01.05.2013 Views

dpo_10460.pdf

dpo_10460.pdf

dpo_10460.pdf

SHOW MORE
SHOW LESS

Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!

Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.

01 1090 224+ UB AMSTERDAM


D E<br />

G ' E S C H I E B E N I S '<br />

van een<br />

IXTTBEJTS MEISJE,<br />

DOOR<br />

M E R C I E R<br />

-<br />

Uit het Franse h "V citaalt.<br />

T W E E D E E L E N.<br />

T, ü T R E C II T by<br />

G. T. VAN PADDENBURG IN ZOON.<br />

I 7 9 6<br />

'


m7 1 - 3 9 0 9


E E R S T E HOOFDSTUK.<br />

\_JF a nncht htvel reëels zijn floers ontrolt, verfclieidö<br />

waschkaarsfen, konftiglijk geplaatst, verlichtten het<br />

huis van monval, en het vermenigvuldigt licht van<br />

vijf krijftalle luifters aan dkanderen verbonden maakte<br />

de zaal lichter dan op den vollen middag. In de<br />

fpiegels en krijftalle kroonen zag men in allerlei<br />

rigtingen de lanen eener óranjerij, welke om de<br />

zaal liep, die aan alle kanten open was. De even­<br />

redige fchikking, de overvloed* én de verfcheidenheid<br />

der geregten verbaasden het gezicht; Schoone öogen,<br />

in welken de vrolijkheid fchitterde, aangemoedigc<br />

door de goede fier, de gefchenken Van pömona,<br />

de lekkernijen van comus aangenaam onder een<br />

gemengelt, flora, die alles met haar kleuren oplui-<br />

fterde, deze waren de voorwerpen, welke het beto­<br />

verd gezicht tot zich trokken. Daar de zaal ruim was<br />

A en


ï GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

en veele openingen had, werd men door 't licht der<br />

ïuiflers en krconen, niet belet de frisfche geur der<br />

turnlucht te ademen. Een aangenaam luchtje, het<br />

welk aanhoudend verfrischt werd, voerde de geul-<br />

der mirten en oranje bloezems aan, welke zich met<br />

den aangenamen (loom der fpijzen vermengde. Kon-<br />

derd flesfchen in znvere bekkens, onder den fneeuw<br />

begraven, vulden van tijd tot tijd de krijftalle drink-<br />

inhalen met de uitnemendfte Franfche en Italiaanfche<br />

wijnen. De nacht-lichten, zachter dan het vuur des<br />

dags, en welke eenen tederen glans gaven aan den<br />

blos der fchoonheid, het gegons der genodigden, de<br />

zoetluidenheid der fpeeltuigen in een naburig vertrek,<br />

het gewemel, het aangenaam en verward gedruis,<br />

eene aanhoudende zachte fijmphonie, alles kondigde<br />

van verre aan dat dit huis, of liever dit paleis aan een<br />

opper-pachter toe behoorde.<br />

Wat verder, in eenzame en ftille dreeven, door'<br />

het licht der wasfende maan befchenen, wandelde<br />

de jonge en wijze jezennemours. Hij fchuwde<br />

die feesten en heerlijke gastmaalen, die luidruchtige<br />

en voor zijn hart niets beduidende vermaken. . Maar<br />

onlangs tot de Franfchen, de hedendaagfche rijban-<br />

ten, overgekomen, ontvlugtte zijn verbaasden geest<br />

alle deze nieuwe voorwerpen', niet uit befchroomd-<br />

of blooheid of uit menfchen haat, maar uit eene<br />

neiging, welke hem door de opvoeding, die hij ont­<br />

vangen had, natuurlijk was geworden. Zijne zeden<br />

waren zuiver, zijn hart eerlijk. Van zijne vroegfïe<br />

jeugd


LUTHER'S MEISJE, I. HOOPDST. 3<br />

jeugd af aan had hij de deugd bemint, in de een­<br />

zaamheid vond hij zijne wellust, en zich. het gewoel<br />

der menigte onttrekkende, was hij naar deze een-<br />

zaame plaats gekomen, om zich van de wijze<br />

fcbrijveren die grondlesfen te herinneren, met welken<br />

hij zijne ziel gevoed had. Hij dagt, hij leefde mejc<br />

hun, maar door de min met eene fcherpe fchigt diep<br />

getroffen, zuchtte zijn hart, in 't midden zijner wijs­<br />

begeerte, als het zich de bekoorlijkheden herinnerde,<br />

welke het afwezen hem niet uit zijne gedagten kon<br />

wisfcheu.<br />

o Verrukkelijk beeld van de beminnelijkvte deugd,<br />

waardige minnares! die mij geftadig voor de oogen<br />

zweelt, waarom deelt gij mij uwe gedagten niet<br />

mede, gelijk ik de mijne aan u doe toekomen? waar<br />

zit gij? ach! dat ik wiste in welken oord gij u be-<br />

vondt. ik zou aan denzelven den voorrang geven<br />

boven dien, daar ik thans ben. Ik zou tot u heen<br />

vliegen, al ware het dat ik u zoude aantreffen in<br />

de geringfte hut. Mijn ziel mag aan deze plaats tot<br />

ijdele vermaken aangezogt worden, door den over­<br />

vloed en de weelde; maar hoe verachtelijk komen<br />

mij dit park en deze vijvers voor bij dien kleenen<br />

boomgaard , welke ik mij geftadig herinnere , welke<br />

nimmer uit mijne gedagten zal gaan, en welke, in<br />

den gelukkigften tijd mijns levens, de fchuilplaats<br />

was der zuiverfte liefde !<br />

Terwijl zijne verbeelding, aangenaam aangedaan,<br />

zich in alle de vrolijke tooncelen zijner jeugd verlus-<br />

A 2 tigde,


4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

tigde, terwijl hij zich de menigvuldige omfiandighe-<br />

den voor den geest bragt, waar in zijn hart achter<br />

een volgende de levendigfïe aandoening van blijdfchap<br />

en droefheid beproeft had, befpeurde monval, die<br />

vermoeit van het lang en lastig tafelen naar den hof<br />

was gekomen om adem te fcheppen, onder 't win­<br />

delen, de ichaduw van jezennemours, die lang­<br />

zaam langs een beukehaag voortging.<br />

Hij naderde hem in ftilte, zonder bemerkt te<br />

worden; en hem op den fchouder tikkende, vroeg<br />

hij hem, op den gemeenzamen toon eens meesters,<br />

die in een goeden luim is. Wel nu, wijsgeer,<br />

gij kiest • eenen gefchikten tijd om zo diep te pein­<br />

zen ? — peinzen, zeide jezennemours, kan<br />

nten wel iet beters doen, vooral als men alleen is,<br />

gelijk ik dagt te zijn? Maar een ander in uw<br />

plaats, zou deel nemen in de vermaken van 't huis!<br />

van mijne tafel op te ftaan, na 't eerftc gerecht!<br />

nogthans behaagt mij uwe zonderlingheid, ik houde<br />

veel van oorfpronkelijke ftukken. Maar zeg mij,<br />

welke fraije gedagten u zoo lang bezig houden?<br />

deze algemeene ftilte, deze kalmte, die heldere<br />

maan, het aandoenlijk fchoon van eene rustende<br />

natuur: hoe! zou de ziel al 't verrukkelijke daar<br />

van niet gewaar worden? mijn hart voelt duizen­<br />

derlei aandoeningen, waar van 't genoeglijke zeer<br />

ver, alle uwe vermakelijkheden overtreft. Waarlijk<br />

gij doét mij lagchen, een vrolijk gezelfchap te verla­<br />

ten, om zich te verlustigen met den duifter.<br />

Al-


LUTHER'S MJEISJE, L IIOOFÏÏST. $<br />

Alles wat mij hier treft, werkt fterk op den geest,-<br />

die 2ich verheft door de gedagte, welke de aardfehc-<br />

dingen vergelijkt, en des zonder moeite indringt In<br />

de verbazende regelmatigheid der onzichtbare fchoon-<br />

heden. — Ik wil niet hopen dat gij fflaapt?.".. of<br />

zoudt gij ook de gaaf bezitten van wakende te<br />

droomen? Er zijn veele menfehen wier leven<br />

flechts een droom is, en droomen, die men vërkiésty<br />

zijn allen niet even aangenaam. Gij fchat u zei-.<br />

ven dan zeer gelukkig? — te eem'ger tijd hoop ik<br />

het te zijn; zonder deze hoop, die mij opbeurt en<br />

troost, zou ik mijn tegenwoordig aar.vvezen niet be-<br />

fehouwen als een heil. Naar 't rnij voorkomt-<br />

fchijnt gij, bij deze beuken, tot hef geheim der<br />

geeftelijkt dingen toe gelaten te zijn, is dit de uit-'<br />

drukking niet van welke gij u bedient? maar daar<br />

gij Hu achter het - geheim zijt, zoo bid ik u, mij<br />

daar van iets mede te deelen. — Ik verüa li niet. —"<br />

Ik zal mij beter uitdrukken, mijn arme jezenne­<br />

mours, 'tword eindelijk tijd dat wij 't met elkande<br />

ren eens zijn. Ik "bemin u in de daad, en 't is enke'<br />

uit genegenheid dat ik ondernomen heb u te genezen.<br />

Ik wil dat gij van de onzen zult zijn, en dat gij u<br />

als een waar mensch zult gedragen; want tot nog<br />

toe zijt gij verre buiten de ftreek. Eenvoudig als<br />

een eerstgeboren kind zijt gij nog gehegt aan alle de<br />

vooroordeelen van uwe zoogfter; het zog* van ligtge-<br />

loovighcid zijpert nog door alle uwe pooren heen: g<br />

meent dan waarlijk in een ftoflijk lichaam eenen.<br />

A 3 en-


6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

onftoffelijken geest te bezitten. — Ongetwijvelt<br />

meen ik zulks, en 't zou mij verwonderen indien<br />

men anders dagt. — De viervoetige dieren, de<br />

vogels, de visfchen, de gekorvene diertjes hebben,<br />

dan insgelijks eenen afgezonderden geest in hun<br />

lichaam ópgefloten? — misfchien. Uwe hoop<br />

iieunt dan op een misfchien ? want als de dieren<br />

geene ziel hebben, loopt gij insgelijks gevaar 'er<br />

geene te bezitten, 't Is zeker dat gij een dier zijt,<br />

dat van andere dieren niet verfchilt, dan dooi- zin­<br />

tuigen, die fijner, die volkomener zijn; 'gij komt<br />

nis een dier uit de nietigheid te voorfchijn, gij word<br />

als de dieren ontvangen, geteelt en ter wereld ge-<br />

feragt, gij krijgt uwen groei binnen een bepaalden<br />

tijd, gij hebt dezelfde behoeftens , dezelfde driften,<br />

gij betwist de dieren zomtijds uw voedzel, gij ïïaat<br />

te worden wat zij worden. I — Indien gij geen<br />

meerder waarde in uw zeiven fielt, dan in het<br />

flechtfte dier van uw ftal, zoo noem het zelve uw'<br />

broeder, voor mij. ik ben hoogmoediger. -— Maar<br />

200 gij eenig voordeel boven de dieren hebt, 't is<br />

in uwe handen, die met vijf vingers pronken, die<br />

beter voelen kunnen, dan twee ruwe klaauwen; en<br />

die geest, daar gij dan eens wat meer clan eens wat<br />

minder, mede op hebt, is dikwijls van eene kleene<br />

koorts afhanglijk, die denzelven beneden het fiomme<br />

dier vernedert, wiens meer bepaald infllnB tevens<br />

veiliger en over eenkomftigcr is met zijn wel we-,<br />

zen, — Wij fprekcn hier van geen wel wezen. Het<br />

dier


LUTIIER'S MEISJE, I. IIOOFDST. 7<br />

dier kan, wat het natuurlijke aanbelangt, gelukkiger<br />

zijn dan focrates en cato geweest hebben, maar<br />

wij fpreken hier van den afltand die 'er is, tusfchen<br />

deszelfs natuur en die van den • rnersch, van deze<br />

laatfte maak ik mij een grootsch denkbeeld, cn ik<br />

geloof dat de geest, die mij bezielt, volftrekt van<br />

alle ftof is afgefcheiden; ik voel in mij een kracht,<br />

die over de ftof heerscht, ik bemerk eindelijk zoo<br />

veel als mijn eigen zwak en zulks is een' groote ftap.<br />

Ik raak, om zoo te fpreekcn, dingen aan, die geheel<br />

buiten mijn bereik fcheenen; ik geloof dat de den­<br />

king, die mij eigen is, mij altoos zal bij blijven, 'tls<br />

geen' natuurkundige proef, die mij bepaalt, 't is<br />

iets 'veel fterker, 't is het inwendig gevoel. —t De<br />

hoop is een fchoonen droom; maar genomen uw<br />

ziel wierd al eens niet vernietigt, wat toch kan u<br />

doen verbeelden dat zij altoos haar volkome en gan*<br />

fche werking zal behouden? zou zij, anders gewijzigt,<br />

niet van natuur konnen veranderen, even als uw<br />

lichaam van gedaante verandert? — 't is mij onmo^<br />

gelijk te denken dat het opperfte verftand, van 't<br />

welk het mijne flechts een zwak en gering afvloeizel is,<br />

na mij deszclfs oneindig wezen te hebben doen ge*<br />

waar worden, mij van het onfehatbaar geluk, het<br />

vermogen van het zelve te kennen, zou bcrooven<br />

willen. Het behoort integendeel tot zijne goedheid en<br />

tot, zijne grootheid, iedere ziel, die naar hem ver­<br />

langt en zich tot het toonbeeld van volmaaktheid:<br />

Uitftrekt, tot hem toe te laatcn. Nogmaal<br />

A 4 conc


* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

eene veronderftcliing. Van waar kehd gij dien op*<br />

perften geest, van den welken gij geen het minde<br />

denkbeeld hebt? uit het noodwendig denkbeeld<br />

dat 'er een fchepper beftaat, een denkbeeld het<br />

welk natuurlijk voortvloeit uit de wel geregelde<br />

fchikking, welke gij zelf befpeurt. —. Er moest<br />

noodwendig de eene of andere fchikking zijn, en<br />

wij geven dien trotfchen naam aan den vorm , welke<br />

onze oogen treft. Het geval heeft de vormen beflist.<br />

Immers tekent het in de hoofdftofFen beelden, die<br />

ons verbazen. —- Hoe! eene regelmatige bewee­<br />

ging, een werk aan altoos ftandhoudende wetten<br />

onderworpen, zou, het geval tot eeriten beweeger.<br />

hebben? —- en waarom niet? 't is mogelijk dat<br />

gij met de dobbelfteenen toevallig een geval werpt,<br />

het welk gij verlangt; ook kunnen onder tien duizend<br />

millioenen trekken in 't zand, 'er ongetwijvelt eenigen<br />

zijn, die eenen regelmatigen vorm vertoonen. —.<br />

Hoe zwak is deze vergelijking bij- het werkftuk, het<br />

welk de oogen verbaast zelfs van hun, die 't minst<br />

bedreven zijn in de wonderen der natuur. De voort-<br />

brengzels van 't geval zijn alle kleen en fchraal, en<br />

worden enkel door onze verbeelding een' zoort van<br />

wezenlijkheid gegeven. Gij, monval, gelijkt naai­<br />

den mensch, die aan den oever van den oceaan<br />

zich verlustigt, met het befchouwen van een fchelp,<br />

cn die, om een kleen afgebeeld plantje te bewon­<br />

deren, zijne oogen afwend van eene onafmetelijke<br />

zee. Sla uwe oogen opwaards , befchomv alle Ah<br />

bol-


LUTJIER'S MEISJE, I. HOOEDST. 9<br />

pollen, die omwentelen, alle de werelden, die binnen<br />

de holte der hemelen zich bewegen; welk een<br />

voortgang, welke betrekkingen! hoe is 't mogelijk<br />

de bouw- en werk - mecfter Van dit bewonderens­<br />

waardig gewrocht niet te bemerken ? — die verba­<br />

zende uitgellrektheid des werelds, welke gij bouwt,<br />

beftaat misfchien enkel in uwe hersfenen; en die<br />

fchoone beguichüng, welke gij omhelst, om dat ze<br />

u behaagt, komt enkel voort uit uwen trotfehen<br />

waan, ,van eenige zwakke betrekkingen te hebben<br />

kunnen ontdekken, over eenkomftig met uwe kort­<br />

zichtigheid. Dus zou de oester in de fchulp, het<br />

ronde dak van zijn huis, het eeuwige gewelf des<br />

hemels kunnen noemen. 't Geen mijne ziel<br />

gevoelt kan zij zeggen onderfcheidenlijk te bemer­<br />

ken. Ik befchouw de zon, en terftond word ilc<br />

door een inwendig gevoel den verbazenden meefter<br />

van dezelve gewaar. Ik word hem, zeg ik, binnen<br />

in mij gewaar, met een bezef tevens dat ik zwak,<br />

bepaald, afhanglijk ben; dat eene onzichtbare magt<br />

mij omvangt en dringt; mijne gedagte verliest zich,<br />

zonder nogthans in dien oceaan van grootheid en van<br />

wijsheid verdooft te worden. Ik 'maak mij een denk­<br />

beeld van het' opperwezen, niet zoo als het is,<br />

maar ovcreenkomftig mijne zwakheid. Dat denkbeeld<br />

is klaar voor mijne rede, zij neemt zonder moeite;<br />

die lichtftraal aan, welke alie nevelen verdrijft. In<br />

uw famenftel is alles duifter, de klaarheid laat zich<br />

in 't mijne zien, en verfprejd zich met de werking<br />

A 5 der


lo GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

der gedagte. Hoe dikwijls gebeurt het dat men<br />

dingen ziet die niet beftaan. Een droomer, een<br />

zieke , een krankzinnige verbeelden zich dingen,<br />

welke nogthans niet zijn zoo als zij zich die ver­<br />

beelden. — ja, om dat hunne rede bedwelmt zijnde,<br />

hen gebrekkige afbeeldingen aanbied. En hoe<br />

kunt gij u zelf vleijen in eenen redelijken toeftand<br />

te zijn? vraagt het uwen geneesheer, hij zal nim-<br />

£!er uw pols-flag volmaakt geregeld vinden, er zal<br />

aan uwe gezondheid altoos iets haperen. Ons konst-<br />

geftel is als een luit, een enkele fnaar, die Hechts<br />

een weinig ontfpanuen is, belet alle welluidenheid.<br />

Zoodanig is de bijzondere mensch, dien men dwaas<br />

of wijs noemt, naar mate de, fnaaren verfchillende<br />

gefpannen ftaan. Zij, die u on'lervvezen hebben het<br />

gene gij weet, hebben u bij overlevering denkbeel-<br />

: den medegedeelt, welke zij aannamen even als gij,<br />

altoos op 't verhaal van anderen; zij hebben uw<br />

hersfengeftel van uwe kindsheid af geftemt tot het<br />

voortbrengen van dit of dat denkbeeld, gij meent<br />

dat het van' u komt en het wierd u medegedeelt.<br />

Men twist eeuwig over dat onderwerp, en fommige,<br />

gelijken ajax, wiens verbeelding twee zonnen zag<br />

en een dubbel theben. Dat de ,zintuigen mij<br />

zomtijds bedriegen, zulks kan plaats hebben; maar<br />

ten zclven tijde word ik de dwaling gewaar, en ik<br />

ontdek de waarheid; want de toctftcen van mijne<br />

bedenking toont mij het bedrog aan.<br />

Mijn


LUTHER'S MEISJE, I. HOOFDST. tl<br />

Mijn verdand nu heeft in eene eenparige en be-<br />

ftendige werking altoos duidelijk, juist en overtuigend<br />

het beftaan ontdekt van een verftnndig w»zen, en<br />

fchepper; dat voordcel of liever dat geluk heb ik.<br />

Mijn ziel kan zich niet onttrekken aan de algerneene<br />

tegenwoordigheid der godheid, die het heelal vervult,<br />

bezielt en in.dand houdt. Dit ftelfel, waar uit van<br />

alle kanten het licht doordraait , bevat te meerder<br />

waarheid, daar het eenvouwdig en onder de bevat­<br />

ting is der bekrompden verdanden. De lompde am­<br />

bachtsman eerbiedigt een god om dezelfde rede als<br />

focrates dien eerbiedigde. De menigvuldige zwa­<br />

righeden , welke in eenig ander delzei voorkomen,<br />

worden hier weg genomen. De godloochening is een<br />

wreede ongerijmdheid. Gij meent dat ik dwale; maar<br />

zo gij óvereenkomdiguwe eige begrippen handelt, moet<br />

gij zulks van uw zelve mede denken, daar gij noit'<br />

nalaten kundt te twijfelen. Door uwe eige redekave­<br />

ling overwonnen, zijt gij genoodzaakt te ontkennen;<br />

ik nu heb dat voordeel boven u, dat ik, met mij een<br />

vast ontwerp van geloof voorteflellcn, voorzeker ge­<br />

ruster leef dan gij..— Hoe zoo, als 't u gelieve ?<br />

Het denkbeeld, welk ik mij make van het opperwe­<br />

zen, is voor mijne ziel, 't geen de zon voor mijn<br />

gezicht is, het verlicht haar, en vervult haar met<br />

zuivere en vervrolijkende draalen; het maakt mijne<br />

hoop uit, een hoop, welke mij waardig.en dierbaar<br />

is, en zich vestigt op de magt, de grootheid en<br />

goedheid van hem, die de zonnen in de ruimte ge-<br />

zaait


Ï2 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

«aait heeft, gelijk hij het ftof iri de velden veifpreid-<br />

de. Zonder haar zou ik alleen in 't heel al zijn;<br />

ik zou n«j omringt vinden van de afgrijzelijklte nie­<br />

tigheid. Altoos gereed om tot wanhoop te verval­<br />

len , zou ik niets bezerfen van de tooneelen des le-><br />

vens. Misfchien zou ik in 't binnenfte mijner ziele<br />

den hebzuchtigen en woesten mensch rechtveerdigen,<br />

•die zich het middenpunt en den despoot van zijnen<br />

evenmensch maakte: ik zou zijne euveldaden kunnen<br />

verfoeijen, maar niet veroordcelen. Ik zou enkel<br />

de overhand der natuur befpeuren, welke de zede­<br />

nkunde en te gelijker tijd het vertroostend denkbeeld<br />

der deugd vernietigt, en in dien baijerd van ellende<br />

en misdaad, zou het leven mij onverdraaglijk wor­<br />

den. Ik heb liet geheim uitgevonden om geluk­<br />

kiger te zijn dan gij, door mij niet bezig te houden<br />

met alle zulke denkbeelden, welke tot den mensch niet<br />

behooren. De loop der wereld zal altoos dezelfde<br />

blijven, al bemoeit mijne rede 'er zich niet mede.<br />

Begaaft met zintuigen vatbaar voor gewaarwordin­<br />

gen, leg ik mij toe om de genoeglijkfte te verfaam-<br />

len. Ik doe, rondom mij goed; ik ben niet verant­<br />

woordelijk voor de onheilen, welke den mensch tref-,<br />

fen Als een bepaalt wezen, bepaal ik alle mijne<br />

aandoeningen, te meer daar ik nutteloos zou zuchten<br />

over alle de ongclukkigen , die ik niet kan bijftaan.<br />

Ik befchouw deze waercld uit geen zoo akelig ge­<br />

zichtpunt. De een geniet, de ander lijd; maar de<br />

dood, die niet anders dan eene ftille en .eeuwigdn-<br />

rende


LUTHER'S MEISJE, h HOOFDST. ÏJ<br />

rende flaap is, doet rasch het lijden van den onge-<br />

lnkkigen ophouden, en voorkomt de zadheid van den<br />

gelukkigen mensch* Ik fchep behagen mij alle we­<br />

zens te verbeelden als te famen flapende, na eene<br />

meerdere of mindere zachte beweging, welke men<br />

armoede, rijkdom noemt. Ik verblijde mij de rasch<br />

voorbijgaande fmert en de kalmte der ongevoeligheid<br />

zoo veele ftormen te zien opvolgen. Wanneer ik de<br />

gefchiedenis lees en zucht over de woede der dwin­<br />

gelanden, zeg ik tot mij zeiven: die vervolgers en<br />

vervolgden zijn niet meer. Zij die ongelukkig ge­<br />

noeg zijn om wederzijds hun kortftondig beftaan te<br />

pijnigen, zullen welhaast zich vereenigen met dceze<br />

onbezielde Mof. Op deze wijze heeft de ondervin­<br />

ding en de overpeinzing mij losgemaakt van die<br />

treurige vooroordcelen welke eene ftoute en onvert­<br />

raagde wijsbegeerte alleen weet te vestigen Ik leev'<br />

met mijne zinnen, om dat zij mij lief zijn, om dat<br />

ze digter bij mij zijn dan alle romaneske gevoelens,<br />

welke de overnatuurkunde der dwaasheid zijn. Ik leef<br />

van geene overnatuurkunde, ik volg de goede en<br />

eenvoudige natuur, ik gehoorzaam haare ingeeving,<br />

en ik befchouw mij zeiven als een groot kind, ge-<br />

hegt aan den weldadigen boezem der aarde, om 'er<br />

de weder aanwasfende zappen van optezuigen, tot<br />

dat het oogenblik des flaaps gekomen zij. Door dit<br />

middel geniet ik alles wat ik begeer, en ik verlan-<br />

ge niets dan 't bezit van 't gene in mijn vermogen<br />

is. Ik heb weinig droefheid en verdriet om dat ik<br />

zelfs


f4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

zelfs de fchaduw daar van verwijder: te vreden met<br />

het genot van het tegenwoordige, ftel ik mijn hoop<br />

'niet op het toekom flige, ten einde niet te leur ge-<br />

jdelt te worden. Wanneer mij eenige kwalen of on­<br />

heilen mogen overkomen, zal ik dezelve moedig en<br />

met gedult verduren; dewijl, zal ik tot mij zeiven<br />

zeggen, zulks het eenige middel is om de fmerten<br />

te verzachten. Zie daar de fchijf waar over hét gan-<br />

fche ftelzel van mijn leven loopt; mijn leven is niet<br />

droefgeestig als dat der zogenaamde wijzen, die van<br />

' de verveeling bijna eene verdienstelijke deugd ma­<br />

ken. — En gij maakt het u eene verdiende den eer­<br />

dienst van den wellust te volgen. Men behoorde in<br />

de daad u de pogingen dank te weten, welke zulk<br />

een hulde u kosten; gij wilt aangeprezen zijn om de<br />

vermaken, welke gij u verfchaft, men moet u eerbie­<br />

digen, om de heerlijke vruchten, welke gij fmaakt,<br />

om den uitmuntenden wijn dien gij drinkt! fpot<br />

niet, ieder een'weet niet wellustig te zijn. 't Is<br />

een foort van bedaan, het welk flechts aan een klein<br />

getal voegt; maar weinig menfehen zijn waardig aan<br />

't vermaak te offeren. — Die godheid boezemt on­<br />

getwijfeld u de grondbeg'mzelfs in, naar welke gij<br />

uw gedrag regelt? zij geeft u het kompas der goede<br />

zeden; koesterd u in die deugd, welke de mensch-<br />

lijkheid eer aandoet; fielt een teugel aan de wanor­<br />

de, welke de driften naar zich liepen; ongetwijfelt<br />

verheft, volmaakt zij uwe ziel, ontdekt aan haar<br />

groote en gewigtige waarheden ? — welk een aan­<br />

tal


LUTIIER-'S MEISJE, I. HOOFD'ST. Ï$<br />

tal groote woorden zonder zin! luister, jezenne- \<br />

mours, ik heb te lang het oor geleent aan uwe<br />

drogredenen, een verijsde roomkaas wagt mij. Uw<br />

fpitsvindig en valsch vernuft bouwt zich een geftigt,<br />

waar in het behagen fchept alleen te woonen. Gij<br />

dompelt u in eigenzinnige droomen, die u misleiden<br />

en den waren (iaat der wereld voor u verbergen. Al­<br />

dus maakt een blindgeboren zich een denkbeeld van<br />

een tuin naar de begocheling zijner verbeelding.<br />

Ik beklaag u, mijn vriend; uw voorkomen en uwe<br />

begaafdheden maakten u gefchikt voor alle verma­<br />

ken , welke een jongman kan fmaaken. Maar, ik<br />

waarfchuw u, uwe wijze van denken zal u belach-<br />

Jijk maken. In deze wereld , welke gij zo weinig<br />

als zij u kent, gelijkt gij naar een inwooner der<br />

maan, die een grooten fprong op onzen aardbol<br />

doet. Reiziger in de ingebeelde ruimtens, vreemd<br />

van de gemeende gebröiklijkhedeh, hoe zou men kun­<br />

nen omgaan met een mensch, die geesten ziet, die<br />

in gefprek, dezelve op ieder woord doet nederdalen;<br />

die bij de lichte maan daat te peinzen, terwijl men<br />

bezig is champagne te drinken, die opgetogen is<br />

over de fchoonheden eener andere j wereld , terwijl<br />

hij vergeet waar hij is, en waar hij zou kunnen<br />

genieten; geloof mij, jezennemours, gij hebt<br />

uwen plato gelezen, en ik heb het boek der we­<br />

reld ingezien; ik ken de famenleving bij ondervin­<br />

ding, deze weet 'er meer van dan alle de talen en<br />

boeken der -oudheid. De wijsbegeerte is goed om<br />

'er


%f: GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

"er zich eenigen tijd mede te verledigen; maar" der-<br />

zeiver aanhangers maken, zo men zegt, 'er een em<br />

kei fpel van, en buiten hunne ftudeer-kamer, Ie­<br />

ren zij alle tot het wellustige weder. In 't midden<br />

der verbijsteringen uwer verbeelding heb ik nogthans<br />

een vrij goed verfrand in u befpeurt, 't zal niet lang<br />

duren of gij zult een der onzen worden, gij zult<br />

die peinzende grilligheid, welke een dochter der een­<br />

zaamheid is, afzwceren. Ik fla 'ér borg voor dat<br />

gij in korten tijd u aan wezenlijker vermaken zult<br />

overgeven. De tijd zal u te regt brengen, en gij<br />

zult eindelijk bevinden dat 'er niets wezenlijks is dan<br />

de wellust, dat dezelve den mensch nodig is . . .<br />

maar 't is thans tijd om te flapen. De zachte dam­<br />

pen der tafel benevelen eenigzins mijne denkbeel­<br />

den . . . Vaarwel , tot morgen! verzuim niet mij, bij-<br />

het ontbijt, een bezoek te geeven*<br />

T W E E D E HOOFDSTUK.<br />

Een lezer, die de menfehen kent, zal geenzins<br />

twijfelen of dergelijke redeneeringen waren in ftaat<br />

eenen diepen indruk te maken op de ziel eens jong-<br />

mans. Jezennemours was in die jaaren, waar in<br />

men de waarheid ter goeder trouw zoekt te ontdek*<br />

ken»


LUTHEK'S MEISJE, H HOOF». \ 7<br />

ken, waar in men de onderfcheiden tegenwerpingen<br />

wikt, waar in het oordeel nog niet bedorven is door<br />

gewoonte of door vuig eigenbelang-, ook herdagt hij<br />

alles wat hij zoo even gehoord had; hij antwoordde<br />

'er op bij zich zeiven, en, gelijk gemeenlijk ge-<br />

fchied, beter dan hij gedaan had. Hij ontdekte het<br />

valfche der alleszins verderflijke grondttellingen; maar<br />

de zedekunde van epicurus was die van het huis<br />

daar hij ivoonde. De burgers, die zoo door hunne<br />

rijkdommen als door hun aanzien het meest onder-'<br />

fcheiden waren, hadden die zedenkunde aangenomen.<br />

Hij zag menfchen, die de eerfte ambten bekleedden<br />

en die over alle andere onderwerpen zeer gezond re­<br />

dekavelden, s e c n oogenbllk cwljvclcn aau >i gene zij<br />

ftelden, en hunne redeneeringen bevestigen door eene<br />

zinnelijke en wellustige levenswijze. De vrolijkheid<br />

fchitterde op hun gelaat, de lachjes zweefden gedu­<br />

rig om hunne lippen, geene wroeging fcheen de rust<br />

en kalmte hunner dagen te ftooren. Eindelijk, mon-<br />

val zelf, die geen god erkende, was zachtaartig,<br />

menschlievend, edelmoedig, medelijdend; deeze was<br />

daarenboven zijn weldoener, en nooit had hij hem<br />

't gewicht zijner weldaden doen gevoelen. Hij be­<br />

minde het vermaak; maar te levendiger wanneer 'er<br />

een ander in deelde. Hij hield een' uitmuntende ta­<br />

fel daar de overmaat zich nooit aan nederzette., Hij<br />

was wellustig zonder ongeregeldheid. Hij nam eene<br />

welvoeglijkheid in acht, zelfs in die dingen, welke<br />

cr 't minst voor gefchikt fcheenen. Eindelijk, waar<br />

B heen


a 8 ..GïSCHIEÖENIS VAN EEN<br />

heen jezennemours ook de oogen wendde, hij<br />

feefpeurde dezelfde denkbeelden, het zelfde gedrag,<br />

m a a r „iemand wist dezelven onder een zo allerbemin-<br />

hjkst voorkomen 'te vermommen als monval. On-<br />

z e wijze keerde eensklaps tot zich zeiven weder, en<br />

zeide: de deugd wint het van alle die wellustighe­<br />

den. Monval is een befchonken gastgenoot, die<br />

mets anders bezingt dan den drank, welke hem van<br />

zijne rede berooft; zijne ziel behoort hem niet meer<br />

toe; zij beftaat Hechts voor zekere gewaarwordin­<br />

gen', welker gewoonte hem meesterachtig de wet<br />

fielt'; alle de levendigheid van zijnen geest bepaalt<br />

zich'tot aardfche voorwerpen; hij is een doove, on­<br />

gevoelig voor dc famcnftcmwciide toonen der luit,<br />

die mij verrukt. Hij zou opgetogen ftaan als ik,<br />

indien hij het oor kon openen voor haare klanken.<br />

't Betfuit der bedenkingen van jezennemours<br />

kwam Mer op uit, dat hij de kelk van den wel­<br />

lust, die hem werd aangeboden, zou afwijzen, en<br />

Ast 'hij onwrikbaar zou gehegt blijven aan de ftrenge<br />

grondbeginzelen, welke door de groptite mannen der<br />

oudheid waren omhelst geworden; dat hij zonder iets<br />

toetegeven aan de nieuwigheden eener beuzelachtige<br />

en bedorvene wereld, zijne ziel te Merker zou be­<br />

moedigen op eenen glibberigen weg, en dat zoo 'er<br />

geene'luisterrijke overwinningen waren, zonder ftrijd,<br />

de ftrijd zelv' hem nieuwe krachten zou verleenen.<br />

Daar hij nog een nieuwling in de verleidingen der<br />

wereld was, kan men hem ligt het befluit vergeven<br />

't welk


LUTHER'S Musje, II. Hoorsst. ^<br />

*t welk hij nam van volmaakt wijs te blijven in 't<br />

midden eener woning als die van monval. Hij be­<br />

zat een behoedmiddel, 't welk fcheen hem te zullen<br />

doen flagen; hij voerde in 't binnenfte van zijn hart<br />

eene ware, oprechte liefde, eene liefde, die zuiver<br />

ongeveinst en ftandvastig was, en welke men nergens<br />

meer aantreft dan in de boeken.<br />

Onzen jongman gehoorzaamde des anderen mor­<br />

gens aan 't bevel zijns weldoeners of liever meesters;<br />

want niets op aarde bezittende, hield hij alles van<br />

hem. Hij wierd in een geheim vertrek geleid, waar<br />

hij te vooren nog niet geweest had. Dit was een<br />

dier kleine wellustige pruil-kamertjes, waar de ver­<br />

mogende man alle voorwerpen famenhrengt, welke 't<br />

meest gefchikt zijn om den gloed van 't vermaak te<br />

doen duren, het welk voor den rijken, in weerwil<br />

van alles wat de kunst vermag , tock verflauwt en<br />

verdooft. Bijna alle hebben zij reeds vroegtijdig de<br />

rozen der gezondheid verflenst door eenige oogen-<br />

blikken langer eenen wellust te willen fmaken, "die<br />

als dan een kunstbehoefte is .geworden: zie daar<br />

den armen gewroken en de gelijkheid der rangen<br />

herftelt.<br />

Monval, onachtzaam uitgerekt op eene fraai in<br />

ruiten gefchilderde flaapbank, befchouwde zich met<br />

vergenoegen in een fpiegel, welke 't gefchilderde her­<br />

haalde, waarmede boucher dat vertrekje had op-<br />

geluistert Naast hem was een lief aartig meisje in<br />

«en roos-kleurig kamergewaad, zij had alle de be-<br />

B 2 va].


gyjj GESCHIEDENIS VAM KEN<br />

valligheden der toonbeelden die haar omringden; het<br />

ontbijt was maar pas aangeregt op eene kleine tafel,<br />

toen hij, dien men verwagtte, binnen trad. Je­<br />

zennemours Mond verbaast over zoo veel luister<br />

binnen een zoo kleinen omtrek. Zijt gij daar, riep<br />

monval uit, dat 's wel gedaan, mijn vriend, wij<br />

zullen evenwel dezen morgen niet keuvelen, zoo als<br />

ik mij had voorgefteltj ik moet uitgaan, maar ik<br />

laat u bij goed gezelfchap. Kom hier, vervang mij­<br />

ne plaats, neem de eer van mijn huis waar, en<br />

weest hier voor mij een ander ik. Befchouw de<br />

oogen, het lachend bekje van dit fchoone kind ;<br />

maar, op mijn woord, yerfpüt voor al uwen tijd<br />

„iet met philofophccrcn. Hij vertrok al lagchen-<br />

de en haalde de deur van 't vertrekje achter zich<br />

toe. —*—<br />

Wanneer men zich maar eenigzins het karakter<br />

van jezennemours, deszelfs onnoozele houding,<br />

zijn vriendelijk en gul gelaat, doch daar tevens iet<br />

ernftigs en befchroomds in doordraaide, voorfteld,<br />

zal zich een vrij klugtig tooneel aan ons vertoonen.<br />

Hij vond zich zeer verlegen met de rol, welke hij<br />

bij deze nimf te fpeelen had, die met haare levendige<br />

en fchertzende blikken hem openlijk den oorlog ver­<br />

klaarde. Twee fchoone poezele en half ontbloote<br />

*rmen, die hem op eene bevallige wijze beduidden<br />

dat hij zich zou nederzetten, deeden hem als onver­<br />

hoeds nog veel verleidener bekoorlijkheden zien. Je-<br />

zennemours zou heen gegaan hebben, zo hij niet<br />

be-


LUTHER'S MEISJE, II. HOOEDST. ut,<br />

bedagt had meer moed te laten blijken met te over­<br />

winnen. Zijn wil wederftond de aanvechting^ maar<br />

zijn hoofd geraakte aan 't gloeijen, hij ftamelde eeni­<br />

ge woorden en kreeg een blos. Zijn hand bood<br />

niets aan dan al bevende; en indien deze jonge<br />

fchoonhcid wat minder onbedagt geweest ware, zou<br />

jezennemours misfchien op 't punt gedaan heb­<br />

ben om in haare armen het ontwerp van wijsheid af-<br />

tezweren, het welk hij zich gemaakt bad; dan, door.<br />

haare verovering te willen verhaasten, verloor zij 'er<br />

al 't genot van.. Jezennemours werd den firik<br />

gewaar. Zijne trotsheid vond 'er zich door beledigt;<br />

hij voelde de driften der zinnen verkoeleu. Van zij-,<br />

ne bedwelming herkomen, zag hij waar hij was, en<br />

't geen men met hem bedoelde. Verontwaardigt daar,<br />

over, bleef hij derker dan ooit aan zijne beginzels<br />

gehegt. Door zijne gedrenge houding, weerde hij<br />

alle de liefkozingen af van haar, die hem zogt te<br />

doen vallen. Hoe meer zij haar best fcheen te doen<br />

om hem toetelachgen, te minder beantwoordde hij<br />

daar aan door zijn gelaat. De nimph eindelijk, niet<br />

zeer gewoon aan dergelijke ontmoetingen, barsttu<br />

eensklaps in een luidruchtig gelach uit , fpotte.<br />

met den goeden jongeling en liet hem alleen.<br />

Monval, te rug keerende, vernam al het ge­<br />

beurde: het ganfche ftuk was door hem beleid en<br />

ingerigt geweest om de- wijsheid van jezenne­<br />

mours te verbijderen. 't Speet hem dat zijn ont­<br />

werp mislukt was, daar hij gemeend had eens ha*y<br />

B 3 te-


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

telijk over de nederlaag van zijnen vriend te lach-<br />

gen, alzoo hij niets zo zeer verlangde dan hem<br />

onder die genen te tellen, die gemeenlijk zijn gezel-<br />

fchap uitmaakten. Hij ftond verbaast een zoo ftreng<br />

karakter te befpeuren in een' jongman; ook meende<br />

hij dat zulks geheel buiten de orde der dingen ware.<br />

Een huichelaar kon hij niet wezen, daar toe was hij<br />

te gul en openhartig, en om een zot te zijn, daar<br />

toe redeneerde hij te wel. Ik moet, zei hij, dat<br />

oorfpronglijk wezen eens wat dieper nafporen, dit<br />

zal tevens een tijdverdrijf voor mij zijn. Daar en<br />

boven zal ik een proef doen op iets 't geen men een<br />

wijsgeer heet; zoo hij de ftrikken ontkome, welke<br />

ik hem meen te fpannen, als dan zal ik aan de<br />

Wijsheid gelooven .... maar wij zuilen zien.<br />

DERDE HOOFDSTUK.<br />

M onval had verftands genoeg om te begrijpen<br />

dat het ligte voorkomen van haar, die hij tot zijn<br />

ontwerp had uitgekozen, den wijzen jezenne­<br />

mours had afgefchrikt. Hij was niet verleid maar<br />

geërgert geworden. Befloten hebbende hem aan<br />

cenig ander vrouwsperfoon te wagen, aan eene na-<br />

mentlijk, die uitwendig een deugdzaam voorkomen<br />

had,


LUTHER'S MEISJE, III. HOOE»ST. £$<br />

bad, ging hij eene dier fchoonheden opfporen, die<br />

geene onbefchaamde tronie, geen zoo opgefchorten<br />

neus hadden, maar wier eerbaare bevalligheden en<br />

wier edele trekken naar de beeltenis fchenen gevormt<br />

te zijn, welke de beeldhouwers maken van de kui-<br />

fche diana. Zij was een jong mensch van bijna<br />

twee en twintig jaaren; op haar veertiende jaar had<br />

zij het ongeluk gehad te behagen aan een' dier gas­<br />

ten, die zich ni«t ontzien de onfchuld te verleiden.<br />

Men had haar medegefleept, niet door goud, maar<br />

door geweld; doch welhaast verbijftert door de heer­<br />

lijke pracht, welke haar omringde, had haar jeugdig<br />

hare, dat goeden raad en ondervinding ontbeerde,<br />

zich laten omkoopen; dan, fchoon hare jongheid<br />

en 't vermaak mede gewerkt hadden om haar te be­<br />

derven , had zij evenwel zich nooit overgegeven aan<br />

eene volkomene losbandigheid. Al fchielijk verlaten<br />

van haren vervoerder, gewoon aan een prachtig, ge­<br />

makkelijk en wellustig leven, zag zij zich gedwon­<br />

gen in de armen van eenen anderen overtegaan,<br />

Monval had haar onderhouden, maar in ftilte;<br />

want zij liet zich niet in 't openbaar zien; zij bc<br />

dekte haare fchande onder den naam eens echtge-<br />

noots, dien zij nooit had gehad ; zij gaf zich uit<br />

voor eene weduwe, en deze gelukkige tijtel, welke<br />

achtbaarheid en vrijheid te famen paarde, diende tot<br />

eene (luier van 't gene zij voor ieder zogt te ver-,<br />

bergen. Florimonde, (dus was haar naam) die<br />

haare verteefing regelde naar de milddadigheid harea<br />

B 4 m&s*


44 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

minnaars, behield geftadig een zedig voorkomen.<br />

Nooit diende haar huis tot een tooneel dier flemp-<br />

feesten, waar de verhitte-hoofden zich zonder teugel<br />

overgeven aan de losbandigfle uitfporigheden. Zij<br />

verfierde den wellust met eene uitermate welvoeglijk­<br />

heid, 't Vervolg zal haar beter keren kennen.<br />

't Ontwerp was jezennemours aan haar over-<br />

televeren. Zij, die de loop der wereld kennen, zul­<br />

len zich niet verwonderen over deze opoffering van<br />

monval. Men weet dat alle de driften dier fchat-<br />

rijke lieden meestal wezenlijke invallen zijn, even zoo<br />

wuft als onbeftendig; in alle hunne eigenzinnigheden<br />

zijn zij grillig, en de neiging, welke monval op dit<br />

oogenblik beheerschte was, de ingetogenheid van je­<br />

zennemours, wiens zedekunde meer dan eens<br />

zijn oog mishaagt had, te niet te maken.<br />

Hij begaf zich op eene geheimzinnige wijze bij<br />

florimonde, die aan hare kaptafel zat. Mevrouw,<br />

zeide hij haar, op eenen vrolijken toon, o! welk<br />

eene fchoone ontdekking heb ik daar gedaan. Ik<br />

zal tegen het avondmaal een jongman tot ü brengen,<br />

dien ik als iet zeer zeldfaams en eenig in zijn foort<br />

befchouw. 't Is een. wijze, wiens hart onwrikbaar<br />

is, hij is ongevoelig voor alle de aanloklijkheden<br />

der vermaken en des wellust. Ik heb de aartigfle<br />

en fraaifte meisjes op hem afgezonden, gewapend<br />

met de fchoonfte en vriendelijkfte zwarte oogen; zij<br />

hebben niets op zijn hart uitgewerkt, noch iets van<br />

zijne ongevoeligheid kunnen verminderen. Tedere<br />

flo-


LUTKER'S MEISJE, III. HOOFDST. 25<br />

ilorimonde,- het Maat thans alleen aan.u die ver­<br />

overing te ondernemen. Indien gij 'er in flaagt, in­<br />

dien gij het trots diens wijsgeers teugclt, zal ik op<br />

nieuw mij- zelve geluk wenfchen aan uwe voeten ge­<br />

zucht te hebben. — Zeer verplicht, antwoordde zij,<br />

niet een glimlach en op een' boertenden toon. Ik<br />

mistrouw die wijzen al te zeer om op mij te nemen<br />

hen te vertederen; ook geeft mij de hardnekkige we-<br />

derftand reeds te kennen van welk flag van menfchen<br />

gij fpreekt.^ Neen, hou hem bij u, 't is een fchoon<br />

Huk meubel. . . maar ongetwijvelt. heeft hij een"<br />

fchoone ftem. ... Ik zou evenwel die graag hoo-<br />

ren... 't is een geruimen tijd geleden dat- ik van die<br />

muziek niets vernomen heb. — Mevrouw, gij gaat<br />

een weinig te verre; neen, jezennemours heeft<br />

geen vrouwe ftem; 't is een goed jong mensch in<br />

alle de uitgeftrektheid van 't woord, die alles wat<br />

nuttig is ijverig beftudeert heeft; die zich inbeeld<br />

het ware geluk te vinden in 't wederftaan van alle<br />

vermaken, welke hij verleiders noemt. Dit is een<br />

klugtige wijze van denken, niet waar? maar hij heeft<br />

nog andere denkwijzen, wc!ke ik niet wil aanvoeren<br />

om u 't vermaak der verrasfing niet te ontnemen.<br />

Hoor, ik ftel meer belang in hem dan in 't vreemd-<br />

fte dier, dat uit het binnenfte der zuidlanden tot<br />

ons kan overgevoerd worden. Wat aanbelangt hem,<br />

te overwinnen, ik waarfchouw 11, dit zal een moei­<br />

lijk ftuk zijn. 't Is geen ziel, die zich door een lonk<br />

laat onderwerpen; 'er zal veel roem te verwerven<br />

B 5<br />

z i<br />

j n


25 GESCHIEDENIS VANEEN<br />

zijn in 't vernederen van dien held der kuischheid,<br />

dien nieuwen fcipio, die niet eens bijgellaan word<br />

van 't goud, het welk de leidsman wel kan ge­<br />

weest zijn van dien ouden held. Monval voegde<br />

hier, ik weet niet hoe veele woorden, nog bij, om<br />

florimonde inteboezemen welke omzichtigheid 'er<br />

gebruikt moest worden om eene zoodanige onderne­<br />

ming te doen wel uitvallen. Zij behoefde nogthans<br />

geene onderrigting deswegens: de vrouwen weten in<br />

dat ftuk meer dan de mannen van de meeste onder­<br />

vinding daar over kunnen zeggen of uitdenken. Na<br />

over en weder nog een wijl tijds gefchertst te heb­<br />

ben, fcheidden zij van eikanderen.<br />

V I E R D E HOOFDSTUK.<br />

~'|"0en dergelijk voorftel mishaagde florimonde ten<br />

uiterften; dan, de eerfte plicht van haren ftaat was<br />

geene onvergenoegdheid te toonen maar te veinzen.<br />

Zij zuchtte dikwerf over de onverfchilligheid, welke<br />

zij in haaren toeftand en omftandigheden moest laten<br />

blijken, en dat zij geftadig zich alles moest laten<br />

welgevallen, 't Was met weêrzin dat zij de taal der<br />

ondeugd aannam, want zij verfoeide dezelve in 't<br />

binnenfle van haar harte; maar fints hare jeugd me­<br />

de-


LUTHER'S MEISJE, IV. HOOFDST. E?<br />

degefleept in eenen Maat, welke niet van hare keuze<br />

was, bezat zij geen Merkte genoeg om haar beroep<br />

te laten varen, om dat een lui en gemakkelijk leven,<br />

om zoo te fpreeken , alle de wegen gefloten hield,<br />

welke naar haare ziel leidden, en zij dat moedig be-<br />

fluit verloren had, 't welk het eigendom en de eer-<br />

Me belooning van de deugd is: hoe, zeide zij, bij<br />

zich zelve, een wijs en^ deugdfaam jongman in 't<br />

huis van monval! dit 's waarlijk een vreemd ver-<br />

fcbijnzel! En wat toch kan twee zulke tegen eikan­<br />

deren ftrijdende karakters te famen vereenigen? De<br />

eerlooze! welk een rol zoekt hij mij te doen fpeelen!<br />

maar laten wij veinzen en met eene nog Merker ver­<br />

achting , de verachting betaalen, onder welke hij<br />

mij wil verpletten.<br />

Monval, ten zijnent weder gekomen, kwam tegens<br />

den avond, jezennemours in deszelfs kamer cp-<br />

zoeken. Hij vond hem maar even thuis gekomen.<br />

Nieuwsgierig met die gemeenzaamheid of liever met<br />

die befchaafde vrijpostigheid, welke de gunstelingen<br />

der fortuin zich gemakkelijk eigen maken, vatte hij<br />

een dier blaauwboekjes op, welke op de tafel ver-<br />

fpreid lagen; met groote letters zag hij op een der-<br />

zelven: Middelen om den impost eenvoudiger te waken<br />

ter verligtir.ge van het volk. Jezennemours meen­<br />

de ter goeder trouwe dat het zijn plicht ware zich<br />

met dergelijke ontwerpen bezig te houden in het huis<br />

van eenen algemeenen pachter. Alles wat hij aan ta­<br />

fel gehoord had, deed hem geloovcn dat men met<br />

ernst


A$ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ernst bedagt was om deswegens een eenvoudig en<br />

juist ontwerp te maken, en hij had zich tot dit<br />

werk gezet met alle de goede trouw en oprecht­<br />

heid van iemand zonder ondervinding; hij kittelde<br />

zich reeds heimelijk met verfcheide gedagten, welke<br />

hem toefcheenen gelukkig en onwederfprekelijk te<br />

zijn. Monval, om zijne eenvoudigheid lagchen-<br />

de, zeide hem: ik wil wedden dat dit overtui­<br />

gend ftuk door u ter perslê word gefchikt; zoo iets<br />

laat zich in een verloren uur, of uit nieuwsgie­<br />

righeid lezen, gelijk de gefchiedenis van China,<br />

maar de heeren fchrijvers van zulke ftukjes, gelij­<br />

ken naar lieden , die aan den kant eener rivier<br />

ftaan te fpreken, om eenen anderen loop aan den<br />

ftroom te geven, zonder nogthans het minfte werk­<br />

tuig bij de hand te hebben, waarmede het werk<br />

te beginnen, 't Is fchoou , gemakkelijk en ligt in<br />

de befpiegeling een goed burger te zijn; met 'er<br />

tijd zult gij u eenen patriottifchen roem verwer­<br />

ven; men zal van u en van uwe hervormings­<br />

denkbeelden fpreeken; maar ik waarfchuw u, weest<br />

verzekert dat alles zal blijven zoo als het is.<br />

Misfchien, antwoordde jezennemours, maar al­<br />

vorens een ontwerp ter uitvoer gebragt kan worden,<br />

moeten de gedagten het eerst ontworpen hebben.<br />

Door 't menigvuldig herhalen van gezonde denk­<br />

beelden, zal men dezelven misfchien eens aanne­<br />

men, al ware het flechts uit wispelturigheid. Elk<br />

burger bezit het recht om zijne wijze van zien aan<br />

den


T,TTTHER.'s MEISJE, IV. Hoo»nsT. *5<br />

Ben dag te leggen, wanneer het algemeen belang<br />

'er in betrokken is. De kundigheden, door een<br />

gansch rijk veripreid, zijn het eerst gekomen uit<br />

het vertrekje of hutje van eenige bijzondere lieden,<br />

die afgezonderd leefden en bij niemand bekend wa­<br />

ren. Ik geef wat ik kan geven, mijne gedagten<br />

zijn mijn eenigften eigendom en die beftede ik ten al-<br />

gemeene nutte. Dat elk aan zijnen kant even zoo<br />

veel doe. Gij hebt gelijk, hernam monval,<br />

fchrijf en hou u bezig. Zie de openbare orde, huis­<br />

houding en 't geluk in 't zwart op uwe papieren:<br />

zulks verdrekt altoos tot troost; het geeft vermaak<br />

wanneer men 'savonds naar bed gaat; men is al voo<br />

rens te gaan flapen een oppermagtig vorst, en 'snachts<br />

kan men gemakkelijk ten troon ftijgen. Dan, daar<br />

wij beiden wakker zijn, zoo laten wij, bidde ik u,<br />

van iet anders fpreeken.<br />

Ik heb in u, mijn waarde jezennemours,<br />

en wel met vermaak eene wijze van vrijdenken be­<br />

keurt,-welke ik bemin; zoo ik dezelve vrij dikwijls<br />

bedreden hebbe, 't gefchiedde om u te beter te toct-<br />

zen. Uw laatde tooneel met het jonge meisje heeft<br />

mij overtuigt, hoe dandvastig gij uwe grondbeginfe-<br />

len blijft aankleven. Ik kan dezelve niet wel aan­<br />

nemen, maar ik hoor ze ten minden van verre in u<br />

bewonderen; ik wil u in kennis brengen met eene<br />

vrouw, wier karakter veel overeenkomst heeft met<br />

het uwe; zij bezit een gezond en geoeffend verdand<br />

en bemind zeer de wijsbegeerte, haare gefprekken zijn<br />

be-


$« GESCHIEDENIS VAN E Eïf<br />

belangrijk; kortom 't is eene vrouw, die den eerbied<br />

van de ganfche wereld verdiend, en die, om haar<br />

met een woord aftefchilderen, mij naauwlijks bij haar<br />

zou dulden, zoo ik niet in hare tegenwoordigheid<br />

de drie vierde mijner ftoute en vrije gevoelens ver<br />

borgen hield. Zij duld mijne bezoeken om dat ik<br />

haar enkel kom zien als een vriend, dien zij uit<br />

hoofde van haare wereldkennis niet wel kan afwijzen.<br />

Haar gelaat is zoo kuisch als haare ziel, zij be­<br />

neemt den rijkdom, die haar omringt, alle de kleu­<br />

ren van pracht en weelde. Hare eenvoudigheid is<br />

edel en ftemt volkomen over een met alle hare da­<br />

den; haar huis en zij 't is alles één. Ik heb buiten<br />

haar nog geene vrouw ontmoet, in wier hart edel­<br />

moediger en fchoner gevoelens heerschten. In één<br />

woord, ik weet haar niet beter te vergelijken dan<br />

bij u, ik wil derhal ven u 't genoegen verfchaffèn u<br />

met haar bekend te maken. Onder mijne befcherming<br />

kundt gij haar dikwijls bezoeken en eerlang zult gij<br />

mij dank betuigen u bij haar gebragt te hebben.<br />

Haar mond opent zich niet dan om iet fchoons en<br />

treffends te zeggen. Ik wil het vermaak, het<br />

welk ik u toefchik, niet verwijlen, en daar ik<br />

dezen avond bij haar uitgenodigt ben, zal ik u bij<br />

haar inleiden, en wij 2 u H e n t e f a m e n fpij- zeiJ#<br />

VIJF-


LUTKKR'S MEISJB, V. HOOFDST» $1<br />

VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

De buigzaamheid van jezenaemours, die nooit<br />

eenig bedrog vermoedde , noch den minften arg­<br />

waan had van de ftrikken die men hem fpande,<br />

hoorde dit gefprek aan met een foort van onver-<br />

fcbüügheid, en begaf zich met monval naar<br />

het huis van florimonde. Hij was met hem in<br />

Vijftig huizen geweest, waar hij enkel gelet had<br />

op 't geene met zijne wijze van denken overeen­<br />

kwam , al het overige achtte hij niet. Bij<br />

zijne aankomst werd hij wel ontvangen, hij zag<br />

eene vrouw van eene edele en majestueufe leest,<br />

wier deftig gelaat en achtbare houding niets van<br />

het trotfche had. Bij hare zedigheid ontwaarde<br />

men iet blijgeestigs in haar gelaat; bijzondere<br />

bevalligheden matigde.dat gene, het welk op het<br />

eerfte voorkomen iet ernftigs en peinzende had.<br />

Zij drukte zich met zoo veel naauwkeurighcid,<br />

klaarheid en verftand uit, dat men als gedwongen<br />

wierd naar haar te luisteren. Jezennemours<br />

brandde reeds om zich in 't gefprek te mengen,<br />

en om met haar op haren trant te redeneeren;<br />

want hunne zielen waren het reeds eens, en kwa­<br />

men zoo overeen in denkbeelden dat zulks hen<br />

niet eens vreemd fcheen,<br />

De


•3* ' GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

De fpijs Wierd aangeregt, dezelve was eenvouw-<br />

dig zonder toefiel en droeg het kenmerk des kie-<br />

fchen en huishondelijken fmaaks van haar, die<br />

dezelve beitelt had. Florimonde fcheen iets<br />

vrolijker en verfierde de wijsheid met eenige fijne<br />

en geestige gezegdens; als zij lachte gefchiedde<br />

zulks met zoo veel welvoeglijkheid, dat de rozen<br />

harer wangen geleken naar het zuivere inkarnaat<br />

'der maagdelijke fchaamte. De gasten fchenen alle<br />

uitgekozen, en 't geen jezennemours te meer<br />

verzekerde van hare oprechtheid was, dat mon­<br />

val zijne lcsfe tong beteugelende niets voortbragt<br />

dan 't gene volmaakt overeeuftemde met het zedige<br />

der godheid, die het hoofd der tafel was.<br />

Jezennemours had veel moeite om affcheid<br />

van haar te nemen; hij die in alle gezelfchappen<br />

van monval gemeenlijk zweeg en peinsde, had<br />

eenklaps aan zijnen ziel alle veerkragt bijgezet;<br />

met vermaak nam hij deel aan 't gefprek en fpreid'<br />

de alle de fchatten en rijkdommen van zijnen<br />

geest ten toon, met het innerlijk en eigenaartig<br />

verlangen van te behagen. Florimonde, die<br />

edclaartig en gevoelig was, beloonde hem met<br />

haare oplettenheid en aandagt, welke altoos, wan-<br />

neer zij van eene fchoone vrouw komt, het vuur<br />

dat zij verwekt, levendiger doet blaken.<br />

Monval had flechts weinig gefproken, als of<br />

hij zich onwaardig rekende zijne beuzelarijen te<br />

vermengen met dien ftatigen en ernftigen toon.<br />

Te


LUTHER'S MEISJE, V» HÖOFDST. 33<br />

Te huis gekomen vervvagtte hij dat jezenne­<br />

mours hem zou aanfpreken over florimonde $<br />

en toen gaven zijne antwoorden blijken van dert<br />

diepen eerbied, waarmede hij voor haar doordron­<br />

gen fcheen. Ik meen u niét bedrogen te hebben j<br />

zeide hij, het is eene beminnenswaardige vrouwj<br />

maar ik ben niet gefchikt om naar haar hart te<br />

dingen; zij weet dat ik een lichtmis ben; daaren­<br />

boven is zij te volmaakt voor mij, en des bepaal<br />

ik mij enkel tot het nut van hare verkeering; -—1<br />

Jezennemours haakte naar 't oogenbiik om al­<br />

leen te zijn, elke getuigen was hem lastig* We­<br />

dergekomen tot zich zeiven, zeide hij: zie daar<br />

dan eindelijk, federd ik mij in deze hoofdflad be-<br />

vinde, de eerde vrouw, die ik heb mogen befchoiH<br />

wen zonder over haar te bloozen. Deze is de<br />

eenige welke ik tellen kan na mijne waarde fuzan-<br />

na; zelfs heeft zij iets van haren geest, van hare<br />

bevalligheden, van haare zachtaartigheid, evenwel<br />

mist zij haar teder harn Neen, geen vrouw kan<br />

een dergelijk hart hebben. Hoe zeer verfchilt haar<br />

huis, daar ingetogenheid en eerbaarheid heertenen*<br />

van dat, het welk ik bewoon! waarom kan ik<br />

niet altoos leven in een keurig gezelfchap! daar<br />

hoort men geene dier trotfche gefprekken, welke<br />

de menfchelijkheid hoonen, daar fnapt en twist<br />

men niet over die ijdele en wanhopige ftelzels,<br />

welke wreedelijk konstmatig de rede ergeren en het<br />

hart knellen. Eene' kieene boerterij is 'er geoor-<br />

G loftj


34<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

lofc, deze wekt den geest op, verfierd dien met<br />

bloemen , terwijl het vérftand 'er op zijn regte<br />

plaats is.<br />

Eenige dagen daar na ftelde monval 'hem voor,<br />

om nogmaal een avond te gaan doorbrengen in het<br />

zelfde huis. Deze nam zulks gereedelijk aan. Aan-<br />

gemoedigt door de wijze, op welke hij 'er ont­<br />

vangen werd, aangevuurd door de tegenwoordigheid<br />

en den glimlach van de beminnelijke florimonde,<br />

verhief bij zijn toon in het gefprek; want anders<br />

was zijne ziel kalm en ftil, en bezat in den groot-<br />

ften drift eene zekere bedaardheid. Monval zette<br />

hem kwaadaartiglijk aan, en wikkelde hem in den<br />

twist; hij liet zich daar op met nog meerder drift,<br />

met meerder welfprekenheid en vrijheid hooren dan<br />

de eerfte keer. Bij dit tweede bezoek, uitte, hij<br />

openlijk cle grondbeginzels, aan welken hij gehegt<br />

was, met de onachterhoudenheid, welke uit eene<br />

inwendige overtuiging voortkomt. Florimonde,<br />

hcusch en vriendelijk, begunftigde dien gloed en<br />

gaf een wenk van goedkeuring aan elke trek, wel­<br />

ke haar vleide. Van dat oogenblik af bij haar<br />

toegelaten, en zelfs van haar gelief koost, verlie­<br />

pen 'er weinige dagen dat zij geen bezoek ontving<br />

van jezennemours, en de vrijheid, die hij 'er<br />

genoot, ontwikkelde allengskens die natuurlijke vro­<br />

lijkheid , welke zijne rampfpoeden zoo lang in hem<br />

verdooft hadden.<br />

ZES-


LUTHER'S MEISJE, VI. HOOFDST. £5<br />

ZESDE HOOFDSTUK.<br />

C3p zekeren morgen , welken hij volgens zijne<br />

gewoonte doorbragt rr.et lezen en fchrijven, want<br />

hij vermengde geerne die beide aangename bezig­<br />

heden, kwam monval bij hem aan de kamerdeur<br />

tikken, doch op zulk eene wijze dat de deur zich<br />

opende. Hij wierp zich terftond in een ftoel, en<br />

zonder de minfte vooraffpraak te maken , zeide<br />

hij tot jezennemours: mijn waarde, gij moet<br />

mij thans eens openhartig antwoorden. Indien gij<br />

voor de eerde maal uwes leven, u van eene logen<br />

bediende, zou ik zulks terftond ontdekken; maar<br />

ik bezwcere u vooraf, en dring 'er zelfs op aan<br />

te gehoorzamen aan uwe neiging, en geenzins voor<br />

den dag te komen met eene erkentenis, welke gij<br />

zoudt meenen kunnen mij fchuldig te zijn. Ik ontfla u<br />

daar van, fchoon ik zeer wel Weet, dat zulks geen<br />

pak voor uw hart zij. Ik bedien mij van deze taai<br />

om u aantefporen vrij en rond te handelen, zonder<br />

aan eenigen band gebonden te zijn. Florimonde<br />

gaf mij gisteren heimelijk te verflaan dat zij een<br />

vertrouwd mansperfoon, van onberispelijke zeden en<br />

braafheid nodig had; een man daar zij zich op zou­<br />

de mogen verlaten; kortom, een vriend, die bij de<br />

warmte der "vriendfehnp, de kieschheid van 't ge-<br />

C 1 voel


% GESCHIEDENIS VAN «EN<br />

voel voegde: zij fprak van geene belooning, orfi<br />

dat zij die te ver beneden het dienstbewijs reken­<br />

de. Florimonde is rijk, beeft veel crediet, en<br />

is algemeen bemind; hare zaken die een weinig in<br />

de war zijn, vorderen minder kundigheden, dan wel<br />

een vaardigen en aanhoudenden ijver. Ik heb u aart<br />

haaf voorgeftelt, en' zij fcheen op uwen naam<br />

eenigzins getroffen. Zij peinsde eenige oogenblikken<br />

en met eenen duidelijken lach van weltevredenheid,<br />

Verzogt zij mij uwe beveiliging te bewerken. Ik<br />

fta u niét aan haar af, verftaat gij! ik wil dat<br />

mijn' huis altoos het uwe zij; wij zijn voor ons<br />

jeven verëenigt; maar daar florimonde in allen<br />

opzichte eene achtingswaardige vrouw is, zult gij,<br />

door hare belangen u aantetrekken, uwen vriend<br />

en den haren dienst doen. Veel tijd zal het u niét<br />

kosten en veel moeite zal ' e r niet aan vast zijn,<br />

een weinig overleg en een goeden wil is alles wat<br />

'er toe vereischt word. Voor 't overige zal het<br />

voor u niet kwaad zijn door eigen oogen te zien<br />

hoe eene huishouding beftuurt word, dit zal u<br />

duizend dingen leeren kennen, welke men volftrekt<br />

dient te weten, e„ welke gij „i e t eens vermoed<br />

De ganfche zaak vordert flechts een uur daags van<br />

u, zij zal u gelegenheid verfchaffen tot kleene<br />

nangename togtjes, en gij, die zoo veel behagen<br />

fthept in alles te zien, zult met onderfcheiden<br />

«den omgaan: hier door zult gij d e m e n f c h e a<br />

leeren kennen, ' £ g e e n immers uw verlangen is?<br />

kom


LUTHER'S MEISJE, VI. HOOFDST. 37<br />

kom aan, kleed u, zij wagt op u, toef des niet<br />

haar aangenaam te verrasfen.<br />

Jezennemours, ontzet over een voordel, het<br />

welk heimelijk de verlangens van zijn hart begun-<br />

fligde, kon Hechts eenige weinige woorden uitbren­<br />

gen, 'm maakte eenige tegenwerpingen, doch die<br />

hij zonder wederzin zag oplosfcn. — Gij weet,<br />

zeide hij, dat ik mij in alle zaken laat leiden door<br />

dat natuurlijk gezond verftand, % welk alle men,<br />

fchen toebehoord. De post, welke ik bij u beklee-<br />

de is Hechts voor mij eene bediening daar geene<br />

moeite aan vast is: uwe ongemeene edelmoedig­<br />

heid liet mij toe mijn eigen fmaak te volgen, maar<br />

hoe zal' ik mij kunnen redden uit eene verwarring<br />

van zaken van welke ik geen kennis heb? —<br />

wat dat aanbelangt, hernam monval, men heelt<br />

lieden onder zich die men daartoe gebruiken kan.<br />

Een man, die aan 't hoofd van een' post is, (en<br />

dit weet ik bij ondervinding) is juist de geen die<br />

het minst behoeft bedreven te zijn in de daartoe<br />

vereischte kundigheden. Gij hebt 'er het oog flechts<br />

over te laten gaan, gij zult gebieden, en alles zal<br />

wel zijn; komt 'er iet neteligs voor, men vind in<br />

Parijs een genoegzaam aantal advokaten langs den<br />

weg. Ga,, gij zult meer bevelen te ge/en hebben<br />

tot feestvieringen, dan gij. bezoeken zult behoeven<br />

afteleggen bij pleitbezorgers. Wanneer een inten­<br />

dant bij tijd, en gelegenheid een kleinen brief<br />

\yeet opteftellen, is hjj yan al 't overige ontflagen,<br />

T W<br />

C 3 ' ^ S


3S GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

't Was op dezen ligtzinnigen en boenenden toon<br />

dat hij jezennemours medeileepte , die te e.<br />

ringen wederltand bood om zich niet te laten ge-<br />

Zeggen; ook was 'er eene andere beweegreden,<br />

, die hem overhaalde, Jezennemours wej schte<br />

federt langen zijn beftaan fchuldig te mogen zijn<br />

san zijn eigen arbeid: hij zogt derhajven zich eenen<br />

weg te openen, die hem gelegenheid verfchaffen kon<br />

om zich door eigen handen een beftaan te bezor*<br />

gen, Hij had fteeds de weidaden van "monval ont­<br />

vangen met geen ander oogmerk dan om hem nut­<br />

tig te zijn; doch monval lag hem niet anders<br />

op, dan allerlei foort van verlustigingen, Jezen­<br />

nemours begréép, dat, wanneer hij zich eenige<br />

vaste bezigheden kon geven , hij in zijne eigen<br />

oogen meer waarde zoude hebben.<br />

Nog voor den middag begaf hij zich naar flori­<br />

monde, die oph«a zat te wagten: zij ontving<br />

hem ,n een wit kamergewaad, en zeide hem op<br />

eenen zedige* toon doch welke reeds vertrouwen<br />

in hem fcheen te iiellen: een onderling vriend heeft<br />

mij met lof van u gefproken, jezennemours<br />

maar uw eigen voorkomen zegt nog meer. Ik ge,<br />

loof dat ik uwe ziel «ken, mij dunkt ik heb<br />

er gevoelens in befpeurt, welke ik bemin en<br />

hoog-fchat. Mijn voornemen is om niet langer in<br />

eene<br />

ad 13<br />

zoo woelige plaats te blijven als deze hoofdf<br />

' We,ke<br />

^ aangenaam kan wezen aan<br />

b m<br />

* d l c<br />

^Nfc in 't gedruis verkiezen te zijn<br />

en


LUTHERS MEISJE, VI. HOOFDST. 39<br />

en niet verlangen immer met zich zeiven te ver-<br />

kecren. He heb altoos een Uil leeven bemind, niet<br />

om afgezonderd en eenzaam te zijn, maar een<br />

leven bepaalt binnen den engen kring,van een kleen<br />

en uitgelezen gezelfchap. Ik heb vier mijlen van<br />

hier een buiten, het welke alle de gemakken en<br />

geneuchtens des levens in overvloed levert, aldaar<br />

wil ik mij aan de bekoorlijkheden van 't land-le­<br />

ven overgeven; mijne gezondheid zal 'er te beter<br />

om ziin, en de ftilte van een fchoon landgoed zal<br />

misfchien kalmte aan mijne ziel fthenken. ft heb<br />

een vriend nodig (en dien ik nimmer eenen ande­<br />

ren tijtel meen te geven) om het oog te houden<br />

over alles wat het beftuur van dat goed raakt,<br />

die zich verwaardigt acht te geven op alles wat<br />

den rijken in ftaat (telt goed te doen aan hun die<br />

hem omringen. Indien ik in dien vriend een ge­<br />

voelig karakter vind*, een ziel, die met de mijne<br />

overeenftemt, en een man voor wien ik mijne ge-<br />

"heimfte gedagten kan openleggen maar wat<br />

fpreek ik van vinden? ik heb hem gevonden, ja,<br />

ik heb hem gevonden, riep zij uit, blo ozende op<br />

eene edele wijze, en jezennemours aanziende<br />

met. die zegepralende bevalligheid, welke zoo eigen<br />

is aan de vrouwen, en welke zij tot het toppunt<br />

van volkomenheid weten te brengen. Jezenne­<br />

mours antwoordde alleen met eene buiging, en na<br />

een weinig zijne blijdfchap en ontroering verborgen<br />

te hebben gehouden, zeide hij met eene bevende<br />

C 4 fi fm<br />

-


4® GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

$mw: ach! mevrouw, Wie zoude de bedienin»<br />

kunnen weigeren, welke gij mij aanbied? ik J<br />

N mijn ijver infpajmen om die itreelende keuze 'te<br />

Verdienen.' meer kon hij niet uitbrengen; hij ftot-<br />

terde nog eenige woorden, doch zonder zin en fa-<br />

menhang, Florimonde, nog meer opgeluistert<br />

dan te voren, geliet zich zijne ontroering niet te<br />

bemerken: zij fprak veel van ontwerpen, van in­<br />

richtingen, die den armen landman nuttig zouden<br />

?ijn, van een weg dien zij wilde aanleggen, langs<br />

Welken de boer zijn veldgewas gemakkelijker zou<br />

kunnen Vervoeren, en jezennemours ftond op-<br />

getoogen, dat 'er zich eene gelegenheid aanbood<br />

om den boer wel te doen. Zij deed hem eene be-<br />

fchnjving van haar kasteel, van haare boerenplaat­<br />

zen, en van al het tuig dat tot den landbouw be­<br />

hoort. De ziel van onzen jongen wijsgeer wsis<br />

dronken van vreugde. Hij zag zich reeds in de<br />

fchaduw dier zacht ruisfchende boomen, hij dwaal­<br />

de reeds door die aangename beemden, en wandel­<br />

de langs die verfrisfende watervallen met een boek<br />

in de hand waarin hij op zijn gemak wijsgeerte<br />

en flaatkunde las, welke hem in ftaat ftelde een<br />

weinig praktijk bij het bekoorlijke der befpiegelin-<br />

te voegen. ••' ' 9


LUTHER'S MEISJE, VU. HOÓFDST. 41<br />

Z E V E N D E HOOFDSTUK.<br />

De fchatrijke monval verheugde zich dat hij<br />

een gedeelte zijner ontwerpen zag wclgelukken. Dat<br />

landhuis, alhoewel vrolijk en prachtig, was een<br />

zijner minfte buitengoederen. Hij had het fchier<br />

verlaten federt hij elders een halsrechter was gewor­<br />

den, en zijne bosfehen ftootten aan die van den<br />

monarch. Hij bezat alle de vorftelijke tijdverdrijven,<br />

de harten en zwijnenjacht. Zijn fortuin vond enkel<br />

in Parijs de hoofdftof, zijne verbazende fchatten<br />

waardig; hij verliet die ftad niet meer, om dat<br />

zijne menigte grillen en eigenzinnigheden dagelijks<br />

niet kon ingewilligt worden dan in eene plaats waar<br />

een groot aantal behoeftigen op zoo veelcrlei wijzen<br />

werkt voor 't vermaak der rijken.<br />

Indien hij van zich kon verkrijgen jezenne­<br />

mours te misfen, 't was om hem in 't vervolg<br />

beminnelijker en beter gevormt weder te bekomen,<br />

wanneer hij hem meende intewijen in zijne verma­<br />

ken en grondbeginzelen. Hij had hem aan flori­<br />

monde toevertrouwt, ten einde deze hem zoude<br />

onderrichten en tot een gezellig mensch maken;<br />

hij had ' dit landhuis daartoe verkoren om te beter<br />

den fmaak te ftreelen van jezennemours boer-<br />

fche wijsbegeerte; in 't kort, hij wilde van hem<br />

zijn leerling maken; want de losbandigheid van 't<br />

C 5<br />

H R T L T


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

hart en van 't verftand heeft (wie zou het geïoo-<br />

ven) almede hare pochers en hoogleeraars!<br />

De dag tot de afreize was bepaalt; de koets<br />

Hond gereed, zes fchoone kloeke paarden, welke<br />

men zorg droeg te vcrwisfeien, vervoerden in het<br />

zelfde rijtuig de fchoone florimonde en den wijs<br />

geer, die, den ganfehen weg over, verrukt was<br />

op 't gezicht der akkers en heuvel en, en de fchobh<br />

heden daarvan deedt bewonderen aan zijne gezel-<br />

liane, nu en dan iets uit virgilius en thomfon<br />

bijbrengende en tusfehen beide een landlied van<br />

eigen vinding daarbij opzeggende.<br />

Men kwam ter beftemde piaatze aan. Het huis,<br />

't welk voor een zoo vermogend man als monval<br />

weinig te beduiden had, fcheeïi een heerlijk kas­<br />

teel te zijn in 't oog van jezennemours. Hij<br />

verloor zich in al het gene tot hetzelve behoorde,<br />

hij nam nog dien zelfden dag bezit van alles,<br />

'liep de hoven, de ondeihoorige boeren plaatzen en<br />

een groot gedeelte van den grond af. Den gan­<br />

fehen nacht door droomde hij enkel van de ver­<br />

maken des landlevens en van den akkerbouw; hij<br />

zag niets dan huppelende kudden ; hij dronk in<br />

zijnen droom de melk der z'waargeinjerde koeijen,<br />

bij at van den heerlijken ooft der omgaande vrucht-<br />

boomen, en hij ontwaakte in 't midden van het<br />

feest des wijnöogsts.<br />

Wat vermag de neiging niet? jezennemours<br />

vertoonde zich eensklaps vrij bedreven in zafeh<br />

van


LUTHER'S MEISJE, VII. HO OFDST. 43<br />

van welken hij nooit eene bijzondere ftudie gemaakt<br />

had, met behulp van een boek over den land­<br />

bouw, het welk hij al vroeg des ochtends inzag,<br />

en geleid door zijn eigen gezond verftand en goed<br />

eordeel, liet hij alles naar zijn eigen zin verrich­<br />

ten, en alles viel wel uit, om dat hij alles met<br />

goedheid en bezadigdheid den landlieden voordroeg,<br />

het geheim bezat hen aan zich te verbinden, hen<br />

voorging met zelve méde te werken, en om dat<br />

zijn ijver fproot uit eenen vluggen en levendigen<br />

aart, welke gemeenlijk ook op anderen werkt. —-<br />

Me i zou voor hem fchier 't onmocglijke gedaan<br />

hebben, doch hij vorderde niet dan eenen matigen<br />

arbeid, dien hij zelfs tot eene vermakelijke bezig­<br />

heid wist te maken. Het huis, 't welk te voren<br />

treurig en eenzaam ftond, kreeg een vrolijk en<br />

lustig aanzien. Ik weet niet welke beweeging 'er een<br />

aangenaam gedruisch voortbragt. Overvloed en<br />

vrolijkheid, welke nooit van eikanderen behoorden<br />

afgefcheiden te zijn, fcheenen zich te vereenigen<br />

om de ligging der plaats te verfraijen. De verma­<br />

ken, welke men op 't land fmaakt, zijn leven­<br />

dig, om dat men ze eigens voortbrengt, om dat<br />

ze uit dagelijkfche bezigheden fpruiten, en om dat<br />

ze ons door geen Imder bezorgt worden; zij heb­<br />

ben niets vooraf bereids, en daar ze overeenftern-<br />

men met de eenvouwdigheid der natuur, zijn ze<br />

zachter en aangenamer.<br />

't Is


44 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

't Is hier noodig te zeggen, dat florimonde<br />

doorging voor de eigenaarfter van dit kleene land-<br />

goed ; dat hetzelve aan haar was toegezegt, en<br />

dat ze daar, te voren , haar verblijf gehouden<br />

had; om die reden waren alle de bruikers<br />

jezennemours zoo onderdanig, Florimonde<br />

was boven alles aanbevolen den jongman onder<br />

haar gebied te krijgen, zij had reeds eene heime­<br />

lijke genegenheid voor hem opgevat, welke haar<br />

tot dien tijd was ombekent geweest, zij gebruikte<br />

ten voordeele yan eene heimelijke vlam de ftrikken<br />

welke monval haar had in de hand gegeven.<br />

Zij had zich gezengt aan den fakkel der liefde,<br />

terwijl zij enkel 'meende te fpotten; zij befpeurde<br />

dat zij ernftig beminde, en dat zij reeds verwon­<br />

nen was van hem, dien zij moest doen bukken.<br />

Aan haar zelve oyergegéeven en alleen met dien<br />

genen, dien zij niet meer kon vermijden , was<br />

het haar niet mogelijk voor zich de heerfchappij<br />

te ontveinzen, welke hij over haar bekomen had;<br />

dan, hoe meer zulks tot eene ware liefde aan-<br />

wakkerde, te ingetogener gedroeg zij zich. Een<br />

inwendige zedigheid was haar als aangeboren; zij<br />

b.leef volftandig getrouw aan derzclver wétten;, in<br />

Weerwil der misftappen hares levens; misftappen<br />

yan hare onbedagte jeugd en van gewelddadige<br />

qmftandigheden, meer dan van eene wezenlijke<br />

neiging. Zij zou van een onbefproken zedelijk ge r<br />

drag geweest zijn, zoo men haar door verleiding<br />

niet


LuTHÈk*s MEISJE, VII. HOOFDST. 4£<br />

niet aan het dooien gebragt had: zij kende alle<br />

de affchuwlijkheid der ondeugd, en van verre op<br />

het beeld der deugd ftarende , zuchtte zij , en 'r<br />

fmerte haar dat zij haaren loop niet weder kon<br />

beginnen. Blozende over de ongeregeldheden van<br />

anderen meer clan over die van haar eigene, hart­<br />

grondig haare vorige levenswijze verfoeijende, oor­<br />

deelde zij zich thans onwaardig immer bemind te<br />

worden. Zo menigwerf zij jezennemours zag,<br />

verlangde zij haar kleed des onfchulds nog te<br />

bezitten $ om hem een zuiver hart te konnen aan­<br />

bieden, 't geen hem alleen zou toebehoort hebben.<br />

En daar de eer haren afgod was, deedt zij ten<br />

minften eene poging om het overdreven en wan­<br />

hopige vaars van boileau<br />

Het is mst de eer als met eeti eil.ind, dat van rotzen<br />

En klippen is omringt, daar haven is noch (h-and:<br />

Eens afgeweken komt men nooit daar weer aan Land.<br />

te doen liegen, eil wedertekceren tot den Haat<br />

uit welken men haar had weggerukt. Maar waar­<br />

om zou eene uiterfte poging die zegepraal niet<br />

Verdienen ? waarom zou men door een waar be­<br />

rouw niet op nieuw binnen den tempel van on-<br />

fchald kunnen geraken? blijft dezelve dan altoos<br />

gefloten om eenen enkelen misflap. Jezenne­<br />

mours aan zijnen kant, zijne heimelijke begeer-<br />

tens doemende, oordeelde dat ze honende waren<br />

voor eene zoo kuifche fchoonheid; hij befchouwde<br />

zijn


GESCHIEDENIS VAN I£S<br />

zijn hartstocht als de beginzelen van eene misdaad,<br />

als eenen wezenlijken aanflag op de eerbaarheid<br />

en als eene misdadige trouwloosheid.<br />

AG T S TE HOOFDSTUK.<br />

IVxen moet weten dat jezennemours reeds<br />

bemind had en nog beminde: maar zij, die<br />

hij liefde toedroeg, was afwezig ; hij wist niet<br />

waar zij zich bevond; haar fpoor was voor hem<br />

geheel verboren; hij leefde in die wreede en<br />

fmertelijke onzekerheid of hij haar wel immer zoude<br />

wederzien. Misfchien beminde hij enkel eene fcha-<br />

duw, en in weêrwil van al den gloed eener eerfte<br />

liefde, in weêrwil van de herdenking aan een zoo<br />

geliefd voorwerp, eene herdenking fomtijds Merker<br />

treffende dan de tegenwoordigheid zelve, was het<br />

geenzins in den ouderdom van twee-en-twintig jaa-<br />

ren, dat men zich voed met tranen die men ftort<br />

op het graf eener meestresfe. De afwezigheid<br />

vernietigt de liefde niet, maar doet' haar bijwijlen<br />

fluimeren, om haar nogthans met meer vuur te'<br />

doen ontwaken. Daarenboven dienden de menig­<br />

vuldige gefprekken, welke jezennemours met<br />

florimonde had, en welke men, zoo men<br />

Wil, verkeeringen tusfehen vier oogen kan noemen,<br />

naar mijne gedagten niet om 'dien vlam te fmoo-<br />

ren, dien elk aan zijne zijde poogde te blusfen.<br />

Dan,


Lu-rnna's MEISJE, VIII. HOOFDST. 4?<br />

Dan't is bekent waar dergelijke beftrijdingen<br />

op uitkomen. Zij zagen eikanderen telkens en<br />

geftadig met een nieuw vermaak. Hun hart was<br />

vervult met zaken, welken zij malkanderen niet<br />

durfden zeggen. Florimonde volgde met een<br />

ftrooi-hoed op hei hoofd den landzorgeiijken jezen­<br />

nemours in de veldbezighedcn, en fomwijlen<br />

poogde hare fchoone hand den vlegel optebeuren<br />

om het goudgeel graan te helpen dorfchen; dan<br />

eens drukte zij met eene tedere vinger den uier,<br />

welke de melk doet vlieten , en het was van<br />

die melk dat jezennemours met te meer ge­<br />

neugte dronk.<br />

Op zekeren avond toen hij, na de hitte van<br />

den dag, florimonde naar een boschje geleidde,<br />

het welk tot eene wandeling was aangelegt, dron­<br />

gen zij in hunne wijsgeerige gefprekken tot diep<br />

in een laan, waar verfcheide zoode-hoopen hen<br />

ten zitplaats dienden, en op welke men juist<br />

niet het flechtst gezeten was. Florimonde zich<br />

met die onachtzame kwijning, welke zoo wel<br />

aan de bekoorlijkheden veegt, te nederzettende ,<br />

luisterde, antwoordde weinig, liet haar oog dan<br />

over het groen , dan door de takken waaren,<br />

fchecn niets te zien, terwijl aan haren zachthij-<br />

genden boezem eenige dier zuchten ontfnapten,<br />

van welken een getuigen geen reden kan geven<br />

wanneer de oorzaak hem onbekend is. De fcha-<br />

duwen wierden langer, en de zon, die men reeds<br />

niet


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

niet meer'zag, fpeelde nog even met hare pur-<br />

pere ftraalen ddor 't kreupelhout. Men zoü<br />

hier gaarne den dagètrfaad Willen afwagten, zeide<br />

florimonde, deze plaats is die niet te verkiezen<br />

boven die prachtige falonnen , waarin men zich<br />

opfluit met de brandende lucht, welke de zon 'er<br />

ingebragt heeft? jezennemours vol van een<br />

blakend vuur, én die in de betoovering der plaats,<br />

deelde en in die van 't oogenblik , vatte eene<br />

harer handen, en dezêlve als onwillig aan zijn'<br />

mond brengende, zeide hij: — deze plaats,<br />

florimonde, heeft. veele bekoorlijkheden; maar<br />

zender u zou zij die allen misfen. . De aandoen­<br />

lijke toon, op welke hij deze woorden uitte,<br />

benam aan florimonde bijna de fpraak, en het<br />

was niet dan met moeite dat zij verborg hoe veel<br />

't haar koste. om opteftaan. In de jaren van oo»<br />

fchuld zou zij gehoorzaamt hebben aan de aandoe­<br />

ning die haar verweldigde; maar haar hart, dat<br />

door eene te gemakkelijke overwinning den genen<br />

vreesde te verliezen, dien zij lief had, gebood<br />

haar eene koelheid aantenemen daar zij niet voor<br />

gefchikt was; het floot zich, door de liefde zelve,<br />

voor die vervoering, welke haar bedwelmde: zij<br />

beftreed zichzelve, e n met eene ontftelde doch<br />

zwakke ftem, zeide zij: laat af, jezenne­<br />

mours! en zij weerde de blakende kus af, welke<br />

hij haar op de handen drukte; zij ging h e e n met<br />

een rasfer tred, en eene fchijnbare kalmte aanne­<br />

mende 4


LUTHER'S MEISJE, IX. HOOFD. 49<br />

mende, keerde zij, langs den kortften weg, naar<br />

huis , daar zij zich afzonderde, en het overige<br />

van den avond, niet weêr te voorfchijii kwam.<br />

N E G E N D E HOOFDSTUK.<br />

O nze jonge wijze, die 'van zijne wijsheid eert<br />

weinig begon te verliezen, kwam tot zich zeiven<br />

terug j en bloosde over zijn ftout beftaaili Hij"<br />

befchuldigde zichzelveii; Hoe! zeide hij, zal ik<br />

de fchroomvallige deugd verleiden, daar zij zich<br />

aan de mijne vertrouwt.' zal ik eene eerbiedwaar­<br />

dige vrouw, die mij als een vriend behandelt,<br />

hoonen! en vervolgens nog onder hare oogen<br />

durven verfchijnen, met edelmoedige gevoelens<br />

voor den dag komen, die ik door mijn gedrag<br />

tegenfpreeke! zij moet mij befchouwen als een<br />

bedrieger, ais een huichelaar, die met de deugd<br />

den fpot drijft, die 'er in zijne gefprekken mede<br />

pronkt, en dezelve in zijn hart veracht. Hij ver­<br />

foeide zichzelven in dat oogenblik, hij meende in<br />

het gelaat van florimonde gramflorigheid en eene<br />

billijke verontwaardiging befpeurt te hebben. De<br />

fchaamte zou hem op ftaande voet dit huis hebben<br />

doen verlaten, zoo hij niet had voorgenomen zijne?<br />

vermetelheid te beieren door den grootften eerbied.<br />

D Zon*


go GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Zonder mijne ftoutbeid, zeide hij, zou ik allengs*<br />

