaakt. Deeze noem ik
SN VAN DERZELVER WIJZE VAN WBRKEW- .*»<br />
beweeglijke en veêrkragtige vezelen. Zulk<br />
een mensch is ten uiterften gevoelig en even<br />
zoo fnel werkzaam, heftig, onrustig; het zijn<br />
vuurige koppen van levendige verbeeldingskragt.<br />
Aanzettende, geestrijke dranken, fterke<br />
reuken, zonne - warmte en diergelijke maaken zulke<br />
vezelen nog beweeglijker en dikwijls zijn ook<br />
zulke lieden juist om deeze reden onverdraagljk.<br />
Kroefe- en weeke, maar niet al te flappe vezelen<br />
kunnen de ontvangene indrukzelen ligt<br />
aanneemen, zonder zoo vuurig, fnel of heftig<br />
te werken. Hier zou dan ook gevoeligheid,<br />
ontvangbaarheid zijn, of vezelen die tot het<br />
aanneemen van indrukzelen ligt beweegbaar<br />
waren. Zoo weet men dat de zenuwen de<br />
weekfte zijn of gantsch mergachtig ontbloot<br />
liggen daar de fijnfte indrukzelen aangenoomen<br />
moeten worden. Tegens deeze foort van<br />
gevoeligheid zal misfchien het zuure elixir,<br />
uit vitriool-olie en alcohol, of nog beter enkele<br />
vitriool-geest, behoorlijk met water verdund,<br />
den besten dienst doen; wijl het het zaamenftel<br />
der vezelen vaster en dus minder beweeglijk<br />
maakt. Hiertoe behooren ook het<br />
koude bad, yzer, de koortsbast. VAN SWIE<br />
TEN hielp eene juffer, daar hij haare kroeze<br />
vezelen vaster en minder beweegbaar of ftijver<br />
zogt te maaken. Het zeuuwgeftel was ongemeen<br />
gevoelig. Een gering geluid, een zwaar<br />
licht werkte zoo fterkop haar,dat zij ftuiptrekkingen<br />
kreeg; zij gevoelde in het onderlijf<br />
WOUr
j
EN VAN DE R ZELVER WIJZE VAN WERKEN. 63<br />
lighaamsgefteldheid was door eene ziekte nog<br />
zwakker , maar ook aandoenlijker geworden.<br />
Daar hadt zig enige fcherpte in de voeten gezet.<br />
Zij flingerde altoos, als zij (taan wilde*<br />
haare beenen heen en weder, zoo dat zij geene<br />
ordelijke fchrede doen kon. In het bed al.<br />
leen was alles Uil; ik liet haare voeten van on -<br />
deren naar boven omwinden en verminderde<br />
fpoedig deeze beweeglijkheid.<br />
Mij dunkt dan dat eene meerdere of mindere<br />
gefchiktheid der vezelen tot beweeging uit de<br />
verfcheidenheid van derzelver zaamenftel reeds<br />
vrij wel te begrijpen is. Men voege hier nu<br />
nog bij die eigenfchap der vezelen, welke HAL.<br />
LER prikkelbaarheid, Irritabilitas, GORTEI;<br />
beweegbaarheid, Mobilitas en GAUBITJS levendige<br />
kragt Vis vitalis noemt, die altoos bij<br />
den eenen duidlijker dan bij den anderen is<br />
Men zoeke zig deeze begrijplijk te maaken en<br />
dan zal men nog nader tot begrip van de gevoeligheid<br />
of beweeglijkheid der vezelen gekoomen<br />
zijn.<br />
Wanneer een zeker deel zig op de beroering<br />
eener prikkeling beweegt of zaamentrekt, of<br />
wan-<br />
wonder-middelen vervoerd. Het bedrieglijke wonderbaare van<br />
eenen GREATRAKES, TISSERANT , en GASsNh R ver<br />
voert hen nog eerder dan den ruuwften boer. Hierin ligt ook<br />
de grond waarom in onze ligtgevoelige of weekachtige tijden elke<br />
dweeperij zoo ligt. indrukken en elke onbefcbaabaainde gek. opgang<br />
jnaakt.
54 VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL-VEZELEN<br />
wanneer de vezel zig opkrult, zoo heeft mes<br />
éen begrip van deeze eigenfchap der vaste deelen,<br />
van deeze prikkelbaarheid of levendige<br />
luagt. Zij is verfchillende in verfchillende<br />
deelen des lighaams, zij verfchilt naar ouderdom,<br />
geilagt, temperament. Het hart wordt<br />
door warm water en door het warm bloed tot<br />
zaamentrekking geprikkeld. H A L L ER zet het<br />
in de rei der prikkeibaare deelen boven aan;<br />
•hierop volgen maag en darmen, na deeze het<br />
middelrift en eindelijk de overige fpieren.<br />
GAUBIUS zegt: men heeft waargenoomen<br />
dat deeze prikkelbaarheid fterker gevonden<br />
wierdt bij een tedei raaakzel der vaste deelen ,<br />
maar anders ook daar de vezelen gefpannen en<br />
veêrkragtiger waren, diensvolgens bij kroefe en<br />
zwakkeen bij kroefe en vaste of veêrkragti ge vezelen.<br />
Verder leert hij dat bij prikkelbaare vezelen<br />
tegelijk eene gróote wakkerheid of gaauwigheid<br />
der zinnen en menigrnaalen eene dunne fcherp»<br />
te in de vogten en een levcndigere bloeds-omloop<br />
plaats hebben. Van daar worden wij ,<br />
zegt hij, door overerving,door de jeugd, door<br />
een beweeglijk temperament, door eene al te<br />
geftrenge inachtneeming van de levensregel,<br />
door goede en heete fpijzen, door eene warme<br />
lugtftreek, door heete ziekten tot prikkelbaarheid<br />
voorbereid. Het vrouwlijk geflagt is prik-<br />
.kelbaarer dan het manlijk. De zonne- hitte<br />
vermeerdert de prikkelbaarheid en met haar ook<br />
het gevoel van den honger bij infekten.<br />
Te-
EÏY VAN DÈRZÈLVÈR WljZÉ VAN WERKEff,<br />
Tegënovergeftelde obrzaaken brengén traag?<br />
beid of verminderde prikkelbaarheid voort. Hier-<br />
2ijn grove dikke vezelen bij, welke, wegens<br />
haare grootte of ruuwheid ook zwaarer te beweegen<br />
zijn; of daar is taaiheid en droogheid,<br />
óf onbuigzaamheid der vezelen, welk gebrek<br />
van het overwigt der aarde ontftaat; of de vezelen<br />
zijn door dé toevloeijing van het waterige<br />
, flijmige of vette te traag eh flap, zoo dat<br />
foo wel eene koude waterige of taaie als eenë<br />
al te drooge aardachtige gefteldheid der Vogten<br />
nadeelig wordt. I3ij eerte geringer prikkelbaarheid<br />
is een traager bloeds - omlöop; de zinnen<br />
en het gemoed worden langzaamer geroerd;<br />
Een lighaam, dat eenen tamelijkeh graad varf<br />
prikkelbaarheid met eene zekere maatigihg bezit<br />
i heeft reeds in het zamenftel zijner vezelen<br />
een goed voorbehoedmiddel tegens zWaare ziekten.<br />
Zoo haast 'er nu iets vreemds of fchade.'<br />
lijks iri zulk een lighaam koomt, verwekt het<br />
fterke prikkelingen , Waardoor de levenskragt<br />
terftond in volle werking geraakt. Het vreemde<br />
zal daadlijk Wanorde in dé dierlijke huishouding<br />
Veroorzaaken; en wordt jüist door<br />
deeze tegenwerking uit den weg geruimd.'<br />
Daar Ontftaan verkoudheden J buikloopen; braa-"<br />
kingen 4 neusbloedingen en diergelijke. Maar'<br />
ih eett traag lighaam verzamelt zig alles tot het<br />
üitbreeken eener zwaaré, heete of langduurige<br />
krankte* Ik heb hieruit menigen een kort of<br />
E lang
#5 VAN HET ZAAVENSTEL DER GEVOEL-VEZELEN<br />
lang leven en den aart zijner toekoomende ziekten<br />
voorfpeld.<br />
Men ziet wel dat het zeer veel, zoo niet alles,<br />
op het zaamenftel der vezelen aankoomt.<br />
Kroefe en veerkragrige vezelen zullen misfchien<br />
de pfikkWbaarfte of beweegbaarfte zijn , en na<br />
deeze kroefe en weeke. De prikkelbaarheid<br />
wordt minder, hoe nader weeke vezelen bij<br />
eene flapheid koomen. Grove en flappe of weeke<br />
vezelen zijn de traagfte; na deeze volgen<br />
grove en drooge.<br />
Men is altoos zeer geneigd geweest de dingen<br />
noodloos te vermenigvuldigen. Bij elke<br />
ontdekking eener zekere werking was men gereed<br />
een geheim principium optezoeken. Men<br />
nam de werking der zenuwen waar en vondt de<br />
zenuw geesten uit. Men ontdekte eene bijzondere<br />
levendige kragt of priRkelbaarheid en<br />
wilde weder een verborgen principium tot<br />
grondflag leggen. GAUBIUS houdt het daarvoor<br />
dat derzelver grond meest in de vaste<br />
deelen ligt; maar hij wil het maakzel der vezelen<br />
alleen of de verplaatlirg der e:ementen<br />
niet voor toereikende houden. H A L L E R<br />
denkt dat de drijfveer der prikkelbaarheid in<br />
het lijm of flijm, welke de aardachtige deelen<br />
der fpier-vezelen verbindt, te zoeken zij. Ik<br />
houde het daarvoor dat deeze prikkelbaarheid<br />
onder de voorbijgaande eigenfehappen der lighaamen<br />
behoort , die door eene zekere verbin-
SN VAN DÊRZELVÊR WIJZE VAN WERKEN. 6f<br />
binding, evenredigheid en beweeging der deelen<br />
ontftaan (a).<br />
Daar zijn algemeene onveranderlijke eigenfchappen<br />
der lighaamen, als zwaarte, beweeglijkheid<br />
en ondoordringbaarheid. Daar zijn ook<br />
bijzondere eigenfchappen, die uit de vermenging<br />
en gefteldheid der deelen fpruiten en<br />
voorbijgaan, zoo dra deeze vermenging of gefteldheid<br />
veranderd wordt. Het yzer, zegt<br />
een Scheikundige, beftaat uit yzer-aarde en<br />
het brandbaar beginzel en heeft dan de eigenfchap<br />
door den zeilfteen aangetrokken te worden.<br />
Men fcheide het verband der yzerdeeltjens,<br />
en men raake dan de yzer-aarde met den<br />
zeilfteen aan; hij zal dezelve onbevvoogen laa.<br />
ten. Men fmelte op nieuw deeze yzer-aarde<br />
met een vet, opdat door. de bijvoeging van<br />
het brandbaar beginzel, of van het phlogiston,<br />
z e r<br />
het v weder herfteld worde, dan wordt het<br />
weder door den zeilfteen aangetrokken. Daar<br />
zijn zouten, welke met zuuren opbruisfchen\<br />
zij bruisfchen niet meer op, wanneer zij lang<br />
in de lugt gefmolten of door eene andere vermenging<br />
veranderd zijn. Welke veranderingen<br />
in reuk, in kleur, beweegingen en eigenfchappen<br />
kunnen de Scheikundigen door vermengingen<br />
(B) Ziet de verhandeling van de eigenlijke iragt, waardoor<br />
tiwdem en voeding gefchiedt, agter dit werk geplaatst»<br />
E n
«58 VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL-VEZELEN<br />
gen niet veroorzaaken! Men kan vlammen en<br />
flagen voortbrengen.<br />
Zoude dan ook zulk eene eigenfchap, als de<br />
prikkelbaarheid is, niet door eene bijzondere<br />
vermenging, evenredigheid en beweeging der<br />
elementen kunnen voortgebragt worden? Zoude<br />
hieiuit niet die levendige kragt of prikkelbaarheid<br />
der fpieren en de werkzaamheid der<br />
zenuwen kunnen ontftaan, zonder dat het nodig<br />
ware in de zenuw geesten en in de fpieren<br />
een ander geheim principium aanteneemen ?<br />
Ik zal mij hier in eene onderftelling inlaaten<br />
na tot hier toe meest bekende dingen voorgefteld<br />
te hebben.<br />
Ik heb hier voor gezegd dat 'er ook een zeker<br />
phlogiston, men noeme het dan brandbaar<br />
beginzel , iets zwavelachtigs of olieachtigs, onder<br />
de elementen is. Het verftaat zig egter<br />
van zelf dat 'er onderfcheid tusfchen lijn - olie<br />
en rosmarijn-olie is, dat dus dit phlogiston bi]<br />
den eenen veel fijner, vlugtiger, en beweeglijker<br />
zijn kan dan bij eenen anderen. Misfchien<br />
kan men uit het onderfcheid en de evenredigheid<br />
van dit phlogiston («j en uit deszelfs<br />
Ca) Ons phlogiston zal misfchien ten naasten bij iets dierge<br />
lijks voorttelen als het acidum pingue van M E IJ ER. Bij andere<br />
Wag het misfchien eene foorc van eletorwfcbe ftof zijn, vaa wel<br />
ke wij nog. fprteken zuliejn.
tti VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. 6$<br />
«elfs onderfcheidene verbinding roet andere deelt'<br />
Jens de verfcheidenheid der prikkelbaarheid afleiden;<br />
misfchien zou daaruit de groote kragfc<br />
der zenuwen verklaard kunnen worden.<br />
Ik moet vooraf herinneren dat het rijk van<br />
dit phlogiston zig verder uitftrekt dan men zig<br />
mogelijk verbeeld heeft. Men heeft reeds enige<br />
reizen in de narigten van de mineraal bronnen<br />
getoond dat de geest van dat bronwater<br />
niet anders is dan losgemaakte vaste lugt en<br />
phlogiston benevens enig vlugtig zuur, en dat<br />
andere onderaardfe dampen bijna hetzelfde zijn.<br />
Dit aangenaam mengzel wakkert het leven of<br />
de werkingen der zenuwen op eene kragtige<br />
wijze aan. PRIESTLEY heeft getoond hoe<br />
het door konst natemaaken is(a\<br />
Eindelijk heeft ook de Graaf M I L L Y eene<br />
overeenkomst tusfchen het fcheikundig phlogiston<br />
en het e}ektriefche vuur ontdekt (£). Hij<br />
toont dat de metaalen elektriciteit uitgeeven,<br />
naar maate 'er phlogiston in hunne zaamenitelling<br />
is en dat de metaalen deeze eiggnfchap<br />
verliezen, naar maate zij meer of<br />
min-<br />
(a) Ziet M u r. R A y Medicinisch praktifche Bibüothek, I Ban^<br />
iet, nStuk. P. 188.<br />
(F) Mémoire fur la re'ducïïon des chaux metalliques par le ftti<br />
tle&rique, lu h VAcadémie des Sciences de Paris le 20 Mat 1774-<br />
far M. h Cemte de MILLY<br />
E3
fÖ VAN HET ZAAMENSTEE D2& GEVQBIi* VfZEËEW<br />
minder van bun phlogiston beroofd zijn. Hif<br />
perste metaal-kalken in glazen pijpen op een*<br />
maakte de einden niet kurken toe , waardoor<br />
eene yzere ftaaf tot in de kalk ftak. Elke<br />
deezer glazen pijpen wierdt op een ander glas.<br />
vastgezet en dus aan een in beweeging gebragt,<br />
èlektrifeer-werktuig gehouden. Daar kwamen<br />
des te minder elektrieke vonken te voorfchijn<br />
hoe meer de kalk van haar phlogiston beroofd:<br />
was Bij voorbeeld: de kalk van tin en bisrnuth<br />
gaf minder vonken dan die van menie ><br />
deeze minder dan die van lood. Nu kwam<br />
MILLY op de gedagte dat men de metaalen<br />
weder zoude kunnen herftellen, als men elek-.<br />
trieke ftof bij derzelver kalken deedt. Eet gelukte<br />
hem ook werklijk, behalven met de yzer-faffraan,<br />
daar men buiten dat weet dat men dezelve<br />
in eene geringe hoeveelheid niet ligt weder<br />
rot. yzer brengen kan. Du-s, befloot hij,,<br />
is elektrieke ftof en phlogiston bijna eenerlek<br />
' MEIJER, toont insgelijks O) dat zijn Acidu?nfjngue<br />
niet verre van de elektriefche ftof verwijderd<br />
is, of veel meer dat het geheel de<br />
hoofd-ftoffe. bij de elektriciteit uitmaakt. Daarom<br />
bewijst hij dat het ^cidum pingue. een<br />
werklijk beftanddeel van bet glas is, als van<br />
een lighaam, dat de oprfpronglijke elektriciteit<br />
(d) Chymufche Verfueht Kof. %XV.<br />
zeef,
ÏN VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. "71<br />
zeer fterk bezit, en wel houdt hij het daarvoor<br />
dat ,, het Jcidum pingue op eene dubbelde<br />
4, wijze in zijne fterkfte concentratie en droog-<br />
„ heid in het glas voor handen is, eens als<br />
„een wezen, dat in deszelfs vermenging inge-<br />
„ gaan is, en ten tweeden als even datzelfde<br />
„ wezen , dat ook deszelfs tusfchenruimretjms<br />
„opvult." Ook heeft JALLABERT tien<br />
grond der elektriciteit in een fijn zeer vêerkragtig<br />
wezen, dat de gantfche waereld,de kleinfte<br />
holletjens der lighaamen opvult, gefteld.<br />
KIRCHVOGEL zegt van de elektrieke ftof dat<br />
zij uit de ingewanden der aarde uitgaat en weder<br />
in dezelve terugkeert, waaruit dan ahoosduurende<br />
veranderingen in den dampkring voortkwamen;<br />
zij doordringt, zegt hij, alle lighaamen<br />
en werkt, naar derzelver verfcheidenheid,<br />
verfcheidenlijk op dezelve. Als dan bewezen<br />
wierde dat ons phlogiston de grondftoffe van de<br />
elektriciteit ware, dan konde men reeds daaruit<br />
deszelfs algemeenheid bewijzen.<br />
Het in het glas zaamengedrongen en drooge phlogiston<br />
maakt de fterke elektriekheid van het<br />
glas uit. Nu heeft men fomtijds menfchen ,<br />
die fterk gedanst of zig bewoogen hadden, in<br />
den<br />
(a) Disfertatio de eUaricitattsatrea in corpus hunmnumacTwns*<br />
E 4
§2 VAN HET XAAMENSTEL DER GEVOEL-VEZELEN<br />
den nagt licht van zig zien geeven, een ba^<br />
wijs dat de uitwaasfeming bier elektriek was s<br />
Daar moet dus hier ook een drooger en zaam?.<br />
gedrongener phlogiston vervlogen zijn dan an*<br />
ders gewoonlijk gefchiedt. Door de wrijving<br />
pf door de beweegingen kan het phlogiston<br />
meer elektriefche of phosphoriefche eigenfchappen<br />
verkregen hebben. Onze uitwaasfeming<br />
bevat, even gelijk ook onze pis, iets olieachtigs,<br />
of een grover en onzuiverer phlogiston.<br />
Men ontdekt aan het zweet, aan het water,<br />
waarmede men zig gewasfchen heeft, aan eenen<br />
beademden fpiegel altoos eene kleverige vettig-,<br />
heid. Deeze vettigheid bevat het zuivere phlogiston,<br />
dat hier metflijm, zuur en. water vermengd<br />
is. Wanneer nu door. wrijven of warm-te.<br />
de verfijnde ftof van het phlogiston zuiverer,<br />
digter en drooger uit het lighaam waasfemt,<br />
zoo zal zij zig als lichtende vertoonen,<br />
kunnen» Daarvandaan heeft men ook diergelijke<br />
verfchijnzelen flegts aan drooge. en heete,<br />
dieren waargenoomen. Dus kan het lichtend<br />
fchijnzel, dat verfcheiden kluizenaaren zou om-;<br />
ringd hebben, en dat men voor een teken van<br />
heiligheid hiel.dt, dikwerf werklijk beftaan hebben.<br />
Zeer dikwijls, of bijna altoos, als ik bij,<br />
e_en licht aan mijnen lesfenaar wat aanhoudend.<br />
ftudeer, t<br />
en dan met dit licht uit mijnen damp.kring<br />
treede, bersten aan alle zijden om mïjn<br />
hoofd lichtende vonken uit, zoo dat ik fchier.<br />
geen avond verzeekerd ben niet voor een hei?
SN VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. f3.<br />
ïjge te zullen gehouden worden. Maar, helaas!<br />
ik kan ook door deeze en andere proeven,<br />
bijzonderlijk bij donder-buien, tot mijn ongeluk,<br />
bewijzen dat mijn arm phlogiston te ligt in de<br />
lugt vliegt.<br />
Misfchien is het zig door de reuk onderfcheidend<br />
vlugtig deel van het manlijk zaad, dat<br />
het in het eitjen der moeder liggende dicr-kiemtjen<br />
tot de eerfte beweeging of tot het leven opwekt,<br />
niets anders dan een fijn phlogiston , daar<br />
wij buiten dat weeten dat wij fijne zwavel achlige<br />
deeltjens door de reuk gewaar worden,<br />
Eieren van infekten, van visfchen, van vogelen,<br />
zaaden en planten worden door de zonne-r<br />
warmte tot het leven gebragt. De in den win»<br />
ter dood fchijnende vlieg of vledermuis wordt<br />
door de warmte weder bezield. Zou dit bezielende<br />
niet insgelijks een verfijnd phlogiston kunnen<br />
zijn, dat het in het ei of in den vledermuis aanwezig<br />
zijnde, misfchien met flijm of grovere olie<br />
omwonden, phlogiston in werking bragt, of<br />
anders de vezelen tot beweeging opwekken<br />
konde ? De hitte in het Oosten doet alle in<br />
het Noorden zuur zijnde vrugten zoeter wasfen;<br />
zelfs de azijn zou onder de evennagtslijn<br />
zoeter, en in Holland weder zuurer geworden<br />
zijn. Zijn deeze geene werkingen van een phlogiston<br />
of van een allerfijnst olieachtig wezen?<br />
Eene menigte diergelijke uitwaasfemingen uit<br />
garden , bloemen, planten, dieren kunnen de<br />
higt tot een levens-voedzel maaken. Opgeflo-<br />
S $ - ten
f4<br />
V A N H E T<br />
ZAAMENSTEL DER GEVOELVEZELEN<br />
ten bedorven lugt, rottende deeltjens, welke<br />
het phlogiston vernietigen, of een onzuiver bedorven<br />
phlogiston uitleveren enz. kunnen de<br />
lugt weder ondienftig tot het leven maaken.<br />
Men moet hier aanmerken dat ons phlogiston<br />
niet dat onzuivere phlogistieke is , dat<br />
men hedendaagsch onder den naam van phlogistieke<br />
lugt verftaat. Deeze benaamingen der<br />
lugt foorten zijn nok werklijk niet naar onzen<br />
fmaak. Wat is de zoogenaamde gedephlogisticeerde,<br />
zuivere, of vuurlugt anders dan een<br />
zuiver verfijnd phlogiston?<br />
Alles dan wat het phlogiston van ons lighaam<br />
vermeerdert zou tot opwakkering van ons<br />
leven kunnen dienen. Daarom heeft ook VAN<br />
SWIE TEN O) de yzer zwavel zoo dienftig<br />
en opwakkerend voor de mer.schh ke natuur<br />
gehouden, wijl zij misfchien het vervliegend<br />
phlogiston, als het hoofd-deel eener prikkelbaare<br />
vezel, vergoeden kan. Veelligt koorat<br />
, het ook daarvandaan dat voedzaame goede fpijzen<br />
, geestrijke en verhittende middelen de<br />
werkzaamheid der vezelen vermeerderen, dat<br />
zij levendiger, opgewekter maaken. Nieuwere<br />
wijsgeeren mogen het dan, elk naar zijne zinne-<br />
•00 Hinc ferrum in lenibus acidis folutum reliquis fereprafer.<br />
tur- quia non tantum yi aufisra adjlringente agit, fed fuif urn<br />
fui'metallici, nature humane adeo amici, miro {limulo vires y,t
IN VAN DKRZELVER WIJZE VAN WERKEN. "J5<br />
nelijkheid, vuurftoffe, elementair vuur, of zoo<br />
als zij in hunne verwarring op nieuwe naamen<br />
vallen mogen, noemen. Dit moet ook van ruikende<br />
dingen gelden. Welke hartfterking en<br />
opwakkering kan men menigmaalen enkel door<br />
de reuk ontvangen ! Die na eene lange rust<br />
zinnelooze en bijna' gevoellooze jongen wierdt<br />
door koflij, fuikergebak en wijn wederom tot<br />
zijn gevóel en tot zijn verftand gebragt. Zijn<br />
phlogiston was door de hitte en rotting in zijne<br />
ziekte opgelost geworden en verloren gegaan;<br />
het was door geene behoorlijke fpijze vergoed<br />
geworden. Koffij, fuikergebak en wijn hadden<br />
altoos na den ïlaap wederom een deel des nodigen<br />
phlogistons vergoed; want als de jongen<br />
geflaapen hadt, was hij daaglijks wat meer<br />
mensch geworden. Ik denk' wél dat wijn en<br />
koffij terftond zouden gewerkt hebben, als in<br />
den jongen nog eene nodige voorraad van het<br />
phlogiston ware teruggebleven, welk door deeze<br />
middelen los of werkzaam hadde kunnen gemaakt<br />
worden, gelijk misfchien bij gezonde,<br />
bij het in • of uitwendig gebruik van verfterkende<br />
dingen, gefchiedt. CAPIVACCIUS behieldt<br />
den eenigen erfgenaam van een geilagt,<br />
door hem tusfchen twee gezonde jonge minnen<br />
te laaten liggen en haare melk te laaten zuigen.<br />
De melk zoo wel als de gezonde uitwaasfemingen<br />
hadden den zieken kragten gegeeven.<br />
De teeringachtige jongeling van FOREST te<br />
Bononie wierdt door dit middel zoo opgewekt<br />
dat
7
EN VAN DERZÊLVER WIJZE VAN WERKEN» ?7<br />
worden; maar men weet ook dat juist deeze<br />
deelen minder prikkelbaar of minder gevoelig<br />
zijn. Bij geftorvene kan men in het geheel geene<br />
elektriciteit meer voortbrengen (a,; het is<br />
ook bekend dat de prikkelbaarheid bij lijken geheel<br />
en al verdwenen is. Men weet dat de<br />
prikkelbaarheid bij een geftorven of gedood dier<br />
nog enige uuren na den dood aanhoudt en tot<br />
dien tijd zal 'er zeeker ook nog wat elektriciteit<br />
verwekt kunnen worden. Men weet dat het<br />
hart van een .levendig dier zijne kragt van zig<br />
nog<br />
(e) Men moet den fchrijver hier wel verdaan; hetgeen hij<br />
hier zegt heeft alleen betrekking tot het opwekken van de elek<br />
triciteit door wrijving in het dierlijk lighaam. Als geleider be-<br />
•fchouwd vertoont het dierlijk lighaam dood zijnde, even dezelf<br />
de verf hijnzelen als het loevend; de elektrieke ftof kan, na<br />
melijk, in hetzelve worden opgehoopt, als het afgezonderd is,<br />
of kan in hetzelve verminderd worden; het trekt ligte lighas-<br />
lnen aan en ftoot die af; het laat, eindelijk, de laading eener<br />
leidfche fles door, als het in de ftreeklijn van de ontlaading ge»<br />
plaatst is. Doch ik ben niet volkoomen verzeekerd dat het<br />
in geene omflandigheden mogelijk zoude zijn in doode dierlijke<br />
lighaamen elektriciteit optewekken; doode katten, gewreven<br />
zijnde, knappen, en geeven fomtijds, fchoon flaauwe, vonken.<br />
Verfcheiden dierlijke zelfftandigheden, uit de lighaamen genoo-<br />
men, geeven tekenen van elektriciteit; onder deeze de zenuwen,<br />
die gedroogd zijnde onder de lighaamen behooren, die door wrij<br />
ving elektriek worden. Men heeft te Parijs een elektrizeer-<br />
Werktuig zaamgefteld, waarvan de plaat, of wrijver enkel be<br />
lton dt uit zenuwen van 's menfchen lighaam en hij gaf elektri-<br />
ftteit als een wrijver van glas. V E Ü T A A L E R .
78 VAN HET ZAAMENSTEli DER GEVOEL - VEZELEN<br />
nog na den dood van het dier bij het gevoelen<br />
van prikkeling zaamentetrekken terftond verliest,<br />
zoo dra het met enige elektrieke fchokken ge»<br />
flaagen, en dus van zijne elektriciteit beroofd<br />
wordt O). Een vogeltjen, wiens weinigje leven<br />
misfchien flegts in de prikkelbaarheid of<br />
levendige kragt zijner deelen beftaat, wordt<br />
door elektrieke fchokken gedood Bij koudbioe-<br />
(a) Dit is niet naamvkeurig; kleine elektrieke vonken aan het<br />
hart van een duif in dien ftaat medegedeeld, wekten het leevend<br />
beginzel in hetzelve wederom op, na dat het reeds opgehouden<br />
hadt zig te bewcegen ; en dit deeden zij verfclieiden reizen; dee<br />
ze prikkeling gefchiedt zoo wel door ftellige als ontkennende<br />
vonken, hetgeen zou fchijnen te bewijzen dat die zaamentrekking<br />
niet aan de tegenwoordigheid van meer elektrieke {toffe in de<br />
fpieren en zenuwen, noch de ophouding van die prikkelbaarheid<br />
aan het afwezen derzelve is toetefchrijven. Het is ondertusfehen<br />
zeeker dat Iterke elektrieke vonken, en ook fchokken de prik<br />
kelbaai heid, het leevend beginzel geheel vernietigen kunnen;<br />
wanneer zij zulks in deelen doen, die noodzaaklijk tot het leven<br />
zijn, veroorzaakén zij den dood; doch hoedanig dit ook gefchie-<br />
de, liet gevoelen van den fchrijver dat zulks veroorzaakt wordt<br />
doordien die daelen, door welke de fchokken gaan, van hiinn»<br />
eigen elektriciteit beroofd worden, is ten hoogften onwaarfchijn-<br />
lijk; het is bekend dat lighaamen, door welken een fchok henen<br />
gaat, daar door niet van hunne eigen elektriciteit beroofd wor<br />
den , in dat geval zouden zij tekenen van ontkennende elektrici<br />
teit geeven. VERTAAL ER.<br />
EN VAN BERZELVER WÏJZ8 VAN WERKEN. ?9<br />
bloedige diertjens zal misfchien het phlogiston<br />
minder verfijnd of vlug zijn, het zal misfchien<br />
uit een kleverig -flijm laater vervliegen dan bij<br />
warmere dieren. Daarom behouden het hart<br />
of de afgefneden poot van de kikvorsch nog<br />
zoo lange 1 tijd hunne'prikkelbaarheid. Daarom<br />
beweegt zig de kikvorsch nog zoo levendig<br />
en fterft eerst des anderendaags, als men<br />
hem het hart heeft uitgefneden; hij beweegt<br />
zig zwak, fchijnt ongevoelig en fterft den derden<br />
dag, als hem het brein uitgenoomen is geworden.<br />
Uit de fpoedigere of laatere uitwas»,<br />
feming des phlogistons of der elektrieke ftof<br />
laat zig ook begrijpen waarom de teeringachtige<br />
of d'e aan heete koortfen fterven eenen frellen<br />
of zagten dood ondergaan, terwijl daarentegen<br />
dikwijls andere veele dager, liggen te zieltoo.<br />
gen. Hieruit kan men misfchien ook verkiaaren<br />
't geen men van enige vrouwen zegt dat zij<br />
een taaier leven dan de mannen hebben.<br />
De hoeveelheid der elektriefche of fijnere phlogistieke<br />
ftoffe moet dan minder in lamme, en<br />
misfchien bijna geheel niet in verftorven deelen<br />
zijn; of zoo haast het fijnste deel derzelve bij<br />
ftervende vervlogen is, is het overig gedeelte<br />
in het dood lighaam, veelligt ook uit gebrek<br />
van warmte en beweeging in de vogten, werkloos<br />
geworden en ligt in traag, onwerkzaam<br />
flijm gewikkeld.<br />
Wanneer men zig met het ontftaan der elektriciteit<br />
in het een of ander lighaam heeft bekend
&0 VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL- VËZEËEff<br />
kend gemaakt, zoo zal men zig ook derzelve?<br />
werking in een levendig lighaam eer voordel*<br />
len kunnen. Men wrijft het glas. Doorliet wrijven<br />
en de daar door voortgebragte warmte wordt<br />
de in het glas zig onthoudende veêrkragtige dof<br />
uitgezet en in beweeging gebragt; de porieëu<br />
van het glas worden insgelijks verwijd eri de<br />
deeltjens van het glas uitgezet. De elektriefché<br />
ftof, of het fijn droog phlogiston waasfemt rondom<br />
het glas uit en maakt eenen elektrieken<br />
dampkring om hetzelve, bijzonderlijk daar de<br />
door deezen elektrieken damp enigzints van het<br />
glas teruggedrevene zwaarere lügt op deeze'<br />
ftoffe drukt en dezelve om het glas verzameld<br />
houdt. De in deezen kring zig ophoudende<br />
en van eenen met haar niet gantsch ge-*<br />
lijken dampkring gedrukt wordende fijnfte ftof<br />
gaat weder terug, zoo dra men opgehouden<br />
heeft met wrijven. Bij eene ligter, of bij eene<br />
elektrieke lugt zal zig deeze elektrieke damp-kring<br />
hooger in de lugt verliezen, gelijk<br />
KIRCHVOGEL, MEIJER en andere getoond<br />
hebben. Bij koud droog weder, als men een©<br />
zwaare lugt heeft, is daarom de werking der<br />
elektriciteit de fterkfte. Als men het glas wrijft<br />
tot het eene groote warmte verkrijgt, zoo Ver-'<br />
liest zig eindelijk de elektriciteit, wijl de elektrifche<br />
deeltjens te fterk naar buiten gedreven<br />
worden en wijl het heete glas de lugt, die het<br />
omringt, verhit en uitzet, zoo dat de vlugge<br />
elektriefché ftof zig- eer met dezelve vereenigen<br />
kan*
SN VAN DER.ZELVER WIJZE VAN WERKEN. 8l<br />
kan. Men pasfe dit nu op de menfchen toe,<br />
en men zal begrijpen waarom veel zweeten bijzonderlijk<br />
drooge lighaamen verzwakt; waarom<br />
wij, bij eene warme, ligte, en elektrieke lugt,<br />
namelijk bij aannaderend donderweder, eene<br />
nêergeflagenheid gevoelen; waarom wij in koud<br />
weder moediger kunnen werken.<br />
Men kan dan met het verlies van de elektriefché<br />
ftof kragten en wakkerheid verliezen.<br />
Een droefgeestig mensch bevindt zig altoos<br />
erger bij eene ligte regenachtige lugt. Elektrieke<br />
trillingen beneemen ons een deel van onze<br />
elektriefché ftof; daarvandaan krijgen de geeöe,<br />
die van de vallende ziekte aangetast zijn,<br />
door elektrieke fchokken herhaalde aanvallen;<br />
zij krijgen die, als 'er eene regenachtige lugt<br />
of donderbuien zijn. Een jager, zegt KÏRC H-<br />
VOGEL (a\ was van den donder getroffen,<br />
waardoor hem deeze tot het leven zoo nodige<br />
damp meest ontnoomen was; hij lag langen tijd<br />
levenloos op den grond tot hij wederom doorinzuiging,<br />
of op eene andere wijze, zoo veel<br />
elektriefché ftof verkreeg , of tot zig in zijn lighaam<br />
weder zoo veel van dezelve verzamelde<br />
als hij tot een zwak leven nodig hadt. Zoo<br />
dikwijls deeze jager naderhand door een konftig<br />
elektrizeer-werktuig gefchokt wierdt, is hij<br />
altoos in onmagt gezonken.<br />
Door<br />
00 Diar'mm medico -praBkum Vitnn* peg. 169.<br />
F
82 VAN HET ZAAMENSTELDER GEVOEL VEZELEN<br />
Door elektrieke fchokken wordt ons elek<br />
z i<br />
triefché ftof uit het lighaam gehaald (
E N VAN DERZELVER WIJZE VAN W E R K E N . 83<br />
neren dat hedendaags bijna alle wonderbaare<br />
geneezingen en waarneemingen, bijzonder bij<br />
de Franfchen, bijna nooit waar zijn ££f. Ongelukkig<br />
volgen wij goede Duitfchen meestendeels<br />
flegts de gebreken van andere natiën<br />
na. KIRCHVOGEL heeft goed gebruik van<br />
de elektriciteit gemaakt. Hij wist, wanneer<br />
dit elektriesch beginzel bij de menfchen fpaarzaamer<br />
fcheen te zijn eiï%chier iedereen'eene<br />
loome nêergeflagenheid gevoelde, zigzelven en<br />
andere met het elektrizeer - werktuig, door<br />
elektrieke beweegingen, zonder flagen of fchok-<br />
Icen met die ftoffe bijna te verzadigen en de<br />
zenuwen wakkerheid en fterkte te geeven<br />
De prikkelbaarheid of werkzaamheid der vezelen<br />
zal dan in evenredigheid ftaan met de<br />
hoeveelheid en gefteldheid van het phlogiston<br />
-of de elektrieke ftoffe. Infekten hebben des<br />
siettegenftaande, dagelijks met fchokken te geeven voortgaande,<br />
zoo verminderden en verdweenen eindelijk de toevallen. Dac<br />
de vallende ziskte fomtijds door fchokken geneezen is getuigen<br />
ook ander*; lchrij vers. Zie B E R T H O L O N é W clricité ilü [ èfps<br />
humain Tom. I. Part. II, ch. 4. Ziet ook enige voorbeelden<br />
aangehaald in de fchoone Verhandeling van de Heeren PA E T S<br />
V A N TROOSTWIJK en KRAIJENHOFF over de toepasfing<br />
van de elektriciteit op de Natuur- en Geneeskunde. VERTAALER.<br />
(aj Het zoude ongelukkig voor de wetenfchappen zijn,seodit<br />
300 ware. VERTAALER,<br />
(J/) Dinr, Hei. Preft. p. 170. |<br />
F a<br />
te
*4 VAM HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL-VEZELEW<br />
te minder honger hoe minder prikkelbaar zij<br />
zijn. Zoo bevinden zij zig in den winter. In<br />
den zomer verkrijgen zij fijn phlogiston, of het<br />
traage phlogiston, dat in hun is, wordt door<br />
de hitte verfijnd en werkzaamer gemaakt en<br />
alsdan beginnen zij ook wederom te leeven en<br />
te eeten.<br />
„ Daar moet egter " zal men hier tegenwerpen,<br />
,, een onderfcheid tusfchen uw phlogis-<br />
„ ton en de elektriefché ftoffe zijn. Elektriefché<br />
,. ftof zou allerwegen als vuur wegvloeijen."<br />
Het onderfcheid kan in eene meerdere of<br />
mindere verfijning van het phlogiston, in het<br />
onderfcheid der beweeging, der warmte, in<br />
eene verbinding met andere deeltjens beftaan.<br />
MANGOLD hieldt de zenuw-geesten voor<br />
eene lugtigevuurigezelfftandigheid; dit bewees<br />
Siij door vuur-vonken, die zig, na diepzinnige<br />
fcefpiegelingen ,vertoond hebben,gelijk MAL-<br />
ï> IG H I , ZlMMERMAN , TsCHIRNHAU-<br />
BEN, MANGOED en mijn geringe perfoon<br />
ondervonden hebben, door de meerdere levendigheid<br />
, die na het drinken van geestrijke<br />
dranken volgt, door andere algemeene werkingen<br />
van eene dergelijke zelfftandigheid f». Dit<br />
beginzel onderfcheidde hij van het elektrieke<br />
daar-<br />
(d) Disfertatio exhibcns experientias dtCMifutionm ntrvsram 4g<br />
J^/aS tiemi net urm lustrantcs. 1766*
EN VAN DEREELVER WIJ2E VAN WERKEN.<br />
daardoor , dat de zenuw-geesten door een zagt,<br />
grover en zigtbaar zenuw - vogt | omwikkeld en<br />
in hunne werking gemaatigd worden. Hoe<br />
meer nu deeze werkzaarae vlugtige zelfftandigheid<br />
van dit flijmig vogt los gemaakt wierdt,<br />
hoe fijner misfchien dit vogt zelf zijn zoude,<br />
hoe heviger en fneller de werking in de zenuwen<br />
en gevoel-vezelen zoude wezen. Eene<br />
drooge elektriefché zelfftandigheid of phlogiston<br />
is werkzaamer, gelijk ik hier boven van het<br />
glas beweerd heb.<br />
Of 'er nu zenuw-geesten zijn ,dan of, gelijk<br />
ik liever geloove, de werkzaamheid en prikkelbaarheid<br />
der vezelen zelve in derzelver maakzel<br />
liggen en hoofdzaaklijk van een fijner phlogiston,<br />
of, gelijk MAN GOLD het noemt, van<br />
eene lugtige vuurige zelfftandigheid voortkoomen,<br />
zoo kan men deeze maatiging door een<br />
flijmig vogt altoos gelden laaten. Scherpe fpijzen,<br />
vlugge fpecerijen; hitte der lugt, hevige<br />
gemoedsaandoeningen , zorgen, kommer, minne-<br />
fpel en diergelijke kunnen nu dit flijmig<br />
vogt verminderen, gelijk men ook droogheid<br />
en hitte op diergelijke dingen ziet volgen; zij<br />
kunnen de zagte eigenfchap van dit vogt fcherper<br />
maaken, hetzelve verdunnen enz. Hieruit<br />
zou dan eene al te groote beweeglijkheid der<br />
vezelen, al te groote aandoenlijkheid ontftaan;<br />
het zou de hevigfte werkingen veroorzaaken,<br />
als epileptifche toevallen bij de ligtfte prikke.<br />
lingen, overdrevene inbeeldingen, eene zekere<br />
F 3 foorl)
86" VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL * VEZELEN 1<br />
foort van gekheid, die uit infpanning van den<br />
geest of van het gemoed fpruit, omtrent zoodanig<br />
eene als de geleerden dikwerf bekoomen.<br />
Hier zoude men nu zeekerlijk bij de opening<br />
van het lijk den toeftand van het brein<br />
niet doorgronden kunnen. Men zou het phyfifche<br />
niet vinden, dat de grond van die gekheid<br />
ware. Men zou het egter ook even zoo<br />
min ontdekken, wanneer 'er anderszints in het<br />
maakzel der vezelen of in de vermenging der<br />
elementen zekere gebreken plaats hadden.<br />
MANGOLD verhaalteen geval van eene vallende<br />
ziekte, die uit het menigvuldig dagelijks<br />
gebruik van keuken-zout gefproten was. De<br />
zieke liet eindelijk, na vergeefsch veele middelen<br />
aangewend te hebben, van het gebruik van<br />
zout af en wierdt gezond, tot bewijs dat zijn<br />
flijmig zenuw-vogt, of in het algemeen het<br />
flijm, 't welk het phlogiston in de vezelen omwikkelt,<br />
door het zout te veel moet opgelost<br />
en veelligt fcherp geworden zijn. Zoo zoude<br />
men ook zekere hijpochondrieën verklaaren kunnen,<br />
waarin men geene verftopping in de ingewanden<br />
, geene verdikking in het bloed ontdekken<br />
kan en daar dus niets dan eene zekere<br />
fcherpte van het zenuw-vogt en eene al te<br />
groote beweeglijkheid der vezelen te vermoeden<br />
is.<br />
Een geleerde van een zeer levendig bloedrijk<br />
temperament was door vroegtijdige gemoedsaandoeningen<br />
en door ftudeeren vroeg hypocon-
EN VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. 87<br />
conder geworden. Hij hadt zeer dikwijls veel<br />
van de fterkfte zoogenaamde vapcurs te lijden;<br />
hij kreeg, namelijk, eene ongemeene benaauwdheid,<br />
angstigheid , onrustigheid, beeving, duizelingen<br />
, winden, eenen gezwollen hals met een<br />
zeker angstig onvermogen om te flikken. Na.<br />
dikwijls enige flokken. zuiveren wijn of na mineraal-zuur,<br />
of ook','na fterk azijn-zuur gebruikt<br />
te hebben, loosde hij van boven winden<br />
en wierdt beter. Deeze aanvallen overvielen<br />
hem aan tafel en van tafel, bij verdrietige tijdingen,<br />
bij onaangenaame voorftellingen, bij<br />
voorbeeld, van eene gevaarlijke fteilte , of van<br />
eene ongelukkige omftandigheid, zelfs in gezelfchappen,<br />
als hij zig verveelde, doch egter<br />
meest op het eeten van zekere fpijzen. Radijs,<br />
knoflook en ajuin waren hem onverdraaglijk ,<br />
gelijk ook meest de koflij. Zelfs ramelas en<br />
met zoete gekookte most toegemaakte mostaart<br />
kon hij niet wel verdraagen, voornamelijk als<br />
door het ftudeeren of door gemoedsaandoeningen<br />
zijne zenuwen buiten dat reeds een weinig<br />
in wanorde waren. Door de meeste moesgroenten<br />
kreeg hij zijne aanvallen, bijzonderlijk als<br />
hij zig niet daarop gantsch en al van drinken<br />
onthieldt. Altoos fcheen hij bij eenen aanval eene<br />
zekere opzetting der vezelen te gevoelen, welke<br />
bij het opgeeven van lugt of winden , die als uit<br />
enige uit opgezetten vezelen uitgewaasfemde<br />
ftoffe fcheenen te beftaan, wedei verminder-<br />
F 4 den.
