01.05.2013 Views

Omgevingsanalyse Gezondheid Gent 2012 - Gent Gezonde Stad

Omgevingsanalyse Gezondheid Gent 2012 - Gent Gezonde Stad

Omgevingsanalyse Gezondheid Gent 2012 - Gent Gezonde Stad

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Omgevingsanalyse

Gezondheid

Gent 2012


Gezondheidsdienst,

Departement

Departement Milieu, Groen Milieu, en Gezondheid

Groen Botermarkt en Gezondheid 1, 9000 Gent

Botermarkt 09/235.22.50 1, 9000 Gent

09/235.22.50

Teksten: Gezondheidsdienst

Teksten: Fotografie: Gezondheidsdienst

Stad Gent tenzij anders

Fotografie: vermeld Stad Gent tenzij anders vermeld

Grafische vormgeving: vormgeving: Dienst Communicatie

Druk:

Dienst

Stadsdrukkerij

Communicatie

Druk: Stadsdrukkerij

D/2012/0341/12


Woord vooraf

Als je aan mensen vraagt wat het belangrijkste is in het leven, dan behoort een goede

gezondheid steevast tot het antwoord. De gezondheid van de Gentenaar staat met het

gezondheidsbeleidsplan duidelijk op de agenda van het Gentse stadsbestuur. De

Gezondheidsdienst van de Stad Gent werkt hiervoor nauw samen met de mensen uit het

werkveld van de gezondheidssector. Om een algemeen beeld te schetsen van de

gezondheid van de Gentenaars, heeft de Gezondheidsdienst in samenwerking met de

Gentse Gezondheidsraad alle beschikbare gegevens rond gezondheid voor Gent

gebundeld in een omgevingsanalyse.

Niet over alle aspecten van gezondheid zijn voldoende cijfers beschikbaar. Daarom

werden de cijfers aangevuld met kwalitatieve data van de lokale gezondheidspartners. Zo

kunnen tendensen in kaart gebracht worden die zij ervaren op het werkveld. Deze

publicatie kon enkel tot stand komen dankzij de medewerking van vele

gezondheidswerkers en –organisaties in Gent zoals artsen, apothekers, kinesisten,

psychologen, tandartsen, wijkgezondheidscentra, de ziekenfondsen, ziekenhuizen en hun

sociale diensten, psychiatrische instellingen en begeleidingsdiensten, de centra voor

leerlingenbegeleiding, Kind en Gezin en thuisverpleging. Ik wil al deze partners dan ook

bedanken voor hun goede samenwerking.

Op basis van deze cijfers kan het stadsbestuur onderbouwde keuzes maken voor een

aantal gezondheidstopics, zodat er gericht kan geïnvesteerd worden in het

gezondheidsbeleid in Gent. Uit de omgevingsanalyse komen een aantal grote

gezondheidsnoden naar voor zoals ongelijkheid in gezondheid. Wie in een kwetsbare

positie geboren wordt, heeft ook minder kansen op een goede gezondheid. Het verder

inzetten op het dichten van deze gezondheidskloof is een noodzaak in een grootstedelijk

beleid. Verder kan ook het belang van preventie en gezondheidspromotie niet genoeg

benadrukt worden. Als het op gezondheid aankomt geldt de gouden regel: ‘voorkomen is

beter dan genezen’. Als lokale overheid is het belangrijk om gezondheidspromotie te

stimuleren en mensen aan te zetten tot een gezonde leefstijl. Hoe geestelijk gezond te

blijven wordt daarbij hét item van de toekomst. Ons geestelijk welzijn staat onder druk

en daar zetten we alvast op korte termijn bijzonder op in.

In de komende jaren werkt de Gezondheidsdienst verder aan het verzamelen van Gentse

gegevens om de gezondheidssituatie blijvend in kaart te brengen.

Ik wens u een boeiende lectuur en ... een goede gezondheid!

Guy Reynebeau

schepen van Welzijn en Gezondheid

1


1 INLEIDING 5

2 BEVOLKING EN SOCIO-ECONOMISCHE POSITIE 8

2.1 Bevolkingsevolutie Gent __________________________________ 8

2.2 Demografische kenmerken _______________________________ 13

2.2.1Bevolkingsstructuur ................................................................... 13

2.2.2Prognoses ................................................................................. 17

2.2.3Etnisch-culturele herkomst .......................................................... 18

2.2.4Huishoudenstructuur .................................................................. 21

2.3 Socio-economische positie _______________________________ 22

2.3.1Inkomen ................................................................................... 22

2.3.2Werk ........................................................................................ 26

2.3.3Armoede .................................................................................. 27

CONCLUSIES en UITDAGINGEN ........................................................... 28

3 GEZONDHEIDSTOESTAND 29

3.1 Fysieke gezondheid ____________________________________ 30

3.1.1Levensverwachting .................................................................... 30

3.1.2Sterftecijfer en doodsoorzaken .................................................... 31

3.1.3Vermijdbare sterfte .................................................................... 33

3.1.4Zelf gepercipieerde gezondheid .................................................... 35

3.1.5Incidentie van kanker ................................................................. 36

3.1.6Coronaire aanvallen ................................................................... 37

3.1.7Infectieziektes ........................................................................... 39

3.1.8Hospitalisaties ........................................................................... 41

3.1.9Vroeggeboortes ......................................................................... 43

3.1.10Overgewicht en obesitas ........................................................... 44

3.2 Psychische gezondheid __________________________________ 45

3.2.1Psychisch welbevinden ............................................................... 45

3.2.2Psychiatrische opnames .............................................................. 46

3.2.3Patiënten Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg ........................ 47

3.2.4Suïcide en suïcidepogingen .......................................................... 48

3.2.5Depressie en psychische aandoeningen ......................................... 51

3.2.6Medicatiegebruik ........................................................................ 52

GEZONDHEIDSTOESTAND: CONCLUSIES en UITDAGINGEN .................... 52

4 LEEFSTIJL 54

4.1 Voeding en beweging ___________________________________ 55

4.1.1Groenteconsumptie .................................................................... 57

4.1.2Fruitconsumptie ......................................................................... 58

4.1.3Waterconsumptie ....................................................................... 59

4.1.4Ontbijt ..................................................................................... 60

4.1.5Vleesconsumptie ........................................................................ 60

4.1.6Borstvoeding ............................................................................. 61

4.1.7Lichaamsbeweging ..................................................................... 62

4.2 Middelengebruik _______________________________________ 64

2


4.2.1Alcoholgebruik ........................................................................... 64

4.2.2Tabaksgebruik ........................................................................... 68

4.2.3Druggebruik .............................................................................. 69

4.3 Ander gezondheidsgerelateerd gedrag ______________________ 70

4.3.1Mondhygiëne ............................................................................. 70

4.3.2Lichaamshygiëne ....................................................................... 71

4.3.3Seksueel gedrag ........................................................................ 71

4.4 Gezondheidszorggerelateerd gedrag _______________________ 73

4.4.1Borstkankerscreening ................................................................. 73

4.4.2Overige vaccinaties en screenings(programma’s) ........................... 74

LEEFSTIJL: CONCLUSIES en UITDAGINGEN ........................................... 75

5 LEEFOMGEVING 77

5.1 Fysieke omgeving ______________________________________ 77

5.1.1Openbaar groen ......................................................................... 77

5.1.2Indruk netheid buurt .................................................................. 78

5.1.3Luchtverontreiniging .................................................................. 79

5.1.4Binnenmilieu ............................................................................. 80

5.1.5 Drinkwaterkwaliteit .................................................................... 82

5.2 Sociale omgeving ______________________________________ 83

5.2.1Veralgemeend vertrouwen (generalized trust) ................................ 83

5.2.2Sociale contacten/isolatie ............................................................ 83

LEEFOMGEVING: CONCLUSIES en UITDAGINGEN ................................... 85

6 GEZONDHEIDSZORGSYSTEEM 86

6.1 Eerstelijnsgezondheidszorg in Gent ________________________ 86

6.1.1Aanbod en profiel van de huisartsen in Gent .................................. 86

6.1.2Vaste huisarts ........................................................................... 91

6.1.3Gebruik huisartsenwachtposten ................................................... 91

6.1.4Gebruik wijkgezondheidscentra .................................................... 92

6.1.5Globaal medisch dossier ............................................................. 93

6.1.6Apothekers ............................................................................... 94

6.1.7Tandartsen ............................................................................... 94

6.2 Andere zorg: preventief, tweede en derde lijn ________________ 94

6.2.1Inschrijvingsgraad consultatiebureaus .......................................... 94

6.2.2Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg ...................................... 95

6.2.3Aanbod residentiële ouderenzorg ................................................. 96

6.3 Gebruik van en drempels in de zorg ________________________ 97

6.3.1Tussenkomst medische zorgen .................................................... 97

6.3.2Medische kaart .......................................................................... 97

6.3.3Gerechtigden zorgverzekering ..................................................... 98

6.3.4Voorkeursregeling zorgverzekering ............................................... 99

6.3.5OMNIO-statuut .......................................................................... 99

6.3.6Afstand huisarts en apotheker ................................................... 100

6.3.7Tevredenheid aanbod huisartsen, apothekers en ouderenzorg ........ 100

6.3.8Uitstel dokters- en tandartsbezoek ............................................. 100

6.3.9Zorggebruik, uitstelgedrag en drempels in de geestelijke gezondheidszorg

.......................................................................................... 102

GEZONDHEIDZORGSYSTEEM: CONCLUSIES en UITDAGINGEN ............... 104

3


7 SAMENVATTING 106

8 BRONVERMELDING 108

9 BIJLAGEN 111

4


1 INLEIDING

Het huidige Gentse gezondheidsbeleid bestaat uit vier strategische pijlers:

1. gezondheidsbevordering (preventie);

2. toegankelijkheid van de (eerstelijns)gezondheidszorg;

3. kwalitatieve regie;

4. risicobeheersing (gezondheidsrisico’s identificeren en aanpakken).

Doorheen deze pijlers gaat aandacht uit naar gezondheidsongelijkheid . Interventies

gericht naar de gehele bevolking maar met specifieke aandacht voor bepaalde

doelgroepen moeten resulteren in een betere gezondheidstoestand voor alle

bevolkingsgroepen.

Via de ontwikkeling van een Gentse Gezondheidsmonitor kan deze regiefunctie

kwalitatief worden opgenomen. Via deze gezondheidsmonitor moeten de

Gezondheidsdienst en de gezondheidsactoren een zicht krijgen op de

gezondheidssituatie van de Gentenaren 1 en evoluties hierin kunnen opvolgen.

Deze omgevingsanalyse kwam tot stand op basis van de analyse van de cijfers uit de

Gentse Gezondheidsmonitor, aangevuld met relevante informatie uit de praktijk en uit

onderzoek. De omgevingsanalyse moet de basis vormen om ook in de toekomst steeds

meer en gerichter informatie over verschillende gezondheidsthema’s te bundelen

en analyseren

Het concept gezondheid werd zorgvuldig afgebakend en gedefinieerd volgens de

gangbare modellen hiervoor – onder andere op basis van het model van Whitehead &

Dahlgren (zie figuur 1 en 2). Hierop verzamelde en selecteerde de Gezondheidsdienst in

samenspraak met de lokale gezondheidsactoren van de stad Gent en met ondersteuning

van het studiebureau IdeaConsult NV de meest relevante en beschikbare indicatoren

die gezondheid in cijfers weergeven.

Figuur 1: Model Whitehead & Dahlgren

Bron: Dahlgren G and Whitehead M (1991)

1 Onder ‘Gentenaren’ wordt verstaan: iedereen die op het grondgebied van de stad Gent (inclusief de

deelgemeenten en vroegere randgemeenten) verblijft. Het is niet beperkt tot de mensen met een domicilie

in Gent. Ook studenten, vreemdelingen of mensen zonder vaste verblijfplaats in Gent noemen we

Gentenaars’.

5


Figuur 2: Componenten van de Gentse Gezondheidsmonitor

Bron: Idea Consult/Ready2improve, 2011

De lichtblauwe cirkel duidt aan dat er binnen de verschillende thema’s aandacht gaat

naar specifieke doelgroepen (volgens geslacht, leeftijd, etniciteit en socio-economische

positie) en geografische verschillen tussen delen van Gent (wijken 2 ). Ook de globale

Gentse demografische en socio-economische context is van belang voor een goed begrip

van de Gentse gezondheidssituatie.

Figuur 32: Structuur gezondheidsmonitor

Componenten


Gezondheid Gentenaars

Leefstijl

Fysieke omgeving

Sociale context

Gezondheidszorgsysteem

Bron: Idea Consult/Ready2Improve, 2011

Geslacht

Leeftijd

Socioeconomische

positie

Etnischculturele

achtergrond

Territoriaal

(wijken)

De gezondheidsmonitor is een omgevingsmonitor die ontwikkelingen in de

gezondheidssituatie van de Gentenaren over de jaren heen wil opvolgen. Dit is een

instrument dat moet groeien. Per gezondheidscomponent werd nagedacht over de meer

geschikte indicatoren (relevantie en databeschikbaarheid), maar dit kon niet alle

aspecten binnen de verschillende componenten afdekken. Deze geven een goede

indicatie van hoe het in Gent met het betreffende thema is gesteld, maar aanvullende

indicatoren of cijfers zijn soms nodig om het beeld te vervolledigen 3 . Daarnaast is ook

2 Zie bijlage 1 voor een toelichting bij de wijkindeling van Gent.

3 Zie bijlage 2 voor een overzicht van alle indicatoren en het totaalcijfer.

6


het in kaart brengen van de gezondheidssituatie van alle Gentenaren niet evident.

Slechts een beperkt aantal indicatoren en cijfers zijn hier volledig in. Over de

doelgroepen die voorwerp zijn van gezondheidsongelijkheden en de focus zijn voor het

gezondheidsbeleid, missen we daarenboven vaak specifieke of vergelijkende gegevens 4 .

De monitor en deze omgevingsanalyse moeten bijdragen aan het onderbouwen van

de prioritaire Gentse beleidskeuzes, zowel van het stedelijk beleid als van het beleid

van de organisaties die zijn vertegenwoordigd in de Gentse Gezondheidsraad.

Deze bundel werd opgemaakt door de Gezondheidsdienst in samenwerking met de leden

van de Gezondheidsraad. Het is een analyse van de Gentse situatie, met een aantal

beleidsaanbevelingen, maar zonder beleidskeuzes, doelstellingen of beleidsplan. Dat zijn

volgende stappen. Een definitieve visie op de stedelijke beleidsprioriteiten vraagt een

confrontatie met verschillende informatiebronnen en met aanbevelingen, kennis en

ervaringen van experten uit het werkveld.

4 Zie bijlage 3 voor een overzicht van de indicatoren met de beschikbare socio-demografische gegevens.

7


2 BEVOLKING EN SOCIO-ECONOMISCHE POSITIE

Het is relevant om bij een Gentse gezondheidsanalyse ook de bevolkingsevolutie, de

prognoses voor Gent en de demografische kenmerken van deze bevolking te kennen.

Evoluties in omvang, leeftijdsstructuur en type van de huishoudens hebben implicaties

voor lokale ruimtelijke planning en inplanting van wooneenheden, mobiliteit,.. en voor

gezondheidsvoorzieningen –en beleid. De samenstelling van de bevolking, de

leeftijdsstructuur en de aanwezigheid van specifieke groepen is bovendien gerelateerd

aan de algemene, globale gezondheidstoestand van deze bevolking.

Daarna wordt het socio-economische profiel van de Gentse bevolking besproken. Er is

immers een sociale gradiënt in gezondheid: men stelt vast dat mensen met een lagere

sociaaleconomische positie een slechtere gezondheidstoestand hebben. Sociaaleconomische

determinanten zoals inkomen en opleiding zijn bepalend voor verschillen en

ongelijkheden in gezondheid (TAHIB, 2010 5 ). Ook is armoede in belangrijke mate

schadelijk voor de gezondheid. Zowel demografische als socio-economische kenmerken

van een bevolking vormen hiervoor een risicofactor. Alleenstaanden, personen in

eenoudergezinnen en oudere koppels lopen een hoger risico op armoede dan personen

uit andere huishoudgroepen (SVR, 2011 6 ). Ook werk vormt een belangrijke buffer tegen

armoede: het armoederisicopercentage ligt het hoogst bij werklozen, gevolgd door

gepensioneerden en andere niet-actieven.

Gent wordt opgedeeld in 7 stadsdelen en 25 wijken. De cijfers worden tot op wijkniveau

in kaart gebracht om verschillen en ongelijkheden weer te geven. 7 Maar ook binnen

wijken kunnen er tussen buurten

2.1 Bevolkingsevolutie Gent

Op 31 december 2011 waren er 247.262 inwoners ingeschreven in het

bevolkingsregister van Gent en zijn deelgemeenten 8 . Van 1999 tot 2010 is de

bevolking met 10% toegenomen. De grootste bevolkingstoenames situeren zich in de

19 de -eeuwse gordel.

Gent heeft een bevolkingsdichtheid van 1.565 inwoners per km². De dichtstbevolkte wijk

is Rabot-Blaisantvest (9.684 inwoners/km²), het dunst bevolkt zijn de Kanaaldorpen en -

zone (58 inwoners/km²).

5

Tackling Health Inequalities in Belgium, een onderzoek uitgevoerd door het Wetenschappelijk Instituut

Volksgezondheid (WIV), de Vrije Universiteit Brussel (VUB) en de Université Catholique de Louvain (UCL) in

opdracht van de POD Wetenschapsbeleid, 2010.

6

Vlaamse armoedemonitor 2011, rapport van de Studiedienst van de Vlaamse Regering

7

De weergegeven cijfers zijn beschikbaar bij de stad Gent en terug te vinden via “Gent in Cijfers”

(http://gent.buurtmonitor.be/) met de nodige toelichting.

4 Bron: Bevolkingsregister Stad Gent.

8


Uit bevolkingsprognoses (Studiedienst van de Vlaamse regering, 2011) blijkt dat de

stijging van de bevolking in Gent zich nog een aantal jaren, zij het iets minder sterk dan

tot nu toe, zal doorzetten. Tegen 2018 gaat het om een groei van 15% ten opzichte van

1999.

Gent kende in 2006 een record aantal geboortes, dat daarna steeds bleef stijgen. De

hoogste aandelen 0-2-jarigen bevinden zich in de 19 de -eeuwse gordel en Nieuw Gent.

Er is een stijging van zowel emigratie als immigratiebewegingen: er wordt meer verhuisd.

Er verhuizen meer niet-Belgen naar Gent dan dat er vertrekken, en er verhuizen meer

Belgen uit Gent dan dat er aankomen. De top 5 van nationaliteiten die aankomen in

Gent (2004-2009) zijn Bulgaren, Turken, Slovaken, Polen en Nederlanders.

Het migratiesaldo is het verschil tussen het aantal inwijkelingen en uitwijkelingen, en dit

zowel binnen Gent (tussen wijken) als buiten Gent (van en naar andere steden en

gemeenten). Uit onderstaande figuur blijkt dat in Sluizeken-Tolhuis-Ham er het grootste

vestigingsoverschot is en dat in de Stationsbuurt Noord het meest mensen wegtrekken

(absolute aantallen).

9


Bovenstaande figuur maakt duidelijk welke wijken de meeste verhuisbewegingen kennen.

Het intern migratiesaldo geeft weer hoeveel personen er binnen Gent (Gentse wijken)

wegtrekken of komen/blijven wonen. Het extern migratiesaldo gaat over mensen die

verhuizen uit Gent of naar Gent uit een andere plaats. In Elisabethbegijnhof – Papegaai

en de Binnenstad komen relatief veel mensen van buiten Gent wonen; in Zwijnaarde in

verhouding het meest personen van binnen Gent. Vooral in de Binnenstad en Macharius-

Heirnis trekken veel mensen weg naar andere Gentse gebieden, terwijl uit de

Kanaaldorpen en –zone veel mensen naar een andere stad of gemeente verhuizen.

Asielzoekers

In 2011 waren er 932 asielzoekers ingeschreven in het wachtregister. Dit aantal is

licht gestegen ten opzichte van 2011, na een sterke daling de voorgaande jaren .

De meeste asielzoekers - zowel in absolute aantallen als per 1000 inwoners - wonen in

de wijken Muide-Meulestede-Afrikalaan, Sluizeken-Tolhuis-Ham, Ledeberg, Brugse Poort-

Rooigem, Rabot-Blaisantvest, Macharius Heirnis en de Binnenstad.

Naast de officiële bevolking en de personen in het wachtregister zijn er een aantal

moeilijker meetbare groepen die in Gent verblijven. Ze worden omschreven als ‘Gentgebruikers’,

en zijn ook voorwerp van het Gentse (gezondheids)beleid.

11


Studenten

Naar schatting zijn er 65.000 studenten aan de Gentse hogescholen en universiteit,

waarvan er 28.000 op kot wonen 9 . De meerderheid woont in de Binnenstad,

Elisabethbegijnhof – Papegaai, en de Stationsbuurt. Meestal zijn ze nog bij hun ouders

gedomicilieerd. In 2010 waren er 8.154 studenten aan de hogescholen en universiteit

gedomicilieerd in Gent 10 .

Mensen zonder papieren

Het aantal medische kaarten 11 geeft een beeld, al is dit een schatting, van het minimum

aantal mensen zonder wettig verblijf. Voor wat betreft het aantal personen

(volwassenen en kinderen) dat minimum 1 medische kaart heeft ontvangen, gaat het om

2.187 personen in 2011. De meeste personen met een medische kaart zijn afkomstig

uit Bulgarije of de Slovaakse Republiek.










Bron: OCMW Gent

Daklozen





In 2010 werden er door het centraal onthaal van het Centrum voor Algemeen

Welzijnswerk (CAW) Artevelde en CAW Visserij in Gent 2.684 aanvragen geregistreerd

voor een plaats in een daklozenopvangcentrum 12 . Hieronder vallen ook mensen van

buiten Gent of uit de regio Gent-Eeklo. Naast deze reguliere opvang zijn er nog andere

plekken (kraakpanden, caravans, overbezette panden, onbewoonbare panden, op de sofa

bij vrienden, acute nachtopvang, nachtopvang plus) waar mensen bij gebrek aan een

thuis noodgedwongen verblijven.

9

Bron: Stad Gent, departement Onderwijs en Opvoeding: 19.480 kotstudenten gekend in 2007, dus een

(onder)schatting, er is geen officiële registratie)

10

Bron: Vlaamse gemeenschap, Departement Onderwijs

11

Het OCMW verleent de medische kaart aan mensen zonder wettig verblijf. Hiermee kunnen zij dringende

medische zorgen krijgen bij vb. de huisarts en apotheker. Het OCMW betaalt deze kosten rechtstreeks aan

de zorgverstrekker

12

Cijfers worden per persoon gerekend, maar één persoon kan zich in één jaar mogelijks twee keer aanmelden.

12


2.2 Demografische kenmerken

2.2.1 Bevolkingsstructuur

Er zijn meer vrouwen als mannen in Gent. Dit komt vooral door de

oververtegenwoordiging van vrouwen op oudere leeftijd. Onder de 80-plussers zijn er

bijna dubbel zo veel vrouwen als mannen. In de jongste leeftijdscategorieën (0-19 jaar)

zijn meer jongens dan meisjes en ook bij de 30-49-jarigen zijn er meer mannen dan

vrouwen.

In Gent zijn de 30-39-jarigen, gevolgd door de 20-29-jarigen de meest

vertegenwoordigde leeftijdsgroep, gevolgd door de 40-59-jarigen.

De Gentse piramide heeft hierdoor in mindere mate dan de Belgische bevolkingspiramide

de vorm van een urne (uitstulping bij de 40-50-jarigen) die de bevolkingspiramide van

België heeft, met de gekende vergrijzing veroorzaakt door de grote proportie

babyboomers. Daarnaast is hierdoor ook de arbeidskrapte in Gent relatief minder hoog.

Ook het probleem van de stijgende zorgbehoefte - doordat aan de behoeften van een

steeds groter wordende oudere bevolking moet worden tegemoet gekomen door een

steeds kleiner wordende actieve bevolking - wordt hierdoor een stuk opgevangen of

uitgesteld.

13


Bron: bevolkingsaantallen van de Algemene Directie Statistiek (verwerking dwh-demografie) op

LokaleStatistieken.be

Er zijn meer vrouwen in verhouding tot mannen in Gent: 50,8 % van de bevolking

tegenover 50,7 % in Vlaanderen (2010). Een vergelijking met de Vlaamse

bevolkingsstructuur van per leeftijdsgroep toont de relatief grote aanwezigheid van 0-4jarigen,

en 20-39-jarigen binnen de Gentse bevolking. De stad is een aantrekkingspool

voor jongeren, maar ook voor buitenlanders. Grote steden trekken relatief veel (jongere)

migrantengroepen aan en veel studenten blijven na het afstuderen in Gent wonen.

Tegelijk verliest Gent veel jonge gezinnen aan de buurgemeenten.



14


Wijken

De jongste bevolkingsgroepen (0-2 jarigen en 3-5-jarigen) situeren zich eerder in de 19 de

eeuwse gordel, maar het aandeel middelbare schooljeugd is dan weer hoger in de rand

ten opzichte van het centrum.

15


De potentiële beroepsbevolking, de 18-64-jarigen, wonen vooral in en rond de

Binnenstad. De 18-24-jarigen situeren zich vooral in de Binnenstad, Rabot-Blaisantvest,

Elisabethbegijnhof-Papegaai en Nieuw Gent – UZ.

16


De hoogste percentages 65-plussers zijn terug te vinden in Watersportbaan – Ekkergem,

Mariakerke en Sint-Denijs-Westrem. De hoogste proporties 90-plussers situeren zich in

de wijken Watersportbaan-Ekkergem, Sint Denijs Westrem, Sluizeken-Tolhuis-Ham en

Binnenstad.

2.2.2 Prognoses 13

Volgens de bevolkingsprognoses die in 2011 opgemaakt werden voor elke Vlaamse

gemeente tussen 2010 en 2020 kent de baby- en peuterbevolking in Gent tegen 2017

een snelle en sterke relatieve groei van 30%. Ook voor de populatie 5-jarigen wordt een

sterke relatieve groei verwacht: +40% tegen 2020 ten opzichte van 2008.

De stijging van de 3-11-jarigen zet zich ook door, als gevolg van de hoge geboortecijfers

van de laatste jaren.

In absolute aantallen gaat het in Gent over een stijging met 7.300 personen van het

aantal personen tussen 0 en 12 jaar. In het Vlaams Gewest gaat het om bijna 75.000

personen die er bijkomen, een stijging van 8%.

Het aandeel middelbare schooljeugd zal licht stijgen. De potentiële beroepsbevolking

(tussen 20 en 64 jaar), in Gent vooral vertegenwoordigd door de 25-35-jarigen, telde in

2010 voor 64% van de totale bevolking en zal niet meer zo snel stijgen als de totale

bevolking.

De bevolking op beroepsactieve leeftijd neemt in heel Vlaanderen eerst nog licht toe,

maar gaat na 2017 in omvang dalen. Vergrijzing en verzilvering van de bevolking

zetten zich door: zowel het aantal 65-plussers als het aantal 80-plussers gaat in

13 Bron: Bevolkingsregister Stad Gent en prognoses SVR (Studiedienst van de Vlaamse Regering). Cijfers en

grafieken bij Data-Analyse & GIS - Departement Strategie en Coördinatie - Stad Gent

17


stijgende lijn. In Gent is de groep 65-plussers de laatste jaren stabiel gebleven. De

prognoses voorspellen een eerder gelijkmatige stijging vanaf 2014. Er wordt wel een

vrij grote stijging van 90-plussers verwacht de komende jaren, namelijk een groei van

bijna 50%. Dit zet druk op de balans tussen de generaties en heeft gevolgen voor de

zorgcapaciteit: in de komende jaren gaat de niet-professionele opvang van de zorgvraag

meer en meer knellen.

2.2.3 Etnisch-culturele herkomst

% etnisch-culturele minderheden 14

Etnisch-culturele minderheden (ECM) vertegenwoordigen zowel Belgen als niet-Belgen,

die hun origine hebben buiten de westerse rijke landen. Het aandeel etnisch-culturele

minderheden 15 in de Gentse bevolking blijft toenemen, tot 18,8 % in 2011. Dit

percentage is een onderschatting van het reële aantal etnisch-culturele minderheden

omdat de 3e generatie en de 2e generatie die de Belgische nationaliteit al had verkregen

niet wordt meegerekend. Ook personen zonder een domicilie zijn niet opgenomen in deze

indicator.

Afkomst

Er waren in 2011 5.656 personen met de Bulgaarse nationaliteit ingeschreven in Gent,

en 4.558 met de Turkse.

14

Etnisch culturele minderheden zijn alle personen van niet-Belgische nationaliteit ingeschreven in het

bevolkingsregister met uitzondering van:

Alle personen uit de lidstaten van de EU(15) en Monaco, Andorra, Japan, Noorwegen, Hong Kong,

Zwitserland, Canada, San Marino, VSA, IJsland, Australië, Liechtenstein, Nieuw-Zeeland, Malta

Alle personen van vreemde origine uit het bevolkingsregister, die de Belgische nationaliteit verkregen

hebben na 01/01/1985, uitgezonderd diegenen met een vorige nationaliteit uit bovenstaande

uitzonderingslijst.

Alle personen ingeschreven in het wachtregister.

15 berekend als de verhouding inwoners die behoren tot de groep ‘Etnisch-Culturele Minderheden’ (ECM) uit het

Bevolkings- (BR) en Wachtregister (WR) t.o.v. de totale bevolking in BR en WR

18


De meest voorkomende origines in Gent in 2011 waren Turken (15.600), vervolgens

Bulgaren (6.011) en Marokkanen (3.180). Personen van Bulgaarse, Slovaakse, Poolse en

Ghanese origine zijn sterk toegenomen de laatste 10 jaar, deze van Turkse origine

nauwelijks.

Wijken

19


Er is een hoge concentratie aan ECM in de 19 de eeuwse gordel. De wijk met het

hoogste aandeel ECM, is Rabot-Blaisantvest, waar meer dan de helft van de inwoners tot

een etnisch-culturele minderheid behoort.

% ECM

Rabot - Blaisantvest 51,2

Sluizeken - Tolhuis - Ham 44,1

Muide - Meulestede - Afrikalaan 39,8

Brugse Poort - Rooigem 34,1

Bloemekenswijk 32,6

Dampoort 31,7

Ledeberg 30,3

Nieuw Gent - UZ 29,2

Macharius - Heirnis 24,5

Bron: Bevolkings- en wachtregister Stad Gent

Gekleurde vergroening

In verhouding zijn er veel geboortes bij moeders van vreemde origine, waardoor er in

deze verschillende wijken een hoge multiculturele concentratie is van jonge kinderen. Zo

registreerden de verpleegkundigen van Kind en Gezin in de regio Gentbrugge-Ledeberg

bij de 478 kinderen die tijdens het werkjaar 2011 geboren zijn 63,6 % (304) met een

moeder die over de Belgische nationaliteit beschikt en 36,4 % (174) met een moeder

van vreemde herkomst. Deze groep is multinationaal en multicultureel samengesteld: en

komt uit 38 verschillende landen.

Tabel: aantal geboortes en aandeel met moeder van vreemde herkomst in Gentbrugge-

Ledeberg (2010 – 2011)

2010 2011

aantal geboorten in het werkgebied 437 478

moeder van vreemde herkomst 37,52 % 36,40%

Bron: Jaarverslag Kind en Gezin Gentbrugge – Ledeberg 2011

20


2.2.4 Huishoudenstructuur 16

Aantal huishoudens en gezinsgrootte

In 2011 waren er in totaal 114.588 huishoudens in Gent. Dit aantal steeg de laatste

jaren gemiddeld sterker dan het aantal inwoners, waardoor er ‘gezinsverdunning’ is. Het

gemiddeld aantal personen per huishouden is 2,16.

De Vlaamse projecties voorspellen een continue toename van het aantal 1-persoons- en

de 2-persoonshuishoudens. De huishoudensgrootte zal krimpen, hetgeen een impact

heeft op het milieu, welvaart, mobiliteit, woningbehoefte, zorgbehoeften.. De groei van

de kleine huishoudens zal zich hoofdzakelijk voordoen in de oudere leeftijdsgroepen,

zeker de groei van de 2-persoonshuishoudens en van de alleenwonende oudste

(vrouwelijke) ouderen.

