Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N,<br />
V A N<br />
WETENSCHAP, KONST SN SMAAK,<br />
Vde Deel, Ilde Stuk.
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N,<br />
V A N<br />
WETENSCHAP, KONST EN SMAAK.<br />
B E H E L Z E N D E :<br />
L WYSBEGEERTE EN ZEDEKUNDE.<br />
II. NATUURKUNDE EN NATUURLYKE HISTORIE.<br />
III. H I S T O R I E K U N D E .<br />
IV. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN;<br />
EN MENGELWERK.<br />
VYJFDE U K KT., TWEEDE STUK.<br />
TE AMSTERDAM,<br />
By D'ERVEN P. MEIJER en G. WARNARS,<br />
M D C C X C I.
L<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y R<br />
WYSBEGEERTE E N 2EDEKUNDE.
tVERSLAG VAM HET GEVOELEN VAN DEN HEER.<br />
SAILLY, OVER DEN OORSPRONG DER WETEN<br />
SCHAPPEN EN DE HERKOMST DER VOL<br />
KEN VAN ASIEN.<br />
519<br />
D e gefchiedenis der aloude volkeren is , buiten te»<br />
genfpraak, aan veele en ondoordringbaar duisteraisfen<br />
onderworpen. Gebrek aan berichten aan de<br />
Bene, en duistere, verwarde, tegen elkander inloopende<br />
verliaalen aan de andere zyde, Hellen dikwils den<br />
onderzoeker by al zyn vlyt en ervarenheid te leur,<br />
daar hy nu eens geen weg , dan weder een verwarden<br />
doolhof voor zig vindt. De uitflag van dit<br />
onderzoek is zeer verlc lullende, naar maate van den<br />
leiddraad, waarvan men zig in dit geval bedient. Zy,<br />
die vervuld met eerbied voor de Godlyke Schriften,<br />
het verhaal van Mofes ten grondflag hunner Tydreekening<br />
leggen, toetzen alles aan dien Heen , en verwerpen<br />
de Tydrekeningen der Egyptenaren en Chineezen,<br />
die, vervuld van nationaleu hoogmoed, zig een<br />
buitenfporigen ouderdom toeeigenen ; doch anderen ,<br />
die de gefchiedenis van Mofes of geheel verwerpen,<br />
of flegts onder zekere bepalingen aannemen, tragten<br />
de bovengenoemde Tydrekeningen een zekeren trap<br />
van waarfchynlykheid by te zetten , en bedienen zig<br />
ten dien einde van bewyzen, opgemaakt uit vergcly.<br />
kingen en waarfchynlyke onderitellingen, en onder*<br />
fteund door een levendige verbeeldingskragt, die in<br />
dit geval een overreedend vermogen bezit.<br />
Onder veele vernuftige en gekerde ftelfels, die men<br />
over deeze ltofi'e heeft ten voorfchyn gebragt, is my<br />
fcyzonder aanmerkelyk voorgekomen het fystema van<br />
LI % den
glO HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY OVER DEN<br />
den Heer BAILLY , wiens werk over den oorfprong<br />
der Wetenfchappen en de herkomst der Volkeren<br />
van Afiën, in 't Fransch uitgegeeven , en vervolgens<br />
by ons vertaald, een famenlïel van verfcheiden<br />
Hellingen bevat , die met veel vernuft uitgedacht,<br />
met veel ftoutheid voorgeftcld , en met veel oordeel<br />
onderileund worden. Ik heb dit zonderling<br />
werk meer dan eens met genoegen doorleezcn , en<br />
daar ik by myne leezende vrienden befpeurde, dat deszelfs<br />
inhoud niet zo algemeen bekend was, als zy wel<br />
verdiende , heb ik beflooten den korten inhoud van<br />
dit onderhoudend bock optcgeeven. Ik durf my<br />
vleijen hierdoor geen ondienst te zullen doen , c'ewyl<br />
het aan hun,die dit werk geleezcnhebben, niet onaangenaam<br />
kan zyn, zig de menigte van zaaken,diein het<br />
zelve voorkomen, in een korte fchets onder het oog<br />
gebragt te zien ; nog aan hun, die hetzelve niet kennen,<br />
met een boek van zulk een zonderlingen inhoud<br />
en verdienste bekend te worden.<br />
Het werk van den Heer BAILLÏ beftaat in tien Brieven ,<br />
gerigt aan een Heer , wiens naam llegts door flippen<br />
wordt aangewezen, doch die uit drie andere Brieven ,<br />
aan den Schryver ten antwoord gericht , en aan het<br />
hoofd van dit werk geplaatst, blyktde Heer de VOL-<br />
TAIRE te zyn. Elk deczer tien Brieven behelst een<br />
byzonder onderwerp, waarvan ik flcgts den Titel zal<br />
noemen, om daardoor vooraf een oppervlakkige fchets<br />
te geeven van 't geen men in 't vervolg te wachten<br />
heeft , en een leiddraad , waaraan men zyn gedachte<br />
kan verbinden, om den Schryver van flap tot flap te<br />
volgen. Zie hier den korten inhoud:<br />
De Schryver beweert , dat die Volkeren, die wy<br />
als de oudite keuuen , en hier door verftaat hy de
00RSP.DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 52I<br />
Chineezen, de Chaldëen en de Indiaanen, geen ukvinders<br />
kunnen geweest zyn van de wetenfchappen,<br />
die ouder hun gevonden worden, en bcwyst dit in den<br />
Men Brief van de Chineezen, en in den Ilden van de<br />
Chaldëen en Indiaanen. My toont in den lilden Brief,<br />
dat 'er in de Overleveringen, de Gebruiken, de Wysgeerte<br />
en den Godsdienst van deeze drie aloude Volkeren,<br />
een aanmerkelyke overeenkomst is. Hetzelfde,<br />
bewyst hy in den IVden Brief, ten opzigte van de<br />
wetenfchappen , en de inftelüngen tot dezelve betrckkelyk,by<br />
de drie gemelde Volkeren. Nu toont hy<br />
in den Vden Brief aan, dat deeze overeenkomst geen<br />
uitwerkfel heeft kunnen zyn van mededeeling, of van<br />
onderlinge gemeenfchap: en in den VIden Brief, dat<br />
deeze overeenkomften niet volttrekt in de natuur van<br />
den mensch gegrond zyn , maar dat men ze zoeken<br />
moet daarin, dat alle deeze Volkeren een zelfden oorfprong<br />
hebben van een ouder volk , en dat de Godsdienst<br />
, Wetenfchappen , Wysgcerte en Gebruiken<br />
deezer Volkeren , overblyffelen zyn , waarvan de.<br />
oorfprong by dit aloud Volk moet gezocht worden.<br />
Onze Schryver betoogt verder in den Vilden Brief,<br />
dat dit aloud volk de Wetenfchappen in een hoogen<br />
trap van volmaaktheid bezeeten, en een verhevene en<br />
gegronde wysgeerte gehad heeft; en tracht in den<br />
Vlïïften Brief waarfchynlyk te maaken, dat hetzelve<br />
in Aliën, op omtrent 49 graaden noorder breedte, moet<br />
gewoond hebben, en dat dus de bevolking, en met<br />
dezelve, het licht der wetenfchappen zich op de aarde,<br />
van het noorden naar het zuiden fchynt verfpreid te<br />
hebben. Om de reden van deeze verhuizing te vinden,<br />
tracht de Heer BAILLY in den IXden Brief te beweqren,<br />
dat onze aarde een, middelpuntig vuur beeft,<br />
LI 3 waa?"\
521 HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLYOVEK BÉS<br />
waaraan dezelve haar eigene en inwendige warmte<br />
veii'chuldigd is; terwyl hy in den Xdcn Brief aantoont<br />
, dat aan de beftcndige vermindering van dit<br />
inwendig vuur, de verkonding of vermindering van<br />
de eigene warmte van den Aardbol is toctefchryven,<br />
en dat deeze teffens de reden is van de verhuizing van<br />
dcszelfs bewooners van het noorden naar het zuiden ,<br />
die de verplaatzing van den zetel der wectenfehappen<br />
ten gevolge heeft gehad.<br />
Ziedaar de ftoffen die behandeld worden in het<br />
Werk, waarvan ik thands een fchets zal trachten te<br />
gceven. Ik zal my der kortheid en duidelykheid bevlytigen;<br />
ten eerften , om dat onze Schryver zulk een<br />
menigte van zaaken,die onze oplettendheid verdienen,<br />
rechtltreeks en van ter zyde behandelt, dat ik my in<br />
geene uitweidingen zal kunnen toegeeven; ten anderen,<br />
omdat ik 't my zelve niet zou kunnen vergeeven , als<br />
ik den bevalligen en onderhoudenden flyl van onzen<br />
Schryver door een verwarde en onduidclykc fchets<br />
onteerde. Ik zal, om de lastige herhalingen van,<br />
dit zegt de Heer Bailly, dus gaat onze Schryver voort,<br />
te ontgaan, myn kort begrip aanccngefchakeld, en als<br />
met myn eigene woorden voordraagen , fchoon 't 'er<br />
echter verre af is, dat ik liet Systema van mynen Schryver<br />
als myn eigene Helling overnemen , of dcszelfs<br />
verdediging ondernemen zoude, devvyl ik herzcive, na<br />
myn gedaan verflag, geheel aan het welwikkend oordeel<br />
myner Leezeren zal overlaaten. Dit vooraf gezegd<br />
hebbende, ga ik tot myn onderwerp zelve over.<br />
Wanneer men den ftaat der wetenfchappen, by de<br />
Chineezen, Chaldëen en Indianen, met eenige oplettendheid<br />
befchouwt, dan zal men overtuigd worden,<br />
éê by deeze Volkeren eerder de overblyffelen dan
•ORSP. DER. WETENSCH.ENDE VOLK. VAN ASIEN. 523<br />
de oorfprong der wetenfchappen gevonden worden.<br />
Wat vooreerst de Chineezen betreft, het is een beftendige<br />
trek in het charafter deezer Natie , dat aan<br />
hun die rusteloosheid van geest ontbreekt, die tot het<br />
uitvinden van wetenfchappen volftrekt noodig is. De<br />
geest van uitvinding behoort niet tot alle eeuwen;<br />
maar als een volk, na eeuwen lang beftaan te hebben,<br />
beflendig van dien geest beroofd blyft,dan mogen wy<br />
met recht die werkeloosheid aan het nationaal charao<br />
ter toefchryven. De vinding hangt af van zekere rus«<br />
teloosheid van den geest; deeze kandoor oorlogen,<br />
partyfehappen, of andere volksrampen , op een ander<br />
voorwerp worden afgeleid , maar, wanneer een volk<br />
deeze dryfveeren mist, en eeuwen achtereen in<br />
vreede en geluk doorbrengt, en zich, geduurende alle<br />
die ecu wen, kan veroorlooven by het oude te blyven,<br />
de verkreegene kundigheden niet gebruikt, om nieuwe<br />
optefpooren, een afkeer van alle nieuwigheden voedt,<br />
den geest van onderzoek verdooft, en in denzelfden<br />
kring van gebruiken, wetten en gewoonten,beftendig'<br />
rondloopt ; dan mag ik befluiten , dat het zulk een<br />
Natie aan dat inwendig vuur, aan die rustelooze dryfveer<br />
ontbreekt, die gelegenheid tot nieuwe ontdekkingen,<br />
en een beftendigen voortgang, op het fpoor<br />
der wetenfchappen, aan de hand geeft.<br />
En ten bewyze, dat dit het charafter der Chineezen<br />
zy, beroep ik my onder anderen op het bericht van<br />
vader PARENNIN , „ dat de Chineezen (zegt hy) van<br />
„ de oudlte tyden af geene vorderingen in de Sterre-<br />
,, kunde hebben gemaakt , moet men daaraan toe-<br />
„ fchryven , dat zy ten naasten by van hetzelfde cha-<br />
„ rafter en van dezelfde geestgefteldheid waren, als.<br />
„ zy die thands leeven; oppervlakkige werkelooze<br />
LI 4 lieden3,
5^4 HËT GEVOELEN VAN BEN HEERBAILLY OVJER DE»-<br />
lieden, vyanden van alle infpanr.ing, die een tegen-<br />
,, woordig voordeel , een wezeniyk belang (zo- als<br />
„ zy het noemen} verkiezen, boven de ydele en dor-<br />
„. re eer, van iets aan den hemel ontdekt te hebben."<br />
Dusverre vader PARENNIN. De Starrekundigen, verpligt<br />
om aan het hof vcrflag van hunne ontdekkingen<br />
' te doen, vreezen de nieuwe vcrfehynfcls zo zeer, als<br />
men 'erby ons naar verlangt. De Chineezen zyn overtuigt,<br />
dat alks cenpaarig moet zyn en blyven in den<br />
ftarrenhemcl, zo wel als in hunne familie en in hun<br />
ryk; iedere nieuwigheid, die zich aan den hemel vertoont<br />
, is een blyk van dcszelfs verontwaardiging tegen<br />
den Keizer die hetzelve regeert, of tegen de Mandarins<br />
die hetzelve verdrukken. Men mag dus- hen,<br />
die dag en nagt op het Obfervatorium van Peking waaken<br />
, om (gelyk men liet noemt) waarnemingen te<br />
doen , ve'rgelyken by de buitenwagten onzer legers,<br />
die niets minder verlangen, dan den vyand te zien,<br />
om dat 'er niets dan Hagen voor hun te wagten is.<br />
Daar zulk een denkwyze onder een volk hcerscht,<br />
kan men geen voortgang in de wetenfchappen ver»<br />
wagten; en had men in Europa op dezelfde wyze ge-<br />
-dacht, wy zouden geen DESCARTES, geen GAI.ILEI,<br />
geen CASSINI , geen NEWTON gehad, althans met hunne<br />
ontdekkingen geen voordeel gedaan hebben. Men<br />
bedient zich op het Obfervatorium van Peking ook<br />
niet van verrekykers om waarnemingen te doen , noch<br />
van flingeruurwerken om den tyd te bepalen, fehoon<br />
men 'er heeft,die doof de bekwaamde werklieden vau<br />
Europa zyn vervaardigd , en anderen die door de<br />
'Chineezen vry naauwkeurig zyn nagevolgd : maar<br />
ieeze worden even zo zorgvuldig in de kabinetten<br />
^an het Palcis bewaard , als het Chineesch Porcejein<br />
Vk
©ORSP.BER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. «r*<br />
in de kasfcn onzer Europifch* vrouwen , en beiden<br />
brengen even weinig toe tot de bevordering der wetenfehappen.<br />
Men voege bier by de nationale trotsehheid<br />
van dit volk , den afkeer die zy voeden vroor<br />
alles wat van vreemdelingen komt, en den eerbied dien<br />
zy hebben voor't gebruik, dat hun aan de gewoonten<br />
hunner vaderen verbindt. De gewoonte maakt alle<br />
hunne dagen op een droevige wyzc eenvormig; hunne<br />
Happen zyn bepaald, hunne vermaaken centoouig,<br />
de zon gaat niet op dan om t'elkens dezelfde dingen te<br />
zien; de pligtplecging, het ceremonieel is geregeld in<br />
een boek, dat meer dan 3000 jaaren oud is, want by<br />
de Chineezen zyn de wetten der befchaafdheid ouder<br />
dan die der rechtvaardigheid in Europa; maar die<br />
wetten, welke zelfs de kleinfte verrichtingen regelen,<br />
het formulier der woorden voorfchryven, en het getal<br />
der buigingen bepaalen , zyn misfehien de oorzaaken<br />
hunner geringe vorderingen in wezenlyke wetenfchappen<br />
; als gekluisterde paarden, die gefladig in de molen<br />
rondloopen, kunnen zy het vuur en denlevendigen<br />
gang van het moedig ros niet volgen, dat met zyn<br />
vorstelyken bereider in de vrye velden omdraaft. Men<br />
heeft nu en dan een vernuft ouder hun zien optrceden<br />
, dat groote vorderingen beloofde , maar 't gebruik,<br />
dat zy van zyne uitvindingen hebben gemaakt,<br />
bevestigt hetgeen ik reeds gezegd heb; Coeheou Ring'<br />
een Sterrekundige van de Xlllde Eeuw, verdiende'<br />
eenige achting, en had fraaije werktuigen haten maaken<br />
, en mogelyk zelfs uitgevonden j zyne vorderingen<br />
en uitvindingen worden nog zorgvuldig bewaard<br />
maar in een geflootene zaal , waartoe noch Chinees<br />
noch Jefuiifchc zendeling de toegang vergund is.<br />
Yootts, dragen de Sterrekundige werken onder dé<br />
LI 5 Chi-
5^6 HET GEVOELEN VAN DEN HEER KAILLY OVER DEN<br />
Chineezen de blyken van eenen overouden en ontleenden<br />
grondflag , die men door gewaande verbeteringen<br />
bedorven heeft ; zy kennen zedcrt veele eeuwen<br />
de Epacta, en het Guldengetal, dat door geheel<br />
Afiën verfpreid, endoor METHON in Griekenland gebracht<br />
is; doch zy hebben, om dit tydperk te verbeeteren<br />
, andere min naauwkeurige tydperken uitgedacht<br />
en hetzelve bedorven ; dit is een bewys dat<br />
hetzelve is uitgevonden in een tyd , toen de beweegingen<br />
van zon en maan beter dan by hun bekend<br />
waren.<br />
Een ander bewys voor myne ftclling ligt in hunne<br />
pogingen om een fterrekunde weder te vinden, die<br />
zy zeggen verlooren te zyn, nadat Fohi, een hunner<br />
eerfte Keizers, die de vader der fterrekunde onder hun<br />
was , dezelve in verfcheidene gedenkftukken had nagelaaten.<br />
En men vindt,in veele hunner fterrekundige<br />
werken , waarneemingen van deezen Fohi, waarvan zy<br />
thands geen gebruik weeten te maaken , maar die de<br />
blyken van aanmerkeiyke vorderingen draagen ; vorderingen<br />
, die het werk van een enkel mensch noch van<br />
een enkele eeuw niet kunnen zyn, maar die een langduurigc<br />
waarneming en beflendige ocffening veronderftellen.<br />
Dit is niet waarfchynlyk te verwachten van<br />
de Chineezen , in een tyd , waarin zy, volgens hunne<br />
eigene bekentenis, een ruuwe en onbefchaafde iiatie<br />
uitmaakten, die van Fohi de nodigde onderrichtingen<br />
wegens hunne wezenlykfte behoeften ontvingen ; in<br />
zulk een ftaat is de fterrekunde zelden het eerfte voorwerp<br />
, waarop de befchaver van een ruuw volk zich<br />
toelegt. Maar befchouwen wy Fohi als een zendeling<br />
van een ander, ouder en befchaafd volk, onder<br />
't welk de konften en wetenfchappen bloeiden , die<br />
zich
OORSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 527<br />
zich 47 eeuwen geleeden in China nedergezet , de<br />
Chineezen zyne ftarrekunde geleerd, en zyne kundigheden<br />
medegedeeld heeft , dan fchikt zich alles van<br />
zelve. . Fohi was dan een man in de wetenfchappen<br />
zyner Natie bedreeven , die zyn vaderland verlaat,<br />
onder de Chineezen komt woonen , hunne zeeden befchaaft,<br />
hunne woestheid lenigt, maar die, wat zyne<br />
verhenener wetenfchappen betreft, op een dorren<br />
grond zaait; men verwondert zich over zyne vorderingen<br />
, men bewyst zyne nagedachtenis eene byna<br />
godlyke eer, maar het character der Natie is niet gefchikt<br />
om op zyn voetfpoor voorttegaan ; men bewaart<br />
zyne. werktuigen en waarnemingen , als zo<br />
veele gedenkftukken van de vorderingen eener Natie,<br />
waarvan zelfs de naam verlooren is geraakt.<br />
Keeren wy ons tot de aloude Perfen , en wy zullen<br />
hier dezelfde waarheid als by de Chineezen bevestigd<br />
vinden. De alleroudfte berichten van dit volk geeven<br />
blyken van een vergevorderde fterrekunde, die men<br />
onder geene pas opgekomene Natie kon verwachten.<br />
Men brengt den tyd der ftichting van Perfepolis tot<br />
3209 jaareu voor de geboorte van Christus, DIEM-<br />
SCHID , die deeze ftaddeed bouwen , vestigde daar het<br />
'ryk der Perfen, en verkoos tot die plechtigheid den dag<br />
waarin de Zon in het teeken van den Ram overgaat.<br />
Men begon zedert het jaar met dien dag, en men bepaalde<br />
het tydperk van een jaartelling, die de kennis<br />
van het zonnejaar van 365 \ dag veronderftelt;<br />
deeze bepaalingen kan men niei verwachten by een<br />
volk, dat even uit deszelfs ftaat van woestheid komt,<br />
tenzy dezelven worden overgebracht van een meer<br />
verlichtte Natie. Maar wanneer men zich DIEMSCHIU'<br />
en zyne lotgenooten voorftelt , als zendelingen van<br />
een
JfsS HET GEVOELEN VAN DEN HEER 15AILLY OVER DEN<br />
een oude, verlichte en befchaafde Natie, dan behoeft<br />
men zich niet te verwonderen, dat de wetenfchappen<br />
by hetzelve reeds zulke vorderingen hadden gemaakt.<br />
De Chaldëen veroverden vervolgens Babyion , en<br />
brachten 'er hunne kundigheden in over , waarvan zy<br />
zelve de bewaarders , maar geenszins de uitvinders<br />
waren. Het blykt dat de gereegelde wederkomst der<br />
Comecten by hun bekend was. Maar wanneer men<br />
bedenkt, dat herhaalde waarnemingen dit gevoelen in<br />
Europa niet eerder dan in het midden der voorgaande<br />
eeuw konden doen aanneemen, en dat men (fchoon<br />
SENECA dit gevoelen heeft bewaard, die hetzelve uit<br />
APÖLLONIÜS van Myndus had , die het uit Chaldeahad<br />
medegebracht) echter tot dien tyd toe de Comeeten<br />
voor Lugtvcrhevelingcn heeft gehouden , dan moet<br />
men erkennen , dat de waarnemingen, die by de Chaldëen<br />
berusten, de vruchten der onvermoeide nafpooringen<br />
van een overoud en befchaafd volk moeten<br />
zyn geweest.<br />
Men voege hierby, dat het tydperk van 600 jaaren te<br />
Babyion bewaard wierd, terwyl zy 'er echter in het<br />
regelen van hunne tydrekening geen gebruik vanmaakten,<br />
noch HIPPARCHUS, wanneer hy de Chaldeeuwfche<br />
tydperken van de bewecging der Herren<br />
onderzoekt, daarvan eenige melding maakt. Moet men<br />
daaruit niet noodwendig belluiteu , dat het niet van<br />
hunne uitvinding was ? Het was derhalven van een<br />
ander volk ontleend, en derwaarts overgebracht. En<br />
deeze twee ftukken, het tydperk van 600 jaaren, en<br />
het gevoelen van de wederkomst der Comeeten, behooren<br />
tot verre gevorderde , en volmaakter Sterrekunde<br />
, maar die al van vroeger herkomst was.,.<br />
cis
ÖORSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. $2f<br />
en aan de Chaldëen niet in eigendom toebehoorde.<br />
Gaan wy tot de Indiën over. Hier vinden wy, in<br />
de ftelfels der Braminen, overal de voctfpooren van<br />
een verheevene en verboren geraakte wysgeerte,<br />
die onder fabelen en verdigtfelen, even als diamanten<br />
onder een puinhoop, voorglinfteren. Wy vinden onder<br />
hun het denkbeeld van de onfterffelykheid der<br />
ziel , en van de eenheid en onveraaderlykhcid van<br />
God. Zy hebben het denkbeeld van een ontwikkelende<br />
fchepping uit voorafbeftaande fpruitcn, in elkander<br />
opgeflooten, een gevoelen,'t welk HARVEUS onder<br />
ons als een vrugt van diepzinnige wysheid heeft<br />
voorgedraagen, maar alle deeze {tellingen zyn by hun<br />
in kinderachtige vertellingen ingewikkeld. Zy beroepen<br />
, zich wegens de herkomst deezer kundigheden op<br />
Academiën, zo oud als de waereld, en op boeken die<br />
nog ouder zyn; maar zou men hun niet kunnen vergelyken<br />
by lieden, die by erfï'enis oude boeken zyn<br />
ten deel gevallen , die zy niet begrypen , en die zy<br />
door hunne uitleggingen verduisteren. Hunne leer<br />
van een goede en kwaade godheid is zuivere natuurkunde<br />
der Ouden, verkeerd op den godsdienst toegepast.<br />
De zielsverhuizing is insgelyks de leer der onfterffelykheid<br />
, in onkundige handen gevallen , en in<br />
fabelen opgewonden. In hunne wysgeerte zelfs zyn<br />
verfcheidene ftelfels, die tegen elkander fchynen inteloopen,<br />
maar die,, by nader onderzoek , blyken afgeleid<br />
te zyn uit een zuivercr en verheevencr wysbegeerte,<br />
die in laatere eeuwen door onkunde is verbasterd.<br />
Met de andere wetenfchappen is het by hun op denzelfden<br />
voet; zy bezaten vorderingen in de geneeskunde,<br />
die men niet wel zonder ontleedkunde kan erlangen,<br />
terwyl 't by hun ongeoorloofd was, een meu-<br />
felieJyk
530 HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY OVER DEM<br />
fchelyk ligchaam te openen. Hunne kruidkunde was<br />
die der landlieden ; de fcheikunde kenden zy niet •<br />
hunne geneeskundige voorbhriften zyn waarnemingen<br />
, die in vaarfen bewaard worden alle hunne wetenfchappen<br />
berusten in hunne heilige boeken, waar<br />
onder dc Sastah uitmunt. Deeze boeken hebben onder<br />
hun hetzelfde lot, dat ARISTOTELES, geduurende de<br />
middeleeuwen , op de fchoolen van Europa had; de<br />
Uitleggers verwarren den Tcxt, door denzelven met gezochte<br />
verklaaringen en hairklooveryen te overlaaden;<br />
zy waaren 'er bezitters van, doch het misbruik, dat<br />
hunne onkunde 'er van maakte, bewees dat ARISTOTE<br />
LES zelfs tot een verlichter eeuw , en een denkender<br />
Natie had behoord. Wat de Sastah betreft, dit boek<br />
behelst verheevene waarheden en ontdekkingen, maar<br />
gefchreeven in den ftyl van dien tyd, toen men de gewichtigfte<br />
waarheden in de taal der dichtkunde befchreef<br />
en bewaarde. De Indiaanen hebben het boek<br />
bewaard , maar de fleutel daarvan verboren, zy hebben<br />
deszelfs verbloemde voorftellen letterlyk verklaard,<br />
en 'er aanleiding tot buitenfporige verdichtfelen<br />
in gevonden. Zy zeiven zeggen, dat de Brames<br />
uit het noorden tot hun zyn gekomen; deezen hebben<br />
de kundigheden van hun Vaderland tot de Indiaanen<br />
overgebracht , maar die kundigheden hebben van<br />
eeuw tot eeuw haaren oorfprongelyken luister verboren<br />
, en zyn in bcufelaryen en fabelen ontaart, en eindelyk<br />
byna onkenbaar geworden.<br />
Maar nog. een fterker bewys voor myne Hellingligt<br />
in de heilige taal, waarin die boeken gefchreeven<br />
zyn , een taal , die geen Indiaan verftaat , maar die<br />
alleen door de Brames wordt beoeffend , die onverbeeldelyk<br />
ryk in gedachten en uitdrukkingen is , en<br />
die
OORSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 531<br />
die echter door geene Natie ter waereld meer gebruikt<br />
wordt. Zy is dus by de Indiaanen de taal der geleerden<br />
, gelyk de Latynfche taal in Europa. Doch wanneer<br />
ik deeze taal onder ons dien rang zie bekleeden ,<br />
dan bcfluit ik daar uit, dat 'er weleer een zeker volk<br />
moet zyn geweest, welks algemeene taal de Latynfche<br />
was , en welks kundigheden, in die taal befchreeven ,<br />
tot ons zyn overgekomen, terwyl dit volk zelve niet<br />
meer beftaat. Moet ik dan niet op dezelfde wyze ten<br />
opzichte van de Indiaanen befluiten; een volk, by 't<br />
welk men een ryke en krachtige taal vindt, flegts door<br />
een klein getal , een zekere orde van menfchen bewaard,<br />
een taal waarin de fchatten der wysgeerte en<br />
wetenfchappen vervat zyn, terwyl ditzelfde volk echter<br />
een vreemdeling in die taal is ; by zulk een volk<br />
moet men den oorfprong van de rykdommen niet zoeken,<br />
die in die taal geleerd worden , het heeft die<br />
fchatten bewaard maar niet ontdekt, van een andere<br />
Natie overgenomen, maar niet zelve uitgevonden.<br />
Wy gaan thands over tot een ander gewichtig onderzoek,<br />
te weeten, de overeenkomst, die men tusfchen<br />
de Chineelèn, Chaldëen en Indiaanen aantreft,<br />
in hunne overleveringen, gebruiken, wysbegeerte en<br />
godsdienst; deeze doet zich in veele gevallen duidelyk<br />
zien, wy zullen 'er flechts eenigen van nafpooren.<br />
De Plengoffers, zynde een plegtige uitgieting van<br />
wyn of oly , by byzondere gelegenheden, vindt men<br />
met zeer veele overeenkomst by de Chineezen en<br />
Tartaren , zo wel als by de Grieken en Romeinen,<br />
die dezelve van de bevvooners van westelyk Afiën hadden<br />
overgenomen.<br />
De Saturnalia , ,een foort van feesten, waarby het<br />
onderfcheid van den rang was opgeheeven , een blykbare
l'jl. HET GEVOELEN VAN DEN HEER. BAILLY OVER DEN<br />
bare herdenking van dien tyd, toen de menfchen in een<br />
gouden eeuw , in een ftaat van onderlinge gelykheid<br />
leefden, vinden wy,met verfchillende plechtigheden,<br />
ender de inftcllingen van genoegzaam alle oude<br />
Afiatifche volkeren.<br />
De herdenking aan dezelfde gouden eeuw, was, onder<br />
vérfcheiden voorfteilingen , het begunftigd voorwerp<br />
der Dichtkunde van alle de oude volkeren van<br />
Aflën; men kan voor de algemeenheid van dit denkbeeld<br />
geen reden vinden, ten zy men dezelve opfpoore<br />
in het herdenken aan een algemeen geliefd Vaderland.<br />
Het voortredend vermogen was by het menschdom,<br />
in de vroegfte eeuwen, langduurigcr en fterker;<br />
dat dit in 't byzonder in 't Noorden heeft plaats gehad<br />
, blykt uit die ontelbaare zwermen, die, nog diep<br />
in onze jaartelling, vandaar zyn opgebroken, en de<br />
zuidelyke deelen van Europa , als een vloed, hebben<br />
overftrcomd ; deeze laatften kwamen als verwoestende<br />
legers , doch wy hebben reden te denken , dat die<br />
aloude Natie, die wy in 't Noorden veronderftellen,<br />
zich van zyne overtollige bewooners, in de houding<br />
van vreedzame zendelingen, zal hebben ontlast, die, in<br />
het Zuiden ruimer wooning zoekende, onder dcszelfs<br />
bewooners zich nederflocgen, en de liefde tot hun<br />
Vaderland béftendig met zich voerden ; de vergelykilig<br />
van de bedorvener zeeden , die zy by hunne<br />
nieuwe landgenooten aantroffen , met die van hun<br />
Vaderland, moest aanleiding geevcn , tot die bekoorlyke<br />
fchetfén cener goude eeuw, die elke oude Natie<br />
onder verfchillende trekken bewaard heeft.<br />
En gelyk deeze vertelling ontftaat uit het herdenken<br />
van den gelukkiger ftaat cener Natie , zo is het<br />
uitftorten van water , Cdat de grondflag van byi
eoRSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK., VAN ASIEN. 553<br />
alle de oude feesten der Afiaancn was ,) in de gefchiedenis<br />
gegrond ; deeze plechtigheid bewaarde de gedachten<br />
is van ecr.cn algemecnen vloed , die weleer<br />
de aarde overnroomde ; en deeze gefchiedenis zelve<br />
was aan alle de oude volkeren , onder verfchillende<br />
omltandigheden, bekend. Dus vindt men de historie<br />
van Noach, onder den naam van Xifustris by de Chaldëen;<br />
de Chineezen hebben hunnen Peyrun, die, van<br />
de goden bemind, in den algemecnen vloed , in een<br />
vaartuig behouden bleef; de Indiaanen vernaaien, dat<br />
de zee, omtrent 21,000 jaaren gelcedcn, de geheele<br />
aarde bedekt heeft, uitgezonderd een berg in 't Noor*<br />
den, waarop zeven mans en een vrouvvsperfoon hunnen<br />
toevlugt namen; dat zy dieren van elke foort, en<br />
planten ten getalle van 18,000.by zich bewaarden;<br />
dat een der mans met de vrouw vervolgens de aarde<br />
weer bevolkte, en de andere zes mannen hunnen levenstyd<br />
in godsdienstoeffeningen , en in den ongehuuwden<br />
ftaat (die echter toen nog weinig verdienste<br />
kon hebben) doorbragten.<br />
Een gelyke overeenkomst vinden wy in die algemecne<br />
neiging der aloude volkeren , om hunne Gods*<br />
dienstoefteningen op de bergen te verrichten. Deeze<br />
neiging was zo algemeen en oud , dat de Wetgeever<br />
der Jooden goedvond , dezelve met nadruk tegen te<br />
gaan , en wy vinden in de fchriften der Propheeten<br />
overal voetftappen van dit gebruik. Vanwaar deeze<br />
algemeene drift, om hunne oifers op verhevene plaatfen<br />
aan de Godheid toetebrengen ? Het zyn de overblyffels<br />
van die zelfde vaderlandfche denkbeelden, die<br />
de fabel der goude eeuw onder hun voortbragten.<br />
Daar de vroeglte bevolkingen der eerfte ryken waarfchynlyk<br />
op bergen en hooge gronden zyn geftigt,<br />
WYSUECÏ. V. D. Min' dis
534 HET GÊWPÉIAN VAN DEN HEER BAILLY OVER. DEïï<br />
die, na den algemecnen vloed, zich boven de vo?ti»e<br />
vlaktens verzamelden , is het niet vreemd, dat elke<br />
Volkplanting deezer oude natie het denkbeeld van hun<br />
algemeen Vaderland in de plaats hunner Godsdienst-<br />
Oeffeningen overbragt.<br />
De gcfehiedenisfen der Reuzen zyn insgeJyks by elk<br />
der aloude volkeren , onder verfchiiiende gedaanten,<br />
bekend. De Grieken en Romeinen hebben dezelve<br />
van de Egyptenaaren ontleend ; door geheel Indien<br />
zyn de wanden der tempelen verzierd met de gevechten<br />
tusfehen de Goden en de Reuzen. De Siammers<br />
verzekeren , dat de menfeheu in 't begin deieeuwen<br />
van een reusachtige gedalte zyn geweest.<br />
Vanwaar weder deeze overeenkomst ? Zou dezelve<br />
niet een waarheid ten grondilag hebben ? Is het zo<br />
omvaarlehynlyk, dat het menschdom weleer van een<br />
grooter gedalte is geweest? En zou het leeven onder<br />
een gunstiger lugtdreek, by een grooter warmte van<br />
den aardbol (een üeJling , die ik in 't vervolg zal<br />
trachten te bewyzen) ook op hunne gedaante en wasdom<br />
geeneu invloed hebben gehad ? Wy zien den invloed<br />
van het klimaat werkzaam , niet alleen op de<br />
dieren, die onder den Poolkring kleiner vallen dan by<br />
ons , gelyk de Ilaazeu , Vosfen en anderen , maar<br />
zelfs de Laplanders , Groenlanders en Esquimaux<br />
zyn van een merkelyk kleiner gedalte , dan de bewooners<br />
van gematigder klimaten. Dit leidt ons tot<br />
de gedachte, dat de vfirhaalen der Reuzen , hoe zeer<br />
met Fabelen omzwachteld , by elke oude Natie in<br />
de gefebiedenk van hun eigen Vaderland gegrond zyn.<br />
Ik zal nog eene overeenkomst van deeze foort doen<br />
opmerken; het is het verhaal van een vermaard Eiland<br />
w den westelyken Oceaan , dat door de zee verzwolgen
GORSP. DER VVETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 5g5<br />
gen is.' 't Is PLATO niet alleen, die ons het bericht<br />
daarvan bewaard heeft; de Chineefche Overlevering<br />
fpreekt ook van dit verzonken eiland ; de Mahomcdaanen<br />
fpreeken 'er jnsgelyks van , en hebben het zo<br />
wel als FLATO van de Indiaanen ontleend. Maar (zonder<br />
de historifehe zekerheid van dit verhaal te onderhoeken)<br />
vraag ik alleen , hoe komt dit verhaal zo algemeen<br />
van Athenen af, tot Peking toe, indien hetzelve<br />
niet , als een famielje-geloof , berust op een<br />
verhaal, dat by hunne algemeene Voorouders bekend<br />
was ?<br />
En liaan wy de Godsdienstige gevoelens van onze<br />
aloude Volkeren gade , wy zullen ook hier de trefieuuüe<br />
overeenkomften vinden. Het denkbeeld van<br />
Engelen , Geesten , of Geniën , aan wien door den<br />
Oppergod het beltier over de byzonderc deelen der<br />
fchepping is aanbevoolen , is algemeen by de Chaldëen<br />
, de Siammers , de Perfen en de Chineezen.<br />
Niet minder het leerltuk van de zielsverhuizing, dat<br />
de grondflag van de Bramins in de Indien , en der<br />
Talapoins in Siani is ; het wierd door de Egyptenaaren<br />
en Perzen geleerd, en liaan wy China en Tartaïyen<br />
gade, daar vinden wy den dienst van den grooten<br />
Lama, die op dit leerlttk gegrond is. Even zó<br />
algemeen is het denkbeeld van den dienst aan den<br />
Hemel , als den algemeenen oorfprong , onder verfchillende<br />
benamingen toegebracht ; dus is de Tien<br />
der Chineezen , de Sommonokodom der Siammers,<br />
ien de Uranus der Atlanters, blykbaar hetzelfde voorwerp<br />
van de alleroudften eerdienst deezer verfchillende<br />
volkeren. Voorts beroepen wy ons op het<br />
leerftuk van de twee beginfelen ; dit was de grond-<br />
Dag van de Pcrfifche Godgeleerdheid , men vindt liet<br />
Mm a 'm
53Ö HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY 0VERBEN<br />
in Indien en Pegu weder , en liet beflaat in de wysgeerte<br />
der Chineezen. Deezen brengen alles tot de<br />
kennis van rust en beweeging, als de twee eerfte beginfelen<br />
waaruit alles ontdaan is. En eindefyk vinden<br />
wy zigtbaare overeenkomften , tusfehen de mindere<br />
godheden deezer volkeren 5 de eerdienst der aloude<br />
Egyptenaaren aan Apis, is by de Indiaanen en<br />
Braminen, in hunnen eerbied voor de koe, overgebleven;<br />
dejaponneezen hebben twaalf goden in twee klasfen<br />
verdeeld, waarvan 'er zeven betrekking op de Planeeten<br />
hebben, en waarby men'er nog vyf heeft gevoegd,<br />
om te zaamen de twaalf tekens van den Dierenriem te<br />
verbeelden ; de Egyptenaars hadden insgelyks twaalf<br />
goden, op dezelfde wyze verdeeld. Nog eens, de Mercurius<br />
der Grieken , die de Thot der Egyptenaaren<br />
is , was de uitvinder der konden cu van het fchryven,<br />
maar deeze is weder dezelve met den Butta der<br />
Indiaanen , den grondlegger hunner wysgeerte. De<br />
vierde dag der weeke was aan beiden toegehciligd,<br />
en deeze dag werdt by beide deeze volkeren aangeweezen<br />
, door dezelfde Planeet, die wy Mercurius<br />
noemen.<br />
Zie daar een opte'ling van veele gewichtige overeenkomden<br />
der aloude volkeren, in hunne gebruiken,<br />
overleveringen en godsdienstoelfeningen! Slaan wy nu<br />
de wetenfchappen en de inflellingen daartoe betrekkelyk<br />
gade , dan zullen wy ook daarin overeenkomften<br />
zien , die niet minder onze oplettendheid verdienen.<br />
Hier vinden wy vooreerst het gebruik, om de gebouwen<br />
met den voorgevel naar het oosten te plaatfen,een<br />
gebruik , dat de Egyptenaaren, Chaldëen, Indiaanen<br />
en Chineezen ("de vier oudde volkeren der aarde die<br />
wy kennen) met elkander gemeen hadden. Wy onder-
OGRSF. DER WETENSCH, EN DE VOLK. VANASIEN. 537<br />
derzocken thands niet, of hetzelve op den vuurdienst<br />
berust , of wel op den eerdienst aan de Zon toegebragt,<br />
die de eerlte en zuiverfte van alle afgoderyen<br />
is; en of zy de ingangen hunner Tempelen naar het<br />
oosten plaatften , om dit hemellicht by deszelfs opgang<br />
te kunnen vvaarneemen , dan of hetzelve van<br />
een anderen oorfprong is. Het is voor ons tegenwoordig<br />
oogmerk genoeg , de algemeenheid van dit gebruik<br />
te doen opmerken. Niet minder aanmerkelyk is<br />
het tydperk van zestig jaaren, om hunne Tydrekening<br />
te regelen , dat men by alle oude en hedendaagfehe<br />
volkeren van het vaste land van Aliën vindt. Wy<br />
kunnen niet bepaalen, waarop de verkiezing van dit<br />
getal gegrond, en of hetzelve enkel willekeurig zy,<br />
doch het is algemeen , en heeft andere tydperken,<br />
van iSs, van 600 en van 360 jaaren voortgebragt;<br />
men verdeelde den dag in 24 uuren , het uur in 60<br />
minuten, den Cirkel in 360 graaden, en de ftraal van<br />
den Cirkel in 60 deelen. Kan men van deeze aigemeene<br />
verkiezing wel een andere reden dan een aigemeene<br />
herkomst deezer verfchillende volkeren opgeeven ?<br />
De verdeeling van den loopkring der Zonne in 12,<br />
en elk deezer weer in 28 deelen , is even zo algemeen<br />
, en had plaats by alle de aloude volkeren van<br />
Afien. Men heeft noodig gevonden het jaar te ver-,<br />
deelen , en men is cenltemmig op die verdeeling gevallen<br />
, die de Maan in haaren loop aanbood; men is ver-,<br />
volgens overeengekomen, om het maanjaar met eenige<br />
dagen aantevullen, om hetzelve met het zonnejaar gelyk<br />
te maaken. Men zegge niet, dit is een verdeelkig.<br />
die de natuur aanbiedt, en men kon, behoudens 't gezond<br />
verftand, geene andere verkiezen; waarom zyn dan de<br />
Mexicanen , een tamelyk befchaafd volk, en van den<br />
Mm 3 omlparj.
Hl >:BX GEVOELEN. VAN DEN HEER RAH.LYOVER Ö&.V<br />
omloop der Zunne kundig, niet op dit denkbeeld < . -<br />
vallen V 'c Was, omdat zy niet in den algemecnen Oof-j<br />
fprong onzer aloude volkeren deelden; zy verdeelden<br />
bet jaar, in maanden van 20 daagen, en kenden geen<br />
12 maanden , noch 12 Zodiakstekenen. Het klimaat<br />
en de ligging van hun land waren zo gunftig tot hèl<br />
doen van waarnemingen , als dat der Indiaanen en<br />
Chaldëen , die, zowel als de Egyptenaaren en Chineezen<br />
, (fchoon deeze laatdcn dcor een aülr.nd vm<br />
meer dan 5000 mylen van elkander zyn gcfchcidcn)<br />
het jaar in 12, en vervolgens in 28 deelen verdeden<br />
ecne overeenkomst, die men , met de grootfte waar-'<br />
fchynlykheid , aan een overouden oorfprong moet<br />
toefchryven, die deeze volkereu met elkander gemeen,<br />
hebben.<br />
Wy vinden voorts een arnmerkelyke overeenkomst<br />
tuslchen deeze zelfde volkeren, in hunne gewoonte s<br />
om den tyd aftemeetcn, in een klein bedek van zeven<br />
dagen, 'tgeen wy gewoon zyn een week te noemen :<br />
dit niet alleen, maar de Chineezen , de Indiaanen en<br />
de Egyptenaaren hebben eenparig het gebruik , om<br />
de naamen der Plaueetcn aan deeze zeven dagen der week<br />
tpeteeiccnen , cn, fchoon derangfehikking van dcezé<br />
zeven dagen willekeurig is, zy is echter by alle deeze<br />
volkeren dezelfde. Men moet door gevestigde voor-<br />
Qordeelcn ingenomen zyn , om alie deeze overeenkomden<br />
alleen aan het geval toetefchryvem<br />
Eindclyk vinden wy geen mindere overeendemming<br />
in de lange Maatcn deezer aloude volkeren. Deeze<br />
ontdekt zich duidelyk in hunne byzondere opgaaven,<br />
van den omtrek der aarde, PTOLOMEUS deit dezelve<br />
op 180,000 dadiën , POSSIDONIUS op 240,000. CLEO-<br />
VEDES op 300,000 en ARISTOTKLES op 400,000 dadien,
OO.RSP» UUR- VVETEN3CH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 53£<br />
Jiën , terwyl een Perfiaansch fchryver dezelve fielt<br />
op 8oo,oeo Parafangues, Doch ik durf bevveeren,<br />
dat alle deeze verfchillende opgaven dezelfde maat<br />
van de aarde bedoelen , en dezelve in verfcheidene<br />
fïadiën of Parafangen hebben overgebragt, dewyl alle<br />
deeze onderfcheidenc maaten in onderlinge betrekking<br />
tot elkander daan ; zy hebben allen hunnen<br />
grond in den grootcn elleboog der ouden, waarvan de<br />
juiste maat, op den Nylmeeter te Cairo, in Egypte<br />
wordt bewaard. Zy is nol duim lang, en beftaat nog<br />
te Florence , onder den naam van vadem. Deeze is<br />
de grond van alle maaten van Aften, en van de aloudheid<br />
, wier Stadiën , Parafangen , Schema , of hoe<br />
men dezelve meer mogt benoemen , uit een bepaald<br />
aantal van deeze aloude elleboogen beftonden , en<br />
dus, zelfs in hunne ongelykheid, de blyken van een<br />
algemecnen oorfprong droegen.<br />
Staakcn wy hier ons onderzoek, wegens de onderlinge<br />
overeenkomst der verfchillende volkeren van<br />
Afiën, en erkennen wy, dat het dwaasheid zou zyn ,<br />
dezelve alleen aan het geval toetefchryven. Zy blinkt<br />
in zo veele byzonderheden door, in hunne taaien, in<br />
hunne fabelen en overleveringen , in hunne godsdienstige<br />
en wysgerige gevoelens , in hunne fterrekunde<br />
en meetkunde , dat wy verpligt zyn een andere<br />
reden daarvoor te zoeken. En deeze moet gelcegen<br />
zyn in een van de drie volgende : deeze volkeren<br />
moeten onderling een vrye en onbelemmerde gemeenfehap<br />
hebben geoeffend , en daardoor hunne<br />
kundigheden en gevoelens aan elkander hebben medegedeeld<br />
; of deeze kundigheden en gevoelens moeten<br />
zo wezenlyk met hunne natuur verbonden zyn , dat<br />
het voor den mensch, aan zich zelf overgelaaten , niet<br />
M,m 4 ino
$40 lllïT GEVOELEN VAN DEK HEER BAIELY OVER DEN'<br />
inogelyk was , dezelve voorby te zien en anderen te<br />
omhelzen ; of einderyk , deeze verfchillende volkeren<br />
moeten afftamtnen van een oud volk , by 't welk<br />
deeze kundigheden en gevoelens oorfprongiyk hebben<br />
berust, en van 't welk zy , in misvormde overblyfze-<br />
len , by de laatere volkeren zyn bewaard geblecven.<br />
Laat ons elk deezer Hellingen op zich zelf toetzen en<br />
onderzoeken, welke van deeze drie de waarfchynlyk-<br />
11e is, terwyl wy erkennen moeten, dat 'er,behalven<br />
deeze , geen voldoende reden voor een zo aanmerke-<br />
lyke overeenkomst onder zo verfchillende volkeren<br />
kan gegeeven worden.<br />
Wat het eerfte betreft ; is het wel waarfchynlyk<br />
dat de aloude Chineezen , Chaldëen en Indiaanen,<br />
hunne wetenfchappen, gebruiken en gevoelens aan<br />
elkander zouden hebben medegedeeld? Men bedenke<br />
flegts hoe veele zwarigheden deeze medcdecling, zelfs<br />
tusfehen enkele perfoonen , ontmoet, en hoe zelden<br />
het gebeurt , dat de cene mensch zyn aangenomene<br />
gevoelens verlaat en die van anderen omhelst. De<br />
gefchiedenisfen zyn vervuld met voorbeelden , die<br />
de gehechtheid van elk mensch en elk volk aan des-<br />
zelfs aangenomene gevoelens bevestigen. Is het dan<br />
zo gemakkelyk , zyn eigene gevoelens en begrippen<br />
aan anderen op te dringen ? Elke godsdienstige en<br />
ftaatkunuige party, die ooit het menschdom verdeeld<br />
heeft, levert in haare gefchiedenis bewyzen voor het<br />
tegendeel op ; elk mensch, die, in welk geval ook,<br />
van de waarheid zyner gevoelens overtuigd is , zal<br />
dezelve niet ligt voor die van anderen verwisfelen,<br />
omdat de overtuiging zich een recht van verjaring-<br />
aanmatigt , en , achter het vooroordeel verfchanst,<br />
geen andere dan haare eigene bewyzen gehoor geeft-.<br />
Van
OORSP. DER WE TE NS CH. EN DE VOLK. VAN A SIEN. 54I<br />
Vanhier de reden , dat men zo zelden iemand ziet afllaan<br />
van zyne eens aangenomene gevoelens , en dat<br />
gemeenlyk , by 't eindigen van twistgedingen over<br />
waarheden en Hellingen, even gelyk zomtyds by twee<br />
legers, na het einde van den ftryd, gelykcrhand het<br />
Te Deum wordt gezongen.<br />
En nog minder is zulk een overneeming van begrippen<br />
te verwachten by geheele volkeren : de gefchiedenis<br />
der waereld levert geen voorbeeld op van een<br />
volk, dat, op zich zelfs beftaande, de begrippen, kundigheden<br />
en gebruiken van een ander volk overnam;<br />
dit had dan alleen plaats , wanneer een Natie volkplantingen<br />
uitzond naar een ander land, maar dit kon<br />
het geval niet zyn tusfehen de verfcheidene volkeren<br />
van Afien, waarvan wy fpreeken. Wy hebben reeds<br />
bewcezen , dat die aloude volkeren genoegzaam van<br />
ecnen gelyken ouderdom zyn. Wy vinden FOHI , die,<br />
als de eerfte befchaaver en verlichter der Chineezen,<br />
zyn ryk onder hun (lichtte , in 't jaar 295a. DIEM-<br />
SCHID, die in Perfien een vreemdeling, gelyk FOIII in<br />
China, was, begon zyn regeering in jaar 3209, en de<br />
Astronomifche Tafelen der Indiaanen , die op een Chronologisch<br />
Tydperk gegrond fchynen, klimmen op tot<br />
het jaar 3101. Ziedaar deeze volkeren, genoegzaam op<br />
den zelfden tyd, uit hunnen ftaat van ruuwheid getrokken<br />
; maar in dien toeftand zag men een eerstgevormd<br />
volk zelden bezig , om hunne vorderingen aan anderen<br />
medetc;'celen , of die van anderen te ontkenen<br />
het tracht zyne eerfte behoeften in zich zeiven te ver-<br />
Vullen , en 'er moeten eeuwen vcrloopen , eer het<br />
Wysgecrcn of Natuurkundigen uitzendt, om deszelfs<br />
kundigheden of die van zyne nabuuren te vermeerderen.<br />
Mms Maar
542 HET GEVOEI EN VAN DEN HEER BAIU.Y OVER DEN<br />
Maar bêhalven dit; denationaale hoogmoed, die elk;<br />
Volk der waereld , maar in 't byzonder de volkeren,<br />
van Afiën zo zeer eigen is , was voor deszelfs aloude<br />
bewooners een onoverkomclyke hinderpaal voor het<br />
onderling mededeelen hunner begrippen en kundigheden.<br />
Het is deeze trotschheid, die hun den weg ter<br />
verkeering met andere Natiën beftendig affnydt, deeze<br />
doet hun elk ander volk te veel verachten, om Ier iets<br />
van overteneemen , en aan den anderen kant hunne<br />
godsdienstige en natuurkundige weeteufchappen zo<br />
hoog waardeeren , dat geen vreemdeling toegang tot<br />
dezelven heeft. De Chineezen gaan in hunne trotschheid<br />
zo verre , dat zy alle volkeren der aarde eenöogig<br />
noemen, terwyl zy hunne Natie alleen het voorrecht<br />
toeeigenen van uit twee oogen te zien. Men kent dc<br />
godsdienftige verborgenheden der Egyptenaaren , en.<br />
die der Grieken, tot welker ontdekking gcene anderen<br />
, dan de Priesters en de ingewydden wierden toegelaaten.<br />
Deeze agterhoudendheid was een ondoordringbaar<br />
ftaketfel, waardoor de onderlinge mededeciing<br />
der begrippen, gebruiken en kundigheden beftendig<br />
belet wierd.<br />
Doch 't was deeze nationaale hoogmoed niet alleen,,<br />
die de gemeenfehap der volkeren van Afiën met elkander<br />
verhinderde ; de natuur zelve had hun op een<br />
aanmerkelyke wyze van een gefcheiden. Hy dwaalt,<br />
die zich de volkeren van Afien voorftelt, onder die<br />
betrekking , die de Europeanen tot elkander hebben.<br />
Daar genoegzaam alle de landen van Europa fterk bewoond<br />
zyn , kan men dcszelfs inwooners als één<br />
volk, onder den naam van Europeanen, befchouwcUo<br />
De landen grenzen onmiddclyk aan elkander , en de<br />
bewooners kunnen elkander, om zo te fpreeken, van 't<br />
eene.
ip.ORSPR. DER WETEN5CH. EN DE VOLK. VAN AS1EN. 543<br />
eenc land in het andere de band geeven; en nogtbans<br />
heeft 'er by de volkeren van Europa , in veelen opzichte<br />
, zulk een onderfcheid' van begrippen en gebruiken<br />
plaats , dat men daaruit byna tot een afzon-,<br />
derlyken oorfprong van elk volk op zich zelf zou befluiten,<br />
Men bedenke Hechts, hoeveel moeilykheid<br />
de invoering van den Gregoriaanfcheu Almanach heeft<br />
ontmoet; deeze noodzakelyke verbetering, door Paus<br />
Grcgru-ius den XIlTde ontworpen, werd, om dat ze van<br />
een Paus kwam , doör de • Proteftanfche Staaten, uit<br />
godsdienftig vooroordeel, lang verworpen, en 'er verliepen<br />
byna twee eeuwen, eer dezelve algemeen in<br />
Europa wierd aangenomen.<br />
Maar veel aanmerkelyker zyn deeze hinderpaalen in<br />
Afien , daar de volken door onbegrensde zandwoes-.<br />
tynen en onbeklimbaare gebergten van elkander zyn<br />
gefcheiden; daar een brandende zon, gloeijendc wildernisfen,<br />
woeste rovers en wilde dieren, de reizen<br />
moeijelyk en gevaarlyk maaken ; zeer verfchillende van<br />
pnze beftraatte wegen , waar langs men , tusfehen<br />
reijen van boomen , fchier van de hoofdffad van %<br />
eene Ryk naar die van een ander kan reizen; een Indiaan<br />
, in Europa reizende , zou zich verbeelden een<br />
wandeling voor zyn vermaak te doen, en alle nachten<br />
op zyn eigen bed te llaapen.<br />
De agterhoudendheid van veelen der Aüatifche volkeren<br />
bevordert deeze vervvydering door de natuur<br />
gevormd. De ingang in China is verbooden, men mag<br />
niet verder komen dan de Havenlteeden ; om tot Peking<br />
doortereizen , moet men Chinees , Jefuit of Afgezant<br />
zyn ; voeg hierby de gehechtheid, die alle de Afiaanen<br />
aan den godsdienst en de gebruiken hunner voorvaderen<br />
hebben, dan zal men moeten bekennen, dat<br />
(5e
544 HET GEVOELEN VANDEN HEER BALLLY 0VER DEN<br />
de overeenkomst , die wy tusfchen hen in zo veelen<br />
opzichte hebben waargenomen, geenszins aan een opzettelykc<br />
mededeeling is toetefehryyen.<br />
En langs welk eenen weg zou deeze mededeeling<br />
gefchied zyn ? Door gewoone reizen , door den oorlog,<br />
of door den koophandel? Wat het eerlte betreft,<br />
men weet dat de volkeren van Alïen in het algemeen<br />
niet zeer gefchikt zyn , om wysgeerige of natuurkundige<br />
reizen te onderueemen. Dit blykt uit den (laat<br />
der Oosterfche Geographic , die zeer bekrompen is;<br />
die der Indiaanen ftrekt zich naar 't oosten niet verder<br />
dan tot China uit, en zy kennen geen land van 't zuiden<br />
naar 't noorden, dan van Ceilon tot aan 'tCaukafisch<br />
gebergte. De Chincefche Aardbefchryvers betoqnea<br />
nog grooter onkunde , zy maaken de aard?<br />
tot een vierkant vlak , en plaatfen China in het midden<br />
, terwyl zy de nabuurige volkeren, als by geval,<br />
op de randen van de kaart werpen, onder den naam<br />
van monfterachtige menfehen , van reiizen en dwergen<br />
, een blyk dat zy 't geluk hebben gehad, , van<br />
Biets met hunne nabuuren te doen te hebben, maar<br />
tellens een bewys, dat zy 'er geene kundigheden van<br />
hebben overgenomen , want men behoort toch met<br />
de lieden, die ons verltand verlichten, een weinig be-,<br />
kend te zyn , ten minften genoeg , om ze niet voor<br />
nionfters , dwergen of reuzen te houden.<br />
Wat den oorlog betreft, wanneer deeze dienen zal<br />
om gebruiken of kundigheden van 't eene volk aan<br />
't ander mcdetedeelen , dan moet zulks gefchieden<br />
door den overwinnaar aan den verwonneling , doch<br />
men vindt in de gefchicdenisfen der Chineezen, Perzen<br />
of Indiaanen geen bericht, dat ooit een deezer volkeren<br />
dpor het ander is ten ondergebragt. De weinige
ÖORSPR. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 545<br />
oorlogen , die nu en dan onder hun gevoerd zyn,<br />
hebben minder de gedaante van geregelde veldtochten<br />
, dan van fchielyke invallen , waarby de partyen<br />
aan elkander genoegzaam onbekend kunnen blyven,<br />
ten minden wat hunne gevoelens en wetenfchappen<br />
betreft. De bewooners van Indien zyn altyd een<br />
vreedzaam volk geweest, en de Chineezen fchynen<br />
hunne meeste invallen van den kant der Tartaaren te<br />
hebben verduurd; althands wy vinden geen voetfpoor<br />
in de gefchiedenis van eenigen oorlog onder de bewooners<br />
van Aliën , die gelegenheid kan [gegeeven<br />
hebben , om hunne kundigheden en begrippen aan<br />
elkander medetedeelen.<br />
Het eeniglte , dat ons dan overblyft, zyn de reizen<br />
die voor den koophandel ondernomen zyn, en deeze<br />
zouden het best gefchikt zyn geweest om eene mededeeling<br />
van denkbeelden onder de volkeren van Afiën<br />
te bevorderen , wanneer de ondervinding niet geleerd<br />
.had, ckit de geest van wysgeerige en natuurkundige<br />
waarneeming zelden met die van den koophandel gepaard<br />
gaat. Doorgaans dienen de reizen van den<br />
koophandel, niet om denkbeelden tegen denkbeelden,<br />
maar om thee en zyde tegen goud te verwisfelen. En<br />
om te oordeelen over den invloed, die de koophandel<br />
der volkeren op elkanders begrippen , wetenfchappen<br />
en gevoelens heeft, behoeft men Hechts de ondervinding<br />
te raadpleegen. Onze kooplieden hebben<br />
China en de Indien van hunne waaren ontlast, maar<br />
zy hebben hun niet wyzer gemaakt, noch geene dier<br />
volkeren heeft zich verwaardigd onze kundigheden<br />
overteneemen. Onze Indifche Compagniën hebben<br />
noch China noch Coromandel verlicht. De Rusfifche<br />
vloot heeft Europa omgezeild, maar wy vinden niet<br />
dat
546 HET GEV. VAN DENHEER BAILLY OVER DEN 2NZ' 0<br />
dat zy ergens de griekfchc kerkgebruiken heeft ingevoerd.<br />
Hetgeen in onze dagen niet gebeurt , is ook<br />
in de oudheid niet gebeurd, omdat en de memehen<br />
fcn de hiaderpaalcn akyd dezelfde zyn geweest.<br />
Uit hetg een ik tot dusverre gezegd hebbe , blykt<br />
genoegzaam , dat de overeenkomst, die wy, in zo<br />
veele gevallen , tusfehen de aloude bewooners van<br />
jSfien hebben waargenomen, geenszins het gevolg van<br />
een opzettelyke of toevallige mededeeling kan zyn<br />
geweest. Nu ftaat ons te onderzoeken , of deeze<br />
overeenkomften in de natuur van den mensch zyn gegrond<br />
, en indien dit ook blykt niet mogclyk te zyn, dan<br />
blyft ons niets overig, dan den grond van deeze ovcreenkomltcn<br />
in een gemeenfehappelyke afkomst dier<br />
volkeren, van een en dezelfde oude natie te zoeken.<br />
Thands gebiedt mynbeltek my aftebreeken. Tot dus<br />
verre heb ik den korten inhoud der vyf eerfte brieven<br />
van den lieer BAXLLY voorgedraagen, en ik durf my<br />
vleijen , dat die van de vyf overigen de oplettendheid<br />
niet minder zal verbinden. De ftoute Hellingen<br />
van onzen Schryver, en de zonderlinge en verrasfende<br />
wyze , waarop hy dezelve onderiteunt , houden<br />
onze weetlust gaande, en verdienen onze verwondering;<br />
fchoon ik gaarne erkende , dat in veelen van<br />
dezelven meer weelig vernuft dan bedaard oordeel<br />
doordraait , en dat ik voor my de ernftige verdediging<br />
van zyn geheel Systema niet gaarne zoude<br />
overneemen.<br />
è<br />
S.<br />
OVER
OVER DE ZEDELYKE NATUUR VAN DEN<br />
MENS CH.<br />
54?<br />
*W"y hebben liet vermogen , zowel om in het algemeen<br />
het verband tusfchen oorzaak en uitwerkfel te<br />
begrypen, als ook in 't byzonder de gevolgen onzer<br />
daaden, het zy dan uit vorige ondervindingen of doof<br />
overleg , vooruittezien of ten miiifcen waarfchynlyk<br />
optemaaken. Schoon wy ook niet altyd deeze gevolgen<br />
bepaald kunnen opgeeven, zullen wy echter derzeiver<br />
gelleldheid , of zy goed of nier goed zyn , in<br />
't algemeen kunnen wceten. Hierom richten wy ook<br />
onze daaden in naar de gevolgen , die wy daarvan<br />
verwachten , waarby wy zekerlyk dwaalen kunnen ,<br />
wanneer wy de afgelegene gevolgen over het h»ofd<br />
zien, of alleen op ons, en niet tevens op den invloed,<br />
over het geheel, acht liaan.<br />
Op dit vermogen van onze daaden, uit hoofde van<br />
dit ingezien verband met derzelver gevolgen, voorteneemen<br />
of natelaaten, berust de inwendige of zedelyke<br />
vryheid van den mensch. De uitwendige vryheid<br />
bcltaat daarin, dat men door geen uitwendig geweld<br />
tot iets genoodzaakt wordt. Burgerlyke of politieke<br />
vryheid is , wanneer de burger alleen aan de wetten<br />
van den Staat, en niet aan den willekeur van een<br />
enkelen of eenige perfoonen gehoorzaamt. Hier<br />
fpreekenwynu van dezedelyke vryheid, waar door wy<br />
uit eigen werkzaamheid, naar ons inzicht in het verband<br />
der daaden en gevolgen, befluiten. Wanneer het<br />
onmiddelbaar zinnelyk vermaak of weerzin ailecn een<br />
daad voortbrengt , dan handelen wy niet als vrye<br />
tenfchen, maar als flaaven der zinlykheid, die niet<br />
Of
54$ OVER DE ZEDELYKE NATUUR<br />
op de toekomflige gevolgen zien , fchoon wy ze als<br />
redelyke wezens erkennen kosten. Ook beneemt<br />
ieder levendige en hevige gemoedsbeweging ons het<br />
gebruik der vryheid in een grooter of kleiner graad.<br />
Zelfs vermindert de overreding het gebruik der vryheid<br />
by onze daaden, omdat wy ons daarby meer door<br />
de neigingen en inzichten van een ander, dan door ons<br />
eigen overleg laaten leiden.<br />
Als vrye perfoonen kunnen ons onze daaden niet<br />
toegcreekend worden, dan inzoverré wy de gevolgen<br />
daarvan geweetcn hebben , of ten minden ze hadden<br />
kunnen weeten en bëoordcelen. Wy zyn niet genoodzaakt<br />
de bekooringen der zinnen, de drift der hartstochten,<br />
de ftem der verleiding te volgen. Wy kunnen<br />
onze reden gebruiken, den drang der begeerte of<br />
afkeer wederftaan , wy kunnen het weeten, dat 'er<br />
een natuurlyke orde is, welkers wetten door ons, uit<br />
hoofde van het aigemeene welzya, moeten in acht genomen<br />
worden, en waarop wy ons ook tegen anderen<br />
beroepen. Een moeder neemt het licht weg , waar<br />
het kind naar grypt: onze reden kan ons van de fchadelyke<br />
voorwerpen onzer begeerte afhouden, en voor<br />
het gevaar waarfchouwen , eer wy te zwak worden<br />
om ze te overwinnen ; zy kan ons leerefl , hoe wy<br />
ons eigen welzyn met dat van onze evenmehfehen<br />
moeten vereenigen. Onze voortellingen hangen niet<br />
alleen van uitwendige omflandigheden , maar ook van<br />
ons zeiven af, en dus ook de belluiteu, diewy, ingevolge<br />
deezer voorftellingen , neemen. Want wy hebben<br />
het vermogen om onze aandagt te bepaalcn , en<br />
wel byzonderlyk op gewigtige voorwerpen te vestigen.<br />
Onze vergelykingen , opmerkingen en bei!uiten<br />
zyn geene zinnelyke gewaarwordingen , maar daaden<br />
van
V A N D E N M E N SC li, j^p<br />
van ons denkingsvermogen , waarby wy zelfs werkzaam<br />
zyn. liet komt gevolgelyk zeer veel, dikwils<br />
alleen op ons zeiven aan, dat wy de dingen in de waercld<br />
wel beoordeelen , en naar dezelven onze daaden<br />
«richten.<br />
Daar intusfehen de reden dikwils te zwak is, om<br />
de ziulykheid of hartstochten te wederftaan - en de<br />
baatzuchtige driften dikwils tegen de natuurlyke orde<br />
aanwerken, zo moeten de wetten , door zeker bedreigd<br />
kwaad, aan de zinlykheid en het eigenbelang een tegenwicht<br />
, en ook wel , in zekere gevallen , aan<br />
liet niet genoeg erkende goede, door belooningen, een<br />
overwicht geeven. De wetten werken over 't algemeen<br />
op den wil door beweegredenen, en behandelen den<br />
mensch, als een wezen, dat zedclyke vryheid heeft.<br />
Zyn zy rechtmaatig en noodzakelyk of nuttig , dan<br />
verdragen zy zich volkomen met de burgerlyke vryheid,<br />
omdat de redelyke mensch reeds vrywillig dat<br />
geene betrachten moet, wat tot bewaaring der aigemeene<br />
orde in de menfehelyke maatfehappy en in 'f<br />
byzbilder in den burgerftaat, waartoe hy behoort,<br />
noodzakelyk of nuttig is.<br />
Door de vryheid van onzen wil zyn wy zedelyke<br />
Wezens , dat is zodanigen , die in hunne daaden niet<br />
door een blinde drift geleid worden, of ten minden,<br />
zich niet laaten wegfleepen. Want zeden beteekent<br />
in 't algemeen ons vry gedrag ten opzichte van de<br />
grouddellingen, door welken het beduurd wordt. De<br />
zedelyke of moreele natuur van den mensch is het<br />
kortbegrip der bekwaamheden, waardoor hy, als een<br />
zedelyk wezen , met inzicht van de gevolgen zvn.T<br />
daaden, zich kan gedragen. Hiertoe behoort duA<br />
ook het vermogen, van zedelyke denkbeelden en cor«<br />
WVSCES. V. D. Nu Au.