kens haar hart hebben kunnen winnen; maar door<br />

mijn gedrag heb ik haar mijne trouwlooze oogmer­<br />

ken ontdekt, zij heeft het recht om mijne ftout­<br />

heid met verachting te befchouwen; een verontwaar­<br />

digend mededogen is al wat ik thans verdien. Des<br />

anderen daags durfde, hij zich niet aan haar ver-<br />

toonen; maar florimonde, die hem recht deed,<br />

en zich hield als of zij om het voorgevallene niet<br />

dagt, behandelde hem met zoo veel bedaardheid,<br />

dat jezennemours zich verbeeldde verfchooning<br />

te zullen verwerven, mits hij zijne verrukking in<br />

het toekomende konde bedwingen. Ondertusfchen<br />

drukte zijne beteugelde liefde zich in de geringfte<br />

zaken met eene onbedenkelijke omzichtigheid uit,<br />

die zoo treffend was dat dezelve meer het werk<br />

fcheen van natuurlijkheid dan van overleg. Hij<br />

bleef in zijn beftuur aanhoudend ijverig en vlijtig;<br />

zorgvuldig in alle zijne verrichtingen , was hij<br />

verre van zich deswegens eenige verdienfte toete-<br />

eigenen; hij bedoelde geene de minfte belooning,<br />

en verwagtte die niet. Hij beminde, en te vreden<br />

met eene zoo zoete neiging te koesteren, maakte<br />

-zulks het genoegen zijn's lévens uit. Eindelijk hij<br />

gedroeg zich zoo eerbiedig dat florimonde zich<br />

verplicht meende zijne, geftrenge deugd te temmen,<br />

door vriendelijke behandelingen, welke fcheenen<br />

voorttefpruiten uit erkentenis, maar die. zeer nabij<br />

kwamen aan liefde. Haare min was tot dien graad<br />

van


LUTHER'S MEISJE, X. HOOFDST. 5?<br />

van hevigheid gekomen, dat dezelve niet meer te<br />

ontveinzen ware. Haare gefprekken , haare ge­<br />

laatstrekken en haare half gefmoorde zuchten ftrekten<br />

eindelijk tot duidelijke bewijzen van 't gene in<br />

haar hart fchuilde. Dit verbaasde jezenne­<br />

mours, om dat een jongman die waarlijk bemind s<br />

altoos opgetogen is van de liefde die men hem<br />

betuigt. Zedig en befchroomt, begreep hij niet<br />

hóe hij een hart had kunnen innemen, 't welk<br />

hij geoordeeld had zoo fier en ftreng te zijn* én<br />

't welk hem fcheen niet vatbaar te wezen voor<br />

eenige zwakheid. Deze ontdekking * zijne ziele<br />

verrukkende, verbaasde zijne rede.<br />

T I E N D E H O O F D S T U K ,<br />

Jezennemours had nog niet gezegepraalt, niet<br />

om dat hem als aan een kind ondervinding ontbrak,,<br />

maar om dat hij eene godheid gemaakt had van<br />

zijne florimonde, en aanhield haar eenen wie­<br />

rook toetezwaijen, de eeniglte hare behoorlijkheden<br />

waardig. Florimonde bekoort en verlegen,<br />

wenschte heimelijk hare nederlaag, want het was)<br />

niet meer in haar vermogen de eerbiedige aanbid­<br />

ding van onzen wijsgeer te weerlbian. Zij begon<br />

0 9 Op-


GESCHIEDENIS VAR EEN<br />

op eene geestige wijze te fchertzen met die pla*<br />

tonifche. liefde, welke j ezennemoürs tot zulk<br />

eene hoogte voerde, dat hij zichzelven bedroog<br />

en zijn eigen hartstocht tegenwerkte ; dan, 't is<br />

verbazend hóe een dwaas denkbeeld, dat zich in<br />

de hersfens van een jongen wijsgeer geplaatst<br />

heeft, de ontwerpen kan verijdelen van eenen<br />

federen minnaar, en de wetten der liefde zelfs<br />

kan dwarsboomen. 't Vermogendfte dat 'er in de<br />

natuur is gehoorzaamt nog aan de beguicheling der<br />

verbeelding, en fchijnt fmert en vermaak uittedee-<br />

len, ftrijdig met het géene is vastgeftêlt. De<br />

dwaling van onze jonge jaren is nooit gematigt,<br />

zij gaat tot uiterftens en fielt altoos een fchim in<br />

de' plaats van iet wezenlijks. Florimonde be­<br />

merkende met welk een hoofd zij te doen had,<br />

meende eindelijk gebruik te moeten maken van eene<br />

dier fchrandere konstftreeken , welke haar niet<br />

geheel onbekent waren; want alle vrouwen ver-<br />

ftaan ten minften het befchouwelijke van die konst.<br />

't Was nogthans voor de eerfte keer dat zij zich<br />

'er van bediende. Men kart evenwel niet zeggen<br />

of zij vergenoegt dan te onvreden ware eene<br />

loosheid te hulp te roepen .om jezennemours<br />

te lokken in de ftrikken door de hand des ver-<br />

maaks bereid.<br />

De lentelucht bezielde en vervrolijkte de natuur;<br />

het veld was met bloemen bezaait en de hemel<br />

was zonder wolken, 't Was het jaargetijde waarin<br />

de


LUTHER'S MEISJE, X. HOOFDST. 53<br />

de onverfchilligfte harten zuchten, waarin ik weet<br />

niet welke zachte dampen door de zephiertjes<br />

aangevoert, de harten neigen tot tederheid en<br />

alle wezens te famen trekken. Jezennemours<br />

was dofgeestiger en 'peinzender, florimonde daar­<br />

tegen vrolijker en bekoorlijker geworden. Zij zag<br />

het oogenblik harer zegepraal naderen; zij kon<br />

hetzelve reeds lezen in het gelaat hares minnaars.<br />

Op zekeren avond , afgemat door eene menigte<br />

landverlustigingen, was zij onder betuiging van<br />

moede te zijn, gaan nederzitten, toen zij eens­<br />

klaps, na 't plegen der beminnelijkftc grappen,<br />

waarin het hart zich ongeveinst en de geest zich<br />

ongedwongen vertoont, en als 't ware fchijnt te<br />

zegsen: gij ziel mij zoo ah ik ben, een fiuipert<br />

maakte. Jezennemours, die,'voor een wijs­<br />

geer, met vrij veel bevalligheid gedanst had, zag<br />

haar niet meer, en zogt Jiaar met veel ijver,<br />

toen hij, na alle hoekjes* doorfnuffelt te hebben,<br />

eindelijk in een afgezondert klein tuinhuisje kwam.<br />

Daar vond hij haar, zoo 't fchecn, flapende.<br />

Het warme weer had haar den gazen halsdoek<br />

doen afwerpen , welke altoos haren boezem be­<br />

dekte; deze verrukte hem door de bekoorlijkheden<br />

van deszelfs volkomenheid, want dit foort van<br />

fchoonheid heeft meer dan eenige andere haaren tijd<br />

van rijpheid. Die boezem, die zachtkens hijgde,<br />

duidde eene ten halve vcrwonne fierheid aan.<br />

Florimonde lag in die wellustige achtelooze<br />

D 3 hou-


54 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

houding, welke zich als aan 't vermaak overlaat.<br />

Hare armen ten halve uitgeftrekt fcheenen enkel te<br />

wagten om eenen minnaar te omhelzen, en aan<br />

haar hart te drukken, Haare fchoone oogen, door<br />

hare lange oogleden bedekt, 'noodigden het . be-<br />

fcheidenst gezicht zich* te verzadigen met de be-<br />

fchouvving van zoo veele bekoorlijkheden, Welk<br />

een tijdftip voor een' wijzen! Hij boog zich als<br />

wilde hij het voorwerp aanbidden, het welk hem<br />

betooverd hield. Zijne oogen waren niet alleen<br />

bevangen, maar alle zijne zintuigen werden met<br />

verrukking aangedaan. Hij Heelde een kus van*<br />

hare ten halve gefloten lippen. Zijn hand plukte<br />

de leliën van dien jagenden boezem, die zich<br />

verhief en de ftreelingen fcheen te willen .begun-<br />

ftigen, welke m'en aan denzelven befteedde. Eene<br />

diepe .zucht, en eenige onduidelijke woorden deden<br />

aan jezennemours ^emerken in welken droorn<br />

zijne minnares was weggezonken, ... o te zeer<br />

beminde jezennemours! laaten wij eikanderen<br />

beminnen. ... ik geef mij aan u over. , . ,<br />

op dat pogenblik drukte jezennemours haar<br />

met vervoering in zijne armen en herhaalde: laten<br />

wij elkandtren beminnenl florimonde ontwaakte,<br />

hare beyogtigde oogen ontmoetten die van haren<br />

minnaar. . . , zoo zij wreed had willen zijn, zou<br />

dit üneekend oog der liefde alle hare geflrengheid<br />

ontwapend hebben: maar daar zij enkel gevoel<br />

was, ftrekte zij hare armen tpt hem uit, zij<br />

Waakte


LUTHER'S MEISJE, X. HOOFDST. 55<br />

maakte zich meester van het voorwerp harer teder­<br />

heid; de gelukkige droom werd voltooit. . . .<br />

Jezennemours is in 't oog van florimonde<br />

de beminnelijkfte der mannen, en florimonde<br />

wierd in de oogen van jezennemours de be­<br />

minnelijkfte der vrouwen. Hij was even zoo verte­<br />

dert, zoo verrukt als zij,* zoo iets de hartstocht<br />

eener vrouwe, die verheft is, kan evenaren. —<br />

Beiden deelden zij in dezelfde vervoering, en er­<br />

kenden de veelvuldige bekoorlijkheden, welke de<br />

wijsheid aan de liefde bijzet.<br />

Dat andere pinceelen zich met eene trotfche<br />

waan vermeten de toneelen van verliefden wellust te<br />

fchilderen. Hij, die voor 't genot daarvan vatbaar<br />

is, zal geen taal volkomen genoeg vinden om dat<br />

tafereel te fchetzen. Dikwijls heeft men 'er aan<br />

begonnen , maar nooit werd het voltooit, ook<br />

zal het nimmer voltooit worden, en. door welke<br />

trekken zou men den toon der liefde kunnen uit­<br />

drukken, daar de mond zwijgt, en het blakend<br />

hart zich eene andere taal fcheppende, gecne<br />

woorden behoeft om zich te uitten en te doen<br />

verftaan.<br />

Florimonde, aan haren wijzen en gelukkigen<br />

minnaar overgegeven, deedt hem met leedwezen<br />

terug zien op zoo veele dagen, welke verloopen<br />

en verfpilt waren in koele wederftrevingen eener<br />

befchroomde ingetogenheid; zij deedt hem vergoe­<br />

ding voor den dwang, onder welken hij zich<br />

D 4 ge-


$6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

- gelegt , en voor de tranen , welke hij in ftilte<br />

geftort had. Zij zelve zag in den dagenraad van<br />

dit geluk niet anders dan toekom flige genoegelijke<br />

dagen ?<br />

alle toegewijd aan de bekooring van een<br />

wederzijds vertrouwen, bekooring, niet min ftree-<br />

lende dan de vermaken der minn'. Indien de<br />

verrukking van twee volkomen verëenigde harten,<br />

zekere zwakheden kunnen veredelen, was geene<br />

verrukking ooit wettfgcr. Men moet evenwel be­<br />

kennen dat de liefde van florimonde uitgelate-<br />

ner, volkomener en volftrekter was; dan, zoo.<br />

zij haren minnaar in liefde overtrof, wilde zij<br />

fteeds, om een evenwigt te maken, dat hij bij<br />

haar de meerderheid zou hebben in vermaken.<br />

E L F D E H O O F D S T U K .<br />

Florimonde had aan monval beloofd hem be­<br />

richt te geven van de overwinning, zoo dra zij<br />

verzekert zoude zijn van hare zegepraal, en mon­<br />

val kittelde zich reeds met het vermaak, van te<br />

zuilen kunnen fpotten met den wijzen jezenne­<br />

mours, in een afgezondert landverblijf van liefde<br />

kwijnende, aan de voeten van eener zijner afge-<br />

fiane meeftresfen. Maar zedert zij de liefde had<br />

lee-


LUTHER'S MUSJE, XI. HOOFDST. 5'f<br />

leeren kennen, en Merk ijverde om haren minnaar,<br />

haren beminnelijken wijsgeer te behouden, was zij<br />

in 't geheel niet geneigt dien hatelijk en toeleg te<br />

begunftigen. Hoe laag en verachtlijk was monval,<br />

dien zij nooit bemind had, in hare oogen, voor<br />

al federt zij de ziel van jezennemours door en<br />

door kende! zij dagt niet dan met affchrik en ril­<br />

ling aan die verdorvene mannen, die in de hoofd-<br />

ftad haar meeste gezelfchap hadden uitgemaakt; deze<br />

waren met al hun goud, met al hun aanzien en<br />

vermogen de laffte ftervelingen, en jezennemours<br />

zonder tijtel, zonder rang en zonder goed, bc-<br />

fchouwde zij zeer verre boven die gunftelingen van<br />

de blinde fortuin. Zijn taal, zijn karakter, zijn<br />

oprechtheid, zijne edele liefdadigheid alles plaatfte<br />

hem in hare oogen, ver boven alle de mansper-<br />

fonen, die zij tot hier toe ontmoet had. Zij wa­<br />

ren valsch met befchaafdh eid, gierig met verkwis­<br />

ting, en ruuw in hunne vermaken. Jezennemours<br />

floeg geen blik op haar, daar niet iets kiesch in<br />

doorftraalde; hij fprak geen woord het welk niet<br />

eenige deugd ontvouwde; zij wilde niemand anders<br />

dan hem zien, dan hem hooren, dan aan zijne<br />

zijne zijde rusten, aan die zuivre bron putten uit<br />

de fchatten van zijne ziel, en om zoo te fpreken<br />

het bezit doorgronden van een hart, in het welk<br />

zij dagelijks tcderer en edeler gevoelens ontwaarde.<br />

Hoe zwoer zij, ftilzwijgende, in zijne armen de<br />

levenswijze af, welke zij geleid had! Hoe verre<br />

D 5 af


g& GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

af was zij geweest van de ware liefde te kennen!<br />

nauwlijks had zij de doffe vonken van eenen kort*<br />

flondigen wellust gevoelt. Hier was alles in vollen<br />

gloed en volkomen: eene vijandige hand had voor<br />

haar eene ganfche nieuwe wereld verborgen gehou­<br />

den , en jezennemours had het wangunftig<br />

kleed verfcheurt, het welk dezen blijden olijm-<br />

pus bedekte. Zij leefde, zij ademde in hem, te<br />

vreden, gerust en gelukkig. Hoe zwoer zij zijne<br />

grondbeginzels , zijne keuze te omhelzen! dan,<br />

zij had niet noodig te zweeren; zij had reeds<br />

eene ganfche gedaant-vcrwisfeling ondergaan, en<br />

bijna zonder dat zij het wist , door den man<br />

dien zij aanbad. Maar welk eene liefde een vrouw<br />

ook moge koefteren, zij kan niet befluiten ver­<br />

trouwelijk een verflag van haar ganfche leven te<br />

geven, en gemeenlijk doet zij wel ; want wat<br />

vrouw belïaat 'er, die niet het flachtoffer geweest<br />

is van zonderlinge omftandigheden, welk van kinds<br />

gebeente af die fchoone aanbiddelijke en lijdelijke<br />

fcxe omleidden? kon zij alle ftrikken verantwoor­<br />

den , welken haar van haare vroegfle jeugd, toen zij<br />

nog geene ondervinding kon hebben , gefpannen<br />

wierden, en rekenfehap geven van alle de ftappen,<br />

welke de trotfche ftoutheid der mannen haar deden<br />

doen? 'er zijn des treurige, nuttelooze, bedroe­<br />

vende waarheden voor den minnaar, die van de-<br />

zelven onderricht word. De prijs der bekentenis<br />

tvischt nimmer den argwaan uit, welke op de<br />

ver-


LUTHER'S MEISJE, XI. HOOÏJJST. 59<br />

verbeelding werkt des nieuwen bezitters. Hij wan­<br />

delt in een paleis opgeüert met rozen, en gij<br />

wischt den gloed der koleuren daar van uit: hij<br />

is altoos gelukkiger door 't gene hij waant, dan<br />

door 't gene hij zou kunnen weten: het voorle­<br />

den is voorbij , het tegenwoordige behoort aan<br />

de liefde.<br />

Hoe heviger florimonde beminde, te meer<br />

vreesde zij dat de blinddoek mogt afgeligt wor­<br />

den, van de oogen des genen die zij betooverd<br />

had. Gaarne zou zij hem aan den helderen<br />

dag hebben willen onttrekken, en als een nieuwe<br />

armida hem hebben willen overbrengen in een woe-<br />

ftijn, waar geen fterveling hem zien konde en dat<br />

gene ontdekken, 't welk voor haar van zoo veel<br />

belang was voor hem verborgen te houden. Zij ver­<br />

bleekte zomtijds van angst als zij 't gerucht hoorde<br />

van een koets, vreezende dat het monval zijn<br />

mogte, die de treurige knoop kwam losmaken aan<br />

welke zij hare gelukzaligheid hegtte. Alles wat<br />

loosheid en liefde konden bedenken ftelde zij te<br />

werk, om monval om den tuin te leiden. Zij<br />

fchreef dat jezennemours meer wijsgeer was<br />

dan ooit; dat hij zich geheel en al overgaf aan<br />

den akkerbouw, dat hij alle aardfche driften trot-<br />

feerde, dat hij enkel verkeerde met plato en<br />

met de Dagbladen eens burgers, dat hij geduu-<br />

rende de dagen, in welke hij de naburige boerefteden<br />

«iet ging bezoeken, zich opfloot om te lezen en<br />

te


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

te fchrijven. Alle deze kleene omftandigheden wist<br />

zij gemeenlijk op te fchikken met eeoe vrolijkheid<br />

welk haar bang viel. Zij zuchtte over den val-<br />

fchen rol welke de ilegtheid der mannen haar van<br />

hare jeugd af aan had opgelegt, een rol welke<br />

voor haar ondragelijk was geworden, en welken<br />

zij bij de eerfte gelegenheid meende te laten varen.<br />

Op deze wijze verwijderde zij het verfchriklijk ooge-<br />

blik waar in monval ftond aantekomen, met al het<br />

trotsch eenes ibefchermers , en met al het bitzc<br />

eenes rijken fpotters. Ondertusfchen verlichtte zij<br />

haar verftand, m de verkeering met jezenne--<br />

mours, en 't was door zijne lesfen dat zij nog<br />

duidelijker de diepte van den afgrond bemerkte,<br />

in welke zij was nedergezonken.<br />

De liefde, die even als de arbeid, het gelukkig<br />

voordeel heeft, van maanden als oogenblikken te<br />

doen voorbijgaan , en de verveeling, altoos zoo<br />

vreeslijk op een buiten, te verbieden haar te na­<br />

deren; de liefde, zeg ik, deedt hen vergeten dat<br />

de herfst den fomertijd ftond optevolgen : mon­<br />

val kon niet lang achterblijven om hen te ver-<br />

rasfen; hij zon verfchriklijk onverduldig zijn ge­<br />

worden door zoo veele verwijlingen , hij zou<br />

openlijk van florimonde hebben afgezien, of<br />

liever hij zou haar hebben komen overftelpen met<br />

fchimpende verwijtingen, indien het lot, het welk<br />

de gelieven begunftigt, hem niet een buitenlands<br />

reisje van zes maanden had doen doen; een dier­<br />

baren


LUTHERS's MEISJE, XI. HOCFDST. ól<br />

baren tijd, dien zij zich zeer ten nutte maakten,<br />

en van welken florimonde het einde voor uitzag<br />

met eenen heimelijken angst * welke niet naliet,<br />

de oogenblikken van haar genoegen te verbitteren»<br />

Jezennemours had eenen verleidenden Wellust<br />

gevolgt, hij had de ftem der wijsheid vergeten, en<br />

zich laten wegliepen langs eenen weg van bloemen.<br />

Zijne jonge jaaren, de natuurlijke tederheid van<br />

zijn hart, het land, de hebbelijkheid van bij el­<br />

kaar te zijn , het oog van eene edele aandoenlijke<br />

vrouw, dit alles had hem ontrouw gemaakt. Maar<br />

een verlengt genot openbaarde hem wie hij be­<br />

minde ; hij zag dat het zijne fuzanna, zijne<br />

eerfte minnares was, die zich, om zno te fpre-<br />

ken, in de gedaante van florimonde verwisfeit<br />

had;. en op het herdenken aan die fchoone f u-<br />

zanna, blaakte zijne ziel met zoo veel meerder<br />

gloed, zoo dat zij het was die hij zogt, en die<br />

hij liefde in de bezitting van het nieuwe voorwerp<br />

zijner lusten. In de armen van florimonde dagt<br />

hij aan haar, die hij niet zag en die hem met<br />

geweld overheerschte; hij zou de vermaken die<br />

hij fmaakte veracht hebben, indien hij in dczelven<br />

de beeldtenis niet vereert had , van haar, die<br />

hij aanbad. Die grilligheden der verbeelding zijn<br />

niet te weeren; zij verzeilen altoos die bij-drif­<br />

ten , die in onze jeugd ons beftormeil. Men be­<br />

mind verfcheiden vrouwen, maar misfchien maakt<br />

men maar van eene een afgod. Florimonde,<br />

dron-


ۃ GESCHIEDENIS YAN H S<br />

dronken van haar geluk en over alle voorwerpen<br />

den gloed van hare vlam verfpreidende, bemerkte<br />

het geheim niet van jezennemours, het welk<br />

hij even zorgvuldig voor haar verborgen hield, als<br />

zij het hare voor hem.<br />

TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />

C3p zekeren nacht aan hare zijde liggende, bc-<br />

fchouwde florimonde, die wakker was, in ftilte<br />

haren minnaar, even als eertijds, gelijk men ver­<br />

haalt, diana haren en dim ion befchouwde. Zij<br />

zou de ftraalen der maan mistrouwt hebben, in­<br />

dien zij in de fabel-eeuwen geleeft had; zij be-<br />

fpeurde dat eenige trekken van angst en fmerten,<br />

zich eens klaps over het tot hier toe kalm gelaat<br />

hares minnaars verbreidden, hij fcheen door eenen<br />

benaauwden flaap ontrust, zijne dwalende geesten<br />

ijdele fchimmen fchetzende, drukten op zijn gelaat<br />

de worftelingen zijner verbeelding uit; zij vervoerde<br />

hem in den ; droom naar de fteile oevers van eenen<br />

fnellen ftroom, aan welks overzijde hij een jonge<br />

godheid befpeurde; hij herkende zijne fuzanna:<br />

eens klaps fpringt hij van den kant af, ftort zich<br />

in den ftroom en fielt alle krachten te werk om<br />

tot


LUTHER'S MEISJE, XH. HOOFDST. 63<br />

tot het voorwerp te naderen, 't welk zijne geheéle<br />

ziel vermeeftert had. Suzanna wierp op hem<br />

een blik waar in die fmertelijke traanen biggelden,<br />

welke het verwijt zijn van beledigde liefde; zij<br />

wees hem met de ééne hand dien eenvoudigen en<br />

kunfteloozen hof, daar zij elkander eene weder-<br />

zijdfche trouw belooft hadden: hij zag zelfs de<br />

gras-zode op welke hij aan hare zijde had neder-<br />

gezeten. Jezennemours ftrekte de handen uit<br />

naar de prieeltjes, welke zijn hart aan hem verle­<br />

vendigde; dan, eens klaps verdwijnt alles, zooden,<br />

kreupelbosch en hof. Alles wierd uitgewischt. Hij<br />

zag niets meer dan een weg in fchitterende vooren<br />

beploegt, die -al hoogcr en hooger en krinkelende<br />

langs een ftcilen berg oploopende, zich in de<br />

wolken verliest. Zijne fuzanna zonk in dit enge<br />

en fchitterend pad neder, maar wendde nogthans<br />

het hoofd naar hem en fcheen hem te noemen,<br />

de laatfte klanken van hare Rem fcheenen hem<br />

van verre toe te roepen: vriend, zie hier den weg<br />

der deugd, het pad tot geluk! daar boven wagt<br />

ik op u, volg mij ! zij verdween uit zijn gezicht,<br />

terwijl de golven des ftrooms , tegen welke hij<br />

vergeefsch worftelt hem naar den overkant voeren,<br />

al fchuimende om hem heen bruisfchen als wilde<br />

zij hem verzwelgen. Hij ontwaakt met een bleek<br />

gelaat en met wanhoop in de ziel. Hij gaf eene<br />

fterke gil en zeide al weenende: fuzanna, ach!<br />

fuzanna!... Ik heb haar weder gezien, zij<br />

vlugt


i&j. GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

-vlugt ver van mij af. De hevige fmert benam hem<br />

de fpraak, hij uitte fleclits afgebroken verzuchtin­<br />

gen. De verschrikte florimonde drukte haren<br />

minnaar aan haar boezem, zij wilde hem in hare<br />

armen houden, doch hij rukte zich van hare zijde<br />

los, weerde alle de liefkozingen die zij hem dpen<br />

wilde, hij ontvlied en gaat, ver van haar af, de<br />

ontroering van zijne ziel verbergen, eene geweldige<br />

ontroering, welker heftigheid hij met geen moge­<br />

lijkheid kan ontveinzen. Alleen en als vernietigt<br />

in zich zelve, verlevendigen alle de trekken van<br />

fuz anna* zich ten duidelijkfce voor zijnen geest,<br />

,hij meent hare item nog te hooren, die ftem,<br />

welke hem eertijds zoo tederlijk toefprak, zoude<br />

hem thans zijne onftandvastigheid en ondankbaarheid<br />

moeten verwijten. In dit oogenblijk zou hij gewisfelijk<br />

.florimonde verfoeit hebben, indien zij met hare<br />

gewoonlijke en onveranderlijke zachtzinnigheid zijne<br />

droefgeestigheid niet was komen ftremmen. De ziel<br />

van jezennemours was vroom en oprecht; hij had<br />

om haar gezucht, hij had haar om hare gunften<br />

gebeden; dit was genoeg om zich zeiven te be-<br />

fchouwen als haren verleider, hij achtte zich des<br />

verplicht die gene te eerbiedigen, die zich aan zijne<br />

liefde had overgeven. Het knaagde hem, onwillig<br />

eene vrouw verleid te hebben, tot wie hij had<br />

kunnen zeggen: ik bemïn u; terwijl eene andere<br />

fterke, onverwinnelijke, fchoon ongelukkige liefde, ge-<br />

ftaag in het binnenfte van zijne ziel bleef heerfchen.-<br />

DE&*


LUTHER'S MEISJE, XIII. HOOFDST. 65<br />

DERTIENDE HOOFDSTUK.<br />

J^lorimonde, fchoon ongemeen en ten uiterften<br />

ontroerd, liet zelfs geen fchijn van grarnfchap blij­<br />

ken en bejegende de droefgceftigheid van jezen­<br />

nemours met de grootfte en kieschte tederheid.<br />

Zij kende bij ondervinding het hart van den mensch;<br />

zij beminde voor de eerfte keer in haar leven. Zij<br />

wilde daarom het hart, dat hare achting zo waardig<br />

was, het hart, dat zij, met eene inwendige fmert,<br />

tot eene andere zag neigen, aan haar verbinden.<br />

Zij befloot alles te lijden om fleclits een enkelen<br />

blik van hem te verwerven; zij verwagtte van den<br />

tijd en van dat onmerkbaar vermogen, het welk<br />

eene gefladige aankleving verwekt, de zegepraal,<br />

welke hare bekoorlijkheden haar fchenen té weige­<br />

ren: maar jezennemours met die oprechtheid<br />

en waarheid, welke het wezenlijke van zijn karak­<br />

ter uitmaakte, zou het als een' misdaad befchouwt<br />

hebben, haar langer te misleiden door dat gene<br />

voor haar te verbergen, 't welk in 't binnenfte<br />

van zijn hart omging. 0 Florimonde, flori­<br />

monde! zeide hij al zuchtende, en zijn aange­<br />

zicht in haren boezem verbergende, de oprechtheid<br />

noopt mij u iets te bekennen, het gene ik ni«t<br />

E lan-


66 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

langer mag verzwijgen: het zelve in mijn hart te<br />

fmoren zou mij honderdmalen fchuldiger doen wor­<br />

den; ja ik zou voor altoos die dierbare goedheden<br />

onwaardig wezen, waar mede uwe liefde mij over­<br />

laad. Ik heb u bedrogen, florimonde, of liever<br />

ik heb mij zelv' bedrogen. Ik meende voor u die<br />

tederheid der liefde te gevoelen, welke buiten .ons<br />

weten in. onze harten ontftaat, maar die tederheid<br />

is cenig en kan ens maar eens bezielen. Ik heb<br />

enkel den wellust gevolgl en ik merk deszelfs be­<br />

drog. Het vuur dat mijne driften ontftak begint<br />

te verflauwen en te verdooven; met afgrijzen vind<br />

ik mij meinëedig. Dan, zo ik mij fchuldig gemaakt<br />

hebbe jegens u, heb ik mij niet minder fchuldig<br />

gemaakt jegens eene andere. Rampzalige als ik<br />

ben, ik ben aan beiden zijde even zeer misdadig.<br />

Ik heb vroeger eeden gefchonden, eeden, die zui­<br />

ver en heilig en aan de liefde zelve gedaan waren.<br />

Ik ben van de deugdzame grondbegiuzels afgegaan,<br />

welke ik "mij tot een wet had gemaakt volftandig<br />

te volgen. Het naberouw ontwaakt en treft mij;<br />

het maakt mij fchaamrood voor uwe oogen, ik<br />

betaal met de grootfte ondankbaarheid eene . verba­<br />

zende fchuld: maar wie zou dezelve kunnen af­<br />

doen , wie zou eene genegenheid kunnen evenaaren<br />

zoo edelmoedig als de uwe ? lees heden in dit<br />

hart, het welk tot de laatfle ademhaling u zal<br />

eerbiedigen, lees 'er het leedwezen in van niet<br />

geheel aan u te konncn zijn, zoo als het behoorde<br />

te


LUTHER'S MEISJE, XIII. HOOFDST. 67<br />

te wezen..... Hij zweeg, en florimonde, ge­<br />

heel ter ncdergeflagen, kon hem geen enkel woord<br />

toefpreken.<br />

Zij had, gelijk verfcheide van haar's gelijken, hier<br />

de rol van tooneel-heldin konnen fpeelen , haar<br />

minnaar hebben kunnen overladen met verwijtingen<br />

en fmadelijke bejegeningen, zich met eene logen-<br />

achtige trotsheid, met eene geleende fierheid hebben<br />

kunnen wapenen, hevig uitvaren en een klagenden<br />

toon aannemen; maar gelijk ik reeds gezcgt hebbe,<br />

zij was zich zelve gelijk, zij kende het menfchelijk<br />

hart, dat van jezennemours, en haar eigen.<br />

Verre van die hevige middelen te gebruiken, welke<br />

maar zeldfaam een ontrouwen terug brengen, uitte<br />

zij enkel de onfchuldige taal van eene diepe en<br />

inwendige iinert. Men kan, zeide zij, na dat<br />

zij had opgehouden te weenen, men kan zich zei­<br />

ven niet gebieden, zulks voel ik maar al te wel,<br />

die poging is boven het menfchelijke, ik bemin u,<br />

jezennemours, en zal u altoos beminnen. Ik<br />

ontfla u van mij te beminnen, dewijl die liefde<br />

u zwaar valt. Uwe bekentenis, welke mijn hart<br />

verfcheurt, hoe wreed die voor mij zij, kcmt mij<br />

noch onbillijk noch honende voor. Al zedert lan­<br />

gen heb ik mij uwer onwaardig geoordeelt; maar<br />

indien gij zien konde wat 'er in mijn hart voor<br />

u omgaat, misfchien zou ik het bij onderzoek van<br />

alle anderen winnen. Gij bied mij vriendfchap<br />

aan; welk eene zwakke vergoeding, jezenne-'<br />

E 2 . m 0 u r s,


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

mours, deze ook zij, neem ik die echter aan<br />

met verrukking, met blijdfchap, met erkentenis,<br />

ja, ik voele mij in ftaat alles aan u opteoffcren,<br />

uitgenomen dit laatfte gevoel, van 't welk gij mij<br />

wilt verzekeren; ik ben 'er te zeer mede in mijn<br />

fchik, en zal het ten allen tijde zijn, om 'er mij<br />

immer aan te onttrekken. Ga, waarde jezenne­<br />

mours, ga, mijne liefdé zal u niet meer kwel­<br />

len ; ik zal die binnen mij opfluiten, ik zal mij<br />

gelaten kalm te zijn al zou die poging mij het<br />

leven kosten; maar zelfs dan zal ik het genoegen<br />

hebben mij overeenkomftig uwe verlangens te ge­<br />

dragen.<br />

Door deze zachtzinnigheid en fchrandere list,<br />

(indien het eene list ware, want dezelve behoorde<br />

meer tot de natuur dan tot de kunst,) behield zij<br />

den genen in de boeijen, dien zij in hare ziel<br />

liefhad, en die, zonder dat, haar voor altoos<br />

zoude ontfnapt hebben. Haare ziel was "nog nooit<br />

zoo verdorven of Hecht geweest om zich te ver­<br />

beelden , dat de openhartigheid eene dwaling en<br />

de deugd eene zotheid ware. Zij had het edel<br />

befluit genomen om jezennemours in oprecht­<br />

heid te evenaren, en te toonen, dat de wreedfte<br />

opofferingen niet onmogelijk zijn aan eene vrouw',<br />

die waarlijk bemind. Zij wilde hare ziel nader<br />

aan die van haren minnaar brengen, en zij wendde<br />

alle pogingen aan, om de tusfchen-ruimte, die de­<br />

zelve van eikanderen fcheidde, te dempen.<br />

/<br />

Hare


LUTHER'S MEISJE, XIII. IIOOFDST. 6g<br />

Hare pogingen waren niet vruchteloos, de edel-<br />

aartigheid van zekere daden verheft ons in onze<br />

eigen oogen , wij befchouwen als dan ons zeiven<br />

met een zeker genoegen; men heeft recht op de<br />

achting van anderen, wanneer men de achting van<br />

•zich zeiven verworven heeft. Jezennemours<br />

kon haar geene verknogtheid weigeren, welke even<br />

zeer den eerbied als de vriendfchap toekwam. Wat<br />

zoude hij niet gegeven hebben om nooit anders<br />

dan haar vriend te zijn geweest, en om zich niet<br />

te verwijten te hebben het verdriet, van 't welk<br />

hij oorzaak was. Hij was geftaag op middelen<br />

bedagt om dat verdriet te verzachten, en hij be­<br />

toonde aan florimonde alle die oplettenheid,<br />

welke uit eene ware en oprechte achting voort-<br />

koomt.<br />

Zij was nogthans niet geheel en al ongelukkig;<br />

zij zag jezennemoars, fprak met hem, genoot<br />

hare eige zegepraal, en men moet ten uitterften<br />

bejammeren , dat een dergelijk hart niet geheel<br />

aan de deugd toebehoorde. Zij meende verplicht<br />

te zijn het geheim van haren ftaat te verbergen,<br />

te meer dewijl het overige van haar geluk daar<br />

aan verbonden was. Zij vreesde eene mededing-<br />

fter, zonder dat zij de hoop kon voeden van haar<br />

immer te evenaren; want zij fchatte zich te ver<br />

beneden haar. Zij was nieuwsgierig ('t g eer<br />

* "iet<br />

te verwonderen is) om eens eindelijk de bijzon­<br />

heden te vernemen van eene zoo fterke en duur-<br />

E 3 zame


7o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

zame liefde, hoe die : was aangekomen, en hoe<br />

dezelve gedurende eene zoo lange afvvezenheid,<br />

was onderhouden geworden? fints langen drong zij<br />

op een verhaal aan, het welk zij vreesde en ver­<br />

langde. Zij vreesde hare mededingfter te kennen,<br />

ei kon zich niet ontdoen v ran hare nieuwsgierigheid<br />

om ze te kennen. Jezennemours, die de nei­<br />

gingen van zijn' ziel niet wist te ontveinzen, ving,<br />

met zijne gewoone rondborftigheid, dit al te ge­<br />

trouw verhaal van de gefchiedenis zijn's levens<br />

aan, gemengt met die bedenkingen , welke een<br />

levendig en tegenwoordig gevoel hem inboezemde,<br />

ook hoop ik dat men op 't voorbeeld van de in-<br />

fchikkelijke florimonde hem dezelve zal ver­<br />

geven.<br />

V E E R T I E N D E HOOFDSTUK.<br />

(jezeten aan de zijde van het voorwerp, het<br />

welk hij of geheel zou hebben willen beminnen of<br />

geheel haaten, vergaderde jezennemours, gelijk<br />

de vromen ene as, voor eenige oogehblikken, zijne<br />

zinnen, alvorens hij begon te fpreeken; m 't eerst<br />

ecnigzius aarzelende door een oprecht verhaal die<br />

gene te kwetzen , die hem aanhoorde. Flo ri­<br />

sp o n-


LUTHER'S MEISJE, XIV. HOOFDST. 71<br />

monde met neêrgeflngen oogen, verwagtte al<br />

'zwijgende en zelfs bevende eene gefchiedem's ,<br />

welke de onzekerheid van haar hart moest bepalen<br />

en voor altoos doen herleven of uitdooven dat<br />

licht van hoop , van 't welk zij met mogelijkheid<br />

niet geheel kon afzien. Jezennemours vatte<br />

vervolgends het woord op en begon aldus 3<br />

Waarde florimonde, gij hebt mij een benij­<br />

denswaardig geluk, 't geen, buiten mij, eenig<br />

ander mensch met verrukking zou omhelst hebben,<br />

aangeboden: doch dat geluk ontvlugt mij, ora dat<br />

hét zelve niet beftaanbaar is met het beeld, 't welk<br />

ik, diep in mijn hart gedrukt, omdrage. Wanneer<br />

gij mij zult gehoort, wanneer gij vernomen zult<br />

hebben wat ik was voor dat ik u kende, zult<br />

gij, in ftede van mij voor ondankbaar of onge­<br />

voelig te houden, mij misfchien beklagen.<br />

De eerfte vijf jaren mijns levens, voor altoos uit<br />

mijn geheugen verdweenen, voegen zich bij dat<br />

onbegrijplijk niet , uit het welk wij voortkomen<br />

wanneer wij tot een beftaan overgaan. Ik zou<br />

zelfs dit verbazende gedeelte van mijn aanwezen<br />

niet meenen doorgeloopen te hebben, zoo niet de<br />

gedurige voorbeelden, en die nog dagelijks onder<br />

mijne oogen komen, mij bevestigden, dat ik dien zelf­<br />

den ftaat heb doorgeworftelt, waar in ik zoo veele<br />

onvolkomen en zwakke wezens zie voortkruipen. Al­<br />

leen herinner ik mij een teder kind te zijn geweest,<br />

overgelaten in booze handen, die betaalt wierden<br />

E 4 voor


7* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

voor mijn onderhoud. De tedere zorgen eener moe­<br />

der hebben nooit over mijne wieg gewaakt. Het<br />

gek rijt , door mij uit behoefte aangeheven, trof<br />

de ooren van hun, die alvorens te hooren, den<br />

prijs berekenden, welken bedongen was, niet om<br />

mij te laten leven, maar om mij niet te laten<br />

fterven. Een geit", zegt men, gevoeliger en op­<br />

lettender dan de vrouw aan wie ik het licht<br />

fchuldig ben , kwam op gezette tijden hare van<br />

melk gezwollen uiers aan mijne lippen brengen,<br />

terwijl mijne moeder, misfchien ver van mij af,<br />

lag te zieltogen aan den overvloed van dat voed­<br />

zaam vocht, het welk zij mij onthield. Ik weet<br />

tot nog toe niet aan wien ik mijn treurig beftaan<br />

fchuldig ben; en indien zij, die mij 't leven ga­<br />

ven, de zon befchouwen, zijn zij voor mij als of<br />

ze niet beftaan. Ach! zoo zij mij verlaten hebben,<br />

wat toch heb ik hen gedaan, ten minden om hun­<br />

nen zoon te verloochenen, en om hem te ftraffeu<br />

van hem het leeven gegeven te hebben. Ik zag het<br />

tedere geitje, huppelende over de bloemen, al dar­<br />

telende bij zijne moeder loopen, terwijl ik vruch­<br />

teloos om de mijne weende, Dus verliepen voor<br />

mij die jaren, waarin de ziel nog geheel nieuw,<br />

als gedompelt blijft in eene ftomme bewondering,<br />

en verbaast fchijnt zoo over zijne nieuwe verblijf­<br />

plaats als over alles wat hem omringt. Het kind<br />

merkt en fchikt alles wat het ziet, het hoord alles<br />

!B8 fct gefprokea word, alvorens een enkel woord<br />

uit.


LUTHER'S MEISJE, XIV. HOOFDST. 73<br />

uittebrengen, en ongelukkig dikwijls zoo haast liet<br />

begint te fpreken, in plaatze van het te laten be­<br />

gaan, dwingt men het niet anders dan de zothe­<br />

den te herhalen van hun die lagchen om zijne<br />

onkunde en goede trouw.<br />

Ik wierd bedorven 1 gelijk anderen en aan de lo­<br />

gen , welke de. kindsheid omfingelt, overgelaten.<br />

Men bezigde de fchrikroede om mij naar het leven<br />

te vormen. En indien ik J<br />

in rijper jaren, geleid door<br />

de fchriftcn van • verlichte mannen, mij zelve van<br />

die affchuwelijke harsfengedrochten niet ontdaan hadt<br />

de, indien ik alle de vermogens van mijne rede<br />

niet had te werk gefield om dat gebouw van fcha-<br />

delijkc beguichelingen te ontmeubelen, zou ik nooit<br />

de natuur in" hare eenvoudige fchoonheid gezien*<br />

nooit de waarheid gckent hebben, welke vertroost<br />

en opbeurt. Ik zou geftorvcn zijn, verachtlijker,<br />

dommer, zwakker dan het infect dat aan onze voe­<br />

ten kruipt, en 't welk ten minften zijn eigen<br />

natuurdrift oeffend waarvan niemand zich vermeet<br />

het te onthouden. Wat zeg ik, altoos gekweld en<br />

gepijnigt zou ik misfchien flegt zijn geworden; want<br />

hardigheid jegens een kind doet het hart van den<br />

mensch ontaarten en doet hem ongevoelig en misda­<br />

dig worden. Slegte behandelingen deeden mij be­<br />

merken dat ik gevoelig en in de wereld was; ik zag<br />

mij als in eenen woesten en onaangenamen oord,<br />

daar geweld en onrechtvaardigheid heerschte; mijne<br />

zinnen hadden zich nog niet gewend aan de voor-<br />

E 5 wer-


74 GE SCHIEDENIS VAN EEN<br />

werpen; liet wezen, dat in ons oordeelt en denkt,<br />

trachtte nog naauwlijks dezelve te vergelijken,, toen<br />

ik reeds behandelt wierd als een grooten misdadiger:<br />

elke daad was bijna een fchelmduk; de verfchrik-<br />

kelijke ftem van mijne onverbiddelijke rechters klonk<br />

gcdadig in 't binnende van mijne vreesachtige ziel<br />

en ontfpande telkens hare veerkragt. Hoe kwam het<br />

dat dezelve niet verbroken werd? hoe heb ik die<br />

daaglijkfche kastijdingen konnen verduuren , welke<br />

wreedaartige menfchen behagen fchepten jegens mij<br />

-nitteoeffenen, ongetwijfelt om zich te verheugen in<br />

mijne heete traauen, en om zich te vermaken met<br />

de onvermogende woéde waarin mijn gevoel van hun­<br />

ne onrechtvaardigheid mij wierp.<br />

• Dit was Hechts het geringde: zij die aldus mijne<br />

eerde jaren pijnigden door gedurig te herhalen dat<br />

ik boos geboren was, leerden mij bijkans Hecht te<br />

worden. Ik had naauwlijks zes jaren bereikt, toen zij<br />

mij reeds een zoo treurig denkbeeld'hadden: gegeven<br />

van mijn ellendig gering aanwezen, dat ik ter goe­<br />

der trouw geloofde een monder te zijn, onbekwaam<br />

om immer eenig goed te verrigten. Dit verdcrflijk<br />

veroordeel bleef mij langen tijd bij, vervaard van<br />

mijn zeiven, mijn eigen vcrfoeijende, om zo tc<br />

fpreken, om dat mij niemand wilde beminnen. Ik<br />

wierd dofgeestig en nors om dat men mijne ojige-<br />

meene aandoenlijkheid getergt had, en om dat mij­<br />

ne ziel, die tot het vermaak neigde, vooral tot het<br />

vertrouwelijke, altoos ruwelljk was afgewezen door<br />

drei-


LUTHER'S MEISJE, XV. HOOFDST. 7S<br />

dreigende ftemmen, welke niet altoos bij bedreigin­<br />

gen bleeven. Door in 't vervolg te overpeinzen dat<br />

ik het werktak was van eenen goedertieren god,<br />

was het dat ik het eerst dat wezen, onder die<br />

betrekking, leerde- beminnen, en te befluiten dat<br />

ik zelf met een kiem van goedheid geboren was;<br />

't was enkel door het groots en edel denkbeeld van<br />

zulk een verheven afkomst, welke ik gelukkiglijk<br />

gevoelde, dat ik mijne ziel wist te verheffen boven<br />

die bedrieglijke afbeeldingen, welke te gelijk den<br />

god van 't heel-al lasterden en het hart, waarme­<br />

de hij mij begiftigt had. Deze nare en akelige ta-<br />

fereelen, verzonnen door de vijanden van het.men-<br />

Ichelijke gedacht , pijnigen en verfchrikken vooral<br />

die lijdelijke en onderwerpelijke verbeeldingen, wel­<br />

ke zich niet meer durven verzetten tegen die me­<br />

nigte van helfche wezens, die geen beftaan hebben<br />

dan in de ziel des bedriegers, die vermaak vind in<br />

dezelven te fcheppen.<br />

V I J F T I E N D E H O O F D S T U K -<br />

VC en der eerfte vervolgers mijner rede was een<br />

dorp-priester, die mij onder zich genomen heb­<br />

bende, zich ook daaglijks heesch fchreeuwde om<br />

mij


75 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

mij uitteleggen 't geen hij zeide onbegrijpelijk tc<br />

zijn. Mij dunkt ik zie zijne groote ftieren oogen<br />

nog draijen in zijn hoofd om mij te verfchrikkeii<br />

in Mede van mij te onderwijzen, en ik herinner<br />

mij duidelijk hoe hij mij' afroste om mij tot een<br />

zachtmoedig christen te maken. Hij dwong mij een<br />

cathechismus van buiten te leeren, van welke ik<br />

geen enkel woord verftond; zoo haast mijn geheu­<br />

gen mij feilde bedreigde hij mij met de hel, en<br />

terwijl hij mij van dien vuur-poel fprak, in welke<br />

hij mij geheel levend nederplofte, maakte hij zulke<br />

verfchrikkelijke grinzingen, dat ik reeds de vader<br />

der misdaden meende op mij te zien aankomen om<br />

mij tusfchen zijne helfche klauwen wegtevoeren. Ik<br />

was zoo bang voor hem, en meende hem een zoo<br />

goede kennis van dien grooten duivel te zijn, met<br />

wien hij mij altoos dreigde, dat ik hem nooit de<br />

minfte tegenwerping durfde- maken welke in mijn<br />

verftand opkwam en die ik terftond hield voor<br />

eene ingeving des fatans; ja ik vreesde zelfs dat<br />

hij als dan mogt gisfen wat 'er in mijn binnenfte<br />

omging. Na-mijne les te hebben opge zegt, bleef<br />

ik in zijne tegenwoordigheid ftom en ftok ftijf (laan,<br />

te vergeefsch mijne ziel polzende en ondervragende,<br />

zonder dat deze mij iets voldoende wist te ant­<br />

woorden. Zij fchcen 't met den wreeden priester<br />

ééns te zijn, en mij te zeggen, dat alle die ver.<br />

fchrikkende afbeeldingen wezenlijk waren. Hij, vol­<br />

daan met mij te zien fidderen, verlangde niets<br />

meer,


LUTHER'S MEISJE, XV. HOOFDST. 77<br />

meer, en was in zijn fchik (terwijl hij een vrij<br />

gelukkig geheugen bewonderde, 't welk hij naar<br />

zijn zin overlaadde) met de uitmuntende opvoeding<br />

welke hij mij gaf.<br />

Ik heb hem de verplichting dat hij mij heeft lee-<br />

ren lezen en wel in den christelijken onderwijzer.<br />

Dit voordeel heb ik mij in 't vervolg zeer ten nut­<br />

te gemaakt'; fchoon dat boek in dien tijd mijn<br />

arm hoofd vulde met alle de naclitfpooken, welke<br />

men mij verzekerde op 't kerkhof famentekomen:<br />

's nachts zag ik dezelven in een kring aan 't voet­<br />

einde van mijn 6ed , en hoe meer ik hen door<br />

kruistekenen fmeekte zich van mij te verwijderen,<br />

te halftarriger bleven zij mij omfmgelen, trotzerende<br />

alle de geloften, welken ik aan mijnen bcfcherm-<br />

heilig en aan alle de heiligen van 't paradijs deed.<br />

In dien rampzaligen tijd zag ik nooit de zon on­<br />

dergaan zonder eene pijnelijke krimping in 't hart<br />

en eene rilling door alle mijne leden gewaar te<br />

worden; mijn bed fcheen mij toe een graf te zijn,<br />

het welk zich eensklaps moest "openen om mij te<br />

doen nederftorten in de helfche vlammen: men had<br />

mij dien brandende vuurpoel zo dikwijls afgefchil-<br />

dert, dat ik de geftrenge kastijdingen over .dag<br />

liever onderging dan de fchrikkelijke angften in den<br />

nacht.<br />

ZES-


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ZESTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Ik was tien jaren en ik kende reeds den cathe-<br />

chisinus, de zondags -éuangelien en het eerfte on­<br />

derwijs van buiten; ik zou de woorden het ach-<br />

terfte voor hebben kunnen opzeggen , zoo fterfe<br />

had men de vezelen van mijn hersfens gefpannen.<br />

Op zekeren dag, dien ik nimmer zal vergeten,<br />

kwam de verfchrikkelijke priester, die voor de eer-<br />

fle maal een vriendelijk gelaat en zachten toon had<br />

aangenomen, mij zeggen: jezennemours, gij-<br />

weet dat gij een verlaten wees zijt, (ik wist 'er niets<br />

van) met wiens zorg ik mij wel heb willen belas­<br />

ten, zonder eenig ander belang dan dat van uwe<br />

zaligheid; gij zijt op den goeden weg en hebt<br />

Hechts voorttewandelen. Tot hier toe heb ik voor<br />

u verborgen gehouden, dat 'er in de wereld flechts<br />

een eenig mensch is' van 't welk gij in het toeko­<br />

mende eenigen onderftand te . hopen hebt. Dat<br />

mensch is uw doop vader , die, tot uw geluk,<br />

nog in leven is; gij hebt hem nooit gezien, maar<br />

eerlang zult gij hem zien. Hij i s 't, die van 't<br />

oogenblik uwer geboorte voor u gezorgt heeft; hij<br />

vraagt u te rug ; morgen zullen wij 'er heen gaan<br />

en in twee dagen zult gij bij hem. zijn. Gij weet<br />

hoe vriendelijk en zacht ik u behandelt hebbe:<br />

weest


LUTIIER's MEISJE, XVI. HOOFDST. 79'<br />

weest bedagt hem zulks te zeggen, want ik ver­<br />

zeker u gij zult mij meer dan eens betreuren.<br />

Uw doop vader is noch zoo goedig, noch zoo te-<br />

dcrhartig «als ik: hij houdt drie honderd fcholieren<br />

onder zijnen plak, de miufte misdag, het gering-<br />

fte gemor word 'er als een oproer geftraft. Hij*<br />

doet dc ftoutften iidderen, en niet alleen dat hij<br />

ilraft, maar men moet de ftraf onderwerpelijk en<br />

gewillig ondergaan. Gij begrijpt dus dat uw<br />

doopvadcr een achtings - waardig en aanzienlijk<br />

man moet zijn, een man van gewigt, honderd<br />

uuren in 't ronde bekend, en daar ik hem aan u<br />

dien te noemen, moet ik u zeggen, dat hij een<br />

jcfuit is, en zelfs een opper-regent in het ver­<br />

maarde collcgie van Straatsburg. Deze woorden<br />

fprak hij uit met eerbied en met een toon van be­<br />

wondering: met de hand op de borst voegde hij<br />

'er bij: 't is een heilig man, een man Gods,,<br />

die de huguenoten bekeert, en die met ijver voor<br />

den heiligen godsdienst bezielt, alle die godlooze<br />

ketters zou ten vure doemen, ware het niet dat<br />

hij op s'heeren genade voor hun hoopte. Pas<br />

op, dat gij gereed zijt zoo dra de herder op<br />

zijnen hoorn blaast , en doet dan terftond uwe<br />

gebeden, ten einde de hemel het leven fpare van<br />

uwen achtbaren doop - vader, die de fteun van<br />

't geloof en de ware zuil der kerke is.<br />

Ik wist niet eens wat een regent, een jefuit,<br />

een zuil der kerke ware. Ik had wel hoeren fpre­<br />

ken


go GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ken van dc-flad Straatsburg, maar ik kon mij 'er<br />

geen het minde denkbeeld van vormen, zelfs had<br />

mijn prielier mij nooit gezegt dat het land, waar in<br />

ik woonde den Elzas heette: naar zijne' meening<br />

had hij mij gewigtiger zaken medetedeelen. Hij<br />

had mij enkel den naam genoemt van het dorp<br />

daar. ik mij onthield, en dien van een nabuurig<br />

dorp waar hij mij zomtijds heen zond om brieven<br />

te brengen, waar voor ik vriendelijk.onthaalt wierd<br />

op v<br />

room, van welken ik nog een groot liefhebber<br />

ben. Die dagen van brieven bedellen waren de<br />

gelukkigde donden mijns levens, doch naauwlijks<br />

kwamen zij eens in de maand en dan nog enkel<br />

in den zomer; het overige van den aardbodem was<br />

mij voldrekt ombekent, want mijn veel wetende<br />

prieder was geen man om zich met geographifche<br />

beuzelingen optehouden; hij vond meer behagen in<br />

mij te leeren lezen en den brief aan de Corinthereu<br />

voor mij te verklaren.<br />

De avond voor mijn vertrek zag ik in plaats<br />

van de gewoone nachtfpooken, het wezen van den<br />

doop-vader jefuit, dat is te zeggen, dat de angst<br />

mij zijne houding en gelaat affchiiderde, en onder<br />

welk eene gedaante zou ik mij een man hebben<br />

kunnen verbeelden nog onvriendelijker dan den prie­<br />

der, een ijverigen regent van een kollegie, die de<br />

plak gedurig in de hand hield en altoos gereed was<br />

om ketters te dooden? ik delde hem aan mij voor<br />

als een der leelijkfte wezens, dien ik ooit in de<br />

we-


LUTHER'S MEISJE, XVII. HOOFDST. 8Ï<br />

wereld had gezien. Dit affchuwlijk beeld 't welk<br />

ik mij van hem vormde eer ik mij ter ruste be­<br />

gaf, kwam mij in den droom naderen met eene<br />

donderende ftem overeenkomflig zijne gedaante,<br />

waarop ik in een koud zweet wakker wierd.<br />

ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

D e land-hoorn blies mijn vertrek. Ik kleedde<br />

mij, beftredeu door de vreugde dat ik de woning<br />

van deii pastoor ging verlaten, en door de vrees"<br />

dat ik naar nog erger plaats ging; ik zette mij<br />

achter mijnen dikken priester op het paard; onder­<br />

weg drong hij bij mij aan om met lof van hem te<br />

fpreken bij den doop-vader jefuit. Ik bleef voort­<br />

rijden in een diep ftilzwijgen, bij wijlen afgetrok­<br />

ken op het gezicht der velden, welke niet nalieten<br />

tegen mij te fpreken, fchoon ik meest al bezig<br />

was met denken aan den verfchrikkelijkeu regent,<br />

naar wien ik heen reisde. Ailengskens verliet mij<br />

dit laatfte denkbeeld en mijn ganfehen aandagtj<br />

viel op die vrolijke vlaktens, welke ik rondom mij*<br />

zag, waar door alle mijne akelige droomen verdwe-<br />

nen. De fchoone dagen der lente tooiden de aarde<br />

met dat tedere groen, welk het gezicht fterker 1<br />

F treft


Sa GESCHIEDENIS VAN BEN<br />

treft dan de trotfche kruinen der boomen in vol­<br />

komen blad. Bij iederen flap fcheen de natuur aan<br />

mijn hart te openbaren, 't geen men haar gewei-<br />

gert had aan het zelve te zeggen ; ik fprak met<br />

haar, ik bood haar mijne hulde zoo zuiver als<br />

hare bekoorlijkheden. Ik zeide bij mij zeiven,<br />

waarom heeft men voor mij die lange wandelwegen<br />

gefloten, welke zoo veel verfcheidenheid geven aan<br />

het land - tooneel ? dit behoorde men onder mijn<br />

gezicht te hebben gebragt; dit moest men mij<br />

aangewezen hebben: ik leer meer in die vertooning<br />

dan ik in alle de bladen dier ftomme boeken leer­<br />

de, waar in ieder woord mijne bevatting afmatte,<br />

welke hier met verrukking iet fchoous omhelst<br />

't geen onderwijst; overal elders vond mijne be­<br />

vatting niets dan onbezielde voorwerpen.<br />

Ik was nog zoo jong, dat ik na zes uren rijdens<br />

een nieuwe lucht meende in te ademen, en alles,<br />

waaranede ik niet bekent was, fcheen mij toe, te<br />

behoren aan een vreemd volk en ongemeerie ge-<br />

woontens.<br />

De nieuwigheid der voorwerpen wekte krachtdadig<br />

mijne geesten op, en van dat oogenblik af begon<br />

ik te overdenken. Een ridder, die met ons den­<br />

zelfden weg hield , fprak met mijnen pastoor op<br />

een toon, welken mij niet zeer eerbiedig voor­<br />

kwam. Ik ftond verbaast over de ftoute taal van<br />

dezen onbekenden, want hij fprak tegen mijnen<br />

despoot met eene zekere gemeenzaamheid, welke<br />

- ik


LUTHER'S MEISJE, XVII. HOOFDST. 8$<br />

ik nooit befpeurd had, zelfs niet bij onze besté<br />

parochianen. In zijne daden was hij niet minder<br />

ongedwongen, en ik kon niet begrijpen dat hij<br />

niet fidderde op het enkele gezicht des priesters $<br />

die elders alles deed beeven. Ik was onthust, ver­<br />

wonderd en verlegen; ik herkende dezellde ftent<br />

niet meer van mijnen leermeesten Van zijne pa­<br />

rochie klok verwijdert, had hij den donderende ftem<br />

verloren, die alles deed trillen. Thans fprak hij<br />

met eene fleemende vriendelijkheid, en hij toonde<br />

een onvergelijkelijk gedult; hij nam verfmading voor<br />

fchertzerij aan, en wierd niet moeilijk fchoon het<br />

mij toefcheen dat hij alle reden had om het té<br />

zijn. Hoe, zeide ik bij mij zei ven ^ men durft<br />

hem op deze wijze toefpreken ! 'er moeten derlial-<br />

Ven menfehen wezen die meer zijn dan hij, hij<br />

kan des de verhevenfte niet zijn, fchoon hij op<br />

een verheven plaats, boven alle hoofden heen, pre­<br />

dikt! ik bemerkte met eene fnoode vreugd dat dé<br />

reiziger hem voor 't lapje hield, zonder dat hij<br />

het minfte woord durfde wederfpreken ; ook zeidé<br />

ik bij mij zeiven: hij is een lafaart die zich enkel<br />

Wreekt aan onnozelen en zwakken, ware ik zöö<br />

grof en fterk als hij, ik zou die fmalende taal<br />

wel beteugelen. De dikken priester fcheen alles<br />

Voor boert tc willen opnemen, maar ik zag dui­<br />

delijk dat hij vermij dde in wezenlijke twist te ko­<br />

men met den ridder. Verfcheide dergelijke kleene<br />

tooneeleu hadden onderweg plaats in fommige her-<br />

F i bef-


$4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

bergen, daar de dienstboden, zonder eerbied voor<br />

de kalot en 't priesterlijk gewaad, zich de vrijheid<br />

aanmatigden met mijnen leermeester te fpotten; dit<br />

maakte dat ik hem voor min vreeslijk en ontzaglijk<br />

begon te houden, doch deze les kwam te laat.<br />

Outflagen van éénen dwingeland, begon ik aan<br />

dien van de ftad en van 't collegie, werwaards ik<br />

op weg was, te denken, en al bevende naderde<br />

ik die plaats, daar misfchien geen menfchen waren,<br />

die zich vermeten zouden, den fpot te drijven met<br />

een' jefuit gelijk men met mijnen meester deedt. Het<br />

denkbeeld dat hij de hugenoten kon laten ombrengen<br />

zonder hunne bekecring aftcwagten, deed mij geloo-<br />

ven dat men met hem den gek niet zou fcheeren.<br />

Die eenvoudige woonfleden hier en daar over<br />

't land verfpreid, en van welke mijne onbedre­<br />

venheid nog niet in ftaat was het nut en de we­<br />

zenlijke waarde te bevatten , verloren alle hare<br />

fchoonbeid op het zien dier hooge wallen en too-<br />

rens, die digt aan een gebouwde huizen, en van<br />

dien kweekhof der' bezige menfchen, die geftadig<br />

in beweging, in verfchillende houdingen en in on-<br />

derfcheiden kleedingen ieder hunnen weg gingen.<br />

Het gewoel eener ftad en hare vrolijkheid betoverde<br />

mijne oogen en maakte mij dronken van vreugde,<br />

vooral bewonderde ik de foldaten, die de bezetting<br />

uitmaakten; een witte rok met roode omflagcn,<br />

witte flopkoufen, een gepolijfte fnaphaan op fchou-<br />

der, een opgetoomden hoed. met een 'kokarde ver-<br />

v<br />

fiert,


LUTIIER'S MEISJE, XVII. HOOFDST. 85<br />

fiert, gepoederd hair, blinkende knoopen, dit alles<br />

fcheen mij toe te behooren aan de gelukkige vrij­<br />

heid, en toen die foldaten in gelederen geplaats in<br />

een oogwenk links en regts zwenkten, was ik mij<br />

zeiven niet langer meester; ik ftampte met de<br />

voeten en mijn hart fprong op van blijdfchap. In­<br />

dien ik een gegalonneerden officier ontmoette, was<br />

ik gereed om mij voor hem tot den grond te<br />

vernederen, zulk een mensch zag ik met eerbied<br />

voorbijgaan; ik wenschte een dergelijken dok te<br />

hebben, langs de draten te wandelen met goud-<br />

borduurzel op mijne kleederen, en met een fraijen<br />

degen op zijde. Wanneer ik dien officier als toen<br />

vergeleek bij de capucijuen, die mij altoos, bij<br />

mijnen pastoor, fchrik aanjoegen, en 'er zich een<br />

fpel van maakten mijn aangezicht met hunne ruige<br />

baarden te omhelzen, vond ik tusfchcn hen bei­<br />

den een ouderfcheid, welk mij duizende beden­<br />

kingen deed maken.<br />

Ik verbeeldde mij niets fchooner in de wereld dan<br />

de dad van Straatsburg, in welke ik zoo even<br />

was aangekomen, en de bezetting die ik 'er zag.<br />

Naderhand hebben grooter deden mij Straatsburg<br />

klein doen voorkomen; en vervolgens leerde ik in<br />

mijne ftudie die vermaarde deden kennen, die<br />

flechts als een enkel onzichtbaar dip op den zand­<br />

korrel waren, welke men den aardbodem noemt. —<br />

Waar was toen mijn dorp? wat wierd 'er van,<br />

helaas! op de cerfte landkaart, welke men mij<br />

e e r<br />

• F 3 l "


8


LUTHER'S MEISJE, XVIII. HOOFDST. 87<br />

A G T T I E N D E HOOFDSTUK.<br />

Ajdus maakte ik mijn levens - ontwerp, en mijne<br />

blijde bedoelingen gingen nog verder, toen mijn<br />

pastoor , mij door een groöte poort deed treden,<br />

welke geheel opgefchikt was met heiligen in fteen<br />

uitgehouwen, en die alle zwart waren. Terftond<br />

daarop bragt hij mij bij den doop-vader jefnit en<br />

regent. Hij deed mij in diens tegenwoordigheid<br />

bijna tot aan den grond nederbuigen; zich zclveu<br />

nog lager krommende, rigtte hij zich ten halve<br />

weder op, met eene nederige en eerbiedige hou­<br />

ding, zoodanig als ik hem nog ooit had zien<br />

aannemen, en fprak hem aldus aan: zeer waardige<br />

en zeer achtbare vader, zie hier het kind, 't welk<br />

gij mij, tien jaren geleden, hebt toevertrouwt,<br />

ünts dien tijd heb ik geftadig over het zelve ge­<br />

waakt; ik heb uwe meening en bevelen beant­<br />

woord, en hem behoorlijk doen denken. Ik geef<br />

hem aan u over, na dat ik de vermogens van<br />

zijne ziel tot volkomenheid hebbc gebragt. Hij is<br />

in 't hoogduitsch even als in 't fransch ervaren.<br />

Hij verftaat zijne ruclimenta, maar vooral zijn'<br />

catechismus volmaakt, want dat laatfte boek gaat<br />

boven alles : gij moogt hem gerust ondervragen,<br />

F 4<br />

h i<br />

3


n GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

bij \s nkl befchroomt om te antwoorden, bijkomt<br />

bi lagen ten ijs, alle de verborgenheden der genadé<br />

hij Op zijn duimpje; en om zijne gelukkige<br />

vermogens te beloonen , heb ik hem onlangs de<br />

voornaamfte trekken des levens van den gewijden<br />

fldchter der - maatfehappij , den grooten heiligen<br />

ignatius leeren kennen; hij is ten vollen over­<br />

tuigt, dat alle andere heiligen bij hem niets anders<br />

zijn, dan de laagfte ftruik bij den hopgften eik.<br />

Hij weet des , zeer doorluchtig en zeer achtbaar<br />

vader, alles wat men dient te weten; gij moogt,<br />

gelijk ik reeds zeide, hem vrijelijk ondervragen,<br />

en daar door u zeiven overtuigen welke gedurige<br />

zorgen ik aan hem befteed heb, ten einde te be­<br />

antwoorden aan het vertrouwen, waarmede uwe<br />

goedheid mij heeft gelieven te verëeren, mij, die<br />

uwe genade onwaardig en de nederigfte uwer die­<br />

naren ben.<br />

Ik beefde van angst dat de jefuit doop-vader hem<br />

bij 't woord zoude vatten; want ik was zoodanig<br />

onthutst, dat mijn geheugen gewisfelijk zich niet<br />

zou hebben kunnen herinneren alle de woorden,<br />

welke men door één gemengt mij in de hersfens<br />

geftampt had. Gelukkiglijk kwam het daar niet toe:<br />

de zeer eerwaardige vader, voor wien ik mijne oogen<br />

met durfde opflaan, hoe graag ik zulks zou hebben<br />

willen doen, vergenoegde zich mij onder de kin te<br />

yatten, mij eenige tikjes op mijne gloeijende wangen<br />

té geven en mij eeriigen tijd met een zeker genoegen<br />

ft


LUTIIER'S MEISJE, XVIII. IIOOFDST. 5


5° GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

alle eveneens gekleed als hij, maakten bijna dezelfde<br />

gebaren: in 't voorbijgaan bleven zij ftaan, lachten<br />

mij toe en frrcelden mij onder de kin. Aangemoe-<br />

dïgt door deze eerfte bejegening gaf ik mij aan mij­<br />

nen ctcnslust over, welken men zorg droeg te vol­<br />

doen- Welk eene vertooning voor iemand die nooit<br />

anders dan kool-foep met een ftuk fpek op zijnen<br />

disch gezien had, alhier lange tafels te befchouwen<br />

gedurig aangevult en op dat oogcnblik van allerlei<br />

. fchotels met heerclijke fpijzen voorzien. Men liet mij<br />

van alles proeven, en van het einde der tafel zonden<br />

eenige grijsaarts edelmoediglijk mij een gedeelte van<br />

huns defert. Ik meende gewis dat hier alle dagen<br />

het zelfde feest zou plaats hebben. Zoo wel ont­<br />

haald wordende, wierd ik een weinig vrijpostiger3<br />

ik durfde zelfs de een en andere vraag doen, en<br />

de eerwaardige regent, die mij aan zijne zijde ge­<br />

plaatst had, verwaardigde zich mij te antwoorden<br />

op eene vriendelijke en aartige wijze, welke mij<br />

voor de eerfte maal mijns levens deed lachgen in<br />

dc tegenwoordigheid van mijnen pastoor. Deze<br />

was zoo (lom geworden in den kring der gemeente,<br />

dat hij mij toefcheen geheel vernietigt te zijn. Al­<br />

leen bleef hij, volgens zijne gewoonte, gulzig voort­<br />

eten. Hij antwoordde met enkel ja en neen, ter­<br />

wijl ik geen acht meer op hem flaande, gelijk nie­<br />

mand eenige acht op hem flocg, mijnen tong den<br />

teugel vierde, met de ftilzwijgende goedkeuring<br />

van den jefuit doop-vader, die mij meer dan eens<br />

toe-


LUTIIER'S MEISJE, XIX. HOOEDST. OÏ!<br />

toelachte en mij" met goedheid alle de brokken toe­<br />

voegde, welke mijn oog fcheen. te begeeren. Hij<br />

giste alles wat ik verlangde, alvorens ik fprak,<br />

en ik fcheen reeds in een goed blaadje bij hem te<br />

ftaan. Men fprak over het geluk, 't welk in dat<br />

heilige huis heerschte, over den vrede, de rust,<br />

welke zachtvoerig den uitverkorenen voorbereidde<br />

tot dc gelukzaligheden van 't paradijs; zij die niet<br />

tot dc gemeente behoorden, wierden met namen<br />

genoemt, beklaagt en met verontwaardiging aange­<br />

merkt als ongelukkig in deze wereld en als ver­<br />

worpen in de andere. Voor mij, ik was betooverd<br />

door het maal, verrukt over het toelachgen en over<br />

den geest van den eerwaardigen vader, bekoort over<br />

mijne nieuwe wooning, die mij zeer ruim voor­<br />

kwam, en boven al blijde over het afreizen van den<br />

pastoor, die weder te paard fteeg. Ik vond beha­<br />

gen aan een ieder te herhaalen dat ik verlangde je­<br />

fuit te worden en te Straatsburg te wonen.<br />

^©H®H®H®M®H®H®M®MSH®M®H®H®M@H®H®i'.<br />

NEGENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

IVIijn doop - vader (dien ik voort-aan vader de<br />

la hogue zal noemen) liet mij agt dagen onge-<br />

moeit en aan mijn eigen over. Hoe vermakelijk<br />

bragt ik dien korten tijd door. Ik ging uit, ik<br />

wan-


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

wandelde, liep de ftad op en néér, en begon mij<br />

een denkbeeld te maken van het geluk, vertrou-<br />

vvende immer zulk een vrij leven te zullen leiden.<br />

Ik gaf mij geene andere bezigheid dan een weinig<br />

te lezen daar ik reeds een liefhebber van was,<br />

en een boek, het leven der heiligen tot tijtel heb­<br />

bende, mij toevallig in de handen gekomen' zijnde,<br />

fcheen mij een meesterifuk te zijn van belangrijk­<br />

heid, ftijl en welfprekenheid. De martelaren, die<br />

liever verkozen ;e fterven, dan afteflaan van hun­<br />

ne gevoelens, waren in mijne oogen de grootfte<br />

mannen des, werelds , en toen ik de befchrijving<br />

las der pijnigingen, die men hen had doen onder­<br />

gaan, meende ik zelf te lijden en hunnen moed<br />

en onverfchrokkenheid te bezitten; • ik zei bij mij<br />

zeiven, in hunne plaats zou ik doen gelijk zij de­<br />

den, en ik zou met vermaak mijn tong afgebe­<br />

ten en den dwingeland in 't aanzigt gefpogen heb-<br />

ben, gelijk een zeker heilig deedt, wiens naam<br />

mij thans vergeten is.<br />

Ik rekende mij gelukkig om dat ik enkel deed<br />

wat ik verkoos; maar de volgende dagen leerden<br />

mij hoe kort yan duur die (tonden van vermaak<br />

wezen zouden. Mijn doop-vader riep mij tot hem<br />

in zijn kamer, bragt mij in een kleen vertrek,<br />

waar een beeld levensgrootte volmaakt van kleur en<br />

gedaante als een mensch, mij ijs koud deed wor­<br />

den van fchrik. Het fcheen als of het bloed we­<br />

zenlijk uit de nagebootfte wonden vloeiden; ik floeg<br />

met<br />

I


LUTHIR'S MJXIS/E, XJXé HOÖEDST. y-<br />

met weerzin mijne oogen naar die wonden, tekens<br />

van de wreedheid zijner beulen; want het beeld<br />

verbeelde een martelaar. Mijn doop-vader deed mij<br />

voor dien heilig nederknielen eri aan ,hem vergifnis<br />

vragen voor mijne voorgaande zonden. Daar ik den<br />

regent tot hier toe vriendelijk en rekkelijk had ge­<br />

vonden , nam hij nu eensklaps eene ftrenge en<br />

trotfche houding aan , welke bij vervolgens jegens<br />

mij bleef behouden.<br />

't Word tijd, zeide hij mij, uwe ziel te vor­<br />

men voor het flrijdperk 't welk zij ftaat intetre-<br />

den; de heilrijke weg der gelukzaligheid word voof<br />

u geopend, en zoo gij u gewillig aan mijne be-<br />

veelen onderwerpt, zal ik u daar henen leiden.<br />

Geloof mij, mijn zoon, 't is eerst op heden dat<br />

gij u in een huis bevind waar men volledig onder­<br />

wezen word in die nieuwe en noodige waarheden,<br />

welke gij diep in 't binnenfte van uw hart moet<br />

indrukken. Ik zou u in uw eigen bederf kunnen<br />

laten loopen, en u tot een verwerpeüng laten op-<br />

wasfen, maar ik kan tevens van u een heilig van<br />

onze orde maken. Spreek op, wilt gij dit zijn ?...<br />

ik antwoordde eenvoudig, dat ik naar zulk een<br />

trap van volmaaktheid niet durfde dingen, en dat<br />

ik mij gelukkig rekende indien ik mij konde behoe­<br />

den voor de hel . . . wat zegt gij, zeide hij? is<br />

het genoeg de hel te duchten? gij bedriegt u groo-<br />

telijks, mijn waarde kind, ja grootelijks! 'er is<br />

geen middelweg, denk daar wel aan, gij moet een<br />

hei-


5?4 GESCHIEDENIS TAN EEN<br />

heilig worden bekroont met heerlijkheid, of een<br />

verdoemde in den afgrond der helle. U gelukkig<br />

'rekenen met de hel te ontfnappen, welk eene las­<br />

tertaal.' indien ik u minder lief had, zou ik u<br />

in die godlooze gevoelens laten berusten, en van<br />

dat oogenblik af zoudt gij des fatans eigendom zijn.<br />

Ontvlied hem, werp u neder aan de voeten van<br />

dien heilig, die uw toonbeeld moet zijn. Smeek<br />

hem u die helfche gevoelens te ontnemen, 't Is de<br />

vijand der zaligheid die, om u voor altoos verlo­<br />

ren te doen gaan, u deze verdoemlijke gedagte<br />

heeft ingeblazen. Gij wilt Hechts niet verdoemt we­<br />

zen; ik verfta u: maar weet gij wel dat dit een<br />

flrik van den vorst der duisternisfe is? die Weer-<br />

fpannige geest vangt zijn werk bij u aan met u<br />

te yerfiaauwenten einde u mede te Hepen in den<br />

poel van finerten. Zie daar de wijze op welke hij<br />

veele anderen misleid heeft. Gij moet een kind van<br />

onze orde worden of een zoon des fatans, ver­<br />

kies wat gij wilt! zoo gij geen heilig wilt wor­<br />

den , trek ik de hand van u af, en ik ftel u<br />

gelijk met de hugenoten daar deze fiad vol van<br />

is, en welke wel dra zou verzinken, ware het<br />

niet om onze veelvermogende gebeden .... bedenk<br />

u of gij ter eeuwige verdoemenis wilt wandelen ....<br />

verfchrikt van den gloed zijns gelaats en van de<br />

heftigheid waarmede hij fprak, riep ik hem fchïe-<br />

lijk toe dat ik een heilig wilde worden: ik ver­<br />

koos die partij liever dan zijn drift nog meer aan-<br />

tc-


LuTiiER 's MEISJE, XIX. H'ÖOFDST. 95<br />

tevuuren. 't Is waar de naam van heilig kwam<br />

mij te voortreffelijk voor, om immer met mijne<br />

geringheid en zwakheid te ftrooken , de kroon<br />

hunner glorie vond ik te moeilijk te verwerven,<br />

dan langs den weg van 't marteldom; want ik<br />

zou liever verkozen hebben gefteenigt, op de pijn­<br />

bank uitgerekt, op een rooster of op gloeijënde<br />

•kooien gebraden te worden, dan den ganfehen dag<br />

opgeflotcn te zitten, vervcelcnde boeken te door­<br />

bladeren, derzelver inhoud te overpeinzen en dage­<br />

lijks gebonden te zijn aan de herhaling van treurige<br />

boetdoeningen en oeffeningen. Een fchielnké dood,<br />

die ons eensklaps ten hemel voert, fcheen mij ver­<br />

kieslijker dan alle die aanhoudende en herhaalde<br />

geftrengheden , welke men mij reeds had doen be­<br />

proeven, ik vermeed dus te zwijgen, dat ik liever<br />

verkoos een heilig martelaar, dan een heilig klui­<br />

zenaar te zijn, doch de vrees om nog andere las­<br />

teringen te uiten, fnoerde mij den mond en maak­<br />

te mij ftom aan zijne voeten.<br />

Mijn doop-vader deed mij alles herhalen wat hij<br />

wilde, hij zeide mij wat ik zwecren moest, cn<br />

vond mijn tong zeer buigzaam. Ik was enkel bc-<br />

dagt om mij uit deze belemmering te redden, en<br />

ik zou belooft hebben door 't vuur te loopen, om<br />

geen oogenblik langer nedergcknielt te blijven lig­<br />

gen ; op den toon van een ingeblazen , voegde<br />

hij 'er bij: jongen zondaar, waar zoudt gij zonder<br />

mij zijn ? wat zijt gij gelukkig in mijne handen<br />

ge-


$6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

gevallen te zijn ; buiten dat, mijn zoon, zou de<br />

afgrond zich onder uwe treden openen. Dusdanig<br />

zou uw lot geweest zijn; millioenen menfchen<br />

worden geboren, leven en fterven alleen om in<br />

die verflindende vlamme geworpen te worden. Af-<br />

gefcheiden van den rampzaligen hoop, welke den<br />

breeden weg des verderfs bewandelt, breng ik u<br />

op den engen weg der zaligheid. Alle die ver­<br />

worpelingen , die' een blozend gelaat vertoonen,<br />

die hunne dagen doorbrengen met maaltijden en<br />

vermaken , zullen eens verbaast ftaan, wanneer<br />

zij, bij den uitgang hunnes levens; zich omringt<br />

zien van een legioen dier gehoornde duivelen , die<br />

met de greep in dc hand, hen in den poel van<br />

vuur en fulpher zullen nederllorten, daar weeninge<br />

der oogen en knerfingen der tanden alle die fraije<br />

liedjes zullen opvolgen, welke zij aan hunne lek­<br />

kere tafels opdeunden. Deze ftad, bij voorbeeld,<br />

is het kort begrip der wereld. Drie vierde harer<br />

inwooneren zijn gereformeerd of luthers, dat is te<br />

zeggen, verdoemden; want uiterlijk mogen zij zich<br />

gedragen als brave lieden, als goede vaders, als<br />

goede burgers, 't is toch alles fchijndcugd welke<br />

nergens toe diend: ZQO lang zij geen geloof Haan<br />

aan 't gene de pastoor van üw dórp u geléérd heeft j<br />

behooren zij in den rang der flachtollers van den<br />

vergramden hemel; ja van de zulken zelfs die gé-<br />

looven (en dit moet u doen beven. mijn zoon) zal<br />

het getal van uitverkorenen nog kleen bevonden wor­<br />

den |


LUTHER'S MEISJE, XIX. HOOFDST. 97<br />

den; indien het woord, 't welk wij prediken, hen<br />

niet geleid en onderfte.unt, hen niet omrukt aan de<br />

verzoekingen, welke zoo moeilijk zijn tegentegaan,<br />

hen niet bijftaat in den doolhof der moeilijke plich­<br />

ten , zullen zij, gelijk dc anderen, zich in den<br />

helfchen afgrond zien nederdompelen. Ik fpreek<br />

derhalven hier niet alleen van joden, turken, afgo­<br />

dendienaars , hugenoten gebooren 'onder de 'beheer-<br />

fching van den ouden fatari , aan wien de hel in<br />

eigendom toebehoort, ik fpreeke u van' die roomsen<br />

catholijkeu , die zich gerust ter nedêfliggen en op<br />

hun geloof vertrouwen, zij zullen dc verfchrikkelij-<br />

ke verdoemenis niet ontfnappen, zoo zij maar eenig-<br />

zins onzen raad veronachtfamen , en indien gij daar<br />

aan mogt twijfelen , zou die twijfeling zelf u<br />

veroordeelen. Dan, mijn zoon , om u aan die<br />

ftraf te ontrukken, welke gij als mensch, lang voor<br />

uwe geboorte, verdient hebt , moet gij u zeïven<br />

geheel aan mij overlaten , geheel naakt uw geweten<br />

voor mij openleggen, uwen wil onderwerpen aan de<br />

bevelen des hemels, die door mijn' mond tot u fpreekt.<br />

Ik waarfchuwe u voor af, dat indien gij uit vrees of<br />

veinzerij een huichelaar mogt worden , indien gij mij<br />

in de geringde zaak mogt bedriegen , gij even fchul­<br />

dig zijn zoude als^pf" gij de ganfche wet verwierp.<br />

Zorg derhalven nederjg en buigzaam van hart en<br />

geest te zijn , bereid u om van dezen dag af aan<br />

mij eene volkomen belijdenis te doen, ten einde<br />

ik, uit de wonde van uwe ziel oordeele welke nood-<br />

G wen»


