You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
0 |<br />
O) i<br />
rv> -<br />
-j ;<br />
01 :<br />
I<br />
-p> '-<br />
:<br />
er'<br />
q<br />
CD<br />
CD<br />
;*r<br />
CD<br />
<<br />
13<br />
3><br />
3<br />
C/3<br />
ST<br />
3.<br />
03<br />
3,
VERHANDELINGEN<br />
V A M<br />
J. F, MARTINET,
VERHANDELINGEN<br />
E N<br />
WAARNEEMINGEN<br />
OVER DE<br />
NATUURLIJKE HISTORIE,<br />
MEERENDEELS VAN ONS<br />
V A D E R L A N D ,<br />
DOOR<br />
JOFJANNES FLORENT1US MARTINET,<br />
MEESTER DER VRIJE KONSTEN, DOCTOR IN DE<br />
WIJSBEGEERTE, LID VAN DE HOLLANDSCHE,<br />
ZEEUWSCHE EN GELDEItSCHE MAATSCHAPPIJEN<br />
DER WEETENSCHAPPEN TE HAARLEM , ROT<br />
TERDAM, VLISSINGEN EN ARNHEM J EN<br />
PREDIKANT TE ZUTPHEN.<br />
MET PU'ATEN,<br />
T E AMSTERDAM B I J<br />
J O H A N N E S A L L A H .<br />
MDCCXCV.
I N H O U D.<br />
i<br />
Antwoord aan de Hollandfche Maatfchap-<br />
pij van Weetenfchappen, te Haarlem,<br />
op Haare Vraage: Wat is 'er tot nu toe<br />
over de Natuurlijke Historie van ons<br />
Vaderland gefchreeven ? — wat ont<br />
breekt 'er nog aan ? — en welke is de<br />
beste wijze, waarop de gemelde ge»<br />
fchiedenis zoude dienen gefchreeven te<br />
w o r d e n ?<br />
Bladz. i<br />
Waarneeming van drie Joorten van witte<br />
Hemel - boogen. 2 ^<br />
Waarneeming van een tijionder Luchtver-<br />
fchijnfel, in 1768. 2 J p<br />
Waarneemin&van een' witten Hémel-gordel. 263<br />
* 3 Proe.
VÏ I N H O U B.<br />
Proeven over den nieuwen Landbouw. Bladz. 269<br />
Verbaazende uitwerk/els van een Onweder,<br />
in 1768. . agj.<br />
Een Orkaan van 1770, en de ongewoons<br />
Lucht-verfchijnfels in 1771. 2C.><br />
Befchrijving van een wanfchapen Bot, van<br />
een Wind'ei, van een Uitwas aan den<br />
tak van een Eikenboom, en van blaauwe<br />
Aarde. 3 2 I<br />
Waarneeming omtrent het Goud van den<br />
Rhijn. 2 f t ?<br />
Verhandeling over 't Wier der Zuiderzee. 337<br />
Waarneeming van eene Oog - ziekte, in eene<br />
familie op het eiland Wieringen. 413<br />
Verhandeling over het Grond-ijs. 419<br />
Waarneeming van een Onweer en eene Hoos,<br />
W 1780. 4 3,<br />
ANT-
A N T W O O R D<br />
OP DE<br />
V R A A G E;<br />
WAT IS 'ER TOT NU TOE OVER DE NATUUR-?<br />
LIJKE HISTORIE VAN ONS VADERLAND GE-<br />
j^CHREEVEN ? — WAT QNTBREEKT 'ER NOQ<br />
AAN ? — EN WELKE IS DE BESTE WIJZE ,<br />
WAAROP DE GEMELDE GESCHIEDENIS<br />
£OUDE DIENEN GESCHREEVEN Tl?<br />
WORDEN? •<br />
DOOR DE<br />
POLLANDSCHE MAATSCIJAPFJJ<br />
D E R<br />
WEETENSCHAPPEN T E HAARLEM?<br />
OP DEN 21 MEIj'1769, MET DEN PRIJS<br />
JEENER ZILVEREN MEDAILLE JBEKRQOND,
NilfcHbitur Uturn. Qtiis hoe mare efundetf<br />
Multum valent recifa parva de magnis.<br />
Momentarerum, & qua argumenta funt fumm<br />
Suffecerit traStaJe, Nullus abfolvet.
£i
4 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
den Schepper der waereld in zijne groote<br />
Werken, gevonden in onze enge Landpaalen,<br />
nederig aan te bidden, zijne verwonderlijke<br />
Almagt te erkennen, zijne ondoorgrondelijke<br />
Wijsheid te roemen , en zijne verbaazende<br />
Goedheid jegens ons dagelijks te danken*<br />
Nog zag ik, door zulk eene Historie , den<br />
weg gebaand, om onzen Landgenooten eene<br />
vermaakelijke tijdkorting, bekoorlijke uitfpanning,<br />
verhevener wijze van denken, aangenanmer<br />
verkeering met vrienden, nuttiger<br />
en verftandiger onderhoud in gezelfchappen,<br />
en, waarom mag ik 'er niet bijdoen, deugdzaamer<br />
gedrag , gelukkiger leeven, ijveriger<br />
bewaaring van gezondheid, en meer andere<br />
zegeningen, te leeren,<br />
Daar ik dan alle deeze dingen met aandagt<br />
overwoog, en ernftig ter harte nam, wie zal<br />
het wraaken, dat ik mij toen genoopt vond<br />
mijne kragten ter beantwoordinge van deeze<br />
opgegeeven' Vraag te beproeven ?<br />
Wat is 'er tot nu toe over de Natuurlijke<br />
Historie van ons Vaderland gefchreeven ?<br />
Wat ontbreekt 'er nog aan'i<br />
Mn, welke is de beste wijze, waarop de ge*<br />
melde Gefchiedenis zoude dienen gefchreeven<br />
te worden ?<br />
Eer
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 5<br />
Eer ik tot dit zo groot als nuttig ftuk<br />
overgaa , meen ik noodig te zijn met één<br />
woord te zeggen, wat ik door 's Lands Natuurlijke<br />
Historie verftaa, op dat het beloop<br />
mijner vcrhandelinge des 'te gemakkelijker<br />
begrepen worde.<br />
Door de NATUURLIJKE HISTORIE VAN ONS<br />
VADERLAND verftaa ik eene befchrijving van.<br />
den aart en hoedanigheden van alle de gefchaapcn'<br />
dingen , die zich in ons vaderland,<br />
in de wateren, in of op het drooge,<br />
in of aan de lucht, niets uitgeflooten, opdoen<br />
en vertoonen.<br />
Voorheen, en nu nog, heeft men wegens<br />
Verfcheiden' redenen, onnodig hier te melden,<br />
dit alles, niet ten onregte verdeeld in<br />
drie zo genoemde Rijken der Natuur , naamelijk<br />
in dat der Dieren, der Gewas/en, en<br />
der Delffloffen , waar bij ik noodzaaklijk<br />
geoordeeld heb te voegen eene befchrijving<br />
van de lucht onzes Lands, en der verfchijnzelen,<br />
die daar in voorkoomen: zo dat dan<br />
deeze Natuurlijke Historie onzes Lands, volgens<br />
dit gemaakte plan, hoe eng onze zeven<br />
Gewesten met de geasfocieer de Landfchappen<br />
mogen zijn , van een wijden omtrek is, en<br />
alles in zich bevat, wat zich aan ons oog<br />
ontdekt, of-onder onze zinnen "vallen kan.<br />
3 On»
HISTORIE VAN HET VADERLAND.<br />
Terwijl ik mij met het vooruitgezigt van<br />
zulk eene groote edelmoedige onderneeminge,<br />
die ons Vaderland zo veel luisters zal<br />
bijzetten, vermaake , gaa ik over om haatte<br />
zeggen , welke onvolledige werken over<br />
de Natuurlijke Gefchiedenisfe des Lands gefchreeven<br />
zijn. In den Tegenwoordigen Staat<br />
der Vereenigde Nederlanden , Amjlerdam 1739.<br />
ontmoet men wel veele zaaken, die dit fl.uk<br />
ten opzigt van fommige Provinciën en Landfchappen<br />
betreffen, maar wat ontbreekt 'er<br />
niet al aan ? zij gaat niet over alle Gewesten,<br />
noch raakt alles aan. Hoe onvolmaakt<br />
is 't Systema der Natuurlijke Historie in IV.<br />
Rijken, 'sHaage 1765.; en niet meer voldoen<br />
de vroegere Schriften , bij voorbeeld, De<br />
Wonderen van 't Heelal, in 't licht gegeeven<br />
door een Natuurkundigen dezes tyds , Gouda<br />
1718. L. VAN BOS het oude nieuws der ontdekte<br />
Waereld, of hefchrijving van Bergen %<br />
Wateren, Vrugten, Vogelen, Menfchen, en<br />
Beesten, Amjl. 1667. Of 't geen vreemden<br />
gedaan hebben, als : w. OLIVIER, a Letter,<br />
giving his remarks in a late Tourney into Denmark<br />
and Holland; Philof. Transadt. -vol. 23.<br />
Ten deezen tijde hebben F. SJOERDS in zijne<br />
Algemeene Befchrijving van Oud en Nieuw<br />
Friesland, Leeuw. 1765. — en j. H. KNOOP<br />
in den Tegenwoordigm Staat of Historifche<br />
Befchrijving van Friesland^ Leeuw. 1763.- de<br />
A 4 Na-
B SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJK^<br />
Natuurlijke Historie 'hunner Provincie j bijzonder<br />
de laatfte, wel niet vergeeten; maat<br />
zij hebben ze Jiiet uitvoerig noch naaüwkeurig<br />
behandeld , dewijl zc dat ftuk tot hun<br />
oogwit niet voornaamelijk gefteld hadden. De<br />
eenigej dien ik weet dit werk ondernoomen<br />
te hebben op de regte wijze, is de kundi<br />
ge Heer j. L E FRANCQ VAN BERKHEIJ , die<br />
Ons, binnen korten, het eerfte Deel van de<br />
Natmnijke Historie van Holland zal gee«<br />
ven (*). Dan dit is maar van ééne Provincie<br />
; en wie zal 't onderneemen van de<br />
overigen te doen?<br />
. Terwijl dan mijne Landgenooten, die hief<br />
Van iets weeten, niet ten onregt, met verlangen<br />
dit werk te gemoet zien , gaa ik aatf<br />
de MAATSCHAPPIJ, aan welke ik nu de eer<br />
heb te fchrijven, verflag doen van het geen*<br />
tot hier toe , over de Natuurlijke .Historie'<br />
onzes Lands gefchreeven is, en bepaal mij<br />
dan allereerst tot-<br />
t HET RIJK DER DIEREN,<br />
A. Hier toe breng ik den Mensch 6 of de IN*<br />
WOONERS van ons Vaderland, van welker i<br />
t. Li*<br />
| (*) Vóór weinige dagen 0^.) is dit werk in7*<br />
wal gekodmööj
HISTORIE VAN HET VADERLANDi §<br />
it Lichaamsgeflel ik niets meer zegge, dan<br />
dat i behalven de oude beroemde Ontleedkundigcn<br />
onzes Vaderlands, de vermaarde<br />
Heeren ALBINUS , CAMPER, VAN DOEVEREN,<br />
en anderen, van het zelve in hunne Werken,<br />
gelijk ook de Heer HOUTTUIN in zijne<br />
Natuurlijke Historie, Amjl. 1761. i.d.i.fl.<br />
II 138, enz. de naauwkeurigfte befchrijving<br />
gegeeven hebben.<br />
2. Van de Ziekten, waar voor onze Landgenooten<br />
in het bijzonder bloot ftaan, maaken<br />
melding de Tegenwoord. Staat der Pereen.<br />
Nederlandtn, 1, d t bl 17. over het algemeen;<br />
doch van de geenen, die/in den Lande van<br />
Over-Maaze in 't bijzonder heerfchen, 2. d.<br />
bl. 374. L. STOCKE over de kwijnende ziek'<br />
ten der Nederlanders , Utrecht 1764. , en de<br />
Verhandeling over de Galkoortfen van Zeeland.<br />
C. A. KLOEKHOF Opusc. Medica, Traj. ad<br />
Rhen. 174.7. pag. 1. over een kwaadaartige<br />
Koorts te Kuilenburg regeerende. j. H. KNOOP<br />
in zijne befchrijv. van Friesland, fpreekt bl.<br />
26. van de ziekten , die in zijne Provincie<br />
regeeren ; en j. GOUT heeft aan die van<br />
Groningen gedagt in zijne Differt. de Morbis<br />
Regioni Groningo - Omlandicce maxime familiaribus,<br />
eorumque caufis praacipuis, Groning. 1763.<br />
Aan die van Zeeland was j. BASTER indagtig,<br />
toen hij fchreef zijne Geneeskundige Proe.<br />
Ven wer de Lucht, in de Verhand, der Holland-<br />
A 5 fche
IO SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
fche Maatjchappij, 3. d. bl. 124,. En over<br />
de tegenwoordige Zenuw - Ziekten wilde L.<br />
BIKKER zijne gedagten zeggen, agter het beroemd<br />
Werk van R. WHYT, Rott. 1777. T.<br />
SCHWENCKE heeft ons aangaande de Kinderpokjes<br />
berigt, in de gemelde Verhand. 8. d.<br />
Éi ft. bl. 488 , dat ze alle vijf jaaren in<br />
ons land epidemicq grasfeeren. De beroemde<br />
CAMPER heeft ons niet alleen geleerd in 't<br />
7. d. van dat Werk, 2. ft. bl. 458, 459, dat<br />
in de Steden de meeste Manken gevonden<br />
worden, maar zelfs het nette getal der geenen,<br />
die te Franeker dat gebrek hebben, bl.<br />
451. opgegeeven. *<br />
3. Over de Vrugtbaarheid van Nederlands<br />
Inwooners weet ik niet, dat 'er iets meer is<br />
aangetekend, dan de Heer CAMPER, bl. 361.<br />
van 't gemelde boek, gezegd heeft, naamelijk,<br />
dat de Boeren vrugtbaarer zijn, dan de<br />
Stedelingen.<br />
4. Tot dus verre, is mij niet bewust, dat<br />
de Invloed onzer Luchtftreek op de Gefteltenis van<br />
onze Vaderlanderen door iemand is befchreeven:<br />
wij hebben over dit onderwerp niet anders<br />
dan een algemeen Stuk, welk eene vertaaling<br />
is , te vinden in de Nieuwe VaderL<br />
Letieroef. 1. d. Mengelw. bl. 372.<br />
5. Dat de Inwendige Gefteldheid der Lichaamen<br />
onzer Landgenooten merkelijk van eikanderen<br />
verfchilt, heeft men, ten opzigt van<br />
dc
HISTORIE VAN HET VADERLAND. II<br />
de inwooners van het eiland Marken , alleen<br />
aangetekend in den Tegenwoord. Staat der<br />
Vereen. Nederland. 8. d. bl. 625. waar gezegd<br />
wordt , .dat men die lieden ten tijde van<br />
ziekte een ongelooflijk grooter gift van geneesmiddelen<br />
gceven moet, dan anderen; en<br />
dat dit waaragtig is, heeft mij de tegenwoordige<br />
Schout van dat eiland, die daar de<br />
geneeskunde oeffent, bevestigd.<br />
6. Dat onze Landslieden ten opzigte der Lichaamen<br />
van de Voorouders ontaart zijn, blijkt<br />
genoegzaam, als men ze hedendaags vergelijkt<br />
bij de geenen, die TACITUS en anderen .<br />
befchreeven hebben; en BALLAXSERD heeft<br />
dit ook opgemerkt in zijne Verhand, over de<br />
opvoed der Kinderen, te vinden in de Verhand,<br />
der Hollandfche Maatfch. 7. d. 2. ft. bl,<br />
109 , 112.<br />
7. Niemand heeft over de Grootte der Liehaamen<br />
gefchreeven; dan een paar voorbeelden<br />
vind ik aangetekend, naamelijk, in den<br />
Tegenw. Staat der Vereen. Nederl. 7. d. bladz.<br />
473. dat te Lekkerkerk geleefd heeft GERRIT<br />
SASTIAANSZ , die 99 duimen lang, en zo<br />
fterk als twee andere menfehen was; en in<br />
den Vuur- en Water-nood van Edam, door<br />
A. T. KRUITHOF , wordt gemeld, dat TRIJNT<br />
JE CORNELIS KEEVER, aldaar in 't jaar 1633.<br />
geftorven, de lengte van 9 voeten hadt: en<br />
dewijl haare fchilderij in eene der openbaare<br />
Stads-
12 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
Stads-gebouwen nog bewaard wordt, heb ik<br />
den Stads - bouwmeester, JAKOD DE GEEST ,<br />
verzogt, haar haauwkëürig te meeten ; die<br />
haar bevonden heeft 9 voeten Amfterdamfche<br />
maat, dat is 97 Rhijnlandfche duimen, lang<br />
te zijn.<br />
8. Over den Leeftijd dei' Nederlanders hebben<br />
wij deeze volgende fchrijvers. w. KERS-<br />
SEBOOM Proeven van Politieke Rekenkunde, N.<br />
STRUIJCK Aanmerkingen op de jaarlijks Geboorenen,<br />
Getrouwden en Gejlorvenen in eenige<br />
Plaatzen van Holland. Uitgezogte Verhandel.<br />
• bij F. Houttuijn, 7. d. bl. 138. — Nadere<br />
Aanmerk, over het getal der Jnwooneren van<br />
verfcheide Landen en Steden, 2. d. bl. 507.<br />
Aanmerk, over 't fterven van Kinderen, bl.<br />
70. — over den Staat des Menfchelijken Geflagts,<br />
Amjl. 1740. T. SCHWENCKE over het getal der<br />
Dooden in 's Hage, A". 1759 — 1763. in de<br />
Verhand, der Hollandfche Maatfchappij, 8. d.<br />
i. ft. bl. 488. N. DUIJN over het jaarlijksch<br />
Sterftal der Menfchen in fommige Steden van<br />
Holland, in zijne Aanmerkingen over de Strengt<br />
Winters, Haarl, 1746. bladz, 185.<br />
9. Zeer onvolmaakt zijn het KaraEter, de<br />
Aart en Hoedanigheid onzer Landgenooten gefchetstin<br />
de Redevoering voor de Vreemdelingen,<br />
1762. in dmNederlandfchenStaatsJ'chrijver,<br />
's Haage 1760. — in de Sterren - voorzegkunde<br />
van EL. VAN 01, Rat. 1762. Met weinige<br />
woór-
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 13<br />
woorden, doch veel beter , .door DE R E A L ,<br />
Vaderlandfche Letteroefening'. 4. d. Mengelw.<br />
bladz. 133. GUICCIARDIN en TEMPLE haal ik<br />
niet aan. Onder de laateren behoort de<br />
Hoogleeraar CAMPER in zijne Verhand, over<br />
het bejlier der Kinderen , in de Verhand, der<br />
Holl. Maatfchappij, 7. d. 2. ft. bl. 380. Het<br />
Karafter der FRIESEN heeft KNOOP in zijne<br />
Eefchrijv. bl. 456. opgegeeven. In den Te.<br />
genw. Staat der Vereen. Nederl. wordt 't algemeen<br />
Karafteronzer Landgenooten, i.d. bladz.<br />
12. gemeld, doch bijzonder dat der GELDER-<br />
pCHEN, 3. d. bl. 45. waar aan PONTANUS<br />
Histor. Gelrice, lib. 2. c. 677. ook gedagt<br />
heeft. — dat der HOLLANDERS I. d. bl. 12.<br />
en 4. d, bl. 28. — dat der GOOILANDERS 8. d.<br />
bl. 91. — dat der ZEEUWEN 9. d. bl. 24. —<br />
dat der STICHTSCHEN, II. d. bl. ir. Het Ka^-<br />
rafter van alle de Inwooners der zeven Gewesten<br />
onzes Lands wordt kort, doch zeer<br />
fraai, aangetekend in de Aanmerk, op den Geographifchen<br />
Onderwijzer van F. OSTERVALT,<br />
Amfl. 1765. naamelijk dat der GELDERSCHEN<br />
in 't 1. d. bladz. 158, 159. — der HOLLAN<br />
DERS , bl. 186. — der ZEEUWEN , bl. 19a,<br />
Ï93. — der STICHTSCHEN, bl. 200. — der<br />
ÏRIESEN, bl. 208. — der OVERIJSSELSCHEN,<br />
ï>l. 213. — der GRONINGERS , bl. 219.<br />
10. Wat aangaat het Getal der Inwooners,<br />
KNOOP heeft dat va# Friesland, bl. 159. de
14 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
Tegenw. Staat der Vereen. Nederl. dat van Holland,<br />
4. d. bladz. 5. en dat der Stichtfchen in<br />
't lm 1748. 11. d. bl. 11. bepaald. Voorts<br />
kan men het getal der Stedelingen in de Befchrijvingen<br />
der Steden meestal vinden, welk<br />
wij hier niet kunnen aanhaalen.<br />
B. Ik gaa over tot de DIEREN,<br />
1. De aandagt der Natuurkundigen heeft<br />
zich op de waarneeming en befchrijving der<br />
Bieren onzes Lands zo naauwkeurig niet bepaald,<br />
als wel behoorde. Wij hebben ons<br />
te veel vergenoegd met de Werken van AL-<br />
BERTUS MAGNUS , ARISTOTELES, PL1NIUS ,<br />
V. ALDROVANDUS , HILDEGARDIS, DE PIN-<br />
GUIA ABBATISSA, GESNERUS , JOHNSTON, ED-<br />
WARDS , CATESBY , CASSER1US , J. M. FA-<br />
IiRICIUS , LISTER , DE CONDILLAC , BARTIIO-<br />
LINUS , KLEIN , VAN DEN BOSSCHE , DE<br />
NOBLEVILLE en SALERNE , BOCHART ,<br />
• HARVEUS, FRANZIUS , BOYLE, DE LA CHAJI-<br />
15RE, BUFFON , BRISSON, H. FABRICIUS AB<br />
AQUAPENDENTE , IIILL , CUBA, LINN^EUS ,<br />
en anderen , die ook waarlijk aan deezen<br />
Tak der Natuurlijke Historie zo veel lichts<br />
bijgezet hebben , dat men waardig geoordeeld<br />
heeft, de Boeken van veelcn dcezer<br />
Mannen in ons Vaderland te drukken. Hier,<br />
en bij de meeste ftukken van mijn Antwoord<br />
op
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 15<br />
op dit eerde deel der Vraage , zou ik kunnen<br />
en moeten voegen die Verhandelingen,<br />
welken in de Gedenkfchriften der buitenlandfche<br />
Keizerlijke en Koninglijke Academiën en<br />
Sociëteiten , in verfcheiden' taaien uitgegeeven,<br />
gevonden worden, en aan de drie Rijken<br />
der Natuur , zo als ze in ons Land voorkoomen,<br />
licht zouden kunnen bijzetten; dan<br />
eischt de MAATSCHAPPIJ van mij deezen<br />
grooten, en zo ik meen, weinig voordeeligen<br />
arbeid ? daar ze toch niet nagenoeg aan<br />
het oogmerk voldoen zal.<br />
2. Liever geef ik op de vertaalde Schriften<br />
van Vreemden over dit deel der Natuurlijke<br />
Historie. Zij zijn de volgenden, 'f Algemeen<br />
Woordenboek der Natuurlijke Historie,<br />
door VALMONT DE BOMARE, Dord. I761. I.<br />
deel. Algemeene tafel tot de Natuurlijke Historie<br />
der viervoetige Dieren, door j. T. KLEIN.<br />
Uitgezogte Verhand, i. d. bl. 45. BOURGE<br />
LAT over den gang der Poerden, 7. d. bl. 436.<br />
BUFFON over den oorfprong van het verfchiU<br />
lend Ras der Honden, 3. d. bl. 203. DAU-<br />
BENTON berigt van de voornaamjte Verjcheidenheid<br />
der Katten, 2..d. bl. 523. — Over het verfchillend<br />
Ras der Honden, 3. d. bl. 1. j. RAY<br />
Gods Wijsheid in de Werken der Scheppinge,<br />
Amjierd. 1765. F. WATSON de Dierlijke Waereld<br />
ter befehouwing opengezet, Amjl. 1761. Befchrijving<br />
van de Huiskat, Vaderl. Lettemfen.<br />
3. d.
*ó SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
3- d. Mengelw. bl. 1S8. Onfeilbaar middel om<br />
de Mollen in de tuinen te dooden , bl. 367,<br />
CHOMEL Huishoudelijk Woordenboek. Leid. 1769.<br />
3. Onder de Onzen, die hier aan gewérkt<br />
hebben, tclle ik B. NIEUWENTIJT Waereldbefeh.<br />
Amjl. 1720. bl 529. L. VINCENT Wondertoneel<br />
der Natuur, Amjl. 1706. A.'VAN<br />
LEEUWENHOEK over de Djeren, Leiden 1686.<br />
G. BLASIUS Anatome Animahum, Amflel, 1673.<br />
H. RUYSCH Theatrum Univerfale, Amjl. 1718.<br />
F. RUYSCHII Thefaurus Ammalium, Amjl,<br />
1700. A. SEBA Locu^kt- Jfvnus Rerum Natura*<br />
Hum Thefaurus, Amjl. variis ann. Befchouw.<br />
van de Werken der Nat. of Vervolg op RAY,<br />
Amfl. 1768.<br />
a. Eenigen onzer Landgenooten hebben<br />
alleen over fommige Dieren onzes Lands , of<br />
bijzonder over derzelver Deelen gefchreeven.<br />
Ziet 'er hier deeze lijst van. p. VAN MUSse<br />
HENBROEK Disfertat. de prcefentia Aeris in<br />
humoribus Animalium, Lugd. Bat. 1715. AL-»<br />
BINUS over de Zee-konden, in Annot. Academ.<br />
I. 3. c. 15. c. NOZEMAN Be/chrijving van<br />
den Das, Uitgez. Perhandel 8. deel, bl. 367,<br />
j. BAS : ER over de Iiekle> ézelen van de Huid<br />
der Dieren, Perhand. der Holl. Maatfchappij,<br />
6. d. 2. Jl. bl. 746. Tegen-woord. 'Staat der<br />
Vereen. Nederl. ovtv de Schaapen der Veluwe ,<br />
3. d. bl. 340. — over het minder getal der<br />
Konijnen in Holland, 4. d. bl. 9, — over
HISTORIE VAN HET VADERLAND. I?<br />
de Muizen, die men altoos in Zeevank nabij<br />
Edam heeft, 8. d. bl 519. — over de Schaapen<br />
van Zeeland , 9. d. bl. 11. SJOERDS<br />
over die van Friesland, in zijne befchrijving,<br />
bl. 179 , 192. CAMPER over die de beste<br />
Wol hebben, Verhand, der Holl. Maatfchappij,<br />
6. d. 2. ft. hl. 750. KNOOP , in zijne 6efchnjv<br />
van Friesland, befchrijft het groot en<br />
zwaar Rundvee zijner Provincie, bl. 61. —•<br />
de zwaare Kalven en manier van weiden, bl.<br />
63. — de Friefche en Drentfche Schaapen,<br />
bl. 66, 67. — hun toeneemend, getal Bl.<br />
68. — de Geiten, bl. 69. — de Varkens<br />
en welk foort men 'er heeft, bl. 69. — de<br />
Paarden, bl. 70. en bij SJOERDS, bl. 176. —<br />
Dat men 'er veele Haazen , doch geen Konijnen<br />
heeft, tekent hij aan, bl. 73. — geen<br />
Wolven, maar wel veele Vosfen en Wezels<br />
in Zevenwouden, bl. 84. p. CLANT Encomium<br />
Bovis, Haarl. 1714.. De Tegenwotrd. Staat der<br />
Vereen. Nederlanden , waar men de mest der<br />
Dieren in plaats van Turf brandt. 10. d. bl. 354.<br />
b. Over de Ziekten der Dieren hebben gefchreeven<br />
onder de Buitenlanders , wier<br />
Schriften vertaald zijn, LAYARD over de Nuttigheid<br />
van de Inenting der Veeziekte, Uitgezogte<br />
Verhandel. 4. d. bl. 600. ALERECHT over de<br />
Rii'iderziekte, 7. d. bl. $79. BOURGELAT over<br />
het zelfds Stuk , 8. d. bl. 196. DE LA FOSSE<br />
over de Ziekten der Paarden, 10. d. bl. 315.<br />
B c. Ons
l9 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
c. Onze Landgenooten hebben de volgen^<br />
de Stukken in het licht gebragt: Remedie<br />
voor Paarden, Amfi. 1731'. bij hunnen kwaaien<br />
Broes, HOUTTUIN in zijne Natuurlijke<br />
Histor. t>. d. 3. Ji. bl. 363. CAMPER over de<br />
platte Leverwormen in Schaapen en Runderen,<br />
in de Nieuwe wijze van Landbouwen, Amjl.<br />
'1763. 2. Jl. bl. 303. en 4 Jl. bl. 320. —<br />
over den kwaaden Droes der Paarden, 2. Jl.<br />
bl. 321. —hoe men ze's Winters gezond op Jlal zal<br />
houden, 4. Jl. bl. 238. — voordeelen van [hel<br />
zout voor Paarden, Hoornbeesten, Schapen en<br />
Geiten, bl. 234. De Nederlandfche Stalmees»<br />
ter, door L. W. F. VAN OEBSCHELWITZ,<br />
*r Haage 1763. s. A. VAN COUR Accidenten,<br />
der Paarden en Koebeesten. De voortreffelijke<br />
Paarden, die men in 't Land van Leerdam<br />
iokt, zijn bijna zo goed, zo niet beter, dan<br />
de Friefchen , j. LE FRANCQ VAN BERKHEIJ<br />
Nat. Hijlorie van Holland, bl. 23. De Burger<br />
Boer of Land-Edelman, Amjl. 1761. p. AL«<br />
TA over de Ziekte van het Rundvee, Leeuw. 1765.<br />
Over de Ziekte onder Paarden en Hoornbeesten,<br />
in het jaar 1732. Vitgelezene Nat. of EU. Verhandelingen,<br />
Amjï.1764. I. d. M. 318. J. EN<br />
GELMAN Waarneemingen in de Runderjlerfte<br />
van 1756-1759- Verhandel, der Holl. Maatfchapij,<br />
6.d. 2. Jl. bl. 955. enyd.i.fi. bl. 247.<br />
en 34/-. KNOOP Befchrijv. van Friesland, bl.<br />
64. j. G. Btrigt aangaande de Inenting der be-<br />
/biet-
HiSTORÏE VAN MÉT VADERLAND. IJ<br />
fmettelijke Ziekte in het Rundvee , Uitgez.<br />
Verhandel. 3. d. bl. 246. De Nederlmdfche<br />
Jaarboeken op 't jaar 1755. HOUTTUIN over<br />
de Feepesten van de jaar en 1272, 1503, 1617,<br />
£653, 1682, 1713, en 1744. in de Nat. Hifi.<br />
1. d. 3. ft. bl. 288, 289. — hoe veele Koetjen<br />
in Holland en West-Friesland , in 't<br />
jaar 1744 en 1745. geftorven zijn, bl. 300.<br />
êf. Over het Zwemmen der Bieren hebben<br />
we, mijns weetens, niets meer dan het vertaald<br />
Stuk van BA-ZIN, in de Uitgez. Verhand.<br />
1. d. bl. 260.<br />
e. In 't ftuk van de Voortteelinge der Bieren<br />
hebben , onder de vreemden, ons geholpen<br />
DE MAUPÈRTUIS over de voortteeling van.<br />
Menfchen en Dieren, Vaderl. Letteroefening.<br />
4. d. Mengelw. bladz. 257. G. GAR.DEN in d«<br />
keurige Verzamelingen van HALLEY , Amft.<br />
1734. j. PARSONS Natuurk. Aanmerkingen over<br />
de overeenkomst en votsrtteeeling der Bieren en<br />
Gewasfen, 's Hage 1753, dat voortreffelijker<br />
behandeld is door j. BASTER, in zijne Verhand,<br />
over de voortteeling der Dieren en Plan»<br />
ten, Haarl. 1768. HALLER over de vorming<br />
Van 't Kuiken in 't Ei, en HARVÊUS over<br />
de voortteeling der Hinden, vergeleken door<br />
BONNET , Uitgez. Verhand. 9. d. bl. 171.<br />
Onder de onzen tellen wij, behalven den zo<br />
even genoemden j. BASTER , den vermaardtR<br />
A. VAN- LEEUWENHOEK , in zijne -Werken.<br />
B s>, ƒ. Aan-
20 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
ƒ. Aangaande de Verbastering der Dieren<br />
hebben wij een vertaald Stuk van den beroemden<br />
BUFFON , in de Nieuwe Vaierl. Letteroefen.<br />
2. d. Meng-lw. bl. 16.<br />
g. Omtrent de Warmte der Dieren heeft ons<br />
toegelicht A. DUNTZE Differtat. compkclens<br />
varia experimenta circa Calorem Animamium<br />
fpeclantia, Lugd. Bat. 1754.<br />
h. Over de Taal der Dieren hebben wi|<br />
bijkans geen andere dan vreemde hulp gekreegen,<br />
naamch'jk , van H. FABRICIUS AB<br />
AQUAPENDENTE de loquela Brutorum , Franc.<br />
1624. A. ARNDIUS de loquela Animant. brutor.<br />
Upf. 1708. Verhand, af zij eene fpraak<br />
hébben, Uitgez. Verhandel. 5. d. bl. 512. BON<br />
NET Gedagten over de Taal der Beesten, Vaderl.<br />
Letter oef en. 6. d. Mengelw. bl. 31. H.<br />
s. REIMARUS over de Driften en Konstdriftea<br />
der Dieren; Leid. 1761. A. DEUSINGII Fafcic.<br />
Differt. de ratione fc? loquela Brutorum , Groning.<br />
1660.<br />
i. Zeer veelen hebben over de Ziel der Die<br />
ren gepeinsd, als: CARTESIUS, WILLIS,JENK,<br />
GUER, BOUILLER, BUFFON, WINKLER , GAS<br />
TON, PARDIES, BORARIUS, SCHMIDIUS , DAR-<br />
WANSONIUS, CHANET, DE BEAUMONT, HE-<br />
RING en REIMARUS. Dan wij vergenoegen<br />
ons met A. LE GRAND de Carent. fenf. cogitat.<br />
in brutis, Londin. 1675. MEIER over<br />
de Zielen der Dieren, c. MYLJUS Gedagten<br />
over
HISTORIE VAN HET VADERLAND. si-<br />
Otter de Driften der Dieren, KRUGER over de<br />
Reden der Dieren, KLEMAN over de Geest-<br />
kunde, 'sHage 1765. MARTINIUS over de Re-<br />
denlooze Dieren, Amfl. 1765. en A. BUURT in<br />
zijne Godgeleerdheid, Amfl. 1763. §. 156. en<br />
318. behooren onder onze laateren.<br />
k. Waar men in ons Land het fmaakelijk-<br />
fte WM vindt, heeft veel gemakkelijker kun<br />
nen bepaald en befchreeven worden , hoe<br />
wel het niet gebeurd zij. In den Tegenw.<br />
Staat der Vereen. Nederl. wordt met één woord<br />
gerept van 't Wild en de Kapoenen van Bre<br />
da, 2. d. bl. 201. en van dat der Meijerije van<br />
's Bosch, a. d. bl. 27.<br />
Dan , onder alle deeze bovengenoende<br />
Schrijvers en Landgenooten is 'er niet één,<br />
die in onze Taal , zo fraai en naauwkeurig<br />
volgens het Samenftel van den grooten LIN-<br />
N^EUS , de Natuurlijke Historie der Dieren<br />
gefchreeven heeft, als de Heer HOUTTUIN ,<br />
Geneesheer te Amflerdam, in zijn reeds aan<br />
gehaald Werk: Natuurlijke Historie of Uitvoe<br />
rige Befchrijving der Dieren, Vogelen, Infec-<br />
ten, enz. Amfl. 1761 — 1768. zonder zijnen<br />
ïiaam op den titel te melden.<br />
Daar dan die kundige Heer de eerfte on<br />
der de onzen geweest is , die aan dit ftuk<br />
op de gezegde wijze de hand geflaagen heeft,<br />
zal de BIAATSCHAPPIJ, hoop ik , mij ten<br />
goede houden, als ik mij hier met eene al-<br />
B 3 g*~
«2 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKS<br />
gemeene verwijzinge naar dien Schrijver niet<br />
te vrede ftelle; maar kortlijk alle de Dieren<br />
mzes Lands, en de plaatzen waar befchreeven,<br />
volgens de orde van LINN^US, dus<br />
•opgeeve.<br />
1. Tot den eerjlen Rang brengt hij den<br />
Mensch, ,. d. %. ft. bl, x 38. - de Vlederapuis,<br />
bl. 403.<br />
2. Tot den derden Rang de Zee - honden,<br />
2. ft. hl. 14 _ de Honden en hunne verfehillende<br />
foorten, bl. 33. en hunne dolheid ,<br />
bl. 6J, — den Wolf, bl. 69. - de Vosfen,<br />
iZ. 85, — de Katten, bl. 127. — de Weezeis<br />
en Otters, bl. i 79. de Bonfems, bl.<br />
zoo. — de Fretten, bh 203. _ de Weezeis %<br />
bl. 206, — de Dasfen, bl. 228.<br />
3. Tot den vierden Rang de tamme Zwijnen,<br />
bl. 250. — de wilden, bl. 257. — de<br />
Egels, bl. -87. — en dc Mollen, bl. 299.<br />
4. Tot den vijfden Rang behooren de Haazen,<br />
bl. 369. — de Konijnen, bl. 391. — de<br />
Bevers, bl. 409. — de Veldmuis, bl. 469.—<br />
de Water-Rot, bl. 470. — de Huis-Rot,<br />
bl. 471. — de Huis-Muis, bl. 478. — de<br />
Rel-Muis, bl. 485. — en de Inkhoornen,<br />
bl. 493-<br />
5. Tot den zesden Rang worden gebragt<br />
de Herten, 1. d. 3. ft. bl. 59. — de Rheen<br />
bl. 143, — de Geiten, waar toe behooren<br />
Bokken en Geiten zonder hoornen, bl. 150".
HISTORIE VAN HET VADERLAND. S§<br />
—. de Schaapen zonder hoornen bl. 219. —<br />
en met hoornen, bl. 221. — de Wormen in<br />
de Levers, bl. 235. — de Koeijen, bl. 270. —<br />
't getal der Beesten in Holland in den jaare<br />
1737. bl 301. bij welke gelegenheid van de<br />
Kaas wordt gehandeld, bl, 316.<br />
6. Tot den zevenden Rang brengt hij de<br />
Paarden, bl. 333. — de Ezels, bl. 385. —<br />
de Vinvisfchen, waar van men 'er éénen vondt<br />
op de Zeeuwfche Stroomen in 't jaar 1682,<br />
(zie ook den Tegenw. Staat der Vereen. Nederl.<br />
10. d. bl. 370 en 520.) en welke men<br />
op de Hollandfche Kusten heeft gevonden in<br />
de jaaren 1531, 1578, 1598, 1601 , 1617,<br />
1635, 1641, en 1762, wordt bl. 505, en<br />
hoe veelen van 't jaar 1531 tot 1762, op bl.<br />
519 gemeld, en wat daar van de oorzaak zij,<br />
hl. 520. — den Bruinvisch, 11. 539.<br />
C Thans koome ik tot de VOGELEN,<br />
1. Onze Landgenooten hebben, tot geleide<br />
in dit deel der Natuurlijke Historie,<br />
gebruikt de werken van ARISTOTELES , AL-<br />
DROVANDUS, WLLOUGBY, BELON DE MANS ,<br />
EDWARDS , JOHNSTON , LACHMUND , KLEIN ,<br />
GESZNER, FRISCH, ALBIN , BRISSON , CUBA,<br />
CATESBY, BUFFON , LINN/EUS , enz.<br />
2. Men heeft daarenboven verfcheiden ftuk»<br />
Ken van Vreemden vertaald, om dut ze ons<br />
B 4 fa
E4 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
té ftade kwamen ; bij voorbeeld, R Ay<br />
Gods Wijsheid in de Werken der Schepping, bl.<br />
8, 17, 144. en w. DERHAM Godgel. Natuurkunde,<br />
bl. 357. Kort begrip van het natuurlijk<br />
Samenflel der Vogelkunde, getrokken uit p. h.<br />
G. MOEHRINGII Genera Avium, (welk werk<br />
ook in 't Nederduitsch vertaald is met Aanmerkingen<br />
door VOSMAER en NOZKMAN , Amjl,<br />
17580 Uitgezogte Verhand. 1, d. bl. 585*<br />
LINN^US Natuurlijk Samenjïel der Vogelen<br />
5. d. bl. 149. KLEIN over de Strijk en Trek-<br />
Vogelen, bl. 18. HERISSANT over de Ingewanden<br />
van een Koekkoek, 4. d. bl. 109. en<br />
Vaderl. Letteroefen. 2. d. Mengelw. bl. 846.<br />
REAUMUR over de verteering der Spijzen in de<br />
Maag der Vogelen, 4. d. bl. 345. Verhandeling<br />
over de Her/enen der Vogelen door A. VAN<br />
IIALLER in de Verhand, der Holl. Maatfchap-<br />
P'j, 10. d. 2. Jl. bl. 287.<br />
3. Onder de Onzen, die zich tot dit Stuk<br />
verledigd hebben, behooren B. DE MOOR de<br />
Pifcium £f Avium Creatione, Harderov. 1721.<br />
M. SCHOOCKHIS de Ciconiis, Amfl. 1661. —<br />
deOvotf Pullo, Ultra}. 1643. B. NIEUWEN-<br />
TIJT Waereldbefchmimng, bl. 529. Befchouwingen<br />
van de Werken der Natuur , of Vervolg<br />
Op RAY, bl. 89. A, VAN LEEUWENHOEK OWT<br />
de Vogelen, Leiden 16S6. Verhandeling over<br />
êen Nagtegaal, i 759. c. NOZEMAN , waar<br />
de Zwaluwen, Uitgezogte Verhandelingen, 2, d f<br />
bh
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 25<br />
bl, 185. en waar de Oijevaars overwinteren ,<br />
bladz. 260. — over den Leeurik met den bek<br />
van een Kruïsvink , 3. d. bl. 479. j. LE<br />
FRANCQ VAN BERKHEY merkt aan van de<br />
Meeuwen - Eijeren op Eijerland, dat de weêr-<br />
kaatzende Zonneftraalen, in 't duinzand val<br />
lende , dezelven ter uitkipping koesteren,<br />
Nat. Historie van Hol'.ani , 1. d. bl. 91.<br />
SJOERDS heeft de groote Vogelen van Fries<br />
land, als Zwaanen, Ganzen, Kraanen, Rei<br />
gers, Eenden, enz. opgegeeven; doch KNOOP<br />
heeft 'er breeder van gehandeld, en bijzon<br />
der aangetekend, dat men daar veele Hoen<br />
deren en Duiven, maar weinig Ganzen en<br />
Kalkoenen heeft , en waarom, bl. 71. en<br />
welk wild Gevogelte, bl. 72. geen Korhoen-<br />
deren, behalven op de Grenzen van Gronin<br />
gen en Drenthe , bl. 74 ; maar veele Kwar<br />
tels , en wilde Eenden, die in het Najaar<br />
komen, en in het Voorjaar wederom ver<br />
trekken , bl. 75 ; doch wilde Ganzen en<br />
Zwaanen, bl. 77. Hij voegt 'er bij, met<br />
welken wind, en van waar de Houtfnippen<br />
overkomen, en waar zij zich meest ophou<br />
den , gelijk ook een meenigte van Lijsters en<br />
Krammets - Vogelen, bl. 78. en dat 'er ner<br />
gens meer Kievieten, dan in zijne Provincie<br />
zijn, bl. 70. doch Robben en Kemphaantjes,<br />
bl. 80. en waar zij met de Spreeuwen 's Win<br />
ters blijven, bl. 81, Dat aldaar de Musfchen<br />
B 5 troeps-
$6 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
troepswijze, als de Spreeuwen, naar de Boo-<br />
Uien des avonds vliegen, 'er in overnagten ,<br />
en 'smorgens, eer zij uitvliegen, ééne van<br />
hen op kondfchap uitzenden, bl. 82. Eindelijk,<br />
dat men 'er Kraaijen, Exters, Wijkels<br />
cn Koekkoeken , doch dat men 'er<br />
gcene Woudvogclen heeft , ten ware foms<br />
in de Zevenwouden, bl. 83.<br />
Hier ben ik wederom verpligt aan te merken,<br />
dat niemand onzer Landslieden dit gedeelte<br />
der Natuurlijke Historie zo naauwkeurig<br />
en uitvoerig befchreeven heeft , als Dr.<br />
HOUTTUIN, in zijne Nat. Hist. 1. d. 4. Jl.<br />
bl. 80. waar hij de Rangen der Vogelen<br />
opgegeeven , en hunne kenmerken bepaald<br />
heeft, bl. 85, na alvorens de Land- Wateren<br />
Strandvogelen, bl. 3. den tijd van<br />
gaan en komen der Trekvogelen, bl. 10, en<br />
de verhuizing van Zwaluwen en Oijevaars,<br />
met verfchciden waarneemingen , daar omtrent<br />
in andere Landen genoomen, bl. 12.<br />
befchreeven te hebben.<br />
Na deezen weg gebaand te hebben, vangt<br />
hij aan met den<br />
1. Eerjlen Rang, in welken hij plaatst de<br />
Gieren, bl. 96. — de Valken, waar toe behooren<br />
de Arenden, bl. 122. — de Kuikendieven,<br />
bl. 145. — de Valken, zo wel de<br />
egte Valken, Sperwers en Havikken, als de<br />
kleinen „ bl. 149. (over welken men ook kan
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 27<br />
ijazien de NEDERL. JAARBOEKEN op het jaar<br />
1750.) de Uilen en de Schuif-uilen, bl. 183.<br />
— den Rans-uil, bl. 190. — den Boom-uil,<br />
bl. 194. — den Nagt-uil , bl. 196 — den<br />
Steen- of Kerkuil, bl. 197, enz. — welke<br />
Rang met het geflagt der Klaauwieren, en<br />
daar onder den Beemer of zwarten Mantel<br />
(fiarrulus Bohetnicus^), bl. 223. beflooten wordt.<br />
2. Den tweeden Rang bekleeden de Raaf3 bl. 294. — de Kraai, bl. 303. — de Roek,<br />
d e<br />
41. 3°5- — Bontekraai, bl 306. — de Kaauw,<br />
bl. 309. — de Vlaamfche Gaai , bl. 313. —<br />
de Aakfter , bl. 319. — de Wielewaal of<br />
Goud-Merel, bl. 332, — de Koekkoek, bl.<br />
354. — de groene of geele Specht bl. 380.<br />
— de Ysvogel, bl. 401. — de Hoppe, bl. 414.<br />
3. Tot den derden Rang brengt hij de<br />
Zwem- of Water-Vogelen , als: Eenden , Talingen,<br />
enz. die eertijds in ons Land, door<br />
de meenigte van V°gelkooijen, te talrijk waren<br />
, gelijk blijkt uit het Keizerlijk Plakkaat<br />
van 1550. te vinden in het Groot Plakkaat-<br />
Boek, 1. d bl. 1308. als uit dat van Prins<br />
MAURITZ, A 8<br />
. 1604. uitgegeeven. De Eenden<br />
en Zwaanen komen voor in 't x. d. 5.<br />
jl. bl. 13. — de Ganzen, bl. 27. — de Rotganzen,<br />
en waar men die vindt, bl. 38. —•<br />
de Eenden (Strepera), bl 48. — de Smient,<br />
hl. 54. — de Winter-Eend, bl. 56. — de<br />
"ginter-Taling, bl. 58. — de Zomer-Taling,
28 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
ling, bl. 6i. de gewoone Eend, bl. 61. —<br />
de Wilde en Tamme, 6/ 66. — de Duiker-Gans,<br />
bl. 72. — de Pijlftaart, bl. 79.<br />
— de Duiker, bl. 138. — de Mantel-Meeuw<br />
bl. 146.<br />
4. In den viertfe« Rang worden gefchaard<br />
de Kraaien,,«. 184. — de Oijevaars, bl.<br />
193- — (Dat 't woord Oijevaar, in Overijsfel<br />
Heilover van Hainover genoemd, bij de><br />
Oude Nederlanders den aart van dien Vogel<br />
regt uitgedrukt hebbe, ziet men in H. CAN-<br />
NEGIETERI Epistola ad illuflriJJ. Comitem 0.<br />
F. DE LIJNDEN) de blaauwe Reiger, bl. 201.<br />
(Dat men fomtijds in ons Land roode of<br />
rosfe vangt, vindt men bij c. NOZEMAN in<br />
WATSON'S Dierlijke Waereld, bl. 223.) de Roerdomp,<br />
bl 211. _ de gemeene Wulp , bl.<br />
32i. _ de Wulp, bl. 223. — de Houtfnep,<br />
bl. 225. _ de Snep, bl. 230. — de Kempbaan<br />
, bl. 238. — de Kieviet, bl. 240. — de<br />
Koet of Plevier, bl. 246. — de Griel , (OedienemuO<br />
bl. 260. — de Koet (J'ulica atra)<br />
M. 270. — de Trapgans, bl. 288.<br />
5- In den vijfden Rang volgt de Paauw,<br />
bl. 317. - de Kalkoen, bl 336. — de Haan,<br />
bl. 349- de Kapoen, bl. 359. _ de Hen ,<br />
bl. 360. — de Faifant, bl. 381. — 't Berkhoen,<br />
bl. 397. _ ' t Korhoen, bl. 401. —<br />
de Patrijs, bl. 415. — en de Kwartel, U.<br />
422,<br />
6. De
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 2£<br />
6. De geheele troep wordt in den zesden<br />
Rang beflooten door de wilde en tamme<br />
Duiven, bl. 430. — de Kroppers en Kappers ,<br />
439. — de Paauw-ftaartcn, bl. 440. —<br />
de Eriefdraagers , bl. 441. — de Pagadetten,<br />
bl. 442. — de Ringduiven, bl. 447. — de<br />
Tortelduiven, bl. 453. den Akker - Leeurik ,<br />
bl. 461. — den Spreeuw, bl. 472. — den<br />
Kramsvogel, bl. 482. — den Zinglijster, bl.<br />
485. — den Merel, bl. 492. — den Kruisbek,<br />
bl. 498. — den Goudvink, bl. 502. —<br />
den Groenling, bl. 511. — den Geelvink,<br />
bl. 523. — de Vinken, bl. 532. — den Distelvink,<br />
bl. 538. — den Kauarijvogel, fchoou<br />
geen Inlandfchen, bl. 545. — 't Sijsje, bl.<br />
549. — 'tKneutje, bl. 550. — den Vlasvink,<br />
bl, 55L den Rietmosch, bl. 553. — den<br />
gemeenen Mosch, bl. 554. — den Nagtegaal,<br />
bl. 564. — den Grasmoseh, bl. 570. —<br />
't Geelborstje, bl. 571. — den witten Kwikftaart,<br />
bl. 573- — ' £<br />
Roodborsje, bl. 584. —<br />
't Winterkoningje , bl. 586. — 't Boomlopertje,<br />
bl. 589. — de Koolmees , bl 593.<br />
— 't Pimpeltje, bl. 596. — den Zwartkop ,<br />
11 5 9 7. _ de Rietmees , bl. 598. — de<br />
Huiszwaluw , hl. 603. — de Boeren-<br />
Zwaluw, hl. 6
30 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
D. Dus ben ik voortgeraakt tot de DIEREN<br />
VAN BEIDERLEI LEVEN.<br />
1. 't Lust mij niet op nieuws aan te haat<br />
len de Schrijvers over de DIEREN, hier boven<br />
gemeld, van welken fommigen ook over<br />
dit foort gefchreeven hebben, bij voorbeeld ,<br />
JOHNSTON , enz. Ik. kan 'er bijvoegen , o.<br />
JACOB/EI Obferv. de Kanis '6f Lacertis. c.<br />
OWEN Natural History of Serpents, Lond. 1742»<br />
r. REDI de Viperis, Amft. 1685. B. A. ABBA-<br />
Tiusda Viperis, Hag. Com, 1660.<br />
2. Onder de Vertaalingen bezitten wij<br />
GEOFFROY over het Gehoor in de kruipende<br />
Dieren, Uitgez. Verhand. 5. d. bl. 297. RÖ-<br />
SEL over de Huishouding en Voortteeling der<br />
Kikvorfchen en Padden , 7. d. bl. 28. R.<br />
BRADLEY Wijsgeerige Verhand, over de Werken<br />
der Natuur, Amft. 1740.<br />
3. Onze Landgenooten hebben 'er weinig<br />
over gefchreeven. Behalven GRONOVIUS en<br />
VOSMAER , die alleen aantekenen, waar ze<br />
Slangen gevonden hebben, kan men de Befchouv/ingen.<br />
van- de Werken der Natuur, of<br />
Vervolg op RAY, bl. 297. opflaan , en p.<br />
CAMPER over de Padden, Verhand, der Holl.<br />
Müatfchappij, 6. d. 1. ft. bl. 277..<br />
Dan allermeest en liefst wil ik verflag<br />
doen van de rangfchikking en befchrijving,<br />
door
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 31<br />
door den Heer HOUTTUIN in zijne Nat. Hist.<br />
ons van deeze Dieren gegeeven.<br />
1. In den eerften Rang naar LINN^EUS<br />
Sameiiftel, plaatst hij. in 't 1. d. 6. ft. bl. 13.<br />
de Schildpad. Ik erken, men vindt ze wel<br />
niet in onze Zeeën, maar wij haaien ze hier<br />
aan, om dat men den 2. Oftober van het jaar<br />
1707. eene Schildpad gevangen heeft in 't<br />
Wijier - Meer. Zie Kronijk van Medemblik ,<br />
11. 231. Ook hebben wij wel geene Land-<br />
Schildpadden , dan die uit de West - Indien<br />
tot ons overgebragt, en in onze Tuinen gezet<br />
worden: zij leeven daar gezond, eeten<br />
's zomers Moeskruiden, en voornaamelijk Salade,<br />
en kruipen 's winters in den grond.<br />
In het bovengenoemde Werk ftaat de Water-<br />
Salamander, bl. 102. befchreven. — de groene<br />
of fcherp genagelde Hagedis , bl. 125. — de<br />
gemeene Hagedis, bl. 160. — de Water-Hagedis,<br />
bl. 164. — de Pad, bl. 194. — de Bruine<br />
Land-Kikvorsch, bl. 242 — de Boom-Kikvorsch,<br />
bl. 255.<br />
2. In den tweeden Rang komen te voorfchijn<br />
de kruipende Adders of Ring-Slangen,<br />
die men, volgens het berigt van den Heer L.<br />
T. GRONOVIUS, in Gelderland vindt, bl. 375.<br />
— gelijk in West - Friesland, en in 't Dienver-<br />
Meer bij Amfterdam, bl. 378. — als mede in<br />
't Sticht van Utrecht, volgens VOSMAER Befchr.<br />
der Surin. Ratel/lang, Amjl. 1767. bl. 8;<br />
3. Den
3& SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
3. Den derden Rang beflaan de zwemmende<br />
Dieren, als: de Lamprei of Prik, befchreeven<br />
bl. 444. — de Roch of Vleet, bl. 464.<br />
— de Pijlitaart, bl, 477. (welke ook door<br />
den Heer j. BASTER , in zijne Natuurkundige<br />
Vitf anningen , 2. d. bl. 39. befchreeven zijn);<br />
onze gewoone Roch, bl. 480. — de Zee-<br />
Duivel, b.. 530. — en de Steur, bl. 541.<br />
E. Dus ben ik voortgeraakt, en kan thans<br />
zonder hinder mij bepaalcn tot de NE-<br />
DERLANDSCHE VISSCHEN.<br />
1. De Liefhebbers der Natuurkunde in ons<br />
Vaderland hebben, niet zonder reden, altoos<br />
gebruik gemaakt van de Werken van ARis-<br />
TOTELES , ^ELIANUS , OPPIANUS , PAULUS<br />
JOVIUS , MARSIGLI , BELL0N1US , GESZNER ,<br />
ALDROVANDUS , WILLOUGBY , SALVIANUS ,<br />
CATESBY , RÖSEL , RENARD , GUALTERUS ,<br />
KLEIN , PLANCIUS , ELLIS , BOSSUET , LISTER ,<br />
BONNANNI, ME AD , RONDELET, AR.TEDI ,<br />
RAY , BONNET , LUIDIUS , LINN.-EUS , eil ail-<br />
deren, wanneer zij zich in dit ftuk der Natuurlijke<br />
Historie wilden oefenen.<br />
2. liehalven de hulp van deczen , hebben<br />
wij den bijftand van eenige Vertaalde Hukken<br />
genooten , bij voorbeeld , RAY Gods<br />
Wijsheid in de Werken der Schepping, bl 8,<br />
i8, enz. DERHAM Godgel. Natuurkunde, bl.<br />
426.