550 OVER DE ZEDELYKE NATUUR.<br />
deelvellingen over de gefteldheid der dingen , dat is',<br />
over hunne rechtmatigheid of onrechtmatigheid, hunne<br />
overeenftemming met de orde of ïtrydigheid met dezelve<br />
, hunne fchoonheid of leelykheid , te vormen.<br />
By de menfehelyke daaden hebben wy op twecderlei<br />
dingen te zien; vooreerst , welke gevolgen zy zowel<br />
voor den daader als voor anderen hebben, ten<br />
tweeden, welke gevoelens de daader aan dezelven hegt.<br />
Een daad kan op zich zelve en ook in zyne gevolgen<br />
voordeelig zyn, doch, wanneer zy uit geen goed beginzel<br />
ondernomen wordt, kan zy niet zedelyk goed<br />
genaamd worden. Even zo kan iemand uit een goed<br />
beginzel een kwaade daad doen. By een morcele goede<br />
daad moet dus beide, namelyk het natuurlyk voordeelige<br />
derzelve met gunstige gevoelens voor anderen , of,<br />
wanneer zy niemand buiten ons raakt, met een juiste<br />
kennis van hetgeen ons nuttig is, verbonden zyn.<br />
Wy hebben by onze daaden, voor alles, de bevordering<br />
van ons eigen ,welzyn ten oogmerk. Dit is<br />
in 't algemeen natuurlyk en rechtmaatig. Het zou<br />
eene aigemeene traagheid en wanorde te weeg brengen<br />
, wanneer een ieder , met ter zyde Helling van<br />
de zorg voor zich zeiven , het welzyn van anderen<br />
bevorderen moest. Ook kunnen wy anderen<br />
niet eens behulpzaam zyn , wanneer wy verzuimen<br />
willen, de daartoe nodige volkomenheden en middelen<br />
ons eigen te maaken. Doch wy bedriegen on3<br />
menigmaal in onze voortellingen van de middelen tot<br />
ons geluk. Gemeenlyk zoekt men het in het genot<br />
der zinlyke vermaaken, in het bezit van de gemak»<br />
ken deezes levens, in magt, rangen aanzien. Zonder<br />
deeze uitwendige goederen van de middelen tot ons<br />
geluk uittelluiten , moet men echter daarby wel op*<br />
mer-
V A N DEN MENSCH, ^<br />
merken, dat zinnelyke veramken ligt door overmaat<br />
gevaarlyk worde a, dat zy den geest vermoeijen , en<br />
«onze krachten nooit verhoogen, maar wel afmatten,<br />
•of zy moesten tevens den geest op eene aangenaaane<br />
wyze bezig houden, gelyk in 't byzonder by de<br />
•Muziek plaats heeft. ïn 't algemeen ftellen de menfchen<br />
zicli deeze uitwendige goederen al te gewichtig<br />
voor. Doch het is ongelukkig, zyn geluk te willen<br />
gronden op iets dat niet in onze macht ftaat,<br />
By alle uitwendig geluk is een mensch ongelukkig,<br />
wanneer hy., om de laage vermaaken der zinnen, de<br />
hoogere geneugten, waarvoor zyn natuur vatbaar is,<br />
van de hand wyst, wanneer hy, door onvcrfchillig-<br />
'heid, verzadigingen verveeling geplaagd, nietswaardige<br />
tydverdryven najaagt. Het bezit van uitwendige<br />
goederen moet, wanneer het hem gelukkig zal maafcen,<br />
met perfoneele volkomenheden verbonden zyn.<br />
Men kan ze zelfs, zonder zekeren graad van verftand<br />
en doorzicht, niet eens ten goede gebruiken. Matigheid<br />
moet de wacht houden over derzelver genot,<br />
gezelligheid moet ze veredelen , en welwillendheid<br />
derzelver gebruik bellieren. Men moet nog altyd een<br />
hooger doel, dan zinlyke verlustigingen, voor oogen<br />
hebben. By het fynst verzonnen en voorzichtigst genot<br />
zal men toch op den duur verveeling en tegenzin<br />
suiet vermyden kunnen. De ontbeering van overvloed<br />
en uitwendige voorrechten is daarom nog geen reden,<br />
om iemand minder gelukkig te achten. Het komt<br />
•maar alles op den toeftand der ziele aan. Wie door<br />
werkzaamheid in den hem aangewezen ftand zich nuttig<br />
weet te maaken, die het behoorlyk doorzicht<br />
Jieeft, dat hy in zyne omftandigheden nodig heeft ,<br />
•eerlykheid en moed bezit, om zich zelf te regeeren en<br />
Nn 2 fes
55^ OVER DE ZEDELYKE WATUUR<br />
het overtollige weet te ontbeeren , die is in ieder le<br />
vensdaad gelukkig.<br />
Wy vinden in ons zeiven eene zuivere en genoeg*<br />
zaame bron van vermaak , wanneer wy de ons verleende<br />
krachten en bekwaamheden behoorlyk oefenen<br />
en aanwenden. Werkzaamheid is reeds op zich zelve<br />
, zonder uitzicht op het daarmede bedoelde, aangenaam.<br />
Dit is een zeer weldaadige inrichting onzer<br />
natuur. Luiheid is een ziekte der ziel. Het is zelfs<br />
geen geluk niets te doen te hebben; veel beter is het,<br />
zyn dagelykfch beftaan met moeite te verwerven, dan<br />
in overvloed naar tydverdryf te fmachten. Onze<br />
natuur vordert eene nuttige werkzaamheid. Tyd*<br />
tèrdryven zyn als uitfpanningeii weldaadig ; als een<br />
beftendige bezigheid vermoeijen zy en maaken ons<br />
flegtcr. Wy verfchaflen ons alsdan alleen een wezenlyk<br />
vermaak, wanneer wy ons met de uitvoering van<br />
nuttige en edele oogmerken bezig houden. Wy onderhouden<br />
ons nooit beter, dan wanneer wy de plichten<br />
van ons beroep volbrengen , of iets ten aigemeene<br />
nutte doen , waartoe ons onze (land vordert en bekwaam<br />
maakt.<br />
De bezigheid van ons vcrftandelyk vermogen , byzonder<br />
wanneer de nieuwsgierigheid door eigen kundigheden<br />
wordt opgewekt, is ons buitengemeen aangenaam.<br />
De wetenfchappen, wanneer zy behoorlyk<br />
bearbeid worden, zyn op menigvuldige wyzen nuttig.<br />
Doch zy kunnen (legts voor weinige perfoonen een<br />
hoofdbezigheid zyn, daar de behoeften des levens zo<br />
menigcrleien arbeid , tanden en ambachten vorderen.<br />
Nuttige werkzaamheid is beter dan werkelooze wetenfchap.<br />
Intusfchen moet een ieder, zo veel zyne om-<br />
Handigheden toelaaten, zyn verftand met nuttige kundig-
V A N D E N M E N S C H . 553<br />
digheden zoeken te verryken. Behalven de zodanige,<br />
die hem tot zyn ambacht, kunst of beroep onmiddelbaar<br />
nodig zyn , behoort hiertoe alles , wat hem tot een<br />
redelyk gedrag nodig is , wat hem voor bygeloof,<br />
dwaasheden en ondeugden bewaaren, wat hem in de<br />
betrekkingen van zynen burgerlyken Hand tot onderwys<br />
{trekken , hem met de voortrellyke inrichtingen<br />
der waereld bekend maaken, en hem tot eene verftandige<br />
, doch ook inwendige vereering van den eerfteu<br />
Stichter en Regeerder der waereld leiden kan. Het is<br />
een groot voorrecht der Christenftaaten, dat 'er openbaare<br />
fchoolen zyn opgericht, waardoor ook zodanige<br />
menfchen, wier omltandigheden het voor hun onmogelyk<br />
maaken, dat zy zich zeiven kundigheden verfchalfen,<br />
een gefchikt onderwys bekomen kunnen.<br />
De bezigheid en oefening onzer vermogens is buiten<br />
twylfel een der oogmerken by de inrichting der Natuur.<br />
Alle uitwendige goederen moeten wy ons door<br />
nadenken en infpanning onzer krachten vcrfchalfen ,<br />
daar het integendeel de dieren vergund is, alles wat<br />
zy nodig hebben, benevens de middelen om bet te<br />
behouden, zich zeiven te verfchalfen, zonder dat zy<br />
iets door nadenken uitvorfchen , of het een of ander<br />
behoeven uittevinden. De bekoorlykheid , die<br />
eene niet gantsch gedachtelooze bezigheid heeft , is<br />
nog een opbeurend middel te meer tot de oefening onzer<br />
vermogens. Wy handelen dus overeenkomltig<br />
onze natuur, wanneer wy, zo veel mogelyk, alle onze<br />
vermogens tot nuttige einden bezig houden, waarmede<br />
ook zodanige werkzaamheden beltaan kunnen,<br />
die tot eene aangenaame uitfpanning , zonder nadeel<br />
van edeler oogmerken, dienen kunnen. ><br />
Schoon wy voor alles ons eigen welzyn zoeken ti<br />
Nn 3 fc*
554 OVER ZEDELYKE NATÏTURt<br />
bevorderen,.is toch de eigenliefde niet geheel en alleen<br />
de dryfveder onzer daaden. Wy zyn ook gefchikt,<br />
©m in het wclzyn van anderen een belangeloos vermaak<br />
te vinden , en het, zonder inzicht van ons eigen<br />
voordeel, te bevorderen. Men vindt ook wel voorbeelden<br />
van 't tegendeel ; doch men zal bemerken ,<br />
dat menfehen, die nydig , twistgierig , bedriegelyk,.<br />
of in 't algemeen vyandig gezind zyn, door zeer woelige<br />
hartstochten geplaagd worden , en niets minder<br />
dan gelukkig zyn. Ieder onbedorven mensch zal, by<br />
het verhaal van wreedheden en gruwelen , zelfs van<br />
de zodanige die in aloude tyden en verafgelegen lauden<br />
gepleegd wierden , van droefheid en afkeer vervuld<br />
worden , ten bewyze, hoezeer in de daad deezeuitbarstingen<br />
eener woeste hartstocht en vertooningen,'<br />
van eenen verwilderden inborst met de menfehelyke<br />
natuur ftrydig zyn. Ook bewyzen veele nog<br />
ruuwe volken, door hun goedaardig gedrag jegens<br />
vreemdelingen , indien deezen zeiven geen aanleiding<br />
geeven om hen als vyanden te doen befchouwen , hoe<br />
zeer de dienstvaardigheid eene verlustigende werkzaamheid<br />
verfchaft. Wy fpreeken met lof, zonder<br />
dat wy 'er voor ons eenig voordeel van hebben, van<br />
daaden die tot nut van 't algemeen ftrekken , en des.<br />
te fterker, hoe meer wy van de zuivere en weldaadigeinzichten<br />
van den daader overtuigd zyn, en hoe duurder<br />
zy hem te ftaan kwamen. Deeze goedkeuring,<br />
die wy aan een edele belangelooze daad geeven, is<br />
van eeu gantsch anderen aart, dan de bewondering<br />
van nuttige uitvindingen of aangenaame kundigheden.<br />
Zelfs de baatzuchtige kan niet nalaaten de proeven van<br />
edelmoedigheid in anderen te bewonderen , ook wanneer<br />
hy geen vermogen ter navolging in zich befpeurt..<br />
fel
V A N D E N M E N S C H . 555<br />
In de laatftc uitren van ons leven is men zeer dikwils,<br />
op de tederfte en yverigfte wyze , bezorgd voor de<br />
belangen onzer naaste bloedverwanten, van welken wy<br />
toch geen nut of dienst meer te wachten hebben.<br />
By de bewyzen ter ftaaving van eene ons door de<br />
Natuur ingeplante liefde jegens onze evenmenfehen,<br />
voege men nog de gezellige zucht, die den band tusfchen<br />
ouders en kinderen , tusfehen echtgenooten<br />
bloedverwanten en vrienden , tusfehen goede heeren<br />
en goede dienstbooden , tusfehen den welgezinden<br />
burger en den ftaat, tusfehen een braaf vorst en zyne<br />
onderdaanen is. Hier mengen zich zekerlyk byoraftandigheden<br />
onder , die onze deelneeming aan den<br />
toeftand van anderen begunltigen. Doch de gezellige<br />
liefde behoeft ook van de eigenliefde niet onafhangkelyk<br />
te zyn. De vaardigheid om in de welvaart van anderen<br />
genoegen te vinden, heeft hier, om zo te fpreeken,<br />
flegts wortel te vatten. Alles, wat haar bevordert<br />
, ook ten opzichte van ons zeiven, is een uitmuntende<br />
inrichting onzer Natuur. Wy gevoelen in ons<br />
de behoefte, om ons aan anderen medctedeelen. Op<br />
een woest eiland zou een tam dier ons een onwaardeerbaar<br />
gezelfchap zyn. Doch gezelligheid kan zonder<br />
genegenheid geen plaats vinden. De dankbaarheid<br />
voor verkregene weldaaden of dienstbetooningen verbindt<br />
den geenen , dien zy beweezen zyn, met den<br />
weldoener en den vriend. En van den anderen kant<br />
wordt ook hy, dien wy op de eene of andere wyze<br />
onzen dienst bewezen hebben , ons lief en dierbaar.<br />
Want zelfs levenlooze zaaken of dieren worden ons<br />
door de zorg , die wy voor dezelven gedragen hebben<br />
, aangenaam, zonder uitzicht op eem'g voordeel<br />
dat zy ons mogten aanbrengen. Ieder gezicht van<br />
Nn 4 vra-
troffen te worden. Door de befchaaving van dit ver-<br />
«logen moest hy tot het aigemeene welzyn medewer-<br />
(Kil en zelfs liet edelftc geluk genieten, Wy
VAN D F. N tt E N S C II. 557<br />
Wy kunnen, volgens deeze befchouwingen, het vol<br />
gende als de algemeende wet van ons gedrag vast-<br />
dellen.<br />
Zoek u en uwen toedand altyd volkomener te maaken<br />
; doch zo , dut met het ftreevén naar uw eigen<br />
welvaaren de bevordering van het gemeene welzyn<br />
verbonden is; en bcl'chouw deeze pooging om het gemeene<br />
welzyn te bevorderen, als de beste oefening<br />
en volmaaking uwer edelfle vermogens.<br />
De opvolging van deeze wet verheft de menfehelyke<br />
natuur tot haare hoogde waarde, brengt haar in overeenflemming<br />
met de geheele overige Natuur, en geeft<br />
de aangenaamde hoop tot eene volkomener oefening<br />
onzer vermogens, na ons affcheid uit deeze waereld.<br />
Wy zullen liet dus voor een Natuurwet te houden<br />
hebben, welkers nakoming ons zeker gelukkig maakt,<br />
of ten minden de fmartelyke lotgevallen, die ons overkomen<br />
, veraagt, en dandvastig helpt draagen. Zelfs<br />
degeenen, die het voor zich zeiven niet als een zedelyke<br />
wet erkennen willen, moeten echter wenfehen,<br />
dat anderen ze daarvoor erkennen, of zy moeden denken<br />
dat zwaard en geesfel beter zyn dan zedelyke<br />
vryheid. Zekerlyk wordt de zucht van goedhartigheid<br />
dikwils door eigenbaat en vyandelyke neigingen onderdrukt<br />
; doch daaruit volgt alleen, dat deeze zucht<br />
een tedere plant is , die op Wti ongundigeu grond of<br />
door ruuw weder ligtelyk derft. Zy is, even als alle<br />
onze bekwaamheden, zekere aanleg, die zich niet by<br />
ieder mensch ontwikkelt, en nog minder by allen tot<br />
volkomenheid geraakt.<br />
Doch is dan by de menfehen alles flegts aanleg,<br />
niets voltooid ? Overal, waar wy onze oogen wenden<br />
, js volkomenheid. De myt is in haar foort vol!<br />
Nn 5
55S OVER. DE ZEDELYKE NATUUR<br />
komen, en het eerfte wezen op den aardbodem, de<br />
heer der dieren en planten, zugt onder duizend behoeften<br />
en rampen ! Tot vergrooting van zyn onheil heeft<br />
hy een denkbeeld van een volkomenheid, ziet wat hy<br />
zyn of toch worden kan, en mag'er echter hier niet op<br />
hoopen. Hy heeft de bekwaamheid om ziek kundigheden<br />
te verwerven, vindt 'er vermaak in , doch deeze<br />
kundigheden zyn blykbaar veel te uitgeftrekt voor<br />
zyne behoeften, en echter is hy 'er nog niet mede te<br />
vreden, maar kwelt zich zeiven om voorwerpen natevorfcheu<br />
, die hy niet begrypen kan. En heeft hy<br />
zich op zyn best met inzichten verrykt, dan zinkt hy<br />
in de duisternis van het graf, en laat op zyn hoogst<br />
zyne kundigheden als een erfdeel voor de nakomeling-<br />
Ichap na. Even zo , of nog veel erger is het met<br />
andere vaardigheden gelegen, die zich de mensch met<br />
veel moeite verwerft. Maar nog meer; wat helpt de<br />
edelfte aanleg zyner zedelyke natuur voor den korten<br />
tyd van de geboorte tot aan het graf? Zy zou ons<br />
zeer gelukkig maaken, indien zy by alle menfehen tot<br />
rypheid kwam ; doch wat ware alsdan het ftervcn,<br />
zonder verder uitzicht, eene onbegrypclyke wet der<br />
Natuur? Het zou hetzelfde zyn als den boom in zynen<br />
fchoonften bloei omverhouwen. Doch nu ontwikkelt<br />
zich deeze aanleg by zeer veele menfehen of<br />
in 't geheel niet, of flegts zeer zwak. Opvoeding,<br />
ftaatsconftitutie , de ftrengheid der armoede en de<br />
druk van zwaaren arbeid verflikken den kiem der edelfte<br />
neigingen; en het doel, dat wy in de overeenftemming<br />
der gezellige zucht dachten te ontdekken , verdwynt.<br />
Nog meer! Men befchouwe de vreesfelyke<br />
uitbarftingen der menfehelyke driften, die dikwils veel<br />
grooter verwoestingen aanrechten dan de fchriklyke<br />
voor-
VAN DEW tJES.SCa 559<br />
roorvaïïen in de Natuur. De gefchiedenis weet bykans<br />
niet te verhaalen dan oorlogen, opdanden , verwoestingen<br />
en gruwelen. Zy, die de vaders van hunae<br />
volken zyn moeiten, zyn maar al te dikwerf dc<br />
zodanigen geweest , die door hunne heerschzucht,<br />
begeerte om hun ryk te vergrooten, hebzucht, verkwisting<br />
en zinlyke buitenfporigheden , armoede en<br />
ellende over veele duizenden gebragt hebben. Welk<br />
eengeesfel is reeds van ouds de woede des oorlogs voor<br />
het menfchelyk gedacht geweest ! Welke onmenfche»<br />
lykheden hebben het bygeloof, dweepery en zucht<br />
van vervolging niet begaan ! Hoe weinig is tot dus<br />
verre de heerfchappy deezer monders verzwakt ï<br />
Onder welke verdrukking heeft niet altyd het grootde<br />
deel van het menfchelyk gedacht geleefd 1 Hoe veele<br />
ongerechtigheden en onderdrukkingen blyven in het<br />
burgerlyk leven, zelfs onder de beste regeering, ongedraft<br />
I Zo wy niet over de grenzen van het tegenwoordige<br />
leven mogen heenzien , dan moeten wy bekennen<br />
, dat reden en vryheid droevige gefchenken<br />
voor de menschheid zyn , en dat het beter geweest<br />
ware, wanneer wy, by geringer verdandelyke vermogens<br />
, in plaats van de gevaarlyke vermogens der vryheid<br />
, zekere natuurdrift verkregen hadden, die ons 1<br />
juist dat geen maakte, wat wy zyn moesten, die ons<br />
allen op eene gelyke wyze aan de zegen uit de hand<br />
der natuur deel liet neemen , die alle die wanordens ,<br />
verdrukkingen en jammerlyke toneelen in ons tegenwoordig<br />
leven uit den weg ruimde , en ons zonder<br />
zorgen naar het graf leidde. Eenige beter gevormde<br />
en gelukkiger menfehen zouden zekerlyk by deeze inrichting<br />
verloren hebben,doch millioenen daarentegen<br />
hadden 'er by gewonnen. Zelfs het natuurlyk kwaad<br />
zou
t>6c OVER DE ZEDELYKE NATÜÜR VAN DEN MENSCH.'<br />
zou als dan veel geringer en verdragelyker zyn, het<br />
geen wy nu voor ons zeiven deels vergrooten, deels<br />
veel gevoeliger gewaar worden dan de dieren, die<br />
'er veel minder voor blootliaan en het gewoonlyk flegts<br />
een zeer korten tyd verdraages.<br />
Zullen wy zeggen, dat de mensch eene uitzondering<br />
in de natuur maakt; dat ieder dier en ieder plant<br />
juist dat geene bezit, wat tot zyn welzyn nodig is,<br />
niet meer en niet minder, en dat de mensch meer verkregen<br />
heeft dan hem nodig en nuttig is ? Of wenden<br />
wy liever het met traanen befproeide pog van de rampen<br />
der lydende menschheid naar die ftreeken, die<br />
aan geene zyde van den nacht des grafs fchemeren?<br />
Indien dit leven de ftaat der opvoeding is , waarin<br />
onze krachten eerst wortel vatten en haare eerfte vorming<br />
krygen moesten, dan is de raadfelachtige gefteldheid<br />
van ons leven op aarde opgehelderd.<br />
Het vervolg hierna.
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N,<br />
NATUURKUNDE EN NATUURLYKE HISTORIE.
5Ö3<br />
C-EDACHTEN VAN DEN HEER HUFELAND OVER DE ON<br />
ZEKERHEID VAN DE TEEKENEN DES DOODS, EN<br />
HET EENIGSTE ONBEDRIEGLYKE MIDDEL, OM<br />
ZICH VAN DESZELFS WEZENLYKHEID TE<br />
OVERTUIGEN EN HET LEVENDIG BEGRA<br />
VEN ONMOGELYK TE MAAKEN.<br />
Een onzer beste Natuurkundigen, FONTANA, hield<br />
zich lang bezig met proeven over de irritabiliteit en<br />
duurzaamheid van delevenskragten. Met dit oogmerk<br />
droogde hy een hairworm, by het vuur, geheel in elkander,<br />
en na een half uur wierd dezelve echter in<br />
't water weder levendig. Een Raderdier, een foort<br />
van Polypus dat in het water leeft, leide hy een jaar<br />
lang in drooge aarde , liet het een gantfchen zomer<br />
door van de heetfte zonneftraalen uitdroogen, en vervolgens<br />
goot hy 'er weder water op; het duurde geen<br />
twee uuren, of het kreeg wedergeven en beweging,<br />
waarvan het een jaar lang geen het geringfte teeken<br />
gegeeven had. Een ander wierd op een fchyfjc van<br />
glas, geduurende den geheelen zomer, aan de hitte der<br />
zonne blootgefteld; het droogde zo te famen , dat<br />
men het niet dan voor een dropje drooge lym houden<br />
kost. Vervolgens druipte men 'er eenig water op, en<br />
ziet de lym begon weder te leeven en zich te beweegen.<br />
Wie kan deeze merkwaardige proeven leezen zonder<br />
verbaasd te Haan , of van de gedachte getroffen te<br />
worden, „ een dood uitgedroogd lichaam kan een jaar<br />
lang de vonken des levens onzichtbaar in zich omdragen<br />
! " Buiten zyn element gebragt, tot mumie uitgedroogd<br />
, zonder voedfel , ja , volgens oogenfchyn ,<br />
zonder eenigc werktuigen des levens, blyft hem echter<br />
deeze
564 BE ONZEKERHEID VAN<br />
deeze onbegrypclyke kracht getrouw by. Slegts een<br />
gefchikt middel van opwekking, het enkele gevoel van<br />
het gewoone clement is 'er nodig , en de (kapende<br />
kracht wordt weder wakker , de ineengekrompen<br />
werktuigen zyn weder vry en beweeglyk, en de doode<br />
lym is weder een levendig dier.<br />
Het fthynt dus dat de grensfeheiding tusfehen dood en<br />
leven op verre na niet zo bepaald en beflisd is, als<br />
men gewoonlyk denkt, en naar de gewoone begrippen<br />
van dood en leven verwachten kan. 'Er is een<br />
toeftand, die op gcenerhande wyze leven, doch even<br />
zo weinig dood genaamd kan worden; een toeftand,<br />
waarin niet alleen onze zinnen niet het minfte fpoor<br />
van leven kunnen ontdekken , maar waarin de levenskracht<br />
ook wcrkelyk (laapt , en zonder werkzaamheid<br />
, zonder invloed op het met haar verbonden<br />
lichaam is. - Het is bekend, dat het zinnelyke<br />
beeld des levens of ook mogelyk dcszelfs oorfprongkelyke<br />
(tof, het vuur , in een vryen , doch. tevens<br />
ook in een gebonden, toeftand beft aan kan; het hout,<br />
dat wy riu koud en dood in de hand neemen , kan<br />
door het kleinfte vonkje in vuur en vlam gezet worden<br />
; men kan dit weder blusfehen, dat is , de vuurftof<br />
weder in zynen voorigen ftaat van werkeloosheid<br />
herftellen , en de kool zal nu dit onzichtbaar gebonden<br />
vuur , deeze vatbaarheid om weder te ontbranden,<br />
veele jaaren lang behouden, tot dat de tyd haare<br />
beftanddeelen (loopt. Even zo fchynt het met het<br />
leven te zyn. De vlamme des levens , dat is, zyn<br />
vrye werkzaame toeftand kan ontbrceken, en echter<br />
kan de ftoflë des levens nog in ryke maate voorhanden<br />
zyn ,• fteeds bereid , om weder vlammend en<br />
werkzaam te worden , zodra het bindingsmiddel ge-<br />
flaakt 3
DE Ï E E K E N E N DES DOODS. $>$<br />
fl.iakt , of de üaapende kracht op zodanige wyze<br />
wordt opgewekt, dat zy zeifs deezen tegenftand overweldigt<br />
en zich vrymaakt. Ieder ei, ieder zaadkorn<br />
is hiervan een bewys. Het behelst reeds in zich de<br />
gatitfcke levenskracht van een toekomltig wezen;<br />
doch deeze Üaapt nog , zy is nog gebonden ; men<br />
gceve haar warmte en vochtigheid , en zy zal oiitwaaken<br />
, en ons ook zinnelyk van haar beftaan overtuigen.<br />
• Deeze merkwaardige eigenl'chap der levenskracht is<br />
zo algemeen, dar wy dooi- de geheele leevende natuur<br />
haare 1'pooren ontdekken. 'Er fchyat geen levendig<br />
wezen te bellaan, dat niet in deezen middelftand tusfehen<br />
leven en dood geraaken kan ; ja 'er zyn zelfs,<br />
veelen, die naar een vastbepaalde orde zomWylen indenzelven<br />
geraaken moeten. Zo flerft een groot<br />
gedeelte van het plantenryk met den aanvang van<br />
den winter , om in de lente weder te outvvaaken.<br />
Zo biengcn de zwaluwen en andere dieren het<br />
koudfte gedeelte van het jaar in deezen doodgelyken<br />
flaap door, en de wederkeerende warmte maakt de<br />
zo lang gebonden levenskragt weder los. Zo bezitten<br />
een menigte waterfchepfels en moerasbewooners,<br />
welker beftaan zeer galeend is, het .vermogen om met<br />
hunne woonfteden te verdroogen, en echter een verborgen<br />
leven, maanden en jaaren lang, te benouden,<br />
totdat het geval ben weder in het water brengt , en<br />
met dit element 'ook tevens het beftaan wedergeeft. —<br />
Zy fterven, om hun leven in hun binnenlle optelluiten,<br />
om het ook zonder voedfel , zonder element te<br />
kunnen behouden (*). Zeker een groote en godlyke<br />
wys-<br />
(*) Zelfs by menfehen bevestigt zich deeze waarheid. De<br />
NATUURK. V. D. Oo lS>y»
gÖÖ DE ONZEKERHEID VAN<br />
wysheid, die alle fchrikbeelden van verdelging en ver<br />
nietiging doet verdwynen , en ons op de groote en<br />
gerust (lei lende gedachte brengen moet, zelfs de<br />
waarc dood is flegts bet grootfte middel ter in flanel<br />
houding van ons beftaan."<br />
Even gelyk de levenskracht door de verfchillende<br />
organifatiën, met welke zy verbonden is, op de me-<br />
nigvuldigfle wyze gemodificeerd wordt, en hieruit de<br />
in 't oneindige verfcheiden trappen van leven en vol<br />
komenheid des levens ontdaan ; zo vinden wy ook<br />
deeze eigenfehap van dezelve , het vermogen om te<br />
fterven en weder te ontwaaken , van zeer ongelyke<br />
volkomenheid en duur. Hoe eenvoudiger het leven<br />
van een fchepfel is , hoe geringer en grover zyne<br />
ovgaanen , en hoe onaf hangkelykcr zyn beftaan van<br />
buiten is, des te volkomeneren duurzaamer kan de<br />
fdryndood zyn , des te langer kan het leven rusten,<br />
dat reeds op zich zeiven flegts een half leven was, en<br />
des te Hgter kan het weder opgewekt worden, omdat<br />
het flegts weinige en groove orgaanen heeft, die de<br />
geheele flooping langen tyd wederdaan. Dit is het<br />
geval<br />
fehyndood kan het beste middel tegen den dood worden.<br />
Iemand, die in febyn dood is, kan noch verhongeren noch<br />
verflikken , ifrant hy heeft geen voedfel noch lucht tot<br />
zyn beftaan nodig; en een menigte oorzaaken, vergiften<br />
enz, die den werkelyk leevendige volftrekt doodelyk zyn<br />
zouden, zullen op'den toeftand van het gebonden leven<br />
geheel zonder werking zyn. Hierop rtèunen de voorbeel<br />
den van vervolgde perfooncn, die, in het ogenblik, dat zy<br />
verdronken zouden worden, van fchrik in onmacht vielen,<br />
entoen, zonder te verdrinken, een vierendeel uur, in ka<br />
water dooibragten.
DE «'EEKENEN DES DOODS. 567<br />
ge-val by den polypus en plantdieren , welker leven<br />
geen auemhaaling noch bloedomloop nodig heelt, en<br />
voor welken de dood van een jaar lang niet meer dan<br />
een li aap is.<br />
Met iedereu trap'der fchepping neemt nu de volkomenheid<br />
des levens, doch tegelyk ook de vermenigvuldi<br />
;ingvanzyn behoeften, toe.' De noodzakelykheid<br />
yan den omloop des bloeds , en een onafgebroken inwendige<br />
beweegmg, de daardoor bewerkte fnelle ver-<br />
•teerins.- van zich zclvcn, dat een be.ftendige heJtftelHng<br />
van buiten vereischt , en voedfel en fpysverteering<br />
onontbeerlyk maakt; by nog volkomener dieren de<br />
behoefte van lucht en ademhaaling, dit alles maakt<br />
dat het leven van trap tot trap afhangkelyker en minder<br />
gefchikt wordt voor eene langer afbreeking. De<br />
mensch is het laatlle lid der zichtbaarc fchepping, en<br />
jn hem vinden wy het volkomenfte leven, den grootften<br />
rykdom der famenvoeging, en eenigcrmaate het<br />
icort begrip van alle krachten der leevende natuur.<br />
Spysverteering , bloedomloop , ademhaaling,, afzonderingen<br />
van allerlei faort , de gantfche rei van bewegingen,<br />
van de eeuvoudigfle famentrekking af tot<br />
•de werking der ziele toe, zyn de menigvuldige mechanismen<br />
, op welker onafgebrooken werkzaamheid zyn<br />
lever, en onderhoud berust. Doch even deeze kunftige<br />
famenvoeging , deeze wonderbaare aanecnfchakeling<br />
der phyfieke, dierjyke en geestlyke natuur is .het,<br />
die het menfchelyk leven van een gedeelte berooft van<br />
die vastigheid en zelfsbeflaanbaarheid , die men hy<br />
eenvoudiger wezens aantreft, en die zyne aanraakings<br />
punten met de hem omringende natuur, zowel als zyne<br />
afhangkelykheid van dezelve, vermenigvuldigt. Niet<br />
genoeg , dat zyne grovere befkuddeelen yan tyd tot<br />
,Qo : tyd
56S D E O N Z E K E R H E I D V A N<br />
tyd moeten herfteld worden , de geestige kracht, met<br />
welke de mensch het volkomenfte voorzien is , heeft<br />
edcr ogenblik voedfel en vernieuwing nodig , en een<br />
vry genot van lucht nevens eene onafgebroken ademhaaling<br />
is een beftendig en noodzakelyk vereischte om<br />
de vlam van het dierlyk zo wel als van het gecstclyk<br />
leven te onderhouden. Genoeg ! de mensch leeft<br />
geen ogenblik van zich zeiven, en men kan zyn leven<br />
met recht eene beftendigc vertccring , een altydduurend<br />
neemen , zich toeeigenen en wedergeeven noemen.<br />
Hieruit volgt nu voor onze tegenwoordige nafpooringen,<br />
eerstelyk, dat een zo famengcfteld en afhangkeiyk<br />
leven op veel menigvuldiger wyzen kan verftoord<br />
en afgebroken worden ; ten tweeden dat een<br />
leven , 't welk zulk eene geduurige vernieuwing en<br />
geestig voedlëi nodig heeft, wel -eenigen tyd in een<br />
gebonden ftaat beliaan. kan , doch zekerlyk zonder<br />
hulpmiddelen vroeger moet uitgaan ; en eindelyk,<br />
dat , fchoon ook de levenskrachten inwendig beftaan<br />
blyven , het echter ongelyk moeijclyker is , een zo<br />
faineiigefteld weefzel van orgaanen weder aan den<br />
gang te brengen , die dikwils door een kortftondigen<br />
ftilftand haare werkzaamheid geheel verliezen. De<br />
fehyndood moet dus by menfehen veel ligter mogelyk<br />
zyn , doch hy moet veel bepaakler grenzen hebben<br />
dan by onvolkomener fchepfcls.<br />
Dit is het nu ook, dat ons de ondervinding leert.<br />
Pveeds in de vroegfte tyden van de gefchiedenis van<br />
het menschdom vinden wy enkele fpooren van dezelve.<br />
Menfehen ftierven en ontwaakten weder, ASCLE-<br />
I'IADES , APOLLONIUS VAN TYANA , VerwitTVCH zich<br />
•daardoor eenen onftcrfeiyk.cn roem, datzy meufchen,<br />
die
DE TEEKENEN DES DOODS. 569<br />
die men even begraven had , weder opwekten. In<br />
laatcr tydcn fehynt dit geval onder de Grieken zo menigvuldig<br />
voorgekomen te zyn, dat men een eigen<br />
naam, Hyjteropotmi, voor de weder ontwaakten uitvond<br />
, dezelven nog eens doopte en ze plegtig tot een<br />
tweede leven inwcidcie. By de Romeinen gebeurde<br />
het eens , dat de dooden eerst op den brandftapel weder<br />
in het leven kwamen, en hoogstwaarfchynlyk ontftond<br />
hieruit het gebruik, om het lichaam voor de verbranding<br />
een lid van den vinger aftefnyden, om te ontdekken,<br />
of'er nog ergens eenige fpooren van levensgevoel<br />
voorhanden waren. Doch de hedenclaagfche tyden,<br />
waar men opmerkzaamer op deeze verfchyning wierd,<br />
zyn ongelyk ryker aan voorbeelden. Men kanze by<br />
BRINKMAN , BRUHIER , enz. by honderden opgeteekend<br />
vinden , en 'er zullen weinig plaatzen weezen,<br />
waar niet eenmaal zulk eene gebeurtenis is voorgevallen.<br />
Deeze reeks van ondervindingen Helt ons in<br />
ftaat om het volgende gegronde bcfluit optemaaken.<br />
De dood der menfehen is geen plotslinge verandering,<br />
geen werk van een ogenblik, maar een trapswyze<br />
overgang uit den toeftand van het werkzaame<br />
leven in dat van den gebonden ftaat of fchyndood, en<br />
door deezen eerst in den volkomen dood of het volr<br />
Hagen verlies van alle levenskrachten. Het is wel<br />
een oud doch zeer fchadelyk vooroordeel , dat met<br />
het uitwendig leven ook tevens het inwendige , of,<br />
Mat hetzelfde is, met de werking ook de oorzaak moet<br />
ophouden, en een enkele opflag van het oog op den<br />
aanvang des levens geeft ons hierover een des te klaarer<br />
licht. Zo zeker het is, dat de mensch trapswyze<br />
uit het onvolkomenfte leven tot een volkomen overgaat<br />
, zo zeker het hart is van het eerfte kloppende<br />
Oo 3 ogen»
570 n È O N Z E K K i u i c m V A N<br />
ogenblik, waarin zien het leven, eer nog ergens een<br />
ander deel bellaar , zich beweegt en werkt, en van<br />
daar ter vorming en bezieling der overige orgaanen<br />
uitllroomt; even zo zeker is deeze trapswyze opvol<br />
ging by het afheemea des levens; het trekt zich van<br />
de uitwendige deelen tot de inwendige eigenlyke le-<br />
vensorgaanen terug, en concentreert zich ten laatden<br />
in het hart, zynen eerften zetel en oorfprong, waarin<br />
het ook het langde volhardt. Men kan gevolgelyk<br />
drie tydperken van het derven, of even zo veel gra<br />
den des doods aanneemen.<br />
Eerst de toedand, wanneer alle beweeging, die onze<br />
zinnen bereiken kunnen, opgeheven, en de mensch<br />
het volflagen beeld des doods is, doch wanneer in<br />
wendig het vermogen des levens nog daapt , en de<br />
orgaanen de vatbaarheid van haaren invloed nog niet<br />
verlooren hebben, die, wanneer degts de vereischté<br />
prikkeling aangewend, of de bindende oorzaak opge<br />
lost wordt , ook weder uitwendig zichtbaar worden<br />
moet. Deeze graad is dus geneeslyk, ja 'er kan zelfs<br />
nog een duistere bewustheid van zyn bedaan , zelfs<br />
nog eene uiterlyke zinlykheid tegenwoordig zyn, zon<br />
der dat de minde vertooning des levens mogelyk is:<br />
gelyk de vreesfelyke gefchiedenis van die vrouw be-<br />
wyst, welke alles hoorde, wat men by haar vermeend<br />
lyk fprak en tot derzelver begravenis in 't werk Hel<br />
de , en in de linarrelykde pooging en gedliufige in-<br />
fpanning om een levensteeken van zich te geeven ,<br />
meer dan vierentwintig uuren doorbragt , doch by<br />
welke eindelyk nog ter rechter tyd haar inwendige le<br />
ven door het bekleedfel des doods hcónbrak.<br />
Ten tweeden , de toedand , die den vorigen gelyk<br />
iü, en waar eveneens nog levenskrr.gt in een gebon<br />
den 1
DE TEEKENEN DES DOODS. 57ï<br />
den ftaat overig is, doch waar deeze te veel aan ener<br />
gie, of de fynttc en edelfte orgaanen te veel van haare<br />
werkzaamheid veriooren hebben , om weder vry en<br />
levendig te kunnen worden. liet is het gewoonlykc<br />
en noodzake'yke gevolg van het voorige : want juist<br />
door den ftilltand der machine moeten , na langer of<br />
korter tyd, de orgaanen onbruikbaar en de levenskracht<br />
zelfs onmachtiger worden. Doch hieruit volgt niet<br />
dat alle dooden eerst uit den voorigen in deezen toe<br />
ftand overgingen ; neen , de flag des doods kan zo<br />
treffen , of het lichaam reeds voorheen zo uitgeput<br />
zyn , dat tegelyk met de uitwendige levensteekenen<br />
ook de mogelykheid eener nieuwe bezieling vcr-<br />
dwynt.<br />
Niettegenftaande nu deeze graad des doods wezen-<br />
lyk van den vorigen onderfcheiden is , hebben wy<br />
echter geen uitwendig teeken om denzelvcn te onder-<br />
•fcheiden van den vorigen, welke nog geneesbaar is, en<br />
wy moeten beiden zo lang voor dezelfde houden,<br />
totdat<br />
de derde graad, de werkelykc ontbinding, door ver<br />
rotting,-zich opdoet. Dan eerst is de volkomenheid<br />
des doods zeker , en het is zeer waarfchynlyk, dat<br />
de levenskrach: niet eerder volkomen ophoudt, dan<br />
wanneer de organifatie zelvë gefchieden en het fa-<br />
mengeftelde wezen in zyne eenvoudigfte beftanddeelcn<br />
ontbonden wordt.<br />
Deeze grootc en gewigtige ontdekking nu , die<br />
voor onze gerustftelling , hoop, en de werkelyke her-<br />
levendiging van menigeen veriooren gegaanen fchyn-<br />
dood, van weldaadigen invloed had kunnen zyn, die<br />
de tederheid der voortduurende liefde zo menig een<br />
Oo 4 fchoone
571 DE ONZEKERHEID VAN<br />
fcboone zege beloofde (*), heeft, helaas, juist het<br />
tegendeel te weeg gebragt. Zy is de bron der fmerte-<br />
lybfte<br />
(*) De volgende treffende gefchiedenis is hier een be<br />
wys van. Een jongman raakt te Parys verliefd op de<br />
dochter van een ryk burger, en zy op hem, doch haar va<br />
der dwingt haar een ander te trouwen. Niet lang daarna<br />
vervalt zy uit hartzeer in een kwynende ziekte en Iterft.<br />
Men begraaft haar, gelyk in Parys gebruikelyk is, na vier<br />
entwintig uuren. Haar eerfte minnaar, die den geheimen trek<br />
niet wederftaan kost van haar nog eers te zien , koopt den<br />
doodgraver om, om hem het graf te openen. Het gclchiedc<br />
in denzelfden nacht; de jongman dreigt den doodgraver<br />
Ogênbliklyk den dood, indien hy niet zvvygt, neemt het<br />
lyk weg, en draagt het in een nabtiiirig huis. Hier leidt hy<br />
zc by het vuur, wryft haar met warme doeken , en zoekt haar<br />
onder duizend omhelzingen en kusfen het leven weder in-<br />
teademen. En na eenigen tyd wordt hem zyn moeite ry-<br />
kelyk beloond. Zy begint te zugten en haar leven keert<br />
weder. Kort daarop ging dit zeldzaam paar, dat door den<br />
dood weder vereenigd was, naar Engeland, en waagde<br />
* het eerst na cenige jaaren te rug te keeren. Men wilde<br />
ze in het eerst niet voor de overledene erkennen ; doch het<br />
Wierd ras bewezen, en haar tegenwoordige man begeerde<br />
nu ook, dat men aan hem het haar toebehoorend kapitaal<br />
zou uitkeeren. Hierover onilond het zonderlingfte pro-<br />
e-es. De eerfte man ftond 'erop, dat zy hem toekwam,<br />
de tweede beweerde, dat zy voor den eerften man dood,<br />
en thans vóór hern door zyne pogingen weder levendig<br />
was. Doch het parlement fcheen haar den eerften bezitter<br />
re willen toeigenen. Zy wachten dus de uitfpraak van het<br />
proces niet af, en keerden naar Engeland te rug. De aften<br />
van dit merkwaardig proces vindt men nog in de regifteri<br />
van het Parlement.