Aandeel alleenstaanden

In Gent bedraagt het aandeel alleenstaanden 42,8 % van de gezinnen. Tussen 1999 en

2007 is deze indicator jaarlijks gestegen met enkele percentpunten (van 41,3 % in 1999

tot 43,6 % in 2007), maar sinds 2008 is deze stabiel gebleven. De concentratie

alleenstaanden is algemeen hoger in de grote steden (vb. in Antwerpen 46,4%)

Aandeel eenoudergezinnen

De verhouding tussen het aantal eenoudergezinnen en het totaal aantal huishoudens

bedraagt 7,9% (2011). Het aandeel eenoudergezinnen is tussen 1999 en 2010 vrij

stabiel. In volgende wijken vinden we de hoogste relatieve aandelen:

Tabel: Percentage eenoudergezinnen [%], 2011 (Wijken met > 9%

éenoudergezinnen)

Rabot - Blaisantvest 10,7

Brugse Poort - Rooigem 10,6

Nieuw Gent - UZ 10,5

Muide - Meulestede -

Afrikalaan

Percentage eenoudergezinnen

[%]

10,2

Bloemekenswijk 10,1

Ledeberg 9,7

Oud Gentbrugge 9,5

Moscou – Vogelhoek 9,1

Bron: Bevolkingsregister Stad Gent

16

Bron: Bevolkingsregister – Stad Gent, Bevolkingskubussen – Stad Gent, verwerking: Departement

Strategie en Coördinatie – ABIS – Data-Analyse & GIS, 2012

21


2.3 Socio-economische positie

2.3.1 Inkomen

Gemiddeld netto belastbaar inkomen per aangifte

In Gent is het gemiddelde netto inkomen dat per belastingsaangifte wordt aangegeven

26.696,27 euro. Volgende tabel verdeelt de wijken die onder dit gemiddelde zitten en

deze met een hoger gemiddeld inkomen:

Tabel: Gemiddeld netto belastbaar inkomen per aangifte 2009 per wijk

Gemiddeld

netto

inkomen.

Wijken onder

gemiddelde

Rabot - Blaisantvest 17.689,48 Kanaaldorpen

en -zone

Sluizeken - Tolhuis - Ham 18.910,97 Moscou -

Vogelhoek

Muide - Meulestede - Afrikalaan 20.226,76 Sint

Amandsberg

Gemiddeld

netto

inkomen.

Wijken

boven

gemiddelde

25.656,18

26.862,29

28.196,91

Bloemekenswijk 21.020,67 Wondelgem 28.226,43

Brugse Poort - Rooigem 21.129,21 Stationsbuurt

Noord

30.575,60

Nieuw Gent - UZ 21.269,53 Oostakker 31.175,97

Ledeberg 22.142,19 Gentbrugge 31.745,03

Dampoort 23.339,36 Mariakerke 32.413,66

Watersportbaan - Ekkergem 24.303,32 Zwijnaarde 33.045,70

Binnenstad 25.166,46 Stationsbuurt

Zuid

Elisabethbegijnhof - Papegaai 25.543,47 Sint-Denijs-

Westrem

33.699,23

34.974,26

Oud Gentbrugge 25.593,68 Drongen 35.267,59

Macharius - Heirnis 25.632,25

22


17,7 % van de aangiften in 2008 in Gent lag onder de 10.000 euro. In Vlaanderen was

dit 15,9 %, in Antwerpen 18,3 % 17 .

Aandeel van de inkomens van alleenstaanden onder de armoederisicogrens

In 2006 lag 22,4 % van de fiscale inkomens van alleenstaanden onder de kritische grens

van 60 % van het mediaaninkomen (van alle alleenstaanden in Gent).

Relatieve verdeling inkomens senioren

Van de 32.993 senioren in Gent (2008) zijn er 22% met een inkomen onder de 12.000

euro. Meer dan de helft van de senioren (56,4%) heeft een netto belastbaar jaarinkomen

onder de 18.000.

17 Bron: Lokale statistieken

23


Aandeel rechthebbenden op een leefloon

Het aantal rechthebbenden op het leefloon en levensminimum is – na een langere

periode van stabiliteit met 19 rechthebbenden per 1000 inwoners van 2005 tot 2008 -

toegenomen tussen 2008 en 2010 tot 24 rechthebbenden per 1000 inwoners in

2010 18 . De toename van het aantal rechthebbenden is voornamelijk toe te schrijven aan

mensen van niet-Belgische nationaliteit. Het aandeel leefloners is hoogst (in de wijk

Rabot-Blaisantvest.

Tabel: Aantal rechthebbenden op een leefloon of levensminimum bij het OCMW Gent per

1000 inwoners – Wijken boven het gemiddelde

Rabot - Blaisantvest 63

Sluizeken - Tolhuis - Ham 51

Muide - Meulestede - Afrikalaan 48

Brugse Poort - Rooigem 47

18 Bron: OCMW Gent, 2011. De data van deze indicator kent wijzigingen ten opzichte van 2009: door bepaalde

beslissingen van de OCMW-raad, bijvoorbeeld schorsingen, verandert deze indicator terugwerkend. Indien

een gerechtigde op het leefloon door een bepaalde beslissing zijn/haar leefloon kwijtgeraakt en met

terugwerkende kracht dit leefloon moet terugbetalen, dan verdwijnt deze persoon uit de cijfers. Daardoor

zijn een aantal kleine verschuivingen binnen de jaarcijfers mogelijk.

24


Nieuw Gent - UZ 45

Bloemekenswijk 37

Ledeberg 35

Elisabethbegijnhof - Papegaai 33

Watersportbaan - Ekkergem 32

Macharius - Heirnis 31

Binnenstad 30

Dampoort 26

Stationsbuurt Noord 16

Oud Gentbrugge 15

Bron: OCMW Gent

25


2.3.2 Werk

Een hoge werkloosheid is een typisch grootstedelijk fenomeen. De werkloosheidsgraad,

het aandeel niet-werkende werkzoekenden ten opzichte van de totale

beroepsbevolking in Gent, was 11,7% in 2010 (Steunpunt Werk en Sociale Economie).

Vlaanderen scoort in vergelijking 6,8 %. De werkloosheidsdruk, de verhouding tussen

het aantal niet-werkende werkzoekenden op 31/03 t.o.v. de potentiële

beroepsbevolking tussen 18 en 64 jaar is 7,9 %. Dit varieert sterk per wijk: in Rabot-

Blaisantvest is de werkloosheidsdruk het hoogst met 14,6%.

Tabel: Werkloosheidsdruk 2011 - Wijken

%

Rabot - Blaisantvest 14,6

Sluizeken - Tolhuis - Ham 13,3

Muide - Meulestede - Afrikalaan 13,0

Brugse Poort - Rooigem 12,4

Nieuw Gent - UZ 11,5

Elisabethbegijnhof - Papegaai 11,5

Bloemekenswijk 10,9

Ledeberg 10,6

Watersportbaan - Ekkergem 10,5

Macharius - Heirnis 9,4

Dampoort 8,9

Binnenstad 8,3

Oud Gentbrugge 7,0

Stationsbuurt Noord 6,7

Sint Amandsberg 6,3

Moscou - Vogelhoek 5,7

Wondelgem 5,2

Stationsbuurt Zuid 4,5

Gentbrugge 4,4

Mariakerke 4,1

26


Kanaaldorpen en -zone 3,8

Sint Denijs Westrem 3,8

Oostakker 3,6

Zwijnaarde 3,5

Drongen 3,0

Totaal 7,9

Bron: VDAB

2.3.3 Armoede

Kansarme geboortes

In 2007 werd 13,6% van de geboren kinderen in Gent in een kansarm gezin geboren.

In Vlaanderen was dit 6,7%, in Antwerpen 21,5% 19 . Dit is gestegen tegenover de

voorgaande jaren.

Cijfers uit het jaarverslag van Kind en Gezin in Gentbrugge-Ledeberg tonen aan dat dit

sterk verschilt op wijkniveau. In dit werkgebied werd in 2011 23,2% van de kinderen

binnen een kansarm gezin geboren. Ook hier is een stijging waar te nemen.

Tabel: Verhouding kansarme geboortes – aantal geboortes Gentbrugge-Ledeberg

2010 2011

aantal geboorten in het werkgebied 437 478

behorend tot kansarm gezin 19,7 % 23,2 %

Bron: Jaarverslag Kind en Gezin 2011

Schulden

Het aandeel personen met overmatige schuldenlast 20 (ten opzichte van de totale

bevolking van 18 jaar en ouder) evolueert van 3,9 % in 2008 tot 4,0 % in 2009 in Gent.

In relatieve termen uitgedrukt is deze indicator als stabiel te bestempelen over de ganse

periode 2006-2010. Het gaat hier enkel om achterstallen als gevolg van consumptie- en

hypothecaire kredieten, niet om schulden voor huur, nutsvoorzieningen of

gezondheidskosten.

19 De index wordt door Kind en Gezin berekend aan de hand van 6 volgende indicatoren: Arbeidsmarktsituatie

van de ouders, Inkomenssituatie van het gezin, Onderwijssituatie van de ouders, Huisvestingssituatie,

Gezondheid van het kind, Ontwikkelingskansen van het kind

20 Overmatige schuldenlast wordt gedefinieerd als een persoon van 18 jaar en ouder die bij de Centrale voor

Kredieten aan Particulieren van de Nationale Bank van België geregistreerd staat met een

betalingsachterstand van minstens 3 maanden voor een consumentenkrediet of hypothecair krediet.

(Stadsmonitor, Studiedienst Vlaamse Regering, 2011)

27


CONCLUSIES en UITDAGINGEN

De bevolking van Gent blijft uitbreiden. Er komen meer jonge kinderen, maar ook de

vergrijzing zal toenemen. Daarnaast leven in Gent een aanzienlijk aantal studenten.

De etnisch-culturele diversiteit blijft toenemen. Terwijl de hoogst vertegenwoordigde

ECM-groepen in Gent, Turken en Marokkanen maar licht toenemen, is er de laatste

jaren vooral instroom van Bulgaren en Slovaken.

De bevolkingsgroepen met een verhoogd armoederisico, de alleenstaanden en

alleenstaande ouders blijven stabiel. Er is er een stijgend aantal leefloners, vooral niet-

Belgen. De kans- en kinderarmoede neemt toe. Het aantal mensen zonder wettig

verblijf is moeilijk in te schatten, maar het OCMW stelt bij deze groep een toename in

het aandeel Bulgaarse en Slovaakse personen vast.

Er zijn binnen Gent soms grote verschillen tussen de 25 wijken op vlak van

bevolkingssamenstelling en op socio-economisch vlak. De meest kwetsbare groepen

concentreren zich grotendeels in dezelfde aandachtswijken in de 19e eeuwse gordel.

28


3 GEZONDHEIDSTOESTAND

De Wereldgezondheidsorganisatie omschrijft gezondheid in het Ottowa Charter van 1948

als “een algemeen fysiek, psychisch en sociaal welbevinden en niet alleen de afwezigheid

van ziekte of gebrek” (WHO, 1948).

De indicatoren uit de Gezondheidsmonitor brengen een aantal verschillende aspecten van

de gezondheid van de Gentenaar in beeld. Dit gaat over de mortaliteit (sterfte) en de

morbiditeit (ziektes), maar ook over de subjectieve of zelf gepercipieerde gezondheid. Ook

de geestelijke gezondheid van de Gentenaar (psychiatrische opnames, suïcidaal gedrag,

psychisch welbevinden) wordt in kaart gebracht.

Er is ook aandacht voor ongelijkheden in gezondheid tussen bevolkingsgroepen. De

gezondheid kan gemiddeld wel goed zijn of erop vooruitgaan, maar voor veel

gezondheidsuitkomsten is er een sociale gradiënt aanwezig: er is een positieve

correlatie tussen de plaats op de sociale ladder en de gezondheidssituatie. In de nationale

Gezondheidsenquête (2008) werd voor verschillende indicatoren aangetoond dat ook in

Vlaanderen de gezondheid van iemand met een hogere opleiding verschilt van die van een

persoon met een lagere opleiding:

Hogere prevalentie bij de lager opgeleiden:

Slechte subjectieve gezondheid

Lage rugproblemen of andere chronische aandoeningen

Diabetes

Depressie

Zelfmoordgedachten

Gebruik van psychotrope geneesmiddelen

Beperkingen in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten

Beperkingen in het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten

Hogere prevalentie bij de hoger opgeleiden:

Geen indicatoren

Het verschil werd in kaart gebracht voor één van deze gezondheidsindicatoren, namelijk

depressie.

29


Grafiek: Evolutie percentage 21 van de volwassen bevolking (18 jaar en ouder) met

zelfgerapporteerde depressie in de afgelopen 12 maanden, Vlaams Gewest, 1997-2008

Bron: Gezondheidsenquête, België, 1997-2008 via http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Ziekten/Socialeongelijkheden-voor-ziekten-en-aandoeningen/

3.1 Fysieke gezondheid

3.1.1 Levensverwachting

De levensverwachting van de Gentenaren 22 was in 2009 voor mannen 78,4 jaar en voor

vrouwen 84,8 jaar. De levensverwachting blijft stijgen, zowel voor mannen als voor

vrouwen. De gemiddelde levensverwachting van de Vlaming is respectievelijk 78,3 en

83,2 jaar 23 . De tendens dat mannen vrouwen op het vlak van levensverwachting

langzaam bijbenen, zet door: de levensverwachting van een pasgeboren jongetje steeg

tussen 2000 en 2009 met 3,1 maand per jaar, voor een meisje met 2 maanden per jaar.

De gezondheid gaat er dus gemiddeld op vooruit, maar de kloof tussen geschoolden en

niet-geschoolden in België neemt toe 24 . Iemand die geen enkele opleiding heeft gehad,

sterft gemiddeld 7,5 jaar vroeger dan iemand met een diploma hoger onderwijs.

Daarnaast is er een verschil in de levensverwachting in goede gezondheid (zonder

ongeschiktheid) volgens het opleidingsniveau. Op 25-jarige leeftijd, mag een vrouw die

een hogere opleiding genoten heeft, nog hopen op 47 jaar in goede gezondheid. Een

vrouw van dezelfde leeftijd met een diploma hoger of lager secundair mag nog rekenen

op 41 of 42 jaar in goede gezondheid. Voor een vrouw met een diploma van de lagere

school is dat 36 jaar en voor een vrouw zonder diploma slechts 29 jaar, oftewel 18 jaar

minder in goede gezondheid dan een vrouw met de hoogste opleiding. De factoren die

hierbij een rol spelen zijn complex. De levenswijze (roken, voeding, fysieke activiteit...)

21

Correctie voor leeftijd en/of geslacht op basis van logistisch regressiemodel (Belgische bevolking van 2001

als referentie)

22

Berekend aan de hand van de mediane leeftijd, via de bevolkings- en sterftecijfers in dat jaar, en de mediane

sterfte per leeftijdsklasse (van 5 jaar).

23

Berekening door het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid via de sterftecertificaten van alle overlijdens in

het Vlaams Gewest in 2009. Deze levensverwachting wordt berekend rekening houden met de

leeftijdsspecifieke sterftekansen van dat jaar op elke leeftijd, geprojecteerd op de bevolking.

24

TAHIB (Tackling Health Inequalities in Belgium), een onderzoek uitgevoerd door het Wetenschappelijk

Instituut Volksgezondheid (WIV), de Vrije Universiteit Brussel (VUB) en de Université Catholique de

Louvain (UCL) in opdracht van de POD Wetenschapsbeleid, 2010.

30


en de toegang tot gezondheidszorg (informatie, financiële toegankelijkheid...) worden in

grote mate beïnvloed door de sociaaleconomische groep waartoe men behoort.

Sterftecijfer

3.1.2 Sterftecijfer en doodsoorzaken

De ruwe sterftecijfers voor Gent volgens leeftijdsgroep in de periode 2004-2008 zijn

weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel: totaal aantal overlijdens in Gent - 2004-2008

Leeftijdsgroep mannen vrouwen totaal

1-14 jaar 17 14 31

15-24 jaar 46 25 71

25-44 jaar 237 132 369

45-64 jaar 980 556 1536

65-74 jaar 1144 757 1901

> 75 jaar 3147 4342 7489

alle leeftijden 5571 5826 11397

Bron: Sterftecertificaten Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid

De sterfte bij vrouwen is in absolute cijfers hoger dan voor mannen, maar in verhouding

tot het aantal inwoners zijn er geen verschillen (977 en 978 sterftes per 100.000 inwoners

in 2004-2008). Het Gentse sterftecijfer was hoger dan in Vlaanderen met

respectievelijk 977 tegenover 918 overlijdens per 100.000 inwoners. Het Vlaams

Agentschap Zorg en Gezondheid, dat de indirect gestandaardiseerde sterfteratio's 25

per gemeente berekende, noteerde in de periode 2004-2008 voor Gent vooral bij

mannen een grotere sterfteratio dan verwacht.

Oorzaak van sterfte

De belangrijkste doodsoorzaken in Gent, zowel bij mannen als vrouwen zijn kankers

en andere nieuwvormingen, hart- en vaatziekten en longaandoeningen. Mannen

sterven relatief vaker aan kanker, bij vrouwen zijn hart- en vaatziekten de voornaamste

doodsoorzaak.

Tabel: Belangrijkste doodsoorzaken (hoofdcategorieën) Gent, 2004-2008, % van

totale overlijdens bij mannen en bij vrouwen

Mannen

Kankers en andere

% Vrouwen %

nieuwvormingen 31,1 Alle hart- en vaatziekten

Kankers en andere

36

Alle hart- en vaatziekten 30,5 nieuwvormingen 24,3

Alle longaandoeningen 13,2 Alle longaandoeningen 11,3

Alle uitwendige

doodsoorzaken 7,4

Psychische en neurologische

aandoeningen 8,1

25 Het aantal sterfgevallen in een bepaalde regio en het aantal sterfgevallen dat theoretisch verwacht werd als

in die regio dezelfde leeftijdsspecifieke sterfte zou voorkomen als in het Vlaams Gewest

31


Psychische en neurologische

aandoeningen 5,2 Ziekten spijsverteringstelsel 5

Ziekten spijsverteringstelsel 4,8 Alle uitwendige doodsoorzaken 4,5

Andere oorzaken 2,2 Andere oorzaken

Endocriene en

3,3

Slecht gedefinieerde condities 2,1 stofwisselingsstoornissen 2,9

Algemene infectieziekten 1,9 Slecht gedefinieerde condities 2,6

Endocriene en

stofwisselingsstoornissen 1,5 Algemene infectieziekten 2,1

Bron: Sterftecertificaten Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid

De meest voorkomende subcategorieën (zie onderstaande tabel) zijn, naast

uiteenlopende soorten kankers (bij mannen 29 % en bij vrouwen 30% van de overlijdens)

bij mannen longkanker en ischemische hartaandoeningen (onvoldoende

doorbloeding o.a. hartinfarct). Bij vrouwen is dit hartdecompensatie (verzwakking),

complicaties en onduidelijk omschreven hartaandoeningen en ischemische

hartaandoeningen, gevolgd door cerebrovasculaire aandoeningen, pneumonie en

borstkanker.

Tussen 1 en 44 jaar zijn uitwendige doodsoorzaken (zoals val- of

vervoersongevallen, geweld, verstikking, suïcide) de meest voorkomende reden van

overlijden. Tussen 45 en 74 jaar is kanker de grootste doodsoorzaak. Bij mannen gaat

het hierbij vooral om longkanker, bij vrouwen om borstkanker. Vanaf 75 jaar sterft

men het meest aan hart- en vaatziekten, bij mannen ischemische

hartaandoeningen en bij vrouwen hartdecompensatie, complicaties en onduidelijk

omschreven hartaandoeningen.

Tabel : Belangrijkste doodsoorzaken (subcategorieën) 2004-2008, % van totaal aantal overlijdens

bij mannen en bij vrouwen in Gent en aantal sterftes per 100.000 inwoners in Gent en Vlaanderen

Mannen % Gent

Gent– per

100.000

inwoners

Vlaanderen -

per 100.000

inwoners

Ischemische hartaandoeningen 10,6 103,6 103,9

Longkanker

Hartdecompensatie, complicaties en onduidelijk

9,7 95,2 98,5

omschreven hartaandoeningen 8,4 82,4 68,5

Chronische aandoeningen van de onderste luchtwegen 6,3 61,6 54,8

Cerebrovasculaire aandoeningen 5,9 57,9 60,2

Vrouwen % Gent

Gent– per

100.000

inwoners

Vlaanderen–

per 100.000

inwoners

Hartdecompensatie, complicaties en onduidelijk

omschreven hartaandoeningen 10,6 112,8 96,1

Ischemische hartaandoeningen 9,7 89,2 76,4

Cerebrovasculaire aandoeningen 8,4 85,3 84,5

Pneumonie 6,3 51,5 39,8

Borstkanker 5,9 49 43,6

bron: Sterftecertificaten Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid; bevolkingscijfers via Lokale Statistieken (Algemene Directie

Statistiek, bevolkingsaantallen, verwerking dwh-demografie)

32


In vergelijking met Vlaanderen (zie bovenstaande tabel) sterven in Gent meer mannen

aan hartfalen en andere –complicaties en aandoeningen van de onderste

luchtwegen. Bij vrouwen zijn er relatief meer sterftes omwille van hartfalen en andere

–complicaties, ischemische hartaandoeningen, pneumonie en borstkanker dan in

Vlaanderen. Verschillen hebben mogelijk te maken met de specifieke bevolkingsstructuur

van Gent, bijvoorbeeld het groter aandeel (oudere) vrouwen.

In 2008 kwamen in Gent de volgende doodsoorzaken relatief vaker voor dan in

Vlaanderen 26 : gelijke inspring bij opsomming

overlijdens omwille van borstkanker, prostaatkanker, longkanker,

colorectale kanker

diabetes (in Oost-Vlaanderen komt dit relatief meer voor dan in Vlaanderen)

iets meer psychische aandoeningen (niet-dementie)

longaandoeningen (vooral pneumonie)

iets meer uitwendige doodsoorzaken waaronder ‘andere’, suïcide, en

vervoersongevallen

Wat relatief minder voorkomt in Gent is leukemie en ‘andere kankers’.

3.1.3 Vermijdbare sterfte

Een aantal doodsoorzaken kunnen door primaire preventie worden vermeden. Dit

betekent dat we proberen voorkomen dat mensen ziek worden of een aandoening

ontwikkelen, vooral door mensen te informeren en sensibiliseren over een gezonde

levensstijl (vb. gezond eten en bewegen, beperken van tabak en alcohol). Dit kan vooral

voor longkanker, ischemische hartziekten, huidkanker, levercirrose en

verkeersongevallen.

Daarnaast zijn er doodsoorzaken die zich minder zouden voordoen als de

gezondheidszorg perfect georganiseerd en optimaal doeltreffend zou zijn. De

belangrijkste doodsoorzaken in deze categorie zijn borstkanker bij vrouwen en

cerebrovasculaire aandoeningen en colorectale kanker bij zowel mannen als

vrouwen. Het gaat daarbij om sterfgevallen die gedeeltelijk vermeden kunnen worden

door medische interventies zoals vaccinatie, vroegtijdige opsporing en/of gepaste

behandeling Bij secundaire preventie wil men iets snel opsporen om verergering van

de toestand te voorkomen.

14% van de overlijdens bij vrouwen en 24 % bij mannen in Gent in 2008 kan worden

beschouwd als vermijdbare sterfte 27 . Bij mannen waren 6 van de sterftes (20%) en bij

vrouwen 3 (16%) van de sterftes ten gevolge van ischemische hartziekten vermijdbaar

door meer beweging, gezonde voeding en niet roken. Van de overlijdens omwille van

borstkanker zijn er 14 van de 36 overlijdens (meer dan 38%) vermijdbaar door

secundaire preventie en medische interventie. Voor longkanker waren bij mannen 40

(van de 68) en bij vrouwen 18 (van de 32) sterftes vermijdbaar door niet te roken. In

totaal is dit 58% van de overlijdens door longkanker.

In Vlaanderen kan bijna 25 % van de overlijdens bij mannen voor de leeftijd van 75

jaar beschouwd worden als vermijdbaar door primaire preventie, bij vrouwen is dit 12,5%

26

Berekening (bewerkingen van Logogezondplus op de ruwe sterftecijfers van het Vlaams Agentschap Zorg en

Gezondheid) van de relatieve proporties per subcategorie, afgezet tegenover de Vlaamse verdeling. Bij

doodsoorzaken die minder voorkomen, zijn er grotere relatieve variaties en verschillen bij het vergelijken

van Gent en Vlaanderen, en is het minder betrouwbaar om uitspraken over het meer of minder

voorkomen ervan te doen.

27

Berekeningen Logo Gezond+ op basis van de sterftecijfers 2008 van het Vlaams Agentschap Zorg en

Gezondheid

33


(Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2009). Eén van de belangrijkste oorzaken van

vermijdbare sterfte is nog altijd tabaksgebruik (longkanker en een deel van de

ischemische hartziekten), zowel bij mannen als bij vrouwen. Longkanker veroorzaakt

respectievelijk 58% en 59% van alle primair vermijdbare sterfte bij mannen en vrouwen.

Tabel: Percentage vermijdbare sterfte, 0-74 jaar, Vlaams Gewest, 2009

Mannen Vrouwen Totaal

Aantal % Aantal % Aantal %

Vermijdbaar door primaire preventie 2.823 23,8% 867 12,5% 3.690 19,6%

Vermijdbaar door medische interventies

(sec. preventie inbegrepen)

1.858 15,7% 2.036 29,4% 3.894 20,7%

Totaal vermijdbaar 4.681 39,4% 2.903 41,9% 7.584 40,4%

Totale sterfte in de leeftijdsgroep 0-74 jaar 11.867 6.925 18.792

Bron: Sterftecertificaten, Vlaams Gewest, 2009

16% van de sterfgevallen bij mannen tussen 0 en 74 jaar is vermijdbaar door medische

interventie. Cerebrovasculaire aandoeningen zijn de belangrijkste oorzaak van deze

voortijdige sterfte: meer dan 1 op de 4 van de medisch vermijdbare sterfgevallen (28%).

Op de tweede plaats volgt colorectale kanker: 1 op de 4 van de medisch vermijdbare

sterfgevallen (25%). Op de derde plaats komen ischemische hartziekten: 1 op de 6

van de medisch vermijdbare sterfgevallen (18%). Op de vierde plaats komt pneumonie

met 1 op de 12 van de medisch vermijdbare sterfgevallen (8%). Bij vrouwen is bijna 1

op de 3 overlijdens (29%) vermijdbaar door medische interventie. Borstkanker is de

belangrijkste oorzaak van voortijdige sterfte met ruim 1 op de 3 van de medisch

vermijdbare sterfte (38%). Op de tweede plaats komen cerebrovasculaire

aandoeningen: 1 op de 6 van de medisch vermijdbare sterfgevallen (17%).

Colorectale kanker staat op de derde plaats: 1 op de 8 van de medisch vermijdbare

sterfgevallen (13%).

34


3.1.4 Zelf gepercipieerde gezondheid

De subjectieve evaluatie van de gezondheid omvat de lichamelijke, sociale en emotionele

dimensie van gezondheid. Ze weerspiegelt goed de impact van klachten en ziekten

waaraan de persoon lijdt en hangt samen met mortaliteit, morbiditeit, functionele

beperkingen en het gebruik van gezondheidszorg. Naast de objectieve gegevens uit de

gezondheidsstatistieken geeft deze indicator een beeld van de algemene

gezondheidstoestand van de Gentenaar.

In het Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) gaf 14,7% van de Gentenaren aan dat

ze altijd of regelmatig geconfronteerd worden met een persoonlijk

gezondheidsprobleem zoals ziekte of handicap. Bij mannen gaat het om 12,5% van de

respondenten, bij vrouwen 16,2%.













Bron: Leefbaarheidsonderzoek Stad Gent, 2010

De perceptie van de eigen gezondheidstoestand wordt negatiever naarmate men ouder

wordt (van ongeveer 7% met een gezondheidsprobleem in de leeftijdsgroep 10-17 tot

26% bij de 65-79-jarigen). De gezondheidstoestand verbetert duidelijk naarmate het

opleidingsniveau (van 21% in de laagste naar 10 % in de hoogste opleidingscategorie)

en inkomen (van 25% in de laagste naar 10 % in de hoogste inkomenscategorie) hoger

is en indien men werk heeft (22% tegenover 10% met een gezondheidsprobleem). Het

Leefbaarheidsonderzoek bevestigt dus net als de nationale Gezondheidsenquête de

relatie tussen ouder worden, een lager inkomen, geen werk hebben en de

aanwezigheid van gezondheidsproblemen.

In een recenter onderzoek geeft 3,1% van de Gentenaren aan in slechte tot zeer

slechte gezondheid te zijn, 13,9% was in matige gezondheid en 83 % is in goede

tot zeer goede gezondheid 28 . Personen uit een meer achtergestelde buurt 29 bleken

significant vaker in slechtere gezondheid te zijn.

28 Willems, S., Hardyns, W. & Vyncke, V. Onderzoek sociale samenhang, veiligheid en gezondheid in Gentse

buurten: data pretest 2011. Ongepubliceerde data. Vakgroep Huisartsgeneeskunde en

Eerstelijnsgezondheidszorg, UGent.

29 volgens de “Dynamische analyse van de buurten in moeilijkheden in de Belgische stadsgewesten” van 2006

35


In de nationale Gezondheidsenquête werd vastgesteld dat stedelingen meer langdurige

aandoeningen hebben dan plattelandsbewoners. In grote steden rapporteert men vaker

astma, chronisch longlijden, maagzweer en zweer van de dunne darm dan in

plattelandsgemeenten (Gezondheidsenquête, 2008).

3.1.5 Incidentie van kanker

De registratie van nieuwe kankerdiagnoses in België is verplicht voor ziekenhuizen

(oncologische zorgprogramma’s en basiszorg) en pathologische anatomie laboratoria. De

incidenties voor Gent werden opgevraagd bij de Stichting Kankerregister, die de

gegevens verzamelt en verwerkt.

Voor mannen was er in Gent voor de periode 2004-2008 een incidentie (aantal nieuwe

gevallen in een periode) van 600 gevallen per 100.000 inwoners, bij vrouwen 523

per 100.000 inwoners (Nationale Kankerregistratie 2008). Het aantal nieuwe gevallen

van kanker neemt toe in de hogere leeftijdsklassen. Tot 60 jaar zijn de cijfers gelijk voor

mannen en vrouwen en voor de leeftijdsgroep 30-49 jaar voor vrouwen zijn ze zelfs

hoger. Daarna neemt dit cijfer voor de mannen toe.

De kankerincidentie voor mannen ligt 10% lager in Gent in vergelijking met Vlaanderen

(664 per 100.000 inwoners), voor vrouwen 3% hoger (509 per 100.000 inwoners).

Mannen krijgen vaker kanker op latere leeftijd, terwijl het bij vrouwen al op iets jongere

leeftijden voorkomt.

Figuur 3: Cijfers kankerregistratie

Bron: Stichting Kankerregister België

Voor beide geslachten domineert één specifieke kanker. Onder Gentse mannen is dit

prostaatkanker (28% van alle kankers), met daarnaast veel long- (17,3%) en dikke

darmkanker (13,6%). Onder Gentse vrouwen is een derde van alle kankers

borstkanker (33,2%). Dit is vrij gelijkaardig als bij de Vlaamse cijfers, net zoals de

gehele top 5.

Figuur : Relatief aandeel van de vijf meest voorkomende kankers volgens type tumor bij

mannen en bij vrouwen in Gent in de periode 2004-2008.

36


Bron (cijfers): Stichting Kankerregister en Lokale Statistieken

Andere veel voorkomende kankers in België bij mannen zijn leukemie, non-Hodgkin

lymphoma en nier- en maagkanker. Bij vrouwen zijn dit eierstok-, baarmoederhals en

alvleesklierkanker, en eveneens non-Hodgkin lymphoma.

3.1.6 Coronaire aanvallen

Een acute coronaire aanval of hartinfarct is één van de belangrijkste manifestaties van

cardiovasculaire ziekten of hart- en vaatziekten (naast kanker de meest voorkomende

doodsoorzaak in Vlaanderen). Een hartinfarct is het afsterven van een deel van de

hartspier en ontstaat vrijwel altijd doordat zich in de kransslagader een bloedstolsel ofwel

een bloedpropje vormt waardoor de toevoer van bloed wordt afgesneden. Hartinfarcten

zijn sterk leeftijds- en geslachtsafhankelijk en worden sterk bepaald door via preventie

beïnvloedbare risicofactoren: hoge bloeddruk, obesitas, diabetes, roken, cholesterol.

37


Alle acute coronaire aanvallen (fataal en niet fataal, gehospitaliseerd of niet) in Gent en

Brugge worden bijgehouden in het Register voor Acute Coronaire Aanvallen (RACA) van

de Universiteit Gent. Er werden in 2007 bij 183 mannen en bij 73 vrouwen in Gent

coronaire aanvallen geregistreerd. Dit wordt omgerekend naar het aantal per 10.000

persoonsjaren, om vergelijking mogelijk te maken.



















Zowel in Gent als in Brugge komen coronaire aanvallen onder mannen (24,3) een stuk

vaker voor dan onder vrouwen (9,8). Voor vrouwen ligt dit aantal in Gent hoger dan in

Brugge (8,2), in tegenstelling tot het aantal voor mannen (31,3).

















Het aantal coronaire aanvallen bij Gentse mannen is in 2008 gedaald tegenover 2007

(27,4 per 10.000), maar voor vrouwen is het gestegen (8,6 per 10.000).

Het percentage personen dat een coronaire hartziekte rapporteert in België

(Gezondheidsenquête 2008) hangt duidelijk samen met de leeftijd en is ook hoger bij

mannen dan bij vrouwen. Bij mannen van 75 jaar en ouder gaat het om meer dan 10%

van de bevolking.

In het Vlaams Gewest verklaart 12,6% van de totale bevolking in de 12 maanden

voorafgaand aan de enquête een hoge bloeddruk te hebben gehad

(Gezondheidsenquête 2008).





