Omgevingsanalyse Gezondheid Gent 2012 - Gent Gezonde Stad
Omgevingsanalyse Gezondheid Gent 2012 - Gent Gezonde Stad
Omgevingsanalyse Gezondheid Gent 2012 - Gent Gezonde Stad
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Omgevingsanalyse
Gezondheid
Gent 2012
Gezondheidsdienst,
Departement
Departement Milieu, Groen Milieu, en Gezondheid
Groen Botermarkt en Gezondheid 1, 9000 Gent
Botermarkt 09/235.22.50 1, 9000 Gent
09/235.22.50
Teksten: Gezondheidsdienst
Teksten: Fotografie: Gezondheidsdienst
Stad Gent tenzij anders
Fotografie: vermeld Stad Gent tenzij anders vermeld
Grafische vormgeving: vormgeving: Dienst Communicatie
Druk:
Dienst
Stadsdrukkerij
Communicatie
Druk: Stadsdrukkerij
D/2012/0341/12
Woord vooraf
Als je aan mensen vraagt wat het belangrijkste is in het leven, dan behoort een goede
gezondheid steevast tot het antwoord. De gezondheid van de Gentenaar staat met het
gezondheidsbeleidsplan duidelijk op de agenda van het Gentse stadsbestuur. De
Gezondheidsdienst van de Stad Gent werkt hiervoor nauw samen met de mensen uit het
werkveld van de gezondheidssector. Om een algemeen beeld te schetsen van de
gezondheid van de Gentenaars, heeft de Gezondheidsdienst in samenwerking met de
Gentse Gezondheidsraad alle beschikbare gegevens rond gezondheid voor Gent
gebundeld in een omgevingsanalyse.
Niet over alle aspecten van gezondheid zijn voldoende cijfers beschikbaar. Daarom
werden de cijfers aangevuld met kwalitatieve data van de lokale gezondheidspartners. Zo
kunnen tendensen in kaart gebracht worden die zij ervaren op het werkveld. Deze
publicatie kon enkel tot stand komen dankzij de medewerking van vele
gezondheidswerkers en –organisaties in Gent zoals artsen, apothekers, kinesisten,
psychologen, tandartsen, wijkgezondheidscentra, de ziekenfondsen, ziekenhuizen en hun
sociale diensten, psychiatrische instellingen en begeleidingsdiensten, de centra voor
leerlingenbegeleiding, Kind en Gezin en thuisverpleging. Ik wil al deze partners dan ook
bedanken voor hun goede samenwerking.
Op basis van deze cijfers kan het stadsbestuur onderbouwde keuzes maken voor een
aantal gezondheidstopics, zodat er gericht kan geïnvesteerd worden in het
gezondheidsbeleid in Gent. Uit de omgevingsanalyse komen een aantal grote
gezondheidsnoden naar voor zoals ongelijkheid in gezondheid. Wie in een kwetsbare
positie geboren wordt, heeft ook minder kansen op een goede gezondheid. Het verder
inzetten op het dichten van deze gezondheidskloof is een noodzaak in een grootstedelijk
beleid. Verder kan ook het belang van preventie en gezondheidspromotie niet genoeg
benadrukt worden. Als het op gezondheid aankomt geldt de gouden regel: ‘voorkomen is
beter dan genezen’. Als lokale overheid is het belangrijk om gezondheidspromotie te
stimuleren en mensen aan te zetten tot een gezonde leefstijl. Hoe geestelijk gezond te
blijven wordt daarbij hét item van de toekomst. Ons geestelijk welzijn staat onder druk
en daar zetten we alvast op korte termijn bijzonder op in.
In de komende jaren werkt de Gezondheidsdienst verder aan het verzamelen van Gentse
gegevens om de gezondheidssituatie blijvend in kaart te brengen.
Ik wens u een boeiende lectuur en ... een goede gezondheid!
Guy Reynebeau
schepen van Welzijn en Gezondheid
1
1 INLEIDING 5
2 BEVOLKING EN SOCIO-ECONOMISCHE POSITIE 8
2.1 Bevolkingsevolutie Gent __________________________________ 8
2.2 Demografische kenmerken _______________________________ 13
2.2.1Bevolkingsstructuur ................................................................... 13
2.2.2Prognoses ................................................................................. 17
2.2.3Etnisch-culturele herkomst .......................................................... 18
2.2.4Huishoudenstructuur .................................................................. 21
2.3 Socio-economische positie _______________________________ 22
2.3.1Inkomen ................................................................................... 22
2.3.2Werk ........................................................................................ 26
2.3.3Armoede .................................................................................. 27
CONCLUSIES en UITDAGINGEN ........................................................... 28
3 GEZONDHEIDSTOESTAND 29
3.1 Fysieke gezondheid ____________________________________ 30
3.1.1Levensverwachting .................................................................... 30
3.1.2Sterftecijfer en doodsoorzaken .................................................... 31
3.1.3Vermijdbare sterfte .................................................................... 33
3.1.4Zelf gepercipieerde gezondheid .................................................... 35
3.1.5Incidentie van kanker ................................................................. 36
3.1.6Coronaire aanvallen ................................................................... 37
3.1.7Infectieziektes ........................................................................... 39
3.1.8Hospitalisaties ........................................................................... 41
3.1.9Vroeggeboortes ......................................................................... 43
3.1.10Overgewicht en obesitas ........................................................... 44
3.2 Psychische gezondheid __________________________________ 45
3.2.1Psychisch welbevinden ............................................................... 45
3.2.2Psychiatrische opnames .............................................................. 46
3.2.3Patiënten Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg ........................ 47
3.2.4Suïcide en suïcidepogingen .......................................................... 48
3.2.5Depressie en psychische aandoeningen ......................................... 51
3.2.6Medicatiegebruik ........................................................................ 52
GEZONDHEIDSTOESTAND: CONCLUSIES en UITDAGINGEN .................... 52
4 LEEFSTIJL 54
4.1 Voeding en beweging ___________________________________ 55
4.1.1Groenteconsumptie .................................................................... 57
4.1.2Fruitconsumptie ......................................................................... 58
4.1.3Waterconsumptie ....................................................................... 59
4.1.4Ontbijt ..................................................................................... 60
4.1.5Vleesconsumptie ........................................................................ 60
4.1.6Borstvoeding ............................................................................. 61
4.1.7Lichaamsbeweging ..................................................................... 62
4.2 Middelengebruik _______________________________________ 64
2
4.2.1Alcoholgebruik ........................................................................... 64
4.2.2Tabaksgebruik ........................................................................... 68
4.2.3Druggebruik .............................................................................. 69
4.3 Ander gezondheidsgerelateerd gedrag ______________________ 70
4.3.1Mondhygiëne ............................................................................. 70
4.3.2Lichaamshygiëne ....................................................................... 71
4.3.3Seksueel gedrag ........................................................................ 71
4.4 Gezondheidszorggerelateerd gedrag _______________________ 73
4.4.1Borstkankerscreening ................................................................. 73
4.4.2Overige vaccinaties en screenings(programma’s) ........................... 74
LEEFSTIJL: CONCLUSIES en UITDAGINGEN ........................................... 75
5 LEEFOMGEVING 77
5.1 Fysieke omgeving ______________________________________ 77
5.1.1Openbaar groen ......................................................................... 77
5.1.2Indruk netheid buurt .................................................................. 78
5.1.3Luchtverontreiniging .................................................................. 79
5.1.4Binnenmilieu ............................................................................. 80
5.1.5 Drinkwaterkwaliteit .................................................................... 82
5.2 Sociale omgeving ______________________________________ 83
5.2.1Veralgemeend vertrouwen (generalized trust) ................................ 83
5.2.2Sociale contacten/isolatie ............................................................ 83
LEEFOMGEVING: CONCLUSIES en UITDAGINGEN ................................... 85
6 GEZONDHEIDSZORGSYSTEEM 86
6.1 Eerstelijnsgezondheidszorg in Gent ________________________ 86
6.1.1Aanbod en profiel van de huisartsen in Gent .................................. 86
6.1.2Vaste huisarts ........................................................................... 91
6.1.3Gebruik huisartsenwachtposten ................................................... 91
6.1.4Gebruik wijkgezondheidscentra .................................................... 92
6.1.5Globaal medisch dossier ............................................................. 93
6.1.6Apothekers ............................................................................... 94
6.1.7Tandartsen ............................................................................... 94
6.2 Andere zorg: preventief, tweede en derde lijn ________________ 94
6.2.1Inschrijvingsgraad consultatiebureaus .......................................... 94
6.2.2Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg ...................................... 95
6.2.3Aanbod residentiële ouderenzorg ................................................. 96
6.3 Gebruik van en drempels in de zorg ________________________ 97
6.3.1Tussenkomst medische zorgen .................................................... 97
6.3.2Medische kaart .......................................................................... 97
6.3.3Gerechtigden zorgverzekering ..................................................... 98
6.3.4Voorkeursregeling zorgverzekering ............................................... 99
6.3.5OMNIO-statuut .......................................................................... 99
6.3.6Afstand huisarts en apotheker ................................................... 100
6.3.7Tevredenheid aanbod huisartsen, apothekers en ouderenzorg ........ 100
6.3.8Uitstel dokters- en tandartsbezoek ............................................. 100
6.3.9Zorggebruik, uitstelgedrag en drempels in de geestelijke gezondheidszorg
.......................................................................................... 102
GEZONDHEIDZORGSYSTEEM: CONCLUSIES en UITDAGINGEN ............... 104
3
7 SAMENVATTING 106
8 BRONVERMELDING 108
9 BIJLAGEN 111
4
1 INLEIDING
Het huidige Gentse gezondheidsbeleid bestaat uit vier strategische pijlers:
1. gezondheidsbevordering (preventie);
2. toegankelijkheid van de (eerstelijns)gezondheidszorg;
3. kwalitatieve regie;
4. risicobeheersing (gezondheidsrisico’s identificeren en aanpakken).
Doorheen deze pijlers gaat aandacht uit naar gezondheidsongelijkheid . Interventies
gericht naar de gehele bevolking maar met specifieke aandacht voor bepaalde
doelgroepen moeten resulteren in een betere gezondheidstoestand voor alle
bevolkingsgroepen.
Via de ontwikkeling van een Gentse Gezondheidsmonitor kan deze regiefunctie
kwalitatief worden opgenomen. Via deze gezondheidsmonitor moeten de
Gezondheidsdienst en de gezondheidsactoren een zicht krijgen op de
gezondheidssituatie van de Gentenaren 1 en evoluties hierin kunnen opvolgen.
Deze omgevingsanalyse kwam tot stand op basis van de analyse van de cijfers uit de
Gentse Gezondheidsmonitor, aangevuld met relevante informatie uit de praktijk en uit
onderzoek. De omgevingsanalyse moet de basis vormen om ook in de toekomst steeds
meer en gerichter informatie over verschillende gezondheidsthema’s te bundelen
en analyseren
Het concept gezondheid werd zorgvuldig afgebakend en gedefinieerd volgens de
gangbare modellen hiervoor – onder andere op basis van het model van Whitehead &
Dahlgren (zie figuur 1 en 2). Hierop verzamelde en selecteerde de Gezondheidsdienst in
samenspraak met de lokale gezondheidsactoren van de stad Gent en met ondersteuning
van het studiebureau IdeaConsult NV de meest relevante en beschikbare indicatoren
die gezondheid in cijfers weergeven.
Figuur 1: Model Whitehead & Dahlgren
Bron: Dahlgren G and Whitehead M (1991)
1 Onder ‘Gentenaren’ wordt verstaan: iedereen die op het grondgebied van de stad Gent (inclusief de
deelgemeenten en vroegere randgemeenten) verblijft. Het is niet beperkt tot de mensen met een domicilie
in Gent. Ook studenten, vreemdelingen of mensen zonder vaste verblijfplaats in Gent noemen we
‘Gentenaars’.
5
Figuur 2: Componenten van de Gentse Gezondheidsmonitor
Bron: Idea Consult/Ready2improve, 2011
De lichtblauwe cirkel duidt aan dat er binnen de verschillende thema’s aandacht gaat
naar specifieke doelgroepen (volgens geslacht, leeftijd, etniciteit en socio-economische
positie) en geografische verschillen tussen delen van Gent (wijken 2 ). Ook de globale
Gentse demografische en socio-economische context is van belang voor een goed begrip
van de Gentse gezondheidssituatie.
Figuur 32: Structuur gezondheidsmonitor
Componenten
Gezondheid Gentenaars
Leefstijl
Fysieke omgeving
Sociale context
Gezondheidszorgsysteem
Bron: Idea Consult/Ready2Improve, 2011
Geslacht
Leeftijd
Socioeconomische
positie
Etnischculturele
achtergrond
Territoriaal
(wijken)
De gezondheidsmonitor is een omgevingsmonitor die ontwikkelingen in de
gezondheidssituatie van de Gentenaren over de jaren heen wil opvolgen. Dit is een
instrument dat moet groeien. Per gezondheidscomponent werd nagedacht over de meer
geschikte indicatoren (relevantie en databeschikbaarheid), maar dit kon niet alle
aspecten binnen de verschillende componenten afdekken. Deze geven een goede
indicatie van hoe het in Gent met het betreffende thema is gesteld, maar aanvullende
indicatoren of cijfers zijn soms nodig om het beeld te vervolledigen 3 . Daarnaast is ook
2 Zie bijlage 1 voor een toelichting bij de wijkindeling van Gent.
3 Zie bijlage 2 voor een overzicht van alle indicatoren en het totaalcijfer.
6
het in kaart brengen van de gezondheidssituatie van alle Gentenaren niet evident.
Slechts een beperkt aantal indicatoren en cijfers zijn hier volledig in. Over de
doelgroepen die voorwerp zijn van gezondheidsongelijkheden en de focus zijn voor het
gezondheidsbeleid, missen we daarenboven vaak specifieke of vergelijkende gegevens 4 .
De monitor en deze omgevingsanalyse moeten bijdragen aan het onderbouwen van
de prioritaire Gentse beleidskeuzes, zowel van het stedelijk beleid als van het beleid
van de organisaties die zijn vertegenwoordigd in de Gentse Gezondheidsraad.
Deze bundel werd opgemaakt door de Gezondheidsdienst in samenwerking met de leden
van de Gezondheidsraad. Het is een analyse van de Gentse situatie, met een aantal
beleidsaanbevelingen, maar zonder beleidskeuzes, doelstellingen of beleidsplan. Dat zijn
volgende stappen. Een definitieve visie op de stedelijke beleidsprioriteiten vraagt een
confrontatie met verschillende informatiebronnen en met aanbevelingen, kennis en
ervaringen van experten uit het werkveld.
4 Zie bijlage 3 voor een overzicht van de indicatoren met de beschikbare socio-demografische gegevens.
7
2 BEVOLKING EN SOCIO-ECONOMISCHE POSITIE
Het is relevant om bij een Gentse gezondheidsanalyse ook de bevolkingsevolutie, de
prognoses voor Gent en de demografische kenmerken van deze bevolking te kennen.
Evoluties in omvang, leeftijdsstructuur en type van de huishoudens hebben implicaties
voor lokale ruimtelijke planning en inplanting van wooneenheden, mobiliteit,.. en voor
gezondheidsvoorzieningen –en beleid. De samenstelling van de bevolking, de
leeftijdsstructuur en de aanwezigheid van specifieke groepen is bovendien gerelateerd
aan de algemene, globale gezondheidstoestand van deze bevolking.
Daarna wordt het socio-economische profiel van de Gentse bevolking besproken. Er is
immers een sociale gradiënt in gezondheid: men stelt vast dat mensen met een lagere
sociaaleconomische positie een slechtere gezondheidstoestand hebben. Sociaaleconomische
determinanten zoals inkomen en opleiding zijn bepalend voor verschillen en
ongelijkheden in gezondheid (TAHIB, 2010 5 ). Ook is armoede in belangrijke mate
schadelijk voor de gezondheid. Zowel demografische als socio-economische kenmerken
van een bevolking vormen hiervoor een risicofactor. Alleenstaanden, personen in
eenoudergezinnen en oudere koppels lopen een hoger risico op armoede dan personen
uit andere huishoudgroepen (SVR, 2011 6 ). Ook werk vormt een belangrijke buffer tegen
armoede: het armoederisicopercentage ligt het hoogst bij werklozen, gevolgd door
gepensioneerden en andere niet-actieven.
Gent wordt opgedeeld in 7 stadsdelen en 25 wijken. De cijfers worden tot op wijkniveau
in kaart gebracht om verschillen en ongelijkheden weer te geven. 7 Maar ook binnen
wijken kunnen er tussen buurten
2.1 Bevolkingsevolutie Gent
Op 31 december 2011 waren er 247.262 inwoners ingeschreven in het
bevolkingsregister van Gent en zijn deelgemeenten 8 . Van 1999 tot 2010 is de
bevolking met 10% toegenomen. De grootste bevolkingstoenames situeren zich in de
19 de -eeuwse gordel.
Gent heeft een bevolkingsdichtheid van 1.565 inwoners per km². De dichtstbevolkte wijk
is Rabot-Blaisantvest (9.684 inwoners/km²), het dunst bevolkt zijn de Kanaaldorpen en -
zone (58 inwoners/km²).
5
Tackling Health Inequalities in Belgium, een onderzoek uitgevoerd door het Wetenschappelijk Instituut
Volksgezondheid (WIV), de Vrije Universiteit Brussel (VUB) en de Université Catholique de Louvain (UCL) in
opdracht van de POD Wetenschapsbeleid, 2010.
6
Vlaamse armoedemonitor 2011, rapport van de Studiedienst van de Vlaamse Regering
7
De weergegeven cijfers zijn beschikbaar bij de stad Gent en terug te vinden via “Gent in Cijfers”
(http://gent.buurtmonitor.be/) met de nodige toelichting.
4 Bron: Bevolkingsregister Stad Gent.
8
Uit bevolkingsprognoses (Studiedienst van de Vlaamse regering, 2011) blijkt dat de
stijging van de bevolking in Gent zich nog een aantal jaren, zij het iets minder sterk dan
tot nu toe, zal doorzetten. Tegen 2018 gaat het om een groei van 15% ten opzichte van
1999.
Gent kende in 2006 een record aantal geboortes, dat daarna steeds bleef stijgen. De
hoogste aandelen 0-2-jarigen bevinden zich in de 19 de -eeuwse gordel en Nieuw Gent.
Er is een stijging van zowel emigratie als immigratiebewegingen: er wordt meer verhuisd.
Er verhuizen meer niet-Belgen naar Gent dan dat er vertrekken, en er verhuizen meer
Belgen uit Gent dan dat er aankomen. De top 5 van nationaliteiten die aankomen in
Gent (2004-2009) zijn Bulgaren, Turken, Slovaken, Polen en Nederlanders.
Het migratiesaldo is het verschil tussen het aantal inwijkelingen en uitwijkelingen, en dit
zowel binnen Gent (tussen wijken) als buiten Gent (van en naar andere steden en
gemeenten). Uit onderstaande figuur blijkt dat in Sluizeken-Tolhuis-Ham er het grootste
vestigingsoverschot is en dat in de Stationsbuurt Noord het meest mensen wegtrekken
(absolute aantallen).
9
Bovenstaande figuur maakt duidelijk welke wijken de meeste verhuisbewegingen kennen.
Het intern migratiesaldo geeft weer hoeveel personen er binnen Gent (Gentse wijken)
wegtrekken of komen/blijven wonen. Het extern migratiesaldo gaat over mensen die
verhuizen uit Gent of naar Gent uit een andere plaats. In Elisabethbegijnhof – Papegaai
en de Binnenstad komen relatief veel mensen van buiten Gent wonen; in Zwijnaarde in
verhouding het meest personen van binnen Gent. Vooral in de Binnenstad en Macharius-
Heirnis trekken veel mensen weg naar andere Gentse gebieden, terwijl uit de
Kanaaldorpen en –zone veel mensen naar een andere stad of gemeente verhuizen.
Asielzoekers
In 2011 waren er 932 asielzoekers ingeschreven in het wachtregister. Dit aantal is
licht gestegen ten opzichte van 2011, na een sterke daling de voorgaande jaren .
De meeste asielzoekers - zowel in absolute aantallen als per 1000 inwoners - wonen in
de wijken Muide-Meulestede-Afrikalaan, Sluizeken-Tolhuis-Ham, Ledeberg, Brugse Poort-
Rooigem, Rabot-Blaisantvest, Macharius Heirnis en de Binnenstad.
Naast de officiële bevolking en de personen in het wachtregister zijn er een aantal
moeilijker meetbare groepen die in Gent verblijven. Ze worden omschreven als ‘Gentgebruikers’,
en zijn ook voorwerp van het Gentse (gezondheids)beleid.
11
Studenten
Naar schatting zijn er 65.000 studenten aan de Gentse hogescholen en universiteit,
waarvan er 28.000 op kot wonen 9 . De meerderheid woont in de Binnenstad,
Elisabethbegijnhof – Papegaai, en de Stationsbuurt. Meestal zijn ze nog bij hun ouders
gedomicilieerd. In 2010 waren er 8.154 studenten aan de hogescholen en universiteit
gedomicilieerd in Gent 10 .
Mensen zonder papieren
Het aantal medische kaarten 11 geeft een beeld, al is dit een schatting, van het minimum
aantal mensen zonder wettig verblijf. Voor wat betreft het aantal personen
(volwassenen en kinderen) dat minimum 1 medische kaart heeft ontvangen, gaat het om
2.187 personen in 2011. De meeste personen met een medische kaart zijn afkomstig
uit Bulgarije of de Slovaakse Republiek.
Bron: OCMW Gent
Daklozen
In 2010 werden er door het centraal onthaal van het Centrum voor Algemeen
Welzijnswerk (CAW) Artevelde en CAW Visserij in Gent 2.684 aanvragen geregistreerd
voor een plaats in een daklozenopvangcentrum 12 . Hieronder vallen ook mensen van
buiten Gent of uit de regio Gent-Eeklo. Naast deze reguliere opvang zijn er nog andere
plekken (kraakpanden, caravans, overbezette panden, onbewoonbare panden, op de sofa
bij vrienden, acute nachtopvang, nachtopvang plus) waar mensen bij gebrek aan een
thuis noodgedwongen verblijven.
9
Bron: Stad Gent, departement Onderwijs en Opvoeding: 19.480 kotstudenten gekend in 2007, dus een
(onder)schatting, er is geen officiële registratie)
10
Bron: Vlaamse gemeenschap, Departement Onderwijs
11
Het OCMW verleent de medische kaart aan mensen zonder wettig verblijf. Hiermee kunnen zij dringende
medische zorgen krijgen bij vb. de huisarts en apotheker. Het OCMW betaalt deze kosten rechtstreeks aan
de zorgverstrekker
12
Cijfers worden per persoon gerekend, maar één persoon kan zich in één jaar mogelijks twee keer aanmelden.
12
2.2 Demografische kenmerken
2.2.1 Bevolkingsstructuur
Er zijn meer vrouwen als mannen in Gent. Dit komt vooral door de
oververtegenwoordiging van vrouwen op oudere leeftijd. Onder de 80-plussers zijn er
bijna dubbel zo veel vrouwen als mannen. In de jongste leeftijdscategorieën (0-19 jaar)
zijn meer jongens dan meisjes en ook bij de 30-49-jarigen zijn er meer mannen dan
vrouwen.
In Gent zijn de 30-39-jarigen, gevolgd door de 20-29-jarigen de meest
vertegenwoordigde leeftijdsgroep, gevolgd door de 40-59-jarigen.
De Gentse piramide heeft hierdoor in mindere mate dan de Belgische bevolkingspiramide
de vorm van een urne (uitstulping bij de 40-50-jarigen) die de bevolkingspiramide van
België heeft, met de gekende vergrijzing veroorzaakt door de grote proportie
babyboomers. Daarnaast is hierdoor ook de arbeidskrapte in Gent relatief minder hoog.
Ook het probleem van de stijgende zorgbehoefte - doordat aan de behoeften van een
steeds groter wordende oudere bevolking moet worden tegemoet gekomen door een
steeds kleiner wordende actieve bevolking - wordt hierdoor een stuk opgevangen of
uitgesteld.
13
Bron: bevolkingsaantallen van de Algemene Directie Statistiek (verwerking dwh-demografie) op
LokaleStatistieken.be
Er zijn meer vrouwen in verhouding tot mannen in Gent: 50,8 % van de bevolking
tegenover 50,7 % in Vlaanderen (2010). Een vergelijking met de Vlaamse
bevolkingsstructuur van per leeftijdsgroep toont de relatief grote aanwezigheid van 0-4jarigen,
en 20-39-jarigen binnen de Gentse bevolking. De stad is een aantrekkingspool
voor jongeren, maar ook voor buitenlanders. Grote steden trekken relatief veel (jongere)
migrantengroepen aan en veel studenten blijven na het afstuderen in Gent wonen.
Tegelijk verliest Gent veel jonge gezinnen aan de buurgemeenten.
14
Wijken
De jongste bevolkingsgroepen (0-2 jarigen en 3-5-jarigen) situeren zich eerder in de 19 de
eeuwse gordel, maar het aandeel middelbare schooljeugd is dan weer hoger in de rand
ten opzichte van het centrum.
15
De potentiële beroepsbevolking, de 18-64-jarigen, wonen vooral in en rond de
Binnenstad. De 18-24-jarigen situeren zich vooral in de Binnenstad, Rabot-Blaisantvest,
Elisabethbegijnhof-Papegaai en Nieuw Gent – UZ.
16
De hoogste percentages 65-plussers zijn terug te vinden in Watersportbaan – Ekkergem,
Mariakerke en Sint-Denijs-Westrem. De hoogste proporties 90-plussers situeren zich in
de wijken Watersportbaan-Ekkergem, Sint Denijs Westrem, Sluizeken-Tolhuis-Ham en
Binnenstad.
2.2.2 Prognoses 13
Volgens de bevolkingsprognoses die in 2011 opgemaakt werden voor elke Vlaamse
gemeente tussen 2010 en 2020 kent de baby- en peuterbevolking in Gent tegen 2017
een snelle en sterke relatieve groei van 30%. Ook voor de populatie 5-jarigen wordt een
sterke relatieve groei verwacht: +40% tegen 2020 ten opzichte van 2008.
De stijging van de 3-11-jarigen zet zich ook door, als gevolg van de hoge geboortecijfers
van de laatste jaren.
In absolute aantallen gaat het in Gent over een stijging met 7.300 personen van het
aantal personen tussen 0 en 12 jaar. In het Vlaams Gewest gaat het om bijna 75.000
personen die er bijkomen, een stijging van 8%.
Het aandeel middelbare schooljeugd zal licht stijgen. De potentiële beroepsbevolking
(tussen 20 en 64 jaar), in Gent vooral vertegenwoordigd door de 25-35-jarigen, telde in
2010 voor 64% van de totale bevolking en zal niet meer zo snel stijgen als de totale
bevolking.
De bevolking op beroepsactieve leeftijd neemt in heel Vlaanderen eerst nog licht toe,
maar gaat na 2017 in omvang dalen. Vergrijzing en verzilvering van de bevolking
zetten zich door: zowel het aantal 65-plussers als het aantal 80-plussers gaat in
13 Bron: Bevolkingsregister Stad Gent en prognoses SVR (Studiedienst van de Vlaamse Regering). Cijfers en
grafieken bij Data-Analyse & GIS - Departement Strategie en Coördinatie - Stad Gent
17
stijgende lijn. In Gent is de groep 65-plussers de laatste jaren stabiel gebleven. De
prognoses voorspellen een eerder gelijkmatige stijging vanaf 2014. Er wordt wel een
vrij grote stijging van 90-plussers verwacht de komende jaren, namelijk een groei van
bijna 50%. Dit zet druk op de balans tussen de generaties en heeft gevolgen voor de
zorgcapaciteit: in de komende jaren gaat de niet-professionele opvang van de zorgvraag
meer en meer knellen.
2.2.3 Etnisch-culturele herkomst
% etnisch-culturele minderheden 14
Etnisch-culturele minderheden (ECM) vertegenwoordigen zowel Belgen als niet-Belgen,
die hun origine hebben buiten de westerse rijke landen. Het aandeel etnisch-culturele
minderheden 15 in de Gentse bevolking blijft toenemen, tot 18,8 % in 2011. Dit
percentage is een onderschatting van het reële aantal etnisch-culturele minderheden
omdat de 3e generatie en de 2e generatie die de Belgische nationaliteit al had verkregen
niet wordt meegerekend. Ook personen zonder een domicilie zijn niet opgenomen in deze
indicator.
Afkomst
Er waren in 2011 5.656 personen met de Bulgaarse nationaliteit ingeschreven in Gent,
en 4.558 met de Turkse.
14
Etnisch culturele minderheden zijn alle personen van niet-Belgische nationaliteit ingeschreven in het
bevolkingsregister met uitzondering van:
Alle personen uit de lidstaten van de EU(15) en Monaco, Andorra, Japan, Noorwegen, Hong Kong,
Zwitserland, Canada, San Marino, VSA, IJsland, Australië, Liechtenstein, Nieuw-Zeeland, Malta
Alle personen van vreemde origine uit het bevolkingsregister, die de Belgische nationaliteit verkregen
hebben na 01/01/1985, uitgezonderd diegenen met een vorige nationaliteit uit bovenstaande
uitzonderingslijst.
Alle personen ingeschreven in het wachtregister.
15 berekend als de verhouding inwoners die behoren tot de groep ‘Etnisch-Culturele Minderheden’ (ECM) uit het
Bevolkings- (BR) en Wachtregister (WR) t.o.v. de totale bevolking in BR en WR
18
De meest voorkomende origines in Gent in 2011 waren Turken (15.600), vervolgens
Bulgaren (6.011) en Marokkanen (3.180). Personen van Bulgaarse, Slovaakse, Poolse en
Ghanese origine zijn sterk toegenomen de laatste 10 jaar, deze van Turkse origine
nauwelijks.
Wijken
19
Er is een hoge concentratie aan ECM in de 19 de eeuwse gordel. De wijk met het
hoogste aandeel ECM, is Rabot-Blaisantvest, waar meer dan de helft van de inwoners tot
een etnisch-culturele minderheid behoort.
% ECM
Rabot - Blaisantvest 51,2
Sluizeken - Tolhuis - Ham 44,1
Muide - Meulestede - Afrikalaan 39,8
Brugse Poort - Rooigem 34,1
Bloemekenswijk 32,6
Dampoort 31,7
Ledeberg 30,3
Nieuw Gent - UZ 29,2
Macharius - Heirnis 24,5
Bron: Bevolkings- en wachtregister Stad Gent
Gekleurde vergroening
In verhouding zijn er veel geboortes bij moeders van vreemde origine, waardoor er in
deze verschillende wijken een hoge multiculturele concentratie is van jonge kinderen. Zo
registreerden de verpleegkundigen van Kind en Gezin in de regio Gentbrugge-Ledeberg
bij de 478 kinderen die tijdens het werkjaar 2011 geboren zijn 63,6 % (304) met een
moeder die over de Belgische nationaliteit beschikt en 36,4 % (174) met een moeder
van vreemde herkomst. Deze groep is multinationaal en multicultureel samengesteld: en
komt uit 38 verschillende landen.
Tabel: aantal geboortes en aandeel met moeder van vreemde herkomst in Gentbrugge-
Ledeberg (2010 – 2011)
2010 2011
aantal geboorten in het werkgebied 437 478
moeder van vreemde herkomst 37,52 % 36,40%
Bron: Jaarverslag Kind en Gezin Gentbrugge – Ledeberg 2011
20
2.2.4 Huishoudenstructuur 16
Aantal huishoudens en gezinsgrootte
In 2011 waren er in totaal 114.588 huishoudens in Gent. Dit aantal steeg de laatste
jaren gemiddeld sterker dan het aantal inwoners, waardoor er ‘gezinsverdunning’ is. Het
gemiddeld aantal personen per huishouden is 2,16.
De Vlaamse projecties voorspellen een continue toename van het aantal 1-persoons- en
de 2-persoonshuishoudens. De huishoudensgrootte zal krimpen, hetgeen een impact
heeft op het milieu, welvaart, mobiliteit, woningbehoefte, zorgbehoeften.. De groei van
de kleine huishoudens zal zich hoofdzakelijk voordoen in de oudere leeftijdsgroepen,
zeker de groei van de 2-persoonshuishoudens en van de alleenwonende oudste
(vrouwelijke) ouderen.
