Saneringsplicht eigenaar of erfpachter bedrijfsterrein - Straatman ...
Saneringsplicht eigenaar of erfpachter bedrijfsterrein - Straatman ...
Saneringsplicht eigenaar of erfpachter bedrijfsterrein - Straatman ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Trefwoorden:<br />
• Wet bodemsanering<br />
• <strong>Saneringsplicht</strong> <strong>eigenaar</strong> <strong>of</strong><br />
<strong>erfpachter</strong><br />
Mr G.A. van der Veen (rechts) en Mr J.J. Hoekstra<br />
(links) zijn als advocaat verbonden aan AKD Prinsen<br />
Van Wijmen te Rotterdam en Breda en<br />
zijn onder meer werkzaam op het gebied van bodemverontreiniging<br />
(e-mail: gvanderveen@akd.nl en<br />
jhoekstra@akd.nl)<br />
J U R I D I S C H A C T U E E L<br />
<strong>Saneringsplicht</strong> <strong>eigenaar</strong> <strong>of</strong><br />
<strong>erfpachter</strong> <strong>bedrijfsterrein</strong><br />
Gerrit van der Veen en Joost Hoekstra<br />
INLEIDING<br />
De <strong>eigenaar</strong> <strong>of</strong> <strong>erfpachter</strong> van een <strong>bedrijfsterrein</strong><br />
waar een geval van ernstige verontreiniging<br />
is ontstaan, kan sinds 1 januari<br />
2006 geconfronteerd worden met een<br />
saneringsplicht. Dat kan indien het<br />
bevoegd gezag heeft vastgesteld dat spoedige<br />
sanering noodzakelijk is. Het is niet vereist<br />
dat deze <strong>eigenaar</strong> <strong>of</strong> <strong>erfpachter</strong> ook zelf<br />
(mede)veroorzaker is; men kan dus een<br />
saneringsplicht oplopen, ook als men<br />
gevoelsmatig ‘onschuldig’ is. Deze saneringsplicht<br />
is terug te vinden in artikel 55b<br />
Wet bodembescherming (hierna: ‘Wbb’),<br />
dat zo een directe saneringsplicht op basis<br />
van de wet introduceert. Voor die saneringsplicht<br />
is géén afzonderlijke beschikking<br />
(<strong>of</strong> bevel) van het bevoegd gezag<br />
nodig. Vereist is wél dat het bevoegd gezag<br />
– gedeputeerde staten, <strong>of</strong> burgemeester en<br />
wethouders van een grote gemeente – in<br />
een beschikking vastgesteld heeft dat spoedige<br />
sanering noodzakelijk is. De <strong>eigenaar</strong><br />
<strong>of</strong> <strong>erfpachter</strong> is niet alleen verplicht tot<br />
saneren, maar dient ook tijdelijke beveiligingsmaatregelen<br />
te nemen (zie artikel 37<br />
lid 3 Wbb) en beheersmaatregelen te<br />
nemen (zie artikel 37 lid 4 Wbb). Wanneer<br />
de plicht niet wordt opgevolgd, kan het<br />
bevoegd gezag een <strong>eigenaar</strong> <strong>of</strong> <strong>erfpachter</strong><br />
door middel van bestuursdwang <strong>of</strong> een last<br />
onder dwangsom aan de voormelde verplichtingen<br />
houden. Voor de goede orde:<br />
deze saneringsplicht geldt enkel voor oude<br />
gevallen van bodemverontreiniging. Dit<br />
zijn gevallen van bodemverontreiniging,<br />
veroorzaakt vóór de inwerkingtreding van<br />
de Wbb op 1 januari 1987. Wij bespreken<br />
in deze bijdrage de saneringplicht op ho<strong>of</strong>dlijnen<br />
en ronden af met de bespreking van<br />
een recente uitspraak over deze plicht.<br />
BEDRIJFSTERREINEN<br />
De saneringsplicht geldt uitsluitend voor<br />
<strong>bedrijfsterrein</strong>en, waaronder wordt verstaan<br />
een perceel als bedoeld in artikel 1<br />
lid 1 sub c van de Kadasterwet waarop<br />
bedrijfsactiviteiten worden verricht door<br />
een onderneming in de zin van de Wet op<br />
de inkomstenbelasting 2001 <strong>of</strong> de Wet<br />
op de vennootschapsbelasting 1969, niet<br />