•HISTORIE VAN HET VADÈRLANÖ. 33<br />
426. F. WATSON Dierlijke Wa-reld , Natuurlijke<br />
Historie van den Haring, F ad. Letter oef. 3. d.<br />
Mengelw. bl. 416. WATSON over het Lubben<br />
der Visfihen, Uitgez. Verhand. 1. d. bl. 389.<br />
OEOFFROY over het Gehoor der Visfchen, 5. d.<br />
bl. 297. Konst om Otters leevendig te houden<br />
en tam te maaken, 2. d. bl. 6.1. LUND over<br />
de voortplanting der Visfchen in de binnenland'<br />
fche Wateren, 10. d. bl. 371» LINN/EUS over<br />
den' Goud- en Zilver • visch , Natuurkundige<br />
Verhand. Amjl. 1767- £ ft- bl. 209» Over<br />
de wijze van het voortteelen der Snoeken, Vadert.<br />
Letteroefen. 2. d. bl. 209. A. VAN HAL<br />
OER, over de herfenen der Visjchen, Verhand*<br />
der Holl. Maatfchappij, 10. d. 2. Jl. bl. 314-<br />
3. Men denke echter niet , dat onze<br />
Landslieden dit voornaame ftuk uit het oog<br />
verlooren, en eigen arbeid hier in gefpaard<br />
hebben: neen, wij hebben de Werken van<br />
M. SCHOOCKIUS de Harengis, Gron. 1649. c*<br />
NOZEMAN over de Haringen, in WATSÖN'S<br />
Dierlijke Waereld, bladz. 212. j. F. GRONO-<br />
VIUS the Figure of the Mustela fojftlis» communicatedtoP.<br />
Collinfon, Phil. Transacl. vol. 44 —<br />
Pifces Belgü, in A8. Upfal. 1741. en in de<br />
Uitgezogte Verhand. 1. d. bl. 145. — Pi/cet<br />
Belgü rariores, in ASt. Upfal. 1742 6? 1744-<br />
L. T. GRONOVII Mufeum Ichthyologicum,*. tom.<br />
v a n e m i<br />
Lugd. Bat. 1754 8* — &<br />
Viifchen in Neerland, Uitgezogte Verhand^<br />
C i» *•
34 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
1. d. hl. 324 en 581. — in aclis Helveticis. —*<br />
NIEUWENTIJT Waereldbefchouw. hk 529. H.<br />
RUISCH Theatrum 6?c, SEBA Thefaurus &c. t A.<br />
VAN LEEUWENHOEK over de Visfchen , 7 Z,e£.<br />
den 1686. — Befchouwingen van de Werken<br />
der Natuur, of Vervolg op RAY, bl. 195. c,<br />
WOZEMAN Be/chrijv. van den Rivier - Harder t<br />
Uitgezogte Verhand. 1. d. bl. 576. — van<br />
een zeldzaamen Visch, 3. d. bl. 381. j.<br />
BASTER over de Schübberl der Visfchen, Verhand,<br />
der Hollandjche Maatfchappij, 6. d. 2. ft.<br />
bl. 746. en Natuurt Uitfpann. 1. d. bl. 147. -m<br />
over het Gehoor der Visfchen, bl. 98. — over<br />
een Hermaphrodiet - Kabeljaauw, 2. d. £/. 156.<br />
— over den Goud- Visch, Verhand, der Holl.<br />
Maatfchappij. 7. d. 1. ft. bl. 79. en Natuurk.<br />
Uitfpann. 2. d. bl. 83. p. CAMPER over het<br />
Gehoor der gefehubde Visfchen , Verhand, der<br />
Holl. Maatfchappij, 7. d. 1. ft. bl. 79. en j.<br />
BASTER over de Schubben der Visfchen, 6. d.<br />
2. ft. bl. 746. In den Tegenwoord. Staat der<br />
Vereen. Nederlanden worden de Visfchen van<br />
het Bijlener - Meer opgegeeven, 8. d. bl. 147.<br />
— die men in de Waal vangt, 15. d. hl. 2.67.<br />
— die in de Lek zijn, hl. 317. — die van<br />
de Zuider Zee, 8. d. bl. 67. — waar de Sia,<br />
eene Rivier in de Meijerij van 'sBofch, zeer<br />
vischrijk is, 3. d. bl. 122. — dat men zeldzaam<br />
Zalm te Katwijk vangt, 6. d. bl. 442.<br />
en voorheen, te Geertruidenherg op éénen dag<br />
1800»
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 3§<br />
iSooo Zalmen , Steuren en Elften gevangen<br />
zijn, 7. d. bl. 24. Over het paaren en voortreden<br />
van den Zalm, kan men naleezen de<br />
Uitgez. Perhand. 4. d. bl. 236. De Visfchen,<br />
die men in 't grootfte getal te Workum vindt j<br />
meldt SJOERDS in zijne Bejchrijv. bl. 196. —<br />
Wanneer de Schelvisch op de Friefche Kust<br />
komt , en wanneer hij weêr vertrekt , 1. d.<br />
Breedvoeriger heeft KNOOP zich uitgelaaten<br />
over Frieslands Visfchen , naamelijk 0verde<br />
groote en lekkere Snoek en Baars, met<br />
de menigte van Aal, bl. 85, 86. en na dé<br />
opgaave der geenen, die men 'er niet vindt,<br />
laat hij eene' lijst volgen der Visfchen, welken<br />
de Noord- en Zuider-Zee opgeeft, dart<br />
die ik niet met naame zal noemen, om dat<br />
ze ftraks hier op volgen zullen.<br />
Meer algemeen en allernaauwkeurigst zijn<br />
de Visfchen onzer Wateren, in onze Taaie,<br />
door den kundigen Dr. HOUTTUIN in zijné<br />
Natuurl. Hijtor. befchreeven, van welken wi]<br />
eene lijst zullen opgeeven.<br />
Na dat hij in het 1. d. 7. Jl. bl. 1. van<br />
derzelver Eigenfchappen , en bladz, 14. van<br />
hunne Voortteeling gehandeld heeft , volgt<br />
hij wederom LINN^EUS leertrant, en maakt<br />
4e volgende fchiftirig*<br />
Cs. t. vs*
%i SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJK»<br />
I. VISSCHEN DER ZEëN.<br />
1. In den Eerjlen Rang komen vóór de<br />
Paaling en Aal, bl 92, 93. - de Conger-<br />
aal, bl. 103. en de Smelt, bl 129, 131.<br />
2. In den tweeden Rang volgen de Schelvisch-<br />
Duivel, bl. 148. — de Pot-Visch, bl. 150.<br />
— de Pieterman, bl. 156. de Schelvisch,<br />
bl. 166. — de Kabeljaauw, bl. 183. en of<br />
orize Kabeljaauw de Noordfche Dorsch, dan<br />
welde Morrhua is, wordt onderzogt,bl. 183.<br />
— de Steenbolk bl. 201. — de Molenaar ,<br />
bl. C02. de groene Schelvisch, bl. 204. — de<br />
Wijting, bl. 206. de Puit-aal, bl. 218. — de<br />
Maag-aal, bl. 225.<br />
3. Den derden Rang maaken uit: de Lunrj»<br />
bl. 250. — 'tGoverken, bl. 279. — deMeu-<br />
11e, bl. a8i. — de Knorhaanen, bl. 298. —<br />
de Zonnevisch , bl. 313. — de Heilboth,<br />
bl. 324. — de Scharretong, bl. 328. — de<br />
Schol, bl. 331. — de Both, bl 336. — de<br />
ruuwe Schol, bl. 341 de Tongen, bl. 342.<br />
— de Scharren , bl. 345. — de Grieten ,<br />
bl. 347. — de Tarboth, bl. 348. — de Kaan,<br />
bl. 350. — de Zee - Braasfem, bl. 376. — de<br />
Steen-Visch, bl. 436.<br />
II. VJSSCHEN DER ZOETS WATEREN» 1<br />
Ia 't i. i. 8. Jt. vangt Dr. ;HOUTTUIN de<br />
be«
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 37<br />
ï>efchrijving der Visfchen onzer Rivieren en<br />
Meeren aan: bijzonder de Rivier-Baars, bl, 1.<br />
— de Snoek-Baars, hl. 9. — de Zee-Snoek,<br />
hl. 12. — de Zee-Baars, bl. 15. — dePosch,<br />
hl. 28. — de Zee-Stekelbaars, hl. 43. — de<br />
Makreel, hl. 51. — de Knorhaan, bl. 81. —<br />
de Koekkoek, bl. 83.<br />
4. In den vierden Rang vinden we gefchaard<br />
den Meeraal, hl. 103. — den Zalm, bl. 128.<br />
den Spiering, hl. 199. — den Witvisch ,<br />
bl. 213. — den Houting, bl. 218. — den<br />
Snoek, bl. 237. — den Koornair-visch, bl. 259.<br />
— den Harder hl. 265. — den Haring, bl. 281.<br />
— de Sprot, hl. 331. — de Elft, hl. 339. —<br />
de Ansjovis, en welke die bij ons is, bl. 316<br />
en 356. — den Barm, bl. 356. — den<br />
Karper , bl. 360. — de Grondels , bl. 381.<br />
— den Zeelt, hl. 387. — den Dikkop, hl. 393.<br />
— 't Chineesch Goud-vischje, bl. 396. — de<br />
Hesfeling, hl. 417. (welke eene nieuwe Visch<br />
is volgens de Uitgez. Verhand. 1. d. bl. 576.)<br />
— de Grijzert, bl. 419. — den Voorn ,bl.420.<br />
— den Cyprinus, bl 424. den Ruisch-voorn,<br />
11. 425. — en vier andere Visfchen, die nog<br />
geenen naam hebben, hl. 429. — den Neste<br />
teling, hl. 436. — den Braasfem, bl. 441. —<br />
den Bliek , hl. 446.<br />
5. De vijfde Rang, waar toe de Molen-<br />
Heen-Visch, hl. 491. wordt gebragt, beflnit<br />
het geheelc ftuk.<br />
( ' C 3 f". Ik
3? SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
JF. Ik gaa over tot de Befchouwing DER IN<br />
SECTEN.<br />
I, Land- en Water - Infeclen.<br />
I, Nadien eene groote meenigteUitlandfche<br />
Schrijvers, door hunne beroemde Werken,<br />
een aangenaam licht over dit gedeelte der Na-*<br />
tuurlijkc Historie verfpreid, en daar door aan<br />
ons wezenlijke diensten gedaan hebben, zo<br />
meene ik verpligt te zijn, zo al niet hunne<br />
Werken, waar en wanneer te voorfchijn gcfcoomen,<br />
ten minsten hunne Naamen te noemen.<br />
Men kan van VARRO, ARISTOTELES, PLI-<br />
3JIUS , GESNER, U. ALDROVANDUS , CATES-<br />
B Y , RAY , EDWARDS , MONFETUS , REDI ,<br />
FRISCH , MALPIGHIUS , KRUZE , RÖSEL , AL-<br />
B1NI, VALISNIERI , SCHEUCHSER , GAUTIER ,<br />
JOHNSTON, LISTER, GOTTORP , BUSBEQUIUS ,<br />
SONTIUS , MURALTO , PEUCER , IIARRISON ,<br />
BURGUNDIUS, T R A U T H , GENDERUS , KEIL,<br />
ANDRY, CAMERARIUS , F. M. NIGROSOLUS,<br />
PAITONI , HOMBERG, SCOPOLI, LINDUS ,<br />
BONNET, ROUSSET, DE GEER , REAUMUR ,<br />
LESSER , en anderen niet hooren , zonder<br />
hunne verdiensten te erkennen.<br />
Sommigen hebben alleen over één of eenige<br />
Weinige bloedelooze Diertjes gefchreeven, als;<br />
YARRO 3 SCHMIDIUS , KOENING , WAR DER ,
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 39<br />
COSERUS , HOFFLERUS , PICI , ROCH , LIBAr<br />
VIUS , VIDA, GEDDE , MALPIGHIUS , CORFUC<br />
SASCOBURENSIS , BAJERUS , BELON , DU BOIS ,<br />
en BONONI, die over de Bijen en Bijenhui<br />
zen , —— en BUTTLER, CANTIPRATAR, MOL-<br />
LER , CAMERARIUS , en SAUBERLICIIS , die<br />
©ver den Honing, BARTH, DIEGO en<br />
REVIGLIUS , die over de Muggen , .<br />
SCHEUCKIUS, die over de Schalbijters, ——<br />
LISTER en DABON , die over de Spinnen en<br />
Slakken, SCALIGER, BUSBEQUIUS, GOT-<br />
TORP en BONTIUS. , die over de Scorpioe-<br />
nen, —— BARTHOLINUS, SACHO, RIVINUS ,<br />
GESNER , VOGÈL en HOEGEN , die over de<br />
Infeclen, welken 's nagts lichten , MANI-<br />
TUS , VAL. CHIMENTELLI, P. BOCCO en HA-<br />
GEDORN, die over de ruikende en ftinkende<br />
Infeften, — WILKES, die over de Kapellen en<br />
Motten, — BONNET, DE GEER, SCHOEFFER ,<br />
CLERK , BAKER en REIMARUS , die over eenige<br />
bijzondere Infeften, — FRISCH en GLEDITSCH<br />
die over de Trek-Sprinkhaanen, — GEOFFROY<br />
en JAMES , die over de Spinnen gefchreeven<br />
hebben. Anderen hebben flechts eenige<br />
deelen der Infeften onderzogt, als: ALBRECHT ,<br />
330RELLI, GRIENDEL , DE ASCH , HOOK , JO-<br />
BLOT , HARTZOEKER , MURALTE , POWER , RE-<br />
Di, SANGALLO, CATELAN en BONNANNI. —<br />
Eenigen hebben ze alleen getekend, als: FRANK ,<br />
MERLANJ HOEFNAGEL, of gelijk AVELIN en<br />
C 4 EAEK-
4
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 41<br />
Filof. Verhand. Amft.1764. i.d. bl. 64. en 2. d.<br />
bl. 239. c. DE GEER over het Schuimbeestje of<br />
Vloo fprinkhaan, 3- d. bl. 397. E. WEIS Waarneeeming<br />
omtrent de Springkeevers, Uitgezogte<br />
Verhand. 2. W. 399- FORSKAHL aanwijzing<br />
der InfeElen, die op veelerlei Bloemen en Planten<br />
huisvesten, 2. d. bl. 408. KLERCK over het<br />
vangen en bewaaren der lnfecJen, 3. d. bl. 228.<br />
BONNET Aanmerking over den Lintworm sbl. 309.<br />
REAUMUR over den Leeuwworm, 4. d. bl. 197.<br />
BONNET over de groote Rups der-Wilgen- Boomen,<br />
5. d. bl. %i6. DE GEER Waarneemingen<br />
over de Plant- en Boom - Luizen, bl. 255. —<br />
over het Haft en deszelfs Paaring, 7. d.<br />
bl. 271. G. DE RIVILLE over de Paaring der<br />
Muggen, bl. 57. BOUX over de Uitwerking<br />
van den Waasjem der Mieren, 8. d. bl. 262.<br />
en Vaderl. Letteroeff. 2. d. bl. 816. BUFFON<br />
over de verandering der InfeBen, en oorfprong<br />
der Wormen in de Kinderen , wederlegd door BON<br />
NET, 9. d. bl. 27. Befchrijv. van een Acarus<br />
of Luis van 't Winter - Kening je, Natuurkund.<br />
Verhand. Amjl. 1767. 1. ft. bl. 116. CARRé<br />
Historie der Mieren , 2. ft. bl. 28. DE LA SO-<br />
NIERE Ophelderingen over de Mieren, bl. 70.<br />
RÖSEL Hifi. der Kevers, bl. 167. POUPART<br />
over 't witte fchuim der Planten, 3. ft. bl. 131.<br />
DERHAM Godgel. Natuurkunde, bl. 383. Kort<br />
begrip van de Historie der InfeSlen, Amft.<br />
176.7, 1768. H. BAKER over hit Microfcoop,<br />
C 5 AmJjL
42 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
Amfl. 1744. — Nuttig Gebruik van het zelve,<br />
1756, Ophelder, van het Spinrag, in 't voor- en<br />
najaar in de lucht vlottende, Vaderl. Letter oef en.<br />
%. d. bl. 740. JUSTI over de Zijwormen ,bl. 901.<br />
Middel tegen de Klanders in 'f Koorn , 3. d.<br />
Mengelw. bl. 31. Historie van een Mieren-krijg,<br />
bl. 256. Historie van de Spin, 4. d. Mengelw.<br />
II. 58. CHARVET over de Hoornen op 't hoofd<br />
der Slakken, 5. d. Mengelw. bl. 350. Verhand,<br />
over de lnfeclen, die de Boeken doorknaagen ,<br />
7. d. Mengelw. bl. 271. SPALANZANI , dat de<br />
Tuin-Slakken, haar hoofd afgefneden zynde, een<br />
ander wederkrijgen, Nieuwe Vaderl. Letteroefen.<br />
a. d. Mengelw. bl. 297. BONNET over de Koningin<br />
der Bijen, bl. 22.2. THORSLEY over de<br />
Bijenkorven, in de Vaderl. Letteroefen. en s,<br />
WHITE over de. houten Bijenkorven, Nieuwe wijze<br />
van Landbouwen, 4. ft. bl. 282. RATHLEFF<br />
Histor. en Godg. Verhand, over de Sprinkhaa.<br />
nen, Amfl. 1750. UNZER Mengelfloffen, Amfl*<br />
1767. 1768.<br />
3. Laat mij aan de Schriften onzer Landgesooten<br />
thans ook eene beurt geeven. Deezen zijn<br />
hunnen oorfprong verfchuldigd aan H. RUIJSCH<br />
Theatrum univerfale omnium Animalium , Pifcium,<br />
Avium, Quadruped. Exang. Aquat. Infecïorum<br />
Angium , Amfl. 1710 , 1718. j.<br />
SWAMMERDAM Biblia Nature , jive Hifloria<br />
InfeEtorum, Lugd. Batav. 1737. in folio, die<br />
de bloedelooze Diertjes uitmuntend befchreeven.
HISTORIE VAN HET VADERLAND, f 43<br />
ven, en hier in alle onze Landgenooten overtroffen<br />
heeft. Dan ons beftek laat niet toe<br />
eene fchets van zijn werk , dat genoeg bekend<br />
is, te geeven. Eenigen zijner werkjes<br />
zijn in kleiner formaat gedrukt, als: j. SWAM*<br />
MERDAM Hijl. Infeclorum Gener. , opera HEN-<br />
NINII , Lugd. Bat. 1733. — Over't Oever-<br />
Aes, Amfl. 1675. — Verhand, over de bloedelooze<br />
Diertjes, Utr. 1669. J. NETTIS een<br />
Vittrekfel uit Swammerdam over de Bijen, Uitgelez.<br />
Natuurk. of Filof. Verhand. Amjl. 1764,<br />
2, d. bl, 385, Voorts het kostbaar en voortreffelijk<br />
Werk van A. SE BA , geheten Locw<br />
pletiff. Rerum Natur. Thefaurus, Amjl. 1734,<br />
en de werken van A. VAN LEEUWENHOEK,<br />
welken wij allen niet zullen opnoemen, noch<br />
hunnen inhoud melden: 't zij genoeg, dat<br />
2.6 jlukken van hem briefswijze in het Engelsch ,<br />
ï4 in het Nederduitsch, en 3 in 't Latyn, in<br />
verfcheidene tijden gedrukt zijn. Nog komt<br />
hier in aanmerking G. BLASII Animal. terr.<br />
varior. Aquatil. Serpent. & InfeSlorum, Amfl.<br />
1681. En ik geef hier ook eene plaats aan<br />
M. s, MERIAN , (hoewel zij geen Nederlandfche<br />
Juffer geweest zij,) over de Surinaamfche<br />
en Europifche InfeSlen, en der Rupfen verandering,<br />
Amfl. 1730. j. L'ADMIRAL Naauw.<br />
keurige Waarneem, van veele geftalte-verwijfe'ende<br />
gekorve Diertjes , in omtrent 30 jaaren in<br />
Frankrijk , Engeland, en Holland vergaderd.<br />
L.
44 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
i , VINCENT Wondertooneel der Natuur, Am-<br />
J}e/d. 1706. j. GOEDAERT Hijtor. Befchrijv.<br />
van de Wormen, Rupfen, Maaden en Vliegen,<br />
Middelb. s. BLANKAERT Schouwburg der Rupfen,<br />
Wormen, Maaden, en vliegende Dieren,<br />
Amjl 1688. Ik geef hier ook eene plaats aan.<br />
de Theologie des Infetïes , par Mr. LESSER,<br />
o la Haye 1742. om dat 'er zo veele fraaie<br />
Aanmerkingen van den Heer LYONET bijgevoegd<br />
zijn. En waarom zou ik , bij het<br />
noemen van deezen naam , hier vergeeten<br />
het uitmuntend Werk van dien beroemden<br />
en kunftigen Heer , die zijn Vaderland zo<br />
veel eers bijgezet heeft door zijn Traité Anatomique<br />
de la Chenille, qui ronge le Bois de Saule,<br />
dia Haye 1762. voorzien met de fchoonfte<br />
Plaaten, door zijne eigen hand gegraveerd<br />
? Bij deeze gelegenheid denk ik ook<br />
aan de Memoires pour fervir d l'Hidoire d'im<br />
Genre de Polypes d'eaudouce , par K. TREMBLEY,<br />
a Leid. 1744. G. VAN DOEVEREN DiJJert. de<br />
Vermibus Intejlinor. Lugd. Bat. 1753. en mijne<br />
Verhandeling, geheten: Dijjtrt. deRefpiraiione<br />
InJeÏÏorum, maxime Chryfalidum, Lugd.<br />
Bat. 1753 (*). H. DAPPER de Vermibus, ibid.<br />
1671.<br />
[ (*) De Schrijver van dit antwoord heeft, hier<br />
en elders in zijn handfchrift, zijn eigen naam ge><br />
plaatst, om onbekend te blijven; doch bij het drukken<br />
van het zelve heeft hij dien agtergelaaten, en
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 4$<br />
167!, j. MALBOIS de Vvrmibus in intest. nidulant.<br />
ibid. 1751. c. COMMELIN DiJJertat. de Lumbricis ><br />
ïbid. 1694. A. RAVEN DiJJert. de Vermibus In«<br />
teftin. ibid. 1675. A. COULET Trafitat. Hiflor.<br />
de Afcarid. ö 3<br />
Lumbr. ibid. 1729. j. L. ARO-<br />
NIS DiJJert. de Lumbr. Traj. 1728. M. VAN<br />
PHELSUM Rijior. Phyjiologica Ajcaridum, Leov.<br />
1762. D. MEESE over de Aars-Manden, Uitgez.<br />
Verhand. 9. d. bl. 338. H.... vergelyk.<br />
der Aardwormen met der Menfchen wormen, 5. d.<br />
bl. 207. P. CAMPER over de platte Leverwormen<br />
in Schaapen en Runderen, Nieuwe Wijze van<br />
Landbouvoen , 2 jl. bl. 303. en 4. Jl. bl. 320.<br />
o. BIDLOO over de Dieren, die men in de Lever<br />
der Schaapen vindt, Delft 1768. H. SNEL<br />
LEN de Animalibus in Ovino , aliorumque Animalium<br />
hepate detegendis , Lugd. Bat.<br />
Voorts voeg ik hier bij eenige Schrijvers over<br />
1698.<br />
de Zee-Wormen, als: ROUSSET over den Zee-<br />
Worm , Leid. 1733. G. SILLIUS Hijlorie van<br />
den Zee - Houtworm, Utr. 1733. Verhaal van<br />
Dijkgraaf, Heemraaden, enz. van de vier Noorm der Koggen, van 29. Febr. 1732. Historie van<br />
de OordeelenGods door de Zeewormen, Rott. 1733.<br />
Tegenw. Staat der Vereenigde Nederlanden, 4.<br />
d. bl. 14. van de Paalwormen, c. BELKMEER<br />
Na-<br />
eene kleine verandering in de woorden gemaakt;<br />
doch op andere plaatzen den verzweegen naam- tijger<br />
wooninge, enz, >er ingevoegd.]
46 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
Natuurkundige Verhandeling over den Zeewetm j<br />
Amft.1735. A. DE BRUYN de Zeeworm befchouwd<br />
in zyn eigen aart en natuur, Rott. 1745. P-<br />
MASSUET Recherches intereffantes fur l'Origine<br />
£?c. desVersdTuyau, qui ir.faftent lesPaisfeaux<br />
Ê? les Digues, Amft. 1733. in 't duitfch vertaald<br />
door p. LE CLERCQ. H...» over de Wormen<br />
, die den Arduinfteen op 't Eiland Walcheren<br />
doorknaagd hebben. Uitgez. Verhand. 4. d. bl.<br />
291. Nederlandjche Jaarboeken, op Maart 1759 i<br />
bl. 317. Hollandfche Wysgeer, Amfl. 1761.<br />
num. 138, 185. Aanmerkingen over de Mieren,<br />
in de Boekzaal der Geleerden, op Juli]' 1765. T.<br />
CLUTIUS over de Bijen, Amft. 1648, Ontdek»<br />
king van de Staatkunde der Natuur in de Bijen en<br />
Zijdewormen, Amft. 1764/ SJOERDS en KNOOP<br />
hebben berigt, hoe men met de Bijen in Frietland<br />
handelt, bl. 45. Verhand, over de Vlieg,<br />
die den Walnoot doorboort, Vaderl. Letteroef. 5*<br />
d. Mengelw. bl. 529. j. F. GRONOVIUS a letter<br />
to P. Collinfon concerning a Water-lnject. Phil<br />
TransaSt vol. 4*. An Account of Locufts, which<br />
did vaft damage in the years 1747, 1748. in<br />
Phil, TransaSl. vol. 46. van welk ftuk ik hier<br />
melding maak , om dat we dezelfde foort van<br />
Sprinkhaanen in die jaaren in ons Land gehad<br />
hebben. Bejchouwingen van de Werken der<br />
Natuur, bl. 385. c. SEPP over de Nederland,<br />
fche InfeSlen, Amft. 1762. Diverjce Injtctorum<br />
Volatilium Jcones ad vivum depiSia per D. J,<br />
HOEF-
HISTTjRlE VAN HET VADERLAND. 47<br />
HOEFNAGEL, Amfterd. i6%o. Voorts mijne<br />
Waarneemingen omtrent de Herfstdraaden, die<br />
in ons Vaderland, en in welke Provincie het meest,<br />
vliegen, Vaderl. Letteroefen. 6. d. Mengelw. bh<br />
119. en M. SLABBER oorfprong van den Pdarel-<br />
Worm met de daar uit komende goud-oogige Stink"<br />
Vlieg, Verhand, der Holl. Maatfchappij, 10.<br />
i. 2. ft. bl. 387.<br />
Uit dit groot Berigt blijkt genoegzaam, hoe<br />
ongelooflijk veel 'er, federt eenige jaaren, aan<br />
dit gedeelte der Natuurlijke Gefchiedenis gedaan<br />
zij, en niet te min is 't zeker, dat 'er<br />
nog oneindig veele duisterheden overblijven:<br />
dan wie ook, in de laatfte jaaren , hier aan<br />
moge gearbeid hebben , niemand onzer Landgenooten<br />
heeft dit uitgebreid ftuk in een naauw»<br />
keuriger en geregelder orde , naar den leertrant<br />
van den vermaarden LINN^EUS , gebragt, dan<br />
de arbeidzaame Dr. HOUTTUIN, in 'r 9 , 10,<br />
11 en 12. ftuk des i. deels zijner Nat. Hist.<br />
De MAATSCHAPPIJ, vertrouw ik, zal niet<br />
van mij eisfchen, dat ik alle de naamen der<br />
InfeSlen, in ons Vaderland voorkomende, en<br />
daar befchreeven, met de aanwijzinge der<br />
bladzijden, gelijk ik van de Dieren, Vogelen<br />
en Visfchen deed, zal opgeeven: ik oordeelde<br />
de laatften van meer belang te zijn, en<br />
daar toe om meer dan ééne reden verpiigt.<br />
Schrijf ik nu geen Boek, maar een Antwoord,<br />
ik
48 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
ik meen dan aan haar oogmerk te zullen<br />
roldoen, wanneer ik hier, alleenlijk, een kort<br />
verflag geeve van de wijze zijner bchandelinge<br />
, en wel bijzonder van de zijne , om dat<br />
hij de nieuwfte Waarneemingen van • anderen<br />
in zijn Werk heeft ingelast, en dit ftuk<br />
in de beste orde gebragt.<br />
Gelijk hij de Dieren, Vogelen en Visfchen<br />
in Rangen heeft gefchikt , zo heeft hij dit<br />
ook ten opzigte der Infeften in acht genoomen.<br />
1. Dus brengt hij tot den eerjïen Rang alle<br />
fchildvleugelige en met knodsagtige fprieten voorziene<br />
Infeften, bij voorbeeld , de Tor, het Torretje<br />
, Mest-Kevertje, Bastaard-Olijphantje ,<br />
enz. — en die geenen, welken draad'dchtige fprieten<br />
hebben, gelijk het Schildpadje, Goudhaantje<br />
, Mei-tor, Aardvloo; en eindelijk die borstelige<br />
fprieten hebben, als: de Bok, St. Jans-<br />
Vlieg, Kevertje, enz.<br />
2. In den tweeden Rang worden aangevoerd<br />
de Halffchildige Infetlen, als : de Cicada, Water-wants,<br />
Water-fcorpioen, enz.<br />
3. Den derden Rang bekleeden de Donsvleugeligen,<br />
als: de Dag-Kapel, Pijlftaart, Nagt-<br />
Kapel, enz.<br />
4. Tot den vierden Rang brengt hij de Peesvleugeligen,<br />
als: 't geflagt der Jufferen, Rombouten,<br />
't Haft, Wateruil, enz.<br />
5. Ia
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 49<br />
5. In den vijfden Rang volgen de Vliesvleu-<br />
geligen, als: de Gal-Wesp, Rupsdooder , Wes<br />
pen, Bij, enz.<br />
6. Tot den zesden Rang behooren de Twee-<br />
vleugeligen, als: de Horzel, Langpoot, Vlieg ,<br />
enz. Waar mede het 12. Stuk des 1. deels,<br />
onlangs in het licht gegeeven , beflooten<br />
wordt.<br />
7. Den zevenden en laatjlen Rang zullen,<br />
in het volgende Huk, dat onder handen is,<br />
bofluiten: de Ongevleugelden met zes Pooten, en<br />
den kop van het borstjluk afgefcheiden, als: de on<br />
gevleugelde Mot, Plant-vloo, Luis, Vloo,<br />
enz. —— of die met meer Pooten zijn voorzien,<br />
doch den kop met het borstjluk vereenigd hebben,<br />
als: de Mijt, Spiimekop, Scorpioen, enz. —<br />
of die veele Pooten hebben, als: de Pisfebed,<br />
Duizendpoot, enz.<br />
II. Zee-Infeften.<br />
Na eene lijst der Vaderlandfche Schrijvers<br />
over de Land- en Water - Infeften gegeeven te<br />
hebben, meen ik gehouden te zijn dit ftuk<br />
te moeten befluiten met de opgaaven der gee-<br />
nen, die over de Zee-Infeften gefchreeven<br />
hebben.<br />
1. Onder de Uitlanders, die ons hier ïri<br />
geholpen hebben, behooren, behalven de gee-<br />
»en, die over de Visfchen gefchreeven, ca<br />
D te-
5
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 51<br />
bi. 576. L. T. GRONOVIUS Brief aan c. N.<br />
over een nieuwe Waarneeming omtrent zeker<br />
Zee-gewas, 2. d. bl. 219. — over nieuw- ont'<br />
dekte Zee - Diertjes, 4. d. bl. 464.<br />
Dan, niemand onder de Natuur-Onderzoe»<br />
kers onzes Lands heeft met zulken lof en<br />
gewenscht gevolg aan dit ftuk, waaraan nog<br />
weinig was gedaan, en na hem nog veel gedaan<br />
moet worden, gearbeid, als de beroemde<br />
JOB BASTER, die zijne fchoone ontdekkingen<br />
der waereld heeft medegedeeld in<br />
zijn werk, Natuurkundige TJitfpanrtingen geheeten.<br />
Zal ik ook hier wat volledig aan de Vraa-<br />
ge der HOLL. MAATSCHAPPIJE voldoen, men<br />
zal van mij een kort verflag van zijnen arbeid<br />
eisfchen, welken ik in de volgende fchets ga*<br />
opgeeven.<br />
De Heer BASTER befchrijft in 't 1. deel de<br />
Polypi of de Diertjes op Zee-mosch, bl. 28. —<br />
andere Zee -Infeften, bl. 35. — dat de lichtende<br />
Vonkjes op de oppervlakte van bewoogen<br />
Zee-water Infeften zijn, bl. 36. — over<br />
de Voortteeling der Alijkruiken, — bl. 43,<br />
— over de Plantdieren, bl. 61. — de Oesters,<br />
bl. 71. — de Kreeftflak, bl. 85. —<br />
de groote gepluimde Koker-Scolopendra ,<br />
bl. 88. — over de Serpula's, bl. 91. — de<br />
ongefchaalde Zee-flak, &/.«p3. — de Bloedzuiger<br />
der Visfchen, bl. 94. —• de fteenag-<br />
D 2 «-
5* SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
tige Efchara, bl. 96. -— de Zakpijp, bl. 97. •**<br />
de Mosfelen, bl. 117. — de Zee - klitten ,<br />
II. 128. — de Zee-fchaften, bl. 134. — de<br />
Zee-quallen, bl. 142. en in 't 2. d. bl. 55. —.<br />
de Zee-puisten , 1. d. bl. 144. — In 't 2. dwZ<br />
befchrijft hij de Kreeften, bl. 5. — de Krabben,<br />
bl. ai. — de Garnaat, £J. 29. — de<br />
Steur-Garsaat, bl. 33. — de Zee-Vloo, bl. 34.<br />
— den Pijlftaart, R 36. — de Zee-Muizen,<br />
5J. 65. — de Steen -Mosfels, bl. 70. — de<br />
Slik-Mosfelen, bl. 72. — de Kok-Haanen,<br />
bl. 76. — de gladde Strand-fchulpjes, bl. 78.<br />
— 't Drijf hoorntje, bl. 81. — de Zee-Duizendbeen<br />
, bl. 147. — de Zee- en Visch-Luizen,<br />
bl. 150.<br />
II. 'T RIJK DER GEWASSEN.<br />
Ik onderneem thans op te geeven, wat 'er<br />
omtrent de Gewas/en onzes Vaderlands gedaan<br />
zij.<br />
1. Veelen zijn in de groote Werken, door<br />
beroemde Kruidkundigen van andere Landen<br />
opgefteld, zeer fraai befchreeven: des kunnen<br />
wij ons bedienen van u. ALDROVANDUS ,<br />
'XRAGUS , FABER , BISLERUS , RUELLIUS , ERI-<br />
SIUS, BAUHINUS, PLUCKNET, PENA, BRUNS,<br />
SWEERTIUS, T R E W , iBLACKWALL , MATTHIO-<br />
LI, FUCHSEN, BOCK, KNORR , BOODT , RAV,<br />
SONNET , UFFENBASH , JONHSTON , DEDU ,<br />
MA-
HISTORIE VAN HET VADERLANS.<br />
JIARIOTTE, CiESALPINUS, MALPIGHIUS, BU-<br />
MALDUS , HOTTON , MILLER , GEORGIUS A<br />
TURRE , MARSIL, WALHBOM , MORELAND ,<br />
MORISON , RIVINUS , TOURNEFORT , HER-<br />
MANNUS , MAGNOL1US PONTEDERA , CAME-<br />
RARIUS , LINN^EUS , en anderen.<br />
a. Ter ophelderinge van dit uitgeftrekte<br />
Deel der Natuurlijke Historie heeft men ons<br />
ook veele nuttige Vertaalingen aangebooden :<br />
onder anderen bezitten wij: j. B. VAN ROHR<br />
Godleerende Plantkunde, Haarlem 1764. HA-<br />
LES groeiende Weegkunde, Amft. 1754. ——<br />
Weegkundige Proeven omtrent de Planten, Uit'<br />
gelez. Nat. of Filof. Verhand. Amft. 1764. 1. d.<br />
dl. 17. T. MADDEN over de gevaarlijkheid<br />
van het Water der Laurierbladen, 1. d. bl. 131.<br />
H. CURTEIS Waarneem, omtrent Bollen, Plan-<br />
tenen Zaaden, die in 't Water groeijen, 2. d.<br />
bl. 114. Hoe men het Koorn tegen de Klander<br />
zal bewaaren, 3. d bl. 212. j. MONTIUS over<br />
het bewaaren der Bloemen in haare Schoenheid<br />
Uitgez. Verhand. 2. d. bl. ii. HALES over de<br />
manier om de lucht in Broeibakken te zuiveren,<br />
en de vrarmte te regelen, bl. 222. DU HAMEL DU<br />
MONCEAU over de vorming van het Hout in de<br />
Boomen, 3. d. bl. 271. DU HAMEL over de<br />
bewaaring der Graanen, bijzonder der Tarwe,<br />
bl. 347. E. ASPELIN Aanwijzing van het nut<br />
tig Gebruik eeniger Gewas/en, bl. 396. j. B.<br />
VERGIN Verbetering der Haver, bl. 405. LIN-<br />
D 3 NiEys
54 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
NJÊVS over de Verandering van Haver in Rogge,<br />
4. d. bl. 67. DALIBARD over den Reuk<br />
der Bloemen, bl. 187. GLEDITSCH over de wijze,<br />
hoe men Inlandfche Planten tot Leertouwen<br />
gebruiken kan, bl. 423. MARRIGUES over de<br />
iraakverwekkende kragt der Tabak, bl. 447. LIN-<br />
NASUS over het Jlaapen en waaken der Planten,<br />
die 'er meest aan onderworpen zyn, 5. d. bl. t.<br />
ROGER over de Tuinier • konst, bl. 422. LAN-<br />
TINGSHAUSEN over den aart en de nuttigheid der<br />
Aardappelen, bl. 566. DU HAMEL DU MON-<br />
CEAU over het verfchillend Voedzel, dat de<br />
Planten uit den grond haaien, 1<br />
6. d. bl. 159.<br />
VAN DEN BLOK over de Cicuta, bl. 315. MAR-<br />
TEAU over de Belladona, bl. 330. — over de<br />
Cicuta , bl. 349. (Ter deezer plaatze herinner<br />
ik mij, 't geen in ons Land de Heer j.<br />
VAN DER HAAR 't allereerst tegen de kragteloosheid<br />
der Cicuta in de Kanker gefchreeven<br />
heeft, na dat het Werkje van den Heer<br />
STORCK door den Heer L. BIKKER was uitgegeeven.)<br />
TILLETS onderzoek wat de Tarv<br />
in^den Halm zwart maakt, en hoe zulks te beletten<br />
s bl. 355. Manier om uit enkele Bloemen dubbelen<br />
voort te hmigen door kweeking, 7. d. bl. 67.<br />
AIMEN over den oorfprong en voortgang van den<br />
Kanker in het Koorn, bl. 220. INTIERI Manier<br />
om Graanen tegen broeijing en ongedierte<br />
te bewaaren, bl. 511. OVELGUUN over het gebruik<br />
en misbruik van Tabak, 8. d. bl. 129.<br />
RAM-
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 55<br />
RAMSTROM over dc voortteeling der beide Sexen<br />
in Dieren en Planten, 9. d. bl. 41. RUNEBERG<br />
Proeven om door middel van eleëlrifeeren den<br />
groei der Planten te bevorderen, 10. d- bl. 170.<br />
BONNET over het gebruik, der Bladen in Plant'<br />
gewas/en, bl. 345. FRIEWALD over Broeibak'<br />
ken en Trekkasfen , verwarmd door den damp van<br />
koolend Water, Uügelez. Nat. of Filof, Verhand.<br />
3. d. bl. 424. TOZETTI over de Zeeplanten,<br />
Natuurk. Verhand. Amft. 1767. 1. ft.<br />
bl. 94. STONE over den Bast der Willige Eoo.<br />
men ter geneezinge van afgaande Koortfen,<br />
bl. 140. LEMERY over het Tzer der Planten,<br />
2. ft. bl. 151. DODARD waarom de Stammen der<br />
Planten altoos loodregt ftaan, 3. ft. bl. 52. Bedenkingen<br />
en Waarneemingen aangaande het vogt<br />
van het NeSlarium in de Planten, Vaderl. Lett<br />
eroef. 1. d. bl. 426. M. DE GOYON DE LA<br />
PLOMBANY over het groeijen der Planten en Boomen,<br />
2. d. bl. 733. DE MONTI over de betvaaring<br />
der Bloemen, 3. d. Mengelw. bl. 219,<br />
en 4. d. Mengelw. bl. 196. DU HAMEL D«T<br />
MONCEAU over de verfehillende fexe en groei<br />
der Boomen, 3. d. Mengelw. bl. 294. over de<br />
verfehillende Kunne der Bloemen, bl. 302. Hoe<br />
men 's Winters natuurlijke versch onllooken Bloe-'<br />
men kan hebben, 4. d. Mengelw. bl. 78. FITZ-<br />
GERALD Pr oef neemingen over het beteugelen van<br />
den al te weeligen groei der Vrugtboomen,<br />
bl. 299. Over den Jlaap der Planten, bl, 232.<br />
D 4 SI-M-
56 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
SIMMONDS over het behandelen van vroeg bloei-<br />
jende Tulpen, bl. 362. BIICHELI over het Voed-<br />
fel der Planten, bl. 396. Scheikundige Befchou»<br />
wingen van 't Rijk der Plantgewasfen en Die<br />
ren, bl. 349, 395, 442, 492. Over het zaai<br />
en zaaijen van Sparreboomen, bl. 141 en 191.<br />
Uittrekzel van de Historie der Galnoot-Infetïen,<br />
door REAUMUR ,- 5. d. Mengelw. bl. 434 en 478.<br />
Aardveijl vergiftig voor de Paarden, 6, d.<br />
bl. 364. Hier valt mij in, dat ik ook ergens<br />
in dit Werk iets geleezen heb van de Kolkrin-<br />
gen, die men in Engeland vindt, zonder mij<br />
thans de nette plaats te kunnen herinneren,<br />
't welk ik hier alleen aanhaal , hoewel het<br />
mij niet voldaan heeft. — Voorts hebben wij<br />
SCHAEFFER over de Manier om de Studie der<br />
Kruidkunde gemakkelijker en tevens zekerer te<br />
maaken, Nieuwe Vaderl. Letteroef. 1. d. Men<br />
gelw. bl. 24. Over het brood der Aardappelen,<br />
bl. 117. P. MILLER Maandelijkfche Tuinoejfe-<br />
ningen, vertaald door j. BASTER , met eene korte<br />
Inleiding tot de Kruidkunde, Haarl. 1767. De<br />
Nieuwe Wijze van Lanibouwen, door de Heeren<br />
TULL en DU HAMEL DUMONCEAU, Amft. 1762.<br />
uit welk Werk ik verpligt meen te zijn te<br />
'zeggen, wat men hier aan gedaan heeft. In<br />
het zelve wordt eerst gehandeld van de<br />
Wortels der-Boomen en Planten, 1. ft. bl. 32.<br />
van de Bladeren der Planten, bl. 43. —<br />
van het Voedzcl, bh 5i« — of verfehillende<br />
Plan.
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 57<br />
Planten 't zelfde Vocdzel uit den grond haa<br />
ien , bh 56. — dat het Voedzel allerweege<br />
verfpreid zij, bl. 74. — van het ploegen,<br />
tl. 79. — van het bereiden der woeste, be<br />
plante , braakleggende of natte Landen ,<br />
met de verfehillende wijzen van bouwen ,<br />
bl. 93-110. — van 't roeren der Gronden,<br />
bl. 132-139. — hoe diep en hoe veel Zaad<br />
men zaaijeii moet, hl. 140-143. — over het<br />
Onkruid , hl. 151. — over het verwisfe-<br />
len van Zaadkoorn, bl. 159. over het teelen<br />
van Raapen en Knollen naar den ouden trant,<br />
bl. 167. — en naar den nieuwen trant, hl. 169.<br />
:— over het bouwen van Tarwe naar de ou<br />
de, bl. 183. en naar de nieuwe wijze, hl. 195.<br />
over verfcheidenc ziekten der Tarwe ,<br />
hl. 218-225. — over de zwarte Tarwe,<br />
bl. 228. — over de Haanekammetjes, bl. 235.<br />
— over de Rups - Spaanfche en Tamme Kla<br />
ver, bl. 255. en 4. ft, bl. 155-168. over de<br />
voordeden der nieuwe manier van Landbou»<br />
wen, bl. 262. en vergelijking met de oude s<br />
bl. 167 , 275.<br />
In het 2. ftuk worden de Proeven omtrent<br />
de Nieuwe Wijze van Landbouwen, in opzigt<br />
van verfcheiden Graanen en Gewasfen, in de<br />
verfehillende Landen van Frankrijk en Zwis-<br />
ferland, in verfehillende tijden genomen, door<br />
Mannen van aanzien en kundigheid, opge-<br />
jeeven, bh J 'TL 2<br />
m e t<br />
4°"» de Werktuigen, die<br />
1) 5 men
ïjS SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
inen tot den nieuwen Landbouw gebruikt.<br />
W. 251 — 2<br />
79»<br />
In 't 3. ftuk treft men aan eenige fraaie nieuwe<br />
Proeven en Waarneemingen over de Ziekten<br />
der Graanen, en bijzonder der Tarwe, bl. 1.<br />
— 101. —- over de verfehillende foorten van<br />
Gronden, en de Beginzelen van groei en vrugt-<br />
baarheid, door F. HOME , bl. 106 — 157. —<br />
over het teelen van Hennip, om tot Linnen<br />
te bereiden, met eenige verbeteringen, daar<br />
in aangeweezen, bl. 166. — Befchrijving van<br />
een nieuw Zaaituig, endeszelfs uitwerkingen,<br />
U, 196 — 2S5.<br />
In het 4. en laatfte ftuk leest men de Proeven<br />
van den nieuwen Landbouw, in den omtrek<br />
van Geneve, geduurende het jaar 1754 geno<br />
men door den Heer DE CHATEAUVIEUX , bl.<br />
x. — Tafel der Proeven aangaande de Inoog-<br />
fting , bl. 4. — Proefneeming om Aardappelen<br />
zonder Mest te teelen. bl. 27. — SCHIFFELI<br />
over de wijze hoe men Vlas zal zaaijen, kwee<br />
ken en behandelen, bl. 29. — en onder het<br />
Vlas Turkfche Tarwe in den grond werpen,<br />
bl. 45. — Voordeden van de Kaltanje - Kina<br />
boom, bl. 51. — Proeven over 't aanleggen<br />
van Konstweiden, bl. 63. — over het gebruik<br />
van Konst-planten, 't zij vreemde, 't zij in-<br />
landfche, bl. 67 — 120. — Berigt wegens de<br />
Haanekammetjes of het gezond Hooi, bl. 129,<br />
150. — Manier om de oude Weiden te verbe-<br />
tè-
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 59<br />
teren, bl. 173. en naar de nieuwe wijze het<br />
beste Zaadkoorn te winnen, bl, 178. — de<br />
voordeelen van ïurf-asch, bl. 198. — over<br />
het Teelen van Zoethout , bl. 213. — een<br />
nieuwe fchikking van een Kourn-Magazijn om<br />
de Graanen veele jaaun voor het bederf tc licwaaren,<br />
bl. 223.<br />
3. Dan 't wordt tijd, dat ik dc fchrinenonzer<br />
Vaderlanderen omtrent dit ftuk ter baane<br />
gaa voeren. Zij zijn dceze volgenden. 1»,<br />
JVIEUWENTIJT WaertU-btfth. 61. $67. H.UOF.R-<br />
HAAVE Elementa Chévtix, Lugd. Bat. 1752. —<br />
de Plantis fub mari cnjaniibus. — Index Piantarum<br />
Horti Lugd. Bat. j. COMMELIN Catalogus<br />
Plantarum Indigenarum Hollandice, Amfl,.<br />
1709. — Horti Medici Amftelcedam. Rariorum<br />
Catalogus, i7°4- H. BRUMANNI Index Plantarum<br />
circa Zwollam in Transyfalania crescenr<br />
tium, 16Ó2. j. BASTER de Plantis, Harlem.<br />
1759. D. DE GORTER Flora Gelro-Z.utpha.nica,<br />
1745- — Flora Belgica , Traj ad Rhen. 1767.<br />
cum Append. M. W. SCIIWENKE de Locis natal.<br />
quar. Plantar. circa Hagam Comit. crescentium.<br />
D. MEESE Flora Friflca , Franeq. 1760. xix.<br />
ClaJJis de Generibus Plantarum, 1762. — Plantarum<br />
Rudimenta, Leov. 1763. 1. p. num. 1.<br />
— Plantarum Methodus , 1. p. num. 2. —.<br />
over het Nut der Kruidkunde ten voordeele onzer<br />
Landen, Verhand, der Holl. Maatfchappij,<br />
10, d, 2. Jl. bl, Ï33 — I70. M. W. SCHWENK5<br />
Kruid*
60 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJK-U<br />
Kruidkundige befchrijving der In- en Uitlandfche<br />
Gewaffen, 's Hage 1766. j. LE FRANCQ VAN<br />
BERKHEJJ Expofitio Charatteristica Jlruttum Florum,<br />
qui dicuntur compojiti, Lugd. Bat. 1761,<br />
die ook in de Inleiding voor zijne Natuurt.<br />
Hijlorie van Bolland, 1. d. 1769, de eerrte en<br />
oudfte Schrijvers van ons Land over de Planten<br />
opgegeeven heeft, als: A. JUNIUS over de<br />
Paddefloelen — c. PETRUS Aantek. over Dioscoridss<br />
— P. PAAW — E. VORSTIUS — c.<br />
CLUSIUS. — JE. UE KOOKER, enz. Befchouwingen<br />
van de Werken der Natuur , bl. 493.<br />
M. DE LOBEL Kruidboek , Antw. 1581. A.<br />
MUNTING de vera herba Brittannica — Naauwkeurige<br />
Befchrijving der Aardgewajfen, Boomen,<br />
HeeJiers en Bloemen, Leid. 1696. R. DODONAEUS<br />
Kruidboek, Antw. 1644. p. BOCCONE Natuurt.<br />
Nafpooringen omtrent den groei der Planten,<br />
Haage 1745, welken Schrijver ik hier plaatze ,<br />
fchoon hij geen Nederlander zij, om meer dan<br />
ééne reden. K. STEVENS Veldbouw , Amft.<br />
1622. j. H. KNOOP beknopte Huishoudelijke Hovenier<br />
, Leeuw. 1760. Volmaakt Burger Tuinboek,<br />
Delft 1766. Over de Verandering van Haver<br />
in Rogge. Uitgelez. Verhand. 3. d. bl. 481.<br />
en 't verfchil tujfchen beide, 4. d. bl. 49. Twee<br />
Brieven van den Heer j. DE ZOLLICOFFER over<br />
de verandering van Haver in Rogge, Verhand,<br />
der Holl. Maatfchappij, 6. d. 1. ft. bl. 439. j.<br />
LE FRANCQ VAN BERKHEIJ , ever 't Onkruid,<br />
S. 4,
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 0£<br />
8. d. a, fi. bl. 155» en hoe men Brand in 't<br />
Ivoorn voorkomt , bl. 184. w. VAN HAAZEover<br />
de noodzaaklijklteid van veel Pijnboomen op<br />
de Duinen te zetten, om dat ze de Snij winden<br />
best verduwen , bl. 169. Over het Stedehout.<br />
Uitgezogte Verhand. 3. d. bladz. 121. j. SCHUT<br />
Speeling der Natuur in Appel-en Kerjjeboomenhout,<br />
Verhand, der Hollandfche Maatfchappij , 4. d.<br />
in de Berigten, bl. 34. j. c. PALIER over eenig<br />
Stedehout, S. d. 2. ft. bl. 223. C A . VAN SIJPE-<br />
STEIJN over de verbetering van Zaadkoorn, 4,<br />
d. in de Berigten , bl. 26. j. F. DRIJFHOUT<br />
©ver eene zonderlinge Wortelfchieting van een<br />
Boom , 5. d. bl. 112. p. CAMPER over den<br />
aart der Aardappelen , 7. d. 2. ft. bl. 415. j.<br />
BASTER over de Zeeboomtjes , Natuurk. Uitfpanningen,<br />
1. d. bl. 19. — over 't Zeemos,<br />
bl. 2e. — 't Alcyonium , bl. 26. — 't Krab'<br />
bekwaad of Zeegrappe, 2. d. bl. 115. — 'tZetrui<br />
of Strandwier, bl. 129. — 't Zeewier, bl. 137.<br />
— V'.rhandeling over de Voortteeling der Dieren<br />
en Gewaffen, Haarl. 1768. j. c. KRAIJENHOF<br />
proef kundige befchouwing van den aart, hoedanig,<br />
ïxid, enfterktevan Timmerhout, 's Hage 1762.<br />
Nieuwe Kweekkonst der Boomen, 1719. Bijzondere<br />
Aanmerkingen over het aanleggen van Landhuizen,<br />
Amft. 1763. Wanneer de Boekweit in<br />
Europa is gebragt, REIMARUS Waarh. van den<br />
Natuurl. Godsdienst , bl. 59. Van het teelen<br />
en planten van Tabak aan en om Amersfoort, A.<br />
VAN
6a SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
VAN BEMMEL Befchrijv. van die Stad. Berigt<br />
wegens 't Tabakplanten van Neêrland, bijzonder<br />
in 't Boven-Stichtfche en deLaage Velwte, Uitgez.<br />
Verhand. 7. d. bl. 1. Wanneer 't Tabakplanten<br />
in ons Land begonnen is, Tegenw. Staat<br />
der Vereen. Nederlanden, 3. d. bl. 38. — over<br />
het Tabakplanten bij Amersfoort , bl. 39. — bij<br />
Doesburg, bl. 377 bij Wageningen, bl. 476.<br />
— én bij. Hattem, bl. 477. dat de Boomen op<br />
de Veluwe zo weelig niet meer groeien als voorheen<br />
j en waarom, 3. d. bl. 429. — waar de<br />
beste Tarw in Holland groeit, 4. d. bl. 81 —<br />
over het Langeftraats-hooi, 6. d. bl. 243 —<br />
over den aart der Biezen , 7. d. bl. 419. —.<br />
waar de befte Vrugten in Holland groeien, bij<br />
voorbeeld: Afperfies te Uitgeest, Aardbeziën<br />
te Aalsmeer, Peulen in de Beverwijk, Kersfert<br />
te Velzen, uitneemende Groenten in Zeevank<br />
8. d. bl. 510. en voorts welke Boomen hier<br />
en daar in Holland groeien, bijzonder jonge<br />
Boomen te Boskoop, 6. d. bl. 377. witte Tarw<br />
om 's Gravezande, bl. 518. waar men Zeewier<br />
vindt, 8. d. bl. 616. — waar de beste Hennip,<br />
bl. 316. en 7. d. bl. 386. (Zie ook de Be»<br />
fchouw. van de Werken der Natuur over den Hennip<br />
. bl. 556.) Hoe en ten welken einde men<br />
helm op de Duinen plant, 9. d. bl. 12. —<br />
over de Meekrap , bl. 384. en 4. d. bl. 26.<br />
enz. j. LE FRANCQ VAN BERKHEY over de<br />
beste middelen om onze Landen, zohoogeals laage.<br />
elk
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 63<br />
elk naar zijnen aart, ten meesten voordeele aan te<br />
leggen, Verhand, der Holl. Maatfchappij, 8. d.<br />
2. ft. dl. 3. en Aanmerkingen over de nieuwe<br />
wijze van Landbouwen , bl. 171 enz. Ia<br />
de ftreek van Beverwijk groeit eene zo verfehillende<br />
meenigte van Land-Kruiden, dat men<br />
nergens in geheel Zuid- of Noord-Holland de<br />
weêrgaê daar van vindt. Nat. Hift. van Holl.<br />
1. d. bl. 66. — over den Honigdaauw der<br />
Planten, bl. 318. — nadeel der Zeevlammen ,<br />
345- — over de Harften en Gommen der<br />
Boomen, bl. 511. P. CAMPER Proeven over<br />
de beste middelen om de Landerijen in de Vereenigde<br />
Nederlanden, zo hooge als laage, elk naar<br />
zijnen aart, ten meesten voordeele aan te leggen,<br />
Nieuwe wijze van Landbouwen, 3. ft. bl. 295. —<br />
over het voordeel der Landerijen, bl. 296. —<br />
over het getal der Inwooners en het Vee ,<br />
bl. 303. en het geen 'er gevoed kan worden<br />
in de geheele Provincie van Holland en West-<br />
Friesland, ald. — over den aart en groeijing<br />
op hoog en laag Land, en welke mest te gebruiken<br />
, gelijk ook wat de Kruiden en Planten<br />
doet groeijen, bl. 325. — hoe men hoog<br />
Land tot Weiland moet aanleggen, bl. 335. —<br />
of woest- tot Bouw- en Gras - land maaken ,<br />
bl. 341. — eindelijk over den aart en het verfchil<br />
van Mest en leevendige Steenkalk, bl. 347.<br />
Hier op volgen de Proeven van den nieuwen<br />
Landbouw, in Gelderland aan den ïx-
64 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
fel, genomen in 1762. bl. 356. met Paardeboanen,<br />
bl. 36a. -— op de Veluwe genomen,<br />
bl- 365- — door den Heer G. ANTWERPEN<br />
VERBRUGGEN genomen te V Graveland , bl.<br />
367. — nader Berigt van dien Heer wegens<br />
de Oogden van Boekweit en Haver, naar de<br />
Nieuwe Wijze van Landbouwen geteeld ,<br />
tl. 371. — Brief van de Heeren HOFFMAN en<br />
MEESE , over den nieuwen Landbouw , bl.<br />
378 — 382. — over eene nieuwe manier out<br />
de Aardbeijen , Kruisbesfen en Aalbesfcu tot<br />
eene ongemeene volmaaktheid te brengen, en<br />
de eerden den geheelen Zomer door te kunnen<br />
plukken, 4. ft. bl. 243. — Aanmerkingen over<br />
de Teelt, en het gebruik van Koolzaad, BL<br />
251. — over de Boomen en Heesters, welken<br />
digt bij de Zee willen groeijen, bl. 265, —<br />
Proeven van D. MEESK omtrent den nieuwen<br />
Landbouw, bl. 269. — Proeven in Gelderland<br />
aan den Tjjel gedaan, bl. .279. — Befchrijving<br />
van de nieuwe uitgevonden Zaaiploeg, bl. 304.<br />
Ten opzigte der Provincie Friesland heeft KNOOP<br />
in zijne Befchrijving aangetekend : wat .'etniet<br />
groeit, als: Turkfche Boontjes en Tabak ,<br />
bl. 40, 41; maar veel fchoon Ooft, Moeskruiden,<br />
en Veldvrugten, bl. 41, 43. — en<br />
waar de Moeskruiden 't vroegfte aankomen,<br />
bl. 44. wat het zo genoemde Talhout zij, bl.<br />
46. — dat men daar meest Els , Berk , Eik en<br />
Ypen plant, en in welke gronden, bl. 119. —<br />
ep
HISTORIE VAN HET VADERLAND.. 65"<br />
op de Hei, Denne- en Pijn-Boomen , bl. 120»<br />
— en waar men meest Populier- en Abelie-hout<br />
Vindt, bl. 123.<br />
III. H E T RIJK D E R DELF<br />
STOFFEN.<br />
1. Over dit zo voordeelig als gewigtig e«<br />
uitgebreid ftuk der Natuurlijke Hiftorie heb.'<br />
ben ous verfcheiden'voertreffelijke Schrijvers^<br />
voor zo ver ons laag en wateragtig Land iets ,<br />
dat men tot de DELFSTOFFEN brengt , uitlevert<br />
, uitneemend toegelicht. Laat ons D'AR-<br />
GENVILLE, K A L M , BACCIUS , KONING, BER-<br />
TRANT, JUSSIEU , BAJERUS , LESSER , BARTON ,<br />
BËURERUS , HENCKELIUS , BOODT , BOURGUET ,<br />
GEVERUS , BÜTTNER , HEBENSTREIT , HELVI-<br />
GIUS , BREYNIUS , BOURDELIN , H1LL , WELSCH,<br />
KIRCHERUS , KYLBET , KNORR , WOODWARD %<br />
j. en j. J. SCHEUCHZER hooren, en wil men<br />
zulken, die meer ons Land raaken, opflaan ,<br />
men gaa tot j. CAESAR , TACITUS , CLUVE-<br />
RIUS , MUNSTERUS , GUICCIARDIN , VARENIUS ,<br />
BUSCI-IING , én andere Befchrijvers van ons<br />
Vaderland.<br />
1. Noodig heeft men geoordeeld de volgende<br />
vertaalde Hukken ons in handen te Hellen,<br />
als THERRIAT over de Vrugtbaarheid der Aar<br />
de, Nieuwe Vadert, Letter oef. 1. d. Mengelw. bl.<br />
li. A. A. BARBA Verhandelingen over ae Me»<br />
E M£
66* SCHRIFTFN OVER. DE NATUURLIJKE<br />
taaien , Mijnen en Mineraalen ^ Leid. 1740;<br />
Merkwaardige VerfchijnfeU in aardagtige Lighaa»<br />
men en Mijn/lof en, Uit gel. Nau of Fil. Verhand.<br />
1. d. bl. 456. en R. BRADLEY Wijsg.<br />
Verhand, over de Werken der Natuur, bl. 4.<br />
BUFFON over verfcheiie Beddingen det Aarde,<br />
Natuurk. Verhand 1. d. bl. 44. GUETTARÖ<br />
Oorfprong der Lelij. en Sterre fteenen, Uitgez.<br />
Verhand. 6. d. bl. 389. E. WRIGHT over derï<br />
oorfprong der verfteende ScJmlpen en Delfftofen,<br />
7. d. bh 101. BERTRAND Verhand, over de Donderfteenen,<br />
bladz. 373. R. A. VOGEL ptaclicaal<br />
Zamenftel der Mineraalen, 8. d. dl. 387.'<br />
LE ROYER over de Schelpen in de Aarde, Natuurk.<br />
Verhand, i. ft. hl. 170. EOULANGÈR,<br />
dat de meefte Steenen uit Schelpen hsftaan, 3, fti<br />
bh 18, 27.<br />
3. Ik gaa over tot onze eigen Schrijvers./<br />
en wel allermeest die gefchreeven hebben<br />
I. Over het Land zelve.<br />
Onder deezen telt men de Befchrijving van<br />
het oude Batavifche Zeeftrand. L. SMIDS Schatkamer<br />
der Nederl. Oudheden, Haarl. 1737. AU<br />
TING notitia Germanim inferioris. EOXHORN<br />
Chronijk van Zeeland, VAN LEEUWEN Batavia<br />
llluftrata. JUMI Batavia, j. VOUSJE AnMes.<br />
J. PARS Kafwïjkfche Oudheden, ALKEMADE en<br />
v. 0. SCHELLING Befchrijving van den Briel en<br />
Voorns
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 6?<br />
Voorn. Be Befchrijving van Friesland, door<br />
SJOERDS en KNOOP, HEEMSKERK Batavifche<br />
Arcadia. Befchrijving van Gelderland , Amjl.<br />
2765. j. WAGENAAR Vaderlandfche Historie ,<br />
1. d. en meer andere Schrijvers over de Historiën<br />
van Nederland, en de bijzondere Steden<br />
, die ik allen niet zal opnoemen; waar bij<br />
men voegen kan de Kaarten, die .men in hunne<br />
Wérken vindt, en bijzonder die van SCHO<br />
TANUS en A. ORTELIUS in 't jaar J5S7. ge<br />
drukt , en van w. A. BACHIENE , in de eerjle beginzelen<br />
tot de Geographie, 1760,wiens voortreffelijke<br />
Kaarten bekend] zijn: waar bij ik voege<br />
de Geographifche Bejchrijv. van Zuid- en Noord-<br />
Holland , dOOr J. LE FRANCQ VAN BERKHEY, in<br />
de Nat. Hijlorie van Holland, bl. i* enz.<br />
II. Over de Breedte en Lengte van ons<br />
Vaderland.<br />
De lengte is van fommige Steden bijzonder<br />
genoomen , bij voorbeeld van Amjlerdam, in<br />
j. VAN DER WALL D'Jfert. de Navigandi Arte.<br />
Lugd. Bat. 1756. De breedte van Alkmaar,<br />
door SNELLIUS in zijn Eratosth. Batav. I. 2.<br />
c. 9. Over de meeting der Affianden tusfehen<br />
fommige Steden,P. VANMUSSCHENBROEKBisfert.<br />
Experiment.. Geom. pag. 337-420. Over<br />
dc lengte van Neerland , Tegenw. Staat der<br />
Vereen. Nederlanden, 11. d. 1. ft. bl. 6.ct<br />
Ê a SPECH'T
68 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
SPECHT 'Kaart der Vereen. Nederl. —• Methode<br />
pour apprendre facilement la Geographie, par Mr.<br />
'ROBBE, torn. i. pag. 2S2. Vaderl. Letteroefen.<br />
2. d. bl. 135. De Lengte op Zee door 't compas<br />
te vinden, j. LULOFS Aanmerkingen,' op<br />
den Brief van M. Semeijns, Uitgez. Verhand.<br />
9. d. bl. 253.<br />
III. Over den Ouden Staat des Lands.<br />
Dat Holland en Zeeland eerst door dc Zee<br />
bedekt zijn geweest, beweert j. RAY 'S Werelds<br />
begin en einde, Rott. 1719. bl. 154 en 251.<br />
Hoe de Eilanden van Walcheren gekomen<br />
z-ijn, j. DE MEY Theologifche Werken, Middelb.<br />
1681. bl. 141. — Voorts YARENIUS<br />
Geograph. Gener. c. iS. propof. 9. j. LULOFS<br />
over. den Aardkloot, Leiden 1750. bl. 414 era<br />
419. en waar van daan de Eilanden en Zandbanken<br />
zijn gekomen , bl. 149 en 168.<br />
IV. Over den Tgenwoordigen Staat dis<br />
Lands.<br />
Dit ftuk vindt men nergens, dan voor zo<br />
verre het eenige en niet alle Provinciën betreft<br />
, opgegeeven, als in den Tegenwoordige^<br />
Staat der Vereenigde Nederlanden, te Amfl. in<br />
verfcheiden jaaren gedrukt, waarom ik 'er een<br />
kort verflag, van zal geeven. Men leest da<br />
Be-
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 6$<br />
Befchrijving van de gelegenheid, grootte, ri<br />
vieren en luchtsgefteldheid van Nederland,<br />
in 't algemeen, ï. d. bl. i. enz. — der gron<br />
den van de Mcijerij van 's Bosch, mede in 't<br />
algemeen, 2. d. bl. 26. — van die der Stad,<br />
bl. 29, — van fommige Dorpen, als: Moer-<br />
Geftel, Oers, Loon op Zand, Hapert, Vesfent,<br />
enz. gelijk ook van de Peel, welker diepte<br />
op fommige plaatfen van 8 ellen gezegd wordt<br />
te zijn, bl 99. — van Maasland, Os, Bergen<br />
op den Zoom, bi 141. — en de gronden der<br />
Polders Reiemoer, en Heiningen, — van Bre<br />
da, bl. 202. — van Oosterhout, bl. 230. —<br />
van het Land van Kuik, bl. 246. — van de.<br />
Stad Graave , bl. 267. — van den Lande<br />
van Overmaaze, bl. 374. van Kadzand, bl. 473.<br />
— van Arkel, bl. 535. — In 3. Deel de<br />
gronden van Gelderland, b r<br />
. 38. — dat<br />
die Provincie drooger Is dan de meeste<br />
anderen , bl. 40. — van Thiel, bl. 223. —<br />
van Bommel, bl. 226. — van Bemmel, bl. 253,<br />
— van Rijswijk, bl. 266. — van Ek, bl. 277<br />
— van Leeuwen, bl. 275. — van den Thie-<br />
lerwaard, bl. 284. van Geldermalfen, bl. 291.<br />
— van Amerzode, bl. 298. — van Kuilen<br />
burg , bl. 320. — van Buuren, bl. 336. —<br />
van Zutphen, bl. 346. — van Doesburg,<br />
bl. 377. — van 'sHerenberg, bl. 405. —<br />
van Zeddam, bl. 406. — van Bredevoort,<br />
bl, 419, _ ran de Veluwe, il. 428, 430. —*<br />
E 3 van
79 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
van Wageningen , R 476= — van Elburg 9<br />
fc'. 483. — van Nieuwkerk, hl. 499. — vail<br />
Eepe, £l. 503. — van Beekbergen, bl. 506. —<br />
van Middagten, hl. 514.'— In 't 4. Des/ de<br />
gelegenheid , grootte en landsgefteldlicid van<br />
Holland, bl. 1-9. — van Leiden, bl. 498. —<br />
In't 5. Deel, de landsgefteldheid van Hoorn,<br />
bl. 407. — van Edam, bl. 479. — van Pur*<br />
merend, bl. 518. — In 't 6. Deel die van den<br />
Haag, bl. 2. — van Rhijnland', bl. 162. —•<br />
van Leiderdorp, bl. 247. — van Alphen"<br />
tl. 251. — van Aar/anderveen, bl. 271. —-><br />
Van Zevenhoven, bl. 285. —van Zoeterwoude s<br />
en of daar de beste Leidfche Boter valt<br />
tl. 293. — yan Voorburg, bl. 309. —« van<br />
Noordwijkerhout, bl. 330. —• vanLïx/ê, JJ. 332J<br />
— van Hillegom, bl. 335. — van Zwammerdam,<br />
bl. 345. — van Koudekerk, bl. 359. —<br />
van Hazerswoude, bl. 367. — van Alkemade,<br />
tl. 396. — van Wasfenaar, bl. 423. — van<br />
Noor'dwijk-binnen, bl. 464. — van Delfland,<br />
bl. 469. — van 'sGravezande, bl. 514. —<br />
van Waterings, hl. 566. — van Loosduinen,<br />
bl. 58S. — van Naaldw'jk, bl. 592. — In 't<br />
.7. Df£* de landsgefteltenïs van Schieland,<br />
bl. 5. — van Zevenhuizen, hl. 29. — van<br />
't Land van Voorn , bl. 42. — van Oost'<br />
Voorn, bl. 72, 81. — van Rozenburg, bl. 103.<br />
— van Abbenbroek , bl. 114. — van West'<br />
Voorn, bl. 120. — van de Nieuwe Tonge,<br />
bl.
