Deelrapport Flexpeil. Effecten van flexibel peilbeheer op ... - Stowa
Deelrapport Flexpeil. Effecten van flexibel peilbeheer op ... - Stowa
Deelrapport Flexpeil. Effecten van flexibel peilbeheer op ... - Stowa
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
1996-2011:
BIJLAGEF
FFinal ina l rereport p ort
Flexibel peil,
van denken naar doen
eFFecten van Flexibel peilbeheer op
bodeMprocessen en WaterkWaliteit
BIJLAGE
2012
41
NEDERLANDS INSTITUUT VOOR ECOLOGIE ( NIOO-KNAW)
NET HERLANDS INSTITUTE OF ECOLOGY (NIOO-KNAW)
Effeccten
van v fllexibe
el peilbeheeer
op p
bodeempro
ocesssen
en n waterkwaaliteit
EINDDRAPPOR
RTAGE
Opdracht tgever: Agentsschap
NL • Projectnummer:
PR-10.056
Rapportnummer:
2012.51 • Auteurs: FS S, JL, LL • Dat tum: 1.12.20112
Titel rapport:
Effecten van flexibel peilbeheer op bodemprocessen en waterkwaliteit
Auteurs:
Fons Smolders, Johan Loermans & Leon Lamers
Opdrachtgever:
Agentschap NL
Rapportnummer: 2012.51
Informatie:
B-WARE Research Centre
Radboud Universiteit Nijmegen
Mercator III, Toernooiveld 1
6525 ED Nijmegen
Kamernummer: 02.025
Tel: 024-3652816
a.smolders@b-ware.eu
© B-WARE Research Centre, Nijmegen, 2012.
Inhoudsopgave
Voorwoord 1
1. Inleiding 3
2. Methodiek 7
2.1 Onderzoekslocaties 7
2.1.1 Botshol 7
2.1.2 Groene Jonker 8
2.1.3 Loenderveen Oost 8
2.1.4 Middelpolder 8
2.1.5 Muyeveld 8
2.1.6 Nieuwe Keverdijkse Polder 8
2.1.7 Oostelijke Binnenpolder van Tienhoven 9
2.1.8 Ronde Hoep 9
2.1.9 Westbroekse Zodden 9
2.2 Bemonstering in het veld 10
2.2.2 Bodemwaterraaien 10
2.2.1 Oppervlakte water 10
2.2.2 Bodemwaterraaien 10
2.2.3 Grondwater 11
2.2.4 Bodemmonsters 11
2.3 Analyses 12
2.3.1 Bodemanalyses 12
2.3.2 Oppervlaktewatermonsters 13
2.3.3 Chemische Analyses 14
3. Theoretische achtergronden 15
3.1 Decompositie en elektronenacceptoren 15
3.2 Oxidatie van veen 16
3.3 Hoge versus lage waterstanden 20
3.4 Fosforbelasting oppervlaktewater 21
3.5 Interacties tussen zwavel, ijzer en fosfor en de oppervlaktewaterkwaliteit 21
3.6 Stikstofkringloop 26
3.7 Relatie tussen sulfaatconcentratie en trofiegraad van het systeem 26
3.8 Fosfaat in de waterlaag 27
3.9 Sulfide toxiciteit 29
3.10 Voorbeeld achteruitgang Krabbescheervegetaties 29
3.11 Dilemma’s bij hogere of lagere waterpeilen in het Veenweidegebied 32
4. Uitwerking gebieden 35
4.1 Botshol 35
4.1.1 Inleiding 35
4.1.2 Oppervlaktewaterkwaliteit 38
4.1.3 Veenmosrietlanden 42
4.1.4 Grote Kooibosch 51
4.1.5 Onderwaterbodems 53
4.1.6 Conclusies 53
4.2 Groene Jonker 55
4.2.1 Inleiding 55
4.2.1 Oppervlaktewaterkwaliteit 57
4.2.2 Bodemwaterkwaliteit 60
4.2.3 Conclusies 65
4.3 Loenderveen-Oost 66
4.3.1 Inleiding 66
4.3.2 Oppervlaktewaterkwaliteit 67
4.3.3 Rietoever 70
4.3.4 Conclusies 74
4.4 Middelpolder 75
4.4.1 Inleiding 75
4.4.2 Oppervlaktewater 77
4.4.3 Onderwaterbodem 80
4.4.4 Oeverraaien 81
4.4.5 Conclusie 85
4.5 Muyeveld 86
4.5.1 Inleiding 86
4.5.2 Tienhovense Plassen 88
4.5.3 Loosdrechtse Zodden (stergebied) 94
4.5.4 Conclusies 101
4.6 Nieuwe Keverdijkse Polder 102
4.6.1 Inleiding 102
4.6.2 Oppervlaktewater Noordelijk deelgebied 104
4.6.3 Oppervlaktewater Zuidelijk deelgebied 109
4.6.4 Oeverraaien 111
4.6.5 Conclusies 116
4.7 Oostelijke Binnenpolder van Tienhoven 117
4.7.1 Inleiding 117
4.7.2 Oppervlaktewaterkwaliteit 119
4.7.3 Oeverraaien (bodemwater) 121
4.7.4 Conclusies 128
4.8 De Ronde Hoep 129
4.8.1 Inleiding 129
4.8.2 Oppervlaktewater 131
4.8.3 Bodems 133
4.8.4 Conclusies 138
4.9 Westbroekse Zodden 139
4.9.1 Inleiding 139
4.9.2 Oppervlaktewater macroionen 141
4.9.3 Onderwaterbodem 144
4.9.4 Oeverraaien 146
4.9.5 Oppervlaktewater nutriënten 149
4.9.6 Nalevering uit onderwaterbodems 152
4.9.7 Conclusies 152
5. Synthese 155
5.1 Effecten waterpeilen op bodemkwaliteit oevers 155
5.2 Werkelijke nutriëntenbelasting oppervlaktewater 156
5.3 Onderwaterbodem 158
5.5 Balans tussen kritische en werkelijke nutriëntenbelasting 159
5.6 Zwavel-/fosforrijke systemen; effecten op langere termijn 161
5.7 Verlaging van de alkaliteit 162
5.8 Slotconclusie 163
6. Literatuur 165
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
Voorwoord
Voorliggende rapportage bespreekt de belangrijkste resultaten van het door Onderzoekcentrum
B-WARE uitgevoerde deel van het project “Flexibel peilbeheer van denken naar doen!”. In dit
gezamenlijke project van Waternet, Wetterskip Fryslan, B-Ware, Deltares en NIOO is uitgebreid
onderzoek gedaan naar de uiteenlopende effecten van flexibel peilbeheer. Deze rapportage
fungeert als achtergronddocument bij het STOWA Watermozaïek hoofdrapport ‘Flexibel
Peilbeheer, van denken naar doen’ en gaat met name in op de effecten van een flexibel peilbeheer
op de bodemwater- en oppervlaktewaterchemie.
Hoofdstuk 1 bestaat uit een inleiding waarna in Hoofdstuk 2 de toegepaste methoden en
bemonsterings- en analysetechnieken worden beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de
theoretische achtergronden en in hoofdstuk 5 wordt een synthese van de resultaten gegeven. Het
lezen van deze twee hoofdstukken geeft een goed inzicht in de belangrijkste achtergronden en
uitkomsten van het onderzoek. In hoofdstuk 4 worden per onderzoeksgebied de belangrijkste
resultaten besproken. Deze hoofdstukken zijn met name interessant voor diegenen die specifiek
inzicht willen hebben in de effecten van een flexibel peilbeheer in de betreffende gebieden.
De volgende personen willen wij bedanken voor hun medewerking. Jeroen Frinsel, Rick Kuiperij
en Imke Nabben hebben geassisteerd in het vele veldwerk Lennart Swinkels en Ralf Aben
hebben als student geparticipeerd in het onderzoek en tevens een deel van het veld- en
analysewerk verricht.. In het bijzonder willen wij Winnie Rip bedanken voor het kritisch
doornemen van de conceptteksten van dit deelrapport en tevens voor de zeer prettige en
stimulerende wijze waarop ze dit project heeft geleid. Tenslotte danken wij de vele leden van het
projectteam voor de prettige samenwerking gedurende de afgelopen jaren.
1
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
2
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
1. Inleiding
Voorliggende rapportage geeft de belangrijkste resultaten van het door Onderzoekcentrum B-
WARE uitgevoerde deel van het project “Flexibel peilbeheer van denken naar doen!”. In dit
gezamenlijke project van Waternet, Wetterskip Fryslan, B-Ware, Deltares en NIOO is uitgebreid
onderzoek gedaan naar de uiteenlopende effecten van flexibel peilbeheer. Het doel van dit project
is het uitvoeren van maatregelen die flexibel peilbeheer mogelijk maken, een monitoringsplan
opzetten waarmee effecten van flexibel peilbeheer geëvalueerd kunnen worden en het
ontwikkelen van een beslisboom, waarmee bepaald kan worden of flexibel peilbeheer zinvol is in
een specifiek gebied en zo ja, hoe dit ingevuld kan worden (STOWA Hoofdrapport Flexibel
peilbeheer, 2012). Daarnaast is onderzocht onder welke omstandigheden eventuele negatieve
effecten te verwachten zijn. Het werk van Onderzoekcentrum B-WARE was gericht op de
monitoring van de chemische oppervlaktewaterkwaliteit en de effecten van het flexibel peilbeheer
op de chemie van het bodemwater in de oeverzones en de onderwaterbodems.
Tot in het begin van de 20e eeuw was het niet goed mogelijk om het waterpeil volledig onder
controle te houden. Het was dan ook vanzelfsprekend dat gebieden onder water kwamen te staan
en weer droogvielen. Er was dus sprake van een grote “verticale dynamiek” (peilfluctuatie).
Tegenwoordig komen dergelijke inundaties vrijwel niet meer voor. Het waterpeil kan bijna tot op
de centimeter worden gereguleerd met efficiënte gemalen en een goed onderhouden
afwateringssysteem. In Nederland is vrijwel overal sprake van een sterk gereguleerd waterpeil
afgestemd op functies als wonen, recreatie en landbouw. Kenmerkend voor een gereguleerd
peilbeheer is dat de toegestane marge klein is. Bij een gereguleerd peilbeheer kan sprake zijn van
een vast peil gedurende het gehele jaar (zie figuur 1.1). Daarnaast kan er sprake zijn van een vast
zomer- en winterpeil, waarbij het zomerpeil lager is dan het winterpeil of een vast zomer- en
winterpeil, waarbij het zomerpeil hoger is dan het winterpeil (zie figuur 1.1).
Nu we in staat zijn om het waterpeil tot op de centimeter te regelen, ontstaat er een
tegenbeweging, waarbij we weer meer ruimte willen geven aan peilfluctuaties. De Kaderrichtlijn
Water is in werking gesteld om waterbeheerders te verplichten hun wateren vanaf 2015 van goede
kwaliteit te laten zijn. Het binnen de huidige randvoorwaarden gecontroleerd herstellen van de
natuurlijke dynamiek (flexibel peilbeheer) kan hierbij een belangrijke bijdrage leveren. Op dit
moment is in laag Nederland in de praktijk echter zelden sprake van een volledig flexibel
peilbeheer.
Er is sprake van een flexibel peilbeheer wanneer het waterpeil binnen een bepaalde range kan
meebewegen met het weer, voor zover dit vanuit de verschillende functies aanvaardbaar is. Een
flexibel peil is niet hetzelfde als een vrij peil of een natuurlijk peil. Een natuurlijke peil is een peil
dat niet wordt beïnvloed door menselijk ingrijpen. Dit komt in Nederland vrijwel niet voor. Een
vrij peil komt wel voor. Een vrij peil is een peil dat niet gereguleerd wordt en dus volledig wordt
gestuurd door neerslag en verdamping en de hydrologische situering. In de praktijk betekent dit
dat het oppervlaktewaterpeil in de zomer laag is als gevolg van het neerslagtekort (verdamping >
neerslag) en in de winter stijgt als gevolg van het neerslagoverschot (neerslag > verdamping) (zie
figuur 1.1). Een specifieke vorm van flexibel peil is getrapt flexibel peilbeheer. Hierbij mag een
peil vrij fluctueren tussen marges die voor vaste delen van het kalenderjaar gelden in verband met
functies, zoals weidevogelbeheer. De marges van het flexibel peil zijn door het waterschap
vastgelegd in een peilbesluit.
3
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Figuur 11.1.
Overziccht
van versc chillende typeen
peilbeheer r, zoals deze in Nederlannd
voorkomen n. De
horizontaale,
gestreeptee
lijnen geven n de peilmargges
weer, zoal ls deze in het t peilbesluit zij ijn vastgesteld d. De
blauwe, vvolle
lijnen geeven
het streef fpeil weer, waaarop
actief wordt w aangest tuurd. De groeene,
volle lijn nen in
de onderrste
twee graafieken
geven n een voorbeeeld
hoe het peil p zich op basis van de meteorolog gische
omstandiigheden
kan innstellen
(uit: STOWA. S Hooffdrapport
Flex xibel peilbehe eer, 2012) .
4
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
Naar verwachting zal het instellen van een flexibel peilbeheer de chemische en biologische
kwaliteit van het oppervlaktewater verbeteren. Onze verwachting is dat flexibel peilbeheer de
kieming, vestiging en groei van oeverplanten stimuleert en tot een afname leidt van de externe
fosfaat-, stikstof- en sulfaatbelasting (i.e., de aanvoer van deze stoffen van buiten het gebied). Bij
het toestaan van grotere natuurlijke fluctuaties in het peil, kan er meer lokaal water vastgehouden
worden en hoeft minder water te worden ingelaten. Op grond hiervan zijn veranderingen in de
kwaliteit van het oppervlaktewater te verwachten. Met name wanneer het inlaatwater naar
verhouding veel fosfaat, stikstof en sulfaat bevat, resulteert verminderde inlaat in een lagere
belasting via het inlaatwater. Het verminderen van de directe eutrofiering door het verkleinen van
de nutriëntenfluxen van buiten heeft aldus een positief effect op de waterkwaliteit. Sulfaat is van
belang omdat het in de onderwaterbodem kan worden gereduceerd tot sulfide. Hierbij wordt ijzer
gebonden en fosfor gemobiliseerd (zie hoofdstuk 3). Verminderde aanvoer van sulfaat kan
hiermee leiden tot een afname van de interne mobilisatie van fosfaat (interne eutrofiëring).
Of flexibel peil daadwerkelijk leidt tot verbeteringen is echter niet zeker. Flexibel peilbeheer zal
bijvoorbeeld ook de interne nalevering van fosfor en sulfaat beïnvloeden, en leidt meestal ook
tot een toename van de verblijftijd van het water. Daarnaast kunnen kwelstomen toenemen of
afnemen. Nattere of drogere condities hebben invloed op de redoxchemie in de bodem en kunnen
leiden tot bijvoorbeeld een toename of afname van de beschikbaarheid van fosfaat en sulfaat
(Groenendijk e.a., 2012, Vermaat e.a., 2012). Het dieper uitzakken van de grondwaterstanden in
de oevers zal meestal leiden tot een toename van de sulfaatconcentraties in het bodemwater als
gevolg van de oxidatie van gereduceerde zwavelverbindingen door de indringing van zuurstof.
Anderzijds wordt gereduceerd ijzer geoxideerd waardoor de binding van fosfor in de bodem
verbetert. Uitzakkende waterstanden zullen dus meestal leiden tot een afname van de
fosforconcentraties van het bodemwater. Nattere condities in de oever zullen tot het omgekeerde
leiden, dus tot hogere fosforconcentraties en lagere sulfaatconcentraties.
Door het verloop in de tijd van de oppervlaktewaterchemie en de bodemwater- en
grondwaterchemie in de oever te bestuderen in relatie tot het waterpeil, kunnen we meer inzicht
krijgen in hoeverre fluctuaties van de waterstanden in het open water invloed hebben op de
chemische processen in de oevers en de oppervlaktewaterkwaliteit. We maken hierbij gebruik van
raaien (vanuit het open water de oever in) omdat we hierdoor kunnen vaststellen tot hoever in de
oever de effecten meetbaar zijn. Omdat we in het onderzoek raaien uitzetten in gebieden met een
verschillende oppervlaktewaterstandsfluctuaties, een verschillende bodemopbouw (klei, zand,
veen) en verschillende bodemchemische eigenschappen (ijzerrijkdom, zwavelrijkdom,
voedselrijkdom, etc.) krijgen we een goed beeld van wat we kunnen verwachten aan effecten in
de oever onder de verschillende in Nederland vigerende veldcondities.
Een scherpe analyse van wat het flexpeil nu precies doet ten opzichte van de situatie zonder
flexpeil kan echter niet voor alle onderzochte gebieden worden gemaakt vanwege het feit dat er
niet altijd een vergelijking kan worden gemaakt met een referentiegebied zonder flexpeil.
Daarnaast is er natuurlijke sprake van een korte tijdsduur van het project. Ook is er in de praktijk
soms slechts in de situatie met flexpeil gemeten en is er niet gemonitord in de periode
voorafgaande aan het instellen van het flexibele peil.
De metingen leveren ook input voor een modellering waaruit de effecten van flexibel peil ten
opzichte van een star peil kunnen worden voorspeld (Deltares. Hydrologie rapport C,. 2012).
Daarnaast zal deze exercitie duidelijk maken in hoeverre effecten van oppervlaktewater-
5
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
peilflucttuaties
überhhaupt
te mete en zijn in dee
oevers en in n welke mat te het zinvol c.q. wenseli ijk is
dit soortt
effecten daaadwerkelijk
te t monitorenn
in een ‘flex xpeil monitor ringsplan’.
Bij de keuzes
die wee
hebben gem maakt bij hett
uitzetten va an de raaien is i rekening ggehouden
me et het
feit dat we voor dde
gebieden representatiieve
situatie es willen be estuderen. DDe
financiële e- en
logistiekke
randvoorrwaarden
be etekenen dat er per gebi ied steeds ee en beperkt aaantal
raaien n kon
worden uitgezet. Daaarnaast
is gegeven g dezze
randvoorw waarden ook k de bereikkbaarheid
va an de
locaties een belangriijke
randvoo orwaarde gewweest.
Ondan nks deze beperkingen
heeeft
het onder rzoek
een grooot
aantal duiddelijke
en vo oor het waterrbeheer
uiter rst relevante resultaten oopgeleverd,
die d in
dit rappoort
besprokenn
worden.
Figuur 11.2.
Veenweiddegebied
De Ronde R Hoep. PPeilverschil
tu ussen het flexp peilgebied (voooraan)
en het t nietflexpeilgeebied.
6
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
2. MMethodiek
2.1 Onderzoekkslocaties
Hierronder
wordeen
kort de on nderzoeksgebbieden
(zie figuur f 2.1) genoemd
waaarin
het onderzoek
is
uitgeevoerd.
In hoofdstuk
4, waarin de reesultaten
wo orden bespro oken, wordt mmeer
inform matie over
de ggebieden
geegeven.
Daar rnaast verwiijzen
wij vo oor een uitg gebreide syssteemanalyse
e van de
versschillende
geebieden
naar deelrapport A van Delta ares (Deltares.
Hydrologiie
rapport A, 2012).
Figuuur
2.1.1 Overzichtskaart
van de flexxpeilgebieden
binnen het beheersgebiedd
van het Waterschap W
Amstel,
Gooi en VVecht.
2.1.11
Botshol
Het gebied is eeen
moerasg gebied bestaaande
uit tw wee grotere plassen, peetgaten
en sloten s en
veennmosrietlandd.
Natura 200 00-gebied Bootshol
staat bekend b vanw wege de rijkddom
aan (bij jzondere)
wateerplanten
zoals
het groot
nymfkruid,
kranswierb begroeiingen en galigaann
dat langs de d oevers
voorrkomt.
Het riiet
wordt jaa arlijks geoogsst
door rietsn nijders.
In hhet
zuiden zzijn
twee raaien
met boodemwaterbe
emonsteraars s en peilbuiizen
geplaatst
in het
veennmosrietlandd.
In de galig gaanvegetatiie
van het Grote G Kooibo osch (eiland ttussen
de tw wee grote
plassen)
is ook een meetops stelling gepllaatst.
De inv vloed van ee en natuurlijkker
peilbehee er en het
insteellen
van een
winterinlaat
(in plaaats
van zom merinlaat), is i bestudeerrd
op de water- w en
bodeem(water)kwwaliteit,
wa aarbij ook mogelijke negatieve of positieve ve effecten op het
veennmosrietlandd
onderzocht zijn.
7
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
2.1.2 Groene Jonker
Op dit voormalige stuk landbouwgrond ten noorden van de Nieuwkoopse plassen is de toplaag
verwijderd en zijn ondiepe plassen gegraven. In dit gebied is er sprake van een flexibel
(natuurlijker) peilbeheer sinds de inrichting. Er kan alleen water worden uitgelaten middels een
stuw. Water komt het gebied in via kwel en neerslag. Het gebied is qua vegetatie zeer
structuurrijk en rijk aan bijzondere moeras- en watervogels zoals waterral, geoorde fuut, grutto,
kemphaan en allerlei soorten eenden en ganzen. Schapen begrazen de aanwezige vegetatie rond
de plassen om boomopslag te voorkomen. Langs de grote plas in het zuidoosten zijn twee raaien
met peilbuizen en bodemwaterbemonsteraars uitgezet aan de oost- en westkant van de plas. Deze
locaties zijn representatief voor het gebied. De twee raaien zijn geplaatst in een open vegetatie.
De hoofdvraag is hier wat de rol van waterpeilfluctuatie kan zijn bij de ontwikkeling van nieuwe
natuur. Daarnaast kan hier ook worden onderzocht wat de rol van een ijzerrijke bodem (kwel in
het verleden) en mogelijke bestaande kwel is.
2.1.3 Loenderveen Oost
Evenals de Flexpeilgebieden Westbroekse Zodden, Muyeveld en de Oostelijke Binnenpolder van
Tienhoven behoort Loenderveen Oost tot het Natura 2000-gebied de Oostelijke Vechtplassen. Het
gebied bestaat uit een ondiepe plas met een zandig bodem. Langs de westelijke oever is een
mooie brede strook veenmosrietland aanwezig. Als meetlocatie hebben we een duidelijke
vegetatiegradiënt binnen deze rietzone uitgekozen. De invloed van een flexibel peil kon hier goed
bestudeerd worden op de aanwezige vegetatie en de bodem(water)kwaliteit.
2.1.4 Middelpolder
De Middelpolder ligt ten noorden van Ouderkerk aan de Amstel. Het is vergelijkbaar met de
Ronde Hoep, maar veel kleiner in omvang. Hoofddoelstelling is hier weidevogelbeheer. De
veenweiden zijn voor een gedeelte van het jaar in gebruik door een pachter voor vee. Er is een
representatieve veenweide uitgekozen met een voor dit soort gebieden zeer typerende ingezakte
oever. Ook is een oeverraai buiten het flexpeilgebied gekozen, eveneens op een venige bodem.
2.1.5 Muyeveld
De Loosdrechtse plassen vallen onder het gebied Muyeveld, waar veel recreatie op het water
plaatsvindt. In het oosten vindt er een overgang plaats van veenweiden naar de Utrechtse
Heuvelrug. Het oostelijk deel van sloten, veenweiden, rietland, plasjes en bossen wordt
gekenmerkt door een stervormige cirkel van sloten. In dit stergebied zijn twee locaties gekozen
ten noorden van de ijsbaan. Hier zijn stukken weiland geplagd, waardoor nat schraalgrasland is
ontstaan met dotterbloemen, moeraskartelblad en zeggesoorten. Een van deze ecologisch
waardevolle natte schraallanden wordt vergeleken met het aangrenzende ongeplagde
productieweiland. Daarnaast zijn er bodemwaterbemonsteraars geplaatst aan een oever van de
Tienhovense Plas.
.
2.1.6 Nieuwe Keverdijkse Polder
De Nieuwe Keverdijkse polder grenst aan het Naardermeer en dient als buffer voor het
Naardermeer met het omringende agrarische land(gebruik). Het waterpeil wordt in zijn geheel in
de polder omhoog gebracht, om wegzijging van water uit het Naardermeer tegen te gaan. In dit
gevarieerde natuurgebied zijn ten noorden en zuiden van de spoorlijn, die ook dwars door het
Naardermeer loopt, twee gebieden met elk een eigen peilbeheer geselecteerd. Beide raaien
8
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
grenzen aan slenken. In de slenk ten noorden van de spoorlijn komt krabbescheer voor. Dit is een
bijzondere waterplant, die het proces van de verlanding van laagveenwateren inzet met haar
drijvende matten. Vanuit de nabijgelegen rietkraag is een oplopende gradiënt richting de oever
uitgezet.
Ook ten zuiden van de spoorlijn zijn er bodemwaterbemonsteraars geplaatst, inclusief peilbuizen,
in een raai op de vlakke oever van de aanwezige slenk. Een belangrijke vraag die we in de
Nieuwe Keverdijkse polder wilden beantwoorden is wat het effect is van vernatting op voormalig
bemeste weilanden, zowel lokaal als voor de algemene waterkwaliteit.
2.1.7 Oostelijke Binnenpolder van Tienhoven
Grenzend aan de Westbroekse Zodden ligt de Oostelijke binnenpolder van Tienhoven. Het terrein
is rijk aan moerasvogels en bestaat uit ondiepe petgaten op een zandige bodem. Deze petgaten
zijn afgegraven tot op de onderliggende zandlaag, maar hier en daar ligt er nog een restlaag van
10-20 cm veen. In de petgaten komt onder andere veelstengelige waterbies en stijve
moerasweegbree voor. Er zijn mooie natte schraalgraslanden aanwezig met moeraskartelblad en
orchideeën. In het oostelijk deel is een raai langs een vegetatiegradiënt ingezet vanuit een
rietkraag richting het natte schraalgrasland.
In het westen van het terrein zijn enkele aparte meetpunten ingezet in de situatie met en zonder
een flexibel peilbeheer. In de Oostelijke binnenpolder was al voor de start van het
onderzoekprogramma een flexibel peilbeheer aanwezig. De vraag was welke rol flexibel peil kan
spelen bij de ontwikkeling van de petgaten en de aanwezige vegetatie.
2.1.8 Ronde Hoep
De Ronde Hoep is een uitgestrekt veenweidegebied ten zuiden van Ouderkerk aan de Amstel. In
de kern van de Ronde Hoep wordt sinds enkele jaren een flexibel peilbeheer gevoerd. Tevens is er
als proef een perceel gedraineerd en vernat met drainagebuizen. In deze kern is agrarisch
landgebruik secundair aan de hoofddoelstelling weidevogelbeheer. De veenweiden zijn in gebruik
door pachters voor vee. Uit dit grote areaal van weidse en open veenweiden zijn twee
representatieve veenweiden uitgekozen. Er zijn twee sets van twee raaien geplaatst, een in het
gedraineerde en een in het niet gedraineerde perceel, dat erg nat is in de winter. Voor beide
percelen is een sloot met flexibel en een sloot met een ‘vast’ polderpeil gekozen. De hoofdvraag
is hier wat de interactie tussen peilbeheer en drainage is voor bodem- en waterkwaliteit.
2.1.9 Westbroekse Zodden
In dit natuurgebied dat veel petgaten bevat, zijn diverse bijzondere vegetatietypen aanwezig zoals
trilveen en verlandingsvegetaties van krabbescheer, slangewortel en waterdrieblad. In het
veldonderzoek zijn deze vegetatietypen geselecteerd als meetlocaties. Hiernaast is er ook een raai
met bodemwaterbemonsteraars en peilbuizen uitgezet langs oevers met helofyten als lisdodde. Er
zijn ook raaien uitgezet in petgaten waar een flexibel peilbeheer afwezig is. In de Westbroekse
Zodden wordt onderzocht wat de effecten van een flexibeler waterpeil op verlandingsprocessen/vegetaties
zijn.
9
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
2.2 Bemmonstering
in het veld d
2.2.1 Opppervlakte
wwater
In de Fleexpeilgebiedden
is maand delijks oppervvlaktewater
verzameld voor v analyse. . Dit gebeurd de op
diverse locaties zoowel
binnen n als buitenn
(waar mo ogelijk) het gebied waaar
een flex xibel
waterpeiilbeheer
worrdt
uitgevoer rd. Oppervlaaktewater
zij jn verzameld d bij de in- en uitlaatpu unten
(stuwen) ), raaien vann
lysimeters en e overige loocaties
verspr reid over het t hele gebiedd.
Het gaat hi ierbij
om sloteen,
petgaten een
de randen n van plassenn.
2.2.2 Boodemwaterrraaien
In septtember
20110
en janu uari en feebruari
201 11 zijn in n elk gebiied
raaien van
bodemwwaterbemonstteraars
(pore euze keramissche
cups) geplaatst
om bodemwaterr
te bemonsteren.
Deze lyysimeters
zijjn
geplaatst t op 25 cmm
diepte (on nder maaive eld). De raaai
begint in n de
onderwaaterbodem
van
een sloot t, petgat of pplas
en gaat t landinwaart ts van laag naar hoog op o de
oever veerder
het weiiland,
schraa alland, rietkrraag
of bos in n (zie figuur r 2.2.1). Hierrdoor
ontston nd er
een graddiënt
van natt
naar (vocht tig of) droogg.
Op een of f twee locatie es per de raaai
werd er te evens
bodemwwater
op 50 een
100 centim meter verzammeld.
Door sp puiten aan de e slangen vann
de lysimete ers te
hangen een
vacuüm tte
trekken, werd w het bodeemwater
opg gezogen uit de d bodem. De
spuiten we erden
gespoeldd
met bodemmwater
(minimaal
15 mll)
dat nog in n de slangen en cup aanwwezig
is. Da aarna
werd hett
monster vooor
analyse verzameld.
Figuur 2.2.1 Raai vvan
bodemwa aterbemonsterraars
uitgeze et vanuit de sloot naar het weiland d. De
bemonsteeraars
staan oop
25 cm diep pte. Op het hooogste
punt in n het weiland d zijn tevens oop
dezelfde af fstand
van de oeever
bemonsteeraars
geplaatst
op 50 en 100
centimeter r diepte.
In 2011 werd er maaandelijks
bod demwater verrzameld.
In 2012 2 gebeurd de dit iedere twee maand den.
10
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
2.2.33
Grondwatter
In dde
winter (febbruari
en ma aart) van 2011
en 2012 en n de zomer (augustus/sep
( ptember) van n 2011 is
er grondwater
verzameld
uit t de peilbuizzen.
Hiervoor r werden de peilbuizen lleeggepompt
t, waarna
de bbuizen
weer volliepen met m ‘vers’ ggrondwater
(figuur ( 2.2.2).
Dit ‘versee’
grondwat ter wordt
verzzameld
en geeanalyseerd.
Figuuur
2.2.2 Leeggpompen
van peilbuizen p vann
het ‘oude’ grondwater, g da at in de buizenn
heeft gestaa an. Hierna
worddt
het ‘vers’ tooestromende
grondwater g beemonsterd
voo or verdere ana alyse.
2.2.44
Bodemmoonsters
Om relaties te kkunnen
legge en tussen de kwaliteit van n het bodem mwater en de bodem zelf, f, is er ter
hooggte
van elkee
lysimetercup
bodemmmateriaal
verz zameld. De bodemmonssters
zijn in drie- of
viervvoud
(menggmonsters)
genomen g opp
50 centim meter afstand d van de lyysimeter.
He et betreft
bodeemmateriaal
van 10 cm diepte (5 cmm
boven tot 5 cm onder de d cup). Hieervan
is het vocht- v en
orgaanisch-stofgeehalte
bepaa ald en zijnn
destructies
(onsluitin ng met zuuur
en perox xide) en
zouttextracties
uiitgevoerd.
Afhankelijk A vvan
de hardh heid en het vochtgehalte
v e van de bod dem is er
bemmonsterd
met behulp van een grondbooor,
zuigboor r, guts, happe er of veenhappper.
Op de 6 locatiees
per gebied d waar het NNIOO
veget tatieopnamen n heeft gemmaakt
langs sloten s en
plassen
zijn boodems
van de onderwaaterbodem
en e de oeve er verzameldd.
Dit zijn bodems
(menngmonsters)
gestoken op p vier locatiies
binnen de d raaien (va an 50 of 1000
meter in le engte) op
gelijjke
afstand vvan
elkaar. De D bovenste 115
cm is verz zameld m.u.v v. de toplaagg
van bijvoor rbeeld de
grasszode/dichte
wortelzone van enkele centimeters s dik. Van deze d bodems ms zijn het vocht- v en
orgaanisch
stofgeehalte
bepaal ld, en destruuctieanalyses
s alsmede wa ater, zout- een
Olsen-P extracties
e
uitgeevoerd
11
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
.
Figuur 22.2.3
Verzameelen
van de bodemmonsters
2.3 Anaalyses
2.3.1 Boodemanalysees
Op de boodemmonsteers
zijn de vo olgende analyyses
uitgevoerd:
Vocht- een
organisch stofgehalte
Het vochhtgehalte
vaan
het verse bodemmater b riaal is via he et vochtverli
in duploo
bodemmateeriaal
te drog gen gedurendde
24 uur bij ij 70
de rand worden afgeevuld
kunnen n later ook dee
concentrati
bodemvolume.
De frractie
organi isch stof in dde
bodem is b
Hiertoe is het bodemmmateriaal,
na drogen, ggedurende
4
gloeiverrlies
komt bijj
benadering overeen mett
de fractie o
o ies bepaald. Dit gebeurt
C. Om mdat de bakjees
precies to
ies worden omgerekend o nnaar
mol per
berekend doo or het gloeivverlies
te bep
4 uur verast in een ovenn
bij 550
organisch ma ateriaal in de
o door
t aan
r liter
palen.
C. . Het
bodem.
Olsen-exxtractie
Vocht- en orrganisch
stof fgehalte.
Olsen-P (plaantenbeschik
kbare fosfaatffractie).
Destructie: totaal-P (fosfaat),
totaaal-S
(zwavel),
totaal-Fe (ijzer), totaaal-Ca
(calci ium),
totaal-Mg (mmagnesium),
, totaal-Mn (mangaan), totaal-Zn (z zink), totaal-Al
(alumini ium),
totaal-K (kallium),
totaal-Si
(siliciumm).
Waterextracct.
Zoutextract: pH, fosfaat, , ammoniumm
en nitraat.
Plantenbbeschikbaar
ffosfaat
is me et behulp vann
een Olsen- extractie bep paald. Hiervooor
is aan 3 gram g
droog boodemmateriaaal
100 ml 0,5
mol l-1 naatriumbicarb
bonaat (NaHC CO3) toegevooegd.
De pH H van
het extraactiemediumm
is op pH 8, ,5 gesteld mmet
behulp va an NaOH. Gedurende
300
minuten zij jn de
12
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
monsters uitgeschud op een schudmachine (105 r.p.m.) waarna het supernantant onder vacuüm is
verzameld met behulp van teflon bodemwaterbemonsteraars (Rhizon’s). Het extract is bij 4 o C
bewaard tot verdere analyse.
Bodemdestructie
Door de bodem te destrueren (ontsluiten) is het mogelijk de totale concentratie van bepaalde
elementen/nutriënten in het bodemmateriaal te bepalen. Hiervoor is 200 mg fijngemalen
gedroogde bodem afgewogen in teflon destructievaatjes. Aan het bodemmateriaal is 4 ml
geconcentreerd salpeterzuur (HNO3, 65%) en 1 ml waterstofperoxide (H2O2, 30%) toegevoegd en
geplaatst in een destructiemagnetron (Milestone microwave type mls 1200 mega). De monsters
zijn vervolgens gedestrueerd in gesloten teflon vaatjes en na afkoelen is het destruaat nauwkeurig
overgebracht en aangevuld tot 100 ml met milli Q water. De monsters zijn in polyethyleenpotjes
bij 4 o C bewaard voor verdere analyse.
Waterextractie
Bij het uitvoeren van een waterextractie wordt 17.5 gram verse bodem uitgeschud met 50 ml
demiwater gedurende 2 uur bij 105 r.p.m. waarna de pH is gemeten met een standaard Ag/AgCl2
elektrode verbonden met een radiometer Copenhagen type PHM 82. Het supernatant is onder
vacuüm verzameld met behulp van teflon bodemwaterbemonsteraars (Rhizon’s) en bewaard bij
4 o C tot verdere analyse.
Zoutextractie (NaCl-extractie)
Bij een natriumchloride(zout)-extractie worden aan het bodemadsorptiecomplex gebonden ionen
verdrongen door natrium en chloride. Met deze extractie is onder andere de pH, ammonium- en
nitraatbeschikbaarheid van de bodem bepaald. Voor een zoutextractie is aan 17,5 gram verse
bodem 500 ml 0,2 mol l -1 natriumchloride (NaCl) toegevoegd. Gedurende 60 minuten zijn de
monsters uitgeschud op een schudmachine (105 r.p.m.) waarna de pH is gemeten met een
standaard Ag/AgCl2 elektrode verbonden met een radiometer Copenhagen type PHM 82. Het
supernatant is onder vacuüm verzameld met behulp van teflon bodemwaterbemonsteraars
(Rhizon’s) en bewaard bij 4 o C tot verdere analyse.
2.3.2 Oppervlaktewatermonsters
Aan de oppervlaktewater- en bodemvochtmonsters zijn de volgende analyses uitgevoerd:
- pH
- Alkaliteit (zuurbufferend vermogen)
- Concentraties van geselecteerde ionen en elementen
De alkaliteit werd bepaald middels een titratie met verdund zoutzuur tot pH 4,2. De toegevoegde
hoeveelheid equivalenten zuur per liter is hierbij de alkaliteit. De pH is gemeten met een
standaard Ag/AgCl2 elektrode verbonden met een radiometer Copenhagen type PHM 82. De
alkaliteit wordt in het rapport uitgedrukt als µmol L -1 . De pH werd gemeten met een standaard
Ag/AgCl2 elektrode verbonden met een radiometer (Copenhagen, type PHM 82). De metingen
van de concentraties van ionen en elementen worden hieronder besproken.
13
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
2.3.3 Chemische Analyses
De concentraties natrium (Na) en kalium (K) werden vlamfotometrisch bepaald en de
ammonium (NH4 + ), nitraat (NO3 - ), fosfaat (PO4 3- ) , sulfaat (SO4 2 ) en chloride (Cl - ) concentraties
aan de hand van kleurreacties met autoanalyser-technieken (Technicon autoanalysers, zie ook
http://www.ru.nl/fnwi/gi). De concentraties calcium (Ca), magnesium (Mg), zwavel (S), fosfor
(P), ijzer (Fe), mangaan (Mn), silicium(Si), Zink (Zn) en alle overige elementen werden gemeten
met behulp van een ICP-OES (zie ook http://www.ru.nl/fnwi/gi). De concentraties ortho-fosfaat
in watermonsters (PO4 3- ) is de hoeveelheid opgelost fosfaat. De totaal-P concentratie ligt vaak
hoger omdat hier ook niet opgelost fosfor wordt gemeten dat bijvoorbeeld geadsorbeerd is aan
organische stoffen (humuszuren) of zeer kleine colloïdale deeltjes (
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
3. TTheoretische
achte ergrondenn
In ddit
hoofdstuuk
worden de d theoretiscche
achtergr ronden besp proken van de biogeoch hemische
proccessen
die eeen
rol spelen n bij de interaacties
die op p kunnen tred den tussen hhet
oppervlak ktewater,
de oonderwaterboodem
en de oevers. o Het iis
grotendeel ls gebaseerd op onderzoeek
dat in het (recente)
verleeden
in uitgeevoerd
door onderzoekceentrum
B-W WARE en de afdeling a Aquuatische
Eco ologie en
Miliieubiologie
vvan
Radboud d Universiteiit
Nijmegen. . Ook het on nderzoek datt
in het kade er van dit
flexppeilproject
iss
uitgevoerd heeft bijgeddragen
aan de eze inzichten n.