88 VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL -VEZELEN<br />
den. Daarom heeft bij hem eene warme kamer,<br />
een warm bad, koffij, knoflook, ajuin eu alles<br />
wat eene opzetting der vezelen of vogten verwekken<br />
, of misfchien dat te vooren reeds vlug<br />
of fcherp phlogiston vlugger of zwakker maaken<br />
kan, altoos tot verfterking der aanvallen<br />
ongemeen gediend («). Wijn en zuuren prikkelden<br />
de opgezette vezelen tot eene zaamenirekking,<br />
waardoor misfchien de uitzettende ftoffe<br />
eerder uitgeperst en verdreven wierdt, of<br />
misfchien zullen de zuuren in het veelligt al te<br />
zeer opgeloste flijm, dat het phlogiston bevatten<br />
zoude, eene nodige verdikking veroorzaakt<br />
Siebben , terwijl de zoete olieachtige wijnen,<br />
ook de Tokaaier wijn, bij hem deeze werking<br />
niet gedaan hebben.<br />
Daar zijn menfchen, die lam of beroerd worden,<br />
zonder dat men bij de ontleeding hunner<br />
lijken eene natuurlijke oorzaak ontdekken kan.<br />
Men noemt het verlamming der zenuwen. Veelligt<br />
is de oorzaak dat het phogiston te elek-<br />
triek<br />
00 Hier uit heb ik eene aanmerking getrokken dat de vlugge;<br />
fpecerijachtige en olierijke middelen, Muskus, Bevergeil en an<br />
dere bij hijpochondrieke of hijsterieke van deeze foort, namelijk<br />
van zeer levendige gevoeligheid ondienftig zijn; de ondervinding<br />
bevestigt het en de beoefenende Geneesheeren , die heden- '<br />
daags zoo veel met ligt beweeglijke menfchen - kinderen tc doen.<br />
ïiebben, moesten op hetgeen ik van bet vlugger of gebondentr.<br />
ïWogiston zegge enigzins verdagt zijn.
EN VAN DER ZE LV ER WIJZE VAN WERKEN. 89 '<br />
triek en te vlug geworden is, zoo dat het "bijna<br />
vervlogen is, of het is door de eene of andere<br />
oorzaak onwerkzaam in zekete zenuwen of vezelen<br />
geworden; of het vogt, dat het maatigen<br />
moest, heeft zijne omwikkelende kragt verloren,<br />
veelligt ook een ander gebrek gekregen.<br />
Zoo zal het misfchien den volbloedigen jongeling<br />
gegaan zijn, van welken DRELINCOURT<br />
zegt, dat hij, na eenen buitengewoonen maaltijd<br />
en dans-partij, de vallende ziekte verfcheiden<br />
maaien kreeg, en eindlijk binnen zestien uuren<br />
den geest gaf. Het elektriefché toonde zig hier<br />
eerst al te werkzaam, en is misfchien eindlijk<br />
verloren gegaan, waaruit een doodlijk gebrek<br />
van prikkelbaarheid ontftaan is. Van daar kunnen<br />
ook koffij en geestrijke dranken verlammingen<br />
veroorzaakt hebben.<br />
Men wil dat het roodhairig meisjen eene fcherper<br />
reuk van zig geeve dan andere. Haare uitwaasfeming<br />
verraadt dan een fijner phlogiston<br />
of fcherpere olieachtige vogten. Ik heb haar<br />
ook altoos voor prikke,lbaarer dan de bruinette<br />
gehouden.<br />
Bij het kind, bij de Dame, daar de vezelen<br />
denklijk kroes en week en egter zeer aandoen,<br />
lijk zijn, zal dan veelligt de gefchikte vloeibaarer<br />
gefteldheid van dit flijm - vogt , van dit<br />
voervogt (vehkulum) des phlogistons of der<br />
elektriefché ftoffe deszelfs fnellere werking en<br />
de daaruit voortfpruitende beweeglijkheid of<br />
prikkelbaarheid bevorderen.<br />
F 5 Uit
OP- VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL«VEZELEN.<br />
Uit alles wat ik tot hiertoe bijgebragt heb<br />
zal men nog gronden voor de ongelijkheid der<br />
bekwaamheden ontdekken kunnen. De werkzaamheid<br />
van een zeker beginzel of het fijner<br />
zaamenftel der vezelen mag misfchien de hoofdoorzaak<br />
eener grootere beweeglijkheid of gevoeligheid<br />
zijn, men ontdekt egter altoos eene<br />
verfchcidenheid, welke in het zaamenftel, het<br />
maakzel, in de verbinding der beftand-deeltr<br />
jens gegrond is. Ik heb de omftandigheden opgegeeven,<br />
die de prikkelbaarheid vermeerderen<br />
of verzeilen. Het zijn louter zulke, die fijnere<br />
elementen, een fijner maakzel , minder grove<br />
flijmige vogtigheden, fijnere olie en zout, of, een<br />
fijner phlogiston en dergelijke helpen teelen. Oefening<br />
en opvoeding doen 'er nu nog het haare bij.<br />
Men voede twee broeders van eene zelfde gefteldheid<br />
op verfchillende wijzen op.' De een zal teder<br />
opgetrokken worden ; hij zal ftudeeren en denken<br />
; de ander leeft ruuw en wordt aan den<br />
arbeid gewend. Het onderfcheid zal zig aan<br />
de kragten des lighaams, aan de bekwaamheden<br />
van den geest en aan de hevigheid der hartstogten<br />
doen bemerken.<br />
Het nadenken, of de oefeningen van den geest<br />
toonen haaren invloed op de kragten des lighaams<br />
en naar de gefteldheid van het lighaam<br />
worden dikwerf de kragten des verftands afgemeeten.<br />
Va zal hier eene anecdote vernaaien,<br />
die tot een voorbeeld kan ftrekken van het zaamenftel<br />
der vezelen, van den invloed van hetze!-
. SN VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. 0.1.<br />
zelve op het denkvermogen en van de werking<br />
van het nadenken op vloeibaare en vaste deelen.<br />
Een jongeling, levendig van aart, hadt zig in<br />
eene zekere geestlijke orde begeeven ; hij was<br />
van eene gezonde kleur, vrolijk; zijn lighaam<br />
fcheen faprijk ; zijne hairen waren fluik; hij<br />
hadt luim en geestige invallen zoo dat zijne<br />
makkers gaerne met hem in gezelfchap waren.<br />
Hem wierdt als nieuwling, naar het gebruik der<br />
Orde, een zijner makkeren toegevoegd, wiens<br />
pligt het was zijn doen gade te liaan en zijne<br />
fouten teberispen, of hem van dezelve te waar -<br />
fchuuwen. Deeze zedenmeester was een hoog.<br />
moedige dweeper. Zijn nieuwling was hem<br />
altoos te levendig. Daar wierdt hem dan ook<br />
niets voorgepraat dan voorbeelden van kluize.<br />
naars-helden van de Orde, van de dooding van<br />
het vleesch, van het beteugelen der gemoeds.<br />
aandoeningen enz. Het gelukte deezen opziener<br />
eindlijk, met hulp van de Overften, den goeden<br />
nieuwling tot dweeperij te brengen. Hij zat in<br />
befpiegelingen; hij las niet dan levens der Heiligen<br />
; hij leefde in angst en vrees; hij wilde<br />
alles vermijden wat flegts den fchijn van Iighaamlijke<br />
wellust hadt. Om geenen fmaak van<br />
de fpijzen te hebben, dat hij voor zondige<br />
wellust hieldt, flikte hij de grootfte beeten<br />
ongekaauwd in. Hij dorst niet tot verzadigings<br />
toe eeten. Niets beminde hij zoo zeer als dweepachtige<br />
vertellingen, of levensbefchrijvingen.<br />
Zijne verbeelding was altoos met dweepzug-<br />
ti.
$2 TAN HET ZAAMENSTE* DER GEVOEL-V«ZELEN<br />
tige harsfenfchimmen bezig; hij geloofde zelfs<br />
verfchijningen te hebben. Hierdoor zag men<br />
eindelijk het lighaam even zoo als den geest bederven.<br />
De nieuwling wierdt mager, droog,<br />
flaaploos. Zijne voorheen fluike en fappige<br />
hairen wierden nu alle gekroesd. Zijne vogten<br />
waren fcherp en bedorven, de vaste deelen<br />
week geworden. Daar kwamen op het voorhoofd<br />
en elders gaatjens in de huid. Uit den<br />
neus droop eene bedorven vogtigheid; inkort,<br />
de goede jongeling was in lighaam en geest<br />
een ander mensch geworden. De Overfren zagen<br />
eindelijk hunne fout en bevalen den dweepzugtigen<br />
nieuwling, op ftraffe van ongehoorzaamheid,<br />
meer te eeten en niet meer te leezen,<br />
of te peinzen. Op niets was hij tot hiertoe<br />
angstvalliger geweest dan om de bevelen zijner<br />
Overften uit heilige gehoorzaamheid allernauwkeurigst<br />
natekoomen. Nu at hij zoo veel hij<br />
flegts in de maag ftuuwen konde; hij vermijdde<br />
de boeken en alle diep nadenken zoo veel mogelijk<br />
was. Hij bleef langer dan te vooren lui<br />
in het bed liggen. Zijne omftandigheden veranderden;<br />
hij wierdt onwerkzaam, vogtrijk, gevleescht,<br />
dik en vet. Het ging met hem omtrent<br />
zoo als met den denkenden SWIFT, die<br />
eerst vet begon te worden toen hij een gek geworden<br />
was. De onwerkzaame jongeling wierdt<br />
eindelijk uit de Orde weggezonden. Nu kent<br />
hij geene grooter gelukzaligheid dan rust en<br />
gemak. Hij ligt fchier meest te bed, laat zig<br />
te
XV VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. Of<br />
te eeten brengen, is ftil en vergenoegd, onbekwaam<br />
tot denken en weinig van een ander,<br />
dier onderfcheiden. —— Zijne gevoelvezelen<br />
zijn misfchien eerst van een niet ongefchikt<br />
maakzel , tamelijk kroes en vogtig geweest.<br />
Het phlogiston, het elektriefché, het acidum<br />
pinguè, het lugtig vuurige, of wat het dan zij,<br />
was werkzaam, met gemaatigd flijmig vogt ge.<br />
temperd; zoo was ook zijn omloop, bloed en de<br />
overige vogten in eene bekwaame gefteldheid;<br />
want ik heb boven reeds gezegd, dat in het bloed<br />
en in elk vogt dezelfde elementen, gelijk in<br />
de vaste deelen, flegts in onderfcheidene evenredigheden<br />
zijn. Door die buitengewoonedweepachtige<br />
levenswijs zijn de vezelen kroefer en<br />
drooger geworden; dit wordt door het kroes<br />
worden der hairen waarfchijnlijk gemaakt. Het<br />
vogt, dat het vlugtig werkzaam beginzel temperen<br />
moest, is opgelost, bedorven, of fcherp<br />
geworden; dit bewijzen het bedorven vogt uit<br />
den neus en de gaatjens in de huid. Het phlogiston<br />
of het elektriesch beginzel kan zelf in<br />
de vaste en vloeibaare deelen veranderd en<br />
vrijer gemaakt geworden zijn. Van daar fproo.<br />
ten de fterke inbeeldingen, verfchijningen ,<br />
flaaploosheid, dweepzugt. Eindelijk zijn door<br />
al te overvloedige fpijzen en werkloosheid de<br />
vezelen grof en week en dus minder beweegbaar<br />
geworden. Het phlogiston in de zagte en vaste<br />
deelen zal in grove flijm ingewikkeld of 2eif<br />
van eenen flijmigen aart geworden zijn. Hierbij<br />
was
3Q4 VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL-VEZELEN.<br />
was ook gemoedsftilte, ongevoeligheid, flaaperigheid<br />
en domheid ontftaan.<br />
'Nu zou nog overig blijven te verklaaren op<br />
welke wijze de zenuwen en fpieren, door het<br />
zaamenftel haarer vezelen, of door hulp van<br />
het elektriesch beginzel, haare groote werkingen<br />
uitoefenen kunnen. De' groótfte werkingen<br />
-heeft men in de zenuwen altoos bewonderd.<br />
Zij zijn de gevoelende werktuigen van alle de<br />
finnen. De prikkelbaarheid der fpieren is ook<br />
van veele uit den invloed der zenuw-vezelen<br />
afgeleid geworden. De prikkelbaarheid der<br />
fpieren en van andere deelen ftaat in evenredigheid<br />
met de menigte der vezelen , die dezelve<br />
verzeilen, heeft Z I M M E R M A N eens in<br />
eene Verhandeling gezegd. Men weet bij ondervinding<br />
dat, als de zenuwen van het hart<br />
• Jijden, ook de beweeging van het hart in wan.<br />
orde is. Het gantsch en al ophouden van de<br />
beweeging van het hart heeft BOERHAVE<br />
•door het prikkelen van het rugge • merg weder<br />
zien opwekken. Ook wordt de affcheiding der<br />
klieren, zegt NuCK, veel verminderd, zoo<br />
haast de daar henen gaande zenuwen afgebonden<br />
worden. De lighaamen der kinderen zijn<br />
•.prikkelbaarer, zegt een zeker Schrijver, omdat<br />
zij naar eene zekere evenredigheid meer zenuwen<br />
dan die der volwasfene hebben. Dus zoude<br />
zelfs een groot gedeelte der prikkelbaarheid<br />
der fpieren meest op de menigte der zenuw - vezelen<br />
aankoomen. Daarom moest boven al de<br />
wij-
SN VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN» 05<br />
wijze van werken van de zenuwen onderzogt<br />
worden , daar anderszints reeds vooraf de prikkelbaarheid<br />
der fpieren uit de onvergelijklijke<br />
fchriften van eenen HALLER bijna aan iedee<br />
een bekend geworden is.<br />
Zenuwen zijn gevoelige koorden, welke eene<br />
mergachtige zelfftandigheid bevatten, met eena<br />
vliesachtige huid omgeeven zijn en zig in de<br />
werktuigen der zinnen, of in de deelen des lighaams<br />
verliezen. Zij koomen alle te zaamen<br />
uit de mergachtige deelen der hersfenen eo.<br />
van het rugge-merg voort,; en alle dieren, die<br />
zenuwen hebben, bezitten ook hersfenen. Zi|<br />
zijn het werktuig of de leiddraaden van hef<br />
gevoel en der gewaarwordingen. Over de wijze<br />
hoé zij werken is altoos ftrijd geweest.<br />
Meest heeft men het daar voor gehouden dat<br />
eene zenuw uit bondeltjens van mergachtige;<br />
draaden beftonde, die hol waren en eene allerfijnste<br />
vloeibaare zelfftandigheid bevatteden^<br />
welke men zenuwgeest genoemd heeft. Deeze<br />
zou de band of het middel-ding tusfchen dé<br />
ziel en het lighaam zijn. Behalven dit heeft<br />
men nog een grover vogt in de zenuwen gevonden,<br />
welk men het zenuw-fap genoemd heeft,<br />
dat misfchien tot voeding of bevogtiging der<br />
zenuwen zou moeten dienen. Men heeft ook<br />
allerfijnfte in de zenuwen voortloopende adervaten<br />
gemeend ontdekt te hebben.<br />
De zwaarigheid, welke men vindt om de verrigtingen<br />
der zenuwen te verklaaren, maakte dat<br />
men
gG VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL» VEZELEN<br />
men voor dezelve de onzigtbaare zenuw-geesten<br />
als een bijzonder beginzel hadt aangenoojïiett.<br />
Dit is altoos de gewoonte van Geneeskundigen,<br />
Wijsgeerer^ en Leeken geweest,, dat<br />
zij een geheim beginzel vastftelden, zoo dra<br />
zij dö waargenoomen verfchijnzelen niet uit natuurlijke<br />
gronden verklaaren konden. Hierdoor<br />
verviel het volk tot fpooken, hekfen en duivelskonstenaars,<br />
de Wijsgeeren tot ^rchaos,<br />
Zenuwgeesten, quaütatm occuhas enz.<br />
K U L M en andere wederfpraken de zenuwbeesten<br />
O); maar zij lieten de zenuwen als<br />
gefpannen fnaaren werken en zijn daarin ook<br />
wederom tegengefprooken geworden. METS-<br />
CER heeft onlangs het aanwezen der zenuwgeesten<br />
uitvoerig en grondig beftreden CO; de<br />
Geheimraad H O F M A N N heeft derzelver ge-<br />
Tchiedenis onder de fpookvertellingjens geplaatst.<br />
Zoo min als de vezel van de fpier hol is en<br />
eene zekere zelfftandigheid bevat, even zoo<br />
min fchijnt zulks de vezel der zenuw te zijn.<br />
De uitmuntende Ontleeder ALBINUS fpoot<br />
het aschverwig gedeelte der hersfenen zoo gelukkig<br />
op, dat hij de ftof tot in de tederfte in<br />
het merg loopende adertjens bragt en egter<br />
deedt hem deeze proef niet gelooven dat dit<br />
00 K U L M Anatomifche Tafelen.<br />
£N VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN.<br />
merg uit holle buisj'ens beftonde; dit fcheen<br />
hem toe zoo weinig daaruit te volgen, als liet<br />
ongegrond zoude zijn dat men de beenderen<br />
enkel voor kleine vaten zoude willen houden<br />
om reden dat 'er aderen in dezelve ingaan (a).<br />
Het hart heeft zijne levendige kragt of prikkelbaarheid,<br />
waardoor het zig zonder weeten of<br />
willen van de ziel, zelfs nog na den dood, of<br />
na het affnijden der zenuwen beweegt. Eene<br />
diergelijke, maar nog fterker prikkelbaarheid<br />
fchijnt de eigenfchap van het zenuwmerg te<br />
zijn. Even gelijk nu de prikkelbaarheid der<br />
fpier-vezel in derzelver zaamenftel, of in de<br />
vermenging haarer beftanddeelen haaren grond<br />
heeft, zoo kan ook de kragt der zenuwen uit<br />
diergelijke oorzaaken fpruiten. Als het nu<br />
waar ware dat van de gefteldheid en de evenredigheid<br />
van het phlogiston de levendige kragt<br />
der vleesch- vezel afhinge, zoo zoude men ook<br />
hetzelfde van de vezelen der hersfenen en der<br />
zenuwen durven beweeren. Het merg der<br />
hersfenen en de zenuwen mogen in de reeks<br />
der prikkelbaare deelen wel de bovenfte plaats<br />
bekleeden, gelijk doorgaande het een deel prikkelbaarer<br />
dan het ander is, of gelijk bijna elk<br />
deel zijne eigene prikkelbaarheid heeft. Daarr,<br />
om<br />
00 VOGELS Neut Mtücmfehe Biblkth. des yitrtsn Handt?.<br />
ii Stueht, S. l^i.<br />
G
*§S VAN HET ZAATSENSTEL DER GEVÖEL-VEZElEN<br />
om hebben misfchien ook de hersfenen, behalven<br />
een vast loogzout, meer roode empyreumatieke<br />
olie dan andere ingewanden van deri<br />
mensch opgeleverd; misfchien is zulks een bewijs<br />
dat ook daar meer phlogiston en dus meer<br />
levendige kragt aanwezig is (Ö> Van daar is<br />
misfchien het vet vati het aangezigt en van het<br />
hoofd een vaster zelfftandige vet om de inzuigende<br />
vaten reeds ftoffe tot een fterker phlO'<br />
giston medetedeelen.<br />
Men kan niet aanneemen dat de elektriefché<br />
ftof bij de menfchen door buisjens loope, daar<br />
derzelver werking, vervlieging, derzelver loop<br />
enz. zig zoo veelvuldig verbreiden. Waarom<br />
zouden dan zenuwgeesten juist door zenuwbuisjens<br />
moeten loopen ?<br />
Het is zeekerlijk zwaar te verklaaren op welke<br />
wijze de beweeging der vezelen gefchiede 5<br />
maar deeze duisterheid blijft evenwel overig of<br />
men zenuwgeesten aanneeme dan niet. Misfchien<br />
werkt de in de tusfchenruimtetjens verbonden<br />
phlogistieke of elektriefché ftof door<br />
eene foort van uitzetting in de vezelen, of op<br />
eene andere voor ons nog verborgen wijze.<br />
Dit kan men nog te eer vermoeden, als men<br />
aanneemt dat onze vaste deelen uit veel minder<br />
aar-<br />
, 00 SPULMANN Inft. Chtm. 1,766*, p. 304 6? aoS,
EN VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. §Q<br />
aarde beft aan dan men tot hiertoe gedagt heeft (a)<br />
Want hoe nader aardachtige deeltjens aan elkanderen<br />
zouden raaken, hoe minder gevoeligheid<br />
de vezelen hebben zouden. Hierin kan<br />
de oorzaak liggen waarom de zeer gevoelige<br />
huid, bij eene hevige koude gekwetst kan worden<br />
zonder dat men 'er het minste van gevoelt.<br />
Ziekten, zekere fcherpten en veranderingen<br />
of gistingen kunnen de gevoeligheid des lig*<br />
haams, of van deszelfs deelen verminderen, of<br />
vermeerderen, wanneer misfchien degefteldheid<br />
of de evenredigheid des phlogistons of van andere<br />
elementen eene verandering geleden heeft.<br />
„Hoeveel", zegt B R I N K M A N N , „ ver-<br />
„ meerdert de gevoeligheid bij ontfteeking?<br />
Hoe gevoelig wordt niet de huid voor elk<br />
„ lugtjen in eene fterke zinking en hoe zeer<br />
„ wordt niet in eene ziekte de prikkelbaarheid<br />
„ van de maag vermeerderd?" Ik heb eene<br />
lijderes gekend, wier gevoeligheid in eene<br />
ziekte zoo hoog geftegen was, dat het geruisch.<br />
van een zijden kleed voor haare ooren, en het<br />
nieuwsgierig pols voelen voor haare handen<br />
onverdraaglijk was. Men weet daarentegens<br />
hoe kwaadaartige koortfen met alle fnelheid<br />
kragten en gewaarwordingen vernietigen. Hartstog-<br />
f-<br />
(<br />
G o
IOO VAN HET ZAAMENÏTEL DER GEVOEL - VEZELEN<br />
togten kunnen zekere deelen gevoeliger maaken;<br />
in andere kunnen zij de levendige kragt verminderen.<br />
Dat hier gezegd is geworden geldt<br />
van zenuwen en andere vezelen.<br />
Men weet dat in de fpier - vezelen haare<br />
werking in eene zekere beweeging of zaamentrekking<br />
beftaat. Dit kan men aan het uitgefneden<br />
en geprikkelde hart en aan de afgehakte,<br />
afgevilde en met zout beftrooidekikvorfchen -<br />
pooten zien. Men zou dus ook bij de hersfenen-en<br />
zenuwvezelen eene fijnere beweeging<br />
of zaamentrekking aanneemen kunnen. Door<br />
deeze trillingen , of beweegingen der zenuw -<br />
vezelen ontftaan de gewaarwordingen der zinnen,<br />
pijn en jeukte. Maankop-fap kan het<br />
pijnlijk gevoel op de lijdende plaats verminderen<br />
, eer het nog in het brein zijne werking gedaan<br />
heeft. Dus is dan ook de pijnlijke beweeging<br />
daar en niet-in het brein geweest. Dus<br />
kunnen ook de zinnen dikwerf door uiterlijke<br />
dingen, .welke de beweegbaarheid der zenuwvezelen<br />
opwekken,opgefcherpt worden,zonder<br />
dat op het brein of deszelfs geesten enige werking<br />
gefchiedt. Prikkelingen en beweegingen<br />
der zenuw-vezelen maaken zinlijke gewaarwordingen;<br />
uit prikkelingen en beweegingen<br />
der brein-vezelen ontftaan voorftellingen en de<br />
werkingen van het denkvermogen. Eene volkoomen<br />
rust der brein-vezelen en der zenuwvezelen<br />
wordt flaap genaamd. Daarom ftoort<br />
eek alles den flaap dat de ledenmaaten, inge-<br />
wan.
ÏN VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. IOX<br />
wanden en zinnen- prikkelt. Hiertoe behooren<br />
pijn, gedruis, hitte, harde ligging, aanraakingen,<br />
onverduuwlijkheid of fcherpheden in maag<br />
en darmen. Eene rustlooze vlo heeft menigwerf<br />
eene juiTer uit den flaap gehouden. De<br />
flaap wordt ook afgebrooken door alles wat de<br />
brein-vezelen in beweeging brengt. Hoe flaaploos<br />
is de veel denkende, als hij zig met levendige<br />
verbeeldingen of met diepzinnige overweegingen<br />
bezig houdt? Hoe onrustig woelt- het<br />
meisjen den langen nagt door, als haare inbeelding<br />
met verliefde overleggingen of veelligt met<br />
de bcfchikkingen van haaren bruilofts - dag<br />
verlevendigd wordt ? Aan de prikkeling , of<br />
aan de beweegingen bij het ademhaalen en bij<br />
den bloeds-omloop, zoo lang zij in hunne gewoone<br />
orde blijven, is de mensch gewoon,<br />
even als hij aan de zwaarte of aan het gevoel<br />
van de hem omgeevende lugt gewoon is, zoo<br />
lang in dezelve geene bijzondere verandering is<br />
voorgevallen.<br />
Als 'er. dan in de vezelen der fpieren en ze •<br />
nuwen eenerlei foort van werking, dezelfde<br />
bcweeging of zaamentrekking waargenoomen<br />
wordt, zoo zullen wij ook in eene zekere betrekking<br />
eenerlei foort van maakzel en evenredigheid<br />
der elementen durven aanneemen. De<br />
fpier-vezel is niet hol; derzelver prikkelbaarheid<br />
fteunt'niet op fijne geesten; waartoe zullen<br />
wij dan deeze in het brein of de zenuwen<br />
gebruiken?<br />
G 3 SCHLICH'
102 VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL"VEZELEN<br />
SCHLICHTING heeft eene fijnfte beweeging<br />
der vezelen van de hersfenen en zenuwen<br />
waarfchijnlijk gemaakt (a). De Heer V A N<br />
H A L L E R , SCHLICHTING, WALSTORF<br />
en andere hebben reeds bij verfcheiden dieren ,<br />
behalven bij de vogelen en visfchen,' eene<br />
beurtelingfe beweeging des breins ontdekt; de'<br />
hersfenen rijzen, namelijk, op, of zwellen als<br />
het dier den adem uitgeeft; zij zinken weder<br />
neder of in , als het denzelven inhaalt. Doch<br />
behalven deeze beurtelingfe bertendige beweeging<br />
in de hersfenen, heeft SCHLICHTING<br />
nog eene ftuiptrekkenden tegennatuurlijken toeftand<br />
bij de dieren waargenoomen. Hij heeft<br />
op eenen levendigen hond zijne onbarmhartige<br />
proef genoomen. Hij fneedt het hersfen-vlies<br />
en de aschgraauwe zelfftandigheid der hersfenen<br />
weg en ftak eene naald in het verlengde<br />
merg om ftuiptrekkingen te verwekken; tegelijk<br />
ftak hij 'er zijnen vinger met opmerkzaamheid<br />
in en nam zeer duidlijk waar dat de hersfenvezelen<br />
rondom lioegen of trokken zoo lang de<br />
ftuiptrekkingen duurden. Ook bij de vrijwillige<br />
ftuiptrekkingen, welke op de bloedftorting<br />
ontftonden, nam hij dit trekken der vezelen<br />
waar. Hieruit was nu bewezen dat de hersfen-vezelen<br />
in tegennatuurlijke toeftanden eene<br />
%e zaamentrekkende beweeging hebben.<br />
xJ.;'. ' : V '? f<br />
f|<br />
t» VQ PELS -Nette Medicinifche Biblioth. I. B. 4 Si. f. jo| a
EN VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. 103,<br />
Bemerkt men nu, zegt SCHLICHTING,<br />
bij krampen, of in eenen tegennatuurlijken toeftand<br />
zulke beweegingen of trekkingen , zoo<br />
kan men ook in den natuurlijken toetïand zwakke,<br />
zagte beweegingen of trekkingen der hersfenen<br />
en zenuwen vermoeden. Men kan beweoren<br />
dat het even zoo met de fpier-vezelen gaat<br />
en de werkingen der zenuwen tot zekere trillingen<br />
en beweegingen der vezelen, niet zonder<br />
grond, bepaalen. Men heeft ook buiten dat aan<br />
têere zenuwachtige deelen in gezonde en tegennatuurlijke<br />
toeftanden beweegingen waargenoomen.<br />
SCHLICHTING heeft aan het balzakvlies<br />
(dartus ) bij gezwollen ballen eene fchier<br />
wormvormige beweeging geheel duidlijk gezien<br />
, welke beweeging egter in den gezonden,<br />
itaat zoo zwak is, dat zij naauwlijks bemerkt<br />
wordt. Men ziet dat de zeer weeke vezelen der<br />
geile, onder het bijflaapen, op eene wonderbaarlijke<br />
wijze getrokken of vernaauwd worden ;<br />
dus is de zagtheid der hersfenen en der zenuwvezelen<br />
bij deeze beweeglijkheid ook geene;<br />
hindernis. Wie weet hoe week de eerfte vezelen<br />
eener fpier zijn, die egter nog tot beweegingen<br />
bekwaam zijnC«)-<br />
Dus zal men ook in de hersfenen en in de?<br />
(a~) BOUDEU fur le tisfu mujueux § XX, XXJU, St. XXJX^<br />
jm BRINKMANN f. 24.<br />
G 4<br />
ze-
ï«4 VAN HET ZAAMENSTEL DEtt GB VOEL * VEZELEN<br />
zenuw-vezelen eene eigene foort van levendige<br />
kragt, of eene bijzondere fijne prikkelbaarheid<br />
en beweeglijkheid durven aanneemen. Men zal*<br />
niet nodig hebben, bij de verklaaring van de<br />
werkingen der zenuwen,- zijne toevlugt tot de<br />
onzigtbaare hersfenfchim, de zenuw geesten,<br />
te neemen.<br />
Nu zoude men misfchien naar de gefteldheid,<br />
ontwikkeling, verfïjniBg en hoeveelheid<br />
van het phlogiston, van het flijmige, waarmede<br />
het omgeeven is, of naar andere omllandigheden,<br />
eene nieuwe verdeeling der vezelen .kunnen<br />
maaken. Men zoude ook naar deeze betrekking<br />
de beweeglijkheid of traagheid der vezelen<br />
bepaalen kunnen. Doch ik zal ondertusfchen<br />
de hier voor eens gemaakte verdeel ng<br />
in kroefe, grove, weeke en drooge vezelen<br />
behouden en onderftel vooraf dat daarbij eene<br />
voegzaame en goed geè'venredigde geileldheid,<br />
hoeveelheid en verbinding der elementen aanwezig<br />
is, dat eene weeke kroefe vezeL een tamelijk<br />
beweeglijk, eene kroefe drooge vezel<br />
een veelligt nog vlugger en drooger. phlogiston<br />
tot grond heeft. Eene grove flappe vezel<br />
zal misfchien een traag met dikker flijm omwikkeld<br />
phlogiston vervatten. Dat der grove<br />
drooge vezel zal veelligt minder verfijnd, van<br />
aardachtiger, doch drooger aart, wat minder<br />
vlug en daarom langzaamer doch heftig wer*<br />
kend zijn.<br />
Het mag ook met de wijze van werken van<br />
de
EN VAN DERZELVER XVIJZE VAN WERKEN.' "l*9fr<br />
de zenuwen zijn als het wil, zoo kan men egter<br />
niet zonder grond vermoeden dat 'er altoos<br />
eene verfcheidenbeid in het zaamenftel en in<br />
de werkingen der zenuw-en fpier-vezelen zij.<br />
Men zal zig eene grootere beweeglijkheid en<br />
traagheid der vezelen en dus eene oorfprong.<br />
lijke verfcheidenheid van bekwaamheden kunnen<br />
verbeelden: het zij dan dat zij van den invloed<br />
der voortteeling, der lugtftreek, des temperaments,<br />
der levenswijs, eenes toevals, of uit<br />
iets anders haare oorfprong hebbe. Ik laat de<br />
opvoeding haar groot voordeel; ik beweer flegtsdat<br />
ook zij op den eenen mensch eerder dan op<br />
den anderen haare werking kan doen, en dat<br />
uit alle hout niet even ligt een Mercurius gefneden<br />
wordt. Ondertusfchen moest egter niemand<br />
door de opvoeding verzuimd worden; altoos<br />
zullen de algemecne grondftellingen eener wijsgeerige<br />
zedenkunde in de harten der menfchen'<br />
ingeplant kunnen worden; en hun zal altoos de<br />
eene of andere, het menschlijk geflagt nuttige,<br />
werkzaamheid, kunst,ofweetenfchap door eenc><br />
yerftandige opvoeding te leeren zijn.<br />
G s VA ri
ÏCSf VAN HET ONDERSCHEID TÜSSCHEB)<br />
VAN HET ONDERSCHEID TUSSCHEN<br />
DIEREN, MENSCHEN, GEKKEN.<br />
Üe gefchiktheid en de oefening of vaerdigheid<br />
der gevoel-vezelen maaken, gelijk wij gehoord<br />
hebben , het onderfcheid tusfchen fchrandere<br />
en domme en het onderfcheid tusfchen dieren<br />
en menfchen. BONNET en andere voornaame<br />
Wijsgeeren ftaan den dieren ook eene ziel gelijk<br />
den menfchen toe. W j kennen de natuur van<br />
deezen geest niet en fpreeken flegts van hetgeen<br />
Van het lighaam afhangt. Men beweert dat de<br />
bewerktuiging, -de levenswijs, de opvoeding en<br />
honderd phyfieke omftandigheden bij het dier<br />
verhinderen dat zijne gewaarwordende vezel<br />
niet tot die beweeglijkheid, niet tot die volkoomenheid<br />
der gevoel-vezelen geraaken kan en<br />
dat het daarom op den ladder der gefchapen<br />
wezens zoo verre beneden den fchrandereren<br />
mensch ftaat.<br />
,, Alle pooten der dieren " zegt HELVETIUS,<br />
eindigen of in hoorn, gelijk bij den Os en<br />
„ het hert, of in nagelen, gelijk bij den wolf,<br />
„ bij den hond, of in klaauwen, gelijk bij de<br />
„ kat en bij den leeuW. Dit onderfcheid nu<br />
,, tusfchen onze handen en de pooten der die-<br />
„ ren berooft hen niet flegts alleen, vol-
DIEREN, MENSCH EN, "GEKKEN. 10J<br />
3, gens BUFFON, van den zin des gevoels,<br />
„ maar ook van de nodige gefchiktheid , van<br />
„ het gebruik van enige hand-werktuigen, of<br />
3, van het maaken van zulke ontdekkingen, bij<br />
welke handen vooronderfteld worden. Het<br />
„ over het algemeen korter leven der dieren<br />
„ laat hun niet toe zoo veele waarneemingen op<br />
„ te zamelen, en gevolglijk ook niet zoo veele<br />
„ gewaarwordingen of denkbeelden te bekoo-<br />
„ men als de mensch verkrijgt. De dieren<br />
„ hebben, wijl zij door de Natuur beter ge-<br />
„ wapend en gekleed zijn dan wij , minder<br />
„ behoeften, en behoeven dus ook minder uit-<br />
„ vindingen uittedenken. Zoo de roofdieren<br />
„ over het algemeen loozer zijn dan de andere,<br />
„ zoo koomt zulks daar van daan, wijl de altoos<br />
„ vindingrijke honger hen genoodzaakt heeft aï-<br />
„ lerhande listen te verzinnen om buit te be-<br />
„ jaagen.<br />
„ De dieren vertoonen flegts eene maatfehap-<br />
„ pij, die voor den mensch vlugtende is. De<br />
„ mensch heeft zig door hulp van de wapenen^<br />
„ welke hij zig gefmeed heeft, den fterkften<br />
„ onder de dieren zelfs vreeslijk gemaakt. De<br />
„ Mensch is voor het overige het meest ver-<br />
„ menigvuldigde dier op aarde. Hij wordt ge*<br />
„ boren en leeft in alle hemelsftreeken, terwijl<br />
„ een deel der andere dieren, als de Leeuwen,<br />
„ de Olijphanten, de Rhinoceros flegts in ze-<br />
9, kere ftreeken gevonden worden. Hoe meer<br />
n egter eene foort van dieren, die bekwaam<br />
„ is
Itff VAN.HET ONDERSCHEID TUSSCHEI*<br />
„ is om waarneeraingen optedoen , vermenig.<br />
„ vujdigd is, hoe meer begrippen, hoe meer<br />
9, geest zij heeft."<br />
Zal men zeggen waarom dan de Aapen,<br />
welker pooten onze handen zoo zeer gelijken,<br />
met ons geene gelijke vorderingen maaken ,<br />
zoo andwoordt HELVETITJS: de reden is,<br />
wijl de menfchen meer op aarde vermenigvuldigd<br />
zijn, wijl onder de verfchillende foorten<br />
van Aapen weinige,gevonden worden, welker<br />
fterkte die van den mensch evenaart; wijl de<br />
Aapen van vrugten léeVen, minder behoeften<br />
en . dus ook minder uitvindingen hebben dan de<br />
menfchen; wijl hun leven korter is en wijl zij<br />
flegts eene voor den menfchen en grooten wilden<br />
dieren vlugtende maatfchappij uitmaaken:<br />
en, eindelijk, wijl de bewerktuiging van hun<br />
lighaam hen altoos als kinderen in onrustige<br />
beweeging houdt, ook als hunne behoeften bevredigd<br />
zijn, zoo blijven zij altijd kinderen, of<br />
zij zijn niet in ftaat te voelen hetgeen men<br />
yerveeling noemt, dat tog een hoofd-grond tot<br />
bearbeiding van den menschlijken geest is.<br />
c Bij deeze omftandigheden voegen wij nu<br />
nog een ongefchikt maakzel van het brein, zekere<br />
gebreken in de fijnfte gevoel-vezelen, eene<br />
hardheid van hersfenen, flegter maat van dezelve<br />
of enig ander gebrek, dat opder de menfchen<br />
de krankzinnige onderfcheidt en op het<br />
voorhoofd zigtbaar is. De fchranderfte Aap zal<br />
ep zijn best nog maar het gelaat van den doms-<br />
tefi
DIEREN, MENSCHEN, GEKKEN. 'lOCJ<br />
ten mensch hebben en het zou voorwaar een<br />
flegt voorteken van de verftandskragten van<br />
eenen mensch zijn, als zijn gelaat naar dat van<br />
eenen Aap geleeke. De Graaf DE BUFFON<br />
zou dan ook hierin , namelijk in de fijnfte gefteldheid<br />
van het brein, nog eene verfcheiden.<br />
heid of oorzaak vinden kunnen waarom de<br />
Orang-Oetang nog geen mensch is, of waarom<br />
hij misfchien niet meer dan mogelijk de domiïe<br />
of ruuwfte onder de menfchen is.<br />
„ Bij de dieren" zegt CASSEEOHM O)<br />
,, worden de hersfenen naar evenredigheid veel<br />
„ kleiner waargenoomen dan bij de menfchen.<br />
„ De pijuappelklier is bij de dieren naar even-<br />
„ redigheid grooter en heeft ook eene andere<br />
-, gedaante. De Testes zien 'er ook anders uit<br />
„ dan bij de menfchen. De procesfus mammil-<br />
„ lares zijn grooter; de protuberantia annula-<br />
„ mis is kleiner naar evenredigheid van het<br />
„ brein; de protuberantia. pyramidales en oli-<br />
„ yares hebben bij de dieren eene andere ge-<br />
„ daante dan bij de menfchen. De bogten van<br />
„ de hersfenen zijn bij de dieren niet zoo diep<br />
„ als bij de menfchen. De likkelvormige ver-<br />
„ lenging van de harde huid is ook naar even-<br />
5, redigheid veel kleiner dan bij de menfchen "<br />
WIL-<br />
O) Anatamifche Betrachtung und zergliederung des mcnschlkhan.<br />
Herpers.