DE TEEKENEN DES DOODS. 573<br />
fykfte kwellingen geworden, en heeft den fchrik des<br />
doods verdubbel:. Hy, die den dood op zich zclven<br />
niet vreest , beeft nu by de gedachte , van levendig<br />
voor dood gehouden te worden, en by ieder fterfgeval<br />
van nabeftaande en beminde perfooneh wordt ons lyden<br />
door de kwellende onzekerheid vermeerderd. Hy is<br />
mpgelyk niet dood , maar flaapt flegts. En waarom?<br />
Omdat wy de dooden te vroeg begraaven; en het tydpunt<br />
niet afwachten , dat de zekerheid des doods beflisfcn<br />
kan. Het moet dus voor ons van het uiterfte<br />
gewigt zyn de volgende pointen naauwkeurig te onderzoeken<br />
: Hoe lang kan de mensch in deezen middelftand<br />
doorbrengen ? Heeft men in 't geheel geen<br />
teeken om het overfchot des levens te kennen ? En<br />
heeft men ten minften geen middel om het weder ontwaaken<br />
in het graf te verhoeden?<br />
Wat het eerfte, de duur van den fchyndood betreft,<br />
moeten wy helaas bekennen , dat zich hieromtrent<br />
doorgaans niets bepaalds en algemeens zeggen laat. Zo<br />
veel weeten wy , dat de verfchcideuheid der gevallen<br />
en omltandigheden , die den dood vergezellen , ook<br />
hierin eene groote verfcheideuheid te weeg brengen;<br />
doch de uiterlte grenszen deezer mogelykheid van het<br />
wéder ontwaaken te bepaalen , daartoe hebben wy<br />
nog geen genoegzaame kennis der natuurkrachten ,<br />
noch genoeg ondervinding.<br />
Zekerlyk moet hierby de voorraad van levensgeesten<br />
en de meerdere of mindere energie derzelven een<br />
groot onderfcheid maaken , en hy , die van natuure<br />
zwak,of door ongebondenheden uitgeput is, zal natuurlyk<br />
eerder geheel ophouden te leeven, dan hy,<br />
bywiende levensgeesten nog in haare volle kracht zyn.<br />
Voorts de wyze van fterven. Wie den natuurlykcn,<br />
O 0 5 dat
574<br />
Ö E<br />
ONZEKERHEID VAN<br />
dat is, den dood van den ouderdom fterft, die fterft<br />
het zekerst, want hier is de dood het gevolg van uitdrooging<br />
en vernieling, die ieder lichaam door zekere<br />
duurzaamheid des levens van zelfs met zich brengt.<br />
Even zo is ook de dood van zodanige ziekten , zy<br />
mogen lang of kort zyn , die de bron des levenskracht<br />
of de organifatie der edele deelen vernielen , befiisfend<br />
en ongeneesbaar.<br />
Doch nu deuke men aan perfootaen, die door hartzeer<br />
en verdriet, door fleepende zenuwziekten in zodanïgen<br />
graad verzwakt worden , dat zy uitwendig<br />
ophouden te leeven. Hier kunnen de orgaanen des<br />
levens nog volkomen ongehoord zyn; het is Üegts onmacht<br />
of fyne kramptrekking , die de werkingen des<br />
levens afbreekt; en 'er is flegts eenigen tyd nodig om<br />
de levenskracht , die in dit geval den dood lang wederftaan<br />
kan, weder optewekken en in werkzaamheid<br />
te brengen , gelyk de ondervinding leert. Even zo<br />
min kan men op die gecue betrouwen, die, by een<br />
volkomen gezond lichaam, door een geweldigen dood,<br />
het moge dan een beroerte of eene uitwendige kwetzing<br />
, verdrinken , verdikking , enz. zyn , fterven.<br />
Ook hier is flegts de vlam des levens geftremd, de<br />
vonk kan nog lang onder de asfche voortglimmen.<br />
Ook heeft men voorbeelden van een langduurend verborgen<br />
leven by perzoonen, die aan een bloedftorting<br />
overleden zyn.<br />
Zo veel is zeker , dat het vrouwelyke gedacht aan<br />
den fchyndood meer blootgefteld is, dan het mannelyke,<br />
en dat hierom de meeste en gewigtigfte gevallen<br />
van deeze foort by de vrouwen gevonden worden.<br />
Doch het ligtfte kunnen zy , die met hyfterieke toevallen,<br />
met geduurige flaauwtens , kramptrekkingen,<br />
val-
tiÈ TEE KENEN DES DOODS.<br />
•failendc ziekten behebt zyn, hierin geraaken en mogelyk<br />
bet langst daarin uithouden , en dus moet men<br />
hier ten uitcrfle op zyn hoede zyn, dewyl een leven,<br />
dat reeds aan diergelyke afbreekingen gewoon is, On*<br />
gelooflyk lang daarin volharden , en echter door de<br />
geringde aanleidingen, weder ontwaaken kan. Ja wat<br />
nog gevaarlyker is , de fchyndood kan hier fomwylen<br />
eene periodieke ziekte zyn, die vcrfcheiden dagen het<br />
lichaam tegen alle middelen van prikkeling en opwekking<br />
gevoelloos maakt; en zich echter na het einde<br />
van dit tydbcttek van zelve weder oplost. Ook de<br />
eerfte aanvang des levens is vatbaar voor een langen<br />
duur van fchyndood, en men kan niet fcherp genoeg<br />
waarfchouwen , om eerstgebooren kinderen niet te<br />
vroeg voor dood te houden. Ik weet zelfs een geval,<br />
dat een bekwaam vroedmeester, nadat hy zich ecnige<br />
uuren achter eikanderen met een doodgeboren kind<br />
vruchteloos had bezig gehouden , op het punt llond<br />
van heen te gaan. Een bloot toeval verhinderde hem,<br />
en meer uit tydkorting dan uit hoop nam hy het kleine<br />
fchepfel nog eens onder handen, blies het een tyd<br />
lang een onafgebroken adem in den mond, en wierd<br />
niet weinig verrast, toen hy eindelyk deszelfs wederkeerigen<br />
adem gevoelde , en het leven des kinds<br />
ten vollen terugkeerde.<br />
Eindelyk geeft ook de behandeling der dooden zekerlyk<br />
een aanmerkclyk onderfcheid in den langer of<br />
korter duur van het nog overgebleven leven. Men<br />
behandele den doode op de gewoone wyze , haale<br />
hem, kort nadat hy den adem heeft uitgeblazen, uit<br />
het bed, legge hem in den winter in de koude of wel<br />
binnen een ingefloten bedorven lucht , dwinge de gewigtigüe<br />
deelen in naauwe banden enz* en men kan<br />
ver-
5?6 DE ONZEKERHEID VAN<br />
verzekerd zyn, dat de dood , wanneer hy nog niet<br />
volkomen is, het daardoor ras worden zal; daarentegen<br />
, wanneer men de overleedeqe nog in zyne natuurlyke<br />
warmte van het bed iaat , voor bëftendige<br />
vernieuwing der omgcevende lucht, en eene ongedwongen<br />
verhoogde ligging zorgt, zo zal het gebonden<br />
leven nog altyd een fyn voedfel behouden, en de<br />
cdelfte orgaanen langer tyd gebruikbaar en buigzaam<br />
zyn, en dus vatbaar voor het leven blyven. Zelfs de<br />
wyze van begravenis is hier van eenen gewigtigen invloed,<br />
en het is meer dan waarfchynlyk, dat de lucht<br />
der verfche aarde zeer dikwils het middel van opwek-<br />
* king geweest is, het welk onze dooden weder , doch<br />
helaas te laat, in het leven heeft geroepen.<br />
Hieruit blykt, hoe ongelyk de duurzaamheid van<br />
den geneesbaaren fchyndood zyn moet , en hoe onmogelyk<br />
het zy een algemeenen bepaalden tyd vastte*<br />
ftellen, na welks verloop men den eene doode zo wel<br />
als den anderen met zekerheid begraavcn kan. Dat<br />
althans de termyn van twee of drie dagen veel te kort<br />
is, bewyzen de volgende gefc-hiedenisfen , waar het<br />
leven eerst na zes en zeven dagen wederkeerde, en<br />
die, om haare merkwaardigheid, uitvoerig verdienen<br />
verhaald te worden,<br />
MILADY RUSSEL , de gemalin van een Engelsch<br />
Overflen, wierd van iedereen voor dood gehouden, en<br />
het was flegts de tederheid en liefde van haaren gemaal<br />
, die haar voor eene levendige begravenis bewaarde.<br />
Hy wilde ze volftrekt niet eer verlaaten, voordat<br />
de verrotting haaren dood bevestigde. Zeven dagen<br />
lang lag zy dus in den flaap des doods, en eerst<br />
toen genoot haare gemaal , die van haar lichaam niet<br />
was aftefcheiden, de zegepraal van haar weder te zien<br />
ont'
DE TEEKENEN DES DOODS. 577<br />
outwaakeu, toen men in een nabuurige kerk de klok<br />
begon te luiden.<br />
Nog merkwaardiger is het voorbeeld van een Profesforsvrouw<br />
in Tubingen, dat ons de Heer CAMERA-<br />
RHJS verhaalt. Deeze perfoon, die zeer vatbaar was<br />
voor hyfterieke toevallen , fchrikte in de zesde maand<br />
van haare zwangerheid, zodanig, dat zy de hevigfte<br />
ftuiptrekkingen kreeg , en na vier uuren dood was.<br />
Twee beroemde Geneesheeren CAMERARIUS en MAU-<br />
CHART en nog drie anderen konden niet anders dan<br />
haaren dood voor zeker houden. Niet de minfte beweeging,<br />
geen Ipoor van polsflag of ademhaaling, de<br />
fterkfte middelen van bykomiiig , die men gebruikte,<br />
waren zonder eenigen indruk. Nadat men dus vyf<br />
uuren lang met vergeeffche proeven doorgebragt had,<br />
wilden de Artzen haar als onherftelbaar veriooren<br />
verlaaten. CAMERARIUS aliecn kreeg nog den inval,<br />
om de fpaanfche vliegplyster , die men daags te vooren<br />
aan de voeten gelegd had, afteneemen, en tevens<br />
de gezichtstrekken op het naauwkeurigst gadeteflaan;<br />
en zie, toen men den opperhuid van de grootc teenen<br />
aftrok, bemerkte men wezenlyk een zwakken trek van<br />
den mond , die zekerlyk aan deeze opmerkzaame<br />
mannen niet ontflippen kost, en voor hun een genoegzaame<br />
grond was , om dit mensch niet te laaien<br />
begraavcn , maar hunne proeven om dezelve weder<br />
in 't leven te brengen te herhaalen. Men begon<br />
dus de gevoeligfte deelen te prikkelen , men gebruikte<br />
de indringendfte middelen, zelfs het gloeijendc yzer,<br />
en 'er was byna geen deel dat men niet door fteeken ,<br />
branden en andere prikkelingen op het fterkfte beproefd<br />
had. Alles vergeefs, zy bleef dood , en echter<br />
waagde men het niet , in vertrouwen op de nog<br />
ove-
5?S DE ONZEKERHEID VAN<br />
overige geringe levensfpoore:i, haar te bcgraavcn. Zy<br />
Jag gei eele zes dagen lang met alle reekenen éts<br />
doods, uitgezonderd een kleine warmte omftreeks het<br />
hart. Eensklaps floeg zy de oogen open en begon<br />
weder te leeven, doch wist van alles, wat in dien tyd<br />
met haar was voorgevallen , niets. Nadat zy zich<br />
met eenig voedfel verkwikt had , wierd zy van een<br />
dood kind verlost ; en herilclde kort daarop volkomen.<br />
En des te meer hebben wy belang, om zekere teekenen<br />
uittevinden , die ons de geheime overblyfzels<br />
des levens by een lyk kunnen ( indekken , en reeds<br />
dikwils vleide men zich,ze gevonden te hebben; doch<br />
de ondervinding heelt ons helaas icleerd , dat geen<br />
eenige , onder alle omftandigkeden, een vaste proef<br />
houdt. Zy berusten veelal op een overblyfzcl van<br />
irritabiliteit. Doch wy hebben reeds boven gezien,<br />
dat het levensvermogen zo gebonden kan zyn , dat<br />
haar ieder iriterlyke vertooning en alle invloed op de<br />
orgaanen ontbreekt, en dat zy gevolgelyk voor onze<br />
zinnen in 't geheel geen beftaan heeft. Mogelyk (het<br />
is 't rmoeden van den grooten HALLER) blyft nok<br />
alsdan nog in het hart eenige fpoor van prikkelbaarheid<br />
over; doch men kan zich daarvan niet overtuigen<br />
zonder zodanige kwetungen te veroorzaaken, die den<br />
dood, wanneer hy nog niet beftaat, zeker bewerken<br />
moeten. En wat dit teeken nog bedrieglyker maakt,<br />
is, iisl in veele gevallen de prikkelbaarheid in enkele<br />
deelen tegenwoordig en echter de dood volkomen zyn<br />
kan; in andere gevallen daarentegen, gelyk de boven<br />
opgegecven i haal bewyzen, een en geruimen tyd<br />
lang geen het geringfte fpooi daarvan aanwezig zyn,<br />
en echter na het geëindigde tydperk van den ftryd<br />
des
DE TEE KENEN DES DOODS. SJtf<br />
des dóóds haare vryvvillige wederkomst volgen kan.<br />
Even zo min kan men zich op de verwyderde oogleden,<br />
op haaren veriooren glans, op een volkomen gebrek<br />
van ademhaaling en pols, het niet willen vloeijen<br />
van het bloed , enz. verlaaten ; alle teekenen , die<br />
ook, by den fchyndood aanwezig kunnen zyn , uit<br />
welker afweezigheid, wy wel een overgebleven leven ,<br />
doch uit welker aanwezigheid men geenszins den dood<br />
zeker kan opmaaken. De verrotting alleen is in ftaat<br />
om ons die volkomen zekerheid te geeven , dat nu<br />
niet alleen alle verband van het levensvermogen met<br />
de machine verbroken, maar ook de organifatie zelve<br />
vernield, en om weder in deeze gedaante te herleeven<br />
ongefchikt geworden is. Doch ook hier moet men<br />
wel opmerken , dat zy niet afzonderlyk (want enkele<br />
deelen kunnen ook by levendige lyve rotten) maar<br />
algemeen , niet flegts door bedrieglyke teekenen (gelyk<br />
by voorbeeld , de zogenaamde reuk der lyken)<br />
maar volkomen en volgens alle kenteekenen merkbaar<br />
zyn moet. Dan eerst , wanneer de uitwaasfeming<br />
wezenlyk ftinkt, de kleur met vlakken in 't bruin en<br />
blaauw fpeelende zich opdoet, het gantfche lichaam<br />
opzwelt, en de zelfftandigheid week en bryachtig wordt,<br />
dan eerst kan men met zekerheid zeggen ; de dood is<br />
volkomen , en de onbegrypelyke band , die deeze<br />
masfa van krachten en orgaanen zo wonderbaar vercenigde,<br />
is ontbonden.<br />
Deeze nu beweezen mogelykheidvan een langduurend<br />
leven dat echter door niets kenbaar is, maakt het ons tot<br />
een der dringendfte en beiligfte plichten op middelen<br />
te denken, om onsen anderen voorliet fchrikiyk noodlot<br />
van levendig begraven te worden, te verzekeren.<br />
Alle de gewoone middelen bereiken dit doel niet;<br />
zelfs
jgo DE ONZIiKEllIlEID VAN<br />
zelfs de doodenfehouw, die men op fommige plaatfen<br />
daartoe heelt aangewend, wordt onnut, zoras de teekeneH<br />
des doods , waarop men zich grondt, geene<br />
kracht van bewys meer hebben. De tyd alleen is de<br />
bevoegde rechter over dood en leven , en na alles ,<br />
wat wy tot dus verre gezegd hebben, is het eenigfte en<br />
natuurlykfte middel om zich uit de onzekerheid te redden,<br />
dit: het lichaam zo lang telaaten liggen, totdat<br />
de boven befchreeven fpooren van verrotting zich opdoen.<br />
Wy verkrygen daardoor het tweevoudige voordeel<br />
, vooreerst van het levendig begraven zeker te<br />
vermydcu, en ten tweeden, in geval van een onvolkomen<br />
dood, het godlyk genoegen te genieten, om<br />
de llaapendcn aan zich zclven en de hunnen te hebben<br />
wetiergegeeven ; een voordeel , dat men by de gewoonte<br />
om zich van den dood door opening of een<br />
wonde van het hart te verzekeren, noodzakelyk verliezen<br />
moet. Niets kan men tegen deezen voorflag<br />
inbrengen, dan de zorgc, dat de Hinkende dampen van<br />
het iyk de lucht mogten bederven en voor de aigemeene<br />
gezondheid nadeelig worden. Doch gebiedt ons de<br />
al te angftige zorge voor de levenden onrechtvaardig<br />
jegens de dooden te zyn ? En is deeze gantfche vrees<br />
niet ingebeeld eu buitenfpoorig '? Wat is de uitdamping<br />
van een paar lykeu over het geheel tegen de menigte<br />
van die dierlyke overblyzels , onder welke wy<br />
beftendig leeven, en die rondom ons rotten, zonder<br />
dat wy eenig nadeel voor onze gezondheid daarvan bemerken.<br />
Is niet de gantfche natuur een open graf,<br />
waarin ieder ogenblik millioeneu wezens fterven en<br />
verrotten? Hebben wy geen Kerken vol lyken , geen<br />
Kerkhoven, Anatomiën, midden iii de Steden, waaide<br />
lyken niet dageii , maar maanden lang liggen bly-<br />
ven,
DE TEE KENEN DES DOODS. 58I<br />
ven, en wy willen de dooden dit kort verblyf op aarde<br />
weigeren.! Ja , wy wecten nu , dat het fchoonfte<br />
en gezondfte land in de waereld, Otaheitc , juist dat<br />
is, waar,men de dooden in de open lucht laat verrotten<br />
(*). Het is het oogmerk niet om de dooden,<br />
weeken , maar flegts eenige dagen , niet tot de hoogfte<br />
verrotting , maar flegts tot derzelver aanvang,<br />
wanneer de uitdampingen nog niet veel te beduiden<br />
hebben , te bewaaren. En om alle mogelyk gevaar<br />
voortekomen, kon men ze van de wooningen der leevenden<br />
verwyderen, en op eene afgezonderde plaats<br />
hunne quarantaine doen houden.<br />
Een op zulke wyze afgezonderd doodenverblyf zou<br />
zekerlyk even zo weinig befmetting verspreiden , als<br />
een pestzieke in zyne quarantaine; en is hy aan eene<br />
boosaartige rotkoorts geftorvcn, dan neemt de verrotting<br />
, die terfïond met of na den dood ontflaat , de<br />
gantfche noodzakelykheid weg , om hem langer te<br />
laaten liggen.<br />
Ter bereiking van dit heilzaam oogmerk heeft de<br />
Heer D, IIUFELAND her volgende voorftel aan de<br />
hand gegeeven, dat, niet tcgenftaaude hetzelve reeds<br />
dooreen FRANK en een THIERRV is aanbevolen, echter<br />
nog weinig bekend , en nog minder in praktyk<br />
fchynt gebragt te zyn.<br />
ïj Het<br />
(*) Schoon men nog by de Nederfaxen, alwaar men de<br />
dooden langer en gevoeglyker bewaart , noch by ons iti<br />
Holland, alwaar men de dooden (uitgezonderd by de<br />
Joodeu) nooit voor den vefden dagbegraaft, mindernadeel<br />
van deeze gewoonte te wachten heeft, is het echter zeker<br />
dat het vroegtydig uitkleedeii en kisten , het geen by ons<br />
algemeen in zwang is, hetzelfde nadeel kan voortbrengen.<br />
N A T U V K K. V. D. P n
582 ü£ O N Z E K E R H E I D VAN<br />
1) Het oprichten van doodenhuizen , die het gevoeglykst<br />
by een kerkhof, byzonder wanneer het<br />
builen de Had ligt , zouden kunnen aangelegd worden.<br />
2) Deeze doodenhuizen zouden een fterkc doortocht<br />
moeten hebben , doch zo ingericht zyn , dat<br />
men 'er 's winters tevens ftooken kost, waardoor men<br />
een dubbel voordeel zou erlangen, eensdeels, dat de<br />
vorst het nog overige leven niet vernietigde, anderendeels<br />
dat men door de warmte des te eerder fpooren<br />
van verrotting , en dus zekerheid des doods erlangen<br />
zou.<br />
3) In deeze doodenhuizen moesten de lyken na<br />
den gewooneu tyd gebragt worden , in een ruimen<br />
kist, die met genoegzaame lugtgaten voorzien was,<br />
en waarin het gezigt zo lang onbedekt gelaaten wierd,<br />
tot dat 'er zich teekenen van verrotting opdeeden.<br />
4) Hierby moesten wel onderweezen en getrouwe<br />
bewaarders geplaatst worden, die op ieder verandering<br />
derzelven, en ieder fpoor des levens opmerkzaam<br />
waren, en de lichaamen tegen alle moedwillige<br />
aanvallen befchermden.<br />
5) Eindelyk moest ieder doodenhuis een Arts of<br />
Heelmeester hebben, die van ieder verandering, welke<br />
zich opdeed , terftond kennis gaf, en van wiens beih'sfing<br />
het afhangen moest, of de dooden zouden dienen<br />
begraaven te worden, of niet.<br />
Wanneer ik (zegt hy) het klaarblykelyke nut en tevens<br />
de gemaklykheid en eenvoudigheid van deeze inrichting<br />
bedenke, kan ik nauwlyks begrypen , dat zy<br />
niet reeds lang ingevoerd is, en dat niet ieder waar<br />
menfehenvriend zich in zynen kring daarvoor in de<br />
bresfe gefield heeft. De heiligde plichten der mensehr<br />
f eid,
DE TEE KENEN DES DOODS. 583<br />
heid, ons zelfbehoud, de kinderlyke, ouderlyke en<br />
huwelyksliefde eifchen van ons met luide ftemme dit<br />
middel niet te verzuimen , het eenigftc, waardoor wy<br />
ons en onze beminden voor het fclnïklykfte noodlot,<br />
dat ooit een dwingeland ter foltering kost uitvinden,<br />
kunnen beveiligen , het eenigfte, waardoor in liet toekomende<br />
de zuchten in het graf, de fchriklyke aanklaagers<br />
onzer zorgeloosheid, te verhoeden zyn. Niemand<br />
van ons is by de gewoone behandeling voor dit<br />
noodlot zeker; de mogelykheid moet by ons in zulkcn<br />
gevalle reeds voor de waarfchynlykheid gelden, en ik<br />
verzoek een ieder zich zyn eigen doodbed voorteftellen,<br />
en by dit fchriklyk uitziekt zich in de plaats tc<br />
Hellen van het lyk zyncr echtgenoote of kind, die men<br />
hem , nog lang voorde zekere overtuiging van hunnen<br />
dood , ontrukt, in een enge kist fpykert, en mogelyk<br />
nog levend, mogelyk nog hoorend , in den akeligen<br />
'nacht van het graf doet wegzinken. Kan men<br />
hieraan zonder yzing denken ? Kan men nog een ogenblik<br />
twyfelen , om de fluhaerende medgezellen onzes<br />
levens, het eenige wat wy hun nog geeven kunnen,<br />
de geringe weldaad te bewyzen, van hen nog eenige<br />
dagen langer in de lucht tc doen vertoeven, die zy zo<br />
lang met ons genoten hebben? Onmogelyk! Het is de<br />
laatfte en rechtmaatigfte aanfpraak die zy op onze<br />
voorzorg hebben; het zy ook het laatfte bewys onzer<br />
liefde en toegenegenheid , welke deezen naam meer<br />
waardig is dan alle pragt cener plegtige lykftaatlie!<br />
Welk een zegenpraal voor den edelen menfehenvriend,<br />
wanneer binnen lang of kort een zyner medebroeders in<br />
dit huis zyn leven wedervond, en het ysfelykfte aller<br />
rampen, eene levendige begravenis, ontworftelde l<br />
Pp s ©VER
584<br />
O V E R D E W Y Z E 01' W E L K E D E E O R A X G E-<br />
V O R M D W O R D T.<br />
De Heer Profesfur FORSTER te Hal! heeft in het ne<br />
gende Deel der Eeytrage zur Volker-und Landerkunde,<br />
van den Profesfor SPRENGEL , een paar vertaalde En-<br />
gelfehe brieven , over de voortbrenging van den Bo<br />
rax, nevens cenigen zyner aanmerkingen, daartoe be-<br />
trekkelyk, laatcn inlasfchcn, uit welken het volgende<br />
een uittrckfel is. Vólgens den eerften Brief van den<br />
Heer WILLEM BLANE Efq. wordt deeze zoutachtige<br />
zelfftandigheid , die in de Landtaale Swagah heet,<br />
van de Tibctanifche gebergten naar Indoftan ge<br />
voerd. De plaats, waar zy wast, ligt in het Koning*<br />
ryk juralate , dertig dagreizen tegen het Koorden<br />
van Betowle. Men befchryft deeze plaats , als een<br />
klein dal , dat door bergen, die met fneeuw bedekt<br />
zyn , omgeven wordt , in welker midden zich een<br />
zee van omtrent zes Engelfche mylen in den omtrek<br />
bevindt, welker water zo heet is, dat men 'erde hand<br />
nauwlyks in houden kan. Het aardryk is aan den oever<br />
geheel onvruchtbaar , doch bevat zo veele zoutdeelt<br />
jes, dat zy zich na eenen regen of gezouten fneeuw<br />
in witte vlokken, gelyk de falpeter in Indoftan , op de<br />
oppervlakte aanzetten. In den winter , wanneer het<br />
begint te fnceuwen , maakt men aan den oever der<br />
zee kisten , om welke men kleine dammen van zes<br />
duimen hoog trekt. Zoras deeze met fneeuw zyn aan<br />
gevuld, wordt het heete water uit de zee daarop ge-<br />
fchud , dat met de gcfmolten fneeuw zo lang daarin<br />
blyft, totdat een deel daarvan in de aarde trekt, en<br />
het
CVJÏR DE VORMING VAN DFN BORAX. 585<br />
het andere door de zon uitgedroogd wordt. Alsdan<br />
blyft 'er op den grond een masfa van | duim dik van<br />
ruuwen Borax, die men er uitneemt en ten gebruike<br />
gereed gemaakt wordt. Dit kan alleen in den winter<br />
gefchieden , omdat de fneeuw daarby noodzakelyk<br />
vereischt wordt , en omdat men de zoutdeeltjes alsdan<br />
het menigvuldigfte vindt. Heeft men eens op zekere<br />
plaats Borax gekregen, dan ontltaat 'er geene weder<br />
, voordat 'er drie- of viermaal op het vlek fneeuw<br />
gevallen en gefmolten is, alwaar alsdan de zoutdeeltjes<br />
weder tc voorfchyn komen, en men eene nieuwe<br />
bewerking kan aanvangen. In den boven befchreven<br />
toeftand wordt de Borax op geiten van den eenen berg<br />
naar den anderen gevoerd; vervolgens zuivert men ze,<br />
dpor kooken en kristallifeeren, van de aarde en andere<br />
deelen, die 'er onder vermengd zyn. Van de hoedanigheid<br />
des waters weet men niet anders dan dat het<br />
zeer heet, zeer morsiig, en eenigermaate fmecrig is,<br />
op fommige plaatfen opbruischt en een zeer. onaangenaame<br />
lucht van zich geeft. De gcringfte Borax verkoopt<br />
men op fommige markten voor omtrent vyftien<br />
Rupyen het maund (een Bengaalsch gevvigt van vyfenzeventig<br />
pond.)<br />
Volgens den anderen brief van den Heer j. jos. DE<br />
5.0WAT0, opziender der zendelingen te Tibet , is in<br />
de Provincie of het gebied van Marmi , agtentwiiitig<br />
dagreizen noord waards van Nepal en vyf en twintig<br />
westwaards van Lasfa , de hoofdftad van Tibet, een,<br />
dal van omtrent agt. mylen breed, en in zekere llrcek<br />
van dit dal zyn twee dorpen of floten, van welken het<br />
eene Seierugh, en het andere Kanglc heet;. en welker<br />
Inwoners zich met de toebereiding van den Borax; be-<br />
PP 3 zig
*S() OVER DE WÏZE OP WELKE<br />
zig honden , dien zy tc Tibet en Nepal verkoopen.<br />
In de nabuurfchap deezer burgten. is een taamlyk<br />
groote afgedamde vyver , alwaar het aardryk hol is<br />
en het regenwater zich vergadert. In deezen wordt<br />
de Borax , nadat het water een tydlang daarin ge-<br />
Baan heeft, van zelf gevormd. Deeze lieden gaan<br />
alsdan in het water , en wanneer zy een foort van<br />
pleister onder de voeten voelen , dan is de Borax<br />
geformeerd , en zy haaien hem daaruit. Doch<br />
hierby is dit onderfcheid in acht tc neemen, dat ,<br />
wanneer 'er weinig water in ftaat, de Borax zeer<br />
dun. is , hetgeen zy terftond merken kunnen ; doch<br />
ftaat 'er meer water in , dan zyn de Boraxlagen dikker,<br />
en over deeze vindt men gemcenlyk een dikke<br />
laag van wecke flyk, die waarfchynlyk het water aanzet,<br />
nadat het door den wind bewogen wordt. De<br />
aarde, uit welke de Borax ontftaat, is witagtig van<br />
kleur , en vier mylen van de plaats , waar men ze<br />
graaft, zyn zoutgroeven, uit welken het zout komt,<br />
dat alle deeze volken in de gebergten zo verre van zee<br />
gelegen gebruiken. Tien dagreizen verder noordwaards<br />
van dit dal ligt nog een ander , dat Taprc<br />
heet, alwaar insgelyks Borax gegraven wordt, en op<br />
een derde plaats, Cioga genaamd, vindt men ze ook.<br />
In de taal van Indoftan en Nepal noemt men de Borax<br />
Soaga. Wanneer hy niet gezuiverd is , begint hy<br />
fchielyk te fmelten, en om hem een tydlang tot den<br />
verkoop goed te houden , mengen hem de inboorlingen<br />
met aarde en boter.<br />
De Heer Profesfor FORSTER zegt in zyne aanmerkingen<br />
, dat de ruuwe zelfstandigheid , waaruit men<br />
m Holland den Borax raffineert, Tinkal heet; dezelve
DE BORAX GEVORMD WORDT.<br />
beftaat uit zeshoekige kristallen , van welken twee'<br />
hoeken zeer groot , en vier veel kleiner zyn. Men<br />
vindt deeze kristallen zeer zeldzaam, terwyl het groot- -<br />
fte gedeelte van den Tinkal uit kleine gcbrookcn (tukken<br />
zonder regehnaatige gedaante beftaat. Voor het<br />
overige voelt men dat ze fmeerig en van buiten met<br />
vet overtrokken is; doch vanwaar deeze vettigheid in<br />
den Tinkal ontftaat, heeft men tot nog toe niet kunnen<br />
nafpooren.<br />
Toen de Heer F. in de maand Maart van 1775 op<br />
het voorgebergte de Goede Hoop was, verhaalden hem<br />
twee mannen , die insgelyk uit Indien naar Europa op<br />
de terugreis waren, dat de Tinkal van Lasfa in Tibet<br />
kwame; dat het de fchuim was die in de zee, digtby<br />
Lasfa gelegen , door de warmte des zomers geteeld<br />
wordt. Deeze Tinkal was by zyne wording geheel<br />
klaar en doorzichtig , en dit noemde men levendige<br />
Tinkal ; doch op de oppervlakte wordt hy door het<br />
weder onklaar , ondoorzichtig en meelagtig ; en dit<br />
heet doode Tinkal, waardoor hy dan flegter wordt.<br />
Om dit voortekomen wordt by ieder centenaar Tinkal<br />
een zekere bepaalde hoeveelheid Buffelsmelk , en Mostaardzaatolie<br />
gedaan , dat het verwederen belet , en<br />
dus wordt de Tinkal in blaazen en vellen gepakt naar<br />
Europa verzonden.<br />
De Heer FORSTER maakt hierby deeze aanmerking,<br />
dat de Borax in Tibet in de Vulcanifche ftreeken gevonden<br />
wordt, alsmede dat de Heer Hofapothekar<br />
HOFER in de heete bronnen te Cajtel Nuovo en Cerjiago<br />
in het Toskaanfche zuivere Boraxzuuren of het Hombergfche<br />
Sedativzout gevonden heeft, dat met Mineraal-Alkali<br />
den waaren Borax geeft; en dus kunnen de<br />
Pp 4 Borax-
588 OVER DE VORMING VAN DEN BORAX.<br />
Boraxzuuren ligt ook nog wel in andere Vulcanifche<br />
ftreeken, by voorbeeld , in Ysland, de Liparifche es<br />
Azorifehe Eilanden gevonden worden»
III.<br />
A L G E M E E N<br />
U A G A Z Y N.<br />
HISTORIEKUNDE.<br />
Pp 5
R . E N A T A V A N B A L A G N I .<br />
Een historifche Anecdoe.<br />
59i<br />
Indien de eerzucht fomwylen de bron der ondeugden<br />
mag genaamd worden , is echter deeze hartstocht<br />
ook menigmaal de aanleiding tot groote onderneemin<br />
gen geweest, BUSSY D'AMBOISE , die in de Franfche<br />
Gefchiedenis wegens zyne dapperheid zo zeer beroemd<br />
is, was verraderlyker wyze door den Graaf van<br />
MONÏSOREAU omgebragt geworden, omdat deeze zekeren<br />
hoon, die zyn huis door BUSSY was aangedaan,<br />
wel gaarne wreeken , doch echter zyn leven tegen<br />
zulk een geduchten mededinger in geen openbaar<br />
tweegevecht waagen dorst. De broeder van den vermoorden<br />
liet, of uit gebrek aan moed, of omdat hy<br />
zyn voordeel by dit fterfgeval vond , deeze fchandelyke<br />
daad ongeftraft. Doch RENATA , hunne zuster,<br />
die vol nioed en eerzucht was , beweende gelyktydig<br />
het treurig einde van den een en de zwakheid van<br />
den anderen. Overal zogt zy den laagen MONÏSO<br />
REAU vyanden te berokkenen, en, nadat zy langen tyd<br />
vruchteloos haare bloedverwanten tot wraak had aangehitst,<br />
nam zy het vaste belluit by vreemden hulp<br />
zoeken, en zich voor altyd van eene Familie te fcheiden<br />
, die haare rechtmaatige verwachtingen zo liegt<br />
beahdwoordde.<br />
JOAN VAN MONTLUC , Heer van Balagni, een natuurlyke<br />
zoon van JOAN VAN MONTLUC , Aartsbisfchop<br />
van Valence, bekleedde toen een aanzienlyken<br />
rang aan het Franfche Hof. De dienften welke de<br />
Prelaat, zyn vader, en de Marfchalk van MONTLUC,<br />
zyn
59- 1<br />
R E N A T A<br />
zyn oom, den ftaat bewezen, hadden eenigermate het<br />
gebrek van zyne geboorte in vergetelheid gcbragt;<br />
doch desniettegenftaande beandwoorddeu de omftandigheden<br />
van zyn fortuin geenszins aan de hoop, waarmede<br />
hy zich gevleid had. Ken buwlyksverbintenis<br />
met RKNA'i'A VAN AMCOISE bood hem niet alleen aanzienlyke<br />
goederen, maar ook de befcherming van een<br />
machtig huis aan ; voordeden, die in de daad aanmerk<br />
elyk genoeg waren , om zyne gantfche opmerkzaamheid<br />
te verdienen. Hy zag de vrouw van DUSSSY<br />
dikwils, en , zonder zich in 't geringde over de waare<br />
beweegreden zyner vlytige opwachting uittelaaten,<br />
trachtte hy enkel en alleen haar te behaagen,<br />
RENATA was van haar kant wel in haar fchikzich van.<br />
ecu man bemind te zien, welks moed haar de vervulling<br />
van haare vuurigfte wenfehen beloofde. Ook zou<br />
men mogelyk geen ongelyk hebben , wanneer men beweeren<br />
wilde , dat zy toen geen andere hartstocht<br />
kende dan deeze. Hierom kwam zy den Heer van<br />
BALAGNI voor. „ Indien gy my genoeg bemint, om<br />
„ my wraak te willen verichaflèn " zeide zy tot<br />
hem ,, zult gy den voorrang boven alle uwe<br />
„ mededingers hebben; want ik zal nooit een ander<br />
„ dan dicgeenen toebehooren , die de moordenaar<br />
„ van mynen broeder llraffen- zal." Zckerlyk gaf<br />
deeze vcrklaaring niet veel liefde te kennen , doch<br />
BALAGNI , die in dit ftuk niet zeer teder dacht, haakte<br />
veel meer naar de rykdommen , dan naar het bezit<br />
van het hart van de vrouwe van nvssw<br />
Intusfchen beloofde hy toch zyne meesteres, om<br />
den Heer van MONTSOREAU overal optczoeken en<br />
haaren. haat door dcszelfs dood te bevredigen. Doch<br />
daar dit artikel van haar huwelykscontract geheim gehouden
Y A N B A L A O N T. 159 3<br />
hbiiden wierd, vergat BALAGNI , na liet voltrokken<br />
huwelyk, ras genoeg alle beloften, die hy als bruidegom<br />
gedaan had. Zyne gemalin fchreef dit breeken<br />
van het haar gegeeven woord van eer, aan een gebrek<br />
van kloekmoedigheid toe. Trotsch van aart, en in<br />
den hoogden graad oploopend , wilde zy niets van<br />
gehoorzaamheid hooren, die, volgens haar gedachte,<br />
onrechtvaardigheid en geweld het vrouwelyk gellacht<br />
hadden opgelegd. Zoras zy zich dus van dit vernederend<br />
vooroordeel ontdaan had , zag zy in Haaren<br />
gemaal niets anders dan een machteloozen medgezel;<br />
Zy deed hem de bitterde vcrwyten omtrent zyn gedrag<br />
, dat zy rechtuit lafheid noemde , en BALAG<br />
NI , geërgerd van zich tot een voorwerp der verachting<br />
cener vrouw vernederd te zien , zocht den Graaf<br />
van MONTSOREAU op, daagde hem ten ftryde uit, en<br />
bragt hem eene doodelyke wonde toe.<br />
Na deeze daad fcheen de vrouw van BALAGNI haar<br />
karakter geheel te veranderen. Haar bevredigde haat<br />
ruimde nu de liefde een plaats in haar hart in. Zy<br />
begon haaren man met drift te beminnen , en poogde<br />
hem van tyd tot tyd die edele en verhevene gevoelens<br />
inteboezemen , waardoor zy zich altyd beroem 1<br />
maakte. Het eenigde hoofdgebrek van de vro«w<br />
van BALAGNI was een onbepaalde eerzucht. Dag en<br />
nacht was zy op middelen bedagt, om zich ecnen beroemden<br />
naam te maaken , en macht en invloed tc vcrfchaffen.<br />
Haar Gemaal bleef haar in dit ftuk altyd<br />
verre ten achteren, fchoon hy zelfs niet weinig eergierig<br />
was. Doch de flappen zyner Gemalin deeden hem ecre<br />
aan, en bezorgden hem ras eene post, die even voordeelig<br />
als aanzienlyk was.<br />
De Hertog van ALENCON had vruchteloos onnoeme-<br />
lyke
'594<br />
15. E N A T A<br />
lyke fchatten verfpild om de heerfchappy over de Nederlanden<br />
machtig te worden. De rykdom en de<br />
moed der invvooners deezer Provinciën waren klippen,<br />
waarop alle zyne onderneemingen mislukten. Voor<br />
zo veel moeite en arbeid bleef hem niets overig dan<br />
alleen het bezit der ftad Cambrai.<br />
Deeze plaats , de voormaalige hoofdftad van het<br />
Franfche ryk in deszelfs kindsheid , was altyd ryk en<br />
bevolkt geweest , en maakte zich ook in 't vervolg<br />
beroemd door cenen uitgebreiden koophandel en cene<br />
menigte van fchoone gebouwen. Haare van natuur<br />
vaste ligging, en alle de werken, die de kunst federt<br />
tot haare verdeediging had aangebragt, waren echter<br />
niet voldoende geweest, om het bezit deezer ltad<br />
voor haaren eerften opperheer te verzekeren. De<br />
Franfche Koningen uit het tweede gedacht, die zwakke<br />
, onvcrfchillige , en over 't algemeen de troon onwaardige<br />
Vordeu waren , zagen het gerust aan, dat<br />
Cambrai hen ontnomen, en den Graaven van Vlaanderen<br />
gegeeven wierd , welkers daaten meestal Franfche<br />
leenen waren.<br />
Deeze nu maar al te machtige Vafallen voerden langen<br />
tyd met hunne opperheeren oorlog , en uit dien<br />
hoofde was Cambrai nu eens met Franfche dan weder<br />
met Vlaamfchen opgevuld. Keizer KAREL de Vde<br />
hield Cambrai voor een zeer gewigtige plaats , die<br />
hem een weg tot in het hart van Frankryk baancn<br />
kost , en leide hierom aldaar een vaste citadel aan.<br />
Doch de groote ontwerpen van deezen Monarch, zo<br />
wel als die van zyn zoon FILIPS , mislukten door den<br />
opdand der vereenigde Provinciën, en Cambrai wierd<br />
den Hertog van ALENCON weder ingeruimd. Deeze<br />
Prins zogt nu een Gouverneur, aan wiens dandvas-<br />
tigheiii
V A N B A L A G N I . 595<br />
tigheid en moed hy het behoud deezer ftad kost toevertrouwen<br />
, en zyn keuze viel op den Hertog van<br />
BALAGNI.<br />
Nauwlyks zag zich deeze in het bezit van een zo<br />
gewichtigen post, of de eergierigheid van zyne Gemalin<br />
fcheen zich te verdubbelen. De deugd alleen is<br />
het eenige voorwerp van de hoogachting der menfehen<br />
niet; zy fchenken veel eer hunne aandacht en eerbied<br />
aan magt en aanzien. Zo dacht ook de vrouw van<br />
BALAGNI. Zy, die alleen zogt te fchitteren, en boven<br />
allen uittemunten, ftond geen ogenblik in beraad<br />
om haare dankbaarheid aan de eerzucht opteofferen,<br />
en bragt het door overreding by haaren Gemaal wel<br />
ras daarheenen, dat deeze zyn plicht jegens Frankryk<br />
geheel vergat, en zich, binnen korten tyd, tot een<br />
onbepaalden opperheer der Had opwierp.<br />
De Aartsbisfchop van CAMBRAI voerde wel altyd<br />
nog deezen tytel, doch, omdat hy zich by de Spaanfche<br />
armee ophield , ontnam BALAGNI hem, als een<br />
misdaadige tegen den ftaat , zyne inkomften. Doch<br />
het was niet zo zeer hy zelf, alswel zyne Gemalin,<br />
die het roer van regeering voerde. Door haare zagtmoedigheid<br />
wist zy zich by een groot gedeelte des volks<br />
bemind te maaken; doch zy trok nog veel meer harten<br />
tot zich door haare overdaadige verfpilling. Deeze<br />
zonderlinge vrouw haakte zo zeer naar roem , dat zy<br />
het niet dulden wilde, dat haar man zich in het minst<br />
met zaaken van regeering bemoeide. Zy had hierom<br />
dezelve geheel aan zich getrokken , en fcheen maar<br />
gantsch niet van zins om zich van dezelve weder te<br />
ontdaan. De zwakke BALAGNI nam ondertusfehen in<br />
rust genot van zynen voorfpoed, en was, onderfteund<br />
door machtige verbintenisfen, trotsch op zynen nieuwen
596 R E N A T A<br />
wen vorftentitel. Dus bragt hy, zonder zich verder<br />
om roem te bekommeren, zyne dagen in weelde en<br />
wellust door.<br />
Daar EALAGNI'S werkeloosheid zyne vrouw eenmaal<br />
het hoogde gebied jbad overgelaaten , wilde zy ook<br />
vertier van niemand afhangen ; waardoor zy zich zowel<br />
by de Spanjaarden als by de Franfchen gehaat<br />
maakte, HENDRIK de IVde was toen Koning van<br />
Prankryk, doch zyn troon was nog niet genoeg gevestigd,<br />
om B A L A G N I wegens zynen afval rekenfehap<br />
te vorderen. Buitendien hielden ook de bevalligheden<br />
van de fchoone GABRIELLE D'ESTRÉES deezen Vorst<br />
in afgelegene wingewesten te rug, alwaar hy , van<br />
zynen arbeid vermoeid, in de armen der liefde uitruste.<br />
De Koning van Spanje daarentegen, veel ongeduldiger<br />
dan ooit om de Nederlanden tot onderwerping te<br />
brengen , onderhield in deeze plaatfen een fterke armee<br />
onder het bevel van den Graave FUENTES. De<br />
Aartsbisfchop van CAMBRAI had zich tot hem begeven<br />
, en fmeekte zonder ophouden, dat hy hem weder<br />
in het bezit van zyn Aartsbisdom zou Hellen, dat<br />
hy alleen uit yver en om zyne onfehendbaare verkleefdheid<br />
aan de belangen van zyne Catholifche Majefteit<br />
verlaaten had. Doch het was niet zo zeer deeze<br />
reden, als veeleer de herhaalde klagtcn der ongelukkige<br />
Vlamingers die het befluit van den Spaanfchen<br />
Veldheer bepaalden. De vrouw van B A L A G N I ,<br />
wel te vreden zich in Cambrai bemind gemaakt te<br />
hebben , verfpreiddc vrees en fchrik door alle omliggende<br />
(treeken. Zyzond groote firooppartyen naar het<br />
Graaffchap Henegouwen , en de dorpen in Vlaanderen<br />
, die van de verfterkte fteden ver aflagen, waren<br />
aan
V A N B A L A G N I . 597<br />
•aan dc plunderingen van haare troepen blootgeftcld.<br />
De roof, die haare foldaaten naar Cambrai bragten,<br />
ftelde deeze heerschzuchtige vrouw welras in Haat,<br />
.om nog veel grooter onderneemingen te waagen. Zy<br />
voorzag haaren hoofdzetel niet alleen met eene fterkc<br />
bezetting, maar onderhield ook nog daarenboven verfcheiden<br />
compagniën, die het land van tyd tot tyd<br />
moesten doorkruisfeu. Op deeze wyze hong niet<br />
alleen een magtige ftad, maar ook een gantsch corps<br />
wel onderhouden troepen van haaren wil en wenk<br />
af.<br />
Dit alles te famen was genoeg om haaren aangematigden<br />
, onbepaalden vorftentitel te handhaaven. .Van<br />
haare ojaderdaanen bemind en by haare nabuuren gevreesd<br />
, bleef l aar niets meer overig te wenfehen,<br />
dan een grooter ft; at, om alsdan met de grootftc Koningen<br />
der aarde om den voorrang te dingen. Doch<br />
haar geluk was veel te groot , dat zy niet daardoor<br />
zou verblind geraakt zyn. Als onderdaan geboren ,<br />
•kost zy niet dan met veel moeite aan haar eigen grootheid<br />
gewennen, en allengskens geraakte zy in de ongelukkige<br />
en verderfelyke waan , dat dc waarc grootheid<br />
van een Vorst alleen daarin beftaat, om zyne on-<br />
•derdaanen tot flaavefl te maaken, en geen andere wet<br />
te erkennen, dan zyn eigen wil en welbehagen.<br />
De meeste menfehen buigen flegts uit dwang haaren<br />
nek ouder het juk der flaverny. Het is een hachgelyke<br />
en buitengemeen zwaare ondernecming , de ketenen<br />
van een magtig Vorst te verbreeken ; maar kleine<br />
Vorfben zyn het gevaar van opftand des te meer onderworpen<br />
, hoe minder zy zich in ftaat bevinden, haare<br />
oproerige onderdaanen te ftralfen. De burgers van<br />
Cambrai, die aan de vreedzaame regecrinj van hun?<br />
JILS-JOIUEE, V. D. Qq nea
593 R E N A T A<br />
nen Aartsbisfchop gewoon waren, zagen in den beginne<br />
met vermaak , dat BALAGNI'S fbklaaten , met<br />
buit bclaaden, in hunne ftad terug keerden. De kleine<br />
zegen, die deezen op de invvooners van Vlaanderen<br />
en Henegouwen bevochten , boezemden hun een<br />
denkbeeld van overmacht in , waarmede zy zich een<br />
geruimen tyd vleiden ; doch eindelyk opende het gedrag<br />
van hunne nieuwe Vorftin hen de oogen. Zy<br />
zagen nu , dat deeze niet zo zeer hunne nabuuren<br />
onder het juk zogt te brengen , als wel hunne eigene<br />
vryheid te ondermynen. Zy begonnen hierom welras<br />
te morren, en toonden zicli veel minder gedwee dan<br />
voorheen, om haare bevce'en te geboorzaamen.<br />
Daar zich de hooge en edele moed deezer vrouw in<br />
trots veranderd bad , deed de tegenftaud van haare<br />
burgers haar in toorn ontbranden, en zy befloöt deeze<br />
ongehoorzaamen , als misdaadigers, die zich aan<br />
hoogverraad hadden 1'chuklig gemaakt, te behandelen.<br />
Derzelver eensgezindheid belette haar wel , om de<br />
lchuldigcn van de onfchuldigen , of veeleer de verleiden<br />
van de verleiders te onderfcheiden, doch zy verwachtte,<br />
dat de tyd, eigenbelang of plicht, haar de<br />
opperhoofden der famenzweering ontdekken zoude,<br />
en zy nam het vaste befluit, om de zulken alsdan op<br />
het ftrengfte te ftraffen. Intusfchen liet zy alle haare<br />
foldaaten naar de ftad komen , en kwartierde ze by de<br />
burgeren in. Zy hoopte daardoor de weerbarftigen in<br />
vrees te zullen houden, en mogelyk ware zy ook hierin<br />
geflaagd , zoniet de Graaf FUT.NTES met zyne armee<br />
voor Cambrai verfchenen was, en, onderricht van de<br />
tweefpalt, die in de ftad ouder de burgcry heerschte,<br />
de belegering derzelve ondernomen had.<br />
De oorlog hervormde HU de vrouw van BALAGNI<br />
eens-
V A K B A L A G N I . ^p« Cambrai greep de wapenen aan , en formeerde,<br />
onder het bevel van deeze krygshaftige vrouw, een byzondere<br />
bende , welke niets ontbrak dan mannekracht<br />
en krygstucht,<br />
Haar gemaal was veel minder woelachtig, doch had<br />
ook in de daad veel minder moed dan zy. Hy begreep<br />
maar al te we!, dat hy voor zich alleen niet in<br />
ftaat was om de ftad te verdeedigen, en wilde daarom<br />
liever een opperheer erkennen , dan zich van zyne<br />
voormalige hoogheid geheel en al beroofd tc zien.<br />
Frankryk was nog fteeds een prooi van inwendige onlusten.<br />
De Paus en de Koning van Spanje vereenigden<br />
zich om dit bloeijend Koningryk in den grond te<br />
helpen. Derzelver intrigues hitsten wingewesten tegen<br />
wingewesten, en onderdaanen tegen hunne rechtï<br />
aatige opperheeren aan.<br />
•HENDRiiv de IVde bewees by aanhoudenheid door<br />
zyne zege , dat een enkel groot man in ftaat is, om<br />
verfcheiden vyanden tegenftand te bieden. Hy oorloogde<br />
met een gelyk fortuin zowel tegen de Roomfche<br />
ftaatkunde als tegen deSpaanfche wapenen ,en zag zig<br />
bereids genaderd tot de vervulling van alle zyne wenfchen.<br />
Aan de grenzen zyner ftaaten zond hy Gcneraalen<br />
af, op wien hy zich verlaaten kost. De Hertog<br />
van NEVERS bedekte met een corps troepen een gedeelte<br />
van Campanje en Picardye. De Koning kost<br />
de zorg voor de verdediging deezer Provinciën nie-<br />
Qq 2 mani
6oo K E K A T A<br />
mand veiliger aanvertrouwen dan hem , een man, die<br />
zo yverig voor zynen dienst was , en reeds by zo menigvuldige<br />
gelegenheden dc klaarfte bewyzen van zynen<br />
moed en bekwaamheid gegceven had. BALAGNI<br />
wendde zich, in zynen tegenwoordigen nood, tot den<br />
Franfchen Veldheer. De Hertog, die niet veel troepen<br />
misfen kost, moest zich vergenoegen om vyfhonderd<br />
Ruiters te detacheeren, met bevel, om zich in<br />
de belegerde ftad te werpen, en, om deeze op zicli<br />
zel.'c geringe dienstbetooning een gewigtiger aanzien<br />
te geeven , vertrouwde hy het commando over dezelvcn<br />
zynen zoon, den Hertog van RHETEL, toe. Deeze<br />
jonge krygsheld , door de kunde en ondervinding<br />
van zynen vader ondersteun d , bedroog dc Spaanfche<br />
Veldwachten, en kwam gelukkig met alle zyne lieden<br />
in Cambrai binnen.<br />
Deeze verflerking vermeerderde den moed der belegerden<br />
, die zich nu tot de hardnekkigfte tegenweer<br />
in ftaat fielden. Zelfs de Graaf van FUENTES zou<br />
toen mogelyk de belegering hebben opgebrooken, zo<br />
hy zich niet nog altyd op dc verdeelde gevoelens der<br />
inwooners verhaten had. Deeze daarentegen zagen<br />
nu met meer opmerkzaamheid de gewigtige gevolgen<br />
in , die hun opftand , indien zy zich aan Spanje wilden<br />
onderwerpen , hebben kost. Zy haalden zich<br />
daardoor waarfchynlyk eene nieuwe belegering van de<br />
Franfchen op den hals, en fielden hunne ftad aan alle<br />
de gevaaren van een bloedigen oorlog bloot. Doch<br />
aan den anderen kant was hun de regeering van BA<br />
LAGNI of veeleer van zyn vrouw veel te onverdraagelyk<br />
geworden , dat een toekomftig kwaad hen zo veel<br />
vrees zou aangejaagd hebben , om hen te bewegen<br />
hun tegenwoordig lyden nog verder geduldig te verdraagen.<br />
Na
V A N B A L A G N I . OOI<br />
Na een naauwkeurig en ryp overleg koozen zy<br />
eindelyk een middelweg, en zonden eenigen der<br />
aanzienlykfte burgers, als gedeputeerden , aan HEN<br />
DRIK den IVden, Deezen fielden den Monarh niet<br />
alleen den tegenwoordigen toeftand voor, waarin<br />
de ftad zich toen bevond , maar fchilderde hem<br />
ook op eene treffende wyze af alle de verdrukkingen<br />
, die zy tot hiertoe van hunne tirannieke beheerfchers<br />
hadden moeten uitltaan. Daarby onderrichtten<br />
zy den Koning van alles, wat de vrouw van BALAGNI<br />
in den beginne tegen den Aardsbisfchop , en vervolgens<br />
tegen haare nabuuren , en eindelyk tegen hen<br />
zeiven ondernomen had, terwyl zy door haar niet als<br />
onderdaanen maar als flaaven waren behandeld geworden.<br />
Doch daar deeze gedeputeerden maar al te wel<br />
wisten, dat zelfs Koningen menfehen zyn, en dat menfehen<br />
zich het gemakkelykst laaten overhaalen, wanneer<br />
hun belang daarby in het fpel komt, zo boden zy den<br />
Koning van Vrankryk aan, hem als hunnen opperheer te<br />
erkennen, doch met dit beding, dat hy hen,in plaats<br />
van den Heer van BALAGNI, een anderen Gouverneur,<br />
die enkel en alleen van de kroon afhangkelyk was,<br />
zou toevoegen. De Koning , die zich niet gaarne<br />
met BALAGNI in gefchillen wilde inlaaten , beloofde<br />
hen alleen , hunnen tegenwoordigen beheerfcher tot<br />
meerdere befcheidenheid jegens zyne onderdaanen te<br />
vermaanen , waarby hy hen tegelyk tot voortzetting<br />
eener moedige tegenweer aanmoedigen , en fpoedige<br />
hulp , waartoe alles reeds in gereedheid gebragt was,<br />
belooven wilde.<br />
De Gedeputeerden keerden nu , juist niet zeer te<br />
vreden met het verkregen antwoord , naar Cambrai<br />
terug; waar zy hunne medeburgers het berigt bragi.<br />
Qq 3 ten,
3 1<br />
_ R É N A T A<br />
ten , wat zy iu liet toekomende van hunnen nu zo<br />
openlyk door HENOUIK den lVden onderfteunden<br />
dwingeland te duchten hadden. Zy bellooten dus<br />
de ftad , zo fpoedig mogelyk , aan den Spaanfcheii<br />
bevelhebber overtelevcrcn , om daardoor de genade<br />
van den overwinnaar te verdienen. Doch om dit plan<br />
uittcvocreu, was het nodig, dat men zo lang wachten<br />
moest, tot dat het garnizoen verzwakt was , of de<br />
belegeraars nieuwe verftcrking gekregen hadden. Geduurend.e<br />
deezen tyd trachtten de hoofden der faamgezwoornen<br />
alleen onder de hand het gemeen op hunne<br />
zyde te trekken, en verwachtten voor het overige<br />
alleen een gunftig tydpunt, om hun voorneemeu alsdan<br />
zeker te kunnen doorzetten.<br />
De Graaf van FUENTES verwachtte reeds lang een<br />
verftcrking van 1'rislche troepen. Hy kreeg ze eindelyk<br />
, en viel hierop de ftad met meer nadruk dan te<br />
voren aan. Het Garnizoen , dat tot op dit ogenblik<br />
alle zyne poogingen befpot , en alle zyne proeven<br />
verydekl had, liet zich nu door een kinderachtige vrees<br />
geheel wegtleepen. Niet zonder fiatteren zagen zy de<br />
voorbereidingen aan, die de Vyaad tot een hoofdftorm<br />
maakte. De burgers maakten zich deeze verandering<br />
ten nutte , liepen met veel gefchrei en gejammer byecn<br />
, maakten zich meester van de wapenplaats , en<br />
verfchansten zich aldaar. Vanhier zonden zy de misnoegde<br />
gedeputeerden naar 't Spaanfche leger , om<br />
de voorwaarden te hooren, die men heli toeftaan zou,<br />
wanneer zy het over zich wilden neemen , om den<br />
Spaanfchen Veldheer een der ftadspoorten overtcleveren.<br />
Terwyl men over dit artikel in beraad was,<br />
zogt BALAGNI met zyne voornaamfte O.Ticieren, door<br />
vriefcdelykhcid de burgers weder tot hun plichrte doei*<br />
keerem
V A N B A L A G N I . 603<br />
keeren. In 't byzonder fpande zyn Gemalin, die op<br />
een fchoon paard zat, alle haare vermogens in om het<br />
volk hiertoe te overreden. Zy zag hen nu eens in<br />
toorn, dan weder met een vriendelyk gelaat aan, en<br />
ging in haare redenen van bedreigingen tot fmeeken,<br />
en van fmeeken tot dreigen over. Voornamelyk (telde<br />
zy deeze onrustige hoofden voor, hoe veel fchandc<br />
zy met hunnen opltand by dc geheel* waereld behaalen<br />
zouden , eu hoe fmaadelyk hen de Graaf van<br />
FUENTES zelve behandelen zou, die flechts van hunne<br />
oueenigheid wilde gebruik maaken, om daar dooide<br />
ftad des te ligter te kunnen meester worden. Tc<br />
gelyker tyd wierp zy handen vol zilver en goud onder<br />
de menigte.<br />
Hoe overredend ook anders deeze wapenen, byzonder<br />
by 't gemeen, gewoonlyk zyn, deed echter deeze<br />
kunstgreep de verwachte uitwerking niet. Deeze burgers<br />
, die door het langduurig misnoegen verhard waren,<br />
bleven volftrekt onaandoenlyk, daar zy de traanen<br />
deezer trotfche Koningin ftroomend zagen vloeijen<br />
, die zich eindelyk genoodzaakt zag met haare<br />
foldaaten in de citadel terug te keeren. De vrouw van<br />
BALAGNI fcheen vast befloten te hebben zich onder<br />
derzelver puinhoopen te begraaven; doch haar Gemaal,<br />
die minder groot dacht , befchouwde het ambteloos<br />
leven als een verdragelyk kwaad , dat toch ten minsten<br />
boven een zekeren dood altyd te verkiezen was,<br />
en begon hierom kort daarop van overgave te fpreeken.<br />
Zyne Gemalin wierd over deezen lallen raad<br />
woedende van toorn, en verloor nu geheel en al de<br />
weinige achting, die zy voor deezen zwakken man anders<br />
tot nog toe gehad had , en behandelde hem als<br />
een bloodaart, met wien zy zich fchamen moest haar<br />
roem en lot te deelen, Qq 4 Te
R E N A T A V A X E A L A G X Ï .<br />
Te gelyker tyd vermaande zy alle haare troepen tot<br />
een moedigen wederftand. In dit hachgelyk tynVewricbt<br />
zag men deeze vrouw, door haar eigen eerzucht<br />
vernederd , haare foldaaten knielend aanfmeeken om<br />
haar niet te verlaaten. Doch terwyl zy alle moeite<br />
vergeefs aanwendde om het verlies van haare heerfchappy<br />
ten minden nog eenige ogenblikken te verfchuiven,<br />
onderteekende BALAGNI, die met zyne voornaamlte<br />
Officieren dieswegens was overeengekomen,<br />
'eene zeer voordeelige Capitulatie , die hem de Graaf<br />
van KI-ENTES had toegedaan. Doch nauwelyks vernam<br />
zyne Gemalin dit voor haar zo noodlottig bericht<br />
, of zy liet zich door haare woede geheel en al<br />
weglleepen , en zwoor ook zelfs alleen de vesting te<br />
zullen verdeedigen. Eindelyk door de hevigheid van<br />
haar temperament overwonnen , ftortte zy dood ter<br />
aarde neder, in het zelfde ogenblik , dat zy de Spanjaards<br />
de vesting zag intrekken. In den beginne dagt<br />
men dat ze flegts in onmacht lag , omdat zulk een<br />
plostlingfche dood niet natuurlyk fcheen, doch maar<br />
al te ras wierd men uit deeze dwaaling verlost, en<br />
BALAGNI had te gelyker tyd oorzaak, om het verlies<br />
van zyn Vonlendom te beklaagcn , en tevens van die<br />
geene, die hem tot den rang van een Vorst verheven<br />
had.<br />
KORTE
6o$<br />
KORTE GESCHIEDENIS VAN DE GEVOELENS DER ON<br />
BESCHAAFDE VOLKEN OMTRENT DE DIEREN.<br />
Uit het Hoogduitsch.<br />
Onder verlichte Natiën is de afïland van den mensch<br />
van de overige dieren zo groot, en het voorrecht van<br />
den temmer en beheerfcher der dieren zo fterk in het<br />
oog loopend , dat het hen niet wel heeft kunnen invallen,<br />
en, zo men ze daarop al opmerkzaam maakt,<br />
naauwlyks gelooflyk fchynt, dat 'er een tyd is geweest<br />
, wanneer de verdeeling der dieren in rcdelyke<br />
en onredelyke geheel onbekend was. Niet te minder<br />
was en is 'er geen Natie op de gantfche aarde , onder<br />
welke men niet eenige fpooren van den dienst der dieren,<br />
en het geloof aaneen menfchengclyk vernuft en<br />
fpraak by dezelven , gevonden heeft of nog vindt.<br />
Zelfs onder de Griekfche Wysgeeren waren 'er verfcheiden,<br />
die aan de dieren dezelfde voorrechten met den<br />
mensch toeftonden , die zelfs in de gewasfen der aarde<br />
menichengeJyke zielen ontdekten , en de zielen der<br />
menfehen, na hunne fcheiding van het lichaam, in de<br />
lichaamen der dieren lieten verhuizen. Ook waren<br />
onder dc Grieken en andere volken de zogenaamde Elbpifche<br />
Fabelen op het algemeen geloof der onbefchaafde<br />
volken gegrond; dat namelyk de dieren een menfehengelyk<br />
vernuft en taal hadden , en dus ook gelyk menfehen<br />
handelen en met eikanderen fpreeken. Over het<br />
algemeen kan men echter aanneemen, dat de eerdienst<br />
der dieren, en het geloof aan de reden en taal derzelven<br />
by vernuftige en befchaafde volken weinig ingang heeft<br />
gevonden, en dat daarentegen de aanbidding der die-<br />
Qq 5 ren,
606 KORTE GESCHIEDENIS VAN DE GEVOELENS<br />
ren , en het geloof aan derzelver gelykheid met de<br />
menfehen , aan de verhuizingen van de zielen der<br />
menfehen in de lichaamen der dieren en aan de verfchyningen<br />
der goden in gedaanten van menfehen en<br />
dieren, deste algemeener en duurzaamer geweest is<br />
onder zulke volken, die van de natuur weinig vermogens<br />
van den geest, en door het geluk of eigen werkzaamheid<br />
niet veel verlichting verkregen hadden.<br />
De edele Europeefche volken hebben hierom van<br />
ouds vee! minder dieren aangebeden , of met zich<br />
zeiven gelyk gefchat dan de Oosterfche Natiën ; en<br />
onder deezen was weder de eerdienst der dieren en het<br />
geloof aan de menfehengelyke voorrechten by dezelven<br />
niet zo algemeen en aanhoudend als onder de<br />
Mongolifche volken , die waarfchynlyk daarom altyd<br />
aanbidders en bewonderaars der dieren blyven zullen,<br />
wien zy ook in veele opzichten'naderbykomen dan de<br />
Europeefche volken.<br />
De Kamtfehadaalen zyn niet alleen overtuigd dat de<br />
dieren, even gelyk de menfehen, reden en taal bezitten ,<br />
maar dat zy ook de taal der menfehen verftaan. Zy<br />
noemen hierom de dieren nooit, ten minften niet wanneer<br />
zy visfehen of jaagen, by hunne naamen, omdat<br />
zy zich verbeelden, dat hunne oogmerken van de dieren<br />
mogten begrepen worden , of dat het hen ook anders<br />
onaangenaam mogt zyn. Byhet gefchrci van ieder<br />
vogel of het gehuil van een dier , worden zy beangst<br />
of verheugd, nadat zy zulk een dier voor hun vriend<br />
of vyand , voor geluk- of ongeluk aanbrengend houden.<br />
De Kamtfehadaalen dooden geen eenig landdier,<br />
zonder zich te vooren te verontfchuldigen,endezelven<br />
Cedernooten en andere dingen aantebieden, opdat het<br />
in de gedachten blyve , als of het by hen te gast geweest
DER ONGESCHAAFDE VOLKEN OMTRENT DE DIEREN. 6of<br />
weest ware, en opdat andere dieren van dezelfde foort<br />
niet fchuuw worden. Wanneer honden vreemdelingen<br />
aanblaffen, dan denken zy, dat deeze verneemen,<br />
wie de vreemdelingen zyn en vanwaar zy komen?<br />
Doch dat de honden niet meer met de menfehen als<br />
voormaals fprecken , komt daarvan daan , dat de na*<br />
komelingen van den God Kutka eens de honden op de<br />
vraag, wie zy waren? geen antwoord gegeven hebben.<br />
Deeze trotfche verachting heeft deeze dieren zo<br />
gebelgd, datzy befloten hebben nooit weder een redelyk<br />
woord met een mensch te fpreeken. In de gefchiedenis<br />
van den God Kutka fpeeien dc dieren een<br />
glansryken rol, en in 't byzonder worden de muizen<br />
als de zodanigen geroemd , die den lafhartigen en<br />
vraatachtigen God het meest en fchandelykst bedrogen<br />
hebben. Eindelyk fluiten de Kamtfehadaalen geen<br />
eenig dier van de opftanding uit; doch beweeren veelmeer<br />
dat zy allen eveneens na den dood onder dc aarde<br />
zullen voortleeven. Voormaals lieten veele Kamtfehadaalen<br />
zich levend van fchoone honden verfcheuren,<br />
omdat zy in 't geheel niet twyfelden, of zy zouden<br />
alsdan bezitters van dezelven in de toekomftige<br />
waereld worden.<br />
Soortgelyke begrippen van de dieren vindt men onder<br />
alle Mongolifche volken in Oost- en Noord-Afiën.<br />
De Samojeden, Offiaken, Lapponeezen, Finlanders,<br />
en in 't algemeen alle volken van Finlandfchen oorfprong<br />
, noemen de Beeren niet by hunnen naam,<br />
maar noemen hem den ouden met de pels , en wanneer<br />
zy hem geveld hebben, verontfchuldigen zy zich<br />
en fchuiven de fchuld van zyn dood op de byï der<br />
Pvusfen. Deezen, zo wel als alle andere Siberifche volken,<br />
zyn ook van gevoelen, dat de dieren, even gelyk<br />
de
6o3 KORTE GESCHIEDENIS VAN DE GEVOELENS<br />
de menfehen , in een andere waereld zullen overgaan,<br />
en de Lapponeezen zyn van de opltanding der Beeren<br />
al zo llerk overtuigd als van de hunne. De Calm ukken<br />
gelooven zelfs, dat alle dieren, even gelyk de menfehen ,<br />
in de andere waereld, voorden rechteriïoel van Srlick<br />
Chans verfchynen zullen. Zelfs de Rusfifche Hennelyn-jagers<br />
zyn van het bygeloof der Siberifche Heidenen<br />
belmet» Zoras een Hermelyn gevangen wordt<br />
moet hy, volgens hunne wetten, zorgvuldig bewaard<br />
worden, dat hem niemand aanfehouwe of zyn oordeel<br />
over hem veile; want als men goed of kwaad van hem<br />
fprak , zou de geheele Sabelvangst bedorven zyn.<br />
Een oude Sabeljaager gaf G.MELIN als de hoofdoorzaak<br />
der veragterende Sabeljagt op , dat men een levendige<br />
Hermelyn naar Moscow gezonden had , waar deeze<br />
diereu algemeen bewonderd waren. Dit konden de<br />
Sabels even zo min lyden, als wanneer een uit het gezelfchap<br />
der jagers vagten in zyn zak had ; en om de<br />
een en andere reden hadden de Sabels zich van tyd<br />
tot tyd van de menfehen onttrokken.<br />
De zo even aangevoerde grondregels der Mongolifche<br />
Natiën in Oost- en Noord-Alien, hebben zich<br />
tot op den dag van heden onder hunne af komelingea<br />
de Zuidlyken volken van hetzelfde waerelddeel verfpreid.<br />
De Siameefen fpreeken van Olyphanten als<br />
van menfehen, en houden dezelve voor volkomen redelyke<br />
dieren. Zy gelooven, dat hy gevoel van recht en<br />
onrecht heeft, en dat hy door de beltraffingen van<br />
anderen verbeterd kan worden. Van de drie jonge<br />
Olyphanten , die de Koning van Siam aan LODEWYK<br />
den XlVden ten gefchenke zond , namen de geenen<br />
die hen verzelden, even zo teder affcheid , als of het<br />
hunne vrienden geweest waren. Zy luisterden hen<br />
zagt
DER ONBESCHAAFDE VOLKEN OMTRENT DE DIEREN. 6cp<br />
zagt in het oor, dat zy maar welgetroost op reis zouden<br />
gaan. Zy zouden wel flaaven, doch flaaven van<br />
den grootfteö Vorst op de aarde worden. De Koning<br />
beklimt nooit den witten Olyphant , omdat men hem<br />
voor een even zo grooten Koning als den beheerfcher<br />
van Siam houdt, en hem een niet minder groote Kouingsziel<br />
toefchryft. Men geeft aan meer Olyphanten<br />
de pragtigde titels en bekleedt ze met de verhevende<br />
waardigheden. Van een volk, dat Olyphanten boven<br />
menfehen verheft, kan men verwachten, dat het hoornen<br />
en andere gewasfen der aarde in dieren herfchept.<br />
De Siameefen houden het daarom niet alleen, volgens<br />
de leer van den Hindus , voor een misdaad, het bloed<br />
van dieren te vergieten, maar ook planten en boom en<br />
en derzelver zaaden of vrugtkernen te vernielen, omdat<br />
ze gelooven , dat deezen , even zo goed als de<br />
menfehen, bezield zyn. Zy eeten dus wel vruchten ,<br />
maar geen zaaden ; en kernen of takken van boomen<br />
zullen zy even zo min als den arm van een mensch<br />
breeken , omdat daardoor de ziel van den boom beledigd<br />
wordt. Voor het overige maaken zy geen bedenking<br />
geftorven dieren te eeten , omdat deeze geen<br />
ziel meer hebben, of omdat zy, gelyk de Calmukken<br />
zeggen, van de goden gedacht zyn. Ook vinden zy<br />
'er geen zwarigheid in , om visfehen te vangen , niet<br />
tegendaande zy terdond buiten het water derven.<br />
Zy dellen zich daarmede gerust, dat zy verder niets<br />
gedaan hebben dan de visch uit het water te trekken ,<br />
en dat zy hun bloed niet vergoten hebben. Wanneer<br />
zy vyanden in den oorlog dooden , ontfchuldigen zy<br />
zich daarmede, dat dit flegts by geval gefchied zy,<br />
terwyl zy het niet regelregt op den gefnêuvelden vyand<br />
hadden toegelegd.<br />
De
ÓIO KORTE GESCHIEDENIS VAN DE GEVOELENS<br />
De nabtiurcn der Siammers , dc inwooners va«<br />
Cambodia, gelooven met de Galarokken , dat de<br />
dieren in eea andere waereld, even als de menfehen ,<br />
naarmaate van hunne goede of kvvaade daaden, beloningen<br />
of draifen ontvangen. Zelfs de inwooners van<br />
Sumatra houden, even gelyk alle de overige volken in<br />
Zuidlyk en Oostïyk Afiën, die aan de zielsverhuizing<br />
gelooven, alle dieren voor woonfteden van reuelykc<br />
zielen. Doch boven alle anderen houden zy den Tyger<br />
voor hunnen gevaariykften vyand. Zy dooden en<br />
verwonden hem nooit dan alleen in geval van noodweer,<br />
of by aanvallen van de eerde heviglle fmart over het<br />
verlies van ouderen, kinderen en broeders. Zyfprecken<br />
van hendeeds met eerbied, en noemen ze nooit by hunne<br />
gewoone naamen, maar geeven hun den naam van dc Ouden<br />
of voorvaderen. Wanneer deEuropëers denTygers<br />
vangyzers of drikken leggen , doen zy dit in 't geheim,<br />
en wachten of zuiveren zich van het vermoeden, alsof<br />
zy vangyzers of drikken gelegd hadden. Zy verhaaien<br />
van zekere dreek in het binnende van een eiland,<br />
waar de Tygers in een ordentlyke conditutie in deden<br />
en huizen leeven , welker daken met de hairen van<br />
vrouwen moesten gedekt zyn. Wanneer de Tygers<br />
hunne bloedverwanten verfcheuren , en zelfs kleine<br />
dorpen ontvolken , geeven zy voor, dat dit degts van<br />
eenige verwilderden gefchied is, die, gelyk dit fomwylen<br />
ook den menfehen overkomt, hun verdand verloren<br />
hebben. De Krokodillen , die op Sumatra niet<br />
minder verderflyk zyn dan de Tygers , worden genoegzaam<br />
met gelyken eerbied verfchoond. De Inwooners<br />
der Philippynfche eilanden Hemmen met de<br />
overige Malaijeh en Zuidlyk Afiatifche volken in den<br />
eerdienst der Krokodillen overeen. Zy offeren aan<br />
hem,
DER ONBESCHAAFDE VOLKEN OMTRENT DE DIEREN. 6ll<br />
hem , en noemen hem hunnen grootvader of ftam-<br />
vader.<br />
Doch de Americaanfche Wilden overtreffen nog alle<br />
andere Mongohfche volken zo wel in alle andere tekenen<br />
van zwakheid , verftand en geestloosheid , als<br />
ook in hunne begrippen van de waarde der dieren en<br />
in de tederheid , die zy hen bewyzen. Zy fchryveu<br />
niet alleen aan de dieren taal en reden toe, maar denken<br />
ook hunne taal te verftaaa. Wanneer zy een Beer<br />
geveld hebben , fpreeken zy hem aan, en verontfchuldigen<br />
zich daarmede, dat hunne kinderen honger<br />
•ieeden. Zy gelooven niet flegts dat de zielen der dieren<br />
, even gelyk die der menfehen, na den dood in het<br />
land der zielen byeenkomen, maar beweeren zelfs dat<br />
'er onder de aarde, of in het land der zielen , modellen<br />
zyn van de zielen van alle foorten van dieren, welke<br />
gedachte zy echter, gelyk CHARLEVOIX verzekert, en<br />
gelyk men zich buiten deeze verzekering ligt kan<br />
voorfMlen , niet regt in Baat zyn te ontwikkelen.<br />
Nergens was de gedachte, dat de mensch van dc dieren<br />
afflamt, of dat de dieren de ftamvaders van de<br />
menfehen zyn , zo heerfchend als in America ; dan<br />
nog eigenaartiger aan de bewooneren van de nieuwe<br />
waereld is de verbeelding , dat het leven van ieder<br />
mensch met het leven van zeker dier verbonden zy,<br />
en dat, wanneer men zulk een dier doodt , ook de<br />
mensch fterven moet. In gevolge dit gevoelen hielden<br />
zy ook de dieren , met welke menig een Heilig der<br />
Spanjaarden wierd afgefchilderd , voor zodanigen,<br />
met welker leven het leven der Heiligen onaffcheidelyk<br />
verbonden was geweest. De inwooners van Peru<br />
en Chili ontmoeten zelfs geen ander foort van dieren<br />
met zulk een uitfteekende liefde en ontzag ais dc<br />
Llac-
6l2 KORTE- GESCHIEDENIS VAN DE GEVOELENS<br />
Llaemas of de van de Spanjaarden zogenaamde Landfchaapen<br />
, die hen zekerlyk ouder allen de nuttigde<br />
zyn. Voor dat zy zich van dezelven tot iastdraagen<br />
bedienen , dellen zy een feest in, waarop zy dezelven<br />
plegtig tot hunne geleiders en reisgezellen aanneemen.<br />
Op dit feest deren zy de Llaemas met allerleie<br />
zyden en wollen banden en kuifjes op , en noodieen<br />
alle hunne vrienden op een vrolykeu disch en dansparty.<br />
Zolang dit feest duurt, gaan de Pemaners"<br />
dikwils by de Llaemas, omarmen dezelven, maaken<br />
hen duizend liefkoozingen , fprecken met hen , als<br />
met hunne tederde vrienden, en houden hen ge luurig<br />
vlesfc'nenmetbrandewyn voor. Deeze feestelyke fieraaden<br />
doen zy de Llacma's ook alsdan aan , wanneer zy<br />
zich van dezelven tot Iastdragen bedienen, by welke<br />
gelegenheid zy deeze dieren genoegzaam nooit hard<br />
behandelen. Over het algemeen merkt niet alleen UL-<br />
LOA , maar zelfs veele andere reisbefchryvers aan,<br />
dat de Americaanen tegen alle dieren , in 't byzonder<br />
tegen de huisdieren , een tederheid laaten blyken ,<br />
die men onder de bewooners van andere waerelddeeleri<br />
niet in denzelfden graad vinden zal ; en deeze tederheid<br />
, wel verre van een kentceken van goedhartigheid<br />
re zyn, is veeleer een der derkde bewyzen van<br />
de hoogde ontaarting der menfehelyke natuur in de<br />
oorfpronglyke bewooners der nieuwe waereld. De<br />
Peruaners Aagten geen huisdieren , en wanneer de<br />
reizende Spanjaarden zich van hunne hoenders en andere<br />
dieren meeder maaken , huilen z-y even als of<br />
men hunne kinderen ombragt. Ja zelfs de vrouwen<br />
der Zulles in Paraguay laaten de kinderen , welker<br />
moeders gedorven zyn , verhongeren, en zoogen de<br />
dieren aan hunnen borst.<br />
De
DER ONBESCHAAFDE VOLKEN OMTRENT DE DIEREN. 613<br />
De tot hiertoe van my aangevoerde ftukken zyn meer<br />
dan toereikend, om dedenkwyzevanonbefchaafde volken<br />
met opzicht tot de dieren in 't licht te plaatfen.<br />
Ik befluït hierom met de aanmerking ; dat de Negers<br />
aan de overige Mongolifche volken, ten aanzien van de<br />
verfchooning en eerdienst der dieren, gelyk zyn; dat<br />
zy wel niet allen dezelfde foorten vau dieren aanbidden<br />
, terwyl eenigen de nuttigde en onfchaadelykfte<br />
dieren om hunner nuttigheid en onfchadelykheid wille<br />
, en anderen daarentegen de verfcheurendfte monfters<br />
om hunne gevaarlykheid voor goden houden;<br />
doch dat 'er geen negervolk is , dat niet ergens het<br />
een of ander dier onder zyne nationaale goden aanbid,<br />
en geen Neger, die niet zeker dier voor zynen befchermgod<br />
, en het verdelgen van hetzelve voor een<br />
doodzonde houdt.<br />
BÏSTORIÏK. V, D* Kt WRX
6-'4<br />
M A K A N D A L ,<br />
EEN NEGER OP HET EILAND ST. DOMINGO.<br />
Een waare gefchiedenis.<br />
Le crime a fes héros, Ccrrcur a fes ?;;ar/yrs.<br />
VOLTAIRE. Henr.<br />
gefchiedenis van befaamde booswichten moest<br />
nit de Jaarboeken der volken worden uitgewischt, zo<br />
niet een getrouw verhaal van hunne euveldaaden cV.r.r-<br />
toe diende, om hen nog gehaater te maaken. Schry-<br />
vers , die zich verwaardigd hebben , hunne vermo<br />
gens daartoe te beiteeden, om de verdorvenheid van<br />
eenige aterlingen in 't licht te brengen , hebben mo-<br />
geiyk niet minder tot het geluk van het nienschdom<br />
medegewerkt, dan zy, die alleen deugdenfchilderden.<br />
De Neger, die het voorwerp van myn verhaal uit<br />
maakt , was wel niet zo gelukkig als MAHOMED en<br />
CROMWEL; doch uit het geen hy deed, kan de leezer<br />
opmaaken, wat hy gedaan zou hebben, wanneer hy<br />
zich in dezelfde oraflandigheden bevonden had , in<br />
welke deeze beide eerztwfttig? dweepers waren.<br />
Het geval behoeft niet buitenfpoorig afgefchilderd<br />
te worden, om te bewyzen, hoe fchriklyk en gevaar-<br />
Iyk zyne plannen waren , want voor omtrent vyfen-<br />
twintig jaaren fidderden alle de bewooners van St.<br />
Domingo voor den naam van MAKANDAL.<br />
Deeze Neger , afkomftig uit een der landen van<br />
Africa, die aan den Atlas grenszen , fcheen van aan-<br />
zienlyke afkomst te zyn; want hy had een veel beter<br />
opvoeding genoten, dan de Negers gewoonlyk genie<br />
ten. Hy kende de Arabifche taal leezen en fchryven ,<br />
* . * *-? XL . ~:::mn
DË GESCHIEDENIS VAN MAKANDAL. &1§<br />
en is de eenigfte Neger niet, die, by evengelyké vermogens<br />
, door een ongimftig noodlot in den ftaat def<br />
flaverny geraakte, MAKANDAL bezat ook een fterken ,<br />
natuuriyken aanleg voorde Muziek , Schilder- en Beeldhouwkunst,<br />
en had, fchoon hy nog maar twaalf ja»,<br />
ren oud was, toen men hem naar Westindiën bragt,<br />
reeds zelfs veel kennis van de Artzenykunst zyns vaderlands<br />
en van de eigenfchappen der planten , die<br />
onder den heeten aardgordel zo nuttig en dikwils zo<br />
gevaarlyk zyn.<br />
MAKANDAL wierd naar St. Domingo gevoerd , eti<br />
aan eenen planter, niet verre van Caap Francois, verkogt.<br />
Door zyne kunde en vlyt won hy de liefde<br />
van zynen Heer , en verwierf de achting zyner medeflaaven,<br />
door zyne poogingen , om hen geneugten<br />
te verfchalfen , hunne vermaaken te vermeerderen ,<br />
en hunne ziekten te geneezen , wanneer deezen reeds<br />
lang al de kunst der Europeefche Artzen getrotzeerd<br />
hadden. In 't kort hy was de ziel van alle hunne famenkomften<br />
en vermaaken. Van het eene einde van<br />
liet eiland tot het ander jammerden zieken, die men<br />
reeds lang als ongeneesbaar had opgegeven, naar MA<br />
KANDAL, en zonden tot hem, om eenig blad of wortel<br />
, dat hun in de meeste gevallen hulp verfchafte.<br />
Zo was de jonge MAKANDAL alleen door weldaadigheid<br />
en fmaak tot vermaaken bekend. Gelukkig, had hy zyne<br />
vermogensfteeds tot onfchuldigeoogmerken gebruikt;<br />
doch zy werden ras de bron van de grootfte misdaaden.<br />
In een ouderdom van vyf- of zestien jaaren<br />
ontvlamde de liefde zynen boezem , en beheerschte<br />
hem met het fchriklykfte geweld. Intusfchen<br />
voedde hy echter nog geen uitfluitende hartstocht<br />
voor een byzonder voorwerp ; maar jeder vrouw,<br />
Ri's die.
