Artikel 'Wet bodembescherming' - Straatman Koster advocaten
Artikel 'Wet bodembescherming' - Straatman Koster advocaten
Artikel 'Wet bodembescherming' - Straatman Koster advocaten
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
92<br />
Wet bodembescherming<br />
Mr. G.A. van der Veen en mr. J.J. Hoekstra*<br />
1 Inleiding<br />
De Wet bodembescherming (Wbb) stelt regels teneinde<br />
de bodem te beschermen, in het bijzonder ter voorkoming<br />
van bodemverontreiniging en sanering van ontstane<br />
verontreiniging. Zij mag zich in brede belangstelling<br />
van procespartijen en de Afdeling bestuursrechtspraak<br />
verheugen. De Afdeling wijst per jaar diverse uitspraken<br />
over de wet. Het is daarom tijd voor een vervolg op het<br />
jurisprudentieoverzicht van Van Meer en Brans in dit<br />
tijdschrift. 1 Een bijkomende reden om thans een overzicht<br />
te bieden, is dat de wet recent wijzigingen heeft<br />
ondergaan onder invloed van de Waterwet en de Crisisen<br />
herstelwet.<br />
In haar huidige vorm bestaat de Wbb sinds 1 januari<br />
2006. De systematiek en de opbouw van de wet zijn toen<br />
niet veranderd, maar de nadruk kwam meer te liggen op<br />
flexibelere saneringsvormen, soepelere saneringsdoelstellingen,<br />
gefaseerde saneringen, deelsaneringen en<br />
daarop toegespitste besluitvorming. De ‘oude’ wet kende<br />
het vrij rigide uitgangspunt dat ‘een geval’ van verontreiniging<br />
gesaneerd diende te worden, en dat bij<br />
voorkeur multifunctioneel. Waarschijnlijk heeft die rigide<br />
benadering enige stagnatie in bodemsaneringsland<br />
opgeleverd. Het lijkt er in ieder geval op dat de nieuwe,<br />
flexibelere benadering heeft bijgedragen aan een voortvarender<br />
en praktischer aanpak van bodemverontreiniging,<br />
door het mogelijk te maken om besluitvorming in<br />
processen van bodemsanering meer af te stemmen op<br />
feitelijke fases in dergelijke processen. In ieder geval<br />
* Mr. G.A. (Gerrit) van der Veen is advocaat bij AKD te Rotterdam. Mr.<br />
J.J. (Joost) Hoekstra is advocaat bij AKD te Breda.<br />
1. B.J.M. van Meer & M.C. Brans, Jurisprudentiebespreking: de Wet<br />
bodembescherming, TO 2007, p. 58 e.v.<br />
TO september 2010 | nr. 3<br />
heeft een deel van de jurisprudentie betrekking op dergelijke<br />
flexibelere saneringsvormen.<br />
Wij bespreken de voornaamste Afdelingsuitspraken van<br />
de laatste (circa) twee jaar. Aan de orde komen allereerst<br />
enkele kernbegrippen, zijnde het begrip bodem, de<br />
gevalsdefinitie, het onderscheid tussen oude en nieuwe<br />
gevallen en het begrip saneren (par. 2). Vervolgens<br />
besteden wij aandacht aan enkele kwesties rond saneringsplannen,<br />
waaronder vragen naar de mogelijkheden<br />
van deelsaneringen en gefaseerde saneringen (par. 3).<br />
Daarna komt de handhavingskant van de Wbb aan bod,<br />
met achtereenvolgens de zorgplicht en de handhaving<br />
op basis van het planbevel en de saneringsplicht voor<br />
bedrijfsterreinen (par. 4). Wij gaan ten slotte in op de<br />
verhouding met de ruimtelijke-ordeningswetgeving en<br />
nemen de gelegenheid te baat om binnen deze jurisprudentiebespreking<br />
een zijstap te maken naar de recente<br />
wetswijzigingen ten gevolge van de Waterwet en de Crisis-<br />
en herstelwet (par. 5). Wij ronden af met een korte<br />
slotbeschouwing (par. 6).<br />
2 Kernbegrippen<br />
2.1 Bodem<br />
De Wbb richt zich uiteraard op de bodem. Bodem is<br />
‘het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende<br />
vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen’,<br />
aldus artikel 1 Wbb. In de Afdelingsjurisprudentie<br />
is de vraag aan de orde gekomen of puinverharding<br />
en/of stortmateriaal onder dat begrip vallen. De Afdeling<br />
acht van belang in hoeverre zulk materiaal onderdeel<br />
is van de vaste bodem. Een puinverharding die voor<br />
het overgrote deel uit bodemvreemd materiaal bestaat, is<br />
in ieder geval geen bodem. 2 De Afdeling neemt als uitgangspunt<br />
dat een puinlaag met meer dan 50% bodem-<br />
2. ABRvS 17 maart 2010, 200906359/1/H2.
vreemd materiaal geen bodem is. Dat is niet anders<br />
wanneer die puinlaag op een bodemlaag zou lijken,<br />
omdat zij is bedekt met een laag schone grond. Zij blijft<br />
dan kennelijk nog steeds een puinlaag. 3<br />
Het staat nog niet vast of het bestuur enige beoordelingsvrijheid<br />
heeft bij de benoeming van een bepaalde<br />
materie (zoals een stortlaag) als bodem of juist als<br />
bodemvreemd materiaal. In één uitspraak spreekt de<br />
Afdeling enerzijds uit dat het bestuur ‘heeft kunnen<br />
concluderen’ dat een bepaalde laag geen bodem was.<br />
Vervolgens oordeelt de Afdeling echter dat de feiten in<br />
die zaak de conclusie van het bestuur ‘rechtvaardigen’,<br />
hetgeen meer neigt naar een volledige toets van de Afdeling<br />
zelf. 4 Het komt ons voor dat de bestuursrechter zelf<br />
en volledig het laatste woord heeft bij de invulling van<br />