1IO VAN HET ONDERSCHEID TUSSCHEN 1<br />
WILLIS bevondt dat de pijnappelklier bij de<br />
dieren grooter is Qa); zij zal dan misfchien ook<br />
meer van de uit de flagaderen afgefcheiden en door<br />
de aderen intezuigene waterachtige vogtigheidbe.<br />
vatten dan bij de menfchen. In de derde holligheid<br />
der hersfenen volgen vier tamelijk zigtbaare<br />
ronde verhevenheden, die men Nates en<br />
Testes noemt, die bij de dieren veel grooter en<br />
ronder, maar bij den mensch kleiner en langwerpiger<br />
en puntiger aan het eind zijn. Men<br />
neemt aan het voorlïe gedeelte van ieder zijdelings<br />
hersfengroefjen een zeker gat waar, dat<br />
met de holligheid, die in het midden der reukzenuwen<br />
zigtbaar is, gemeenfchap heeft en van<br />
fommige canalis adprocesfus papiïïares genoemd<br />
wordt. Dit gat is bij zekere dieren, voornamelijk<br />
bij de fchaapen, veel grooter dan bij de<br />
menfchen. Die mergachtige verhevenheid, welke<br />
men Pons Varolii en Procesfus annularis Willifii<br />
heet, is bij de menfchen veel aanmerklijker<br />
dan bij de dieren. WILLIS zegt(£): daar<br />
deeze verhevenheid de grootfte was, daar wa»<br />
ren de kleine hoogten, die men Nates en Testes<br />
heet, des te kleiner en zoo ook omgekeerd. Bij de<br />
vogelen en de dieren, bij welke de Nates ontbreeken,<br />
ontbreekt ook de Pons Varolii. Voor<br />
00 Anat. Ctrébr. C. Xlf £? likr. dt Anim. Brut,<br />
CO dnat. Cerek Q, Uk<br />
het
DIEREN, MÈNSCH.HN, GEKKEN. ïlt<br />
liet overige wordt bij de meeste dieren onder<br />
deeze verhevenheid (Pons Varolii') nog eene<br />
andere geringere verhevenheid waargenoomen»<br />
die wij bij de menfchen niet vinden. Van de zijde<br />
van de flijm-klier (glanditla pituharia) fpruït<br />
onder de harde huid der hersfenen een net,<br />
dat uit bloed-vaten en vliezige vezelen beftaat,<br />
en rete mirabile heet. VIEUSSEN en WIL<br />
LIS loochenen het aanwezen van dit net bi|<br />
menfchen. WILLIS beweerde 00 dat, zoo<br />
het bij eenen mensch gevonden ware, hij een<br />
krankzinnige, een mensch zonder verftand geweest<br />
ware. Men vindt het, wel is waar, ook<br />
bij de menfchen, maar lang zoo groot of duïdlijk<br />
niet als bij de dieren, bij kalveren; bij<br />
krankzinnige zal men het misfchien duidlijker<br />
vinden. Over de evenredigheid van de hoeveelheid<br />
der hersfenen in infekten , vogelen»<br />
viervoetige dieren kan men den Heer VA»<br />
HALLER CO naleezen. Men vindt daar ook<br />
verder hetgeen van het onderfcheid der hersfenen<br />
bij dieren en menfchen bekend geworden<br />
is. Het ware te wenfchen dat deeze waarneemingen<br />
van de Ontleeders minder waren veronachtzaamd<br />
geworden. Men hadt het brein der<br />
die-<br />
00 Anat. Cfrei. C. V1ÏI.<br />
) Hlm. Phtfet. i. X. S*8. I. % I ad Ff. «Tf.
fï» VAN SET ONDERSCHEID TUSSCHEtf '<br />
dieren, der Montesquieus, der Huronen nauwkeuriger<br />
moeten onderzoeken; maar dit werk<br />
Jiadden zeeker geene andere dan LVONNETS,<br />
.die in eene rups vier duizend fpieren ontleeden<br />
kon, moeten onderneemen.<br />
Bij woedende, bij krankzinnige, bij onnoze-<br />
Je heeft men altoos eene zekere verandering in<br />
de hersfenen gevonden. Men kan hun meestendeels<br />
aan het gelaat of aan den vorm van het<br />
hoofd hunne verftands zwakheid aanzien; zoo<br />
ziet men dat breede of lang gedrukte mismaakte<br />
hoofden domheid verraaden. Dat van de<br />
inwendige gefteldheid van zulke verftandelooze<br />
fcreinen bekend is heeft H A L L E R , meest uit<br />
MORGAGNI bijeenverzameld. Bij woedende<br />
heeft men drooge, harde of bedorven hersfenen<br />
of vreemde lighaamen in dezelve gevonden. Bij<br />
miltzieken vondt men harde, drooge hersfenen,<br />
geronnen of zwart taai bloed, water of ander<br />
vogt in dezelve. Krankzinnige hadden een liegt<br />
maakzel van hersfenen, droogheid, water, een<br />
fteen, verhardingen of andere diergelijke gebreken<br />
in dezelve. Het is reeds tot eene bij.<br />
zondere vaste regel geworden, voegt 'er MOR<br />
GAGNI bij, dat bij alle verftandelooze of de<br />
hersfenen of ten minsten het mergachtig deel<br />
derzelve verhard geweest zijn.<br />
Men heeft meermaalen over de natuur der dieren<br />
wijsgeerige gisfingen gevormd. Enige<br />
hebben met BONNET beweerd dat de overige<br />
dieren, gelijk de gekken , even zoo eene<br />
ziel
DIEREN, MENSCHEN, GEKKEN. 113<br />
ziel hadden, als wij fchranderer menfchen bezitten,<br />
-wanneer dus het onderfcheid tusfchen<br />
mensch en muilezel flegts in de phyfieke verfcheidenheden<br />
des lighaams b'eftaan zoude.<br />
Vrijdenkende Materialisten houden het daar<br />
voor dat onze ziel niets anders dan ons leven,<br />
het refultaat, de ovefeenltemming van onze<br />
bewerktuiging, of van de werking der vloeibaare<br />
en vaste deelen op eikanderen zij, of dat<br />
wij, zoo wel als de dieren, niets dan eene bezielde<br />
bewerktuigde ftoffe zijn, welker eigenfchap<br />
is gewaar te worden, even gelijk het<br />
beweegen of fpringen van het enige uuren na<br />
den dood geprikkelde hart, het trekken van de<br />
afgefcheurde en met zout befprenkelde kikvorfchen<br />
- pooten, in kort, even als 4ttra£lio
114<br />
V A N H E T<br />
ONDERSCHEID TWSSGHES<br />
op de overeenftemming der Wijsgeereti verlaaten<br />
wil, bij hen zoo weinig zeekers of beflisfends<br />
zal vinden als bij hunne overige meeningen,<br />
Christenen laaten hier de Openbaaring de<br />
eerde uitfpraak doen, fchoon men, wat de zielen<br />
der dieren aangaat, juist daarin ook niets<br />
beflisfends heeft; ten minsten daar kan uit de<br />
H. Schrift over de dieren niets bepaalds gehaald<br />
wordem<br />
Die ooit de leerzaamheid of vatbaarheid der<br />
dieren naauwkeurig heeft gade geflaagen , zal<br />
ligt toeftaan dat men hen, op den ladder der ge»<br />
fchapen wezens , juist niet zoo verre beneden<br />
den mensch plaatfen kan als zig veele hebben<br />
laaten welgevallen. Ik gaa hier de konstftukken<br />
voorbij, welke men dagelijks allerhande<br />
dieren, honden, paerden, vogelen en diergelijke<br />
leert verrigten. Hun natuurlijk vooruitzigt<br />
en overleg zal mij bewijs genoeg zijn. Men<br />
ondervraage den jager en laate zig de loosheid<br />
van eenen vos , de nieuwsgierigheid van de<br />
rhee, de voorzigtigheid van het hert vernaaien,<br />
Als een troep herten des avonds in het woud<br />
trekt, en het minste gerugt in het bosch merkt 9<br />
zoo ziet men hen buiten het bosch met eikanderen<br />
ftrijden tot zij eindlijk den jongden onder<br />
hen dwingen vooruittegaan. Zoo doen zij ook<br />
als 'er door een water moet getrokken worden.<br />
Zoo als zij het bosch bereiken, treedèn zij in<br />
het begin zeer langzaam en met alle behoedzaam,<br />
heid toe; maar zoo dra zij veilig zoo verre ge-<br />
koo-
DIEREN, MÈNSCHEN, GEKKEN. lig<br />
koomen zijn, beginnen zij in vollen loop verder<br />
in hetzelve intefpriogen» Trapt men in het<br />
bosch op een rijsjen, of maakt men het minste<br />
geruisch, zoo blijft de rhee nieuwsgierig ftil<br />
ftaan; zij ziet lang rondom van waar dat geruisch<br />
mag ontftaan zijn. Wanneer nu hier de<br />
jager, of die het is, geheel onbeweeglijk blijft<br />
ftaan , zoo drijft eindelijk de nieuwsgierigheid<br />
de rhee zoo verre dat zij gaat zien wat 'er geruischt,<br />
of zig bewoogen hebbe. Men kent<br />
ook de fchranderheid van de rhee, als 'er een<br />
drijfjagt gehouden wordt. Zij loopt altoos terug<br />
tegens de drijvers in, daar zij gemeenlijk veiligst<br />
doorkoomt, terwijl de al te voorzigtige<br />
Vos, die te vroeg vooruit loopt en alle gerugt<br />
en gevaar te vroeg ontgaan wil, van de nog<br />
voorzigtiger menfchen eerder gefchoten wordt.<br />
Men heeft het den haas in de fneeuw afgezien<br />
hoe hij zig in zijn leger begeeft. Hij loopt<br />
naar de plaats daar hij zijn leger maaken wil;<br />
hij gaat langs denzelfden weg weder terug; hij<br />
neemt weder eenen anderen weg en loopt ook<br />
weder langs deezen terug; dit doet hij verfcheiden<br />
maaien; eindelijk doet hij eenen grooten<br />
fprong op de plaats daar hij wezen wil en legt<br />
zig daar neder, dat men zijn leger noemt.<br />
Hierdoor nu moet hij de roofdieren, die zijn<br />
fpoor navolgen , zoeken te misleiden.<br />
Wij zijn altoos jegens de arme dieren niet<br />
billijk genoeg. Wij verheffen ons eigen verftand,<br />
omdat wij gewoon zijn alle kleinigheden<br />
H a bij
Jl6 VAN HET ONDERSCHEID TUSSCHEN<br />
bij onszelven met het vergrootglas te befchou»<br />
wen en de bekwaamheden van andere het eerst<br />
te miskennen. De dieren hebben hunne gewaarwordingen;<br />
zij ondeifcheiden het goede<br />
van het kwaade ; zij kennen hunne jongen,<br />
hunne meesters, hunne vijanden; zij hebben<br />
hunne taal; zij klaagen en verblijden zig; zij<br />
roepen eikanderen bijeen en nodigen elkaêr<br />
tot liefde. Als de hen zig niet jfchikken<br />
wil, verkragt haar de haan. De dieren vleijen<br />
en dreigen ons; zij fpreeken met ons gelijk wij<br />
met hun; maar ongelukkiglijk kunnen wij elkanderen<br />
dikwijls in het geheel niet verftaan.<br />
De hemel weet welke denkbeelden zig de<br />
dieren menigmaalen van ons maaken? Veelligt<br />
is ook menig Kanfelier dikwerf in de oogen<br />
van een muilezel een dwaas!<br />
Wij zeggen : lighaamlijke, afwezende of<br />
toekoomende dingen zig voorteftellen zijn werkingen<br />
des geestes. Hier, zeggen wij, zijn<br />
wij van de dieren onderfcheiden. Maar misfchien<br />
hebben wij de handelingen der dieren<br />
niet naauwkeurig genoeg leeren kennen. Men<br />
gaa in den paardenftal; het Haat vijf uuren;<br />
alle de paerden ftampen met de voeten; zij hinnikken;<br />
zij zien om; het is, namelijk, de tijd<br />
wanneer zij weeten dat zij gevoederd zullen<br />
worden. Ik grijp mijne hoed en (tok; aanftonds<br />
fpringt mijn hondjen voel moed naar<br />
mij toe; het weet dat wij zullen gaan wandelen;<br />
het paerd van den krijgsman leert eindelijk
DIEREN, MENSCH EN, GEKKEN. II7<br />
lijk den flag van de trommel, het blaazen des<br />
trompetters kennen; het weet het wanneer een<br />
veldflag aangaat. Nog daaglijks zien wij voorbeelden,<br />
die naast de fchranderheid van den<br />
muilezel van den Wijsgeer THALES, van den<br />
hond bij PLUTARCHUS, naast de trouwheid<br />
van den hond van LYSIMACHTJS zouden kunnen<br />
geplaatst worden. Osfen, honden, paerden<br />
, die men bij water-werken, of andere<br />
werktuigen, die omgevoerd moeten worden,<br />
gebruikt, om een zeker getal gangen in het rad<br />
te doen, zullen zig aan dat getal gewennen en<br />
niet verder gaan. In Kamfchatka worden vijf<br />
honden voor de flede gefpannen om den reiziger<br />
bij ongemeen hooge fneeuw van de eene<br />
post naar de andere te brengen. De vijfde<br />
als de| fchranderfte en best afgerigte,<br />
loopt vooruit, welken de vier andere volgen.<br />
Zij loopen en vallen, als zij daar zijn, zeer<br />
vermoeid ter neder, tot zij weder bekoomen<br />
zijn en met gedroogde visch zijn gevoederd<br />
geworden. Zij huilen erbarmelijk als men hen<br />
bij geval daarna nog verder als hunne post<br />
was, drijven wil. Mijn hondjen blaft, als het<br />
de deur hoort open gaan, en verbeeldt zig dat<br />
'er een vreemde tot mij koonit; het fpringt vol<br />
verlangen naar mijnen flaaprok, als ik enigen<br />
tijd van huis blijf, of als inen het vraagt waar zijn<br />
meester is.<br />
Ik zal nog enige verrigtingen van dieren verhaalcn,<br />
van welker waarheid ik bijna zeeker<br />
H ben.
Ïl8 VAN HET ONDERSCHEID TUSSCHEN<br />
ben. Een hond zag zijnen meester ellendig vallen<br />
en liggen blijven , hij liep in het huis overal<br />
heen en wéér; hij zogt menfchen op; hij fprak<br />
hen in zijne honden-taal al jankende aan en bragt<br />
hen daar zijn meester nog lag. Een vos lag in<br />
eene hoeve in zijn eigen hok aan eene ketting;<br />
hij liet zig het voeder van het gevogelte boven<br />
alle ander eeten welgevallen. Wanneer hij dan<br />
voeder verkreeg, zoo worp hij wat van hetzelve<br />
uit zijn hok; hij fchoof het geduurig voorwaarts<br />
en ging dan in zijn hok om te beproeven;<br />
of zijn fprong, naar de lengte zijner ketting,<br />
nog tot het uitgeworpen voeder reeken konde.<br />
Nu wagtte hij geheel bedaard af dat<br />
een onnozel hoen het van het hok tamelijk<br />
verre verwijderde voeder kwame pikken , en<br />
dan haalde hij deezen buit met eenen fprong<br />
weg. De dieren hebben ook hunne foorten<br />
van fchranderere en dommere onder zig,omtrent<br />
Zoo a^ hij de menfchen onderfcheid tusfchen<br />
Jefuiten en Capucijnen was. Een hoen is in lang<br />
niet zoo loos een dier als de vosfen zijn. Een<br />
jager, die in het hosch op wild zat te loeren,<br />
2ag hoe een vos zig oefende op eenen ouden<br />
ftronk te fpringen; toen kwam de vos met een<br />
ftuk hout in den bek en . beproefde of hij ook<br />
met dit gewigt op den uitgekozen ftronk fpringen<br />
konde. Eindelijk kwam hij met een jong<br />
wild biggetjen in den bek, fprong met dien<br />
buit pp den ftronk en fpottede dus veilig met<br />
de vervolging van de pude zeug. Men geeve<br />
nu
DIER EN, MENSCHEN, GEKKEN. Il£<br />
nu eenen zulken vos voelende vingeren , een<br />
langer leven, beter gezelfchap, opvoeding en<br />
misfchien enige verbetering in de hersfenen: —op<br />
den kanzei zou men hem gebruiken kunnen!<br />
Zoude men nu hieruit niet befluiten kunnen<br />
dat de dieren qp den ladder der levende wezens<br />
onder de menfchen ftaan gelijk de dwaaze,<br />
de onnozele op dezelfde rei der dieren onder<br />
den verftandigen ftaat; of dat, gelijk C H AR,<br />
lvoif beweert, de afftand van menfchen tot menfchen<br />
dikwerf nog grooter is dan de afftand<br />
van menfchen tot dieren is ?<br />
Men zal dan met goeden grond het waar on-<br />
• derfcheid tusfchen menfchen, gekken en dieren<br />
in de phyfieke gefteldheid der werktuigen ,<br />
in de levenswijs en opvoeding zoeken kunnen.<br />
Men plaatfe de ziel van eenen Huron in de<br />
hersfenen van eenen MONTESQ.UIEU, zegt<br />
de Christlijke Wijsgeer EONN.ET, zoo zal de<br />
Huron fransen fpreeken; hij zal'een Wijsgeer<br />
zijn; het zal hem niet anders toefchijnen dan<br />
als of hij al zijn leven. MONTESQUIEU en<br />
nooit Huron geweest ware. Men plaatfe integendeel<br />
de ziel van eenen MONTESQUIEU<br />
in het brein vaneenen krankzinnigen, zoo zal<br />
zij krankzinnig zijn. De ziel werkt altoos in<br />
betrekking met haar lighaam. De Materialisten,<br />
die de vrijheid neemen te bekennen dat<br />
zij niet weeten wat men eigenlijk door ziel of<br />
ziele-waarneemingen verftaan moet, zullen het<br />
onderfcheid tusfchen menfchen en dieren an.<br />
H 4 der*
1 ZO VAN HET ONDERSCHEID TL' SS 0I1EM<br />
ders uit phyfieke oorzaaken verkharen moeten.<br />
Zij zullen zeggen: men geeve den Huron<br />
de hersfenen , de zenuwen, de lugtftreek, de<br />
opvoeding, de levenswijs van eenen MOSTEST<br />
QUIEU, zoo zal hij MONTESQUIEÜ en<br />
niet Huron zijn. Men laate eenen M ON TE s-<br />
QOIEÜ in Kanada van de Wilden geboren en<br />
opgevoed worden, zoo zal hij een Wilde zijn.<br />
Christen Wijsgeeren begeeren een onftofiijk on-fterflijk<br />
wezen, dat de eerfte drijfveêr van het<br />
werktuig is, een willend, denkend, beweegend<br />
wezen, dat met het lighaam op eene voor<br />
ons onbegrijplijke wijze vereenigd is. Heidenfche<br />
Wijsgeeren, Materialisten befchouwen<br />
dit wezen als eene werking van de bewerktuiging,<br />
van het zaamenftel des lighaams<br />
en laaten het met den dood vervliegen. Bij<br />
beiden zal het dan meest op het maakzel des<br />
lighaams, op de gefchiktheid der bewerktuigde<br />
deelen en op de verfcheidenheid van uitwendige<br />
omftandigheden moeten aankoomen ; gelijk<br />
ook even zoo bij eiken konstenaar, als bijeen<br />
zigzelf bevveegend werkftuk, de verfcheidenheid<br />
der werktuigen en andere omftandigheden een<br />
onderfcheid in den arbeid veroorzaakt. Men<br />
pasfe deeze gelijkenis op menfchen en dieren<br />
toe. De dieren zouden, gelijk veele bewee- !<br />
ren, leevende werktuigen, van zelf loopende<br />
konstwerktuigen zijn ; de mensch zou een zaamenftel<br />
van werktuigen zijn, welke onder de<br />
beftiering eens konstenaars , der willende zie-<br />
le*
DIEREN, KENSCHEN, GEKKEN. 121<br />
le, in beweeging gebragt worden. Zou het niet<br />
overal meest op de geordenheid en gerteldheid<br />
der werktuigen aankoomen? Zou niet in<br />
dit phyfiesch onderfcheid de verfcheidenheid<br />
der dierlijke en menschlijke bekwaamheden,<br />
der handelingen van den verftandigen en raa**<br />
zenden gezogt moeten worden ? mijn buurman<br />
wierdt over vier weeken nog voor een verftandig<br />
man gehouden; hij kreeg eene koorts en geraakte<br />
aan het raazen; eene aderlaating heeft<br />
hem wederom tot zijn verftand gebragt. Waarin<br />
lag nu het onderfcheid tusfchen verftand en'<br />
zinneloosheid? De bekende BOUHOURS was<br />
altoos een van de domfte jongens geweest; hij<br />
viel op zijn hoofd, genas na deezen gevaarlijken<br />
val en is daarop een fchrandere kop geworden.<br />
Heeft hier eene. ziel of het brein bij<br />
die omkeering verandering ondergaan ? Men<br />
leeze hier een werk jen van de eigenlijke kragt,<br />
waardoor groeijing en voeding gefchiedt, in het<br />
hoogduitsch uitgekoomen te Frankfort in het<br />
jaar 1787.<br />
Het is aanmerkenswaardig dat 'er yverige<br />
Christlijke leeraars geweest zijn , die in vol.<br />
len ernst beweerden dat de dieren {bruta~y<br />
werktuigen waren. Die braave lieden begreepen<br />
niet waarom DESCARTES en andere deeze<br />
leer ingevoerd hadden. Is het eens vastgefteld<br />
dat de dieren werktuigen zijn, of dat de<br />
ftof bij de dieren gewaarworden en alle dierlijke<br />
handelingen verrigten kan, dan moet hij<br />
H 5 wel
122 VAN HET ONDERS, TUSSCH. BIES.-»» MENSCH., 6.EKK;<br />
wel een domoor zijn, die niet van haar bij menfchen<br />
hetzelfde , fchoon in eenen hoogeren<br />
graad, aanneemen konde. DESCARTES hadt<br />
buiten dat vervolgingen genoeg; hij zeide wel niet<br />
wat hij meende en dagt dat een verftandige ligt<br />
zelf zijne gevolgtrekkingen zoude weeten te maaken.<br />
En egter heeft men zulke Hellingen van leerr<br />
aaien aan Katholijke Univerfiteiten, van leeraaren<br />
in kloofteren openlyk hooren beweeren. Wisten<br />
de goede lieden wel wat zij geleeraard hadden?<br />
Ik geloof dat zij het zeer zelden<br />
weeten.<br />
VAN
1*3<br />
VAN DE OORSPRONGLIJKE VERSCHEI<br />
DENHEID DER BEKWAAMHEDEN.<br />
De zinnen bieden ons de beelden der tegenswoordige<br />
uiterlijke omftandigheden aan. Wij<br />
bezitten, namelijk, een vermogen om de verfchillende<br />
indrukzelen van uitwendige dingen<br />
te ontvangen en noemen dat gewaarwording*-,<br />
vermogen; en wij zijn in ftaat deeze op ons gemaakte<br />
indrukzelen te behouden en noemen dat<br />
geheugen. Daar kan dan niets in het geheugen<br />
of in het verftand koomen dat niet te vooren<br />
door eenen zin bemerkt is geworden; het is dan<br />
ook geen wonder dat zig het gantfche verftand<br />
van een oester, aan welken men flegts twee<br />
zinnen ontdekken kan, niet verder uitftrekt<br />
dan om zijne fchaal te openen en te fluiten.<br />
Alle dieren zijn niet met even goede en met evenveel<br />
zinnen voorzien. Zekere wormen en flakken<br />
ontbreekt de zin des gezigts; men twijfelt aan<br />
hetgehoor der visfchen en infekten. Den mol heeft<br />
S c H E L H A M M E R de eer van zijnen vijfden zin<br />
gered, dien andere hem geweigerd hadden C»<br />
Andere dieren zijn met vijf zinnen voorzien<br />
De<br />
O) Men heeft den mollen het gezigt en den visfchen het ge<br />
hoor geweigerd; doch beiden bezitten deeze zinnen, gelijk «hans<br />
genoegzaam bekend is. VERTAALER.
124 VAN DE OORSPRONGLIJK3 VERSCHE DENHETD<br />
De fchrijver van het werk de la Philofophle de<br />
la Nature en zijne gelijke mogen zig door eenen<br />
zesden zin, door het zedenlijk gevoel, misfchien<br />
alleen boven ons anderen menfchen-kinderen<br />
des aardbodems een voorrang geeven. Wij andere<br />
menfchen bezitten, beneffens de vijf al.<br />
gemeene zinnen, nog een op eene bijzondere<br />
wijze ingerigt brein, waarmede wij verftandig<br />
denken kunnen en door welk vermogen van<br />
beter te denken wij ons boven alle andere dieren<br />
onderfcheiden. Misfchien, zegt een Wijsgeer<br />
, heeft men in andere waerelden nog zintien,<br />
van welke wij hier geene denkbeelden<br />
hebben; misfchien vermeerdert het getal der<br />
zinnen van waerelden tot waerelden; misfchien<br />
is een wezen, dat ontelbaare en volkoomen<br />
zinnen heeft, de laatfte trap of grens aller dingen.<br />
Misfchien — misfchien — Gij hebt gelijk<br />
; men laate de Wijsgeeren hunne misfchienen<br />
verandwoorden ! want misfchien is dit alles ook<br />
maar enkel droomerij, gelijk zoo veele andere<br />
fijnigheden der hedendaagfe geleerden.<br />
De zinnen zijn ook bij alle niet even goed.<br />
Een zin wordt veranderd of onbruikbaar, als<br />
het daartoe geftelde zintaig niet goed gevormd,<br />
of als 'er een ander gebrek aanwezig is. Dus<br />
zijn zekere dieren of menfchen meer of min<br />
fcherpziende. Aan het maakzel van den neus<br />
van den hond, aan diepere holligheden bij eenen<br />
langeren kop fchrijft men toe dat hij fijner ruikt<br />
dan een mensch of eene kat, die rond van kop<br />
is.
DEK BEKWAAMHEDEN. lij<br />
ïs. Het koomt van het uitwendig maakzel van<br />
de ooren dat de vlugge en vreesachtige haas<br />
en het konijntjen best hooren hetgeen hun van<br />
agteren aankoomt, doch de roofzieke kat en de<br />
vegtzieke leeuw hetgeen voor hun gefchiedt.<br />
Een dier, welks pooten in hoorn of klaauwen<br />
eindigen, ontbreeken zeekerlijk die gewaarwordingen,<br />
welke men door een teder gevoel verkrijgt;<br />
of het ontbreekt, gelijk BUFFON<br />
zegt, geheel de eigenlijke zin des gevoels. De<br />
zintuigen van den vos zijn zeekerlijk anders<br />
gefteld dan die van eene oester of nagtuil.<br />
Waarom zou dat onderfcheid zig ook niet tot<br />
de hersfenen, als het werktuig van het denken,<br />
uitftrekken ? Heeft niet het brein van<br />
een kind, van eenen man, van eenen krankzinnigen<br />
zijne verfchillende gefteldheid ? Het<br />
tot dieper denken gefchapen brein eenes menfchen<br />
is van dat der dieren en gekken onderfcheiden;<br />
en enkel uit dit onderfcheid , dat<br />
van de natuuronderzoekeren nog niet genoeg<br />
nagefpoord en bepaald is, zal men eene oorfpronglijke<br />
verfcheidenheid van bekwaamheden<br />
in ons denkvermogen moeten afleiden, welke<br />
ons H E L V E T I U S geweigerd heeft en waarin<br />
HELVETIUS baarblijklijk ongelijk heeft.<br />
De menfchen, zegt HELVETIUS, zijn als<br />
zaad-korreltjens. Alleen de grond, de zon,<br />
de lugt, de regen maaken dat het zaad-korreltjen<br />
op deeze plaats eene grootere plant of bete-
I2Ö VAN ÖE ÓORSPRÖNGLTjkE VERSCHEIDENHEID<br />
tere vrugten als op geerie voortbrengt. Maar<br />
wij zullen, met verlof van de Heeren HEL<br />
VETIUS, BONNET en andere , beweeren dat<br />
ook in de zaad-korreltjens reeds eene groote<br />
verfcheidenheid waargertoomen wordt. Verftandige<br />
landbouwers weeten hoe dikwijls zekere<br />
gewasfen ontaarten, welk gebrek men<br />
donr het verwisfelen van het zaad zeer wel verhelpen<br />
kan. Geene tuiniersvrouw zoude hierin<br />
den wijsgeer gelijk kunnen geeven. Het is<br />
waar, fommige planten en kruiden kunnen door<br />
konst zoodanig bewerkt worden dat zij betere<br />
vrugten geeven dan zij zonder deeze verzorging<br />
zouden gedraagen hebben; maar nooit zal men<br />
uit varken • fpeeren door opkweeking bons Chre.<br />
tiens kunnen trekken. CICERO, die zeekerlijk,<br />
naar de Romeinfche gewoonte , als<br />
Vader, zijnen zoon MARCUS de beste opvoe- 1<br />
ding gaf, terwijl hij, voor hem zelfs nog nieuwe<br />
boeken fchreef, zondt hem eindlijk naaf<br />
Athenen, daar hij onder de menigte van geleerden<br />
, de beste voorbeelden ter navolging<br />
hadt; hij ftelde hem nog boven dien onder het<br />
opzigt van den grootften wijsgeer CRATIPPUS<br />
en met dat al is MARCUS, aan welken de<br />
Natuur haare verfpilling jegens zijnen vader<br />
weder wreeken wilde, geen groote geest geworden.<br />
Mijne moeder, eene zeer bekwaame<br />
vroedvrouw, zeide SOCRATES, kan geene<br />
vrouw doen haaren, die niet eerst zwanger is,<br />
en
£> E & B E K W A A M H É D E N . UT<br />
en ik, zeide hij, kan ook niemand tot eenen<br />
geleerden maaken, als de Natuur zijn hoofd<br />
daar niet toe gevormd heeft. CLAVIUS zou,<br />
als een onbekvvaame lompert, uit de Jefuitenfchool<br />
verftoten geworden zijn, zoo niet een<br />
deezer Vaders bijgeval zijn buitengewoon vernuft<br />
tot de meetkunde ontdekt hadde. Aan<br />
een ruuw ongefatfoeneerd ftuk marmer worden,<br />
door flijpen de fchoonfte aderen, verwen en<br />
een fchoone glans gewerkt; men hakt 'er ftandbeelden<br />
uit, welke PHIDIAS en PRAXITË-<br />
LES eene ongemeene volmaaktheid weeten te<br />
geeven; maar aan eenen ruuwen zandfteen is<br />
alle deeze fijnfte arbeid bijna verloren.<br />
Men weet met zeekerheid dat de hersfenen ,<br />
die in het kind zoo week als brei zijn, in den<br />
ouderdom eene andere vastigheid verkrijgen*;<br />
dat, onder volvvasfen menfchen, de een meer<br />
de ander minder, de een een weeker, de ander<br />
een vaster brein bezit. Zoude dit in dit<br />
werktuig geen onderfcheid in deszelfs werkingen<br />
maaken? juist zoo als of een duister of helder<br />
oog, of eene harde of weeke huid aan de<br />
vingeren in de gewaarwordingen deezer zinnen<br />
geen onderfcheid maaken zouden. De Heerett<br />
Philofoophen beroepen zig altoos ook wel op<br />
de werking der lugtftreek, van het voedzel,<br />
van de levenswijs. De eene levenswijs, voedzel<br />
of lugtftreek veroorzaakt drooge , vaste ,<br />
doch de andere weeke,ligtbeweeglijke, of traage<br />
vezelen. Deeze werking moet zig ook op<br />
da
128 VAN DE OORSPRONGUJKE VERSCHEfDENHEID<br />
de gevoelvezelen der hersfenen uitftrekken ; zij<br />
moet den eenen mensch bekwaamer maaken om<br />
dingen ligt te vatten, den anderen om diepzinnig<br />
te denken, den derden om zig zijner<br />
gewaarwordingen lang te herinneren, den vijfden<br />
traag en tot alles onbekwaam doen worden.<br />
Waar koomt het van daan dat wij in de jeugd<br />
een beter geheugen, in den ouderom eene betere<br />
beoordeelingskfagt bezitten?<br />
Ik heb reeds meermaalen hier gronden ingevlogten,<br />
welke men tegens de gelijkheid der<br />
bekwaamheden zoude kunnen aanvoeren. Ik<br />
heb de werkingen van de verfcheidenheid der<br />
gevoelvezelen, en het phijfiesch onderfcheid<br />
tusfchen het brein van eenen dwaas, van een<br />
,'dier en van eenen mensch aangeroerd. Maar<br />
daar zal doorgaande nog meer bijgebragt worden,<br />
als ik van de werking der lugtftreek,<br />
van het voedzel en der opvoeding fpreeken zal.<br />
Men ziet in zekere phyfiognomieën tekenen<br />
van domheid of plompheid; men heeft tekenen<br />
van een vatbaar verftand. LAVATER heeft<br />
dergelijke tekenen, naar de regelen der tekenkonst,<br />
bij gekken en bij de verftandigfte mannen,<br />
bij groote genieën verzameld en tot een<br />
ftelzel gezogt te brengen. Ik bedoel hier zijn<br />
eerfte en kleinfte werkjen; in het daarop gevolgde<br />
grooter werk ontaartte de Phyfiognomist<br />
reeds al te zeer tot een dweeper. Men<br />
weet, bij voorbeeld, dat een dikkop, welken<br />
(men zijne dikte voor aan het voorhoofd aanziet
D È R B E K W A A M H E D E N . 129<br />
ziet, niet zoo veel goeds belooft als een ander<br />
met eenen kop, die van agteren dik is, en aan<br />
welken men van voren niets dikkoppigs waarneemen<br />
kan. De fpitsvindigheid of verbeeldingskragt<br />
kan aan het maakzel van den neus,<br />
en de goedheid van het hart uit de lippen gegist<br />
worden. Zouden deeze uitwendige tekenen<br />
niet de verraders van eené inwendige niet<br />
Zeer voordeelige bewerktuiging der hersfenen<br />
zijn, even gelijk zekere gelaatstrekken den toornigen,<br />
den verliefden, den vreesachtigen verraaden?<br />
Wij zijn, wel is waar, nog niet geoefend<br />
genoeg om te bepaalen hoe de beste hersfen-vezelen<br />
bij den dichter, hoe zij bij den redenaar,<br />
bij den wijsgeer eigenlijk gefteld zijn ;<br />
maar het zal egter onloochenbaar zijn dat in<br />
het maakzel der hersfenen een onderfcheid zijn<br />
moet, wanneer de Europeaan met een lang, de<br />
Chinees en Tartaar met een breed hoofd verfchijnt,<br />
wanneer de Druze eene naar agteren<br />
lang, de Kalmuk een vierkantig, de Turk een<br />
rond hoofd van de Natuur ontvangen heeft ,<br />
en wanneer ons zelfs de ontleedkunde zulk eene<br />
verfcheidenheid in de hersfenen voor oogen legt.<br />
*<br />
I 00
i2>o<br />
OF HET LIGHAAM BEN GEEST IN<br />
DEN MENSCH HINDERLIJK ZIJ?<br />
Niets is de ziel onzer Bovennatuurkundigen<br />
zoozeer tot last als het lastige gezelfchap van<br />
het onbehulpzaam lighaam. „ Alsdan (zeggen<br />
,, zij ) zal onze ziel fcherpst denken, wanneer<br />
„ zij noch door indrukzelen van het gezigt,<br />
,, noch door het gehoor, noch van eenen an-<br />
„ deren zin lighaamlijke gewaarwordingen ont-<br />
„ vangt. Alsdan trekt de ziel haare aandacht<br />
,, van het lighaam af, verlaat,zoo veel zij kan,<br />
„ deszelfs gezelfchap, om, in zigzelve ver-<br />
„ diept, niet den fchijn der zinnen, maar het<br />
,, wezen, niet de indrukzelen, gelijk zij ons<br />
„ aangebragt worden, maar hetgeen zij waars<br />
„ bevatten te betragten."<br />
Ik moet hier de vrijheid neemen zulke geestige<br />
heeren ernstig te verzeekeren dat zij zelfs<br />
ook hunne overfchrandere bovennatuurkundige<br />
grillen, of hunne duidlijke inzigten in de waarheid,<br />
of het wezen der indrukzelen of der gewaarwordingen<br />
door niets dan door de gefchiktheid<br />
of het voorafgegaan gebruik hunner zinnen<br />
bekoomen hebben, en dat zij ook nog zonder<br />
eenen gezonden toeftand hunner hersfenen in<br />
het geheel niets vermogen. Ik heb, bij voorbeeld,
OF HET LIGHAAM DEN GEEST HINDERLIJK ZIJ? 131<br />
'beeld, eens egt goud gezien, gevoeld, opgeligt,<br />
hooren klinken; hierdoor ben ik in ftaat<br />
gefteld oordeel over koper of klatergoud te vellen.<br />
Ik kan mijzelven van het goud, fchoon<br />
het niet tegenswoordig is, de duidlijkfte verbeelding<br />
maaken. Ik kan mijzelven gouden bergen<br />
(mits ik ook reeds het denkbeeld van eenen<br />
berg hebbe) of iets anders, dat naar goud gelijkt<br />
, voorftellen. Daaruit , gelijk ik /reeds<br />
hier boven gezegd heb, dat wij weeten wat<br />
grenzen zijn kunnen wij ons iets zonder grenzen<br />
of een oneindig denken. Nu wil ik gaerne toegeeven<br />
dat, zullen onze hersfenen hunne werking<br />
naauwkeurig genoeg doen, zullen wij<br />
met verftand en overleg denken, wij zulks op<br />
eene ftille plaats, daar wij van de indrukzelen<br />
der uitwendige zinnen , die ons voor als nu<br />
ontbeerlijk zijn, minst geftoord worden, best<br />
doen kunnen. Daar maaken wij dan een ftU<br />
gebruik van de in ons leven door de zinnen<br />
bekoomene indrukzelen en denkbeelden; wij<br />
gebruiken , wij vergelijken die; dat is, wij bedienen<br />
ons nu van den voorraad, die door hulp<br />
der zinnen in de hersfenen is opgelegd. Wij<br />
vellen oordeel en verlangen voor dit tijdftip<br />
geene nieuwe indrukzelen door andere zinnen.<br />
Is het met de overige werktuigen of zinnen<br />
üiet even zoo gefteld als wij bij het gebruik<br />
der hersfenen waarneemen?Die met den zin van<br />
het oog iets naauwkeurig zien wil, wil gaerne<br />
vrij zijn van alle andere voorwerpen en<br />
Ia "ï"
IS2 OP HET LIGHAAM DEN GEEST<br />
indrukzelen. Die naauwkeurig naar iets luisteren<br />
wil, verlangt bevrijd te zijn van alle geruiich,<br />
van de werking der andere zinnen en<br />
zelfs van die der hersfenen. Die iets fijns met<br />
de uiterfle naauwkeurigheid betasten wil, vergunt<br />
alle de andere zinnen gaerne ftilftand. Men<br />
weet zelfs dat menigraaalen door naauwkeurige<br />
opmerkzaamheid en oefening een zin volkoomener<br />
geworden is, wanneer de een of ander<br />
van de overige ontbrak. Menige blindgeborene<br />
ftreeft in het gehoor of in het gevoel anderen<br />
verre voorbij. Zelfs onze maag wil, om<br />
goed te verteeren, dat het brein of het werktuig<br />
der gedagten en de overige zinnen in rust<br />
zijn, gelijk daarentegen het denkend brein fchijnt<br />
te wenfchen dat 'er niets in de maag ware.<br />
Menigmaalen wanneer ik op het gemak zit, en<br />
iets ernftigs lees, kan ik geene ontlasting krijgen<br />
tot ik het boek wegleg. Anderen worden<br />
in het bed de voeten niet warm, zoo lang zij<br />
nog in het bed liggen te leezen.<br />
Gij zult mij zeggen: men weet uit ondervinding<br />
dat eenbreedgefchouderd,metvleesch,<br />
beenderen en vogtigheden opgeftopt reusachtig<br />
lighaam juist niet de beste aanbeveeling voor<br />
het vermogen van den geest is. Dus moet<br />
noodwendig de last des lighaams de bezigheden<br />
des geests in den weg zijn. Men kan<br />
zeekerlijk niet van een werktuig, of van eenen<br />
vlec-ch- toren, bij welken de Natuur door de<br />
fterkte zijner fpieren, aan lighaamskragten vergoedt
IN DEN MENfCH HINDERLIJK ZIJ? 133<br />
goedt hetgeen hem aan fijnheid der zinnen of<br />
hersfenen ontbreekt, tot een evenredig, ordelijk<br />
en goed bewerktuigd lighaam befluiten.<br />
Daar wordt altoos tot een goed gebruik der<br />
hersfenen of van het denk-werktuig, eene gelukkige<br />
vermenging of eene zekere getemperdheid<br />
der vogten, der warmte of koude, der<br />
beweeglijkheid der mergvezelen, eene behoorlijke<br />
oefening en diergelijke gevorderd. En<br />
het is ook met alle andere werktuigen der andere<br />
zinnen even zoo gefteld. Een vinger, aan<br />
welken de huid verdikt, het zaamenftel der<br />
zenuwen te traag, te grof, de vogten te taai,<br />
te flijmig zijn, een ongeoefende vinger zal minder<br />
tot voelen bekwaam zijn dan die, waarin de<br />
huid en de vogten haare behoorlijke fijnheid ,<br />
de zenuw-vezeltjens hunne vereischte beweeglijkheid<br />
hebben. Eene warmere loop in de<br />
vogten der hersfenen,eene grootere beweeglijkheid,<br />
eene fnellere en fterkere wijze van werken,<br />
geeft Enthufiasmus; doch uit het tegenovergeftelde<br />
fpruit traage domheid of onverftand.<br />
Wicn onder u, mijne Heeren, het lighaam<br />
zoo zeer tot bezwaar is, dien wenfche ik, uit<br />
een welmeenend hart, voor de ongeftoorde<br />
werkzaamheid zijner ziel, eene dikwijls herhaalde<br />
en lang aanhoudende, of, zoo gij wilt,<br />
eene eeuwige onmagt, of, wanneer evenwel<br />
een omloop der vogten en het ademhaalen nodig<br />
geacht wordt, eene beroerte, die aanhoudt<br />
zoo lang het de bezige geest goedvindt ; dan<br />
I 3 rus»
134<br />
0 F H E T<br />
LIGHAAM DEN GEEST<br />
rusten fchier alle lighaamlijke verrigtingen ,<br />
alle indrukzelen der zinnen, en wat nu immer<br />
de eenzaame ziel in haare geestlijke belpiegelingen<br />
ltooren kan. O! met welke bovennatuurkundige<br />
geftrengheid zal dan de aan zig zeiven<br />
overgelaaten geest bij zulk eene onmagt<br />
arbeiden! Hoe genoeglijk zal hij zig met hoogere<br />
dingen bezig houden , daar hij nu van<br />
het plomp lighaam, al heeft het hem te vooren<br />
zijnen dienst gedaan, niet verontrust wordt!<br />
Konden ons dog eens zulke heeren verhaalen<br />
hoe zuiver en verheven alsdan hunne aan zigzelve<br />
overgelaaten ziel gedagt en geoordeeld<br />
heeft! Het kwam misfchien maar op eene proef<br />
aan om eens te weeten, hoe het met den geest<br />
ten tijd eener onmagt, beroerte of verftijving<br />
geftaan hadde. Doch daar zijn lieden, die hiervan<br />
reeds ondervinding hebben, en, helaas!<br />
niets weeten te vertellen ; zij zijn, helaas!<br />
in deezen ongeftoorden ziele-Haat niet eens tot<br />
eene verheven zielewending a la Layater, of<br />
tot eene boven alles heen vliegende gril, zoo<br />
als onze hedendaagfche geleerden onder eene<br />
pijp toebak droomen, bekwaam geweest, en<br />
wisten volftrekt van niets, toen hunne aderen<br />
en zenuwen weder tot haare voorige werkzaamheid<br />
kwamen.<br />
Mij armen aarden-klomp is, helaas! het ongeluk<br />
te beurt gevallen dat mijne ziel al te<br />
zeer met haar lighaam vereenigd op de waereld<br />
gekoomen is. Ja zij bleef zelfs van mijne<br />
ge-
IN DEN MENSCH HINDERLIJK ZIJ? 135<br />
geboorte af aan en nog enige jaaren laater in<br />
de grootfte werkloosheid, daar tog mijn lighaam,<br />
dat ook nog niet onder de fterkfte behoort,<br />
toen gantsch gering en dus, naar die<br />
bovennatuurkundige theorie, de ziel minder<br />
hinderlijk was. Ik beken mijne onmagt of mijne<br />
ongefchiktheid, dat ik, namelijk, daar ik<br />
mij nog altoos op aarde met een lighaam, die<br />
ctidermaanfche ziekte, heb moeten voortfleepen,<br />
zonder ooit verrukt te worden, dat ik, zeg<br />
ik, van een oneindig wezen, van het hoogfte<br />
goed, en van diergelijke verhevenfte dingen,<br />
mijne begrippen eerst in laater jaaren met<br />
moeite heb kunnen verkrijgen. Ik ftel hier<br />
ter zijde dat men mij door godsdienst en opvoeding<br />
(toen ik op hetzelfde tijdftip en uit<br />
denzelfden mond leerde dat 'er ftalkaarsjens,<br />
fpookverfchijnzelen, buldergeesten en een God<br />
•waren) heeft ingeboezemd, en dan koom ik met<br />
mijne begrippen omtrent op de volgende wijze<br />
tot ftand. Ik zie de wonderbaarfte fchepzelen<br />
op aarde; ik befpeur dat het een geduurig<br />
van het ander en geen uit zigzelf ontftaat; en<br />
van waar, denk ik, van waar is dan het eerfte<br />
gekoomen? Den maaker van het eerfte, die in<br />
de volgende kragt leide om zig voortteplanten,<br />
noeme ik den eerften Schepper,den Maaker<br />
aller dingen, mijnen GOD. Misfchien<br />
mag ik in mijn eerfte denkbeeld mij deezen<br />
God als eenen blinkenden man op eenen,gouden<br />
troon, in eene pragtige zaai voorgefteld<br />
l 4 heb-
I3
ÏN DEN MENSCH HINDERLIJK ZIJ? 137 1<br />
.<br />
ding de regte gedaante en kon geene zaak door<br />
het gezigt van eene andere onderfcheiden, hoe<br />
verfchillend zij ook in gestalte cn grootte waren.<br />
Als men hem een voorwerp noemde, welk<br />
hij te vooren op het gevoel gekend hadt, zoo<br />
hekeek hij het met opmerkzaamheid om het ia<br />
het vervolg weder te kennen. Hij wilde in het<br />
eerst te veel voorwerpen in eens leeren kennen »<br />
maar hij vergat die en moest die dan honderd'<br />
maaien op eenen dag weder leeren. Hij hadt,<br />
bij voorbeeld, zoo dikwijls vergeeten de kat<br />
van den hond te onderfcheiden , dat hij zig<br />
fchaamde 'er weder naar te vraagen ; eindelijk,<br />
vong hij de kat, bevoelde haar en herkende<br />
haar, gelijk voorheen , aan het gevoel ; hij.<br />
bekeek haar nu met alle mogelijke aandacht;-<br />
„ goed (zeide hij) voortaan zal ik mij omtrent.<br />
„ u zoo ligt niet weder bedriegen." Men<br />
merkte eerst eriige maanden na de konstbewerking<br />
dat hij de voorftellingen der fchilderkonst<br />
nog niet waargenoomen hadt. In eens wierdt<br />
hij gewaar dat de beelden lighaamen voorftelden,<br />
daar hij dezelve tot hier toe flegts voor<br />
overfchilderde oppervlakten gehouden hadt ;<br />
maar nu verwonderde hij zig nog meer, toen<br />
hij waarnam dat deeze fchilderijen, als hij haar<br />
naauwkeuriger bezag , naar het gevoel niet<br />
werklijk zoo gefteld waren als de lighaamen,.<br />
welke zij verbeeldden, en dat zijne vingeren<br />
die glad en effen, maar zijn oog verheven voorftelden.<br />
„ Welk van beiden de zinnen" vroeg<br />
I 5
I38 O F HET LIGHAAM DEN GEEST<br />
hij, „ bedriegt mij ?" Men liet hem het beeld van<br />
zijnen vader in miniatuur zien. Hij herkende<br />
het, maar kon niet begrijpen dat een geheel<br />
aangezigt in eene zoo kleine ruimte, in eenen<br />
ring plaats konde vinden, hij zeide dit was hem<br />
even zoo onmogelijk voorgekoomen als of men<br />
een vat wijn in een pintsglas wilde fteeken.<br />
Voor het overige wist hij niets van verwijdering<br />