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 71<br />
ffl. 149. — van het Land van Putten,bl. 154. -—<br />
yan Korendijk, bl. 168. — va.n\Ooltgens-Plaat,<br />
II, 175. — van Stad aan''tHaringvliet, hl. 179.<br />
van 't Land van Putten over de Maaze,<br />
bl. 186. — van den Hoekjehen Waard, bl. 194.<br />
— van Oud - Beyerland, bl. 197. — van het<br />
Land van Strijen, bl. 204. — van het Land<br />
van Zevenbergen, bl. 222. — van de Lange-<br />
Jlraat, hl. 243. van het Land van Heusden,<br />
bl. 251. —j bijzonder van Vlijmen, hl. 275. —<br />
van Drongeien en Wijk. bl. 281. — van Veen,<br />
bl. 284. — van Meeuwen , bl. 285. van 't<br />
Land van 'Altena, bl. 287. — Landsgefteltenis<br />
van Zuid - Holland, hl. 318. — van 't Eiland<br />
van Dordrecht, hl. 357. — van den Alblasferwaard,<br />
hl. 385. — van Liesveld, bl. 434.<br />
van het Overlaat van H^rdinxveld, hl. 449.<br />
van den Krimpenerwaard, hl. 451. — van<br />
Leerdam, bl. 502. — van Asperen, hl. 526.<br />
— van Tsfeljiein, bl. 554. — In 't 8. Deel de»<br />
landsgefteltenis van Woerden, bl. 3. — van<br />
Gooiland, bl. 76. — van, Naar den, bl. 93. —<br />
van Laaren, bl. 114. — van Muiderberg ,<br />
bl. 127. — van Amjlelland, hl. 150. — van<br />
de Diemermeer, hl. 182. — van Kennemerland,<br />
bl. 208, 209. — van Uitgeest, hl. 221. —<br />
van Heemjlfde, hl. 258. — van 't Koegras,<br />
lil. 374. — van Ouddorp, hl. 398. — van<br />
Dregterland, bl 476. —van Zeevank, bl 510.<br />
— van Waterland, bl. 521. — van Broek,<br />
E 4 tl.
7a SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
bl. 542. — van de Beemjier, 11. 562. — van<br />
de Purmer; bl. 565. — van Texel, bl. 586. —<br />
van Eierland, bl- 587. — van Flieland, bl. 606.<br />
van ter Schelling , bl. 609. — van Hoorn ,<br />
bl. 613. — van Wieringen, bl. 616. — van<br />
Urk, bl. '627. — In het 9. Deel de grootte<br />
van Zeeland, bl. 7. — van de gronden en<br />
vrugtbaarheid, bl. 10, 11. — In het 10.<br />
Deel, de landsgefteltenis van Goes, bl. 2.<br />
van Tholen, bl. 66. — van Vlisfingen, bl. 97.<br />
— van ter Veere, bl. 134. _ Van Domburg,<br />
II. 219. — van Zuid Beierland, bl.-26s, 320,<br />
353. — van 't Buursn-Ambagt, bl. 282. —<br />
van de breede Watering, tot bij de Stad Goes,<br />
bl. 283. — van Sichuit 'en Sturmefant, bl. 285.<br />
— van Haamftede, bl. 390. — van Noord-<br />
gouwe, bl. 419, — van Duiveland, bl. 485. —<br />
van den Polder van Oosterland, bl. 505 ,<br />
513. — van Bruinis/e, bl 531. — van 't Ei<br />
land Tholen, bl. 567. —- In 't 11. Deel van<br />
de gelegenheid , grootte , en landsgeftelte<br />
nis van de Provincie Utrecht in 't algemeen,<br />
bl. 4,5-<br />
Uit dit breedvoerig berigt, vooral van Holland,<br />
blijkt genoeg, welke onvolmaakte kennis<br />
wij nog van de gronden deezer Provincie<br />
hebben. Dan, hoe treflijk word dit nu<br />
vergoed in de uitgaave der Nat. Historie van<br />
Holland , door de voortreffelijke penne van<br />
den Heer j. LE FRANCO, VAN BERKHEY, die<br />
hier
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 73<br />
hier in voorzien, en den aart der gronden<br />
van dit Gewest zo naauwkeurig heeft opgeteekend,<br />
bl, 5-96. dat ik er niets, van kan<br />
ppgeeven, zonder het Werk ten halyen uittefchrijven.<br />
Zo breedvoerig heb ik alles, wat des aangaande<br />
in het groot en fraai Werk (den Te.<br />
genw. Staat) voorkomt , (indien ik niet 't<br />
een of ander Dorp over het hoofd gezien<br />
hcbbe) opgegeeven, om dat ik juist onder het<br />
oog moest brengen , wat hier aan gedaan is ,<br />
en dat, hoeveel dit zij, 'er egter nog wel de<br />
helft aan ontbreekt, naamelijk eene befchrijving<br />
van het platte Land van Utrecht, van<br />
de geheele Provincie van Overijs/el, van Gro<br />
ningen, Friesland, en *t Landfchap Drenthe,enz.<br />
welke tot heden toe niet is uitgegeeven.<br />
Het gemis eener befchrijvinge van de laatstgenoemde<br />
Provincie is eenigermaate vergoed,<br />
zo door den arbeid van SJOERDS , die in 't<br />
1. deel van zijne Befchrijving de vrugtbaarheid<br />
des Lands, bl. 156. — de Graangewasten,<br />
bl. 157. — de vette Weilanden, bl. 167.<br />
— het Boomgewas, bl. 183. — en de Veldvrugten<br />
, bl. 181. befchreeven heeft; als door<br />
KNOOP, die in zijn Werk gelet heeft'op de<br />
oorzaak van de vlak- en effenheid van Friesland,<br />
en der andere Provinciën , bl. 9. —<br />
op de gefteldheid en gronden, 11. 12, 15. —<br />
ie foorten van gronden, en waarom zij zo<br />
£ 5 veei
£4 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
yeel yerfchjllen , bl. 35. — den aart der.<br />
gronden, die door de Zee aanfpoclen, bl. 36.<br />
— en derzelver vrugtbaarheid, bl. 38.<br />
V. Over de Veranderingen der Landen en.<br />
Gronden.<br />
Welke Veranderingen op de Bergen en,<br />
Heuvels voorvallen , heeft j. LULOFS over den<br />
Aardkl. bl. 417. aangetekend. Dat 't Zand<br />
op de Vehiwe, federt eenige jaaren, zeer is<br />
toegenoomen, berigt mij de Tegenwoord, Staat.<br />
van\ de Vereen. Nederl. 3. d. bl. 428. — over<br />
de Doorgraaving te Katwijk lees ik 6. d.<br />
bl. 174. — over het affiaan der Duinen bij<br />
Scheveningen, bl. 152. — bij Katwijk op Zee,<br />
bl. 444. — bij 't Huis te Britten, bl. 447. —<br />
bij ter Heide, bl. 588. — te Petten, [8. d.<br />
bl. 366. — te Ègmond op Zee, bl. 359. — op<br />
de Helder, bl. 376. — op 't Eiland Urk,<br />
bl. 629. — te Domburg in 't jaar 1646. 10. d.<br />
bl. 222,257. — op 'tEiland Schouwen, bl.346.<br />
.— op West-ter - Schelling , 8. d. bl. 614.<br />
over de veranderingen in het. Land van Kadzand,<br />
2. d. bl. 473. (bijzonder heeft WILD<br />
SCHUT Wiskund. gronden, 1. d. bl. 162. bepaald,<br />
hoe veel land Kadzand aan Duinen<br />
verlooren heeft federt 1703 tot 1746.) —<br />
©ver de Droogmakerijen, 6. d. bl. 276, 297,<br />
333. enz. — over het rijzen van den weg
SSISTOIUE VAN HET VADERLAND. 75<br />
•sran den Hang naar Scheveningen, 6. d. hl. 157.<br />
M. BOLSTRA, waar door 't Lani bij Petten<br />
federt eenige jaaren zo aanmerkelijk is afgenoo-<br />
men, en hoe best te bewaaren. Verhand, der<br />
Holl. Maatfchappij, 1. d. bl. 637. Dat de<br />
Moerasfige gronden bij Koeverden allengskens<br />
dröoger worden, heeft KNOOP bl. 56. aan<br />
getekend.<br />
VI. Over het Zinken der Landen.<br />
Omtrent dit Stuk hebben ons geholpen,<br />
L'EPIE , onderzoek over de oude en tegenwoor=<br />
dige natuurlijke gejleldheid van Holland. j„<br />
LULOFS , Aanmerkingen over het rijzen der<br />
Zee, en het zinken der Landen aan de Neder-<br />
landfche Kusten, Verh. der Holl. Maatfchappij,<br />
1. d. bl. 56. Verhaal van den Heer QUESNOY»<br />
J. A. LEEGIIWATER Haarlemmer - Meerhoek, s.<br />
VAN LEEUWEN Batavia Jllujlrat. A. A. S. EIKE-<br />
LENBERG Gedaante en Gefteldheid van West-<br />
Friesland. N. CRUQUIUS over de Merwede*<br />
j. LULOFS over de Landzinkingen, in'zijn<br />
Werk over den Aardkl. hl. 421. j. LE FRANCO<br />
VAN BERKHEY over het zakken van 't Die.<br />
mer-Meer, Verhand, der Holl. Maatfchappij,<br />
8. d. 2. Jl. bl. 103. Over het zinken der<br />
Landen, Tegenw. Staat der Vereen. Ned. 6. d.<br />
Él. 169. Dat de Zuider-Zee hooger dan<br />
Noord-Holland is , zegt NLEUWENTYT Wae-<br />
reld*
7Cf SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
reldbefchouwing, hl. 44.3. en wat Holland ter<br />
gen den Oceaan bewaart, bl. 447.<br />
VII. Over de Zee-gaten.<br />
De fchrijvers over de Rivieren , die nog<br />
volgen zullen, fpreeken tevens hier over. Nog<br />
vindt men 'er van gewag gemaakt in den 7ë-<br />
genw. Staat der Vereenigde Nederl. 7. d. bl. 43.<br />
44. ten opzigte van het Gat van Goederede 3<br />
en van de Zee-gaten van het Noorder-Kwar<br />
tier, S. d. bl. 569.<br />
VIII. Over de Gronden der Zee-plaaten.<br />
De Gronden van de Haaks en Rofijnenplaat<br />
liaan befchreeven in den Tegenw. Staat der<br />
Vereen. Nederl. 8. d. hl. 572. en die van het<br />
Enkhuizer • Zand, 5. d. bl. 448. en voorts in<br />
de Zee-boeken.<br />
IX. Over de Oester- en Mos/el - banken.<br />
Hier van vindt men in 't zo even gemelde<br />
Werk, den. Tegenw. Staat der Vereen. Ne<br />
derl. 7. d. bl. 149. ten opzigte der gecnen,<br />
die men bij de Nieuwe Tonge heeft, en iu 't<br />
ö. d. hl. 17.<br />
X. Ovet
HISTORIE VAN HET VADERLAND. ff<br />
X. Over de Bosfchen.<br />
Eenige Bosfchen van Gelderland zijn opge-<br />
geeven in de Befchrijv. van Gelderland, Amfl.<br />
1765. — en in den Tegenw. Staat der Vereen.<br />
Nederl. 3. d. — V Haarlemmer - Hout, in 't<br />
4. d. bl. 423. — 't Alkmaarer-Hout, 5. d.<br />
bl. 402. — 't Haagfche Bosch, 6. d. U. 135.—<br />
het Bosch van Vianen, 7. d. bl. 524. Dan j .<br />
LE FRANCQ VAN BERKHEY in zijne Nat. HlS'<br />
torie van Holl. 1. d. heeft deezen cri anderen,<br />
die hier vergeeten zijn , naauwkeurig opge-<br />
geeven. De Bosfchen van Zevenwouden ia<br />
Friesland, bij KNOOP, bl. 117.<br />
XI. Over de Duinen, Stranden, en Eergen*<br />
Flier van is aangetekend, dat de Duinen<br />
van Domburg in Zeeland, af- en aanneemen ,<br />
Nedefl. Jaarboeken op 't jaar 1749. Dat de<br />
Duinen goed zijn om 'er Schaapen op te fok<br />
ken- , Tegenw. Staat der Vereenigde Nederl.<br />
1, d. bl. 573. — wat zij uitleveren, en hoe<br />
groot zij zijn, 4. d. bl. 9, 10. — die van<br />
Zeeland, 9. d. bl. 12, 13. waar de hoogden<br />
zijn, j. LE FRANCQ VAN BERKHEY Nat. Hist.<br />
van Holl. 1. d. bl. 66, aoó. — over de Stran<br />
den, bl. 205-208. Over de Bergen kan meri<br />
opQaan j. LULOFS , over den Aardkloot, bl. 172.<br />
— en van denSf. Pietersberg, bij Maastricht,<br />
in-
?3 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
in den Tegenw. Staat der Vereen. Nederl. i. èl<br />
II. 365-<br />
XII. Over de Bijken.<br />
Uier in brengen ons hulp toe p. VAN<br />
ÜBLEISWIJK Bijjert. de Aggeribus, Lugd. Bat.<br />
w a 1745 5 3r in de Dijken van Veenaarde bij*<br />
Hoorn, de Zee -dijk bij West-Kapelle, en anderen<br />
befchreeven worden , met eene bepaaling<br />
hunner Merkte. . Aangaande de Grondbraaken<br />
of Vallen in de Zeeuwfche Dijker!<br />
vindt men in den Tegenw. Staat der Vereen.<br />
Nederl. 10. d. bl. 351. Ontwerp ter verbetering<br />
der Rivier - dijken, Uitgez. Verhand. 1. i.<br />
tl. 491.' B. GOUDRIAAN JANSZ. over de beste<br />
wijze om een Bijkbreuk te floppen, Verhand, dep<br />
Holl. Maatfchappij, 5. d. bl. 567. en j. PIER-<br />
LINCK over het zelfde Stuk, bl. 579^<br />
XIII. Over de Turf-graaverijen, enz'.<br />
Hier over heeft men M. SCHOOCKIUS de Tur*<br />
fis, Groning. 1668. j. H. DEGNERUS deTurfisl<br />
Traj. ad Rhen. 1729. — R. LENTILIUS de Turfis,<br />
feu Cefpitibus foco Batavorum infervientibus,<br />
AEt. Phyf. Medica, vol. ï. obf, 15. pag. 228.<br />
Zeedige aanmerkingen over de Veengraverijen in<br />
Friesland, Leeuw. 1766. Vertoog over de Veengraaverijen,<br />
door j. VEGELIN VAN CLAERBER-<br />
GEN, Leeuw. 1766. Verzameling van drie ftuk»<br />
ken
HISTORIE VAN HET VADERLAND. ' I 9<br />
ken over de Veengraverijeh, Leeuw. 1766'. met<br />
eene aanwijzing van turf baare Veengronden ,<br />
erf aangröe'ijende Landen, j. LE FRANCQ VAN<br />
EERKHEY befchrijft in zijne Verhandeling, té<br />
vinden iri die der Holl, Maatfchappij, 8. d.<br />
2. ft. de hooge en laage legging der Landeri<br />
in de Provincie van Holland, bl. 7. — de<br />
Klaaigrondcn en hunne oorzaakert, bl.n. _<br />
hunne verfehillende foorten , bl. 29. — de<br />
Veengronden, en hoe zij het worden, bl. 43;<br />
— hunne bijzondere foorten, % 53. —. gemengde<br />
en gebouwde Veengronden, bl. 60<br />
de Darij in Holland cn Zeeland, bl. 57. — heg<br />
2and en de Zandgronden, bl. 64. de o n_<br />
derfcheiden foórten van Veengronden, bl. 67.<br />
— de verbetering van Klaaigronden, Bl. 80.<br />
— der Veengronden, bl. 91. — der Zandgronden<br />
bij de Duinen, bl. 110. — der Heilanden,<br />
bl. 117. — der Geestlanden, bl. 123.<br />
— het mesten der Landen , bl. 136. — het<br />
braakleggen der Landen, Bl. 147. — hetploegen<br />
en zaaien, bl. 161 en 177. — Over de<br />
oorzaak der Veenlanden kan men nazien c.<br />
VELZEN Rivierkundige Aanmerkingen , Amft.<br />
1749. bl. 105. Over-dé verfehillende foorten<br />
van Aarde, H. BOERHAAVE Elementa Chemice,<br />
part. 1. pdg. 240. Over de Veengronden ,<br />
N. CRUQUIUS Verhand, over den Staat der Vaderlands,<br />
ten opzigte der Wateren, 7. Meij 1731.<br />
3; LULOFS over den Aardkloot, Bl. 304. Over<br />
de
8b SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
de bijzondere plaatzen der Tiirfgraaverijen , iri<br />
den Tegenw. Staat der Vereen. Nederl., bijzonder<br />
van die men vindt in de Peel van de<br />
Meijerij van 's Bosch, 2. d. bl. 100. — bij<br />
Bergen op Zoom, bl. 141. — in bet Land van<br />
Kuik , bl. 246. — in het Graaffehap Zutphen,<br />
3. d. bl. 346. — op de Veluwe, É',430.<br />
— in Holland, 4. d. bl. 22. — in Zeevank,<br />
8. d. bl. 510. — Derrie in Zeeland, 9. d.<br />
bl. 11, 12, 373. (en WAGENAAR Vaderl. Historie,<br />
4. d. bl. 170.) — in Utrecht, 11. d.<br />
4,5.— in Friesland, volgens het breedvoerig<br />
berigt van den Heer KNOOP , bl. 46.<br />
die aldaar zeven foorten van Turf optelt en<br />
befchrijft, bl. 48. — met den oorfprong der<br />
Veenen , bl. 54. welken hij zegt wel zeer<br />
turfrijk te zijn, doch fterk minderen, maar<br />
in moerasfige kuilen weder aangroeien, bl. 59.<br />
XIV. Oyfr de Gronden, goed tot Potten- Panen<br />
Steen • Bakkerijen.<br />
Dat men de Gronden te Bergen op Zoom beter<br />
vindt tot Potten dan elders , wordt berigt<br />
in den Tegenw. Staat der Vereen. Nederl.<br />
a. d. bl. 164. Men treft ze ook goed te Oosierhout<br />
, U. 230. — tot Porcelein of Aardewerk<br />
te Delft, 4. d. bl. 474. — tot Pannen<br />
te Leiderdorp, 6. d. bl. 246. — tot Tabakspijpen<br />
en Pannen te Alphen, bl. 252. — tot<br />
Pan-*"
HISTORIE VAN HET VADERLAND. Si<br />
Pannen te Oudshoorn, bh 262. — tot Tegels<br />
te Noord - Waddinxveen, bl. 314. — tot Stee»nen<br />
te Valkenburg, bl. 430. — tot Steenen<br />
te Gouderak, 7. d. bl. 481. en Thienhoven,<br />
bl. 533, en meer anderen, hier niet vermeld,<br />
doch die men vinden kan in de Nat. Historie<br />
van Holland, door j. LE FRANCQ VAN BERK-<br />
HEY zeer naauwkeurig befchreeven. Volgens<br />
de Befchrijving van Friesland door den Heer,<br />
KNOOP , zijn daar veele Steenbakkerijen en<br />
plaatzen, waar men van Zee-Schulpen Kalk<br />
brandt, bl. 113. en SJOERDS Befchrijving,<br />
bl. 184. Het groot verfchil van Steenen, die<br />
in ons Land gebakken zijn, leert ons, uit genoomeneProeven,<br />
P. VANMUSSCHENBROEK in<br />
de Differtat. de Aggerïbus PETRI VAN BLEYS-<br />
WYK , Lugd. Batav. 1745. pag. 20.<br />
XV. Over de Deljjloffen.<br />
i. Hier over bezitten we eenige ftukken,<br />
die in onze Taal zijn overgezet, als: DE JUSTI<br />
Aanmerkingen over den tijd, dien de lighaamen<br />
ter verjleening noodig hebben, Vaderl. Letterosf.<br />
5. d. Mengelw. bl. 207. welke reden men van<br />
de verjleening geeven zal, Nieuwe Vaderl. Let'<br />
teroefen. 1. d. Mengelw. bl. 170. WIIRIGT<br />
Bedenkingen over den oorfprong van verjleenie<br />
Schulpen, Uitgelez. Verhand. 7. d. bl. 101. p.<br />
BOCCONE Natuurkund. Nafpooringen omtrent<br />
F von-
9* SCHRIFTEN OVER. DE NATUURLIJK*<br />
wonderbaar e verfteeningen, 'sHage 1745. Me»<br />
moirés pour fervir a l'Hist. des Petrifications dans<br />
les qua.tres parties du Monde, & la Haye 1742.<br />
2. Onder de Onzen tellen wij A. LAVING-<br />
TON DiJJert. de Ferro, Lugd. Bat. 1739. j. PI-<br />
CART Antiquiteiten van Drenthe, 1760. j. VAN<br />
LIER Oudheidskundige Brieven, 's Hage 1760.<br />
waar in de Steenen der beroemde Hunnebedden<br />
, die men in Groningen en Drenthe vindt,<br />
onderzogt worden, en de Aanmerkingen, die<br />
de Heer VOSMAER daar op gemaakt heeft, bl. 10.<br />
Befchouwingen over de Werken der Natuur,<br />
tl. 581. j. F. GRONOVIUS Index fupelleclilis Lapidete,<br />
Lugd. Bat. 1750. j. p. LOBÉ DiJJertat.<br />
de diverfa Lapidum origine, ibid. 1742. M. PSEL-<br />
LUS de Lapidum virtutibus, ibid. 1785. accedit<br />
Fragmentum de calore fanguinis e doclrina Me»<br />
dica Perfarum , e codice MSS. Bibliotheek<br />
Lugd. Batav. Hoedanig men den aart der<br />
graauwe Kalk in ons Land bevindt, Vaderl.<br />
Letteroefen. 7. d. Mengelw. bl. 34. L. S. DE<br />
CREUTZNACH Verhand, over de Kalk, Verhand,<br />
der Holl. Maatfchappij, 5. d. bl. t. j. LE<br />
FRANCQ VAN BERKHEY over de Verfteening<br />
aan de Rots te Rockangien, 8. d. *.. ft. bl. 18.<br />
— (zie ook den Tegenw. Staat der Vereen. Nederl.<br />
7. d. bl. 87.) —over het Oer bij Zutphen,<br />
en de Klapperfteenen , bl. 41. — de Amersfoortfche<br />
Diamantjes, bl. 66. — dat in Holland<br />
'geene laagen Ijzer zijn, maar wel in Gelder-
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 83<br />
isrlani, bl. 73. *t Oer Wordt ook in Drenthe<br />
gevonden, j. VAN LIER Oulhetdsk. Brieven t<br />
bl. 163. In Friesland vindt men geene Steenen<br />
in de gronden, dan alleen eenige Keijen ia<br />
de Zevenwouden, KNOOP Befchrijving . bl. 114a<br />
Over de Boomen, die in ons Land onder den<br />
grond liggen, kan men raadplegen de Nederlandfche'Oudheden,<br />
Amft. 1700. Men vindt ze<br />
in Drenthe, volgens j. VAN LIER Oudh. Briev.<br />
bl. 196. Ook bij Demi--hm, Tegenw. Staat der<br />
Vereen. Nederl. 3. d. En KNOOP zegt, dat ze<br />
pok in Friesland zijn, en hoe daar gekomen,<br />
bl. 56. j. LULOFS, over den Aardkloot, merkt<br />
aan, dat men Eike- en Denne-boomen ondef<br />
den grond vindt te Abcou.. Ouderkerk, Woerden<br />
, Oudewater, en in Penland , IA. 415 ,<br />
416. — en handelt over de Schulpen, die mert<br />
onder den groad aantreft, bl. 398. en 403. —<br />
over den Tand van een Oliphant, even buiten<br />
Zutphen gevonden , en een Haaye-tand bij<br />
Borkulo onder de aarde aangetroffen, bl. 416"»<br />
Over de Donderfteenen vindt men berigten bij<br />
j. VAN LIER Oudh. Brieven, bl 102. en L.<br />
SMIDS leert ons in BLANCARD Collectan Phyp.<br />
Mei. Cent. 8. pag. 174. dat voor 100 jaaren<br />
aan de Herberg de Daniël, in de Stad Gronin*<br />
gen, het Wrak van een Schip onderden grond<br />
gevonden zij.<br />
• Volgens den Tegenw. Staat der Vereen, Ne»<br />
derl. delft men , in het Land van Overmaats,<br />
F i Steen^
54 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
Steenholen, Tzer, Lood, 2. d.. hl. 374. —!<br />
uit de Veenen van het Graaffchap Zutphen,<br />
eene ftof, die zo ligt vuur vat, als de Tonder<br />
of Zwam , waarom de Boeren dezelve<br />
daar voor gebruiken, 3. d. hl. 346. gelijk ook<br />
eenige Ijzer - erts op zeer veele plaatzen, die<br />
men te Deutichem verwerkt, en 'er verfcheiden<br />
dingen van maakt, hl. 346, 347'. — op<br />
en omtrent den Berg bij Lochem, vindt men<br />
eene foort van groove Diamanten, bh 328. —<br />
en op den weg van Arnhem naaf Utrecht ,<br />
buiten de eerstgemelde Stad, eenen Heuvel,<br />
die Vul- of Pot-aarde, uitlevert, hl. 439. —<br />
eok pleegt men voorheen in geheel Nederland<br />
Zout te maaken van de asfche eener zilte<br />
Veenagtige aarde , 3. d. hl. 236. (Zie ook<br />
SOXHORN Chronijk van Zeeland, 1. d. bl. 112.)<br />
Eindelijk hoe verfehillende de Beddingen der<br />
aarde in een Waterput te Amfterdam bevonden<br />
zijn, 5. d. bl. 3. en bij COMMELIN Befchrijving<br />
van Amjlerd* 1. d. hl. 153.<br />
XVI. Over de Noord- en Zuider • Zeel<br />
Hoe en waar de Noord-Zee onze Landen befpoelt,<br />
vindt men, behalven bij de door mij<br />
boven gemelde Schrijvers , hl. 133. ook bij<br />
KNOOP, hl. 89. en in den Tegenw. Staat der<br />
Vereen. Nederl. 4. d. hl. 10. Over de Oorzaak<br />
der Zuider-Zee leeze men KNOOP hl. 35.<br />
en
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 85<br />
•en vooral j. LE FRANCQ VAN BERKHEY Nat.<br />
Historie van Holl. 1. d. hl. 213-220. De Veranderingen<br />
deezer Zee geeft j. SCHRASSERT<br />
jop, in zijne Befchrijv. van Harderwijk, 4. d.<br />
hooftd. 6. als mede de Tegenw. Staat der Vereen.<br />
Nederl. 4. d. hl. 10. j. LULOFS over den<br />
Aardkl. bl. 408- L<br />
- SMIDS Schatkamer der Ne.<br />
derl. Oudheden, L'EPIE onderzoek over den ouden<br />
en tegenw. Staat van Holland, 1. hooftd. AL-<br />
TING Notitia Germanice inferioris, part. 1.<br />
pag. 63. en p. WILDSCHUT over de Verfihijn]<br />
zelen op de Zecuwfche Stroomen. Over het afneemen<br />
van het Zee-Water op onze Kusten,<br />
Vaderl. Letteroefeningen, 7. d. Mengelw. hl. 174.<br />
Dat de Zee veele Schulpen aan de Noordzijde<br />
van het Eiland Ter Schelling op Strand<br />
werpt, Tegenw. Staat der Vereen. Nederl. 8. d.<br />
tl. 610.<br />
XVI [. Over de zwaarjle Waterjlagen.<br />
Hier van ftaat befchreeven , dat ze in *t<br />
gemeen gevonden worden tegen de vier Wateringen<br />
in Zeeland, Tegenwoord. Staat der<br />
Vereen. Nederl. 10. d. hl. 256-263. — bijzonder<br />
tegen den West-Kapelfcheh Dijk, hl. 260.<br />
— te Koudorpe, hl. 313. — en den Hoek vaa<br />
Holland, zie ANEMAAT over den Hoek van<br />
Holland, enz.<br />
F 3 XVIII.
86 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
XVIII, Over de hooge Watervloeden, veroorzaakt<br />
door Zee of Rivieren.<br />
Hier van maaken bijzonder gewag c. VEL-<br />
2EN Rivierk. Ammerk. bl, 128. De Watervloeden<br />
te Vlisfingen ftaan opgetekend in den<br />
Tegenw. Staat der Vereen. Nederl 10. d.bl. ui,<br />
— het verdrinken van 't Buuren Ambagt ,<br />
bl 282. — het wegfpoelen van Siehuit en Stor*<br />
mefant , bl. 285. de overttroomingen van<br />
het Eiland Schouwen, bl. 462. die van Duive*<br />
lond, bl. 484. Dergelijke Aantekeningen zal<br />
men bij de meeste Historiefchrijvers van ons<br />
Vaderland vinden, waarom ik hen allen niet<br />
zal noemen ; maar alleen uit de beroemde<br />
Vaderl. Historie van den Heer WA GEN AAR de<br />
jaaren, waar in zulke Vloeden zijn voorge-»<br />
vallen, en de plaats, waar men ze bij dien<br />
Schrijver vinden kan , opgeeven, welken men<br />
kan naflaan, zo 't ons lust breedvoeriger be.rigt<br />
daar van te ontvangen.<br />
Hei
HISTORIE VAN HET VADERLAND.<br />
Het Jaar — Boekdeel — Bladzjde.<br />
839 2. 58.<br />
1170 —- 2. -— 263.<br />
1286 — 3. 43.<br />
1324 —— 3. —— 221.<br />
1334 — 3- —<br />
2 a 8<br />
«<br />
I 42I 3. —— 453.<br />
1523 4« 445*<br />
1530 4- J<br />
3«<br />
1532 5. 48.<br />
1570 — 6. 323. 324.<br />
1624 10. 1<br />
486.<br />
ï675 14- 377-<br />
1682 — 15. 105.<br />
1686 15. 335.<br />
*7*5 ' 18. 105.<br />
1717 — - 18. 167.<br />
1726 18. • 1 396.<br />
1740', 1741 19. 329-<br />
1744 - 19 474.<br />
1747 20. 175.<br />
I75 1<br />
20. 383.<br />
De redenen van de Watervloeden en Overftroomingen<br />
in den Alblasfer waard liaan geboekt<br />
in den Tegenw. Staat der Vereen. Ned.<br />
7. d. bl. 399. — en de ellende, die Friesland<br />
bij de overftrooming van het jaar 1717. onderging,<br />
heeft KNOOP, bl. 22. uitgebeeld.<br />
F 4 XIX.
gS SCHRIFTEN OVER Dl NATUURLIJRE<br />
XIX. Over de Ebbe en Vloed in de Zeeën van<br />
ons Vaderland.<br />
Met één woord teken ik hier maar aan, dat<br />
onder de meenigte der Natuurkundigen, die<br />
dit Verfchijnzel tragten te verklaaren, uitmunten<br />
MARIOTTE in zijn fraai Werk les Mouvements<br />
des Eaux. —— en HALLEY regte befchou-<br />
%ingder Water-Getijden, in de keurige Verzamel.<br />
Amfl. 1734. tl. 20. — Onder de Onzen acht<br />
men de Werken van HARTZOEKER, 's GRA-<br />
VESANDE , MTJSSCHENBROEK, en LULOFS OVCr<br />
den Aardkloot, bl, 264. c. VELZEN Rivierkundige<br />
Aanmerkingen, hl. 87. Wanneer het te<br />
Vlisfingen , en hoe veel laater hoog Water<br />
te Amfterdam is, zegt ons LULOFS, bl. 282.<br />
en de Tegenw. Staat der Vereen. Nederl. 5. d.<br />
bl. 6. en 10. d. hl. 134. Over de ongewoone<br />
Ebbe, in den jaare 1672, op Tesfel, die den<br />
Engelfchen het lande» belette, j. WAGENAAR<br />
Vaderl. Hist, 14. d. bl. 128. welke voor een<br />
Wonderwerk gehouden is, zie Refolutien van<br />
Bolland op 12. Julij 1672. Nog hebben [we<br />
eene zeer fraaie Verhandeling over dit ftuk<br />
van den Heere en Mr. G. STAPERT, ten titel<br />
voerende: Specimen Phyficum de JEfiu Maris,<br />
Lugdun. Bat. 1765, die mij onder het<br />
fchrijven deezes, door zijne vriendelijkheid,<br />
ten gefchenke gezonden wordt , waar in ik<br />
vinde, dat hij bl. 11. bepaalt, hoe veele uu-<br />
reis
HISTORIE VAN HÉT VADERLAND. 89<br />
ren de Ebbe en vloed te Katwijk aan Zee<br />
duurt , naamelyk de Vloed 4!, en de Ebbe<br />
8 geheele uuren; dat de middelmaatige<br />
Vloed te Katwijk 5 Rhijnlandfche voeten, 20<br />
in Vlaanderen, en alleen 2 te Amjlerdam oploopt,<br />
bl. is.. — dat de Vloed te Katwijk<br />
in 't 1. uur oploopt 2 Rhijnl. duimen.<br />
2. — 12<br />
De Ebbe in 't<br />
4. enz. 29<br />
Dus 63 duimen.<br />
x. uur loopt af 8 Rhijnl. duimen.<br />
2. — 11<br />
3. — 12<br />
4. — 10<br />
6. — $<br />
7. — 4<br />
8 4<br />
Dus 63 duimen.<br />
Wat hier van de reden kan zijn, hl. 45. —<br />
dat de ongewoone Ebbe van Julij 1672 geen<br />
Wonderwerk genoemd , maar wel aan eene<br />
F 5 bij-
SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE-<br />
bijzondere Voorzienigheid van God kan en<br />
jnag toegefchreeven worden, bl. 15, en welken<br />
daar van de natuurlijke oorzaaken kunnen<br />
geweest zijn, bl. 46. Nog voeg ik hier bij<br />
j. LE FRANC Q VAN BERKHEY over de Ebbe.<br />
en Vloed, in zijne Nat. Histor. van Holland»<br />
j. d. bl. 208-211.<br />
XX. Over het Lichten der Zee bij nagt.<br />
Hier over hebben wij twee vertaalde Stukken<br />
, naamelijk van LE ROY Waarneemingen<br />
over het Licht, 't welk het Zee-water bij nagt<br />
geeft, Uitgezogte Verhand. 6. d. bl. 407. GO-,<br />
DEHEU DE RIVILLE Vertoog over het vuuren<br />
der Zee, 7- d. bl. 255. — Onder de Onzen<br />
kan men daar over naleezen j. LULOFS over<br />
den Aardkl. bl. 262. j. BASTER over de bij<br />
nagt lichtende vonkjes in Zee-water, Uitgez.<br />
Verhand. 7. d. bl. 116. en j. LE FRANCQ VAN<br />
BERKHEY, Nat. Historie van Holland, 1. d.<br />
bl. 349, 487, enz.<br />
XXI. Over de Meeren en Moeras/en,<br />
Over den tegenwoordigen Staat van het<br />
Haarlemmer Meer heeft gefchreeven c. VEL-<br />
ZEN Aanmerk. Leid. 1725. Over de Haarl. en<br />
Leidfche Meeren, Nederlandfche Oudheden ,<br />
Amft. 1700. bl. 34. en Tegenw. Staat der Vereen.<br />
Ni-
HISTORIE VAN HET VADERLAND. gt<br />
Nederl. 4. d. II. 10. Over het droogmaaken<br />
van het zelve, D. SLOB, Amft. 1766,. en Tegenw.<br />
Staat der Vereen. Nederl. 6. d, bl. 186.<br />
Over de Haarlemmer Meer, bl. 163. en door<br />
SLOB, Amft. 1763. j. H. LEEG 11 WATER Haarlemmer<br />
Meer-bonk. Wélke de beste middelen zijn<br />
6m 't afneemen haarer Oevers te beletten. en hoedanig<br />
haar tegenwoordige ftaat zij, Verhand, der<br />
Holl. Maatfchappij, 10. d. 1. ft. bl. 3. Befchrijving<br />
van 't Prikgat, een bekadijkt Waterpoeltje<br />
bij Vlaardingen, Tegenw. Staat der<br />
Vereen. Nederl. 6. d. bl. 499. — 't Uddelermeer<br />
op de Feluwe 3. d. bl. 431. — 't Bijlemermeer,<br />
8. d bl. 144, —• 't Naardermeer,<br />
bl. 129, — 't Wijkermeer, bl. 301. — de Waterlandfche<br />
Meeren, bl. 554. « de Lange Meer<br />
lij Alkmaar, bl. 218. — doch de naauwkeurigfte<br />
opgaaf en befchrijving der Zuid- en<br />
Noordkollandjche Meeren moet men zoeken bij<br />
J. LE FRANCQ VAN BERKHEY Nat. Historie<br />
van Holl. 1. d. bl. 221-244, De 20 Meeren<br />
van Friesland zijn door SJOERDS en KNOOP ,<br />
él. 107. befchreeven.<br />
XXII. Over de Rivieren.<br />
Over de Rivieren van Gelderland leest men<br />
in den Tegenw. St iat der Vereen. Nederl. 3. d.<br />
bl, 40. — van Zui 1 Holland, 7. d. bl. 320. —<br />
ouden toeftand van de Maas , bl. 321. —<br />
ver-
94 SCHRIFTEN OVER, DE NATUURLIJKE<br />
verandering der Rivieren de Bornisje en de Grote<br />
in 'tLand van Voorn, bk.yz. De Schelde<br />
befchreeven, 9. rf. bl. 15. — de Le/fc, kromme<br />
en oude Rhijn , Vegt , Tsfel en Eems,<br />
10. d. tl. 6. — verlanding van 't Goefche Diep<br />
tl. 50. — van Arnemuide, enz. Dat bij Lom«<br />
mei in de Meijerij van 's Bosch, een loopend<br />
water zich een ftuk wegs onder den grond<br />
verbergt, en daar na wederom te voorfchijn<br />
komende , in twee takken zich verfpreidt ,<br />
2. d. tl. 80. De Rivieren en Zijlen van Friesland<br />
zijn door *SJOERDS en KNOOP tl. 104.<br />
befchreeven, en de Hoek van Holland door<br />
s. ANEMAAT. Kort vertoog tegen de Verhandel,<br />
der Landerijen, j. LULOFS Over de Rivieren<br />
van Maas, Waal, Lek en Tsfel, in de Nederlandfche<br />
Jaarboeken op de jaaren 1767 en 1768.<br />
c. VEL ZEN Rivier k. Aanmerkingen, toegepast op<br />
den Rhijn, Maas,Waal, Lek, enz. Amjl. 1749.<br />
waar in hij den toeftand deezer Rivieren<br />
vóór 't jaar 1421 aantoont, nevens de veranderingen<br />
, die 'er federt in voorgevallen zijn,<br />
ook hoe men ze herftellen, en de overftroomingen<br />
voorkomen zal, enz. N. CRUQUIUS<br />
Verhand, over den Staat van 't Vaderland ten<br />
opzigt der Wateren, aan den Opper dijkgraaf en<br />
Heemraaden van Delfland gefchreeven en overgegeeven<br />
den 7. Meij 1731. Aanmerkingen over<br />
het Panderfche Kanaal, en de Rivier de Lek,<br />
1751. Ontwerp ttt verbeetering en beveiliging<br />
van
HISTORIE VAN HET VADERLAND, 93<br />
van de Rivierdijken onzes Lands, Uitgez. Verhandel,<br />
1. d. bl. 491. GENETé Proefneemingen<br />
ovzr den loop der Rivieren, 6. d. bl. 177.<br />
M. BOLSTRA hot veel de Ncdert Rivieren federt<br />
den aanwasch deezer Eeuwe verzand zijn,<br />
Verhandeling der Hollandfche Maatfchappij, 1. d.<br />
bl. 732. en j. LULOFS over den Aardkloot ,<br />
bl. 419. Eerlijnfche Wijsgeer, 1. d. bl. 436.<br />
Hoogte van gewoon Water in de Rivieren<br />
van Gelderland, Tegenwoord. Staat der Vereen.<br />
Nederlanden, 3. d. bl. 43. j. BENT allervreegjie<br />
Nederlandf. Oudheden, Hoorn 1-761.<br />
A. KLUIT wederlegging der ontzwagtelde en ge.<br />
zuiverde allervroegjle Paderlandfche Oudheden,<br />
'sHage 1761. s. EIKELENBERG gedaante en ge-<br />
Jteldheid van West-Friesland voor het jaar 1300.<br />
Alkm. 1714. En eindelijk j. L E FRANCQ VAN<br />
BERKHEY over de Rivieren van Holland, Nat.<br />
Nat. Historie van Holl. 1. d. bl. 97-205. wiens<br />
arbeid, fchoon die hier de laatfte plaats bekleedt<br />
, eene der eerften verdient. — over den<br />
«orfprong van de Eem, bl. 201, 202.<br />
XXIII. Over ie Tskroppingen,<br />
Hier van vindt men Aantekeningen in c.<br />
VELZEN Rivierk. Aanmerkingen , hl. 127 m<br />
169. — in den Tegenw. Staat der Vereen. Neierl.<br />
7. d. bl. 403-405.<br />
XXIV,
94 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
XXIV. Over de Bronnen en Beeken.<br />
1. De oorfprongen der Bronnen en Beeken<br />
hebben de aandagt van KIRCHERUS , LICETUS,<br />
DOMINICUS , GULIELMINUS , FAVENTINUS ,<br />
BAYERUS, BURSERUS, BARTH1LINUS, DEL-<br />
PHINUS en anderen , naar zich getrokken ,<br />
welker Werken ons zeer veel lichts in dit<br />
Stuk kunnen geeven.<br />
2. Onder de Onzen , die anderen hier in<br />
niets toegegeeven hebben , behoort j. vossius<br />
de Nili aliorumque Fluminum origine , Hagi<br />
Comit. 1666. N. AMAMA Decad. DiJJertationum<br />
marinarum,Franeq. 1651. T. -MosETusdeJEJlü<br />
maris, Aniv. 1665. j. LULOFS over de Bronnen,<br />
in 't Werk over den Aardkloot, bl. 308.<br />
die ons ook leert , dat Dampen, op onze<br />
Duinen geftremd en opgehouden , Bronnen in<br />
ons Land doen voortkomen , bl 317. —•<br />
over de Bron te Bergen op Zoom, die na den<br />
afloop des zouten vloeds, zoet water opgeeft,<br />
bl. 326. De oorfprong der Stroompjes van<br />
Beek bij Heumen en Maliën, Tegenw. Staat der<br />
Vereen. Nederl. 2. d. bl 24^. — Een zeldzaame<br />
Waterkolk in een Land van den Polder<br />
West- Geest . onder het Dorp Burg op<br />
Texel, 8. d. bl 603. - De Diepte der Waterputten<br />
op Urk, — Een fraaie Waterval<br />
van eene merkelijke hoogte in het Doornwaardfche<br />
Bosch , 3. d. bi, 521. j. LE FRANCQ<br />
VAN'
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 95<br />
VAN BERKHEY over de Bronnen en Beeken van<br />
Holland, Nat. Historie, i. d. bl. 240-244.<br />
XXV. Over het Water in de Rivieren.<br />
Het Water van het Mallegat bij Katwijk aan<br />
Zee wordt befchreeven in den Tegenw. Staat<br />
der Vereen. Nederl. 6. d. bl. 449. Hoe veel<br />
het Water in de Waal, van Stad tot Stad ,<br />
valt, berigt ons de Heer c. VELZEN Rivierk.<br />
Aanmerk, bl. 54 en 126. Wanneer wij het<br />
laagfte,Water in onze Rivieren hebben, zegt<br />
ons j. LULOFS over den Aardkl. bl. 376. Dat<br />
het Water in de Moerasfen bij Zundert, in<br />
de Baronnie van Breda , 150 voeten boven<br />
het peil van die Stad ftaat, en door 30 Schutiluizen<br />
wordt opgehouden, lees ik in den<br />
Tegenw. Staat der Vereen. Nederl. 2. d. bl. 226,<br />
zo ook, dat het Water in de Zuider-Zee en<br />
h Y, in 100 jaaren, 20. Duimen opgezwollen<br />
zij„ 6. d. bl. 169.<br />
XXVI. Over 't Water in 't bijzonder.<br />
Tk oordeel hier te reppen van eene natuurkundige<br />
befchrijving over den aart des Waters,<br />
door BOERHAAVE en MUSSCHENBROEK ZO<br />
keurlijk gegeeven, overtollig te zijn; des ik<br />
alleen , ook zonder te melden van 't fraaie<br />
"Werk van na MARSIGLI, Histoire Phyjique<br />
de
f6 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
de laMer, £fc. aangaande het Zeewater, 'twelk<br />
ons uitmuntende dingen kan leeren,<br />
i. Van de volgende vertaalde Stukken allereerst<br />
melding zal maaken. CHERVAIN Ma.<br />
nier om Zeewater zoet te maaken, Nieuwe Vaderl.<br />
Letteroefeningen, 3. d. Mengelw. bl. 63. HA-<br />
LES Manier om Zeewater drinkbaar te maaken,<br />
Uitgel. Natuurk. of Fil. Verhand. 3. d. bl. 306.<br />
waar in voorkomen de Proeven , die men<br />
des aangaande in Holland heeft genomen, —<br />
en in de Verhand, der Holland.. Maatfchappij ,<br />
2. d. bl. 380. door den Hoogl. ALLAMAND<br />
medegedeeld, CHAPMAN over de Manier om uit<br />
Zeewater versch water te distilleer en, Uitgez. Verh.<br />
4. d. bl. 633. APPLEBY manier om Zeewater<br />
zoet te maaken, 1. d. bl. 219.<br />
2'. De aart en zoutigheid van 't Zeewater<br />
zijn , onder onze Landgenooten , befchreeven<br />
door j. LULOFS over den Aardkl. bl. 254.<br />
— en de wijze om Zeewater drinkbaar te<br />
maaken, bl. 257. Over de hoedanigheid van 't<br />
Zeewater, enden aart der Wateren in Gronin*<br />
gen, j. GOUT Differt. de Morb. Groning. propriis,<br />
pag. 21. Proefkundige Bevindingen wegens<br />
het Water der Viaanfche Bron , Rott. 1753.<br />
Hoe veel het Water te Utrecht en te Rhijns.<br />
burg uitwaasfemt, heeft p. VAN MUSSCHEN-<br />
BROEK in, Injlit. Phyf cap. de Met, a'éreis, en<br />
j. LULOFS bl. 429. opgegeeven. Wat kwaad<br />
Water te Amfterdara is, en waar door het<br />
ver-
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 97<br />
Veroorzaakt wordt, leert ons de Heer HOUT<br />
TUIN, Nat. Hist. 1. d. 7. Jl. bl. 11. — wat<br />
befmet Water daar is, bl. 26. Welke Wateren<br />
in Zuid- en Noord - Holland eene ijzeragtige<br />
kragt in zich hebben, j. LE FJRANCQ VAN<br />
BERKHEY Nat. Hist. van Holland, 1. d. bl.67,<br />
245-251. — verfchillend Water in 't Haarlemmer-Meer,<br />
bl. 2.2.7. — 't ruisl'chen van 't<br />
Water , bl. 472. — agter Warmond in een<br />
Poeltje, rood water, bl. 471. — kleur van<br />
ons Zeewater, bl. 472. — aart van 't Hollandsch<br />
Zeewater, bl. 483. — hoe veel Zout<br />
een pond uitlevert, bl. 484. aart van 't Zeezout<br />
, bl. 486. van 't Veenwater in Holland,<br />
bl. 503. Waar van daan het Zeewater in het<br />
eene Gewest zouter is dan in het andere, en<br />
waar door zout Zeewater, in ftilftaande Poelen<br />
gekomen, zoet wordt, berigt KNOOP in zijne<br />
Befchrijving van Friesland, bl. 109, met den<br />
aart des Waters in die Provincie, bl. 36. en<br />
dat het Water der Veen - gronden aldaar fchadelijk<br />
is, bl. 37. De kragt van het Duin-Water<br />
in Holland om het Linnen wit te bleeken,<br />
vind ik aangetekend in den Tegenw. Staat der<br />
Vereen. Nederl. 4. d. bl. 406. en dat het Water<br />
te 'i Graaveland zo goed zij tot Linnebleke<br />
rijen als dat van Haarlem, 8. d. bl. 121. De<br />
affcheiding van 't zoete Maaswater van 't zoute<br />
Zeewater is bij den Hoek van Holland dui-<br />
G de-
JS SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJK?<br />
delijk te zien, j. LE FRANCO, VAN BERKHEY'<br />
Nat. Historie van Holl. i.' d. bl. 14.<br />
XXVII. Over de Water - beroeringen.<br />
Hier over hebben de Duitfchers in 't licht<br />
gegeeven Phyjicalifche Betrachtungen von den<br />
Erdbeben, Frankf. 1756, waar van ik alleen<br />
melding maake, om dat ze betrekking hebben<br />
op de Waterberoering, die wij den 1. November<br />
1755. in ons Vaderland gezien hebben.<br />
Voorts kan men raadplegen met j. FOCKENS<br />
oorzaak der Aard- en Water • beroeringen, Amjl.<br />
1756. Verdediging van de oorzaak der Aardbeeving<br />
en Waterberoering, Amfl. 1766. Nederlandfche<br />
Postrijder op November 1755. Nederlandfche<br />
Jaarboeken op 't jaar 1755, bl. 993 en<br />
looi. KNOOP Befchrijv. van Friesland, bl. 33.<br />
en voornaamelijk de fraaie Verhandeling over<br />
de Waterberoering van den 1. November 1755.<br />
door j. F. DRIJFHOUT, in de Verhand, der<br />
Holl. Maatfchappij, 7. d. v. Jl. bl. 136. j. LE<br />
FRANCQ VAN BERKHEIJ , Nat. Hist. van Holl.<br />
1. d. bl. 370.<br />
XXVIII. Over de Aardbevingen in ons Land.<br />
1. Over de oorzaak der Aardbeevingen hebben<br />
wij een vertaajd Stuk van j. A. PEYSSO-<br />
NEi
HISTORIE VAN HET VADERLAND. $y<br />
WÉL in de Vaderland/. Letteroefen. 6, d. Men*<br />
gelw. bl. 415.<br />
2. Behalven de Heeren FOCKENS en DRIJF<br />
HOUT , die over de Aardbeeving van 1755<br />
hebben gefchreeven, vindt men de anderen,<br />
die vroeger voorvielen, in de volgende Schriften<br />
gemeld, P. EENNINGA Kronijk van Oost'<br />
Friesland op 't jaar 1262, bl. 117. j. DE BEKA<br />
inChronico, a Beuchelio illujlrato. D. BURGER<br />
VAN SCHOREL Kronijk van Medenblik en Scha'<br />
gen, bl. 280. Die Kronijke van Holl., Zeel. en<br />
West -Friesland op 'tjaar 1342. REYGERSBER-<br />
GEN Kronijk van Zeeland op 't jaar 1504. VE-<br />
LIUS Kronijk van Hoorn, BOR en P. C. HOOFT<br />
Nederl. Historie op 't jaar 1580, 1602 en 1640.<br />
COMMELIN Vervolg van de Befchrijv. van Amjierdam<br />
op 't jaar 1640. — eindelijk, behalven<br />
andere Nederlandfche Gefchiedfchrijvers,<br />
p. SCHAGEN Differtat. de Terra motu, Traj. ai<br />
Rhen. 1757. op 't jaar 1692. j. LE FRANCQ<br />
VAN BERKHETJ Nat. Historie van Holl. i< dt<br />
bl. 370. en HARTZOEKER Beginzelen der Natuurkunde,<br />
bl. 67.<br />
&Ï2 rv.
100 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
IV. OVER DE LUCHTSGESTELDHEID<br />
VAN NEDERLAND, EN DE VER<br />
SCHIJNZELEN, DIE 'ER IN VER-<br />
NOOMEN WORDEN.<br />
Tot hier toe heb ik alle de Schrijvers van<br />
ons Vaderland over de drie Rijken der Natuur<br />
, met eene aanwijzing der Vreemden en<br />
der meeste Vertaalde Hukken, die ze eenig<br />
licht konden bijzetten, voor zo verre zij mij<br />
bekend waren, opgegeeven. De MAATSCHAP<br />
PIJ zal van mij niet verwagten, dat ik mijn<br />
Antwoord op haare eerfte Vraag hier eindige ,<br />
zonder iets te zeggen van Nederlands Luchtsgefieldheid,<br />
en de Verfchijnzelen, die 'er in voorvallen<br />
, welken toch wel degelijk behooren tot<br />
de Natuurlijke Historie van ons Vaderland.<br />
Ik zal niet reppen van die Schrijvers, welken<br />
als Natuurkundigen, in 't algemeen, van<br />
de Lucht en de Verfchijnzelen , in dezelve<br />
voorkomende, gefchreeven hebben. Wie der<br />
Uitlanderen heeft onzen BOERHAAVE', 'SGRA-<br />
VESANDE en MUSSCIIENBROEK hier in overtroffen<br />
? en bij deezen kunnen we genoegzaam<br />
omtrent dit Huk berusten.<br />
Eer ik egter tot de bijzondere Deelen van<br />
dit Hoofdfluk overgaa, meen ik van de volgende<br />
vreemde Schrijvers, welken wij noodig<br />
hebben, te moeten melding maaken.<br />
Ik haal dan hier aan: WAGNERI Meteorologie<br />
Bru>
HISTORIE VAN HET VADERLAND. IOI<br />
Brutorum. Natuurkundige en Weerkundige Waarneemingen<br />
van B. FRANKLIN , Vaderl. Letteroef.<br />
l. d. Mengelw. bl» 64. Over het gebruik van<br />
den Barometer , Nieuwe Vaderl. Letteroefen.<br />
1. d. Mengelw. bl. 310. j. POINTER Voorteke»<br />
nen van het Weder, Uitgelez. Nat. of Filofof.<br />
Verhand. 3. d. bl. 150. Kentekenen van de<br />
Verandering der Saifoenen en des Weder s, Stokholm<br />
1759. medegedeeld door den Ed. Heer<br />
L. VAN MARTEVILLE, Ambasfadeur van onzen<br />
Staat bij dat Hof, in eenen Brief, door<br />
hem gefchreeven aan Hun Hoog Mogenden,<br />
de Staaten Generaal, den 4. December 1759.<br />
I. Over den Dampkring.<br />
33. NIEUWENTYT , in zijue Waereldbefch.<br />
over den Dampkring fpreekende, heeft eenige<br />
aanmerkingen gemaakt over het uitdampen<br />
van het Water in de Purmer, bl. 426. j. LU<br />
LOFS over den Aardkloot, bl. 424, en P. VAN<br />
MUSSCHENBROEK in zijne Inftüut. Pliyf. cap.<br />
de Aere — zoo ook in de Beginzelen der Natuurkunde,<br />
§. 1326. —> en in de Additamenta<br />
ad Experim. Florentin. part. 2. pag. 125. hebben<br />
over de zwaarte van Neêrlands Dampkring<br />
gefchreeven, en die bepaald. De hoogde<br />
ftand van de Quikin den Barometer is geweest<br />
van ka\% duimen , door den beroemden MUS<br />
SCHENBROEK gezien, Uitgelez. Nat. of Filofof.<br />
G 3 r*r-
102 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
Verhand, i. d. bl. 289. —- de laagfte van 27<br />
duimen en 3. lin. gezien door N. DUYN over<br />
de Strenge Winters, hl. 405 doch MUSSCHEN»<br />
BROEK zegt, dat in Nederland de grootftc<br />
hoogte van 30 duimen, en de laagfte van 27<br />
duimen en 2 linien is, in Inftit. Phyf. cap. de<br />
Aere. — en hoe zwaar de Lucht zij op den<br />
Dom-tooren van Utrecht, in Experim. Florent,<br />
part. 1. pag. 51. De Luchtsgefteldheid van<br />
Holland overweegt j. LE FRANCQ VAN BERKHEY<br />
Nat. Historie van Hêlland, 1. d. hl. 322 — 324.<br />
die ons zeer fraaie Waarneemingen mededeelt.<br />
Dat nergens in een bekend deel der Waereld<br />
zo wit Linnen gebleekt wordt als in de Ban<br />
vanVelfen, Heemjlede, enz. leest men in den<br />
Tegenw. Staat der vereen. Nederlanden, 8. d. bl.<br />
287.<br />
II. Over de Luchtsgefteldheid ten opzigte der<br />
Gezondheid.<br />
De Luchtsgefteldheid van geheel Nederland,<br />
in 't algemeen, is met één woord befchreeven<br />
in den Tegenw. Staat der vereen. Nederl. 1. d.<br />
II. 9, 10. — en wordt gezegd in de Meijerij<br />
van 's Bosch zeer gezond te zijn, 2. d. bl 27.<br />
r- gelijk ook in de Baronnie van Breda, bl.<br />
201. — die van 't Land van Knik zagt en gezond<br />
, bl. 246. — zo ook in 't Land van Overmaa%ei<br />
bl. 374. -» in Hulst of Staats - Flaande <<br />
ren
HISTORIE VAN HET VADERLAND. I03<br />
ren niet ongezond, bl. 508. — in Gelderland<br />
gemaatigd, zuiver en gezond, 3. d. bl. 38.<br />
— hoedaanig de Lucht van Holland zij, 4. d.<br />
tl, 10. in en om Haarlem gezond, bl. 361. —<br />
van welken aart de Amjlerdamfche zij, 5. d.<br />
bl. 4. — te Gouda heeft men eene frisfche,<br />
tl. 185. — te Rotterdam eene gezondere, zuivere<br />
, bl. 216. — in Zeeland geen ongezonde,<br />
9. d. bl. 9. — te Middelburg eene zuivere, bl.<br />
138. — doch te Utrecht eene gezonder lucht<br />
dan in Holland, 11. d. bl. 6. En van die van<br />
Friesland geeft KNOOP , bl. 22. een voordeelig<br />
getuigenis, naamelijk dat ze gezond zij. JOB<br />
BASTER. heeft , in de Verhand, der Hollandfche<br />
Maatfchappij, 3. d. bl. 37, fraaie aanmerkingen<br />
over Nederlands Luchtsgefteldheid gemaakt<br />
, en bijzonder zeer naauwkeurig onderzogt,<br />
of die van Zeeland met regt in zulk een<br />
kwaad gerugt ftaat.<br />
III. Over de Davipheffing of Straalbuiging.<br />
De beroemde , onlangs ter onzer fmerte<br />
overleeden Iloogleeraar LULOFS , heeft dit ftuk<br />
ten naauwkeurigften befchreeven in zijn voortreffelijk<br />
Werk over den Aardkloot, bl. 453.<br />
en bijzonder over die van Nederland, bl. 404<br />
— 466.<br />
G 4<br />
IV.