3.1 Decomposiitie
en elek ktronenacceeptoren
Vooor
de afbraakk
van organ nisch materiaal
is met name n de beschikbaarheeid
van zog genaamde
elekktronenacceptoren
van be elang (Smoldders
e.a. 2006 6; figuur 3.1).
Dit komt oomdat
de afb braak van
orgaanisch
materriaal
in weze en een redoxxreactie
is. Bij een red doxreactie viindt
uitwisse eling van
elekktronen
plaatts
tussen een n reductor ddie
deze afst taat en een oxidator o diee
ze opneem mt. Welke
oxiddator
met weelke
reductor een reactie aaangaat
hang gt af van de mate m waarin elektronen gebonden g
zijn. . Een redoxrreactie
kan alleen a plaatssvinden
wan nneer er zow wel een oxidaator
als een reductor
aanwwezig
is ommdat
elektro onen in tegeenstelling
to ot protonen niet vrij inn
de natuur r kunnen
voorrkomen.
Miccro-organism
men zoals schhimmels
en bacteriën b geb bruiken meesstal
redoxrea acties om
stoff ffen om te zetten.
De ener rgie die hierbbij
vrijkomt gebruiken ze e onder andeere
voor groe ei (figuur
3.1) .
Figuuur
3.1.. Rol vvan
elektronen nacceptoren bbij
de afbraak van organisch he materiaal.
Zuuurstof
(O2) is
prefferente
elekt
nitraaat
(NO3
alter
(N2)
- een zeer ste erke oxidator
tronenacceptor
optreden.
), mangaan (M Mn
rnatieve oxiddatoren
optr
), stikstofoxiide
(N2O) of
4+ r en zal daar
. In afwezig
), ijzerr
(Fe
reden. Hierb
f ammonium
3+ ), sul
bij worden z
m (NH4 + rom indien h
gheid van z
lfaat (SO4
), m
2- het aanwezig
zuurstof zull
) en koolsto
ze gereduceerd
tot respe
mangaan (Mn n 2+ g is, vrijwel
len achteree
ofdioxide (C
ectievelijk st
), ijzer (FFe
2+ altijd als
nvolgens
CO2) als
ikstofgas
), sulfide e (S 2- ) en
15
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
methaann
(CH4) (figuuur
3.1). Na aarmate de rreacties
moei ilijker verlop pen en de mmicro-organis
smen
hier minnder
energie uit kunnen halen h daalt dde
redoxpoten ntiaal Eh (uit tgedrukt in mmV).
Meestal is onder ppermanent
natte n anaeroobe
conditie es sulfaat kwantitatief k de belangri ijkste
electronenacceptor
vvoor
de anae erobe afbraaak
(Smolders s e.a. 2006). De sulfaatbbelasting
van n een
watersyssteem
zal daan
ook in bel langrijke maate
bijdragen aan de afbra aak van orgaanische
mate eriaal
in de anaerobe
onderrwaterbodem
m. Bij de redductie
van su ulfaat komt sulfide
vrij daat
bindt aan in de
bodem aaanwezig
ijzeer.
Hierdoor wordt ijzer vvastgelegd
als a ijzersulfid de waardoor de mobiliteit t van
ijzer afnneemt
en teveens
de bindin ng van fosforr
aan ijzer(hy ydr)oxiden (f figuur 3.1).
Figuur 33.2.
Schematissche
weergave e van de proceessen
die betro okken zijn bij de anaerobe aafbraak
van
organischh
materiaal (nnaar
van der Heide H e.a. 20110).
3.2 Oxiidatie
van vveen
Wanneeer
er zuurstoff
bij het anae erobe veen kkomt,
zoals het h geval is in i de toplaagg
van percele en in
het veennweidegebied,
kan het organische o mmateriaal
(ve een) onder invloed
van zuurstof wo orden
afgebrokken
(geoxideeerd,
figuur 3.3). Hierbiij
wordt het t organische materiaal ddeels
omgez zet in
kooldioxxide
(CO2). HHet
overgebl leven veen vverliest
struct tuur en kan uiteindelijk u oook
als bagg ger in
de slotenn
terecht kommen.
Het ger reduceerde zwwavel
uit de bodems kom mt na oxidatiie
vrij als sul lfaat.
Oxidatiee
van gereduuceerde
zwavelverbindinngen
(vooral ijzersulfide)
kan volleddig
of onvolledig
verlopenn.
Wanneer dde
oxidatie onvolledig o veerloopt
komt t er behalve sulfaat ook ggereduceerd
ijzer
vrij (reaactie
1); bij een volled dige oxidatiee
wordt ook k het geredu uceerde ijzerr
geoxideerd d tot
ijzer(III) )hydroxides (reactie 1 en n 2 samen).
16
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
(1) 2 FeS2 + 7 O2 + 2 H2O 2 Fe 2+ + 4 SO4 2- + 4 H + (onvolledige oxidatie)
(2) 4 Fe 2+ + O2 + 10 H2O 4 Fe(OH)3 + 8 H + (samen met (2) volledige oxidatie)
Sulfaat is zeer mobiel en kan gemakkelijk uitspoelen uit de bodem. Het gereduceerde ijzer is
minder goed oplosbaar en wordt onder invloed van zuurstof grotendeels ook geoxideerd tot de
zeer slecht oplosbare geoxideerde vorm van ijzer (Fe 3+ ). Onder invloed van oxidatieprocessen
wordt de toplaag van de veenbodems, dus steeds armer aan zwavel en organisch materiaal en
steeds rijker aan ijzer. Verder komen bij de afbraak van het organische materiaal natuurlijk ook
nutriënten vrij, met name in de vorm van fosfor en ammonium. De bij de oxidatie gevormde
ijzer(hydr)oxides kunnen erg goed fosfor binden. Het ijzer en fosfor die vrijkomen bij de
mineralisatie van het veen zijn dus weinig mobiel omdat ijzer oxideert tot slecht oplosbare
ijzer(hydr)oxiden en P hieraan wordt geadsorbeerd. Het ammonium kan door het zuurstof worden
geoxideerd tot nitraat. Zowel sulfaat als nitraat zijn erg mobiel en kunnen uitspoelen naar het
oppervlaktewater en naar de diepere nog anaerobe bodemlagen. Hier kunnen sulfaat en nitraat als
electronenacceptor (oxidatoren) dienen voor de anaerobe afbraak van organisch materiaal in de
waterverzadigde zone (figuur 3.3).
Zuurstof
Aerobe afbraak
Sulfaat/Nitraat
Anaerobe afbraak
Intact veen
Figuur 3.3. Schematische weergave van de veenafbraak (oxidatie van veen) in het veenweidegebied
Bij de anaerobe afbraak van organisch materiaal worden sulfaat en nitraat gereduceerd tot sulfide
en stikstofgas, waarbij organisch materiaal wordt afgebroken. Het sulfaat en nitraat dat bij de
anaerobe afbraak betrokken is, wordt echter voornamelijk vrijgemaakt door de aerobe oxidatie
(onder invloed van zuurstof) in de toplaag. Daarnaast vormt ook de bemesting van de aerobe
toplaag een bron van nitraat. Al met al verloopt deze anaerobe afbraak relatief langzaam en
draagt naar schatting maximaal 10 % bij aan de totale oxidatie van het veen (Hendriks en van den
17
Zuurstof
Aerobe afbraak
Sulfaat/Nitraat
Anaerobe afbraak
Intact veen
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
Akker, 2012). In figuur 3.4 worden schematisch de processen weergegeven die betrokken zijn bij
de veenafbraak (veenoxidatie) in het veenweidegebied.
NO3
Fe(III)OOH-P
Vaste bodemfracties
P
Mest
Organisch Materiaal
CO 2 NH 4 P
NH 4
Figuur 3.4. Aerobe en anaerobe veenafbraak in veenweiden leiden tot bodemdaling
In figuur 3.5 wordt op basis van analyses die zijn uitgevoerd voor vier locaties in het Wormer en
Jisperveld (Groenendijk e.a., 2012)., de berekende fosfor- en zwavelvoorraden van de bodem
gegeven. Hierbij is onderscheid gemaakt in de voorraad in de bovenste 50 cm van de bodem en
de totale voorraad in de hieronder liggende nog intacte veenlaag (50-290 cm diepte). De
fosforvoorraad is hoog in de toplaag van het veen. Het gaat hierbij om fosfor dat is vrijgekomen
bij veenoxidatie in het verleden en om fosfor dat via bemesting in de bodem terecht is gekomen.
We zien dat de zwavelvoorraad juist in de nog intacte veenlaag veel hoger is dan de
zwavelvoorraad in de toplaag (bovenste 50 cm). Dit komt omdat het sulfaat dat vrijkomt bij de
veenoxidatie erg mobiel is en gemakkelijk uitspoelt naar bijvoorbeeld het oppervlaktewater. We
zien dat de hoeveelheden sulfaat die door veenoxidatie vrij kunnen komen fors zijn (honderden
kilogrammen per hectare per jaar). Dit proces verklaart ook waarom het Nederlandse
oppervlaktewater in gebieden met zwavelrijk veen ook zo rijk is aan sulfaat.
18
Organisch Materiaal
Fe 2+
SO 4 2-
CO 2
N 2
S 2-
Fe 2+
FeS x
aeroob
anaeroob
FeS x
O 2
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Figuuur
3.5. Bulkvvoorraad
( in kg k per hectare re) van fosfor (P) en zwavel l in de bovensste
50 cm van de bodem
(groene
balk) enn
in de hiero onder liggendde
nog intacte e veenlaag (+ ( 240 cm) vvoor
4 locaties
uit het
Wormmer-
en Jispeerveld.
De ge etallen boven de grijze balkjes
geven de d gemiddeldee
hoeveelheid d fosfor of
sulfaaat
die vrijkommt
bij de miner ralisatie van 5 mm intact ve een.(Groenendijk
e.a.,2012) 2).
Uit de reactieveergelijkingen
(1) en (2) blijkt dat de e oxidatie va an ijzersulfidde
(FeSx) lei idt tot de
prodductie
van zuur (proto onen). Via bufferreact ties in de bodem kann
dit zuur worden
geneeutraliseerd
waardoor er e netto geeen
verzuring
(afname van de pHH)
plaatsvind dt. Deze
buffferreacties
biicarbonaat-bu
uffering (3), oplossen va an carbonaten n (4) en (5) een
kationuitw wisseling
(6) worden hierronder
weerg gegeven.
(3) HH2CO3
+ H
(4) C
(5) C
(6)
+
CaCO3 + 2 H
CaMg(CO3)2
]-Ca 2+ +
HCO3
+ 2 H
-
H + Ca 2+ + C
2 + 4 H + Ca
H + ]-2 H + H2O + CO
CO2 + H2O
a
+
2+ + Mg 2+ +
+ Ca 2+
O2
+ 2 CO2 + 2 H2O H
Oveerall
betekentt
dit dat de oxidatie o van gereduceerd d zwavel leid dt tot de vormming
van equ uivalente
hoevveelheden
suulfaat
en calc cium+magnesium.
In zwwavelarme
bbodems
word den de conccentraties
van n calcium en n magnesiumm,
uitsluitend d bepaald
doorr
het oplosseen
van calciu um(magnesiuum)carbonate
en volgens re eactie (7).
(7) CCaCO3
+ COO2
+ H2O Ca C
2+ + 2 HCO
O3 -
Scheematisch
woordt
de zuurv vorming en dde
buffering die optreedt t bij de oxiddatie
van gereduceerd
zwaavel
en ijzer wweergegeven
n in figuur 3. 5.
19
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Figuur 33.5.
Oxidatiepprocessen
on nder invloed vvan
zuurstof (rode lijnen) ), de resulterrende
zuurvor rming
(blauwe llijnen)
en de zzuurbuffering
(groene lijnenn).
3.3 Hogge
versus laage
waterst tanden
De gronndwaterstandd
speelt een belangrijke b rrol
in de fos sfaatbindings scapaciteit va van de bodem m, en
daarmeee
in de potenntiële
uitspoe eling van nuutriënten
naar
de waterlaag
(van Digggelen
e.a. 20 011).
Bij een lage grondwwaterstand,
gedurende ddrogere
periodes
of bij ontwateringg,
dringt er meer m
zuurstoff
door in de bodem waar rdoor er oxiddatie
van ger reduceerde ijzerverbindin
ij ingen (waaro onder
FeSx) kaan
plaatsvinnden.
Het ge eoxideerde ij ijzer kan goed
fosfaat binden, b waarrdoor
dit wordt w
geïmmoobiliseerd
enn
de fosfaatc concentratie (labiel P) ju uist heel laa ag blijft. Alss
gevolg va an de
oxidatie van gereduuceerd
zwav vel kan er oook
sulfaat vrijkomen v terwijl
door de oxidatie van
ammoniium
(nitrificaatie)
de nitra aatconcentraatie
toeneemt t. Tijdens la agere grondwwaterstanden
n zijn
sulfaat ( (en nitraat) ddaardoor
vaa ak dominant aanwezig in n het bodem mwater (figuuur
3.6; links) ). De
oppervlaakkige
afspooeling
van fo osfaat uit dee
toplaag zal l laag zijn, omdat veel fosfor gebonden
wordt aaan
ijzer (waaaronder
ook organisch o stoof-ijzercomplexen).
Wanneeer
de grondwwaterstand
st tijgt en de bbodem
anaeroob
wordt, wordt w het ggeoxideerde
ijzer
gereduceeerd
en kommt
ijzergebond den-fosfaat vvrij
in oploss sing. De hoge e sulfaatconccentraties
ku unnen
onder deeze
omstanddigheden
ook k leiden tot sulfaatreduc ctie, waarbij sulfide worrdt
gevormd d. Dit
bindt beeter
aan ijzerr
dan fosfaat,
waardoor eer
nog meer fosfaat, dat nog aan ijzeer
gebonden was,
vrij in ooplossing
gaaat.
Het aanw wezige nitraaat
wordt gedenitrificeerd
of omgezeet
in ammon nium
(dissimmmulatieve
niitraatreductie
e naar ammmonium,
DN NRA). Tijde ens hoge grrondwatersta
anden
wordt heet
fosfaat duus
mobiel en is de sulfaattconcentratie
e juist laag. Tijdens T deze e omstandigh heden
kan de potentiele uuitspoeling
van
P naar dee
waterlaag hoog h zijn, maar m zal de ssulfaatuitspoeling
gering zzijn
(figuur 3.6;
rechts).
20
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
Lagere waterstanden (oxidatieprocessen)
O 2
SO SO4 HCO HCO3 /CO O
3 /CO O
4
2 2
FeS x
FeOx
C / N / P / S (veen)
PO 4
FeOx-PO4
NH 4
NO 3
Figuur 3.6. Schematische weergave van de dominante processen bij lagere en hogere grondwaterstanden
in de toplaag van de bodem.
3.4 Fosforbelasting oppervlaktewater
In veenweidegebieden is de toplaag van de bodems opgeladen met fosfor als gevolg van
bemesting en veenafbraak/mineralisatie in het verleden. Bij hoge grondwaterstanden wordt dit
fosfor gemobiliseerd waarna het uitspoelt naar het diepere anaerobe deel van bodem, waar het in
oplossing blijft. Deels spoelt het fosfor ook uit naar het oppervlaktewater. De historische
achtergrond van de veenbodem speelt dus een zeer grote rol in het vrijkomen en uitspoelen van
nutriënten naar de waterlaag. Het is een interessante vraag in hoeverre een recente mestgift, in
verhouding tot de bijdrage van historische bemesting, direct bijdraagt aan de P uitspoeling naar
het oppervlaktewater. Van Gerven e.a. (2011) hebben aan de hand van een model voor de
Krimpenerwaard bepaald wat de bijdrage is van de P bemesting uit het verleden (historische
bemesting) en de recente P bemesting aan de uitspoeling naar het oppervlaktewater. De recente
bemesting in 2001 bleek voor ± 7% bij te dragen aan de P belasting van het oppervlaktewater..
De bijdrage van de historische bemesting (tussen 1940 en 2001) bedroeg ± 50% en de bijdrage
van de mineralisatie van het veen in het verleden ± 43%. Deze studie laat zien dat ophoping van
meststoffen in de bodem als gevolg van de historie van bemesting en mineralisatie lang doorwerkt
en dat het stoppen van de bemesting op de korte termijn slechts een beperkt effect heeft op de
fosforbelasting van het oppervlaktewater vanuit de percelen.
3.5 Interacties tussen zwavel, ijzer en fosfor en de oppervlaktewaterkwaliteit
Sulfaat fungeert in natte anaërobe bodems als alternatieve electronenacceptor voor zuurstof
waardoor het de afbraak van organisch materiaal versnelt. Bij deze afbraak komen nutriënten vrij
in de vorm van fosfaat en ammonium, alsmede sulfide. Het bij de sulfaatreductie gevormde
sulfide reageert verder met in de bodem aanwezige ijzercomplexen waarbij ijzersulfiden (FeSx)
worden gevormd (Lamers e.a. 1998; Smolders e.a., 2006).
21
Hoge waterstanden (reductieprocessen)
FeS x
Fe2+ Fe2+ FeOx
S2- S2- PO 4
FeOx-PO4
SO 4
N2/NH 4
C / N / P / S (veen)
NO 3
HCO 3 /CO 2
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
A: Waterlaag Aeroob
SO 4 2-
SO 4 2-
SO 4 2-
S 2-
S 2-
O 2
O 2
FeS x
Anaeroob sediment
Fe 3+
Fe 2+
Fe 2+
FeOOH-P
B: Waterlaag anaeroob
SO 4 2-
SO 4 2-
S 2-
FeS x
Anaeroob sediment
Fe 2+
Fe 2+
FeOOH-P
FePO 4
PO 4 3-
PO 4 3-
PO 4 3-
Org. Mat. NH 4 +
CO 2
PO 4 3-
PO 4 3-
Figuur 3.7. Interacties tussen de zwavel ijzer en fosfor kringloop in wateren met een zuurstofhoudende
waterlaag en wateren met een zuurstofarme waterlaag.
IJzer speelt een belangrijke rol bij de immobilisatie van fosfaat in de onderwaterbodem (figuur
3.7). Zo wordt fosfaat in de bodem vastgelegd in de vorm van Fe3(PO4)2 (vivianiet) en FePO4
(strengiet). Verder wordt een belangrijk deel van het fosfaat geadsorbeerd aan tweewaardige of
driewaardige ijzer(hydr)oxiden. Naarmate een groter deel van het ijzer in de bodem gebonden is
aan sulfide zal er minder fosfaat gebonden kunnen worden in de bodem waardoor de
fosfaatconcentratie in het bodemwater van de onderwaterbodem stijgt (Smolders e.a. 1993;
22
O 2
Org. Mat.
CO 2
NH 4 +
Org. Mat. NH 4 +
CO 2
NH 4 +
N 2
O 2
Toplaagje
NO 3 -
sediment
NO 3 -
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Smoolders
e.a., 2006). Teg gelijkertijd zzal
als gevo olg van de vorming vvan
slecht oplosbaar o
ijzerrsulfide
de ijzerconcentra
atie van het bbodemwater
dalen.
Hogge
ijzerconceentraties
in het h bodemwa
de nnalevering
vaan
fosfaat naa ar de waterla
oploosbaar
geredduceerd
ijze er (Fe
geoxxideerd
tot slecht
oplosb
als sslecht
oplosbbaar
ijzer(II
volddoende
geredduceerd
ijze
zuurrstof
bevat, zzal
de nalev
toenname
van de sulfaatr
fosfa faatconcentraaties
stijgen,
voorrhanden
zijnn
om het fo
wateerlaag
toenemmen,
(Smold
2+ ) in
aar Fe 3+ ater gaan, zo
aag tegen. Di
n het geoxi
. Ditt
Fe
I)(hydr)oxid
er in het bo
vering van fo
reductie de
kan er op e
osfaat te bin
ders e.a., 200
3+ olang de wat terlaag voldooende
zuurst tof bevat,
it heeft te ma aken met hett
feit dat rela atief goed
deerde toplaagje
van hhet
sedimen nt wordt
kan sa amen met fos sfaat neerslaaan
als ijzer fosfaat f of
de in de bod dem neerslaa an (de “ijzerv rval”). Zolan ng er dus
odemwater in i oplossing g is en de wwaterlaag
vo oldoende
osfaat naar de d waterlaag beperkt zijnn.
Wanneer door een
e ijzergehalten
in he et bodemwwater
dalen en de
een gegeven n moment on nvoldoende iijzer
in het toplaagje t
nden. Hierd door zal de nalevering van fosfaat naar de
01; Geurts e.a a., 2010).
Figuuur
3.8. Verlooop
van de fosfor fo en ijzerrconcentratie
in een eutrof fe boerensloott
uit de Lopik kerwaard.
Vanaaf
eind augustus
werd de sloot s bedekt do door een kroos sdek. In februari
werd een ffosforpiek
ge emeten die
werdd
veroorzaakt door afspoeli ing van mest vvan
het percee el (Smolders e.a. e 2012).
23
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
Deze ijzerval kan functioneren zolang er voldoende zuurstof in de waterlaag boven de
onderwaterbodem aanwezig is. Wanneer de waterlaag anaëroob of in ieder geval zuurstofarm
wordt, kan het ijzer niet meer worden geoxideerd is en kan het fosfaat samen met het ijzer naar
de waterlaag diffunderen. Dit gebeurt met name in de zomermaanden wanneer het warm is en er
veel reactief organisch materiaal, dode algen en plantenresten, in de toplaag aanwezig zijn. De
hoge microbiële activiteit kan er dan, samen met feit dat er in warmer water minder zuurstof kan
oplossen, voor zorgen dat de zuurstofconcentratie in de waterlaag sterk daalt. Vaak zien we dan
dat er zich in de nazomer of het najaar een kroosdek ontwikkeld op dit soort sloten (figuur 3.8,
Boedeltje e.a, 2005). Dit kroos kan profiteren van de verhoogde beschikbaarheid van fosfor in de
waterlaag. Wanneer er zich eenmaal een kroosdekje heeft ontwikkeld blijft de waterlaag anaeroob
omdat kroos zuurstof afgeeft aan de atmosfeer en niet aan de waterlaag en ook de diffusie van
zuurstof uit de atmosfeer naar het water belemmert. Er ontstaat dus tijdelijk een nieuwe stabiele
toestand. In figuur x wordt dit geïllustreerd aan de hand van een sloot uit de Lopikerwaard.
Tabel 3.1 Gemiddelde eigenschappen van het grondwater, bodemwater, waterbodem en de bodem van drie
onderzoekslocaties in de Lopikerwaard (Smolders e.a. 2012).
Sloot 1 Sloot 2 Sloot 3 Opmerking
Grondwater
Sulfaat (µmol L -1 ) 3709 1218 1661 Jaargemiddelde
IJzer (µmol L -1 ) 114 93 28 Jaargemiddelde
Fosfor 51 27 23 Jaargemiddelde
Toestroom grondwater Ja Ja Nee
Waterbodem
IJzer/Zwavel (mol mol -1 ) 0,60 1,13 0,43 toplaag: 0-20 cm
Fosfor (mmol kg -1 ) 35,0 36,2 31,6 toplaag: 0-20 cm
Bodemwater onderwaterbodem
IJzer (µmol L -1 ) 107 503 1 Jaargemiddelde
Sulfide (µmol L -1 )
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
zwaavel
ratio vann
het sedime ent. Dit kommt
niet omdat t er weinig ij jzer in deze bodems aan nwezig is
(de totaal-ijzer concentratie van het seddiment
is im mmers hoog) ), maar omddat
alle ijzer r in deze
bodeem
is gebonnden
aan su ulfide en hiermee
is ge eïmmobilisee erd. De resuulterende
on ngunstige
verhhouding
tusseen
ijzer en fo osfor in het bbodemwater
leidt tot een toename vann
de naleveri ing van P
naarr
de waterlaag.
Tevens zien we datt
de sulfidec concentratie in deze slooot
hoog oploopt.
De
verhhouding
tusssen
de totaal l-ijzer en dee
totaal-zwav vel concentratie
van de onderwaterb bodem is
uiteiindelijk
duss
bepalend voor de ijzer/fosfor verhouding g in het bbodemwater
van de
ondeerwaterbodemm,
en hierm mee voor de nnalevering
van v P naar de e waterlaag. Tevens is deze d ratio
bepaalend
voor de
mate waari in sulfide opphoopt
in het bodemwater r van de onde derwaterbode em.
Vooor
de naleverring
van fosfo or is, zolang de waterlaag g aeroob is, dus de ratioo
tussen de ijzer
en de
fosfo for concentraatie
van het
bodemwatter
van bela ang. Smolde ers e.a. (20001)
kwamen n in een
expeerimentele
oopzet
uit op een Fe/P rat atio in het bo odemwater van v 1 waarbboven
naleve ering van
fosfa faat uit het seediment
acht terwege bleeef.
Ook Geur rts e.a. (2010 0) vonden eeen
grenswaar rde van 1
in naleveringsprroeven.
Geur rts e.a. (20088)
komen op grond van een e correlatieeve
veldstud die uit op
een grenswaardde
van 3,5. De naleveering
uit he et sediment neemt toee
bij toenem mende P
conccentraties
vaan
het bode emwater. Bijj
een bodem mwater Fe/P P ratio lagerr
dan 1 kan n deze P
naleevering
jaar rrond
plaatsvi inden. De P nalevering zal z hoger zijn
naarmate dde
Fe/P ratio o lager is
en P concentratiie
hoger. Ond der een bepaaalde
Fe/P ve erhouding za al deze vrijwwel
geen invlo oed meer
hebbben
op de naalevering
om mdat het ijzerr
dan in verh houding nog maar weinigg
P kan bind den op de
overrgang
naar dde
aerobe waterlaag. w BBij
een Fe/P ratio hoger r dan 1 zal de bodem alleen P
naleeveren
wanneeer
de waterl laag anaerooob
wordt. Wa anneer dit het t geval is heeeft
de Fe/P ratio
geen
invlooed
meer op de naleverin ng.
Figuuur
3.9. Relatties
tussen de totaal-ijzer/tootaal-zwavel
ratio r van de bodem b en de ijzer/fosfor ra atio in het
bodeemwater
voor r 646 onderwa aterbodems mmet
een organi isch stofgehal lte van ten miinste
10 % (uit
de data
set vvan
Onderzoekkcentrum
B-W WARE). Zie tekkst
voor verde ere uitleg.
25
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
Zoals we hebben gezien is ook de totaal-Fe/totaal-S ratio van de bodem indicatief voor de
toestand van het systeem. Geurts e.a. (2010) vinden voor bodems met een totaal-Fe/totaal-S ratio
hoger dan 1 dat de Fe/P ratio van het bodemwater steeds hoger was dan 1 en er geen nalevering
plaatsvond van fosfaat naar de waterlaag. Smolders e.a. (2011) vonden een grenswaarde van 0,5
voor drie sloten in de Lopikerwaard. Ook voor andere gebieden blijkt dat voor reductieve
organische bodems de grenswaarde vaak tussen de 0,5 en 1 ligt (figuur 3.9). Waarschijnlijk hangt
de variatie tussen gebieden af van de mate waarin in de bodem het zwavel voorkomt als organisch
zwavel, FeS of FeS2.
De totaal-ijzer/totaal-zwavel ratio kan bepaald worden aan droge bodem zonder dat hieruit
bodemwater hoeft te worden verzameld en ook zonder dat deze op een speciale wijze
geconserveerd hoeft te worden. Dit maakt deze ratio potentieel tot een aantrekkelijk kengetal voor
onderwaterbodems. Onderwaterbodems met een totaal-Fe/totaal-S ratio hoger dan 1 worden
gekenmerkt door een hoge Fe/P ratio van het bodemwater en zullen dus geen P naleveren zolang
de waterlaag zuurstofhoudend is. Bodems met een totaal-Fe/totaal-S ratio lager dan 0,5 zullen
vrijwel altijd P naleveren.
3.6 Stikstofkringloop
Bij de anaerobe afbraak van organische materiaal in de onderwaterbodem komt ammonium vrij.
Deels wordt dit gebonden aan het bodemadsoptiecomplex en deels is dit ammonium ook in
oplossing in de onderwaterbodem. Dit ammonium kan vrijelijk naar de waterlaag diffunderen
waar het kan worden geoxideerd tot nitraat (nitrificatie) (figuur 3.7). Het nitraat uit de waterlaag
kan in de anaerobe onderwaterbodems weer worden gedenitrificeerd tot stikstofgas waarna het
verdwijnt uit het systeem. Nitrificatie en denitrificatie zijn microbiële processen die in de winter
langzaam verlopen. Dit is de reden waarom ammonium en nitraat in de winter kunnen ophopen
in de waterlaag terwijl de concentraties in de zomermaanden meestal erg laag zijn. Behalve deze
microbiële processen speelt ook opname door diatomeeën, algen en waterplanten in het
groeiseizoen een rol bij de lage stikstofconcentraties in de zomer.
Wanneer de waterlaag anaeroob wordt kan er geen nitrificatie van ammonium meer plaatsvinden
en kan ook in de zomer ammonium accumuleren in de waterlaag, hetgeen toxisch kan zijn voor
waterplanten (zie hierna).
3.7 Relatie tussen sulfaatconcentratie en trofiegraad van het systeem
Op basis van het uitgebreide onderzoek naar de relatie tussen de abiotiek en het voorkomen van
waterplanten (de Lyon en Roelofs, 1986), is er een analyse uitgevoerd naar het voorkomen van
waterplanten op reductieve bodems (redoxpotentiaal < -150 mVolt). We zien dat er een duidelijke
relatie bestaat tussen de gemiddelde sulfaatconcentratie en de gemiddelde fosfaatconcentratie in
de waterlaag, waarbij verschillende soorten voorkomen (figuur 3.10). We zien daarnaast dat de
voor laagveenwateren karakteristieke en meest bijzondere waterplanten met name voorkomen in
wateren met een sulfaatconcentraties lager dan 500 µmol L -1 (50 mg L -1 ). Ook Geurts e.a. (2008)
vonden een verband tussen de sulfaat- en de fosfaatconcentratie van het oppervlaktewater voor
145 onderzochte laagveenwateren uit Nederland, Polen en Ierland. De data van Geurts e.a. (2008)
suggereren een drempelwaarde voor sulfaat van 300 µmol L -1 (30 mg L -1 ). Boven deze waarde
nam het aantal en de bedekking (van) rode lijst soorten spectaculair af. Laagveenwateren met een
26
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
hogere sulfaatconcentratie zijn meestal eutroof. Zolang er nog voldoende ijzer in de bodem
aanwezig is om het sulfide dat bij sulfaatreductie wordt gevormd te binden kunnen er nog wel
waterplanten groeien. Het gaat dan echter wel om meer eutrofe soorten zoals Potamogeton
pectinatus, Elodea nutallii, Myriophylllum spicatum en Ceratophyllum demersum. Vaak
ontwikkelt zich in dit soort sloten een kroosdek in de late zomer, wanneer de planten minder goed
groeien en de waterlaag anaeroob wordt.
Fosfaat (waterlaag)
25
20
15
10
5
0
I Stratiotes aloides II Nymphoides peltata
Hydrocharis morsus ranae Ranunculus circinatus
Potamogeton acutifolius Spirodela polyrhiza
Potamogeton compressus Lemna trisulca
Potamogeton lucens Potamogeton mucronatus
Utricularia vulgaris
III Potamogeton pectinatus
Myriophyllum spicatum
Ceratophyllum demersum
Figuur 3.10. Relatie tussen de gemiddelde sulfaatconcentratie (in mmol L -1 ) en de gemiddelde
fosfaatconcentratie (in µmol L -1 ) waarbij verschillende soorten waterplanten die vaak samen voorkomen
worden aangetroffen in het veld. Smolders e.a. 2003. De primaire data zijn uit de Lyon en Roelofs, (1986).
3.8 Fosfaat in de waterlaag
I
zoet water
Ceratophyllum submersum Zannichellia
pedunculata
Lemna gibba
II
Azolla filiculoides
III
0 0,5 1 1,5 2 2,5
Sulfaat (waterlaag)
De P-concentratie van de waterlaag geeft niet altijd een goed beeld van de bijdrage van de
onderwaterbodem. Dit komt omdat de concentratie in de waterlaag door vele factoren wordt
bepaald. Nalevering van P uit de onderwaterbodem is één van de factoren. Deze nalevering hangt
af van de ijzer/P ratio en de absolute P concentraties van het bodemwater. Daarnaast wordt deze
nalevering echter ook beïnvloed door het zuurstofgehalte van de waterlaag. Dit zuurstofgehalte
fluctueert sterk door het jaar heen en wordt beïnvloed door de watertemperatuur en de
beschikbaarheid van reactief (gemakkelijk afbreekbaar) organisch materiaal.
27
brak water
Ranunculus
baudotii
Enteromorpha species
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
Behalve door de nalevering uit het sediment wordt de P concentratie natuurlijk beïnvloed door de
waterdiepte (volume water per oppervlakte onderwaterbodem), doorstroming (verblijftijd) van het
waterlichaam, en de externe belasting. Deze externe belasting kan via de inlaat van
oppervlaktewater plaatsvinden maar ook via de toestroming van grondwater uit de omgevende
percelen. Met name voor lijnvormige elementen is deze invloed groot. Onderzoek in de
Lopikerwaard (Smolders e.a. 2011) laat zien dat de influx van P uit toestromend anaeroob
bodemwater uit de omliggende percelen groot kan zijn maar dat er ook ijzer en sulfaat wordt
aangevoerd. Dit ijzer kan in de waterlaag oxideren en leiden tot fosfaatprecipitatie. Het sulfaat
kan in de onderwaterbodem worden gereduceerd tot sulfide en ijzer vastleggen. Ten slotte wordt
de P concentratie natuurlijk beïnvloed door de opname door waterplanten en algen.
Tabel 3.2. Literatuuroverzicht van sulfide-toxiciteit in aquatische macrophyten en wetland planten.
Concentraties worden geven in µmol l -1 . Observaties: AP = afname bovengrondse productiviteit; AD =
afsterven bovengrondse biomassa; LE = afname bladgroei; NP = afname netto fotosynthese; NU = afname
nutriënten opname; RD = wortelsterfte; Y = afname photosynthetic yield (PAM fluorescence). Uit Lamers,
e.a., in prep.
Soort Concentratie Observatie Methode Referentie
Aquatische macrophyten
(mol l -1 )
Ceratophyllum demersum >500 AP SO4additionmesocosms Geurts e.a, 2009
Elodea nutallii 100 AP SO4additionenclosures Van der Welle e.a., 2007a
Elodea nutallii 150-500 AP SO4additionmesocosms Geurts e.a., 2009
Hydrilla verticulata 100 NP H2S in root hydroponic culture Wu e.a., 2009
Nitella flexilis 50 AP H2S injection aquarium sediment Van der Welle e.a., 2006
Potamogeton compressus 300-500 AP SO4additionmesocosms Geurts e.a., 2009
Statiotes aloides 10-100 RD H2S in root hydroponic culture Smolders & Roelofs, 1996a
Stratiotes aloides 100-600 AP SO4additionenclosures Van der Welle e.a., 2007a
Stratiotes aloides
Wetlands
500 AP SO4additionmesocosms Geurts e.a., 2009
Calla palustris 150 AP SO4additionmesocosms Geurts e.a., 2009
Caltha palustris 170 AP, Y H2S injectionmicrocosmsed. Van der Welle e.a., 2007b
Carex disticha 10-20 AP SO4additionmesocosms Lamers e.a., 1998
Carex nigra 10-20 AP SO4additionmesocosms Lamers e.a., 1998
Cladium jamaicense 220 / 690 / 920 LE / NP / AD, H2S in hydroponic culture Li e.a., 2009
Juncus effusus 500
RD
AP SO4additionmesocosms Geurts e.a., 2009
Menyanthes trifoliata >235 AP field observation Armstrong &Boatman, 1967
Panicum hemitomon 630 AP, RD H2S in hydroponic culture Koch & Mendelssohn, 1989
Panicum hemitomon 1000 AP, NU H2S in hydroponic culture Koch e.a., 1990
Phragmites australis 1400 AD H2S in hydroponic culture Armstrong e.a., 1996
Phragmites australis 1500 AP SO4 + C additionmesocosms Howes e.a., 2005
Phragmites australis 400 AP field observation Chambers, 1997
Thelypteris palustris 150 AP SO4additionmesocosms Geurts e.a., 2009
Typha domingensis 920 LE, NP, AD, RD H2S in hydroponic culture Li e.a., 2009
28
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
Al met al is de P concentratie van de waterlaag erg variabel door het jaar heen en wordt er maar
zelden een duidelijk verband gevonden tussen een eenmalige meting van P in de waterlaag en de
P concentratie in het bodemwater van het sediment. In het project Baggernut, ook uitgevoerd
binnen het Watermozaiek programma, wordt echter wel een methode gegeven om de fluxen van P
naar de waterlaag te schatten op grond van de bodemkarakteristieken die hierboven gegeven zijn
(Poelen e.a., 2012). Hierbij zijn ook de effecten van temperatuur- en zuurstofconcentratie
onderzocht (Van den Berg e.a. 2012).
3.9 Sulfide toxiciteit
In de onderwaterbodem kan sulfide accumuleren wanneer er een onbalans ontstaat in de
verhouding tussen ijzer en zwavel. Dit sulfide is giftig voor plantenwortels en kan er toe leiden
dat wortelende waterplanten niet meer kunnen groeien. In tabel 3.2 worden voor verschillende
(semi)aquatische soorten waarden gegeven van sulfideconcentraties waarbij in de literatuur
toxische effecten werden gevonden (Lamers, e.a., in prep.). De ranges zijn groot en hangen ook
mede af van de experimentele condities. In grote lijnen variëren de gevonden waarden tussen de
10 en 500 µmol L -1 . De uitzondering vormen helophyten zoals Riet (Phragmites australis) en
Lisdodde (Typha) die hogere concentraties lijken te tolereren (tot meer dan 1000 µmol L -1 ),
waarschijnlijk doordat ze in staat zijn om via hun wortels veel zuurstof in de bodem te “pompen”.
Veel experimenten zijn echter uitgevoerd met een relatief kortdurende blootstelling. Een
chronische blootstelling zal leiden tot lagere grenswaarden.
3.10 Voorbeeld achteruitgang Krabbescheervegetaties
In het laagveengebied is Krabbescheer (Stratiotes aloides) een belangrijke verlander van open
water. In een krabbescheervegetatie accumuleert veel organisch materiaal (saproperlium)
waardoor het water relatief snel ondieper wordt. Bovendien herbergen Krabbescheervegetaties
bijzondere (macro)fauna soorten waaronder de Groene Glazenmaker, de Krabbescheermot en de
Gerande Oeverspin. Omdat Krabbescheer een zeer forse biomassa productie heeft neemt hij veel
nutriënten op uit de waterlaag. Ook scheiden Krabbescheerplanten zogenaamde allelopathische
verbindingen uit waardoor ze de groei van (draad)algen afremmen (Mulderij e.a. 2006, 2009).
Door deze eigenschappen heeft Krabbescheer ook een zeer positief effect op de waterkwaliteit.
De Nederlandse Krabbescheervegetaties hebben in het verleden sterk te lijden gehad van een
toename van de sulfaatconcentratie in de waterlaag (Smolders e.a., 1996b; Smolders e.a., 2003).