Aandeel alleenstaanden
In Gent bedraagt het aandeel alleenstaanden 42,8 % van de gezinnen. Tussen 1999 en
2007 is deze indicator jaarlijks gestegen met enkele percentpunten (van 41,3 % in 1999
tot 43,6 % in 2007), maar sinds 2008 is deze stabiel gebleven. De concentratie
alleenstaanden is algemeen hoger in de grote steden (vb. in Antwerpen 46,4%)
Aandeel eenoudergezinnen
De verhouding tussen het aantal eenoudergezinnen en het totaal aantal huishoudens
bedraagt 7,9% (2011). Het aandeel eenoudergezinnen is tussen 1999 en 2010 vrij
stabiel. In volgende wijken vinden we de hoogste relatieve aandelen:
Tabel: Percentage eenoudergezinnen [%], 2011 (Wijken met > 9%
éenoudergezinnen)
Rabot - Blaisantvest 10,7
Brugse Poort - Rooigem 10,6
Nieuw Gent - UZ 10,5
Muide - Meulestede -
Afrikalaan
Percentage eenoudergezinnen
[%]
10,2
Bloemekenswijk 10,1
Ledeberg 9,7
Oud Gentbrugge 9,5
Moscou – Vogelhoek 9,1
Bron: Bevolkingsregister Stad Gent
16
Bron: Bevolkingsregister – Stad Gent, Bevolkingskubussen – Stad Gent, verwerking: Departement
Strategie en Coördinatie – ABIS – Data-Analyse & GIS, 2012
21
2.3 Socio-economische positie
2.3.1 Inkomen
Gemiddeld netto belastbaar inkomen per aangifte
In Gent is het gemiddelde netto inkomen dat per belastingsaangifte wordt aangegeven
26.696,27 euro. Volgende tabel verdeelt de wijken die onder dit gemiddelde zitten en
deze met een hoger gemiddeld inkomen:
Tabel: Gemiddeld netto belastbaar inkomen per aangifte 2009 per wijk
Gemiddeld
netto
inkomen.
Wijken onder
gemiddelde
Rabot - Blaisantvest 17.689,48 Kanaaldorpen
en -zone
Sluizeken - Tolhuis - Ham 18.910,97 Moscou -
Vogelhoek
Muide - Meulestede - Afrikalaan 20.226,76 Sint
Amandsberg
Gemiddeld
netto
inkomen.
Wijken
boven
gemiddelde
25.656,18
26.862,29
28.196,91
Bloemekenswijk 21.020,67 Wondelgem 28.226,43
Brugse Poort - Rooigem 21.129,21 Stationsbuurt
Noord
30.575,60
Nieuw Gent - UZ 21.269,53 Oostakker 31.175,97
Ledeberg 22.142,19 Gentbrugge 31.745,03
Dampoort 23.339,36 Mariakerke 32.413,66
Watersportbaan - Ekkergem 24.303,32 Zwijnaarde 33.045,70
Binnenstad 25.166,46 Stationsbuurt
Zuid
Elisabethbegijnhof - Papegaai 25.543,47 Sint-Denijs-
Westrem
33.699,23
34.974,26
Oud Gentbrugge 25.593,68 Drongen 35.267,59
Macharius - Heirnis 25.632,25
22
17,7 % van de aangiften in 2008 in Gent lag onder de 10.000 euro. In Vlaanderen was
dit 15,9 %, in Antwerpen 18,3 % 17 .
Aandeel van de inkomens van alleenstaanden onder de armoederisicogrens
In 2006 lag 22,4 % van de fiscale inkomens van alleenstaanden onder de kritische grens
van 60 % van het mediaaninkomen (van alle alleenstaanden in Gent).
Relatieve verdeling inkomens senioren
Van de 32.993 senioren in Gent (2008) zijn er 22% met een inkomen onder de 12.000
euro. Meer dan de helft van de senioren (56,4%) heeft een netto belastbaar jaarinkomen
onder de 18.000.
17 Bron: Lokale statistieken
23
Aandeel rechthebbenden op een leefloon
Het aantal rechthebbenden op het leefloon en levensminimum is – na een langere
periode van stabiliteit met 19 rechthebbenden per 1000 inwoners van 2005 tot 2008 -
toegenomen tussen 2008 en 2010 tot 24 rechthebbenden per 1000 inwoners in
2010 18 . De toename van het aantal rechthebbenden is voornamelijk toe te schrijven aan
mensen van niet-Belgische nationaliteit. Het aandeel leefloners is hoogst (in de wijk
Rabot-Blaisantvest.
Tabel: Aantal rechthebbenden op een leefloon of levensminimum bij het OCMW Gent per
1000 inwoners – Wijken boven het gemiddelde
Rabot - Blaisantvest 63
Sluizeken - Tolhuis - Ham 51
Muide - Meulestede - Afrikalaan 48
Brugse Poort - Rooigem 47
18 Bron: OCMW Gent, 2011. De data van deze indicator kent wijzigingen ten opzichte van 2009: door bepaalde
beslissingen van de OCMW-raad, bijvoorbeeld schorsingen, verandert deze indicator terugwerkend. Indien
een gerechtigde op het leefloon door een bepaalde beslissing zijn/haar leefloon kwijtgeraakt en met
terugwerkende kracht dit leefloon moet terugbetalen, dan verdwijnt deze persoon uit de cijfers. Daardoor
zijn een aantal kleine verschuivingen binnen de jaarcijfers mogelijk.
24
Nieuw Gent - UZ 45
Bloemekenswijk 37
Ledeberg 35
Elisabethbegijnhof - Papegaai 33
Watersportbaan - Ekkergem 32
Macharius - Heirnis 31
Binnenstad 30
Dampoort 26
Stationsbuurt Noord 16
Oud Gentbrugge 15
Bron: OCMW Gent
25
2.3.2 Werk
Een hoge werkloosheid is een typisch grootstedelijk fenomeen. De werkloosheidsgraad,
het aandeel niet-werkende werkzoekenden ten opzichte van de totale
beroepsbevolking in Gent, was 11,7% in 2010 (Steunpunt Werk en Sociale Economie).
Vlaanderen scoort in vergelijking 6,8 %. De werkloosheidsdruk, de verhouding tussen
het aantal niet-werkende werkzoekenden op 31/03 t.o.v. de potentiële
beroepsbevolking tussen 18 en 64 jaar is 7,9 %. Dit varieert sterk per wijk: in Rabot-
Blaisantvest is de werkloosheidsdruk het hoogst met 14,6%.
Tabel: Werkloosheidsdruk 2011 - Wijken
%
Rabot - Blaisantvest 14,6
Sluizeken - Tolhuis - Ham 13,3
Muide - Meulestede - Afrikalaan 13,0
Brugse Poort - Rooigem 12,4
Nieuw Gent - UZ 11,5
Elisabethbegijnhof - Papegaai 11,5
Bloemekenswijk 10,9
Ledeberg 10,6
Watersportbaan - Ekkergem 10,5
Macharius - Heirnis 9,4
Dampoort 8,9
Binnenstad 8,3
Oud Gentbrugge 7,0
Stationsbuurt Noord 6,7
Sint Amandsberg 6,3
Moscou - Vogelhoek 5,7
Wondelgem 5,2
Stationsbuurt Zuid 4,5
Gentbrugge 4,4
Mariakerke 4,1
26
Kanaaldorpen en -zone 3,8
Sint Denijs Westrem 3,8
Oostakker 3,6
Zwijnaarde 3,5
Drongen 3,0
Totaal 7,9
Bron: VDAB
2.3.3 Armoede
Kansarme geboortes
In 2007 werd 13,6% van de geboren kinderen in Gent in een kansarm gezin geboren.
In Vlaanderen was dit 6,7%, in Antwerpen 21,5% 19 . Dit is gestegen tegenover de
voorgaande jaren.
Cijfers uit het jaarverslag van Kind en Gezin in Gentbrugge-Ledeberg tonen aan dat dit
sterk verschilt op wijkniveau. In dit werkgebied werd in 2011 23,2% van de kinderen
binnen een kansarm gezin geboren. Ook hier is een stijging waar te nemen.
Tabel: Verhouding kansarme geboortes – aantal geboortes Gentbrugge-Ledeberg
2010 2011
aantal geboorten in het werkgebied 437 478
behorend tot kansarm gezin 19,7 % 23,2 %
Bron: Jaarverslag Kind en Gezin 2011
Schulden
Het aandeel personen met overmatige schuldenlast 20 (ten opzichte van de totale
bevolking van 18 jaar en ouder) evolueert van 3,9 % in 2008 tot 4,0 % in 2009 in Gent.
In relatieve termen uitgedrukt is deze indicator als stabiel te bestempelen over de ganse
periode 2006-2010. Het gaat hier enkel om achterstallen als gevolg van consumptie- en
hypothecaire kredieten, niet om schulden voor huur, nutsvoorzieningen of
gezondheidskosten.
19 De index wordt door Kind en Gezin berekend aan de hand van 6 volgende indicatoren: Arbeidsmarktsituatie
van de ouders, Inkomenssituatie van het gezin, Onderwijssituatie van de ouders, Huisvestingssituatie,
Gezondheid van het kind, Ontwikkelingskansen van het kind
20 Overmatige schuldenlast wordt gedefinieerd als een persoon van 18 jaar en ouder die bij de Centrale voor
Kredieten aan Particulieren van de Nationale Bank van België geregistreerd staat met een
betalingsachterstand van minstens 3 maanden voor een consumentenkrediet of hypothecair krediet.
(Stadsmonitor, Studiedienst Vlaamse Regering, 2011)
27
CONCLUSIES en UITDAGINGEN
De bevolking van Gent blijft uitbreiden. Er komen meer jonge kinderen, maar ook de
vergrijzing zal toenemen. Daarnaast leven in Gent een aanzienlijk aantal studenten.
De etnisch-culturele diversiteit blijft toenemen. Terwijl de hoogst vertegenwoordigde
ECM-groepen in Gent, Turken en Marokkanen maar licht toenemen, is er de laatste
jaren vooral instroom van Bulgaren en Slovaken.
De bevolkingsgroepen met een verhoogd armoederisico, de alleenstaanden en
alleenstaande ouders blijven stabiel. Er is er een stijgend aantal leefloners, vooral niet-
Belgen. De kans- en kinderarmoede neemt toe. Het aantal mensen zonder wettig
verblijf is moeilijk in te schatten, maar het OCMW stelt bij deze groep een toename in
het aandeel Bulgaarse en Slovaakse personen vast.
Er zijn binnen Gent soms grote verschillen tussen de 25 wijken op vlak van
bevolkingssamenstelling en op socio-economisch vlak. De meest kwetsbare groepen
concentreren zich grotendeels in dezelfde aandachtswijken in de 19e eeuwse gordel.
28
3 GEZONDHEIDSTOESTAND
De Wereldgezondheidsorganisatie omschrijft gezondheid in het Ottowa Charter van 1948
als “een algemeen fysiek, psychisch en sociaal welbevinden en niet alleen de afwezigheid
van ziekte of gebrek” (WHO, 1948).
De indicatoren uit de Gezondheidsmonitor brengen een aantal verschillende aspecten van
de gezondheid van de Gentenaar in beeld. Dit gaat over de mortaliteit (sterfte) en de
morbiditeit (ziektes), maar ook over de subjectieve of zelf gepercipieerde gezondheid. Ook
de geestelijke gezondheid van de Gentenaar (psychiatrische opnames, suïcidaal gedrag,
psychisch welbevinden) wordt in kaart gebracht.
Er is ook aandacht voor ongelijkheden in gezondheid tussen bevolkingsgroepen. De
gezondheid kan gemiddeld wel goed zijn of erop vooruitgaan, maar voor veel
gezondheidsuitkomsten is er een sociale gradiënt aanwezig: er is een positieve
correlatie tussen de plaats op de sociale ladder en de gezondheidssituatie. In de nationale
Gezondheidsenquête (2008) werd voor verschillende indicatoren aangetoond dat ook in
Vlaanderen de gezondheid van iemand met een hogere opleiding verschilt van die van een
persoon met een lagere opleiding:
Hogere prevalentie bij de lager opgeleiden:
Slechte subjectieve gezondheid
Lage rugproblemen of andere chronische aandoeningen
Diabetes
Depressie
Zelfmoordgedachten
Gebruik van psychotrope geneesmiddelen
Beperkingen in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten
Beperkingen in het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten
Hogere prevalentie bij de hoger opgeleiden:
Geen indicatoren
Het verschil werd in kaart gebracht voor één van deze gezondheidsindicatoren, namelijk
depressie.
29
Grafiek: Evolutie percentage 21 van de volwassen bevolking (18 jaar en ouder) met
zelfgerapporteerde depressie in de afgelopen 12 maanden, Vlaams Gewest, 1997-2008
Bron: Gezondheidsenquête, België, 1997-2008 via http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Ziekten/Socialeongelijkheden-voor-ziekten-en-aandoeningen/
3.1 Fysieke gezondheid
3.1.1 Levensverwachting
De levensverwachting van de Gentenaren 22 was in 2009 voor mannen 78,4 jaar en voor
vrouwen 84,8 jaar. De levensverwachting blijft stijgen, zowel voor mannen als voor
vrouwen. De gemiddelde levensverwachting van de Vlaming is respectievelijk 78,3 en
83,2 jaar 23 . De tendens dat mannen vrouwen op het vlak van levensverwachting
langzaam bijbenen, zet door: de levensverwachting van een pasgeboren jongetje steeg
tussen 2000 en 2009 met 3,1 maand per jaar, voor een meisje met 2 maanden per jaar.
De gezondheid gaat er dus gemiddeld op vooruit, maar de kloof tussen geschoolden en
niet-geschoolden in België neemt toe 24 . Iemand die geen enkele opleiding heeft gehad,
sterft gemiddeld 7,5 jaar vroeger dan iemand met een diploma hoger onderwijs.
Daarnaast is er een verschil in de levensverwachting in goede gezondheid (zonder
ongeschiktheid) volgens het opleidingsniveau. Op 25-jarige leeftijd, mag een vrouw die
een hogere opleiding genoten heeft, nog hopen op 47 jaar in goede gezondheid. Een
vrouw van dezelfde leeftijd met een diploma hoger of lager secundair mag nog rekenen
op 41 of 42 jaar in goede gezondheid. Voor een vrouw met een diploma van de lagere
school is dat 36 jaar en voor een vrouw zonder diploma slechts 29 jaar, oftewel 18 jaar
minder in goede gezondheid dan een vrouw met de hoogste opleiding. De factoren die
hierbij een rol spelen zijn complex. De levenswijze (roken, voeding, fysieke activiteit...)
21
Correctie voor leeftijd en/of geslacht op basis van logistisch regressiemodel (Belgische bevolking van 2001
als referentie)
22
Berekend aan de hand van de mediane leeftijd, via de bevolkings- en sterftecijfers in dat jaar, en de mediane
sterfte per leeftijdsklasse (van 5 jaar).
23
Berekening door het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid via de sterftecertificaten van alle overlijdens in
het Vlaams Gewest in 2009. Deze levensverwachting wordt berekend rekening houden met de
leeftijdsspecifieke sterftekansen van dat jaar op elke leeftijd, geprojecteerd op de bevolking.
24
TAHIB (Tackling Health Inequalities in Belgium), een onderzoek uitgevoerd door het Wetenschappelijk
Instituut Volksgezondheid (WIV), de Vrije Universiteit Brussel (VUB) en de Université Catholique de
Louvain (UCL) in opdracht van de POD Wetenschapsbeleid, 2010.
30
en de toegang tot gezondheidszorg (informatie, financiële toegankelijkheid...) worden in
grote mate beïnvloed door de sociaaleconomische groep waartoe men behoort.
Sterftecijfer
3.1.2 Sterftecijfer en doodsoorzaken
De ruwe sterftecijfers voor Gent volgens leeftijdsgroep in de periode 2004-2008 zijn
weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel: totaal aantal overlijdens in Gent - 2004-2008
Leeftijdsgroep mannen vrouwen totaal
1-14 jaar 17 14 31
15-24 jaar 46 25 71
25-44 jaar 237 132 369
45-64 jaar 980 556 1536
65-74 jaar 1144 757 1901
> 75 jaar 3147 4342 7489
alle leeftijden 5571 5826 11397
Bron: Sterftecertificaten Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
De sterfte bij vrouwen is in absolute cijfers hoger dan voor mannen, maar in verhouding
tot het aantal inwoners zijn er geen verschillen (977 en 978 sterftes per 100.000 inwoners
in 2004-2008). Het Gentse sterftecijfer was hoger dan in Vlaanderen met
respectievelijk 977 tegenover 918 overlijdens per 100.000 inwoners. Het Vlaams
Agentschap Zorg en Gezondheid, dat de indirect gestandaardiseerde sterfteratio's 25
per gemeente berekende, noteerde in de periode 2004-2008 voor Gent vooral bij
mannen een grotere sterfteratio dan verwacht.
Oorzaak van sterfte
De belangrijkste doodsoorzaken in Gent, zowel bij mannen als vrouwen zijn kankers
en andere nieuwvormingen, hart- en vaatziekten en longaandoeningen. Mannen
sterven relatief vaker aan kanker, bij vrouwen zijn hart- en vaatziekten de voornaamste
doodsoorzaak.
Tabel: Belangrijkste doodsoorzaken (hoofdcategorieën) Gent, 2004-2008, % van
totale overlijdens bij mannen en bij vrouwen
Mannen
Kankers en andere
% Vrouwen %
nieuwvormingen 31,1 Alle hart- en vaatziekten
Kankers en andere
36
Alle hart- en vaatziekten 30,5 nieuwvormingen 24,3
Alle longaandoeningen 13,2 Alle longaandoeningen 11,3
Alle uitwendige
doodsoorzaken 7,4
Psychische en neurologische
aandoeningen 8,1
25 Het aantal sterfgevallen in een bepaalde regio en het aantal sterfgevallen dat theoretisch verwacht werd als
in die regio dezelfde leeftijdsspecifieke sterfte zou voorkomen als in het Vlaams Gewest
31
Psychische en neurologische
aandoeningen 5,2 Ziekten spijsverteringstelsel 5
Ziekten spijsverteringstelsel 4,8 Alle uitwendige doodsoorzaken 4,5
Andere oorzaken 2,2 Andere oorzaken
Endocriene en
3,3
Slecht gedefinieerde condities 2,1 stofwisselingsstoornissen 2,9
Algemene infectieziekten 1,9 Slecht gedefinieerde condities 2,6
Endocriene en
stofwisselingsstoornissen 1,5 Algemene infectieziekten 2,1
Bron: Sterftecertificaten Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
De meest voorkomende subcategorieën (zie onderstaande tabel) zijn, naast
uiteenlopende soorten kankers (bij mannen 29 % en bij vrouwen 30% van de overlijdens)
bij mannen longkanker en ischemische hartaandoeningen (onvoldoende
doorbloeding o.a. hartinfarct). Bij vrouwen is dit hartdecompensatie (verzwakking),
complicaties en onduidelijk omschreven hartaandoeningen en ischemische
hartaandoeningen, gevolgd door cerebrovasculaire aandoeningen, pneumonie en
borstkanker.
Tussen 1 en 44 jaar zijn uitwendige doodsoorzaken (zoals val- of
vervoersongevallen, geweld, verstikking, suïcide) de meest voorkomende reden van
overlijden. Tussen 45 en 74 jaar is kanker de grootste doodsoorzaak. Bij mannen gaat
het hierbij vooral om longkanker, bij vrouwen om borstkanker. Vanaf 75 jaar sterft
men het meest aan hart- en vaatziekten, bij mannen ischemische
hartaandoeningen en bij vrouwen hartdecompensatie, complicaties en onduidelijk
omschreven hartaandoeningen.
Tabel : Belangrijkste doodsoorzaken (subcategorieën) 2004-2008, % van totaal aantal overlijdens
bij mannen en bij vrouwen in Gent en aantal sterftes per 100.000 inwoners in Gent en Vlaanderen
Mannen % Gent
Gent– per
100.000
inwoners
Vlaanderen -
per 100.000
inwoners
Ischemische hartaandoeningen 10,6 103,6 103,9
Longkanker
Hartdecompensatie, complicaties en onduidelijk
9,7 95,2 98,5
omschreven hartaandoeningen 8,4 82,4 68,5
Chronische aandoeningen van de onderste luchtwegen 6,3 61,6 54,8
Cerebrovasculaire aandoeningen 5,9 57,9 60,2
Vrouwen % Gent
Gent– per
100.000
inwoners
Vlaanderen–
per 100.000
inwoners
Hartdecompensatie, complicaties en onduidelijk
omschreven hartaandoeningen 10,6 112,8 96,1
Ischemische hartaandoeningen 9,7 89,2 76,4
Cerebrovasculaire aandoeningen 8,4 85,3 84,5
Pneumonie 6,3 51,5 39,8
Borstkanker 5,9 49 43,6
bron: Sterftecertificaten Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid; bevolkingscijfers via Lokale Statistieken (Algemene Directie
Statistiek, bevolkingsaantallen, verwerking dwh-demografie)
32
In vergelijking met Vlaanderen (zie bovenstaande tabel) sterven in Gent meer mannen
aan hartfalen en andere –complicaties en aandoeningen van de onderste
luchtwegen. Bij vrouwen zijn er relatief meer sterftes omwille van hartfalen en andere
–complicaties, ischemische hartaandoeningen, pneumonie en borstkanker dan in
Vlaanderen. Verschillen hebben mogelijk te maken met de specifieke bevolkingsstructuur
van Gent, bijvoorbeeld het groter aandeel (oudere) vrouwen.
In 2008 kwamen in Gent de volgende doodsoorzaken relatief vaker voor dan in
Vlaanderen 26 : gelijke inspring bij opsomming
overlijdens omwille van borstkanker, prostaatkanker, longkanker,
colorectale kanker
diabetes (in Oost-Vlaanderen komt dit relatief meer voor dan in Vlaanderen)
iets meer psychische aandoeningen (niet-dementie)
longaandoeningen (vooral pneumonie)
iets meer uitwendige doodsoorzaken waaronder ‘andere’, suïcide, en
vervoersongevallen
Wat relatief minder voorkomt in Gent is leukemie en ‘andere kankers’.
3.1.3 Vermijdbare sterfte
Een aantal doodsoorzaken kunnen door primaire preventie worden vermeden. Dit
betekent dat we proberen voorkomen dat mensen ziek worden of een aandoening
ontwikkelen, vooral door mensen te informeren en sensibiliseren over een gezonde
levensstijl (vb. gezond eten en bewegen, beperken van tabak en alcohol). Dit kan vooral
voor longkanker, ischemische hartziekten, huidkanker, levercirrose en
verkeersongevallen.
Daarnaast zijn er doodsoorzaken die zich minder zouden voordoen als de
gezondheidszorg perfect georganiseerd en optimaal doeltreffend zou zijn. De
belangrijkste doodsoorzaken in deze categorie zijn borstkanker bij vrouwen en
cerebrovasculaire aandoeningen en colorectale kanker bij zowel mannen als
vrouwen. Het gaat daarbij om sterfgevallen die gedeeltelijk vermeden kunnen worden
door medische interventies zoals vaccinatie, vroegtijdige opsporing en/of gepaste
behandeling Bij secundaire preventie wil men iets snel opsporen om verergering van
de toestand te voorkomen.
14% van de overlijdens bij vrouwen en 24 % bij mannen in Gent in 2008 kan worden
beschouwd als vermijdbare sterfte 27 . Bij mannen waren 6 van de sterftes (20%) en bij
vrouwen 3 (16%) van de sterftes ten gevolge van ischemische hartziekten vermijdbaar
door meer beweging, gezonde voeding en niet roken. Van de overlijdens omwille van
borstkanker zijn er 14 van de 36 overlijdens (meer dan 38%) vermijdbaar door
secundaire preventie en medische interventie. Voor longkanker waren bij mannen 40
(van de 68) en bij vrouwen 18 (van de 32) sterftes vermijdbaar door niet te roken. In
totaal is dit 58% van de overlijdens door longkanker.
In Vlaanderen kan bijna 25 % van de overlijdens bij mannen voor de leeftijd van 75
jaar beschouwd worden als vermijdbaar door primaire preventie, bij vrouwen is dit 12,5%
26
Berekening (bewerkingen van Logogezondplus op de ruwe sterftecijfers van het Vlaams Agentschap Zorg en
Gezondheid) van de relatieve proporties per subcategorie, afgezet tegenover de Vlaamse verdeling. Bij
doodsoorzaken die minder voorkomen, zijn er grotere relatieve variaties en verschillen bij het vergelijken
van Gent en Vlaanderen, en is het minder betrouwbaar om uitspraken over het meer of minder
voorkomen ervan te doen.
27
Berekeningen Logo Gezond+ op basis van de sterftecijfers 2008 van het Vlaams Agentschap Zorg en
Gezondheid
33
(Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2009). Eén van de belangrijkste oorzaken van
vermijdbare sterfte is nog altijd tabaksgebruik (longkanker en een deel van de
ischemische hartziekten), zowel bij mannen als bij vrouwen. Longkanker veroorzaakt
respectievelijk 58% en 59% van alle primair vermijdbare sterfte bij mannen en vrouwen.
Tabel: Percentage vermijdbare sterfte, 0-74 jaar, Vlaams Gewest, 2009
Mannen Vrouwen Totaal
Aantal % Aantal % Aantal %
Vermijdbaar door primaire preventie 2.823 23,8% 867 12,5% 3.690 19,6%
Vermijdbaar door medische interventies
(sec. preventie inbegrepen)
1.858 15,7% 2.036 29,4% 3.894 20,7%
Totaal vermijdbaar 4.681 39,4% 2.903 41,9% 7.584 40,4%
Totale sterfte in de leeftijdsgroep 0-74 jaar 11.867 6.925 18.792
Bron: Sterftecertificaten, Vlaams Gewest, 2009
16% van de sterfgevallen bij mannen tussen 0 en 74 jaar is vermijdbaar door medische
interventie. Cerebrovasculaire aandoeningen zijn de belangrijkste oorzaak van deze
voortijdige sterfte: meer dan 1 op de 4 van de medisch vermijdbare sterfgevallen (28%).
Op de tweede plaats volgt colorectale kanker: 1 op de 4 van de medisch vermijdbare
sterfgevallen (25%). Op de derde plaats komen ischemische hartziekten: 1 op de 6
van de medisch vermijdbare sterfgevallen (18%). Op de vierde plaats komt pneumonie
met 1 op de 12 van de medisch vermijdbare sterfgevallen (8%). Bij vrouwen is bijna 1
op de 3 overlijdens (29%) vermijdbaar door medische interventie. Borstkanker is de
belangrijkste oorzaak van voortijdige sterfte met ruim 1 op de 3 van de medisch
vermijdbare sterfte (38%). Op de tweede plaats komen cerebrovasculaire
aandoeningen: 1 op de 6 van de medisch vermijdbare sterfgevallen (17%).
Colorectale kanker staat op de derde plaats: 1 op de 8 van de medisch vermijdbare
sterfgevallen (13%).
34
3.1.4 Zelf gepercipieerde gezondheid
De subjectieve evaluatie van de gezondheid omvat de lichamelijke, sociale en emotionele
dimensie van gezondheid. Ze weerspiegelt goed de impact van klachten en ziekten
waaraan de persoon lijdt en hangt samen met mortaliteit, morbiditeit, functionele
beperkingen en het gebruik van gezondheidszorg. Naast de objectieve gegevens uit de
gezondheidsstatistieken geeft deze indicator een beeld van de algemene
gezondheidstoestand van de Gentenaar.
In het Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) gaf 14,7% van de Gentenaren aan dat
ze altijd of regelmatig geconfronteerd worden met een persoonlijk
gezondheidsprobleem zoals ziekte of handicap. Bij mannen gaat het om 12,5% van de
respondenten, bij vrouwen 16,2%.
Bron: Leefbaarheidsonderzoek Stad Gent, 2010
De perceptie van de eigen gezondheidstoestand wordt negatiever naarmate men ouder
wordt (van ongeveer 7% met een gezondheidsprobleem in de leeftijdsgroep 10-17 tot
26% bij de 65-79-jarigen). De gezondheidstoestand verbetert duidelijk naarmate het
opleidingsniveau (van 21% in de laagste naar 10 % in de hoogste opleidingscategorie)
en inkomen (van 25% in de laagste naar 10 % in de hoogste inkomenscategorie) hoger
is en indien men werk heeft (22% tegenover 10% met een gezondheidsprobleem). Het
Leefbaarheidsonderzoek bevestigt dus net als de nationale Gezondheidsenquête de
relatie tussen ouder worden, een lager inkomen, geen werk hebben en de
aanwezigheid van gezondheidsproblemen.
In een recenter onderzoek geeft 3,1% van de Gentenaren aan in slechte tot zeer
slechte gezondheid te zijn, 13,9% was in matige gezondheid en 83 % is in goede
tot zeer goede gezondheid 28 . Personen uit een meer achtergestelde buurt 29 bleken
significant vaker in slechtere gezondheid te zijn.
28 Willems, S., Hardyns, W. & Vyncke, V. Onderzoek sociale samenhang, veiligheid en gezondheid in Gentse
buurten: data pretest 2011. Ongepubliceerde data. Vakgroep Huisartsgeneeskunde en
Eerstelijnsgezondheidszorg, UGent.
29 volgens de “Dynamische analyse van de buurten in moeilijkheden in de Belgische stadsgewesten” van 2006
35
In de nationale Gezondheidsenquête werd vastgesteld dat stedelingen meer langdurige
aandoeningen hebben dan plattelandsbewoners. In grote steden rapporteert men vaker
astma, chronisch longlijden, maagzweer en zweer van de dunne darm dan in
plattelandsgemeenten (Gezondheidsenquête, 2008).
3.1.5 Incidentie van kanker
De registratie van nieuwe kankerdiagnoses in België is verplicht voor ziekenhuizen
(oncologische zorgprogramma’s en basiszorg) en pathologische anatomie laboratoria. De
incidenties voor Gent werden opgevraagd bij de Stichting Kankerregister, die de
gegevens verzamelt en verwerkt.
Voor mannen was er in Gent voor de periode 2004-2008 een incidentie (aantal nieuwe
gevallen in een periode) van 600 gevallen per 100.000 inwoners, bij vrouwen 523
per 100.000 inwoners (Nationale Kankerregistratie 2008). Het aantal nieuwe gevallen
van kanker neemt toe in de hogere leeftijdsklassen. Tot 60 jaar zijn de cijfers gelijk voor
mannen en vrouwen en voor de leeftijdsgroep 30-49 jaar voor vrouwen zijn ze zelfs
hoger. Daarna neemt dit cijfer voor de mannen toe.
De kankerincidentie voor mannen ligt 10% lager in Gent in vergelijking met Vlaanderen
(664 per 100.000 inwoners), voor vrouwen 3% hoger (509 per 100.000 inwoners).
Mannen krijgen vaker kanker op latere leeftijd, terwijl het bij vrouwen al op iets jongere
leeftijden voorkomt.
Figuur 3: Cijfers kankerregistratie
Bron: Stichting Kankerregister België
Voor beide geslachten domineert één specifieke kanker. Onder Gentse mannen is dit
prostaatkanker (28% van alle kankers), met daarnaast veel long- (17,3%) en dikke
darmkanker (13,6%). Onder Gentse vrouwen is een derde van alle kankers
borstkanker (33,2%). Dit is vrij gelijkaardig als bij de Vlaamse cijfers, net zoals de
gehele top 5.
Figuur : Relatief aandeel van de vijf meest voorkomende kankers volgens type tumor bij
mannen en bij vrouwen in Gent in de periode 2004-2008.
36
Bron (cijfers): Stichting Kankerregister en Lokale Statistieken
Andere veel voorkomende kankers in België bij mannen zijn leukemie, non-Hodgkin
lymphoma en nier- en maagkanker. Bij vrouwen zijn dit eierstok-, baarmoederhals en
alvleesklierkanker, en eveneens non-Hodgkin lymphoma.
3.1.6 Coronaire aanvallen
Een acute coronaire aanval of hartinfarct is één van de belangrijkste manifestaties van
cardiovasculaire ziekten of hart- en vaatziekten (naast kanker de meest voorkomende
doodsoorzaak in Vlaanderen). Een hartinfarct is het afsterven van een deel van de
hartspier en ontstaat vrijwel altijd doordat zich in de kransslagader een bloedstolsel ofwel
een bloedpropje vormt waardoor de toevoer van bloed wordt afgesneden. Hartinfarcten
zijn sterk leeftijds- en geslachtsafhankelijk en worden sterk bepaald door via preventie
beïnvloedbare risicofactoren: hoge bloeddruk, obesitas, diabetes, roken, cholesterol.
37
Alle acute coronaire aanvallen (fataal en niet fataal, gehospitaliseerd of niet) in Gent en
Brugge worden bijgehouden in het Register voor Acute Coronaire Aanvallen (RACA) van
de Universiteit Gent. Er werden in 2007 bij 183 mannen en bij 73 vrouwen in Gent
coronaire aanvallen geregistreerd. Dit wordt omgerekend naar het aantal per 10.000
persoonsjaren, om vergelijking mogelijk te maken.
Zowel in Gent als in Brugge komen coronaire aanvallen onder mannen (24,3) een stuk
vaker voor dan onder vrouwen (9,8). Voor vrouwen ligt dit aantal in Gent hoger dan in
Brugge (8,2), in tegenstelling tot het aantal voor mannen (31,3).
Het aantal coronaire aanvallen bij Gentse mannen is in 2008 gedaald tegenover 2007
(27,4 per 10.000), maar voor vrouwen is het gestegen (8,6 per 10.000).
Het percentage personen dat een coronaire hartziekte rapporteert in België
(Gezondheidsenquête 2008) hangt duidelijk samen met de leeftijd en is ook hoger bij
mannen dan bij vrouwen. Bij mannen van 75 jaar en ouder gaat het om meer dan 10%
van de bevolking.
In het Vlaams Gewest verklaart 12,6% van de totale bevolking in de 12 maanden
voorafgaand aan de enquête een hoge bloeddruk te hebben gehad
(Gezondheidsenquête 2008).