dit begrip, maar andersluidende standpunten zijn denkbaar.<br />
5<br />
2.2 Gevalsdefinitie<br />
De Wbb denkt vooral in ‘gevallen van verontreiniging’.<br />
Het gaat daarbij om grondgebieden die vanwege de verontreiniging,<br />
de oorzaak of de gevolgen daarvan in technische,<br />
organisatorische en ruimtelijke zin met elkaar<br />
samenhangen. De gevalsdefinitie heeft tot diverse uitspraken<br />
over deze drie samenhangen geleid. Bij de technische<br />
samenhang moet worden gedacht aan eenzelfde<br />
productieproces, installatie of mechanisme. Om die<br />
reden kenden een stortlocatie en enkele aangebrachte<br />
ophooglagen te Ouderkerk aan den IJssel geen technische<br />
samenhang. 6 Het begrip ‘productieproces’ moet in<br />
dit kader niet te eng worden begrepen. Een productieproces<br />
kan bestaan uit diverse onderdelen, die onder een<br />
brede noemer samengebracht kunnen worden. Zo blijkt<br />
als één productieproces het exploiteren van een spoorwegemplacement<br />
met aanverwante activiteiten te kunnen<br />
worden gezien. 7<br />
Ook bij de organisatorische samenhang is de Afdeling<br />
vrij ruimdenkend. Van organisatorische samenhang kan<br />
ook sprake zijn indien geen scheiding in organisatorische<br />
eenheden te maken is, zelfs wanneer verschillende<br />
bedrijven bij vervuilende handelingen betrokken<br />
waren. 8 De Afdeling past die benadering vooral toe<br />
wanneer het onmogelijk is om delen van verontreiniging<br />
aan een bepaalde afzonderlijke entiteit toe te schrijven,<br />
bijvoorbeeld omdat de bronnen niet te onderscheiden<br />
zijn. Dat derden wellicht ook nog aan de verontreiniging<br />
hebben bijgedragen, lijkt niet van belang. 9 Van organisatorische<br />
samenhang is ten slotte ook sprake wanneer<br />
verschillende veroorzakers noodzakelijke zakelijke banden<br />
in een proces hadden, zoals het geval bleek in een<br />
keten van verontreiniging van de waterbodem door<br />
3. ABRvS 22 juli 2009, 200804929/1/M2, JM 2010, 5 m.nt. Flietstra.<br />
4. ABRvS 11 maart 2009, 200802326/1/M2.<br />
5. W. Kroon, Is stortmateriaal bodem? Tijdschrift Bodem 2010, p. 33-34,<br />
ziet enige discretionaire ruimte om in bepaalde gevallen puin, afval of<br />
een verhardingslaag en dergelijke toch als ‘bodem’ aan te merken.<br />
6. ABRvS 7 oktober 2009, 200807261/1/M2, M en R 2010, 15 m.nt. FW.<br />
7. ABRvS 5 november 2008, 200707741/1, JM 2009, 4 m.nt. Brakels.<br />
8. ABRvS 24 februari 2010, 200904883/1/M2, JM 2010, 45 m.nt. Flietstra.<br />
9. ABRvS 5 november 2008, 200707741/1, JM 2009, 4 m.nt. Brakels.<br />
mors- en lekverliezen bij het per schip bevoorraden van<br />
tanks van een oliedepot op land, dat zelf ook lekte, maar<br />
dat door anderen werd geëxploiteerd dan de exploitanten<br />
van de schepen. 10<br />
Van ruimtelijke samenhang is sprake wanneer de verontreinigingen<br />
aan elkaar grenzen of in elkaars nabijheid<br />
liggen. De keerzijde daarvan is uiteraard dat een saneringsplan<br />
voor één geval er niet toe verplicht om een<br />
nabijgelegen ánder geval ook in het plan mee te nemen,<br />
en dus ook niet om dat via het instrument van (onthouding<br />
van) goedkeuring van het plan alsnog te laten<br />
gebeuren. 11<br />
<strong>Artikel</strong> 42 biedt de mogelijkheid om verschillende gevallen<br />
binnen aan elkaar grenzende gebieden als één geval<br />
aan te pakken. Het bevoegd gezag heeft echter een zekere<br />
beoordelingsvrijheid om dat artikel al dan niet toe te<br />
passen, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen<br />
voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde<br />
milieutechnische inzichten. Van de Afdeling mag het<br />
bevoegd gezag zich al vrij vlot in redelijkheid op het<br />
standpunt stellen dat het artikel niet toegepast hoeft te<br />
worden. 12<br />
Voor de goede orde: de gevalsdefinitie staat los van de<br />
vraag naar de ernst of saneringsnoodzaak van een geval.<br />
Eerst dient de omvang van een geval te worden bepaald<br />
en vervolgens de ernst, en niet andersom. 13<br />
2.3 Oud of nieuw geval<br />
De Wbb maakt onderscheid tussen oude en nieuwe<br />
gevallen. Oude gevallen zijn die gevallen, die vóór<br />
1 januari 1987 zijn veroorzaakt. Voor die gevallen gelden<br />
de nadere eisen van ernst en spoedeisendheid. In principe<br />
dienen alle ernstige gevallen op enig moment te worden<br />
gesaneerd, maar alleen bij de spoedeisende gevallen<br />
kan dat (op enig moment) bestuursrechtelijk afgedwongen<br />
worden. Voor de oude gevallen gelden onder meer<br />
de streef-, tussen- en interventiewaarden, de mogelijkheid<br />
functiegericht saneren in plaats van multifunctioneel<br />
saneren (art. 38) en daarmee samenhangend de<br />
afweging van de saneringsvariant. 14<br />
De nieuwe gevallen zijn de gevallen die na 1 januari<br />
1987 zijn veroorzaakt. Daarvoor geldt de nog te bespreken<br />
zorgplicht, die niet nuanceert naar ernst en spoedeisendheid,<br />
maar eenvoudigweg met zich brengt dat veroorzaakte<br />