OP « E T EILAND S T. B6M.ING0. 6lf<br />
De opziener , die niets meer wenschte dan MA<br />
KANDAL op den een of anderen misflag te betrappen ,<br />
verdubbelde zyne waakzaamheid. Doch vergeefs.<br />
Men had den flaaf nooit iets te vervvyten. Toen eindelyk<br />
zyn medeminnaar zag, dat hy geen oorzaak<br />
vinden kost om hem te bettraffen, was hy op het een<br />
pf ander voorwendfel bedagt. Op zekeren dag dat<br />
zy midden in een zuikerpJantaadie waren , beval hy<br />
hem op de buik te gaan liggen en vyftig geesfelflagen<br />
|e ontfangen. MAKANDALs hoogmoed, was. over deeze<br />
onrechtvaardigheid gebelgd. In plaatfe van zich te<br />
verootmoedigen , en alle de andere flaaven, die verbaasd<br />
en vol mededogen daarby Honden , tot voorbidding<br />
en bemiddeling te fmeeken, wierp hy veeleer<br />
Zynen medeminnaar de gereedfcliappen van den arbeid<br />
met verontwaardiging voor de voeten , en zeide, dat<br />
zulk een wreed bevel voor hem het lëin der vryheid<br />
was. Op hecter daad vloog hy naar de gebergten, in<br />
fpyt der Woede van den opziener , en de fchynbaare<br />
vervolging der Negers, die zich. niet veeL moeite gaven<br />
om hem intehaalen.<br />
Op dusdaanige wyze de onrechtmatige ftraffe van<br />
een Europeesch Despoot, ontkomen , verbond hy zich<br />
met de Maroneu of weggeloopen flaaven, en 'er venliepen<br />
twaalf jaaren , eer hy betrapt kost worden.<br />
Desniettegenflaande onderhield hy nog fteeds briefwisfeling<br />
met zyne voormaalige medeflaven, en 'er<br />
wierd geen feest van eenig aanbelang onder hen gevierd<br />
, op 't welk hy niet de. Coryphaeus geweest<br />
was. Doch hoe kwamen 'er dan de. Negers, toe, om<br />
hunnen propheet te verraaden? want hy was listig genoeg<br />
, om hen eindelyk te doen gelooven, dat hy bo-<br />
Ye^natuuj-lyke krachten en godlyke ppenbaaringen had,<br />
ÏU 3 Hy
Jtt$ i|A S A N DAL, EEN' NEGER,<br />
Hy had namclyk aan het boveqftji gedeelte van eer*<br />
rotting,.die uit orangc-boóinen hout vervaardigd was %<br />
met veel kunst een kleine menfehelyke gedaante gesneden<br />
, die , zo dikwils men aan het achterlte gedeelte<br />
van het hoofd roet den vinger drukte , oogen<br />
en lippen roerde , en levendig fcheen te zyn. Van<br />
dit beeldje beweerde hy , dat het hem ieder voorgelegde<br />
vraag béandwoordde , en orakelfpreuken gaf.<br />
Het is ook zeker, dat het nooit gedwaald heeft„<br />
wanneer by door hetzelve iemand den dood liet voor-,<br />
fpellen.<br />
De groote kennis , die MAKANDAL , van de kruidkunde<br />
had , Helde hem in ftaat , op St. Domingo<br />
verfchekien vergiftige kruiden te ontdekken , waardoor<br />
hy zich eenen uitgebreiden roem verwierf.<br />
Zonder de middelen te noemen, waarvan hy zich bediende,<br />
plagt hy te propheteeren, dat deeze of geene<br />
Neger , deeze of geene Negerin , die dikwils vyftig<br />
mylen van hem afwoonden , nog denzeifden dag, of<br />
den volgenden morgen fterven zoude ; en zy, wien<br />
deeze propheetie betrof, vernamen zeer ras met<br />
ichrik dat dezelve vervuld was.<br />
De wyze, waarop hy deeze euveldaaden ter uitvoerbragt,<br />
die niet eer ontdekt wierden , voor dat hy ze<br />
tot buitenfpoorigheid dreef, was de volgende : De<br />
Negers houden allen veel van den handel, en in onze<br />
Cokmiën vindt men 'er vtelen , die in verfcheiden<br />
plantaadien met Europeefchen waren te koop loopen,.<br />
omtrent zo als by ons de gahnteriekraamers. Ondei<br />
deezen had MAKANDAL zyne leerlingen en yverige<br />
aanhangers, door middel van welken hy ieder goéde<br />
of kwaade daad verrichtte, welks uitvoering hy verjongde.<br />
Ook zyn de Negers gewoon de deugd der<br />
gast-
OP M E T EILAND S T. DOMINGO, ÖIQ<br />
gastvryheid met den naauwgezetften yver te oefenen,<br />
cn altyd eenige fpyzen met eikanderen te nuttigen,<br />
zo dikwils zy eikanderen, zelfs na eene korltondige<br />
fcheiding, wederzien. Wenschte dus MAKANDAL<br />
hier of daar den een of anderen van kant te helpen,<br />
dan kogt hy een van deeze kraamers , die zyn vriend<br />
was, om, ten einde zulk een perfoon zekere kruiden<br />
of vruchten te geeven , die , gelyk hy zeide , een<br />
ieder, die ze at, den dood moesten kosten. In plaats<br />
van op de gedachte te vallen , dat MAKANDAL de<br />
vruchten vergiftigd had , fldderde zulk een mensch<br />
veeleer voor de kracht van 't toverbeeld, dat hy op<br />
zyn ftok droeg , en volbragt de bevelen, van den gewaanden<br />
profeet , zonder het te wagen met iemand<br />
daarover te fpreeken.<br />
Zyne vrienden vonden m hem fteeds eenen geduchten<br />
wreeker , en zyne medeminnaars , zyne trouwlooze<br />
minnaaresfen , en vooral de zulken, die hem<br />
haare gunften weigerden , wierden het flagtoffer zyner<br />
wreedheid, Doch de liefde, die hem zo zeer begun^<br />
ftigd had , die liefde , ter wier gevalle hy geduurig<br />
euveldaaden op euveldaaden beging , veroorzaakte<br />
eindelyk zyn verderf, en deed hem de verdiende ftraffe<br />
ondergaan.<br />
, MAKANBAL had twee vertrouwde noodhulpen by<br />
zich , die hem blindelings ten dienfte Honden. De<br />
een heette TRYSSFLO , de andere MYOMBE , en het is<br />
waarfchynlyk, dat zy alleen grootendeels met de middelen<br />
bekend waren , van welken hy zich bediende,<br />
om zich gevreesd en geacht te maaken.<br />
Op zekeren dag ging hy gewoonlyk naar de hooge<br />
Margauxbergen, en vergaderde, met de evengenoemde<br />
beide hoofden , een menigte Maronen om zich. Op<br />
Rr 4 de
6*20 MAKANDAL, EEN NEGER.<br />
de byna ontoegangkelyke toppen der bergen, hadden<br />
zy hunne vrouwen en kinderen, nevens eenige zeer<br />
goed aangelegde plantaadiën ; doch ook fomwyien<br />
kwamen gantfche gewapende fchaaren van deeze plunderaars<br />
, onder het geleide van MAKANDAL , in de<br />
nabygelcgen plantaadiën afdroomen , om fchrik en<br />
verwoesting rondom zich te veripreiden , of diegeenen<br />
uit dezelven te verjaagen , welken den propheet<br />
niet gehoorzaam geweest waren.<br />
Daarenboven had hy een menigte jonge Negers op<br />
zyne Zyde getrokken, die hem van alles, wat in hunne<br />
plantaadiën omging , herigt kosten geeven. Onder<br />
deezen was ook SENEGAL ZAMI , oud agttien jaaren,<br />
fchoon als ApoJlo van Bclvidere , en vol geest<br />
en moed.<br />
Op zekeren Zondag ging ZAMI op een gastmaal in<br />
een plantaadje , welke drie mylen van die van zyn<br />
Heer aflag. De dans had, by zyne aankomst, juist<br />
haaren aanvang genomen. Een menigte (laven , die.<br />
eenen kring gelloten hadden , (tonden van vermaak<br />
en verwondering weggerukt , toen hun oog viel op<br />
een jong meisje uit Congo, welker naame SAMBA<br />
was. Zy danste met eene bekoorlyke bevalligheid, en<br />
vereenigde met haare toverblikkcn eene befcheidenhekl<br />
vol onfchuld en zagte inneemendheid. Zy was tenger<br />
van gefhdte, en in haare bevallige en ongemaakte beweegingen<br />
was zy het tedere en buigzaame riet gelyk,<br />
dat door een koel windje heen en weder geflingerd<br />
wordt. Haare vonkelende oogen, die zich onder de<br />
breede wenkbraauwen half verfchuilden, fchootendoodelyke<br />
draaien. De witheid haarer tanden overtrof<br />
de fneeuw. en de kleur van haar gelaat, zo zwart als<br />
ebbenhout, deed haare onvergelykelyke bekoorlykheid<br />
nog
OP HET EILAND ST. DOMIN.CO. 6*21<br />
nog meer affteeken. Nauwlyks had ZAMI haar gezien<br />
of hy gevoelde reeds in zyn hart de eerfte indrukken<br />
der liefde. Op hetzelfde ogenblik wendde ook het<br />
geluk de fchoone oogen van SAMBA naar ZAMI heen ,<br />
en zy wierd door denzelfden pyl gewond, die zo even<br />
het hart van den jongen Neger doorboord had.<br />
Nadat de dans geëindigd was, zogt de een des anderen<br />
gezelfchap , om eenige gelukkige ogenblikken<br />
by eikanderen te genieten; en by de feheiding beloofden<br />
zy elkander' zo dikwils mogelyk te bezoeken.<br />
Beiden waren zy den gantfchen dag bezig met de»<br />
arbeid; doch zoras de zon aan den gezichteinder onderging<br />
, kwamen zy op een afgelegen plaats byeen,<br />
alwaar zy midden in een lustwoud vart geurige oran»<br />
geboomen, op een met groen gezierden heuvel, onder<br />
eenen vrolyken, nooit door wolken benevelden, hemel,<br />
in tegenwoordigheid der vonkelende Herren, door de<br />
ftilte van den nacht begunftigd., in de tederfte omhelzingen<br />
de doortintelende' geneugten der liefde fmaakten,<br />
en onder dit genot van het zoetlte gevoel elkander<br />
over. de noodzakelykheid vertroostten, die hunne<br />
omltandigheden hen oplagen , om, nog eer het morgenrood<br />
den hemel, verguldde, yan eikanderen te<br />
icheiden.<br />
Deeze gelukzaligheid duurde byna zes maanden.,<br />
toen SAMBA gevoelde, dat zy ras moeder worden zou.<br />
Het is onmogelyk de vreugde, van ZAMI te bcfehry T<br />
ven , toen hy deeze nieuwsmaare hoorde. Hy was<br />
nog in de bedwelming zyner ylhoofdigheid, toen hy,<br />
by het aanbreeken van den dag, SAMBA verliet, en by<br />
het intreden van zyne hutte MAKANÖAL vond , die<br />
hem opwachtte, MAKANDAL , die van ZAMI'S- geluk<br />
en liefde niets wist, fprak hem dus aan:<br />
Rr 5 „ ZAMI;
yZ% NAKANOAL, f EN XE GEK<br />
ZAMI, gy kea-E de vreesfelyke kracht van myn<br />
toverbeeld ; verheug u dus , dat gy zyne genade<br />
„ gevonden , en zyn vertrouwen verdiend hebt. Ga<br />
s, naar ginefche plantaadje de fchoone SAMBA zoe-<br />
„ ken, die tot heden alle geloften van haare aaubid-<br />
„ ders verfmaad , en my reeds langer dan een jaar<br />
„ door eene beftendige weigering beledigd heeft,<br />
„ Verzoek haar eene verfrisfehing met u te neemen,<br />
„ en werp, zodra zy van zins is te eeten, dit poeder<br />
„ heimlyk in den Calilou,, zo zal het haar het leven<br />
„ rooven." (*)<br />
ZAMI, ontfteld over deeze reden , wierp zich voor<br />
MAKANDAL'S voeten , brak in traanen uit, en zeide:<br />
MAKANDAL , hoe kunt gy liet van my vorderen, om<br />
de volmaaktfte fchoonheid , die ons land ten fieraad<br />
firekt, aan uwe wraake opteoïferen. Weet, dat ik<br />
SAMBA aanbid , en van haar teder bemind wordt,<br />
en haare liefde zal binnen kort den ongelukkigen ZAML<br />
den eernaam van vader fchenken.<br />
Terwyl hy deeze woorden uitboezemde, omhelsde<br />
hy de kniëu van den woesten MAKANDAL , die, woedende<br />
vsn toorn eenen begunftigden medeminnaar<br />
voor zich te zien , zynen degen trok , en hem zonder<br />
twyfcl aan zyne wraake zou hebben opgeolferd , zo.<br />
hy niet de ftemme van eenige Europeeërs geho rd<br />
had , die hunne flaven tot den arbeid riepen. Hy<br />
hield dus flegts zo. veel tyd over, als nodig was, om<br />
zich zeiven , met de grootlie gezwindheid , in veiligheid<br />
te fielien, en, zonder verder aan de gevolgen te<br />
denken, liet hy het giftpoeder in de handen van ZAMI.<br />
ZAMI<br />
(*) Een foepe, die de Negers uit zekere foort vaa pl»»teu<br />
maaken
OP- HET EILAND S "F. BOMINCO, éaj<br />
L ZAMI befloot in't eerst den, opziener alles te ontdek,-»<br />
ken, doch hy had nog altyd ontzag voor MAKANDAL ,<br />
wiens toverbeeid hy vreesde , en hield het daarom,<br />
raadzaamer voor als nog te zwygen.<br />
De dag fcheen hem onyerdraagjyk lang, hy was in<br />
diepe droefheid en onrust; doch na voltooiden arbeid<br />
fpoedde hy weder naar zyne beminde in het orangewoud.<br />
Zy was nog niet daar, Lang zweefde haar geliefde<br />
tusfehen vrees en hoop, en verwachtte haar met een<br />
onbefchryflyk ongeduld,. Ieder ogenblik dage hy het<br />
ïuifchen haarer treden te hooren ; het geringlte geluid<br />
, de zagtfte beweeging. der boomen vermeerderden,<br />
de begoocheling , en deeden zyn hart van vreugde<br />
kloppen. Doch toen hy gewaar wierd , dat het beitemde<br />
uur yoorby was, maakte zich het vreesfelykfte<br />
voorgevoel meester van zyne ziele; hy gaf zich aan<br />
dc fchriklykfte vermoedens over , en liet alle hoop.<br />
vaaren, om het dierbaarlte voorwerp zyner liefde tc<br />
zien ; want reeds verkondigde hem de groote beer<br />
den middernacht. Van. ongeduld gedreven ylde hy<br />
naar de wooning van zyne beminde SAMBA, Dc<br />
vrees van eene vreemde plantaadje te floeren, kost zyn<br />
verlangen niet onderdrukken, nog hem langer tegenhouden<br />
te onderzoeken., wat 'er van zyne beminde<br />
geworden was.<br />
Doch wie kan de ontroering , het hartewee , en.<br />
wanhoop van den ongelukkigen ZAMI fchilderen ,<br />
toen hy reeds voorde hutte zyner aangebeeddezAM-BA<br />
het klaaggefchrei van eenige Negerinnen hoorde, en<br />
by zyne intreede in. de hutte , zyne beminde zieltoogende<br />
op een mat zag uitgeftrekt liggen. Nog eenmaal<br />
opende zy haar uervende oogen , ftrekte haare<br />
hand
and naar hem uit, ftajueklc den naam ZAMI en —=•<br />
iherf.<br />
ZAMI zeeg halfdood naast haar neder. Men droeg<br />
hem zinneloos weg , en verhaalde hem eerst den an-.<br />
deren morgen , dat eene Negerin met koopwaren in<br />
deplantaadje geweest was, en met SAMBA gelpysd had.<br />
Nu ontdekte hy , wat hy van MAKANDALS oogmerken<br />
wist, en toonde het poeijer, dat door een fchei*<br />
kundige te Caap Francois onderzogt , en voor het<br />
fchriklykft-e gift verklaard wierd.<br />
Thans begon men de oorzaaken van zo veele plots-<br />
Hngfe fterfgevallen te argwaanen , die onder de Negers<br />
voorvielen. Men fidderde, wanneer men aan het gevaar<br />
dacht dat de gantfche Colonie dreigde. De vredenrichters<br />
vierden in het gantfche land rondgezon-.<br />
den , om MAKANDAL te vatten ; doch zy tvvyfelden<br />
reeds, of het hun wel gelukken zou, toen ZAMI zich<br />
aanbood, om hem in hunne handen te leveren.<br />
Hy wapende zjch alleen met een kolf van guava-.<br />
hout , en loerde op hem in een lioilen weg van het<br />
gebergte , waarin MAKANDAL gevlugt was. Hy had hier,<br />
reeds vyf dagen ophemgewagt, toen hy eincielvk op*<br />
den zesden dag MAKANDAL met twee Maronen hoorde,<br />
aankomen, ZAMI fpror.g piosling uit zyn fchuilhoek,<br />
en floeg de beide makkers van MAKANDAL ter aarde j<br />
MAKANDAL trok zynen degen , om ZAMI te doorüeeken,<br />
doch deeze floeg hem denzeiven met zvue<br />
kolf uit de hand , ftortte als een pyl op hem af<br />
hield hem vast , boud hem met zynen langen gorder<br />
de handen op den rug , en fleepte hem zo naar de,<br />
kaap.<br />
Eenigen van MAKANDALS vertrouwlingen wierden<br />
insgelyks gevat, en bekenden, toen zy op.den pyrn<br />
bank;
CF HET EILAND S Ti DOMINGO. 02$<br />
.bank gebragt vrierden , het geheim der vergiftiging.<br />
Nog meer ! Zy verklaarden zelfs , dat MAKANDALS<br />
oogmerk geweest was, het grootfte deel der planters<br />
in 't geheim van kant te helpen , of ze ten minften<br />
door vergiftiging van alle de flaaven, die hen toegedaan<br />
fcheenen, te ruineeren; dat hy eindelyk het gantfche<br />
geflacht der blanken door een algemeen bloedbad<br />
had zoeken uitteroeijen, om zich daardoor toteenverlosfer<br />
en heer van het gantfche eiland te maaken.<br />
- De zekerheid van deeze vreesfelyke famenfweering<br />
wierd ook nog door het getuigenis van meer anderen<br />
van MAKANDALS vertrouwden bevestigd ; fchooa hy<br />
zelf nooit iets bekennen wilde, maar zyne kloekrnoeuieheid<br />
en dweepery, zelfs midden in de vlammen, behield<br />
, terwyl hy met zeker vast vertrouwen van den<br />
brandftapel afriep , dat het vuur zyn lichaam zou ontzien<br />
, en in plaats van te fterven, zyn tegenwoordige<br />
gedaante alleen zou veranderen, en dat hy dus om zyn<br />
volk te befchermen, als een groote vlieg, vogel of ïlang<br />
nog verder op her eiland zou blyven. Zyne reden deed<br />
de onkundige Negers geloven, dat zyn toverbeeld hem<br />
nog fteeds befchermde, en deeze gedachte fcheen ook<br />
voor eenige ogenblikken , door eene zonderlinge omftandigheïd<br />
, begunftigd te worden. Men had namelyk<br />
een paal in de aarde geflagen , waartegen een brandftapel<br />
van zoden was opgericht , en waaraan MAKAN<br />
DAL , door middel van een yzeren halsband, vastgemaakt<br />
was. De infpanning zyner krachten, toen men<br />
den brandftapel aauftak, was zo groot, dathy den paal<br />
uit den exond rukte, en met denzelven tien of twaalf<br />
fchreden midden door de aanfchouwers ging. Op dit<br />
ogenblik fchreeuwden aiie de Negers : een wonder!<br />
Doch een foldaat, die 'er juist digtby was, bewees<br />
hem
ÖS5 BE GESCHIEDENIS VAN MAKANDAL.<br />
hem ras, door een houw met zynen fabel, dat hy ma*.<br />
tiger was dan de gewaande propheet, die nu weder<br />
op den brandftapel geworpen , de ftraffe leed, die hy<br />
zo wel verdiend had.<br />
Dit was dc oorzaak van de verwoestingen , die door<br />
het vergift op het eiland St. Domingo aangerecht waren<br />
, alwaar dergelyke boosheden wel zeldzaamer geworden<br />
, maar nog niet geheel uitgeroeid zyn.<br />
Wat ZAMI betreft, nadat deeze zyne ongelukkige<br />
SAMBA gewroken had, benam hy zich zeiven het leven<br />
, om, gelyk hy hoopte, met eene beminde weder<br />
vereenigd te worden , zonder welke hem het leven<br />
een onverdragelyke last fcheen.
IV.<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N.<br />
BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE<br />
KUNSTEN,<br />
E N<br />
M E N G E L W E R K .
T A F E R E E L<br />
V A N<br />
62$<br />
NAPELS , GROOT GRIEKENLAND EN SICILIEN,<br />
O F V E R S L A G<br />
van het prachtig werk ,<br />
V O Y A G E PITTORESQUE DE NAPLES E T DE SICJLEi<br />
Derde en laatfte Stuk.<br />
S I C I L I E N .<br />
Niet minder belatigryk dan het overige gedeelte van<br />
Groot-Griekenland , waaronder het ook voorheen<br />
begrepen was , isSiciliën, door deszelfs alouden luis<br />
ter, buitengemeenevruchtbaarheid,gedenkteekenen en<br />
fiatuurverfehynzels. De Grieken hebben het bebouwd,<br />
befchaafd en verfraaid. Hier was de wieg van hunne<br />
fabelleer, welke HOMERUS en na hem VIRGILIUS met<br />
alle de bevalligheden der verbeelding verüerd hebben;<br />
Hier is het Herdersdicht ter waereld gekomen; THEO-<br />
CRITUS en MOSCHUS , de twee eerfte en grootfte mo*<br />
dellen in deeze foort van gedichten, waren van Syra-<br />
cufe geboortig. De fchoone hemel, het met kudden<br />
overdekte land, het onfchuldige zachte herdersleven *<br />
dat zy altyd voor oogen hadden, heeft hen bezield,<br />
en dus hebben zy de weldaadige natuuT bezongen.-<br />
Dichrers, Redenaars en Wysgeeren hebben in dit<br />
aloude verblyf der kun (ten gebloeid. Sidliën heeft zyn<br />
- É B N O S L W J \\ ü. S-s iotm
6$0, TAFEREEL VAK GROOT GRD3KENLANO,<br />
roeinryke eeuwe gehad, die met die van PERICLES erl<br />
ALEXANDER om den voorrang itryden kost. Hier<br />
fchreef DIODORCS zyne gefchiedenis, hier reisde PLA-<br />
TO , hier bragt EMPEDOCLES de leere der wysheid in<br />
fchoone vaerfen over , XENOPHANES , SIMONIDES<br />
ZEXO kwamen hier eenevryplaats zoeken; hierwydde<br />
ARCHIMEDES zyr.e talenten , zyn vindingryk brein en<br />
zyn gantfche leven aan zyn vaderland met een<br />
woord: Siciliën kost zich door zyne aankweeking der<br />
kantten , zynen fmaak , zyne gedenkteckenen, met<br />
het gantfche overige Griekenland in eenen niet ongel;.ken<br />
wedltryd inlaaten. Doch toen het in het vervolg<br />
door de Romeinen onder het juk wierd gebragt, behield<br />
het van alle deeze voorrechten niets overig, darr<br />
hetgeen de menfehen het niet ontrooven kosten, de<br />
fchatten der natuur , zyn fchoon climaat, en zyne<br />
buitengemeene vruchtbaarheid , eu toen wierd dit<br />
eiland de voedende moeder en zoogvrouwe van zyneoverwinnaars<br />
, de koornfehuur en voorraadskamer<br />
van Rome.<br />
Dit alles ftelt ons de Schryver van de voyage pittoresque<br />
voor in eene voorreden, die hy aan het hoofd<br />
van deeze twee laatlte deelen , welke alleen aan Siciliën<br />
gewyd zyn , geplaatst heeft. In den loop van eene<br />
zo lange , zo moeiiyke en kostbaare onderneeming<br />
zou mogelyk een ander ten langen lesten zich aan nalatigheid<br />
fchuldig gemaakt hebben; doch zo deed onze<br />
Schryver niet , die veel eer zyne zorg en pogingen<br />
verdubbeld fchynt te hebben , om ons dit ten allen<br />
tyde zo beroemde land , dat nog heden ten dage het<br />
voorwerp is der nafpooringen en onderzoekingen van<br />
alle liefhebbers van natuur en kunst , zeer beiangryk<br />
te maaken en als zodanig vooneitellen.<br />
He:
'EN DEÊZELFS LAND S T REE KÉN. 6%t<br />
Het zy men zich te Napels infcheepe, of, gelyk onze<br />
Reizigers, van Reggio aan boord gaa, moet men<br />
toch door de Scyllaen Charybdis weder terugkomen,<br />
vanwaar men Mesfina ontdekt , dat zich als een Amphitheater<br />
en onder een halfcirkelvormige gedaante<br />
verheft, en het fchoonfie gezicht oplevert, dat men<br />
ergens kan aantreffen. De haven is de wydfte op de<br />
gantfche middeliandfche zee , en mogelyk de fchoonfie<br />
, die de natuur gevormd heeft. In eene larfgte van<br />
meer dan een halve myl is zy met eene ry van gebouwen<br />
bezet, die, van wegens haare regelmaatigheiden<br />
pracht, den naam van Palazzata verdiend en bekomen<br />
hebben. Dit gezicht van de fchoonfie zeekust, dat<br />
zich dus in geene andere ftad opdoet, en het inwendige<br />
gedeelte der ftad, dat met ftandbeelden, colonnaden,<br />
openbaare markten en fonteinen is opgefierd,<br />
maaken uit Mesfina eene der bekoorlykftc en aanlachgendfte<br />
woonfteden der gantfche overige waereld.<br />
Helaas! wy fpreeken van hetgeen Mesfina voor onze<br />
Reizigers geweest is, en nu reeds niet meer beftaat. Het<br />
fchriklyk ongeval , dat Calabriën verwoest en omgekeerd<br />
heeft , heeft ook Mesfina verwoest en omgekeerd,<br />
en van deeze kostbaare gebouwen, van<br />
deeze ryke Facaden, van deeze ry van paleizen is niet<br />
meer overig , dan de gedachtenis en de teekeningen<br />
onzer Reizigers (*).<br />
Wanneer men dus langs de kusten heenvaart , en<br />
een bergagtige woeste ftreek doorwandelt, komt men<br />
te Taormina , welke de oude ftad Tauromenium is<br />
alwaar<br />
C*) Ook heeft des Konings fchilder, de Heer HOUEL,<br />
ens de gezichten van Mesfina voor de verwoefting deezer<br />
"ad gegeven, en voor de vergetelheid bewaard.<br />
Ss a
63: TAFEREEL VAN GROOT GRIEKENLAND ,"<br />
alwaar, by ieder fchreede, de afwisfelendfte en byzonderfte<br />
liggingen ons noodzaaken ftilteftaan ; doch<br />
hetgeen het greetig oog van den Reiziger het meest<br />
tot zich trekt, is het theater, dat door zyne verwonderingswaardige<br />
aanlegging, en verbazend gelukkige inftandhouding<br />
niet anders dan als een wonder van natuur<br />
en kunst kan befchouwd worden. Evenwel was Taormiua<br />
geen ftad van den eerften rang, en wy zien daar<br />
echter een overblyfzel van een gedenkftuk, dat door<br />
Burgers van een kleine republiek was opgetrokken,<br />
en 50,000 aanfchouwers bevatten kost.<br />
Voor het overige moet men niet denken, dat by de<br />
Ouden het theater flegts dat geene was, wat het by<br />
ons is, dat het alleen tot beuzelachtige vermaak-<br />
Jykheden gediend heeft, dat men tusfehen vier muuren<br />
in duistere en eng aangelegde zaaien vergaderd en<br />
opgelloten was , om daar van minnaryen te fpreeken<br />
en te hooren , en dat de veile poon niet anders dan<br />
voor geld open ging. Neen het was een<br />
vrye en openftaande plaats , met prachtige portaalen<br />
omgeeven,waartoe aan ieder Burger de intrede veroorlofd<br />
was; hier vergaderde het volk om over vrede en<br />
oorlog te fpreeken, en over alles te beraaden, wat het<br />
welzyn van den ftaat kost bevorderen. Hier gaf men<br />
aan de gantfche vergaderde Natie feesten en fchouwfpeelen<br />
, die eigenaartig ingericht waren om hunnen<br />
moed te verhoogen, en hunne vaderlandsliefde te ontvonken<br />
en te onderhouden. Den gantfehen overigen<br />
tyd was het theater de algemeede vergaderplaats der<br />
burgers , die daar gemeenfchaplyk de belangen der<br />
repubüek behandelden , en gevolgelyk waren zy<br />
genoegzaam allen met de groutfte pracht aangelegd en<br />
gebouwd. Zo was ook dit, waarvan wy fpreeken, —<br />
en
EN BESZELF5 LANDSTr.EEKEN. 633<br />
en hierom heeft onze Schryver zich in 't byzonder toegelegd<br />
om eene zeer omftandigebefchryving daarvan te<br />
geeven. Vcrfcheidene plaatenzyn door hem ingericht,<br />
om de ontwikkeling van den aanleg en de grondligging<br />
zo wel als de uitvoering en wederherltelling van dezelve<br />
voor het oog van den leezer bloot te liggen.<br />
Hoe meer men den .Etna nadert, des te vruchtbaarder<br />
wordt het land, dat, door de benevelende warmte<br />
yan den Vulcaan bezwangerd, met alle voortbrengfelen<br />
der natuur als overdekt is. Onze reizigers beproeven<br />
het den fchriklyken berg van deezen kant opteklauteren<br />
, om aan de tegenovergeftelde zyde , waar<br />
Catanea ligt , weder afteklimmen ; doch zy vinden<br />
hier zoveele hindernisfen , dat zy genoodzaakt zyn<br />
hunne onderneeming optegeeven, en vooreerst Catanea<br />
te bezoeken, en dan den .Etna van dien kant aantepakken,<br />
daar hy de minde ruuwheid heeft, en meer<br />
rustplaatfen en hulpmiddelen aan de hand geeft.<br />
Catanea, een der oudfte deden van Siciliën, is nog<br />
heden een der bloeijendde. By ieder fchrede vindt<br />
men de fpooren van haaren ouden glans ; nog ziet<br />
men de ruïnen van het Theater , vanwaar ALCIBIA-<br />
DES, by den tocht der Athenienfers naar Siciliën, een<br />
aanfpraak aan het volk deed. De menigte, greetig om<br />
deezen buitengemeenen man te zien en te hooren,<br />
was in de fchouwplaats byeengelopeu, en, terwyl hy<br />
hen door de bevalligheid van zyn perfoon en zyne<br />
welfprekendheid innam, maakten zich zyne troepen,<br />
die buiten gebleven waren, meester van de ftad. In<br />
verfcheiden tydperken heeft Catanea hetzelfde noodlot<br />
ondervonden, dat HERCULANUM getroffen heeft ; zy<br />
is vau tyd tot tyd door de vuurasfche en lava van den<br />
-Etna, even gelyk de andere door die van den Yefjjj<br />
Ss 3 vius
634 TAFEREEL VAN GROOT GRIEKENLAND,<br />
vius bedekt geworden; de ontdekkingen, die men da«<br />
gelyks doet , getuigen van deeze omwentelingen , en<br />
de Prins van Biscaris, een der rykfte Heeren van Siciliën,<br />
die door zyn liefde voor de kunst bekend is,<br />
heeft in den grond van de ftad aanmerkelyk laaten<br />
graaven , omdat zy een andere ftad onder haare fundamenten<br />
verbergt.<br />
Van alles wat deeze plaats belangryk kan maaken,<br />
trekt niets het oog zo zeer tot zich , en geeft niets<br />
de verbeelding zo veel bezigheid , als de muur, die<br />
door de koudgeworden lava om de ftad Catanea is omgetrokken<br />
, en die eene gedoegzaame yzeren horstweering<br />
om dezelve uitmaakt, en zich tot eene hoogte<br />
van vyftig tot zestig voeten verheft. In den jaare 1663<br />
is deeze ftad byna geheel omgekeerd geworden; doch<br />
wat vermag de kracht der gewoonte of veeleer het<br />
voordeel der onbegrypelyke vruchtbaarheid niet? Zy,<br />
die aan den rand van deezen vuurkolk woonen, leeven<br />
daar in de grootfte gerustheid , en nog heden is<br />
Catanea door haaren rykdom en bevolking de tweede<br />
ftad van Siciliën.<br />
Bezield van een cnthufiasmus, dat het gezicht deezer<br />
ftreeken zo ligt verwekken kan, en door de Zwarigheid<br />
Zelve en het weinig gellaagde gevolg Van hunne<br />
eerfte ondernecming aangefpoord, belluiten zy tot een<br />
tweede reize op den Aitna, Deeze Vulcanifche Kolos ,<br />
welks hoofd zich in de wolken verheft , is in vérfcheiden<br />
ftreeken verdeeld , naar de verfchcidene<br />
luchttemperamenten, die men aldaar aantreft. Het benedenfte<br />
deel, of de voet des bergs Regione Piemonte-<br />
Je , heeft eene verbaazende vruchtbaarheid, is wel btg*<br />
bouwd en met bevallige wooningen bedekt. De tweede,<br />
ftrcek, Regione Sylvqfa, is met onmeetbaarc bos-<br />
fchqij
ÉN DÉSÜELFS LANBSTRËÏKÈk 6§S<br />
•fchen bedekt, en heeft boomen zo oud als de waereld.<br />
'Er munt hier een boom uit, di eento Cavallj,<br />
genaamd, omdat honderd paarden zeer gemaklyk<br />
Onder zyne fchadüwen kunnèn ftaan. De derde is een<br />
Iheeuwftreek , Regione Scoperta , die van alle groen<br />
beroofd is , en waar niets groeijen kan , terwyl zes<br />
mylen ver alles met fneeuw bedekt ligt.<br />
Wanneer men deeze fneeuwgevaarten, die zo veele<br />
eeuwen op elkander geftapeld gelegen hebben, is<br />
opgeklauterd, komt men aan de laatfte ftreek, welke<br />
dën geheelen top van den Mtm in zich bevat. Dit is<br />
éën yskegel, die byna altyd' onbeklimbaar is % en in<br />
welks midden de Vulcanlfehe beker zelfs met zyn verfchrikryk<br />
wydgaapende opening ftaat. Deeze ysklip<br />
is door vuurkolken van den Mtaa omringd, en zelfs<br />
de vlammen , die daaruit voortfpringen , kunnen dit<br />
ëeuwige ys niet doen fmelteh ; men gevoelt daar ter<br />
gelyker tyd een zeet hevige koude en een overmatige<br />
bitte.<br />
Van Catanëa af tot aan deeze plaats , waar cfe onverzaagdfteman<br />
flegts kan komen, zyn veertig mylen a<br />
éAi is omtrent, veertien van onze mylen , die men<br />
niet dan met veel moeite en niet zonder groot gevaar<br />
kan op- en overklimmen. Dan treft men den philofophlfchen<br />
tooren aan , die zynen naam van EMPEDO-<br />
CLÉS gekregen heeft, dié, gelyk zekere overlevering<br />
ïë*t, hier omkwam, toen hy op een onvoorzichtige<br />
Wyze' dit groote wonder dei- natuur al te naby onder-.<br />
Zoeken en doorgronden wilde. De Vulkaan heeft drie<br />
openingen, of drie verfcheiden vuurkolken, en uit de<br />
mïddeïfte komen gedüurig vuurdampen voort, die zo<br />
fiiid zyn als de waereld,<br />
Van dit ftandpunt der waereld den opgang der zon<br />
Ss 4
TAFEREEL VAN GROOT GRIEKENLAND ,<br />
te zien , is het r<br />
grootfte en fchoonfie tooneel , dat<br />
het menfchelyk oog kan bcfchouvven ; en onze reizigers<br />
vonden zich voor alle hunne vermoeijingen<br />
fchadeloos gefield , toen zy op deeze plaats dit majeftueus<br />
tooneel mogten bywoonen , dat men vergeefs<br />
tracht te befchryven , en dat genoegzaam het<br />
ontwaaken der natuur is.<br />
Indien nog iets in ftaat was, het dagverhaal onzer reizigers<br />
belangryker maaken, dan zou't het verhaal eener andere<br />
reize zyn, die de Commandeur, de Heer van DOLO-<br />
MIEU ,gedaan heeft.Men ftaat verwonderd over de onverfchrokkenheid<br />
en bedaardheid van deezen bekwaamep.<br />
waarneemer der natuur. Met een woord, de Heer<br />
Abt van S ¥<br />
** heeft niets ycrgeeten, wat aan de majestueusheid<br />
van het voorwerp flegts immer beantwoorden<br />
kan. Twintig plaaten, die de gezichten van Catanea<br />
, van den berg yEtna , en van de omliggende<br />
ftreeken afmaaien , kunnen de nieuwsgierigheid van<br />
den leezer volkomen bevredigen , die zekerlyk niet<br />
dan met moeite van deeze bekoorlyke tooneelen zich<br />
zal kunnen losrukken en verwydcren.<br />
Nu doorlooppn onze Reizigers , die op het feest<br />
van de heilige Rofalia , in welk ogenblik de ftad Palermo<br />
het glansrykst is, aldaar wilden aanlanden, het<br />
overige Siciliën. Onderweg doen zy Adranum aan ,<br />
waar men de vergeten* overhlyFzelen van een tempel<br />
van Mars vindt ; Contorbi , waarvan CICERO in zyn<br />
redenvoering tegen Verrcs fpreekt, en het als een der<br />
grootfte en fchoonfte ftcden des lands afmaalt; nu is<br />
het met monnikken en 3000 ongelukkige arme inwooners<br />
bevolkt; Argyra , de geboorteftad van DIODO,-<br />
RUS , die met Syracufe zelve om den voorrang ftreed,<br />
doch waar men heden te vergeefs eenige gedenkteeke-<br />
neu
EN DESZELFS LANDSTREEKEK. 637<br />
jien van deszelfs ouden luister aantreft; Sperlinga,<br />
dat niet meer is, doch dat voor een Frahschman, die<br />
Siciliën doorreist, lief en waard moet zyn , omdat<br />
het de eenige ftad was , die weigerde aan den Siciliaanfchen<br />
moordvesper deel te neemen.<br />
Quod Siculis placuit, Sperlinga fola negavit.<br />
Verder op vindt men het oude en beroemde Enna 9<br />
het vaderland van Ceres , die daarom onder de goden<br />
verdiende verplaatst te worden , omdat zy het eerst<br />
de menfehen , de voornaamfte en nuttigde aller kunften,<br />
den landbouw, geleerd heeft. Ceres is het beeld<br />
van de vruchtbaarheid des lands ; onder deeze ftrcek<br />
yan hetzelve is de wieg der kunst van den akkerbouw.<br />
De verhoogde verbeelding van den dichter, en buiten<br />
twyfel de dankbaarheid der volken hebben hier de<br />
wooningen der goden geplaatst, en de gefchiedfehryvers<br />
fpreeken hiervan even als de dichters, DIODORUS<br />
van Siciliën, CICERO, LIVIUS roemen ons het oude<br />
Enna, en deszelfs welriekende bloemen, en den tempel<br />
die aan Ceres gewyd is, die van de gantfche oud- »<br />
heid zo heilig gehouden wierd , dat van alle zyden<br />
van Siciliën en Itafiën het volk met even zo talryke<br />
hoopen en met even vuurigen godsdienstyver hiernaar<br />
toevloeide, als zy hedendaags naar Loretto loopen.<br />
ovinius plaatst hier de vervoering van Proferpina,<br />
welke uit het midden van den bloemhof en de haar<br />
omringende Nymphen digt by de zee voorgevallen is,<br />
welke federt deezen tyd den naam der godin behouden<br />
heeft. Alle oudheidkenners en Ciceroni des<br />
lands vergeeten niet dit te herhaalen, en den nieuwsgierigen<br />
deeze plaats met nadruk aantetoonen, die hen<br />
dan ook op hun woord gelooven moeten , want alle<br />
Ss 5 deeze
6$S TATERSSL VAN GROOT GRIEKENLAND,<br />
deeze wonderen zyn reeds lang verdweerten erj<br />
dit treurige en eenzaame land heeft niets meer, waaN<br />
aan men zo iets erkennen kan. De inwooners zyn in<br />
onwetendheid en ellende verzonken, ên kunnen hun<br />
ne verwondering niet genoeg te kénnen geeven,<br />
wanneer zy vreemdelingen zo verre zien komen, om<br />
ruïnen naartefpooren , tYeenen optezoeken , en deeza<br />
woe(tenj*eii in aanfchouw te neemen. Eindelvk wan<br />
neer men over de vlakte gekomen is, waar het oude<br />
Hymera lag , dat zo lang het oorlogstooneel tusfehen<br />
de Grieken en Carthaginenfers was , en waar DÏODÖ-<br />
RDS de baden van Hercules plaatst, komt men té Pa-<br />
lermo, de tegenwoordige hoofdftad van Siciliën.<br />
'Er zyn weinige {reden in Europa , waar dê alge=<br />
ïneene toon der gezelfchappen aangenaamer, de ma<br />
nieren ksfer en gemeenzaamer, de levenswys zagter<br />
én weekelyker, de vryheid volkomener en ongedwon-<br />
gener, met een woord de Franfche gemanierd<br />
heid meer in zwang is, dan hier. De fyke en wel<br />
lustige Palermitaners hebben ook hunne nachtwande<br />
lingen , niet op de openbaare markt, maar aan deri<br />
oever der zee en in een bekoorlyke {treek ; de frisfehè<br />
én zuivere lucht, die men daar inademt, de uitmun<br />
tende concerten en bevallige fehaduwen trekken tegeii<br />
den avond alles wat in dc ftad van eenig aanzien is^<br />
hierheen; hier is de vergaderplaats van alle fchoönhe-<br />
den van Palermo. 'Er heerscht op deeze wandelplaat-<br />
Zen, zeggen onze Reizigers, een allergeheimst duister<br />
dat ieder eerbiedigen moet; een ieder mengt zich daar<br />
önder den anderen, men verliest zich, men zoekt en<br />
rinrt elkander weder. Nooit gaat men te Paler-<br />
$p llaapen , dan nadat men een wandeling alla marinn<br />
gedaan heeft; het fchynt eên bevoorrechte plaats te<br />
zyn
!5N DESZELFS LANDSTRÉÈKEtf. $29<br />
iyn met volkomen aflaat voor allen , die êlkanderén<br />
daar ontmoeten, eii dat de Siciliafters, uit JÉÜCnt voor<br />
deeze plaats, hunne neiging tot jalouflê vergeten hebben,<br />
en dit gaat zo verre, dat hier geen fakkelen kómen<br />
durven , en alles verwyderd gehouden wordt<br />
wat de kleine, heimelyke vryheden in dwang mogt<br />
houden.<br />
De vreemdelingen verlaaten ongaarne een plaats,<br />
die voor hun zo veel bekoorlykheid heeft. Onze teekenaars,<br />
nadat zy dit fchottwfpel genoten, het paardenrennen<br />
bygewoohd, en het feest en de procesfie<br />
van de heilige Rofalia, welke de befchermgodin van<br />
dit land is , en in de oogéh van het volk de feesten<br />
ert de wagên van Ceres vervangt, gevierd hadden,<br />
bezoeken zy de latldftreeken rondom Palermo , die<br />
men de tuinen van Siciliën wel noemen mogt, komen<br />
door het oude HycCara , Wet vaderland van de beroemde<br />
Luis, die onder de bedorven Grieken het eerst<br />
het handwerk der wellustelingen beroemd gemaakt<br />
heèft, en bereiken nu Segéftum , welke ftad , indien<br />
men VIRGILIUS gelooven mag , door iEneas gebouwd<br />
is.<br />
Interen JEneas urbem defignat aratrc*<br />
De Segeftaners richtten uit dankbaarheid eenen tem-*<br />
pel op voor hunnen ftichter, en beweézen hem byns .<br />
godlyke eere. Niet minder beroemd was de tempel<br />
van Diana, van welke CICERO tegen VERRES fpreekt;<br />
doch boven allen muntte uit die van de godin Ceres ,<br />
waarvan men nog de overblyffelen ziet, welke volkomen<br />
behouden zyn op plaatfen, die vöor het overige<br />
onbebouwd en leeg ftaan, en dus van de onverfchilligheid<br />
det Sicilianers jegens meefterftukken van de<br />
kunst,
649 TAFEREEL VAN GROOT GRIEKENLAND,<br />
kunst, juist niet tot hunnen roem getuigen. Weinige<br />
gedenkteekenen doen zich van een zo voordeelige en<br />
inneemende zyde op als deeze tempel; en zy vertoonen<br />
voor het oog van den reiziger eene levendige<br />
voortelling van die edele en majeftueufe deftigheid ,<br />
welke de eerfte werken der Grieken en den oorfprong<br />
der Bouwkunst kenteekent. Onze Voyage pittoresque<br />
fielt ons ook in ftaat daarvan te oordeelen , terwyl zy<br />
ons dit gedenkteeken van verfchillende zyden voor-<br />
Helt en een nauwkeurig bericht van deszelfs bouwtrant<br />
geeft, 't welk alles met even veel getrouwheid als<br />
fmaak en geest is uitgevoerd.<br />
Langs de zeekusten landen osze teekenaars te<br />
Trapani, eertyds Drepanum , beroemd door de<br />
fchoonheid zyner vrouwen, en waar men nog, in 'c<br />
binnenfte gedeelte der landeryen, die regelmaatige trekken,<br />
die fchoone Griekfche Profilen vindt, welke de<br />
beitel hunner kunltenaaren ons nog getrouwer bewaarde<br />
, dan het de natuur vermogt te doen. Greetig<br />
doorloopt men deeze gantfche landftreek , die VIRGJ-<br />
LIUS zo beroemd gemaakt heeft ; doch men vindt 'er<br />
zo min de gegrondveste ftad van ^Eneas, als het<br />
graf van Anchifes , of die heilige bosfchen , waarmede<br />
het omringd was; een drooge, dorre en ontbloot*<br />
woestyn heeft de plaats deezer betoverde ftreeken in-'<br />
genomen. Keert men zich ter rechterhand, dan komt<br />
men op den berg Eryx , waar de beroemde tempel<br />
geftaan heeft, die aan Venus Erycina gewyd was,<br />
en den reiziger nog zo veele wellustige denkbeelden<br />
weder voor het geheugen brengt. Altyd met ryke offers<br />
uit Griekenland en Italiën aangevuld, wierd deeze<br />
tempel als het heiligdom van den godsdienst der<br />
Ouden vereerd. De fchoonfie vrouwen der gantfche<br />
wae-
EN DESZELFS LANDSTB.EE KEN. Ö4I<br />
waereld waren de priesteresfen van deezen tempel,<br />
en verrichten aldaar alle die eerdienften , welke niet<br />
wynig bybragteR om de aandacht der geloovigen te<br />
verhitten. Om aldaar toegelaaten te worden, moest<br />
men de fchoonheids proef doorftaan, gelyk men heden<br />
ten dage zyn adelsproef doen moet, om in dit of dat<br />
Capittel van Duitschland toegelaaten te worden , en<br />
de eerfte was nooit dubbelzinnig. Dan, van dit alles<br />
vindt men, buiten den berg Eryx zeiven, niets meer;<br />
alleen zyn de vaerfen van den betoverenden Dichter<br />
nog overig , die ons op eene zo aangenaame wyze<br />
daarmede onderhouden heeft.<br />
Gaat men dan links af, langs den oever der zee<br />
heen, zo komt men met onze Reizigers op de vlakte<br />
aan, waar de Griekfche ftad Selinunt gelegen heeft,<br />
een der rykst gefierde fteden der oudheid, alwaar de<br />
kunften tot haare volkomenheid gebragt waren , en<br />
nog in de puinhoopen, die op den grond verftrooid<br />
liggen, zo zigtbaar zyn, dat zy in deezen vernederden<br />
ftaat nog eerbied en hoogachting inboezemen.<br />
Het gezigt alleen van deeze ruïnen , gelyk zy in naauwkeurige<br />
teekeningen zyn voorgefteld , doch die het<br />
noodzakelyk aan de begoocheling en bevalligheid der<br />
kleuren ontbreeken moest , maakt nog denzelfden<br />
indruk op den leezer.<br />
Nadat onze Reiziger ons verfcheiden van deeze teekeningen<br />
gegeeven, en meer zulke betoverende gezien*<br />
ten vergund heeft, voegt hy 'er een zeer gewigtige en<br />
oneindig bevallige vergelykings tafel by van de tempelen<br />
, theaters, en meer andere oude gedenkftukken van<br />
Siciliën, volgens welke men, met een opllag van het<br />
oog, over het onderfcheid en de betrekkelyke grootte<br />
van een ieder deezer gebouwen kan oordeelen.<br />
Een
TAFEREEL VAN CRODT GRIEKENLAND^<br />
Een aanmerking, die men dikwils gelegenheid heeft<br />
te maaken, wanneer men dit Land op deezen wvze<br />
doorreist, is deeze, dat de Grieken in de knullen de<br />
meesters der Romeinen geweest zyn , waarin deezen hen<br />
nooit overtroffen, ik laat Haan geëvenaard hebben, —en<br />
dat zy hierom nog onze volkomenfle modellen in<br />
ieder foort zyn. Hierby mag'men nog wel voegen:<br />
dat men by de gedenkteekenen der Ouden altyd een<br />
groote achting voor het volk bemerkte. Alles was<br />
voor hen zo gefehikt en gemaakt. Eene louter kleine<br />
Republiek , als Selinunt , ondernam om zich<br />
water te verfchaffen , om een tempel, om een theater<br />
te hebben, zodanigen arbeid , als de bekrompen<br />
pracht van de hedendaagfche heeren der waereld zou<br />
doen verbaasd (laan. By hen was de weelde een zaak<br />
van het publiek belang, en zedigheid behoorde tot de<br />
huislyke belangen , en hierin moeiten wy onze<br />
meesters en modellen natevolgen.<br />
Digthierby zyn de Baden van Selinunt, hedendaags<br />
Siacca genaamd , het vaderland van AGATHOCLES, waar<br />
de fabelleer , die zeer zeker haaren grond in de gefchiedenis<br />
heeft, het graf van DAEMLUS. die aigemeene<br />
genie, deezen uitvinder van alle kunften, geplaatst<br />
heeft. Eindelyk komt men te Agrigentura, nu<br />
Sirgenti, waar onze bevallige fchilders van de eertyds<br />
zo hoog geroemde Agrigentynfche herbergzaamheid<br />
een flegte proef genomen hebben ; in piaatle van het<br />
paleis van Gelias en den bode, die hy den vreemdelingen<br />
toezond, moesten zy blyde zyn een weinig fhroo<br />
en een hooifchuur te vinden, die hen tot een verblyf<br />
van toevlucht kost verlfrekken.<br />
Agrigentum, de geboorteftad van EMPEDOCLES, was,<br />
na Syracufe, de eerfte en aanzienlykfte ftad van Siciliën.