QS GESCHIEDENIS VAN EÉN<br />

wendige hulpmiddelen ik u moge toereiken, om al­<br />

dus het groot en gewichtig werk te beginnen van<br />

uwe inlijving in onze orde.<br />

TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

J^"a dit gefprek , het welk mij 'ten uitterften ge­<br />

troffen had , liet mijn doop-vader mij alleen. Mijn<br />

pastoor had mij wel bang gemaakt voor 'de hel,<br />

maar nooit had hij zich jegens mij uitgelaten in zulke<br />

verfchrikkende bijzonderheden; want zoo haast was<br />

ik niet buiten het gezicht van zijne twee groqte fcheele<br />

oogen of ik meende mij behouden. Maar dc jefuit,<br />

door zijne welfprekendc taal, door zijne gebaren,<br />

door zijn gezicht en voor al door den ijver, die<br />

hem bezielde, roerde mij onbegrijpelijk. Er is des<br />

niets zekerder dan de hel , zeide ik bij mij zei­<br />

ven , de ganfche wereld is 't in dit ftuk eens,<br />

en de verftandigfte menfchen zelf vreezen 'er voor.<br />

Ach! ik zie die hel; ik zie ze. Mijn hoofd gloei­<br />

de, en ik ontdekte als in 't verfchiet een vuurigen<br />

damp, welke uit dien vuurpoel fcheen opteffijgen.<br />

Dan , dit was hier enkel een proef van zijnen<br />

ijver voor mijne heiligmaking. Toen hij mij deedt<br />

vasten, toen Jhij mij opfloot in het boet - vertrek,<br />

welks


LUTHER'S MEISJE, XX. HOOFDST. 99<br />

welks wanden niet vuurige vlammen befchildert wa­<br />

ren, in 't midden van welke men gepijnigde men*<br />

fchen ontdekte, toen hij mijne ooren deedt weer­<br />

galmen van klagende en kermende Hemmen, ftond<br />

ik op 't punt van krankzinnig te worden, en in­<br />

dien mijne arme hersfens alle die aanvallen hebben<br />

kunnen wecrftaan was zulks geenzins zijn fchuld.<br />

Ik zelf ben heden verbaast hoe ik mijn gezond<br />

verftand 1<br />

heb kunnen behouden, want zulks is een<br />

wezenlijk wonderwerk.<br />

Vier jaren verliepen 'er in deZe vroome ocfrenin*<br />

gen, waarin ik mij de gezeggelijkfte en nederigfte<br />

zijner discipelen betoonde. Tot dien tijd had ik<br />

alles nageklapt wat men van mij begeerde, zender<br />

in bedenking te nemen van mij *er tegen te Ver­<br />

zetten. Zoo lang men niets van mij vorderde dan<br />

geheugen-werk of onderwerping liet ik mij alles<br />

welgevallen; maar toen mijne aanwasfende rede haar<br />

eerfte lichtftralcn fchoot en dat men wilde hebben<br />

dat ik dezelve geheel zoude opofferen; toen men mijne;,<br />

eerfte tegenwerpingen, welke ik met fchroom deed,<br />

beantwoordde met fmaad en verachting en men met<br />

de uiterfte woede .tegen mij uitvoer, als toen begon ik<br />

te bezeffen welk een flaafsj.uk men mij wilde opleg­<br />

gen en onder welk eenen verachtlijkeil dwang men<br />

mij zogt te houden : ik brulde als een leeuw, dies<br />

zich van ftrikken omvangen ziet, welke hij niet<br />

kan verbreeken; ik wierd de droefgeestigfte en ramp-<br />

zaligfte ftervclirjg. Hoe zeer ik deze gedagten be-<br />

G ft ftreedS


oo GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ftreed bleeven zij mij nogthans bij, en deeden mij<br />

in weerwil van mij zeiven eenen onophoudelijken<br />

oorlog aan. Wat al angst, verdriet en bitterheid<br />

hebben deze beftrijdingen van de rede en 't kwalijk<br />

gevestigt vertrouwen niet over mijne dagen ver-<br />

fpreid! Ik bad, ik weende, ik riep de genade tot<br />

hulp, ik deed alles wat ik konde om mij te over­<br />

tuigen dat ik mijne ootmoedigheid bleef behouden;<br />

maar alles te vergeefsch, de middelen zelfs*; welke<br />

ik gebruikte om mij onderwerpelijk te gedragen,<br />

werkten daar tegen in. Ik beleecl aan mijnen Jjiegt-<br />

vader de gebreken wel welke uit dc menfchelijke<br />

zwakheden ontftaan , en zich telkens weder ver­<br />

nieuwen , maar ik durfde hem de onrust van mij­<br />

nen geest niet openbaren, Welke mij kwelde.<br />

Hij was zoo oploopend en doldriftig ingenomen met<br />

het leerftellige , dat indien ik mij zeiven had kun­<br />

nen fchuldig maken aan eene zware misdaad, ik<br />

liever een moord zou bekent hebben dan eene twij­<br />

feling. Hij zelf herhaalde gedurig, dat een afgoden­<br />

dienaar nader aan de vergifnis was dan een anti-<br />

jefuit, en ik hield zorgvuldig in 't binnenfte van<br />

mijne ziel alle de denkbeelden verborgen , welke ik<br />

begreep nimmer te zullen ftrooken met de zijne.<br />

'tWas juist toen de tijd dat men mij op de kruin<br />

van 't hoofd een rond teken maakte, het welk door<br />

het affnijden van eenige hairen aan de wereld ver­<br />

kondigd dat men wijslijk afftand doet van allen<br />

lichaamlijken arbeid "óm zich geheel overtegeven aan<br />

apos-


LUTHER'S MEISJE, XX. HOOFDST. IOI<br />

apostolifche verrigtingen. Die geloften, bij welken<br />

men voor het toekomende afziet van uwe lexe, be­<br />

minnelijke florimonde, kostte mij niet veel; want<br />

ik had toen ter tijd nog geene oogen om te zien,<br />

mijn hart was nog niet geftemt voor het gevoel,<br />

mijne verbeelding bepaalde zich enkel tot het tafe­<br />

reel van eene onfchuldige natuur, het vonkje van<br />

begeerte had aan mijne zinnen het verleidend teken<br />

van wellust nog niet gegeven,<br />

Eindelijk de daad , welke men mij federt langen<br />

had aangekondigt als de gewigtigfte mijns levens,<br />

de daad, welke een jaar van afzondering en voor­<br />

bereiding naaulijks gefchetst had , de daad welke<br />

mij in de wereld het meeste gekost heeft, ftond<br />

op 't punt om verricht te worden. Ik had altoos<br />

den tijd weten te rekken en uitftel te verwerven,<br />

als giet durvende deel nemen aan deze geduchte<br />

en onbcgrijpelfke verborgenheid; ik handelde ter<br />

goeder trouwe , ik oordeelde mij de wezenlijke te­<br />

genwoordigheid eens gods onwaardig, en mijne<br />

rede, die aanwies, deed wolken in mij opkomen,<br />

.welke het werkend geloof, het geen ik benoodigt<br />

had, benevelden. Neen, nooit heeft men zich zoo<br />

afgepijnigt om zijnen geest te buigen en om het<br />

trots zijner rede te vernederen; 't is niet mogelijk<br />

meerder gebeden te herhaalen, meermalen de tem­<br />

pel-trappen te kusfen en met traanen te befproei-<br />

jen, met '.'meerder kracht en nadruk dat levendig<br />

geloof in te roepen, naar 't welke ik reikhalsde,<br />

G 3 Die


103 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Dia dag, welken men mij had aangekondigd als een<br />

•dag van vrede en rust, die dag, op welken ik<br />

een voorfin aak ftond te hebben van de hemelfche ge­<br />

lukzaligheid , wierd voor mij een dag van oproer, op<br />

welken mijn ziel geheel wierd omgewenteld. Voor­<br />

bereid, gebiegt, vrijgefprooken, voor hemel en men­<br />

fchen vrij verklaart van alle fmet, bekende ik des<br />

avonds al weenende aan mijnen doop-vader, dat ik<br />

met geen mogelijkheid het verder kon brengen; en<br />

dat een zoo gering fchepzel als ik ongefchikt was<br />

om met de godheid te verkeeren, wijl dezelve noodr<br />

wendig tot ftof moest vergruizen alles wat onwaar-<br />

dig was haar te genaken.<br />

Hij befpeurde dat een geweldige fchrik mijne ziel<br />

had bevangen, en dat hij, door zijn werk te heb­<br />

ben willen bevoorderen, misfchien te veel gedaan<br />

had, Eene te verregaande vrees had zekerlijk<br />

plaats bij deze weigering ; maar daar kwam nog<br />

bij de bedenking van mijne nietigheid, welke<br />

zonder de uitterfte vermetelheid niet ftaan kon<br />

naar den bronader van alle volmaaktheid. Hij wilde<br />

Wij niet geheelenal bedroeven. Hij nam deel in<br />

mijne fmert, en betoonde zich fterker aangedaan<br />

dan ik gemeend had dat hij konde Zijn; hij ver-<br />

sogt mij voorttegaan met vertrouwen in hem te<br />

feilen; hij zeide mij, dat deze de laatfte ingevin­<br />

gen van den vijand mijner zaligheid waren, dat die<br />

vijand fteeds behagen fchepte de beste katholijkcn<br />

%c kwellen; doch dat de boosheid eens helfchen<br />

geests


LUTHER'S MEISJE, XX. IIOOFDST. 103<br />

geests niets vermogen zoude , dewijl het eenigfle<br />

middel om hem geheelenal tegentegaan was mijnen<br />

ijver en vurige gebeden te verdubbelen. Ach!<br />

vader, zeide ik hem toen, terwijl ik een vloed<br />

van tranen ftortte, nimmer zal ik konnen volein­<br />

digen het gene gij mij oplegt; ik word dat vuurig<br />

geloof, het welk zoo noodzakelijk is om eene<br />

verfchrikkelijke heiligfehennis te vermijden, in mij<br />

niet gewaar. Gij wilt dat ik mijn oordeel en<br />

mijne verdoemnis drinke. Gij zijt zeer gelukkig,<br />

niets ftoort, niets ontrust u. . . . Ach! hoe<br />

gaarne zou ik in uwen ftaat zijn !<br />

Mijn doopvadcr fcheen ontluist; maar hij hcr-<br />

ftelde zich, en verzekerde mij dat ik het benoo-<br />

digde geloof had; dat hij zulks beter wist dan ik;<br />

dat het hem toekwam te oordcelen over den ge-<br />

noegzamen graad die 'er nodig was om mij voor-<br />

teftellen; dat hij borg bleef voor mijne ziel en<br />

zaligheid, en dat ik voorzeker eeuc goede com­<br />

munie doen zoude, waarvoor hij, uit hoofde der<br />

godgeleerde kundigheid, die hij bezat, meende te •<br />

konnen inftaan. Hij beval mij mijzelven gerust te<br />

{tellen, en zonder tcrugtewijketi te voltoijeu wat<br />

ik ondernomen had. Ik zag dat hij zijn gefprek<br />

voorbedachtlijk fcfbrak, want mijne ontroering was<br />

ongemeen fterk , en mijne tranen , die niet op­<br />

hielden te vlieten, maakten hem ongemeen verlegen.<br />

Des anderen daags bevond ik mij aan den voet<br />

des altaars; mijne" wangen gloeiden, mijn ganfche<br />

G 4 lic-


!


LUTHER'S MEISJE, XXI. HOOFD. 105<br />

E E N E N T W I N T I G S T E H O O F D S T U K ,<br />

D ezen dag voorbij' zijnde , verh'gtte men de<br />

boeijen van mijnen flaaffchen ftaaf: men gaf mij<br />

over aan verfchillende letteroefFeuingen. De onge<<br />

wijde fchrijvers volgden de zinnebeeldige boeken<br />

op, en mijn doopvader fprak mij minder van de<br />

leertakken van den godsdienst, want hij hield<br />

mijn ftilzwijgen voor eene volkomcne onderwerping.<br />

- Bchalven den tijd, dien ik verdeelde tusfchen den<br />

dienst des altaars en mijne lctreroetTeningen, bleven<br />

"mij nog eenige tusfchenuuren over, dierbare Hon­<br />

den, van welke men de waarde niet kend, dan<br />

in de ketens der flavernij. Ik beftecdde dezelven<br />

gemeenlijk met wandelende te lezen, en bijna al­<br />

toos alleen. Ik had mijne rhetorica geëindigt,<br />

en ik beminde virgilius grootelijks, om dat ik<br />

hem gemaklijker verdaan kon dan horatius en<br />

tacitus. Ten proije eener zachte mijmering, in<br />

welke ik dikwijls vreesde geftoort te worden, vond<br />

ik mij , wanneer iemand mijner medemakkers mij<br />

op zijde kwam , gedwongen en belemmerd;<br />

de last van hun ijdel geklap was mij ondraaglijk.<br />

Daarentegen als ik alleen was, traden alle voor­<br />

werpen, die ik befchouwde, ftilzwijgende in een<br />

G 5<br />

V E R


to6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

verrukkelijk gefprek met mij, duizcndmalen aange­<br />

namer dan een verveelend en beuzelachtig gefnap.<br />

Hoe dichterlijk kwam mij de natuur voor, wan­<br />

neer ik den ené as van virgilius, en de ge-<br />

daant-vcrwisfelingen van ovidius las. Alles kwam<br />

mij fchoon, nieuw, verrukkende en bewonderen^-<br />

W M r d i g v o o r<br />

j ' ft dompeldp mij geheele uuren<br />

achteréén in den onafmeetlijken doolhof mijner<br />

overpeinzingen en bedenkingen, die nimmer uit­<br />

geput wierden bij 't befchouwen dier hemels, dier<br />

groenende velden , dier bezielde wezens , dier<br />

nieuwe voorwerpen, welke met zoo veel welfpre-<br />

.Éénheid tot de ziel fpreken, die zich bevlijtigt<br />

dezelve te bevatten. Die latijnfche fchrijvers, wel­<br />

ken ik, in weerwil van mijnen profesfor, begon<br />

te verftaan, bekoorden mij en verfchaften mij het<br />

onnitlpreckelijkde vermaak in dc diepfte eenzaam­<br />

heid,<br />

Eene natuurlijke redeneerkunde, welke mij haar<br />

licht leende, zonder de minde inblazing van<br />

buiten, klaarde mijne denkbeelden op, 't geen<br />

mij op mijne wijze deed redenkavclen. Hoe;,<br />

zeide ik bij mij zeiven , dat aantal burgers, die<br />

'huisvaders, ijverig bezig met het onderhoud dier<br />

eerlijke 'huisgezinnen, welke de grondllag zijn<br />

der maatfehappij; die zedige en eerbare echtgeno­<br />

ten, die tedere moeders, die naar den tempel<br />

gaan met een fwerm van jonge meisjes, die zij<br />

met hun zog hebben opgevoed , alle erfgenamen<br />

1<br />

-van


LUTHER'S MEISJE, XXI. HOOFDST. 107<br />

van hare fchoonheid en van hare deugden ; die<br />

gulle, edele zielen, alle oprecht en zuiver, deze<br />

zijn dan uit hoofde van hun geloof alle verwor­<br />

pen! mijn doopvader verzekert het. ... en 't<br />

ganfche pausdom is het daarin met hem eens!<br />

Ik ontrustte mij zeer over hun lot; ik beefde<br />

voor hen; want zulke verfchrikkelijke tafereelen<br />

dringen dieper in de ziel dan anderen, en laten<br />

zich 'er niet uitwisfchen dan door den tijd cn<br />

door de rijpere overdenkingen.<br />

Ik zag ze alle ter kerke intreden met ftichting<br />

en orde! maar wat toch, zeide ik bij mij zeiven,<br />

gaan zij 'er verrichten, daar god hunne geloften<br />

en gebeden verwerpt, en zij zijnen toekomftigen<br />

toorn niet kunnen ontvlieden? ik naderde den<br />

tempel, en leende een aandachtig oor aan het<br />

Zoetluidend gezang hunner liederen; hunne ftem-<br />

men, lieflijk getoont, deden het gewelf wedergal­<br />

men, en ftegen ten hemel! zij mogen zingen wat<br />

zij willen , dagt ik al verder, hunne lofliederen<br />

doen niets uit. Men zegt zelfs dat ze het gewigt<br />

van 't oordeel verzwaren, 't welk tegen hen is<br />

nitgefproken. Maar waarom gaan zij niet naar dien<br />

anderen tempel, welke fleclits weinige fchredeu<br />

verder, en die der uitverkorenen is? waarom<br />

doen zij het niet, daar 't hen immers weinig moeite<br />

zoude kosten ? van waar die ftijfhoofdigheid,<br />

welke hen aanzet zich ongelukkig te maken? ik<br />

hoor hunne ftemmen, zij looven gods grootheid<br />

en


IOÏS GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

en goedertierenheden; zij vermoeden zelfs niet dat<br />

god hunne hulde verwerpende, hen met grimmig­<br />

heid befchouwt. Ik weet het niet, maar hoe<br />

geerne zoude ik zien, dat die god, door den<br />

nevel heendringende, welke hem voor 't heelal<br />

.verborgen houdt, de waarheid aan deze misleidde<br />

menfchen vertoonde, en dat hij zelf aan hen dc<br />

wetten openbaarde, welke zij te gehoorzamen heb­<br />

ben! een eenig. woord, waarmede hij zich zoo<br />

gemaklijk kan doen hooren, zou duizende dier<br />

rampzaligen aan 't eeuwige vuur ontrukken. De<br />

vaders zich oogenbliklijk bckeerende, zouden hunne<br />

kinderen niet behoeven aantemanen hun voorbeeld<br />

te volgen, die hemelfche ftem, door de ganfche<br />

lucht klinkende, zou meer op hen vermogen dan<br />

alle de fermoenen van mijnen doopvader. Aldus<br />

• redeneerende befchouwde ik met aandagt verfcheide<br />

dier lutheranen van nabij, of ik in de trekken van<br />

hun gelaat ook eenig teken of merk van verdoemnis<br />

kon ontwaren; maar alle die kloeke StraatsbrnrgYrs<br />

zagen 'er frisch en welgemoed uit,, de gezondheid<br />

fchitterde op hun gelaat, en allen feheeiien zij<br />

•even vrolijk en vergenoegt. Ik hoorde hen onder<br />

elkaudercn hartig lachgen, en 't viel mij moeilijk<br />

te bezeffen, hoe menfchen, die zoo veel gevaar<br />

hepen,den prooi der helfche fmertcn te worden,<br />

zonder eenig fmertelijk voorgevoel konden zingen,<br />

drinken en vrolijk wezen.<br />

TWEE


LUTHER'S MEISJE, XXII. HOOFDST. 109<br />

TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Daar ik voortging over dezelfde onderwerpen<br />

dezelfde bedenkingen te maken, ontmoette ik dik­<br />

werf fommige dier* lutherfche meisjes, wier fijne<br />

welgevormde leest en ligten gang haar gelijk maak­<br />

ten aan die godinnen, zoo vermaard bij de dich­<br />

ters, die zich verwaardigden de gcftalte van fter-<br />

velingen aantenemen, en die men herkende aan de<br />

hemelfche lugtigheid harer bewegingen. De fchoone<br />

lokken, üeraad der natuur, met bevalligheid ge-<br />

ftrengelt, vormden , daar dezelve tot aan den<br />

middel hingen, twee vlegten, welke den luister<br />

van 't goud hadden, en 't oplettend oog niet ont-<br />

fnapten. Ik befchouwde eene dier nimfen met eene<br />

aandoening, welke mij onbekend was, de trekken<br />

van haar gelaat vertoonden mij leevendig het ver­<br />

rukkend tafercel der volmaaktheid, 't welk ik<br />

bij mij zeiven had gevormt. In hare fchoone oogen,<br />

ten halve nedergeflagen , befpeurde ik de ziel ,<br />

naar welker ontmoeting de mijne zoo vurig ver­<br />

langt had. Ik volgde haar, als mede gefleept<br />

door een hooger vermogen; toen ze reeds verre<br />

van mij af was, meende ik haar nog te zien;<br />

zoo meenigmalen ik uitging, bevond ik mij, in<br />

weer-


3io GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

weerwil van mij zeiven, aan den hoek van de<br />

ffraat, waar ik haar voor de eerde keer gezien<br />

had; ik liep de plaatzen door, welke door hare<br />

treden verfraait waren; ik ging daar heen en weder,<br />

in verwagting dat zij 'er zou verfchijnen. Zoo<br />

haast ik haar zag, ontroerde ik, ik was verlegen,<br />

en mij zeiven niet meer; al blozende ging i|<br />

haar voorbij, zomtijds zonder eenen enkelen blik<br />

op haar te durven (laan.<br />

Ik bleef eemgen tijd voor mij het vuur ontvein.<br />

zen, 't welk in mijn hart blaakte, of liever 't<br />

Was voor mij iet onbekends. In 't eerst meende ik<br />

enkel het meesterduk der fchepping te bewonderen,,<br />

en hetzelve die hulde te bewijzen, welke het oog<br />

des mans ten allen tijde vcrfehuldigd is aan de fchoon-<br />

heid: nogthans als ik in hare tegenwoordigheid van<br />

vrees rilde, was ik tevens opgenomen van vreugde,<br />

en wanneer zij hare oogen op mij floeg ontving ik<br />

een nieuw wezen. Ik wist waar zij woonde, en door<br />

nafpeuringen, welke de liefde alleen inboezemt,<br />

en weet te doen, had ik reeds haren daat, haar<br />

karakter, en dat van hare ouders gegist.<br />

Zij had misfchien nog niet eens op mij gelet,<br />

toen ik bijna zeker was dat zij een hard en on­<br />

barmhartig vader had. Uit haar gelaat viel het<br />

niet moeilijk te bemerken dat hare ziel met eenig<br />

leed wordelde, en zoo haast zij begon te be-<br />

fpeuren welke dappen ik om haar deed, fcheen<br />

zij; niet langer iets te ontveinzen of te verbergen»<br />

Ha*


LUTHERS's MEISJE, XXII. HOOFDST. ui<br />

Hare geringfte bewegingen droegen bet duidelijkst<br />

kenteken van eene oprechtheid , welke door geen<br />

kunst te veranderen was ; haar gezigt had die<br />

terugftootende trotsheid niet, welke de verlangens<br />

van een gevoelig hart met verontwaardiging be­<br />

jegend. Ik zag dat zij in 't eerst verbaast was<br />

over mijne nalporingen, en bevreesd om deswegens<br />

hare nieuwsgierigheid te voldoen, maar allengskens<br />

fcheen zij dc hulde, die mijne oogen haar deden,<br />

niet aftewijzen. Ik droeg het livrei van die genen,<br />

die den vloek tegen de haren uitfpraken; mijn<br />

gefchoren kruin, mijn kraag, mijn zwart gewaad,<br />

betuigden niets ten mijnen voordeele, maar on-<br />

getwijvclt bemerkte zij wel dat ik met dat alles<br />

niet veel op had, en dat ik hetzelve geerne aan<br />

de voeten der liefde zoude afleggen.<br />

Ik was alstoen zestien jaren oud; zij had den<br />

ouderdom van agttien jaren bereikt. In die jaren,<br />

wanneer twee harten te famenftemmen cn beide het<br />

nodige bezitten om clkanderen te bekoren, mengt<br />

de argwaan zeldzaam dcszclfs gif onder de fympa-<br />

thie, welke hen tot inalkandcren neigt. De kerk,<br />

't is waar, verbood mij het oog te liaan op<br />

een luthers meisje, maar een eenige blik van haar<br />

trof fterker dan de blixems van 't vatikaan. Ik<br />

was ondertusfehen in eenen hevigen ftrijd, dewijl<br />

ik de helft van het juk nog niet had verbroken,<br />

onder het welk ik gekromt ging , en nog fterk<br />

bleef worftelen met mijne overgeblevene kluisters.<br />

' Mijn


i* 2<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Mijn doopvader zeer wel bevroedende dat het<br />

geen tijd meer was om mij zoo geftreng als voor-<br />

maals te behandelen, verzachtte zijne lesfen en<br />

vertogen, zuchtte over de ongeregeldheid mijner<br />

gedagten, en beloofde mij de overwinning, indien ik-<br />

Hechts bleef voortgaan naar hem te luisteren, en vooral<br />

indien ik niet in gebreken bleef mijne geheime<br />

gevoelens voor hem openteleggen. Ik had<br />

hem nog niets beleden dan de inwendige beftrijdin-<br />

gen, welke hij altoos het werk des duivels en<br />

diens poging noemde , maar over welke ik met<br />

behulp zijner raadgevingen gewisfehjk zou zege­<br />

pralen.<br />

Mijne ziel was een wezenlijken baijerd van tegen-<br />

ftrijdige denkbeelden geworden, welke 'iederen dag<br />

al meer en meer tegen malkanderen inliepen. Na<br />

de al te korte vacantien, plaatfte mijn doopvader<br />

mij weder in den godgeleerden doolhof, en noopte<br />

mij de naargeestige diepte dier wetenfchap te door­<br />

gronden. Verplicht de lesfen te beoeffenen, welke<br />

zoo weinig overeenkomst hadden met die verrukke­<br />

lijke gevoelens mijner ziele, was ik niet bekwaam<br />

een eenig voorftel te volgen, ik verwarde alles<br />

onder malkanderen. De min zegepraalde over de<br />

verhevenfte bovennatuurkunde en nam een fchitte-<br />

render luister aan uit de dorre duisternisfen, in<br />

welke men mijn geest poogden te dompelen.<br />

DRIE


LUTIIER'S MEISJE, XXITJ. HOOFDST. 113<br />

DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

'Twijfelmoedig, wanhopig, weerhouden, verwon­<br />

nen van het eerste oogenblik af-aan mijner liefde;<br />

gedwongen mijn aandagt te vestigen op eene drooge<br />

ftof, terwijl mijne verbeelding zich bezig hield met<br />

een eenig voorwerp, wist ik niet welke partij te<br />

kiezen. De jonge fchoone, wier oogen ik met ver­<br />

rukking ontmoette, met wie ik wenschte te fpreken,<br />

die ik met blakenden ijver verlangde te behagen,<br />

die ik in mijne armen zou hebben willen vervoeren<br />

tot aan het einde der wereld, en aldaar in eene<br />

ontoeganglijke afzondering plaatzen, was flechts door<br />

twee ftraten van mij afgefcbeiden , • en evenwel<br />

konde ik haar niet te zien krijgen; nijdige<br />

muuren verzetteden zich tegen mijn geluk! miju<br />

ftaat, mijn gewaad, mijne flavcrnij, alles verwij­<br />

derde mij van haar; terwijl ik , in weerwil der<br />

hinderpalen, die ons van een fcheidden, het vuur<br />

voelde blaken, 't welk mij door de aderen droom­<br />

de. Dit alles was gering; alle uchtenden hoorde<br />

ik van eenen godgewijden kanzei de vervloekingen<br />

tegen hare gezintheid, en tegen haar eigen perfoon<br />

uitfpreken, en door volkomen fluitredenen bewij­<br />

zen , dat zij tot eenen verfoeilijken godsdienst be-<br />

H hoor-


H4<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

hoorde, en dat de hel op haar wagtte. Haar<br />

aanbiddende, vreesde ik voor haar, en ik zidderde<br />

voor haar aanftaande lot, waar aan geen cafuist<br />

eenige genade bewees. Te vergeefsch zogt ik naar<br />

eenige fchriftuurplaatzcn, welke gunftig konde uit-<br />

gelegt worden voor mijne beminde; het leerduk gat"<br />

niets toe, en fchikte zich niet naar de wenfchen<br />

van mijne tedere liefde voor haar.<br />

De oogen ten hemel gewend, durfde ik denzel-<br />

ven dan eens van onrechtvaardigheid befchuldigeu;<br />

dan eens mijne lasteringen verfoeiende, wierp ik<br />

mij op den grond ter neder, en fmeekte dien zelf­<br />

den hemel om dc bekeering van mijne geliefde. Ik<br />

delde mijne twijfelingen", rakende de zaligheid der<br />

ketteren aan mijnen doop-vader voor, zonder nog-<br />

thans aan hem het voorwerp te noemen, welks<br />

naam ik als een fchat verborgen hield in 't bin-<br />

nenfte van mijn harte. Zijne antwoorden waren<br />

kort, beflisfcnd, zonder tegenlpraak, want dezelve<br />

hingen alle behoorlijk aan een, en hem eenmaal<br />

een Helling toegedaan hebbende, konde ik hem de<br />

tweede niet weigeren. Van daar voerde hij mij<br />

waar hij mij wilde hebben, en wat valt 'er te<br />

antwoorden wanneer men naar de regels redentwist?<br />

Om mij van mijne twijfelingen te genezen, zon­<br />

derde hij mij nog gedrenger af; maar, de afwe-<br />

zenheid en eenzaamheid maakten mij nog veel<br />

verliefder. De naam van fuzanna mengde zich<br />

onder de woorden van mijn getijdeboek, en werd<br />

neder-


LUTHER'S MEISJE, XXIII. HOOFDST. 115<br />

nedergefchreven in alle mijne boeken. Ik zag haar<br />

in verbeelding, en na eene worfteling ter verwij­<br />

dering van die waarde en wreede beeldtenis, gaf<br />

ik mij geheel over aan de gevaarlijke bekooring<br />

van derzelver befpiegeling. Mijne afzondering werd<br />

zelfs aangenaam voor mij om dat ik geene afleiding<br />

had, maar mij volkomen kon overgeven aan het<br />

vermaak van aan haar te denken. Ik fprak met<br />

haar, ik ondervraagde haar, zij fcheen mij toe te<br />

antwoorden, en 't gene geen minder verwondering<br />

verdient, is, dat ik wist te raden wat 'cr in 'c<br />

binnenfte van haare ziel omging , ook ftrookten<br />

haare antwoorden in 't vervolg met die, welke<br />

mijne verbeelding haar op dien tijd in den mond<br />

gaf. 'Er befiaat des een kunst om in 't binnenfte<br />

der harten te lezen, en de liefde bezit eene aan­<br />

geboren kundigheid, welke alle menfchelijke kun­<br />

digheden overtreft.<br />

Zoo haast de tijd dezer beproeving voleindigt was ,<br />

vloog ik met eene onuitfpreeklijke drift naar die<br />

plaatzen terug, in welker omtrek fuzanna zich<br />

onthield. Een gelukkig lot en 't gene mij fcheen<br />

te willen, begunftigen, maakte dat ik haar dikwijls<br />

te zien kreeg, en zelden keerde ik naar huis terug<br />

zonder 't vermaak te hebben genoten van haar te<br />

befchouwen. Neen, niets evenaart den wellust,<br />

dien ik fmaakte, wanneer ik bemerkte dat zij mij<br />

in 't oog kreeg; en wanneer zij mij met een blik<br />

venvaardigde, was ik in eene nieuwe bekooring,<br />

H a ik


n6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ik voerde in mijnen boezem een bron van verma­<br />

ken mede, welke jk, om zoo te fpreeken, drup<br />

bij drup fmaakte, zoo ras ik tot mijne koele<br />

eenzame cel was wedergekeerd. Wat zeg ik, die<br />

cel, had hare treurige eenzaamheid verloren. De<br />

verveeling was op derzelver muren niet meer te<br />

lezen, deeze, alhoewel behangen met godgeleerde<br />

Hellingen, fcheenen mij toe befchildert te zijn met<br />

den gloed mijner liefde.<br />

Ik had eenige harcr wenken ten mijnen voordeele<br />

uitgelegt, en verlangde des niet meer dan 't geluk<br />

te mogen hebben van met haar te fpreken; de<br />

gelegenheid daar toe had ik dikwijls gezogt, zonder<br />

echter mijn vermetel ontwerp ter uitvoer te dur­<br />

ven brengen. Mijn ftem begaf mij, en mijne kniën<br />

knikten eensklaps onder mij. Ik vreesde hare deugd<br />

te „zullen hoonen, welker goddelijke kracht zoo<br />

liemelsch op haar gelaat was uitgedrukt. Mijne<br />

hartstocht nam eenen zonderlingen- omweg. Ik<br />

verbeeldde mij haar niet te moeten toefpreken, dan<br />

om van haar te vernemen, welke gevoelens haar<br />

weêrhielden de kniën te buigen voor den katholijken<br />

altaar, en waarom zij zich verzette tegen eenen<br />

godsdienst, die zoo veel ouder en uitgebreider was ?<br />

Zij wierd geboren om gelukkig te zijn, zeide ik<br />

bij mij zeiven, ik wil dat zij het zij, en dat zij<br />

leve, verzekert van haar eeuwig, zoo wel als van<br />

haar tijdelijk welwezen.<br />

VIER


LUTIIER'S MEISJE, XXIV. HOOFDST. 117<br />

VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

j^\_angedreven door een zoo edel belang, daar<br />

niets aardsch bij plaats had, door een belang voor<br />

't welk men openlijk kon uitkomen, aarzelde ik niet<br />

langer haar aantefprekcn. Ik ontmoette<br />

den avond, zij had eene goede vriendin ©e<br />

weegs naar huis verzelt, en trad eene -kleine deur<br />

in van een hof, die achter eene wooning was.<br />

De plaats was eenzaam, en dewijl de avond aan<br />

't vallen was, begunftigdc zulks mijn voornemen;<br />

zij ftond op 't punt van de deur te fluiten, cn<br />

Wierp op mij een blik, waarmele zij gewoon was<br />

mij te bejegenen; een vlugge blik doch die geene<br />

verontwaardiging te kennen gaf, ik drong daar op<br />

eensklaps tegen de deur aan, en hield haar met<br />

eene fterke doch bevende hand tegen. Aanbiddelijke<br />

fchoone, zeide ik haar met vervoering en met traa-<br />

nen in de oogen, vrees niets, ik ben gereed om<br />

mijn leven voor uw geluk opteofreren, 't welk mij<br />

honderdmalen meer waard is dan het mijne: is<br />

het mogelijk u te zien, zonder te verlangen om met<br />

u te fpreeken ? Een woord, een enkel woord uit<br />

uwen mond en ik zal de gelukkigfte der menfchen<br />

zijn, daar het u nimmer kan berouwen het zelv»<br />

H 3 ge-


ït§ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

gefprokcn te hebben. . . Zeg, wilt gij mij aanhoo-<br />

ren ?."... Ik heb duizend dingen aan u te zeggen,<br />

allen even gewigtig voor uwe en voor mijne rust.<br />

Naauwlijks had ik zoo veel gezegt, of zij, onder<br />

voorwendzel van eenig gerucht te hooren, ontfnapte<br />

mij moedig, doch tevens met eene ontroering,<br />

welke mij te kennen gaf dat haar hart niet kalmer<br />

was dan het mijne.<br />

Ik had noch kracht, noch zelfs de gedagten ge­<br />

had om haar terug te houden; ik had alle mijne<br />

kloekheid verfpilt met deze weinige woorden. Ik<br />

zag door de fpleten van de deur haar den thuin<br />

fchielijk overlopen, maar op de voorplaats geko­<br />

men een langzamer gang aannemen alvorens in huis<br />

te treden. Zij zag toen nog eens om, als of zij<br />

vreesde of wenschte mij andermaal te zien. Zij<br />

bragt een zakdoek aan hare oogen , en gaf een<br />

Wenk, welke ik niet verftond, vervolgens liep zij<br />

een trap op, en ik verloor haar uit het gezicht. Ik<br />

bleef een wijl tijds onbewcegliik, tusfehen het ver­<br />

inaak en dc droefheid , aan de deur als gehecht,<br />

en had moeite om tot mij zeiven te komen. Einde­<br />

lijk een weinig bedarende , befpeurde ik dat zij<br />

den fleutel van buiten in 't flot had laten fteken.<br />

ïk bekeek dien fleutel met een heimelijk verlangen,<br />

om mij van 't geluk te bedienen, 't welke dezelve<br />

mij aanbood. Mijne eerfte gedagten waren, mij in<br />

den een' of anderen hoek van den hof te verbergen<br />

en aldaar op haar tc wagten; maar een veel fter-<br />

kcr


LUTHER'S MEISJE, XXIV. IIOOFDST. 119<br />

fcer en redelijker bedenking beval mij integendeel dc<br />

deur behoorlijk te fluiten en heentcgaan. Zelfs had<br />

ik de de oplettende voorzorg om den fleutel over<br />

de muur te werpen, ten einde het mogt fchiihe»<br />

als of zij dezelvea uit haren zak had laten vallen,<br />

en haar dus het leedwezen te hefbaren van zich<br />

een oogenblik met mij ingelaten te hebben , of lie­<br />

ver , ik deed dit alles zonder eenig overleg; want<br />

ik was geheel niet in daat om eenige bedenking te<br />

maken.<br />

Met langzame treden kwam ik aan mijn kollegie<br />

terug. Ik begaf mij dien nacht niet ter ruste. Ik<br />

bleef mijn cel op en nederwandeleu, en met onge­<br />

duld op den dagenraad wagten; ik zou den loop<br />

der zonne hebben willèn verhaasten, en haar weder<br />

naar haren ondergang doen fpoeden ; mij dagt zij<br />

fcheen onbeweeglijk in haren vo rtgang , en haren<br />

Weg niet te willen afloopeu; 't was fomer, in ;:<br />

langde der dagen: alles, tot zelfs het jaargetijde,<br />

verzette zich tegen het voornaamde en vurigfte<br />

mijner wenfehen.<br />

Ik ging een uur vroeger uit dan nodig was, en<br />

verwijderde mij niet van de belommerde laan, in<br />

welke deze gelukkige kleere deur was. Ik wagtte<br />

op fuzanna, en elk vrouwlijk gewaad, het welk<br />

ik op een affland befpeurde , fcheen mij toe de<br />

kleur te hebben van het hare; maar als de ge­<br />

daante nader bij kwam, was het fuzanna niet<br />

meer: en als dan was .alles ccn monfter in mijne<br />

H 4 oogen;


i^o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

oogen; want mijn te hevig en blakend ongedult<br />

verleelijkte alle vronwspeifonen die mij voorbij gin­<br />

gen.<br />

c<br />

VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. *<br />

Otizanna had (zoo als zij mij naderhand zeide)<br />

een hupsen karakter in mij opgemerkt.<br />

Dat ik de deur gefloten had, won mij haar gan­<br />

fche vertrouwen. Naauwlijks had zij de vriendin,<br />

die baar dagelijks kwam bezoeken, weder, als<br />

'savonds te voren, een end wegs naar huis ver-<br />

zclt, of ik haastte mij haar op zijde te treden, zelfs<br />

maakte ik eerder dan zij aan dezelfde klcene deur<br />

te zijn, en mij tusfchen dezelve en haar ftcllende,<br />

bezwoer ik haar mij aantehooren. Na een kort<br />

flilzwijgen en een kleenen zelfs-firijd, zeide zij tot<br />

mij: zoo gij wel denkt, wil ik wel naar u hoo-<br />

ren. Zinds langen heb ik meenen te befpeuren dat<br />

gij mij iets zeggen wilde; ik aarzel nogthans om<br />

met u te fpreken , en misfchien behoorde ik u<br />

niet tc fpraak te ftaan; maar ik wil eindelijk weten<br />

of ik langer uw naloopen moet dulden; tree/der­<br />

halven binnen, mogelijk bega ik een misffap met u ;<br />

aantehooren, doch dat zoo zijnde, zal het even­<br />

wel


LUTIIER'S MEISJE, XXV. HOOPDST. 121<br />

Wel de laatfte zijn, en in 't vervolg zal ik mij dan<br />

wel weten te wagten.<br />

Ik wist niet wat ik haar zoude antwoorden, want<br />

ik was ten uitterften ontftcld, verrukt, en buiten<br />

mijzelven. 't Was voor de eerfte maal dat ik een<br />

taal tegen mij hoorde voeren, naar welke ik zoo<br />

lang verlangt had. Haare lieflijke ftem trof mijne<br />

ziel zodanig, dat de tranen mij uit de oogen ge­<br />

perst wierden. Zij fprak het fransch met eenen<br />

tongval gelijk ik het hoogduitsch deed, en deze<br />

vreemde uitfpraak had iets in zich dat veel bekoor­<br />

lijkheid gaf aan hare ongekunftelde woorden.<br />

Wij bevonden ons onder een groen prieel; de<br />

deur ftond aan: ik drong bij haar aan zich neder-<br />

tezetten op een bank, welke digt bij ons was ; in<br />

mijne eerfte aandoening wierp ik mij, in weêrwil<br />

van haren tegenftand, aan hare voeten, ik hield<br />

hare eene hand fterk tegen mijn borst gedrukt.<br />

Al te beminnelijke fuzanna, zeide ik, zonder te<br />

weten of ik aan hare voeten lag, dan of ik voor<br />

haar ftond; die hemel, die boven onze hoofden<br />

praalt, kent de oprechtheid mijner wenfehen, hij<br />

weet dat ik enkel haak naar het geluk van u te<br />

behagen, ik bid u aan, en wel zonder eenige an­<br />

dere hoop. Indien ik beftaan durf uwe knieën te<br />

omarmen gefchied zulks niet om iets voor mij, maar<br />

om iets voor u zelve van u aftefmeeken. Ik fpreek<br />

tot u in den naam eens gods, die, hoe goeder­<br />

tieren ook, » nogthans onverbiddelijk is in zijne be-<br />

H 5 Aai-


I2a GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

fluiten, o Waarde fuzanna! hij bemind u om<br />

dat gij deugdzaam zijt; maar hij zou u veroordee-<br />

len in weerwil van hem zeiven, indien gij langer<br />

bleef voortleven in den godsdienst uwer ouderen.<br />

Die, welken ik belij, is de eenigfte welke zijne<br />

goedkeuring heeft, dit zegt de ganfche wereld. Luister<br />

naar mij; waarom zijt gij afkecrig van mijnen<br />

godsdienst? Gij moet denken als ik, waarde fu­<br />

zanna! ik bemin u boven mij zeiven, oordeel<br />

welke fmert mij het'hart verfcheurt, en welke<br />

fchrik mij bevangt. Ach! laat u verbidden door<br />

de tranen diens ongelukkigcn die voor u beeft! 'er<br />

is geen paradijs meer voor hem , indien gij ter<br />

helle moet gaan. Ik zou twijvelen konnen, zoo ik<br />

mij gerust konde ftellen wegens het gevaar, 't-welk<br />

gij loopt in een zaak van zoo veel aanbelang, het<br />

belang van uw eeuwig lot. Vergun mij dat ik u<br />

onderrigte : zeg fiechts , ik geloof, en gij zult<br />

gelooven; begeef u naar mijne kerk, in ftede van<br />

naar de uwe te gaan. Gij bezit alle deugden, ééne<br />

eenige ontbreekt u, die van cafholijk te zijn. . . .<br />

Ach! mijn heer, zeide zij mij met drift, laten<br />

wij in 't geheel niet fpreeken van die dingen. Nooit<br />

heb ik iemand gehaat; maar ik zou mij niet kun­<br />

nen weêrhouden met verontwaardiging den genen te<br />

befchouwen, die drijven wilde , dat die tedere<br />

moeder, die ik onlangs verlooren heb, en om wier<br />

gemis ik dagelijks zucht en treur, zich niet zoude<br />

bevinden in den fchoot diens barmhartigen vaders,<br />

' diè


LUTIIER'S MEISJE, XXV. HOOFDST. i i i<br />

die haar fehiep; haar levensgedrag was zoo voor­<br />

beeldig dat ik vreezc haar niet genoeg daarin te<br />

volgen. Indien ik het geluk had een leven te leiden<br />

als zij deed, waartoe zou ik dan eenen anderen<br />

godsdienst nodig hebben dan den haren. Zij heeft mij<br />

geleerd de goede werken te betrachten welke zij<br />

zelve bcöeffende. Ik moet bij den godsdienst mijner<br />

ouderen blijven, dezelve beveelt niets dan 't goede.<br />

En waarom toch zou ik dien verwisfelcn tegens<br />

eenen anderen, diè mij niets meer kan keren? Ik<br />

zie met eerbied alle uwe plechtigheden aan, zij<br />

ftigten mij om dat ze ter ecrc'van god (trekken,<br />

maar zij hebben het recht niet om mijn geloof dienst­<br />

baar tc maken. Meer dan eens heb ik mijne ooren<br />

hooren brommen van den vlockban door uwe priesters<br />

tegens mijnen godsdienst uhgefproken; doch dezelve<br />

wierd 'er mij tc waardiger om, en zou mij voor<br />

den uwen doen gruwen, indien ik deszelfs volgers<br />

niet befchouwde als menfchen, die eerder medelijden<br />

dan haat verdienen. Men zou uit de wijze, op<br />

welke zij ons willen bekeeren, moeten opmaken<br />

dat onze zielen hun aanbetrouwt waren. Neen,<br />

mijn beer, ontrust u geenzins over mijn lot, blijf<br />

met oprechtheid bij uw geloof, het mijne is mijne<br />

zaak. God befchouwt ons allen met het zelfde<br />

oog, en maakt geen onderfcheid tusfehen zijne<br />

kinderen, die hem als hun aller vader aanbidden.'<br />

Mij fchenkt zijn zegen niet afzonderlijk aan een<br />

enkel, volk, maar aan 't heel-al. Hij is goed, en<br />

wij


124 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

wij kunnen alleen behagen door onze pogingen ora<br />

hem in zijne goedheid natevolgen. Alle de genen,<br />

die zuivere handen opheffen tot zijnen troon, hebben<br />

recht op zijne barmhartigheden. Toen mijne moe­<br />

der voor de laatfte keer hare doffe oogen ten he­<br />

mel floeg, en mij tevens Merk aan baren boezem<br />

drukte, boezemde zij mij, in die treurige oogenbjik-<br />

ken, een zoo vast vertrouwen in, dat zulks nimmer<br />

uit mijn hart zal gaan. 't Is in 't verblijf waar<br />

god haar geplaatst heeft, dat ik haar ten eenigen<br />

tijde hoop weder te vinden.<br />

Ik moet bekennen dat toen ik haar dus had hoo-<br />

ren fpreeken, ik naauwlijks wist wat haar te ant­<br />

woorden, fchoon ik te voren verfcheiden Hellingen<br />

met lof verdedigd had; maar nu was ik geheel<br />

verbijsterd, en wist niets behoorlijks tegen haar<br />

intebrengen. Ik wenschte nogthans geerne een ge-<br />

Iprek aantehouden dat mij zoo aangenaam was, en<br />

't gene ik zoo zeer vreesde te zullen zien afbre­<br />

ken. Evenwel op denzelfden toon niet langer dur­<br />

vende voortgaan, zeide ik haar, nog niet verre<br />

genoeg in (de godgeleerdheid gevorderd te zijn om<br />

haar te overreden, maar dat het gene ik wist, ik<br />

geleerd had van een jefuit, die in die zaken door­<br />

kundig was, en derhalven meer ervaren dan ik.<br />

Ik zoude, voegde ik 'er bij, op dit oogenblik zijne<br />

onverzettelijkheid moeten bezitten om uwe gevoelens<br />

te beftrijden. . . . misfchien wel zou hij zelf min­<br />

der geftreng zijn, zoo hij u zage. ... Ik wil<br />

met


LUTHER'S MEISJE, XXV. HOOFDST. 125<br />

met niemand redentwisten , hernam zij , alle ge-<br />

fprekken over dergelijke ftolTen kunnen geen enkelen<br />

daauwdruppel beletten nedertevallen; het zijn enkel<br />

redeneeringen van menfchen , die met andere [men­<br />

fchen verfchil voeren; terwijl intusfehen de zon zoo<br />

wel den Indiaan als den Straatsburger befchijnt. Een<br />

ander licht aan 't menfchelijk hart gefchonken, en niet<br />

minder verfpreid, bcftraalt de eene pool zoo wel als<br />

de andere; de liefdadigheid is de eerfte deugd door dat<br />

goddelijk en bovennatuurlijk licht aangewezen. Laten<br />

wij dus den vrede beminnen, en ons nimmer ophou­<br />

den met die eeuwigdurende en ijdele navorfchingen.<br />

Ik ben eene christen, om dat de zedekunde van je-<br />

zus zuiver, zachtmoedig en verheven is, en wanneer<br />

ik mijne ziel verhef tot den fchepper, gevoel ik<br />

eene inwendige vreugd mijn gemoed vervullen en<br />

vergenoegen.<br />

Op deze zoo ongckunftelde taal kon ik mij niet<br />

weerhouden eene harer handen te kusfehen; doch<br />

met eene bczadigtheid, welke niet anders te kennen<br />

gaf dan eene eerbiedige liefde. Suzanna, riep ik,<br />

wat zijt gjj gelukkig! hoe geerne zoude ik even<br />

gerust zijn als gij; dan, mijn lot verfchilt veel van<br />

het uwe! Ik fta gereed om het kleed des doods<br />

aantenemen, om geloften te doen, die mij van u<br />

gaan afzonderen, om alle de gevoelens van mijn<br />

hart te bedwingen en te verfinooren. Ik ben zeven­<br />

tien jaren oud, en ik fta op 't punt om de we­<br />

reld te verzaken! men wil dit van mij, men<br />

fchü-


126 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

fchildert haar aan mij af als een verblijf 't welk<br />

men ontvluchten moet. Gij nogthans leeft in de­<br />

zelve, en ik zou die opoffering gereedelijk doen<br />

zoo ik u niet gezien hadde; maar van dit oogen-<br />

blik af is 't mij niet meer mogelijk mijnen ramp­<br />

zaligen loop te vervolgen: ik weet niet of ik moet<br />

voortgaan, dan terug wijken; ik ben als een ver­<br />

nietigd mensch, mijne ziel is geheel de uwe. Ja,<br />

bij u ken ik al het bekoorlijke van 't aanwezen, en<br />

evenwel moet ik mij van u af begeven, ver buiten<br />

uw gezicht leven, dat alleen al mijn geluk aan­<br />

brengt. Neen, 't geluk zal nimmer mijn deel zijn!<br />

ik ben beftemt om van mijne verzuchtingen te le­<br />

ven. ... o fuzanna, hoe rampzalig is mijn<br />

lot!<br />

Ik weende en mijn hangend hoofd zeeg alleogs-<br />

kens op haare knien neder, ik voelde dezelven ril­<br />

len. Een zucht ontfehoot haar hart, zij wilde een<br />

traan voor mij verbergen en zich van mij afwenden ,<br />

maar zij bezat een te medelijdend hart om mij te<br />

ontvluchten: ik wederhield haar: mijne armen ftren-<br />

gelden zich om haar bekoorlijk lichaam en het zelve<br />

drukkende, voelde ik dat ik dc gelukzaligheid zelve<br />

omhelsde. Mijne vervoering was kuisch en des te<br />

levendiger te verrukkelijker, 't Was geen ftcrveling*<br />

die ik vast hield, 't was een engelachtige zelfftan-<br />

dighcid. En ik mede, zeide zij met eene vertederde<br />

Hem, ik mede ben ongelukkig , en uwe fmert ont­<br />

rukt mij eene bekentenis , welke mij zwaar valt ,<br />

doch


LUTHER'S MEISJE, XXV. HOOFDST. 127<br />

docfi die ik vergeefsch zou zoeken te fmoorea; daar<br />

gij met zoo veel vertrouwen tegen mij fprcckt, kau<br />

ik niet nalaten even vertrouwlijk met u te handelen.<br />

Ik heb geene moeder meer, en ik ben eerder de fla-<br />

vin dan de dochter van eenen vader, die noch veel<br />

geftrenger, nog veel onverzettelijker is dan de pries­<br />

ter, van wien gij zoo even fprak. Ik heb alle pogin­<br />

gen aangewend om zijn hart te lenigen, hij blijft<br />

onvatbaar voor de liefde, welke ik hem toedraage,<br />

hij verwerpt mijne tederheid en meend dat ik hem<br />

'er mede zoeke te verllrikken. Ik heb mijn best ge­<br />

daan om zijne genegenheid te winnen; maar hij heeft<br />

zijn karakter niet kunnen veranderen. Nooit heeft<br />

hij mij toegcfproken dan op den toon eens vergram­<br />

den meesters; ten uitterften - gefield op zijne rech­<br />

ten, welke hij genadig meent gefchonden te worden.<br />

Mijne moeder was mijne eenigfle vriendin; zij leed<br />

van zijne gcflrenghcid niet minder dan ik; zij was<br />

mijn heul en troost; maar zij is niet meer, en ik<br />

blijve alleen over in 't midden der wereld; en ten<br />

overmate van onheil, wil mijn vader, die niemand<br />

acht dan die hem gelijken, mij dwingen eenen man<br />

tot echtgenoot te nemen , die dezelfde geestgelfeld-<br />

hcid bezit als hij, een heftig, oploopcnd karakter,<br />

"in een woord, een man, dien ik nimmer zou kun­<br />

nen beminnen! . . . Ik moet evenwel gehoorzamen,<br />

en terwijl gij u zult verkwijnen in een dof kloos­<br />

ter, zal ik nog treuriger leven leiden dan gij; ik<br />

zal van leed en droefheid nerven aan de zijde van<br />

hem


ia? GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

hem die mij word toegefchikt. . . . Het vaderlijk<br />

gezach wil het, ik mag hetzelve niet trotféren, ook<br />

heb ik 'er de kracht niet toe. . . . Zie daar mijn<br />

lot, en hoe affcbuwelijk het ook zij, moet ik 'er<br />

mij aan onderwerpen. God, die mijne gehoorzaamheid<br />

ziet, zal 'er mij in fterken : 't is uwe zaak mij te<br />

vermijden, en daar gij mij bemind, moet ik voord-<br />

aan bij uwe ontmoeting de oogen nederflaan en verge­<br />

ten dat ik u ooit te voren zag. Ik wil nogthans en<br />

zonder te blozen u wel'bekennen, dat indien gee­<br />

ne verhinderende en tegenftrijdige banden ons verre<br />

van den anderen gekluisterd hielden; indien uw ge­<br />

waad u de vrijheid niet benam van mij te zien,<br />

en mij die van met u te fpreeken; indien het huis<br />

waar in gij woond en de grondbeginzels, welke<br />

gij 'er volgt, ons niet geheel en al ketenden. . . .<br />

Maar het is zoo; wat baat het ons ons zeiven tc<br />

kwellen ? . . . Vaarwel, laten wij vermijden elkaii-<br />

deren wedertezien!<br />

Is dat uwen wil, riep ik uit, in eene hevige<br />

vervoering van fmert , van ongenoegen en van te­<br />

derheid? verbandt gij me dus voor altoos uit uwe<br />

tegenwoordigheid ? fpreek , wreede ? . . . — Ja,<br />

zeide zij met eene verzwakte en bevende ftem, ja,<br />

om uwe rust en om de mijne. . . . Ik gaf een<br />

gil als iemand wiens hart van één fcheurt. Zij<br />

drukte mij de hand, als \yilde zij mij troosten,<br />

en liep weg. . . . Mijne fmeekingen konden haar<br />

niet te rug houden, te vergeefsch vloog mijn hart<br />

haar


LUTHER'S MEISJE, XXVI. HOOFDST. 129'<br />

haar na: zij" verdubbelde hare fchreeden naar huis*<br />

en haar fpoed geleek naar een vlucht. Eerbied,<br />

vrees en eene innerlijke ontroering beletten mij haaf<br />

te volgen: mijn treurig oog keek haar na, en toen<br />

zij buiten mijn gezicht was, fcheen mij dit tooneel,<br />

't welk mij zoo fterk had aangedaan, eenen waren<br />

droom toe : ik was als een mensch die ontwaakt<br />

en die op alle voorwerpen, welke hem omringen,<br />

een beneveld en verward oog flaat.<br />

ZES E N TWINTIGTS TÉ HOOFDSTUK.-<br />

Ik keerde tot mijnent te rug met een bedrukt en<br />

troostloos hart, rondom mij een onbekend ledig ge­<br />

waar wordende. In een duister toekomende befpeur-<br />

de ik nogthans eene flaauwe vonk van hoop en van<br />

geluk; ik bad haar nog meer aan" dan ooit en ik<br />

fmaakte het zoet vermaak van mij niet te hebben<br />

bedroogen in haar karakter; eene buitengemeene<br />

fijmpatie had het mij geopenbaard. Hare ftem<br />

fcheen mij nogmaal toetefpreeken, en hare onzicht­<br />

bare bekooring-omving mij. 't Is de wijsheid zelve,<br />

zeide ik, die mij daar mijne plicht heeft voorgefchre-<br />

ven; zij heeft mij maar al te duidelijk de onover­<br />

komelijke hinderpaal doen zien, welke tusfchcn ons<br />

1


i$o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

is; alles fcheirl ons vans eikanderen af, en hoe<br />

zou ik op haar durven hoopen ? Zoo het geringde<br />

gefprek tusfchen haar en mij, Hechts eens bekend<br />

raakte in de ffad, wat zou men 'er niet van ver­<br />

tellen en welk eene ergernis zoude het niet baren?<br />

zij heeft mij bevolen haar niet weder te zien.'.,<br />

wreed bevel, en nogtharis noodzaaklijk . . . zij be­<br />

geert het, zij vorderd het! haar niet te gehoorza­<br />

men, zou ontrouw zijn aan de liefde.<br />

Deze bedenkingen, welke mij geftadig bijbleven,<br />

bragten mij, overeenkomftig mijn karakter, en mij­<br />

ne liefde, tot eene naare droefgeestigheid. Ik bragt<br />

mij in 't hoofd , dat het ongeluk, het welk mij<br />

altoos vervolgt had, mij ook fuzanna wilde ont­<br />

rukken en dat zij nimmer voor mij iets zijn zoude<br />

Ik zag haar buigen voor haren vader en reeds in<br />

de armen van eenen ruwen echtgenoot. Ik bragt<br />

verfcheide dagen treurig en opgefloten door, mijn<br />

verdriet vermeerderende zoo veel ik kon. Ik be­<br />

nam zelfs mij 't vermaak eenen kleenen hof te<br />

befchouwen , op welken mijn vengfter een uitzicht<br />

had, om dat het die niet was , waar ik met f u-<br />

zanna had gefproken. Ik begaf mij niet te ruste<br />

dan met eene verwilderde verbeelding, welke mij<br />

te rug bragt naar de plaats, daar ik hare lieve<br />

handen gedrukt had. Zomtijds wilde ik eene aflei­<br />

ding maken door mij tc dompelen in die wijdlufti-<br />

ge werken der doornachtige godgeleerdheid , tot<br />

welke men de trotsheid mijner eigenliefde aanprik­<br />

kel-


LUTHER'S MEISJE, XXVI, HOOFDST. 131<br />

kclde; dit was als eene wanhoop , welke mij Wierp<br />

in de woeste zee van fluitredenen , in plaatze vait<br />

mij nederteploffen in eenen afgrond , en in beida<br />

zag ik mij als verzwolgen.<br />

Op den agtften dag ging ik uit, voerende mijrté<br />

diepe droefgeestigheid naar de eenzaamfte plaatzen,<br />

onbeflist of ik gehoorzamen zou aan fuzanna ,<br />

dan of ik tegen hare beveelen zou handelen; dan<br />

eens dezelven eerbiedigende, en dan weder dezclven<br />

geheel en al willende trotfeeren. Somtijds voorne­<br />

mende mijn' eerbied en liefde aan haar te betoonen<br />

door te voldoen aan hare laatfte begeerte, maar"<br />

kort daar na haar befchuldigende zulk een ftreng<br />

vonnis tegen mij uitgefproken te hebben. In deze<br />

onzekerheid dobberde mijn hart, de weinige onder­<br />

vinding , welke ik van de hartstochten had, verblind­<br />

de mij omtrent haar en omtrent mij zei ven. Ik<br />

bragt eene ganfche maand door met het verfpülen<br />

van eenen kostelijken tijd, buitcnfpoorig door lief­<br />

de, en befluiteloos wegens het gene mij te doen<br />

ftond.<br />

Op zekeren dag dat ik mij in mijne gedagten als<br />

verloor, en als verftrooid daar henen ging, kwam<br />

mij een jood op zijde , die mij eenige kleenc boekjens<br />

aanbood, welke hij zorgvnldiglijk verborgen had onder<br />

eenen ruimen en morsfigen mantel; door nieuwsgie­<br />

righeid gedreeven kogt ik 'et hem vier af. Het pa­<br />

pier was flecht, de druk affchuwelijk, alles Was 1<br />

nagedrukt werk, De weinige regels, Weike ik tiis-<br />

1 3 fèbgfl


133 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

fchen de onopgefneden binden lezen kon, maakten<br />

die kleene werkjes fmnkelijker voor mij dan de dikke<br />

boeken, welke men mij had doen doorlezen. De<br />

naam van voltaire, dien ik dikwijls had hooren<br />

noemen, altoos met bijvoeging van eenige fcheldnaa-<br />

nien, fpoorde mij aan te onderzoeken , wat die<br />

fchrijver betekende, en welke toch eindelijk de ver-<br />

fchrikkelijke en gruwelijke grondbeginzels waren,<br />

welke doorgaans , volgens 't voorgeven van mijnen<br />

doop-vader , zoo menigvuldig in zijne werken te<br />

vinden waren. Zijn naam ftond duidelijk in groote<br />

letters op het tijtelblad van een werkje, 't welk tot<br />

tijtel voerde de Henriade. Ik had wel hooren fpree--<br />

ken van eenen hendrik 4, als van een' koning<br />

die vermoord was geworden door eenen r'availïac<br />

Zie daar ten naasten bij alles wat ik van hem wist*<br />

Ik ging een afgezonderd hoekje opzoeken, daar ik<br />

mij onder een boom ter nederzettede, haalde een<br />

mesje voor den dag en.fneed, al voortlezende, het<br />

eene blad na 't anderen open.-<br />

ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

X^/fc mij had zien lezen , zou mij vergeleken<br />

hebben bij iemand, die van dorst verfmagtende *<br />

eiu-


LuTHER'S MEISJE, XXVII. HOOFDST. 133<br />

eindelijk zich verkwikt aan den kant eener zuivere<br />

bron. Welke eene nieuwe taal wanneer men mo-<br />

lina, escobar, fanchez en andere dergelijke god­<br />

geleerden heeft afgelezen ! welk een Bijl , welke<br />

klaarheid van uitdrukkingen! Ik vorderde al fchielijk<br />

tot aan den St. ybarthels-moord en mijne haaircn<br />

rezen te bergen. Ik zou hartelijk verkozen hebben<br />

coligni te zijn, bebloed, afgemaakt, met voeten<br />

getreden, liever dan karei 9, de bewerker van- dien<br />

ijslijken moord. Ik meende in 't eerst dat de fchrij-<br />

ver alle de omftandigheden had verzonnen om zoo<br />

veel meer belang te verwekken; maar, toen ik bij<br />

nader overweging bedagt dat men dergelijke gru­<br />

welen niet verdicht, ftond ik verbaast dat het wel-<br />

fprekend vernuft des dichters niet alle de blixems<br />

van eene diepe verontwaardiging • had uitgefchoten<br />

tegens eenen in allen opzichte zoo verfoeilijken aan-<br />

flag; ik befloot dien zang eenige vaarzen toetevoe.<br />

gen,, zoodanig was ik met afgrijzen vervult. Men<br />

kan oordeelen hoedanig dezelve geweest zij, dewijl<br />

ik op dat oogenblik een dichter wilde zijn na<br />

vo Itaire.<br />

Het tweede boekje, welk ik opende, was het<br />

trcuvfpel van Mahomed of de Dweeptrij. Het derde,<br />

de veel werelden van fontenelle, en het vierde,<br />

de natuur wet mede van voltaire. De jood had<br />

mij verzekert dat alle die werkjes bestig waren ea<br />

als peperkoek verkogt wierden.<br />

. 1 3 . hi


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Ik had te weinig tijd om alle die kleene ftukjes<br />

te doorbladeren; ik ftak ze des in mijn zak, des<br />

avonds floot ik ze zorgvuldig op in mijn koffertje,<br />

dezelven verbergende onder mijn linnen : in den<br />

oacht ontflak ik mijne lamp, welke ik zorgvuldig<br />

wist te plaatzen , en met gretigheid zette ik mij<br />

aan 't lezen. De vloeijende, aangename en gloeijen-<br />

de ftijl bragt mij van 't eene blad tot het andere,<br />

zonder dat ik zulks bemerkte. De klok floeg in<br />

de ftilte der duisternisfe, ik hoorde geen geritzel;<br />

mijn lamp had maar weinig olie en gaf fleclits een<br />

flauw licht , terwijl ik al gedurig bleef voortlezen.<br />

Ik gaf mij geen tijd de pit aantehalen, zulks zoude<br />

mij in mijn vermaak geftoort hebben. Hoe drom*<br />

gen alle die nieuwe denkbeelden in mijne hersfens!<br />

hoe gretig nam mijn verftand die aan» Schoon 't<br />

reeds laat in den nacht was, gevoelde ik mijn<br />

hoofd niets vermoeid, integendeel, het zelve fcheen<br />

door nieuwe ftralen verlicht te worden. Bij wijlen<br />

flopt ik de oogen en vergaderde mijne zinnen be-<br />

daardelijk in de ftilte: als gedwongen riep ik uit:<br />

m daar menfchen, die de-taal der rede fpreeken!<br />

men kan hen volgen en verftaan, en 't kost geene<br />

moeite^ het met hen eens te zijn. Het fchijnt dat<br />

zij mij alles klaar en duidelijk openleggen wat ik<br />

yerward gedagt en ondervonden heb en 't gene ik<br />

maar niet wist uittedrukken.<br />

Het boekje yan fontenelie ontwikkelde voor<br />

ÏBÏj op de klaarfie wijze het famenftel der wereld,<br />

Grog*


LUTIIER'S MEISJE, XXVÏÏ. HOOFDST. 135<br />

Croote dikke boeken hadden het heelal voor mij<br />

verkleent, door het zelve aan mij voortedraageu als<br />

een eenig punt. Dit kleene werkje gaf een ruimte<br />

aan mijne verbeelding en deed mij' een god bemer­<br />

ken, grooter en heerlijker dan ik mij ooit te voo.<br />

ren een denkbeeld van hem gevormd hul. Ik adem­<br />

de luchtiger, verrukt de grenzen van 't heelal ver r<br />

der uitgebreid tc zien, en beter voldaan over mijn<br />

verftand, 't welk zonder moeite die oneindige groot­<br />

heid bczeftc. liet ftelzel, dat de dvvaallterrcn door<br />

andere verftandige wezens bewoond worden, behaag­<br />

de mij zeer, dewijl ik daar door het getal mijner<br />

.broeders zag vermeerderen; de algemecne vader kwam<br />

mij voor aanbiddelijkcr, eerbiedwaardiger te zijn.<br />

Die menigte van verfcheidene werelden openbaarde<br />

jnj dc luisterrijke wijsheid van dien grootcn bouw­<br />

meester; ik zag geene enkele afgezonderde kloot<br />

meer, geen beperkt en onbeweeglijk middenpunt,<br />

ik zweefde in de ruimte met alle die dobberende<br />

werelden, welke door fchepzels mijns gplijk bewoond<br />

\v.rden, en reeds kwam het denkbeeld in mij op<br />

dat ik hen ten eenigen tijde zoude bezoeken.<br />

Ten langen laatstcn maakte dat boek een zoo die­<br />

pen indruk op mij, dat mijne wijze van denken daar­<br />

door bepaalt werd. Ik vond 'er die denkbeelden van<br />

orde, grootheid, onafmetclijke uitgebreidheid in we­<br />

der , welke mij het zien des Herren-hemels had inge-<br />

boezemt. Ik rees vrolijk op om de fterren te begroe­<br />

ten. Ik zeide haar, in die ftüle uuren, gedurende welke<br />

14 haar


ï3°~ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

haar luister voor ons het fchitterendst is, waarin<br />

de geest vrijer vlucht neemt op de vleugels van<br />

overpeinzing: en gij mede zijt zonnen, die dwaal.<br />

Herren omvoerdt! Ik voelde als toen mijn hart<br />

gloeijen van vreugde, om dat ik leven en bewe­<br />

ging zag, waar ik tot nog toe niet anders be­<br />

merkt had dan logge onbezielde klompen. Ik be­<br />

vond mij in een veel fchitterender kring, en ik<br />

verblijdde mij die ontzachgelijke verfameling van<br />

werelden te zien, die onbegrensde vertooning, zoo<br />

aangenaam voor mijne ziel, welke daardoor als<br />

vergroot wierd.<br />

Het dichtftuk over de natuur-wet kwam mij ins­<br />

gelijks voor als het voortbrengzel eenen wijzen waar­<br />

dig, o Wat zoude de aarde minder bloed verzwol­<br />

gen hebben, indien dergelijke grondbeginzels die<br />

van alle de wereld -beheerichers geweest waren.<br />

Eene zachtmoedige en zuivere zedenkunde wierd de<br />

grondflag van mijne nieuwe gevoelens ; met ver­<br />

achting dreef ik alle die lage en bekrompene denk­<br />

beelden uit, welke tot vervolging, tot onverdraag- "<br />

-zaamheid en tot woede leiden. Ik bleef de wreede<br />

ftelzels niet langer aankleven, welke zoo ftrijdig<br />

zijn met de liefde, waarmede ieder mensch voor<br />

deszelfs evenmensch behoorde bezielt te zijn. ft<br />

bekhouwde dien grilligen hoop van dwaze gevoelens,<br />

welke zoo lang de handen van zoo veele menfchen<br />

$ft£eftg had met flaal en vuur, enkel als droo-<br />

En bij 't herinneren van alle die fpitsvrudige,<br />

beu*


LUTHEVS MEISJE, XXVIII. HOOFDST. 137<br />

beuzelachtige en bloedige twisten, welke het kort-<br />

Mondige leven van zeer veele dwcepachtige ftervelin-<br />

gen ontrusten, herhaalde ik die fchoone vaarzen<br />

yan volt air e :<br />

Mij dunkt ik zie een aantal fnooden 3<br />

Gekerkert- in een aak'lig hol.<br />

Waar ze onderling zicli in hun lijden<br />

Vertroosten konden, razend-dol<br />

Eikanderen op 't wreedst beftrijden,<br />

Zelfs met de ketens hunner flraf.<br />

AGT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK,<br />

oegzame denkbeelden, overeenkomftig de waar­<br />

digheid van een denkend wezen, aangenomen heb­<br />

bende, bragt ik volt air e de verfchuldige fchat-<br />

ting van hulde en bewondering toe, als eene ver­<br />

goeding voor alle die ruwe fcheldnamen en fmade-<br />

tij'ke verwijtingen, waarmede men hem even kwis­<br />

tig als woedend bejegende. Ik maakte ongedwongen<br />

in 't binnenfte van mijn hart zijne lofreden, zoo­<br />

danig als dezelve federt niet gemaakt wierd. Ik<br />

kogt zijn afbeeldzel van denzelfden jood, en iede-<br />

ren avond, als ik ter ruste ging, zeide ik, goe­<br />

den avond, waardigen man, mijn leven lang zal ik<br />

yi beminnen! zoo ' gij immer door Straatsburg moogt<br />

I 5 rei-


ï3 s<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

reizen, 2 ai ; k u t c g e r n o c t ^ c n jg<br />

toevallig in 't land mogt komen, waar gij uwe<br />

woning gevestigt hebt, zal ik hulde aan u komen<br />

doen, en zoo ik u aan uw huis niet mogt aan­<br />

treffen , zal ik ten minften uwe deur begroeten.<br />

Dc lust bekroop mij op nieuw om mijne fuzan­<br />

na wedertezien, te raadplegen met haar, en haar<br />

de vorderingen te doen kennen, welke mijne rede<br />

gemaakt had. Mijn hart kon hare afwezcnhcid niet<br />

langer uitftaan. Ik had nieuwe denkbeelden aan<br />

haar medetedeelen, en in mijne jaren was het<br />

eene behoefte dezelve uitteflortcn in den boezem van<br />

't vertrouwen. Ik ging uit om haar te ontmoeten,<br />

maar trof haar niet [aan; ik wagtte op haar des<br />

anderen daags, maar te vergeefsch. Ik hield mij<br />

als op fchildwagt digt bij de kleene deur, welke<br />

Hechts eenmaal geopend wierd, en die thans geflo­<br />

ten mij 't vermaak benam van den tempel des ge-<br />

luks te zien. Wat al bekommeringen in die<br />

uren van opwagting! welke fmertelijke hartkrimpin-<br />

gen ! welke akelige vermoedens verbitterden mijn<br />

gemoed! Ik herinnerde mij alstoen dat haar affcheid<br />

iet treurigs had gehad, en dat zij, van mij af­<br />

gaande, een teken van wanhoop had laten blijken;<br />

ten minften verbeeldde ik mij zulks. Wat toch mag<br />

haar zijn wedervaren? zou haren barbaarfchen va­<br />

der den aanflag van zijn gezach volvoerd hebben?<br />

zou zij langer geen kracht genoeg hebben gehad om<br />

jdch te verzetten tegen zijnen onredelijken wil?<br />

De


LUTHER'S MEISJE, XXVIII. IIOOFDST. 139<br />

De avond viel, terwijl alle die bedenkingen<br />

-mijne ziel ontrusteden; de donker vermeerderde<br />

allengskens, en reeds wandelde ik in 't duister,<br />

waardoor het akelige van mijne mijmeringen ver­<br />

meerderde. Afgebeuld door een vruchteloos wagten,<br />

niet wetende wat te doen, ftampvoctte ik op den<br />

grond; eene onwillige beweging vervoerde mij;<br />

duizendmalen was ik de kleene deur voorbijgegaan;<br />

te önvrederi , afgemat van ongeduld , naderde ik<br />

dezelve nogmaah; ik leende 'er tegen om te rus­<br />

ten; door dezen aandrang geraakte eensklaps het<br />

flot los, de deur ging open; ik ftak ecu bevende<br />

hand vooruit, 'er was geen hinderpaal meer; de<br />

ingang van den bof was onbclemmert, bet ftond<br />

ilccbts aan mij den tuin intetreden. Voortgaande,<br />

o blijdfehap! 0 verrukking! vond ik de bank we­<br />

der, cp welke fuzanna had ncdergezeten; al<br />

het verdoofde vuur ontvlamde eensklaps in mijn<br />

hart. Geene befluiteloosheid, geen tweeftrijd meer.<br />

•Misleid door de zuiverheid mijner bedoelingen trad<br />

ik moedig eene. overdekte laan in. Ik vreesde dat<br />

mijne aanbiddelijke beminde eenig leed bejegend<br />

ware, en de liefde maakte mij ftout.<br />

Ik ging den tuin dwars door; ik naderde omzich­<br />

tig het huis, ik liep 'er om heen, ik luisterde<br />

met aandagt, ik trachtte het geluid harer ftem te<br />

onderfcheiden. Alles was dcod ftil, alles was in<br />

rust, alles fcheen in een diepen ilaap: ik, intus-<br />

fchen , ademde eene verflikkende lucht. Angst,<br />

on-


140 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ongedurigheid, fmert zelve vermengde zich met<br />

mijne verliefde vervoeringen. Duizendmalen veran­<br />

derde ik van plaats, ik befchouwde het huis van<br />

alle kanten, ik zogt naar deszelfs uitgangen. Het<br />

huis fcheen volmaakt gefloten en onbewoond; mijne<br />

hairen rezen te bergen van fchrik ; ik vreesde<br />

dat men fuzanna had weggevoerd, ik vreesde<br />

(waar zoekt de liefde haar verfchrikkingen niet al)<br />

dat zij ten grave was gedaalt. Alle de verbijste­<br />

ringen eener ontftelde verbeelding overvielen mij.<br />

Ik bemerkte niets anders dan de dwinglandij eens<br />

vaders; zelfs geloofde ik dat hij zich aan haar<br />

had vergreepen. De tijd verliep, de maan, die<br />

langzaam haar bijkans volle licht begon te verfprei-<br />

den, noopte mij naar de fchaduw der priëelen de<br />

• wijk te nemen.. De maan was niet fchoon meer<br />

in mijne oogen. Zij fpreidde te veel licht om mij<br />

.heen; 't fcheelde vveinig of ik fprak eenige ver-<br />

wenfehingen tegen haar uit: maar mij omvangen<br />

ziende van haar licht, begon ik aan mijne onge-<br />

meene onvoorzichtigheid te denken, ik begon te<br />

bezeffen dat ik de vrije fchuilplaats eens burgers<br />

fchond, dat ik mij zeiven misdadig maakte, dat<br />

het te laat was om weder binnen het kollegie te<br />

komen, dat het mij niet meer. vrij ftond eene en­<br />

kele ftraat doortegaan zonder aangehouden, en naar<br />

de hoofdwagt gebragt te worden. Minder bekom­<br />

merd voor het toekomende dan angftig over het<br />

tegenwoordige, zou ik niet zoo verlegen geweest<br />

zijn


L UT HER 's MEISJE, XXIX. HOOPDST. 141<br />

zijn om des anderen daags te antwoorden op de<br />

• vermoedens, welke mijn uitblijven mogt veroorzaakt<br />

hebben, dan ik verdriitig was van zoo nabij fu­<br />

zanna geweest te zijn, zonder haar te hebben<br />

kunnen toefpreeken. Zoo ik haar, zeide ik bij mij<br />

zeiven, nog maar aan haar vengfter had kunnen<br />

te zien krijgen, en haar bij 't ftille maanlicht een<br />

liefde-teken had kunnen toezenden! Indien ik fleclits<br />

van verre een knie voor haar had kunnen buigen,<br />

en in die houding hebben kunnen gisfen, welken<br />

indruk ik op haar hart maakte! maar neen, ik was<br />

alleen, en alles om mij heen was doof en ftom,<br />

terwijl ik, blakende van liefde, geerne aan alle voor­<br />

werpen ziel, leven en fpraak had willen geven.<br />

NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Ik was, bijna af van fmert, op een grasperk neder-<br />

gezegen,.en de half vochtige aarde drukkende vor­<br />

derde ik van dezelve een graf, indien de beminde<br />

van mijn hart niet meer aan mijne oogen mogt ver-<br />

fchijnen. Ik lag ten halven in eenen onrustigen,<br />

droefgeestigen en afmattenden flaap gedompelt, toen<br />

het gerucht van iemand, die tegen bladen fleepte<br />

en langzaam Voorttrad mij uit die foort van bezwij­<br />

ming


I4 2<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ming trok. Ik opende dc oogen, en zag door eeri<br />