, maar geloofde dat alles, wat hij zag, zijn<br />
oog raakte even gelijk dat, hetgeen hij gevoel»<br />
de, zijnen vinger aanraakte.<br />
Men moest de eerfte gefchiedenis van eiken<br />
zin naauwkeurig genoeg aangetekend hebben;<br />
dan zou men ligt begrijpen op welk eene eenvoudige<br />
wijs onze gantfche rijkdom van denkbeelden<br />
en kundigheden van langzaamerhand<br />
verkregen wordt; dan zou men overtuigd worden<br />
dat een mensch zonder zinnen een onverftandig<br />
zigzelven beweegend blok en meer niets<br />
zijn zoude.<br />
Maar misfchien zou men nog eenen bewijsgrond<br />
tegens mij in gereedheid hebben. Men<br />
zou mij kunnen tegenwerpen hoe zuiver en<br />
volkoomen dikwijls de ziel van eenen teeringachtigen<br />
denkt , als het lighaam uitteert, en<br />
de ziel, om zoo te fpreeken, op de fprong is<br />
om van het gering overfchot van deezen onbehulpzaamen<br />
gezel bevrijd te worden. Maar<br />
deeze fchranderheid van enige weinige ftervende<br />
heeft gantsch andere oorzaaken tot grondflag.<br />
Ik moet hier vooraf herinneren dat ik<br />
meer-
ÏN DEN MENSCH HINDERLIJK Zij? T3C;<br />
meermaalen waargenoomen heb dat men alle<br />
half verftandige fpreuken eenes ftervenden ,<br />
dikwijls om de naastbeftaanden te troosten, als<br />
godfpraaken uitkrijt. Voor het overige wil ik<br />
ook gaerne toeftaan dat enige weinige ook werklijk<br />
levendiger of fchranderer dan te vooren fpreeken.<br />
Daar zijn lieden, die eerst levendiger<br />
denken kunnen, als zij koffij, of als zij goeden<br />
wijn gedronken hebben. Deeze dranken, namelijk<br />
, vermeerderen den omloop des bloeds ,<br />
misfchien ook de beweeglijkheid der zenuwvezelen,<br />
den invloed der zenuwgeesten, of van<br />
iets anders, zoo 'er geene zenuwgeesten zijn;<br />
hieruit kunnen nu fnellere, vuurigere of levendigere<br />
gedagten fpruiten. Zouden niet de<br />
laatfte koortfige beweegingen bij uitteerende<br />
eene diergelijke uitwerking doen kunnen? Men<br />
weet dat uitteerende aandoenlijker worden dan<br />
zij te vooren waren. Hunne gevoelvezelen ,<br />
welke veelligt te vooren minder beweeglijk<br />
geweest zijn, waren misfchien nu prikkelbaarer<br />
en gefchikter tot levendige voorftellingen<br />
dan voorheen. De hitte der koorts, het naar<br />
het hoofd dringende bloed onderhoudt de verbeelding<br />
of de werking der hersfenen. Het<br />
was, dunkt mij, de Heer VAN H A L L E R ,<br />
die nooit fcherper dagt dan als hij de belroos<br />
hadt en geduurende het afgaan van de koorts<br />
in de koorts • hitte. Men kent de veelvuldige<br />
verbeeldingen van degeene , die aan koortfen<br />
ziek zijn, eer zij, bij fterke koorts , volkoomen<br />
aan
'ïdd OT HET LIGHAAM DEN GEEST<br />
aan het ylen gaan. De veretterde of verdopte<br />
longen kunnen buiten dar het terugvloeien van<br />
het bloed van het hoofd af bezwaarlijk maaken,<br />
zoo dat 'er juist eene voeglijke, de hersfenen<br />
behoorlijk verlevendigende, maar niet onderdrukkende<br />
menigte bloeds in het hoofd blijft.<br />
Het zijn dan geheel andere phijüeke omftandigheden<br />
, betreklijke koorts • hitte, gefchikte opkropping<br />
van bloed, eene vermeerderde prikkelbaarheid<br />
, fnellere beweeglijkheid der vezelen<br />
va».het hersfenmerg en diergelijke, welke<br />
den uitgeteerden mensch fomtijds nog kort<br />
voor zijnen dood fchranderer dan te vooren<br />
doen fpreeken. Het zijn, zeg ik, diezelfde<br />
omftandigheden, welke, wanneer zij de maat<br />
te buiten gaan , integendeel de menfchen zoo<br />
menigmaalen raazend of zinneloos kunnen maaken.<br />
Want eene al te groote koorts - hitte, eene<br />
al te groote beweeging of droogheid der gevoel-vezelen<br />
maakt razernij; eene al te groote<br />
hoeveelheid bloed drukt de hersfenen 'en verdooft.<br />
Eene al te geringe warmte, prikkelbaarheid,<br />
te weinig bloed, te weinig beweeging<br />
in de vogten maakt blohartig, traag, verftandloos.<br />
PYTHAGORAS en PLATO wilden zonder<br />
lighaam denken, daarom waren zij de uitvin,<br />
ders van de grondftelling dat men de ziel ontlijven<br />
moest om tot eene nadere gemeenfchap<br />
met de Godheid te geraaken, zegt Zi MM ER-<br />
MAN N. Hieruit fproot in het Oosten de gewoon-
IN DEN MENSCH HINDERLIJK ZIJ? 14*<br />
Woonte van tegens zijn lighaam met de uiterfte<br />
geftrengheid te werk te gaan. Hieruit fpruiten<br />
de grillen der hedendaagfe Bovennatuurkundigen<br />
en het muggenziften van het gilde onzer<br />
zielen-waarneemeren. Hieruit fpruit ook de bekende<br />
Platonifche liefde, die flegts eene overeenftemming<br />
der geesten tot grond zoude hebben;<br />
die goede Platonifche liefde, waarmede<br />
men dikwijls een begin maakt, als men goed<br />
Cynisch eindigen wil, of wélke zij, die in het<br />
geheim beminnen, tot voorwendzel gebruiken<br />
als zij in het verborgen zig met alle magt met<br />
het lighaamlijke bezig houden. . In hoe<br />
verre de leer van PLATO van het ontlijven der<br />
ziele gegrond of niet gegrond zij, kan uit het<br />
tot hiertoe gezegde verklaard worden.<br />
V A N
'42<br />
VAN DE VOORTTEELING EN ANDERE<br />
OMSTANDIGHEDEN, DIE INVLOED<br />
HEBBEN OP DE BEKWAAMHE<br />
DEN VAN DEN MENSCH.<br />
Door menigvuldige ondervindingen en waarneemingen,<br />
uit de historie van den mensch afgeleid<br />
, zijn wij overtuigd geworden dat het<br />
juist geene onverfchillige zaak is, waar en onder<br />
welke voorwaarden wij eenen waereldburger<br />
teelen, laaten opwasfen en opvoeden.<br />
Het maakt op de bekwaamheden des menfchen<br />
geene onverfchillige werking of wij hem in<br />
eene warme of koude, natte of vogtige lugtftreek<br />
laaten opgroeijen, of wij hem befchaafd<br />
of onbefchaafd volk tot gezelfchap geeven,<br />
dan of men hem met het kind van ROUSSEAU<br />
in het woud laaten heromloopen , en eikelen<br />
eeten. ,, In het algemeen", zegt MONTES-<br />
QUIEU, ,, ftaat het in onze magt onzen kinde.<br />
,, ren onze kundigheden te geeven, maar nog<br />
,, veel meer onze hartstogten."<br />
Van den invloed der lugtftreek en der opvoeding<br />
zal ik ftraks fpreeken; maar ik heb vooraf<br />
enige omftandigheden omtrent de voortteeling<br />
en andere uiterlijke omftandigheden, welke
INVLOED DER VOORTTEELING ENZ. OP DEN MENSCH. 143<br />
ke men eenen invloed op de menfchen toefchrijft,<br />
willen aanvoeren.<br />
Men dagt, in de tijden van het bijgeloof,<br />
dat het bij de teeling, of bij de geboorte des<br />
menfchen alleenlijk op den invloed van een<br />
goed of kwaad gefternte aankwame, of het kind<br />
tot eenen geestigen, dommen of verftandigen,<br />
gelukkigen of ongelukkigen waereld - burger<br />
beftemd ware. In het teken van de Maagd ,<br />
fprak de Dichter M A N I L I U S , worden bekwaame<br />
tot de weetenfchappen aangelegde koppen<br />
geteeld.<br />
Enige der oude Wijsgeeren zogten de eigen,<br />
fchappen of bekwaamheden van het lighaam ett<br />
den geest van eene zekere vermenging der elementen,<br />
van aarde, water, vuur of van lugt.<br />
deelen afteleiden. Doch zij meenden dat de<br />
mensch zijne natuurlijke neigingen, zijnen aanleg<br />
tot bekwaamheden reeds van het begin zijner<br />
teeling en niet eerst na de geboorte ontving.<br />
Vroome deftige vrouwen en duistere<br />
zedenleeraars zijn van meening dat de mensch.<br />
de meeste neigingen zijner ziel met de melk<br />
zijner minne hebbe ingezogen. Zij brengen tot<br />
bewijs de onkuischheid onzer edellieden bij,<br />
welker minnen, gelijk zij zeggen, doorgaans<br />
hoeren waren.<br />
De onmogelijkheid van den invloed van het<br />
gefternte is door eene verftandiger beoefening<br />
der Natuur- en Sterrenkunde en door goede<br />
proeven bewezen geworden. Men moet hier<br />
in
444 INVLOED DER VOORTTEELING ENZ. OF<br />
.in het geheel geene van die zotte voorbeelden<br />
laaten gelden, welke bekrompen verdanden<br />
gouden mogen aanvoeren. Ik zou, als het der<br />
moeite waard ware, 'er even zoo veele kwalijk<br />
gedaagde voorbeelden tegens kunnen zetten.<br />
B AR CL AI fpreekt reeds van iemand, die het<br />
niet waagde zijne vrouw te bekennen, voor<br />
tiij zorgvuldig vernoomen hadt welke planeeten<br />
legeerden en des niet te min ongemeen domme<br />
koppen verwekte. Men moet altoos bij de<br />
Vertellingjens van den invloed der derren denken<br />
gelijk DIDEROT van de fpooken en mirakelen<br />
dagt. „ Ik zou wel durven zweeren",<br />
zegt hij, ,, dat alle degeene," die voorgeeven<br />
„ dat zij fpooken gezien hebben, voor dezelve<br />
„ bevreesd geweest zijn; en zij, die heden ten<br />
dage mirakelen willen gezien hebben, waren<br />
reeds zeer geneigd, of gongen 'er op uit om<br />
die te zien."<br />
Wat nu de melk der minnen betreft , zoo<br />
weeten wij wel dat elke hartstogt, gelijk elke<br />
foort van fpijs, haare groote werking op de<br />
melk der minne en in het lighaam des kinds<br />
doet. Maar anders zoude men, met verlof van<br />
alle dame? en burger-vrouwen, geen merkbaar<br />
natuurlijk onderfcheid tusfchen de melk eener<br />
hoere en die eener getrouwde vrouw toedaan<br />
kunnen. De onkuischheid van onze Amadisfen<br />
zal uit hunne opvoeding, uit hunne ftoutheid<br />
en levenswijs beter verklaard kunnen worden.<br />
Voor het overige weet ik anders niet met<br />
wel-
DE BEKWAAMHEDEN VAN DEN MENSCH. I4f<br />
welken grond Zedenkundigen en Dorp artfen<br />
altoos zoo zeer tegens de minnen fchreeuwen<br />
kunnen. Men kiest eene fterke, gezonde, met<br />
gewelfde borsten wel voorziene minne en verfchaft<br />
het kind een voedzel, dat het de dame<br />
uit haar weinigjen boezem niet geeven kan.<br />
Eene deern van den burger- of boerenftand<br />
leeft eenvoudiger; zij heeft vaster vleeschdeelen,<br />
dikker, voedzaamer vogten, grover<br />
zenuwen, daarbij minder aandoenlijkheid, minder<br />
hartstogten dan de ligt aandoenlijke dame.<br />
Eene gefchikte minne is dan voor de gezondheid<br />
en lighaams fterkte van het jonge heertjen<br />
het voordeeligste, dat hem zijne ouderen<br />
verfchaffen kunnen.<br />
De tijd, de drift of zekere andere omftandigheden,<br />
welke bij het voortteelings-werk in<br />
aanmerking kunnen koomen, moeten zeekerlijk<br />
voor het toekoomende des geteelden waereldburgers<br />
nog minder onverfchillig zijn. ARIS-<br />
T o T JE LES zegt: de vader, die verftandige<br />
zoonen teelen wil, moet gezond water drinken,<br />
en niet bij de vogtige middags - lugt, maar, bil<br />
den vrugtbaaren geestrijken avond-wind zijne<br />
vrouw bezoeken. GALENUS, die deeze zaak<br />
zeekerlijk beter verftaan zal hebben, wil meer<br />
op goed voedzel zien en leert dat men, als men<br />
vadervan verftandige kinderen zijn wil, eer<br />
men hand aan het werk legt, zijne drie boeken<br />
van de deugd en de elgenfchappcn der fpijzen wel<br />
doorgedagt moet hebben. HSRACLITUS wil<br />
K dat
INVLOED DER VOORTTEELING ENZ, OP<br />
dat men zig bevlijtige dat het lighaam zijns<br />
zoons enigzints droog worde, wijl, zegt hij »<br />
in een droog lighaam, de geest veel fcherper<br />
werkt. LINGCET zou verbieden het kind<br />
roggenbrood te geeven. TISSOT wil dat men<br />
het met tarwenbrood optrekke , als het verftandig<br />
zal worden. Die zijn lighaam tot het<br />
teelen van fchrandere kinderen kunstmaatig wil<br />
voorbereiden , mag bij verftandige artfen om<br />
goeden raad gaan. Hij kan naleezen hetgeen<br />
HUART naar GALENUS en naar deezen<br />
veele andere over dat ftuk gefchreven hebben.<br />
Hij zal bij deeze fchrijveren verneemen hoe hij<br />
zijn lighaam door patrijzen, kapoenen, zout,<br />
honig, kalfsgebraad, beweegingen en ontelbaare<br />
andere middelen tot deeze zoo gewigtige verrigting<br />
bekwaam zal maaken. Ook moet men<br />
nog opmerken dat jonge vrouwen gaerne meisjens,<br />
maar die wat ouder zijn gaerne jongens<br />
krijgen; kinderen, de van oude ouderen geteeld<br />
worden, hebben meest iets ernstigs, minder<br />
moed en temperament dan andere. Het<br />
overerven van veele ziekten en eene zieklijke<br />
gesteldheid is buiten dat eene meest bekende<br />
zaak. Men oordeele hier door van het nadeel,<br />
dat een Staat lijdt, daar altoos de fchoonste en<br />
gezondste menfchen tot monnikken en foldaaten<br />
genoomen worden en daar meestendeels flegts de<br />
gebrekkige zig der bevolking toewijden.<br />
De levenswijs der ouderen kan ook voor de<br />
vrugt, die geteeld moet worden, geene geheel<br />
on-
DE BEKWAAMHEDEN VAN DEN MENSCH, 14?<br />
onverfchillige zaak zijn, gelijk zij van onze ge<br />
boorte af aan als gewigtig voor ons lighaam be-<br />
fchouwd wordt. HIPPOCRATES heeft door<br />
de verfcheidenheid van onze fpijzen, onze<br />
dranken, van onze kleeding, levenswijs enz;<br />
reden willen geeven waarom wij menfchen in<br />
de meeste landen eikanderen zoo weinig in aan-<br />
gezigt en zeden gelijken. Want van de Schy-<br />
then zegt hij dat zij bijna alle gelijke zeden en<br />
even gelijke gelaatstrekken hadden, waarvart<br />
de reden was dat zij alle van dezelfde levens<br />
middelen, van hetzelfde water leefden en dezelf<br />
de foort van kledij droegen en over het alge<br />
meen eene eenvormige levenswijs volgden. Bij<br />
de Mooren, die eikanderen zoo zeer gelijken<br />
dat men hen met fneden in het gezigt tekenen<br />
moet, zou denklijk HIPPOCRATES eenö<br />
diergelijke oorzaak gezogt hebben.<br />
Men kan ten minsten zoo veel met zeekerheid<br />
beweeren dat de lighaamlij've gesteldheid of het<br />
te werk gaan der ouderen in het venuswerk*<br />
met opzigt tot de teeling van den menfch, van<br />
zeer veel belang zij. Zwakke ouders, ouders,<br />
die door het misbruik van het liefde-fpeU of<br />
door ziekten uitgeput of die door aanhou-<br />
.dend ftudeeren ontzenuwd zijn, van welke, ge<br />
lijk de vrouwen zeggen, gefchreven ftaat: „ zij<br />
„ zijn half flaapende als zij te bed gaan en zijn<br />
„naauwlijks half wakker , als zij weder<br />
opstaan. " Zulke vaders hebben meer-<br />
maalen kinderen geteeld, die aan de kragten<br />
K a de*
J4? INVLOED DER VOORTTEELING ENZ. OP<br />
des lighaams en des geestes gebrek hadden.<br />
Van ruuwe phlegmatieke ouderen koomen<br />
meestal wederom zulke kinderen voort. Ik ken<br />
gantfche gedagten van dappere, levendige, eerlijke<br />
en flegte menfchen. De Heer V A N HAL-<br />
•LEK. heeft dikwijls waargenoomen dat groote,<br />
Uitsteekende lieden en domkoppen zig gewoonlijk<br />
tot in het vierde gelid voortplanten. Moeders,<br />
die met den witten vloed gekweld zijn,<br />
brengen dikwijls kinderen ter waereld, die<br />
fchielijk uitdroogen of de Engelfche ziekte<br />
krijgen. Ouders, bij welke overblijfzelen van<br />
venus-ziekten in het lighaam zijn, teelen kinderen<br />
met melaatsheid en andere flegte kwaaien.<br />
SANCHEZ heeft de ontaarting van het<br />
menfchlijk gefiagt in Rusland van het venusfmet<br />
afgeleid. Kinderen, die in een roes geteeld<br />
zijn, zouden, volgens H O F M A N N , duizelingen<br />
onderworpen zijn. Ik heb egter meest<br />
waargenoomen dat brandewijn-zuipers fchoone<br />
kinderen teelden. Ook heb ik meest bevonden<br />
dat de tweede zoon meer geest hadt dan de<br />
eerstgeborene, eene omstandigheid, die veelligt<br />
menig land onheil heeft aangebragt , vermits<br />
altoos de oudste zoon tot opvolger in de regeering<br />
bestemd is. Kinderen der wellust zijn gemeenlijk<br />
aan lighaam en geest volkoomener dan<br />
andere.<br />
Daar wordt bij het werk der voortteeling<br />
eene zekere warmte en fterkte des lighaams,<br />
èene behoorlijke hoedanigheid van het zaad-<br />
vogt,
DE BEKWAAMHEDEN VAN DEN MENSCH. I4><br />
vogt, eene ziedende moedige liefde vereifcht»<br />
welke bij den man door eene natuurlijke prikkeling<br />
van overvloedige vogten, of door de bevalligheid<br />
zijner vrouw, in het geheel of ten deelen<br />
genoomen, en bij de vrouw door de eene<br />
of andere omstandigheid, gelijk bij TRIS<br />
TRAMS moeder door het opwinden van de klok,<br />
of bij andere door volheid van vogten, door<br />
ltoeijen, gezondheid, of wat haar anders in gedagten<br />
of in den zin koomt, wordt gaande en<br />
driftig gemaakt. Dan zal de verdere verrigting<br />
op eene geheel dierlijke wijze ten einde gebragt<br />
worden. De inbceldings- kragt der moeder<br />
kan wel het haare tot opwekking van geile<br />
lusten, maar, met verlof van A RIS TOT E LES,<br />
niets tot de gelaatstrekken, kleur of gesteldheid<br />
van het kind toebrengen.<br />
K 3 VA»
f50<br />
VAN DEN INVLOED DER LUGTSTREEK.<br />
Jk heb, dunkt mij, tot hiertoe door wettige<br />
fluitpedenen en door voorbeelden bewezen dat<br />
de werkingen, welke in het brein» of in onze<br />
uiterlijke zinnen verrigt worden , met de gefteldheid<br />
van ons lighaam,- onzer vogten en<br />
werktuigen in eene juiste evenredigheid ftaan.<br />
Ik heb gezegd dat het nieuw geboren kind ter<br />
nauwer nood de geringste fpooren van enig<br />
Verstand of geheugen heeft, wijl zijn brein te<br />
brëijachtig is. Een jongen, gelijk ook een<br />
phlegmatiek menfeh, is het gefchiktst tot de<br />
gefchiedenis, of tot alles wat op een goed geheugen<br />
rust, wijl zijn hersfen-merg week genoeg<br />
is om de indrukzelen, gelijk men in de<br />
fchoolen fpreekt, dieper opteneemen. Het<br />
koomt van een drooger brein dat mannen van<br />
eenen volwasfen ouderdom, of van een cholerifch<br />
temperament meer verstand en minder ge*<br />
heugen hebben. Vuurige koppen, vlugge vogten<br />
, beweeglijke vezelen veroorzaaken eene<br />
warmte of hevigheid van inbeeldingskragt. Een<br />
al te vogtig brein geeft domheid, een al te<br />
droog zinneloosheid. ARISTOTELES zeide<br />
dat die dieren verstandiger waren, die drooger<br />
jwaren, bij voorbeeld, de mieren, de bijen; die<br />
vog
VAN DEN INVLOED DER LLGTSTREEK. I3S<br />
vogtigst van natuur waren kon men ook voor<br />
de domste houden; hiertoe betrekt hij de zwijnen<br />
enz. De zenuwen, de hersfenen, de vogten<br />
van eenen reus zijn grover, aardachtiger,<br />
onbeweeglijker; hij zal dan minder fchrander,<br />
minder gevoelig, minder aandoenlijk zijn, even<br />
gelijk de zenuwen van het kind te week, te beweeglijk<br />
en dus te aandoenlijk zijn, waarvan<br />
daan het koomt dat het kind ügtst verfchnkt en<br />
van zuur in'het gedarmte of fchier elke prikkeling<br />
ftuipen krijgt. In zagte teêre vingeren,<br />
huid, zenuwen is het gevoel het fijnste. Wanneer<br />
nu de verfcheidenheid der lugt, warmte ot<br />
koude, vogtigheid uf droogte, waterachtige,<br />
rottige of zoutachtige uitwaasfemingen, of enige<br />
andere gesteldheid der lugtstreek, welke wij<br />
bewoonen, in ons lighaam tot weeke of harde<br />
vezelen, tot waterige, aardachtige of vlugge<br />
vogten, tot zwakkere of fterkere fpieren, beenderen,<br />
huid, zenuwen enz. aanleiding kunnen<br />
geeven, zoo moet 'er voorzeeker ook in ons<br />
vermogen van te gevoelen, gewaar te worden,<br />
te denken, te oordeelen noodwendig eene verfcheidenheid<br />
ontftaan. Aan de verfchillende gefteldheid<br />
der lugt heeft men de fijnheid der<br />
Atheneren en de domheid der Thebaners toegefchreven.<br />
De lugtftreek dan, in welke de waereld-bur-<br />
Ser het geluk heeft te koomen, is eene der<br />
noofdoorzaaken, die op de zinnen en op de verdingen<br />
van het brein, of volgens onze wijze<br />
v a n<br />
K 4
Ï52 V A N D È N I N V L O E D<br />
van fpreeken, op het vermogen van den geest,<br />
den grootsten invloed heeft. Naderhand kunnen,<br />
het is waar, de levenswijs, de opvoeding,<br />
de wetten, de gewoonte, de werking der lugtftreek<br />
behulpzaam of nadeelig zijn. De Athener<br />
kan, onder eenen willekeurigen dwang<br />
wederom tot traagheid en onweetendheid vervallen.<br />
Een vrugtbaare grond kan ook door vlijtige<br />
bebouwing goed gehouden, of door nalaatigbeid<br />
bijna onvrugtbaar worden. Men bepaate<br />
de geheele werking der lugtftreek tot eene mindere<br />
of meerdere bekwaamheid tot nadenken,<br />
Too zal tog altoos deeze bekwaamheid door opvoeding<br />
kunnen bearbeid worden of woest blijven<br />
liggen.<br />
Men heeft over het algemeen uit de waarnee-;<br />
mingen over den invloed der lugtftreek omtrent<br />
de volgende natuurkundige regelen aangenoo*<br />
men. Hoe meer, namelijk, de landen naar het<br />
Hoorden liggen , hoe fterker, vogtrijker of<br />
bloedrijker de menfchen naar evenredigheid zijn;,<br />
daarvandaan zijn zij ook wilder en hebben eener*<br />
fijnen en tot nadenken onbekwaameren geest.<br />
Hoe meer de menfchen naar het Zuiden woonen,<br />
boe minder zij tot dapperheid of fterkte, en hoe»<br />
meer zij tot fcherpzinnigheid aangelegd zijn. De<br />
Noordfche volkeren hebben in zaaken van het<br />
geheugen en die dieper denken vereisfchen der»<br />
voorrang, in taaien, werktuigkunde, krijgskunst,<br />
ftaatkunde; de zenuwen hunner tong, de werk-<br />
Jcingen hunner fpraak zijn ruuwer, traager;<br />
waar-
DER L U G T S T R E I J t . *53<br />
waarom zij gemeenlijk eene harder fpraak, meet<br />
woorden van eene lettergreep en meer medeklinkers<br />
hebben. De Zuidlijke volkeren zijn minder<br />
tot taaien en wijdloopiger geleerdheid ge»<br />
fch'ikt; maarzij zijn fpitsvindig, nadenkend en<br />
tot levendigen verbeeldingen bekwaam; hunne<br />
taal is ligter, vlugger. Men weet de werking<br />
der lugtftreek op plantgewasfen, waarom zoude<br />
men die niet aan de menfchen erkennen ? Waarom<br />
wast de zuiker en koffij flegts digt bij den<br />
keerkring? Waarom zijn alle vrugten in het<br />
Noorden zuurer, en zoeter in warme landen?<br />
Zelfs de azijn zou onder de evennagtslijn van<br />
zijn zuurheid verloren en dezelve in HollaHd<br />
wedergekregen hebben. Men leeze hetgeen<br />
MONTESQUIEU zoo fchoon over den invloed<br />
der lugtftreek gefchreven heeft. Doch hij, die<br />
leezen wil wat de lugtftreek op den godsdienst,<br />
den regeeringsvorm, op hartstogten, haat, liefde,<br />
verftand, zeden en alle onze handelingen<br />
vermag, kan het vinden in een werk, dat FAL-<br />
CONER over den invloed der lugtftreek verzameld<br />
heeft.<br />
Een land, dat vogtig, moerasfig, ongezond<br />
en koud is, teelt ongezonde, traage, weeke en<br />
flappe lighaamen, waarnaar de ziele-kragten<br />
insgelijks zijn afgemeeten. Dusdanig was weleer<br />
Amerika, eer het door omhakking der bosfchen,<br />
door uitdrooging der moerasfen en door<br />
bebouwing van den grond gezonder geworden<br />
was. De inwooners, fchrijft de Heer Kanun-<br />
K 5 nik
154 ,V A N BE.N I N V L O E D<br />
nik DE PAU waren zwak, vogtig van lighaam<br />
en onaandoenljk; zij waren meest zonder baard<br />
en wenkbraauwen, traag en kragtloos in het<br />
liefde-fpel. De vrouwen baarden ligt wegens<br />
de ilappigheid haarer deelen; zij waren niet<br />
vrugtbaar, zelfs de vrouwen der Mooren en<br />
Europeaanen, die daarhenen kwamen, verlooren<br />
haare vrugtbaarheid. Alle daar gebragte foorten<br />
van viervoetige dieren ontaarteden of gingen geheel<br />
te niet; alleen die, welke in moerasfen of<br />
in vogtigheid leeven, kwamen tot eene ontzagchelijkè<br />
grootte, als Hangen, hagedisfen, padden,<br />
zwijnen. Dus kan men ook aan de zeden<br />
en ziele-kragten den invloed der lugtftreek ontdekken.<br />
„De Amerikaan, zegt onze fchrijver,<br />
„is dom, noch deugdzaam, noch een booss,,wigt;<br />
de vreesachtigheid zijner ziel, dezwak-<br />
„,heid van zijnen geest, de noodzaaklijkheid om<br />
i, zig, in den fchoot der armoede, voedzel te verschaffen,<br />
de beheerfching der bijgeloovigheid,<br />
,,de invloed der lugtftreek leiden hem, zonder<br />
„dat hij het gewaar wordt,, in de diepste dwaa-<br />
„lingen en verwarring. Zijn geluk beftaat<br />
„daarin dat hij niet denkt, in eene volkoomen<br />
„werkloosheid blijft, veel flaapt,.en zig, als<br />
„zijn honger geftild is, om niets in de waereld<br />
„bekommert. Hij heeft niets te doen dan zijn<br />
„onderhoud te vinden, als de honger hem<br />
„ kwelt; hij zou zig geene hut bouwen, als de<br />
b, koude en de onguurheid van het weder hem<br />
„daartoe niet nodigden; hij zou de eens ge-<br />
„ bouw-
B t t t ü R T S T R E S I C . I5J<br />
„bouwde hut ook niet verhaten, als hem de<br />
„ndod en de honger niet daaruit dreeven. Zijn<br />
„ verftand 1<br />
koomt niet tot rijpheid. Hij blijft<br />
li een kind tot hij fterft.,,<br />
Wie zou hier niet uit het phyfiek en zedenlijk<br />
karakter des Amerikaans den duidlijksten invloed<br />
der lugtftreek raaden ? De moerasfige,<br />
zoutachtige, rottige, vogtige gefteldheid der<br />
lugt in een land, daar men niet dan blijken van<br />
eene niet lang geledene overftrooming heeft, en<br />
andere nadeelige eigenfchappen der lugtftreek<br />
maakten dat de vézelen der hersfenen, der zenuwen,<br />
der fpieren, week of flap, traag, onwerkzaam<br />
en minder aandoenlijk waren. De<br />
vogten waren flijmachtig, onzuiver, en ongeschikt<br />
tot eenen fnellen omloop, tot de af kléine<br />
zing van züiverer en fijner vogten. Hieruit kan<br />
men de zwakheid zijner lijfs- en ziele-kragten<br />
verklaaren. Tot beiden worden prikkelbaare,<br />
vêerkragtige vezelen, gevoeligheid, levendigheid,<br />
zuivere vogten een warmer drift in dezelve<br />
en eene werkzaame goede gefteldheid der<br />
werktuigen gevorderd.<br />
De invloed der lugtftreek is zeekerlijk trapswijze<br />
in betrekking van de ligging van een land<br />
naar het nabij, nader, of naast aan het Zuiden<br />
óf Noorden ligt (a). De hitte van de lugts-<br />
ge-<br />
(a) Ik zou liever zeggen: naar het aan de Urne, of naar de<br />
f,tooien ligt. VERTAALER.
*5Ö* V A N D E N I N V L O E »<br />
gefteldheid in de verzengde lugtftreek is oorzaak<br />
van de-zwarte kleur der Mooren of Negeren,<br />
als het waar zij dat daarheenen gebragte<br />
Europeaanen eindelijk tot Negeren verbasteren.<br />
De in Europa gebragte Neger, die, wel is waar,<br />
eenen aanleg tot het voortplanten van het zwarte<br />
geflagt in zijn zaad draagt, wordt van geflagt tot<br />
geflagt meer den. Europeer gelijk en eindelijk<br />
even als hij. De kleur der Negeren verliest<br />
reeds van haare zwartheid, hoe meer de land*<br />
ftreek van de heete lugtftreek verwijderd ligt en<br />
hoe vogtiger zij wordt. De huid wordt bruineE,<br />
witter, de hairen minder gekroest, de gezigtstrekken<br />
aangenaamer. De Mooren zijn<br />
reeds minder zwart dan de Negers, wijl zij verder<br />
van de linie verwijderd zijn. De lugtftreek<br />
maakt dat geen Portugees,' geen Spanjaard en<br />
Napolitaan blond en degeene, die aan deeze<br />
zijde van het gebergte woonen, blank zijn, maar<br />
de lugtftreek maakt den Neger ook verhit,<br />
zijne hartstogten fterk, buitenfpoorig. De tedere,<br />
fijne en gevoelige werktuigen van het<br />
brein worden door het vuur der lugtftreek ftomp<br />
gemaakt; het geheugen en het verftand wordt<br />
bedorven. De maatig warme lugtftreek van den<br />
Italiaan, welke van die der Grieken en Spanjaarden<br />
weinig verfchilt, geeft hem gevoelige,<br />
enigzïnts droogere vezelen, vuurige vogten;<br />
hij'is hevig in zijne hartstogten, toornig, geil,<br />
en van eene levendige verbeeldingskragt, doch<br />
altoos nog met eene zekere maatiging, zoo dat<br />
hij
B E R L Ü G T S T I E E K ; tgf<br />
hij aan hoogmoed en zagtmoedigheid, aan ftoutheid<br />
en vreesachtigheid een maatig aandeel<br />
heeft en dus tot de meeste foorten van konsten<br />
of vveetenfchappen gefchikt is. De Spanjaard<br />
heeft veel fcherpzinnigheid, maar is minder tot<br />
taaien en omflagtige geleerdheid gefchikt, waarin<br />
de Duitfchers den voorrang hebben, welken<br />
men egter, niet zoo veel befpiegelings - geest en<br />
levendigheid van geest toeftaan wik Ik meen<br />
Waargenoomen te hebben dat de levendigheid<br />
van geest der Duitfche natie gestadig afneemt,<br />
hoe meer zig de natie naar het Noorden uitbreidt<br />
en hoe zwaarmoediger of meer afgemeeten<br />
zij haare taal fpreekt. De Courlander is<br />
reeds minder geestig dan de Pruis, deeze minder<br />
dan de Sax; de Lijflander minder dan beiden;<br />
en zoo ftrekt zig dat verder uit, tot de<br />
goede Duitfcher bijna tot een Laplander ontaart.<br />
De Franfchen hebben, in zaaken, welke eene<br />
levendige verbeeldingskragt eisfehen , den<br />
roem; de Engelfchen bezitten eene fterke nadruklijke<br />
verbeeldingskragt; zij bouwen nieuwe<br />
ftelzelen en verdedigen die hardnekkig; in<br />
hartstogten worden zij hevig, eigenzinnig,<br />
dweepig, zelfsmoorders. De Hollander bezit<br />
meer koelheid en voorzigtigheid ; hij is tot<br />
historiefchrijver, tot den handel, tot wiskundige<br />
weetenfehappen, tot bezigheden gefchikt.<br />
De lugtftreek mag ook wel eene hoofdoorzaak<br />
zijn dat, gelijk TRISTRAM zegt, de<br />
Jooden en Romeinen hunne droefheid weg<br />
ween-
lüt V A N D E N I N v t O E B<br />
weenden, dat de Laplander die verflaapt, dat<br />
de Engelschman die met zig ophangt, dat de<br />
Duitfcher die verzuipt, en de Franfchman die<br />
weg zingt. Uit de hitte der lugtftreek fpruit het<br />
dat de zwarte en alle in warme ftreeken woonende<br />
volkeren ten uitersten jaloers, en dat<br />
daarentegens volkeren uit eene koudere lugtftreek,<br />
gelijk de Groenlanders, minst jaloers<br />
zijn. De naauwlijks vier voet hooge zwakke<br />
Eskimaux van de Hudfons baai konden in het<br />
jaar 1747 hunne blijdfchap niet genoeg betoonen,<br />
als de welgemaakte Engelfchen de hun<br />
aangeboden vrouwen wel wilden voor lief<br />
neemen.<br />
De verandering der lugtftreek heeft zig reeds<br />
duidlijk aan geheele volkeren en aan enkelde<br />
reizenden getoond. De Noordfche volkeren veranderen<br />
hunne zeden en lighaamlijke eigenfchappen,<br />
als zij in heete landen gaan woonem<br />
Men kent, zegt DEPAU, eenen man, die,<br />
om de vervolging der monnikken, Europa verliet<br />
en als frokees ging leeven. Men bragt<br />
hem, eindelijk, bij gelegenheid des laatsten<br />
krijgs, terug; maar hij hadt zijn verftand verloren.<br />
De wiskundige MATTIAL dagt dat te<br />
Parijs te veel gedruis ware om zijne meetkonst<br />
daar te oefenen; hij gong naar Kanada; daar<br />
jeefde hij vijf jaaren onder de Wilden, vergat<br />
zijne Wiskunde en fcheen eene zwakheid in<br />
het verftand te hebben. Een Fransch Officier,<br />
die in den laatsten zee-oorlog in Amerika was,<br />
ver.
S E R L O G T S T R E E K .<br />
verhaalde mij dat de Wilden, bij de aankomst<br />
der Franfchen, enige afgevaardigden gezonden<br />
hadden. Een hunner, die in kleeding, zeden<br />
en voorkoomen de andere volkoomen geleek,<br />
maakte bekend dat hij een Duitfcher uit dePaltsj<br />
was. Hij was daarhenen gedreven, hadt nu<br />
reeds agttien of negentien jaaren onder de Wil»<br />
den gewoond, was vergenoegd en leefde als" dè<br />
andere. Zoo kan de lugtftreek en levenswijs<br />
de beste koppen veranderen! Men weet dat<br />
door de hitte alleen zulke uitwerkingen kunnen<br />
voortgebragt worden. Een jongen van agt jaa*<br />
ren, lees ik bij VAN SWIETEN, verloor drie<br />
dagen lang, bij eene groote zonne-hitte, volkoomen<br />
het geheugen van alles wat hij geleerd<br />
hadt, en kreeg het bij koeler weder wederom.<br />
Hij verloor het weder, toen de warmte weerom<br />
kwam. Door de hitte kan, namelijk, de<br />
beweeglijkheid der merg-vezelen van het brein<br />
verminderd geworden zijn, of eene zekere menigte<br />
verhitting en ophooping van het bloed in<br />
de aderen en holligheden van het brein heeft<br />
door drukking deeze wanorde geftigt. „ In ons<br />
„ Walliferland," zegt de Heer Lijfarts ZIM<br />
MER MANN in zijn werk over de ondervinding^<br />
,, moeten de inwooners in den zomer hunne<br />
„ kinderen naar het hooge gebergte zenden, op<br />
„ dat zij niet in de, tusfchen hooge marmer-<br />
,, fteenen-muuren liggende dalen hun geheu-<br />
„ gen verliezen of krankzinnig worden." Door<br />
deeze oorzaak zijn in die dalen eene menigte<br />
gek-
ifift V A N D[«N I N V L O E D<br />
gekken. De natuurlijke uitwerkingen der hitte<br />
onder de linie hebben M E C K E L en TOWNS<br />
door de ontleedingen der zwarten bepaald. Het<br />
trein-merg is zwartachtig: de pijnappel-klier<br />
bijna geheel zwart: Dat deel der gezigt- zenuwen<br />
daar zij tezaamenloopen, eer zij in beiden<br />
de oogen ingaan, is bruinachtig: het bloed is<br />
donkerer rood dan bij ons; hun zaadvogt en<br />
flijmhuid (corpus mucofum) bevatten buiten<br />
dat den grond der zwarte kleur, die egter oorfpronglijk<br />
uit de warmte fpruit, terwijl alle Euïrjpeaanen,<br />
die in die landen gebragt worden,<br />
eindelijk tot Zwarten ontaarten.<br />
Men zou hier misfchien, onder verbetering,<br />
eene vraag kunnen opwerpen; hoe, namelijk,<br />
de verdedigers van de gelijkheid der menschlijke<br />
bekwaamheden zig tot hier toe verklaaren<br />
zouden? Zouden zij nog altoos alle oorzaaken<br />
der verfcheidenheid aan de opvoeding toefchrijven?<br />
Misfchien zeggen zij, het Wallifersch<br />
kind bragt van zijner moeder lijf af aan bekwaamheden<br />
met zig, gelijk alle kinderen;<br />
maar de hitte van dat land verdorf het terftond<br />
daarop zijne vloeibaare en vaste deelen zoo, dat<br />
het, ondanks de beste opvoeding, nimmermeer<br />
een verftandige waereld - burger worden konde.<br />
In dit geval zouden wij het misfchien ras eens<br />
kunnen worden. Hoe zeer ik mij, wel is waar,<br />
overtuigd houde dat het moeder-lijf eener Laplanderin<br />
en een moeder - lijf eener Italiaanfche<br />
tweërleie moeder-lijven zija en dus ook tweër-<br />
leie
E R L Ü G T S T R E E K. 1^1<br />
leie vrugten draagen , zoü ik tog 'egter, op<br />
hoop van een goed verdrag, niet ongenegen<br />
zijn mij enigzints toegeevend te toonën. Men<br />
geeve mij hü toe dat een jongen of jongeling,<br />
Uit welke oorzaaken zulks dan ook fpruiten mag *<br />
naar de phyfieke gefteldheid van zijn brein,<br />
voortaan meer of minder gefchikt zij om ge*<br />
waar te worden, te denken of opgevoed te worden<br />
dan de andere. Deeze beleefdheid mag ik<br />
van mijne tegenpartijderen ook wel vergen:<br />
„ Hinder mij in mijn purgeer-middel niet, dait<br />
„ zal ik u ook in uwe aderlaating toegeeven,"<br />
is het verdrag der geneesheeren bij MOLIÈ<br />
RE. Staat men mij eens deeze ongelijkheid<br />
Van bekwaamheden toe, dan gaa ik verder en<br />
ben wel zoo ftout van te beweeren dat, uit<br />
even zulke oorzaaken, het fchoone geflagt niet<br />
tot groote dingen, tot gróote voortbrengzelen<br />
van den geest gefchapen zij. Daar zijn misfchien<br />
uitzonderingen. De Schoonen munten uit<br />
in geestigheid en het jongste meisjen kan wel<br />
aan den grootsten ftaatsdienaar iets belagchcnswaardigs<br />
vinden ; maar eene Odysfea, eene<br />
Made, eene Mneïde, eene Henriade en Iphigenió<br />
waren geen juffer-werk. Deeze waren werken,<br />
waartoe vastere zenuw - kragt, aanhoudende<br />
kragt van geest behoorden;<br />
De Noordfche volkeren, de Afiatifche, in<br />
Uort elke natie heeft haare grootheid of fterkte<br />
van lighaam, haaren uitteekenende vorm vatl<br />
gelaat, haare bloohartigheid of moedigheids<br />
h zoö
IÓ2 V A H B E N I N V L O Ï i<br />
zoo is ook de hevigheid of bedaardheid haarer<br />
hartstogten grootendeels als eene werking der<br />
lugtftreek te befchouwen. HIPPOCRATES<br />
zegt wel, daar hij de zeden der Scythen befchrijft,<br />
dat de lugtftreek en de wilde levenswijs<br />
de liefde en andere hartstogten vermindert, dat<br />
eene heete lugtftreek en een maatfchaplijk leven<br />
dezelve aanzet.<br />
Men heeft ook waargenoomen dat een volk des<br />
te meer gefchikt geweest is om befchaafdte worden,<br />
hoe gunftiger daartoe de lugtftreek ware.<br />
Volkeren, die onder palm- en cokosboomen woonen,<br />
zijn leniger dan die, welke niet dan de<br />
fchaduwen der beuken en de toppen der eiken<br />
zien. Eene warmere lugtftreek, beweeglijker<br />
vezelen en vogten, een vrugtbaar land, een heldere<br />
hemel maaken dat zig de menfchen veel<br />
eer in maatfchappij begeeven en zig laaten befchaaven<br />
dan die in ruuwe en onvrugtbaare<br />
ftreeken woonen. Men heeft het menfchen<br />
verftand of de liefde tot eenen gezelligen ftaat,<br />
tot konsten en weetenfchappen zig ordelijk en<br />
trapswijze van beter in flegter ftreeken zien verbreiden.<br />
Het was als of zij de reize deeden van<br />
Perfie of Zuidlijk Afia in Egypte, van Egypte en<br />
Phenicie in Griekenland, van Griekenland in Italië,<br />
van Italië in Gallie, van daar inDuitschland en<br />
wel altoos naar evenredigheid van de warmte en<br />
vrugtbaarheid des lands, zoo dat de Zwabers en<br />
Weftphalingers misfchien de laatste geweeft zijn,<br />
die eikelen gegeeten hebben. Even deezen omweg<br />
hei»-
D E R L U G T S T R 1 B K , J(?3<br />
hebben ook alle wysgeerige of veel meer onwysgeerige<br />
dweeperijen genoomen. Onze goudmaakers,<br />
Geestenzieners, Mystieken, en al het<br />
hoogvliegende onzer Duitfche koppen wordt<br />
nog altoos van de Egyptifche pyramiden uit het<br />
lieve Oosten gehaald: en over het algemeen is<br />
'er thans fchier geene Duitfche gekheid, welke<br />
ons niet door eenen Franschruan of andere is<br />
voorgedanst. Ongelukkig genoeg dat in de<br />
phlegmatieke Duitfche lugtftreek alle deeze<br />
grillen langer blijven kleeven dan in andere<br />
ftreeken.<br />
Lz VAM
f©4 V'AN D E N 1 N V L • E B<br />
VAN DEN INVLOED DER OPVOE<br />
DING.<br />
Even gelijk de Hovenier door zijne vlijt es<br />
met hulp van miiïbedden en trekkasfen , in een<br />
koud land, vroegtijdiger en betere vrugten teelen,.<br />
daarentegens door nalaatigheid alles flegter<br />
en laater verkrijgen kan, zoo zal ook de op«<br />
voeding en wat daar onder behoort in den<br />
mensch meerdere of mindere bekwaamheden<br />
ontwikkelen; zij zal hem tot eenen ruuwen of<br />
befchaafden waereld burger kunnen vormen.<br />
Deezen invloed der opvoeding of der levenswijs<br />
zal men in de menfchen niet in twijfel kunnen<br />
trekken, daar men dezelve overal duidlijk bij<br />
de dieren waarneemen kan. Niemand twijfelt dat<br />
onze tamme dieren van de wilde gekoomen zijn;<br />
maar hoe zeer zijn, bij voorbeeld, onze varkens<br />
van de wilde zwijnen ontaart! De nood heeft<br />
het aan zijne eigene zorg betrouwde wilde zwijn<br />
voorzigtig en loos gemaakt; door het heromdwaaleninhet<br />
woud is het wild geworden. Men<br />
kan zelfs dit onderfcheid naar de verfcheidenheid<br />
der landen'gewaar worden. Men vergelijke<br />
eens eenen os uit Duitschland, eenen uit<br />
Hongarije, uit Afrika en Amerika met eikanderen.<br />
Men vergelijke een Hongersch, in wilde<br />
hei-
DER O P V O. E D I N ©. J6S<br />
heiden en bosfchen omloopend wild met een tam<br />
Duitsch in de ftal of de beperkte weide opgetrokken<br />
paerd. Men hadt den, in het voorbeen<br />
ongezond moerasfig Amerika gevonden, zwakken<br />
en vreesachtigen Leeuw tegens eenen ui'<br />
Afrika moeten vergelijken! (a) Bewijzen genoeg<br />
dat opvoeding of levenswijs en lugtftreek<br />
ook bij dieren de gewigtigste veranderingen<br />
maaken!<br />
Op gelijke wijze zal men aan den geheelen<br />
mensch, en bijzonderlijk aan zijne verftandskragten,<br />
van den invloed der opvoeding diergelijke<br />
veranderingen mogen afleiden. Het brein,<br />
het werktuig, waarmede men denken moet, kan<br />
ontftemmingen, verwarringen en daaruit ontftaande<br />
wanorden in zijne verrigtingen ondergaan,<br />
gelijk elk ander werktuig des lighaams zulks<br />
onderworpen is. In het oog, bij voorbeeld,<br />
kan eene belediging of verandering van een<br />
vliesjen of van een vogt oorzaak zijn dat men<br />
alles rood of geel ziet, alfchoon het andere<br />
kleuren heeft. Men ziet vuur - vonken en zwarte<br />
De Leeuw wordt in Amerika niet gevonden; men heeft wel<br />
•en dier, dat men aldaar aangetroffen heeft en dat door de natuur<br />
lijke inwooneren Putna genoemd wordt, den naam van Ameri-<br />
kaanfche leeuw gegeeven, doch het is een geheel ander dier; het<br />
is de Cougouar van BÜFFON. Zie L I N N S I Systh. Nat, e&h<br />
« C M E I I N Lip/. 1788. T. I, p. 79. Felis eoncolor.<br />
LI<br />
' VERTAAIER.