Dit heeft geleid tot een sterke eutrofiering van deze systemen (figuur 3.11) en een verandering
van de waterplantenvegetatie in de voorheen door Krabbescheer gedomineerde wateren (Smolders
e.a., 1996b). In figuur 3.11 worden de processen samengevat die deze historische achteruitgang
van Krabbescheervegetaties verklaart aan de hand van een toename van de sulfaatbelasting van
het oppervlaktewater (Smolders e.a. 1996a, b; Smolders e.a. 2003). Een verhoogde
sulfaatbelasting zorgt hierbij voor een verhoogde beschikbaarheid van nutriënten (fosfor en
ammonium) door de versnelde afbraak van organisch materiaal in de onderwaterbodem en de
reactie van sulfide, dat hierbij vrijkomt, met ijzercomplexen in de bodem. Wanneer alle ijzer in de
bodem gebonden is aan sulfide kan er zich ook sulfide ophopen in het bodemwater. De ophoping
van sulfide in de bodem kan leiden tot een sterke verkorting van de levensduur van de wortels als
gevolg van sulfidetoxiciteit (Smolders e.a. 1996a).
29
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
grondwater
atmosfeer
Oppervlakte water
2- SO 4
Fe
Figuur 3.11. Schematische voorstelling van de effecten van een verhoogde sulfaatbelasting op de
achteruitgang van Krabbescheervegetaties (naar Smolders e.a. 2003).
De verminderde fitheid van de wortels en de verlaagde beschikbaarheid van ijzer in het
bodemwater leidt ook tot een verminderde opname van ijzer en uiteindelijk tot ijzergebrek. In het
veld is dit herkenbaar aan een gele of bleekgroene kleur van de krabbescheerplanten
(ijzerchlorose). Een sterke toename van de fosforconcentratie in de waterlaag kan leiden tot de
ontwikkeling van een kroosdek waardoor Krabbescheer uiteindelijk kan worden
weggeconcurreerd. Onder stikstofgelimiteerde omstandigheden gaat het hierbij vaak om Azolla
filiculoides, grote kroosvaren, die stikstof uit de lucht kan binden met behulp van
stikstoffixerende bacteriën (figuur 3.12). Als gevolg van het kroosdek zal er nog minder zuurstof
in de waterlaag oplossen waardoor de waterlaag anaeroob kan worden.
Bij de afbraak van organische stof in de bodem komt ook veel ammonium vrij. In eerste instantie
hoopt dit op in het bodemwater van de onderwaterbodem. Ammonium blijkt echter giftig voor
Krabbescheerplanten te worden wanneer het ophoopt in de waterlaag. Ammonium dat in de
waterlaag terecht komt zal echter worden geoxideerd tot nitraat waarna het nitraat in de
zuurstofloze onderwaterbodem weer wordt gedenitrificeerd tot stikstofgas. Bovendien nemen de
planten ook zelf veel ammonium op zolang ze voldoende kunnen groeien. Normaal gesproken
hoopt ammonium dan ook zelden op in de waterlaag. Dit kan echter wel gebeuren wanneer de
waterlaag anaeroob wordt en er geen gekoppelde nitrificatie/denitrificatie meer plaatsvindt en
30
eutrofiering
2- - SO4 + 2 CH2O HCO3+ CO2 + H2O + HS- 2- - SO4 + 2 CH2O HCO3+ CO2 + H2O + HS- FeS x
3- Fe~PO Fe~PO 4
3- + PO 4 NH 4
toxiciteit
toxiciteit
Fe def.
Afbraak Org. Materiaal
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
wannneer
de opnname
van am mmonium dooor
de plante en zelf lager r wordt dan de naleverin ng uit de
ondeerwaterbodemm.
Figuuur
3.12 Eenn
krabbesche eervegetatie ddie
compleet t overgroeid is met Grotte
kroosvaren n (Azolla
filicuuloides)
als ggevolg
van een
sterke toenname
van de fosfaatconcen
f
tratie in het oppervlaktew water (foto
Theoo
de Jong).
Vrij ammoniumm
is in de ce el toxisch viaa
beïnvloedi ing van de flexibiliteit f een
permeabil liteit van
celmmembranen
een
de remm ming van de celrespiratie e (ademhalin ng). Ammonniumtoxiciteit
kan op
dezee
wijze de viitaliteit
van planten p sterkk
vermindere en, wat zelfs kan leiden toot
sterfte van n planten
(Blooemendaal
& Roelofs, 1988;
Smoldders
e.a., 200 03). Kenmer rken voor ammmoniumsch
hade zijn
zwaart-bruine
neccrose
vlekke en met namee
op oudere bladeren. Voor V Krabbesscheer
is aan ngetoond
dat wanneer err
meer amm monium binnnenkomt
da an de plant nodig heefft
voor de groei er
stiksstofrijke,
nieet
giftige ami inozuren (o.aa.
arginine en n asparagine)
worden aanngemaakt.
(S Smolders
e.a. 2000). Dit ggebeurt
om am mmoniumtoxxiciteit
in de e cellen te voorkomen.
Deeze
detoxific catie kost
echtter
veel eneergie
en koo olhydraten wwaardoor
de eze minder beschikbaar b zijn voor de d plant.
Uiteeindelijk
kann
deze detox xificatie doorr
aanmaak van v vrije am minozuren dan an ook leiden n tot een
sterkke
remming van de gro oei (Smolderrs
e.a., 1996 6c). Over he et algemeen wordt Krab bbescheer
zeldden
aangetrooffen
in wate eren waarvaan
de ammo oniumconcen ntratie hogerr
is dan 40 µmol l
(Smmolders
e.a. 2000).
-1
In ggebieden
mett
zwavelrijke e bodems en een sterke koppeling k tus ssen het landd
en het aangrenzende
wateer
kan een verlaging
van n het waterppeil
onder bepaalde
omstandigheden
leiden tot een
sterke
31
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
toename van de sulfaatbelasting van het oppervlaktewater. In figuur 3.13 wordt schematische
weergegeven hoe een peilverlaging via een keten van reacties kan leiden tot de achteruitgang van
Krabbescheervegetaties
.
Ammoniumtoxiciteit
Stratiotes
> Ammonium in
waterlaag
< zuurstof water
Verlaging waterpeilen
Verlaging grondwaterstand
> Veenoxidatie
> Sulfaatuitspoeling
> Sulfaatreductie
waterbodem
> fosfor en ammonium onderwaterbodem
> P uitwisseling naar waterlaag
Groei kroos of algen
Figuur 3.13 Potentiële effecten van waterpeilverlaging op krabbescheervegetaties
3.11 Dilemma’s bij hogere of lagere waterpeilen in het Veenweidegebied
In de veenweiden zien we ons geplaatst voor een complexe problematiek. Lage waterstanden
leiden tot mineralisatie waarbij het veen versneld wordt afgebroken en veel sulfaat vrijkomt dat
uitspoelt naar het oppervlaktewater. De uitspoeling van sulfaat heeft een potentieel negatief effect
op de waterkwaliteit (zie hierboven). Ook de fosforuitspoeling uit diepere anaerobe veenlagen zal
toenemen bij een grotere ontwatering. Mogelijk is dit effect tijdelijk omdat de hoge P
concentraties hier waarschijnlijk samenhangen met P uitspoeling uit de toplaag. De P-uitspoeling
uit de toplaag zal bij lage grondwaterstanden veel minder hoog zijn omdat het fosfaat in de
toplaag van de bodem (hier bevindt zich de belangrijkste P voorraad, zie figuur 3.6), goed
gebonden blijft aan ijzer. Wel zal de opbouw van de P voorraad in de toplaag toenemen omdat er
minder P uitspoelt en omdat er meer P vrijkomt door mineralisatie van veen.
Bij hoge waterstanden zal er minder mineralisatie van veen plaatsvinden en zal er ook minder
sulfaat uitspoelen naar oppervlaktewater. Dit is op zichzelf positief. Er zal echter uit de toplaag
meer P uitspoelen naar de waterlaag omdat bij hoge waterstanden er meer P wordt gemobiliseerd
in de P rijke toplaag van de bodem. Per saldo betekent ook dit scenario een slechte
oppervlaktewaterkwaliteit. Wel neemt de P voorraad van de toplaag minder toe, omdat er meer P
32
> sulfide in bodemvocht < vitaliteit wortels
< ijzer in bodemvocht
> Toename
< Afname
Lichtgebrek
Stratiotes
IJzergebrek
Stratiotes
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
uitspoelt en er minder P bijkomt als gevolg van mineralisatie van veen. Bij een zeer lage
bemesting of evenwichtsbemesting zou er zelfs sprake kunnen zijn van een netto afname van de P
voorraad van de bodems.
Op de korte tot middellange termijn zullen beide scenario’s dus leiden tot een slechte
waterkwaliteit. Op de langere termijn zal een scenario waarbij hoge waterstanden worden
gehandhaafd en er zeer weinig oplading van het systeem is via bemesting leiden tot een
verbetering van de waterkwaliteit omdat er netto P verliezen zullen optreden waardoor de P
voorraad van de toplaag van de bodem geleidelijk daalt. Gezien de hoge P voorraden in de
toplaag van de bodem, moet echter worden aangenomen dat dit een proces van lange adem vergt.
Gelet op de P voorraden die werden gemeten in de vier onderzocht percelen van het Wormer en
Jisperveld duurt het bij een netto P verlies van 40 kg/ha/jaar (dit is erg hoog maar deze waardes
worden bereikt door een uitmijnbeheer op zandgronden) nog 15-30 jaar om de P voorraad van de
bodem te halveren.
Deze beschouwing maakt duidelijk dat het veenweidebeheer moeilijk samengaat met een goede
waterkwaliteit. Het is kiezen tussen twee kwaden. Dit onderzoek FLEXPEIL laat daar
voorbeelden van zien en geeft inzicht in hoe een optimale keuze gemaakt kan worden.
33
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
34
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
4. Uitwerking gebieden
4.1 Botshol
4.1.1 Inleiding
Het flexpeilgebied Botshol (2,2 km 2 ) beslaat het grootste deel van de polder Botshol ten
noordwesten van de Vinkeveense plassen, ca. 5 km ten zuiden van Amsterdam. Aan de
zuidwestkant grenst Botshol aan de 3,5 meter lager gelegen droogmakerij polder Groot Mijdrecht.
In het noordwesten wordt de Bothol begrensd door de veenrivier de Oude Waver. Aan de andere
kant van de Oude Waver ligt polder De Ronde Hoep. Het veenriviertje de Winkel stroomt langs
de noordoostkant van polder Botshol.
Ongeveer 5000 jaar geleden lag de kustlijn ongeveer ter hoogte van Botshol. Daarna verschoof de
kustlijn naar het westen en ontwikkelde zich een dik veenpakket. Zo’n 1000 jaar geleden is
begonnen met het afgraven van veen, waardoor in de loop der eeuwen een steeds groter gebied
met petgaten en legakkers ontstond. In het zuidelijke deel van Botshol is meer veen afgegraven
dan in het noordelijke deel. Door erosie van de smalle legakkers in het zuiden is daar open water
ontstaan (de Grote Wije en de Kleine Wije). In het noorden waren de legakkers breder en zijn de
smallere petgaten vaak weer verland.
Vanaf 1800 is men begonnen met het droogmalen van veel afgegraven veengebieden in de
omgeving, zoals polder Groot Mijdrecht en polder Zevenhoven. Ook voor Botshol waren plannen
voor drooglegging om landbouw mogelijk te maken, maar deze zijn nooit uitgevoerd. In 1942
werd het grootste deel van polder Botshol tot natuurgebied uitgeroepen en was drooglegging
definitief van de baan.
In de bodemprofielen is te zien dat in Botshol ondanks de afgraving nog een laag veen aanwezig
is. In polder Groot Mijdrecht, ten zuiden van Botshol, is het veen volledig afgegraven en ligt
zeeklei aan het oppervlak. Deze zeeklei ligt in Botshol op circa 4 meter diepte. Daaronder liggen
de Pleistocene zand- en grindpakketten. De dikte van de Holocene deklaag in Botshol varieert van
circa 4,5 m in het Zuidwesten tot bijna 8 m in het Noordoosten.
Botshol is sinds 1942 een beschermd natuurgebied en is in beheer bij Natuurmonumenten. Het
gebied is recentelijk Natura 2000-gebied geworden, maakt ook deel uit van de EHS en staat ook
op de ‘Toplijst Verdroging’. Het beheer is gericht op de instandhouding van de grote
natuurwaarden in Botshol. Qua fauna zijn de bittervoorn, kleine modderkruiper, rivierdonderpad,
meervleermuis, snor en zwarte stern doelsoorten. Qua plantengemeenschappen zijn kranswieren,
krabbenscheer, fonteinkruid, blauwgraslanden, veenmosrietlanden, moerasspirea, en
galigaanmoeras de doelsoorten. Veel van deze soorten komen voor in de jongere stadia van
verlanding. In het noordelijke deel van Botshol wordt daarom de successie teruggezet door het
opengraven van verlande petgaten en het afplaggen van verzuurde oevervegetaties. In het
zuidelijke deel worden de resterende legakkers tegen verdere afkalving beschermd. Vrijwel al het
rietland in Botshol wordt in de winter door particulieren gesneden en voornamelijk verkocht als
materiaal voor dakbedekking.
Botshol ligt net als de omliggende polders ongeveer 2 meter onder NAP. Ten zuiden van Botshol
bevindt zicht echter de zeer diepe droogmakerij polder Groot Mijdrecht op een niveau van
ongeveer 6 meter onder NAP. Door dit grote hoogteverschil treedt er veel wegzijging op vanuit
35
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Botshol naar poldeer
Groot Mijdrecht.
Vooor
de insta andhouding van de nattuur
is de grote g
wegzijgiing
van wateer
vanuit Bot tshol naar poolder
Groot Mijdrecht M een n probleem. OOm
het wate erpeil
te handhhaven
moet ggebiedsvreem
md water inggelaten
word den vanuit de e Waver. Ditt
water is bra ak en
rijk aann
nutriëntenn.
Om de nutriëntenbbelasting
te e verminder ren wordt het inlaatw water
gedefosffateerd.
Onddanks
de defo osfatering is de fosforbe elasting nog altijd hoog, voornamelijk
als
er in nattte
jaren veeel
uitspoeling g optreedt vaanuit
de lega akkers en ve erlande petgaaten
(Rip, 20 007).
De laatste
jaren vormmt
de grote populatie p grauuwe
ganzen mogelijk een n extra bron van fosfor.
Figuur 4.1.1. Botshool.
Linksboven,
Botshol l in de herfs fst. Rechtsbov ven, Gemaaidde
rietvelden n met
rietschovven.
Midden llinks,
Raai A in gemaaid rrietveld.
Mid dden rechts Raai R B. Linkssonder,
Raai C op
eiland. RRechtsonder,
Veenmosrietla and. Voor liggging
raaien zie z figuur 4.1.8 8.
36
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Het flexpeilgebbied
bestaat uit één grroot
peilvak k, dat hydro ologisch gescheiden
is van de
landdbouwpeilvakkken.
Volgen ns het oude ppeilbesluit
werd w in het flexpeilgebiedd
een winterp peil van -
2,700
m t.o.v. NAAP
en een zomerpeil z van an -2,45 m t. o.v. NAP na agestreefd. In Botshol werd w voor
febrruari
2011 alleen
in de zo omer gedefossfateerd
wate er ingelaten. Door de steerke
wegzijgi ing zakte
het ppeil
in de drroge
tot norm male winterss
zo sterk uit t dat opperv vlaktewaterpeeil
in de win nter lager
stonnd
dan in dee
zomer. Vo oor een optimmaal
peilbeh heer is bij het h nieuwe ppeilbesluit
van v 2008
rekeening
gehouuden
met de e ontwikkeliing
en oogs st van riet, de natuur, de recreati ie en de
beboouwing
(funndering)
in het h gebied. DDaarbij
wordt
gestreefd dat er geenn
toename is
van de
hoevveelheid
watter
die via de e defosfaterinng
gemiddeld d per jaar wo ordt ingelatenn.
Andders
dan in dde
oude situa atie, wordt heet
peil in het t flexpeilgebied
in het wwinterhalfjaar
r zo hoog
moggelijk
gehoudden.
Daardoo or is het gemmiddelde
wa aterpeil hoger r aan het beggin
van het voorjaar.
Vervvolgens
worddt
dit peil tot t halverwegee
de zomer hoog h gehoude en door het iinlaten
van water, w net
als iin
de oude situatie.
Vana af 1 juli magg
het peil da an geleidelijk k uitzakken ttot
een mini imumpeil
van -2,65 m t.oo.v.
NAP in de periode tot en met half septem mber. Dit is eeen
meer na atuurlijke
situaatie
met eenn
hoger pei il in de winnter.
Er ont tstaat ook meer m peilfluc uctuatie waar rdoor de
ontwwikkeling
vaan
oevervegetatie
betere kkansen
krijgt t. Tevens is de kans op nnachtvorstsc
chade aan
het rriet
en drooggteschade
aa an terrestriscche
natuur minder m groot door het hoggere
waterpe eil in het
voorrjaar.
Vervollgens
wordt juist j in het nnajaar
weer een e hoger str reefpeil aanggehouden,
wat
zoveel
moggelijk
door nnatuurlijke
aa anvulling (neeerslagovers
schot) in het winterhalfjaaar
kan plaat tsvinden.
Zo nnodig
wordt extra water ingelaten, i zoodat
het peil in i het vroege e voorjaar weeer
maximaa al is.
Het minimumppeil
wordt gehandhaafdd
door inla aat van wa ater vanuit de Waver via de
defoosfateringsinstallatie.
In zeer droge pperiodes
kan n er zoeter water w ingelate ten worden vanuit v de
Vinkkeveense
plaassen,
maar hiervan woordt
zelden gebruik g gem maakt. Het mmaximum
pe eil in het
flexppeilgebied
wwordt
gehand dhaafd door hhet
overtollige
water af te voeren naaar
de Waver r via het
gemmaal
‘Botsholl
Groot’.
Figuuur
4.1.2. Plattegrond
defos sfateringsinstaallatie
Botsho ol
37
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
4.1.2 Opppervlaktewwaterkwalite
eit
In figuuur
4.1.3 worden de e locaties weergegeven
binnen het flexppeilgebied
waar
oppervlaaktewatermoonsters
werde en verzameldd.
In figuren 4.1.4 t/m 4. 1.7 wordt heet
verloop va an de
oppvlakktewaterchemmie
gegeven.
Figuur 44.1.3
Ligging vvan
de monste erlocaties vann
het oppervla aktewater in Botshol. B Het innlaatpunt
van
gedefosfaateerd
water bbevindt
zich oo ostelijk van loocatie
226.
Figuur 44.1.4
Verloopp
van de chlorideconcentraatie
in het op ppervlaktewate er voor de mmonsterpunten
226,
225, 2244,
75, 167 en 161 (links) en n de monsterppunten
226, 227 2 en 228 (rechts).
Zie figguur
4.1.3 voor
de
ligging vaan
de monsterrpunten.
De li ichtgrijze lijn ggeeft
het verlo oop van het op ppervlaktewatterpeil
weer.
38
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Figuuur
4.1.5 Verrloop
van een n aantal opperrvlaktewaterk
kwaliteitsparameters
voor dde
monsterpu unten 226,
225, 224, 75, 1677
en 161 (link ks) en de monnsterpunten
22 26, 227 en 22 28 (rechts). Zi Zie figuur 4.1. 3 voor de
liggiing
van de moonsterpunten.
De D lichtgrijzze
lijn geeft het h verloop van
het opperrvlaktewaterp
peil.
De chlorideconccentraties
laten l zien ddat
het oppe ervlaktewater r licht brak tot matig brak b van
karaakter
is (figuuur
4.1.4). Inlaat I van ooppervlaktew
water leidt to ot een sterkkere
toename e van de
chloorideconcentrraties
dicht bij b het inlaatppunt.
Verder r naar het zui iden nemen dde
concentra aties door
mennging
met het
reeds aanw wezige oppervvlaktewater
af. a We zien dat d vanaf hett
moment da at er geen
wateer
wordt inggelaten
de concentratiev
c verschillen tu ussen de loc caties wegvaallen.
De momenten
m
39
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
waarop er inlaat heeeft
plaatsgev vonden zijn goed te herk kennen. In het h droge vooorjaar
van 2011
heeft inllaat
plaatsgevvonden
om het h oppervlaaktewaterpeil
l op peil te houden. h Vanaaf
half juli 2011
is er veeel
neerslag geevallen
en stijgt
het oppeervlaktewater
rpeil. Er wor rdt geen wateer
meer ingelaten
en de chhlorideconcenntraties
van de meetpunnten
kruipen naar elkaar toe. t Het oppeervlaktewate
erpeil
zakt vervvolgens
uit. In het najaar
(oktober/nnovember)
wordt w er weer r kortstondigg
water ingel laten.
Vanaf dde
winter sstijgt
het oppervlaktew
o waterpeil, en n wordt er geen wateer
ingelaten. . De
chlorideeconcentratiees
van de verschillende
v e locaties gaan
weer gelijk g oploppen.
Vanaf begin b
januari zzakt
het oppeervlaktewate
erpeil geleideelijk
en vana af begin maar rt wordt weeer
water ingelaten
om te vooorkomen
daat
het waterp peil te vroeg in het voorjaar
al te ver uitzakt. Verrvolgens
wor rdt er
vanaf juuni
geen watter
meer ing gelaten waarrdoor
de chlo orideconcent traties weerr
naar elkaar
toe
kruipen en het watterpeil
uitzak kt tot het mminimum
toe elaatbare peil
van -2,655
m t.o.v. NAP. N
Vervolggens
wordt err
in de tweed de helft van augustus we eer water ing gelaten om te voorkomen n dat
het wateerpeil
onder ddit
minimum mpeil zakt.
Figuur 44.1.6
Verloopp
van de nitra aat- en de ammmoniumconc
centratie van het oppervla laktewater voo or de
monsterppunten
226, 225,
224, 75, 167 en 161 ( (links) en de monsterpunten
m n 226, 227 enn
228 (rechts) ). Zie
figuur 4. .1.3 voor de ligging van de monsterppunten.
Het verloop v van het h oppervlakktewaterpeil
wordt w
weergegeeven
door de grijze lijn.
Het wateer
is hard tot
zeer hard (gemiddelde (
alkaliteit lig gt tussen de 3300 3 en 48000
µmol L
verloop van de alkkaliteit
en de d calcium+ +magnesium mconcentratie volgt het
chlorideeconcentratiee.
De sulfaat tconcentratiees
zijn wann neer er geen n sprake is
zomermmaanden
hogeer
op de loc caties 161en 167. Dit be etekent mogelijk
dat er
-1 ) . Het
verloop van n de
van inlaat in i de
op deze loc caties
40
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
mindder
sulfaatrreductie
pla aatsvindt in de zomer.
Over het h algemeenn
zien we dat de
chloorideconcentrraties,
calciu um+magnesiuumconcentra
aties en de alkaliteit ieets
lager zijn n in 2012
dan in 2011.
In ffiguur
4.1.6 wordt het verloop v van de nitraat- en ammoni iumconcentraatie
gegeven n. In de
wintter
worden oop
alle locat ties hoge nnitraatconcen
ntraties geme eten. Dit heeeft
te maken n met de
gereemde
denitrifficatie
in de koude winteermaanden.
In I het voorja aar van 2001 en 2012 zie en we dat
de inlaat vann
water ook o samenngaat
met een toename
van de nitraat t- en/of
ammmoniumconcentraties.
Di it hangt zeeer
waarschijn nlijk samen met de stikkstofrijkdom
m van het
inlaaatwater.
De cconcentraties
s zijn met naame
verhoogt
in de Noord delijk puntenn
die relatief f dicht bij
de iinlaat
liggenn.
Verderop nemen de cconcentraties
door verdu unning, assimmilatie
en microbiële m
omzzetting
(nitrifficatie,
denitr rificatie) sneel
af.
Figuuur
4.1.7 Verrloop
van de fosfor- en oortho-fosfaatco
oncentratie van v het opppervlaktewater
r voor de
monssterpunten
2226,
225, 224, 75, 167 en 1161
(links) en de monsterpu unten 226, 2227
en 228 (re echts). Zie
figuuur
4.1.3 voorr
de ligging van de monssterpunten.
Het H verloop van v het opperrvlaktewaterp
peil wordt
weerrgegeven
doorr
de grijze lijn n.
In dde
zomermaaanden
zijn de d totaal-fossfor-
en orth ho-fosfaatcon ncentraties duuidelijk
verh hoogd bij
de mmonsterpunteen
226, 225 en e 224 (figuuur
4.1.7). Di it suggereert dat er een reelatie
is met de inlaat
omddat
deze monnsterpunten
relatief r dicht bij het inlaa atpunt liggen.
Waarschijnnlijk
gaat het
hier om
naleevering
van ffosfaat
uit de
onderwateerbodem
op locaties l waar
ijzergebonnden
fosfor is
afgezet
en mmogelijk
resuuspensie
van n ijzerfosfaaatpartikeles.
Dit particula aire fosfor iss
zeer waars schijnlijk
41
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
afkomstig
van de deefosfaterings
sinstalatie. SStroomafwaa
arts van het inlaatpunt ( (zie figuur 4.1.2) 4
vindt vvlokvorming
plaats waarna w de ij ijzervlokken uitzakken in de petggaten
van het
Noordooostelijk
deel van Botshol,
stroomafwwaarts
van het h inlaatpun nt (locatie 2225
en in mi inder
mate bijj
224), preciipiteren.
Mer rkwaardig ggenoeg
is er ook sprake van een forrse
naleverin ng op
locatie 2226.
Dit monnsterpunt
lig gt nog voor hhet
inlaatpun nt. Wel is he et zo dat tot vvoor
kort via a een
korsluitiing
water koon
teruglopen n vanuit de ssloot
waar de e inlaat plaatsvindt
naar locatie 226 6 (via
het grotte
petgat reechts
van de e inlaat). OOver
de jare en zal er een n significantte
ophoping g van
ijzergebonden
fosfor
plaats heb bben gevondden
op de locatie
die dic cht bij het innlaatpunt
lig ggen.
Helaas hhebben
we teer
plekke gee en metingen n van de onde erwaterbodem ms die dit kuunnen
bevestigen.
In perioddes
waarin ggeen
water wordt w ingelateen
en er spra ake is van sta agnatie van ooppervlaktew
water
kan nallevering
uit dde
onderwaterbodems
veervolgens
to ot een stijgin ng van de foosforconcentr
raties
leiden, mmet
name opp
locaties met t veel ijzergeebonden
fosf faat. Dit zal vooral v gebeuuren
in de zo omer
wanneerr
het warm iis
en reductieprocessen
iin
de toplaag g van de ond derwaterbode dem tot anaer robie
van de ttoplaag
van hhet
sediment t leiden (zie hhoofdstuk
th heoretische kader). k Volgeens
Rip (200 07) is
er ook een
relatie meet
natte winte ers waarin veeel
uitspoelin ng heeft plaa atsgevonden. .
4.1.3 Veeenmosrietlaanden
Om moggelijke
invlooeden
van het
flexibel ppeil
en het in nlaatbeheer in dit natuurrdoeltype
va ast te
stellen wwerden
in een
tweetal veenmosrietslaanden
bodem mwatermonst ters verzameeld
in oeverra aaien
(oeverraaai
A en B) (zzie
figuur 4. 1.8).
Figuur 44.1.8
Ligging vvan
de bemonsterde
oeverrraaien
in Bots shol.
.
In Figuuur
4.1.9 zienn
we dat in oeverraai A de invloed d van het br rakke oppervvlaktewater
goed
meetbaaar
is in de oevverzone,
de bodem b die ddirect
grenst aan a het open n water. De cconcentraties
s van
de macrro-ionen
latenn
wel een ste erke fluctuattie
zien die groter g is dan die van het ooppervlaktew
water
42
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
(figuuur
4.1.5 en 4.1.9). We zien dat de concentratie es met name stijgen in peeriodes
waar rin water
worddt
ingelaten, te weten het t voorjaar enn
oktober/nov vember van 2011, 2 en het voorjaar van n 2012.
Figuuur
4.1.9 Verrloop
van de e chloride- enn
calcium+m magnesiumconc centratie een
de alkalite eit in een
veennmosrietland
( (oeverraai A, zie figuur 4.11.8).
De oever r staat voor de e locatie direcct
aan de oev ver en 95,
245, 385 en 770 voor de afsta and in cm vannaf
de oever voor de overige
monsterpuunten.
Links worden w de
ondiiepe
locaties ( (25 diepte ) ge egeven en recchts
de oeverlo ocatie en de diepere locatiies
(50 cm die epte) voor
de loocaties
op 95 en 345 cm va anaf de oever. . De grondwaterstand
in de d oever t.o.v. . maaiveld wo ordt op de
rechter
y-as gegevven
(lichtgrijz ze lijn).
Tijddens
inlaat sstijgt
het opp pervlaktewat aterpeil snell ler dan het waterpeil inn
de oever waardoor w
oppeervlaktewateer
indringt. Op O 95 cm vaan
de oever is de invloe ed van het ooppervlaktew
water nog
43
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
steeds ggoed
meetbaar,
met nam me op een diiepte
van 50 0 cm maar ook o op 25 cmm
diepte. Op O de
monsterp rpunten die vverder
van de e oever verwwijderd
ligge en (245 cm en e verder) weerden
nauwe elijks
nog flucctuaties
gemeeten
van de chloride-, enn
calcium+m magnesiumconcentratie
enn
de alkaliteit.
In
het drogge
voorjaar vvan
2011 loop pt de chloridde
en calcium m+magnesiu umconcentrattie
wel iets op o bij
de verdder
van de oever verw wijderde loccaties.
Dit wordt waar rschijnlijk vveroorzaakt
door
verdampping
en opstij ijgend ionenr rijker dieper grondwater
Figuur 44.1.10
Verloopp
van de sulfaat-
en ijzerconncentratie
en n de pH in een n veenmosriettland
(oeverra aai A,
zie figuurr
4.1.8). De ooever
staat vo oor de locatiee
direct aan de d oever en 95, 9 245, 385 en 770 voor r de
afstand inn
cm vanaf dde
oever voor de d overige moonsterpunten.
Links L worden de ondiepe loocaties
(25 die epte )
gegeven en rechts de ooeverlocatie
en de dieperee
locaties (50 cm diepte) vo oor de locaties es op 95 en 34 45 cm
vanaf dee
oever. De ggrondwatersta
and in de oeever
t.o.v. maaiveld
word dt op de rechhter
y-as geg geven
(lichtgrijz jze lijn).
44
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Figuuur
4.1.11 Dee
totaal-zwave el-. totaal-ijzerr,
en totaal-ca alciumconcentraties
en het organische stofgehalte
van dde
van de boddems
uit de oe everraaien. 0, 95 245 etc. ge eeft de afstand d van de locattie
tot het open n water in
cm. 225,
50 staat vooor
de bemonsteringsdieptee
in cm.
Het verloop vann
de sulfaatconcentratie
vvolgt
in gro ote lijnen het
verloop vaan
de overige
macro-
ioneen
(figuur 4. 1.9). Wel zie en we op 955
cm en 385 5 cm van de oever dat dee
sulfaatconc centraties
iets oplopen in dde
wintermaanden.
Op 3385
cm uit de
oever zien n neemt de suulfaatconcen
ntratie in
de zzomer
van 20012
sterk toe e op 50 cm di diepte. Dit ga aat gepaard met m het diepeer
wegzakke en van de
gronndwaterconcentraties
in het veenmossrietland
in 2011 als gev volg van hett
flexibel pe eilbeheer.
Uit figuur 4.1.11
blijkt dat de bodem teer
plekke re elatief rijk is aan zowel ijzer als zw wavel. Dit
duiddt
op het voorkomen
va an ijzersulfiddes,
die als gevolg g van het h iets diepper
uitzakken n van de
gronndwaterstandden
bloot wo orden gesteldd
aan zuursto of waardoor enige oxidat atie plaats ka an vinden
waaarbij
sulfaat vvrijkomt.
45
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
De bodeems
uit Raaii
A zijn (me et uitzonderiing
van bode em 385 (50 cm) uiterst oorganisch
en n rijk
aan zwaavel.
De relaatief
lage ijz zerconcentratties
t.o.v. de e zwavelconcentraties
laaten
zien dat t een
groot deeel
van dit zwavel in organische o voorm
aanwez zig moet zijn n. Dit betekeent
dat dit alleen a
vrijkomtt
door afbrraak
van he et organischhe
materiaa al en niet door d enkel verdroging. . De
ijzerconcentraties
vaan
het bodem mwater zijnn
in deze zw wavelrijke bodems
overwwegend
laag g. De
uitzakkeende
grondwwaterstanden
als gevolg vaan
het flexib bele peil leide en niet tot eeen
afname va an de
pH (verrzuring)
(figuuur
4.1.10). De totaal-ccalciumconce
entratie van de bodems is relatief hoog h
(figuur 44.1.11)
en zoorgt
voor de buffering b vaan
het bodem mwater verder r van de oevver.
Dichter bij b de
oevers wwordt
de pH in belangrijke
mate beppaald
door de e invloed van
het oppervvlakte
water. . Op
locatie 2245
is de totaaal-calciumco
oncentratie llager
dan op de overige lo ocaties en mmeten
we dan n ook
een lageere
pH van heet
bodemwat ter (pH 5).
Figuur 44.1.12
Verloopp
van de fosfor-
en ammonniumconcentra
atie in een ve eenmosrietlannd
(oeverraai A, A zie
figuur 4.11.8).
De oeverr
staat voor de d locatie direect
aan de oev ver en 95, 254 4, 385 en 7700
voor de af fstand
in cm vaanaf
de oeveer
voor de ov verige monsteerpunten.
Links
worden de e ondiepe loccaties
(25 die epte )
gegeven en rechts de ooeverlocatie
en de dieperee
locaties (50 cm diepte) vo oor de locaties es op 95 en 34 45 cm
vanaf de oever. De ggrondwatersta
and in de oeveer
t.o.v. maaiveld
wordt op p de rechter yy-as
gegeven (licht
grijze lijnn).
46
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
De ffosfor-
en dee
ammonium mconcentratiee
van het bo odemwater zi ijn laag (figuuur
4.1.12). Dicht bij
de ooever
lijkt eer
sprake te zijn van eeen
afname over o de mee etperiode. EEr
is geen duidelijke d
corrrelatie
zichtbbaar
met het waterpeil. Inn
ieder geva al is er geen sprake van een toenam me van de
nutrriëntenconcenntraties
na he et instellen vvan
een flexib bel peilbehee er.
Figuuur
4.1.13 VVerloop
van de d chloride- en calcium+ +magnesiumco oncentratie enn
de alkalite eit in een
veennmosrietland
( (oeverraai B, zie figuur 4.11.8).
De oever r staat voor de e locatie direcct
aan de oev ver en 75,
195, 365 en 605 voor de afsta and in cm vannaf
de oever voor de overige
monsterpuunten.
Links worden w de
ondiiepe
locaties ( (25 diepte ) ge egeven en recchts
de oeverlo ocatie en de diepere locatiies
(50 cm die epte) voor
de loocaties
op 75 en 365 cm va anaf de oeverr.
De grondwa aterstand in de d oever t.o.v. . maaiveld wo ordt op de
rechter
y-as gegevven
(licht grijz ze lijn).
47
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Figuur 44.1.14
Verloopp
van de sulfa aat- en ijzercooncentratie
en n de pH in een n veenmosriettland
(oeverra aai B,
zie figuurr
4.1.8). De ooever
staat vo oor de locatiee
direct aan de d oever en 75, 195, 365 en 605 voor r de
afstand inn
cm vanaf dde
oever voor de d overige moonsterpunten.
Links L worden de ondiepe loocaties
(25 die epte )
gegeven en rechts de ooeverlocatie
en de dieperee
locaties (50 cm diepte) vo oor de locaties es op 75 en 36 65 cm
vanaf de oever. De grrondwaterstan
nd in de oever t.o.v. maaivel ld wordt op de e rechter y-as s gegeven.
Ook in het veenmoosrietland
bij b oeverraai B (figuur 4.1.13) 4 zien we dat de invloed van n het
oppervlaaktewater
mmet
name teru ug te meten iis
in de oever rzone. Op 75 5 cm uit de ooever
is het effect e
nog duiddelijk
te metten
op 50 cm m diepte. In vergelijking met oeverra aai A, lopen de concentr raties
chloridee
en calcium+ +magnesium m hier veel miinder
hoog op. o Het maaiv veld van Oevverraai
B ligt t ook
10 cm hoger dan het maaivel ld van oeveerraai
A en de grondw waterstanden t.o.v. maaiveld,
gemiddeeld
10 cm lagger.
Net als in oeverraai A nemen to ot juli 2011 (droge ( voorjaaar
van 2011)
de
48
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
ioneenconcentratiies
aan de oevers toe, waarna ze afnemen. a In n de zomer van 2012 nemen n de
conccentraties
weeer
toe wat gepaard
gaat mmet
het verd der uitzakken n van de gronndwaterstand
den in het
veennmosrietlandd.
Dit effect is echter allleen
zichtbaar
in de oev ver en op 755
cm, niet ve erder het
percceel
in.
De bbodems
vann
oeverraai B zijn mindeer
goed gebu ufferd dan de d bodems vvan
oeverraa ai A. Dat
blijkkt
uit de pH ( (figuur 4.1.14)
en de alkaaliteit
(figuur r 4.1.13) van n het bodemwwater
maar ook o uit de
totaaal-Ca
concenntraties
van de d bodems (ffiguur
4.1.11).
De hoogte
van het mmaaiveld
en de d lagere
gronndwaterstandden
dragen hier aan bbij
omdat deze d leiden tot oxidatie van de top plaag en
uitsppoeling
van ccalcium.
In het h droge vooorjaar
van 20 011 zien we voor een deeel
van de loc caties een
afnaame
van dee
pH en de d alkaliteit. . Deze gaa at niet gepa aard met eeen
afname van de
gronndwaterstandd
maar han ngt waarschhijnlijk
wel samen me et een sterrkere
uitdro oging en
zuurrvormende
ooxidatieproce
essen van dee
bodemlaag net boven het h grondwatter.
In de zo omer van
20122
leidt het ddieper
uitzak kken van dee
grondwater rstanden nie et tot een afn fname van de d pH en
alkaaliteit
in de tooplaag
van de
drijftil.
Figuuur
4.1.15 Verrloop
van de fosfor- f en ammmoniumconce
entratie in ee en veenmosrieetland
(oeverr raai B, zie
figuuur
4.1.8). De ooever
staat vo oor de locatie direct aan de oever en 75, 195, 365 en 6605
voor de afstand in
cm vvanaf
de oeveer
voor de ove erige monsterp rpunten. Links s worden de ondiepe
locatiees
(25 diepte ) gegeven
en reechts
de oeverrlocatie
en de
diepere locaaties
(50 cm diepte) d voor de d locaties op 75 en 365 cm m vanaf de
oeveer.
De grondwwaterstand
in de oever t.o.vv.
maaiveld wo ordt op de rechter
y-as gegeeven
(lichtgrij jze lijn).
In ffiguur
4.1.155
wordt het t verloop vaan
de fosfor r- en ammo oniumconcenntratie
gegev ven voor
oeveerraai
B. Wee
zien dat het t droge voorjjaar
van 2011
samen gaa at met een pie iekje van de fosfor en
49
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
ammoniiumconcentraaties.
Ook de d ijzerconceentratie
van het bodemw water neemmt
dan voor r een
aantal loocaties
toe. AAl
met al lij jkt het er stterk
op dat verdroging v leidt
tot verzzuring
als ge evolg
oxidatie.