verontreiniging zo veel mogelijk ongedaan<br />
gemaakt moet worden.<br />
Normaliter is wel duidelijk of een geval oud of nieuw is.<br />
Men zou menen dat een toename van vervuiling van een<br />
oud geval na 1 januari 1987 altijd een nieuw geval oplevert,<br />
wanneer die toename is te wijten aan nieuwe, vervuilende,<br />
handelingen. De Afdeling meende echter in<br />
algemene zin dat een toename van de omvang van een<br />
oud geval geen nieuw geval oplevert. 15 Het blijft daarom<br />
10. ABRvS 17 september 2008, 200708485/1.<br />
11. ABRvS 7 oktober 2009, 200807772/1/M2, JM 2010, 16 m.nt. Fietstra.<br />
12. ABRvS 7 oktober 2009, 200807261/1/M2, M en R 2010, 15 m.nt. FW.<br />
Zie ook ABRvS 26 augustus 2009, 200806760/1/M2.<br />
13. ABRvS 5 november 2008, 200707741/1, JM 2009, 4 m.nt. Brakels.<br />
14. Zie nader G.J. Kremers, Saneringsdoelstelling voor historische bodemverontreinigingen<br />
in de wbb, BR 2009, p. 233.<br />
15. ABRvS 14 oktober 2009, 200901167/1/M2.<br />
TO september 2010 | nr. 3<br />
93
94<br />
de vraag of een toename van een oud geval altijd onder<br />
‘oud’ recht blijft, of dat toch onderscheid gemaakt moet<br />
worden naar oorzaak van de toename. Het is goed verdedigbaar<br />
om een autonome toename door, bijvoorbeeld,<br />
verspreiding in het grondwater nog onder het ‘oude’<br />
recht te laten vallen. Het is minder verdedigbaar om een<br />
nieuwe veroorzaking op een ‘oude’ locatie onder een<br />
oud geval te scharen. In feite zou dan immers de veroorzaker<br />
van dat nieuwe geval het geluk hebben dat de<br />
locatie toch al verontreinigd is en door die omstandigheid<br />
aan de effecten van de zorgplicht kunnen ontkomen.<br />
De nog te bespreken uitspraken over de strekking<br />
van de zorgplicht tonen hoe dan ook dat een herveroorzaking<br />
van verontreiniging op een locatie moet worden<br />
gezien als een schending van de zorgplicht. Zo’n herveroorzaking<br />
is dus blijkbaar een nieuw geval.<br />
2.4 Saneren<br />
Volgens artikel 1 Wbb wordt onder saneren verstaan:<br />
het beperken en zo veel mogelijk ongedaan maken van<br />
verontreiniging en de directe gevolgen daarvan of van<br />
dreigende verontreiniging van de bodem. Normaliter zal<br />
het uitvoeren van graafwerkzaamheden in verontreinigde<br />
bodem aan sanering worden gerelateerd en dus als<br />
saneringswerkzaamheden worden beschouwd. 16 De<br />
Afdeling heeft echter intussen uitgesproken dat het oogmerk<br />
van de graafwerkzaamheden van belang kan zijn.<br />
Graafwerkzaamheden die betrekking hebben op het graven<br />
van een gleuf ten behoeve van werkzaamheden aan<br />
de riolering en mogelijk tevens ten behoeve van de aanleg<br />
van gas-, water-, elektriciteit- en telefoonleidingen,<br />
en die niet gericht waren op het beperken en zo veel<br />
mogelijk ongedaan maken van verontreiniging en de<br />
directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreiniging<br />
van de bodem, konden volgens de Afdeling niet als<br />
saneren worden beschouwd. 17 De uitspraak lijkt ruimte<br />
te bieden om zonder saneringsoogmerk in verontreinigde<br />
bodem te roeren. Het is de vraag of dat door de<br />
opsteller van de Wbb bedoeld is.<br />
3 Het saneringsplan,<br />
deelsanering en gefaseerde<br />
sanering<br />
3.1 Het saneringsplan<br />
Een saneringsplan moet aangeven op welke wijze de<br />
sanering wordt uitgevoerd en aan welke saneringsdoelstelling<br />
wordt voldaan. Een saneringsplan dient de<br />
instemming van het bevoegd gezag te krijgen. Op grond<br />
van artikel 38 jo. 39 Wbb wordt slechts instemming onthouden<br />
als de bodem niet ten minste geschikt wordt<br />
gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt,<br />
waarbij het risico voor mens, plant of dier als gevolg van<br />
blootstelling aan de verontreiniging zo veel mogelijk<br />
16. ABRvS 8 oktober 2008, 200801348/1.<br />
17. ABRvS 14 oktober 2009, 200900349/1/M2, JM 2010, 17 m.nt. Flietstra.<br />
TO september 2010 | nr. 3<br />
wordt beperkt, het risico van de verspreiding van verontreinigde<br />
stoffen zo veel mogelijk wordt beperkt of de<br />
noodzaak tot het nemen van maatregelen en beperkingen<br />
in het gebruik van de bodem als bedoeld in artikel<br />
39d zo veel mogelijk wordt beperkt. Andere aspecten,<br />
zoals schade voor omwonenden, verkeersonveiligheid,<br />
een veiligheids- en gezondheidsplan, een omgevingsplan,<br />
gevoelswaarden en dergelijke spelen geen enkele<br />
rol. Niet relevant is de vraag of een eventueel verdergaande<br />
sanering mogelijk is. 18 Evenmin is relevant of al<br />
eerder een plan (met een mogelijk verderstrekkende of<br />
een andere saneringsdoelstelling) is goedgekeurd. De<br />
Wbb verzet zich niet tegen een goedkeuring van een<br />
nieuw saneringsplan, als dat nieuwe plan op zichzelf<br />
beschouwd maar voldoet aan de eisen van artikel 38<br />
Wbb. 19 Zo kan men dus van een wellicht te ambitieus<br />
(en mogelijk te kostbaar) eerder saneringsplan afkomen.<br />
20<br />