l66 V A N D I N I N V L O E *<br />
te vlekken, die egter niet werklijk daar zijn.<br />
Eene verharding van de huid , verlamming, jigt,<br />
kan mij het gebruik mijner handen, het gevoel<br />
of de beweeging veranderen, of geheel en al beneemen.<br />
Even zoo is het met de werkingen van<br />
het brein gefield; even zoo kan bet door een<br />
gebrek in de vogten, of in de vaste deelen ontfleld<br />
zijn. De gek kan ordelijk zien of gevoelen;<br />
maar alleen in zijn brein gefchieden gebrekkige<br />
gewaarwordingen. Hij fpringt uit<br />
het venfter, denkt dat hij vliegen kan en breekt<br />
den hals; hij legt vuur onder het dak-riet en<br />
meent zig dood te lagchen dat hij zijn huis zoo<br />
fchoon ziet afbranden; hij eet eene fpin of rups<br />
met evenveel fmaak als wij een patrijs. Ik heb<br />
eenen man gekend, die door het venus-fpel<br />
uitgeput was, wiens gewaarwordings-vezelen<br />
zoo overfpannen waren, dat het brommen van<br />
eene vlieg aan zijne ooren hem zoo fchrikverwekkend<br />
als eene kanon - fchoot was; hij fidderde<br />
aan zijn gantfche lijf als hem een kind haastig<br />
aanfprak. Hetgeen hier ziekte deedt kan<br />
bij andere eene verwijfde opvoeding doen. Bijzonderlijk<br />
is die thans zoo gewoone aandoenlijkheid<br />
of het fentimenteele, en ook waare gevoeligheid<br />
, eene uitwerking der opvoeding. Een<br />
tedergevoelige Ridder viel in onmagt, als hij<br />
bij iemand eene geringe wond in den vinger zag.<br />
Hier over is voorzeeker nooit een van de oude<br />
krijgshaftige Duitfchers onmagtig geworden.<br />
Men ftelle nu in het algemeen dat opvoeding of
D Z R O F V O E D I N » 1&7<br />
levenswijs eene meer of minder duidlijke verandering<br />
in de werktuigen des menfchen maaken ;<br />
hierbij ftelle men de zedenlijke verfcheidenheid<br />
in gewaarwordingen, voortellingen en oordeelen,<br />
waartoe ons opvoeding, wetten en vooroordeelen<br />
gewennen, zoo zal 'er natuurlijkerwijze<br />
onder ons een onderfcheid in neigingen, genegenheden,<br />
verftandskragten en handelingen ontftaan.<br />
Het natuurlijk en zedenlijk gedeelte van<br />
den mensch hangt zeer veel van den invloed der<br />
opvoeding af.<br />
De Wysgeeren neemen gewoonlijk het woord<br />
fpvoeding in den ruimften zin. Hiertoe rekent<br />
men de levenswijs, het voedzel, het gezelfchap,<br />
de gewoonte, de leerwijze, den godsdienst, dê<br />
wetten, bijzondere toevallen en diergelijke, elken<br />
van welke men zekeren invloed op de menfchen<br />
toefchrijft. Deeze hebben, zegt men,<br />
het gewigtigst aandeel aan de verfcheidenheid<br />
der menfchen, welke zig zoo wel over het lighaam<br />
als over de werkingen des geestes<br />
uitftrekt.<br />
Men heeft bewijzen genoeg, die de kragt van<br />
het voedzel en van onze levenswijs op onze handelingen<br />
ftaaven. Uit het dik fcorbutiek bloed<br />
der volkeren van de Noord-pool fpruit het dat<br />
zij meest melancholiesch zijn; en deeze fcorbutieke<br />
gefteldheid koomt van de buitengewoon<br />
dikke of koude lugt, van hunne fpijzen, van<br />
hunne werklooze levenswijs geduurende den<br />
langen nagt; want daar zijn levensmiddelen, die<br />
* L 4<br />
o n<br />
*
l63 VAN- D E N I N V L O E D<br />
ons traag, werkloos, dom, zwak en ilaaperig<br />
maaken; andere kunnen onze bekwaamheden en<br />
hartstogten ongemeen opwekken. De koudbloedige<br />
vet gemeste man heeft mindere hartstogten;<br />
hij vertoornt zig niet; hij haat niet en is<br />
zelfs zelden verliefd. Maar men kan door wijn,<br />
koffij of andere verhittende dingen, door muzijk<br />
en diergelijke zijne gevoel vezelen tot eene ligtere<br />
beweeging ftemmen; men kan dezelve dan<br />
meer doen gevoellen; Andere, die heete vlug*,<br />
tige vogten en prikkeibaare vezelen bezitten,<br />
zullen de levendigste gewaarwordingen en hartstogten<br />
hebben, doch welke men door eene verkoelende<br />
leefregel en arbeid, door werkloosheid<br />
en nederslaande gemoeds - aandoeningen<br />
weder zoude kunnen verminderen. HALLER<br />
klaagde dat hem de vaste fpijzen, van welke<br />
hij zig om zijne jigt en gal lang bedienen moest,<br />
in het venus-werk merklijk zwakker maakten»<br />
Daarentegen dorst de eerwaardige Vader SAN-<br />
EHEZ noch peper, noch zout noch azijn gebruiken;<br />
hij hieldt aan de tafel, als hij gong<br />
eeten, altoos de voeten in de hoogte, enkel om<br />
zig tegens de aanprikkehng van onkuisheid op<br />
alle mogelijke wijzen te hoeden, Uit een misfchien<br />
tegengefteld inzigt nam ik eens waar<br />
dat eene jonge vrouw haaren ouden man fchier<br />
eiken dag tot het eeten van fcherpe radijs en<br />
peper nodigde.<br />
HIPPOCRATES heeft reeds zekere wanorden<br />
in het brein van verdorven en onzuivere<br />
Vog=
p B R 0 P V 0 E D I N 8 . l6$<br />
vogten, die welligt door de levenswijs en het<br />
voedzel geteeld zijn gewerden, afgeleid. Daarom<br />
liet hij zig zekere kruiden opzoeken, toen<br />
hij naar Abdera reisde, om den krankzinnigen<br />
DEMOCRITUS te geneezen. MELAMPUS<br />
genas de razernij der Konings dogter met nieswortel,<br />
toen hij woedende geiten hierdoor hadt<br />
zien geneezen. HOFMANN verhaalt dat een<br />
krankzinnig en voor alle onderrigting onvatbaar<br />
mensch door een flik-middel van ^dnacardium<br />
in korten tijd zoo gevoelig en vatbaar geworden is,<br />
dat men hem tot leeraar in de rechten aangefteld<br />
heeft. Maar enige jaaren daarna wierdt hij zoa<br />
droog en dorstig, dat hij zig dagelijks vol zoop,<br />
zig en zijnen medeburgeren onnut wierdt en ellendiglijk<br />
ftorf. Geneesmiddelen en levenswijs<br />
konden den hier fchranderheid en ook wederom<br />
krankzinnigheid veroorzaaken. Wij zullen wel<br />
altoos naar de gefteldheid onzer vogten en vaste<br />
deelen, of naar ons temperament denken en ons<br />
temperament zal veel van den invloed der levensmiddelen,<br />
levenswijs en andere omftandigheden<br />
afhangen.<br />
Een mensch, die door fterk werken gehard is,<br />
heeft weinig aandoenlijkheid, weinig gevoel en<br />
verftandskragten, dewijl hij door den arbeid<br />
drooger en ftijver huid, zenuwen, vaten en<br />
taaier vogten verkrijgt en in zijne levenswijs met<br />
minder voorwerpen of bezigheden voor zijnen<br />
geest omringd is. Eene in de ftad met haaren<br />
opfchik, mecfpeelen, breijen, of knoopen zig<br />
L g bezig
tJO VAN BEN INVLOED<br />
bezig houdende dame behoudt eene fijne huid,<br />
gevoelige zenuwen, dunnere vogten. Zij breidt<br />
den kring haarer denkbeelden door het leezen<br />
van boeken, door den omgang met menfchen<br />
Uit; en van de heertjens, die haar liefkoozen,<br />
wordt haar bijna daaglijks iets nieuws gezegd;<br />
zij heeft tijds genoeg om op listige ftreeken, vermaaken<br />
en andere voorwerpen te denken. Haar<br />
geest wordt dus aandoenlijker, levendiger en<br />
met veel meer denkbeelden verrijkt; zij wordt<br />
welleevend, gevoelig, fpraakzaam, listig, onderhoudende;<br />
zij kan ons anderen gevoelige<br />
ftervelingen het leven verzoeten of ongemeen<br />
bitter maaken. De arbeidsman daarentegens<br />
blijft, tot hij fterft, onweetend en onbefchoft.<br />
Gefteld, zegt MONTESQUIEU, daar ware<br />
onder ons eene maatfchappij van lieden, die zoo<br />
met de jagt ingenoomen waren, dat zij zig eenig<br />
en alleen daarmede bezig hielden, zoo zouden<br />
zij ook zeer zeeker eene zekere ruuwheid aanneemen.<br />
De Grieken lieten den arbeid en den<br />
koophandel aan de ilaaven over; zij zogten zig<br />
flegts door lighaamsoefeningen en prijs-fpelen<br />
tot den krijg bekwaam en hun lighaam hard te<br />
maaken; maar deeze oefeningen zouden hen<br />
ruuw en wild gemaakt hebben, zegt MONTES<br />
QUIEU, zoo zij hunne zeden niet door de muzijk<br />
hadden geweeten te verzagten. Dus verhaalt<br />
hij uit POLYBIÜS dat de muzijk nodig<br />
ware, om de zeden der Arcadiers, die een akelig
D E I O P V O E D I N » .<br />
lig en koud land bewoonen, getemder te maaken<br />
en dat deCyneters, welke de muzijk aan eene<br />
zijde zetteden, in wreedheid alle Grieken over»<br />
troffen hadden.<br />
Daar is over het algemeen een onderfcheid<br />
tusfchen de lighaamen en geesten van hun, die<br />
van den landbouw leeven, en die, welke zig in<br />
wildernisfen van den roof onderhouden. De<br />
godsdienst, de wetten, de befchaaving, de regeering<br />
enz. konden nergens tot ftand koomen<br />
voor men de dwaalende volkeren tot eenen ordelijken<br />
landbouw en dus ook door tot verza*<br />
meling, aanhoudende wooning en tot eenen gezelligen<br />
omgang gebragt hadde. De denkbeelden<br />
van ziel, van zaligheid, onsterflijkheid en<br />
diergelijke zijn vrugten van de fchranderhoid der<br />
menfchen, die in maatfchappij leefden, en, zonder<br />
op roof of levensmiddelen te denken, tijd hadden<br />
om wysgeerige befpiegelingen te maaken.<br />
Voor den Hottentot, den Neger, den zwervenden<br />
volkeren zijn deeze onbekende dingen. Men<br />
weet dat zulke verheven begrppen en leeringen<br />
altoos van een volk, dat eerst in maatschappij<br />
leefde, aan een ander zijn medegedeeld geworden.<br />
Zij kwamen van de Perfen enChaldeers tot<br />
de Egyptenaaren, van deeze tot de Grieken, van de<br />
Grieken tot deRomeinen, van de Romeinen verder<br />
tot andere. Alle waren zij eerst in maatschappijen<br />
verzameld, eer zij befchaafd en wysgeerig wierden.<br />
De Chineezen noemen ons den eersten<br />
ftigter hunner maatschappij en leeraar, hunnen<br />
FOHI
I?2 V A N B E N r N V L O E »<br />
FOHI en CHIN-NONG; de Perfen hadden<br />
hunnen KEIOMARAS en HTJSHANC; bij de<br />
Egyptenaaren leest men van hunnen V U L K A -<br />
NUS, SATURNUS, OSIRIS en Isis; de<br />
Grieken roemen hunnen PELASGUS, hunne<br />
CiREs, hunnen TRIFTOLEMTJS. Alle,<br />
namelijk, wierden zij dooreenen of meerdere<br />
aanv erers in maatschappij verzameld; zij wierden<br />
tot enige bouwkonst, tot den akkerbouw,<br />
tot konsten en werken aangevoerd.<br />
De gefchiedenis van MejuiTer LE B L A N C<br />
en andere haare gelijke is al te bekend en zeekerlijk<br />
toereikende genoeg om ons te overtuigen<br />
wat gezelligheid wat wildheid op eenen mensch<br />
vermag. Dit in het jaar 1731 bij Chalons in<br />
Champagne gevangene wild, van roof levende<br />
meisjen bekende daarna zelve, toen het door<br />
omgang en opvoeding hadt leeren fpreeken en<br />
denken, dat zij in haaren wilden Staat nooit<br />
eene verftandige overlegging gemaakt hadt. Zij<br />
hadt niets dan een gevoel van haare behoeften<br />
en eene aandrift om die te bevredigen gevoeld.<br />
Daarvandaan hadt zij zig in. het loopen, in het beklimmen<br />
van boomen, zwemmen, en in het verdedigen<br />
van zigzelve tegens vijandlijke dieren<br />
enz., op aandringen van haare behoeften, eene<br />
ongemeene bekwaamheid verkregen, eene bekwaamheid,<br />
welke men nog daaglijks onder de<br />
horden van zwervende volkeren waarneemen kan.<br />
De bekende Schotsman A L E X ANDER SEL-<br />
SIRK leefde vier jaaren en even zoo veele<br />
maag-
DEK. O P T O E D I N O i 173<br />
maanden alleen op het eiland Juan Fernandez,<br />
waarop hem de onmenschlijke STRADLINS<br />
met enige klederen, een bed, eene fnaphaan,<br />
een pond buskruid, kogelen, tobak, een mes,<br />
eene timmermans bijl, een ketel, een bijbel en<br />
nog enige boeken aan land gezet hadt. In de<br />
eerste vier maanden hadt hij altoos luft zig uit<br />
droefheid en mismoedigheid om te brengen;<br />
toen zijn kruid verfchoten was, moest hij zig<br />
in het loopen oefenen; hij verkreeg ook eindelijk<br />
daarin eene ongemeene bekwaamheid. Hi)<br />
agterhaaide geiten; hij moest meest altoos op<br />
zijne levensmiddelen denken en vergat daardoor<br />
zeden, weetenfchappen en bijna zijne taal. Zijn<br />
verlosfer ROG ER.S bemerkte met verbaasdheid<br />
dat hij van elk woord flegts de laatste lettergreep<br />
uitfprak; hij zou dan zonder boeken en<br />
als het langer geduurd hadde, alle fpraak verloren<br />
hebben. Hier toont zig de kragt der gezelligheid,<br />
de kragt der opvoeding. Zet VOL«<br />
TAIRES en NEWÏONS tien jaaren lang zonder<br />
boeken, zonder gezelfchap van menfchen in<br />
de.woestijn; laaten zij zig hun voedzel met zoo<br />
veele moeite bejaagen en dan.zult gij de NEW-<br />
TONS en VOLTAIRES weder in ruuwe, onweetende<br />
en onbefchaafde menfchen verkeerd<br />
zien.<br />
Het gezelfchap van de fchoone kunne maakt<br />
ons aangenaam, zagtmoedig en mak a's lammetjens.<br />
De wilde dapperheid van KAKEL XII<br />
zou getemd en Europa niet door dezelve<br />
OHt-
174 V A N D E N I N V L O E D<br />
ontrust zijn geworden, zegt een fchrijver, als<br />
hij meer in den omgang van de fchoonen geleefd<br />
hadde. Doch die te vroeg, te veel in zulk gezelfchap<br />
verkeert, wordt dikwerf enigzints zot,<br />
zegt KANT. Men pleegt over het algemeen<br />
den mensch naar zijne verkeering met goed of<br />
liegt gezelfchap te beoordelen. Ca)<br />
Het gezellige leven wekt naijver, begeerte<br />
naar roem, weelde, taaien, verfijning van zeden,<br />
ongebondenheid, verdragen, wetten, konsten<br />
en weetenfchappen. In de maatschappij onderhouden<br />
wij de zinnen, verrijken wij het verftand,<br />
worden wij gemeenzaam, welfpreekend,<br />
zindelijk, menschlievend. De dapperste Officier<br />
is met zijnen pérfoon verlegen, zoo dra hij in<br />
gezelfchap van Hovelingen koomt, aan welke hij<br />
niet gewoon is. De fcherpzinnigste geleerde,<br />
die niet uit zijnen kring koomt, moet dikwerf<br />
in fatsoenlijk gezelfchap voor een lompert doorgaan.<br />
Schuuwheid en gebrek aan welvoeglijkheid<br />
worden eerst door gezelligen omgang<br />
afgelegd.<br />
De eenzaame levenswijs der Kluizenaaren in<br />
heete landen maakte hen miltziek en dweepig.<br />
Daar<br />
na) Wij zien in onzen tijd een voorbeeld wat opvoeding ver<br />
mag, dat de fchrijver zon hebben kunnen bijbrengen, in de zoo-<br />
genaarada Ridderes D'EON, die, eene vrouw zijnde en als eea<br />
man opgetrokken wordende, die hoedanigliedea bekwam, d»«<br />
welke de mannen uitmunun. VSRTAAIER,
Daarom trof PROSPER ALPINUS in Egypte<br />
zeer veele melancholiefche lieden aan. De hitte,<br />
het gering deel voedzel, dat zij gebruikten, het<br />
veel waaken, hadden hun brein te droog gemaakt<br />
en bijna uitgebrand; zij zagen doorgaans<br />
zwart, morsfig en droog als mummieën uit.<br />
Hunne ten uitersten gevoelige en zwakke zenuwen<br />
waren door hunne werklooze levenswijs tot<br />
de hoogste inbeelding, tot dweeperij en woede<br />
geneigd. Door eene zittende levenswijs, door<br />
diep denken en onbehoorlijk voedzel kan het<br />
brein ligt door beangstigende zwarte gal gedrukt,<br />
de fijnere vogten onzuiver gemaakt, de<br />
inbeeldingskragt en het geheugen bedorven<br />
worden.<br />
De zedenlijke opvoeding verandert t'eefimaal<br />
in den grond de denkwijze der menfchen; men<br />
kan den jongen lieden hoogmoed, bijgelovigheid,<br />
vooroordeel, gekheid en allerlei in het<br />
hoofd planten. Hieruit fpruit de groote<br />
verfcheidenheid van zeden, gewoonten, wetten<br />
en allerhande vooroordeelen, welke men bij<br />
elke natie en fchier bij elke familie anders vindt.<br />
De verkiezing, de wending van het hoofd, van<br />
de onderrigting, alles brengt hier eene oneindige<br />
verfcheidenheid voort. Dit is meermaalen<br />
van oude volkeren erkend geworden. Bij de<br />
Spartaaners mogt een vader zijn kind niet naar<br />
willekeur opvoeden. Zoo dra de kinderen hun<br />
zevende jaar bereikt hadden, wierden zij in zekere<br />
afdeelingen ingefchreven en van het gemee-<br />
ne»
17Ö V A N D E N I N V L 0 E - D<br />
nebest door bekwaame leermeesters-opgetrokken.<br />
Dan konden LYCURGUS wetten, naar<br />
welke de jeugd werdt opgevoed , Sparta tot<br />
groo:heid en roem brengen. PHILOP OE MEN*<br />
dwong, om de Lacedemoniers van hunne grootmoedige<br />
en edele denkenswijs aftebrengen, de<br />
ouderen hunne kinderen niet meer op de voori*<br />
ge wijze optevoeden.<br />
De hoofdneigingen der menfchen vertoonerï<br />
Zig dikwerf reeds in de eerste jaaren* en welke<br />
vernuften zou die Staat opkweeken, welke van<br />
de neigingen der jeugd het regte gebruik wist<br />
te maaken! Toen CASSIUS, in 'het gevolg<br />
van eenen der zaamgezworene tegens C E SAR,<br />
nog een jongen zijnde, den zoon van SYELA<br />
eene oorvijg gaf, omdat deeze van zijnen vader<br />
beweerde dat hij heer over het volk ware,.zoo<br />
kon men toen reeds aan hem den ij veraar voof<br />
Vrijheid van den Staat. befpèuren. Toen<br />
A L E X A N D E R in zijne jeugd bij. de Olympifche<br />
fpelen niet om den prijs Wilde kampen,<br />
omdat zijne tegenpartijders geene Koningen<br />
waren , hadt men daaraan reeds een bewijs<br />
van zijne toekoomende eerzugt. SCIPÏO zag<br />
het den jongen M ARIUS aan dat hij nog eens na<br />
hem veldheer worden konde. Een Italiaanscli<br />
fchrijver dagt dat men van eenen fchaapenhoeder<br />
in de wildernis, die met eene ongemeene<br />
naauwkeurigheid en met het ernstigst gelaat<br />
enige minuuteti lang eieren beurtelings in de<br />
hoogte wierp en weder opvong, eenen grooten<br />
Meet-
D U O f ï O Ï B I S ü . 177<br />
•meetkundigen dan ARCHIMEDES ZOU hebben<br />
kunnen maaken. Zonder opvoeding en afkomst<br />
zou misfchien van eenen JULIUS C^SAR<br />
niets dan een bekwaame kampvegter geworden<br />
lijn. Wat hadde integendeel uit dien fpartaanfchen<br />
jongen niet goeds of flegts kunnen worden,<br />
die zig, uit vrees voor de fchande dat hij<br />
eenen vos geftolen hadt, dien hij onder zijnen<br />
rok verborgen hieldt, zonder te fchreeuwen,<br />
in de ingewanden liet bijten ?<br />
In het Oosten, in de despotieke Staaten zoekt<br />
men het hart vrees en het verftand eene zeer<br />
oppervlakkige kennis van enigen godsdienst inteplanten.<br />
Dit is dan ook bijna de inhoud der<br />
gantfche opvoeding; daar ontbreekt dan nog de<br />
invloed van den gezelligen omgang. De jeugd<br />
is opgefloten; daarom zijn alle begrippen of<br />
oordeelen , welke men door het gezellige leven<br />
verkrijgt ,hier binnen zeer enge paaien befloten;<br />
zij worden veel meer door den omgang met<br />
flaaven bedorven. Het ontbreekt hun aan<br />
onderrigting, aan naijver, aan talrijkheid van<br />
denkbeelden en aan vatbaarheid. Het hoofd<br />
wordt flegts met gekheden en bijgeloovigheden<br />
opgevuld. Men houdt daarenboven het vernuft<br />
voor een gevaarlijk gefchenk der Goden; daarom<br />
vereert men in de oosterfche landen de<br />
gekken als lievelingen der Voorzienigheid,<br />
welken dit gevaarlijk gefchenk geweigerd is;<br />
waarom zij ook dikwijls in hun leven voor<br />
heiligen verklaard worden.<br />
M Een
J?8 V A » D E N I N V L O E D<br />
Een Fakir heeft het kind, naar hij denkt,<br />
opvoeding genoeg gegeeven, als hij het tusfchen<br />
zijn vijfde en zesde jaar in het hoofd<br />
brengt dat de God Fo deH mensch in de geftalte<br />
eenes witten olijphants verfchenen zij en<br />
dat het kind, als het dit niet gelooven wil, na<br />
zijn dood zoo veele jaaren lang gegeesfeld zal<br />
worden. Hij leert het kind misfchien nog dat<br />
omtrent het einde der waereld de vijand des<br />
Gods Fo met deezen God vegten zal. Den<br />
Perfiaanfchen kinderen vertelt men dat de groote<br />
H A L I voor hun alleen gekoomen zij; dat<br />
de ongeloovige Turken en andere geloofsgenooten<br />
in den dag des oordeels den Jooden als<br />
ezels dienen zullen om hen in vollen draf naar<br />
de hel te rijden. Deeze en nog enige diergelijke<br />
: leerftellingen plant menden kinderen als<br />
eerfte waarheden in. Dit is de beste voorbereiding<br />
tot toekoomende dwaasheden en ver*<br />
keerde fluitredenen.<br />
Men kan aan elk kind bemerken hoe zijne<br />
verftandskragten of zijn vermogen van te oordeelen<br />
door bijgeloovige vertellingen en ingeboezemde<br />
vooroordeelen nog daaglijks bedorven<br />
worden. Wat heeft, bij voorbeeld, een<br />
boldergeest met de duisternis gemeen? Waarom<br />
zoude hij niet even zoo goed bij dag verfchijnen,<br />
als hij werklijk aanwezig ware ? Doch<br />
men laate eene bijgeloovige dienstmeid het<br />
kind bij nagt meermaalen het denkbeeld van<br />
een fpook inprenten, zoo zal bet kind zig gewen*
S E R O P V O E D I N G . Y/9<br />
•wennen om beiden denkbeelden van /pook en<br />
tiagt te zaamen te vereenigen; het zal veelligt,<br />
gelijk LOCKE zegt, in zijn gantfche leven<br />
niet meer in ftaat zijn die van eikanderen te<br />
fëheiden. De duisternis zal het voortaan enkel<br />
fchriklijke inbeeldingen verwekken; elke fchaduw,<br />
elke boom, elk geruisch zal het zig bij<br />
nagt als fpooken verbeelden. In zijne droomen<br />
zullen zig vreeslijke verfchijningen opdoen,<br />
welke ligtgeloovige tot loutere dwaaling brengen.<br />
GLAPHYRA, de dogter des Konings<br />
ARCHELAUS geloofde het, en JOSEPHUS,<br />
haar gefchiedfchrijver, geloofde het ook als<br />
eene waarheid, dat haar veelligt een droom of<br />
eene bedorven inbeelding hadt voorgefteld.<br />
Haar eerfte man was haar verfchenen en hadt<br />
haar beloofd haar weder in de eeuwigheid ten<br />
vrouw te neemen. Die wijze van leven in eenea<br />
toekomenden ftaat, de verfchijning des over.<br />
ledenen, beiden deeze droomerijen wierden als<br />
waarheden aangenoomen, omdat de opvoeding<br />
hun reeds zulke denkbeelden hadt in het hoofd<br />
gebragt en geloofbaar gemaakt. Nog veele<br />
zulke fraaie vertellingen van bijgeloovigheden,<br />
benevens derzelver ijslijke gevolgen heeft ons<br />
PLUTARCHUS , een Griekfche Franschman,<br />
verhaald.<br />
Bijna elke foort van weetenfchappen veroorzaakt<br />
in den mensch haare eigene dwaasheid.<br />
Van de godgeleerde boeken zegt<br />
M 3 men
l8f> V A N D E N I N V L O E B<br />
men O) dat zij ons twistziek, hardnekkig, eigenzinnig<br />
maaken. De rechtsgeleerde leerboeken<br />
en verrigtingen zullen misfchien het gevoel<br />
van menfchen-liefde verminderen en tot<br />
eenen verachtenden hoogmoed aanleiding geeven,<br />
gelijk men het werklijk aan zeer veele<br />
matroozen der gerechtigheid meent waargenoomen<br />
te hebben. De tot het gevoel van de ellenden<br />
der menfchen gefchapene artfen zijn<br />
meestendeels medelijdend en vol menschlievendheid,<br />
eer zij door de gewoonte al te zeer verhard<br />
zijn geworden. De groote uitgeftrektheid<br />
en onzeekerheid hunner konst mag veele tot<br />
kwakzalverij verleiden, waardoor zij ons bedrevener<br />
fchijnen willen dan zij werklijk zijn ;<br />
en door lange oefening hunner kunst wordt ook<br />
meenig een hard, onbarmhartig, eindelijk ook<br />
zoo onbeleefd als een post-fekretaris. Uit de<br />
verfcheidenheid der weetenfchappen fpruit<br />
meermaalen dat iemand, als Wijsgeer, aan alles<br />
twijffelt, en als Godgeleerde niets durft<br />
ontkennen. Een Philofooph heeft eenen onbegrensden<br />
haat tegens den man, die het hoofd<br />
vol gefchiedenisfen heeft , en de Philofooph<br />
wordt daarentegen van den man met een goed<br />
geheugen voor een hersfenfchimmige, voor een<br />
droomer gehouden. „ De man", zeide eens<br />
(e) Confeils i urn /tmit,<br />
een
H E R 0 P V 0 1 D Ï N G . l8l<br />
een rechtsgeleerde daglooner van eenen onzer<br />
grootfte Wijsgeeren, „ zou bij mij geen droog<br />
„ brood verdienen."<br />
De Wiskundige is ook menigmaal een Os,<br />
zegt een vriend van liefde en geneugten; hij<br />
is een adelaar, die zoo hoog in de wolken<br />
zweeft, dat hij eindelijk onbeweeglijk fchijnt»<br />
zegt zijn Heer Collega.<br />
Elk handwerk heeft zijnen invloed op de zeden<br />
der menfchen. Hoe aardig is de paruikmaaker,<br />
de fnijder, het kameniertjen, de jongen<br />
in het koffijhuis. De daaglijkfe omgang met<br />
fatfoenlijke lieden, de verfcheidenheid en menigvuldigheid<br />
der voorwerpen, hunne niet zeer<br />
drukke bezigheden, die nog tijd genoeg tot<br />
fpreeken of denken laaten , de vaerdigheid,<br />
waartoe die foort van lieden meermaalen aangezet<br />
wordt, alle diergelijke omftandigheden veroorzaaken<br />
bij hen eene zekere loosheid, handigheid<br />
en bevalliger manieren. Men vergelijke<br />
met deeze den fmit, den molenaars knegt»<br />
den houthakker. Een osfenhoeder zal, als zijn<br />
vee, dom, traag en langzaam zijn. De ftalknegt<br />
is ijveriger, van een fneller befluit, gaauwer<br />
en gefchikter. Het gevaar bij dartele paarden<br />
maakt hem voorzigtig, en over het algemeen<br />
veroorzaakt de heftiger en driftiger aart van een<br />
paard ook bij zijnen oppasfer diergelijke hoedanigheden.<br />
Hiervan heeft men een zeer duidlijk<br />
bewijs als men den luien, aan lijf en ziele<br />
traagen, Ukrainer met den werkzaamen en<br />
M 3 moe-
ï?2 VAN DEN 1 K V 1/ S I S<br />
fnoedigen Rus vergelijkt. Wat kan niet dikwerf<br />
de flipte foldaaten - dienst van ruuwe boe»<br />
ren-knegten geordende menfchen maaken ?<br />
Welk onderfcheid is 'er tusfchen eenen arbeidsman<br />
in eene voornaame ftad en eenen op<br />
een klein dorpjen ? Hoe fpraakzaam wordt de<br />
galanterie-kraamfter? Wie heeft niet, na den<br />
voorigen oorlog, na de langduurige verkeering<br />
met Franfchen en allerleie troepen aan onze boeren<br />
, vrouwen en meisjens eene merklijke verandering<br />
waargenoomen? Zoo veel werkte voorbeeld,<br />
opvoeding, omgang en bezigheid !<br />
Onvoorziene toevallen kunnen in het brein,<br />
het hoofdwerktuig van het denken, eene phijfieke<br />
en zedenlijke verandering maaken j zij<br />
kunnen voor eerst op de vloeibaare en vaste<br />
deelen van ons lighaam eenen invloed maaken ,<br />
waardoor zig gantsch andere uitwerkingen des<br />
geestes vertoonen, gelijk de val van den jongen'<br />
BOÜHOURS bewijst. Misfchien is zijn<br />
brein te vogtig, te koud, zijn bloeds-omloop<br />
te traag of zijn jzijne vezelen te ftram geweest.<br />
Door de trilling, welke door den val in zijn<br />
hoofd wierdt veroorzaakt, door de ziekte, geneesmiddelen<br />
enz. is in zijn brein de voordeeligfte<br />
verandering voorgevallen. Kinderen ,<br />
die in hunne jeugd met engelfche ziekte, met<br />
zweeren, been - eeters, en diergelijke toevallen<br />
lang gemarteld worden, hebben daarna in hunne<br />
jongelings jaaren de grootfte bekwaamheden<br />
van geest getoond. Kinderen, welken het<br />
hoofd
fiEït O P V O E D I N G . ï'3<br />
hoofd in de geboorte tegennatuurlijk in de<br />
lengte of breedte gedrukt wordt, kunnen aan<br />
het verftand lijden , wijl de fchikking van het<br />
brein geleden heeft. Ziekten kunnen tot inwendige<br />
verrukkingen aanleiding geeven , gelijk<br />
men weet dat lieden, naa heete ziekten, het<br />
geheugen, andere het verftand verloren hebben.<br />
Eene once bloed, dat onder het bekkeneel<br />
is uitgeftort, neemt de menschlijkheid<br />
weg, zegt V A N S WIET EN. Met recht, zegt<br />
daarom DESCARTES : „ Onze geest hangt<br />
„ zoodanig van ons temperament en van de ge-<br />
„ fteldheid der werktuigen des lighaams af •<br />
H dat, zoo 'er middelen zijn, die de menfchen<br />
'„ verftandiger en geestiger maaken kunnen dan<br />
,, zij werklijk zijn, zulke middelen, naar mij-<br />
„ ne gedagten, bij de artfen te zoeken zijn." 0 0<br />
" Andere onvoorziene toevallen hebben de grootfte<br />
aanleiding tot onze opmerkzaamheid, tot<br />
onze omkeering, tot onze zeden, en verftandskragten<br />
gegeeven. Men herinnere zig hier den<br />
beet van den kalkoenfen haan ,bij B O I L E A U ;<br />
men erinnere zig die kleinigheden, waardoor<br />
Wijsgeeren, als N E W T O N door het vallen<br />
van den appel, tot nieuwe ftelzelen geleid zijn.<br />
Dikwerf kan een droom, eene voorfpelling, befchaming,<br />
aanmoediging, lof, een roman enz.<br />
on-<br />
(d) Mtthcd. Disf. VI- § «•<br />
M 4
184 V A K D « N 1 N V I. O E B<br />
onze opmerkzaamheid in eens gaande en werkzaam<br />
maaken. Van dien oogenblik af aan beginnen<br />
wij ons anders te wenden, natevolgen ,<br />
ons te beteren, te verilimmeren, te veranderen.<br />
Ieder denke de omftandigheden zijns levens<br />
na; en hij zal ontdekken dat zijne gewigtigfte<br />
veranderingen uit de geringfte omftandigheden<br />
zijn voortgefproten. Een toevallig<br />
verkregen goede leermeester, de verftandige<br />
of geftrenge grootmoeder, enige dugtige flagen,<br />
vermaaningen, naijver, de omgang met<br />
eenen naarftigen fchoolier en diergelijke wekten<br />
den jongeling tot vlijtig ftudeeren. Wat<br />
heeft niet menige vrouw van haaren [maft<br />
weeten te maaken? De goede luim van eenen<br />
Staatsdienaar, een juist te pas gebragt compliment,<br />
de voorfpraak eener gemalin, van<br />
eenen juist daar tegenswoordigen heer, der kamenier,<br />
des kappers, de geftalte, de kleding,<br />
of de vrouw, die hij meent te trouwen, hebben<br />
menigen man dienst gedaan. Een bijgeval betrokken<br />
eet - huis , een gastmaal, een lijk, eene<br />
wandeling, de fchouwburg, eene' fnuifje hebben<br />
hem de eerfte kennis aan, en de eerfte aanleiding<br />
tot zijne vrouw gegeeven. Het bad,<br />
gasten, wijn, een maaltijd, eene verliefde vertelling,<br />
opwekkende pillen, de juist op het gelukkig<br />
tijdftip gekoomen kapper hielpen hem<br />
aan zijnen erfgenaam. Een eenig woord jen ,<br />
dar een ander niet dulden wilde, eene ftruikeling,<br />
een losgebrande fnaphaan, een op eenen<br />
ver-
B K K O P V O E D I N G . ]$£<br />
verkeerden tijd genoomen dronk, een toevalB»<br />
ge val, een fprong, een ingeflikt beentjen, in<br />
kort, de minfte omftandigheid bereidde hem<br />
tot zijn graf. Men fpoore het geluk van den<br />
krijgsman, den rijkdom der geflagten, de keuze<br />
der regenten, de bevorderingen hunner bedienden<br />
na, en men zal overal een minimum<br />
kunnen vinden, dat bekwaame gelegenheid tot<br />
alles gaf. Even zoo is het nu met onze zeden,<br />
geneigdheden, konsten, bekwaamheden, godsdienst,<br />
weetenfchappen, in kort, bijna met alles,<br />
van der jeugd af, gefteld. Hadde eene,<br />
juist aan den oever der rivier wandelende, prinfes<br />
niet den in zijne biezen.korfjen drijvenden,<br />
kleinen Mos ES juist in het oog gekregen, dan<br />
zou hij niet aan het hof opgevoed, en tot zulk<br />
een groot legerhoofd gefchikt geworden zijn.<br />
Enige minuuten laater hadden de opvoeding<br />
van het kind, zoo wel als zijn leven, kunnen<br />
verdelgen.<br />
Het verval of de verandering van gantfche<br />
natieën fproot dikwerf oorfpronglijk uit eene<br />
even zulke kleinigheid. Erkent de magt van<br />
hem, die mij gezonden heeft, zegt een van de<br />
medgezellen van HARCOURT tot het volk in<br />
Guinea, en ik zal u water in fteen veranderen<br />
; hij maakte door de konstgreep die ieder<br />
een bekend is konftig ijs; de Negers ftonden<br />
verbaasd en waren alle bereid hem aantebid-<br />
den. ADRIAAN VAN DER S T E L L , een<br />
Hollandsen bevelhebber, ftak in tegenswoor-<br />
M 5 dig-
l86 V A N O E N Ï N V L O E-D<br />
digheid van eenen troep Afrikaanen een beker<br />
met brandewijn aan en zeide : wie onder u<br />
durft deezen beker met vuur drinken ? welaan<br />
ik zal doen dat geen van u onderftaan durft.<br />
Hij dronk den beker in eene teug uit. Hier ,<br />
zeide hij, hebt Gij een, naar alle regelen volmaakt<br />
wonderwerk, dat Gij van ons vreemde<br />
begeerd hebt; van dat uur af aan wierden de<br />
Hottentotten met de Hollanderen de beste vrienden.<br />
De Turken wilden eens van hunnen Keizer<br />
OSMAN niets als geregtigheid bij zekere<br />
bezwaaren begeeren. Eene onbekende ftem<br />
riep bij geval uit den hoop den naam van<br />
MUSTAPHA; terftond riep men algemeen<br />
MUSTAPHA en maakte hem tot Keizer,<br />
OSMAN wierdt dus afgezet, zonder dat men<br />
te vooren die daad in den zin had. Eene verdrietigheid,<br />
welke BOERHAVE door eene<br />
zijner predikaatieën wierdt aangedaan, bragte<br />
hem tot het befluit zig in de geneeskonst te oefenen<br />
, waarop daarna in deeze konst eene algemeene<br />
hervorming gevolgd is. En het gefchreeuw,<br />
dat bij de eerfte verfchijning van<br />
den Wijsgeerigen Arts ontftondt, maakte dat<br />
de fchrijver buiten 'slands zoo veele vrienden<br />
won als hem deeze arbeid onder de vroome<br />
zielen van zijn Vaderland vijanden op den hals<br />
gehaald hadt.<br />
Door bijvoegzelen, veranderingen en verbeteringen<br />
kunnen uit de minst aanmerklijke kleinigheden<br />
groote en gewigtige dingen ontftaan.<br />
De
B E K o r v o e D i N e; it?<br />
De grootfte verfchijnzelen en gebeurtenisfeti<br />
waren dikwijls in haare oorfprong de geringfte<br />
kleinigheden: uit de zwakke beginzelen van<br />
het ballet ontftondt langzaamerhand de pragt<br />
onzer eeuw, de Opera. Zoo kunnen de geringfte<br />
voorbereidingen ons hoofd tot de gewigtigfte<br />
uitvindingen brengen. Zoo krijgt<br />
onze verbeeldingskragt door omftandigheden<br />
aanleiding om het een of ander voorttebrengen.<br />
De heere PHRINE heeft PRAXITE-<br />
LES als een model voor zijne Gridifche VE-<br />
NUS gediend. APELLES zag deeze zelfde<br />
PHRINE op het feest van NEPHTUNUS aan<br />
den oever der zee, naakt, met wapperende<br />
hairen liggen en nam aan haar het model zijner<br />
VENUS uit het bad ftijgende. Een ander<br />
zou wederom van haar het ideaal tot eene Heilige<br />
MAGDALENA genoomen hebben.<br />
De invloed, welke de gewoonte eindelijk op<br />
onze handelingen doet, is reeds genoegzaam<br />
erkend geworden. De gewoonte van met gefchillen<br />