104 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
IV. Over het Opdoemen der Zee.<br />
Deeze Artijkel behoort tot den voorigen;<br />
doch ik heb dien, om dat de fpreekwijs bij<br />
onze Zee - lieden alleen bekend is, en flegts de<br />
dampheffing onzes Lands betreft, bijzonderlijk<br />
geplaatst. Hier over heb ik gefchreeven:<br />
Waarneemingen omtrent het Opdoemen der Zuider<br />
- Zee, te vinden in de Vaderl. Letteroefen.<br />
7. d. Mengelw. bl. 305, waar in tevens voorkoomen<br />
de befchrijvingcn van witte Voorjaars-<br />
Dampen tusfchen Edam en Monnikendam. —<br />
van zwaare Voorjaars Nevels. — van fchielijke<br />
verwisfelingen der Lucht in die oorden. —<br />
en van laagdrijvende Wolken in ons Land ,<br />
die, tegen Toorens fluitende, regendroppelen<br />
uitftorten.<br />
V. Over den Roest.<br />
Alzo de Lucht eene der voornaamfte oorzaa»<br />
ken van den Roest zij, heb ik deezen Artijkel<br />
hier laaten volgen. Mij is 'niet bewust, dat<br />
'er veel van gezegd is , behalven door MUS-<br />
SCHENBROËK eil J. LE FRANCQ VAN BERKHEY<br />
Nat. Historie van Holl. 1. d. bl. 492, dan zo<br />
ik meen, niets van 't verfchillend roesten der<br />
Metaalen in Nederland , dat) zeer wel deimoeite<br />
waardig zou zijn. De Aanmerkingen<br />
van den kundigen en naauwkeurigen ELLIS<br />
over
HISTORIE VAN HET VADERLAND. 10$<br />
over den Roest, in zijne fraaie Reize naar Hud'<br />
fons - baai, bl, 380, verdienen lof.<br />
VI. Over de Waarneemingen omtrent de Lucht!'<br />
gefteldheid van Nederland.<br />
Over de voorige, deezen, en de volgende<br />
Artijkelen durf ik L.FROMONDUS, wiens werk<br />
Meteorolog. Lib. Jex. Antv. 1627, bekend is,<br />
eenen der beste Schrijveren van zijnen tijd<br />
noemen, en ik haal hem hier aan, om dat hij<br />
een Nederlander geweest is. Zo ik het wel<br />
heb, heeft ANDALA eenige Obfervationes Meteorologica<br />
gefchreeven, die ik maar eens gezien<br />
heb. NIEUWENTYT heeft over dit fluk mede<br />
eenige Aanmerkingen, bl. 353. Dan de wijze,<br />
op welke men Weerkundige Waarneemingen<br />
moet maaken, heeft niemand beter geleerd,<br />
dan onze beroemde MUSSCHENBROEK , wiens<br />
Werken men daar over kan nazien. Onder<br />
de Nederduitfche Stukken behooren deszelfs<br />
Dagelij'kfche Waarneemingen van het Weder, den<br />
Barometer, Thermometer, enz. te Utrecht gedaan<br />
in de jaaren 1729 — 1732. en befchreeven<br />
in de Uitgelez. Nat. of Filofof. Verhand. 1.<br />
d. bl. 162. en 287. j. NOPPEN Aanmerkingen<br />
ever de Nuttigheid in 't doen van Waarneemingen<br />
van Weder en Winden , Verhandel, der Holl.<br />
Maatfchappij, 1. d. bl. 398. Waarneemingen<br />
omtrent de Luchtsgejleldheid. Weder en Winden<br />
G 5 op
IDÖ SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
op Zwanenburg, voor de jaaren 1751 — 1766.<br />
Verhand, der Holl. Maatfchappij, 1. — 10. d,<br />
t. ft. Waarneemingen der Luchtsgefteldheid te<br />
Amfterdam, van 't jaar 1759. Uitgez. Verhand.<br />
4. d. — 1760. 5. d 1761. 6. d. — 1762. 7.<br />
d. — 1763. 8. rf. — 1764. 9. d 1765. 10. d.<br />
Vergelijking der zwaare Koude over den Winter<br />
des jaars 1760. met de Waarneemingen op de af.<br />
grijzelijke Koude in Siberien, Uitgez. Verhandel.<br />
5. d. bl. 119. Waarneemingen en Aanmerkingen<br />
over de Kouie van Jan. 1767. door j. c. PALIER ,<br />
Verhandel, der Holl. Maatfchappij, 9. d. 1. Jl.<br />
hl. 645. — Waarneemingen van eene fchielijke<br />
verandering der Luchtsgefteldheid te Wel, nabij 's<br />
Bosch, op den 2.0. Julij 1767. door denzclfden<br />
Heer, 10. d. 2. ft, bl. 461. Waarneemingen<br />
omtrent de Luchtsgefteldheid, Weder en Wind<br />
te Amfterdam, van Maart tot Decemb. 1768,<br />
Nieuwe Vaderl. Letteroef. 2. d. Historifche Aan.<br />
merkingen van drie meer dan gemeen ftrenge Win.<br />
ters, door w, DUYN, Haarl. 1746. Berigt wegens<br />
de warmte der Lucht in ver'cheide deelen des<br />
Aardkloots tot vergelijking met de uitjleekende Zomer'hitte<br />
detzes jaars 1759. Uitgez. Verhand. 4.<br />
d. bl. 457. Over de Winden en de Luchtsgefteldheid<br />
te Groningen, j. GOUT Disfertat. de Morbis<br />
Region. Groning. propr. pag. JO. &c. j. DE<br />
WEY Theologifche Merken , Middelb. 1681. bl.<br />
487, 493. Welk Weder men in Friesland heeft<br />
ten tijde der vier jaar - faifoenen, KNOOP Be,<br />
fchrij-
HISTORIE VAN HET VADERLAND. I07<br />
fehrijving, bl. 27. — dat men federt eene Eeuw<br />
veele laate Voorjaaren aldaar gehad hebbe, bl.<br />
2.9. De veranderingen van 't Climaat in Hol<br />
land, J. LE FRANCQ VAN BERKHEY Nat. His-<br />
torie van Holland, 1. d. bl. 238 — 2(56. — over<br />
den Vorst, en wanneer het in Holland begint<br />
te vriezen, enz. bl. 275, —. hoe geweldig in<br />
de Binnenwateren, bl. 278. — in de Noordzee,<br />
bl. 278, 279.<br />
VII. Over de Koude en Hette.<br />
Op welken tijd des jaars men de grootfte<br />
Warmte in ons Vaderland gevoelt, heeft j,<br />
LULOFS aangetekend in zijn Werk over den<br />
Aardkloot, bl. 597. — bijzonder op welk uur<br />
van den dag, bl. 571. Wanneer men de grootfte<br />
Warmte en Koude in ons Land befpeurt,<br />
heeft j. c. PALIER , Verhand, der Holl. Maatfchappij,<br />
9. d. 3. jl, bl, 654, door proeven<br />
geftaafd. 't Groot verfchil in Koude, op den»<br />
zelfden tijd, op verfehillende plaatzen, niet<br />
ver van eikanderen gelegen, N. DUYN Hist.<br />
Aanmerkingen, bl. 75. en 129. — de Koude<br />
van 't jaar 1700. en 1740. bl. 29. j. LE FRANCO,<br />
VAN BERKHEY Natuurl. Hist. van Holland,<br />
over den trap der Hette, 1. d. bl. 266. —»<br />
trap van Koude , bl. 271.<br />
VIII.
108 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
VILT. Over de Wolken, Nevels en MisU<br />
Wanneer men die meest in ons Land heeft,<br />
ftaat geboekt bij MUSSCHENBROEK in zijne inftit.<br />
Phyfic. cap. de Meteor. Aq. waar bij hij<br />
bepaalt, boe veele donkere en heldere dagen<br />
men ,\ in den tijd van één jaar, te Leiden heeft.<br />
Hoe laag fomtijds de Wolken drijven, heb ik<br />
waargenomen, en Art. 4. gemeld. Voorts<br />
komen de Weêrkundige Waarneemingen van<br />
Art. 6. hier ook te ftaade. Vooral voege<br />
men hier bij j. LE FRANCQ VAN EERKHEY Nat.<br />
Historie, over den Mist, 11. 303. — over den<br />
Jtfevel, bl. 305.<br />
IX. Over de Wolkbreuken.<br />
Men leeze hier over de Verklaaring en<br />
Waarneemingen van P. VAN MUSSCHENBROEK<br />
in Inftit. Phyfic. cap. de Meteor. Aq.<br />
X. Over den Regen.<br />
Dezelfde voortreffelijke Man heeft ons berigt,<br />
hoe veele dagen in 't jaar Regen te<br />
Utrecht en Leiden valt, en tot welk eene<br />
hoogte in den tijd van één jaar. De beroemde<br />
DE GORTER heeft dit ook 38 jaaren lang,<br />
aangetekend, j. LE FRANCQ VAN BERKHEY<br />
heeft dit ftuk kort en zaaklijk in zijne Nat.<br />
Hist.
HISTORIE VAN HET VADERLAND. IOO<br />
Hist. van Holland , i. d. bl. 237. enz. overwoogen.<br />
XI. Over den Daauw.<br />
De Proeven , door MUSSCHENBROEK te<br />
Utrecht en Leiden genoomen over den Daauw ,<br />
zijn voortreffelijk , en hebben dat duister<br />
Stuk, waar van wij voorheen weing wisten ,<br />
in een helder licht gefield. Men vindt ze in<br />
eene Dijputatio Philofoph. de Rore, defendente<br />
D. VAN GOENS, Ttaj. ad Rhen. 1737. en in<br />
de Inflit. Phyf. of Beginzelen der Natuurkunde.<br />
Nieuwe Proeven treft men aan bij j. LE<br />
FRANC Q VAN BERKHEY , Nat.HiSt. bl. 307-319.<br />
XII. Over de Hoofen en Houwen.<br />
Behalven de Waarneemingen van den gemelden<br />
Natuurkundigen, en van HARTZOEKER ,<br />
heeft men een vertaald Stuk in de Nieuwe Vaderl.<br />
Letteroefen. i. bl. 263. — en van de<br />
onzen een ander fraai Stuk, ik meen, j. F.<br />
DRIJFHOUT Bejchouwing van een Hoos- en Houwmouwen<br />
, Verhand, der Hollandfche Maatfchap-<br />
'pij, 3. d. bl. 321, waar bij ik voege j. LE.<br />
FRANCQ VAN BERKHEY Nat. HlSt. I. d.<br />
bl. 432. enz.<br />
XIII.
ItO SCHRIFTEN OVER DE NATUURLijKB<br />
XIII. Over den Hagel.<br />
j. DE MEY, in zijne Theol. Werken, maakt<br />
melding van eenen zwaaren Hagel den ia Julij<br />
1665. te Haamftede gevallen , dl. 493. MUS<br />
SCHENBROEK geeft eene fchoone verklaaring<br />
van den Hagel, en voegt'er bij, dat het te<br />
Utrecht en Leiden niet dikwils hagelt, en<br />
wanneer het gebeurt, met welke Winden men<br />
dit al, en met welken men het niet verneemt.<br />
De verfchrikkelijke Hagel, den 20. Julij 1767,<br />
in en rondom 's Bosch gevallen , waar van<br />
de fchaade , door de Dorpen alleen geleeden<br />
, en onder eede opgegeeven , beliep op<br />
ƒ 222062:- 19:- 13. is in de Nieuwe Jaarboeken<br />
van dat 'jaar, bl. 181 , opgegeeven.<br />
Men voege hier nog bij j. LE FRANCQ VAN<br />
ÏERKHEY Nat. Hist. van Holland, 1. d. bl. 288*<br />
XIV. Over de Sneeuw.<br />
Een groot aantal van uitmuntende Sneeuw*<br />
Figuuren met eene fraaie Verhandeling over<br />
dezelven, zijn wij den Heere j. ENGELMAN<br />
fchuldig, in zijn Werk over de Sneeuw - Figuuren,<br />
Haarl. 1747. Ook heeft p. VAN MUS<br />
SCHENBROEK eenigen, door L. STOCKE in den<br />
Winter van 1740 in Zeeland waargenoomen ,<br />
met de zijnen , in zijn Werk, geheeten Inftit.<br />
Phyf. ingelast, en voorts de dunheid der<br />
Sneeuw
HISTQR1E ,VAN HET VADERLAND. ITÏ<br />
Sneeuw te Utrecht, boven die van het Water<br />
bepaald , gelijk ook , wanneer het in ons<br />
Land ftfeeuwt. j. LE FRANCQ VAN BERKHEY<br />
befchrijft mede de Sneeuw in zijne Nat. Hist.<br />
van Holland, i. d, bl. 280. en voegt 'er eenige<br />
Figuuren bij, die hij waargenoomen heeft,<br />
bl. 283-288.<br />
XV. Over de Tzel.<br />
Behalven FROMONDUS en MUSSCHENBROEK,<br />
die 'er eene befchrijving van gegeeven hebben<br />
, lees ik bij j. WAGENAAR Befchrijving<br />
van Amfterdam, 5. ft. dat 'er eene geweldige<br />
zwaare Yzel gevallen zij in ons Land, den<br />
ao. December 1664, en de zwaarfte, die j.<br />
LE FRANCQ VAN BERKHEY den 12. Februarij<br />
1766. gezien heeft, ftaat in zijne Nat Hist.<br />
van Holland, bl. 292, 293. zeer fraai uitgebeeld.<br />
XVI. Over den Rijp.<br />
Van den Rijp hebben MUSSCHENBROEK en<br />
j. LE FRANCQ VAN BERKHEY, bl. 295, eene<br />
befchrijving gegeeven , gelijk ook FROMON<br />
DUS , die egter in eenige dingen des aangaande<br />
mistast.<br />
XVII.
112 SCHRIFTEN OVER DE NBTUURLIJKE<br />
XVII. Over de Figuuren op Glasvenfteren»<br />
's Winters, door dn Vorst veroorzaakt.<br />
Zoo veel ik weet , hebben wij hier over<br />
niets, dan eene Verhandeling in de Vaderl. Let'<br />
teroefen. 7. d. Mengelw. bl. 451.<br />
XVIII. Over het Ts.<br />
De vermaarde MUSSCHENBROEK heeft hier<br />
over met iijne gewoone groote naauwkeurigheid<br />
gefchreeven: ik voeg 'er bij een vertaald<br />
Stuk over de uitwaasfeming van het Ts, door<br />
13. BARON , Uitgezogte Verhandel. 3. d. bl. 495.<br />
XIX. Over het Grond-Ts.<br />
Hier over ken ik een vertaald Stuk van<br />
den Abt NOLLET , in zijne Natuurkund. Lesfen,<br />
4. d. 1. ft. bl. I74- I i m l 8<br />
O o k<br />
7 #7 3-<br />
vind ik 't aangeroerd in de Befchouw. der Natuur,<br />
bl, 243.<br />
XX. Over de Regenboogen aan de Zon en<br />
de Maan.<br />
MUSSCHENBROEK en FROMONDUS hebben ze<br />
beiden befchreeven; één der laatften is dooiden<br />
Heer j. VAN LIER naauwkeurig opgegeeven
HISTORIE VAN HET VADERLAND; lig<br />
ven in sleFerhand. der Holl. Maatfchappij % f. d.<br />
i. Jl. bl. 361.<br />
XXI. Over de Bij-Zonnen, en Bij - Maanin.<br />
FROMONDUS heeft ze gekend, doch. MUS<br />
SCHENBROEK daarenboven dit aangemerkt, dat<br />
de eerften zelden op twéé , hoéwei niet ver<br />
van elkander gelegen, plaatzen , gezien worden<br />
, téri voorbedde bijbrengende, dat de<br />
Bijzonnen , die , die den 23. Februarij 1734.<br />
verfcheenen, wel te Haarlem, maar niet te<br />
Utrecht, en die van den 12. Maart,. wel te<br />
Leiden en Koudekerk , maar niet té Utrecht,.<br />
gezien zijn,. — en eindelijk, op welken tijd<br />
dés jaars zij meest gezien worden, enz.<br />
XXII. Over de Roeden in de Lucht.<br />
Dat zij ftraalen zijn def Zon'ne, fchailende<br />
agter de Wolken, hebben wij mede van Hem'<br />
geleerd'.'<br />
XXIII. Over de Kringen om de Zon en Maan.<br />
, Zij zijn aan FROMONDUS bekend geweest j'<br />
doch de naauwkeurige Waarneemer , MUS*<br />
SCHENBRDEK , heeft ze beter befchreeven,<br />
én 'er bijgedaan, dat ze niets betekenen, en.<br />
tioe véelen 'er, 'sjaars, in Nederland gezien<br />
H . wor«
114 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJK»<br />
worden , in de Beginzelen der Natuurkunde',<br />
hl. 813. enz. bijgevoegd.<br />
XXIV. Over het Rood-zien der Zonne.<br />
De gemelde Hoogleeraar beeft 'er eene voldoende<br />
reden van gegeeven in zijn reeds dikwils<br />
aangehaald Werk.<br />
XXV. Over de ongewoone Lucht-Verfchijnzelen.<br />
ï>. GABRV heeft de Befchrijving van een<br />
zeldzaaam Verfchijnzel met twee Bij-Zonnen,<br />
in 's Hage gezien , der HOLL. MAATSCHAP-<br />
PYE medegedeeld in de.Verhandel. 1. d.bl.52.6,,<br />
en j. F. DRIJFHOUT een ander, den 18,<br />
Oélob. 1753 waargenoomen, a d. bl. 75.<br />
XXVI. Over het Noorder-Licht.<br />
Over 't zelve hebben uitlandfche Natuurkundigen<br />
veel gefchreeven , dan ik bepaal<br />
mij alleen tot het geen MUSSCHENBROEK ia<br />
zijne Werken , en LULOFS in de Uitgelez.<br />
Natuurk. of Filofof. Verhand, bl. 209. daarvan<br />
gezegd hebben, KNOOP berigt ons, wanneer<br />
hij het zwaarfte in Friesland heeft gezien,<br />
bi. 32.<br />
XXVIL
HtSTORIE VAN HET VADERLAND. ïï£<br />
XXVII. Over de Lichtjes, die zich ten tijde<br />
van Omveder aan de Masten en Touwen der<br />
Schepen zetten, — lichtende Wolken, —<br />
vallende Starren, — Dwaallichten, —.<br />
Lichten, die zonder vuur zyn en kragteloos,<br />
— anderen, die iets in brand<br />
fteeken, — Puurklooten, — Zeevlammen,<br />
—- Weerlicht* enz.<br />
FROMONDUS heeft fommigen van deezen befchreeven<br />
; doch zo men denkt, wie hij<br />
was, en in welken tijd hij leefde, zijn eenige<br />
misdagen hem te vergeeven. MUSSCHEN<br />
BROEK heeft ze zo verklaard, als men van<br />
den besten der Waarneemeren zou verwagten,<br />
en bijgedaan: hoe dikwils het laatfte te<br />
Utrecht wordt gezien in één jaar, en dat het<br />
zeer zelden fchaade doet. Men voege hier<br />
bij N. ENGELHART over een merkwaardig<br />
Verfchijnzel , Verhandeling der Holl. Maatfchappij,<br />
3. d. hl. 601. Over de Zeevlam-<br />
men leeze men j. LE FRANCQ VAN BERKHEÏ<br />
Nat. Histor. van Holland, 1. d. hl. 345. —.<br />
over de vallende Starren, hl. 351. — over<br />
de Zee-lichtjes, hl. 352. — over de VüurbaL<br />
len, bl. 355. — oyer het Weerlicht, bl. 356*<br />
XXVIII. Over den Doüder en Blixetn.<br />
1. Onder de Vreemden heeft RICHTERUS<br />
Ha *veï
$ï6 SCHRIFTEN OVER DE NATÜlfRLÏTKS<br />
övef dit ftuk uitmuntend gefchreeven. MAF--<br />
FEUS della formazione di Fulmin. Veron. 174?.<br />
geeft hierover ook veel toelichting; Onder<br />
de Vertaalingen tel ik B. FRANKLIN Ontwerp<br />
om de Verfchynzelen van Donderbui] en te.ver-<br />
klaaren, Uitgez. Verhandel. 2. d. bl. 145. —<br />
over de wijze om de ongelukken van den Blixent<br />
nor'te komen, Vaderl. Letteroefen. 6,. d. Men.<br />
gelw. bl. 29.<br />
2. Niemand onzer Landslieden heeft hier<br />
over voortreffelijker Waarneemingen gemaakt,*<br />
dan mijn Leermeester , de beroemde MUS<br />
SCHENBROEK, die ten opzichte van Utrecht<br />
bepaald heeft, in welke Maanden , met welke<br />
Winden, en hoe dikwils men daar Onweder<br />
heeft — hoe dikwils men Donder te Leiden<br />
heeft, die daar bijna nooit (maar eens in eene<br />
gchccle Eeuw) fchaade • doet , enz. Men<br />
lecze ook de Theologifcke Befpiegelingen over<br />
Donder en Blixem. Rott. 1760. j.< DE MEIJ'<br />
geeft ons in zijne Tlieol. Werken, bl. 487;<br />
op, hoe de Donder de menfehen doodt. De<br />
befchrijving van een zwaar Onweder, den<br />
s8'.< Meij 1730 te Waalwijk gevallen, word»<br />
gevonden in den Tegenw. Staat der Vereen.<br />
Nederl. met bijvoeging, dat men daar omtrent<br />
meer zwaare Onweeren gehad heeft, 2. d.<br />
li. 74^ — Een Onweei, te Utrecht in 't jaar<br />
1674. ftaat aangetekend bij L. smvs, Schat*<br />
iamer } enz. bl. 362.- Van 't Onweer den, 20<br />
f 1 , 1 J*"<br />
r
HISTORIE VAN HET VADERLAND. II7<br />
Julij 1767. te V Bosch gevallen, heb ik Art,<br />
13. gewag gemaakt.. Een wonderbaar Uit»<br />
werkzel van
3l§ SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKS<br />
Verhandeling der Holl. Maatfchappij, i, d.<br />
hl. 2.67. en 3. d. hl. 518. gedenken, en j. LE.<br />
FRANCQ VAN BERKHEY Nat. Histor. H. 364,<br />
enz. bijvoegen,<br />
!XXX, Over de Magnetifche kragt» &e in on%%<br />
Lucht is.<br />
1. In 5<br />
t algemeen hebben KIRCHERUS, ÏB(<br />
zijn Magn. Rom. 1654, QUELLMALTZIUS ert<br />
CRELLIUS de Magnete, Lipf. 1723, en anderen ,<br />
•waar onder de uitmuntende HALLEY , met<br />
lof gearbeid aan dit ftuk, E. SWEDENBORG<br />
de Phoenomenis Magnet. Amft. 1721. ken ik.<br />
niet.<br />
2. Onder de Vertaalingen plaatst men j.<br />
CANTON over de Verandering der Compas*<br />
naald, Vaderlandfche Letteroefeningen» 1. d.<br />
11. 574-<br />
3. Ondpr de Onzen heeft onlangs, metnieu-,<br />
wen ijver en arbeid , dit ftuk onderzogt de<br />
Grgningiche Hoogl. A. BRUGMANS, Tentain.<br />
Philofoph. de Mater. Magnet. Franeq. 1765,<br />
•die veele nieuwe Proeven gedaan heeft.<br />
Voorts vordert hier eene plaats M, SEMEYNS<br />
torthondige Redeneering over de gefteldheid van<br />
ien Aardkloot van binnen, üit de Magnetifche<br />
Werken, 1760. — ''t Nieuw ontdekt Magnetisch<br />
Systhema , Enk. 1767. — Kortbondige Demon-,<br />
fixatie x 1762. — Brieven tusfehen j. LULOFS.<br />
m
. HISTORIE VAN HET VADERLAND. «9<br />
en M. SEMEYNS gewisfeld, 's Hage 1764. MUS*<br />
.SCHENBROEK over de Veranderingen der Compasnaald<br />
te Utrecht, Uitgelez. Nat. of Filofof.<br />
Verhand. 1. d. dl. 161. en 287. — (en in<br />
zijne Latijnfche Werken de Magnete ,) —<br />
dat de Blixem deszelfs Compas-naald eens<br />
•bedorven heeft, hl. 292. A. MARCEL om<br />
zonder het middel van een Zeiljïeen de Magnelifche<br />
kragt aan Tzer en Staal mede te deelen,<br />
il. 261. met bijvoeving, dat het ijzeren kruis<br />
.van den agtergevel der Franfche Kerk te Dordrecht<br />
de Magnetifche kragt ontvangen hadt,<br />
H. 073. — e n dat, volgens een verhaal, op<br />
den Tooren te Zierikzee eene zwaare ijzeren<br />
ftaaf zou Maan, waar aan fommigen hunne<br />
jmesfen nijpen, om ze eene Magnetifche kragt<br />
-in te boezemen, bl. 274.<br />
XXXI. Over de Winden.<br />
Ik haal geene anderen dan CRUQUIUS en<br />
.MUSSCHENBROEK. over dit ftuk aan. De<br />
laatfte voornaamelijk heeft, veele jaaren lang,<br />
een onvermoeiden arbeid bedeed om te bepaalen,<br />
welke Winden in ons Land 't meeste<br />
waaien, waarom, hoe dikwils , en hoe<br />
ver zij in de Pravincien doordringen; waar<br />
in hij gelukkig gedaagd, en verder dan iemand<br />
onzer Landgenooten gevorderd is. j.<br />
,i& FRANCQ VAN BERKHEY heeft van deszelfs<br />
H 4 ar-
'I-O SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
arbeid een verftandig gebruik gemaakt in<br />
zij'ne Natuurlijke Historie van Holland, bl. 391,<br />
én oris eene algeméene Tafel der Winden vari<br />
2.2. jaaren agter een, dat is , van 1743 — 1764.<br />
gegeeven , die zeer fraai is. Ik zal zijne<br />
verftandige Berekeningen hier niet fchetzen:<br />
fCózij genoeg, dat ik, hém zijnen verdien-<br />
den lof óver zijn' Werk gegeeven hebbende,<br />
?net deeze aanhaalinge befluite : naamelijk,<br />
M) merkt op dat de nagten in ons Vader-<br />
•land, bij 't waaien van Noordewinden,<br />
lichter zijn, dan bij het blaazen van andere<br />
Hoofd-Winden, bl, 400. — dat alle Zee.<br />
Winden in Holland licht aanbrengen , enz.<br />
bl. 400. — Voorts befchrijft hij de Wind-<br />
.dooren , 61. 443. — de Dwarrelwinden ,<br />
II. 444. — de Wind.boomen, bl. 446. j, LU-<br />
J-OFS over den Aardkloot voert ook fraaie Aan<br />
merkingen over de Winden aan , bl. 447. —<br />
hij bepaalT'de fnelheid, en hoe men ze best<br />
^al meeten, Verhand, der Holl. Maatfchappy,<br />
•9. d. bl. f230. en 661. welk ftuk MOSSCHEN-<br />
BROEK ook opgeeft , bl. 1343. N. DUYN'over<br />
.de Strenge Winters bepaalt de Streeken, waar<br />
uit de meefte Stormen in ons Land waaien, en<br />
befchrijft dien van den 19. Januarij 1735. bl<br />
161. 166. De heevige Storm van den 12*<br />
December 1747. is niet vergeeten in denTegen-<br />
woord. Staat der Pereen. Nederlanden, 10. d. bl.<br />
412- Wellce Winden de grootfte fchaade a;.n<br />
de
HISTORIE VAN HET VADERLAND. I2J<br />
de Boomen doen, heeft j, LE FRANCQ VAN<br />
BERKHEY , behalven in het bovengenoemde<br />
'. Werk , opgegeeven in de Verhandeling der<br />
Hollandfche Maatfchappy, 8. d. 2. ft. hl. 109.<br />
,en SEMEYNS heeft ,^ 3. d. bl. 183. over de<br />
Pasfaat- Winden, gefchreeven.<br />
XXXII. Over Starrekundige Waarneemingen.<br />
Van de geenen, die in ons Vaderland gedaan<br />
zijn door c. HUYGENS onder de vroegeren, en<br />
door andere beroemde Mannen in laatere tijden,<br />
zal ik niets zeggen. Ik vertrouw, dat<br />
de HOLL. MAATSCHAPPY haare Vraag zo verre<br />
niet ingerigt hebbe. Alleenlijk roeme ik hier<br />
.onzen LULOFS en anderen , wier Schriften<br />
qnder de Verhandelingen der Hollandfche Maat*<br />
fchappye zijn uitgegeeven.<br />
A A N H A N G Z E L .<br />
Indien de Vraag der HOLL. MAATSCHAPPYR<br />
haar uitzigt hebben mogte , niet alleen tot de<br />
zeven Gewesten en Geasfocieerde Landfchappcn,<br />
maar ook tot de Landen der beide Indien;<br />
dan heeft ze mij verpligt deeze volgende Lijst<br />
van Schrijvers , over derzelver Natuurlijke<br />
Historie, hier aan te hangen.<br />
II 5 OVSF*<br />
)
322 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
I. Over de Oost-Indien.<br />
JOSEPHI D'ACOSTA , Historia Natural y<br />
tnoral de las Indias, in 't Nederduitsch overgezet<br />
door j. HUYGHEN VAN LINSCHOTEN ,<br />
Amfl. 1624. j. 0. HELBIGIUS de variis rebus<br />
Indicis. PETIVERI Aquatil. Animalium Amboinm<br />
Icones £f Nomina. Londin. 1713. G, .PISONIS<br />
de India utriusque re Naturali &ƒ Medica , Libr.<br />
Xiv, Amft. 17S8. F. REDI Experimenta circa<br />
yarias res naturales , quce ex Jndiis afferuntur,<br />
Amftel. 1685. j. BONTII Historiae Naturalis<br />
Medicce Indice Orientalis, Lib. iv. B. BERQUIN<br />
les Merveilles des Indes Orientales &P Occidentales<br />
, d Paris 1660. N. CHEVALLIER<br />
Defcription de lp Piece d'Ambre Gris &c.<br />
Amft 1700. — Recherche curieufe d'Antiquités ,<br />
é? óüune grand nombr.e d'Animaux des Mineraux,<br />
Plantes des Indes, &c. Utr. 1709. j.<br />
r. DAHLMAN Befchreibung eines Oostindifchen<br />
Thier Manis. w. DAMPIER an Account of a new<br />
Voyageroundthe World, Lond. 1697, door SE WEL<br />
vertaald , 's Hage 1698. R. KNOX Historical<br />
r.elation of the Island Ceylon — vertaald onder<br />
den titel : 't Eiland Ceylon in zyn binnenfte,<br />
Amft. 1693. F. LEGUAT Voiages & Avantures<br />
en deux Isles defertes des Indes Orientales, Lond.<br />
1708. M, LISTER.a Letter from St. George in<br />
theEast-lndies. T. LQPEISDI CASTAGNEDAHWtoria<br />
dell' India Qrient.Ventt,j75B. F. PÏRARD<br />
Dis-
HISTORIE VAN HET VADERLAND. JJJ<br />
Discours du Voiage des Frangois aux Indes Orientales,<br />
a Paris 1611. L. RENARD Poijfons, Ecreviffes,<br />
£? Crabes, ÖV. augmentè d'une Pref ace<br />
por A. VOSMAER, Amft. 1754. c. M. SPENER<br />
Catalogus vom Natur-feltenheiten in regno animali,<br />
auch Indianifchen Infeclis , Berlin 1718.<br />
STRACHAN an Account of Elephants in Zeylan. —<br />
Obfervations 011 Serpents, Corail, large Oiflers,<br />
£fc. BYRON Reize rondom den AardkL Haarl.<br />
1767. bl. 170, Historifche Befchrijving der Reizen<br />
, of Algemeene Land- en Zeetogten, 's Hage<br />
1747. — G. E, RUMPHII Amboinfche Rariteitkamer,<br />
Amft. 1741. F. VALENTYN Befchryving<br />
van Oud- en Nieuw- Oost • Indien, Amfl;. 1724. —<br />
.1726. Schipvaart naar Oost- en Portugaels Indien<br />
, door -j. HUYGHEN VAN LINSCHOTEN,<br />
Amfl. 1644. Befchryving van de verfehillende<br />
foorten van Kaneel-Boomen op Ceylon , Vaderl.<br />
Letteroefen. 3. d. Mengelw. bl. 251. Over de<br />
Dieren, Vogelen, Visfchen en Infeclen kan men<br />
raadplegen de Werken van Dr. HOUTTUYN en<br />
NOZEMAN. j. A. SCHLOSSER befchryving der<br />
Amboinfche Haagdis , Amfl. 1768. Waarneemingen<br />
op den Thermometer, van de Kaap naar<br />
Batavia, Verhand, der Holl. Maatf. i.d. bl. 729.<br />
Weerkundige Waarneemingen aan de Kaap de<br />
Goede Hoop, Amfl. 1751 en 1752 . door den<br />
Abt DE LA CAILLE , Verhand, der Holl. Maatfchappy,<br />
2. d. bl. 93. Mi SEMEYNS over de Zeeen.<br />
Land-Winden langs de Kusten van Java m<br />
Ra-
X24 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />
Batavia, bl. 413. — over de Dampverheffing<br />
op een Eiland benoorden Batavia, bl. 419. —r<br />
over de Pasfaatwinden , 3. d. bl. 1S3, over<br />
welk ftuk mpn^ook de Werken van den beroemden<br />
MUSSCHENBROEK,' en de keurige Verzamelingen<br />
van E. HALLEY , Amft. 173[. kan<br />
nazien, gelijk ook B. NIEUWENTYT Waereldbefclwuw.<br />
bl. 369. KRIEL Waarneemingen der<br />
Lucht'sgttfteldheid te Batavia, Verhand, der Hoty.<br />
Maatfchappy , 6. d. a. ft. in de Berigten, bl.-§.<br />
• Over de Hette in Indien, Uitgezogte Verhandel.<br />
.4. d. bl. 457, — Gelegenheid .van de Kaap de<br />
Goede Hoop, en de Stormwinden aldaar, Tegenw.<br />
. Staat der Vereen. Nederlanden, 1. d. bl. 446.<br />
ï>. KOLBE befchryv.. van de Kaap de Goede Hoop ,<br />
Amfl. 1729. — BOSMAN befchryv. van de Kust<br />
van Guiné. Befchryv. van een Africaansch Basterd<br />
• Mormeldier uit 't Mufeum van den ERF<br />
STADHOUDER van Nederland, door A. VOSMAER,<br />
Amft. 1767. — Oostindifchen-vliegenden Eek-<br />
1 hoorn, ald,<br />
II. Over de West-Indien.<br />
Onder de opgenoemde Schrijvers zijn 'er<br />
fommigen, die tevens de Natuurlijke Historie<br />
van ditWaerelddeelbefchreeven hebben, waar<br />
bij men verder voegen kan G. PISONIS de Medicina<br />
Brafilienfi, Lib. iv. Amft. 1648. j. DE<br />
L A E T NOVUS Orbis,feu Defcriptio Indice Occi-<br />
dentalis, Upr.xvm. Lugd. Bat. 163^. ROCHE-<br />
FORT'S A •
HISTORIE VAN HET VADERLAND; , lz$<br />
TÖRT'S Voor' Eilanden van America, M. S. ME-<br />
RIAN de Generat.- £? Metamorphof. InfeSloruni<br />
Surinamenfium, Amftel. 1730. c. LINN^EI Amoa-<br />
nitat'ét Academies, , vol. li Z-ttgi, Z?dt. 1749,<br />
j. NIEUHOF Gedenkwaardige Brafiliaanfche Zee-<br />
en Land-Reizen , ^WJ/Z. 1682. j. L. H. TL.<br />
Befchr. van de Volkplanting te Suriname, Leeuw 1<br />
:<br />
Ï718. Kortbondige befcliryv. van de Colonie de<br />
Berbice, Amft. 1763. T. PISTORIUS Befchryv.<br />
van Suriname , Amfl. 1763. De befchryving<br />
van de Surinaamfehe Ratelflang uit 't Mufeüm<br />
van Nederlands ERFSTADHOUDER , door A. vos-<br />
MAER , Amjl. 1767. — van een Surinaamfcher»<br />
Trompetter, ald. 1768. — van een langftaar-'<br />
tigen Ysvogel uit de Berbice, 176%. — van eert<br />
ander Ysvogeltje, enz. 1768. c. DOERFFEL<br />
over de Ziekten van Curacao, Verhand, der<br />
Holl. Maatfchappij, 4. d. hl. 331. én 6. d. 1.'<br />
jl. bl. 408. —* Weerkundige Waarneemingen ' al<br />
daar in de jaaren 1756, 1757. 4. d. bl. 315, eri<br />
6. d. Ï. ft. hl. 397. P. CAMPER over de Pipa,<br />
bl. 266. FERMIN óver de Pipa, Nieuwe Va<br />
derl. Letteroefen. tl d. Mengelw. bl. 72. en 251.<br />
Traité des Maladies d Surinam, pat ?. FERMIN,<br />
Maftr. 1764. — Histoire Naturelle de la Hol-'<br />
lande Equinoêliale, Amjl. 1765. Over de Dra-<br />
mnculus op Curacao , Vaderl. Letteroefen. 7. dj<br />
Mengelw. bl. 394. —( Voorts kan men over de<br />
Dieren, Vogelen, Visfchen en Infecten , de<br />
Werken van SEBA , HOUTTUYN, NOZEMAN, en'<br />
ffndere Schrijvers over de Planten, raapleegen.-
t26 WAT 'ËR NOG ONTBREEK* AAN DE<br />
I 1<br />
M et Vermaak gaa ik over tot het Tweede<br />
Deel der Vraage , waar toe minder arbeid,<br />
doch uitgeftrekter kennis, behooren gal, naamelijk:<br />
WAT ONTBREEKT 'ER NOC AAN?<br />
Deeze Vraag merke ik aan Van eene onge*<br />
looflijke uitgeftrektheid, en daarom de moeilijkfte<br />
van allen te zijn. 't Valt kommerlijk<br />
in eenkert Antwoord ten naauwkeurigften<br />
aan te flippen, wat 'er , mijns agtens, aan<br />
de Natuurlijke Historie onzes Lands , waar<br />
van reeds zo veel gezegd is, nog ontbreeke.<br />
Ligtelijk fchreef men 'er een geheel Boek<br />
over; en al dijdde mijn arbeid tot een groot<br />
Werk uit, hoe kon ik 'er ten vollen aan vol-'<br />
doen ? In ons kleene Vaderland zijn nog<br />
duizend dingen, niet enkel aangeroerd, maaP<br />
nog geheel onbekend , welken wij niet dan<br />
na langduurige Waarneemingen , of bij toeval<br />
zullen ontdekken; en wanneer wij, niet<br />
ten onregte, meenen verre daar in gevorderd<br />
te zijt}, zal 'er nog genoeg voor onze Nakomelingen<br />
ten onderzoeke overfchieten. Ons<br />
bekrompen Vaderland, zo noeme ik het in<br />
vergelijking met andere Landen, kan eene der<br />
uit»
KAT', HISTORIE VAN HET VADERLAND, ia?<br />
üitmuntendfte Natuurlijke Historiën, uit hoofde<br />
van zijne verfehillende gefteldheid, uitleveren.<br />
Ik doe geene reize , ik zet nergens<br />
voet, of ik leer 'er iets. — Dank zij der HÖLL.<br />
MAATSCHAPPYE , die óns heeft opgewekt", om<br />
met meer ernst, dat over het hoofd is gezien,<br />
gade te flaan.<br />
Maar wat weet ik 'er van ? — Ik moest inelk<br />
Landfchap gewoond, en aldaar eenige jaaren<br />
omgezworven hebben, om vollediger te<br />
kunnen zeggen: WAT 'ER AAN ONTBREEKE.<br />
In dit deel mijns Antwoords vreeze ik te kort<br />
te zullen fchieten, en egter begrijp ik volkoomen<br />
de noodzaaklijkheid van deeze Vraage,<br />
en het Antwoord, dat 'er op gegeeven moet<br />
worden.<br />
Dan ik heb begonnen, en moet, hoe het<br />
liitvalle, mijne taak afdoen. Met fchroomgaa<br />
ik dan van eenige weinige Hoofdzaaken gewag<br />
maaken , op dat men weete, waar op men<br />
mijns achtens, in het vervolg, allermeest be*<br />
hoore te letten, en te onderzoeken, zal men<br />
onze Natuurlijke Historié tot eenige volmaaktheid<br />
brengen.<br />
Vooraf moet ik zeggen , dat ik, in dit gedeelte<br />
mijns Antwoords, dezelfde orde volgen:<br />
zal, welke ik in het eerfte heb waargenomen ,<br />
op dat de klaarheid, zo veel mij mogelijk is ,<br />
iiiet geheel hierin ontbreeke.<br />
AU
1*8 WAT 'ER NGG ONTBREEKE AAN £>i<br />
• Algemeene Aanmerking<br />
Ik meen verpligt te zijn, ter deezer plaatze ?<br />
óver 't algemeen op te merken, dat het ons<br />
mangelt aan eene Verhandeling over. de verfcheiden<br />
trapsvyijze opklimmingen in de bijzondere<br />
Deelen der gefchaapene Dingen onzes<br />
Lands, als; Dieren,. Plantgewas/en en Delffioffen,<br />
welken men, in aavolginge van'R. BRAD-<br />
LEY , behoorde op te maaken, om de verwonderlijke<br />
aaneenfchakeling en opklimming in<br />
de Werken Gods, in eene welgefchakelde orde<br />
, van nabij te kunnen befchouwen. Kan<br />
men zulk een ftuk tot die Volmaaktheid niet<br />
brengen, waar toe BRADLEV het zelye gebragt<br />
heeft, en treft men gaapingen tusfchen beiden,<br />
aan, (de reden waarom is niet duister)dit belet<br />
niet, dat men aan zulk een ftuk beginne, ?<br />
en 't voltooie, zo ver mogelijk zij.<br />
I. HET RIJK DER DIEREN,<br />
A. Ik bepaal mij eerst tot den Mensclu<br />
i. Onnoodig pordeele ik op te geeven<br />
welke duistere ftukken men nog heeft in de<br />
Ontleedkunde, en wat to,t deeze Wetenfchap<br />
yerder behoort. De meeften zijn bekend : dan<br />
hoe veel 'er reeds in opgelost, mag zijn, 'er<br />
Blijft nog genoeg in te doen. Behaagt het der<br />
Voor="
KAT. HISTORIE VAN HET VADERLANS?. I3G<br />
Voorzienigheid de levensjaaren van den be<br />
roemden ALBINUS, CAMPER, VAN DOEVEREN,<br />
en anderen te verlengen, wij hebben grond,<br />
om van hunnen loflijken onverdrooten arbeid<br />
veel meer liehts in deeze edele Weetenfchap<br />
èe verwagten.<br />
a. Hehben STOCKÈ , GOUT en BASTER de<br />
Ziekten, waar aan de Inwooners hunner Pro<br />
vinciën, of van geheel Nederland, meest bloot<br />
Haan , befchreeven ; reiken hunne Werken<br />
wel toeten opzigte van ons geheel Vaderland?<br />
Wij moeten eeme Lijst van de Krankheden heb<br />
ben , die meest in elke Provincie heerfchen ;<br />
bij voorbeeld , — dat de meefte fleepende<br />
Ziekten, Veel Scheurbuik, kwaade Beenen ,<br />
ontaarting des Slokdarms , doch bijna geene<br />
waare zijd - ontfteekingen, of heete Ziekten<br />
in Noord-Holland gevonden worden , welke<br />
laatften zo gemeen zijn in Gelderland, als de<br />
eerden zeldzaamer zijn in de Meijerij. Wei<br />
nige Zenuwziekten zijn mij in Noord - Holland<br />
Voorgekoomen , in vergelijking van andere<br />
Gewesten. Dan, 't was der moeite waardig<br />
te berekenen, hoe veel meer Najaars-Koortzen<br />
daar , dan in 't hooge van Gelderland regee-<br />
ren , en door welk eene leevenswijze men die<br />
veel zou kunnen voorkoomen. Maar 't zij<br />
ten troofte van die inwooners gezegd, dat die<br />
Koortzen minder geweld doen op de lichaa-<br />
xnen der geenen, die daar gebooren, dan op<br />
I die
33© WAT BR NOG ONTBREEKE AAN ÜM- '<br />
die van elders daar in gekoomen zijn. Trefi<br />
men niet de meeste Zenuwkwaaien in die Steden<br />
, welken, gelijk Bommel, Gorinchem, Bord'<br />
recht, enz. aan de zoomen der Rivieren lig»<br />
gen ? Vindt men zo veele Kankers in de Dorpelingen<br />
ten platten Lande, als onder de geeuen,<br />
die nabij de Zee leeven ? Hebben d»<br />
Mannen alleen, en geen Vrouwen die kwaal<br />
aan de onderlip, om dat de eerden veele korte<br />
tabakspijpjes gebruiken, welken, 't zij door<br />
de drukking op de weeke lip, 't zij om dat<br />
ze van eene grove en fchadelijke dof gebakken<br />
Zijn , zulk een ongeneeslijk kwaad veroorzaaken?<br />
Heeft men aangetekend, dat het<br />
mankgaan in de eene Stad van ons Land meer<br />
heerscht dan in de andere, of waar de meefte<br />
mismaakte menfchen zijn? en dat in Leü<br />
den een zeer groot getal onder de aanzienlijkfte<br />
Vrouwen dat gebrek hebben? Is ons<br />
gezegd , dat het Kolijk van Poitou , Engelfche<br />
Ziekte en Roode Loop weinig in de<br />
Provincie van Groningen gevonden worden?<br />
Zijn de Kinderpokjes door ons geheele Land<br />
alle vijf jaaren Epidemicq? Zijn ze overal<br />
even doodelijk ? Waarom heeft men meer<br />
Epidemicque Ziekten in de Meijerij van 's Bofch ,<br />
dan elders ? Zijn deeze de gevolgen van de<br />
daar doortrekkende Legers, of van den handel,<br />
dien deeze Lieden met de Legers in Braland<br />
drijven ten tijde van oorlog, of van hunnen
IÏAT; iatétóiftiÉ VAN HET VADERLAND, 131<br />
hen zwaateu arbeid ? — ik kon dit artijkel<br />
nög meer uitbreiden ; doch 't zij genoeg<br />
ter aanftippinge van 't geen ons hier in nog<br />
Ontbreekt.<br />
3. Den invloed van de Lüchtjlreek 'op onze<br />
lighaamen ontkent niemand; maar waar ftaat<br />
befchreeven, hoe veel en wat de verfehillende<br />
Lüchtftreeken onzes Lands, op dezelveri<br />
tütwerken ? Ik erken het geen de opvoeding y<br />
levenswijze , arbeid, rust , enz. in deezen<br />
doen, maar doen zij alles ? — wélke Provincie<br />
is dan de gezondfte ? Welke voor deeze<br />
en niet voor eene andere Kwaal? Dwaal ik j<br />
als ik beweere j dat allen der onzen , door<br />
Zenuw - ziekten ontfteld , des Zomers eert<br />
groot deel hunner geneezingé , of mogelijk<br />
de volkoomene, in 't hooge van Gelderland,<br />
moesten gaan zoeken? — Dringt ons niet dë<br />
liefde voor den lijdenden naasten nader té<br />
bepaalen; wat hier in ons ontbréeke ?<br />
4. Ik ken als nog geene befchrijving van dè<br />
verfehillende gejleldheid of lichaamlijke gedaante<br />
onzer Vaderlanderen, en niet te min, hoe groot<br />
is dezelve ? Vergelijk eene Hollandfche Juffer +<br />
of oordeelt men hier door aan deeze oneere<br />
aan te doen, vergelijk eene Noord - Hollandfche<br />
of Friefche Boerin met eene G'elderfche<br />
of Meijerijfche , ja zelfs de Boeren van die<br />
Gewesten onderling, of een Stedeling met<br />
een Dorpeling, of Zeeman: hoe zeer zal ons<br />
12 het
Ï32 WAT *ER NOG ONTBREEKE AAN DÉ<br />
het onderfcheidin lichaamslcden, kleur, frisch-<br />
heid en Merkte in 't oog loopen ? — Ik kon:<br />
*er meer van zeggen; dan 't zij genoeg te wee<br />
ten , dat men behoort aantetekenen, hoe veel<br />
in ons Land, Mannen van Mannen, Vrouwen<br />
van Vrouwen, en Kinderen van Kinderenver-<br />
fchillen. Ik durf mijne kleene Waarneemin<br />
gen des aangaande nog niet het licht doen<br />
zien.<br />
5. Algemeen beklaagt men zich met regt<br />
over onze lichaamelijke ontaarting van onze Voor.<br />
ouders, en zij is bekend: dan ik weet niet,-<br />
dat men bepaald heeft, hoe veel onze lichaa--<br />
men ontaarten, wanneer wij uit de eene Pror<br />
vincie gaan woonen in de andere; want waar<br />
lijk alle Landfchappcn zijn zo gezond niet,<br />
als de Schrijver van den Tegenmord. Staat der<br />
Vereen. Nederlanden heeft opgegeeven. Daï<br />
'er zulk eene ontaarting plaats heeft, heb ik<br />
uit de ondervinding van anderen genoeg<br />
geleerd, indien ook maar niet uit mijne<br />
eigen!<br />
6. In alle Provinciën vindt men oude Lie<br />
den; maar ons ontbreekt een berigt, waar men<br />
de meesten van de hoogjle jaaren vindt, waar van<br />
we geene Lijsten hebben, en die men egter<br />
ligtelijk kon verkrijgen. Ei de Meijerij van 's<br />
Bosch, treft men oude Lieden aan, zo niet de<br />
cudften. Ik heb mij althans eens in gezclfchap<br />
bevonden te Laage Mierden met een Man van
JJAT. HIST0RÏE VAN HET VADERLAND. IJJ<br />
109 jaaren, en met drie zijner Zusters, die<br />
allen nabij de 90 waren.<br />
7. Wie de KaraSters van de Inwooners der<br />
Zeven Gewesten best heeft opgegeeven, heb ik<br />
boven gemeld: dan ik durf zeggen , dat de<br />
opgaave niet volledig zij. Ik kon 'er meer<br />
dingen bijvoegen ; maar ik fcbrijf een Antwoord<br />
, en geen Boek. Men moet dit ftuk<br />
volkoomener opgeeven , en de geasfocieerde<br />
Landfchappcn niet vergeeten; te meer, alzo<br />
men ook in ééne Provincie verfehillende karacters<br />
vindt; dat is, dat de Bewooners van<br />
een Dorp of Stad merkelijk in aart verfchülen<br />
van anderen.<br />
8. Het getal der Inwooners van weinige Provinciën<br />
is bepaald; maar dat van alle Gewesten<br />
ontbreekt ons nog, — gelijk ook waarvan<br />
het koomc , dat de vrugtbaarfte Provinciën<br />
geen meer Inwooners hebben dan voorheen, —<br />
en eindelijk zegge men ons, waar de Inwooners<br />
vermeerderen of verminderen, en wat daarvan<br />
de reden zij.<br />
9. De beroemde CAMPER heeft ons berigt,<br />
dat de Prugtbaarheid der Boeren grooter is, dan<br />
die der Stedelingen: dan men heeft dit van de<br />
Zee-Dorpen niet aangetekend: ook weeten<br />
wij nog niet, hoe groot dit verfchil zij, en<br />
wij zijn niet beter onderrigt , of de vrugtbaarheid<br />
op de Dorpen van het eene Gewest<br />
grooter zij, dan van het andere, 't geene ik<br />
I 3 mee-
134 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DIJ<br />
meene te mogen Hellen; en eindelijk vind ik<br />
nergens een berigt , of de vrugtbaarheid in<br />
Land- en Zee- Dorpen gelijk zij,<br />
lp. Men heeft in fommige Steden het getal<br />
der Zoonen en Bochteren, die gebooren worden,<br />
waargenomen ; dan dit is maar in weinigen<br />
gefc.hied. Het is van belang, dat men niet<br />
alleen in de Steden, maar ook op de Dorpen,<br />
yoornaamelijk in de gr.oote.re, uit de Doopboeken<br />
van alle Gezindheden, uitrekene, of het<br />
getal dei; eerften dat derlaatftenbeftendigoverr<br />
treffe, gelijk ik op fommigen bevonden heb.<br />
Mogelijk leeren we dan dingen, waar van we<br />
nog niets weeten,<br />
ii. Men behoorde ook alzo met het. getal<br />
der Geflorvenen te handelen , en , ware hes<br />
mogelijk, op te geeven, in welke jaaren d#<br />
meesten in elke Provincie fterven; want ik meene<br />
grond te hebben van te denken, dat dit op<br />
de eene plaats anders bevonden zal worden,<br />
dan op de andere, waar. van men, mijns agtens,<br />
de reden ten deele'zal kunnen ontdekr<br />
ken , zo. ik niet aireede dezelve van meer dan<br />
ééne plaats gevonden heb. 't Was niet moeilijk<br />
dit in Rolland in te voeren., daar toch het<br />
getal der geHorvenen , ieder, week , aan de.<br />
Regcering moet berjgt worden, en 't zou der<br />
zelve maar.één woord behoeven te.kosten, om<br />
de Kosters der Kerken te verpligten, de jaaren<br />
tier geHorvenen daarbij pp te geeven, waar<br />
uit
HAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND.<br />
uit dan, na verloop van eenige jaaren, eene<br />
sslgemeene Tafel kon opgemaakt worden.<br />
12. 't Zij mij geoorlofd eene onaangeroerde<br />
zaak op te merken, naamelijk dat het verjchil<br />
in de uit/praak der Taaie onzes Lands, van niemand<br />
, zo veel ik weet, naauwkeurig zij berigt.<br />
Vrij algemeen weet men , dat in alle<br />
Provinciën, en in Steden zelve, bij voorbeeld<br />
Amfterdam , een groot verfchil van fpraake<br />
gehoord werde : dan ons ontbreekt een berigt,<br />
hoe veel de eene Provincie hier in van de<br />
andere verfchille, — hoe veel in elke Provincie<br />
Stad van Stad, Steden van Dorpen, Dorpen<br />
van Dorpen; en eindelijk moest men hebben<br />
eene aanwijzing van de trapswijze opklimming<br />
van de Taaie ten platten Lande, enz.<br />
Van 's Bosch eens naar Gellicum reizende , een<br />
weg van vijf uuren, moest ik door vijf plaatzen<br />
trekken, in welken ik vijf verfehillende<br />
nitfpraaken, trapswijze veranderende en opklimmende<br />
, gevonden heb.<br />
B. Den welverdienden lof heb ik , hier<br />
voor, mijnen Landgenooten , die over de<br />
DIEREN gefchreeven hebben, niet geweigerd<br />
, en bijzonder niet aan den Heer HOUT.<br />
TUYN : dan hij vergunne mij , gelijk ik van<br />
2ijn edelmoedig hart verwagte, te mogen aanmerken<br />
, dat hoe uitmuntend zijn Werk moge<br />
zijn, het zelve nog eene andere gedaante<br />
jcoet gegeeven worden, zal het niet eene al~<br />
I * ge.
