06.05.2013 Views

magazyn

magazyn

magazyn

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N,<br />

V A N<br />

WETENSCHAP, KONST SN SMAAK,<br />

Vde Deel, Ilde Stuk.


A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N,<br />

V A N<br />

WETENSCHAP, KONST EN SMAAK.<br />

B E H E L Z E N D E :<br />

L WYSBEGEERTE EN ZEDEKUNDE.<br />

II. NATUURKUNDE EN NATUURLYKE HISTORIE.<br />

III. H I S T O R I E K U N D E .<br />

IV. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN;<br />

EN MENGELWERK.<br />

VYJFDE U K KT., TWEEDE STUK.<br />

TE AMSTERDAM,<br />

By D'ERVEN P. MEIJER en G. WARNARS,<br />

M D C C X C I.


L<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y R<br />

WYSBEGEERTE E N 2EDEKUNDE.


tVERSLAG VAM HET GEVOELEN VAN DEN HEER.<br />

SAILLY, OVER DEN OORSPRONG DER WETEN­<br />

SCHAPPEN EN DE HERKOMST DER VOL­<br />

KEN VAN ASIEN.<br />

519<br />

D e gefchiedenis der aloude volkeren is , buiten te»<br />

genfpraak, aan veele en ondoordringbaar duisteraisfen<br />

onderworpen. Gebrek aan berichten aan de<br />

Bene, en duistere, verwarde, tegen elkander inloopende<br />

verliaalen aan de andere zyde, Hellen dikwils den<br />

onderzoeker by al zyn vlyt en ervarenheid te leur,<br />

daar hy nu eens geen weg , dan weder een verwarden<br />

doolhof voor zig vindt. De uitflag van dit<br />

onderzoek is zeer verlc lullende, naar maate van den<br />

leiddraad, waarvan men zig in dit geval bedient. Zy,<br />

die vervuld met eerbied voor de Godlyke Schriften,<br />

het verhaal van Mofes ten grondflag hunner Tydreekening<br />

leggen, toetzen alles aan dien Heen , en verwerpen<br />

de Tydrekeningen der Egyptenaren en Chineezen,<br />

die, vervuld van nationaleu hoogmoed, zig een<br />

buitenfporigen ouderdom toeeigenen ; doch anderen ,<br />

die de gefchiedenis van Mofes of geheel verwerpen,<br />

of flegts onder zekere bepalingen aannemen, tragten<br />

de bovengenoemde Tydrekeningen een zekeren trap<br />

van waarfchynlykheid by te zetten , en bedienen zig<br />

ten dien einde van bewyzen, opgemaakt uit vergcly.<br />

kingen en waarfchynlyke onderitellingen, en onder*<br />

fteund door een levendige verbeeldingskragt, die in<br />

dit geval een overreedend vermogen bezit.<br />

Onder veele vernuftige en gekerde ftelfels, die men<br />

over deeze ltofi'e heeft ten voorfchyn gebragt, is my<br />

fcyzonder aanmerkelyk voorgekomen het fystema van<br />

LI % den


glO HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY OVER DEN<br />

den Heer BAILLY , wiens werk over den oorfprong<br />

der Wetenfchappen en de herkomst der Volkeren<br />

van Afiën, in 't Fransch uitgegeeven , en vervolgens<br />

by ons vertaald, een famenlïel van verfcheiden<br />

Hellingen bevat , die met veel vernuft uitgedacht,<br />

met veel ftoutheid voorgeftcld , en met veel oordeel<br />

onderileund worden. Ik heb dit zonderling<br />

werk meer dan eens met genoegen doorleezcn , en<br />

daar ik by myne leezende vrienden befpeurde, dat deszelfs<br />

inhoud niet zo algemeen bekend was, als zy wel<br />

verdiende , heb ik beflooten den korten inhoud van<br />

dit onderhoudend bock optcgeeven. Ik durf my<br />

vleijen hierdoor geen ondienst te zullen doen , c'ewyl<br />

het aan hun,die dit werk geleezcnhebben, niet onaangenaam<br />

kan zyn, zig de menigte van zaaken,diein het<br />

zelve voorkomen, in een korte fchets onder het oog<br />

gebragt te zien ; nog aan hun, die hetzelve niet kennen,<br />

met een boek van zulk een zonderlingen inhoud<br />

en verdienste bekend te worden.<br />

Het werk van den Heer BAILLÏ beftaat in tien Brieven ,<br />

gerigt aan een Heer , wiens naam llegts door flippen<br />

wordt aangewezen, doch die uit drie andere Brieven ,<br />

aan den Schryver ten antwoord gericht , en aan het<br />

hoofd van dit werk geplaatst, blyktde Heer de VOL-<br />

TAIRE te zyn. Elk deczer tien Brieven behelst een<br />

byzonder onderwerp, waarvan ik flcgts den Titel zal<br />

noemen, om daardoor vooraf een oppervlakkige fchets<br />

te geeven van 't geen men in 't vervolg te wachten<br />

heeft , en een leiddraad , waaraan men zyn gedachte<br />

kan verbinden, om den Schryver van flap tot flap te<br />

volgen. Zie hier den korten inhoud:<br />

De Schryver beweert , dat die Volkeren, die wy<br />

als de oudite keuuen , en hier door verftaat hy de


00RSP.DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 52I<br />

Chineezen, de Chaldëen en de Indiaanen, geen ukvinders<br />

kunnen geweest zyn van de wetenfchappen,<br />

die ouder hun gevonden worden, en bcwyst dit in den<br />

Men Brief van de Chineezen, en in den Ilden van de<br />

Chaldëen en Indiaanen. My toont in den lilden Brief,<br />

dat 'er in de Overleveringen, de Gebruiken, de Wysgeerte<br />

en den Godsdienst van deeze drie aloude Volkeren,<br />

een aanmerkelyke overeenkomst is. Hetzelfde,<br />

bewyst hy in den IVden Brief, ten opzigte van de<br />

wetenfchappen , en de inftelüngen tot dezelve betrckkelyk,by<br />

de drie gemelde Volkeren. Nu toont hy<br />

in den Vden Brief aan, dat deeze overeenkomst geen<br />

uitwerkfel heeft kunnen zyn van mededeeling, of van<br />

onderlinge gemeenfchap: en in den VIden Brief, dat<br />

deeze overeenkomften niet volttrekt in de natuur van<br />

den mensch gegrond zyn , maar dat men ze zoeken<br />

moet daarin, dat alle deeze Volkeren een zelfden oorfprong<br />

hebben van een ouder volk , en dat de Godsdienst<br />

, Wetenfchappen , Wysgcerte en Gebruiken<br />

deezer Volkeren , overblyffelen zyn , waarvan de.<br />

oorfprong by dit aloud Volk moet gezocht worden.<br />

Onze Schryver betoogt verder in den Vilden Brief,<br />

dat dit aloud volk de Wetenfchappen in een hoogen<br />

trap van volmaaktheid bezeeten, en een verhevene en<br />

gegronde wysgeerte gehad heeft; en tracht in den<br />

Vlïïften Brief waarfchynlyk te maaken, dat hetzelve<br />

in Aliën, op omtrent 49 graaden noorder breedte, moet<br />

gewoond hebben, en dat dus de bevolking, en met<br />

dezelve, het licht der wetenfchappen zich op de aarde,<br />

van het noorden naar het zuiden fchynt verfpreid te<br />

hebben. Om de reden van deeze verhuizing te vinden,<br />

tracht de Heer BAILLY in den IXden Brief te beweqren,<br />

dat onze aarde een, middelpuntig vuur beeft,<br />

LI 3 waa?"\


521 HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLYOVEK BÉS<br />

waaraan dezelve haar eigene en inwendige warmte<br />

veii'chuldigd is; terwyl hy in den Xdcn Brief aantoont<br />

, dat aan de beftcndige vermindering van dit<br />

inwendig vuur, de verkonding of vermindering van<br />

de eigene warmte van den Aardbol is toctefchryven,<br />

en dat deeze teffens de reden is van de verhuizing van<br />

dcszelfs bewooners van het noorden naar het zuiden ,<br />

die de verplaatzing van den zetel der wectenfehappen<br />

ten gevolge heeft gehad.<br />

Ziedaar de ftoffen die behandeld worden in het<br />

Werk, waarvan ik thands een fchets zal trachten te<br />

gceven. Ik zal my der kortheid en duidelykheid bevlytigen;<br />

ten eerften , om dat onze Schryver zulk een<br />

menigte van zaaken,die onze oplettendheid verdienen,<br />

rechtltreeks en van ter zyde behandelt, dat ik my in<br />

geene uitweidingen zal kunnen toegeeven; ten anderen,<br />

omdat ik 't my zelve niet zou kunnen vergeeven , als<br />

ik den bevalligen en onderhoudenden flyl van onzen<br />

Schryver door een verwarde en onduidclykc fchets<br />

onteerde. Ik zal, om de lastige herhalingen van,<br />

dit zegt de Heer Bailly, dus gaat onze Schryver voort,<br />

te ontgaan, myn kort begrip aanccngefchakeld, en als<br />

met myn eigene woorden voordraagen , fchoon 't 'er<br />

echter verre af is, dat ik liet Systema van mynen Schryver<br />

als myn eigene Helling overnemen , of dcszelfs<br />

verdediging ondernemen zoude, devvyl ik herzcive, na<br />

myn gedaan verflag, geheel aan het welwikkend oordeel<br />

myner Leezeren zal overlaaten. Dit vooraf gezegd<br />

hebbende, ga ik tot myn onderwerp zelve over.<br />

Wanneer men den ftaat der wetenfchappen, by de<br />

Chineezen, Chaldëen en Indianen, met eenige oplettendheid<br />

befchouwt, dan zal men overtuigd worden,<br />

éê by deeze Volkeren eerder de overblyffelen dan


•ORSP. DER. WETENSCH.ENDE VOLK. VAN ASIEN. 523<br />

de oorfprong der wetenfchappen gevonden worden.<br />

Wat vooreerst de Chineezen betreft, het is een beftendige<br />

trek in het charafter deezer Natie , dat aan<br />

hun die rusteloosheid van geest ontbreekt, die tot het<br />

uitvinden van wetenfchappen volftrekt noodig is. De<br />

geest van uitvinding behoort niet tot alle eeuwen;<br />

maar als een volk, na eeuwen lang beftaan te hebben,<br />

beflendig van dien geest beroofd blyft,dan mogen wy<br />

met recht die werkeloosheid aan het nationaal charao<br />

ter toefchryven. De vinding hangt af van zekere rus«<br />

teloosheid van den geest; deeze kandoor oorlogen,<br />

partyfehappen, of andere volksrampen , op een ander<br />

voorwerp worden afgeleid , maar, wanneer een volk<br />

deeze dryfveeren mist, en eeuwen achtereen in<br />

vreede en geluk doorbrengt, en zich, geduurende alle<br />