38


3.1.7 Infectieziektes

Hoewel we niet meer kampen met de grote epidemieën uit het verleden, duiken er soms

nog nieuwe, tot nog toe onbekende infectieziekten op. Bekende pathogene organismen

worden resistent tegen geneesmiddelen en 'oude' ziekten steken de kop op zodra de

hygiënische omstandigheden slechter worden of er minder gevaccineerd wordt. Er wordt

op Vlaams niveau een registratie van infectieziektes georganiseerd, via een aantal

systemen die in grote mate onafhankelijk van elkaar opereren en volgens een eigen

methodologie werken. Voor de drie meest voorkomende infectieziektes in Vlaanderen,

tuberculose (TBC), syfilis en gonorroe werd het Gentse cijfer opgevraagd bij de afdeling

Toezicht Volksgezondheid van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid.













Bron: Toezicht Volksgezondheid, Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid





Voor TBC werden er in 2010 36 gevallen geregistreerd. Het aantal nieuwe gevallen van

TBC in Gent bedroeg in 2010 14,6 per 100.000 inwoners. Gemiddeld voor Vlaanderen

gaat het over een incidentie van 6,7 per 100.000 inwoners (voor België 10,6). De

aandoening dook een aantal jaren terug weer op in de statistieken door de toenemende

migratie uit risicogebieden en groeiende kansarmoede in de grote steden. Er is een relatie

met ondervoeding, met overbewoning, met gebrekkige luchtverversing en met slechte

sanitaire voorzieningen. Tuberculose komt vaker voor in stedelijke dichtbevolkte gebieden,

de systematische screening van risicogroepen - nieuwkomers of asielzoekers, IVdruggebruikers,

dak- en thuislozen en gedetineerden - beperkt zich dan ook tot

risicogebieden. De coördinatie en opvolging van deze screening is een taak van de VRGT

(Vlaamse vereniging voor respiratoire gezondheidszorg en tuberculosebestrijding vzw).

Voor syfilis en gonorroe waren er in 2010 respectievelijk 17 en 62 gevallen. Deze 2

SOA’s komen meer voor onder mannen dan vrouwen. Dit kan te wijten zijn aan een

hogere registratie bij mannen omdat de klinische symptomen bij de man manifest zijn en

bij vrouwen vaker sluimerend aanwezig zijn.







39


Bron: Toezicht Volksgezondheid, Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid














Bron: Toezicht Volksgezondheid, Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid






Gonorroe komt in Gent meer dan gemiddeld in Vlaanderen (25,1 tov 12,2 per 100.000

inwoners) voor. Het verschil voor syfilis is verwaarloosbaar (6,9 tov 6 per 100.000

inwoners). Uit Vlaamse cijfers blijkt dat de SOA’s syfilis, gonorroe en vooral chlamydia

sinds 2002 substantieel zijn toegenomen 30 .

30

Variaties in de cijfers kunnen te wijten zijn aan verschillen in registratie, dus de stijgingen kunnen te maken

hebben met een betere registratie.

































40


Figuur 4 Evolutie SOA’s geregistreerd door peillaboratoria in Vlaanderen, 2002-2009 uit:

Jaarrapport SOA’s 2009, Verbrugge & Sasse (WIV, 2010).

Chlamydia is geen infectieziekte, maar is de meest voorkomende SOA en is in Vlaanderen

van 2002 tot 2009 meer dan verviervoudigd tot meer dan 1.623 gevallen. De grootste

stijging doet zich voor onder vrouwen jonger dan 35. 1 op de 20 jongeren tussen 15

en 25 jaar in ons land zou besmet zijn 31 . In het merendeel van de gevallen geeft

chlamydia geen symptomen. Vooral voor vrouwen vormt de aandoening echter toch een

gevaar. Wanneer chlamydia niet behandeld wordt, kan dat leiden tot een urineweginfectie

of een ontsteking van de eileiders. Zonder behandeling kan de aandoening ook

littekenweefsel achterlaten, wat in 15 procent van de gevallen tot onvruchtbaarheid leidt.

Het aantal gevallen van gonorroe is volgens deze gegevens in 2008 en 2009

gestabiliseerd op 364 gevallen na een stijging in de jaren daarvoor, vooral onder mannen.

Syfilis kent een continue toename sinds 2002 tot 308 gevallen in 2009. Deze toename is

het sterkst onder homoseksuele mannen 32 .

3.1.8 Hospitalisaties

In 2007 werden 75.026 Gentenaars gehospitaliseerd (Minimale Klinische Gegevens -

MKG, FOD Volksgezondheid).

Dit is 3,5% minder dan gemiddeld in Vlaanderen (3191 t.o.v. 3303 per 10.000 inwoners).

Er worden meer vrouwen gehospitaliseerd dan mannen (3484 t.o.v. 2885 per 10.000

inwoners), wellicht veroorzaakt door opnames voor zwangerschap.

31 Voor chlamydia is geen verplichte officiële registratie, er zijn geen exacte cijfers bekend.

32 http://www.sensoa.be/sites/default/files/feitencijferssoa2011_1.pdf

41


8000,0

7000,0

6000,0

5000,0

4000,0

3000,0

2000,0

1000,0

0,0

MKG (2007) per 10.000 inwoners

Gentse kinderen tot 15 jaar worden relatief meer gehospitaliseerd dan Vlaamse kinderen

(2030 t.o.v. 1735); Gentse bejaarden worden dan weer minder gehospitaliseerd (6632

t.o.v. 6756). Mogelijke oorzaken zijn het ruime aanbod aan ziekenhuisbedden in Gent

(voor Gentse kinderen) en anderzijds (bij bejaarden) een sterkere organisatie van de

thuiszorg, een groter aanbod van daghospitalisatie,…

600,0

500,0

400,0

300,0

200,0

100,0

0,0

Bewegingsstelsel en

bindweefsel

Kinderen (tot 15jr) Actieven (15-64) Bejaarden (65+)

Spijsverteringsstelsel

MKG (2007) per 10.000 inwoners volgens opnamereden

Myeloproliferatieve

en weinig gediff.

Neoplasmata

Neus, keel en oren

Hart en vaatstelsel

Opnames omwille van (aandoeningen aan) het bewegingsstelsel en bindweefsel 33 ,

spijsverteringsstelsel, zwangerschap en bevalling, zenuwstelsel, en in mindere mate

ademhalingsstelsel en oogaandoeningen kwamen in 2007 onder Gentenaren relatief meer

voor dan gemiddeld in Vlaanderen.

Uit de analyse van de geografische spreiding (relatieve frequentie per arrondissement)

van de hospitalisaties blijkt dat in vergelijking met het nationaal gemiddelde en

rekening houden met het verwachte aantal opnames voor de regio, inwoners van

33

ziekten van spieren, pezen, botten, gewrichten en bindweefsel zoals reumatoïde artritis, artrose, nek- en

rugklachten en osteoporose, heupfracturen

Zwangerschap en

bevalling

Zenuwstelsel

Ademhalingsstelsel

Oogaandoeningen

Gent

Vlaanderen

Gent

Vlaanderen

42


het arrondissement Gent significant meer worden opgenomen voor prostaatkanker,

astma, en diabetes type 2 34 .

In de Gezondheidsenquête 2008 werd vastgesteld dat in Vlaanderen socio-economische

status niet meespeelt in het aantal hospitalisaties.

3.1.9 Vroeggeboortes

Samen met laag geboortegewicht zijn vroeggeboortes verantwoordelijk voor 75% van de

perinatale sterfte (Agentschap Zorg en Gezondheid). Vroeggeboortes maken in Gent

7,7% van de geboortes uit (Kind & Gezin, 2009). Er is nauwelijks een verschil met

Vlaanderen (7,3%); in Antwerpen gaat het om 6,2% van de geboortes.

Onderstaande grafiek laat zien dat er verschillen zijn afhankelijk van het opleidingsniveau:

bij vrouwen met een opleiding hoger onderwijs eindigden in 2009 in Gent 6,1 % van de

zwangerschappen in een vroeggeboorte, bij vrouwen die geen of een lagere opleiding

hebben genoten is dit 9 tot 10,5 % van de geboortes.






















In Vlaanderen is het percentage vroeggeboortes al sinds 2001 stabiel rond de 7,2%

(Agentschap Zorg en Gezondheid) 35 . Het percentage vroeggeboortes kan deels verklaard

worden uit het aantal meerlingzwangerschappen, aantal kunstmatige bevruchtingen,

extern ingrijpen (keizersnede) en de leeftijd van de moeder. Het aantal vroeggeboortes

hangt volgens deskundigen ook samen met het milieu en leefgewoonten, al is niet

bekend wat precies de risico’s zijn. In stedelijke agglomeraties blijken over het

algemeen meer zwangerschappen te eindigen in een vroeggeboorte dan op het platteland.

Dit zou ook meer voorkomen in lagere sociale klassen dan in hogere 36 . Samen met laag

34 MKG 2007 in beeld, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

35

Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Geboorte-enbevalling/Belangrijkste-trends-in-geboorte-en-bevalling/

36

Nederlands Tijdschrift Geneeskunde 2005 3 september;149(36)



43


geboortegewicht zijn vroeggeboortes verantwoordelijk voor 75% van de perinatale sterfte

(Agentschap Zorg en Gezondheid).

Volgens het Observatorium voor gezondheid en welzijn van Brussel-Hoofdstad is het

verschil in foeto-infantiele mortaliteit tussen de armste en de meest welstellende sociale

klassen tussen de periodes 1998- 2002 en 2003-2007 groter geworden. Deze stijging is

voornamelijk het gevolg van de toename van de doodgeboorten bij kinderen uit de armste

gezinnen (Gezondheidindicatoren 2010, p. 148). “Vooral wiegendood en sterfte door

ongevallen of infectie (post-neonatale sterfte) komen vaker voor bij sociaal

zwakkere groepen 37 . De ongelijkheid is minder uitgesproken bij vroeggeboorte en laag

geboortegewicht. Dit wordt ten dele verklaard doordat een deel van de kinderen geboren

in een huishouden zonder inkomen uit arbeid een Marokkaanse of Turkse moeder hebben.

Deze moeders hebben minder vaak een vroeggeboren baby of een baby met een laag

geboortegewicht, ondanks hun vaak minder gunstige sociaal-economische situatie”.

3.1.10 Overgewicht en obesitas

Obesitas, een ernstige vorm van overgewicht, bereikt momenteel epidemiologische

proporties in de westerse landen. Het is de oorzaak van tal van complicaties en

comorbiditeiten op korte termijn zoals kortademigheid, hoge bloeddruk, problemen bij

fysieke handelingen,.. maar zeker op lange termijn: ontwikkeling van o.a. diabetes type

2, cardiovasculaire aandoeningen en sommige vormen van kanker 38 . Ook de trend in

kinderobesitas is aan het stijgen. De Gentse CLB signaleren dat dit meer en meer

voorkomt.

Een gezond gewicht bij volwassenen tussen 19 en 59 jaar verwijst naar een BMI (Body

Mass Index) tussen 18,5 en 24,9 (kg/m²). Vanaf 30 kg/m² spreekt men over obesitas of

zwaarlijvigheid. Naar aanleiding van een onderzoek van de UGent (2007-2008)

berekende men op basis van zelfgerapporteerde lengte en gewicht de BMI van de 1200

deelnemende volwassenen Gentenaars 39 . Hun gemiddelde BMI was 24,3. Voor

mannen was dit 25,3, voor vrouwen 23,5. De laag opgeleiden (= geen hoger onderwijs

gevolgd) hadden een hoger BMI (25,3) dan hoger opgeleiden (23,7). De BMI is hoger

naarmate men ouder wordt. Bij 20-35 jarigen was het gemiddelde BMI 22,9; bij 36-50

jarigen 24,8 en bij de 51-65 jarigen 25,2.

De gemiddelde BMI-waarde voor volwassenen in het Vlaams Gewest is 25,3 (nationale

Gezondheidsenquête 2008). Dit is significant hoger bij mannen (25,7) dan bij vrouwen

(24,9). 60% van de volwassen Vlaamse bevolking heeft een BMI onder de 25 40 .

In België is 18% van de jongeren van 2 tot 18 jaar te dik (overgewicht) en kampt 5%

met zwaarlijvigheid (obesitas). Hoe lager het opleidingsniveau, hoe hoger de

prevalentie van overgewicht en zwaarlijvigheid. Jongeren behorend tot

huishoudens waarin het opleidingsniveau eerder laag is, lopen relatief meer risico om een

overgewicht te hebben (32% in de categorie ‘lager secundair’) in vergelijking met

jongeren behorend tot huishoudens met een hoog opleidingsniveau (14% in de categorie

37

Buekens P, Masuy-Stroobant G, Delvaux T. High Birthweights among Infants of North African Immigrants in

Belgium. American Journal of Public Health. 1998; 88(5): 808-811.

38

The challenge of obesity in the WHO European region and the strategies for response: summary. Branca F,

Nikogosian H, Lobstein T, editors. 1-323. 2007. World Health Organization.

39

Van Dyck D, Cardon G, Deforche B, Sallis JF, Owen N, De Bourdeaudhuij I. Neighborhood SES and walkability

are related to physical activity behavior in Belgian adults. Prev Med 2010; 50: S74-S79.

40

Aan de andere kant kan worden vastgesteld dat 3% van de volwassen bevolking te mager is. Dit komt

vooral voor bij de vrouwelijke populatie (4,4%), de jongste leeftijdsgroepen (18-34 jaar) en in stedelijke

gebieden (Gezondheidsenquête 2008).

44


hoger onderwijs). Voor obesitas is dit percentage respectievelijk 13% en 3% (nationale

Gezondheidsenquête 2008).

De cijfers uit de HBSC-studie (internationale studie Health Behaviour in School-Aged

Children) bevestigen de toename bij de Vlaamse jongeren 41 . In 2010 waren 3,2% van

de Vlaamse jongens en 2,1% van de meisjes obees. 9,8% van de jongens en 7,5%

van de meisjes lopen het risico obees te worden. In 2002 waren nog 1,8% van de

jongens en 1,5% van de meisjes obees, in 2006 2,3% van de jongens en 1,7% van de

meisjes.

Iets meer jongens waren pre-obees en obees dan meisjes. Meer jongens en meisjes uit

het secundair beroepsonderwijs bevinden zich in de pre-obese en obese groep in

vergelijking met jongens en meisjes uit het algemeen secundair onderwijs.

3.2 Psychische gezondheid

Onder de psychische of geestelijke gezondheid vallen ziekten, aandoeningen en

beperkingen die (hoofdzakelijk) van geestelijke aard zijn. Dit zijn onder andere

angststoornissen, depressies en stress. Maar geestelijke gezondheid is niet enkel de

afwezigheid van deze zaken. Het is een toestand van welzijn waarin elk individu kan

omgaan met normale spanningen van het leven, productief en vruchtbaar werk kan

verrichten en een bijdrage leveren aan zijn of haar gemeenschap (WHO, 2007).

Een aantal indicatoren uit de Gentse Gezondheidsmonitor geven een eerste inzicht in hoe

Gent op het vlak van geestelijke gezondheid presteert. Het aantal cliënten in begeleiding

bij de Centra voor Geestelijke Gezondheid (CGG) en de opnames in psychiatrische

ziekenhuizen geven een beeld van het gebruik van publieke zorginstanties. Over gebruik

van privé-initiatieven of niet-formele gezondheidzorg, zoals psychotherapie, e-mental

health, anonieme telefoonlijnen,.. hebben we weinig gegevens. Daarnaast geraken niet

alle personen tot bij de juiste zorg onder andere door financiële, sociale en culturele

drempels, het niet herkennen van geestelijke gezondheidsproblemen en de aard en

kwaliteit van het aanbod.

In het Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) werd een representatief staal van de

Gentse bevolking bevraagd over hun psychisch welbevinden. Cijfers over het aantal

zelfdodingen en suïcidepogingen geven ook een indicatie van de geestelijke

gezondheid van de Gentenaren. Door dit aan te vullen met (Vlaamse) gegevens over

psychische aandoeningen, medicatiegebruik en risicofactoren en -groepen worden een

aantal trends duidelijk.

3.2.1 Psychisch welbevinden

Volgens het Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) heeft 84% van de Gentenaren

een goed psychisch welbevinden, 6% slecht, en 10% matig 42 . Hoe ouder, hoe beter

het psychisch welbevinden. Een hoger diploma, inkomen en hebben van een vaste

job gaat samen met een hoger welbevinden. Autochtone respondenten 43 hebben een

hoger psychisch welbevinden dan respondenten die zich allochtoon voelen.

41

Anne Hublet, Carine Vereecken en Lea Maes, Jongeren en Gezondheid, Vakgroep Maatschappelijke

Gezondheidkunde Universiteit Gent (2010).

42

Gemeten met de Affective Balance Scale van Bradburn: Aan de hand van acht uitspraken, waarvan vier

positieve en vier negatieve, werd berekend of de respondent goed, middelmatig of slecht functioneert op

affectief vlak.

43

Dit is een subjectieve variabele gebaseerd op vraag 67 uit de Leefbaarheidsmonitor (Stad Gent, 2010). Deze

vraag luidt als volgt: voel je je autochtoon of allochtoon. Volgende antwoordcategorieën zijn voorzien: 1.

Autochtoon; 2. Allochtoon; 3. Beiden; 4. Geen van beiden; 5. Weet niet.

45


Dit psychisch welbevinden is gedaald ten opzichte van 2003 en 2006, toen scoorde

respectievelijk 87% en 89% van de respondenten nog goed.

3.2.2 Psychiatrische opnames

In 2008 waren er 4113 psychiatrische opnames van Gentenaren (Minimale

Psychiatrische Gegevens MPG, FOD Volksgezondheid). Dit gaat over residentiële opnames

of intakes in psychiatrische ziekenhuizen (PZ), psychiatrische afdelingen van algemene

ziekenhuizen (PAAZ), initiatieven voor beschut wonen (IBW), of psychiatrische

verzorgingstehuizen (PVT).

In vergelijking met Vlaanderen, wordt een relatief hoog aandeel inwoners van Gent

opgenomen, namelijk 173 per 10.000 inwoners in vergelijking met 96 per 10.000

inwoners in Vlaanderen. Vooral bij mannen is ongeveer twee keer zoveel als gemiddeld

in Vlaanderen (207 tegenover 99 per 10.000 inwoners). De hoogst opgeleiden worden

minder opgenomen dan de lager opgeleiden (49 tegenover 165 of meer per 10.000

inwoners).















Bron: MPG FOD Volksgezondheid, bevolkingscijfers Lokale statistieken, bewerkingen IdeaConsult

Voor opnames omwille van alcoholgebruik (28,6 tegenover 15,5 per 10.000 inwoners)

en drugsmisbruik (17,2 tegenover 4,9) is het verschil tussen Gent en België vrij

groot; voor depressie (21,7 tegenover 17) is het verschil minder uitgesproken. Ook

opnames voor schizofrenie (14,1 tegenover 6), psychotische stoornissen (10,7 tegenover

5,4) en borderline/narcisme (8,5 tegenover 4,2) komen relatief vaker voor bij

Gentenaren.



46


Bron: MPG FOD Volksgezondheid, bevolkingscijfers Lokale statistieken, bewerkingen IdeaConsult

Het aantal psychiatrische opnames in Gentse instellingen (dus niet enkel van Gentenaren)

is de afgelopen 10 jaar sterk gestegen, vooral onder volwassenen (MPG FOD

Volksgezondheid). Deze stijging in zorggebruik is vooral te wijten aan het aantal opnames

voor stemmingsstoornissen en stoornissen in middelenmisbruik, die beide met 50%

toenamen. Opnames voor schizofrenie en andere psychotische stoornissen bleven gelijk.

De aanwezige residentiële capaciteit in Vlaanderen werd op 31/12/2009 voor meer dan

de helft ingenomen door de categorieën stemmingsstoornissen en stoornissen in

middelenmisbruik. Ook uit ESEMed (European Study on Epidemiology of Mental Disorders,

Vlaamse gegevens 2001-2002) bleek dat de stemmingsstoornissen en stoornissen in het

gebruik van middelen het vaakst voorkomen. 30% van de capaciteit werd ingenomen door

de doelgroep schizofrenie of andere psychotische stoornissen (FOD Volksgezondheid).

3.2.3 Patiënten Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg


In 2010 waren 2311 Gentenaren in begeleiding bij een Centrum voor Geestelijke

Gezondheidszorg of CGG (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid 2010). Het aantal CGG

patiënten in Gent is iets hoger dan gemiddeld in Vlaanderen (9,5 tov 8,6 per 1.000

inwoners). Gentse vrouwen worden vaker begeleid door een CGG dan mannen (10,1

tegenover 8,8 per 1.000 inwoners), net zoals in Vlaanderen gemiddeld het geval is.











47


Bron: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid en Lokale Statistieken

De problemen die de CGG behandelen zijn representatief voor de psychische problemen

die bij de algemene bevolking voorkomen 44 : angst- en stemmingsstoornissen en

verslavingsproblemen nemen een belangrijke plaats in. Bij de centra geestelijke

gezondheidszorg stellen we eenzelfde patroon vast als bij de psychiatrische ziekenhuizen.

Meer dan de helft van de cliënten zijn mensen zijn met een angst- en/of

stemmingsstoornis of een stoornis in middelen.

Uit de cijfers van de Vlaamse CGG blijkt dat mannen vooral begeleid worden voor

gedrags- en verslavingsproblematiek, vrouwen kampen vaak met psychische

problemen, maar ook met verwerkings- en interactieproblemen.

In de CGG komt de groep met schizofrenie of andere psychotische stoornissen

vrijwel helemaal niet voor, terwijl deze wel een groot deel van de residentiële capaciteit

innemen. Deze cijfers over het zorggebruik zeggen dus niet wat de prevalentie of

incidentie in een bevolking is, enkel in welke mate een beroep wordt gedaan op

hulpverleners of zorgvoorzieningen. De manier waarop de geestelijke

gezondheidszorg georganiseerd is heeft een impact op deze cijfers (zie hoofdstuk

gezondheidszorgsysteem).

Suïcidecijfers





3.2.4 Suïcide en suïcidepogingen



In Gent waren er in 2007 18 suïcides per 100.000 inwoners (Sterftecertificaten Vlaams

Agentschap Zorg en Gezondheid, 2007). Mannen plegen vaker suïcide dan vrouwen: 23

mannen tegenover 12 vrouwen per 100.000 inwoners. Suïcide is de grootste

doodsoorzaak bij 25-44-jarigen, zowel bij mannen als vrouwen (Sterftecertificaten

VAZG, 2004-2008).

44 European Study on Epidemiology of Mental Disorders (ESEMeD) naar de prevalentie en incidentie van psychische

problemen bij de Vlaamse bevolking (2001-2002) via interview



48


ate/100.000 inwoners

60

50

40

30

20

10

0

Suïcide rates, Groot Gent, 1996-2007, opgesplitst volgens geslacht

1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007

mannen 42 33 50 46 45 50 39 45 35 39 22 23

vrouwen 19 9 17 19 22 8 21 15 14 10 14 12

totaal 30 21 33 32 33 28 30 30 24 24 18 18

Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap

Suïcide komt in Gent meer voor dan gemiddeld in Vlaanderen (15,9 per 100.000) 45 .

De zelfmoordratio ligt in Gent hoger dan in Antwerpen, Brugge en Leuven, maar lager

dan in Oostende, Ronse en ook Eeklo (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid 46 ). Recent

onderzoek (Hooghe, Vanhoutte, 2011) wijst aan dat hoge zelfmoordcijfers vooral

voorkomen in gemeentes met een relatief arme en oudere bevolking en/of veel

alleenstaanden. Steden hebben over het algemeen lagere zelfdodingscijfers omdat ze

een relatief jonge bevolking hebben en dit heel sterk het voorkomen van zelfdoding

reduceert, ook bij de ouderen. Zelfdodingscijfers zijn bovendien lager bij allochtone

minderheden, en deze groepen dragen ook bij aan de dynamiek van het sociaal leven

binnen een stad. Dit is echter geen garantie, Gent telt dan wel meer inwoners dan

gemiddeld, meer migranten en veel jongeren, maar ook veel werklozen, alleenstaanden

en senioren, wat de slechte score verklaart. Een andere factor is dat er in Gent door het

hoge aantal psychiatrische bedden een hogere concentratie is van ernstige psychiatrische

problematiek, een belangrijke risicofactor voor suïcide.

Uit een vergelijkend onderzoek tussen Vlaanderen en Nederland, waar de

zelfmoordcijfers veel lager zijn (9 per 100.000 inwoners), blijkt dat de risicofactoren voor

suïcide (vroegere suïcidale gedachten en psychische problemen) in Vlaanderen en

Nederland vergelijkbaar zijn (Reynders ea, 2011). Nederlanders blijken echter voor die

problemen vaker hulp gekregen te hebben dan Vlamingen en er zijn ook meer

Nederlanders die hulp willen zoeken. De betere toegankelijkheid en beschikbaarheid van

de geestelijke gezondheidszorg-hulpverlening in Nederland is een gedeeltelijke

verklaring. Daarnaast hebben Nederlanders een duidelijk positievere houding tegenover

hulp zoeken: ze ervaren minder zelfstigma en schaamte om formele hulp te zoeken.

45 De Vlaamse zelfmoordcijfers zijn relatief hoog in vergelijking met andere Europese landen. Op basis van

wetenschappelijk onderzoek werden reeds verschillende beleidsadviezen geformuleerd zoals de verbetering

van de geestelijke gezondheidszorg met aandacht voor getrapte zorg, een multidisciplinaire aanpak, goede

samenwerking tussen eerste- en tweedelijnszorg, erkenning van psychotherapie, een adequater gebruik

van psychofarmaca, aandacht voor participatie van de patiënt, goede opvolging van suïcidepogers.

Daarnaast is het ook belangrijk dat de overheid stappen onderneemt om stigma en zelfstigma ten gevolge

van psychiatrische stoornissen en hulp zoeken voor deze stoornissen via sensibiliseringscampagnes te

reduceren (Reynders ea, 2009).

46 Team Gegevensverwerking en Resultaatsopvolging http://www.zorg-engezondheid.be/Cijfers/Sterftecijfers/Sterfteatlas-Vlaanderen/Sterfteatlas--zelfdoding/

49


Daarnaast blijkt dat regio’s met een hoog zelfmoordcijfer een minder tolerante houding

tegenover suïcide hebben dan regio’s met een laag zelfmoordcijfer.

Suïcidepogingen

Groot-Gent is sinds 1996 opgenomen als één van de 21 catchment areas van de WHO

Multicentre Study of Suicidal Behaviour. Dit houdt in dat er een registratieproject loopt

van zelfmoordpogingen in het AZ St.-Lucas, Jan Palfijn en UZ. Sinds 2007 wordt voor

Vlaanderen het aantal suïcidepogingen geschat via de registratie in spoeddiensten van

algemene ziekenhuizen (registratie sinds 2010 in 26 ziekenhuizen, in 2011 in 40

ziekenhuizen) (Eenheid voor Zelfmoordonderzoek UGent) 47 . Hierdoor kan er sprake zijn

van registratie-bias: doordat er beter wordt gemeten, liggen de cijfers hoger.

In 2010 werden in Gent 238 suïcidepogingen per 100.000 inwoners geregistreerd.

Gemiddeld voor Vlaanderen ging het om 150 pogingen per 100.000 inwoners Het aantal

pogingen is zowel in Gent als in Vlaanderen afgenomen 48 .

In Gent zijn het vooral jongeren die zelfmoordpogingen doen. Volgens de Sterfteatlas

van Vlaanderen was in Gent in 2010 ongeveer één derde van de mannelijke (33,9%) en

vrouwelijke suïcidepogers (34,2%) tussen de 15 en 29 jaar oud.

Grafiek: suïcidepogingen per leeftijdscategorie Gent, 2000-2010 (aantal pogers per 1.000

inwoners)

Bron: registratie suïcidepogingen Gent, Eenheid voor Zelfmoordonderzoek

Voor de vrouwelijke suïcidepogers is er een piek op 15-19 jaar, maar ook in de categorie

20 tot 24 jaar zijn de cijfers hoog. Bij mannen komen suïcidepogingen relatief het

frequentst voor tussen 20 en 24 jaar, gevolgd door 35 tot 39 jaar. In Vlaanderen bevond

het hoogste aantal suïcidepogers zich in de leeftijdscategorie 45-49 jaar. Mogelijk

verklaart de specifieke bevolkingsstructuur van Gent (groter aandeel 20-39-jarigen) een

deel van dit verschil.

47

Er kan registratiebias zijn: mogelijk zijn de cijfers in Gent hoger doordat er nauwgezet wordt geregistreerd in

de Gentse ziekenhuizen.

48

Registratie suïcidepogingen Gent, Eenheid voor Zelfmoordonderzoek, 2010

50


De meeste suïcidepogingen komen procentueel van inactieven (41,7%) (invaliden,

studenten). In Gent is het aandeel van werklozen (22,2%) onder de suïcidepogers

daarnaast een stuk hoger dan gemiddeld in Vlaanderen (14,9%). Ook uit literatuur blijken

lager opgeleiden en (langdurig) werklozen een hogere kans voor zowel

suïcidepogingen als suïcides vertonen. Daarnaast vormen alleenstaanden of –

wonenden en gescheiden personen risicogroepen voor suïcidaal gedrag.

Meer dan de helft van de suïcidepogers (56% in de 26 Vlaamse spoeddiensten, 63% in de

Gentse registratie) geeft aan dat ze minstens 1 voorgaande suïcidepoging ondernomen

hadden. Zowel in Vlaanderen als in Gent werd 7 op de 10 van deze personen al psychisch

behandeld.

Gemiddeld ondernemen vrouwen meer pogingen dan mannen, maar zijn de

zelfdodingscijfers minder hoog. Dit zou te verklaren zijn doordat mannen meer

agressievere en efficiëntere middelen gebruiken en omdat depressie 49 , een belangrijke

risicofactor, bij mannen vaak langer gemaskeerd blijft en meer uitmondt in zelfmoord

(Kenniscentrum CPZ).

3.2.5 Depressie en psychische aandoeningen

Cijfers over de prevalentie van depressie in Gent zijn niet gekend. In De Sociale Staat

van Vlaanderen (SVR, 2011) wordt de stand van zaken in Vlaanderen toegelicht:

Volgens de gezondheidsenquête 2008 heeft ongeveer 1 op de 10 Belgen het voorbije

jaar met depressieve symptomen gekampt.

Bij Vlaamse jongeren hebben ongeveer 15% van de jongens en 21% van de meisjes

tussen 13 en 18 jaar reeds twee keer of meer aan zelfdoding gedacht (Universiteit Gent,

2006). Depressieve gevoelens gaan samen met meer middelenmisbruik (Universiteit

Gent, 2006), zelfdodingsgedachten en zelfdoding (Vlaams Agentschap voor Zorg en

Gezondheid).

In 2010 was 90% van de Vlaamse jongeren (11-18-jarigen) sterk tevreden over zijn

leven (Universiteit Gent, 2010 50 ). Zo’n 5 tot 10% van de Vlaamse adolescenten zou op

dit moment depressief zijn. Meisjes geven meer blijk van onwelbevinden dan jongens.

Ook neemt het onwelbevinden bij jongeren toe naarmate ze ouder worden (Katholieke

Universiteit Leuven, 2010). Allochtone jongeren blijken eveneens kwetsbaarder (De

Clercq e.a., 1996 in: Bayingana e.a., 2002). Sociaal-economisch valt duidelijk op dat

laaggeschoolden en jongeren die in armoede leven zich slechter voelen (Universiteit

Gent, 2006). Zo blijkt dat vrouwen, lageropgeleiden en etnisch-culturele

minderheden een groter risico lopen op depressieve klachten.

Socio-economische factoren zoals werkloosheid, alleenstaand zijn, een lager

opleidingsniveau en een laag inkomen zijn medebepalend voor een verhoogd risico op

depressie en zelfdoding. Maar tegelijkertijd zijn werkloosheid, armoede een

eenzaamheid ook vaak een gevolg van depressie. Uit het KANS-onderzoek 51 blijkt dat het

cliënteel van OCMW, CAW en ICAW in grote mate met ernstige psychische klachten

kampt. Ongeveer 70% van de eerstelijnswelzijnszorggebruikers (OCMW, CAW en ICAW)

49 Onderzoek bevestigt dat ongeveer 70% van de personen die een suïcidepoging ondernamen depressief was.

50

Jongeren en Gezondheid 2010, resultaten mentale gezondheid. De studie maakt deel uit van de

internationale studie Health Behaviour in School-Aged Children (HBSC), uitgevoerd onder toezicht van de

Wereld Gezondheidsorganisatie.

Internationale 4- jarige studie vanuit de WHO waarbij 43 landen of regio’s hebben deelgenomen, met 204.534

respondenten (schoolgaande kinderen) waarvan 4.311 Vlamingen.

51

“Kwetsbaarheid aanpakken in de Samenleving, Steunpunt Welzijn, volksgezondheid en Gezin.” Enquête bij

welzijnszorggebruikers (OCMW, CAW, ICAW) 2008-2009. Depressieve klachten en suïcidaliteit in de

(I)CAW en OCMW: onderzoek naar de ernst en de relatie tot armoede. Ann DeSmet, Koen Hermans,

Evelyn Verlinde, Sara Willems, Jan De Maeseneer & Chantal Van Audenhove, Onderzoeksgroep KANS

(2011)

51


evestigen psychisch onwelbevinden. De helft van de welzijnszorggebruikers met

psychisch onwelbevinden vertoont tekenen van milde tot ernstige depressiviteit. Bij

tewerkgestelden is dit 39% en bij werklozen 60%. Bij personen met chronische ziektes is

dit 65%. Ongeveer de helft van de welzijnszorggebruikers kent iemand die een

suïcidepoging ondernam, 1/3 heeft zelf een poging ondernomen.