I3
WAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 13?<br />
fte piaatzen daar in overloopen, dat egter<br />
zeldzaam is. In 't jaar 1749. heb ik een op?<br />
gezet Wolven-vel, op een Hollandsch Dorp<br />
nabij Woerkom , waar hij gefchootên was, aan<br />
den Kerktooren zien hangen. In welke Pro<br />
vinciën vindt men ze meer?<br />
4» Men befchrijve ook, waar men in ons<br />
Land Vos/en vindt, en welke foorten. De<br />
zwartagtigen in de Meijerij, waar ze in grooten<br />
getale zijn, en Brandvorjèn gehèeten worden ,<br />
zijn minder geacht dan de Witbuiken, welker<br />
pellen voortreffelijker zijn: heeft men dit on§<br />
berigt ?<br />
5. Van de tamme Huis - Katten vind ik ner<br />
gens gezegd van hoe veel kleuren men 'er in<br />
ons Land heeft, waar toe men de vellen ge<br />
bruikt , en welke de besten zijn. De blaauw-<br />
hairigen zijn in grooten getale in Overysfel,<br />
als: Blokzijl, Vollenhove, enz. vanwaar men<br />
ze naar Noord - Holland overvoert en ver<br />
koopt. Ik heb die foort op fommige plaaf*<br />
zen nooit of zeer zelden gezien. Men be-<br />
paale, of men wilde Katten in ons Vaderland<br />
heeft: want die men in de Velden der Meije<br />
rij , een half of geheel uur , van de Huizen<br />
vindt, zijn waarfchijnlijk verwilderde Huis-<br />
Katten, volgens de opmerking van den kun-<br />
digen Heer c. KEUCHENIUS , Predikant te<br />
Vugt.<br />
Waar vindt men Otters, Bons/ems, We-<br />
l 5
J38 WAT *ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
tels 3 enz. in ons Land? en waar de meesten?<br />
De laatften zijn toeh weinige in getale opfonv»<br />
mige plaatzen, en men zegge, of ze wel ergens<br />
zo veel en fraai van hair en kleuren zijn ,<br />
als in de Meijerij 1<br />
7. Ik lees niet, dat men wilde Zwijnen in die<br />
Landftreek en op de Veluis* ontmoet, waar ik<br />
ze egter gezien heb.<br />
. 8. Nog is onbepaald, hoe veele foorten van<br />
Zwijnen men in ons Land heeft, — welke<br />
Ziekten onder die Dieren regeeren , en<br />
het groot onderfcheid tusfchen die met Gras s<br />
Appelen , enz. of met Ekels gevoed worden.<br />
9. Nergens vinde ik aangetekend, waar men<br />
in ons Land, of in éene Provincie, de meeste<br />
Mollen ziet. Hier in is zeer groot verfchil,<br />
gelijk ik opgemerkt heb. Ook tekene men<br />
aan, waar men witte Mollen ziet; zij zijn 'er<br />
toch, gelijk men 'er dit jaar te Lommei, een<br />
Dorp in de Meijerij, eenen, die volmaakt wit<br />
was, gevangen heeft.<br />
10. Heeft men overalDasjenen Egeh? Geen<br />
van beiden heb ik in Holland gezien. Men bepaale<br />
dan, dat de eerden in Groningen gevoni<br />
den worden, en de laatden heb ik te Vugt en,<br />
nog meer te Hilvarenbeek aangetroffen.<br />
11. Ons ontbreekt ook, dat men blaauwe en<br />
tcode Konijnen in de Meijerij vindt, en waarze<br />
nog al meer zijn in ons Land.<br />
%a. Zijn'er geen Rotten in Drenthe? of geen
NAT.. HISTORIE VAN HET VADERLAND.' 139<br />
Rotten en Mollen op 't Eiland Wielingen? gelijk<br />
fommigen gezegd hebben.<br />
13. Wie heeft ons het groot onderfcheid der<br />
Haazen, ten opzigte van kleur en fmaak, geleerd,<br />
la de Meijerij is een Peel- of Hei-Haas<br />
zwarter dan de anderen; dan hoe ver overtreffen<br />
deezen in fmaak de. Hollandfche Grasr Haazen. W* 6<br />
heeft o.ns geboekt, dat men in,<br />
Groningen , te Farmzum en Ulrum , witten<br />
fchiet? Een' dergelijken heeft men, dit jaar,<br />
buiten de Stad Graave gefchooten.<br />
14. De Veld-Muizen zijn, ten opzigte van<br />
haare gedaante, maakzel, kleur, enz. waarin<br />
ze van de anderen onderfcheiden zijn,<br />
niet genoeg befchreeven ; veel min hoe diep<br />
zij in den grond kruipen; of hoe ver ze over<br />
Zee trekken; waar door ze derven, en hoe<br />
men ze best doodt , enz.<br />
15. - Men leest niet, waar in ons Land<br />
Eeklioornen zijn, die 'er egter gevonden worden.<br />
16. Men tekene aan, dat Herten en Rhein<br />
in de Bosfchen van 't Vorftelijke Loo en daar.<br />
omftreeks leeven, e» waar men ze meer vindt.<br />
Mijn Vader heeft 'er eens een , magteloos<br />
door den geweldigen loop, te.Deurne gevangen.<br />
17. Ik heb veele. foerten van Bokken en Geiten<br />
gezien; doch allen nog onbefchreeven, voor<br />
20 ver zij in ons Land woenen.<br />
18,. Ik vjn.de wel ; de, Texel/clie. Schaapen ge-,<br />
noemd ,
Ï4« WAT *ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
tóoemd, en het onderfcheid tusfchen Früfehs<br />
en Drentfche door SJOERDS en KNOOP opge<br />
geeven : dan mij blijkt klaar, dat 'er ten min?<br />
ften vijf foorten in ons Land zijn, die men be-<br />
fchrijveli moet, en vooral agtgeeven, welken<br />
de voörtreiTelijkfte Wol hebben, waar zij best<br />
voorttcelen, het aangenaamfte vleesch geeven,<br />
enz.: dingen, die, mijns oordeels, maar al te<br />
Wéinig omlerzogt zijn, en waar aan egter de«<br />
Landman zeer veel gelegen ligt.<br />
19. Zij, die Osfen en Koeien befchreeven heb<br />
ben , zijn nalaatig geweest in het opgeevender<br />
Plaatzen onzes Lands, waar men de cerlten<br />
yöor den Ploeg en in de Kar gebruikt, of hoe<br />
lang , en hoe veel voordeel dit aanbrengt. Ik<br />
heb Dorpen gevonden, waar men bijkans gee-<br />
jne Paarden gebruikt, en dat voordeel heeft<br />
men daar zeer wel berekend, 't geen men in<br />
Holland niet kent. — Men heeft van hunne<br />
kragt, welke die der Paarden verre overtreft,<br />
en dikwils die van twee of meer evenaart 4<br />
niets gezegd — ook vinde ik niets berigt van<br />
het onderfcheid tusfchen deeze Dieren, 't welk<br />
niet alleen in de grootte en gedaante beftaat,<br />
maar ook bijzonder in het groeien eu vet wor<br />
den. Men zegge ons dan, dat een Groning-<br />
fche Os, bij voorbeeld, die in gedaante en<br />
fchoonheid voor een Friefchen zwigten moet,<br />
in eene Noord-Hollandfche Weide overgebragt,<br />
yecl fterker zal groeien en zwaarcr worden ,'<br />
dan
KAT. HÏSTOKIE VAN HET VADERLAND'. 14*<br />
dan een Friefche. Dit onderfcheid , dat 'er'<br />
tusfchen de Koeien al mede plaatsheeft, fchijnt<br />
alleen den Boeren, en nog niet aan allen bekend<br />
te zijn. Ook hebben wij geen berigt:<br />
van alle de verfehillende foorten van Kaazen,<br />
die men, in ons Land, van Koeien, Scliaapen en<br />
Geiten maakt. Onlangs heb ik in den Haag<br />
een namaakzel van Limborger Kaas, te Leiden<br />
toegedeld, geproefd, welke volkomen gelijk<br />
daar aan was , en zo wel eene befchrijving<br />
als aanmoediging waardig is.<br />
Ten opzigte haarer ziekten heb ik in Gelderland<br />
iets bijzonders opgemerkt, dat alhier<br />
eene plaats verdient. Men vindt daar, onder<br />
de Boeren, Geneesheeren der Runderen , aan<br />
welken men , ten tijde van ziekte, het hair<br />
van 't Beest, uit zekere plaatzen des lichaams<br />
getrokken, in een papiertje , uuren verre , overbrengt,<br />
welken eerst deszelfs onderde deelen<br />
óf wortels naauwkeurig bezien, als dan van<br />
de kwaal oordeelen, en daarop dranken voor<br />
het Beest toebereiden, waarop ik dikwils de<br />
heerlijkde geneezingen heb zien volgen. T wee<br />
Boeren te Tuil en Waardenburg, nabij Bommel^<br />
zijn in die ftreeken, voor zeer ervarene Geneesmeesters<br />
der Beesten beroemd. Te Geffen ,<br />
een Dorp in de Meijerij van 's Bosch, heb ik'<br />
eenen Geneesmeester Voornaamlijk van Paarden<br />
gekend , die zijne geheele geleerdheid<br />
tót een boek haalde, hem, als zijn eenigfle<br />
en
j/f.2 WAT 'ER NÓG ONTBREEKE AAN DB<br />
en grootfte fchat, van zijne voorouders int»<br />
gelaaten , en dat in waarheid hem een middel<br />
van beftaan gaf, dewijl hij in-deeze geneeskunst<br />
zo bedreeven was , dat hij dikwils<br />
ver in Holland gehaald werdt, om kostbaare<br />
kranke Paarden te herdeden. Dan, hetgeen<br />
mij zeer verwonderd heeft, is , dat ik ,<br />
Holland doorkruisfende , ten minden in de<br />
Beemfter en Purmer , waar men het fehoonfte<br />
Vee vindt , deezen Geneestrant nergens<br />
in gebruik gevonden heb bij de Hollandfche<br />
Boeren;<br />
20. Nergens heeft men ons hét onderfcheid<br />
tusfchen de Paarden van ons Land geleerd,<br />
noch gezegd, Waar men de fraaiden en besten<br />
vindt, en van welke kleur.<br />
• 21. Aan de Ezels en Ezelinnen, die ten diende<br />
van zieken en gezonden zijn, en waar men<br />
,ze in ons Land fokt, fchijnt mede niet gedagt<br />
te zijn.<br />
22. Hoe veele foórten van Honden telt men<br />
in onze Gewesten? Waar zullen de Liefhebbers<br />
der Jagt de derkden en vlugden haaien, en<br />
op welke foort, als de getrouwde , zullen'<br />
zich de eenzaamwoonende Boeren in de Mei'<br />
jerij en Veluwe best verlaaten ?<br />
Dus heb ik eenige algemeene Aanmerkingen<br />
gemaakt van 't geen ons in dit 'deel der<br />
Natuurlijke Historie voornaamelijk ontbreekt r<br />
liet mijn bedek het toe, ik zou het met meer<br />
der«
NXTs HISTORIE VAN HET VADERLAND;' IA^<br />
dergelijke aanwijzingen vermeerderen, en dan<br />
befluiten met te zeggen: dat ons ook nog ontbreekt'eene<br />
befchrijving van den aart, de hoedanigheden<br />
, de kunstdriften onzer Dieren, enz.<br />
Bij voorbeeld, een Boer ^ die uit de Peel Turf<br />
in 's Bosch gebragt heeft, rijdt 's avonds uit<br />
de Stad, en legt zich op zijne kar te flaapen ,<br />
verlaatende zich op het geheugen van zijn<br />
Paard, 't welk 's nagts, eenen weg van<br />
of ia uuren, voorheen nu en dan betreeden,<br />
mits dat de hekkens der wegen * gelijk 's winters<br />
gebeurt , weggenoomen zijn , weet te<br />
vinden, en zijnen bezitter, zonder bedierd<br />
te worden, tot vóór de deur zijner wooninge<br />
brengt. Weinig gebruikt men daar teugels<br />
om die Dieren te regeeren; twee woorden,<br />
hot en haar, welken alle Paarden van die Landftreek<br />
verdaan, doen hun eenen weg ter regter<br />
of linker hand inllaan. — Ik vinde ook niets<br />
gezegd van de wijze , hoe zich Paarden en<br />
Koeien, met veele Veulens of Kalven in de<br />
•Weide belast, tegen de Wolven verdedigen.<br />
Dat KNOOP van de friefche Schaapen zegt,<br />
moet ook van de Meijerijfche, ja zelfs van de<br />
Runderen aangetekend worden, hoe naamelijk<br />
een geheele troep deezer Dieren, uit de<br />
hei 's avonds te huis komende, en, op 't geblaas<br />
des herders, de daden open gezet zijnde<br />
, zich uit elkander fcheidt, en elk den zijnen<br />
intreedt, zonder ooit in eenen vreemden<br />
k ? te
te gaan. — De list der Vosfen , Wolven eH<br />
Jagthonden, Waar van men verbaazende proeven<br />
heeft, zullen aantekening verdienen.<br />
C. De VOGELEN vallen thans onder<br />
óns oog, over welken ik in 't algemeen, gelijk<br />
als te voren over de Dieren, aanmerke,<br />
dat, hoe naauwkeurig dezelven mogenbefchree-<br />
•ven zijn, men 'er dat geen van mist, dat zijne<br />
meeste betrekking tot ons Vaderland heeft.<br />
Dit mijn zeggen zal klaarer worden, wanneer<br />
ik, kortelijk, door eenige ftukken toone „<br />
wat ons desaangaande nog ontbreeke.<br />
1. Men heeft niet genoeg bepaald, wat men<br />
Ook van de Trekvogelen moge gezegd hebben,<br />
welken men daar Voor moet houden, en welken<br />
niet. — Men moet 'er ook naaüwkeuriger<br />
bijdoen den netteren tijd van hunne aankomst<br />
en vertrek, met welke Winden men<br />
hen in elke Provincie al of niet moet verwagten,<br />
ik doel ten opzigte der kleinere, als: Vinken<br />
, enz.<br />
2. Men geeve ook acht, of men Gieren in<br />
ons Land vindt, en zo ja, in welke Provinciën.<br />
3. En daar de Heer HOUTTUYN ons berigt,<br />
dat 'er elf foorten van Arenden in Europa worden<br />
gevonden, zo moet men eerst bepaalen ,<br />
dat men Arenden in ons Land vindt, waar,<br />
en dan van welke foort. Het eerfte is zeker:<br />
want voor eenige jaaren heeft men 'er eenen<br />
te
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 145<br />
tc Helvoirt, nabij 's Bosch, gefchooten, en iu<br />
den laatften winter heeft 'er DoQor KEUCHE-<br />
NIUS te Stavoren eenen gekwetst niet een Snap.<br />
haanfehoot.<br />
4. Ons ontbreekt niet alleen een berigt, of<br />
'er in ons Land Valken zijn, maar ook waar,<br />
en welken van de zes foorten. Wij hebben:<br />
ook noodig eene nette befchrijving van de<br />
wijze , hoe deeze Vogelen in het beroemde<br />
Meijerijfche Dorp , Valkenswaard, jaarlijks door<br />
allerlei Valkeniers geleerd, geoelfend, en ter<br />
jagt, zo op Haazen als Vogelen, afgerigt worden<br />
, en ongelooflijk ver in deeze kunst vorderen.<br />
Dit ftuk kan eene fraaie en groote plaats<br />
in onze Natuurlijke Historie beflaan.<br />
5. Men heeft ten opzigte der Uilen aan te<br />
tekenen, of ze in alle Provinciën gevonden<br />
worden, welken, en waar toe men ze gebruikt.<br />
— Vijf foorten heb ik te Ho>ge- Mierden<br />
en .te Hilvarenbeek, in de Meijerij , aangetroffen<br />
, daar wel de fchoonften en grootften<br />
zijn; dan hoe veelen van deeze blijven in ons<br />
Land? Vier foorten, meen ik, vertrekken, en<br />
één blijft 'er maar.<br />
6. Ik lees van den Beemer (Garrulus Bohémiens')<br />
niet, waar men hem in ons Land ontdekt..<br />
Men tekene aan, dat hij in Groningen, doch<br />
zeldzaam, gevonden wordt, en onderzoeke,"<br />
of hij ook elders voorkomt. Ik heb 'er eene»<br />
bij den Hoogl. VAN DOEVEREN gezien.<br />
K 7. Laa»
14Ö WAT 'ER ÏÏOÖ ONTBREERE AAN DE<br />
7. Laaten ook de Raaven en Kraaien het oog<br />
der Waarneemers naar zich trekken, op dat<br />
ze fchrijven mogen, of ze in alle onze Landfchappen<br />
zijn, en waar meest: want hier in<br />
heb ik groot verfchil gevonden.<br />
8. Dit zelfde zou ik ook van den Roek willen<br />
weeten, en bijzonder welke fchaade zij<br />
aan de Landvrugten doen.<br />
9. Van de Bonte Kraai heb ik niets anders<br />
aan te tekenen.<br />
10. Dan van de Vlaamfche Gaai, Markolf<br />
geheten in de Meijerij van 's Bofch, kan men<br />
zeggen , dat deeze in fommige Provinciën een<br />
onbekende Vogel is, zo veel ik heb nagefpoord.<br />
In Friesland vindt men dien ook<br />
niet , maar overvloedig in de Betuwe en de<br />
Meijerij.<br />
11. En waarom zijn in Holland en Zeeland<br />
geene Aakjlers ? Is 't, om dat ze, volgens het<br />
Plakkaat van 't jaar 1656, in het eerde, en<br />
dat van 1712 in het tweede Gewest moesten<br />
uitgeroeid worden ?' gelijk dat bevel, in den<br />
jaare 1751, ook in 't Graaffchap Zutphen gegeeven<br />
is. Dan , zijn ze daar allen weg ?<br />
Vindt men ze wel ergens meer dan in de Beluwe<br />
en Meijerij?<br />
11. Men tekene te boek, of de voortreffelijke<br />
en fchoone Goudmerel of Wielewaal ooit in<br />
de Betuwe, of in 't Oodelijk deel van Noord-<br />
Holland gevonden worde, waar al meer niet,
KAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 14?<br />
en dat ik ze bij meenigte te Hilvarenbeek, en<br />
andere Dorpen van de Meijerij gevonden heb.<br />
13. Van den Koekkoek zou ik verlangen te<br />
Weeten , of hij zich , des Zomers, in alle<br />
Provinciën ophoudt, en waar meest, — hoe<br />
vroeg hij doorgaans komt, hoe lang hij blijft,<br />
en waar het langde; want hier in heb ik verfchil<br />
gevonden.<br />
14. Even dit wilde ik ook in acht genoomen<br />
hebben van de Spechten, en haare foorten: ik<br />
meen 'er vier te kennen. En waar is de zwarte<br />
elders, dan in de Meijerij, hoe wel zeld*<br />
zaam ? De groenen en geelen zijn daar in overvloed,<br />
en waar meer?<br />
13. Van 't Tsvogeltje moet men opgeeven,<br />
of men 't in alle Gewesten ziet — dat het op<br />
fommige plaatzen nooit is — op anderen, als<br />
in de Meijerij, niet meenigvuldig — en meest<br />
aan de Rivieren van Gelderland.<br />
16. Van de Hoppe kan men in acht neeitien,<br />
waaf die niet, of zo veel is , als in de<br />
Meijerij.<br />
17. Ook heb ik 'er niets tegen, dat het<br />
kleine Boomkruipertje het zelfde onderzoek ondergaa.<br />
184 Van de Zwanen moet men aantekenen,<br />
dat ze Trekvogelen zijn, althans de Wilde, die<br />
zeldzaam zijn in de Meijerij, en waar al meer ?<br />
Ik meen , dat men ze voorheen in het Tuilfche<br />
Veld, dat is, tusfchen Beest en Bommel, op<br />
K 2 eene
148 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
eene zeer aartige wijze, die der aantckeninge<br />
waardig is, plagt te vangen. Dat 't een voorregt<br />
van fommige Steden is, dezelven in de<br />
gragten te houden, is bekend: dan men dient<br />
te onderzoeken, of die, welke te Edam des<br />
Zomers in de Wateren buiten de Stad wegzwemmen<br />
, en in de Velden broeien , ooit<br />
wild worden en vertrekken ; — als mede in<br />
welke Wateren men 's Winters bijten moet<br />
hakken, om ze daar in te voeden en te bewaaren:<br />
want voorleeden Winter heb ik in onze<br />
Stad, tot mijne uiterfte verwondering, bijna<br />
de helft van dertien zien fterven in eene bijt,<br />
daar men ze, in voorige tijden, nooit in geplaatst<br />
hadt, doch daar ze anderszins zeer wel<br />
gevoed wierden; en deeze fterftê hieldt niet<br />
up, voor dat ze daar uitgenoomen , en niet ver<br />
Van daar in een ander Water, waarin men anderen<br />
voorheen gehoudenhadt,overgebragt waren,<br />
- 19. Van de Ganzen wordt niets meer aange"<br />
lekend, dan dat men ze plukt: maar is dat<br />
genoeg'? Ons ontbreekt nog te weeten: hoe<br />
veel fchaade zij aan het Gras doen — waar<br />
men ze best zal laaten weiden — dat men weinigen<br />
in Holland, veelen in Gelderland, meer<br />
of meest in Overijsfel, en ten grootften getale<br />
in het Land van Kuik vindt, duizenden bij een ,<br />
gehoed door Herders, inzogenaamde-Broeken ,<br />
—, eindelijk wanneer, en hoe dikwils men<br />
haar moet plukken.<br />
20. Is
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. I-Jf)<br />
20. Is dc Rotgans nergens dan op Wieringm,<br />
gelijk ik aangetekend vinde?<br />
21. Zijn in ons Land overal de Eend en de<br />
Smient ?<br />
22. Men zegge ons ook, waar men de Win-<br />
tertaaling , de gewoone Eend, de Duiker, de<br />
Duikergans, en Pijlfiaart meest vindt, en vangt;<br />
want hier in vinde ik groot verfchil.<br />
23. Waar zijn de Meeuwen meer dan op Texel<br />
en Eijerland? Hoe hoog zijn haare Eijereu<br />
geacht ? enz. Waar vindt men de andere foor<br />
ten deezer Vogelen ? Hoe ver vliegen de klei<br />
nen Landwaards in ? Beduidt zulks ftorm in<br />
Zee ? In welke Steden koomen ze Vischjes<br />
uit de gragten haaien ? Waarom heb ik ze in<br />
't Najaar, 's morgens, uit de Zuider-Zee<br />
zien komen, Landwaards in vliegen naar de<br />
Purmer, Wormer en Beemjler, en waarom kee-<br />
» ren zij, 's avonds, weêr naar Zee te rug?<br />
— Mij valt ter deezer plaatze in, dat ik te<br />
Vierlingsbeek in 't Land van Kuik, en op ver-<br />
fcheiden andere plaatzen , dit dagelijks heen<br />
en weêr trekken van Vogelen dikwils gezica<br />
heb, en welke is daar van de rede ? Gefchicdt<br />
dit niet, om dat ze naar dö Bosfchen gaan<br />
llaapen? Althans de Kerk- Kaauwen, die men<br />
in meenigte op den fchoonen Tooren van 't<br />
Dorp Boxtel bij dage ziet woonen , en daar<br />
geplant zijn, vóór 70 jaaren, door den Eerw.<br />
Heer DE WAAL , die 'er twee uit de Provincie<br />
K 3 van
l$0 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DB<br />
van Utrecht bragt, en daarop zette , gaan<br />
's avonds naar de Bosfchen. Dan, laat mij<br />
hier nog iets, dat ons ontbreekt, aantekenen.<br />
Op hoe veele Toorens vindt men deeze Vogelen<br />
? wat doen zij 'er ? en op welke vindt men<br />
ze nooit ? — Hier in heb ik door ons geheele<br />
Land groot verfchil gevonden. Voorts mag<br />
men hun aartig rondvliegen om de Toorens ,<br />
bij troepen en al fchreeuwende, gelijk ik te<br />
JVoordwijk binnen en elders dikwils met vermaak<br />
en- verwondering waarnam , aantekenen ,<br />
met de reden waarom zij dit doen. En op<br />
dat ik tot de Meeuwen, van welken ik afdwaalde,<br />
wederkeere , men vergeete de vlugheid<br />
van deezen Vogel niet , die , wanneer een<br />
Vifchje hem ontvalt, zo dra hij het in eenige<br />
hoogte boven 't water heeft, ijlings zich<br />
omwerpt, en 't onder het vallen op nieuws kan<br />
grijpen.<br />
24. Waar, vyanneer, en hoe dikwils ziet<br />
men in onze Gewesten de Kraanen ?<br />
25. Heeft men ons gezegd, dat de Oijevaars<br />
niet overal in ons Land zijn; ten minsten nooit<br />
of zeer zeldzaam op veele Dorpen in de Mei.<br />
jerij, hoewel men ze fomtijds bij dage in de<br />
Veenen daar ziet — dat in den Thielerwaard<br />
Dorpen zijn, waar bijna op elk huis een nest<br />
ftaat — wanneer zij aankoomen en vertrekken<br />
, en of dat in geregelde faifoenen omtrent<br />
den 10. Augustus voorvalt? — hoe verzamelen
KAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. l$t<br />
Jen zij zich om heen te gaan? — en waar meer<br />
dan in de Velden van Meppel, en fomtijds op<br />
de Groote Kerk te 's Bofch ? Men geeve ons<br />
ook eene nettere befchrijving van den aart deezer<br />
Vogels, dien ik zeggen durf, dat men nog<br />
niet genoeg kent: ten minften heb ik het genoegen<br />
gehad twee jonge Oijevaars in mijnen<br />
tuin groot te maaken, te leeren, te oefenen ,<br />
en met 't grootfte vermaak en de uiterfte verwondering<br />
te zien, hoe ongelooflijk verre men<br />
hen kan gewennen en brengen.<br />
26. Ik heb den blaamvsn Reiger niet overal<br />
in 't zelfde getal gevonden. Waarom zijn 'er<br />
zo veclen te Tzum en Turhajum in Friesland,<br />
en op zeekere Buitenplaats in de Beemfler V<br />
27. Doet zich de Roerdomp , elders Domphoorn<br />
gehectcn, overal in ons Land hooren ?<br />
Zijn 'er ergens meer dan in de Moerasfen van<br />
'f Bosch, in den Thielerwaard en in Overijsfel ?<br />
Hoe maakt deeze Vogel zijn wonderbaar<br />
brommend geluid ? Hoe verre kan men het<br />
hooren ? Mijns oordeels verder dan iemant<br />
denkt.<br />
28. Vindt men de gemeene Wulp nergens dan<br />
in Friesland? gelijk ik bij den Heer HOUTTUYN<br />
vinde aangetekend , dat hij daar is.<br />
29. Is de kleine Wulp, die onder de inlandfchen<br />
geteld wordt, overal? Ik heb dien Vogel<br />
in Drenthe gezien; maar nooit op veele an«<br />
dere plaatzen.<br />
K 4 30. Men
152 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
30. Men bepaak dit ook van Houtfneppen*<br />
Glutten, Poel/neppen, Kempliaanen, Kieviten*<br />
Koeten, Griels, enz., naamelijk wanneer, en<br />
met welke Winden zij overkomen — waar ze<br />
al, en waar ze niet, of waar ze meest zijn —»<br />
hoe men aan een vliegende Kievit kan zien,<br />
waar' zijn Nest is, en of de Eijeren nog fchoon<br />
zijn, ja hoe men uiterlijk van 't Ei bepaalcn<br />
kan, of het reeds vuil zij.<br />
31. Maar vindt men Trapganzen in ons<br />
Land? Vóór eenige jaaren fchoot men 'er eene<br />
te Crotnvoirt, een Dorp in de Meijerij, maar<br />
waar treft men ze meer aan ?<br />
32. Laaten de aanzienlijke Lieden ons een<br />
naauwkeuriger Historie van de Paauwen geeven?<br />
33. Terwijl de Boeren in den Thiehrwaard<br />
ons zullen zeggen, dat 'er nergens meer Kalkoenen<br />
zijn clan bij hen — hoe de Landsgcfteldheid<br />
overal niet toelaat dezelven in'gelijke meenigte<br />
te houden — hoe zij van die Dieren,<br />
onder een Tobbe gezet , en met geweld gedwongen,<br />
weeken agter een, eene ongelooflijke<br />
meenigte Hoender-Eijeren uittebrocden ,<br />
lütncemende voordeden trekken.<br />
34. Wat is 'er weinig over de Haanen en<br />
Hennen onzes Lands gezegd! Hoe zijn die<br />
nuttige Huis - Vogels zo zeer vergeetcn ! zij<br />
verfchillen in kleur, vederen (want ibmmigen<br />
hebben omgekeerde.) , grootte, en vrugtbaar-<br />
heid.
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 153<br />
held'. Heeft men aangetekend, hoe veel een<br />
Schager Hen oïHaan verfchilt in kleinheid van<br />
eene Gelderfche, en dat de Meijerijfchen groo<br />
ter zijn dan de laatstgenoemden ? Hoe veel lig-<br />
tér zijn de Eijeren der eerften? Hoewel ver<br />
fchilt hun romp offcelet van die der anderen?<br />
— Hoe veele foorten deezer Vogels telt men<br />
in elke Provincie ? en men zegge daarbij: of<br />
de fraaiften de voordeeligften zijn: ook hoe<br />
Verre eene min fierlijke Boere-Hen uit de Mei.<br />
jerij veele anderen in vrugtbaarheid overtreft —<br />
of men aan de Eijeren zien kan, welke<br />
Haanen en welke Hennen voortbrengen zul<br />
len, enz. Dit eenvoudig ftuk, waar aan niets<br />
gedaan is, was, uit hoofde van het voordeel,<br />
't welk het den Landman zou kunnen geeven,<br />
het aandagtig onderzoek der kundigen zeer<br />
wel waardig.<br />
35. De Faifanten, zegt de Heer HOUTTUYN<br />
zijn in Holland en Overrijsfel: Maar heeft men<br />
ze niet in de andere Provinciën?<br />
36. En zijn de Berkhoenen alleen in Gelder<br />
land?<br />
37. Ook zegt de'gemelde Natuurkundige,<br />
dat de Koekhoenderen in Holland en Utrecht ge<br />
weest zijn; maar waar zijn ze nu? Ik heb<br />
deezen fraaieri Vogel in Groningen gezien, en<br />
men mag aantekenen, dat de meesten bij Coe-<br />
verden voorkomen.<br />
38. Men moet ons berigten, dat men in fom-<br />
" K 5 mi-
154<br />
W A Ï<br />
E R N 0 G<br />
'<br />
ONTBREEKE AAN T.E<br />
mige plaatzen onzes Lands geene Patrijzen<br />
vindt; waar weinigen, en waar zeer veclen<br />
zijn, als: in Drenthe, Gelderland, Overijsfel,<br />
de Meijerij, en in de Baronnie van Breda, enz.<br />
39. Ons mangelt het ook nog aan eene<br />
naauwkeurige befchrijving der Duiven, zo wel<br />
der gemeenen, als der Houtduiven, enz. en<br />
waar men geheele Vlugten deezer Vogelen<br />
vindt, met een berigt, hoe veel voor- en nadeel<br />
zij doen, enz.<br />
40. Ons ontbreekt ook nog veel ten opzigte<br />
der Tortelduiven, die te Leiden in de Boomen<br />
der Stads - Binnengragten , meer dan elders,<br />
woonen. Waar heeft men ze meer, en wel<br />
in het grootfte getal?<br />
41. De Spreeuwen, zegt de Heer HOUTTUYN ?<br />
zijn geene Trekvogelen. Waar blijven dau<br />
die duizenden, die jaarlijks onder de Pannendaken<br />
der Huizen in de Noord-Hollandjche Steden<br />
en Dorpen uitgebroeid worden , die in<br />
het Najaar naar de Velden trekken met de<br />
Ouden, daar langen tijd met geheele troepen<br />
zwieren, en eindelijk verdwijnen; en waar<br />
zijn 'er ergens meer dan in die oorden; waa<br />
minder dan in de Meijerij; en of men nie ?<br />
tegen KNOOP beweeren mag , dat ze in holle<br />
Boomen nestelen, ten minften buiten Friesland?<br />
42. Voorts bepaale men , waar , en waar<br />
men meest de verfehillende foorten van Lijste-
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 1$$<br />
teren, Kernbijteren, Finken, Kwikftaarten, Mee-<br />
fen en Zwaluuwen vindt — met welke Win<br />
den zij in elke Provincie overkoomen — hoe<br />
fommige Winden, te lang voor hun waaiende,<br />
of omzwaaiende, doodelijk worden, en hoe<br />
lang zij bij ons blijven, enz.<br />
43. Ik eindige met den Nagtegaal, van wel<br />
ken men niet gezegd heeft, dat hij zich op<br />
alle plaatzen onzes Lands niet ophoudt — dat<br />
hij in fommige jaaren maar zeerflaauw, en,<br />
gelijk men 't noemt, niet doorflaat — dat ze<br />
te Dturae zo meenigvuldig zijn in getal en zo<br />
gemeenzaam , als de Huis-Mosfchen alhier —<br />
dat ik ze aldaar, en te Steenwijk in Overijsfel,<br />
beter heb hooren doorflaan, dan ooit elders —<br />
dat het eene vergisfing zij van den Heer<br />
KNOOP , te zeggen, dat die Vogel meer bemint<br />
rondom de Huizen der Aanzienlijken te woo-<br />
nen, om die met zijnen zang te vermaakcn ,<br />
dan bij die der Boeren — wat hier van de<br />
natuurlijke reden zij , dewijl het zeker is ,<br />
dat op duizend plaatzen geene Lieden van aan<br />
zien , maar Boeren alleen ctoor derzelver zang<br />
vermaakt worden.<br />
44. Dus heb ik maar eenige weinige dingen<br />
Van 't geen ons omtrent de Natuurlijke Histo<br />
rie der Vogelen onzes Lands ontbreekt, opgegee<br />
ven. Hadt mijn bedek het toegelaaten , ik<br />
zou 'er eene grooter aantal ter baane gevoerd<br />
hebben; dan ik heb moeten intoomen, en zal<br />
m.
I56 WAT 'KR NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
ten flotte alleen zeggen, dat niet alleen de opgenoemde<br />
zaaken, maar ook al wat hunnen<br />
oorfp'rong, geboorte, opvoeding, zamenleeving,<br />
listen, vijandlijkheden, behulpzaamheden,<br />
verfehillende wijze van vliegen , lankmoedigheid<br />
in t onderwijzen hunner Jongen<br />
in dit ftuk, (dus heb ik, bij voorbeeld , eens<br />
eene Zwaluuw een halven dag zien befteeden,<br />
om haare uit den nest voor 't eerst gevloogen<br />
Jongen te leeren 'er in te rug te keeren, dat<br />
niet lijnregt toevliegende, maar met eèn bogt<br />
te maaken, moest gefchieden, 't welk de Jongen<br />
in het eerfle niet konden vatten,) geftalte-maakfel<br />
der in- en uitwendige deelen , met<br />
de bijzondere bekwaamheden voor dien ftaat,<br />
waarin de alwijze Schepper hen gcfteld heeft,<br />
betreft, befchreeven moet worden. Niemant,<br />
die het reeds aangetekende weet, en daar bij<br />
dit ftuk met een opmerkzaam oog befchouwt,<br />
zal ontkennen, dat 'er in dit gedeelte der Natuurlijke<br />
Gefchiedenis nog oneindig veel kan<br />
gedaan worden. Voorts zal men 'er bij moeten<br />
voegen de gedaante en de ftoffe der Nesten<br />
, die foms verwonderlijk aartig gemaakt<br />
zijn, met eene befchrijving van hunne Eijeren,<br />
in welken te kennen een Boeren-jongen<br />
uit de Meijerij , waar ze allen Liefhebbers<br />
van klimmen, van 't ledigen der Vogelen-nesten,<br />
van 't uithlaazen en 't rijgen<br />
der Eijer - doppen aan fnoerai zijn , den<br />
geoef-
KAT. HWTORU VAN HET VADERLAND. 157<br />
geoeffenden Natuurkundigen lesfen zou kunnen<br />
geeven.<br />
D. Omtrent de Dieren van beiderlei keven<br />
ontbreekt ons nog:<br />
1. Een berigt , of men in deeze Eeuw<br />
Schild - Padden in onze Wateren gevonden<br />
hebbe.<br />
a. Of de Amerikaan/die Land-Schild-Padden<br />
, die , gelijk ik boven heb aangehaald,<br />
zo vrolijk in onze Tuinen leeven, hier zouden<br />
vermeenigvuldigcn.<br />
3. Of de Water- Salamander, die, volgens<br />
de medegedeelde berigten , iu de Hollandfche<br />
Meeren is, en dien ik ook te Leiden in de<br />
flooten heb gevangen , in de andere Provinciën<br />
ook gevonden worde.<br />
4. Ik lees niet, waar men Hagedisfen vindt,<br />
waar men de meeften aantreft, en welk on r<br />
derfcheid in haare kleuren zij. Hier is merkelijk<br />
verfchil in.<br />
5. Heeft men overal dezelfde foorten van<br />
Kikvorfclien ? waar zeer weinigen ? waar de<br />
meesten ?<br />
6. Dat men, behalven in de reeds befchreeven<br />
plaatzen, Adders en Slangen heeft teVugt,<br />
Boxtel en Schijndel, en aldaar bijzonder in een<br />
Bosch van den Wel Ed. Groot Achtb. Heet<br />
A. VERSTER , vinde ik niet geboekt.<br />
7. Heeft
I58 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN BE<br />
7. Heeft men overal Padden , en houden<br />
zich de meesten te Emmenes of op de Hel-<br />
det op?<br />
8. Waar vangt men Prikken in de Holland-<br />
fche Rivieren?<br />
9. Waar Roch, Pijljlaart, Sternhaaij, en<br />
Steur?<br />
Voorts zal men de huishouding deezer Dieren<br />
naauwkeuriger moeten naargaan.<br />
E. Van de VISSCHEN, en bijzonder van<br />
de geenen,<br />
I. Die men in de Noord- en Zuider-Zee vangt.<br />
Men bepaale omtrent deeze Visfchen,<br />
1. Welken men in de volle Noord-Zee vangt;<br />
2. Welken digter aan onze Stranden , en<br />
op de Kusten van Holland en Zeeland.<br />
3. Welken in de Noord- en Zuider - Zee ,<br />
op de Zeeuwfche Stroomen en Dollen , of<br />
welken op de eene plaats, en op de andere<br />
niet.<br />
4. [n welken tijd des jaars is elk foort best<br />
om te eeten?<br />
5. Wanneer kunnen zij ten meesten voorof<br />
nadeele gevangen worden, en welke Netten<br />
zijn de voordeeligften ?<br />
6. Hoe veel verfchillen de Visfchen van<br />
eener-
KAT. HISTORIÉ VAN HET VADERLAND. Ï59<br />
eenerlei foort in fmaak, grootte, enz. die men<br />
in de Noord- en Zuider - Zee of Bollen vangt.<br />
7. Welke Visfchen komen uit de Noord- in<br />
de Zuider-Zee, en met welke' Winden zwemmen<br />
zij op en af? — bij voorbeeld, of niet<br />
de Ansjovis kome tegen Wind en Stroom in<br />
de Zuider - Zee ? — Waarom de Garnaaten weg<br />
zijn, zo dra bet begint te vriezen, en waar<br />
zijn ze dan, in de Noord- of Zuider - Zee? —<br />
Waarom ziet men ze niet weder, ten zij het<br />
begint te regenen ? Waarom verneemt men<br />
ze niet in den aankoomenden Zomer, tenzij<br />
de Wind uit het Zuiden waaie ?<br />
8. Welke Visfchen blijven in de Noord- en<br />
welken in de Zuider-Zee?<br />
9. Hoe veel verfchillen de Visfchen van<br />
eene foort, die in de Zuider-Zee op verfehillende<br />
plaatzen gevangen worden met verfehillende<br />
Netten , van eikanderen in fmaak en<br />
grootte — hoe veel , die men in de Zuider-<br />
Zee en in 't T vangt, — en hoe veel die<br />
men in het Tvischt, van de geenen, die men<br />
bij Zaandam in de Netten krijgt? De ondervinding<br />
leert dit; maar 't is nog onbefchreeven.<br />
10. Waarin verfchillen de Visfchen van eenerlei<br />
foort, bij voorbeeld, Baars, Paling ,<br />
enz. welken men in de Zuider-Zee vangt, van<br />
die geenen, welken de Visfchers in de binnenlandfche<br />
brakke, of zoete Wateren ophalen?<br />
11. Hos
IÓO WAT '£R NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
ii. Hoe veele veranderingen vindt men in<br />
de klcnr van eencrlei foort van Visfchen? De<br />
Heer HOUTTUYN zegt, bij voorbeeld, dat de<br />
Heer GRONOVIUS eenen Both heeft, die aan<br />
beide zijden wit is. Men zal 'er moeten bijdoen<br />
, dat men 'er in de Zuider-Zee vangt,<br />
die geheel zwart of bont zijn , gelijk ik 'er<br />
eenen heb, die een zwarten kop, en een wit<br />
lijf heeft. Dergelijke dingen moet men omtrent<br />
andere Visfchen ook waarneemen.<br />
ia. Welke Visfchen van eene foort vindt<br />
men in de Zuider-Zee, nu allerovervloedigst,<br />
dan maar in een kleen getal , en foms van<br />
deezen geen een ? — Dit gadeflaande , zal<br />
men behooren te onderzoeken, waarom men,<br />
eenige jaaren geleden , zo veele millioenen<br />
Amjovisfen'm die Zee aantrof, dat mennaauwlijks<br />
met Schuiten door hen kon heen vaaren<br />
, en vóór twee en drie jaaren werden'er,<br />
door meer dan 50 Visfchers , geen drie in<br />
een geheelen Zomer gevangen? — Waarom<br />
men in 36 jaaren tijds zoo veele Krabben in<br />
die Zee niet gehad heeft, als in het jaar 1767,<br />
waar door zij, die met zijde Netten visfchen,<br />
niet weinig fchaade leeden?<br />
13. En welke zijn de zeldzaamfié Zee-Pis*<br />
fchen ?<br />
Jl. Pis-
WAT» HISTORIE VAN HET VADERLAND, iö|<br />
II. Visfchen, die men in de Rivieren vangt*<br />
Hier ontbreekt ons een berigt aangaande<br />
1. Die Visfchen, welken men overal in alle<br />
onze Rivieren vangt.<br />
2. En welken men in de eene heeft, en in<br />
de andere niet.<br />
3. Welken in de groote Rivieren alleen voorkoomen.<br />
4. En welken in de kleine.<br />
5. Welke bepaalde plaatfen zijn 'er in de<br />
Rivieren, waar Visfchen zonder te verhuizen<br />
beftendig blijven?<br />
6. Of hoe komt het toe , dat de lekkere<br />
i Grondels alleen in 't hooge der Stroomen van<br />
de Meijerij blijven , gelijk ik ze daar in meenigte<br />
gevonden heb , en niet in het laagere<br />
afzakken ?<br />
7. Welke Visfchen zijn 'er thans in de Rivieren<br />
, die 'er voorheen niet waren, ten minften<br />
niet in zulk een groot getal; of welken<br />
zijn 'er thans minder, en welke zijn hier van<br />
de oorzaaken ?<br />
8. Welken zijn de zeldzaamfte, of nog niet<br />
befchreeven? Men vindt in den ftroom der<br />
Meijerij, die van Oasterwijk door Esch loopt,<br />
en bij Heslaar in de Dommel valt , Karpers,<br />
Steenkarpers, enz. maar kent men de weergaö<br />
Van dien Karper, die in 't jaar 1692. in dien<br />
L ftroom
l6i WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DÈ<br />
ftroom gevangen werdt, weegende 8 ponden,<br />
voorzien van een gering getal Schubben, zijnde<br />
deeze veel grooter , dan die Vitn andere<br />
Karpers , niet het geheele lichaam bedekkende ,<br />
maar laatende verfcheideh' ledige vakken doof<br />
hunnen afftand van elkander open? En waaróm<br />
zijn 'er, na het vangen VStt dién Visch,<br />
welke van veelen zijner Onderdaatien véfzetd<br />
was , weinige foortgclijken op dien ftroom<br />
gevangen? — Deszelfs af beeldzei , naar 't<br />
leven gefchilderd, heb Ik op het Landgoed<br />
Baarfchót, nabij 's Bosch, bij den Generaal<br />
CIIAMBRIËR gezien.<br />
9. Hoe veel verfchillen Visfchen vati dezelfde<br />
foort, die men in verfehillende Rivieren,<br />
Meeren en Poelen vindt, Van eikanderen<br />
in kleur, grootte , enz. bij voorbeeld , Gffrinchemfche<br />
Voorn, dobf het Haft gevóed, Snoek<br />
uit de Maas, Baars uit Zeevank, en van andere<br />
plaatzën?<br />
10. Op welke Rivieren vliegt het Haft, en<br />
welke Visfchen worden 'cr meest door gëvöed?<br />
11. In Welke Rivieren , Stroomen en Vijvers<br />
vindt men Rivier - Mosfelen , én hoe veele<br />
verfehillende foortcn?<br />
12. Vangt men nergens Rivier-Kreeften, dan<br />
in de Stroomen van het Graaffchap Zutphn,<br />
en nu en dan in die der Meijènj, nabij de<br />
Dorpen Dinther, Qosterwijk, Bladel, enz. welke<br />
ver van elkander liggen?<br />
13. Is
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 163<br />
13. Is 't zeker, dat openbaare vischrijke<br />
Wateren, wanneer 'er niet in gcvischt wordt,<br />
in het vervolg minder Visch uitleveren, dan<br />
wanneer ze verpagt worden; en welke is hief<br />
Van de reden?<br />
14. Waar van daan is 't, dat de Schepper<br />
zo veele verfehillende oogen aan de Visfchen<br />
gegeeven heeft? Hoe verfchillend is hier door<br />
hun gezigt in de diepe Wateren ? En hoe is<br />
dit naar hunnen bijzonderen ftaat gefchikt?<br />
Hier van, meene ik, is nog niets gezegd.<br />
Eindelijk, om niets meer te zeggen , daar<br />
dit Artijkel , tot alle onze Landfchappen<br />
betrekkelijk gemaakt, ons genoeg leert, wat<br />
'er nog aan ontbreeke, en van een wijden inhoud<br />
is; befluite ik, met alleenlijk nog aan<br />
te merken , dat men de voortteeling, het<br />
getal, den aart, enz. der Visfchen onzes Lands<br />
op veele, zo niet alle plaatzen, naauwkeuriger<br />
zal moeten nafpooren.<br />
F. 't Zij thans de beurt der INSECTEN.<br />
Ik denke niet, dat de HOLLANDSCHE MAAT-<br />
SCHAPPY van mij begeeren zal eene uitgebreide<br />
opgaaf van alles, wat aan dit gedeelte<br />
der Natuurlijke Historie nog ontbreeke.<br />
Welk een ruim veld had ik hier anderzins<br />
om uit te weiden ; maar tevens welk een<br />
zwaar Werk ? Wat kan 'er nog al niet aan<br />
L a dit
364 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
dit ftuk gedaan worden, als men den arbeid<br />
van TREMBLEY , SEPP , en den uitmuntenden'<br />
LYONET voor zich legt ? Wie ftaat niet ontzet<br />
over deszelfs allernaauwkeurigde verrigtingen<br />
in het ontleden van eene Rups? — En<br />
al gaan we zo verre niet, al erkennen we, dat<br />
de vermoogens van maar éénen Vaderlander,<br />
. die de Reaumur van Holland is , zo verre<br />
reiken , wat is 'er voor ons , die minder kunnen<br />
, egter niet al te doen?<br />
Laaten deeze redenen zo veel bij U, HOL-<br />
LANDSCHE MAATSCHAPPY ! voor mij uitwerken<br />
, dat de volgende algemeene Aanmerkingen<br />
over dit Stuk voldoende geoordeeld worden.<br />
,<br />
1. De Ondervinding heeft mij geleerd, dat<br />
alle Infeften, die men in ons Vaderland, 't zij<br />
op 't Land, 't zij in de Wateren vindt, nog<br />
niet befchreeven zijn, en bijgevolg ontbreekt<br />
ons nog een berigt der onbekenden.<br />
2. Heeft men in Friesland, Groningen,<br />
Drenthe, Zutphen, Meijerij, Baronnie van Breda<br />
, Lande van Overmaaze, Vlaanderen, enz.<br />
zo veel aan dit duk gewerkt, als in de Provincie<br />
van Holland alleen ?<br />
3. Heeft men ons gezegd, dat men fommjge<br />
en welke Inheden, overal, door het geheele<br />
Land, en welken op bijzondere plaatzen alleen<br />
aantreft ? Hebben wij berigten, dat men<br />
den Mieren-Leeuv in de Provincie van Groningen
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. l6g<br />
gen vindt ? Zoekt men niet vrugteloos in<br />
verfchciden Provinciën de groote Tor , 't vlie<br />
gend Hart in Gelderland geheten ? Waar treft<br />
men fraaier Juffertjes aan , dan in de water-<br />
agtige oorden rondom 's Bosch? Daar ziet<br />
men ook Kapellen vliegen , die ik nooit buiten,<br />
den Haag en Leiden heb gevonden. Waar zijn<br />
meer lichtende Infeften, dan in Gelderland en<br />
de Meijerij ? Een der fchoonfte lichtende<br />
Vliegen heb ik, 's avonds aan tafel zittende<br />
ten huize van de BARONNESSE VAN SPAEN ,<br />
GRAAVINNE VAN NASSAU, te Cleef, gezien en<br />
gevangen, welke, gelijk men mij verzekerde,<br />
ook in Gelderland waren , en zelfs fommigen,<br />
die nog meer lichtten, en waarbij men gefchrift<br />
kan leezen. Waar zijn die in Gelderland en<br />
in de Meijerij?<br />
4. Men tekene de Infeften op, die men in<br />
't eene jaar bij millioenen meer heeft, dan in<br />
het andere, en waar men die vindt. Des zal<br />
men van de Rombouten, door Dr. HOUTTUYN,<br />
1. d. 9. ft. bl. 1. befchreeven, welke hij zegt,<br />
dat in Vlaanderen gezien zijn, moeten bijvoe<br />
gen , dat ze toen ook in grooten getale in<br />
V Bosch vernoomen zijn — dat de Sprinkhaa-<br />
nen, in 't jaar 1748 uit JJuitschlandovergtkoo-<br />
men, ook in mcenigte daar gezien zijn, en<br />
wel in grooter getal dan in Holland — dat men<br />
in Gelderland fomtijds zulk eene meenigte groo<br />
te Vliegen heeft, die de Beesten geweldig ftee-<br />
L 3 ken,
%66 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
ken, dat men de ruggen der Koeien met teer<br />
beftrijken moet — ik zwijge van de Luizen,<br />
die de Groote Boonen in mijnen Tuin voor<br />
twee jaaren geheel bedorven hebben, en elders<br />
niet te vinden waren, enz.<br />
5. Ons ontbreekt een naauwkeuriger kennis<br />
van de Infeclen, die men in de Zuider-Zee, in<br />
den Dollen , en in andere Poelen vindt. —-<br />
Ook moesten de Veenen en Moerasfen in alle<br />
de Gewesten, en, ik meene met grond te mogen<br />
zeggen, bijzonder in de Meijerij en Baronnie<br />
van Breda, onderzogt worden.<br />
6. Heeft men in Zeeland de Steenen, door<br />
Wormen doorboord , begonnen gade te flaan.<br />
Men behoorde dit ook te doen omtrent de geenen<br />
, die aan de Zuider-Zee onder water liggen;<br />
wijl ik bij het opmaaken der Nieuwe-<br />
Slui:, boven Medemblik aan de Zee , over het<br />
Eiland Wieringtn , in den jaare 1764 veele dergelijke<br />
doorboorde Steenen gevonden heb : of<br />
dit door 't zelfde foort van Wormen gefchied<br />
ware, moet men nog onderzoeken. De Ar*<br />
beiders aan die Sluis hebben hunne belofte niet<br />
gehouden, van mij de Steenen, met de Wormen<br />
in dezelven , te zenden.<br />
7. Ons ontbreekt een Vervolg van de Historie<br />
der Paal-Wormen. Men behoorde die te<br />
vervolgen: want hoe fterk ze verminderd mogen<br />
zijn, ik weet, dat men ze aan de Scheepen<br />
, de Zuider-Zee bevaarende , in de zes<br />
laat?
KAT, HISTORIE VAN HUT VADERLAND, gg]<br />
Iaat Me jaaren zo veel niet befneurd heeft, als<br />
in 't voorleeden jaar 1767. toen ik 'er nieuwe<br />
uitwerkzelen yan gezien heb— En blijft het een<br />
vaste regel, dat ze in grooter getale toenee-<br />
men, wanneer wc veel warmte hebben in de<br />
Haanden van Augustus en September ?<br />
8. En hoe verre vliegt het Haft in ons Va<br />
derland? Waar ziet men het nooit? enz. waar<br />
waar van ik hl. 162. reeds iet gezegd heb.<br />
9. De uitmuntende SWAMWERDAM, en an<br />
deren hebben ons de Historie der Bijen voor<br />
treffelijk geleerd; maar ik weet niet, dat men<br />
de Reizen der Bijen befchreven heeft, behal-<br />
ven KNOOP , die 't geene zijne Provincie raakt,<br />
te boek heeft gellagen. Men tekene dan aan , ,<br />
dat de Gelderfchen hunne Bijen in het voor<br />
jaar naar Noord-Holland over de Zee voeren,<br />
en die van den Thielermard de hunne naar de<br />
zijde yan Amersfoort in het Najaar brengen —»<br />
met de redenen waarom — en hoe lang zij daar<br />
blijven — dat de Meijerijfche Boeren en anderen<br />
dit ook in agt neemen — waar men den besten<br />
Honing en Wasch vindt— en of onze gewoone<br />
Bijen- korven zwigten moeten voor de nieuwen<br />
van Thorsly en White? — Mijn bedek laat<br />
niet toe verder uit te wijden omtrent het geen<br />
hier nog aan ontbreekt.<br />
L 4 IL 'T
IÖ8 WAT 'ÊR. NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
II. 'T RIJK DER GEWASSEN,<br />
L Aangaande de Boomen.<br />
1. Ontbreekt ons een naauwkeurig berigt,<br />
welken in elke Provincie groeien, welken niet:<br />
want hoe groot 't onderfcheid in deezen is,<br />
heb ik dikwils met verwondering opgemerkt.<br />
2. En welk foort heeft men in elk Land-<br />
fchap onnoemlijk meer, dan in het andere ?<br />
3. De Bosfchen zijn niet geregeld befchreven,<br />
4. Welk foort groeit het weeligfte in elke<br />
Provincie , en brengt het beste hout voort ?<br />
5. Waar flaagt men best met Kreupel-Bosch ,<br />
en in welke aarde ?<br />
6. Welke Boomen plant men thans met het<br />
meeste voordeel in elk Gewest, en in welken<br />
grond ?<br />
7. Welke Boomen fchieten thans beter op,<br />
dan voorheen , en welke is 'er de reden van ?<br />
8. Waarom groeien de Boomen op AzPeluwe<br />
en in de Purmer van Noord-Holland niet meer<br />
zo tierig als voorheen ? — waar heeft dit meer<br />
plaats? — en hoe zalmen dit nadeel best voor-<br />
koomen ?<br />
9. Sterven de Boomen, die ter wederzijden<br />
eener Laan ftaan, beltrooid met Zee-Schulpen,<br />
en op welk eene wijze doen deezen zo veel<br />
nadeel ?<br />
10. Is 'er geen middel om Harjlen en Gow-
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. IÖO<br />
men uit de Boomen met voordeel te verzamelen?<br />
waar vloeien ze overvloediger uit dezelven,<br />
dan op veele Plaatzen in O verijs fel en dcMeijerij?<br />
11. Hoe groot is het verfchil tusfchen de<br />
Eiken-Boomen in ons Land? — Is 't hout van<br />
den eenen beter dan dat van den anderen ?<br />
12. Welke Vrugt- Boomen groeien best in elke<br />
Provincie? — Hoe veele foorten telt men van<br />
dezelven? en in welke gronden moet men die<br />
Planten , om 't meeste Ooft te verkrijgen ?<br />
13. Zou het planten van Moerbezie - Boomen,<br />
dat te Utrecht vóór eenige jaaren mislukt is ,<br />
aldaar, of elders niet hervat kunnen worden<br />
met gegronder hoop van beter uitflag ?<br />
14. Welke Boomen moet men rondom open<br />
Landhuizen zetten, om 's zomers de meeste<br />
koelte en 's Winters de meeste warmte te hebben?<br />
15. Ons ontbreekt eene aantekening, waar<br />
men de grootfte Boomen van ons vaderland<br />
vindt. Zijn 'er uitgeftrekter dan de fteeds toeneemende<br />
Linde-boom op 't Marktveld te Rilvarenbeek<br />
, of die te Oosterwijk Maat , onderwelken<br />
laaften wel duizend menfehen kunnen<br />
fchuilen? Waar is dikker Wilg dan te Zaandam<br />
, die twee menfehen pas omarmen kunnen?<br />
16. Waar vindt men de oudfte Boomen in<br />
ons Vaderland? Op welke jaaren moet men<br />
elk foort hakken? Hoe veel verfchilt dit in<br />
alle de Provinciën ?<br />
L 5 17. Be.