die ecu wen, kan veroorlooven by het oude te blyven,<br />

de verkreegene kundigheden niet gebruikt, om nieuwe<br />

optefpooren, een afkeer van alle nieuwigheden voedt,<br />

den geest van onderzoek verdooft, en in denzelfden<br />

kring van gebruiken, wetten en gewoonten,beftendig'<br />

rondloopt ; dan mag ik befluiten , dat het zulk een<br />

Natie aan dat inwendig vuur, aan die rustelooze dryfveer<br />

ontbreekt, die gelegenheid tot nieuwe ontdekkingen,<br />

en een beftendigen voortgang, op het fpoor<br />

der wetenfchappen, aan de hand geeft.<br />

En ten bewyze, dat dit het charafter der Chineezen<br />

zy, beroep ik my onder anderen op het bericht van<br />

vader PARENNIN , „ dat de Chineezen (zegt hy) van<br />

„ de oudlte tyden af geene vorderingen in de Sterre-<br />

,, kunde hebben gemaakt , moet men daaraan toe-<br />

„ fchryven , dat zy ten naasten by van hetzelfde cha-<br />

„ rafter en van dezelfde geestgefteldheid waren, als.<br />

„ zy die thands leeven; oppervlakkige werkelooze<br />

LI 4 lieden3,


5^4 HËT GEVOELEN VAN BEN HEERBAILLY OVJER DE»-<br />

lieden, vyanden van alle infpanr.ing, die een tegen-<br />

,, woordig voordeel , een wezeniyk belang (zo- als<br />

„ zy het noemen} verkiezen, boven de ydele en dor-<br />

„. re eer, van iets aan den hemel ontdekt te hebben."<br />

Dusverre vader PARENNIN. De Starrekundigen, verpligt<br />

om aan het hof vcrflag van hunne ontdekkingen<br />

' te doen, vreezen de nieuwe vcrfehynfcls zo zeer, als<br />

men 'erby ons naar verlangt. De Chineezen zyn overtuigt,<br />

dat alks cenpaarig moet zyn en blyven in den<br />

ftarrenhemcl, zo wel als in hunne familie en in hun<br />

ryk; iedere nieuwigheid, die zich aan den hemel vertoont<br />

, is een blyk van dcszelfs verontwaardiging tegen<br />

den Keizer die hetzelve regeert, of tegen de Mandarins<br />

die hetzelve verdrukken. Men mag dus- hen,<br />

die dag en nagt op het Obfervatorium van Peking waaken<br />

, om (gelyk men liet noemt) waarnemingen te<br />

doen , ve'rgelyken by de buitenwagten onzer legers,<br />

die niets minder verlangen, dan den vyand te zien,<br />

om dat 'er niets dan Hagen voor hun te wagten is.<br />

Daar zulk een denkwyze onder een volk hcerscht,<br />

kan men geen voortgang in de wetenfchappen ver»<br />

wagten; en had men in Europa op dezelfde wyze ge-<br />

-dacht, wy zouden geen DESCARTES, geen GAI.ILEI,<br />

geen CASSINI , geen NEWTON gehad, althans met hunne<br />

ontdekkingen geen voordeel gedaan hebben. Men<br />

bedient zich op het Obfervatorium van Peking ook<br />

niet van verrekykers om waarnemingen te doen , noch<br />

van flingeruurwerken om den tyd te bepalen, fehoon<br />

men 'er heeft,die doof de bekwaamde werklieden vau<br />

Europa zyn vervaardigd , en anderen die door de<br />

'Chineezen vry naauwkeurig zyn nagevolgd : maar<br />

ieeze worden even zo zorgvuldig in de kabinetten<br />

^an het Palcis bewaard , als het Chineesch Porcejein<br />

Vk


©ORSP.BER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. «r*<br />

in de kasfcn onzer Europifch* vrouwen , en beiden<br />

brengen even weinig toe tot de bevordering der wetenfehappen.<br />

Men voege bier by de nationale trotsehheid<br />

van dit volk , den afkeer die zy voeden vroor<br />

alles wat van vreemdelingen komt, en den eerbied dien<br />

zy hebben voor't gebruik, dat hun aan de gewoonten<br />

hunner vaderen verbindt. De gewoonte maakt alle<br />

hunne dagen op een droevige wyzc eenvormig; hunne<br />

Happen zyn bepaald, hunne vermaaken centoouig,<br />

de zon gaat niet op dan om t'elkens dezelfde dingen te<br />

zien; de pligtplecging, het ceremonieel is geregeld in<br />

een boek, dat meer dan 3000 jaaren oud is, want by<br />

de Chineezen zyn de wetten der befchaafdheid ouder<br />

dan die der rechtvaardigheid in Europa; maar die<br />

wetten, welke zelfs de kleinfte verrichtingen regelen,<br />

het formulier der woorden voorfchryven, en het getal<br />

der buigingen bepaalen , zyn misfehien de oorzaaken<br />

hunner geringe vorderingen in wezenlyke wetenfchappen<br />

; als gekluisterde paarden, die gefladig in de molen<br />

rondloopen, kunnen zy het vuur en denlevendigen<br />

gang van het moedig ros niet volgen, dat met zyn<br />

vorstelyken bereider in de vrye velden omdraaft. Men<br />

heeft nu en dan een vernuft ouder hun zien optrceden<br />

, dat groote vorderingen beloofde , maar 't gebruik,<br />

dat zy van zyne uitvindingen hebben gemaakt,<br />

bevestigt hetgeen ik reeds gezegd heb; Coeheou Ring'<br />

een Sterrekundige van de Xlllde Eeuw, verdiende'<br />

eenige achting, en had fraaije werktuigen haten maaken<br />

, en mogelyk zelfs uitgevonden j zyne vorderingen<br />

en uitvindingen worden nog zorgvuldig bewaard<br />

maar in een geflootene zaal , waartoe noch Chinees<br />

noch Jefuiifchc zendeling de toegang vergund is.<br />

Yootts, dragen de Sterrekundige werken onder dé<br />

LI 5 Chi-


5^6 HET GEVOELEN VAN DEN HEER KAILLY OVER DEN<br />

Chineezen de blyken van eenen overouden en ontleenden<br />

grondflag , die men door gewaande verbeteringen<br />

bedorven heeft ; zy kennen zedcrt veele eeuwen<br />

de Epacta, en het Guldengetal, dat door geheel<br />

Afiën verfpreid, endoor METHON in Griekenland gebracht<br />

is; doch zy hebben, om dit tydperk te verbeeteren<br />

, andere min naauwkeurige tydperken uitgedacht<br />

en hetzelve bedorven ; dit is een bewys dat<br />

hetzelve is uitgevonden in een tyd , toen de beweegingen<br />

van zon en maan beter dan by hun bekend<br />

waren.<br />

Een ander bewys voor myne ftclling ligt in hunne<br />

pogingen om een fterrekunde weder te vinden, die<br />

zy zeggen verlooren te zyn, nadat Fohi, een hunner<br />

eerfte Keizers, die de vader der fterrekunde onder hun<br />

was , dezelve in verfcheidene gedenkftukken had nagelaaten.<br />

En men vindt,in veele hunner fterrekundige<br />

werken , waarneemingen van deezen Fohi, waarvan zy<br />

thands geen gebruik weeten te maaken , maar die de<br />

blyken van aanmerkeiyke vorderingen draagen ; vorderingen<br />

, die het werk van een enkel mensch noch van<br />

een enkele eeuw niet kunnen zyn, maar die een langduurigc<br />

waarneming en beflendige ocffening veronderftellen.<br />

Dit is niet waarfchynlyk te verwachten van<br />

de Chineezen , in een tyd , waarin zy, volgens hunne<br />

eigene bekentenis, een ruuwe en onbefchaafde iiatie<br />

uitmaakten, die van Fohi de nodigde onderrichtingen<br />

wegens hunne wezenlykfte behoeften ontvingen ; in<br />

zulk een ftaat is de fterrekunde zelden het eerfte voorwerp<br />

, waarop de befchaver van een ruuw volk zich<br />

toelegt. Maar befchouwen wy Fohi als een zendeling<br />

van een ander, ouder en befchaafd volk, onder<br />

't welk de konften en wetenfchappen bloeiden , die<br />

zich


OORSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 527<br />

zich 47 eeuwen geleeden in China nedergezet , de<br />

Chineezen zyne ftarrekunde geleerd, en zyne kundigheden<br />

medegedeeld heeft , dan fchikt zich alles van<br />

zelve. . Fohi was dan een man in de wetenfchappen<br />

zyner Natie bedreeven , die zyn vaderland verlaat,<br />

onder de Chineezen komt woonen , hunne zeeden befchaaft,<br />

hunne woestheid lenigt, maar die, wat zyne<br />

verhenener wetenfchappen betreft, op een dorren<br />

grond zaait; men verwondert zich over zyne vorderingen<br />

, men bewyst zyne nagedachtenis eene byna<br />

godlyke eer, maar het character der Natie is niet gefchikt<br />

om op zyn voetfpoor voorttegaan ; men bewaart<br />

zyne. werktuigen en waarnemingen , als zo<br />

veele gedenkftukken van de vorderingen eener Natie,<br />

waarvan zelfs de naam verlooren is geraakt.<br />

Keeren wy ons tot de aloude Perfen , en wy zullen<br />

hier dezelfde waarheid als by de Chineezen bevestigd<br />

vinden. De alleroudfte berichten van dit volk geeven<br />

blyken van een vergevorderde fterrekunde, die men<br />

onder geene pas opgekomene Natie kon verwachten.<br />

Men brengt den tyd der ftichting van Perfepolis tot<br />

3209 jaareu voor de geboorte van Christus, DIEM-<br />

SCHID , die deeze ftaddeed bouwen , vestigde daar het<br />

'ryk der Perfen, en verkoos tot die plechtigheid den dag<br />

waarin de Zon in het teeken van den Ram overgaat.<br />

Men begon zedert het jaar met dien dag, en men bepaalde<br />

het tydperk van een jaartelling, die de kennis<br />

van het zonnejaar van 365 \ dag veronderftelt;<br />

deeze bepaalingen kan men niei verwachten by een<br />

volk, dat even uit deszelfs ftaat van woestheid komt,<br />

tenzy dezelven worden overgebracht van een meer<br />

verlichtte Natie. Maar wanneer men zich DIEMSCHIU'<br />

en zyne lotgenooten voorftelt , als zendelingen van<br />

een


JfsS HET GEVOELEN VAN DEN HEER 15AILLY OVER DEN<br />

een oude, verlichte en befchaafde Natie, dan behoeft<br />

men zich niet te verwonderen, dat de wetenfchappen<br />

by hetzelve reeds zulke vorderingen hadden gemaakt.<br />

De Chaldëen veroverden vervolgens Babyion , en<br />

brachten 'er hunne kundigheden in over , waarvan zy<br />

zelve de bewaarders , maar geenszins de uitvinders<br />

waren. Het blykt dat de gereegelde wederkomst der<br />