38
3.1.7 Infectieziektes
Hoewel we niet meer kampen met de grote epidemieën uit het verleden, duiken er soms
nog nieuwe, tot nog toe onbekende infectieziekten op. Bekende pathogene organismen
worden resistent tegen geneesmiddelen en 'oude' ziekten steken de kop op zodra de
hygiënische omstandigheden slechter worden of er minder gevaccineerd wordt. Er wordt
op Vlaams niveau een registratie van infectieziektes georganiseerd, via een aantal
systemen die in grote mate onafhankelijk van elkaar opereren en volgens een eigen
methodologie werken. Voor de drie meest voorkomende infectieziektes in Vlaanderen,
tuberculose (TBC), syfilis en gonorroe werd het Gentse cijfer opgevraagd bij de afdeling
Toezicht Volksgezondheid van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid.
Bron: Toezicht Volksgezondheid, Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
Voor TBC werden er in 2010 36 gevallen geregistreerd. Het aantal nieuwe gevallen van
TBC in Gent bedroeg in 2010 14,6 per 100.000 inwoners. Gemiddeld voor Vlaanderen
gaat het over een incidentie van 6,7 per 100.000 inwoners (voor België 10,6). De
aandoening dook een aantal jaren terug weer op in de statistieken door de toenemende
migratie uit risicogebieden en groeiende kansarmoede in de grote steden. Er is een relatie
met ondervoeding, met overbewoning, met gebrekkige luchtverversing en met slechte
sanitaire voorzieningen. Tuberculose komt vaker voor in stedelijke dichtbevolkte gebieden,
de systematische screening van risicogroepen - nieuwkomers of asielzoekers, IVdruggebruikers,
dak- en thuislozen en gedetineerden - beperkt zich dan ook tot
risicogebieden. De coördinatie en opvolging van deze screening is een taak van de VRGT
(Vlaamse vereniging voor respiratoire gezondheidszorg en tuberculosebestrijding vzw).
Voor syfilis en gonorroe waren er in 2010 respectievelijk 17 en 62 gevallen. Deze 2
SOA’s komen meer voor onder mannen dan vrouwen. Dit kan te wijten zijn aan een
hogere registratie bij mannen omdat de klinische symptomen bij de man manifest zijn en
bij vrouwen vaker sluimerend aanwezig zijn.
39
Bron: Toezicht Volksgezondheid, Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
Bron: Toezicht Volksgezondheid, Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
Gonorroe komt in Gent meer dan gemiddeld in Vlaanderen (25,1 tov 12,2 per 100.000
inwoners) voor. Het verschil voor syfilis is verwaarloosbaar (6,9 tov 6 per 100.000
inwoners). Uit Vlaamse cijfers blijkt dat de SOA’s syfilis, gonorroe en vooral chlamydia
sinds 2002 substantieel zijn toegenomen 30 .
30
Variaties in de cijfers kunnen te wijten zijn aan verschillen in registratie, dus de stijgingen kunnen te maken
hebben met een betere registratie.
40
Figuur 4 Evolutie SOA’s geregistreerd door peillaboratoria in Vlaanderen, 2002-2009 uit:
Jaarrapport SOA’s 2009, Verbrugge & Sasse (WIV, 2010).
Chlamydia is geen infectieziekte, maar is de meest voorkomende SOA en is in Vlaanderen
van 2002 tot 2009 meer dan verviervoudigd tot meer dan 1.623 gevallen. De grootste
stijging doet zich voor onder vrouwen jonger dan 35. 1 op de 20 jongeren tussen 15
en 25 jaar in ons land zou besmet zijn 31 . In het merendeel van de gevallen geeft
chlamydia geen symptomen. Vooral voor vrouwen vormt de aandoening echter toch een
gevaar. Wanneer chlamydia niet behandeld wordt, kan dat leiden tot een urineweginfectie
of een ontsteking van de eileiders. Zonder behandeling kan de aandoening ook
littekenweefsel achterlaten, wat in 15 procent van de gevallen tot onvruchtbaarheid leidt.
Het aantal gevallen van gonorroe is volgens deze gegevens in 2008 en 2009
gestabiliseerd op 364 gevallen na een stijging in de jaren daarvoor, vooral onder mannen.
Syfilis kent een continue toename sinds 2002 tot 308 gevallen in 2009. Deze toename is
het sterkst onder homoseksuele mannen 32 .
3.1.8 Hospitalisaties
In 2007 werden 75.026 Gentenaars gehospitaliseerd (Minimale Klinische Gegevens -
MKG, FOD Volksgezondheid).
Dit is 3,5% minder dan gemiddeld in Vlaanderen (3191 t.o.v. 3303 per 10.000 inwoners).
Er worden meer vrouwen gehospitaliseerd dan mannen (3484 t.o.v. 2885 per 10.000
inwoners), wellicht veroorzaakt door opnames voor zwangerschap.
31 Voor chlamydia is geen verplichte officiële registratie, er zijn geen exacte cijfers bekend.
32 http://www.sensoa.be/sites/default/files/feitencijferssoa2011_1.pdf
41
8000,0
7000,0
6000,0
5000,0
4000,0
3000,0
2000,0
1000,0
0,0
MKG (2007) per 10.000 inwoners
Gentse kinderen tot 15 jaar worden relatief meer gehospitaliseerd dan Vlaamse kinderen
(2030 t.o.v. 1735); Gentse bejaarden worden dan weer minder gehospitaliseerd (6632
t.o.v. 6756). Mogelijke oorzaken zijn het ruime aanbod aan ziekenhuisbedden in Gent
(voor Gentse kinderen) en anderzijds (bij bejaarden) een sterkere organisatie van de
thuiszorg, een groter aanbod van daghospitalisatie,…
600,0
500,0
400,0
300,0
200,0
100,0
0,0
Bewegingsstelsel en
bindweefsel
Kinderen (tot 15jr) Actieven (15-64) Bejaarden (65+)
Spijsverteringsstelsel
MKG (2007) per 10.000 inwoners volgens opnamereden
Myeloproliferatieve
en weinig gediff.
Neoplasmata
Neus, keel en oren
Hart en vaatstelsel
Opnames omwille van (aandoeningen aan) het bewegingsstelsel en bindweefsel 33 ,
spijsverteringsstelsel, zwangerschap en bevalling, zenuwstelsel, en in mindere mate
ademhalingsstelsel en oogaandoeningen kwamen in 2007 onder Gentenaren relatief meer
voor dan gemiddeld in Vlaanderen.
Uit de analyse van de geografische spreiding (relatieve frequentie per arrondissement)
van de hospitalisaties blijkt dat in vergelijking met het nationaal gemiddelde en
rekening houden met het verwachte aantal opnames voor de regio, inwoners van
33
ziekten van spieren, pezen, botten, gewrichten en bindweefsel zoals reumatoïde artritis, artrose, nek- en
rugklachten en osteoporose, heupfracturen
Zwangerschap en
bevalling
Zenuwstelsel
Ademhalingsstelsel
Oogaandoeningen
Gent
Vlaanderen
Gent
Vlaanderen
42
het arrondissement Gent significant meer worden opgenomen voor prostaatkanker,
astma, en diabetes type 2 34 .
In de Gezondheidsenquête 2008 werd vastgesteld dat in Vlaanderen socio-economische
status niet meespeelt in het aantal hospitalisaties.
3.1.9 Vroeggeboortes
Samen met laag geboortegewicht zijn vroeggeboortes verantwoordelijk voor 75% van de
perinatale sterfte (Agentschap Zorg en Gezondheid). Vroeggeboortes maken in Gent
7,7% van de geboortes uit (Kind & Gezin, 2009). Er is nauwelijks een verschil met
Vlaanderen (7,3%); in Antwerpen gaat het om 6,2% van de geboortes.
Onderstaande grafiek laat zien dat er verschillen zijn afhankelijk van het opleidingsniveau:
bij vrouwen met een opleiding hoger onderwijs eindigden in 2009 in Gent 6,1 % van de
zwangerschappen in een vroeggeboorte, bij vrouwen die geen of een lagere opleiding
hebben genoten is dit 9 tot 10,5 % van de geboortes.
In Vlaanderen is het percentage vroeggeboortes al sinds 2001 stabiel rond de 7,2%
(Agentschap Zorg en Gezondheid) 35 . Het percentage vroeggeboortes kan deels verklaard
worden uit het aantal meerlingzwangerschappen, aantal kunstmatige bevruchtingen,
extern ingrijpen (keizersnede) en de leeftijd van de moeder. Het aantal vroeggeboortes
hangt volgens deskundigen ook samen met het milieu en leefgewoonten, al is niet
bekend wat precies de risico’s zijn. In stedelijke agglomeraties blijken over het
algemeen meer zwangerschappen te eindigen in een vroeggeboorte dan op het platteland.
Dit zou ook meer voorkomen in lagere sociale klassen dan in hogere 36 . Samen met laag
34 MKG 2007 in beeld, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
35
Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Geboorte-enbevalling/Belangrijkste-trends-in-geboorte-en-bevalling/
36
Nederlands Tijdschrift Geneeskunde 2005 3 september;149(36)
43
geboortegewicht zijn vroeggeboortes verantwoordelijk voor 75% van de perinatale sterfte
(Agentschap Zorg en Gezondheid).
Volgens het Observatorium voor gezondheid en welzijn van Brussel-Hoofdstad is het
verschil in foeto-infantiele mortaliteit tussen de armste en de meest welstellende sociale
klassen tussen de periodes 1998- 2002 en 2003-2007 groter geworden. Deze stijging is
voornamelijk het gevolg van de toename van de doodgeboorten bij kinderen uit de armste
gezinnen (Gezondheidindicatoren 2010, p. 148). “Vooral wiegendood en sterfte door
ongevallen of infectie (post-neonatale sterfte) komen vaker voor bij sociaal
zwakkere groepen 37 . De ongelijkheid is minder uitgesproken bij vroeggeboorte en laag
geboortegewicht. Dit wordt ten dele verklaard doordat een deel van de kinderen geboren
in een huishouden zonder inkomen uit arbeid een Marokkaanse of Turkse moeder hebben.
Deze moeders hebben minder vaak een vroeggeboren baby of een baby met een laag
geboortegewicht, ondanks hun vaak minder gunstige sociaal-economische situatie”.
3.1.10 Overgewicht en obesitas
Obesitas, een ernstige vorm van overgewicht, bereikt momenteel epidemiologische
proporties in de westerse landen. Het is de oorzaak van tal van complicaties en
comorbiditeiten op korte termijn zoals kortademigheid, hoge bloeddruk, problemen bij
fysieke handelingen,.. maar zeker op lange termijn: ontwikkeling van o.a. diabetes type
2, cardiovasculaire aandoeningen en sommige vormen van kanker 38 . Ook de trend in
kinderobesitas is aan het stijgen. De Gentse CLB signaleren dat dit meer en meer
voorkomt.
Een gezond gewicht bij volwassenen tussen 19 en 59 jaar verwijst naar een BMI (Body
Mass Index) tussen 18,5 en 24,9 (kg/m²). Vanaf 30 kg/m² spreekt men over obesitas of
zwaarlijvigheid. Naar aanleiding van een onderzoek van de UGent (2007-2008)
berekende men op basis van zelfgerapporteerde lengte en gewicht de BMI van de 1200
deelnemende volwassenen Gentenaars 39 . Hun gemiddelde BMI was 24,3. Voor
mannen was dit 25,3, voor vrouwen 23,5. De laag opgeleiden (= geen hoger onderwijs
gevolgd) hadden een hoger BMI (25,3) dan hoger opgeleiden (23,7). De BMI is hoger
naarmate men ouder wordt. Bij 20-35 jarigen was het gemiddelde BMI 22,9; bij 36-50
jarigen 24,8 en bij de 51-65 jarigen 25,2.
De gemiddelde BMI-waarde voor volwassenen in het Vlaams Gewest is 25,3 (nationale
Gezondheidsenquête 2008). Dit is significant hoger bij mannen (25,7) dan bij vrouwen
(24,9). 60% van de volwassen Vlaamse bevolking heeft een BMI onder de 25 40 .
In België is 18% van de jongeren van 2 tot 18 jaar te dik (overgewicht) en kampt 5%
met zwaarlijvigheid (obesitas). Hoe lager het opleidingsniveau, hoe hoger de
prevalentie van overgewicht en zwaarlijvigheid. Jongeren behorend tot
huishoudens waarin het opleidingsniveau eerder laag is, lopen relatief meer risico om een
overgewicht te hebben (32% in de categorie ‘lager secundair’) in vergelijking met
jongeren behorend tot huishoudens met een hoog opleidingsniveau (14% in de categorie
37
Buekens P, Masuy-Stroobant G, Delvaux T. High Birthweights among Infants of North African Immigrants in
Belgium. American Journal of Public Health. 1998; 88(5): 808-811.
38
The challenge of obesity in the WHO European region and the strategies for response: summary. Branca F,
Nikogosian H, Lobstein T, editors. 1-323. 2007. World Health Organization.
39
Van Dyck D, Cardon G, Deforche B, Sallis JF, Owen N, De Bourdeaudhuij I. Neighborhood SES and walkability
are related to physical activity behavior in Belgian adults. Prev Med 2010; 50: S74-S79.
40
Aan de andere kant kan worden vastgesteld dat 3% van de volwassen bevolking te mager is. Dit komt
vooral voor bij de vrouwelijke populatie (4,4%), de jongste leeftijdsgroepen (18-34 jaar) en in stedelijke
gebieden (Gezondheidsenquête 2008).
44
hoger onderwijs). Voor obesitas is dit percentage respectievelijk 13% en 3% (nationale
Gezondheidsenquête 2008).
De cijfers uit de HBSC-studie (internationale studie Health Behaviour in School-Aged
Children) bevestigen de toename bij de Vlaamse jongeren 41 . In 2010 waren 3,2% van
de Vlaamse jongens en 2,1% van de meisjes obees. 9,8% van de jongens en 7,5%
van de meisjes lopen het risico obees te worden. In 2002 waren nog 1,8% van de
jongens en 1,5% van de meisjes obees, in 2006 2,3% van de jongens en 1,7% van de
meisjes.
Iets meer jongens waren pre-obees en obees dan meisjes. Meer jongens en meisjes uit
het secundair beroepsonderwijs bevinden zich in de pre-obese en obese groep in
vergelijking met jongens en meisjes uit het algemeen secundair onderwijs.
3.2 Psychische gezondheid
Onder de psychische of geestelijke gezondheid vallen ziekten, aandoeningen en
beperkingen die (hoofdzakelijk) van geestelijke aard zijn. Dit zijn onder andere
angststoornissen, depressies en stress. Maar geestelijke gezondheid is niet enkel de
afwezigheid van deze zaken. Het is een toestand van welzijn waarin elk individu kan
omgaan met normale spanningen van het leven, productief en vruchtbaar werk kan
verrichten en een bijdrage leveren aan zijn of haar gemeenschap (WHO, 2007).
Een aantal indicatoren uit de Gentse Gezondheidsmonitor geven een eerste inzicht in hoe
Gent op het vlak van geestelijke gezondheid presteert. Het aantal cliënten in begeleiding
bij de Centra voor Geestelijke Gezondheid (CGG) en de opnames in psychiatrische
ziekenhuizen geven een beeld van het gebruik van publieke zorginstanties. Over gebruik
van privé-initiatieven of niet-formele gezondheidzorg, zoals psychotherapie, e-mental
health, anonieme telefoonlijnen,.. hebben we weinig gegevens. Daarnaast geraken niet
alle personen tot bij de juiste zorg onder andere door financiële, sociale en culturele
drempels, het niet herkennen van geestelijke gezondheidsproblemen en de aard en
kwaliteit van het aanbod.
In het Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) werd een representatief staal van de
Gentse bevolking bevraagd over hun psychisch welbevinden. Cijfers over het aantal
zelfdodingen en suïcidepogingen geven ook een indicatie van de geestelijke
gezondheid van de Gentenaren. Door dit aan te vullen met (Vlaamse) gegevens over
psychische aandoeningen, medicatiegebruik en risicofactoren en -groepen worden een
aantal trends duidelijk.
3.2.1 Psychisch welbevinden
Volgens het Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) heeft 84% van de Gentenaren
een goed psychisch welbevinden, 6% slecht, en 10% matig 42 . Hoe ouder, hoe beter
het psychisch welbevinden. Een hoger diploma, inkomen en hebben van een vaste
job gaat samen met een hoger welbevinden. Autochtone respondenten 43 hebben een
hoger psychisch welbevinden dan respondenten die zich allochtoon voelen.
41
Anne Hublet, Carine Vereecken en Lea Maes, Jongeren en Gezondheid, Vakgroep Maatschappelijke
Gezondheidkunde Universiteit Gent (2010).
42
Gemeten met de Affective Balance Scale van Bradburn: Aan de hand van acht uitspraken, waarvan vier
positieve en vier negatieve, werd berekend of de respondent goed, middelmatig of slecht functioneert op
affectief vlak.
43
Dit is een subjectieve variabele gebaseerd op vraag 67 uit de Leefbaarheidsmonitor (Stad Gent, 2010). Deze
vraag luidt als volgt: voel je je autochtoon of allochtoon. Volgende antwoordcategorieën zijn voorzien: 1.
Autochtoon; 2. Allochtoon; 3. Beiden; 4. Geen van beiden; 5. Weet niet.
45
Dit psychisch welbevinden is gedaald ten opzichte van 2003 en 2006, toen scoorde
respectievelijk 87% en 89% van de respondenten nog goed.
3.2.2 Psychiatrische opnames
In 2008 waren er 4113 psychiatrische opnames van Gentenaren (Minimale
Psychiatrische Gegevens MPG, FOD Volksgezondheid). Dit gaat over residentiële opnames
of intakes in psychiatrische ziekenhuizen (PZ), psychiatrische afdelingen van algemene
ziekenhuizen (PAAZ), initiatieven voor beschut wonen (IBW), of psychiatrische
verzorgingstehuizen (PVT).
In vergelijking met Vlaanderen, wordt een relatief hoog aandeel inwoners van Gent
opgenomen, namelijk 173 per 10.000 inwoners in vergelijking met 96 per 10.000
inwoners in Vlaanderen. Vooral bij mannen is ongeveer twee keer zoveel als gemiddeld
in Vlaanderen (207 tegenover 99 per 10.000 inwoners). De hoogst opgeleiden worden
minder opgenomen dan de lager opgeleiden (49 tegenover 165 of meer per 10.000
inwoners).
Bron: MPG FOD Volksgezondheid, bevolkingscijfers Lokale statistieken, bewerkingen IdeaConsult
Voor opnames omwille van alcoholgebruik (28,6 tegenover 15,5 per 10.000 inwoners)
en drugsmisbruik (17,2 tegenover 4,9) is het verschil tussen Gent en België vrij
groot; voor depressie (21,7 tegenover 17) is het verschil minder uitgesproken. Ook
opnames voor schizofrenie (14,1 tegenover 6), psychotische stoornissen (10,7 tegenover
5,4) en borderline/narcisme (8,5 tegenover 4,2) komen relatief vaker voor bij
Gentenaren.
46
Bron: MPG FOD Volksgezondheid, bevolkingscijfers Lokale statistieken, bewerkingen IdeaConsult
Het aantal psychiatrische opnames in Gentse instellingen (dus niet enkel van Gentenaren)
is de afgelopen 10 jaar sterk gestegen, vooral onder volwassenen (MPG FOD
Volksgezondheid). Deze stijging in zorggebruik is vooral te wijten aan het aantal opnames
voor stemmingsstoornissen en stoornissen in middelenmisbruik, die beide met 50%
toenamen. Opnames voor schizofrenie en andere psychotische stoornissen bleven gelijk.
De aanwezige residentiële capaciteit in Vlaanderen werd op 31/12/2009 voor meer dan
de helft ingenomen door de categorieën stemmingsstoornissen en stoornissen in
middelenmisbruik. Ook uit ESEMed (European Study on Epidemiology of Mental Disorders,
Vlaamse gegevens 2001-2002) bleek dat de stemmingsstoornissen en stoornissen in het
gebruik van middelen het vaakst voorkomen. 30% van de capaciteit werd ingenomen door
de doelgroep schizofrenie of andere psychotische stoornissen (FOD Volksgezondheid).
3.2.3 Patiënten Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg
In 2010 waren 2311 Gentenaren in begeleiding bij een Centrum voor Geestelijke
Gezondheidszorg of CGG (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid 2010). Het aantal CGG
patiënten in Gent is iets hoger dan gemiddeld in Vlaanderen (9,5 tov 8,6 per 1.000
inwoners). Gentse vrouwen worden vaker begeleid door een CGG dan mannen (10,1
tegenover 8,8 per 1.000 inwoners), net zoals in Vlaanderen gemiddeld het geval is.
47
Bron: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid en Lokale Statistieken
De problemen die de CGG behandelen zijn representatief voor de psychische problemen
die bij de algemene bevolking voorkomen 44 : angst- en stemmingsstoornissen en
verslavingsproblemen nemen een belangrijke plaats in. Bij de centra geestelijke
gezondheidszorg stellen we eenzelfde patroon vast als bij de psychiatrische ziekenhuizen.
Meer dan de helft van de cliënten zijn mensen zijn met een angst- en/of
stemmingsstoornis of een stoornis in middelen.
Uit de cijfers van de Vlaamse CGG blijkt dat mannen vooral begeleid worden voor
gedrags- en verslavingsproblematiek, vrouwen kampen vaak met psychische
problemen, maar ook met verwerkings- en interactieproblemen.
In de CGG komt de groep met schizofrenie of andere psychotische stoornissen
vrijwel helemaal niet voor, terwijl deze wel een groot deel van de residentiële capaciteit
innemen. Deze cijfers over het zorggebruik zeggen dus niet wat de prevalentie of
incidentie in een bevolking is, enkel in welke mate een beroep wordt gedaan op
hulpverleners of zorgvoorzieningen. De manier waarop de geestelijke
gezondheidszorg georganiseerd is heeft een impact op deze cijfers (zie hoofdstuk
gezondheidszorgsysteem).
Suïcidecijfers
3.2.4 Suïcide en suïcidepogingen
In Gent waren er in 2007 18 suïcides per 100.000 inwoners (Sterftecertificaten Vlaams
Agentschap Zorg en Gezondheid, 2007). Mannen plegen vaker suïcide dan vrouwen: 23
mannen tegenover 12 vrouwen per 100.000 inwoners. Suïcide is de grootste
doodsoorzaak bij 25-44-jarigen, zowel bij mannen als vrouwen (Sterftecertificaten
VAZG, 2004-2008).
44 European Study on Epidemiology of Mental Disorders (ESEMeD) naar de prevalentie en incidentie van psychische
problemen bij de Vlaamse bevolking (2001-2002) via interview
48
ate/100.000 inwoners
60
50
40
30
20
10
0
Suïcide rates, Groot Gent, 1996-2007, opgesplitst volgens geslacht
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
mannen 42 33 50 46 45 50 39 45 35 39 22 23
vrouwen 19 9 17 19 22 8 21 15 14 10 14 12
totaal 30 21 33 32 33 28 30 30 24 24 18 18
Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap
Suïcide komt in Gent meer voor dan gemiddeld in Vlaanderen (15,9 per 100.000) 45 .
De zelfmoordratio ligt in Gent hoger dan in Antwerpen, Brugge en Leuven, maar lager
dan in Oostende, Ronse en ook Eeklo (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid 46 ). Recent
onderzoek (Hooghe, Vanhoutte, 2011) wijst aan dat hoge zelfmoordcijfers vooral
voorkomen in gemeentes met een relatief arme en oudere bevolking en/of veel
alleenstaanden. Steden hebben over het algemeen lagere zelfdodingscijfers omdat ze
een relatief jonge bevolking hebben en dit heel sterk het voorkomen van zelfdoding
reduceert, ook bij de ouderen. Zelfdodingscijfers zijn bovendien lager bij allochtone
minderheden, en deze groepen dragen ook bij aan de dynamiek van het sociaal leven
binnen een stad. Dit is echter geen garantie, Gent telt dan wel meer inwoners dan
gemiddeld, meer migranten en veel jongeren, maar ook veel werklozen, alleenstaanden
en senioren, wat de slechte score verklaart. Een andere factor is dat er in Gent door het
hoge aantal psychiatrische bedden een hogere concentratie is van ernstige psychiatrische
problematiek, een belangrijke risicofactor voor suïcide.
Uit een vergelijkend onderzoek tussen Vlaanderen en Nederland, waar de
zelfmoordcijfers veel lager zijn (9 per 100.000 inwoners), blijkt dat de risicofactoren voor
suïcide (vroegere suïcidale gedachten en psychische problemen) in Vlaanderen en
Nederland vergelijkbaar zijn (Reynders ea, 2011). Nederlanders blijken echter voor die
problemen vaker hulp gekregen te hebben dan Vlamingen en er zijn ook meer
Nederlanders die hulp willen zoeken. De betere toegankelijkheid en beschikbaarheid van
de geestelijke gezondheidszorg-hulpverlening in Nederland is een gedeeltelijke
verklaring. Daarnaast hebben Nederlanders een duidelijk positievere houding tegenover
hulp zoeken: ze ervaren minder zelfstigma en schaamte om formele hulp te zoeken.
45 De Vlaamse zelfmoordcijfers zijn relatief hoog in vergelijking met andere Europese landen. Op basis van
wetenschappelijk onderzoek werden reeds verschillende beleidsadviezen geformuleerd zoals de verbetering
van de geestelijke gezondheidszorg met aandacht voor getrapte zorg, een multidisciplinaire aanpak, goede
samenwerking tussen eerste- en tweedelijnszorg, erkenning van psychotherapie, een adequater gebruik
van psychofarmaca, aandacht voor participatie van de patiënt, goede opvolging van suïcidepogers.
Daarnaast is het ook belangrijk dat de overheid stappen onderneemt om stigma en zelfstigma ten gevolge
van psychiatrische stoornissen en hulp zoeken voor deze stoornissen via sensibiliseringscampagnes te
reduceren (Reynders ea, 2009).
46 Team Gegevensverwerking en Resultaatsopvolging http://www.zorg-engezondheid.be/Cijfers/Sterftecijfers/Sterfteatlas-Vlaanderen/Sterfteatlas--zelfdoding/
49
Daarnaast blijkt dat regio’s met een hoog zelfmoordcijfer een minder tolerante houding
tegenover suïcide hebben dan regio’s met een laag zelfmoordcijfer.
Suïcidepogingen
Groot-Gent is sinds 1996 opgenomen als één van de 21 catchment areas van de WHO
Multicentre Study of Suicidal Behaviour. Dit houdt in dat er een registratieproject loopt
van zelfmoordpogingen in het AZ St.-Lucas, Jan Palfijn en UZ. Sinds 2007 wordt voor
Vlaanderen het aantal suïcidepogingen geschat via de registratie in spoeddiensten van
algemene ziekenhuizen (registratie sinds 2010 in 26 ziekenhuizen, in 2011 in 40
ziekenhuizen) (Eenheid voor Zelfmoordonderzoek UGent) 47 . Hierdoor kan er sprake zijn
van registratie-bias: doordat er beter wordt gemeten, liggen de cijfers hoger.
In 2010 werden in Gent 238 suïcidepogingen per 100.000 inwoners geregistreerd.
Gemiddeld voor Vlaanderen ging het om 150 pogingen per 100.000 inwoners Het aantal
pogingen is zowel in Gent als in Vlaanderen afgenomen 48 .
In Gent zijn het vooral jongeren die zelfmoordpogingen doen. Volgens de Sterfteatlas
van Vlaanderen was in Gent in 2010 ongeveer één derde van de mannelijke (33,9%) en
vrouwelijke suïcidepogers (34,2%) tussen de 15 en 29 jaar oud.
Grafiek: suïcidepogingen per leeftijdscategorie Gent, 2000-2010 (aantal pogers per 1.000
inwoners)
Bron: registratie suïcidepogingen Gent, Eenheid voor Zelfmoordonderzoek
Voor de vrouwelijke suïcidepogers is er een piek op 15-19 jaar, maar ook in de categorie
20 tot 24 jaar zijn de cijfers hoog. Bij mannen komen suïcidepogingen relatief het
frequentst voor tussen 20 en 24 jaar, gevolgd door 35 tot 39 jaar. In Vlaanderen bevond
het hoogste aantal suïcidepogers zich in de leeftijdscategorie 45-49 jaar. Mogelijk
verklaart de specifieke bevolkingsstructuur van Gent (groter aandeel 20-39-jarigen) een
deel van dit verschil.
47
Er kan registratiebias zijn: mogelijk zijn de cijfers in Gent hoger doordat er nauwgezet wordt geregistreerd in
de Gentse ziekenhuizen.
48
Registratie suïcidepogingen Gent, Eenheid voor Zelfmoordonderzoek, 2010
50
De meeste suïcidepogingen komen procentueel van inactieven (41,7%) (invaliden,
studenten). In Gent is het aandeel van werklozen (22,2%) onder de suïcidepogers
daarnaast een stuk hoger dan gemiddeld in Vlaanderen (14,9%). Ook uit literatuur blijken
lager opgeleiden en (langdurig) werklozen een hogere kans voor zowel
suïcidepogingen als suïcides vertonen. Daarnaast vormen alleenstaanden of –
wonenden en gescheiden personen risicogroepen voor suïcidaal gedrag.
Meer dan de helft van de suïcidepogers (56% in de 26 Vlaamse spoeddiensten, 63% in de
Gentse registratie) geeft aan dat ze minstens 1 voorgaande suïcidepoging ondernomen
hadden. Zowel in Vlaanderen als in Gent werd 7 op de 10 van deze personen al psychisch
behandeld.
Gemiddeld ondernemen vrouwen meer pogingen dan mannen, maar zijn de
zelfdodingscijfers minder hoog. Dit zou te verklaren zijn doordat mannen meer
agressievere en efficiëntere middelen gebruiken en omdat depressie 49 , een belangrijke
risicofactor, bij mannen vaak langer gemaskeerd blijft en meer uitmondt in zelfmoord
(Kenniscentrum CPZ).
3.2.5 Depressie en psychische aandoeningen
Cijfers over de prevalentie van depressie in Gent zijn niet gekend. In De Sociale Staat
van Vlaanderen (SVR, 2011) wordt de stand van zaken in Vlaanderen toegelicht:
Volgens de gezondheidsenquête 2008 heeft ongeveer 1 op de 10 Belgen het voorbije
jaar met depressieve symptomen gekampt.
Bij Vlaamse jongeren hebben ongeveer 15% van de jongens en 21% van de meisjes
tussen 13 en 18 jaar reeds twee keer of meer aan zelfdoding gedacht (Universiteit Gent,
2006). Depressieve gevoelens gaan samen met meer middelenmisbruik (Universiteit
Gent, 2006), zelfdodingsgedachten en zelfdoding (Vlaams Agentschap voor Zorg en
Gezondheid).
In 2010 was 90% van de Vlaamse jongeren (11-18-jarigen) sterk tevreden over zijn
leven (Universiteit Gent, 2010 50 ). Zo’n 5 tot 10% van de Vlaamse adolescenten zou op
dit moment depressief zijn. Meisjes geven meer blijk van onwelbevinden dan jongens.
Ook neemt het onwelbevinden bij jongeren toe naarmate ze ouder worden (Katholieke
Universiteit Leuven, 2010). Allochtone jongeren blijken eveneens kwetsbaarder (De
Clercq e.a., 1996 in: Bayingana e.a., 2002). Sociaal-economisch valt duidelijk op dat
laaggeschoolden en jongeren die in armoede leven zich slechter voelen (Universiteit
Gent, 2006). Zo blijkt dat vrouwen, lageropgeleiden en etnisch-culturele
minderheden een groter risico lopen op depressieve klachten.
Socio-economische factoren zoals werkloosheid, alleenstaand zijn, een lager
opleidingsniveau en een laag inkomen zijn medebepalend voor een verhoogd risico op
depressie en zelfdoding. Maar tegelijkertijd zijn werkloosheid, armoede een
eenzaamheid ook vaak een gevolg van depressie. Uit het KANS-onderzoek 51 blijkt dat het
cliënteel van OCMW, CAW en ICAW in grote mate met ernstige psychische klachten
kampt. Ongeveer 70% van de eerstelijnswelzijnszorggebruikers (OCMW, CAW en ICAW)
49 Onderzoek bevestigt dat ongeveer 70% van de personen die een suïcidepoging ondernamen depressief was.
50
Jongeren en Gezondheid 2010, resultaten mentale gezondheid. De studie maakt deel uit van de
internationale studie Health Behaviour in School-Aged Children (HBSC), uitgevoerd onder toezicht van de
Wereld Gezondheidsorganisatie.
Internationale 4- jarige studie vanuit de WHO waarbij 43 landen of regio’s hebben deelgenomen, met 204.534
respondenten (schoolgaande kinderen) waarvan 4.311 Vlamingen.
51
“Kwetsbaarheid aanpakken in de Samenleving, Steunpunt Welzijn, volksgezondheid en Gezin.” Enquête bij
welzijnszorggebruikers (OCMW, CAW, ICAW) 2008-2009. Depressieve klachten en suïcidaliteit in de
(I)CAW en OCMW: onderzoek naar de ernst en de relatie tot armoede. Ann DeSmet, Koen Hermans,
Evelyn Verlinde, Sara Willems, Jan De Maeseneer & Chantal Van Audenhove, Onderzoeksgroep KANS
(2011)
51
evestigen psychisch onwelbevinden. De helft van de welzijnszorggebruikers met
psychisch onwelbevinden vertoont tekenen van milde tot ernstige depressiviteit. Bij
tewerkgestelden is dit 39% en bij werklozen 60%. Bij personen met chronische ziektes is
dit 65%. Ongeveer de helft van de welzijnszorggebruikers kent iemand die een
suïcidepoging ondernam, 1/3 heeft zelf een poging ondernomen.