Uit de Gezondheidsenquête 2008 blijkt dat 19% van de inwoners van het Vlaamse

Gewest slaapproblemen ervaart (minstens één slechte nacht in de vorige 4 weken).

Vrouwen (23%) worden vaker dan mannen (15%) geconfronteerd met een slechte

nachtrust. Bijna 75% van welzijnszorggebruikers met psychisch onwelbevinden heeft

ook slaapproblemen (KANS-onderzoek 52 ).

Daarnaast klaagt in Vlaanderen globaal 3% over chronische angst, en blijkt dat vooral

vrouwen en laaggeschoolden aangeven angstproblemen te hebben.

3.2.6 Medicatiegebruik

In een recente enquête gaf 16,1% van de bevraagde Gentenaren aan psychofarmaca

te gebruiken (Willem, Hardyns en Vyncke, 2011). Het gaat vooral over slaapmiddelen en

kalmeermiddelen, naast antidepressiva of pijnstillers. Personen uit een achtergestelde

buurt gaven significant meer aan dat ze 1 van deze geneesmiddelen gebruikten (20,4%

tegenover 13,9%).

Het gebruik van psychofarmaca kan samen met de suïcidecijfers en verslavingsgegevens

een graadmeter zijn van het welbevinden van een bevolking (SVR, 2011). Sinds de jaren

1980 hoort België bij de grootste gebruikers van benzodiazepine ter wereld (Balter e.a.,

1984). Benzodiazepines en aanverwanten zijn de enige overblijvende soort

geneesmiddelen die bij ons als ‘slaap-en kalmeringsmiddelen’ worden gebruikt. Uit de

Gezondheidsenquête blijkt dat in Vlaanderen 13% van de ondervraagde 15-plussers

een benzodiazepine gebruikte op het moment van de bevraging, tweemaal meer

vrouwen dan mannen. De analyses in functie van de sociaaldemografische factoren

identificeerden vrouwen en laagopgeleide personen als risicogroepen.

GEZONDHEIDSTOESTAND: CONCLUSIES en UITDAGINGEN

De gemiddelde levensverwachting gaat erop vooruit, maar er is nog een grote

gezondheidskloof. Mensen leven langer (mortaliteit) en in betere gezondheid

(morbiditeit), naarmate ze een hogere sociaal-economische status (opleidingsniveau

en/of inkomen) hebben. De gezondheid van personen in achtergestelde buurten in

Gent is slechter dan deze van personen in niet-achtergestelde buurten.

Zowel het psychisch welbevinden als de zelf gepercipieerde gezondheid zijn positief

gerelateerd aan het inkomen (hoe hoger, hoe beter het welbevinden en de

gezondheidstoestand).

Er is een relatief hoge sterfteratio in Gent. Mannen sterven vooral aan kankers en

hartfalen en andere -complicaties, en meer dan gemiddeld aan aandoeningen

van de onderste luchtwegen; bij vrouwen zijn hartfalen en andere –complicaties

gevolgd door kankers belangrijke doodsoorzaken.

Ook de (stijgende) incidentie van een aantal kankers of beschavingsziektes als diabetes

en obesitas gerelateerd aan leefstijl (gezonde voeding, beweging, roken) veroorzaken

52

Kwetsbaarheid aanpakken in de Samenleving, Steunpunt Welzijn, volksgezondheid en Gezin. Enquête bij

welzijnszorggebruikers (OCMW, CAW, ICAW) 2008-2009.

52


een groot aantal verloren (gezonde) levensjaren. Ook bij jongeren en kinderen nemen

overgewicht en obesitas toe.

Bij een aantal van de belangrijkste of in Gent relatief meer voorkomende

doodsoorzaken (longkanker, borstkanker, colorectale kanker, hart- en vaatziekten,

uitwendige doodsoorzaken, diabetes) kan via preventie – zowel een gezondere leefstijl

als medische preventie (gerichte) en screening - een deel van de sterfte worden

vermeden.

Infectieziektes zoals TBC en gonorroe komen meer voor in Gent dan in de rest van

Vlaanderen.

TBC is een typisch grootstedelijk fenomeen. Het gaat echter om relatief lage

incidenties, waarbij de registratiebias niet te onderschatten valt.

De toename van de SOA’s gonorroe, syfilis en chlamydia (in Vlaanderen) is een

aandachtspunt en ook verder als indicator voor seksueel gedrag te bekijken.

Er is een hoog aantal psychiatrische opnames in Gent, vooral voor alcohol- en

drugsmisbruik en depressie, maar ook voor schizofrenie, psychotische stoornissen,

borderline. Algemeen is dit gestegen. Het hoger aantal psychiatrische opnames heeft

voor een deel te maken met het aanbod (nergens ter wereld zijn er meer intramurale

psychiatrie-bedden dan in Gent – ook in België is dit gemiddeld zeer hoog). Dit moet

gezien worden in samenhang met de organisatie van de geestelijke gezondheidszorg

(de rol van de CGG’s en de eerstelijnszorg, preventie en vroegdetectie) en de huidige

evoluties hierin zoals de vermaatschappelijking van de zorg.

Het aantal zelfmoordpogingen en –slachtoffers ligt in Gent hoger dan gemiddeld.

Dit kan gerelateerd worden aan verschillende risicofactoren en de aanwezigheid van

een aantal risicofactoren in Gent. Er kan “registratie-bias” zijn: in Gent loopt een

internationaal registratieproject rond zelfmoord. Daarnaast is er een concentratie van

psychiatrische bedden. Risicogroepen zijn sociaal-economisch kwetsbare groepen, lager

opgeleiden, etnisch-culturele minderheden, alleenstaanden, .. Deze zijn meer

vertegenwoordigd in Gent. Het aantal zelfdodingspogingen is vrij hoog bij jongeren en

adolescentenkomt zelfdoding relatief veel voor.

Er is een relatie met psychische problemen zoals depressie, en ook het verband met

middelengebruik is relevant, zie het hoge aantal psychiatrische opnames omwille van

alcohol- en drugsmisbruik en depressie.

Daarnaast zijn ook de toegankelijkheid van de zorg en het (stigma op) zoeken van hulp

aandachtspunten.

53


4 LEEFSTIJL

Een aantal aspecten van het dagelijkse leven spelen een rol in het behoud en/of de

opbouw van een goede gezondheidstoestand, zoals bewegen, gezonde voeding en

vaccinaties. Daartegenover staan bepaalde gedragingen die de gezondheid schaden, met

name consumptie van tabak, alcohol of drugs. Leefstijl is daarbij sterk gerelateerd met

socio-economische status en etnisch-culturele achtergrond. Een lage socio-economische

status gaat vaker samen met (structureel) ongezond gedrag op het vlak van voeding,

beweging, roken, gebruik van alcohol en verdovende middelen, maar ook (etnisch-)

culturele factoren (bv religie) kunnen in deze aspecten een zowel negatieve als positieve

rol spelen.

Tijdens de ontwikkeling van de Gezondheidsmonitor werd een selectie gemaakt van

relevante en beschikbare indicatoren die iets zeggen over de voedings- (groente, fruit,

water, borstvoeding) en bewegingsgewoonten, het middelengebruik (alcohol en

tabak) en seksueel gedrag (tienermoeders) van de Gentenaar. Indicatoren inzake

druggebruik, vis- of vleesconsumptie en gebruik van anticonceptie en de

onderwerpen mondhygiëne en ander gezondheidsgerelateerd gedrag zijn geen onderdeel

van de Gezondheidsmonitor - onder andere door een gebrek aan Gentse cijfers -, maar

werden toegevoegd aan deze omgevingsanalyse omwille van hun relevantie. Aan de hand

van de kwantitatieve en kwalitatieve informatie die hierover beschikbaar is, probeerden

we een aantal belangrijke thema’s toch te beoordelen.

De Gentse cijfers waarbij dit van toepassing is, worden vergeleken met de Vlaamse

gezondheidsdoelstellingen die door de Vlaamse overheid en door de

Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) worden gehanteerd. Op die manier wordt duidelijk

in welke mate Gent aan deze doelstellingen voldoet, hoewel dit niet betekent dat de

aanbevelingen worden behaald.

54


4.1 Voeding en beweging

De actieve voedingsdriehoek geeft je een idee van wat je dagelijks zou moeten eten en

hoeveel je per dag moet bewegen.

Bron: © Vigez

Naast evenwichtig eten is voldoende bewegen essentieel in een gezonde levensstijl. De

aanbevelingen zijn opgesteld voor iedereen vanaf 6 jaar, maar kunnen variëren voor wie

zware fysieke arbeid doet, intensief sport of een bepaald dieet moet volgen. Wie

gevarieerd en evenwichtig eet, verschaft zijn lichaam alle nodige energie en

voedingsstoffen om optimaal te functioneren. De actieve voedingsdriehoek bestaat uit

negen groepen: de groep lichaamsbeweging, zeven essentiële voedingsgroepen en de

restgroep. De essentiële gekleurde voedingsgroepen zijn onmisbaar in een evenwichtige

voeding. Het topje van de actieve voedingsdriehoek, de restgroep, is een toemaatje.

De reële inname bij de Vlaamse bevolking (2004) wijkt nog sterk af van de

aanbevelingen:

55


Bron: © Vigez

Mensen eten te veel producten uit de restgroep en uit de groep ‘vlees, vis, eieren en

vervangproducten 53 . Van de andere producten verbruikt men te weinig tot veel te weinig,

bv. groenten, melk, water,… Er wordt veel te weinig bewogen om gezondheidswinst te

behalen.

De resultaten van de gezondheidsenquête in 2008 toonden al aan dat de

voedingsgewoonten van de Belg zeker niet optimaal zijn, maar dat er toch sprake is van

een verbetering (Gislé, 2010). Bevolkingsgroepen die qua voeding (dagelijkse

consumptie van fruit, groenten en bruin brood en wekelijkse consumptie van vis) het

best naar voor komen zijn vrouwen en hoog opgeleide mensen. Jongvolwassenen scoren

hierop het slechtst. Een bijkomende problematiek bij jongvolwassen is dat de helft van

hen dagelijks gesuikerde frisdrank drinkt.

Er moet hierbij rekening worden gehouden met de gezondheidskloof, die sterk

samenhangt met het opleidingsniveau en het inkomen: wie weinig verdient of laag

geschoold is, heeft meer kans om obesitas en andere gezondheidsproblemen te

ontwikkelen.

De meeste gegevens waarover we beschikken (Leefbaarheidsonderzoek,

Gezondheidsenquête, ..) zijn zelfgerapporteerd, waardoor de resultaten vermoedelijk een

vrij positief beeld geven. Het eten van bijvoorbeeld fruit en groenten valt onder een

sociaal wenselijk gedrag, wat tot hogere rapportages kan leiden. Het is daarnaast

eenvoudiger fruitconsumptie (aantal stuks) in te schatten dan groenteconsumptie.

53 Uit de Samenvatting Vlaams actieplan voeding en beweging 2008-2015

56


De beschikbare Gentse cijfers over de groente-, fruit- en waterconsumptie, borstvoeding,

en lichaamsbeweging worden per indicator overlopen in relatie tot de cijfers die er op

Vlaams niveau zijn en de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen. Dit werd aangevuld met

een aantal algemene cijfers en trends in voedingsgewoonten over frisdrankconsumptie,

ontbijtgedrag en vleesconsumptie.

4.1.1 Groenteconsumptie

Groenten zijn een bron van voedingsvezels, vitaminen en mineralen. De aanbeveling is

300 gram groenten per dag te consumeren, gespreid over de verschillende maaltijden

(©VIGeZ 2012). Slechts 16% van de Gentenaren geeft aan dat ze 2 of meer keer per

dag groenten eten (Stad Gent, 2010). De hoeveelheid geconsumeerde groenten werd

echter niet bevraagd.

Bron: Stad Gent, 2010













77 % van de respondenten eet minstens dagelijks groenten. Vrouwen consumeren

meer groenten dan mannen: 82% tegenover 72% eet dagelijks groenten. Er is een

positief verband met de leeftijd. In de oudste leeftijdsgroep (65-79 jaar) consumeert

83% dagelijks groente, bij de jongste leeftijdsgroep (10-17 jaar) 71%. Er is een

significant verband tussen de groenteconsumptie en het opleidingsniveau en het

inkomen. Van de Gentse laagst opgeleiden geeft 72,9% aan dat ze dagelijks groente

consumeren, en van de hoogst opgeleiden 82%. Voor inkomen is dit 66,6% in de laagste

tegenover 81% in de hoogste inkomenscategorie 54 . Allochtone respondenten 55 eten

minder frequent groenten of salade dan autochtone respondenten.

In de nationale gezondheidsenquête (2008) rapporteert 87,5% van de Vlaamse

respondenten dat ze dagelijks groente of salade consumeren (Gislé, 2010). Dit ligt hoger

dan de Gentse steekproef, maar we kunnen niet uitsluiten dat dit niet aan toeval bij

samenstelling van de steekproef te wijten is. Voor Vlaanderen vindt men geen significant

verschil tussen mannen en vrouwen of naar opleiding, enkel naar leeftijd: in de

54 Eindrapport (technisch rapport) Leefbaarheidsonderzoek Stad Gent, M.A.S 2009.

55 Dit is een subjectieve variabele gebaseerd op vraag 67 uit de Leefbaarheidsmonitor 2009. Deze vraag luidt

als volgt: voel je je autochtoon of allochtoon. Volgende antwoordcategorieën zijn voorzien: 1. Autochtoon;

2. Allochtoon; 3. Beiden; 4. Geen van beiden; 5. Weet niet.

57


leeftijdsgroep 15-24 jaar is de dagelijkse groenteconsumptie het laagst, namelijk 80%,

en in de leeftijdsgroep 55-64 jaar is deze het hoogst, namelijk 94%. Men stelt wel vast

dat het percentage dat dagelijks groenten eet significant lager is in de stedelijke gebieden

(82%) dan in de halfstedelijke en landelijke gebieden (beiden 88%). Dit geldt ook voor

het percentage van de bevolking dat minstens 200g groenten per dag eet. Meer dan drie

vierde van de jongvolwassenen (15-24 jaar) eet dagelijks groenten, maar slechts 58% eet

200g groenten per dag.

De Vlaamse gezondheidsdoelstelling 56 voor groenteconsumptie streeft ernaar dat

tegen 2015 het percentage personen dat de aanbeveling voor groenten (dagelijks 300 g)

haalt van 1% naar 11% gaat, en de gemiddelde inname van groenten met 10% (van 147

naar 162g/dag) stijgt.

4.1.2 Fruitconsumptie

Fruit bevat net als groenten enkelvoudige koolhydraten, voedingsvezels, vitaminen en

mineralen, maar toch kunnen fruit en groenten elkaar niet vervangen omdat ze

verschillende soorten en hoeveelheden vitaminen en mineralen bevatten (©VIGeZ 2012).

De aanbeveling is om twee tot drie stuks fruit per dag te eten. 25,4% van de bevraagden

in het Gentse leefbaarheidsonderzoek consumeert 2 keer per dag of meer fruit. Daarmee

voldoet Gent op het vlak van fruitconsumptie wel aan de Vlaamse

Gezondheidsdoelstelling (‘15% consumeert dagelijks 2 of meer stukken fruit’).




Bron: Stad Gent, 2010





61,4 % van de Gentenaren eet minstens 1 keer per dag fruit. Vrouwen consumeren

meer fruit dan mannen: de dagelijkse fruitconsumptie is in Gent bij vrouwen (67,7%)

hoger dan bij mannen (53,7%). De dagelijkse fruitconsumptie verbetert vanaf 18 jaar

naarmate men ouder is en is het hoogst bij 65-79 jarigen (77,8%). Er is een significant

verschil in de mate van fruitconsumptie tussen Belgen en niet-Belgen en personen

waarvan 1 van de ouders geen Belg is. De dagelijkse fruitconsumptie is voor Belgen

60,3%, lager dan bij niet-Belgen (65,6%) of ECM (66,4%). Er werd een negatief

56 Gezondheidsdoelstelling voeding en beweging 2008-2015







58


verband vastgesteld tussen fruitconsumptie bij niet-beroepsactieve personen

(gepensioneerden, huisvrouwen,..) versus beroepsactieve personen.

In Vlaanderen consumeert volgens de gezondheidsenquête (2008) 66,3% dagelijks

fruit 57 (Gislé, 2010). Vrouwen doen het beter (70,5%) dan mannen (62%). 39% van de

Vlaamse respondenten eet minstens twee stukken fruit per dag. Amper de helft van de

jongvolwassenen in België eet dagelijks fruit. Bovendien consumeert slechts 25% van

hen 2 porties fruit per dag.

Uit de enquête blijkt ook dat het de jongvolwassenen zijn die het minst vaak bruin brood

en vis eten. Daarnaast is er een duidelijke socio-economische gradiënt: de hoogst

opgeleiden hebben betere eetgewoonten.

4.1.3 Waterconsumptie

Er wordt aanbevolen om dagelijks 1,5 liter te drinken waarvan minstens 1 liter water (6-

8 glazen). 28% van de Gentenaren drinkt minder dan 3 glazen water per dag, 72%

drinkt 3 glazen of meer, slechts een derde haalt de aanbeveling.

Bron: Stad Gent, 2010










Vrouwen drinken meer water per dag dan mannen, 75,6% tegenover 67,8% drinkt 3

glazen of meer. Er is een negatief verband tussen waterconsumptie en leeftijd. Vanaf 18

jaar neemt het aandeel dat meer dan 3 glazen water per dag drinkt af van 78% tot 67%

in de hoogste leeftijdscategorie. Belgen drinken volgens deze cijfers minder water in

vergelijking met ECM (69% tov 82,2% drinkt 3 of meer glazen) of niet-Belgen (88,1%).

Er is geen verband met opleiding en inkomen.

In totaal drinkt slechts 22% van de Vlaamse bevolking tussen 15 en 59 jaar 1 liter water

per dag 58 . Tegen 2015 moet volgens de Vlaamse gezondheidsdoelstelling het

percentage personen dat de aanbeveling voor water haalt naar 32%. De gemiddelde

inname van water zou met 10% moeten stijgen (van 669 naar 736 ml/dag). In het

leefbaarheidsonderzoek werd echter geen inhoudsmaat toegekend bij de bevraging van

57

Vlaanderen scoort gemiddeld opnieuw iets beter dan Gent, maar opnieuw kunnen we niet uitsluiten dat het

verschil door toeval veroorzaakt wordt.

58 Tegen 2015 moet volgens de Vlaamse gezondheidsdoelstelling het percentage personen dat de aanbeveling

voor water haalt naar 32%. De gemiddelde inname van water zou met 10% moeten stijgen (van 669 naar

736 ml/dag).

59


het aantal glazen water dat men per dag drinkt, waardoor dit niet aan de Vlaamse cijfers

en de gezondheidsdoelstelling kan getoetst kan worden.

Frisdranken / energiedrankjes

De helft van de Belgische jongeren drinkt dagelijks gesuikerde frisdranken, voor mannen

is dit zelfs twee op drie (Gislé, 2010). Uit de Gentse signalenbundel 2011 59 blijkt dat

steeds meer en steeds jongere kinderen energydrinks (Red Bull, Burn, Golden Power,…)

nuttigen. Deze dranken bevatten hoge doses cafeïne en taurine en zijn niet onschuldig.

De Hoge Gezondheidsraad beveelt aan om van deze stoffen niet meer dan 2,5

mg/kg/dag in te nemen. Overmatig gebruik van cafeïne of taurine kan tot

gedragsstoornissen (waaronder angstgevoelens) en aantasting van de ontwikkeling van

het zenuwstelsel leiden 60 . Sensibilisering hierrond lijkt aangewezen.

4.1.4 Ontbijt

Ondanks dat het ontbijt een van de belangrijkste maaltijden is, ontbijt 18% van de

Vlaamse 17-18-jarigen nooit (Universiteit Gent, 2010 61 ). Op 11-12-jarige leeftijd ontbijt

5,2% van de jongens en 4,5% van de meisjes nooit op een weekdag. Toch is er in

vergelijking met 2006 een stijging in het dagelijks ontbijten bij de 11-12-jarigen en 13-

15-jarigen. Jongeren uit het secundair beroepsonderwijs ontbijten het minst dagelijks

in vergelijking met de andere opleidingen. Deze relatie is nog versterkt in vergelijking

met de resultaten in 2006.

4.1.5 Vleesconsumptie

Uit de Gezondheidsenquête blijkt dat mensen teveel consumeren uit de groep ‘vlees, vis,

eieren en vervangproducten (cfr. voedingsdriehoek).

Uit de voedselconsumptiepeiling (WIV, 2004) bleek dat voor vlees en/of

vleesvervangers de inname 1,6 maal te groot is in vergelijking met de bovengrens van de

voedselaanbeveling (75-100g per dag) van de actieve voedingsdriehoek.

Uit de iVOX-enquête (2011) die het succes van de Donderdag Veggiedag-campagne wou

meten blijkt dat 30% van de Gentenaars afgelopen jaar minstens één keer per maand

meedeed aan Donderdag Veggiedag (Vlaanderen: 17%). 15% heeft naar aanleiding van

de campagne vaker vegetarisch gegeten (Vlaanderen: 13%). 19% eet momenteel al 1

dag per week geen vlees of vis (Vlaanderen: 13%), en een extra 43% geeft aan in de

toekomst minstens één keer te zullen participeren (Vlaanderen: 42%).

59 De Gentse signalenbundel bundelt signalen van de Gentse veldwerkers binnen de Centra Algemeen

Welzijnswerk, Samenlevingsopbouw Gent, Intercultureel Netwerk Gent, vzw JONG, de

wijkgezondheidscentra, De Sloep, de KRAS-diensten, het straathoekwerk, de Gezondheidsdienst, OCMW

Gent en Welzijnsoverleg Regio Gent.

60 1 blikje Red Bull van 250 ml bevat 1000 mg taurine en 80 mg cafeïne. Advies van de Hoge Gezondheidsraad

nr. 8689: Gebruik van cafeïne in voedingsmiddelen, 11 januari 2012 – Hoge Gezondheidsraad (p. 3)

http://www.health.belgium.be/internet2Prd/groups/public/@public/@shc/documents/ie2divers/19076526.p

df

61 HBSC-studie , Health Behaviour in School-Aged Children. Jongeren en Gezondheid: rapport voeding.

60


4.1.6 Borstvoeding

De mate waarin moeders borstvoeding geven zegt iets over het voedingspatroon van de

jongste Gentenaars. Borstvoeding is de ideale voeding vanaf de geboorte. Moedermelk

bevat afweerstoffen die de baby beschermen tegen infecties en veel voedingsstoffen zoals

eiwittten, koolhydraten, vetten, vitamines en mineralen.

In 2009 kreeg 61,6% van de Gentse baby’s op drie maand nog borstvoeding

(Gemeentelijke Kindrapporten Kind en Gezin, 2010). Dit is meer dan in Vlaanderen (52%)

en Antwerpen (53,7%). We zien dat in Afsnee (40%), Sint-Denijs-Westrem (47,2%) en

ook Zwijnaarde (54,5%) minder dan in de andere deelgemeenten borstvoeding werd

gegeven.

Onderstaande grafiek toont dat het geven van borstvoeding in Gent verschilt volgens het

opleidingsniveau. Van de moeders met een opleiding hoger of universitair onderwijs gaf

71,8% borstvoeding, dus deze scoren beter dan het gemiddelde.

Bron: Kind en Gezin












Bron: Kind en Gezin





























61


Tussen niet-Belgen en Belgen in Gent is er geen verschil, terwijl er in Vlaanderen een

verschil is van ongeveer 7%: meer niet-Belgen dan Belgen geven borstvoeding.

Binnen het Brussel Gewest wordt er meer borstvoeding gegeven in gemeenten met een

laag socio-economisch profiel, het borstvoedingscijfer voor babys van buitenlandse

moeders ligt ongeveer 6 % hoger dan dat voor baby’s van Belgische moeders

(Gezondheidsindicatoren Brussel, 2010).

Gemiddeld start in Vlaanderen 67,8% van de moeders met borstvoeding. Dit percentage

ligt veel lager bij moeders uit kansarme autochtone gezinnen (39%). Slechts 66,5%

van de vrouwen (gemeten op dag 6 na de bevalling) in Vlaanderen geeft borstvoeding.

Tegen 2015 moet dat cijfer 74% bedragen 62 . In Gent gaf in 2009 78,5 % van de vrouwen

op dag 6 exclusief borstvoeding.

4.1.7 Lichaamsbeweging

Uit de Stadsmonitor (2011) blijkt dat ongeveer 46,7 % van de Gentenaren regelmatig

actief aan sport doet. Het gemiddelde voor de 13 centrumsteden is 47,1%. Beweging is

echter breder dan louter sporten, ook matige of actieve lichamelijke inspanningen zijn

goed voor de gezondheid.

Om gezondheidswinst te behalen is het al voldoende om dagelijks minstens een half

uur te bewegen met een matige fysieke inspanning. Voor kinderen en jongeren is dit

minstens een uur per dag.

Uit het leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) blijkt dat slechts 26,1% van de

Gentenaars dagelijks, en 54,3% minder dan 5 dagen per week een matige lichamelijke

inspanning 63 doen.










Bron: Stad Gent, 2010






62 Vlaams actieplan voeding en beweging 2009-2015,

63 Activiteiten waardoor men sneller en dieper ademt dan normaal: goed doorwandelen, dragen van lasten,

poetsen, fietsen, de trap nemen, recreatief zwemmen en sporten...





62


Gemiddeld genomen besteden respondenten die minstens één dag matige lichamelijke

inspanning doen, hier 2,2 uur per dag aan. De meerderheid (36%) besteed 1 tot 2 uur

per dag aan zulke inspanningen, bij 5% is dit minder dan 30 minuten.

Men doet in Gent vaker lichamelijke inspanningen naarmate men een hoger

opleidingsniveau heeft, een hoger inkomen heeft en hoe makkelijker men maandelijks

rondkomt. Niet-Belgen en respondenten waarvan beide ouders niet-Belg zijn,

blijken minder vaak matige lichamelijke inspanning te doen.

In het BEPAS-onderzoek (Belgian Environmental Physical Activity Study 2007-2008,

vakgroep Bewegingswetenschappen UGent) 64 werd de lichamelijke activiteit van 1200

Gentenaars onderzocht. Dit werd objectief gemeten met een bewegingsmeter. De

gehanteerde beweegnorm (fysieke activiteit waarbij men gezondheidswinst boekt) is 150

minuten per week fysieke activiteit, of minstens 30 minuten fysieke activiteit op 5 dagen

van de week. 52,3% haalt deze beweegnorm. Van de mannen haalt 56,5% de norm, van

de vrouwen 48,4%. Er is ook een verschil volgens leeftijd en opleiding. Onder de 20-

35 jarigen haalt 56,5% de norm, bij de 36-50 jarigen is dit 53,4% en bij de 51-65 jarigen

46,7%. Naargelang men wel of geen hoger diploma (hogeschool of universiteit) heeft,

haalt 57,1% tegenover 44,9% de beweegnorm. Van de niet-werkenden (=werkloos,

huisman/vrouw, gepensioneerd) haalt 42,5% de norm, bij de werkenden is dit 55,2%.

In Vlaanderen doet 46% van de bevolking tussen 15 en 59 jaar minstens 30 minuten per

dag aan lichaamsbeweging(Gislé, 2010) 65 . Vlaanderen is actiever dan Brussel (25%) en

Wallonië (29%). 26% van de Belgische bevolking loopt een gezondheidsrisico door een

gebrek aan lichaamsbeweging in hun vrije tijd – in Vlaanderen is dit 22%. De betere

64 Van Dyck D, Cardon G, Deforche B, Sallis JF, Owen N, De Bourdeaudhuij I. Neighborhood SES and

walkability are related to physical activity behavior in Belgian adults. Prev Med 2010; 50: S74-S79.

65 Dit werd in het leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) niet op identieke wijze bevraagd als in de

Gezondheidsenquête, en de vragen werden anders geïnterpreteerd, dus het is niet aangewezen de Gentse

cijfers te toetsen aan deze Vlaamse cijfers of de Vlaamse gezondheidsdoelstelling.

63


scores zouden voor een deel te wijten zijn aan meer betaalbare sportinfrastructuur in

Vlaanderen.

Jongeren, vooral jongens, zijn actiever en senioren veel minder actief 66 . Ook de socioeconomische

verschillen vallen op: hoe lager het opleidingsniveau, hoe minder tijd

men aan lichamelijke inspanning besteedt, en hoe minder men beweegt in de vrije tijd.

Vrouwen, mensen van 65 jaar en ouder, maar ook achtergestelde sociale klassen worden

onderscheiden als specifieke doelgroepen voor acties. Men stelt vast dat het meten van

lichamelijke activiteit methodologisch geen sinecure is.

Naast voldoende lichamelijke inspanning is een sedentaire leefstijl (te veel zitten) een

belangrijke factor met een negatief gezondheidseffect, gerelateerd aan obesitas en

chronische ziekten. In 2008 kon 17% van de Vlaamse bevolking tussen 15 en 59 jaar

inactief of sedentair worden genoemd. Bij jongeren 67 ligt dit tussen 5 en 16%, bij

senioren loopt dit op tot 44%.

4.2 Middelengebruik

Middelengebruik verwijst naar het gebruik van psychoactieve stoffen, waaronder alcohol,

illegale drugs en tabak. Gebruik van deze stoffen kan leiden tot verslaving en andere

gedrags-, cognitieve en fysiologische verschijnselen. Ze houden in meerdere of mindere

mate risico's in voor de gezondheid en het welzijn van de gebruiker en zijn omgeving.

De problematiek van de verschillende middelen verschilt sterk, gegevens over de

gezondheidsschade die ze veroorzaken zijn niet goed vergelijkbaar. Voor elke

drugdode zijn er 4 sterfgevallen voor alcohol en 40 sterfgevallen voor tabak. Uitgedrukt

in Verloren Potentiële Levensjaren (VPJ) zien we 1 VPJ door drugs, 3 VPJ door alcohol en

18 VPJ door tabak. De maatschappelijke kost van middelengebruik wordt het hoogst

geschat voor alcohol. Tabak komt op de tweede plaats en illegale drugs staat op de

laatste plaats 68 .

4.2.1 Alcoholgebruik

Frequentie alcoholgebruik

De frequentie waarmee men in Gent alcohol drinkt, werd in 2011 bevraagd bij een

representatief staal van de Gentse bevolking. Hieruit blijkt dat 17 % nooit drinkt, terwijl

10,6 % dagelijks drinkt (Willems, Hardyns en Vyncke, 2011).

66

De gezondheidsdoelstellingen maken een onderscheid tussen bepaalde leeftijdscategorieën, en volgens

geslacht.

67

Bij jongeren spreekt men van sedentair gedrag als zij minder dan 1 uur per week fysiek actief zijn (naast de

les LO).

68

Startrapport gezondheidsconferentie tabak, alcohol en drugs: Middelengebruik in Vlaanderen, een stand van

zaken. Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid 2007.

64


Bron: ongepubliceerde data Vakgroep Huisartsengeneeskunde UGent, 2011.

Via het Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) werden vrij gelijkaardige percentages

gerapporteerd 69 , maar gaf één vierde van de Gentenaren aan dat ze het voorbije jaar

geen alcohol consumeerden. Een mogelijke verklaring voor dit verschil is de

samenstelling van de steekproef. Het leefbaarheidsonderzoek is representatief voor

etnisch-culturele minderheden, die over het algemeen minder alcohol consumeren.

De consumptie van alcohol hangt in Gent samen met verschillende socio-demografische

kenmerken (Stad Gent, 2010). Vrouwen consumeren minder vaak alcohol dan mannen.

Hoe ouder, hoe vaker men alcohol consumeert. Naar nationaliteit zien we dat niet-

Belgen en respondenten waarvan één of beide ouders niet-Belg is, minder vaak alcohol

drinken dan Belgen en respondenten waarvan beide ouders Belg zijn. Ook allochtone

respondenten 70 drinken minder vaak alcohol dan autochtone respondenten.

Hoe hoger het diploma, hoe makkelijker men het heeft om maandelijks rond te komen

en hoe hoger het inkomen, hoe vaker men alcohol consumeert. Naar beroepsactiviteit

blijkt dat niet-beroepsactieve respondenten minder vaak alcohol drinken dan tijdelijk

tewerkgestelden, die op hun beurt minder alcohol drinken dan personen met een vaste

job. Arbeid(st)ers consumeren minder vaak alcohol in vergelijking met (hoger)

bedienden.