Comecten by hun bekend was. Maar wanneer men<br />

bedenkt, dat herhaalde waarnemingen dit gevoelen in<br />

Europa niet eerder dan in het midden der voorgaande<br />

eeuw konden doen aanneemen, en dat men (fchoon<br />

SENECA dit gevoelen heeft bewaard, die hetzelve uit<br />

APÖLLONIÜS van Myndus had , die het uit Chaldeahad<br />

medegebracht) echter tot dien tyd toe de Comeeten<br />

voor Lugtvcrhevelingcn heeft gehouden , dan moet<br />

men erkennen , dat de waarnemingen, die by de Chaldëen<br />

berusten, de vruchten der onvermoeide nafpooringen<br />

van een overoud en befchaafd volk moeten<br />

zyn geweest.<br />

Men voege hierby, dat het tydperk van 600 jaaren te<br />

Babyion bewaard wierd, terwyl zy 'er echter in het<br />

regelen van hunne tydrekening geen gebruik vanmaakten,<br />

noch HIPPARCHUS, wanneer hy de Chaldeeuwfche<br />

tydperken van de bewecging der Herren<br />

onderzoekt, daarvan eenige melding maakt. Moet men<br />

daaruit niet noodwendig belluiteu , dat het niet van<br />

hunne uitvinding was ? Het was derhalven van een<br />

ander volk ontleend, en derwaarts overgebracht. En<br />

deeze twee ftukken, het tydperk van 600 jaaren, en<br />

het gevoelen van de wederkomst der Comeeten, behooren<br />

tot verre gevorderde , en volmaakter Sterrekunde<br />

, maar die al van vroeger herkomst was.,.<br />

cis


ÖORSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. $2f<br />

en aan de Chaldëen niet in eigendom toebehoorde.<br />

Gaan wy tot de Indiën over. Hier vinden wy, in<br />

de ftelfels der Braminen, overal de voctfpooren van<br />

een verheevene en verboren geraakte wysgeerte,<br />

die onder fabelen en verdigtfelen, even als diamanten<br />

onder een puinhoop, voorglinfteren. Wy vinden onder<br />

hun het denkbeeld van de onfterffelykheid der<br />

ziel , en van de eenheid en onveraaderlykhcid van<br />

God. Zy hebben het denkbeeld van een ontwikkelende<br />

fchepping uit voorafbeftaande fpruitcn, in elkander<br />

opgeflooten, een gevoelen,'t welk HARVEUS onder<br />

ons als een vrugt van diepzinnige wysheid heeft<br />

voorgedraagen, maar alle deeze {tellingen zyn by hun<br />

in kinderachtige vertellingen ingewikkeld. Zy beroepen<br />

, zich wegens de herkomst deezer kundigheden op<br />

Academiën, zo oud als de waereld, en op boeken die<br />

nog ouder zyn; maar zou men hun niet kunnen vergelyken<br />

by lieden, die by erfï'enis oude boeken zyn<br />

ten deel gevallen , die zy niet begrypen , en die zy<br />

door hunne uitleggingen verduisteren. Hunne leer<br />

van een goede en kwaade godheid is zuivere natuurkunde<br />

der Ouden, verkeerd op den godsdienst toegepast.<br />

De zielsverhuizing is insgelyks de leer der onfterffelykheid<br />

, in onkundige handen gevallen , en in<br />

fabelen opgewonden. In hunne wysgeerte zelfs zyn<br />

verfcheidene ftelfels, die tegen elkander fchynen inteloopen,<br />

maar die,, by nader onderzoek , blyken afgeleid<br />

te zyn uit een zuivercr en verheevencr wysbegeerte,<br />

die in laatere eeuwen door onkunde is verbasterd.<br />

Met de andere wetenfchappen is het by hun op denzelfden<br />

voet; zy bezaten vorderingen in de geneeskunde,<br />

die men niet wel zonder ontleedkunde kan erlangen,<br />

terwyl 't by hun ongeoorloofd was, een meu-<br />

felieJyk


530 HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY OVER DEM<br />

fchelyk ligchaam te openen. Hunne kruidkunde was<br />

die der landlieden ; de fcheikunde kenden zy niet •<br />

hunne geneeskundige voorbhriften zyn waarnemingen<br />

, die in vaarfen bewaard worden alle hunne wetenfchappen<br />

berusten in hunne heilige boeken, waar<br />

onder dc Sastah uitmunt. Deeze boeken hebben onder<br />

hun hetzelfde lot, dat ARISTOTELES, geduurende de<br />

middeleeuwen , op de fchoolen van Europa had; de<br />

Uitleggers verwarren den Tcxt, door denzelven met gezochte<br />

verklaaringen en hairklooveryen te overlaaden;<br />

zy waaren 'er bezitters van, doch het misbruik, dat<br />

hunne onkunde 'er van maakte, bewees dat ARISTOTE­<br />

LES zelfs tot een verlichter eeuw , en een denkender<br />

Natie had behoord. Wat de Sastah betreft, dit boek<br />

behelst verheevene waarheden en ontdekkingen, maar<br />

gefchreeven in den ftyl van dien tyd, toen men de gewichtigfte<br />

waarheden in de taal der dichtkunde befchreef<br />

en bewaarde. De Indiaanen hebben het boek<br />

bewaard , maar de fleutel daarvan verboren, zy hebben<br />

deszelfs verbloemde voorftellen letterlyk verklaard,<br />

en 'er aanleiding tot buitenfporige verdichtfelen<br />

in gevonden. Zy zeiven zeggen, dat de Brames<br />

uit het noorden tot hun zyn gekomen; deezen hebben<br />

de kundigheden van hun Vaderland tot de Indiaanen<br />

overgebracht , maar die kundigheden hebben van<br />

eeuw tot eeuw haaren oorfprongelyken luister verboren<br />

, en zyn in bcufelaryen en fabelen ontaart, en eindelyk<br />

byna onkenbaar geworden.<br />

Maar nog. een fterker bewys voor myne Hellingligt<br />

in de heilige taal, waarin die boeken gefchreeven<br />

zyn , een taal , die geen Indiaan verftaat , maar die<br />

alleen door de Brames wordt beoeffend , die onverbeeldelyk<br />

ryk in gedachten en uitdrukkingen is , en<br />

die


OORSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 531<br />

die echter door geene Natie ter waereld meer gebruikt<br />

wordt. Zy is dus by de Indiaanen de taal der geleerden<br />

, gelyk de Latynfche taal in Europa. Doch wanneer<br />

ik deeze taal onder ons dien rang zie bekleeden ,<br />

dan bcfluit ik daar uit, dat 'er weleer een zeker volk<br />

moet zyn geweest, welks algemeene taal de Latynfche<br />

was , en welks kundigheden, in die taal befchreeven ,<br />

tot ons zyn overgekomen, terwyl dit volk zelve niet<br />

meer beftaat. Moet ik dan niet op dezelfde wyze ten<br />

opzichte van de Indiaanen befluiten; een volk, by 't<br />

welk men een ryke en krachtige taal vindt, flegts door<br />

een klein getal , een zekere orde van menfchen bewaard,<br />

een taal waarin de fchatten der wysgeerte en<br />

wetenfchappen vervat zyn, terwyl ditzelfde volk echter<br />

een vreemdeling in die taal is ; by zulk een volk<br />

moet men den oorfprong van de rykdommen niet zoeken,<br />

die in die taal geleerd worden , het heeft die<br />

fchatten bewaard maar niet ontdekt, van een andere<br />

Natie overgenomen, maar niet zelve uitgevonden.<br />

Wy gaan thands over tot een ander gewichtig onderzoek,<br />

te weeten, de overeenkomst, die men tusfchen<br />

de Chineelèn, Chaldëen en Indiaanen aantreft,<br />

in hunne overleveringen, gebruiken, wysbegeerte en<br />

godsdienst; deeze doet zich in veele gevallen duidelyk<br />

zien, wy zullen 'er flechts eenigen van nafpooren.<br />

De Plengoffers, zynde een plegtige uitgieting van<br />

wyn of oly , by byzondere gelegenheden, vindt men<br />

met zeer veele overeenkomst by de Chineezen en<br />

Tartaren , zo wel als by de Grieken en Romeinen,<br />

die dezelve van de bevvooners van westelyk Afiën hadden<br />

overgenomen.<br />

De Saturnalia , ,een foort van feesten, waarby het<br />

onderfcheid van den rang was opgeheeven , een blykbare


l'jl. HET GEVOELEN VAN DEN HEER. BAILLY OVER DEN<br />

bare herdenking van dien tyd, toen de menfchen in een<br />

gouden eeuw , in een ftaat van onderlinge gelykheid<br />

leefden, vinden wy,met verfchillende plechtigheden,<br />

ender de inftcllingen van genoegzaam alle oude<br />

Afiatifche volkeren.<br />

De herdenking aan dezelfde gouden eeuw, was, onder<br />

vérfcheiden voorfteilingen , het begunftigd voorwerp<br />

der Dichtkunde van alle de oude volkeren van<br />

Aflën; men kan voor de algemeenheid van dit denkbeeld<br />

geen reden vinden, ten zy men dezelve opfpoore<br />

in het herdenken aan een algemeen geliefd Vaderland.<br />

Het voortredend vermogen was by het menschdom,<br />

in de vroegfte eeuwen, langduurigcr en fterker;<br />

dat dit in 't byzonder in 't Noorden heeft plaats gehad<br />

, blykt uit die ontelbaare zwermen, die, nog diep<br />

in onze jaartelling, vandaar zyn opgebroken, en de<br />

zuidelyke deelen van Europa , als een vloed, hebben<br />

overftrcomd ; deeze laatften kwamen als verwoestende<br />

legers , doch wy hebben reden te denken , dat die<br />

aloude Natie, die wy in 't Noorden veronderftellen,<br />

zich van zyne overtollige bewooners, in de houding<br />

van vreedzame zendelingen, zal hebben ontlast, die, in<br />

het Zuiden ruimer wooning zoekende, onder dcszelfs<br />

bewooners zich nederflocgen, en de liefde tot hun<br />

Vaderland béftendig met zich voerden ; de vergelykilig<br />

van de bedorvener zeeden , die zy by hunne<br />

nieuwe landgenooten aantroffen , met die van hun<br />

Vaderland, moest aanleiding geevcn , tot die bekoorlyke<br />

fchetfén cener goude eeuw, die elke oude Natie<br />

onder verfchillende trekken bewaard heeft.<br />

En gelyk deeze vertelling ontftaat uit het herdenken<br />

van den gelukkiger ftaat cener Natie , zo is het<br />

uitftorten van water , Cdat de grondflag van byi


eoRSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK., VAN ASIEN. 553<br />