Deze verzuuring
kan de e toename vvan
ammoniu umconcentratie
verklarenn
(zuur verd dringt
ammoniium
van het
adsorptiec complex). DDe
toename van fosfor kan samennhangen
met t het
oplossenn
van ijzerfoosfaatcomple
exen. Daarnaaast
kan ook
een toena ame van de mineralisatie
als
gevolg van verdrooging
moge elijk een rool
spelen. In 2012 gaat
het uittzakken
van n de
grondwaaterstand
nieet
gepaard me et een toenamme
van de nu utriëntenconc centraties
.
Figuur 44.1.16
Gemidddelde
pH van n het bodemwwater
uitgezet tegen de tota aal-calciumcooncentratie
va an de
bodems uuit
de veenmoosrietlanden.
De D rode punt ligt dicht bij de oever en hier h wordt de e pH ook beïnvloed
door het oppervlaktewwater.
Alles ovverziend
lijk het erop dat t fysieke verddroging
van het veenmosrietland
bellangrijker
lijk kt te
zijn dan uitsluitend hhet
dalen van n de grondwwaterstand.
Uitzakkende U grondwaterst
g tanden als ge evolg
van het flexibele peilbeheer
zull len op korte termijn waa arschijnlijk alleen a leiden n tot verzurin ng en
een toenname
van nuutriëntenconc
centraties wanneer
deze samengaan met een lanngdurige
per riode
van weiinig
neerslagg.
Dit effect
treedt mett
name in de d eerste me eter vanaf dde
oever op.
Bij
drijvendde
veenmosriietlanden
zul llen deze proocessen
niet of nauwelijk ks spelen. Eeen
risico van n een
verder uuitzakkende
ffreatische
gr rondwaterstaand
in de nie et drijvende veenmosrietl
v landen besta aat er
in dat het
boven de grondwaters stand gelegeen
deel van de d bodem ge evoeliger woordt
voor fys sieke
verdrogiing
wanneer r het voor lan ngere tijd niiet
regent. Uitzakkende
grondwaterst
g tanden, zulle en op
de langeere
termijn wwaarschijnlijk
k wel leiden ttot
een toena ame van de netto n uitspoeeling
van calcium
uit de tooplaag
waarddoor
de veen nmosrietlandeen
waarschijnlijk
sneller zullen verz rzuren. Met name n
de veenmmosrietlandeen
met een wat w hogere mmaaiveldliggi
ing en een re elatief mindeere
buffering g zijn
hiervoorr
het gevoelligst.
In figu uur 4.1.16 ziien
we dat de gemiddel lde pH van het bodemw water
correleerrt
met de tottaal-Ca
conc centratie vann
de bodem. De bodemei igenschappenn
bepalen du us de
bodemwwaterkwaliteiit,
in dit geva al de zuurbufffering
van de d bodem. De D afname vaan
de invloed d van
50
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
oppeervlaktewateer
draagt maar
in geringee
mate bij aan
de verzur ring. De buffferende
wer rking van
het ooppervlaktewwater
in de toplaag t van dde
bodems bl lijft immers beperkt tot dde
oeverzone es.
4.1.44
Grote Koooibosch
Oevverraai
C ligtt
bij het Gro ote Kooiboscch
(eiland tussen
de twee e grote plasseen)
(zie figuu ur 4.1.8).
De ooeverraai
looopt
vanaf he et openwaterr
door een Galigaanveget
tatie tot aan n de rand van n het bos.
De wwaterstand
iin
het bos za akt in de zommermaanden
n diep weg (zie ( figuur 44.1.17)
. In het h droge
voorrjaar
van 20111
tot meer dan d 30 cm diieper
dan het
oppervlakte ewaterpeil . WWaarschijnli
ijk speelt
hierbbij
de verdammping
van de e bomen eenn
grote rol.
Figuuur
4.1.17 Verrloop
van de waterwatersta
w anden bij oeve erraai C (zie figuur fi 4.1.8). PPeilbuis
17 sta aat in het
bos oop
het eiland.
Opvvallend
is de sterke toenam me van met nname
de chlo oride en de calcium+mag
c gnesiumconc centraties
in dee
oeverzone gedurende het h voorjaar van 2011 (fi iguur 4.1.18) ). Deze toenaame
gaat gep paard met
grooot
verschil inn
stijghoogte e tussen het oppervlaktew water (peilbu uis 14) en dee
grondwate erstand in
het bos (peilbuiis
17). Deze resultaten llaten
zien da at er hoogstw waarschijnlijjk
sprake is van een
inzijjging
van opppervlaktewater
in de ooevers
als ge evolg van het
verschil iin
stijghoogte.
In de
wintter
en het vooorjaar
van 2012 2 verdwiijnt
het stijgh hoogteversch hil en is er ttijdelijk
zelfs fs sprake
van een hogere waterstand in het bos oop
het eilan nd. In deze periode p neemmt
de chloride
en de
calcium+magnessiumconcent
tratie in de oeverzone
ju uist weer af. In de zomerr
van 2012 on ntstaat er
weer
een stijghooogteverschi
il en beginneen
de conce entraties ook weer op te lopen. Het bos lijkt
hiermmee
dus eenn
aanzuigende e werking te hebben op het h oppervlak ktewater in dde
oever.
De fosfor- en ammoniumc concentratiess
zijn in deze d oeverz zone duideliijk
hoger da an in de
veennmosrietlandden
(oeveraa aien A en BB).
Het gaat t hier duidelijk
ook omm
een veel eutrofere
vegeetatie.
Het binnendring gen van het oppervlakte ewater gaat gepaard g mett
een afname
van de
fosfo forconcentrattie,
waarschijnlijk
doorddat
het oppervlaktewate
er relatief ar arm is aan fosfor f in
51
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
vergelijkking
met hett
bodemwate er, maar moggelijk
ook om mdat de vera anderde chemmie
invloed heeft h
op de mobiliteit
van fosfor
Figuur 44.1.18
Verloopp
van een aan ntal chemischhe
parameter rs van het bod demwater in eeen
raai vana af het
open watter
naar de raand
van het bos b op een bebbost
eiland (oeverraai ( C, zie figuur 4.11.8).
De raai loopt
vanaf hett
open water ( (rand plas) via
een galigaaanvegetatie
en n de oever naar
de rand vaan
het bos (zie
ook
figuur 4. 1.8). Alle bodemwatermon
nsters zijn gennomen
op een n diepte van 25 2 cm. Aan dee
rand van he et bos
werden oook
monsters genomen op een diepte vaan
50 cm (bo os (50cm)). Op p de rechter yy-as
wordt met m de
lichtgrijzze
lijn het veerschil
in stiig ghoogte gegevven
tussen het t Open water (peilbuis 14) en een peilbu uis in
het bos (p (peilbuis 17).
52
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
Tabel 4.1.1 Eigenschappen van de onderwaterbodems. De bodemvochtconcentraties zijn de gemiddelde
waardes van alle bemonsteringsdata. De bodemconcentraties worden gegeven per liter bodemvolume.
Bodem Bodemvocht
% µmol L ‐1
µmol L ‐1
µmol L ‐1
mol mol ‐1
µmol L ‐1
4.1.5 Onderwaterbodems
In de onderwaterbodems werden overwegend lage concentraties aan ammonium en fosfor
gemeten. Omdat we met zwavelrijke bodems te maken hebben is de ijzer/zwavel ratio van de
bemonsterde onderwaterbodems ongunstig en de ijzerconcentratie van het bodemwater
(bodemvocht) laag (tabel 4.1.1). De fosfor- en ammoniumconcentraties van het bodemwater zijn
echter ook relatief laag. Dit betekent dat de nalevering van nutriënten vanuit de
onderwaterbodems ook relatief laag zal zijn. Botshol is al sinds langere tijd een natuurgebied en
het inlaatwater wordt gedefosfateerd. Hierdoor is ook de fosforbelasting van een groot deel van de
onderwaterbodem laag. Daarnaast kan het brakke karakter van het oppervlaktewater ook leiden
tot een remming van de microbiële afbraak van organische materiaal. Opvallend is in ieder geval
dat de ammonium- en de fosforconcentraties van het bodemwater afnemen met een toename van
de chlorideconcentratie van het bodemwater (tabel 4.1.1).
De in tabel 4.1.1 opgenomen onderwaterbodems liggen allemaal in het Zuidelijke deel van
Botshol. We hebben eerder gezien dat in het Noordelijke deel nabij oppervlaktewaterlocaties 224,
225 en 226, er wel mobilisatie van fosfor kan plaatsvinden en dat dit hoogstwaarschijnlijk
samenhangt met de precipitatie van ijzerfosfaatdeeltjes uit de defosfatering. Helaas hebben we
van deze locaties geen bodemanalyses,
4.1.6 Conclusies
Het flexibele peilbeheer leidt niet tot een netto afname van de inlaat van oppervlaktewater uit de
Waver en dus ook niet tot een besparing op de defosfateringskosten. Wel leidt het nieuwe
peilbeheer tot meer natuurlijke waterpeilfluctuaties wat de ontwikkeling van de oevervegetaties
ten goede kan komen.
Inlaat van oppervlaktewater leidt lokaal tot een extra belasting van het systeem met nitraat en
ammonium. Stroomafwaarts van de defosfatering vindt er in een klein deel van het gebied in de
zomermaanden een mobilisatie van fosfor plaats uit de onderwaterbodems. Het gaat hier zeer
waarschijnlijk om fosfor dat vrijkomt bij de reductie van ijzerfosfaatdeeltjes afkomstig van de
defosfatering die ter plekke zijn geprecipiteerd. Binnenkort zullen de petgaten waarin de
ijzerfosfaatvlokken bezinken worden gebaggerd, waardoor de nalevering uit deze bodems in de
zomer zal afnemen. De nalevering van nutriënten uit de onderwaterbodems in de rest van het
gebied is waarschijnlijk laag.
De directe invloed van gebufferd oppervlaktewater op de buffering van de toplaag van de bodem
is beperkt en is slechts meetbaar in de directe oeverzone (eerste meter tot twee meter). De totaalcalcium
concentratie blijkt bepalend te zijn voor de gemiddelde zuurgraad. Oxidatie van de
53
µmol L ‐1
µmol L‐1 µmol L ‐1
µmol L ‐1 mol mol ‐1
Org. Stof tot‐Ca tot‐Fe tot‐S tot Fe/S tot‐P Anorg N NH4 Fe P Fe/P Cl
163 82,2 36,3 9,6 77,4 0,1 1,9 99,6 110,1 1,1 12,1 0,09 19995
168 64,8 43,4 16,4 64,8 0,3 1,6 58,9 64,2 3,2 3,8 0,83 25523
162 78,5 32,6 23,0 73,2 0,3 1,8 103,3 5,0 2,9 1,5 1,87 27595
µmol L ‐1
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
toplaag zal leiden tot mobilisatie en uitspoeling van calcium. Het uitzakken van het
oppervlaktewaterpeil in de zomer van 2012 leidt ook tot een daling van de grondwaterpeilen in
de veenmosrietlanden. Hoewel de vochtigheid van de bodem belangrijker lijkt te zijn dan het
absolute grondwaterpeil is het wel waarschijnlijk dat verlaagde grondwaterpeilen in de
veenmosrietlanden op de langer termijn zullen leiden tot sterke oxidatie van de toplaag van de
bodems, versnelde afbraak, en een versnelde afname van de buffercapaciteit. Dit effect treedt
echter voornamelijk op in de eerste meters vanaf de oevers.
Overall effect op de waterkwaliteit: Waarschijnlijk positief ook al vanwege de betere
ontwikkeling van oeverplanten. Veenmosrietlanden blijven wel een punt van aandacht.
54
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
4.2 Groene Jonker
4.2.1 Inleiding
De Groene Jonker is een natuurgebied in polder Zevenhoven, tussen de Nieuwkoopse plassen en
de veenrivier de Kromme Mijdrecht (Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.). Het
flexpeilgebied de Groene Jonker (voorheen ook wel de Kouspolder genoemd) heeft een
oppervlakte van bijna 1 km 2 en ligt ten noorden van het kleine dorpje ‘Noorden’, tussen de Hoge
Dijk, de Kousweg en de Jonge Zevenhovense weg. Tussen de Groene Jonker en de Kromme
Mijdrecht aan de noordoostkant liggen de hoger gelegen ‘Bovenlanden’ op de oeverwallen. Aan
de overkant van de Kromme Mijdrecht ligt polder Groot Mijdrecht.
Tot aan het eind van de laatste ijstijd hebben vlechtende rivieren een dik pakket zand en grind
afgezet. Aan het begin van het Holoceen kreeg de zee steeds meer invloed en is tijdens
overstromingen zeeklei afgezet. In de tweede helft van het Holoceen sloten de duinen zich en
schoof de kustlijn terug naar het westen. De inundaties vanuit zee namen af en er begon een
pakket veen te groeien. Vanaf de 17e eeuw zijn grote delen, waaronder de Groene Jonker,
afgegraven. Er ontstonden door de veenafgraving in eerste instantie veenplassen, zoals de
Nieuwkoopse plassen. Polder Zevenhoven is rond 1800 echter drooggemalen en is een
droogmakerij geworden. Sindsdien is het gebied weer in gebruik genomen als landbouwgrond (in
eerste instantie akkerbouw, later veehouderij).
In polder Zevenhoven en in de Groene Jonker is de veenlaag die in de omgeving veelal nog
aanwezig is afgegraven. De circa 4 meter dikke laag zeeklei uit de eerste helft van het Holoceen
ligt daardoor aan het oppervlak. Onder deze klei ligt nog een dunne laag basisveen en daaronder
een dik pakket Pleistoceen zand en grind.
De Groene Jonker is sinds 2007 als natuurgebied in bezit van Natuurmonumenten. Voor 2007 was
het gebied in gebruik voor veehouderij. In 2007-2008 is het gebied heringericht en omgevormd
tot een half-natuurlijk moeras met afwisselend open water, bloemrijk grasland en jonge
verlandingstadia (rietlanden, natte graslanden en ruigtes). Er zijn laagtes gegraven die permanent
onder water staan. Andere delen zijn juist opgehoogd voor de ontwikkeling van half-natuurlijk
grasland. In het hele gebied is de bovenste 10 centimeter van de bodem afgeplagd om nutriënten
en andere landbouwstoffen te verwijderen en rietgroei te bevorderen. Het beheer is gericht op de
ontwikkeling en instandhouding van zoetwater- en verlandingsgemeenschappen, rietland,
rietruigte en natte schraallanden, moeras en struweel. De Groene Jonker moet ook voedsel bieden
voor vogels (purperreiger, lepelaar) die broeden in het Nieuwkoopse plassengebied. Het
landschap wordt open gehouden door te maaien en bomen en struiken te verwijderen. Er vindt
ook begrazing plaats door een kudde schapen van Natuurmonumenten.Het gebied is deels
toegankelijk voor recreanten; aan de zuidkant van de Groene Jonker lopen wandelpaden en is er
een vogelobservatiepunt.
De Groene Jonker zelf ligt op circa -5 m t.o.v. NAP. De Kromme Mijdrecht en de ‘bovenlanden’
langs de Kromme Mijdrecht liggen op -1.5 tot 0.5 m t.o.v. NAP. Vanuit deze gebieden treedt
sterke wegzijging op naar polder Zevenhoven en de Groene Jonker, maar het gebied trekt door de
lage peilen ook brak en nutriëntenrijk diep kwelwater aan uit de ondergrond. Het water uit polder
Zevenhoven wordt door diverse gemalen naar het boezemsysteem gepompt. Dit brakke,
nutriëntenrijke water wordt vervolgens gebruikt om het waterpeil in hoger gelegen gebieden op
peil te houden. Via de Amstel en de Waver wordt het uitgemalen water onder meer ingelaten in de
55
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
flexpeilggebieden
in de Ronde Hoep, H de Midddelpolder
en n polder Bot tshol. Sinds dde
invoering g van
flexibel peilbeheer mmag
het wate erpeil in de GGroene
Jonke er vrij fluctu ueren tussen dde
-5,60 en -5,10 -
m t.o.v. NAP. Door alle lokale peilverschille
p en in de directe
omgevin ng van de Gro roene Jonker is er
veel varriatie
in de grrondwaterstr
roming. In heet
zuiden en het oosten treedt t door dde
invloed va an de
bovenlannden
kwel oop
in de Gro oene Jonker. Meer naar het noordwe esten is er eechter
wegzij jging
naar het t omliggendee
landbouwgebied
van poolder
Zevenh hoven, waar het peil nog 70-120 cm lager
is. Via reegelbare
stuwwen
kan wat ter uitgelatenn
worden naa ar het omligg gende landboouwgebied.
Figuur 44.2.1.
Groene Jonker. Links sboven, bodemmwaterraai
aa an oevers open n water; Rechhtsboven,
beeld d van
plas met oevers in Auggustus
2011; Midden M links, Geoorde fuut t; Midden rech hts Steltkluut, Linksonder, FLAB
F
(algenmaat);
Rechtsondder,
blauwalg g in juli 2011.
56
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
4.2.11
Oppervlakktewaterkwaliteit
In fiiguur
4.2.2 wworden
de loc caties gegeveen
van de mo onsterpunten n in de Groenne
Jonker. Het
oppeervlaktewateer
in Groene Jonker is harrd
tot zeer ha ard.
Figuuur
4.2.2. Liggging
van bemo onsteringslocaaties
in de Gr roene Jonker.
De cchloride,
calccium-
en ma agnesiumconncentratie
en n de alkaliteit
laten een vvergelijkbaar
r verloop
zienn
(figuur 44.2.3)
en volgen v minn
of meer het tegen novergesteldee
patroon van de
oppeervlaktewateerstand.
In he et zeer drogee
voorjaar va an 2011 stege en de concenntraties
sterk k. Dit kan
grottendeels
verkklaard
worde en door indaamping,
maa ar er kan mogelijk m ook sprake zijn van een
toenname
van de invloed van kwel bij lageere
oppervla aktewaterstan nden.
In taabel
4.2.1 wwordt
de sam menstelling vvan
het gron ndwater van het eerste wwatervoerend
de pakket
gegeeven.
Het grrondwater
is rijk aan nattrium
en chl loride en wo ordt verder ggekenmerkt
door een
zeerr
hoge alkalliteit
en cal lcium- en mmagnesiumco
oncentraties. Verder is het grondw water ook
extreeem
rijk aann
ammonium m en in de zoomer
rijk aa an fosfor en ijzer. Dit zoou
kunnen duiden d op
aanvvoer
van zeeer
kleine Fe-P F partikeels
via het grondwater. Opvallend is dat er ook wel
versschillen
bestaaan
tussen de
verschillennde
locaties. Peilbuis 2 ligt l aan de ZZuidoost
kant
van het
57
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
gebied een
heeft erg lage sulfaatc concentratiess
( 1000
-1 ), dit in
µmol L -1 n tegenstellinng
tot de overige
).
Figuur 4.2.3 Verloopp
van een aantal a oppervvlaktewaterkw
waliteitsparam meters. Er wo worden gemid ddelde
waarden gegeven voorr
locaties die bij benaderinng
een vergelij jkbaar verloo op laten zijn . DDe
grijze lijn geeft
het verlooop
van de opppervlaktewater
rstand nabij lo locatie 59 (zie figuur 4.2.2).
Tabel 4.22.1
Samensteelling
van het t grondwater uit het eerste e watervoeren nde pakket in augustus 201 11 en
maart 20012
van Groenne
Jonker.
PB
2
9
11
13
Datum
25‐08‐11
7‐03‐12
25‐08‐11
7‐03‐12
25‐08‐11
7‐03‐12
25‐08‐11
7‐03‐12
µmol L ‐1
pH Alkal.
6,9 12440
7,5 11610
7,0 10870
7,6 10210
6,8 9538
7,2 9445
6,9 10790
7,3 10380
µmol L ‐1
µmol L ‐1
mol mol
Ca Mg
‐1
SO4 NNa
Cl
3708 2361 64 18893
3467
3471 23188
65 2391
4962
2632 1593 1023 7551
4982
2687 17044
1290 70064
4537
4885 1372
4274 1275
4014 20377
1659 8855
1318
3351 18888
1035 8842
1316
Vanaf 24
augustus 22012
werd de
stuw bij dee
uitlaat naar r beneden ge ezet om het wwater
af te laten. l
Dit werd
gedaan ten
behoeve van v de steltllopers
maar ook om nutriënten
af tte
voeren ui it het
systeem.
De abruptee
daling van de oppervllaktewatersta
and moet he ebben geleid tot een toen name
58
µmol L ‐1
µmol L ‐1
1700 1301
2562
1128 1329
2390
µmmol
L ‐1
µmol L‐1
K NH4
435 2555
423 2147
412 1340
351 954
191 1517
182 1286
461 1571
427 1523
µmol L ‐1
µmol L ‐
1 mol mol ‐1
NO3 P Fe
1,3 14,11
9,2
243,1 8,44
1,6
3,0 4,55
23,3
44,5 1,44
3,5
4,6 18,99
264,6
1,3 1,66
18,4
1,5 55,00
90,1
2,4 4,55
2,8
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
van de toestrooom
van gron ndwater maaar,
doordat het uitzakke en van het oppervlaktew waterpeil
sammenviel
met eeen
relatief natte
periode met veel nee erslag, teven ns tot verdunnning
met reg genwater.
De llaatste
metinng
die werd uitgevoerd u inn
begin oktob ber laat zien dat het aflateen
van het water w leidt
tot lagere
fosforcconcentraties
s en hogere ssulfaatconcen
ntraties in he et oppervlakttewater.
Figuuur
4.2.4 Veerloop
van een
aantal opppervlaktewat
terkwaliteitspa arameters. EEr
worden ge emiddelde
waarrden
gegeven voor locaties die bij benaddering
een ver rgelijkbaar ve erloop laten zzijn
. De grijze e lijn geeft
het vverloop
van dee
oppervlaktew waterstand naabij
locatie 59 9 (zie figuur 4. 2.2).
We zien verder dat de sulfa aatconcentrattie
het opper rvlaktewaters standsverlooop
lijkt te vo olgen. De
zeerr
natte periode
van ha alf juli 2011
leidt bijv voorbeeld to ot een sterkke
stijging van het
oppeervlaktewateerpeil
en to ot de uitspooeling
van sulfaat naa ar het oppeervlaktewater
na de
voorrafgaande
drroogte.
Deze e uitspoeling is het sterks st in het We estelijke deell
van Groene e Jonker.
Het gaat hier om opperv vlaktewater dat geïsol leerd raakt van de ho hoofdplas bi ij lagere
oppeervlaktewateerstanden
wa aardoor hierr
een accum mulatie van stoffen kann
optreden. Ook in
deceember
vindt er een stijg ging plaats vvan
de sulfaa atconcentrati ies bij een st sterke stijging
van de
oppeervlaktewateerpeilen.
Dit t alles duidtt
op uitspoe eling van su ulfaat uit dee
lokale bod dems bij
stijggende
waterrstanden.
We W komen hhier
later op o terug. In
de zomeermaanden
daalt de
sulfa faatconcentraatie
van het oppervlaktew
o water bij gelij jkblijvende of o dalende wwaterpeilen.
Dit D wordt
verooorzaakt
dooor
sulfaatredu uctie (een teemperatuursa
afhankelijk proces). p Bij deze sulfaa atreductie
worddt
ook alkaliiteit
gegenere eerd.
59
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
Het oppervlaktewater van Groene Jonker is eutroof en wordt gekenmerkt door hoge fosfor,
ammonium- en nitraatconcentraties. In Groene Jonker Oost (de plas) worden in de nattere zomer
van 2012 hogere fosforconcentraties gemeten dan in het (droge) voorjaar en de zomer van 2011,
waarin de waterstand in de plas lager was en een groter deel van de oevers droog lag. Dit kan
worden veroorzaakt door een sterkere mobilisatie van fosfor uit de nattere bodems in 2012. In
drogere bodems wordt fosfor gebonden aan ijzer waardoor de mobiliteit afneemt. In een groot
deel van het gebied zijn nog delen van de voedselrijke landbouwbodem aanwezig. Met name de
hoger gelegen delen zullen rijker zijn aan fosfor omdat deze in geringere mate zijn afgegraven. De
hoge P concentraties in het water stimuleren het ontstaan van blauwalgenbloei en botulisme bij
hogere temperaturen.
Het verloop van de anorganische stikstofconcentraties (ammonium en nitraat) van het
oppervlaktewater laat een piekerig verloop zien. Vanaf oktober lopen de nitraat- en de
ammoniumconcentraties op. Hierbij piekt de ammoniumconcentratie in november/december en
de nitraatconcentratie in december/januari. Deze piek wordt veroorzaakt doordat er vanaf het
najaar geen assimilatie van stikstof meer plaatsvindt door algen en planten. Het stikstof dat
vrijkomt bij afbraak, nalevering uit de bodem en inspoeling uit de oevers wordt niet meer
opgenomen en tevens vindt er ook veel minder denitrificatie plaats in de onderwaterbodems. In
het voorjaar zien we de stikstofconcentratie weer sterk dalen als gevolg van stikstofassimilatie
door organismen. In de zomer worden weer hogere concentraties voor met name ammonium
gemeten. Dit was zowel in de zomer van 2011 als in de zomer van 2012 het geval. Dit kan met
een toename van de nalevering te maken hebben in de warme zomermaanden waarin onder
zuurstofarmere condities de nitrificatie van ammonium afneemt. Ook zouden de
ammoniumpieken veroorzaakt kunnen worden door toestromend grondwater. Het grondwater uit
het eerste watervoerende pakket is extreem rijk aan ammonium (tabel 4.2.1). Opvallend is echter
dat juist in de wat meer geïsoleerde oppervlaktewateren van Groene Jonker West, de ammonium
en de fosfaatconcentraties hoger pieken dan in Groene Jonker Oost. De kwel treedt echter juist uit
aan de Oostkant. Dit pleit eerder voor een lokale nalevering van ammonium en fosfaat uit de
bodem en niet voor de aanvoer via kwelwater.
4.2.2 Bodemwaterkwaliteit
In figuur 4.2.5 wordt het verloop van de fosforconcentraties gegeven voor de ondiepe
bodemwatermonsters. We zien dat in de Oostelijke raai (nummers 60 t/m 65) de
fosforconcentraties in de meest hooggelegen delen van oevers hoger zijn in de zomer van 2012.
De combinatie van nattere condities (hogere waterstanden) en hogere temperaturen leiden
waarschijnlijk tot een toename van de mobiliteit van fosfor in de bodem als gevolg van
reductieprocessen. Op locatie 62 (een permanent nat deel van de oever), vindt er na het stijgen
van de waterstanden in juli 2011 al een sterke toename van de fosforconcentratie plaats. In figuur
4.2.6 zien we dat de bodems waar mobilisatie van fosfor plaatsvindt ook de bodems zijn waarin
de hoogste totaal-fosfor concentraties worden gemeten. Waarschijnlijk zijn fosforrijkere bodems
minder diep afgegraven dan de fosforarmere.
Hoewel de twee bemonsterde oeverraaien natuurlijk niet perse representatief zijn voor de bodems
in het gebied, laten deze wel zien dat in de relatief fosforrijke bodems (totaal-P concentraties
hoger dan 25 mmol kg -1 ) de P concentratie in het bodemwater als gevolg van reductieprocessen
kan toenemen onder natte bodemcondities in de zomer.
60
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Figuuur
4.2.5 Verlloop
van de fo osforconcentraatie
in het ond diepe bodemw water van Grooene
Jonker. Links L voor
Oeveerraai
A en reechts
voor Oe everraai B. Dee
locatienumm mers lopen op van nat (60 cc.q.
68) naar droog (65
c.q. 71). De grijzee
lijn geeft het verloop van dde
oppervlakte ewaterstand bij b locatie 59. .
Figuuur
4.2.6 De totaal-fosforc concentratie vvan
de bodem ms in Groene Jonker. De mmonsterpunte
en worden
voorr
de Oostelijkee(oeverraai
A) A en de Wesstelijke
raai (o oeverraai B) gegeven g van nnat
(in het op pen water,
linkss)
tot droog (oop
de oever, re echts). 25, 50 en 100 staat voor v de bemon nsteringsdieptte
in cm.
De kkleibodems
uuit
Groene Jo onker zijn vaan
origine rijk
aan zwavel
en ijzer. In de diepere delen d van
de bbodems
komeen
deze elem menten voor iin
gereducee erde vorm als s ijzersulfidees.
Als gevolg g van het
landdbouwkundigge
gebruik in n het verledeen
is de topla aag van deze e kleibodemss
geoxideerd d. Hierbij
is heet
zwavel vrrijgekomen
als a sulfaat enn
het ijzer de eels in de sle echt oplosbaare
geoxideer rde vorm
achttergebleven
in de bodem m. Omdat suulfaat
een re elatief mobiel
anion is kan dit gem makkelijk
uitsppoelen.
Hierrdoor
is de totaal-zwave
t elconcentratie
van de top plaag van dde
bodem afg fgenomen
(zie figuur 4.2.77).
Omdat we e met kalkrijjke
bodems te t maken he ebben leidt dde
oxidatie in n Groene
Jonkker
niet tot eeen
sterke afn name van de pH.
61
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Figuur 44.2.7
De totaaal-zwavel-.
To otaal-ijzer, en totaal-calcium mconcentratie es en het orgaanische
stofge ehalte
van de vaan
de bodemss
uit de oeverr raaien in Grooene
Jonker. De D monsterpu unten worden voor de Oost telijke
en de Weestelijke
raai ggegeven
van nat n (in het oppen
water, link ks) tot droog (op de oever, rechts). 25, 50 5 en
100 staatt
voor de bemoonsteringsdiep
pte in cm.
Het sulffaat
dat vrij is gekomen bij de oxidaatie
van de kleibodems is deels nogg
aanwezig in i de
bodems. . In figuur 44.2.8
zien we w dat de suulfaatconcent
traties van het h bodemwaater
in de diepte d
toenemeen.
Op 1 meeter
diepte (w waar de totaaal-zwavelcon
ncentraties het h hoogste zzijn
) worden n ook
de hooggste
sulfaatcconcentraties
s in het boddemwater
ge emeten. Dit laat zien daat
de kleibodem,
voormallig
agrarische
grond, diep p ontwaterd is geweest en e dat er tot op een meteer
diepte oxidatie
heeft pplaatsgevondden.
Ook in
een deeel
van de ondiepe bodems b worrden
nog hoge
sulfaatcooncentraties
in bodemw water gemeteen.
Voor de locaties 65 en 66 (beiide
relatief hoog h
gelegen op de oever)
nemen de concentratiees
vanaf het begin van de
metingen vvrijwel
linea air af.
Uitspoelling
van sulffaat
uit de bo odem is de mmeest
waarschijnlijke
ve erklaring. Ditt
laat zien dat
de
sulfaatrij ijke bodems nog sulfaat kunnen k nalevveren
naar de e waterlaag.
In sommmige
bodems (bijvoorbeeld
locaties 600
en 62) wor rden al lage sulfaatconcen
s entraties gem meten
vanaf heet
begin vann
de metinge en. Voor dee
Oostelijke raai worden n hogere sullfaatconcentr
raties
gemetenn
dan voor dde
westelijke e raai. Ookk
voor de bo odems uit de e Oostelijk rraai
zien we e een
afnemennde
trend vann
de sulfaatconcentraties,
maar deze afname is ve eel minder duuidelijk
dan voor
de locatties
65 en 666.
Dit wil niet n zegen ddat
er uit de eze bodems minder sulfa faat uitspoelt t. De
uitspoeliing
van sulffaat
uit de bodems b kan deels worde en gecompen nseerd door het in oplos ssing
gaan vann
sulfaatzoutten
(o.a. jaro osiet en gips) ) of door het
nog steeds vrijkomen vvan
sulfaat uit u de
oxidatie van gereducceerd
zwavel l onder tijdellijk
drogere condities c
62
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
.
.Figuuur
4.2.8 Veerloop
van de e sulfaatconccentratie
in het h ondiepe bodemwater
(l (links) en he et diepere
bodeemwater
(rechhts)
van Groe ene Jonker. Dee
bovenste gr rafieken zijn van v de Oostellijk
raai en de e onderste
tweee
van de Westeelijke
raai. De e grijze lijn geeeft
het verloop p van de oppe ervlaktewatersstand
bij loca atie 59.
Figuuur
4.2.9 RRelatie
tussen n de totaall-zwavelconce
entratie van de bodemss
en de ge emiddelde
sulfaaatconcentratiie
van het bod demwater voorr
de verschille ende bodemdiepten.
63
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Figuur 44.2.9
laat zieen
dat de gem middelde sullfaatconcentr
ratie van he et bodemwatter
correleert t met
de totaall-zwavelconccentratie
van n de bodem. Op termijn zullen z de nu veel nattere e omstandigh heden
waarschhijnlijk
leidenn
tot een ve erdere afnamme
van de su ulfaatconcent traties in dee
toplaag va an de
bodems waardoor oook
de nale evering van sulfaat naa ar het opper rvlaktewater geleidelijk zal
afnemenn.
Figuur 44.2.10
De gemiddelde
sulf faat, ammoniium
ijzer en fosforconcent
f
raties van hhet
bodemwat ter in
Groene JJonker.
De moonsterpunten
worden w voor dde
Oostelijke en de Westelij ijke raai gegev even van nat (in (i het
openwateer,
links) tot ddroog
(op de oever, o rechts). 25, 50 en 100 0 staat voor de
bemonsterinngsdiepte
in cm m.
In figuuur
4.2.10 wworden
de gemiddelde g sulfaat-, am mmonium-, ijzer- i en foosforconcentr
raties
gegevenn
voor het boodemwater.
Op O grond vaan
de bodem mwaterkwalite eit kan wordden
veronder rsteld
dat de nnalevering
vvan
P vanui it de geïnunndeerde
bod dems naar de d waterlaagg
laag is. In n het
bodemwwater
worden
immers s steeds vveel
hogere
ijzerconc centraties gemeten dan
fosforcooncentraties
( (zie hoofdstu uk 3). Niet tee
min worde en er relatie ef hoge totaaal-P
concentr raties
gemetenn
in de waterrlaag.
Uit figuur
4.2.11 bblijkt
dat de fosfor f concen ntratie van dde
waterlaag sterk
correleerrt
met de ijzzerconcentrat
tie van de wwaterlaag.
De e hoge ijzerc concentratiess
in de water rlaag
kunnen verklaard worden
door (periodiek) zuurstofarm me condities waarbij w ijzerr
en fosfor uit u de
(onderwwater)bodem
naar de wat terlaag kunneen
diffundere en. Hier blijft
het fosfaat at en ijzer dee els in
oplossinng
maar woordt
het ijze er ook geoxxideerd
waar rbij colloïdale
ijzer(hydrr)oxide
dee eltjes
worden gevormd waaaraan
fosfaa at kan bindenn.
Dit soort deeltjes d kunn nen relatief llang
in suspe ensie
blijven. De in het wwater
opgeloste,
en voor aalgen
het bes st beschikbar re, ortho-fossfaatconcentr
raties
zijn duiddelijk
een sttuk
lager dan n de totaal-foosforconcent
traties, maar zijn nog weel
dusdanig hoog
h
dat ze vooor
een ernsttige
eutrofier ring van de wwaterlaag
kun nnen zorgen (figuur 4.2.44)
64
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Figuuur
4.2.11 Reelatie
tussen de d totaal-fosfoor
en de totaal-ijzerconcent
tratie van hett
oppervlaktew water van
de GGroene
Jonkerr.
4.2.33
Conclusiess
Er iis
in dit gebbied
geen vergelijking v mogelijk tu ussen een aa an- of afwez ezigheid van n flexibel
peilbbeheer.
Het gaat verder om o een voorrmalig
landb bouwgebied waarin w zwavvelrijke
en fo osforrijke
kleibbodems
vooorkomen.
De e fosfaatverrrijkte
toplaag g is deels afgegraven a wwaardoor
grote
open
wateerpartijen
zijn
ontstaan met m een grotee
structuurvar riatie in de aanwezige
veegetatie.
Bela angrijkste
doellstelling
is heet
ontwikkele en van moerrasnatuur
met t rietlanden. Het gebied iis
een zeer waardevol w
vogeelgebied
en eer
zijn al een n aantal voorr
Nederland zeldzame z vo ogelsoorten wwaargenomen
n. Er zijn
echtter
ook waterrkwaliteitspr
roblemen diee
zich uiten in i de ontwik kkeling van FFLAB
(algen nmatten),
botuulisme
en lokkaal
ook blau uwalgenbloeei,
samenhan ngend met de e P-voorraadd
in de niet of o minder
afgeegraven
delenn,
en in mind dere mate de aanvoer van n nutriëntenrijk
grondwatter.
Het is een uitddaging
om de waterkwwaliteit
voor r Groene Jo onker te verrbeteren.
De e interne
sulfa faatnaleveringg
is hoog net n als de naalevering
va an P uit de bodems. Dee
waterkwal liteit kan
beïnnvloed
wordeen
door te spelen s met hhet
waterpei il. Langdurig ge hoge watterstanden
en n weinig
doorrstroming
lijjken
te leiden
tot een acccumulatie
van
fosfor in de waterlaaag,
wat pleit voor het
tijdeelijk
laten daalen
van het waterpeil. AAnderzijds
kunnen k lage waterstanden
w n ook juist leiden l tot
een toename vann
de invloed d van eutrooff
kwelwater. De geforcee erde verlaginng
van de waterstand
in auugustus/septtember
2012 heeft in iedder
geval geleid
tot een afname a van dde
fosforcon ncentratie
van het oppervlaaktewater,
waarmee
peilffluctuatie
per r saldo voord delig lijkt uit t te pakken.
Het is gewenst oom
de monit toring van dee
waterkwali iteit en de grond-
en oppeervlaktewate
erstanden
voorr
te zetten. IIn
de Groen ne Jonker ligggen
alle mo onsterpunten n in een gebbied
met een n flexibel
peilbbeheer.
65
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
4.3 Loeenderveen-OOost
4.3.1 Inlleiding
Het flexxpeilgebied
LLoenderveen
n-Oost (2,3 kkm
plassen. De Loendderveense
plassen p besta
Waterleiidingplas
en Terra Nova (ofwel de L
wordt bbegrensd
dooor
kades. In n het westen
Loenderrveen-Oost
scheidt
van de
Waterleidi
Loenderrveen-Oost
een
Vuntus, Loosdrechtse
L
van poolder
Kortennhoef.
Loen nderveen-Oo
drinkwaaterdoeleindeen
in eigendo om is van he
wordt ddoor
Waterrnet.
Het water w in Lo
drinkwaatervoorziening.
Op de bodem
van d
waarondder
het pleiistocene
zan nd en grind
Waterleiidingplas
besstaat
uit zand d. De andere
zand.
2 ) ligt aan n de noordw westkant van de Loosdrec chtse
aan, naast de Loenderveense
Plaas
Oost, ui it de
Loenderveens se Plas West t). De plas LLoenderveen-Oost
n ligt een kade
van geb biedsbeheerdder
Waternet
die
ingplas en aa an de oost en n zuid kant liggt
de kade tu ussen
e plassen. Te en noorden li igt de Wijdee
Blik, onder rdeel
ost maakt deel uit van v het geebied
dat voor
et Gemeente elijk Waterbe edrijf Amster erdam en beh heerd
oenderveen-O Oost is een n ‘noodvooorraad’
voor r de
de plas ligt een e laag vee en van maximmaal
1 meter
dik
d ligt. De kade tussen
Loendervveen-oost
en n de
e kades besta aan uit veen en e zijn lokaaal
opgehoogd d met
Figuur 44.3.1.
Loendeerveen-Oost.
Linksboven, L dde
plas, recht tsboven kade tussen de WWaterleidingpla
as en
Loendervveen-Oost
meet
rechts het rietland. Linkksonder
de bodemwater b gradiënt g in heet
rietland. Rechts
R
onder, allgenbloei
tusseen
opdrijvend de waterpestpllanten
(septem mber 2012).