hegge heen een jong mensch in 't wit gekleed, het<br />

hoofd hangende, op en neder wandelen, bij wij­<br />

len ftaan blijvende onder 't maken van eenige droef­<br />

geestige gebaarcn. Mij dagt ik hoorde haar een<br />

zucht lozen; mijn hart tusfchen twee aandoeningen<br />

verdeelt, jaagde 'er om van blijdfchap en droef­<br />

heid, het noemde fuzanna.,.. Ik herkende<br />

haar; zij zelve was het. o Verrukkelijk oogen-<br />

blik! onder begunftiging der fchaduwe had ik het<br />

vermaak haar op, zijde te komen, zonder van haar<br />

bemerkt te worden. Ik zag haar een gezicht be-<br />

fprocit met tranen ten hemel heffen ; zij liet een<br />

nieuwe zucht, welke mij door de ziel drong.<br />

Hecre, zeide zij, met eene aandoenlijke ftem , en<br />

met vuur, met uitgefixekte en fmeekendo handen, ver­<br />

waardig u aan een zwak fchepzel te kennen tc geven<br />

wat zij té doen hebbe! Ik bezit flechts één hart,<br />

in weerwil van mij zelve heeft het zich overgege­<br />

ven. Ik bemin eenen anderen dan hem, dien men<br />

mij ten echtgenoot wil opdringen. Zoude ik niet<br />

misdaadiger zijn indien ik gehoorzaamde ! o mijn<br />

god! moet ik voor uwe bedienaars gevoelens be-<br />

zweeren, tegen welken mijn ziel zich innerlijk ver­<br />

zet? moet ik de waarheid loochenen, cn de ver­<br />

langens misleiden van een man, die al zijn geluk<br />

en heil in mij fielt? moet ik aan de vaderlijke be­<br />

velen de krachtige ftem der liefde opofferen! En<br />

indien die beide temmen bcveelen, aan welke moet<br />

ik


LUTHERS's MEISJE, XXIX. HOOFDST. I43<br />

ik mij' onderwerpen? o mijn god! welke is de<br />

uwe? is het die van mijnen vader, of die van<br />

mijn hart?<br />

Haar hoofd zeeg neder op haren boezem, zij<br />

had geen kracht om meer te fpreken, en hare uit-<br />

geftrekte handen, famengevoegt, fcheenen eeniglijk<br />

eene poging te doen naar den hemel. Wat wierd<br />

'er van mij bij deze vertooning? onbeweeglijk, en<br />

niet verre van haar af, hield ik zelfs . mijn adem<br />

in; ik wilde in dit verfclirikkelijk oogenblik haar<br />

niet verrasfen, en fchijnen haar geheim ontdekt te<br />

hebben. Dan eens vestigde zij, zonder een enkel<br />

woord te fpreeken, hare oogen op den hemel, van<br />

waar zij een antwoord fcheen te wagten, dan eens<br />

zuchtte zij zachtkens, en fprak eenige afgebroken<br />

woorden. Eene naburige klok begon tc luiden, en<br />

eensklaps, als uit een droom ontwaakt, verhaastte<br />

fuzanna hare fchreden van onder het geboomte<br />

naar 't huis. Zij was reeds in 't volle licht der<br />

maane, ik kon niet nader bij haar komen, zonder<br />

mij aan haar tc vertoonen; maar ik ftond op 't<br />

punt om haar uit het oog te verliezen. Ik beraadde<br />

mij niet langer. Ik nam eenen kleenen omweg, met<br />

vlugger fchreeden dan die van een' hinde, en haar<br />

te gemoct tredende met een opgeheven hand, gaf<br />

ik haar, van verre, tijd om mij van haar te doen<br />

herkennen, ten einde eene plotzelinge verrasfing<br />

voortekomen. Op het eerfte gezicht deinsde zij een<br />

weinig terug. Suzan na, zeide ik tot haar, mij<br />

haas-


144 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

haastende om mijne flem aan haar te doen hooren f<br />

fuzanna, ik ben het, die niet zonder u kan le^<br />

ven ; vrees niets , bedaar, en gun mij tijd om<br />

mij bij u te verontfchuldigen.<br />

Alstoen vloog ik aan hare voeten, ik drukte hars<br />

handen met vertedering en eerbied. Zij zag mij<br />

daarop aan, bleef lang-verwonderd ftilftaan, zon­<br />

der een enkel woord te kunnen uitten; zij was<br />

bevangen door fchrik, alle hare leden beefden; «ik<br />

onderlteunde haar in mijne armen, en met behen­<br />

digheid haar weder in dc fchaduw brengende (eene<br />

voorzorg welke de liefde mij inboezemde) vervolgde<br />

ik aldus: hoe, gij beeft! mijne tegenwoordigheid<br />

ontftelt u? ach! leer mij beter kennen; ik eer­<br />

biedig u even zeer als ik u aanbidde; de wenfehen<br />

van mijne liefde zijn even zuiver als de kuischheid<br />

van uw hart. Ik verlang niets zoo zeer dan u te<br />

zien, dan u te hooren, dan met ü te fpreeken,<br />

en zie daar mij ten toppunt mijner begeertens. Te<br />

vergeefsch trachtte ik mij te weerhouden en u te<br />

ontvluchten; ik leefde, maar ftierf nog meer, en<br />

zonder te kunnen fterven, leed ik de fmerten des<br />

doods. De hemel, die mij boord, weet dat het<br />

geval en de nooddwang, mij ondanks mij zclven,<br />

iet vermetels hebben doen begaan. Ik heb mij<br />

blootgefteld den nacht aan deze plaats doortebren-<br />

gen; daarop zeide ik haar hoe het flot toevallig<br />

Was los geraakt, de deur eensklaps ópengefprongen<br />

en hoe eene overheerfchende magt het uur had<br />

doen


LUTHER'S MEISJE, XXIX. HOOFDST. 145<br />

doen verloopéu, in het welk ik meende mij naar<br />

kuis te begeeven.<br />

Na mij aangehoord te hebben met eene peinzende<br />

aandacht, rees zij van de plaats op daar ik haar<br />

had nedergezet, en een deftigen, veclbedtiidenden<br />

toon aannemende, fprak zij mij aan met eenen<br />

vriendelijken ernst, en met eene ftem gelijk aan<br />

die eener vorstinne; neen, nooit zag ik eene ede­<br />

ler, majestucufer, gebiedender, en tevens Bevallige*<br />

houding. Ik ga u mijne meening verklaren , mijn<br />

heer! zeide zij; hoor mij aan: wij zijn niet-meer in<br />

het tijdftip van beguicheliug; op morgen moet ik<br />

mij voor altoos verbinden, of het gezach eens<br />

vaders wederftreven. Gij bemind mij, om mij zulks<br />

te zeggen, vervolgt gij mij zelfs tot aan deze<br />

plaats, en nogthans verzet uw ftaat, uw gewaad,<br />

uwe woning zich tegen alle mve flappen. U mét<br />

• mij weg begevende, ftaat gij tc leven met menfchen,<br />

die uwe liefde zullen befchouwen als eene misdaad,<br />

daar gij te rampzaliger om zijn zult. Neen ,<br />

zaken welke zoo ftrijdig zijn en tegen malkaar<br />

aanloopen, kunnen niet te famen beftaan; eene ziel,<br />

die dobbert , en niet durft beflisfen , verdiend alle<br />

de onheilen, van welken zij zich het flachtoffê^<br />

maakt. Zij zeIve loopt de wroegingen, welke haar<br />

moeten verfcheuren, te gemoct. Indien gij geene<br />

fterkte van ziel genoeg bezit om u te bepalen,<br />

zal [ik u een voorbeeld geven dat u zal doen be­<br />

flisfen. Gij kendt uw hart, leg \m voor mij open<br />

K zoo


146<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

zoo als het is; ik eisch zulks van u in den naam<br />

der waarheid; doe mij de openhartigfte belijdenis,<br />

maar geef mij tevens onbelemmert te kennen, welke<br />

uwe oogmerken zijn, en welk een plan van leven<br />

gij u voorftelt te volgen. Spreek, en daarna zal<br />

ik u antwoorden.<br />

DERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Oordeel, waarde florimonde, hoe ftcrk ik<br />

was aangedaan. En wat toch kon de op fuzanna<br />

fmoorlijk verliefden minnaar zeggen, beloven , be­<br />

vestigen , uitdrukken , anders dan haar eene eeu­<br />

wige getrouwheid te zweerenl deze zwoer ik haar<br />

met alle de oprechtheid van eene zuivere en bla­<br />

kende ziel; ik vergat mijn kleed , mijn Haat,<br />

mijne flavernij; ik achtte mij vrij te zijn zoo haast<br />

liet mij geöorloft was haar te betuigen dat ik haar<br />

altoos zou beminnen; ik herhaalde eenen eed, welke<br />

niet meer in mijn vermogen was te verbreken.<br />

Waarom kan ik, zeide ik haar nogmaals, alles<br />

niet uitdrukken wat 'er in dit hart omgaat; onge-<br />

twijvelt zal hetzelve mijn leven lang voor u blijven<br />

kloppen. Beveel en befchik over mijn lot; ik be­<br />

hoor niet langer aan mijzelven, ik behoor niet lan­<br />

ger


LUTHER'S MEISJE, XXX. HOOFDST. 147<br />

ger aan 't altaar, ik ben geheel de uwe. Indien<br />

de wetten van mijnen godsdienst nog dezelfde waren<br />

als in de eerfte eeuwen der kerke, en dat het den<br />

opvolgcren der apostelen vrijftond op derzelvcr voor­<br />

beeld zich eene gade , eene echtgenote tc kiezen,<br />

nis dan zoude ik u mijn hand aanbieden, en dit<br />

kleed blijven behouden; maar daar 't niet mogelijk<br />

meer is de liefde te verecnigen met andere plich­<br />

ten, laat ik den priesterftand varen, en geef mij<br />

volkomen over aan fuzanna. Ja, zij alleen is<br />

het, die over het lot mijns levens kan feeflisfeïi.<br />

Zij zal mij welhaast in een ander gewaad zien. De<br />

geringfte , dc armoedigfte bediening verkieze ik<br />

boven de grootfche hoop op bisfchoppelijke Haven<br />

en mijters. Ik heb twee handen, met dezelve zal<br />

ik mij wel een beftaan weten te bezorgen, mijn<br />

moed zal doen zien hoedanig mijne liefde is. Ik<br />

heb geene andere rechten om uw hart tc bewegen<br />

dan die mijner liefde, dit weet ik; maar mijne<br />

liefde voor u is zoo groot, dat ik mijne mede­<br />

dingers tarte mij daarin te overtrcfi'en. Bij gebrek<br />

aan liefde geef ik mij aan uw medelijden over.<br />

Indien uw hart ten mijnen voordeele neigt, zal<br />

mij van dat oogenblik af niets van u kunnen af­<br />

rukken. Indien het ongeluk wille dat ik niet be­<br />

mind worde, dan zal ik de plaats nimmer weder<br />

betreden, waar ik het eenigfte voorwerp verloor<br />

dat mij het leven op eenige waarde deedt fchatten.<br />

Ik zal vluchten. . . ik zal gaan,. . . Neen, her-<br />

K a rtam


148 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

nam zij driftig, gij zult niet vluchten; neen, -ik:<br />

hoor de taal van uwe ziel, mijn hart heeft die<br />

nodig, en dat hart zal u antwoorden. Weet dan<br />

dat het u bemind, dat het al deszelfs vertrouwen<br />

in u fteld; wat zeg ik, dat het zich overgeeft aan<br />

zijnen verwinnaar, doch onder eene zekere voor­<br />

waarde, welke gij, gewis, niet zult verbreeken.<br />

Ik vorder van u eene volkome, eene volftrekte in­<br />

getogenheid , want ik zou geene achting langer<br />

voor u hebben, indien gij een oogenblik ophield<br />

eerlijk en braaf te zijn. o'Suzanna! riep ik uit,<br />

gij kundt dan nog een oogenblik twijfelen aan de<br />

zuiverheid mijner liefde. Bedenkt dat deze liefde<br />

vereenigt is aan de deugd, van welke gij hier op<br />

aarde het aanbiddelijk afbeeldzel zijt; het zou mij<br />

even onmogelijk wezen uwe eer te belagen of aan-<br />

teranden, als het mij onmogelijk zou zijn op uw<br />

kven toeteleggen; alhoewel ik nog jong ben, ben<br />

ik nogthans uwer waardig.<br />

Zij reikte mij de hand toe, en beurde mij we­<br />

der op; ik drukte dezelve met vervoering aan mijne<br />

borst, en God tot getuigen nemende, beloofden<br />

wij eikanderen in 't aanzien des hemels eene echte<br />

trouw. De hemel fcheen onze eeden aantenemen,<br />

zij waren vrij en oprecht, en liegen tot zijnen<br />

troon. De verrukkelijkfte zoetigheden, welke ooit<br />

de harten van twee ware gelieven overftroomden,<br />

daalden op ons neder, en ik, geheel vervoering,<br />

geheel geluk, zag in 't befchouwen van het eer­<br />

baar


LUTHER'S MEISJE, XXX. HOOFDST. 149<br />

baar en zacht gelaat van fuzanna geen fterveling<br />

meer in haar, ik dankte vuurig den meester dei-<br />

natuur het mecsterftuk van zijne almagt gefchapeii<br />

te hebben in den perfoori van mijne beminde.<br />

Na een weinig tot bedaren gekomen te zijn, werd<br />

'er tusfehen ons bcfloten , dat zij , onder eenige<br />

vüorwendzcls, haar huwelijk eenige dagen zou doen<br />

verfchuiven, dat zij zoo veel tijd mogelijk zou<br />

zoeken te winnen, terwijl ik van mijn kant alle<br />

middelen ter onzer vcrlosfmg zou in 't wcrkftellen.<br />

Zij zeide mij, dat daar ze mij haar hart en haar<br />

vertrouwen had gefchonken, zij zich geheel en al<br />

op mij verliet, dat zij de wreedfte dood liever zou<br />

willen ondergaan, dan haar hand aan een ander<br />

geven; dat ik van dat oogenblik af haar echtge­<br />

noot was, en dat zij van Honden aan mijne wet­<br />

ten zou erkennen en volgen.<br />

Ik wilde haar mijne gekogte boekjes medcdeclen,<br />

en haar dc henria.de, de veel werelden van fou­<br />

ten c 11 e , en cl e natuurwet, welk c ik geftadig bij<br />

mij droeg, te lezen geven. Mijn waarde jezen­<br />

nemours , zeide zij mij, met eene bijzondere<br />

bevalligheid, gij prijst mij die werkjes aan als uit­<br />

muntend gefchreven en wel gedagt; overdenk de-<br />

zelven wel, om vervolgens ie zien of gij u niet<br />

bedriegt, en of gij 'er altoos die zegepralende<br />

juistheid in zult vinden, welke de rede voldoet.<br />

Indien ze waarlijk zoo uitmuntende zijn, zal ik<br />

dezelve geerne uit uwen mond hooren, als dan<br />

K 3 zul-


*5° GESCHIEDE KIS VAN EEN<br />

zuilen derzelver ftelregcls en leeringen mij waarder<br />

en duidelijker worden. Tot hiertoe belfond al mijn<br />

lezen in het aandachtig aanhooren der gefprekken<br />

van dezen en genen. De menfchen zijn voor mij<br />

levende boeken; geene hunner woorden ontfnappen<br />

mij, zoo wel heb ik mij aangewend op alles te<br />

•letten wat zij zeggen, en door in ftilte de onder-<br />

fcheiden gevoelens te vergelijken, heb ik altoos<br />

.getracht de mijne te vestigen of te zuiveren; ik<br />

•maak mij zelve grondbeginzcls uit het geene mij<br />

best en 't redelijkst voorkomt. Deze wijze van<br />

lezen behaagt mij zeer, en naar mijn begrip kan<br />

men 'er meer uit leeren dan uit het lezen bij zich<br />

zelve , daar nooit vuur bij is, daar men noch<br />

de gebaren, noch het gelaat, noch de ware voor-<br />

dragt ziet en hoord van hem die fpreekt. Ik hou<br />

veel van dat alles, ten einde des te beter te oor­<br />

dcelen over de ziel van hem die denkt en doet<br />

denken. Vaarwel, beste vriend ! in onze verkee­<br />

ring zullen wij veel van eikanderen leeren, om dat<br />

wij onze denkbeelden niet voor eikanderen zullen<br />

verbergen , maar ter goeder trouw handelen , en<br />

wij ons niet zullen toeleggen malkanderen te ver-<br />

ftrikken, en ons van geestigheid bedienen in plaats<br />

van bezef en gevoel. Er zijn duizende dingen, die<br />

bij uitpluizing verliezen, en die men moet gevoe­<br />

len, cn zulke dingen kunnen niet te boek geftelt<br />

worden. -<br />

Toen


LUTHER'S MEISJE, XXX. HOOFDST. 151<br />

Toen wij moesten fcheiden viel dat oogenblik ons<br />

fmertelijk; ons nft'cheid was teder en aandoenlijk;<br />

de hoop van haar den volgenden avond weder te<br />

ontmoeten beurde mij op. 't Scheen mij echter toe<br />

dat wij malkanderen nimmer zouden wederzien.<br />

Hare bezorgde tederheid wees mij een plaats aan,<br />

waar ik het overige van den nacht kon verblijven.<br />

Zij had de goedheid mij één dier donkere prieeltjes<br />

aantewijzen , van weken 'er verfchciden in den<br />

tuin*waren. Daar plaatfte ze mij op een bank, en<br />

ik kreeg een houten ftoel tot hoofdfteun •-. , zij<br />

ontdeed zich van een halsdoek, welke zij mij tot<br />

een hoofdband gaf. Duizendmaalen kuschte ik den-<br />

zelven, mijn ganfche wezen fcheen 'er van door­<br />

drongen, en mijne hersfens fcheenen 'er de aange-<br />

naamfte aandoeningen van te ontvangen door de<br />

bekoorlijkfte verbeeldingen. O! hoe gelukkig achtte<br />

ik mijzelv'! nooit kwam mij een bed zo zacht<br />

voor; 't geluk waakte aan mijne zijde; ik ver-<br />

wagtte zonder vrees en zonder ongerustheid de<br />

eerfte fchemering van den dageraad, ik deed niets<br />

dan droomen van en denken aan fuzanna. De<br />

dag kwam te fchielijk de heerlijke en genoeglijke _<br />

bckooring verdrijven, welke mij omringde en<br />

mij verjagen uit den hof, het verblijf der uitmun-<br />

tendfte geneugtens, het aardfche paradijs.<br />

K 4<br />

E E N


• GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

© © ,< j, e @ ^ -j^j }_ © ® < j, @ 9<br />

EEN EN DERTIGTSTE HOOFDSTUK.<br />

Ik Hoop met omzichtigheid ftil weg zonder van<br />

iemand bemerkt te worden , en om mijn koilegie<br />

rondwarende bleef ik het oogenblik afwagten dat<br />

men de buitenpoort daar van zoude geopend heb­<br />

ben. Zo haast ik den ingang vrij zag, trad ik<br />

khieiijk naar binnen en bereikte fluks mijne kamer<br />

zonder iemand te ontmoeten. Ik had het oog des<br />

pcortwagters weten te ontwijken en was zeer wel<br />

te vreden, zelfs rekende, ik mij volkomen veilig;<br />

maar hoe Mond ik te kijken toen ik de deur van<br />

mijn kamer geopend vond en dat het eerfte voor­<br />

werp 't welk mij trof vader de la hogue, mijn<br />

waarden en gedugten doopheffer was! Hij vertoon­<br />

de zich reeds in eene fchrikkelijke houding, zijne<br />

oogen waren vuur en vlam; hij had alles overhoop<br />

gehaald; bed, meubels, papieren, godgeleerde fchrif-<br />

ten alles lag door een. Op mijne aankomst vroeg<br />

hy mij met eene vergramde ftem , van waar ik<br />

kwam ? Ik bleef flok flijf flaan , zonder te ant­<br />

woorden ; want ik had het mij tot een wet ge­<br />

field , altoos de waarheid te zeggen. Ik fprak vol-<br />

ftrekt geen woord; maar op zijne herhaalde beve­<br />

len > op zijn ijslijk dreigen en woeden , zeide ik<br />

hem


LÜTHER'S MEISJE, XXXI. IIOOFDST. 153<br />

hem eindelijk: dat redenen, welke mij niet gcöor-<br />

loft waren brecder te ontvouwen., mij genoodzaakt<br />

hadden tot het aanbreken van den dag tc toeven<br />

ter plaatze waar ik eten nacht had doorgebragt,<br />

dat mijn gedrag, in weerwil van den lchiju, on­<br />

berispelijk was, en dat niemand dan god de waar­<br />

heid ..wist van 't gene ik zeide: dat ik dien god<br />

tot getuigen nam van mijne onfchuld, en dat hij<br />

van zijn kant mij zoo veel kon verdenken als hij<br />

wilde; maar dat wat mij aanging ik volilandig en<br />

onwrikbaar zou blijven volharden bij 't gene ik<br />

gezegt had , liever verkiezende alles tc ondergaan<br />

dan mij over dat onderwerp verder uittelaten.<br />

Rampzalige! hernam hij, op eenen bulderenden<br />

toon , 't is op deze wijze dat dc geest van wc-<br />

derfpannigheid aanvangt zijne fchuld te ontkennen;<br />

't is aldus dat hij u voorbereid tot de grootfte<br />

ongerechtigheden ! gij loopt in uw bederf en gij<br />

verfmaad de behulpzame hand die u zcekt tc be­<br />

hoeden voor den afgrond van rampfpocd en ellende,<br />

in welke gij al willens u gaat nederplolfen ! cn<br />

wanneer uwen val eens daar zal zijn, zult gij het<br />

niet meer in uw vermogen hebben naar mij te<br />

luisteren! onzinnig jongeling, is dit clan het loon<br />

voor alle mijne zorgen ? Ik waakte over u en gij<br />

wilt het aantal van rampzaligen gaan vermeerde­<br />

ren ! . . . Daar de toon, op welken hij dit alles<br />

uitfprak, geen den minden indruk maakte op mijn<br />

gelaat, verzachtte hij eensklaps denzelvcn,, cn met<br />

K 5 . eene


154 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

eene vertederende ftem vervolgde hij aldus: jezen­<br />

nemours , gij wilt dan niet meer naar mijnen<br />

raad luisteren! gij wilt dan het hart doorbooren,<br />

't welk u bemind? moest ik zulks van u verwag-<br />

ten ? ik fchikte u mijne plaats toe, en gij verwerpt<br />

mijne goedheid! ja, ondankbare, in alle mijne daden<br />

bedoelde ik niet anders dan uw heil; en dit word<br />

door u moedwillig verworpen, gij verzet ü tegen<br />

mijne weldaden! Gij vermomt uwe ziel voor mij­<br />

ne oogen, in ftcde van alle uwe gebreken voor<br />

mij opentele,ggen, welke mijne liefde u zou verge­<br />

ven. Gij blijft hardnekkig zwijgen en geeft daar<br />

door een duidelijk bewijs van uwe losbandigheid<br />

en verhardheid, dit is de uitterfte graad van uwe<br />

verdorvenheid. Welke geest heeft uwe jeugd ver­<br />

leid en mij van uw vertrouwen berooft? welk ver­<br />

gif hebt gij in ftilte ingezogen? Ach, rampzalige !<br />

vermom u zeiven niet langer: ik weet uit welke<br />

bron gij dien weêrfpannigen geest geput hebt. Ik<br />

weet uit welke fchriften gij die vergiftigde melk<br />

hebt gezogen. Ik weet wie hij is, die in uwe<br />

ziel die verfoeilijke ftelregels geplaatst heeft. Ik<br />

heb de oorzaak ontdekt van uwe verbastering, die<br />

onloochenbare getuigen van uwe verandering. Te<br />

vergeefsch heb ik naar de andere verleiders gezogt;<br />

een eenige nogthans was genoeg om mij het venijn<br />

te doen kennen, waar mede gij u gevoed hebt...<br />

met een ontvlamt oog toonde hij mij daarop het<br />

treurfpel van mahorned, en op den zelfden toon<br />

ver-


LUTIIER'S MEISJE, XXXI. IIOOFDST. 155<br />

vervolgende : zeide hij : bloos , mijn zoon, op 't<br />

gezicht van het affchuwelijk gewrocht eens fchrij-<br />

vers, die enkel geboren fchijnt om ons verdriet<br />

aantedoen. Ach ! waarom ftierf hij niet in den<br />

fchoot zijner moeder , dien godloozen , die zich<br />

als een Hang weet te krommen, die van zijn' wieg<br />

af-aan ons beledigde onder duizende vernuftige maar<br />

trouwcloozc en valfche bloemfpreuken! tc recht voor-<br />

fpelde men, toen.hij de redeneerkunde beocflënde,<br />

dat hij de wereld zou vervullen met dien helfchen<br />

1TOOIII , door welken zoo veele hoofden zijn aan<br />

*t duizelen geraakt, welken door tusfehenkomst des<br />

duivels en der dichtkwnst dc hersfens befmet en<br />

'beroerd hebben eener jeugd, die graag alles leest<br />

en alle nieuwigheden aan anderen mededeelt.<br />

Meendt gij dat het geoorloft zij te redenceren<br />

voor dat men tot rijpe jaaren gekomen is ? en zoo<br />

gij boeken nöodig hebt, heeft men 'er dan geene<br />

die voor en na hem gefchreven, en die veel voor­<br />

treffelijker zijn dan zijne werken? zoo gij met alle<br />

geweld wilt lezen, leest dan de blaadjes van fre-<br />

ron, leest den belifarius beoordeelt van hofftede.<br />

Zie daar de ware verheven en welfprekende fchrij-<br />

vers , die den godsdienst verdedigen, lieden van<br />

fmaak en geleerdheid , die u bewijzen zullen dat<br />

volt ai re lichts een middelmatig fchrijvcr is, een<br />

fchrijvcr die enkel door bcguicheling zich weet te<br />

doen toejuichen zoo op het toonecl als bij dc we­<br />

reld; zij zullen u het nietige het bedricgciijke van<br />

zij-


i5ö GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

zijne woordenfclnkking handtastelijk aantoonen. Lees<br />

dan, mijn zoon, de fchriften van die beide groo-<br />

te mannen, zij zullen u het ware behoedmiddel<br />

verfchaffen tegen den geest der eeuw, in ftede<br />

van uw hart te bederven door het lokaas van<br />

nieuwe denkbeelden; zij zullen u een vermogend te-<br />

geagift bezorgen tegen alle de gevaarlijke gevoelens<br />

der hedendaagfche wijsgeeren. In plaats van alle<br />

die flikkerende vuurfprankjes zult gij een voedzaam<br />

manna vinden, en daar en boven leeren u zeiven<br />

aan mij te onderwerpen . . . maar gij leest vol­<br />

taire! ach, mijn zoon, gij zijt onfeilbaar verlo­<br />

ren ! gij leest voltaire! kan het mogelijk zijn!<br />

gij die u moest voorbereiden om binnen drie da­<br />

gen het kleed aantcncmen van onze maatfchappij.I<br />

gij, dien wij flonden te ontvangen in onzen boe­<br />

zem, en te omhelzen als onzen broeder! gij leest<br />

voltaire! ccn # beuzelachtig en niets beduidend<br />

fchrijvcr, wiens fchriften welhaast in geen aanmerking<br />

meer zullen komen; want om nogmaal dc taal eens<br />

ongewijden te fpreeken , hij zal nimmer tot voor­<br />

beeld kunnen ftrekken, hij z al zijn tijd gehad heb­<br />

ben en voorts niet meer geacht worden. De fchrif­<br />

ten van groote mannen alleen zijn de voorbeelden<br />

die altoos ftand blijven houden, en dergelijke fchrif­<br />

ten zullen die van voltaire altoos verduisteren.<br />

Ach! neem uwen toevlucht tot mijnen boezem,<br />

doet boete in denzelven voor uwe dwaling, zweer<br />

'er uwe nieuwe verderflijke gevoelens in af. Ik<br />

zal


LUTHER'S MEISJE, XXXI. HOOFDST. 157<br />

zal de helfche betoovering van voltaires ftijl te<br />

niet doen, door u te doen lezen dc fchriften van<br />

den wijzen la fit eau, van den geleerden g riff et,<br />

van den glansrijken la neuvillc; dan zal de kalm­<br />

te van uwe ziel, welke gij ongetwijvelt verloren<br />

hebt, tot u wederkecren; want ik kan niet denken<br />

dat gij boos genoeg zijt, om van harten den ftan-<br />

dert te willen blijven volgen eens dichters, die geen<br />

godgeleerde is. En hoe zou voltaire over die<br />

ftof hebben kunnen redeneeren, daar hij nooit eeni-<br />

gen rang heeft aangenomen, welke hem kon op­<br />

leiden tot de kunst van redentwistcn.<br />

Dit alles wierd door mijnen doopvader uitgefpro-<br />

ken op eenen zachten toon en met tederheid, zoo<br />

dat hij mij wezenlijk roerde ; ik was gedwee, in<br />

zijne gramfchap zelve zag ik de liefde doorfttalen<br />

waarmede hij voor mij bezielt was. Ik zou op<br />

het punt geftaan hebben om tc zwichten en mij<br />

aan zijne voeten nedertewerpen, indien de bceldte-<br />

nis van fuzanna geen fterker indruk op mij ge­<br />

maakt had dan alles wat hij zeide. Ik had haar mij­<br />

nen eed gezworen en niets kon denzelven breken.<br />

Ik antwoordde hem onverfchrokken : dat ik door<br />

de godheid niet was begiftigd geworden met die<br />

zegevierende genade , welke tot het pricsterfchap<br />

leid; dat ik in tegendeel neigingen gevoelden om<br />

een tederen echtgenoot, een goed huisvader te wor­<br />

den. Ik zeide hem, met zoo veel bedaardheid als<br />

mij mogelijk was, dat het treurfpel van m ahorn cd<br />

mij


158 * GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

mij geen zoo verachthjk ftuk toefcheen, dat het<br />

zelve eeniglijk ingerigt was tegen de dweeperij,<br />

welke meer ftrekte om den godsdienst te ontëeren'<br />

dan om denzelvcn te handhaven. Paus bonifa-<br />

cius 14, voegde ik 'er bij, heeft den fchrijvcr<br />

zijnen zege$ gegeven, en overlaad hem met lof­<br />

tuitingen in een brief, dien gij aan 't hoofd van<br />

1<br />

t ftuk geplaatst ziet. Ik heb nog andere werkjes<br />

in mijn zak, welken dezelfde paus, die zoo rede­<br />

lijk dagt, gewis vergeten heeft insgelijks goed te<br />

keuren en te prijzen, want ze zijn in denzelfden<br />

trant gefchreven en ademen denzelfden geest.<br />

Mijn doopvader verbleekte, cn gretiglijk zijn<br />

hand naar mijn zak brengende deed hij 'er de hen-<br />

riade, de natuurwet, en de veel werelden,<br />

uit voor den dag komen. Hij feheurden dezelven<br />

aan flarden , in weerwil van mijne pogingen om<br />

hem zulks te beletten. Ik was woedend toen ik<br />

zag hoe wreedelijk hij de werken behandelde,<br />

welke mij zoo glansrijk en verlichtende toefehenen,<br />

en wat meer is, ik meende dat deze exemplaren de<br />

eenige in de wereld waren. In 't vervolg bewon­<br />

derde ik. de drukpers, die de meesterftukken der<br />

menfchelijke rede voortplantende, dezelven in elks<br />

handen bragt, en aan de grootfle waakzaamheid<br />

en zprgvuldigfte oplettcnheid het vermogen benam<br />

om zc te vernietigen. Ik wierd gram op mijnen<br />

doopvader, ik noemde hem den dwingeland mijner<br />

gedagte, ik hield ftaandc dat mijne gedagten vrij<br />

wa-


LUTIIER'S MEISJE, XXXI. HOOFDST. Z59<br />

waren, en mij in eigendom toebehoorden. Hij,<br />

aan zijn kant, gaf zich over aan de geweldigfte<br />

drift. De twist wierd aan wederzijden heviger, cn<br />

ik wierp hem alle de redenen tegen, welke mijne<br />

nieuwe wijze van denken mij inboezemde.<br />

Daar hij bemerkte dat ik hem met ernst beftrecd,<br />

dat ik met alle kracht mij tegen hem verzette, dat<br />

ik met bewijzen voor den dag kwam, welke hij<br />

niet verwagtte, wilde hij zich niet langer met mij<br />

inlaten, hij ontweck voorzichtelijk den ftrijd, en<br />

ging heen, mij deze woorden toefnauwende : loop,<br />

rampzalige, wijl gij toch lust hebt de lijst dei-<br />

vrijdenkers te vermeerderen, en vermetel genoeg<br />

zijt om u te verzetten tegen mijne geboden, zal<br />

ik, uwes ondanks, u welen te kluisteren; gij<br />

zult u niet in de wereld begeeven zoo als gij<br />

meende, de weg der losbandigheid zal ten minften<br />

niet bezaait zijn voor u met eenige bloemen. Ik<br />

zal u voor 't overige uwer dagen in een hol op-<br />

fluiten, verftoken van de voorwerpen die u tot<br />

wederfpannigheid aanvoerden; misfchien zult gij hen<br />

als dan vergeten; nimmer zal ik dulden dat gij<br />

mij trotfeere in 't midden eener wereld, welke uwe<br />

buitenfporigheden zou toejuichen; gij zoudt ook<br />

anderen kunnen verleiden, en dit is juist het gene<br />

ik wil beletten, 't Staat nu aan u om een befluit<br />

te nemen, en tot het nuttige juk wedertckeeren,<br />

't welk ik u tot uw eigen heil heb opgelegr. Ik geef<br />

u drie dagen tijd tot berouw, en om u aan mijne<br />

voe-


i6o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

voeten nedertewerpen. Vervul uwe roeping, be­<br />

denk dat als de derden dag zal verlopen zijn, 'er<br />

geen tijd meer zal wezen om terug te keeren', ik<br />

zal als dan mei u handelen als met eenen vijand', en<br />

ik zal op uw hoofd doen nederdalen alle de tik<br />

werkzels 'eener billijke kastijding, gefchikt ter ItrafTe<br />

van wederfpannigen.<br />

T W E E E N D E R T I G S T E HOOFDSTUK.<br />

Ik was- van fehrik als bevangen: mijn doop-va­<br />

der verwijderde zich en wierp een blkemend oog<br />

op mij, na eenige losfe bladeren bijeengeraapt te<br />

hebben, welke hij uit de boekjes gefcheurt had;<br />

hij nam ze allen met zich, om dezelven , zoo<br />

hij zeide, in 't vuur te werpen. Al fpoedig werd<br />

de deur van 't kollegie , die van de eetzaal en<br />

die van den thuin voor mij gefloten; ik zag mij<br />

binnen mijne eige nauwe cel opgefloten en gevan­<br />

gen gehouden. Aldaar was ik in mijne eenzaam­<br />

heid aan mijne eigene bedenkingen overgelaten, die<br />

alle tegen malkanderen inliepen en op niets uitkwa­<br />

men. Tot mijn voedzel kreeg ik enkel brood en<br />

water; men gaf mij te verfraai! dat ik in mijn<br />

cel


LUTIIER'S MEISJE, XXXII. HOOÏDST. i6t<br />

t --\ *<br />

cel zou -blijven tot zoo lang dat ik mij zoude on­<br />

derwerpen aan den wille mijnes doopvaders. Den<br />

ganfehen dag door bleef ik tamelijk bedaard; maar<br />

toen de avond viel, toen de duister mij het oogen­<br />

blik aankondigde waar in fuzanna op mij wacht­<br />

te, als toen was mijn toeftand allergeweldigst en<br />

zoodanig als ik nog nooit had ondervonden. Ik<br />

brulde , ik weende van wanhoop en van woede;<br />

ik gaf mij geheel over aan de onftuimige bewegin­<br />

gen mijner fmerte; ik trachtte de hatelijke deuren<br />

openteloopen. Ik noemde, ik riep overluid, fuzan­<br />

na! als of die naam in ftaat ware geweest die<br />

onwaardige hinderpalen wegtenemen; dan, de gren­<br />

dels, zoo hard als de harten van hun, die mij om­<br />

ringden , weken niet voor de fmcekingen der lief­<br />

de. Afgemat door zoo veele beroeringen, floot de<br />

flaap, ondanks mij zeiven, mijne oogleden. In twee<br />

maal vier en twintig uren had ik niet geflapen;<br />

ik ontwaakte eerst laat des anderendaags morgens,<br />

na eenen onrustigen flaap, welke door duizend vreem­<br />

de droomen wierd afgebroken.<br />

Het licht van den dag fcheen mij drukkende,<br />

mijn hart was bekneld , en de hevigheid mijner<br />

fmerte maakte mij bijkans ongevoelig. Het voorle-<br />

dene kwam mij voor als eenen treurigen droom,<br />

van welken mij nog iet verwards bijbleef; maar<br />

volkomen tot mij zeiven wedergekomen herinnerde<br />

ik mij tot welk een hard uitterfte ik gebragt was.<br />

Wat te dosn in dien gevangen ftaat? en wat was<br />

L* 'er


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

'er in mijne magü om mij daar uit te verlosfen?<br />

wat zou*fuzanna denken? hoedanig zou haar<br />

hart gefield wezen? zij moest veel eer mijn dood<br />

vermoeden, dan mijne onverfchilligheid, en onder­<br />

wijle ontfnapte mij het oogenblik van mijn geluk;<br />

misfchien fleepte een barbaarsch vader haar naar<br />

het altaar; onderwerpelijk uit zwakheid, overgehaalt<br />

door mijn wegblijven, gehoorzaamde zij aan een von­<br />

nis , het welk aan ons beiden het leven moest kosten.<br />

De weinige rust, welke ik genooten had, had mij­<br />

ne zinnen nogthans eenigzins doen bedaren, en ik<br />

was beter in ftaat dan daags te voren om eene<br />

partij te kiezen. Ik gilde mijn leed niet meer uit;<br />

ik deed geene vruchtelooze pogingen meer tegen<br />

grendels en muuren. Ik ondertastte mij zeiven, ik<br />

ftelde mij gerust wegens mijne ftappen en gedag­<br />

ten , en mij in 't gelijk ftellende, noemde ik mij­<br />

nen vervolger een onrechtveerdig mensch. Zoo ras<br />

ik hem daar voor hield , verloor hij volkomen al<br />

het recht, het welk hij op mijn vertrouwen had,<br />

en ik droeg hem niet langer die achting toe, wel­<br />

ke hij mij had weten inteboezemen. Ik verklaarde<br />

mij zeiven vrij, en bemerkende dat de menfchen<br />

mij met geweld ketenden , uit ingenomenheid voor<br />

hunne gevoelens, wendde ik mij zeiven tot god,<br />

den eenigen rechter, den eenigen meester van mijn<br />

wezen en aanzijn. Ik bood hem mijn hart naakt<br />

en bloot aan , met alle de gevoelens welke het<br />

zelve koesterde. Ik befchouwde hem voortaan als<br />

• het


LUTHER'S MEISJE, XXXIII. HOOFDST. 165<br />

het eenige wezen, aan 't welk ik rekenfchap fchuldig<br />

was van mijne gedagten en daden, ik bad hem de<br />

genade ,af, van mij nimmer te willen toelaten iets<br />

te verrichten, waarover ik voor hem en voor mijn<br />

gewisfe zou behoeven te blozen! na dat gebed ge­<br />

voelde ik mij meer gefterkt, en ik begreep dat ik<br />

in dc natuur niets boven mij had dan god. Wat<br />

het inwendige van mijn wezen betrof, ik befchouw-<br />

de dien g 0 d als den geduchten getuigen, onder wiens<br />

oog ik alle mijne daden ftond te rigten; ik durfde<br />

alles trotferen met hem niet te beledigen: wat toch<br />

konden mij de menfchen doen met alle hunne dwin­<br />

gelandij, wanneer ik mij niet te verwijten had de<br />

billijkheid te overtreden noch de opperfte wet van<br />

hem die alles vermag?<br />

DRIE E N D E R T I G S T E HOOFDSTUK.<br />

Ik lag nog te bedde, toen ik den vader mona-<br />

bridor in mijne cel zag treden verzeld, van ver-<br />

ftheiden linten van de blauwe orde (*). Zij plaatfte<br />

zich te famen om mijne rustplaats neder in den<br />

vorm van eenen raad; hunne wezens ftonden ftrek<br />

met, ncdergeflagene oogen. Stilzwijgende fchenen<br />

C) Dus worden de hoogs geestlijke genaamd, die met deze orde<br />

vereert zijn.<br />

L 2<br />

zij


scvj GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

zij den toeftel te maken tot een geducht verhoor.<br />

Vader monabridor, verflagdoender, maakte voor<br />

hun de lijst op mijner befchuldigingen, mengende<br />

onder 't verllag, het welk hij van mij gaf, eenige<br />

niets beduidende loffpraken; alles om mijne misdaden,<br />

van welke ik geéne onkunde konden voorwenden, tc<br />

ijslijker te doen voorkomen. Bij 't eindigen van<br />

dat verflag, alles met daadzaken geftaaft en regel­<br />

matig voorgedragen, was hij op 't punt om zijn<br />

befluit optemaken , terwijl ieder hunner zijn best<br />

deedt om mij aantemanen mijnen voet van den<br />

afgrond des bederfs te rug te trekken , de een<br />

door geweldig tegen mij uittevaren, de ander door<br />

mij looslijk te vleijen. Dan, ik ftond den aanval<br />

van alle hunne berispingen en aantijgingen door<br />

met zeer veel koelbloedigheid , zonder zelfs aan<br />

hunne honende uitdrukkingen eene zachter meening<br />

te geven. Hoe meer zij zich beijverden nieuwe be­<br />

woordingen te vinden ten einde mijne gewaande<br />

misdaden met fterker koleuren aftefchilderen, te min­<br />

der Haagden zij mijne tong los te maken. Ik fcheen<br />

eindelijk befloten te hebben hardnekkelijk te zwij­<br />

gen , een zwijgen dat niet naliet welfprekende te<br />

zijn, dewijl het zelve hen belemmerde.<br />

Zij waren verbaasd over mijne bedaarde ftandvas-<br />

tigheid ; ik was als een 'rots, die tegen 't woeden<br />

der bruisfchende baren onverzettelijk blijft. Zij be-<br />

fpeurden in de trekken van mijn wezen geene de<br />

minfte verandering; en geen den minften fchijn van<br />

vrees


LUTHER'S MEISJE, XXXIII. HOOPDST. 165<br />

vrees of zwakheid in mij ontwarende, zagen zij<br />

eikanderen aan , zeggende bij 't heen gaan: welk<br />

een verfteend gemoed! zie daar het uitwerkzel van<br />

't doodelijk vergif door hem ingezogen! Ik hoorde<br />

hen van verre deze woorden uiten ; maar ik be­<br />

merkte tevens dat zij de handen wringende tot el-<br />

kanderen zeiden, dat 's een voorwerp! dat 's een<br />

voorwerp ! wij moeten het over eenen anderen boeg<br />

wenden.<br />

Na verloop van een uur, toen ik nog even mij­<br />

merende en diep in gedagten lag, zag ik een hun­<br />

ner , die mij was komen vóórprediken en verma­<br />

nen, in mijn cel wederkeeren ; 't verbaasde mij,<br />

ten uitterften, dat ik hem de gordijnen van mijne<br />

bedftede zag openfchuiven en zich gemeenzaamlijk<br />

met een lachgend «vroolijk wezen en met vriende­<br />

lijke oogen aan mijn hoofdeinde ter nederzet­<br />

ten, daar ik niet lang te voren hom gezien had,<br />

met een gefronfeld voorhoofd van geftrengheid,<br />

met een bits, nors gelaat, en met famcngetrokken<br />

lippen; ik rigtte mij op en poogde op dit veran­<br />

derd gelaat de beweegreden te lezen van eene zoc^<br />

fchielijke verwisfeling. Tot mijne grootfte verbaasd­<br />

heid kondigden zijne wezenstrekken eerder blijdfchap<br />

dan fpijt of droefheid aan. Toen hij mijne verwon­<br />

dering zag, ftond hij op , ging naar de deur, floot<br />

dezelve met de grootfte zorgvuldigheid, en terftond<br />

tot mij wederkeerende vatte hij mij bij de hand, en<br />

omhelsde mij al lacbgende. Nooit had ik meerder<br />

L 3 vrees;.


166 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

vrees ; ik duwde hem van mij af, mij n tong bleef<br />

ftom, mijne ganfche ziel was in mijne oogen, die<br />

o P de zijne gevestigt waren om te zien wat 'er<br />

in zijn hart omging. Mijn waarde vriend, zeide<br />

hij mij, met een vriendelijken en gekfcheerenden<br />

bhk; gy fchijnt in groote verlegenheid , dat arme<br />

kleene hart is opgezwollen van toorn, van veront­<br />

waardiging over de verfchrikkelijke dwinglandij, wel­<br />

ke men tegen u oeffendt. Opgefloten, berispt, be-<br />

firaft, vervolgt, zie ik uwe wangen befproeit van<br />

tranen. Geerne zoudt gij willen uitgaan, doch «rif<br />

ajn daar tegen. Wij zijn barbaren, affchuwelijke<br />

menfchen, monsters, en waarom zouden wij het<br />

met wezen? Gij zijt zulk een flecht voorwerp<br />

zoo verfchrikkelijk in onze oogen ; waarom ? wij<br />

befloten u één van de onzen .te maken, ja dén<br />

van de onzen; maar gij kendt ons nog niet en<br />

evenwel verfoeit gij ons. Indedaad, welk eene on­<br />

gehoorde wreedheid! men belet' u voltaire te le­<br />

zen! men verfebeurt voor uwe oogen één zijner<br />

kleene ftukjes! men wil u een zwart kleed aandoen,<br />

u tot een gevangen, tot een kluisnaar maken u<br />

^ goede cier, het lezen van fommige boeken,<br />

en het bezoeken van jonge meisjes onttrekken; en<br />

t gene nog erger is, u een weinigje godsgeleerd-<br />

heid van buiten doen leeren! o mijn vriend! gif<br />

hebt groot gelijk zulke vijanden van vreugde van<br />

vrijheid, en van vermaak te ontviugten. Spoedig,<br />

maak dat g.j ontfnapt, loop de wijde wereld in<br />

wél'


LUTHER'S MEISJE, XXXIII. HOOPDST. I6><br />

welke met open armen op u wagt. Daar zult<br />

gij alles naar uwe wenfchen vinden. Welaangeregtte<br />

tafels, liefkozende gasten, gegalonneerde kleederen ,<br />

getrouwe matresfen en vooral een menigte vrien­<br />

den! 't Is waar dat men veel geld diend te heb­<br />

ben om van alle die fraije dingen iets te fmaken;<br />

maar gij kundt niet misfen, om zoo als men zegt,<br />

bij lederen flap een kroon te vinden, daar en bo­<br />

ven bezit gij te veel verdienften om gebrek aan<br />

geld te kunnen hebben, 't Is waar dat men in<br />

deze wereld naaulijks op iets loert, of 'er komt<br />

een ander die het voor zich neemt, 'er mede heen<br />

gaat, en het voor uwe oogen binnen flokt. 't Is<br />

waar dat goede vrienden fomtijds onderweg u om­<br />

ver werpen, zonder medelijden u vertrappen, om<br />

des te gemakkelijker hunnen weg te vervolgen.<br />

*t Is waar dat men met zeer veele woorden, naar­<br />

mate men van zins is 'er niets van natekomen, u<br />

groote dingen zal beloven, en dat men alleen op<br />

zich zeiven ftaande , zonder befchermer, zonder<br />

wereldkennis , met al zijn vernuft van koude be­<br />

vriest in "de zij-kamer eens grooten, en ten fpot<br />

ftrekt aan hunne lakeijen; maar alle't die hinderpa­<br />

len, door welke de vermetelfte afgefchrikt worden,<br />

zult gij ongetwijfeld te boven komen door den ge-<br />

zegenden invloed uwer geluk -ftarre. Gij zult de<br />

menfchen geneigt vinden u te beminnen, te dienen<br />

en alle vermaak te verfchaffen; de vrouwen zelve<br />

zullen zich gelukkig achten haren waan aan den<br />

L 4 uwen


ao'8<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

uwen te mogen opofferen. Zij zullen d e n & h m j.<br />

ken man, die haar duizende aangenaamheden be­<br />

zorgt, waar door ze boven hare mededinger prijkt<br />

varen laten om zich te werpen in de armen uwer<br />

wijsbegeerte , en als eenen anderen fultan zult gij<br />

fleclits de zakdoek behoeven te werpen. Waarlijk,<br />

gij bezit zeer veel ondervinding. Voor mij ik ben<br />

terug gekomen van alle die romaneske beguichelin-<br />

gen, waar mede men in uwe jaren zoo veel op<br />

heeft. Ik dagt als gij, dat de menfchen zich eenig-<br />

Hjk bezig hielden den genen te verplichten die zij­<br />

hunnen vriend noemden. Mk meende dat 'er oprech­<br />

te harten, gedienstige vrienden en getrouwe vrouwen<br />

waren. Ik heb onder haar, die ik voor maagd nam,<br />

eene kleene verwoede razernij aangetroffen, die zich<br />

op eenen morgen twintigmalen van eene engelin in eene<br />

duivelin en van eene duivelin in eene engelin ver­<br />

anderde naar mate de lieden waren die zich bij haar<br />

bevonden. Ik heb mij door al dat fchijnfehoon lang<br />

laten bedotten. Te vergeefsch bleef ik bij mijnen<br />

trotfehen befchermer den gedienstigen fpeelcn. Ik<br />

fioeg geloof aan 't fortuin , 't welk hij mij toe-<br />

zeide, maar 't flot daar van was, dat ik alle mij­<br />

ne groote ontwerpen moest laten varen, en van ag-<br />

teren zie ik eerst wat al dwaze flappen mijne ligt-<br />

geloovigheid mij heeft doen begaan. Heb ik niet<br />

op 't punt geftaan die alle te bekroonen met mij<br />

in't huwelijk te willen begeven? Ja, ik ftond gereed<br />

om ook tot die buitenfporigheid overteflaan; 't heugt<br />

mij


LUTHEK'S MEISJE, XXXIII. HOOFDST. 165<br />

mij" nog hoe gelukkig ik 'er aan ontfnapte, want<br />

zonder dat zou het met mij" zijn gedaan geweest.<br />

En wat toch zou ik begonnen hebben, in die<br />

onverbreekelijke banden van eenen echt, welke ons<br />

voor altoos aan ééne vrouw kluisterd ? Ik zou<br />

een groeijend leven geleid hebben, in 't midden der<br />

beflommeringen van eene verveelende huishouding.<br />

Gelukkig, dat een lichtftraal, welke mij befcheen,<br />

mij fpoedig deed overgaan tot deze raaatfehappij,<br />

over welken ftap ik mij daaglijks verheug. Mijn<br />

zoon, ik geef aan die maatfehappij den voorrang<br />

boven de fchoonfte vrouw der wereld; die maat­<br />

fehappij is niet ondankbaar, zij is eene matres,<br />

die vast het fortuin maakt van alle hare minnaars.<br />

Hier geniet ik alles onbelemmert en zonder kwel­<br />

ling; ik ben rijker dan alle, die in de wereld een<br />

groot figuur flaan. Ik heb meer aanzien dan zij:<br />

ik ben inftaat mij geneugtens te verfchaflën, welke<br />

zij niet eens kennen. Hier is men nooit alleen;<br />

men zou mij geen de minfte duw kunnen geven,<br />

zonder de ganfche maatfehappij daar over tc doen<br />

opftaan, haar deel te doen nemen in mijn zaak en<br />

zich ten mijnen voordecle te doen hooren aan<br />

't hof, aan de ftad en aan alle provintien. Ga,<br />

tree de wereld in, welke gij niet kent, naakt als<br />

een worm, eenzaam als een robinfon, als neder-<br />

gévallen in eene verbazende uitgeftrekthcid lands,<br />

waar in gij u zeiven verliest, waar niemand deel<br />

neemt in uw lot. Ga, twist lang met herbaalde<br />

L 5 po-


573 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

pogingen tegen het belang van ieder mensch, die<br />

het uwe zoekt te dwarsboomen, daar zult gij be­<br />

vinden wat de woede is der eigenliefde. Ga, fteekt<br />

u met groote kosten in een kleed , 't welk tot<br />

niet anders dient dan om u te vermengen met de<br />

menigte. Die gouden of zilveren lovertjes, waar­<br />

mede het belegt is, zult gij duur moeten betaalen<br />

en dezelven bij elk jaargetijde dienen te vernieuwen.<br />

De bekrompen rustplaats, waar gij s'nachts uw<br />

hoofd zult nedeiiiggen, zal n niet ingeruimt wor­<br />

den dan om groot geld. Gij zult fteeds van dat<br />

metaal moeten voorzien zijn, en zoo ras gij 'er<br />

gebrek aan hebt, zal men zulks uit uw gezicht<br />

lezen; als dan zal men u den rug toekeeren;<br />

overal zal men u vragen, wie zijt gij? en wat<br />

zal dan uw antwoord zijn? uwe behoefte zal uit<br />

uwe houding blijken, in niet een eenig huis toege­<br />

laten, zal niemand zich uwer aantrekken, niemand<br />

zal acht op u geven zoo gij geen man van groote<br />

middelen, een prelaat of een gctijteld krijgsman<br />

zijt. Eindelijk zult gij, na vele kwellingen , uw<br />

hand uitreiken aan onzen broeder deurwachter.<br />

Vraag hem of hij niet dagelijks gehoor leent aan<br />

lieden in afgefleten vergulde kleederen, die hem<br />

nederig aldus komen aanfpreken: mijn heer, zou<br />

ik de eer mogen hebben voor een oogenblik te<br />

fpreeken met den eerwaarden vader die of die ?<br />

voords alvorens hem nog te zien, en enkel op 't<br />

noemen van zijn' naam, eene diepe buiging maken.<br />

Gij


LUTHER'S MEISJE, XXXÏÏL HOOFDST. Tfi<br />

Gij zult hen achternaloopen, en als dan betreuren<br />

niet in den rang te zijn, van hun 'die almoesfen<br />

uitdeelen; doch niets te bezitten en niet te weten<br />

waar heen, zal Hechts eene geringe vernedering voor<br />

u zijn. De herinnering van eenige kusjes geftolen<br />

of gegeven te hebben aan een luther's meisje, zal<br />

li die geftadig wederkomende angften doen vergeten.<br />

Wat raakt het , indedaad , eene ledige maag te<br />

hebben, wanneer men een blakend hart heeft? op<br />

hare blanke hand zult gij het geld, 't welk om<br />

te leven zoo noodzakelijk is, vinden. Verblind,<br />

onbedagtzaam jongeling! die noch anderen noch uzelven<br />

kendt; meendt gij mij dan zoo • ongelukkig te zijn,<br />

om dat ik in een groot huis woon, daar orde, daar<br />

regel is; om dat ik een zwart kleed draag in plaat-<br />

ze van een roosverwige ftof; om dat mijn haircn<br />

rond gefneden en niet in een bairzak opgebonden<br />

zijn; om dat ik geen' degen op zijde heb welke<br />

mij tegen de kuiten flaat? En waarom ziet gij mij<br />

aan voor een vijand van den wellust? Ga, ik<br />

ben meer voldaan over mijne kleene cel, dan een<br />

vorst over zijn palcis. Zoo gij u had willen<br />

vergenoegen met iet dergelijks, zou ik u de konst<br />

geleerd hebben om 'er wel te vrede te zijn; iedere<br />

ouderdom heeft zijne vermaken, ik weet het, in<br />

mijn tijd heb ik al mede bemind, en dit kleed,<br />

dezen mantel, vermogen zomtijds zoo veel als dc<br />

monteering van een Haf-officier. Deze rok word<br />

nergens geweert, en is, zonder dat men 'er op<br />

denkt,


sj3. GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

denkt, even welkom bij den grooten heer, als bij<br />

den nederigen burger. Hij verwekt eerbied en ver­<br />

trouwen; men houdt geen geheim voor hem ver­<br />

borgen, hij doet alles wat hij wil, en weet alles<br />

wat 'er gefchied. De arme knaap, hoe heeft men<br />

hem het hart doorboord, met hem die kleene {tuk­<br />

jes van voltaire te ontnemen! en ik, ik heb<br />

dertig deelen van dien fchrijver en van veele ande­<br />

ren, die hem rijkelijk opwegen, en met welken<br />

ik in ftilte mijn voordeel doe. Na het maal in de<br />

eetzaal, fpijs ik in 't vertrek van den regent, die<br />

mijn vriend is, die even eens denkt als ik. Wij<br />

wandelen te famen de ffad door, en zoo ras men<br />

ons gewaar word, ftaat ieder van zijn zeet op, wij<br />

krijgen de eerste plaats, men let met eene zekere<br />

beleefde houding op alles wat wij zeggen, overal<br />

Worden wij geëert en gevierdt. De geheimfte voor­<br />

vallen maken ons dagelijksch nieuwspapier uit; wij<br />

weten alles wat in de ftad omgaat, en de grap-<br />

pigfte bijzonderheden ftrekkcn ten voedzel aan onze<br />

nieuwsgierigheid. Ik maak van alle die anecdotes<br />

eene verzameling, en des avonds lach ik op miin<br />

gemak over de zotheden van den dag. Alle die<br />

kleene grilligheden moet men weten haar plaats te<br />

geven; zie daar de ganfche kunst, deze zult gij<br />

ook leeren! In de wereld, even als in een kloos­<br />

ter, heeft ieder zijn grins, deze is de mijne.<br />

Hier op plooide hij zijn mager gelaat in die zelfde<br />

fronzels,' welke ik te voren hem had zien aanne­<br />

men;.


LUTHER'S MEISJE, XXXIII. HCOEDST. 17^<br />

jnen; ik zag weder die zelfde ernstige en ftrcnge.<br />

tronie, welke niet dan de doodiging van 't vleesclx<br />

aanduidde. Vervolgends eensklaps fchaterende uit-<br />

lachgende, veranderde zijn gelaat in een oogenblik,<br />

en 't nam eenen zoo oorfpronglijken en grappigere<br />

trek aan, dat ik, in weerwil van mijne verontwaar­<br />

diging over zijn gefprek, mij niet kon weêrhoudert<br />

over die zonderlinge ftrijdigheid te meesmuilen.<br />

Koom, koom, geene kinderachtigheid meer, riep<br />

hij uit. Weest een man, word een van de onzen.'<br />

Ik ben met uw onderwijs belast, om dat wij be-<br />

fpeurden dat gij nimmer een dier onnozelen zijn<br />

zult, van welken wij evenwel elders ons nuttig<br />

weten te bedienen, en die altoos nog goed tot iet<br />

ziin. Wat u betreft men beftemt u tot de eene of<br />

andere groote bediening, die, welke men voor u<br />

in 't oog heeft, zal in uw fmaak vallen; en dewijl<br />

gij een liefhebber zijt van kleene werkjes te lezen,<br />

zal men ?<br />

er u zoo rijkelijk van voorzien , ' dat gij<br />

'er fchielijk wars van zult zijn. Men zal u leeren<br />

uzelven met ons te verheffen tot die edele verrig-<br />

tingen, van welke wij 't ontwerp gemaakt hebben.<br />

Indien gij een onnoozelen zot waart, zou ik mij<br />

wel gewagt hebben mij zoo gul en openhartig tegen<br />

u uittelaten; maar daar gij een hooger vlucht ftaat<br />

tc nemen, zult gij alle die kleenighedeh, welke u<br />

thans zoo fchrikkelijk voorkomen, verre achter<br />

u laten.<br />

Dit


.374. GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

. Dit gezegt hebbende, danste hij van vreugde s<br />

drukte mij in zijne armen en noemde mij zij n<br />

medebroeder, zijn vriend, gedurig herhalende dat<br />

al mijn leed geëindigt was, dat men door het<br />

zelve mij had willen beproeven, maar dat het pad<br />

't welk ik voord-aan zou hebben te bewandelen,<br />

beftrooit zou wezen met roozen. Hij vermaande'<br />

mij, mij zeiven aantekleeden, en zeide mij dat<br />

wij te famen, vooreerst, eene kleene wandeling<br />

zouden doen. Dit nieuws bekoorde mij, en verdreef<br />

eensklaps al mijne fomberheid. Ik hoopte mijrte<br />

fuzanna te zullen ontmoeten, en haar alle de<br />

omftandigheden te verhalen, welke mij belet hadden<br />

tot haar te komen. Koom, koom, zeide hij, al<br />

huppelende, gij zijt thans verzoendt met uwen<br />

doop-vader,. Indien gij wilt denken als wij, zullen<br />

wij u niet hinderlijk zijn in alle uwe kleene gril­<br />

ligheden, mits gij om dezelven niets van het we­<br />

zenlijke of gewigtige verzuime. Weet gij wel dat<br />

gij hem regt goed en kloek geantwoord hebt? Hoe<br />

duivel nu! gij hebt een karakter, gij zijt een<br />

man! koom, koom, ik ben zeer voldaan over u,<br />

wij zullen voord-aan gansch andere taal met u<br />

fpreeken. O! wat zult gij dingen leeren die u<br />

verbazen zullen. Gij bezit verftand, gij hebt uwe<br />

eige wijze van denken, maar gij zijt nog in de<br />

duisterheid der onkunde; wij moeten u eerst de<br />

plaats leeren kennen daar gij zijt; doch wij zijn,<br />

nog met op onze dreef om van dat alles vrij uitte-<br />

fpre-


LUTHER'S MEISJE, XXXIV. HOOFDST. 175<br />

fpreken. De zotskap! hij liet zich opfluiten, en<br />

waarom toch, vraag ik u ? . . . Daar op maakte<br />

hij allerlei kuuren, zoodanig als ik die naderhand<br />

door pré vil le op het tooneel zag maken; hij was<br />

ten minften een zoo goed tooneelfpeler als deze.<br />

Hij verzuimde niet mij een kluchtig verhaal te doen<br />

van de wijze, op welke mijn doop-vader hem van<br />

mij gefproken had. Hij was het, zeide hij, die<br />

'er Merk had op aangedrongen dat men mij niet ftraf<br />

zoude behandelen, daar toch de peer rijp was,<br />

en van zelfs zou afvallen indien men dezelve niet<br />

plukte. Dit was de vergelijking van welke hij zich<br />

bediende, dit alles vermengde hij met duizend kod­<br />

dige en kinderachtige aanmerkingen.<br />

VIER EN DERTIGSTE 'HOOFDSTUK.<br />

gingen te famen uit als een paar vrienden;<br />

hij bleef geftadig op denzelfden vertrouwlijken en<br />

openhartigen toon voortfpreken; maar ik was ver-<br />

ftrooit en zonder aandagt; want daar ik de ilraten<br />

zoo ruim zag, dagt ik alleen aan fuzanna, en<br />

maakte reeds een ontwerp om mij geheel van het<br />

klooster te ontflaau. Hij had zijne ftaatige houding<br />

weder aangenomen, en onderhield mij fluisterende<br />

over


17.6 'GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

over dingen geheel en al firijdig met zijn vroom voor­<br />

komen. Hij wees mij van ter zijde veele zijner beken­<br />

den, en ik geloofde dat hij drie vierde van de ftad<br />

tot vriend had. De kinders fchaarden zich aan de<br />

deur om hem te zien voorbijgaan, en gaven aan hunne<br />

ouderen kennis van de aankomst diens heiligen mans.<br />

' Hij groette zoo nederig en ingetogen, dat het wei­<br />

nig fcheelde of ik liet mij door hem verkloeken,<br />

ja, mijn waarde jezennemours, vervolgde hij,<br />

weet dat, in weerwil van uwen afkeer, 'er ver­<br />

maak in fteekt een jefuit te zijn. Eerlang meen ik<br />

u daar van te overtuigen; en dewijl gij het gezel-<br />

fchap van wereldfchen bemindt, zal ik, zoo ik<br />

voldaan over u ben, u eenige aangenaame oogen-<br />

blikken bezorgen , ik ken alle de geheimen der<br />

huizen die gij daar ziet, en ik zal ze u mededeelen.<br />

Men moet zijn tijd weten te verdeden tusfehen. den<br />

arbeid en het vermaak; dusdanig haudeld een wij­<br />

zen; zoo gij naar mij luisterd zult gij een wijzen<br />

zijn, cn zoo gij mijne lesfen volgt zult gij roem<br />

en overvloed verwerven Onder dit gefprek<br />

verwijderden wij ons van de wallen, en raakten<br />

buiten de ftad. Voorbedagtelijk ging ik ftijf door,<br />

ik floeg de eenzaam e paadjes in, welke mij volko­<br />

men bekendt waren, terwijl mijn medgezel onder<br />

het druk voortpraten, enkel dagt aan 't geen hij<br />

mij verhaalde. Hij nam mijn zwijgen op voor eene<br />

heimelijke toeffemming, of als een gevolg van mijne<br />

verwondering. Ik was indedaad ten uiterften ver­<br />

won-


LUTHER'S MEISJE, XXXIV. HoornsT. 177-<br />

wonderd; maar die verwondering diende mij tof<br />

een nieuwe lichtftraal, welke mij fchieKjk tot een<br />

befluit deed komen, om een huis te ontvlugten,<br />

waar ik wel begreep dat liet geluk mij nimmer zou<br />

konnen dienen, hoe grootsch men daar over tot<br />

mij ook fprake.<br />

De dag begon te dalen, en mijn mentor fprak<br />

van weder naar de ftad te keeren; ik fpeelde den<br />

dooven om te meer veld te winnen; maar aan 't<br />

einde van eene zekere laan gekomen, begon hij 'er<br />

fterker op aantedringen en vatte mij bij den arm. Ik<br />

wagtte toen niet lang, maar befloot aanftonds het<br />

moedig ontwerp, 't welk ik bij mij zelve beraamt<br />

had, ter uitvoer te brengen.<br />

Mijn heer, zeide ik hem , op eenen ernftigen<br />

toon, en met eene moedige houding; ik heb u<br />

tot hier toe laten voorifpreken, maar thans is<br />

bet oogenblik daar, waar in ik meen u te moetea<br />

antwoorden; laat mij u dan zeggen: dat mijne ge­<br />

voelens gansch niet overeenftemmen met de uwen.<br />

Gij zijt een comediant en kundt uwe rol zeer wel<br />

alleen fpelen; ik zal met uw believen denzelven<br />

weg niet met u naar huis keeren : zie daar uw<br />

pad, het mijne meene ik naar mijne eigen zin te<br />

kiezen, met verzoek u op hetzelve niet aantetreffen.<br />

Hij wilde de zaak als boert opnemen, noemde mij<br />

de geveinsde deferteur, en ftelde al zijn vernuft<br />

en geestigheid te werk, om mij van mijn voorne­<br />

men aftebrengen; doch ik zeide hem, dat het mij<br />

M ernst


J7§ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ernst was; dat ik voor mijn ganfche leven van de<br />

jefuiten en van het collegie afzag, dat ik liever<br />

verkoos met mijne handen het land te bebouwen,<br />

dan te leven naar zijn ftelzel. Toen hij daar op<br />

eenen meesterachtigen toon aannam , en aan alle<br />

kanten heen keek of hij den een of ander voetgan­<br />

ger konde toeroepen om hem bijteftaan en mij vast<br />

te houden, giste ik zijn oogmerk. Ik trad drie<br />

treden terug, en een grooten fteen opvattende, be­<br />

dreigde ik hem denzelven naar 't hoofd te fmijten,<br />

indien hij zich niet wilde wegpakken.<br />

Mijne list gelukte mij, de ffoute houding, welke<br />

ik aannam, maakte hem wezenlijk bang; toen hij<br />

mij wilde vasthouden bevond hij dat ik fterker was<br />

dan hij, om die reden wendde hij het over eenen<br />

anderen boeg, hij zogt medelijden bij mij optewek-<br />

ken, zeide, dat hij mij tederlijk beminde, dat ik<br />

ondankbaar was, dat hij voor mij had ingedaan,<br />

dat men, op zijne bede, mij met hem had laten<br />

uitgaan, dat hij moeilijkheden zou hebben indien<br />

hij mij niet t'huis bragt, dat hij mijne vlugt zou<br />

moeten verantwoorden aan den regent, en dat hij<br />

•niet wist wat hem te zullen zeggen. Zeg hem,<br />

hernam ik driftig, zeg hem, dat ik u tegens wil<br />

en dank ontfnapt ben, en dat in ftede van deken<br />

te worden, ik mij in 't huwelijk ga begeven. Naar<br />

ik meen kundt gij zeer wel u daar mede veront-<br />

fchuldigen, want ik wil u niet doen liegen. Vaar<br />

wel! tracht mij te achterhalen zoo gij kundt! met<br />

één


LUTHER'S MEISJE, XXXV. HOOFDST. 179<br />

één zette ik het op de loop, langs paadjes, welke<br />

mij zeer wel bekend waren; en terwijl de wind<br />

zijn gefchreeuw, zijne vertoogen, zijne klagten en<br />

zijne fmeekingen wegvoerde, geraakte ik uit zijn<br />

gezigt. Ik. fnelde als een jong paard, 't welk den<br />

halfter los rukt, en voor de eerfte maal op vrije<br />

voeten is, voort. Ik nam een omweg om door<br />

eene andere poort in de ftad te komen, daar ik<br />

maar even van pasfe binnen kwam, alzoo men<br />

reeds gereed ftond de valbruggen optehalen, gelijk<br />

dezelve daadlijk achter mij opgehaalt wierden.<br />

Ik ben wel verzekerd dat mijn .mentor dien nacht<br />

buiten de poort heeft moeten blijven, en buiten<br />

de ftad ilapen ; daar ik , te vreden met* vrij te<br />

wezen, en vergenoegt van wedergekomen te zijn in<br />

de plaats, waar mijn beminde haar verblijf hield,<br />

hakende naar haar gezicht, naar niets anders ver­<br />

langende dan om met haar te fpreken, in mij zei­<br />

ven zoo veel heldenmoed voelde ontvlammen, dat<br />

ik ter dood toe geftreden zoude hebben tegen een<br />

gansch regiment, indien het zelve mij had willen<br />

tegenhouden.<br />

VIJF EN DERTIGSTE H O O F D S T U K .<br />

dezen ftouten ftap verklaarde ik mij volko­<br />

men vrij, en mijn eigen meester, met een vast<br />

M 2 be-


ï8o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

befluit van nimmer eenig kollegie meer te naderen,<br />

den vloek uitfprekende tegen alle die gevangenisfen,.<br />

daar ik zoo jammerlijk gezucht had, daar het hart<br />

gekneld word tusfchen flavernij en dvvinglandij. Hoe<br />

gelukkig achtte ik mij niet langer aftehangen van<br />

de grilligheden eens regents! Mijne voeten raakten<br />

naauwlijks. den grond, en ik bevond mij zoo ligt<br />

als een vogeltje.<br />

Met zeer veel fpoed begaf ik mij naar die geluk­<br />

kige kleene poort, den ingang van heil, van vreugd<br />

cn van alle gelukzaligheid. Men had verzuimt het<br />

flot te herftcllen, op mijn eerde aanraken gaf het<br />

mede. Om den tuin intefluipen, bleef ik wagten<br />

tot dat het wat later zou geworden zijn. Ik wierd<br />

noch door vrees, noch door kleinmoedigheid afge-<br />

fchrikt, ik had befloten alles te ondergaan, en ik<br />

gevoelde daar toe krachts en moeds genoeg te heb­<br />

ben. M^n bloed, 't welk in mijne aderen ziedde,<br />

verhoolde voor mij alle de gevaren, welke ik konde<br />

loopen. Dat het overige mijns levens rampzalig<br />

zij, zeide ik bij mij zeiven, mits. ik fleclits een<br />

oogenblik doorbrenge in de armen van fuzanna!<br />

aldaar zal ik alles vinden wat ik behoeve, om mij<br />

te verzetten tegen het hardfte noodlot. Mijn ziel<br />

had dus zelfs in den boezem der vermaken reeds<br />

een zwaarmoedig voorgevoel.<br />

Hoe zeer verhaastte mijne ongeduldigheid het<br />

oogenblik, in 't welk ik haar een verflag ftond te<br />

geven van dc zegepraal mijner vrijheid. Hoe trots<br />

was


LUTHER'S MEISJE, XXXV. HOOFDST. 181<br />

was ik op het verhaal het geen ik haar zoude<br />

doen! Ik zou voord-aan alleen de haaren zijn.<br />

Daar 't eindelijk geheel duister wierd en dc gelegen­<br />

heid mij gunstig fcheen, ftuotte ik de kleene poort<br />

open, trad den tuin in en liep in ftilte de beuken­<br />

haag'langs. Ik behoefde niet lang te wagten op<br />

de godheid van mijn hart, zij verfcheen omvangen<br />

van den donker, doch ik herkende haar fchielijk.<br />

Wij liepen malkaar te gemoet. Wij drukten mal­<br />

kanderen eenigen tijd, zonder een enkel woord te<br />

fpreeken. o Nacht! nooit omvingt gij in uwe<br />

gelukkige duifternis, twee kuifcher, twee tederer<br />

gelieven. Alhoewel wij naauwlijks malkanderen zien<br />

Konden, verftonden onze harten nogtbans elkaar.<br />

Verrukkelijk oogenblik! gij alleen kundt een gansch<br />

leven van onheilen vergoeden! . . . Mijn waarde<br />

jVzennemours, zeide zij, wat heb ik uitgedaan<br />

fints ik u niet gezien hebbe; en hoe veel hebt<br />

gij zelf moeten lijden! wat moet gij gedagt hebben<br />

toen gij, laatstleden nacht te vergeefsch op mij<br />

wagtte? Ik kon met geen mogelijkheid mij hier<br />

laten vilden. ... Ik ben 'er niet geweest,<br />

viel ik haar met drift in, de toeftand in welken<br />

ik mij bevond was geweldig en verfchrikkelijk, bar­<br />

baren hielden mij gekluisterd en geboeit, doch ik<br />

heb alle mijne banden verbroken en afgeworpen; ik<br />

ben voord-aan den uwen, en van u alleen wil ik<br />

afhangen. Ik heb een fortuin en eene aanzienlijke<br />

post van de hand gewezen, welke ik zou hebben<br />

M 3 mo£


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

moeten koopen met een huichelachtig gedrag. Ik<br />

zal niemand anders beminnen dan u, gij alken<br />

kundt over mijn lot befchikken; van het oogenblik<br />

af-aan dat gij mij bemind, zal het gelukkig zijn.<br />

Zij drukte mij de hand, onder een aandoenlijk<br />

zwijgen, als of ze mijne kloekmoedigheid prees. -<br />

ik heb, hernam zij, al mede moeten ftrijden; ik<br />

ben ten uitterften vervolgt geworden, mijn toedand<br />

was niets beter dan de uwe. Daar ik aan mijn vader<br />

weigerde den genen tot echtgenoot aantenemen, dien<br />

hij mij wilde opdringen, liet hij den ganfchen<br />

nacht niet van mij af. Hoe is 't mogelijk dat<br />

mijn ziel niet bezweek voor de grimmigheid eens<br />

vaders! maar ik beminde, en die min boezemde<br />

mij eene.ongehoorde kloekmoedigheid in, ik zwichtte<br />

niet voor den ftorm; ik overwon, fchoon ik zie<br />

dat hij een toeleg heeft om mij te noodzaken mijn<br />

hand te geven aan zijnen begunstigden. Misfchien<br />

zal ik op den duur het niet vol konnen houden,<br />

noch weerftand blijven bieden aan zoo veele be­<br />

proevingen , mogelijk zal ik te zwak zijn tegen<br />

zijn zoo verfchrikkelijk bevel, mijn hart fchoon<br />

niet onderworpen, is reeds aan 't wankelen ge-<br />

bragt, en zijn wil zal mij, ondanks mijn wederzin,<br />

tot het altaar brengen. . . . Indien gij wist.<br />

Ik zou meer moed hebben om te fterven, dan om<br />

mij openlijk te verzetten tegen den oorfprong mijns<br />

leyens. Ik ben meer bevreest voor het vermogen<br />

Zijner fmert dan voor dat zijner grampfchap . . .<br />

daar


LUTHER'S MEISJE, XXXV. HOOFDST. I8 S<br />

daar zit geen terugwijken meer op, voegde zij 'er<br />

fchielijk bij; ik heb mij geheel aan u overgegeven,<br />

't Is gedaan; gij zijt het aan wien ik mijn hart<br />

en mijn lot toevertrouwe. Daar blijft niets over,<br />

jezennemours, dan te vluchten, en daar toe<br />

ben ik bereid; ik kan mij niet belooven ftandvas-<br />

tig te blijven, dan met mij te verwijderen. Eene<br />

volftrekte onderwerping heb ik tot hier toe be-<br />

fchouwt mijn eerfte plicht te zijn; maar daar men<br />

een aanflag beraamt op eene vrijheid, zoo onver­<br />

vreemdbaar als die van zich eenen echtgenoot te<br />

kiezen, zal ik mij het oog eens vaders onttrekken<br />

ten einde grooter onheil voortekomen clan dat van<br />

te fterven. De zuster mijner moeder is tagtig mijlen<br />

ver van hier gehuwt aan een roomsch-katolijk man.<br />

Dergelijke verbindtenisfen zijn geooriofd in het land<br />

daar zij woonen. Laten wij ons onder hunne be-<br />

fcherming gaan dellen, zij zullen ons met open<br />

armen ontvangen. Zij kennen het oploopend karak­<br />

ter mijns vaders, zij zullen hem weten te vermur­<br />

wen, en de eerfte zijn om hem te doen zien dat<br />

hij ongelijk heeft. In één woord zij beminnen mij,<br />

en wij zullen ten hunnent gevoelige zielen vinden,<br />

die belang zullen nemen in onze liefde. Ik heb<br />

zederd langen eene kleene fom opgegaart, dezelve<br />

komt mij toe, zijnde de vrucht mijner fpaarzaam-<br />

heid en mijner geftadige werkzaamheid; mijne moe­<br />

der , die mij ongemeen hartelijk beminde, beeft<br />

dezelve op den duur door kleene gefchenken ver-<br />

M 4 meer-


'1S4 J E S C S I E D E N I S V A N E É N<br />

Meerderd. Toen ik deze penningen vergaderde. kon<br />

ik niet denken aan 't gehmik, 't welk ik ten eeni­<br />

gen dage daar van zoude maken. 'Maar wie kan<br />

de beftemming van zijn tot :en eene zekere natuur­<br />

neiging ontgaan.<br />

In de eerfte hitte mijner bczwijmeling, wilde ik<br />

duizend vurige kusfen op de handen van fuzanna<br />

drukken. Zij weerde mij zachtkens af, en zeide<br />

mij: dat onze Irbfcle, van dit oogenblik af, zich<br />

met moest verwijderen van de uitdrukkingen eener<br />

zuivre en broederlijke vriendfehap; dat indien zij<br />

gedwongen wierd met mij te vlugten, zij aan haar<br />

zelve wilde verantwoordelijk zijn voor de onfchuld<br />

hares gedrags; dat zij van mij die kieschheid van<br />

gevoelens verwagtte, welke zij altoos in mij erkendt<br />

had, en dat, daar wij den naam van broeder en<br />

zuster moesten voeren tot den dag dat wij dien<br />

zoeten naam konden verwisfelen tegen een nog zoe­<br />

tere benaming, wij ook ^de tedere en beminnelijke<br />

onfchuld daar van moesten behouden.<br />

Ik verzogt vergiffenis, en de vrede wierd rasch<br />

gemaakt. Bij het aangaan van dat ter goeder<br />

trouwe gefloten verdrag, herinner ik mij nog die<br />

treffende woorden, welke haar mond. uitte. Je­<br />

zennemours, zeide zij mij, op eenen edelen en<br />

vi'icndclijkeu toon, ik achte u en mistrouwe u niet;<br />

maar 't is mijn zaak mij onbefmet en zuiver te<br />

bewaren in mijne oogen. Hoe meer wij eikanderen<br />

beminnen, te geftrenger zal ik zijn. Jk weet alles<br />

wat


LUTHER'S MEISJE, XXXVI. IK OFDST. 185<br />

wat men wegens" deze vhigt zal zeggen. De laster<br />

zal niet zwijgen. Alle:, zal tegen mij getuigen;<br />

maar ik wil liever de fmadelijkfie verwijtingen on­<br />

dergaan, dan een eenig: daar van heimelijk in mijn<br />

hart verdienen.<br />

ZES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

bepaalden op Maande voet den tijd van ons<br />

vertrek, hetzelve wierd niet later vastgeftelt dan<br />

met het aanbreken van den dag. Wij konden niet<br />

buiten de ftad komen, voor het aanlichten van den<br />

dageraad. Te dralende dageraad voor mijn onver­<br />

duldig verlangen! hoe menigmalen riep ik om u,<br />

en hoe zeer vreesde ik, dat een nijdig lot mij<br />

den waardigften fcbat zoude ontrukken in welken<br />

al mijn heil gelegen was.<br />

Ondertusfchen ; was het zwarte kleed , dat ik<br />

droeg, niet zeer gefchikt om op reis een jong en<br />

wel opgebragt meisje te verzeilen. Ik befchomvde<br />

het tevens als eene misdaad langer het leverei te<br />

dragen van een beroep, het welk ik openlijk ver­<br />

laten had. Ik peinsde over de middelen om mij<br />

een gevoeglijk gewaad te verfchaficn, en bij die<br />

gelegenheid herinnerde fuzanna zich, dat 'cr in<br />

eene oude hangkast van 't huis, federt langen een<br />

kleed hing, 't welk mij zoude konnen dienen, 't Was<br />

een oude 11 uitrok , op welke niemand ooit eisch<br />

M 5 ge-


ïSG GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

gedaan had. Zij fpoedde zich des om denzelven<br />

in ftilte te gaan halen ; kort daar aan kwam zij<br />

weder, en bragt op eene bevallige wijze met zich<br />

een pakje waar in de reis-rok was. Zij wierp<br />

het pakje aan mijne voeten neder, tot mij zeggen­<br />

de: mijn minnaar zal nu geen abt meer zijn! Hoe<br />

bekoorlijk kwam zij mij toen voor! Ik maakte al­<br />

lerlei kuren om haar heen, en ik liet mijne vreug­<br />

de blijken door duizende onfchuldige liefkozingen.<br />

't Was fuzanna die met hare handen mij hielp<br />

het treurig kleed uittrekken, 't welk verbood te be­<br />

minnen. Zij wilde nogthans de kraag behouden als<br />

de banier harer zegepraal, en nooit fprak de liefde,<br />

zelfs in de gulde eeuw, aandoenlijker en eenvoudi­<br />

ger taal. Wij werden door eene zuivere en hemel-<br />

fche vlam verteert , welke niets had van die on­<br />

gewijde en groove vonk der dierdrift. Zij hielp<br />

mij insgelijks het andere kleed aantrekken, het welk<br />

niet verbood te beminnen, en onder het welk ik,<br />

in hare oogen, een gansch ander mensch was. Ik<br />

zelf ftond verzet over mijne gedaantverwisfeling. Ik<br />

bevond dat ik het hoofd hooger kon ophouden<br />

en ftijver den genen in de oogen zien, die mij de<br />

oogen zou hebben willen doen neêrflaan. Dat kleed<br />

eindelijk had de Kleur en het zweemfel eens krijgs-<br />

mans rok: bij het zelve was een ouden en bree-<br />

den hartsvanger met eenen gegalonneerden draag­<br />

band. Zie daar, zeiden wij, als uit eenen mond,<br />

z :<br />

e daar de uitwerking, welke een ftuk ftaal, of<br />

een ftuk laken dat maar anders gefneden is, kan<br />

voort-


LUTHER'S MEISJE, XXXVII. HOOFBST. 187<br />

voortbrengen. De kapucijner, bedolven onder eene<br />

dikke pij, heeft een even zoo verliefd hart als een<br />

falet jonker, die hem overdwars aanziet en berispt,<br />

en mogelijk zouden zij beiden zeer weinig nodig<br />

hebben om onder een zelfden vaandel te dienen.<br />

Wij kleeden ons naar onze vooroordeelen ; maar<br />

een wijs man draagt zijn kleed zonder daar mede<br />

eenig vertoon te maken, terwijl een zot, die zich<br />

veel op zijn kleed laat voorffaan, geerne zou wil­<br />

len dat een ieder het zelve eerbiedigde.<br />

^©®®®©0©©©©©©®®®®0®©©®®®®©3©SÏ'<br />

ZEVEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Ik had met haast alles bij een verfameld wat ik<br />

voor de hand vond liggen en dit in een foort van<br />

groote brieventas geflopt; eenigen tijd daar na vond<br />

ik bij 't naarzien van die blaadjes, dat vader de<br />

la hogue, bij verzuim, in mijne cel een handfchrift<br />

had laten liggen, het welk tot hoofd had. Notitie<br />

voor onzen generaal.<br />

Het hield zonderlinge aanmerkingen in, rakende<br />

de biegt van groote en van beampte lieden. De<br />

jefuitcn handelen als de ingenieurs, die het plan<br />

maken van een fchans of fterkte en den vijanden<br />

in ftaat dellen de plaats aan de zwakfte zijde aan-<br />

tetastcn; men las 'er in dat mijnheer den Hertog<br />

* * * tot matres had juffrouw van * * * aan wie<br />

hij alles inwilligde. Dat de heer m * * *, een man<br />

in


i8S GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

in bediening, zoodanige bevelen bad ontvangen; dat<br />

het ministerij voornemens was dusdanig iets te ver-<br />

rigten; dat men de beramingen wist van eenen<br />

anderen door middel van deszelfs vrouw , voor<br />

wie hij niets bedekt hield.<br />

In eene andere nota verzekerde men, dat men<br />

binnen de provintie op verfcheide boetelingen kon<br />

rekenen , die zich voor de maatfehappij zouden lak­<br />

ten martelen, en op welke men zich met zekerheid<br />

kon verlaten.<br />

Alle deze zonderlinge nota's duidden het aanzien,<br />

het gezach en de tallooze middelen der orde aan,<br />

aan welke ik mij onttrokken had, en bevestigde<br />

mij in den afkeer, welke ik van haar kleed had.<br />

Vervolgens las ik nog: „ doedt ons ten fpoedigfte<br />

toekomen drie honderd modellen die zich bij onze<br />

maatfehappij willen voegen; wij zijn eenige erken­<br />

tenis fchuldig aan fommige vroome lieden. Me­<br />

vrouw ** heeft bereids een der kapellen van on­<br />

ze kerk rijk opgcfiert, en dezelve befebonken met<br />

een kostbaar altaar-voorftuk en met eene ziivere<br />

lamp; eindelijk heeft zij in den zin om bij uitter-<br />

fte wille tagtigduizend livres te befpreeken tot aan­<br />

bouw van een gecstlijk geftigt, of tot onderhond<br />

van vier zendelingen, zonder dat hare erfgenamen<br />

kunnen te weten komen waar toe die tagtigduizend<br />

'livres moeten dienen. Vader m*** is de biegtva-<br />

der van die Mevrouw.<br />

„ Wij houden geftadig den zoon van mijnheer ***<br />

verholen, en onttrekken hem de navorfchingen der<br />

ge-


LUTHER'S MEISJE, XXXVII. HOOFDST. 189<br />

gerichtshoven; de bloedverwanten hebben door twin­<br />

tigduizend livres ons daar toe bewogen.<br />

„Wij' hebben aanzienlijke lommen ontvangen, van<br />

welken wij hier nevens de lijst aan u doen toe­<br />

komen, met de namen der vaders die ons die rijk­<br />

dommen bezorgt hebben.<br />

„ Daar wij vast Hellen dat het ons vrij Haat de<br />

kloosterlingen te ontdaan, hebben wij ons door de<br />

vaders en moeders der zes nonnen, die hare laatlte<br />

geloften reeds gedaan hadden, giften doen ter hand<br />

(lellen tot prijs der vestiging van haren ftaat. De­<br />

ze giften, 't is waar, kunnen te rug gecischt wor­<br />

den , ingevalle men dc nonnen ontfla, maar de<br />

maatfehappij moet in zulk een geval zich aan dieu<br />

eisch niet Hooren."<br />

Alle deze nota's verfpreidden geen twijvelachtig<br />

licht over het gedrag der orde.<br />

Dat gefchrift boezemde mij een foort van affehrik<br />

in, en ik verfcheurde het met verontwaardiging , 't<br />

geen mij thans fpijt; want 'er kwamen verfcheide<br />

voorbedagte verzwijgingen in voor, welke oneindig<br />

veele zonderlinge zaken deden vermoeden (*)•<br />

AGT<br />

(*~) Veelc bhdfchrijvers, altoos even ongerijmd in hunne verzekerin­<br />

gen, als in hunne redenceringen, hebben doen drukken: dat de fchrij­<br />

vcr zijne ondankbaarheid aan den dag lag met kwaad te fpreeken van<br />

zijne meesters; maar de fchrijvcr heeft nooit ter ftudie geweest,<br />

bij dg jefuiten, noch bij hun ter fchole gegaan. De univerfiteit<br />

of hoogi.'fchool van Parijs, was de plaats zijner letteropfleningen.