In de Gezondheidsenquête van 2008 gaf 17% van de Vlamingen aan dat ze nooit

drinken, 11% drinkt dagelijks (Gislé, 2010). Het percentage dagelijkse gebruikers is

in België gemiddeld hoger in stedelijke gebieden. Vooral bij de Gentse mannen komt

dagelijks drinken echter minder voor dan gemiddeld in Vlaanderen (11,4% tegenover

14,2%) bij vrouwen is het verschil minder groot (6,9% tegenover 7,3%). Dagelijks

alcoholgebruik bij mannen hangt samen met de opleiding: van de laagopgeleiden geeft

7,7% aan dat ze dagelijks drinken, van de hoogopgeleiden 15,6% 71 . Dagelijks

alcoholgebruik komt zowel voor vrouwen als mannen meer voor onder werklozen dan

onder werkenden/actieven (dit in tegenstelling tot de frequentie van alcoholconsumptie),

en minder onder etnisch-culturele minderheden.

69

9% van de respondenten dronk dagelijks, 9 % 4 tot 6 keer per week, 20% 2 tot 3 keer per week, 23 % 2 tot

4 keer per maand, 13% minder dan 1 keer per maand

70 Dit is een subjectieve variabele gebaseerd op vraag 67 uit de Leefbaarheidsmonitor 2009. Deze vraag luidt

als volgt: voel je je autochtoon of allochtoon. Volgende antwoordcategorieën zijn voorzien: 1. Autochtoon;

2. Allochtoon; 3. Beiden; 4. Geen van beiden; 5. Weet niet.

71 Bewerkingen en berekening percentages door IdeaConsult





65


Overmatig en problematisch alcoholgebruik

Overmatig of aanhoudend alcoholgebruik resulteert in alcoholgerelateerde problemen, op

lichamelijk, sociaal of psychisch vlak. Vooral chronische consumptie,

alcoholafhankelijkheid en alcoholintoxicatie of piekdrinken (‘bingedrinken’) zijn

gerelateerd aan verschillende gezondheidsrisico’s.

Er zijn richtlijnen voor aanvaardbaar alcoholgebruik 72 die overeenkomen met een

minimaal gezondheidsrisico 73 . Voor mannen is dit maximaal 21 eenheden

(standaardglazen) per week, en niet meer dan 5 eenheden per keer, voor vrouwen

maximaal 14 eenheden per week en niet meer dan 3 glazen per gelegenheid. Dit in

combinatie met minimum 2 alcoholvrije dagen per week. Ook de Vlaamse

gezondheidsdoelstellingen 74 voor alcoholgebruik hanteren deze grenswaarden.

In Gent drinkt 16,2% van de mannen en 15,9 % van de vrouwen meer dan het

maximaal aantal eenheden per week 75 . In combinatie met het beperktere dagelijkse

alcoholgebruik in Gent, kan dit wijzen op een consumptie die meer geconcentreerd is op

bepaalde dagen. Cijfers uit het Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) bevestigen

dit: het gemiddeld aantal glazen alcohol op een weekdag is 0,93 en op een doorsnee

weekenddag drinkt men gemiddeld 2,54 glazen alcohol.

Volgens de nationale gezondheidsenquête (2008) scoren mannen slechter op alle

indicatoren van alcoholgebruik 76 . Ook jongeren en vrouwen tussen 55 en 65 jaar

scoren opvallend hoog voor overmatig alcoholgebruik. Bij de mannen ligt de kritieke

leeftijd voor het drinken van alcohol (gemiddeld gebruik en overconsumptie) tussen 25

en 34 jaar en tussen 45 en 64 jaar. Bij de vrouwen ligt de piek in de leeftijdsgroep 45-54

jaar.

Het merendeel van de 500.000 probleemdrinkers in ons land behoort tot de

leeftijdsgroep 45-64 jaar. Ook bij vrouwen stijgt het dagelijks drinken en de

drankverslavingen, vooral bij vrouwen van 40 tot 50 jaar oud (Gislé e.a., 2010).

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hanteert de combinatie van dagelijks drinken

en de hoeveelheid alcohol (voor mannen 21 glazen of meer, voor vrouwen 14 glazen of

meer per week) om een standaard te bepalen voor eventueel problematisch

alcoholgebruik. Op basis hiervan loopt in Gent 4,9% van de mannen en 4,7% van

de vrouwen een risico als problematisch gebruiker. Hoe ouder men is, hoe groter de

kans op problematisch gebruik.

72 VAD, Richtlijnen voor aanvaardbaar alcoholgebruik & definitie bingedrinken, 2009

73 Dit betekent niet dat er helemaal geen risico is. De kwetsbaarheid verschilt van individu tot individu. Deze

waarden zijn ook niet van toepassing voor jongeren, voor hen geldt dat elk alcoholgebruik de gezondheid

kan schaden.

74

Vlaams actieplan tabak, alcohol en drugs 2009-2015: Niet meer dan 10% van de mannen van 16 jaar en

ouder drinkt meer dan 21 eenheden per week; Niet meer dan 4% van de vrouwen van 16 jaar en ouder

drinkt meer dan 14 eenheden per week.

75

Op basis van de resultaten uit het leefbaarheidsonderzoek, berekening door Data-analyse en GIS, Stad Gent

76

frequentie van alcoholconsumptie, dagelijks drinken, de hoeveelheid (aantal eenheden), overconsumptie,

piekdrinken en problematisch gebruik

66


Bron: Stad Gent, 2010











Daarnaast is ook bingedrinken, de consumptie van 6 glazen of meer bij 1 gelegenheid,

schadelijk voor de gezondheid. Dit komt bij 4% van de Gentenaren meer dan 2 keer

per week voor, bij 10% 2 tot 4 keer per maand, bij 25,3 % minder dan 1 keer per

maand, bij 60,7% van de Gentenaren nooit 77 .

Naar schatting 8% van de Vlamingen doet minstens 1 keer per week aan bingedrinken

(Gislé e.a., 2010). Dit is duidelijk een meer mannelijk fenomeen: 14% van de mannen

en 4 % van de vrouwen die vertonen dit gedrag. Jongeren van 15 tot 24 jaar, meer

bepaald de jongens, zijn een belangrijke risicogroep waarbij piekdrinken en de

frequentie ervan meer voorkomt 78 . Adolescenten zijn nochtans gevoeliger voor

alcoholgeïnduceerde schade: bepaalde hersengebieden zijn nog in ontwikkeling en

daarnaast kan jeugdig problematisch drinken bijdragen tot problemen in de overgang

van de adolescentie naar volwassenheid en allerlei gedrags-, emotionele en

interpersoonlijke problemen in het latere leven in de hand werken (VAD, 2009).

Alcoholgebruik jongeren

72% van de leerlingen in het secundair onderwijs dronken al ooit alcohol

(leerlingenbevraging VAD, schooljaar 2009-2010, Vlaanderen). 24% van de jongens

drinkt regelmatig (1 keer per week tot dagelijks) alcohol tegenover 16% van de meisjes.

Jongens beginnen vroeger met alcohol drinken dan meisjes. De Vlaamse

gezondheidsdoelstelling stelt dat tegen 2015 bij personen van 15 jaar en jonger het

percentage dat meer dan 1 keer per maand drinkt niet hoger mag zijn dan 14%. Men

streeft ook naar een verhoging van de beginleeftijd waarop jongeren starten met het

drinken van alcohol. In de bevraging stelt de VAD vast dat 'drinken om dronken te

worden' de motivatie is van 15% van de jongeren tussen 12 en 18 jaar en dit aantal

stijgt tot 23% bij de 17-18 jarigen. Andere motieven zoals 'om mijn zorgen te vergeten',

'om me goed te voelen' en 'om verveling tegen te gaan' komen ook voor en vormen een

reëel risico voor toekomstige problemen als gevolg van alcoholgebruik.

77 Bron: Willems, S., Hardyns, W. & Vyncke, V. Onderzoek sociale samenhang, veiligheid en gezondheid in

Gentse buurten: data pretest 2011. Ongepubliceerde data. Vakgroep Huisartsgeneeskunde en

Eerstelijnsgezondheidszorg, UGent.

78 De Vlaamse gezondheidsdoelstelling streeft ernaar dat bij de 15 - tot 25-jarigen het percentage jongeren dat

minstens 1 keer per week 6 glazen op 1 dag drinkt onder de 13% komt te liggen (in 2008 was dit al

12%).

67


De jongerenbevraging van de VAD haalt de extreme gevallen er niet uit. Men stelde al

vast dat meer jonge tieners met een alcoholintoxicatie op de spoed belanden. De

afgelopen twee jaar ving het UZ Gent twaalf 11- tot 15-jarigen op die te diep in het glas

hadden gekeken. Ook het Gentse Jan Palfijnziekenhuis heeft hier ervaring mee. Om dit te

staven wordt momenteel aan een registratiesysteem gesleuteld.

Een onderzoek (2007-2008) op de spoeddiensten van de 4 Gentse ziekenhuizen van

jongeren tot 18 jaar met een alcoholspiegel die hoger was dan 0,5 ‰, registreerde 73

jongeren met een alcoholspiegel van gemiddeld 1,9 ‰. De piekmomenten waren

periodes van feestactiviteiten ( a.g.v. paniekreacties). De belangrijkste oorzaken van het

hoge alcholgebruik zijn enerzijds fuiven en anderzijds psychosociale factoren zoals het

zich minder goed voelen in z’n vel, zelfmoordpogingen, relatieproblemen of problemen

met de ouders. Men stelt ook vast dat de verschillen tussen meisjes en jongens

afvlakken.

Alcoholgebruik studenten

97% van de studenten in de Associatie Universiteit Gent en in de Associatie Universiteit

en Hogescholen Antwerpen zei in de studentenbevraging van 2009 dat ze ooit alcohol

dronken (Rosiers e.a., 2011). Bijna al deze studenten, 92%, dronken ook het afgelopen

jaar alcohol. Mannelijke studenten drinken opmerkelijk vaker alcohol dan vrouwelijke

studenten. Zo geeft 60% van de mannelijke studenten die het laatste jaar bier

gedronken hebben, aan dit meermaals per week te doen tijdens het academiejaar (niet

tijdens de examenperiode). Bij de vrouwelijke studenten die het laatste jaar bier

gedronken hebben, is dit percentage 24,1%.

11,1% van de mannelijke studenten vertoont kenmerken van problematisch

alcoholgebruik, tegenover 1,7% van de vrouwelijke studenten (volgens de AUDITvragenlijst

79 ). 29,6% van de mannen en 13,4% van de vrouwen drinken minstens eens

per maand respectievelijk minstens 6 glazen alcohol in twee uur tijd (mannen) of

minstens 4 glazen alcohol in twee uur tijd (vrouwen).

Kotstudenten drinken tijdens het academiejaar frequenter bier en wijn en doen vaker

aan binge drinking. Kotstudenten vertonen dan ook vaker sterkere indicaties voor

problematisch alcoholgebruik. Hoe lager de beginleeftijd voor alcoholgebruik, hoe

groter de kans op problematisch alcoholgebruik in de studententijd.

4.2.2 Tabaksgebruik

Cijfers over het aantal rokers in Gent worden niet systematisch bevraagd of bijgehouden.

Uit een recent onderzoek blijkt dat 16,2% van de Gentenaren dagelijks rookt, 7,6% af

en toe (Willems, Hardyns en Vyncke, 2011). In achtergestelde buurten ligt dit percentage

significant hoger: 22,6 % tegenover 12,9% rookt dagelijks.

Volgens de schattingen van de Gezondheidsenquête waren er in België in 2008 25%

rokers: 21% dagelijkse rokers en 4% occasionele rokers. Gemiddeld roken de dagelijkse

rokers ongeveer 16 sigaretten per dag. Als men meer dan 20 sigaretten per dag rookt,

spreekt men van een “zware roker” – het gaat om 7% van de bevolking (Gislé e.a.,

2010).

Het aandeel rokers neemt af: in Vlaanderen daalt het aandeel rokers tussen 2004

(22,6%) en 2008 (18,6%) Het percentage rokers ligt het hoogst voor de leeftijdsgroep

45-54 jaar. De afname is onder jongeren tussen 15-24 zeer groot (10%), en ook onder

25 tot 44 jarigen ook vrij groot. Vanaf 45 tot 75+ is er geen of maar een kleine daling

waar te nemen.

Er bestaat nog altijd een verschil tussen hoger opgeleiden (10,8%) en andere

opleidingsniveaus (22,2% tot 26%). Dit verschil is sinds 2004 nog groter geworden

79 'Alcohol Use Disorder Identification Test' ontwikkeld door de WHO

68


door de sterkere daling onder hoogopgeleiden dan onder lager opgeleiden. Alleen

onder de hoogst opgeleiden rookt minder dan 20%.

De HBSC studie 80 wijst aan dat de eerste sigaret of nicotineverslaving van de meeste

rokers dateert van hun adolescentieperiode (Universiteit Gent, 2010). Van zowel de 15jarige

jongens als meisjes in Vlaanderen rookt rond de 17,5% minstens eenmaal per

week. Onder 11-jarigen is dit nog geen 0,5%. Van de ondervraagde 15-jarige Vlamingen,

geeft ongeveer 23% aan hun eerste sigaret te hebben aangestoken voor de leeftijd van

13 jaar. Ongelijkheden volgens opleidingsniveau bestaan al op jonge leeftijd. Jongeren

uit het BSO roken aanmerkelijk meer en beginnen er eerder mee dan jongeren uit het

TSO, die dan op hun beurt weer meer roken dan jongeren uit het ASO.

De HBSC studie toont aan dat de directe omgeving een grote impact heeft op

rookgedrag van jongeren: Van de jongeren die thuis mogen roken, rookt 70% dagelijks.

Van de jongeren die dit niet mogen, rookt slechts 4% dagelijks; Als de vader rookt, heeft

de jongere 1,67 keer meer kans om zelf te roken. Als de moeder rookt is dat zelfs 2,66

keer. Als de beste vriend(in) rookt, heeft de jongere 16,34 keer meer kans om zelf te

roken.

Uit de Gezondheidsenquête blijkt dat de directe omgeving van de jongere de meest

voorkomende reden is om te stoppen met roken, samen met de hoge prijs voor

tabaksproducten (Gislé e.a., 2010). Ook voor vrouwen is druk uit de omgeving een

belangrijke reden, samen met zwangerschap/geboorte. Ouderen (mannen) stoppen

vooral vanwege gezondheidsproblemen. Daarnaast concludeert de enquête dat invloed

van de omgeving en schrik voor de gezondheidsgevolgen voor hoogopgeleiden de

voornaamste redenen zijn om te stoppen. Voor lager opgeleiden gebeurt dit vooral

omwille van gezondheidsproblemen.

4.2.3 Druggebruik

Het druggebruik in kaart brengen, op lokaal of hoger niveau, is geen sinecure en is tot nu

toe beperkt gebleven 81 . In de nationale Gezondheidsenquête van 2008 wordt het

gebruik van cannabis bevraagd, maar ook de consumptie van cocaïne, amfetamines,

ecstasy en opiaten bij de Belgische bevolking van 15 tot 64 jaar. Eén inwoner op

zeven heeft al een derivaat van cannabis gebruikt en 3% van de bevolking gebruikt

regelmatig cannabis (Gislé e.a., 2010). Het gebruik van cannabis is typisch iets voor

adolescenten en jongvolwassenen (tussen 15 en 34 jaar), meestal mannen,

afkomstig van alle sociale milieus. Het gebruik van cannabis is bij uitstek een stedelijk

fenomeen, hetgeen wordt bevestigd door de hoge percentages huidige gebruikers in

Brussel (6,5%), en Gent en Antwerpen (6,7%). Jonge huidige gebruikers neigen meer

naar een chronisch gebruik en minder naar een recreatief gebruik van cannabis.

Het profiel van de gebruikers van andere verdovende middelen is gelijkaardig aan deze

beschreven voor de gebruikers van cannabis: voornamelijk mannelijk, jong en

stedelijk.

In Gent komen een aantal nieuwe trends in illegale drugs naar voren (Gentse

signalenbundel 2011 82 ). Bij sommige doelgroepen blijkt er een sterke toename van het

gebruik van anabole steroïden. Deze zijn illegaal, maar via internet vlot te verkrijgen.

80 Jongeren en Gezondheid 2010, HBSC-studie resultaten tabaksgebruik http://www.jongeren-en-

gezondheid.ugent.be/

81 De Belgische overheid start vanaf 2012 met de registratie van elke alcohol- en drugsverslaafde die in

behandeling is, maar dit is geen goede gegevensbron of maatstaf ikv preventief beleid.

82 De Gentse signalenbundel bundelt signalen van de Gentse veldwerkers binnen de Centra Algemeen

Welzijnswerk, Samenlevingsopbouw Gent, Intercultureel Netwerk Gent, vzw JONG, de

wijkgezondheidscentra, De Sloep, de KRAS-diensten, het straathoekwerk, de Gezondheidsdienst, OCMW

Gent en Welzijnsoverleg Regio Gent.

69


Verder zien we een aantal gevaarlijke trends zoals ketamine (“Special K”) en lijm/ether

snuiven.

Het Medisch-Sociaal Opvangcentrum Gent, een centrum voor ambulante zorg en

behandeling van illegale drugsgebruikers, registreert alle personen die zich aanmelden

uit de provincie. Iets minder dan de helft hiervan (341 in 2009) zijn Gentenaren. In 2009

waren er 730 personen in begeleiding. Het methadonprogramma, in samenwerking met

apothekers tot ver buiten Gent, staat in voor de methadonverstrekking bij een 180-tal

apothekers voor een 450-tal cliënten 83 .

4.3 Ander gezondheidsgerelateerd gedrag

4.3.1 Mondhygiëne

De mondgezondheid heeft impact op de levenskwaliteit en op de algemene gezondheid

van een individu. Een goede mondgezondheid vraagt een regelmatig bezoek aan de

tandarts en een goede mondhygiëne. Hierover zijn echter geen cijfers op Gents

niveau beschikbaar, enkel de resultaten van de nationale mondgezondheidsenquête

2008-2010 (N= 2755) (RIZIV, 2011).

De helft (50,44%) van de Belgen poetst zijn tanden minstens twee maal per dag.

Daarnaast is er een grote groep (40,54%) die zijn tanden eenmaal per dag poetst.

Minder dan 3% gaf aan nooit zijn tanden te poetsen en 5,58% poetst het gebit niet

dagelijks. Over een periode van 5 jaar (2005-2009) had 90,53% van de onderzochten

minstens één contact met een tandarts; 56,41% had op regelmatige basis contact met

de tandarts en 40,04% had minstens één urgente raadpleging. Iets meer dan 10% geeft

aan tandartsbezoek uit te stellen omwille van financiële redenen.

Uit de Gezondheidsenquête (2008) bleek al dat mannen minder frequent poetsen

dan vrouwen, ouderen minder dan jongeren (Van der Heyden e.a., 2010). 54% van

de hoogst opgeleiden geeft aan dagelijks twee maal de tanden te poetsen. Dit

percentage daalt systematisch naarmate het opleidingsniveau daalt. Bij de laagst

opgeleiden gaat het nog om 36%. Personen uit de hoogste opleidingscategorie gaan

bijna twee keer zo vaak naar de tandarts als de laagst geschoolden. Socio-economische

verschillen hebben met financiële, maar ook met cognitieve barrières te maken 84 .

De mondgezondheid van de Gentse kinderen, en zeker specifieke kwetsbare

doelgroepen, is verontrustend te noemen op basis van een onderzoek door de

Universiteit van Gent (Martens e.a., 2006). Bij 18,5% van de onderzochte Gentse

kinderen tussen 24 en 34 maand (n=385) werd matige tot zeer ernstige cariës

vastgesteld. Er was een duidelijk verband tussen etniciteit en wonen in een

achtergestelde buurt: kinderen van wie de moeder de Oost-Europese nationaliteit

heeft en in een achtergestelde buurt wonen, hebben meer kans om zuigflescariës en

tandplak te hebben. De meerderheid van deze kinderen krijgen dagelijks een fles

gesuikerde drank en poetsen minder dan 1 keer per dag hun tanden. Tandartsen en

andere gezondheidswerkers signaleren dat deze toestand nog steeds actueel is.

83 Het gaat hier om zorg en hulpverlening aan een zeer specifieke groep van middelengebruikers, die bijdraagt

bij tot een verbetering van de maatschappelijke positie van gebruikers. Naast levensbedreigende

problemen als hepatitis B, C en HIV, vertonen deze druggebruikers ook vaker psychiatrische stoornissen,

huidinfecties, gynaecologische infecties en zwangerschapsproblemen dan niet-gebruikers. Een belangrijk

deel van de gezondheidsproblematiek ontstaat eveneens doordat hoger genoemde aandoeningen niet of te

laat behandeld worden en doordat drugsgebruikers onvoldoende bereikt worden door preventie.

84 “Het blijft in de komende jaren een belangrijke uitdaging om ook mensen uit de lagere opleidingscategorieën

tot bij de tandarts te krijgen. Aangepaste gezondheidspromotie naar sociaal zwakkeren toe, waarin het

belang van een jaarlijks bezoek aan de tandarts wordt benadrukt, blijft meer dan ooit aangewezen.”

70


4.3.2 Lichaamshygiëne

Uit het Stedelijk Overleg Gezondheidszorg Asielzoekers (SOGA) kwam het gedeelde

signaal dat bij sommige ECM de kennis van het eigen lichaam vaak zeer beperkt is

waardoor het moeilijk is om een ziektebeeld of behandeling te duiden (Gentse

signalenbundel 2011). Tevens wordt er een probleem vastgesteld naar hygiëne en

ongewenste (tiener)zwangerschappen.

4.3.3 Seksueel gedrag

Tienermoeders

Het percentage van de geboortes waarbij de moeder jonger is dan 20 jaar kan via de

registratie van Kind & Gezin worden berekend. In 2009 ging het in Gent over 3% van

alle moeders, een daling ten opzichte van 2008 (4,2%). Tienermoeders onder de 14 jaar

komen niet voor. Wanneer enkel de moeders waarbij het om een eerste kind gaat in

rekening worden gebracht, waren in 2009 6,2% van deze moeders jonger dan 20 jaar

(7,7 % in 2008).

In Vlaanderen waren er in 2009 1,9% borelingen met een tienermoeder (3,6 % indien

we dit berekenen voor de geboortes waarbij het om een eerste kind gaat). In Antwerpen

was dit 2,9%. Daarnaast lag het percentage tienermoeders in het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest volgens cijfers tot 2007 in een constant dalende trend vanaf 2004 onder de 3%,

en dus ook lager dan in Gent (Gezondheidsindicatoren Brussel, 2010).

Volgens het Agentschap Zorg & Gezondheid was het percentage Vlaamse vrouwen jonger

dan 20 bij de bevalling nog nooit zo laag als in 2010, terwijl het percentage vrouwen

ouder dan 40 nog nooit zo hoog was 85 .

Onderzoek uit 2009 van het Centrum voor Sociaal Beleid (UAntwerpen) (De Wilde, 2009)

geeft enkele interessante achtergronden bij de tienermoeders in Vlaanderen 86 :

Slechts tegen de 70% van hen is van Vlaamse/Belgische origine. De grootste overige

groepen zijn meisjes uit het Midden-Oosten (vooral Turkije), uit Oost-Europa (vooral ex-

Joegoslavië) en uit Noord-Afrika (vooral Marokko).

Van de schoolplichtige moeders is 37% niet actief (noch studerend, noch werkend), en

van de niet-schoolplichtigen is dit zelfs bijna drie kwart. Dit is hoger dan voor de hele

groep Vlaamse tienermeisjes. De helft van de tienermoeders heeft een diploma hoger

middelbaar of hoger onderwijs. Van de kinderen van tienermoeders wordt 39% in

kansarmoede geboren.

In sommige etnieën (bv. Roma’s) is het eerder normaal om op jonge leeftijd moeder te

worden. Dit maakt dat het taboe om moeder te worden bij sommige meisjes niet zo

zwaar weegt. Vanuit dit perspectief hebben de problemen waar vele tienerouders mee

geconfronteerd worden niet rechtstreeks met het tienerouderschap zelf te maken, maar

met andere leefomstandigheden (De Wilde, 2009).

Uit analyse van de Gentse cijfers komt duidelijk naar voor dat tienerzwangerschap (hier

beschouwd voor moeders waarbij het gaat om een eerste kind) meer voorkomt in Gent

bij niet-Belgen (11,7% van de moeders is jonger dan 20) dan bij Belgen (3,6%) en

dubbel zo veel bij niet-Belgen in Gent (11,7 %) in vergelijking met deze groep in

Vlaanderen (5,8%), terwijl er voor de groep Belgen geen verschil is tussen Gent en

Vlaanderen (3,6 % tov 3,1%). Dit bevestigt dat de grotere aanwezigheid van

tienermoeders in Gent te maken heeft met de afkomst van deze moeders. De verhouding

worden geschetst in volgende grafieken.

85 http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Cijfers-over-geboorte-en-bevalling/

86 De Wilde (2009) Socio-demografische kenmerken Tienerouders in Vlaanderen

http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/afbeeldingennieuwtjes/welzijn/bijlagen/2009-09-21-tienermoeders.pdf

71


Bron: Kind en Gezin

Bron: Kind en Gezin

In de laagste opleidingsniveaus zijn tienermoeders meer vertegenwoordigd. Het is ook

mogelijk dat tienermoeders nog geen opleiding hoger onderwijs hebben gevolgd,

waardoor hier het aandeel zo laag is (< 1 %).

Anticonceptie















Aan tienerzwangerschap gerelateerde indicatoren of factoren zijn de leeftijd waarop men

aan seks begint en de kennis en het gebruik van anticonceptie. Dit wordt in Gent niet

systematisch gemeten of bevraagd. Cijfers over abortus in Vlaanderen worden wel

geregistreerd en gerapporteerd door de Nationale Evaluatie Commissie

Zwangerschapsafbrekingen 87 .

87 Cijfers over het aantal zwangerschapsonderbrekingen worden bijgehouden door de Nationale Evaluatie

Commissie Zwangerschapsafbreking. In 2009 bedroeg het aantal abortussen per 1000 meisjes en





72


In Gent moeten we ons beperken tot cijfers naar aanleiding van een onderzoek en

analyse bij de 14- tot 18- jarige meisjes van het Wijkgezondheidscentrum Botermarkt in

Ledeberg 88 . Bij de respondenten (N=239) was 4.5% reeds 1 of meerdere keren zwanger;

daarnaast kwam nog eens 4.2% van deze meisjes op consultatie met de vraag naar een

zwangerschapstest. Een kleine 3% onderging reeds een abortus. 50% van de seksueel

actieve jongeren gaf aan reeds één of meerdere keren seksuele betrekkingen te hebben

gehad zonder enige vorm van voorbehoedsmiddel te gebruiken. Dit onderzoek bevestigt

de gebrekkige kennis en het seksueel risicogedrag van de jongeren van het WGC.

Vooral gelovige jongeren en jongeren met een allochtone achtergrond moeten als

een extra kwetsbare groep worden beschouwd, maar zijn tegelijk ook minder seksueel

actief.

SOA’s

Een aantal cijfers over het voorkomen van SOA en HIV werden weergegeven onder het

hoofdstuk gezondheid. De toename hiervan, vooral van chlamydia, in Vlaanderen bij

jonge vrouwen viel op. De opmars van chlamydia zou samenhangen met het feit dat de

angst voor HIV bij jongeren de laatste jaren is afgenomen door het bestaan van

remmende medicatie.

Uit de nationale gezondheidsenquête (2008) bleek dat kennis en houding t.o.v. HIV/AIDS

sterk samenhangt met het opleidingsniveau.

4.4 Gezondheidszorggerelateerd gedrag

4.4.1 Borstkankerscreening

Borstkanker is de meest voorkomende kanker bij vrouwen: een vrouw heeft een kans

van een op negen om ooit in haar leven borstkanker te krijgen. Borstkanker kan

tegenwoordig goed behandeld worden. Om de kans op vroege ontdekking van

borstkanker te vergroten, krijgen vrouwen tussen de 50 en 75 jaar elke twee jaar een

uitnodiging om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek, waarbij een mammografie

wordt gemaakt.

De cijfers van de CBO (Centra voor Borstkankeronderzoek) geven het aantal vrouwen

weer uit de doelgroep van 50 tot 69 jaar in dat via verwijzing door de huisarts of

gynaecoloog of via individuele uitnodigingsbrieven heeft deelgenomen aan het

bevolkingsonderzoek naar borstkanker. In Gent is de deelnamegraad 42,9 % (periode

2008-2009). Dit is lager dan gemiddeld in Vlaanderen (47,8%), en hoger dan in

Antwerpen (39%). In Brussel ligt de participatie een stuk lager, rond de 15%

(Gezondheidsindicatoren Brussel, 2010). Het aandeel vrouwen dat deelneemt aan de

borstkankerscreening neemt in heel Vlaanderen en ook in Gent langzaam toe, maar blijft

nog altijd ver achter bij de Vlaamse gezondheidsdoelstelling van 75%.

vrouwen in de vruchtbare leeftijd (15 tot 44 jaar) voor België 9,28. België scoort daarmee nog steeds

naast Nederland en Duitsland bij de laagste cijfers ter wereld. Volgens berekeningen van Marjolein De

Wilde (Centrum Sociaal Beleid, Universiteit Antwerpen) bedraagt het abortuscijfer voor de min-20

jarigen 4.34 in België. Bij 4 op de 1000 meisjes werd dus een abortus uitgevoerd. Vlaanderen is het

gewest met het laagste abortuscijfer: 3 op de 1000 Vlaamse meisjes (n=1050; abortuscijfer 3.03) lieten

een abortus uitvoeren in 2009 (tabel 4). Op de 100 zwangere tieners zijn er 57,9 die moeder worden en

42,1 die een abortus ondergaan. Het ging vooral om vrouwen in de leeftijdsklasse 15 tot 20 jaar. Beneden

de 15 jaar waren er in 2007 36 abortussen en 10 bevallingen.)

88 Kennis en gebruik van anticonceptie bij 14- tot 18-jarige meisjes. Een analyse van de kwetsbare groepen in

het Wijkgezondheidscentrum (WGC) Botermarkt. Haio: Dr. Hannah DE RUELLE Vakgroep

Huisartsengeneeskunde UGent, 2011.

73


Een rapport opgemaakt door het Centrum voor Borstkankeropsporing (CBO) van de

Universiteit Gent 89 analyseert de deelnamecijfers bij de doelpopulatie van 2007-2008 in

Groot-Gent (N=28.025), op wijkniveau. De wijk Rabot kent met 28,5% de laagste

participatiegraad, en ook de Bloemekenswijk (34,8%), Muide-Meulestede-Afrikalaan

(35,1%) en de Brugse Poort (35,4%) scoren lager. De hoogste deelnamegraad komt

voor in Gentbrugge (49,6%) en Oostakker (49,4%). Uit de analyse op doelgroepniveau

blijkt dat etnisch-culturele minderheden, specifiek personen van Turks-Maghrebijnse

herkomst, minder participeren aan deze screening. Ook in Antwerpen stipt men dit

verband aan (Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2009).

Vóór de introductie van het georganiseerd screeningprogramma in 2001 ondergingen

vrouwen met een diploma hoger onderwijs duidelijk vaker een mammografie dan andere

vrouwen. Binnen dit programma was in 2001 en 2004 het verschil tussen

onderwijsniveaus niet langer statistisch significant (WIV, 2004). Het totaal aantal

mammografieën zowel binnen als buiten het programma was in Vlaanderen lager voor

vrouwen met een lagere socio-economisch status (51% versus 63%, een verschil van

12% - in de zorgregio Gent bedraagt dit verschil ongeveer 14,5%), maar binnen het

georganiseerde screeningsprogramma is dit verschil nog maar ongeveer 4%. Dit wijst er

weer op dat dit programma er in slaagt vrouwen met een lager inkomen beter te

bereiken.

4.4.2 Overige vaccinaties en screenings(programma’s)

Het merendeel van de kinderen wordt gevaccineerd voor ziektes zoals polio (de enige

wettelijk verplichte vaccinatie), mazelen, rubella en hepatitis B. De vaccins hebben

bewezen dat ze de ziektes goed kunnen voorkomen en dat met relatief weinig

bijwerkingen. Onder zeer jonge kinderen (1,5-2 jaar) en adolescenten zijn de

vaccinatiegraden tegen verschillende aandoeningen zeer hoog (90%+). 90 Voor beide

groepen geeft de etnische en nationale (niet-Belg) herkomst van de ouders verschil in

deelname. Socio-economische status van de ouders (opleiding, werksituatie) heeft

geen invloed op de vaccinatiedeelname bij jonge kinderen en speelt alleen voor

adolescenten een rol (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2009 91 ).

De Vlaamse vaccinatiegraden tegen tetanus en hepatitis B zijn redelijk hoog, zeker

onder de beoogde leeftijdsgroepen. Ze namen vanaf 1997 geleidelijk af en voldoen op

deze manier niet aan de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen. Hier verschillen de

graden wel afhankelijk van de socio-economische status, net als voor screening voor

diabetes (controle bloedsuikerspiegel) en (risico op) cardiovasculaire aandoeningen

(controle cholesterolgehalte). Voor griep is de vaccinatiegraad toegenomen naar een

acceptabel niveau, hoewel het voor specifieke risicogroepen nog veel beter kan.

Socio-economische status speelt hier geen rol (Demarest e.a., 2010).

Baarmoederhalskanker kan gescreend worden door middel van een uitstrijkje.