66
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Het gebied heeft ft als hoofdfu unctie noodvooorziening
voor v de drink kwaterwinninng
en heeft natuur n als
neveenfunctie.
MMet
name de d brede strrook
riet op p de kade tussen de Waterleiding gplas en
Loennderveen-Ooost
is waarde evol (ringslaang,
purperre eiger). Dit rietland
worddt
in stand gehouden g
doorr
te maaien een
opslaande e elzen te veerwijderen.
Om O het gebie ed aantrekkeelijker
te maken
voor
de ppurperreiger
zijn zandeilanden
opgesspoten
waar rietplakken uit Terra Noova
op de oever
zijn
gepllaatst.
Het water
in Loend derveen-Oosst
is helder en n er groeien onder meer kkranswieren.
Het waterpeil inn
Loendervee en-Oost magg
sinds februa ari 2011 vrij fluctueren vvan
-1,30 tot t -1,00 m
t.o.vv.
NAP. Als de peilen te laag zijn kann
water ingel laten worden n vanuit de LLoosdrechtse
e Plassen.
Het inlaatwater vanuit de Lo oosdrechtse plassen is re elatief schoo on. Voor de uuitlaat
van overtollig o
wateer
bevindt zich in he et noorden van Loend derveen-Oost t een insteelbare
stuw aan de
Lammbertzkade.
Indien Terr ra Nova eenn
waterbeho oefte heeft dan wordt er water vanuit v de
Loennderveense
pplas
via de st tuw aan de LLambertzkade
e ingelaten.
4.3.22
Oppervlakktewaterkwaliteit
In fi figuur 4.3.2 wworden
de lo ocaties weerrgegeven
waar
oppervlak ktewatermonnsters
zijn ve erzameld.
De vverschillendee
locaties lie eten onderlinng
geen grot te verschillen n zien en daa aarom worden
hier de
gemmiddelde
conccentraties
besproken.
Figuuur
4.3.2 Liigging
van
bodeemwaterraaienn
(oranje).
de monsterlo locaties van
67
de oppervla aktewatermonnsters
(blauw w) en de
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
In figuuur
4.3.3 worddt
het verloo op van de wwaterkwaliteit
van het op ppervlaktewaatergegeven.
. Het
gaat omm
de gemidddelde
waarden
van de ddrie
monste erpunten (zie e figuur 4.3.2).
Het flexibel
peilbeheeer
is ingesteeld
op 15 feb bruari 2011. We zien da at het waterpeil
in het drooge
voorjaar r van
2011 dieep
uitzakt toot
het minimumpeil
van -1,30 m NA AP. In de win nter van 20111-2012
stijg gt het
waterpeiil
hoger dan in de winter r van 2010-22011
tot de maximumho oogte van -11,00
m NAP.
De
sulfaatcooncentratie
vvan
het oppe ervlaktewaterr
is relatief laag
en neem mt verder af iin
de loop va an de
tijd. Ditt
is waarschiijnlijk
het ge evolg van dee
afname va an de inlaat van oppervllaktewater
uit u de
Loosdreechtse
Plasseen
en de toen name van de invloed van n regenwater.
De schommmelingen
wo orden
veroorzaaakt
door sullfaatreductie
in de zomerr.
Figuur 44.3.3
Verloop van een aan ntal oppervlakktewaterkwaliteitsparameters
voor Loennderveen-Oost
t. Het
gaat om de gemiddeelde
waardes van drie subblocaties.
Op p de rechter- as wordt hett
verloop van n het
oppervlaktewaterpeil
ggegeven
(grijz ze lijn). .
Het watter
is matig hhard.
De alk kaliteit schommmelt
en neemt
toe in het h droge vooorjaar
als ge evolg
van indaamping
en neeemt
vervolg gens sterk af f in juni en ju uli 2012. Ver rdunning dooor
neerslag speelt
hierbij eeen
rol maaar
waarschijn nlijk ook dee
fotosynthe ese van wat terplanten enn
algen, wa aarbij
anorganisch
koolstoff
in de vorm m van bicarboonaat
en CO2 2 wordt vastg gelegd in de vvegetatie.
Oo ok in
de zommer
van 20122
wordt nam melijk een daling van de alkalitei it van het ooppervlaktew
water
waargennomen.
De alkaliteit van het ooppervlaktew
water wordt vooral beepaald
door r de
bicarbonnaatconcentrratie.
Deze is s afhankelijkk
van de nal levering van anorganischhe
koolstof uit u de
68
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
ondeerwaterbodemm
en aanvoer
via inlaat van buiten enerzijds, e en de fotosynthhetische
activ viteit van
de wwaterplanten
anderzijds.
Figuuur
4.3.4 Verloop
van een aantal opperrvlakte
waterk kwaliteitspara ameters voor LLoenderveen
Oost. Het
gaatt
om de gemmiddelde
waar rdes van driee
sublocaties.
Op de rech hter-as wordt dt het verloop p van het
oppeervlaktewaterppeil
gegeven (grijze ( lijn).
De nutriëntencooncentraties
van de wwaterlaag
(n nitraat, amm monium en fosfor/fosfa aat) zijn
overrwegend
laagg
(figuur 4.3 3.4). We heebben
te mak ken met een relatief goeede
kwaliteit t van het
oppeervlaktewateer.
De nutrië ëntenconcenttraties
pieke en in de winter.
In de winter is er r minder
opnaame
van stikkstof
en min nder denitrifiicatie
waardo oor met nam me de nitraatcconcentraties
s kunnen
oploopen.
De fosfaatconcentr
ratie laat eenn
piek zien in n december 2011. 2 Deze ppiek
valt sa amen met
het stijgen van het waterpei il en met eeen
ammonium mpiek en he et begin van n de nitraatpi iek in de
wintter.
Waarschhijnlijk
hang gt deze pieek
deels sam men met he et uitspoelenn
van nutrië ënten uit
ondeergelopen
oeevers
in het begin b van de winter.
Dooor
de ooghareen
kijkend zi ien we een ggeleidelijk
toe ename van de d fosfor- enn
met name de d ortho-
fosfa faatconcentraaties
sinds he et instellen vvan
het flexib bele peil beg gin 2011. Eeen
langere ve erblijftijd
als ggevolg
van hhet
flexibele peil p en mogeelijk
een toen name van fos sfaatrijke kwwel
zou hierbij
een rol
kunnnen
spelen. EEr
kan echter
ook een intterne
verklar ring zijn, die e los staat vaan
het peilbeh heer. Het
helddere
water inn
de plas maakt m de groeei
van de waterplanten
w mogelijk. DDeze
nemen met hun
worttels
veel nuutriënten
op p uit de relatief
voeds selrijke onde erwaterbodemm.
Als gev volg van
winddwerking
slaaan
deze wat terplanten loos
uit de wek ke onderwate erbodem. De e dode plante en lekken
69
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
nutriënten naar de waterlaag wat lokaal kan leiden tot algenbloei. Er ontstaat dus, via de
waterplanten, als het ware een nutriëntenpomp van de onderwaterbodem naar de waterlaag. Zo
valt de verhoogde fosforconcentratie die werd gemeten in september 2012 samen met een bloei
van algen aan de Oostzijde van de plas (zie figuur 4.3.1). In combinatie met een verder toename
van de toch al lange verblijftijd van het water, kan dit tot problemen leiden. Het is zaak om de
ontwikkeling van de fosforconcentraties van de plas te blijven monitoren.
4.3.3 Rietoever
In de rietoevers langs de kade die Loenderveen-Oost scheidt van de Waterleidingplas werd ook de
bodemwaterkwaliteit van een oeverraai gevolgd. De raai liep van het open water dat gedomineerd
werd door Lisdodde via een steeds droger wordende rietvegetatie tot aan de voet van de dijk
(kade) (zie figuur 4.3.2). Het verloop van de bodemwaterchemie wordt gegeven in figuur 4.3.5.
De bodemeigenschappen van de verschillende bemonsteringpunten in figuur 4.3.6. De
grondwaterstanden zakken nergens erg diep uit en de waterstanden blijven nabij maaiveld. Alleen
in de meest droge periode (het voorjaar van 2011) zakt het waterpeil uit tot enige decimeters
onder maaiveld. In de winter van 2011-2012 werd de complete oeverzone geïnundeerd met
oppervlaktewater.
Het verloop van de bodemchemie verschilt sterk tussen de locaties en is op het eerste gezicht ook
nogal chaotisch. De sulfaatconcentraties zijn jaarrond laag (< 100 µmol L -1 ). Op de drie meest
natte locaties (Lisdodde, Rietkraag, Moerasvaren) neemt de alkaliteit toe in de (na-)zomer (vanaf
juli). Deze toename gaat gepaard met een toename van de ijzerconcentraties. Het gaat hier om
organische bodems (zie figuur 4.3.6) en deze toename hangt waarschijnlijk samen met een
toename van de anaerobe afbraak waarbij anorganische koolstof (alkaliteit) en gereduceerd ijzer
vrijkomt. Alleen in de rietkraag leidt dit ook tot een meetbare toename van de ammonium- en
fosforconcentraties. Het lijkt er dus op dat uitzakkende grondwaterpeilen gevolgd door natte
condities tijdelijk kunnen leiden tot een toename van de anaerobe afbraak van organisch
materiaal. In de winter neemt de alkaliteit weer af ook omdat de gehele oeverzone dan wordt
geïnundeerd door de stijgende waterpeilen. De toename van alkaliteit en ijzerconcentraties is
voor deze locaties veel minder sterk in de zomer van 2012. Voor de locatie Moerasvaren neemt
de alkaliteit en ijzerconcentratie zeer sterk af na inundatie met oppervlaktewater en blijft veel
lager in 2012 dan in 2011.
De ammonium en fosforconcentraties van het bodemwater zijn overwegend laag. De
fosforconcentraties zijn echter beduidend hoger voor de locaties Riet/Moerasvaren en Open
vegetatie. Het verloop van de fosforconcentratie is hier merkwaardig met een sterke stijging
tijdens de droge periode in het voorjaar van 2011 en een initiële daling in de natte periode die
hierop volgt. Opvallend is verder dat op deze locaties de fosforconcentratie gestaag toeneemt in
de tijd.
70
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Figuuur
4.3.5 Verlloop
van de alkaliteit a en de sulfaat-, cal lcium+magne esium- fosfor-, , ijzer- en am mmonium-
conccentratie
in het
bodemwate er voor de boodemvochtloca
aties van de raai in het riietland
langs s de kade
tusseen
Loenderveeen-Oost
en de e Waterleidinggplas.
Daarnaast
wordt de e grondwatersstand
in de oe ever t.o.v.
Maaaiveld
gegevenn
voor de peilb buis gelegen mmidden
in de raai r (grijze lijn).
In fiiguur
4.3.7 wwordt
het ver rloop van dee
bodemwate erchemie ge egeven voor verschillend de dieptes
op dde
locatie ‘oppener
vegetatie’.
Opvalleend
is dat de e inundatie van v het maaivveld
vanaf december d
2011
gepaard gaaat
met een afname van de alkaliteit t, calcium+m magnesium- en ijzercon ncentratie
op mmet
name 50 cm diepte in n de bodem. Vanaf mei 2012 2 nemen de concentra raties weer ge eleidelijk
toe. Deze afnamme
kan worden
verklaardd
door inzijg ging van opp pervlaktewateer
na inunda atie in de
wintter.
De fosfoorconcentrati
ie is juist hooger
aan maa aiveld en dez ze neemt opp
grotere diep pte juist
71
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
iets toee
in de loop van de tijd d. Het is onnduidelijk
wa aar de hoger re fosforconccentraties
in n het
bodemwwater
van de toplaag van deze locatiee
(en locatie ‘Riet Moerasvaren’)
vanndaan
komen n. De
fosforcooncentratie
vvan
de topla aag van de bodem is niet n opvallend
hoog (zzie
figuur 4. .3.6).
Mogelijkk
treedt er lookaal
aanvoer
op van fossfaatrijk
gron ndwater. Dat treedt dan inn
ieder geval l niet
uit op dde
locatie ‘OOpener
vege etatie’ want op grotere diepte d neem mt de P conccentratie
juis st af.
Mogelijkk
gaat het omm
water dat elders e uitreeddt
en dat hier r afstroomt over o maaivelld.
Op een lo ocatie
die op eenkele
meterrs
afstand van
de locattie
‘Riet Mo oerasvaren’ is gelegen ( (zie figuur 4.3.8) 4
werden op een dieptte
van 50 cm m bodemwattermonsters
genomen. De D fosforconccentraties
zij jn op
deze loccaties
relatieff
hoog en hie er werd ook een toename e van de fosf forconcentrattie
waargeno omen
vanaf heet
begin vann
de metinge en (figuur 4.33.6).
Het is de vraag of deze lokale e toename va an de
stijging van de fossforconcentraties
in de oeverzones s aan het ing gestelde flexxibele
peilbe eheer
gerelateeerd
kan wordden
(mogelijk
is het een llokale
kwels stroom vanuit
de waterleeidingplas).
Figuur 44.3.6
Enkele bbodemchemisc
che eigenschaappen
van de bodems uit de d oeverraai iin
het rietland d. De
monsterppunten
wordeen
geordend van nat (linkks)
tot droog g (rechts). 25,
50 en 1000
staat voo or de
bemonsteeringsdiepte
inn
cm (zie voor r de ligging figguur
4.2.2).
72
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Figuuur
4.3.7 Veerloop
van de d alkaliteit, calcium+ma agnesium- fo osfor- en ijzzerconcentrati
ie in het
bodeemwater
voor de bodemwat terlocaties vaan
de locatie opener o vegetatie
in de raaai
in het rietla and langs
de kaade
tussen Loenderveen-Oo
ost en de Wateerleidingplas.
Daarnaast wordt w de gronddwaterstand
in n de oever
t.o.v.
Maaiveld geegeven
voor de e peilbuis geleegen
midden in i de raai.
Figuuur
4.3.8 Linkks:
Bodemwaterlocaties
vaan
de raai in het rietland langs de kadde
tussen Loenderveen-
Oostt
en de Waterrleidingplas.
Rechts: Verlooop
van de fosforconcentra
aties in het bbodemwater.
Daarnaast D
worddt
de grondwaaterstand
in de d oever t.o.v. maaiveld geg geven voor de e peilbuis geleegen
midden in de raai
(grijz jze lijn).
73
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
4.3.4 Conclusies
De verminderde inlaat van fosfor en sulfaat via oppervlaktewater samenhangend met het flexibel
peilbeheer is positief voor de waterkwaliteit. De metingen laten inderdaad een afname van de
sulfaatconcentratie van het oppervlaktewater zien.
Hoewel de overall effecten hierdoor mogelijk positief zijn, is verdere monitoring noodzakelijk.
De trend voor de ortho-P en in iets mindere mate de fosforconcentratie laat namelijk een
geleidelijke toename zien. Het is onduidelijk waardoor deze toename wordt veroorzaakt. Er vindt
waarschijnlijk mobilisatie van fosfor via ondergedoken waterplanten plaats (zie figuur 4.3.1). Dit
is het gevolg van het heldere water in combinatie met de relatief voedselrijke onderwaterbodem
(Lamers e.a., 2012). Waarschijnlijk slaan de planten als gevolg van windwerking los van de
slappe bodem waarna ze wegrotten in het water. Daarnaast kan ook de toename van de verblijftijd
en mogelijk een toename van kwel in de zomer (beiden direct het gevolg van het flexibele
peilbeheer) tot een toename van de P concentratie leiden (zie ook Deltares Hydrologie rapport C,
2012). Het is in ieder geval zaak om de ontwikkeling van de fosforconcentratie in de waterlaag
goed te volgen.
Voor de rietoevers meten we lokaal ook een toename van de P concentraties in de toplaag van de
bodem, vanaf het moment dat het flexibele peil is ingesteld. Het is onduidelijk of deze toename
ook causaal samenhangt met het ingestelde flexibele peil, maar dit kan niet worden uitgesloten.
Het is zaak om de verandering van de lokale kwelstromen, die het gevolg kunnen zijn het flexibel
peilbeheer, goed in kaart te brengen.
74
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
4.4 Middelpoldder
4.4.11
Inleiding
De MMiddelpoldeer
(6,1 km
aan de oostkant b
Midddelpolder
he
2 ) ligt
tussen Ammsterdam
en
begrensd door
de Amstell
en aan de z
eeft een oppe ervlakte van 0,4 km 2 n Ouderkerk aan de Amsttel.
Het gebie ed wordt
zuidkant door r de A9. Het t flexpeilgebi ied in de
.
Figuuur
4.4.1. Miiddelpolder.
Linksboven, L aaanleg
van ee en dammetjes die het moge gelijk maakt het h gebied
hydrrologische
te isoleren. Rechtsboven,
stuww
t.b.v. inlaa at en uitlaat van v oppervlakktewater.
Mid dden links,
drasssige
conditiess
langs één van v de haarvvaten;
Midden n rechts, beg grazing door runderen; Li inksonder,
bodeemwaterraai
bbuiten
het flexp peilgebied; RRechtsonder,
bodemwaterra
b aai buiten het fflexpeilgebied
d.
75
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Voor dee
ontginningg
was er ter
plaatse vaan
De Midd delpolder ee en laagveenggebied
langs s het
veenriviiertje
de Ammstel.
De ontg ginning van het gebied is i gestart in de Middeleeeuwen
omstr reeks
1200 AAD.
Hierbij is het veen n in de Middelpolder
grotendeels afgegravenn,
waardoor een
droogmaakerij
is ontsstaan.
In het flexpeilgebiied
(het Bov venland) is he et veen echteer
blijven lig ggen.
Dit kommt
omdat hett
gebied in kerkelijk k bezzit
was en ni iet is verkoch ht voor veennafgraving.
In I de
lithologiische
profiellen
is de veenlaag
duidellijk
te zien die d nog aanw wezig is in heet
flexpeilgebied,
maar afggegraven
is iin
de directe e omgeving. Deze veenla aag is ca. 4 meter m dik. DDaaronder
bev vindt
zich de llaag
moerigee
zandige kle ei / kleiige zaand
die in de e omgeving van v het flexppeilgebied
aan
het
oppervlaak
ligt.
Het flexxpeilgebied
iis
geïsoleerd d van de ommgeving
doo or dammetjes s (figuur 4.44.1).
Middels s een
stuw wordt
indien nodig wate er ingelatenn
of uitgelat ten. Het fle expeilgebiedd,
eigendom van
Landschhap
Noord-HHolland,
is via pacht in landbou uwkundig gebruik g en de ecologi ische
doelstelllingen
in heet
gebied be ehelzen eenn
goed wei idevogelbehe eer en de oontwikkeling
van
interessaante
sloot-
en oeverv vegetaties. HHet
waterpe eil buiten he et flexpeilgeebied
volgt een
tegennattuurlijk
verlloop
met hogere
waterrstanden
in de zomer (-2,40 m NNAP)
en la agere
waterstaanden
in de winter (-2,4 45 m NAP) ). Binnen he et flexpeilgebied
mag hhet
waterpeil l vrij
variërenn
tussen -2,555
m NAP) en n -2,25 m NAAP.
Figuur 44.4.2.
Bemonssteringslocatie
es in de Midddelpolder.
He et flexpeilgebi ied is rood ommlijnd.
Linkso onder
(inzet) iss
duidelijk te zien hoe in 2010 een nieeuwe
hoofdwa atergang aan de oostkant van het gebi ied is
gegravenn
om het natuuurgebied
te ku unnen isolerenn
van de rest van v de polder.
76
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Een deel van de monsterpunt ten ligt binneen
en een deel
buiten het t flexpeilgebiied
(figuur 4.4.2). 4 Op
een locatie grennzend
aan een e brede slooot
is een raai r geïnstalleerd
t.b.v. bodemwater ranalyses
(oevverraai
A). HHetzelfde
is gedaan g langss
een sloot buiten b het fle expeilgebiedd
(oeverraai B). B Voor
de loocatie
buitenn
het flexpeilgebied
is gekkozen
voor een e locatie met m een venigge
ondergron nd.
4.4.22
Oppervlakktewater
We zien dat het oppervlakte ewaterpeil in het flexpeilgebied
diep uitzakt in heet
droge voorjaar
van
2011(figuur
4.44.3).
Buiten n het flexxpeilgebied
oppeervlaktewateer.
gebeurt dit niet dooor
de inl laat van
.
Figuuur
4.4.3. OOppervlaktewa
aterpeilverlooop
binnen het h flexpeilge ebied (peilbuuis
2) en buiten
het
flexppeilgebied
(peilbuis
13).
In fiiguur
4.4.4 een
4.4.5 word dt het verlooop
van de waterkwaliteit
t gegeven vooor
het flexpe eilgebied
en dde
monsterpuunten
buiten het flexpeillgebied.
Binn nen het flex xpeilgebied hhebben
we te t maken
met verschillen tussen de br redere waterggangen
(mon nsterpunten 49, 4 219, 2200,
222) en de smallere
‘haaarvaten’
(moonsterpunten
n 217 en 218)
van he et gebied. Twee T van dde
oppervlak ktewater-
meeetpunten
ligggen
net buite en de aangellegde
damm metjes die het t flexpeilgebbied
afsluiten n van de
omggeving.
Het flexibel peillbeheer
heef
en dde
waterhardhheid
zijn vee
is zzeer
hard ( (de gemidde
flexppeilgebied
liigt
de alkalit
rondd
de 2600 µmmol
L
in hhet
flexpeilge
binnnen
het flexp
de hhaarvaten
wo
-1 ft een duidellijk
effect op p de waterkw
el hoger buiteen
het flexpe eilgebied. He
elde alkaliteiit
ligt tussen n de 4800
teit rond de 1700 µmol L
(hard d water) vooor
de bredere
ebied. Het ge emiddelde vaarieert
van
peilgebied tot t meer dan 9900
µmol L
orden relatief
lage gemidddelde
sulfaa
-1 waliteit. De c
et water buite
en 5500 µm
(matig hard h water) v
sloten. De sulfaatconcen
370 tot 590 0 µmol L
-1
voor de sl
atconcentrati
-1 chlorideconc
en het flexpe
mol L
vo
oten buiten h
ies gemeten (
-1 centraties
eilgebied
). Binnen
het
voor de haar rvaten en
ntraties zijn ook o lager
oor de brede ere sloten
het flexpeilg gebied. In
(
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
.
Figuur 4.4.4 Verloopp
van een aan ntal oppervlakktewaterkwali
iteitsparamete ers in Middelppolder.
Er wo orden
gemiddellde
waarden ggegeven
voor sloten s die bij bbenadering
ee en vergelijkba aar verloop laaten
zien. De grijze g
lijn staat t voor het oppeervlaktewaterp
rpeilverloop biinnen
het flexp peilgebied..
Het oppervlaktewateerpeil
in het flexpeilgebied
wordt in belangrijke mate door nneerslag
gestu uurd.
Een uitzzakkend
watterpeil
in het t flexpeilgebbied
moet bij j gelijkblijve end (of zelfss
stijgend, fi iguur
4.4.2) wwaterpeil
buiiten
het flex xpeilgebied wworden
geco ompenseerd door de inllaat
van Am mstel-
water. WWe
zien dat deze inlaat tijdens het droge voorjaar
van 2011
leidt tot eeen
sterke stij jging
van de aalkaliteit
en dde
chloride- en e de calciumm+magnesiu
umconcentrat ties buiten heet
flexpeilgebied.
In het fflexpeilgebieed
blijven de eze concentrraties
veel lager omda at het harde en chloride erijke
Amstelwwater
niet wwordt
ingelate en. Hier vinndt,
met nam me in de haa arvaten, een toename va an de
chlorideeconcentratiee
plaats door r indampingg.
In juli 2011 2 dalen de d concentraaties
buiten n het
flexpeilvvak
door verrdunning
me et regenwateer
na de hef ftige regenbu uien van hallf
juli 2011. Een
soortgelijke
scherpe daling is oo ok zichtbaar tussen nove ember en dec cember 20111
en eind jun ni en
begin auugustus
20122.
De sulfaa atconcentratiee
buiten het flexpeilgebi ied volgt hett
verloop va an de
oppervlaaktewaterpeiilen
van het flexpeilgebiied.
Dit laat t zien dat na atte periodenn
(veel neer rslag)
leiden toot
een toenamme
van de su ulfaatconcenttraties
van he et oppervlakt tewater en dr droge periode en tot
een dalinng.
Dit suggereert
dat uit tspoeling vann
sulfaat uit de bodem na aar het oppeervlaktewater
r een
belangrij ijke rol speellt.
De sulfaa atconcentratiee
van het oppervlaktew
o water wordt eenerzijds
bep paald
door aannvoer
via uitspoeling
en (in de warmmere
maande en van het ja aar) door redductie
van su ulfaat
78
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
in dde
onderwateerbodem.
Zo owel buiten als binnen het flexpeilgebied
leidt t de stijging van het
oppeervlaktewateerpeil
in ju uli tot een sterke stijging
van de d sulfaatcooncentratie
van het
oppeervlaktewateer.
Uiteindeli ijk blijven de sulfaatco oncentraties binnen het flexpeilgebied
lager
dan buiten het fflexpeilgebie
ed. In de haaarvaten
neem mt de sulfaa atconcentratiie
in juli ste erker toe,
moggelijk
vanweege
een ste erkere uitspooeling
van sulfaat vana af de oeverrs
en een geringere g
wateerdiepte.
De sulfaatconce entraties nemmen
vervolge en in augustu us ook weer sterk af in haarvaten,
wat kan duiden op een sterk ke sulfaatredductie
in de onderwaterb bodems van de haarvaten n. Alleen
na dde
extreme drroogte
in het t voorjaar vaan
2012 zien n we een toen name van de e sulfaatconcentraties.
Daaarna
nemen dde
concentrat ties af in de warme maan nden en blijv ven ze bij beenadering
gelijk
in de
koudde
winterperriode.
In de haarvaten bblijven
de su ulfaatconcent traties vanaf f augustus 20 011 laag.
Dit ssuggereert
dat
de aanvoe er van water r uit de hoof fdwatergang, waar de sulffaatconcentr
raties jaar
rondd
hoger zijn,
beperkt is. Dit wordt bbevestigd
do oor de lagere chlorideconncentraties
en n ook de
lageere
alkaliteit in de haarva aten. Buiten het flexpeil lgebied neem mt de sulfaattconcentratie
e af in de
zommer
mede als gevolg van sulfaatreducctie.
In de ho oofdwatergan ngen van hett
flexpeilgeb bied blijft
de suulfaatconcenntratie
in de zomer hoogg.
Dit beteken nt waarschijn nlijk dat de ssulfaatreductie
van de
ondeerwaterbodemms
niet heel l erg fors is maar in ie eder geval da at de netto ssulfaatconsumptie
de
nettoo
sulfaataanvvoer
als gevo olg van uitsppoeling
uit de e percelen in evenwicht hhoudt.
Figuuur
4.4.5 Verlloop
van een aantal a oppervvlaktewaterkw
waliteitsparameters
in de Mi Middelpolder. Er E worden
gemiiddelde
waardden
gegeven voor sloten ddie
bij benad dering een ver rgelijkbaar vverloop
laten zijn . De
grijzze
lijn staat vooor
het opperv vlaktewaterpeiilverloop
binn nen het flexpei ilgebied..
79
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
De nutriëntenconcentraties van de waterlaag (nitraat, ammonium en fosfor/fosfaat) zijn hoog en
voor fosfor en fosfaat zelfs zeer hoog. De fosfor- en fosfaatconcentraties zijn binnen het
flexpeilgebied extreem hoog en 5 tot 10 maal hoger dan buiten het flexpeilgebied. Hierbij worden
de hoogste concentraties gemeten in de haarvaten. Verder valt op dat in het flexpeilgebied de
fosfor- en ortho-fosfaatconcentraties het laagste zijn in de winter. In de winterperiode vindt er
netto afvoer plaats van P omdat er een doorstroming van het systeem plaatsvindt vanaf het
moment dat het maximale waterpeil is bereikt. In de zomerperiode wordt het gebiedseigen water
vastgehouden en accumuleert het P dat via uitspoeling of nalevering uit de onderwaterbodem in
de waterlaag terecht komt. Dit geeft aan dat isolatie van nutriëntenrijke gebieden negatief uitpakt.
Voor stikstof (nitraat en ammonium) zien we een omgekeerd beeld en zijn de concentraties over
het algemeen hoger in de winter. Vanaf oktober lopen de nitraat- en de ammoniumconcentraties
op. Hierbij piekt de ammonium concentratie in november/december en de nitraatconcentratie in
december/januari. Deze piek wordt veroorzaakt doordat er vanaf het najaar geen assimilatie van
stikstof meer plaatsvindt door algen en planten. Het stikstof dat vrijkomt bij afbraak, nalevering
uit de bodem en uitspoeling vanuit de oevers wordt niet meer opgenomen en tevens vindt er ook
veel minder denitrificatie plaats in de onderwaterbodems. In het voorjaar zien we de
stikstofconcentratie weer sterk dalen als gevolg van stikstofassimilatie door organismen. Hoewel
nitraat vrijwel afwezig is in de zomer treden er nog wel ammoniumpieken op in de waterlaag. Dit
vindt normaal gesproken vooral plaats wanneer het water tijdelijk zuurstofarm wordt en er geen
oxidatie van ammonium (nitrificatie) meer plaatsvindt. In de haarvaten meten we dit terug in de
droge periode in het voorjaar van 2011.
4.4.3 Onderwaterbodem
De twee onderzochte onderwaterbodems hebben hoge concentraties aan opgelost fosfor en
ammonium en maar weinig opgelost ijzer. De potentiële nalevering van P en ammonium uit de
slootbodems is dan ook hoog. Dit geldt zowel voor de sloot in het flexpeilgebied (locatie 49) als
de sloot buiten het flexpeilgebied (locatie 176). Buiten het flexpeilgebied vindt doorstroming
plaats met boezemwater waardoor de nageleverde nutriënten ook weer worden afgevoerd terwijl
deze in het geïsoleerde flexpeilgebied accumuleren. De bodemanalyse laat ook zien dat er veel
meer zwavel dan ijzer in de bodem aanwezig is waardoor het ijzer grotendeels gebonden is aan
gereduceerd zwavel. Hierdoor is de capaciteit van de bodem om fosfor te binden relatief laag en
is er ook maar weinig ijzer in opgeloste vorm aanwezig in het bodem water (zie hoofdstuk 3).
Tabel 4.4.1 Eigenschappen van de onderwaterbodems. De bodemvochtconcentraties zijn de gemiddelde
waardes van alle bemonsteringsdata. De bodemconcentraties worden gegeven per liter bodemvolume.
Bodem Bodemvocht
% µmol L ‐1
µmol L ‐1
µmol L ‐1
mol mol ‐1
80
µmol L ‐1
µmol L ‐1
µmol L‐1 µmol L ‐1
µmol L ‐1 mol mol ‐1
Org. Stof tot‐Ca tot‐Fe tot‐S tot Fe/S tot‐P Anorg N NH4 Fe P Fe/P
49 90.8 62.8 4.4 42.7 0.10 0.8 717.0 484.6 1.7 87.2 0.02
176 85.4 93.3 13.7 194.4 0.07 2.2 1564.1 779.4 4.3 81.9 0.05
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
4.4.44
Oeverraaiien
Figuuur
4.4.6 Het organische st tofgehalte en dde
totaal-zwav vel-. totaal-ijz zer-, totaal-caalcium,
totaal-f -fosfor- en
tot Anorganischee
stikstofconc centraties vaan
de bodem ms uit de oeverraaien o
in Middelpo older. De
monssterpunten
woorden
voor de e raai in het fl flexpeilgebied en de raai buiten
het flexppeilgebied
geg geven van
nat (in het opeenwater,
links ks) tot droogg
(op de oe ever, rechts). . 25, 50 enn
100 staat voor de
bemoonsteringsdieppte
in cm.
In fiiguur
4.4.6 wworden
de bo odemeigenschhappen
gege even van de bodems b uit dde
bodemwat terraaien.
We zien dat vooor
beide raa aien de zwavvelgehalten
toenemen t in de diepte. DDe
ijzerconc centraties
nemmen
juist af inn
de diepte. De D organischhe
bodems zi ijn rijk aan zwavel z en alss
gevolg van n oxidatie
van het veen is het gereduceerde
zwaveel
in de topla aag van de bodems b geoxxideerd
tot sulfaat
en
deells
uitgespoelld.
In de di iepere bodemms
die nog g niet aan zuurstof z zijnn
blootgestel ld, is dit
81
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
gereduceeerd
zwavel nog aanwez zig. De bodeems
bevatten n ook geredu uceerd ijzer in de vorm m van
ijzersulffide.
Dit ijzeer
wordt onder
invloed van oxidati ieprocessen geoxideerd tot driewaar rdige
ijzer(hyddr)oxiden
diee
slecht oplo osbaar zijn enn
in de bode em achterblijven.
Een sooortelijke
gradiënt
zien we ook vanaf dde
sloot het weiland w in. DDicht
bij de sloot is het gemiddeld nnatter
en vin ndt er
veel minnder
oxidatiee
plaats. Hier rdoor zijn de zwavelconc centraties dicht
bij de oevvers
juist hog ger.
.
Figuur 44.4.7
Verloopp
van de sulfa faat-, fosfor- een
ijzerconce entratie in het
ondiepe boddemwater
voo or de
bodemvoochtraaien
binnen het flexpeilgebieed
(links) en n buiten het
flexpeilgebbied
(rechts). . De
locatienuummers
lopen op van nat (5 51 c.q. 178) naaar
droog (56 6 c.q. 180). De e grijze lijn geeeft
het verloop p van
de gronddwaterstand
mmidden
in de ra aai.
Figuur 44.4.7
geeft hhet
verloop van v de sulfaaat-,
ijzer- en fosforconcentraties
in dde
toplaag va an de
bodems. . Het boddemvocht
van v de raaai
buiten het flexpei ilgebied laaat
veel ho ogere
82
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
sulfa faatconcentraaties
zien dan n de raai binnnen
het flexp peilgebied. Binnen B het fl flexpeilgebied
zakken
de ggrondwatersttanden
gemid ddeld minderr
diep uit ma aar tijdens het
zeer drogge
voorjaar van v 2011
zakkken
de gronddwaterpeil
ju uist dieper wweg.
Het hoog gst gelegen deel d van de e oever (locatie
56) is
hier echter mindder
rijk aan zwavel z waarddoor
de pote entiële mobil lisatie van zwwavel
lager is. In de
raai buiten het fllexpeilgebied
d zien we eenn
merkwaard dig verloop van v de sulfaaatconcentraties.
In het
hooggstgelegen
ppunt
(locatie e 180) beginnt
de toena ame van de sulfaatconccentratie
het vroegst,
gevoolgd
door dde
lager geleg gen locaties 179 en 178. . De sulfaatc concentratie op locatie 179 1 piekt
een maand later dan op locat tie 178.
Een verklaring hhiervoor
kan worden gevo
juli 2011, vindtt
er op de lo ocatie buiten
gronndwaterstandden
ten opzic chte van het
een sterke stijginng
van de su ulfaatconcen
(lagee
oever) vindt
dus waars schijnlijk gee
sulfa faat wordt dooor
oxidatie van het vee
vanaaf
het moment
dat de wa aterpeilen in h
percceel
naar de ssloot
ontstaat.
Opvallend
niet verder daleen
dan 400 00 µmol L
laagggelegen
oevver
daalt d
Waaarschijnlijk
vvindt
er hier b
-1
onden in de grondwaterstanden
in dee
percelen. Vanaf V half
n het flexpe eilgebied een n sterke opbbolling
plaats
van de
slootpeil (fi iguur 4.4.8). Vanaf dat mmoment
zien n we ook
ntratie bij loc catie 178 (de e oever). Opp
de natte loc catie 178
en sulfaatmo obilisatie pla aats door oxiidatie
ter ple ekke. Het
en vrijgemaakt
in het pe erceel en spooelt
uit naar de sloot
het perceel stijgen s en er een stijghooogtegradiënt
vanaf v het
d is dat de sul lfaatconcentr ratie op de hhoger
gelegen n locaties
1
. Dit is blijkbaar b de evenwichtssconcentratie
e. Op de
e concentraatie
wel weer
tot waar rdes onder de 1000 µ mol L
behalve uitwwisseling
me et de waterlaa ag ook sulfaaatreductie
pla
-1 .
aats.
Figuuur
4.4.8 Verrloop
van de freatische f groondwaterstand
den voor de raai r binnen heet
flexpeilgebi ied (links)
en dde
raai buiten het flexpeilge ebied (rechts). . Peilbuis 11 en 15 liggen ver van de oeever
op het midden
van
het pperceel.
De ovverige
peilbui izen zijn geraangschikt
van de sloot (peil lbuis 2 en 13) ) de oever op en liggen
steedds
binnen de bbodemwaterra
aai. Peilbuis 3 ligt op 3,5 meter m uit de oe ever en peilbuuis
12 op 7 me eter uit de
oeveer.
Peilbuis 144
ligt op ander rhalve meter uuit
de oever.
De iijzer-
en fosfforconcentra
aties in de topplaag
van de e bodems dalen
gedurendde
de droge perioden
waaarin
de waterppeilen
uitzak kken. Dit is hhet
gevolg va an de oxidati ie van ijzer wwaarbij
fosfa aat wordt
geboonden
aan ijzzer(III)(hydr
r)oxiden. Vooor
de bodem ms binnen het t flexpeilgebiied
zien we dat d in de
laaggste
en meesst
natte delen n van de oevver
de fosfa aatconcentrat tie ook in dee
natte perio ode hoog
blijfft.
De ijzercooncentraties
variëren hieer
weinig en zijn overwe egend laag. Vermoedeli ijk is het
ijzerr
hier in gereeduceerde
vo orm aanweziig
en gebond den aan gereduceerd
zwaavel
(sulfide) ). Op de
hogeere
gelegen delen (55 en n 56) zien wee
dat de fosf faatconcentra atie sterk fluuctueert
en hoog h is in
de nnattere
periodde
(reductie) en laag is inn
de drogere e periode (oxidatie).
Op dde
niet flexpe eillocatie
83
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
zijn dee
fosfor- en de ijzercon ncentraties jaar
rond ho oog op deze e laaggelegenn
natte loc catie.
Interessaant
is hier ddat
de ijzerc concentratie afneemt mogelijk
als gevolg van de reductie e van
sulfaat ddat
vanaf het
perceel toe estroomt (ziee
hierboven) ). Hierbij wo ordt sulfide ggevormd
dat t met
het ijzerr
neerslaat. WWe
zien teg gelijkertijd ddat
de fosfaa atconcentratie
stijgt wat veroorzaakt t kan
worden door een afname van de fosfaatbbinding.
Vo oor de hoger
gelegen llocaties
blijft
de
fosfaatcooncentratie
llaag.
Voor locatie 179 is er wel een toename e van de ijze zerconcentrat tie in
augustuss
september, maar deze gaat g niet geppaard
met ee en toename van v de fosforrconcentratie
e van
het bodeemwater.
Figuur 4.4.9 Verloopp
van de su ulfaat-, fosforr-
en ijzerconcentratie
op p verschillendde
dieptes in n het
bodemwaater
voor de bodemvochtr raaien binneen
het flexpei ilgebied (links s) en buiten het flexpeilg gebied
(rechts). De grijze lijn geeft het verl loop van de grrondwaterstan
nd midden in de d raai.
84
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
In figuur 4.4.9 wordt het verloop van de sulfaat-, ijzer- en fosforconcentraties gegeven voor de
sublocaties waar ook in de diepte is gemeten. Beide locaties lagen in het weiland nabij de oever.