*9o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

AGT EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Het eerste krieken van den dag kondigde ons het<br />

tijdffip aan van ons vertrek. Ik leende aan fuzanna<br />

mijnen arm. Hoe beefde zij in weerwil van haren<br />

moedl zij verfmolt in tranen, toen zij den laatften blik<br />

wierp op het huis waar haar vader nog in eenen diepen<br />

flaap lag. Zij bleef flfl ftaan... o vader, vader, zei­<br />

de zij, in de bitterheid hares harte, waarom moet uwe<br />

dochter u ontvlieden, waarom moet zij verre van u af<br />

de rust hares levens gaan zoeken? Ach! waarom bezit<br />

gij het hart eens vaders niet, het welk mij zou heb­<br />

ben kunnen ftrekken tot mijn grootfte geluk! maar<br />

gij hebt het gewigt eener onbillijke geftrengheid<br />

op mij willen laden, ik moet des den laatften flag<br />

ontwijken, door welken mijn ongeluk volkomen zou<br />

worden . . . vervloek uwe dochter niet bij uwe<br />

ontwaking! roep de wraak des hemels niet over<br />

haar in! dezelve zou gewis vervult worden. Zij<br />

lijd, daar zij u verlaat, alles wat de liefde fmer-<br />

telijks heeft, al het verflindendfte der wroegingen.<br />

Ik weet dat ik de rechten fchende van het vader­<br />

lijk gezach, zelfs van de wetten van eer. Ik geef<br />

mij over in vreemde handen, In vreemde handen?<br />

hernam ik met drift; fuzanna, alles is u thans<br />

vreemd, behalven ik.: ja, ik durf zeggen dat<br />

de naam van vader zwichten moet voor dien van<br />

echt-


LUTHER'S MEISJE, XXXVIII. HOOFDST. 19$<br />

echtgenoot. Aan dezen moet gij' voordaan gehegt<br />

zijn , dewijl hij {aflaat voor uw geluk even als<br />

voor uw leven. Bij 't uiten dezer woorden maakte<br />

ik den hartsvanger los, welke niet wel hing, want<br />

het was voor de eerste keer mijns levens dat ik<br />

een dergelijk wapentuig aangespte, en de fchoone<br />

hand van fuzanna was genoodzaakt het zelve<br />

gevoeglijk te plaatzen.... Laten wij vertrekken...<br />

laten wij vertrekken, riep zij tusfchen beiden met<br />

een hangend hoofd en bij 't lozen van een diepe<br />

zucht: de zuiverheid mijner gevoelens kunnen mij<br />

ten waarborge ftrekken; maar misfchien is 'er een<br />

andere ftem die ons veroordeelt - } de maatfehappij<br />

heeft wetten, welken wij niet mogen overtreden.<br />

Wij zijn fchuldig! ach 1 't is genoeg fchuldig te<br />

zijn, zonder onze misdaad te willen billijken. .<br />

Vaarwel, vader! zij rekte dit vaarwel met een gil,<br />

welke mij deed beven, en die zij met geen moge­<br />

lijkheid konde inhouden.<br />

Wij waren reeds buiten den hof en op de wal­<br />

len. De ganfche ftad diep. Wij togen dezelve uit<br />

met verhaastte fchreden. Twee uuren lang gingen<br />

wij langs den rhijn-oever voort , en fuzanna<br />

hield een Itilzwijgen 't welke ik met al mijne<br />

blijdfehap niet in ftaat was te breken. Op eene<br />

beftemde plaats vonden wij een vaartuig, het welk<br />

den rhijn afvoer. Naaulijks waren wij fcheep of<br />

de elzas verdween fpoedig uit ons gezigt. Wij<br />

fpraken tot malkanderen onder den zoeten naam<br />

van broeder en zuster j de zedige houding van<br />

fu-


ï$i GES CHIEDENJS VAN EEN<br />

fuzanna, welke nog meer eerbied dan liefde in­<br />

boezemde, diende ter bekragtiging diens naam van<br />

zuster , welken mijn mond behagen fcbiep zoo<br />

dikvvils tc noemen. Mijn hart was haar geheel<br />

toegedaan, cn 't gezicht van hare bekoorlijkheden<br />

boezemde mij niet anders in dan die kuifche lief­<br />

kozingen, welke de broederliefde oorlooft en welke<br />

zij vrijelijk uitoeffent ten genoege van brave zielen.<br />

Neen , nooit verlustigde mijn hart zich fterker in<br />

dc bron der zuiverste geneuchtens. Neen, flori­<br />

monde, (mogelijk ben ik thans al te oprecht) de<br />

vermaken, welke ik met u gedeelt hebbe, zijn<br />

niets bij die, welke ik in die oogenblikken, die,<br />

helaas 1 tc vlugtig heen fneldcn , fmaakte. Indien<br />

tic wreede ijverzucht zich deswegens konde belgen,<br />

zoefde zij in een oogenblik te vrede gefield wor­<br />

den. Maar ik ken uw hart en" weet zeer wel dat<br />

gij deze bedenking niet betrekkelijk kundt maken<br />

tot ii. De ftroom voerde ons fnel voort; de lucht<br />

was helder, en nooit had ik fchooner hemel aan-<br />

ichouwt, want ik bevond mij aan de zijde van<br />

fuzanna en bezat haar geheel. Ik fprak tot haar,<br />

ik hoorde haar fpreeken, en onze oogen, die wij<br />

over eikanderen en over den oever des ftroom<br />

lieten weiden,, zeiden dikwijls: ja alles is wel, al­<br />

les is heerlijk, alles is fchoon, alles is verwonder­<br />

lijk in de natuur!<br />

Na eenige dagen varens, waren wij verplicht te<br />

Cobkutz te ontfehepen, om over land den weg tc<br />

nemen, welke ons moest 'brengen bij die moei,<br />

wier


LuTHER'S MEISJE, XXXVIII. HOOFDST. 193<br />

wier huis ons ten verbliive ftond te dienen. Ik<br />

zag dat ganfche gedeelte van Duitschland met krijgs­<br />

lieden bezet, die door eenen ïchielijken en onvoor­<br />

ziene terugtogt , Wcstphalen ontruimt hadden. Ik<br />

zal hier van dien veldtocht noch van den fran'cben<br />

veldoverften niets zeggen, fchoon ik, gelijk andeven ,<br />

een liefhebber ben van over ftaarszaken te fpree­<br />

ken, vooral- wanneer mijn droevig vaderland 'er in<br />

betrokken is. Het woest gedruisch van het oorlog<br />

deedt zich aan alle kanten hooren; de burger had<br />

geen verblijf meer; de drukkendfte geweldenarijen<br />

wierden door 't recht van 't kanon gewettigd; op<br />

alle wezens zag men de wederzijdfche haat; en de<br />

foldaat, gereed om zonder de minfte wroeging alles<br />

te vernielen, achtte zich veeltijds beledigt, als zij,<br />

die men uitplunderde , bedaan durfden deswegens<br />

in ftilte te morren.<br />

In 't midden dier bende foldaten en dier regimen­<br />

ten, die fchier ongeregeld doortrokken, wist ik naau-<br />

lijks hoe mij te gedragen; wij hadden deze ont­<br />

moeting niet voorzien. Ik verkoos niet verder voort-<br />

tereizen om dat ik de wegen onveilig achtte. Ik<br />

beefde voor fuzanna; maar een klooster van je-<br />

fuiten in 't oog gekregen hebbende , vreesde ik de<br />

hand van den verfchrikkelijken regent gereed te zien<br />

om mij te vatten en mij weder in mijne oude ge­<br />

vangenis te dompelen. Ik befloot die plaats te ver­<br />

laten , waar ik zoo veele zwart- rokken zag, wel­<br />

ke mij gedurig mijne flavernij kerinnerden; fuzan-<br />

N na


194 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

na daarenboven verlangde niets 200 zeer dan in<br />

de armen harer moeije te wezen, die onze liefde<br />

moest bevoorderen en dezelve door eenen wettigen<br />

band doen heiligen.<br />

De weg, dien wij nog afteleggen hadden, was<br />

niet lang, in twee dagen konden wij 'er gemak­<br />

kelijk komen, twee dagen ftonden een einde te ma­<br />

ken van alle onze ongemakken en ongerustheden.<br />

Men beurde ons op door de verzekering dat wij niets<br />

te vrcezen hadden, zoo wij flechts de groote we­<br />

gen bleven houden. Wij troffen een kleen rijdtuig<br />

aan, 't welk eenige koopmanfchappen had afgeladen<br />

en thans ledig te rug keerde .fchier naar de zelfde<br />

plaats waar wij heen wilden. Wij wierden het rasch<br />

eens met den voerman' wegens de vracht; en met<br />

mijne waarde fuzanna op mijne knien, trokken<br />

wij over velden en door bosfehen, niet zonder angst,<br />

uit hoofde der losfe benden vreemden, die zich in<br />

den omtrek konden ophouden. Inmiddels Lichte de<br />

voerman over onze bevreesdheid en fpotte met on­<br />

zen angst, zeggende: dat de vijand te. ver af was<br />

om ons aantevallen, en dat hij dien weg wel hon­<br />

derd malen had afgelegt zonder de minfte flechte<br />

ontmoeting. Wij bevalen ons aan het oog der voor­<br />

zienigheid, en daar de afftand elk oogenblik korter<br />

wierd, meende wij op het punt te zijn om het<br />

doel van ons verlangen, het verblijf der rust en<br />

des geluks te bereiken.<br />

EINDE VAN HET EERSTE DEEL.


G E S C H I E D E N I S<br />

V A N KEN<br />

LUTHER'S MEISJE.<br />

T W E E D E b E E J~


NEGEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

OP den tweeden reisdag reden wij van eene vrij<br />

ftëile hoogte naar eene fmalle valei, en zagen ondei<br />

weg een rijdtuig zonder paarden, van 't welk de<br />

goederen geplunderd waren. Verfcheide beroofde<br />

menfchen lagen wijd en zijd verfpreid op den<br />

grond, en bloedige fpooren lieten blijken na van<br />

gepleegden moord. Onze voerman verbleekte, en<br />

bekende dat wij gevaar konden loopen van berooft<br />

en geplunderd te worden. Suzan na veranderde<br />

van kleur, en bevende, drukte ik haar in mijne<br />

armen, zonder één woord te kunnen uiten. De<br />

voerrmin dreef zijne paarden aan, en joeg door de<br />

valei heen met allen mogelijken fpoed; maar toen<br />

v/ij weder op eene hoogte gekomen waren deed zich<br />

een naare kreet hooren, op dat geroep fprong hij<br />

van 't rijdtuig, en liep zoo fnel hij kon een bosch<br />

in om zich te verfchuilen.<br />

Naauwlijks had ik tijd gehad om te zien waarom<br />

hij de vTug't name, of wij waren reeds omfingelt<br />

van twintig husfaren. Zij ontfpanden de paarden<br />

onder een ijsfelijk gevloek, en waren woedende te<br />

bemerken dat het rijdtuig ledig was. Men moet zich<br />

in een zoo verfchrikkelijken toeftand bevonden heb­<br />

ben, om al h«t ijsfelijke daarvan te kunnen be-<br />

N 3 vroe-<br />

i


Ï?8 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

vroeden. Men hoord fomtijds koeltjes het verhaal<br />

aan van dergelijke rampfpoedige ontmoetingen, maar<br />

wanneer hij, die dezelve heeft bijgewoond, zucht<br />

onder het verhaal daarvan, wie kan zich dan weer­<br />

houden tranen te ftorten? uw hart, florimonde<br />

moet thans gewis het lot beklagen van uwe mede­<br />

dingster! In dat verfchrikkelijfe oogenblik was ik<br />

JMI «elven niet meer; verbijsterd door fmert, het<br />

hoofd berooid, wilde ik alles ondernemen, 20nder<br />

;ets te kunnen uitvoeren; men had zich van mijn'<br />

hartsvanger en van mijn perfoon meester gemaakt;<br />

een ijzeren arm, die mij bij de keel vast hield,<br />

deed mij fchier flikken , helfehe duivels zijn in<br />

hunne boosheid minder wreed en woest. Weêr<br />

iland te bieden zou hier nutteloos geweest zijn.<br />

Br bleef mi; „iets over dan de poging om hen<br />

tot menfchehjkheid te bewegen door mijne fmeekin-<br />

gen; maar wat vermogen fmeekingen bij<br />

barbaarfche monflers ? «ij hadden alle het «elaat<br />

van tijgers. Neen, het waren geene menfchen meer<br />

met een eenige kennelijke trek bleef 'er hen van<br />

over; hun bloedig flaal fchitterde om mijn hoofd<br />

heen; zij fl eepten mij bij de haairen, en rukten<br />

mij alle mijne kleederen af, gretig naar 't weinige<br />

geld, het welk fuzanna mij had toevertrouwt.<br />

Wat wierd 'er als toen van haar? Helaas! haar<br />

geldag verdween in de lucht, ik zag haar met<br />

ontvlochtc haairen de fterke handen tegenhouden<br />

van een onverlaat, en hem al, knielende bidden<br />

haar


LUTHER'S MEISJE, XXXIX. HOOFDST. 199<br />

haar te dooden. Te vergeefscli wendde ik alle po­<br />

gingen aan om haar ter hulpe te fuellen; de mon-<br />

ilers vermaakten zich met mijn onvermogen, en<br />

zich niet verwaardigende mij van 't leven te be-<br />

rooven, verheugden zij zich wegens hunne over-<br />

magt. Na den hoon gevoegt te hebben bij hunne<br />

wreedheid bonden zij mij, geheel naakt, aan een<br />

boom, en dwongen fuzanna mij i» dien ftaat<br />

te befchouwen, naar bedreigende dat men mij den<br />

dolk door 't harte zoude ftooten, indien zij met<br />

bewilligde zich terftond aan hunne beestachtige<br />

woede overtegeven. De fmert ontnam haar h ge­<br />

bruik harer zinnen niet, haare oogen onttrokken<br />

zich niet aan de mijne. Zij worftelde met alle<br />

kracht tegen hare beulen, ja, zij had moeds ge­<br />

noeg hunne woede te tarten. Zich eensklaps de<br />

handen ontrukkende, welke haar vasthielden, ijlde<br />

zij naar mij toe; met loshangende haairen floeg<br />

zij hare armen om mijn lijf, en met hare half<br />

naakte en hijgenden boezem leende zij tegen mijn<br />

hart, hare lippen drukten de mijne, en met hare<br />

beete tranen befproeide zrj mijne wangen. Laten<br />

wij te famen fterven , waarde jezennemours,<br />

zeide zij, en dewijl ik u geen ander dan dit pand<br />

mijner liefde geven kan, zuo neem het aan, en<br />

dat uwe ziel de mijne verzelle. Zij hield hare ar­<br />

men zoo vast om mij geftrengeld, dat geen kracht<br />

in ftaat fcheen haar van mij losterukken. Een<br />

verfchrikkelijk gefchater deedt zich eensklaps uit<br />

N 4<br />

d e z e


J T Ï Ï ^ T *<br />

« r a<br />

GESCHIEDEND VAN EEN<br />

H O O R E N ;<br />

««* uit nieuwsgierigheid om 0„s heen en<br />

-fdeu den di, a k fte, (e„ met het laatfte va r'we "<br />

• t weik en hefde en leed ons ontrukte. WijTeef<br />

S L EeflT" t<br />

C f ! i m e n d e<br />

« ^ -uden uiteen<br />

Eensklaps, en onder duizend vervloekingen<br />

, befloren zij elders te gaan ftroopen: hunne<br />

Z ^ hande<br />

" "4 W<br />

i"te". Ik, z a g den ftrijd tusfchen de liefde en de<br />

^baarsheid en de dood kwam mij min verfch.k-<br />

1 U k H a r e a<br />

« waren bebloed, zij ver­<br />

weerde zich bij herhaalde doch vruchtelooze po^in-<br />

gen; men fieepte haar ver van mij weg w<br />


LUTHER'S MEISJE, XXXIX. HOOFDST. sof<br />

dan een dof en verward gerucht, het welke ver­<br />

minderde naar mate ik aandachtiger toeluisterde....<br />

fuzanna was inmiddels verdwenen , en ik kon<br />

mij niet eens vleijen den laatften klank van hare<br />

jammerende ftem te hooren.<br />

o God! waarom is de mensch met zoo weinig<br />

vermogen bedeelt ? waarom bezat ik in dat oogen­<br />

blik de kracht eens leeuws niet! waarom ontbrak<br />

mij eenen fterken arm om de deugd, de fchoonheid<br />

en de onfchuld te redden ? waarom kon ik ten<br />

minften de banden niet verbreken , welke mij zoo<br />

pijnelijk geboeid hielden, en de roovers gaan fmee-<br />

ken' om den dood, dien zoo vee le anderen van<br />

hun ontvangen hadden? Zij lieten mij leven en<br />

vervoerden fuzanna! o fmert! o voorzienigheid!<br />

o meester van ons lot! welk toch zal het mijne<br />

zijn ? ik onderwerp mij aan alles, alvermogend<br />

opperwezen! maar zult gij de verzuchtingen van<br />

mijn bedrukt gemoed , mij tot een misdaad reke­<br />

nen ? . , . . Ik mor niet onder de flagcn, die mij<br />

Treffen , maar wat zal 'er van mijne fuzanna<br />

worden? ben ik dan tot het afgrijslijke gedoemd,<br />

van haar nimmer weder te zien?<br />

Gelukkig zoude ik geweest zijn, ware ik in dien<br />

toeftand volkomen onaandoenelijk geworden voor<br />

alles: maar de fmart van eenen onlijdelijken dwang,<br />

wekte ieder oogenblik mijne gevoeligheid op. Ik<br />

ftond verfchrikkelijke pijnen uit. De dood naderde<br />

mij, doch met zijne langzame en onuitfpreekelijke<br />

N 5 fol-


soa GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

folteringen; een dikke en duistere nacht bedekte<br />

alles wat om mij was, en die duistere woestenij<br />

fcheen mij toe de voorbode te zijn van de donker­<br />

heid des grafs. Met touwen ftijf aan een boom<br />

gebonden, onbeweeglijk in de grootfte fmert, nie­<br />

mand tot getuigen hebbende van 't gene ik leed,<br />

hoorde ik, bijwijlen, van verre het gerucht van eenige<br />

fchoten, welke ik wenschte op mij gemunt tc zijn.<br />

Het tooneel dat mij omringde was nog niet ver-<br />

fchrikkelijk genoeg. Een opkomend onweer, het<br />

welk door deszclfs weerlicht zich reeds van verre<br />

had laten zien, viel op het bosch neder, ganfche<br />

waterbeeken overftroomden mij. Het verdubbelde<br />

blixemvuur trof eenige boomen, zette het bosch in<br />

brand, 't welk loeide onder het geweld des ftorms,<br />

de fchitterende vuurftraalen des blixems omvingen<br />

mij, en te vergeefsch vervvagtte ik ieder oogenblik<br />

den flag die mij zou treffen. Helaas! ik wierd<br />

gefpaard... ik wierd gefpaard, gelijk mijne beulen<br />

mij gefpaard hadden.<br />

Eindelijk maakte de aanhoudenheid van mijn lijden<br />

het zelve zoo fmertelijk, dat ik, ondanks mij zelve<br />

het moest uitgillen; doch mijn gejammer vermengde<br />

Zich met het gedruis der hoofdiloffen, en drong \<br />

door tot in die verfchrikkelijke ftilte, welke bij<br />

tusfchenpozen volgde op het zwijgen des donders.<br />

VEER-


LUTHER'S MEISJE, XL. HOOFDST. 003<br />

V E E R T I G S T E HOOFDSTUK.<br />

H et was in dezen deerniswaardigcn toeftand, en<br />

toen ik op het punt ftond van te bezwijken, dat<br />

ik een postchais en 't galop van verfcbeide lieden<br />

te paard hoorde, die met losten teugel kwamen<br />

rennen naar den kant waar ik mij bevond. Ik was<br />

aan de zijde van den weg. Bij het flikkeren des<br />

büxems wierden zij mij gewaar, en mijn treurig<br />

geroep vond hen niet ongevoelig voor mededoogen.<br />

Twee hunner naderden mij met het piflool in de<br />

hand, terwijl de anderen hen op een afftand in 't<br />

gezicht hielden. Bij mij gekomen fmeekte ik hen<br />

met ernst mij door 't hoofd tefchieten; fchiet toe,<br />

zeide ik , indien gij roovers zijt, maar ontbind<br />

mij zoo gij iet menschlijks bezit. Zonder mij<br />

bijna eenig antwoord te geven, fteegen zij van<br />

hunne paarden af, en fneden met vrij veel moeite<br />

de natte touwen los, waarmede ik gebonden was.<br />

Ziende dat ik mij niet kon op de beenen houden,<br />

droegen zij mij liefdadiglijk op hunne armen tot<br />

aan de postchais.<br />

Het was aldaar dat ik voor de eerfte keer mon­<br />

val aanfehouwde. Hij was alleen in de chais en<br />

floeg mij een goeden mantel om 't lijf, behandelde<br />

mij met veel menschlievenheid, nam mij bij zich<br />

in


£04 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

in 't rijdtuig, gaf bij de beste plaats in hetzelve ,<br />

terwijl hij zelf zich op de voorbank nederzette!<br />

Vervolgens bood hij mij twee of drie hartfterkende<br />

elixirs aan, en beval terftond daar op aan zijne<br />

bedienden, om met den vorigen fpoed voort te<br />

fneilen.. Ik had ondertusfchen geen krachts genoeg<br />

om hem mijne erkentenis te betuigen. Met eene<br />

flauwe ftem noemde ik hem mijn vcrlosfer, en zeide<br />

hem: ach! indien wij fuzanna mogten ontmoeten,<br />

die de roovers mij ontvoerd hebben, verwaardig u<br />

dan haar even menschlijk te behandelen als gij mij<br />

doet, en haar te ontzetten. Haar leven is mij nog<br />

waardiger dan het mijne. Deze woorden beant­<br />

woordde hij met vriendelijkheid en vertroosting.<br />

De heuschheid van dien mensch ging zelfs zoo<br />

verre, dat hij mij m et geene vragen lastig viel;<br />

hij droeg aanhoudend zorg voor mijn gemak, en<br />

jcriigtte daar door zoo veel hij kon mijne fmerten.<br />

Zoo rasch hij befpeurde dat mijn hoofd de fnelle<br />

beweging van 't rijdtuig niet kon verdragen, liet<br />

hij zachter rijden. Aan het eerfte vlek bezorgde<br />

hy nu eene gevoeglijke klecding, cn bleef 'er een<br />

geheelen dag om mij te doen uitrusten, en mij alle<br />

gemak te verfchaffeu, als ware hij mijn eigen broe­<br />

der geweest. Toen ik hem des anderendaags mijne<br />

bekommering te kennen gaf, dat ik, met hem aldaar<br />

langer optehouden, hem tot een last zou ftrek-<br />

ken, antwoordde hij m et vriendelijkheid: dat hij<br />

mj altoos bij zich wilde houden, en dat ik<br />

mij


LUTHER'S MEISJE, XL. HOOFDST. 205<br />

mij met hem kon begeven naar zijne woning in<br />

Parijs.<br />

Ik kon niet bedenken wat hem kon aanzetten tot<br />

eene zoo edelmoedige behandeling; ik fprak weinig,<br />

zuchtte bij aanhoudenheid, en dagt enkel aan fu-<br />

zanna; haar naam noemde ik zoo dikwijls, dat<br />

het hem toefcheen als of ik daar door mijne fmert<br />

wilde verzachten. Ik zeide hem dat ik, mijn leven<br />

lang, niet te troosten zou zijn, dat ik het waar-<br />

digfte voorwerp , het welk ik in de wereld kende,<br />

de beminde van mijn hart verlooren had, dat ik<br />

haar dertig mijlen van daar had meenen te trouwen,<br />

dat ik haar aanbad, en dat het leven, zonder haar,<br />

mij ondraaglijk zoude zijn. Hij meesmuilde en<br />

zeide: dat hij mij, indien er geen hoop meer ware,<br />

zou zoeken tc troosten; dat ik ten zijnent zoo<br />

veele fuzanna's kon vinden als ik verlangen zoude.<br />

Zij is, even als hare fchoonheid, eenig in haar<br />

foort, riep ik uit, en indien ik al bekoorlijkheden<br />

mogt aantreffen de hare evenarende, zou ik toch<br />

nimmer haar hart en hare deugden konnen weder-<br />

vinden.<br />

Monval vertoonde mij toen reeds dat karakter,<br />

f<br />

t welk hij naderhand niet verloochende; bij gedroeg<br />

zich gedienstig, menfchelijk, zachtaartig en mild,<br />

gelukkig zoo hij tevens niet voor vooroordeelen had<br />

aangezien die denkbeelden, welke het meest ge-<br />

fchikt zijn om die deugden te vestigen. Ik wil<br />

wedden, zeide hij mij, dat gij, nog niet lang<br />

.ge-


ao5 GESCHIEDENIS VA N EEN<br />

geleden, uit het eene of andere kollegie zijt geko­<br />

men, 't Is zoo, zeide ik hem, ik heb maar on­<br />

langs het kollegie der jefuiten verlaten, of liever ik<br />

ben hen ontloopen ; want zij veroordeelden Vol­<br />

taire en de liefde; ik ben hen ontloopen, om<br />

dat ik mijn leven lang fuzanna wil beminnen;<br />

maar, helaas! mij blijft thans niets over dan hare<br />

beeldtenis.<br />

Des anderendaags vertrokken wij weder met de<br />

postchais, e n onderweg hield ik mijne oogen niet<br />

van 't portier om te zien, of het lot mij mijne<br />

fuzanna niet zoude doen ontmoeten. Meer dan eens<br />

liet ik het rijdtuig ftilhouden, misleid door 't gene<br />

ik in mijne verbijsterde verbeelding voor haar aan»<br />

zag; overal zogt ik haar met mijne oogen, en<br />

meende haar zelfs in de vreemde voorwerpen te<br />

zien. Monval bleef fteeds gedienstig in mij te<br />

believen, en zogt mij langzamerhand te genezen<br />

van eene hartstocht, welke hij zich verbeeldde de<br />

rust mijnes levens te ftooren.<br />

Jongeling, zeide hij mij, gij fchijnt mij toe een<br />

beminnelijk karakter te hebben, en een ziel gefchikt<br />

om de vermaken der maatfehappij te genieten, en<br />

vooral, naar mijne mening, berekend voor uwe<br />

grootfche wijze van denken, maar gij bezit nog de<br />

eenvoudigheid van een jong fchepzel; die deugd is<br />

zeer gevaarlijk in de wereld, welke gij ftaat inte-<br />

treden. 'r Is niet genoeg een goeden candiduS<br />

te zijn, men moet een man van de eeuw worden:<br />

een


208 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

merlaiis, de kareis de XII zouden verbaast hebben<br />

geftaan. En 't geen mij nog boven alles vermaakt,<br />

is die verfcheidenbeid van gebeurtenisfen, welke<br />

overvloedige ftof gaat leveren aan de toekomllïge<br />

gefchiedfchrijvers. 't Is waar die oorlog kost het<br />

leven aan veele menfchen, maar wat wil dat zeggen<br />

voor wezens die, buiten den krijg, wat ïater zou­<br />

den hebben moeten fterven ; en hoe veele anderen<br />

die zich door dien krijg verrijkten, tot hooge<br />

bedieningen ftegen, en tot de eerden rangen be­<br />

vorderd wierden. De rijkdommen zijn flechts in<br />

andere handen overgegaan, en de open plaatzen<br />

zijn weer door anderen vervult. Zij, die gewond<br />

wierden, werden befchonken met het kruis van<br />

ft. lodewijk, cn dit is, naar mijne meening, eene<br />

fchoone belooning voor een been, 't welk vrij on­<br />

nut is, wanneer men eene rijke equipagie kan<br />

houden, en zich door moedige paarden kan laten<br />

voorttrekken.<br />

Ach! mijn heer, viel ik hem in, ik kan u niet<br />

laten voortfpreeken. Het oorlog vereenigt alle pla­<br />

gen in zich; het doet de wetten zwijgen, neemt<br />

alle veiligheid weg, verdooft het medelijden, ja,<br />

ik zal het mijn leven lang verfoeijen, het oorlog<br />

heeft mij van den eenigften fchat berooft, welken<br />

de hemel mij gefchonken had, en wanneer ik ver­<br />

woede ftruikroovers in de bosfchen zie omfwerven<br />

om met het ftaal in hunne handen allerlei moórdc-<br />

nanjen te plegen, vraag ik hoe het ftorten van<br />

men-


LUTHER'S MEISJE, XL. HOOFDST. 109<br />

menfchenbloed een beroep van eer kan zijn, hoe<br />

men zulke verschrikkelijke daden kan verrigten in<br />

den naam van 't vaderland, hoe de ramp en het<br />

onheil der wereld , den roem en de deugd kan<br />

uitmaken van een' zekeren rang van menfchen; en<br />

welke is toch die reden van ftaat, welke om een<br />

burger een rang te verfchaffen, hem beveelt vooraf<br />

de zuchtende menschheid met voeten te treden?<br />

Monval lachte hartelijk om 't gene ik zeide, hij<br />

meende dat ik een prijsvraag opdelde tot een lier­<br />

zang, waardig om door de eene of andere akadémie<br />

bekropnt te worden: dat men dergelijke trek 'er<br />

zekerlijk in zoude bewonderen. Loop, loop, voegde<br />

hij 'er bij met de grootfte gemeenzaamhéid, in één<br />

onzer kleene kasteelen zullen wij vermakelijk den<br />

tijd korten met deze fcliBone gedagten in vaarzen<br />

te brengen; ik verlang reeds u te zien pronken met<br />

de akadémifche eerpenning, welke wij voor de<br />

fchoorfteen zullen hangen, dewijl 't geen gebruik<br />

meer is dezelve voor de borst te dragen.<br />

Het was ten naasten bij op deze wijze dat hij<br />

alle tegenwerpingen beantwoordde, welke ik tegen<br />

zijne grondftellingen inbragt; wij waren het te famen<br />

nooit eens , want zijne zedekunde is de gansch<br />

tegenovergeftelde van de- mijne. Hij is inmiddels<br />

mijn weldoener, hij heeft mijn leven gered, ik zal<br />

hem altoos in waarde houden, fchoon ik nimmer<br />

een zijner gevoelens zal kunnen aannemen. Men<br />

is geen meester over de gedagte, de mensch kan<br />

O alles


2IO GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

alles opofferen, uitgezonderd dat gene, het welk<br />

het ware wezen van onze ziel uitmaakt. Ik heb<br />

hem bedreden, ik heb zijne valfche gevoelens om-<br />

vergefmeten, maar zonder dien bitteren ijver, welke<br />

gemeenlijk in gal en woede ontaart; en daar hij den<br />

naam van wijsbegeerte gaf aan ftelzels even onge­<br />

rijmd als verderflijk, had ik mijn hart alleen nodig<br />

om dezelven te wederleggen. Ik heb de baarblijke-<br />

lijkheid aangetoont door 't inwendig gevoel, het<br />

welk ik voor ruim zoo overtuigende durve houden<br />

als de rede zelve.<br />

EEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Ï~ïct verlies van fuzanna had mij te fterk<br />

getroffen, dan dat ik niet geftadig aan haar zoude<br />

gedagt hebben; ik befloot aan den ganfehen oord<br />

tijding wegens haar te vragen, en vooral de omme-<br />

ftreken der plaats te doorloopen waar men haar aan<br />

mij ontrukt had; voorts alle de omliggende nabu­<br />

ren te ondervragen, en eindelijk mij te begeven<br />

naar die moeije, die onze liefde ftond te befcher-<br />

men. De goede hemel, zeide ik, zal zich mis­<br />

fchien verwaardigen een rampzaligen minnaar te be-<br />

gimfrigen. Ik ffelde al mijn hoop op zijne goe­<br />

dertierenheid, en die hoop zal mij niet begeven;<br />

want indien de hemel in 't binnenfte onzer harten<br />

ziet,


LUTHER'S MEISJE, XLI. HOOFDST. 211<br />

ziet , kan hij om de zuiverheid onzer on­<br />

derlinge liefde ons niet ongundig handelen. Mon­<br />

val kon mij niet langer bewegen .den weg. te<br />

vervolgen, hij gaf mij geld en twee zijner ge­<br />

wapende bedienden mede, met last aan hun mij<br />

niet te verlaten; en na mij te vergeefsch de ge­<br />

varen en de vruchtlooshcid mijner nafpooringen onder<br />

het oog te hebben gebragt, beftemde hij Frank­<br />

fort als de plaats daar wij weder bij eikanderen<br />

zouden komen.<br />

Ik vertrok met mijne twee medgezellen, overladen<br />

met giften, en met de oplettende bezorgingen van<br />

mijnen edelmoedigcn befchermer. Ik bezogt alle de<br />

dorpen, trad in iedere hut en vroeg overal naar<br />

eene jonge fchoonheid, die door husfaren was op-<br />

geligt en vervoert: men hoor.de mij aan, men be­<br />

klaagde mij, maar niemand kon mij iets met zeker­<br />

heid zeggen. Eindelijk kwam ik aan de noodlotti­<br />

ge plaats zelve, waar die monsters mij rrreer dan<br />

het leven berooft hadden; mijn oog herkende zon­<br />

der moeite de plek, ik rilde, ik weende, ik Hoor­<br />

de door mijn geklag de ftilte van 't bosch ; ik<br />

zag den boom weder, waar fuzanna mij in hare<br />

armen met de ganfche kracht van haar aanbidlijk<br />

lichaam gedrukt had. Mij dagt ik zou andermaal<br />

eene zoo wreede behandeling hebben willen onder­<br />

gaan, als ik haar flechts voor een oogenblik had<br />

mogen wederzien. Ik kon mij niet weg begeven<br />

van eene plaats, waar het geluk voor mij verdwe-<br />

O 2 nen


aia. GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

nen was. Ik bleef 'er wel twee uuren lang om­<br />

zwerven zonder de ftreek te kunnen verlaten; maar<br />

welk een onderfcheid tusfchen die twee tijdftippen<br />

mijns levens] Alles was thans bedaard en ftil,<br />

waar ik een zoo verfchrikkelijk tooneel had bijge­<br />

woond ; ik zag 'er geen enkel fpoor meer der<br />

woede, welke ik 'er had zien uitoeffenen; onfchul-<br />

dige vogeltjes ftreeken terzelfde plaats neder, waar<br />

wreede menfchen het gevoeligst hart aangevallen,<br />

en hetzelve met eene onmenfchelijke koelzinnigheid<br />

hadden gegrieft. Een mijner medgezellen wilde<br />

voor tijdverdrijf op deze vogeltjes fchieten, maar<br />

ik weerhield zijn arm, en zeide tot hem, genade,<br />

genade! ei, Iaat mij hier de eenige ongelukkige<br />

zijn! Alhier heeft de hemel een onfchuldig fchep-<br />

zel ten flagtoffer zien ftrekken, dat alle anderen<br />

len minden 'er in vrede leven. Mijne oogen, fteeds<br />

op den grond gevestigt, zogten 'er gretig na het<br />

een of ander ftuk los doek, het welk aan fuzanna<br />

door de handen harer beulen was ontrukt geworden.<br />

Helaas! ik vond niet het geringde overblijfzel van<br />

mijn verfchrikkelijk verlies. De natuur had hare<br />

bedaardheid en kalmte hernomen. Deze rampzalige<br />

grond, daar 't geweld de tedere handen van fu­<br />

zanna bont en blaauw gedrukt had, was als be­<br />

zaait met bloemen; de onbezielde boomen, welke<br />

gedurende het onweer , ten minften fchenen te<br />

zuchten en deel te nemen in mijn ongeluk, be-<br />

weegden hunne vreedzame takken, zonder te ant-<br />

woor-


LUTHER'S MEISJE, XLI. HOOFDST. ai3<br />

woorden aan mijne droefheid, welke "er te bitterer<br />

en te mistrooftiger om was.<br />

Ik week eensklaps van daar, en verhaastte mijne<br />

fchreden naar het vlek, waar de liefde een fchuil-<br />

plaats moest vinden in den boezem eener bloedver­<br />

wante, door fuzanna befchouwt als eene tweede<br />

moeder, en als eene befchermfter van onze onbe-<br />

dagtzame en onfchuldige geloften. Verbeel u hier,<br />

waarde florimonde, verbeel u het verbazendfte<br />

en verfchrikkelijkfte tooneel. Be kwam bij die<br />

vrouw, die reeds cenigzins bedaagd fcheen, en<br />

wier gelaat iet zachts,en eerbiedwaardigs had. Ik<br />

zag haar aan met oogen , waar in de ontroering<br />

van mijne ziel was afgefchilderd. Zij had eenige<br />

trekken'in 't wezen, welke naar die van fuzanna<br />

zweemden. Ik kon mij niet genoeg in ftilte met<br />

dezelven verzadigen; zij. keek mij aan met eene<br />

verwondering, welke ten minften de mijne evenaar­<br />

de. Ik fprak haar aan, en zeide met ontroering:<br />

mevrouw, hebt gij eenige tijding ontvangen wegens<br />

uwe nicht, die te Straatsburg woont? hebt gij<br />

haar gezien ? heeft zij u gefchreeven ? weet gij<br />

wat 'er van haar geworden is? weet gij hoe zij<br />

het heeft? — Deze vrouw, in eene rilling van ver­<br />

baasdheid en zelfs van fchrik, antwoordde mij: —<br />

wat meend, mijnheer? wat wil hij zeggen? mijne<br />

nicht is te Straatsburg bij haren vader. Te<br />

Straatsburg, bij haren vader, riep ik uit met eene<br />

ontftelde ftem! Neen, neen, zij is dood, en ik<br />

O 3 ben


**4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

hen haar moordenaar! zij verbleekte op die woorden,<br />

en wist niet of zij fprak met e e n<br />

mg mensch, dan wezenlijk met iemand, die zich<br />

aan een zoo gruwelijke misdaad had fchuldi* ffe<br />

maakt.<br />

ö 8<br />

Ach in dat oogenblik gevoelde ik dat ik het<br />

2' wdl d<br />

fi,dd omrukte miJ thans eene h<br />

T ^><br />

van wel Ie dc geen meester meer was. Ik befchul-<br />

.g e my zeiven dat ik haar ongeluk had gebrou^<br />

2 d V e n n i e t<br />

t nns Tfh ' &<br />

***** «og!<br />

hans deze brave vrouw den dolk dieper in 't harte<br />

e duwen indien ik haarden verflag deed lol<br />

H m m C h t m<br />

* ***** - gevallen van wo 1<br />

roevers. N a dat ik mij met geweld aan hare voe­<br />

ten had ter neergeworpen, riep ik haar toe; zie<br />

ner eenen rampzaligen, eenen rampzaligen, zeg<br />

& o, da 21Jn naam, zijn aanwezen, zijn mis!<br />

aad akoos onbekend blijve. Ik rees eensk^<br />

van den grond op, met eene verwilderde houdino<br />

g^weg en liet haar alleen. Ja, i k ontvlucht<br />

*t huis- als een brandftichter, e n fteeg weder te<br />

paard met mijne beide reisgezellen. Het tooneel<br />

duurde niet langer dan dit verhaal, * welk ik 'er<br />

n van geef; m z o n d c r nafporingen b i;<br />

w.en -t ook wezen mogt, begaf ik mij i n £<br />

wanhoop^ fiiJzwijgen naar Frankfort, waar ik mon-<br />

val wedervond, die op mij>a gtte. Hij eerbiedigde<br />

o? dien dag mijne bittere droefheid, en om alles<br />

«eggen, hij was 'er mede begaan.<br />

Wij,


LUTHER'S MEISJE, XLI. IÏOOFDST. >*<<br />

Wij moesten des anderendaags vertrekken, want<br />

m Vvai houd zich niet graag op in een pla<br />

Zoo haast hij dezelve ter loops bochtig t * f r<br />

Wat mij betreft, het was mij zeer onver fuiilhg<br />

waar heen hij mij brengen wilde.<br />

Wij reeden door ureekeu, welke door het vuur<br />

des oorlogs geheel verwoest waren; een hoop u«-<br />

gemergelde rampzaligen, met bleee wezens<br />

verzwakte armen , ruimde een -edeclte van d<br />

grond op, welke verlaten was geworden -<br />

Leen eerder een graf te delven dan de aa de te<br />

bebouwen. Op iederen voetfta? getuig den de ver<br />

woeste vlekken, den doortogt des baldadige* lol-<br />

daats. Vrouwen, met vericheurde kleederen, kin­<br />

deren, met vodden omhangen, liepen voor ons<br />

rijdtuig heen met gevaar van honderdmaien dooi­<br />

de paarden vertreden te worden, bedelende met<br />

eene jammerende en klagende ftem om een aal­<br />

moes De kindsheid zelve had haar beminluk<br />

voorkomen en innemende bevalligheid verloren, de<br />

kreuken der ellende, diep in 't aangezicht gedrukt,<br />

mismaakten de onfchuld van haar gelaat en de glim­<br />

lach van haren mond. Hoe hevig voer ik uit op<br />

>t gezicht van zoo veele ellende den eenen mensch<br />

door den anderen berokkent. Monval zeide mij,<br />

dut dit alles niets was bij 't gene hij elders gezien<br />

had; dat naar den kant van Westphekn , twee<br />

regimenten een ftreek gronds van tien uuren wijd,<br />

't welk met eenen heerlijken oogst prijkte, afgelo-<br />

e n<br />

O4 P


«tf GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ren en verwoest hadden, en dat de menfchen, die<br />

binnen dien omtrek gebleven waren, zich genood­<br />

zaakt hadden gevonden gras te éten, met de beesten<br />

des velds.<br />

T W E E E N V E E R T I G S T E HOOFDSTUK.<br />

Ik zuchtte op het verhaal dier onheilen, door<br />

welken nog duizend anderen waren voortgebragt.<br />

Hij was fchier ongevoelig voor alle die rampen en<br />

herhaalde genadig: deze wereld is onderworpen aan<br />

't geweld en de woede des oorlogs, welke beurt-<br />

lings dezen aardbol verwoesten: alle fchepzelen zijn<br />

de fpeelbal van 't lot en van allerlei treurige ge-<br />

beurtenisfen, en terwijl hij dit zeide, wierp hij<br />

eenige kroonftukken toe aan de rampzaligen, die<br />

door den honger geprikkeld even fnel liepen als<br />

zijne paarden , en zich in menigte aan 't portier<br />

vertoonden. Deze lieden, zeide hij, zouden ons<br />

kunnen nafchreeuwen, roovers! Want daar ik deel<br />

hebbe in de leveringen van voeradie , welke de<br />

fchoonfte voordeden leveren, zal ik waarfchijnlijk<br />

het mijne trekken, van 't ^ene men hen ontnomen<br />

heeft. Als ik het des wel befchouw, is deze<br />

aalmoes Hechts eene geringe wedergave. Indien ik<br />

ondertusfehen geenen grooten fleep had gehouden,<br />

en niet was vcrzeld geweest van zes wel gewapende<br />

ka-


LUTHER'S MEISJE, XLII. HOOFDST. 217<br />

kareis, zoudt gij aan uwen boom vastgebonden van<br />

honger hebben moeten fterven. Om u te redden<br />

was 'er juist zulk een knaap nodig als ik, want<br />

een gemeen voorbijganger zou u beklaagt , maar<br />

tevens u vast gebonden hebben laten blijven. Hoor,<br />

wanneer gij eenigen tijd onder ons zult verkeerd<br />

hebben, zult gij de eerde zijn om de eenigzins<br />

onmatige bezittingen te wettigen , ' van zoo veele<br />

brave lieden, die gebruik weten te maken van<br />

hunne fchranderhéid, en van de heertellende wanorde.<br />

Degelijkheid van fortuin is eene loutere' hersfenfehim,<br />

in de maatfehappij zullen altoos eenige rijke lieden<br />

wezen, terwijl een ander gedeelte niets zal bezit­<br />

ten: maak eene verdeeling naar uw welbehagen,<br />

drie vierde der menfchen zullen het andere vierde<br />

dienen, of 'er zou geene famenieving zijn: dus,<br />

wanneer men eene keuze doen kan, zal men zich,<br />

mijns bedunkens, altoos plaatzen in den rang der<br />

meestbemiddelden; gij bevind u thans in dien rang<br />

dewijl ik u heb aangenomen, zegen derhalven uw<br />

lot, uw welvaart is voord - aan , zoo wel als de<br />

mijne, verbonden aan den arbeid dier rampzaligen,<br />

die tot den grootden hoop behooren. Deze veror­<br />

dening heeft altoos plaats gehad , en zal na ons<br />

nog blijven voortduren; laten wij derhalven, daar<br />

wij flegts een kort verblijf op aarde hebben, onzen<br />

ftand den best mogelijken maken. Dit 's de wet<br />

van alle wezens, die met verftand en gevoel be­<br />

giftigd zijn. Indien de rijkdommen, welke ik bezit,<br />

O s met


*i8 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

«iet in mijne handen waren, zouden zij den prooi zijn<br />

van anderen, 't is dus best dat ik 'er gebruik van<br />

make. De tegenwoordige verordening van zaken<br />

kan ik niet veranderen, en hoe zou ik die ongelijk!<br />

heid kunnen hervormen, welke de waarborg is van<br />

ondergefchiktheid? Hoe zou ik alleen het voorbeeld<br />

kunnen dellen van eene nieuwe verdeeling? Ik her,<br />

haal het nogmaals, dat ik de vriend ben van hun<br />

met wien ik verbonden ben, maar dat de anderen<br />

zich zoo goed moeten plaatzen als zij konnen; ik<br />

heb het vermogen niet om te doen , 't geen de<br />

dwang der wetten zelv' niet kan verrigten , deze<br />

wilde dat het genot van den eenen gegrond zoude<br />

zijn, op de ontbeering van anderen; 't is des<br />

noodzakelijk dat een der bekkens van de weegfchaal<br />

dnale, terwijl het andere Rijgt, want om het even-<br />

wigt te behouden is volfirekt onmogelijk; zal ik<br />

m>J zeiven gaan opofferen om niets te bewerken?<br />

Nimmer zal ik willens mijn oog afwenden van den<br />

ongelukkigen die mij om bijrtand imeekt; maar<br />

voor mijn eigen rust zal ik mij weinig de rampen<br />

bekreunen, welke buiten mijn kring plaats hebben.<br />

Ik was niet zeer voldaan over zijne wijze van<br />

redeneering en gewaarwording. Ik vond 'er iets<br />

hard, iets eigenbaatig in, 't geen geenzins over-<br />

'feenftemde met het liefderijk denkbeeld van alge-<br />

meene weldadigheid, het welk men diend vast "le­<br />

ttellen, om tot bijzondere hervormingen overtegaan.<br />

Ik wilde mijnen weldoener wel beminnen, maar ik<br />

ge-


LUTHER'S MEISJE, XÏ.IL HOÓFDST. 219<br />

gevoelde tevens mijn hart afkccrig van ftelre-<br />

gels , welke baatzucht en fiegtheid in de hand<br />

werkten. Deze zedekunde kwarrr mij wreed en<br />

woest voor, en ik verwonderde mij minder over de<br />

onheilen mijns vaderlands, toen ik zag, dat men<br />

niet bloosde die te vernisfen met den luister<br />

der welfprekenheid. Ik beftrecd mijnen befehermer<br />

vrij levendig; ik deed hem bezeffen dat men, met<br />

dezelfde grondbeginzels , alle de buitenfporigheden ,<br />

Sl het geweld der overheerfchers kon billijken,<br />

want dat zoo men alleen zijn eigenbelang in acht<br />

te nemen had, en de oogen van al 't overige af­<br />

wendde , 'er geen misdaad als dan meer plaats kon<br />

hebben, en de deugd fleclits een ijdelen klank zijn<br />

zou. Ik kon met geene mogelijkheid hem dien<br />

ftaatkundigen eerbied betoonen, door welke de be-<br />

fcliermde uit gedienfligbeid den beiehermer fchijnt<br />

gelijk te geven, terwijl hij hem inwendig veroor­<br />

deelt. Hij toonde zich niet gebelgt over mijne<br />

rustige antwoorden: hij was een verdraagzaam<br />

pijrrhonist (twijvelaai), ft erk<br />

gehegt aan zijne be­<br />

grippen, maar die aan anderen de hunne liet. Hij<br />

bleef geftadig herhalen , gij zelf zult ten eenigen<br />

dage de waarheid ondervinden van 't gene ik u<br />

zegge. Doch mijn hart en mijn mond gaven hem<br />

telkens moedig ten antwoord: neen, neen; nimmer,<br />

nimmer!<br />

DRIE


•*2o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

DRIE EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK,<br />

Eindelijk kwam ik met hem aan, i„ die verba-<br />

zeilde groote en woelige hoofdftad , welke hij mij<br />

-iigekondigt had als het verblijf des rijkdoms, des<br />

wellust en der vrolijkheid. Reeds op het eerfte<br />

gezicht ftond dezelve mij „iet a a n L<br />

F .<br />

c u n<br />

J met aan. ik weet niet<br />

* ik het een uitwerksel moet noemen van bet<br />

droefgeesnge, 't geen mijne verbeelding oveiSalle<br />

voorwerpen verfpreidde; maar die vermaarde ftad<br />

h a d<br />

'<br />

m i j<br />

'<br />

i e t d r o e<br />

^> het volk zag 'er leelijk<br />

en haveloos uit, de aangezigten vermagerd en misnoegt;<br />

l k Zag in de ftraaten veel beweging maar<br />

geen vlijt, g e e n i j V e r f e n d e m e e s t e m e n f.<br />

lieden het flaafsch en vreesachtig voorkomen van<br />

ellende en onderdrukking. Het treurig tegenovergeflelde<br />

van rijkdom en armoede, welke geftadig te<br />

famen worftelden, was voor mij een bewijs dat de<br />

menselijkheid i n d e h e I f t v a n d e h ^ ^<br />

gedooft; het juk des arbeids , het welk aankon-<br />

dend op den grootden hoop drukte, vernederde 'er<br />

het menfchelijk gedacht; het wantoonig gebrom<br />

bedond enkel uit eene menigte van verwarde klaag­<br />

tonen. De honendfte en trotschfte lediggang<br />

trotzeerde den ongelukkige,!, die hijgende ond^<br />

eenen zwaren last, zijn ftem nog moest verheffen<br />

om


LUTHER'S MEISJE, XLÏÏI. HOOFDST. 221<br />

om door de menigte heen te komen. Een lage<br />

baatzucht in de houding en glimlach van den win­<br />

kelier , eene gemaakte beleefdheid, eene valfche ge­<br />

dienstigheid, eene ik weet niet welke bekrompe<br />

beuzelachtigheid vertoonde zich in den gang en de<br />

gebaren des Parijfenaars; eene kinderachtige nieuws­<br />

gierigheid, eene ftompheid naauwlijks door de me­<br />

nigte van konften gefpitst, een genacht van fchapen,<br />

alles vertoonde mij een verbasterd foort van menfchen,<br />

verzot op nietsbeduidendc vermaken; ingenomen met<br />

eenen popachtigen opfchik en tooi, zich bewegende<br />

in een kring van nietige gewoontens, alle denk­<br />

beelden van ware grootheid even als van waar ver­<br />

maak verloren hebbende. Ik zag 'er niets dan een<br />

zoort van fchimmen pronkende met klatergoud, die<br />

een taal aan hun eigen ''hadden, van welke zij<br />

zich bedienden in het zedekundige, even als in<br />

de wetenfchappen en konften, alles ovcrtogen met<br />

een zeker polijst en door te veel fraais ontaartende<br />

in kleinigheden.<br />

De openbare ontuchtigheden, door duizende flam­<br />

bouwen verlicht, boden mij in den avond duizende<br />

ergerlijke en fchandelijke tooneelen aan. De zon<br />

kon op den helderen middag, deze fchandelijkbe-<br />

den, welke zelfs langs de deuren van de braaffte<br />

burgers, waar de moeder de zedigheid aan hare<br />

jonge dochter voorpreekt, gepleegt wierden, niet<br />

duidelijker hebben aan den dag gelegt; de onfchuld<br />

zelve moest op dat gezicht, eenig in zijn zoort,<br />

zich


222 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

v 1<br />

zich gefcbandvMt voelen, terwijl het gehoor zich<br />

met kon hoeden voor de «itdrukkingen der ontucht<br />

die zegevierend en opgetooid de ftraten bewandelde'<br />

Ik had langen tijd een afkeer om in deze ftad<br />

te éten , toen ik de markten gezien had, waar<br />

alles, wat tot voedzel moet dienen door den drek ge-<br />

fleept, of befproeid word met,de onreinighedcn der<br />

daken; de fpij zen misfcn >er h a r e n a t u u r ] i j k e ^<br />

en zijn niet kenbaar. Alles is opgefmukt en toe­<br />

bereid, en men vind 'er wel den fchijn der fpijze<br />

maar geenzins haren wezenlijken fmaak. Het ver­<br />

gif, 't welk men 'er, ondcr den naam van wijn,<br />

n aanbied, maakt u ziek; aan de fceurigfle tafels<br />

zelve, drinkt men geenen anderen dan die ver­<br />

vecht is. De bewoner dezer ftad fchijnt reuk en<br />

fmaak verloren te hebben, zoo gulzig is hij in 't<br />

vullen van zijn maag, met alles wat men hem<br />

voordien t.<br />

_ Zoo gij in de keukens koomt draait u het hart<br />

ra 't lijf. Tafels en wanden alles is 'er even<br />

duikend cn morsfig. De kopere keukengereedfehap-<br />

pen, welke 'er bijna in alle huizen nog in gebruik<br />

zijn, werpen in elke fchotel eenige hunner gevaar­<br />

te deelen, en daar men jaren lang bezig is met<br />

zich te vergiftigen, fchijnt men zulks niet eens te<br />

bemerken. Havenlooze keukenjongens, kneeden met<br />

hunne vuile en morsfige handen de fpijzen, wel­<br />

ken u in zilveren fchotels, of in 't eêlfte en fijnde<br />

porcelem worden opgedischt.<br />

Men


LUTHER'S MEISJE, XLII. HOOFDST. 253<br />

Men drinkt 'er bij aanhoudenbeid likeuren, welke<br />

men zich de moeite niet geeft natefpeuren, waar<br />

uit zij gebrouwen worden; en die men gulzig en<br />

onbedagt inzwelgt, en welke de kiem zijn van de<br />

fmertelijkfte ziektens. -<br />

Het Franfche tooneel , van 't welk ik mij zoo<br />

veel voorftelde, en waar heen ik met de grootfte<br />

drift liep , zonk zoo ver beneden het denk­<br />

beeld, 'twelk ik mij daar van gevormd had, dat<br />

ik zeer fchielijk liever de vertooning van een ftuk<br />

aan mijne verbeelding overliet, dan aan de kunst<br />

der tooncelfpelers. Hun gelaat ftond itrak, en 'er<br />

was niet eene enkele hartstocht op te lezen. Eenzelvi­<br />

ge tooncn , koelheid en ftijfheid in hunne bewegingen ,<br />

deeden duidelijk bemerken dat zij met een laauvv<br />

volk te doen hadden, .dat ontbloot was van ge­<br />

voel , cn 't welk van de ver-gezogte famenkoppeling<br />

der konst , vorderde 't. gene het niet meer wist<br />

te ontdekken, in de eenvouwdige en fprekende ta-<br />

fefeelen der natuur. Mij dagt ik zag altoos het­<br />

zelfde treurfpel, want het treed in Frankrijk niet<br />

buiten denzelfden vorm, waar in het oorfpronklijk<br />

gekneed wierd; een reeks van vaarzen , zwakke<br />

en kleene middelen, woorden in ftede van daden,<br />

alles duidde een bekrompen veld aan, voor 't welk<br />

de dichters hunne perfonadien verkoren hadden. Zij<br />

hebben nooit meer dan zes vierkante voeten gronds<br />

om te bewandelen, of om hunne daden te ver-<br />

rigten.<br />

Een


"4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Een tooneel van vrij meer aanbelang vestig<br />

mijn aandacht, dat der wereld namelijk- ee-<br />

tooneel op 't welk veel verfcheidenheid heerscht<br />

en waar het andere flechts een fchaduw van is &<br />

zou een ganfchen dag noodig hebben, om u 'mijn<br />

oordeel medetedeelen , 't welk ik velde over die<br />

vergulde mannen, en over de zielen, welke «<br />

manlijk huisvesten onder die vergulde oppervlakte.<br />

De hebbelijkheid heeft algemeen alle die zielen ver<br />

zwakt en doen inkrimpen, zij zijn kleen, fchraal,<br />

ftijf en verfijnt, en als zij buiten haren kring wil­<br />

len treden, en zich groot en önafhanglijk vertoo­<br />

rn, vallen zij oogenbliklijk daar na weder in den<br />

engen kring harer weekheid.<br />

Ik zal u niets zeggen van de vrouwen, fchoone<br />

flbrimondel ik heb 'er fleehts weinige gezien, en<br />

acht mij gelukkig u aangetroffen te hebben, daar gif<br />

mn voor hare ftrikken behoed hebt, gij, die door<br />

uwe- wijsheid, oprechtheid en grootmoedigheid'<br />

Florimonde, innerlijk door die loffpraak getroffen<br />

omhelsde jezennemours, en floot hem den mond<br />

met eene vriendelijke kus. Hij vervolgde aldus.<br />

VIER EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK<br />

X^aar ik mijn beftaan liever wilde fchuldig wezen<br />

aan mijner handen arbeid, dan aan de enkele mil-<br />

da-


LUTHER'S MEISJE, XLIV. HOOFDST. 225<br />

dadigheid van iemand anders, verzogt ik monval,<br />

mi] een post of bediening te bezorgen , 't geen<br />

hij ook niet in gebreken bleef te doen ; hij nam<br />

mij aan tot zijnen fecretaris; doch hij liet mij ge-<br />

ftadig zonder werk; en wanneer ik hem vraagde,<br />

wat 'er moest verrigt worden? was gemeenlijk zijn<br />

antwoord, vermaak nemen, gebruik maken van 't<br />

leven en 't voorbeeld volgen van hun, die hij<br />

gaarne bij zich had.<br />

Gij weet, welke die vermaken en voorbeelden<br />

waren, die hij mij aanbeveelde te - volgen. Gij<br />

hebt 'er u meer dan eens over geërgerd, flori­<br />

monde; en zoo ik dezelven niet verfmaad hadde,<br />

zou ik hier niet bij u zijn. Ik heb altoos 't ver­<br />

maak van denken boven alle andere vermaken ge-<br />

fchat. De vrijheid om 'er mij geheel aan te kun­<br />

nen overgeven, zonder afgeleid te worden, deed<br />

mij bij monval blijven, en de vrees van eenen<br />

te moeilijken dienst aantetreffen, heeft mij een<br />

zonderling zoort van leven doen leiden; des morgens<br />

verkeerde ik met wijsgeeren, en des avonds met<br />

lichtmisfen. Ik was niet voor zijn huis gefchikt,<br />

en wij gaven wederzijdsch eikanderen ergernis.<br />

Apostel van een vrolijk en losbandig leven predikte<br />

hij hetzelve openlijk, terwijl ik in mijne aanmer­<br />

kingen mijn best deed, om de kleuren te verdoo-<br />

ven, waar mede hij zulk een leven poogde opte-<br />

luisteren.<br />

P Lang


sz6 GESCHIEDENIS VAN EÉN<br />

Lang en heimelijk heb ik mij dat befpiegelend<br />

leven verweten, 't Is eene logheid van ziel, 't welk<br />

zijne bekoorlijkheden en gevaren heeft. Een werk­<br />

zaam leven overtreft verre een peinzend leven. Ik<br />

zag derhalven naar iet ernstigs om, waar mede<br />

ik mij zeiven en anderen nuttig kon zijn. Het<br />

bezweette aangezicht eens ambagtsman deed het<br />

mijne bïoozen. Ik wilde de kluisters verbreeken,<br />

welke ik begreep dat fchandelijk waren; maar de<br />

hebbeÉjkheid benevens eene kinderachtige vrees be­<br />

namen mij den moed daar toe. Eindelijk zogt en<br />

vond ik dat werkzaam leven, 't welk god ons<br />

allen beeft opgelegt, en 't welk zijne eigen be­<br />

looning met zich voerd, door met genoegen het<br />

hart te vervullen van den genen die 'er zich aan<br />

overgeeft. Door mij aan u te hegten, heb ik de<br />

nietsbeduidende bezigheid der weekheid verbannen.<br />

Doof mij, geheel en al overtegeyen aan werkzaam­<br />

heden, die het lighaam afmatten en vermoeijen, heb<br />

ik de verbeelding alles ontnomen wat verbijsterend<br />

en fchadclijk is Ik meende mij zeiven te<br />

kunnen beteugelen, maar ik liep mijne ketens te<br />

gemoet. Vergeef mij deze taal ^ fchoone flori­<br />

monde, mijn hart ftaat voor u open; mijne rond-<br />

borftigheid mishaagde u nooit , en ik heb een<br />

afgrijzen van de logen. Van onfchuldig ben ik<br />

fchuldig geworden; ik had 'in ftilte de fchaduw<br />

Van fuzanna moeten eerbiedigen, en ik ben haar<br />

ontrouw geworden'. En Zoo zij thans voor mijne<br />

©ogen


LUTHER'S MEISJE, XLIV. HOOFDST. 227<br />

oogen vertelleen, hoe zoude ik haar durven aan-<br />

ichouwen? Hoe, ik heb meineedig jegens haar<br />

kunnen wezen, ik heb mijn trouw kunnen verbre­<br />

ken welke ik haar gezworen had;<br />

Een droom heeft, ongetwijfelt om mij te ftraffen;<br />

dezen nacht hare beeltenis voor mij verlevendigt:<br />

ik bevond mij aan den kant eenes golvenden ftroomsj<br />

en ik befpeurde fuzanna aan de overzijde van<br />

denzelvcn. Een witten lluier, het zinnebeeld Van<br />

hare eerbaarheid, gaf meerder luister aart hare<br />

fchoonheid; Zij riep mij, ik plofte mij in den<br />

ftroom ter neder om tot haar overtekomen; maar<br />

in weerwil van alle mijne pogingen $ voelde ik mij<br />

door 't water mede liepen. Te vergeefsch ftrekte<br />

zij hare handen naar mij uit, ik bezweek onder de<br />

bruifchende golven, terwijl ik haar zag ten hemel<br />

rijzen, en in de lucht een lichtftraal achter zich<br />

laten.<br />

Terwijl ik haar met mijne oogert na ftaarde, wierd<br />

ik wakker, noemde haren naam, en bevond mij,<br />

zoo ik dagt, in hare armen. Ach! ik ben even<br />

fchuldig jegens u als haar. Spreek, hebt gij kun­<br />

nen hooren dat ik voor eene andere zuchtte, en<br />

moet ik langer misbruik malven vatt eene liefde j<br />

welke ik nooit verdiende ? Ik wil mij zelvëri<br />

recht doen; ik ben uwe liefde niet waardig; mij<br />

zelven bedriegende heb ik u ook bedrogen ;* dit<br />

hart neemt zijn vlugt weder geheel naar het eerfte<br />

voorwerp $ door welk hetzelve gebóeit wierd: véf-<br />

P' 2 geef"


2o8 GESCHIEDENIS VANEEN<br />

geef het mij, ik nam eene kortftondige drift,<br />

welke reeds verflaauwt is , voor liefde ; en de<br />

liefde zelve kwam mij mijne ontrouw verwijten.<br />

Florimonde, het ftaat aan u uw zelve te<br />

wreken; aan mij mij zelve te ftraffen; en daar<br />

het mij niet langer geoorloft is u te aanfchou-<br />

wen zonder bloozen, moet ik niet . . . anders<br />

doen, viel florimonde mij in de rede, dan mij<br />

nogmaals met een weinigje vertrouwen, met eene<br />

openhartige vriendfchap begunftigen : zij drukte<br />

mij toen in hare armen, trachtte hare gedwongen<br />

tranen te weerhouden, en kon zich niet genoeg<br />

verzadigen met mij te befchouwen. Laten vrij lie­<br />

ver eikanderen het leed helpen dragen , 't geen<br />

onze haiten pijnigt. Gij bemind fu z a n n a, gelijk<br />

ik u beminne, gij verlangt haar bijzijn, gelijk ik<br />

het uwe verlange, zij is u noodzaaklijk voor uw<br />

geluk, gelijk gij mij zijt voor het mijne; die on­<br />

gelukkige is uwe tedere liefde waardig, en ik ben<br />

ongelukkig om dat ik op uwe wedermin niet kan<br />

hopen.<br />

Maar duldt mij, waarde jezennemours, zoo<br />

vervolgde zij, duldt mij aan uwe zijde, laat voor<br />

mij eenige zuchten, en behoudt uwe liefde voor<br />

haar. Ik verlang niets meer dan uwe vertrouwde<br />

te zijn. Ja, ftort in mijnen boezem uwe geheimfte<br />

tranen uit. Ik zal 'er deel in weten te nemen.<br />

Ach, ik weet wat het is te beminnen? Ik weet<br />

het . . , fuzanna was mijne mectedingfter, maar<br />

zij


LUTHER'S MEISJE, XLIV. HOÖFDST. aao<br />

zij word mijne vriendin. Indien ik de plaats wist<br />

waar zij zich onthoudt, zou ik zelve haar te ge-<br />

moet gaan, en de eerfte zijn om haar in uwe<br />

armen wedertebrengen. Ja, waarde jezenne­<br />

mours, voegde zij 'er bij met de vervoering van<br />

eene vertederde en aandoenlijke vrouw, (eene ver­<br />

voering welke door geen pen is uittedrukkcn,) ja,<br />

ik beniin u . . . ik bemin u, en daar de ware<br />

liefde zuiver en belangloos is, wil ik het geheim<br />

van mijn ziel voor u openleggen. Toen mijn hart<br />

zich aan u overgaf, durfde het niet hopen op<br />

eene vereeniging met het uwe, door eenen gëwijden<br />

en onverbreekelijken band. Ik wist dat ik een fter-<br />

veling beminde die te ver boven mij was. Ik achtte<br />

mij niet waardig te deelen in uw lot. Een nood­<br />

lottig toeval had mij den genen doen ontmoeten,<br />

die mij gelukkig kon maken ; maar ongetwijfelt<br />

verdiende ik dat heil niet, daar zijn hart reeds aan<br />

eene andere behoorde. Wel nu, dat die gelukkige<br />

mededingfier zegepraale , ik onderwerpe mij; ik<br />

verlang niets anders dan uwe vriendfchap; maar ten<br />

minften vorder ik die van u in hare volle uïtgèftrekt-<br />

hejd als eene vertroosting, deze alleen kan de fmert<br />

dragelijk maken, welke ik mijn leven lang zal ge­<br />

voelen.<br />

Na een oogenblik zwijgens, gedurende het welk<br />

ik met nedergeflagen oogen ftond, en mijn regter-<br />

hand in de hare drukte, vatte de vertederde flori­<br />

monde het woord weder op. Te waarde jezen-<br />

P 3 ne-


*3° pESCHIZDENJS VAN EEN<br />

nemours, want ik durf u mijn minnaar niet<br />

noemen, indien gij verrukt door de bekoorlijkbeden<br />

mijner mededingfter enkel befluiten kond mij te ver­<br />

laten, vertrek. . . , Maak mij nog rampzaliger,<br />

en de hemel hoord het, nog zal ik u niets te<br />

verwijten hebben. Maar indien gij hij mij kondt<br />

Jeyen, indien gij mij niet haat, indien mijn ge­<br />

zicht en de betuigingen mijner tederheid u niet<br />

belgen zoo blijf, en fpreek mij geftadig van uwe<br />

fuzanna; dat hare naam aanhoudend in mijne<br />

ooren klinke, ?<br />

t zal mij aangenaam zijn denzelven<br />

uit uwen mond te hooren, ik zal met u van haar<br />

fpreken , en zoo ik gedoemt worde , om ilegts<br />

gene fchaduw te zijn van hare fchoonheid, dan zal<br />

die fchaduw dienen om haar aan u tc vertegen­<br />

woordigen. Ik verlang enkel uwe rtist en uw ge-<br />

|uk»<br />

11 t e<br />

behagen en te beminnen is alles wat ik<br />

begeer, en ik zal mij over gelukkig achten, indien<br />

gij, bijwijlen, u ilegts verwaardigen wilt een blik op<br />

mij te flaan. Suzanna verwierf uwe liefde, boeide<br />

W$ neiging, ik wil haar alles opofferen, en uit<br />

die. opoffering zult gij kunnen opmaken, hoe on­<br />

gemeen groot mijne tederheid voor u is. Ja, gij<br />

zult bemind worden enkel om u zeiven: ik ben<br />

y,W,e beminde, niet meer, maar ik ben uwe vrien­<br />

din geworden. Indien gij onder dien tijtel mij<br />

ipmtijds eene tedere uitdrukking toevoegt, zal ik<br />

dezelve aannemen als een' weldaad, maar ik zal<br />

v;c7ens mik zegepraal eu mijn vermaak weten te<br />

ver-


LUTHER'S MEISJE, XLIV. HOOFDST. *3Ï<br />

verbergen. Dat ik u altoos moge gelukkkig zien<br />

en florimonde zal voldaan zijn. ïk zal mijne<br />

brieven bij de uwe voegen ter ontdekkinge van<br />

het fpoor uwer beminde: ik zal niets verzuimen<br />

om achter haar lot te komen, en ik roep den he­<br />

mel tot getuigen, dat de fchoonfle dag mijns le­<br />

vens die zijn zal, waar in uwe oogen, fchitterende<br />

van vreugde en van verbaastheid , baar weder zien<br />

zullen, mits nogthans dat gij op dien dag van<br />

blijdfcbap, uw oog van vriendfchap aan mij niet<br />

onttrekke.<br />

Zoo ooit een minnaar verbaast ftond, het was<br />

jezennemours. Hij kende bet verbeven karakter<br />

van florimonde, maar hij verwagtte niet te min<br />

de gerekte verwijtingen van eene minnenijdige vrou­<br />

we; hij vond in haar een ongemeen voorbeeld van<br />

goedaartigheid en tederhartigheid ; verdomt over zoo<br />

veele edelmoedigheid, achtte hij zich zeiven te fchul-<br />

diger.<br />

Dit boezemde hem voor haar eenen nieuwen eer,<br />

bied in, gepaart met de hoogde bewondering. Som­<br />

wijlen drukte hij haar in zijne armen, zonder te<br />

durven uitten wat hij dagt , en het was deze<br />

zeldfame niinnaresfe die hem van fuz anna fprak,<br />

van de middelen om haar wedertevinden , waar­<br />

door zij de hoop, hoe beguichelend ook, in hem<br />

voedde, welke in het hart diens ongelukkigen kiem­<br />

de. Zij vergat zich zelve om de ziel van jezen­<br />

nemours gerust te ftellen, en te hegten aan daï<br />

p 4 beeld *


2-Z- GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

beeld, het welk hij aanbad. Deze zuivere teder-<br />

hartigheid, deze edele grootmoedigheid trof zoda­<br />

nig het hart van jezennemours, dat hij geheel<br />

doordrongen wierd van de haitelijkfte genegenheid;<br />

alle betuigingen van eene wezenlijke en oprechte<br />

vriendrchap werden menigvuldig aan florimonde<br />

gedaan , en deze betuigingen evenaarden door hare<br />

hartelijkheid bijna die der liefde.<br />

VIJF E N VEERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

JVl.iddeIerwijl was monval van eene vrij lange<br />

reize te .rug gekomen; want hij toog van Parijs<br />

' paar ,Londen, naar Jmfterdam , naar Venetië, naar<br />

Turijn of naar Wenen, even zoo gemakkelijk als<br />

een burger van Parijs zich des zondags, begeeft<br />

naar St. C/oud, naar Sgeau, naar Meudon. Zit<br />

daar voorzeker het grootfte voordeel 't geen de<br />

rijkdommen verfchafFen, en het eenigfte om 't welk<br />

de gefchiedenis-fchrijver van jezennemours een<br />

weinig fortuin zou begeert hebben. Naar zijn lust<br />

en begeerte een afgelegen land te gaan bezoeken<br />

m een gemakkelijk rijdtuig, ,zonder gevaar en zon­<br />

der verveeling, verfchillende zeden en onderfcheide<br />

regeenngsvormen naartefporen , binnen korten tijd<br />

Zjch een medeburger te maken van alle rijken en<br />

fla-


LUTHER'S MEISJE, XLV. HOOFDST. £33<br />

daten, alles met nieuwe oogen te befchouwen, die<br />

• niet uit hebbelijkheid anders zien , de trouwlooste<br />

van alle misleidingen; den geheelen weg over ge­<br />

dienstige en vriendelijke menfchen aantctrelfen, die<br />

voor een weinig geld u fpijzigen en geleiden. Waar­<br />

lijk zulk eene gelukkige en nieuwe fchikking, wel­<br />

ke aan bijna alle'voorleden eeuwen onbekend was,<br />

word niet genoegzaam bewonderd. Ach ! indien<br />

de hemel mij immer begunstigt met de behoorlijke<br />

middelen, zal ik de groote en majestueufe ftiden<br />

gaan begroeten, en ik zal niet rusten voor en aleer<br />

ik Europa zal bezogt en doorgereist hebben, * want<br />

ik geloof geene boeken meer, welke maar al te<br />

dikwijls-ons wat voorliegen, ook heb ik van na­<br />

bij reizigers gekend , die de eerste waren om de fpot<br />

te drijven met hunne verhalen.<br />

Monval dan, herinnerde zich zijnen nieuwling<br />

en haar, aan wie hij hem had toevertrouwt. Hij<br />

nodigde alle de oude en nieuwe medemakkers zij­<br />

ner vermaken , om ooggetuigen te zijn van een<br />

grappig tooneel, zoo als 'er zeldfaam word ver­<br />

toont.<br />

Hij kwam dus aan dit vreedzaam landhuis met<br />

al den grootfehen ftoet van eenen opperpachter,<br />

die verzeld word van een ganfehen zwerm zijner<br />

gasten. Zij waren ongetwijveld allen naar den ton;<br />

want elk hunner bragt met zich de gedienstige<br />

fchoone, welke voor die week verkoren was ; dat<br />

'is te zeggen, eene danferes of eene zangeres die<br />

p 5 voor


«34 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

voor eenige dagen de ftad kon verlaten. Flovl<br />

monde verbleekte op hunne aankomst. Jezenne­<br />

mours befchouwde dit onverwagt bezoek, als een<br />

plaifitr partij, vrij eigen aan zijnen vriend. Hij<br />

herkende ten naasten bij dezelfde perfconaadien<br />

welke hij gewoon was te Parijs bij monval te<br />

zien.<br />

Monval, „ a vrij dartel florimonde omhelst<br />

te hebben, wierp zich vlug in de armen van je­<br />

zennemours, uitfchaterende m fecbgea met<br />

de zotfte betuigingen van blijdfchap. 't Ganfche<br />

gezelfchap volgde het zelfde voorbeeld. Men was<br />

daar geenzins gekomen om van zedekunde te fpre­<br />

ken; men gaf zich over aan een luidruchtige vro­<br />

lijkheid; de fleep van levercij bedienden volgde de<br />

meesters na, en het huis, 't welk een oogen­<br />

blik te voren, een eenfaam verblijf van wijsheid<br />

was, wierd eensklaps de tempel van dwaasheid,<br />

men hoorde 'er het klinkend geluid der fpeeltui-<br />

gen en het ftoeijend gerucht der dansfen. De een­<br />

zame en kuifche echo der bosfchen, herhaalde de<br />

toonen der losbandige fchoonheden , als mede het<br />

dartel gezang der ongeteugelde bacchus-zoonen,<br />

die, om kwanswijs vermaak te hebbenelkander<br />

ten bijna doof fchreeuwclen,<br />

ZES


LUTHER'S MEISJE, XLVI. HOOFDST. 433<br />

ZES E N V E E R T I G S T E H O O F D S T U K .<br />

florimonde bevond zich in de grootfte verle­<br />

genheid; daar zij alles voorzag wat zij te vreezen<br />

had, en tevens dat gene zogt te verbergen, wat<br />

zij niet wilde dat aan jezennemours bekent<br />

wierde, wist zij niet hoe zich te gedragen. Zij<br />

verliet jezennemours geen enkel oogenblik meer<br />

en gaf hem door ftomme tekenen te kennen hoe<br />

zij leed. Zij beefde dat het onbedagtzaam en<br />

noodlottige licht over haar vorig leven verfpreid,<br />

den jongeling :As oogen mogt openen, en haar in<br />

zijne oogen verachtlijk maken. Deeze noodlottige<br />

flag vreesde zij meer dan den dood : dat men zich<br />

hare angften verbeelde en hoe fmertelijk haar de­<br />

zelve vielen. Ongemeen naijverig wegens haare ach­<br />

ting , liep zij elk oogenblik gevaar dezelve te ver­<br />

liezen.<br />

In die gefprekken, welke meer dan vrolijk waren,<br />

die zij gedwongen was aantehooren, wist zij fchran-<br />

der eene wending te geven aan die tooneelen wel­<br />

ke jezennemours tegen ftonden. Dan eens gaf<br />

zij voor niets gezien te hebben, dan eens dat zulks<br />

de gewoonte van 't buitenleven was, en hoe inge­<br />

togener men in de ftad leefde, de dartelheid en<br />

yrijheid zich des te beter lieten zien in die vroüj-.<br />

ke


236 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ke landverlustigingen, waar het de gewoonte was<br />

zich aan de uitgehtenfte vreugde overtegeven. Zij<br />

voegde 'er bij, dat zij de gewigtigfte redenen had<br />

om monval te ontzien, dat hij kort van ftof en<br />

gevaarlijk was, zoo haast men zijne ontwerpen<br />

dwarsboomde, dat de weinige dagen, die hij daar<br />

zou doorbrengen , fchielijk zouden verloopen , en<br />

dat het beste middel om alle ergernis te ontwij­<br />

ken, was zich te gelaten als of men 'er niets<br />

van bemerkte; dat ongelukkiglijk de zeden der eeuw<br />

haar geboden ftiltezwijgen, en eindelijk dat het de<br />

laatfte keer zijn zoude dat zij mede deed in een<br />

feest, het welk zij nooit had kunnen voorzien,<br />

noch ontwijken.<br />

Schik u een Weinig, vervolgde zij, fchik u een<br />

weinig, mijn waarde jezennemours, naar hunne<br />

dwaasheid, zij zal flechts kort van duur zijn. Een<br />

wijze moet kunnen hengen om alle de menfchelij-<br />

ke buitenfporigheden, hij moet ze enkel befchouwen<br />

als kinderlijke fratzen. Zommige koppen zijn niet<br />

te verbeteren, en 't is vrij korter weg eenen vrijen<br />

loop te laten aan hunne vermaken, dan hen te<br />

willen doen verdaan iets waar voor ze nimmer<br />

vatbaar zullen worden. Als zij vertrokken zijn,<br />

zullen wij overvloedige ftof hebben om over hen<br />

te fpreeken, en de fchouders van medelijden opre-<br />

trekken.<br />

De infchikkelijkheid had recht 'op jezenne­<br />

mours. Daar en boven had hij tijd gehad om<br />

de


LUTHER'S MEISJE, XLVI. HOOFDST. 237<br />

dc gewoone levenswijze te leeren kennen van lieden<br />

van zekeren ftand. Hij fcheen zich des over niets te<br />

verwonderen, ook begreep hij bij zich zeiven dat<br />

het hem niet voegde den ftrenge cn fchuwe te<br />

fpelen, daar, waar men hem bijna was komen ver-<br />

rasfen in de armen van florimonde.<br />

Den derden' dag was 'er een prachtig en heerlijk<br />

avondmaal bereid in de groote groene overdekte<br />

laan. De tafel door een groot aantal girandoles<br />

verlicht, en omzet met gasten, bood eene menigte<br />

van fchotels aan, minder toebereid voor den fmaak<br />

dan voor de trotsheid der weelde. Italiaanfche wijnen<br />

en die van de Kaap, welke nog beter zijn, wer­<br />

den 'er in overvloed gefchonken , verhitteden de<br />

hersfens der genodigden, en vervulden dezelven met<br />

duizende denkbeelden alle even dwaas en grillig.<br />

Op het gezicht van zoo veel overvloed beklaagde<br />

zich elk over de zwakheid zijner maag : men was<br />

reeds verzadigt toen 't oog nog even gretig rond­<br />

zag. Men riep die overgehaalde geesten, die lief­<br />

lijke reukwateren te hulp , welke een moorddadig<br />

vergif bevatten, het hoofd ontroeren en in de aders<br />

en fpieren het vuur der ontucht overbrengen. De<br />

wijze jezennemours zou daar gewis een dwaze<br />

en vreemde rol gefpeelt hebben, zoo hij niet wel-<br />

ftaanshalve genoegen had genomen om dikwijls zijn<br />

glas met zijne dischgenoten te ledigen. Daar en<br />

boven zou de geur der fpijzen genoegzaam zijn<br />

geweest om de harsfens van eenen focrates te<br />

ont-


238 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ontftcllen. Tusfchen florimonde en monval ge­<br />

plaatst, werd hij gedurig als overladen, men deed<br />

hem buiten zijn weten eten en drinken. De g efprekken,<br />

welke bij 't ledigen der chrijstalle bekers<br />

gehouden wierden, wafert reeds meer dan darteh<br />

Dc eerste bragten hem een blos aan, doch in 't<br />

vervolg werd hij moede van 't 'bloozen. Op zijn<br />

wezen verfpreidde zich een gloed, door de vermaken<br />

der tafel verwekt. Monval ftoeide met alle mo*<br />

gelijke dartelheid met eene zijner aartigfte meeste-<br />

resfen, welke hij had mede gebragt. Het kleene<br />

fchepfel geheel in vtiur bleef hem niet fchuldig,<br />

elk volgde hun voorbeeld, en door het algemeen<br />

geftoei raakte het kapzel los van de priesteresfen<br />

des wellusts.<br />

Wat kon jezennemours in 't midden van zoo<br />

veele minnekozerijen anders doen, dan de oo-en<br />

nederteflaan op den boezem van florimonde,"en<br />

met zijn hoofd tegen haaren ijvoire hals te lenen?<br />

wat konden zijne handen anders verrigten dan dé<br />

haren'zedig te drukken ? te vergeefs poogde zij-<br />

hem afteweeren. Jezennemours gedroeg zich<br />

zoo vriendelijk, zoo befcheiden in vergelijking der<br />

andere tafelgasten, dat zijne houding de zedigheid<br />

zelve fcheen bij die der overigen van 't gezelfchap.<br />

Men roemde luidkeels de losbandigheid, de dar­<br />

tele min en haare geneuchtens in vaarsjes, zoo als<br />

de Franfihen die bij menigte hebben; Elke gast<br />

prees de fchoonheid van haar, die hij omhelsde..<br />

De


LUTHER'S MEISJE, XLVI. IIOOFDST. 539<br />

De dartelde Franfc'ne liedjes, van welke geen we­<br />

derga bij eenig volk beftaat, en verre die van den<br />

wulpfchen anacreon overtreffen , wierden in 't<br />

ronde aan tafel gezongen. Schoon het gezelfchap<br />

de oogen op jezennemours gevestigt hield, ver­<br />

moedde hij niet dat hij de voornaamfte perfonaadje<br />

van 't feest was. Hij wist niet eens dat het zijn<br />

hij men was, het welke deze apostels der lichtmisfe-<br />

rij volgens hunne grondbeginzels vierden , en dat<br />

dit prachtige maal, zijn* luisterrijk bruilofts - feest<br />

was. Florimonde zelve , fchoon zij monval *<br />

wel kende, vermoedde dezen trouwloozen trek niet<br />

dien hij haar fpeelde. De goede jezennemours<br />

voldeed eenvoudig aan het teken 't welk men hem<br />

telkens gaf van haar te omhelzen, en nam het<br />

fchaterend gelach voor de betuiging van gewone<br />

vrolijkheid. Hij. gaf zich goedfehiks over aan de<br />

algemeene vreugde , meenende deel in dezelve te<br />

nemen. Maar alle oogen bleven op hem gevestigt,<br />

cn 't was een nieuw vermaak voor de dischge-<br />

noten hem het voorbeeld te zien volgen , en<br />

door de fijne wijnen in de maling te zien' bren­<br />

gen , waar door zijne zinnen verhit wierden, en<br />

zijne wijsbegeerte overmeestert , in weerwil van<br />

alle de lesfen van plato en aristoteles.<br />

ZËn


240 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ZEVEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