Hiervoor bestaat in België alleen een aanbeveling, een georganiseerd programma start in

2013. Volgens de Gezondheidsenquête ondergingen in 2008 68% van de Vlaamse

vrouwen tussen de 25 en 65 jaar een dergelijke screening, op initiatief van de patiënt of

huisarts. Dit is lager dan in Brussel (73%) en Wallonië (75%), en is sinds 1997 ook

constant gedaald (van 73% naar 68%). Deze screeningsgraad neemt ook af met leeftijd.

De groep 28-39 jarigen heeft een dekking van meer dan 70%, terwijl dat voor 60-64

89 Dr. Luc Bleyen, Centrum voor Preventie en Vroegtijdige Opsporing van Kanker, CBO UGent (2011). Analyse

deelname vrouwen 50-69 jaar aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker (2007-2008). Een exploratie

naar mogelijk beïnvloedende factoren op de al dan niet deelname. Universiteit Gent,.

90

De recente opstoot van de bof zou bijvoorbeeld te wijten zijn aan de nonchalante vaccinatie (75 tot 80%) van

15 à 20 jaar geleden. Ouders gingen er toen van uit dat inenten weinig zin had omdat de ziekte bijna niet

meer voorkwam. Tegenwoordig wordt 96% van de zuigelingen ingeënt. Ook de mazelenepidemie in Gent

in het voorjaar van 2011 was te wijten aan onvoldoende vaccinatie.

91

Studie van de vaccinatiegraad bij jonge kinderen en adolescenten in Vlaanderen in 2008. online:

http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Ziekten/Infectieziekten-en-vaccinatie/Vaccinatiegraadstudies/

74


jarigen minder dan 50% is. Volgens het Federaal Kenniscentrum voor de

Gezondheidszorg is de Belgische screeningsgraad slechts 59% (Hulstaert e.a., 2006).

Bepalende factoren voor deelname zijn inkomen, onderwijsniveau, en ook etnische

herkomst. Dit terwijl de prevalentie onder juist deze groepen het hoogst is.

Hetzelfde rapport stelt (met bevestiging in Europese studies), dat de kennis bij vrouwen

over baarmoederhalskanker, het seksueel overdraagbare HP-virus (humaan

papillomavirus) waaruit de kanker kan ontstaan en de mogelijke preventieve acties laag

is. In landen waar een georganiseerde screening plaats vindt (UK, Scandinavië) is het

bereik een stuk hoger (80%-85%), en is de prevalentie met tientallen procenten gedaald.

De vaccinatiegraad tegen het HP-virus (Humaan Papillomavirus) onder vrouwen tussen

de 12-20 jaar is met 15% laag (Gezondheidsenquête, 2008). Sedert het schooljaar 2010-

2011 voorziet de Vlaamse overheid gratis vaccinatie van alle meisjes in het eerste

jaar secundair onderwijs. In het eerste jaar maakte ongeveer 85%-90% van de

meisjes gebruik van dit aanbod, wat als een groot succes wordt beschouwd 92 .

In deze (georganiseerde) programma’s worden de grootste risicogroepen het minst

bereikt, waardoor de gezondheidsongelijkheid blijft bestaan 93 .

LEEFSTIJL: CONCLUSIES en UITDAGINGEN

Er is onvoldoende groente- en fruitconsumptie in Gent. Vrouwen en hoger

opgeleiden scoren relatief goed. Vooral bij lager opgeleiden en bij jongeren zijn de

voedingsgewoonten minder gezond.

De waterconsumptie in Gent is te laag, en daarnaast staat een hoge consumptie van

andere ongezondere dranken zoals frisdrank en energiedrankjes. De

waterconsumptie neemt bovendien af naarmate men ouder wordt.

Er wordt nog te veel gegeten uit de groep vlees, vis en eieren. Wel zien we dat de

campagne Donderdag Veggiedag een positieve impact had op de vleesconsumptie

van de Gentenaren.

Gent scoort relatief goed voor het geven borstvoeding, vooral dan de hogere opgeleide

vrouwen.

Op vlak van lichaamsbeweging scoort Gent niet goed. Gemiddeld wordt er te weinig

bewogen in Vlaanderen. Beweging neemt over het algemeen af met leeftijd en

personen met een lage opleiding sporten gemiddeld minder en blijken ook minder

vaak te bewegen. Dit in kaart brengen en vergelijken is complex, aangezien zelden

identieke vraagstellingen bij de verschillende enquêtes werden gehanteerd, en

verschillende aspecten van beweging van belang zijn om tot gezond bewegingsgedrag

te komen.

Verschillende aspecten van gezonde leefstijl zijn minder sterk aanwezig bij inwoners

uit de lagere socio-economische klassen. Het verband tussen gezonde leefstijl en

socio-economische status is in Gent vastgesteld specifiek op vlak van rookgedrag,

groenteconsumptie en lichaamsbeweging. Niet-Belgen of ECM leven op bepaalde

vlakken gezonder dan gemiddeld (alcohol-, fruit-, en waterconsumptie) en op andere

minder gezond (groenteconsumptie, beweging).

We zien dat jongeren te weinig fruit en groente eten, te weinig ontbijten, te veel

frisdranken en energiedranken consumeren. Andere aandachtspunten zijn de

gebrekkige kennis van seksueel risicogedrag, middelengebruik op jonge leeftijd.

Het alcoholgebruik in Gent is een aandachtspunt. Er is een verhoogd risico ingeval

van overmatig en geconcentreerd alcoholgebruik en bij alcoholgebruik bij

jongeren. Aandachtspunten zijn bingedrinking bij studenten en het verhoogde risico

92 Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, Vaccinnet, HPV rapport 2011, Geert Top en Annick Paeps

93 HPV Vaccination across Europe, ECCA (European Cervical Cancer Association), april 2009

75


op alcoholafhankelijkheid bij mannen – zowel jonge mannen als oudere – maar ook

vrouwen tussen de 50-65.

In Gent stellen we een hogere alcoholconsumptie in het weekend vast. Mannen

consumeren meer alcohol, maar wat betreft de mate van overconsumptie en

problematisch gebruik zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen opvallend klein.

Hoger opgeleiden drinken vaker of regelmatiger dan lager opgeleiden, terwijl

probleemdrinken eerder samenhangt met een lagere socio-economische status.

Allochtonen of bepaalde etnisch culturele minderheden consumeren mogelijk minder

alcohol.

Het aantal dagelijkse rokers daalt algemeen in Vlaanderen. Ook het totaal aantal

rokers, zowel bij +16 als -16 jarigen, gaat dit in dalende lijn. Er zijn grote verschillen

naargelang het opleidingsniveau. Het verschil volgens socio-economische

achtergrond is ook in Gent aanwezig.

Het percentage tienermoeders ligt in Gent hoger dan gemiddeld. Socio-economische

achtergrond en etnische herkomst hangen sterk samen met tienermoederschap; in

Gent zien we vooral bij niet-Belgen een groter aandeel tienermoeders. Cijfers en

signalen over het aantal zwangerschappen en abortus bij specifieke groepen bevestigen

dit. Vooral de kennis en gebruik van anticonceptie is hierbij van belang bij alle

jongeren, maar specifiek gelovige en allochtone jongeren blijken hierbij een kwetsbare

doelgroep.

Mondhygiëne is een groot aandachtspunt bij kwetsbare doelgroepen. Vooral bij jonge

kinderen is tandzorg al vroeg van belang. Kennis hierover bij kwetsbare doelgroepen

isbeperkt. Naast poetsen is de relatie met voeding en consumptie van frisdranken

cruciaal.

Participatie aan borstkankerscreening is net als gemiddeld in België relatief laag in

Gent, maar specifiek in bepaalde wijken. Voornamelijk bij etnisch-culturele

minderheidsgroepen is het screeningsprogramma minder succesvol.

76


5 LEEFOMGEVING

“Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving die als prettig wordt ervaren, die

uitnodigt tot gezond gedrag, en waar de druk op de gezondheid zo laag mogelijk is.”

(RIVM, 2011 94 ).

De fysieke omgeving waarin iemand geboren wordt, opgroeit, woont en werkt kan een

grote invloed uitoefenen op die persoon zijn of haar gezondheid, zijn leefstijl en sociaal

welbevinden. Er zijn directe effecten op de gezondheid, bijvoorbeeld bij blootstelling aan

chemische, fysische en biologische factoren, via stoffen in de bodem, het water en de

lucht. Groen in de leefomgeving heeft positieve effecten op gezondheid en leefbaarheid,

als ontmoetingsplek, plek om te bewegen, spelen, recreëren, of om tot rust te komen.

Ook de kwaliteit van de fysieke omgeving in gebouwen (binnenmilieu) kan tot

gezondheidseffecten leiden. De aan- of afwezigheid van groen, stilte of water heeft

indirect een invloed op het stressniveau en zo een effect op gezondheid. Ook de beleving

van de leefomgeving door bewoners is van belang.

De sociale omgeving omvat zowel de sociale omstandigheden in de (woon)buurt van

een persoon als het sociale netwerk waartoe die persoon behoort.

Groepen met een lagere socio-economische status kunnen zich een gunstige fysieke

omgeving minder veroorloven (Observatorium Brussels Gewest, 2010). Ze worden

bijvoorbeeld vaker geconfronteerd worden met minder goede huisvesting of

arbeidsomstandigheden en de gevolgen ondervinden van moeilijk of gevaarlijk werk, van

een giftige of stresserende omgeving, van precaire – ongezonde – woonomstandigheden.

Vaak worden deze groepen al sinds (of zelfs voor) hun geboorte en hun leven lang

geconfronteerd met een opeenstapeling van zulke negatieve factoren. Ook de sociale

context, meer concreet de beschikbaarheid van sociale middelen en blootstelling aan

risicofactoren, hangt samen met socio-economische factoren, met geslacht en leeftijd.

Sociale netwerken functioneren bijvoorbeeld verschillend per socio-economische, etnischculturele

groep en leeftijdsgroep (Observatorium Brussels Gewest, 2010).

De onderstaande indicatoren hiervoor zeggen iets over de (indruk van de)

woonomgeving (groen en netheid), het binnen- en buitenmilieu (lucht- en

woningkwaliteit) en het sociaal kapitaal (veralgemeend vertrouwen, sociale contacten)

van de Gentenaar.

5.1 Fysieke omgeving

5.1.1 Openbaar groen

Gent had volgens de Stadsmonitor in 2008 meer bereikbaar openbaar groen (87%)

binnen haar stadsgrenzen dan Antwerpen (70,8%) en Brugge (60%), maar dit is in 2011

naar 78% gewijzigd (tegenover respectievelijk 84,1 en 73 %). Dit is te verklaren door

wijzigingen in meetmethode 95 , verbeterde inventarisatie,..

70% van de Gentenaren is tevreden over het groen in de buurt (Stadsmonitor 2011), dit

ligt in de lijn van het gemiddelde (73,9%) voor de dertien centrumsteden.

94

RIVM. Website van het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu).

95

De berekening gebeurt nu nauwkeuriger waarbij er niet simpelweg een buffer wordt getrokken rond een park

maar effectief de loopafstand van de toegangen wordt berekend.

77


Figuur 5: Buurtgroen Gent in kaart, 2008

Er zijn wat betreft de indruk over het groen verschillen tussen de Gentse stadsdelen.

Over het algemeen heeft men in Gent Centrum Rand (grotendeels de 19e–eeuwse

gordel) een minder positieve reactie op deze stelling; Gent Zuidwest (Mariakerke,

Drongen, Sint Denijs Westrem, Zwijnaarde) kent de hoogste tevredenheid

(Leefbaarheidsonderzoek 2010).

Volgens het Gentse Leefbaarheidsonderzoek is 56% tevreden met het onderhoud van

het groen in de buurt. Inwoners van het stadsdeel Gent Centrum Rand zijn het minst

tevreden, net als met het aanbod van groen op zich. Hier is men ook omwille van

nachtlawaai en de kwaliteit van het milieu het meest ontevreden.

5.1.2 Indruk netheid buurt

Uit de Stadsmonitor van 2011 blijkt dat in vergelijking met de andere 13 centrumsteden

men in Gent minder tevreden is over de netheid in de buurt (53,4% versus 61,7%

gemiddeld). Opvallend is dat ruim 30% het niet eens is met de stelling dat de buurt

netjes is.

Het Gentse Leefbaarheidsonderzoek geeft aan dat hondenpoep (58,9%) en zwerfvuil

of sluikstorten (57,2%) de belangrijkste storende elementen blijken van vervuiling of

onnetheid die regelmatig voorkomen in de buurt.

78


De ‘netheidsbarometer’ 96 van IVAGO kan inzicht geven in de feitelijke situatie en

evoluties. Op basis van de tellingen voor de barometer wordt een maandelijkse score op

een schaal van 0-20 samengesteld. De onderstaande tabel geeft de trend voor deze

scores weer van 2008 tot 2010. Hieruit blijkt dat de netheid in de stad Gent objectief

verbetert.

Figuur 6: Netheid Gent – barometer IVAGO

Netheid zwerfvuil

16,00

14,00

12,00

10,00

8,00

6,00

4,00

2,00

0,00

Bron: IVAGO

jan/08

mrt/08

mei/08

In 2010 werden er 11.177 meldingen van sluikstorten gedaan en werd 495 ton

opgehaald. Dit is een daling van het aantal meldingen, maar een stijging van het aantal

ton opgehaalde sluikstorten ten opzichte van 2009 (Jaarverslag Ivago, 2010).

5.1.3 Luchtverontreiniging

Verloop netheid 01-08/01-10

jul/08

sep/08

nov/08

jan/09

mrt/09

Maanden

De ziektelast op één mensenleven door blootstelling aan luchtverontreinigende

polluenten zoals fijn stof, ozon, kankerverwekkende stoffen (benzeen, polyaromatische

koolwaterstoffen), lood en geluid wordt geschat op ongeveer 0,4 DALY’s 97 , ongeveer een

half gezond levensjaar voor de Vlaming 98 . Van deze verontreinigingen draagt fijn stof

de grootste verantwoordelijkheid bij het verlies van gezonde levensjaren. De

voornaamste gezondheidseffecten zijn hart- en luchtwegenaandoeningen en kankers.

Fijn stof wordt uitgestoten door de industrie, dieselwagens en vrachtwagens, maar ook

door de huishoudens via allesbranders en open haarden, de barbecue,…. Het is een

verzamelnaam voor deeltjes met een verschillende grootte en een verschillende

samenstelling. Afhankelijk van de doorsnede wordt meestal gesproken van PM2,5 of

PM10 (PM10 = Particular Matter, doorsnede tot 10 micrometer of één honderdste

96

De netheidsbarometer is een meetinstrument om de netheid van de stad objectief in beeld te brengen. Elke

maand wordt onderzoek (tellingen) verricht naar vijf parameters: zwerfafval, uitpuilende afvalkorven,

sluikstorten, huisvuil in verkeerd recipiënt of op verkeerd tijdstip en externe factoren (graffiti, leegstand,

verstopte rioolkolken,…)

97

DALY staat voor Disability-Adjusted Life-Years. Het is een maat van gezondheid die de ziektelast ('Burden of

Disease') of de hoeveelheid gezondheidsverlies in een populatie die veroorzaakt wordt door ziekten

uitdrukt. De DALY kwantificeert gezondheidsverlies en is opgebouwd uit twee componenten: de jaren

verloren door vroegtijdige sterfte en de jaren geleefd met ziekte.

98 ARGUSdebat “Milieu: een ziekmaker?” 1 februari 2005 en Dossier Milieu en Gezondheid in ARGUS

Milieumagazine jg. 2, nr. 4. online: http://www.argusmilieu.be/NL/index.php?page=40&detail=317&lkz=1

mei/09

jul/09

sep/09

nov/09

jan/10

mrt/10

79


millimeter). Op basis van de metingen van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) wordt

zowel de concentratie fijn stof per dag als het jaargemiddelde in μg/m³ berekend.

Gent voldoet niet aan de Europese fijnstofdagnorm: de grenswaarde voor de

bescherming van de menselijke gezondheid (50 μg/m³) mag maximum 35 dagen in een

jaar overschreden worden, in Gent werd deze in 2010 41 dagen overschreden in het

meetstation Baudelo. Het jaargemiddelde in 2010 was 33 μg/m 3 en voldoet aan de

Europese norm (40 μg/m 3) . In 2011 werd de norm 52 dagen overschreden, het

jaargemiddelde was 31 μg/m 3.

In totaal werd in 2010 in 5 van de 33 Vlaamse meetstations de grenswaarde voor de

bescherming van de menselijke gezondheid (max. 35 keer per kalenderjaar meer dan 50

μg/m 3 ) overschreden. In 2009 was dit nog in 9 van de 33 meetstations. In beide jaren

was minstens één van deze meetstations in Gent gevestigd. In Vlaanderen als geheel is

de fijnstofconcentratie van 1995 tot 2008 met 46% gedaald (VMM, 2010).

Uit modelleringen voor 2015 blijkt dat de daggrenswaarde van PM10 mogelijk wel in een

ruim gebied in de Gentse binnenstad en in het havengedeelte meer dan 35 maal

overschreden zal worden, net als in een aantal street canyons 99 die buiten deze zone

gelegen zijn. Meer gegevens over fijnstof- en andere concentraties kan bij de Milieudienst

van de Stad Gent worden nagevraagd

Naast haar fijnstofmetingen stelt de VMM een indicatieve algemene

‘luchtkwaliteitsindex’ samen, op basis van ozon, stikstofdioxide, zwaveldioxide en fijn

stof. Deze index vertoont een geleidelijke verbetering voor Gent. In 2008 werd in Gent

Centrum voor 62% van de dagen een goede tot uitstekende (index 1-4) luchtkwaliteit

gemeten. In 1996 was dit nog 46% 100 .

Wisselende concentraties in de afgelopen jaren hebben vaak te maken met

meteorologische omstandigheden of sterk wijzigende economische situaties. Door de

economische crisis was de uitstoot in 2008 en 2009 beperkter, daarna volgde er een

opleving en dus ook een grotere vervuiling.

5.1.4 Binnenmilieu

De aanwezigheid van schadelijke stoffen in huis heeft eveneens een invloed op de

gezondheid. Mensen zijn gemiddeld 85% van hun tijd binnen, waarvan 70% in hun eigen

woning 101 . Bij een ongezond binnenmilieu hebben bewoners last van

gezondheidsklachten zoals luchtwegklachten, allergieën, irritatie van neus- en

keelslijmvlies, vermoeidheid en hoofdpijn. De kwaliteit van het binnenmilieu wordt

bepaald door de woning zelf, maar ook het bewonersgedrag in huis heeft invloed op

de kwaliteit van het binnenmilieu: de wijze van ventileren, roken, gebruik van

schoonmaakmiddelen… 102 .

Woningkwaliteit

Volgens het Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) is de tevredenheid van de

Gentenaars over hun woning met 83% behoorlijk groot, maar dit is wel afgenomen sinds

2006 (88%). Over de kwaliteit van hun woning is 75,2% tevreden, hier is er ook een

dalende trend.

Ongeveer 78 % van de woningen in Gent is in goede staat tegenover 83% in

Vlaanderen. De oudere rijwoningen in de kernstad en de grotere opgedeelde

99 Smalle straten met aan weerszijden hoge bebouwing

100 Luchtkwaliteitsplan Gent, 2010-2015

101 Informatie online beschikbaar bij het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid, 2011

102 Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid

80


urgerwoningen zijn doorgaans in de slechtste staat. Het woningcomfort is vooruit

gegaan, nog 5,5% van de woningen heeft geen comfort tegenover 16,7% in 1991 103 .

Naast veiligheidsredenen en comfortvereisten is het binnenmilieu (vb. omwille van

vochtigheid, CO-gevaar) één van de factoren om een woning onbewoonbaar te verklaren.

In Gent is het aantal ongeschikt en onbewoonbaar verklaarde woningen

toegenomen tot 9,4 per 10.000 inwoners in 2009 104 . In Antwerpen zien we de

omgekeerde trend (van 11,3 naar 8,9). Voor alle 13 Vlaamse centrumsteden is het

aantal ongeschikte en onbewoonbare woningen in de periode 2005-2010 sterk gestegen

(van 1.965 tot 3.599). Van alle centrumsteden bevonden de meeste ongeschikte en

onbewoonbare woningen zich in Antwerpen (1.487), gevolgd door Gent (622). Gent heeft

ook het hoogste aantal leegstaande panden (172).

CO-vergiftiging

Koolstofmonoxide (CO) is een kleurloos en reukloos gas dat vrijkomt door onvolledige

verbranding van substanties die koolstof bevatten. De vergiftiging door koolstofmonoxide

is een oorzaak van ziekte en sterfte, die theoretisch gemakkelijk vermijdbaar is,

aangezien de preventie ervan niet afhangt van het gedrag van het individu (zoals bij de

zwaarlijvigheid of de nicotinevergiftiging), maar van technische maatregelen (juiste

installatie, regelmatig onderhoud van de apparaten). Het aantal ongevallen in recente

woningen is al opvallend afgenomen.












Bron: Federaal Register der CO Intoxicaties. Rapport 1 januari – 31 december 2010. Dr Bernadette Tissot,

Antigifcentrum, Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

Het Antigifcentrum verzamelt gegevens over het aantal gevallen van acute CO-

intoxicatie 105 . In Gent werden er in 2010 33 ongevallen geteld met 75 slachtoffers –

dit is een jaarlijkse incidentie van 30/100.000 inwoners - en er was 1 overlijden. In

2010 werden in België 694 ongevallen geteld met 1465 slachtoffers. Er waren 30 dodelijke

ongevallen (40 overlijdens) te wijten aan CO. De totale jaarlijkse incidentie van COvergiftiging

in België in 2010 is 13,51/100.000 inwoners. Voor Oost-Vlaanderen is dit

15,01/100.000 inwoners.

103 Jaarverslag 2009 Dienst Wonen stad Gent

104 Cijfers vrijgegeven door de Vlaamse Overheid, 2011



105 Op basis van nauwkeurig onderzoek van artikels verschenen in de pers, van dossiers geopend bij de

parketten en vooral van de spoedgevallendiensten en diensten voor hyperbare geneeskunde in

ziekenhuizen.

81


Het aantal intoxicaties neemt geleidelijk toe vanaf oktober om tijdens de wintermaanden,

van januari tot maart, een piek te bereiken en daarna geleidelijk af te nemen. De

belangrijkste intoxicatiebronnen zijn waterverwarmers en badgeisers (278 ongevallen).

Het aantal intoxicaties met kolenkachels bedroeg 58. Ongevallen gebeuren vooral in de

badkamer, gevolgd door de eetkamer. Bij 624 van de 694 gevallen gaat het om een

accidentele intoxicatie.

Het risico op CO-vergiftiging hangt samen met de sociaal-economische status; tegelijk

bereiken preventiecampagnes de meest blootgestelde bevolkingsgroepen moeilijk.

5.1.5 Drinkwaterkwaliteit

De kwaliteit van het gedistribueerde drinkwater voldoet in de verschillende

leveringsgebieden in ruime mate aan de normen (VMM, 2011 106 ). Voor de meeste van de

gezondheidsrelevante parameters liggen de waarden ver onder de wettelijke norm 107 .

Lood in het drinkwater

Lood is een toxische stof die al in kleine concentraties een impact kan hebben. Algemeen

kan worden gesteld dat een verhoogde blootstelling aanleiding kan geven tot een

accumulatie in het skelet, een interferentie met de aanmaak van heem en hemoglobine

in het bloed, een interferentie met het calciummetabolisme en een rechtstreekse impact

op het centraal, perifeer zenuwstelsel.

Loden leidingen werden vroeger vaak gebruikt. Hierdoor zijn in oudere gebouwen vaak

nog loden leidingen of restanten ervan aanwezig. Ook de drinkwatermaatschappijen

gebruikten vroeger aansluitingen en leidingen in lood. De Europese drinkwaterrichtlijn

legt een norm voor lood op van 10 μg/l en stelt dat uiterlijk op 25 december 2013

daaraan moet worden voldaan. De parameterwaarde voor lood bedraagt tot dan 25 μg/l.

Die bepalingen stemmen overeen met de Vlaamse wetgeving voor drinkwaterkwaliteit.

Sinds 2010 nemen de drinkwatermaatschappijen de parameter lood mee in het

bewakingspakket, zoals afgesproken in het Actieplan Loodpreventie in drinkwater.

Lood in het drinkwater komt meer voor in de centrumsteden (Antwerpen, Gent en

Leuven).

Bij de toetsing aan de toekomstige norm van 10 μg/l is er een daling van de

normoverschrijdingspercentages merkbaar tussen 2008 en 2010. Het systematische

vervangen van de loden leidingen en aansluitingen door de drinkwatermaatschappijen,

heeft zeker een invloed op de dalende trend.

Bijna de helft van de overschrijdingen wordt veroorzaakt door lood in de

binneninstallatie. In 2010 komen de meeste overschrijdingen van de huidige norm,

toekomstige norm en signaalwaarde voor in de private woningen 108 . In Gent zijn

vermoedelijk nog heel wat oudere woningen en gebouwen met loden leidingen.

106

De resultaten van de controles van het water aan de kraan bij mensen thuis en in publieke gebouwen door

de waterleveranciers (volgens het door de VMM goedgekeurd controleprogramma) worden jaarlijks vóór 1

april bezorgd aan de VMM die ze analyseert.

107

Drinkwaterkwaliteit in detail bekeken. Kwaliteit in het net 2010. VMM, 2011. Online:

http://www.vmm.be/pub/rapportering-drinkwaterkwaliteit

108

Drinkwaterkwaliteit in detail bekeken. Lood aan de kraan 2010. VMM, 2011.

http://www.vmm.be/pub/rapportering-drinkwaterkwaliteit

82


5.2 Sociale omgeving

De sociale omgeving, vaak omschreven als het sociaal kapitaal waarover een persoon

beschikt, heeft een impact op de gezondheid van een individu. Sociaal kapitaal gaat over

het sociaal netwerk waarin iemand zich bevindt, het algemeen vertrouwen in zijn

omgeving, en gemeenschappelijke normen.

5.2.1 Veralgemeend vertrouwen (generalized trust)

De score die Gentenaren opgeven over de mate waarin de meeste mensen te vertrouwen

zijn is 5,3 (op 10) (Stadsmonitor 2011). Bij jongeren ligt dit cijfer 0,2 punt hoger, voor

Gentse ouderen 0,2 punt lager.

De Gentse score is vrijwel gelijk aan de gemiddelde score in de 13 centrumsteden, 5,6.

Uit deze cijfers uit de Stadsmonitor blijkt dat het veralgemeend vertrouwen algemeen

hoger ligt bij mannen dan bij vrouwen en stijgt samen met het opleidingsniveau; ouderen

(+55 jaar) staan iets wantrouwiger. Wie actief lid is van een vereniging, zich inzet in de

eigen buurt of op enige manier politieke interesse betoont, stelt meer vertrouwen in zijn

medemens dan wie op geen enkel vlak actief is of geen of weinig interesse in het stedelijk

samenleven heeft.

5.2.2 Sociale contacten/isolatie

In het Gentse Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) werd de frequentie waarmee

men sociale contacten heeft bevraagd.












Bron: Stad Gent, 2010




















83


Op basis hiervan werd het percentage berekend van de bevolking met enerzijds minstens

wekelijkse en met anderzijds minder dan maandelijks contacten met hetzij vrienden of

kennissen, hetzij familie, of buren (‘sociale isolatie’). 85,9% van de Gentenaren heeft

minstens wekelijks persoonlijk contact met familie, vrienden of kennissen, of buren. De

jongste leeftijdscategorieën tegenover de oudste hebben meer wekelijkse contacten.

Naarmate men ouder is, heeft men minder frequent contact met buren of vrienden en

kennissen, voor contact met familie is er geen verschil. Hoe hoger het diploma, hoe

minder vaak men contact heeft met familie en met buren. Niet-Belgen zien hun familie

vaker dagelijks dan Belgen (respectievelijk 22% t.o.v. 13%), maar een groter aandeel ziet

de familie hooguit 1 keer per jaar (respectievelijk 17% t.o.v. 4%).

Ook in de survey voor de Stadsmonitor 2011 werd de intensiteit van de sociale contacten

bevraagd en het aandeel van de inwoners met minstens wekelijks contact met nietinwonende

familie, vrienden/kennissen of buren berekend. Hieruit blijkt dat Gentenaars

even vaak (59%) sociale contacten hebben als in de andere steden (60%).

2,8% van de Gentenaars heeft echter minder dan maandelijks sociale contacten.

Sociale isolatie lijkt onder ouderen meer voor te komen. Het Gentse

Ouderenbehoeftenonderzoek (2011) bevestigt dat 20,2% van de ouderen (60+) te

kampen heeft met ernstige eenzaamheidsgevoelens 109 . In Vlaanderen ging het om

19%, in Oost-Vlaanderen over 15,3 % van de ouderen. De Stad Gent en het OCMW Gent

hebben in het vorige ouderenbeleidsplan al sterk ingezet op het tegengaan van

eenzaamheid bij senioren. Zowel de Seniorendienst van de Stad als de lokale

dienstencentra hebben verschillende acties opgestart.

Recent onderzoek naar het sociaal kapitaal in de Gentse wijken geeft een uitgebreider

beeld op de mate van sociaal contact: 76,7 % heeft minstens wekelijks contact met

vrienden, familie, of buren en 3,5 % van de respondenten geeft aan dat ze minder dan

1 keer per maand sociaal contact hebben (Willems, Hardyns en Vyncke, 2011). Er is

geen verschil naargelang men in een achtergestelde of niet-achtergestelde buurt woont.

3,4 % van de bevraagden heeft vaak tot heel vaak gevoelens van eenzaamheid. Dit

is significant meer het geval bij personen in een achtergestelde buurt (6,3 % t.o.v. 1,9

%). Ook de kwaliteit van het sociaal netwerk verschilt tussen buurten: in een

achtergestelde buurt hebben de respondenten gemiddeld minder mensen waar men

kan op terugvallen voor ondersteuning, hebben ze in minder mate het gevoel dat

mensen om hen geven en kennen ze minder mensen uit de gezondheidssector. Ook het

veralgemeend vertrouwen bleek significant minder hoog in de achtergestelde buurten.

In het KANS-onderzoek 110 werd het sociaal netwerk van welzijnszorggebruikers met

financiële kwetsbaarheid onderzocht. Ze scoren minder goed op verschillende indicatoren

van sociaal kapitaal: ze hebben een relatief beperkt sociaal netwerk, meer gevoelens van

eenzaamheid (vooral gescheiden of ongehuwde personen en werklozen), relatief

kwalitatieve sociale ondersteunen, maar gebrek aan diepgaande en affectieve steun. Ze

hebben minder vertrouwen in anderen, maar het vertrouwen in hulpverleners, vooral in de

huisarts, is relatief groot.

109

Behoefteonderzoek senioren Gent. Prof. Dr. D. Verté, N. De Witte, L. De Donder, T. Buffel, S. Dury.

Onderzoeksgroep Agogische wetenschappen,Vrije Universiteit Brussel. 2011.

110

“Kwetsbaarheid aanpakken in de Samenleving”, Steunpunt Welzijn, volksgezondheid en Gezin. Enquête bij

welzijnszorggebruikers (OCMW, CAW, ICAW) 2008-2009.

84


LEEFOMGEVING: CONCLUSIES en UITDAGINGEN

Er is ongeveer evenveel groen in Gent als in andere centrumsteden. De Gentenaar,

vooral in Gent Centrum Rand (19 de eeuwse gordel), is echter matig tevreden over het

groen in de buurt. Ook indruk van de netheid in de buurt ligt relatief laag onder

Gentenaren. Een belangrijk deel is ronduit ontevreden, terwijl de netheidsbarometer

wel objectieve verbeteringen aantoont.

Er is aandacht nodig voor het verbeteren van (de perceptie over) een aantal

aspecten van de woonomgeving, vooral groen, netheid, geluidshinder en de

kwaliteit van het milieu in Gent.

De fijnstofconcentratie is de voorbije jaren afgenomen, in lijn met de Vlaamse trend

van de voorbije decennia. Het jaargemiddelde in Gent blijft onder de Europese

grenswaarde, maar het maximum aantal dagen per kalenderjaar met een concentratie

fijn stof hoger dan 50 μg/m3 wordt al een aantal jaar overschreden. Ook in de

toekomst wordt een stijging van de concentraties verwacht. Gezien de

gezondheidseffecten (luchtwegenaandoeningen en kankers) blijft aandacht voor de

luchtverontreinigingsproblematiek en onderzoek hierover noodzakelijk.

Ook de kwaliteit van de lucht binnenshuis en van het binnenmilieu algemeen moet

worden bewaakt. De kwaliteit van de woningen is een aandachtspunt in Gent, alsook

het verkleinen van het CO-gevaar in risicowoningen en sensibilisering hiervoor.

Veralgemeend vertrouwen (generalised trust) en de frequentie van sociaal contact in

Gent liggen in lijn met de Vlaamse gemiddelden. De kwaliteit van het sociaal netwerk

is vooral voor bepaalde kwetsbare doelgroepen een aandachtspunt. Zo komen sociale

isolatie en eenzaamheid relatief vaak voor onder ouderen en ook bij ongehuwden,

gescheiden personen, werklozen en specifiek in achtergestelde buurten is ruimere

aandacht voor de kwaliteit van het sociaal netwerk belangrijk.