Voor de goede orde zij eraan herinnerd dat artikel 39<br />
Wbb sinds 2006 enkele nieuwe elementen kent. Bij achterblijvende<br />
restverontreiniging dienen een beschrijving<br />
te worden opgenomen van de beperkingen in het<br />
gebruik van de bodem of de maatregelen die naar verwachting<br />
nodig zijn in het belang van de bescherming<br />
van de bodem, en een indicatie van de kosten daarvan.<br />
Indien de verontreiniging zich kan verspreiden en de<br />
saneringsmaatregelen zich uitstrekken over een periode<br />
van drie jaar of meer, dient een overzicht te worden<br />
opgenomen van de tussentijds beoogde effecten en de<br />
tijdstippen waarop het bevoegd gezag wordt geïnformeerd.<br />
Er moet verder een beschrijving van een alternatieve<br />
methode worden gegeven, voor het geval het plan<br />
niet werkt (het ‘terugvalscenario’). Indien de saneringskosten<br />
van het te saneren geval voor meer dan 50% na<br />
een periode van ten minste vijf jaren zullen worden<br />
gerealiseerd, dient wellicht financiële zekerheid te worden<br />
gesteld (art. 39f).<br />
3.2 Deelsanering<br />
Het uitgangspunt van de Wbb is sanering van het gehele<br />
geval van verontreiniging. Indien echter het belang van<br />
de bescherming van de bodem zich daartegen niet verzet,<br />
kunnen gedeputeerde staten (GS) toestaan te volstaan<br />
met het verstrekken van de resultaten van een<br />
nader onderzoek van het betrokken gedeelte en een<br />
saneringsplan voor het betrokken gedeelte, aldus artikel<br />
40 Wbb. Hierbij geldt uiteraard wél dat – ten minste –<br />
het deel van het geval van een ernstige verontreiniging,<br />
dat leidt tot onaanvaardbare risico’s, spoedig gesaneerd<br />
dient te worden.<br />
Voor het antwoord op de vraag of toepassing kan worden<br />
gegeven aan artikel 40 Wbb, moet worden bezien of<br />
het belang van de bescherming van de bodem zich daartegen<br />
niet verzet en hoe de voorziene deelsanering past<br />
binnen de sanering van het geval van verontreiniging,<br />
18. Zie bijvoorbeeld zeer stellig ABRvS 12 augustus 2009, 200900307/1/<br />
M2.<br />
19. ABRvS 27 mei 2009, 200807268/1/M2, JBO 2009, 21 m.nt. Van der<br />
Meijden.<br />
20. Vgl. ABRvS 15 oktober 2008, 200708211/1, M en R 2009, 27 m.nt. JB.
aldus de Afdeling. 21 Indien blijkt dat een herverontreiniging<br />
of een verdere verspreiding van de achterblijvende<br />
sanering zich niet voordoet, is deelsanering toegestaan.<br />
3.3 Gefaseerde sanering<br />
De Wbb biedt de mogelijkheid van gefaseerde sanering.<br />
Volgens artikel 39c lid 1 Wbb moet degene die de<br />
bodem heeft gesaneerd dan wel een fase van de sanering<br />
heeft uitgevoerd, na de uitvoering van de sanering of<br />
een fase van de sanering zo spoedig mogelijk schriftelijk<br />
verslag doen aan GS. GS kunnen dan met het verslag<br />
instemmen.<br />
Men zou menen dat een verslag van een fase van een<br />
sanering slechts kan worden goedgekeurd in die gevallen,<br />
waarin het saneringsplan uitdrukkelijk voorzag in<br />
een gefaseerde sanering en het besluit tot goedkeuring<br />
van dat saneringsplan ook uiting geeft aan instemming<br />
met een gefaseerde sanering. De Afdeling denkt er iets<br />
soepeler over. Ook indien een gefaseerde sanering niet<br />
expliciet in het besluit tot goedkeuring van het saneringsplan<br />
is vermeld, kan nog worden geoordeeld dat is<br />
ingestemd met een gefaseerde sanering. In zo’n geval<br />
kan vervolgens in redelijkheid worden ingestemd met<br />
een saneringsverslag van de uitvoering van één fase van<br />
een sanering. 22<br />
Ook bij een beoogde gefaseerde sanering dient voldoende<br />
onderzoek naar het hele geval gedaan te zijn. De<br />
Afdeling boog zich over een besluit tot instemming met<br />
een saneringsplan ten behoeve van een gefaseerde sanering<br />
van een grondwaterverontreiniging. Het bleek dat<br />
het plan vooral op de bron betrekking had en dat geen<br />
onderzoek was verricht naar de verontreinigingen van<br />
het pluimgebied. GS meenden dat het eisen van een<br />
nader onderzoek naar de verontreinigingssituatie in het<br />
pluimgebied tot een onwenselijke vertraging van het<br />
saneringsproces zou leiden. Volgens de Afdeling kon de<br />
wens om zo spoedig mogelijk met saneren te starten,<br />
niet dienen als motivering voor de beslissing om zonder<br />
voldoende onderzoek reeds in te stemmen met het<br />
gedeelte van het saneringsplan voor de sanering van het<br />
pluimgebied. 23<br />
4 Handhaving<br />
4.1 De zorgplicht<br />
De zorgplicht behelst – kort samengevat – het sinds<br />
1 januari 1987 geldende verbod om de bodem te verontreinigen<br />
via het verrichten van handelingen als bedoeld<br />
in artikel 6 tot en met 11 Wbb. Ingevolge artikel 13 is<br />
ieder die op of in de bodem handelingen verricht als<br />
bedoeld in artikel 6 tot en met 11 en die weet of redelijkerwijs<br />
had kunnen vermoeden dat door die handelingen<br />
de bodem kan worden verontreinigd of aangetast,<br />
verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs<br />
21. ABRvS 9 juli 2008, 200707003/1.<br />
22. ABRvS 7 oktober 2009, 200901256/1/M2.<br />
23. ABRvS 2 juni 2010, 200907496/1/M2.<br />
van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging<br />
of aantasting te voorkomen, dan wel indien die<br />
verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging<br />
of de aantasting en de directe gevolgen daarvan<br />
te beperken en zo veel mogelijk ongedaan te maken.<br />
Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van<br />
een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld<br />
genomen. De bepaling kent aldus een preventieve<br />
en een repressieve plicht. De reikwijdte van de preventieve<br />
plicht hangt mede af van de vraag wat men redelijkerwijs<br />
kan weten en waartoe men redelijkerwijs<br />
gehouden kan worden. Het valt te betogen dat die<br />
beperkingen niet gelden ingeval toch een verontreiniging<br />
is ontstaan. De wet noemt die beperkingen in ieder<br />
geval niet nogmaals bij de verplichtingen tot beperking<br />
en ongedaanmaking van verontreiniging. De zorgplicht<br />
is hoe dan ook mede gericht op het voorkomen van verontreiniging.<br />
Er hoeft dus nog geen daadwerkelijke verontreiniging<br />
te zijn. Indien vaststaat dat handelingen als<br />
bedoeld in artikel 6 tot en met 11 Wbb zijn verricht die<br />
verontreinigingen tot gevolg kunnen hebben, kan de<br />
zorgplicht geschonden zijn. 24<br />
Zoals zorgplichten meer in het algemeen, 25 heeft de<br />
zorgplicht van de Wbb een zelfstandige betekenis naast<br />
eventuele vergunningvoorschriften. Aan de zorgplicht<br />
komt, mede gelet op de bewoordingen waarin deze is<br />
gesteld en de concretisering die deze zorgplicht door<br />
verwijzing naar artikel 6 tot en met 11 Wbb heeft gekregen,<br />
een zelfstandige en aanvullende betekenis toe naast<br />
de in de vergunning neergelegde voorschriften, aldus de<br />
Afdeling. 26<br />
Voor handhaving van de zorgplicht is volledige zekerheid<br />
van veroorzaking van verontreiniging niet vereist. 27<br />
Er dient echter wel enige zekerheid te zijn dat een (nieuwe)<br />
verontreiniging is veroorzaakt. Bij een loutere (autonome)<br />
verspreiding van een oude verontreiniging staat<br />
niet vast dat de zorgplicht is overtreden. 28 Uiteraard kan<br />
een nieuwe verontreiniging ook bestaan uit een hervervuiling.<br />
Dat kan bijvoorbeeld gebeuren door het injecteren<br />
van vervuild grondwater, dat tevoren aan de bodem<br />
was onttrokken, 29 of door het weer op de bodem brengen<br />
van eerder op dezelfde locatie afgegraven asbesthoudende<br />
grond. 30<br />
4.2 Het planbevel<br />
De bodem dient te worden gesaneerd overeenkomstig<br />
het goedgekeurde saneringsplan. Wie dat niet doet, kan<br />
een bevel krijgen, voorheen op grond van artikel 44, per<br />
1 januari 2006 op grond van artikel 39a Wbb. In artikel<br />
39a is expliciet voorgeschreven dat de saneerder de<br />
sanering conform het saneringsplan moet uitvoeren.<br />
Wanneer de saneerder dit voorschrift overtreedt, kan<br />
24. ABRvS 3 maart 2010, 200901882/1/M1.<br />
25. ABRvS 7 april 2010, 200904109/1/H1.<br />
26. ABRvS 19 maart 2009, 200901091/1, M en R 2009, 52 m.nt. JB.<br />
27. ABRvS 3 maart 2010, 200904172/1/M1, JM 2010, 55 m.nt. Flietstra,<br />
ABRvS 25 november 2009, 200809417/1/M1, M en R 2010, 18 m.nt.<br />
FW, JM 2010, 30 m.nt. Flietstra.<br />
28. ABRvS 27 januari 2010, 200903994/1/M2, JM 2010, 29 m.nt. Flietstra.<br />
29. ABRvS 26 november 2008, 200709053/1, M en R 2009, 18 m.nt. JB.<br />
30. ABRvS 17 september 2008, 200708636/1.<br />
TO september 2010 | nr. 3<br />
95
96<br />
het bevoegd gezag rechtstreeks bestuursrechtelijke<br />
handhavingsmiddelen toepassen. Het voorschrift richt<br />
zich niet alleen tot degene die saneert, maar ook tot<br />
degene die de sanering feitelijk uitvoert (doorgaans de<br />
(onder)aannemer). De term planbevel kan overigens ook<br />
in een ander verband vallen. <strong>Artikel</strong> 43 lid 3 Wbb kent<br />
als onderdeel van een saneringsbevel de verplichting om<br />
een saneringsplan op te stellen. Die verplichting wordt<br />
ook wel planbevel genoemd.<br />
De Afdeling boog zich over de oplegging van een last<br />
onder dwangsom wegens overtreding van artikel 39a.<br />
De last zag op een deel van de sanering van een locatie.<br />
De sanering was vóór 2006 al uitgevoerd, namelijk in<br />
2001. Volgens de last moest appellante de sanering hervatten<br />
en afronden totdat de grond- en grondwaterverontreiniging<br />
tot minimaal de tussenwaarde voor minerale<br />
olie was gesaneerd, overeenkomstig het ingediende en<br />
goedgekeurde saneringsplan. Aan de orde kwam onder<br />
meer dat het bewuste artikel op 1 januari 2006 in werking<br />
is getreden, ter vervanging van het voordien geldende<br />
artikel 44. Volgens de Afdeling kent de Wbb geen<br />
overgangsrecht op dit punt, zodat artikel 39a ook van<br />
toepassing is op saneringen die zijn uitgevoerd vóór<br />