alle de oude feesten der Afiaancn was ,) in de gefchiedenis<br />

gegrond ; deeze plechtigheid bewaarde de gedachten<br />

is van ecr.cn algemecnen vloed , die weleer<br />

de aarde overnroomde ; en deeze gefchiedenis zelve<br />

was aan alle de oude volkeren , onder verfchillende<br />

omltandigheden, bekend. Dus vindt men de historie<br />

van Noach, onder den naam van Xifustris by de Chaldëen;<br />

de Chineezen hebben hunnen Peyrun, die, van<br />

de goden bemind, in den algemecnen vloed , in een<br />

vaartuig behouden bleef; de Indiaanen vernaaien, dat<br />

de zee, omtrent 21,000 jaaren gelcedcn, de geheele<br />

aarde bedekt heeft, uitgezonderd een berg in 't Noor*<br />

den, waarop zeven mans en een vrouvvsperfoon hunnen<br />

toevlugt namen; dat zy dieren van elke foort, en<br />

planten ten getalle van 18,000.by zich bewaarden;<br />

dat een der mans met de vrouw vervolgens de aarde<br />

weer bevolkte, en de andere zes mannen hunnen levenstyd<br />

in godsdienstoeffeningen , en in den ongehuuwden<br />

ftaat (die echter toen nog weinig verdienste<br />

kon hebben) doorbragten.<br />

Een gelyke overeenkomst vinden wy in die algemecne<br />

neiging der aloude volkeren , om hunne Gods*<br />

dienstoefteningen op de bergen te verrichten. Deeze<br />

neiging was zo algemeen en oud , dat de Wetgeever<br />

der Jooden goedvond , dezelve met nadruk tegen te<br />

gaan , en wy vinden in de fchriften der Propheeten<br />

overal voetftappen van dit gebruik. Vanwaar deeze<br />

algemeene drift, om hunne oifers op verhevene plaatfen<br />

aan de Godheid toetebrengen ? Het zyn de overblyffels<br />

van die zelfde vaderlandfche denkbeelden, die<br />

de fabel der goude eeuw onder hun voortbragten.<br />

Daar de vroeglte bevolkingen der eerfte ryken waarfchynlyk<br />

op bergen en hooge gronden zyn geftigt,<br />

WYSUECÏ. V. D. Min' dis


534 HET GÊWPÉIAN VAN DEN HEER BAILLY OVER. DEïï<br />

die, na den algemecnen vloed, zich boven de vo?ti»e<br />

vlaktens verzamelden , is het niet vreemd, dat elke<br />

Volkplanting deezer oude natie het denkbeeld van hun<br />

algemeen Vaderland in de plaats hunner Godsdienst-<br />

Oeffeningen overbragt.<br />

De gcfehiedenisfen der Reuzen zyn insgeJyks by elk<br />

der aloude volkeren , onder verfchiiiende gedaanten,<br />

bekend. De Grieken en Romeinen hebben dezelve<br />

van de Egyptenaaren ontleend ; door geheel Indien<br />

zyn de wanden der tempelen verzierd met de gevechten<br />

tusfehen de Goden en de Reuzen. De Siammers<br />

verzekeren , dat de menfeheu in 't begin deieeuwen<br />

van een reusachtige gedalte zyn geweest.<br />

Vanwaar weder deeze overeenkomst ? Zou dezelve<br />

niet een waarheid ten grondilag hebben ? Is het zo<br />

omvaarlehynlyk, dat het menschdom weleer van een<br />

grooter gedalte is geweest? En zou het leeven onder<br />

een gunstiger lugtdreek, by een grooter warmte van<br />

den aardbol (een üeJling , die ik in 't vervolg zal<br />

trachten te bewyzen) ook op hunne gedaante en wasdom<br />

geeneu invloed hebben gehad ? Wy zien den invloed<br />

van het klimaat werkzaam , niet alleen op de<br />

dieren, die onder den Poolkring kleiner vallen dan by<br />

ons , gelyk de Ilaazeu , Vosfen en anderen , maar<br />

zelfs de Laplanders , Groenlanders en Esquimaux<br />

zyn van een merkelyk kleiner gedalte , dan de bewooners<br />

van gematigder klimaten. Dit leidt ons tot<br />

de gedachte, dat de vfirhaalen der Reuzen , hoe zeer<br />

met Fabelen omzwachteld , by elke oude Natie in<br />

de gefebiedenk van hun eigen Vaderland gegrond zyn.<br />

Ik zal nog eene overeenkomst van deeze foort doen<br />

opmerken; het is het verhaal van een vermaard Eiland<br />

w den westelyken Oceaan , dat door de zee verzwolgen


GORSP. DER VVETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 5g5<br />

gen is.' 't Is PLATO niet alleen, die ons het bericht<br />

daarvan bewaard heeft; de Chineefche Overlevering<br />

fpreekt ook van dit verzonken eiland ; de Mahomcdaanen<br />

fpreeken 'er jnsgelyks van , en hebben het zo<br />

wel als FLATO van de Indiaanen ontleend. Maar (zonder<br />

de historifehe zekerheid van dit verhaal te onderhoeken)<br />

vraag ik alleen , hoe komt dit verhaal zo algemeen<br />

van Athenen af, tot Peking toe, indien hetzelve<br />

niet , als een famielje-geloof , berust op een<br />

verhaal, dat by hunne algemeene Voorouders bekend<br />

was ?<br />

En liaan wy de Godsdienstige gevoelens van onze<br />

aloude Volkeren gade , wy zullen ook hier de trefieuuüe<br />

overeenkomften vinden. Het denkbeeld van<br />

Engelen , Geesten , of Geniën , aan wien door den<br />

Oppergod het beltier over de byzonderc deelen der<br />

fchepping is aanbevoolen , is algemeen by de Chaldëen<br />

, de Siammers , de Perfen en de Chineezen.<br />

Niet minder het leerltuk van de zielsverhuizing, dat<br />

de grondflag van de Bramins in de Indien , en der<br />

Talapoins in Siani is ; het wierd door de Egyptenaaren<br />

en Perzen geleerd, en liaan wy China en Tartaïyen<br />

gade, daar vinden wy den dienst van den grooten<br />

Lama, die op dit leerlttk gegrond is. Even zó<br />

algemeen is het denkbeeld van den dienst aan den<br />

Hemel , als den algemeenen oorfprong , onder verfchillende<br />

benamingen toegebracht ; dus is de Tien<br />

der Chineezen , de Sommonokodom der Siammers,<br />

ien de Uranus der Atlanters, blykbaar hetzelfde voorwerp<br />

van de alleroudften eerdienst deezer verfchillende<br />

volkeren. Voorts beroepen wy ons op het<br />

leerftuk van de twee beginfelen ; dit was de grond-<br />

Dag van de Pcrfifche Godgeleerdheid , men vindt liet<br />

Mm a 'm


53Ö HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY 0VERBEN<br />

in Indien en Pegu weder , en liet beflaat in de wysgeerte<br />

der Chineezen. Deezen brengen alles tot de<br />

kennis van rust en beweeging, als de twee eerfte beginfelen<br />

waaruit alles ontdaan is. En eindefyk vinden<br />

wy zigtbaare overeenkomften , tusfehen de mindere<br />

godheden deezer volkeren 5 de eerdienst der aloude<br />

Egyptenaaren aan Apis, is by de Indiaanen en<br />

Braminen, in hunnen eerbied voor de koe, overgebleven;<br />

dejaponneezen hebben twaalf goden in twee klasfen<br />

verdeeld, waarvan 'er zeven betrekking op de Planeeten<br />

hebben, en waarby men'er nog vyf heeft gevoegd,<br />

om te zaamen de twaalf tekens van den Dierenriem te<br />

verbeelden ; de Egyptenaars hadden insgelyks twaalf<br />

goden, op dezelfde wyze verdeeld. Nog eens, de Mercurius<br />

der Grieken , die de Thot der Egyptenaaren<br />

is , was de uitvinder der konden cu van het fchryven,<br />

maar deeze is weder dezelve met den Butta der<br />

Indiaanen , den grondlegger hunner wysgeerte. De<br />

vierde dag der weeke was aan beiden toegehciligd,<br />

en deeze dag werdt by beide deeze volkeren aangeweezen<br />

, door dezelfde Planeet, die wy Mercurius<br />

noemen.<br />

Zie daar een opte'ling van veele gewichtige overeenkomden<br />

der aloude volkeren, in hunne gebruiken,<br />

overleveringen en godsdienstoelfeningen! Slaan wy nu<br />

de wetenfchappen en de inflellingen daartoe betrekkelyk<br />

gade , dan zullen wy ook daarin overeenkomften<br />

zien , die niet minder onze oplettendheid verdienen.<br />

Hier vinden wy vooreerst het gebruik, om de gebouwen<br />

met den voorgevel naar het oosten te plaatfen,een<br />

gebruik , dat de Egyptenaaren, Chaldëen, Indiaanen<br />

en Chineezen ("de vier oudde volkeren der aarde die<br />

wy kennen) met elkander gemeen hadden. Wy onder-


OGRSF. DER WETENSCH, EN DE VOLK. VANASIEN. 537<br />

derzocken thands niet, of hetzelve op den vuurdienst<br />

berust , of wel op den eerdienst aan de Zon toegebragt,<br />

die de eerlte en zuiverfte van alle afgoderyen<br />

is; en of zy de ingangen hunner Tempelen naar het<br />

oosten plaatften , om dit hemellicht by deszelfs opgang<br />

te kunnen vvaarneemen , dan of hetzelve van<br />

een anderen oorfprong is. Het is voor ons tegenwoordig<br />

oogmerk genoeg , de algemeenheid van dit gebruik<br />

te doen opmerken. Niet minder aanmerkelyk is<br />

het tydperk van zestig jaaren, om hunne Tydrekening<br />

te regelen , dat men by alle oude en hedendaagfehe<br />

volkeren van het vaste land van Aliën vindt. Wy<br />

kunnen niet bepaalen, waarop de verkiezing van dit<br />

getal gegrond, en of hetzelve enkel willekeurig zy,<br />

doch het is algemeen , en heeft andere tydperken,<br />

van iSs, van 600 en van 360 jaaren voortgebragt;<br />

men verdeelde den dag in 24 uuren , het uur in 60<br />

minuten, den Cirkel in 360 graaden, en de ftraal van<br />

den Cirkel in 60 deelen. Kan men van deeze aigemeene<br />

verkiezing wel een andere reden dan een aigemeene<br />

herkomst deezer verfchillende volkeren opgeeven ?<br />

De verdeeling van den loopkring der Zonne in 12,<br />

en elk deezer weer in 28 deelen , is even zo algemeen<br />

, en had plaats by alle de aloude volkeren van<br />

Afien. Men heeft noodig gevonden het jaar te ver-,<br />

deelen , en men is cenltemmig op die verdeeling gevallen<br />

, die de Maan in haaren loop aanbood; men is ver-,<br />

volgens overeengekomen, om het maanjaar met eenige<br />

dagen aantevullen, om hetzelve met het zonnejaar gelyk<br />

te maaken. Men zegge niet, dit is een verdeelkig.<br />

die de natuur aanbiedt, en men kon, behoudens 't gezond<br />

verftand, geene andere verkiezen; waarom zyn dan de<br />

Mexicanen , een tamelyk befchaafd volk, en van den<br />

Mm 3 omlparj.


Hl >:BX GEVOELEN. VAN DEN HEER RAH.LYOVER Ö&.V<br />

omloop der Zunne kundig, niet op dit denkbeeld < . -<br />

vallen V 'c Was, omdat zy niet in den algemecnen Oof-j<br />

fprong onzer aloude volkeren deelden; zy verdeelden<br />

bet jaar, in maanden van 20 daagen, en kenden geen<br />

12 maanden , noch 12 Zodiakstekenen. Het klimaat<br />

en de ligging van hun land waren zo gunftig tot hèl<br />

doen van waarnemingen , als dat der Indiaanen en<br />

Chaldëen , die, zowel als de Egyptenaaren en Chineezen<br />

, (fchoon deeze laatdcn dcor een aülr.nd vm<br />

meer dan 5000 mylen van elkander zyn gcfchcidcn)<br />

het jaar in 12, en vervolgens in 28 deelen verdeden<br />

ecne overeenkomst, die men , met de grootfte waar-'<br />

fchynlykheid , aan een overouden oorfprong moet<br />

toefchryven, die deeze volkereu met elkander gemeen,<br />

hebben.<br />

Wy vinden voorts een arnmerkelyke overeenkomst<br />

tuslchen deeze zelfde volkeren, in hunne gewoonte s<br />

om den tyd aftemeetcn, in een klein bedek van zeven<br />

dagen, 'tgeen wy gewoon zyn een week te noemen :<br />

dit niet alleen, maar de Chineezen , de Indiaanen en<br />

de Egyptenaaren hebben eenparig het gebruik , om<br />

de naamen der Plaueetcn aan deeze zeven dagen der week<br />

tpeteeiccnen , cn, fchoon derangfehikking van dcezé<br />

zeven dagen willekeurig is, zy is echter by alle deeze<br />

volkeren dezelfde. Men moet door gevestigde voor-<br />

Qordeelcn ingenomen zyn , om alie deeze overeenkomden<br />

alleen aan het geval toetefchryvem<br />

Eindclyk vinden wy geen mindere overeendemming<br />

in de lange Maatcn deezer aloude volkeren. Deeze<br />

ontdekt zich duidelyk in hunne byzondere opgaaven,<br />

van den omtrek der aarde, PTOLOMEUS deit dezelve<br />

op 180,000 dadiën , POSSIDONIUS op 240,000. CLEO-<br />

VEDES op 300,000 en ARISTOTKLES op 400,000 dadien,


OO.RSP» UUR- VVETEN3CH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 53£<br />