omtegaan maakt dat de Rechtsgeleerde,<br />
ook in gezelfchap, over elke voorvallende<br />
zaak gefchil vraagen opwerpt; zijn gebrek<br />
in den daaglijkfen omgang wordt twiszugt en<br />
de geest van tegenfpreeken. De Meetkonstehaar<br />
heeft zig zoo aan eene geftrenge naauwkeurigheid<br />
van befluiten gewend, dat hij ook<br />
in de gemeenzaamfte gefprekken geftrenge bewijzen<br />
vordert. Het is wonderlijk hoe zig onze<br />
zinnen dikwerf aan dingen gewennen en<br />
juist
l88 V A N D B N I N V L O E B<br />
juist diezelvde meest beminnen, van welke zij<br />
eerst den grootften affchrik hadden. Welk<br />
kind of welk mensch heeft niet het hoofd gefchud,<br />
toen hem de eerfte reis wijn, toebafc,<br />
Jcoffij of brandewijn gegeeven wierdt? En nu<br />
wil hij het om alle de waereld niet ontbeeren.<br />
Ik heb enige der dapperfte wijnzuipers gekend,<br />
die voor hun agttiende jaar de reuk van den<br />
wijn niet verdraagen konden. Het meisjen gewent<br />
zig eindlijk zoo aan het persfen van haar<br />
keurslijf dat zij zig fchier niet meer vertrouwt<br />
zonder hetzelve te gaan. De Israëliten zugteden<br />
in de woestijn naar hunne vleesch-potten<br />
in Egijpte. Een man, die eenen vuurigen kop<br />
om te denken hadt, vondt, door eene lange<br />
gewoonte, eindelijk zijne lust in protokollen<br />
te leezen. Men leert koude, hitte, arbeid<br />
met lust verdraagen. De Heer V A N H A L -<br />
IER, die door zijne aandoenlijke reuk de uitwaasfemingen<br />
van eenen ouden mensch, als<br />
die hem naderde, onderfcheidde, die zekere<br />
boeken niet leezen kon, om dat zij in eene<br />
kaas-kist ingepakt geweest waren, hadt zig<br />
zoo zeer aan de reuk van lijken gewend, dat<br />
hij die bijna niet meer gewaar wierdt. Men<br />
kan zig gramfchap, boosheid, deugd en ondeugd<br />
aanwennen en zig daarin verlustigen,<br />
Men gaat voort zekere dingen te haaten of te<br />
beminnen zoo dat men diergelijke afkeerigheden<br />
eindlijk voor iets aangeborens houdt.<br />
PYTHAGORAS trok hier de regel uit dat men<br />
zig
D E R O P V O E D I N G . l8
3$9 V A K B S W I N V L O E D<br />
egter voort, naar de eens aangenoomen orde<br />
de uuren te tellen.<br />
Om de verfcheiden wijzen van denken, welke<br />
de godsdienst inboezemt, uittedrukken, liet<br />
een Wijsgeer eenen goedhartigen Perfiaan daaglijks<br />
het volgend gebed tot God rigten («; ;<br />
„ Heere, ik veriïaa niets van de gefchillen,<br />
„ welke men daaglijks over u voert; ik wilde<br />
„ u gaerne dienen volgens uwen wil maar elk,<br />
„ dien ik raadpleeg, wil dat ik u naar de zij-<br />
„ nen diene. Als, ik mijn gebed tot u wil rig-<br />
„ ten, weet ik niet in welke taal ik u moete<br />
„ aanfpreeken. Ik weet niet in welke geftalte<br />
„ ik mij plaatfen moete; de een zegt dat ik u<br />
„ overeind moete bidden; de ander wil dat ik<br />
„ zitten zal; de ander eischt dat ik mijn lighaam<br />
., op mijne knieën ruste. Dit is het nog niet<br />
„ al; daar zijn 'er die willen dat ik mij eiken<br />
s, morgen met koud water wasfchen zal; andere<br />
9, wederom houden ftaande dat gijmijmetafgrij.<br />
„ zenbefchouwen ziut*alsik mij niet een fluk jen<br />
„ van mijn vleesch affijde. Het geviel laatst<br />
„ dat ik in een carayan/èra een konijn at: drie<br />
,, mannen,die bij mij ftonden, deeden mij beeven ;<br />
„ Zij beweerden alle drie dat ik u zwaar bele-<br />
„ digd hadde, de een een Jood, om dat dat<br />
„ dier onrein was; den ander, een Turk, om<br />
05MONTESQUIEU Lettres Perfanes L. XLVI,<br />
„ dat
D i t O P V O E D I N G . 191<br />
„ dat het verflikt was; de ander, eindlijk een<br />
„ Armeniër, omdat het geen visch was. Een<br />
„ Brachmaan, die voorbij kwam, en welken,<br />
„ ik tot fcheidsman inriep , zeide mij: Zij<br />
„ hebben ongelijk, want gij hebt zeekerlijk<br />
„ dat dier niet zelf gedood. Ja wel, zeide<br />
s, ik. Ach! dan hebt gij een verfoeielijke daad<br />
„ gedaan, die God u nooit vergeeven zal,<br />
„ zeide hij mij op eenen flraffen toon: wat<br />
,, weet gij of de ziel van uwen Vader niet in<br />
„ dat dier ware overgegaan? Alle deeze din-<br />
„ gen, Heere, brengen mij in eenen onbegrijp-<br />
,, lijken maalftroom, ik kan het hoofd niet om-<br />
„ draaien of ik ben in gevaar van u te beledigen;<br />
ik wenschte ondertusfchen u te kun-<br />
„ nen behaagen en daartoe wilde ik het leven»<br />
„ dat ik van u ontvangen heb, befleeden. Ik<br />
„ weet niet of ik mij bedriege; maar ik ge-<br />
„ loof dat de beste wijze om daartoe te geraa-<br />
„ ken zij als goed burger te leeven in de<br />
„ maatfchappij, waarin gij mij hebt doen gebooren<br />
worden en als goed vader in het ge*<br />
zin, dat gij mij gegeeven hebt." Eene Iange<br />
aanhaaling uit eenen lang bekenden Schrijver!<br />
Maar als men de hedendaagfe dweepexijen<br />
der zig verlicht noemende Christenen<br />
doorleest en den weder in zwang koomenden<br />
vervolgings-geest overweegt, dan is het tog<br />
der moeite wel waardig zulk een wijsgeerig gebedjen<br />
weder op nieuw in herinnering te brengen.<br />
Men
ÏQl V A N D E N I N V L • E D.<br />
Mea vervolgde en verworgde onder LODE.<br />
WYK XIII en zijnen ftaatsdienaar RICHELIEU<br />
de Calvinisten , MALHERBE bezingt deeze<br />
onmenfchlijkheid in eenen lierzang en zoekt die<br />
een dweepachtig vuur bijtezetten. Een Jefuit»<br />
Vader BOTJHOURS leest den lierzang en roept<br />
vol verrukking uit. „ Dat is verheven! „VOL-<br />
TAIRE, de Apostel der verdraagzaamheid,<br />
leest dien; hij beklaagt den rampzaligen huichelaar<br />
en predikt zig fehor tegens de woede des<br />
wreeden vervolgings - geest. In alle hoeken des<br />
aardsbodems, zegt hij, vind ik de onfchuld op<br />
de knieën der ondeugd den hals toereiken.<br />
Een wilde zonder alle opvoeding en godsdienst<br />
zou misfchien dit menfchen moorden als een<br />
gruwel, ,of, als hij ongevoelig genoeg ware,<br />
met onverfchilligheid befchouwen. MASIUS<br />
bekent dat hij zijne eerfte . verlichting uit de Openbaaringe<br />
van J o HA N KTE S en zijne gelukzaligheid<br />
uit het aanzien van JESUS verkregen heeft<br />
Ach! zou een Wijsgeer zeggen, lieve M A S I U S ,<br />
uwe Jpocalijpfis heeft u tot eenen gek gemaakt!<br />
Uit dit alles ziet men hoe de opvoeding en<br />
het geen 'daar onder gerekend wordt van den<br />
mensch goeds of kwaads maaken kan. Men<br />
leert 'er tegelijk uit hoe gewigtig het zoude zijn,<br />
als in eiken ftaat de jeugd eene overeenkomftige<br />
opvoeding gegeeven wierde. Men zal beden,<br />
ken hoe onmenschlijk het zij gekken tot opzieneren<br />
over de jeugd te maaken. Maar even zoo<br />
onmenschlijk is het dat in onze tijden dweepers ei}<br />
gek-
P E K 0 8 V O E D I N G ; .1^3<br />
gekken den toon geeven willen. PERIKLES zeide,<br />
in de beroemde lijkreden na den Samifchen<br />
flag dat het verlies, hetwelk het gemeenebest<br />
door den dood der Athener jongelingen leedt,<br />
bij dat te vergelijken ware, dat het jaar door<br />
het verlies van de lente lijden zoude; maar wat<br />
helpt hét, als eene ruuwe, flegte, onvrugtbaare<br />
lente het gantlche jaar nadeelig wordt?<br />
CICERO zegt: de roem van Rome heeft zoo<br />
lang geduurd als men den jongelingen het ledig<br />
rondloopen niet toeliet. Daar was bij de Romeinen<br />
eene heilige wet dat geen jongeling na zijn<br />
tiende jaar ledig op de ftraat mogt loopen. De<br />
vrije burgers kinderen liet men zuigen tot in<br />
het tvveeede jaar; tot in het vierde wierden zij<br />
ligt en goed gevoed; in het zesde jaar moesten<br />
zij leezen, in het agtfte fchrijven en in het tiende<br />
de grondbeginzelen der fpraakkunst leeren.<br />
Na het tiende jaar moesten zij tot een handwerk<br />
of tot de weetenfchappen, of tot den krijgsdienst<br />
opgeleid worden. Zoo wist men bij de<br />
Romeinfche jeugd vlijt en opmerkzaamheid door<br />
de opvoeding gaande en werkzaam te maaken!<br />
— Hadt men toen wel zoo veele boekjens over<br />
de opvoeding der jeugd geleezen als men nu elk<br />
jaar ziet verfchijnen! — Maar broddelaars en<br />
fchrijvertjens durfden zig ook in dien tijd niet<br />
met zulke gewigtige bezigheden bemoeijen en,<br />
niet ieder, die flegts vijf vingeren en eene vermeden<br />
pen hadt, gevoelde zig beroepen eeu Schrijver<br />
en Leeraar des volks te worden.<br />
N VA,r»
104.<br />
VAN DAT HETWELK MEN GEWETEN<br />
NOEMT,<br />
De mensch, die nu niet eens aan zigzelvea<br />
blijft overgelaaten, die door de lugtftreek, opvoeding<br />
en andere omftandigheden dus of zoo<br />
veranderd wordt, heeft egter altoos een zeker<br />
rigtfnoer, naar welk hij zijne handelingen pleegt<br />
aftemeeten. Men fchikt zig meermaalen naar<br />
de gewoonten van het volk, van hetwelk men<br />
goedkeuring en lof verwagt. Zoo is men,onder<br />
de Wilden, trotsch op fterkte des lighaams, in<br />
gemeenebesten op vaderlandsliefde, in Koningrijken<br />
op adel, in despotieke Rijken op pragt en<br />
glans en op de menigte van rondom ons kruipende<br />
flaaven. Men fchikt zig naar den fmaak<br />
dar Grooten, of van hun, van welke men gunst<br />
of goedkeuring verwagt. Zoo was, bij voorbeeld,<br />
NERO op het geele amberkleurige hair<br />
van PopPiEA raazend verliefd j hij bezong deeze<br />
hairen op zijne lier, en maakte 'er verzen op»<br />
hij telde die, gaf elk haairtjen zijnen naam; hij<br />
kemde die; de uitgevallen hairen liet hij in goud<br />
zettenen wijdde die aan JUNO. Om deeze reden<br />
nu wilden alle de Romeinfche vrouwen amberkleurige<br />
hairen hebben en ook zulke klederen<br />
draagen. Men droeg ringen, halsfnoeren, alle*<br />
van amberkleur,.<br />
Bij
TAN ÖAT HETWELK MEN GEWETEN NOEMT. ICg<br />
Bij andere v'oeijen alle handelingen uit cere<br />
zekere hartstogt en zijn naar een daaruit fpruitend<br />
doel gerigt. Men ftreeft, bij voorbeeld,<br />
naar eer; alles, wat men onderneemt, moet<br />
daartoe ftrekken om ons bij Hot eer te verwerven;<br />
maar de begrippen, welke men zig van<br />
waare eer maakt, en de middelen, welke men<br />
verkiest omtot dezelve te geraaken* zijn oneindig<br />
verfcheiden. Ik heb lieden gekend, welker doel<br />
in alles was rijk en geëerd te worden. Zij waren<br />
ten uitersten gebelgd, als men het minfte<br />
aan hunnen tijtel of rang liet ontbreeken; daarentegen<br />
konden zij,bij andere gelegenheden,als<br />
zij geld wonnen, of als 'er geld te winnen ware, dé<br />
ftekeligste verwijtingen verduuwen. De hartstogt<br />
de hebzugt werkte hier aan fterker dan die der<br />
ecrzugt en de gewaande eer beftondt flegts in<br />
een buitenwerk.<br />
De vegter zoekt de verheerlijking van zijnen<br />
roem in kloekmoedigheid en veele tweegevegten<br />
; de veroveraar in gelukkige veldflagen;<br />
HARPAxin het opleggen van groote fchatten; ,<br />
AMADIS in het genieten van veele meis ens en<br />
DonQuixoTTE bij zijne DULCINEA; Hieruit<br />
moet zekerlijk eene ongemeehe verfcheidenheid<br />
in neigingen en handelingen fpruiten. „ Ik<br />
*, verzeekereuweMajefteit,zeidePARME NIO,<br />
,i de gunfteling van ALEXANDER, tot zijneiï-<br />
Koning, dat ik de aanbiedingen van DAi,<br />
RIUS, om den vrede te koopen, aanneemen<br />
n zoude, als ik ALEXAN DER ware; ik zou-<br />
N s» „ ó$
Ïfj6 VAN DAT H E T W E L K M E N<br />
„ de die ook aanneemen, "zeide ALEXANDER,<br />
„ als ik PARMENIO ware."<br />
Wanneer nu bijgeval de veroveraar iets over<br />
het hoofd gezien heeft, waardoor de flag hadde<br />
kunnen gewonnen worden: wanneer men iets<br />
ondernoomen heeft, ftrijdig met den fmaak der<br />
Grooten, of de goedkeuring des volks,aan welke<br />
ons egter veel gelegen was; als de vegter<br />
zig eens te blohartig getoond heeft; als AMA-<br />
DIS een der fchoonfte meisjens uit onachtzaamheid<br />
alleen heeft laaten liggen, zoo geeft dat te<br />
zijner tijd misnoegdheid, verwijten. AM ADIS<br />
kwelt zig over zijn verlies zoo goed als de<br />
veroveraar; zij erkennen beiden dat zij niet<br />
yverig of voorzigtig genoeg geweest zijn. HAR<br />
IA x wordt raazend over zijne achtloosheid,<br />
waardoor hij fommen verloren heeft; en de dame<br />
rukt zig de hairen uit dat zij niet ook, als<br />
andere haare gelijke, een band of hals-fieraad<br />
van amberkleur gekozen heeft.<br />
Daar zijn nu zekere wetten, gewoonten, verbonden,<br />
ftraffen, belooningen, welke, ons tot<br />
deeze of geene handelingen verbinden, en het<br />
berouwt ons meer of minder, als wij daartegens<br />
gezondigd hebben, naar maate ons belang daarbij<br />
kleiner of grooter zij, en naar maate onze<br />
inbeeldingskragt en ons gevoel fijner, werkzaa.<br />
mer of werkloozer zij. Wat bekommert zig een<br />
eek dat hij de geheele waereld beledigd heeft,<br />
als zijn huis afbrandt? Wat trekt het zig de<br />
sevoellooze dwingeland aan, als hij zoo veele<br />
* on-
« E W E T E N N O E M T . 127<br />
onfchuldige zig in hun bloed ziet wentelen? En<br />
de zwelger, die in den toorn Gods {taatsdienaar<br />
of voorzitter geworden is, als de menfchen verhongeren<br />
en derven, eer hij zig de moeite geeft<br />
hunne rechtvaerdigfte zaak voor den troon te<br />
brengen? als een gantsch Rijk in nood en verval<br />
geraakt, omdat hij niet deedt,of niet wist te doen<br />
hetgeen zijn pligt van hem vorderde.<br />
Het hondjen fpeelde met het kind; het wierdt<br />
eindelijk ongeduldig en beet in de drift het kind<br />
in den vinger; maar hoe (loop het met den ft aart<br />
tusfchen de pooten bevreesd henen, toen het<br />
kind overluid begon te fchreeuwen! De ftraf,<br />
welke het hondjen meermaalen in diergelijke gevallen<br />
geleden hadt, maakte het loos diertjen<br />
hier aan zijn misdrijf gedagtig en bewoog het<br />
tot berouw, daar het zig nu wederom in het geval<br />
bevondt van met flagen getuchtigd te worden.<br />
De ftudent doet zig zeiven verwijtingen<br />
over zijne nalaatigheid, als hij op het eind van<br />
het jaar niet aan de uitgeloofde eerprijs geraaken<br />
kan. De foldaat, de burger heeft zig verwijtingen<br />
te maaken, als hij tegens zijne wetten gezondigd<br />
heeft, wijl hem zijne misgreepen in eer,<br />
goedkeuring, lof, of andere belangen nadeelig<br />
geweest zijn.<br />
Dus kan ook eene zaak, die op zigzelve onverfchillig<br />
is, verboden worden ,en dan doet zig<br />
evenwel de overtreder verwijtingen over zijne<br />
overtreding, enkel omdat hij voor eene ftraf<br />
te vreezen heeft. Daarom beweerde CARWEA-<br />
N 3 DES
I98 V A N D A T H E T W E L K M E M<br />
DES en na hem HOBBES en LOCKE, dat<br />
Recht en Onrecht niet eer beftonden dan toen<br />
'er werklijk wetten gegeeven waren. Zoo kan<br />
ook, zegt MONTESQUIEU, voornamelijk in<br />
gemaatigde regeeringen, voor eenen goeden<br />
wetgeever, alles tot ftraffe dienen; alles, zegt<br />
hij, dat de wet eene ftraf noemt, is wezenlijk<br />
eene ftraf; zoo was het met die ftraffen in Sparta<br />
gefteld, van welke hij gewag maakt Dit<br />
zelfde geldt ook van eer, fchande, van veele<br />
deugden en ondeugden. Wat kunnen wij arme<br />
echtgenooien het helpen, als ons moedigefpringers<br />
met hoornen kroonen en egter moeten wij<br />
daarvoor aan befpotting blootgefteld zijn, daar<br />
oniertusfchen "hij, die ons tpt hoorndragers gemaakt<br />
heeft, zig trotsch durft beroemen? Bij<br />
de Groenlanderen, zegt de Bisfchop EGEDE,<br />
is het eene der edelfte gemoedshoedanigheden,<br />
als men zijne vrouw zonder den minften tegenzin<br />
aan eenen anderen leenen kan. In het<br />
Spaanfche Peru wil nog tot op denhuidigendag,<br />
trotsch de inquifitie en alle bedreigingen, geen<br />
mansperfoon eene vrouw trouwendie nog<br />
maagd is. Niets koomt hun befpotlijker voor<br />
dan een meisjen, die de eer nog niet gehad<br />
heeft van door veele gebruikt te worden.<br />
Misfchien ware het voor de menschlijke<br />
i- 1<br />
-<br />
1<br />
'•<br />
1 1<br />
" - ><br />
Verrit Hes Lot* T. I, L VU CA. §. •<br />
maav
G E W E T E N N O E M T . 199<br />
maatfchappij het voordeeligfte, wanneer men<br />
eikanderen flegts over die overtredingen de<br />
grootlte verwijtingen deede, welke.de pligten<br />
tegens de maatfchappij, tegens onzen naasten,<br />
onze huisgenooten en overigheden betroffen en<br />
wanneer zig onze goede naam en eer op de<br />
vervulling van die pligten der menschlievendheid<br />
grondden. De pligten van eenen mensch,<br />
van eenen burger, van eenen Vaderlander, als het<br />
gewigtigfte doel onzer handelingen waargenoomen<br />
wordende zouden den Staaten en het menschlijk<br />
geflagt eene mogelijke gelukzaligheid verfchaffen.<br />
Ik zal gelegenheid hebben meer hier<br />
van te zeggen in de verhandeling over het<br />
tweegevegt en het point cfhonneur.<br />
Daar zijn nu nog wetten van den godsdienst,<br />
welke ons in eene andere waereld eene eeuwige<br />
ftraffe dreigen, of eene eeuwige vergelding be.<br />
looven. Dsor deeze wetten worden wij aangemaand<br />
onze handelingen in deeze waereld geftreng<br />
naar het voorfchrift van den godsdienst<br />
interigten, opdat wij het voorgefteld doel eener<br />
gelukzaligheid in eene andere waereld niet misfen<br />
mogen. Deeze ftraffen of belooningen na<br />
ons leven op aarde, welke ons de godsdienst<br />
daar als eeuwigduurend verklaart, moeten nu<br />
zeekerlijk voor ons gewigtiger dan alle andere<br />
zijn. Wanneer wij ons dan hier aan eenen misftap<br />
fchuldig kennen, zoo errinneren wij ons de<br />
eeuwige duuring der pijnlijkfte ftraffen en het<br />
verlies der hoogfte gelukzaligheid j wij hebben<br />
N 4 meer
*2©0 V A N D A T H E 1 W É L K M E' ft<br />
meer berouw over die zonde dan over alk overtredingen<br />
van tijdlijke pligten; wij worden onrustig;<br />
wjj gelooven eene eeuwige ftraf verdiend<br />
te hebben; ons belang lijdt ten uiterften,<br />
Deeze ongerustheid nu, deeze verwijtingen,<br />
deeze overtuiging van onzen misflag heeft men<br />
het Geweten genaamd.<br />
Men zal mij tegenwerpen dat het berouw<br />
over onze zonden niet om de verbeurde belooning<br />
of de te vreezen ftraf, maar om de belediging<br />
van eenen oneindig volmaakten . God<br />
ontftaan moet, dat ons daarover een welgefteld<br />
gewisfe zal knaagen. Ik weet dat men dit een<br />
volmaakt berouw noemt; maar ik weet ook<br />
dat, bij het denkbeeld van deezen God , gelijk<br />
bij alles in de waereld, ons belang ook mede<br />
inrekening koomt. Bij alles vreezen wij ftraffen<br />
, berisping, verachting of hoopen belooning,<br />
of, goedkeuring, eer, gelukzaligheid. Zonder<br />
zulke eigenbaatige drijfvederen, het mag dan<br />
wezenlijk of gewaand goed of kwaad zijn, zouden<br />
wij niets goeds onderneemen, zoo lang wij<br />
menfchen zijn; zelfs de eer, naar welke men<br />
ftreeft, van eene belanglooze daad gedaan te<br />
hebben noemt men eigenbelang.<br />
Die zig nu duidlijk genoeg voorftelt wat lugtftreek,<br />
opvoeding, wetten en omftandigheden<br />
van de menfchen maaken kunnen, die zig over<br />
het algemeen met de gefchiedenis en doeleinden<br />
der menschlijke handelingen wat naauwkeuriger<br />
heeft bekend gemaakt, zal ligtlijk befluiten<br />
dat
G E W E T E N N O E M T . 201,<br />
dat Geweten geene van de Natuur aangeboren<br />
overtuiging van het goed of kwaad, of een ander<br />
bijzonder principium zij. Alles koomt flegts<br />
daarop aan of bij ons de opvoeding , of het temperament<br />
met eene daad tegelijk het denkbeeld<br />
eener zonde verbonden hebbe;ofwij, namelijk,<br />
gelooven daar mede de oneindige Godheid beledigd<br />
en dus eene eeuwige ftraf verdiend te<br />
hebben. Het koomt daarop aan of men ons van<br />
de jeugd af aan ingeboezemd hebbe dat het<br />
konijntjen een onrein dier zij, of dat het zonde<br />
zij een verflikt dier te eeten, of zonde een<br />
dier te nuttigen , dat niet visch heet, of de<br />
grootfte zonden een dier, welk het ook zij, te<br />
dooden. Men prente een kind in dat het zonde<br />
begaat als het brood op den grond laat vallen,<br />
zoo zal het, als het brood wegwerpt, een in_<br />
wendig verwijt over zijne overtreeding, eenen<br />
knaagenden worm van het gewisfe gevoelen ,<br />
welken het zigzelf geeft, als het wegens de hel<br />
beangftigd wordt. Als het gewisfe iets aangeborens<br />
ware, dan zou deeze aangeboren overtuiging<br />
zoo menigerlei zijn als 'er volkeren, godsdiensten<br />
en temperamenten zijn.<br />
Bij een zeker Noord - Amerikaansch volk<br />
trouwt men zijne dogter en zuster ; men neeint<br />
ligt vrouwen en zendt die ook even ligt weder<br />
weg. Zekere wilde volkeren geeven zig uit<br />
onweetendheid en verzaagdheid den dood; Heidenfche<br />
Wijsgeeren hebben het met grootmoedigheid<br />
en overleg gedaan. De menfchen -<br />
N 5 eeters
SOS V A N D A T H E T W E L K M E N<br />
eeters Aagten eenen mensch met de grootfte onverfchilligheid.<br />
Daar zijn volkeren , van welke<br />
GARCILASSO enVossius voorbeelden verhaaien<br />
, die de vrouwen, welke zij gevangen<br />
kreegen, tot bijwijven gebruikten en haare kinderen<br />
tot hun dertiende jaar mesteden en dan<br />
met de moeder opvraten. Als deMexicaanfche<br />
priesters lust hadden een feest te geeven, dan<br />
zeiden zij dat hun God Vislipuüi dorst hadde<br />
en terftond wierdt 'er een gevangene aan den<br />
voet van zijn beeld geflagt. Bij veele volkeren<br />
was het weleer het gebruik vreemdelingen<br />
ten offer te Aagten; men verhaalt dit zelfs van<br />
de Romeinen dat zij twee Grieken en twee<br />
Galliërs geAagt hebben om de minnarijen van<br />
drie Vestaalfche priesteresfen daardoor bij de<br />
Goden te boeten. JEPHTA Aagtede zijne dog»<br />
ter. De Braminen laaten, uit hunne zugt voor<br />
de zielverhuizing, geen infekt vrijwillig dooden<br />
; maar zij laaten de Ieevende weduwen met<br />
haare verdorven mannen verbranden, opdat de<br />
mannen zig in de andere waereld nog van haar<br />
zouden kunnen bedienen. BRENNUS zeide,<br />
toen hij tegens het Kapitool optrok, tot de<br />
Romeinen: gij onderneemt in het geheel niets<br />
zeldzaams of onrechtvaerdigs, als gij uwe nabuuren<br />
beftrijdt en onderwerpt, of u hunne<br />
goederen toeeigent, gij handelt naar de oudfte<br />
aller wetten, dat is, naar die, welke den fterta<br />
ften de goederen van den zwakften toewijst. —<br />
Alle deeze dingen zijn bij ons, volgens de op-
G E W E T E N N O E M T . 20$<br />
voeding van het gros der menfchen, onvergeeflijke<br />
misdaaden: zoo zij zig daaraan fchuldig<br />
bevonden,zou hun een knaagend gew isfekwellen;<br />
terwijl ondertusfchen de hier genoemde<br />
menfchen en volkeren bij zulke handelingen<br />
altoos in de genoeglijkfte rust van hun gemoed<br />
geweest zijn.<br />
Bij lieden van tederer zintuigen zijn het gevoel<br />
en de inbeeldingskragt veel fijner en le*<br />
vendiger dan zij bij ruuwere vezelen en werktuigen<br />
zijn. Lieden, welke meer gevoel en inbeeldingskragt<br />
dan andere hebben, kunnen van<br />
toekoomende , of tegenswoordige dingen veel,<br />
fcherpere en levendigere gewaarwordingen of<br />
denkbeelden hebben; daarom zullen zij ook des<br />
te meer het verlies of het bezit eener gelukzaligheid<br />
weeten te gevoelen ofte fchatten; daar<br />
van daan zal bij hen ook dat, hetwelk men gc~<br />
yisfe heet, des te gevoeliger zijn. Men vergelijke<br />
eene tedere dame en eene ruuwe boerenvrouw<br />
; beiden zullen eenen even gelijken ramp<br />
geleden hebben. De dame zal in onmagt vallen,<br />
de boerin zal door enige traanen haare<br />
droefheid te kennen geeven. Even zoo verfcheiden<br />
zouden, in geval eener overtreding,<br />
de verwijtingen van het geweten bij beiden zijn,<br />
vooronderfteld egter dat beiden in dezelfde<br />
grondbeginzelen van godsdienst opgevoed waren.<br />
Miltzieke, vrouwen met opftijgingen gekweld<br />
, vuurige en zwaarmoedige menfchen<br />
zijn over het algemeen gevoeliger dan andere;<br />
el.
2Ö4 V A N D A T H E T W E L K M E N<br />
elke kleinigheid ontroert hen ; zij worden daarom<br />
ook door verwijtingen van het geweten, ligter<br />
dan andere, in angst en onrust gebragt.<br />
Als men nu nog aanneemt dat bij iemand door<br />
eene fterke droefgeestigheid de vloeibaare en<br />
vaste deelen van een lighaam bedorven zijn,<br />
waardoor bij hem een natuurlijke aanleg tot<br />
eene bedendige angst en rustloosheid ontftaat,<br />
zoo zal hij in eenen grooten graad beangst van<br />
geweten zijn; dat hij zegt of onderneemt zal<br />
hem bijna alles als zonde voorkoomen en eeuwige<br />
angsten veroorzaaken; hij zal de ongerustfte<br />
boetvaardige worden; hij gaat wreed met<br />
zijn lighaam te werk , waarvan men in de<br />
warmde landen de menigvuldigde voorbeelden<br />
heeft, of hij beneemt zig ook eindelijk uit vertwijfeling<br />
zelf het leven. Zeer dikwijls, als ikenigzints<br />
ongezond word, en eene hijpocondriefche<br />
luim krijg, gevoel ik waare angstheid des herte<br />
, als mij zoo veele in mijn leven begaane losheden<br />
in gedagten koomen; maar zoo dra ik mij<br />
wederom beter bevind, trek ik mij alle mijne bedreven<br />
dwaasheden minder aan: genoeg , denk<br />
ik, dat ik de grenzen der eerlijkheid niet overfchreden<br />
hebbe: Nos omnes fuo temporeftultescimus.<br />
De verfcheidenheid van het gewisfe rust dan<br />
op het onderfcheid der opvoeding, onzer vogten,<br />
gevoel-vezelen, temperamenten, even gelijk<br />
de kragt der hartstogten op diergelijke oorzaaken<br />
gegrond is. Platonifche wijsgeeren,<br />
die het geweten en de hartstogten enkel als<br />
wer-
« B W E T E N N O E M T . 2
flQ
O E W E T E N N O E M T . ïCf<br />
oefening, eindelijk, heeft in de gevoel-vezelen<br />
eene vaerdigheid veroorzaakt, die niet zoo<br />
ligt tot in den grond verloren wordt De<br />
zelden geprikkelde wellust-deelen van eenen<br />
zig onthoudenden kluizenaar zullen voorzeeker in<br />
lang niet zoo gereed en langduurig hunnen<br />
dienst verrigten als die eenes wellustlings, die<br />
dezelve van de jeugd af aan in eene behoorlijke,<br />
maar niet onmaatige oefening wist te houden.<br />
Onze jongeling dan, die nog in zijnen<br />
ouderdom een man is, die in de fraaie waereld<br />
weet te leeven, is alsdan van den ouden daglooner<br />
zoo veel onderfcheiden als een van de<br />
jeugd af aan aan de weetenfchappen toegewijd<br />
man van eenen anderen, die zig niet met dezelve<br />
heeft bezig gehouden: men geeve beiden<br />
eene nieuwe taak opteftellen, zoo zal men zien<br />
met welke bezwaarlijkheid, hoofdpijn en vermoeijing<br />
de ongeoefende het opgegeevene vervaardigt.<br />
De hersfen- vezelen, namelijk, van<br />
den eersten zijn beweeglijker, gefchikter en<br />
meer aan oefening gewoon dan die des laatiTen.<br />
Hieruit volgt dat ook die Platonifche verdoemenis<br />
ftraf, die daarin beftaan zoude dat zig de<br />
ziel<br />
(d) VAge afoïblit le caraiïère: c'ejl un prlre qtti ne prodttft<br />
plus que quelquesfruits dégénérés; rmtü ils fint toujours de m(mt<br />
nature; il ft couyre de nauds & de mousfe, il devient vermi«!u t<br />
siais il est tovjmrt chine e* piirier.
«OS V A N D A T H E T W E L K . tóEN<br />
ziel na den dood in de haar aanhangende be*<br />
geerten niet meer verzadigen kan, zonder grond<br />
is. "Daaruit volgt over het algemeen dat de<br />
hartstogten eene zekere gefteldheid en oefening<br />
der gevoel-vezelen, der vogten, des temperaments<br />
tot grondflag hebben.<br />
Ik heb hier eene uitweiding over de hartstog.<br />
ten gemaakt, wijl ik geloof dat zij met dat,hetwelk<br />
men gewisfe noemt, veel gemeens hebben.<br />
Een ligtzinnig, lustig, zorgloo.s mensch zal even<br />
zulke ligte vlugtige fpooren van het verwijt<br />
van zijn gewisfe hebben als zijne gemoedsneiging<br />
is. De zwaarmoedige nadenker gevoelt<br />
een aanhoudend knaagen van zijn geweten,<br />
gelijk alle zijne gewaarwordingen aanhoudender<br />
zijn. Men weet enigzints van waar het koome<br />
dat men ligtzinniger of zwaarmoediger gevoelt,<br />
als men weet dat men naar elk temperament anders<br />
gewaar wordt. Even ook als de wellustlïng<br />
den gierigaart en de gierigaart hem , uit<br />
het verfchil van hun temperament, hunne opvoeding<br />
en de uit beiden fpruitende neigingen<br />
haat, zoo ziet ook de wellustling zijne minnarijtjens<br />
als kleinigheden aan en berispt het onmenschlijk<br />
geweten van den gierigaart. De<br />
gierigaart vergeeft zigzelven zijne tegens alle<br />
menschlievendheid ftrijdende handelingen en<br />
beklaagt den bedorven gewetens-toeftand des<br />
wellustlings, die bij zijne veelvuldige wellustige<br />
zonden nog gerust leeven kan; hij zou in vertwijfeling<br />
geraaken, als zijne ziel met het twintig-
3 Ï W K T E K N O E M T .<br />
ïïgfte deel deezer ontugtigheden verontreinigd<br />
ware. De Wijsgeer beklaagt de ongelukkige »<br />
welken de rechter hunne bezittingen via juris<br />
en falvo regresfu ontneemt; en de rechter weet<br />
in de waereld niets godloozers te bedenken,<br />
dan een Philofooph. Dus koomt ook op de verfcheidenheid<br />
der neigingen en hartstogten eert<br />
groot deel van de verfcheidenheid van het gewisfe<br />
aan; en waaruit de verfcheidenheid van<br />
onze hartstogten en neigingen fpruite, zal reeds<br />
uit de voorige verhandelingen vrij duidlijk gebleken<br />
zijn.<br />
O VAN
VAN DE HISTORIE DER ZIEL, HAA<br />
RE ZITPLAATS EN EIGEN<br />
SCHAPPEN.<br />
Ons vermogen van te willen, te denken, het lighaam<br />
of deelen in beweeging te brengen wordt,<br />
als iets dat van het lighaamonderfcheiden,maar<br />
egter met hetzelve vereenigdis, Zte/genaamd (a).<br />
Andere hebben enkel het vermogen van<br />
te denken Ziel genoemd en het wezen der ziel<br />
in het denken bepaald. Het vermogen van te<br />
denken is reeds den ouden Wijsgeeren altoos<br />
als het wonderbaarlijkfte aan den mensch voorgekoomen;<br />
daarom hebben zij het in een bijzonder<br />
wezen gezogt. „ Het moet iets wonder-<br />
„ lijks zijn" zeiden de eerfte Chaldeefche en<br />
Egijptifche Wijsgeeren, „ dat onze gedagten<br />
„ teelt." Men geloofde meestal dat denken en<br />
ziel een en hetzelfde waren. „ Eene denken-<br />
„ de ziel", zegtPLAïo, «doet niet anders<br />
„ dan met zig zelve fpreeken; zij vraagt zig,<br />
,, zij andwoord zig, zij beaamt, zij ontkent zig-<br />
„ zelve. Gedagten zijn dan eene redeneering,<br />
„ wel-<br />
(d) Anima vühi est Principium yolens, cogitans, imp ellens,<br />
torpori unititm, SEKF T £lftti. PhyfmU Patfrolog. Vol. !•£.
VAK DE HISTORIE DER ZIEL-, enz. 2tj<br />
„ welke de ziel met zigzelve houdt over din-<br />
„ gen, die zij betragten wil."<br />
De Grieken dagten dat het iets zeer fijns,<br />
vlugs, vuurigs of etherisch moest zijn dat ons<br />
doet denken, en noemden het ons Wij. Doch dat<br />
wezen, dat in de vingeren gevoelt, in den neus<br />
riekt, dat gewaar wordt, of dat wij met andere<br />
dieren gemeen hebben, fcheen hun toe grover<br />
en dierlijker te wezen en zij hebben het Psyche,<br />
genaamd. In den grond zou hun het een zoo<br />
zwaar te verklaaren geweest zijn als het ander.<br />
De verborgen eigenfehappen, geheime beginzelen,<br />
het beftaan en de verfchijningen van geefteu<br />
hebben van ouds her hunne tijdperken gehad.<br />
Men befchouwde dan meest altoos het denkvermogen<br />
als het eigenlijke, wezen der ziele en<br />
van deeze ziel zijn de wonderlijkfte gisfingen<br />
ontftaan; daarom zegt een fchrijver met recht:<br />
„ Het is nu reeds veele eeuwen dat de ziel zig<br />
,, met de ziel bezig houdt, zonder dat zij daar-<br />
,, toe geraaken kan de ziel grondig te leeren.<br />
„ kennen."<br />
Wat is ziel ? Het is eene hoop in beweeging<br />
gebragte lighaamtjens of deeltjens, zeggen<br />
EPICURUS, HOBBES, SPINOSA. Het is de<br />
Natuur in haare beweeging, zegt T H A LES. Een<br />
zekere DIOGENES beweerde dat de ziel een<br />
deel van het wezen van God zeiven ware. ARIS«<br />
TOTELES, die, gelijk iemand zig uitdrukt,<br />
alles verklaarde en niets verftondt, zoude gezegd<br />
hebben dat de ziel de eerfte verrigting eens be-<br />
O 2 werk-
222 VAM DE HISTORIE DER ZIEL,<br />
werktuigden lighaams ware; andere zeggen dat<br />
hij gedagt heeft dat het verftand van alle menfchen<br />
eenen het zelfde wezen ware. PLATO<br />
enSocRATES onderfcheidden wel de ziel van<br />
het lighaam, welke zij als de bevelvoerder<br />
over het lighaam, of over den mensch zeiven<br />
befchouwden; maar hunne zielen fchijnen tog<br />
iets zaamengeftelds, en derhalven een fijnst,<br />
Ijghaamlijk en egter eeuwig wezen te zijn. PLA<br />
TO leerde, na zijne voorgangeren THALES,<br />
PYTHAGORAS, ALCMEON en andere, dat<br />
onze zielen iets godlijks en onfterflijks waren en,<br />
bij het verlaaten van ons lighaam, weder naar<br />
den hemel terugkeerden, en de meeste Christlijke<br />
leerftellingen ftammen van de Platonifche<br />
fchool af. Veele Kerkvaders van de eerfte<br />
eeuwen zouden geloofd hebben dat de menschlijke<br />
ziel, de Engelen, God en alles wat men<br />
geesten noemt, lighaamen waren; geest of<br />
ziel, namelijk, zou niets dan een lighaam van<br />
zulk eene fijnheid zijn, dat het niet onder het<br />
bereik der zinnen viel, hoedanig ook HOBBES<br />
eigenlijk de ziel verftaan heeft. Het denkbeeld<br />
van geestlijkheid, gelijk wij het hebben, was<br />
hem volkoomen onbekend Qa), PHILO en<br />
AviCENNA gaven zelfs de fterren ook eene<br />
verftandige ziel, welke egter SIMPLICIUS<br />
maar<br />
(a) NouvdUs Littersjres TM, /, 1771. p. 35.