£•$ D E S Z E L F S LANDSTREEKEN"., 643.<br />
«diëti. Nog heden kan men by DIODORÜS en 2OLYEIUS<br />
de befehryving leezen, die ons de gefchiedfchryvers<br />
van deeze, door het aantal haarer gedenkteekenen en de<br />
oHgehoorde weelde van haare burgeren beroemde, ftad ,<br />
hebben nagelaaten. Ten tyde van haaren bloei beliep<br />
haare bevolking op niet rnmder dan achtmaal honderd<br />
buizend inwooners, thans bevat zy nauwlyks vyftien<br />
duizend; doch zelfs in deezen ftaat van afklimming<br />
«n veruedering is in de oogen van de liefhebberen der<br />
oudheid niets belangryker dan dit overblyffel. Men<br />
roemde voornamelyk het getal en de pracht van haare<br />
tempelen, geen ftad was .hierin ryker; onder de nog<br />
voorhanden zynde munten in 't byzonder uit de tempel<br />
van JL-XO LACINIA, die door de kunst van ZECXIS<br />
verfraaid was , welke, naar het bericht van PLINICS,<br />
deeze godin in haaren tempel had afgemaald naar vyf<br />
jDHge meisjens van de uitgezoehtfte fchoonheid, terwyl<br />
hy van ieder datgeen ontleende, dat het volkomen-<br />
He was om hem tot model te dienen ; voorts de tempel<br />
der Eendracht , die onder alle de tempelen van<br />
Siciliën het best is behouden gebleven, en de eenige<br />
ïs , waarvoor men eenige zorge gedraagen heeft uit<br />
achting voor een ouden heiligen, cie men daarin vereert<br />
, en daar daaglyks wonderen doet. Het verwonderlykfte<br />
hierby is, zegt de Schryver, dat in een land ,<br />
't welk aan zo veele omwentelingen is blootgefteld,<br />
deeze tempel, na meer dan tweeduizend jaaren, alle zyne<br />
zuilen gaaf behoyden heeft. Ook ziet men de ruïnen<br />
van een tempel van ^ESCULAPIUS , van die van HER<br />
CULES , en inzonderheid van die van JUPITER OLYM-<br />
ÏIUS , die door zyne grootte , majefteit en onmeetbaare<br />
proportiën den bynaam van den Reufentempel<br />
gekregen heeft, even alsof gewoone menfehen met in<br />
ftaat
644 TAPEREEL VAN GRÓÓT GRIEKENLAND,<br />
ftaat waren geweest, zulk een ontzachlyk gebouw<br />
optericliten. Eenige brokken van kapiteelen en zuilen<br />
, die nog voorhanden zyn, rechtvaardigen deezen<br />
bynaam ; doch alle deeze eerwaardige brokken<br />
, even gelyk die van den tempel van CASTOR en<br />
POLLUX, van MINERVA en van CERES, zyn in zulk<br />
een ftaat van verval, dat men nauwlyks een begrip<br />
van derzelver plan en bouwtrant geeven kan. Negentien<br />
plaaten zyn gefchikt om ons alles te vertoonen<br />
wat men van deeze kostbaare overblyffelen in teekening<br />
heeft kunnen brengen.<br />
Doch het vernuft is daar nog veel laager gezonken<br />
dan de oude gedenkftukken zeiven ; de "natuur is hier<br />
nog altyd ryk , maar de menfehen ellendig en ongelukkig.<br />
Alle ftreeken om deeze oude ftad bieden een<br />
land van bekoorlyke gezichten aan, die op een byzondere<br />
wyze contrasteeren en affteeken met de inwooners<br />
van het nieuwe Agrigentum , die grootendeels<br />
arm , neerflagtig , dweepachtig , dom en verwilderd<br />
zyn.<br />
Dit gantfche deel van Siciliën is in dezelfde laagte<br />
weggezonken , en draagt overal hiervan de kenteekenen.<br />
Terwyl men dus aan zee voortwandelt, zoekt<br />
men vergeefs de oude ftad Sela , die geheel verdelgd<br />
is; twee kleine nieuwer fteden, Alicata en Terranuova<br />
ftryden om de eer van derzelver plaats vervuld te<br />
hebben.<br />
Daar onze Reizigers in dit deel vaH Siciliën zo digt<br />
by het eiland Maltha waren , bellooten zy een vluchtigen<br />
en korten uitflap daarheen te doen, waaruit echter<br />
voor de Voyagt pittcresque , een ry van gezichten<br />
, fchetzen en kaarten geboren is, die juist gefchikt<br />
om de nieuwsgierigheid te voldoen , en toereikende<br />
zyn
£X DESZELFS LANDSTREEKEV. "645<br />
4yn om van de gedaante en afzonderlyke deelen van<br />
Weezen beroemden rots een denkbeeld te geeVen.<br />
Na bamis terugkomst van Siciliën , en nadat zy<br />
'om het hoofd van het eiland of de Capo Pesfaro hadden<br />
omgezeild , landen onze teekenaars te Syr&cufé<br />
•aan , de voormaalige h >ofdflad van Siciliën , en een<br />
"der ryk de en praehrjgfte deden der waereld; 'er is beden<br />
ten dage mogeryk geen behoefdger en ellendiger<br />
Had, en geene die van de verwoeffingen der tydea en<br />
rn=-f.>.en ~--r r/.e-en '.-.ah. Men zie: ui: ei;v:erige<br />
fchets en het gezicht van het onde Syracufé , dat<br />
'ons de reïsbefchryvfng vertoont, en die, naar de bé 1<br />
•richten der gèfchiedfcbTyvers en de gedenkteekenen<br />
*n befchryving, die óns CICERO daarvan hééft nagelaten<br />
, ontworpen is , dar deeze ontzaggelyk grootè<br />
-flad een en twïnrig myien of zeven ven onze mylen<br />
in-zyn omtrek gehad heeft, en dat zy ten muitten zó<br />
groot als Parys moet geweest zyn. De muuren , diè<br />
haar 1<br />
omringden, en tot veiligheid, niet tot verdrukking<br />
van deu burger, gebouwd waren, fcran 'er nog<br />
voor het grootfte gedeelte. Derzelver haven, die de<br />
natuur gevormd had , een der fchoorfte en welgelegenfte<br />
van de geheele waereld, is en blyft nog altyd<br />
dezelfde ; 'er ontbreekt niets aan als febepen; Dé<br />
Grieken hadden Syracufé- mei aüe- dé fchatten der<br />
kunst verfraaid , doch men weer dat dé Romeinen •<br />
nadat zy deeze, door de genie van ARCBTMEDES lan»<br />
ve-ieiigie, ver- -reri \--llt~:, c"e l'br.i'-.eeüsn<br />
er. ichilcer.-er.. die " ;_-:e~:u";- ;:: d:r v<br />
ktmftenaars, daaruit weggevoerd hebben, óm de ie^<br />
gepraal van den overwinnaar daarmede te verhecr.'vken<br />
, en ze vervolgens tot verfraai/mg van Rome; dat<br />
neg ruuw en ongevormd was; te doen dienen; dê<br />
• HEJfGELW: V; ö; Tt t)4
646 TAFEREEL VAN* GROOT GRIEKENLAND j<br />
tyd en rieBarbaaren hebben dat geen voltooid, wat ce<br />
Romeinen begonnen hadden.<br />
Het eenige oude gedenkteeken, waarvan nog eenige<br />
overbiyfiélen een weinig behouden zyn , is een Tempel<br />
van Minerva ; men heeft daaruit een Caihedraaikerk<br />
in het nieuwe Syracufé gemaakt. Het tooneel,<br />
dat voorheen het beroemdlte van Groot-Griekenland<br />
was , is niet anders dan eenige gefchonden fteenbrokken.<br />
Van den tempel van Jupiter Oiympius vindt<br />
men niets meer dan deszelfs fchaduwe in twee afgeknotte<br />
zuilen , en in deszelfs plaats ftaat een klooster<br />
dat aan de heilige maagd gewyd is; doch vergeefs<br />
zal men zowel den grooten tempel van vEsculapius,<br />
dien ATHENAELS befchryft , als die van Diana , de<br />
fchutsgodin van Syracufé, en even zo rnin de door<br />
VERRES geplunderde Kapellen en het graf van ARCHI-<br />
» LED ES , da: CICERO wtér gevonden had, hier willen<br />
opzoeken.<br />
Door een byzonder noodlot , dat Syracufé geheel<br />
eigen is, fchynt het befchikt te zyn, dat alleen zodanige<br />
voorwerpen , die pynigende denkbeelden terug<br />
roepen, aldaar nog geheel voor handen zyn: zodanige<br />
zyn de beruchte fteengroeven van den Tiran DIONY-<br />
SIUS , die voor de onfchuld zo gedugt waren , en<br />
waarheen deeze even zo flegte Vorst als liegt Dichter<br />
ook diegeenen heenzond en verbande , die zyne vaerièn<br />
afkeurden. Ieder land heeft zyne fteengroeven<br />
gehad; en hoe menig een heeft in deeze onderaardfche<br />
kolken zyn leven verzucht , die niet meer ftrafbaar<br />
waren, dan PHILOXENES; en dergelyken zyn nog<br />
die onmeetbaare Latomiën , waarin veele duizend<br />
Athenienfers opgeQoten wierden , en van honger en<br />
ellende omkwamen, en eindelyk die Catacomben , de
.. ':. rrr uur:, :r : ; u:r zz.zrzzzzzizi<br />
;u£ , ~;>:- =i: rsrihrv^: V*r-.'.i: :r. 3e<br />
t:-;v"._;"-r—Isi" - : --yrru£ *nz irr; £>:£ ;- ;z><br />
zrrr :> r_; _ TVX: :ZS ~ZZ briur. .z.ziz.z-<br />
zznizrlzi :r ::--;£ rzz itr. cciii lui:;: „- rr.~><br />
kng vaa Syracofè gacgem kan.<br />
Dr Scir. - ;: :~ £= ::':r:r/:.:::': vu:<br />
•ieerc r: -z=:uugc:l=i T*£VUÜ £ir; v;.:rvr;::.r>.<br />
gè=r= Tc7U:u::u : u-rirrr -er.cüiiuru: :.;r.r_rr;r.<br />
vur -.v^Vcu i- r u:r 'z-rzzziiTi ::rrlurr;lr rrr":,<br />
r — ü;:r rm rur i:uu; üuii r: ü.:£:lv ;r : rllrrr-<br />
d;u rrr-rd r;~ui. Dlzr 'cy -z~. ::-pr vur Jujr:=r 4<br />
wrzrerr ~tz z.z fzr.-z Arsrrui ur-uir . :r uuz ie<br />
C..'ir.iu:'ui r-rrr , vruicz irucHrlrlzr; rrr Pir.rui,<br />
£.rr r: ryrrr;;:: .r nzzzyis z: zzzf.zt fizzz. -ia<br />
— iU IzicTJ ZZ Lz ZZZZz'.Zi -"iZi.2 'i V-ZZïZlï £,<br />
cru rlrrr iz £- :r..rrrüur . £_. i::: ru ,urzr:-:-<br />
Uz Nyl u-uu: . ur cur uur U,.UÏ :zulr<br />
er, :rrek:r£c r :. Z>: b'-ücuryrur :r rfrcul-<br />
cLrr • :r rul £=r. l:-.zr: tnz vu£ r.rr:r;r:<br />
pivir.<br />
Nrri: rr :r:_ ::_r:rrur- ril;? rrzler. rrrrrrrr;:<br />
er u:;:u':;r; ir. ~: -£h lurr zur riizrr:...!:;-<br />
rur ;r v:rr-rrrr;r vrr rur£.;lrru rcvrr. zz- Iz ztzi<br />
rr 'rurr: rir: rr ur 1 r:::r . ::r.Tyl ry :~:r £••<br />
paahoapen na Lecntraa aar Caranra ecrus*; ir.es-<br />
:_r: ur re:::r iu?. ~t: 'rr: -•::.:•:•£ ür ie rurr,<br />
r: _<br />
:£:r Siziulïr r : r:r_:= r: ::r:rr>r.<br />
Zr-:Y > i:u: r: ;<br />
.:r .:. :r uu; :~ :rr r_n:rr,<br />
~: --. rrr :.;! n r rr. krrJzzrrk N'sce • rru 're-<br />
'ZTiü:. •; zzzzz zzzz. ~zz rrr. w;r£ r:r v£-;r rd<br />
ea aks een toei'ocgzd en auhans»d bygCT-óegdi Een<br />
" — - '"-z izz. C:xrrïrrrur. :rr Hf:: r;- rrr:-
648 TAFEREEL VAN GROOT CRIEKLXLAND,<br />
MBO , welke zeer gewigtige sanir.erkLn£erj vervat<br />
over de uitgebluschte Vulcaanen en de natuurlyke<br />
gefchiedenis van dit deel van Siciliën. En even zo<br />
ook een befchryving van de Liparifche eilanden, welke<br />
deeze ervaren Natuuronderzoeker met zvn gewoone<br />
fcherpzinnigheid en alk mogelyke naauwkeurigheid<br />
befchouwd heeft.<br />
Het geheel wordt befloten met een beknopte verklaaring<br />
der Siciliaanfche Munten, waarin men alles<br />
heeft byeen verfameld, wat over deeze foort van gedenk*<br />
teekenen, die voor de kennis der gefchiedenis en den<br />
votcrza-g cL-r kur.s: z"> \-.rz:.:~ zy:i, cc- bekwr.i-fte<br />
en naau A keurigfte oudheidkenners hebben te boek ecfteld.<br />
De byzondere zorg, die de Schryver voor<br />
het graveeren der medailjes gedragen heeft, maakt dezelven<br />
tot een der voornaamfte lieraaden van het werk.<br />
Achttien prenten zyn alleen aan dit voorwerp gewyd,<br />
en meer dan honderd en vyfog aan het geen het<br />
overige deel van Siciliën betreft.<br />
Ziedaar 'een vluchtig overzicht van een der eewigtigfte<br />
werken, die een bartstocbtelyke zucht voor de<br />
kunst heeft doen onderneemen , en de uitvoerine<br />
daarvan doet het verhand van den Schryver en hetgeen<br />
hy daarby bedoelde, wezeiilyke eere aan.<br />
Niets is daarby verzuimd, en men moet den Schryver<br />
dank weeten , dat by in een zo langen loopbaan zich<br />
fieeds met dezelfde vlyt , zorgvuldigheid, en warme<br />
deelneeming gekweeten heeft. Zulk een onderneemfng<br />
fcbynt zelfs alle hulpmiddelen en vermogen van<br />
een enkel mensch te boven te gaan doch de<br />
lamst heeft zo veel bekoorïykheid voor hem, die daarmede<br />
bezield en als-aangeblazen is, dat alle gedachten<br />
van fpaarzaamheid, alle baatzuchtige bedoelingen<br />
voor
EN DESZELFS LANDSTPvEEKEN. 6Llp<br />
voor hem verdwynen, zoras het op den roem en eer<br />
aankomt. Het is dus een bevallige minnares, waarvan<br />
men betoverd is; geen onkosten, geen verzieringen<br />
zyn ons te veel, om ze met des te meer glans en van<br />
een meer voordeeligen kant in het publiek te laateg<br />
verfchynen.<br />
Men gevoelt wel van zelf, dal zulk een voortbrengzel<br />
niet de vrucht van den arbeid van een enkel man kost<br />
zyn. Met vermaak betaalt de Heer Abt van S. de verr<br />
diende fchatting van loftuitingen en dankbaare erkentenis<br />
aan de verdienden van hen, die hem in deeze buitengewoone<br />
onderneeming onderdeund, en het hunne<br />
tot derzelver volmaaking hebben toegebragt. Aan het<br />
hoofd der kunstenaars noemt hy de Heeren FRAGO-<br />
NARD en ROBERT, wier vernuftige en levendige teekeningen<br />
deeze verfameling verfraaid hebben; en den<br />
Heer PARIS , aan wiens fmaak en vinding inde Architectuur<br />
de Vuyage pittcrefqus een haarer grootde verdienden<br />
te danken heeft. Onder de geleerden en liefhebberen<br />
der Wetenfchappen , die hem met hunnen<br />
raai onderdeund hebben, noemt hy met vermaak den<br />
Heer CHAMPFORT , die in het Precis Hijlorique des<br />
Royaumes de Naples 6? de Sicile , dat aan het hoofd<br />
van het eerde deel daat, op weinige bladen , doch<br />
met meesterlyke trekken, het tafereel der omwentelingen,die<br />
dit Koningryk heeft moeten ondervinden, gefchilderd<br />
heeft; hy heeft daarin een juiste naauwkeurigheid<br />
en nadrukkelyke kracht met de fierlykheid en<br />
bevalligheden, die men aan zynen fchryfdyl reeds zo.<br />
gewoon is , op het voordeeligde weeten te verbinden<br />
; de Heeren van DOLOMIEU , ROME DE L'ISLE ,<br />
FAUJAS, VAN NON, eene der yverigde medearbeiders<br />
aan dit werk, en anderen. Wanneer de Heer Ab: aam<br />
Tt 3 de^
$5° TAFEREEL VAN GROOT GRIEKENLAND , ENZJ<br />
de vriendfchap van de meesten deezer Heeren de me«<br />
dedeeling hunner kundigheden, en arbeid te danken<br />
heeft, zo heeft hy zeker alle oorzaaken om zich<br />
zeiven daarover een compliment te maaken ; daar het<br />
toch allezins waar is, dat hy de bouwmeester van dit<br />
grootfche geffieht is.<br />
Styl en uitdrukking zyn over 't algemeen zuiver,<br />
eenvoudig en natuurlyk, en wy gelooven ten belluite<br />
te kunnen verzekeren , dat dit wed; in ieder opzicht<br />
verdient naast de kostbaarfte verzamelingen te pronken<br />
, en dat het alle kenners en waare liefhebbers derkunst<br />
ongemeen behaagen moet.
OVER DE LETTERKUNDE DER TURKEN.<br />
Vervolg en Slot van bladz. 509.<br />
6$i<br />
De openbaare Bibliotheeken zyn te Conftantinopolen<br />
dertien in getal, namelyk: de Bibliotheek van het<br />
Serrail, die van Sultan MEHEMET , den Ilden , van<br />
HAGIA SOFIA, van Sultan SOLIMAN, van MEHEMED<br />
KIUPRULI PASCHA , van de VALIDE SULTANE , van<br />
SCHEID ALI PASCHA , Van IBRAHIM PASCHA , Van<br />
ATIF EFFENDI , van den Sultan BAJAZET , van den<br />
Sultan OSMAN , van RAGHIB PASCHA , en van den<br />
voorigen Sultan ABDUL HAMID. In geene van deezen<br />
vindt men meer dan 2000 Codices; doch, wanneer men<br />
in aanmerking neemt, dat ieder Codex, ook flegts van<br />
gemeen fchrift, tusfehen de honderd en honderd vyftig,<br />
en, wanneer het een foliant is, tusfehen de tweehonderd<br />
vyftig en driehonderd piasters kost, dan zyn<br />
de 2000 Codices met een Bibliotheek van 6ocoo en 120000<br />
gedrukte banden te vergelyken. ACHMET EFFENDI van<br />
Smïrna, verzamelde te Conftantinopolen handfehriften<br />
voor eene Bibliotheek , die hy in zyn vaderland ten<br />
algemeenen nutte wilde oprichten , en deeze kosten<br />
hem 200 beutel of 20000 ducaaten. De Bibliotheek<br />
van het Serrail is by de geleerden tot dus verre een<br />
geheim gebleven. Daar zy in het binnenfte van het<br />
Serrail gebouwd is, en de Turken in den bygeloovi-<br />
Sen waan ftaan, dat, wanneer een ongeloovige deeze<br />
fchriften zag, dit heilig Palladium , waarvan het behoud<br />
van het Turkfche ryk, volgens hunne gedachte,<br />
•afhangt, in gevaar geraaken zou, is de toegang volftrekt<br />
verboden. De Turken mogen over *t algemeen<br />
niet z,ien > dat hunne fchriften in de handen of ter<br />
Tt 4 kennis
OVER DE LETTERKUNDE<br />
kennis van de Christenen kernen. De lieer TODEP.INI<br />
liep gevaar van door het volk mishandeld te worden<br />
toen hy, in het gezeifchap van den Abt SESTIXI, op<br />
de boekenmarkt te Conftantinopolen, de kraaraen<br />
doorfnufielde. Zy moesten de vlucht neemen in een<br />
Armenifche winkel. De Abt SERÏX , die in den jaare<br />
172'J naar Conftantinopolen gezonden wierd , om<br />
Griekfche Codices voor de Bibliotheek van den Koning<br />
van Frankryk optedoen , kon geen toegang tot de<br />
Bibliotheek van het Serrail krygen. Men maakte<br />
hem wys , dat Sultan AMCRAT alle Griekfche Handfchriften<br />
had hiaten verbranden. De Heer TODERINI<br />
is in een tyd van vyf jaaren, waarin hy alle mogelyke<br />
Wegen beproefde , even zo weinig geflaagd om zich<br />
den toegang te openen. Ook gaf men hem befcheid,<br />
dat 'er in deeze Bibliotheek niet dan Arabifche, Perfifche<br />
en Turkfche boeken waren. Doch het is waarfcfeynJyk,<br />
dat 'er ook Griekfche Codices onder fchuilen.<br />
Want volgens de gefchiedenis deezer Bibliotheek, die<br />
te Conftantinopolen gedrukt, en door den Turkfchen<br />
Historiefchryver RASCHID EFFBNOI opgefteld is,<br />
wierd in den jaare 1719, toen de Bibliotheek gebouwd<br />
wierd., een verbaazende menigte mtgezogte en kostbaare<br />
boeken, die de groot Sultane', zedert de eerfte<br />
ftichting van het Conftantmopolitaanfche ryk, deels<br />
aangekogt, deels van' verfcheidene oorden ten gefchenke<br />
bekomen had , daarin ten toon gefield. Dus<br />
moet 'er ook de Bibliotheek van den Palaeologifchen<br />
Keizer, die ryk was aan Griekfche en Latynfche Manujèhripten<br />
, onder weezen. MUHAMED de Ilde, een<br />
groot liefhebber der Griekfche Literatuur , had noch<br />
de woouing noch de Bibliotheek van den Griekfchen<br />
h<br />
fefe yfJX$% X<br />
h a d z e I f s d e e z<br />
e fchat met overttfe
D E R T U R K E N * 653<br />
zettingen van Europeefche boeken vermeerderd,<br />
liet Griekfche werk, Zs« rm T, dat te Leip-<br />
zich in den jaare 1772 gedrukt is, was in de daad een<br />
affchrift van een Codex uit het Serrail, dat men van<br />
de voorvaderen van den Wallachifchen vorst SKIKA.<br />
gekregen had, gelyk men ook werkelyk voor geld en<br />
in het geheim, voor een korten tyd, boeken uit het Ser<br />
rail krygen kan. 'Er moeten dus ook Griekfche wer<br />
ken in deeze Bibliotheek zyn. De Heer TODERINI<br />
{telt dit buiten allen twyfel. ISMAEL BEI , een geleer<br />
de Turk, die negentien jaaren page in het Serrail ge<br />
weest was, en deeze Bibliotheek dikwils bezogt had,<br />
verhaalde hem , dat onder dc boeken, die aldaar in<br />
kasfen opgeflooten , en. op den rug met hunne titels<br />
voorzien waren , een talryke menigte Griekfche en<br />
Latynfche boeken waren. Om nog meer van de waar<br />
heid verzekerd te worden , liet hy een der Grootey<br />
onder de Turken , die opziener deezer Bibliotheek<br />
geweest was , door den Venetiaanfchen Dragoman<br />
FRANS FRANCiiiNi daarna vraagen, en ook deeze ver<br />
zekerde , dat zy een ryken fchat bevatte van Griekfche,<br />
Latynfche en Syrifche Manufcripten , doch die in<br />
kasfen waren weggefloten. Dus kan het ligt zyn,,<br />
dat ook de ontbreekende Bukken yan LIVIUS en TACI,-<br />
TUS , en andere veriooren werken der Grieken en La-<br />
tyneu daarin gevonden worden, PIETRO DELLAVAL-<br />
LA hield het voor zeker , dat een Arabifche overzet<br />
ting van alle de boeken van TITUS LIVIUS. aldaar ge<br />
vonden wierd.<br />
De Bibliotheek is van rondom bemuurd met het<br />
fchoonfte Oosterfche marmer. Aan den eenen kant<br />
ftaan de boeken in kasfen , die met fierlyk ingelegde<br />
deuren van kristal gefloten zyn , en van rondomme<br />
Tt 5 zyn,
D E R T U R K E N » 655<br />
hai tot de Bibliotheek van het Serrail, doch de Heer<br />
TODERINI zegt op de laatfte bladzyde van het derde<br />
deel , dat hy zelf te Conftantinopoien met hem gefproken<br />
en uit zyn mond verftaan had , dat hy in het<br />
Serreii :r. r.:e:s dien aar: ee-igru nazoek c=. :<br />
:-.£::<br />
had. Hy had zich maar weinige dagen te Conlbmti-<br />
Ec-Dolen opgehouden , om de bcekveriamelingen op<br />
den berg Athos en in verfcheidene eilanden van den<br />
Archipelagus te doorfnuftekn , en was vervolgens naar<br />
Marfeille en Parys terug gereisd.<br />
Men heeft reeds op het einde der XVde Eeuw te<br />
Conftantinopolen boeken gedrukt. Het eerfte van den<br />
jaare 14S8 was een Hebreeuwsch woordenboek. In<br />
den ïaare 1546 wierden hier de vyf boeken Mozes in<br />
de Chaldeeuwfche , Perftfche , Arabifche en Hebreeuwfche<br />
taal, en vervolgens nog in deeze eeuw<br />
veele andere Griekfche en Oosterfche boeken opgelegd<br />
, doch geene in ca Turkfche taal tot op het jaar<br />
IT28. In het jaar 1726 wierd door den bedrevenheid<br />
van SAID EFFENDI , geweezen gezant te Parys,<br />
van den Mufti en Groot Sultan ACHSIET den Ilden<br />
verlof gegeeven, om boeken van allerlei foort, mids<br />
zy maar niet van den Mahomedaanfchen Godsdienst<br />
handelen, in de Turkfche taal te drukken, IBRAIIDI<br />
EFFENDI, een geleerde Hungaarfche Renegaat, wierd<br />
door den Groot Sultan tot opziener der eerfte Turkfche<br />
Boekdrukkery aangefteld.<br />
De eerfte letteren wierden niet te Parys, gelyk fommigen<br />
meenen, maar te Conftantinopolen, door IBRA-<br />
HLM zeiven en zyne vyf zoonen , nevens eenige Duitfche<br />
noodhulpen, Cerlyk gefheeden. Het eerfte Turkfche<br />
boek van den jaare 1728 was een AiSKffich<br />
Turksch Woordenboek van WA^CVLI. Na verloop<br />
van
fö* 5<br />
OVER DE LETTERKUNDE<br />
van eenige jaaren wierd door iBRAHiMEFFBNDizells een<br />
Turkfche Atlas van negenendertig Landkaarten , een<br />
werk van den groeten geleerden HADHI CALFAH , in 't<br />
licht gegeeven. Zo lang hy leefde , verfcheen 'er een<br />
aanzienlyke menigte van allerlei nuttige boeken in druk<br />
die de Heer TODEP.INI niet ilegts opnoemt, maar 'er<br />
zelfs een kort verflag van geeft. Na zynen dood, die<br />
in 't jaar 1755 voorviel, geraakte de Keizerlyke Boek-,<br />
drukkcry in verval, niet door een verbod , dat door<br />
de Copiisten der boeken bewerkt wierd , maar uit<br />
zeer natuurlyke oorzaaken. Zynen kweekeling CAPI<br />
DJRAHiM ontbrak het aan kunde, en aan de onder-,<br />
fteuning van het Hof, dat in de krygsonlusten was<br />
ingewikkeld; zyne zetter en drukker verlieten hem in<br />
den jaare 1758 en. met zyn leven liep de gantfche<br />
drukkcry mede te niet. In een tydvak van twintig<br />
jaaren wierd 'er te Conftantinopolen geen boek meer<br />
gedrukt, totdat eindelyk in het jaar 1784 de Keizer<br />
ABDUL HAMID ,door een eigen decreet, IBRAIIIWS druk-,<br />
kery herftelde , en den onderncemer het uitfluitend<br />
voorrecht vergunde , om Turkschc, Perfifchc en Arabifche<br />
boeken te drukkenflegts zodanigea uitgezon-,<br />
derd , die van godsdienflige zaaken handelen. De<br />
drukkery beflaat nu uit twee persfen , en gaat zeer<br />
langzaam; want van het jaar 1784 tot 1787 heeft zy<br />
flegts drie werken in 't licht gebragt, namelyk twee<br />
Ilistorifche van den Keizerlyken Historiefchryver<br />
WASSIK, die onlangs als gezant naar Madrid gezonden<br />
wierd, en van YSSI , van welken ieder twee matige<br />
folianten beflaat, en een Arabifche Grammatica. Men,<br />
ziet hieruit, hoe ongegrond het berigt van den nieuwsfchryver<br />
is , dat namelyk de Encyclopedie te Conftantinopolen<br />
in de Turkifchc taal gedrukt was. Ze^<br />
dert
D E R T Ü 'ft. K É N. kijf<br />
tiert men IBRAIIIMS fchriften ten deele een andere<br />
vorm gegeven heeft, komen de boeken van het laatfté<br />
tydvak by het voorige in typographifche fchoonheid<br />
niet in vergelyking. In den jaare 1787 was RASCHID<br />
EFFENDI , wien nu de drukkery toebehoort, van voor»<br />
neemen, een nieuwe Geographie van Europa opteleggen*<br />
Ecrtyds was 'er ook een Griekfche Boekdrukkery td<br />
Conftantinopolen , doch die flegts zo lang duurde ,<br />
als zy van den Patriarch SAMUEL onderfleund wierd,<br />
en weinige niets beteekenende werken in 't licht<br />
bragt. Onder den tegenwoordigen Patriarch is zy,<br />
gelyk deeze zelfs den Heer TODERINI verhaalde , buiten<br />
alle werkzaamheid gefield. De nieuWfte Griekfche<br />
boeken , die van godsdienflige zaaken handelen, en<br />
tot de ftudie van de Griekfche geestelykheid behooren,<br />
werden te Venetië , doch de overigen te Parys,<br />
te Leipzich eil in Walachyen gedrukt. Onder de laatfte<br />
is een verfameling van tooneelwerken van METAS-<br />
TASIO , die door suzzo, een neef van den vorst van<br />
Walachyen , in 't nieuw Grieksch overgezet, en in<br />
den jaare 1779 in twee kleine banden tot den druk<br />
Wierd gereed gemaakt.<br />
De Joden en Armeniërs hebben nog altyd hunne<br />
eigen Boekdrukkeryen , die zy met boeken van hunnen<br />
godsdienst aan den gang houden.
DE O U D E W A N E N Z Y N HÖXDi<br />
Een geheel nieuw rertelzel van MARMONTEE.<br />
Ik bevond my op een dorp by eene beminnenswaard<br />
dige vrouw, die, hoewel niet meer gebcei jon», echter<br />
nog uitneemend fchoon was , en wier natuurlyke<br />
ongemaakte houding my als een zeihicen naar zich<br />
trok, en tot eenen gemeenzaamen omgang met haar uitlokte.<br />
De nabuurfchap van Charenton maakte den<br />
brug, die over de Manie ligt, meestal tot de uiterde<br />
grenzen onzer wandeling* Hier was het, dat wy<br />
gingen uitrusten en ons het zelf beweegende en afwis*<br />
felende fchouwfpel verfchaften van eene landflraat,<br />
die onophoudelyk van menfehen en dieren wemelde.<br />
Deeze foelie omloop van bewegingen, die wel aU<br />
len door een byzonder belang geleid wierden , doch<br />
die tevens op een gemeenfchaplyk nut doelden , en<br />
deeze onafgebroken wisfeling van moeijelyke pogingen<br />
en goedwillig betoonde dienden, deeden ons in de inrichting<br />
der gezellige orde het heerlyke werk der<br />
noodzakelykheid met verwondering befchouwen. Hoe<br />
kundig vatten de raderen in eikanderen , uit welken<br />
deeze verbaazende machine is famengedeld ? Welk<br />
een onzichtbaare band vereenigt ze ? Welk een drift<br />
bezielt en fpoort hen aan ? Eenlg en alleen niet dan de<br />
wederzydfche behoefte? -— Het is dus zowel een<br />
moreel als phyziek fchouwfpel der natuur. Verbaazing<br />
volgt hier overal op nadenken. Hier daat men<br />
over een blaadje en grashalmtje als over een wonder<br />
opgetoogen , wanneer men daarover behoorlyk nadeukt.<br />
Daar wordt een landman agter den ploeg,<br />
een
DE OUDE MAK EN ZYN HOND» êfTO<br />
een fchipper op het verdek , en een voerman, die de<br />
vrugten des lands naar de ftad brengt , tot een bewonderenswaardig<br />
man , wanneer men hem als eeu<br />
wezenlyke fchakcl der gezellige keten befchouwt.<br />
En dus ziet men dan allen, die tot de aigemeene inftandhouding<br />
medewerken, door dezelfde kracht van<br />
santrekking met elkander vereenigd, in overeenfternming<br />
en beweging gebragt.<br />
Ik toon u hier onze gezellige verkeering aan, opdat<br />
gy niet op uwe reize naar Champagne ons voor menfehen<br />
houden mogt, die als domkoppen met open<br />
mond ftaan te kyken , zich met niets bezig houden ,<br />
en de zelfverveeling , die een %-adzige ziel en ledig<br />
brein voortbrengt, overal met zich fleepen<br />
Op zekeren avond, toen wy aan den voet van dert<br />
brug zaten , kwam 'er een man uit de gemeene volk-»<br />
klasfe digt by ons voorbygaan. Hy had fchoon grys<br />
hair, ging kreupel, en kon flegts op zyn ftok voordcruipen.<br />
Agter hem liep een jonge , ruige waterhond.<br />
Hy fprak de vrouwen , die ik verzelde , met deeze<br />
woorden aau: ,, Dames,zoudt gy niet myn hond willen<br />
koopen?" Een ieder van myne gezellinnen<br />
had reeds een hondje ; ook was de zyne niet van<br />
die foort, als de vrouwen gemeenlyk gaarne hebben<br />
willen. Zy gaven hem hierom tot antwoord: dat zy<br />
geen hond nodig hadden.<br />
Hierop kwam hy by my met een gelaat, dat nog<br />
veel dringender en fmeekender was, en zeide : Myn-<br />
heer ! koop gy da 1 myn hond. Ach, roept<br />
hier ULIETTE uit, ik zou hem waarachdg terftond<br />
gekogt heb jen 1 lk beken het, Mejuffrouw-, antwoordt<br />
ARISTUS: zulk eene'beminnenswaardige neiging<br />
had zekerlyk alle bedenking moeten voorafgaan,<br />
doch
653 D E Ü V D E M A N<br />
döch die goedheid vertoont zich zo levendig niet iri<br />
alle harten als in het uwe. Myn eerft e w o o r d<br />
was een weigerend antwoord, dat ik echter toch met<br />
alle die achting trachtte te verzoeten, welke men aan<br />
een ongeiukkigen verfchuldigd is.<br />
De grysaart bleef een ogenblik lang onbeweeglvk<br />
voor my daan, zag my met een treurig gelaat aan, en<br />
verliet my vervolgens, misnoegd in zich zeiven.<br />
Terwyl hy langzaam over den brug ging, bleef my<br />
tyd genoeg overig, om by my zei ven over de oorzaak<br />
nstecc-.iken van dit fomber venvyt, dat by my met<br />
zyn oog gemaakt had, en dat my myn hart geduurig<br />
herhaalde, fa dit ogenblik fchoo: my te binnen, dat<br />
myn vriend , de Graaf van C... een hond verloren<br />
had , van wien hy zeer veel hield ; ik dacht dat het<br />
verdand en de ziel van een waterhond het infldnct<br />
van een Siberifchen hond, ("want zulk een had myn<br />
vriend veriooren) niet veel behoefde toetegeeven.ft<br />
befchikte hem dus voor myn vriend en riep den ouden<br />
man terug.<br />
Hoeveel vraagt gy dan voor uwen hond? zeide &<br />
tegen hem. Geef my maar zo veel als u goeddunkt;<br />
antwoordde hy. Hier zou het my ligt vallen in uwe<br />
oogen den milddaadigen te fpeelen, wanneer ik de<br />
waarheid te kort wilde doen. Doch ik wil liever demoedig<br />
bekennen , dat ik het by deeze gelegenheid<br />
niet zeer luisterryk maakte. Ik was daar niet ryk genoeg<br />
toe; ook had ik op dit ogenblik niet meer dan<br />
zes zesthalven by my, die ik hem gewillig aanbood.<br />
Hy nam het geld, zonder het geringde ongenoegen te<br />
laaten blyken, en zeide tevens tot my; de hond behoort<br />
nu aan u, myn Heer. — Ja maar, zeide ik, ik<br />
zal hem niet kunnen houden, omdat ik geen band heb,<br />
waa?-
ËN Z Y N HOND. 661<br />
•daaraan ik hem naar huis kan leiden. Gy moet hem<br />
toch ergens vast aanhouden, zeide hy, andei's zou hy<br />
my naioopen. Hierop maakte hy een van zyne konzenbanden<br />
los, riep den hond, nam hem op, en beurde<br />
hem op de leuning van den brug. —— Gy maakt,<br />
dat ik eene rilling over myn hart kryg, zeide JCLIET-<br />
TE , hy zal in t water vallen. —• Stel u maar<br />
gerust, Mejuffrouw, hy zal niet vallen. Hyliet<br />
zich bedaard door zynen Heer den kouzenband om den<br />
hals birtden. Ik merkte dat des grysaards handen by<br />
het toeknoopen beefden. Ik fchreef het alleen aan<br />
zynen ouderdom toe , want zyn gelaat veranderde<br />
niet het minde , fchoon ik hem zeer fchcrp aankeek;<br />
doch nauwlyks had hy den knoop toegehaald,<br />
of ik zag dat hy plotsling op den. hond nederzygde,<br />
zyn gezicht in deszelfs wol verborg, en zynen mond<br />
derk op deszelfs lyf drukte. In deeze houding bleef<br />
hy eenige minuuten lang famengekromt, onbeweeglyk<br />
en dom.<br />
Ik kwam nader by hem: Wat hebt gy toch daarme^<br />
de voor , myn vriend ? vraagde ik. Het is niets,<br />
antwoordde hy, terwyl hy zich weder opbeurde: het<br />
zal wel overgaan ; en nu zag ik de traanen biggelen<br />
langs zyne wangen. Het fchynt wel, dat het af*<br />
1'cheid van uwen hond u zeer duur te daan komt ? . . .<br />
Ach! ja, het is myn eenigde vriend dien ik op de<br />
waereld heb; nog nooit fcheidden wy van eikanderen.<br />
Hy was het, die my op de landdraat bewaakte, wanneer<br />
ik diep , en wanneer hy my neerllagtig zag lyden<br />
, beklaagde my het arme dier , en troostte my<br />
door zyne liefkoozingen. Hy beminde my zo zeer,<br />
dat het niet meer dan natuurlyk is , als ik hem weerkeerig<br />
lief hebbe. Doch dat doet niets ter zaake:<br />
MENGEL w. V. D. Vv hy
56z D E O V D E M A K<br />
hy behoort nu aan u , myn Heer. Met deej$t<br />
woorden reikte hy my den kouzenhand toe , waaraac<br />
hy hem vastgebonden had. Gy moet my wel voor<br />
zeer hardvochtig houden, zeide ik, wanneer gy van<br />
my denkt dat ik u van zulk een trouwen vriend, en daarby<br />
den eenigften , dien gy in de waereld hebt , zou<br />
willen berooven. Hy drong nu niet verder op my<br />
aan, .maar myn ellendigen daalder wilde hy toch ook<br />
niet gaarne terug geeven. Ik zeide hem dat hy kka<br />
daalder tevens met zyn hond houden kost, en th* ..lyk<br />
gelukte het my hem hiertoe te overreeden. Nu<br />
merkte ik , dat hy zyne kniën buigde. O! myn<br />
Heer , riep hy uit : ik heb u myn leven te danken.<br />
De honger was het, die my tot deezen wreedert en<br />
iiiterlten ltap vervoerde.<br />
Van dit ogenblik af had hy, gelyk gy denken kunt,<br />
twee vrienden in plaats van één. Ik verlangde nu van<br />
hem te weetcn : wie hy ware , vanwaar hy kwam ,<br />
waar hy naar toeging , en wat hem tot deezen ftaat<br />
van ellende en zwakte verlaagd had?<br />
Ik heb, zeide hy tegen my, dank zy den hemel,<br />
vyftig jaaren lang van myner handen arbeid geleefd,<br />
flegts gisteren wierd ik voor de eerftemaal zo diep<br />
vernederd, dat ik om een almoes vraagen moest. Ik<br />
was een timmerman , en woonde in Lotharingen.<br />
Myn handwerk gaf my brood; doch een toeval ftelde<br />
my buiten ftaat langer te kunner werken , wrmt een<br />
houtkloover bragt my in het eene been een ongeneesbaare<br />
wonde toe. Ik ga naar Rouaan by myne dochter,<br />
dat een goedhartig meisje is, en in een katoenfabriek<br />
aldaar haar kost wint. Wanneer ik flegts eerst<br />
by haar beu, dan zal het my ook aan niets meer ontbreeken.<br />
Doch daar ik wegens myne «ronde laag*<br />
zaam
| jü Z Y N H O N D. 66j<br />
tzsrn gaan moest, en bereids een langen weg had afge^<br />
legd, zo heeft het weinige geld, dat ik befpaard had<br />
niet kunnen toereiken. Ik moest myn hand naar een<br />
almoes uitftrekken. Doch tot myn ongeluk had ik<br />
niet genoeg het aanzien van een arm man, en dit was<br />
de reden ciat my byna geea mensch iets gaf. Myn<br />
maag was nugteren : alleen bleef my myn hond nog<br />
overiit.... By deeze woorden bleef hy in zyne reden<br />
Reeken; hy zweeg.<br />
Op uwe jaaren, en by de tegenwoordige brandende<br />
hitte , met een open wond aan den voet, zal<br />
ik het nooit gedogen , zeide ik, dat gy of nog dertig<br />
mylen te land, of dubbel zo veel te water aflegt.<br />
Dit zou flegts uw kwaal verergeren, en, wanneer ze<br />
niet reeds geheel ongeneeslyk was , dezelve echter<br />
zodanig maaken. Volg my! De Voorzienigheid biedt<br />
u niet ver vanhier een toevlugtsplaats aan, alwaar gy<br />
rust, artzenyën en mogelyk ook uwe gezondheid weder<br />
kunt krygen. De oude man flarde my met eene<br />
Iblle verwondering aan, bond zyn hond los, en liet<br />
zich van my in het klooster der Barmhartige Broederen<br />
, dat aan de overzyde van den brug ligt, brengen.<br />
Be was daar niet bekend ; doch armoede en zwakheid<br />
vinden in deeze eerwaardige huizen reeds van<br />
zelfs haare aanbeveeling. De Prior hoorde het<br />
verhaal van ons geval met ontroering aan. Hy liet<br />
den bekwaamden heelmeester van 't klooster roepen.,<br />
en belastte hem , den wond te onderzoeken, fle verfchrikte,<br />
toen ik gewaar wierd, tot welk een graad<br />
de zomerhitte , en de vermoeidheid van de reis zê<br />
verergerd hadden. Men moest dit niet veel langer<br />
verzuimd hebben, zeide de heelmeester, maar het is<br />
nog tyd, ik zal het been wel redden. r Dan zal<br />
Yv 2 ny*
D E O L" D E tt A U<br />
hy, hoop ik, wel ras weder gezond worden. —— Ja,<br />
Mynheer, daar fla'a ik voorin. Dit was voor my<br />
een ogenblik van vreugde en geluk.<br />
Myne Heeren, zeide ik : fpaar toch niets, en ik<br />
wil gaarne alles bybrengen wat eenigzins van dienst<br />
kan zyn. De beste .dienst, myn Heer, antwoorddé<br />
de Prior, met een zedig en ernliig gelaat, is dat gy<br />
den zieken aan ons overlaat , en dat gy vertrouwen<br />
fielt in de voorzorge, die wy zekerlyk voor hem draagen<br />
zullen,<br />
Ik bemerkte dat ik het tedef gevoel van den goeden<br />
Prior beleedigd had, en zogt my hierom by hem te<br />
verontfchtildigen. Maar , voegde ik 'er by, indien<br />
het niet een al te groot misbruik van uwe goedheid<br />
was, zou ik u verzoeken, dat zyn getrouwe vriend<br />
ja, myn Heer, zyn vriend, zyn hond, zal hem<br />
gezelfchap houden : wy weeten ook de waarde der<br />
vriendfchap te fchatten.<br />
Deeze woorden van den Prior , deeze vriendelyke<br />
opneeming, deeze bedaarde dienstvaardigheid, deeze<br />
genoegzaam tot eene gewoonte geworden weldaadigheid<br />
, en dat op ieder uur, op elk ogenblik, zonder<br />
eenig uitzicht van de geringfle belooning, dit alles<br />
maakte te famen een diepen indruk op my. Hoe, zeid-?<br />
ik in myn zei ven, voor myn voddigen daalder, voor<br />
een paar voetltappen, die ik ten dienfle van een onge»<br />
lukkigen gedaan heb, ben ik van vreugde buiten my<br />
zeiven, tot verrukkens toe met my zeiven te vreden!<br />
en deeze Geestelyken , die dag en nacht de zieken bevvaaken<br />
, bedienen , verkwikken , die op één dag •<br />
meer goeds doen , dan ik in myn geheele leven doen<br />
zal, zonder dat zy zich zelfs eens verwaardigen hieraan<br />
te denken. O, dat is zeldzaam , dat is verheven !<br />
. . Vcor
JE N Z Y N H O N D . 66$<br />
Voordat ik nog njyn ouden man verliet, moest hy<br />
piy het addres aan zyne dochter geeven, opdat ik hem<br />
fcerigt van haar zou kunnen bezorgen, en nu ging ik<br />
weder naar myne Dames terug , die my aan den anderen<br />
kant van de rivier afwachtten. Ik moest hen<br />
een omftandig verhaal doen van alles wat 'er voorgevallen<br />
was. Myne karige welddadigheid mengde ze.r<br />
kerlyk iets helachlyks onder het hartstochtelyke van<br />
njyn verhaal ; maar ik trotzeerde hen echter zich<br />
grootmoediger te gedraagen, en nu wierd ik, in ver.wagting<br />
der herftelling van mynen grysaart, zyn<br />
rentmeester. ><br />
Daar ons buitengezelfchap niet akyd hetzelfde bleef,<br />
moest ik ieder nieuwen aankomeling myn gefchiedenis<br />
omftaudig vertellen. Ik liet daarby, nooit na, myn<br />
aanbod van myn elLendigen daalder te herhaalen, en<br />
men bleef.van de anderezy.de ook niet in gebreke,op<br />
eene fchertzende wyze de kostbaarheid van zulk een<br />
gift te bewonderen. Hoe, een daalder: zeide men ? een<br />
gantfchcn daalder hebt gy den goeden grysaard aange r<br />
boden , en dat nog voor zulk een onfchatbaaren<br />
hond ?.. ~*— En gy , myn Heer (of Juffrouw} antwoordde<br />
ik :. hoe veel. zoudt gy hem wel. gegeeven<br />
hebben?- Een ieder bood nu eens meer dan eens minder<br />
, naarmate van den indruk , die dit tooneel op<br />
hem gemaakt had. Welaan, zeide ik alsdan: de oude<br />
man is niet verre van hier , en een ieder kan nog akyd<br />
het zyne voor hem doen, wathy.in myne plaats zoude<br />
gedaan hebben. Men beyverde. zich nu met ernst,<br />
om eikanderen in weldaadigheid te overtreffen., en ik<br />
dankte den hemel, dat hy my het kostclyke talent vecleend<br />
had, om de harten derryken.te vermurwen. Eind»lyk<br />
maakte ik bekend, dat de fchoone dag reeds daar<br />
Vv 3 was,
666 D E O U D E M A N<br />
was, op welken myn oude man met zyn hond komen,<br />
en zynen weldoeners zynen dank betuigen zou. Het<br />
gantfche huis was van het gezelfchap opgevuld. Ik ging<br />
nu naar het klooster om den gryfaart aftehaalen, en nadat<br />
ik den braaven geestelyken myne hartelyke dankerkentenis<br />
en al myn eerbied voor zulk eene heilige fligting,<br />
en hunne even zo heilig vervulde beroepsbezigheden<br />
betuigd had , bragt ik hem met my mede, terwyl<br />
hy op den weg byna even zo vlug op zyne beenen<br />
en even zo vrolyk was als zyn hond.<br />
Beiden wierden met louter vreugdegefchrei ontfangen;<br />
doch men was het meest met den hond in de<br />
weer. In zyn gantfche leven had het dier mogelyk<br />
nooit zo veele liefkoozingen gekregen. In den beginne<br />
fcheen hy daar over geheel onthutst te zyn, doch wel<br />
ras beantwoordde hy het met eene houding en gelaat,<br />
die byna deeden denken, dat hem de oorzaak , waar-<br />
Om hy zo gunflig onthaald wierd, niet onbekend was.<br />
De goede gryfaart at nu aan onze tafel, en zyn<br />
hond zat naast hem. Beiden fliepen ook by eikanderen<br />
, en kwamen, den morgen daaraan, met het aanbreeken<br />
van den dag,by my, om affcheid te neemen.<br />
Nu Belde ik den eerlyken man de kleine fchat ter<br />
hand. Vergeefs zeide ik hem, dat ik 'er flegts weinia<br />
toe had bygebragr. Ik ben u alles fchuldig, riep hy<br />
uit : nooit , nooit zal ik het vergeeten ! By deeze<br />
woorden wilde hy zich aan myne voeten werpen; ik<br />
hield hem tegen,en daar wy elkander by deeze gelegenheid<br />
omhelsd hadden, drukten wy ons zo vuurig<br />
tegen eikanderen en namen zo teder affcheid, als immer<br />
twee der oudfle vrienden hadden kunnen doen.<br />
Myn Heer, zeide hy eindelyk tot my : ik verlaat u<br />
overhoopt van uwe goedheid en weldaaden. Doch,<br />
zou
E N Z Y N H O N D , 667<br />
^ou ik het waagcn durven, u om nog eene gunst te<br />
verzoeken. Gy hebt my omhelst, wilt gy u ook wel<br />
vernederen , om myn hond te kusfen ? Ik zou zq<br />
gaarne myn dochter vertellen , dat gy mynen 'hond gekust<br />
had. Kom hier , Vrolykert , kom , myn Heer<br />
zal u wel die eer aandoen. Vrolykert richtte zyne<br />
voorfte pooten op, en ik bukte naar hem, toen my<br />
eensklaps het beeld van den gryfaart, die over zyn<br />
Jiond gebukt lag, toen hy hem het laatfte vaarwel zeggen<br />
wilde, geheel levendig voor mynen geest ftond,<br />
In dit ogenblik vloeiden myne traanen. Ach gy betreurt<br />
hem , riep de goede gryfaart uit: Behoud gy<br />
hem maar, hy behoort nog aan u. Neen, myn<br />
vriend! neen, zeide ik: ga en wees gelukkig; ikzelf<br />
ben het verre meer dan ik verdiend had te zyn, en<br />
uw beeld zowel als dat van uwen hond zal my nog lang<br />
j.n levendige geheugenis blyven.<br />
Vv 4 MO
M O L I È R E .<br />
Een Ustorifche, letterkundige fchets, '<br />
iVf OLIERE was een tydgenoot van den groaten COR-<br />
NEILLE, en beiden zyn, ais herflellers van den roeden<br />
Knaak op het Franfche ToonceL, beroemd in de<br />
jaarboeken hunner Natie. Voor hunnen tyd was het<br />
Treuripei der Franfchen niet veel. meer dan een ellen,<br />
dig fraatsbedryf en hun blyfpel een loutere klucht',<br />
vol laage en onhebbelyke boerteryeH. De volgende'<br />
berichten van het leven van den grooten blyfpehlicht'er,<br />
wien de eeuw van LODEWYK den XJVden, die zo<br />
ryk in uitmuntende vernuften was , te vaorfchyd<br />
bragt , zy n grocteudeels ontleend uit de Anecdotes<br />
Dramatiques , die in den jaare 17-5 te Parys in dra.<br />
deelen zyn uitgekomen. Zy behelzen een menigte<br />
merkwaardige Anecdoten, van welken een groot Se~'<br />
deelte nog onbekend is. * -<br />
JEAN BAPTISTE POQLELIN was de waare doop- en<br />
gellachtnaam van MOLIÈRE , die in het vervolg van?<br />
tyd onder deezen zynen tooiieelnaam zo beroemd ge-'<br />
worden is. Hy wierd te Parys in den jaare 1620 gebooren,<br />
en ftierf ook aldaar in den jr.are i6 7i. Zyn<br />
vader zowel als zyn grootvader waren beiden tapytwerkers<br />
en tegelykèr tyd kamerdienaars des Konings.<br />
Tot in zyn veertienden jaar bleef hy in het huis zyns<br />
vaders, alwaar hy een opvoeding kreeg, overeenkom.'<br />
ftig zyn geboorte en toekomftige uitzichten. Zyne<br />
familie, die hem reeds van de jeugd af tot het beroep<br />
en ambt van zyn vader gefchikt had, kreeg ook indedaad<br />
voor hem de toezegging tot hetzelve. Doch de<br />
weu*
M O L I È R E , 669<br />
yvwïfchen van den jongeling verfchilden hemelsbreed<br />
van die van zyne ouderen. De jonge POQUELIN<br />
fmeekte zyn vader zo yuurig en aanhoudend , dat deeze<br />
hem verlof gaf, om in een Jefuiten-Collegie van<br />
Clermont zich op de beoefening der wetenfchappen<br />
toeteleggen. Hier was het dat hy met LA CHAPELLE ,<br />
BERMER en CYRANO DE BERGERAC , eene oprechte<br />
vriendfehap maakte. De beroemde PETRUS GASSEN-<br />
DI was hunne gemeenfchaplyke leeraar. Reeds hadden<br />
de fchoonc wetenfchappen den geest van den jongeling<br />
verlicht; de voorfchriften van den YVysgeeï<br />
vormden zyn oordeel. Uit de fesfeu van deezen grooten<br />
man fchepte hy de gronden van regelmaatighekl,<br />
die hem vervolgens ia de meesten zyner fchriften ten<br />
leiddraad diende.<br />
De reis van LODEWYK. den XHIdcn naar Narbonne,<br />
in den jaare 1641, ftaakte voor een tyd de bezigheden<br />
van den wysgeerigen jongeling , die voor hem des te<br />
^angenaamer waren, omdat hy ze zelf gekoozen had.<br />
Zyn vader was te zwak geworden , en kost het hof<br />
niet meer volgen. De zoon zag zich dus genoodzaakt<br />
zvns vaders plaats tebekieedeu, welken post hy ook<br />
zedert dien tyd tot op zyn dood waarnam. Eindelyk<br />
keerde het hof weder naar Parys terug en de jonge,<br />
I>OQUELIN begaf zich weder aan zyne oude geliefkoosde<br />
letteroefeningen.<br />
Zedert den tyd, dat de Cardinaal van RICIIELIEU<br />
de Toneelpoczy by uitnemendheid in zyne befchcrming<br />
nam, was de fmaak voor fchouwfpelen te Parys<br />
de heerfchende geworden. 'Er ontftonden verfcheiden<br />
oyzondere fchouwtooneelen , alwaar blyfpeelen door<br />
jonge lieden vertoond wierden. In een deezer gezelschappen<br />
, welke onder den naam: Le Theatre iUuJlre<br />
Vv 5 be^
f?a M O L ? B R E»<br />
bekend" was,liet zich onze POOUELIN als medelid voor»<br />
fteiien. By deeze gelegenheid veranderde hy zyn<br />
naam én noemde zich MOLIÈRE. Het gcfchiedde deels<br />
uit achting voor zyne ouderen, die in dit beroep geen<br />
genoegen fchepteu, deels ook om het voorbeeld zyner<br />
nieu medemakkers te-vclgcn. Hier maakte hy een<br />
verbintenis met GETART ; een dorpactrice , welker<br />
dochter hy , gelyk bekend is , vervolgens trouwde,<br />
en richtte met haar behulp een eigen troep op, met<br />
welke zy naar Lyon gingen. Op deeze plaats bragt<br />
hy zyn Blylpel de Losiol het eerst op het tooneel. Dit<br />
ftuk wierd met zo veel genoegen ontfangen dat het<br />
verfcheidenmaalen moest herhaald worden; eene om-<br />
Handigheid , die een andere troep van tooneelfpee-<br />
lers, welke mede in Lyon zich ophield, genoegzaam<br />
alle aanfehouwers onttrok, fchoon het publiek reeds<br />
aan haar gewoon was, en zy eigenlyk een ftaand too<br />
neel voor deeze ftad vormde. Lenigen van deeze<br />
fchouwfpeelers gingen zelfs tot MOLIÈRE over , en<br />
volgden hem naar Beziers in Languedoc , alwaar<br />
zy voor den Prins van CONTI , die aldaar een land<br />
dag hield , Blyfpeelen vertoonen moesten. Deeze<br />
Prins, die MOLIÈRE nog uit het Collegie kende, en<br />
wien de vertooningen van het Theatre IUuJlre menig<br />
een aangenaam uur hadden doen doorbrengen, onder<br />
hield zich zeer dikwils met hem op eene zeer gemeen-<br />
zaame en vriendelyke wyze. De Losbol wierd te<br />
Beziers met niet minder genoegen ontfangen dan te<br />
Lyon. Le depit Avimreu-x en de Precieufes ridkules<br />
maakten insgelyks hun fortuin; zelfs verfcheiden klug-<br />
ten , die-MOLIÈRE in 't vervolg onderdrukte , omdat<br />
hyze zyner onwaardig hield, wierden Berk toegei'uichd.<br />
Met dit alles bleef echter Parys altyd het hoofddoel<br />
zyner
M O L I E R E, 67I<br />
syneï vvenfcben. Hy deed 'er verfchciden reizen<br />
naartoe, totdat het hem eindelyk gelukte , door den<br />
Hertog van ORLEAÏÏS , den Koning en der Koninginne<br />
Moeder voorgefteld te worden. Nadat hy voor beiden<br />
zyn proefftuk afgelegd had, kreeg hy verlof om eerst<br />
in de wachtfaal van het oude Louvre, en vervolgens<br />
in Palais Royal voor deezen tyd zyn theater te openen.<br />
Eindelyk wierd. zelfs hy en zyn troep in koninglyken<br />
dienst aangenomen. Dit gefchiedde in den<br />
jaare 1665 en van dit ogenblik af wierd de goede fmaak<br />
in het Blyfpel de heerfchende op het Franfche tooneel.<br />
fluiten zyne gedrukte Hukken ,van welken wy terftond<br />
een breedvoeriger verflag zullen geeven , heeft MO<br />
LIÈRE nog verfcheidene kleine klugtjes gefchreven,<br />
docii van welken allen niet meer dan de titel bekend<br />
is, als : Le Dofteur amoureux , le Docleur pedant; les<br />
trois Dotteurs rivaux 5 le Maüre d'Ecole; le Médecin<br />
volant; le Jaloufie de Barbouille; Gorgibus dans lefaci<br />
la Jaloufie du Gros Rene; le fagoteur erV.<br />
In den verliefden Do£tor, een blyfpel in profa en in<br />
één bedryf, was het dat MOLIÈRE de eerftemaal voor<br />
den Koning en het gantfche hof debuteerde. Vooraf<br />
wierd het Treurfpel Nicomedes van i>. CORNEILLE gegeeven.<br />
MOLIÈRE hield tusfehen beide ftukken een<br />
aanfpraak, die zeerwel opgenomen wierd , en de ver-,<br />
liefde Duclor droeg eene aigemeene goedkeuring weg.<br />
ïn dit ftuk fpeelde MOLIÈRE den Doctor zo voortrcf-<br />
)yk , dat hy hierdoor de aigemeene goedkeuring en<br />
verwondering naar zich trok, en den Koning zo zeer<br />
voor zich innam , dat deeze Monarch hem terftond<br />
bevel gaf om met zyn troep in Parys te blyven. Zyn<br />
overige dertig Blyfpeelen voor het Franfche tooneel<br />
zyn, gelyk bekend is, allen gedrukt, meermaalcn by elkan-
ffcÖ V P LI E R K,<br />
kanderen verfameld , en in de meeste Europeefche.<br />
taaien overgezet.<br />
Het eerde regelmatige ftuk, dat MOLIÈRE het publiek<br />
mededeelde is de Losbol, (L'Etourdi). H e t beviel<br />
den Prins van CONDI zozeer, dat hy hem den<br />
Voorflag deed, om als fecretaris by hem in dienst té<br />
treeden. Gelukkig voor den roem van het Franfche<br />
tooneel, dat MOLIÈRE de neiging van zyne genie den<br />
voorkeur gaf.<br />
Zyn tweede ftuk was, le Depit Amoureux een Blyfpel<br />
in vaerfen ; waarvan het idéé en plan ontleend<br />
was uit eene. Italiaanfche Comedie van SECHI , ten<br />
titel voerende La filia creduta Mdfchie.<br />
Hierop volgde in den jaare 1659 Les Precieufes r*<br />
dicules; in Profe en in een bedryf. De goedkeuring,<br />
die dit ftuk wegdroeg, was algemeen. By het uitgaan<br />
van den Schouwburg zeide MENAGE tot CHAPELAIN a<br />
„ Gy en ik, rhyn Heer , wy hebben beiden alle de<br />
„ dwaasheden gebillykt, die. men thans op eene even<br />
„ befchaafde als-vernuftige wyze belachgelyk gemaakt<br />
„ heeft. Doch geloof my, wy zullen, gelyk de hei-<br />
„ lige REMIGIUS tegen Koning KLODOVICUS zeide,dat<br />
„ geene verbranden moéten wat wy aangebeden heb-<br />
„ ben , en dat aanbidden wat wy verbrand heb- *<br />
„ ben.' 5<br />
.<br />
By eene volgende voorllelling van dit blyfpel riep<br />
een oud. man uit het parterre, „ Courage!- MOLIÈRE;<br />
„ dat is eerst een fchoon Blyfpel.'!<br />
Dit ftuk lag hoofdzakelyk den. grond van MOLIÈRES<br />
roem. Bedwelmd, van de toejuiching van het Hof en<br />
de Stad, riep hy uit; „ Nu behoef ik PLAUTUS noch<br />
„ TgREJiTius. niet meer te beftudeeren , en even 40<br />
„ m in
MOLIÈRE. 673<br />
' ss min MENANDERS fragmenten te doorbladeren; Myn<br />
eenigfte hoofdbezigheid zy voortaan de ftudie van<br />
•„ den mensch! *<br />
By de tweede voorftelling vail dit Buk wierd de<br />
gewoone prys der plaatfen voor de eèrftemaal ver<br />
hoogd. Men moest ieder plaats dubbel betaalen.<br />
Voorheen gold een plaats irt het parterre niet meèr<br />
dan tien ftuivers.<br />
Zyn vierde ftuk was, De ingebeelde Hoorndragers,<br />
(le Cocu imaginaire) in vaerfen en in één bedryf. Dit<br />
kleine ftuk is eene navolging van eene Italiaans bly<br />
fpel : II Cormito per opinione. Het wierd, fchoon het<br />
zomer en het hof afwezend was , veertigmaal agter<br />
elkander gegeeven. Hier begon MOLIÈRE te toonen,<br />
hoezeer zyn verblyf te Parys zyn ftyl en toon verbe<br />
terd had.<br />
Zeker burger in ParyS , die veel jaloufie en eigen*<br />
liefde bezat, beeldde zich in , dat MOLIÈRE hem tot<br />
het origineel van zyne ingebeelde hoorndragery ge<br />
maakt had. Hy gaf zyne gevoeligheid deswegens aan<br />
een zyner vrienden te kennen. „ Hoe!" -—- zeide<br />
jjy g zulk een fmeerlap van een Komediant heeft<br />
„ de vermetelheid , om een man , als ik ben , ten<br />
„ tooneele te voeren, en dat zou ik zo ongeftraft laa-<br />
•„ ten doorgaan ?" J — „ Waarover beklaagt gy<br />
u?» antwoordde zyn Vriend — „ heeft<br />
^ by u niet van de beste zyde gefchilderd; daar hy<br />
t i u alleen tot een ingebeelden hoorndrager gemaakt<br />
„ heeft. Waarachtig ? Gy moest u gelukkig agten 4<br />
„ dat gy 'er zo wel zyt afgekomen."<br />
In het volgende jaar voerde hy zyn Don Garfias de<br />
Navarre , of de yverzuchtige Prins (Don Garfie de<br />
Navarre, ou le Prince jaloux) ten tooneele; MOLIÈRE<br />
fped-
ffi M O L I E R E.<br />
fpeelde zelf den rol van Don Garfias , doch hy leerde<br />
by de ondervinding , dat hy voor ernfidge rollen niet<br />
gefchikt was. Het ftuk viel, en de uitvoering van MO<br />
LIÈRE droeg even weinig goedkeuring weg. Het was<br />
een navolging van een oud Spaansch Treur-Blyfpel,<br />
en is, nadat het eens gevallen was , nooit weder te<br />
Pary> ten tooneele gevoerd. Dit ongeval bragt den<br />
toeneemenden roem van den Dichter niet weini» feha-<br />
de toe , en zyne vyanden triumfeerden een tydlang<br />
over zyne ongeluk. Don Garfias wierd eerst na den<br />
dood van den aucteur gedrukt, MOLIÈRE , die buiten<br />
twyfcl dagt, dat het nooit gefchieden zou, trok 'ef<br />
de voornaamfte plaatfen uit en laschte ze in zyne laa-<br />
tere werken in.<br />
Nadat hy hierop nog in dit jaar zyn School der man^<br />
ner., (Ecole des hommes) en Les Facheux, twee kleine<br />
ftukjes gegeeven had , kwam in 't volgende jaar zyn<br />
Sclmlder vmiwen, (1'Ecole des femmes) tc voorfchyn.<br />
Het hoofdidée is ontleend uit een oud boek dat uit "het<br />
Italiaausch overgezet is, en ten titel voert: Les JYuüs<br />
facetieufes de Jean Frangois Straparole. In een der<br />
daar in voorkomende historietjes , komt een minnaar<br />
dagelyks by zynen vriend, en verhaalt hem van tyd<br />
tot tyd alle de vorderingen, die hy in de gunst zyner<br />
beminde gemaakt had , zonder te weeten , dat juist<br />
deeze vriend en vertrouwde zyn medeminnaar was.<br />
Defchool der Vrouwen moest, toen zy eerst uitkwam ,<br />
veel berisping lyden. PLAPISSON, die voor een groot<br />
wysgeer doorging, was by de vertooning op het too<br />
neel, en haalde, zo dikwils het parterre hard op lach<br />
te, met een oog van medelyden zyne fehouders op.<br />
De Hertog de * * * * was insgelyks een van de vinnig-<br />
fte
M Ó L I E R f ;<br />
& hekelaars van dit ftuk. „ Wat hebt gy 'er toch<br />
„ wezenlyks op te critifeeren ?" vroeg hem eea kenner.<br />
„ Ha ! parblen riep de Hertog uit<br />
wat ik daarop te zeggen vinde ? het is fraai: Tart! a<br />
la crème, „ (Pvoomtaart)" Maar antwoordde<br />
de kunstkenner Tarte a la crt:ni is<br />
„ evenwel zo groote fout niet, dat men daarom het<br />
„ gantfche ftuk zou moeten verwerpen , gelyk gy<br />
„ doet." —— Tarte a la crème is affchuuwlyk ?<br />
antwoordde de Hertog i Tarte a la crème 2<br />
. „ Mya<br />
„ God ! Hoe kan een mensch van gezoud verftand<br />
„ een ftuk pryzen , waarin men Tarte a la crème<br />
vindt? " Deeze uitdrukking was ras in ieders<br />
mond. .MOLIÈRE liet kort hierop de Critique van de<br />
fchool der vrouwen vertoenen , waarby het Taxte a la<br />
crème niet vergeeten wierd , en de dichter alle de geenen,<br />
die zich van deeze uitdrukking bediend hadden,<br />
fchoon het ten fpreekwoord geworden was, met veei<br />
vernuft fchamper doorhaalde. De Hertog voelde zich<br />
niet weinig beledigd, dat een Komediefchryver ftout<br />
eenoeg was, een man als hem ten tooneele te voeren,<br />
en het zich door zynen yver tot eene wraake vervoeren<br />
, die .even onbezonnen als ongevoeglyk voor zynen<br />
ftand was. Toen hy MOLIÈRE op zekeren dag<br />
door de kamer zag .gaan , waarin hy tegenwoordig<br />
was , ging hy onder geveinsde pligtpleegingen naar<br />
hem toe-, en terwyl MOLIÈRE zeer diepe buigingen<br />
maakte, vatte hy hem by het hoofd en wreef hem het<br />
gezicht tegen zyne knoopen, die zeer hard en fcherp<br />
waren, zodat hem het bloed overal afliep ,. terwyl by<br />
t e . Tjr.-ï a b :rexe, IL'.ün. Tsr'i u<br />
la crème. De Konir.g , die MOLIÈRE nog dien zelfden<br />
dag te zien kreeg, cara deeze daad.zeer euvel<br />
op.