85


6 GEZONDHEIDSZORGSYSTEEM

Een aantal indicatoren proberen het aanbod en de vraag binnen een aantal delen van de

gezondheidszorg in beeld te brengen. Het gaat om het aanbod aan en gebruik van

concrete onderdelen van het systeem (huisartsen, ouderenzorg, CGG’s), meer specifieke

diensten (consultatiebureaus Kind en Gezin) en regelingen of tegemoetkomingen die

zowel het zorggebruik als de zorgnood in kaart brengen (OCMW-tussenkomsten voor

medische zorg, het aantal medische kaarten en gerechtigden op zorgverzekering en

voorkeurstarief).

6.1 Eerstelijnsgezondheidszorg in Gent

Eerstelijnsgezondheidszorg, ook wel eerstelijnszorg of kortweg 'eerstelijn' genoemd, is de

algemene, nabije en direct toegankelijke zorg die geboden wordt door o.a. de huisarts,

verloskundige, tandarts, fysiotherapeut, apotheker, maatschappelijk werker,

eerstelijnspsycholoog, logopedist en de thuiszorg.

In de eerstelijnsgezondheidszorg neemt de huisarts een centrale rol in. De huisarts wordt

ook wel de 'poortwachter' van de gezondheidszorg genoemd, omdat patiënten (bij

voorkeur) na zijn doorverwijzing behandeld kunnen worden door hulpverleners in de

tweede- of derdelijn, zoals specialisten in een ziekenhuis. In België is dit niet verplicht,

maar wordt dit gestimuleerd onder andere via het globaal medisch dossier (GMD).

6.1.1 Aanbod en profiel van de huisartsen in Gent 111

Er zijn in Gent in totaal 287 huisartsen (dd 2011). Bijna de helft van deze artsen werkt

alleen, 17% werkt in een groepspraktijk, 17% in een duopraktijk en 18% werkt in een

wijkgezondheidscentrum - waarvan er in Gent momenteel 8 zijn.

Bron: HVG

111 Bron van alle cijfers, bewerkingen en grafieken: Huisartsenvereniging Gent (HVG), situatie najaar 2011

86


Geslacht en leeftijd

Op dit moment is er een man-vrouw verhouding van 63%-37%. Dit is ongeveer

gelijkwaardig aan de verhouding in Brussel en meer evenwichtig verdeeld dan gemiddeld

in Vlaanderen (71-29 %). De cijfers wijzen op een feminisering van het beroep. In de

oudste leeftijdsgroepen zijn vrouwen nog in de minderheid: in de groep 50-60 19%, en

onder de 60+ers minder dan 1%. Het merendeel van de huisartsen jonger dan 40 is

echter vrouwelijk. De groep 30-40 bestaat voor 56% uit vrouwen, de groep jonger dan 30

zelfs voor 86%.

Bron: HVG

Bijna de helft (49,7%) van alle huisartsen is ouder dan 50 jaar. Dit is iets meer dan

gemiddeld in Vlaanderen (46,2%), maar minder dan in Brussel (53,2%)

(Gezondheidsindicatoren Brussel, 2010). Een opvallend verschil met Vlaanderen en

Brussel is dat in Gent de groep huisartsen tussen de 40 en 50 jaar ongeveer 10% kleiner

is, en de groep jonger dan 40 een stuk groter (31,9% tegenover 23,8% in Vlaanderen en

18,7% in Brussel).

87


Vergrijzing - Uitstroom

In de veronderstelling dat deze artsen stoppen aan 65 jaar, is de verwachte uitstroom

tegen 2016: 47 artsen (18%), tegen 2021: 101 artsen (39%).

Vooral de oudere artsen werken alleen, terwijl de artsen onder de 40 jaar vaker in

een wijkgezondheidscentrum of een groepspraktijk werken.

Bron: HVG

Voldoende aanbod?

Op basis van het aantal artsen – Gent heeft 1 huisarts per 860 inwoners of 11,6/10.000

inwoners - voldoet Gent aan de RIZIV-norm van minstens 1 huisarts per 1.100

inwoners of 9 huisartsen per 10.000 inwoners. Aan de hand van deze norm werden door

het RIZIV in 2011 232 Belgische gemeentes als ‘huisartsarm’ bestempeld (waaronder

Melle – buurgemeente Gent). De federale overheid voorziet op basis van deze definitie

stimulansen (premies) voor de vestiging van huisartsen in deze gebieden. Op aanvraag

van de huisartsenkringen kan dit mits motivatie worden uitgebreid naar bepaalde

zones 112 .

Gemiddeld heeft België ongeveer 1 voltijds equivalent huisarts per 1.200 inwoners. In

Gent resulteerde een berekening op basis van een bevraging bij de artsen van het aantal

effectief beschikbare uren in ongeveer 248 voltijds equivalenten (VTE) 113 . Dit is 1

huisarts per 995 inwoners of 10,1 VTE per 10.000 inwoners. De onderstaande figuur

geeft weer wat verschil is tussen het aantal artsen naast het aantal voltijds equivalenten

per leeftijdsgroep. Vooral de (mannelijke) 60-plussers werken voltijds.

112

In 2012 werden op aanvraag van de HVG de volgende 10 wijken op basis van de RIZIV-norm als prioritaire

zone erkend: Gentbrugge, Muide-Meulestede-Afrikalaan, Drongen, Macharius-Heirnis, Wondelgem, St-

Amandsberg, Bloemekenswijk, Oud-Gentbrugge, Stationsbuurt-Zuid, Moscou-Vogelhoek.

113

Er werd bevraagd hoeveel consultatieblokken men per week houdt. 2/3 VTE = 5 x 2 consultatieblokken tem

5 x 3 blokken. Van alle artsen in wijkgezondheidscentra en groepspraktijken kon dit worden bevraagd.

Indien er geen gegevens waren, werd de arts als 1 VTE gezien.

88


Bron: HVG

Op basis van de figuur is op het eerste zicht op korte termijn een terugval, maar lijkt er

daarna terug meer instroom van huisartsen. Dit veronderstelt dat al deze jonge artsen in

Gent gevestigd blijven. Daarnaast blijkt er een grote variatie te zijn tussen de

deelgebieden en tussen wijken. Er zijn wijken met tot 17,6 VTE per 10.000 inwoners

(Ledeberg), terwijl in Gentbrugge maar 6,3 VTE/10.000 inwoners zijn. Een elftal wijken

in Gent had eind 2011 minder dan 9 VTE/10.000 inwoners 114 . In deze wijken

(behalve Bloemekenswijk en Rabot-Blaisantvest) zijn de artsen bovendien vaker voltijds

equivalent, met Gentbrugge als koploper, wat een indicatie is dat deze artsen de handen

vol hebben of toch geen ruimte hebben voor extra patiënten. Daarnaast zijn in wijken

zoals Muide-Meulestede-Afrikalaan of Rabot meer kwetsbare groepen vertegenwoordigd

die over het algemeen een grotere tijdsinvestering vragen van de artsen op psychosociaal

en administratief vlak. Ook voor wijken waar een oudere populatie is, zoals Mariakerke en

Sint Denijs Westrem of Watersportbaan-Ekkergem, is voldoende eerstelijnsaanbod nodig

indien men ouderen langer wil thuis houden.

114 Gentbrugge, Muide-Meulestede-Afrikalaan, Drongen, Macharius-Heirnis, Wondelgem, Sint-Amandsberg,

Bloemekenswijk, Kanaaldorpen en –zone, Zwijnaarde, Oud-Gentbrugge en Rabot-Blaisantvest

89


Bron: HVG

Bron: HVG

In de huisartsenarme wijken situeert de vergrijzing van de huisartsen (het aandeel

65-plussers) zich in de wijk Oud-Gentbrugge (25% of 2 van de 8 artsen), gevolgd door

Macharius-Heirnis, Sint-Amandsberg en Wondelgem. In Macharius-Heirnis en Muide-

Meulestede-Afrikaan is ruim de helft van de artsen ouder dan 55 (60% en 50%).

90


6.1.2 Vaste huisarts

Bijna 95% van de Belgische bevolking heeft volgens de nationale

Gezondheidsenquête een vaste huisarts (Drieskens e.a., 2010). “De huisarts is de

hulpverlener waarmee de grote meerderheid van de bevolking het meest te maken heeft.

78% percent van de Belgen heeft in een periode van één jaar minstens één contact met

de huisarts. Het gemiddeld aantal contacten met de huisarts per jaar per persoon in de

bevolking bedraagt 4,5. Het aantal contacten met huisartsen neemt exponentieel toe met

de leeftijd. 75-plussers doen gemiddeld 4 keer vaker een beroep op de huisarts dan

personen jonger dan 45 jaar en worden gemiddeld bijna maandelijks door de huisarts

gezien. Een goede medische opvolging van ouderen door de huisarts draagt er toe bij dat

ouderen langer zelfstandig kunnen functioneren, liefst in hun thuisomgeving. Dit is in het

licht van de aankomende vergrijzing een belangrijke factor om mee rekening te houden

in de planning van toekomstige noden aan huisartsgeneeskundige zorg.”

Uit de Gezondheidsenquête blijkt ook dat in stedelijke gebieden het percentage personen

dat een beroep deed op de spoeddienst, maar niet op een huisarts, met 2,3% dubbel zo

hoog is als in de halfstedelijke (1,3%) en landelijke gebieden (1,1%). Ook het

percentage contacten met de dienst spoedgevallen zonder verwijzing door een arts

is hoger in stedelijke gebieden (87%) dan in landelijke gebieden (69%).

In Gent geeft 94,4% van de Gentenaren aan dat ze een vaste huisarts hebben (Willems,

Hardyns en Vyncke, 2011). Respondenten uit een achtergestelde buurt hebben vaker

geen vaste huisarts (7,7 % tov 4,4 % in een niet-achtergestelde buurt).

Een deel van de bevolking blijkt toch niet vertrouwd met de huisarts: van de in 2009 en

2010 opgestarte wijkgezondheidscentra Rabot en Kapellenberg bleek respectievelijk 42 %

(N= 418) en 29% (N=103) van de nieuwe ingeschreven patiënten vóór hun inschrijving

geen huisarts te hebben gehad. Sommigen vinden moeilijker de weg naar de huisarts -

er wordt vaak aangekaart door zorgverleners dat het net deze mensen zijn die zorg

uitstellen of die de spoeddiensten van de ziekenhuizen frequenteren met nietspoedeisende

zorgvragen.

6.1.3 Gebruik huisartsenwachtposten

De huisartsenwachtposten in Gent (Baudelokaai, Martelaarslaan en Kliniekstraat) staan in

voor een toegankelijk zorgverlening naast de reguliere consultatie-uren en moeten

vermijden dat de (duurdere) spoedafdeling van de ziekenhuizen wordt gebruikt. De

huisartsenwachtposten registreerden in 2010 19.468 patiëntencontacten. Hiervan

waren 68,7 % consultaties op de wachtpost zelf en 31,3% huisbezoeken. Jonge kinderen

zijn de grootste groep patiënten voor de wachtposten. De meeste patiënten komen uit

Gent zelf (44%). De overige komen vooral uit deelgemeentes Gentbrugge (12%) en Sint-

Amandsberg (8,5%).

De Gentse huisartsenvereniging ervaart hierbij een stijging van het aantal oproepen of

consultaties voor niet urgente zaken. Ook in de spoedgevallendiensten signaleert men

dit (signaal vanuit Gentse Ziekenhuisoverleg). Tegelijk wordt de spoedgevallendienst nog

vaak als eerstelijnsdienst gebruikt vooral bij niet-Belgen. Er is een gebrek aan kennis

over het gezondheidszorgsysteem, waardoor men niet op de juiste plaats komt met een

zorgvraag.

91


6.1.4 Gebruik wijkgezondheidscentra

Meer dan 25.000 inwoners of 10 % van de Gentenaren waren in 2010 ingeschreven

in een wijkgezondheidscentrum. Op 1 januari 2012 waren dit er 26.940 of 10,9% van de

officiële Gentse bevolking. Daarnaast waren er 1.528 niet-ingeschreven patiënten, het

grootste deel hiervan zijn personen zonder ziekenfonds vb. mensen zonder papieren.

De gemiddelde leeftijd van de ingeschreven patiënten is 31 jaar, hetgeen vrij jong is. Dit

varieert wel per centrum. Als we dit afzetten tegenover de bevolkingsaantallen per

leeftijdscategorie bij de Gentse populatie, zien we dat een relatief groot deel van de

patiëntenpopulatie uit jonge gezinnen bestaat.










Bron: Studiedienst VWGC (Vereniging van Wijkgezondheidscentra), 2011





























92


Bron: Studiedienst VWGC (Vereniging van Wijkgezondheidscentra), 2011 en Bevolkingsregister Stad Gent

De meerderheid van de patiënten (66%), zowel de primair uitkeringsgerechtigden als de

WIGW’s 115 hebben een gewone regeling bij het ziekenfonds. In verhouding met de Gentse

bevolking hebben relatief meer personen een voorkeursregeling 116 (VKT = voorkeurtarief):

34 % van de patiënten in de wijkgezondheidscentra tegenover 16,6 % in de gehele

bevolking.






Bron: Studiedienst VWGC, 2011


6.1.5 Globaal medisch dossier





Via een globaal medisch dossier bij een bepaalde huisarts verbindt een patiënt zich ertoe

om eerst deze arts te consulteren en heeft men recht op een vermindering van 30 % bij

het ziekenfonds op het remgeld. De medische gegevens zitten hierdoor gecentraliseerd,

waardoor overbodige onderzoeken worden vermeden. Het GMD wordt automatisch

toegekend indien men ingeschreven is bij een wijkgezondheidscentrum, terwijl de

huisartsenpraktijken dit per patiënt moeten aanvragen. Dit maakt het administratief

minder eenvoudig voor deze huisartsen om te zorgen dat de patiënt dit heeft en blijft

hebben.

In 2011 gaf 82 % van de bevraagde Gentenaren aan een GMD te hebben (Willems,

Hardyns en Vyncke, 2011) 117 . 9 % heeft dit niet, en een even groot percentage weet niet

wat dit is. Personen in een achtergestelde buurt hebben iets minder vaak een GMD (80,2

% tov 83,4 %). Bovendien geeft een groter aandeel aan dat ze niet weten wat dit is

(12,3% tov 6,8%). Volgens een schatting op basis van de ledengegevens van één van de

ziekenfondsen had in 2010 echter nog niet de helft van alle Gentse leden een GMD.

115

PUG of primair uitkeringsgerechtigden: actieve werknemers, werknemers in primaire arbeidsongeschiktheid,

werknemers in moederschapsrust, gecontroleerde werklozen, studenten hoger onderwijs en werknemers

in de voortgezette verzekering ; en WIGW: weduwen/ weduwnaars, invaliden, gepensioneerden en wezen

116

Zij die mits vervulling van inkomensvoorwaarden, effectief genieten van een verhoogde tegemoetkoming

inzake geneeskundige verzorging

117

Willems, S., Hardyns, W. & Vyncke, V. Onderzoek sociale samenhang, veiligheid en gezondheid in Gentse

buurten: data pretest 2011. Ongepubliceerde data. Vakgroep Huisartsgeneeskunde en

Eerstelijnsgezondheidszorg, UGent.

93


6.1.6 Apothekers

De apotheker heeft een belangrijke rol in de eerstelijnsgezondheidszorg. Naast de

medicatieverstrekking doet hij aan farmaceutische zorg: advies verstrekken betreffende

het goed gebruik van de geneesmiddelen, opsporen van nevenwerkingen en interacties,

opvolgen en stimuleren van de therapietrouw, financieel advies verstrekken over

geneesmiddelen,.. Tevens stimuleert de apotheker preventie en verleent hij advies over

vaak voorkomende gezondheidsproblemen.

In Gent zijn er ruim voldoende apotheken verspreid over het grondgebied. Daar waar het

KB van 25 september 1974 de norm vastlegt op één per 3.000 inwoners voor gemeenten

met meer dan 30.000 inwoners, zijn er in Gent 170 of ongeveer één per 1450 inwoners.

Naast de normale openingsuren (na 18 à 19 u en op zon- en feestdagen) wordt een

geografisch gespreide wachtdienst georganiseerd.

6.1.7 Tandartsen

De tandarts speelt een essentiële rol in de gezondheidszorg (Gezondheidsenquête 2008).

Een slechte mondgezondheid heeft gevolgen voor de algemene gezondheid. De

tandheelkundige verzorging neemt een eigen plaats in binnen de gezondheidszorg: het

gaat om een technische zorg die niet kan worden vervangen door geneesmiddelen of

zelfzorg. Over het aantal tandartsen in Gent zijn momenteel geen cijfers. Er wordt wel

ervaren en gesignaleerd dat er een uitstroom is en tekort dreigt aan tandartsen,

wachttijden voor een consultatie kunnen oplopen en dat steeds minder tandartsen

geconventioneerd 118 werken.

6.2 Andere zorg: preventief, tweede en derde lijn

Naast eerstelijnszorg is er ook de ‘nulde’ lijn, informele zorg of ondersteuning die door

familie of de omgeving kan worden voorzien. Er zijn preventieve zorgvoorzieningen (Kind

en Gezin, de ziekenfondsen, de CLB’s, de Centra voor Borstkankeropsporing) die we

eerder als gezondheidsbevorderende initiatieven zien dan als gezondheidszorg. Tegelijk

werken veel diensten of voorzieningen zowel preventief als curatief.

Als de eerstelijn niet voldoet, word je doorverwezen naar de meer specialistische

tweedelijns gezondheidszorg die ambulant of residentieel wordt aangeboden in

ziekenhuizen en revalidatiecentra. In de derdelijnsgezondheidszorg worden die mensen

behandeld die in de eerste- en tweedelijn niet (meer) geholpen kunnen worden. Denk

hierbij bijvoorbeeld aan woonhuizen voor geestelijk gehandicapten, waar de bewoners

vaak hun hele leven verblijven, of de woon- en zorgcentra voor ouderen.

6.2.1 Inschrijvingsgraad consultatiebureaus

Kind en Gezin staat naast de organisatie van kinderopvang in voor de preventieve

gezinsondersteuning, gericht op kinderen van 0 tot 3 jaar en hun ouders. De

consultatiebureaus van Kind en Gezin volgen op systematische wijze de groei en

ontwikkeling van Vlaamse kinderen op. Ze screenen baby’s onder meer op het vlak van

gehoor, zicht en afwijkingen, er worden vaccinaties gegeven en als ouder kan je er terecht

met je vragen rond positief omgaan met je kind.

118 Geconventioneerde zorgverleners hebben het akkoord met de ziekenfondsen aanvaard en rekenen de

officiële tarieven aan. Gedeeltelijk geconventioneerde artsen of tandartsen hebben het akkoord met de

ziekenfondsen aanvaard, maar rekenen enkel op bepaalde plaatsen of tijdstippen het officiële tarief aan.

Niet-geconventioneerde zorgverleners hebben het akkoord met de ziekenfondsen niet aanvaard en mogen

het honorarium vrij bepalen

94


De inschrijvingsgraad in consultatiebureaus van Kind en Gezin is in Gent met 94% zeer

hoog. In Antwerpen is dit 92%, en in Vlaanderen 90,9% (Gemeentelijke Kindrapporten

Kind en Gezin, 2009).

Voor deze indicator valt direct op dat kinderen van ‘niet-Belgen’ meer ingeschreven zijn

bij consultatiebureaus dan kinderen van Belgen. De inschrijvingsgraad is zelfs het hoogst

onder kansarme niet-Belgen (98,1%). De groep van ‘niet-Belgen’ is niet goed

vergelijkbaar met etnisch-culturele minderheden, maar deze preventieve structuur

ondervindt duidelijk minder problemen om kwetsbare bevolkingsgroepen te bereiken. Dit

performante resultaat is vooral te wijten aan het feit dat Kind en Gezin het initiatiefrecht

heeft om kinderen en gezinnen te contacteren.

6.2.2 Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg

Een Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg of CGG biedt ambulante begeleiding

(tijdens consultaties, zonder opname of verblijf) voor mensen met een ernstig psychisch

probleem of een probleem dat het risico in zich draagt om chronisch te worden.

In 2010 waren 2311 Gentenaren in begeleiding bij een CGG (Bron: Vlaams Agentschap Zorg

en Gezondheid 2010). Het aantal CGG patiënten ligt in Gent iets hoger dan gemiddeld in

Vlaanderen (9,5 tov 8,6 per 1.000 inwoners). Vrouwen (10,1 per 1.000 inwoners)

worden in Gent vaker begeleid dan mannen (8,8 per 1.000 inwoners), net als in

Vlaanderen.












Bron: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2010, bevolkingscijfers Lokale Statistieken

Opgesplitst naar leeftijd zijn er weinig grote verschillen. Er zijn in Gent iets minder

minderjarige patiënten (20% tegenover 24% in Vlaanderen) en 60+ers (6% tegenover

8%), maar meer 18-59-jarige cliënten (74% tegenover 67%).

In Gent is een opvallend groot aandeel bedienden (39% tegenover 25% in Vlaanderen)

bij de CGG patiënten en minder niet-actieven (23% tegenover 39% in Vlaanderen).





95


39%

Bron: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid

Wachttijden en toegankelijkheid

CGG-patiënten volgens beroepsstatus (2010)

4% 5%

De CGG’s werden opgericht vanwege de stijgende vraag naar geïntegreerde, maar nietresidentiële

geestelijke zorg. Het aanbod van de CGG bleef echter achter bij de afbouw

van de residentiële psychiatrische zorg. Daardoor is er een wachtlijstproblematiek

ontstaan. Op Vlaams niveau moest in 2010 35% van de cliënten langer dan een maand

wachten op een intakegesprek en 16% langer dan 2 maanden. In 2004 was dit nog 24%

en 13%. De kinder- en jeugdzorg kampt met de langste wachttijden, gemiddeld 54 dagen.

Voor volwassenen-, verslavings- en forensische zorg ligt dit rond de 30 dagen, voor

ouderenzorg op 16.

In Gent zijn er 2 CGG, CGG Eclips en het RCGG (Regionaal Centrum voor Geestelijke

Gezondheidszorg Deinze Gent Eeklo). Bij CGG Eclips in Gent rapporteert men in 2009 119

dat ongeveer 40% van de volwassenen (18-59 jaar) en ouderen (60+) op eigen initiatief

instromen. Voor jongeren (tot 18 jaar) was dit maar 16%. Dit patroon komt in grote lijnen

overeen met Vlaanderen, hoewel daar 24% van de jongeren op eigen initiatief instroomt.

28,5% van de patiënten van CGG Eclips heeft een eigen beroepsinkomen en 33% leeft

van een vorm van vervangingsinkomen. Dit is de belangrijkste indicatie over de

toegankelijkheid voor kansengroepen. De cliënten betalen slechts een beperkte bijdrage

dus de overheid verwacht dat de CGG's bijzondere aandacht hebben voor de sociaal en

financieel zwakkeren.

6.2.3 Aanbod residentiële ouderenzorg

In Gent waren er in 2010 per 100 75-plussers 15,6 plaatsen in ROB, RVT en

serviceflats. Het aanbod is vergelijkbaar met dat van Antwerpen (15,1) en het Vlaams

Gewest (14,2) (Stadsmonitor 2011).

De spreidingsgraad van de residentiële ouderenzorg, het aanbod in de randgemeenten

in verhouding tot het centrum, ligt voor Gent op een waarde van 0,88. Dit betekent dat

het aanbod in de randgemeenten van Gent hoger is dan in het centrum, in tegenstelling

tot bijvoorbeeld in Antwerpen (1,15) en Brugge (1,14) (Stadsmonitor 2007).

119 Bron: Jaarverslag CGG Eclips, beschikbaar op de website van CGG Eclips

23%

29%

Niet-actief

Arbeider

Bediende

Zelfstandigen

Andere/onbekend

96


Wat betreft de realisatiegraad van de vooropgestelde programmatiecijfers ouderenzorg

(rusthuizen en serviceflats), gebaseerd op bevolkingsprojecties voor 2016, scoort Gent

met 79% in 2011 wel iets beter dan Antwerpen (78%) en Brugge (57%). Deze

realisatiegraad is in Gent gedaald ten opzichte van 2010 (82,4%). Deze graden

schommelen sinds 1997 tussen de 74% en 84%, en blijven binnen deze marge.

Voor gezinszorg (als onderdeel van de thuiszorg) stijgt het aanbod in uren in Gent maar

geleidelijk en blijft de Gentse realisatiegraad rond de 80% van de programmatie hangen

(cijfers thuiszorg Agentschap Zorg en Gezondheid 2009 en 2010).

Cijfers over de directe nood of vraag naar ouderenzorg of wachtlijsten hiervoor zijn

op het niveau van Gent niet beschikbaar, hoewel vaak wordt gesignaleerd dat er soms

lange wachtlijsten zijn voor opname in een residentiële zorginstelling. Het huidige aanbod

zal vermoedelijk niet voldoen. Op federaal niveau wordt niet gestreefd naar een verdere

uitbouw van de residentiële zorg. Voor het ouderenbeleid van de Stad Gent zijn de

beschikbaarheid van zowel thuis- als residentiële zorg en de toegankelijkheid en

betaalbaarheid van de zorg belangrijke thema’s.

6.3 Gebruik van en drempels in de zorg

6.3.1 Tussenkomst medische zorgen

Er zijn in 2010 ruim 2.650 tussenkomsten geneeskundige zorgen toegekend door het

OCMW van Gent. De grootste groep aan wie dit is toegekend komt uit de nieuwe EUlidstaten.

Pas daarna komen de tussenkomsten aan Belgen. Ook niet-EU Europeanen,

Aziaten en Afrikanen zijn grote groepen hierin. De tussenkomsten zijn vrij gelijkmatig

over de verschillende leeftijdsklassen verdeeld.

6.3.2 Medische kaart

Het OCMW kent een medische kaart toe aan mensen zonder wettig verblijf voor een

bepaalde duur en een bepaald type van verstrekkingen (preventief of curatief 120 ). De

onkosten worden door het OCMW aan de zorgverstrekker betaald.

Het aantal toegekende kaarten geeft eerder een beeld over het aantal mensen zonder

papieren die in Gent verblijven, dan over het aantal personen dat gebruikt maakt van

zorg, aangezien deze kaart kan worden aangevraagd of toegekend zonder dat er (al) een

medische vraag is. De meeste personen met een medische kaart zijn afkomstig uit

Bulgarije of de Slovaakse Republiek.

120

Doktersconsultatie,

tandartszorgen,..

medicatie, ziekenhuisopname, thuisverpleging, labo-onderzoeken, kinesitherapie,

97


40,0%

35,0%

30,0%

25,0%

20,0%

15,0%

10,0%

5,0%

0,0%

Bulgarije

Slovaakse Republiek

Bron: OCMW Gent

% medische kaarten volgens land van herkomst (10 meest

voorkomende landen)

Turkije

Ghana

Servië-Montenegro

Marokko

Het aantal personen die minimum 1 medische kaart hebben ontvangen is licht

afgenomen sinds 2009, van 2.642 naar 2.588 in 2010. Het aantal nieuwe aanvragen in

het jaar 2011 is vergelijkbaar met 2010, maar het aantal effectieve toekenningen van

medische kaarten is opvallend gedaald 121 naar 2.187 in 2011. Dit is hoofdzakelijk het

gevolg van het handhavingsbeleid van het OCMW waarbij personen zonder wettig verblijf

aangezet worden om hun mogelijkheden op een legaal verblijfsstatuut en daarmee hun

mogelijkheden om zelf te voorzien in hun levensonderhoud (waaronder de kosten van

hun medische verzorging) uit te putten. Ook de nieuwe aanvragen lagen in het jaar 2010

lager dan in 2009, evenals het aantal tijdelijke kaarten en het aantal verlengbare

kaarten. Het OCMW vermoedt dat dit te maken heeft met een stabilisatie na de

opstartfase (sept. 2007- 2009). In de opstartfase is de instroom van nieuwe aanvragen

groter, aangezien er gestart wordt van de situatie waarbij niemand over een medische

kaart beschikt.

6.3.3 Gerechtigden zorgverzekering

Albanië

Gerechtigden op een tegemoetkoming van de zorgverzekering zijn zwaar

zorgbehoevenden die in de thuissituatie verzorgd worden of bewoners van een rusthuis,

een rust- en verzorgingstehuis of een psychiatrisch verzorgingstehuis. De Vlaamse

zorgverzekering dekt gedeeltelijk de niet-medische kosten.

In Gent zijn er 27,2 gerechtigden per 1.000 inwoners voor de zorgverzekering mantel-

en thuiszorg (Lokale Statistieken, 2010). Dit aandeel is iets lager in Antwerpen (26,2),

en hoger in Brugge (31,9).

121 Bron: Update Indicatorenrapport Armoede 2012, Stad Gent

Rusland

Armenië

Tunesië

2010

2011

98


25,0

20,0

15,0

10,0

5,0

0,0

Gerechtigden op mantel- en thuiszorg en residentiële zorg per

1000 inw oners, Gent (2010)

man vrouw

Bron: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid en bevolkingscijfers Lokale Statistieken, bewerkingen IdeaConsult

en Gezondheidsdienst

Gerechtigden op de zorgverzekering zijn veel vaker vrouw dan man, in Gent gaat het om

35,8 tegenover 18,4 per 1.000 inwoners. Dit kan te maken hebben aan de hogere

proportie vrouwen in de hogere leeftijdsklassen in Gent. Mannen worden doen veel vaker

beroep op mantel- en thuiszorg (12,1) dan op residentiële zorg (6,1), bij vrouwen ligt dit

cijfer minder ver uiteen (19,4 tov 15,9). In 2010 waren 58,7% van de ten laste names

voor mantel en thuiszorg, 41,3% voor residentiële zorg. Bij mannen gaat dit over een

verhouding 66,4 % tegenover 33,58 %, bij vrouwen is dit iets minder uitgesproken.

6.3.4 Voorkeursregeling zorgverzekering

In Gent heeft 16,6% van de inwoners een voorkeursregeling in de

ziekteverzekering (Lokale Statistieken, 2011). Het percentage vrouwelijke gerechtigden

is consequent groter dan mannelijke (18,6% tegenover 14,6%). De jongste en hoogste

leeftijdsklassen bevatten de meeste gerechtigden. Er zijn 3 categorieën op basis waarvan

men recht heeft op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering: indien men

een bepaald sociaal voordeel bv. leefloon ontvangt, op basis van een specifieke

hoedanigheid (wezen, gepensioneerden, invaliden, weduwen/weduwnaars, personen met

erkende handicap die geen uitkering ontvangen, … onder een bepaald inkomens niveau),

of op basis van een laag gezinsinkomen (OMNIO-statuut, sinds 2007).

Het aandeel voorkeursregelingen is lager dan in Antwerpen (21,2%). Het percentage

jongeren tot 19 jaar met een voorkeursregeling is in Antwerpen ongeveer 10% hoger,

terwijl dit voor 50-59–jarigen ongeveer gelijk ligt en voor 60+ers hoger ligt in Gent dan in

Antwerpen. Dit kan voor een deel verklaard worden door een verschil in leeftijdsstructuur:

in Antwerpen zijn er relatief meer kinderen dan in Gent.

6.3.5 OMNIO-statuut

Mantel & thuiszorg

Residentiële zorg

In Gent heeft 2,2% van de bevolking een OMNIO-statuut (Lokale Statistieken, 2011).

De leeftijdscategorie tot 20 jaar neemt een groot aandeel van de OMNIO-statuten in. In

Antwerpen gaat dit om 6,8% en zijn er in verhouding veel meer OMNIO-statuten onder de

voorkeursregelingen dan in Gent, vooral voor de jongeren (14% tegenover 4,5% van de

min-20-jarigen). De lichtjes verschillende bevolkingsstructuur kan een rol spelen.

Daarnaast heeft Gent een iets hoger gemiddeld inkomen per aangifte en een lager

percentage aangiftes onder de 10.000 euro en zijn er in verhouding meer mensen die

beroep doen op een leefloon en op basis daarvan een voorkeursregeling hebben.

De verhouding tussen de categorieën blijkt in de centrumsteden en Vlaanderen eerder

gelijkaardig. Het gemiddelde percentage OMNIO’s in de andere centrumsteden is 3,6%,

het verschil is dus relatief klein (Stadsmonitor 2011).

99


6.3.6 Afstand huisarts en apotheker

93% van de Gentse bevolking woont op redelijke afstand (minder dan 1 km) van een

huisartsenpraktijk, 91% van een apotheker (Stadsmonitor, 2007). Dit is net als in de

andere centrumsteden in Vlaanderen zeer hoog. Dit zegt enkel iets over fysieke

toegankelijkheid, niet over de effectieve beschikbaarheid zoals hierboven besproken.

6.3.7 Tevredenheid aanbod huisartsen, apothekers en ouderenzorg

De tevredenheid over het aanbod van huisartsen was in 2011 in Gent met 85,9% net als

gemiddeld voor de centrumsteden (85,3%) relatief hoog (Stadsmonitor 2011). Ook over

het aantal apothekers is men tevreden (enkel in de editie 2008: 94,8 % tegenover 95%)

(Stadsmonitor 2008). Voor het aanbod aan ouderenzorg (alleen bevraagd onder 55+ers),

ligt het percentage op 61,6 % (2011), maar niet veel lager dan het gemiddelde voor de

centrumsteden namelijk 66,2%.