Ï70 WAT 'ER. NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
17, Beneemen de vierkante planken-kokers,<br />
rondom jonge Boomen gezet , iets van den<br />
wasdom ? En is 't best aan de Zuidzijde lang<br />
werpige openingen daarin te maaken, om den<br />
groei te bevorderen, gelijk men in eene nieuw-<br />
aangelegde Laan buiten eene der Poorten yan<br />
Groningen onlangs gedaan heeft?<br />
18. Waar vindt men geheele Laanen of Boo<br />
men in ons Land, die ten onderftc boyen zijn<br />
gekeerd , zo dat de Takken thans Wortelen<br />
zijn , en de Wortelen Bladeren en Bloesfem<br />
dragen ?<br />
iy. Wat is de rede , dat de Bladeren der<br />
Boomen in fommige Herfften veel vroeger ver<br />
dorren , dan in de anderen ? en waar befpeurt<br />
men dat meest?<br />
II. Over het Kromhout.<br />
Onder het Kromhout, gelijk men het noemt<br />
in het Graaffchap Zutphen, welk eigenlijk niets<br />
anders is dan Wortels van Boomen, die men<br />
uit de Bosfchen haalt, vindt men zulke fraaie<br />
en wonderbaare fpeelingen der Natuur , welke<br />
ik nergenB vinde aangetekend, dat'ik mij ver-<br />
pligt gerekend hebbe, om 'er melding van te<br />
maaken. Nabij Zutphen heb ik eens, bij eenen<br />
Landman, een Kromhout gevonden, 't welk<br />
de gedaante van een Dier hadt, zo uitucemend<br />
aartig door de Natuur toegeftcld. zonder dat<br />
'er
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 171<br />
'er de kunst de hand aan geleend hadt, dat<br />
het mi] verrukte , en bij den Man zeiven zo<br />
hoog gefehat werdt, dat ik 't met geld niet<br />
kon magtig worden. Op het Strand bij Petten)<br />
heb ik eens een ftuk gevonden, 't geen ik nog<br />
bewaar, verbeeldende een jong gekuifd Vogeltje.<br />
Waar vindt men dergelijken meer?<br />
III. Over de Gewas/en , Planten en Bloemen.<br />
1. Ik vinde niet gezegd, hoe veele foorten<br />
van Bes/en in het wilde van ons Land groeien —<br />
noch wat men met de Walbesfen doet, die in<br />
Overijsfel en buiten Harderwijk veel groeien —.<br />
waar men de Genista en de Juniperus in de<br />
Meijerij vindt, en wat nut ze daar doen —»<br />
waarde fterkriekende Gagel, die fommige Boeren<br />
gebruiken om de Vlooien uit hunne bedden<br />
te verdrijven, en welker knoppen Wasch uitleveren<br />
— of waar men de Kappers aantreft,<br />
enz. En daar men de laatften in het wilde<br />
vindt in het hooge der Meijerij, moest men<br />
beproeven , of men ze niet nabij de Steden<br />
en grootere Dorpen kon doen groeien om 'er<br />
voordeel mede te doen. Ik heb ze meermaalen<br />
geplukt, en bij gebraad zo goed bevonden,<br />
dat men de Vreemden wel kan misfen.<br />
2. De beroemde OË GORTER heeft in zijne<br />
Flora Belgica zo veele honderd Planten befchreeven,<br />
en 'er bijgevoegd, welken men nog mist:<br />
des
Ïf2 WAT 'ER. NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
des men de laatlten, die men in de Provincie<br />
van Groningen, de Meijerij van 's Bosch, de<br />
Baronnie van Breda , Vlaanderen, en in den<br />
Lande van Overmaaze nog onaangetekend vinden<br />
uiogt, moet nafpooren.<br />
3. Men befchrijve ook alle Zee- en Waterplanten<br />
, die in de Rivieren, Beeken, enz,<br />
gevonden worden, en waar ter plaatze: want<br />
veelen heb ik in de Meijerij gevonden, die ik<br />
nooit in Holland zag , en in Holland, die ik<br />
daar niet befpeurde. Ook meene ik, dat men<br />
alle foorten van Gras en Mosch, welke zo<br />
veelen zijn , niet geboekt heeft, noch waar<br />
men ze aantreft.<br />
4. Ons ontbreekt eene naauwkeurige befchrijving<br />
van het Wier der Zuider - Zee, naamelijk<br />
, wanneer het begint te groeien , tot<br />
welk eene hoogte het opkomt, op welken tijd<br />
het los fchiet, wanneer men het opvischt, op<br />
welke plaatzen het in die Zee alleen groeit,<br />
en waarom ; eindelijk , of men het niet tot<br />
het mesten der Landen zou kunnen gebruiken<br />
, en zo men het dan meer noodig heeft,<br />
waar men het best zou kunnen planten, enz.<br />
5. Welke Planten brengen de verfehillende<br />
Provinciën ten meesten voordeele voort?<br />
6. Waarom vindt men thans zo weinig Aard-<br />
Peeren ?<br />
7. Waar graaft men Aard - akkers ? Zijn<br />
de Gelderfchen, Overijsfelfchen, of Zetuwfchen
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. I7J<br />
fchen de besten? Waarom vindt men ze elders<br />
niet?<br />
8. Van waar is het, dat onze Winter-Saladc,<br />
Vette, Vetteke, of Veld-Sala , in de Meijerij<br />
in het wilde groeit, en elders niet? gelijk<br />
ook de Aardbeijen in fommige Bosfchen<br />
van Gelderland? Overtreffen zij de geenen<br />
die wij in onze Tuinen hebben?<br />
9. Men heeft ons ook niet opgegeeven, waar<br />
van het zij, dat de Hoornfchegeele Wortelen en<br />
Aalbesfen , de Nijmeegfche , Rosmalenfche , en<br />
bijzonderdc Vugtfche Knollen, de Bosfche Selderij,<br />
de Leidfche Bloemkool, de Artichokken uit<br />
de ftreek bij Enkhuizen, de Schijndelfche Hop,<br />
enz. zo beroemd zijn in ons Vaderland.<br />
10. Waar inbeftaat het onderfcheid tusfchen<br />
de Leidfche en Friefche Boter ? — ik zwijge<br />
van de andere foorten , die in ons Land gemaakt<br />
worden.<br />
11. Waar groeien de beste Aardappelen ?<br />
Waarom roemt men zoo hoog de Zeeuwfchen ?<br />
Welk is 't onderfcheid tusfchen de geelen en<br />
de rooden , welke laatften de Boeren in de<br />
de Meijerij in grooten getale teelen? en die,<br />
dat mij bijzonder is voorgekomen , den Engelfchen<br />
naam van dit gewas meest behouden,<br />
daar wij die vergeeten hebben.<br />
12. Welk onderfcheid is 'er tusfchen de<br />
Kaas, die men in ons Vaderland maakt; waar<br />
van ik bi. 140, 141. reeds iets gezegd heb?<br />
Van
174 WAT 'ÊR NÓC ÖNTBREÉKE AAK Dfi<br />
Van waar komt dat onderfcheid, en waarom<br />
geeft het beste Land de beste Kaas niet ?<br />
13. Het kleine Veldgewas, Spurrie geheten ,<br />
zo onbekend aan de Hollandjche Boeren, als<br />
hoog gefebat in *t hooge van Overijsfel , te<br />
Delden, en in de Meijerij van 's Bosch, vindè<br />
ik niet befchreeven; dat is te zeggen, wanneer<br />
de Boeren hetzelve zaaien , maaien, dröogen,<br />
en 's Winters met Knol-foppen voor hun<br />
Vee , met zeer groot voordeel, ftooven, en<br />
voorgeeven.<br />
t 4. Waar groeien de beste Biezen tot het<br />
maaken van Matten, en hoe worden zij be<br />
handeld ?<br />
15. Waar het beste Riet tot 't dekken van<br />
Huizen? enz.<br />
16. Waar neemt men de Rietplantingen in<br />
acht, en hoe veel nut doen zij overal tegen<br />
den waterdag?<br />
17. Hoe gefchiedt 't Duin-planten, en hoe<br />
veel bewaart het de Duinen tegen het ver-<br />
ftuiven ?<br />
18. Waar groeit de Hennip in ons Land?<br />
Waar de flegtfte? Hoe die te verbeteren , en<br />
waarom wordt die van de Alblasfer- en Krim.<br />
pner-Waarden zo hoog geroemd?<br />
19. Welk is de beste en minst kostbaars<br />
wijze van Distels uit te roeijen : 't zij met<br />
houten tangen uit den grond te laaten rukken,<br />
gelijk men in Noord-Hollend op fommige plaatzen
NAT. HÏSTORIE VAN HET VADERLAND. 175<br />
zen doet, 't zij met mesjes te laaten affnijden,<br />
ten tijde dat ze met de Tarw oprchieten, zo<br />
als in Gelderland — of moet men tot den Herfst<br />
wagten, en dezelven voor eene vallende Regen-bui<br />
afmaaien, op dat het water, in de<br />
open pijp der Plant vallende, dezelve doet<br />
rotten ?<br />
20. Waar vindt men de meeste Agaricus?<br />
Leveren niet de l oomen buiten 's Bosch de<br />
meeste uit, of waar is de beste ?<br />
21. Zijn de Morilles der Meijerij befchreeven,<br />
en waarom tragt men ze niet te vermeenigvuldigen<br />
?<br />
22. Waarom brengt het zelfde Knolzaad in<br />
den eenen grond, langftaartige, en in den anderen,<br />
ronde Knollen voort?<br />
23. Waar vindt men de Eriophorum , in<br />
Drenthe de Moeren geheeten j anderszins Wdlevlas,<br />
of Katoen - Bloem, ten grootden getale?<br />
en waarom beproeft men niet dezelve zo fterk<br />
te vermeenigvuldigen, dat men ze tot Bedden<br />
en Kusfens, of andere dingen gebruike, gelijk<br />
mij in Drenthe gezegd is, dat de Boeren<br />
daar doen; of is dit onmoogelijk , om dat ze<br />
meest natte plaatzen beminnnen ? Kan men<br />
niet onze Hei» gronden daar door tot meer<br />
voordeel aanleggen ?<br />
24. Waar groeit het beste Gras ? Waar<br />
door kotót het Riet-gras in de Landen, en hoe<br />
is dat best weg te neemen ?<br />
25. Hoe
tf6 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DÈ<br />
25. Hoe veel verfchilt het Langejlraatsch $<br />
Noord-Hollandsch en Friesch Hooi van elkander<br />
? Is het Hooi, dat in de Bilt van Friesland<br />
groeit, het beste ? en waarom is dat van<br />
het Eiland Marken beter voor Osfen en Schaapen,<br />
dan voor Koeijen?<br />
26. Men heeft ons ook nog niet berigt,<br />
waarom Hooi van het eene Land altoos broeit,<br />
hoe lang het moge gedroogd hebben, daar dat<br />
van een ander nabij liggend ftuk Lands nooit<br />
broeit, gelijk ik dit veeltijds in de Purmer gezien<br />
heb. Zijn 'er geene middelen uit te vinden<br />
, om dit kwaad voor te koomen, waar<br />
door mert den Landlieden van deeze fchoone<br />
Landftreek den uitneemendften dienst zou<br />
doen: en heeft men gezegd hoe veel kragts<br />
het Hooi door dit broeien ve'rlieze ?<br />
27. Hebben anderen het middel, om 'sWin*<br />
ters versch ontlooken Bloemen te hebben , dat<br />
ik bl. 56. uit de Vaderl. Letteroefeningen heb<br />
opgegeeven, en bij mij mislukt is, goedgevona<br />
en? — Of de Bijen, Hommels, en andere<br />
Infeften oorzaak zijn, dat enkele Bloemen foms<br />
dubbel zijn, en meer andere dingen, hier toe<br />
behoorende, gaa ik voorbij. Zij zijn bekend,<br />
en verdienen ongetwijfeld verdere nafpooring.<br />
28. Wij ontbeeren nog eene nette befchrijving<br />
van de Kolkringen, hoe zeer het bijgeloof<br />
daaromtrent verminderd zij. Ik heb ze<br />
in Noord-Holland gevonden , maar niet op veele
NAT» HISTORIE VAN HET VADERLAND, iff<br />
U andere plaatzenJ Waar zijn ze meer ?'<br />
wat is'er de oorzaak van? waarom koomen<br />
ze niet alle jaaren op dezelfde plaats wede<br />
rom ? waarom blijven ze fomtijds lang agter ?'<br />
waarom wil het Vee derzelver Gras niet ee-<br />
ten, of is 't om dat zij het met de lippen<br />
niet vatten kunnen, dewijl het te kort is ?<br />
IV. Aangaande de Graanen, enz;<br />
t. Wij misfen eene naauwkeurige befchrij<br />
ving van de Graanen ,• die algemeen in allé<br />
Landfchappen groeien , of die bijzonder en<br />
alleen in fommige Provinciën geteeld worden.<br />
2. En welken heeft men hier en daar be=<br />
proefd te zaaien, die mislukt zijn ?<br />
3. Welk Gewas zaait men minder dan voor<br />
heen ?<br />
4. Daar het verbod van den uitvoer van Vlas<br />
uit Brdband, vóór weinige jaaren de Gelderfchtt<br />
Boeren allereerst genoopt heeft om ditvoordee-<br />
lig Gewas in den Thielerwaard te zaaien , mogt<br />
men wel bepaalen hoe hun dit gelukt, en<br />
welke voordeden zij thans meer van hun Land<br />
trekken, dan te vooren.<br />
5. Dewijl men ten minden in vijf Landfchap<br />
pen Plas zaait, en het onderfcheid tusfchen<br />
het een en ander vrij aanmerkelijk is, zou men<br />
een net berigt van de behandelinge Van 't Vlas 9<br />
?n het onderfcheid kunnen begeeren: en mo i<br />
M gdijk ?
37$ WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN L>B><br />
gelijk , zo de aatidagt der Natuurkundigen<br />
met ernst hier op viel, waren 'er verbeteringen<br />
in te maaken.<br />
6. Waar groeit in ons Land de beste Tar*<br />
we,Rogge, Boekweit, Haver, Raapzaad, Gierst,<br />
Paardeboonen, Garst, Linfen, Erwten, Mostard,<br />
enz. en welk is het verfchil in de zwaarte<br />
en deugd deezer Graanen?<br />
7. Wanneer is het voordeelrgfre, naar de<br />
gefteldheid van de lucht en gronden, deeze<br />
en andere Gewasfen te zaaien ? — Is dit al<br />
befchreven , en voor elke Provincie bepaald ?<br />
Ik meene hierin een groot verfchil gevonden<br />
te hebben in ons Land; en het zon noch onaangenaam<br />
noch onvoordeelig zijn , op dit<br />
ftuk met alle mogelijke aandagt te letten, en<br />
door Proeven te onderzoeken.<br />
8. Waar groeit elke foort van Graan het<br />
weeligfte , en waar brengt het den rijkften<br />
Oogst voort ?<br />
9. Ons ontbreeken nog de fraaie Proeven<br />
omtrent den nieuwen Landbouw , die de<br />
Eerw. Heer e. KEUCHENIUS, Predikant te<br />
• Vugt, aldaar heeft laaten doen, en meer anderen,<br />
elders te werk gefield.,<br />
Eindelijk merke ik in 't algemeen, ten flot.<br />
te van dit Artijkel , aan , dat niemand ,<br />
mijns weetens, uitgerekend heeft , in welke<br />
Provincie van ons Land de Boomen eerst uitfpruiten<br />
, de Moeskruiden vroeger voortkooj&en-
NAT» HISTORIÉ VAN HET VADERLAND» If(J<br />
men , en het Ooft eer geplukt wordt —- hoe<br />
groot dit Verfchil tusfchen allen zij — en Voof<br />
hoe verre men dat aan de Lucht en de Gron><br />
den moet toefchrijven.<br />
III. 'T R.YK DER DELFSTOFFEN.<br />
I. Over de ligging en grootte des Lands.<br />
De uitgedrektheid des Vaderlands, de lengte<br />
en breedte der Steden, de afdand Van elk*<br />
anderen, de grootte Van elk Landfchap, enz.<br />
behootden naauwkeurig gemeeten 4 en door<br />
Starrekundige Waarneemingen bepaald te Wor*<br />
den, op dat men betere Landkaarten krijge.<br />
II. Over de tegenwoordige gejleldheid des Lands%<br />
Wij behöorden te weeten i<br />
i. Welke Provinciën het hoogde liggen<br />
en welke het laagde.<br />
2» Hoe veel ligt de ëene hooger dan de andere<br />
5 bij voorbeeld, 't Valkenhof te Nijmee*<br />
gen boven den Dam in Amfterdam ?<br />
3. Waar ligt elk Landfchap het hoogde 4<br />
Waar het laagde , en hoe Veel daalt elke Pro'a<br />
Vindie ten opzigte der anderen ?<br />
4. Waar beginnen de hoogde eli laagftg<br />
Plekken $ en waar eindigen zij ?<br />
H J I» Hoi
IÖO WAT 'fiR- NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
• 5. Hoe veel drooger is het eene Landfchap<br />
dan het andere ?<br />
6. Welke zijn de nog onbefchreeven Eilan<br />
den in de Rivieren ?<br />
7. SMen r<br />
geeve ons eene nette lijst en befchrijving<br />
van de Gronden in elk Landfchap ,<br />
naamelijk, waar goede en vrugtbaare Landen<br />
waar Veen , Hei, of Broek- en Graslanden<br />
zijn — waar men alleen Klei, waar alleen<br />
Zand, gemengde of zuivere aarde vindt —<br />
hoedanig de verfehillende gronden der Kleilan-den<br />
zijn, enz. Ik doele hier voornaamelijk op<br />
de Gronden der Zes Gewesten, met die der<br />
Ceasfocieerde Landfchappen, welken wij niet<br />
ten halve kennen uit den Tegenw. Staat der<br />
Vereenigde Nederlanden, zo als boven genoeg<br />
gebleekenis. En al wat wij, ten opzigte van<br />
de Provincie Holland, 'eruit vernoomen hebben<br />
, was ook zeer gebrekkig; doch 't geen we<br />
breedvoerig voorftelden, om dat wij 'er toen<br />
geene andere befchrijving van hadden* en dieopgaaf<br />
zoude ik voorzeker zeer ingekort, of<br />
met één woord alleen daar van gefprooken<br />
hébben, - indien ik de Natuurlijke Historie van<br />
Holland, 1. d. door den ktmdigen Dr. j. L E<br />
ÏRANCQ VAN BERKHEij , vroeger ontvangen<br />
hadde, die ons, op eene zeer geregelde wijze<br />
, alle de Gronden van Holland heeft opgegeeven<br />
, en waar op ik mij dan alleenlijk zon<br />
beroepen hebben, gelijk ik thans doe.<br />
8. Hoe
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. l8l<br />
8. Hoe veele foorten van Aarde, Zand, enz.<br />
hebben wij in ons Land, en hoe veel verfchillen<br />
zij in kleur, taaiheid, fijnheid, aart enz.?<br />
Dit weeten we alleen van Holland en Utrecht,<br />
doch niet van de andere Provinciën.<br />
III. Over de veranderingen van Landen en<br />
Gronden.<br />
1. Naardien ons Vaderland eene geduurige<br />
verandering ondergaat, is het der moeite waardig<br />
, en 't behoort tot de Natuurlijke Historie<br />
dat men aantekene, waar het Land door de<br />
Zee of Rivieren toe- of afneeme — waar de<br />
Rivieren ondieper worden —- waar ze haaren<br />
loop veranderen — waar de Zandplaaten verfchieten<br />
, of opkoomen, enz. en dus moet<br />
men de nog onbefehreeven veranderingen opgeeven.<br />
2. Ons ontbreekt een Berigt, hoe fterk de<br />
Dollert jaarlijks vermindert; hoe veel fchoon<br />
Land de Provincie van Groningen daar door<br />
reeds aangewonnen heeft, en nu weder om op<br />
nieuw ftaat aan te winnen,<br />
3. 't Mangelt ook aan eene nette befchrijving<br />
van 't affpitten van 12 voeten Lands bij<br />
Wüdervank in Groningen , welken louter<br />
Turf zijn , die door 1200 Schippers naar<br />
Holland gevoerd , en verkeerdlijk voor Friefehe<br />
Turf wordt gehouden —• van 't goede<br />
M 3 Zaai-
3:S2 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
Zaailand, 't geen men van dat afgefpitte Land<br />
maakt — van de uitneemend fraaie Beddim»<br />
gen, die men in de hoogte van die 12 voeten<br />
Lands zeer aartig ziet liggen,<br />
4. Ook kan men hier eisfchen een vcrflag<br />
van de uiterlijke verandering der Landen door<br />
de zeer toeneemcnde Hout-pooterijen in Zuid-<br />
Bolland, en welken, in de laatfte jaaren, in<br />
de Meijerij , zo aan de openbaare wegen, als<br />
in de heien in acht genomen, de gedaante van<br />
die niet onaangenaame Landdreek ten haaren<br />
voordeele zeer doen veranderen, — Voorts<br />
hadt men noodig een berigt van de nieuwaangelegde<br />
groote Zaailanden in de woede Hei,<br />
niet verre van Breda, waarop ik met verwondering,<br />
in 't jaar 1766, het fchoonfte Koorn<br />
heb zien wasfen — van den Overlaat, zo genoemd<br />
, nabij Hemden, ingerigt om de Maas<br />
van 't overtollig water te verlosfen, en.'* Bosch<br />
van overltroomingen te bevrijden, en van derzelver<br />
voortreffelijke dienden, die men 'er bij<br />
ondervindinge van verneemt — van het graaven<br />
eener nieuwe groote Vaart naar Meppel,<br />
om de Turf uit Overijsfel gemakkelijker te kunnen<br />
vervoeren , waar van men mij,. deezen<br />
^omer , het Plan aldaar aanwees, en waar<br />
•aan men mogelijk al bezig is,<br />
5, Men leere ons, hoe veel en waar doorhet<br />
fchaadelijk Zand op de Velwwe vermeerdert<br />
-s- waar, en waar door de Moerasfen,<br />
voor.
KAT. HÏSTORIE VAN HET VADERLAND. 1S3<br />
voorheen zo week, thans vast Land worden,<br />
waar van ik verfcheiden voorbeelden ken.<br />
IV. Zinken der Gronden.<br />
Hier van behoorden wij van tijd tot tijd te<br />
verneemen,<br />
1. Of Noord-Holland blijft zinken.<br />
2. Of men dit niet hier of daar, maar door<br />
het geheele Kwartier befpeurt.<br />
3. Hoe veel dit zij federt de laatfte meeting.<br />
Welk berigt noodzaakelijk is , zal men de<br />
gefchillen over het maaken van houten of ilecnen<br />
Waterloopen aan de Schepradmolens gelukkiger<br />
beflisfen.<br />
4. Of men in de andere Provinciën iets, en<br />
hoe veel van dit zinken verneemt.<br />
V. Zee - Gaten.<br />
De HOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJ moest altoos<br />
verflag ontvangen van de minfte veranderingen,<br />
die men in de Zee-gaten befpeurt,<br />
federt de laatfte berigten, die 'er in voorgevallen<br />
zijn, welker nuttigheid ik hier niet behoef<br />
te betoogen.<br />
M 4 VI;
•184 WAT ?<br />
£R NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
VI. Gronden der Zee , der Zee - Banken en<br />
Plaaten.<br />
1. Hoedaanig zijn de Banken, Plaaten, en<br />
Gronden in de Noord- en Zuider-Zee, volgens<br />
de nieuwHe waarneemingen, die 'er gedaan<br />
en nog onbekend zijn, of nog gedaan moeten<br />
worden ?<br />
2. Hoe veele verfehillende gronden van Klei,<br />
ïand, Modder,, enz. vindt men in de Zuider-<br />
Zee, welken ons nog onbekend zijn ; maar<br />
waar in ik veele Schippers zo bedreeven gevonden<br />
heb, dat zij zich veeltijds, 's nagts ,<br />
op het bevoelen der gronden met hunne Mokken<br />
, zo verre durfden verlaaten , dat ze<br />
daar uit bepaalden de plaats , waar zij waren<br />
, en welken koers zij in het zeilen moesten<br />
houden.<br />
VII. öejler- en Mosfelbanken.<br />
Men heeft ons niet naauwkeurig berigt s<br />
waar deezen in Zeeland en de Zuider - Zee liggen<br />
— veel min hoe groot en voordeellg zij<br />
zijn — welken den besten Visch uitleveren ~<br />
en Welken af- oftoeneemen.<br />
VIII. Bosfchen.<br />
$»pven heb ik reeds te kennen gegeeven dat<br />
wij
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. I§5<br />
wij eene nette befchrijving moesten hebben van<br />
de groote en kleine Bosfchen onzes Lands —<br />
welke Boomen dezelven uitmaaken, en welken<br />
best daar in groeien, met eene aanwijzirtge<br />
van de Gronden, waar in zij Haan.<br />
IX. Stranden, Duinen, Bergen, enz.<br />
1. Van de Stranden aan de Noord-Zee zon<br />
ik eene volmaakter befchrijving begeerd hebben<br />
: juist wordt ze mij thans door den 'oplettenden<br />
Dr. LE FRANCQ VAN BERKHEIJ in zijne<br />
Natuurl. Historie gegeeven; —. en zullen<br />
nu de Stranden der Zuider-Zee naar de kanten<br />
yan Gelderland en Overijsfel geen opmerking<br />
verdienen ? Dit meen ik, bij Blokzijl en el?<br />
ders geleerd te hebben.<br />
£. Waar heeft men de hoogfle Duinen, en<br />
welke is haare hoogte ?<br />
3. Men overhandige ons eene fraaie befchrijving<br />
van den Pieters-berg bij Maastricht, —<br />
van den Berg, waar op Groningen ligt, den<br />
Bisfchops • rug geheeten , met de plaats waar<br />
hij begint, en hoe verre hij in Duitschland<br />
voortloopt — van den Amersfoortfchen Berg —<br />
(Mi der geenen, die men aan de zijden van Arnhem<br />
vindt, of daar men naar Rhenen afdaalt,<br />
bijzonder van den Taf Merg, waar van men de<br />
verrukkelijklte gezigten heeft — van de Ber-.<br />
gen of hooge Heuvelen , indien men "mij de<br />
M 5 eer.
,x86 WAT 'ER. NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
eerfte bcnaaming betwisten mogte, die ik te<br />
Loon- op- Zand , Hilvarenbeek, Eakel, waar<br />
de Kerk op den hoogften Berg ftaat, Nieuwland,<br />
alle Dorpen van de Meijerij, en meer<br />
anderen gezien, beklommen, en van dezelven<br />
de fchoonfte Gezigten met 't uiterfte genoegen<br />
befchouwd hebbe. — Ook wilde ik de Mookfche<br />
Bergen niet vergeeten hebben, aan welker<br />
voet, ter zijde der Maaze, men een' verrukkelijken<br />
oord vindt, en welker toppen, op<br />
den afftand van zes of zeven uuren, zich als<br />
een blaauwe ftreep in de lucht vertoonen, gelijk<br />
ik dikwils heb gezien van de Wallen van<br />
's Bosch bij helder weder.<br />
X. Dijken.<br />
Men heeft in ons Land verfcheiden foorten<br />
Van Dijken, op eene verfehillende wijze en<br />
van verfehillende Aarde gemaakt, waar van<br />
men wel eene befchrijving mogt bcgecren, met<br />
de verfehillende wijze van aanleggen, verbeteren<br />
en herftellen; (ik doele niet in geval van<br />
Dijkbreuken, dewijl dat ons geleerd is) waar<br />
uit men veele nuttigheid zou haaleÉ. Men<br />
kan hier die der Overlaaten, waar van ik bl.<br />
ï8a gefprooken heb, bijvoegen.<br />
Xf
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 187<br />
XI. Turfgraverijen.<br />
Wij hebben onlangs naauwkeurige befchrijvingen<br />
van de Turfgraverijen in Friesland ontvangen:<br />
de bekwaame Dr. LE FRANCQ VAN<br />
BERKHEIJ heeft ons meer van die van Holland<br />
gezegd, en zal 'er ongetwijfeld in het vervolg<br />
nog meer van zeggen. Meermaal heb ik met<br />
oplettendheid de zagte moerasfige Peel in de<br />
Meijerij, en nog onlangs de Turfgraverijen<br />
van Drenthe bezien: ik zou van deeze en alle<br />
andere Turfgraverijen in de Gewesten onzes<br />
Lands eene goede befchrijving begeeren ; te<br />
meer, om dat ons de Peel geheel onbekend<br />
is, en men daar, gelijk ook in Groningen ,<br />
meer dan ééne foort van Turf heeft. Waar ,<br />
eindjijk 9 groeien de Turfgronden wederom<br />
aan ? Waar brandt men meer Koe-mist, gedroogd<br />
zijnde, voor Turf, dan we hier boven<br />
opgegeeven hebben ? —- nog twee andere<br />
foorten vinde ik onbefchreeven, naamelijk de<br />
Broek- en Hei - Turf, die men in 't hooge<br />
van Overijsfel, en overal in de. Meijerij brandt,<br />
XII. Gronden tot Steen - Pot- en Panbakkerijen r<br />
enz.<br />
Ons ontbreekt eene nette opgaaf van alle<br />
plaatzcn onzes Lands, waar men Steenen,<br />
Potten, Pannen, enz. bakt -— gelijk ook ee-
léS WAT 'ER. NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
ne befchrijving, hoe men ze inaakt, en bijzonder<br />
van 't. fraaie Delffche Werk, en 't<br />
geen .men onlangs begonnen heeft te Arnhem<br />
te maaken. Vooral zou ons noodig zijn de<br />
fterkte van al wat men bakt, te leeren. MUS<br />
SCHENBROEK heeft ons dat van de Steenen<br />
gezegd, en aan ons overgelaaten Proeven omtrent<br />
't overige te doen, om die Bakkerijen,<br />
waar men niet dan broos goed verkoopt, te<br />
leeren , zo dit daar geleerd kan worden, 'E<br />
;?elve fterker te maaken.<br />
XIII. Delfftoffen.<br />
i. Ons ontbreekt hier een berigt van de<br />
fraaifte en meest verfehillende Beddingen van<br />
aarde in alle de Gewesten, waar van wij maar<br />
zeer weinig , of, zo men Amfterdam , enz.<br />
uitzondert,'niets weeten. En daar men ze<br />
van alle plaatzen niet kan krijgen, en ook<br />
niet noodig heeft, behoorde men , gelijk ik<br />
zo even gezegd heb, de fraaifte en meest verfehillende<br />
alleen te hebben. En wie weet,<br />
als we hier van geregelde berigten hebben,<br />
wat wij nog leeren zullen!<br />
a. In welke Provincie vindt men geene Stenen<br />
onder den grond?<br />
3. Waar vindt men grootere dan te Laage-<br />
Mierden in de Meijerij, 'mGroningen, Drenthe,<br />
Qyerijsfel, en bijzonder nabij Steenrijk?<br />
4. Waa?
ï
190 WAT 'ER NÓG ONTBREEKE AAN BB<br />
eenige zeer fraaie in Groningen, en ook in<br />
Drenthe gevonden heb — van den grootften<br />
Agaat, die mogelijk in ons Land gevonden<br />
is, hebbende af voet in zijn diameter, en<br />
bijna i| voet dikte , ontdekt en nog in handen<br />
van mijnen Vriend , den Heer H. TUT<br />
TEL, Secretaris te Steenwijk, die de Agaaten<br />
van zijne Landftreek klooft, en tot vuurfteenen<br />
op zijne Snaphaanen gebruikt — van de<br />
Keifleenen, die foms 100 ponden zwaar zijn,<br />
en meer dan 14 voeten diep onder den grond<br />
zitten — van 't Krijt, dat men buiten Steenwijk<br />
vindt, en zo goed als het onze is, dat<br />
wij dagelijks gebruiken — van eene ongemeene<br />
foort van Oer, 't welk men daar fomtijds<br />
aantreft, waar uit men, mogelijk, Staf-ijzer<br />
zou kunnen maaken — van het Oer der Meijerij<br />
, dat men te Vugt, Vechel , enz. aantreft<br />
, 't geen men , zo als men het in den<br />
grond vindt liggen, en zo als 't in de lucht<br />
komende, verandert, nog niet heeft aangete^<br />
kend — van het Blaauwfel, dat men daar in<br />
eene kleine veelheid, Volgens het berigt van<br />
den oplettenden c. KEUCHENIUS, aantreft;<br />
doch eene uitmuntende kleur heeft — van<br />
de andere nog onbekende plaatzen in de Provinciën<br />
, daar men Oer vindt, en welk nadeel<br />
het aan de Boomen doet — van de aartige<br />
verfchillend gekleurde Steentjes, die men<br />
•aan 't Strand der Noord-Zee, in Groningen,<br />
Brtn*
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. JOI<br />
Drenthe, Gelderland, en de Meijerij vindt —<br />
van het geweldig groot verjleend Heupbeen<br />
van een Dier, waarfchijnlijk een Olijphant,<br />
hij den doorbraak van den Dijk van Hedel ,<br />
te Wel gevonden, in handen van den Eervv.<br />
Heer PALIER gevallen, en daarna met de<br />
Wervelbeenderen aan den • Hoogl. CAMPER<br />
gezonden — van de Boomen , die in de Meijerij<br />
onder den grond liggen; doch niet allen<br />
naar die flreeken , welken LULOFS en VEL-<br />
ZEN opgegeeven hebben : des moet men de<br />
anderen zorgvuldig nafpooren , en bijvoegen,<br />
dat de Boerinnen derzelver ftukkeij tot Kaarzen<br />
of Flambouwen gebruiken , en 'er bij gaan<br />
zitten fpinnen in den Winter: deeze aart des<br />
houts is, mijns weetens, ook nog onbefchreeven<br />
-- van de geweldig groote Boomen, hoog<br />
rood van kleur, zo mij gezegd is, in 't jaar<br />
bij Ameide onder den grond gevonden,<br />
waar van men nagelaaten heeft, mij (tukken<br />
te zenden op mijn verzoek, om het naauwkeurig<br />
te toetzen; doch 't geen ongetwijfeld<br />
wel in handen van andere Natuurkundigen zal<br />
gevallen zijn. — Ik fluite dit Artijkel, met<br />
de volgende Vraagen ten onderzoeke op te<br />
geeven. — Vindt men nog zo veel Barnfleen<br />
op 't Eiland Urk, gelijk voorheen ? Groeien<br />
de Steenen onder 't water in de Putten aldaar<br />
nog fteeds aan? Zijn Zee-Schulpen, in Noord-<br />
Hüland geworpen in de paden der Tuinen ,<br />
waas
fyfi' WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DÈ"<br />
waar de bedden tegen het afvallen der aarde*<br />
met planken omzet zijn , oorzaak, dat het<br />
onder ile deel van die planken verfteent? Gaat<br />
het vast, dat Nooten, Hout, enz. gezakt in<br />
het zand op het Landgoed van de Hoog-Welgeb.<br />
GRAAVINNE vi&sr WELDEREN , bij Heumen<br />
in Gelderland , aldaar verfteenen enz. Alle<br />
deeze, en meer andere dingen, die mijn beltek<br />
verbiedt op te geeven, zijn der naauwkeurigfte<br />
navorfching, gelijk de bovengemelden, der<br />
netfte befchrijvinge waardig.'<br />
XIV. Noord-Zee,<br />
t, Hoe veel verfchilt haare kleur en zoutheid<br />
van die der Zuider-Zee?<br />
2. Hoe veel voordeel doet zij ons met haare<br />
Schulpen op het Strand te werpen, en waar<br />
geeft ze de meeften op ?<br />
3. Welk is haare diepte langs de Zeeuwfche<br />
en Hollandfche Kusten?<br />
Meer hadden we hier Van te zeggen; doch<br />
de fchrandere Dr. LE FRANCQ VAN BERKHEIJ<br />
is ons met de oplosfinge thans voorgekoomen.-<br />
XV. Zuider-Zee,<br />
t. Waar en wanneer is het water in deeze<br />
J£ee, met een gewoon tij, 't zoutfte? — Hier<br />
in, weet ik, is zeer veel verfchil, en de be«-
NAT'. HISTORIE VAN HET VADERLAND. Ip|<br />
fiaaling van dit ftuk door Proeven te maaken,<br />
zou ten voordeele en gemak van alle Waterfchcpen<br />
dienen, die alle dagen uit de Noüri'<br />
Hollandfche Zee - Steden zeewaards moeten om<br />
het zoutfte water voor de Zoutkeeten te haaien<br />
, laatende de Schippers hunne Vaartuigen<br />
maar vol water loopen, daar, naar hunne gisfing<br />
of overleevering, het zoutfte gevonden wordt.<br />
a. Hoe veel verfchilt niet alleen de kleur<br />
deezer Zee van die der Noord • Zee, gelijk ik<br />
20 even voorftelde, maar ook hoe groot is 't<br />
verfchil der kleur van dit water voor of na eenen<br />
Storm ?<br />
3. Wanneer is dié Zee best bekwaam , buiten<br />
tijden van Storm, om fnel te zeilen: want<br />
de ondervinding leert j dat hierin een aanmerklijk<br />
verfchil zij.<br />
4. Hoe veel Water ftaat 'er in deeze Zee<br />
met een gewoon getij, öp verfehillende plaatzen<br />
? Oude en ervaaren Zeelieden en Visfchers<br />
weeten dit, gelijk de Ondervinding mij<br />
dit geleerd heeft j nagenoeg; dan het behoorde<br />
aan het Algemeen uit vaste Proefneemingen<br />
bekend gemaakt te worden;<br />
5. Hoe veel hooger of laager ligt deeze Zqtë<br />
thans, dan de omliggende Landen?<br />
6. Hoe veel neemt haar water af of aan ?<br />
7. Waar doet ze de zwaarfte en felfte Waterdagen<br />
; waar is ze het meefte^ waar het<br />
rainfte te vreezen ?<br />
N 8, Töf>
f94 WAT *£R NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
8. Tot welk eene dikte vriest zij toe ? ik<br />
doel op plaatzen , daar de IJsfchotzen zicll<br />
niet op elkander zetten.<br />
9. Men geeve eene befchrijving met eene<br />
afbeelding van de hooge Ijsbergen , die zij op<br />
«ene keurlijke wijze, en, gelijk ik gezien heb ,<br />
dikwils in haar raidderr of ver van het drand ,<br />
maakt.<br />
10. Men bepaale, zo 't mogelijk zij , de<br />
kragten, die haare IJsfchotzen hebben, wan<br />
neer dezelven, bij haar losgaan, maar zeer zagt-<br />
jes komen aandrijven.<br />
11. Waar is het voor de Schepen veiligst in<br />
een' Storm, of bij een' fchielijk opkoomenden<br />
Vorst, en geene Haven kunnende bereiken ,<br />
in deeze Zee het anker uittewerpen , en te<br />
gaan liggen?<br />
12. Over haare verfehillende gronden heb ik<br />
bl. 184. eene aanmerking gemaakt.<br />
13. Welk is de toedand der Colven bij 't<br />
veranderen van den Wind, en hoe hoog ver<br />
heffen zij zich in eenen vollen Storm ?<br />
14. Hier boven hebben we opgegeeven ,<br />
wat 'er van 't lichten der Zee bij nagt gezegd<br />
is door onze Landgenooten; en welk verfchil<br />
'er tusfchen hen is, kan elk blijken, die de,<br />
aangeweezen plaatzen opflaat. 't Is der moei*<br />
te zeer wel waardig, dit duk nader te onder<br />
zoeken , en het gefchil door Proefneemingen<br />
ajt te doen.<br />
I 15. Vindt
KAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 195<br />
15. Vindt men 's nagts Lichtjes aan de Touwen<br />
en Masten der Schepen op de Zuider-Zse?<br />
16. Waarom zien in deeze Zee de vergulde<br />
Klooien op den top der Masten zo veel rooder<br />
en vuuriger ten tijde van Storm, dan in<br />
andere ftonden?<br />
17. Welk voor- of nadeel doet deeze Zee<br />
door haare overftroomingen aan 't Eiland Markenï<br />
XVL. Ebbe en Vloei.<br />
1. Hoe veel helpen de Stroomen , of de.<br />
Ebbe of Vloed in 't af- of aanleiden aan onze<br />
Kusten?<br />
2. Hoe ver dringt de Vloed bij een gewoon<br />
Getij op onze Rivieren?<br />
3. Wanneer heeft men, met eenen Oostenwind<br />
, de laagfte Noord- en Zuider-Zee gehad,<br />
en tot welke laagte daalde het water ten tijde<br />
der Ebbe?<br />
4. Wanneer heeft men de hoogfte Noords<br />
en Zuider-Zee gehad ten tijde des Vloeds,<br />
en hoe hoog is toen het water gereezen?<br />
5. Hoe fchielijk rijst de Vloed, en hoe traag<br />
loopt de Ebbe in de Zuider-Zee af ? Volgen zij<br />
geregeld de ftonden van klimmen en daalen,<br />
gelijk in de Noord Zee, zo als ik uit de Verhandeling<br />
van Dr. STAPERT hier boven bl.-<br />
88. heb gemeld?<br />
Na 6. Is
ip6 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
6. Is 't ten vollen zeker, dat de tijd van<br />
Vloed, in de geheele Maand van Maart, on<br />
zeker is in de Zuider-Zee?<br />
XVIL Meeren* Moeras/en, enz.<br />
Men moet de geenen, die men in alle de<br />
Gewesten vindt, opgeeven, gelijk de naauwkeurige<br />
Heer LE FRANCQ VAN BERKHEIJ , ia<br />
zijne Natuurl. Historie van Holland, ten opzigte<br />
van die Provincie gedaan heeft.<br />
XVIII. Water in de groote en kleine Rivieren.<br />
i. Hoe veel verfchilt het Water in de groote<br />
en kleine Rivieren onzes Lands van elkander<br />
in aart, hoedanigheid, kleur, fmaak, enz.<br />
waar van de Heer LE FRANCQ VAN BERKHEIJ,<br />
ten opzigte van die van Holland , verfcheiden<br />
aanmerkingen reeds gemaakt heeft, die met<br />
genoegen zullen ontvangen worden.<br />
i. Welke veranderingen befpeurt men, nu<br />
en dan, in de groote Rivieren, als: in de Maas ,<br />
Waal, Lek, enz. en voorfpellen deezen het<br />
wasfen of het vallen der Rivieren?<br />
3. Welke is de reden , dat het uitloopend<br />
water door Edam in Zee, fomtijds donker,<br />
fomtijds ligt bruin, en op andere tijden, bijzonder<br />
in 't Voorjaar, geel van kleur is?<br />
4> Welke kragt heeft het Peel-Water, dat<br />
naar
fïAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 19?<br />
naar 's Bosch afzakkende , het Ijs, wanneer<br />
het derk is, en menfehen draagen kan , binnen<br />
korten tijd doorfchuurt, verderft, en verteert<br />
?<br />
5. Waar ziet men duidelijker het onderfcheid<br />
van Rivierwater, met grooter onwilligheid zich<br />
met ander zaamen mengende, dan te Creveceeur,<br />
eene derke Schans nabij 's Bosch, waar<br />
het water der Maêze, dat wit of geel is, en<br />
dat der Dieze, 't welk bruin is, in elkander<br />
vloeiende, niet dan met moeite, en alleen door<br />
het geweld van den wegvoerenden droom vereenigd<br />
wordt?<br />
6. Waneer en welke wateren der Rivieren,<br />
doen door hunne overdroomingen voordeel,<br />
en welke nadeel?<br />
7. Heeft men een voorbeeld, dat het water<br />
in de groote Rivieren zo laag is geweest als<br />
in 't Najaar van 1766, en tot welk eene laagte<br />
was het toen gedaald?<br />
8. Hoe veel hooger of laa^r is het Land in<br />
de verfehillende Provinciën, dan het gewoon^<br />
Peil van het water?<br />
XIX. Water in Beeken, Bronnen, Wellen, enz.<br />
1. Hier ontbreekt ons een berigt, of men<br />
nog, gelijk voorheen , Zilver vinde in de Beek ,<br />
of den Stroom, de Berkel, die drie uuren van<br />
Zutphen heenen vloeit,<br />
N 3 3» Waaf
Ï08 WAT 5<br />
ER NOG ONTBREEKE AAN DS<br />
- 2. Waar ontfpringen de Beeken van de<br />
Meijerij, van Gelderland, enz. en welke is<br />
haare eerde oorzaak of oorfprong? Eene reis<br />
door Gelderland voorleeden jaar doende, is<br />
het mij, hier op naauwkeurig lettende, voor<br />
gekomen, dat, gelijk men behoort, dat zal<br />
kunnen ontdekken.<br />
3. Is 't niet der moeite waardig, de ver<br />
fehillende diepte der Wellen te bepaalen ?<br />
Daar men te Steenwijk op 14 voeten veeltijds<br />
water vindt, moet men op andere plaatzen<br />
52 voeten diep graaven. Is niet de Put van<br />
Teriet op de Vtluwe 135 voeten diep? Is die<br />
bij Garderen en 't Uddelermeer, welke eene<br />
ongelooflijke diepte heeft, reeds gepeild?<br />
4. Is 't een verdigtzel of zekere waarheid,<br />
dat de Putten, met zoet water op 't Eiland<br />
XJrk voorzien, rijzen en daalen, naar maate<br />
de Rivier, de Tsfel, verre van daar beneden<br />
Cantpen uitdroomende, daalt, of zwelt? —<br />
Mijne navorfchingen des aangaande zijn nog<br />
niet ingekoomen.<br />
5. Klimt en daalt de beroemde Put van<br />
Hoog-Elten, niet naar gelange van den digt<br />
voorbijflroomenden Rhijn; maar in gevolge<br />
van den toedand der Maaze, die vier uuren<br />
van dezelve voorbij de Stad Graave heenen<br />
droomt ?<br />
6. Heeft men aangetekend , en kan men<br />
door Proeven tegenfpreeken, 't geen mij door<br />
Vee-
KAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. I$0<br />
veele kundige Lieden te Nijmegen is bevestigd<br />
, naamelijk, dat de Pompen in het hoogfte<br />
der Stad eene onderaardfche gemeenfchap<br />
hebben , niet met de Rivier de Waal, die<br />
voorbij den voet der Stad loopt, maar met<br />
de Maat, die 'er drie uuren van daan is ?<br />
Men meent zelfs, het geen men nog nader<br />
moet beproeven, dat de Pompen, zelfs in het<br />
laagde gedeelte der Stad, waar de Waal digt<br />
bij heenen fpoelt, ook niet met dien wijden<br />
en diepen droom, maar, gelijk de anderen,<br />
met de Maas door verborgen Kanaalen zich<br />
vereenigen.<br />
7. Is 't zo, dat de Kolk in 't Land van<br />
de Polder Weste-geest, onder het Dorp Burg<br />
op Texel, haare vreemde hoedanigheid van<br />
door den regen niet te vermeerderen, noch<br />
door de hette te verminderen , nog behouden<br />
heeft?<br />
8. Zijn 'er in ons Land meer Stroomen ,<br />
die zich, gelijk die te Lommei in de Meijerij,<br />
een duk wegs onder den grond verbergen,<br />
en daarna wederom te voorfchijn koomen<br />
?<br />
X£. Over het Water in 't bijzonder.<br />
1. Ons ontbreekt eene befchrijving van de<br />
Watereu, die men in alle de Gewesten vindt,<br />
gelijk de kundige Dr. LE FRANCQ VAN EERK-<br />
N 4 HEIT
aoo WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
BEIJ ons, met zuik eene , die Holland be^<br />
treft, is voorgegaan, welke fraaie fchets, die.<br />
bl. 450 in zijne Natuurl. Historie gevonden<br />
wordt, behoorde gevolgd te worden.<br />
2. Daar uit zal men dan het verfchil der. *<br />
Wateren in de eene en andere Provincie na-,<br />
der kunnen opmaaken.<br />
3. Waar door verandert het Water in ftilflaande<br />
Poelen za dikwils van kleur?<br />
4. Waar aan moet men toefehrijven, dat<br />
fbminige Wateren dan deeze, dan geene kleur<br />
hebben, of eene dandvastig behouden?<br />
5. Welk Water bevriest in onze Landschappen<br />
niet fchielijk?<br />
6. Waarom zijn de Beeken op Clareribeek<br />
bij Arnhem in den drengen Winter van 't jaar<br />
3767 niet bevroozen geweest?<br />
7.. Waar. haperde het aan, dat 't Water ,<br />
't geen ik in Augustus 1767. uit eene floot aan.<br />
de zuidzijde van Edam gefehept , en op mijne<br />
kamer veel had laaten uitwaasfemen , in<br />
den felden Vorst van den laatften Winter,<br />
alleen met een dun IJsvliesje overtrokken<br />
werdt, toen ander daarbij gezet Water fchie*<br />
lijk tot 3 of 4 duimen dikte dolde? —-<br />
Waar heeft men meer dergelijk Water in<br />
ons Land?<br />
8. Men onderzoeke , of 'er te Wijk bij<br />
Duurjiede, in of na een Onweder, zoutagtig.<br />
Water valle., gelijk fomraigen mij aldaar verze.-
ÏSAT, HISTORIE VAN HET VADERLAND. 201<br />
zekerd hebben, en of het de Schaapen ongans<br />
doet worden, gelijk men daar fpreekt.<br />
9. Zijn niet de Wateren, die uit de Duïpen<br />
zijpelen, of die op de Lusthuizen Rozendaal<br />
en Klarenbeek door het zand der Bergen<br />
zakken en gezuiverd worden , de gezondfte<br />
van ons geheele Vaderland?<br />
10. Waar heeft men, behalven in Holland,<br />
daar Dr. LE FRANCQ VAN BERKHEIJ de eerfte<br />
hand aan deszelfs Nat. Historie, en ook<br />
aan dit ftuk met zo veel roems geflagen<br />
heeft, mineraal of ijzeragtig Water?<br />
n. Hoe verre breidt zich het brakke Water<br />
in onze Provinciën uit?<br />
12. Hoe veel verfchilt bruin-geel brak<br />
Water, tot Ijsklompen bevroozen, en daarna<br />
aan de lucht blootgefteld, zo lang tot het<br />
door den Vorst geheel wit en helder is geworden,<br />
van ander Water?<br />
13. Waar zijn, behalven te Haarlem, de<br />
beste Linnen Blekerijen ? Waarom kunnen die,<br />
welken men aan den Maaskant vindt, of de<br />
geroemde Blekerijen te Boxtel in de Meijerij,<br />
daar bij niet haaien?<br />
14. Welk Water doet het Linnen minst of<br />
meest geel worden ?<br />
15. Waar heeft men befchreeven, dat men<br />
in 't Water te Mede in Friesland dezelfde<br />
uitwerkzels verneemt, als bij de Rots van<br />
Rockangien ?<br />
N<br />
5 IV,
£02 WAT *ER. N° C<br />
ONTBREEKE AAN DE<br />
JV. OVER DE LUCHT VAN NEDERLAND»<br />
EN DE VERSCHIJNSELEN, DIE'ER<br />
JN VOORKOMEN<br />
i. Over de Lucht.<br />
Ti Ons mangelt het, in 't algemeen, aan<br />
eene naauwkeurïger kennis van de Lucht onzes<br />
Lands. Niemand is daarin verder gevorderd<br />
geweest , dan de beroemde MUS<br />
SCHENBROEK; maar heeft hij die der andere<br />
Provinciën zo naauwkeurig kunnen kennen<br />
als die van Holland en Utrecht?<br />
2. Waar is 't doorgaans het koudde of het<br />
warmde in onze Gewesten?<br />
3. Hoe veel verfchilt hierin de Zee-lucht<br />
aan de Stranden, van die, welke men op de<br />
Veluwe, in 't Land van Kuik, in de Meijerij,<br />
of elders inademt ?<br />
4. Vindt men ze in de eene Provin&ie<br />
zwaarer of ligter, dan in de andere?<br />
5. Welk onderfcheid is 'er in de droogte<br />
of vogtigheid op verfehillende plaatzen?<br />
6. Moet men den Schrijver van den Tegenmordigen<br />
Staat der Vereen. Nederlanden , die<br />
voor de gezondheid van dezelve allerwege<br />
vry derk pleit, in alles toedemmen ?<br />
7. Op welke Landhuizen is zij door het weg<br />
hakken der Boomen verbeterd?<br />
8. Zal
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 203<br />
8. Zal het fterk aanleggen en pooten van<br />
jong Hout eenig nadeel aan de gezondheid<br />
van Nederlands Luqht doen , wanneer het<br />
groot zal geworden zyn?<br />
9. Welk voor- of nadeel doet eene ongemee-<br />
ne Koude of Hette in ons Vaderland?<br />
10. Waar heeft men meestal de grootde<br />
en fchielijkde veranderingen in de Lucht ?<br />
11. Waar de minde of langzaamde ?<br />
12. Wanneer is 't in de aarde en 't water<br />
veel warmer , dan in de lucht; waar door<br />
wordt dit veroorzaakt , en hoe groot is dit<br />
verfchil ?<br />
13. Hoe veel koeler is 't fomtijds in de»<br />
grond, of in 't water, dan in de lucht ?<br />
14. Hoe fchielijk kan dit beginnen en em><br />
digen ? Men geeve op deeze drie dukken<br />
agt, welken, om 't voordeel, dat men 'er uit<br />
zou kunnen trekken , mij zullen aanfpooren<br />
tot 't ijveriger voortzetten mijner Proeven.<br />
15- Voorfpelt een drooge Herfst , gelijk<br />
de Heer KNOOP zegt in Friesland opgemerkt<br />
te zijn, een vrugtbaar jaar in alle Gewasfen;<br />
en een heete drooge Zomer veel Koude ?<br />
16. Welke zigtbaare Proeven heeft men ,<br />
behalven de aanwijzing des Thermometers ,<br />
dat de Koude met eenige min of meer regte<br />
dreeken het Land doortrekt, buiten welke<br />
ftreeken de lucht warmer is?<br />
17. Kan men bepaalen , hoe veel grooter<br />
de
W A T<br />
*o4<br />
* E R N 0 G 0 N T B R E E K E A A N D B<br />
fle Koude ten platten Lande meestal is, dan<br />
in bemuurde en hoogbetimmerde Steden ?<br />
j8. Welke Boomen kunnen de minfte of<br />
meeste Koude doorftaan en welken graad de<br />
Noote-Boomen? Is 'er aangetekend , dat zij<br />
bij eenen feilen Vorst, gelijk op den 6 Jan,<br />
1768 , zulk een hard geluid maaken , als of<br />
'er Pistool-fchooten gedaan werden, zo als de<br />
oplettende en kundige Heer H. TUTTEL te<br />
Steenwijk dikwils gehoord heeft ? Hoe<br />
veele duizenden van die foort zijn 'er in GeU<br />
derland in deeze twee laatfte Winters geftorv<br />
e n ? Heeft men ooit de weergaê van zulk<br />
eene vernieling gezien?<br />
19. Hoe veel Water waasfemt 'er in elka<br />
Provincie uit, of waar is zij 't fterkfte?<br />
II. Damphejpng, Opdoemen van Zee en Landen,<br />
1. Waar verneemt men de grootfte, waar<br />
de minfte Dampheffing in ons Vaderland?<br />
2. Waar ziet men het Opdoemen der Zee meer<br />
dan te Edam, waar het door mij waargenor<br />
men is; want ik weet zeker, dat men dat aan<br />
de Stranden der Noord-Zee, aan de Kusten van<br />
Friesland en Overjsfel, en op de Meeren van<br />
Noord-Holland ook verneemt.<br />
3. Het Opdoemen of opgeeven der Landen<br />
heeft Dr. LE FRANCQ VAN BERKHEIJ opgemerkt.<br />
Dan in welke plaatzen onzes Lands<br />
wordt dit nog meer befpeurd?<br />
III. Ove?
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. SO
So6 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
Veengronden in Overijsfel, in welken de Boeren<br />
daarna Boekweit zaaien , ('t geen al mede<br />
onaangeroerd is,) doordringe met eenen Oosten-Wind<br />
, of waar die vernoomen wordt»,<br />
en hoe men denzelven met den Mist niet verwarren<br />
, maar van denzelven onderfcheiden<br />
zal.<br />
V. Over de Wolkbreuken.<br />
Hier omtrent misfen wij de noodige Aantekeningen<br />
en Berigten uit alle de Landfchappen<br />
van ons Vaderland : des weet men zeer<br />
weinig van die geenen , welke voorvallen.<br />
Of men iets in ons Land verHOomen heeft van<br />
de geene, die den 7 Augustus 1767 te Geef<br />
voorgevallen is , en welke ik uit 't berigt,<br />
dat de Hoogwelgeb. BARONNESSE VAN SPAEN ,<br />
GRAAVINNE VAN NASSAU , daar van aan mij<br />
heeft gelieven te zenden , eene Wolkbreuk<br />
zou noemen, weet ik niet.<br />
,VI. Over den Regen.<br />
1. Uit Waarneemingen moet men bewijzen'}<br />
dat het Bijgeloof en eene Volksdwaaling zij',<br />
te zeggen , dat de Regen , vallende op den<br />
20 Julij, zes weeken lang zal aanhouden ,<br />
gelijk de Boeren in de Meijerij, meestal, gelooven.<br />
3. Wij
NAT. HISTORIE VAjM HET VADERLAND. £0/<br />
2. Wij weeten nog niet, hoe veele dagen<br />
het regent in de andere Provinciën ; en<br />
hoe veele heldere of donkere dagen men daat<br />
heeft.<br />
3. Dus ontbreekt 't ons ook aan kennis,<br />
waar de meeste , en waar de minfte regen<br />
valt.<br />
4. Gelijk ook, of niet, daar men de hoogfte<br />
Boomen en Gebouwen heeft, meer regen<br />
dan elders valt.<br />
VII. Over den Daauw.<br />
Dewijl de fraaie Proeven van MUSSCHEN<br />
BROEK in alle de Gewesten niet gedaan zijn,<br />
zo veel ik weet , kunnen wij niet bepaalen ,<br />
hoedanig de Daauw zij in dezelven , dat is ,<br />
welk zijn aart zij, op welke lichaamen hij al<br />
of niet valt, in welke veelheid, enz.<br />
VIII. Over de Hoozen en Houwen,<br />
Even onkundig zijn wij , bij gebrek van<br />
Aantekeningen, hoe het hier mede in de verfehillende<br />
Landfchappen gefteld zij. Men<br />
heeft ook niet gezegd , dat zij dikwils op de<br />
Zuider-Zee vernoomen worden. Eén mijner<br />
Vrienden heeft daar eens vijf te gelijk<br />
gezien.<br />
IX. Uver
£08 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DÈ<br />
IX. Over den Hagel.<br />
1. Door gebrek van Aantekeningen weeten<br />
wij niet, hoe dikwils het, in één jaar tijds ,<br />
buiten de Provinciën van Holland en Utrecht<br />
hagelt.<br />
2. Waar zelden of nooit zwaare hagel valt.<br />
3. Mert tekêne aaft', dat den 5 Julij I7 6<br />
°<br />
éëne der zwaarfte Hagelbuijen in de Meijerij<br />
viel, zo dat men fteenen vondt, r} pond<br />
zwaar, en op fommige plaatzen zag men op<br />
den Maandag nóg fteenen liggen, die op deiï<br />
voorgaanden Saturdag gevallen waren.<br />
4. Dit jaar heeft men ook te Amfterdam op<br />
fommige plaatzen zwaaren hagel gehad , die*<br />
men er niet gewoon is.<br />
X. Ovet den Sneeuw.<br />
1. Wij weeten niet, of dezelfde Sneeuw-<br />
figuuren overal in ons Land vallen, en welke ,<br />
nog onbekenden.<br />
2. Zijn we niet tot de verpligting gebragt,<br />
door den arbeid Van de Heeren ENGELMAN én<br />
LE FRANCQ VAN BERKHEIJ , om de fraaiheid<br />
der Sneeuw-figuuren nader te onderzoeken,<br />
en te beflisfen , of 'er niet waarlijk<br />
zulk eene regelmaatigheid en netheid in gevonden<br />
wordt, als de eerfte Heer afgetekend<br />
heeft?. '<br />
3. En
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 20$<br />
3. En heeft men waargenoomen , waar de<br />
meeste Sneeuw valt?<br />
4. Of het thans minder fneeuwt , dan in<br />
voorige jaaren ?<br />
5. Of de Sneeuw overal van dezelfde dikte<br />
zij , dat is , of ze overal evenveel watec<br />
geeve.<br />
6. Tot welke grootfte hoogte zij in ons<br />
Land valt op eene plaats, daar de wind haar<br />
niet doet verduiven.<br />
7. Of 'er meer Sneeuw valt na eenen Zomer,<br />
waar in het veel gedonderd heeft.<br />
8. Waar de Sneeuw het meeste voordeel<br />
aan onze Landen doet.<br />
9. Waar het Sneeuw-water fchaade doet,<br />
en of het de Visfchen doet fterven ?<br />
XL Over den Rijp.<br />
Ik durf zeggen, dat aan dit ftuk niets van<br />
belang gedaan is, waarom men onderzoeken<br />
moet,<br />
1. Op welk eene wijze dezelve in ons Land<br />
valt.<br />
2. Welke de verfehillende gedaanten zijn»<br />
waar onder hij zich vertoont.<br />
3. Met welke Winden verneemt men meest<br />
den Rijp, of wanneer, met eene betrokkene<br />
of heldere lucht, enz?<br />
Meer andere vraagftukken zou ik omtrent<br />
O dit
2IO WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN O E<br />
dit ftuk kunnen opgeeven , dan dewijl de<br />
Eerw. Heer PALIER met mij twee Verhandelingen<br />
over den Rijp , in Gelderland en<br />
Noord-Holland waargenoomen , aan de MAAT<br />
SCHAPPIJ zal aanbieden, zal ik , wijl 'er zeer<br />
veel van te zeggen valt, niets meer 'er bijdoen.<br />
XII. Over den Tsfel.<br />
Daar IJsfel niets anders is, dan eene overvloediger<br />
neergevallen Rijp , zal ze waarfchijnlijk<br />
in de gemelde Verhandelingen ook<br />
befchreeven worden : alleen ontbreekt ons<br />
1. Een berigt , of ze in alle Provinciën<br />
éven overvloedig valle.<br />
2. En dat men ze onderfcheiden moet<br />
van neerdaalenden of in de lucht zweevenden<br />
Mist, ten tijde van Vorst, welke naar<br />
de Windftreeken zich aan die zijden der<br />
Boomen zet , waar tegen de Wind waait ,<br />
bevriezende dus de vogtige Mistdeelen, foms<br />
tot eene ongemeene dikte. De weergaê van<br />
die op den 31 Januarij dcezes jaars 1768<br />
viel, is nooit van mij gezien.<br />
XIII. Over de Ts-Figmren.<br />
Komen dezelfde Figuuren , die in het begin<br />
van den Winter op de Glasvenfteren gezien
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 2.11<br />
zien worden , na de ontdooing , bij eenen<br />
tweeden Vorst wederom?<br />
XIV. Over het Grond-Ys.<br />
Is 't Grond - Ijs , naamelijk , dat op den<br />
grond der Wateren geformeerd wordt, waarlijk<br />
eene Volksdwaaling ?<br />
XV. Regenboogen bij de Zon.<br />
1. Men weet niet, of 'er in alle onze<br />
Landfchappen evenveel, of waar de meesten<br />
gezien worden.<br />
2. En hoe zeer het onderfcheid in hunne<br />
helderheid en fchoonheid bekend moge zijn ,<br />
weinigen ziet men , die regt uitmunten : althans<br />
ik heb 'er in mijn leeven niet meer dan<br />
twee of drie gezien , die alle anderen verre<br />
overtroffen.<br />
3. Heeft men gezegd, dat men ze bij verfehillende<br />
Luchtsgefteldheden ziet , naamelijk,<br />
ik heb eenen der allerfchoonften gezien,<br />
toen het in mijnen Tuin , den 6 Januarij 1766,<br />
hagelde, en tusfchen beiden eenige Sneeuw-<br />
Figuuren vielen , vallende eenige weinige<br />
zwaare Regendroppelen , ten zelfden tijde ,<br />
agt huizen van 't mijne, en verder heen eene<br />
zwaare Regenbui.<br />
O 2 XVI. Wit-
212 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
XVI. Witte Hemelboogen van verfcheiden foorten.<br />
Ik zal niets van deezen zeggen, om dat ik<br />
eene Verhandeling over drie foorten van witte<br />
Hemelboogen aan de HOLLANDSCHE MAAT<br />
SCHAPPIJ overgegeeven heb , welke het licht<br />
zal zien.<br />
XVII. Regenboogen aan de Maan.<br />
Wij weeten niet , hoe dikwils deezen<br />
voorkoomen in onze Gewesten. Men kan<br />
aantekenen, dat zij meer voorvallen dan men<br />
denkt ; men is toch in den nagt weinig bezig<br />
met Waarneemingen. Ik weet, dat men,<br />
in den tijd van vijf jaaren , in onze Stad<br />
twee gezien heeft, en mogelijk zijn 'er meer<br />
geweest.<br />
XVIII. Bij-Zonnen en Bij-Maanen.<br />
Men heeft niet aangetekend , dat ze buiten<br />
Hofland en Utrecht gezien worden , gelijk<br />
ik ze daar buiten gezien heb , waarom<br />
hier op meer behoort gelet te worden.<br />
XIX. Rood zien der Zonne.<br />
Dit ziet men veeltijds in den Zomer, maar<br />
O' • .een
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 213<br />
een bloedig rood ondergaan der Zonne, heb<br />
ik nooit zo veele avonden lang, en zo Merk<br />
gezien, als in 't jaar 1747, 't welk ik nergens<br />
aangetekend vinde.<br />
XX. Kringen om de Zon en Maan.<br />
1. Deezen zijn meenigvuldiger , dan men<br />
denkt.<br />
2. Men heeft niet in gefchrift gefield, waar,<br />
en in welke Maanden men de meesten in de<br />
Gewesten, buiten Holland, ziet,<br />
XXI. Lucht •Verfchijnzeh.<br />
Men heeft fommige zeldzaamen in ons Land<br />
gezien; maar 't is jammer, dat kundige Lieden<br />
dezelven niet te boek geflagen hebben ,<br />
zonder bijgeloovige vertelzels, of ingebeelde<br />
vergrootingen.<br />
XXII. Lichtende Wolken.<br />
Al te weinig zijn deeze waargenoomen.<br />
XXIII. Vallende Starren, Dwaallichten enz.<br />
Het voorige merk ik hier ook aan, en voeg<br />
'er nog bij, dat 't mij is voorgekoomen, dat<br />
men in het eene Gewest veel meer vallende<br />
O 3 Star-
SI4 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />
Starren ziet, dan in het andere. De zwaarfte,<br />
die een geweldig licht maakte, viel, zo<br />
veel ik weet, toen ik-op reis was van Edam<br />
naar Amfterdam, 's nagts den 7 Oftob. 1768,<br />
XXIV. Noorderlicht.<br />
Hier van ontbreeken ons de berigten uit de<br />
andere Gewesten; des men niet kan zeggen,<br />
wanneer , hoe dikwils, en hoe fterk hetzelve<br />
overal gezien worde.<br />
XXV. WeSrlicht.<br />
Even zo veel ontbreekt ook aan de kennis<br />
van dit Verfchijnzel. Men moet allerwege<br />
het voetfpoor van MUSSCHENBROEK volgen,<br />
en berigten geeven,<br />
1, Hoe dikwils men het in elke Provincie<br />
ziet. 1<br />
2. Waar het al of geene fchaade doet.<br />
XXVI. Donder en Blixem,<br />
Niet veel meer lichts hebben we tot nu toe<br />
3n dit ftuk. De ondervinding heeft mij geleerd<br />
dat een zeer groot, en ik durf zeggen<br />
ongelooflijk, verfchil in 't getal der Onweeren<br />
3h ons Land op verfehillende plaatzen gevonden<br />
wordt, waarom men verpligt is optegeeven,<br />
1. Hoe
NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 2l£<br />
1. Hoe dikwils het dondert in elke Provincie<br />
, welke rekening men niet ten eerften,<br />
maar na verloop van eenige jaaren zal kunnen<br />
opmaaken.<br />
2. Men lette daar op niet alleen , maar<br />
ook op 't getal der Onweeren , die in eene<br />
Provincie op de eene plaats meer dan op de<br />
andere vallen : zelfs op plaatzen , die niet<br />
meer dan twee uuren van eikanderen liggen ,<br />
zal een duidelijk verfchil bevonden worden ,<br />
gelijk ik zulken meen te kennen.<br />
3. Men fpoore de redenen daar van na,<br />
en men bewijze door eene veelheid van Waarneemingen<br />
, dat de^ meeste Onweeren van het<br />
Land naar de Zee trekken.<br />
4. Men leere ons nader, of het eerfte Onweder<br />
in 't Voorjaar den weg voor de volgenden<br />
baane; dat is, als het eerfte uit 't Westen<br />
, bij voorbeeld, opkoomt, en door 't Zuiden<br />
aftrekt, of dan alle volgenden van dien Zomer<br />
ook dien weg neemen, en nooit, ten minften<br />
zeer zeldzaam , door het Noorden heen drijven.<br />
5. Men geeve nÉauwkeurig agt, of niet de<br />
Onweeren, in Gelderland boven het vaste Land<br />
hangende, meest naar de groote Rivieren van<br />
die Provincie aftrekken.<br />
6. Waar is de Donder in ons Land geduuriglijk<br />
fchaadelijk , en waar hoort men bijna<br />
nooit van ongelukken ? — hier in zal men<br />
mede een zeer groot verfchil vinden.<br />
O 4 7. Hoe
Ei6 WAT 'ER. NOC ONTBREEKE AAN DE<br />
7. Hoe veele Toorens van ons Vaderland<br />
zijn, in 150, 100, of 50 jaaren tijds, door<br />
" den Blixem getroffen, welken toch, en welken<br />
meer dan eens ?<br />
8. Welken heeft men federt dien tijd, dat<br />
ze door het Onweder getroffen zijn, laager<br />
begonnen te timmeren , hoe groot is 't verfchil<br />
, en blijven zij nu geheel daar van bevrijd?<br />
9. Meer dan eens heb ik Eikenboomen door<br />
den Donder getroffen gezien , en ik denk<br />
niet, dan met ontzetting, aan de wijze, op<br />
welke ik eenen derfchoonde en grootde Boomen<br />
, van boven tot beneden, tot fpaandcren<br />
en vezelen gedagen , aanfchouwd heb in 't<br />
Dorp Dungen in de Meijerij; maar gaat 't<br />
daardoor vast, 't geen de Heer KNOOP zegt,<br />
dat de Donder meest flaat in Eiken Boomen,<br />
of in Huizen, waar in men veel van dat hout<br />
Vertimmerd heeft?<br />
10. Wanneer het in een Winter veel gefneeuwd<br />
heeft , volgt dan daaruit geregeld,<br />
dat men, den volgenden Zomer, een grooter<br />
getal van Onweeren heeft?<br />
11. Zijn 'er middelen in ons Land met<br />
vrugt beproefd, welken het geweld des Donders<br />
afleiden?<br />
ia. Ons ontbreekt nog eene naauwketirige<br />
Gefchiedenis van de verfehillende uitwerkzels<br />
des Donders in Toorens, Huizen, Boomen,<br />
Ge-
KAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 217<br />
Gewasfen, Dieren, Menfehen, enz. die 'er<br />
door getroffen zijn.<br />
Ik durf zeggen, dat liet jammer zij zulk<br />
eene Gefchiedenis te misfen , fchoon derzelver<br />
leezing wel altoos ontzachlijke en verwonderlijke;<br />
maar ook dikwils de finertelykfte<br />
gevallen onder ons oog zou brengen , waar<br />
aan wij niet dan met beevinge zouden gedenken.<br />
Men kon thans, hadt men maar Aantekeningen<br />
van 50 jaaren gehouden , eene<br />
groote fchoone verzaameling van de allerverbaazendfte<br />
gevallen hebben, die ons, behalven<br />
't ontzag voor onzen geduchten Maaker,<br />
wie weet, welke dingen in dit nog zo<br />
duister ftuk zouden leeren. Ik voor mij<br />
wenschte zulk eene Verzaameling te hebben<br />
bij de verbaazende gevallen , die mij bekend<br />
zijn.<br />
XXVII. Over de EleSlriciteit.<br />
Dat de Eleclri/che ftof in de eene Provincie<br />
meer dan in de andere befpeurd zal worden,<br />
gelooft men ; dan zo men op vast bepaalde<br />
tijden , in alle de Gewesten, dezelfde Proeven<br />
nam , zou men het verfchil ontdekken.<br />
Men behoorde ook meer Proeven te doen,<br />
ter naauwkeuriger ontdekking van den aart<br />
deezer ftoffe, waar in ik niet uitwijden kan.<br />
O 5 XXVIII.