HAARE ZITPLAATS EN EIGENSCHAPPEjf» Sl-f<br />
maar drie van onze zinnen en de Heilige THO<br />
MAS eene gewaarwordende ziel (Animam fenfitiyam')<br />
vergunde. De godlijke ANAXAGO.<br />
RAS, ftaat 'er ergens gefchreven, welken men<br />
een altaar ftigtte, omdat hij den menfchen geleerd<br />
hadt dat de zon grooter was dan Pelopon*<br />
nefus dat de fneeuw zwart en de hemel van fteen<br />
waren, verzeekerde dat de Ziel een lugtachtige,<br />
maar niet te min onfterfiijke geest was. DE-<br />
MOCRITUS hieldt haar voor vuur, HYPPON<br />
voor water;DIC^EARCHUS voor de overeenftemmingen<br />
der vier hoofdftoffen. Andere maaken<br />
van de Ziel dat PASCAL van de Natuur<br />
gemaakt heeft, eenen cirkel zonder eind, van<br />
welken het middenpunt overal is en welks omtrek<br />
nergens gevonden wordt. De hemel weet,<br />
zegt RIEDEL («), waarvoor nog andere fcherpzinnige<br />
leeraars, de fijnspinnende SCOTUS,<br />
de onwederfpreeklijke Doctor H A LES, de<br />
engelachtige, de honigvloeiende, de feraphijnfche,<br />
de cherubijnfche of ik weet niet welke<br />
Doctor haar gehouden hebben. Uit alles blijkt<br />
klaar dat men van eeuwig langen tijd reeds zeer<br />
veel waars en zeer veel onzin heeft voorgeftaan<br />
over datgeen wat men hedendaags eigenlijk<br />
door ziel verftaat.<br />
Enige ftoutere Wijsgeeren beweerden dat het<br />
(a) Philofophifche EiHiothek.<br />
03<br />
werk-
JJJ£ VAN DE HISTORIE DER ZIEL,<br />
werktuig onzes lighaams zoo ingerigt ware dat<br />
het naar zijne natuurlijke ordelijke gefteldheid<br />
leven en gewaarwordingen hadde. Andere verzeekeren<br />
dat de naam Ziel niets anders te befchouwen<br />
is dan als eene overeenftemming, een<br />
muzijk of eene zaamenvoeging van enkele werkingen<br />
der lighaamlijke beftanddeelen, of toonen.<br />
Zoo zouden DICJEARCHÜS en ARIS-<br />
TOXENES omtrent geleerd hebben-en omtrent<br />
dus leert VOLTAIRE en zijn aanhang. Het<br />
as niet bewezen, zegt LOCKE, dat eene ftof<br />
niet ook denken konne O). Denken of gewaar<br />
worden kan eene eigenfchap van een bewerktuigd<br />
lighaam zijn, zegt HELVETIUS (JÏ).<br />
Door het woord floffe verftaat hij de verzameling<br />
van de eigenfchappen, die allen lighaamen<br />
gemeen zijn. Het vermogen van gewaar te<br />
Worden, zegt hij, kan (gelijk AttraStio, Solidi«<br />
•tas, Impenetrabilitas) eene eigenfchap van alle<br />
lighaamen zijn, welke zig egter flegts iri de bewerktuigde<br />
lighaamen der dieren uitwendig<br />
vertoont (/). Men leeze hier wederom het ftukjen<br />
fc_ ii . •<br />
Xa) Lib. IV. Cap. JK<br />
OO Discours I. Chap. 11. de VEsprit.<br />
(/) Qjiand Vlmmme tont entier ne feroit que matiére, il n ,<br />
en<br />
feroit pas moins parfait, til moins appellé tl Vimmortalité. BON-.<br />
NE T.<br />
L'extenjion n'ejl pas une proprieté de la matiére fcule, mail<br />
celle de tout ce qui cxisle; natte amt existe, ettc efi dom étcndue,<br />
D. CANOiMI.
HA MIE ZITPLAATS EN EIGENSCHAPPEN. 2.1?<br />
jen over de eigenlijke kragt, waardoor wasdom en<br />
voeding ontflaat.<br />
Nu vondt men nog enige zwaarigheid te verklaaren<br />
, wanneer en op welke wijze de ziel<br />
met het menschlijk lighaam véreenigd worde?<br />
De eene onderftelling volgt altoos uit de andere<br />
, zoo dra men eens lust tot wonderbaare ondcrftellingen<br />
gekregen heeft. De ziel of het<br />
denkend wezen, zeggen fomniige, moet reeds<br />
met het manlijk zaad in het eitjen der moedei'<br />
koomen. Zij koomt eerst na enige maanden in<br />
het kind, terwijl het in het lijf zijner moeder<br />
Wast, zeggen weder andere. Zekere Godgeleerden<br />
beweerden dat zielen door zielen geteeld<br />
wierden. ÏERIULIIANÜS -iaat haar in eene<br />
regte lijn van de ziel van ADAM afdammen.<br />
_ Man heeft altoos allerlei verkeerds<br />
van zaaken gezegd, van welke men niets zee.<br />
kers wist. Van waar koomt het, twistede men<br />
zeer lang en zeer geleerd, dat in den winter<br />
de kelders en bronnen wanner en in den zomer<br />
kouder zijn ? Dat koomt daar vandaan, en daar<br />
van daan of daarvandaan, zeiden de fijne geleerden.<br />
Een man, die Natuurkunde verftondt<br />
en goed verftand bezat, bewees nu ontegenzeglijk<br />
dat de kelders noch in den winter warmer,<br />
noch in den zomer kouder waren, dat deeze<br />
meening enkel uit eenen valfchen waan en eene<br />
misleide gewaarwording fproot en nu wil geen<br />
mensch m;er over die fijne zaak gefchil voeren.<br />
O 4 **'
6l5 'VAN DB HISTORIE DER ZIEL,<br />
De gevoelens zijn niet minder verfcheiderc<br />
geweest over de zitplaats der ziel: „ De ziel"<br />
zegt HE LM ONT, „ is een zeker licht ; zij<br />
„ heeft haaren zetel in den bovenften mond van<br />
de maag, of in de ftreek van het hart-kuiltjen,<br />
waaruit zij, als uit een middenpunt haa-<br />
„ re licht-en levens-ftraalen door den levens-<br />
,, geest Archaus, die het werktuig des levens-'<br />
„ lichts is, uitzendt." DESCARTES heeft<br />
bij de menfchen de ziel in de pijnappel-klier<br />
gehuisvest; LA PEIRONIE heeft haar, naar<br />
CAMISITJS, het corpus callofum, het weerachtig<br />
lighaam aangewezen. STR U VIUS heeft<br />
haar in de verduuwings-werktuigen en andere<br />
in het bloed gezogt. SCHELHAMMER gaf<br />
haar het verlengde rugge-merg, VIEBISSEN<br />
de geftreepte lighaamen, NUC.K het eivormig<br />
middenpunt. De ziel woont in de borst, beweerden<br />
enige; want op de borst gevoelt men,<br />
zeggen zij, beklemming in droefheid, op de<br />
borst gevoelt men vuur in min -geneugten. Een<br />
van nationaalen hoogmoed opgezwollen Italiaanfche<br />
Schrijver beweerde in plompe fcherts<br />
dat de Duitfchers hunne zielen niet, gelijk andere<br />
menfchen, in het hoofd, maar als muilezels<br />
op den rug hadden. WILLIS zogt de<br />
ziel in het begin van het verlangde merg ;<br />
BOERHAVE plaatfte die in de mergachtige<br />
zelfftandigheid van het brein. Weleer was het<br />
in de fchoolen: de ziel is gantsch in het gantfche<br />
en gantsch in elk deel. Zij was door het<br />
m gant-
HAAEE ZITPLAATS EN EICENSCHAPPEN. £l£<br />
gantfche lighaam uitgeftort en men noemde<br />
haar firma fubftantialis. Ach! wisten tog die<br />
grondig geleerde Pfychologen flegts eerst eens<br />
waar het ding t'huis hoort, waarover zij reeds<br />
zoo veel geredentwist en waargenoomen hebben<br />
!<br />
Tot geluk voor het menschlijk geflagt maaken<br />
de dwaasheden der Wijsgeeren op verre na<br />
niet zoo veel indruk of zulk eene gisting in de<br />
gemoederen des volks als die der Godgeleerden<br />
veroorzaaken. Anders moesten 'er, enkel om de<br />
zitplaats der ziel, de bloedigfte oorlogen gevoerd<br />
geworden zijn. Nog erger oorlogen, nog grootere<br />
beroeringen zouden 'er hebben kunnen ontftaan<br />
dan die tusfchen de inwooneren van Bh'<br />
fusku en Liüput over het gewigtig gefchilftuk<br />
of men een zagt gekookt ei aan de punt, of<br />
aan het breede eind openen moeste? Nog erger<br />
dan die onder de inwooneren van Schefchian<br />
om de blaauwe of vuurverwige aap. De hemel<br />
bewaare ons nu dat niet nog eens het gefchilftuk<br />
over de eigenlijke zitplaats der ziel tot<br />
eene Theologifche vraag gemaakt en met moord<br />
en donder geftaafd worde. „ Wij moesten onze<br />
„ verftandskragten daartoe befteeden om het<br />
„ goede te vinden en uitteoefenen, en niet om<br />
„ het eigen wezen van ons verftand daarmede<br />
„ uittevorfchen" zegt LOCKE naar GASSEN-<br />
XJI en H A L L E R naar beiden. En deeze mannen<br />
zeggen dat recht is.<br />
Het flot van alles wat wij met opzigt tot het<br />
O 5 den-
VAM DÉ HÏSTÖRÏË DES ZIEL,<br />
denkend wezen of de ziel van de beste Wijs*<br />
geeren, zelfs van de Apollos en Alexanders in<br />
de Wijsbegeerte geleerd hebben is ondertusfchen<br />
nu zoo veel, dat wij, zoo wel omtrent het<br />
aanwezen en de gefteldheid als omtrent de woonplaats<br />
deezer ziel nog zeer onkundig zijn.<br />
Over waarheden, welke men duidlijk en zeeker<br />
erkent te zijn, wordt zelden of nooit ge.<br />
ftreden. Men kan dan reeds uit de menigvuldigheid<br />
der gevoelens de duisterheid van onze<br />
zaak befpeuren.<br />
De Christen Artfen, die in alles gaerne den middenweg<br />
bewandelen, houden het nu meest daarmede<br />
dat in het hersfen ~ merg, bij de oorfprong<br />
of verzamelplaats der zenuwen, de zitplaats<br />
der ziele is. Daar werkt of denkt zij,<br />
gelijk zij zeggen, en deelt bevelen uit tot die<br />
handelingen, welke wij willekeurig heeten.<br />
Daar laat zij zig de verrigtingen aankondigen,<br />
die in de uitwendige deelen of zinnen zijn omgegaan.<br />
De Artfen hebben tot deeze onderhandeling<br />
zekere adjudanten, een zeker bovenniaaten<br />
fijn, vlug, onzigtbaar wezen veraonrien,<br />
welk in de holletjens van de tederlïe<br />
zenuw-vezelen, onder den naam van Zenuwgeatcn,<br />
als een middelding tusfchen geest en<br />
lighaam tot den vaerdigften dienst der ziel gereed<br />
is. Doch zij weeten, helaas! even zoo<br />
weinig'grondigs van deeze zenuw-geesten als<br />
zij van de ziel zelve weeten.<br />
Ik zal hier, met verlof van alle Artfen, herin.
HAARE ZITPLAATS EJJ EIGENSCHAPPEN. 2Ï$<br />
inneren dat een punt of eenfioek in het brein,<br />
waarin een geest zou opgefloten zijn, even zoo<br />
ongerijmd zoude kunnen fchijnen als of men<br />
hem in de maan verwezen hadde. Een ding,<br />
dat eene zekere plaats inneemt, of dat een zeker<br />
vertrek bewoont, zal altoos een lighaam -<br />
lijk ding zijn, het mag dan uit zulke fijne deelen<br />
beftaan als het wil; het zal eene zekere<br />
grootte, eene zekere afmecting hebben. Naar<br />
het gevoelen onzer Artfen woont de Ziel in het<br />
brein, aan de plaats daar alle de zenuw-draaden<br />
te zaamenloopen, omtrent Zoo als eene fpin<br />
in het raidden van haar web zit. Eene vlieg,<br />
of iets anders, mag eene draad van het web<br />
beweegen waar het ook zij , zoo zal de fpin<br />
deeze geringe fchudding merken en of op den<br />
buit toevliegen, of naar goedvinden wegloopen,<br />
even gelijk de Ziel de aangenaame of onaangenaame<br />
beroeringen dier zenuw-draaden verneemt.<br />
Ware dit egter niet even zoo goed als<br />
de ziel in eene flesch te willen opfluiten als Eau,<br />
dc Luce P Zouden wij niet die bedriegers gelijk<br />
zijn, die ligtgeioovige wilden opdringen dat<br />
zij in hunne lederen valiezen of knapzakken<br />
eenen ieder, die zulks verlangde, de fpooken<br />
uit het huis kouden wegdraagen? Als de ziel<br />
in het brein woont, dan is ook daar het willende,<br />
of het willekeurig beweegende beginzel.<br />
Nu fnijd ik de wesp den kop af en het dier<br />
doet nog langen tijd zijn best om mij met zijnen<br />
angel te kwetfen. Zij wil mij pijn doen.<br />
Zou-
SKf VAM DE HISTORIE DER ZIEL,<br />
Zouden misfchien de zielen der wespen in de<br />
ftreek van den angel en niet ook in den kop<br />
woonen?<br />
Ik moet egter ook in het voorbijgaan erkennen<br />
dat mij , menschlijker wijze gefprooken ,<br />
over het algemeen de natuur van eenen geest,<br />
naar het denkbeeld, dat wij hedendaags van denzei<br />
ven verkrijgen, ongemeen zwaar om te begrijpen<br />
voorkoomt. Ik wenschte wel dat redenlijke<br />
Pfychologen de geesten-leer duidlijker<br />
wilden ophelderen. Ik weet dat brandewijn<br />
uit fijnere deeltjens beftaat dan bruin bier; ik<br />
noem dien dan fijner of vlugger. De reuk, die<br />
van muskus opvliegt, moet uit nog fijnere deeltjens<br />
beftaan. Ik mag nu iets zoo fijns bedenken<br />
als ik maar immer kan, zoo blijft het altoos<br />
vast dat het uit onuitfpreeklijk fijne deeltjens<br />
beftaat en dat het tog altoos iets is, dat dooide<br />
eene of andere werking zig kan laaten bemerken,<br />
gelijk de lichtftraalen op de oogen,<br />
de ruikende deeltjens in den neus. Wanneer<br />
men mij nu van een ding verhaalt, dat ook niet<br />
uit de allerfijnste deeltjens beftaat, dat in het<br />
geheel geene deeltjens heeft, men mag die dan<br />
zoo klein denken als men wil, zoo zal ik het<br />
naar menschlijke redeneering uit de reeks der<br />
dingen bannen, ten minsten uit de reeks van<br />
zulke dingen, die in onze zenuwen of ergens<br />
anders eene werking zullen voortbrengen; ik<br />
zoude fchier zeggen: wat niet iets is, is niets,,<br />
Klaardenkende Wijsgeeren hebben lang beweerd
HAARE ZITPLAATS EN EIGENSCHAPPEN. 23 f:<br />
Weerd dat Ziel zoo veel was als Overeenftem*<br />
ming , Gedag!'e , Bewceging , Duuring, Tijd,<br />
Leven, Dood, of dat zij de werking of de uitkomst<br />
van werkende oorzaaken was. De Geest,<br />
zegt BONNET en enige Christlijke angstvallige<br />
Wijsgeeren, zou enige fijnfte ftoife en tog tot<br />
de onfterflijkheid beftemd kunnen zijn. Zij<br />
zeggen dat deeze leer niet tegens het Euangelie<br />
ftrijdt, wijl in hetzelve flegts van de onfterflijkheid<br />
des menfchen en niet van de onfterflijkheid<br />
der Ziele gefprooken wordt. ' Daar zou<br />
dan een deeltjen der ftoffe voor de eeuwigheid<br />
bewaard kunnen worden. Waartoe?<br />
Men ftrijdt ook daartegens dat juist het den»<br />
ken als het wezen der Ziel befchouwd wordt.<br />
Gij verwondert U, zeggen de Wijsgeeren ,<br />
over het vermogen van denken en Gij noemt<br />
het Zieh Is het gewaarworden, het gevoel in<br />
het kleinst infekt, zeggen zij, niet even zoo<br />
wonderbaarlijk als het vermogen van te denken<br />
in het brein van eenen NEWTON? Is de gewaarwording<br />
niet even zoo wel een onvergelijklijk<br />
konstftuk des Scheppers? of,zou H E L <br />
VETIUS zeggen, is denken iets anders dan gevaarworden<br />
? Daaruit dat alle gevoelende zenuwen<br />
naar het brein loopen volgt even zoo<br />
weinig dat daar de denkende ziel woone als men<br />
daaruit bewijzen kan dat zij in het hart woont,<br />
wijl uit hetzelve de oorfprong van alle beweeging<br />
der vogten koomt? De maag is gevormd<br />
om te verteeren, het oog om te zien, het oor<br />
om
523 VAN DE HISTORIE DER ZIBI,,<br />
om te hooren ; zekere deelen dienen tot het<br />
teelen van onze gelijke; het hart is beftemd<br />
tot de beweeging van het bloed en het brein<br />
om te denken. Ziekten van het gemoed ge»<br />
voelt men in het hart-kuiltjen. Waarom hebt<br />
Gij, zeggen nu de Wijsgeeren, uw verteerend,<br />
uw hoorend, uw gevoelend wezen ook niet tot<br />
zielen gemaakt? Kan uw denkend wezen het<br />
oor, de maag, het hart gt?bieden ? Als uwe<br />
Ziel, zeggen zij verder, het denkende wezen<br />
is, zoo zou men gelooven dat zij in een afgehouwen<br />
hoofd, dat dikwijls nog, na deszelfs<br />
fcheiding van het lighaam, huppelt, met de<br />
lippen klappert, gelijk ik zelf gezien heb, en<br />
in welk het weerachtig lighaam, de plaats van<br />
de oorfprongder zenuw-vezelen, de pijnappelklier<br />
, of wat men anders tot de woonplaats<br />
der Ziele maakt, nog lang onveranderd blijft,<br />
ongemeen levendig denken moest. Uw hoofd<br />
moest het hoofd vanORPHEus gelijken, dat<br />
nog een liedjen zong, toen men het in het water<br />
van den Ibrus wierp. Als uw hoofd van<br />
uw lighaam gefcheiden is, dan is vermoedlijk<br />
uw vermogen van te denken weg; maar het<br />
hart heeft nog gevoel en prikkelbaarheid. Als<br />
de beweegingen der fpieren werkingen der<br />
willende ziel zijn, zoo verklaare men hoe het<br />
gefchiede dat wij, bij eenen pnvoorzienen<br />
fchrik, bij eene kanon-fchoot in de hoogte<br />
fprlngen, alle ledenmaaten beweegen, dingen<br />
vatten of van ons werpen, zonder dat zulks de<br />
ge.
HAARE ZITPLAATS EN EIGENSCHAPPEN. 253<br />
geringfte werking van onzen wil was. Men<br />
heeft van fchrikken onvoorziene proeven van<br />
ongelooflijke kragt gezien. Eene zwakke vrouw<br />
wees eenen fterken bedelaar af; de fchurk greep<br />
naar zijn mes. De vrouw vatte in eenen buitengewoonen<br />
fchrik den kaerl aan en droeg hem<br />
lugtig de deur uit. Wij zien eenen mensch van<br />
eene hoogte ftorten; wij gevoelen terftond den<br />
val in alle onze ledenmaaten en fpringen toe v<br />
of grijpen naarhem, zonder overlegd te hebben<br />
dat wij helpen willen. Kan men dit werkingen<br />
eener willende ziele heeten?<br />
Wij laaten den Wijsgeeren hunne grillent<br />
De Hardouins zouden hen voor Atheisten uitfchelden<br />
en eene halve eeuw tegens hen op elken<br />
dorps-kanzei prediken en hunne voorvaders<br />
zouden hen hebben laaten verbranden.<br />
Wij ondertusfchen zouden egter den Wijsgeeren<br />
zoo veel toegegeeven hebben dat het juist<br />
nog niet, gelijk veele gelooven, onweêrfpreeklijk<br />
bewezen is wat door Ziele eigenlijk verftaan<br />
moete worden en of de zetel der Ziel in<br />
het brein, en of het vermogen van te denken<br />
de wezenlijke Ziel zij? DESCARTES dwaalde<br />
met te gelooven dat hij altoos dagt. Daar<br />
kunnen tijdftippen zijn, wanneer wij in het geheel<br />
niet denken en wanneer de Ziel egter nog<br />
moet voor handen zijn. Men bedenke hier den<br />
toeftand eener flaauwte, of van zekere epileptifche<br />
of andere ziekten, bij voorbeeld, den zinvang,<br />
welke voorheen de toeftand der-verrukte<br />
was,
824 VAN DE HISTORIE DER ZIEL,<br />
was, waardoor de mensch in het midden zijner<br />
reden van de ziekte overvallen wordt, Hij<br />
blijft enigen tijd in dien toeftand en zet dan de<br />
begonnen reden of half uitgefprooken woorden<br />
weder voort, gelijk mij zeiven voorbeelden<br />
daarvan bekend zijn. De ziel heeft dan in dien<br />
tusfchentijd, zoo lang de aanval duurt, voorzeeker<br />
niets gedagt. Zullen wij zeggen dat het<br />
denken iets onverdeelbaars en dus zelfde ziele<br />
zij, zoo zegt ons terftond de Wijsgeer VOL-<br />
TAIRE: „ Ontleedt ons in den fteen zijne<br />
„ kragt van naar het middenpunt der aarde te<br />
„ vallen,of zijne beweegingskragt;ontleedt ons<br />
„ in de roozen-ftruik het vermogen van te<br />
„ groei jen en bloemen voorttebrengen, ontleedt<br />
„ de ingefchapen drift van uwen hond, het<br />
„ leven van uw paerd. Gij moet dan ook enkel<br />
„ zielen in de beweeging van den fteen, in<br />
„ het wasfen van de roos in het inftinft van<br />
,, den hond vinden." Die geene moeten ook<br />
dwaalen, welke de woonplaats der Ziel juist in<br />
het brein bepaalen, want daar zijn leevende kinderen<br />
ter waereld gekoomen, bij welke noch<br />
brein, noch verlengd ruggemerg te vinden was,<br />
en die egter eerst na verfcheiden uuren geftorven<br />
zijn. Diergelijk een voorbeeld is in het<br />
Jaar 1768 te Weenen in een zieken - huis gezien;<br />
en daar zijn mij zedert nog enige diergelijke<br />
voorbeelden bekend geworden. Daar ziju<br />
nog andere ongerijmdheden, welke uitdeopfluiting<br />
van deezen Geest in het brein volgen zouden.<br />
Een
V HAARE ZITPLAATS EN EIGENSCHAPPEN. 325<br />
Een driftige Godgeleerde, wien ik, uit grond<br />
van mijn hart, verftand, menfchen-liefde en<br />
alles goeds wenfche, zal het mij wel niet kwalijk<br />
willen neemen dat ik hier over de natuur en<br />
woonplaats van eenen Geest mijne natuurlijke<br />
twijfelingen en phyfifche onweetendheid met alle<br />
befcheidenheid te kennen gegeeven hebbe. Ik<br />
neem de vrijheid hem te herinneren dat 'er nog<br />
meer godsdienstige leerftukken zijn, waaromtrent<br />
de Heer Theologant en ik de grootfte onkunde<br />
bekennen moeten, bij welke de Christen<br />
zig enkel aan de hem voorgezeide öpenbaaring<br />
houdt, maar de Wijsgeer menigmaalen eene<br />
onderdaanige twijfeling opwerpt, of anders, op"<br />
eene befcheiden wijze uit phyfifche, en andere<br />
gronden, zijne gedagten zegt; maar dit alles<br />
zonder ooit den Theologant te vervolgen, die<br />
ftrijdige leerftellingen leert, of Platonifche grillen<br />
in de leer van zijnen Godsdienst inweeft.<br />
Wie heeft ons nog uit Phijfifche gronden bewezen<br />
hoe God de waereld uit niets gefchapen<br />
heeft, hoe hij mensch geworden is enz? Christenen<br />
gelooven dat, zonder 'er ooit over natedenken,daar,buiten<br />
dat, in geloofs-zaaken het<br />
denken eene gevaarlijke zaak is, gelijk de predikers<br />
ons leeren. De Wijsgeer zegt: als ik<br />
juist niet als Christen, maar wijsgeerig van de<br />
zaak fpreeken zoude, zoo hield ik dit of dat<br />
daar voor. In den grond is het hem vervolgens<br />
hetzelfde of hij gelijk of ongelijk hebbe.—<br />
Voor het overige is ons zoo wel omtrent de<br />
P na-
22Ö VAN DE HISTORIE BÈR ZIEL,ellZ.<br />
natuur van eenen Geest als omtrent zijne woonplaats<br />
in den mensch, mijns weetens, door de<br />
Openbaaring nog niets naauwkeurigs bepaaldlijk<br />
verkondigd. Daar is ons niet voorgefchreven<br />
of de Ziel in de hersfenen, in de maag, of in<br />
het bloed woone. Integendeel heeft V O L T AI-<br />
RE zelf uit de fchrift de wonderlijkfte (tellingen<br />
over de ziel getrokken. Men zie zijne Dictionaire<br />
Philosophique A. Ame. Of men leeze wat<br />
zoo veele oude heilige Vaders, bij voorbeeld<br />
IRE NiEus , TERTTJLLIANUS , TATIA-<br />
NUS, HIEARIÜS, AMBROSIUS, van de ziel<br />
gefchreven hebben.<br />
VAN
VAN HET LEVEN, DEN OUDER<br />
DOM , DEN DOOD.<br />
SS?<br />
Veele Artsen en Natuur onderzoekers hebben<br />
van de oorfprong van ons leven hedendaags<br />
omtrent de volgende gedagte. Het wijfjen heeft<br />
eiertjens in haare eierstokken. In het eitjen<br />
ligt het dierkiemtjen, dat is, een allerkleinst<br />
ftipjen, dat een onontwikkeld diertjen in het<br />
klein voorüelt 0> Dit kiemtjen ligt hier onont-<br />
(«) In dit ftipjen, of dier kiemtjen iaat BONNET de ziel<br />
woonen. Alle dieren en planten zouden zielen hebben. Elk<br />
wijfjen heeft, naar zijn gevoelen, van een voorgaand wijfjen eene<br />
menigte deezer kiemtjens geërfd, enz. Ik waag het niet bij<br />
zulke fijnigheden iets te willen beflisfen. Daarenboven is de<br />
theorie der dier-kiemtjens ook nog niet algemeen aangenoo-<br />
men. De Heer VON GLEICHEN heeft onlangs zeer veele<br />
proeven ten besten van de theorie der zaad-diertjens genoo-<br />
men. De historie van den jongen, wiens afbeelding ik in drie-<br />
erleie geftalten of profilen bezitte, en wiens eene helft het lig<br />
haam van dén bruinen vader, de andere dat van de blonde moe<br />
der, in hair, oogen, handen, voeten gelijkt, is wederom cene<br />
gewigtige tegenwerping tegens veele in zwang zijnde theorieën,<br />
der voortteeling. Ik heb hier ovet in het ftukjen van de eigen<br />
lijke kragt, waardoor wasdom en voeding gefchiedtenige verklaa-<br />
ring gewaagd.<br />
P a
228 V A N H E T L B V E N ,<br />
ontwikkeld, als fïaapende, omtrent 200 als de*<br />
vledermuis of de huisvlieg in den winter ligt.<br />
Het bezit eene zekere prikkelbaarheid, waarop<br />
misfchien alleen het vlugtig deel des manlijken<br />
zaads werken kan. Dit fijnfte deel'- des zaadvogts<br />
alleen, als het op de wijze, die beiden de geflagten<br />
genoeg bekend is, tot het ekjen van het wijfjen gebragt<br />
wordt, doordringt het eitjen, prikkelt het<br />
dfer-kiemtjen, zoo dat het begin van enige beweegïng<br />
in hetzelve wordt voortgebragt. Deeze<br />
beweeging mag nog in het eerfte begin allergeringst<br />
en alleronduidlijkst zijn; maar zij wordt<br />
van langzaamerhand fterker, naar maate enige<br />
deelen toegenoomen of vaster geworden zijn.<br />
Daar onftaat in de vloeibare deelen eene fteeds<br />
duidlijker flingerende beweeging, hieruit eene<br />
uitzetting der vafte deelen, eene ontwikkeling<br />
der buisjens, ledenmaaten; daar vloeien meer<br />
voedzaame vogten naartoe; daar ontftaat over<br />
het-algemeen dat hetgeen men Wasdom heet,<br />
welke bij de Physiologisten duidlijk en omftandig<br />
genoeg behandeld is, of ten minften behoorde<br />
te zijn.<br />
Van de prikkelbaarheid (Irritabilitas, Con.<br />
tractibilitas) zal ik enige voorbeelden aanvoeren.<br />
Beweegingen, die noch van de ziel, noch<br />
van den invloed der zenuwen koomen, worden<br />
hier-<br />
(a) Zie de meergemelde Verhandeling over de eigenlijke kragt t<br />
waardoor wasdom en voeding-.:gefchiedt.
£>EN OUDERDOM DEN DOOD. S2£<br />
hiertoe gerekend. Ik heb dikwijls reden dat<br />
men kikvorichen-pooten, verfcheiden uuren na<br />
dat zij afgekapt of afgerukt waren, met zout<br />
beftrooide, als wanneer 'er een hevig trekken<br />
en eene lang aanhoudende beweeging in dezelve<br />
ontftondt. Wanneer reeds alle gewaarwording<br />
bij den mensch ophoudt, zal de beweer<br />
ging van het hart weder herfteld worden, wan*<br />
neer men warm bloed, water; lugt in hetzelve<br />
inlaat.(» Het uit het dier gerukte hart begint<br />
door zoodanig eene prikkeling wederom in beweeging<br />
te koomen. Het hart van het kieken<br />
in het ei was reeds gantsch ftil; men legde het ei<br />
in warm water, het hart begon wederom te beeven<br />
en zig te beweegen. De prikkelbaarheid<br />
van de vledermuis, van de huisvlieg en andere<br />
dieren, moet door de koude in den winter verdoofd<br />
zijn; zij wordt door de warmte weder<br />
opgewekt; daar vertoont zig weder beweeging,<br />
pmloop, leven. Deeze proef gelukt ook in<br />
den winter bij de kagchel. Poch men moet<br />
*<br />
, : :<br />
•' id i-v IUJL tij. - ioq ::;.-9P T<br />
(/) Dié da bekwaamheidbezace een dood dier warm bloed,<br />
Svater,of liigt in liet hart te brengen 2011 zoo terftond de bewee-<br />
jing van het hart weder hei-Hellen; hij zou den bloeds omloop<br />
en het leven herltellen, als de nodige deelen nog onbefchadigd,<br />
de vogten nog onbedorven en de verftoppingcii in de aderen',<br />
de longen, of in andere deelen wegtencemen waren. Hierin zou,<br />
men het onderfcheid tusfchen onmagtige, verflikte en andere, die<br />
ivcder opgewekt worden, en tusfchen verftorvene kunnen zoeken,<br />
V 3
230 V A N H E T L E V E N,<br />
opmerken dat deeze prikkelbaarheid dikwerf<br />
betreklijk is. Zoo zal misfchien het bloed het<br />
gefehiktfte middel wezen om het hart van den<br />
mensch te prikkelen en de warmte bij zekere<br />
diertjens ofinfekten. De gezigt-zenuwen prikkelt<br />
hét licht; de gehoor-zenuwen het geluid;<br />
de reuk zenuwen de riekende dingen. Braakwortel<br />
prikkelt, de maag-, rhabarber de darmen.<br />
Van ingelaaten lugt wordt het hart het fterkst<br />
geprikkeld.' De pisblaas ondervindt van de<br />
fcherpe pis flegts eene maatige prikkeling ;<br />
maar de prikkeling wordt fterker en pijnlijk ,<br />
als 'er warm water in de blaas gebragt wordt.<br />
Warm water heeft dikwijls de maag tot braaken<br />
geprikkeld. Het manlijk zaadvogt mag<br />
misfchien het regte prikkel middel voor het<br />
dier kiemtjen zijn, even gelijk een ander man.<br />
lijk werktuig de gefehiktfte prikkeling veroorzaakt<br />
om de vrouwlijke eitjens en deelen in behoorlijke<br />
beweeging te zetten. Het een dier<br />
heeft ook prikkelbaaref deelen dan'het ander,<br />
gelijk ook het een deel van hetzelfde dier prik-<br />
Kelbaarer dan het ander is. Het hart van een<br />
kikvorsch floeg,door het inlaaten van lugt,enige<br />
uuren voort. Ook is deeze prikkelbaarheid<br />
naar het onderfcheid des ouderdoms en des ge»<br />
flagts onderfcheiden. Het kind is veel prikkel-<br />
-baarer dan de grijzaart; daarom gefchieden<br />
ook de kloppingen van zijn hart veel fneller.<br />
De dame is prikkelbaarer dan de boeren knegt.<br />
Het dier-kiemtjen wordt dan door het zaadvogt
DEN OUDERDOM, DEN DOOD. 23!<br />
vögftot zijne eerfte beweeging, tot zijne ontwikkeling<br />
geprikkeld. Het begin^ van den<br />
mensch begint zig te vertoonen; hij wast; hij<br />
koomt ter waereld. Nu ondervindt hij de werkingen<br />
der voedingsmiddelen, der lugtftreek,<br />
der°opvoeding en van dat alles, waarvan wij<br />
tot hier toe gefprooken hebben- Wanneer men<br />
nu uit hem, naar de.verfcheidenheid zijner<br />
opvoeding, van zijn temperament, der lugtftreek,<br />
die hij bewoont, der levenswijs, die<br />
hij volgt, 'of van een minimum, een meer of<br />
minder volkoomen mensch van zijne foort heeft<br />
laaten worden, zoo koomt hij eindlijk tot den<br />
ouderdom, tot het afneemen zijner bekwaamheden<br />
van lighaam en geest en fterft.<br />
Het is bekend dat ons leven hoofdzaaklijk in<br />
den omloop van het bloed beftaat. Het bloed<br />
koomt van de deelen des lighaams uit oneindig<br />
kleine adertjens geduurig in grootere en eindelijk<br />
in de twee groote holle aderen terug in de<br />
regter herts - holligheid; hieruit wordt het door<br />
de longen-flag-ader in de longen gedreven;<br />
van daar koomt het door de longen-bloed-aderen<br />
in de flinker holligheid van het hart, uit<br />
deeze door de groote flag-ader en haare ontallijke<br />
takken en verdeelingen weder in alle deelen<br />
des lighaams. Zoo lang deeze omloop in<br />
'orde gehouden wordt, zoo lang leeft de mensch;<br />
hij wordt wederom uit zijne onmagt of verflik -<br />
king tot het leven opgewekt, als deeze omloop<br />
weder te herftellen is. Maar juist deeze be-<br />
P 4<br />
ften<br />
"
»S? V A N H I T / L E V E N ,<br />
ftendige omloop bereidt ojis eindelijk tot den<br />
dood. De vaste en vloeibaare deelen worden<br />
door denzelven zoo bedorven en afgefleten, dat<br />
eindelijk het gantfche werktuig niet langer in<br />
ftaat kan blijven.<br />
Als het hart zijn bloed door de flag-aderen<br />
drijft, dan moet eerstlijk het bloed voorwaarts<br />
geftooten worden; ook moeten de wanden der<br />
aderen uitgezet worden. Door den aanhoudenden<br />
bloeds-omloop, of door de aanhoudende<br />
drukking van het bloed op de wanden der<br />
flag aderen, worden deeze wanden meer en<br />
meer digter en fterker; wijl de zeer kleine vaat •<br />
jens, waaruit die wanden beftaan, of door verlies<br />
, of verdikking van dezelver vogten eindelijk<br />
vergroëijen en vafter wanden maaken, die bij<br />
zeer oude luiden meefmaalen kraakbeenig of<br />
gantsch beenachtig gevonden worden; elke vezel<br />
van deeze wanden wordt eindelijk drooger,<br />
vaster en digter: fterker wanden maaken nu<br />
eenen fterkeren wéderftand tegens de kragten<br />
van het hart; of het hart, 'twelk buiten dat gp<br />
eenen volwasfen ouderdom naar evenredigheid<br />
van het lighaam geringer geworden is dan het<br />
in de kindsheid was, verliest meer kragten, terwijl<br />
het, door het voordrijven van die bloedkolom,<br />
deeze fterkere. wanden der flagaderen<br />
verwijden moet; eindelijk kan het deezen wéderftand<br />
niet meer overwinnen. Deszelfs prikkelbaarheid<br />
is tct hiertoe daaglijks verminderd ge.<br />
worden; het wordt zeldzaamer tot zaamentrek-<br />
king
DEH «OÖERDOM, DEN DOOD. 233<br />
king of onrlediging van het bloed aangeprikkeld<br />
, waardoor het bloed, bij eenen traagen om»<br />
loop, meer tijd tot verdikking of ftremming wint.<br />
Door den langen omloop zijn ook buiten dat<br />
de vogten fcherper, dikker, rijker aan aardp<br />
geworden. Eindelijk kan het zwakker hart het<br />
dikke bloed niet meer door de ftramme vaten<br />
van zig ftooten; het beproeft om door meerdere<br />
ftooten, na krampachtige prikkelingen, dat<br />
te weeg te brengen dat het in eene zaamentrekking<br />
zoude hebben moeten voortftooten,<br />
waardoor enige hartkloppingen, afgebrooken<br />
pols en eene ligte angftigheid, ook in eenen<br />
hoogen ouderdom, yolgen moet. In het eind<br />
bezwijkt het hart onder zijnen last; daar ont»<br />
ftaat een zagte dood des puderdoms, .gelijk<br />
Co RN AR o dien ondervondt.<br />
De dood des ouderdoms is meest de zagtfte<br />
wijze van fterven. Wij kunnen egter vroeger<br />
of laater dien dood ondergaan , naar maate,<br />
namelijk, de ftramheid of droogheid onzer' vaten,<br />
de onbeweeglijkheid der vogten vroeger<br />
of laater tot ftand koomt. VAN SWIETEN<br />
zag eene vrouw, die nog geene veertig jaaren<br />
oud was, welke, zonder ziek te wezen, binnen<br />
twee jaaren zoo uitdroogde, dat haar flegts de<br />
rimpelige huid over de beenderen overig bleef,<br />
dat men misfchien de ouderdoms ziekte mag<br />
noemen. Zoo weeten wij ook dat dieren des te<br />
eerder de uitwerkingen des ouderdoms gevoelen,<br />
hoe heviger zij, van de jeugd af aan,'ge-<br />
P 5 oe-
'fi'34 V A N H E T L E V E N ,<br />
oefend worden of naar hun voedzel en levenswijs<br />
is, daar, ondertusfchen , de Amerikaan<br />
langer dan andere leefde, wijl zijne lugtftreek<br />
'en -'zijn (temperament vogtig en zijn gemoed<br />
zorgloos was, of oók, wijl hij, daar hij niets<br />
zouts eet, minder fcherpte in de vogten hadt,<br />
gelj|k men ook minder dierlijk zout i uit zijne<br />
Vogten dan bij andere menfchen verkregen heeft.<br />
Men weet over het algemeen van het dierlijk<br />
lighaam dat deszelfs vogten door den geftadigen<br />
omloop en door meer gezouten fpijzen geduurig<br />
taaier en fcherpcr worden. Van de fcherpte<br />
der uitgewaasfemde deelen koomt het dat de<br />
oude vrouw het bij haar liggende kind bleek<br />
en ongezond maakt, en dat HA LI. ER eenen agter<br />
zig koomenden ouden mensch kan ruiken.<br />
Het is eene algemeen bekende werking des<br />
ouderdoms dat onze zinnen even als onze kragten<br />
afneemen. Wij weeten hoe het gevoel, de<br />
fmaak, de reuk gefchiedèn. Daar zijn zenuwtepeltjens<br />
of voelkorreltjens, welke onder de<br />
opperhuid, die wij Epidermis heeten, in een<br />
zeker flijm of vógtigheid liggen en van de uitwendige<br />
lighaamen geroerd worden. Deeze<br />
opperhuid kan door langheid van tijd, door<br />
zekere drukkende oorzaaken dikker of harder<br />
werden; het flijm of de vógtigheid, die het<br />
voelkorreitjeu omgeeft, of week houdt, kan<br />
taai of droog worden; de zenuwen zelve kunnen<br />
drooger, derzelver huid dikker, derzelver geesten<br />
(als zij die hebben; taaier, minder en on-<br />
be-
OEN OUDERDOM, DEN DOOD' 2<br />
35<br />
beweeglijker worden, waardoor flegts het gevoel<br />
verminderd wordt. Men kent zekere deelen<br />
aan den mensch, welke door veele onder<br />
een fijn huidjen liggende gevoeltepeltjens zeer<br />
gevoelig zijn: zij worden eindelijk zoo ftomp<br />
of ongevoelig, dat zij naauwlijks nog fpooren<br />
dier prikkelingen gevoelen, die dezelve in de<br />
jeugd bijna tot razernij bragten. En dan eerst<br />
roept de negentigjaarige Generaal in vollen toorn<br />
enige jonge officieren,'die met meisjensdartelheid<br />
bedreven, toe. Is dat het voorbeeld'datikugeeve?<br />
Zoo verdwijnt de eene zin na den anderen!<br />
De fmaak - tepeltjens op de tong verliezen van<br />
hunne gevoe;igheid, of de vógtigheid, welke dezelve<br />
omgeeft, neemt eene fcherpte aan; beiden<br />
oorzaaken verminderen het naauwkeurig gevoel<br />
van den fmaak; want dat alleen is voor ons<br />
fmaaklijk, wat ziltiger dan de vógtigheid va n<br />
onzen mond is; en dat is fmaakloos, 't welk<br />
niet zoo ziltig als die vógtigheid is. Hoe ziltiger<br />
nu de vógtigheid in onzen mond wordt,<br />
hoe minder fmaaklijk ons de fpijzen zullen<br />
voorkoomen , gelijk het den wijnzuiperen en<br />
anderen gaat. Even zoo verminderen ook het<br />
gezigt, de reuk en het gehoor,'door eene ver.<br />
harding of andere gebreken der huid, der vogten<br />
] der zenuwen enz. geftadig in den ouderdom.<br />
De oude vrouw wordt aan het naaikusfen<br />
genodigd zig van eene bril, die verraderes<br />
haarér klimmende jaaren, te bedienen.<br />
Wij
235 V A N H E T L E V E N ,<br />
Wij moeten met eene fterker ftem fpreeken,<br />
zal ons de grijsaart hooren. Het geheugen zal<br />
zig bijna geheel in het door den ouderdom uitgedroogde,<br />
brein verliezen. De zenuwen, het<br />
hersfenmerg verliezen hunne natuurlijke beweeglijkheid,<br />
hunne gevoeligheid; of, hoort<br />
gij dat liever , de zenuwgeesten worden, bij<br />
eenen zwakken en langzaamen bloedsomloop,<br />
in geringere hoeveelheid afgekleinsd. De zenuwen<br />
zijn daardoor onbekwaam om de uitwendige<br />
indrukzelen fnel en duidlijk genoeg gewaar<br />
te worden, cf zoo vaardig als voorheen beweegingen<br />
te werk te ftellen; want het is zeer<br />
wel waargenoonien dat de zenuwen des te onbeweeglijker<br />
zijn , hoe drooger zij worden.<br />
Deeze ongevpeJigheid der zenuwen, of het verminderd<br />
gewaarwordingsvermogen ftrekt zi^<br />
ook tot dat uit, 't welk wij ziele-werkingen<br />
noemen. De grjjzaart is onbarmhartiger ; hij<br />
wordt minder door de Schoonen geroerd en<br />
zelden in hevige gemoedsbeweegingen gebragt.<br />
De fpieren verliezen haare prikkelbaarheid; zij<br />
worden niet zoo ligt tot bewcegingen opgewakkerd.<br />
Uit droogheid pf gebrek vanhetbevogtigend<br />
vet, of van een ander vogt zijn de vleeschachtige<br />
deelen harder en ftijver, de gewrigten onbuigzaamer,.<br />
de huid droog, wankleurig en :gerimpeld<br />
geworden. De aderen zijn, gelijk wij<br />
weeten, uitgedroogd, verhard of verlieten.<br />
De prikkelbaarheid van het hart, dat anders,<br />
bij
BEN OÜBERDOM, DBN DOÖD. 23J<br />
bij het invloeijen van het warme bloed, terftond<br />
eene verwonderlijke beweeging veroorzaakte,<br />
is verminderd geworden, gelijk ook bijna alle<br />
deelen nu minder prikkelbaar en minder gevoe.<br />
lig zijn. In den hoogften ouderdom wordt men<br />
weder den kinderen gelijk. De menfchen worden<br />
dan bijna gevoelloos. Eene ftoute vlieg<br />
kan ongeftoord op hun aangezigt heromwandelen.<br />
Zulke lieden gevoelen naauwlijks nog de<br />
prikkeling van den afgang. Zij flaapen meesf,<br />
én houden dikwijls in den ftaap op te leeven-<br />
De gewrigten zijn ftijf, de fpieren zoo zwak,<br />
dat zij naauwlijks meer gaan kunnen; het lighaam<br />
is te zaamengebogen, mager en week geworden.<br />
Menigmaal fterven 'er ledenmaatea<br />
brandig af, daar 'er geen bloed meer toevloeijen<br />
kan. Het ademhaalen wordt moeijelijk, langzaam,<br />
afgebrooken. Het hart, dat de ftijfheid<br />
dér flag-adereri niet wel overwinnen kan, wordt<br />
gevolglijk meer uitgezet. Eindelijk wordt de<br />
geheele omloop geftremd. Het bloed wint geduurig<br />
meer tijd om dikker of geftremder te<br />
worden; het hoopt in de groote aderen op, terwijl<br />
de kleine adertjens ten deelen vergroeijen,<br />
ten deelen voor dikkere vogten ondoordringbaar<br />
zijn. Dus verliest, gelijk ik reeds gezegd heb,<br />
het hart zijn vermogen om het bloed door de<br />
ftrammere kanaalen der groote flag-aderen in de<br />
verwijderde deelen des lighaams te drijven ; het<br />
kan zig niet ontledigen. Het uit de longen terugvlietende<br />
bloed kan geenen ingang in het<br />
mat-
2 f<br />
3S V A N H E T L E V E N ,<br />
matte hart verkrijgen; daar ontftaat eene ftrem.<br />
ming van het bloed in de longen , en veroor-<br />
zaakt eene geringe benaauwdheid, die in den<br />
dood eindigt Hij heeft opgehouden te fnuiven<br />
de oude grijzaart, hij k> dood, zegt men dan van<br />
hem, terwijl men hem reeds menigmaaleu als<br />
onnut op de waereld heeft aangezien; men troost<br />
zig daarmede, dat men zijne plaats door fonge-<br />
re dikwijls veelvuldiger vervullen kan. Omtrent<br />
zoo doen de Chineezen met een uurwerk als het<br />
bedorven is ; het is dood, zeggen zij, en ver<br />
ruilen het tegens een ander.<br />
Weinige menfchen egter koomen tot het doel<br />
van eenen natuurlijken dood des ouderdoms. De<br />
meeste worden door wanorde of ziekten voor<br />
den tijd in het graf geftort. Ik zal nu in het<br />
algemeen zulke foorten van dood in weinige<br />
klasfen verdeelen.<br />
Door enige doodlijke toevallen wordt het hart<br />
de behoorlijke hoeveelheid bloeds of vogten, die<br />
tot den omloop of tot het leven nodig zijn, be-<br />
noomen, gelijk, bij voorbeeld, door fchielijke<br />
wonden gefchiedt. Hier houdt de beweeging<br />
van het hart, uit gebrek van het invloeijend<br />
bloed, op: de doodfluipt, zonder enige groote<br />
benaauwdheid, toe, behalven die misfchien uit<br />
de belediging der doorboorde of verfcheurde<br />
ingewanden ontftaan mag, Zoo liep een Jager<br />
twee fchelmen na; de een ftiet hem een mes in<br />
de borst; de Jager, die niets dan eenen flag op<br />
de borst gevoeld hadt, liep den vlugtenden<br />
nog
DEN OUDERDOM, DEN DOOD. 239<br />
nog verder ageer na; hij kwam terug, en fprak<br />
met zijnen medgezel; eindelijk zonk hij neder<br />
en ftorf: de groote holle ader was bij het hart<br />
doorgefneden; de invloeijing van het bloed in<br />
het hart was eindelijk, en daarmede ook deszelfs<br />
beweeging, opgehouden; daarvan volgde<br />
de dood, zonder bijzonderen doods-angst. Op<br />
eene diergelijke, maar langzaamere wijze dooden<br />
zekere langzaame bloedftortingen, verteerende<br />
of verzwakkende ziekten, uitteeringen,<br />
buikloopen en diergelijke. Naar het getuigenis<br />
van VAN SWIETEN kan een mensch in<br />
eene heete ziekte binnen vier en twintig uuren<br />
de helft zijner vogten verliezen. De phyfieke<br />
doods-angst is bij zulke langzaame uitputtingen<br />
naauwlijks veel aanmerklijker; het heeft flegts<br />
aan de hoeveelheid en aan den invloed der<br />
vogten ontbrooken. Men zegt meest van deeze:<br />
Zij zijn zagtjens ontjlaapen. God trooste hen!<br />
Andere ziekten dooden daardoor dat zij zekere<br />
ftremmingen of hindernisfen in den omloop<br />
te weeg brengen, zoo dat het tot beweeging<br />
geprikkelde hart zig van het bloed niet ontledigen<br />
kan. Zoo gefchiedt het in ontfteekingen<br />
der longen en van andere deelen, in drukkingen,<br />
of verftoppingen der aderen, door flijmproppen,<br />
gezwellen, en diergelijke. Deeze is<br />
ook de wijze van fterven, fchoon op eene fchielijkere<br />
wijze, bij verdikkingen, verdrinking,<br />
gehangene, enz. In deze gevallen kan zig nu,<br />
natuurlijker wijze, het leven niet zonder groote<br />
ang.