Op de niet-flexpeillocatie (locatie 180), wordt ook op wat grotere diepte veel hogere
sulfaatconcentraties gemeten dan in het flexpeilgebied (locatie 56). Dit hangt waarschijnlijk
samen met de gemiddelde grondwaterstanden die lager zijn in het niet-flexpeilgebied en ook de
hogere zwavelconcentratie van de bodem op locatie 180. We zien met name een toename van de
sulfaatconcentratie in het meest geoxideerde bovenste deel van de bodem. De ijzer- en
fosforconcentratie blijft hier jaar rond laag. Op 50 cm diepte neemt tijdens het droge voorjaar van
2011 de ijzer- en fosforconcentratie tijdelijk af waarschijnlijk omdat dit deel van de bodem
tijdelijk geoxideerd wordt. Opgemerkt dient te worden dat de locatie waarop de
grondwaterstanden zijn gemeten dichter bij de sloot ligt (nabij locatie 179) dan monsterpunt 180.
Zeer waarschijnlijk is het grondwaterpeil ten opzichte van maaiveld op deze locatie minstens 10
cm dieper uitgezakt dan het grondwaterpeil in grafiek 4.4.9 aangeeft (figuur 4.4.1). Op 100 cm
diepte is de bodem jaar rond waterverzadigd. De fosforconcentratie is hier constant hoog (50
µmol L -1 ). De ijzerconcentratie is laag omdat alle ijzer hier gebonden wordt aan gereduceerd
zwavel. De sulfaatconcentratie fluctueert hier tussen de 1000 en 2000 µmol L -1 en wordt
waarschijnlijk deels ook bepaald door uitspoeling van sulfaat dat vrijkomt bij oxidatie in de
toplaag van de bodem.
De locatie in het flexpeilgebied (locatie 56) is gemiddeld natter (figuur 4.4.9). Op 50 en 100 cm
diepte zijn de ijzer- en de fosforconcentraties jaar rond hoog waarschijnlijk omdat hier nauwelijks
oxidatie optreedt. De ijzerconcentraties zijn gemiddeld laag vanwege de binding aan gereduceerd
zwavel. In de toplaag zien we immobilisatie van fosfor en ijzer gedurende het droge voorjaar, als
gevolg van oxidatie processen in de toplaag. Onder nattere condities wordt het ijzer gereduceerd
waarbij het ijzer en fosfor oplossen.
Samenvattend zien we voor de Middelpolder dat nattere condities leiden tot een toename van de
mobiliteit van fosfor en drogere condities tot een toename van de mobiliteit van zwavel (sulfaat).
4.4.5 Conclusie
Het overall effect van flexpeil op de waterkwaliteit is negatief vanwege de forse toename van de
fosfor/fosfaat concentraties in het oppervlaktewater. Nalevering van fosfaat uit de
onderwaterbodem en mogelijk ook uitspoeling van fosfaat uit de oevers/percelen is een dominant
proces in dit gebied en een langere verblijftijd van het water pakt hier slecht uit. Een positief
aspect is dat de sulfaatbelasting en de alkaliteit van het oppervlaktewater afnemen, maar deze
wegen niet op tegen de forse toename van de fosfaatconcentraties binnen het gebied. Wel is het zo
dat de P concentraties in 2011 hoger waren dan in het jaar 2012. Droge jaren (minder afvoer) zijn
dus relatief slecht voor de waterkwaliteit binnen het flexpeilgebied waarschijnlijk ook vanwege de
langere verblijftijd.
Het zou interessant zijn om te experimenteren met een beijzering van de onderwaterbodem.
Hierdoor kan de fosfaatbinding en de ijzerbeschikbaarheid in de onderwaterbodems worden
verhoogd, waardoor in ieder geval de interne nalevering van fosfor vanuit de onderwaterbodem
afneemt.
85
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
4.5 Muuyeveld
4.5.1 Inlleiding
Het flexxpeilgebied
MMuyeveld
(2 26,7 km
4.5.1). DDeze
polder ligt ten we
Breukelvveense
plas, de Tienhov
van peillvak
60-1 beestaat
uit op
gezien meer land dan wate
verkavellingspatroonn
wordt dit ge
Het gebiied
met het ffeitelijke
ster
2 ) iss
peilvak 60-1
van polde er Muyeveldd
(zie afbeel lding
esten van Hiilversum
en bestaat uit de Loosdrecchtse
plassen n, de
vense plas, dde
Vuntus-pl las en de Kievitsbuurt.
HHet
grootste deel
pen water. HHet
oostelijk ke deel van Muyeveld hheeft
percen ntueel
r, in het westelijk deel d is dit t andersom. . Vanwege het
ebied ‘De Grroene
Ster’ ofwel o ‘De Ster
van Loosddrecht’
genoemd.
rpatroon valt t buiten het flexpeilgebied
fl d in peilvak 60-2,
Figuur 44.5.1
Polder MMuyeveld
besta aat uit 10 peillvakken,
het gr rootste westel lijk peilvak, 600-1,
is het vak k met
flexibel ppeilbeheer
en ddat
meedoet in n het project FFLEXPEIL.
In het Pleistoceenn
is een dik d pakket zand en grind g afgezet
in Muyyeveld.
Dit zijn
smeltwaaterafzettingeen
en dekzan nden uit de ijjstijden.
Er zit z een duide elijke oost-we west georiënte eerde
helling iin
de bovenkkant
van dit zandpakket door de ligging
van de Utrechtse HHeuvelrug
aa an de
oostkantt
van Muyevveld.
Het geb bied lag ‘in de luwte’ va an de stuww wal, waardoor or een relatief
dik
pakket ddekzand
dooor
de wind is s afgezet. Inn
het Holoce een is door de d stijgende zeespiegel en e de
meestijggende
grondwwaterstanden
n een veenpaakket
ontstaa an. De dikte van dit veennpakket
neem mt af
van circa
5 meter in het westelijk ke deel van MMuyeveld
to ot 0 meter in het oostelijkke
deel. De rivier r
de Dreccht
liep vann
oost naar west door hhet
gebied vanaf v de Ut trechtse Heuuvelrug
door r het
veengebbied
naar de Vecht. De Drecht is noog
goed herk kenbaar als de centrale watergang in i de
Groene Ster waar dde
sloten en n petgaten opp
uitkomen. Ten zuiden n van Oud-LLoosdrecht
is i de
86
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Dreccht
verdwennen
onder he et waterpeil en zijn de oeverwallen n weggeëroddeerd.
In het t westen,
paraallel
aan de BBloklaan,
lig ggen de oeveerwallen
van de Drecht weer w boven hhet
waterpeil en loopt
de riivier
door tot
aan de Vec cht.
Figuuur
4.5.2. MMuyeveld.
Lin nksboven, Raaai
A op ee en brede ge eplagde oeveerstrook;
Rec chtsboven,
verlaandingsvegetaatie
gelegen tu ussen raai A een
B met wat terdrieblad en n moerasvarenn.
Midden link ks, Raai B
verdderop
langs ddezelfde
sloot in weiland. MMidden
recht ts, Raai C bij j Tienhovensee
plasens; Li inksonder,
wateerplantenvegetatie
bij raai C; C Rechtsondeer,
de Schaats sbaan (locatie e 236).
87
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
Het flexpeilgebied Muyeveld bestaat voor het grootste deel uit open water waarvoor geen
bodemtype is vastgesteld. Door de variatie in de dikte van de veenlaag is een gradatie in
bodemtypen aanwezig. De Vereniging Natuurmonumenten heeft in Muyeveld een aantal
natuurgebieden in beheer. De Loosdrechtse plassen maken onderdeel uit van het Natura2000
gebied, de Oostelijke Vechtplassen. Het Natura2000-beheer doel is een zo hoog mogelijke
diversiteit aan levensgemeenschappen die karakteristiek zijn voor een laagveenplassenlandschap
aan de voet van een stuwwal. Om dit te realiseren moet zowel in de eutrofe als in mesotrofe
milieus alle stadia uit de verlandingsreeks aanwezig zijn. De Groene Ster in het oostelijke deel
van Muyeveld is voor een deel in gebruik voor veehouderij. Deze agrarische percelen liggen met
name in de oostelijk gelegen peilvakken 60-2 t/m 60-9 en hebben een jaar rond peil. De plassen
functioneren als recreatiegebied. Bij de keuze van het flexibel peilbeheer is rekening gehouden
met alle functie’s in dit peilvak (watergebiedsplan Zuidelijke Vechtplassen, 2008).
De ecologische kwaliteit van de plassen is onvoldoende. Verlanding vanuit de oevers komt niet
goed op gang, het doorzicht is slecht en er komen nagenoeg geen kranswieren, fonteinkruiden en
krabbescheer voor. Het gebied is bovendien gevoelig voor blauwwierbloei en botulisme. Het
waterbeheer is erop gericht de ecologische waterkwaliteit te verbeteren door de toevoer van
nutriënten via inlaatwater te verminderen, natuurvriendelijke oevers te ontwikkelen en de visstand
te verbeteren.
Muyeveld had officieel een vast zomerpeil van de -1,15 m NAP en een vast winterpeil van -1,05
m NAP. In de praktijk bleek het peil echter te variëren tussen -1,18 en -1,05 m NAP (Borren e.a.
2012). Men greep wel in om het peil naar de streefpeilen te brengen. In de toekomstige situatie
met flexibel peilbeheer mag het peil vrij variëren tussen -1,20 en -1,05 m NAP. Bij watertekorten
kan water worden ingelaten vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal. Dit inlaatwater wordt
gedefosfateerd. In nattere periodes ontvangt Muyeveld ook (ongezuiverd) water uit omliggende
gebieden (o.a. uit de Bethunepolder, Oostelijke Binnenpolder van Tienhoven, Westbroekse
zodden, Molenpolder en de polder Ganzenhoef). In verband met de pleziervaart lekt er via de
sluis (lekwater en schutwater) ook relatief veel water vanuit de Vecht naar de Loosdrechtse
plassen. Indien het peil boven -1,05 m NAP stijgt dan wordt het overtollige water uit Muyeveld
via gemaal Loosdrecht op de Vecht geloosd.
4.5.2 Tienhovense Plassen
Het onderzoek in Muyeveld heeft zich toegespitst op de Tienhovense Plassen en de
Loosdrechtse zodden. In de Tienhovense Plassen werd op een drietal locaties de
oppervlaktewaterkwaliteit gevolgd (zie figuur 4.5.3). De resultaten worden gegeven in figuur
4.5.4.
De oppervlaktewaterpeilen vertonen een typisch verloop. In de periode voor het instellen van het
flexibel peilbeheer wanneer het peil stijgt tot het maximum toelaatbaar peil wordt er uitgemalen
tot het streefpeil. De meetlocaties van Flexpeil liggen decentraal in klein water en er is een
vertraging te zien van het centrale peilbeheer op de plassen. Het geïsoleerde karakter blijkt
verderop ook uit de waterkwaliteit. Vanaf 1 oktober 2011 is het nieuwe flexibele peil gefaseerd
ingesteld waardoor het gemiddelde peil van 6 metingen rondom de plassen in de zomer mag
uitzakken tot -1,18 m NAP, op individuele plaatsen kan het peil lager staan door windeffect of
geïsoleerde ligging. Het gaat voor het minimum peil dus gemiddeld slechts om een paar
88
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
centtimeter.
Vaanaf
1 okt tober worddt
het peil l losgelaten n alleen aals
het gem middelde
oppeervlaktewateerpeil
hoger of o lager worrdt
dan -1,05 5 of -1,18 wo ordt respectieevelijk
uitge emalen of
ingeelaten.
Het vvoorjaar
van 2012 was reelatief
nat en n er waren ve eel extreme zzomerse
bui ien. Door
het nnieuwe
peilbbeheer
en he et bijzonderee
weerbeeld van 2012 is er in het eerrste
jaar met t flexibel
peilbbeheer
75% minder wat ter ingelatenn
ten opzicht te van het gemiddelde g vvan
de voorg gaande 8
jaar. .
Figuuur
4.5.3 Liggging
van de mo onsterlocatiess
van de opper rvlaktewaterm monsters (blauuw)
en de
bodeemwaterraai(ooranje)
in de Tienhovense T pplas.
Het water is maatig
hard met t relatief lagge
sulfaatcon ncentraties (<
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Figuur 4.5.4 Verlooop
van een aantal oppeervlaktewaterk
kwaliteitspara ameter (zwarrte
lijn)s voo or de
Tienhoveense
plas. Hett
gaat om de gemiddelde wwaardes
van drie d sublocati ies. Op de recchter-as
word dt het
verloop vvan
het oppervvlaktewaterpe
eil ter plaatse ggegeven.
De orthho-fosfaat
en fosforconce entraties van de waterlaag g zijn relatief f laag, maar de concentr raties
zijn niett
lager in 20112
dan in 201 11. De ortho-fosfaat
conc centraties lijk ken zelfs ietss
hoger te zij jn. In
2012 piiekt
de fosfoorconcentrati
ie op 31 meei.
Deze pie ek valt same en met een stijging van n het
oppervlaaktewaterpeiil
na drie nat tte dagen (8, , 9 en 10 me ei). Dit sugge ereert dat er r mogelijk an ndere
fosforbrronnen
zijn ddie
niet samenhangen
mmet
inlaat ma aar met uitsp poeling of tooestroming
van v P
rijk water.
We zienn
deze piek ook terug oop
andere, do och niet alle e, locaties in Muyeveld d (zie
hierna). Het is niet wwaarschijnlijk
dat de fosfforpiek
te ma aken heeft met m de inlaat van water om mdat
het inlaaatwater
gedeefosfateerd
wordt w en de stijging van n P concentr ratie fors is. Uitspoeling g kan
voor eenn
locatie als dde
Tienhove ense plassen ooverigens
be est een releva ante bron zijnn
omdat hier r nog
relatief vveel
oeverzoone
aanwezig g is.
90
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Figuuur
4.5.5 Veerloop
van een e aantal opppervlaktewaterkwaliteitsparameters
(zzwarte
lijn) voor de
Tienhovense
plas. . Het gaat om m de gemiddellde
waardes van v drie sublocaties.
Op dde
rechter-as wordt het
verlooop
van het opppervlaktewat
terpeil (grijze lijn) ter plaa atse gegeven.
In fi figuur 4.5.6 wwordt
het ve
(zie figuur 4.5.22
en 4.5.3) in
zijn een aantal mmissende
dat
is heet
verloop vaan
de chemis
chaootisch.
Opvaallend
is de
worddt
gemeten oop
31 mei 20
en zzou
mogelijkk
kunnen wo
het nog iets dieper we
piekkconcentratiees.
De mate
gronndwaterstandd
maar ook v
algeemeen
wordeen
hoger op
daleende
sulfaatconcentraties
een stijging van de grondwa
de bbodemchemie
ter plekke
waaarden
van 155
µmol L
kunnnen
bijdrage
Dit wordt beves
-1 rloop van eeen
aantal che emische para ameters gegeeven
van oev verraai C
n samenhangg
met het ve erloop van het h grondwatterpeil
ter pl laatse. Er
ta omdat de bbemonsteringscup
een aa antal malen iis
ontvreemd d. Verder
sche parametters
voor de locatie hoog g op de oeverr
(locatie 15 52) nogal
fosforpiek een
de ammon niumpiek die e laag op dee
oever (loca atie 151)
011. Deze pieek
valt same en met de laa agste grondwwaterstand
in de oever
orden veroorz rzaakt door mineralisatie
m van het veeen.
In mei 2012
leidt
egzakken vvan
de gro ondwaterstan nd echter niet tot dergelijke d
e waarin de bodem uitd droogt, hang gt echter niiet
alleen af f van de
van de neersllag.
Het voorjaar
van 2011
was extreeem
droog. Over het
p de oever hogere sulf faatconcentra aties gemeteen.
Opvallen nd is dat
samengaan met stijgend de ijzer- en fosforconcent
fo traties en volgen v op
aterstanden. Dit suggere eert dat redox xprocessen ( (natter versus
droger)
sterk beïnvlloeden.
De fosforconcen
f ntraties in dee
oevers lope en op tot
. Hoewel H dit nniet
erg hoo og is, laat he et wel zien ddat
de oevers
zouden
en aan de P belasting b vann
het opperv vlaktewater wanneer w het tot afspoelin ng komt.
stigd door de d bodemcheemische
an nalyses van de bodems (figuur 4.5.7 7). In de
91
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Tienhovvense
plassenn
is één onde erwaterbodem
organiscche
bodem met een relatief
ongun
fosforcooncentratie
vvan
20 µmol L
aanweziig
waardoorr
de nalever
zuurstoffhoudend
is.
Afgaande
represenntatief
is vooor
gehele pla
-1 m bemonster rd (tabel 4.5. .1, no. 150). Het gaat om m een
nstige ijzer/z zwavel verh houding en een gemidd delde
. Wel iss
er nog veel meer ijzer dan d fosfor inn
het bodemv vocht
ring uit de oonderwaterbodem
laag zal z zijn zolaang
de water rlaag
op het geeanalyseerde
e monster (dat ( natuurllijk
niet pe er se
s), is de naleevering
uit de d onderwate erbodem bepeerkt.
Figuur 4.5.6 Verlooop
van de alkaliteit enn
de sulfaat-,
calcium+m magnesium- ffosfor-,
ijzer r- en
ammoniuumconcentratiie
(blauwe lij jnen) in het boodemwater
vo oor de bodemw waterlocaties van raai C op p een
legakker bij de Tienhoovense
Plassen n (zie figuur 44.5.3).
Daarna aast wordt de grondwatersttand
(grijze lij jn) in
de oever t.o.v. Maaiveld
gegeven vo oor de peilbuiss
gelegen midd den in de raai i.
92
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Figuuur
4.5.7 Enkeele
bodemchem mische eigensschappen
van de bodems uit
de oeverraaaien.
De mons sterpunten
wordden
geordend van nat (links s) tot droog ( rrechts).
25, 50 0 en 100 staa at voor de bemmonsteringsdie
epte in cm
(zie vvoor
de ligginng
figuur 4.5.2 2 en 4.5.8).
Tabeel
4.5.1 Eigennschappen
van n de onderwatterbodems.
De
bodemvocht tconcentratiess
zijn de gemid ddelde
waarrdes
van alle bbemonstering
gsdata. De boddemconcentra
aties worden gegeven g per liiter
bodemvolume.
Bodem
%
844
Org. Stof
2,0
955
0,6
1500
73,9
µmol L ‐1
µmoll
L ‐1
µmol L ‐1
tot‐Ca tot‐FFe
tot‐S
33,3 188,3
5,0
15,6 211,4
3,2
63,6 200,6
26,8
mol mol ‐1
93
µmmol
L ‐1
µmol L ‐1
Bodemvoccht
µmol L‐1
tot Fe/S ttot‐P
Anorg N NH4
3,6 1,6 80, ,1 4,2
6,6 1,4 813, ,8 644,4
0,8 2,9 131, ,5 11,1
µmol L ‐1
Fe
46,0
138,1
147,6
µm
mol L ‐1 mol mol ‐1
P Fe/P
0,8 56,37
1,1 129,21
21,9 6,73
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
4.5.3 Looosdrechtse
Zodden (ste ergebied)
In het sstergebied
(LLoosdrechtse
e Zodden) ziijn
op een vijftal v locatie es oppervlakktewatermon
nsters
verzameeld
(zie figuuur
4.5.8). In figuur 4.5.99
wordt het verloop van n de oppervllaktewaterch
hemie
gegevenn
voor de maacroionen
in relatie tot hhet
verloop van v de grond dwaterstand tter
plaatse. Twee T
van de locaties ( (83 en 94) ) lagen in dezelfde sloot en li ieten een vvrijwel
iden ntiek
concentrratieverloop
zien. Hiervo oor worden dde
gemiddeld de waarden gegeven. g
Figuur 44.5.8
Ligging vvan
de monste erlocaties vann
de oppervlak ktewatermonst ters (blauw) een
de
bodemwaaterraai(oranjje)
in het sterg gebied.
De chloride-
en sulffaatconcentra
atie van het oppervlakte ewater neme en toe in heet
droge voo orjaar
van 2011,
als gevolgg
van de inla aat van oppeervlaktewater
r. Deze toe ename is echhter
verreweg g het
sterkst vvoor
locatie 234. Deze is i gelegen inn
de centrale e watergang die gevormmd
wordt doo or de
voormallige
Drecht. Op de ander re locaties bliijven
sulfaat t- en chloride econcentratiees
in het voo orjaar
van 2011
veel lager. Dit duidt er r op dat de wwaterkwalitei
it van de slot ten van het sstergebied
in n veel
minderee
mate beïnvvloed
wordt door de inlaaat
van oppe ervlaktewater r dan de plaassen.
Vana af het
najaar vvan
2011 neemen
de sulfaatconcentrraties
op de locaties 234
en 235 tooe.
Dit gaat niet
gepaard met een toename
van ch hlorideconceentraties
(figu uur 4.5.9) ma aar wel met een toename e van
de fosfoorconcentratiies
van het oppervlaktew
o water (figuur r 4.5.10). De e toename vaan
de sulfaa at- en
fosforcooncentraties
in natte periodes p kaan
niet wo orden verkl laard door de inlaat van
oppervlaaktewater.
HHet
ligt meer voor de hannd
dat er spr rake is van de d uitspoelinng
van sulfaat
en
fosfor uuit
de oeveers.
Voor fosfor f kan er ook no og sprake zijn z van naalevering
ui it de
94
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
ondeerwaterbodemms.
In de zomer
van 20112
treedt er geen g sulfaat-
en chlorideepiek
op. Dit laat zien
dat iin
2012 de inlaat
van op ppervlaktewaater
nog min nder invloed heeft gehad op de water rkwaliteit
in het stergebbied
en dat t er mindeer
uitspoeli ing heeft plaats p gevoonden.
De gemeten
sulfa faatconcentraatie
van het oppervlaktew
o water is de resultante r van n uitspoelinng/
inlaat ene erzijds en
sulfa faatreductie iin
de onderw waterbodemss
anderzijds. Op locatie 234 daalt inn
het voorja aar en de
zommer
van 2012
de sulfaa atconcentratiee
van het op ppervlaktewa ater, in tegennstelling
tot in 2011,
omddat
de sulfaaatreductie
gro oter is dan dee
input.
Figuuur
4.5.9 Veerloop
van ee en aantal opppervlaktewat
terkwaliteitspa arameters vooor
de locaties
in het
sterggebied.
Op dee
rechter-as wordt het veerloop
van he et oppervlakte ewaterpeil geg egeven. Voor de eerste
perioode
ontbrakenn
peilmetingen n in het stergeebied
en is het t oppervlaktew waterpeil van TTienhoven
opg genomen.
Opvvallend
is datt
in de twee zijsloten vaan
de Drecht de waterkwa aliteit anderss
is dan in de e Drecht.
De chlorideconncentratie
maar m ook dde
waterhar rdheid (alka aliteit en ccalcium+mag
gnesium-
conccentratie)
zijjn
bijvoorbee eld consequeent
lager. Dit t laat zien da at de sloten vvan
het sterge ebied een
eigeen
waterkwalliteit
hebben n die slechts in beperkte mate wordt beïnvloed b dooor
de water rkwaliteit
van de grote plaassen
waarme ee ze in verbbinding
staan n. In tabel 4. 5.2 zien we dat de water rkwaliteit
van het gronddwater
bij raai A en raai B ook
wordt gekenmerkt door relat tief lage
chloorideconcentrraties.
Een uitzondering
u vormt buis 9 waar het water w uit hett
eerste wate ervoerend
pakkket
een veel hogere alkaliteit,
en ammmonium-
en chlorideconc
c centratie laatt
zien.
95
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Figuur 44.5.10
Verloopp
van een aan ntal oppervlakktewaterkwali
iteitsparamete ers (zwarte enn
gekleurde lij ijnen)
voor de locaties in hhet
stergebied d. Op de recchter-as
word dt het verloop p van het opp ppervlaktewate erpeil
gegeven. Voor de eersste
periode on ntbraken peilm lmetingen in het h stergebied d en is het opp ppervlaktewate erpeil
van Tienhhoven
opgenoomen
(lichtgrij jze lijnen)..
Tabel 4.55.2
Chemischee
eigenschapp pen grondwateermonsters
Raai A
3
3
4
4
5
5
Raai B
7
7
8
8
9
9
Datum
2011‐08‐222
Oever
2012‐02‐220
Oever
2011‐08‐222
GWperc
2012‐02‐220
GWperc
2011‐08‐222
WVP1
2012‐02‐220
WVP1
2011‐08‐222
Oever
2012‐02‐220
Oever
2011‐08‐222
GWperc
2012‐02‐220
GWperc
2011‐08‐222
WVP1
2012‐02‐220
WVP1
pH Alkal.
Ca
6,2 22082
897
6,2 22736
941
6,1 22097
918
6,2 22547
942
6,2 22215
1000
6,4 22168
837
6,5 22489
981
6,4 22549
862
6,8 33904
999
6,6 22086
594
6,4 66223
2542
6,4 66412
2974
96
Mg Cl
66 388
72 382
68 387
74 411
80 337
68 372
242 528
188 576
267 557
144 483
276 1678
294 2074
SO4 FFe
P
7,5 444,2
1,1
7,5 400,6
0,5
8,3 433,5
1,4
7,3 355,2
0,7
9,9 733,2
2,4
7,4 77,6
0,4
47,7 433,3
1,9
38,1 233,7
1,9
187,1 644,3
3,0
55,2 544,0
2,4
110,1 644,9
3,0
56,1 1055,6
1,6
NO3 NH4
2,2 6,0
2,1 4,2
0,1 5,3
1,5 5,2
0,1 16,0
0,5 4,4
0,4 14,2
4,3 35,2
8,7 75,0
10,3 74,0
4,6 759,4
1,3 588,2
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
De fosfor- en ammoniumconcentratie van het oppervlaktewater worden waarschijnlijk ook door
interne processen bepaald, zoals uitspoeling vanuit het omringende land en mogelijk nalevering
uit de onderwaterbodems. Ammonium en nitraat pieken, zoals overal, vooral in de winter. In grote
lijnen zien we dat de fosforconcentraties van het oppervlaktewater het verloop van de
oppervlaktewaterstanden volgen. Stijgende waterstanden leiden tot hogere concentraties in het
oppervlaktewater. Dit suggereert dat uitspoeling uit de weilanden mogelijk een belangrijk proces
is. Over het algemeen zijn de fosforconcentraties laag voor de locatie 236 (schaatsbaan) en iets
hoger in de sloot 83/94. De concentraties zijn duidelijk hoger voor de sloten 234 en 235 die een
wat eutrofer karakter hebben.
In sloot 83/94 werden de onderwaterbodems bemonsterd (locaties 84 en 95 in tabel 4.5.1). Het
gaat om minerale bodems met zeer lage fosforconcentraties en hoge ijzerconcentraties in het
bodemwater. De potentiële fosfornalevering uit deze bodems is erg laag.
In sloot 83/94 werden twee oeverraaien onderzocht. Een van de raaien lag op een geplagd perceel
(raai A en een op een niet geplagd perceel (raai B).
In figuur 4.5.11 worden de resultaten geven voor raai A. Hier werd een raai vanaf de oever
bemonsterd (85 t/m/91) en twee locaties die wat verder van de oever af lagen op het geplagde
perceel (Riet en Veldrus). De grondwaterstanden ten opzichte van maaiveld in het geplagde
perceel zijn jaar rond hoog. De ammonium- en fosforconcentraties zijn overwegend laag. Het
bodemwater is goed gebufferd en de ijzer- en zwavelconcentraties variëren weinig door het jaar
heen. Dit correspondeert met het beeld dat de grondwaterstanden jaar rond hoog zijn, waardoor er
geen wisselende redoxcondities optreden. De sulfaatconcentraties zijn laag met op de locatie met
Veldrus een stijging tot 100 µmol L -1 in het voorjaar van 2011.
In figuur 4.5.12 worden de resultaten gegeven voor het niet geplagde perceel (raai B). Hier
zakken de grondwaterstanden ten opzichte van maaiveld dieper uit. Op locatie 100, in het weiland
gelegen, worden relatief hogere fosfor- , ijzer- en ammoniumconcentraties gemeten. De fosfor-
en ijzerconcentratie nemen toe bij stijgende waterstanden als gevolg van de reductie van
ijzer(hydr)oxiden. In het droge voorjaar van 2011 dalen de ijzer- en fosforconcentraties door
oxidatie van ijzer waaraan fosfor vervolgens bindt. Ook neemt als gevolg van oxidatie de
ammoniumconcentratie af en daalt de alkaliteit. Tegelijkertijd zien we op locatie 97 (hoge oever)
de sulfaatconcentratie van het bodemwater sterk toenemen tot waardes van meer dan 800 µmol
L -1 . Deze stijging gaat gepaard met een afname van de alkaliteit. Dit laat zien dat er oxidatie van
gereduceerd zwavel kan plaatsvinden in de oevers bij uitzakkende grondwaterpeilen.
Overall zien we dat de geplagde zone wordt gekenmerkt door lagere nutriëntenconcentraties
(figuur 4.5.13). Op het niet geplagde, voedselrijkere weiland worden met name onder nattere
omstandigheden hogere fosfor- en ammoniumconcentraties gemeten. De agrarische functie van
de percelen lijkt dus duidelijk een effect te hebben op de waterkwaliteit van de sloten in het
stergebied. Plaggen leidt tot een afname van de potentiële uitspoeling van nutriënten naar het
oppervlaktewater. Omdat als gevolg van de maaiveldverlaging er ook sprake is van gemiddeld
nattere omstandigheden, zal er ook minder sulfaat vrijkomen door oxidatieprocessen. Dit
voorbeeld laat mooi zien dat hogere waterstanden t.o.v. maaiveld in combinatie met het
afplaggen van de voedselrijke toplaag, kunnen leiden tot een sterke afname van de potentiële
belasting van het oppervlaktewater.
97
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Figuur 44.5.11
Verlooop
van de alkaliteit a en de sulfaat-, calcium+mag gnesium- fosffor-
, ijzer-
en
ammoniuumconcentratiie
(gekleurde lijnen) in heet
bodemwater r voor de bod demvochtlocatties
(25 cm di iepte)
van raai
A op het geplagde pe erceel langs sloot 83/94 4 (zie figuur 4.5.8). Daaarnaast
word dt de
grondwaterstand
(grijjze
lijn) in de e oever t.o.v. mmaaiveld
geg geven voor de e peilbuis geleegen
midden in de
raai.
98
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Figuuur
4.5.12 VVerloop
van de d alkaliteit een
de sulfaat-,
calcium+m magnesium-, fosfor- , ijzer- ij en
ammmoniumconcenntratie
(groene e en blauwe llijnen)
in het t bodemwater voor de bodeemvochtlocaties
(25 cm
diepte)
van raai B op het niet geplagde peerceel
langs sloot s 83/94 (zi ie figuur 4.5.22
en 4.5.8). Daarnaast D
worddt
de grondwwaterstand
(gr rijze lijnen) iin
de oever t.o.v.
maaiveld d gegeven voo oor de peilbui is gelegen
middden
in de raai. .
99
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Figuur 44.5.13
Gemidddelde
bodemw waterkwaliteitt
op de locatie es in raai A en e B. De monssterpunten
wo orden
geordendd
van nat (linkks)
tot droog ( rechts). 25, , 50 en 100 staat s voor de bemonsteringgsdiepte
in cm m (zie
voor de lligging
figuur 4.5.3 en 4.5.8 8).
100
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
4.5.4 Conclusies
Het overal effect van een flexibel peilbeheer op de oppervlaktewaterkwaliteit is waarschijnlijk
positief vanwege de verminderde inlaat van sulfaat en fosfor via het oppervlaktewater (75%
reductie van inlaat in 2012 ten opzichte van de 9 voorgaande jaren zonder flexibel peilbeheer).
Wel zal een deel van het positieve effect van de verminderde inlaat worden tenietgedaan door de
wat langere verblijftijd, waardoor de interne bronnen relatief belangrijker worden.
In 2012 werden in de Tienhovense plassen lagere sulfaatconcentraties gemeten dan in 2011
(maximaal 250 µmol L -1 in 2012 ten opzichte van maximaal 300 µmol L -1 in 2011).
Vermoedelijk hebben de verschillende weersomstandigheden (voorjaar 2011 was erg droog) een
grotere invloed gehad op de inlaat dan de iets lagere toelaatbare minimum oppervlaktewaterstand
(-1,20 m NAP t.o.v. -1,18 m NAP). op de monsterlocaties in het stergebied en de Tienhovense
plassen zijn in het eerste jaar na instellen van flexibel peilbeheer niet significant veranderd.
Voor de sloten van het stergebied lijkt de waterkwaliteit slechts in beperkte mate door inlaat
beïnvloed te worden. De verschillen in waterkwaliteit, lijken vooral door lokale processen bepaald
te worden (uitspoeling uit de oeverzones en percelen en mogelijk toestromend grondwater). De
sulfaatconcentraties van de sloten zijn relatief laag. De nutriëntenbeschikbaarheid verschilt per
locatie. Het flexpeil heeft waarschijnlijk geen groot effect op de waterkwaliteit in het stergebied
maar kan wel tot minder uitspoeling leiden.
Een vergelijking van de bodemwaterkwaliteit in een geplagd en niet geplagd perceel langs één
van de sloten laat zien dat plaggen leidt tot een afname van de potentiële stikstof-, fosfor- en
sulfaatuitspoeling. Bij de instelling van flexibel peil langs bemeste percelen biedt plaggen van de
oeverzone dus een goede mogelijkheid om zowel de biodiversiteit van de terrestrische vegetatie te
vergroten, alsook de waterkwaliteit te verbeteren. De huidige waterkwaliteit is gelet op het
landbouwkundige gebruik redelijk. Introductie van krabbescheer zou voor een verdere verbetering
van de waterkwaliteit kunnen leiden. Krabbescheer kan zeer veel biomassa vormen en hierbij veel
nutriënten vastleggen. De soort maakt het water helder waardoor ook andere soorten een kans
krijgen zich te vestigen. Wel is een goed beheer waarbij jaarlijks een fors deel van de vegetatie
wordt verwijderd een voorwaarde voor de instandhouding van de vegetaties. De ervaring leert dat
voor een succesvolle introductie het wenselijk is om voldoende grote oppervlakten (ten minste
enkele vierkante meters) te introduceren.
101
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
4.6 Nieuwe Keverdijkse Polder
4.6.1 Inleiding
De Nieuwe Keverdijkse Polder ligt ten westen van het Naardermeer. Aan de westkant wordt de
polder begrensd door de Vecht en in de zuidkant door de ’s Gravelandsche vaart. De
uitwateringsvaart van het Naardermeer naar de Vecht is de noordgrens van de polder. Een paar
honderd meter verder noordelijk ligt de A1. Het deel van de polder met flexibel peilbeheer heeft
een oppervlakte van 2,3 km 2 en ligt aan de oostkant van de Keverdijk. De spoorlijn tussen
Hilversum en Amsterdam loopt door het gebied.
In het Pleistoceen is een dik pakket zand en grind afgezet dat in de Nieuwe Keverdijkse Polder nu
op circa 1,5 tot 3 meter onder maaiveld ligt. Tijdens de laatste ijstijden maakte het flexpeil gebied
van de polder deel uit van het Naardermeer. Het Naardermeer is een natuurlijk meer, dat al sinds
de laatste ijstijden bestaat. Overstromingen vanuit de rivier en de zee hebben sediment afgezet in
het studiegebied. Vanuit de Zuiderzee is het gebied regelmatig overstroomd. Het Vechtgebied was
een estuarium en het zeewater stroomde via de Vecht het Naardermeer in. De belangrijkste
getijdenkreek is nog duidelijk herkenbaar in het landschap. In de 13 e eeuw is de Keverdijk
aangelegd om te voorkomen dat zeewater via de Vecht en het Naardermeer de landbouwpolders
instroomde. Het flexpeilgebied lag toen buitendijks. Aan het eind van de 14 e eeuw is bij Fort
Uitermeer een dijk aangelegd om de getijdenkreek van de vecht naar het Naardermeer af te
dammen. Met uitzondering van enkele stormen kon er vanaf die tijd geen zeewater meer het
Naardermeer in. In 1629 is het Naardermeer omdijkt op de huidige locatie. Sindsdien ligt zowel
het flexpeilgebied als het Naardermeer binnendijks.
Het flexpeilgebied is lange tijd in gebruik geweest als landbouwgrond. Eind jaren ’80 kreeg het
gebied de status van bufferzone voor het Natura-2000 gebied het Naardermeer. Door een hoger
waterpeil in de Nieuwe Keverdijkse polder treedt er minder wegzijging op vanuit het
Naardermeer. Daarmee is de landbouwfunctie grotendeels verdwenen en is het gebied in beheer
bij Vereniging Natuurmonumenten. Het bestaat grotendeels uit nat grasland en het wordt begraasd
met Galloway runderen. De natte delen van dit gebied zijn begroeid met een rietvegetatie. Het
natuurdoel is laagveenbos afgewisseld met moerassen.
Het flexpeilgebied ligt op circa -1,15 m t.o.v. NAP en hiermee enkele decimeters hoger dan de
rest van de Nieuwe Keverdijkse Polder, die gemiddeld op -1.4 m t.o.v. NAP ligt. Het
flexpeilgebied ligt echter lager dan het peil van het Naardermeer, waar een winterpeil van –0,9 m
t.o.v. NAP en een zomerpeil van -1.1 m t.o.v. NAP wordt gehandhaafd. In het flexpeilgebied mag
het peil variëren rond de -1.5 m t.o.v. NAP. Door het hogere peil in het Naardermeer treedt er
lichte kwel op in het oostelijke deel van het gebied. In het westen grenst het flexpeilgebied aan
landbouwgebieden waar het peil rond de -2,0 m t.o.v. NAP gehouden wordt. Daardoor treedt er
aan de westkant wegzijging op naar deze landbouwgebieden.
Het flexpeilgebied bestaat uit twee peilvakken, die van elkaar gescheiden worden door de
spoorlijn. In het noordelijke peilvak mag het peil variëren tussen -1,5 en -1,2 m t.o.v. NAP. In het
zuidelijke peilvak zijn de peilbeheermarges -1.7 en -1.4 m t.o.v. NAP. In droge periodes kan
water vanuit het Naardermeer ingelaten worden. Het Naardermeer zelf wordt op peil gehouden
door de inlaat van water uit het Markermeer dat eerst wordt gedefosfateerd. Het wateroverschot
van het flexpeilgebied wordt via instelbare stuwen uitgelaten naar het omliggende
102
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
landdbouwgebiedd.
Vervolgen ns wordt het water in he et westen van n de Nieuwee
Keverdijks se polder
doorr
gemaal Honnswijkck
naa ar de Vecht ggepompt.
Figuuur
4.6.1. Nieeuwe
Keverdij ijkse Polder Linksboven, oeverraai A, langs de Krreek
in het Noordelijke No
deelggebied.
Rechttsboven,
Peilverschil
binnenn
(links) en bu uiten flexpeilv vak. Midden liinks,
Plas bij oeverraai
B in mei 2011. Pllas
bij oeverra aai B in mei 22012.
Linkson nder, vegetatie e (met o.a. Waatergentiaan)
in Kreek
in heet
Noordelijkee
deelgebied in n juli 2011 Reechtsonder,
alg gen in plas bij j oeverraai B in mei 2011.
103
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
4.6.2 Opppervlaktewwater
Noord delijk deelgebbied
In het oonderzoek
wwerden
mon nsters genommen
in zow wel het Noor rdelijke alls
het Zuide elijke
deelgebiied.
In figguur
4.6.2 worden de bemonsterd de locaties voor het NNoordelijke
deel
weergeggeven.
Figuur 44.6.2
Ligging vvan
de monste erlocaties in hhet
Noordelijk ke deel van de Nieuwe Kever erdijkse Polder r.