Uit de Gezondheidsenquête 2008 blijkt dat 19% van de inwoners van het Vlaamse
Gewest slaapproblemen ervaart (minstens één slechte nacht in de vorige 4 weken).
Vrouwen (23%) worden vaker dan mannen (15%) geconfronteerd met een slechte
nachtrust. Bijna 75% van welzijnszorggebruikers met psychisch onwelbevinden heeft
ook slaapproblemen (KANS-onderzoek 52 ).
Daarnaast klaagt in Vlaanderen globaal 3% over chronische angst, en blijkt dat vooral
vrouwen en laaggeschoolden aangeven angstproblemen te hebben.
3.2.6 Medicatiegebruik
In een recente enquête gaf 16,1% van de bevraagde Gentenaren aan psychofarmaca
te gebruiken (Willem, Hardyns en Vyncke, 2011). Het gaat vooral over slaapmiddelen en
kalmeermiddelen, naast antidepressiva of pijnstillers. Personen uit een achtergestelde
buurt gaven significant meer aan dat ze 1 van deze geneesmiddelen gebruikten (20,4%
tegenover 13,9%).
Het gebruik van psychofarmaca kan samen met de suïcidecijfers en verslavingsgegevens
een graadmeter zijn van het welbevinden van een bevolking (SVR, 2011). Sinds de jaren
1980 hoort België bij de grootste gebruikers van benzodiazepine ter wereld (Balter e.a.,
1984). Benzodiazepines en aanverwanten zijn de enige overblijvende soort
geneesmiddelen die bij ons als ‘slaap-en kalmeringsmiddelen’ worden gebruikt. Uit de
Gezondheidsenquête blijkt dat in Vlaanderen 13% van de ondervraagde 15-plussers
een benzodiazepine gebruikte op het moment van de bevraging, tweemaal meer
vrouwen dan mannen. De analyses in functie van de sociaaldemografische factoren
identificeerden vrouwen en laagopgeleide personen als risicogroepen.
GEZONDHEIDSTOESTAND: CONCLUSIES en UITDAGINGEN
De gemiddelde levensverwachting gaat erop vooruit, maar er is nog een grote
gezondheidskloof. Mensen leven langer (mortaliteit) en in betere gezondheid
(morbiditeit), naarmate ze een hogere sociaal-economische status (opleidingsniveau
en/of inkomen) hebben. De gezondheid van personen in achtergestelde buurten in
Gent is slechter dan deze van personen in niet-achtergestelde buurten.
Zowel het psychisch welbevinden als de zelf gepercipieerde gezondheid zijn positief
gerelateerd aan het inkomen (hoe hoger, hoe beter het welbevinden en de
gezondheidstoestand).
Er is een relatief hoge sterfteratio in Gent. Mannen sterven vooral aan kankers en
hartfalen en andere -complicaties, en meer dan gemiddeld aan aandoeningen
van de onderste luchtwegen; bij vrouwen zijn hartfalen en andere –complicaties
gevolgd door kankers belangrijke doodsoorzaken.
Ook de (stijgende) incidentie van een aantal kankers of beschavingsziektes als diabetes
en obesitas gerelateerd aan leefstijl (gezonde voeding, beweging, roken) veroorzaken
52
Kwetsbaarheid aanpakken in de Samenleving, Steunpunt Welzijn, volksgezondheid en Gezin. Enquête bij
welzijnszorggebruikers (OCMW, CAW, ICAW) 2008-2009.
52
een groot aantal verloren (gezonde) levensjaren. Ook bij jongeren en kinderen nemen
overgewicht en obesitas toe.
Bij een aantal van de belangrijkste of in Gent relatief meer voorkomende
doodsoorzaken (longkanker, borstkanker, colorectale kanker, hart- en vaatziekten,
uitwendige doodsoorzaken, diabetes) kan via preventie – zowel een gezondere leefstijl
als medische preventie (gerichte) en screening - een deel van de sterfte worden
vermeden.
Infectieziektes zoals TBC en gonorroe komen meer voor in Gent dan in de rest van
Vlaanderen.
TBC is een typisch grootstedelijk fenomeen. Het gaat echter om relatief lage
incidenties, waarbij de registratiebias niet te onderschatten valt.
De toename van de SOA’s gonorroe, syfilis en chlamydia (in Vlaanderen) is een
aandachtspunt en ook verder als indicator voor seksueel gedrag te bekijken.
Er is een hoog aantal psychiatrische opnames in Gent, vooral voor alcohol- en
drugsmisbruik en depressie, maar ook voor schizofrenie, psychotische stoornissen,
borderline. Algemeen is dit gestegen. Het hoger aantal psychiatrische opnames heeft
voor een deel te maken met het aanbod (nergens ter wereld zijn er meer intramurale
psychiatrie-bedden dan in Gent – ook in België is dit gemiddeld zeer hoog). Dit moet
gezien worden in samenhang met de organisatie van de geestelijke gezondheidszorg
(de rol van de CGG’s en de eerstelijnszorg, preventie en vroegdetectie) en de huidige
evoluties hierin zoals de vermaatschappelijking van de zorg.
Het aantal zelfmoordpogingen en –slachtoffers ligt in Gent hoger dan gemiddeld.
Dit kan gerelateerd worden aan verschillende risicofactoren en de aanwezigheid van
een aantal risicofactoren in Gent. Er kan “registratie-bias” zijn: in Gent loopt een
internationaal registratieproject rond zelfmoord. Daarnaast is er een concentratie van
psychiatrische bedden. Risicogroepen zijn sociaal-economisch kwetsbare groepen, lager
opgeleiden, etnisch-culturele minderheden, alleenstaanden, .. Deze zijn meer
vertegenwoordigd in Gent. Het aantal zelfdodingspogingen is vrij hoog bij jongeren en
adolescentenkomt zelfdoding relatief veel voor.
Er is een relatie met psychische problemen zoals depressie, en ook het verband met
middelengebruik is relevant, zie het hoge aantal psychiatrische opnames omwille van
alcohol- en drugsmisbruik en depressie.
Daarnaast zijn ook de toegankelijkheid van de zorg en het (stigma op) zoeken van hulp
aandachtspunten.
53
4 LEEFSTIJL
Een aantal aspecten van het dagelijkse leven spelen een rol in het behoud en/of de
opbouw van een goede gezondheidstoestand, zoals bewegen, gezonde voeding en
vaccinaties. Daartegenover staan bepaalde gedragingen die de gezondheid schaden, met
name consumptie van tabak, alcohol of drugs. Leefstijl is daarbij sterk gerelateerd met
socio-economische status en etnisch-culturele achtergrond. Een lage socio-economische
status gaat vaker samen met (structureel) ongezond gedrag op het vlak van voeding,
beweging, roken, gebruik van alcohol en verdovende middelen, maar ook (etnisch-)
culturele factoren (bv religie) kunnen in deze aspecten een zowel negatieve als positieve
rol spelen.
Tijdens de ontwikkeling van de Gezondheidsmonitor werd een selectie gemaakt van
relevante en beschikbare indicatoren die iets zeggen over de voedings- (groente, fruit,
water, borstvoeding) en bewegingsgewoonten, het middelengebruik (alcohol en
tabak) en seksueel gedrag (tienermoeders) van de Gentenaar. Indicatoren inzake
druggebruik, vis- of vleesconsumptie en gebruik van anticonceptie en de
onderwerpen mondhygiëne en ander gezondheidsgerelateerd gedrag zijn geen onderdeel
van de Gezondheidsmonitor - onder andere door een gebrek aan Gentse cijfers -, maar
werden toegevoegd aan deze omgevingsanalyse omwille van hun relevantie. Aan de hand
van de kwantitatieve en kwalitatieve informatie die hierover beschikbaar is, probeerden
we een aantal belangrijke thema’s toch te beoordelen.
De Gentse cijfers waarbij dit van toepassing is, worden vergeleken met de Vlaamse
gezondheidsdoelstellingen die door de Vlaamse overheid en door de
Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) worden gehanteerd. Op die manier wordt duidelijk
in welke mate Gent aan deze doelstellingen voldoet, hoewel dit niet betekent dat de
aanbevelingen worden behaald.
54
4.1 Voeding en beweging
De actieve voedingsdriehoek geeft je een idee van wat je dagelijks zou moeten eten en
hoeveel je per dag moet bewegen.
Bron: © Vigez
Naast evenwichtig eten is voldoende bewegen essentieel in een gezonde levensstijl. De
aanbevelingen zijn opgesteld voor iedereen vanaf 6 jaar, maar kunnen variëren voor wie
zware fysieke arbeid doet, intensief sport of een bepaald dieet moet volgen. Wie
gevarieerd en evenwichtig eet, verschaft zijn lichaam alle nodige energie en
voedingsstoffen om optimaal te functioneren. De actieve voedingsdriehoek bestaat uit
negen groepen: de groep lichaamsbeweging, zeven essentiële voedingsgroepen en de
restgroep. De essentiële gekleurde voedingsgroepen zijn onmisbaar in een evenwichtige
voeding. Het topje van de actieve voedingsdriehoek, de restgroep, is een toemaatje.
De reële inname bij de Vlaamse bevolking (2004) wijkt nog sterk af van de
aanbevelingen:
55
Bron: © Vigez
Mensen eten te veel producten uit de restgroep en uit de groep ‘vlees, vis, eieren en
vervangproducten 53 . Van de andere producten verbruikt men te weinig tot veel te weinig,
bv. groenten, melk, water,… Er wordt veel te weinig bewogen om gezondheidswinst te
behalen.
De resultaten van de gezondheidsenquête in 2008 toonden al aan dat de
voedingsgewoonten van de Belg zeker niet optimaal zijn, maar dat er toch sprake is van
een verbetering (Gislé, 2010). Bevolkingsgroepen die qua voeding (dagelijkse
consumptie van fruit, groenten en bruin brood en wekelijkse consumptie van vis) het
best naar voor komen zijn vrouwen en hoog opgeleide mensen. Jongvolwassenen scoren
hierop het slechtst. Een bijkomende problematiek bij jongvolwassen is dat de helft van
hen dagelijks gesuikerde frisdrank drinkt.
Er moet hierbij rekening worden gehouden met de gezondheidskloof, die sterk
samenhangt met het opleidingsniveau en het inkomen: wie weinig verdient of laag
geschoold is, heeft meer kans om obesitas en andere gezondheidsproblemen te
ontwikkelen.
De meeste gegevens waarover we beschikken (Leefbaarheidsonderzoek,
Gezondheidsenquête, ..) zijn zelfgerapporteerd, waardoor de resultaten vermoedelijk een
vrij positief beeld geven. Het eten van bijvoorbeeld fruit en groenten valt onder een
sociaal wenselijk gedrag, wat tot hogere rapportages kan leiden. Het is daarnaast
eenvoudiger fruitconsumptie (aantal stuks) in te schatten dan groenteconsumptie.
53 Uit de Samenvatting Vlaams actieplan voeding en beweging 2008-2015
56
De beschikbare Gentse cijfers over de groente-, fruit- en waterconsumptie, borstvoeding,
en lichaamsbeweging worden per indicator overlopen in relatie tot de cijfers die er op
Vlaams niveau zijn en de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen. Dit werd aangevuld met
een aantal algemene cijfers en trends in voedingsgewoonten over frisdrankconsumptie,
ontbijtgedrag en vleesconsumptie.
4.1.1 Groenteconsumptie
Groenten zijn een bron van voedingsvezels, vitaminen en mineralen. De aanbeveling is
300 gram groenten per dag te consumeren, gespreid over de verschillende maaltijden
(©VIGeZ 2012). Slechts 16% van de Gentenaren geeft aan dat ze 2 of meer keer per
dag groenten eten (Stad Gent, 2010). De hoeveelheid geconsumeerde groenten werd
echter niet bevraagd.
Bron: Stad Gent, 2010
77 % van de respondenten eet minstens dagelijks groenten. Vrouwen consumeren
meer groenten dan mannen: 82% tegenover 72% eet dagelijks groenten. Er is een
positief verband met de leeftijd. In de oudste leeftijdsgroep (65-79 jaar) consumeert
83% dagelijks groente, bij de jongste leeftijdsgroep (10-17 jaar) 71%. Er is een
significant verband tussen de groenteconsumptie en het opleidingsniveau en het
inkomen. Van de Gentse laagst opgeleiden geeft 72,9% aan dat ze dagelijks groente
consumeren, en van de hoogst opgeleiden 82%. Voor inkomen is dit 66,6% in de laagste
tegenover 81% in de hoogste inkomenscategorie 54 . Allochtone respondenten 55 eten
minder frequent groenten of salade dan autochtone respondenten.
In de nationale gezondheidsenquête (2008) rapporteert 87,5% van de Vlaamse
respondenten dat ze dagelijks groente of salade consumeren (Gislé, 2010). Dit ligt hoger
dan de Gentse steekproef, maar we kunnen niet uitsluiten dat dit niet aan toeval bij
samenstelling van de steekproef te wijten is. Voor Vlaanderen vindt men geen significant
verschil tussen mannen en vrouwen of naar opleiding, enkel naar leeftijd: in de
54 Eindrapport (technisch rapport) Leefbaarheidsonderzoek Stad Gent, M.A.S 2009.
55 Dit is een subjectieve variabele gebaseerd op vraag 67 uit de Leefbaarheidsmonitor 2009. Deze vraag luidt
als volgt: voel je je autochtoon of allochtoon. Volgende antwoordcategorieën zijn voorzien: 1. Autochtoon;
2. Allochtoon; 3. Beiden; 4. Geen van beiden; 5. Weet niet.
57
leeftijdsgroep 15-24 jaar is de dagelijkse groenteconsumptie het laagst, namelijk 80%,
en in de leeftijdsgroep 55-64 jaar is deze het hoogst, namelijk 94%. Men stelt wel vast
dat het percentage dat dagelijks groenten eet significant lager is in de stedelijke gebieden
(82%) dan in de halfstedelijke en landelijke gebieden (beiden 88%). Dit geldt ook voor
het percentage van de bevolking dat minstens 200g groenten per dag eet. Meer dan drie
vierde van de jongvolwassenen (15-24 jaar) eet dagelijks groenten, maar slechts 58% eet
200g groenten per dag.
De Vlaamse gezondheidsdoelstelling 56 voor groenteconsumptie streeft ernaar dat
tegen 2015 het percentage personen dat de aanbeveling voor groenten (dagelijks 300 g)
haalt van 1% naar 11% gaat, en de gemiddelde inname van groenten met 10% (van 147
naar 162g/dag) stijgt.
4.1.2 Fruitconsumptie
Fruit bevat net als groenten enkelvoudige koolhydraten, voedingsvezels, vitaminen en
mineralen, maar toch kunnen fruit en groenten elkaar niet vervangen omdat ze
verschillende soorten en hoeveelheden vitaminen en mineralen bevatten (©VIGeZ 2012).
De aanbeveling is om twee tot drie stuks fruit per dag te eten. 25,4% van de bevraagden
in het Gentse leefbaarheidsonderzoek consumeert 2 keer per dag of meer fruit. Daarmee
voldoet Gent op het vlak van fruitconsumptie wel aan de Vlaamse
Gezondheidsdoelstelling (‘15% consumeert dagelijks 2 of meer stukken fruit’).
Bron: Stad Gent, 2010
61,4 % van de Gentenaren eet minstens 1 keer per dag fruit. Vrouwen consumeren
meer fruit dan mannen: de dagelijkse fruitconsumptie is in Gent bij vrouwen (67,7%)
hoger dan bij mannen (53,7%). De dagelijkse fruitconsumptie verbetert vanaf 18 jaar
naarmate men ouder is en is het hoogst bij 65-79 jarigen (77,8%). Er is een significant
verschil in de mate van fruitconsumptie tussen Belgen en niet-Belgen en personen
waarvan 1 van de ouders geen Belg is. De dagelijkse fruitconsumptie is voor Belgen
60,3%, lager dan bij niet-Belgen (65,6%) of ECM (66,4%). Er werd een negatief
56 Gezondheidsdoelstelling voeding en beweging 2008-2015
58
verband vastgesteld tussen fruitconsumptie bij niet-beroepsactieve personen
(gepensioneerden, huisvrouwen,..) versus beroepsactieve personen.
In Vlaanderen consumeert volgens de gezondheidsenquête (2008) 66,3% dagelijks
fruit 57 (Gislé, 2010). Vrouwen doen het beter (70,5%) dan mannen (62%). 39% van de
Vlaamse respondenten eet minstens twee stukken fruit per dag. Amper de helft van de
jongvolwassenen in België eet dagelijks fruit. Bovendien consumeert slechts 25% van
hen 2 porties fruit per dag.
Uit de enquête blijkt ook dat het de jongvolwassenen zijn die het minst vaak bruin brood
en vis eten. Daarnaast is er een duidelijke socio-economische gradiënt: de hoogst
opgeleiden hebben betere eetgewoonten.
4.1.3 Waterconsumptie
Er wordt aanbevolen om dagelijks 1,5 liter te drinken waarvan minstens 1 liter water (6-
8 glazen). 28% van de Gentenaren drinkt minder dan 3 glazen water per dag, 72%
drinkt 3 glazen of meer, slechts een derde haalt de aanbeveling.
Bron: Stad Gent, 2010
Vrouwen drinken meer water per dag dan mannen, 75,6% tegenover 67,8% drinkt 3
glazen of meer. Er is een negatief verband tussen waterconsumptie en leeftijd. Vanaf 18
jaar neemt het aandeel dat meer dan 3 glazen water per dag drinkt af van 78% tot 67%
in de hoogste leeftijdscategorie. Belgen drinken volgens deze cijfers minder water in
vergelijking met ECM (69% tov 82,2% drinkt 3 of meer glazen) of niet-Belgen (88,1%).
Er is geen verband met opleiding en inkomen.
In totaal drinkt slechts 22% van de Vlaamse bevolking tussen 15 en 59 jaar 1 liter water
per dag 58 . Tegen 2015 moet volgens de Vlaamse gezondheidsdoelstelling het
percentage personen dat de aanbeveling voor water haalt naar 32%. De gemiddelde
inname van water zou met 10% moeten stijgen (van 669 naar 736 ml/dag). In het
leefbaarheidsonderzoek werd echter geen inhoudsmaat toegekend bij de bevraging van
57
Vlaanderen scoort gemiddeld opnieuw iets beter dan Gent, maar opnieuw kunnen we niet uitsluiten dat het
verschil door toeval veroorzaakt wordt.
58 Tegen 2015 moet volgens de Vlaamse gezondheidsdoelstelling het percentage personen dat de aanbeveling
voor water haalt naar 32%. De gemiddelde inname van water zou met 10% moeten stijgen (van 669 naar
736 ml/dag).
59
het aantal glazen water dat men per dag drinkt, waardoor dit niet aan de Vlaamse cijfers
en de gezondheidsdoelstelling kan getoetst kan worden.
Frisdranken / energiedrankjes
De helft van de Belgische jongeren drinkt dagelijks gesuikerde frisdranken, voor mannen
is dit zelfs twee op drie (Gislé, 2010). Uit de Gentse signalenbundel 2011 59 blijkt dat
steeds meer en steeds jongere kinderen energydrinks (Red Bull, Burn, Golden Power,…)
nuttigen. Deze dranken bevatten hoge doses cafeïne en taurine en zijn niet onschuldig.
De Hoge Gezondheidsraad beveelt aan om van deze stoffen niet meer dan 2,5
mg/kg/dag in te nemen. Overmatig gebruik van cafeïne of taurine kan tot
gedragsstoornissen (waaronder angstgevoelens) en aantasting van de ontwikkeling van
het zenuwstelsel leiden 60 . Sensibilisering hierrond lijkt aangewezen.
4.1.4 Ontbijt
Ondanks dat het ontbijt een van de belangrijkste maaltijden is, ontbijt 18% van de
Vlaamse 17-18-jarigen nooit (Universiteit Gent, 2010 61 ). Op 11-12-jarige leeftijd ontbijt
5,2% van de jongens en 4,5% van de meisjes nooit op een weekdag. Toch is er in
vergelijking met 2006 een stijging in het dagelijks ontbijten bij de 11-12-jarigen en 13-
15-jarigen. Jongeren uit het secundair beroepsonderwijs ontbijten het minst dagelijks
in vergelijking met de andere opleidingen. Deze relatie is nog versterkt in vergelijking
met de resultaten in 2006.
4.1.5 Vleesconsumptie
Uit de Gezondheidsenquête blijkt dat mensen teveel consumeren uit de groep ‘vlees, vis,
eieren en vervangproducten (cfr. voedingsdriehoek).
Uit de voedselconsumptiepeiling (WIV, 2004) bleek dat voor vlees en/of
vleesvervangers de inname 1,6 maal te groot is in vergelijking met de bovengrens van de
voedselaanbeveling (75-100g per dag) van de actieve voedingsdriehoek.
Uit de iVOX-enquête (2011) die het succes van de Donderdag Veggiedag-campagne wou
meten blijkt dat 30% van de Gentenaars afgelopen jaar minstens één keer per maand
meedeed aan Donderdag Veggiedag (Vlaanderen: 17%). 15% heeft naar aanleiding van
de campagne vaker vegetarisch gegeten (Vlaanderen: 13%). 19% eet momenteel al 1
dag per week geen vlees of vis (Vlaanderen: 13%), en een extra 43% geeft aan in de
toekomst minstens één keer te zullen participeren (Vlaanderen: 42%).
59 De Gentse signalenbundel bundelt signalen van de Gentse veldwerkers binnen de Centra Algemeen
Welzijnswerk, Samenlevingsopbouw Gent, Intercultureel Netwerk Gent, vzw JONG, de
wijkgezondheidscentra, De Sloep, de KRAS-diensten, het straathoekwerk, de Gezondheidsdienst, OCMW
Gent en Welzijnsoverleg Regio Gent.
60 1 blikje Red Bull van 250 ml bevat 1000 mg taurine en 80 mg cafeïne. Advies van de Hoge Gezondheidsraad
nr. 8689: Gebruik van cafeïne in voedingsmiddelen, 11 januari 2012 – Hoge Gezondheidsraad (p. 3)
http://www.health.belgium.be/internet2Prd/groups/public/@public/@shc/documents/ie2divers/19076526.p
df
61 HBSC-studie , Health Behaviour in School-Aged Children. Jongeren en Gezondheid: rapport voeding.
60
4.1.6 Borstvoeding
De mate waarin moeders borstvoeding geven zegt iets over het voedingspatroon van de
jongste Gentenaars. Borstvoeding is de ideale voeding vanaf de geboorte. Moedermelk
bevat afweerstoffen die de baby beschermen tegen infecties en veel voedingsstoffen zoals
eiwittten, koolhydraten, vetten, vitamines en mineralen.
In 2009 kreeg 61,6% van de Gentse baby’s op drie maand nog borstvoeding
(Gemeentelijke Kindrapporten Kind en Gezin, 2010). Dit is meer dan in Vlaanderen (52%)
en Antwerpen (53,7%). We zien dat in Afsnee (40%), Sint-Denijs-Westrem (47,2%) en
ook Zwijnaarde (54,5%) minder dan in de andere deelgemeenten borstvoeding werd
gegeven.
Onderstaande grafiek toont dat het geven van borstvoeding in Gent verschilt volgens het
opleidingsniveau. Van de moeders met een opleiding hoger of universitair onderwijs gaf
71,8% borstvoeding, dus deze scoren beter dan het gemiddelde.
Bron: Kind en Gezin
Bron: Kind en Gezin
61
Tussen niet-Belgen en Belgen in Gent is er geen verschil, terwijl er in Vlaanderen een
verschil is van ongeveer 7%: meer niet-Belgen dan Belgen geven borstvoeding.
Binnen het Brussel Gewest wordt er meer borstvoeding gegeven in gemeenten met een
laag socio-economisch profiel, het borstvoedingscijfer voor babys van buitenlandse
moeders ligt ongeveer 6 % hoger dan dat voor baby’s van Belgische moeders
(Gezondheidsindicatoren Brussel, 2010).
Gemiddeld start in Vlaanderen 67,8% van de moeders met borstvoeding. Dit percentage
ligt veel lager bij moeders uit kansarme autochtone gezinnen (39%). Slechts 66,5%
van de vrouwen (gemeten op dag 6 na de bevalling) in Vlaanderen geeft borstvoeding.
Tegen 2015 moet dat cijfer 74% bedragen 62 . In Gent gaf in 2009 78,5 % van de vrouwen
op dag 6 exclusief borstvoeding.
4.1.7 Lichaamsbeweging
Uit de Stadsmonitor (2011) blijkt dat ongeveer 46,7 % van de Gentenaren regelmatig
actief aan sport doet. Het gemiddelde voor de 13 centrumsteden is 47,1%. Beweging is
echter breder dan louter sporten, ook matige of actieve lichamelijke inspanningen zijn
goed voor de gezondheid.
Om gezondheidswinst te behalen is het al voldoende om dagelijks minstens een half
uur te bewegen met een matige fysieke inspanning. Voor kinderen en jongeren is dit
minstens een uur per dag.
Uit het leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) blijkt dat slechts 26,1% van de
Gentenaars dagelijks, en 54,3% minder dan 5 dagen per week een matige lichamelijke
inspanning 63 doen.
Bron: Stad Gent, 2010
62 Vlaams actieplan voeding en beweging 2009-2015,
63 Activiteiten waardoor men sneller en dieper ademt dan normaal: goed doorwandelen, dragen van lasten,
poetsen, fietsen, de trap nemen, recreatief zwemmen en sporten...
62
Gemiddeld genomen besteden respondenten die minstens één dag matige lichamelijke
inspanning doen, hier 2,2 uur per dag aan. De meerderheid (36%) besteed 1 tot 2 uur
per dag aan zulke inspanningen, bij 5% is dit minder dan 30 minuten.
Men doet in Gent vaker lichamelijke inspanningen naarmate men een hoger
opleidingsniveau heeft, een hoger inkomen heeft en hoe makkelijker men maandelijks
rondkomt. Niet-Belgen en respondenten waarvan beide ouders niet-Belg zijn,
blijken minder vaak matige lichamelijke inspanning te doen.
In het BEPAS-onderzoek (Belgian Environmental Physical Activity Study 2007-2008,
vakgroep Bewegingswetenschappen UGent) 64 werd de lichamelijke activiteit van 1200
Gentenaars onderzocht. Dit werd objectief gemeten met een bewegingsmeter. De
gehanteerde beweegnorm (fysieke activiteit waarbij men gezondheidswinst boekt) is 150
minuten per week fysieke activiteit, of minstens 30 minuten fysieke activiteit op 5 dagen
van de week. 52,3% haalt deze beweegnorm. Van de mannen haalt 56,5% de norm, van
de vrouwen 48,4%. Er is ook een verschil volgens leeftijd en opleiding. Onder de 20-
35 jarigen haalt 56,5% de norm, bij de 36-50 jarigen is dit 53,4% en bij de 51-65 jarigen
46,7%. Naargelang men wel of geen hoger diploma (hogeschool of universiteit) heeft,
haalt 57,1% tegenover 44,9% de beweegnorm. Van de niet-werkenden (=werkloos,
huisman/vrouw, gepensioneerd) haalt 42,5% de norm, bij de werkenden is dit 55,2%.
In Vlaanderen doet 46% van de bevolking tussen 15 en 59 jaar minstens 30 minuten per
dag aan lichaamsbeweging(Gislé, 2010) 65 . Vlaanderen is actiever dan Brussel (25%) en
Wallonië (29%). 26% van de Belgische bevolking loopt een gezondheidsrisico door een
gebrek aan lichaamsbeweging in hun vrije tijd – in Vlaanderen is dit 22%. De betere
64 Van Dyck D, Cardon G, Deforche B, Sallis JF, Owen N, De Bourdeaudhuij I. Neighborhood SES and
walkability are related to physical activity behavior in Belgian adults. Prev Med 2010; 50: S74-S79.
65 Dit werd in het leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) niet op identieke wijze bevraagd als in de
Gezondheidsenquête, en de vragen werden anders geïnterpreteerd, dus het is niet aangewezen de Gentse
cijfers te toetsen aan deze Vlaamse cijfers of de Vlaamse gezondheidsdoelstelling.
63
scores zouden voor een deel te wijten zijn aan meer betaalbare sportinfrastructuur in
Vlaanderen.
Jongeren, vooral jongens, zijn actiever en senioren veel minder actief 66 . Ook de socioeconomische
verschillen vallen op: hoe lager het opleidingsniveau, hoe minder tijd
men aan lichamelijke inspanning besteedt, en hoe minder men beweegt in de vrije tijd.
Vrouwen, mensen van 65 jaar en ouder, maar ook achtergestelde sociale klassen worden
onderscheiden als specifieke doelgroepen voor acties. Men stelt vast dat het meten van
lichamelijke activiteit methodologisch geen sinecure is.
Naast voldoende lichamelijke inspanning is een sedentaire leefstijl (te veel zitten) een
belangrijke factor met een negatief gezondheidseffect, gerelateerd aan obesitas en
chronische ziekten. In 2008 kon 17% van de Vlaamse bevolking tussen 15 en 59 jaar
inactief of sedentair worden genoemd. Bij jongeren 67 ligt dit tussen 5 en 16%, bij
senioren loopt dit op tot 44%.
4.2 Middelengebruik
Middelengebruik verwijst naar het gebruik van psychoactieve stoffen, waaronder alcohol,
illegale drugs en tabak. Gebruik van deze stoffen kan leiden tot verslaving en andere
gedrags-, cognitieve en fysiologische verschijnselen. Ze houden in meerdere of mindere
mate risico's in voor de gezondheid en het welzijn van de gebruiker en zijn omgeving.
De problematiek van de verschillende middelen verschilt sterk, gegevens over de
gezondheidsschade die ze veroorzaken zijn niet goed vergelijkbaar. Voor elke
drugdode zijn er 4 sterfgevallen voor alcohol en 40 sterfgevallen voor tabak. Uitgedrukt
in Verloren Potentiële Levensjaren (VPJ) zien we 1 VPJ door drugs, 3 VPJ door alcohol en
18 VPJ door tabak. De maatschappelijke kost van middelengebruik wordt het hoogst
geschat voor alcohol. Tabak komt op de tweede plaats en illegale drugs staat op de
laatste plaats 68 .
4.2.1 Alcoholgebruik
Frequentie alcoholgebruik
De frequentie waarmee men in Gent alcohol drinkt, werd in 2011 bevraagd bij een
representatief staal van de Gentse bevolking. Hieruit blijkt dat 17 % nooit drinkt, terwijl
10,6 % dagelijks drinkt (Willems, Hardyns en Vyncke, 2011).
66
De gezondheidsdoelstellingen maken een onderscheid tussen bepaalde leeftijdscategorieën, en volgens
geslacht.
67
Bij jongeren spreekt men van sedentair gedrag als zij minder dan 1 uur per week fysiek actief zijn (naast de
les LO).
68
Startrapport gezondheidsconferentie tabak, alcohol en drugs: Middelengebruik in Vlaanderen, een stand van
zaken. Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid 2007.
64
Bron: ongepubliceerde data Vakgroep Huisartsengeneeskunde UGent, 2011.
Via het Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) werden vrij gelijkaardige percentages
gerapporteerd 69 , maar gaf één vierde van de Gentenaren aan dat ze het voorbije jaar
geen alcohol consumeerden. Een mogelijke verklaring voor dit verschil is de
samenstelling van de steekproef. Het leefbaarheidsonderzoek is representatief voor
etnisch-culturele minderheden, die over het algemeen minder alcohol consumeren.
De consumptie van alcohol hangt in Gent samen met verschillende socio-demografische
kenmerken (Stad Gent, 2010). Vrouwen consumeren minder vaak alcohol dan mannen.
Hoe ouder, hoe vaker men alcohol consumeert. Naar nationaliteit zien we dat niet-
Belgen en respondenten waarvan één of beide ouders niet-Belg is, minder vaak alcohol
drinken dan Belgen en respondenten waarvan beide ouders Belg zijn. Ook allochtone
respondenten 70 drinken minder vaak alcohol dan autochtone respondenten.
Hoe hoger het diploma, hoe makkelijker men het heeft om maandelijks rond te komen
en hoe hoger het inkomen, hoe vaker men alcohol consumeert. Naar beroepsactiviteit
blijkt dat niet-beroepsactieve respondenten minder vaak alcohol drinken dan tijdelijk
tewerkgestelden, die op hun beurt minder alcohol drinken dan personen met een vaste
job. Arbeid(st)ers consumeren minder vaak alcohol in vergelijking met (hoger)
bedienden.