E r waren ten minften vier en twintig uuren noo-<br />

dig om de dampen van dit feest ter nedertezetten.<br />

Bij 't ontwaken zijner rede, meende jezennemours<br />

uit eenen onrustigen droom te komen; hij kon geen<br />

geloof flaan aan het beeld , 't welk zijn geheugen<br />

hem. voor 't oog bragt; hij meende nog op den<br />

boezem te lenen van florimonde, in 't bijzijn<br />

van monval en diens gasten , die tot getuigen<br />

ftrekten zijner vurige genegenheid voor haar. Flij<br />

begreep zelf niet hoe hij zich zoo verre had kun­<br />

nen vergeten, van zoo 't fcheen de eer te bevlek­<br />

ken eener vrouw, welke hij plichtshalven had be-<br />

hooren te eerbiedigen. Hoe ! zeide hij, ik heb<br />

dan geen meerder vermogen over mij zeiven gehad:<br />

ik ben onbezonnen genoeg geweest om de gehei­<br />

men haarer genegenheid te openbaren. Waartoe<br />

.diend het de deugd te beminnen en zich op wijs­<br />

heid toeteleggen, als .wij dezelven een oogenblik<br />

daar na met voeten treden, en opofferen kunnen<br />

aan een betooverend oog?<br />

-Hij ging wandelen verwonderd over zijne onbe­<br />

scheidenheid , neerflagtig door het verdriet het welk<br />

in zijne ziel eene bittere wroeging deedt ontdaan,<br />

toen een der medgezellen van monval, dien hij<br />

uit


LUTHER'S MEISJE, XLVÏÏ. HOOFDST. 241<br />

uit hoofde der ruwheid van deszelfs zeden nooit<br />

had kunnen dulden, hem achter op kwam en hem<br />

op den fchouder tikkende en fchalkachtig in 't aan-<br />

zigt ziende, zeide : goeden morgen, vriend! goe­<br />

den morgen, wijzen man! Ik ben , de drommel<br />

haal me, zeer verblijd, u eindelijk één der onzen<br />

te zien. De looze wijsgeer 1 maar ik wist wel dat<br />

'er iets van o te maken zou zijn. — Na deze aan-<br />

fpraak, vervolgde hij zijn weg, vrij fterk uitfcha-<br />

terende in lagchen.<br />

Een der onzen! ik, één der zijnen! kan 't mo­<br />

gelijk wezen, zeide jezennemours, de yuist te­<br />

gen 't voorhoofd drukkende. Voorwaar! ik heb den<br />

tijtel, dien hij mij geeft, wel verdient. Maar een<br />

der zijnen te zijn! goede god! dat 's te zeggen,<br />

dat ik geen zeden, geen fchaamte, geene eerbaar­<br />

heid meer zoude hebben! . Maar neen, ik kan nog<br />

over mij zeiven bloozen en fchaamrood Worden!<br />

Hij floeg op zijn borst, neep de oogen toe, ftond<br />

ftil, dampte met den voet. Hij kon niet begrijpen<br />

wat *er des avonds tc voren'kon voorgevallen zijn,<br />

en hij vergrootte in zijne eigen oogen de ongere­<br />

geldheden in welke hij had deel genomen.<br />

Daar hij de ontmoeting van andere getuigen<br />

vreesde, begaf hij zich naar een dlgt belommerd<br />

boschje, daar hij zich verfchuilde. Aldaar zou hij<br />

geerne de oogenblikken hebben willen uitwisfehen<br />

in welke hij florimonde en de liefde had bele­<br />

digt : hij durfde niet meer aan fuzanna denken:<br />

Q haar


242 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

haar beeldtenis was gelijk 'aan eene godheid, die<br />

zich omfluierd had op haar altaar, en den wierook<br />

verwierp van eenen heilloozen fterveling.<br />

Monval, die hem federt een uur had in 't oog<br />

gehouden , en alle zijne voetftappen naarfpoorde,<br />

kwam hem eensklaps op zijde. Wat toch v doet<br />

gij hier onder het digte lommer, zeide hij hem<br />

op eenen luchtigen toon, en met eenen fchampe-<br />

ren glimlach. Of zoudt gij deze plaats afgefproken<br />

hebben met eene dier kleene ftoute fottinnen , die<br />

san ons dezen nacht zoo veel wellust verfchaften?<br />

zij zien 'er ten minsten bekoorlijk uit, het zijn<br />

de aartigfte bakkesjes... Bij mijn ziel, de opera<br />

zal aanftaande vrijdag niet konnen fpelcn ; want<br />

onze godinnen zijn in geen luim om naar de ftad<br />

te keeren, zij hebben het te wel bij ons. Maar<br />

om zedig te zijn, jezennemours, blijf gij uwe<br />

florimoide aankleven, gij zult 'er genoeg aan heb­<br />

ben; zij verftaat het wellustige meesterlijk ....<br />

Zij is eene achtenswaardige vrouw, hernam jezen­<br />

nemours, ik heb hare bekoorlijkheden niet kun­<br />

nen weêrftaan, en dewijl gij getuigen zijt geweest<br />

van mijne tederheid voor haar, beken ik voor de<br />

vuist, dat zij mij oneindig bevalt, 't Was geenzins<br />

de grootfte uwer weldaden mijn leven te redden,<br />

maar mij in kennis te brengen met eene zoo goed-<br />

aartige en edelmoedige ziel , welke ik tot mijne<br />

ware vriendin wil maken. Voor 't gene ik u des­<br />

wegens verfchuldigt ben kan ik u geen dank ge­<br />

noeg


LUTHER'S MEISJE, XLVTL HOOFDST. 343<br />

noeg betuigen. ... Ik wist wel dat gij haar<br />

haar uw fmaak zoudt vinden; beken dat zij in<br />

hare liefkozingen eene bevalligheid, een zout, een<br />

gevoel en vuur heeft, het welk men maar zeld-<br />

faam bij anderen aantreft. Maar fchoon door haar<br />

overmeesterd en op een' goede fchool , bezit gij<br />

nog eene groene houding , van welke gij u, zoo<br />

ik meen, niet zult ontdoen, dan na de negentien­<br />

de en twintigfte. . . . Spreek op , wij zullen 'er<br />

geene ontbreeken. De drie fchouwburgen zullen<br />

veel eer herwaards komen vliegen, dan u droef­<br />

geestig en mijmerende te laten. Ik heb de gene­<br />

zing op mij genomen , dezelve moet volkomen<br />

zijn. Nimmer moet ik op uw gelaat het minste<br />

fpoor zien dier druilige wijsbegeerte , welke ik als<br />

dc pest haat, en welke ik geerne allerwegen zou<br />

willen uitroeijen. Ik moet evenwel verfchooning<br />

verzoeken dat ik u zoo lang bij haar gelaten<br />

heb; maar ik was uitlandig. Zoo zij zich bij u<br />

verveeld hebbe in deze afzondering moet 'het uwe<br />

fchuld zijn, waarde jezennemours. Wel nu,<br />

gij #hebt alle die kleene ftoute bakkesjes gezien,<br />

die den draak fteeken met de wijsbegeerte, zeg mij,<br />

aan welken wilt gij tegen den aanftaanden nacht<br />

. den zakdoek toewerpen ? want het is billijk dat<br />

florimonde weder in de wereld keere, en wel-<br />

voeglijkheidshalve, wilt gij u niet als de klimop<br />

aan denzelfden boom hechten? . . . Antwoord<br />

toch, üatig mensch! hoe, gij durft niet meer fpree-<br />

Q % ken? —


244 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ken? — 1<br />

Ik durf meer, zeide jezennemours,<br />

ik durf u niet aanhooren ; gij behoorde immers<br />

mijne wijze van denken gekent te hebben. Ik'heb<br />

mij aan florimonde gehouden om dat zij deugd-<br />

'faatn is, ongetwijvelt beminneu wij eikanderen, dit<br />

kan noch wil ik ontveinzen: indien het voorbeeld<br />

van gisteren de liefde aan den dag bragt, welke<br />

ik haar betuigt heb, moesten mijne gevoelens u<br />

genoeg bekent zijn om te oordcelen dat volgens<br />

dezelven zij geenzins op eenen gelijken voet moest<br />

gefteld worden met die verachtelijke en fchandelijke<br />

bordeelfchermen der ongebondenheid. Vergeef mij dat<br />

ik op deze wijze tot u fpreeke , maar waarom<br />

onttrekt gij u eene vrouw te eerbiedigen, van wel­<br />

ke gij zoo dikwijls in mijn bijzijn met lof ge-<br />

fproken hebt , en wier ongemcene verdienste gij<br />

de eerste zijt geweest zoo. hemel hoog jegens mij<br />

optevijzelcn! Ik heb gelegenheid gehad de kiesch-<br />

heid haarer ziel te leeren kennen; ik heb mij aan<br />

haar gehegt, en zulks berouwt mij niet, des moet<br />

haar eer mij lièf zijn. — Haare eer? wel drommels!<br />

die eer kan u nogthans geen duit gekost hebben;<br />

gij kundt 'er ook de waarde niet van kennen. Hoe,<br />

de hulk van uwe wijsbegeerte is verbrijzelt tegen<br />

den fchijnrots der deugd!<br />

Jezennemours wilde heen gaan, want hij kon<br />

met geen geduld dergelijke gefprekken aanhooren.<br />

Monval hield hem zijnes ondanks tegen. Neen,,<br />

gij zult niet weg gaan, m ijn ai ra en j e z e n n e m o u r s ,<br />

- . . . , in-


LUTHER'S MEIS/E, XLVII. HOÖFDST. 245<br />

indien ik 11 ltet gaan, zoudt gij daar ginder vrij<br />

wat fchimpfcheuten meeten aanhooren ; men wagt<br />

daar reeds op u om de ontknooping van ecu fchoon<br />

tooneelftuk te zien; maar vooraf wil ik u aanma­<br />

nen alles te verdragen , gij moet even als de<br />

anderen om uwe eigene bijgelovigheid lachgen.<br />

Elk blijfpel heeft vijf bedrijven, en het laattte van<br />

dit naderd. Gij hebt, bij mijn ziel, dc rol van<br />

eandidus voortreffelijk gefpeelt; maar weet gij<br />

wat u thans nog tc doen ftaat? als een zot mede^<br />

te lachgen over uwe dwaling, uwe droefgeestigheid<br />

aftezweeren, welke • toch niet beftand is tegen<br />

meisjes van de opera, en voord-aan met ons te<br />

leven op den blijmoedigen trant der dwaasheid. Ik<br />

heb u vrij lang in ballingfchap gehouden, uwe<br />

proef is geëindigt, gij zijt thans in onze bekoor­<br />

lijke dwalingen ingewijd. Het gene wij heden van<br />

ii vorderen, is , dat gij u eindelijk vervvaardige<br />

onze taal te fpreken, daar gij reeds gehandelt hebt<br />

als wij; dat gij die fraije verfijnde denkbeelden laat<br />

varen, welke niet behooren tot de natuur van den<br />

mensch, die gelukkiglijk gefchapen is voor wercld-<br />

fche geneuchtens. Daar gij den vinger in 't vuur<br />

gehad hebt , waarom zoudt gij als een huichlaar<br />

het brandmerk verbergen willen. Waarom met zoo<br />

veel grootfpraak de woorden van eer en van deugd<br />

uitgebromt, met welke het u behaagt uwe godin alleen<br />

te bewierooken, ten gevare van ons van lachgen te<br />

doen derven? Waarlijk, gij moogtmijmet verwonde-<br />

Q 3<br />

riB<br />

S


64Ö* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ring aankijken, maar reeds lang geleden heeft zij,<br />

na Parijs verrukt te hebben door haar dansfen,<br />

en na dat ik haar met handen vol gouds aan twin­<br />

tig mededingers onttrokken had , voor. de eerfte<br />

keer haar proefdruk bij mij in 't bedde gedaan.<br />

Mijnheer, mijnheer, zachtjes, zachtjes, zei jezen­<br />

nemours, geheel bedeest en ten uitierften ontftelt,<br />

ik weet, ik heb ftof gegeven, tot het gene gij<br />

zegt, maar dit gaat buiten mijne bekentenis, gij<br />

zi]*t te overdreven. Hoe durft gij belasteren. . . .<br />

Mijnheer, mijnheer, zachtjes, zachtjes op uw beurt,<br />

weet dat ik een liefhebber ben van achterklap,<br />

maar niet van belasteren: dan, ik zie 't wel, men<br />

moet u in weerwil van uzelven de oogen openen,<br />

men moet u de kaars voor de neus houden, want<br />

volgens het karakter 't welk gij bezit, • zoudt gij<br />

altoos blind blijven en de zotskop van anderen<br />

zijn. Weet, dewijl ik u alles moet zeggen;<br />

weet, dat dit kleene kasteel, het welk gij be­<br />

woond met deze zoo achtbaare en deugdzame<br />

vrouwe, die door hare verheven gevoelens u -alle<br />

andere vrouwen doet verachten, niet aan haar maar<br />

aan mij toebehoord; eindelijk, dat dit een mijner<br />

oudfte .kleene landhuizen is van dien tijd, toen ik<br />

flechts een armen duivel was, en niet meer dan<br />

zestig duizend livres jaars te verteren had, van<br />

welke de zedige florimonde de helft kon verfpillen.<br />

Ik heb u beiden hervvaards gezonden, om dat ik<br />

gaarne twee tortels in eene kouw zie, om dat gij<br />

bei-


LUTHER'S MEISJE, XLVTf. H o OF DS T. H?<br />

beiden van wijsbegeerte droomt, terwijl gij als alle<br />

anderen liet vermaak bemind, en om dat ik, daar<br />

ik voor 't overige regt zin in u bad, u een<br />

weinig van 't polijst der wereld wilde geven. Maar<br />

wie drommel zou hebben kunnen verwagten, dat<br />

uwe dichterlijke verbeelding eenvoudig eene opera-<br />

fpeelfter zou doen veranderen in eene kuifche god­<br />

heid, en dat gij, met uwen plato in de hand,<br />

u op beide uwe knien voor haar zoudt nederwer-<br />

pen, om haar eerbiediglijk een greintje wierook te<br />

offeren. . . . Onnoozelen bloed, gij hebt juist<br />

haare rol gefpeelt, zij had u behooren aantebidden<br />

en voor u moeten nederknielen . . . ja, fpalk vrij<br />

•met verbaasdheid een paar groote oogen op. Flo­<br />

rimonde is Hechts eene mijner meesteresfen, die<br />

ïk morgen , zoo ik het goedvinde, weder met<br />

mij naar Parijs kan nemen, of die ik, zoo<br />

zij 'er zich tegen verzet, in de uitterfte ellende<br />

kan dompelen. Maar ik ben goed, ik wil haar<br />

nog wel onderhouden voor uwe kleene vermaken;<br />

doch dan ten minften moet gij haar behandelen zoo<br />

als zij behoord behandelt te worden; maak toch geen<br />

onderfcheid tusfchen fchoonheden die zich allen even<br />

zeer om het goud laten liefkozen. Ontdoe u van<br />

die belachlijke zotheid; zoek vooral 't gemak de­<br />

zes levens. Indien gij u den dag herinnert, toen<br />

ik u voor 't eerst in haar vertrek bragt, indien<br />

gij u te binnen brengt het begin van 't blijfpel,<br />

uwe befchroomdheid, uwe eerbewijzingen , uwe<br />

Q 4 die-


248 GESCHIEDEMS VAN EEN<br />

diepe buigingen, uw karakter, uwe gedienftigbeld,<br />

zult gij het ftuk voor niet onaartig moeten erken­<br />

nen, van 't welk de held een zeldfaam wezen is,<br />

en dat het laatfte bedrijf vooral het tegenftelde is<br />

van 't eerfte.<br />

Jezennemours ftond als' vetfteent, hij was<br />

onbeweeglijk, keek monval met een verwilderd<br />

gezicht aan, en zeide hem eindelijk, met veel<br />

moeite en met een bedrukt gemoed. Maar is al<br />

het gene gij mij daar zegt waarheid, mijnheer?<br />

of is alles verdichtzel en bedrog? — 't Is billijk<br />

zei monval onze gezegdens te bewijzen: hou<br />

daar, lees ... en met een haalde hij uit zijn<br />

brieventas een brief van florimonde, dezelve was<br />

gedagtekend den tweeden dag dat jezennemours<br />

bij haar was komen inwonen. Zij had dien brief<br />

gefchreven in een tijd toen zij jezennemours<br />

nog niet regt kende, toen zij verplicht was zich<br />

naar de grilligheden te fchikken van een opper-<br />

pachter. Zij had hem gefchreven in een ftijl, geheel<br />

ftrijdig met haar natuurlijk karakter, om dat de<br />

O nHandigheid, waar in zij was, haar daar toe dwong,<br />

fchoon die dwang nog geenzins de drukkende was.<br />

Naderhand had zij groot berouw dien brief verzon­<br />

den te hebben, maar ongelukkig was die daad<br />

verricht. Zie hier de bewoordingen, in welke zij<br />

dien noodlottigen brief had opgeftelt:<br />

„Mijn waarde monval, wat zijt gij onver­<br />

ss duldig! gij vordert van mij bereids tijding van<br />

„ uwen


LUTHER'S MEISJE, XLYII. HOOEDST. 249<br />

j, uwen wijsgeer, 'er moet derhalven u veel ge-<br />

„ legen zijn aan dat dier, des?elfs foort is even-<br />

„ wel niet zeldfaam. 'Daar gij mij belast hebt<br />

„ met zijne bekeéring, moet gij mij ongctwijvelt<br />

„ bekwaam hebben geacht om groote wonderwer-<br />

„ ken te kunnen verrichten. 'Er is nogthans veel<br />

A behendigheid toe noodig; want liij is fchuw,<br />

,, en zijne ziel vloeit over van ftoïcijnfche en<br />

,, vreemde gevoelens; maar in welke harten plaatst<br />

„ de wellust zich niet? hij beheerscht ook het wijs-<br />

,j geerig ftofje;••' hoe koel hij ook zijn moge, zal<br />

„ ik hem, zoo hij niet geheel van fteen is, bezie-<br />

„ len, en hem zoodanig aan u leveren als gij hem<br />

„ verlangt. Hij meend dat ik, voor 't minst,<br />

,, eene hartoginoe ben, en fomwijlen maakt hij<br />

,, mij onverduldig door zijne eerbiedige ingetogen-<br />

„ heden; ik zal mijn rol evenwel blijven voort-<br />

„ fpelen. Wat doet men op een buiten niet om<br />

„ den tijd te verdrijven. Dit vermaak zal vergoe-<br />

„ ding doen voor. de verfchrikkelijke verveeling,<br />

„ welke ik gedurende uw afwezen ondervinde. Ik<br />

„ verwagt u evenwel niet zoo fpoedig terug, dit<br />

„ mogt de zaak verbrodden, dewijl 't u niet mo-<br />

„ gelijk zijn zoude langen tijd uwe tong te be-<br />

„ dwingen. Laat ons den tijd malkanderen tc<br />

„ leeren kennen.<br />

„ Uwe gehoorzaame en getrouwe Vriendin,<br />

„ florimonde."<br />

Q 5 J e-


t$o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Jezennemours wierp den brief op den grond,<br />

hief de handen ten hemel, loosde een diepe zucht,<br />

zijn oog wierd als vuur en verflauwde terftond<br />

Weder, vervolgens monval eeriklaps met veront­<br />

waardiging aanziende , zeide hij hem innerlijk<br />

gram: indien ik in u niet eerbiedigde den man<br />

die mijn leven redde, indien de ftem, die de bil-<br />

lijkfle gramfchap verbied, mij niet weerhield, zoude<br />

ik u honderd poken door 't hart kunnen ftooten.<br />

Maar het mijne, 't welk gij medoogenloos ver-<br />

fcheurd, zal, hoe zeer het verraden is, in zijn<br />

Ongeluk zuiver blijven, en zich geen de minfte<br />

wraak vefoorlooven. Ik zal mij vergenoegen eenen<br />

verleider te ontvluchten, die , om mij tot een<br />

losbandig leven overtehalen, behagen fchiep mij te<br />

Werpen in de armen van eene door hem bedorvene<br />

Vrouwe. . . . Zie daar hoe hij handelt met een<br />

vriend? zie daar hoe hij met hem fpeelt; hoe hij<br />

misbruik maakt van iemand die geen kwaad altoos<br />

vermoedde! zie daar het uitwerkzel zijner mensch-<br />

lievenheid! Ach, mijnheer, vertoon u onvermomt,<br />

neem uwe hatelijke weldadigheden terug indien gij<br />

dezelven op dien prijs ftelt. Doe mij gevoelen dat<br />

ik afhangelijk van u geweest ben, dat ik uw<br />

flaaf ben, en dan zult gij min barbaarsch, min<br />

wreed handelen. . . . Onze pachter klapte daar<br />

op in de handen, met alle kracht uitfchreeuwende:<br />

o hoe voortreflijk drukt hij zich uit. Welk een<br />

tooneelfpeeler, welk een vertooner. Jammer is 't<br />

maar


LUTHER'S MEISJE, XLVIH. HOOFDST. 251<br />

maar dat ik alleen ben! vvagt, bid ik u, wagt,<br />

flechts één oogenblik! ik kom aanftonds met een<br />

groot getal aanfchouwers hier weder. 't Is louter<br />

goud, mijne heeren! die jezennemours is lou­<br />

ter goud!<br />

AGT EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Jezennemours boorde de fpotternijen van *t gezel-<br />

fchap niet, bij was te zeer aangedaan, te verboord<br />

om vreedzaam dat tooneel uittehouden. Hij verkoos<br />

de vlugt tc nemen, en dat moedig befluit was de<br />

eerfte beweging zijner ziel en de eenigfte naar<br />

welke hij luisterde. Het was hem niet langer<br />

geoorloft de gezichten te befchouwen van lieden,<br />

die het zedelijke tot dien trap durfde verachten en<br />

zijn vertrouwen dusdanig hoonen. De ftrikken,<br />

Welke hem onder fchijn van vriendfchap gefpannen<br />

waren, deeden hem blozen van fchaamte en van<br />

verontwaardiging. Hij verachtte monval meer dan<br />

florimonde, die hij beklaagde, maar die hij<br />

niet weder wilde zien.<br />

Hij verhaastte zijne fchreden dwars door 't bosch,<br />

en na een langen en moeilijken weg te hebben af-<br />

gelegt, kwam hij aan de hut eens koddebeijers,<br />

die hem bij geval kende, hebbende dikwijls aan 't<br />

kasteel gewéést om wild te brengen en te verkopen.<br />

Van


«5* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Van dezen vernam hij, dat monval indedaad<br />

te voren dat landhuis had bewoond, maar dat<br />

federd eenige jaren hetzelve geftadig door andere<br />

bewoners was betrokken geworden; doch dat in<br />

een geruimen tijd hetzelve niet was bewoont ge­<br />

weest door. een zoo ftil en ingetogen mensch als<br />

florimonde. De koddebeijer verhaalde hem alles<br />

wat hij wist, alles wat hij had hooren Zeggen, en<br />

jezennemours, die een diep fhïzwijgen hield,<br />

het hem maar voortpraten. Hij ontdekte genoeg<br />

om te zuchten, en om te erkennen dat hij te<br />

veel had opgeofferd aan een voorwerp, 'r weikin<br />

de keus harer aanbidders niet altoos kiesch ge­<br />

weest had.<br />

* D e kodde<br />

beijer van 't een op 't andere komende,<br />

kon zich niet weerhouden over zijnen eigen ftaat<br />

te klagen, en het lot van die genen te verheffen,<br />

die niet verplicht waren akker en heigrond, veld<br />

en bosfehen afteloopen, in de onzekere hoop van<br />

een armen haas te dooden, ten einde wat in de<br />

pot te hebben. Hij fprak met lof van 'het Ge­<br />

makkelijk en fchitterend 'leven , 't welk men bij<br />

monval leidde, daar ieder een, zeide hij, goud op<br />

de kleedten droeg en niets te verrigten had. Je­<br />

zennemours wierp, op dat zeggen, het oog op zijne<br />

eige kleeding, en bloosde op het zien van 't galon,<br />

waarmede het belegen was, hij herinnerde zich uit<br />

wiens handen hij het had ontvangen, en pastte<br />

op zijn werkeloos leven de woorden toe van den<br />

kod-


LUTHER'S MEISJE, XLVIII. HOOFDST. 253<br />

koddebeijer. Gij' zijt hier dan niet gelukkig, zeide<br />

jezennemours? Gansch niet, mijnheer, hernam<br />

de andere. Ik had voorheen het geluk in de<br />

hoofdftad te wonen , en ik betreur nog dagelijks<br />

die ftad verlaten te hebben. • 't Is daar geen woe-<br />

ftijn zoo als in dezen akeligen oord; men ziet 'er<br />

menfchen, men vind 'er toevlugt en hulpmiddelen;<br />

maar hier is niets. Zoodanig als gij mij ziet,<br />

zou ik misfchien thans een groot heer geweest<br />

zijn, indien ik langer als lakeij had blijven<br />

dienen bij een zeker tegenboekhouder van de finan-<br />

tien, maar ik was te driftig. [Ik begon reeds vrij<br />

goed te fchrijven om fecretaris te kunnen worden van<br />

zijnen kamerdienaar, en ik zou gewis groot gewor­<br />

den zijn , had niet een heillooze verliefde gril<br />

mijn fortuin omver gefmeten. Ik wierd verzot op<br />

eene kleene boeren deern van. deze ftreek. Ach,<br />

ongelukkigen dag ! toen ik haar voor de eerfte<br />

keer zag. Mijn kop raakte geheel op hol. Zoo<br />

dat ik vermetel genoeg was om haar in ftilte te<br />

trouwen; in ftilte, zeg ik, om dat alle die rijke<br />

lieden geene gehuwde bedienden hebben willen;<br />

ongetwijfeld voorzien zij dat het huwelijk Hechts<br />

brave menfchen armoedig maakt, bf liever willen<br />

zij geene gehuwde lieden in dienst hebben, om<br />

dat zij van een vrijgezel alle uuren van den dag<br />

en nacht beter kunnen vorderen te gaan, waar<br />

zij hem willen heen .zenden.<br />

Mijn


*54 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Mijn misftap wierd al fpoedig rugfbaar; ik kon<br />

dezelve niet lang verborgen houden. Mijn eigen<br />

drift verried mij, en ik wierd fchielijker buiten de<br />

deur gezet, dan men een fchurk of dief zoude<br />

gedaan hebben. Ik nam met mijne vrouw de wijk<br />

naar dezelfde plaats, daar ik kennis aan haar had<br />

gekregen; het hart fteeds blakende van mijne ver-<br />

wenschte liefde, zonder te bedenken dat de har-<br />

telijkfte liefkozingen, en de fterkfte drift geen ftuk<br />

brood te huis brengen. Maar toen ter tijd meende<br />

ik indedaad dat ik van liefde kon leven, en dat<br />

ik in de wereld niets anders behoefde, dan de<br />

ftreeling'en en liefkozingen mijner vrouwe. Mijn<br />

vrouw ging zwanger, en ik bezat in eigendom<br />

geen draad linnen, om het kind dat ter wereld<br />

moest komen te bakeren. O welk een wreed en<br />

gevaarlijk ding is de liefde, heb ik naderhand<br />

menigmaal uitgeroepen! Ik verwekte het medelijden<br />

bij de lieden van die ftreek, men maakte mij kod-<br />

debeijer of bosch-waarder, men gaf mij een hut<br />

in dit bosch, als mede twee fnaphanen en een<br />

weitasch. Arme en ellendige kostwinning! Ik ben<br />

dagelijks op het pad om het wild, 't geen mij is<br />

toevertrouwt, te befchermen tegen ftroopers, en 't<br />

is niet dan met angst en zorg, dat ik het fom-<br />

tijds durve wagen voor mij zeiven een haas of<br />

hoen te fchieten, om niet van honger tc fterven.<br />

Mijn vrouw cn kind, die gedurende vier jaren,<br />

onder mijn gezicht een kwijnend leven leidden, zijn<br />

eia-


LUTHER'S MEISJE,, XLVIIÏ. HOOFDST. &$$<br />

eindelijk de eene na de andere van kommer en<br />

gebrek geftorven. Daar ik wat robuster was, heb<br />

ik beiden overleeft, maar 't zal niet lang duren,<br />

of ik zal bij haar in 't graf zijn. Neen, mijn­<br />

heer, vervolgde hij met wat meer vuur, ik ben<br />

niet ter wereld gekomen om in 't midden der bos-<br />

fchen te leven. Mijne beftemming, zoo de liefde<br />

niet was tusfchen beiden gekomen, zou geweest<br />

zijn een financiers-plaats, en ontegenzeglijk zou ik<br />

daar in geflaagt hebben, want ik bezat eene won­<br />

derbare gefchiktheid voor de rekenkunde, ook had<br />

ik reeds twee of drie foorten van nieuwe imposten<br />

uitgcdagt, doch welker pian's mij federd ontftolen<br />

zijn. Ik wil nogthans de weerbarstige fortuin een<br />

kans afzien, en mijn fnaphaan verwisfelen tegen<br />

een peil. Daar gij de vriend des opperpachters<br />

zijt, verzoek ik u, mij de plaats van commies te<br />

bezorgen, al moest ik flechts de mand torsfchen,<br />

daar men de zakken met geld in doet, wat zoude<br />

ik blijde zijn! ja, zie daar, dat beroep zou bij<br />

mij de voorkeur hebben boven het leven, 't welk<br />

ik in deze naare wildernis leidde. Mij dunkt ik<br />

ben geboren om in 't paleis van een financier te<br />

wonen; daar. ten minften, zou ik goud en zilver<br />

door de handen zien gaan, 't geen altoos ver-<br />

maaklijk is voor 't oog; en al zoude ik geen<br />

enkele duit van alle de zakken trekken, die ge-<br />

ftadig ontvangen en weder betaalt worden , zou<br />

ik ten minften rijke lieden te zien krijgen; daar<br />

in


S5Ó GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

in dezen oord, een gouden louis een onzichtbaar<br />

ftuk is.<br />

Vriend, zeide jezennemours, die in andere<br />

omftandighcden zou gelacbgen hebben om zulk ge-<br />

fnap, vriend, ik ben geen financier, en even min<br />

heb ik de gedagten om 'er naar te verlangen als<br />

om het te worden. Ik heb aan monval geen'<br />

vriend, en voorzeker zal ik nimmer uwen rug<br />

beladen met het gewigt der fpetie, welke gij zoo<br />

graag hoordt klinken. Dit kleed, het welk gij mij<br />

ziet aanhebben, en 't welk gij bewonderd om<br />

deszelfs gouden boordsel, dit kleed zelfs is mij<br />

haatlijk en lastig, ook meen ik mij 'er op ftaande<br />

voet van te ontdoen. Geef mij dat zedige ge­<br />

waad, in het welke ik, voord-aan, mij zeiven<br />

onder de menigte wil verbergen, neem gij dit<br />

livcrei der weelde, zonder het minfte leedwezen<br />

fta ik het geerne aan u af.<br />

De koddebcijer kon naauwlijks gelooven 't geene<br />

hij hoorde; hij fprak en deed duizende uitfporig-<br />

heden, hij befchouwde het gefchenk als de voor­<br />

bode van een fortuin, dat zich niet verwijderd<br />

had, dan om fpoedig tot hem wedertekeeren. Je­<br />

zennemours zuchtte, terwijl de koddebeijer, uit­<br />

gelaten van blijdfehap, zich in zijne uitzinnig­<br />

heid, een verrukkelijk toekomende beloofde. Hij<br />

nam de ruiling aan, en een flegte pen verfnij-<br />

dende, zette hij zich aan 't fchrijven, als of<br />

hij reeds een post hadde aan het een of ander kan­<br />

toor


LUTHER'S MEISJE , XLV1II. HOOFDST. 257<br />

toor of commies ware, bij een betaalmeester of<br />

ontvanger.<br />

Toen jezennemours, met een bedaard genoe­<br />

gen, het gewaad des koddebeijers had aangetrok­<br />

ken , nam hij een' pen op, fchreef een brief, en<br />

verzogt den verkleedden koddebeijer, denzelven<br />

behoorlijk aan 't adres te bezorgen. Vertrekkende<br />

zeide hij hem: gij bevind u ongelukkig aan deze<br />

vreedzame en ftille plaats, om dat gij 'er behoeftens<br />

hebt, welke misfchien met een weinig arbeid, ge­<br />

makkelijk zouden tc vervullen zijn. Ga, zoek een<br />

anderen ftand, daar gij het beter kundt hebben,<br />

mogelijk zult gij ten eenigen tijde, aan deze hut<br />

komen klagen dat gij haar verliet. 'Er zijn kwel­<br />

lingen , welke vrij fmertelijker zijn dan die uit<br />

behoefte fpruiten. Zeg aan haar, aan wie dezen<br />

brief gerigt is, (want uw kleed zal u welfprekend<br />

maken,) dat zij mij nimmer zal wederzien, maar<br />

dat mijn laatfte verzoek aan haar is, voor u te<br />

zorgen.<br />

De koddebeijer zag met verbaasdheid onzen wij­<br />

zen vertrekken, zonder iets van diens zeggen te<br />

begrijpen. Bij zich zeiven dagt hij, de man is<br />

niet wel bij zijne zinnen. Mij een gegalonneerd<br />

kleed te geven voor een grooven pijen rok, waar­<br />

lijk de man moet zot wezen.<br />

Hij begaf zich met haast op weg, om den brief<br />

te bezorgen, en daar hij meende zijn fortuin te<br />

gemoet te loopen, liep hij zoo rad als hij kon;<br />

R niw


258 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

terwijl jezennemours, ftandvastig bij zijn befluit %<br />

blijvende, zich van eene plaats verwijderde waar<br />

hij zijne fchaduw bemerkt had, Alle zijne ontwer­<br />

pen beflonden thans enkel, om monval en flori­<br />

monde te ontwijken. Met ongemeenen moed deed<br />

hij eenen moeilijken togt, en enkel de noodwen-<br />

digfle behoeftens voldoende, bezuinigde hij het<br />

weinige geld, 't welk hij geïukkïgïijk bij zich had,<br />

toen bij 't kasteel verliet. Alle de andere gefchen-<br />

ken van monval, gefchenken, welke in zijne<br />

oogen vergiftigt waren, liet hij zonder leedwezen<br />

achter en aan florimonde. Hoe verder hij zich<br />

van dat heilloos huis verwijderde , te meerder<br />

voelde hij zich ontlast, men zou gezegt hebben,<br />

dat, naarmate hij voortftapte, hij een zuiverer lucht<br />

inademde. Eindelijk vermoeid en afgemat van eenen<br />

langen marsch, die ettelijke dagen aan den anderen<br />

geduurd had, befloot hij in het eerfte vlek, daar<br />

hij zou aankomen, te blijven, en aldaar aan den<br />

eerften mensch, dien hij 'er mogt ontmoeten, aante-<br />

bieden, alles wat hij verrigten konde, enkel voor<br />

de kost en huisvesting.<br />

NEGEN EN VEERTIGSTE .HOOFDSTUK.<br />

|SJ"aauwlijks was jezennemours in dat vlek<br />

aangekomen, of zijn gezicht wierd getroffen, door<br />

eene


LUTHER'S MEISJE, XLIX. HOOEDST. 259<br />

ieerie geheele nieuwe vertooning: men was 'ar bezig<br />

de militie te ligten. Waar heen hij zijne oogen<br />

wendde, zag hij allerwegen bedrukte moeders, die<br />

hare kinderen in de armen drukten, als waren de­<br />

zelve reeds dood , en die met afgrijzen het oorlog<br />

vervloekten. Hij zag 'er grijsaarts hunne neven<br />

omhelzen, en hoorde hen zeggen: nimmer zal ik<br />

u wederzien. Jezennemours, die de ge-<br />

fchiedenis der Lacedemoniers, der Grieken en der<br />

Romeinen had gelezen, verwonderde zich tranen te<br />

zien Horten op een tijd, dat men het kleed des<br />

krijgsmans ging aantrekken; doch zijne verwonde­<br />

ring hield op, toen hij dngt, dat die aandoening<br />

natuurlijk was, om dat die rampzaligen aan hunne<br />

ricte hutten ontrukt cn gedwongen wierden, voor<br />

vijf ftuivers daags tc velde te trekken, om den<br />

dood te tarten zonder roem, en zondci deswegens<br />

meerder achting bij hunne medeburgers te verwer­<br />

ven, dewijl al de eer befpaart bleef voor eenige<br />

opperhoofden, die in hunne perfonen geen meer<br />

verdiende hadden , cn wier wonden breed uitge-<br />

meeten wierden in de nieuwstijdingen, terwijl van<br />

den heldhaftigen dood eens geringen foldaats, niet<br />

een enkel woord gerept wierd.<br />

Een werver naderde intusfehen jezennemours,<br />

bekeek hem van ^t hoofd tot de voeten, beduidde<br />

hem vervolgens,' wat eer het was den koning te<br />

dienen, en deedt hem de fchoonde aanbiedingen.<br />

Daar ik vrij ben om zoodanigen dienst te kiezen<br />

R 2 als


2.6® GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

als mij meest behaagt, hernam jezennemours,<br />

zult gij mij niet kwalijk nemen, dat ik vooraf<br />

verfcheide andere beproeve, alvorens mij te bege­<br />

ven in dien, welken gij mij aanbied. Ik zou nuttig<br />

kunnen zijn, zonder daarom zoo nuttig te wezen<br />

als gij; maar 't vaderland vordert niets, dan 't<br />

gene het kan bekomen zonder dwang.<br />

Toen hij 'savonds, vermoeid en afgemat van<br />

zijnen marsen , in een herberg zat uitterusten,<br />

kwam een goedaartig fterveling hem aan 't oor<br />

fluisteren, dat men bezig was eene famenzweering<br />

te beramen tegen zijne vrijheid, en dat men voor­<br />

nemens was hem met geweld te ronfelen, of dat<br />

'men hem als een vlugteling zou aanklagen, en,<br />

als zoodanig, gevangen laten zetten, tot dat hij<br />

goedfehiks de cocarde en den fnaphaan aanname.<br />

Hebt gij, vroeg hem het edelmoedig mensch, hebt<br />

gij een getekend paspoort? Neen, hernam jezen­<br />

nemours, ik meen 'er geen nodig te hebben, en<br />

heb nooit gedagt om mij van zulk een gefchrift te<br />

voorzien, dan als ik op reis ging... 't is immers het<br />

paspoort niet dat mij zal doen optrekken ? . . . Wel<br />

nu, zeide de ander, zonder fchuldig te zijn zal men<br />

bevinden dat gij iets ontbeert. Indien men u kwame<br />

ondertasten, zoudt gij gewis naar den kerker moeten.<br />

Pak in ftilte uwe biezen, geloof me, want daar gij<br />

jong, groot en welgemaakt zift, zWmen u dwingen<br />

uwe vrijheid en uw leven te verkoopen, ten einde<br />

u te leeren zes fchoten in een minuut te doen.<br />

Je-


LUTHER'S MEISJE, L. HOOFDST. 261<br />

Jezennemours omhelsde den braven man, die<br />

hem dezen goeden raad gaf. Hij maakte zich des<br />

nachts weg , en liep in eenen adem verfchèide<br />

mijlen af, het altoos langs paadjes houdende,<br />

welke hij niet kende; doch welke hem genadig<br />

van 't vlek verwijderden, overpeinzende fteeds bij'<br />

zich zclven wat te beginnen, om aan een ftuk<br />

brood te komen, waaf aan hij al fpoedig gebrek<br />

ftond te hebben.<br />

V I J F T I G S T E H O O F D S T U K .<br />

J~Jij bevond zich op de grenzen van het<br />

Franche comté, en bedenkende dat 'er in Frankrijk<br />

jefuiten, opera - meisjes en wervers waren, befloot<br />

hij zich te begeven naar het Switzers grondgebied,<br />

daar hij in korten tijd aankwam. Hij zette zich<br />

neder aan den voet eens eiks, op vrijen grond,<br />

alwaar de lucht aan zijne borst een ruimer adem­<br />

haling fcheen te geven. Hier, zeide hij tot zich<br />

zeiven, hier heb ik geen geweld, geert list meer<br />

te vreezen. Afgemat van vermoeijing , viel hij<br />

ongevoelig in^Jlaap. 't Zou ongetwijvelt thans<br />

het juiste oogerolik zijn, om hem een fchoonen<br />

droom te doen droomen; dan, dewijl hij, noch<br />

anderen, die hem kenden, daar van iets melden,<br />

R 3 moe-


TMS. GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

moeten wij. als gefchicdfchrijver zijns levens, eene<br />

naauwge/ettje getrouwheid in acht nemen.<br />

Onze vlugteling had in zijne beurs de Jaatfte<br />

kroon over van 't geld, dat hij bezeten had; hij<br />

was zonder befchermers, zonder vrienden, zonder<br />

ouders, en wist niet welk werk hij zoude aanvan­<br />

gen. Alvorens hij in flaap gevallen was, had hij<br />

befloten boer te worden, dewijl dat beroep flechts<br />

handen vorderde , en hij hetzelve befchouwde als eene<br />

kostwinning, welke overal te vinden was. Daar, zeide<br />

hij, zal ik ten minften bevrijd zijn van eenen meester ,<br />

die misbruik maakt van mijne ligtgeloovigheid; en<br />

terwijl ik met mijne handen den akker vruchtbaar<br />

maak, zal niets mij beletten met mijne gedagten<br />

ten hemel te zweeven, en te peinzen over die<br />

groote wonderen, welke geftadig voor mijne oogen<br />

zullen zijn. Ik verkies dat werkzaam en bezig<br />

beroep, het welk men in de open lucht oeffentt<br />

ver boven.dat luije verdrietige leven, het welk<br />

meestal in een kamer gefleten word. Ik wil niet<br />

afhanglijk meer zijn van een mensch , maar van<br />

mijn eigen handen arbeid.<br />

Hij. had zich nedergelcgcn. aan den voet eens<br />

booms, wfeiks uitgebreide takken zijn hoofd over-<br />

fchaduwden. Daar fliep hij nogthans geruster dan<br />

dezen of genen geldwolf, die van de jicht ge­<br />

kweld, nienigen nacht flaapeloos op het zuiverfte<br />

ederuons doorkermt.<br />

Een


LUTHER'S MEISJE, L. HOOFDST. 263<br />

Een oud man, die 't geluk had van nog gezond en<br />

frisch ie zijn, had niet ver van daar zijne woo­<br />

ning. Volgens zijne gewoonte, nam hij alle dagen<br />

eene wandeling, en miste niet zijne boomen te<br />

bezoeken, wier groene bladen, zijn gezicht fteeds<br />

vervrolijkten. Hij zag in 't voorbij gaan jezen­<br />

nemours, bleef aan diens voeten ftü ftaan, en<br />

ziende dat hij gerust lag te flaperi , befchomvde<br />

hij hem met aandagt. Hij wierd getroffen door<br />

de edele trekken zijns gelaats, 't welk hem be­<br />

haaglijk voorkwam, fchoon de kleeding des flapers<br />

boersch en kaal was. Hij ftond bij zich zeiven te<br />

peinzen, wie toch die mensch zijn konde, wiens<br />

jeugd en innemend voorkomen zijne nieuwsgierigheid<br />

geftadig vermeerderden. Dusdanig is het karakter<br />

van een bedaagd en aandoenlijk mensch; alles wat<br />

jong is doet hem herdenken aan zijne kinderen,<br />

hij ziet dezelven in alles wat eenige overeenkomst<br />

heeft met hunne jaaren en wezenstrekken. Die<br />

grijsaart- bezat een hart, zoo als god het fchonk<br />

aan de menfchen in den tijd alvoorens zij 1<br />

boos wier­<br />

den: hij had altoos dien wellust der ziele bemind,<br />

welke uit de liefdadigheid fpruit. Zijn leven was<br />

een voorbeeld van heldhaftigheid , van gedult en<br />

van zachtzinnigheid. Dapper burger, wanneer het<br />

vaderland moest verdedigt worden, getrouw vriend,<br />

teêrhartig vader, zich zeiven altoos gelijk, behoef­<br />

de men flegts zijne wezenstrekken te befchouwen,<br />


*«4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

» zijne ziel heerschte. Op het eerde gezicht van<br />

*«n, nep men, ondanks zich zeiven, uit, welk<br />

goed eerwaardig man! — Hij verwijderde zich een<br />

wenng, toen hij bemerkte dat de mensch, dien<br />

h-J met zoo veel ernst befchouwde, begon wakker<br />

te worden; doch eene onbekende neiging, welke<br />

h*J met kon beteugelen, deedt hem niet ver van<br />

*«^ weder ffi, ft aan, en zonder gezien te konnen<br />

worden was hij nogthans in ftaat, door fde bla-<br />

Jeren heen, o P den genen te letten, voor wien<br />

l<br />

" J b e r e i d s e e n e<br />

genegenheid had opgevat.<br />

E E N E N VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Jezennemours, bij 't openen zijner oogen, her-<br />

>nnerde zich zijnen toeftand; hij loosde eene diepe<br />

*ucht zag om zich heen , er fproug i n eens<br />

overeind: eenige treden voorwaards gedaan hebben­<br />

de, bleef hij weder ftil ft aan , e n b e w o n d c n, e<br />

alles wat hem omringde. De frisfche, lachgende<br />

en zuivere natuur, hernieuwde op zijne ziel haren '<br />

gewonen indruk. Een aantal vogels vereenigde<br />

hunne ftemmen, en ftreelden door een zoet lui­<br />

dend gezang, zijn gehoor. De geur der bloemen,<br />

gehjk eenen welriekenden wierook door den damp­<br />

i g verfpreid, fteeg ten hemel- als eene fcfaat-<br />

ting, door de aarde aan denzoen tcegebragt.<br />

De


LUTHER'S MEISJE, LI. HOOFÖST. Ü6§<br />

De zinnen verrukt door 't vreedzaam genot van<br />

dezen fchoonen oord, vergat jezennnemours<br />

voor een oogenblik zijn leed; hij geraakte in een<br />

ftil en droefgeestig gepeins; dan, daar de buiten­<br />

lucht eetlust verwekt, vooral aan reizigers, , voegde<br />

deze gewaarwording, niet minder fterk dan alle de<br />

anderen, zich bij die, aan welken hij ten prooi<br />

was. Hij ftak de hand in'zijne beurs, welke hij<br />

zoo 'fchraal bevond, dat hij zich op zijn meest<br />

beiooven kon nog drie of vier malen daar voor<br />

te konnen doen. Als toen het oog latende wei­<br />

den over de bebouwde akkers, welke bedekt<br />

waren met eenen rijken oogst, zeide hij bij zich<br />

zeiven, wat recht heb ik toch op al dat heil?<br />

wat heb ik tot nog toe verrigt, om deel te mogen<br />

hebben, aan de vruchten van den arbeidzamen<br />

landman? Hoe, terwijl zij in 't zweet hunnes<br />

aanfchijns arbeidden, om te voorzien, in de be-<br />

hoeftens der maatfehappij, fpilde ik mijn tijd in de<br />

verkeering met monval, en lag fchaamtel' os te<br />

flapen in de armen van florimonde! Tot hier<br />

toe, ben ik een nutteloos pak geweest voor de<br />

aarde, welke eiken mensch dringt tot werken, en<br />

van diens hand het teken van hare vruchtbaarheid<br />

afwagt. Hoe, de meesters van geheele rijken,<br />

aan het roer hunner ftaten gezeten, houden zich<br />

onvermoeid bezig met het heil, de rust, en den<br />

roem te verzekeren aan de volkeren, die hen zulks<br />

toevertrouwden. De talrijke burgerftand , bezielt<br />

R 5 met


£66" GESCHIEDENIS VAN. EEN<br />

met vlijt en ijver, benaarfligt zich in allen opzichte<br />

om aan de menigvuldige leden der maatfehappij het<br />

huisraad, de kleeding en dc fpijzen te bezorgen,<br />

welke zij benoodigt hebben. En ik, wat toch<br />

voer ik uit? . . . Wat zal ik zeggen aan den<br />

eerden man, dien ik mijnen dienst zal aanbieden,<br />

wanneer hij mij vraagt, wat werk verftaat gij?<br />

Ach! zoo ik oprecht wil handelen, moet ik hem<br />

antwoorden, ik verfta niets; want al mijn kennis<br />

beftaat flechts in eene kinderachtige wetenfehap; en<br />

nogthans zal ik zijne kinderen rijzen of riet zien<br />

vlechten, en uit hunne handen .dingen voor den<br />

dag zien komen, van te grooter waarde, naar­<br />

mate dezelve daaglijksch voor de maatfehappij on­<br />

ontbeerlijk zijn. j a, een kind zal mij, met alle<br />

mijne ijdele kennis, befchamen, en nog zal men<br />

mij fpaaren, wanneer men zich te vreden houdt<br />

met mij te beklagen, en de verachting mij niet<br />

vervolgt met het verwijt, dat ik het beftaan van<br />

anderen verllinde.<br />

Wat zal ondertusfehen dezen eerden ftap u moe­<br />

ten kosten, trpsaart als gij zijt!... Om brood te<br />

vragen! ... En waarom zou ik daar niet om<br />

vragen? . . . 't zal flegts eene ruiling zijn tegen<br />

het gene ik daar voor zal aanbieden . . . fleekt<br />

'er fchande in zijn kost te verdienen? . . . Maar<br />

wanneer gij ontaarte harten aantreft, die den dienst<br />

der rampzaligen van de hand wijzen, die met hen<br />

knibbelen over het geringde loon, of die het juk<br />

zoo-


i68<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

lïeuning nodig! Wanneer ik de menigte vogelen<br />

hun voedsel z i e vinden, en de lucht hoor weer­<br />

galmen van hun vrolijk gezang, treede ik met<br />

vertrouwen het pad des levens in. D e g r ó o t f i e<br />

kwalen mogen mij drukken, en evenwel zal ik u<br />

loven, verzekert dat ik mij daar in niet kan be­<br />

zondigen. Zij, in wie ik het heil mijns levens<br />

meende gevonden te hebben, is verdwenen; na<br />

dezen ijsfelijken dag, welke ik mij moet getroos­<br />

ten, zal ik met onderwerping alle anderen ontvan­<br />

gen, waarmede het u zal behagen mij te bezoe­<br />

ken. Gij weet, groote god, gij weet, hoe gij<br />

met ons moet handelen.<br />

TWEE EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

't Was op deze wijze, dat jezennemours met<br />

het fterkfte vertrouwen, e n met het onwankelbaarst<br />

befluir, zich op weg begaf om eene kostwinning<br />

&<br />

Z O e k e n<br />

'<br />

H i<br />

i<br />

z a<br />

§ "aar het eerfte huis ;'om daar<br />

bij zich kon aanbieden. Naaulijks had hij eenige<br />

treden gedaan, of hij zag dien edelen grijsaarr,<br />

die hem te gémoet kwam, en eene vriendelijke<br />

band toereikte... .jongman, zeide deze, zoo geen<br />

zaak van aanbelang u noope, uwen weg fchielijk<br />

te vervorderen, z o© gij „ hier een weinig kundt<br />

op.


LUTHER'S MEISJE, LH. HOOFDST. 269<br />

ophouden , weigerd dan mijne aanbiedingen niet.<br />

Mijn huis is hier kort bij, blijf daar zoo lang<br />

tot dat wij wederzijds kennis gemaakt hebben.<br />

Meer zeg ik u niet. Mijnheer, hernam je­<br />

zennemours. Ik zoek werk, deze handen zijn<br />

gefchikt voor den ruwften arbeid, voor'welken ik<br />

niets vorder dan 't gene ik verdien. Uwe edel­<br />

moedigheid komt mij intusfchen zeer te ftade, acht­<br />

bare grijsaart. Ik wil niets voor u achterhouden,<br />

voegde hij 'er bij, terwijl hij de hand drukte,<br />

welke hem was toegereikt, ik heb noch brood,<br />

noch vrienden , noch geld. Indien gij mij niet<br />

waart voorgekomen, zoude ik u aangefproken en<br />

dat gene aangeboden hebben, wat ik doen kan om<br />

mijn beftaan te winnen. Zoo "t fchijnt heeft het<br />

go de behaagt u hier te zenden, en u ten mijnen<br />

voordeele gefproken. God, hernam de oude man,<br />

is ongetwijvelt altoos de bewerker van alles goeds.<br />

Ik danke hem voor deze ontmoeting, en daar gij<br />

zoo veel vertrouwen in mij fteld, mag ik u gerust<br />

zeggen, dat ik reeds een uur lang getuigen ben<br />

geweest van alle uwe daden, ik heb a'les gehoord<br />

wat gij gefproken hebt. Wel nu, zeide jezen­<br />

nemours, gij weet dan alles, zie daar mij dan<br />

zoodanig als ik ben. Ik fchaame mij niet over<br />

mijn ongeluk. Laten wij geen tijd verfpil-<br />

len, zeide de grijsaart; mijn gang is niet vlug<br />

meer, ik weet, de jeugd is hongerig, en ver­<br />

langt, zoo als mij van mij zeiven heugt, geerne<br />

zij-


afé GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

zijnen honger te ffillen, onder 't ontbijt zullen<br />

wij malkahdërën nader fpreken.<br />

Jezennemours kwam met zijnen hospes in een<br />

huis, 't welk iets meer dan burgerlijk was. Ver-<br />

fcheide vakken van eenen gottifchen vorm, toon­<br />

den dat het een ouderwets gebouw was. Dc ge­<br />

bouwen van dien tijd hebben iet hechts en ftevigs,<br />

waar-uit men kan opmaken, welke de welgeflelt-<br />

heid als toen der burgerlieden was. Het lag op<br />

de helling van een heuvel die rijk bebouwt was.<br />

Alles ademde in die plaats de eenvoudigheid en<br />

die dierbare gulhartigheid , welke wij zoo wijslijk<br />

belachlijk gemaakt hebben. Het karakter van den<br />

huisheer deedt zich duidelijk bemerken in de huis­<br />

bedienden. Onze reiziger behoefde zich geene der<br />

fpijzen bij voorkeur te laten voordienen, dewijl zijn<br />

honger dezelven alle even fmakelijk maakte. Het<br />

fcheen als of de heer van 't huis een oud vriend<br />

onthaalde, dien hij in langen niet had gezien; en<br />

men zoude gezegt hebben, dat hij de geheiligde<br />

rechten der herbergzaamheid in acht nam, zoo<br />

geëerbiedigt bij de ouden, bij wien dezelven eer­<br />

der een wellust, dan een plicht fchijnen te zijn<br />

geweest.<br />

Ik wil den lezer niet langer onkundig laten,<br />

wegens den naam en ftaat eens mans, zo zeldfaam<br />

in onze eeuw. Men noemde hem mijnheer de<br />

c h a t e r b a u n e; hij 'was een Fransck officier, die den<br />

dienst verlaten had. Hij had zich voorheen in 't mili­<br />

taire


LUTHER'S MEISJE, LIÏ. HOOFDST. 271<br />

tairc begeven, om dat dit het eenigfte beroep is,<br />

't welk door den Franfchen adel omhelst word.<br />

In dien ftand had hij zich niet te verwijten eene<br />

eenige keer de ftem der natuur gefmoort te hebben.<br />

Hij verzachtte alle de rampen van welke hij getui­<br />

gen was, en belette, zoo veel hem mogelijk was,<br />

alle de ongeregeldheden van den foldaat; hij maakte<br />

zich gevreest bij den vijand, terwijl hij zich tevens<br />

bij denzelven bemind maakte. Eindelijk, hij wist<br />

de menschlijkheid te vereenigen met den plicht van<br />

zijnen eed.<br />

Zoodanig was de heer de chaterbaune, zijn<br />

lichaam was robuster geworden door de vermoeijin-<br />

gen van den krijg, en zijne grootmoedige ziel had<br />

nog een fterker kloekheid verkreegen. Hij had het<br />

tooneel des oorlogs bijna in alle plaatzen bijge­<br />

woond, daar hetzelve gevoerd wierd, bedekt met<br />

wonden, na dat hij alle de regimenten om zoo te<br />

fpreeken, om zich, op nieuw had zien aanwer­<br />

ven, was hij gekomen tot den ouderdom van ze­<br />

ventig jaaren. Een kleen kruis, en een kleen jaar­<br />

geld, waren het loon voor zijne lange en moeijelijke<br />

verrigtingen. De kruisorde ontving hij, maar zijn<br />

kleene jaargeld werd hem niet betaalt. Langen tijd<br />

bleef hij om hetzelve aanzoek doen, tot dat hij,<br />

eindelijk moede van met een verzoekfehrift bij alle<br />

kollegien rond te loopen, en zijn beklag te doen<br />

aan klerken, die hem trotfelijk met hunne pennen<br />

van de hand wezen, het befluit nam, de kost<br />

te


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

te zoeken bij eene oude zuster, die hem was<br />

overgebleven, die de rijke erfgename was van ver-<br />

fcheiden mans, die zij overleeft had. Deze wrek-<br />

kige zuster, had gedurende haar leven haar werk<br />

, gemaakt, die goederen, welke zij geërft had, ten<br />

•voordeeligfte aanteleggen: ondanks de vriendfchap,<br />

welke zij zeide, haren broeder toetedragen, en<br />

welke men hem met geene mogelijkheid kon wei­<br />

geren, wilde zij hem niets afftaan, dan na haar<br />

overlijden; een tijdftip, 't welk zij beftemt had<br />

voor hare edelmoedigheid , en voor welke zij<br />

voor-af vorderde, dat men haar dankbaar zou­<br />

de zijn.<br />

De dood pverviel haar eenigen tijd, na de aan­<br />

komst hares N broeders. Daar zij geene kinderen<br />

naliet, gebeurde het dat de oude krijgsman, in<br />

ééns, rijk wierd. Hij betoonde het goed waardig<br />

te zijn, het welk hij bezat, door het goed ge­<br />

bruik 't gene hij 'er van maakte. Zijne inkomden<br />

belteedde hij meestdeels aan tfübddruftigen, en<br />

de uitdeelende gerechtigheid, bezorgde aan ieder<br />

hunner het benoodigde deel. Het hoofd - kapitaal<br />

bleef onaangerocrt; hij bewaarde het voor zijnen<br />

zoon, die welhaast een perfoonadie ftaat te worden,<br />

in deze belangrijke en ware gefchiedenis.<br />

DRIE


LUTHER'S MEISJE, LUI. HOOFDST. 573<br />

DRIE EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Jezennemours nam na 't ontbijt eene fpade<br />

in de hand, en zwoer, dat hij geen ander be­<br />

roep wilde aanvaarden dan dat, het welk in het<br />

werk zijner handen zou beftaan. Zie daar, zeide<br />

hij, gronden, welke vorderen ontgonnen te wor­<br />

den , en waar toe geen pen gefchikt is. Ver-<br />

geefsch poogde men hem daar van aftetrekken; hij<br />

bleef ftandvastig bij zijn befluit van hovenier te<br />

willen worden, ook wilde hij de kost van 't huis<br />

niet aannemen dan op de voorwaarde, dat hij<br />

dezelve met zijner handenwerk zoude verdienen,<br />

zeggende, dat hij zich fchaamde zoo veel tijd<br />

doorgebragt en geen beroep geoeffent te hebben,<br />

welk het best de wroeging van zijn vorig leven<br />

kon bevreedigen.<br />

De heer de chaterbaune, die deze woorden<br />

hoorden in een' tijddip, dat jezennemours<br />

meende van niemand bemerkt te worden, gaf be­<br />

vel hem zijn zin te laten volgen; hij eerbiedigde<br />

zijne wijze van denken, en wilde zich niet tegen<br />

zijne goede, voornemens verzetten. Jezennemours<br />

werd binnen korten tijd een hovenier, en iederen<br />

dag zag men hem al vroeg s'morgens, naar da{<br />

het jaargetijde zulks vorderde, den grond omfpjt-"<br />

6 ten,


174 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ten, bezaijen, bepooten, beplanten, befproeijen,<br />

den hof harken, boomen enten of griffelen , hij<br />

fcheen 'er grootsch op als hij eenige falade of<br />

moeskruiden aanbragt, welke door zijne handen<br />

gezait, gepoot en begoten waren geworden.<br />

Jezennemours in de gefprekken, welke hij met<br />

den Heer de chaterbaune had, verhaalde hem<br />

met zijne gewoone eenvoudigheid, de gefchiedenis<br />

van zijn verblijf bij monval, verborg zelfs voor<br />

hem zijn geval niet met florimonde, en hoe<br />

hij het zijn plicht had gerekent, dat fchandelijk<br />

huis te ontvlieden. Een ander krijgsman zou hem<br />

in 't aangezicht uitgelachgen hebben; maai- de heer<br />

de chaterbaune achtte hem daarom te meer.<br />

Jezennemours had het geluk in zijnen gastheer<br />

aantetreffen, een oprecht en rondborstig man, die<br />

van aart deugdzaam , nauwkeurig maar niet te<br />

ftreng was. Jezennemours kwam volmaakt over<br />

een met dien waardigen man, en de dagen fchec-<br />

nen hem Hechts oogenblikken te zijn, welke hij<br />

vreesde dat te rasch zouden vervliegen.<br />

Ach! zeide hij bij zichzelven, ' zonder het beeld<br />

van fuzanna zou ik volmaakt gelukkig meenen te<br />

wezen; maar zij maakt mij verdrietig en ongeluk­<br />

kig, nogthans zou ik zonder dat verfchrikkelijk en<br />

verfcheurend aandenken rampzaliger zijn. Hij durf­<br />

de haren.naam niet te luid noemen, uit vrees van<br />

zijne nog fmeulende hartstocht weder optewekken;<br />

hij vermijdde zorgvuldig alles wat hem wegens haar<br />

in


LUTHER'S MEISJE, XLIII. HoornsT. 275<br />

in een verhaal kon wikkelen, 't welk hij alleen<br />

voor zich wilde houden. Dusdanig is het karak­<br />

ter der ware liefde: zij fluit in het binnenfte van<br />

haar hart het aanbiddelijk beeld op, het welk<br />

haar geftadig voor de oogen zweeft, zij durft aan<br />

een ander hare gevoelens niet uiten, om dat zij<br />

'er mede is ingenomen en vreest, dat een ander<br />

hare meening niet verftaan zoude.<br />

Hij trachtte zijne gedagten van dat onderwerp<br />

aftetrekken, door het aantal bezigheden, welke hij<br />

met den grootfteu ijver verrigtte. Zijn gastheer,<br />

om hem te gemoet te komen, wees hem zijnen<br />

arbeid aan; want jezennemours bleef bjj zijn<br />

zeggen, dat hij de man niet was om zich fchan-<br />

delijk vettemesten op den grond van dat huis<br />

met lediggang, gelijk het gevogelte van het voor­<br />

plein.<br />

Als hij den hof had in orde gebragE, begaf hij<br />

zich naar de naburige boerderijen, om aldaar de<br />

bevelen ter uitvoer te doeri brengen van den ouden<br />

man, die hem fomtijds derwaards verzelde. Hij<br />

maakte de rekeningen op, bragt alles op eenen<br />

regelmatigen voet, en door eene fchranderheid,<br />

welke hem eigen was, muntte hij uit in de konst<br />

van den land-arbeid te befturen. Zelfs zou hij het<br />

uitmuntend boek, bekend onder den tijtel van het<br />

bóeren-landhuis, met verfcheidc artijkels hebben<br />

kunnen vermeerderen.<br />

S ft Zijn


2^6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Zijn gelukkigen inborst, had hem al ten eerden<br />

een boezemvriend bezorgt, in den perfoon van den<br />

zoon des heeren van chaterbaun; een jongman<br />

van eene gevoelige ziel, en rijk in deugden, die,<br />

gedurende de laatfte oorlogen in Duitschland, de<br />

voetftappen volgde zijns vaders, en die zich even<br />

zeer onderfcheiden had door zijne dapperheid, als<br />

door de gelijkmatigheid van zijne zachte en ver­<br />

plichtende ziel.<br />

Deze draalde niet zijne geheimfte gedagten hem<br />

toetevertrotivven. Ik verlangde een vriend te mogen<br />

hebben, zeide hij hem, en toen ik u gezien had,<br />

begreep ik dat gij de man waart dien ik zogt.<br />

Sedert zes maanden ben ik verëenigt aan eene gade,<br />

die ik aanbidde, ik zou de gelukkigile mensch<br />

zijn, maar mijne liefde gaat verzeld van een -on­<br />

gelukkig lot. Ik heb eene vrouw ten deel gekre­<br />

gen, die den eerbied waardig is van de ganfche<br />

wereld; maar zij heeft voor mij die hartelijke<br />

liefde niet, met welke ik haar,bemin. Zij heeft<br />

mij evenwel niet bedrogen, toen ik haar mijn hart<br />

en hand aanbood, antwoordde zij mij met die op­<br />

rechtheid, welke zij in alles laat blijken:- mijn­<br />

heer, ik heb achting voor u, ik del uwegleugden<br />

op hooge waarde, maar ik kan u die liêïde niet<br />

toedragen, welke tot de vereeniging van twee harten<br />

behoordt; een ander heeft die mij ingeboezemt;<br />

hij flierf op 't oogenblik dat mijn geluk, en ik<br />

durf zeggen, het zijne naderde, op het oogenblik,<br />

toen


LUTHER'S MEISJE, LHI. HOOFDST. 277<br />

toen een eerfte knoop den band ftond te leggen tot<br />

eene gelukzaligheid, welke ons toekwam. Ik draag<br />

aan zijne fchim de liefde toe, welke ik voor hem<br />

had; liever verkies ik met zijn beeld te leven,<br />

dan den grootften throon der wereld te beftijgerr;<br />

ik wil mijne fmert voeden, met mij geftadig den<br />

echtgenoot te herinneren dien ik verlooren heb.<br />

Hoe dikwijls deden deze verfchrikkelijke antwoor­<br />

den mijne ziel wankelen, hoe menigmalen ver-<br />

wenschte ik een leven, het welk mij, zonder haar,<br />

hatelijk was. Hoe heb ik leggen kwijnen in tra­<br />

nen, en in de fmerten der liefde. Ik, die alles<br />

te werk ftelde om haar hart te bezitten. Haar<br />

ftandvastig weigeren, zou mij in 't graf hebben<br />

ter nedergeftort; ik verviel geheel en al, ik was<br />

reeds ftervende van wanhoop, toen zij, op het<br />

herhaalde aanzoek mijns vaders, aan wien zij 't be­<br />

houd van haar eer en leven fchuldig was, haar<br />

hand aan mij toeftond. Mijn vader omhelsde harp<br />

kniën, en bezwoer haar, bij zijne hooge jaren en<br />

bij zijne grijze haairen, mij niet ongelukkig te<br />

maken! hij bragt haar onder het oog , dat een<br />

fchim zoo veel getrouwheid niet vorderde. Zij liet<br />

zich door de tranen van den ouden man overwin­<br />

nen, die zich toen aan hare voeten nederwierp;<br />

zij hief hem op, en fternde in haar huwelijk<br />

met mij.<br />

Zij liet geene gevoelens blijken welke zij in haar<br />

hart niet koesterde. Achting en, vriendfehap waren<br />

S 3 het


a7* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

hét alleen welke zij mij betoonde, en deze waren<br />

ook de eenige gevoelens welke zij mij belooft had,<br />

de eenigfte welke zij voor mij gewaar wierd. o<br />

Hoe dikwijls heb ik het lot benijd van die fchim,<br />

tot welke zij zoo veele diepe zuchten opzond, in<br />

de hevigfte oogenbükken mijner tederheid ! . . . .<br />

Dusdanig is de toeftand waar in ik mij gedompeld<br />

vinde. Ik bemin haar allerkrachtigst. Terwijl zij,<br />

in de plaats der liefde, enkel hare plichtmatige<br />

gevoelens feit: zij heeft alle deugden, maar in<br />

mijn oog ontbreekt haar de grootfte van alle, de<br />

liefde. Wat zeg ik, de liefde heerscht in haar<br />

hart, maar blaakt voor een' ander, en ik ben het<br />

niet, die die gevoelige en diep doorwondde ziel heb<br />

kunnen treffen Ach! hoe groot is mijn on­<br />

geluk! ... Ik zie hare oogen geftadig bedaauwt<br />

met tranen! in mijne tegenwoordigheid, 't is waar,<br />

poogt zij te glimlachgen en mijn verdriet te lenigen \<br />

mij een bedaard en vriendelijk gelaat te vertoonen,'<br />

maar hare gemoedsbewegingen kunnen zich niet ver­<br />

bergen. Zij ziet in mij altoos een vriend, en<br />

zoo gij wilt een echtgenoot, maar nooit een min­<br />

naar. Ik kan haar niet van ondankbaarheid be-<br />

fehuldigen. Ik kan haar niet verwijten dat zij niet<br />

erkentelijk genoeg is. Ik kan alleen mij over mijn<br />

lot beklagen; dat lot is het, het welk haar on-<br />

verwinnelijk gehegt heeft aan die fchim, welke zij-<br />

betreurd. Inmiddels hoope ik dat de tijd de zuch­<br />

ten zal fmooren, die eindelijk eens moeten ver­<br />

min-


LUTHER'S MEISJE, LUI. HOOFDST. 479<br />

minderen. Alle hoop is in mijnen boezem nog niet<br />

opgegeven. Ik bemin te fterk om niet ten eenigen<br />

dage° bemind te worden; maar ik zie haar alle<br />

gelegenheden- aangrijpen, welke haar van mijn bed<br />

kunnen verwijderen. Zoo zeer als zij mij geerne<br />

ziet, om mij op de aandoenlijk de wijze blijken<br />

van'hare oprechte achting te geven, even zeer<br />

ontvliedt zij mij wanneer ik haar van mijne<br />

liefde fpreke.<br />

Eene onzer bloedverwanten heeft haar uitgenodigt,<br />

om zich wat te komen opbeuren aan haar huis,<br />

't welk vijfden mijlen van hier gelegen is; maar<br />

reeds zijn 'er vier ganfche maanden verloopen dat<br />

ik haar verwagt, zij koomt niet terug. Zij fchept<br />

behagen de zoetigheden eener afwezenbeid te fma-<br />

ken, C<br />

welke mij lastig valt en verflind. Duizend<br />

malen ftond ik op 't punt om naar haar toetevlie-<br />

gcn; eene tegendrijdige neiging heeft mij telkens<br />

wederhouden. Laten wij afwagten, zeide ik, dat<br />

zij van zelve terug kome. Laten wij haren wd<br />

niet weêrftreeven. Zal ik mijne fmerten gaan ver­<br />

meerderen met haar te zien bloozen, op het zien<br />

van een man, dien zij fchijnt te willen ontwij­<br />

ken?... Dat wij aan den tijd alles overlaten!...<br />

Ik blijve haar fteeds verwagten. Ik verga van<br />

verveeling en van ongeduld. . . . Zij komt niet<br />

terug! op 't uiten dezer laatfle woorden, leende<br />

hij op den fchouder van hem, tegen wien hij zijn<br />

leed uitboezemde. Jezennemours die, federt hij<br />

S 4<br />

ï n


£SÖ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

in dat huis was, de fterkfte pogingen deedt om<br />

de hartstocht eener liefde te verbergen, welke hem<br />

heimelijk wanhopend maakte, was naargeestig ge-<br />

worden en mijmerde altoos; hij kon iets aanhoo­<br />

ren, zonder daar op iets te zeggen of te ant­<br />

woorden. Zijn ganfche lichaam trilde. De open-<br />

hartige uitboezeming van zijnen vriend, trof hem<br />

geheel en al met veelerlei aandoeningen, aangenaam<br />

en fmertelijk tevens. Een zoo geweldigen fchok<br />

kon hij niet langer weerftaan; hij wilde van zijn<br />

kant zich insgelijks ontlasten, van iet gewigtigs<br />

dat hem drukte. Reeds drukte hij met kracht de<br />

handen zijnes nieuwen vriends, en hem aanziende,<br />

biggelde hem de tranen in de oogen: toen de heer<br />

de chaterbaun eensklaps binnen trad... vreugde,<br />

vreugde, mijne waarde kinderen! zoo lang mijne<br />

dochter afwezig was , kon ik dulden dat men<br />

eenïgzins droefgeestig ware; maar nu zij terug is<br />

gekomen, 't geen ik u kom aankondigen, moet hier<br />

niet dan vreugde en blijdfchap heerfchen!<br />

VIER EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

tiet tafereel, het welk de tijding door den ouden<br />

heer aangebragt, Opleverde, zou, om naar 't leven<br />

getroffen te worden, een ander penceel vcreisfchen<br />

dan het mijne, en is meer gefchikt om op het<br />

doek


LUTHER'S MEISJE, LIV. HOOFBST. a«<<br />

doek afgebeeld, dan op het papier befchreven te<br />

worden. De echtgenoot vergat al zijn verdriet, en<br />

vloog zijne gade te gemoet om haar te omhelzen.<br />

Jezennemours kwam langzaam achter hem aan­<br />

treden; maar wat wierd 'er van hem, toen hij<br />

zijne fuzanna zag en herkende? Hij gaf een<br />

gil, ftrekte zijne handen naar haar uit, wierp<br />

zich in hare armen, en weenende op haren boe­<br />

zem, gaf hij zich over aan de uitterfte vreugde.<br />

Dit alles gefchiedde zoo haastig, dat de getuigen<br />

zelv' 'er niets van gewaar wierden; maar van<br />

verbaastheid onbeweeglijk ftaan bleven. Wie kan<br />

den toeftand befchrijven van den achtbaren heet<br />

de chaterbaune, dien van zijn zoon, die nog<br />

met open armen ftaan bleef, en zijne oogen niet<br />

durfde liaan op die van zijnen vader, dan om 'er<br />

in te lezen, het gene hij nog niet kon ontwarren!<br />

dan, deze eerfte drift over zijnde, maakte fuzan­<br />

na, die de ontroering van haren man zag, zich<br />

eensklaps los uit de armen van jezennemours,<br />

en -den een en anderen aanziende, riep zij uit,<br />

hemel!- wie van beiden is mijn echtgenoot? En<br />

gij, vader, toen gij mijne zwakheid aanzogt ten<br />

voordeele van uwen zoon, toen gij mijne hand<br />

eischte ter belooning uwer weldaden, toen ik u<br />

met tranen in mijne oogen het verhaal deedt van<br />

mijne rampen, toen ik voor uwe fmeekingen<br />

zwichtte, om u niet ten grave te doen dalen,<br />

toen verzekerde gij mij den dood van den eenigden<br />

S £ man,


afcs ' GESCHIEDENIS VAN ÏE^<br />

mandien ik bemin, en dien gij mij thans levend<br />

voor de oogen brengt, nu het geen tijd meer is?...<br />

waarom fprak uwe ongelukkige deugd tot een hart,<br />

dat uit erkentenis zich liet misleiden? waarom ben<br />

ik niet in 't graf, waar gij mij verzekerde dat die<br />

gene reeds begraven lag, wiens beeldtenis mij zoo<br />

veel ftrijds en wroegingen kostte. . v . 't Is ge­<br />

daan! . . . Zij bedekte toen haar aangezicht, en<br />

liep bleek en wanhoopig heen, zander dat iemand<br />

hunner 't vermogen had om haar tegen te houden.<br />

Hoe! zeide eindelijk haar echtgenoot tegen je­<br />

zennemours, na dat hij weder was bij geko­<br />

men, hoe! zoudt, gij de gelukkige fterveling zijn,<br />

dien zij bemind, en voor wien haar hart het eerfte<br />

blaakte? zijt gij den mededinger, dien ik benijdde,<br />

fchoon ik meende dat [hij geftorven ware? Ach!<br />

gij zijt het . . . gij zijt het, ik twijfel 'er niet<br />

san. Wat kan 'er meer nodig zijn, gij hebt al<br />

het recht om mij wanhopig te maken.<br />

Neen, hernam jezennemours, met een flauwe<br />

ftem en nedergeflagen oogen; ik ben de man niet<br />

om uw hart met wanhoop te vervullen, 't Is het<br />

mijne dat door alle de fchigten der wanhoop ge-<br />

grieft word. ... Ga, ik zal alle de tooneelen,<br />

die voor mij bereid zijn, weten te ondergaan, zij<br />

zullen, ongetwijfelt, een einde maken van mijn<br />

leven. Ik was reeds tegen den dood bereid, maar<br />

«iet tegen dezen nieuwen fchok van 't noodlot.<br />

Wie kan ik befchuldigen van het onheil dat mij<br />

treft.


LUTHER'S MEISJE, LIV. HOOFDST. 283<br />

treft. Wie is dat fchrikkelijk, dat onbekend ver­<br />

mogen, het welk den fpot drijft met onze geloften,<br />

met onze verlangens, met ons geluk? had ik dan<br />

niet genoeg geleden , met eenmaal fuzanna te<br />

Verliezen; moet ik haar wederzien om haar nog-<br />

lnaal kwijt te raken? Ik meende haar in 't graf<br />

te zijn, zij leeft, niet voor mij, maar voor een<br />

ander. Haar hart moge vrij het mijne roepen, ik<br />

bezef nogthans maar al te wel dat zij niet voor<br />

mij beftaat! Wel nu, dat zij leve, dat zij, in­<br />

dien het mogelijk zij, gelukkig leve! ik .dank in­<br />

middels den hemel haar het graf ontkomen te zien;<br />

dat zij voor een ander zij en mij vergete, indien<br />

haar aandenken aan mij, haar geluk een oogenblik<br />

ftoore. . . . En gij, goedhartig en edelmoedig<br />

grijsaart, vrees niets van de hevigheid mijner<br />

liefde, nimmer zal ik u reden geven tot berouw<br />

van mij gehuisvest te hebben; ik zal niets beftaan<br />

tegen de wetten der maatfehappij, niets tegen de<br />

verfchrikkelijke bevelen van het onherroeplijk nood­<br />

lot. Zoo 't nodig zij, zal ik alles in mijn' boezem<br />

fmooren. Gij, derhalven, die den tijtel van echt­<br />

genoot voerdt, een tijtel dien mij toekwam, maar<br />

welken de hemel mij ontnomen heeft, gij, die mij<br />

uwen vriend noemde, ga, ik zal uw vriend blij­<br />

ven. Gebied over uwen geest, ik zal den mijnen<br />

bevelen... . Werkt mede tot mijne ontwerpen...<br />

nog maar weinige dagen, en misfchien zullen wij<br />

alle drie minder ongelukkig zijn.<br />

VIJF


«84 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

VIJF E N VIJTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Suzanna had zich fchielijk begeven naar het<br />

naaste vertrek. Zij had het gezicht niet kunnen<br />

verdragen van jezennemours, daar zij, helaas!<br />

zich zelve Defchuldigde hem ontrouw te zijn ge­<br />

weest ; zijne tegenwoordigheid alleen was voor haar<br />

een fchrikkelijk verwijt. Men vergeeft zich<br />

alles, maar 'i gene men zich zelve niet kan ver*<br />

geven , is, zijn eigen onheil bewerkt te hebben.<br />

Zij had tegen haar eige, tegen hem gehandelt. Zij<br />

had de liefde beledigt, en haar eigen hart be-<br />

fchuldigde haar nog meer dan jezennemours haar<br />

zou hebben kunnen befchuldigen. Beiden even zeer<br />

.verbaast, kwam 't in hen niet op om te vragen,<br />

welke fchakel van gevallen hen weder bij eikande­<br />

ren gebragt had, en 't was eerst na verfcheide<br />

ftomme tooneelen, dat zij deswegens eenig Jicht<br />

ontvingen.<br />

De heer de chaterbaune had zich aan 't hoofd<br />

bevonden van een voorpost in het kleene bosch,<br />

waar jezennemours die wreede roovers ontmoet<br />

had. Toen deze terug trokken, fleepten zij, be-<br />

halven hunnen prooi, nog eenigen te vooren ge-<br />

maakten buit mede. Zij rekende fuzanna geen­<br />

zins voor het minfte ftuk van hunnen roof. Die<br />

woeste


LUTHER'S MEISJE, LV. HOOFDST. 485<br />

woeste tijgers hadden 'befloten nog dien zelfden<br />

avond met eikanderen om haar te dubbelen; doch<br />

eensklaps zagen zij zich omringt door eene talrijker<br />

bende dan de hunne: na eenen vrij hevigen te-<br />

gendand, wierden zij allen ter nedergefabeld. Su-<br />

zsanna wierd gevonden op het flagveld in zwijm,<br />

en half dood aan de zijde van eenen ter nederge-<br />

houwen husfaar. •— Deze bezwijming moet ten<br />

minften plaats gehad hebben zoo ik meene; en<br />

indien de lezer moede is zoo veele bezwijmingen in<br />

eiken roman aantetrefTen, in welke ieder perfonaadie<br />

fchijnt afgefproken te hebben op zijn beurt te be­<br />

zwijmen , kan ik evenwel thans ter believing mijner<br />

lezers, een daad, die wezenlijk gebeurt is, niet met<br />

ftilzwijgen voorbijgaan. Dat zij zich zeiven Hechts<br />

in eene zoo verfchrikkelijke omftandigheid plaatzen,<br />

en vervolgens beilisfen of 't wel anders zijn konde.<br />

Men meende haar dood te zijn, en indien hare<br />

fraije leest en fchoone wezenstrekken, niet het groot-<br />

de verlangen verwekt hadden, om hare oogen voor 't<br />

licht weder geopend te zien, zou 'men haar ongetwij-<br />

felt onder de andere lijken , waarmede de grond als<br />

bezaait was, hebben laten blijven liggen, zoo ge­<br />

lukkig is hét eene bevallige gedaante te hebben,<br />

welke bij alle gelegenheden veel uit doet,<br />

Naaulijks uit een zoo groot gevaar gered, zou<br />

de rampfpoedige fuzanna in een ander niet min<br />

ernstig gevaar hebben kunnen komen, zoo hare<br />

verlosfers geene Franfchen geweest waren, wier<br />

hop-


aS6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

hopman geene minder menschlijkheid dan dapperheid<br />

bezat; en dan zou het voor haar beter zijn ge­<br />

weest, op de piaats dood te hebben blijven liggen.<br />

Zij zag zich met al die beleefdheid behandelen,<br />

Welke hare fexe toekomt. Zelfs nog alvorens zij<br />

wist op welke wijze zij in de handen van anderen<br />

was gekomen. Haar geval was zoo vreemd, dat<br />

het zelfs haar niet toeliet daar over te peinzen.<br />

Zij opende verwonderde oogen, en fcheen verbaast<br />

te ftaan dat zij nog leefde. De goedhartige officies<br />

fprak haar aan met de tederh rtigheid eens vaders,<br />

zette haar ter neder, troostte haar en bragt lang­<br />

zamerhand de kalmte weder in haar gemoed. Toen<br />

zij 't gevaar vernomen had, 't welk zij was ont­<br />

komen, fchepte zij ruimer adem; zij dankte god<br />

dat hij haar nog meerder dan bet leven had doen<br />

behouden! Maar de nagedagten verfpreidden een<br />

afgrijslijk en zorglijk licht over haren verbazenden<br />

rampfpoed. Zij eischte jezennemours weder;<br />

zij riep hem; zij verviel tot de fterkfte vervoerin­<br />

gen van wanhoop en van droefheid. Waar is hij,<br />

zeide zij, waar toch is hij? Gij hebt niets ver-<br />

rigt met het redden van mijn leven; gij moet mij<br />

mijnen minnaar weder bezorgen; hij was bij mij;<br />

red hem! Liever wil ik fterven dan het leven ge-<br />

Bieten , indien hij hetzelve moet misfen. Men<br />

fchaarde zich om haar heen; men ontving van<br />

haar alle mogelijke 'ophelderingen ; maar verre van<br />

te kunnen zeggen, naar weiken kant men hem<br />

moesf.