Jiën , terwyl een Perfiaansch fchryver dezelve fielt<br />

op 8oo,oeo Parafangues, Doch ik durf bevveeren,<br />

dat alle deeze verfchillende opgaven dezelfde maat<br />

van de aarde bedoelen , en dezelve in verfcheidene<br />

fïadiën of Parafangen hebben overgebragt, dewyl alle<br />

deeze onderfcheidenc maaten in onderlinge betrekking<br />

tot elkander daan ; zy hebben allen hunnen<br />

grond in den grootcn elleboog der ouden, waarvan de<br />

juiste maat, op den Nylmeeter te Cairo, in Egypte<br />

wordt bewaard. Zy is nol duim lang, en beftaat nog<br />

te Florence , onder den naam van vadem. Deeze is<br />

de grond van alle maaten van Aften, en van de aloudheid<br />

, wier Stadiën , Parafangen , Schema , of hoe<br />

men dezelve meer mogt benoemen , uit een bepaald<br />

aantal van deeze aloude elleboogen beftonden , en<br />

dus, zelfs in hunne ongelykheid, de blyken van een<br />

algemecnen oorfprong droegen.<br />

Staakcn wy hier ons onderzoek, wegens de onderlinge<br />

overeenkomst der verfchillende volkeren van<br />

Afiën, en erkennen wy, dat het dwaasheid zou zyn ,<br />

dezelve alleen aan het geval toetefchryven. Zy blinkt<br />

in zo veele byzonderheden door, in hunne taaien, in<br />

hunne fabelen en overleveringen , in hunne godsdienstige<br />

en wysgerige gevoelens , in hunne fterrekunde<br />

en meetkunde , dat wy verpligt zyn een andere<br />

reden daarvoor te zoeken. En deeze moet gelcegen<br />

zyn in een van de drie volgende : deeze volkeren<br />

moeten onderling een vrye en onbelemmerde gemeenfehap<br />

hebben geoeffend , en daardoor hunne<br />

kundigheden en gevoelens aan elkander hebben medegedeeld<br />

; of deeze kundigheden en gevoelens moeten<br />

zo wezenlyk met hunne natuur verbonden zyn , dat<br />

het voor den mensch, aan zich zelf overgelaaten , niet<br />

M,m 4 ino


$40 lllïT GEVOELEN VAN DEK HEER BAIELY OVER DEN'<br />

inogelyk was , dezelve voorby te zien en anderen te<br />

omhelzen ; of einderyk , deeze verfchillende volkeren<br />

moeten afftamtnen van een oud volk , by 't welk<br />

deeze kundigheden en gevoelens oorfprongiyk hebben<br />

berust, en van 't welk zy , in misvormde overblyfze-<br />

len , by de laatere volkeren zyn bewaard geblecven.<br />

Laat ons elk deezer Hellingen op zich zelf toetzen en<br />

onderzoeken, welke van deeze drie de waarfchynlyk-<br />

11e is, terwyl wy erkennen moeten, dat 'er,behalven<br />

deeze , geen voldoende reden voor een zo aanmerke-<br />

lyke overeenkomst onder zo verfchillende volkeren<br />

kan gegeeven worden.<br />

Wat het eerfte betreft ; is het wel waarfchynlyk<br />

dat de aloude Chineezen , Chaldëen en Indiaanen,<br />

hunne wetenfchappen, gebruiken en gevoelens aan<br />

elkander zouden hebben medegedeeld? Men bedenke<br />

flegts hoe veele zwarigheden deeze medcdecling, zelfs<br />

tusfehen enkele perfoonen , ontmoet, en hoe zelden<br />

het gebeurt , dat de cene mensch zyn aangenomene<br />

gevoelens verlaat en die van anderen omhelst. De<br />

gefchiedenisfen zyn vervuld met voorbeelden , die<br />

de gehechtheid van elk mensch en elk volk aan des-<br />

zelfs aangenomene gevoelens bevestigen. Is het dan<br />

zo gemakkelyk , zyn eigene gevoelens en begrippen<br />

aan anderen op te dringen ? Elke godsdienstige en<br />

ftaatkunuige party, die ooit het menschdom verdeeld<br />

heeft, levert in haare gefchiedenis bewyzen voor het<br />

tegendeel op ; elk mensch, die, in welk geval ook,<br />

van de waarheid zyner gevoelens overtuigd is , zal<br />

dezelve niet ligt voor die van anderen verwisfelen,<br />

omdat de overtuiging zich een recht van verjaring-<br />

aanmatigt , en , achter het vooroordeel verfchanst,<br />

geen andere dan haare eigene bewyzen gehoor geeft-.<br />

Van


OORSP. DER WE TE NS CH. EN DE VOLK. VAN A SIEN. 54I<br />

Vanhier de reden , dat men zo zelden iemand ziet afllaan<br />

van zyne eens aangenomene gevoelens , en dat<br />

gemeenlyk , by 't eindigen van twistgedingen over<br />

waarheden en Hellingen, even gelyk zomtyds by twee<br />

legers, na het einde van den ftryd, gelykcrhand het<br />

Te Deum wordt gezongen.<br />

En nog minder is zulk een overneeming van begrippen<br />

te verwachten by geheele volkeren : de gefchiedenis<br />

der waereld levert geen voorbeeld op van een<br />

volk, dat, op zich zelfs beftaande, de begrippen, kundigheden<br />

en gebruiken van een ander volk overnam;<br />

dit had dan alleen plaats , wanneer een Natie volkplantingen<br />

uitzond naar een ander land, maar dit kon<br />

het geval niet zyn tusfehen de verfcheidene volkeren<br />

van Afien, waarvan wy fpreeken. Wy hebben reeds<br />

bewcezen , dat die aloude volkeren genoegzaam van<br />

ecnen gelyken ouderdom zyn. Wy vinden FOHI , die,<br />

als de eerfte befchaaver en verlichter der Chineezen,<br />

zyn ryk onder hun (lichtte , in 't jaar 295a. DIEM-<br />

SCHID, die in Perfien een vreemdeling, gelyk FOIII in<br />

China, was, begon zyn regeering in jaar 3209, en de<br />

Astronomifche Tafelen der Indiaanen , die op een Chronologisch<br />

Tydperk gegrond fchynen, klimmen op tot<br />

het jaar 3101. Ziedaar deeze volkeren, genoegzaam op<br />

den zelfden tyd, uit hunnen ftaat van ruuwheid getrokken<br />

; maar in dien toeftand zag men een eerstgevormd<br />

volk zelden bezig , om hunne vorderingen aan anderen<br />

medetc;'celen , of die van anderen te ontkenen<br />

het tracht zyne eerfte behoeften in zich zeiven te ver-<br />

Vullen , en 'er moeten eeuwen vcrloopen , eer het<br />

Wysgecrcn of Natuurkundigen uitzendt, om deszelfs<br />

kundigheden of die van zyne nabuuren te vermeerderen.<br />

Mms Maar


542 HET GEVOEI EN VAN DEN HEER BAIU.Y OVER DEN<br />

Maar bêhalven dit; denationaale hoogmoed, die elk;<br />

Volk der waereld , maar in 't byzonder de volkeren,<br />

van Afiën zo zeer eigen is , was voor deszelfs aloude<br />

bewooners een onoverkomclyke hinderpaal voor het<br />

onderling mededeelen hunner begrippen en kundigheden.<br />

Het is deeze trotschheid, die hun den weg ter<br />

verkeering met andere Natiën beftendig affnydt, deeze<br />

doet hun elk ander volk te veel verachten, om Ier iets<br />

van overteneemen , en aan den anderen kant hunne<br />

godsdienstige en natuurkundige weeteufchappen zo<br />

hoog waardeeren , dat geen vreemdeling toegang tot<br />

dezelven heeft. De Chineezen gaan in hunne trotschheid<br />

zo verre , dat zy alle volkeren der aarde eenöogig<br />

noemen, terwyl zy hunne Natie alleen het voorrecht<br />

toeeigenen van uit twee oogen te zien. Men kent dc<br />

godsdienftige verborgenheden der Egyptenaaren , en.<br />

die der Grieken, tot welker ontdekking gcene anderen<br />

, dan de Priesters en de ingewydden wierden toegelaaten.<br />

Deeze agterhoudendheid was een ondoordringbaar<br />

ftaketfel, waardoor de onderlinge mededeciing<br />

der begrippen, gebruiken en kundigheden beftendig<br />

belet wierd.<br />

Doch 't was deeze nationaale hoogmoed niet alleen,,<br />

die de gemeenfehap der volkeren van Afiën met elkander<br />

verhinderde ; de natuur zelve had hun op een<br />

aanmerkelyke wyze van een gefcheiden. Hy dwaalt,<br />

die zich de volkeren van Afien voorftelt, onder die<br />

betrekking , die de Europeanen tot elkander hebben.<br />

Daar genoegzaam alle de landen van Europa fterk bewoond<br />

zyn , kan men dcszelfs inwooners als één<br />

volk, onder den naam van Europeanen, befchouwcUo<br />

De landen grenzen onmiddclyk aan elkander , en de<br />

bewooners kunnen elkander, om zo te fpreeken, van 't<br />

eene.