In de Gezondheidsenquête van 2008 gaf 17% van de Vlamingen aan dat ze nooit
drinken, 11% drinkt dagelijks (Gislé, 2010). Het percentage dagelijkse gebruikers is
in België gemiddeld hoger in stedelijke gebieden. Vooral bij de Gentse mannen komt
dagelijks drinken echter minder voor dan gemiddeld in Vlaanderen (11,4% tegenover
14,2%) bij vrouwen is het verschil minder groot (6,9% tegenover 7,3%). Dagelijks
alcoholgebruik bij mannen hangt samen met de opleiding: van de laagopgeleiden geeft
7,7% aan dat ze dagelijks drinken, van de hoogopgeleiden 15,6% 71 . Dagelijks
alcoholgebruik komt zowel voor vrouwen als mannen meer voor onder werklozen dan
onder werkenden/actieven (dit in tegenstelling tot de frequentie van alcoholconsumptie),
en minder onder etnisch-culturele minderheden.
69
9% van de respondenten dronk dagelijks, 9 % 4 tot 6 keer per week, 20% 2 tot 3 keer per week, 23 % 2 tot
4 keer per maand, 13% minder dan 1 keer per maand
70 Dit is een subjectieve variabele gebaseerd op vraag 67 uit de Leefbaarheidsmonitor 2009. Deze vraag luidt
als volgt: voel je je autochtoon of allochtoon. Volgende antwoordcategorieën zijn voorzien: 1. Autochtoon;
2. Allochtoon; 3. Beiden; 4. Geen van beiden; 5. Weet niet.
71 Bewerkingen en berekening percentages door IdeaConsult
65
Overmatig en problematisch alcoholgebruik
Overmatig of aanhoudend alcoholgebruik resulteert in alcoholgerelateerde problemen, op
lichamelijk, sociaal of psychisch vlak. Vooral chronische consumptie,
alcoholafhankelijkheid en alcoholintoxicatie of piekdrinken (‘bingedrinken’) zijn
gerelateerd aan verschillende gezondheidsrisico’s.
Er zijn richtlijnen voor aanvaardbaar alcoholgebruik 72 die overeenkomen met een
minimaal gezondheidsrisico 73 . Voor mannen is dit maximaal 21 eenheden
(standaardglazen) per week, en niet meer dan 5 eenheden per keer, voor vrouwen
maximaal 14 eenheden per week en niet meer dan 3 glazen per gelegenheid. Dit in
combinatie met minimum 2 alcoholvrije dagen per week. Ook de Vlaamse
gezondheidsdoelstellingen 74 voor alcoholgebruik hanteren deze grenswaarden.
In Gent drinkt 16,2% van de mannen en 15,9 % van de vrouwen meer dan het
maximaal aantal eenheden per week 75 . In combinatie met het beperktere dagelijkse
alcoholgebruik in Gent, kan dit wijzen op een consumptie die meer geconcentreerd is op
bepaalde dagen. Cijfers uit het Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) bevestigen
dit: het gemiddeld aantal glazen alcohol op een weekdag is 0,93 en op een doorsnee
weekenddag drinkt men gemiddeld 2,54 glazen alcohol.
Volgens de nationale gezondheidsenquête (2008) scoren mannen slechter op alle
indicatoren van alcoholgebruik 76 . Ook jongeren en vrouwen tussen 55 en 65 jaar
scoren opvallend hoog voor overmatig alcoholgebruik. Bij de mannen ligt de kritieke
leeftijd voor het drinken van alcohol (gemiddeld gebruik en overconsumptie) tussen 25
en 34 jaar en tussen 45 en 64 jaar. Bij de vrouwen ligt de piek in de leeftijdsgroep 45-54
jaar.
Het merendeel van de 500.000 probleemdrinkers in ons land behoort tot de
leeftijdsgroep 45-64 jaar. Ook bij vrouwen stijgt het dagelijks drinken en de
drankverslavingen, vooral bij vrouwen van 40 tot 50 jaar oud (Gislé e.a., 2010).
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hanteert de combinatie van dagelijks drinken
en de hoeveelheid alcohol (voor mannen 21 glazen of meer, voor vrouwen 14 glazen of
meer per week) om een standaard te bepalen voor eventueel problematisch
alcoholgebruik. Op basis hiervan loopt in Gent 4,9% van de mannen en 4,7% van
de vrouwen een risico als problematisch gebruiker. Hoe ouder men is, hoe groter de
kans op problematisch gebruik.
72 VAD, Richtlijnen voor aanvaardbaar alcoholgebruik & definitie bingedrinken, 2009
73 Dit betekent niet dat er helemaal geen risico is. De kwetsbaarheid verschilt van individu tot individu. Deze
waarden zijn ook niet van toepassing voor jongeren, voor hen geldt dat elk alcoholgebruik de gezondheid
kan schaden.
74
Vlaams actieplan tabak, alcohol en drugs 2009-2015: Niet meer dan 10% van de mannen van 16 jaar en
ouder drinkt meer dan 21 eenheden per week; Niet meer dan 4% van de vrouwen van 16 jaar en ouder
drinkt meer dan 14 eenheden per week.
75
Op basis van de resultaten uit het leefbaarheidsonderzoek, berekening door Data-analyse en GIS, Stad Gent
76
frequentie van alcoholconsumptie, dagelijks drinken, de hoeveelheid (aantal eenheden), overconsumptie,
piekdrinken en problematisch gebruik
66
Bron: Stad Gent, 2010
Daarnaast is ook bingedrinken, de consumptie van 6 glazen of meer bij 1 gelegenheid,
schadelijk voor de gezondheid. Dit komt bij 4% van de Gentenaren meer dan 2 keer
per week voor, bij 10% 2 tot 4 keer per maand, bij 25,3 % minder dan 1 keer per
maand, bij 60,7% van de Gentenaren nooit 77 .
Naar schatting 8% van de Vlamingen doet minstens 1 keer per week aan bingedrinken
(Gislé e.a., 2010). Dit is duidelijk een meer mannelijk fenomeen: 14% van de mannen
en 4 % van de vrouwen die vertonen dit gedrag. Jongeren van 15 tot 24 jaar, meer
bepaald de jongens, zijn een belangrijke risicogroep waarbij piekdrinken en de
frequentie ervan meer voorkomt 78 . Adolescenten zijn nochtans gevoeliger voor
alcoholgeïnduceerde schade: bepaalde hersengebieden zijn nog in ontwikkeling en
daarnaast kan jeugdig problematisch drinken bijdragen tot problemen in de overgang
van de adolescentie naar volwassenheid en allerlei gedrags-, emotionele en
interpersoonlijke problemen in het latere leven in de hand werken (VAD, 2009).
Alcoholgebruik jongeren
72% van de leerlingen in het secundair onderwijs dronken al ooit alcohol
(leerlingenbevraging VAD, schooljaar 2009-2010, Vlaanderen). 24% van de jongens
drinkt regelmatig (1 keer per week tot dagelijks) alcohol tegenover 16% van de meisjes.
Jongens beginnen vroeger met alcohol drinken dan meisjes. De Vlaamse
gezondheidsdoelstelling stelt dat tegen 2015 bij personen van 15 jaar en jonger het
percentage dat meer dan 1 keer per maand drinkt niet hoger mag zijn dan 14%. Men
streeft ook naar een verhoging van de beginleeftijd waarop jongeren starten met het
drinken van alcohol. In de bevraging stelt de VAD vast dat 'drinken om dronken te
worden' de motivatie is van 15% van de jongeren tussen 12 en 18 jaar en dit aantal
stijgt tot 23% bij de 17-18 jarigen. Andere motieven zoals 'om mijn zorgen te vergeten',
'om me goed te voelen' en 'om verveling tegen te gaan' komen ook voor en vormen een
reëel risico voor toekomstige problemen als gevolg van alcoholgebruik.
77 Bron: Willems, S., Hardyns, W. & Vyncke, V. Onderzoek sociale samenhang, veiligheid en gezondheid in
Gentse buurten: data pretest 2011. Ongepubliceerde data. Vakgroep Huisartsgeneeskunde en
Eerstelijnsgezondheidszorg, UGent.
78 De Vlaamse gezondheidsdoelstelling streeft ernaar dat bij de 15 - tot 25-jarigen het percentage jongeren dat
minstens 1 keer per week 6 glazen op 1 dag drinkt onder de 13% komt te liggen (in 2008 was dit al
12%).
67
De jongerenbevraging van de VAD haalt de extreme gevallen er niet uit. Men stelde al
vast dat meer jonge tieners met een alcoholintoxicatie op de spoed belanden. De
afgelopen twee jaar ving het UZ Gent twaalf 11- tot 15-jarigen op die te diep in het glas
hadden gekeken. Ook het Gentse Jan Palfijnziekenhuis heeft hier ervaring mee. Om dit te
staven wordt momenteel aan een registratiesysteem gesleuteld.
Een onderzoek (2007-2008) op de spoeddiensten van de 4 Gentse ziekenhuizen van
jongeren tot 18 jaar met een alcoholspiegel die hoger was dan 0,5 ‰, registreerde 73
jongeren met een alcoholspiegel van gemiddeld 1,9 ‰. De piekmomenten waren
periodes van feestactiviteiten ( a.g.v. paniekreacties). De belangrijkste oorzaken van het
hoge alcholgebruik zijn enerzijds fuiven en anderzijds psychosociale factoren zoals het
zich minder goed voelen in z’n vel, zelfmoordpogingen, relatieproblemen of problemen
met de ouders. Men stelt ook vast dat de verschillen tussen meisjes en jongens
afvlakken.
Alcoholgebruik studenten
97% van de studenten in de Associatie Universiteit Gent en in de Associatie Universiteit
en Hogescholen Antwerpen zei in de studentenbevraging van 2009 dat ze ooit alcohol
dronken (Rosiers e.a., 2011). Bijna al deze studenten, 92%, dronken ook het afgelopen
jaar alcohol. Mannelijke studenten drinken opmerkelijk vaker alcohol dan vrouwelijke
studenten. Zo geeft 60% van de mannelijke studenten die het laatste jaar bier
gedronken hebben, aan dit meermaals per week te doen tijdens het academiejaar (niet
tijdens de examenperiode). Bij de vrouwelijke studenten die het laatste jaar bier
gedronken hebben, is dit percentage 24,1%.
11,1% van de mannelijke studenten vertoont kenmerken van problematisch
alcoholgebruik, tegenover 1,7% van de vrouwelijke studenten (volgens de AUDITvragenlijst
79 ). 29,6% van de mannen en 13,4% van de vrouwen drinken minstens eens
per maand respectievelijk minstens 6 glazen alcohol in twee uur tijd (mannen) of
minstens 4 glazen alcohol in twee uur tijd (vrouwen).
Kotstudenten drinken tijdens het academiejaar frequenter bier en wijn en doen vaker
aan binge drinking. Kotstudenten vertonen dan ook vaker sterkere indicaties voor
problematisch alcoholgebruik. Hoe lager de beginleeftijd voor alcoholgebruik, hoe
groter de kans op problematisch alcoholgebruik in de studententijd.
4.2.2 Tabaksgebruik
Cijfers over het aantal rokers in Gent worden niet systematisch bevraagd of bijgehouden.
Uit een recent onderzoek blijkt dat 16,2% van de Gentenaren dagelijks rookt, 7,6% af
en toe (Willems, Hardyns en Vyncke, 2011). In achtergestelde buurten ligt dit percentage
significant hoger: 22,6 % tegenover 12,9% rookt dagelijks.
Volgens de schattingen van de Gezondheidsenquête waren er in België in 2008 25%
rokers: 21% dagelijkse rokers en 4% occasionele rokers. Gemiddeld roken de dagelijkse
rokers ongeveer 16 sigaretten per dag. Als men meer dan 20 sigaretten per dag rookt,
spreekt men van een “zware roker” – het gaat om 7% van de bevolking (Gislé e.a.,
2010).
Het aandeel rokers neemt af: in Vlaanderen daalt het aandeel rokers tussen 2004
(22,6%) en 2008 (18,6%) Het percentage rokers ligt het hoogst voor de leeftijdsgroep
45-54 jaar. De afname is onder jongeren tussen 15-24 zeer groot (10%), en ook onder
25 tot 44 jarigen ook vrij groot. Vanaf 45 tot 75+ is er geen of maar een kleine daling
waar te nemen.
Er bestaat nog altijd een verschil tussen hoger opgeleiden (10,8%) en andere
opleidingsniveaus (22,2% tot 26%). Dit verschil is sinds 2004 nog groter geworden
79 'Alcohol Use Disorder Identification Test' ontwikkeld door de WHO
68
door de sterkere daling onder hoogopgeleiden dan onder lager opgeleiden. Alleen
onder de hoogst opgeleiden rookt minder dan 20%.
De HBSC studie 80 wijst aan dat de eerste sigaret of nicotineverslaving van de meeste
rokers dateert van hun adolescentieperiode (Universiteit Gent, 2010). Van zowel de 15jarige
jongens als meisjes in Vlaanderen rookt rond de 17,5% minstens eenmaal per
week. Onder 11-jarigen is dit nog geen 0,5%. Van de ondervraagde 15-jarige Vlamingen,
geeft ongeveer 23% aan hun eerste sigaret te hebben aangestoken voor de leeftijd van
13 jaar. Ongelijkheden volgens opleidingsniveau bestaan al op jonge leeftijd. Jongeren
uit het BSO roken aanmerkelijk meer en beginnen er eerder mee dan jongeren uit het
TSO, die dan op hun beurt weer meer roken dan jongeren uit het ASO.
De HBSC studie toont aan dat de directe omgeving een grote impact heeft op
rookgedrag van jongeren: Van de jongeren die thuis mogen roken, rookt 70% dagelijks.
Van de jongeren die dit niet mogen, rookt slechts 4% dagelijks; Als de vader rookt, heeft
de jongere 1,67 keer meer kans om zelf te roken. Als de moeder rookt is dat zelfs 2,66
keer. Als de beste vriend(in) rookt, heeft de jongere 16,34 keer meer kans om zelf te
roken.
Uit de Gezondheidsenquête blijkt dat de directe omgeving van de jongere de meest
voorkomende reden is om te stoppen met roken, samen met de hoge prijs voor
tabaksproducten (Gislé e.a., 2010). Ook voor vrouwen is druk uit de omgeving een
belangrijke reden, samen met zwangerschap/geboorte. Ouderen (mannen) stoppen
vooral vanwege gezondheidsproblemen. Daarnaast concludeert de enquête dat invloed
van de omgeving en schrik voor de gezondheidsgevolgen voor hoogopgeleiden de
voornaamste redenen zijn om te stoppen. Voor lager opgeleiden gebeurt dit vooral
omwille van gezondheidsproblemen.
4.2.3 Druggebruik
Het druggebruik in kaart brengen, op lokaal of hoger niveau, is geen sinecure en is tot nu
toe beperkt gebleven 81 . In de nationale Gezondheidsenquête van 2008 wordt het
gebruik van cannabis bevraagd, maar ook de consumptie van cocaïne, amfetamines,
ecstasy en opiaten bij de Belgische bevolking van 15 tot 64 jaar. Eén inwoner op
zeven heeft al een derivaat van cannabis gebruikt en 3% van de bevolking gebruikt
regelmatig cannabis (Gislé e.a., 2010). Het gebruik van cannabis is typisch iets voor
adolescenten en jongvolwassenen (tussen 15 en 34 jaar), meestal mannen,
afkomstig van alle sociale milieus. Het gebruik van cannabis is bij uitstek een stedelijk
fenomeen, hetgeen wordt bevestigd door de hoge percentages huidige gebruikers in
Brussel (6,5%), en Gent en Antwerpen (6,7%). Jonge huidige gebruikers neigen meer
naar een chronisch gebruik en minder naar een recreatief gebruik van cannabis.
Het profiel van de gebruikers van andere verdovende middelen is gelijkaardig aan deze
beschreven voor de gebruikers van cannabis: voornamelijk mannelijk, jong en
stedelijk.
In Gent komen een aantal nieuwe trends in illegale drugs naar voren (Gentse
signalenbundel 2011 82 ). Bij sommige doelgroepen blijkt er een sterke toename van het
gebruik van anabole steroïden. Deze zijn illegaal, maar via internet vlot te verkrijgen.
80 Jongeren en Gezondheid 2010, HBSC-studie resultaten tabaksgebruik http://www.jongeren-en-
gezondheid.ugent.be/
81 De Belgische overheid start vanaf 2012 met de registratie van elke alcohol- en drugsverslaafde die in
behandeling is, maar dit is geen goede gegevensbron of maatstaf ikv preventief beleid.
82 De Gentse signalenbundel bundelt signalen van de Gentse veldwerkers binnen de Centra Algemeen
Welzijnswerk, Samenlevingsopbouw Gent, Intercultureel Netwerk Gent, vzw JONG, de
wijkgezondheidscentra, De Sloep, de KRAS-diensten, het straathoekwerk, de Gezondheidsdienst, OCMW
Gent en Welzijnsoverleg Regio Gent.
69
Verder zien we een aantal gevaarlijke trends zoals ketamine (“Special K”) en lijm/ether
snuiven.
Het Medisch-Sociaal Opvangcentrum Gent, een centrum voor ambulante zorg en
behandeling van illegale drugsgebruikers, registreert alle personen die zich aanmelden
uit de provincie. Iets minder dan de helft hiervan (341 in 2009) zijn Gentenaren. In 2009
waren er 730 personen in begeleiding. Het methadonprogramma, in samenwerking met
apothekers tot ver buiten Gent, staat in voor de methadonverstrekking bij een 180-tal
apothekers voor een 450-tal cliënten 83 .
4.3 Ander gezondheidsgerelateerd gedrag
4.3.1 Mondhygiëne
De mondgezondheid heeft impact op de levenskwaliteit en op de algemene gezondheid
van een individu. Een goede mondgezondheid vraagt een regelmatig bezoek aan de
tandarts en een goede mondhygiëne. Hierover zijn echter geen cijfers op Gents
niveau beschikbaar, enkel de resultaten van de nationale mondgezondheidsenquête
2008-2010 (N= 2755) (RIZIV, 2011).
De helft (50,44%) van de Belgen poetst zijn tanden minstens twee maal per dag.
Daarnaast is er een grote groep (40,54%) die zijn tanden eenmaal per dag poetst.
Minder dan 3% gaf aan nooit zijn tanden te poetsen en 5,58% poetst het gebit niet
dagelijks. Over een periode van 5 jaar (2005-2009) had 90,53% van de onderzochten
minstens één contact met een tandarts; 56,41% had op regelmatige basis contact met
de tandarts en 40,04% had minstens één urgente raadpleging. Iets meer dan 10% geeft
aan tandartsbezoek uit te stellen omwille van financiële redenen.
Uit de Gezondheidsenquête (2008) bleek al dat mannen minder frequent poetsen
dan vrouwen, ouderen minder dan jongeren (Van der Heyden e.a., 2010). 54% van
de hoogst opgeleiden geeft aan dagelijks twee maal de tanden te poetsen. Dit
percentage daalt systematisch naarmate het opleidingsniveau daalt. Bij de laagst
opgeleiden gaat het nog om 36%. Personen uit de hoogste opleidingscategorie gaan
bijna twee keer zo vaak naar de tandarts als de laagst geschoolden. Socio-economische
verschillen hebben met financiële, maar ook met cognitieve barrières te maken 84 .
De mondgezondheid van de Gentse kinderen, en zeker specifieke kwetsbare
doelgroepen, is verontrustend te noemen op basis van een onderzoek door de
Universiteit van Gent (Martens e.a., 2006). Bij 18,5% van de onderzochte Gentse
kinderen tussen 24 en 34 maand (n=385) werd matige tot zeer ernstige cariës
vastgesteld. Er was een duidelijk verband tussen etniciteit en wonen in een
achtergestelde buurt: kinderen van wie de moeder de Oost-Europese nationaliteit
heeft en in een achtergestelde buurt wonen, hebben meer kans om zuigflescariës en
tandplak te hebben. De meerderheid van deze kinderen krijgen dagelijks een fles
gesuikerde drank en poetsen minder dan 1 keer per dag hun tanden. Tandartsen en
andere gezondheidswerkers signaleren dat deze toestand nog steeds actueel is.
83 Het gaat hier om zorg en hulpverlening aan een zeer specifieke groep van middelengebruikers, die bijdraagt
bij tot een verbetering van de maatschappelijke positie van gebruikers. Naast levensbedreigende
problemen als hepatitis B, C en HIV, vertonen deze druggebruikers ook vaker psychiatrische stoornissen,
huidinfecties, gynaecologische infecties en zwangerschapsproblemen dan niet-gebruikers. Een belangrijk
deel van de gezondheidsproblematiek ontstaat eveneens doordat hoger genoemde aandoeningen niet of te
laat behandeld worden en doordat drugsgebruikers onvoldoende bereikt worden door preventie.
84 “Het blijft in de komende jaren een belangrijke uitdaging om ook mensen uit de lagere opleidingscategorieën
tot bij de tandarts te krijgen. Aangepaste gezondheidspromotie naar sociaal zwakkeren toe, waarin het
belang van een jaarlijks bezoek aan de tandarts wordt benadrukt, blijft meer dan ooit aangewezen.”
70
4.3.2 Lichaamshygiëne
Uit het Stedelijk Overleg Gezondheidszorg Asielzoekers (SOGA) kwam het gedeelde
signaal dat bij sommige ECM de kennis van het eigen lichaam vaak zeer beperkt is
waardoor het moeilijk is om een ziektebeeld of behandeling te duiden (Gentse
signalenbundel 2011). Tevens wordt er een probleem vastgesteld naar hygiëne en
ongewenste (tiener)zwangerschappen.
4.3.3 Seksueel gedrag
Tienermoeders
Het percentage van de geboortes waarbij de moeder jonger is dan 20 jaar kan via de
registratie van Kind & Gezin worden berekend. In 2009 ging het in Gent over 3% van
alle moeders, een daling ten opzichte van 2008 (4,2%). Tienermoeders onder de 14 jaar
komen niet voor. Wanneer enkel de moeders waarbij het om een eerste kind gaat in
rekening worden gebracht, waren in 2009 6,2% van deze moeders jonger dan 20 jaar
(7,7 % in 2008).
In Vlaanderen waren er in 2009 1,9% borelingen met een tienermoeder (3,6 % indien
we dit berekenen voor de geboortes waarbij het om een eerste kind gaat). In Antwerpen
was dit 2,9%. Daarnaast lag het percentage tienermoeders in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest volgens cijfers tot 2007 in een constant dalende trend vanaf 2004 onder de 3%,
en dus ook lager dan in Gent (Gezondheidsindicatoren Brussel, 2010).
Volgens het Agentschap Zorg & Gezondheid was het percentage Vlaamse vrouwen jonger
dan 20 bij de bevalling nog nooit zo laag als in 2010, terwijl het percentage vrouwen
ouder dan 40 nog nooit zo hoog was 85 .
Onderzoek uit 2009 van het Centrum voor Sociaal Beleid (UAntwerpen) (De Wilde, 2009)
geeft enkele interessante achtergronden bij de tienermoeders in Vlaanderen 86 :
Slechts tegen de 70% van hen is van Vlaamse/Belgische origine. De grootste overige
groepen zijn meisjes uit het Midden-Oosten (vooral Turkije), uit Oost-Europa (vooral ex-
Joegoslavië) en uit Noord-Afrika (vooral Marokko).
Van de schoolplichtige moeders is 37% niet actief (noch studerend, noch werkend), en
van de niet-schoolplichtigen is dit zelfs bijna drie kwart. Dit is hoger dan voor de hele
groep Vlaamse tienermeisjes. De helft van de tienermoeders heeft een diploma hoger
middelbaar of hoger onderwijs. Van de kinderen van tienermoeders wordt 39% in
kansarmoede geboren.
In sommige etnieën (bv. Roma’s) is het eerder normaal om op jonge leeftijd moeder te
worden. Dit maakt dat het taboe om moeder te worden bij sommige meisjes niet zo
zwaar weegt. Vanuit dit perspectief hebben de problemen waar vele tienerouders mee
geconfronteerd worden niet rechtstreeks met het tienerouderschap zelf te maken, maar
met andere leefomstandigheden (De Wilde, 2009).
Uit analyse van de Gentse cijfers komt duidelijk naar voor dat tienerzwangerschap (hier
beschouwd voor moeders waarbij het gaat om een eerste kind) meer voorkomt in Gent
bij niet-Belgen (11,7% van de moeders is jonger dan 20) dan bij Belgen (3,6%) en
dubbel zo veel bij niet-Belgen in Gent (11,7 %) in vergelijking met deze groep in
Vlaanderen (5,8%), terwijl er voor de groep Belgen geen verschil is tussen Gent en
Vlaanderen (3,6 % tov 3,1%). Dit bevestigt dat de grotere aanwezigheid van
tienermoeders in Gent te maken heeft met de afkomst van deze moeders. De verhouding
worden geschetst in volgende grafieken.
85 http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Cijfers-over-geboorte-en-bevalling/
86 De Wilde (2009) Socio-demografische kenmerken Tienerouders in Vlaanderen
http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/afbeeldingennieuwtjes/welzijn/bijlagen/2009-09-21-tienermoeders.pdf
71
Bron: Kind en Gezin
Bron: Kind en Gezin
In de laagste opleidingsniveaus zijn tienermoeders meer vertegenwoordigd. Het is ook
mogelijk dat tienermoeders nog geen opleiding hoger onderwijs hebben gevolgd,
waardoor hier het aandeel zo laag is (< 1 %).
Anticonceptie
Aan tienerzwangerschap gerelateerde indicatoren of factoren zijn de leeftijd waarop men
aan seks begint en de kennis en het gebruik van anticonceptie. Dit wordt in Gent niet
systematisch gemeten of bevraagd. Cijfers over abortus in Vlaanderen worden wel
geregistreerd en gerapporteerd door de Nationale Evaluatie Commissie
Zwangerschapsafbrekingen 87 .
87 Cijfers over het aantal zwangerschapsonderbrekingen worden bijgehouden door de Nationale Evaluatie
Commissie Zwangerschapsafbreking. In 2009 bedroeg het aantal abortussen per 1000 meisjes en
72
In Gent moeten we ons beperken tot cijfers naar aanleiding van een onderzoek en
analyse bij de 14- tot 18- jarige meisjes van het Wijkgezondheidscentrum Botermarkt in
Ledeberg 88 . Bij de respondenten (N=239) was 4.5% reeds 1 of meerdere keren zwanger;
daarnaast kwam nog eens 4.2% van deze meisjes op consultatie met de vraag naar een
zwangerschapstest. Een kleine 3% onderging reeds een abortus. 50% van de seksueel
actieve jongeren gaf aan reeds één of meerdere keren seksuele betrekkingen te hebben
gehad zonder enige vorm van voorbehoedsmiddel te gebruiken. Dit onderzoek bevestigt
de gebrekkige kennis en het seksueel risicogedrag van de jongeren van het WGC.
Vooral gelovige jongeren en jongeren met een allochtone achtergrond moeten als
een extra kwetsbare groep worden beschouwd, maar zijn tegelijk ook minder seksueel
actief.
SOA’s
Een aantal cijfers over het voorkomen van SOA en HIV werden weergegeven onder het
hoofdstuk gezondheid. De toename hiervan, vooral van chlamydia, in Vlaanderen bij
jonge vrouwen viel op. De opmars van chlamydia zou samenhangen met het feit dat de
angst voor HIV bij jongeren de laatste jaren is afgenomen door het bestaan van
remmende medicatie.
Uit de nationale gezondheidsenquête (2008) bleek dat kennis en houding t.o.v. HIV/AIDS
sterk samenhangt met het opleidingsniveau.
4.4 Gezondheidszorggerelateerd gedrag
4.4.1 Borstkankerscreening
Borstkanker is de meest voorkomende kanker bij vrouwen: een vrouw heeft een kans
van een op negen om ooit in haar leven borstkanker te krijgen. Borstkanker kan
tegenwoordig goed behandeld worden. Om de kans op vroege ontdekking van
borstkanker te vergroten, krijgen vrouwen tussen de 50 en 75 jaar elke twee jaar een
uitnodiging om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek, waarbij een mammografie
wordt gemaakt.
De cijfers van de CBO (Centra voor Borstkankeronderzoek) geven het aantal vrouwen
weer uit de doelgroep van 50 tot 69 jaar in dat via verwijzing door de huisarts of
gynaecoloog of via individuele uitnodigingsbrieven heeft deelgenomen aan het
bevolkingsonderzoek naar borstkanker. In Gent is de deelnamegraad 42,9 % (periode
2008-2009). Dit is lager dan gemiddeld in Vlaanderen (47,8%), en hoger dan in
Antwerpen (39%). In Brussel ligt de participatie een stuk lager, rond de 15%
(Gezondheidsindicatoren Brussel, 2010). Het aandeel vrouwen dat deelneemt aan de
borstkankerscreening neemt in heel Vlaanderen en ook in Gent langzaam toe, maar blijft
nog altijd ver achter bij de Vlaamse gezondheidsdoelstelling van 75%.
vrouwen in de vruchtbare leeftijd (15 tot 44 jaar) voor België 9,28. België scoort daarmee nog steeds
naast Nederland en Duitsland bij de laagste cijfers ter wereld. Volgens berekeningen van Marjolein De
Wilde (Centrum Sociaal Beleid, Universiteit Antwerpen) bedraagt het abortuscijfer voor de min-20
jarigen 4.34 in België. Bij 4 op de 1000 meisjes werd dus een abortus uitgevoerd. Vlaanderen is het
gewest met het laagste abortuscijfer: 3 op de 1000 Vlaamse meisjes (n=1050; abortuscijfer 3.03) lieten
een abortus uitvoeren in 2009 (tabel 4). Op de 100 zwangere tieners zijn er 57,9 die moeder worden en
42,1 die een abortus ondergaan. Het ging vooral om vrouwen in de leeftijdsklasse 15 tot 20 jaar. Beneden
de 15 jaar waren er in 2007 36 abortussen en 10 bevallingen.)
88 Kennis en gebruik van anticonceptie bij 14- tot 18-jarige meisjes. Een analyse van de kwetsbare groepen in
het Wijkgezondheidscentrum (WGC) Botermarkt. Haio: Dr. Hannah DE RUELLE Vakgroep
Huisartsengeneeskunde UGent, 2011.
73
Een rapport opgemaakt door het Centrum voor Borstkankeropsporing (CBO) van de
Universiteit Gent 89 analyseert de deelnamecijfers bij de doelpopulatie van 2007-2008 in
Groot-Gent (N=28.025), op wijkniveau. De wijk Rabot kent met 28,5% de laagste
participatiegraad, en ook de Bloemekenswijk (34,8%), Muide-Meulestede-Afrikalaan
(35,1%) en de Brugse Poort (35,4%) scoren lager. De hoogste deelnamegraad komt
voor in Gentbrugge (49,6%) en Oostakker (49,4%). Uit de analyse op doelgroepniveau
blijkt dat etnisch-culturele minderheden, specifiek personen van Turks-Maghrebijnse
herkomst, minder participeren aan deze screening. Ook in Antwerpen stipt men dit
verband aan (Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2009).
Vóór de introductie van het georganiseerd screeningprogramma in 2001 ondergingen
vrouwen met een diploma hoger onderwijs duidelijk vaker een mammografie dan andere
vrouwen. Binnen dit programma was in 2001 en 2004 het verschil tussen
onderwijsniveaus niet langer statistisch significant (WIV, 2004). Het totaal aantal
mammografieën zowel binnen als buiten het programma was in Vlaanderen lager voor
vrouwen met een lagere socio-economisch status (51% versus 63%, een verschil van
12% - in de zorgregio Gent bedraagt dit verschil ongeveer 14,5%), maar binnen het
georganiseerde screeningsprogramma is dit verschil nog maar ongeveer 4%. Dit wijst er
weer op dat dit programma er in slaagt vrouwen met een lager inkomen beter te
bereiken.
4.4.2 Overige vaccinaties en screenings(programma’s)
Het merendeel van de kinderen wordt gevaccineerd voor ziektes zoals polio (de enige
wettelijk verplichte vaccinatie), mazelen, rubella en hepatitis B. De vaccins hebben
bewezen dat ze de ziektes goed kunnen voorkomen en dat met relatief weinig
bijwerkingen. Onder zeer jonge kinderen (1,5-2 jaar) en adolescenten zijn de
vaccinatiegraden tegen verschillende aandoeningen zeer hoog (90%+). 90 Voor beide
groepen geeft de etnische en nationale (niet-Belg) herkomst van de ouders verschil in
deelname. Socio-economische status van de ouders (opleiding, werksituatie) heeft
geen invloed op de vaccinatiedeelname bij jonge kinderen en speelt alleen voor
adolescenten een rol (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2009 91 ).
De Vlaamse vaccinatiegraden tegen tetanus en hepatitis B zijn redelijk hoog, zeker
onder de beoogde leeftijdsgroepen. Ze namen vanaf 1997 geleidelijk af en voldoen op
deze manier niet aan de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen. Hier verschillen de
graden wel afhankelijk van de socio-economische status, net als voor screening voor
diabetes (controle bloedsuikerspiegel) en (risico op) cardiovasculaire aandoeningen
(controle cholesterolgehalte). Voor griep is de vaccinatiegraad toegenomen naar een
acceptabel niveau, hoewel het voor specifieke risicogroepen nog veel beter kan.
Socio-economische status speelt hier geen rol (Demarest e.a., 2010).
Baarmoederhalskanker kan gescreend worden door middel van een uitstrijkje.