LUTHER'S MEISJE, LVI. HOOFDST. a$?<br />

moest zoeken, wist de ongelukkige zelve niet waar<br />

zij zich bevond en van waar zij kwam.<br />

ZES EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

De edelmoedigheid van hare veiiosfers putte<br />

zich uit in vergeeffche wenfchen; 't geklag van<br />

eene minnares verandert niets aan den loop des<br />

oorlogs. Men was al ipoedig genoodzaakt eenen<br />

anderen weg inteflaan, dan dien zij zouden verko­<br />

ren hebben. De zoon van den heer de c ha ter-<br />

baun bragt aan zijn vader bevel om aftetrekken;<br />

het geflagen leger drong zich digter in een. 't Was<br />

een dier aftogten, bij welke men honderd mijlen<br />

ver terug trekt. Suzanna was verplicht het op­<br />

perhoofd harer verlosftrs te volgen; dan eens was<br />

zij genoodzaakt te paard te Hijgen, dan eens zich<br />

van een rosbaar te bedienen. De oude krijgslieden<br />

waren over zulk eenen aftogt niet te vreden. Zij<br />

beklaagden zich, dat de misllag van een oogenblik<br />

zoo veele behaalde voordeden in eens vruchteloos<br />

maakte. Zij konden zich niet weerhouden te zuch­<br />

ten over zoo veele groote verrichtingen, die thans<br />

niets nuttigs hadden voortgebragt, en dat hunne<br />

dapperheid tot niets was dienstig geweest.<br />

Op de aankomst ftond de zoon in 't eerst Ver­<br />

baast, eene vrouw al weenende zijn vader te zien<br />

vol-


s88 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

volgen, in 't midden van 't gewoel en 't gedruis<br />

eens legers. Hij durfde niet vragen wie zij ware;<br />

doch hij gevoelde zich fterk getroffen, hij had haar<br />

maar even gezien en was reeds fmoorlijk verheft;<br />

eenigen tijd meende hij enkel het voorbeeld van<br />

menschlievenheid te volgen, waar in zijn vader hem<br />

voorging; en hij handelde reeds als een vuurig<br />

minnaar.<br />

Suzanna, in 't midden van het tros eens ver-<br />

ftrooiden legers, bleef nogthans een voorwerp .van<br />

oplettenheid; men droeg eerbiediglijk zorge voor<br />

haar. Door hare goedaartigheid en zachtzinnigheid,<br />

nam zij allen de genen kj, die haar omringden;<br />

en ik weet niet welk eene edele droefgeestigheid,<br />

haar' de harten won van den foldaat. Maar de<br />

zoon van den heer de chaterbaun, ijveriger dan<br />

alle de andere officieren, fcheen dezulken van haar<br />

te verwijderen, die geerne in 't vertrouwen zouden<br />

geweest zijn van haare mistroostigheid.<br />

Zij had met weinige woorden een verflag gegeven<br />

van haar wedervaren, en dewijl de toon der waar­<br />

heid , die. toon , welke niet ligt is natebootzen,<br />

daar in gepaart ging met dat eenvoudige, het welk<br />

treft, had de heer de charerbaune befloten<br />

haar tot vader te verdrekken , haar eerst in<br />

Frankrijk' te brengen, en vervolgens haar naar<br />

Switzerland te geleiden bij hare bloedverwante, zoo<br />

haast de gelegenheid daar toe zou gimftig wezen.


LUTHER'S MEISJE, LVII. HOOFDST. 2S9<br />

ZEVEN EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

heer de chaterbaune had vele vijanden<br />

niet ouder de zulken die hij dagelijks met 200 veel<br />

dapperheid en voorfpoed beftreed, maar van die be-<br />

nijders, welke niet zeldfaam gevonden worden onder<br />

krijgslieden, en in een beroep, waar in de menig­<br />

vuldige rangen en het aantal lauweren, geen voet<br />

fcheenen te moeten geven aan deze laage hartstocht,<br />

't Is waar, men had hem dikwijls zijne gedagten<br />

vrij uit hooren zeggen over zekere bewegingen,<br />

welke hem mishaagden. Dan, daar die bewegin­<br />

gen regelregt aanliepen tegen de veiligheid van<br />

't vaderland, had hij, als een goed burger, zich<br />

niet kunnen weerhouden , zijn gevoelen aan den<br />

dag te leggen, om dat 'er te veel aan gelegen<br />

was, en >v<br />

dergelijke misflageh het binnenfte van 't<br />

koningrijk blootftelden aan het zwaard des vijands.<br />

Hij was ftreng in zijne verachting jegens lieden,<br />

die het verlies kunnende voorkomen, zulks niet<br />

doen om dat zij hovelingen zijn alvorens burgers<br />

te wezen. Hij had zich 'deswegens met die rond-<br />

borftigheid en vrijheid uitgelaten, als een man van<br />

zijn beroep, jaren en ondervinding voegde. Zijne<br />

benijders waren niet zoo dra onderrigt van zijne<br />

gezegdens, of zij ftelden alles te werk om hem<br />

T te


spa GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

te doen tuimelen. De heer de chaterbaune,<br />

die de vriend was van waarheid en eere, kon van<br />

zich niet verkrijgen te loochenen, het gene hij<br />

eenmaal gezegt had! 't was zijn geluk dat hij<br />

vrij raakte met eene afdanking. Zijn zoon, ge-<br />

belgt over deze onrechtvaardigheid, verzogt zijn<br />

ontflag, en volgde zijn vader naar de ftreek waar<br />

deze de ftilte en rust ging zoeken. Zijn bloed<br />

niet meer kunnende ftorten voor zijn vaderland,<br />

hield hij niet op de rampen daar van te beweenen,<br />

om dat hij hetzelve tederlijk beminde.<br />

Een optimist (*~) die alles gade flaat , zal m<br />

den draad van elke gebeurtenis, de werking van een<br />

onvermijdelijk noodlot' trachten te vinden. Hij zal<br />

niet in gebreken blijven te Hellen, dat het vol-<br />

ftrekt en noodzaaklijk was dat de beide Switfers,<br />

den ftrijd voerden voor een vreemd vorst in een<br />

vreemd land, hij zal zijne onwederfpreeklijke re­<br />

den gronden op de redding van fuzanna, welke<br />

redding niet kon gefchieden dan door de edelmoe­<br />

dige hulp van die ftrijders, eene redding, waar<br />

- aan<br />

(*) Een optimist is de aanklever van liet gavoelen dier wijsgeeren,<br />

die ftellen, dat deze wereld de best mogelijke is, welke god heeft<br />

konnen fchepptn. Vader mallebranche en vooral leibnitz,<br />

hebben veel toegebragt om dat gevoelen aanneemiljk te maken. ,%eï<br />

beste dichtfluk van pope, is ter beweering vau dat ftelzel ingerigt,<br />

men zie zijne proeve over den mensch.<br />

(Vertaler.)


LUTHER'S MEISJE, LVII. HOOFDST. 20i<br />

aan de ontmoeting van jezennemours verknogt<br />

was; en dus voortredeneerende zou hij bewijzen<br />

of m eenen te bewijzen, dat het gerie wij toeval*<br />

ligheden noemen, niet anders zijn dan fchakels,<br />

waar aan de gelukkigfte gebeurtenisfen des mcn-<br />

fchelijken levens verbonden zijn. Dat het verborgen<br />

mengzel van goed en kwaad, faamgefteld is uit eeri<br />

onverbreekbaar famenwecfzel, en dat in dit ftelzel<br />

't vermaak en de fmert aan malkanderen grenzen,<br />

fchoon van malkanderen afgezondert. — Maar ik,<br />

die enkel poog een verhaal te geven van 't gebeur­<br />

de, laat het over aan de zulken, die 'er lust in<br />

hebben, dien afgrond te peilen, waar ik met mijn<br />

zwak en duizelig hoofd niet bij kan. Mijne hersfens<br />

zijn voor 't doorgronden van zulke dieptens niet<br />

gefchikt, des zal ik mij enkel bepalen tot het<br />

verhaal van het vervolg dezer gevallen.<br />

Suzanna, in 't huis gebragt van een zoo<br />

goeddaadig man en die haar ten vader ftrekte, zon­<br />

der haar het gewigt der weldaad te doen gevoelen,<br />

kon met geen ongunftig oog den zoon befchouwen<br />

van hem, aan wien zij het behoud van haar le­<br />

ven en eer verfchuldigt was. Ik ben zelfs bijna<br />

zeker dat dc lezer, ten minften zoo hij niet tot<br />

het oude gcflacht behoord en overdreven is in de<br />

greijidbeginzels van deugd, het haaf om zoo te<br />

fpreken zoude vergeven hebben, indien ik gezegt had<br />

dat zij voor den zoon van haren weldoener die zoort<br />

van erkentenis had opgevat, welke geene liefde<br />

T % la,


apa. GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

is, maar tot liefde leid. Jong, beminlijk, ver­<br />

plichtende, altoos gedienstig, haar voorkomende in<br />

hare verlangens, eerbiedig en ijverig, moest men<br />

fuzanna wezen om hem tot echtgenoot te wei­<br />

geren. Maar hoe kwam het dan dat hij evenwel<br />

haar echtgenoot wierd? Hoe wist hij haar van het<br />

vast befluit, het welk zij genomen had om de fchim<br />

van jezennemours getrouw te blijven, aftebren-<br />

gen? Want zij hield' reeds voor zeker dat hij niet<br />

meer beftond. Zij beweende hem in de ftilte des<br />

nachts, en onder de vreugde der aangenaamfte<br />

feesten. Een weinig geduld, en ik zïtl 'er meer<br />

van zeggen; Men zal zien dat de treurige fu­<br />

zanna met hare hand aan hem afteftaan, enkel<br />

gehoorzaamde'aan de erkentelijkheid, wier ftem van<br />

zoo veel vermogen is op regtfchapen harten. Men<br />

zal zien dat deze weigeringen geene gemaakte<br />

plooijen waren, en wat al bittere traanen zij<br />

ftortte,. alvorens zij onwillens zwichtte voor de<br />

vuurige fmeekingen eener vereenigde deugdzame<br />

familie.<br />

Thans geheel wanhopig van haar woord te heb­<br />

ben gegeven aan een' ander' dan jezennemours,<br />

beleed zij openlijk hare fout, welke zij een' mis­<br />

daad noemde. Wat zeg ik, zij durfde zich voor<br />

haren echtgenoot fchwldig verklaren; zij vergat de<br />

heilige huwelijks - eeden, om zich enkel die dei-<br />

liefde te herinneren, 't Was in deze oogenblikken<br />

van ontroering, van droefheid en van angst, waar<br />

in


LUTHER'S MEISJE, LVIII. HOOFDST. 293<br />

in alle de tederheid eener doorgriefde minnares zich<br />

welfpreekend deedt hooren, dat jezennemours<br />

eene nieuwe fterktc van ziel nodig had om zijn<br />

hart, en fuzanna te beftrijden. Hij fmoorde zijne<br />

zuchten, bedwong zijn gelaat, behaalde eene fmer-<br />

telijke zegepraal over zichzelven, zogt de eenzaam­<br />

heid , daar hij tot zichzelven alles zeide, wat de<br />

rede .te vergcefsch tegen de droefheid inbrengt;<br />

aldaar wierd zijn wond dieper, en ontftak zelfs<br />

door het gene hij aanwendde om dezelve te heelen.<br />

J=I ri n ra.__.ci— n __ rw^a.—ra<br />

yro"—"O"—"cr—xy—x-r—xzr—xzr—TD-—xy—xzr—xz>—nU<br />

A G T E N VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Op zekeren dag, verraste de grijsaart hem ge­<br />

heel verzonken in een droevig gepeins, met het<br />

hoofd verdrietig lenende tegen een ouden eik. . . .<br />

Mijn kind, zeide hij hem, hem uit die houding<br />

opwekkende, en de hand hem' op den fchouder<br />

leggende, mijn kind, uwe fmerten zijn de mijne;<br />

ik meende, bij mangel aan geluk, u ten minften de<br />

rust te bezorgen ; dan, daar eene onzichtbare<br />

hand fchijnt dezelve van u afteweeren, dewijl 'er<br />

niets voor u overblijft dan te kampen in 't midden<br />

dier hartstochten, welke zich zoo zeldfaam door<br />

onze pogingen laten onderbrengen, wat toch - valt<br />

'pr te deen, mijn treurige vriend, wat andèrs dan<br />

te zegepralen? De overwinning is niet twijfelachtig<br />

T 3 meer


£94 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

meer, wanneer men hët zich tot eene vaste ge*<br />

woonte heeft gemaakt, alle krachten te beproeven<br />

die men bezit. Ik zie te klaar dat de mensch<br />

enkel op de aarde geplaatst wierd, om geftadig<br />

hard tc kampen; men heeft bij aanhoudendheid<br />

eenen onzichtbaren vijand te weerdreeven, die alle<br />

mogelijke gedaantens aanneemt om ons aan hem te<br />

onderwerpen. Gelukkig hij, die zich inwendig het<br />

genoegen kan verfchaffen van te zegepralen! Hoe<br />

grooter de poging, te hooger vocld hij zich bo­<br />

ven zichzelven verheven, en te grooter wezen is<br />

hij in zijne eigene oogen geworden. Ik weet te<br />

wel hoe zwaar het valt zich met-dien ftoïcijnfchcn<br />

moed te wapenen, vooral in de jaren wanneer het<br />

hart lijd aan de behoefte van bemind te zijn.<br />

Mijn vriend, ik heb even als gij de folteringen<br />

van eene ongelukkige liefde ondergaan, Wat zeg<br />

ik! ik ben honderdmalen meer te beklagen geweest,<br />

Ik bezat eene echtgenoote die ik aanbad, zij was<br />

mijne liefde ongetrouw, Zij omhelsde mij, maar<br />

*t was om mij te verraden. Hare trouwelooze<br />

liefde befluierde hare dubbelhartigheid; haar hart<br />

fcheen voor mij te zijn , terwijl het voor<br />

een' ander blaakte ; door eenen verleider medege-<br />

fleept, fchaamde zij zich niet een man tc verlaten,<br />

die geen argwaan voedende, haar oprechtelijk ber<br />

minde en haar zpu hebben blijven beminnen; om<br />

den dolk mij te dieper in 't hart te duwen, nam<br />

'ê] het kind mede, welk het eerfte pand mijner


LUTHER'S MEISJE, LVÏII. HOOFDST. 2.95<br />

liefde was, en 't welk ik had voorgenomen zelv'<br />

optebrengen. Wat al gene lichten s beloofde ik mij<br />

niet van die opvoeding, van welke ik de fchets<br />

ontworpen had, met de innigfte vreugde en met<br />

het grootfte genoegen 't welk ik ooit (maakte. Het<br />

kind had bereids die jaren bereikt, waarin het ver­<br />

ftand van een meisje, 't welk gemeenlijk vroeger<br />

rijp is, de voorwerpen om haar heen onderfcheid,<br />

en door hare eenvoudigheid dezelve treffender maakt.<br />

In dien bemhmelijken ouderdom werd zij mij ont­<br />

nomen. 0 God, hoe zwaar trof mij die (lag! zij<br />

was moeder, en dagt niet aan 't har: eens vaders,<br />

het welk zij nogthans had behooren te kennen.<br />

Gelukkig evenwel dat zij mij ten minden dezen<br />

zoon liet, dien zoon, die uw medeminnaar en<br />

uw vriend is. Ik heb hem nooit van zijne moe­<br />

der gefproken, dan als van eene afgeftorvene; en<br />

alle gefprekken over dat onderwerp vermijdende,<br />

heb ik geftadig mijne fchande, mijn leed en mijne<br />

zuchten in mijn eigen boezem opgekropt. . . .<br />

Doch, kom met mij, voegde hij ?<br />

er bij, ik zal<br />

aan u vertoonen, wat ik voor de geheele wereld<br />

heb verborgen gehouden; 't is in een hart, zoo<br />

ongelukkig als het uwe, dat ik mijne zuchten wil<br />

uitboezemen, gij zult ze ten minften verdaan, en<br />

misfchien zullen wij, met famen te weenen, eenigen<br />

wellust fmaken.<br />

Na dit zeggen,, nam hij jezennemours bij de<br />

hand, en naar huis terug keerende, bragt hij hem<br />

X 4 aan


«96 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

aan eene kleene deur, die achter het tapijt van<br />

zijne (kapkamer verborgen was. Tree binnen,<br />

zeide hij, dit is het eenige vertrekje daar ik in<br />

vrijheid- kan tranen ftorten. Befchouw dat portret,<br />

mij dunkt het fchijnt mij nog toetefpreken; deze<br />

zijn hare oogen, welke zich alleen op mij vestigen;<br />

dit 's de mond- die mij liefde gezworen had. . .<br />

Dit volmaakt welgelijkend rfbeeldzel, treft mij zoo<br />

menigmalen ik het op nieuw befchouwe. Zij is<br />

het, en verre van haar hare ontrouw' te verwij­<br />

ten, roep ik haar dagelijks toe; ik ftrek mijne<br />

handen naar haar uit; ik eisch van haar eene doch­<br />

ter weder; en weldra mijne oogen nederflaande,<br />

fidder ik voor haar beiden. . . . Groote god!<br />

riep dc goede oude man, zoudt gij toegedaan heb­<br />

ben ... dat zij, van mij verwijderd, hare mis-<br />

ftap boette door ramp? zoudt gij gedult hebben<br />

dat mijne dochter vervallen ware tot eenen ellendigcn<br />

ftaat, of, 't geen erger is, tot fchande? Ach!<br />

de dood heeft mij te onpas gefpaart, terwijl ik<br />

zijne fiagen met onverfchilligheid trotzeerde.<br />

Jezennemours, die hem reeds niet meer hoor­<br />

de, bevond zich in eenen onbefchrijflijken toeffand.<br />

Wat zie ik? riep hij, ondanks zich zei ven, uit;<br />

kan ik mijne oogen gelooven? ... 't Is flori­<br />

monde; 't is zij zelve. Ach, mijnheer, hoe<br />

zeer hebben deze trekken mij getroffen! zie daar<br />

het ware afbeeldzel van haar die. . . . Hij fprak<br />

«leze woorden i» eene eerde vervoering, zonder te<br />

be-


LUTHER'S MEISJE, LVIII. HOOÏDST. %*>>{<br />

bedenken, welk een' fchrikkelijken flag bij dezen<br />

nandoenlijken vader toebragt: deze bleef een wijl<br />

als verflagen, en zonder een enkel woord te kun­<br />

nen fpreken; maar zijne zinnen vergaderende, en<br />

eensklaps op jezennemours ftaarendc, las hij in<br />

deszelfs oogen wat hij verlangde te weten. Hij<br />

ondervroeg hem, zonder dat het den anderen mo­<br />

gelijk was iets te zeggen, wegens den ouderdom<br />

en andere kleene bijzonderheden van florimonde;<br />

doch eenige ophelderingen bekomen hebbende, wel­<br />

ke eenig licht in deze duistere zaak verfpreiddeu,<br />

vervolgde de grijsaart met eene ontroering vermengt<br />

met vrees, wellust en fmert. . . . Mijn waarde<br />

vriend! De hemel heeft misfchien nog inzichten<br />

met mij, hij heeft uwe gangen herwaards geleid,<br />

om het gewigt mijner rampen te verminderen. Uwe<br />

ziel is goed en aandoenlijk, zij zal medelijden heb­<br />

ben met de loomheid mijnes ouderdoms , welke<br />

mij het gelukkig vermogen beneemt om mij te be­<br />

geven waarheen ik graag zou willen zijn. Ik ver-<br />

wagt van u den uitflekendften dienst; om mij den-<br />

zelven te bewijzen, behoeft gij u flechts te fchikken<br />

naar een nieuwsgierig verlangen, het welk misfchien<br />

niet beredeneerd is, maar fterker bij mij heerscht<br />

dan ik kan uitdrukken. Ik wil heden voorgeven<br />

van op morgen met u te gaan naar een mijner<br />

boerderijen, dan , in ftcde van derwaards te<br />

trekken, zult gij mij bij florimonde brengen; ik<br />

tüoet dat meisje zien, ja, ik moet haar zieir<br />

T 5 't Zou


*t>8 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

't Zou vruchteloos zijn mij daar van te willen<br />

afkeeren: een verward voorgevoel . . . alles wat<br />

gij in H werk zoudt willen ftellen, om mij dit-uit<br />

het hoofd te praten, zal mij niet weerhouden haar<br />

te gaan opnemen, het zij alleen of met u. Ik<br />

ga, 't zij ik eene fchaduw, eene beguicheling om-<br />

helze, zij is mij te waardig om zelfs haar fchim<br />

te kunnen weerftaan. Indien ik kwame te fterven<br />

alvorens haar te zien, zou ik niet vergenoegt ten<br />

grave, dalen. Ik zal, beter onderrigt of niet, vol_<br />

daan hebben aan het eenigfte verlangen dat mij nog"<br />

aanport. Laten wij ons haasten, de uurcn ver­<br />

vliegen, een oogenblik toevens zou mij misfchien<br />

te duur kunnen te ftaan komen.<br />

Jezennemours kon niet bezefFen hoe een man<br />

van zulke hooge jaren, zoo fchielijk kon befluiten<br />

tot eenen dergelijken togt, en dat op zulke'zwakke<br />

aanduidingen. Hij bragt hem de vermoeijingen van<br />

de reis onder 't oog, den grooten afftand; doch<br />

hij begreep tevens, dat hij den wil van zijnen<br />

weldoener niet langer moest tegenftreeven, die zich<br />

nog eeniglijk (heelde met het denkbeeld, het welk'<br />

hij had opgevat. Jezennemours ftond een wijl<br />

in beraad, of hij den zoon zou bewegen pm door<br />

fmeekingen deszelfs vader van 't voornemen afte-<br />

brengen; maar bedenkende dat hij daar door het<br />

vertrouwen zou verraden van een' man, die hem<br />

had aanbevolen niets van het geheim te laten blij-<br />

ken, weerhield hij zich.<br />

NE-


LUTHER'S MEISJE, LIX. HOOFDST. S&<br />

N E G E N E N VIJFTIGSTE HOOFDSTUK,<br />

Suzanna durfde aan den heer de chaterbaune<br />

niet vragen naar de reden van de bedruktheid, wel­<br />

ke over zijn ganfche gelaat heerschte, noch naar<br />

het doel van dit 200 haastig vertrek, het welk<br />

haar toefcheen iet ongemeens te beduiden. De eer­<br />

waardige grijsaart, de aandoeningen van zijn hart<br />

imoorende, bediende zich voor het eerst van zijn<br />

leven van een' voorwendzel ter harer gerustftelling,<br />

dewijl hij niet anders konde. Bij 't affcheid om­<br />

helsden zij allen eikanderen al weenende, zonder een<br />

enkel woord te konnen uiten. Het verlangen om<br />

ter beftemde plaatze te komen, deedt den ouden<br />

man ongemakken uitftaan, weike zelfs de derktte<br />

knapen zouden hebben doen klagen. Zij hadden<br />

voorgegeven een reis te zullen doen van drie we­<br />

ken, om, zoo zij zeiden, eenige moeilijke zaken<br />

te regelen, en fommige bouwvallige woningen te<br />

doen herdeden. Suzanna en haar echtgenoot<br />

konden gemakkelijk bevroeden, dat men iets voor<br />

haar verborgen wilde houden, dan, de geheimen<br />

van eenen vader eerbiedigende, durfden zij zich niet<br />

verder uitlaten.<br />

De heer de chaterbaune dagt niet meer aan<br />

zijne hooge jaren, de ligfte en vaardigde rijtuigen<br />

werden, in weerwil van derzelver ongemakken, altoo»


ijoc GESCHIEDENIS VANEEN<br />

toos verkozen. Over weg fprak hij „iets anders<br />

dan van de treffende gelijkenis: hij bedankte je­<br />

zennemours voor de genoeglijke hoop welke hij-<br />

hem had doen opvatten; hij omhelsde in verukking<br />

den vertroostenden fchijn, welke zijne verbeelding-<br />

bekoorde, en beklaagde zich de kortftondige rust,<br />

welke de vermoeidheid en nacht vorderden.<br />

Na eenige, dagen reïzens, befpeurde jezenne­<br />

mours van verre het landhuis, daar hij zoo wel<br />

mede bekent was. Al zuchtende wees hij het aan<br />

den heer de chaterbaune, zie daar' een plaats<br />

zeide hij, waarheen ik mij zonder u nimmer zou­<br />

de terug begeven hebben , en 't is eerst op dit<br />

oogenblik dat ik de vrijheid neem u zulks 'te ter-<br />

klaren, dat ik met weerzin aan uw verzoek vol­<br />

deed, dan, daar gij 'er op bleef aandringen, liet<br />

s'k mij door u overhalen; weest thans wel te vre-<br />

den, wij zijn 'er. Nog niet, antwoordde de<br />

onverduldige man ; ik heb menigmaal onverzaagd<br />

den dood onder de oogen gezien, maar nu vrees<br />

ik dat hij mij overvalle. O! mijn waarde jezen­<br />

nemours! mij dunkt ik voel hem naderen, en<br />

het flerfuur zal verfchrikkelijk voor mij zijn, indien<br />

ik vooraf het voorwerp niet te zien krijge, het<br />

Welk ik bemin. Groote god! gij weet waarom<br />

ik naar 't leven wenfche', tref mij met alle andere<br />

flagen, maar behoed mij voor dezen!<br />

Eene fchielijke rilling, eene ongemeene beroering '<br />

greep zijn ganfche lichaam aan. Jezennemours<br />

beef-


LUTHER'S MEISJE, LX. HOOFDST. 30**<br />

beefde mede; toen zij aan 't huis gekomen wa-><br />

ren, vernamen zij dat monval, fints een maand,<br />

florimonde weder had naar Parijs gebragt, en<br />

dar dit landhuis thans door andere lieden bewoond<br />

wierd. Zonder zich een oogenblik optehouden,<br />

zonder eens uitterusten, wierd de reis voortgezet.<br />

Jezennemours bekommerde zich den ganfchen<br />

weg over, hij bekommerde zich over den goeden<br />

grijsaart, die hoe zwak en hoog van jaren niets<br />

ontzag, en geftadig meende niet fpoedig genoeg te<br />

Pa, ijs te zullen komen.<br />

Aan zijn kant was hij insgelijks ten prooi aan<br />

een menigte heimelijke beroeringen! Hij" ging naar<br />

een huis terug, het welk hem moest doen blozen;<br />

hij begaf zich weder onder 't oog van bedervers<br />

en yan verdorvene menfchen, van welken hij den<br />

uiterften afkeer had. Met welk een oog moest<br />

hij hen befchouwen? hoe zich in hunne tegen­<br />

woordigheid gedragen? welk eene houding moest<br />

hij aannemen, bij 't leenen van den arm aan den<br />

heere de chaterbaune?<br />

ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

13ij hunne aankomst lachten de knechts, die aan<br />

de deur ftonden, eikanderen toe: ja, waarlijk hij<br />

is' 'i; 't is die fraije wijze man, die op een fchoo-<br />

neh


Jö4 GESCHIEDENIS VAN E::,<br />

ven morgen in ftilte aftrok. Jezennemours vmgaé<br />

naar florimonde, en dewijl men zeide dat &<br />

zij<br />

bij monval een vertrek had, liet hij zich terftond<br />

bij haar aandienen. Zij wierden aangekondigt, als<br />

een oud officier verzelt van een jong man, waar­<br />

op zij binnen gelaten' werden.<br />

Alvorens eene affchildering te geven van het vol­<br />

gende tafereel, moet ik zeggen, dat florimonde,<br />

alhoewel befchaamt over het losbandige leven, voor<br />

*f welk zij niet was opgebragt, nogthans de fterkte<br />

van geest niet gehad had om hetzelve te laten va­<br />

ren. Geen mensch, die zich meer aanbood om<br />

haar te helpen ontkomen uit eenen afgrond, waar<br />

de beguicheling van 't vermaak niet doet denken<br />

om 'er zich uit te redden. Jezennemours was<br />

de eenige geweest, die op eene welmeenende wijze<br />

haar over haren ftaat had onderhouden, maar je­<br />

zennemours was vertrokken. Alleen en we­<br />

der aan zich zeiven overgelaten , had zij zich<br />

even zwak bevonden als te voren, het verleide­<br />

lijke van een gemakïijk en ruim leven hield haar<br />

in de ftrikken verward, welke men haar fints haren<br />

vaderlijken ftaat, gefpannen had. Zij zugtte en<br />

weende in ftilte; zij betreurde jezennemours,<br />

zij bevond zich verachtelijk voor hem; zij befchul-<br />

digde zich zelve, maar zonder kracht genoeg te<br />

hebben om zich te onttrekken aan eene weelde, in<br />

welker midden zij zich bevond. Zij die het ver­<br />

mogen der bekoring kennen, welke de weelde ver­<br />

zelt,


LUTHER'S MEISJE, LX. HOOFDST. 303,<br />

zelt, zullen gewis eerder geneigt zijn haar te be­<br />

klagen dan te verachten: de deugd, die altoos in<br />

ftilte en in de middelmaat geleeft heeft, moge zich<br />

met recht tegen haar vergramme, maar weet juist<br />

niet altijd in welke omftandigheden de deugd kan<br />

geraken. 't Valt zoo moeilijk zich van hebbelijke<br />

behoeftens te ontdoen, wanneer men uit den beker<br />

van wellust heeft gedronken.<br />

Florimonde had maar pas het bed verlaten»<br />

Welk een treffend tooneel ! jezennemours ver-<br />

fcheen eensklaps voor haar! zij trad terug van<br />

verbaastheid. Hij was nogthans de voornaamfte<br />

perfonaadie niet. De eerwaardige grijaart, die on­<br />

beweeglijk voor haar ftaat, haar ftijf aanziet, zijne<br />

armen wijd open houd, wiens ftilzwijgen enkel af­<br />

gebroken word door tranen en fnikken, die grijsaart<br />

hield haren aandagt bezig. Zij meent in zijn ge­<br />

laat eenige bekende trekken te ontdekken; dit ont­<br />

rust haar, zij ontftelt, durft haar oog niet vestigen<br />

op het gelaat eens mans, wiens grijze lokken zijne<br />

eerwaardigheid vermeerderen. Zij verbleekt op de<br />

beweging van zijn gezicht, toen zij eensklaps de<br />

klank boorde dier ftemme, welke haar zoo gemeen­<br />

zaam en aangenaam was geweest in haren kinder­<br />

lijken ftaat, en welke thans haar, op een klagen-<br />

den toon, toeriep, cecilia, cecilia! kendt gij<br />

uwen vader niet? zij gaf een gil, en wierp zich<br />

aan de knikkende kniën van den grijsaart neder,<br />

dien zij thans herkende. Naauwlijks heeft de ouden<br />

man


S°4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

man krachts genoeg om zijne handen te brengen<br />

op de fchoüders zijner dochter; zijne beene rillen,<br />

men fchuift hem een ftoel onder 't lijf, hij laat<br />

'er.zich op nedervallen; maar helaas! om 'er nimmer<br />

weder van opteftaan. Ja, hij gaf den geest, de<br />

oogen gevestigt op zijne dochter; het eenigfle 't<br />

geen hij nog doen konde, was, haar flaauwlijk de<br />

hand te drukken. Jezennemours riep om hulp,<br />

terwijl florimonde uit eenen bangen boezem haren<br />

vader toeroept: vergeef mij, vergeef mij! daar<br />

zij zelve getroffen door ójf angfleu des doods, bij<br />

't zien fterven van den grijsaart, de fcherpfte uit­<br />

gillingen van wanhoop laat volgen op het verfchrik-<br />

kelijkfte zwijgen der wroegingen en der inwendige<br />

droefheid. Vruchtelooze droefheid, onvermogenden<br />

bijfïand; de grijsaart, geheel överftelpt, gevoelde<br />

de zwakke veafkracht zijns levens bezwijken, on­<br />

der dè hevigde aandoening zijner ziele; hij had<br />

nog een enkelen fnik te geven, en die fnik liet<br />

uit den mond eens ftervenden en liefhebbende vader<br />

zich mompelende hooren: cdcilia, mijne waarde<br />

cécilia!<br />

Monval, de onverwagte aankomst van jezenne­<br />

mours vernomen hebbende, trad eensklaps met<br />

zijne gewone. houding de kamer in. Welk een<br />

fchouwfpel! De oude man met grijze hairen ziel­<br />

togende in eene leningftoel, voor 't laatst flori­<br />

monde aanziende, die voor hem nedergeknield<br />

liggende, insgelijks fcheen te fterven. Monval<br />

ho»r-


LUTHER'S MEISJE, LX. HOOFOST. 305<br />

hoorde haar, die 't hem behaagt had op 't fchan-<br />

delijkst te verleiden, met eene benaauwde ftem<br />

uitroepen, vader, waarde vader! Hij* ziet haar<br />

met haren mond de befturven wangen drukken van<br />

den ouden man, als mede de koude handen, welke<br />

reeds in de haren begonden te verftijven. Jezen­<br />

nemours, onbeweeglijk aanfehouwer van dit ver­<br />

fchriklijk tooneel, als omringt van den blixem eens<br />

wrekenden gods, bedekte zijn aangezigt, doch<br />

waarop eene edele gramfchap begon te blaken, toen<br />

hij monval zag. Kom nader bij . . . kom nader<br />

bij, riep hij hem overluid toe, verlustig u met<br />

een oogenblik, het welk gij bereid hebt, befchouw<br />

het gelaat diens ongclukkigen vaders, waarop fchaam-<br />

te en droefheid, aan welke hij fterft, ftaan uit­<br />

gedrukt; hij fterft verdrietiger over het wedervinden<br />

zijner dochter in de handen van een man als gij,<br />

, dan indien hij ze nimmer had mogen wedervinden.<br />

Barbaar! ga voort, zoo gij durft, in uwe fchan-<br />

delijke ontwerpen, ruk haar zoo gij durft van dat<br />

verftijfde lijk af, om haar te voeren in 't midden<br />

dier misdadige vermaken, bij welken gij u vleid<br />

uwe wroegingen te fmooren. Deze dringen, in<br />

weêrwil van uw zeiven, in uw hart door, zij<br />

befchuldigen u, zij verwijten u uw vorig gedrag.<br />

Monval, monval, meer dan eene ftem verheffen<br />

zich in dit oogenblik tegen u, tegen die valfche<br />

grondbeginzels, welke gij blindelings omhelsde, en<br />

deze is de eenigftc vader niet wiens geluk gij ver-<br />

V ' bit-


3©6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

bitterde, wiens boezem gij griefde, en dien gij<br />

met tranen van fmert ten- grave deedt dalen. Wee<br />

u! wee den genen die' een fchuldig leven leid!<br />

die zijn vermaak ftelt in ft bederven van de onfchuld<br />

en in 't verleiden der deugd. Wat toch doet zulk<br />

één anders dan de maatfehappij ontrusten, den<br />

vreede der ziele ftoren van hem, die al zijn ver­<br />

trouwen ftelde in de lesfen van deugd en wijsheid,<br />

welke hij zijne kinderen.had ingeboezemt? Dit is<br />

de vrucht van het verachten der heiligde wetten.<br />

Ik, ik mede heb die wetten gefchonden; maar gij<br />

zijt het, die de ftrik had gefpannen, in welke ik<br />

mij liet vangen. Indien een knagend geweten mij<br />

thans vervolgt, bedenk hoe verfchrikkelijk de 'wroe­<br />

gingen zullen wezen die op u wagten.<br />

EEN EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

N. zich aldus uitgelaten te hebben, keerde je­<br />

zennemours den rug aan monval, die met een<br />

hangend hoofd ftond en niets antwoordde; hij durfde<br />

dat fchouwfpel noch aanzien noch ontwijken. Je­<br />

zennemours vatte de handen van florimonde,<br />

die, als geheel buiten haar zelve aan de voeten van<br />

den grijsaart, overftelpt was van droefheid en fmert.<br />

Hij beurde haar een weinig op. Ongelukkige en<br />

tedergeliefde dochter van den besten der vaderen,<br />

zei-


LUTHER'S MEISJE, LXI. HOOFDST. 307<br />

aeide hij haar, vergeef, vergeef het mij, zoo ik<br />

u veroordeelde als medeplichtige van hem, die u<br />

verleidde; neen, gij waart enkel zijn flachtoffer!<br />

o florimonde, florimonde! ontwaak, ontwaak<br />

uit deze doodelijke fluimerïng, en daar ik op mij<br />

neem u alle troost toetebrengen, zoo verlaat u<br />

geheel op mij, wanneer het onwedert moet men<br />

zich zoeken te redden.<br />

Florimonde antwoordde enkel met fnikken;<br />

men had de grootfte moeite om haar van het lijk<br />

hares vaders aftefcheuren; zij befchuldigde den he­<br />

mel haar ten zclven tijd den dood te weigeren.<br />

Bij tusfehenpozen riep zij overluid om denzelven en<br />

antwoordde niemand.<br />

Monval, in weêrwil van zijne grondbeginzels,<br />

trotsheid en ongevoeligheid, fcheen nooit zoo aan­<br />

gedaan te zijn geweest. Het doodbleeke gelaat des<br />

grijsaarts fprak tot hem : ook gij zult fterven f hij<br />

las op dat onbeweeglijke en verflijfde wezen, de<br />

ganfche lijst zijner fnoode bedrijven; ftom en diep<br />

gewikkelt in zich zeiven fcheen hij als verfteend,<br />

zoo koel en ftijf was zijne houding.<br />

Jezennemours beijverde zich florimonde van<br />

daar te doen verhuizen, en het lijk hares vaders<br />

elders heen te voeren. Monval durfde zich daar<br />

niet tegen verzetten. Daar zijn huis buiten den<br />

flagtboom der ftad was gelegen, viel het jezen­<br />

nemours gemakkelijk het lijk te laten overbren­<br />

gen naar* een naburig huis, dat te huur ftond.<br />

V* Hij


308 GESCHIEDENIS VAN EER<br />

Hij bezorgde de begrafnis, cn had reeds met een<br />

priester de kosten van den uitvaart bedongen, toert<br />

zich het gerucht verfpreidde, men weet niet hoe,<br />

dat de overleden een protestant was. Een ijver­<br />

zuchtig commisfaris kwam daarop beflag leggen op<br />

het lijk, het welk hij, na een verbaal proces,<br />

met zich nam, dewijl het elders moest begraven<br />

worden. Jeaennemours zuchtte over dit nieuwe<br />

tooneel, alle menfchen een gelijk recht hebbende<br />

op den gemeenen grond; want na hun overlijden<br />

houden hunne dwaze en razende twisten op. Zij<br />

liggen vreedzaam in 't graf, en de wreedfle vijan­<br />

den rusten naast eikanderen; zou die rust niet het<br />

af beeldzei zijn van de . onverfchilligheid, welke zij<br />

als dan hebben, voor alles wat hen zoo driftig<br />

bezig hield gedurende den droom des levens? Maar<br />

zommige menfchen fcheppen behagen zelfs dan nog<br />

hunne broeders en evenmenfchen te vervolgen, wan­<br />

neer deze niet meer zijn dan ftof en asfche.<br />

Jezennemours, geheel verzonken in diepe en<br />

treurige bedenkingen, toonde enkel medelijden met<br />

die ellendige gewoontens; hij deedt zijn best om<br />

florimonde tot bedaaren te brengen, en hare<br />

verbeelding afteleiden van die droevige oogenblik-<br />

ken, in welke men levendig fchijnt ten grave te<br />

dalen, met het beminde hart dat in 't graf word<br />

nedergelaten. Zijn eigen toeftand zelv eischte zich<br />

geheel aan zijne droefheid overtegeven, welke hij<br />

gedwongen was te ontveinzen; hij deedt de<br />

flerk-


LUTHER'S MEISJE, LXI. HOOFDST. 309<br />

fterktte pogingen op zich zeiven om niet uitte-<br />

barllen in zuchten en tranen. Hij meende dat hij<br />

dien waardigen vader meer dienst zou doen met<br />

deszelfs dochter niet te verlaten , dan met haar<br />

gelegenheid te geven om op zijn graf vruchteloos<br />

te kermen. Ween, zeide hij tegen florimonde,<br />

ween; verre van uwe traanen intehouden, wil ik<br />

de mijne 'er mede vermengen, dit 's eene hulde,<br />

V/eike wij den overleden grijsaart verfchuldigd zijn;<br />

maar wagt u den hemel te befchuldigen. Deze<br />

fchonk u de grootfte weldaden, gij hebt uwen<br />

vader wedergezien, daar gij niet op rekende; gij<br />

hebt tijd gehad om voor hem te blozen. Ga, hij<br />

was in zijne laatfte oogenblikken wel overtuigt van<br />

't gene in uw hart omging; ik heb hem vergenoegt<br />

zien fterven; hij is van blijdfehap geflikt, en in<br />

de vertedering met welke hij u aanfehouwde, las<br />

ik duidelijk alles wat hij u wilde zeggen. Geloof<br />

mij, hij heeft u aangezien als zijne dochter; inwen­<br />

dig heeft hij u gezegend, zijne handen ftrekte hij<br />

tot u uit, ik heb zijn groot gemoed te wel ge-<br />

kent, om niet te kunnen gisfen wat hij dagt. Toen<br />

hij IJ wilde gaan opzoeken, gefchiedde zulks min­<br />

der om u uwen ramp te verwijten, als om zijnen<br />

vaderlijken boezem voor u te openen en u te ver­<br />

troosten. Hij wist dat de verleiding u aan uwe<br />

moeder onttrokken had in de jaaren uwer onfchuld.<br />

Hij wist dat uwe wroegingen altoos het afwijken<br />

van uwen plicht verzelt hadden; maar dat indien een<br />

V 3 rechte


3io GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

rechtfchapen hart zwak kan zijn, het zelve toch<br />

altoos het recht blijft behouden, om tot de deugd<br />

weder te keeren.<br />

TWEE EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Eenige dagen daar na, gaf jezen n emours aan<br />

haar een verflag van alles, wat tusfchen hem en<br />

den heer de chaterbaune was voorgevallen; hoe<br />

dat zijne fuzanna de vrouw was geworden van<br />

haren broeder. Vervolgens befloot hij om terftond<br />

naar fuzanna terug te reizen. Florimonde, ten<br />

uitterften aangedaan over zoo veele in eenen zelfden<br />

tijd te famenlopende gebeurtenisfen, was zich zel­<br />

ve niet meer. Overftelpt van droefheid, kon zij<br />

naaulijks. eenige woorden uitbrengen. Zij liet zich<br />

leiden zoo als men wilde: Het was eerst toen<br />

zij op reis en half weg waren, dat zij eensklaps<br />

tot baar zelve kwam als uit een diepen flaap ont­<br />

wakende — jezennemours, jezennemours,<br />

• waar voerdt gij mij heen? waar ben ik? wat is<br />

'er van mijn' vader geworden? Hemel! kan 't mo­<br />

gelijk zijn dat ik hem fleehts een oogenblik be-<br />

fchouwde, en zulks om hem voor altoos te verhe­<br />

zen! op mijn gezicht zal hij van fmert geftorven<br />

ZU>; hij zal zijne dochter verfoeid hebben, en<br />

WSt ftaat 'er voord-aan voor mij te doen, voor<br />

mij,


LuTii-R-'s MEISJE, LXII. HOOFDST. 3"<br />

mij, die oorzaak ben van zijn' dood? zal ik als<br />

„ene ontëerde mij gaan vertoonen aan zijnen zoon,<br />

die mij zal afwijzen, en dien ik mijn broeder niet<br />

zal durven noemen? Mijne fehande eu onëer zal<br />

hij uit mijn gezicht lezen, daar die duidlijk op<br />

gefchreven ftaan; deze hebben het hart doen ijzen<br />

van eenen vader, die niets kende dan de eer. Zijn<br />

zoon zal mij met al het gewigt zijner verachting<br />

verpletteren, welke ik te wel verdiend hebbe.<br />

Neen, ik zal zijne tranen niet zien, ik zal zijne<br />

verwijtingen niet aanhooren. Die rampzalige on­<br />

voorziene dood is eene waarfchuwing des hemels.<br />

Deze dood moet, over het overige mijner dagen,<br />

bet donkere en ondoorfchijnbare floers der afzonde­<br />

ring uitbreiden. Ziet gij op gindfche hoogte, het<br />

' kruis van dat eenzaam e klooster. Hoort gij het<br />

naar gebrom van die klok? deze roept mij, en<br />

fpreekt tot mijn hart; rampzalige, zegt zij, bekeer<br />

u, en doe boete voor uwe voorleden misdaden.<br />

Ik neem deze roeping van den hemel aan, ik ver­<br />

werp ze niet, dezelve drukt zich te klaar uit: ja,<br />

ik wil mij in dat klooster begeven, daar, achter<br />

eeuwig gefloten traliën, wil ik mij met den hemel<br />

bevrcedigen, en eenen rouw aannemen, welke niet<br />

dan met mijn leven zal eindigen.<br />

Hoe fterk jezennemours zich tegen dit fchie-<br />

lijk voornemen mogt verzetten, met redenen welke<br />

de voorzichtigheid hem ingaven, zij hoorde die<br />

aan, maar dezelve vermogten niets; 't was hem<br />

V 4<br />

O F C T


Si* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

niet mogelijk eenen anderen weg inteflaan, dan die<br />

langs 't klooster liep, het welk zij voor hare oogen<br />

had. Zij reikhalsde 'er naar met al het verlangen<br />

van eene berouw hebbende ziel.<br />

Jezennnemours verzekerde haar te vergeefsch,<br />

dat het zelfde brave en edelmoedige hart van den<br />

ouden heer de chaterbaune, in den boezem van<br />

deszelfs zoon huisvestte, en dat die zoon, erfge­<br />

naam van 's vaders .Gegevenheid, haar met , de<br />

grootfte biijdfchap zou ontvangen. Zij bleef bij<br />

haar genomen befluit, van hare overige dagen te<br />

fhjten in de fchaduw eens kloosters: zij zwoer<br />

hem, dat de wereld haar voord-aan onverdraaglijk<br />

zou zijn; dat zij van al het aardfche afzag, ten<br />

einde de goddelijke barmhartigheid voor zich aftebid-,<br />

den. Hare gebeden, hare traanen waren zoo oprecht<br />

en kwamen voort uit een zoo boetveerdig hart, hare<br />

verzuchtingen waren zoo treffende, dat jezenne­<br />

mours ten ïaatden oordeelde, door een langer<br />

tegenftreeven den hemel te zullen mishagen; hij<br />

kwam des met haar tot een verdrag, en deedt<br />

haar beioven, dat zij geene gelofte doen zou,<br />

alvorens met haren broeder te fpreeken. Zij wierd<br />

des enkel als kostgangfter aangenomen, en jezen­<br />

nemours verwagtte van den tijd, 't geen deze<br />

alleen kan uitwerken: -dan, de tijd, gelijk wij in<br />

r<br />

t vervolg zien zullen, vermogt niets op dit ftand-<br />

vastig hart, het welk zich gewijd had aan traanen<br />

#n boet4oeningen ;<br />

Zij


LUTHER'S MEISJE, LXIII. HOOÏDST. 313<br />

Zij fchreef evenwel een brief aan haren broeder,<br />

belastte jezennemours daar mede, en dwong<br />

hem daarop tot een treurig vaarwel. Ga, zeide<br />

zij, na zoo veele Hagen heb ik de eenzaamheid<br />

Hoodig; daar kan ik mijne ziel ondertasten in de<br />

tegenwoordigheid van god, hij beloont, maar ftraft<br />

tevens. 0 Mij rampzalige! ik heb noch geen recht<br />

op zijne goedertierenheid. Geloof vrij, het geluk<br />

is niet van binnen deze muuren verbannen; de<br />

godsdienst beerscht 'er, deze is een fteun en troost,<br />

wanneer alles ons verlaat, al het overige is een<br />

ijdelen droom. Ga, en zoo de vriendfehap bij u<br />

nog voor mij fpreekt, herinner u dan eene on­<br />

gelukkige , alleen om voor haar uwe gebeden,<br />

welke zij van uw medelijden verwagt, ten hemel<br />

optezenden.<br />

DRIE EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

f^lorimon d'e ftelde alle hare diamanten en ju-<br />

weelen aan jezennemours ter hand. Om de­<br />

zelve te geven aan haren broeder; hierin handelde<br />

zij- als eene ftervende, die onder hare naastbeftaan-<br />

de en vrienden het kostelijkfte uitdeelt van 't gene<br />

zij bezit. Zij bleef fleclits eene geringe fom hou­<br />

den, om in 't klooster te kunnen blijven, of lie­<br />

ver om zich in een foort van graf te begraven.<br />

V 5 Maar


314 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Maar wat wierd 'er van jezennemours, toen<br />

hij alleen in 't rijtuig en niemand meer bij zich<br />

hebbende om hem te troosten , zich overgelaten<br />

vond aan zijne eige bedenkingen ? De vloed van<br />

tranen, welke hij fteeds gepoogt had intehouden,<br />

berstte met geweld door. Hij gaf zich ongedwon­<br />

gen over aan zijne droefheid. De ontmoeting van<br />

dien waardigen ouden man, het huwelijk zijner<br />

beminde met diens zoon, de aandoenlijke en wree-<br />

de erkentenis, de fchielijke en noodlottige dood,<br />

alles vervulde zijne ziel met fmertelijke en akelige<br />

gedagten. Hoe zal hij het gezicht verdragen van<br />

twee echtelieden, die als zij hem alleen zien terug<br />

komen, hem te famen als uit eenen mond zullen<br />

vragen: waar is onzen vader? wat zal hij hen<br />

antwoorden? Hij had bijkans befloten hen van 't<br />

een en anderen te verwittigen door een brief, bij<br />

welken hij dien van florimonde meende te voe­<br />

gen ; maar behalven dat zoodanig gedrag weinig<br />

vertrouwen, vriendfchap, ijver en verknogtheid zou<br />

hebben te kennen gegeven, zou het tevens hem<br />

dc gelegenheid benomen hebben te voldoen aan<br />

zijne verlangens om fuzanna nog eens wederte-<br />

zien. Naar rijpelijk daar over gepeinst te hebben,<br />

wagtte hij zich wel aan hun te fchrijven, dewijl<br />

hij buiten de mooglijkheid zou geweest zijn de wond<br />

te verzachten, welke hij hen zou hebben toege-<br />

bragt. De plichten der vriendfchap gaan veel ver­<br />

der, zijne gedienstige hand moest den flag vermin­<br />

deren ,


LUTHER'S MEISJE, LXIII. HOOÏDST. 315<br />

deren, welke hij niet vermijden kon hen te doen<br />

o-evoelen; aan deze kiefche omzichtigheid was de<br />

zorg bevolen een verzachtenden balzem te ftorten op<br />

eene verfche wonde. Hij ging derhalven in perfoon<br />

hen deze treurige en onvervvagte tijding brengen.<br />

Naaulijks ontdekte zijn oog van verre het huis,<br />

het welk hij in rouw ftond tc dompelen, of de<br />

jonge de chaterbaune, die van de hoogte hem<br />

van verre had zien aankomen, deeg te paard, en reed<br />

hem te ge'moet. Jezennemours ftapte fchielijk<br />

uit het rijtuig en vloog te voet naar zijnen vriend,<br />

die van 't paard af fprong om hem te verwelle-<br />

komeir en te omhellen, tot hem zeggende: ftou-<br />

tert/i daar gij zijt! van waar toch uwe komst?<br />

welke verdrietelijke oogenblikken hebt gij ons niet<br />

veroorzaakt! vijftien uuren in 't ronde heeft men<br />

naar u laten vernemen; gij zult braaf bekeeven<br />

worden, maar aan tafel en in 't vriendelijke.<br />

Waarom een reis van korten duur voorgewend e»<br />

'er eene zoo lange gedaan; waarom ons geene<br />

tijding van u doen toekomen ? Hij was op 't punt<br />

om naar zijnen vader te vragen, hij ging als uit<br />

natuurneiging voort naar 't rijtuig, 't welk nog<br />

op een afftand langzaam aankwam, toen jezenne­<br />

mours hem tegenhield, hem nauwer in zijne armen<br />

drukte, en in zijnen boezem de tranen ftortte,<br />

welke hij niet langer kon weêrhouden. Vriend,<br />

zeide hij hem met eene doffe ftem, fpaar mij voor<br />

dit oogenblik, fpaar mij! weest edelmoedig genoeg<br />

om


%i6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Om niets meer te vragen; heb vermogen genoeg op<br />

u zeiven, om u naar huis te laten geleiden, daar<br />

men u alles zal zeggen. . . . Hoe fpoedig volgt<br />

meenigmaal het ongeluk op eenige oogenblikken van<br />

geluk! duldt dat ik een verflag verwijle, bereid<br />

uw hart om mij te kunnen aanhooren, maar ver­<br />

geet niet dat de l^eftuurder van ons lot, tegen het<br />

gene wij ongeluk heten, eenen onverhoopten troost<br />

weet te verfchaffén. Maar, helaas! niet dan na<br />

het ftorten uwer tranen, zult gij u zulks herinne­<br />

ren. Weent, en laten wij famen weenen. Hij<br />

drukte hem op nieuw in zijne armen, latende aan<br />

zijn zwijgen de zorg over dat gene te melden, het<br />

gene hij nog een wijl tijds voor hem wilde verbergen.<br />

De jonge de chaterbaune liet zich geheel over<br />

aan zijne omhelzingen; maar ontdek, niet kun­<br />

nende weenen, bevende, en zijnen vriend ftijf aan­<br />

ziende. Mijn vader is overleden, zeide hij,<br />

met ontroering! Groote god! zou ik het ongeluk<br />

hebben van hem niet weder te zien? heeft een<br />

ander dan ik, hem de oogen gefloten? zeg mij,<br />

vriend, is hij in dat rijtuig, welks tragen voort-?<br />

gang mij iet treurigs fchijnt aanteduiden ? fpreek,<br />

hij is 'er voorzeker in, 't zij dervende of dood..<br />

Jezennemours, het hoofd omwendende en niets<br />

antwoordende, fleepte hem zachtkens naar het buis.<br />

Suzanna ftond op hen te wagten; toen zij hen<br />

z a<br />

g 3<br />

ging zij hen te gemoet; eene onwillige blijd-<br />

fchap verlevendigde haar gelaat op 't zien van haren<br />

waar-


LUTHER'S MEISJE, LXIIJ. HOOFDST. 317<br />

waarden jezennemours, dien zij niet gedagt had<br />

weder te zullen aanfchouwen, en die blijdfchap<br />

was even onfchuldig als het hart waarin dezelve<br />

ontftond.<br />

Het hooge woord moest 'er eindelijk uit, hij<br />

verkondigde hen dien dood, maar deed zulks in<br />

het overhandigen van den brief" van florimonde,<br />

want de droefheid belette hem te fpreken. Flo­<br />

rimonde gaf in dien brief eene korte gefchiedenis<br />

van haar leven: zij verhaalde daar in, hoe zij in<br />

hare kindsheid verlaten van eene wulpfche moeder,<br />

zich bij dier affterven verdoken van alle hulp<br />

en bijfland had gezien. Zij verzweeg niet hoe zij<br />

was gevallen in de ftrikken der verleiding, en hoe<br />

zij haren vader herkent hebbende op 't oogenblik<br />

dat eene beroerte, zoo ongelukkig eigen aan zijne<br />

hooge jaren, hem van 't leven ftond te berooven,<br />

door wanhoop en wroeging over haar vorig onge­<br />

regeld gedrag was aangegrecpen. Zij verbloemde<br />

in dien brief niets van hare misftappen; zij noemde<br />

ze op met het gevoel van een berouw-vol hart,<br />

dat zelfs een affchuwen had van de losbandighe­<br />

den, tot welke het zich zoo lang had laten ver­<br />

voeren. De rampzalige florimonde was indedaad<br />

meer beklag en medelijden dan verachting waardig.<br />

Het voorbeeld dat altoos zoo veel vermag, de jeugd<br />

welke zoo zeldfaam op hare hoede is, de afwe-<br />

zenheid eens vaders, die in Duitschland het oorlog<br />

hielp voeren, de luister dar weelde, alles had<br />

gft-


3i§ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

gefïrekt tot haren val. Hoe veele eerlijke, zacht­<br />

zinnige, gevoelige en tot deugd neigende' harten,<br />

zijn niet in dergelijke ftrikken gevallen. Zij zou'<br />

vroeger tot het pad van eer hebben kunnen terug<br />

komen, indien zij Hechts het geluk had mogen<br />

hebben, een eenig mensch aantetreffen van eenen<br />

ftandvastigen en deugdzamen aart; maar hoe zich<br />

te onttrekken aan de gerieflijkheden des levens,<br />

vooral in de jaren, wanneer de driften het fterkst<br />

fpreken en 't meest met dezelven ophebben? De<br />

eerst gedane flap word zoo gemakkelijk van eenen<br />

tweeden gevolgt, en verre van den fchandigen fcha-<br />

kel te kunnen verbrceken , ftrekken alle de be-<br />

guichelingen, welke de verbeelding aanvuren, om<br />

die nog fterker te maken. Het gezicht eens fter-<br />

venden vaders, was 'er nodig om zijne dochter<br />

tot inkeer te brengen, om haar de oogen op haar<br />

zelve te doen Haart;, om haar als bij verrasfing op<br />

eene fchielijke wijze buiten dien zoo geliefden en<br />

gevaarlijken draai-kolk te vervoeren.<br />

VIER E N ZESTIGSTE HOOFDSTUK<br />

X-/e jonge de chaterbaune, wiens vader jegens<br />

hem altoos een voldrekt ftilzwijgen had gehouden<br />

wegens zijne moeder, gingen de oogen open op<br />

't lezen van dien brief, en begreep eindelijk de<br />

oor-


LUTHER'S MEISJE, LXIV. HOOFDST. 3*9<br />

oorzaak der zuchten , welke de ouden man ver-<br />

geef'sch had gepoogt te fmooien in zijn bijwezen.<br />

Hij had hem maar eenmaal in zijn leven gevraagt,<br />

wat 'er toch van zijne moeder en zuster was ge­<br />

worden? en die vraag had dien vader, dien on-<br />

gelukkigen echtgenoot, zoodanig ontroerd, dat hij,<br />

bij 't antwoord dat zij dood waren, hem tevens<br />

verboden had immer hare namen te noemen.<br />

De brief van florimonde gaf hem in eens de<br />

gefchiedenis van verfcheidene jaren; hij herlas den-<br />

zclven meer dan eens met eene ffille en fmertelijkc<br />

aandoening. Hij bleef lang zonder te kunnen<br />

fpreeken, en na een fchrikbarend zwijgen voor<br />

hun, die hem omringden, riep hij uit: moet ik<br />

dan over zoo veele famenloopénde onheilen tranen<br />

ftorten ? was liet niet genoeg den dood eens vader9<br />

te betreuren, zonder het fmertelijk gevoel van de<br />

fchande eener moeder, en 't verlies eener zuster<br />

tevens gewaar te worden 1 Neen, ik wierd niet<br />

geboren om ééns vrijen adem te halen, en om<br />

flechts eenmaal gelukkig te zijp. De hoop, door<br />

welke wij geftreelt en bedrogen worden, had mij<br />

tot hier toe onderfteund; maar 't is gedaan, ik<br />

heb geen reden meer om naar een langer leven te<br />

verlangen. Ja, wanneer ik terug zie, begeeft mij<br />

de moed, om verder voorttegaan. Ik ben niet<br />

langer bevreest voor den dood, ik begin hem te<br />

beminnen; hij opendt voor ons het ftille graf.<br />

O! zoo vreede en rust waarlijk in eene andere<br />

we-


$20 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

wereld heerfchen, wat dan heb ik hier te doen?<br />

waarom mij niet geplaatst aan de zijde van mijnen<br />

vader dien ik aanbad? Als dan zoade ik geens<br />

tranen meer behoeven te ftorten; als dan zou mijn<br />

hart niet gegrieft worden door duizende fchigten,<br />

de een fcherper dan de andere, als dan zou ik<br />

mijns gelijken niet meer nodig hebben, noch de<br />

vertroostingen der vriendfchap. Maar vergeef mij,<br />

mijn vriend, mijn ongeluk vervoert mij; vergeef<br />

mij, zoo ik nogmaal de zinnelooze klagten herhale,<br />

welke de droefheid mij doet uitgalmen, en welke<br />

gij tot bedaaren zult weten te brengen. . . . Wat<br />

dan is mijn lot ? . . , kan 'er een zijn dat ver-<br />

fchrikkelijker is? Ik heb den besten der vaderen<br />

verlooren, ik heb' nooit de liefkozingen mijner<br />

moeder ondervonden, mijne zuster gaat hare fchande<br />

verbergen in de fchaduwe eens kloosters! Ik heb<br />

Hechts een vriend, en van dezen ben ik de me-<br />

deminnaar; terwijl voor mij op aarde alles verloren<br />

is, vader, zuster, beminde en echtgenote. Neen<br />

ik bezit niets meer; ik weet niet waar mijne<br />

plaats is. Hij wrong zich uit de armen van zijnen<br />

vriend, die hem wilde tegenhouden, hij ontvlugtte<br />

de tegenwoordigheid van fuzanna, hij ontweek<br />

hare oogen, en was fchuw voor zich zclven. Te<br />

vergeefsch riep zijne echtgenoote hein achter na.<br />

Ik heb niets meer op deze wereld, riep hij, ik<br />

fta alleen ... ik fta alleen. De fluier is ver-<br />

fcheurt, en het vonnis van mijn wreed noodlot,<br />

ver-


LUTHER'S MEISJE, LXV. HOOFDST. 321<br />

vermeerdert voor mij* het drukkendfte van alle des-<br />

zelfs wreedheden.<br />

Men droeg zorg hem niet aan zijne . wanhoop<br />

overtelaten. Deze beide vrienden waren door de<br />

naauwfte banden van eensgezindheid verbonden,<br />

en de jonge de chaterbaune, was zelfs<br />

in de fterkfte uitboezemingen zijner klagten, nog<br />

een teder vriend. Jezennnemours bezat het<br />

voordeel eener natuurlijke welfprckenheid , welke<br />

de overreding met zich voerdt; de andere van<br />

een droefgeestiger geftel, was gevoeliger voor<br />

fmert. Dan eens gaf hij zich over aan de he-<br />

vigfte vervoeringen, dan eens gaf hij gehoor aan<br />

de bedaarde ftem der vriendfchap; en die beide<br />

vurige harten, verwonnen door hunne eige drift,<br />

kwamen dus tot bedaaren; een aandoenlijk ftilzwij-<br />

gen volgde de buitenfporige taal op, welke het<br />

voortbrengzel was van hunne ontroerde ziel. Je­<br />

zennemours vermijdde een bijzonder gefprek met<br />

fuzanna, vormde het ontwerp om haar voor altoos<br />

te ontvlugten; verfchrikkelijk ontwerp, fmertelijke<br />

opoffering, maar welke hem door de wetten, de<br />

deugd en de rust zijner ziel tevens werden opgelegt.<br />

VIJF EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

D e jonge de chaterbaune gaf, aan zijn kant,<br />

te kennen, dat hij zijne zuster wilde gaan zien,<br />

X en


3-* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

en drong jezennemours bij zijne ecbtgenoote<br />

te blijven,. om dat het wreed zoude zijn haar<br />

alleen te laten; dat daarenboven de hemel hen<br />

vereenigt hebbende, geen zulke ftrenge fcheiding<br />

gebood. Deze wederzijdfche heldhaftige vrien


LUTHER'S MEISJE, LXV. HOOFDST. 313<br />

diend de verkoeling uwer liefde indien de nfljnd in<br />

wezen blijft, en, in weerwil van 't noodlot en van<br />

u, niet -nerven kan, maar altoas zal blijven voort­<br />

duren? Gij zoudt mij verlöeijen zoo de man, die<br />

mij zijne echtgenoote deedt noemen, daarom niet<br />

dierbarer wierd aan mijn hart. 't Kan hem niet<br />

mogelijk zijn nieuwe gevoelens aantenemen; dat<br />

hart zal aan den eerften indruk dien het ontving<br />

getrouw blijven. Geloof mij, je z enne m o ur s j<br />

die indruk is onuitwischbaar; zelfs in gedagte heb<br />

ik mij niet kunnen verbeelden dat dezelve kon op-»<br />

houden zoodanig te zijn; ik befchouw en houde<br />

dat inwendige gevoel, voor de ftem des hemels<br />

en als den heiligden band. i . . Hou op, riep<br />

jezennemours, hou op, fuzanna! gij weet<br />

niet van Wilk een fehigt gij u tegen mij bediend;<br />

Wie beu ik thans? een rampzalige, dien dt dood<br />

gisteren fpaarde, maar dien hij morgen zal treffen.<br />

Het onverbiddelijk noodlot heeft u andere plichten<br />

opgelcgt, en fuzanna is gefchikt om over alles<br />

te zegepralen, zij houdt in hare handen het geluk<br />

eens mans, die den tijtel van echtgenoot heeft,<br />

en aan hem alleen behoort uwe liefde toe, zou hij<br />

ongelukkig worden door u en door mij? En wat<br />

naam zou men dan geven aan dén genen ^ die<br />

onder den naam van vriend, hem dagelijks ean<br />

dolk in den boezem zou duwen? Ik b.en het die<br />

vluchten poet, die mijn hart moet verfcheureiij<br />

en een band eerbiedigen, -daar de tcgenwoordig-<br />

x' _ héld


324 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

/<br />

heid van een' vreemden geen verandering in moet<br />

maken.<br />

Ik "ken mijne plichten, hernam fuzanna, ik<br />

weet wat ze mij opleggen, en ik zal ze ten allen<br />

tijde betrachten. Alhoewel gij de eenigfte zijt-, aan<br />

wien mijn hart zich gewillig heeft overgegeven,<br />

alhoewel uwe rechten verre die van het noodlottig<br />

verdrag, het welk ik tekende, overtreffen, toen ik<br />

meende zeker te zijn van uwen dood, zijn 'er<br />

thans grenzen, welke ik niet kan overfchreden,<br />

en liever zoude ik derven,, dan in mijne gedagten<br />

te nemen die te fehenden. Ik heb beloften ge­<br />

daan, en fchoon mij den eed uit den hals gerukt<br />

wierd, dezelve blijft echter voor mij geheiligt '•><br />

maar hoe meer ik tegen mij zelve werke, te fter-<br />

ker verzet mijn hart zich 'er tegen. Neen, het<br />

is in mijn vermogen niet eenen anderen te bemin­<br />

nen; welk is dan dat vermogen, 't geen fterker<br />

is v<br />

dan alle menfchelijke wetten ? welk is het ?<br />

waarom zegepraalt het in weerwil van ons zelve....<br />

Ei! wie kan mij verbieden u te beminnen, daar<br />

mijn hart het u gezworen heeft? wie kan mij een<br />

gevoel tot misdaad rekenen, 't welk al het zuivere<br />

heeft eener tedere liefde, en al het vuur van eene<br />

altoos heerfchende hartstocht! Dat men mij bevele<br />

te fterven, maar dat men mij niet gebiede onver-<br />

fchillig te zijn. Gij zijt de man, dien ik verkoos,<br />

om wien ik mijn vaderland en vader verliet; van<br />

l) ontrooft, zal ik betreuren den dood niet onder-<br />

- gaan


LUTHER'S MEISJE, LXV. HOOFB'ST. 325<br />

gaan te hebben waarmede men mij bedreigde. Ik<br />

voelde mijn levenseind naderen, maar 't was met<br />

eene liefde fmert, welke iets van het wellustige<br />

had; ik zonk in 't graf en bleef nog aan u den­<br />

ken, en ik zag met verontwaardiging terug op een<br />

heilloos en gedwongen huwlijk; en nu ik u weder-<br />

vinde, nu de hemel u voor mijn gezigt terug<br />

brengt, wreeder nog dan het noodlot zelv', door<br />

meerder wroegingen geknaagt dan zoo gij fchuldig<br />

geweest ware, nu gij u zeiven eene valfche en<br />

barbaarfche deugd fchept, verhaast gij mijne laatfte<br />

oogenbükken, en maakt mij dezelven honderdmalen<br />

bitterer en treuriger. . . . Gij wilt u van mij verwij­<br />

deren. . . . Gij weent! ach! mogten die tranèn voor<br />

mij vlieten.... En voor wie anders kunnen zij vlie­<br />

ten, riep jezennemours toen uit, altezeer aange­<br />

daan om ze te kunnen weerhouden! wie anders dan<br />

gij kan mijne voeten boeijen, mij de magt tot vlugten<br />

beneemen, en het vermogen om eene noodwendige<br />

zege te bekaaien ! Zie hoe groot uwe heerfchappij<br />

over mij is, en zoo gij niet voor u zelve behoeft<br />

te beven, beef dan voor mij. ... Ik heb van<br />

't oogenblik af dat ik u zag nooit opgehouden u<br />

te beminnen, ver buiten uw gezicht heb ik een<br />

bitter leven geleid. . . . Maar waar toe diend het<br />

onze harten voor eikanderen uitteftorten ? Door<br />

onze wonden te peilen, vermeerderen wij 'er enkel<br />

de fmert van. 'Er is geen hulpmiddel voor ons<br />

verdriet. Ga, volg uwen echtgenoot, aan wien<br />

X 3 het


$.6; GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

bet lot n verbond, en laat mij geheel over aan<br />

het wreede noodlot, welks fpeelbal ik ben. Het<br />

mijne is verfchrikkelijker dan het uwe, hernam<br />

fuzanna, en om het dragelijker te maken" heb<br />

ik deze oogenblikken gezogt om met u te fpreken,<br />

ik moest u deze bekentenis doen, om niet tot<br />

wanhoop te vervallen. En waarom zouden wij ons<br />

den laatlten troost benemen welke ons overblijft? De<br />

deugd vorderd dat wij ons zelve verwinnen, maar<br />

Zij verbied de bekoorlijkheden der vriendfchap niet;<br />

weest fteeds de vertrouwde van mijne geliefde ge-<br />

dagten, blijf nabij mij, verwijder u niet, help<br />

mij het juk torfchen , 't welk mij drukt; denk<br />

niet aan jpij te ontvluchten, en laten wij ons<br />

overgeven aan die onfchuldige neiging, welke onze<br />

beider zielen tot elkander lokt. Indien die neiging<br />

ons fchuldig koude maken , zoude ik de eerfte<br />

zijn, die u zou aanraden mij te ontvlieden; maar<br />

ik ben van de zuiverheid mijnes harte zeker; men<br />

is piet misdadig dan met den wil; ik befpeur geene<br />

raisuaa 1, dezelve is te vérre van mij, ik heb 'er<br />

te grpQten afkeer van om dezelve niet te kennen,<br />

tot waarborg van mijne uouw, heb ik uwe deugd<br />

ei} misfchien de mijne,<br />

Suzanna, hernam jezennemours, hoe on-,<br />

bedreven is uw hart in de werking der hartstoch­<br />

ten, h Qe weinig kendt gij die gevaarlijke zwakheid,<br />

yan welke men menigmaal het flagtofler is, zelfs<br />

Pp 't oqgciiblik dat wij die. meende te verachten I<br />

men


LUTHER'S MEÏSJE, LXV. HOOFDST. 327<br />

men moet zich zeiven wantrouwen, wanneer men<br />

zich zeiven wil leeren kennen. Wie het gevaar<br />

wil vermijden moet 'er zich niet in begeven. In­<br />

dien ik niet bij ondervinding de broosheid van 't<br />

mcnfchelijk harte kende, zou ik even ligtgeloovig<br />

zijn als gij, ik zou mij aan die dreelendè hersfen-<br />

fchim overgeven, die de deugdzame harten misleid,<br />

welke te veel vertrouwen op hunne eige krachten<br />

ftetiea. Laten" wij ons wagten een vijand te trot-<br />

fecrem, die te geduchter is om dat hij tot mede­<br />

plichtige het vertrouwen heeft, 't welk wij in<br />

onze cjge harten nellen. Wij beminnen clkan-<br />

deren te fterk om niets te duchten te hebben.<br />

'Er is eene fchuldige oprechtheid; dat ten minden,<br />

wanneer wij in onze liefde ongelukkig zijn, wij<br />

ons niet bloot dellen misdadig te worden. Laten<br />

wij ons hoeden voor het afgrijzen van t'eeniger tijd<br />

het oogenblik te verfoeijen, in 't welk wij elkander<br />

wederzagen, van te beeven, van te _ blozen op<br />

elkanders gezicht. Ik durf niet zeggen hoe dierbaar<br />

gij mij zijt; al trillende erken ik voor u, hoe ik<br />

heimelijk in mijn "ziel een ontwerp fmeedde om te<br />

vertrekken, daar gij uwe toedemming aan moest ge­<br />

ven; wij zouden eikanderen altoos blijven beminnen,<br />

maar afgefchciden van den anderen leven. Ik heb<br />

nu reeds lang genoeg verwijld, wagt u, bij dit ver­<br />

fchrikkelijk vaarwel, u tegen mij te wapenen met<br />

den toon der fmart. Neen, ik gevoel in mij die<br />

derkte niet, welke gij bezit; verberg voor mij<br />

X 4 uwe


3-S GïSCHIÏDENIS VAN EIN<br />

uwe tranen, ik zou de beminde, den kuiTcheti<br />

echtgenoot, den vriend aan wien ik alles fchuldig<br />

ben, verraden; tot nog toe verdien ik de achting<br />

van beiden, morgen zou ik een trouwlooze kun­<br />

nen worden. Zijt op uwe hoede, fuzanna, zijt<br />

op uwe hoede, in 't gene gij gaat zeggen; verzet<br />

u niet. tege/t een ontwerp, tot welks volvoering<br />

mij alles dringt.<br />

Suzanna wendde het hoofd om, en liep met<br />

drift, onder het geven van een jammerlijke gil,<br />

weg; deze poging op haar zelve, was de grootde<br />

welke zij in haar gantfche leven deedt. De bange<br />

fnikken fmoorende, welke haar bijkans verdikten,<br />

wilde zij nog zeggen, vertrek, waarde minnaar;<br />

doch haar mond weigerde dit verfchrikkelijk en veel<br />

beduidend woord uittefpreken. Haar echtgenoot<br />

kwam eensklaps te voorfchijn, en zonder de minde<br />

ontroering te laten blijken, vatte hij hare beide<br />

handen, en dezelve vriendelijk en tederlijk kusfen-<br />

de, dwong hij haar naar jezennemours terug<br />

te keeren, die geheel ontdeld van zijnen kant, met<br />

rasfche fchreden vlugtte, niet om eene onvoorziene<br />

verrasflng; want, zeker van zijn hart, behoefde<br />

hij het oog niet te vreezen Van een' vriend, noch<br />

dat van een' echtgenoot.<br />

ZES


LUTHER'S MEISJE, LXVI. HOOÏDST.<br />

ZES EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

De heer de chaterbaune, naar onzen onge-<br />

Iukkigen minnaar toetredende, zeide hem: «gij zijt<br />

de oorzaak van mijne verdrieten; gij moest mij<br />

verwenfchen, en met dat alles kan ik verlangen dat<br />

wij vrienden zijn. Vervolgens zich wat levendiger<br />

uitlatende, voegde hij 'er bij: gij zoudt mij mogen<br />

haten, jezennemours, en zoo gij het niet doet,<br />

word zulks belet door de edelmoedigheid en braaf­<br />

heid van uw hart; ik integendeel heb reden u te<br />

beminnen en aan u te verklaren: dat ik voor u<br />

de tederfte en welmeenendfte genegenheid heb op­<br />

gevat; van het oogenblik af dat ik u zag, heeft<br />

eene lieflijke overeenftemming onze zielen verbonden.<br />

Zoo haast het bekend wierd dat ik de echtgenoot<br />

was van uwe beminde , beefde ik, om dat ik<br />

befpeurde dat gij haar beter verdiende dan ik, de<br />

minnenijd kwam daarop, in weerwil der vriend­<br />

fchap, mij heimelijk kwellen; hoe wreed ook die<br />

beweging der ziele zij, was dezelve nogthans on­<br />

willig. Gij deedt mij in de afwezenheid eens<br />

vriends, hoe hard mij die afwezenheid viel, ik<br />

weej niet welke eene rust fmaken, welke mij<br />

fcheen te voldoen: bij uwe wederkomst wilde ik<br />

naar eene zuster heen fnellen, doch ik wierd gewaar<br />

X 5<br />

D A T


'33° GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

dat ik fuzanna niet meer kon verlaten. Wil het<br />

mij vergeven; deze bewegingen, welké niet te be­<br />

teugelen zijn, welke men verfoeit, op 't oogen­<br />

blik dat men 'er het flagtoffer van word, hebben<br />

niets van de achting verminderd , welke ik een<br />

vriend en een echtgenoote toedroeg. Ik befpeurde<br />

zeer ügt, o mijn waarde jezennemours ! alle<br />

de voordeden welke gij boven mij had , en ik<br />

kwam zoo- ver, dat ik mij van die wreede kwaal<br />

genas; ja, ik wierd 'er van genezen om 'er nim­<br />

mer weder inteftorten. Je z e n n e m o ur s! gij hebt<br />

mij een groot voorbeeld gegeven, ik zal trachten<br />

hetzelve mij ten nutte te maken. Verre van mij<br />

te beklagen over fuzanna, heb ik reden om de<br />

fchoone goedaartigheid harer ziele te prijzen, 't is<br />

hare fchuld niet dat zij mij het eerfte kende. De<br />

liefde, welke zij voor u behouden heeft , is de<br />

waarborg dat zij mij zal getrouw blijven. Zoo<br />

gij mij niet haat, zoo gij den roover niet verfoeit,<br />

die zich van uwen fchat meester maakte, indien<br />

gij nog een vriend erkent in hem, die u het hart<br />

doorboort, moet gij meer doen dan vluchten, gij<br />

-moet. blijven. Ik zie u van verbaastheid terug v<br />

treden. Geef gehoor aan de ftem,, die 'er u om<br />

bid. Ik vertrek, ik ga eene zuster bezoeken,<br />

die ik, voor lange, meest omhelst hebben. Ik<br />

zal de onwaardige minnenijd, welke u beiden even<br />

zeer hoont, verder trachten te vernielen; ik wil<br />

mij zeiven ftraffen, om dat ik haar een oogenblik<br />

heb.