•70 M 0 t I E k té<br />
öp , én gaf den Hertog dieswegens een zeer h\tè<br />
verwyt.<br />
Juiïrouw DEBRIE, een bevallig meisje, en tevens<br />
een goede tooneelfpeelfter , wierd van MOLIÈRE zeef<br />
bemind. Haar vak was zowel liet tragieke als het ver- 1<br />
heven komieke. In 't byzonder flaagde zy zeer geluk<br />
kig in de rol van Agnes 5 in het laatfte bedryf van de<br />
fchool der vrouwen. Eenige jaaren te vooren, eer zy<br />
bet tooneel verliet , wierd zy van haare medeacteurs<br />
verzogt deeze rol aan Juffrouw DUCROISY afteftaan.<br />
Het gefchiedde ; doch nauwlyks kwam Juffrouw DU?<br />
cnoiSY op het tooneel, of het gantfche publiek riep<br />
eenftemmig en luid op , dat zy DEBRIE wilden heb<br />
ben , die dan ook terftond uit haar huis gehaald moest<br />
worden, en op deeze wyze verrascht, zich genood<br />
zaakt zag in haar gewoone huisklederen op het too<br />
neel te vcrfchynen. Een algemeen handgeklap en<br />
goedkeuring was haar loon. Zy fpeelde deeze rol<br />
nog in haar vyfenzestigften jaar , en gaf ze niet eer<br />
der over.<br />
Wy zullen geen breedvoerig gewag maaken van twee<br />
kleine ftukjes, te weeten La Critique de l'école des fem-<br />
mes en VInpromptue des Verfailles, welke beiden Huk<br />
ken fatirieke gefprekken behelsden, waarin MOLIÈRE<br />
zyn kwaade luim den ruimen teugel vierde , om de<br />
hekelaars van zyn Vrouwenfchool fcherp doortehaa-<br />
len ; noch van zyne Prineejfe d'Elide, een Blyfpel,<br />
dat een gedeelte uitmaakte van die prachtige en kost*<br />
baare feesten , die door LODEWYK den XlVden ter<br />
eere van de Koninginne zyne moeder en zyne Gema*<br />
-ünne MARIA THERESIA gegeeven wierden , en onder<br />
den naam : Les Plai/irs de Vijlt enchantée bekend<br />
zyn. Wy
M Ö L ï È n E. 6"7f><br />
Wy tnoétén echter met een woord fpreekeh wan zyn<br />
'Buwelyk door dwavg (ie Mariage forcé) , dat op de<br />
'evengemelde (tukjes volgde, en voorde ecrllemaal in<br />
de Louvre vertoond wierd , nevens een ballet , dat<br />
den zelfden naam voerde , en waarop LODEWYK. da<br />
XlVde zelfs danste. Het idéé daartoe ontleende MO<br />
LIÈRE uit de gedenkfehriften van den Graavc van<br />
HAMILTON : De Graaf van GRAMMONT leerde , geduurende<br />
zyn verblyf aan het Engelfche hof, de jonge<br />
Freule van HAMILTON kennen , verliefde op haar en<br />
wierd wederkeerig bemind. Haar verkeering maakte<br />
opfpraak, en een ieder (felde reeds voor zeker, dat<br />
hun huwelyk een afgedaane zaak was , toen de wufte<br />
minnaar, zonder aan de vervulling van zyne dier bezwooren<br />
trouwbeloften te denken , eensklaps Londen<br />
verliet. De beide broeders van de gehoonde Freule<br />
zaten hem fpoedig na , en haalden hem by Douvres<br />
in, van voornemens om kogels met hem te wisfelem<br />
,, Graaf van GRAMMONT riepen zy hem reeds<br />
van verre toe —— hebt gy niets in Londen vergeeten<br />
? " —— ,, Vergeef het my antwoordde de<br />
Graaf, die hun voornemen ligt gisfen kon ik<br />
heb vergeeten uwe zuster te trouwen , doch ik ben<br />
bereid, om weder met u terug tc keeren , en myn<br />
misdag goed te maaken." ——»<br />
In den jaare 16Ó7 verfcheen een duk van onzen MO<br />
LIÈRE , dat veel gerugt maakte en hem niet weinige<br />
vyanden berokkende, te weeten de Tartuffe. Zy, die<br />
zich in deezen hen voorgehouden fpiegel dachten te<br />
herkennen, toonden duidelyk genoeg, dat zy in<br />
Frankryk verre meer magts bezaten , dan alle ande-<br />
MENGELW. V. D. XX ren,
fj7§ MOLIÈRE*<br />
ren, welker dwaasheden tot hiertoe den geesfel v*n<br />
MOLIÈRES fatyre gevoeld hadden. De Marquifeu, de<br />
Precieufen en de Artzen zagen niet alleen geduldig<br />
aan, dat men met hen lachte, maar lachten zelfs me<br />
de over de fchilderyen, die men van hen ten tooneele<br />
voerde ; doch de huichelaars verftonden in 't geheel<br />
geen jokkerny, en vonden het niet om uuteftaan , dat<br />
MOLIÈRE zich durfde verfhouten , hunne verdraaide<br />
gezichten belachlyk te maaken. Deeze misdaad was<br />
te groot dan dat zy het hem hadden kunnen vergeé-<br />
ven, en alle de zogenaamde vroomeu van het Koning-<br />
ryk wapenden zich hierom met een ongelooOyke woede<br />
tegen zyn ftuk , terwyl zy hunne zaak de zaak van<br />
God noemden. In hunnen mond was Tartuife ecu<br />
ftuk, dat regtftreeks met alle godsvrucht den draak<br />
ftak , en van het begin tot aan het einde affchuuwe-<br />
lyk was ; met één woord : 'er was geen regel in, die<br />
niet verdiende verbrand te worden.<br />
De drie eerfte Dedry ven van den Tartuffe waren op de;:<br />
zesden dag der bovengemelde festiviteiten, op den icden<br />
May 1664, in tegenwoordigheid des Konings en der<br />
beide Koninginnen, vertoond geworden. De Koning<br />
verbood toen de openbaare uitvoering van dit Schouvv-<br />
fpel , voordat het voltooid en aan het oordeel van<br />
bevoegde Rechters onderworpen was , fchoon hy<br />
'er byvoegde: dat hy 'er voor zyii perfoon niets op te<br />
zeggen had. De Fynen (les faux devots~) deeden<br />
hun voordeel met dit verbod , om Parys zowel als het<br />
hof tegen ftuk en fchryver inteneemen. MSLIERE<br />
had niet alleen met Tarfiiflën te doen, maar ook bui»<br />
ten hen met veele Orgons , lieden die eenvoudig en<br />
ligt te verleiden waren. Zelfs waren de oprechte<br />
»3S. . . V* god-
M U I E R JE. tfft<br />
godvruchtigen in het harnas gejaagd, fchoon de eeft<br />
noch dc andere party het werk, dat het voorwerp vari<br />
hunne haat was , recht kende. Een eerlyke prediker<br />
veroordeelde zelf ineen boek, dat hy den Koning opdroeg<br />
, den Schryver van dit lasterfchrift tot den<br />
brandftapel. Daarentegen was het vonnis , dat de<br />
Prelaaten en de Pauslyke Legaat daarover velden,<br />
nadat zy het zich eerst hadden laaten voorleezen, vee!<br />
gunttigcr, en de Koning gaf MOLIÈRE mondelyk verlof<br />
om het ftuk te vertoonen ; doch het moest onder<br />
den veranderden tytel, den Bedrieger, aangekondigd<br />
worden , de hoofdacteur den naam van Parnulph voeren<br />
, en de kleeding waereldlyk zyn.<br />
Men heêft langen tyd niet geweeten, vanwaar MO<br />
LIÈRE den naam Tartuffe genomen had, eene benoeming,<br />
die in de Franfche taal met de woorden , Hypocrite<br />
en faux devot, van dezelfde betekenis zyri. Men<br />
vertelt daarvan de volgende anecdote : Zekeren dag,<br />
dat MOLIÈRE zich by den Pauslyken Nuntius in gezel»<br />
fchap van twee geestelyken bevond , welker fchynheiw<br />
lig gelaat, aan het idéé , dat hy toen in zyn hoofd<br />
had , (want hy werkte toen juist aan zyn Tartuffe)<br />
volkomen bëandwoordde , wierden 'er trulfelen<br />
(zeker foort van aardappelen} aan zyne Excellentie<br />
te koop aangeboden. By het woord truffeleu ,<br />
brak een der beide huichelaars , die een weinig Italiaansch<br />
kost fpréeken, zyn tot hiertoe flipt wnarge*<br />
nomen, aandachtig ftilzwygen af , en terwyl hy de<br />
truffelen naauwkeurig bekeek en 'er de bésten uitzogt,<br />
riep hy al lachgende : Tartufoli, Signor Nuntio, Tartufoli.<br />
MOLIÈRE , die altyd eeni aandachtig aanfchouvver<br />
en waarneemer was, kwam by deeze gelegenheid<br />
Xx s .op
58e i» o L i E R r.<br />
op den inval, om zynen fchynheiligen bedrieger derï<br />
naam Tartuffe te geeven.<br />
LODEWYK deXIVde bevond zich, tegen het einde van<br />
den zomer van 1662 by het leger, en marcheerde naar<br />
Lotharingen. Van zyne eerfte veldtochten af aan gewoon<br />
flegts eenmaal, en wel tegen den nacht, te fpyzigen,<br />
plaatfte hyzich ook ditmaal des avonds, (het was juist<br />
een vastendag) aan tafel, en raadde den Bisfchop van<br />
zynen voormaaligen leeraar , insgelyks voor zynen<br />
maag te zorgen. De Bisfchop daarentegen ftelde den<br />
Koning voor, dat het een vastendag was , en dat hy<br />
zich op zulken dag flegts met een allerfoberften maaltyd<br />
moest vergenoegen. Een der tegenwoordige hovelingen<br />
kon niet nalaaten hardop over dit voorgeven<br />
te lachgen, en toen de Koning de reden van dit lachgen<br />
begeerde te weeten , antwoordde de hoveling<br />
hierop : dat zyn Majefteit wegens den Bisfchop zich<br />
volkomen gerust kost ftellen, die heden middag een<br />
zeer treffelyken maaltyd gedaan had , van welken hy<br />
ooggetuige geweest was, en dien hy nu omftandig befchreef.<br />
By de optelling van ieder gerecht, van welken<br />
het eene voortreflyker en uitgezochter Was dan<br />
het andere , riep de Monarch telkens met een verfchillenden<br />
toon uit: De arme man ! MOLIÈRE bediende<br />
den Koning als kamerdienaar, en was juist tegenwoordig<br />
by dit klugtig tooneel, waarvan hy zich vervolgens<br />
in zynen Tartuffe zo wel wist te bedienen.<br />
Toen de Koning de drie eerfte bedryven van dit ftuk<br />
te Verfailles zag vertoonen, was het hem geheel ontgaan<br />
, hoeveel aandeel hy zelfs aan dit tooneel had.-<br />
MOLIÈRE nam de vryheid hem zulks te erinneren,<br />
zonder dat de Monarch zich iu het geringde daarover<br />
belgde. Hm
W O L I E R «. 68l<br />
Men wil beweeren, dat de Abt ROQTJETTE, Bisfchop<br />
van Autuu, het origineel van den Tartuffe geweest<br />
is, en dat zeker Heer van GUILLERAGXES , een<br />
omftandig berigt van alle de huichelaryen van deezen<br />
prelaat, aan MOLIÈRE ZOU hebben medegedeeld.<br />
MOLIÈRE zeide eens tegen BOILEAU , nadat hy hem<br />
zyn Mifanthrope had voorgeleezen. Binnen kort zult gy<br />
nog wel gantsch andere dingen zien. Hy leide toen<br />
juist de laatfte hand aan zynen Tartuffe, en deeze trek<br />
bewyst duidelyk genoeg, hoe zeer hy dit laatfte ftuk<br />
boven het eerfte den voorkeur gaf.<br />
Men was van voornemens dit ftuk ten twedenmaale<br />
te vertoonen, toen onverwacht een verbod van het<br />
Parlement daar tegen inkwam. „ Myne Heeren "<br />
zeide MOLIÈRE tot de reeds by een vergaderde aanfchouwers<br />
< „ wy dachten heden de eere te heb-<br />
,, ben u den Tartuffe te geeven; doch myn Heer dt<br />
„ Praefident wil. niet dat men hem vertoone. " Ete<br />
dubbelzinnigheid ligt in de laatfte woorden, daar men<br />
hem zo wel op den Tartuffe, als op den Praefident kan<br />
toepasten.<br />
Twee jaaren laater gaf de Koning uitdruklyk verlof<br />
om den Tartuffe weder op het tooneel te brengen:<br />
Idereen wenschte den aueteur geluk, en zelfs zyne<br />
wanden betoonden hem hunne vreugde. Zy warea<br />
de eerften, die toen zeiden, dat de Tartuffe een der.<br />
voortreffeiykfte Schouwfpeeleu was, die de deugd ia<br />
haaren vollen glans vertoonden. ,, Het geen gy zegt,<br />
is volkomen waar" antwoordt MOLIÈRE ——<br />
„ doch ik vind het echter altyd zeer gevaarlyk; hec<br />
kost my wezenlyk te veel , en meer dan eens heeft<br />
Het my berouwd, het gedaan te hebben»<br />
Xx 3 Toe*
éSi JA O L I È R E.<br />
•Toen MOLIÈRE zynen Tartuffe liet vertooneu, vroeg<br />
men hem: hoe hy op den inval gekomen was, predikatiën<br />
te doen? „ Waarom is het Pater MAIMBURO<br />
.geoorloofd" - antwoordde hy Komediën<br />
op den kanzei te brengen, en waarom zou het my<br />
dan minder geoorloofd zyn predikatiën op het tooneel<br />
te doen '? "<br />
Geduurende den tyd dat de Tartuffe verboden was,<br />
fpeelde men by het hof: Scaramons de kluizenaar, een<br />
ituk vol van de lompfte onbefchaamdheden, waarin<br />
een als monnik verkleedde kluizenaar by een getrouwde<br />
vrouw door het venfter op een laddertouw in huis<br />
klimt, van tyd tot tyd aan hetzelfde venfler verfchynt,.<br />
en de woorden herhaalt: Quefio per mortificar la Carfie.<br />
— By het uitgaan zeide de Koning tegen den grooten<br />
CONDE: „Ik wilde toch wel eens wecten,waarom<br />
de menfehen, die zich zo zeer aan het Blyfpel van<br />
MOLIÈRE ergeren, niets tegen den Scaramons hebben<br />
intebrengen?" De Prins gaf hierop tot antwoord: „De<br />
reden hiervan, Sire» is deeze, omdat de klugt van<br />
Scaramous, met den hemel en den godsdienst fpot,<br />
'.dingen, waarover deeze Heeren zich niet in het geringde<br />
bekreunen; doch MOLIÈRE fpot in zyn duk mei<br />
de Geefïclykeu zclven, en dat is het juist, dat zy niet<br />
Verdraagen kunnen. V<br />
By eene der voordellingen van den Tartuffe ging<br />
CHAMPMELE i voor dat hy zelve onder de Schouw»<br />
fpeelers wierd opgenomen, by MOLIÈRE in een Loge,<br />
dat digt by het theater was. -Nauwlyks hadden zy<br />
elkander hun compliment gemaakt , toen MOLIÈRE<br />
eensklaps uitfehreeuwde: „ Ach, die fchurk! die ezel.'"<br />
waarby hy zich tevens, zo woest aandelde, als of hy<br />
buiten
H O II E R E. 6S3<br />
puften zyne zinnen was. CHAMPMELE , die niet wist<br />
waarop dit doelde, was ten uiterfte verfchrikt. Doch<br />
MOLIÈRE hielp hem ras uit den droom, terwyl hy<br />
zich met de volgende woorden tot hem wendde:<br />
Verwonder uniet, Mynheer, dat gy my zo gebelgd<br />
ziet, ik hoorde zo even den Schouwipeeler vier vaer»<br />
fen in myn ftuk geheel valsch en in den hoogften graad<br />
ellendig declameeren, en ik ben niet gewoon myne<br />
kinderen op het fchavot te zien brengen, zonder dat<br />
het my door de ziel gaat.<br />
De voornaamfte verandering , die in den Tartuffe<br />
moest gemaakt worden , betreft het volgende vaers in<br />
het zevende toneel van het derde bedryf.<br />
O Ciel! pardonnez lui la douleur qu'il me donne.<br />
Voorheen ftond 'er in het handfchrift:<br />
O Ciel! pardonnez moi, comme je luipardonne.<br />
MOLIÈRES fpeclmakkers begeerden volftrekt, dat hy<br />
van ieder voorftel van den Tartuffe zyn aandeel dubbel<br />
zou ontfangen, 't welk dan ook federt dien tyd regelmaatig<br />
gefchiedde.<br />
In zekere ftad in de Provincie was de Bisfchop voor<br />
korten tyd geftorven. Zyn navolger, die geen liefhebber<br />
was van Toneelfpeelen, gaf de Komedianten<br />
bevel de ftad te verhaten ,nogcerhy zyn intreede hield.<br />
Zv fpeelden dus nog daags te voren , en, na het afloopen<br />
van het ftuk, trad de aankondiger, even als<br />
of zy mórgen nog fpeelen zouden, met deeze woorden<br />
op: Myne Heeren l morgen zult gy den Tartuffe zien.<br />
Terwyl dit alles met den Tartuffe voorviel, kwamen<br />
Xx 4 'er
$$4 Jl Cl L I E R JJ.<br />
'.er nog andere tooneelftukken van hem te voorfchyn,<br />
als' Le Eeftin de pierre, oïDönJuan en l'Ameur Meêgcin,<br />
tot \yelk laatfte ftuk het volgende geval aanleiding<br />
gaf: MOLIÈRE woonde by een Arts, wiens,<br />
Vroïiw,- die in den hoogden' graad gierig was , een<br />
Veel hooger huur van hem vórderde, dan hy tot dus<br />
verre verwoond had. Op het weigerend antwoord,<br />
dat hy gaf, wierd de kamer aan een ander verhuurd,<br />
en hy gedwongen het huis te ruimen. Van deezen'<br />
tyd af liet MOLIÈRE geen gelegenheid voorbyilippen'<br />
om de Artzén, die hy reeds in zyn Fjiftin de pierre<br />
had aangevallen, belachgelyk te maaken. Een Arts is,<br />
volgens zyne definitie: „ Een man, die betaald worde'<br />
„ om in de ziekenkamer allerlei fnaakerven te vertel-<br />
„ len','totdat de natuur den zieken weder geneezen,<br />
„ of de artzeny hem naar dg andere waereld geholpen'<br />
„ heeft." Om de. boertery nog meer in het oog te<br />
doen vallen, wierden, by de eerfte voorftelling' van<br />
dit ftuk, dat in tegenwoordigheid des Koniogs gegeeven<br />
wierd, de voomaamfte Artzen van het hof op"<br />
het tooneel gebragt, tot welk oogmerk hy maskers maa
M O L 1 E K t3%<br />
file ftotter'de j Bahis , (een die als een hónd.blaft.)<br />
Hlacraton was de naam, dien hy den Heer GUEXAUT<br />
gaf > omdat deeze altyd gewoon was langzaam en<br />
voorzichtig te fpreeken, en den Heer D'AQUIN noemde<br />
hy Tomes , of de Aderlaater , omdat hy gewoon<br />
was zyne patiënten dikwils bloed aftetappen.<br />
Intusfchen was ook een der beste ftukken van MO<br />
LIÈRE verfcheenen, te weeten zyn Mifanthrope.<br />
De Toneelfpeelers velden van dit ftuk, na de<br />
eerfte leezing van hetzelve, geen gunftig oordeel, en<br />
namen het alleen uit aclrüng voor den aurteur aan.<br />
Daar dit meefterftuk ook in de daad viel, lag MOLIÈREhet<br />
terftond weg. Een maand daarna bragt hy het<br />
weder op het tooneel, doch met dit onderfcheid, dat<br />
voorafje Arts tegen zynen wil, gegeeven wierd. Meii<br />
nam deeze klugt zo wel op, dat zy drie maanden lang<br />
agter eikanderen moest gefpeeld worden, zonder dat<br />
het Publiek zich daaraan zat kost zien; doch dit gefchiedde<br />
altyd vergezeld van den Mifanthrope. Het<br />
Klugtfpel maakte, dat men het Blyfpel bedaard aanhoorde,<br />
Men verhaalt eene byzondere omftandigheid , die<br />
tot het mislukte flaagen van het beste Blyfpel , dat<br />
ooit in Vrankryk gefchreven wierd, het zyne mogelyk<br />
kan hebben toegebragt. By de eerfte voorftelling wierd<br />
terftond, na de voorleezing van het Sonnet van Orante<br />
door het Parterre fterk in de handen geklapt. Doch<br />
in het vervolg van dit Sonnet bewyst Alcest, dat de<br />
gedachte» zo wel als de vaerfen van dit Sonnet waren:<br />
De CM Colifichtts, dont le bon feru mumure.<br />
Het
Het Publiek, befchaamd van ziek zo bedrogen te<br />
hebben , vatte van dit oogenblik af een haat op tejen het<br />
ftuk. DESPREACX beweerde, nadat hy het voor de derdemaal<br />
had zien vertoonen , dat dit Schouwfpel binnen<br />
korten tyd het fchitterendst fortuin zou maaken.<br />
MOLIÈRES vyanden zogten den Hertog van MOXTAC-<br />
SIER , die zich door een rauw, en byna vyandelyk gedrag<br />
tegen de menfehen kenfehetfte, te overreden, dat<br />
hy het was, dien MOLIÈRE in zyn Mifanthrope op het<br />
tooneel gebragt had. De Hertog zag het ftuk, en<br />
zeiue, na het afloopen van hetzelve, by het uitgaan":<br />
Hy wilde MOLIÈRES Mifanthrope wel gelyk zyn.<br />
De talryke klasfe der fchynheiligen, die door den<br />
Tartuffe op MOLIÈRE gebeten waren, Itrooide een<br />
menigte der fchamnerfte frnaadièhriften tegen hem uit.<br />
By gelegenheid van een der buitenfpoorïgfte deezer<br />
pasquillen, laat hy zynen Mifanthrope zeggen:<br />
Et, non conttr.s enccr du t:rt que l'on me fait,<br />
II co:trt parmi le monde un livre abominable,<br />
Et de qui la leclure ejl mime comdemnable;<br />
Un Uyrt a meriier la derniere regueur £fc.<br />
Toen MOLIÈRE zynen Mifanthrope ten tooneel liet<br />
voeren, leefde hy met RACINE in misverffand. Een<br />
vleijer , die RACIXE naar den mond zogt te praaten,<br />
zeide terftond na de eerfte voorftelling tot hem: „Het<br />
ftuk is gevallen ; 'er is niets aartigs in ; gy kunt my<br />
op myn woord gelooven , want ik ben 'er geweest."<br />
,, Zyt gy 'er geweest!" antwoordde<br />
RACINE , — ,, en ik ben 'er niet geweest, en<br />
met dat al kan ik het toch niet gelooven, omdat MOLIÈRE<br />
oa-
M 0 E, t E R Ê. ||p<br />
üflmogelyk een liegt ftuk kan gemaakt hébben ; ga 'et<br />
dus op een andere reis weder heen , en luister beter<br />
toe."<br />
Men vindt iu dit Blyfpel een trek , welken MOLÏE*-<br />
RE , die bekwaam genoeg was om het belachgelyke<br />
overal, alwaar het hem llegts voorkwam, optédoen ,<br />
geheel naar de natuur copieerde ; het was BOILEATJ^<br />
die hem daartoe gelegenheid gaf. MOLIÈRE, die herit<br />
zo gaarne zogt te overreden, om den armen enAPE-<br />
LAIN, een fchryver, die door zyn Heldendicht, Ld<br />
Pucelte cCOrleans teen ter tyd zeer'békend was, niet<br />
langer ten doel van zyne fehertzende luim te maaken',<br />
zeide tegen hem, dat CIIAPELAIN in groot aanzien by<br />
de waereld ftolid, dat de groote COLBERT zeer veel<br />
van hem hield , en dat BOILEAU welligt , wegens<br />
zyne al te verre gaande fpotternyen , die hy zich tegen<br />
deezen gunfteling veroorloofde, zich niet alleen<br />
de ongunst van den Minister, maar mogelyk ook wel<br />
de hoogfte ongenade van den Koning zou op den hals<br />
haaien. Deeze zeer ernftige betuigingen maakten<br />
den hekeldichter zo knorrig' \ dat hy gemelyk uitriep<br />
: „ O! de Koning erfde Minister mogen doen<br />
wat hun goeddunkt ; doch, zo lange my de Koning<br />
maar niet uitdruklyk beveelt , om Chapelains vaerfen<br />
verdraaglyk te vinden , zal ik altyd blyven beweeren<br />
, dat een man , die de Pucelle fchryven kost,<br />
verdient gehangen te worden." MOLIÈRE,<br />
die zich daarby niet onthouden kost van lachgen,<br />
maakte van deezen inval vervolgens op een zeer<br />
goede manier gebruik in het laatfte tooneel van het<br />
tweede bedryf van zyn' Mifanthrope.<br />
ANGELo, die den rol van den Doctor op het Italiaan-
6?S M O L I È R E . '<br />
liaanfche tooneel (peelde, zeide tot MOLIERÉ, dat hy<br />
te Napels een (luk onder den titel van Mifanthrope had<br />
zien verroonen. Hy befehreef niet alleen den inhoud<br />
van hetzelve omftandig , maar voerde ook nog verfcheiden<br />
plaatfen daarvan aan , die hem in 't byzon»<br />
der merkwaardig waren voorgekomen; MOLIÈRE hoorde<br />
zyne vertelling aandachtig aan , en veertien dagen<br />
daarna wierd ANGELO niet weinig verrascht,<br />
toen hy op de lyst, die de troep van MOLIÈRE bekend<br />
maakte van de (tukken , die zy geeven zouden , ook<br />
de Mifanthrope aangekondigd vond, welk (tukdan ook<br />
drie of vier weeken laater vertoond wierd.<br />
Het vervolg enfiot by nadere gelegenheid.
I<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N.<br />
WYSBEGEERTE EN ZEDEKUNDE*<br />
WYSBEG. V. D» Yf
6oi<br />
VERSLAG VAN HET GEVOELEN VAN DEN HEER<br />
ËAILLY, OVER DEN OORSPRONG DER WETEN<br />
SCHAPPEN EN DE HERKOMST DEPv VOL<br />
KEN VAN ASIEN.<br />
Vervolg en flot van bladz. 545.<br />
In myne voorige verhandeling heb ik den zaakelyken<br />
inhoud opgegeeven Van de vyf eerfte brieven van den<br />
Heer BAILLY, over den oorfprong der wetenfchappen<br />
en de herkomst der volken van Afiën; thans zal ik<br />
voortgaan , om de vyf overige brieven op dezelfde<br />
wyze te behandelen.<br />
Men zal zich herinneren, dat de {tellingen, in de<br />
eerstgemeldcn vervat, deeze waren: de oudfte volkeren<br />
van Afiën, die -wy kennen, te weeten, de Chineezen<br />
, de Indiaanen , en de Chaldëen , kunnen de<br />
uitvinders niet zyn geweest van de wetenfchappen ,<br />
die wy onder hen aantreffen;'zy waren 'er flegts de<br />
bewaarders van, zy moeten dezelven van anderen ontleend<br />
hebben. Voorts; 'er heerscht tusfehen de overleveringen<br />
, gebruiken, wysgeerte, godsdienstplegtigheden<br />
en wetenfchappen deezer aloude volkeren, een<br />
blykbaare overeenftemming. Vervolgens; deeze overeenftemming<br />
kan geenzins het uitwerkfel zyn van<br />
mededeeling, of onderlinge gemeenfehap tusfehen<br />
deeze volkeren. En tot hiertoe ftrekte zig myne<br />
voorige verhandeling uit. Myne tegenwoordige zal de<br />
volgende {tellingen trachten te verdedigen: Deeze<br />
overeenkomst der aloude volkeren van Afiën kan<br />
ook niet gegrond zyn op de. aigemeene natuur van hec<br />
menschdom: . maar haar grond moet gezogt wor-<br />
Yy 2 den
692 HET GEVOELEN VAN DEN HEEK. BAILLY OVER DMM<br />
den in den gemeenfchappelykén oorfprong , die<br />
deeze volkeren moeten gehad hebben van één overoud<br />
volk, welks naam en gefchiedenis veriooren is<br />
geraakt, en van welks wetenfchappen, godsdienlten<br />
en wysgeerte die der bovengemelde volkeren flegts<br />
de overblyffelen zyn. Dit aloud volk moet de<br />
wetenfchappen in een hoogen trap bezeten , en een<br />
verheevcne wysgeerte gehad hebben. Voorts; dit<br />
volk moet in Afiën , op omtrent 49 graaden noorderbreedte,<br />
hebben gewoond , en dus moet de bevolking<br />
zich met de wetenfchappen, van het noorden naar het<br />
zuiden , over de aarde hebben uitgebreid. Verder.;<br />
de rede van deeze verhuizing is de trapswyze verkoeling<br />
der aarde, die haare warmte voornamelyk aan<br />
een inwendig vuur tc danken heeft. En eindelyk; de<br />
trapswyze vermindering van dit centraal vuur is de<br />
oorzaak van de toeneemende verkoeling der aarde, en<br />
deeze is weder de reden van de verhuizing der volkeren<br />
van het noorden naar het zuiden.<br />
Zie daar , welke onderwerpen zig thans op nieuw<br />
voor ons onderzoek opdoen; ik zal den Heer EAILLY<br />
weder op den voorigen voet volgen , en zyne Hellingen<br />
als met myne eigene woorden voordraagen.<br />
Hadden wy by het verllag van het eerfte gedeelte dikwerf<br />
gelegenheid, om ons over de ftoute ftellingen<br />
van onzen Schryver , en over zyne wel uitgedachte<br />
bewyzen voor dezelven te verwonderen: wy mogen in<br />
hetgeen ik thands zal voorftelien , geen mindere blyken<br />
van zyn zeldzaam vernuft verwagten.<br />
De eerfte Helling, die ik thands moet bewyzen, is<br />
deeze: De overeenkomst , die in zo veele betrekkingen<br />
, tusfehen de aloude volkeren van Afiën,<br />
plaats heeft, is niet gegrond in de menfehelyke natuur.
OORSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 693<br />
tuur. Wanneer men by verfchillende volkeren overeenkomften<br />
aantreft , die men erkennen moet in de<br />
natuur der menfehen gegrond te zyn , dan zyn het<br />
zulken, die betrekking hebben op hunnen zedelyken<br />
toeftand, maar nooit op de werken van genie, wetenfchap<br />
of verbeelding. Wanneer men zegt , dat het<br />
menschdom overal en in alle eeuwen aan elkander<br />
gelyk is, dan zegt men. dat zy altyd en overal leugenagtig,<br />
wraakgierig, baatzugtig en bedriegelyk<br />
zyn , maar tevens overal vatbaar voor het medelyden ,<br />
dat, eenig goed onder zo veel kwaad mengende , het<br />
beginzel van alle gezellige deugden is. Hierin gelyken<br />
alle volken elkander , en deeze gelykheid is in<br />
hunne natuur gegrond. Maar geheel anders is het<br />
met de vrugten der verbeelding en met de gewrogten<br />
der genie; deezen hangen af van den grond, waarop,<br />
en van het climaat en de lugisgeftelteuis, waarin een<br />
volk leeft , en vooral van deszelfs behoeften, die genoegzaam<br />
in elk land verfchillend zyn. Men moest<br />
dus verwagten, dat de vrugten der genie, by volkeren<br />
van zo onderfcheidene behoeften , oneindig zouden<br />
verfchillen , doch wy neemen het tegendeel waar; zy<br />
ftemmen overeen in kundigheden , en deeze kunnen in<br />
de natuur niet gegrond zyn, omdat zy van verfchillende<br />
oorzaaken afhangen.<br />
Voorts; men moet het menfchelyk geftagt aanmerken<br />
, als een groot huisgezin , waarin de opvoeding,<br />
dat is de ontwikkeling der geestvermoogens , by elk<br />
volk op een byzondere wyze werkzaam is. Hec<br />
tydperk der genie wordt altyd by een volk voorgegaan<br />
door het tydperk der reden. Maar het b^kt<br />
dat de Afianen tot het eerstgemelde nog niet zyn gevorderd<br />
,• de Chineezen, de vernuftigften oudej hen,<br />
Yy 3 zyn
€o4 HET GEVOELEN VAN DEN HEER. BAILLY OVER DEN<br />
zyn flegts gevorderd tot de jaaren van de reden, zonder<br />
die van de genie nog doorgegaan te zyn ; volwas?<br />
fene menfehen in de zedekunde , zyn zy kinderen<br />
in de wetenfchappen , en dit is een gevolg van hun<br />
nationaal charaéter , 't welk, gelyk wy reeds gezien<br />
hebben, meer voor de zedekunde , dan voor de wetenfchappen<br />
gevormd is.<br />
Maar van alle gelegenheden tot vordering in de we*<br />
tenfehappen is dc gezellige opvoeding de vermogendftc,<br />
die haare waarnemingen t'elkens aan de volgende<br />
genachten overlevert , en waardoor de zoon met de<br />
waarnemingen van den vader woekert; maar deeze<br />
heeft by de volkeren van Afiën geen plaats. De Chineezen<br />
hebben niet, dan een beflendig eentoonig onderwys,<br />
het volgend geflacht bly ft op denzelfden voet<br />
van het voorige, de kundigheden groeijen onder hunne<br />
handen niet aan , de tyd verloopt voor hun vrugteloos.<br />
Men kan derhalven niet zeggen , dat het<br />
menschdom aan elkander gelyk is; een volk, dat in<br />
logheid en werkeloosheid verblyft, gelykt niet naar de<br />
volkeren , die DESCARTES , GALILEI en NEWTON<br />
hebben voortgebracht. Het menfchelyk geflacht is op<br />
aarde, als een groot Individu, welks leven een onbekende<br />
maar zeer lange duurzaamheid heeft; de tyd<br />
van dcszelfs opvoeding moet evenredig aan die duurzaamheid<br />
zyn. Deeze opvoeding kost moeite aan da<br />
natuur, zy moet dezelve na een rust van eenige eeuwen<br />
gefladig hervatten. De beoefléning der Sterrekunde,<br />
by voorbeeld, voor meer dan 6oco jaaren begonnen<br />
, is in Babylon achtervolgd , en te Alexandrie<br />
hervat; dooreen lange regecring van barbaarsheid afgebrooken<br />
, is zy in Europa weder voortgezet, en<br />
wie weet hoe veele volkeren ons zullen opvolgen, om<br />
deeze
OORSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 6
696" HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAIELY 3 VER DEN;<br />
dringt ons te befluiten , dat zy flegts de bewaarders<br />
hunner wetenfchappen zyn geweest , en dezelve hadv<br />
den overgenomen van een overoud verlicht volk dat<br />
dezelve in een hoogen trap heeft bezeeteo. Dit gevoelen<br />
wordt begunfligd , door 't geen ons de ondervin-,<br />
ding en de gefchiedenis van het menschdom ten allen<br />
tyde hebben opgeleverd.<br />
Laat ons eens het geval nellen, dat eenige geweldige<br />
omwenteling den ftaat van befchaafdheid , die<br />
thands in Europa heerscht, had vernietigd. De boekeryen<br />
zyn weggeraakt, daar zyn van onze wetenfchappen<br />
en van onze gefchiedenis niets dan Hukken en<br />
brokken , gelyk thands. die der oudheid, over. Laat<br />
ons verder onderftellen, dat, na een meaigte van eeu,<br />
wen, eemgeleerd Staatkundige, die teffens een Wys-,<br />
geer is, de wetten van Europa uit deeze overblyffelen<br />
wil opdelven; hy zal met verwondering, een'aantal<br />
gelyke wetten by de Italianen, de Franfchen, de<br />
Duitfchers en andere volkeren vinden ; hieruit zal hy<br />
natuurlyk befluiten, dat de volkeren van Europa, in<br />
vroegere eeuwen, onderworpen zyn geweest, aan een<br />
volk, by 't welk deeze wetten haaren oorlprong hadden,<br />
dat deeze verfchillende volkeren, door herhaal,<br />
de en gelyktydige pogingen, den Colosfus, die hun nederdrukte<br />
, hebben omverre geworpen , en, zich tot<br />
vrye natiën verheffende, van hun voorig juk niets dan<br />
dat der wetten, waarmede de gewoonte hun gemeenzaam<br />
had gemaakt, behouden hebben. Deeze 3<br />
gisfmgen<br />
zullen misfchien na verloop van 2000 jaaren niet<br />
dan waarfchynlyk zyn, en een vernuftig Systema uitmaken<br />
, thands zyn zy waarheden , die op dc gefchiedenis<br />
gegrond zyn. Hetwolk, dat deeze gelvketvetten<br />
by de verlchiikade natiën van Europa Jbeeft<br />
inga-
60RSP. DER WETENSCH, EN DE VOLK. VAN AS1EN, 6$?<br />
ingevoerd , i§ he: Romeinfche volle , welles invloed<br />
zynen ondergang overleefd heeft , en welks geaardheid<br />
nog in onze Rechtsgeleerdheid heerscht. Iviaar<br />
zou dit befluit billyk zyn omtrent de wetten, met veel<br />
meer recht kan men hetzelve toepasfen op de Wysgeerte<br />
en Wetenfchappen. Het valt niet moeijelyk,<br />
de menfehen, ten opzichte van hunne uitwendige verrichtingen<br />
aan een' algemeenen regel te onderwerpen;<br />
het recht van den veroveraar bedwingt hun onder<br />
den teugel der wetten, maar de vermogens van den<br />
geest laaten zich door geen veroveraar kluisteren.<br />
Een algemeen ftelfel van wetten bewyst de eenheid<br />
van vinding of verkiezing; de meer of min aigemeene<br />
aanneming van dat ftelfel richt zich naar evenredigheid<br />
van den invloed van de wetgevende magt; maar een<br />
leerftelfel van natuur- of wiskundige waarheden, aangenomen<br />
by verfchillende volkeren , bewyst nog veel fterker<br />
hunnen algemeenen oorfprong, dewyl in dit geval<br />
geen onderwerping door geweld, maar flegts overneeming<br />
by verkiezing kan plaats hebben.<br />
America zal ten eenigen dage het fchildery vertoonen<br />
, dat wy gefchetst hebben. Haare inboorlingen<br />
zullen het juk affchudden, dc Coloniën zich van een<br />
fcheiden, daar zullen nieuwe volkeren en onaf hangelyke<br />
Staaten te voorfchyn komen; ondertusfehen zullen<br />
'er eenige van onze wetten blyven ftand houden,<br />
eenige Europifche gebruiken zullen 'er in zwang blyven<br />
, eenige Natuur- en Sterrekundige waarnemingen<br />
zullen 'er bewaard blyven by verfchillende volkeren.<br />
De Wysgeer, die alsdan deeze verfchynfelen zal waarnemen<br />
en weegen in de fchaal van 't gezond verftand,<br />
zal zich verwonderen, wanneer hy verhevene<br />
waarheden en wetenfchappen aantreft by een volk ,<br />
Yy 5 dat
lpS BET GEVOELEN VAN DEN HEER BAlLLYOVER DEN<br />
dat werkeloos en zonder genie is , en dat nog maar<br />
weinig eeuwen beftaan heeft, en hy zal zich verzekerd<br />
houden , dat deeze grootfche trekken de voetflappen<br />
zyn van een ouder volk. Wanneer de volkeren<br />
van Europa dan nog beftaan , zal men dien<br />
oorfprong van zelve by hun aantreffen, maar wanneer<br />
als dan de verwoesting haar yzeren kouter over het ryk<br />
der wetenfchappen op onzen grond zal getrokken hebben<br />
, en barbaarsheid en onkunde den veder uit de<br />
hand der gefchiedenis zullen hebben gerukt, dan zal<br />
men misfehien de waarfchynlykbeid van ons beftaan<br />
tragteu te bewyzen op dezelfde gronden, die wy nu bezigen<br />
, om het beftaan van een volk te bewyzen ,<br />
waarvan ons zelfs de naam niet is overgebleeven.<br />
Wy mogen thands onze ftelb'ng wegens den oorfprong<br />
van de wetenfchappen der Afiancn van een<br />
overoud volk, voor beweczen houden, althands voor<br />
zo beweczen, als dezelve op gronden van waarfchyn-<br />
Jykheid , analogie en gevolgtrekking , kan beweczen<br />
worden. Wat onze volgende Helling betreft, zy is<br />
zo zigtbaar gegrond op 't geene wy reeds hebben gezegd<br />
, dat dezelve geen uitvoerig bewys zal behoeven,<br />
te weeten : dit volk heeft de wetenfchappen in een<br />
honger, trap van volmaaktheid bczeetcn, en eene verhèevene<br />
en vergevorderde wysbegeerte gehad.<br />
Immers wanneer wy te rug zien op hetgeen wy<br />
reeds gezegd hebben wegens dc godsdienftige, wysgelige<br />
en andere kundigheden der Aftanen , wier<br />
eerden oorfprong wy geoordeeld hebben by dit aloud<br />
volk te moeten zoeken , mogen wy dan niet beduiten,<br />
dat deeze verlichte natie in die zelfde kundigheden<br />
aamnerkelyke vorderingen had gemaakt ? Men<br />
bedenke flegts, dat wy onder de overblyffels hunner<br />
god-
«JORSP. DER WETENSCU. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 699<br />
godgeleerdheid hebben aangetroffen de leer van een<br />
eenig alomtegenwoordig God , die alles gefchaapefl<br />
heeft , en eeuwig , onveranderlyk beftaat ; dat<br />
wy , die deeze waarheden door de openbaring kennen<br />
, dezelve als zeer aigemeene beginfcls befchouwen<br />
, waaraan men, zonder zyn gezond verftand te<br />
verloochenen, niet kan twyffelen , maar dat tot het<br />
ontdekken van deeze waarheden, zonder behulp van<br />
dc openbaaring, het diep denkendst vernuft, dc fynfte<br />
redenecring en het welwikkcndftc oordeel naauwelyks<br />
toereikend zyn. De verbasteringen , die deeze gewigtige<br />
waarheden onder de Aftanen hebben geleden,<br />
zyn een natuurlyk gevolg van dc zinnelyke geaardheid<br />
deezer volkeren, maar dc waarheden zelve fchiiteren<br />
midden door de verbasteringen heen, en dragen het<br />
merk van dc verheevene wysheid hunner eerfte bezitters.<br />
En hetzelfde heeft plaats omtrent de natuurkundige<br />
en wysgeerige kundigheden van dit volk. De gevoelens<br />
wegens de wederkomst der comeeten, de menigte<br />
van onzigtbaare fterren in den melkweg,de bergen<br />
in de maan , de bewoonbaarheid van de planeeten,<br />
en 't geen nog verder gaat, dc Helling , dat de vaste<br />
ftarren zo veele zonnen, verlïchtcrs van ontelbaare wacrelden<br />
zouden zyn ; deeze allen veronderftellen by<br />
hunne eerfte uitvinders een hoogen trap van wysgeerte<br />
en een verheven verftand. Maar wy hebben reeds<br />
beweczen, dat aan die volkereu , by welken wy de<br />
fragmenten deezer kundigheden aantreffen , de eer<br />
van derzelver uitvinding niet toekomt ; alles wat wy<br />
tot lof van de eerfte beoeffenaars dier wetenfchappen<br />
zeggen moogen , keert derhaiven te rug op die aloude<br />
natie , welker beftaan wy tot dus verre vcrondcrlteld<br />
hebben ,
?oo BU GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY OVER DEN<br />
hebben , en tot welker nader onderzoek wy thands<br />
zullen overgaan.<br />
Alles wat wy wegens deeze aloude natie kunnen<br />
zeggen , bepaalt zich tot deeze twee fteliingen : dit<br />
volk moet zynen oorfprong uit een noordelyk 'land"<br />
hebben gehad, en het moet onder den 49ften of softe»<br />
graad noorder breedte hebben gewoond, en dit zal ik<br />
nader tragten te bewyzen.<br />
Ik beken, dat myne eerfte telling een oud vooroordeel<br />
tegen zich heeft. Men heeft doorgaans gelooft,<br />
dat het menschdom de fchoonlte climaaten der<br />
aarde het eerst heeft bewoond , en zich vervolgens,<br />
tot ongunftiger lugtftreeken heeft uitgebreid , en ifc<br />
beken dat dit gevoelen, by het eerfte voortel, een<br />
voorkomen van waarfchynlykheid heeft; doch het<br />
geen natuurlyk fchynt is niet altyd waar. Welk een<br />
trap van zinnelyke waarfchynlykheid heeft niet het<br />
gevoelen van een fblfiaand* aarde en omloopende zen,<br />
't geen echter door wysgeerige natuurkunde gewraakt'<br />
wordt? De Helling, dat de zuidelykfte landen het eerst<br />
bewoond zouden zyn geweest, berust op een andere,<br />
te weeten, dat de mensch, op de nog onbewoonde<br />
aarde geplaatst zynde, geheet vry was, cm zyn woonplaats<br />
onder de zagtfte en aangenaamfte lugtftreeken<br />
re verkiezen, 't Is waar, dat m e n, bezit van een huis<br />
neemende, het gemakkelykst en aangenaamst vertrek<br />
voor ztch verkiest ; doch de bewooners der aarde<br />
waren m dit geval zo vry niet, zy waren «booten in<br />
een land, daar de hand der natuur hintte ouderen had<br />
geplaatst, het was dus hun vaderland , en dit wordt<br />
altyd met eenigen weerzin , nooit door eene geheel<br />
vrye verkiezing, verhaten. Ik kanmv wel voordellen<br />
tót de bewooners van Tartarye zich van hunne bergen
WORSP. ÖER WfitElYSCIÏ. ENDE VOLK. VANASIEN. 70!<br />
gen hebben kunnen verwyderen , om de nypende koude<br />
te ontvlngten, en in de zagte lugtftreeken van Indien<br />
zich onder gunftiger climaaten heerteïhan;<br />
deeze nieuwe aandoeningen konden de nagedagtenis<br />
van een •verhaten vaderland verzagten, dit laat zich<br />
gemakkelyk verklaaren. Maar van een bevolking in<br />
«en tegengeftelde richting kan ik my geen denkbeeld<br />
vormen. Wat zouden de jonge lieden Van deeze<br />
volkplanting hebben gezegd , wanneer zy de overvloedige<br />
oogften, die zy byna zonder arbeid gewoon<br />
waren intezamelen , hadden moeten verwisfelen teegen<br />
een bevroozen grond , die niet dan met moeite<br />
wordt beteeld,wanneer zy in plaats van in hun vaderland<br />
halfnaakt te loopen,zich in pelsfen hadden moeten<br />
winden, om de levenswarmte te bewaaren ? Deeze<br />
manier van bevolking is dus niet waarfchynlyk ; zy<br />
wordt ook door de ondervinding tegengefprooken.<br />
Welk gedeelte der gefchiedenis men raadpleegt , nergens<br />
zal men een voorbeeld aantreffen van een volk,<br />
dat zyn vaderland vrywillig verliet , om zich in een<br />
ongunftiger climaat nederteflaan. De Gaulen wilden<br />
weleer hun vaderland verwisfelen tegen dat der Romeinen<br />
, of liever zy wilden deezen verdelgen , om dea<br />
te fpoediger van den uitfhg verzekerd te zyn, en zich<br />
in het bekoorlyk Italiën te kunnen nederflaan. Men<br />
gaat geen ruiling aan, dan om 'er by te winnen, en<br />
wanneer de uitgezondene Colonisten zich al te<br />
flegt bedeeld vonden , dan kan men naauwelyks verwagten<br />
, dat zy niet naar hun vaderland zouden te<br />
rug keeren , om 'er met of tegen dank bezit van te<br />
neemen.<br />
Men ziet dus, dat de bevolking van het noorden<br />
naar het zuiden meer waarfchynlykheid, dan eene van<br />
het
HET C.-.v:_L_:c VANÏ EN K-IS. BAILLY OVÏR DEN<br />
het zuiden naar het noorden voor zich heeft. Te ver*<br />
gtefs vordert men hier het bewys der getchiedems.<br />
Deeze begint Üegtt met het tydperk, toen het menschdom<br />
zyne woonplaatfen reeds betrokken had de historie<br />
der bevolking zelve is buiten haar bereik. ht bedoel<br />
thands de ttrfie bevolkingen der aarde ; want wat<br />
de laatere verhuizingen betreft , die de gefchiedenis<br />
ons bewaard heeft, deeze begunstigen eenpaarig myne<br />
Helling, deeze zyn geene anderen dan invallen van<br />
noordfche volkeren. Europa is, nog geduurende de<br />
Christehke jaartelling, eeuwen achtereen aan hunne<br />
invallen blootgefteld geweest ; men zou met weinig<br />
moeite kunnen bewyzen , dat de meeste bewooners<br />
van Europa overblyfleis vau deeze noordfche volkeren<br />
zyn, en het getal der menfehen, die Europa door<br />
deeze invallen uit het noorden heeft ontvangen , is<br />
zo verbazend groot , dat JORAANDUS met recht het<br />
noorden het kweekfchool van het menfchelyk geflacht<br />
heeft genoemd. De bekende barbaarsheid dier<br />
laatere verwoesters is geen bewys tegen de befchaafdfceid<br />
en gevorderde kundigheden , die wy by onze<br />
aloude noordfche natie hebben veronderfteld, en die<br />
3000 of 4000 jaaren vroeger beftaan heeft, want dan<br />
zou men met hetzelfde recht mogen befluiten, dat Griekenland<br />
weleer geen SOFOKLES noch DEMOSTHENES<br />
heeft gehad, om dat deszelfs tegenwoordige bezitters,<br />
de Turken, barbaarsch en onkundig zyn, en Europa<br />
zouden verwoesten, als men bet hun niet belette.<br />
Men zegge niet,dat de zuidelyker climaatengelcbïkter<br />
waaren om de wetenfchappen te bevorderen , dit<br />
wordt door de ondervinding tegengefprooken. Men<br />
fpreekt van een helderer hemel om fterrekundige<br />
waarnemingen te doen. Maar zyn dan ia bet Hoorde*<br />
alle
R-_ R R - VITZ:-" :". z:: rz v:i/. 'v :- iS;ï.v.<br />
----—- • f H.: is v;ïli-: er. ii: -e<br />
_ ..- 7^;-: - u u r i n ^ S::cr:c. zzzCiizt: zyr.<br />
• ^--—i-.i-t- , dan dï rwa£i"uur^s -i.i-<br />
Sibericn hebben gedaan , bewyzen genoegzaam dat<br />
een booge noorder breedte aan dezelve met ninoenya<br />
is. Ik durf verder gaan en beweeren , aai men<br />
de:rt-itr. zaz. ziz zur. \"z wi.rr...——--<br />
me dan onder koude lngtftreeken te rerwagten.<br />
;•.=: z> r~ • -- i--""'---<br />
3 i :<br />
— 1<br />
—•' v<br />
' ;""<br />
gaan. Ja aulke dimaaten ftant 4e «essen alk zyne
?0.' T HET GEVOELEN VAN DEN' HEER. BAILLY OVER DEN<br />
vermogens in, ómdat hy tegen de natuur moet worftelen,<br />
en dus zyn kloekheid uit zyn behoefte "ebooren<br />
wordt, terwyl in warmer landen zyn vermosens<br />
veelal renteloos liggen , zowel omdat de hitte der<br />
zon daar alle werktuigen en veêren verflapt, als omdat<br />
de natuur daar alles voor den mensch gedaan en<br />
weinig voor hem overgelaaten heeft.<br />
Het is op deeze gronden reeds \vaarfchynlyk, dat<br />
de bevolking der aarde van het noorden naar het<br />
zuiden zy voortgegaan; doch ik zal my thands beroepen<br />
op eenige waarneemingen, die myne ftelling tot<br />
een hooger trap van waarfchynlykheid zullen op-<br />
Voeren.<br />
In de eerfte plaats beroep ik my op eenige voetftappen<br />
deezer bevolking, die wy in de gefchiedenis<br />
aantreffen; de eilanden van den ooster Oceaan zvn<br />
- 1200 jaaren voor onze tydrekening,door deTartaaren<br />
bevolkt, KEMPFER vindt zo veel overeenkomst tusfehen<br />
de Japonneezen en de Tartaaren, dat een Japanner<br />
by hem een befchaafde Tartaar is. De Chineefche<br />
gefchiedenis fpreekt, volgens MENDES PIXTO<br />
van een Princes, NANKA genaamd, die met haare drie<br />
zoonen , 639 jaaren na den Zondvloed, uit een land op<br />
62 graaden noorder breedte was gekoomen , en de<br />
ftad Nanking gebouwd had. Men voege hier by hetgeen<br />
wy reeds te vooren hebben aangemerkt, dat FO<br />
HI, DIEMSCHID , en de eerfte verlichtere der Chaldëen<br />
en Brames vreemdelingen waaren in de landen die<br />
zy befchaafden : dan wordt het zeer waarfchynlyk,<br />
dat ook deezen hunnen oorfprong uit Schytie, of het<br />
tegenwoordig Siberië hebben gehad.<br />
De natuurkunde biedt my een ander bewvs aan,<br />
hetzelve berust op een waarneeming van den grooten<br />
LIS'
«6RSP.15E* WETEX5CH.-EXDE T"EK> VAN ASTEN.<br />
«SXÉOS. H-r merkt aan , dat verfcbeideae van onz«<br />
planten en tuingewasfèn, als onder anderen de Hop ,<br />
itz >:. T<br />
:~ .-:r.. . :<br />
i -<br />
. • ><br />
" r<br />
- Ir S'ieriEr via Zc>ea<br />
-wasieft, en in Earopa niet geteeld zyn, dan na dea<br />
Izz.ï. --er C - : H '•">— 'er 'ry, ci:, v:-rfr:iï be<br />
ne:: "."ir ;<br />
-- H:er H.-rvzELji»:» . bet K:-:m z-z ce<br />
dat de bewooners van Siberiën brood maaken Y2B Rog<br />
ge , die daar- nattiariyk -e» zonder zaaien groeit;<br />
-hieruit befhat die bekwaame na&mrkenner , dat Sibe<br />
riën waarfckyriïyk bet land is, daar de merrichen na den<br />
Z:ri-i:ei z'-— zz.zzz z •:' z'. . z ":: :<br />
zz z-z --TzT.Zi<br />
deelen der waereld te veribroden, dewyi beizeive bet<br />
cenigfle is, dat "de eerfte veeshefe voorden befehaafJen<br />
-mensch van zdfe voortbrengt. Oost-Tartaryen is dns<br />
"het vaderland var? bet Koorn , gelyk de Molakiche<br />
Eilanden dat van de Peper, en Arabie dat van de<br />
KcrrY. Deszelfs hy*a tzzizutn gebruik ia E'jrora is<br />
c::r i;sz:."s eerrre • " :":". ~eie-<br />
gebragt. China en de ïndiën hebben zich aan de<br />
RY;: Zz'r.rzzzz . :zziz-~ ZZZ-ZÏ :r 'r.zz zzz.Z -'.vei::;<br />
tiert, nander arbeid dan het Koorn vordert-, e»<br />
byna zonder moei» verfcheideHe oogden oplevert.<br />
Eer. ..• :: _<br />
- ik izz z.z -;:;:: vin 5ire-<br />
ter. ci= —tn in Tsmryir. zzzrtzz. D!: Z-zz: :?zi"i-<br />
•mm in onze cfimaaten , deszelfs voortbrenging ë<br />
\mn»KiM en moeijehk , en bet is niet dan in de la-<br />
diën , dat men hetzelve overvloedig en geheel gefor<br />
meerd op de aarde vindt. De Vader VERBIEST<br />
ferry:::: zzzzzze.zz k: :.:. -£•'; hy ;-. Iz-.zr zz. zzi<br />
;•• --. .:-. :*: r:;::: zz.zzz vir C :'r: . zi'zïzzë<br />
£.-.-—•::. -A-eer g::::'-: ::-= -ziz ie h* :-ze "i-rrrr<br />
c.zz '.izizz, rrii: .::; ml zz.zz- zzz -ie gr;;:e zzz-<br />
-fVYSBEG. V. J) r<br />
ZZ
7o6 HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY OVER DEN<br />
nigte van Salpeter die men hier vindt. De Salpeter<br />
vormt zich niet dan in de woonplaatfen van menfehen<br />
en dieren, zy wordt in de levende natuur bereid; de<br />
gisting ontwikkelt dezelve , en maaktze ryp in de<br />
rottende overblyffelen van menfehen , planten en dieren.<br />
De opeenftapelingen van Salpeter in deeze landen<br />
zyn dus de voetdappen eener groote volkrykheid,<br />
en gedenktekenen dat 'er eertyds menfehelyke<br />
wooningen op die plaatzen zyn geweest, even gelyk<br />
banken van fchelpen en zoutmynen onder de aarde,<br />
blyken zyn, dat die plaatfen eertyds door de zee zyn<br />
befpoeld geweest.<br />
By deeze bewyzen uit de natuurkunde zal ik eenige<br />
anderen voegen, van de fterrekunde ontleend. Het<br />
eerlte fteunt op waarneemingen weegens het opgaan<br />
der darren, door PTOLOJIEUS verzameld, en gedaan<br />
onder een climaat van zestien uuren dag. Europa<br />
had toen geen derrekundigen onder dat climaat; deeze<br />
waarnemingen moeten dus in Afiën, en wel in Tartaryengedaan<br />
zyn. Voorts; ZOROASTER fpreekt van eea<br />
land, waarin de langde zomerdag het dubbel van den<br />
kortden winterdag is. Dit is wederom de ligging van<br />
Tartaryen, waarin het licht, dat ZOROASTER verfpreidde<br />
, was te voorfchyn gekomen. De verfchillende<br />
lengte der dagen, op verfchillende breedtens, was by<br />
de zuidelyke Afianen zo onbekend , dat men PI-<br />
THE AS, toen hy, van zyne reizen te rug gekomen, verhaalde<br />
, dat hy landen had gezien , daar de zon de*<br />
zomers niet onderging , voor een leugenaar hield.<br />
De wysgeerte, die in de fchriften van ZOROASTER,<br />
heerscht, is dus de wysgeerte van een volk, onder<br />
een noorder breedte, die zestien uuren aan zyn langden<br />
dag geeft , en misfehien is hy zelf «en zendeling<br />
san die oude natie geweest. jfc
ÖORSP. DER WETEXSCH. EN BS VOLK. VANASIEN. 70j><br />
Ik beroep my verder op de waarneeming der ver<br />
fchillende lengte dergraaden, onderden equator, eri<br />
by de poolen ; nadat NEWTON de knolronde gedaante<br />
der aarde, dat is , haare platheid by de poolen, had<br />
vastgefteld , begaven verfcheidene geleerden zich op<br />
reis, om een graad op verfchillende hoogten te mee-<br />
ten ; men vond dat een graad onder den poolcirkel<br />
een andere onder de linie , omtrent 700 toifes of roe<br />
den van zes voeten Overtreft.- De graad, door den<br />
Heer PICARD omtrent Parys gemeeten , is tusfehen<br />
die beiden in. Maar wanneer men de opgave van<br />
den omtrek der aarde, door ARISTOTELES (door uiiS<br />
te vooren aangehaald) hiermede vergelykt , dan vin<br />
den wy een graad, die flegts zes toifes met die van<br />
Parys verfehilt, en die aan de noorderbreedte van ne-"<br />
eenenveertiggraaden beantwoordt; deeze waarueeming<br />
leidt ons natuurlyk op tot het denkbeeld , dat het<br />
volk, welk eertyds die groote onderneeming deed van<br />
den omtrek der aarde te meeten, Onder den negencn-<br />
veertigften graad wooude , en dat het hunne opgaaveri<br />
zyn, die ARISTOTELES voor de vergetelheid bewaard<br />
heeft.<br />
Ik vind verder een aanmerkelyk bewys voor myn<br />
Helling in een oude overlevering , by de Indiaanen<br />
bewaard, wegens twee fterren , die tegen elkander<br />
everftaan , cn die haare omwenteling om de aarde<br />
doen in 144 jaaren. Deeze kan geene andere zyn dart<br />
de groote omwenteling der vaste fterren, maar voof<br />
deeze is een tydperk van 144 jaaren veel te kort; men<br />
moet dus befluiten, dat hetgeen gewoone jaaren zyn ;<br />
maar een zeeker bepaald tydperk onder dien naam be<br />
doeld , hetgeen by de Oosterlingen niet ongewoon is:<br />
Nu, men vindt by de Tartaaren een tydperk van iu<br />
Zz 2 jaaren^
-z' rr.7 z-z"i'z:- T.^: z-vrrzr: : _:_LT :z .<br />
T12 -f;-i: zyzititz r iirrr; :± — y—s<br />
—- i= ür.'zi nr. i.: ryijcri rrirrtz: r:r.