Hiervoor bestaat in België alleen een aanbeveling, een georganiseerd programma start in
2013. Volgens de Gezondheidsenquête ondergingen in 2008 68% van de Vlaamse
vrouwen tussen de 25 en 65 jaar een dergelijke screening, op initiatief van de patiënt of
huisarts. Dit is lager dan in Brussel (73%) en Wallonië (75%), en is sinds 1997 ook
constant gedaald (van 73% naar 68%). Deze screeningsgraad neemt ook af met leeftijd.
De groep 28-39 jarigen heeft een dekking van meer dan 70%, terwijl dat voor 60-64
89 Dr. Luc Bleyen, Centrum voor Preventie en Vroegtijdige Opsporing van Kanker, CBO UGent (2011). Analyse
deelname vrouwen 50-69 jaar aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker (2007-2008). Een exploratie
naar mogelijk beïnvloedende factoren op de al dan niet deelname. Universiteit Gent,.
90
De recente opstoot van de bof zou bijvoorbeeld te wijten zijn aan de nonchalante vaccinatie (75 tot 80%) van
15 à 20 jaar geleden. Ouders gingen er toen van uit dat inenten weinig zin had omdat de ziekte bijna niet
meer voorkwam. Tegenwoordig wordt 96% van de zuigelingen ingeënt. Ook de mazelenepidemie in Gent
in het voorjaar van 2011 was te wijten aan onvoldoende vaccinatie.
91
Studie van de vaccinatiegraad bij jonge kinderen en adolescenten in Vlaanderen in 2008. online:
http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Ziekten/Infectieziekten-en-vaccinatie/Vaccinatiegraadstudies/
74
jarigen minder dan 50% is. Volgens het Federaal Kenniscentrum voor de
Gezondheidszorg is de Belgische screeningsgraad slechts 59% (Hulstaert e.a., 2006).
Bepalende factoren voor deelname zijn inkomen, onderwijsniveau, en ook etnische
herkomst. Dit terwijl de prevalentie onder juist deze groepen het hoogst is.
Hetzelfde rapport stelt (met bevestiging in Europese studies), dat de kennis bij vrouwen
over baarmoederhalskanker, het seksueel overdraagbare HP-virus (humaan
papillomavirus) waaruit de kanker kan ontstaan en de mogelijke preventieve acties laag
is. In landen waar een georganiseerde screening plaats vindt (UK, Scandinavië) is het
bereik een stuk hoger (80%-85%), en is de prevalentie met tientallen procenten gedaald.
De vaccinatiegraad tegen het HP-virus (Humaan Papillomavirus) onder vrouwen tussen
de 12-20 jaar is met 15% laag (Gezondheidsenquête, 2008). Sedert het schooljaar 2010-
2011 voorziet de Vlaamse overheid gratis vaccinatie van alle meisjes in het eerste
jaar secundair onderwijs. In het eerste jaar maakte ongeveer 85%-90% van de
meisjes gebruik van dit aanbod, wat als een groot succes wordt beschouwd 92 .
In deze (georganiseerde) programma’s worden de grootste risicogroepen het minst
bereikt, waardoor de gezondheidsongelijkheid blijft bestaan 93 .
LEEFSTIJL: CONCLUSIES en UITDAGINGEN
Er is onvoldoende groente- en fruitconsumptie in Gent. Vrouwen en hoger
opgeleiden scoren relatief goed. Vooral bij lager opgeleiden en bij jongeren zijn de
voedingsgewoonten minder gezond.
De waterconsumptie in Gent is te laag, en daarnaast staat een hoge consumptie van
andere ongezondere dranken zoals frisdrank en energiedrankjes. De
waterconsumptie neemt bovendien af naarmate men ouder wordt.
Er wordt nog te veel gegeten uit de groep vlees, vis en eieren. Wel zien we dat de
campagne Donderdag Veggiedag een positieve impact had op de vleesconsumptie
van de Gentenaren.
Gent scoort relatief goed voor het geven borstvoeding, vooral dan de hogere opgeleide
vrouwen.
Op vlak van lichaamsbeweging scoort Gent niet goed. Gemiddeld wordt er te weinig
bewogen in Vlaanderen. Beweging neemt over het algemeen af met leeftijd en
personen met een lage opleiding sporten gemiddeld minder en blijken ook minder
vaak te bewegen. Dit in kaart brengen en vergelijken is complex, aangezien zelden
identieke vraagstellingen bij de verschillende enquêtes werden gehanteerd, en
verschillende aspecten van beweging van belang zijn om tot gezond bewegingsgedrag
te komen.
Verschillende aspecten van gezonde leefstijl zijn minder sterk aanwezig bij inwoners
uit de lagere socio-economische klassen. Het verband tussen gezonde leefstijl en
socio-economische status is in Gent vastgesteld specifiek op vlak van rookgedrag,
groenteconsumptie en lichaamsbeweging. Niet-Belgen of ECM leven op bepaalde
vlakken gezonder dan gemiddeld (alcohol-, fruit-, en waterconsumptie) en op andere
minder gezond (groenteconsumptie, beweging).
We zien dat jongeren te weinig fruit en groente eten, te weinig ontbijten, te veel
frisdranken en energiedranken consumeren. Andere aandachtspunten zijn de
gebrekkige kennis van seksueel risicogedrag, middelengebruik op jonge leeftijd.
Het alcoholgebruik in Gent is een aandachtspunt. Er is een verhoogd risico ingeval
van overmatig en geconcentreerd alcoholgebruik en bij alcoholgebruik bij
jongeren. Aandachtspunten zijn bingedrinking bij studenten en het verhoogde risico
92 Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, Vaccinnet, HPV rapport 2011, Geert Top en Annick Paeps
93 HPV Vaccination across Europe, ECCA (European Cervical Cancer Association), april 2009
75
op alcoholafhankelijkheid bij mannen – zowel jonge mannen als oudere – maar ook
vrouwen tussen de 50-65.
In Gent stellen we een hogere alcoholconsumptie in het weekend vast. Mannen
consumeren meer alcohol, maar wat betreft de mate van overconsumptie en
problematisch gebruik zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen opvallend klein.
Hoger opgeleiden drinken vaker of regelmatiger dan lager opgeleiden, terwijl
probleemdrinken eerder samenhangt met een lagere socio-economische status.
Allochtonen of bepaalde etnisch culturele minderheden consumeren mogelijk minder
alcohol.
Het aantal dagelijkse rokers daalt algemeen in Vlaanderen. Ook het totaal aantal
rokers, zowel bij +16 als -16 jarigen, gaat dit in dalende lijn. Er zijn grote verschillen
naargelang het opleidingsniveau. Het verschil volgens socio-economische
achtergrond is ook in Gent aanwezig.
Het percentage tienermoeders ligt in Gent hoger dan gemiddeld. Socio-economische
achtergrond en etnische herkomst hangen sterk samen met tienermoederschap; in
Gent zien we vooral bij niet-Belgen een groter aandeel tienermoeders. Cijfers en
signalen over het aantal zwangerschappen en abortus bij specifieke groepen bevestigen
dit. Vooral de kennis en gebruik van anticonceptie is hierbij van belang bij alle
jongeren, maar specifiek gelovige en allochtone jongeren blijken hierbij een kwetsbare
doelgroep.
Mondhygiëne is een groot aandachtspunt bij kwetsbare doelgroepen. Vooral bij jonge
kinderen is tandzorg al vroeg van belang. Kennis hierover bij kwetsbare doelgroepen
isbeperkt. Naast poetsen is de relatie met voeding en consumptie van frisdranken
cruciaal.
Participatie aan borstkankerscreening is net als gemiddeld in België relatief laag in
Gent, maar specifiek in bepaalde wijken. Voornamelijk bij etnisch-culturele
minderheidsgroepen is het screeningsprogramma minder succesvol.
76
5 LEEFOMGEVING
“Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving die als prettig wordt ervaren, die
uitnodigt tot gezond gedrag, en waar de druk op de gezondheid zo laag mogelijk is.”
(RIVM, 2011 94 ).
De fysieke omgeving waarin iemand geboren wordt, opgroeit, woont en werkt kan een
grote invloed uitoefenen op die persoon zijn of haar gezondheid, zijn leefstijl en sociaal
welbevinden. Er zijn directe effecten op de gezondheid, bijvoorbeeld bij blootstelling aan
chemische, fysische en biologische factoren, via stoffen in de bodem, het water en de
lucht. Groen in de leefomgeving heeft positieve effecten op gezondheid en leefbaarheid,
als ontmoetingsplek, plek om te bewegen, spelen, recreëren, of om tot rust te komen.
Ook de kwaliteit van de fysieke omgeving in gebouwen (binnenmilieu) kan tot
gezondheidseffecten leiden. De aan- of afwezigheid van groen, stilte of water heeft
indirect een invloed op het stressniveau en zo een effect op gezondheid. Ook de beleving
van de leefomgeving door bewoners is van belang.
De sociale omgeving omvat zowel de sociale omstandigheden in de (woon)buurt van
een persoon als het sociale netwerk waartoe die persoon behoort.
Groepen met een lagere socio-economische status kunnen zich een gunstige fysieke
omgeving minder veroorloven (Observatorium Brussels Gewest, 2010). Ze worden
bijvoorbeeld vaker geconfronteerd worden met minder goede huisvesting of
arbeidsomstandigheden en de gevolgen ondervinden van moeilijk of gevaarlijk werk, van
een giftige of stresserende omgeving, van precaire – ongezonde – woonomstandigheden.
Vaak worden deze groepen al sinds (of zelfs voor) hun geboorte en hun leven lang
geconfronteerd met een opeenstapeling van zulke negatieve factoren. Ook de sociale
context, meer concreet de beschikbaarheid van sociale middelen en blootstelling aan
risicofactoren, hangt samen met socio-economische factoren, met geslacht en leeftijd.
Sociale netwerken functioneren bijvoorbeeld verschillend per socio-economische, etnischculturele
groep en leeftijdsgroep (Observatorium Brussels Gewest, 2010).
De onderstaande indicatoren hiervoor zeggen iets over de (indruk van de)
woonomgeving (groen en netheid), het binnen- en buitenmilieu (lucht- en
woningkwaliteit) en het sociaal kapitaal (veralgemeend vertrouwen, sociale contacten)
van de Gentenaar.
5.1 Fysieke omgeving
5.1.1 Openbaar groen
Gent had volgens de Stadsmonitor in 2008 meer bereikbaar openbaar groen (87%)
binnen haar stadsgrenzen dan Antwerpen (70,8%) en Brugge (60%), maar dit is in 2011
naar 78% gewijzigd (tegenover respectievelijk 84,1 en 73 %). Dit is te verklaren door
wijzigingen in meetmethode 95 , verbeterde inventarisatie,..
70% van de Gentenaren is tevreden over het groen in de buurt (Stadsmonitor 2011), dit
ligt in de lijn van het gemiddelde (73,9%) voor de dertien centrumsteden.
94
RIVM. Website van het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu).
95
De berekening gebeurt nu nauwkeuriger waarbij er niet simpelweg een buffer wordt getrokken rond een park
maar effectief de loopafstand van de toegangen wordt berekend.
77
Figuur 5: Buurtgroen Gent in kaart, 2008
Er zijn wat betreft de indruk over het groen verschillen tussen de Gentse stadsdelen.
Over het algemeen heeft men in Gent Centrum Rand (grotendeels de 19e–eeuwse
gordel) een minder positieve reactie op deze stelling; Gent Zuidwest (Mariakerke,
Drongen, Sint Denijs Westrem, Zwijnaarde) kent de hoogste tevredenheid
(Leefbaarheidsonderzoek 2010).
Volgens het Gentse Leefbaarheidsonderzoek is 56% tevreden met het onderhoud van
het groen in de buurt. Inwoners van het stadsdeel Gent Centrum Rand zijn het minst
tevreden, net als met het aanbod van groen op zich. Hier is men ook omwille van
nachtlawaai en de kwaliteit van het milieu het meest ontevreden.
5.1.2 Indruk netheid buurt
Uit de Stadsmonitor van 2011 blijkt dat in vergelijking met de andere 13 centrumsteden
men in Gent minder tevreden is over de netheid in de buurt (53,4% versus 61,7%
gemiddeld). Opvallend is dat ruim 30% het niet eens is met de stelling dat de buurt
netjes is.
Het Gentse Leefbaarheidsonderzoek geeft aan dat hondenpoep (58,9%) en zwerfvuil
of sluikstorten (57,2%) de belangrijkste storende elementen blijken van vervuiling of
onnetheid die regelmatig voorkomen in de buurt.
78
De ‘netheidsbarometer’ 96 van IVAGO kan inzicht geven in de feitelijke situatie en
evoluties. Op basis van de tellingen voor de barometer wordt een maandelijkse score op
een schaal van 0-20 samengesteld. De onderstaande tabel geeft de trend voor deze
scores weer van 2008 tot 2010. Hieruit blijkt dat de netheid in de stad Gent objectief
verbetert.
Figuur 6: Netheid Gent – barometer IVAGO
Netheid zwerfvuil
16,00
14,00
12,00
10,00
8,00
6,00
4,00
2,00
0,00
Bron: IVAGO
jan/08
mrt/08
mei/08
In 2010 werden er 11.177 meldingen van sluikstorten gedaan en werd 495 ton
opgehaald. Dit is een daling van het aantal meldingen, maar een stijging van het aantal
ton opgehaalde sluikstorten ten opzichte van 2009 (Jaarverslag Ivago, 2010).
5.1.3 Luchtverontreiniging
Verloop netheid 01-08/01-10
jul/08
sep/08
nov/08
jan/09
mrt/09
Maanden
De ziektelast op één mensenleven door blootstelling aan luchtverontreinigende
polluenten zoals fijn stof, ozon, kankerverwekkende stoffen (benzeen, polyaromatische
koolwaterstoffen), lood en geluid wordt geschat op ongeveer 0,4 DALY’s 97 , ongeveer een
half gezond levensjaar voor de Vlaming 98 . Van deze verontreinigingen draagt fijn stof
de grootste verantwoordelijkheid bij het verlies van gezonde levensjaren. De
voornaamste gezondheidseffecten zijn hart- en luchtwegenaandoeningen en kankers.
Fijn stof wordt uitgestoten door de industrie, dieselwagens en vrachtwagens, maar ook
door de huishoudens via allesbranders en open haarden, de barbecue,…. Het is een
verzamelnaam voor deeltjes met een verschillende grootte en een verschillende
samenstelling. Afhankelijk van de doorsnede wordt meestal gesproken van PM2,5 of
PM10 (PM10 = Particular Matter, doorsnede tot 10 micrometer of één honderdste
96
De netheidsbarometer is een meetinstrument om de netheid van de stad objectief in beeld te brengen. Elke
maand wordt onderzoek (tellingen) verricht naar vijf parameters: zwerfafval, uitpuilende afvalkorven,
sluikstorten, huisvuil in verkeerd recipiënt of op verkeerd tijdstip en externe factoren (graffiti, leegstand,
verstopte rioolkolken,…)
97
DALY staat voor Disability-Adjusted Life-Years. Het is een maat van gezondheid die de ziektelast ('Burden of
Disease') of de hoeveelheid gezondheidsverlies in een populatie die veroorzaakt wordt door ziekten
uitdrukt. De DALY kwantificeert gezondheidsverlies en is opgebouwd uit twee componenten: de jaren
verloren door vroegtijdige sterfte en de jaren geleefd met ziekte.
98 ARGUSdebat “Milieu: een ziekmaker?” 1 februari 2005 en Dossier Milieu en Gezondheid in ARGUS
Milieumagazine jg. 2, nr. 4. online: http://www.argusmilieu.be/NL/index.php?page=40&detail=317&lkz=1
mei/09
jul/09
sep/09
nov/09
jan/10
mrt/10
79
millimeter). Op basis van de metingen van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) wordt
zowel de concentratie fijn stof per dag als het jaargemiddelde in μg/m³ berekend.
Gent voldoet niet aan de Europese fijnstofdagnorm: de grenswaarde voor de
bescherming van de menselijke gezondheid (50 μg/m³) mag maximum 35 dagen in een
jaar overschreden worden, in Gent werd deze in 2010 41 dagen overschreden in het
meetstation Baudelo. Het jaargemiddelde in 2010 was 33 μg/m 3 en voldoet aan de
Europese norm (40 μg/m 3) . In 2011 werd de norm 52 dagen overschreden, het
jaargemiddelde was 31 μg/m 3.
In totaal werd in 2010 in 5 van de 33 Vlaamse meetstations de grenswaarde voor de
bescherming van de menselijke gezondheid (max. 35 keer per kalenderjaar meer dan 50
μg/m 3 ) overschreden. In 2009 was dit nog in 9 van de 33 meetstations. In beide jaren
was minstens één van deze meetstations in Gent gevestigd. In Vlaanderen als geheel is
de fijnstofconcentratie van 1995 tot 2008 met 46% gedaald (VMM, 2010).
Uit modelleringen voor 2015 blijkt dat de daggrenswaarde van PM10 mogelijk wel in een
ruim gebied in de Gentse binnenstad en in het havengedeelte meer dan 35 maal
overschreden zal worden, net als in een aantal street canyons 99 die buiten deze zone
gelegen zijn. Meer gegevens over fijnstof- en andere concentraties kan bij de Milieudienst
van de Stad Gent worden nagevraagd
Naast haar fijnstofmetingen stelt de VMM een indicatieve algemene
‘luchtkwaliteitsindex’ samen, op basis van ozon, stikstofdioxide, zwaveldioxide en fijn
stof. Deze index vertoont een geleidelijke verbetering voor Gent. In 2008 werd in Gent
Centrum voor 62% van de dagen een goede tot uitstekende (index 1-4) luchtkwaliteit
gemeten. In 1996 was dit nog 46% 100 .
Wisselende concentraties in de afgelopen jaren hebben vaak te maken met
meteorologische omstandigheden of sterk wijzigende economische situaties. Door de
economische crisis was de uitstoot in 2008 en 2009 beperkter, daarna volgde er een
opleving en dus ook een grotere vervuiling.
5.1.4 Binnenmilieu
De aanwezigheid van schadelijke stoffen in huis heeft eveneens een invloed op de
gezondheid. Mensen zijn gemiddeld 85% van hun tijd binnen, waarvan 70% in hun eigen
woning 101 . Bij een ongezond binnenmilieu hebben bewoners last van
gezondheidsklachten zoals luchtwegklachten, allergieën, irritatie van neus- en
keelslijmvlies, vermoeidheid en hoofdpijn. De kwaliteit van het binnenmilieu wordt
bepaald door de woning zelf, maar ook het bewonersgedrag in huis heeft invloed op
de kwaliteit van het binnenmilieu: de wijze van ventileren, roken, gebruik van
schoonmaakmiddelen… 102 .
Woningkwaliteit
Volgens het Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) is de tevredenheid van de
Gentenaars over hun woning met 83% behoorlijk groot, maar dit is wel afgenomen sinds
2006 (88%). Over de kwaliteit van hun woning is 75,2% tevreden, hier is er ook een
dalende trend.
Ongeveer 78 % van de woningen in Gent is in goede staat tegenover 83% in
Vlaanderen. De oudere rijwoningen in de kernstad en de grotere opgedeelde
99 Smalle straten met aan weerszijden hoge bebouwing
100 Luchtkwaliteitsplan Gent, 2010-2015
101 Informatie online beschikbaar bij het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid, 2011
102 Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
80
urgerwoningen zijn doorgaans in de slechtste staat. Het woningcomfort is vooruit
gegaan, nog 5,5% van de woningen heeft geen comfort tegenover 16,7% in 1991 103 .
Naast veiligheidsredenen en comfortvereisten is het binnenmilieu (vb. omwille van
vochtigheid, CO-gevaar) één van de factoren om een woning onbewoonbaar te verklaren.
In Gent is het aantal ongeschikt en onbewoonbaar verklaarde woningen
toegenomen tot 9,4 per 10.000 inwoners in 2009 104 . In Antwerpen zien we de
omgekeerde trend (van 11,3 naar 8,9). Voor alle 13 Vlaamse centrumsteden is het
aantal ongeschikte en onbewoonbare woningen in de periode 2005-2010 sterk gestegen
(van 1.965 tot 3.599). Van alle centrumsteden bevonden de meeste ongeschikte en
onbewoonbare woningen zich in Antwerpen (1.487), gevolgd door Gent (622). Gent heeft
ook het hoogste aantal leegstaande panden (172).
CO-vergiftiging
Koolstofmonoxide (CO) is een kleurloos en reukloos gas dat vrijkomt door onvolledige
verbranding van substanties die koolstof bevatten. De vergiftiging door koolstofmonoxide
is een oorzaak van ziekte en sterfte, die theoretisch gemakkelijk vermijdbaar is,
aangezien de preventie ervan niet afhangt van het gedrag van het individu (zoals bij de
zwaarlijvigheid of de nicotinevergiftiging), maar van technische maatregelen (juiste
installatie, regelmatig onderhoud van de apparaten). Het aantal ongevallen in recente
woningen is al opvallend afgenomen.
Bron: Federaal Register der CO Intoxicaties. Rapport 1 januari – 31 december 2010. Dr Bernadette Tissot,
Antigifcentrum, Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
Het Antigifcentrum verzamelt gegevens over het aantal gevallen van acute CO-
intoxicatie 105 . In Gent werden er in 2010 33 ongevallen geteld met 75 slachtoffers –
dit is een jaarlijkse incidentie van 30/100.000 inwoners - en er was 1 overlijden. In
2010 werden in België 694 ongevallen geteld met 1465 slachtoffers. Er waren 30 dodelijke
ongevallen (40 overlijdens) te wijten aan CO. De totale jaarlijkse incidentie van COvergiftiging
in België in 2010 is 13,51/100.000 inwoners. Voor Oost-Vlaanderen is dit
15,01/100.000 inwoners.
103 Jaarverslag 2009 Dienst Wonen stad Gent
104 Cijfers vrijgegeven door de Vlaamse Overheid, 2011
105 Op basis van nauwkeurig onderzoek van artikels verschenen in de pers, van dossiers geopend bij de
parketten en vooral van de spoedgevallendiensten en diensten voor hyperbare geneeskunde in
ziekenhuizen.
81
Het aantal intoxicaties neemt geleidelijk toe vanaf oktober om tijdens de wintermaanden,
van januari tot maart, een piek te bereiken en daarna geleidelijk af te nemen. De
belangrijkste intoxicatiebronnen zijn waterverwarmers en badgeisers (278 ongevallen).
Het aantal intoxicaties met kolenkachels bedroeg 58. Ongevallen gebeuren vooral in de
badkamer, gevolgd door de eetkamer. Bij 624 van de 694 gevallen gaat het om een
accidentele intoxicatie.
Het risico op CO-vergiftiging hangt samen met de sociaal-economische status; tegelijk
bereiken preventiecampagnes de meest blootgestelde bevolkingsgroepen moeilijk.
5.1.5 Drinkwaterkwaliteit
De kwaliteit van het gedistribueerde drinkwater voldoet in de verschillende
leveringsgebieden in ruime mate aan de normen (VMM, 2011 106 ). Voor de meeste van de
gezondheidsrelevante parameters liggen de waarden ver onder de wettelijke norm 107 .
Lood in het drinkwater
Lood is een toxische stof die al in kleine concentraties een impact kan hebben. Algemeen
kan worden gesteld dat een verhoogde blootstelling aanleiding kan geven tot een
accumulatie in het skelet, een interferentie met de aanmaak van heem en hemoglobine
in het bloed, een interferentie met het calciummetabolisme en een rechtstreekse impact
op het centraal, perifeer zenuwstelsel.
Loden leidingen werden vroeger vaak gebruikt. Hierdoor zijn in oudere gebouwen vaak
nog loden leidingen of restanten ervan aanwezig. Ook de drinkwatermaatschappijen
gebruikten vroeger aansluitingen en leidingen in lood. De Europese drinkwaterrichtlijn
legt een norm voor lood op van 10 μg/l en stelt dat uiterlijk op 25 december 2013
daaraan moet worden voldaan. De parameterwaarde voor lood bedraagt tot dan 25 μg/l.
Die bepalingen stemmen overeen met de Vlaamse wetgeving voor drinkwaterkwaliteit.
Sinds 2010 nemen de drinkwatermaatschappijen de parameter lood mee in het
bewakingspakket, zoals afgesproken in het Actieplan Loodpreventie in drinkwater.
Lood in het drinkwater komt meer voor in de centrumsteden (Antwerpen, Gent en
Leuven).
Bij de toetsing aan de toekomstige norm van 10 μg/l is er een daling van de
normoverschrijdingspercentages merkbaar tussen 2008 en 2010. Het systematische
vervangen van de loden leidingen en aansluitingen door de drinkwatermaatschappijen,
heeft zeker een invloed op de dalende trend.
Bijna de helft van de overschrijdingen wordt veroorzaakt door lood in de
binneninstallatie. In 2010 komen de meeste overschrijdingen van de huidige norm,
toekomstige norm en signaalwaarde voor in de private woningen 108 . In Gent zijn
vermoedelijk nog heel wat oudere woningen en gebouwen met loden leidingen.
106
De resultaten van de controles van het water aan de kraan bij mensen thuis en in publieke gebouwen door
de waterleveranciers (volgens het door de VMM goedgekeurd controleprogramma) worden jaarlijks vóór 1
april bezorgd aan de VMM die ze analyseert.
107
Drinkwaterkwaliteit in detail bekeken. Kwaliteit in het net 2010. VMM, 2011. Online:
http://www.vmm.be/pub/rapportering-drinkwaterkwaliteit
108
Drinkwaterkwaliteit in detail bekeken. Lood aan de kraan 2010. VMM, 2011.
http://www.vmm.be/pub/rapportering-drinkwaterkwaliteit
82
5.2 Sociale omgeving
De sociale omgeving, vaak omschreven als het sociaal kapitaal waarover een persoon
beschikt, heeft een impact op de gezondheid van een individu. Sociaal kapitaal gaat over
het sociaal netwerk waarin iemand zich bevindt, het algemeen vertrouwen in zijn
omgeving, en gemeenschappelijke normen.
5.2.1 Veralgemeend vertrouwen (generalized trust)
De score die Gentenaren opgeven over de mate waarin de meeste mensen te vertrouwen
zijn is 5,3 (op 10) (Stadsmonitor 2011). Bij jongeren ligt dit cijfer 0,2 punt hoger, voor
Gentse ouderen 0,2 punt lager.
De Gentse score is vrijwel gelijk aan de gemiddelde score in de 13 centrumsteden, 5,6.
Uit deze cijfers uit de Stadsmonitor blijkt dat het veralgemeend vertrouwen algemeen
hoger ligt bij mannen dan bij vrouwen en stijgt samen met het opleidingsniveau; ouderen
(+55 jaar) staan iets wantrouwiger. Wie actief lid is van een vereniging, zich inzet in de
eigen buurt of op enige manier politieke interesse betoont, stelt meer vertrouwen in zijn
medemens dan wie op geen enkel vlak actief is of geen of weinig interesse in het stedelijk
samenleven heeft.
5.2.2 Sociale contacten/isolatie
In het Gentse Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) werd de frequentie waarmee
men sociale contacten heeft bevraagd.
Bron: Stad Gent, 2010
83
Op basis hiervan werd het percentage berekend van de bevolking met enerzijds minstens
wekelijkse en met anderzijds minder dan maandelijks contacten met hetzij vrienden of
kennissen, hetzij familie, of buren (‘sociale isolatie’). 85,9% van de Gentenaren heeft
minstens wekelijks persoonlijk contact met familie, vrienden of kennissen, of buren. De
jongste leeftijdscategorieën tegenover de oudste hebben meer wekelijkse contacten.
Naarmate men ouder is, heeft men minder frequent contact met buren of vrienden en
kennissen, voor contact met familie is er geen verschil. Hoe hoger het diploma, hoe
minder vaak men contact heeft met familie en met buren. Niet-Belgen zien hun familie
vaker dagelijks dan Belgen (respectievelijk 22% t.o.v. 13%), maar een groter aandeel ziet
de familie hooguit 1 keer per jaar (respectievelijk 17% t.o.v. 4%).
Ook in de survey voor de Stadsmonitor 2011 werd de intensiteit van de sociale contacten
bevraagd en het aandeel van de inwoners met minstens wekelijks contact met nietinwonende
familie, vrienden/kennissen of buren berekend. Hieruit blijkt dat Gentenaars
even vaak (59%) sociale contacten hebben als in de andere steden (60%).
2,8% van de Gentenaars heeft echter minder dan maandelijks sociale contacten.
Sociale isolatie lijkt onder ouderen meer voor te komen. Het Gentse
Ouderenbehoeftenonderzoek (2011) bevestigt dat 20,2% van de ouderen (60+) te
kampen heeft met ernstige eenzaamheidsgevoelens 109 . In Vlaanderen ging het om
19%, in Oost-Vlaanderen over 15,3 % van de ouderen. De Stad Gent en het OCMW Gent
hebben in het vorige ouderenbeleidsplan al sterk ingezet op het tegengaan van
eenzaamheid bij senioren. Zowel de Seniorendienst van de Stad als de lokale
dienstencentra hebben verschillende acties opgestart.
Recent onderzoek naar het sociaal kapitaal in de Gentse wijken geeft een uitgebreider
beeld op de mate van sociaal contact: 76,7 % heeft minstens wekelijks contact met
vrienden, familie, of buren en 3,5 % van de respondenten geeft aan dat ze minder dan
1 keer per maand sociaal contact hebben (Willems, Hardyns en Vyncke, 2011). Er is
geen verschil naargelang men in een achtergestelde of niet-achtergestelde buurt woont.
3,4 % van de bevraagden heeft vaak tot heel vaak gevoelens van eenzaamheid. Dit
is significant meer het geval bij personen in een achtergestelde buurt (6,3 % t.o.v. 1,9
%). Ook de kwaliteit van het sociaal netwerk verschilt tussen buurten: in een
achtergestelde buurt hebben de respondenten gemiddeld minder mensen waar men
kan op terugvallen voor ondersteuning, hebben ze in minder mate het gevoel dat
mensen om hen geven en kennen ze minder mensen uit de gezondheidssector. Ook het
veralgemeend vertrouwen bleek significant minder hoog in de achtergestelde buurten.
In het KANS-onderzoek 110 werd het sociaal netwerk van welzijnszorggebruikers met
financiële kwetsbaarheid onderzocht. Ze scoren minder goed op verschillende indicatoren
van sociaal kapitaal: ze hebben een relatief beperkt sociaal netwerk, meer gevoelens van
eenzaamheid (vooral gescheiden of ongehuwde personen en werklozen), relatief
kwalitatieve sociale ondersteunen, maar gebrek aan diepgaande en affectieve steun. Ze
hebben minder vertrouwen in anderen, maar het vertrouwen in hulpverleners, vooral in de
huisarts, is relatief groot.
109
Behoefteonderzoek senioren Gent. Prof. Dr. D. Verté, N. De Witte, L. De Donder, T. Buffel, S. Dury.
Onderzoeksgroep Agogische wetenschappen,Vrije Universiteit Brussel. 2011.
110
“Kwetsbaarheid aanpakken in de Samenleving”, Steunpunt Welzijn, volksgezondheid en Gezin. Enquête bij
welzijnszorggebruikers (OCMW, CAW, ICAW) 2008-2009.
84
LEEFOMGEVING: CONCLUSIES en UITDAGINGEN
Er is ongeveer evenveel groen in Gent als in andere centrumsteden. De Gentenaar,
vooral in Gent Centrum Rand (19 de eeuwse gordel), is echter matig tevreden over het
groen in de buurt. Ook indruk van de netheid in de buurt ligt relatief laag onder
Gentenaren. Een belangrijk deel is ronduit ontevreden, terwijl de netheidsbarometer
wel objectieve verbeteringen aantoont.
Er is aandacht nodig voor het verbeteren van (de perceptie over) een aantal
aspecten van de woonomgeving, vooral groen, netheid, geluidshinder en de
kwaliteit van het milieu in Gent.
De fijnstofconcentratie is de voorbije jaren afgenomen, in lijn met de Vlaamse trend
van de voorbije decennia. Het jaargemiddelde in Gent blijft onder de Europese
grenswaarde, maar het maximum aantal dagen per kalenderjaar met een concentratie
fijn stof hoger dan 50 μg/m3 wordt al een aantal jaar overschreden. Ook in de
toekomst wordt een stijging van de concentraties verwacht. Gezien de
gezondheidseffecten (luchtwegenaandoeningen en kankers) blijft aandacht voor de
luchtverontreinigingsproblematiek en onderzoek hierover noodzakelijk.
Ook de kwaliteit van de lucht binnenshuis en van het binnenmilieu algemeen moet
worden bewaakt. De kwaliteit van de woningen is een aandachtspunt in Gent, alsook
het verkleinen van het CO-gevaar in risicowoningen en sensibilisering hiervoor.
Veralgemeend vertrouwen (generalised trust) en de frequentie van sociaal contact in
Gent liggen in lijn met de Vlaamse gemiddelden. De kwaliteit van het sociaal netwerk
is vooral voor bepaalde kwetsbare doelgroepen een aandachtspunt. Zo komen sociale
isolatie en eenzaamheid relatief vaak voor onder ouderen en ook bij ongehuwden,
gescheiden personen, werklozen en specifiek in achtergestelde buurten is ruimere
aandacht voor de kwaliteit van het sociaal netwerk belangrijk.