Figuur 44.6.3
Verloop van de chlorideconcentrattie
(gekleurde e lijnen) voor de oppervlakttewatermeetpu
unten
gelegen iin
het Noordeelijke
deel van n het flexpeilggebied
Nieuw we Keverdijkse e Polder. Linnks
de plassen n (24,
210 en 212)
en rechts de sloten (211,
213 en 2144.)
Het verloo op van de oppervlaktewaterp
rpeilen gemete en bij
monsterppunt
24 worddt
gegeven op p de rechter yy-as
(grijze lij jn). Zie figuu ur 4.6.2 voor de ligging va an de
punten.
104
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Figuuur
4.6.4 Verrloop
van een aantal chemiische
paramet ters (gekleurd de lijnen) vooor
de oppervla aktewatermeettpunten
geleggen
in het Noo ordelijke deell
van het flexp peilgebied Nieuwe
Keverdi dijkse Polder. Links de
plasssen
(24, 210 en 212) en rechts
de slotenn
(211, 213 en n 214.) Het ver rloop van de ooppervlaktewa
aterpeilen
(lichhtgrijze
lijn) ggemeten
bij monsterpunt
24
wordt gegev ven in op de rechter r y-as. ZZie
figuur 4.6. .2 voor de
liggiing
van de punnten.
In 22011
zakte hhet
oppervlak ktewaterpeil diep uit in het h droge vo oorjaar. Dezee
lage peilen n werden
ingeesteld
vanweege
de aanleg g van dammeen
en stuwen n voor de inr richting van hhet
flexibele e peilvak.
Een groot deel van de ondie epe plassen vviel
droog (z zie ook figuu ur 4.6.1). Wee
zien dat de e dalende
wateerpeilen
gepaard
gingen met stijgennde
chloridec concentraties s in het oppeervlaktewate
er (figuur
105
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
4.6.3), wwaarschijnlijkk
als gevolg g van indampping
maar (lo okaal) moge elijk ook dooor
het toestro omen
van (lookaal)
gronddwater.
Van naf half juuli
stijgen de waterst tanden sterkk
en dalen n de
chlorideeconcentratiees
in het oppervlaktewateer.
In de win nter dalen de concentratiees
als gevolg g van
de verduunning
mett
regenwater.
In de zomeer
van 2012 dalen de op ppervlaktewaaterstanden
maar m
weinig wwat
ook resuulteert
in slec chts een lichhte
stijging van
de chlorid de concentrat aties.
Figuur 44.6.5
Verloopp
van de ortho o-fosfaat en dde
fosforconc centraties(gekl leurde lijnen) ) voor de op pper-
vlaktewatermeetpuntenn
gelegen in het h Noordelijkke
deel van het
flexpeilgebied
Nieuwe KKeverdijkse
Po older.
Links dee
plassen (244,
210 en 212) 2 en rechhts
de sloten n (211, 213 en 214.) Heet
verloop va an de
oppervlaktewaterpeileen
(lichtgrijze lijn) gemeten bij monsterpu unt 24 wordt gegeven op dde
rechter y-as s. Zie
figuur 4.66.2
voor de liggging
van de punten. p
De sulfa faatconcentraaties
in het oppervlaktew
waterstaanden.
Dit hangt waar rschijnlijk s
drooggeevallen
oeverrs
en onderw waterbodems
2011 voolledig
droogg
en laat na vollopen in j
oppervlaaktewater
zieen
van 900 µmol µ L
verdunnning
in de wiinter
neemt
2012 bliijven
de sulfa faatconcentra
-1 water laten een stijging zien na heet
stijgen va an de
samen met nalevering van sulfaatt
uit de ee erder
(figuur 4.6.4 4). Locatie Plas P 210 viell
in de zomer r van
juli 2011 ee en relatief ho oge sulfaatcooncentratie
in n het
. Alls
gevolg van n de reductie e van sulfaaat
in de zome er en
de sulfaatconncentratie
op p alle monst terpunten steeeds
verder af. a In
aties in het opppervlaktewa
ater zeer laa ag (overwegeend
< 50 µm mol L -
1 ).
De alkalliteit
en de ccalcium+mag
gnesiumconccentraties
in het h oppervlaktewater
lateen
voor een groot g
deel vann
de locaties een stijging g zien gedureende
het dro oge voorjaar van 2011. OOok
in 2012 zien
106
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
we bbij
een dalennde
oppervla aktewaterstannd
in mei en n juni een st tijging van dde
concentraties.
Met
namme
voor dee
slootlocat ties is dezze
stijging veel sterk ker dan dee
stijging van de
chloorideconcentrraties
(zie figuur fi 4.6.4) . Dit sugger reert dat we e niet alleenn
met indam mping te
makken
hebben mmaar
waarsch hijnlijk ook mmet
toestrom mend (lokaal) ) grondwaterr.
Opvallend is dat de
flucttuaties
met nname
in het oppervlaktew
o water van slo oot 211 erg groot g zijn. Inn
de plassen wordt w in
20122
een lagere alkaliteit en lagere calciuum+magnesi
ium-concentraties
gemete ten dan in 20 012. In de
sloteen
zijn deze verschillen veel v kleiner.
De oortho-fosfaatt
en fosforco oncentraties in het oppe ervlaktewater r laten een z
zienn
(figuur 44.6.5).
Opva allend zijn de relatie ef hoge totaal-ijzercon
oppeervlaktewateer
en tevens het feit dat deze correle eren met de totaal-fosfo
wateerlaag
(figuuur
4.6.6). De D hoge ijzerrconcentratie
es in de wat terlaag kunne
doorr
toestromiing
van ijzer-
en fo fosfaathouden nd bodemw water of g
oppeervlaktewateer
blijft het fo osfaat en ijzeer
deels in op plossing maar
wordt het
waaarbij
colloïdaale
ijzer(hyd dr)oxide deeeltjes
worden n gevormd waaraan w fos
soorrt
deeltjes kunnen relatief r langg
in suspensie
blijven n. Ook kan
sedimentdeeltjess
leiden tot verhoogde ttotaal-ijzer
en e totaal-fosf forconcentrat
Het in het wateer
opgeloste e, en voor aalgen
het be est beschikbare,
ortho-fo
conccentraties
ddie
duidelijk k een stuk lager zijn dan de totaal-fosfor
conccentraties
zijjn
nog wel dusdanig hooog
dat ze voor eutrofi iering van d
zorggen
(figuur 44.6.5).
De ortho-fosfaatcooncentraties
(0,5-6 ( µmol L
wateerkwaliteit
wwat
overeenkomt
met het beeld in het veld (lokaal
-1 zeer piekerig g patroon
ncentraties in het
orconcentratie
van de
nen verklaard d worden
grondwater. In het
t ijzer ook ge eoxideerd
sfaat kan bin nden. Dit
n opwervel ling van
aties in de waterlaag. w
fosfaat komt voor in
rconcentratie es. Deze
de waterlaag g kunnen
) indicereen
een (matig g) eutrofe
veel algen).
Figuuur
4.6.6 Relaatie
tussen de totaal-fosfor een
de totaal-ij jzerconcentrat tie van het opppervlaktewat
ter van de
Nieuuwe
Keverdijkkse
Polder.
In fiiguur
4.6.7 zzien
we dat de d nitraat- enn
ammonium mconcentraties
in het oppeervlaktewate
er pieken
vertoonen
in de kkoude
winterp periode. Dit heeft te mak ken met de geremde
opnaame
van stik kstof door
algeen
en planteen
en de veel lageree
nitrificatie-
en denitrificatiesnelheeden
in de d koude
107
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
wintermmaanden.
Mett
name in slo
oplopen tot bijna 2550
µmol L
van heet
oppervlak
verbindiing
met een
naleverinng/uitspoelin
sloot. Inn
plas 212 m
periode. Ook deze p
wordt mmogelijk
vero
-1 oot 211 wordden
hoge am mmoniumpiek ken gemeten met waarden n die
. Deze piekeen
vallen sam men met de ortho-fosfaat
o t en fosforpi ieken
ktewater (fig guur 4.6.5). Deze locati ie staat vanaf
het najaaar
van 201 11 in
n groot op ppervlak aann
geïnundee erd weiland.
Waarschijjnlijk
beïnvloedt
ng vanuit dit d geïnundeeerde
weiland d de oppervlaktewaterkwwaliteit
van deze
meten we ook k een erg hooge
ammoniu umpiek in mei
2011, geddurende
de droge d
piek gaat ge epaard met eeen
toename e van de fo osfor- en ijzeerconcentrati
ie en
oorzaakt door r toestromennd
anaeroob bodemwater.
b
Figuur 4.6.7 Verlooop
van de ammonium- en nitraatco oncentraties (gekleurde llijnen)
voo or de
oppervlaktewatermeetppunten
gelege en in het Nooordelijke
deel l van het flex xpeilgebied NNieuwe
Keverd dijkse
Polder. Links de plasssen
(24, 210
en 212) enn
rechts de slo oten (211, 21 13 en 214.) HHet
verloop va an de
oppervlaktewaterpeileen
(grijze lijn) ) gemeten bijj
monsterpunt t 24 wordt gegeven g op dee
rechter y-as s. Zie
figuur 4.66.2
voor de liggging
van de punten. p
108
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
4.6.33
Oppervlakktewater
Zu uidelijk deelgebied
In hhet
Zuidelijkee
deelgebied (figuur 4.6. 8) zien we ook o een diep uitzakkend oppervlaktew waterpeil
in heet
voorjaar vvan
2011 (fig guur 4.6.8). OOok
hier gaa at deze gepa aard met een forse stijgin ng van de
chloorideconcentrraties
in het t oppervlakttewater.
Oo ok de alkaliteit
en de ccalcium+mag
gnesium-
conccentratie
stijggt
in het drog ge voorjaar. Het verloop van deze concentraties
vvolgt
min of meer het
verlooop
van de ggemeten
chlo orideconcentrraties.
Wel verandert v de waterkwaliteeit.
In de win nter vindt
er eeen
verdunnning
plaats van de ionnconcentratie
es als gevo olg van eenn
toename van de
regeenwaterinvloed
en in het voorjaar eenn
stijging. Het
gemeten oppervlaktew
o waterpeil blij jft stabiel
in 20012
en vertooont
geen dal ling in het vooorjaar
of de zomer. Dit suggereert s tooch
dat er in sprake is
van toestroom vaan
grondwat ter of inlaat vvan
oppervla aktewater.
Figuuur
4.6.8 Liggging
van de mo onsterlocatiess
in het Zuidel lijk deel van de d Nieuwe Kev everdijkse Pold der.
De sulfaatconceentraties
in het h oppervlaaktewater
(f figuur 4.6.9)
perioode
in het vvoorjaar
201 11 en met nname
na het kortstondig
septtember
2011.
Daarna da alen de sulfaaatconcentrat
ties geleideli
blijvven
de sulfaaatconcentrati
ies erg laag ( (< 100 µmol l L
uit ggeoxideerde
droogvallend de bodems eeen
belangrij
conccentraties
vaan
het opperv vlaktewater nnemen
toe t
2011.
Sloot 216 laat een for rse toename zien van de
-1 stijgen tijddens
en na de d droge
g uitzakken vvan
het wat terpeil in
ijk en vanaf de zomer van v 2012
). Dit laa at zien dat uiitspoeling
va an sulfaat
jk bron van sulfaat is. Dee
ortho-fosfa aat/fosfor
tijdens de droge d periodee
in het voorjaar
van
totaal-fosfor rconcentratiee
in de wint ter. Deze
109
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
toenamee
gaat gepaarrd
met een af fname van dde
concentrat tie van de macroionen. m DDit
lijkt te du uiden
op de uiitspoeling
vaan
ijzer en fosfor fo uit dee
lokale bode ems , naar het h oppervlakktewater.
Ov verall
duiden de gemetenn
ortho-fosfa faat concentr traties ook in oppervla aktewater vaan
het Zuid delijk
deelgebiied
op eenn
matig eutro ofe waterkwwaliteit.
In de d winter worden
verhooogde
nitraat t- en
ammoniiumconcentraaties
gemete en als gevolgg
van een ve erminderde stikstofopnaame
door pla anten
en algenn
en lagere niitrificatie
en denitrificatiee
snelheden.
Figuur 4.6.9 Verlooop
van ee en aantal chemische parameters p
(gekleurde lijnen) voor r de
oppervlaktewatermeetppunten
gelegen
in het Zuuidelijke
deel van het flexp peilgebied Ni Nieuwe Keverd dijkse
Polder. Het verloop vvan
de oppervlaktewaterpeeilen
(lichtgrij jze lijn) gem meten bij monssterpunt
28 wordt
w
gegeven oop
de rechter y-as. Zie figu uur 4.6.8 voor de ligging van
de punten.
110
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Figuuur
4.6.10 Verloop va an een aanntal
chemische
paramete ers(gekleurde lijnen) voor de
oppeervlaktewatermmeetpunten
gelegen g in heet
Zuidelijke deel d van het flexpeilgebieed
Nieuwe Ke everdijkse
Poldder.
Het verlooop
van de op ppervlaktewatterpeilen
(lich ht grijze lijn) gemeten bij mmonsterpunt
28 wordt
gegeeven
op de recchter
y-as. Zie e figuur 4.6.8 vvoor
de liggin ng van de punt ten
4.6.44
Oeverraaiien
In dde
oeverraai bbij
oppervlak ktewaterlocaatie
24 zien we w dat locaties
die het veerste
weg lig ggen van
de ooevers
(locatiie
333, 445 en e 695) de laaagste
chlorid de- en calcium+magnesiuumconcentra
atie in het
bodeemvocht
heebben
(figuu ur 4.6.11). DDe
verschil llen binnen de raai zijjn
groot en n hangen
waaarschijnlijk
saamen
met de e maaiveldliggging.
De ho oger gelegen punten verdder
verwijder rd van de
oeveer
laten lagerre
concentrat ties in het boodemwater
zien, z waarsch hijnlijk als geevolg
van uit tspoeling
van ionen in hett
verleden. Figuur F 4.6.122
laat zien dat d op de loca atie in het we weiland, die te evens het
versste
verwijderrd
is van de oever, o de cooncentraties
chloride c en calcium+mag
c gnesium toen nemen in
de ddiepte.
De bbodems
zijn zeer ijzerrijk k (figuur 4.66.13)
waardo oor onder nat tte condities de ijzerconc centraties
van het bodemmwater
hoo og zijn (figguur
4.6.11).
In het voorjaar vvan
2011 zakte z de
gronndwaterstandden
diep uit. Dit gaat geepaard
met een e afname van v de ijzercconcentratie
van het
bodeemwater,
alls
gevolg van v de oxiddatie
van gereduceerd g
ijzer tot hhet
slecht oplosbare o
ijzerr(III)hydroxiides.
Ondank ks de sterke aafname
van de d oplosbare ijzerconcent ntraties zien we w dat de
fosfo forconcentrattie
in de oeverzone
juistt
fors toenee emt. Ook in het h oppervlaaktewater
is er e sprake
111
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
van eenn
toename vvan
de fosfor r- en de ammmoniumconce
entraties (figuur
4.6.5 en n 4.6.7). Mog gelijk
wordt ddit
veroorzaaakt
door een verhoogde afbraak (mi ineralisatie) van organiscche
materiaa al na
droogvaal
of door heet
toestromen n van fosfaaatrijk
grondw water door de d uitzakkennde
waterstan nden.
Op de loocatie
in het weiland zien n we dat ookk
op 1 meter r diepte de bodem b wordt dt geoxideerd d. Dit
leidt ookk
hier tot eeen
scherpe daling
van dee
ijzer- en fo osforconcentr ratie in mei/jjuni
2011 (fi iguur
4.6.12).
Figuur 44.6.11
Verloopp
van een aan ntal bodemcheemische
para ameters(gekleu urde lijnen) op 25 cm diep pte in
oeverraaai
A (figuur 4.66.2,
bij opperv vlaktewatermoonsterpunt
24 4. De oever sta aat voor de loocatie
direct aan
de
oever en 108, 223, 3333,
445 en 695 5 voor de afsttand
in cm vanaf
de oever voor de overiige
monsterpu unten.
Locatie 6665
ligt in hhet
weiland (z zie ook figuur r 4.6.12. De grondwaterstand
in de oevver
t.o.v. maa aiveld
wordt opp
de rechter y- as gegeven (g grijze lijn).
112
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Figuuur
4.6.12 Veerloop
van een n aantal bodeemchemische
parameters op o drie verschhillende
diepte es (25, 50
en 1100
cm dieptee)
in het weil land (locatie op 695 cm uit u de oever) bij oeverraaai
A (figuur 4.6.2, bij
oppeervlaktewater-monsterpunt
24). De gronddwaterstand
in i het weiland d t.o.v. maaiveeld
wordt op de d rechter
y-as gegeven (grijjze
lijn).
We zien de chlorideconcentr
raties in het bbodemwater
in de toplaag g van de boddems
dalen en e op 100
cm diepte stijgeen
als gevolg g van het uiitzakken
van n de waterpe eilen. Chloriide
is erg mobiel m en
worddt
slecht gebbonden
in de e toplaag vann
de bodems en zal met het h uitzakken en van de wa aterpeilen
meee
uitzakken naar groter re diepten. De sulfaat tconcentratie es laten, na het stijgen n van de
gronndwaterstandden
vanaf jul li 2011, een stijging zien n voor de lo ocaties bij dee
oever en de e locaties
die hhet
verste vaan
de oever af gelegen zzijn.
Mobilisa atie van sulf faat als gevollg
van verdr roging en
113
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
oxidatie van de bode
van de bodem bij
waarschhijnlijk
te ma
sulfaatcooncentratie
n
van sulffaatreductie.
veel langgzamer
en sp
In het wweiland
zien w
1000 µmmol
L
hierbove
uitspoeli
-1 em is de meest
waarschiijnlijke
verkl laring. De bo odems zijn, mmet
uitzonde ering
de oever (deze zijn zwavelrijk), matig zwa avelrijk (figu guur 4.6.14) wat
aken heeft met m de voormmalige
invlo oed van de zee. z In de ooever
zien we w de
na het stijgen n van de wateerpeilen
wee er snel afnem men, waarschhijnlijk
als ge evolg
Op de verde er van de oevver
gelegen locaties,
die droger d zijn, ggaat
deze afn name
peelt waarsch hijnlijk de geeleidelijke
uitspoeling
va an sulfaat eenn
belangrijke e rol.
we dat op 10 00 cm diepte relatief hoge
sulfaatconc centratie woorden
gemete en (>
), teerwijl
de to otaal-zwavell
concentrat ties relatief weinig verrschillen
van n de
en liggende bbodems.
Oo ok dit suggeereert
dat er r sprake is van
een inzijggsituatie
wa aarbij
ing van sulfaaat
plaatsvind dt naar het grrondwater.
Figuur 44.6.13
De totaaal-zwavel-.
to otaal-ijzer, en totaal-calciumconcentratie
es en het orgaanische
stofge ehalte
van de bbodems
uit dee
oeverraaien.
De monsterp rpunten worde en voor de ra aaien gegeveen
van nat (i in het
openwateer,
links) tot ddroog
(op de oever, o rechts). 25, 50 en 100 0 staat voor de
bemonsterinngsdiepte
in cm m.
114
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Figuuur
4.6.14 Ve Verloop van ee en aantal boddemchemische
parameters op 25 cm dieepte
in het bodemwater
van oeverraai B (figuur 4.6.8, , bij oppervlaaktewatermonsterpunt
28. Oever staat vvoor
de locat tie bij het
oppeervlaktewatermmonsterpunt.
890 en 1740 voor de afstand
in cm va anaf het monnsterpunt
oeve er voor de
overrige
monsterpuunten.
De gro ondwaterstandd
in de oever t.o.v. maaivel ld wordt op dde
rechter y-as s gegeven
(grijz jze lijn).
In hhet
weiland worden als gevolg van de historisc che bemestin ng van het ggebied
relat tief hoge
fosfo forconcentratties
gemeten n in met namme
de toplaag g van de bode ems. Na drooogval
in het t voorjaar
van 2011 blijvenn
de fosfor-
en de ijzercconcentraties
s van het bod demwater laaag
in de bov venste 25
cm vvan
de bodemm.
Blijkbaar vindt er na hhet
stijgen va an de grondw waterstand geeen
reductie van ijzer
115
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
meer plaats en blijft het fosfaat gebonden. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat het
grondwater in het weiland niet meer tot aan maaiveld komt waardoor de toplaag geoxideerd blijft.
Oeverraai B ligt in het Zuidelijke deelgebied (figuur 4.6.8). Hier viel in het droge voorjaar van
2011 een groot deel van een ondiepe moeraszone droog (figuur 4.6.14). Opvallend zijn de zeer
hoge sulfaatconcentraties in het bodemwater die hier worden gemeten op de monsterpunten 890
en 1740. Figuur 4.6.13 laat zien dat we op deze monsterpunten te maken hebben met wat
zwavelrijkere bodems. Als gevolg van oxidatieprocessen in het verleden is hier een groot deel
van het gereduceerde zwavel geoxideerd tot sulfaat dat hier nog in de toplaag van de bodem
aanwezig is. Deze verhoogde sulfaatconcentraties hangen samen met de invloed van de zee in
het verleden. Op locatie 1740, de locatie met de hoogste sulfaatconcentraties, worden ook zeer
hoge chlorideconcentraties in het bodemwater gemeten (figuur 4.6.14). Ook hier hebben we te
maken met ijzerrijke bodems (figuur 4.6.13) en leidt droogval tot een tijdelijk afname van de
ijzerconcentraties als gevolg van oxidatieprocessen. Vanaf juli 2012 hebben we weer te maken
met overwegend hoge grondwaterstanden (figuur 4.6.14) en nemen de ijzerconcentraties weer
toe als gevolg van reductieprocessen.
De totaal-fosforconcentraties van de bodems zijn hoog maar het fosfaat is niet heel erg mobiel
vanwege de goede binding van het fosfor in deze ijzerrijke bodems waardoor de
fosforconcentratie van het bodemwater laag blijft. De bodems zijn verder ook relatief rijk aan
totaal-calcium en in het bodemvocht worden ook erg hoge calcium+magnesiumconcentraties
gemeten. Op de locaties 890 en 1740 neemt de sulfaatconcentratie in 2012 geleidelijk af. Het is
onduidelijk of dit met uitspoeling van sulfaat of met de reductie van sulfaat in de bodem te maken
heeft.
4.6.5 Conclusies
In 2011 trad er een sterke verdroging op in het voorjaar. Dit had te maken met het zeer droge
voorjaar en met de inrichtingsmaatregelen binnen het gebied waardoor tijdelijk stuwen lager zijn
gezet om de werkzaamheden te faciliteren. De lagere grondwaterstanden leidden tot
veranderingen in de bodemwatersamenstelling. Zo werd er sulfaat gemobiliseerd, wat leidde tot
uitspoeling van sulfaat en verhoogde sulfaatconcentraties in het oppervlaktewater in 2011. Ook de
ijzerconcentraties namen tijdelijk af maar de fosforconcentraties werden maar weinig beïnvloed
of namen met name in de oeverzone grenzend aan het open water juist toe. In de zomer van 2012
bleven de waterstanden in het gehele gebied hoog en werden overwegend zeer lage
sulfaatconcentraties gemeten in het oppervlaktewater.
Het flexibel peilbeheer heeft vooral een ondersteunende functie voor het Naardermeer. De hogere
waterstanden die zijn ingesteld zullen leiden tot minder wegzijging uit het Naardermeer. Er lijkt
uitspoeling van fosfor en ijzer vanuit de bodems naar het oppervlaktewater plaats te vinden. Het
ijzer oxideert in het oppervlaktewater en vormt colloïdale ijzer(hydr)oxiden waaraan fosfor kan
binden. Een deel van het fosfor blijft echter ook in oplossing en zorgt voor het (matig) eutrofe
karakter van het oppervlaktewater. Waarschijnlijk zijn de interne processen bepalend voor de
waterkwaliteit. Hogere oppervlaktewaterpeilen zullen leiden tot minder uitspoeling uit de bodems
waardoor de oppervlaktewaterkwaliteit zeer waarschijnlijk zal verbeteren. Grootschalige
inundatie van niet geplagde weilanden kan echter lokaal ook leiden tot een toename van de
nutriëntenconcentraties, zoals waarschijnlijk het geval is bij sloot 211 in het Noordelijke
deelgebied.
116
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
4.7 Oostelijke Binnenpol lder van Tiienhoven
4.7.11
Inleiding
Figuuur
4.7.1 De Oostelijke Binnenpolder
B
van Tienhoven..
Linksbov ven, Overzichhtsfoto
van he et gebied.
rechtsboven
Stuw bij één van de d uitlaatpuntten.
Midden Oevergradiën nten met peilbbuizen
en por reuze cups
ten bbehoeve
bodemmwaterbemon
nstering (linkss
raai A en re echts raai D). Onder: Linkss
waterplanten nvegetatie
met Waterlelie en Glanzend Fonteinkruid.
Reechts
Moerasw wespenorchis bij Raai A.
De OOostelijke
BBinnenpolder
r van Tienhooven
(2,1 km m
oosttkant
van dee
Tienhoven nse Plassen. Aan de noo
2 ) ligt tusse en Hilversumm
en Utrech ht, aan de
ordkant wor rdt de poldeer
begrensd door het
117
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Tienhovvens
kanaal. In het noord doostelijke deeel
van de po older is flexibel
peilbeheeer
ingesteld door
een klein
deelgebiedd
hydrologis sch te isolereen.
In het Ho oloceen onts stonden veennmoerassen
in i de
lage delen
die gevoeed
werden met m kwelwateer
vanuit de stuwwal. De e dikte van hhet
veenpakk ket is
echter bbeperkt
gebleeven
en de bodems b in dee
Oostelijke Binnenpold der bestaan uuit
een 0-1 meter m
dikke laaag
veen bovvenop
het Ple eistocene zannd.
Het flexp peilgebied in het noordooostelijke
deel l van
de poldeer
wordt geddomineerd
door open water dat bestaat b uit in n de jaren neegentig
gegr raven
petgatenn
met een zanndbodem.
In n de niet afgeegraven
delen n komen voo ornamelijk vvenige
bodem ms op
zand vooor.
Het fleexpeilgebied
in de Oo ostelijke Bin innenpolder van Tienh hoven wordt dt beheerd door
Natuurmmonumenten.
. Het zuidw westelijke ddeel
van de e polder is in agrariscch
gebruik. Het
belangrij ijkste natuurdoel
is he et behoud, en herstel van verlan ndingsvegetaaties.
Om jonge
verlandiingsstadia
inn
de Oostelijk ke Binnenpoolder
meer ru uimte te gev ven, zijn in dde
jaren negentig
zes nieuuwe
petgatenn
gegraven en zijn de ooevers
afgep plagd. De meeste m oeverss
van de nie euwe
petgatenn
zijn flauw en hebben een e brede plaas-dras
zone. . Dit in tege enstelling tott
de steile oe evers
van de nnieuwe
petgaaten
van de Westbroekse
W e Zodden. De
petgaten zi ijn gegravenn
in de veeng grond
die daarrvoor
als aggrarisch
gras sland in gebbruik
was. Het ontwik kkelen van een soorten nrijke
oeverveggetatie
worddt
gezien als de d eerste stapp
in het verla andingsproce es.
Het flexxpeil
deel vann
de Oostelij jke Binnenppolder
is hydrologisch
geïsoleerd
dooor
de sloten af a te
sluiten. Via drie insstelbare
stuw wen aan de westkant va an het flexpe eilgebied kann
het overto ollige
water wworden
uitgelaten
naar de rest van de polder. Er is geen minimum- een
maximum mpeil
vastgesteld
voor het flexpeilgebi ied. Het peil mag in prin ncipe vrij fluc ctueren; wel l kan in de zo omer
water wworden
afgelaten
om de
oevers tee
kunnen maaien. m Beha alve de uitlaaat
is er in n het
flexpeilggebied
via hhet
oppervlak ktewater duss
geen uitwi isseling van water met dde
omgeving.
In
figuur 4.7.2
worden de bemonste eringslocaties
weergegev ven.
Figuur 4.7.2 Ligginng
van de
bodemwaaterraaien
(orranje).
monsterlocatiies
van de
118
oppervlaktew watermonsterss
(blauw) en n de
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
4.7.22
Oppervlakktewaterkwaliteit
In fi figuur 4.7.3 wordt het ve erloop gegevven
van een aantal belan ngrijke water
voorr
de monnitoringspunt
ten van hhet
oppervl laktewater (figuur 4.7
sulfa faatconcentraaties
van het t oppervlakteewater
zijn zeer z laag (< 50 5 µmol L
hardd
tot hard enn
de pH waa arde is overwwegend
hoo og (>7,5). Ge
2011
zakt heet
oppervla aktewaterpeill,
wat gep paard gaat
chloorideconcentrraties
van he et oppervlakttewater
als ge evolg van ind
-1 rkwaliteitspa arameters
7.3). De gemeten
) ). Het water is matig
edurende hett
droge voor rjaar van
met een n stijging van de
damping en mmogelijk
kw wel.
Figuuur
4.7.3 Veerloop
van een e aantal ooppervlaktewa
aterkwaliteitsp parameters vvoor
de vers schillende
monssterpunten
bbinnen
het flexpeilgebieed.
Op de rechter y-a as wordt heet
verloop van het
oppeervlaktewaterppeil
gegeven (grijze ( lijn).
Verdder
zien we dat de mees st Zuidelijkee
petgaten (p petgat 231 en
148) hetzeelfde
verloop p van de
wateerkwaliteit
laaten
zien als
de Zuideliijke
sloot di ie gelegen is s bij het uittlaatpunt
(slo oot 138).
Hetzzelfde
geldt vvoor
het mee est Noordelijjk
petgat (pe etgat 229) en de Noordeliijke
sloot (sloot
232).
In het Noordden
is het water haarder
getuig ge de hog gere alkalite teit en de hogere
calcium+magnessiumconcent
traties. Het gebied gren nst hier aan het hoger gelegen Tie enhovens
kanaaal.
Vermoeddelijk
treedt er vanuit diit
kanaal kwel
op waardo oor gebufferrd
grondwat ter wordt
aanggevoerd.
De meest Zuidelijk
gelegenn
petgaten zijn z duidelijk k minder gebbufferd
wat mogelijk
duiddt
op veel mminder
beïnv vloeding vannuit
het Tien nhovens kan naal. Overige gens staan de eze twee
Zuiddelijke
petgaaten
met elka aar in verbinnding
omdat er gaten in de d legakkerss
zitten. Ze staan s niet
in diirect
verbindding
met de Noordelijke N ppetgaten.
119
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Petgat 2230
ligt ten NNoorden
van de petgaten 231 en 148 en heeft een waterkwalitteit
die tussen
die
van de ZZuidelijke
enn
Noordelijk ke monsterpuunten
in ligt. . Het lijkt er rop dat de wwaterkwaliteit
t van
dit petgaat
zowel vannuit
het Noo orden (meer gebufferd) als a het Zuide en (minder ggebufferd)
wordt w
beïnvloeed.
Figuur 4.7.4 Verlooop
van een aantal oppeervlaktewaterk
kwaliteitsparameters
voor de verschil llende
monsterppunten
binneen
het flexp peilgebied. OOp
de rech hter y-as wordt w het vverloop
van het
oppervlaktewaterpeil
ggegeven.
De nutrriëntenconcenntraties
van de oppervlaaktewaterlaag
(nitraat, ammonium a een
fosfor/fos sfaat)
zijn relaatief
laag (figuur
4.7.4) maar m wel ietts
hoger dan in de nabijg gelegen Westtbroekse
Zod dden.
Voor dee
twee meest Zuidelijk pe etgaten (petgaat
148 en 231)
laten de fosfor f en fossfaatconcentr
raties
in 2011eeen
toenamee
zien vanaf eind juli tot en met sept tember. Deze e toename vaalt
samen met
de
sterke sstijging
van dde
oppervlak ktewaterstandden
medio ju uli. Ook de am mmoniumcooncentratie
la aat in
deze pettgaten
een piiek
zien die ongeveer sammenvalt
met t de fosforpie ek. Dit sugggereert
naleve ering
uit de onnderwaterboodems
als gevolg
van anaaerobie
van de waterlaag g of toestrooom
van anae eroob
dieper ggrondwater
(kwel). Het blijft onduuidelijk
waar rdoor deze toename woordt
veroorz zaakt.
Binnen het flexpeillgebied
hebben
we in het bodemw water nerge ens hoge foosforconcentr
raties
gemetenn,
ook niet inn
de freatisch he grondwateerbuizen
of in i de onderw waterbodems (zie tabel 4. .7.1).
Er zou sspraken
kunnnen
zijn van n de toestrooom
van anae eroob fosfaathoudend
grrondwater
ui it het
Zuidelijkk
gelegen laandbouwgeb
bied. Ook iss
goed denk kbaar dat er door lokalee
verschille en in
stijghoogte
tussen de petgate en kwelstrooompjes
op gang g komen n waarbij lookaal
anae eroob
120
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
fosfaathoudend grondwater omhoog wordt gedrukt. Ook in de zomer van 2012 loopt de
fosforconcentratie in de twee Zuidelijkste petgaten op.
Nitraat piekt zoals in alle oppervlaktewateren in de winter. Ammonium piekt in de winterperiode
alleen in de sloten. Hierin bevindt zich een wat dikkere baggerlaag waaruit waarschijnlijk
ammonium wordt nageleverd.
Tabel 4.7.1 Eigenschappen van de onderwaterbodems. De bodemvochtconcentraties zijn de gemiddelde
waardes van alle bemonsteringsdata. De bodemconcentraties worden gegeven per liter bodemvolume.
Bodem Bodemvocht
% mmol L ‐1 mmol L‐1 mmol L‐1 mol mol ‐1 mmol L‐1 µmol L ‐1
µmol L‐1 µmol L ‐1
µmol L ‐1 mol mol ‐1
Org. Stof tot‐Ca tot‐Fe tot‐S tot Fe/S tot‐P Anorg N NH4 Fe P Fe/P
130 1,4 14,3 18,3 7,0 2,6 1,3 86,5 5,2 143,8 2,0 71,04
144 1,0 20,0 22,4 2,5 8,9 1,6 74,0 8,4 57,0 1,5 38,78
4.7.3 Oeverraaien (bodemwater)
In figuur 4.7.5 worden de bodemchemische eigenschappen gegeven voor de locaties waar de
bodemwaterkwaliteit is gevolgd. Hieronder wordt per raai het verloop van de
bodemwaterkwaliteit besproken waarbij verwezen zal worden naar deze figuur.
Noord-Oostelijk van het meest zuidelijke petgat is een raai bemonsterd (raai A) die vanuit de
rietkraag de oever oploopt. De oeverzone is hier fraai ontwikkeld met lokaal zegges,
moeraskartelblad en moeraswespenorchis.
We hebben hier te maken met een zeer minerale zwavelarme en fosforarme zandbodem (figuur
4.7.5). Er vindt als gevolg van uitzakkende waterpeilen en hiermee samenhangende oxidatie van
de bodems dan ook nauwelijks mobilisatie van sulfaat plaats (figuur 4.7.6). De
sulfaatconcentraties van het bodemwater zijn het hele jaar rond (erg) laag (< 30 µmol l -1 ). De
bodems zijn erg arm aan calcium (totaal-calciumconcentraties < 15 mmol kg -1 ). Uit onderzoek
elders weten we dat dit soort bodems erg gevoelig zijn voor verzuring. De alkaliteit van het
bodemwater is gelet op de lage totaal-calcium concentraties, echter relatief hoog, dit is gunstig
omdat het risico op verzuring hiermee vermindert. Deze goede buffering van de bodems wordt
waarschijnlijk in belangrijke mate bepaald door de invloed van gebufferd oppervlaktewater uit de
petgaten en mogelijk toestromend gebufferd grondwater. Gedurende het droge voorjaar neemt de
alkaliteit van het bodemwater iets af, maar er treedt geen verzuring op, de pH blijft hoog. De
ijzerconcentraties zijn jaar rond laag met uitzondering van de permanent geïnundeerde rietzone
waar jaar rond reductieve condities heersen. Gedurende het droge voorjaar van 2011 laten de
ijzerconcentraties van het bodemwater een klein dipje zien en de sulfaatconcentraties een klein
piekje, als gevolg oxidatiereacties in de bodem.
Overall gebeurt er niet zo veel omdat de grondwaterstanden niet erg diep uitzakken in deze
minerale oeverzone, maar vooral ook omdat de zandbodems relatief inert zijn (weinig tot geen
reactief zwavel of ijzer bevatten). De fosforconcentraties van het bodemwater nemen vanaf de
tweede helft van 2011 toe maar blijven laag. De fosforconcentratie in de permanent geïnundeerde
bodem in de rietkraag (A riet in figuur 4.7.6 en figuur 4.7.7) volgt de fosforconcentratie van het
open water van het petgat, maar is nooit hoger (figuur 4.7.7). De fosforconcentratie in de toplaag
121
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
van de ooeverzone
stiijgt
vanaf he et moment daat
het grondw waterpeil in d
stabiliseeert
daarna oop
een waard de van ongevveer
1 µmol l L
fosforpieeken
in het ooppervlaktew
water van Pettgat
231 en 1
2011 herrhaalt
zich inn
2012.
-1 de oevers beegint
te stijge en en
. Het bl lijft onduideelijk
waardoo or de
148 worden veroorzaakt. v Het verloop van
Figuur 44.7.5
Enkele bodemchemische
eigenschapppen
van de bodems b uit de oeverraaien. De monsterpu unten
worden voor elke rraai
gegeven n van nat ( (links) tot droog d (rechts) s). 25 en 550
staat voo or de
bemonsteeringsdiepte
inn
cm (zie voor r de ligging figguur
4.7.2).
122
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Figuuur
4.7.6 VVerloop
van de alkaliteitt
en de sulf lfaat-, calciu um+magnesiumm-
fosfor-, ijzer- en
ammmoniumconcenntratie
in het bodemwater voor de bode emvochtraai A. A De grondwwaterstand
in n de oever
t.o.v.
maaiveld woordt
op de rech hter y-as gegeeven
(grijze lij jn).
123
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Figuur 44.7.7
Verloopp
van de fosf forconcentrattie
in het bod demwater voo or de bodemmvochtraai
A, het
bodemwaater
van de rietkraag
die permanent p onnder
water sta aat en het op ppervlaktewaater
van het petgat p
waaraan deze raai ligtt.
De grondwa aterstand in dee
oever t.o.v. maaiveld m wor rdt op de rechtter
y-as gegev ven.
In figuuur
4.7.8 worddt
het verloo op van de bbodemwaterk
kwaliteit geg geven voor rraai
D. In ra aai D
hebben we te makeen
met bode ems waarvooor,
vanaf het h open wa ater het landd
opgaande, het
organiscche
stofgehaalte
toeneemt t. Hiermee nneemt
ook de d totaal-ijze er, totaal-zwwavel
en tota aal-P
concentrratie
toe (figuur
4.7.5). De sulfaaat-,
fosfor- en ammoniu umconcentraaties
die wo orden
gemetenn
in het bodemwater
zijn op alle locaaties
laag. Op p de locatie die d het verstee
op de oeve er ligt
(D182) wworden
hogeere
ijzer- en sulfaatconceentraties
gem meten dan op p de twee anddere
punten. De
ijzer- enn
sulfaatconccentraties
als smede de alkkaliteit
zijn (veel) ( lager in de winteer.