behorend tot de landbouwsector, zoals<br />
opgenomen in de Communautaire richtsnoeren<br />
voor staatssteun in de landbouwsector<br />
van 1 februari 2000 (PbEG C 28)<br />
dan wel overeenkomstig daarvoor in de<br />
plaats tredende regelgeving (zie artikel<br />
55a Wbb).<br />
GEVAL VAN VERONTREINIGING<br />
De saneringsplicht richt zich – als gezegd –<br />
tot de <strong>eigenaar</strong> <strong>of</strong> <strong>erfpachter</strong> van het ‘geval<br />
van verontreiniging’. De definitie van<br />
‘geval van verontreiniging’ luidt als volgt<br />
(zie artikel 1 Wbb): ‘geval van verontreiniging<br />
<strong>of</strong> dreigende verontreiniging van de<br />
bodem dat betrekking heeft op grondgebieden<br />
die vanwege die verontreiniging, de oorzaak <strong>of</strong><br />
de gevolgen daarvan in technische, organisatorische<br />
en ruimtelijke zin met elkaar samenhangen.’<br />
Dit betekent dat de <strong>eigenaar</strong> <strong>of</strong><br />
<strong>erfpachter</strong> van het bronperceel – het perceel<br />
waar de verontreiniging vandaan komt<br />
– het gehele geval van verontreiniging op<br />
zijn bord krijgt. Eigenaren <strong>of</strong> <strong>erfpachter</strong>s<br />
die slechts te maken hebben met een verontreiniging<br />
waarvan de bron zich elders<br />
bevindt, zullen daarom geen wettelijke<br />
saneringsplicht hebben. Het afbakenen van<br />
het geval van verontreiniging (op basis van<br />
de ‘gevalsdefinitie’ uit de jurisprudentie<br />
van de Afdeling bestuursrechtspraak van de<br />
Raad van State 1 ) is dus van groot belang.<br />
De omvang van het geval bepaalt immers<br />
in principe de omvang van de wettelijke<br />
saneringsplicht.<br />
SANERINGSBEVEL NIET VAN<br />
TOEPASSING<br />
Het bevoegd gezag kan aan de veroorzaker<br />
van een geval van ernstige verontreiniging<br />
<strong>of</strong> aan de <strong>eigenaar</strong> <strong>of</strong> <strong>erfpachter</strong> van het<br />
grondgebied waarop de verontreiniging zich<br />
bevindt <strong>of</strong> zich de gevolgen daarvan voordoen,<br />
het bevel geven de bodem te saneren<br />
(zie artikel 43 lid 3 Wbb). Het saneringsbevel<br />
kan louter gegeven worden indien in<br />
een beschikking als bedoeld in artikel 37<br />
lid 1 Wbb is vastgesteld dat spoedige sanering<br />
noodzakelijk is. In artikel 55b lid 2<br />
bodem nummer 3 | juni 2010 35
Wbb is geregeld dat dit saneringsbevel niet<br />
van toepassing is op gevallen die onder de<br />
saneringsplicht ex artikel 55b lid 1 Wbb<br />
vallen. Dit is logisch: voor gevallen waarin<br />
voornoemd artikel van toepassing is, is<br />
geen bevel nodig aangezien de saneringsplicht<br />
rechtstreeks uit de wet volgt.<br />
Evenmin kan het bevoegd gezag in gevallen<br />
waarvoor de saneringsplicht geldt de <strong>eigenaar</strong><br />
<strong>of</strong> <strong>erfpachter</strong> bevelen tijdelijke beveiligingsmaatregelen<br />
<strong>of</strong> beheersmaatregelen te<br />
nemen (zie artikel 55b lid 2 jo. 43 lid 3<br />
sub b jo. artikel 37 lid 4 Wbb).<br />
OVERDRACHT BEDRIJFSTERREIN<br />
MET SANERINGSPLICHT<br />
Artikel 55b lid 3 Wbb roept een afzonderlijke<br />
verplichting tot het stellen van financiële<br />
zekerheid in het leven bij een voorgenomen<br />
overdracht van de eigendom <strong>of</strong> de<br />
erfpacht van een <strong>bedrijfsterrein</strong> waarop een<br />
saneringsplicht rust. De saneringsplicht<br />
blijft op de oude <strong>eigenaar</strong> <strong>of</strong> <strong>erfpachter</strong><br />