„ Bt» WETJEaSSCH, SS DX VOLS- VAX ASEM. -_0J<br />
«oo in de eene, en 65 in de andere baad, e" de has-<br />
t r . : . -.: :z^i~:-"--.z, zzzz -in<br />
.:- - . '-v 1.;"- -f ii.=r. rr. LI: 'rei<br />
"_c:i-iz cerzi^rcr ::r::. .r T _ ;— _^<br />
Eir.;r>ri -^rr — -'- ' - -- -- **—<br />
_____ paar tïg Pa«ode va den grootai Laan, in Si-<br />
c^ri:r TT/.üï " jr^rr i ; .i"-.ri.c _~ir-<br />
I1T 7— r t : r e :_; . ir: >cü= litzz . i'-xeren<br />
, L ;-" _•-_„- ;;r. irr iz '~-tz
JtO HET GEVOEï EN' VAN DEN HEER BAILLY OVER DEN<br />
vvyzen voor ons ftelfel, daar wy nog twee gewigtige<br />
\vaarheden te bewyzen voor ons hebben, die elk op<br />
zich zelve de oplettendheid verdienen, en die beiden<br />
met ons gevoelen in een zigtbaar verband daan. De<br />
eerfte is het ftelfel van den Heer BUFFON ; onze aarde,<br />
heeft een inwendig vuur, waarvan zy veelmeer warmte<br />
dan van de zon ontvangt. De andere waarheid is dee<br />
ze : dit vuur is aan een gejladige vermindering, en ge-<br />
volgelyk onze aarde aan een gejladige verkoeling onder<br />
hevig. Ziedaar hetgeen ik zo duidelyk als de kortheid<br />
van ons bellek my zulks zal vergunnen, nog zal<br />
trachten te bewyzen.<br />
Myne eerfte (telling is deeze: onze aarde heeft een<br />
inwendig vuur , waarvan zy meer warmte dan van de<br />
zon ontvangt; zie hier myn eerlte bewys voor dezelve:<br />
Wanneer onze aarde geene andere warmte dan van<br />
de zon ontving , meest het onderfcheid tusfehen de<br />
warmte van den zomer en de koude van den winter veel<br />
grooter zyn , da- hetzelve thans is. Om dit te bewy<br />
zen , moet ik twee dingen onderzoeken: Ten eerden ,<br />
hoe veel onze zomerwarmte onze winterkoude zou<br />
moeten overtreffen , als deszelfs verfchil alleen door-<br />
de zon wierd veroorzaakt. En ten tweeden , hoe groot<br />
dit verfchil in de daad is. Wat het eerde betreft,<br />
de meerdere warmte , die de aarde des zomers boven<br />
des winters van de zon ontvangt, wordt aan deeze<br />
twee oorzaaken toegefchreeven ; Ten eerden, de zon<br />
is in den zomer hooger boven den Horifon, en haare<br />
ftraalen vallen dan meer loodrecht op de oppervlakte<br />
der aarde, én ten tweeden,de dagen zyn dan langer,<br />
en kunnen dus de draalen van dc zou langer en meer<br />
de* dan in d? korte winterdagen vftHfefc tin doen zyn.<br />
Men
•ORSP. DER WETEXSCii. EX DE VOLK. VAN ASIEN. 711<br />
Men zou hier een derde oorzaak kunnen byvoegen,<br />
die niet min gewichtig is, te weeten, dat de zonneftraalen<br />
in den zomer een korter weg afleggen, en dus<br />
minder dampen by de oppervlakte der aarde behoeven<br />
te doorbooren. Doch daar men ons mogelyk zou tegenwerpen<br />
, dat de aarde des zomers meer dan des<br />
winters van de zon verwyderd is (een verwydering<br />
die echter op zulk een geweldigen afftand van weinig<br />
belang is) zo zullen wy, ten gevalle van deeze tegenwerping<br />
, op de gemelde derde oorzaak niet aandringen,<br />
en flegts van de twee eerften gebruik maaken.<br />
Wat betreft de eerfte oorzaak van de meerdere<br />
warmte in den zomer, te weeten de meerdere hoeveelheid<br />
zonneftraalen, die in den byna loodrechten zonneftand<br />
van den zomer, boven den fchuinfchen ftand van<br />
den winter, op dezelfde oppervlakte vallen; dezelve is<br />
evenredig aan de finus der hoogte van de zon, of den<br />
hoek, welke haar ftraalen met den gezichteinder maaken.<br />
Ingevolge hiervan fchat de Heer HALLEY liet<br />
uitwerkfel der zonneftraalen in den zomer en in den<br />
winter tegen elkander , in evenredigheid der fiuusfen<br />
van de zonshoogtens, dat is ten naasten by , in de<br />
leden van drie tot één voor het climaat van Parys.<br />
Men mag dus met zekerheid ftellen , dat Parys drienaai<br />
zo veel zonneftraalen in den zomer als in den win-,<br />
ter ontvangt. Andere waarnemers zyn nog verder<br />
gegaan, en hebben dit verfchil op andere gronden<br />
nog veel grooter gefteld, doch wy zullen ons flegts<br />
van de kleinfte berekeningen bedienen, omdat onze<br />
ftelling geene vergrootingen noodig heeft.<br />
De tweede oorzaak vonden vry in de meerdere lengte<br />
der dagen, in den zomer dan in den winter. De<br />
Heer DE MA FRAK berekent dezelve op de wyze der<br />
Zz 4 ÖflA
7Ï2 HET CEVOELEN VAN DEN HEER BA1LLY OVER DEI.<br />
landmeeters , volgens de wetten der verfnellend.<br />
ooraaakeh , naar de vierkanten van den tyd , welken<br />
de zon boven den horifon blyft, en vindt dat', volgens<br />
dien regel, de zon in den zomer viermaal meer warmte,<br />
dan in den winter moet geeven; doch vvy zullen hier<br />
wederom niet het mterfle neemen , en flegts zeggen<br />
dat een dag van zestien uuren tweemaal zo° veel<br />
warmte , als een dag van acht uuren aan de aarde<br />
moet geeven. Nu kunnen wy de fom opmaken, en<br />
zeggen, dat de zon,uit hoofde van de eerste oorzaak,<br />
driemaal, en ingevolge van de tweede, tweemaal, en<br />
dus te zaamen zesmaal zo veel warmte in den zomer<br />
dan in den winter aan-de aarde moest mededeclen. •<br />
Dus zien wy, wat 'er zou moeten gebeuren, wanneer<br />
de aarde haar warmte alleen aan de zon te danken<br />
had, thans moeten wy-onderzoeken of dit indedaad<br />
gebeurt of niet.<br />
Wanneer wy by dit onderzoek alleen ons gevoel<br />
en onze zintuigelyke aandoening raadpleegen, en dan<br />
vraagen , hadden wy in den laatstverlopenen zomer<br />
in ons climaat niet wel zesmaal zo veel warmte, als<br />
thans in den winter ? dan zal men deeze vraag doorgaans<br />
bevestigend beantwoorden. Doch ons° teder<br />
maakfel, dat door elke verandering zo ligt wordt aangedaan,<br />
is hier geen bevoegd rechter; tegen wiskundige<br />
bewyzen moeten bewyzen van denzelfden aard<br />
worden ingebragt... De Thermometer wyst ons de<br />
Hitzetting van de vloeiflolfcn door de warmte, en derzelver<br />
verdikking door de koude by graaden aan : wy<br />
kunnen dus doof haar behulp weeten , hoe veel graaden<br />
de koude in den winter door dc warmte in den<br />
Zomer overtroffen wordt; doch om den proportioneefcn<br />
afftand, tusfehen de zomerwarmte en de winterkoude<br />
U
OÖRSP. DEK.-WETEXSCH. ENDE VOLK. VAN ASIËN. 713<br />
te bepaalen, en te zeggen, de eerfte ftaat tot de laatfte,<br />
als a tot b, moesten wy den laagstmogelyken graad<br />
van koude kunnen bepaalen, en hiertoe ontbreekt ons<br />
een genoegzame maatftaf.. In de natuur beftaat een<br />
fchaal van warmte, waarvan wy wel de hoogfte maar<br />
nooit de laagfte graaden door proeven kunnen bepaalen;<br />
de bovenfte term is die,waarin alle vloeiftoffen,<br />
door de werking van het vuur, in een aanhoudenden<br />
ftaat van koking gebragt , vlug zouden worden en<br />
vervliegen , .en waarin eindelyk de vaste deelen deiaarde<br />
zelve opgelost en ontbonden zouden worden.<br />
Het ander uiterfte is dat punt van volftrekteberooving<br />
van warmte, waarin alle vloeiftoffen verdikken , alle<br />
beweging ophouden moet, waarin alle leven zou vernield<br />
worden,en waarin de lugt zelve,van haar veerkracht<br />
bcroofü, op de aarde nedervallen, en met dezelve<br />
niet dan een dooden klomp uitmaaken zoude.<br />
Dit punt kunnen wy niet waarnemen, wy moeten hetzelve<br />
zo na mogelyk door gisfingen bepalen.<br />
Neemen wy den Thermometer van REAUMUR. tot onzen<br />
gids; deeze tekent het punt van vorst op o. De<br />
gemiddelde zomerwarmte van Parys , van 52 jaaren<br />
door een geflaagen, teekent 26 graaden boven dit<br />
punt, en de gemiddelde winterkoude van even zo veel<br />
jaaren door één , geeft 7 graaden beneden hetzelve.<br />
Ziedaar de grenzen van onze zomers en winters,<br />
tusfehen 33 graaden van deezen Thermometer bepaald.<br />
Nu, de grootfte koude, die men te Parys heeft waargenomen,<br />
was van 15 graaden beneden o. Te Petersburg<br />
valt de kwik tot op 31, en in Siberiën tot op 70<br />
graaden beneden dit punt; doch de konst heeft<br />
middelen gevonden, om een nog veel laager trap van<br />
koude voorttebrengen. FAURENHEIT kon de kwik<br />
Zz 5 niet
714 HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY OVER DEN<br />
niet laager dan totden suften graad van REAUMUR doen<br />
daalen;de Heer BRAUN heeft dezelve te Petersburg in<br />
't jaar 1759 toen ze in de open lugt op 29 ftond, door<br />
konst tot op 170 gebragt. Eindelyk heeft de Heer<br />
LOMONOZOW deeze proeve voortgezet, en in 't jaar<br />
3760 de kwik doen daalen tot 592 graaden beneden<br />
o, wanneer dezelve een vast lighaam uitmaakte , en<br />
met den hamer kon gefmeed worden.<br />
Ziedaar de kwik in den Thermometer door konst<br />
gebragt, tot byna 600 graaden onder o, in een land<br />
daar dezelve in de opene lugt 31 teekende ; hoe veel<br />
laager zou men ze niet hebben kunnen brengen in<br />
Siberiën, daar de fchaal in de open lugt op 70 ftond ?<br />
doch is het wel waarfchynlyk, al kon de konst dezelve<br />
nog veel laager dryven, dat dan deeze term den laagften<br />
graad van koude, die de natuur kan ondergaan,<br />
zoude teekenen ? Geenzins ! wy zyn zo gewoon de<br />
werken der konst verre beneden die der natuur te<br />
zien , dat wy niet twyffelen of de laagfte trap van<br />
koude, die in de natuur mogelyk is , moet zich nog<br />
verre beneeden den bovengemelden term uitftrekken.<br />
De Heer de BUFFON ', op denzelfden grond redeneerende,<br />
zegt zelfs dat deeze term tot op 10,000 graaden<br />
zou kunnen verfchoven worden. Deeze bepaaling is<br />
willekeurig, doch, volgens hetgeen wy boven hebben<br />
aangemerkt, zou men denzelven op 2000 graaden mogen<br />
ftellen , maar, cm allen fchyn van vergrooting te<br />
vermyden, bepalen wy denzelven flegts op 1000 graaden<br />
beneden het vriespunt van REAUMUR. En ziedaar<br />
een vast punt, naar 't welk wy onze berekening van<br />
warmte en koude bepaalen.<br />
Keeren wy thans de fchaal om , en noemen wy het<br />
punt van allerlaagfte koude o, dan zal het vriespunt<br />
vaa
fjORSP, DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 715<br />
yan REAUMUR IOCO daarboven tekenen, de gemiddelr<br />
de zomerwarmte zal dan 1026 , en de gemiddelde<br />
Winterkoude 993 graaden op dezelve fchaal aanwyzen,<br />
en pp deeze evenredigheid kunnen wy onze bereke?<br />
ning vestigen.<br />
Wy hebben boven beweezen , dat, wanneer onze<br />
aarde geen andere warmte dan van de zon ontving,<br />
dat dan de zomerwarmte tegen de winterkoude moest<br />
ftaan, als 6 tegen 1, of als 1026 tegen 170. Maar<br />
nu leert ons de ondervinding , dat dezelve ftaat als<br />
1026 tot 993. Daar dus de aarde in het gefielde geval<br />
| deelen van zyn warmte in den winter moest<br />
veriooren hebben , vinden wy dat zy dan naauwelyks<br />
3. daarvan veriooren heeft. En hieruit moogen wy<br />
te recht dit befluit opmaken: Onze aarde moet in zich<br />
zelfs een fonds van warmte hebben, dat de warmte, die<br />
zy van de zon ontvangt, in den zomer 25 maaien,en in<br />
den winter 150 maaien overtreft. Ziedaar het hoofdbewys<br />
voor myne ftelling, by welker ontvouwing ik<br />
my om derzelver gewicht eenigzins uitvoerig heb moe-,<br />
ten bezig houden. Myne overige bewyzen zal ik oppervlakkiger<br />
kunnen behandelen : Het zyn de vol-,<br />
genden.<br />
1) Indien onze aarde haare warmte alleen van de zon<br />
ontving, dan moest de warmte, op en by haare oppervlakte<br />
, het fterkst zyn, en verminderen naar mate men<br />
dieper onder dezelve doordrong; het tegendeel heeft<br />
echter plaats. Volgens de waarneming van den Heer<br />
GENSANNE , rees de Thermometer (die buiten de Myn<br />
a graaden boven het vriespunt ftond) op een diepte<br />
van 300 voeten , tot 10 graaden en 1200 voeten. Onder<br />
den grond klom dezelve tot op 18 graaden,<br />
de warmte nam dus toe, naar maate men zich van<br />
de
~l6 HET GEVOELEN' VAX DEN HEEB.EAILLVC'VEUDES<br />
de oppervlakte der aarde in de diepte venvyderde.<br />
2) De vuurfpuwende bergen en heete bronnen zvn.<br />
een andere grond voor myne ftelling. Deeze zvn reeds<br />
op zich zelve een onwraakbaar bewys voor een vuur<br />
dat zich in het har: der aarde onthoudt. Men vindt<br />
dezelve ook in de koudlle landen. De Hecla braakt<br />
in Ysland zyn Lava's midden door fneeuw en vs. In<br />
Spitsbergen worden op 80 graaden heete bronnen<br />
gevonden. En de Franfche Academisten troffen te.<br />
Pella in Lapland een bron aan, die kokend heet was.<br />
Men kan deeze uitwerkzelen niet anders, dan aan een<br />
centraal vuur toefchryven , de gisting kan dezelve<br />
niet voortbrengen, want ook deeze moet door warm<br />
te veroorzaakt zyn , en vanwaar deeze warmte op<br />
plaatfen , tot welke de zon nimmer kan doordringen ?<br />
Voorts, welke is de reden dat de oppervlakte<br />
der aaide nooit dieper dan tot 5 of 6 voeten bevriest?<br />
De zonneftraalen verhinderen dit niet, op een grond<br />
dien zy nooit befchynen, en die altyd met fneeuw be<br />
dekt is; de vorst moest daar veeleer geftadig veld-<br />
winnen, en overal, daar het vogt doordrong, moest<br />
hetzelve in ys veranderen , als deeze bevriezing niet<br />
flxaks onder den grond een magtige hinderpaal ont<br />
moette , en deeze is de werking van het centraal vuur<br />
dat zyn heerfchappy tot op de grenzen van het ryk<br />
des winters ukftrekt.<br />
4) Hetzelfde heeft plaats omtrent de zetën. Deezen<br />
ontvangen de werking der zon llegts op haare opper<br />
vlakte ; haare onmeetelvk diepe afgronden moesten<br />
dus aan de ftrengfte koude blootgeiteld zyn, en,fchoon<br />
de diepte der zee tusfehen de keerkringen niet be<br />
vriest , zou men dit aan haare beltendige beweeging<br />
en omwenteling moeten toefchryven. Maar wat moest<br />
het
CÖE.S-?. DEK. BEWSSCH. EX DE VOLS. VAX ASTEN. - t\'<br />
bet geval zyn by de poolen ? Daar de vorst deeze beweeging<br />
ftremt, moest daar niet de diepte, tot welke<br />
de zonoeftraakn nooit doordringen, het eerst bevriezen,<br />
ende oppervlakte, die, ten mirrften in den zomer ,<br />
door de zon befeheenen wordt, het langst vloeibaar<br />
blyven ? maar het tegendeel gebeurt! Men ziet bergen<br />
van ys dryven, in het aanzien van de zon, maar<br />
zy dryven ! de vors: heeft hun niet aan den bodem<br />
der zee kunnen vasthechtten, omdat hy daar een magtigen<br />
tegenlbinder ontmoet, die zyn vermogen beperkt.<br />
5) Voorts , wanneer èt fneeuw op de bevroozene<br />
velden ligt , dan behoudt haare oppervlakte dezelfde<br />
gedaante; zy zakt echter, zy vermindert, maar zy<br />
wordt van onderen verteerd, de verharde korst weerfiaat<br />
zelfs een rl rauwe zonnewarmte , maar haar binnen<br />
zy de ontvangt warmte genoeg van de aarce MM<br />
zich te ontbinden en geheel te verteeren ; de groei<br />
van veele planten gaat zelfs onder de fneeuw voort,<br />
die, aan de buitenlugt bloot gefield, zonden bevrie ze •<br />
De oorzaak van dit verfchynfel ligt in de centraak<br />
warmte , die zich tot aan de oppervlakte uitftrekt,<br />
en door de dekking der fneeuw terug wordt gekaatst.<br />
6) Eindelyk wordt myn ftelfel begunftigd door de<br />
waarneming van de geiykheid der zomers over de<br />
geheele aarde. Dit is een waarheid (boe vreemd ze<br />
ook fchynen mooge,) waarvan de Thermometers ons<br />
overtuigen. Zy leeren ons, dat men te Petersburg, in<br />
Zweeden en te Parys , ir> den zomer dezelfde hitte<br />
heeft, als onder de verzengde lugdtreek. Men moe:<br />
hieruit befluiten, dat onze aarde een fonds van warmte<br />
in zich heeft, dat voor alle climaaten even gnnftig i?.<br />
Een treffend bryk van ce goedheid des Scheppers!<br />
de
•71S HET GEVOELEN VAN DÉN HEER BAILLY OVER DE?*<br />
de zon moest ctfcil de uitdeeler der levenswarmte<br />
Ékl zyn , zy fchenkt haare verkwikkende ftraalen te<br />
partydig; nu mag zy debegunftigde elimaaten vervro-<br />
lyken en verryken, maar de warmte, die tot het leven<br />
nodig is, hangt van haar niet af, de bron van deeze is<br />
in de aarde zelve geplaatst , om zich over haare ge-<br />
heele oppervlakte te kunnen verlpreiden.<br />
Ziedaar de bewyzen voor myn eerfte ftelling , we<br />
gens het eentraal vuur van onze aarde , myn tweede<br />
was deeze : Dit vuur is aan bejlendige vermindering j<br />
en gevol^elyk onze aarde aan gejtadige verkoeling onder<br />
hevig. Eu dit zal ik nu nog trasten te bewyzen.<br />
De Heer de BUFFON kent maar één groote wet in<br />
de natuur , waaraan alle gdchapene weezens onder<br />
worpen zyn , en waarvan alleen de Schepper der na<br />
tuur is uitgezonderd , te weeten die van geboorte en<br />
verdelging. Behalven God alleen , worden alle we-<br />
zens voortgebragt , en groenen om weder aftenee-:<br />
men en zich te ontbinden. Dit moet zo wel plaats<br />
hebben by het centraal vuur der aarde , als by de<br />
kaars die onsveriicht, en hetvuurdat ORS vertrek ver<br />
warmt. Mer kan zich geen vuur voordellen, dat ge-<br />
ftadig door branding verfpild wordt, zonder te ver<br />
minderen. Men kan deeze vermindering berekenen ,<br />
en de Heer BUFFON heeft met bollen van verfchillenden<br />
diameeter proeven genomen, om te bepaalen , volgens<br />
welke wetten de tyd moest berekend worden, die zy,<br />
gloeijend gemaakt zynde, nodig hadden om te bekoe<br />
len , elk in evenredigheid van hunne grootheid , en<br />
volgens deeze proeven heeft hy den tyd bepaald, die<br />
een bol, zo groot als onze aarde, noodig heeft, om van<br />
den ftaat van gloeijing tot dien van bewoonbare warmte<br />
te komen , en van deezen weeder te vervallen tot<br />
diet?
tÓRSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASÏEN. 719<br />
dien van bevriezing en dood , welken het einde van<br />
alles moet zyn.<br />
Dus ftrekt de natuur van het vuur zelve ten bewyze<br />
van myne Helling. Laat ons nu nog zien of dezelve<br />
niet nog door waarnemingen van andere foort<br />
Wordt begunftigd.<br />
Men vindt than ds nog in de Indien pagoden of tempels<br />
, die in bergen beflooten, en met een onverbeeldelyken<br />
arbeid in de ingewanden van rotfen uitgehouwen<br />
zyn. Onder anderen de tempel van Canarin, op<br />
het eiland Salfette by Goa, en die van het eiland Elephantine<br />
by Bombay; de oude Egyptenaars en Ethiopiërs<br />
hadden insgelyks groote onderaardfche verblyven<br />
, aan den godsdienst en wetenfchappea toegewyd.<br />
Waarom vereerden deeze volkeren hunne goden<br />
in rots- en berg-fpelonken ? Zou het niet zyn, om<br />
dat de menfehen altyd gewoon zyn geweest om de<br />
woningen voor hunne goden , volgens het maakfel<br />
van hunne eigene woningen, in te richten? Zy zeiven<br />
waaren genoodzaakt, om de roostende hitte der zon<br />
in hooien en bergfpelonken te ontvlugten. De aarde<br />
na verloop van eeuwen bekoeld zynde, kwamen zy te<br />
voorfchyn , en bouwden woningen boven den grond,<br />
maar de goden behielden hunne koele tempelen , die<br />
tot gedenkteekens der eeuwen zyn nagelaaten.<br />
Het ryk der planten levert ons een andere byzonderheid<br />
op , die ter bevestiging van myn gevoelen<br />
djent. Onder de menigvuldige afdrukfels van planten<br />
op fteenen , die vau onder de aarde op verbazende<br />
dieptens werden opgedolven , vindt men altyd, dat di»<br />
fteenen, naar maate zy ouder zyn en dieper liggen,<br />
meest de beeldtenis draagen van die planten, die ender<br />
een veel warmer climaat behooren, terwyl men<br />
'er
720 HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY OVER BES<br />
'er zelden afdrukfels op vindt van planten die in dat<br />
zelfde land boven den grond wasfen. LEIBNITZ had<br />
reeds eenige bladen van Indiaanfche planten op fteenen,<br />
in Duitschland uitgegraven , ontdekt. De Heer de<br />
JUSSIEU bad ze in menigte gevonden op de fteenen<br />
van St. Chaumont in het Lionneefchc. Alk: de fteenen<br />
van deeze plaats (zegt hy) draagen indrukfels van<br />
planten, die thans niet dan in de Indien groeijen;<br />
men vindt 'er niet één, waarop een gewas is van de<br />
plaats waar men deeze fteenen vindt. Zonder my in<br />
een breedvoerig onderzoek wegens de oorzaak van dit<br />
verfchynfel intelaaten , bepaal ik my flegts tot deeze<br />
twee befluiten: i)De Indifche piraten, in noordelyke<br />
landen op deeze fteenen gevonden, bewyzen dat deszelfs<br />
lugtftreek weleer warm genoeg was om dezelve<br />
boven den grond aantekweeken. 2) En wanneer wy<br />
op die fteenen geene afdrukfels vinden van planten,<br />
die thans in dat climaat boven den grond groeijen,<br />
dan bewyst dit, dat de lugtftreek, waarin zy thans<br />
leeven , in die afgelegene eeuwen voor hun nog te<br />
heet was om te kunnen beftaan.<br />
Maar nog een fterker bewys vinden wy in de beenderen<br />
van olyfanten, die zo veelvuldig in de noordelyke<br />
landen worden gevonden. Dit dier behoort<br />
eigenlyk tot de verzengde lugtftreeken , het kan bezwaarlyk<br />
in onze landen leeven , het teelt 'er niet<br />
voort, en het zou omkomen, als men het nader aan<br />
den noordpool bragt. Men heeft echter beenderen en<br />
tanden van een olyfant in Vrankryk gevonden. In<br />
het noorden van Ierland vond men in het jaar 1715<br />
een geheel geraamte van een olyfant ; en de lieer<br />
D'AUBENTON heeft een dyebeen van dat dier in Canada<br />
gevonden. Dit alles komt echter niet in vergely-<br />
kiug
•OORSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 72X<br />
king by de menigte van delfbaar yvoor , die Siberiën<br />
oplevert, dat een tak van koophandel maakt voor de<br />
ingezeetenen , en aanmerkelyke inkomften aan den<br />
ftaat geeft. Schoon de inwooners deezer landen beuzelen<br />
van zeker dier dat onder den grond leeft , en<br />
welks beenderen dit yvoor zouden opleveren , zyn de<br />
Rusfen zelve overtuigd , dat deeze overblyffelen van<br />
geene andere dieren dan van olifanten zyn. De Franfche<br />
Academie heeft het overtuigend beweezen , en<br />
men ziet in 's Konings kabinet verfcheide echte olifantstanden,<br />
die in Siberiën gevonden zyn. De groote<br />
menigte van deeze overblyffelen bewyzen, dat Siberiën<br />
weleer het vaderland der olyfanten is geweest; thans<br />
zouden zy 'er niet kunnen leeven. Men heeft de<br />
kracht van dit bewys zo duidelyk gevoeld, dat men<br />
verfcheide vreemde ftelfels verzonnen heeft , om dit<br />
verfchynfel te verklaaren. Men heeft zelfs de as der<br />
aarde willen verplaatfen , dezelve langs de Ecliptica<br />
gelegd, den noordpool onder de verzengde lugtftreek<br />
geplaatst, en dus, terwyl men de eene helft van den<br />
bol beftendig naar de zon keerde, de andere helft onbarmhertig<br />
voor altoos van derzelver licht en warmte<br />
beroofd, en dat alles om olifanten in het noorden te<br />
huisvesten. Is het dan niet veel minder omflag ,<br />
de aarde haare gewoone richting te laaten behouden,<br />
en te nellen , dat het centraal-vuur weleer hevig genoeg<br />
was om aan Siberiën die warmte te geeven, welke<br />
thans in Indien , het vaderland der olyfanten ,<br />
heerscht.<br />
Deeze waarfchynlykheid wordt verfterkt door twee<br />
eude overleveringen, die men weleer onder de volksfabelen<br />
telde, doch die, volgens myn fystema , in<br />
waarheden verander^rj STRABO meldt ons , en de<br />
wyscEG. V. D. &aa eud-
f22 HET GEVOELEN'TAN DEN HEER. BAILLYOVER DEJf<br />
oudvader AUGUSTINLS fchryft het hem na , dat onder<br />
de verzengde lugtftreek geen menfehen konden<br />
leeven, en, fchoon zy 'er al waaren, dat zy, die door<br />
een gloeijende zon geroost wierden, om die reden in<br />
geen weldadig Opperweezen konden gelooven. En<br />
YSBRAND YDES zegt , dat de Inwoners van Siberiën<br />
hem verzekerd hadden, dat hun land voor den zondvloed<br />
veel warmer dan tegenwoordig was geweest-<br />
Ziedaar dus myne Helling van de verkonding deaarde,<br />
door de vermindering van het centraal - vuur,<br />
een hoogen trap van waarfchynlykheid bygezet. De<br />
verkoeling heeft dan plaats , maar zy gaat zo langzaam<br />
voort, dat de tyd, zedert welken men de thermometers<br />
heeft waargenomen , veel te kort is , om<br />
dezelve met vergelykingen van deezen aard te kunnen<br />
bewyzen. Zy gaat ongemerkt voort , maar eeuwen<br />
zyn 'er noodig,om haaren voortgang door uitwerkfelen<br />
te ontdekken. Maar wat zyn eeuwen tegen de ongemeetene<br />
duuring des tyds , waarin het tydperk van<br />
onze aarde, even als haar bol, inde ruimte der hemellugt<br />
voortdryft ?<br />
En wy hebben geen reden te denken, dat dit fonds<br />
van inwendige warmte het uitfluitend voorrecht van<br />
onze aarde is ; de analogie doet ons niet alleen dezelfde<br />
inrichting by de andere pianeeten als waarfchynlyk<br />
veronderftelien , maar de waarneeming van<br />
haare gedaante geeft ons ook aanleiding om dit belliüt<br />
te vormen.<br />
Befchouwen wy Jupiter, men heeft op zynen Iuisterryken<br />
bol eenige banden of gordels waargenomen, die<br />
zeer onbeftendig zyn ; zomtyds heeft men 'er wel<br />
acht ontdekt , doorgaans zyn 'er maar drie, op andere<br />
tyden heeft men 'er flegts éên. gezien. Zy verwis-<br />
-'»> felea
60RSP. DER WETENSCH. E.\ DE VOLK. VAN ASIEN. 72 J<br />
felen fchielyk , verdwynen ras , en komen fpoedlg<br />
weder te voorfchyn. Deeze waarneemingen kondi<br />
gen ons gewichtige veranderingen aan, die op deeze<br />
pfaneet beftendig voorvallen. Zy fchynt overgeleverd<br />
aan geftadige verwarringen en omkeeringen; die duis<br />
tere en veranderlyke ftreeken kunnen niet wel anders<br />
zyn dan zeëen, die buiten haare oevers vloeijen en al<br />
les overftroomen, en die vervolgens, door zekere kracht<br />
overweldigd , door diepe afgronden worden inge-<br />
zwolgen. De gedachte, dat deeze omwenteling in de<br />
vloeiftoffen van deeze planeet zou voorvallen, is nog<br />
de draaglykftc ; want welke veranderingen zou die<br />
geheele bol niet ondergaan , als dit alles in deszelfs<br />
vaste deelen gebeurde, en geheele landen over elkander<br />
tuimelden ? Doch, wat 'er ook van zy, een bol, welks<br />
inwendig vuur nog zo hevig woedt, en zulke omwen<br />
telingen op zyne oppervlakte veroorzaakt, kan niet<br />
bewoonbaar zyn. Wanneer de verfchrikkelyke ver<br />
woestingen van aardbevingen en overftroomingen, die<br />
nu en dan gedeeltens van onzen aardbodem hebben<br />
getroffen, algemeen waren geweest, dan was het ge<br />
daan geweest met deszelfs bewoonbaarheid. Geheel<br />
Portugal zou door een aardbeving omgekeerd, geheel<br />
Italiën cloor de middellandfche zee ingezwolgen kun<br />
nen worden , zonder dat men deeze verandering op<br />
Jupiter zou bemerken. Mogen wy dan niet befluiten,<br />
dat liet centraal - vuur van deeze planeet nog te hevig<br />
brandt , dan dat zy bewoond zou kunnen worden?<br />
Na 't verloop van eeuwen zal haare bekoeling zo ver<br />
re gevorderd zyn , dat zy aan haar gewichtigfte be<br />
doeling kan voldoen , te weeten, om een verblyf van<br />
bewoning ter beproeving of volmaking van redelyke<br />
wezens te zyn.<br />
Aaa 2 Dit
724 HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY OVER DEN<br />
Dit tydperk heeft onze maan reeds gehad. Deeze<br />
planeet is ons de naaste by, en omtrent 2000 maaien<br />
minder dan Jupiter van ons verwyderd ; wy kunnen<br />
door het Telescoop haare oppervlakte vry naauwkeurig<br />
waarneemen, en een vlakte zo groot als de ftad<br />
Parys daar in onderfcheiden. De kaart van de maan,<br />
althans van de zyde die zy ons toekeert , is ons beter<br />
bekend , dan die van onze aarde. Men zoude 'er<br />
dus zeer geringe veranderingen op kunnen waarnemen<br />
, doch haare oppervlakte vertoont ons niets,<br />
dan een doodfche ftille eenvormigheid. De duistere<br />
vlekken op dezelve zag men weleer voor zeëen aan ,<br />
doch men heeft op goede gronden beweezen, dat de<br />
maan noch zeëen noch meiren kan hebben, zelfs geen<br />
atmosfeer, welks dampen haar helderfte deelen flegts<br />
een ogenblik zouden beneevelen. Haar inwendig vuur<br />
is verminderd tot dien trap, dat alle leeven en groeijing<br />
op haar bol vernield is. Haar wateren zyn verflyfd ,<br />
en door beftendige vorst uitgevroozen. Wy zien<br />
nog in die menigvuldige kringen op haar oppervlakte,<br />
de kommen, die weleer de oevers haarerzeëen waren.<br />
Geene uitwaasfemingen van de groeijeude fchepping<br />
meer opryzende in haaren dampkring, is deeze verftyfd,<br />
verdikt op haare oppervlakte nedergevallen, en<br />
daar mede vereenigd. Dus ziet onze aarde in Jupiter,<br />
wat zy voor veele ecuwen was , en in de maan wat<br />
zy na verloop van eeuwen zyn zal. Met tydperk haarer<br />
bevolking is tusfehen deeze twee uiterftenbepaald;<br />
en de meerdere of mindere trap van bewoonbaarheid<br />
en warmte op haare oppervlakte, wordt door den ftaat<br />
van haar middelpuntig vuur gereegeld.<br />
Zo veele waarlchynlykheden doen zich zelfs ia<br />
andere deelen van 't Heelal op voor myn fystema,<br />
of
tJORSP. DER WETENSCH. EN DE. VOLK. VAN ASIEN. 72.<br />
of liever voor dat van den Heer de BUFFON , wegens<br />
het middelpuntig vuur van onze aarde , en de beflendige<br />
vermindering van dat vuur. Ik zal niet behoeven<br />
aantemerken , hoe zeer dit gevoelen de ftelling<br />
van den Heer de BAILLY begunffigt, wegens het beflaan<br />
van een aloud volk in het noorden , by 't welk<br />
de oorfprong berust dier wetenfchappen, van welke<br />
de oudfle volkeren van Afiën flegts erfgenamen en<br />
bewaarders.zyn geweest.<br />
Ik beken dat het niet eens noodig is, ter bevestiging<br />
van myn gevoelen , zyn toevlugt tot deeze Helling<br />
van BUFFON te neemeu ; de ondervinding leert<br />
ons , dat men waarnemingen kan doen en wetenfchappen<br />
beoeffenen op 50 graaden noorder breedte,<br />
midden in de flrengfle koude ; doch by de verkoeling<br />
der aarde kunnen wy reden geeven, waarom de<br />
bevolking zich van het noorden naar het zuiden heeft<br />
uitgebreid. Dus begunffigt de eene gedachte de andere<br />
, en alles vormt een natuurlyk en ongedwongen<br />
geheel.<br />
Thans heb ik aan myn oogmerk voldaan , en-zo<br />
kort als de duidelykheid der ftoffe , en zo duidelyk<br />
ais de kortheid van dit bellek zulks toeliet, een fchets<br />
van het werk van den Heer de BAILLY gegeeven. Ik<br />
twyffd niet, of men zal daarin veele fchoone gedachten,<br />
vernuftige vindingen, en floute Hellingen hebben<br />
aangetroffen , zulken, die den groeten man kenmerken<br />
, en die het nader onderzoek van den leezer<br />
dubbel waardig zyn. Mogt nu hetgeen ik daarvan<br />
heb voorgedragen , dienen om de lust tot verdere nafpooring<br />
over dit onderwerp optevvekken, en gelegenheid<br />
geeven, dat de zulken onder myne leezers, wier<br />
belezenheiden ervarenheid hun in Haat Hellen,om het-<br />
Aaa 3 zelve
725 HET GEVOELEN VAN DEN HEER. BAILLY ExZ. I<br />
zelve met de vereischte naauvvkeurigheid te behande-.<br />
len , ons hunne gewichtige aanmerkingen daarover<br />
mededeelden, dit zou den geest van onderzoek aanfpooren<br />
, onze kundigheden vermeerderen , ons genoegen<br />
en geluk naar verdiende bevorderen , en langs<br />
dien weg , aan de loffelyke oogmerken der Maat.<br />
fchappy op eene voortreffelyke wyze voldoen.<br />
S,<br />
VAN
^27<br />
JAN DEN SCHEPPER. EN REGEERDER DER WAERELB<br />
EN DE ONSTERFELYK.HEID ONZER ZIELE»<br />
Vervolg en Jht van bladz. .560.<br />
|R eeds de hoop op de voortduuring na den dood is<br />
ons borg, dat-wy met ons lichaam niet te gelyk vergaan<br />
zullen. Wy zouden deeze groote gedachte niet<br />
hebben, wanneer zy ongegrond was. De befchouwing<br />
van den aanleg van onzen geest en de zedelyke<br />
bekwaamheden , die voor de tegenwoordige waereld<br />
te sroot, ja in de daad nadeelig zyn , brengt ons het<br />
eerst op 'de gedachte , dat deeze op eene toekomftige<br />
verdere befchaaving doelen. Het is klaar, dat wy niet<br />
door ons zeiven zyn. Onze geestvermogens zyn ook<br />
niet inzinlyke dingen, in onze geduutig veranderbaare<br />
lichaamen gegrond. Want de geestvermogens van<br />
kennis en eene verftandige keuze zyn edeler, dan de<br />
van zich zeiven onbewuste krachten van beweging.<br />
Veelen onzer bekwaamheden hangen zelfs niet eens<br />
van de zinlykheid af, als de bekwaamheid om bet<br />
menigvuldige in de voorwerpen duidelyk te onderfcheiden,<br />
dit menigvuldige in een geheel te vereenigen<br />
, voorts de vatbaarheid om oorzaak en werking<br />
met eikanderen te verbinden, de overeenftemming intezien<br />
, oogmerk en middelen te beoordeelen, volkomenheid<br />
en fchoonheid te begrypen en te gevoelen,<br />
doch in 't byzonder de zedelyke bekwaamheden, die<br />
op de betrekking onzer neigingen tot onze daaden<br />
doelen. De grond van alle deeze heerlyke bekwaamheden<br />
moet dus in iets anders dan in het famenftel<br />
Ofizer zenuwen of herszens liggen. Het moet een<br />
Aaa 4<br />
W è z e n
7 2* VAN' DEN SCHEPPER DER WAERELD<br />
wezen zyn, dat van het lichaam onderfcheiden is en<br />
dat alie deeze bekwaamheden in zich vereenigt. Onze<br />
eigen denkenskragt leidt ons noodzakelyk daartoe op.<br />
Want by alle onze denkbeelden vereenigen wy het<br />
menigvuldige in een geheel te famen, en zouden wy<br />
dit dan niet by de denkbeelden van onzen geest<br />
doen ? Wy kunnen ons wel geene zinnelyke voordellingen<br />
van deezen geest maaken, welks"eigenfchappen<br />
zelfs niet zinlyk zyn; wy weeten ook niet, op<br />
welke wyze hy met onze lichaamen verbonden is -<br />
maar dit kan ons echter het bewust zyn van ons inwendig<br />
vermogen van denken en willen niet beneemen.<br />
Zy mogen dan met eikanderen zulke betrekkingen<br />
hebben, als zy willen, zo vraage ik verder, vanwaar<br />
ontdaan alle die met eikanderen vereenigde bekwaamheden<br />
, en waardoor worden zy aan een lichaam verbonden<br />
, dat wel niet de grond van haar bedaan kan<br />
uitmaaken, maar echter het middel van derzelver ontwikkeling<br />
is ? Tot deeze vraage leidt ons onze eigen<br />
reden, voor welke het een hoofdbezigheid is, de oorzaaken<br />
der dingen en haar verband naarcefpooren.<br />
Wy zouden liet juist by de gewigtigfre belangen moeten<br />
verloochenen , wanneer wy deeze vraage van de<br />
hand wilden wyzen. Wy willen juist nu niet navorfthen,<br />
hoe wy ontdaan en met ons lichaam vereeni^d<br />
zyn ; wy vraagen degts , vanwaar onze oorfpron- ?<br />
Niet van het lichaam , niet het edele van het onedele'<br />
Maar ffeor ons zeiven zyn wy echter ook niet; wy<br />
hesben ons met zeiven met onze lichaamen wreenigd.<br />
Dus moet onze met denkingskragt en zedelvke vermolens<br />
uitgeruste geest,van een lioogoc wezen voortgebragr,.en<br />
met onze lichaamen vereenigd zvn gewordca,<br />
Dit voqt ons onzichtbaar wezen kau eigenschappen
EN DE ONSTERFELYK.HEIB ONZER ZIELE.<br />
pen en volkomenheden bezitten, van welken wy ons<br />
in 't geheel geen denkbeeld kunnen maaken ; doch<br />
wannéér wy ons hetzelve voordellen willen, kunnen<br />
wy dit niet anders doen, dan wanneer wy het onze<br />
edelfte zielsvermogens en zedelyke bekwaamheden ,<br />
gezuiverd van alle zinnelyke gebreken, toefchryven.<br />
Dit wezen , dat ons deeze vermogens gaf, wilde zekerlyk<br />
, dat wy hem kennen zouden. Het edeilte<br />
gebruik onzer bekwaamheden beftaat toch daarin , dat<br />
wy de bewonderenswaardige overeenftemming en de<br />
weldaadigfte oogmerken in alles , wat ons omringt,<br />
kunnen inzien. Wy moeten dus den Oorfprong van<br />
ons beftaan daarin gelyk zyn, dat wy , fchoon zwak<br />
en onvolkomen , ons de gedachten voorftellen en de<br />
oogmerken bevatten , die van hem voortkomen en in<br />
zyne werken afgedrukt zyn.<br />
Want deeze Oorfprong van ons beftaan is tevens<br />
ook de groote werkmeester van den aardbol en van<br />
alles wat wy op denzelven aanfchouwen. Dit alles<br />
heeft tpch eene zeer naauwe betrekking op elkander<br />
en in 't byzonder op ons menfehen. Het is, gelyk<br />
eene opmerkzaame waarneeming aantoont , alles het<br />
werk van éénen bouwmeester. Wy zien hem niet,<br />
doch wy zien den aanleg, die Uit ons best gemaakt<br />
is, en dat alles de belooning van onze vlyt en nadenken<br />
is. Alles is juist naar onze kragten afgemeeten.<br />
Met moeite doorworftelen wy aiies, doch deeze moeite<br />
is zeer voordeelig ter vorming onzer kragten , en<br />
flegts in weinige gevallen isdenatuur, die ons omringt,<br />
magtiger dan de mensch.<br />
Onze aardbol heeft eene geheel zichtbaare betrekking<br />
op de zon; zyn loop om dezelve is zeer naauwkeurig<br />
naar de behoeften van de bewooners der aarde<br />
Aaa 5 inge-
?_d VAN DEN SCHEPPER DER WAERELD<br />
ingericht. Even gelyk de aarde, bopen nog meer<br />
lichaamen om de zon , en behalven deezen een groot<br />
heir van comeeten. Het verftand, dat wv van onzen<br />
maaker verkregen hebben , heeft een middel gevonden,<br />
om de loopbaanen deezer lichaamen zeer naauwkeurig<br />
te bereekenen , de wetten van derzelver beweeging<br />
natevorfchen, en zelfs hen hunnen loop voorteteekenen<br />
, wanneer wy ze ook voor de eerftemaal<br />
flegts een korten tyd zien. Dus maaken alle deeze<br />
waereldbol'en een naauw verbonden geheel uit, en de<br />
werkmeester van ons vernuft, dat de wetten van dit<br />
geheel heeft voorgefchreven , is tevens de werkmeester<br />
van alle deeze waereldlichaamen zo wel als van<br />
t»nze aarde.<br />
De zon maakt met de fterren een nog grooter geheel<br />
uit, welker verband wy wel, deels wegens de<br />
onmeetbaare afftanden, deels ook nog uit gebrek aan<br />
Waarneemingen, flegts zeer onvolkomen inzien; doch<br />
Wy ontdekken echter reeds onderlinge betrekkingen<br />
m de beweegingen der fterren, en , ook zonder hierop<br />
te zien , kunnen wy niet nalaaten den werkmeester<br />
van onze zon en haar gevolg , ook voor den ftichter<br />
van alle die overige zonnen, en haare voor ons genoegzaam<br />
onzichtbaare wachters te houden. Doch<br />
dan moeten ook de overige met elkander in verband<br />
ftaande fterren , die uit haaré onmeetbaare afftanden<br />
zich flegts als byftinjes voor ons vertoonen, een werk<br />
van die zelfde almacht zyn, welke het ontelbaare heir<br />
van zonnen rondom ons verfpreidde. De waereld,<br />
zo verre wy haar nu kunnen overzien , is één geheel'<br />
én 'er is ook flegts één ftichter van dit geheel , de<br />
bron van aile overcenftemming en volkomenheid.<br />
Dus hebben wylieni gevonden, hem, dien wy ons<br />
beftaan
EN DB ONSTERFELYKHEID 0NZER ZIELE. f_f.<br />
beftaan en alle onze vermogens verfchuldigd zyn, den<br />
Oorfprong van alle dingen , den regeerder aller Waerelden,<br />
den verzorger van alle zyne fchepzelen,<br />
hem, den zekerden grond van alle onze verwachtingen.<br />
Zonder hein zou deeze waereld een begoochelend<br />
_Vl van blinde natuurkrachten zyn, wy zeiven<br />
waren «onder doel op deeze waereld geplaatst, en<br />
uioesten vol onrust afwachten , wat na dit leven ons<br />
IOC zyn zoude , zo wy niet omtrent even zo zonder<br />
oogmerk weder vergingen , als wy hier zonder eenig<br />
bepaald doel geleefd hadden. Wy kunnen wel niet<br />
inzien, hoe de tjantfche waereld door God, derzelver<br />
ftichter, in de daad geworden is en door hem voortduurt.<br />
Dit moet de voorftellingkragt der grootfte<br />
eindige geesten te boven gaan. Dit is ook voor onze<br />
behoeften geenszins nodig. Genoeg, dat wy uit de<br />
kunftige en doelmaatige inrichting der waereld , zo<br />
verre onze ondervinding flegts ftrekt , zien kunnen,<br />
dat alle overeenftemtning en volkomenheid in een<br />
eenig oorfpronglyk weezen , in God , gegrond , en<br />
een gevolg zyner gedachten en oogmerken is. Dit<br />
altyd volftandiger en naauwkeuriger intezien , is de<br />
aangenaamfte en nuttigde bezigheid van onzen geest,<br />
waarby wy den boven alles verhevener. Oorzaak van<br />
ons beftaan, door zyn gefchenk, de reden, uit zyne<br />
werken altyd beter leeren kennen. Daarentegen is<br />
het eene vermoeijende navorfching , op de vraag :<br />
hoe de waereld ontftaan zy, een antwoord te zoeken.<br />
Wy moeten nafpooren, hoe de waereld ingericht is,<br />
met, hoe zy werkelyk mag zyn geworden.<br />
In 't byzonder is het voor ons van aanbelang, optemerkeu<br />
, hoe alles in de waereld tot vermaak en<br />
welzyn der , gevoelige fchepzels is ingericht. Hier<br />
er-
T3* VAN DEN SCHEPPER DER WAERELD<br />
erkennen wy dat groote oorfprongkelvke beeld, van<br />
welke de goedgunltige neigingen in onze ziel ee'n afdruk<br />
zyn. De befchouwing alleen der weldaadige voorzorg,<br />
die zich overal in de natuur opdoet , geeft ons<br />
het fchoonfie bewys voor het beflaan van eene almachtige<br />
, ahvyze en algoede Oorzaak van alle dingen.<br />
Wy vinden in onze eigene natuur de gefchiktheid om<br />
genoegen te fcheppen in de bevordering van het i<br />
wy inrichtingen tot het welzyn van ieder, ook van<br />
het onaanzienlykfie dier; moeten wy dan hieruit niet<br />
befluiten, dat deeze gefchiktheid en zodanige inrichtingen<br />
denzelfden oorfprong hebben, en wel (naar de<br />
grootte, menigvuldigheid en overeenfiemming dier inrichtingen<br />
, zoverre wy ze flegts uit onze begrensde<br />
Randplaats kunnen overzien , te oordeelen) den mag,<br />
tigfienen verflandigflen veroorzaaker. Onze goedhartigheid<br />
is deels door onvermogen , deels door eigen behoeften<br />
bepaald, doch by den Heer van het geheelal vinden<br />
deeze bepaalingen geen plaats; zyne oogmerken<br />
doelen geheel en alleen op het welzvn zyner fcheofelen<br />
en hy zelfs geniet flegts, om naar den mensch<br />
te fpreeken , een genoegen in de vrolykfte gewaarwordingen<br />
zyner werken.<br />
Uit het bewys van de alles omvattende goedheid '<br />
van onzen Schepper, en van de ons door hem ingeplante<br />
geneigdheid, om op eene gelyke wyze in onzen<br />
werkkring geluk te bevorderen, moeten wy befluiten,<br />
dat het een hoofdoogmerk van God is, om ons tot<br />
verfiandige werktuigen zyner goedheid te maaken',<br />
de hoogde eer, waarvoor een fchepfel vatbaar is en<br />
uio^elyk de eenigde wyze , o P welke wy onzen<br />
b:ne Pper gelyk kunnen zyn. De dieren moeten zyue<br />
oog-
EJJ BE ONSTERFELYKHEID ONZER ZIELE. 73_<br />
oogmerken , die op aller welzyn uitloopen , zonder<br />
dat zy het weeten , blindelings volgen ; wy moesten<br />
als edeler wezens zyne oogmerken kennen, en dezelve<br />
uit eigen verkiezing bevorderen. Het kan hem dus<br />
volltrekt niet onverfchillig zyn, wanneer wy de edele<br />
vermogens , die in ons gelegd zyn, onderdrukken ,<br />
of zelfs de baatzugtige neigingen ten verderve van<br />
onzen evenmensen den teugel vieren. Hy moet reeds<br />
hier zodanige inrichting gemaakt hebben, dat.braave<br />
menfehen niet alleen door het zelfsvergenoegen, dat in<br />
de beoefening der deugd gelegen is, en door het zalige<br />
bewust zvn van rechtvaardig en edelmoedig gehandeld-te<br />
hebben, maar ook door uitwendig geluk, een<br />
ieder naar evenredigheid van zyne omltandigheden,<br />
beloond mogten worden, en dat daarentegen ook de<br />
booswicht reeds hier de ftraffen zyner euveldaaden<br />
wegdraage.<br />
Intusfchen treffen de aigemeene ongevallen der<br />
menschheid den goeden zowel als den kwaaden. Het<br />
zou zelfs voor de deugd nadeelig zyn, wanneer zy<br />
den mensch voor ongevallen befchermde , en door<br />
uiterlyke belooningen kenbaar was. De ondeugende<br />
geniet mogelyk dikwils een uitwendig geluk als het<br />
gevolg zyner'ftreeken, en bloost deswegen niet. De<br />
eerlykheid kan zelfs voor goed en leven nadeelig<br />
worden. De eigendunklyke heerschzucht en woeste<br />
dweepery hebben maar al te veel flagtoffers voor vryheid<br />
en waarheid doen bloeden.<br />
De omltandigheden van dit ons leven hier op aarde<br />
gedoogen niet, dat de deugd een volkomen geluk, en<br />
de ondeugd de verdiende verachting wedervaareu.<br />
Reeds hierdoor worden wy op de gedachte gebragt.<br />
dat dit leven niet ons geheele beftaan in zich fluit,<br />
doch
734 VAN DEN SCHEPPER DER WAEf.EXD •<br />
doch dat na hetzelve nog een tyd der vergeiumg voor<br />
de deur Haat.<br />
Doch wy kunnen , uit ons tegenwoordig ftandpunt,<br />
noch het loon noch de ftraffen nader bepalen Van<br />
de aardfche deugd zou by menigeen vrv wat afbekend<br />
worden, en de ondeugd aan eeuigen toe verandering<br />
van fchuld verllrekken. Veele rampen<br />
waar Vo or wy over 't geheel veel meer goeds genoten<br />
hebben, zyn de merdche verpligt te draden<br />
Laat ons den grond onzer verwachtingen nader by<br />
weken te komen. Wy zien, dat God ons de bekwaam!<br />
hetd verleent om het goede, uit een verftandig overleg,<br />
zowel ten opzichte van ons eigen weizvn als dat<br />
van onze medemenfehen , te doen; hv heeft 'aan de involging<br />
onzer weldaadige neigingen het edelfte vermaak<br />
verknocht; by zelfs heeft in de gantfche fchep-<br />
Ping getoond, dat zyne voornaamfie bedoeling is om<br />
alle zyne fchepzelen, naar maate van hunne vatbaarheid<br />
vrolyk en gelukkig « maaken; wy moeten dus daaruit<br />
befluiten, dat het geluk van redelyke wezens , en de<br />
verftandige, vrye medewerking derzelven ten aigemeene<br />
nutte, het voornaamfte doel der fifeapfaMg is. Dit<br />
doel wordt hierop aarde flegts zeer onvolkomen beren
EN DE ONÏTERFELÏXHEID CNZER. ZZZZZ. -tf<br />
rinnelvk genot deelachtig , en blindlings voor de oycr;<br />
2e fhrerrc'.en r.x:i; w.ri:. He: uer:':, er - .r. :r_.r<br />
komt hi zyne plaats , doch tornt niet verder dan zyne<br />
voorganger, die allen gelykelyk dat zyn , wat zy z.n<br />
moesten. Doch de mensch kan volkomener worden.;<br />
aelfs «en onrustige drift voert hem altyd verder , ea<br />
ca rrturr revr: zkrtrr-e urrkhrir gen, '.varri:.: ry<br />
tot verbetering van zynen toeflaad over 't geheel gekrerrehi<br />
vind:. H:. eie'.er .er nerser ces :e<br />
rrêer druk: rerr re: zev:el i-: ervelk; merker:, er:<br />
hy by zich zeiven of by anderen waarneemt. Het beeld<br />
van geluk , volkomenheid en harmonie , dat by voor<br />
zkh ontwerpt, kan bier niet werkelyk worden; flegts<br />
bet begin van het pian is hier , de voitooying aan de<br />
overzyde van het graf.<br />
Deeze befchouwingea doen ons met recht van Gods<br />
goedheid verwachten , dat hy zyn werk niet onyoir<br />
tooit gelaaten , ons geen redenen vryheid to: ons nadeel<br />
zal gegeeven hebben. Het boogfte doel der<br />
icherpir.2 kan rde: zzzz.zim w-;:i=a, he: zil v, en :;: zzzzztz -.verkzembeid<br />
van hunne krachten geraaken. Zy, die hier nog<br />
taslchen het goede en het kwaade wankelden, endoor<br />
uitwendige omltandigheden in hunne zedelyke vorming<br />
verwaarloosd waren, zuilen in een anrer leven<br />
tot beter inzichten, tot goedheid en overeenltemmmg<br />
bonner neigingen, en tot eene hebbelykhcid in deoeferür-<br />
rurr.:: ph:h:en ge-aken, wiirrir h=: -in hier<br />
gogontbrak, fchoon zy langen tyd, mogelyk altyd,<br />
achter diegeenen terug zullen blyven, die reeds vaa<br />
h.er
73(5 VAN DEN SCHEPPER DER WAERELD<br />
hier een werkzaame zucht tot het goede overneemerr.<br />
Doch de ongelukkigen , die door hunne vyandelyke<br />
neigingen, het zy dan in een grooter of in een kleiner<br />
kring, ellende verbreiden , de verergering van andere<br />
menfehen veroorzaaken, onwetendheid en bygeloofuit<br />
heerschzucht en eigenbelang bevorderen, en het goede<br />
verhinderen, deezen zullen door hun eigene bittere<br />
ondervinding leeren moeten , hoe zwaar hunne<br />
overtredingen van de zedelyke orde zyn. Zy zullen<br />
door de omwenteling, die de dood voortbrengt,<br />
moeijelyk van het kwaadaartige hunner neigingen gezuiverd<br />
, en tot goedhartigheid bekwaam gemaakt<br />
kunnen worden. Ook zyn zy het menfchelyk geflacht i<br />
dat zy beledigd hebben , eene voldoening fchuldig!<br />
Mogelyk dat het lyden , 't welk hun als een gevolg'<br />
hunner dwaasheden en misdaaden overkomt , tevens<br />
een middel van verbetering zy. Het fchynt, dat men<br />
van de wysheid en goedheid van den Schepper en vader<br />
aller wezens verwachten kan , dat hy geen derzelven<br />
vollfrekt ongelukkig wil laaten zyn * of zelfs<br />
eene beftendige verergering gedoogen zal. Doch wy<br />
mogen hier niet over de toekomftige handelingen van<br />
God iets naders bepaalen. Wy moeten veel eer trachten<br />
, hier in de beoefening van die bekwaamheden,<br />
welke ons namaals volkomen gelukkig zullen maaken<br />
, zo ver als mogelyk , te komen , en ons te<br />
overtuigen , dat elke verwaarloozing van onze zedelyke<br />
natuur, en ieder ongedeldheid derzelve haare gevolgen<br />
tot het toekomftige leven uitftrekken en eene<br />
vermindering van onze volkomenheid en geluk naar zich<br />
fleepen zal. Wy moeten ons trachten te overtuigen,<br />
dat de buitenfpoorigheden der zinlykheid ons voor de<br />
vermaaken vau den geest en van het hart ftomp maaken;
ÊK DE ONSTERFELYKHEID ONZER ZIELS. ?J7<br />
ken ; en dat de geest , welke niet dan zinlyke lustwaardeert,<br />
en ontbloot van alles, wat hy zyn eigendom<br />
noemen kost, in een ander leven overgaat, waar<br />
zyne onbekendheid met de goederen van een hooger<br />
aart , en de geringachting van alles , wat hem op<br />
aarde niet voorgekomen was, in hem eene leedigheid<br />
en onvergenoegdheid zal voortbrengen , die hem mogelyk<br />
voor altyd kan doen ten achteren blyven. Nog<br />
meer zullen wy ons zeiven op het levendigfte overtuigen<br />
door de ondervindingen , die wy hier verkrygen<br />
kunnen , dat vyandelyke neigingen den mensch noodwendig<br />
ongefchikt moeten maaken, om de zaligheden<br />
van het toekomftige leven te ftnaaken, een toeftand,<br />
waarin alles harmonie en naaryver ter bevordering der<br />
gemeenlchappelyke volkomenheid zyn zal; dat deeze<br />
ongelukkige gemoedsgefteldheid des te meer pynigen<br />
zal , hoe grooter het geluk der deugdzaamen is,<br />
waarvan de boosaartige getuigen zyn moet, zonder<br />
het te kunnen ftooren.<br />
Wy weeten niet, door welk middel de groote omwenteling<br />
van onzen tegenwoordigen toeftand zal bewerkt<br />
worden, doch wy weeten ook niet, hoe onze<br />
ziel tot haar tegenwoordig bekleedzel kwam, en hoe<br />
zy, als een van het lichaam afgefcheiden wezen , beftaat,<br />
ook niet, hoe beiden, lichaam en geest , met<br />
eikanderen verbonden zyn ; dus kunnen wy ook<br />
onmogelyk vooraf bepaalen , hoe onze ziel, wanneer<br />
haar tegenwoordig werktuig der gewaarwording vervalt,<br />
voortduuren, en een nieuw werktuig, dat tot<br />
haare verdere vorming beter gefchikt is, bekomen zal.<br />
Doch ook hier leert ons de geheele inrichting der natuur<br />
, dat wy niets onmogelyks verwachten. Het<br />
gantfche ryk der gëorganifeerde lichaamen is een on-<br />
WYSBEG. V. D. Bbb afge-
733 VAN DEN SCHEPPER DER WAERELD<br />
afgebroken reeks der menigvuldigfte veranderingen.<br />
De zaadkorn valt in de aarde , en wast , terwyl zy<br />
opgelost wordt, tot eene plant. Men ziet in den eikel<br />
den reeds uitgebreiden boom, die uit haare fchynbaare<br />
vernieling voortfpruit; en wie weet welke aanleg<br />
in ons tegenwoordig lichaam tot een nieuw en beter<br />
is opgefloten ? Met een gerust vertrouwen en vrolyke<br />
verwachting moeten wy onze lichaamen aan het ftof<br />
overgeeven, en het aan de wysheid van onzen Schepper<br />
overlaaten , wanneer en hoe hy onze ziel, na het<br />
afleggen van haar bekleedzel , tot haar toekomftige<br />
beflemming leiden zal.<br />
Nu kunnen wy ook, ten opzichte van de lotgevallen<br />
deezes levens, ons aan de over alles waakende Voorzienigheidmet<br />
een destemeeropgebeurden moedovergeeven.<br />
Wat ons hier onvolkomen of zelfs kwaad fchynen<br />
mogt, moeten wy als het gevolg van eenen ftand der<br />
opvoedingtot eene hooger volkomenheid aanzien. In de<br />
lichaamelyke waereld volgen alle veranderingen naar<br />
beflemde wetten , overeenkomftig de natuur der werkende<br />
krachten. Toen God deeze krachten deed ontftaan,<br />
zaghy alle de werkingen, die uit derzelver natuur,<br />
en het oorfprongkelyk verband derzelven ontftaan<br />
moesten, vooruit, gelyk ook den invloed, die zy op<br />
het welzyn der levendigen hebben moesten. Had hy<br />
dit niet vooruitgezien , dan had hy geene natuurwetten<br />
kunnen maaken, of hy mpest ze, zodra zy wanorden<br />
veroorzaakten, ten besten zyner fchepzelen, oiv<br />
fchorten en veranderen. Doch alles behoudt in de<br />
waereld , zo lange wy ondervinding hebben , zynen<br />
vastbepaalden, weldaadigen gang tot welzyn van het<br />
geheel. De in flandhouding van ieder ras van dieren ,<br />
niet flegts in enkele verlbrooide overblyfzels , maar in<br />
di
EN DE ONSTERFELYKUEID ONZER ZIELE. 73O<br />
de behoorlyke evenredigheid tot het geheele dierenrvk,<br />
en het evenwigt tusfehen beide gedachten van<br />
ieder foort zyn oogenfchynlyke bewyzen eèner Voorzienigheid,<br />
die over alles waakt, alles vooruit overlegt<br />
, en tegen elkander afgemeeten heeft.<br />
Zyn wy overtuigd, dat het hoogfteVerftand alles in<br />
de dierlyke en lichaamlyke waereld vooruitgezien en<br />
op de beste wyze gefchikt heeft, dan moeten wy ook<br />
hieruit befluiten , dat God nog veel meer onze vrye<br />
daaden vooruitgezien, en dezelven, door hun verband<br />
onder eikanderen en met de voorvallen in de lichaamlyke<br />
waereld , ten algemeenen beste beftierd heeft.<br />
Want ieder ras van dieren is flegts één fchakel in de<br />
keten der levenden. De handeling van een dier zyn<br />
aan die van een ander van hetzelfde foort volkomen<br />
gelyk. Ieder mensch daarentegen is als een byzoilder<br />
lid in den ry der levenden aantezien , omdat hy voor<br />
eene vordering ter volkomenheid vatbaar is. Ie Ier<br />
zyner daaden heeft haaren invloed op het toekomftige.<br />
Een onbemerkte daad kan een zaad zyn, waaruit<br />
groote veranderingen , die voor gantfche landen en<br />
veele geflachten van gewigt zyn, voortfpruiten. Moet<br />
niet het doordringend oog der Voorzienigheid den famenhang<br />
der groote werkingen , waarover wy verbaasd<br />
ftaan , met de eerfte, door ons gantsch onbemerkte<br />
, aanleidingen inzien , even gelyk hy in den<br />
zaadkorn alle toekomftige planten vooruit kent ? Zou<br />
het oneindig Verftand , dat het groote geheel zo juist<br />
gefchikt heeft , niet ook den loop der menfehelyke<br />
daaden vooraf overzien en ten algemeenen nutte van<br />
het menfchelyk geflagt beftierd hebben ? Zou God,<br />
die ieder dier zyne maate van een bly genot had aangewezen<br />
, niet veel meer voor ieder mensch in 't by-<br />
Bbb z zonder
74® VAN DEN SCHEPPER. DER WAERELD<br />
zonder gezorgd hebben ? Zekerlyk kan hy den loop<br />
der dingen niet om één mensch , en zelfs niet om<br />
gantfche volken veranderen. Dit zou zonder wanorde<br />
en tegenltrydigheid geen plaats kunnen hebben.<br />
De mensch zou alle aanfpooring tot werkzaamheid en<br />
voorzigtigheid verliezen , indien hy dorst verwachten<br />
, dat de krachten der natuur geftremd zouden worden<br />
, om hem uit zekeren nood te redden, of dat zy<br />
ten zynen nutte eene andere richting zouden verkrygen,<br />
en zich op eene onbegrypelyke wyze door hem<br />
konden laaten regeeren. Wy zouden, by zulk eene<br />
herhaalde opfchorting van den loop der natuur, met<br />
de wetten der lichaamlyke waereld in de war raaken ,<br />
en ze niet, gelyk nu, tot ons voordeel leeren gebruiken.<br />
De krachten der natuur moesten volgens zekere<br />
wetten werken , opdat wy niet als werktuigen behoefden<br />
behandeld te worden , maar ons naar deeze<br />
wetten uit eene vrye handeling zouden leeren<br />
fchikken.<br />
't Geen den indruk deezer opmerkingen kan verllaauwen<br />
, zyn de onvolkomenheid en het kwaad in<br />
ons tegenwoordig leven. Doch zodanige onvolkomenheden<br />
, die van de natuurlyke bepaalingen van ons<br />
lichaam en onzen geest voortkomen, mogen wy der<br />
Voorzienigheid niet te last leggen. Wy zouden door<br />
onze lichaamen voor geene aangenaame gewaarwordingen<br />
vatbaar zyn, wanneer zy ook geene fmarten te<br />
lyden hadden. Onaangenaame ondervindingen leiden;<br />
ons tot geluk, dwaalingen tot waarheid. Wy genieten<br />
hier veel goeds. Wy hebben zeer gewigtige<br />
krachten en bekwaamheden verkregen, en zyn met de<br />
geheele natuur in zulk een verband geplaatst, dat wy<br />
ze behoorlyk gebruiken kunnen. Het lyden, waaraan<br />
wy",
EN DE 0NSTERFELYKHEI1 ONZER ZIELE. 74I<br />
wy, als bepaalde wezens, blootgefteld zyn, zyn wy<br />
'verplicht te draagen. Hoe zeer verlicht het ons het<br />
uitzicht aan deeze zyde van het graf, wanneer dit lyden<br />
niet door onze eigen dwaasheid of zelfs boosaartigheid<br />
veroorzaakt wordt!<br />
Het zyn dus niet de bepaalingen onzer natuur, die<br />
ons geloof aan de Voorzienigheid kunnen doen wankelen<br />
; doch mogelyk des te meer de grove ontaardingen<br />
onzer neigingen en de onmenfchelyke uitfpoorigheden<br />
onzer driften. Onze inzigten zyn veel te gebrekkig<br />
, dan dat wy de reden der toelaating van zo menigvuldig<br />
kwaad, als ons de gefchiedenis , zelfs de hedendaagfche<br />
der befchaafdfle landen, oplevert, kunnen<br />
opfpooren. De oogmerken der Voorzienigheid<br />
ontdekken zich dikwils laat. Zy maakt reeds haar<br />
aanleg vooruit op verafgelegen tyden , en wy vraagen<br />
te vroeg, waartoe dit onheil ?<br />
Wy moeten bedenken , dat ons tegenwoordig leven<br />
een ftand der kindsheid en zedelyke opvoeding is.<br />
Wy beginnen hier op den laagften trap. Onze zinnelyke<br />
neigingen en onze hartstochten zyn ons gegeven<br />
om alle onze bekwaamheden te doen ontwikkelen. Wy<br />
kunnen de zugt tot genot niet bevredigen zonder onze<br />
krachten intefpannen. Zelfs de baatzuchtige en vyandelvke<br />
neigingen moeten het hunne toebrengen om onze<br />
bekwaamheden een andere vorm te geeven, of'er nuttige<br />
gevolgen uit te doen ontdaan. De yverzucht over het<br />
voorrecht van een ander fpoort tot naaryver aan, en<br />
de oorlog, hoezeer hy de geesfel is van het menfchelyk<br />
geflacht, heeft echter veel ter befchaaving van het<br />
menschdom toegebragt. Door de ondervinding leeren<br />
wy de gevolgen kennen van het geen algemeen fchade-<br />
!yk enflegt is, en wy moeten, wanneer wy de befchou-<br />
Bbb 3 win-
74^ VAN DEN SCHEPPER DER WAERELD , ENZ.<br />
wingen van onze reden volgen , zulke handelingen<br />
afkeuren en verfoeijen. Zedelyke wezens , die het<br />
goede uit een vryen wil oefenen, moeten, uit afkeer tegen<br />
het als fchadelyk erkende kwaade , het goede des<br />
te ftandvnstiger beminnen. Wy verwerven hier onze<br />
kundigheden langzaam door onderwys, of ondervinding<br />
en nadenken. Wy dwaalen ligt , en kunnen<br />
door gebrekkige inzichten of verkeerde voorltellingen<br />
gemakkelyk tot nadeelige daaden verleid worden. Wy<br />
mogen niet morren , dat God ons niet een grooter<br />
maate van verftandelyke vermogens gefchonken, noch<br />
minder dat hy ons niet van de geboorte af aan met<br />
2ekere en onfeilbaare inzichten voorzien heeft.<br />
By alle zodanige omltandigheden waren niet flegts<br />
misftappen, maar zelfs groote misdaaden niet geheel en<br />
al voortekomen. Doch wy zien hier reeds gedeelte-<br />
]yk , dat menig een daad , die zeer kwaad fchcen,<br />
echter uitmuntende gevolgen gehad heeft, en wy mogen<br />
met recht verwagten, dat in een toekomftig leven alle<br />
wangeluid in harmonie zal veranderd worden , dan,<br />
wanneer de deugdzaame, door grootere bekwaamheden<br />
en ongeftoorde uitgebreide werkzaamheid in het<br />
goede gezaligd, en voor het lyden deezes levens door<br />
nieuwe vreugde beloond zal worden, wanneer de talryke<br />
hoop dergeenen, die hier meer verwaarloosd dan<br />
kwaad fchynen, door ondervinding geleerd, en door<br />
gunftigeromflandigheden opgebeurd, aan de vermaaken<br />
van eene edele, weldaadige werkzaamheid fmaak zullen<br />
vinden; wanneer mogelyk, ("laat ons het hoopen !)<br />
na eene flxenge tucht en beproeving, ook aan de aterlingen<br />
van ons geflacht de ftemme in de ooren zal<br />
klinken : Komt, berouw hebbende rampzaligen, tot<br />
«wen Oütiermeri
II.<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N,<br />
NATUURKUNDE EN NATUURLYKE HISTORIE.<br />
Sbb 4
745<br />
VERSLAG EENER REIZE NAAR DE ALPEN IN HET<br />
DUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND.<br />
Medegedeeld door CHR. P. SCHACHT , Doctor in de<br />
Geneeskunde te Amjlerdam, en Lid van het natuurkundig<br />
genootfchap te Göttingen.<br />
Veele waaren de merkwaardigheden eener reize, die<br />
ik, in den zomer van het afgelopene jaar, door een<br />
aanzienelyk gedeelte van Duitschland en Zwitferland<br />
deed , doch onder deezen zal my bovenal diep in<br />
het geheugen geprent blyven eene kleine uitflap, die<br />
ik te voet van Bern naardeDuitfche Eisbergen maakte.<br />
Meer dan eene reden doet my een kort verflag deezer<br />
reize in dit geacht Mengelwerk mededeelen, vooral<br />
deeze , dat ik op zulk eene wyze aan het dringend<br />
verzoek van veelen myner vrienden , om , hetgeen<br />
ik hun mondeling verhaalde , nog eens te moogen<br />
leezen, gemakkelyk kan voldoen, Ook voor deezen<br />
flegts is dit fragment myner reize gefchreeven,<br />
daar het veelligt aan anderen of minder aangenaam<br />
of weinig belangryk zal voorkomen. Een deel deezer<br />
laatften zal in dit verhaal misfehien dingen vinden,<br />
die het zich uit verhaalen van andere reizebefchryveren<br />
geheel anders had voorgefteld, terwyl een ander<br />
gedeelte myne fchilderingen overdreven of derzelver<br />
verwen kwalyk aangebragt zal vinden: — Tot bevrediging<br />
van beiden, veroorloove men my te zeggen, dat<br />
ik my, geduurende myne gantfche reize, op juistheid<br />
en onpartydigheid heb toegelegd , dat myne fchilderingen<br />
, zo veel my mogelyk geweest is, zelfs den minflen<br />
trek der (natuur hebben naargebootst, en dat ik liever<br />
verkoozen heb, myne verwen te verdunnen dan ze te<br />
Bbb 5 fterk
74&" VERSLAS EENER REIZE NAAR DE ALPEN<br />
fterk te maaken ; eene gemeene gewoonte der reizi<br />
gers , die 'er zich meer op toeleggen , om hunae ver-<br />
haaien door allerlei onwaarheden fchitterende te maa<br />
ken , dan wel derzelver innerlyke waarde door waar<br />
heid en oprechte naarvolging der natuur te vergroo-<br />
ten!<br />
Den vyfden van oogstmaand 1790 verliet ik, nevens<br />
mynen reisgenoot, des 's morgens vroeg Bern, van<br />
waar wy, door de fchoonlte en vruchtbaarfte ftreeken<br />
van dit canton, te Thun aankwamen. Deeze ftad is<br />
oud , tamelyk groot, doch vervallen en armoedig;<br />
voor eenen reizenden heeft zy, buiten de fchoonfie<br />
ligging aan den voet der Alpen , van welken haar de<br />
Thur.erzee fcheidt , niets merkwaardigs. Nadat<br />
wy ons hier verfrischt, en van eenige levensmiddelen,<br />
nevens een paar welgepuntte Alpenftokken, en eenen<br />
getrouwen gids hadden voorzien , lieten wy ons over<br />
de Thunerzee , regtfireeks naar Neuhaus , een klein<br />
vlekje , dat flegts uit drie of vier huizen beftaat,<br />
roeijen. Terftond buiten Thun, waar wy ons op de<br />
zee zetteden , hadden wy den Stockhom , de Niefe<br />
en het daar tusfehen liggende Fraulidal het naast by<br />
ons, terwyl de Gemmi en Wetttrhorn de meest naby<br />
zynde èisbergen waren, die den gezigteinder begrens<br />
den. Langzamerhand vlooden het dorp Esfchen,<br />
en het üot Schadan ter rechter, het dorpenflot Ralber-<br />
#en, Siegriswyl by Meerlingen, de St. Bëatenbach de<br />
geheele St. B'eatenberg (a) het Tyrannenflot Wilfe-<br />
nau,<br />
(a) Deeze berg en haare cascade hebben den naam van<br />
een eremiet St. EEATUS, die hier woonde, en wiens grot<br />
ic de rots den xeizenden vreemdeling getoond wordt.