Waarschij jnlijk
vindt er in de winterr
accumulati ie van regennwater
plaats in de toplaa ag van de leegakker
waar rdoor
het meerr
ionenrijkerre
en geredu uceerde gronndwater
word dt weggedruk kt. Ook in ddeze
raai zien
we
de fosfoorconcentraties
toenemen n vanaf het mmoment
dat de waterpeil len stijgen. DDaarnaast
blijven
ook hier
de fosforcconcentraties
s in de boddems
lager dan d in het oppervlaktew
o water en zijn
de
concentrraties
het hooogste
voor de d locatie diie
het dichtst te bij het op pen water liggt.
Dit sugge ereert
beïnvloeeding
van de fosforconce entraties vanuuit
het open water w (inzijg gend oppervlaaktewater).
124
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Figuuur
4.7.8 VVerloop
van de alkaliteitt
en de sulf lfaat-, calciu um+magnesiumm-
fosfor-,
ammmoniumconcenntratie
in he et bodemwate ter (25 cm) diepte) vo oor de bodeemvochtraai
gronndwaterstand
in de oever t.o o.v. maaiveld wordt op de tweede
as gege even.
In fi figuur 4.7.9.
Tweee
hiervan lig
‘flexxpeil
1’ en ‘
plaggstrook
(loca
mineerale
bodem
4.7.55).
We zien
Dezze
locatie rea
van 2011. Op de
µmool
L -1 wordt het verloop
van dde
bodemwa aterconcentra aties gegeveen
voor vier locaties.
ggen in het flexpeilgebie
f ed op de vla akke oever di ie grenst aann
petgat 148 (locaties
‘flexpeil 2’) . De twee annderen
ligge en net buiten n het flexpeiilgebied
in een e natte
aties geen ‘f flexpeil 1’ een
geen ‘flex xpeil 2’). Locatie
flexpeeil
1 bestaat
uit een
m terwijl de e overige loccaties
worde en gekenmer rkt door eenn
veenbodem m (figuur
n dat locatie geen flexpeeil
2, de hoo ogste ijzer en n sulfaatconncentraties
la aten zien.
ageert ook he et sterkst opp
de uitzakke ende grondwaterstanden
iin
het droge voorjaar
eze locatie neemt n als gevvolg
van vee enoxidatie de e sulfaatconccentratie
toe tot 1400
, terwijll
de ijzerconc centratie daaalt
tot zeer la age waardes.
125
ijzer- en
D. De
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Figuur 44.7.9
Verloop van de alkaliteit
en de sulffaat-,
calcium m+magnesium-
fosfor- en ijjzerconcentra
atie in
het bodemmwater
voor dde
bodemvoch htlocaties A een
B, gelegen op een plagpl lek net buitenn
het flexpeilg gebied
(geen flexxepil
1 en 2) en binnen he et flexpeilgebiied
(flexpeil 1 en 2). Daarn naast wordt de grondwater rstand
in de oevver
t.o.v. NAP gegeven voor r twee peilbuizzen
gelegen in n de buurt van n de locaties.
Voor dee
overige bodems is er een veell
kleinere, toename
van
ijzerconcentratie
enn
de alkalite eit vertonen juist een dipje d gedure
fosforcooncentraties
zijn overwegend
(erg) llaag.
Opvall lend is de p
augustuss
2011. Dezee
piek valt samen s met dde
piek van 15 µmol L
petgat 1448,
waarmeee
deze locatie e in verbindiing
staat.
-1
n de sulfaatc tconcentratie.
De
ende de drooge
periode.
De
piek op locaatie
flexpeil 1 in
in het oppeervlaktewater
r van
126
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Figuuur
4.7.10 Verrloop
van een aantal opperrvlaktewaterkw
waliteitsparam meters voor slloten
binnen (sloot 138
en 2232)
buiten ( (sloten 141 en e 233) het fflexpeilgebied
d. Op de rech hter-as worddt
het verloop p van het
oppeervlaktewaterppeil
gegeven.
Er iis
geen verrgelijking
te maken meet
petgaten zonder een flexibel peeilbeheer
om mdat alle
ondeerzochte
pettgaten
binnen n het peilvaak
met flexib bel peil liggen.
Er is weel
een tweet tal sloten
bemmonsterd
net buiten het flexibelpeilge
f ebied (figuu ur 4.7.10). Sl loot 141 is eeen
geïsoleerde
sloot
buiteen
het flexpeeilgebied.
In figuur 4.7.10
zien we da at de waterkw waliteit op ddit
monsterp punt sterk
lijktt
op de waterrkwaliteit
van
het binnenn
het flexpeil lgebied geleg gen punt 1399.
Het punt ligt
dicht
bij eeen
uitstroomm
van het pe eilgebied waaardoor
de waterkwaltiet
w t hier ook beeïnvloed
zal worden
doorr
uitstromennd
water. Da aarnaast staatt
het niet in contact met het oppervlaaktewater
va an de rest
van het gebied.
Slooot
232 ligt inn
het Noorde en dicht bij het Tienhov venskanaal en n ontvangt mmogelijk
kw wel uit dit
kanaaal.
Deze slooot
wordt dan
ook gekennmerkt
door een hogere alkaliteit a dann
de Zuideli ijke sloot
binnnen
het flexppeilgebied
(s sloot 138). DDe
fosforcon ncentraties voor v de sloteen
zijn rela atief laag
maaar
duidelijk hhoger
in sloo ot 138. Deze sloot staat in n open verbi inding met dde
Zuidelijk petgaten
(2311
en 148) waaar
de fosfor rconcentratiees
hoog kun nnen oplopen n in de zomerr
(figuur 4.7. 7).
De wwaterkwaliteeit
buiten het flexpeilgebiied
wordt het t best weersp piegeld door sloot 233. D
bredde
sloot buiteen
het flexpe eilgebied. Heet
water van deze sloot is
harder (3000
µmol L -1
Dit is een
) dan het
127
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
water in het flexpeilgebied. De fosforconcentraties in deze sloot zijn vergelijkbaar met de
concentraties die worden gemeten in het Noordelijke deel van het flexpeilgebied en lager dan de
concentraties die worden gemeten in het Zuidelijke deel van het flexpeilgebied.
4.7.4 Conclusies
Omdat het helaas niet mogelijk was om buiten het flexpeilgebied te meten en alle onderzochte
petgaten binnen het peilvak met flexibel peil liggen, is er geen goede vergelijking te maken met
petgaten zonder een flexibel peilbeheer, Er zijn wel sloten buiten het flexibelpeil gebied
bemonsterd. Deze analyses laten zien dat het water binnen het flexibelpeilgebied minder hard is
maar dat fosforconcentraties vergelijkbaar zijn met de concentraties die worden gemeten in het
Noordelijke deel van het flexpeilgebied.
De sulfaatconcentraties van het oppervlaktewater zijn jaar rond erg laag (overwegend lager dan
40 µmol L -1 ). Uitzakkende grondwaterstanden leidden op geen enkele locatie binnen het
flexpeilgebied tot sulfaatconcentraties van betekenis. Bovendien is het relatieve oppervlak aan
open water groot De interne sulfaatbelasting van het oppervlaktewater is dan ook laag. De totaal
ijzer/totaal-zwavel verhouding van de onderwaterbodems alsmede de ijzer/fosfor ratio van het
bodemwater van de onderwaterbodems is gunstig en de nalevering van fosfor vanuit de
onderwaterbodems is waarschijnlijk erg laag. Ook in de bemonsterde oeverzones worden lage
fosforconcentraties (overwegend lager dan 2 µmol L -1 ) gemeten. Hoewel de metingen natuurlijk
niet perse representatief zijn voor het gehele gebied lijkt de nalevering van fosfor vanuit de
bodems binnen het gebied gering te zijn.
De waterkwaliteit van de petgaten verschilt. De meest Noordelijke petgaten zijn het sterkst
gebufferd wat mogelijk samenhangt met kwel vanuit het Tienhovens kanaal. De twee meest
Zuidelijke petgaten (deze staan met elkaar in verbinding) zijn minder sterk gebufferd en laten een
stijging van de fosforconcentraties zien in de zomermaanden. Hoewel een interne belasting niet
helemaal kan worden uitgesloten, lijkt dit niet waarschijnlijk. Het is mogelijk dat toestroming van
gereduceerd fosforrijker water, mogelijk veroorzaakt door tijdelijke verschillen in stijghoogte
tussen de petgaten of toestroming vanuit het Zuidelijke landbouwgebied, hiervoor de reden is.
Overall effect flexpeil waterkwaliteit: waarschijnlijk positief. Minder inlaat betekent minder
aanvoer van fosfor en sulfaat via het oppervlaktewater, en de huidige dynamiek leidt niet tot de
mobilisatie van sulfaat en/of fosfor binnen het flexpeilgebied. Lokale kwelstroompjes hebben
mogelijk wel een groot effect op de waterkwaliteit van de petgaten. Toestroming van fosforrijker
grondwater zou de oorzaak kunnen zijn van de hogere fosforconcentraties die in de zomer worden
gemeten in de twee meest Zuidelijke petgaten. Dit laatste zou dus negatief kunnen uitpakken voor
de waterkwaliteit van deze petgaten. Dit soort effecten zouden minder groot worden wanneer voor
de hele Oostelijke Binnenpolder van Tienhoven flexibelpeil zou worden ingesteld en/of wanneer
de petgaten met elkaar in verbinding zouden staan.
128
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
4.8 De Ronde Hoep
4.8.11
Inleiding
Poldder
De Ronde
Hoep (12 km k
en dde
Waver aann
de oostkan
Ronnde
Hoep is hydrologisch
van het flexpeilggebied
in pol
2 ) ligt ten zuiden van Amsterdam A t
nt (Fout! Verrwijzingsbron
niet gevo
h geïsoleerd en daar is flexibel f peilb
lder de Rondde
Hoep is 1, 5 km 2 tussen de Ammstel
aan de westkant
onden.). Hett
centrale dee el van de
beheer ingessteld.
De opp pervlakte
.
Bij dde
ontginninng
zijn vanaf f de relatief hoog en dro oog gelegen oeverwallen o van de Wav
Amsstel
sloten geegraven
naar r binnen toe. Hierbij is het
typerende kavelpatrooon
in De Ron
ontsstaan.
In tegeenstelling
to ot droogmakeerijen
(zoals s Groot Mijd drecht) is heet
veen in D
Hoeep
nooit afgegraven,
wa aarschijnlijk doordat er teveel klei met het veeen
vermengd
gebiied
is in eersste
instantie voor akkerbbouw
in gebr ruik genomen n, maar vanaaf
de 17
veehhouderij
de ooverhand.
Si inds de ontgginning
en de d ontwaterin ng in de Mid
sterkke
bodemdalling
op in De e Ronde Hoeep
(3-4 meter r in totaal). De D venige en
totaaal
circa 8 mmeter
dik. On nder de dekllaag
ligt een n dik pakket t Pleistoceen
lokaale
voorkomeens
van klei en veen.
e ver en de
nde Hoep
De Ronde
d is. Het
eeu uw kreeg
ddeleeuwen treedt er
n kleiige deklaag
is in
n zand en gr rind, met
Figuuur
4.8.1. De Ronde Hoep.
Linksboven, het verschil in winterpeil tussen het fleexpeilgebied
(vooraan)
en hhet
polderpeil (niet-flexpeil l, achter); Reechtsboven,
bo odemwaterraa aien vanuit dee
sloot het weiland
in;
Linkksonder,
nat peerceel
in het flexpeil f gebiedd;
Linksonder, , recent bemes st perceel.
129
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
De geheele
polder Dee
Ronde Hoe ep is in gebruuik
voor vee ehouderij. He et centrale deeel,
waar flexibel
peilbeheeer
is ingevooerd,
is in eigendom
vann
de Stichtin ng Noord-Hollands
Land ndschap en wordt w
onder vooorwaarden
verpacht aan n agrariërs. DDe
percelen n worden bem mest (figuur 4.8.1). Er wordt w
primair gericht op sooortenrijke
en
kwetsbare weidevogelgemeenschap
ppen, omdatt
deze momenteel
zowel kkwalitatief
alls
kwantitatief
de grootsste
natuurwa aarden in het
gebied verrtegenwoordigen.
Een tweeede
natuurdooelstelling
is s de ontwikkkeling
van an ndere faunist tische en bottanische
waa arden
in een beperkt deel
van het beheergebieed.
Daarbij wordt gestreefd
naar een botani ische
ontwikkkeling
van eeen
aantal graslandperccelen
en ee en meer na atuurlijke onntwikkeling
van
graslanddranden
langgs
slootoevers.
Binnen heet
waterbeheer
wordt ges streefd naar ooptimalisatie
e van
(grond)wwaterafhankeelijke
natuur r, waarbij eeen
zo’n goed d mogelijke waterkwaliteeit
en natuur rlijke
schommmelingen
in het
waterpeil worden nageestreefd.
Het t is een KRW W waterlichaaam.
Ten behhoeve
van heet
invoeren van v flexibel peilbeheer is
het central le deel van ppolder
De Ronde R
Hoep hyydrologisch
ggeïsoleerd
in n 2007. Het fflexpeilgebie
ed ligt midden
rondom eeen
brede, cen ntrale
sloot (MMeentsloot).
Alle sloten in het flexppeilgebied
st taan via dez ze Meentslooot
met elkaar
in
verbindiing.
In het nooordoosten
kan k indien nnodig
water via v een afsluitbare
duikerr
(gelegen tu ussen
monsterp rpunt 201 enn
202) het fle expeilgebiedd
ingelaten worden w (figu uur 4.8.2.). HHet
inlaatwat ter is
afkomstig
uit de Waaver
en heeft t een hoge EC
en P-conc centratie door
een grote bbijdrage
van brak
uitgemalen
water uitt
polder Groo ot Mijdrechtt.
In nattere tijden t kan via a een verstellbare
stuw aa an de
oostkantt
(gelegen tussen
monster rpunt 198 enn
197) water het flexpeilg gebied uitgela laten worden n.
Figuur 44.8.2.
Oppervllaktewatermon
nsterpunten biinnen
in de Ro onde hoep.
130
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Binnnen
het flexppeilgebied
is een maximuum-
en een minimumpeil
m vastgesteld van -2,45 en n -2,80 m
t.o.vv.
NAP. Ronndom
het flex xpeilgebied zzijn
de partic culiere onder rbemalingen n verdwenen en zijn 4
grotte
peilvakkenn
overgebleven.
In de winnter
staat het t peil in het flexpeilgebie
f ed veelal hog ger dan in
het oomliggende
ggebied
(zie ook o Fout! Veerwijzingsbron
niet gev vonden.).
In hhet
onderzoeksgebied
lig ggen een deeel
van de monsterpunte
m en binnen enn
een deel buiten
het
flexppeilgebied
(zzie
figuur 4.8 8.2).
4.8. .2 Oppervlaaktewater
De oppervlaktew
(figuuur
4.8.3). S
heefft
duidelijk
flexppeilgebied.
D
binnnen
het fl
sulfa faatconcentra
24000
µmol L
450
-1 .
µmol L -1 waterpeilen binnen het flexpeilgebie ed zijn hoge er dan buite
Sommige per rcelen in heet
flexpeilgeb bied zijn dan n ook zeer n
een effect op de watterkwaliteit,
maar er zijn
ook ver
De sulfaat- en e chloridecooncentraties
zijn veel hog ger buiten he
lexpeilgebied d. Buiten het flexpe eilgebied worden w gem
aties gemete en die liggenn
tussen de 500 en 1100 0 µmol L
Binnen het t flexpeilgebiied
liggen de d gemiddeld
enn
zijn de waa arden relatieff
stabiel.
-1 en het flexpe eilgebied
nat. Het flex xibel peil
rschillen bin nnen het
et flexpeilge ebied dan
middeld zee er hoge
, mmet
uitschie eters naar
de sulfaatcon oncentraties lager l dan
Figuuur
4.8.3. OOppervlaktewa
aterpeilen enn
het verloop op van een aantal oppeervlaktewaterk
kwaliteits-
paraameters
in pollder
Ronde Ho oep. Er wordeen
gemiddelde e waarden geg geven voor slooten
die bij be enadering
een vvergelijkbaar
verloop laten n zijn.
131
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Ook de alkaliteit vverschilt
ster
(gemidddelde
alkalitteit
varieert
flexpeilggebied
sprakke
is van ma
1300 enn
2200 µmol
L
fosfor/foosfaat)
zijn
zomermmaanden
ligge
daar buiiten.
De gem
het Noordelijke
deel
Zuidelijkk
deel (locat
dat voorr
het Zuidelij
erg hoogg
oplopen in
-1 rk. Buiten hhet
flexpeilg gebied is he et water har
tussen de 3200 en 5100 5 µmol L
atig hard tott
hard water (gemiddelde
). De nutriëntencon
n ncentraties van v de water
in de hele polder hooog
en voo or fosfor en
en hierbij de e nitraatconceentraties
in het h flexpeilg
middelde amm monium en ( (totaal) fosfo or en ortho-fo
l van het flex xpeilgebied (locaties 35, , 202. 203 en
ties 196. 198 8. 200) (ietss)
hoger, dan n buiten het
jke deel van het flexpeilggebied
de (to otaal) fosfor e
de zomer va an 2012.
-1 rd tot zeer hard
) terwijll
er binnen n het
e alkaliteit vvarieert
tusse en de
rlaag (nitraatt,
ammonium m en
n fosfaat zeeer
hoog. In n de
ebied overwwegend
hoger r dan
osfaat concenntraties
zijn voor
n 204) iets llager
en voo or het
flexpeilgebieed.
Opvallend
is
en ortho-fosffaat
concentr raties
De chlorridepieken
(ffiguur
4.8.3) hangen sammen
met de in nlaat van opp pervlaktewatter,
zowel binnen
als buiteen
het flexpeilgebied
in 2011, maarr
alleen buit ten dit gebie ed in 2012. DDe
sulfaatpi ieken
buiten hhet
flexpeilgeebied
lijken vooral v veroorrzaakt
te wo orden door ui itspoeling vaanuit
de perc celen,
met namme
in de winnter.
Figuur 44.8.4
Verloopp
van een aantal
oppervlaaktewaterkwal
liteitsparamet ters in polderr
Ronde Hoep p. Er
worden ggemiddelde
waaarden
gegeve en voor slotenn
die bij benad dering een ver rgelijkbaar veerloop
laten zij ijn .
132
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
4.8.33
Bodems
Figuuur
4.8.5 Verlloop
van een aantal a bodemmchemische
eig genschappen in i de diepte iin
polder Ron nde Hoep .
Het ggaat
om totaaal-concentratie
es voor de boodems.
133
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
De bodeem
in de Roonde
Hoep bestaat b uit rrelatief
zwav velrijk veen. In figuur 4.8.5 worde en de
chemiscche
karakteriistieken
gege even van dee
vier locatie es in de Ronde
Hoep wwaar
in deta ail de
bodemwwaterchemie
is gevolgd. Deze locatie
liggen in het h noordelijke
deel van de Ronde Hoep, H
aan de rrand
van het flexpeilgebi ied. Twee vaan
deze locat ties staan on nder invloed van het flex xibele
peil terwwijl
twee anddere
onder in nvloed staan vvan
het pold derpeil. Verder
ligt er steeeds
één locat tie in
een weiiland
dat geddraineerd
wordt
(middels
drainage buizen) en n één in eenn
weiland zo onder
drainagee.
Het valt t op dat de zwwavelconcen
ntraties toeneemen
in de diepte. d Dit ka an worden tooegeschreven
n aan
de oxidaatie
van de toplaag van het veen. HHierbij
word dt relatief im mmobiel gereeduceerd
zw wavel,
geoxideeerd
tot het mmobiele
sulf faat. Dit suulfaat
kan ui itspoelen naar
diepere vveenlagen
en n het
oppervlaaktewater.
AAls
gevolg va an de veenoxxidatie
neem mt ook het organische
sttofgehalte
va an de
toplaag af en neemt het massa volume v (kiloogram
droge bodem per liter
bodemvoolume)
toe. Het
ijzergehalte
in de tooplaag
neemt t juist toe omm
dat hier re elatief slecht t oplosbare iijzer(hydr)ox
xiden
accumulleren.
De oxxidatie
van ge ereduceerd zzwavel
en ijz zer leidt teve ens tot de prroductie
van zuur
waardooor
calcium inn
de bodems in oplossingg
gaat en uits spoelt. We zi ien dan ook ddat
in de top plaag
van het vveen
lagere calciumconc centraties wworden
gemet ten dan diepe er in het veenn.
Figuur 44.8.6
Verloopp
van het gr rondwaterpeill
en de sulfa faatconcentrat ties van het bodemwater voor
verschilleende
bemonsteringsdiepten
n, voor de wweilanden
van n de verschill lende flexpeilllocaties
in polder
p
Ronde Ho Hoep.
134
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
Het anaerobe noog
niet geoxi ideerde veenn
is duidelijk k rijk aan gereduceerd
sttikstof
(amm monium).
De totaal-ammooniumconcen
ntratie neemmt
dan nam melijk toe in
de dieptee
terwijl de e totaal-
nitraaatconcentrattie
juist hoge er is in de boovenste
10 cm m van de bod dem (figuur 44.8.5).
Ook dit wordt
verooorzaakt
dooor
de oxidati ie van het vveen
waarbij ammonium wordt geoxxideerd
tot nitraat n en
natuuurlijk
door ooxidatie
van opgebrachtee
meststoffen n. Nitraat hoo opt alleen opp
in de toplaa ag en niet
diepper
in het veeen
omdat het t hier onder nattere cond dities weer wordt w genitrifficeerd
tot stikstofgas
of ggereduceerd
ttot
ammoniu um. Opvalleend
is dat in het flexpeilg gebied de ammmoniumcon
ncentratie
in dde
bodem hoger is en n de afnamme
naar het t maaiveld toe geringeer.
Ook is hier de
nitraaatconcentrattie
van de to oplaag lager. Dit beeld co orrespondeer rt met de naattere
conditi ies in het
flexppeilgebied
wwaarbij
de bo odem minderr
diep geoxid deerd raakt.
In ffiguur
4.8.6 wordt het verloop vann
de grondw waterstanden n in de weiilanden
weer rgegeven
alsmmede
de sulffaatconcentra
atie voor de verschillend de dieptes wa aarop bemonnsterd
is. We e zien dat
de ggrondwatersttand
in de percelen p van het niet fl lexpeilgebied d gemiddeld d op een halv ve meter
ondeer
maaiveld ligt. In het flexpeilgebie
f ed ligt de gro ondwaterstan nd hoger. Opp
50 cm diep pte meten
we in de niet-fflexpeil
weil landen gemiiddeld
veel hogere h sulfa aatconcentratties.
Dit kan n worden
toeggeschreven
aaan
de oxida atie van het veen waarbi ij sulfaat vri ijkomt. Alleeen
tijdens de d meest
drogge
periode mmeten
we tijd delijk lagere sulfaatconce entraties. Mo ogelijk als geevolg
van in ndamping
waaardoor
tijdelijjk
calciumsu ulfaat kan neeerslaan.
Ook k op 100 cm m diepte is dde
sulfaatcon ncentratie
van het bodemwwater
hoger in de niet-fllexpeilweilan
nden (figuur r 4.8.6). Waaarschijnlijk
is i dit het
resuultaat
van uitsspoeling
van n sulfaat dat iin
hoger gele egen delen va an de bodemm
is vrijgekom men.
.
Figuuur
4.8.7 Verlloop
van het oppervlaktewa
o aterpeil en de sulfaatconcen ntraties van heet
bodemwate er voor de
oeveerzones
van dee
verschillende
flexpeillocatties
in polder Ronde Hoep.
Figuuur
4.8.7 laaat
zien dat ook aan dee
oevers de sulfaatconc centraties hooger
zijn in de niet-
flexppeilweilandeen
dan in de d flexpeilweeilanden.
Al l met al bli ijken de laggere
oppervl lakte- en
gronndwaterstandden
in het niet-flexpeilg
n gebied te lei iden tot hog gere sulfaatcconcentraties
s in het
bodeemwater
vann
de bodems s. In combinnatie
met de lagere oppe ervlaktewateerstanden
in het niet
flexppeilgebied
zzal
dit leiden n tot een verssterkte
uitspoeling
van sulfaat s naar hhet
oppervla aktewater
en dde
waargenomen
hogere sulfaatconceentraties
in het h niet-flexpeilgebied
(ffiguur
4.8.3) ). In het
flexppeilgebied
zijn
de sulfaa atconcentratiees
van het bodemwater
in i de perceleen
lager waa ardoor in
commbinatie
met de hogere oppervlaktew
o waterstanden n de uitspoel ling naar de percelen toe
kleiner
135
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
zijn. Hett
deelrapportt
van Deltare es Hydro tooont
aan dat de d uitwisselin ng en uitspooeling
van sto offen
van de ppercelen
naarr
het oppervlaktewater
tooe
afneemt bij b een Flexibel
peilbeheeer.
Het wate erpeil
van het oppervlakteewater
bewee egt mee mett
het grondw waterpeil in de oeverzonne,
waardoor
het
onderlinnge
hoogte- een
daarmee drukverschil d afneemt (De eltares. Hydro ologie rappoort
C,. 2012).
Figuur 4.8.8. Gemidddelde
bodem mwaterkwaliteeitseigenschap
ppen voor de e verschillendde
bemonster rings-
locaties een
bemonsteriingsdieptes
in polder Rondee
Hoep.
In figuuur
4.8.8 wordden
de gemid ddelde conceentraties
in het h bodemwa ater gegevenn
voor een aantal a
chemiscche
parameteers.
Het bode emwater in dde
toplaag va an de bodem m wordt gekennmerkt
door r een
lage alkaaliteit
als geevolg
van ve erzuring dooor
oxidatiepro ocessen en infiltratie vaan
regenwate er. Er
136
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
zijn voor de allkaliteit
geen
duidelijkee
verschillen n zichtbaar tussen de fflexpeil-
en de niet-
flexppeilweilandeen.
De sulfaa atconcentratiees
zijn, zoals s ook al bleek
uit figuur 44.8.5,
duidelijk
hoger
in de
flexpeil-weeilanden,
wa aarbij de hooogste
sulfaatc concentraties s worden geemeten
aan de d oevers
en oop
50 cm diiepte.
De calcium- c en magnesium mconcentraties
(de belanngrijke
tweew waardige
katioonen)
zijn ssteeds
gelijk aan de som van de sulfa aatconcentrat tie plus de hhelft
van de alkaliteit. a
De cconcentratie
calcium en n magnesiumm
in het bod demwater wo ordt in belanngrijke
mate e bepaald
doorr
de oxidatiee
van het vee en waarbij ccalcium
en magnesium m wordt w vrijgemmaakt
door het h bij de
oxiddatieprocesseen
geproduce eerde zuur (zzie
hoofdstuk k 3).
Diepper
in het vveen
is het ijzer i aanwezzig
in gered duceerde vor rm waarbij hhet
gebonde en is aan
gereeduceerd
zwaavel
(sulfide)
. Deze ijzeervorm
is zee er slecht oplo osbaar waarddoor
de conc centraties
op eeen
meter diepte
op alle locaties laagg
zijn. De ijzerconcentr
i ratie in het bbodemwater
is steeds
veell
hoger op eeen
diepte van n 50 cm. Hieer
maakt de oxidatie van n veen ijzer vvrij
(zie hoofdstuk
3)
dat hier bij zeerr
lage water rstanden deeels
verder wordt w geoxid deerd tot ijzeer(hydr)oxides
maar
deells
ook in oplossing
blijft als gereduceeerd
ijzer. Bo oven in het veen v is het ijzer
relatief immobiel i
omddat
het hier vvoornamelijk
k in de slechtt
oplosbare geoxideerde g vorm v aanwez ezig is. We zi ien dat er
hier grote verschhillen
optred den tussen dee
flexpeilwe eilanden en de d niet- flexppeil
weilanden.
In de
natteere
flexpeilwweilanden
ka an er reducttie
van de toplaag t optre eden waardooor
een deel
van de
ijzerr(hydr)oxiden
worden ge ereduceerd wwaardoor
ze in oplossing
gaan. In dde
veel drog gere niet-
flexppeilweilandeen
gebeurt di it veel mindeer.
We zien dat ook de gemiddelde g ffosforconcen
ntratie in
de tooplaag
van dde
flexpeilweilanden
hogger
is dan in n de niet-flex xpeilweilandeen.
Dit komt t doordat
als ggevolg
van dde
reductie va an ijzer(hydrr)oxides
het hieraan h gebo onden ijzer vrrijkomt.
Figuuur
4.8.9 Relaatie
tussen de e ijzer- en de ffosforconcentr
raties in de to oplaag van weeilanden.
Elk punt p staat
voorr
een monsterddatum.
Opvvallend
is verrder
dat in de
gedraineerrde
weilande en de fosforconcentraties
van het bod demwater
op 50 en 100 cm
diepte hoger
zijn dann
in de niet gedraineerde
g e weilanden (figuur 4.8.8 8). Het is
moggelijk
dat drrainage
leidt tot een verssterkte
uitspo oeling van fo osfor uit de ttoplaag.
Figu uur 4.8.9
laat duidelijk zien
dat in de e toplaag vann
de weiland den de fosfo orconcentratiee
in het bod demwater
corrreleert
met de ijzerco oncentratie en dat in de natte fl lexpeilweilannden
de ijzer- i en
137
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
fosforconcentratie in het bodemwater hoger zijn dan in de niet-flexpeilweilanden. Dit betekent
dat in het flexpeil gebied de potentiële uitspoeling van fosfor naar het oppervlaktewater groter zal
zijn. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat ook de uitspoeling van gereduceerd ijzer naar het
oppervlaktewater zal toenemen. Dit ijzer wordt geoxideerd in de waterlaag en kan hierbij
neerslaan met het uitgespoeld fosfaat.
In de onderzochte onderwaterbodems (tabel 4.8.1, nummers 46 en 183 hebben geen flexpeil) is de
ijzerconcentratie veel lager dan de zwavelconcentratie. Hierdoor is de binding van fosfor in de
onderwaterbodem slecht en is de beschikbaarheid aan gereduceerd ijzer laag. In de
onderwaterbodem zien we dat er veel minder ijzer dan fosfor in het bodemwater aanwezig. Dit
betekent dat deze bodems van Ronde Hoep in principe jaar rond fosfaat kunnen naleveren, en
geen bindingscapaciteit hebben (zie hoofdstuk 3).
Tabel 4.8.1 Eigenschappen van de onderwaterbodems. De bodemwaterconcentraties zijn de gemiddelde
waardes van alle bemonsteringsdata. De bodemconcentraties worden gegeven per liter bodemvolume
Bodem Bodemvocht
4.8.4 Conclusies
% µmol L ‐1
µmol L ‐1
µmol L ‐1
mol mol ‐1
Gelet op de waterhardheid en sulfaat- en chlorideconcentraties is er duidelijk een positief effect
van het flexibele peilbeheer. Voor de nutriënten zijn er geen verschillen of is er zelfs sprake van
een (iets) slechtere situatie in het flexpeilgebied. De afwezigheid van een positief effect op de
nutrientenconcentraties heeft te maken met het feit dat het om een landbouwgebied gaat. De
interne nalevering van fosfor en stikstof in het systeem (bijvoorbeeld uit de onderwaterbodems)
is dusdanig groot dat de langere verblijftijd niet opweegt tegen de verminderde inlaat van
nutriënten. De nalevering van P uit de onderwaterbodems wordt op korte termijn niet beïnvloed
door het flexibele peil. Wel leidt het flexibele peil tot een lagere alkaliteit en sulfaatbelasting van
het oppervlaktewater wat op de langere termijn gunstig is. Mogelijk leiden de nattere condities
ook tot een toename van de uitspoeling van fosfor en ammonium uit de percelen naar het
oppervlaktewater. Opvallend is in ieder geval dat voor het nattere Zuidelijke flexpeilgebied de
hoogste stikstof- en fosfaatconcentraties worden gemeten in het oppervlaktewater.
Opgemerkt moet worden dat het verbeteren van de waterkwaliteit niet het hoofddoel is van het
instellen van het flexibele peil in dit gebied. Het peilbeheer moet in eerste instantie de
weidevogeldoelstelling dienen en ook de wordt de ontwikkeling van een meer natuurlijke
oevervegetatie nagestreefd.
138
µmol L ‐1
µmol L ‐1
µmol L‐1 µmol L ‐1
µmol L ‐1 mol mol ‐1
Org. Stof tot‐Ca tot‐Fe tot‐S tot Fe/S tot‐P Anorg N NH4 Fe P Fe/P
35 86,9 67,3 3,6 69,7 0,1 0,7 1076,3 606,9 1,4 16,2 0,09
46 87,1 50,9 4,6 58,1 0,1 0,8 1097,4 503,8 2,4 12,9 0,19
183 87,5 68,6 5,3 81,4 0,1 0,8 1133,3 590,4 1,6 22,0 0,07
Rapportage Flexibel Peilbeheer Onderzoekcentrum B-WARE
_______________________________________________________________________________
4.9 Westbroekse Zodden
4.9.1 Inleiding
De Westbroekse zodden (2,6 km 2 ) liggen ten noorden van Westbroek, ongeveer 5 kilometer ten
noorden van Utrecht en 5 km ten westen van de A27 tussen Hilversum en Utrecht. Het gebied ligt
aan de flank van de Utrechtse heuvelrug. Aan het eind van de ijstijd is in dit gebied veel dekzand
afgezet door de wind. In het Holoceen ontstonden veenmoerassen die gevoed werden met
kwelwater vanuit de stuwwal. Door de relatief hoge ligging is de dikte van het veenpakket zeer
beperkt gebleven (0-1 meter). Door de glooiing van de onderliggende dekzanden is de dikte
variabel en op de dekzandruggen komt het zand aan de oppervlakte.
Aangezien de veenlaag maar dun is, was het niet rendabel de landbouwgrond op te offeren voor
turfwinning. Men heeft dan ook maar op zeer beperkte schaal turf gewonnen in het gebied. De
petgaten in de Westbroekse Zodden zijn gegraven in de periode 1991 tot 1999 in het kader van
natuurontwikkeling.
In enkele petgaten is flexibel peilbeheer ingesteld door de open verbindingen met andere dicht te
maken In de afgesloten petgaten mag het peil vrij fluctueren. Er wordt in de flexpeil-petgaten via
het oppervlaktewatersysteem geen water meer aan- of afgevoerd. Via de goed doorlatende
zandgrond staan de ‘geïsoleerde’ petgaten wel in verbinding met de omgeving. Het peilbeheer in
de rest van de Westbroekse Zodden heeft daardoor wel invloed op het peil in de afgesloten
petgaten. In het hoofdpeilvak van de Westbroekse Zodden wordt een winterpeil van -1,05 m NAP
en een zomer peil van -1,00 m NAP gehandhaafd (polderpeil).
Het gebied wordt beheerd door Staatsbosbeheer en maakt deel uit van het Natura 2000 gebied de
‘Oostelijke Vechtplassen’. In het gebied komen trilvenen (figuur 4.9.1), broekbossen, rietvelden
en graslanden voor. Het belangrijkste natuurdoel voor het gebied is het behoud, herstel en
uitbreiding van verlandingsvegetaties.
Om de jonge verlandingsstadia meer ruimte te geven heeft Staatsbosbeheer van 1991 tot 1999 een
aantal petgaten gegraven. Sinds de aanleg van de petgaten is de verlanding vanuit de oevers echter
nauwelijks op gang gekomen. In sommige sloten en (nieuw gegraven) petgaten komen wel
kranswieren, krabbenscheer (figuur 8.9.1 of fonteinkruiden voor. Voor enkele petgaten (één in het
Zuidelijke deelgebied en één in het Noordelijke deelgebied) is flexibel peilbeheer ingesteld door
de open verbindingen met andere petgaten dicht te maken. De petgaten met een flexibel peil
liggen geïsoleerd t.o.v. de omgeving.
In de petgaten met een flexibelpeil mag het peil vrij fluctueren. Er wordt in de flexpeil-petgaten
geen oppervlaktewaterwater meer aan- of afgevoerd.
139
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Figuur 88.9.1.
De Wesstbroekse
Zodd den. Linksbovven,
petgat me et trilveenverl landing, rechttsboven
Petga at met
Krabbesccheerverlandiing.Midden
en n onder Oeveergradiënten
met m peilbuizen n en poreuze e cups ten beh hoeve
bodemwaaterbemonsterring.
140
Rappportage
Flexibbel
Peilbeheer r
Onderzzoekcentrum
B-WARE B
_________________________
___________ ___________ ___________ _____________________
________
4.9.22
Oppervlakktewater
ma acroionen
De ppetgaten
met
een flexibe elpeil hebbenn
het hele jaar j door ee en hoger peeil
dan het polderpeil p
(figuuur
8.9.2). GGemiddeld
la ag in de ondderzoeksperio
ode het peil zo’n 10 cm hoger in de petgaten
met een flexibel peil. In de winter w kon diit
verschil op plopen tot me eer dan 25 cmm
(figuur 8.9 9.2.
Figuuur
8.9.2. Opppervlaktewate
erpeilverloop Westbroekse e zodden van n het in het ZZuidelijk
(roo od) en het
Noorrdelijk
(groenn)
deelgebied gelegen petggat
met flexib bel peil. In zw wart wordt heet
oppervlakte ewaterpeil
geveen
voor het ppeilvak
met polderpeil. HHet
piekerige e patroon va an het waterp rpeil in het Zuidelijke Z
flexppeilpetgat
worrdt
veroorzaak kt door storinggen
in de ‘Div ver’ metingen. .
Het valt op daat
de petga aten met eeen
flexibelp peilbeheer een
lagere ccalcium+mag
gnesium-
conccentratie
en ook een lag gere alkaliteeit
hebben dan d de petga aten zonder flexibel pei il (figuur
8.9.33).
De chloriideconcentra
aties zijn bedduidend
hoge er voor de pe etgaten zondder
flexibel peil p in het
Zuiddelijke
deelggebied.
Deze e verschillenn
in chloride econcentratie es kunnen woorden
verkla aard door
de innlaat
van opppervlaktewa
ater. In het droge voorjaar
stijgt de chlorideconncentratie,
al ls gevolg
van indamping, in alle petg gaten maar dde
concentra atie stijgt rel latief fors inn
de petgaten n zonder
flexiibel
peil vaan
het Zuide elijk deelgebbied.
De calcium+
mag gnesiumconccentratie
en ook de
alkaaliteit
volgenn
dit patroon n. Na de heviige
regenval l van half jul li stijgt de wwaterspiegel
zowel in
de ppetgaten
met een flexibel l peil als in dde
petgaten zonder z een flexibel f peil hhetgeen
gepa aard gaat
met een afnamee
van de chlo orideconcenttraties
als ge evolg van ve erdunning. Inn
het Zuidel lijke deel
nemmen
in de petggaten
zonder r flexibelpeill
ook de calc cium+magne esiumconcent ntratie en de alkaliteit
af.
141
Rapportaage
Flexibel Peilbeheer
Onderzoekccentrum
B-WA ARE
_____________________________
_____________________
___________ ___________ ___________ ____
Figuur 88.9.3
Verloopp
van een aan ntal oppervlaaktewaterkwal
liteitsparameters
in Westbrroekse
zodden.
Er
worden ggemiddelde
wwaarden
gegev ven voor petggaten
die bij benadering een
vergelijkbaaar
verloop laten
zien .
In figuuur
8.9.4 worddt
de gemidd delde chlorideeconcentratie
uitgezet te egen de gemmiddelde
alka aliteit
van het oppervlaktewwater.
Hier rbij worden aalle
bemonst teringslocaties
(zowel dee
petgaten als
de
sloten) wweergegevenn.
Het freati ische grondwwater
(twee meetpunten m in het Zuideelijke
deelgeb bied)
laten rellatief
lage geemiddelde
ch hlorideconcenntraties
zien.
De hogere chlorideconncentraties
in n het
Zuidelijkke
deelgebieed