rusten, tot het tijdstip waarop de opvolgend<br />
<strong>eigenaar</strong> <strong>of</strong> <strong>erfpachter</strong> financiële<br />
zekerheid voor de saneringskosten heeft<br />
gesteld en het bevoegd gezag met die zekerheidsinstelling<br />
heeft ingestemd. Hiermee<br />
wordt tegengegaan dat percelen waarvoor<br />
een saneringsplicht geldt, weggesluisd<br />
worden naar lege BV’s.<br />
Artikel 38 van het Besluit financiële bepalingen<br />
bodemsanering bepaalt dat het stellen<br />
van financiële zekerheid mogelijk is<br />
door middel van een bankgarantie, een<br />
hypotheek- <strong>of</strong> pandrecht, <strong>of</strong> het treffen van<br />
een andere, gelijkwaardige voorziening. De<br />
financiële zekerheid moet in stand worden<br />
gehouden totdat het bevoegd gezag heeft<br />
ingestemd met het saneringsplan. Bij het<br />
niet nakomen van de saneringsplicht<br />
neemt het bevoegd gezag verhaal op de<br />
gestelde zekerheid. Let wel, de verplichting<br />
tot het stellen van zekerheid is beperkt tot<br />
de saneringsplicht en heeft dus geen<br />
betrekking op de tijdelijke beveiligingsmaatregelen<br />
en beheersmaatregelen.<br />
OVERGANGSRECHT<br />
De saneringsplicht geldt als gezegd sinds<br />
1 januari 2006. Artikel IV 2 bevat het overgangsrecht,<br />
dat het volgende bepaalt: ‘De<br />
verplichting om te saneren, bedoeld in art.<br />
55b, lid 1, van de Wet bodembescherming is<br />
niet van toepassing op eigenaren dan wel <strong>erfpachter</strong>s<br />
van <strong>bedrijfsterrein</strong>en aan wie het<br />
bevoegd gezag, voor 1 januari 2002, schriftelijk<br />
heeft bevestigd dat het bevoegd gezag, als<br />
bedoeld in artikel 48 van de Wet bodembescherming,<br />
tot sanering zal overgaan.’ Niet<br />
uitgesloten is dat ook in een dergelijk geval<br />
een bijdrage van het bedrijf in kwestie kan<br />
worden gevraagd, bijvoorbeeld uit ho<strong>of</strong>de<br />
van ongerechtvaardigde verrijking (zie artikel<br />
75 lid 3 Wbb).<br />
36<br />
J U R I D I S C H A C T U E E L<br />
HANDHAVING SANERINGPLICHT<br />
IN DE PRAKTIJK<br />
Een recente uitspraak van de Afdeling<br />
bestuursrechtspraak van de Raad van State<br />
(hierna: ‘de Afdeling’) handelde over<br />
handhaving van de saneringsplicht door<br />
gedeputeerde staten van Zuid-Holland. 3<br />
Gedeputeerde staten hadden Amex<br />
Property B.V. (hierna: ‘Amex’) twee lasten<br />
onder dwangsom opgelegd wegens overtreding<br />
van artikel 55b Wbb, in samenhang<br />
met artikel 37 Wbb. Op basis van dit laatste<br />
artikel hadden gedeputeerde staten<br />
reeds in 2002 vastgesteld dat sprake was<br />
van een geval van ernstige bodemverontreiniging<br />
waarvan de spoedige sanering<br />
noodzakelijk was. 4<br />
Amex meende ten eerste dat gedeputeerde<br />
staten onnodig lang met handhaving hadden<br />
gewacht, waardoor zij in een nadeliger<br />
positie was komen te verkeren, nu gedeputeerde<br />
staten door de inwerkingtreding van<br />
artikel 55b Wbb niet langer eerst een saneringsbevel<br />
hoefde op te leggen. Aldus hadden<br />
gedeputeerde staten Amex de mogelijkheid<br />
ontnomen om, door op te komen<br />
tegen het saneringsbevel, verweer te voeren<br />
ten aanzien van de vraag <strong>of</strong> zij schuldig<br />
<strong>eigenaar</strong> is, aldus laatstgenoemde.<br />
Gedeputeerde staten brachten naar voren<br />
dat aan het nemen van het besluit tot het<br />
opleggen van een last onder dwangsom een<br />
langdurig proces vooraf is gegaan, waarbij<br />