6.3.8 Uitstel dokters- en tandartsbezoek

Uitstellen van doktersbezoek specifiek om financiële redenen kwam volgens het

Gentse Leefbaarheidsonderzoek in 2009 onder ongeveer 2% van de Gentenaren voor.

De scores zijn hoger voor mensen met een lager inkomen en opleiding, ECM,en niet-

Belgen en niet-werkenden, maar deze subgroepen zijn niet groot genoeg om over een

statistisch verband te spreken. Er is wel een aantoonbaar verband tussen uitstelgedrag in

het algemeen (25,3% van de bevolking, ook omwille van andere redenen zoals geen tijd)

en het inkomen. Uitstelgedrag komt ook significant meer voor in Centrum Rand en

significant minder in Zuidwest.

100


Uit het KANS-onderzoek 122 blijkt dat van de bevraagde respondenten 32,1% (in Gent

43,6 %) het afgelopen jaar een bezoek aan de huisarts dat wel nodig was, uitstelde.

Hiervan gaf 42,8% aan dat dit om financiële redenen was, dus 13,5% stelde om financiële

redenen een huisartsenbezoek uit. Wat eveneens een rol speelt bij uitstelgedrag, is

gebrek aan vertrouwen in de huisarts, een slechte gezondheidstoestand en eenzaamheid.

Uitstel van tandartsbezoek omwille van financiële redenen kwam bij 2,55% van de

respondenten voor. Hier zien we grotendeels dezelfde patronen als voor doktersbezoek. Er

is opnieuw een verband tussen uitstelgedrag in het algemeen en het inkomen. Niet-Belgen

en respondenten waarvan minstens een ouder niet-Belg is, stellen tandartsbezoek vaker

uit. Net als voor het doktersbezoek komt uitstel significant meer voor in Centrum Rand

(18%), en significant minder in Zuidwest (11%).

Uit de nationale gezondheidsenquête bleek al dat personen uit de hoogste

opleidingscategorie bijna twee keer zo vaak naar de tandarts gaan als de laagst

geschoolden. De barrières die hierbij een rol spelen, zijn echter niet enkel financieel van

aard. Maatregelen zoals gratis tandverzorging voor jongeren en een verlaging van het

remgeld kunnen een antwoord bieden op financiële remmen, maar de socio-economische

verschillen hebben ook te maken met cognitieve barrières.

Daarnaast gaf in 2011 8% van de Gentenaren aan dat ze gezondheidszorgen (medische

zorgen, geneesmiddelen, bril of contactlenzen) hebben uitgesteld wegens financiële

belemmeringen (Willems, Hardyns en Vyncke, 2011).

Gemiddeld spendeert een huishouden in België € 125 per maand of 7% van het

beschikbaar inkomen voor gezondheidszorgen. Dit weegt zwaarder door (10%) bij de

122 “Kwetsbaarheid aanpakken in de Samenleving”, Steunpunt Welzijn, volksgezondheid en Gezin. Enquête bij

welzijnszorggebruikers (OCMW, CAW, ICAW) 2008-2009, met ook een Gentse steekproef.

101


socio-economisch zwakkere huishoudens. 14% van de huishoudens in België geeft aan

dat financiële belemmeringen er de oorzaak van zijn dat ze in de 12 maanden

voorafgaand aan het interview medische zorgen, tandverzorging, (voorgeschreven)

geneesmiddelen, een bril en/of mentale zorgen nodig hadden, maar deze niet konden

betalen (Demarest e.a., 2010).

6.3.9 Zorggebruik, uitstelgedrag en drempels in de geestelijke gezondheidszorg

Informatie over het actuele zorggebruik, bijvoorbeeld het aantal CGG patiënten of

opnames in de psychiatrie, zegt niet alles over de behoeften van de doelgroep: niet alle

mensen met psychische problemen zoeken professionele hulp. Veel personen met een

depressie zoeken geen professionele hulp of beëindigen voortijdig hun behandeling,

onder andere door het stigma dat vaak nog rust op personen die lijden aan psychische

aandoeningen en de geringe bespreekbaarheid van depressieve klachten. Daardoor is

geestelijke gezondheidszorg minder doeltreffend (SVR, 2011 123 ).

Van het deel dat wel hulp zoekt, komt er een gedeelte terecht bij de huisarts of andere

eerstelijnsvoorzieningen. Vanuit de eerste lijn wordt er slechts een gedeelte

doorverwezen naar de residentiële voorzieningen. Tussen 10 en 25% van de algemene

bevolking voldoet aan de criteria van een psychische stoornis. De proportie die hulp

zoekt is relatief laag: 6% voor diegenen zonder een 12 maanden-stoornis, 24% voor

diegenen met één stoornis, 56% voor diegenen met twee of meer stoornissen.

De meerderheid van de personen met een angst- en stemmingsstoornis zet uiteindelijk

toch de stap naar professionele hulpverlening (84% en 94%). De mediane duur tussen

de start van de stoornis en het moment waarop personen een eerste

behandelingscontact maken, schommelt tussen 1 jaar (voor stemmingsstoornissen)

en 18 jaren (voor alcoholgerelateerde stoornissen, 16 jaar bij angststoornissen). Dit

uitstelgedrag kan worden gegroepeerd in vier soorten factoren: (1) cognitieve factoren

(het zelf willen oplossen), (2) financiële factoren (angst voor kostprijs), (3) het stigma

dat gebonden is aan het zoeken naar professionele hulpverlening en (4) factoren

gerelateerd aan de gepercipieerde toegankelijkheid van diensten (Bonnewyn e.a.,

2007 124 ).

Een aanzienlijk gedeelte van personen die professionele hulp zochten (19%) kregen

geen follow-up na het eerste contact. Het gebrek aan follow-up is het grootst bij

personen met een angststoornis (25%) of stemmingsstoornis (11%) en is onbestaande

(geen follow-up) bij personen met een alcoholgerelateerde stoornis.

In Vlaanderen heeft medicatie in de praktijk de overhand. Uit de gezondheidsenquête

van 2008 blijkt dat 80% van de personen die lijden aan een depressie beroep deed op

medicatie, terwijl slechts 42% langs ging bij een psychotherapeut (Gislé e.a., 2010).

Voor angstproblemen wordt meestal professionele hulp ingeroepen (88%) en

geneesmiddelen gegeven (74%) en/of psychotherapeutische hulp (38%) geboden, wat

dus vergelijkbaar is met de situatie bij personen met een depressie.

De demografische en sociaal-culturele variabelen die bepalend zijn in het

antidepressivagebruik zijn gelijkaardig als deze voor psychisch welbevinden (nl. vrouwen,

lageropgeleiden en etnisch-culturele minderheden ondervinden meer onwelbevinden)

(SVR, 2011 125 ). Een onderzoek van de Christelijke Mutualiteit heeft uitgewezen dat hun

vrouwelijke leden beduidend meer antidepressiva slikken dan hun mannelijke leden 126 .

123

Rapport van de Studiedienst van de Vlaamse regering: De Sociale Staat van Vlaanderen 2011. Gezondheid

en Zorg in Vlaanderen, Europees gekaderd.

124

“Geestelijke gezondheid en preventie. Bouwstenen voor beleid en praktijk.”

125

Rapport van de Studiedienst van de Vlaamse regering: De Sociale Staat van Vlaanderen 2011. Gezondheid

en Zorg in Vlaanderen, Europees gekaderd.

126 http://www.cm.be/nl/120/infoenactualiteit/enquetes_en_onderzoeken/antidepressiva/index.jsp

102


Vrouwen kampen vaker met internaliserende psychische aandoeningen zoals depressie of

angststoornissen, maar ook zetten vrouwen sneller de stap naar professionele

hulpverlening (Gouwy e.a., 2008; Koopmans & Lamers, 2007; Biddle e.a., 2004), los van

de zorgbehoeften (Green & Pope, 1999). Bovendien zijn artsen meer geneigd om

antidepressiva aan vrouwen voor te schrijven (Cooperstock, 1987). Daarnaast blijkt uit

de Gezondheidsenquête dat ook lager opgeleiden vaker antidepressiva nemen (Gisle,

2010). Niet-westerse allochtonen scoren volgens een Nederlandse studie hoger dan

autochtonen op antidepressivagebruik, met uitzondering van de 65-plussers (Volkers

e.a., 2005).

103


GEZONDHEIDZORGSYSTEEM: CONCLUSIES en UITDAGINGEN

Het aanbod aan huisartsen in Groot-Gent voldoet (enkel) in theorie aan de norm.

Cijfers van het aantal voltijds equivalenten op wijkniveau brengen verschillen en

ongelijkheden tussen wijken op vlak van aanbod en afstand in kaart. Een tiental

wijken in Gent zit nu al onder de norm.

In achtergestelde wijken heeft men minder vaak een vaste huisarts en minder (kennis

van) een GMD.

De realisatiegraad (t.a.v. de programmatienorm) voor residentiële ouderenzorg en

gezinshulp blijft hangen op 80% en gaat de laatste jaren licht achteruit.

Dit gaat samen met de tendens naar meer en zo lang mogelijke zorg thuis.

Er is bij de Gentenaren een hoge tevredenheid over het aanbod van huis- en

tandartsen, maar minder over het aanbod aan ouderenzorg bij de doelgroep. Gelet op

de vergrijzing is de achterblijvende realisatiegraad van residentiële ouderenzorg een

aandachtspunt, ook met oog op de lagere tevredenheid over het aanbod ervan. Dit

vraagt aandacht voor de noden bij zowel de doelgroep als de relevante actoren en

stelt uitdagingen voor de organisatie van de zorg.

Bij socio-economisch zwakkere groepen is het uitstel van dokter- of tandartsbezoek,

al dan niet om financiële reden, hoog. Kosten voor medische zorgen wegen zwaarder

door in deze huishoudens. Ondanks verschillende voorkeursregelingen (vb. OMNIOstatuut)

zijn er dus toch nog financiële barrières. Daarnaast speelt ook een gebrek

aan de nodige informatie een rol. Bepaalde onderdelen van het

gezondheidszorgsysteem, bijvoorbeeld de consultatiebureaus van Kind en Gezin, en

tussenkomsten geneeskundige zorg, blijken wel laagdrempelig voor niet-Belgen en

etnisch-culturele minderheden. Ook uit de cijfers van de wijkgezondheidscentra blijkt

dat ze kwetsbare groepen relatief goed bereiken. Een specifieke gedifferentieerde

benadering is nodig om de toegankelijkheid en gebruik van het (preventieve)

zorgaanbod te bevorderen.

Er zijn blijvende signalen over een oneigenlijk gebruik van de spoeddiensten, waar

heel wat problemen terechtkomen die bij de huisarts of op de huisartsenwachtposten

kunnen opgevangen worden; ook op de huisartsenwachtposten komen mensen met

niet-dringende vragen.

Alle CGG in Vlaanderen hebben te maken met een wachttijdenproblematiek. De

Gentse Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg hebben (slechts) een iets hoger

aantal patiënten dan gemiddeld in Vlaanderen. Het hoge aandeel bedienden valt

hierbij op, terwijl opnames in de psychiatrie relatief meer voorkomen bij lager

opgeleiden. Opnames in de residentiële geestelijke gezondheidszorg komen wel

opvallend vaak voor bij Gentenaren en er is een relatief groot aanbod aan

psychiatrische bedden.

Men signaleert nog steeds een oneigenlijk gebruik van de spoeddiensten, waar heel

wat problemen terecht komen die bij de huisarts of op de huisartsenwachtposten

kunnen opgevangen worden, maar ook op de huisartsenwachtposten komen mensen

met niet dringende vragen.

104


Mensen wachten soms te lang om hulp te zoeken, en gebruik van psychofarmaca is

hoog. In de geestelijke gezondheidszorg is aandacht nodig voor de specifieke

benadering en organisatie in functie van de toegankelijkheid en gebruik van het

preventieve zorgaanbod. Beeldvorming en preventie bij de brede bevolking, en ook

aandacht hiervoor bij eerstelijnswerkers is van belang.

105


7 SAMENVATTING

Algemeen gaat het goed met de gezondheid van de Gentenaren: bijna 2 op de 3

wordt (bijna) nooit geconfronteerd met een persoonlijk gezondheidsprobleem

zoals ziekte of handicap.

Ouderen, lagere inkomensgroepen en werklozen ervaren vaker

gezondheidsproblemen.

We leven langer en in betere gezondheid, maar niet iedereen profiteert hier

evenveel van: de levensverwachting, gezondheid, leefstijl en toegankelijkheid

van de zorg verbeteren of verhogen naarmate iemand een hogere

socio-economische status (opleidingsniveau en/of inkomen)heeft.

In de meer achtergestelde wijken in Gent is er bovendien een accumulatie van

(on)gezondheids-determinanten, waardoor de kans op een lang en gezond leven

in die wijken lager is.

De opmars van de beschavingsziektes (kanker, hart- en vaataandoeningen,

obesitas) gerelateerd aan leefstijl is een algemene trend in Westerse landen en

ook bij de jongere generatie vinden we alarmerende cijfers terug.

Veel gezondheidswinst kan behaald worden door aanpassing van de eet- en

bewegingsgewoonten door de Gentenaar: Er is te veel restgroep- (vet, suiker,…)

en vleesconsumptie en we eten te weinig groenten en fruit. Bij een belangrijke

groep van de volwassenen en nog grotere groep van de senioren wordt er te

weinig bewogen. Ook het rookgedrag en alcoholconsumptie hebben een

negatieve impact op gezondheid. In 2011 rookte ongeveer 16% van de

Gentenaars dagelijks. Het aantal rokers in Vlaanderen gaat weliswaar in

dalende lijn, maar vooral bij lagere socio-economische klassen zijn de cijfers nog

hoog. Het alcoholprofiel in Gent laat zich samenvatten door een hogere

alcoholconsumptie vooral in het weekend (overmatig en geconcentreerd

alcoholgebruik), risicogebruik bij jongeren en risico op alcoholafhankelijkheid bij

mannen – zowel jongere als oudere, werklozen en hogeropgeleiden – en

vrouwen tussen de 50-65 jaar.

Gezien het aantal suïcides en opnames in psychiatrische ziekenhuizen moeten

we ons zorgen maken over de geestelijke gezondheid van de Gentenaars. Er is

een tekort aan eerstelijns geestelijke gezondheidszorg om psychische

problemen in een vroeger stadium te kunnen behandelen, zodat opnames of

medicatievoorschrift minder snel nodig worden. Daarnaast is er veel

uitstelgedrag en een stigma op geestelijke gezondheidszorg en -problemen. Hoe

ouder, hoe hoger het diploma en inkomen van de Gentenaars hoe beter zijn

psychisch welbevinden is.

In Gent komt uitstel van zorg, specifiek huisartsenbezoek en tandartsbezoek,

vooral bij de socio-economisch zwakkere groepen, nog veel voor. Niet enkel

financiële, maar ook informatieve en culturele drempels spelen een rol. Het

gebrek aan kennis over tandzorg, specifiek bij kwetsbare groepen in Gent, in

combinatie met de toegankelijkheid ervan , is een actuele kwestie.

Geografisch gezien is de huisarts voor de Gentenaar voldoende bereikbaar: 93%

van de Gentse bevolking woont op minder dan 1 km van een huisartsenpraktijk.

Maar qua effectieve beschikbaarheid van huisartsen volgens het aantal inwoners

is er een nakend tekort, onder andere door de verwachte pensioneringsgolven.

In bepaalde wijken is dat tekort er nu al.

106


Besluit

Deze analyse van de Gentse situatie laat ons toe samen met de Gentse

gezondheidssector de belangrijkste uitdagingen te erkennen, de beleidsplanning

te onderbouwen.

De analyse werd besproken op de Gezondheidsraad en diende reeds als basis

voor een visienota door deze raad. De omgevingsanalyse zal de basis vormen

voor het opstellen van het nieuwe gezondheidsbeleidsplan en wordt ook

opgenomen in de omgevingsanalyse van de stad Gent die als basis dient voor de

volgende beleidsnota.

107


8 BRONVERMELDING

Bonnewyn A., Bruffaerts R. Demarest St., Demyttenaere K., Hosman C., Ruiter M., Van den

Broucke St., Van Nuffel R., van Os J. (2008) Geestelijke gezondheid en preventie - bouwstenen

voor beleid en praktijk

Bral L., Jacques A., Schelfaut H., Stuyck K., en Vanderhasselt A. (2011) Stadsmonitor 2011: Een

monitor voor leefbare en duurzame Vlaamse steden, Vlaamse Overheid – Agentschap voor

Binnenlands Bestuur.

Bral L., Doyen G., Schelfaut H., Tubex S en Vanderhasselt A. (2008) Stadsmonitor 2008: Een

monitor voor leefbare en duurzame steden, Vlaamse Overheid - Agentschap voor Binnenlands

Bestuur

Demarest S., Drieskens S., Gisle L., Van der Heyden J, Tafforeau J. Gezondheidsenquête België,

2008. Rapport V – Sociaal-Economische Ongelijkheden in Gezondheid Operationele Directie

Volksgezondheid en surveillance, 2010; Brussel Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid ISSN:

2032-9172 - Depotnummer. D/2010/2505/48 – IPH/EPI REPORTS N° 2010/046

Drieskens S, Van der Heyden J, Hesse E, Gisle L, Demarest S, Tafforeau J. Gezondheidsenquête

België, 2008. Rapport III – Medische consumptie. Operationele Directie Volksgezondheid en

surveillance, 2010; Brussel Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid ISSN: 2032-9172 -

Depotnummer. D/2010/2505/22 – IPH/EPI REPORTS N° 2010/019

Gezondheidsenquête België, 2008. Brussel: Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid.

Gisle L, Hesse E, Drieskens S, Demarest S, Van der Heyden J, Tafforeau J. Gezondheidsenquête

België, 2008. Rapport II – Leefstijl en Preventie. Operationele Directie Volksgezondheid en

surveillance, 2010; Brussel Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. ISSN: 2032-9172 -

Depotnummer. D/2010/2505/16 – IPH/EPI REPORTS N° 2010/009

Hooghe, M. & Vanhoutte, B. “An Ecological Study of Community Level Correlates of Suicide Mortality

Rates in the Flemish Region of Belgium, 1996-2005” , Suicide & Life-Threatening Behavior, 41 (4)

453-464.

Hulstaert F, Arbyn M, Huybrechts M, Vinck I, Puddu M, Ramaekers D. (2006)

Baarmoederhalskankerscreening en testen op Human Papillomavirus (HPV). Health Technology

Assessment (HTA). Brussels: Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg (KCE) reports 38A

Martens L., Vanobbergen J., Willems S., Aps J., De Maeseneer J. Determinants of early childhood

caries in a group of inner-city children. Quintessence Int 2006;37:527-36

Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van Brussel-Hoofdstad, Gezondheidsindicatoren van het

Brussels Gewest 2010, Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, Brussel, 2010.

Reynders A, Van Heeringen C, De Maeseneer, Van Audenhove C. Onderzoek naar verklarende

factoren voor de verschillen in suïcidecijfers in Vlaanderen in vergelijking met Europese landen.

Rapport /09. Leuven: Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, september 2009.

www.steunpunt.be

Reynders, A., Scheerder, G., Molenberghs, G. & Van Audenhove Ch. (2011) Suïcide in Vlaanderen

en Nederland, Een verklaring vanuit sociaal cognitieve factoren en hulpzoekend gedrag. Online via

http://www.kuleuven.be/lucas/pub/pubc.php

108


RIZIV, Interuniversitaire cel Epidemiologie. Eindrapport project Dataregistratie- en

evaluatiesysteem Mondgezondheid Belgische Bevolking 2008-2010, Juni 2011

Rosiers, J., Hublet, A.,Van Damme, J., Maes, L. & Van Hal, G. (2011) In hogere sferen? Vol.2 Een

onderzoek naar het middelengebruik bij Vlaamse studenten

Signalenbundel 2011, Lokaal Sociaal Beleid Gent, 2012. beschikbaar op

www.wrg.be/signalenbundel2011.pdf

Stad Gent (2010). Gent in cijfers 2010: Gent gezien door de Gentenaren. Gent : Stad Gent

Departement Stafdiensten – ABIS- Data – Analyse & GIS.

Stad Gent (2010). Leefbaarheidsonderzoek bij de inwoners van de verschillende wijken van de

Stad Gent, aan de hand van een Leefbaarheidsmonitor, 3 de editie. Gent : Stad Gent.

Studiedienst van de Vlaamse Regering: Vlaamse Armoedemonitor 2011, Brussel. Depotnummer

D/2011/3241/088

Studiedienst van de Vlaamse Regering: SVR-Projecties van de bevolking en de huishoudens voor

Vlaamse steden en gemeenten, 2009 – 2030. SVR-Studie 2011/2, Paul Willems en Edith

Lodewijckx.

Studiedienst van de Vlaamse Regering: De Sociale Staat van Vlaanderen 2011. Hoofdstuk

Gezondheid en Zorg in Vlaanderen, Europees gekaderd. (Lynn Ryssaert, Dirk Avonts, Pauline

Boeckxstaens, Piet Bracke, Thierry Christiaens, Leen De Coninck, Lea Maes, Koen Matthijs, Elise

Pattyn, Jeroen Schoenmaeckers, Patricia Sunaert, Marleen Temmerman, Guido Van Hal, Evelyn

Verlinde, Veerle Vyncke, Sara Willems & Jan De Maeseneer). Brussel, 2011.

TAHIB-onderzoek (Tackling Health Inequalities in Belgium) Aanpak van ongelijkheid in gezondheid

in België: Federaal Wetenschapsbeleid, 2010

Universiteit Gent (2006 en 2010). Jongeren en Gezondheid: Health Behaviour in School-Aged

Children (HBSC). Online geraadpleegd op:

http://www.jongeren-en-gezondheid.ugent.be/rapport2006.html

http://www.jongeren-en-gezondheid.ugent.be/rapport2010.html

VAD, Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen vzw. Dossier Alcohol. 2009, Brussel.

Wettelijk depotnummer: D/2009/6030/24

Van der Heyden J., Gisle L., Demarest S., Drieskens S., Hesse E., Tafforeau J. Gezondheidsenquête

België, 2008. Rapport I - Gezondheidstoestand. Operationele Directie Volksgezondheid en

surveillance, 2010; Brussel Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. ISSN : 2032-9172 -

Depotnummer. D/2010/2505/06 – IPH/EPI REPORTS N° 2010/004

Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Afdeling Epidemiologie (2006) De Belgische

Voedselconsumptiepeiling 1 – 2004; Brussel, Depotnummer : D/2006/2505/17, IPH/EPI REPORTS

N° 2006 – 016.

109


110


9 BIJLAGEN

Bijlage 1: Stadsdelen en wijken

In 2006 werd de indeling gewijzigd (van 29) naar 25 wijken. In het leefbaarheidsrapport (Stad Gent, 2010)

wordt nog gewerkt met de oude wijkindeling, omdat er nog geen cijfers voorhanden waren gebaseerd op de

nieuwe wijkindeling.

111


112


Bijlage 2: Indicatoren Gezondheidsmonitor en Gents cijfer

Indicator Cijfer Jaartal Bron

1 Gemiddelde levensduur man 78,4 2010 Bevolkingsregister

Gemiddelde levensduur vrouw 84,8 Bevolkingsregister

2 Sterfteratio per 100.000 inwoners 977,6 2004-2008

3 Incidentie kanker mannen per 100.000 inwoners

Incidentie kanker vrouwen per 100.000 inwoners

600,8

523,2

Vlaams Agentschap Zorg en

Gezondheid

2004-2008 Kankerregister België

Kankerregister België

4 Infectieziektes TBC per 100.000 inwoners 14,6 2010 Vlaams Agentschap Zorg en

Gezondheid

Infectieziektes syfilis per 100.000 inwoners 6,9

Infectieziektes gonorroe per 100.000 inwoners 25,1

5 Hospitalisaties per 100.000 inwoners

31906,5

2007

FOD Volksgezondheid

(MKG)

6 Hartaanvallen 256 2007 UGent (RACA)

7 Aandeel van de zwangerschappen < 37 weken 7,7% 2009 Kind en Gezin

8

Aandeel inwoners met een persoonlijk

gezondheidsprobleem

9 Suïcide per 100.000 inwoners

14,7%

18,0

2009 Leefbaarheidsonderzoek

2007

Suïcide(pogingen) per 100.000 inwoners 238 2010 UGent

10 Psychiatrische opnames per 100.000 inwoners

11

12

Aandeel inwoners met een goede psychische

gezonheid

Aandeel mannen met overmatig alcoholgebruik

(+21 eenheden per week)

Aandeel vrouwen met overmatig alcoholgebruik

(+14 eenheden per week)

1733,6

83,7%

16,2%

15,9%

2008

Vlaams Agentschap Zorg en

Gezondheid

FOD Volksgezondheid

(MPG)

2009 Leefbaarheidsonderzoek

2009 Leefbaarheidsonderzoek

2009

Aandeel inwoners dat dagelijks drinkt 9,0% 2009

13 Dagelijkse rokers -

14 Dagelijks groenteconsumptie (aandeel inwoners)

77,3%

2009 Leefbaarheidsonderzoek

15 Dagelijks fruitconsumptie (aandeel inwoners) 61,4% 2009 Leefbaarheidsonderzoek

16

Waterconsumptie < 3 glazen per dag (aandeel

inwoners)

17 Aandeel moeders die borstvoeding geeft

18

Beweging: < 5 dagen/week matige inspanning

(aandeel inwoners)

28,0%

61,6%

54,3%

2009 Leefbaarheidsonderzoek

2009 Kind en Gezin

2009 Leefbaarheidsonderzoek

19 Aandeel tienermoeders 3,0% 2009 Kind en Gezin

20 Aandeel inwoners op loopafstand huisarts 93,0% 2011 Stadsmonitor

Aandeel inwoners op loopafstand apotheek 91,0% 2011 Stadsmonitor

21 Raadplegingen huisartsenwachtpost 19468 2011 HVG

113


22 Huisartsen in Gent

298

2011 HVG

Huisartsen in VTE 258 2011 HVG

23 Ouderenzorgvoorzieningen per 100 75-plussers

24

25

23

24

25

Residentiële voorzieningen in Gent tov aanbod in

stadsrand

Geprogrammeerde plaatsen rusthuizen en

serviceflats

Gerealiseerde plaatsen rusthuizen en serviceflats

Deelnamegraad borstkankerscreening (aandeel

doelgroep)

Inschrijvingsgraad consultatiebureas (aandeel

geboortes)

Tevredenheid aanbod huisartsen (aandeel

inwoners)

15,6

0,88

4338

3420

42,9 %

94,0%

84,3%

2011 Stadsmonitor

2008 Lokale Statistieken

2011 Lokale Statistieken

2011 Lokale Statistieken

2009

Vlaams Agentschap Zorg en

Gezondheid

2009 Kind en Gezin

2008 Stadsmonitor

Tevredenheid aanbod apothekers 94,8% 2008 Stadsmonitor

Tevredenheid aanbod voor ouderen 54,5% 2008 Stadsmonitor

26 OCMW-tussenkomsten geneeskundige zorg 2651 2010 OCMW

27 Medische kaarten 2588 2010 OCMW

28 CGG cliënten per 1000 inwoners

29

Aandeel inwoners met voorkeursregeling

ziekteverzekering

9,49

16,6%

2010

Vlaams Agenschap Zorg en

Gezondheid (EPD)

2011 Lokale statistieken

30 Aandeel inwoners met OMNIO-statuut 2,2% 2011 Lokale Statistieken

31

32

33

Aandeel inwoners dat doktersbezoek uitstelt om

financiële reden

Aandeel inwoners dat tandartsbezoek uitstelt om

financiële reden

Gerechtigden zorgverzekering (mantel-, thuis- en

residentiële zorg) per 100.000 inwoners

1,93%

2,55%

2724,0

2009 Leefbaarheidsonderzoek

2009 Leefbaarheidsonderzoek

2010 Lokale Statistieken

34 Inschrijvingsgraad wijkgezondheidscentra 10,9 % 2011 VWGC

35

36

37

38

39

Aandeel inwoners op wandelafstand (< 400m) van

openbaar groen

Aandeel inwoners dat vindt dat de buurt (straten,

voetpaden) over het algemeen net is

Aantal dagen overschrijding maximale concentratie

fijn stof

78,4%

53,6%

41

2011 Stadsmonitor

2011 Stadsmonitor

2010 VMM

Jaargemiddelde fijn stof in microgram per m³ 33 2010 VMM

Ongeschikt/onbewoonbaar verklaarde woningen per

10.000 inwoners

Aandeel inwoners met minstens wekelijks sociale

contacten

9,4

85,9%

2010 Vlaamse Overheid inventaris

2009 Leefbaarheidsonderzoek

40 Veralgemeend vertrouwen (score op 10) 5,3 2011 Stadsmonitor

114


Bijlage 3: Gezondheidsmonitor en gezondheidsongelijkheid Gent: matrix met indicatoren

en achtergrondkenmerken

Componenten Indicatoren

Gezondheidstoestand

Leefstijl

Fysieke omgeving

Sociale context

Gezondheidszorgsysteem

Geslacht

Leeftijd

Socioeconomische

positie

Gemiddelde levensduur x

Sterfteratio x x

Doodsoorzaken x x

Kankerincidentie x x

Infectieziektes x x

Hospitalisaties x x

Hartaanvallen (RACA) x x

Vroeggeboorte x x

Subjectieve gezondheid x x x x

Suïcide x

Suïcidepogingen x x x

Psychiatrische opnames x x x

Psychisch welbevinden x x x x

Overmatig alcoholgebruik

Dagelijkse rokers

x x x x

Dagelijkse groenteconsumptie x x x x

Dagelijkse fruitconsumptie x x x x

Dagelijkse waterconsumptie x x

Borstvoeding x x

Lichaamsbeweging x x x x

Tienermoeders

Openbaar groen

x x

Indruk netheid x x

Luchtverontreiniging (fijn stof)

Binnenmilieu: ongeschikt en

onbewoonbaar

woningen

verklaarde

Sociale contacten - minstens

x

wekelijks (%)

x x x

Generalised trust x x

Etnischculturele

achtergrond

Aandeel inwoners op

loopafstand huisarts

Aandeel inwoners op

loopafstand apotheek

Aantal consultaties

huisartsenwachtpost

via

x x

Aantal huisartsen Gent x x

Aantal huisartsen in VTE x

115

Wijkniveau


Ouderenzorgvoorzieningen per

100 75-plussers

Residentiële voorzieningen in

Gent tov aanbod in stadsrand

Aantal geprogrammeerde

plaatsen rusthuizen en

serviceflats

Aantal gerealiseerde plaatsen

rusthuizen en serviceflats

Borstkankerscreening x

Inschrijvingsgraad

consultatiebureas

x x

Tevredenheid aanbod

huisartsen (%)

x x

Tevredenheid aanbod

apothekers (%)

Tevredenheid aanbod voor

ouderen (%)

Aantal tussenkomsten

geneeskundige zorg

x x

x x

x x x

Aantal medische kaarten x x x

Aandeel CGG cliënten x x x

Percentage met

voorkeursregeling

ziekteverzekering

Percentage met OMNIOstatuut

Percentage dat doktersbezoek

uitstelt om financiële reden

Percentage dat tandartsbezoek

uitstelt om financiële reden

Gerechtigden zorgverzekering

(mantel-, thuis- en residentiële

zorg)

Inschrijvingsgraad

wijkgezondheidscentra

x x

x x

x x x x

x x x x

x x

x x x

116


De omgevingsanalyse is een uitgave van de

Gezondheidsdienst, Departement Milieu,

Groen en Gezondheid Stad Gent,

in samenwerking met de Gentse Gezondheidsraad

en met ondersteuning van

adviesbureau IdeaConsult en dr. Sara

Willems, Universiteit Gent - Vakgroep

Huisartsengeneeskunde en

Eerstelijnsgezondheidszorg

De Gezondheidsraad is samengesteld uit

mensen van de gezondheidssector en

welzijnssector en heeft als doel een

gemeenschappelijk gezondheidsbeleid op

te maken en uit te voeren in Gent.

Volgende organisaties en diensten zijn

vertegenwoordigd:

OCMW Gent

Centra voor Leerlingenbegeleiding:

Stedelijk CLB, Vrij CLB Gent, CLB GO! Gent

Ziekenfondsen: Liberale Mutualiteit,

CM Midden-Vlaanderen, Solidariteit voor het

Gezin, Bond Moyson, Landsbond van

de onafhankelijke ziekenfondsen

Universiteit Gent, Faculteit Geneeskunde

en Gezondheidswetenschappen

Artevelde Hogeschool en Hogeschool Gent

Verbond Vlaamse Tandartsen

Sociale diensten van de ziekenhuizen

AZ Sint-Lucas, AZ Jan Palfijn, UZ Gent, AZ

Maria Middelares

Psychiatrische centra, Initiatieven Beschut

Wonen en Ambulante begeleiding

Huisartsenvereniging Gent

COOP Vooruit Apothekers,

KOVAG Apothekers

Logo Gezond+

Wijkgezondheidscentra

Kring Zelfstandige Kinesitherapeuten

Thuiszorg Wit-Gele Kruis

Kind & Gezin

Plazzo, Platform zelfzorgorganisaties

Oost-Vlaanderen

Meer weten:

www.gentgezondestad.be

www.gent.buurtmonitor.be


verantwoordelijke uitgever: Guy Reynebeau, Schepen van Welzijn en Gezondheid

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!