LUTHERS MEISJE, LXVÏ. Hoof DST. 33*<br />

hebbe gekoefterd. Jezennemours, fuzanna aart<br />

u toevertrouwende, wil ik de misdaad boeten,<br />

welke ik lieb kunnen begaan; want wat grooter<br />

misdaad is 'er dan onbillijk te zijn ? Als ik terug<br />

zal zijn gekomen, zult gij ons kunnen verlaten,<br />

indien het verblijf in dit huis voor u ondraaglijk<br />

mogt worden.<br />

Suzanna, die op het eerfte voorkomen zeer ont­<br />

roerde, had geen woord kunnen uitbrenger. Toen<br />

z"j wat bedaard was, begreep zij de mening van<br />

baren echtgenoot, zij zag hoe fel hij verfcheurd<br />

wierd door de hand, welke hij haar aan den voet van<br />

't altaar gegeven had. Te oprecht om |e veinzen,<br />

te openhartig om de gevoelens van hare ziel te<br />

verbergen, welke daarenboven haars ondanks zich<br />

duidelijk openbaarde, verzogt zij hem verfchooning<br />

op eene wijze, welker eenvoudigheid de onfchuld<br />

alleen eigen is, "t Speet haar geweldig dat zij<br />

voor 'hem niet kon gevoelen , 't gene zij voor<br />

jezennemours gewaar wierd; haar plicht echter<br />

was daarom in hare oogen niet minder heilig. Zij<br />

zwoer, dat zij haren echtgenoot niet zou laten<br />

vertrekken, zonder hem te verzeilen. Men moest<br />

zich lang tegen haar voornemen aankanten, en de<br />

heer de chaterbaune was zelfs genoodzaakt,<br />

een zeker vriendelijk maar klemmend gezach te ge­<br />

bruiken, om haar tc doen t'huis blijven. Eene<br />

echtgenote , een oprecht vriend , die beide die<br />

uitmuntende namen verdienden, deden alles wat<br />

Zij


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

jzij konden om hem terug te houden; maar daar<br />

zijn befluit genomen was , wist hij hunne waak­<br />

zaamheid te ontfnappen, en onder begunftiging van<br />

den duister, in ftilte, wegtekomen.<br />

ZEVEN EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Na eene zoo lange en wreede fcheiding, zich<br />

nu bij eikanderen bevindende , hadden de eerfte<br />

oogenblikkcn, welken zij onder hun beiden door-<br />

bragten, hun zoet en bitter. Zij vergeleken die<br />

bij de dagen toen zij famen reisden, toen de hoop<br />

onder goude bergen voor hen de rampen verborg,<br />

welke hen bedreigden. Thans was 'er geen hoop<br />

meer om 'er zich mede te kunnen vleijen, alleen<br />

fmaakten zij den troost van eikanderen wedertezien.<br />

Hoe meer jezennemours zich aan het kiefche<br />

vermaak overgaf, van zich te bevinden bij haar<br />

die hij lief had, te ftrikter waakte hij over zijne<br />

liefde, die kuisch en rein was, welke hij voor<br />

't oog des hemels mogt belijden, en de goedkeu­<br />

ring der deugd zelve waardig was. Suzanna,<br />

bezielt met een natuurlijk eenvoudig gevoel, volgde<br />

met minder fchroom de neiging van haar hart,<br />

zij meende nimmer .de minfte trouwloosheid te kun­<br />

nen begaan, 't Was eerst na verloop van zekeren<br />

tijd, dat jezennemours, na lange teugen uit<br />

de


,1<br />

LUTHER'S MEISJE, LXVII. HOOÏDST. 335<br />

den maalftroom der liefde gedronken te hebben,<br />

bemerkte, dat hij te veel op zijne krachten ge-<br />

fteund had, dat de wijze wel tegenftand kon bie­<br />

den, maar altoos zich niet vleijen kon te overwin­<br />

nen. Hij begreep dat het tijd wierd aan zijn eerfte<br />

ontwerp te denken. Hij ontving een brief van zijn<br />

vriend, dezelve kwam van Nantes, en was van<br />

den volgenden inhoud:<br />

„ Waarde vriend, waarde fuzanna, die ik in<br />

„ mijn hart beide even zeer achte. Na alles ge-<br />

„ wikt, na alles ingezien, na alles overdagt te<br />

„ hebben, moet ik u de rust des levens toeftaan.<br />

Is 'er wel een ander middel om ulieden aan<br />

„ eikanderen wedertegeven? Dit doe ik, die op-<br />

,, offering was ik u fchuldig; ik leerde mij kennen,<br />

„ en ik, haaste mij om billijk te zijn. Gevormt<br />

,, om famen te leven, zal ik ulieden niet van den<br />

„ anderen fcheiden. Ik geef u aan uwzelven we-<br />

,, der, verwerp dan mijne opoffering niet, die<br />

,, verwerping zou mij niet gelukkiger maken, en<br />

„ gij zoudt 'er te rampzaliger om worden. Het<br />

„ geluk, waar in ik mij nog zou kunnen verheu-<br />

„ gen, kan enkel beftaan in de verbeelding, welke<br />

„ ik mij van 't uwe maken zal. Door een eeuwi-<br />

s, gen fcheidsmuur zullen wij voord-aan van elkan-<br />

„ deren afgezondert zijn. Dit moet zoo wezen;<br />

„ ik ga eene nieuwe wereld bewoonen, welke ik<br />

„ voor lange, eer ik fuzanna gezien had, met<br />

„ drift verlangde te doorreizen. Aldaar zal ik,<br />

„ ver-


331<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

„ verwijderd van uw geziekt, u van verre be-<br />

„ fchouwen met meer vergenoegen en gelukkiger<br />

„ dan in mijn bijzijn, en dit zal mij verheugen,<br />

„ Ik zal bedaarder zijn, ongelukkig ten aanzien<br />

„ van mijn hart, maar gelukkiger dan zoo ik<br />

„ gebleven ware. Mijn befluit is, nimmer weder<br />

„ den grond te betreeden, daar ik mij niet heb<br />

„ kunnen doen beminnen. Geniet het vermaak<br />

„ van eikanderen te hébben wedergevonden ; 't<br />

„past mij niet de banden te verbreeken, door<br />

„ de wettigde liefde gelegt. Suzanna heeft mij<br />

„ niet bedrogen, zij heeft mij vooraf gezegt, dat<br />

„ haar hart haar niet meer toebehoorde. Ik meen-<br />

„ de dat haft te kunnen verwinnen, thans zwicht<br />

,, ik voor ouder rechten, en welke meer te eer-<br />

„ biedigen zijn dan de mijne. Welhaast' zal de<br />

„ dood, naar welken ik verlang, u de volle vrij-<br />

„ heid verzekeren, welke ik in mijn vermogen niet<br />

,,.heb s<br />

u te fchenken. Gedenkt aan mij om mïj<br />

„te beklagen; bemind mij die u beminne. De<br />

.„ rampen of het leed welk ik onderga, wijt ik<br />

„ alleen aan 't noodlot. -Befchouw in mijne edeï-<br />

„ moedigheid niet 'anders dan het hart-verlangen<br />

„.van hem, die het geluk begeerde van alle drie;<br />

j, en die liever alleen het flagtoffer wilde zijn, dan<br />

,, 'er twee te maken. Aan ulieden beveel en ver-<br />

„ trouwe ik mijne zuster. Naauwlijks heb ik mij<br />

„ tijd gegunt om haar ,te omhelzen ; naauwlijks<br />

hebben wij eikanderen durven toefpreken. Doet<br />

„ haar


LUTHER'S MEISJE, LXVII. HOOÏDST. 335<br />

„ haar weten, wat deel mijne ziel neemt in hare<br />

„ rampen , en hoe hare nieuwe gevoelens haar<br />

„ waardiger maken aan mijn hart. Ik zoude haar<br />

„ gaarne met mij hebben willen nemen, naar lan-<br />

,, den, daar zij zich niet langer' zou hebben be-<br />

„ hoeven te fchamen; maar haar befluit was ge-<br />

„ nomen om in 't klooster te fterven. Bezoekt<br />

„ haar, en tracht haar van een zoo treurig leven<br />

'„ te doen afzien. Aan alle drie laat ik de twee<br />

„ derde gedeeltens mijner goederen over; het andere<br />

,, derde heb ik uitgezet, en de fom daar van is<br />

„ aanzienelijk geuoeg, om mij een gemakk'lijk le-<br />

„ ven te bezorgen, in deze nieuwe wereld, waar<br />

„ ik de rust ga zoeken , welke mij ontvlied.<br />

„ Vaart wel! denkt 'er niet aan om mij te wif-<br />

„ len opfporen; want wanneer dezen brief u zal<br />

,V geworden, zat ik onder een vreemden naam<br />

„ reeds aan boord, en verre verwijderd zijn van<br />

„ de plaatfe, van waar ik u dezen fchrijf. Nog<br />

,, eens, en voor de laatfte maal, vaart wel!"<br />

Deze brief was een donderflag voor fuzanna:<br />

zij wierp een treurig oog op den ontroerden je­<br />

zennemours, dien zij met eene vlugheid vol<br />

vuur, / aldus aanfprak: Gij hebt uwen vriend ge-<br />

hoort, maar heeft zijn taal denzelfden indruk op<br />

u als op mij? ach! zij treft u even zeer a!s mij,<br />

uw hart is 'er van aangedaan, mijne tranen ont­<br />

rollen mij, in dit oogenblik word gij mij min Ier<br />

waard,


33


LUTHER'S MEISJE, LXVfll. HQOEDST. 33?<br />

A G T E N ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Jezennemours drukte met kragt, zonder een<br />

enkel woord te fpreken, de hand van fuzanna,<br />

en deedt op ftaande voet alles gereed maken tot<br />

zijn vertrek: hij fprak niet, maar was druk bezig,<br />

en in alles wat In'j verrigtte was iet groots en<br />

verhevens; hij geleek naar een jong krijgsheld, die<br />

door de ftem der eere naar 't ftrijdveld Word ge­<br />

roepen, voor wien elk oogenblik kostlijk is, en<br />

wiens hart van verlangen brand om reeds voor den<br />

dageuraad daar te zijn. Hij omhelsde fuzanna,<br />

en zeide haar met een edel vertrouwen, ik zal<br />

hem aan u terug brengen. Hij fteeg te paard en<br />

vertrok. Hij verlangde fleclits de zee-haven te<br />

bereiken, van waar hij den brief had ontvangen,<br />

ten einde op het rechte fpoor te zijn ter achterhaling<br />

zijnes vriends. Naaulijks vergunde hij zichzelven<br />

eenige uuren rust. Hij fnelde geduurig Voort, op<br />

hoop van hem nog aan land te mogen aantreffen,<br />

zich verlatende óp de vertragingen welke bij eene<br />

infeheeping altoos plaats hebben ; hij liet zijn<br />

gezicht niet eens gaan over de landen, welke langs<br />

zrjnen weg lagen. Enkel bij wijlen floeg hij zijne<br />

oogen ten hemel, uitroepende: mogt ik hem We­<br />

dervinden, hem bij fuzanna brengen en hetu<br />

1 Y «ast*


33Ï GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

omhelzen, als dan zoude ik mij mijn leven niet<br />

beklagen! Aan de haven-plaats gekomen zijnde,<br />

waar hij eenige tijding wegens zijnen vriend hoopte<br />

optedoen , deedt hij alle mogelijke ' naarfporingen<br />

doch alle vruchteloos. Dit benam hem den moed<br />

niet, om zijne naarfporingen voorttezetten naar alle<br />

de havens dier kust. Na de meeste te vergeefsch<br />

bezogt te hebben, begon hij te wanhopen van hem<br />

te ontdekken, toen een marskramer hem een degen<br />

te koop aanbood. Hij herkende in dat ftuk<br />

den degen zijnes vriends, hij ondervroeg daarop<br />

den kramer, en wilde van hem weten, hoe hij<br />

aan dien degen was gekomen. De kramer ant­<br />

woordde , dat hem denzelven te Brest in ruiling<br />

was gegeven tegen een enter fabel, door iemand,<br />

die op een gewapend vaartuig de reis meende te<br />

doen naar Guadeloupe, De ophelderingen, welke men<br />

hem gaf, en vooral de befchrijving welke men<br />

hem van den perfoon maakte, deedt hem geen<br />

oogenblik twijfelen, of deze was dezelfde dien hij<br />

zogt; hij twijfelde niet, of hij zou welhaast een<br />

fchip aantreffen, gereed om in zee te fteken; hij<br />

moest echter drie vervelende weken wagten, welke<br />

hem als zoo veele jaaren toefchenen. Intusfchen<br />

gaf hij aan fuzanna kennis van zijn oogmerk om<br />

zich fcheep te begeven. Zij had den tijd om op<br />

zijnen brief te antwoorden, en meldde hem: dat<br />

zij de zorg van haar huis had toevertrouwd aan<br />

een opziener, en zich had begeven naar flori-<br />

mon-


LUTHERSS MEISJE, LXVIÏL HOOEDST. 339)<br />

monde, die zij tot op dat ftond Wederhouden had<br />

het nonnenkleed aantenemen; dat zij te famen kost-*<br />

gangfters zouden blijven in 't zelfde klooster 1<br />

, töï<br />

dat haar echtgenoot zou wedergekeerd zijn. Zij<br />

bleef aandringen, dat hij niet moest ophouden zijné<br />

naarfporingen te achtervolgen, tot dat hij zijnen vriend<br />

zou hebben wedergevonden. Keef met mijnen echt*<br />

genoot wedef, fchreef zij hem, of ik zal met geeii<br />

vermaak u zien terug keeren; keer met hem terug ^<br />

of onze gefprekken zullen niet dan door wroegin*<br />

gen geftoord worden; want als dan zal ik mij zei*<br />

ven Verwijten oorzaak te zijn Van zijne vlucht en<br />

van zijne rampen i<br />

Jezennemours kon op 't lezen van dezen<br />

brief ^ zich niet weerhouden te ontftellen* Zijrt<br />

hart wierd vervult met de bitterde fmert. Hij had<br />

moeite zich tot bedaren te brengen. De overwin­<br />

ning, bij grooter gevaar, zou hem minder moeilijk<br />

toegefcheenen hebben. Suzanna, eensklaps zulke<br />

dierbare banden verbrekende, had hem den ijsfelijk*<br />

ften (lag toegebragt. Maar op 't voorbeeld Zijns<br />

Vrieuds en meesters eene poging doende, kwam<br />

hij tot zich zeiven terug, en deedt alles wat in<br />

zijn vermogen was, om zich in zijn eigen leid<br />

troost te verfchaffen.<br />

y * ME-


34»<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

NEGEN EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

{-Jet oogenblik van een vertraagd vertrek afwag-<br />

tende, poogde jezennemours zijn verdriet te<br />

verzetten door : de befchouwing van nieuwigheden,<br />

welke zich aan zijn oog voordeeden. Hoe verftelt<br />

ftaat een mensch, die voor 't eerst die verbazende<br />

vlakte der zee befchouwt! welken eerbied boezemt<br />

dezelve hem niet in, vooral wanneer zijn verftand<br />

zich opend als zijne oogen, wanneer hij het geluk<br />

heeft het groote te bezeffen en te bewonderen! Het<br />

was dus met jezennemours gefteld. Bijkans<br />

onbeweeglijk op den top eener rotze, verloor zijn<br />

gezicht, of liever zijne verbeelding zich in de uit-<br />

geftrektheid van die onpeilbare^ en onafmetelijke<br />

waterplas, welks vergezicht zic^ tot in 't onein­<br />

dige fcheen uitteftrekken, waar niets het oog<br />

en het ftoutmoedige der gedagte bepaalde. De<br />

verbeelding vergroot zich als dan met de wereld<br />

en is opgetoogen van verwondering, wanneer zij<br />

zich verheft tot den hemel, om dien te ver­<br />

heerlijken, geene grenzen meer kendt en zich mü-<br />

lioènen andere werelden voorftelt, bij welken deze,<br />

die door zoo veele uitgebreide en diepe zeeën<br />

omvangen word, Hechts een kleene ftip fchijnt.<br />

Getroffen door de groote menigte van wezens, zou<br />

. de


LUTHER'S MEISJE, LXIX. HOOEDST. 341<br />

de mensch de meester wel willen zijn van 't heelal;<br />

zijne gedagte zinkt weg en verliest zich in die roe-<br />

kelooze bedenking; het onfterflijk licht, op 't welk<br />

hij wil daren, verbijstert hem en doet hem de<br />

oogen fluiten; bij word eenen meester gewaar,<br />

die aan zijne gedagten palen heeft geftelt, gelijk<br />

hij die ftelde aan die fchuimende en golvende ber­<br />

gen , die op eikanderen fchijnen te tuimelen om<br />

alles intezwelgen, en die zich verbrijzelen tegen<br />

eene zand-korrel. Dus leert de mensch, in 't mid­<br />

den der vervoeringe zijner grootheid, de zwakheid<br />

van zijn begrip kennen, en ziet de afbeelding zijner<br />

eige gedagte in dien oceaan, welke in weerwil<br />

van deszelfs geweld en uitgeftrektheid, terug wijkt<br />

voor den onzichtbaren vinger die zijne grenzen<br />

bepaalt.<br />

Het teken om te fcheep te komen wierd eindelijk<br />

gegeven, en jezennemours trad voor het eerst<br />

zijns levens in een dier brooze gebouwen, welke<br />

ten brug verftrekken aan beide de wereld-deelen,<br />

en dienen om de afgelegende volken met eikanderen<br />

te vereenigen ; het doutfte gedenkftuk van het<br />

vermetel vernuft der menfchen, die niet vreesden<br />

den woesten afgrond te bevaren, welke altoos ge-<br />

rjed is hen ti verzwelgen: in 't gezicht van dat<br />

ontzachlijk graf, fcheen hij den dood te verachten;-<br />

het oog gevestigt op de fterren, fcheen hij in die<br />

houding de ware koning der natuur, en gemaakt te<br />

zijn om de wet te dellen aan de. hoofddoffen.<br />

Y 3 J e-


14*<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Jezennemours befchouwde met verwondering<br />

bet famenftel der fchepen, waarin de vorm der<br />

groote visfchen wierd nagebootst, en hij erkende<br />

in dat werk (het meesterftuk van den mensch,)<br />

zijne ondergefchiktheid aan het model der natuur<br />

en aan de hand des fcheppers,<br />

Welhaast zag hij het land deinzen, en daarna<br />

zich eeniglijk omringt van lucht en water; hij<br />

fcheen zich toen in eene nieuwe wereld te bevin­<br />

den; het Ichip kwam hem voor het afbeeldzel-der<br />

dwaalfterren te zijn, die in de ruimte drijven, en<br />

de vlaktens van den ether beploegen. Zijn aan-<br />

dagt viel vervolgens op de zeelieden , hij was<br />

verplicht zijne bedenkingen te teugelen, toen hij<br />

den mensch befchouwde in een' ftaat zoo zeer<br />

afwijkende van zijne natuur. Wat toch kon den<br />

mensch aanzetten om zijn wezen, zijn aanzijn ,<br />

zijn leven te wagen op eenen altijd gapenden af»<br />

grond? Wat hem aanbelangde, hij wierd gedre­<br />

ven door vriendfchap en eer; deze twee vermo­<br />

gende drangredenen, deeden hem de ongemakken<br />

verduuren en die benaauwde ongefteldheid, welke<br />

gemeenlijk den reiziger bevangt die zich voor 't<br />

gerst op zee begeeft,<br />

3<br />

Er heerschte eene labbere koelte, en alles be­<br />

loofde eenen vooifpoedigen overtogt. De hoofd,<br />

ftofFen eerbiedigden den mensch, maar de mensch<br />

zocht den mensch om hem te vernielen. Eens-.<br />

Ifeps, z.ag men van verre een groot fchip opdagen.<br />

Ter.


LUTHER'S MEISJE, LXIX. HOOFDST. 343<br />

Terftond mankte het fcheepsvolk een gcjuil, als<br />

of het eenig gevaarlijk monfter befpeurde , ge­<br />

reed om een gansch fchip inteflokken. 't Was een<br />

vijandhjke bodem voerende honderd nukken ge-<br />

fchut, 't welk regelregt op zijnen prooi afkwam.<br />

Aldus werpen de fterke en groote visfchen zich<br />

dwars door de golven op de kleene die hen ten<br />

fpijze verftrekken. Het kleene vaartuig, op 't<br />

welk jezennemours zich bevond , wierd ' eens­<br />

klaps den prijs van. 't groote fchip dat nu hetzelve<br />

was op zijde gekomen; de overmagt was zoo<br />

groot, dat men niet eens een fchot behoefde te<br />

doen om hetzelve te vermeesteren, men gaf zich<br />

over, en men deedt wel. Jezennemours zag<br />

zich ontwapenen en als flaaf behandelen, maar hij<br />

wilde liever lijden dan getuigen zijn van eene af.<br />

gri'sl'jke flagting. Hoe treurig is het den mensch<br />

's menfchen vijand te zien. Jezennemours kon<br />

zich geen begrip vormen van de woeste vreugde,<br />

welke de overwinnaars lieten blijken. Beze vreugde<br />

kwam hem erbarmelijk voor, toen hij zag, dat<br />

dezelve enkel ontltond uit de gretigheid, om den<br />

roof onder malkanderen te verdeelen. Dit was het<br />

dan , 't welk hen tot woestheid , wreedheid en<br />

menfchen moorden aanzetten? Deze razernij was<br />

niet die der dieren, die door den onwederftaan-<br />

baren prikkel des hongers worden aangedrongen;<br />

't was eene beredeneerde en misdadige hebzucht;<br />

't waren menfeheu, die meer dan het benodigde<br />

y 4<br />

e n


544 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

cn zelfs het overbodige hadden, die thans eene<br />

nieuwe en onbegrijpelijke fchraapzucht kwamen vol­<br />

doen, ten koste van het bloed hunnes evenmensch.<br />

Zij gaven aan die afgrijzelijke roofzucht, den<br />

fchoonen tijtel van roem en natiönaal belang, 't<br />

welk nogthans niets anders was dan een ongerijmd<br />

voorwendzel, want geen hunner beminde het va­<br />

derland, welks ftandert zij voerden. Jezenne­<br />

mours zeide bij zich zeiven, ik kende de land-<br />

/ monfters in de zwarte husfaren, die mij in de<br />

bosfchen van Duitschland aanvielen en beroofden,<br />

maar hier zie ik zee-monfters die mij verdrukken<br />

op die fchommelende afgronden , welke in een<br />

eogenbük alle onderfcheiding tusfchen verwinnaars<br />

en verwonnenen kunnen wegnemen en vernietigen.<br />

Jndien men door de lucht kon reizen, wie twij­<br />

felt 'er aan , of men in die ongemeten ruimte<br />

geen moorddadig gedacht zou aantreffen , gretig<br />

naar roof en menfchen-moord.<br />

Terwijl de dolde uitgelatenheid bij deze verove­<br />

raars heeischte, en zij zich op de golven over­<br />

gaven aan eene luidruchtige ongebondenheid, terwijl<br />

zij zorgeloos op eene trouwelooze maar thans ftille<br />

zee lagen te dobberen, kwamen eenige fchepen<br />

onder Franfche vlag, den roover op zijde, en<br />

boden hem het gevecht aan. Het kanon, dat<br />

verfchrikkelijk wapentuing van Verwoesting en ver­<br />

nieling, bulderde met verdubbelde fchoten, en de<br />

fthi der m loeide 'er van, het vuur flikkerde


LUTHER'S MEISJE, LXIX. HOOFBST. 345<br />

cn fcheen de golven in vlam te zetten, de rook<br />

fteest in draaikringen opwaards, en 't gekerm der<br />

gekwetften en «dervende verfpreidde zich door de<br />

lucht. Jezennemours ftaat in een damp van<br />

brandende zwavel, hij ziet van rondsomme bloed<br />

ftroomen, zonder het werktuig te befpeuren dat<br />

treft en doodt. De donder brand in de handen<br />

van den mensch, en de bruizende baren voeren<br />

de lijken weg. Het fcheepsvolk van zijn kleen<br />

vaartuig, opgewakkert door de onverhoopte hulp,<br />

welke hunne boeijen verbrijzelt, werpt zich op<br />

de aangevallen veroveraars , men ftrijd en vecht<br />

op dit kleene vaartuig als op een flagveld. Je­<br />

zennemours verdedigt zijne landgenoten, zijne<br />

vrijheid en zijn leven, hij wreekt de zullen, die<br />

hij had zien vermoorden; de overwinning verklaart<br />

zich voor zijne fcheepsmakkers; men boeidt de<br />

handen van hun,' die'één uur te voren de handen<br />

van anderen kluisterden. Gelukkig de zulken, die<br />

op de fchepen der verwinnaars waren overgebragt,<br />

om geboeit te worden, want kort daar na zag<br />

men dat trotfche fchip, 't welk bevel fcheen te<br />

voeren over de golven, die hetzelve droegen, aan<br />

alle kanten gebeukt door het gefchut , reddeloos<br />

en open wankelen op de diepte, en langzaam te<br />

gronde gaan, onder 't afgrijzelijkfte en 't grievendst<br />

gejammer cn gehuil van het overige fcheepsvolk,<br />

als om aan die rampzaligen den tijd te lat*n, van<br />

l»et te meerder gevoel de ijslijkheden des doods te<br />

Y 5 hna-


546 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Imaken. Het verdween geheel, latende aan de<br />

oppervlakte der zee niets meer van alle zijne trots­<br />

heid oyer, dan de golvende wimpel van zijne<br />

groote mast.<br />

$C% W% $0% ¥04 Htë ^Oü JiÖSf Söï ^<br />

Z E V E N T I G S T E HOOFDSTUK.<br />

de drie commisfie-vaarders, welke tot bijV<br />

ftand van het koopvaardij fchip, op 't welk j e-<br />

zennemours zich bevond, waren komen opzei­<br />

len, bleven 'er maar twee overig, het derde was<br />

gezonken. Wat wierd 'er van jezennemours,<br />

toen hij vernam, dat deze fchepen vertrokken wa­<br />

ren op denzelfden tijd, toen 'zijn vriend zich had<br />

fcheep begeven? Eene rilling beving zijn ganfche<br />

lighaam, hij had het fchip bij den aanvang van<br />

't gevecht zien zinken, en het gejammer van zoo<br />

veele rampzaligen deedt zijne verbeelding nog ijzen.<br />

O! waardige en tederlievende echtgenoot van mijne<br />

beminde! was het uw gejammer ook, het welk<br />

mij door 't harte drong, waart gij onder den hoop,<br />

welke ik de handen even boven 't water zag ten<br />

hemel heffen, terwijl gij levendig in 't holle graf<br />

der zee nederzonkt? waarom herkende ik u niet?<br />

ik zou mij aan uwe zijde nedergeftort, en alle<br />

mijne krachten in 't werk geftelt hebben, om u<br />

te redden of om met u te fterven.<br />

Be-


LUTHER'S MEISJE, LXX. HOOIDST. $ 47<br />

Bevangen dbor de bangfte vrees, zogt hij overal<br />

tijding op wegens zijnen vriend; hij liet zich van<br />

't eene fchip naar 't andere overbrengen, maar zijne<br />

navorfchingen verwierven hem geene de minfte op­<br />

helderingen. Hij wist den naam niet naar welken<br />

hij vernemen moest, en op het afbeeldzel , 't<br />

welk hij van zijnen vriend poogde te geven, kon<br />

niemand hem iets antwoorden. . Alles wat men<br />

hem met zekerheid wist te zeggen, was, dat deze<br />

drie commisfie-vaarders te gelijker tijd famen ver­<br />

trokken waren, dat zij zich onderweg een maand<br />

hadden opgehouden, en dat zij de eenigfte fchepen<br />

waren, welke uit de haven van Roebelle waren<br />

uitgelopen.<br />

Al wie zich aan boord bevond , wierd door<br />

jezennemours van 't hcofd tot de voeten naau-<br />

keurig bekeeken, in 't eerst zag hij ieder voor<br />

zijn vriend aan. Doch hem niet vindende, twij­<br />

felde hij niet langer, volgens fommiger naaukeurig<br />

verhaal, of zijn vriend was in het akelig gevegt<br />

omgekomen: ondertusfehen wenschte zich elk geluk<br />

den vijand ontkomen te zijn, zich weinig bekreu­<br />

nende aan den dood van anderen, fchoon elk<br />

zulk een hoogen prijs op zijne eigene verlosfing<br />

ftelde.<br />

Hij was evenwel ver af van deswegens eene gun-<br />

ftige hoop voor zijn liefde optemaken, hij beminde<br />

zijnen vriend, en zijne wijze van denken zoude<br />

het hem als eene misdaad hebben doen befchou­<br />

wen,


34* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

fchouwen, indien hij flechts in zijne ^gedagten<br />

had genomen, zich een ongeluk ten nutte te<br />

maken , 't geen hij meende altoos te be-<br />

Weenen.<br />

Zij landden aan de kust van daar zij<br />

ontfcheepten. Jezennemours was alles ontnomen<br />

geworden, . en daar in het gevecht niemand iets<br />

behouden had dan het leven, en het fchip vergaan<br />

•was, het welk den buit binnen had, bevond hij<br />

zich volftrekt ontbloot van alles. Toen hij zich<br />

in een vreemd land zag zonder vriend, zonder<br />

geld, en daarenboven nog de edele bedoeling zijner<br />

reize mislukt was, verviel hij in eene naare droef­<br />

geestigheid. Zijn akcligen toeftand , gevoegd bij<br />

al zijn ander verdriet en bij het verlies van zijnen<br />

vriend, benevens het denkbeeld dat het lot hem<br />

fteeds bleef vervolgen, bragten hem tot dat uit-<br />

terften, waarin men het tafereel des levens van<br />

de donkerde zijde befchouwt; de naargeestigfte ge­<br />

dagten vervulden zijne ziel. De lucht was zwaar<br />

betrokken, en de op eengepakte donkere wolken<br />

deden het licht der zonne als verdwijnen; de grond<br />

was klam en verbleekt. Jezennemours zag niet<br />

dan voorwérpen die gefchikt waren de naargees­<br />

tigheid van zijne ziel te verdiepen. Hij wandelde<br />

waar 't geval hem leidde, tusfchen de klippen van<br />

het ftrand en de zee, en dien waterplas aan-<br />

fchouwende, vroeg hij deozelven zijnen vriend<br />

weder. De golven bruischten, en fcheenen al<br />

grom=


LUTHER'S MEISJE, LXX. HoornsT. 349<br />

grommende zijne verzuchtingen- en klagten te beant­<br />

woorden; het fteil en klippig ftrand was dor en<br />

woest: hij zag naar alle kanten uit, alles was<br />

treurig en doodsch; hij befpeurde Hechts een enkel<br />

mensch, en dat mensch nog fcheen wanhopig,<br />

was in eene gedurige beweging op den top eens<br />

rots , de hairen woeijen hem om 't hoofd, hij<br />

hield zijne handen uitgeftrekt, en gaf alle blijken<br />

van de wreedfte fmert. Jezennemours ging hem<br />

te gemoet, en een gezicht ziende overftroomt van<br />

tranen, vergat hij zijn eigen rampfpoed om deel te<br />

nemen in het leed eens evenmensch, die meer te<br />

beklagen fcheen dan hij. Hij naderde hem, en<br />

ftak hem de hand toe, met dien edelen nadruk<br />

welke door geen konst nagebootst word, noch<br />

door dezelve kan uitgedrukt worden. — Gij zijt<br />

dan insgelijks ongelukkig? wel nu, van dit oogen-<br />

blik af ben ik uw broeder en vriend! Hij zogt<br />

hem te vertroosten zoo goed hij kon, hij fprak<br />

hem op 't vriendelijkfte toe, om zijn vertrouwen<br />

te winnen: wie zijt gij, antwoordde de vreem­<br />

deling, het hoofd omwendende, wie zijt gij, om<br />

mij hulp te durven aanbieden, gewisfelijk moet gij<br />

een armen bloed zijn, wijl gij moeds genoeg hebt<br />

om mij aantefpreeken, en zoo gij rijk zijt, heb<br />

ik u fleclits een enkel woord te zeggen, om u de<br />

vlucht te doen nemen. ... Ik ben een bedorven<br />

man . . . hoe! gij blijft nog! ... Ja, ik ben<br />

bedorven . . ontvlugt roe. . . » 't Is drie dagen<br />

ge-


55« GESCHIEDENIS VAN EEJÏ<br />

geleden', dat men mij met vriendelijkheid naderde,<br />

mij de vleijendlte woorden toefprak, mij bejegende<br />

met die beleefdheid en onderdanigheid, waarmede<br />

men gewoon is die gene te begroeten, die nog in<br />

goeden doen en in de gunst van 't fortuin zijn;<br />

men lachte mij overal toe, men ftreelde mijn ge­<br />

hoor door de vleijendfte taal. Sints drie dagen is<br />

al die wierook, welken men mij toezwaaide, ver­<br />

vlogen, met het goud waar uit die opdampte. Ik<br />

wierd rijk geboren, een uitgeftrekten koophandel<br />

Vermeerderde dagelijks mijne bezittingen, ik wierd<br />

eindelijk de^ afgod van allen die mij omringden,<br />

toen raadde mij aan de kapitalen, welke ik had<br />

behooren t'huis te houden, uittezetten; ik waagde<br />

die, en het volgende jaar waren zij verdubbelt»<br />

Door zulke groote voordeden nog grooter aanzien<br />

bekomen- hebbende, plaatfte een iegelijk zijne gel­<br />

den in mijne handen : ik poogde mijn gelukftaf<br />

zoo ver te beproeven als mogelijk ware. Zij<br />

verduisterde in één oogenblik, alles nam een andere<br />

keer, drie mijner fchepen vergingen, mijn bankier<br />

fpeelde bankroet, de brand vernielde mijne volle<br />

pakhuizen, ... Ik kwam hier te lande aan, om<br />

met eene jonge en rijke Indifche te trouwen, doch<br />

deze reeds voor mijne aankomst onderrigt van mijne<br />

verliezen, fcheen enkel mij afgewagt te hebben,<br />

om onder mijn oog aan eenen anderen de hand te<br />

geven, welke zij mij had belooft, Zij drukt voof<br />

altoos het zegel op het onheil, het welk mij vart<br />

al-


LUTHER'S MEISJE, LXX. HOOFDST. 351<br />

alle kanten vervolgt. Indedaad, welke veranderin­<br />

gen heb ik niet gezien in die zelfde plaatzen,<br />

waar te voren ieder een zich beijverde om mij in<br />

zijne' armen te drukken, en alles aantebieden wat<br />

ik niet noodig had! Thans zie ik enkel ijskoude<br />

gezichten, op elks wezen lees ik den afkeer van<br />

alle de valfche vrienden, die mij ontmoeten; 't<br />

fchijnt dat ik hen een fchuld terug vraage, welke<br />

zij geen zin hebben te voldoen; anderen fchijnen<br />

met verachting op mij nedertezien, en niet de<br />

oogen naar den grond geflagen, fchijnen zij mij<br />

aanteraden mijn plaats te nemen in 't ftof, waarin<br />

de armoede kruipt. Ach! liever zou ik willen<br />

fterven, dan mij onder 't oog te begeven van<br />

fommigen. Neen, zij zullen het genoegen niet<br />

hebben te zien, dat ik mij verneder om ben een<br />

ftuk broods aftebedelen, dat maar al te bitter zou­<br />

de zijn. Op het oogenblik, dat gij mij aanfprak,<br />

was mijne razernij op 't felst; ik ftond gereed,<br />

om mij van deze rots nederteftooten in de zee.<br />

Op uw gezicht trad ik terug. Indien gij vermo­<br />

gend genoeg zijt, om mij weder op eene der<br />

trappen te helpen, van welke ik ben nedergetui-<br />

rnelt, weerhou mij dan, en dwing mij u te vol­<br />

gen; zoo niet, vlugt; want dan zijn alle uwe<br />

redeneeringen overbodig ; ik wil een gemakkelijk<br />

beftaan hebben of niet leven. Zoo gif integen­<br />

deel tot den rang dier (laven behoort, die niets<br />

hebben, om dat men hen alles ontnomen heeft,<br />

dan


3 5 F T<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

dan zegt mijn voorbeeld u genoeg, om u ter na­<br />

volging te konnen ftrekken.<br />

Jezennemours, die zoo veel droefheid in 't<br />

leven ondervonden en bijna verlangt had hetzelve<br />

te eindigen, verre van zijne droefgeestigheid bot<br />

te Vieren, vond zich geneigt dien ongelukkigen<br />

deszelfs voornemen uit het hoofd te praaten. Hij<br />

zeide hem alles, wat hij tot zich zeiven had<br />

moeten zeggen. Zoo iemand, zeide hij , het<br />

leven moede moest zijn , zoude ik het wezen,<br />

maar hoe veele hulpmiddelen blijven den rampza­<br />

ligden mensch nog ©ver. . . . Hulpmiddelen voor<br />

mij, hernam de vreemdeling, op eenen norfchen<br />

toon! neen, daar kunnen 'er geene zijn, te ver-<br />

geefsch fpilt gij uwe woorden aan mij. Zie hier<br />

wat ik op dezelven antwoorde. Dit zeggende,<br />

liep hij naar den kant der zee, en wierp zich<br />

van boven neder in dezelve, terwijl jezenne­<br />

mours hem naliep en hem trachtte te weêrhou-<br />

den. Hij bereikte maar even de flip van zijn'<br />

rok, doch te laat, hij zag hem nederftorten in<br />

de woedende baren, die zich tegen de rots ver­<br />

brijzelden. De ongelukkig» fcheen toèi te willen<br />

ontkomen, hij fchreeuwde , hij riep om hulp;<br />

maar 't was niet meer mogelijk om hem te red<br />

den; dan eens fcheen hij te zinken, dan eens<br />

kwam hij weer boven, worftelende met alle kracht,<br />

en vertoonende op zijn gelaat alle de angften des<br />

doods. De plaats was fteil, de zee was verbol­<br />

gen.


LUTHER'S MEISJE, LXX. HOOFBST.<br />

gen. Jezennemours kon niets anders voor hem<br />

doen dan bidden; z i j n 0 ö g v o ] g t i e ^<br />

achtte hem reeds veriooren, toen hij hem weer<br />

' ^ boven komen zich vast houdende aan èe,T<br />

zoort van wrak, * Weik hij had aangegrepen.<br />

De .wind dreef hem naar den oever, een onver-<br />

hoopte goif wierp hem op * drooge, op eenden<br />

affland van de rots, van welke hij was afge­<br />

dongen. Van rots tot rots te fnellen, biL<br />

ademloos dezelve afteklauteren, bij den ongeluk­<br />

ken te komen, hem op de been te helpen,<br />

hem het mgezwolgen zee-water te doen overgee-<br />

ven, dit alles was voor jezennemours het<br />

werk van een oogenblik, zijn moed en menseli­<br />

jkheid verleende hem krachten, die hem tot eer<br />

verfhekten. Hij trok hem de kleederen van >t<br />

hjf, welke vernaauwt door 't vocht, hem klem­<br />

den en bijkans verdikten.- Hij f c, uldde h e m h e m •<br />

en weder om hem te doen bekomen, en ziende<br />

dat dit alles niet' Hielp en dat hem bijna geen<br />

ademhaling meer overbleef, befchouwde hij fcml<br />

als dood, tranen Hortende van getuigen te zijn<br />

geweest van een zoo treurig geval.<br />

De vloed had insgelijks e«n dak van 't ver<br />

meende wrak aan 't ftrand gefpoelt, >t was een<br />

zoort van open koffer. Terwijl jezennemours<br />

het uitgerekt lijk beweende, welks betrokken en<br />

beek gelaat naar hem gekeert, eene verfchrikke-<br />

ISfe vertooning maakte, befpeurde hij eenige be-<br />

> ' Z<br />

we-


354 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

wegingen, welke aanduidden dat de rampzalige<br />

herleefde: de tekenen vermeerderden, jezenne­<br />

mours fpreidde zich over het koude lichaam, om<br />

het met zijne warmte te koesteren, en Wies het<br />

bij herhaling in den mond. Wel rasch beweegde<br />

het een arm; de ademhaling, in 't eerst zwak<br />

en onzeker, werd zichtbarer door de herhaalde<br />

kloppingen van de pols; de oogen openden zich,<br />

hij herleefde eindelijk, en fcheen als uit een die­<br />

pen flaap te ontwaken. Waar ben ik, zeide hij:<br />

ik heb daar een ijslijken droom gehad. En<br />

eensklaps de oogen op jezennemours flaande en<br />

hem ftijf aanziende , herinnerde hij zich zijnen<br />

- ftaat. O hemel! riep hij uit, gij hebt mij den<br />

dood ont&rokken, dien ik zogt, en tegen wien<br />

ik mij zoo fterk verweerde , zoo haast ik zijn<br />

prooi dagt te worden. Jezennemours begon<br />

hem ernstig aantefpreeken. ... O mijn vriend,<br />

Zeide de ongelukkige, de natuur heeft mij in één<br />

oogenblik meer gezegt, dan gij mij immer zoudt<br />

kunnen doen, zij heeft mij gedwongen mij zeiven<br />

tegentefpreeken. Tegen de baren worf telende,<br />

wenschte ik gelukkig genoeg te zijn om weder aan<br />

land te komen, al zoude ik daar de geringde fter-<br />

veling moeten wezen. Als toen wierd ik de ftraf<br />

gewaar, welke ik voor mijne verachting van 't<br />

leven verdiende. Neen, ik wil niet meer fterven.<br />

O god! ik ftneeke u om vergiffenis! Ik fidder<br />

nog wanneer ik herdenk, hoe ik op 't punt ftond<br />

om


LUTHER'S MEISJE, LXX. HOOFDST. 355<br />

om voor een vergramt rechter te verfchijnen. ik<br />

heb fchuld, dit vrees ik, en ik liep roekeloos<br />

zijn wraak-zwaard tegen.<br />

Jezennemours weende van vreugde, hij om-<br />

helsde een man, die tot het "even wedergekomen<br />

zijn vriend ftond te worden; die krachtdadig g e-<br />

waarfchuwt door den angst, waarmede de natuur<br />

den boezem van den ftervenden mensch vervult,<br />

het misdadig befluit niet meer zou nemen om zich<br />

van kant te helpen. Maar wie kan 't gelooven,<br />

wie kendt de onzichtbare kracht der droefgeestig­<br />

heid, of liever den brandenden dorst van 't eigen­<br />

belang niet! Naaulijks tot het leven wedergekeert,<br />

riep die zelfde man uit : hoe, zou ik arm en<br />

veracht moeten leven! zal het gezicht van hun,<br />

die mij fchatrijk gekent hebben , mij vervolgen!<br />

zal ik een ellendig leven leiden in dat zelfde land,<br />

waar ik om mijnen rijkdom bewonderd wierd, en<br />

waar men den bezitter van denzclfden vierde • en<br />

naar de oogen zag! Onder 't fpreken dier woor­<br />

den , befchouwde en wentelde hij de koffer die<br />

tot zijne redding gediend had. Dezelve fcheen<br />

ledig te zijn; maar onze man zag door 't bekleed-<br />

zei van den bodem iets glinsteren. Hij rukte 't<br />

bekleedzel af, en daar 't hout van den bodem<br />

half verrot was, kostte het hem weinig moeite<br />

eene ijzere plaat los te maken, onder dewelke hij<br />

eene platte langwerpige doos vond, hij opende die:<br />

welk een verfchijnzel! zij was opgevult met goude<br />

Z a klei-


3j6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

kleinoodiën, en veele kostbare diamanten en edele<br />

gefteentens. Beide even gretig in 't bezichtigen<br />

van dien fchat, konden zij naaulijks van, verbaast-<br />

heid eenige woorden uiten; want jezennemours<br />

was een mensch, en deze onverhoopte fchat, al<br />

ware het Hechts om de wonderbare ontdekking,<br />

had het recht om hem te verbijsteren. Wat den<br />

anderen aanbelangt, deze werd 'er bijna krankzin­<br />

nig van; hij omhelsde zijnen verlosfer, dankte<br />

den hemel en de zee, en maakte veel gebaar.<br />

Zie daar, zeide jezennemours, die nooit de<br />

hebbel'rkheid verloor van pbilofopheeren, op het<br />

oogenblik als men meend alles verloren te zijn,<br />

vind men in het ongeluk zelf de treffen :fte hulp­<br />

middelen. jDe andere fprak niets, maar de oogen<br />

fteeds op de glinsterende voorwerpen gevestigt hou­<br />

dende , berekende hij reeds derzelver waarde, en<br />

maakte tevens ontwerpen ter herftelling zijner for­<br />

tuin. De helft daar van komt u toe, zeide hij,<br />

met eenige t'onvredenheid tegen jezennemours.<br />

Ach! ik had twaalfmaal zoo veel moeten hebben,<br />

om weder tot dien luisterrijken ftaarte komen daar.<br />

ik in geweest ben, en daar niemand mij om be­<br />

klaagt. . . . Hoe! hernam jezennemours, alles<br />

wat gij weet, komt uit op begeeren en niet op<br />

genieten! Een oogenblik te voren bezat gij niets,<br />

thans bezit gij veel, en nog zijt gij niet te vreden.<br />

Laat uw verlangen naar meerder vaaren; maar zoo<br />

de hebzucht u beheerscht, zoo gij 'er de lijdelijke<br />

flaaf


LUTHER'S MEISJE, LXX. HOOFDST. 357<br />

(laaf van zijt, neem dan de drie vierde deelen,<br />

het overige zal voor mij genoeg zijn, om naar<br />

mijn vaderlend terug te keeren en 'er vergenoegt<br />

te leven.<br />

Terwijl hij dit zeide, zag zijn medgezel naar<br />

't ftrand heen, en 'er op nieuw eenige ftuk-goe­<br />

deren ontdekkende, welke door de baaren wierden<br />

aangefpoelt, twijfelde hij niet, maar verbeeldde<br />

zich reeds dat het nieuwe fchatten waren, welke<br />

het lot hem toezond; hij wilde die derhalven aan<br />

de woede der baren onttrekken ; hij begaf zich<br />

van 't ftrand in zee, tegen den raad van jezen­<br />

nemours, die hem terug wilde houden; te ver-<br />

geefsch riep deze hem toe, dat de vloed aankwam<br />

en welhaast de banken zou overftroomen, op welke<br />

hij zich te roekeloos waagde; hij was doof, hij<br />

verftond noch de ftem der rede, noch die der<br />

vriendfchap. Hij greep naar iets dat zwaar was,<br />

hij ligtte het op, en fpande al zijne krachten in<br />

om 'er zich meester van le maken, zonder acht<br />

te geven op de waterbergen, die gereed waren om<br />

hem naar dien zelfden oceaan terug te fleepen,<br />

welken hij maar even te voren door een mirakel<br />

ontfnapt was.<br />

Jezennemours was intusfehen genoodzaakt om<br />

achter uittewijken, zonder den minften bijftand te<br />

kunnen geven aan zijnen hebzuchtigen medgezel;<br />

hij had maar even tijd genoeg om 't koffer, 't<br />

welk zoo veele fchatten inhield, naar eene veilige<br />

Z 3 plaats


55 8<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

plaats te voeren. Verfcheide juweelen bleeven op<br />

't ftrand liggen. Hij bergde zich tusfchen de rot-<br />

zen, en zag van daar dien rampzaligen mensch,<br />

in 't midden der bruisfchende golven met den dood<br />

worftelen, te vergeefsch om hulp fchreeuwende en<br />

de handen uitdekende om weder aan 't ftrand te<br />

geraken. Jezennemours had veele moeite om<br />

van zijne ontfteltenis tot bedaren te komen, zo­<br />

danig had hem de ramp diens mans getroffen,<br />

die enkel uit hebzucht zich te diep in zee had<br />

begeven. Niet dan met moeite fleepte hij het<br />

koffer met zich van tusfchen de rotzen, en bragt<br />

hetzelve naar de plaats zijnes verblijfs.<br />

EEN EN ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Ann dezen vreemden oever ontfcheept, en alle<br />

zijne nafporingen van geen vrucht zijnde, wat zou­<br />

de hij nu doen om fuzanna te verwittigen, dat<br />

hij haren echtgenoot nergens had aangetroffen, en<br />

dat de chaterbaune zich, denkelijk, onder den<br />

rang der dooden bevond ? Hij herinnerde zich<br />

maar al te wel haren laatften wil; drie malen<br />

wilde hij aan haar fchrijven, en drie malen lag<br />

hij de pen neder. Hij befloot derhalven om nieuwe<br />

nafporingen te doen, en om liever te fierven dan<br />

haar zulk eenen gevoeligcn dag toetebrengen.<br />

Je-


LUTHER'S MEISJE, LXXI. HOOFDST. 359<br />

Jezennemours kreeg in de gedagten, om den<br />

ganfchen oord te doorlopen der plaats, waar hij<br />

maar kortelings was aangeland: de fchat, welke<br />

de voorzienigheid hem in de hand had doen vallen,<br />

was ongetwijfelt het middel, van 't welk zij wilde<br />

dat hij gebruis zoude maken ter volvoeringe, zijner<br />

voornemens.<br />

Jezennemours was te zeer de vriend der men-<br />

fchelijkheid, om geen afkeer te hebben van de<br />

flavernij, welke op dat ongelukkige vasteland vrij<br />

geboren menfchen drukte, om dat zij zwart en<br />

robust waren. Die menigte rampzaligen tot flaaven<br />

gemaakt, door een kleen getal blanken; van Afiika<br />

weggevoert om den fuiker te bearbeiden, welke de<br />

Europanen zich tot een kunst behoefte gemaakt<br />

hebben; veroordeelt tot den arbeid van last- of<br />

trekdieren, dit was voor hem een gezicht, het<br />

welk hem met reden verbaasde: hij zag met af­<br />

grijzen dat zijne landsgenoten niet eens wroegingen<br />

lieten blijken wegens deze onmenfcbelijkheid, om<br />

dat zij die ongelukkiger gekogt hadden , die zij<br />

zonder ophouden den zwaarden arbeid deden ver-<br />

rigten, en maar fchaars van het benoodigde tot<br />

hun beftaan bezorgden. Wat al wreedheden pleegde<br />

en veroorloofde men zich niet, enkel ten behoeve van<br />

wellustige overtolligheden! 't Is het bloed van Jfri<br />

ka, vermengt met dat van Amerika, 't geen het<br />

nageregt uitmaakt van eenen lafhartigen fibariet, die<br />

hetzelve koeltjes en met eene trotfche houding nuttigt.<br />

Z 4 Hij


360 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Hij nam het befluit, om eenige dier rampzaligen<br />

der flavernij te onttrekken, en zoo hij ze allen<br />

niet kon verlosfen, wilde hij ten minden 'er eenige<br />

fcoopeu, om hen weder in vrijheid te dellen. Hij<br />

begaf zich ten dien einde maar eene marktplaats,<br />

waar de rechten van den mensch , onder het op­<br />

zicht der wetten, openlijk gefchonden werden; en<br />

bij vraagde aan zich zeiven, of het den mensch<br />

voegde van billijkheid te reppen , wanneer hij<br />

zoodanig het fpoor bijder zich door een vuig eigen­<br />

belang liet verblinden. Indien jezennemours zijn<br />

hart gevolgt had, zou hij van alle zijne fchatten<br />

niets overgehouden, maar zich zeiven arm gemaakt<br />

hebben, enkel om 't vermaak te genieten van eenige<br />

engelukkigen gelukkig te maken; maar hij dagt aan<br />

de reis welke hij nog te doen had; want alle<br />

nachten droomde hij van zijne wederkomst in<br />

Europa, waar hij niets meer verlangde dan een<br />

met riet gedekt huis en tien morgen lands, om tc<br />

beproeven of hij aldaar niet ftil en gerust kon le­<br />

ven, zoo 't mogelijk ware verre verwijderd van<br />

fu z a n n a,<br />

Bij 't koopen der flaven, gaf hij altoos de voor­<br />

keur aan dje genen, die hem het bedaagst of<br />

gebrekkigst voorkwamen, of die niet in daat fchee-<br />

mn het juk der flavernij te torsfehen; onderwij.<br />

len hij met dezen handel bezig was, befpeurde<br />

bij een Europaan, die mede daarop uitging, en<br />

wiens gelaat hem op 't eerfte aanzien trof; hoe<br />

meer


LUTHER'S MEISJE, LXXI. HOOFDST. 36"!<br />

meer hij hem bekeek, te minder konde hij van<br />

zijne eerfte verbaastheid herkomen. Deze den aan-<br />

dagt bemerkende waarmede men hem befchouwde,<br />

fcheen op zijn beurt niet min verwonderd, beiden<br />

aarzelden zij om de eerfte blijken van herkenning<br />

te geven, uit vreeze van zich' te vergisfen. Ein­<br />

delijk bevond jezennemours zich in de armen<br />

van een' man, die hem al bevende en half wee-<br />

nende omhelsde. Hoe, zoudt gij het zijn, zou<br />

het lot u zoo ver gebragt hebben, om . . . ja,<br />

ik herkenne 11 . . . ik herkenne u, hoe zeer gij<br />

ook veranderd zijt. Gij leeft, gij zijt een man<br />

geworden, ik ben te vreden. Ga, gij hadt ge­<br />

lijk mij te ontvlieden, maar thans behoeft gij niet<br />

te vreezen, ik beu hier niet om u te kwellen,...<br />

Jezennemours, die drie treden was terug gewe­<br />

ken, en nu nader bij hem kwam, kon naaulijks<br />

zijne oogen gelooven. — Is 't mogelijk! vader<br />

de la hogue! gij, mijn doop-vader, in dezen<br />

oord, en in die kleeding ? Gij zijt dan geen<br />

je... hij ftond op- 't punt om '4 woord jefuiü<br />

Uittefpreken, toen de doop-vader hem de hand op<br />

den mond hield, en tot hem zeide: ftil! volg<br />

mij flegts en gij zult alles weten.- Ga, ik ben<br />

dezelfde man niet meer, ik heb u veele dingen<br />

te zeggen, volg mij.<br />

Daar men niet van zins was lang te talmen,<br />

werd de koop voor deze uitgekozen flaven ipoedig<br />

gefloten, en zij volgden hunnen meester naar de.<br />

Z 5 wo«


36a GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

woning daar jezennemours in trad, geleid door<br />

den gewezen vader jefuit, wiens karakter en ge­<br />

drag men zich nog wel zal herinneren.<br />

Naaulijks waren zij met hun heiden alleen in<br />

eene kamer, van welke de deur zorgvuldig gefloten<br />

werd, of vader de la hogue begon zijn verhaal,<br />

met al de drift van iemand, die onverduldig is.<br />

om zich te doen kennen, op de volgende wijze.<br />

Luister toe, mijn vriend, en verwonder u niet<br />

langer mij hier te zien. Ik ben 'er vrij gelukkiger<br />

dan ik in Europa was. Onze maatfehappij is niet<br />

meer in wezen; fchoon zij op onwrikbare grond­<br />

vesten fcheen geftigt te zijn, heeft men ze onder­<br />

mijnd, daar wij zelf de hand toe leenden. Onze<br />

onverdraagzaamheid, onze onverzettelijke wraak,<br />

onze onbedagtzamen hoogmoed en eene uitermate<br />

vermetelheid, hadden ons zoo veele vijanden ge­<br />

maakt, dat toen de vorsten ons wilden vernietigen,<br />

de ganfche wereld hun voornemen toejuichde. Wij<br />

zijn gevallen; maar wat toch heeft men 'er bij<br />

gewonnen? wij hebben onze rijkdommen medege­<br />

nomen, en zijn bij onze wijze van denken ge­<br />

bleven. Ik behoorde tot den rang dier genen,<br />

die eenig recht op de deeling hadden, en ik ging<br />

«rijken met het lot dat mij te beurt viel.<br />

Ik zal mijn hart voor u openleggen. Ik weet<br />

thans niet welke uwe wijze van denken zij, mis­<br />

fchien zal ik in uw oog een voorwerp van ver­<br />

achting worden; maar ik wil en zal mij vertoonen<br />

zoo<br />

!


LUTHER'S MEISJE, LXXI. HOOFDST. 363<br />

zoo als ik ben. Met zoo veel bezorgdheid als<br />

ik in Europa mij vermomde, mijne geheimen achter<br />

hield, en vooral mijn best deedt om mij niet te<br />

laren doorgronden, even zoo zwaar drukt de dwang<br />

mij hier, vooral in dit tijdftip, en fpoedig zult<br />

gj het waarom weten.<br />

Herinner u den tijd, toen gij met zoo veel rede<br />

een leven ontweek, dat zoo ftrijdig was met uw<br />

karakter. Ik was als toen afhanglijk van mijne<br />

plaats, van mijn gewaad, de dringendfre wet die<br />

mij bekent is. Het kleed wijzigt de ziel meer dan<br />

alle natuurwetten te famen het lichaam niet wij-<br />

zigen. Ik was gedwongen mijne ware gevoelens<br />

te ontveinzen. Ik moest hevig uitvaren tegen de<br />

zulken, die niet fcheenen te denken als ik. Toen ik<br />

zeer beflisfend de verdoemnis over u uïtfprak, (peelde<br />

ik enkel een geveinsde rol, en geene dier fchrik-<br />

kelijke bedreigingen kwamen uit mijn hart voort.<br />

Waarom hebt gij dat hart niet mogen kennen?<br />

men zogt u vroegtijdig tot onze geheimenisfen toe.<br />

telaten. Gij verzette 'er u tegen, en de uitkomst<br />

heeft uwe dwaasheid gebillijkt. Nooit was ik een<br />

geestdrijver, 't was mij genoeg het te fchijnen.<br />

Er* waren groote vooruitzigten aan mijn post ge-<br />

hegt; ik was in mijn canton een zoort van koning,<br />

en gehoorzaamde flechts aan weinigen om over<br />

veelen te gebieden. Dit uiterlijk ftrenge leven<br />

wierd rijkelijk vergoed, door het vermaak van t»<br />

heerfchen, 't geen van alle vermaken het grootfte<br />

is,


364\ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

is, en 't welk men nimmer moede word. Gij<br />

zult u nog wel herinneren, dat ik indedaad<br />

heerschte als de volltrekfte monarch. Zoo gij mijne'<br />

plaats had vervangen, gelijk mijn oogmerk was<br />

u te doen doen, zoudt gij even als ik onttroond<br />

zijn geworden, zoo uwe uitfporigheid doer 't on-<br />

begrijpelijkfte geval, bij u de plaats niet had ver­<br />

vult van voorzichtigheid en wijsheid. Ik vrees<br />

siet hier te veel voor u te zeggen. Gij moet<br />

mijn perfoon aankleven, en daar de hemel u aan<br />

mij heeft wedergegeven ,' zal ik u zeggen , hoe<br />

veel recht ik heb om mij aan u te laten gele­<br />

gen zijn.<br />

Dit gezegt hebbende zweeg hij, en daar jezen­<br />

nemours hem befchouwde met oogen even zeer<br />

verwonderd als vertederd, en tevens de verandering<br />

zag, welke de tijd en tegenfpoed op zijn gelaat<br />

gemaakt hadden, verhief de ex-jefuit zijn ftem, en<br />

zeide zonder de rninfte vooraffpraak . . . zeg mij,<br />

hebt gij nooit gedagt aan hem, die zorg droeg<br />

voor uwe opvoeding? hebt gij nooit gehaakt naar<br />

eenen vader? hebt gij nooit den hemel befchiddigt<br />

u een verlaten wees te doen geboren worden ? "<br />

Mijnheer, hernam dadelijk jezennemours, ach!<br />

waartoe eene aandoening te verwekken , welke ik<br />

meer dan eens heb zoeken te ftnooren? Herinnerdt<br />

gij u de herhaalde vragen welke ik u deed! waarom<br />

dat ftuk aangeroert, zoo gij mij niets anders te<br />

antwoorden hebt, dan 't gene gij mij toen reeds<br />

deedt....


LUTHER'S MEISJE, LXXI. HOOFDST. 36"$<br />

deedt ... Ik beef, ik wil en aarzel te fpreken,<br />

hernam vader de la hogue; j"a ik zal u eene<br />

openhartige belijdenis doen: maar duld, alvorens<br />

ik u uwen vader noeme, dat ik vooraf u zijne<br />

gefchiedenis verhak. Ach! toef niet langer! viel<br />

met veel. drift jezennemours hem in de reden,<br />

zou hij nog leven! Ik zal 't u zeggen, zeide<br />

de ex-jefuit, misfchien zult gij u over uwe ge­<br />

boorte fchamen; en wie weet of het mij nader­<br />

hand niet zal berouwen mij tegen u uitgelaten te<br />

hebben; zeg mij, jezennemours, zoudt gij<br />

niet liever wenfcben nooit het daglicht gezien te<br />

hebben dan hetzelve verfchuldigt te zijn aan eene<br />

onwettige liefde? antwoord mij. Ik ken gene<br />

onwettige liefde dan van hun, die eikanderen trouvr<br />

hebben gezworen en dezelve verbreeken. Ik<br />

verfta u. — Dat u zulks niet weêrhoude, nim­<br />

mer zal ik mij fchamen over mijne geboorte, ik<br />

zal alioos den vader eeren die mij het leven<br />

gaf. Indien ik bekende uw vader te zijn, her­<br />

nam de gewezen regent, zoudt gij mij dan niet<br />

haaten? — Gij mijn vader! en zulks eerst heden<br />

te vernemen, riep jezennemours uit. — Gij<br />

zijt mijn zoon, hernam de la hogue, gij zijt<br />

het! en dit hart blaakte van liefde in 't midden<br />

der godgeleerde twisren: ik predikte de overwin­<br />

ning, welke de menfchen over zich zeiven kunnen<br />

behalen, en ik liet mij overwinnen door de fchoon-<br />

heid, fchoon omvangen van eene rommel-zode befto-<br />

vene


3Ó6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

vene boeken. Wat al bekommering baarde mij<br />

uwe geboorte niet! Hoe zeer vreesde ik niet,<br />

dat mijn geheim mogt ter ooren komen van mijne<br />

norfche overftens. De angst van ontdekt te wor­<br />

den, deedt mij de grootfte voorzorg gebruiken. Ik<br />

kon geene vrouw verlaten, die op ~ het punt ftond<br />

te verlosfen van eene liefde - vrucht, voor welke<br />

ik reeds zoo veele genegenheid gevoelde. Wij be-<br />

fteedden meer zorg om uwe geboorte geheim te<br />

houden, dan een moordenaar, om het lijk te ver­<br />

bergen van den genen dien hij vermoordde. Gij<br />

kwaamt ter wereld in 't heimelijke, en wierd<br />

onder den mantel weggebragt naar een dorp, drar<br />

ik u liet opvoeden, en daar ik u aanbcveeide aan<br />

den priester, die mijnen nederigen dienaar was.<br />

Men deedt u doorgaan voor een ongelukkigen<br />

wees, wiens bezorging ik liefdadiglijk op mij had<br />

genomen. Uwe rampzalige moeder fcheen zich in<br />

't eerst van hare kraam te herftellcn, maar bleef<br />

vervolgens lang in eenen kwijnenden ftaat: het<br />

vergif van angst verzuurde haar zog en verbitterde<br />

haar leven. 'Er waren eenige dagen verloopen<br />

dat ik haar niet was komen zien; eindelijk ging<br />

ik op zekeren avond, onder begunftiging van den<br />

duister, haar bezoeken; ik vond haar op het<br />

fterven liggen. Hoe was haar gelaat veranderd!<br />

de frisfche kleur der gezondheid was van hare<br />

wangen gevaagt, in haar oogen flikkerde dat vuur<br />

niet meer van eene blakende liefde, de bleeke<br />

dood-


LUTHER'S MEISJE, LXXI. HOOFDST. 367<br />

dood-verw had zich over haar gelaat verfpreid,<br />

alles kondigde het noodlottig tijdftip aan, waarin de<br />

fchoonheid zelve affchuwlijk word. Alles kondigde<br />

eindelijk de verfchrikking der laatfte oogenblikken<br />

aan. Al bevende naderde ik haar; haaulijks had<br />

ik moeds genoeg om onder hare oogen te komen;<br />

zij wendde het gezicht van mij af; wat wilt gij<br />

nog van mij, zeide zij? ik fterf, ik boet voor<br />

mijnen misftap. Gedenk aan eenen zoon, verlaat<br />

hem niet; dit 's alles wat ik van u vorder. Ik<br />

heb bereids mijn leven opgeoffert aan dien god,<br />

die misfchien mij ftreng zal oordeelen over eene<br />

misdaad, van welke gij de oorzaak zijt.<br />

o, Mijn zoon! laten mijne tranen zich vermen­<br />

gen met de uwen, vervolgde de ex-jefuit. Dit<br />

verfchrikkelijk tooneel blijft mij geftadig bij, 't<br />

verlaat nimmer mijn geheugen, en toen gij door<br />

uwe vragen mijn hart van één reet, hoe dikwijls<br />

keerde ik mij toen niet om, om dc ontroering te<br />

verbergen over 't gene ik thans in uwen boezem<br />

uithort. Haar beeldtenis vervolgt mij onophoudelijk,<br />

en hoe menigmalen heb ik mij haren dood ver­<br />

weten! Mijn vader, hernam je zen n em ours, hoe<br />

het mij ook fmerte, mijne moeder niet gekent re<br />

hebben, dank ik nogthans de voorzienigheid dat ik<br />

ten minften u heb wedergevonden! De hemel had<br />

zijne oogmerken met haar, met u en met mij.<br />

Hij befhsurd alles, en daar hij, na zoo veele be­<br />

proevingen toelaat dat ik, als zoon , jegens u mijn<br />

plicht


568<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

plicht betrachte, wil ik alhier mijn verblijf vesti­<br />

gen, en mij nier meer van u af begeven. Ach!<br />

waarom zeide gij mij voorhencn niet het gene gij<br />

mij thans openbaart? Ik zoude niet gevlucht heb­<br />

ben , maar bij u gebleven zijn, ik zou u miin<br />

liefdesgeheim hebben toevertrouwt, en gij zoudt<br />

mijne min goedgekeurt hebben.<br />

Daarop deedt bij aan zijn vader een verhaal van<br />

de gewigtigfle zijner lotgevallen, en hoe hij, daar<br />

hij meende alleen en verlaten te zijn in de wereld,<br />

de hand had gevolgt van 't noodlot. Hetzelve,<br />

zeide hij, heeft mij van ramp tot ramp geleid;<br />

en terwijl gij vervolgt wierd door den lang/amen,<br />

maar zekeren gang der wetten, welke zich tegen<br />

uwe orde verzette , werd ik geflingert door een<br />

gevoel van liefde, het welk nog heden al het<br />

onheil mijns levens uitmaakt. Nooit was een<br />

minnaar zoo ongelukkig als ik, ik heb enkel het<br />

fmertelijke van die aangename en gedugte hartstocht<br />

gefmaakt. Hij bleef vervolgens ftildaan op eenige<br />

bijzonderheden, welke hij niet wel kon verzwijgen.<br />

Dit vertederde den ouden jefuit, fchoon hij in<br />

geen vijf en twintig jaren één traan geftort had,<br />

zoodanig, dat hij begon te weenen. O! zeide<br />

hij, welke wisfelvalligheden in 's werelds zaken!<br />

Wat al veranderingen! de onvoorziende, de onge-<br />

hoordfte zaken gebeuren en verwezenlijken zich.<br />

Zie daar, het geen men in geene godgeleerde,<br />

twistfehriften aantreft, maar 't geen wij befpeureu<br />

op


LUTHER'S MEISJE, LXXII. HOOFDST. 369<br />

op het veranderend tooneel der wereld. Bij 't<br />

dooraderen van alle onze cafuisten, bij 't hooren<br />

fpreken van onze zendelingen , die onze verfpieders<br />

zijn, hebben wij nimmer kunnen vermoeden dac<br />

onze maatfehappij , welke zoo onwankelbaar ge­<br />

vestigt fcheen, echter in weerwil van hare talrijken<br />

aanhang en befchermers, zou overhoop gefmeten en<br />

vernietigt worden, zonder den minften te.ïenftand,<br />

na zoo veel trots gebrom, hoogmoed en ftoutheid.<br />

O! . . . en hier . zweeg hij,<br />

-=S! t&=» «3SSB*=»-"^S38*=*-=S33!&»-'=*¥»B&—«^JÜEo—<br />

TWEE EN ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

iVjfijn vader, vervolgde jezennemours, gij<br />

ziet mijnen toeftand, ik ben nog in 't nafpooren<br />

van mijnen edelmoedigen vriend; ik kan naar<br />

Frankrijk niet wederkceren, voor dat ik hem ge­<br />

vonden heb. Liever wilde ik hier fterven: ik zou<br />

niet voor 't gezicht durven komen van fuzanna<br />

zonder haren echtgenoot; 't was haar wil, en 't<br />

is voor mijn hart een wet en plicht. Weet gij<br />

niet, of 'er onlangs eenig vreemdelmg is aange­<br />

komen ? Ik meen te mogen denken dat hij zich<br />

op 't fchip bevond, dat zoo gelukkig en ter goe­<br />

der uur tot onzen bijftand kwam. Zou de hemel,<br />

die mij een vader heeft wedergegeven, zich bepalen<br />

tot die eenige weldaad! Neen, ongetwijfelt, zoo<br />

A a bij


37°<br />

GESSHIEDENIS VAN EEN<br />

hij in leven is, zal ik hem wederzien, ik zal<br />

hem aan fuzanna terug brengen, zij is de zijne,<br />

zij behoort hem toe. Die fchat is mij ontfnapt; de<br />

hemel heeft het dus gewik . . . daar na zal ik<br />

mijne dagen bij u komen flijten, en zoo 't mo­<br />

gelijk zij al het overige vergeten.<br />

Mijn zoon, antwoordde hij, ik ben hier een<br />

koopman geworden, en niets zal u ontbreken; ik<br />

heb eenige winsten gedaan, welke ik dagelijks<br />

vermeerder. Nog aan deze plaats denk ik geftadig<br />

aan mijne ongelukkige broeders; ik zal u belasten<br />

met den bijftand, dien ik hen fchuldig ben. In<br />

ftede van te kruipen en zich met ftreeken te be­<br />

helpen aan de hoven, welke doof zijn geworden<br />

voor onze rechtmatige eisfchen; in ftede van hunne<br />

ellende herom te voeren, en het trotfche mede-<br />

doogen lastig te vallen, ware het beter geweest<br />

dat alle de groote mutzen van onze orde gedaan<br />

hadden zoo als ik deed. Aan veelen hunner was<br />

de koophandel niet onbekend; ik ben altoos met<br />

hart en ziel gehegt gebleven aan eene maatfehappij,<br />

in welke ik een groot gedeelte van mijn leven ge-<br />

fleten heb. De dweepzucht, van welke zij zich<br />

fomtijds zoo onvoorzichtig bediende, en welke haar<br />

haren val berokkend heeft, heb ik afgezwooren;<br />

maar ik betreur eene orde, welke hare armen tot<br />

in alle monarclnjen van Europa uitftrekte, en<br />

grondflagen had, gefchikt om haar tot den hoogden<br />

trap van rijkdom en vermogen te brengen. Zij is<br />

ge-


LUTHER'S MEISJE, LXXII. HOOFDST. 371<br />

gevallen, tot mijne groote verwondering; zij is<br />

gevallen, om dat het despotismus zijne ongerijmd­<br />

heden mengde met de heilzaamltc en wijste in-<br />

rigtingen. Welke orde heelt beter het menfchelijk<br />

hart gekent! Maar verblind als wij waren, zagen<br />

wij niet, dat daar de eeuw veranderd was, wij<br />

met dezelve moesten veranderen, en zwichten voor<br />

den ftroom van gevoelens. Wij verbeeldden ons<br />

nog te doen te hebben met janfenistcn, en wij<br />

hebben ons vijanden gemaakt, die wij gemakkelijk ons<br />

tot vrienden hadden kunnen verkrijgen. Dusdanig<br />

was onze waan, cn dit was de oorzaak van onzen<br />

val ! De fpar , die den trotzen top buigt en<br />

weder opricht, gehoorzaamt aan alle winden, om<br />

vervolgens een fchooner groen te vertoonen , dit<br />

had ons zinnebeeld moeten zijn en ons tot een<br />

voorbeeld behooren te ftrekken. Maar on/.e on­<br />

kunde dat 'cr een magt beftond, onverwinlijker<br />

dan de onze, heeft ons meer kwaad gedaan dan<br />

wij nut getrokken hebben uit onze wezenlijke<br />

meerderheid over alle andere klooster-ordens. De<br />

zaak ligt 'cr toe, in weerwil van de beguiche-<br />

lende hoop onzer opgetoogenen, vergeet ik alles<br />

wat ik geweest ben; ik ben een nieuw mensch<br />

geworden, en ik bevind mij 'er wel bij. Men<br />

moet zich weten te V0egen naar de omdandig-<br />

heden. Ik yeracht Volftrekt alle twisten. En zoo<br />

ik flechts een beftaan hebbe voor mij zeiven, en<br />

nog iets kan mededeelen aan mijne zuchtende broe-<br />

A a 2 ders,


37* GKSCHIEDS.VIS VAN EEN<br />

ders, zal zulks mij meerder genoegen geven, dan<br />

indien ik alle de janlcnisrcn der wereld had neder-<br />

gevelt. Dat liet hun wel ga, wcoïch ik hen van<br />

harte toe!<br />

Jezennemours zou in het huis zijns vaders,<br />

daar de overvloed heerschte , zeer .gelukkig heb­<br />

ben kunnen zijn, indien zijn hart zich had kun­<br />

nen gerust dellen wegens het lot eens vriends, en<br />

wegens dat eener beminde. De geest van regel­<br />

matigheid, welken de regent had laten blijken,<br />

toen hij aan 't hoofd was van een talrijk huis­<br />

gezin, daar hij de befchikking over alles had,<br />

kwam hem in Amerika, in zijnen nieuwen ftand<br />

wo' der wel te dade. Indedaad , de afdand is<br />

niet groot tusfchen het bewind over leer-broeders,<br />

ovef arme fchoolicren, of over arme .negers. Hij<br />

bezat alle de menfchelijkheid, welke men in-dien<br />

post ©effenen kan ; hij was voorbeeldig in het<br />

werkzame, en dat meesterachtig en beflisfend ka­<br />

rakter was met de jaren verkeerd in eene ernst-<br />

haftigiieid, ten deele zacht, ten deelc onverzette­<br />

lijk. Hij had door rampfpoed geleerd, en als<br />

hij den val zijner orde bedagt, zag hij niets onder<br />

de zonnc dan onbeftendigheid, zelfs in die din­<br />

gen , welke het devigst gevestigt fcheenen. Die<br />

gebeurtenis had hem de wijsbegeerte der tegen-<br />

fpoeden doen omhelzen; hij befchouwde zich en­<br />

kel als den pitdeeler der rijkdommen, die hem<br />

Ccr hand gefield waren. Daarenboven fprak de<br />

ge-


LUTHER'S MEISJE, LXXIII. HOOFDST. 373<br />

gevoelige en zuivere ziel van jezennemours,<br />

welfprckend tot de zijne. Hij wierd dag aan dag<br />

zachtaartiger, zelfs tegen de gewoonte der lucht-<br />

ftreek aan; hij zag met fmert het verdriet zijns<br />

zoons, en deedt alles in zijn vermogen om hem<br />

daar van afteleiden; te vergeefsch nogthans liet<br />

hij hem lange togten doen in een land, daar<br />

alles nieuw aan hem moest voorkomen, daar de<br />

natuur eene kracht en vrije werking heeft, wc.lke<br />

aan eene vrije ziel moest behagen. Jezenne­<br />

mours ontmoette in het diepfte der bosfehen,<br />

welke een iegelijk buiten hem aan iet anders zou­<br />

den hebben doen denken , de beeltenis van fu-<br />

zanna, hij zag haar haren echtgenoot wedereis-<br />

fchen. De vader kon niet langer afgefcheiden van<br />

zijn zoon leven, en de gevoelige zoon beefde,<br />

om flechts voor een oogenblik zich van zijn vader<br />

tc verwijderen. O, welk eene'gelukkige verande­<br />

ring had 'er bij hen plaats!<br />

DRIE EN ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Drie maanden waren 'er verloopen, eer jezen­<br />

nemours beftaan durfde naar Europa te fchrijven.<br />

hoe hij, in weerwil van alle zijne nafporingen,<br />

nergens den genen had kunnen ontdekken, dien<br />

A a 3 hij


S74 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

hij zogt. Hij voegde 'er bij, de nieuwe wereld<br />

niet te zullen verlaten, voor dat hij in 't zekere<br />

zou weten waar zijn vriend zich bevond; hij gaf<br />

een breedvoerig verflag van alle zijne nafpoorin-<br />

gen, ten betooge dat hij niets had verzuimt ter<br />

voldoeninge dei begeerte van fuzanna; in zijn<br />

brief had hij zich verfcheide tedere uitdrukkingen<br />

laten onlfnappen, en onder anderen te kennen ge­<br />

geven , dat hij in plaatze van een vriend een<br />

vader had gevonden.<br />

Op zekeren dag, dat zij tot een bosch voort-<br />

gewandeld hadden, vonden zij aan de zijde van<br />

hetzelve een hut opgeslagen , welke nog nieuw<br />

fcheen. Aan de deur gekomen, welke zich op<br />

hunne ftem opende, zagen zij twee negers bezig<br />

bij een man, die te bedde lag; zijn aangezicht<br />

was bedekt en hij fcheen in een' diepen flaap.<br />

Jezennemours eerbiedigde de rust des mans,<br />

bleef op deszelfs ontwaking wagten, en bezag in-<br />

tusfchen met zijnen vader de ganfche woning. Zij<br />

maakten hunne aanmerkingen over het leven van<br />

een zoodanig mensch, die zich vrijwillig het ge­<br />

lief der maatfehappij onttrekken had. Zij vroegen<br />

de negers, wie hij was? Deze gaven te verdaan<br />

dat het een Franschman was, die zich fints negen<br />

maanden daar had nedergezet, en die geftadig niet<br />

deedt dan zuchten en een zeer treurig leven<br />

leiden. Op 't vernemen van eenig geftommel,<br />

meende men dat hij wakker was geworden, doch<br />

bij


LUTHER'S MEISJE, LXXIII. HOOFDST. 375<br />

bij" nader onderzoek vond men, dat eene bcnaanw-<br />

de droom hem ontrustte. Jezennemours luis­<br />

terde met aandagt naar eenige half afgebrokene<br />

woorden, hij ligtte den doek op, welke hem 't<br />

aangezicht bedekte, hij ziet en herkent zijnen<br />

vriend, den ongelukkigeu de chaterbaune. Hij<br />

werpt zich aan de zijde van 't bed neder, vat ftil<br />

zijn hand, en drukt die aan zijn hart. De heel­<br />

de chaterbaune, van zijnen benaauwden droom<br />

eenigzins bekomen, vestigt zijn gezigt op hem<br />

Ik bedrieg mij niet, zeide hij, de vriendfchap<br />

voerde u naar 't einde der wereld; maar wat<br />

koomt gij doen? Ik kom, hernam jezennemours,<br />

op bevel van fuzanna; zij eischt u weder, zij<br />

verwijt zich uwe fmert: zij is getioffen van uwe<br />

liefde; zij kan niet meer gelukkig leven zonder<br />

u: ik ben de oorzaak van uw leed, en ben ge­<br />

reed om u alle vergoeding te doen. Deze woning<br />

is juist voor mij gefchikt, ik zal mij in uwe plaats<br />

ftellen, de uwe is in het hart van uwe echtge­<br />

note, daar gij voord-aan alleen zult heerfchen. —<br />

Neen, neen, 't is te laat, hernam de rampzalige<br />

echtgenoot: de doodlijke flag is mij toegebragt;<br />

dewijl ik niet voor haar heb kunnen leven, zal ik<br />

voor haar fterven. De zaak ligt 'er toe. ... Ik<br />

heb haren wil overmand, ik ben 'er voor geftraft.<br />

Ik had de banden van hare tedere liefde moeten<br />

eerbiedigen; ik meende dezelven te kunnen bree-<br />

ken , maar ik heb mij bedrogen, alks is voor<br />

A a 4 mij,


376 GESCHIEDENIS VANEEN<br />

mij, en wel federt langen , geëindigt. Ga, ik<br />

vinde iet zoets in 't fterven; waarde jezenne­<br />

mours, verwijt uzelven niets, het lot heeft alles<br />

verrigt; ik bemin u, en dit laatfte bewijs van<br />

uwe vriendfchap zou mij doen herleven, indien de<br />

zaak mogelijk ware; maar neen, wat zoude ik<br />

langer op de wereld doen! Suzanna bemind<br />

u! zeide jezennemours, op eenen toon, welke<br />

die der waarheid was. Zij bemind u, ik heb<br />

haar zien weenen om uwe vlucht; zij verwijt<br />

zich al uw leed; zij verlangt naar u, om het<br />

zelve uittewisfchen in de vervoering der tederfte<br />

liefde, haar .plicht, haar hart, haar berouw, alles<br />

vereenigt zich om haar tot u wedertebrengen: de<br />

liefde is verwonnen door eene edeler en grootmoe­<br />

diger liefde. . . . Zij bemind mij! hernam de heer<br />

de. chaterbaune: zij bemind mij! wel nu,<br />

ontvang dan het pand mijner vriendfchap: neem<br />

dezen brief, dien men haar na mijn' dood zal ter<br />

hand ftehen , die dood zal niet verfchrikkelijk zijn,<br />

dewijl ik in uwe tegenwoordigheid den geest ga<br />

geven . . . zeg haar, dat tot op 't laatfte<br />

oogenblik dit hart voor haar geklopt heeft van<br />

liefde, en voor u van vriendfchap; dat ik de<br />

minnenijd beteugeld hebbe, en dat indien - mij<br />

eenig gevoel overblijve, ik mij nimmer met iet<br />

anders zal bezjg houden, dan met haar en met<br />

haar geluk.<br />

Te


LUTHER'S MEISJE, LXXIII. HOOFDST. 377<br />

Te vergeefs verleende men hem allen bijftand; te<br />

vergeefs zogt men alle die akelige denkbeelden van<br />

hein te verwijderen ^ hij glimlachte over alle die<br />

verfpilde zorg, en de hand des doods, die federd<br />

langen over zijn hoofd gewaard had, mismaakte<br />

reeds zijne trekken. Zijn flervend oog vestigde zich<br />

op zijnen vriend met die onuitfprekclijke tooverkragt,<br />

welke door geen pen is uittedrukken. Het gezicht<br />

eens vriends, in die laatfte oogenblikkcn,. is zoo<br />

treffend en fprcekt zoo nadrukkelijk. ! Hij ftierf in<br />

hunne armen zonder pifn, zonder geklag; 'hij (l rf<br />

drukkende voor 't laatst de hand van jezenne­<br />

mours, en ónder 't noemen van fuzanna's<br />

naam.<br />

De brief, aan haar gerigt, was ongezegeld en<br />

van den volgenden inhoud:<br />

,, Dierbare echtgenote ! 't is uit het harte van<br />

„ 't graf dat ik u fcbrijf. En 't is de waarheid<br />

„ die zich aan u doet hooren, zoodanig als zij<br />

„ zich vertoond voor 't oog mijns rechters. Geen<br />

„ mensch in de wereld werd , meer bemind dan<br />

„ gij, en toen ik bemerkte dat uw hart de liefde<br />

„ van 't mijne niet kon beantwoorden, zuchtte ik<br />

,, over mij zeiven, doch zonder de minste aan-<br />

„ doening van gramfchap of van haat. 'Er zijn<br />

„ neigingen die niet te beteugelen zijn, de mijne<br />

„ behoorde tot dat getal; toen ik mijnen medemin-<br />

„ naar zag, vatte ik achting voor hem op, en<br />

„ kon niet anders doen dan hem te beminnen.<br />

„ Ik


3?3 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

„ Ik verweet mij zeiven de banden vervveldigt te<br />

„ hebben, die ons vereenigden; ja, mijne vrieud-<br />

„ fchap voor hem, evenaarde de liefde, welke ik<br />

-„ voor u had. Daar de dood thans onze banden<br />

„ verbroken heeft,- zal, wensch ik, het geluk, van 't<br />

„ welk ik u beroofde, tot u wederkomen! word da<br />

„ zijne, waarde fuzanna, mijn fchim zal in 't graf<br />

,, zich daar over verheugen! het ftaat aan u, u<br />

met eikanderen te vereenigen, voor .altoos ver-<br />

„ eenigen! Ik heb mijn einde niet verhaast, maar<br />

,, ik heb 'er naar gereikha'st. Vaarwel, wanneer<br />

„ gij te famen 'zijt, denk dan aan mij, en noem<br />

„ fomtijds mijn naam met vertedering. Een zucht<br />

,, van uwe harten zal het best mijn asch ver-<br />

„ ëeren. Wij zullen in eene andere wereld mal-<br />

„ kanderen wederzien; 't is die vertroostende hoop,<br />

„ welke voor mij den weg naar 't graf effen<br />

„ maakt. Ik had uw vriend moeten zijn, en niet<br />

„ uw echtgenoot! maar wat praat ik! in dit oogen-<br />

,, blik waarin ik den geest geve, ben ik niet meer<br />

„ dan uw vriend, en jezennemours word uw<br />

,, echtgenoot."<br />

Overflelpt van droefheid, bleeven zij alle in een<br />

diep ftilzwrjgen gefchaart ftaan om het ligchaam,<br />

waarin eene zoo tedere en grootmoedige ziel had<br />

gehuisvest. Zij volbragten den laatften plicht aan<br />

dien ongelukkigen, en gaven aan de beide negers,<br />

volgens den wil hunnes meesters, de vrijheid. Zij<br />

be-


LUTHER'S MEISJE, LXXTÏÏ. IIOOFDST. 379<br />

beloofden eikanderen deze hut nu en dan te zullen<br />

bezoeken, welke de tempel was geweest van den<br />

held der vriendfchap.<br />

't Zoude thans onnoodig zijn in de gewone bij­<br />

zonderheden te ..treden, waar mede deze gefchiede-<br />

nis eindigde. De vader haalde den zoon over om<br />

naar Europa wedertekeeren, en gaf hem een ge­<br />

deelte zijner middelen, het welk gcvoegt bij 't gene<br />

hem overbleef van dc juweelen, hem door 't lot<br />

zoo zonderling toegezonden, een fortuin uitmaakte,<br />

viij benijdenswaardig. Hij bragt aan de voeten<br />

van fuzanna zijn hartzeer en zijne tranen, deedt<br />

aan haar een verhaal van den dood eens vriends,<br />

over wiens verlies hij een geruimen tijd ontrooste-<br />

lijk bleef.<br />

Welk gelnk bejegende jezennemours in 't ver­<br />

volg? Ik zou zijne kieschheid te kort doen, indien<br />

ik hetzelve met levendige verwen wilde affchilderen.<br />

De rouw over een vriend, fcheen nog twee volle<br />

jaren te heerfchen in het huis, daar dit huwelijk<br />

treurig gevierd werd. Ik zal hunne ingetogenheid<br />

navolgen, welke naaulijks aan hun hart veroorloofde<br />

vreugde te vertoonen. Ik zal eeniglijk zeggen, dat<br />

toen jezennemours de tijding van 't affterven<br />

des heeren de chaterbaune aan fuzanna over-<br />

bragt, zij nog een jaar in 't klooster bleef om<br />

haren echtgenoot te beweenen, zich zelve befchou-<br />

wende als de oorzaak zijnes doods. Zij wilde niet<br />

luisteren naar de ftem, die haar uit de diepte van<br />

't graf


jSo GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

*i graf toefprak , noch naar die van haar e'gci<br />

hart; maar -de 'tijd-,- die geene' volkomene- vertroos­<br />

ting ' aanbrengt, doch die de rievigfle droefheid<br />

flijt; de tijd, die de fl-erkfte bel uiten verandert,<br />

maakte haar de echtgenote van j e z e n h e m o u r s. —

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!