is getracht om zonder het toepassen van<br />
bestuurlijke handhavingsmaatregelen Amex<br />
tot saneren te bewegen. Gedeputeerde staten<br />
ontkenden (vanzelfsprekend) dat zij de<br />
wetswijziging hadden afgewacht om Amex<br />
in een volgens haar ongunstige positie te<br />
brengen. De Afdeling constateert dat Amex<br />
en gedeputeerde staten in de periode 2003<br />
– 2007 in overleg zijn geweest om te<br />
komen tot een aanpak van de sanering.<br />
Amex heeft volgens de Afdeling niet concreet<br />
onderbouwd en daarmee niet aannemelijk<br />
gemaakt dat het handelen van gedeputeerde<br />
staten er op was gericht haar in<br />
een ongunstiger positie te brengen. De eerste<br />
beroepsgrond van Amex slaagt dan ook<br />
niet.<br />
Amex voerde ten tweede aan dat de tot 4<br />
maart 2010 lopende begunstigingstermijn<br />
te kort was, nu het besluit van gedeputeerde<br />
staten van 18 augustus 2009 tot instemming<br />
met het saneringsplan nog niet<br />
onherroepelijk was. Gedeputeerde staten<br />
brachten hiertegen in dat de begunstigingstermijn<br />
was gerelateerd aan de tijd die<br />
nodig is om in te stemmen met het saneringsplan<br />
en het aanbesteden, voorbereiden<br />
en een aanvang te maken met de sanering.<br />
De instemming met het saneringsplan<br />
heeft op 18 augustus 2009 plaatsgevonden,<br />
waarna voor Amex nog ruim zes maanden<br />
resteerden om tot een aanvang van de<br />
saneringswerkzaamheden te komen. De<br />
Afdeling overwoog ten aanzien van de<br />
tweede beroepsgrond van Amex het navolgende.<br />
Ingevolge artikel 39 lid 2 Wbb kan<br />
met de uitvoering van het saneringsplan<br />
worden begonnen nadat gedeputeerde<br />
staten met dat plan hebben ingestemd.<br />
De tekst noch de wetsgeschiedenis van dat<br />
artikel biedt steun voor het oordeel dat het<br />
besluit tot instemming met het saneringsplan<br />
onherroepelijk dient te zijn alvorens<br />
met sanering kan worden begonnen.<br />
Voorts heeft Amex niet aannemelijk<br />
gemaakt dat zij niet met de sanering kan<br />
aanvangen, alvorens het besluit tot instemming<br />
met het saneringsplan onherroepelijk<br />
is, aldus nog steeds de Afdeling. Om die<br />
reden hebben gedeputeerde staten in redelijkheid<br />
de begunstigingstermijn tot aan 4<br />
maart 2010 kunnen stellen. Ook de tweede<br />
beroepsgrond van Amex faalt derhalve.<br />
De hiervoor besproken uitspraak benadrukt<br />
dat de saneringsplicht ex artikel 55b Wbb<br />
bevoegd gezagen een adequaat instrument<br />
biedt om in het streven naar de doelstelling<br />
dat ernstig verontreinigde <strong>bedrijfsterrein</strong><br />
door de markt – en niet door de overheid<br />
zèlf – gesaneerd worden. Onder meer<br />
omdat geen saneringsbevel hoeft te (en<br />
zelfs niet kan) worden gegeven én de<br />
onherroepelijkheid van het saneringsplan<br />
niet hoeft te worden afgewacht, alvorens<br />
handhavend kan worden opgetreden, zorgt<br />
het instrument er bovendien voor dat<br />
bevoegde gezagen bij het bereiken van die<br />
doelstelling, tijdwinst kunnen boeken.<br />
NOTEN<br />
1. Zie – onder veel meer – ABRvS 23 juni 2004, M&R<br />
2006, 27, Vz . ABRvS 1 mei 2006, M&R 2007, 23,<br />
ABRvS 11 juni 2008, M&R 2008, 74, ABRvS 17 september<br />
2008, M&R 2009, 9.<br />
2. Zie Stb. 2005, 680.<br />
3. ABRvS 24 maart 2010, 200904814/1/M2.<br />
4. Destijds, in de terminologie van vóór de wijziging<br />
van de Wbb van 1 januari 2006: ‘waarvan de sanering<br />
urgent was’.<br />
bodem nummer 3 | juni 2010