IN HET DUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 747<br />
nm , en de Abondberg , ter linkerzyde voorby ons<br />
heen; het ftille heldere weder, by een fpiegelvlakke<br />
zee, maakte dat de fteile en ten deele zeer overhangende<br />
rotzen , zich met hunne wynbergen, dorpen ,<br />
watervallen en wouden, zo fchoon als ik het immers<br />
zag, in het water, tot den fynften trek toe, tekenden. *—<br />
Aan het einde der zee, die flegts vier uuren lengte en<br />
een groot uur breedte heeft , fteegen wy te Neuhaus<br />
uit. Van de St. Bcatenberg af worden de oevers der<br />
Thunerzee reeds ftyler , kaaler en minder vruchtbaar,<br />
doch zodra men te Neuhaus uitflapt, fchynt de geheele<br />
natuur te veranderen ; de rotfen worden nu op<br />
eenmaal veel ftyler, hooger, geheel kaal, en fluiten<br />
zich enger te zamen , waardoor zy een woest dal<br />
maaken, hetgeen , behalven eenige fchoone weiden ,<br />
geheel onvruchtbaar is. Van Neuhaus wandelden wy<br />
naar Unterfeën, een tamelyk bloeijend dorp, dat vlak<br />
aan eene deezer fteile rotswanden ligt. • De hitte<br />
tusfehen deeze kaale rotzen, op het midden des daags,<br />
was hier byna onlydelyk, en wy waren niet weinig<br />
verheugd, toen wy, na twee uuren wandelens, eindelyk<br />
in het fchip traden, dat ons, over deBrientzerzee ,<br />
naar Brientz zoude brengen. Deeze zee is drie<br />
uuren lang en niet meer dan eene breed , doch zy<br />
is veel dieper en veel minder Itil , dan de Thunerzee<br />
, en daarom ook by ftorm veel gevaarlyker;<br />
haare oevers beftaan uit kaale en ontoegangkelyke<br />
rotfen, die haar als in eene ronde kom influiten, en<br />
die flegts aan den ingang van het Haslidal geopend<br />
worden.<br />
Op deeze zee voeren wy, ter rechterhand voorby het<br />
dorp Berningen , waarby zich eene der Grindelwalder
74S VER SLAG EEXER REIZE NAAR DE ALPEN<br />
der L'uzfchir.en r<br />
b~) in de zee ontlast; vervolgens I/tlvali<br />
en de fchoone Giesbach(c) tegen over het dorpje<br />
Hvplingen ; ter linkerhand , de dorpen Goldsvjler,<br />
Rinkenberg met eene oude tyrannen mine, Nuderrici<br />
e::- Oli-riti ; eirr.eyk iVp'.en wy re Brier.tz aan de<br />
wal, een klein eenvoudig herdersdorp, aan den voet<br />
der rotzen , welks inwooners , even als die van de<br />
eerstgenoemde dorpen , van de veeteelt leeven ; de<br />
meeste huizen waren thans ledig, daar hunne bewooners<br />
zich nog op de toppen der onbefneeuwde Alpen<br />
ophielden. Van BrUntz gingen wy nog vier uuren<br />
verre: Meyri^gen. her hoofdviek van Kt:',: ; .'e<br />
fr.cc-::i"-, van welker gezig: de hroge revers<br />
der Britr.tter zee eenige uuren beroofden , ï •<br />
nu weder in alle hunne pracht te voorfchyn; de weg<br />
is voor een voetganger gemakkelyk , afwisfelend en<br />
aansenaam, meestal naast fteile rotfen, waarvan eenige<br />
naar opgemenelde muuren geieeken, en eene, zich<br />
vol majeftei: over den weg heen buigende, eene fchoone<br />
en langduurende echo opleverde. Schoon het<br />
om ons in het dal reeds zeer donker begon te worden,<br />
wierden gezigt en gehoor nog op eene aangename wyze<br />
bezig gehouden : naar maate de duisternis in het<br />
dal meer en meer toenam, wierd het licht der zon,<br />
die de hoogfte toppen der Alpen nog verlichte , meer<br />
en meer zigtbaar ; een verfchynfel al te fchoon, dan<br />
dat men 'er zich een juist denkbeeld van zoude kunnen<br />
(#) Lutfchinen noemen de Zuiders die bergöeeken, die<br />
cir.p--.n- neenren vrn de 's'.cr.ax , wier y-zz;<br />
zomers voor een groot gedeelte fmeic.<br />
(c) Ein-Bach is by de Zwftfers alryd eene waterval, die<br />
ïlcb van re re-re; rsr: beneden f:c".
JN HETDUTTSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 749<br />
nen vormen. Hoe ftiller het om ons wierd, hoe nadrukkelyker<br />
en fchooner ook het onophoudelyk geraas<br />
der menigvuldige, groote en kleinere watervallen<br />
, onze ooren aandeed, die van alle zyden der rotfen<br />
om ons heenen, in dit aan watervallen zo ryke dal,<br />
naar beneeden Horteden ; vooral zyn de zogenoemde<br />
Oh- en Wandel-bach bovenalle verbeelding fchoon. —<br />
De eerfte valt met eene vry 'breede ftraal drie honderd<br />
voeten naar beneeden, wordt door de rotzen , welken<br />
zy ontmoet , gedeeltelyk in fchuim opgelost, gedeeltelyk<br />
in het fynfte ftof verdeeld , verliest zich dan<br />
eenigen tyd in de ftruiken , die de rotswanden bekleeden,<br />
komt veel breeder weder te voorfchyn, en ftort<br />
eindelyk met een verbazend geraas in het dal neder.<br />
—<br />
In Meiringen brachten wy den nacht door. Dit dorp<br />
ligt in de vallye van Hasli, ter linkerhand, tusfehen<br />
de fteilfte rotzen , en de majestueufe rivier de Aar. —<br />
Aan zyne noordelyke zyde valt de Alp-bach, eene aanmerkelyke<br />
waterval, woedend naar beneden , en is ,<br />
hoe fchoon ook, voor het Haslidal zeer gevaarlyk; —i<br />
meer dan eens dreigde deeze cascade den geheelen ondergang<br />
van Meiringen en de overftrooming van het<br />
gantfche dal, waartegen men zich voor weinige jaaren,<br />
door het aanleggen van eenen fterken muur aan<br />
de oostelyke zyde des dorps, zocht te wapenen. ——<br />
Den zesden der genoemde maand, gingen wy reeds<br />
ten vyf uuren des 's morgens van Meiringen, om den<br />
edelen Reichenbach , die zeeker alle watervallen , in<br />
Duitsch Zwitferland, verre de loef affteekt, te bezichtigen.<br />
— Na eene boute brug over de Aar gepasfeerd<br />
te hebben, klommen wy, langs eenen fteilen rotfigen<br />
weg , den Scheideck , eenen der hoogfte yruchtbare<br />
Alpen
75° VERSLAG EENER REIZE NAAR DE ALPEN<br />
Alpen in deeze landflreek op ; nadat wy drie kwartier<br />
uuren geklommen hadden, gingen wy een weinig<br />
ter zyden af, naar deezen waterval. Hoe meer men<br />
haar nadert , hoe fteiler en gevaarlykcr de met fyn<br />
gras bekleedde weg wordt, doch vooral wordt zy,<br />
eenige fchreeden van den val af, zo hellende, endoor<br />
het rondsom uitgeworpene waterlïof zo flibberig, dat<br />
men, by eenen moeielyken kreeftengang, wel voor zich<br />
moet zien, om niet, by den geringften misftap, in da<br />
verfchrikkelykfte diepte , die deeze val ontfangt,<br />
zonder mogelykheid van redding, te vallen. Nu<br />
bevonden wy ons welhaast op de waare hoogte ,<br />
waar men zo digt by deezen val ftaat, dat men, door<br />
haaren uitgeworpen ftofregen , door en door nat<br />
wordt. — Wat ik hier op den rand der kom van eenen<br />
waterval, welks geraas my, op den afftand van byna<br />
twee uuren, reeds als dat van eenen over ftraatfteenen<br />
zwaar rollenden wagen voorkwam,gevoelde, onderfta<br />
ik my niet uittedrukken ; nooit gevoelde aandoeningen<br />
vervulden myne geheele ziel , en 'er verliepen<br />
eenige minuuten-, eer myne zinnen, dat geen, wat ik<br />
zag en hoorde, getrouw aan haar te rug bragten.<br />
Toen eerst zag en hoorde ik deezen, boven alle denkbeelden<br />
van majcfteit en eerbied inboezemende grootheid<br />
verre verhevenen waterval , tusfehen twee van<br />
den ander gefpleetene klippen , van eene der hoogfte<br />
Hasli Alpen , zich afftorten in eene diepte van omtrent<br />
zevenhonderd voeten , en wel in eenen ruimen<br />
bak van granietftcen, die de almacht der natuur uitholde<br />
, om deezen waterval te ontvangen; geene<br />
cascade in geheel Zwitferland heeft die breedte en<br />
menigte van water; haare waterftraalen zyn volftrekc<br />
onafgebrooken, en worden flegts hier en daar, op eene<br />
wit-
!N HET DUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. f$t<br />
uitfteekende rotspunt vallende, breeder en fchooner;<br />
uit de met mos begroeide kom , waarin haar water<br />
valt, wordt hetzelve , door de kragt des vals, weldra<br />
weder uitgeworpen, valt fchuimend over deszelfs randen,<br />
langs nog een klein gedeelte des bergs, en verliest<br />
zich dan in de rivier de Aar, altyd vergezeld van<br />
eenen rollenden donder , die de ooren verdooft. .<br />
De regenboog, die zich gedeeltelyk op den val, gedeeltelyk<br />
op het aan alle zyden heen geworpene waterftof,<br />
fchildert , ftemt met de majefteit van het geheele toneel<br />
volmaakt overeen, en gaat die van den Staubbach<br />
verre te boven. — Niet tegenltaande wytamelyk nat waren<br />
geworden in de genieting der bcfchouwinge van dit<br />
meesterftuk der natuur , verlieten wy het echter niet<br />
zonder innige fmart, en even gelyk men eenen vriend<br />
verlaat, van wien men zich voorftelt hem nooit weder<br />
te zullen zien; —- wy klommen nu den befchrevenen<br />
moeielyken weg weder te rug, en gingen door onaen<br />
zeventig jarigen , doch, naar de wyze der Zwitfers<br />
vrolyken en opgeruimden , gids voorafgegaan , den<br />
Scheideck verder op. De groote en wyde bergfchoenendeeden<br />
ons nu niet minder nut, dan de Alpenftokken<br />
(d) , die wy van Thun medenamen; de laatlten<br />
fchoorden onze voeten , en de eerüen maakten ons<br />
het gaan ongemeen gemakkelyk. De weg wierd onder<br />
het klimmen langzamerhand ryker aan gezichten<br />
over het Haslidal , totdat wy deeze fchoone en<br />
vruchtbare vallye , in de regelmatigfte wyden en akkers<br />
afgeperkt , als een geteekend landfuh.ap , voor ons<br />
zagen liggen. Byna hadden wy nu twee uuren ge-<br />
fteegen<br />
(d) Zwaare doornftdkken, van onderen met eene fcherpe<br />
punt van yzer gewapend.
ÏJ2. VERSLAG EENER REIZE NAAR DE ALPEN<br />
lïeegen , toen wy onder de fchaduw van een hoogea<br />
en lofryken eik, aan het hangen der rots gezeeten, het<br />
zoete der rust na eenen moeüyk afgelegden weg<br />
{"maakten ; hier laafden wy ons niet minder aan de<br />
fchoone gezichten over het Haslidal, zyne vreedzame<br />
dorpen aan den oever der Aar , en de hiermede zonderling<br />
contrasteerende kaale, onvruchtbaare rotzen ,<br />
die dit aardsch paradys, voor een groet gedeelte als*<br />
overfchaduwen , dan aan het heilzame kersfenwater<br />
(e), 't geen vermengd met water, dat vlak naast<br />
onze zyde uit een rotsfpieet vloeide , onfchadelyk<br />
wierd en onze kragten op eene betoverende wyze<br />
herftelde. Vanhier klommen wy hooger , tot<br />
dat wy het Haslidal geheel uit het gezigt veriooren ,<br />
en flegts nog deszelfs naakte en ongastvrije rotzen ii><br />
't oog hadden. Hier hoorden wy dén onder onze<br />
voeten vallenden Reichenbach weder , en zagen een<br />
gedeelte van zyn water , daar wy ons nu boven de<br />
plaats bevonden, waar hy tusfehen de rotzenfpleeten<br />
heenen dringt , om den zo even befchreevenen val<br />
te maaken, diep onder ons wegvloeijen ; op deeze<br />
hoogte zagen wy deHaslibergen, die het Haslidal ter<br />
rechterzyde tegen over ons bedekten , het Garnidal<br />
ten oosten van 't Haslidal , tusfehen beiden de wegen<br />
naar het Canton Uri en de Grim/el , achter<br />
ons de toppen der fneeuwbergen , en de hier en<br />
daar verfpreide Senhutten, waarin de Zwitferfche herders<br />
(O D»t KirfchemuBsfa is eene drank , welke de Zwiiferr,<br />
uit varfche kersfen , met de pitten klein geftooten, door<br />
gisting bereiden , en die in kleur en fmaak zeex me: orzj-a<br />
géne ver overeenkomt.
IN HET DUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 753<br />
ders zich des zomers met kaasmaaken bezig hou<br />
den GE* .<br />
Nrarmaten wy vanhier hooger klommen , des te<br />
emjer bevonden wy ons tusfehen de rechütandire<br />
wanden der bergen ingeflooten; naast ons ter rechter<br />
hand hadden wy de beek, die, door de befheeuwde<br />
Alpen gevormd wordende , naderhand den Rèiclicn-<br />
bach maakt , en hier reeds zo verbaazend wild en<br />
groots is , dat zy geheele rotsftukken van eene ver-<br />
vaarlyke grootte , niet minder dan omgcrukte en los<br />
gewoelde boomfiammen, met eene geheel onwederfta-<br />
nelvke kracht , naar beneden wentelt en hier of daar<br />
aan haare zyden liggen laat; van tyd tot tyd ontmoet-<br />
teden wy kleinere waterftraalen , die van alle zyden,<br />
nu grooter dan minder aanzicnelyk , tusfehen de fplee-<br />
ten van rotzen of boomftammen doordrongen , om<br />
zich in den vader der watervallen te onüasten.<br />
Ongemeen verkwikten ons de koude dranken uit dee<br />
ze bronnen gefchept; nooit proefde ik zulk zuiver en<br />
edel water , nooit ondervond ik zo , hoe een teug<br />
koud water eenen dorflenden wandelaar , wien de tong<br />
telkens aan 't gehemelte kleeft, kan verfrisfehen, ver-<br />
fierken en nieuwe krachten geeven.<br />
De brandende zon , wier hevige ftraalen wy ten<br />
zes uuren des morgens reeds by den Reichenbach<br />
ondervonden , oeflende thans haare volle kragten op<br />
onze ruggen , te Merker , naar maten haare ftraalen<br />
meer door de naakte rotswanden en fneeuwbergetf<br />
wierden terug gekaatst; flegts de nu en dan fchaduw<br />
geeven*<br />
'f S ; o f Sn:hüs:cn zyn in :i tstl d.\- Z.-.1:fen hou<br />
ten ligt opgeuagene woningen , welke ce herders , als zy<br />
sua vee op de Alpen laaten weiden, b.woonec.<br />
NATl'ü'&L V. D. C.CC
754 VERSLAG EENER. REIZEN NAAR DE ALPEN<br />
geevende boomen en de koele beeken konden on3<br />
deeze, .boven alle verbeelding afmattende, hitte, onder<br />
hetgeduurig berg beklimmen, doen uitftaan. ——<br />
Eer wy nog aan het Schw&rtzwald (g) kwamen ,<br />
waarheenen wy, wegens de beloften van onzen gids, van<br />
daar brood en melk te kunnen vinden, zeer verlangden,<br />
ontmoetten wy eenen man, die met een ftuk kaas<br />
van veertigpond op den rug, van den top des bergs komende,<br />
ons uit zyne daarnevens hangende melkvles op<br />
de gastvryste wyze laafde. -— Nog twee uuren van<br />
den top des bergs verwyderd , keerden wy eindelyk in<br />
eene zo lang te gemoet geziene Senhütte in. De gulle<br />
en vriendelyke bewooner zette ons hier zoete en gekarnde<br />
melk , witte kaas , voortrefFelyke boter en<br />
zwart brood voor , 't welk alles ons weldra de gele-<br />
dcne ongemakken deed vergeeten. Na deezen<br />
gezonden en zindelyken maaltyd (h) wachtte ik, even<br />
buiten de herdershut, nevens mynen vriend, begunftigddoor<br />
defchaduw van eenen ecrwaardigen eik,het<br />
heetftc uur des daags af; wy hadden het gezicht gekeerd<br />
tegen den trotfehen Eiger, en den achter deezen zyn<br />
hoofd vol majefteit uitfteekende Schrekhorn, toen wy<br />
op eenmaal verrast wierden door een geluid, 't geen<br />
gering aanvangende, hoe langer hoe duidelykerwierd,<br />
(g, Dit zogenoemde zwarte woud, beftaat byna geheel<br />
uit masthoornen, en ftrekt zich van Pfortshèim, eene ftad in<br />
het IMarkgrzaffchap Baden , over de Zivitferfche bergen,<br />
tot aan Bazel toe, uit.<br />
Men wachte zich echter voor een onmatig gebruik<br />
der Zwitferfche melk, daar zy maag en ingewanden ligt tot<br />
last word , en daarom den ongewoonen vreemdeling ligt<br />
eene ziekte verwekken kan.<br />
en
IN HET DUITSCHE CEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 755<br />
en eenen rollenden donder volmaakt naarbootfte; —<br />
ook hiervoor hielden wy het, en verheugden ons<br />
reeds in de verwachting van een donderweder onder<br />
onze voeten te zullen zien , toen onze gids uit alle<br />
zyne macht tot ons kwam loopen , en ons, nog ruim<br />
tyds genoeg, op het pragtigst verfchynfel, dat ik in<br />
Zwitferland zag, opmerkzaam maakte ; hy wees ons<br />
met de hand naar de oostelyke zyde des Eigers, en<br />
HU zagen wy den rollenden donder verzeld gaan van<br />
eenen groote lheeuwklomp, die van de punt van den Wetterhtrn<br />
afglydende, zich van rots op rots wierp, langzamerhand<br />
door de fneeuw, die hij beroerde, grooter<br />
wierd, en eindelyk met eenen verbazenden flag, dien<br />
ik niet beter dan by den val van een zwaaren balk op<br />
eene holle zolder weet te vergelyken, op een punt des<br />
Eigers uit elkander barstede, en eene geheele fneeuwwolk<br />
vormde, die zich ten miniten een kwartieruurs ver<br />
aan weerszyden uitltrekte, door de zon verlicht wierd<br />
en onze oogen eensklaps verblinde, als of 'er een gor-<br />
dyn voorgefchoven wierd. Deeze verfchynfelen<br />
zyn de zogenoemde Lavinen , die hoe majestueus<br />
en fchoon ook , zomtyds ysfelyke verwoestingen aanrechten,<br />
menigen rheebokjager van de fteilfte rotzen in<br />
de vallye te pletteren ftorten , en vooral des winters,<br />
niet zelden geheele dorpen onder hunne fneeuw begraaven<br />
! Op het overige van onzen weg zagen<br />
wy naderhand verfcheidene diergelyke Lavinen, doch<br />
geene was zo fchoon en aanmerkelyk, als deeze.<br />
Na de genootene rust gingen wy weder op weg,<br />
en kwamen eindelyk , na eenige vermoeijingsvolle en<br />
zwoele uuren, ten drie uuren des namiddags, op den<br />
top des Scheidecks. De verbazend koude windj^<br />
en de berglugten , die ons hier van alle kanten gewel-<br />
Ccc 2 dig
756 VERSLAG EENER REIZEN NAAR DE ALPEN<br />
dig doorftreeken , deeden ons weldra befluiten, om<br />
ons , achter eenen kleinen heuvel, vlak op den grond te<br />
werpen , om niet onze verhitte lighaamcn aan eene<br />
fchielykeen gevaarlyke koude bloot te ftellcn; ennuge-<br />
nooten wy in veiligheid de prachtigfle en lachgendfte<br />
gezichten , die men bedenken kan ! —— Op deeze<br />
hoogte, tusfehen de ons van alle kanten omringende<br />
ysbergen geplaatst, vertoonde zich dit eerwaardig ani-<br />
phitheater , het geen aandoeningen in de ziel voort<br />
brengt, welke tusfehen eene aandoenelyke zagtheid eu<br />
eene onbegrensde woestheid aangenaam afwisfelen,<br />
van den Wetterhorn af tot aan de Jungfrau, den Eiger,<br />
den Mettenberg , den Schrekhorn , Gemmi en Titlis<br />
toe , veel naauwkeuriger en digter voor ons dan<br />
ooit; — achter ons hadden wy den even gepasfeerden<br />
Schwartzwalder- en Rnfenlavin- Gletfcher (f) , die<br />
zeker eene der fchoonften in deeze ftreeken is , we<br />
gens haar onbevlekt en hemelsblauw eis. Onder ons<br />
zagen wy nu de Grindelwalder vallye aan geene zy<br />
de, die ons aankondigde, dat wy den top des bergs<br />
bereikt hadden, en nu begonden te daalen.<br />
Deeze zyde des bergs , waarvan wy nu nederftee-<br />
gen, i's veel vruchtbarer en fchooner , dim die welke<br />
wy beklommen ; intusfehen waren wy van de welda<br />
dige fchaduw der boomen , die ons aan geene zyde<br />
eenigzins tegen de zonneftraalen befchuttede , hier<br />
beroofd , en daar wy een tamelyk hellend pad naar<br />
beneden vonden , ftelde ons eene moeijelyke weg,<br />
deels over het korte gras dat onze fchoenen weldra<br />
glad<br />
(i) Gletfcher noemen de Zwirfers In hunne taal, 't geen<br />
)léc Franfchen Glacicres noemen ; een goed nederdiiitrch<br />
woord weet ik 'er niet voor te vinden. •
SN HET DUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 75?<br />
glad maakte, deels over de gladde leyfchollen, (waar-<br />
uit deeze berg van boven geheel beftaat} aan veele<br />
gevaaren bloot, daar wy meestal op onze, diep in dee-<br />
zeieyen geftootene, Alpenftokken onze voeten moes<br />
ten fchraagen, wilden wy nietby den kleinften misftap,<br />
in het onder ons eenige duizend voeten gapende dal<br />
eenen gewisfen dood in den mond loopen. — - Hoe<br />
meer wy den berg afdaalden , hoe hooger en fpichti-<br />
ger het gras en de overige planten , die boven op den<br />
berg dwergachtig klein zyn, wierden , en hoe warmer<br />
en dikker lugt wy te gelyk inademden.<br />
Daarwy nog, voordat de avond viel, de Ober^Griii'<br />
delwald'Gletfcher , die wy in de vallije onder ons zagen<br />
hggen, bezigtigen wilden, fteegen wy ten westen des<br />
bergs af, langs een ongebaand en gevaarlyk voetpad,-<br />
onder het gras, dat ons nu reeds tot aan dekniën reikte,<br />
waren puntige rotsftukken verborgen, aan welken wy<br />
onze door afmatting gevoelig gewordene voeten alle<br />
ogenblikken aanftooteden. — Nadat wy deeze fchoone<br />
weiden , waar men op zommige plaatfen reeds voor<br />
de tweedemaal gras maaide, waren doorgegaan, ontmoe<br />
teden wy eenen weg, die by den zo evengenoemden aan<br />
moeilykheid en gevaar niet te vergelyken was ; wy<br />
moesten door, over en tusfehen groote rotsklompen,<br />
die van tyd tot tyd van de hoogfte rotzen in het dal<br />
ftorten, byna een half uur wandelen, en de grootfte<br />
voorzichtigheid gebruiken , om niet by den kleinften<br />
misftap een been of den hals te breeken Nu kwa<br />
men wy weder aan de woningen der Nherders, uit wel<br />
ken ons van alle kanten boerenmeisjes , op wier ge<br />
zond gelaat vrolykheid en vergenoegheid uitblon<br />
ken, een bloemruiker, een tros aardbeijen of eenige<br />
niineraliën van de nabuurige bergen vriendelyk aan-<br />
Ccc 3 booden,
753 VERSLAG EENER REIZEN NAAR DE ALPEN<br />
booden, en eindelyk bereikten wy, na ruim vier uuren<br />
gedaald te hebben, den zo lang te gemoet gezienen<br />
Ober-Grindelwald- Gletfcher.<br />
Een eigenlyk denkbeeld van eene der meest woeste<br />
en eerbied inboezemende tooneelen, dat de natuur oplevert,<br />
het contrasteerende van eene ongemetene vsmasfe<br />
, die midden in de vruchtbaarfte ftreeken en<br />
heetfte zomerdagen ftand houdt, te geeven, is my niet<br />
mogelyk. —— Men verbeelde zich eene bevrozene en<br />
op fchotfen gefchovene zee, welke den geheelen voet<br />
des naby zynde bergs bedekt, fehuins naar boven<br />
ryst, en hier en daar, of groote gewelven, of takken<br />
en pyramiden , die niet zeiden veertig tot zestig voeten<br />
hoogte hebben , vormt ; de kleur van het ys is zuiverwit<br />
en flegts in de groeven, holtens en fpleeten<br />
blauw of groen, naar maaten de breeking uer licht-<br />
ftraalèn anders gewyzigd wordt. Het blyft my<br />
altyd eene onuitwischbare erinnering, dat, ik by deeze<br />
Glaciere, met de linkerhand het ys aanraakte, terwyl<br />
ik met de rechterhand , vlak naast myne voeten,<br />
wek- groeijende aardbeijen plukte. Dfc winden'<br />
die vooral des avonds van eenen heeten dag uit de sapingen<br />
en iiohens deezer Gletfcher met geweld worden<br />
voortgeftuuwd, en,wegens hunne doordringende<br />
koude , menigen onvoorzichtigen reiziger het leven<br />
kosten, deeden ons, die door en door verhit waren,<br />
welhaast dit anders zo frnay tooneel verhaten, te meer<br />
caar wy , fmachtend van dorst, met een uittreftrekt<br />
verlangen naar het voor ons liggende Grindthmld<br />
rykhalsden , welk dorp wy dan ook ten half acht uuren<br />
('es avonds bereikten. Grindelwald, is gelyk<br />
aan alle cverige dorpen der vallyen in Zwitferland; de<br />
huizen (taan verflrooid, verre uit elkander, en, zyn he<br />
li al ven
IN HET DUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 759<br />
halven die des Predikants, allen van hout. De ongemeene<br />
gastvryheid en kunstelooze vriendfchap , waarmede<br />
ons de gulle vrouw des eerlyken predikheers,<br />
by het afzyn van haaren man, ontving , deeden ons<br />
wel haast alle de vermoeijenisfen, ongemakken en 00genfchynelyke<br />
gevaaren, waaraan ons deeze tocht had<br />
blootgelteld, vergeeten,en, na eenen eenvoudigen, doch<br />
door vriendichap veraangenaamden avondmaaltyd, gingen<br />
wy vergenoegd llaapen. — De Heer RUFFENNACHT,<br />
Predikant deezes dorps, vergoedt, door zyne onvergelykelyke<br />
herbergzaamheid jegens alle vreemdelingen,<br />
het ongemak van de in deeze vallyeu zo flegte herbergen;<br />
zyn Eenvaarde betuigde ons zeer openhartig; hier zo<br />
gelukkig te leeven, dat hy naar geene verandering van<br />
zyn ftaat haakte; zyne boeren liggen hem na aan 't<br />
hart, en hy zorgt zo wel voor hunne lighaamen, als<br />
voor hunne zielen. Hy immers , zo wel als de Predikant<br />
van Lauterbrunnen , zyn vriend en amptgenoot<br />
, dien wy hier ook aantroffen , noemden my<br />
veele van hun geleezene artszeneikundige werken , en<br />
verhaalden my zo veel van hunne op voortreffelyke<br />
gronden fteunende geneezingen, dat ik gemeentens als<br />
deeze, gelukkig achtte, die, verre verwyderd van artzen<br />
en heelmeesters , in hunnen zielzorger te gelyk eenen<br />
kundigen geneesheer vinden ! Jammer en be<br />
klagenswaardig flegts is het, dat deeze man te veel zit<br />
en leest, daar door van Hypochondrie verteerd wordt<br />
en zelfs, gelyk men my zeide, zomtyds vlaagen van<br />
waanzinnigheid heeft. Zyn huis is net, ruim en<br />
wel ingerigt; een kleine tuin achter hetzelve geeft<br />
hem de nodige levensmiddelen, en uit de glazen der<br />
tuinkamer ziet men de onderfte Glaciere van 't Grindelwald.<br />
Ccc 4 Des
760 VERSLAjP ÊENËR REIZE NAAR DE ALPEN<br />
Des anderen daags , den zevenden der eerstgenoemde<br />
maand, verlieten wy reeds ten half vyf uuren, by de<br />
fchoonfie zomermorgen, vol dankbaarheid, onzen edele<br />
n gastheer, zyne brave huisvrouw en Grindelwald,<br />
gingen nu ingezelfchap van den Graaf en de Gravin van<br />
S nevens den Predikant van Lauterbrunnen, naar<br />
de Under-Grindelwald-Gletfcher, die Ideiner en onaanzicnlyker<br />
is , dan de eerst befchreevene, doch anders<br />
met dezelve geheel overeenkomt. Vanhier,<br />
gingen wy rechtftreeks naar Lauterbrunnen , en na<br />
drie uuren wandelens, fcheiden wy van een gedeelte<br />
onzer reisgenooten , die naar Unterfeè'n te rug keerden<br />
, nadat wy eerst by het dorp Zweylutfchinen in<br />
het gras een aangenaam inorgenontbyt genoomen hadden.<br />
—-<br />
De geheele weg uit het Grindelwalder dal tot aan<br />
het genoemde dorp , gaat fterk naar beneeden , en<br />
daar hy fteenig en hobbelig is, heeft men nu en dan<br />
den Alnenftokzeer nodig. Nu gingen wy, ouder<br />
het geleide des Predikants , naar Lauterbrunnen.<br />
Eer men in dit dal komt , moet men verfcheide ftyïe<br />
heuvelen beklimmen , die verbazend vermoeijen<br />
zonden, zo niet alles vergoed wierd door het<br />
verlustigend gezicht der zagte mengelingen van<br />
vruchtbare weiden, die flegts hier en daar door eene<br />
mazende bergbeek worden afgebrooken, en fteile rotzen<br />
, die deezen geheelen weg inlluiten Nog een<br />
half uur byna , eer wy ons in Lauterbrunnen bevonden<br />
, zagen wy reeds, ten westen van ons , den zo<br />
zeer by alle reizigers (k) geroemden Staub-bach; op<br />
deezen<br />
O) Uitgenomen Profesfor MEIKERS in zyne Brief e vbtr<br />
die Scïr.reiz lier theil.
IN HET DUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 761<br />
deezen afftand geleek zy veel naar eenen witten mantel,<br />
die, van den berg nedergelaaten, tot op den grond hing ;<br />
doch even voorby het huis des Predikants befteegen<br />
wy eenen kleinen heuvel, en toen wy nu deezen waterval<br />
recht voor ons hadden en denzelven van boven tot<br />
beneden geheel zien konden , verloor hy by my alle<br />
zyne gewaande fchoonheid, misfchien ook daarom,<br />
wyl ik 'ermy, uit te vooren geleezene befchryvingen ,<br />
een voortreffelyker denkbeeld van gevormd had.<br />
Zeker is de hoogte des bergs, waarvan deeze waterval,<br />
langs eenen lynrecht afgefnedenen rotswand, met<br />
eene, tusfehen 1000 en 1100 voeten lange, ftraal afftort,<br />
verbazend, doch ook wordt door deeze hoogte zyn<br />
water, lang voor dat het beneden in 't dal valt , in<br />
een fyn ftof opgelost, dat als een onmerkelykc regen<br />
op den toefchouwer nedervalt. Hierdoor ziet men ,<br />
vlak voor den val ftaande , den geheelen rotswand<br />
naakt, alsof men door gaas zag; men hoort hier niet<br />
het donderen van denRhynvalby Laufen, men ziet niet<br />
de menigte des vallenden waters van de voorheen befchreevenen<br />
Reichenbach, en men blyft dus by dit toneel<br />
koud en ongevoelig. Intusfchen zeide men ons,<br />
dat deeze zelfde cascade zomtyds de aanmerkelykfte<br />
en fchoonfie tooneelen oplevert. — Nu eens wordt<br />
zy by de minfle noordooste wind een kwartier uurs<br />
verre naar het zuidwesten gedreeven, dan eens geheel<br />
door eenen wind onderfchept, en boven op den Biet-<br />
Jen berg, waarzy uit zeven bronnen in den omtrek van<br />
tweehonderd quadraat voeten ontftaat, als eene handvol<br />
water geworpen , om kort daarna met een groot<br />
geraas in het dal neder te vallen. Op de vermoeyingen<br />
van heden morgen fmaakte ons , daar wy<br />
ten twee uuren in het huis des Predikants traden,<br />
Ccc 5 zyne
•/6-Z VERSLAG EEN'ER REIZE NAAR DE ALPEN<br />
zyne zindelyke maaltyd byzonder, te meer daar zyn<br />
aangenaam, vrolyk en leerryk gezelfchap ons onder het<br />
zelve onderhield. Ik zeide reeds zo even, dat<br />
deeze edele man, de Heer UNGER , uit Nieder-Argau<br />
geboortig, een man is even als zyn vriend te Grindelwald,<br />
die voor ziel en lighaam der hem toevertrouwde<br />
gemeente zorgt ; meer dan eens vereerde de Gezondheidsraad<br />
in Bern deezen man met welverdiende<br />
gefcheuken en eerbetuigingen , wegens de getrouwe<br />
zorge in aanfteekende ziektens , (vooral roodeloop,<br />
die in deeze vaüyen zeer gemeen is) zynen medemen-<br />
fchen betoond. Zyn huis is, even als dat in<br />
Grindelwald, zo ingericht door de regeering van Bern,<br />
dat 'er tot gemak van vreemde reizenden een tamelyk<br />
talryk gezelfchap kan worden geherbergd ; en de rykeiyke<br />
giften der dankbare vreemdelingen aan hunnen<br />
edelen gastheer, (tellen hem in ftaat, om ieder naar zyn<br />
ftand, van levensmiddelen en flaapplaatfen te voorzien.<br />
Ten vier uuren na den middagzetteden wy, met eene<br />
veel koelere lugt, onzen ftaf verder naar Unterftè'n<br />
voort.<br />
Op deezen weg pasfeerden wy de zogenoemde<br />
Hunnen -flilhen , den Sausbach en de zwarte Lutfchine,<br />
die van den Jungfrau-berg (f) door htt~Lauterbrunnerdal<br />
vloeit; zo veele opmerkingswaardige tafereelen<br />
, doch die wy nu met meer bedaardheid en<br />
minder vermoeid dan lieden morgen befchouwden.<br />
De Hunnenfliïhen of kaale Alp-rotzen (jn) zyn geheel<br />
recbt-<br />
(l) De Jungfrauberg heeft zynen naam van het witte<br />
onbevlekte en fterk in deoogen fchitterende eis, waardoor<br />
hy de overige befneeuwde Alpen verre overtreft.<br />
De Zwitfers onderfcheiden hunne bergen in Alpen<br />
en
IN HETDUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 763<br />
rechtftandige , of zelfs hier en daar met de horizon<br />
fcherphoekige rotswanden, die alle gelykheid met eenen<br />
van vierkante fteenen opgemetfelden muur hebben<br />
', zy zyn vooral merkwaardig door de rheebokken<br />
(«) , die zich aan deeze ftyle zyden des Wetteren<br />
Schreck-horns ophouden , en aldaar door de jagers<br />
dikwyls worden vervolgd. —— Verbazing moet iederen<br />
reiziger vervullen, dien men, gelyk ons een kleine<br />
, door het daarop wasfende gras zich uitteekenende ,<br />
ftreep, op het midden deezer lynrechte rotswanden,<br />
met behulp van een verrekyker toont , en 'er dan by<br />
verhaalt, dat op dit kleine een handbreede ftreepje,<br />
boven eene onmeetelyk diepe vallye, de genoemde rheebokken<br />
en klipgeiten even zo gemakkelyk, als op de<br />
grootffce vlakten loopen , vanhier op de uitfteekende<br />
punten der naby zynde rotzen fpringen , en zich<br />
daar, de vier pooten ftyf tegen elkander gedrukt,<br />
Itaande houden; doch men yst op het denkbeeld , dat<br />
op dit fmalle ftrookje de ftoute gemsjagers deeze vlugge<br />
dieren vervolgen, waar zy alle oogenblikken gevaar<br />
loopen, om, by deminfte duizeling, den gerïngften misltap,<br />
van alle onderfteuning gantfchelyk beroofd, naar<br />
beneden, in den onder hun gapenden afgrond te ftorten<br />
; zo zy anders door het rheedier, dat geene uitkomst<br />
ziet en met alle geweld terug keert, niet van<br />
boven in de vallye worden geftooten ; eene gewisfe<br />
dood is het vroegere of laatere lot deezer waaghalfen ,<br />
en Fluhe'n; de eerften zyn alleen de vruchtbare met weiden<br />
bedekte bergen, de laatften kaale en met fneeuw bedekte<br />
rotzen.<br />
(») Chapioh (in de landtaal Gemfen) en Bouquetin, Capra<br />
rupicapra LIN.<br />
die
764 VERSLAG EENER REIZE NAAR DE ALPEN<br />
die hunne geringe winst, die zy van deeze jagt bekomen<br />
des avonds in de kroeg verteeren, om des anderen daags<br />
's morgens een prooi van hunne gevaarlyke kostwinning<br />
te worden. De Sausbach valt byna een uur van<br />
het dorp Lauterbrunnen, aan den wegnaar ZweyLut-<br />
fchinen ter linkerhand; het pragtige en woeste van dee<br />
zen waterval, die, hoezeer niet hoog afltortende ,door<br />
zyne menigte en geweld van water , boomen en rots-<br />
ftukken onwederltanelyk met zich fleept, dan op een<br />
groot ftuk rots , 't geen, door de daarop gewasfene<br />
heesters, naar een klein eiland gelykt, gebrooken en<br />
in twee watervallen verdeeld wordt , die kort daarna<br />
weder in elkander loopen en zich eindelyk in de<br />
zwarte Lutfchine uitftorten, maakte op my eenen veel<br />
grooteren indruk als de Staubbach met alle haare ge<br />
waande bekoorlykheden. . Het derde merkwaar<br />
dige verfchynfel op deezen weg, maakte de zogenaam<br />
de zwarte Lytfchine 3 die zich , by het dorp Zwey Lut-<br />
fchinen, met de witte Lutfchine , die uit de bovenfte<br />
Grindelwald-Gletfcher ontlïaat, vereenigt, en daar een<br />
beek maakt , die eene der vreesfelykfte en meest ver<br />
woestende in 't Canton Bern is.<br />
Lutfchinen noemt men alle beeken, welke van de<br />
Gletfcher, wier ys in de zomermaanden gedeeltelyk<br />
fmelt, gevormd worden, en haar water Gletfcher water,<br />
hetgeen zich door zyne morsfige, paarelverwige en on-<br />
aanzienelyke kleur , gelyk de Lutfchinen zelve door<br />
haare breedte, welke die van alle andere beeken verre<br />
overrreft, genoeg Iaat onderfeheiden. Deeze Lutfchi<br />
nen Horten zich met zulk een verfchrikkelyk geweld en<br />
donderend geraas naar beneeden , van het eene rotsduk<br />
op het andere , dat zy eerder den naam van achtereen<br />
volgende watervallen dan van beeken verdienen ; im<br />
mers.
fNHET DUTTSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 76^<br />
mers heeft de witte Lutfchine haaren naam van het<br />
witte fchuhn , waarin haar water door den verfchrikkelyken<br />
val en het geduurig fchuuren tegen de in<br />
haaren weg liggende rotsftukken , wordt opgelost. —<br />
De fnelle loop deezer twee Lutfchinen , na haare vereenigiug<br />
, is zo fterk , dat ik , daar wy byna twee<br />
uuren aan haare oevers heen wandelden , geheel doof<br />
was door het verbazend geraas van haaren gedurigen<br />
val, cn ik eindelyk niet langer zonder duizeling , he&<br />
gezigt van eene zo fterk ftroomende beek konde uit-<br />
ftaan. Van het dorp Zwey - Lutfchinen af, tot<br />
aan Unterfeè'n toe , hadden wy eenen bekoorlyken<br />
weg, door de dorpen Winters-wyl en Hinterlachen ,<br />
voorby het geruïneerde ridderflot Unfpunnen, meestal<br />
door ter wederzyden des wegs geplante vruchtboomen.<br />
De weiden, tusfehen kaale en op een geflooteue<br />
rotzen, veriooren zich welhaast in vruchtbare korenlanden<br />
en eene ruimere landftreek , alwaar wy eene<br />
veel aangenamer lugt inademden , dan in de diepe<br />
dalen , die wy verlieten. Reeds laat des avonds<br />
kwamen wy in Unterfeè'n aan , alwaar wy eene verkwikkelyke<br />
rust genooten , en toen den achtften van<br />
Oogstmaand ons weder te Neuhaus infeheepten, om<br />
vanhier over de Thunerzee naar Bern terug te keeren.<br />
Dit is een onvolmaakt verflag van eene reize naar<br />
de Alpen , wier errinnering my ook nu nog dierbaar<br />
en aangenaam is , te meer , daar alles myne verwachting<br />
en voorgeftelde denkbeelden zo verre overtrof.<br />
Gaarne voegde ik hier nog eenige aanmerkingen<br />
by wegens de inborst, de zeden en levenswyze<br />
der bewoners deezer vallyen, gelyk ook een en<br />
ander
?66 VERSLAG EENER REIZE NAAR DE ALPEN , ENZ. |<br />
ander tot de natuurlyke historie van dit land betrekkelyk<br />
, vreesde ik niet het geduld myner leezeren<br />
reeds te veel gevergt te hebben , weshalven ik liever<br />
dit alles tot eene nadere gelegenheid wil belpaaren.<br />
Amfterdam<br />
den i8 Jamiary 1791,<br />
OVER
767<br />
PVER DE CELYKHEID TUSSCHEN DE BEWEEGINGEN<br />
DER DIEREN EN DER PLANTEN, NEVENS EENE<br />
BESCHRYVING VAN ZEKER SOORT VAN SCHILD-<br />
KLAVER Qfainfoin) WELKER BLADEREN<br />
IN EENE BESTENDIGE BEWEEGING<br />
ZYN.<br />
(Uit het Fransch van den Heer BROUSSONET.)<br />
D e verfcheidene deelen der planten hebben wel het<br />
vermogen om zich te beweegen , doch deeze beweeging<br />
is vaneen gantsch anderen aart dan die, welke<br />
men by de Dieren waarneemt. De aanmerkelykfte by<br />
de Planten , en die op de fnelfte wyze voortgebragt<br />
worden, ontftaan toch meestal van eene prikkelende<br />
oorzaak. De prikkelbaarheid, die niets anders is, dan<br />
eene door beweging zichtbaar gemaakte- gevoeligheid ,<br />
is een aigemeene wet , aan welke de natuur alle<br />
levendige fchepfelen onderworpen heeft, en die onophoudelyk<br />
voor hunne inftandhouding waakt. Veel<br />
werkzaamer by de Dieren dan by de Planten , kan de<br />
prikkelbaarheid by de laatften dikwils met verfchyningen<br />
gepaard gaan , die van een gantsch verfchillende<br />
oorzaak afhangen. Het organe , dat by de Planten<br />
aan de werking des prikkels is blootgefteld , is het<br />
eenige dat in beweeging komt. Nooit bewerkt de<br />
prikkeling van verfcheiden deelen , even als by de<br />
dieren , dat fnelle verband van gewaarwordingen, uit<br />
hoofde van welken men zekere orgaanen in beweeging<br />
ziet , offchoon zy niet rechtftreeks aangevallen zyn ,<br />
en die zich voor het overige volkomen lydelyk kunnen<br />
gedragen.<br />
Hoe
76? OVER DE CELYKHEID TUSSCHENf DE<br />
Hoe volkomener de organifatie in de verfchillende<br />
deelen van het dierlyk lichaam is, des te aanmerkelyker<br />
zyn de teekenen der prikkelbaarheid. Die deelen,<br />
welken de mccfte gelyklieid met die der gèwasfen<br />
hebben, en welker organifatie diensvolgens het onvolkomenfte<br />
is, zyn ook het minfte prikkelbaar. Even<br />
dezelfde wet vindt men ook by de Planten weder,<br />
fchoon met tegen overgehelde gevolgen. Hier zyn de<br />
teeltenen der prikkelbaarheid in even diezelfde maat<br />
aanmerkelyker, waarin de deelen die van het dierlyk<br />
lichaam nader by komen , en zy verdwyneu volkomen<br />
by dezulken, die de minfte gelyklieid met hen<br />
hebben. Deeze ftelregel wordt voornamclyk ook<br />
door de waarneeming bevestigd, die men aan dc geflachtsdeelen<br />
der Planten gemaakt heeft; deeze deelen<br />
zyn, naar alle aanzien, deeenigfte prikkelbaare , terwyl<br />
de bladeren, de fehors , de fteel en wortelen niet<br />
het geringde teeken van prikkelbaarheid geeven.<br />
Het voortplantingsvermogen is by de Planten, even<br />
als by de dieren , een aan hun geflacht eigenaartige<br />
bezigheid , zonder welke het Individu niet beftaan<br />
kan; doch de Natuur fchynt by de Planten veel meer<br />
gewicht daaraan verknogt te hebben, dan by het grootfte<br />
deel der Dieren. By de Planten fchynt byna alles<br />
tot dit oogmerk vcreenigd het zyne toetebrengen; alleen<br />
tot deeze behoefte vindt de wasdom plaats, de<br />
verfcheiden deelen der Planten ontwikkelen zich, en<br />
toonen dus , naar maate de organifatie volkomener<br />
wordt, die oneindige menigvuldigheid en rykdom der<br />
kleuren. Zoras intusfchen de Natuur haaren wensch<br />
vervuld ziet, en de zaaden den behoorlyken graad<br />
van rypheid verkregen hebben , treedt ook de omloop<br />
der voedende lappen in de vaten terug , de Plant<br />
ver-
BEWEEGINGEN DER DIEREN EN DER PLANTEN. 769<br />
verdroogt en fterft. Intusfchen komen de Planten<br />
door hunne geflachtsdeclen de Dieren niet flegts in zo<br />
verre nahy , als deeze de eenigfle prikkelbaare orgaanen<br />
zyn, maar ook nog veelmeer daardoor, dat zy de<br />
eenigfte fchynen te zyn, aan welken eenigermate het vermogen<br />
, om zich van haar plaats te bewegen, verleend<br />
is. liet zou overtollig zyn , ten bewyze hiervan, de<br />
plotslingfe beweeging der ftofdraaden , ftofwegen enz.<br />
omftandig te melden. Deeze verfchyningen by de<br />
geprikkelde Planten zyn aan de Natuuronderzoekers<br />
reeds genoegzaam bekend.<br />
De levensbewegingen by de Planten zyn dezulken<br />
, die men nauwlyks bemerken kan; zy zyn langzaam<br />
, en worden geheel door de omltandigheden bepaald<br />
, die altyd wederkeeren, en zich op alle deelen<br />
gelykvormig vertoonen. By de Dieren zyn in tegendeel<br />
byna alle levensbeweegingen zeer zichtbaar, by<br />
voorbeeld, de klopping van het hart, het flaan der<br />
aderen, de uitzetting van de borst. Gelyk deezen tot<br />
behoud van het dier onontbeerlyk zyn , zo vertoonen<br />
zy zich ook by ieder Dier dagelyks van nieuws op<br />
eene gelyke wyze en in eene gelyke richting. Dit<br />
laatfle is ook het geval by de Planten. De ftcngel- of<br />
klisplant, de Hop, by voorbeeld, volgt altyd, by zyne<br />
wending om den ftok, de richting van het zuiden<br />
naar het westen.<br />
Wanneer men deeze foort van beweging by de Planten<br />
verandert, veroorzaakt men hen oogenbliklyk den<br />
dood. Zoras men namelyk een plant, die zich van de<br />
rechter naar dc linker zyde om een ftok geflingerd<br />
heeft, in een tegengeltelde richting brengt, dan verwelkt<br />
zy , byzonder wanneer zy geen levendigheid<br />
genoeg heeft , om haare natuurlyke richting van zelfs<br />
NATUURK. V, D. Ddd weder
770 OVER DE CELYKHEID TUSSCIIEN DE<br />
weder aanteneraen. Op dezelfde wyze doodt men<br />
ook een dier , wanneer men een zyner levensbewe<br />
gingen doet ophouden.<br />
De wet, naar welke dc Planten genoodzaakt zyn,<br />
zich op deeze of geene wyze tc bcweegen , regeert<br />
haar met eene onwederltaanbaare macht ; wanneer<br />
twee ftengelplanten, van welken degene zwakker dan<br />
de andere was , elkander ontmoeten, by voorbeeld,<br />
twee hoe langer hoe liever plantjes , dan fungeren zy<br />
zich in eikanderen, om door deezevereeiïiging als het<br />
waare haare macht tc vergrootcn ; de eene neemt<br />
haare richting rechts en dé andere links; deeze laatfte<br />
is altyd dc zwakfte , en ziet zich genoodzaakt eene<br />
richting te neemen , die geheel en al tegen diegeene<br />
overgeheld is, welke zy zou genomen hebben, wanneer<br />
zy niet om de andere was gevlochten geweest. By<br />
aidieri intusfehen door het een of ander toeval deeze<br />
beide Planten weder van eikanderen gefcheiden wor<br />
den , dan neemt ieder terftond weder haare natuurlyke<br />
richting aan , namelyk van de rechter naar de linker<br />
zyde.<br />
De wezenlykfte levensbewegingen , die by de Planten<br />
dc grootlte gelyklieid met die der Dieren hebben, zyn<br />
de omloop der lappen , de doorgang der lucht dooi<br />
de luchtpypen , de verfchillende houding , die dc<br />
bloemen van eenige planten op zekere uuren van den<br />
dag neemen. Doch wanneer men de wyze bemerkt,<br />
op welke alle deeze beweegmgcu by de planten uitge<br />
voerd worden , dan bevindt men , dat zy een veel<br />
grooter menigte van afwisfeling toonen , dan die by<br />
de dieren, welke met hun overeenkomen. De matiging<br />
van den lugtkring , de bewegingen in denzelven, het<br />
licht, enz. hebben een veel aanmerkelyker invloed<br />
op
BEWEEGINGEN BER DIEREN EN DER PLANTEN. ~?t<br />
op de Planten , en den ftieller of langzaameren loop<br />
van haare fappen ; en gelyk zy zich nooit van haare<br />
plaats bevveegen kunnen, zo brengen die veranderingen<br />
by hen veel aanmerkelykcr en eenvormiger afwisfelingen<br />
voort, dan by de Dieren.<br />
De dunheid der fappen in de vaten der Planten geeven<br />
zomwylen aanleiding tot byzondere beweegingen,<br />
even gelyk dit, by voorbeeld, by de zaaden derlküfaminen,<br />
Avondfchoonen enz. gefchiedt; wanneer deezen<br />
zekeren graad van rypheid bekomen hebben , trekt<br />
zich geen fap meer naar hen toe , de vliezen verdroogen,<br />
worden veerkrachtig, en fpringen derhalvenplotslings<br />
open, en werpen de zaadkornen, die zy in zich<br />
bevatten, een aanmerkelyken breek van zich af. Deeze<br />
daad kau als een teken van bezieling aangezien worden<br />
, daar zy de in ftandhouding van het foort be-'<br />
doelt; zy is echter, gelyk men ziet, door eene oorzaak<br />
van buiten gemodificeerd, terwyl zy zich fneller<br />
of langzaamer toont, naardat de luchtkring meer of<br />
minder vochtig of droog is.<br />
Ook de overvloed der fappen bepaalt by de Dieren ,<br />
zo wel als by de Planten, meerderleilevensbewegingcn.<br />
De fnelle werkzaamheid der ftofdraaden by het Muurkruid<br />
, de inkrimping van de bladeren der bloemen en<br />
van den griffel, fchynenvan gelyke oorzaaken afrehangen.<br />
Deeze foorten van beweeging , die men voornamelyk<br />
aan de teeldeelen der Planten waarneemt, en<br />
die alleen onder zulke omftaudigheden voorkomen,<br />
welke haar volftrekt noodzaakelyk maaken , fchyncn<br />
eenigermaate het werk eener eigen verbinding te zyn.<br />
Zy zyn intusfchen louter werktuiglyk, daar zy dagelyks<br />
op dezelfde wyze en onder dezelfde omflandiglieden<br />
wederkeeren. Op deeze wyze gaan de roozen<br />
D d d A vaa
772 ^ZER DE CïELVKHEID TUSSCHEN DE<br />
van Jericho en de drooge vruchten van verfcheidcn<br />
foorten van Mefembryanthemum niet eerder open, daa<br />