ip.ORSPR. DER WETEN5CH. EN DE VOLK. VAN AS1EN. 543<br />

eenc land in het andere de band geeven; en nogtbans<br />

heeft 'er by de volkeren van Europa , in veelen opzichte<br />

, zulk een onderfcheid' van begrippen en gebruiken<br />

plaats , dat men daaruit byna tot een afzon-,<br />

derlyken oorfprong van elk volk op zich zelf zou befluiten,<br />

Men bedenke Hechts, hoeveel moeilykheid<br />

de invoering van den Gregoriaanfcheu Almanach heeft<br />

ontmoet; deeze noodzakelyke verbetering, door Paus<br />

Grcgru-ius den XIlTde ontworpen, werd, om dat ze van<br />

een Paus kwam , doör de • Proteftanfche Staaten, uit<br />

godsdienftig vooroordeel, lang verworpen, en 'er verliepen<br />

byna twee eeuwen, eer dezelve algemeen in<br />

Europa wierd aangenomen.<br />

Maar veel aanmerkelyker zyn deeze hinderpaalen in<br />

Afien , daar de volken door onbegrensde zandwoes-.<br />

tynen en onbeklimbaare gebergten van elkander zyn<br />

gefcheiden; daar een brandende zon, gloeijendc wildernisfen,<br />

woeste rovers en wilde dieren, de reizen<br />

moeijelyk en gevaarlyk maaken ; zeer verfchillende van<br />

pnze beftraatte wegen , waar langs men , tusfehen<br />

reijen van boomen , fchier van de hoofdffad van %<br />

eene Ryk naar die van een ander kan reizen; een Indiaan<br />

, in Europa reizende , zou zich verbeelden een<br />

wandeling voor zyn vermaak te doen, en alle nachten<br />

op zyn eigen bed te llaapen.<br />

De agterhoudendheid van veelen der Aüatifche volkeren<br />

bevordert deeze vervvydering door de natuur<br />

gevormd. De ingang in China is verbooden, men mag<br />

niet verder komen dan de Havenlteeden ; om tot Peking<br />

doortereizen , moet men Chinees , Jefuit of Afgezant<br />

zyn ; voeg hierby de gehechtheid, die alle de Afiaanen<br />

aan den godsdienst en de gebruiken hunner voorvaderen<br />

hebben, dan zal men moeten bekennen, dat<br />

(5e


544 HET GEVOELEN VANDEN HEER BALLLY 0VER DEN<br />

de overeenkomst , die wy tusfchen hen in zo veelen<br />

opzichte hebben waargenomen, geenszins aan een opzettelykc<br />

mededeeling is toetefehryyen.<br />

En langs welk eenen weg zou deeze mededeeling<br />

gefchied zyn ? Door gewoone reizen , door den oorlog,<br />

of door den koophandel? Wat het eerlte betreft,<br />

men weet dat de volkeren van Alïen in het algemeen<br />

niet zeer gefchikt zyn , om wysgeerige of natuurkundige<br />

reizen te onderueemen. Dit blykt uit den (laat<br />

der Oosterfche Geographic , die zeer bekrompen is;<br />

die der Indiaanen ftrekt zich naar 't oosten niet verder<br />

dan tot China uit, en zy kennen geen land van 't zuiden<br />

naar 't noorden, dan van Ceilon tot aan 'tCaukafisch<br />

gebergte. De Chincefche Aardbefchryvers betoqnea<br />

nog grooter onkunde , zy maaken de aard?<br />

tot een vierkant vlak , en plaatfen China in het midden<br />

, terwyl zy de nabuurige volkeren, als by geval,<br />

op de randen van de kaart werpen, onder den naam<br />

van monfterachtige menfehen , van reiizen en dwergen<br />

, een blyk dat zy 't geluk hebben gehad, , van<br />

Biets met hunne nabuuren te doen te hebben, maar<br />

tellens een bewys, dat zy 'er geene kundigheden van<br />

hebben overgenomen , want men behoort toch met<br />

de lieden, die ons verltand verlichten, een weinig be-,<br />

kend te zyn , ten minften genoeg , om ze niet voor<br />

nionfters , dwergen of reuzen te houden.<br />

Wat den oorlog betreft, wanneer deeze dienen zal<br />

om gebruiken of kundigheden van 't eene volk aan<br />

't ander mcdetedeelen , dan moet zulks gefchieden<br />

door den overwinnaar aan den verwonneling , doch<br />

men vindt in de gefchicdenisfen der Chineezen, Perzen<br />

of Indiaanen geen bericht, dat ooit een deezer volkeren<br />

dpor het ander is ten ondergebragt. De weinige


ÖORSPR. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 545<br />

oorlogen , die nu en dan onder hun gevoerd zyn,<br />

hebben minder de gedaante van geregelde veldtochten<br />

, dan van fchielyke invallen , waarby de partyen<br />

aan elkander genoegzaam onbekend kunnen blyven,<br />

ten minden wat hunne gevoelens en wetenfchappen<br />

betreft. De bewooners van Indien zyn altyd een<br />

vreedzaam volk geweest, en de Chineezen fchynen<br />

hunne meeste invallen van den kant der Tartaaren te<br />

hebben verduurd; althands wy vinden geen voetfpoor<br />

in de gefchiedenis van eenigen oorlog onder de bewooners<br />

van Aliën , die gelegenheid kan [gegeeven<br />

hebben , om hunne kundigheden en begrippen aan<br />

elkander medetedeelen.<br />

Het eeniglte , dat ons dan overblyft, zyn de reizen<br />

die voor den koophandel ondernomen zyn, en deeze<br />

zouden het best gefchikt zyn geweest om eene mededeeling<br />

van denkbeelden onder de volkeren van Afiën<br />

te bevorderen , wanneer de ondervinding niet geleerd<br />

.had, ckit de geest van wysgeerige en natuurkundige<br />

waarneeming zelden met die van den koophandel gepaard<br />

gaat. Doorgaans dienen de reizen van den<br />

koophandel, niet om denkbeelden tegen denkbeelden,<br />

maar om thee en zyde tegen goud te verwisfelen. En<br />

om te oordeelen over den invloed, die de koophandel<br />

der volkeren op elkanders begrippen , wetenfchappen<br />

en gevoelens heeft, behoeft men Hechts de ondervinding<br />

te raadpleegen. Onze kooplieden hebben<br />

China en de Indien van hunne waaren ontlast, maar<br />

zy hebben hun niet wyzer gemaakt, noch geene dier<br />

volkeren heeft zich verwaardigd onze kundigheden<br />

overteneemen. Onze Indifche Compagniën hebben<br />

noch China noch Coromandel verlicht. De Rusfifche<br />

vloot heeft Europa omgezeild, maar wy vinden niet<br />

dat


546 HET GEV. VAN DENHEER BAILLY OVER DEN 2NZ' 0<br />

dat zy ergens de griekfchc kerkgebruiken heeft ingevoerd.<br />

Hetgeen in onze dagen niet gebeurt , is ook<br />

in de oudheid niet gebeurd, omdat en de memehen<br />

fcn de hiaderpaalcn akyd dezelfde zyn geweest.<br />

Uit hetg een ik tot dusverre gezegd hebbe , blykt<br />

genoegzaam , dat de overeenkomst, die wy, in zo<br />

veele gevallen , tusfehen de aloude bewooners van<br />

jSfien hebben waargenomen, geenszins het gevolg van<br />

een opzettelyke of toevallige mededeeling kan zyn<br />

geweest. Nu ftaat ons te onderzoeken , of deeze<br />

overeenkomften in de natuur van den mensch zyn gegrond<br />