1 januari 2006. Volgens appellante was de sanering niet<br />
in strijd met het saneringsplan uitgevoerd. Zij voerde<br />
onder meer aan dat het bevoegd gezag al had ingestemd<br />
met het saneringsverslag. Het bleek echter dat het gezag<br />
slechts met een deel had ingesteld en dat verder de in<br />
dat plan opgenomen terugsaneerwaarde niet overal was<br />
behaald. Daarom was het bevoegd gezag volgens de<br />
Afdeling in beginsel bevoegd de last onder dwangsom<br />
op te leggen. De omstandigheden van het geval maakten<br />
dat niet anders. Kennelijk kunnen bevoegde gezagen<br />
ook jaren na een (vermoed) einde van een bodemsanering<br />
nog terugkomen en dan handhavend optreden. 31<br />
Na instemming met het evaluatieverslag kan ook nog<br />
handhavend worden opgetreden, als blijkt dat sanering<br />
niet conform het saneringsplan is uitgevoerd. 32<br />
4.3 De saneringsplicht voor bedrijfsterreinen<br />
Voor de eigenaar of erfpachter van een bedrijfsterrein<br />
waar een geval van ernstige verontreiniging is ontstaan,<br />
geldt sinds 1 januari 2006 een saneringsplicht ex lege,<br />
indien is vastgesteld dat spoedige sanering noodzakelijk<br />
is. Deze regeling is in artikel 55b Wbb opgenomen en<br />
geldt voor een bedrijfsterrein waar bedrijfsactiviteiten<br />
door een onderneming zijn of worden verricht (art. 55a),<br />
en dan slechts indien dat perceel het ‘bronperceel’ van<br />
de verontreiniging is. Het is echter niet vereist dat de<br />
eigenaar of erfpachter ook zelf (mede)veroorzaker is. De<br />
wettelijke saneringsplicht komt in plaats van het saneringsbevel<br />
van artikel 43, dat buiten het bereik van artikel<br />
55b overigens wel blijft gelden.<br />
Onder het oude recht werd het saneringsbevel nagenoeg<br />
niet toegepast. Het leek erop dat artikel 55b een soortgelijk<br />
verborgen bestaan zou leiden, maar intussen heeft<br />
zich de eerste procedure bij de Afdeling over de sane-<br />
31. ABRvS 5 augustus 2009, 200806030/1/M2.<br />
32. ABRvS 30 september 2009, 200806260/1/M2.<br />
TO september 2010 | nr. 3<br />
ringsplicht aangediend. Het ging om een besluit van GS<br />
tot oplegging van een bestuursrechtelijke last onder<br />
dwangsom wegens overtreding van artikel 55b Wbb. GS<br />
hadden gelast om op enig moment te zijn aangevangen<br />
met de uitvoering van een sanering volgens een tevoren<br />
reeds goedgekeurd saneringsplan. De Afdeling stelde<br />
vast dat betrokkene niet tijdig was gestart met saneren,<br />
zodat artikel 55b Wbb was overtreden. Gezien het algemeen<br />
belang dat is gediend met handhaving, zal in geval<br />
van overtreding van een wettelijk voorschrift het<br />
bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang<br />
of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van<br />
deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder<br />
bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan<br />
worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen<br />
indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts<br />
kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in<br />
verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van<br />
optreden in die concrete situatie behoort te worden<br />
afgezien, aldus de Afdeling. Met deze vaste verwijzing<br />
naar de beginselplicht tot handhaving was het kader<br />
gegeven.<br />
De argumenten van betrokkene leverden vervolgens<br />
geen uitzondering op. Betrokkene voerde onder meer<br />
aan dat de begunstigingstermijn te kort was, omdat het<br />
besluit tot instemming met het saneringsplan nog niet<br />
onherroepelijk was. Volgens GS was de begunstigingstermijn<br />
gerelateerd aan de tijd die nodig is om in te<br />
stemmen met het saneringsplan en het aanbesteden,<br />
voorbereiden en een aanvang maken met de sanering, en<br />
dat kon in de tijd. De Afdeling wees op artikel 39 Wbb,<br />
waarin is opgenomen dat met de uitvoering van het<br />
saneringsplan kan worden begonnen nadat met dat plan<br />
is ingestemd of die instemming van rechtswege is verleend.<br />
33<br />
5 Verhouding met andere<br />
wetgeving<br />
5.1 Ruimtelijke-ordeningswetgeving<br />
Bodemverontreiniging kan doorwerken in de sfeer van<br />
de ruimtelijke ordening. Bodemverontreiniging kan in<br />
ieder geval aan de orde komen bij de vraag of een<br />
bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is, gezien mogelijkerwijs<br />
te maken saneringskosten. Het is daarom aannemelijk<br />
dat ook saneringskosten in de financiële onderbouwing<br />
van een bestemmingsplan moeten worden<br />
meegenomen.<br />
De Afdeling kreeg in dit verband te oordelen over een<br />
besluit van GS tot goedkeuring van een gemeentelijk<br />
uitwerkingsplan, dat diende ter uitwerking van het al<br />
geldende gemeentelijke bestemmingsplan, spelend<br />
33. ABRvS 24 maart 2010, 200904814/1/M2, JM 2010, 56 m.nt. Flietstra.<br />
Zie over de uitspraak ook G.A. van der Veen & J.J. Hoekstra, Tijdschrift<br />
Bodem 2010, p. 35-36.