ftlS WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN BE<br />
XXVIII. Magnetifche Kragt.<br />
i. De nieuwe Proeven van den Groningfchen<br />
Hoogleeraar BRUGMANS behoorden meer<br />
overwogen en voortgezet te worden.<br />
a. De dagelijkfche Aantekeningen der veranderingen<br />
en aanwijzingen van de Compasnaald<br />
behoorden zorgvuldig gehouden te worden.<br />
3. En waarom beproeft men niet meer, of,<br />
en waar 't Yzer, op Toorens en Kerken in<br />
ons Land, de Magnetifche kragt in de open<br />
lucht gekreegen hebbe ? Ik beklaag mij de moeiten<br />
niet, in deeze genoomen , fchoon zij vrugteloos<br />
geweest zijn tot nu toe.<br />
XXIX. Over de Winden,<br />
1. Men moet beginnen in alle provinciën<br />
aantetekenen, gelijk in Holland en Utrecht gedaan<br />
is, (welk men egter niet moetlaatenfteeken)<br />
welke Winden 'er jaarlijks waaien , om<br />
dus eindelijk eens te kunnen koomen tot<br />
eene volmaakter kennis van dit ftuk in ons<br />
Land.<br />
2. Men lette in Vlaanderen, Zeeland, Holland,<br />
West-Friesland, en Groningen, met alle<br />
mogelijke aandagt, ter bepaalinge van het nog<br />
duister ftuk, naamelijk, of wij Zee-en Land-<br />
Winden hebben.<br />
3. Zou
KAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 219<br />
3. Zoute Utrecht de Zuide-Wïnd zeldzaamer<br />
waaien, dan op 't Huis Zwanenburg?<br />
4. Wij behooorden naaukeuriger te weeten,<br />
hoe ver de Winden in de Provinciën doordringen,<br />
en waar zij eindigen; gelijk ook, hoe<br />
veele verfehillende Winden fomtijds ten zelfden<br />
tijde op verfehillende plaatzen van ons<br />
Vaderland waaien.<br />
5. Hoe veel verfchilt de wijze van waaien<br />
van den Oosten-Wind des Zomers op de Zuider<br />
• Zee van die des Westen • Winds ? welk<br />
verfchil ik wel eens tot 'mijn leetweezen en<br />
vertraging mijner reize ondervonden heb;<br />
met één'woord, welke zijn de naauwkeurigfte<br />
Waarneemingen omtrent het waaien der<br />
Winden op de Zee?<br />
6. Hoe vogtigzijn fomtijds de Weste- Winden<br />
op deeze of geene plaatzen in ons Land.',<br />
hoe droog de anderen?<br />
7. Welk nadeel of voordeel doen de Winden<br />
in het algemeen aan ons Vaderland , of<br />
welken zijn in 't bijzonder voor- of nadeelig<br />
aan bijzondere Provinciën, en als de eene Provincie<br />
vrugt trekt uit eenen Wind, welk nadeel<br />
lijdt dan dikwils de andere?<br />
8. Over de Stormen van September zeg ik<br />
niets, om dat ik derzelver onderzoek op nieuws<br />
begonnen heb.<br />
AAN-
oio WAT'ERNOG ONTB. AAN DE NAT. HISTORIE.<br />
A A N H A N G S E L .<br />
Zal ik thans ook onderneemen te bepaalen,<br />
wat 'er aan de Natuurlijke Historie van OOST<br />
EN wEST-iNDiëN ontbreeke? Ik! die'er nooit<br />
voet gezet', noch de Werken der Natuur met<br />
de Befchrijvingen , die men 'er ons van gegeeven<br />
heeft , heb kunnen vergelijken. Indien<br />
't mij egter vrij ftaat, over de Schrijvers,<br />
die wij 'ervan hebben, te oordeelen, zo zou<br />
ik het een en ander, wat ons ontbreeke, kunnen<br />
opnoemen. Dan , naardien ik niet ten<br />
vollen overreed ben , dat de HOLLANDSCHE<br />
MAATSCHAPPIJ dit onder Haare Vraage mede<br />
betrokken heeft, wil ik liefst, het geen ik<br />
anderszins daar over zou kunnen zeggen, agterhouden.<br />
HL
HOE DE NAT. HIST. TE SCHRIJVEN. 221<br />
I I I.<br />
Dus verre is 't mij gelukt, hoe? zullen anderen<br />
oordeelen, op de twee eerfte Vraagen<br />
der HOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJE een Antwoord<br />
te fchrijven: niets is 'er overig, dan<br />
dat ik tot deeze laatfte overflappe:<br />
EN WELKE IS DE BESTE WIJZE , WAAROP<br />
GEMELDE GESCHIEDENIS ZOU DIENEN *<br />
GESCHREEVEN TE WORDEN ?<br />
Uit mijne opgaave van het geen 'er aan de<br />
Natuurlijke Historie onzes Vaderlands nog ontbreekt,<br />
blijkt niet duister, dat, hoe klein onze<br />
Gewesten mogen zijn , 'ei' nog oneindig<br />
veel aan dit edel ftuk te doen zij.<br />
Een arbeid , mag ik het zeggen? in mijn<br />
oog zo gewigtig en moeilijk, dat men het<br />
op de fchouders van éénen Man, al hadt hij<br />
niets anders te doen, niet kan noch mag leggen.<br />
Veelen zullen 'er dan te gelijk aan moeten<br />
arbeiden, en zij zullen 'er werks genoeg<br />
aan vinden. Dan zal dit Werk geregeld be T<br />
gonnen, fpoedig en gelukkig voortgezet, en<br />
met gewenschten uitflag voleindigd worden,<br />
indien ik dit laatfte woord gebruiken mag ,<br />
en 'er voleindigen aan is; — of zal ik daarom<br />
liever zeggen: indien gemelde Gefchiedenis
222 HOE DE NATUURLIJKE. HISTORIE |<br />
nis tot eer , blijdfchap en nuttigheid onzes<br />
Vaderlands , eenigen trap van volmaaktheid<br />
verkrijgen zal; een groot Genootfchap van<br />
edelmoedige Mannen moet 'er, mijns agtens,<br />
de hand aan Haan; en welk zal ik daar toe<br />
het bekwaamfte keuren, als de HOLLANDSCHE<br />
MAATSCHAPPIJ zelve, waar aan ik thans de<br />
eer heb te fchrijven, waar toe zij (zij houde<br />
mijne vrijmoedige taal ten beste) zo door de<br />
uitgaave van veele voortreffelijke Stukken ,<br />
die de Natuurlijke Historie onzes Lands betref<br />
fen, als door haar edel oogmerk, om het Va<br />
derland en de voortzetting der Weetenfchappen<br />
ten diende te daan, ik zwijge nu van de Uit-<br />
fchrijvinge deezer Vraage , zich fchijnt ver-<br />
pligt te hebben.<br />
Daar Zij dan, uit dit gezegde, genoeg be<br />
grijpt , in welk oogpunt ik dit ftuk befchouw,<br />
gaa ik, met allen eerbied, vrijmoedig onder-<br />
neemen , mijne gedagten omtrent de wijze,<br />
waar op zij, ter bereiking van dit groote ftuk,<br />
gelukkigst zou kunnen geraaken , vóór Haar<br />
open te leggen. — Zij zijn deeze volgende:<br />
1. De MAATSCHAPPIJ moest, in haare eer<br />
fte Groote Vergaderinge, voorflaan en bedui<br />
ten , eene Bibliotheek van alle Boeken, die de<br />
Natuurlijke Historie onzes Lands best toe<br />
lichten , op te rigten.<br />
2. Zij moest eene Verzaameling maaken van<br />
alle Natuurlijke Zeldzaamheden, die in ons<br />
Va-
VAN 'T VADERLAND TE SCHRIJVEN. 223<br />
Vaderland voorkomen : ten welken einde Zij<br />
alle haare Leden moest nodigen, om het geen<br />
ze daar van bezitten mogten, ter gemeene nuttigheid<br />
te vereeren, of foortgelijken aan Haar<br />
te verzorgen , ten zij ze liefst verkoos aan<br />
alle onze Landgenooten openlijk te verzoeken ,<br />
al het fraaie, dat in de verfehillende Gewesten<br />
voorkomt, aan Haar te zenden, waar toe geen,<br />
regtgeaart Vaderlander ongenegen zal zijn.<br />
3. Gaat dit laatfte voorftel door, de MAAT<br />
SCHAPPIJ behoorde dan, jaarlijks, agter haaren<br />
uitgegeevene Verhandelingen een Berigt<br />
mede te deelen van het geen zij ontvangen<br />
hadt, waar door men niet alleen het tweemaal<br />
zenden zou voorkoomen, maar waar uit<br />
men tevens de bezittingen der MAATSCHAPPIJE<br />
zou leeren kennen, 't geen ook zijne nuttigheid<br />
zou hebben.<br />
4. In de eerstkoomende Groote Vergaderinge<br />
behoorde de MAATSCHAPPIJ omvraag te<br />
deenaan alle de Leden, (vooraf hun berigt hier<br />
van gegeeven zijnde) wie tijd, lust, en gelegenheid<br />
zou hebben, om een of meer onbekende<br />
ftukken der Natuurlijke Historie onzes<br />
Vaderlands na te fpooren; waarna de Naamen<br />
der Leden, die dit op zig neemen, en de arbeid<br />
, dien zij verkoozen hadden , behoorde<br />
opgetekend te worden , zo wel, om daarna te<br />
weeten, wie en waar aan hij werkte, als om<br />
alles beter te kunnen regelen.<br />
5- AI-
D B<br />
224 HOE<br />
NATUURLIJKE HISTORIE<br />
5. Alle deeze zich aangegeeven hebbende<br />
Leden moeten niet in ééne Provincie woonen,<br />
maar ten allerminfte drie of vier in elk Gewest<br />
bij voorbeeld, in de Meijerij. in Drenthe , de<br />
Baronnie van Breda, Vlaanderen, en Lande van<br />
Overmaaze ; welken , vervolgens , op zich<br />
moesten neemen zulk een Gewest, waar zij<br />
de Natuurlijke Historie zouden nafpooren ,<br />
onderling te verdeden, opdat elk wist, welke<br />
Dorpen en Streeken voor zijne rekening lagen,<br />
ten zij ze liefst , al wat de Gronden betreft<br />
, te zaamen wilden onderzoeken.<br />
6. Zo dra zich dan eenige Leden daar toe<br />
aangegeeven hebben, zullen ze tevens hunne<br />
Woonplaatzen opgeeven , op dat de MAAT<br />
SCHAPPIJ hun getal, en de plaatfen, waar zij<br />
Waaarneemingen omtrent de Luchtgefteldheid ,<br />
Zeën, Rivieren, enz. zullen doen, beter uit<br />
elkander kan fchikken.<br />
7. Bevindt de MAATSCHAPPIJ, dat de meesten<br />
van die Leden, bijvoorbeeld, in Holland<br />
woonen, zij kan hun allen wel in het algemeen<br />
verzoeken, alles, wat ze ontdekken, aan<br />
Haar te zenden ; dan wijl de ondervinding<br />
leert, hoe noodig het zij, dat één mensen<br />
zich niet op alles te gelijk toelegge, maar bepaaldelijk<br />
eene zaak verkieze, daarop alleen<br />
denke , lette, en uitwerke J zo kan de MAAT<br />
SCHAPPIJ fommige Leden alleen uitkippen<br />
tot het doen van zulke Onderzoekingen en<br />
Waar-
VAN 'T VADERLAND TE SCHRIJVEN. 325<br />
Waarneemingen, die alleen den geheelen arbeid<br />
van éénen Mensch eisfchen, doch welken<br />
ik thans niet bepaalen zal.<br />
8. Is 't, dat geene Leden in de Gewesten,<br />
Artikel 5. vermeld, of in de andere Provinciën,<br />
hunne vaste woonplaats hebben; de<br />
MAATSCHAPPIJ behoorde dan om te zien naar<br />
Mannen, die daar hun beltendig verblijf houden<br />
, die kundig zijn in het doen van Waarneemingen,<br />
en bereidwillig, om aan de uitvoeringevan<br />
dit groot Ontwerp ijverig de han".<br />
den te (laan, welken men dan ook aanftonds<br />
tot Leden van de MAATSCHAPPIJ benoemen<br />
moest.<br />
9. Naardien 'er Takken zijn in de Natuur*<br />
lijke Historie, waar toe de lust van den eenen<br />
mensch meer dan die van den anderen<br />
overhelt, of waar in hij, door natuurlijke,<br />
of verkreegene vermogens , meer ervarenis en<br />
kennis heeft ontvangen; zo behoorde de MAAT- •<br />
SCHAPPIJ aan elk Lid volle vrijheid te geeven,<br />
waar aan hij liefst wilde arbeiden, 't zij aan<br />
één of meer (lukken, die men gemakkelijk te<br />
gelijk onder handen kan neemen, en welken<br />
ik onnoodig vinde hier naauwkeuriger te noemen:<br />
ik meen toch genoeg aangeweezen te<br />
hebben, wat ons nog ontbreeke.<br />
10. Zo dra de MAATSCHAPPIJ, na dat eenige<br />
Leden zich verklaard hebben , weet ,<br />
Welke Tak der Natuurlijke Historie hun ten<br />
P CR--
S.ü6 HOE DE NATUURLIJKE HISTORIE<br />
onderzoeke meest behaagt, zal de Heer SË«<br />
CRETARIS opleezen, tot welk ftuk zich niemand<br />
verbonden heeft: waar op men overleggen<br />
zal , wie het zelve op zich zal neemen<br />
, of wie men onder de Vreemden, ik><br />
meen, die nog geene Leden zijn, daar toe<br />
noodigeii zal, welken men ,dan door Brieven<br />
het oogmerk der MAATSCHAPPIJ berigten,<br />
en hunne hulp verzoeken moest, tegelijk<br />
met een antwoord tegen zekeren bepaalden<br />
tijd, uiterlijk van eene maand of zes weeken<br />
, op dat elk op zijn gemak overlegge,<br />
of hij den voorflag zal aanneemen.<br />
II. Daarna behoorde de MAATSCHAPPIJ,<br />
in eene tweede daartöe belegde Groote Vergaadering,<br />
zaamen te koomen , om de ontvangen<br />
Brieven te leezen, en dan te befluiten, weliten<br />
de vaste Waarnecmers der MAATSGHAPPIJE<br />
in alle Gewesten zullen zijn, en welk ftuk zij<br />
met opzet en met alle hunne magt zullen beproeven<br />
; terwijl 't den overigen, die zich<br />
wel mede aangegeeven hebben, doch die men<br />
uit hoofde van hunne woonplaatfen enz*<br />
niet verkiezen kan, (want in eene Stad konden<br />
'er fomtijds verfcheiden zijn , die zich<br />
tot een ftuk aanbieden, welke allen men niet<br />
noodig zou hebben,) zal vrijftaan met hunne<br />
eigene en vrijwillige Waarneemingen, de<br />
groote zaak te onderltuenen. En indien 'er<br />
thans reeds eenige Boeken in de Bibliotheek<br />
ge-
VAN 'T VADERLAND TE SCHRIJVEN. 22/<br />
gekogt, of door edelmoedige Mannen aan<br />
dezelve gefchonken zijn , kan men dezelven<br />
aan de vaste Waarneemers ter leen bieden,<br />
en op een handfchrift van terugzendinge<br />
overgeeven.<br />
12. Onverfcbillig is 't, waar de Waarneemers<br />
in de Provinciën woonen; — in een zeker<br />
opzigt was 't voor hun gemakkelijker té<br />
woonen in de Hoofdlieden, om dat ze daar<br />
de beste gelegenheden doorgaans vinden om!<br />
de Provincie naar alle kanten te doorkruisfen,<br />
om met Lieden, die van 't platte Land derwaards<br />
vloeien, kennis te maaken , en door<br />
deeze de eerlle aanleiding te krijgen tot hèfr<br />
ontdekken van zaaken, die dikwils niemand<br />
weet , dan alleen de Bewooners van zulke'<br />
oorden — in een ander opzigt Ts het beter,<br />
dat fommige Waarneemers zich ten platten lande<br />
ophouden, om dat ze daar ruimer uitzigt<br />
hebben tot het befchouwen en meeten van<br />
Luchtverfchijnzelen, beter in daat zijn om de<br />
Koude te bepaalen, wijl de Luchtsgefteldheid<br />
in de Steden altoos warmer is, en gemakkelijker<br />
de Planten, Delfdoffen, enz. kunnen nagaan.<br />
13. Heeft de MAATSCHAPPIJ geduld genoeg,<br />
om mijn plan al verder te hooren; 't<br />
komt mij voor , dat men de Woonplaatzeri<br />
Ser Waarneemers dus moest verdeelen:<br />
p 9 t i§
228 HOE DE NATUURLIJKE HISTORIE<br />
I. In Gelderland,<br />
Moest 'er één woonen te Nijmegen, één ïrt<br />
de Betuwe, één in den Thielerwaard, twee of<br />
drie op de Veluwe: alle van eikanderen afgezonderd<br />
, als : één te Arnhem, één te Zutphen<br />
of Deutekom, en één te Harderwijk of Elburg.<br />
II. In Holland,<br />
Moest 'er één woonen op de Helder, één te<br />
Enkhuizen, één te Alkmaar, één te Edam, één<br />
te Amfterdam, één te Haarlem, één in den<br />
Haag, één te Gouda, één te Dordrecht, één<br />
te Gorinchem of Asperen, en één te Nieuwpotrt.<br />
Of is dit getal te groot, men kan r<br />
t naar welgevallen<br />
verminderen; doch men moet vooral<br />
niet vergeeten, Waarneemers aan de Zee<br />
te hebben. Ook zou ik zeer wenfchen , dat ze<br />
ook op de Eilanden gevonden konden worden.<br />
III. In Zeeland,<br />
Zou ik, begeert men alleen weinige plaatzen<br />
ter waarneeminge , Middelburg en Zirkzee<br />
beftemmen, hoewel het platte Land ook,<br />
wel éénen Waarneemer hebben mogt.<br />
IV. In Utrecht,<br />
Kon men 'er éénen te Utrecht, éénen te<br />
Amersfoort, en éénen te Wijk te Duurftede<br />
plaatzen.<br />
V. In
VAN'T VADERLAND TE SCHRIJVEN. &Zp<br />
V. In Friesland,<br />
Zou ik, volgde men mijne keuze, vier benoemen<br />
, naamelijk éénen te Leeuwarden ,<br />
Harlingen, Dokkum en Stavoren.<br />
VI. In Overijsfel,<br />
Zouden Zwol, Delden, en Campen of Deventer<br />
bekwaame- Steden tot dit Werk zijn.<br />
VII. In Groningen,<br />
Behoorden 'er één in de Hoofdftad van die<br />
Provincie, en één te Jppingendam, te woonen.<br />
VIII. In Drenthe,<br />
Eén te As/en ; — en moet men Coeverden<br />
vergeeten ?<br />
IX. In 's Bofch en de Meijerij.<br />
Men laate éénen in 'j Bosch, éénen te Osch,<br />
een derden in Rehnont, en een vierden te Ei?idhoven<br />
woonen.<br />
X. In Breda,<br />
Behoorde 'er één in de Stad, en één ten<br />
platten Lande te huisvesten.<br />
XI. In Vlaanderen.<br />
Sluis, en eene tweede plaats eisfchen twee<br />
Waarneemers.<br />
P 3 XII. In
£30 HOE DE NATUURLIJKE HISTORIE<br />
XII. In den Lande van Overmaaze<br />
Zou Maasticht, en twee plaatzen daar buir<br />
ten, te zamen drie Waarneemers noodig heb<br />
ben.<br />
En over 't algemeen merke ik aan, dat zij,<br />
die de Luchtsgefteldheid waarneemen zullen,<br />
in hunne Stad eenen anderen moeten opzoeken<br />
, -die, wanneer zij ziek of van huis zijn,<br />
de Waarneemingen voortzette.<br />
14. Door zulk een groot getal van Waarneemers<br />
kon de Natuurlijke Historie van ons<br />
Vaderland , zeer fchielijk, tot eene ongemeene<br />
hoogte opftijgen , welke anderzins niet<br />
dan kruipende zal voortgaan. Dit geeft mij<br />
de MAATSCHAPPIJ gereedelijk toe; maar mij<br />
dunkt Zij ftaat verfteld over mijnen voorflag<br />
van zo veele Waarneemers, en zal mij tegenwerpen<br />
: waar zijn , op die verfehillende<br />
plaatzen, zo veele kundige en hereidwillige Waarneemers<br />
te vinden? — Ik voele, tot mijne<br />
fmerte, en ter onëere mijns Vaderlands, het<br />
gewigt deezer teganwerpinge , en meen te<br />
weeten , wat het zij , wél waarteneemen ;<br />
dan de oplosfmg van de laatfte uitgefchreeven<br />
Vraag der MAATSCHAPPIJE : Wat wordt 'er ver?<br />
eischt tot de Kunst van Waarneemen ? enz. welke<br />
wij verwagten, ten eerften gedrukt, en<br />
£en Waarneemeren in handen gegeeven zijnde,<br />
zal hen, die niet zeer bedreeven zijn in<br />
dit
VAN 'T VADERLAND TE SCHRIJVEN. Z^t<br />
dit ftuk, wel dra in Maat kunnen ftellen, om<br />
-"er gelukkig de hand aan te Haan; — en wat<br />
de bereidwilligheid betreft, mij dunkt, dat 'er<br />
geen Vaderlander zal gevonden worden zo<br />
onheusch, dat hij der MAATSCHAPPIJE weigeren<br />
zal, aan dit groot en edel Werk de hand<br />
te leenen.<br />
15. Deeze zwaarigheid dus uit den weg geruimd<br />
hebbende, gelijk mij voorkoomt, dat<br />
de MAATSCHAPPIJ zelve heeft willen doen ,<br />
ten minlten door haare laatfte Vraag den Vaderlande<br />
eenen weg aanwijzen, hoe men door<br />
goede Waarneemingen deszelfs Natuurlijke<br />
Historie regt zal kunnen befchrijven! zo zeg<br />
ik hiervan niets meer, dan dat de MAATSCHAP<br />
PIJ het getal der Waarneemers, zo veel als<br />
Haar lust, kan verminderen, en dat ik en veele<br />
anderen, onverzogt, gaarne onze geringe<br />
vermoogens willen aanwenden , om dit edel<br />
ftuk te helpen voortzetten.<br />
16. Welke Waarneemers dan ook verkooren<br />
mogen worden, en hoe veelen in getale ;<br />
zij moeten , mijns oordeels, allen voorzien<br />
zijn , of ten minsten in elke Provincie en<br />
Landfchap één Waarneemer, met-eenen Bak<br />
van gelijke foort en grootte, om de veelheid<br />
van den gevallen Regen en Uitwaasfemingen<br />
te kunnen in agt neemen — met een Compas<br />
van 't zelfde foort en uit ééne hand gehaakt<br />
; — met Werktuigen, om de Lucbtver-<br />
P 4 fchijn-
232 HOE DE NATUURLIJKE HISTORIE<br />
fchijnzelen te meeten — met Windmeeters van<br />
het zelfde maakzel — en eindelijk met Baro~<br />
meters en Thermometers , gemaakt door ééns<br />
hand, allen gelijk loopende, en overeendem-<br />
-mend met die, welken op de Zaal hangen, daar<br />
de MAATSCHAPPIJ haare natuurlijke zeldzaamheden<br />
bewaart: want een Barometer en Thermometer<br />
moesten voor de MAATSCHAPPIJ gemaakt,<br />
en daar altoos bewaard worden, op<br />
dat ze tot Modellen dienen, wanneer 'er één<br />
der geenen, die de Waarneemers gebruiken,<br />
ontfteld of gebroken mogt worden , waarna<br />
men dan anderen kon laaten maaken, en aan<br />
deeze Modellen toetzen , dewijl het van het<br />
niterfte- belang is, gerust te kunnen zijn, dat<br />
alle Barometers en Thermometers in de Landfchappen<br />
gelijk loopen zouden, wanneer ze<br />
bij eikanderen in één vertrek hingen. Alle<br />
deeze Weerglazen moesten in eigendom aan<br />
de MAATSCHAPPIJE blijven, waarom haar Zegel<br />
op 't plaatjen der Graaden gefneden moest<br />
worden, en elk Waarneemer moest zich bij<br />
gefchrift verbinden , dezelven bij derven,<br />
enz. aan Haar te doen wedergeeven, of bij<br />
nalaatigheid van dien de drkdubbelde waarde<br />
in geld. Ik heb onderdeld, dat ze allen een<br />
Microscoop hebben.<br />
17. De Waarneemers zullen zich edelmoedig<br />
verbinden , om alles , waartoe zij zich<br />
verpligt hebben, ten uaauwkeurigften waar t«<br />
> '' • ne§«
VAN 'T VADERLAND TE SCHRIJVEN. 2J
£34 HOE DE. NATUURLIJKE HISTORIE<br />
2.1. De waarneemers der Delfjloffen zul*<br />
ïen zich moeten verbinden, om allen, die<br />
zij vinden, en der moeite waardig zijn, of<br />
welken de MAATSCHAPPIJ nog mogt misfen,<br />
jaarlijks in de Groote Vergadering te brengen<br />
, wanneer de MAAATSCHAPPIJ het genoegen<br />
kan hebben van de Vrugten deezes Ontwerps<br />
te befchouwen. En hier aan zullen<br />
zij ook indagtig moeten zijn, die vreemde<br />
Visfchen, Vogelen, Infeften, enz. in handen<br />
krijgen. Dan zij, die vóór 't oog onzigtbaare<br />
dingen door het Microscoop ontdekken,<br />
zullen verpligt zijn, met de Befchrijviuge<br />
derzelven eene Afbeeldinge te geeven,<br />
22. Tot dus verre komt mij dit Plan gemakkelijk<br />
ter uitvoeringe voor: dan 't zal nu<br />
bezwaarlijker vallen te bepaalen , hoe men<br />
met alle de ingekoomen Berigten handelen<br />
zal. Wie zal ze in orde brengen ? Zal men<br />
elk ftuk tot zyne Provincie brengen, of zal men<br />
de Waarneeemingen van alle de Landfchappen<br />
by een voegen? Welke leiding zal men verkiezen?<br />
Hoe veele jaaren zal men met de uitgaave<br />
wagten? enz.<br />
Begeert de MAATSCHAPPIJ ook hier op mijne<br />
gedagten , ik ben gereed , zo goed ik<br />
kan, Haar te voldoen.<br />
a. Eén van haare Leden , die zich daar toe<br />
aanbiedt , of verkoozen wordt, zal, bij<br />
voorbeeld , de jaarlijkfche Geboorte- en<br />
Sterf-
vw 'T VADERLAND TE SCHRIJVEN. &35<br />
Sterf • lijsten , door de Waarneemers aan<br />
de MAATSCHAPPIJE gezonden, overneemen<br />
, dezelven onderzoeken , en het opgemaakte<br />
flot en verfchil , in de volgende<br />
Groote Vergaderinge moeten opgeeven.<br />
Een ander zal zich met de Waarneemingen<br />
van de Thermometers, in alle de Landfchappen<br />
gedaan, moeten ophouden.<br />
Een derde met die der Barometers.<br />
Een vierde met die der Winden.<br />
Een vijfde met die der Delfjtoffen , en<br />
zo vervolgens,<br />
l. Volgt men eene bijzondere orde en rangfchikking<br />
, bijzonder die van LINN^EUS J<br />
men zal in fommige deelen groote gaapingen<br />
vinden , en de Natuurlijke Historie<br />
onzes Lands zal, gelijk ik weet , dor ,<br />
Xchraal , ftijf voorkoomen , en niet met<br />
lust geleezen worden, waar op ik meene<br />
dat wel degelijk gelet moet worden, Bij<br />
mij is 't wat anders eene Algemeene Natuurlijke<br />
Historie, of eene Natuurlijke Historie<br />
van een Bijzonder Land te fchrijven,<br />
' Doétor HOUTTUIN heeft het eerlte , volgens<br />
eene vaste rangfchikking, met roem<br />
gedaan : wij moeten 't op eene andere<br />
wijze doen. Had ik vrijheid, ik kon<br />
mij nog lang met dit betoog ophouden ;<br />
maar nu zegge ik alleen , dat men het<br />
voor-
ütf HOE DE NATUURLIJKE HISTORIE<br />
voorbeeld der volgende Schrijvers met<br />
eenige verbeteringen kan volgen, of daar<br />
uit den besten kiezen, om naar zijne leest<br />
de onze te fchoeijen. Ik doele op A.<br />
RUSSEL , Befchrijving van Aleppo en der-<br />
zeiver Omlanden , Leid. 1762. ASTRUC ,<br />
Histoire Naturelle de Languedoc. p.<br />
ÏLOTT , Natural History of Oxfordfhire.<br />
p. BROWNE a Civil and Natural His~<br />
tory of Jamaica, London 1756. 1<br />
\v.<br />
BORLACË , the Natural History of Corn-<br />
wal, Oxford 1758. Of keurt de MAAT<br />
SCHAPPIJ af, dat ik buiten 't Vaderland<br />
omzwerve, en onzen Landgenoot, j. LE<br />
FRANCQ VAN BERKHEY vergeete ? laat mij<br />
dan Hem noemen, die toch alleen de eer<br />
geniet , dat hij de eerde is, welke dit<br />
edel en nuttig Werk zo loflijk begonnen<br />
heeft. In de Inleiding zijns Werks geeft<br />
hij ons verflag van de wijze, hoe en waar<br />
om hij dezelve uitgekipt heeft, tegen<br />
welke men, onzes oordeels, niet veel zal<br />
in te brengen hebben. De Natuurlijke<br />
Historie van elke Provincie moet dan be<br />
fchreeven worden , gelijk de Heer LE<br />
FRANCQ die van Holland heeft begonnen,<br />
elk in het bijzonder ; • doch op die<br />
wijze , dat men , bij voorbeeld , niet op<br />
nieuws gaa befchrijven een Dier, Vogel,<br />
lufecl-, enz. dat reeds, toen men over<br />
Hol-
VAN 'T VADERLAND TE SCHRIJVEN, 237<br />
Holland fclireef, aangetekend is; men kan<br />
dan eenvoudig volftaan met te zeggen ,<br />
waar het befchreeven is, en zo men eenig<br />
verfchil vindt , dat naauwkeurig ^opteke-<br />
nen.<br />
c. Op de laatfte Vraag: /20e lang men met de<br />
Uitgaaf van zulk eene Historie waglen<br />
moet, antwoorde ik , dat, wanneer men<br />
zo veele Waarneemers verkiest, als ik<br />
hier boven opgegeeven heb , zulk eene<br />
Gefchiedenis binnen korten tijd-kan opgc-<br />
fteld en uitgegceven worden. Dan, naar<br />
eenige deelen van dezelve, bij voorbeeld,<br />
der Winden, Luchtsgefteldheid, enz. zal<br />
men veele jaaren moeten wagten , eer<br />
men , op het voetfpoor van MUSSCHEN<br />
BROEK , tot de bepaalinge van vaste re<br />
gels koome ; en alle andere laatere ont<br />
dekkingen zullen ook, bij wijze van Ver<br />
handelingen, naderhand kunnen gedrukt,<br />
en elk tot zijne Provincie gebragt worden.<br />
Elk jaar behoorde men egter te ontvangen<br />
eene Lijst van de Geboorenen en Geftorve-<br />
nen der beide Sexen in elke Provincie van<br />
den Koudften en Warmjïen dag — van de<br />
Donkere en Heldere dagen — van de ligt-<br />
Jle en zwaarfie Lucht — van de Winden, dit<br />
het meest en minst gewaaid hebben — van<br />
de veelheid der Onweeren , enz., welke<br />
Stukken ik allen geplaatst wilde hebben
S38 HOE DÊ NA7ÜURLÏJKÈ HISTORIE*<br />
in de Verhandelingen der Hollandfche Maatfchappije,<br />
waar uit dan , na verloop van<br />
30 , 40 , of 50 jaaren , eenige Befluiten<br />
konden getrokken worden. — Ook valt<br />
mij in, dat wij van elk Landfchap eene<br />
bijzondere Kaart moesten hebben, volgens<br />
nieuwe Starrekundige Waarneemingen gemaakt<br />
, gelijk ik boven geeischt heb; en<br />
dat op dezelve de verfehillende gronden<br />
van Zand , Aarde , Klei , en gemengde<br />
Aarde , met verfehillende kleuren moesten<br />
afgezet worden , waar door men ,<br />
met het opflag van 't oog , de geheele<br />
Grondgedeldheid van eene Provincie te<br />
gelijk zal kunnen zien , en dat gemaklijker<br />
, dan uit de befchrijvingen , kunnen<br />
onthouden , 't geen , vooral onze jeugd,<br />
in de kennis van het Vaderland, zeer zon<br />
te daade koomen.<br />
di Dan, wie zal zulk eene Gefchiedenis befchrijven,<br />
en wie dat moeilijk Werk willen<br />
aanvatten ? — Ik antwoorde , dat, indiert<br />
mijn Plan doorgaat, en elk Waarneemer<br />
uit eene Hoofdftad zijne Waarneemingen,<br />
en die der geenen, welken hem ophet platte<br />
Land geholpen hebben , aan de MAAT<br />
SCHAPPIJE zende, het als dan aan deeze<br />
weinige moeite zal kosten , het geheele<br />
ftuk in orde te brengen, 't welk ik niet<br />
behoef te betoogen. De MAATSCHAPPIJ zal<br />
jfiaaf
VAN 'ff VADERLAND TÉ SCHRIJVEN. 5."J)<br />
maar één Lid te benoemen hebben, die de<br />
Natuurlijke Historie, bij voorbeeld, van<br />
Utrecht, uit de toegezonden Waarneemingen,<br />
opmaake volgens het Plan, dat gekoozen<br />
is. — En wie weet, of 'er niet<br />
meer Leden zich tot dat Werk zullen aanbieden,<br />
dan 'er noodig zijn?<br />
Is 't noodzakelijk, dat ik zegge, dat de<br />
MAATSCHAPPIJ mede in Oost- en West. Indien<br />
dergelijke Waarneemers moest benoemen, op<br />
dat wij ook eenmaal eene betere en in orde gefchikte<br />
Natuurlijke Historie van die Landen<br />
mogen verkrijgen ?<br />
23. Behaagt mijn Plan aan de MAATSCHAPPIJ ,<br />
en vindt zij goed het zelve, ten decle of in<br />
het geheel te volgen; ik durf zeggen, dat zi}<br />
een Werk zal beginnen, het welk, zo veel ik<br />
weet, tot nog toe, door geene SOCIËTEIT in<br />
Europa begonnen is , hoewel de KEIZERIN van<br />
RUSEAND , en de KEURVORST van de PALTS ,<br />
deszelfs nuttigheid begrijpende, den Wijsgeejen<br />
gebooden hebben , geleerde Reizen door<br />
hunne Landfchappen te doen : een Werk, 't<br />
geen wij volmaakter door eigen Waarneemers<br />
in onsbekrompen Vaderland kunnen uitvoeren.<br />
En dus , dunkt mij , zal de MAATSCHAPPIJ<br />
aan het groot oogmerk: de Eer van GOD,<br />
en het Nut van den Mensch het best voldoen ;<br />
en zelve daar door eenen roem behaalen bij de<br />
tegenwoordige en toekomende Gellagten, die<br />
al-
t 4o HOE DE NAT. HIST. VAN *t VAD. TE SCHR*<br />
allen anderen roem, thans reeds verworven»<br />
oneindig overtreffen zal.<br />
24. Dan, heeft de eigenliefde mij al te gunftig<br />
van mijn Plan doen denken, en zijn 'er<br />
onoverkomelijke zwaarigheden , die de uitvoeringe<br />
ftremmen , en geheel zullen tegenhouden?<br />
Doorziet de MAATSCHAPPIJ dezelven<br />
volkoomen, daar ze geheel voor mijn oog verborgen<br />
zijn? — ja, zal ze daarom het mijne,<br />
zo dra deszelfs leezing ten einde is , afkeuren!<br />
welaan, ik gaa Haar helpen mijn eigen<br />
Plan, hoe zeer 't mij bekoort , den bodem in<br />
te flaan, en wil Haar dan een ander voordellen:<br />
„ Zij verklaare in het openbaar, dat zij<br />
„ nooit de hand aan de Befchrijvinge van de<br />
„ Natuurlijke Historie onzes Vaderlands zal<br />
„ flaan, en met genoegen zal zien dat wij den<br />
„ Heere j. LE FRANCQ VAN BERKHEY helpen<br />
,, in zijn begonnen Werk; " dan zal ik alle<br />
mijne Landgenooten bidden, dat zij zich met<br />
mij vereenigen, om alle onze Waarneemingen<br />
aan Hem te zenden, en met alle kragten<br />
zo te onderfteunen, dat men , na verloop van<br />
van weinig tijds , niet behoeve te vraagen:<br />
WAAR IS DE NATUURLIJKE HISTO<br />
RIE VAN NEDERLAND?
WAARNEEMINGEN,<br />
PROEVEN, BERICHTEN<br />
E N<br />
VERHANDELINGEN.<br />
0-
H E MEL-B O O G E N.<br />
Q »
W A A R N E E M I N G<br />
V A N<br />
DRIE S O O R T E N<br />
V A N<br />
WITTE HEMEL -B O OGEN.<br />
2]al de tegenwoordige Eeuw zich met ons<br />
verlustigen in de Werken des grooten Scheppers<br />
, en de toekomende weeten , wat wij<br />
geleerd en waargenoomen hebben ; men zal<br />
dan niet afkeuren , dat men onbefchreeven<br />
of nieuw-ontdekte Verfchijnfelen te boek gaat<br />
flaan. Op dien grond zal ik drie foorten<br />
van Lucht - Verfchijnfelen, die ik Witte-Hemel-Boogen<br />
noeme, en in ons Vaderland van<br />
mij gezien zijn, opgeeven.<br />
i. Aan den eerlten deezer drie , zijnen oorfprong<br />
uit den Mist hebbende , geef ik den<br />
naam van eenen Mistboog : Een Verfchijnfel,<br />
den buitenlandfchen Natuurkundigen niet onbekend;<br />
althans DECHALES heeft denzelven,<br />
volgens de aanhaaling van MUSSCHENBROEK,<br />
waargenoomen. Hoe veelen in Nederland dat<br />
Verfchijnfel opgemerkt hebben, valt niet ligt<br />
te zeggen. Zo veel ik weet, is hetzelve van<br />
niemand befchreeven. Onder de geenen, die<br />
Q 3 bet
24-5 BRIE S O O R T E N V A N<br />
het gezien hebben , tel ik den Eerw. Heer<br />
PALIER, Predikant in 's Bosch , welken ik<br />
liefst alleen aanhaale, om dat de Natuurkundigen<br />
onzes Vaderlands hunne Waarnemingen<br />
daarna kunnen inrigten. Hij heeft, in eenen<br />
zijner Brieven, deeze bijzonderheden daarvan<br />
aan mij gemeld. „ Ik heb, zegt hij, den<br />
„ Mistboog dikwils gezien , en nog onlangs<br />
„ den 20. en 21. van Herfstmaand deezes<br />
„ jaars (1767.) Men verneemt dien meest in<br />
,, Herfst- en Wijnmaand des morgens, wan-<br />
„ neer de Zon tusfchen de 15 en 25 graaden<br />
„ boven de kimmen is , bij mistig weder,<br />
„ en wel op dien tijd , als de Mist eenigzins<br />
optrekt, en de Zon flaauwlijk 'er door heen<br />
„ begint te fchijnen."<br />
Van deezen Boog kan ik, in 't bijzonder,<br />
de volgende hoedanigheden opgeeven. Hij<br />
heeft alle de eigenfchappen van eenen Re-<br />
' genboog, en zijne verfchijning moet zekerlijk<br />
op dezelfde wijze verklaard worden, gelijk<br />
eik, die weet wat de Mist zij, en dien<br />
ik , als buiten miju bellek , niet verklaare ,<br />
genoeg kan opmaaken : alleenlijk vindt men<br />
dit onderfcheid tusfchen beiden, dat de Mistboog<br />
geene fchoone kleuren gelijk de Regenboog<br />
heeft. Hij is alleen witagtig, en zijne<br />
breedte, naamelijk van de ftreep, en niet van<br />
de verre van een daande fchenkels , is, naar<br />
oogenfchijn en gisfing, wel een derde grooter<br />
, dan die van den Regenboog, 't Valt<br />
niet
WITTE HEMEL-BOOGEN. 24?<br />
niet zwaar te begrijpen, waarom deeze zich<br />
meest vertoont in de twee gemelde Maanden.<br />
Men weet toch , dat de Dampen , in de beneden<br />
lucht hangende , door de toeneemende<br />
koude van het najaar, ligtelijk verdikt worden ,<br />
in welk geval, de Zon dan fchijnende , een<br />
Boog, volgens deNatuur-wetten, aan ons oog<br />
vertoond moet worden; mids, gelijk ik vooronderltclle,<br />
eene noodige hoeveelheid van dampen<br />
in de lucht gevonden worde. Dan ,<br />
waarom deeze Boog de fchoone kleuren mist,<br />
zal ik in de befchrijving van den derden Boog<br />
genoegzaamst kunnen zeggen, 't Zij genoeg<br />
opgemerkt te hebben, dat deeze Boog bij dampig<br />
, donker , mistig weder , wanneer men<br />
geene aangenaame Verfchijnfelen verwagt, eene<br />
fraaie vertooning geeft. Dan, hoe dikwils<br />
ontmoet men blijken van 's Scheppers Magt,<br />
daar men ze niet dagt te vinden ?<br />
2. Ik heb eenen anderen Witten Hemel-Boog ,<br />
ongelijk zeldzaamer dan den eerden , niet<br />
meer dan tweemaal, tot nu toe o, waargenoomen<br />
, hoewel ik zeker weet, dat hij meermaal<br />
wordt gezien. Toen ik mij te Leiden in de<br />
Weetenfchappen oefende, zag ik 's avonds,<br />
den 27. van Sprokkelmaand des jaars 1750,<br />
in de volkoomen heldere lucht een zuiveren<br />
witten Boog, beginnende in het Oosten, loopende<br />
boven mijn hoofd door het midden des<br />
Hemels, en eindigende in het Westen, zijnde<br />
zo helderen doorfchijnende, dat hij mij niet be-<br />
Q 4 lette
248 DRIE S O O R T E N VAN<br />
lette de Starren 'er door heen, te zien. Zijne<br />
breedte was gelijk die van den Regenboog;<br />
doch hij miste alle kleuren. De verdwijning<br />
hadt reeds in het Oosten eenen aanvang geno<br />
men, en eindigde trapswijze in het Westen.<br />
MUSSCHENBROEK verklaarde mij den volgenden<br />
dag, toen ik hem daarvan berigt gaf, dat ver<br />
fchijnfel nooit gezien te hebben. — Eenen an<br />
deren van dit foort zag ik, den 14. van Lente<br />
maand in het jaar 1752, te 's Hertogenbosch,<br />
's avonds ten half negen. Ik vond 'er dezelf<br />
de hoedanigheden in als in den reeds gemelden;<br />
dan deeze was fchooner, geheel volmaakt,<br />
zonder de minfte verflaauwing, ftaande met<br />
den eenen voet in de Ooster- en met den ande<br />
ren in de Wester-kimmen, hebbende overal<br />
eene gelijke breedte, zijnde helder , wit, lee-<br />
vendig en doorfchijnende, niet verdwijnende<br />
voor negen uuren, zo dat ik hem een geheel<br />
half uur met verwondering bezag. Straks zeide<br />
ik verzekerd te zijn, dat deeze foort van Boo-<br />
gen meermaalwordt gezien, en tot getuige kan<br />
ik hier roepen den Wel Ed. Gr. Achtb. Heer<br />
TUTTEL, Burgemeester te Steenwijk, die, vóór<br />
viei jaaren, dergelijken aldaar waargenoomen<br />
heeft.<br />
, Vraagt men mij de reden van dit Verfchijn<br />
fel, moet ik zeggen, dat deeze Boog een vlam<br />
mend Noorder-licht zij, en wordt dit opge<br />
helderd door ZORGDRAGER's Berigt, in zijne<br />
Groenlandfche Visjcberij, bladz. 270, gegeeven,<br />
/<br />
dat
WITTE HEMEL-B O O G E N. Ö49<br />
dat men, naamelijk 's avonds den 17. Maart<br />
van het jaar 1716, in het Zuiden te Brest in<br />
Frankrijk een witten helderen Regenboog ,<br />
door Noorderlicht geformeerd, gezien hebbe?<br />
Ik heb 'er dit alleen tegen, dat de gemelde<br />
Boog de gedaante van eenen Regenboog hadt,<br />
doch die door den Heer TUTTEL en mij ge<br />
zien zijn , liepen lijnrecht door het midden<br />
des Hemels over onze hoofden. 0 Ook heb ik,<br />
op die beide avonden, het minfte Noorderlicht<br />
niet gezien. Of was het eene Wolk'van die<br />
foort, welke licht van zich geeven , door den<br />
Wind dus geformeerd ? Dit komt mij min<br />
waarfchijnlijk voor ; dan het fmart mij, dat<br />
ik, toen nog een Kind zijnde in het doen van<br />
Waarneemingen , geen acht op den toen<br />
waaienden Wind geflaagen heb , ten minlten<br />
vinde ik 'er niets van in mijne Aantekeningen<br />
gemeld. Of kan het niet geweest zijn eene<br />
ontflooken , brandende en vlammende ftof,<br />
in eenen regelmaatigen weg door den Wind<br />
voortgedreeven ? — Wie bepaalt zo ligtlijk de<br />
oorzaak van dergelijke Verfchijnfelen , geboo-<br />
ren op eene plaats, waar ons de toegang ten<br />
onderzoeke geweigerd is?<br />
3. Ik zag den derden Witten Hemel.Boog ,<br />
verwonderlijker dan den eerften , en zo vreemd<br />
als de tweede , den 5. van Louwmaand des<br />
jaars 1767, toen ik mij buiten de Stad Edam<br />
nabij de Zee bevond, 't Was toen quartier<br />
na één uur 's middags. De lucht was in het<br />
Q 5 Noor-
£50 DRIE S O O R T E N VAN<br />
Noorden blaauwachtig , donker , doch vrij<br />
helder inde Zuider - kimmen ; wat hooger en<br />
metnaame boven mijn hoofd bewolkt, waar<br />
door de Zon met flaauwe kragten heen fcheen.<br />
De Wind was zo ftil, dat men met moeite bepaalenkon,<br />
uit welken hoek hij waaide: naar<br />
mijn beste gevoel en gezigt kwam hij uit het<br />
Noord-Oost ten Oosten. De Zee doemde geweldig<br />
op, en lag, zo ver ik zien kon, ftyf<br />
toe bevroozen.<br />
Ruglings naar de Zon gekeerd, zag ik toen<br />
vóór mij, hoog in de lucht, een witten Boog,<br />
den bovenden rand wat geelagtig, doch een<br />
oogenblik daarna verdween die kleur, en de<br />
geheele Boog werdt wit. De dreep was breeder<br />
dan die van de gewoone Regenboogen:<br />
zijne hoogte was, naar mijne beste gisfing,<br />
tusfchen de 36 en 40 graaden: de lucht binnen<br />
den boog vertoonde zich blaauwagtiger , en<br />
donkerer, dan die van buiten: de fchenkels<br />
ftonden geheel op den grond , doch werden<br />
daarna waf ingekort, en hij fcheen toen in de<br />
lucht te hangen: ik zag hem een geheel vierendeel<br />
uurs ftaan, waar na de verdwijning in<br />
het Westen langzaam begon , fchielijk toenam,<br />
en niets overliet, dan eene donkere blaauwagtige<br />
droevige lucht, die eenigen tijd daarna<br />
geheel betrok. De Wind waaide 's avonds ten<br />
6 uuren uit het westen, bragt vogt en fneeuw<br />
aan, welke van 6 tot ia uuren 's nagts ter<br />
boogte van 4 of 5 duimen viel; liep daarna in<br />
het
W I T T E H E M E L - B O O G E N . 251<br />
liet Oosten , vervolgens in het Zuiden , en<br />
bragt ons die felle koude aan, welke in 'tIX.<<br />
Deel 3. ftuk der Verhandel, van de Hollandfche<br />
Maatfchappij, bladz. 649— 651. opgegeeven<br />
is. — Waarneemingen, die, fchoon ik niet<br />
geloof, dat ze op deeze Boogen eenige betrekking<br />
hebben, 'er bij gedaan worden, om de<br />
Waarneemingen van ZORGDRAGER, die ftraks<br />
volgen zullen, te toetzen.<br />
Hoe dikwils men zulke witte Boogen in ons<br />
Vaderland ziet, is mij onmooglijk geweest te<br />
ontdekken. Veelen mijner Vrienden , daar<br />
over geraadpleegd, betuigen nimmer dezelven<br />
gezien te hebben. Eén der Visfchers van ons<br />
nabuurig Zeedorp Volendam, een half uur ten<br />
Zuiden van onze Stad gelegen, verhaalde mij<br />
eenige dagen daarna, dat hij niet alleen denzelfden<br />
witten Boog op denzelfden tijd aldaar<br />
hadt waargenoomen; maar dat hij ook dergelijken,<br />
in den Winter van het jaar 1765, en<br />
dus nog niet meer dan twee in zijn leven gezien<br />
hadt.<br />
a. WOL F F , handelende in zijne Natuurkunde ,<br />
I. deel, bladz. 37a. %. 302, van den Regenboog,<br />
zegt: dat een Regenboogzomwijlen zwak,<br />
en wel zonder verwen is; en dit ontftaat, naar<br />
zijne meening , uit tweederleie oorzaaken ;<br />
naamelijk, wanneer de regendroppelen, waar in<br />
het licht gebrooken en wederom gefluit wordt ,<br />
niet in meenigte genoeg, noch ook groot en waterogiig<br />
genoeg zijn: want het eerjle veroorzaakt,<br />
" dat
g 52 DRIE S O O R T E N VAN<br />
dat de verwen verjlrooid zijn , blinkende ginds en<br />
weder andere ongeverwde dampen door hem; daarentegen<br />
maakt het tweede, dat de verwen regt<br />
helder zijn Als beide de oorzaaken zamenkomen,<br />
dan kannen de verwen zo verzwakt worden , dat.<br />
men ze geheellijk niet kan onderkennen; hebbende.<br />
dan den fchijn, als of de Regenboog geen kleur<br />
luidde; maar Jlaat 'er agter dezelve een heldere<br />
Wolk, die niet geheel dik en duifier is, dan kan<br />
de Regenboog wit uitzien. Doch ik zal nu niet<br />
onderzoeken, of 'er' nog niet andere oorzaaken kunnen<br />
weezen, waarom de Regenboog wit uitziet.<br />
Deeze oorzaaken heeft WOLFF niet goedgevonden<br />
ter deezer plaatze bij te doen; doch<br />
merkt in het flot alleen aan, dat door eene nieuwe<br />
jiraalbreeking van het licht in de lucht, alvoorens<br />
dezelve in 't oog komt, de Regenboog van<br />
deszelfs kleuren kan beroofd worden.<br />
De flaauwheid derhalven in de kleuren, of<br />
de zogenaamde witheid zou dan, volgens deeze<br />
gronden, in den Boog van mij gezien, ontftaan<br />
zijn, of uitte weinige regendroppels, om<br />
zo veele ftraalen, als 'er noodig zijn om de juifte<br />
kleuren op dien afftand in ons oog uit te beelden,<br />
af te kaatzen: - of om dat de gekleurde<br />
ftraalen in een volmaakt wit punt zijn zaamcngeloopen,<br />
en dus gebrooken worden, welke<br />
llraalbreking in onzen dampkring door deszelfs<br />
fomtijds zeer verfchiUeude gcfteldheid zou kunnen<br />
voorvallen, wanneer dan ook de Boog van<br />
ftandplaats zou veranderd zijn , hoewel zulks<br />
voor
W I T T E HEMEL-BOOGEN. 253<br />
voor ons oog niet te merken is: — ofomdatde<br />
regendroppelen door de fterke drift des Winds,<br />
en zamenvoeging van twee of meer droppels ,<br />
de regre gedaante tot het voortbrengen van eenen<br />
gekleurden Regenboog verlooren hadden.<br />
b. D. CRANZ , in zijne Historie van Groenland<br />
, Amft. i 76>. II. deel, bl. 54, ZCgt: dat<br />
hij op de terug-reize een Regenboog gezien heeft,<br />
die in plaats van bonte verwen te hebben, Jl'gts<br />
wit was met een bleek blaauwen Jlreep. Het was<br />
toen juist buiagtig weder met hagel, MARTENS<br />
heeft het zelfde ook bij Spitsbergen opgemerkt.<br />
De opmerkzaame ZORGDRAGER verhaalt in zijne<br />
Groenlandfche Visfcherij, bladz. 92, dat de<br />
Rijp omtrent Spitsbergen gelijk kleine puntige<br />
Sneeuwdeeltjes in Zee valt, waar door fomtijds de<br />
Zee als van Jlof bedekt wordt. — Deeze door koude,<br />
bevrooze Sneeuwdeeltjes kan men bij heldere Zon-<br />
-nefchijn en vriezend weder glinfleren zien, want<br />
anders vallen ze als de Daauw omigtbaar neder.<br />
Bijzonder befchouwt men ze uit eene fchaduwagtige<br />
plaats tegen de Zon opgezien, vertoonendezich<br />
als blinkende jlof vezeltjes, maar op het hoogjle van<br />
den dagfmelten ze, en veroorzaaken dan een vogt<br />
gelijk de Daauw. —Aanmerkelijk is het, dat men<br />
omtrent Spitsbergen in deeze Sneeuw deeltjes een<br />
Boog gewaar wordt, naar een Regenboog gelijkende,<br />
waarin zich tweederlei verwe vertoont, gemengeld<br />
wit en bleek geel, gelijk het fchijnzel van de Zon<br />
in donkere Jchaduwagtige wolken. Aan deeze IJsdeeltjes<br />
fchrijft de kundige ELLIS , in zijne Rei-<br />
ze
254 D R I E S O O R T E N V A N<br />
ze naar de haai van Hudfon, bladz. 237, ook<br />
toe, dat men daar zo dikwils Bijzonnen en Krin<br />
gen om de Zon en Maan ziet, die zeer glansrijk<br />
mt alle de verfcheidene verwen des Regenboogs<br />
gekleurd zijn, ten zij men zegge, dat hij daar<br />
de oorzaak in dikke en vogtige misten zoeke,<br />
't geen hij niet duidelijk heeft bepaald.<br />
c. Schoon men volgens GBMMA en SENNER-<br />
TUS, door FROMONDUS aangehaald, Meteoro-<br />
log. lib. VI. art. 16. pag.,393, 394, gekleurde<br />
Maans-Regenboogen verneemt, hoedanigen<br />
ik meen, dar men vóór ruim 25 jaaren, in 's Ha-<br />
ge heeft waargenoomen , gelijk men ook een<br />
geelen in 't jaar 1736 te Tsfeljlem gezien heeft,<br />
zijn egter die Boogen meest wit, en zulks<br />
fchrijft MUSSCHENBROEK in lnji. Phyf. part.<br />
II- pag. 676. edit. 1748 , aan de zwakke laag<br />
ten van het maanlicht toe, waar toe LE FRANCQ<br />
in zijne Nat. Historie van Holland, I. deel,<br />
bladz. 32S. ook overhelt; weshalven wij hiet<br />
drie oorzaaken van de witheid der Hemelboogen<br />
door de Natuurkundigen opgegeeven vinden.<br />
Uit deeze berigten leeren wij, dat witte He<br />
mel-Boogen niet ongemeen zijn in de Noord-<br />
fche Landen, en verfehillende redenen daar<br />
voor ter baane gebragt worden. Dan welken<br />
zullen wij houden voor de waare oorzaak des<br />
geenen, die van ons gezien is ?<br />
1. Of volgens de oorzaaken , door WOLFF<br />
opgegeeven, naamelijk uit al te weinige of on-<br />
regelmaatige regendroppelen, de onze gebooren
WITTE HEMEL-EOOGEN. 255<br />
ren is, kan niet bepaald worden. Die witte<br />
Boog ftondt ten minsten met éénen fchenkel<br />
boven de Zee, en mogelijk ook met den<br />
anderen , het geen ik niet kon bepaalen wegens<br />
de verfcheiden inhammen , die wij aan<br />
ons ftrand ten Noorden vinden: de Zee was<br />
digt, doch het Ijs nog zo gevaarlijk, dat ik<br />
niet kon onderneemen een onderzoek te doen ,<br />
of 'er veel of weinig Regen gevallen ware.<br />
2. ZORGDRAGER fchrijft die Boogen toe aan<br />
Sneeuwdeeltjes. Onze lucht is 's Winters van<br />
dezelven niet vrij, gelijk men ze duizendmaal<br />
als blinkende ftofvezeltjes, zo als hij ze noemt,<br />
zien kan , wanneer men eene heldere lucht<br />
beeft, en tegen de Zon, 's middags, inziet.<br />
Althans uit mijne opgaave hier boven blijkt<br />
het, dat de lucht vol was van Sneeuwdeeltjes,<br />
gelijk 'er dan ook dien avond zeer veel Sneeuw<br />
Viel. Dan ik begrijp niet, dat deeze fchitterende<br />
Ijs- of Sneeuwdeeltjes •, zo als wij ze hier zien,<br />
.oneindig fijn en dun, het verfchijnfel van zulk<br />
eenen Boog hebben kunnen veroorzaaken.<br />
3. En het zij zo, dat de Zee toen ter tijd<br />
geweldig opdoemde door de menigvuldigheid<br />
der in de lucht hangende dampen, zij zullen<br />
wel Kringen om de Zon, maar geen Boogen<br />
tegen over dezelve voortbrengen. Ook heeft<br />
men van ons ftrand geen witten Boog gezien,<br />
toen de Zee zo geweldig opdoemde , dat men<br />
de verfehillende Daken van de Wooningen in<br />
Enlhuizen , en het Eiland ürk van hier kon<br />
be-
'2$6 DRIE WITTE HEMELBOOGEN.<br />
befchouwen, welke laatfte in het leven van eenen<br />
man van 80 jaaren maar tweemaal was gezien,<br />
toen dit opgeeveri der Zee oneindig zwaarer<br />
was, dan toen ik den Boog zag. Zelfs befpeurde<br />
ik niets van deezen aart den 18 October<br />
1769, 's middags ten 2 uuren, toen ik de<br />
Zuider-Zee fterker zag opdoemen, dan ik ooit<br />
voorheen gezien heb. De ganfehe Stad Enkhuizen<br />
, van welke men hier duizendmaal niets<br />
ziet, vertoonde zich, hoewel veele uuren van<br />
ons ftrand liggende, ten duidelijkfte voor mijn<br />
oog: een teken van eene met dampen allerzwaarst<br />
belaaden lucht, die egter geene Boogen<br />
voortbragt.<br />
4. Wanneer ik dan in aanmerkinge neem,<br />
dat de witte Maan-Regenboogen alleen voortkoomen<br />
door de flaauweLichtltraalenderMaane<br />
; dat de Zon op gemelden dag, op welken<br />
ik den Boog zag, met flaauwe kragten door eene<br />
bewolkte lucht fcheen; en dat de lucht met<br />
regen bezet was , meen ik best te zijn, deezen<br />
Boog eenen Zons-Regenboog te noemen, wiens<br />
witheid aan derzelver zwakke ftraalen alleen<br />
toetefchrijven is. Dit Verfchijnfel is intusfchen<br />
ten uiterften zeldzaam, en deswegen in ons<br />
oog verwonderlijk. Wij weeten dus, dai ook<br />
in ons Vaderland Witte Regeuboogen gezien<br />
wórden, 't welk wij der aantekeninge waardig<br />
geoordeeld hebben.