, en indien dit ook blykt niet mogclyk te zyn, dan<br />

blyft ons niets overig, dan den grond van deeze ovcreenkomltcn<br />

in een gemeenfehappelyke afkomst dier<br />

volkeren, van een en dezelfde oude natie te zoeken.<br />

Thands gebiedt mynbeltek my aftebreeken. Tot dus<br />

verre heb ik den korten inhoud der vyf eerfte brieven<br />

van den lieer BAXLLY voorgedraagen, en ik durf my<br />

vleijen , dat die van de vyf overigen de oplettendheid<br />

niet minder zal verbinden. De ftoute Hellingen<br />

van onzen Schryver, en de zonderlinge en verrasfende<br />

wyze , waarop hy dezelve onderiteunt , houden<br />

onze weetlust gaande, en verdienen onze verwondering;<br />

fchoon ik gaarne erkende , dat in veelen van<br />

dezelven meer weelig vernuft dan bedaard oordeel<br />

doordraait , en dat ik voor my de ernftige verdediging<br />

van zyn geheel Systema niet gaarne zoude<br />

overneemen.<br />

è<br />

S.<br />

OVER


OVER DE ZEDELYKE NATUUR VAN DEN<br />

MENS CH.<br />

54?<br />

*W"y hebben liet vermogen , zowel om in het algemeen<br />

het verband tusfchen oorzaak en uitwerkfel te<br />

begrypen, als ook in 't byzonder de gevolgen onzer<br />

daaden, het zy dan uit vorige ondervindingen of doof<br />

overleg , vooruittezien of ten miiifcen waarfchynlyk<br />

optemaaken. Schoon wy ook niet altyd deeze gevolgen<br />

bepaald kunnen opgeeven, zullen wy echter derzeiver<br />

gelleldheid , of zy goed of nier goed zyn , in<br />

't algemeen kunnen wceten. Hierom richten wy ook<br />

onze daaden in naar de gevolgen , die wy daarvan<br />

verwachten , waarby wy zekerlyk dwaalen kunnen ,<br />

wanneer wy de afgelegene gevolgen over het h»ofd<br />

zien, of alleen op ons, en niet tevens op den invloed,<br />

over het geheel, acht liaan.<br />

Op dit vermogen van onze daaden, uit hoofde van<br />

dit ingezien verband met derzelver gevolgen, voorteneemen<br />

of natelaaten, berust de inwendige of zedelyke<br />

vryheid van den mensch. De uitwendige vryheid<br />

bcltaat daarin, dat men door geen uitwendig geweld<br />

tot iets genoodzaakt wordt. Burgerlyke of politieke<br />

vryheid is , wanneer de burger alleen aan de wetten<br />

van den Staat, en niet aan den willekeur van een<br />

enkelen of eenige perfoonen gehoorzaamt. Hier<br />

fpreekenwynu van dezedelyke vryheid, waar door wy<br />

uit eigen werkzaamheid, naar ons inzicht in het verband<br />

der daaden en gevolgen, befluiten. Wanneer het<br />

onmiddelbaar zinnelyk vermaak of weerzin ailecn een<br />

daad voortbrengt , dan handelen wy niet als vrye<br />

tenfchen, maar als flaaven der zinlykheid, die niet<br />

Of


54$ OVER DE ZEDELYKE NATUUR<br />

op de toekomflige gevolgen zien , fchoon wy ze als<br />

redelyke wezens erkennen kosten. Ook beneemt<br />

ieder levendige en hevige gemoedsbeweging ons het<br />

gebruik der vryheid in een grooter of kleiner graad.<br />

Zelfs vermindert de overreding het gebruik der vryheid<br />

by onze daaden, omdat wy ons daarby meer door<br />

de neigingen en inzichten van een ander, dan door ons<br />

eigen overleg laaten leiden.<br />

Als vrye perfoonen kunnen ons onze daaden niet<br />

toegcreekend worden, dan inzoverré wy de gevolgen<br />

daarvan geweetcn hebben , of ten minden ze hadden<br />

kunnen weeten en bëoordcelen. Wy zyn niet genoodzaakt<br />

de bekooringen der zinnen, de drift der hartstochten,<br />

de ftem der verleiding te volgen. Wy kunnen<br />

onze reden gebruiken, den drang der begeerte of<br />

afkeer wederftaan , wy kunnen het weeten, dat 'er<br />

een natuurlyke orde is, welkers wetten door ons, uit<br />

hoofde van het aigemeene welzya, moeten in acht genomen<br />

worden, en waarop wy ons ook tegen anderen<br />

beroepen. Een moeder neemt het licht weg , waar<br />

het kind naar grypt: onze reden kan ons van de fchadelyke<br />

voorwerpen onzer begeerte afhouden, en voor<br />

het gevaar waarfchouwen , eer wy te zwak worden<br />

om ze te overwinnen ; zy kan ons leerefl , hoe wy<br />

ons eigen welzyn met dat van onze evenmehfehen<br />

moeten vereenigen. Onze voortellingen hangen niet<br />

alleen van uitwendige omflandigheden , maar ook van<br />

ons zeiven af, en dus ook de belluiteu, diewy, ingevolge<br />

deezer voorftellingen , neemen. Want wy hebben<br />

het vermogen om onze aandagt te bepaalcn , en<br />

wel byzonderlyk op gewigtige voorwerpen te vestigen.<br />

Onze vergelykingen , opmerkingen en bei!uiten<br />

zyn geene zinnelyke gewaarwordingen , maar daaden<br />

van


V A N D E N M E N SC li, j^p<br />

van ons denkingsvermogen , waarby wy zelfs werkzaam<br />

zyn. liet komt gevolgelyk zeer veel, dikwils<br />

alleen op ons zeiven aan, dat wy de dingen in de waercld<br />

wel beoordeelen , en naar dezelven onze daaden<br />

«richten.<br />

Daar intusfehen de reden dikwils te zwak is, om<br />

de ziulykheid of hartstochten te wederftaan - en de<br />

baatzuchtige driften dikwils tegen de natuurlyke orde<br />

aanwerken, zo moeten de wetten , door zeker bedreigd<br />

kwaad, aan de zinlykheid en het eigenbelang een tegenwicht<br />

, en ook wel , in zekere gevallen , aan<br />

liet niet genoeg erkende goede, door belooningen, een<br />

overwicht geeven. De wetten werken over 't algemeen<br />

op den wil door beweegredenen, en behandelen den<br />

mensch, als een wezen, dat zedclyke vryheid heeft.<br />

Zyn zy rechtmaatig en noodzakelyk of nuttig , dan<br />

verdragen zy zich volkomen met de burgerlyke vryheid,<br />

omdat de redelyke mensch reeds vrywillig dat<br />

geene betrachten moet, wat tot bewaaring der aigemeene<br />

orde in de menfehelyke maatfehappy en in 'f<br />

byzbilder in den burgerftaat, waartoe hy behoort,<br />

noodzakelyk of nuttig is.<br />

Door de vryheid van onzen wil zyn wy zedelyke<br />

Wezens , dat is zodanigen , die in hunne daaden niet<br />

door een blinde drift geleid worden, of ten minden,<br />

zich niet laaten wegfleepen. Want zeden beteekent<br />

in 't algemeen ons vry gedrag ten opzichte van de<br />

grouddellingen, door welken het beduurd wordt. De<br />

zedelyke of moreele natuur van den mensch is het<br />

kortbegrip der bekwaamheden, waardoor hy, als een<br />

zedelyk wezen , met inzicht van de gevolgen zvn.T<br />

daaden, zich kan gedragen. Hiertoe behoort duA<br />

ook het vermogen, van zedelyke denkbeelden en cor«<br />

WVSCES. V. D. Nu Au.