85
6 GEZONDHEIDSZORGSYSTEEM
Een aantal indicatoren proberen het aanbod en de vraag binnen een aantal delen van de
gezondheidszorg in beeld te brengen. Het gaat om het aanbod aan en gebruik van
concrete onderdelen van het systeem (huisartsen, ouderenzorg, CGG’s), meer specifieke
diensten (consultatiebureaus Kind en Gezin) en regelingen of tegemoetkomingen die
zowel het zorggebruik als de zorgnood in kaart brengen (OCMW-tussenkomsten voor
medische zorg, het aantal medische kaarten en gerechtigden op zorgverzekering en
voorkeurstarief).
6.1 Eerstelijnsgezondheidszorg in Gent
Eerstelijnsgezondheidszorg, ook wel eerstelijnszorg of kortweg 'eerstelijn' genoemd, is de
algemene, nabije en direct toegankelijke zorg die geboden wordt door o.a. de huisarts,
verloskundige, tandarts, fysiotherapeut, apotheker, maatschappelijk werker,
eerstelijnspsycholoog, logopedist en de thuiszorg.
In de eerstelijnsgezondheidszorg neemt de huisarts een centrale rol in. De huisarts wordt
ook wel de 'poortwachter' van de gezondheidszorg genoemd, omdat patiënten (bij
voorkeur) na zijn doorverwijzing behandeld kunnen worden door hulpverleners in de
tweede- of derdelijn, zoals specialisten in een ziekenhuis. In België is dit niet verplicht,
maar wordt dit gestimuleerd onder andere via het globaal medisch dossier (GMD).
6.1.1 Aanbod en profiel van de huisartsen in Gent 111
Er zijn in Gent in totaal 287 huisartsen (dd 2011). Bijna de helft van deze artsen werkt
alleen, 17% werkt in een groepspraktijk, 17% in een duopraktijk en 18% werkt in een
wijkgezondheidscentrum - waarvan er in Gent momenteel 8 zijn.
Bron: HVG
111 Bron van alle cijfers, bewerkingen en grafieken: Huisartsenvereniging Gent (HVG), situatie najaar 2011
86
Geslacht en leeftijd
Op dit moment is er een man-vrouw verhouding van 63%-37%. Dit is ongeveer
gelijkwaardig aan de verhouding in Brussel en meer evenwichtig verdeeld dan gemiddeld
in Vlaanderen (71-29 %). De cijfers wijzen op een feminisering van het beroep. In de
oudste leeftijdsgroepen zijn vrouwen nog in de minderheid: in de groep 50-60 19%, en
onder de 60+ers minder dan 1%. Het merendeel van de huisartsen jonger dan 40 is
echter vrouwelijk. De groep 30-40 bestaat voor 56% uit vrouwen, de groep jonger dan 30
zelfs voor 86%.
Bron: HVG
Bijna de helft (49,7%) van alle huisartsen is ouder dan 50 jaar. Dit is iets meer dan
gemiddeld in Vlaanderen (46,2%), maar minder dan in Brussel (53,2%)
(Gezondheidsindicatoren Brussel, 2010). Een opvallend verschil met Vlaanderen en
Brussel is dat in Gent de groep huisartsen tussen de 40 en 50 jaar ongeveer 10% kleiner
is, en de groep jonger dan 40 een stuk groter (31,9% tegenover 23,8% in Vlaanderen en
18,7% in Brussel).
87
Vergrijzing - Uitstroom
In de veronderstelling dat deze artsen stoppen aan 65 jaar, is de verwachte uitstroom
tegen 2016: 47 artsen (18%), tegen 2021: 101 artsen (39%).
Vooral de oudere artsen werken alleen, terwijl de artsen onder de 40 jaar vaker in
een wijkgezondheidscentrum of een groepspraktijk werken.
Bron: HVG
Voldoende aanbod?
Op basis van het aantal artsen – Gent heeft 1 huisarts per 860 inwoners of 11,6/10.000
inwoners - voldoet Gent aan de RIZIV-norm van minstens 1 huisarts per 1.100
inwoners of 9 huisartsen per 10.000 inwoners. Aan de hand van deze norm werden door
het RIZIV in 2011 232 Belgische gemeentes als ‘huisartsarm’ bestempeld (waaronder
Melle – buurgemeente Gent). De federale overheid voorziet op basis van deze definitie
stimulansen (premies) voor de vestiging van huisartsen in deze gebieden. Op aanvraag
van de huisartsenkringen kan dit mits motivatie worden uitgebreid naar bepaalde
zones 112 .
Gemiddeld heeft België ongeveer 1 voltijds equivalent huisarts per 1.200 inwoners. In
Gent resulteerde een berekening op basis van een bevraging bij de artsen van het aantal
effectief beschikbare uren in ongeveer 248 voltijds equivalenten (VTE) 113 . Dit is 1
huisarts per 995 inwoners of 10,1 VTE per 10.000 inwoners. De onderstaande figuur
geeft weer wat verschil is tussen het aantal artsen naast het aantal voltijds equivalenten
per leeftijdsgroep. Vooral de (mannelijke) 60-plussers werken voltijds.
112
In 2012 werden op aanvraag van de HVG de volgende 10 wijken op basis van de RIZIV-norm als prioritaire
zone erkend: Gentbrugge, Muide-Meulestede-Afrikalaan, Drongen, Macharius-Heirnis, Wondelgem, St-
Amandsberg, Bloemekenswijk, Oud-Gentbrugge, Stationsbuurt-Zuid, Moscou-Vogelhoek.
113
Er werd bevraagd hoeveel consultatieblokken men per week houdt. 2/3 VTE = 5 x 2 consultatieblokken tem
5 x 3 blokken. Van alle artsen in wijkgezondheidscentra en groepspraktijken kon dit worden bevraagd.
Indien er geen gegevens waren, werd de arts als 1 VTE gezien.
88
Bron: HVG
Op basis van de figuur is op het eerste zicht op korte termijn een terugval, maar lijkt er
daarna terug meer instroom van huisartsen. Dit veronderstelt dat al deze jonge artsen in
Gent gevestigd blijven. Daarnaast blijkt er een grote variatie te zijn tussen de
deelgebieden en tussen wijken. Er zijn wijken met tot 17,6 VTE per 10.000 inwoners
(Ledeberg), terwijl in Gentbrugge maar 6,3 VTE/10.000 inwoners zijn. Een elftal wijken
in Gent had eind 2011 minder dan 9 VTE/10.000 inwoners 114 . In deze wijken
(behalve Bloemekenswijk en Rabot-Blaisantvest) zijn de artsen bovendien vaker voltijds
equivalent, met Gentbrugge als koploper, wat een indicatie is dat deze artsen de handen
vol hebben of toch geen ruimte hebben voor extra patiënten. Daarnaast zijn in wijken
zoals Muide-Meulestede-Afrikalaan of Rabot meer kwetsbare groepen vertegenwoordigd
die over het algemeen een grotere tijdsinvestering vragen van de artsen op psychosociaal
en administratief vlak. Ook voor wijken waar een oudere populatie is, zoals Mariakerke en
Sint Denijs Westrem of Watersportbaan-Ekkergem, is voldoende eerstelijnsaanbod nodig
indien men ouderen langer wil thuis houden.
114 Gentbrugge, Muide-Meulestede-Afrikalaan, Drongen, Macharius-Heirnis, Wondelgem, Sint-Amandsberg,
Bloemekenswijk, Kanaaldorpen en –zone, Zwijnaarde, Oud-Gentbrugge en Rabot-Blaisantvest
89
Bron: HVG
Bron: HVG
In de huisartsenarme wijken situeert de vergrijzing van de huisartsen (het aandeel
65-plussers) zich in de wijk Oud-Gentbrugge (25% of 2 van de 8 artsen), gevolgd door
Macharius-Heirnis, Sint-Amandsberg en Wondelgem. In Macharius-Heirnis en Muide-
Meulestede-Afrikaan is ruim de helft van de artsen ouder dan 55 (60% en 50%).
90
6.1.2 Vaste huisarts
Bijna 95% van de Belgische bevolking heeft volgens de nationale
Gezondheidsenquête een vaste huisarts (Drieskens e.a., 2010). “De huisarts is de
hulpverlener waarmee de grote meerderheid van de bevolking het meest te maken heeft.
78% percent van de Belgen heeft in een periode van één jaar minstens één contact met
de huisarts. Het gemiddeld aantal contacten met de huisarts per jaar per persoon in de
bevolking bedraagt 4,5. Het aantal contacten met huisartsen neemt exponentieel toe met
de leeftijd. 75-plussers doen gemiddeld 4 keer vaker een beroep op de huisarts dan
personen jonger dan 45 jaar en worden gemiddeld bijna maandelijks door de huisarts
gezien. Een goede medische opvolging van ouderen door de huisarts draagt er toe bij dat
ouderen langer zelfstandig kunnen functioneren, liefst in hun thuisomgeving. Dit is in het
licht van de aankomende vergrijzing een belangrijke factor om mee rekening te houden
in de planning van toekomstige noden aan huisartsgeneeskundige zorg.”
Uit de Gezondheidsenquête blijkt ook dat in stedelijke gebieden het percentage personen
dat een beroep deed op de spoeddienst, maar niet op een huisarts, met 2,3% dubbel zo
hoog is als in de halfstedelijke (1,3%) en landelijke gebieden (1,1%). Ook het
percentage contacten met de dienst spoedgevallen zonder verwijzing door een arts
is hoger in stedelijke gebieden (87%) dan in landelijke gebieden (69%).
In Gent geeft 94,4% van de Gentenaren aan dat ze een vaste huisarts hebben (Willems,
Hardyns en Vyncke, 2011). Respondenten uit een achtergestelde buurt hebben vaker
geen vaste huisarts (7,7 % tov 4,4 % in een niet-achtergestelde buurt).
Een deel van de bevolking blijkt toch niet vertrouwd met de huisarts: van de in 2009 en
2010 opgestarte wijkgezondheidscentra Rabot en Kapellenberg bleek respectievelijk 42 %
(N= 418) en 29% (N=103) van de nieuwe ingeschreven patiënten vóór hun inschrijving
geen huisarts te hebben gehad. Sommigen vinden moeilijker de weg naar de huisarts -
er wordt vaak aangekaart door zorgverleners dat het net deze mensen zijn die zorg
uitstellen of die de spoeddiensten van de ziekenhuizen frequenteren met nietspoedeisende
zorgvragen.
6.1.3 Gebruik huisartsenwachtposten
De huisartsenwachtposten in Gent (Baudelokaai, Martelaarslaan en Kliniekstraat) staan in
voor een toegankelijk zorgverlening naast de reguliere consultatie-uren en moeten
vermijden dat de (duurdere) spoedafdeling van de ziekenhuizen wordt gebruikt. De
huisartsenwachtposten registreerden in 2010 19.468 patiëntencontacten. Hiervan
waren 68,7 % consultaties op de wachtpost zelf en 31,3% huisbezoeken. Jonge kinderen
zijn de grootste groep patiënten voor de wachtposten. De meeste patiënten komen uit
Gent zelf (44%). De overige komen vooral uit deelgemeentes Gentbrugge (12%) en Sint-
Amandsberg (8,5%).
De Gentse huisartsenvereniging ervaart hierbij een stijging van het aantal oproepen of
consultaties voor niet urgente zaken. Ook in de spoedgevallendiensten signaleert men
dit (signaal vanuit Gentse Ziekenhuisoverleg). Tegelijk wordt de spoedgevallendienst nog
vaak als eerstelijnsdienst gebruikt vooral bij niet-Belgen. Er is een gebrek aan kennis
over het gezondheidszorgsysteem, waardoor men niet op de juiste plaats komt met een
zorgvraag.
91
6.1.4 Gebruik wijkgezondheidscentra
Meer dan 25.000 inwoners of 10 % van de Gentenaren waren in 2010 ingeschreven
in een wijkgezondheidscentrum. Op 1 januari 2012 waren dit er 26.940 of 10,9% van de
officiële Gentse bevolking. Daarnaast waren er 1.528 niet-ingeschreven patiënten, het
grootste deel hiervan zijn personen zonder ziekenfonds vb. mensen zonder papieren.
De gemiddelde leeftijd van de ingeschreven patiënten is 31 jaar, hetgeen vrij jong is. Dit
varieert wel per centrum. Als we dit afzetten tegenover de bevolkingsaantallen per
leeftijdscategorie bij de Gentse populatie, zien we dat een relatief groot deel van de
patiëntenpopulatie uit jonge gezinnen bestaat.
Bron: Studiedienst VWGC (Vereniging van Wijkgezondheidscentra), 2011
92
Bron: Studiedienst VWGC (Vereniging van Wijkgezondheidscentra), 2011 en Bevolkingsregister Stad Gent
De meerderheid van de patiënten (66%), zowel de primair uitkeringsgerechtigden als de
WIGW’s 115 hebben een gewone regeling bij het ziekenfonds. In verhouding met de Gentse
bevolking hebben relatief meer personen een voorkeursregeling 116 (VKT = voorkeurtarief):
34 % van de patiënten in de wijkgezondheidscentra tegenover 16,6 % in de gehele
bevolking.
Bron: Studiedienst VWGC, 2011
6.1.5 Globaal medisch dossier
Via een globaal medisch dossier bij een bepaalde huisarts verbindt een patiënt zich ertoe
om eerst deze arts te consulteren en heeft men recht op een vermindering van 30 % bij
het ziekenfonds op het remgeld. De medische gegevens zitten hierdoor gecentraliseerd,
waardoor overbodige onderzoeken worden vermeden. Het GMD wordt automatisch
toegekend indien men ingeschreven is bij een wijkgezondheidscentrum, terwijl de
huisartsenpraktijken dit per patiënt moeten aanvragen. Dit maakt het administratief
minder eenvoudig voor deze huisartsen om te zorgen dat de patiënt dit heeft en blijft
hebben.
In 2011 gaf 82 % van de bevraagde Gentenaren aan een GMD te hebben (Willems,
Hardyns en Vyncke, 2011) 117 . 9 % heeft dit niet, en een even groot percentage weet niet
wat dit is. Personen in een achtergestelde buurt hebben iets minder vaak een GMD (80,2
% tov 83,4 %). Bovendien geeft een groter aandeel aan dat ze niet weten wat dit is
(12,3% tov 6,8%). Volgens een schatting op basis van de ledengegevens van één van de
ziekenfondsen had in 2010 echter nog niet de helft van alle Gentse leden een GMD.
115
PUG of primair uitkeringsgerechtigden: actieve werknemers, werknemers in primaire arbeidsongeschiktheid,
werknemers in moederschapsrust, gecontroleerde werklozen, studenten hoger onderwijs en werknemers
in de voortgezette verzekering ; en WIGW: weduwen/ weduwnaars, invaliden, gepensioneerden en wezen
116
Zij die mits vervulling van inkomensvoorwaarden, effectief genieten van een verhoogde tegemoetkoming
inzake geneeskundige verzorging
117
Willems, S., Hardyns, W. & Vyncke, V. Onderzoek sociale samenhang, veiligheid en gezondheid in Gentse
buurten: data pretest 2011. Ongepubliceerde data. Vakgroep Huisartsgeneeskunde en
Eerstelijnsgezondheidszorg, UGent.
93
6.1.6 Apothekers
De apotheker heeft een belangrijke rol in de eerstelijnsgezondheidszorg. Naast de
medicatieverstrekking doet hij aan farmaceutische zorg: advies verstrekken betreffende
het goed gebruik van de geneesmiddelen, opsporen van nevenwerkingen en interacties,
opvolgen en stimuleren van de therapietrouw, financieel advies verstrekken over
geneesmiddelen,.. Tevens stimuleert de apotheker preventie en verleent hij advies over
vaak voorkomende gezondheidsproblemen.
In Gent zijn er ruim voldoende apotheken verspreid over het grondgebied. Daar waar het
KB van 25 september 1974 de norm vastlegt op één per 3.000 inwoners voor gemeenten
met meer dan 30.000 inwoners, zijn er in Gent 170 of ongeveer één per 1450 inwoners.
Naast de normale openingsuren (na 18 à 19 u en op zon- en feestdagen) wordt een
geografisch gespreide wachtdienst georganiseerd.
6.1.7 Tandartsen
De tandarts speelt een essentiële rol in de gezondheidszorg (Gezondheidsenquête 2008).
Een slechte mondgezondheid heeft gevolgen voor de algemene gezondheid. De
tandheelkundige verzorging neemt een eigen plaats in binnen de gezondheidszorg: het
gaat om een technische zorg die niet kan worden vervangen door geneesmiddelen of
zelfzorg. Over het aantal tandartsen in Gent zijn momenteel geen cijfers. Er wordt wel
ervaren en gesignaleerd dat er een uitstroom is en tekort dreigt aan tandartsen,
wachttijden voor een consultatie kunnen oplopen en dat steeds minder tandartsen
geconventioneerd 118 werken.
6.2 Andere zorg: preventief, tweede en derde lijn
Naast eerstelijnszorg is er ook de ‘nulde’ lijn, informele zorg of ondersteuning die door
familie of de omgeving kan worden voorzien. Er zijn preventieve zorgvoorzieningen (Kind
en Gezin, de ziekenfondsen, de CLB’s, de Centra voor Borstkankeropsporing) die we
eerder als gezondheidsbevorderende initiatieven zien dan als gezondheidszorg. Tegelijk
werken veel diensten of voorzieningen zowel preventief als curatief.
Als de eerstelijn niet voldoet, word je doorverwezen naar de meer specialistische
tweedelijns gezondheidszorg die ambulant of residentieel wordt aangeboden in
ziekenhuizen en revalidatiecentra. In de derdelijnsgezondheidszorg worden die mensen
behandeld die in de eerste- en tweedelijn niet (meer) geholpen kunnen worden. Denk
hierbij bijvoorbeeld aan woonhuizen voor geestelijk gehandicapten, waar de bewoners
vaak hun hele leven verblijven, of de woon- en zorgcentra voor ouderen.
6.2.1 Inschrijvingsgraad consultatiebureaus
Kind en Gezin staat naast de organisatie van kinderopvang in voor de preventieve
gezinsondersteuning, gericht op kinderen van 0 tot 3 jaar en hun ouders. De
consultatiebureaus van Kind en Gezin volgen op systematische wijze de groei en
ontwikkeling van Vlaamse kinderen op. Ze screenen baby’s onder meer op het vlak van
gehoor, zicht en afwijkingen, er worden vaccinaties gegeven en als ouder kan je er terecht
met je vragen rond positief omgaan met je kind.
118 Geconventioneerde zorgverleners hebben het akkoord met de ziekenfondsen aanvaard en rekenen de
officiële tarieven aan. Gedeeltelijk geconventioneerde artsen of tandartsen hebben het akkoord met de
ziekenfondsen aanvaard, maar rekenen enkel op bepaalde plaatsen of tijdstippen het officiële tarief aan.
Niet-geconventioneerde zorgverleners hebben het akkoord met de ziekenfondsen niet aanvaard en mogen
het honorarium vrij bepalen
94
De inschrijvingsgraad in consultatiebureaus van Kind en Gezin is in Gent met 94% zeer
hoog. In Antwerpen is dit 92%, en in Vlaanderen 90,9% (Gemeentelijke Kindrapporten
Kind en Gezin, 2009).
Voor deze indicator valt direct op dat kinderen van ‘niet-Belgen’ meer ingeschreven zijn
bij consultatiebureaus dan kinderen van Belgen. De inschrijvingsgraad is zelfs het hoogst
onder kansarme niet-Belgen (98,1%). De groep van ‘niet-Belgen’ is niet goed
vergelijkbaar met etnisch-culturele minderheden, maar deze preventieve structuur
ondervindt duidelijk minder problemen om kwetsbare bevolkingsgroepen te bereiken. Dit
performante resultaat is vooral te wijten aan het feit dat Kind en Gezin het initiatiefrecht
heeft om kinderen en gezinnen te contacteren.
6.2.2 Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg
Een Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg of CGG biedt ambulante begeleiding
(tijdens consultaties, zonder opname of verblijf) voor mensen met een ernstig psychisch
probleem of een probleem dat het risico in zich draagt om chronisch te worden.
In 2010 waren 2311 Gentenaren in begeleiding bij een CGG (Bron: Vlaams Agentschap Zorg
en Gezondheid 2010). Het aantal CGG patiënten ligt in Gent iets hoger dan gemiddeld in
Vlaanderen (9,5 tov 8,6 per 1.000 inwoners). Vrouwen (10,1 per 1.000 inwoners)
worden in Gent vaker begeleid dan mannen (8,8 per 1.000 inwoners), net als in
Vlaanderen.
Bron: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2010, bevolkingscijfers Lokale Statistieken
Opgesplitst naar leeftijd zijn er weinig grote verschillen. Er zijn in Gent iets minder
minderjarige patiënten (20% tegenover 24% in Vlaanderen) en 60+ers (6% tegenover
8%), maar meer 18-59-jarige cliënten (74% tegenover 67%).
In Gent is een opvallend groot aandeel bedienden (39% tegenover 25% in Vlaanderen)
bij de CGG patiënten en minder niet-actieven (23% tegenover 39% in Vlaanderen).
95
39%
Bron: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
Wachttijden en toegankelijkheid
CGG-patiënten volgens beroepsstatus (2010)
4% 5%
De CGG’s werden opgericht vanwege de stijgende vraag naar geïntegreerde, maar nietresidentiële
geestelijke zorg. Het aanbod van de CGG bleef echter achter bij de afbouw
van de residentiële psychiatrische zorg. Daardoor is er een wachtlijstproblematiek
ontstaan. Op Vlaams niveau moest in 2010 35% van de cliënten langer dan een maand
wachten op een intakegesprek en 16% langer dan 2 maanden. In 2004 was dit nog 24%
en 13%. De kinder- en jeugdzorg kampt met de langste wachttijden, gemiddeld 54 dagen.
Voor volwassenen-, verslavings- en forensische zorg ligt dit rond de 30 dagen, voor
ouderenzorg op 16.
In Gent zijn er 2 CGG, CGG Eclips en het RCGG (Regionaal Centrum voor Geestelijke
Gezondheidszorg Deinze Gent Eeklo). Bij CGG Eclips in Gent rapporteert men in 2009 119
dat ongeveer 40% van de volwassenen (18-59 jaar) en ouderen (60+) op eigen initiatief
instromen. Voor jongeren (tot 18 jaar) was dit maar 16%. Dit patroon komt in grote lijnen
overeen met Vlaanderen, hoewel daar 24% van de jongeren op eigen initiatief instroomt.
28,5% van de patiënten van CGG Eclips heeft een eigen beroepsinkomen en 33% leeft
van een vorm van vervangingsinkomen. Dit is de belangrijkste indicatie over de
toegankelijkheid voor kansengroepen. De cliënten betalen slechts een beperkte bijdrage
dus de overheid verwacht dat de CGG's bijzondere aandacht hebben voor de sociaal en
financieel zwakkeren.
6.2.3 Aanbod residentiële ouderenzorg
In Gent waren er in 2010 per 100 75-plussers 15,6 plaatsen in ROB, RVT en
serviceflats. Het aanbod is vergelijkbaar met dat van Antwerpen (15,1) en het Vlaams
Gewest (14,2) (Stadsmonitor 2011).
De spreidingsgraad van de residentiële ouderenzorg, het aanbod in de randgemeenten
in verhouding tot het centrum, ligt voor Gent op een waarde van 0,88. Dit betekent dat
het aanbod in de randgemeenten van Gent hoger is dan in het centrum, in tegenstelling
tot bijvoorbeeld in Antwerpen (1,15) en Brugge (1,14) (Stadsmonitor 2007).
119 Bron: Jaarverslag CGG Eclips, beschikbaar op de website van CGG Eclips
23%
29%
Niet-actief
Arbeider
Bediende
Zelfstandigen
Andere/onbekend
96
Wat betreft de realisatiegraad van de vooropgestelde programmatiecijfers ouderenzorg
(rusthuizen en serviceflats), gebaseerd op bevolkingsprojecties voor 2016, scoort Gent
met 79% in 2011 wel iets beter dan Antwerpen (78%) en Brugge (57%). Deze
realisatiegraad is in Gent gedaald ten opzichte van 2010 (82,4%). Deze graden
schommelen sinds 1997 tussen de 74% en 84%, en blijven binnen deze marge.
Voor gezinszorg (als onderdeel van de thuiszorg) stijgt het aanbod in uren in Gent maar
geleidelijk en blijft de Gentse realisatiegraad rond de 80% van de programmatie hangen
(cijfers thuiszorg Agentschap Zorg en Gezondheid 2009 en 2010).
Cijfers over de directe nood of vraag naar ouderenzorg of wachtlijsten hiervoor zijn
op het niveau van Gent niet beschikbaar, hoewel vaak wordt gesignaleerd dat er soms
lange wachtlijsten zijn voor opname in een residentiële zorginstelling. Het huidige aanbod
zal vermoedelijk niet voldoen. Op federaal niveau wordt niet gestreefd naar een verdere
uitbouw van de residentiële zorg. Voor het ouderenbeleid van de Stad Gent zijn de
beschikbaarheid van zowel thuis- als residentiële zorg en de toegankelijkheid en
betaalbaarheid van de zorg belangrijke thema’s.
6.3 Gebruik van en drempels in de zorg
6.3.1 Tussenkomst medische zorgen
Er zijn in 2010 ruim 2.650 tussenkomsten geneeskundige zorgen toegekend door het
OCMW van Gent. De grootste groep aan wie dit is toegekend komt uit de nieuwe EUlidstaten.
Pas daarna komen de tussenkomsten aan Belgen. Ook niet-EU Europeanen,
Aziaten en Afrikanen zijn grote groepen hierin. De tussenkomsten zijn vrij gelijkmatig
over de verschillende leeftijdsklassen verdeeld.
6.3.2 Medische kaart
Het OCMW kent een medische kaart toe aan mensen zonder wettig verblijf voor een
bepaalde duur en een bepaald type van verstrekkingen (preventief of curatief 120 ). De
onkosten worden door het OCMW aan de zorgverstrekker betaald.
Het aantal toegekende kaarten geeft eerder een beeld over het aantal mensen zonder
papieren die in Gent verblijven, dan over het aantal personen dat gebruikt maakt van
zorg, aangezien deze kaart kan worden aangevraagd of toegekend zonder dat er (al) een
medische vraag is. De meeste personen met een medische kaart zijn afkomstig uit
Bulgarije of de Slovaakse Republiek.
120
Doktersconsultatie,
tandartszorgen,..
medicatie, ziekenhuisopname, thuisverpleging, labo-onderzoeken, kinesitherapie,
97
40,0%
35,0%
30,0%
25,0%
20,0%
15,0%
10,0%
5,0%
0,0%
Bulgarije
Slovaakse Republiek
Bron: OCMW Gent
% medische kaarten volgens land van herkomst (10 meest
voorkomende landen)
Turkije
Ghana
Servië-Montenegro
Marokko
Het aantal personen die minimum 1 medische kaart hebben ontvangen is licht
afgenomen sinds 2009, van 2.642 naar 2.588 in 2010. Het aantal nieuwe aanvragen in
het jaar 2011 is vergelijkbaar met 2010, maar het aantal effectieve toekenningen van
medische kaarten is opvallend gedaald 121 naar 2.187 in 2011. Dit is hoofdzakelijk het
gevolg van het handhavingsbeleid van het OCMW waarbij personen zonder wettig verblijf
aangezet worden om hun mogelijkheden op een legaal verblijfsstatuut en daarmee hun
mogelijkheden om zelf te voorzien in hun levensonderhoud (waaronder de kosten van
hun medische verzorging) uit te putten. Ook de nieuwe aanvragen lagen in het jaar 2010
lager dan in 2009, evenals het aantal tijdelijke kaarten en het aantal verlengbare
kaarten. Het OCMW vermoedt dat dit te maken heeft met een stabilisatie na de
opstartfase (sept. 2007- 2009). In de opstartfase is de instroom van nieuwe aanvragen
groter, aangezien er gestart wordt van de situatie waarbij niemand over een medische
kaart beschikt.
6.3.3 Gerechtigden zorgverzekering
Albanië
Gerechtigden op een tegemoetkoming van de zorgverzekering zijn zwaar
zorgbehoevenden die in de thuissituatie verzorgd worden of bewoners van een rusthuis,
een rust- en verzorgingstehuis of een psychiatrisch verzorgingstehuis. De Vlaamse
zorgverzekering dekt gedeeltelijk de niet-medische kosten.
In Gent zijn er 27,2 gerechtigden per 1.000 inwoners voor de zorgverzekering mantel-
en thuiszorg (Lokale Statistieken, 2010). Dit aandeel is iets lager in Antwerpen (26,2),
en hoger in Brugge (31,9).
121 Bron: Update Indicatorenrapport Armoede 2012, Stad Gent
Rusland
Armenië
Tunesië
2010
2011
98
25,0
20,0
15,0
10,0
5,0
0,0
Gerechtigden op mantel- en thuiszorg en residentiële zorg per
1000 inw oners, Gent (2010)
man vrouw
Bron: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid en bevolkingscijfers Lokale Statistieken, bewerkingen IdeaConsult
en Gezondheidsdienst
Gerechtigden op de zorgverzekering zijn veel vaker vrouw dan man, in Gent gaat het om
35,8 tegenover 18,4 per 1.000 inwoners. Dit kan te maken hebben aan de hogere
proportie vrouwen in de hogere leeftijdsklassen in Gent. Mannen worden doen veel vaker
beroep op mantel- en thuiszorg (12,1) dan op residentiële zorg (6,1), bij vrouwen ligt dit
cijfer minder ver uiteen (19,4 tov 15,9). In 2010 waren 58,7% van de ten laste names
voor mantel en thuiszorg, 41,3% voor residentiële zorg. Bij mannen gaat dit over een
verhouding 66,4 % tegenover 33,58 %, bij vrouwen is dit iets minder uitgesproken.
6.3.4 Voorkeursregeling zorgverzekering
In Gent heeft 16,6% van de inwoners een voorkeursregeling in de
ziekteverzekering (Lokale Statistieken, 2011). Het percentage vrouwelijke gerechtigden
is consequent groter dan mannelijke (18,6% tegenover 14,6%). De jongste en hoogste
leeftijdsklassen bevatten de meeste gerechtigden. Er zijn 3 categorieën op basis waarvan
men recht heeft op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering: indien men
een bepaald sociaal voordeel bv. leefloon ontvangt, op basis van een specifieke
hoedanigheid (wezen, gepensioneerden, invaliden, weduwen/weduwnaars, personen met
erkende handicap die geen uitkering ontvangen, … onder een bepaald inkomens niveau),
of op basis van een laag gezinsinkomen (OMNIO-statuut, sinds 2007).
Het aandeel voorkeursregelingen is lager dan in Antwerpen (21,2%). Het percentage
jongeren tot 19 jaar met een voorkeursregeling is in Antwerpen ongeveer 10% hoger,
terwijl dit voor 50-59–jarigen ongeveer gelijk ligt en voor 60+ers hoger ligt in Gent dan in
Antwerpen. Dit kan voor een deel verklaard worden door een verschil in leeftijdsstructuur:
in Antwerpen zijn er relatief meer kinderen dan in Gent.
6.3.5 OMNIO-statuut
Mantel & thuiszorg
Residentiële zorg
In Gent heeft 2,2% van de bevolking een OMNIO-statuut (Lokale Statistieken, 2011).
De leeftijdscategorie tot 20 jaar neemt een groot aandeel van de OMNIO-statuten in. In
Antwerpen gaat dit om 6,8% en zijn er in verhouding veel meer OMNIO-statuten onder de
voorkeursregelingen dan in Gent, vooral voor de jongeren (14% tegenover 4,5% van de
min-20-jarigen). De lichtjes verschillende bevolkingsstructuur kan een rol spelen.
Daarnaast heeft Gent een iets hoger gemiddeld inkomen per aangifte en een lager
percentage aangiftes onder de 10.000 euro en zijn er in verhouding meer mensen die
beroep doen op een leefloon en op basis daarvan een voorkeursregeling hebben.
De verhouding tussen de categorieën blijkt in de centrumsteden en Vlaanderen eerder
gelijkaardig. Het gemiddelde percentage OMNIO’s in de andere centrumsteden is 3,6%,
het verschil is dus relatief klein (Stadsmonitor 2011).
99
6.3.6 Afstand huisarts en apotheker
93% van de Gentse bevolking woont op redelijke afstand (minder dan 1 km) van een
huisartsenpraktijk, 91% van een apotheker (Stadsmonitor, 2007). Dit is net als in de
andere centrumsteden in Vlaanderen zeer hoog. Dit zegt enkel iets over fysieke
toegankelijkheid, niet over de effectieve beschikbaarheid zoals hierboven besproken.
6.3.7 Tevredenheid aanbod huisartsen, apothekers en ouderenzorg
De tevredenheid over het aanbod van huisartsen was in 2011 in Gent met 85,9% net als
gemiddeld voor de centrumsteden (85,3%) relatief hoog (Stadsmonitor 2011). Ook over
het aantal apothekers is men tevreden (enkel in de editie 2008: 94,8 % tegenover 95%)
(Stadsmonitor 2008). Voor het aanbod aan ouderenzorg (alleen bevraagd onder 55+ers),
ligt het percentage op 61,6 % (2011), maar niet veel lager dan het gemiddelde voor de
centrumsteden namelijk 66,2%.