onder het oude recht van de WRO. 34 Appellanten voerden<br />
tegen het goedkeuringsbesluit onder meer aan dat<br />
het uitwerkingsplan zich niet verdroeg met een in de<br />
bestemmingsplanvoorschriften opgenomen eis inzake<br />
bodemonderzoek. In die voorschriften was opgenomen<br />
dat met een bodemonderzoek aangetoond moest zijn dat<br />
de locatie vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt<br />
moest zijn voor de beoogde bestemming en het gebruik.<br />
Indien een verontreiniging een saneringsnoodzaak vanuit<br />
de Wbb en voor planrealisatie opleverde, dan diende<br />
deze verontreiniging te worden gesaneerd conform de<br />
Wbb, aldus nog steeds de voorschriften. Volgens appellanten<br />
werd niet aan deze ‘bodemvoorschriften’ voldaan.<br />
Zij stelden dat de bodemonderzoeken voor het uitwerkingsplan<br />
sterk gedateerd waren en niet de gehele locatie<br />
besloegen. Het verwerende gemeentebestuur stelde dat<br />
in 1993 en in 1999 bodemonderzoeken waren verricht<br />
en dat er in 1999 een saneringsplan was opgesteld. Volgens<br />
het gemeentebestuur hadden er sindsdien geen<br />
nieuwe bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden,<br />
zodat nieuw bodemonderzoek niet noodzakelijk was. De<br />
Afdeling volgde het gemeentebestuur niet. Ter zitting<br />
kwam vast te staan dat inderdaad niet het gehele door<br />
het uitwerkingsplan bestreken gebied onderzocht was.<br />
Verder bleek ook nog dat er, gelet op de bodemsituatie<br />
ter plaatse, nog nader onderzoek nodig was. De Afdeling<br />
oordeelde daarom dat het uitwerkingsplan was vastgesteld<br />
in strijd met de bestemmingsplanvoorschriften.<br />
Beter verging het een ander besluit tot goedkeuring van<br />
een bestemmingsplan van GS, welke beroepszaak eveneens<br />
onder het oude recht van de WRO speelde. 35<br />
Appellant betoogde dat uit bodemonderzoek was gebleken<br />
dat er sprake was van verontreinigde grond in het<br />
plangebied. Volgens hem diende de bodem te worden<br />
gesaneerd. GS reageerden met de stelling dat volgens<br />
bodemonderzoek plaatselijk sprake was van een lichte<br />
bodemverontreiniging, die niet van dien aard was dat<br />
daardoor de uitvoerbaarheid van het plan onzeker was.<br />
De Afdeling overwoog dat de aangetoonde lichte<br />
bodemverontreinigingen volgens de plantoelichting<br />
geen belemmering vormden voor het huidige gebruik<br />
van het plangebied. Onder dat gebruik werd wonen<br />
inclusief een tuin verstaan. Niet gebleken was dat uit<br />
een oogpunt van bodemverontreiniging en grondwaterbeheer<br />
een belemmering bestond voor de uitvoerbaarheid<br />
van het plan, aldus de Afdeling. Volgens de Afdeling<br />
hadden GS zich in redelijkheid op het standpunt<br />
kunnen stellen dat deze aspecten niet aan de uitvoerbaarheid<br />
van het plan in de weg stonden.<br />
5.2 De Waterwet<br />
Sinds de inwerkingtreding van de Waterwet op<br />
22 december 2009 maken de waterbodems niet langer<br />
onderdeel uit van de Wbb. Zij vallen onder de Waterwet.<br />
De afbakening van landbodem en waterbodem<br />
vindt plaats via het begrip oppervlaktewaterlichaam in<br />
34. ABRvS 17 september 2008, 200708064/1. Zie over de uitspraak ook<br />
G.A. van der Veen & J.J. Hoekstra, Tijdschrift Bodem 2009, p. 35-36.<br />
35. ABRvS 8 april 2009, 200807311/1. Zie over de uitspraak ook G.A. van<br />
der Veen & J.J. Hoekstra, Tijdschrift Bodem 2009, p. 35-36.<br />
de zin van artikel 1.1 Waterwet. Dat is een samenhangend<br />
geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend<br />
water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende<br />
bodem en oevers, flora en fauna. Door deze<br />
wijziging wordt het waterbodembeheer voortaan gereguleerd<br />
vanuit het watersysteembeheer. Dit houdt in dat<br />
bodem en oevers van oppervlaktewaterlichamen, met<br />
uitzondering van drogere oevergebieden, onder de<br />
Waterwet vallen. De Wbb is nog steeds van toepassing<br />
op de landbodem en op drogere oevergebieden. Drogere<br />
oevergebieden zijn gebieden die expliciet als zodanig<br />
zijn aangewezen in de Waterregeling (voor rijkswateren)<br />
of een provinciale verordening (voor regionale wateren).<br />
Blijkens het overgangsrecht van de Invoeringswet<br />
Waterwet blijft de Wbb van toepassing op saneringen<br />
die vóór inwerkingtreding van de Waterwet als ernstig<br />
én spoedeisend (of voor 2006 als ernstig en urgent) zijn<br />
beschikt. Deze saneringen worden onder het oude recht<br />
afgerond. Zodra het Wbb-bevoegde gezag het evaluatieverslag<br />
van de sanering heeft goedgekeurd, vervalt het<br />
overgangsrecht en is de Waterwet volledig van toepassing.<br />
Voor lopende saneringen die niet een ernstig en<br />
spoedeisend geval betreffen, vervallen alle Wbbbeschikkingen.<br />
De waterbodemsanering kan uiteraard<br />
wel worden afgerond, maar een evaluatieverslag is niet<br />
meer vereist. Het Wbb-bevoegde gezag is voor die<br />
gevallen niet meer bevoegd.<br />
Bij situaties met zowel een verontreiniging van landbodem<br />