LUCHTVERSCHIJNSEL.<br />
R
W A A R N E E M ING<br />
V A N E E N<br />
B IJ Z O N D E R<br />
LUCHT - VERSCHIJNSEL.<br />
Den 14 van Slagtmaand des jaars 1768 ,<br />
's namiddags na twee uuren , zag ik , even<br />
buiten Edam , een zeldzaam Lucht-Verfchijnfel<br />
, 't welk aan dezelfde oorzaken , die de<br />
gekleurde Kringen rondom Zon en Maan voortbrengen<br />
, moet toegefchreeven worden; doch<br />
in de gedaante zo weinig overeenkomst met<br />
dezelven had, dat ik het der uitbeeldinge ert<br />
befchrijvinge waardig gekeurd hebbe;<br />
AAAAA. verbeeldt eene, ligt geftreepte bank<br />
aan den Gezigteinder.<br />
BBBBB. eene heldere hemelsblaauwe ftreep<br />
in de Lucht zonder eenige Wolken.<br />
GCCCC. eene donkere bank boven dé hemelsblaauwe<br />
, die wij in BBBBB hebbeü<br />
aangetekend.<br />
D. de Zon , bijkans geheel van agter de bank<br />
te voorfchijn komende , fchietende haare<br />
ftraalen door eenige dunne Wolkjes , dié<br />
tusfchen D en G zweefden, naar boven.<br />
R 2 jg.
2ÖO LUCHTVERSCHIJNSEL.<br />
E. verbeeldt eene donkere zwarte Wolk, die<br />
naar beneden dunner wordt, en m H het<br />
ftuk van eenen boog bedekte.<br />
F. duidt aan een heldere Wolk , die mede<br />
naar beneden zich dunner vertoonde, en<br />
in 1 het ander deel des Boogs verborg.<br />
G. verbeeldt eenen Boog, in 't midden ingeboogen<br />
naar beneden, en daar het breedst<br />
zich vertoonende, fchuins naar I en H oploopende<br />
, alwaar hij wederom twee bogten<br />
maakt , en verder door de Wolken<br />
word bedekt. Dèeze Boog had alle de kleuren<br />
van een Regenboog , welken ik, een<br />
groot quartier lang, zag ftaan, waar na hij<br />
in I en H eerst begon te verdwijnen.<br />
K. zijn eenige dunne Wolkjes, die boven de<br />
Zon, dat is tusfchen G en D zweeveude ,<br />
over den Boog in G naar boven dreeven.<br />
LLLLL. zag men eene fchoone hemelsblaauwe<br />
Lucht , die aan den bovenrand des<br />
Boogs door het fchijnfel der Zonne wat beneveld<br />
fcheen , en tevens verlicht was.<br />
De Wind waaide toen met 3 krachten uït<br />
het Zuiden. De Thermometer ftond op 46<br />
graaden , en de Barometer op 29 duimen en<br />
a lijnen Rhijnlands.
HEMELGORDEL.<br />
R 3
W A A R N E E M I N G<br />
VAN EENEN<br />
WITTEN HEMELGORDEL.<br />
D e befchrijving van eenen Witten Hemelboog,<br />
dus van mij genoemd , geplaatst in het XII.<br />
Deel der Perhandelingen , uit gegeeven door de<br />
Hollandfche Maatfchappij, bl. 362 — 364 geleezen<br />
zijnde dooi* den Heer SCHIM, Mede-Lid<br />
onzer Maatfchappye, bragt hem te binnen, ten<br />
dien tijde , dat zelfde Verfchijnfel ook gezien<br />
, en nog al met eenige omftandigheden<br />
aangetekend te hebben. Het behaagde dien<br />
Heer dezelven in zijne aantekeningen op te<br />
zoeken; en daar ik mij beklaagd had over<br />
mijne geringe kundigheid in het doen van<br />
Waarneemingen ten tijde der verfchijninge<br />
deezes Boogs, heeft hij de vriendelijkheid ge.had<br />
van mij dezelven te zenden, (waar voor<br />
ik thans in 't openbaar dankzegge), en daarna<br />
verlof te geeven om 'er gebruik van te<br />
R 4 maa-
*&]. WAARNEEMING VAN EENEN<br />
maaken, gelijk ik thans, ter ophelderinge van<br />
dat zeldzaam Verfchijnfel, met veel genoegen<br />
due.<br />
,, Den 27. Februarij 1750. (dus fchrijft hij<br />
„ aan mij) heb ik alhier te Maesfluis een<br />
,, foortgelijken Hemel - gordel gezien; 't be-<br />
gin heb ik ook niet waargenomen , maar<br />
zag denzelven pas over 10 uuren , be-<br />
,, flaande omtrent 180 graaden in den He-<br />
,, mei : want dezelve vertoonde zich van<br />
,, den Horizont in 't O. t. N. tot door de<br />
,, 5 graaden naar gisfing benoorden 't Top-<br />
„ punt, op den Horizont in 't W. t. Z.; de-<br />
„ zelve was niet rond gelijk een Regenboog,<br />
maar met eenige bogten, gelijk een uit-<br />
„ gefpreiden Gordel, waarom hij te regt een<br />
Hemelgordel wordt genoemd. Zijn breed-<br />
5, te was omtrent den Horizont circa §, en<br />
,, in 't midden ruim een geheele graad, zoo<br />
,, ik giste ; en zoo wel aan de Oost- als<br />
„ Westzijde, tusfchen de 20 en 40 graaden<br />
„"hoogte, boven den Horizont, fchooten 'er<br />
„ verfcheidene bleekroode draaien regt op<br />
,, naar 't Toppunt , en dus maar even be-<br />
,, zuiden den Gordel, en ook niet gezwind.<br />
Deeze Hemelgordel week vervolgens Zuid<br />
,, over door 't Toppunt, (zoo dat echter de<br />
„ einden in 't W. t. Z. cn O. t. N. wei-<br />
nig van plaats veranderden,) tot wel 15<br />
of 20 gr. vzn 't Toppunt af, en verbleek-<br />
„ te
WITTEN HEMEL GORDEL, 265<br />
„ te ook allengs van kleur, zodanig dat zij-<br />
„ ne einden in 't O. t. N. en W. t, Z.<br />
„ geheel verdwenen, doch daartegen wierdt<br />
hij in zijn midden breeder tot over de 2<br />
„ a 3 graaden naar gisfing , doch naar dat<br />
„ hij breeder wierdt , werdt hij ook blee-<br />
„ ker, zo dat hij , na dat ik hem in 't geheel<br />
i uur aanfchouwd had, zich voor mij-<br />
„ ne oogen geheel onttrok. Zijn Zuidelijkst<br />
„ deel was bleek rood , en 't Noordelijkst<br />
„ bleek wit, kunnende men door hem Ster-<br />
„ ren van de 1. 2. en 3. grootte gemaklijk<br />
„ zien. Voorts was 't een zeer heldere<br />
„ lucht, zonder wind, die toen lang Zuiden<br />
„ was geweest. Omtrent den Horizont in 't<br />
„ N. N. O. was zeer licht Noorderlicht,<br />
„ en de Maan voor haar opgang bij de twee<br />
„ uuren."<br />
Uit dit net berigt, vergeleeken met mijne<br />
onvolmaakte befchrijving, blijkt, dat wij het<br />
zelfde Verfchijnfel gezien hebben; doch mei<br />
eenig verfchil, dat ik ten deele aan de huizen<br />
der Stad Leiden , die mij het vrij gezigt<br />
benamen, waar door ik, bij voorbeeld, het<br />
laage Noorderlicht niet gewaar ben geworden<br />
, ten deele aan 't verfchillend tijddip onzer<br />
waarneemingen, waar door ik geene bogten<br />
vernomen heb, toefchrijve. Het naauwkeuriger<br />
berigt van den Heer SCHIM moet<br />
ons aanfpooren, om in het vervolg, wanneer<br />
R- 5 men
&66 WITTE BEMELC01DEL.<br />
men dergelijk Verfchijnfel'op nieuws verneemen<br />
mogt, aandagtig op alle omftandighcden<br />
te letten, om, is het mogelijk , daar van<br />
iets meer te leeren, dan wij tegenwoordig<br />
weeten.
L A N D B OUW,
P R O E V E N<br />
OVER DEN<br />
NIEUWEN LANDBOUW.<br />
Daar het van belang is, de regels omtrent<br />
den Nieuwen Landbouw, door Vreemden ons<br />
opgegeeven, in allerleïe Gronden van ons Vaderland<br />
, ter toetze te brengen, vertrouwe ik ,<br />
dat het der HOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJE<br />
niet mishaagen zal, de volgende Proeven daar<br />
over te ontvangen.<br />
Ik ben dezelven verfchuldigd aan de vriendelijkheid<br />
van mijnen hooggeachten Neef, den<br />
Eerw. Heer CLEMENS KEUCHENIUS , Predikant<br />
te Vugt, in de Meijerije van 's Bosch, die mij<br />
fchrijfc de regels van den nieuwen Landbouw,<br />
voor eenigen tijd, fchriftelijk gegeeven te<br />
hebben aan RUDOLPH SCHALCHLIJ , voorheen<br />
Wagtmcester in het Regiment Zwitfers van den<br />
Generaal CHAMBRIER; doch die daarna, wegens<br />
zijne betoonde dapperheid -in de Belegering<br />
van Bergen op den Zoom , door wijlen<br />
Haare Koninglijke Hoogheid, DE GOUVERNAN<br />
TE, met een Penfioen befchonken zijnde, zich<br />
in 't gemelde Dorp ter inwooninge hadt neerge-
270 P R O E V E N OVER. DEN<br />
gezet, en den ledigen Krijgsman ter ondernee-<br />
minge van Proeven aangefpoord, met den vol<br />
genden uitflag.<br />
EERSTE PROEF in 't jaar 1767.<br />
•<br />
SCHALCHLIJ, de opgegeeven regels terbouwinge<br />
van een ftuk Lands leczende, en onder<br />
anderen, dat men de helft voor eenen tijd<br />
ledig moet laaten liggen, vondt zich verpligt<br />
toen hij hand aan 't werk zou daan, het laatfte<br />
wegens gebrek aan plaats niet te volgen;<br />
doch het overige in agt te neemen. Hij bemestte<br />
dan een klein ftukje Lands in zijnen<br />
Tuin ten behoorlijken ' tijde , fpitte het zelve<br />
diep om , en verdeelde het in tien Bedden,<br />
ter langte van agttien en ter breedte van twee<br />
voeten, laatertde tusfchen beiden een pad van<br />
ruim eenen voet breed. Op elk Bed pootte<br />
hij met de hand, in het einde van September,<br />
vier reijen zeer goede blanke Tarw, aldaar<br />
van Zeeuwfche gewasfen, zettende elk Graantje<br />
zes duimen van het andere. Vóór den<br />
Winter kwam deeze gepootte Tarw zeer wel<br />
op, zijnde niet meer dan omtrent een dertigfte<br />
deel daar van geftorven. Die na den Winter<br />
in het leven was overgebleeven, fchoot,<br />
in de Lente en vervolgens, ongemeen fchoon<br />
op , tot ieders verwondering : elk Graantje<br />
btagt eenen fteel of ftruik van verfcheiden'<br />
hal-
NIEUWEN LANDÈOÜW. 27T<br />
halmen ter hoogte van zes voeten voort:
»72 PROEVEN OVER DEN<br />
Air en. Graan - korrels.<br />
1 van 46 dus 46<br />
a 47 94<br />
2 48 96<br />
1 49 49<br />
I 50 5o<br />
4 51 a<br />
°4<br />
a _ 52 104<br />
a 53<br />
1 0 6<br />
1 54 54<br />
3 55 165<br />
1 .57 57<br />
i 58 — 58<br />
I 59 59<br />
1 60 —— 60<br />
I — 62 62<br />
ï 63 63<br />
3 65 195<br />
a 66 • 13*<br />
! 67 67<br />
I 68 68<br />
! — 70 70<br />
I 71 71<br />
1 73 73<br />
1 74 74<br />
1 — 76 76<br />
37<br />
2I<br />
53'<br />
IJJer
N I E U W E N LANDBOUW. 2; 3<br />
Hier uit blijkt dan, dat uitéén Tarwegraantje,<br />
zonder dit met vergrootinge op te geeven,<br />
zijn voortgekomen 2153 frisfche gezonde Tarwe-graanen,<br />
die, gewoogen zijnde, bevonden<br />
werden bijna 6 loot zwaar te zijn. Tot<br />
't bcpooten van de bovengemelde tien Bedden<br />
was niet meer dan een half theekopje Tarw<br />
gebruikt, en daar van , na dat de Musfchen<br />
een deel geroofd, en de Pagters der Tienden,<br />
volgens de Ordonnantie der Overheid , het tiende<br />
deel 'er van gehaald hadden: (want deezen<br />
wilden in dit geval, om dat zij het voor een<br />
vreemd wonder der Natuur befchouwden ,<br />
met geld, gelijk zij anders wel gewoon zijn,<br />
zich niet laaten voldoen,) heeft de Pdoter nog<br />
overgehouden i| vat der mitste daar in gebruik<br />
, en dus is van een half thee-kopje Tarw<br />
meer dan twee Vaten gegroeid.<br />
Toevallige PROEF in ROGGE.<br />
Hoe gezegend deeze Proef in Tarwe gelukt<br />
zij, erkent egter de Heer KEUCHENIUS, dat<br />
de zandagtige gronden van zijn Dorp niet<br />
zwaar genoeg zijn, om Tarw voort te brengen<br />
; maar veel bekwaamer voor Rogge - teek,<br />
gelijk uit deeze twee Proeven, om van geene<br />
anderen hier te melden, genoegzaam kan blijken.<br />
Op één van de bovengemelde tien Bed-<br />
S den,
274 J?R O E VEN OVER DEN<br />
den, met Tarw bepoot, was bij toeval opgekomen<br />
ééh Rogge - graantje, waar uit voortfproot<br />
een froel of ftruik van 63 halmen, de<br />
meeften meer dan 6 voeten lang: elke halm<br />
hadt een air, en dus vertoonden zich 63 aireh*<br />
drie van deezen werden door den wind<br />
of een ander toeval ter neêr gcflagen, zonder<br />
zich wederom te kunnen oprigten , waarin<br />
meest zwarte, verdorven, en niet dan weinige<br />
goede en volkomen Graankorrels gevonden<br />
werden, zijnde in de eene maar 4, in de<br />
tweede maar 8 , en in de derde flegts 15<br />
Graantjes. De zestig volkoomen airen leverden<br />
uit 3197 Graanen, en hierbij gevoegd<br />
de 27 uit de drie onvolkoomen, zo blijkt uit<br />
de bijeenvoeging deezer twee getallen , dat,<br />
uit één Rogge-graantje 3224 Graanen, zonder<br />
de konst te hulp te roepen, voortgekomen<br />
zijn. Gemelde Leeraar heeft de ftruik van 63<br />
Rogge-, nevens de drie bovengenoemde afgefneeden<br />
ftruiken Tarwe - halmen bewaard, en<br />
aan veelen vertoond, die deeze groote vrugtbaarheid,<br />
door den Schepper in dit Graan gelegd,<br />
met verwondering befchouwd hebben.<br />
Nog heeft zijn Eerw- in zijne Aantekeningen<br />
gevonden, dat, in 't jaar 1752, van één Rogge-graantje<br />
, dat wel twee voeten van den<br />
Akker op deszelfs uiterften rand, onder het<br />
zaaien, was gevallen , een ftoel van 25 halmen<br />
gewasfen was , elk voorzien van ééne air , en<br />
dat
NIEUWEN LANDBOUW. 0.7$<br />
dat deze 25 airen hadden uitgeleverd , 1639<br />
goede rijpe Rogge-graanen.<br />
TWEEDE PKOEF in 't jaar 1768.<br />
Het ongemeen welgelukken der eerde Proeve<br />
heeft den Heer KEUCHENIUS aangefpoord,<br />
om den arbeidzaamen SCHALCHLIJ eene tweede<br />
Proef te laaten neemen op een Akkertje<br />
agter zijnen Hof, welk, zonder de rondom<br />
loopende paden te rekenen, 152 voeten,<br />
Rhijnlandjche maat, lang, en 62 voeten breed<br />
bevonden wcrdt. Dit ftukje Lands behoorlijk<br />
gemest, en verfcheiden maaien omgeploegd zijnde<br />
met den gewoonen Ploeg, dien men daar<br />
gebruikt, werdt verdeeld in 25Bedden, ftrekkende<br />
zich in de langte van het Oosten,<br />
naar 't Westen , hebbende eene breedte van<br />
anderhalven , en met paden tusfchen beiden<br />
van éénen voet. In het laatde van September<br />
zette hij met de hand, op elk bedde, drie<br />
reijen fchoone witte Tarw, uit Zeeland ontbooden;<br />
eiken Graankorrel een halven voet<br />
van den anderen, in een gaatje ter diepte van<br />
eenen duim. Deeze Tarw kwam redelijk wel<br />
op; doch fcheen, vóór en kort na den Winter,<br />
fchraal te daan en weinig te belooven:<br />
dan, in het Voorjaar van 1769, wies dezelve<br />
weelig op , beloofde eenen fchoonen en<br />
overvloedigcn Oogst, en heeft dien ook ge-<br />
S a- gee-
276 PROEVEN OVER D E N<br />
geeven. Hij liet vóór den Winter deeze<br />
Tarw, vol onkruids zijnde, om dat te vooren<br />
op dat akkertje Knollen geftaan hadden, die<br />
in 't zaad waren gefchooten geweest , niet<br />
wieden , en na den Winter maar eenmaal ,<br />
zijnde de tweede wieding nagelaaten, om dat<br />
de Tarw nu 2i voet opgefchooten was, en de<br />
paden dus te eng geworden waren om 'er in te<br />
gaan, en het Graan, zonder het te befchaadi-<br />
gen, te zuiveren. Hier door is de Tarw van<br />
dien tijd af, tot dat ze gemaaid werdt, vol<br />
onkruids gebleeven, en de paden tusfchen de<br />
Bedden niet meer dan eenmaal omgefpit.<br />
Het twintigfte deel deezer Tarwe is niet op<br />
gekomen , of, opgekomen zijnde, geftorven,<br />
en de negentien overige deelen hebben de<br />
volgende ftruiken voortgebragt.<br />
Zeven van die negentien deelen<br />
hadden ftruiken boven de 35 halmen en airen,<br />
Zeven 25<br />
t o t<br />
35 ><br />
Vijf 1 onder de 25 ——<br />
Onder welke laatften maar weinigen waren,<br />
beneden de 15 halmen en airen.<br />
Men heeft daarna genoomen drie ftruiken,<br />
elk'van één enkelen Graan-korrel gegroeid,<br />
en bevonden , dat die voortgebragt hadden<br />
het volgende getal:<br />
De eerfte ftruik 38 airen, en daarin 1337 gr.<br />
De tweede — 39 1560 gr.<br />
De derde — 52 1898 gr.<br />
Dee-
NIEUWEN LANDBOUW. 277<br />
Deeze drie ftruiken nader onderzogt hebbende,<br />
bevondr men de airen, in 't dragen van<br />
Graanen, op de volgende wijze van eikanderen<br />
te verfchillen.<br />
Be eerjle ftruik hadt Be tweede hadt<br />
1 Air van 19 Graanen. 1 Air van 14 Graanen.<br />
4 elk 21 84 —— 1 19 .. .....<br />
1 van 22 , 2 elk 22 44<br />
1 —— 23 1 van 24<br />
2 elk 28 56 1 29 .<br />
1 van 29 1 32<br />
2. elk 30 60 1 33 .<br />
1 van 32 1 34<br />
1<br />
34 3 elk 35 105<br />
2 elk 35 70<br />
2 elk 36 72<br />
Ï<br />
1<br />
V A N 38<br />
39<br />
5 elk 38190 1 40<br />
2 elk 39 78 2 elk 41 82<br />
a elk 42 84 2 elk 42 84<br />
1 van 43 3 elk 43 129<br />
1 45 2 elk 46 92<br />
1 4 6<br />
1 van 47 •<br />
2 elk 49 98 \ 49<br />
1 van 51 2 elk 50100<br />
1<br />
5- 2 elk 51 102<br />
1 —— 54 1 van 52 ——-<br />
2 elk 53 106<br />
1 van 55<br />
1 59<br />
58. 1337. 39- 1560.<br />
S 3 De
2/8 PROEVEN OVER DEN<br />
De derde Struik hadt<br />
i Air van 12 Graanen.<br />
1 • 19<br />
1 23<br />
2 elk 25 50<br />
1 van - 27 1<br />
4 elk 28 112 •<br />
5 elk 29145<br />
3 elk 31 93<br />
I van - 33<br />
3<br />
e l k<br />
i o<br />
35 5<br />
1 van - 38 • •<br />
5 elk 40 200 -<br />
a elk 41 82 •<br />
4 elk 42 168 ——<br />
1 van - 44 ——<br />
1 —— 47<br />
2 elk 48 96 . •<br />
3 elk 50 150<br />
3 elk 51 153<br />
1 van - 53<br />
l 53<br />
52. ' 1898.<br />
Het
N I E U W E N LANDBOUW. 279<br />
Het geheele voortbrengfel van voorgefchreeven<br />
§§ deelen Tarwe , op 't voorgemelde Akkertje ,<br />
is geweest 29 vaten goede fchoone witte Tarwe<br />
, zijnde 't tiende deel van het te veld ftaande<br />
en gemaaide Graan bij de Tiendenaars afgekogt<br />
voor drie Guldens, op dat men het geheele<br />
Produël zou wee ten.<br />
Deeze Oogst zou zekerlijk veel grooter geweest<br />
zijn, indien de Akker met zo veel on.<br />
kruids niet bezet ware geweest.<br />
Men mag dan rekenen, dat, van f| van een<br />
vat, drie zakken en vijf vaten, of f van eenen<br />
zak gegroeid zijn, en dus alles door één<br />
gerekend , zal elke Graan-korrel 339 Graanen<br />
hebben uitgeleverd ; een Oogst, aldaar<br />
zo aanmerkelijk , dat de Boeren en andere<br />
lieden denzelven met verbaazing befchouwd<br />
hebben.<br />
DERDE PROEF in 't jaar 1760.<br />
Men heeft het zelfde Akkertje den 16. iS<br />
19. en 20. September wederom met Tarw<br />
bepoot, en wel van die foort, welke in het<br />
zelfde jaar daarop was rijp geworden en gewonnen.<br />
De behandeling is dezelfde geweest<br />
als in't jaar'1768, uitgezonderd, dat de grond,<br />
wat ongelijk liggende, effen is gemaakt, twee<br />
fpitten diep daarna omgefpit en bemest. De<br />
Bedden heeft men veranderd, en nu van het<br />
S 4 Zui-
28o PROEVEN OVER DEN<br />
Zuiden naar het Noorden gelegd, ter lengte<br />
van 62 en ter breedte van 3 voeten, met paden<br />
van eenen voet breed. Dus heeft men 48<br />
Bedden toegefteld , waarop de Tarw zeer wel<br />
is opgekomen; doch de grond heeft, in den<br />
Winter, i| voet diep onder water geftaan , *t<br />
welk bevroozen is geweest. Over dat Ijs<br />
wandelende, zag men de Tarw daar onder Haan,<br />
groen en in een zeer goeden ftaat. Het water<br />
is daarna fchielijk gevallen, en 't Ijs, op de<br />
Tarw liggende , fpoedig gefmolten. Omtrent<br />
55 deel is 'cr van geftorven, de overigen<br />
II deelen zijn levend' gebleeven, en kwamen<br />
fchoon voor den dag. Na de inoogfting<br />
heeft men bevonden een weinig Graans, namelijk<br />
2 of 3 vat, minder te hebben gewonnen<br />
, dan in 't voorige jaar , fchoon men<br />
meer verwagt hadt. Dan over 't algemeen,<br />
meen ik, is de Oogst van't jaar 1770. fchraa-<br />
Ier geweest, dan die van 't jaar 1769, en dus<br />
is deeze ook een weinig minder uitgevallen.<br />
Geringe omftandigbeden zijn 'er veeltijds oorzaak<br />
van. De vervvagting eener groote inzameling<br />
zag ik voorleeden jaar in Gelderland<br />
verijdeld worden, alzo 'er ten tijde, dat da<br />
Graanen moesten zwellen, eene grootedroogte<br />
hccrschte, en ééne frisfche Regenvlaag gemist<br />
vverdt , waar door de Graan - korrels<br />
klein biceven, en weinig daarna uitleverden,<br />
M en heeft ia 't bovengenoemde Dorp de<br />
Proef,
NIEUWEN LAND I! OU W. 28l<br />
Proef, in 't najaar van 1770, hervat, en de<br />
uitkomst daar van in het tegenwoordige voorneemende<br />
, hoope ik 'er der Maatfchappije<br />
verflag van te zullen geeven.<br />
Toevallige PROEF in 't jaar 1770.<br />
Dat de gronden der Meyery , waar men<br />
niet dan aan derzelver zoomen bif de Maas,<br />
Klai vindt, gefchikter zijn voor Rogge , dan<br />
wel voor Tarwe, is boven te regt aangemerkt<br />
: en ik kan 'er uit de derde volgende<br />
Proef nog bijdoen, dat het zetten der Graankorrels<br />
, op een gelijken afftand , ook in<br />
Rogge grooter Oogst zou voortbrengen,<br />
en veel Graans in 't zaaien uitwinnen. Op<br />
eene Klaverweide van Baar/chot, het Lusthuis<br />
van den Generaal CHAMBRIER, gelegen onder<br />
Esch, omtrent anderhalfuur van 's Besch,<br />
zag men voorleeden jaar uit één Roggegraantje<br />
eene ftruik voortkomen, die met<br />
73 Airen pronkte, welken bij de inoogfting<br />
4337 Graan - korrels uitleverden , tot welk<br />
groot getal anderzins eene meenigte van de<br />
gewoone Airen, op onze Akkers groeiende,<br />
zouden vereischt worden. Deeze verbaazen.<br />
de Proef overtreft verre de twee, die ik op<br />
bladz. 274 en 275, heb opgegeeven, en zal<br />
naauwlijks geloofbaar voorkomen bij de geenen,<br />
die nooit iets van dien aart gezien heb-<br />
S?5 ben.
2§2 NIEUWE LANDBOUW.<br />
ben. Men eerbiedige in dit kleine des Scheppers<br />
Almagt en Goedheid. De genoomen<br />
Proeven zetten veel eers bij aan den prijswaardigen<br />
ijver van den Heere KEUCHENIUS ,<br />
en aan de onvermoeide vlijt van SCHAI.CHLIJ.<br />
Zij verdienen alle oplettendheid der geenen,<br />
welken die of foortgelijke Landftreeken bewoonen,<br />
alzo 'er thans niets anders te doen<br />
is, dan de zwarigheden , welken in de navolginge<br />
deezer wijze van Landbouwen voorkomen<br />
, zo veel mogelijk zij, uit den weg te ruimen.<br />
Het aangenaam vooruitzigt van de overgroote<br />
voordeden voor zich zeiven zo wel als<br />
van den dienst, dien men daar door aan<br />
het Vaderland bewyzen zal,-moeten hen ten<br />
kragtigften daar toe aanfpooren.<br />
22. Maart 1771.
O N W E D E R .
VERBAAZENDE<br />
U I T W E R K S E L S<br />
VAN EEN<br />
O N W E D E R .<br />
De Donder is een gemeen Verfchijnfel,<br />
doch, onder alle Verhevelingen, het ontzaglijkfte<br />
en vrugtbaarfte in Wonderen. Ontelbaare<br />
voorbeelden leeren ons , dat men nog<br />
verre is van deszelfs eigenfchappen te doort<br />
gronden. De verfcheidenheid egter , en de<br />
duisterheid van deszelfs werking op 'allerleie<br />
lichaamen, behooren ons niet af te fchrikken<br />
van naauwkeurige waarneemingen, en aantekeningen<br />
der bijzondere gevallen , die hijvoortbrengt<br />
, te maaken, welken met 'er tijd<br />
wie weet hoe veel lichts ! in dit duifter en<br />
verborgen ftuk , zullen kunnen geeven. Ik<br />
oordeele daarom , dat de Edele Maatfchappij<br />
gaarne in haare Gedenkfchriften bewaaren zal<br />
de ongemeene en bijzondere gevallen, die in<br />
ons Vaderland gebeuren, met naame het vol.<br />
gende, dat, op mijn verzoek, mij gezonden<br />
is door mijnen hooggeachten Neef, den Weleerwaardigen<br />
Heere, SAMUEL KEUCHENIUS ,<br />
Predikant te Aelm , een Dorp in de Meijerij<br />
, • van
286 VERBAAZENDE UIÏWERKZELS<br />
van 's Bosch , geleegen aan de Rivier de Maas ,<br />
nabij de Schans St. Andries, aan den zoom<br />
van Gelderland.<br />
„ De 21. Augustus van 't jaar 1768 was<br />
een dag (uus luidt het naauwkeurig berigt) van<br />
benaauwde warmte. De Wind waaide uit<br />
het West-Zuid-Westen: de Lucht was helder<br />
, doch bezwalkt of blaakagtig door de<br />
hitte. Omtrent twee uuren 's namiddags<br />
naar de Kerk gaande (a), zag ik eene Donderbui<br />
, zeer donker zich vertoonende, uit<br />
het West- Zuid- Westen opkoomen: zij fcheen<br />
mij toe laag in de beneden - lucht te hangen ,<br />
waarom ik haar gevaarlijk oordeelde , en<br />
langzaam op ons aan te koomen drijven. De<br />
voorfte Wolken van de Bui dorpelden, gelijk<br />
men hier fpreekt, of rolden, gelijk rook en<br />
damp, over en onder eikanderen : de lucht<br />
was toen zeer ftil met weinig of geenen wind.<br />
Ter Kerke ingegaan zijnde met een voorneemen<br />
, om mijne Leerreden, wegens het<br />
opkoomende Onweder, zeer te bekorten, zag<br />
ik , onder het prediken , omtrent quartier<br />
vóór drie uuren , reeds het licht van den<br />
Blixem, en, na verloop van eenige feconden,<br />
hoorde ik van verre de Donderflagen. Toen<br />
oordeelde ik raadzaam mij nog meer te bekorten,<br />
en vleide mij met de hoop van den<br />
Gods-<br />
(«) 21. Augustus viel op eenen Zondag.
VAN EEN ONWEDER. 287<br />
Godsdienst ten einde te zullen brengen, eer<br />
het Onweder tot ons zou zijn gekomen : dan,<br />
den Wind opflekende , kwam het zelve zo<br />
fnel aandrijven, dat de kleine tijd tusfchen de<br />
flikkeringen des Blixems en de flagen des Donders<br />
mij deeden vastftellen, dat het Onweder<br />
ons reeds zeer nabij was; en hier van wierden<br />
wij, op de ontzaglijkfte wijze, ten vollen<br />
overtuigd, omtrent zes of zeven minuuten<br />
vóór drie uuren , wanneer een geweldige Dondcrflag<br />
, oogenblikkelijk op den Blixcm volgende,<br />
boven ons hoofd uitbarstte. In datzelfde<br />
ontzaglijk tijdflip zag ik eene meenigte<br />
fpaanders van balken, ribben en planken van<br />
boven nederkomen ; vuurftraalen , zigtbaar<br />
voor 't oog, en met zwaveldamp omgeeven,<br />
door de Kerk vliegen; eenigen mijner Toehoorderen<br />
in hunne banken neerflorten ; en<br />
anderen , maakende het meerder gedeelte uit<br />
eene vallende beweeging van 't Noorden naar<br />
het Zuiden vertoonen, zijnde deeze beweeging<br />
in hen veroorzaakt door eene zeer fterke<br />
persfing der lucht, komende en dringende<br />
van dien kant , van waar de Blixem in de '<br />
Kerk floeg, drukkende mij, op den Predikftoel<br />
Maande, even als een fterke Wind, een<br />
weinig agterwaards. Het geluid des Donders<br />
was dermate geweldig, dat verfcheiden' mijner<br />
Toehoorderen eenigen tijd doof waren;<br />
maar tevens dof en fmoorende, zonder den<br />
min-
a88 VERBAAZE ND E DITWERKSELS<br />
minften klank, even als een zwaar blok, ia<br />
mulle aarde vallende, een enkelen pof geeft.<br />
Na dit vreefelijk en ontzettende geval was<br />
'er, geduurende eenige oogenbiikken, eene<br />
diepe ftilte in de Kerk, zijnde wij allen,<br />
door den flag en 't gezigt des vuurs verbaasd<br />
en bedwelmd. Een weinig bedaard zijnde,<br />
greep ik moed , en ondernam mijnen Toehoorderen<br />
een woord naar tijdsomftandigheden<br />
toe te fpreeken; doch naauwlijks had ik<br />
mijne lippen geopend , of ik hoorde een<br />
verward gefchreeuw , en zag een ieder met<br />
verhaafting uit de Kerk vlugten , nitgenoomen<br />
twee Mannen , zijnde onze Vorder Barbie<br />
met zijnen Zoon, die door den Blixem getroffen<br />
, niet konden opftaan. Mij van allen<br />
verlaaten ziende, klom ik van den Predikftoel<br />
, en vond , bij deeze lieden gekomen<br />
zijnde, de beide beenen des ouden Mans gefchroeid,<br />
gelijk ook den regter-fchouder en<br />
den regter-voet des Zoons, welke laatfte,<br />
ruim een half uur, buiten zijn verftand bleef<br />
liggen. Bij nader onderzoek bleek het, dat<br />
de gekwetfte iichaamsdeelen zwart gebrand<br />
waren als door eigenlijk vuur ; doch ze zijn<br />
daarna met de gewoone brandmiddelen geneezen.<br />
Meer bedaard zijnde, onderzogt ik het begin<br />
en den voortgang deezer geweldige gebeurtenis<br />
, welke ik dus bevond. De Blixem<br />
hadt
V A I? EEK D N W E b It ft; fiS§<br />
hadt het Spits van den Tooren &an de West*<br />
zijde, van boven tot half weg beneden, getroffen,<br />
en was vandaar, roerens nevens het<br />
Uurwerk , daar van alleenlijk eenén fplinter<br />
wegneemendê, op den Kerk-zolder (b) nêêrgedaald<br />
, hadt aldaar eene opening in de<br />
Planken, omtrent drie voeten lang en twee<br />
duimen breed gemaakt, twee ribben tot vezels<br />
en fpaanders verbrijfeld , en in den Kerkmuur<br />
aan de Noordzijde , boVen het hoofd<br />
van die twee bovengenaamde gekwetde Lieden<br />
, vier kleine openingen gemaakt , even<br />
als of'er met zo Veele Musket-kogels door<br />
gefchooten was. Waarfchijnlijk is het, dat<br />
een gedeelte van de Blixemdöffe döör die ope-.<br />
ningen in den muur , een ander gedeelte door<br />
den Kerk-zolder , en een derde door den<br />
Tooren is uitgevlogen. De Blfxem fchijnt<br />
dus zijn geweld tevens naar beneden en ttaar<br />
boven geoeffend te hebben i men zag tóch *<br />
behalven de omlaag gevallen fplirtters op den<br />
grond der Kerke , eene menigte onder aart de<br />
planken van den zolder hangen, en 't gêen<br />
opmerkelijk is, eene andere menigte Was uit<br />
die zelfde planken aan de bovenzijde Van den<br />
Zolder uitgeflagen , en hing, verfclieiden voeren<br />
hoog , in 't fpinrag tegen de pannen ,<br />
waar mede de Kerk bedekt is. Deeze waren<br />
O) De Kerk heeft geen Gewelf, maar eenen bolder»<br />
T<br />
de
ggg VERHAAZENDE UITWEE. K/5 ELS<br />
de uitwerkfels van dit Onweder aan en in<br />
mijne Kerk , welke , meer dan twee uuren<br />
daarna, met eenen benaauwden zwaveldamp<br />
en llank vervuld bleef. — Een geval, Waar<br />
aan ik nog niet, dan met fchrik en ontroering<br />
kan gedenken , cn tevens niet zonder<br />
dankbaare erkentenis voor Gods zonderlinge<br />
bewaaring- , aan mij , de mijnen , en mijne<br />
geliefde Gemeente, in dat vreefelijk oogen*<br />
blik, beweezen.<br />
, De uitwerkfels van dien zelfden Donder-»<br />
llag en Blixem buiten onze Kerk, bevond ik<br />
hierop niet min verbaazend en wonderlijk,<br />
dan de reeds befchreeven.<br />
. Geloofwaardige ooggetuigen, Lieden van<br />
eene andere Gezindheid , die zich toen op<br />
ïlraat bevonden, hebben mij verzekerd, dat<br />
de Blixem, als eene menigte vuurs,vóór, op.,<br />
en rondom onze Kerk op dat tijdftip nederviel;<br />
en zich. in verfclieiden Hangen of ftraa-><br />
kn gefcheiden hebbende, vloog 'er één in het<br />
naastbijftaande huis door eenen nicuwgebouwden<br />
Voormuur tusfchen twee venfterraamen,<br />
maakende tusfchen de voegen der fteenen,<br />
even onder een ijzeren, anker, eene opening,<br />
ter breedte van eenen kleinen duim , en te*<br />
langte van eenen vinger. Dus ingedrongen,<br />
verbrijzelde hij allereerst eenen Spiegel, die<br />
met een oog van koper aan eenen fpijker hing,<br />
Welk oog voor een gedeelte gefmolten wierdt,<br />
'en
VAN EEN O N W E D E R . a^t<br />
en 't geen zeer bijzonder is-, de fpijker ten<br />
deele met dit koper zeer keurig overtrokken.<br />
Dit huis een herberg zijnde, bevonden zich<br />
in dat vertrek, onder anderen, twee Vreemdelingen<br />
, Inwooners van 't tegen ons over<br />
liggende Gelderfche dorp Driel: de een zat<br />
bijna onder den verbrijzelden fpiegel , eii<br />
werdt door den Blixem , die eenen fplinter<br />
van 't ven der-raam medenam, en langs denmuur<br />
afliep, in de heup getroffen, waaror)<br />
hij ter aatde zeeg, kunnende noch Haan noch<br />
zitten, weshalven men hem te bedde moest<br />
leggen , waarop men hem ten dien zelfden<br />
avond, naar zijne eigen woöiiing heeft vervoerd.<br />
De pijnlijke plaats befchouwende<br />
kon ik 'er geene verbranding of kwetzing<br />
ontdekken, alleenlijk fcheen mij de heup eeii<br />
weinig gezwollen te zijn, en is daarna, gelijk<br />
men mij gezegd heeft, paars- of zwartagtig<br />
geworden. Hij kermde , eenige dagen ,<br />
over önuitfpreekelijke brandpijnen , die hem<br />
Op den oever des doods bragten; doch, na<br />
verloop van agt dagen, Verminderden dezelven<br />
langzaamer hand, en hij is eindelijk ten<br />
Vollen herfteld. Zijn Metgezel werd plotzeling<br />
ter aarde geflagen; doch van de bedwelming<br />
bekomen zijnde, flondt hij op , eri<br />
vondt zich .onbefchadigd: deeze laatfte hadt<br />
met zijnen rug tegen een geflooten cetenskasje<br />
gezeeten, waar in een middenfchot was I dit<br />
T 2 inid^ •
ftpa VERTlAAZENDE UITWERKSELS<br />
middenfchot werd tot fplinters verbrijzeld J<br />
doch men heeft uitwendig niet kunnen ontdekken,<br />
waar de Blixem in- of uitgegaan zij.<br />
Boven dit kasje hingen aan den wand eenige<br />
tinnen kannen, waar van 'er twee door<br />
het vuur .getroffen werden, even als of men<br />
ze door een gloeiendcn foudeer-bout hier en<br />
daar hadde. aangeraakt. De Blixem-, voortgaande,<br />
nam eenen fplinter van dat rak mede<br />
, waar aan die kannen hingen , en floeg<br />
eenen koperen ketel van eene kas af, tenzij<br />
men denke , dat zulks door den dreun van<br />
den Dondefflag gefchied zij: want aan den<br />
ketel was geen voetfpoer van den Blixem te<br />
ontdekken.<br />
Uit dit vertrek vloog hierop 't Blixemvuur<br />
door eene gang naar eene agterkeuken, waar<br />
eene oude Vrouw zat, die onbefchadigd bleef,<br />
en zelfs mij zcide niets gevoeld te hebben ;<br />
doch willende daarna eens fnuiven, en haatzilveren<br />
doosje tot dat einde uit den zak<br />
haaiende , ontdekte zij tot haare groote verwondering<br />
, dat het zelve op het bovenfte<br />
platte deel zwart geflipt en gebrand was.<br />
Boven de agterkeuken geen zolder zijn-*<br />
de, vloog waarfchijnlijk de Blixem van hier<br />
naar boven op den zolder die het geheels<br />
huis bedekte. Hier rigtte dezelve zijne verwoesting<br />
aan op het houtwerk : twee vliering-gebinten<br />
werden met verfcheid.cn kloo-<br />
& ï ven,
VAN EEN ONWEEER. 293<br />
-ven, vari beneden ; naar boven ,. opgerceten;<br />
verfclieiden' opleggers, waar op bet dak rust<br />
te , moesten hier het zelfde lot • ondergaan ;<br />
en de naald van het huis werdt dermaate ge<br />
teisterd, dat men 'er aan alle kanten de fplin-<br />
ters bij zag hangen, neemende het vuur,<br />
langs die naaide , zijne uitvlugt door den<br />
muur van den Schoorfteen naar buiten.<br />
Dit alles gefchiedde in^én oogenblik tijds.<br />
De zolder lag bezaaid met fpaanders en fplin-<br />
ters, zonder dat men dezelven hadt hooren<br />
vallen; een blijk, dat alles tevens met en on<br />
der den Donderdag verrigt was. Het hout<br />
op den zolder was hier en daar gezengd: op<br />
andere plaatzen , daar het verbrijzeld was ,<br />
kon men niet ontdekken , dat 'er het vuur<br />
oorzaak van ware. Aanmerkelijk is het, dat,<br />
niettcgenftaande dit huis .met riet en ftroo<br />
gedekt was, die braudbaare doffen egter niet<br />
in vlam gezet zijn geworden. Ook heeft men<br />
aan de kleederen der gekwetfte Lieden gee<br />
ne hindernis of fcheurin-g kunnen vinden: al<br />
leenlijk was in den fchouder van den jongen<br />
Barbie een kleine fplinter uit den zolder der<br />
Kerk door rok, kamizool, borstrok en hemd<br />
geflagen tot in het vleesch,<br />
©ogenblikkelijk na den Donderdag viel 'er<br />
een zwaare dortregen: de lucht was. gebro<br />
ken , en het Onweder fcheen al zijn kragt op<br />
ons ujtgeftort te hebben : men zag geen<br />
T 3 Blixem,*
2,04 VERBA AZENDE UITWERKSELS*.<br />
Blixem, men hoorde geen Donder meer, als<br />
tegen den avond, en Hechts van verre."<br />
Dus verre gaat het aanmerkelijke berigt van<br />
den Eervv. Heer KEUCHENIUS.<br />
In mijne Waarneemingen op den 21 Augustus<br />
alhier (te Edam) vinde ik, dat mijn T.her-_<br />
mometer ten twee uuren op 77 graaden, en de<br />
Barometer op 28 duimen en II lijnen Rhynl.<br />
gedaan hebben ; dat de Wind uit gelijken,<br />
hoek gewaaid , en wij ten vier uuren in 'c<br />
Noorden Donder-gehoord hebben.<br />
Dan, onder 't fchrijven deezes , is mij te<br />
binnen gekomen eene Aanmerking van den<br />
kundigen en letterlïevenden Zee-Kapitein ,<br />
WILLEM 'MAY, in zijn Verhaal der Uitwerking<br />
van eenen enkelden Blixem-Jlag op een van<br />
'/ Lands OorlogsfcLepen (c) , over het Onweder.<br />
,, Het zal, zegt hij (d), denkelijk toe-<br />
,, geftemd. worden, dat het Blixem-vuur ,<br />
,, (gelijk meest alle andere Vuuren ,) lucht<br />
„ tot deszelfs onderhoud noodig heeft , en<br />
3, gevolglijk een lugtledige ruimte of vacuüm<br />
„ kan te weeg brengen ; en mogelijk is 'er.<br />
„ geen vuur. bekend , dat een fpoediger en<br />
volmaakter vacuüm kan, veroorzaaken, dan<br />
(O Verhandel, der Hollandfche Maatfchappij<br />
XII. Deel, bladz, 39r.<br />
(d) Aldcar, bladz. 402,
VAN EEN ONWEDEH. 295!<br />
„ de Blixem." Op welke onderftelling ver<br />
klaart die Heer het fcheuren van den Mast<br />
eens Schips door den Blixem? Tot ftaaving<br />
van die gedagte oordeele ik hier eene plaats<br />
te moeten geeven aan eene Waarneeming,<br />
die mi] , al voor langen tijd , in het zelfde<br />
denkbeeld heeft gebragt, en, hoewel ze niets<br />
doet ter vcrklaaring van 't Onweder , te<br />
Alem gebeurd , egter dienen kan, om fom<br />
mige uitwerkfels van den Blixem op te hel<br />
deren , bijzonder 't bovengezegde.<br />
Ik bevond mij , voor eenige jaaren , in<br />
den Zomer, in 't Dorp Liempde, gelegen in<br />
de Meijerij van 's Bosch, ten tijde , dat 'er ,<br />
na eene zwaare hitte , een Onweder volgde.<br />
Op een gedeelte van eenen Akker hadt zeker<br />
Boer groote Boonen gezet, die thans zo<br />
groot waren, dat zij dagelijks konden geë'e-<br />
ten worden. Bij gelegenheid van dat Onwe<br />
der fqhoot 'er een felle Blixemftraal, laag,<br />
nabij den grond, langs dit Veld met Boonen<br />
heen. Men zag dit; doch men kreeg geen<br />
vermoeden, dat dezelve eenige gevolgen zou<br />
nalaaten. Bij toeval kwam men, na 't afge-<br />
dreeven Onweder , bij dezelven, en men<br />
ftondt verbaasd op 't zien, dat niets op den<br />
Akker befchaadigd was ; maar dat geheele<br />
reijen Boonen , ter plaatze alleen, waar de<br />
Blixem - ftraal voorbij gefchooten was , uit<br />
haare fcheeden gefprongen , en deeze losge-<br />
T 4 bor-
«9$ UITWERKSELS VAN EEN ©NWEDER.<br />
hortten waren. Dit zeldzaam Verfchijhfe.1,<br />
bragt mij aanftonds in gedagten, dat de fel<br />
vliegende Blixemftraal eene lngtledige plaats<br />
moest gemaakt hebben, juist daar, waar ze<br />
haaren weg genomen hadt, -en dat, bij ge-><br />
volg, de lucht, in de fcheeden der Boonen<br />
opgeflooten , en van buiten geen tegenftand<br />
of weêrdrukking van andere lucht nu hebi<br />
bende , zich uitgezet hadde, waar door de<br />
fcheeden open waren gebarften, en de Boonen<br />
'er uitgevallen. Ik wierd hierin bevesi<br />
tigd, om dat ik de Boonen , op een ander<br />
deel des Velds, waar de Straal niet geweest;<br />
was, gaaf en onbeledigd vond. Ik twijfel<br />
.niet, of men zal, uit deeze twee Waarneem<br />
mingen, aadere Uitwerkfels van den Blixem,<br />
die dezelfde oorzaak hebben , i.n 't vervolg<br />
kunnen verklaaren.
O R K A A N<br />
E N<br />
LUCHT - VERSCHIJNSELS»<br />
T 5
E E N<br />
O R K A A N<br />
VAN HET JAAR 1770,<br />
EN DE ONGEWOONE<br />
&UCHT - VERSCHIJNSELS<br />
VAN DEN JAARE 1771,<br />
ï~ïet einde van het jaar 1770 is aanmerkelijk<br />
geweest door eenen zo geweldigen Orkaan,<br />
op den 19 December, dat men moge<br />
zeggen, foortgelijken, fints dien van den 12<br />
December 1747, niet gehad te hebben. Mogelijk<br />
is 'er geene Stad van ons Vaderland ,<br />
zonder van het platte Land te fpreeken, welke<br />
aan Kerken , Huizen , Molens en Boomen<br />
geen fchaade geleeden heeft. Men heeft<br />
van Zalt-Bommel, buiten welke Stad twee<br />
menfehen van den Dijk in de Rivier , dt<br />
Waal , waaiden en verdronken , gelijk ook<br />
van Amfterdam en Vlisfingen, niet dan zeer.
gOO ORKAAN EN ON GIWOON E<br />
korte Berigten gegeeven (a). Dat alles is,<br />
zo veel ik weet wat wij 'er van hebben.<br />
Men vernam denzelven, tusfchen den 18 en<br />
19, omtrent middernagt te Romn en Touloufê<br />
in Frankryk : 's morgens hadt mcrt denzelven<br />
te Oujlende, waar hij hevig woedde;<br />
ten 9 uuren te Amfterdam; 's namiddags ten<br />
4 uuren te TVeenen en Dresden; en ten 5 uuren<br />
te Leipzig, komende daar uit het Noord-<br />
Westen (fc). Wij kreegen denzelven te Edam<br />
in deezer voege. Een maatige Zuid-Westen<br />
,Wind van vijf kragten waaide 'er, dien morgen,<br />
tot half tien uuren , wanneer dezelve<br />
allerfchielijkst in het Noord-Westen fchoot,<br />
{taande den Barometer op, 28 duimen en 3 lijnen<br />
Rhijnlands , en dus niet ongemeen,<br />
laag, De Wind kwam , bij die fchielijke<br />
verandering , met zulk een gedruisch aan ,<br />
dat ik, dugtende eene allerzwaarfte Hagelbui.,<br />
naar buiten vloog, om eenen uitmuntenden<br />
Thermometer, dien ik niet gaarne verbrijzeld<br />
sag, in te neemen. Naauwlijks dit gedaan<br />
hebbende , en weêr naar buiten keerende,<br />
was 'er reeds zo veel wind, dat ik niet, dan<br />
met de uiterlte moeite, de deur kon houden,. '<br />
Bij<br />
(a) Nieuwe Nederlandfche Jaarbocktn, »p het jaar<br />
1770. bladz. 1314, 1449. H5°' MS 1<br />
'<br />
O) Nieuwe Vaderlandfche Letteroefenipgen , V,<br />
deel, 3. ftuk., bladz. 52,
tUCHT-VERSCHIJNSELS. §&t<br />
Bij dit uitharden van den Orkaan floegeff<br />
oogenblikkelijk, de zeilen Van agt of tieri<br />
fchepen, een weinig van de reede der Stad in<br />
de Zuider-Zee zeilende, geheel in Hukken.<br />
Eene menigte Huizen leedt fchaade : door<br />
één brak de wind geheel door: het waaide zd<br />
vreefelijk, dat'ik niet anders dan eene inftorting<br />
onzer wooningen vreesde, terwijl veele<br />
fchoorfteenen , pannen , planken, enz. van<br />
boven neêr kwamen (f). Het Water uit Zeevang<br />
zette dcrmaate op, dat zwaare balken •<br />
liggende aan de berde Houtzaagmolens, buiten<br />
de Stad, aan de Trekvaart naar Hoorn $<br />
door het zelve vervoerd, en over de andera<br />
nooit onderloopeude Weilanden, op een verren<br />
afltand , tegen den Zeedijk geworpen<br />
werden.<br />
Tegen den middag bedaarde de Orkaan ,<br />
ftaande den Barometer ten twaalf uuren op 28<br />
duimen en 8 lijnen, ten twee uuren op 91 lijn',<br />
en, 's avonds ten negen uuren , op 29 dui*<br />
men en i lijn, toen de wind ffil was, en alleen<br />
met twee kragten waaide.<br />
Na deezen Orkaan hadden we alle de ove-,<br />
rige dagen van dit jaar regén; dOch den 27<br />
'savonds eenen ftorm uit het Noord-Westen.<br />
Hier op volgde het jaar iffï , welk door<br />
alle<br />
ft) Naamelijk te Edam, van waar dit berigt ge*<br />
geeven it. t
§02 ORKAAÏï EN ONGEWOOWË<br />
alle Waarneemers der Luchtsgefteldheid önzë§<br />
Lands gerekend zal worden onder de bijzonderfte<br />
jaaren, zo wel wegens het vogtig, koel<br />
en veranderlijk Weder, als wegens de zwaare<br />
Onweêren, welken op verfclieiden' plaatzen<br />
fchaade toebragten , en wegens verfclieiden<br />
ongemeene Lucht-Verfchijnfels. Ik zal mij<br />
niet inlaaten in eene bijzondere opgaave der<br />
hitte en koude van het Weder: de Weerkundige<br />
Waarneemingen op den Huize Zwanenburg,<br />
Welke de Holl. Maatfchappij jaarlijks geregeld<br />
mededeelt, zullen dit genoegzaam leeren. Alleen<br />
zal ik zeggen , dat men hier en elders<br />
dikwijls den Wind ongemeen verfchillend zag<br />
waaien. Veeltijds zag men vijf of zes Windwijzers<br />
, op eenen korten afftand, verfehillende,<br />
en zelfs tegenftrijdige ftreeken aanwijzen.<br />
Niet zelden hingen de Dampen in den Dampkring<br />
ongemeen laag; De lucht zag men dikwijls<br />
geheel betrokken; doch een opkomend<br />
windje waaide deeze dampen in eene gelijke<br />
ftreek, even gelijk men eene gordijn gelijkelijk<br />
wegfehuift , allerfchielijkst weg. In Maart«<br />
Junij en Augustus hadden we hier maar driemaal<br />
Onweder ,! in elke maand eens , doch<br />
zevenmaal in Maij, en agtmaal hoorde of zag<br />
men dat op verfehillende tijden van verre.<br />
Elders waren de Onweêren menigvuldiger ;<br />
meestal zwaar. In Januarij en Februarij telde<br />
ik zeventien, in Maart vijftien, en dus twee-<br />
Éfis
L ü C H T - V E R S C H IJ «r S E L S. 303<br />
en-dertig Sneeuwdagen. Op twee-en-twintig<br />
anderen zag men Mist, en op honderd-driet<br />
•n-tagtig, Regen. Vier Regenboogen zag<br />
men op den 20 November , en den 14 Octo-<br />
ber ebde de Zuider-Zee zo derk, dat men,<br />
in zeventien jaaren, dezelve zo laag niet ge.<br />
zien hebbe. Het vogtige, koele en verander-<br />
lijk Weder was oorzaak dat de Oogst mis-<br />
lukte; dan, aan de andere zijde, gaf de koel*<br />
beid des Zomers dit voordeel , dat men t<br />
noch hier noch elders , zo veele Najaars-<br />
koortzen heeft zien regeeren, als 'er anders-,<br />
zins altoos gevonden worden.<br />
Onder de bijzondere Lucht-Verfchijnfels*<br />
waar van ik oordeele aan de Maatfchappije<br />
verflag te moeten geeven, telle ik de Bij<br />
zonnen , de menigte Hoozen, eenen roode*<br />
Zons- en eenen witten Maans- Regenboog t<br />
allen deezen jaare gezien.<br />
B IJ Z O N N E N.<br />
De Heer ERUGMANS zag , op den 23 Maij<br />
deezes jaars, buiten de Stad Docktm, twee<br />
Bijzonnen, waarvan eene Befchrijving aan de<br />
Maatfchappije aangebooden is. Twee ande<br />
ren , op een anderen tijd, zijn 'er buiten<br />
Leiden gezien, doch juist van lieden, onbe<br />
kwaam om 'er zulk eene nette aftekening en<br />
befchrijving van te geeven, als die vanger*<br />
Heer
304 ORKAAN EN ONCEWOoNÊ<br />
Heer BRUGMANS is. 't Zij alleen genoeg of<br />
te merken, dat men dit Verfchijnfel tweemaal<br />
deezen Zomer in ons Land gezien<br />
hebbe»<br />
H O O S .<br />
Den s.6 Junij, 's avonds ten half zes Uuren,<br />
met een zagten wind, 't Y, vóór Amfterdam<br />
overvaarende, zag ik , in eene heldere<br />
lucht, eene groote afgezonderde wolk ,<br />
uit het Noorden naar Zaandam of naar 't Y<br />
drijven, uit welke het eenige weinige reizen<br />
donderde, en in welke daarna, boven Westzaan,<br />
een Hoos gevormd werdt, de fchoonftë<br />
en grootfte, die ik immer zag, 't geen ook<br />
een Zee - Kapitein , toen juist bij mij zijnde,<br />
die 'er op zijne Zeetogten veelvuldigen gezien<br />
hadt, verklaarde. Berigten , mij doorden<br />
vriendelijken Heer DICO , Burgemeester<br />
te Zaandyk, die ze ook waargenomen heeft,<br />
gezonden, melden , dat men te Westzaan ,<br />
met "eene losfe lucht, en weinig winds uit<br />
het Westen, eerst eene bui zich zag zetten in<br />
het Noord-Westen, waarna, den wind eensklaps<br />