6.3.8 Uitstel dokters- en tandartsbezoek
Uitstellen van doktersbezoek specifiek om financiële redenen kwam volgens het
Gentse Leefbaarheidsonderzoek in 2009 onder ongeveer 2% van de Gentenaren voor.
De scores zijn hoger voor mensen met een lager inkomen en opleiding, ECM,en niet-
Belgen en niet-werkenden, maar deze subgroepen zijn niet groot genoeg om over een
statistisch verband te spreken. Er is wel een aantoonbaar verband tussen uitstelgedrag in
het algemeen (25,3% van de bevolking, ook omwille van andere redenen zoals geen tijd)
en het inkomen. Uitstelgedrag komt ook significant meer voor in Centrum Rand en
significant minder in Zuidwest.
100
Uit het KANS-onderzoek 122 blijkt dat van de bevraagde respondenten 32,1% (in Gent
43,6 %) het afgelopen jaar een bezoek aan de huisarts dat wel nodig was, uitstelde.
Hiervan gaf 42,8% aan dat dit om financiële redenen was, dus 13,5% stelde om financiële
redenen een huisartsenbezoek uit. Wat eveneens een rol speelt bij uitstelgedrag, is
gebrek aan vertrouwen in de huisarts, een slechte gezondheidstoestand en eenzaamheid.
Uitstel van tandartsbezoek omwille van financiële redenen kwam bij 2,55% van de
respondenten voor. Hier zien we grotendeels dezelfde patronen als voor doktersbezoek. Er
is opnieuw een verband tussen uitstelgedrag in het algemeen en het inkomen. Niet-Belgen
en respondenten waarvan minstens een ouder niet-Belg is, stellen tandartsbezoek vaker
uit. Net als voor het doktersbezoek komt uitstel significant meer voor in Centrum Rand
(18%), en significant minder in Zuidwest (11%).
Uit de nationale gezondheidsenquête bleek al dat personen uit de hoogste
opleidingscategorie bijna twee keer zo vaak naar de tandarts gaan als de laagst
geschoolden. De barrières die hierbij een rol spelen, zijn echter niet enkel financieel van
aard. Maatregelen zoals gratis tandverzorging voor jongeren en een verlaging van het
remgeld kunnen een antwoord bieden op financiële remmen, maar de socio-economische
verschillen hebben ook te maken met cognitieve barrières.
Daarnaast gaf in 2011 8% van de Gentenaren aan dat ze gezondheidszorgen (medische
zorgen, geneesmiddelen, bril of contactlenzen) hebben uitgesteld wegens financiële
belemmeringen (Willems, Hardyns en Vyncke, 2011).
Gemiddeld spendeert een huishouden in België € 125 per maand of 7% van het
beschikbaar inkomen voor gezondheidszorgen. Dit weegt zwaarder door (10%) bij de
122 “Kwetsbaarheid aanpakken in de Samenleving”, Steunpunt Welzijn, volksgezondheid en Gezin. Enquête bij
welzijnszorggebruikers (OCMW, CAW, ICAW) 2008-2009, met ook een Gentse steekproef.
101
socio-economisch zwakkere huishoudens. 14% van de huishoudens in België geeft aan
dat financiële belemmeringen er de oorzaak van zijn dat ze in de 12 maanden
voorafgaand aan het interview medische zorgen, tandverzorging, (voorgeschreven)
geneesmiddelen, een bril en/of mentale zorgen nodig hadden, maar deze niet konden
betalen (Demarest e.a., 2010).
6.3.9 Zorggebruik, uitstelgedrag en drempels in de geestelijke gezondheidszorg
Informatie over het actuele zorggebruik, bijvoorbeeld het aantal CGG patiënten of
opnames in de psychiatrie, zegt niet alles over de behoeften van de doelgroep: niet alle
mensen met psychische problemen zoeken professionele hulp. Veel personen met een
depressie zoeken geen professionele hulp of beëindigen voortijdig hun behandeling,
onder andere door het stigma dat vaak nog rust op personen die lijden aan psychische
aandoeningen en de geringe bespreekbaarheid van depressieve klachten. Daardoor is
geestelijke gezondheidszorg minder doeltreffend (SVR, 2011 123 ).
Van het deel dat wel hulp zoekt, komt er een gedeelte terecht bij de huisarts of andere
eerstelijnsvoorzieningen. Vanuit de eerste lijn wordt er slechts een gedeelte
doorverwezen naar de residentiële voorzieningen. Tussen 10 en 25% van de algemene
bevolking voldoet aan de criteria van een psychische stoornis. De proportie die hulp
zoekt is relatief laag: 6% voor diegenen zonder een 12 maanden-stoornis, 24% voor
diegenen met één stoornis, 56% voor diegenen met twee of meer stoornissen.
De meerderheid van de personen met een angst- en stemmingsstoornis zet uiteindelijk
toch de stap naar professionele hulpverlening (84% en 94%). De mediane duur tussen
de start van de stoornis en het moment waarop personen een eerste
behandelingscontact maken, schommelt tussen 1 jaar (voor stemmingsstoornissen)
en 18 jaren (voor alcoholgerelateerde stoornissen, 16 jaar bij angststoornissen). Dit
uitstelgedrag kan worden gegroepeerd in vier soorten factoren: (1) cognitieve factoren
(het zelf willen oplossen), (2) financiële factoren (angst voor kostprijs), (3) het stigma
dat gebonden is aan het zoeken naar professionele hulpverlening en (4) factoren
gerelateerd aan de gepercipieerde toegankelijkheid van diensten (Bonnewyn e.a.,
2007 124 ).
Een aanzienlijk gedeelte van personen die professionele hulp zochten (19%) kregen
geen follow-up na het eerste contact. Het gebrek aan follow-up is het grootst bij
personen met een angststoornis (25%) of stemmingsstoornis (11%) en is onbestaande
(geen follow-up) bij personen met een alcoholgerelateerde stoornis.
In Vlaanderen heeft medicatie in de praktijk de overhand. Uit de gezondheidsenquête
van 2008 blijkt dat 80% van de personen die lijden aan een depressie beroep deed op
medicatie, terwijl slechts 42% langs ging bij een psychotherapeut (Gislé e.a., 2010).
Voor angstproblemen wordt meestal professionele hulp ingeroepen (88%) en
geneesmiddelen gegeven (74%) en/of psychotherapeutische hulp (38%) geboden, wat
dus vergelijkbaar is met de situatie bij personen met een depressie.
De demografische en sociaal-culturele variabelen die bepalend zijn in het
antidepressivagebruik zijn gelijkaardig als deze voor psychisch welbevinden (nl. vrouwen,
lageropgeleiden en etnisch-culturele minderheden ondervinden meer onwelbevinden)
(SVR, 2011 125 ). Een onderzoek van de Christelijke Mutualiteit heeft uitgewezen dat hun
vrouwelijke leden beduidend meer antidepressiva slikken dan hun mannelijke leden 126 .
123
Rapport van de Studiedienst van de Vlaamse regering: De Sociale Staat van Vlaanderen 2011. Gezondheid
en Zorg in Vlaanderen, Europees gekaderd.
124
“Geestelijke gezondheid en preventie. Bouwstenen voor beleid en praktijk.”
125
Rapport van de Studiedienst van de Vlaamse regering: De Sociale Staat van Vlaanderen 2011. Gezondheid
en Zorg in Vlaanderen, Europees gekaderd.
126 http://www.cm.be/nl/120/infoenactualiteit/enquetes_en_onderzoeken/antidepressiva/index.jsp
102
Vrouwen kampen vaker met internaliserende psychische aandoeningen zoals depressie of
angststoornissen, maar ook zetten vrouwen sneller de stap naar professionele
hulpverlening (Gouwy e.a., 2008; Koopmans & Lamers, 2007; Biddle e.a., 2004), los van
de zorgbehoeften (Green & Pope, 1999). Bovendien zijn artsen meer geneigd om
antidepressiva aan vrouwen voor te schrijven (Cooperstock, 1987). Daarnaast blijkt uit
de Gezondheidsenquête dat ook lager opgeleiden vaker antidepressiva nemen (Gisle,
2010). Niet-westerse allochtonen scoren volgens een Nederlandse studie hoger dan
autochtonen op antidepressivagebruik, met uitzondering van de 65-plussers (Volkers
e.a., 2005).
103
GEZONDHEIDZORGSYSTEEM: CONCLUSIES en UITDAGINGEN
Het aanbod aan huisartsen in Groot-Gent voldoet (enkel) in theorie aan de norm.
Cijfers van het aantal voltijds equivalenten op wijkniveau brengen verschillen en
ongelijkheden tussen wijken op vlak van aanbod en afstand in kaart. Een tiental
wijken in Gent zit nu al onder de norm.
In achtergestelde wijken heeft men minder vaak een vaste huisarts en minder (kennis
van) een GMD.
De realisatiegraad (t.a.v. de programmatienorm) voor residentiële ouderenzorg en
gezinshulp blijft hangen op 80% en gaat de laatste jaren licht achteruit.
Dit gaat samen met de tendens naar meer en zo lang mogelijke zorg thuis.
Er is bij de Gentenaren een hoge tevredenheid over het aanbod van huis- en
tandartsen, maar minder over het aanbod aan ouderenzorg bij de doelgroep. Gelet op
de vergrijzing is de achterblijvende realisatiegraad van residentiële ouderenzorg een
aandachtspunt, ook met oog op de lagere tevredenheid over het aanbod ervan. Dit
vraagt aandacht voor de noden bij zowel de doelgroep als de relevante actoren en
stelt uitdagingen voor de organisatie van de zorg.
Bij socio-economisch zwakkere groepen is het uitstel van dokter- of tandartsbezoek,
al dan niet om financiële reden, hoog. Kosten voor medische zorgen wegen zwaarder
door in deze huishoudens. Ondanks verschillende voorkeursregelingen (vb. OMNIOstatuut)
zijn er dus toch nog financiële barrières. Daarnaast speelt ook een gebrek
aan de nodige informatie een rol. Bepaalde onderdelen van het
gezondheidszorgsysteem, bijvoorbeeld de consultatiebureaus van Kind en Gezin, en
tussenkomsten geneeskundige zorg, blijken wel laagdrempelig voor niet-Belgen en
etnisch-culturele minderheden. Ook uit de cijfers van de wijkgezondheidscentra blijkt
dat ze kwetsbare groepen relatief goed bereiken. Een specifieke gedifferentieerde
benadering is nodig om de toegankelijkheid en gebruik van het (preventieve)
zorgaanbod te bevorderen.
Er zijn blijvende signalen over een oneigenlijk gebruik van de spoeddiensten, waar
heel wat problemen terechtkomen die bij de huisarts of op de huisartsenwachtposten
kunnen opgevangen worden; ook op de huisartsenwachtposten komen mensen met
niet-dringende vragen.
Alle CGG in Vlaanderen hebben te maken met een wachttijdenproblematiek. De
Gentse Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg hebben (slechts) een iets hoger
aantal patiënten dan gemiddeld in Vlaanderen. Het hoge aandeel bedienden valt
hierbij op, terwijl opnames in de psychiatrie relatief meer voorkomen bij lager
opgeleiden. Opnames in de residentiële geestelijke gezondheidszorg komen wel
opvallend vaak voor bij Gentenaren en er is een relatief groot aanbod aan
psychiatrische bedden.
Men signaleert nog steeds een oneigenlijk gebruik van de spoeddiensten, waar heel
wat problemen terecht komen die bij de huisarts of op de huisartsenwachtposten
kunnen opgevangen worden, maar ook op de huisartsenwachtposten komen mensen
met niet dringende vragen.
104
Mensen wachten soms te lang om hulp te zoeken, en gebruik van psychofarmaca is
hoog. In de geestelijke gezondheidszorg is aandacht nodig voor de specifieke
benadering en organisatie in functie van de toegankelijkheid en gebruik van het
preventieve zorgaanbod. Beeldvorming en preventie bij de brede bevolking, en ook
aandacht hiervoor bij eerstelijnswerkers is van belang.
105
7 SAMENVATTING
Algemeen gaat het goed met de gezondheid van de Gentenaren: bijna 2 op de 3
wordt (bijna) nooit geconfronteerd met een persoonlijk gezondheidsprobleem
zoals ziekte of handicap.
Ouderen, lagere inkomensgroepen en werklozen ervaren vaker
gezondheidsproblemen.
We leven langer en in betere gezondheid, maar niet iedereen profiteert hier
evenveel van: de levensverwachting, gezondheid, leefstijl en toegankelijkheid
van de zorg verbeteren of verhogen naarmate iemand een hogere
socio-economische status (opleidingsniveau en/of inkomen)heeft.
In de meer achtergestelde wijken in Gent is er bovendien een accumulatie van
(on)gezondheids-determinanten, waardoor de kans op een lang en gezond leven
in die wijken lager is.
De opmars van de beschavingsziektes (kanker, hart- en vaataandoeningen,
obesitas) gerelateerd aan leefstijl is een algemene trend in Westerse landen en
ook bij de jongere generatie vinden we alarmerende cijfers terug.
Veel gezondheidswinst kan behaald worden door aanpassing van de eet- en
bewegingsgewoonten door de Gentenaar: Er is te veel restgroep- (vet, suiker,…)
en vleesconsumptie en we eten te weinig groenten en fruit. Bij een belangrijke
groep van de volwassenen en nog grotere groep van de senioren wordt er te
weinig bewogen. Ook het rookgedrag en alcoholconsumptie hebben een
negatieve impact op gezondheid. In 2011 rookte ongeveer 16% van de
Gentenaars dagelijks. Het aantal rokers in Vlaanderen gaat weliswaar in
dalende lijn, maar vooral bij lagere socio-economische klassen zijn de cijfers nog
hoog. Het alcoholprofiel in Gent laat zich samenvatten door een hogere
alcoholconsumptie vooral in het weekend (overmatig en geconcentreerd
alcoholgebruik), risicogebruik bij jongeren en risico op alcoholafhankelijkheid bij
mannen – zowel jongere als oudere, werklozen en hogeropgeleiden – en
vrouwen tussen de 50-65 jaar.
Gezien het aantal suïcides en opnames in psychiatrische ziekenhuizen moeten
we ons zorgen maken over de geestelijke gezondheid van de Gentenaars. Er is
een tekort aan eerstelijns geestelijke gezondheidszorg om psychische
problemen in een vroeger stadium te kunnen behandelen, zodat opnames of
medicatievoorschrift minder snel nodig worden. Daarnaast is er veel
uitstelgedrag en een stigma op geestelijke gezondheidszorg en -problemen. Hoe
ouder, hoe hoger het diploma en inkomen van de Gentenaars hoe beter zijn
psychisch welbevinden is.
In Gent komt uitstel van zorg, specifiek huisartsenbezoek en tandartsbezoek,
vooral bij de socio-economisch zwakkere groepen, nog veel voor. Niet enkel
financiële, maar ook informatieve en culturele drempels spelen een rol. Het
gebrek aan kennis over tandzorg, specifiek bij kwetsbare groepen in Gent, in
combinatie met de toegankelijkheid ervan , is een actuele kwestie.
Geografisch gezien is de huisarts voor de Gentenaar voldoende bereikbaar: 93%
van de Gentse bevolking woont op minder dan 1 km van een huisartsenpraktijk.
Maar qua effectieve beschikbaarheid van huisartsen volgens het aantal inwoners
is er een nakend tekort, onder andere door de verwachte pensioneringsgolven.
In bepaalde wijken is dat tekort er nu al.
106
Besluit
Deze analyse van de Gentse situatie laat ons toe samen met de Gentse
gezondheidssector de belangrijkste uitdagingen te erkennen, de beleidsplanning
te onderbouwen.
De analyse werd besproken op de Gezondheidsraad en diende reeds als basis
voor een visienota door deze raad. De omgevingsanalyse zal de basis vormen
voor het opstellen van het nieuwe gezondheidsbeleidsplan en wordt ook
opgenomen in de omgevingsanalyse van de stad Gent die als basis dient voor de
volgende beleidsnota.
107
8 BRONVERMELDING
Bonnewyn A., Bruffaerts R. Demarest St., Demyttenaere K., Hosman C., Ruiter M., Van den
Broucke St., Van Nuffel R., van Os J. (2008) Geestelijke gezondheid en preventie - bouwstenen
voor beleid en praktijk
Bral L., Jacques A., Schelfaut H., Stuyck K., en Vanderhasselt A. (2011) Stadsmonitor 2011: Een
monitor voor leefbare en duurzame Vlaamse steden, Vlaamse Overheid – Agentschap voor
Binnenlands Bestuur.
Bral L., Doyen G., Schelfaut H., Tubex S en Vanderhasselt A. (2008) Stadsmonitor 2008: Een
monitor voor leefbare en duurzame steden, Vlaamse Overheid - Agentschap voor Binnenlands
Bestuur
Demarest S., Drieskens S., Gisle L., Van der Heyden J, Tafforeau J. Gezondheidsenquête België,
2008. Rapport V – Sociaal-Economische Ongelijkheden in Gezondheid Operationele Directie
Volksgezondheid en surveillance, 2010; Brussel Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid ISSN:
2032-9172 - Depotnummer. D/2010/2505/48 – IPH/EPI REPORTS N° 2010/046
Drieskens S, Van der Heyden J, Hesse E, Gisle L, Demarest S, Tafforeau J. Gezondheidsenquête
België, 2008. Rapport III – Medische consumptie. Operationele Directie Volksgezondheid en
surveillance, 2010; Brussel Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid ISSN: 2032-9172 -
Depotnummer. D/2010/2505/22 – IPH/EPI REPORTS N° 2010/019
Gezondheidsenquête België, 2008. Brussel: Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid.
Gisle L, Hesse E, Drieskens S, Demarest S, Van der Heyden J, Tafforeau J. Gezondheidsenquête
België, 2008. Rapport II – Leefstijl en Preventie. Operationele Directie Volksgezondheid en
surveillance, 2010; Brussel Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. ISSN: 2032-9172 -
Depotnummer. D/2010/2505/16 – IPH/EPI REPORTS N° 2010/009
Hooghe, M. & Vanhoutte, B. “An Ecological Study of Community Level Correlates of Suicide Mortality
Rates in the Flemish Region of Belgium, 1996-2005” , Suicide & Life-Threatening Behavior, 41 (4)
453-464.
Hulstaert F, Arbyn M, Huybrechts M, Vinck I, Puddu M, Ramaekers D. (2006)
Baarmoederhalskankerscreening en testen op Human Papillomavirus (HPV). Health Technology
Assessment (HTA). Brussels: Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg (KCE) reports 38A
Martens L., Vanobbergen J., Willems S., Aps J., De Maeseneer J. Determinants of early childhood
caries in a group of inner-city children. Quintessence Int 2006;37:527-36
Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van Brussel-Hoofdstad, Gezondheidsindicatoren van het
Brussels Gewest 2010, Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, Brussel, 2010.
Reynders A, Van Heeringen C, De Maeseneer, Van Audenhove C. Onderzoek naar verklarende
factoren voor de verschillen in suïcidecijfers in Vlaanderen in vergelijking met Europese landen.
Rapport /09. Leuven: Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, september 2009.
www.steunpunt.be
Reynders, A., Scheerder, G., Molenberghs, G. & Van Audenhove Ch. (2011) Suïcide in Vlaanderen
en Nederland, Een verklaring vanuit sociaal cognitieve factoren en hulpzoekend gedrag. Online via
http://www.kuleuven.be/lucas/pub/pubc.php
108
RIZIV, Interuniversitaire cel Epidemiologie. Eindrapport project Dataregistratie- en
evaluatiesysteem Mondgezondheid Belgische Bevolking 2008-2010, Juni 2011
Rosiers, J., Hublet, A.,Van Damme, J., Maes, L. & Van Hal, G. (2011) In hogere sferen? Vol.2 Een
onderzoek naar het middelengebruik bij Vlaamse studenten
Signalenbundel 2011, Lokaal Sociaal Beleid Gent, 2012. beschikbaar op
www.wrg.be/signalenbundel2011.pdf
Stad Gent (2010). Gent in cijfers 2010: Gent gezien door de Gentenaren. Gent : Stad Gent –
Departement Stafdiensten – ABIS- Data – Analyse & GIS.
Stad Gent (2010). Leefbaarheidsonderzoek bij de inwoners van de verschillende wijken van de
Stad Gent, aan de hand van een Leefbaarheidsmonitor, 3 de editie. Gent : Stad Gent.
Studiedienst van de Vlaamse Regering: Vlaamse Armoedemonitor 2011, Brussel. Depotnummer
D/2011/3241/088
Studiedienst van de Vlaamse Regering: SVR-Projecties van de bevolking en de huishoudens voor
Vlaamse steden en gemeenten, 2009 – 2030. SVR-Studie 2011/2, Paul Willems en Edith
Lodewijckx.
Studiedienst van de Vlaamse Regering: De Sociale Staat van Vlaanderen 2011. Hoofdstuk
Gezondheid en Zorg in Vlaanderen, Europees gekaderd. (Lynn Ryssaert, Dirk Avonts, Pauline
Boeckxstaens, Piet Bracke, Thierry Christiaens, Leen De Coninck, Lea Maes, Koen Matthijs, Elise
Pattyn, Jeroen Schoenmaeckers, Patricia Sunaert, Marleen Temmerman, Guido Van Hal, Evelyn
Verlinde, Veerle Vyncke, Sara Willems & Jan De Maeseneer). Brussel, 2011.
TAHIB-onderzoek (Tackling Health Inequalities in Belgium) Aanpak van ongelijkheid in gezondheid
in België: Federaal Wetenschapsbeleid, 2010
Universiteit Gent (2006 en 2010). Jongeren en Gezondheid: Health Behaviour in School-Aged
Children (HBSC). Online geraadpleegd op:
http://www.jongeren-en-gezondheid.ugent.be/rapport2006.html
http://www.jongeren-en-gezondheid.ugent.be/rapport2010.html
VAD, Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen vzw. Dossier Alcohol. 2009, Brussel.
Wettelijk depotnummer: D/2009/6030/24
Van der Heyden J., Gisle L., Demarest S., Drieskens S., Hesse E., Tafforeau J. Gezondheidsenquête
België, 2008. Rapport I - Gezondheidstoestand. Operationele Directie Volksgezondheid en
surveillance, 2010; Brussel Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. ISSN : 2032-9172 -
Depotnummer. D/2010/2505/06 – IPH/EPI REPORTS N° 2010/004
Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Afdeling Epidemiologie (2006) De Belgische
Voedselconsumptiepeiling 1 – 2004; Brussel, Depotnummer : D/2006/2505/17, IPH/EPI REPORTS
N° 2006 – 016.
109
110
9 BIJLAGEN
Bijlage 1: Stadsdelen en wijken
In 2006 werd de indeling gewijzigd (van 29) naar 25 wijken. In het leefbaarheidsrapport (Stad Gent, 2010)
wordt nog gewerkt met de oude wijkindeling, omdat er nog geen cijfers voorhanden waren gebaseerd op de
nieuwe wijkindeling.
111
112
Bijlage 2: Indicatoren Gezondheidsmonitor en Gents cijfer
Indicator Cijfer Jaartal Bron
1 Gemiddelde levensduur man 78,4 2010 Bevolkingsregister
Gemiddelde levensduur vrouw 84,8 Bevolkingsregister
2 Sterfteratio per 100.000 inwoners 977,6 2004-2008
3 Incidentie kanker mannen per 100.000 inwoners
Incidentie kanker vrouwen per 100.000 inwoners
600,8
523,2
Vlaams Agentschap Zorg en
Gezondheid
2004-2008 Kankerregister België
Kankerregister België
4 Infectieziektes TBC per 100.000 inwoners 14,6 2010 Vlaams Agentschap Zorg en
Gezondheid
Infectieziektes syfilis per 100.000 inwoners 6,9
Infectieziektes gonorroe per 100.000 inwoners 25,1
5 Hospitalisaties per 100.000 inwoners
31906,5
2007
FOD Volksgezondheid
(MKG)
6 Hartaanvallen 256 2007 UGent (RACA)
7 Aandeel van de zwangerschappen < 37 weken 7,7% 2009 Kind en Gezin
8
Aandeel inwoners met een persoonlijk
gezondheidsprobleem
9 Suïcide per 100.000 inwoners
14,7%
18,0
2009 Leefbaarheidsonderzoek
2007
Suïcide(pogingen) per 100.000 inwoners 238 2010 UGent
10 Psychiatrische opnames per 100.000 inwoners
11
12
Aandeel inwoners met een goede psychische
gezonheid
Aandeel mannen met overmatig alcoholgebruik
(+21 eenheden per week)
Aandeel vrouwen met overmatig alcoholgebruik
(+14 eenheden per week)
1733,6
83,7%
16,2%
15,9%
2008
Vlaams Agentschap Zorg en
Gezondheid
FOD Volksgezondheid
(MPG)
2009 Leefbaarheidsonderzoek
2009 Leefbaarheidsonderzoek
2009
Aandeel inwoners dat dagelijks drinkt 9,0% 2009
13 Dagelijkse rokers -
14 Dagelijks groenteconsumptie (aandeel inwoners)
77,3%
2009 Leefbaarheidsonderzoek
15 Dagelijks fruitconsumptie (aandeel inwoners) 61,4% 2009 Leefbaarheidsonderzoek
16
Waterconsumptie < 3 glazen per dag (aandeel
inwoners)
17 Aandeel moeders die borstvoeding geeft
18
Beweging: < 5 dagen/week matige inspanning
(aandeel inwoners)
28,0%
61,6%
54,3%
2009 Leefbaarheidsonderzoek
2009 Kind en Gezin
2009 Leefbaarheidsonderzoek
19 Aandeel tienermoeders 3,0% 2009 Kind en Gezin
20 Aandeel inwoners op loopafstand huisarts 93,0% 2011 Stadsmonitor
Aandeel inwoners op loopafstand apotheek 91,0% 2011 Stadsmonitor
21 Raadplegingen huisartsenwachtpost 19468 2011 HVG
113
22 Huisartsen in Gent
298
2011 HVG
Huisartsen in VTE 258 2011 HVG
23 Ouderenzorgvoorzieningen per 100 75-plussers
24
25
23
24
25
Residentiële voorzieningen in Gent tov aanbod in
stadsrand
Geprogrammeerde plaatsen rusthuizen en
serviceflats
Gerealiseerde plaatsen rusthuizen en serviceflats
Deelnamegraad borstkankerscreening (aandeel
doelgroep)
Inschrijvingsgraad consultatiebureas (aandeel
geboortes)
Tevredenheid aanbod huisartsen (aandeel
inwoners)
15,6
0,88
4338
3420
42,9 %
94,0%
84,3%
2011 Stadsmonitor
2008 Lokale Statistieken
2011 Lokale Statistieken
2011 Lokale Statistieken
2009
Vlaams Agentschap Zorg en
Gezondheid
2009 Kind en Gezin
2008 Stadsmonitor
Tevredenheid aanbod apothekers 94,8% 2008 Stadsmonitor
Tevredenheid aanbod voor ouderen 54,5% 2008 Stadsmonitor
26 OCMW-tussenkomsten geneeskundige zorg 2651 2010 OCMW
27 Medische kaarten 2588 2010 OCMW
28 CGG cliënten per 1000 inwoners
29
Aandeel inwoners met voorkeursregeling
ziekteverzekering
9,49
16,6%
2010
Vlaams Agenschap Zorg en
Gezondheid (EPD)
2011 Lokale statistieken
30 Aandeel inwoners met OMNIO-statuut 2,2% 2011 Lokale Statistieken
31
32
33
Aandeel inwoners dat doktersbezoek uitstelt om
financiële reden
Aandeel inwoners dat tandartsbezoek uitstelt om
financiële reden
Gerechtigden zorgverzekering (mantel-, thuis- en
residentiële zorg) per 100.000 inwoners
1,93%
2,55%
2724,0
2009 Leefbaarheidsonderzoek
2009 Leefbaarheidsonderzoek
2010 Lokale Statistieken
34 Inschrijvingsgraad wijkgezondheidscentra 10,9 % 2011 VWGC
35
36
37
38
39
Aandeel inwoners op wandelafstand (< 400m) van
openbaar groen
Aandeel inwoners dat vindt dat de buurt (straten,
voetpaden) over het algemeen net is
Aantal dagen overschrijding maximale concentratie
fijn stof
78,4%
53,6%
41
2011 Stadsmonitor
2011 Stadsmonitor
2010 VMM
Jaargemiddelde fijn stof in microgram per m³ 33 2010 VMM
Ongeschikt/onbewoonbaar verklaarde woningen per
10.000 inwoners
Aandeel inwoners met minstens wekelijks sociale
contacten
9,4
85,9%
2010 Vlaamse Overheid inventaris
2009 Leefbaarheidsonderzoek
40 Veralgemeend vertrouwen (score op 10) 5,3 2011 Stadsmonitor
114
Bijlage 3: Gezondheidsmonitor en gezondheidsongelijkheid Gent: matrix met indicatoren
en achtergrondkenmerken
Componenten Indicatoren
Gezondheidstoestand
Leefstijl
Fysieke omgeving
Sociale context
Gezondheidszorgsysteem
Geslacht
Leeftijd
Socioeconomische
positie
Gemiddelde levensduur x
Sterfteratio x x
Doodsoorzaken x x
Kankerincidentie x x
Infectieziektes x x
Hospitalisaties x x
Hartaanvallen (RACA) x x
Vroeggeboorte x x
Subjectieve gezondheid x x x x
Suïcide x
Suïcidepogingen x x x
Psychiatrische opnames x x x
Psychisch welbevinden x x x x
Overmatig alcoholgebruik
Dagelijkse rokers
x x x x
Dagelijkse groenteconsumptie x x x x
Dagelijkse fruitconsumptie x x x x
Dagelijkse waterconsumptie x x
Borstvoeding x x
Lichaamsbeweging x x x x
Tienermoeders
Openbaar groen
x x
Indruk netheid x x
Luchtverontreiniging (fijn stof)
Binnenmilieu: ongeschikt en
onbewoonbaar
woningen
verklaarde
Sociale contacten - minstens
x
wekelijks (%)
x x x
Generalised trust x x
Etnischculturele
achtergrond
Aandeel inwoners op
loopafstand huisarts
Aandeel inwoners op
loopafstand apotheek
Aantal consultaties
huisartsenwachtpost
via
x x
Aantal huisartsen Gent x x
Aantal huisartsen in VTE x
115
Wijkniveau
Ouderenzorgvoorzieningen per
100 75-plussers
Residentiële voorzieningen in
Gent tov aanbod in stadsrand
Aantal geprogrammeerde
plaatsen rusthuizen en
serviceflats
Aantal gerealiseerde plaatsen
rusthuizen en serviceflats
Borstkankerscreening x
Inschrijvingsgraad
consultatiebureas
x x
Tevredenheid aanbod
huisartsen (%)
x x
Tevredenheid aanbod
apothekers (%)
Tevredenheid aanbod voor
ouderen (%)
Aantal tussenkomsten
geneeskundige zorg
x x
x x
x x x
Aantal medische kaarten x x x
Aandeel CGG cliënten x x x
Percentage met
voorkeursregeling
ziekteverzekering
Percentage met OMNIOstatuut
Percentage dat doktersbezoek
uitstelt om financiële reden
Percentage dat tandartsbezoek
uitstelt om financiële reden
Gerechtigden zorgverzekering
(mantel-, thuis- en residentiële
zorg)
Inschrijvingsgraad
wijkgezondheidscentra
x x
x x
x x x x
x x x x
x x
x x x
116
De omgevingsanalyse is een uitgave van de
Gezondheidsdienst, Departement Milieu,
Groen en Gezondheid Stad Gent,
in samenwerking met de Gentse Gezondheidsraad
en met ondersteuning van
adviesbureau IdeaConsult en dr. Sara
Willems, Universiteit Gent - Vakgroep
Huisartsengeneeskunde en
Eerstelijnsgezondheidszorg
De Gezondheidsraad is samengesteld uit
mensen van de gezondheidssector en
welzijnssector en heeft als doel een
gemeenschappelijk gezondheidsbeleid op
te maken en uit te voeren in Gent.
Volgende organisaties en diensten zijn
vertegenwoordigd:
OCMW Gent
Centra voor Leerlingenbegeleiding:
Stedelijk CLB, Vrij CLB Gent, CLB GO! Gent
Ziekenfondsen: Liberale Mutualiteit,
CM Midden-Vlaanderen, Solidariteit voor het
Gezin, Bond Moyson, Landsbond van
de onafhankelijke ziekenfondsen
Universiteit Gent, Faculteit Geneeskunde
en Gezondheidswetenschappen
Artevelde Hogeschool en Hogeschool Gent
Verbond Vlaamse Tandartsen
Sociale diensten van de ziekenhuizen
AZ Sint-Lucas, AZ Jan Palfijn, UZ Gent, AZ
Maria Middelares
Psychiatrische centra, Initiatieven Beschut
Wonen en Ambulante begeleiding
Huisartsenvereniging Gent
COOP Vooruit Apothekers,
KOVAG Apothekers
Logo Gezond+
Wijkgezondheidscentra
Kring Zelfstandige Kinesitherapeuten
Thuiszorg Wit-Gele Kruis
Kind & Gezin
Plazzo, Platform zelfzorgorganisaties
Oost-Vlaanderen
Meer weten:
www.gentgezondestad.be
www.gent.buurtmonitor.be
verantwoordelijke uitgever: Guy Reynebeau, Schepen van Welzijn en Gezondheid