als van waterbodem zijn verschillende gezagen<br />
bevoegd. De Invoeringswet Waterwet kent voor dergelijke<br />
gevallen een overlegverplichting voor de betrokken<br />
overheden (art. 5.18 Waterwet, art. 63b Wbb). Bij een<br />
historische verontreiniging over zowel de landbodem als<br />
de waterbodem zal een splitsing moeten worden<br />
gemaakt in een geval van verontreiniging van de landbodem,<br />
waarop de saneringsparagraaf van de Wbb van toepassing<br />
is, en een verontreiniging in de waterbodem, die<br />
onder de zorg van de beheerder valt. Aangenomen mag<br />
worden dat de verhouding tussen de Wbb en de Waterwet<br />
nog tot de nodige jurisprudentie zal leiden. Dat zal<br />
dan in een volgend overzicht worden meegenomen.<br />
5.3 De Crisis- en herstelwet<br />
De Crisis- en herstelwet werkt door in de Wbb. De Crisis-<br />
en herstelwet wijzigt een aantal bepalingen in de<br />
Wbb, allereerst ter verkorting van toestemmingsprocedures<br />
voor bodembedreigende activiteiten en ten tweede<br />
ter stimulering van warmte-koudeopslagsystemen<br />
(WKO’s). De Wbb kent voor ontheffingen krachtens<br />
artikel 65 nu alleen de zogenoemde uniforme openbare<br />
voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene<br />
wet bestuursrecht. Deze procedure kent een lange<br />
doorlooptijd en ruime gelegenheid tot inspraak en<br />
beroep. De Crisis- en herstelwet wil die doorlooptijd<br />
c.q. gelegenheid beperken.<br />
De stimulering van de toepassing van WKO verloopt<br />
langs twee sporen. In het eerste spoor worden de toestemmingsprocedures<br />
voor de toepassing van WKO<br />
waar mogelijk verkort of afgeschaft. Voorwaarde daarbij<br />
is dat WKO op verantwoorde wijze moet worden toege-<br />
TO september 2010 | nr. 3<br />
97
98<br />
past. Verstoring van andere belangrijke bodemfuncties,<br />
zoals de drinkwatervoorziening, moet worden voorkomen.<br />
Ook risico’s voor verontreiniging of aantasting van<br />
de bodem, bijvoorbeeld door verspreiding van gevaarlijke<br />
stoffen vanuit verontreinigde locaties, moeten worden<br />
vermeden. In het tweede spoor worden voorzieningen<br />
getroffen om investeringen in WKO blijvend te<br />
laten renderen en een doelmatig gebruik van bodemenergie<br />
te laten maken. Concreet betekent dat dat<br />
wederzijdse negatieve beïnvloeding tussen WKO’s<br />
voorkomen moet worden en dat grootschalige collectieve<br />
WKO’s belangrijker zijn dan kleine individuele<br />
WKO’s. De wet bevat geen gedetailleerde regeling,<br />
maar geeft wel een basis voor een integrale regeling voor<br />
de toepassing van WKO. Die kan worden vastgesteld bij<br />
een lagere regeling, en wel bij algemene maatregel van<br />
bestuur.<br />
De WKO’s raken de Wbb in ieder geval op de volgende<br />
twee punten. Gesloten WKO’s 36 worden in de Wbb<br />
gereguleerd, waarmee interferentie tussen WKO’s ter<br />
bevordering van het doelmatige gebruik van bodemenergie<br />
in het algemeen en ter bevordering van het rendement<br />
van open WKO’s in het bijzonder voorkomen<br />
wordt. Verder wordt de reikwijdte van de Wbb uitgebreid,<br />
waardoor bij bodemenergiesystemen niet alleen<br />
rekening kan worden gehouden met het belang van de<br />
bodembescherming, maar ook regels kunnen worden<br />
gesteld ter bevordering van een doelmatig gebruik van<br />
bodemenergie.<br />
6 Afronding<br />
Naast enige jurisprudentie over de gangbare kernbegrippen<br />
is er in de afgelopen twee jaar interessante jurisprudentie<br />
gewezen over de elementen die de Wbb sinds<br />
januari 2006 kent, waaronder deelsanering, gefaseerde<br />
sanering, het (nieuwe) planbevel en de saneringsplicht<br />
voor bedrijfsterreinen. Voor zowel de kernbegrippen als<br />
de nieuwe elementen is nog niet alles uitgekristalliseerd.<br />
Wij denken daarbij aan – niet limitatief opgesomd – de<br />
mate van beoordelingsvrijheid van bevoegde gezagen bij<br />
de benoeming van een bepaalde materie als bodem, de<br />
ruimte om zonder saneringsoogmerk in verontreinigde<br />
bodem te roeren en de reikwijdte van de diverse handhavingsinstrumenten.<br />
Verder vooruitblikkend veronderstellen<br />
wij dat inwerkingtreding van de Waterwet en de<br />
Crisis- en herstelwet – ook op het gebied van bodembescherming<br />
– de komende jaren de nodige juridische aandacht<br />
zal vergen. Te verwachten is dan ook dat een deel<br />
van een volgende jurisprudentiebespreking op die materie<br />
betrekking zal hebben. Met name WKO’s zouden in<br />
deze tijd van toegenomen belangstelling voor duurzaamheid<br />
enige vlucht kunnen of moeten nemen. Dat zou<br />
36. Zie nader E. Dans, Warmte-koudeopslag: ingrijpende maatregelen op<br />
komst, Vastgoedrecht 2010, p. 53, G.A. van der Veen & J.J. Hoekstra,<br />
De wijzigingen in de Wet bodembescherming door de Crisis- en herstelwet,<br />
Tijdschrift Bodem 2010, p. 40-4 en E.H.P. Brans, De crisis- en herstelwet,<br />
TO 2010/afl. 3, p. 75-80.<br />
TO september 2010 | nr. 3<br />
zich dan ook tot nieuwe jurisprudentie kunnen ontwikkelen.