ï'40' V A N H E T L É V E F?,<br />
angften eindigen; het geprikkelde hart trek'!<br />
zig, namelijk, dikwijls en onvolkoomen te zaa<<br />
men; het kan zijne hindernisfen niet overwinnen.<br />
Hierbij ontftaat uit het om de ftreek van<br />
het hart opgehoopt bloed eene ongemeene benaauwdheid.<br />
Eindelijk fterft de zieke na den<br />
allervuurigften doods-angst. Maar mén moet<br />
egter ook niet gelooven dat deze angst tot het<br />
laatfte eind van het leven aanhoudt. Ik weet de<br />
gefchiedenis van eenen gehangenen, die weder<br />
afgefneden en tot het leven terug gebragt wierdt»<br />
Hij herinnerde zig eene fpoedige of oogenbliklijke<br />
benaauwdheid, maar terftond was hem<br />
hooren, zien, en alle gewaarwording vergaan ,<br />
en hij kon eerst na langen tijd weder tot gewaarwordingen<br />
, of tot een regelmaatig leven gebragt<br />
worden. Het hoofd wordt, namelijk, terftond<br />
met bloed opgevuld, daar hetzelve door<br />
de afgebonden aderen niet terug koomen kan.<br />
Het brein en de zenuwen worden van het bloed<br />
gedrukt en onaandoenlijk gemaakt. Men gevoelt<br />
welhaast even zoo weinig fmerten of benaauwdheid<br />
als men bij eene beroerte ondervindt.<br />
Dit wordt ook door de opening der gehangene<br />
of verworgde bevestigd. Ook het fpartelen,<br />
of de trekkingen van enige ledenmaaten<br />
des gehangenen kunnen niet als bewijzen van<br />
pijnlijke gewaarwordingen gelden; het zijn<br />
werkingen van die levenskragt, waardoor de<br />
kikvorfchen pooten of het hart zig nog na den<br />
dood van het dier beweegen,<br />
Daar'
DEN OUD'ERÖOM, DÉN fiOÖD. 241<br />
Daar is nog een derde geval, waarin het hart<br />
èn de aderen, fchielijk doorftilftaandeof benoomen<br />
kragt der zenuwen gelamd, ongevoelig, of<br />
Onwerkzaam gemaakt worden, bij voorbeeld,<br />
in onmagten, in algemeene verlammingen, of<br />
doodlijke beroerten. Hier fluipt de dood, zonder<br />
enig angftig gevoel, toe. Men moet zig<br />
zelfs door de vreeslijkfte ftuipen niet laateri<br />
Verfchrikken. Welk mensch, dat met de vallende<br />
ziekte bezogt is, heeft nog ooit over<br />
fmerten, bij zijne hevigfte ftuiptrekkingen, geklaagd?<br />
Ik heb iemand, na ontallijke ftuipen ,<br />
zien fterven. Hij fprak als de ftuipen ophielden<br />
, en Was zig geener fraerte bewust. Diergelijke<br />
heb ik nog meer gezien. Twee beroerde<br />
hadden veele honderd ftuipen; zij fprakeni<br />
enigzints verward, doch zonder enig teken van<br />
fmert te geeven. Zij zijn 'er weder van opgekoomen,<br />
zonder dat zij zig hunne omftandigheden<br />
duidlijk wisten te herinneren.- Iö eene<br />
onmagt houden de bloed-aders op haar bloed iri<br />
het hart te brengen. De onmagtige wordt dus<br />
eerst dan weder opgewekt, wanneer door het<br />
befprenkelen met koud water, of op eene andere<br />
wijze, dé aderen zig weder beginnen zaamen<br />
te trekken, en haar bloed in het hart te<br />
brengen, waardoor dan het hart op nieuw tot<br />
beweeging geprikkeld wordt. In doodlijke beroerten,<br />
in kneuzingen van de hersfenen, in<br />
verlammingen en diergelijke wordt de werking<br />
der zenuwen op het hart en op de aderen afge»<br />
Q broo-
242 V A N H E T L E V E N ,<br />
fcrooken. Dus wordt zoo wel de invïoeijing des<br />
bloeds uit de bloed-aderen in het hart, als de<br />
uitvloeijing in de flag-aderen geftaakt. In gedrukte<br />
of verlamde zenuwen houdt terftond alle<br />
gevoel op. Bovennatuurkundigen, die alles zien<br />
gelijk zij het gaerne zien willen, en niet gelijk<br />
het werklijk is, kunnen waarlijk tot hiertoe<br />
gantsch andere denkbeelden opgevat hebben.<br />
„ De onmagt ontftaat," zegt SULZER 6?),<br />
„ als de ziel op eenmaal met eene menigte<br />
„ denkbeelden verrascht wordt." Hoe zig de<br />
ziel bij eene duizeling bevindt is zeer ftigtlijk te<br />
leezen bij Heer MARKUS HERZ over de Duizeling.<br />
Nog fchooner zaaken van bovennatuurkundige<br />
rariteiten vindt men in de verzamelingen<br />
der ziele-waarneemeren. SULZER gelooft<br />
zijne ftelling te bewijzen, daar hij verhaalt dat<br />
zelfs ook op al te groote blijdfchap of fchrik,<br />
welke uitvallen der ziel zouden zijn, onmagt<br />
volgen kan. Doch men kent nu al te wel de<br />
lighaamlijke veranderingen, waardoor onmagt<br />
ontftaat; en zelfs ook de hartstogten zouden<br />
geene onmagt kunnen veroorzaaken, als zij niet<br />
diezelfde ftremming in het bloed te weeg bragten<br />
, f<br />
gelijk bij veele eene hevige pijn, kramp,<br />
ftank, kolen-damp, of wat het ook zijn mag.<br />
Zoo dikwijls ik aan eene gevaarlijke omftandigheid<br />
(*)-Firaiscks Philofofhifchs Schriften, 117%.
DEN OUDERDOM, DEN DOOD. 343<br />
beid van mijnen lijder denke, gevoel ik eene<br />
beweeging tot afgang. Is bet de ziel, die zig<br />
door deezen afgang van haaren angst bevrijden<br />
wil, of is de beweeging der ingewanden uit<br />
den invloed mijner gevoelige zenuwen op de<br />
even zoo gevoelige aderen en darmen te verklaaren?<br />
Ik zal misfchien in het vervolg diergelijke<br />
omftandigheden duidlijker tragten te maaken.<br />
Het is irriiabilitas, prikkelbaarheid. De gemeene<br />
man noemt het niet geheel verkeerd de<br />
levensgeesten. Irritabilitas £? reaÏÏio.<br />
Op deeze wijzen koomen wij dan eindlijk tot<br />
fterven, tot het einde onzes levens, waaraanwij<br />
doorgaans niet zonder fiddering en ontroering<br />
denken. Doch daar zijn zedenlijke en natuurlijke<br />
omftandigheden, die ons eene ijzing<br />
yoor den dood doen hebben. De dood fcheidt<br />
verbonden harten, zeggen de verliefde. Hij<br />
laat arme weduwen, verlaaten kinderen agter,<br />
zoo zugten de vrouwen. Hij ontrukt den Staat<br />
getrouwe regenten, voorzigtige ftaatsdienaaren,<br />
bekwaame burgeren. Hij plaatst ons, c^dat men<br />
voor het ergfte van alle houdt) in eene angftige<br />
onzeekerheid wegens het toekomftige, zegt de<br />
ijverige zielezorger.<br />
Elk volksken zoekt hier vooruit zijne verfchillende<br />
wegen, waardoor het zig, omtrent<br />
deeze onzeekerheid van het toekomftige, in<br />
veiligheid hoopt te ftellen. De Bramin belooft<br />
toekoomende zaligheid, als het geen infekt dooden,<br />
en ondeitusfchen de leeyende weduwen<br />
Q % mst
V'A'tf ft I T L E' V E K,<br />
met haare verftorvene mannen verbranden last;<br />
De Inca laat het volk aan zigbiegten, en heeft<br />
voor zigzelven genoeg gedaan, als hij zijne<br />
zónden aan de zon gebiegt heeft. De Hogepriester<br />
in Peru geeft tot zeekerheid den Kei-<br />
2fer ën zijn geflagt de vergiffenis vooruit, als<br />
zij lust hebben bij den hemel hunne biegt te<br />
doen. De Indiër heeft zig met God verzoend ,<br />
als hij, hem ter eere, jaarlijks eenen flemp maaltijd<br />
gehouden heeft. Wie weet welke verzeekeringen<br />
nog elke Lama, Bonze, Dervis, Faquir,<br />
Druide, Mandarin en diergelijke luidjens<br />
weeten te geeven, of welke bijzondere kunstgreepën<br />
zij nog in articulo mortis in voorraad<br />
hebben? De leidsman van gevader MATHES<br />
laat zig dan in deze laatfte verlegenheid het<br />
monnikskleed aandoen, en RABELAIS verlangt<br />
een domino, omdat hij in de fchrift geleezen<br />
heeft: Beati qui in Domino morientur. ——<br />
}k gun eenen ieder zijne rust, en keer weder"<br />
terug tot het geen ik van het fterven nog goeds<br />
óf kwaads te zeggen heb„-<br />
Voor den dood gaat gemeenlijk een heir<br />
vreeslijke toneelen vooraf. Eene martelende<br />
ziekte of een ander gruwelijk toeval, zegt men,<br />
veroorzaakt ons, 'eer wij fterven, buitengewoone<br />
fmerten; verder ziet men ftervende van angst<br />
beeven; ftuiptrekkende beweegingen vertrekken<br />
alle fpieren van het lighaam. De fchcidlng<br />
van de ziel van het lighaam, bij het laatfte<br />
affchéid, wordt buiter) dat van enige boven-<br />
na-
HEN O U D E R D O M , DEN DOOD. 2$$<br />
natuurkundige denkers voor ten uiterflen fmertlijk<br />
gehouden, en dikwijls, zegt BEATE, verfchijnen<br />
den ftervenden nog in zijne laatfte<br />
oogenblikken, fchriklijke duivels met lange<br />
ftaerten en hoornen, benevens vertwijfelde verwijtingen<br />
en verzoekingen; in kort, men wil<br />
zig gaerne alle ongemakken des menschlijken<br />
levens onderwerpen, als maar de gruwel van het<br />
fterven weg ware!<br />
Ik ben voor de rust van het gemoed mijner<br />
medeburgeren zoo bezorgd, dat ik meermaalen<br />
waarneemingen aan het fterf-bed verzameld, en<br />
de regte gronden nagevorscht heb, om, over<br />
het algemeen, allen den geenen, die nog eens<br />
meenen te fterven, tot troost te kunnen zeggen<br />
dat zij voor den werklijken dood, voor het flerfuur<br />
in het geheel niet behoeven te vreezen.<br />
Men heeft zonder grond gedagt dat het fterven<br />
fmertlijk zij- Zekere ziekten kunnen ongemee.<br />
ne fmerten veroorzaaken; maar de dood zelf is,<br />
als wij denzelven natuurkundig befchouwen,<br />
niet veel meer dan eene kleinigheid. Ik zal mijn<br />
best doen om dit, en over het algemeen de<br />
gefchiedenis van het fterven, duidlijk te maaken.<br />
Als men het ongeluk heeft aan een gevoelig<br />
deel eene ontfteeking, en hierop het heet vuur<br />
te krijgen, zoo beklaag ik den ongelukkigen;<br />
ik neem deel aan zijne fmerten. Het ontfteekings-gezwel<br />
drukt zijne vezelen en zet die uit;<br />
bet brengt haar bijna tot verfcheuring. In het<br />
vuur is deeze uitzetting op haar hoogst toppunt,<br />
Q 3<br />
er<br />
»
240 » 1 » « I I LEVEN,<br />
en dan lijdt men ook de grootfte fmert. Ik heb<br />
lieden gezien, die aan het vuur in de darmen<br />
leeden; zij wilden van pijn langs de muuren<br />
opkruipen. Ik heb iemand aan eene ontfteeking<br />
van een deel zien fterven, dat hem anders de<br />
grootfte wellust verfchaft hadt. Hij beefde van<br />
pijn. Maar dit bedroefd tooneel kan egter niet<br />
altijd duuren. De hoogfte fmert moet even als<br />
de hoogfte wellust de eerfte ophouden. Mijn<br />
zieke kreeg, na de fterkfte ontfteeking, na het<br />
lieet vuur, het koud vuur, gelijk bij alle gemeenlijk<br />
gefchiedt. Nu hielde de gewaarwording<br />
van de pijn op. „ Ik ben zeer wel,"<br />
zeide hij. Hij fnoof wat heviger; hij begon<br />
menigmaalen in eens te raaskallen; deeze toe.<br />
Hand duurde wel meer dan twaalf uuren. Hij<br />
ilorf gerust, voor de zijnen, gelijk de meeste<br />
ftervende, onbekommerd, zonder gewaarwording;<br />
dit is het geval met alle, die van het<br />
vuur fterven. Op deeze wijze zag ik ook iemand<br />
aan het vuur in de voeten fterven. „ Ik<br />
3, bevind mij thans vrij wel," zeide hij, en<br />
wilde, als burgemeester, geheel bedaardlijk<br />
van ftadszaaken fpreeken. Hij bevondt zig,<br />
naar zijne gedagten, wel, tot hij den laatften<br />
adem uitblies. Bij de meeste, of bij alle, die<br />
aan heete ziekten fterven, neemt men dezelfde<br />
wijze van fterven waar. Zij fterven even zoo<br />
gerust; zij bevinden zig even zoo wel als mijn<br />
burgemeester. Men bevindt ook bij eene ontleedkundige<br />
opening bijna altoos dat 'er aan<br />
ze-
DEN OUDERDOM, DEN DOOD. «47<br />
zekere inwendige deelen vuur is. Dan heeft<br />
men de darmen, lever, longenrdan iets anders<br />
met vuur aangedaan gevonden.<br />
Nu zal men mij nog tegenwerpen dat zulke<br />
menfchen ondertusfehen meenigmaalen fchriklijke<br />
ftuiptrekkingen lijden. „ Het isverbaazend<br />
„ wat dat onnozele kind nog lijden moet," zegt<br />
dan zoo menige meêdoogende minne, als zij<br />
deeze ftuiptrekkende bewcegingen ziet. Doch<br />
ik heb boven reeds herinnerd dat ftuiptrekkingen<br />
geen bewijs van tegenswoordige fmerten<br />
zijn. Dit heb ik door het voorbeeld van lieden ,<br />
die de vallende ziekte hebben, van enige, die<br />
van beroerte overvallen wierden, en van andere<br />
bewezen. Die de vallende ziekte hebben zijn<br />
zoo ongevoelig dat zij gloeijend ijzer zelf niet<br />
gevoelen zouden. Waarom zien wij bijna alle<br />
kinderen met ftuiptrekkingen fterven? Omdat<br />
hunne vezelen aandoenlijker en beweeglijker<br />
zijn dan bij andere. Zij leeden, bij het uitkoomen<br />
der tanden, bij wormen, bij zuur in de<br />
maag en darmen, ftuiptrekkingen, zonder dat<br />
zij ooit daarna over geledene fmerten geweend<br />
hebben. Ik heb meer dan eenmaal menfchen ,<br />
•welke uit ijslijke ftuipen kwamen, en die, als<br />
zij alles om zig in beweeging zagen, haastig<br />
vroegen wat hun gebeurd ware, geandwoord,<br />
dat zij eene flaauwte gehad hadden, of bijna in<br />
eene flaauwte gevallen waren. Zij waren met<br />
mijn andwoord zeer wel te vreden. Ik had<br />
flegts nog enige moeite om hun de overgeble-<br />
Q 4 veae
248 VAN H B ï t e v E y,<br />
vene hoofdpijn en de nedergeflagenheid der iedenmaaten<br />
op waarfchijnlijke gronden te ver»<br />
klaaren. Wij hebben zenuw-vezelen, die tot<br />
het gevoel dienen, en deeze veroorzaaken fmerten,<br />
zoo dra zij geprikkeld worden; wij hebben<br />
andere, welke tot beweeging dienen, en deeze<br />
maaken hevige of onordelijke beweegingen,<br />
zoo dra zij eene tegennatuurlijke prikkeling ondervinden,<br />
TISSOT en andere, die zig van de<br />
hulp der zenuw-geesten bedienen, vergelijken<br />
de gevoelende, of de gewaarwordings-zenuwen<br />
met de terugvoerende aderen en de beweegingszenuwen<br />
ftellen zij met de pitwaartsvoerende flagaderen<br />
gelijk. De kragt der eerfte fchijnt bijna altoos<br />
voor den dood verdelgd te wezen. Door de<br />
nog overig zijnde en geprikkelde kragt der laatfte,<br />
door de over het algemeen nog enige uuren na<br />
den dood overig zijnde prikkelbaarheid der<br />
fpierachtige deelen kan zeekerlijk de mond nog<br />
laat vertrokken, en het lighaam gefchud wor-den.<br />
Maar wij kunnen die vertrekkingen altoos<br />
daar laaten, als zij ons geene pijn aandoen. En<br />
op deezen grond vergeef ik eenen man, dien ik<br />
gekend heb, zijne nieuwsgierigheid. Hij hadt<br />
eene affchuuwelijk lelijke oude vrouw, en hieldt<br />
zig zeer zelden bij haar op, uitgezonderd toen<br />
zij ziek wierdt, en hij vermoedde dat zij wel<br />
zoude kunnen fterven. ,, Ik wil nu nog eens de<br />
„ affchuwelijkheid van haarep mond zien," zeide<br />
hij, „ als hij door den dood vertrokken wordt."<br />
^Iet de verfchijning van den Duivel aan het<br />
ft erf-
BEN OUDERDOM, DE» DOOD. 249<br />
fterf-bed zal het zoodanig gefchapen zijn als het<br />
weleer niet den ontugtsduivel (Incubts, Succugeweest<br />
is. Men onderdek dat de Boschgoden,<br />
Faunen of Satyrs der Dichteren niet<br />
anders dan groote Aapen, Oerang- Oetangs<br />
waren. Dan viel het ligt bij zwaar bloed of<br />
belette fpijs verteering, van Faunen of Satyrs<br />
te droomen, die ontugt met den llaapenden<br />
dreeven (a). De uit volfappigheid of uit het<br />
temperament, of uit eene phyfieke oorzaak ontftaane<br />
prikkeling tot wellust, de wellustige<br />
gewaarwording in den droom was te gelijk met<br />
zwaarmoedigheid verbonden, die uit dik bloei ,<br />
uit miltziekte of belette fpijsverteering ontftaau<br />
was. Even zoo gaat het met de verfchijningen bij<br />
ftervende. Menfchen, die eene verhitte bloedsomloop<br />
hebben,verkrijgen eene vermeerderde ge<br />
voeligheid of aandoenlijkheid en eene verhitte verbeel<br />
de) Dit que les Anciens introdmfirent dans leur religion de\<br />
Dcmidieux ji libertins & fi luxurieux, il dut s'y trouyer des hom<br />
mes & des femmes d'un temperament méltncolique, qui, oppreS'<br />
fis durant la nuit par le poids d'un fang (pais ou tTune indiges-<br />
tion, réyèrent que les Faunes £? les Satyr es les yioloient pendant<br />
leur fommeil; £? ce font ces fonges, que les Latim nommeient<br />
Faunorum ludibria, contre lefquels FLINE confeille fagement la<br />
racine de la grande Pioine. Telle eft Vorigine det Intubes & des<br />
Succubes, dont parient les Démonograplies modernes, qai rappor-<br />
tent aux génies immondes ce que les Anciens attribuoient ü leurs<br />
Satyres & ce que les Phyficiens n'attribuent ni aux uns tti aux<br />
mtres. Recherches Philofophiques fur lts Amerkatnt, T. IL<br />
letT. II.<br />
Q5
2o» V A N H E T L E V E N<br />
beelding; zij hebben menigerleie inbeeldingen.<br />
Als nu de bloeds-omloop te gelijk met bezwaarlijkheid<br />
of enige hindernis gefchiedt; zoo zullen<br />
deeze inbeeldingen zwaarmoedig en vreeslijk<br />
zijn. Als men nu van de kindsheid af aan het<br />
hoofd vol hexen- of duivels-hiftorietjens heeft,<br />
dan is het ook geen wonder dat men altoos<br />
droomt duivelen of geesten te zien. De kraamvrouw,<br />
die in eene foort van wond-koorts ligt,<br />
koomt het voor als of eene hex haar den nieuwen<br />
erfgenaam ontlteelen wilde, en als daarop<br />
het kindjen door de Engelfche ziekte een mismaakt<br />
hoofd krijgt, zoo zal het de goede moeder<br />
ligt voor een verruild kind, voor een zoogenaamd<br />
wisfel- of tover-kind houden. De<br />
ftervende, of iemand, die aan eene zwaare<br />
ziekte ter neder ligt, die nu ten uiterften voor<br />
zijnen toekoomenden ftaat bekommerd, en om<br />
zijne zonden vol angst is, ziet allerhande vreeslijke<br />
duivelen met zonden listen. De koortshitte<br />
van den zieken, die zijne gevoeligheid<br />
vermeerdert, maakt dat hij ligt van fchrikken<br />
zaamen trekt; zijne verhitte verbeelding is vrugtbaarer<br />
aan wonderlijke beelden, en eene Itremming<br />
in den bloeds-omloop, eene verftopping<br />
of belediging van het een of ander ingewand,<br />
eene drukking kan alle deeze beelden uit natuurlijke<br />
oorzaaken met benaauwdheid en zwaarmoedigheid<br />
overdekken , behalven nog hetgeen<br />
de zieke van de zedenlijke zijde in zijne verbeelding<br />
te lijden heeft.<br />
Nu
DEN OUDERDOM, DEN DÓÓD. 2^1<br />
Nu koom ik tot de gefchiede.nis der Verzoekingen<br />
op het fterfbed, waarvoor zoo menige<br />
vroome Vestaale zoo zeer gedugt heeft. Wat<br />
noemen uwe Eerwaarden dan wel verzoekingen?<br />
Ik , onmetaphyfiek mensch, daar ik de<br />
zaak gaerne neem gelijk ik die voor oogen vinde,<br />
ik noem verzoekingen juist niet veel anders dan<br />
gelegenheid, gewoonte, temperament, opvoeding.<br />
De jongeling heeft zijne verzoekingen tot vrolijkheid<br />
en ontugt, deGrijzaart tot gierigheid,<br />
de dikke phlegmatieke tot rust en traagheid, de<br />
drooge cholerieke tot toorn en eergierigheid,<br />
de kleinmoedige miltzieke tot zelfsmoord. De<br />
oorzaak is phyfiek; zij ligt in de verfcheidenheid<br />
der vogten, der beweegbaarheid onzer<br />
vezelen, enz. De omgang met vrolijke meisjens<br />
vervoert mij tot liefde, de goede wijn tot<br />
het maaken van gedruis. De gelegenheid, benevens<br />
enige levendigheid van mijn temperament,<br />
het meisjen aan lijf en ziele rond f», de<br />
goede wijn, het vrolijk gezelfchap waren misfchien<br />
hierbij de oorzaaken mijner verzoekingen.<br />
„ De belustheid eener zwangere vrouw," zegt<br />
SHANDY, „ fpruit uit de veranderde gefteld-<br />
„ heid van haar lighaam; de belustheid eener<br />
„ vrouw, die niet zwanger is, fpruit even zbo<br />
,, uit de gefteldheid van haar lighaam. De<br />
OÖ Lindonette in den Nieuwen Amadis.<br />
„ arme
252 » A U K B T L E V B M,<br />
„ arma ziel is flegts lijdelijk en buiten alle<br />
„ fchuld." Om mij nu niet te wijd van mijn<br />
onderwerp te laaten vervoeren, ben ik voorneemens<br />
liever op eenen anderen tijd van de Verzoekingen<br />
in het algemeen, als ik mij flegts<br />
mijne belofte weder herinnere, eene opzetlijke<br />
verhandeling te geeven. Thans heb ik van de<br />
verzoekingen der dervende nog iets weinigs te<br />
zeggen.<br />
Een zieke kan uit gewoonte, uit volheid, of<br />
zieding, of uit eene zekere fcherpte zijner vogten,<br />
uit de vermeerderde prikkelbaarheid der<br />
vaste deelen, uit zijne ligging, uit onthouding,<br />
door de geneesmiddelen en diergelijke, opwekkingen<br />
tot wellust ondervinden. Dit wordt van<br />
de geneesheeren voor een goed teken gehouden<br />
, voor zoo verre het uit overvloed des zaadvogts,<br />
uit eene wakkerheid der levens-kragten<br />
en niet uit de fcherpte der vogten, en uit al te<br />
groote prikkelbaarheid of beweeglijkheid van<br />
verzwakte vezelen ontftaat. Ik herinnere mij<br />
hier eenen zieklijken ouden man, wiens vrolijke<br />
vrouw zig nog beftendig op dit kenteken, of op<br />
deeze proef van fterkte beriep. Zij zeide mij<br />
dikwerf: ,, ik geloof niet dat mijn man nog<br />
„ fterven zal, wijl hij nog zulke fterke opwek-<br />
„ kingen heeft.'* De man ftorf egter enige<br />
maanden daarna, toen ik hem niet meer waarnam.<br />
Of het nu uit de veelvuldigheid der proeyen<br />
gefchiede, welke de vrouw in dit ftuk met<br />
hem genoomen hadt, dan of de opwekkingen<br />
meer
Dl» OUDERDOM, ÖÏN DOOD. i$$<br />
meer uit eene fcherpte en zwakheid dan van<br />
werklijke fterkte kwamen, heb ik zoo naauwkeurig<br />
niet kunnen nagaan. Ik heb reeds ergens<br />
verhaald dat aangelegde blaartrekkende pleifters,<br />
welke men hadt vergeeteh afteneemen, eenen<br />
zieken, die in eene heete koorts lag te ijlen*<br />
zoo verre bragten dat hij zijnen eerwaardigen<br />
arts met eene groote wit gepoederde paruik &<br />
la grecque bedienen wilde. Hier hadden dan<br />
de Spaanfche vliegen zulke fchriklijke verzoekingen<br />
veroorzaakt.<br />
Hier mede meen ik de oorfprong der verzoekingen<br />
tot wellust gedeeltelijk aangetoond te<br />
hebben. Doch ik verzeeker dat bij die geene,<br />
welke door de zwaarfte ziekten verzwakt zijn,<br />
die reeds half van den dood onderdrukt liggen ,<br />
in het geheel niets van de aandrift tot wellust<br />
befpeurd zal worden. Eene aandachtige Non<br />
behoeft daarom in het geringfte niet vooraf ovér<br />
dit gevaar in haar laatfte uur bekommerd te zijn.<br />
wijl haar zeer zeeker de zegen over de onkuischheid<br />
op haar dood-bed, niet zoo veel als in haare<br />
cel bij gezonde en ledige uuren, zal te doen<br />
geeven.<br />
Andere verzoekingen, zegt men, betreffen<br />
zwaarmoedige vrees en vertwijfeling. Ik heb<br />
boven reeds verhaald hoe uit phyfieke oorzaaken<br />
voor den dood eene benaauwdheid ondervonden<br />
wordt. Eene uit phyfieke oorzaaken in<br />
het lighaam ontftaane benaauwdheid kan zeekerlijk<br />
oorzaak tot kleinmoedigende en beangftigen-
454' f A N H E T L E - V E M ,<br />
gende gedagten geeven, bijzonderlijk als ons<br />
denkvermogen door eene dweepachtige opvoeding,<br />
door verfchrikkende vertellingen eenes<br />
akeligen predikers geheel ontftemd, en flegts<br />
aan fchrikbeelden gewoon is. Hier is de eenigfte<br />
hulp in het goed gebruik van het gezond<br />
verftand, in de aanwending eener gezonde wijsbegeerte<br />
te vinden. Doch even gelijk tegens<br />
het einde des levens alle gevoeligheid ,of gevoelbaarheid<br />
vermindert, zco zal deeze beklemming<br />
ook verdwijnen. De inbeelding, en over het<br />
algemeen het vermogen van gewaar te worden<br />
en te denken, wordt omtrent het eind des levens<br />
meest vernietigd, en met een zullen de verfchrikkende<br />
verwijtingen en inbeeldingen verbannen<br />
zijn. Men fterft meest in de grootfte<br />
onverfchilligheid des gemoeds, en is noch om<br />
vrienden, noch nabeftaanden bekommerd. Vertwijfeling<br />
fpruit uit een gebrek aan kloekmoedigheid,<br />
uit verzaagdheid, die dikwijls in het<br />
lighaam phyfieke oorzaaken heefc, en meermaalen<br />
door verkeerde begrippen en leeringen van<br />
God, godsdienst en een toekoomend leven,door<br />
onbefcheiden predikers is ingeboezemd, terwijl<br />
ondertusfchen de ongelukkige Duivel als bewerker<br />
der verzoekingen gantsch onbillijk de<br />
fchuld moet draagen Ik was eens bij eenen<br />
00<br />
Su<br />
" quemque premis terroris imago.<br />
ütu ! quaniuin p«:ioi mi/ira mens eosfcia donat,<br />
fter-
DEN OUDERDOM, DEN DOOD.<br />
ftervenden. De oogen waren gevoelloos en<br />
fcheef op eenen zekeren hoek in de kamer, daar<br />
het handbekken ftondt, gerigt. De fpieren van<br />
het oog behoeven flegts aan eene zijde verflapt<br />
of verlamd te zijn, zoo trekken zig de andere<br />
fterker te zaamen, en dus is de geheele wending<br />
van het oog verklaard. De omftanders en<br />
de Heer Pater namen deeze omftandigheid van<br />
den rogchelenden ftervenden waar. Daar in<br />
dien hoek, bij het handbekken, zeiden zij, moet<br />
de Duivel ftaan en zijne verzoekingeu maaken,<br />
wijl de oogen van den ftervenden beftendig daar<br />
henen gerigt zijn. Meer dan tien maaien hadt<br />
de Heer Pastoor de plaats met wijwater befprengd,<br />
gezegend, en den armen Duivel allerlei fcheldnaamen<br />
toegeduwd, tot eindelijk de zieke ten<br />
vollen verfcheiden was.<br />
„ Het is voorzeeker een onvermijdlijk nood-<br />
„ lot — het eerfte ftatuut in de Magna Char-<br />
„ ta — het is eene eeuwigduurende Parlements-<br />
„ aftc, mijn lieve broeder," zeide de oude<br />
SHANDV, • „ alles moet fleryen" Maar<br />
daar is egter dit onderfcheid in, dat enige met<br />
koelzinnige onverfchilligheid, andere met angst<br />
en onrustigheid, andere met overleg en tevreden-<br />
Qfiot Jlygia, et manes infestaque Tartara vWet l<br />
wm^ infira menfira flagellant.<br />
fc V C A N.
Eenheid den dood te geraoet zien. Ik heb van<br />
a<br />
' ke klasfe menfchen zien fterven. Enige fchertften,<br />
om zoo te fpreeken, tot hunne laatfte<br />
ademhaaling; andere gaven zig aan den wil des<br />
Scheppers övef, wien het behaagde hen van de<br />
Waereld te roepen, andere ftorven in domme<br />
onverfchilligheid. Enige beefden voor het denkbeeld<br />
van den dood, en riepen, zoo lang zij<br />
tegenswoordig van geest waren, om hulp. Dat'<br />
vreeslijk fterven! Zelfs die ftervende Prelaat<br />
verdemoedigde zig te zugten: o God, zijt mijtier<br />
Hoogeerwaardigheid genadig!<br />
Ik heb reeds enige oorzaaken des doodsangst<br />
aangeroerd; ik zal de verfcheidenheid in het<br />
gedrag der ftervende nog verder zoeken te ontleeden.<br />
Ik heb meermaalen de grootfte werking van<br />
de opvoeding en de gewoonte ook op het fterfbed<br />
waargenoomen. Menfchen, die in hun leven<br />
vrolijk en ligt van befluit waren, konden'<br />
zig even zoo ligt bij de aankondiging van den<br />
dood bezitten. „ Hoe lang zal ik nog leeven?"<br />
vraagde mij eens een kloekmoedige ftervende.<br />
„ Ik denk tot morgen," andwoordde ik. „ Laat<br />
„ het dan mijnen heer zeggen," hernam hij,<br />
„ en ik zal van daag van mijne vrienden affcheid<br />
„ neemen." Hij ftorf omtrent een of twee uuren<br />
vroeger of laater dan ik voorzegd hadt- Hij<br />
W3s gelaaten, onderworpen, tot hij eindelijk<br />
enigzints verward en ongevoelig ftorf. RABE-<br />
&AIS boertte tot hij ftorf. De iugtige PETR.0-<br />
KI-
DEN OUDERDOM, DEN DOOti. 35?<br />
Nius ftorf gelijk hij geleefd hadt* THOMAS<br />
• Mo RUS was vrolijk tot op de gerigtsplaats, hij<br />
ftak zijnen kop vrolijk toe. Ik heb eenen longzieken<br />
zoo fchertfend op zijn doodbed als voorheen<br />
in gezelfchap gezien.<br />
Andere hebben zig uit wijsgeerige grootmoedigheid<br />
den dood onderworpen. Zij kennen de<br />
onbillijkheid van de vervolgingen der waereld,<br />
de bezwaarnisfen hunnes levens, de noodwendigheid<br />
van het fterven ; zij ftellen zig den<br />
Schepper als eenen goeden Vader voor. Uit<br />
zulke gronden zien zij het einde des levens met<br />
even zulk eene gelaatenheid te gemoet als een<br />
wijsgeerige Staatsdienaar, na den dood van zijnen<br />
Heer, zijne verwijdering van het Hof bedaard<br />
vooruitziet. Zulke voorbeelden van<br />
eenen wijsgeerigen dood zouden BRAND en<br />
STRUENSEE gegeeven hebben of hadden zij<br />
ten minsten moeten geeven Met blijdfchap<br />
en fiere grootmoedigheid gong de on.<br />
fchuldige PHOCION naar de geregtsplaats.<br />
SOCRATES was zig eens wel beftead levens<br />
bewust en van eene toekoomende zaligheid<br />
over-<br />
00 BRAND ondergong den dood als een man, als een Wijs*<br />
geer, doch STRUENSEE was ten uitenten kleinmoedig,,<br />
YERTAAIER.
V A N JIET L E V E N ,<br />
overtuigd , daaruit fproot zijne grootmoedig©<br />
wijze van fterven. Zoo fterven Wijsgeeren en<br />
waare Helden!<br />
— Quos ille timorum.<br />
Maximus haud urget lethi metus: inde ruendi<br />
In ferrum mens prona viris atiimceque capaces<br />
LüCAN.<br />
Eene edele eergierigheid, de hoop van roem<br />
natelaaten kan insgelijks den dood doen verachten.<br />
EPAMINONDAS was doodlijk gewond<br />
en het zwaerd ftak nog in zijne wonde. Hij<br />
bleef in deeze geftalte liggen tot hij hoorde<br />
dat zijn volk de overwinning behaald hadt.<br />
Hierop liet hij het ftaal uittrekken en zeide:<br />
Hier eindigt mijn leven niet, lieve fpitsbroeders\<br />
thans wordt uw EPAMINONDAS eerst regt geboren,<br />
daar hij met zoo veel eere fier ft. Men<br />
weet dat het denkbeeld van eer dikwerf alle<br />
andere denkbeelden overweegt. Bij eentweegevegt<br />
hebben veele van de vrees voor den dood en<br />
het verlies der zaligheid maar al te duidlijke en be.<br />
naauwde denkbeeldenen egterkanhet denkbeeld<br />
_yan eer bij veele die beiden andere verdringen.<br />
Men vegt, al gelooft men leven en zaligheid te<br />
waagen. Men praat van looden kogelen als of<br />
het
BBN OUDERDOM, DE ff DOOD. ZgQ<br />
het pepernooten waren; wel te verdaan egter<br />
dat dit denkbeeld van eer niet bij alle even<br />
dezelfde werking doet!<br />
De begrippen van God en van eenen toekoo •<br />
menden "ftaat kunnen ons op het fterfbed insgelijks<br />
gerust of ongerust maaken. De Druyden<br />
hadden hun volk een toekomftig leven in eene<br />
andere waereld zoo waarfchijnlijk geweetcn te<br />
maaken dat men eikanderen in deeze geld leende<br />
om hetzelve in de andere waereld wederom te<br />
ontvangen/Volkeren, die aan de ziele verhuizing,<br />
aan toekoomende wellust, aan eene weder opftanding<br />
in een beter land gelooven , zullen<br />
beter te vreden deeze waereld verlaaten. Volkeren<br />
, die in het geheel geene begrippen van<br />
eenen toekoomenden ftaat, of van onfterflijkheid<br />
hebben, zullen insgelijks onverfchilliger bij het<br />
fterven zijn. Ik zag eens eene ftervende, welke<br />
de predikant van niets dan van hoop, van<br />
verkrijging der zaligheid en diergelijke 'fprak.<br />
Zij bereidde zig met de grootfte orde en tevredenheid<br />
tot den dood, zij fcheen naar dat doel<br />
te reikhalzen. Men heeft de vrugt van de voormaalige<br />
Jefuiten-bezendingen gezien, fommige<br />
menfchen zijn raazend geworden. Hoe fidderen<br />
en beeven diergelijke beangftigde menfchen van<br />
vrees en vertwijfeling bij het bloot aandenken<br />
aan den dood!<br />
Daar is nog eene phyfieke oorzaak, die ons<br />
ongevoeliger of koelzinniger voor den dood<br />
R a maakt
S50 - V A N H E T L E V E N ,<br />
maakt. Ik bedoel fterker of minder gevoel ,<br />
vermeerderde of verminderde gevoeligheid, die<br />
op de gefteldheid der vezelen des lighaams gegrond<br />
is. Scherpdenkende menfchen, ligt gevoelige<br />
menfchen zullen van alles duidlijker<br />
begrippen vatten. Zij zullen het verlies van het<br />
leven, het uur des doods, of de leer van eenen<br />
toekoomenden ftaat veel duidlijker en heviger<br />
gevoelen en dus daardoor ook meer ontrust<br />
worden, als hen eene goede Wijsbegeerte niet<br />
te regt helpt. Hier zal het egter meermaalen<br />
zijn gelijk SCHLAUKENBERG bij SHANDY<br />
zegt: „ Het gemeene volk, zegt hij, befchouvvt<br />
„ het te hoog de Philofooph dikwijls te<br />
,, laag—-maar de waarheid ftaat in hetmidden."<br />
Ruuwe plompe kinkels zijn bijna ongevoelig;<br />
zij zijn het vee gelijk, dat van het fterven even<br />
zoo weinig begrip heeft. Zoo ziet men veele<br />
ruuwe boeren doorgaans koelzinnig fterven.<br />
Zoo fterven alle gekken of krankzinnige. Even<br />
zoo verdraagt de Rus twee honderd ftokflagendaar<br />
de gevoeligeFranschman aan vijftien genoeg<br />
heeft. „ Broeder! "zeide een Rusfisch foldaat<br />
"tot zijnen makker, ,, de veldflag is verloren;<br />
„ ziet gij niet hoe voor, agter en nevens ons<br />
kaerels vallen? — Wat raakt ons dat", hernam<br />
de ander, „ dat mag onze Commandant verand-<br />
„ woorden." Voor den koelzinnigen inwooner van<br />
Par-aguai mogen onder de Jesuiten-regeering<br />
twaalf flagen met de geesfel - zweep, ter eere<br />
van
DEN OUDERDOM, DEN DOOD. l6t<br />
van de twaalf Apoftelen, bij den eenen of anderen<br />
geringen misflag, ook flegts eene geringe<br />
herinnering geweest zijn. Vogtige hemels ftreeken,<br />
dikke bedorven vogten, phlegmatieke lighaamen,<br />
grove of onbeweeglijke vezelen en diergelijke<br />
kunnen de fpanning en aandoenlijkheid<br />
der zenuw • vezelen bijna doen verdwijnen. Zoovindt<br />
men Wilden in Amerika en elders, die<br />
onmenschlijk geflaagen en gepijnigd worden<br />
zonder enig bijzonder teken van fmert te verraaden.<br />
Even zoo weinig zijn zij over den dood<br />
bekommerd. Zij laaten zig zonder groote gemoeds<br />
aandoening naar de geregtsplaats voeren.<br />
Zij hebben over het algemeen weinig denkbeelden<br />
en bijna geene van een gelukkig of ongelukkig<br />
toekoomende; daarom hebben zij ook dien<br />
zedenlijken angst niet, welke den Theologanten<br />
kwelt, zegt DE PATJ na D'ULLOA 00<br />
G e<br />
*<br />
fteld,<br />
(a) lis ne fe débattext presque poirit en mou aitl des faites cTuns<br />
malaiie, oü des fitites d'uxe blesfure, £? enyifagent fans ejfroi,<br />
fans inquietude, l'ombre de la mort, £? la mort mime: l'idic de<br />
Vayenir, auquel ils n''ont jamais réjlechi, ifa rempli leur tmagimu<br />
tion ni d'images flatleufes, ni d'images terribles. Enfin ils ont<br />
trop peu d'idées faBices & morales pour craindre la mort commes<br />
un Theologien la craint.<br />
Ce tfestpoint feulement parmi les peuples du Nord, Kaisencsre<br />
chiz tottieslfi nctions Americaines qui hebitent versie Stid & dans<br />
R 3 fa
3Ó2 V A N H E T L E V E N ;<br />
fteld, men martele hen; of zij worden van eene<br />
pijnlijke ziekte geknaagd, zoo zullen zij na het<br />
eind dezer fmerten verlangen, hetzij het dan<br />
door den dood of door de geneezing gefchiede.<br />
Wij gaan nu de nog overig blijvende vraag<br />
voorbij, wanneer eigenlijk de ziel van het lighaam<br />
fcheide ? Zij is voor koppen gefchikt, die<br />
in gisfingen en befpiegelingen behaagen fcheppen.<br />
Den goeden dorppredikeren wilde ik nu<br />
gaerne nog narigt geeven dat hun toefchreeuwen<br />
•inarticulo mortis weinig baaten zal. Een mensch<br />
zonder gevoel, zonder het gebruik van zijne zinnen<br />
zal weinig gewaarwording van dit angftig<br />
toeroepen hebben. Niet zonder lagchen ziet men<br />
fomtijds den geeftlijken wegwijzer de ziel tot<br />
op het uiterften met toeroepingen vervolgen.<br />
De zieke begint te fterven: handen en voeten<br />
zijn reeds koud en dood; de oogen zijn gebrooken<br />
en zonder gewaarwording; de Geeftlijke vermoedt<br />
of merkt in de ooren dezelfde ongevoeligheid.<br />
Nu begint hij den ftervenden boven op het hoofd<br />
toe<br />
ia Zone Tornde qu'on obferye, au declln dele vit, tette tren-<br />
quillitc fingulièrc qu'on nommeroit grandeur /Paine dans des hom<br />
mes flus brayes g> plus fiers, mais qui n'est en eux que Teftt.<br />
machinal de leur orgmifation allerée. Recherches fhüofoyhi-<br />
ques fur les Americains, T, I,
DEN OUDERDOM, DES D00 D. "2ÖJ<br />
toetefchreeuwen, wijl hij gelooft dat de ziel<br />
zig aldaar nog het langst ophoudt en misfchien<br />
daar uit het hoofd haar affcheid neemt. Dit getuigt<br />
egter van niets dan van onkunde en baat<br />
even zoo veel als of men den ftervenden door<br />
den grooten teen toeroepen wilde. Door het oog<br />
ontdekt men zigbaare voorwerpen, door de ooren<br />
het geluid. Een mensch mag duizend zielen<br />
hebben, zoo zal hij egter niet kunnen zien, als<br />
hij geene oogen heeft en niet kunnen hooren,<br />
als hij zonder ooren is. De ooren zijn het werktuig<br />
des gehoors en niet de hoofdfchedel. Daarenboven<br />
ligt het edelfte deel der hersfenen, het<br />
Cerebellum, waarin de ziel dan eerst te zoeken<br />
zoude zijn, diep naar onderen. De Heer Paftoor<br />
heeft dan eene verkeerde plaats gekozen,<br />
als hij den ftervenden op de kruin toeroept.<br />
STRUVIUSZOU op het hart-kuiltjen roepen.<br />
Voor het overige kan men de allerwijsfte fchikking,<br />
dat alle menfchen /Ier/lijk zijn, zoo min haare<br />
zedenlijke als natuurlijke nuttigheid hetwisten ;<br />
en de leer van een toekomftig leven is een heerlijk<br />
middel om menfc