550 OVER DE ZEDELYKE NATUUR.<br />

deelvellingen over de gefteldheid der dingen , dat is',<br />

over hunne rechtmatigheid of onrechtmatigheid, hunne<br />

overeenftemming met de orde of ïtrydigheid met dezelve<br />

, hunne fchoonheid of leelykheid , te vormen.<br />

By de menfehelyke daaden hebben wy op twecderlei<br />

dingen te zien; vooreerst , welke gevolgen zy zowel<br />

voor den daader als voor anderen hebben, ten<br />

tweeden, welke gevoelens de daader aan dezelven hegt.<br />

Een daad kan op zich zelve en ook in zyne gevolgen<br />

voordeelig zyn, doch, wanneer zy uit geen goed beginzel<br />

ondernomen wordt, kan zy niet zedelyk goed<br />

genaamd worden. Even zo kan iemand uit een goed<br />

beginzel een kwaade daad doen. By een morcele goede<br />

daad moet dus beide, namelyk het natuurlyk voordeelige<br />

derzelve met gunstige gevoelens voor anderen , of,<br />

wanneer zy niemand buiten ons raakt, met een juiste<br />

kennis van hetgeen ons nuttig is, verbonden zyn.<br />

Wy hebben by onze daaden, voor alles, de bevordering<br />

van ons eigen ,welzyn ten oogmerk. Dit is<br />

in 't algemeen natuurlyk en rechtmaatig. Het zou<br />

eene aigemeene traagheid en wanorde te weeg brengen<br />

, wanneer een ieder , met ter zyde Helling van<br />

de zorg voor zich zeiven , het welzyn van anderen<br />

bevorderen moest. Ook kunnen wy anderen<br />

niet eens behulpzaam zyn , wanneer wy verzuimen<br />

willen, de daartoe nodige volkomenheden en middelen<br />

ons eigen te maaken. Doch wy bedriegen on3<br />

menigmaal in onze voortellingen van de middelen tot<br />

ons geluk. Gemeenlyk zoekt men het in het genot<br />

der zinlyke vermaaken, in het bezit van de gemak»<br />

ken deezes levens, in magt, rangen aanzien. Zonder<br />

deeze uitwendige goederen van de middelen tot ons<br />

geluk uittelluiten , moet men echter daarby wel op*<br />

mer-


V A N DEN MENSCH, ^<br />

merken, dat zinnelyke veramken ligt door overmaat<br />

gevaarlyk worde a, dat zy den geest vermoeijen , en<br />

«onze krachten nooit verhoogen, maar wel afmatten,<br />

•of zy moesten tevens den geest op eene aangenaaane<br />

wyze bezig houden, gelyk in 't byzonder by de<br />

•Muziek plaats heeft. ïn 't algemeen ftellen de menfchen<br />

zicli deeze uitwendige goederen al te gewichtig<br />

voor. Doch het is ongelukkig, zyn geluk te willen<br />

gronden op iets dat niet in onze macht ftaat,<br />

By alle uitwendig geluk is een mensch ongelukkig,<br />

wanneer hy., om de laage vermaaken der zinnen, de<br />

hoogere geneugten, waarvoor zyn natuur vatbaar is,<br />

van de hand wyst, wanneer hy, door onvcrfchillig-<br />

'heid, verzadigingen verveeling geplaagd, nietswaardige<br />

tydverdryven najaagt. Het bezit van uitwendige<br />

goederen moet, wanneer het hem gelukkig zal maafcen,<br />

met perfoneele volkomenheden verbonden zyn.<br />

Men kan ze zelfs, zonder zekeren graad van verftand<br />

en doorzicht, niet eens ten goede gebruiken. Matigheid<br />

moet de wacht houden over derzelver genot,<br />

gezelligheid moet ze veredelen , en welwillendheid<br />

derzelver gebruik bellieren. Men moet nog altyd een<br />

hooger doel, dan zinlyke verlustigingen, voor oogen<br />

hebben. By het fynst verzonnen en voorzichtigst genot<br />

zal men toch op den duur verveeling en tegenzin<br />

suiet vermyden kunnen. De ontbeering van overvloed<br />

en uitwendige voorrechten is daarom nog geen reden,<br />

om iemand minder gelukkig te achten. Het komt<br />

•maar alles op den toeftand der ziele aan. Wie door<br />

werkzaamheid in den hem aangewezen ftand zich nuttig<br />

weet te maaken, die het behoorlyk doorzicht<br />

Jieeft, dat hy in zyne omftandigheden nodig heeft ,<br />

•eerlykheid en moed bezit, om zich zelf te regeeren en<br />

Nn 2 fes


55^ OVER DE ZEDELYKE WATUUR<br />

het overtollige weet te ontbeeren , die is in ieder le­<br />

vensdaad gelukkig.<br />

Wy vinden in ons zeiven eene zuivere en genoeg*<br />

zaame bron van vermaak , wanneer wy de ons verleende<br />

krachten en bekwaamheden behoorlyk oefenen<br />

en aanwenden. Werkzaamheid is reeds op zich zelve<br />

, zonder uitzicht op het daarmede bedoelde, aangenaam.<br />

Dit is een zeer weldaadige inrichting onzer<br />

natuur. Luiheid is een ziekte der ziel. Het is zelfs<br />

geen geluk niets te doen te hebben; veel beter is het,<br />

zyn dagelykfch beftaan met moeite te verwerven, dan<br />

in overvloed naar tydverdryf te fmachten. Onze<br />

natuur vordert eene nuttige werkzaamheid. Tyd*<br />

tèrdryven zyn als uitfpanningeii weldaadig ; als een<br />

beftendige bezigheid vermoeijen zy en maaken ons<br />

flegtcr. Wy verfchaflen ons alsdan alleen een wezenlyk<br />

vermaak, wanneer wy ons met de uitvoering van<br />

nuttige en edele oogmerken bezig houden. Wy onderhouden<br />

ons nooit beter, dan wanneer wy de plichten<br />

van ons beroep volbrengen , of iets ten aigemeene<br />

nutte doen , waartoe ons onze (land vordert en bekwaam<br />

maakt.<br />

De bezigheid van ons vcrftandelyk vermogen , byzonder<br />

wanneer de nieuwsgierigheid door eigen kundigheden<br />

wordt opgewekt, is ons buitengemeen aangenaam.<br />

De wetenfchappen, wanneer zy behoorlyk<br />

bearbeid worden, zyn op menigvuldige wyzen nuttig.<br />

Doch zy kunnen (legts voor weinige perfoonen een<br />

hoofdbezigheid zyn, daar de behoeften des levens zo<br />

menigcrleien arbeid , tanden en ambachten vorderen.<br />

Nuttige werkzaamheid is beter dan werkelooze wetenfchap.<br />

Intusfchen moet een ieder, zo veel zyne om-<br />

Handigheden toelaaten, zyn verftand met nuttige kundig-


V A N D E N M E N S C H . 553<br />

digheden zoeken te verryken. Behalven de zodanige,<br />

die hem tot zyn ambacht, kunst of beroep onmiddelbaar<br />

nodig zyn , behoort hiertoe alles , wat hem tot een<br />

redelyk gedrag nodig is , wat hem voor bygeloof,<br />

dwaasheden en ondeugden bewaaren, wat hem in de<br />

betrekkingen van zynen burgerlyken Hand tot onderwys<br />

{trekken , hem met de voortrellyke inrichtingen<br />

der waereld bekend maaken, en hem tot eene verftandige<br />

, doch ook inwendige vereering van den eerfteu<br />

Stichter en Regeerder der waereld leiden kan. Het is<br />

een groot voorrecht der Christenftaaten, dat 'er openbaare<br />

fchoolen zyn opgericht, waardoor ook zodanige<br />

menfchen, wier omltandigheden het voor hun onmogelyk<br />

maaken, dat zy zich zeiven kundigheden verfchalfen,<br />

een gefchikt onderwys bekomen kunnen.<br />

De bezigheid en oefening onzer vermogens is buiten<br />

twylfel een der oogmerken by de inrichting der Natuur.<br />

Alle uitwendige goederen moeten wy ons door<br />

nadenken en infpanning onzer krachten vcrfchalfen ,<br />

daar het integendeel de dieren vergund is, alles wat<br />

zy nodig hebben, benevens de middelen om bet te<br />

behouden, zich zeiven te verfchalfen, zonder dat zy<br />

iets door nadenken uitvorfchen , of het een of ander<br />

behoeven uittevinden. De bekoorlykheid , die<br />

eene niet gantsch gedachtelooze bezigheid heeft , is<br />

nog een opbeurend middel te meer tot de oefening onzer<br />

vermogens. Wy handelen dus overeenkomltig<br />

onze natuur, wanneer wy, zo veel mogelyk, alle onze<br />

vermogens tot nuttige einden bezig houden, waarmede<br />

ook zodanige werkzaamheden beltaan kunnen,<br />

die tot eene aangenaame uitfpanning , zonder nadeel<br />

van edeler oogmerken, dienen kunnen. ><br />

Schoon wy voor alles ons eigen welzyn zoeken ti<br />

Nn 3 fc*


554 OVER ZEDELYKE NATÏTURt<br />

bevorderen,.is toch de eigenliefde niet geheel en alleen<br />

de dryfveder onzer daaden. Wy zyn ook gefchikt,<br />

©m in het wclzyn van anderen een belangeloos vermaak<br />

te vinden , en het, zonder inzicht van ons eigen<br />

voordeel, te bevorderen. Men vindt ook wel voorbeelden<br />

van 't tegendeel ; doch men zal bemerken ,<br />

dat menfehen, die nydig , twistgierig , bedriegelyk,.<br />

of in 't algemeen vyandig gezind zyn, door zeer woelige<br />

hartstochten geplaagd worden , en niets minder<br />

dan gelukkig zyn. Ieder onbedorven mensch zal, by<br />

het verhaal van wreedheden en gruwelen , zelfs van<br />

de zodanige die in aloude tyden en verafgelegen lauden<br />

gepleegd wierden , van droefheid en afkeer vervuld<br />

worden , ten bewyze, hoezeer in de daad deezeuitbarstingen<br />

eener woeste hartstocht en vertooningen,'<br />

van eenen verwilderden inborst met de menfehelyke<br />

natuur ftrydig zyn. Ook bewyzen veele nog<br />

ruuwe volken, door hun goedaardig gedrag jegens<br />

vreemdelingen , indien deezen zeiven geen aanleiding<br />

geeven om hen als vyanden te doen befchouwen , hoe<br />

zeer de dienstvaardigheid eene verlustigende werkzaamheid<br />

verfchaft. Wy fpreeken met lof, zonder<br />

dat wy 'er voor ons eenig voordeel van hebben, van<br />

daaden die tot nut van 't algemeen ftrekken , en des.<br />

te fterker, hoe meer wy van de zuivere en weldaadigeinzichten<br />

van den daader overtuigd zyn, en hoe duurder<br />

zy hem te ftaan kwamen. Deeze goedkeuring,<br />

die wy aan een edele belangelooze daad geeven, is<br />

van eeu gantsch anderen aart, dan de bewondering<br />

van nuttige uitvindingen of aangenaame kundigheden.<br />

Zelfs de baatzuchtige kan niet nalaaten de proeven van<br />

edelmoedigheid in anderen te bewonderen , ook wanneer<br />

hy geen vermogen ter navolging in zich befpeurt..<br />

fel


V A N D E N M E N S C H . 555<br />

In de laatftc uitren van ons leven is men zeer dikwils,<br />

op de tederfte en yverigfte wyze , bezorgd voor de<br />

belangen onzer naaste bloedverwanten, van welken wy<br />

toch geen nut of dienst meer te wachten hebben.<br />

By de bewyzen ter ftaaving van eene ons door de<br />

Natuur ingeplante liefde jegens onze evenmenfehen,<br />

voege men nog de gezellige zucht, die den band tusfchen<br />

ouders en kinderen , tusfehen echtgenooten<br />

bloedverwanten en vrienden , tusfehen goede heeren<br />

en goede dienstbooden , tusfehen den welgezinden<br />

burger en den ftaat, tusfehen een braaf vorst en zyne<br />

onderdaanen is. Hier mengen zich zekerlyk byoraftandigheden<br />

onder , die onze deelneeming aan den<br />

toeftand van anderen begunltigen. Doch de gezellige<br />

liefde behoeft ook van de eigenliefde niet onafhangkelyk<br />

te zyn. De vaardigheid om in de welvaart van anderen<br />

genoegen te vinden, heeft hier, om zo te fpreeken,<br />

flegts wortel te vatten. Alles, wat haar bevordert<br />

, ook ten opzichte van ons zeiven, is een uitmuntende<br />

inrichting onzer Natuur. Wy gevoelen in ons<br />

de behoefte, om ons aan anderen medctedeelen. Op<br />

een woest eiland zou een tam dier ons een onwaardeerbaar<br />

gezelfchap zyn. Doch gezelligheid kan zonder<br />

genegenheid geen plaats vinden. De dankbaarheid<br />

voor verkregene weldaaden of dienstbetooningen verbindt<br />

den geenen , dien zy beweezen zyn, met den<br />

weldoener en den vriend. En van den anderen kant<br />

wordt ook hy, dien wy op de eene of andere wyze<br />

onzen dienst bewezen hebben , ons lief en dierbaar.<br />

Want zelfs levenlooze zaaken of dieren worden ons<br />

door de zorg , die wy voor dezelven gedragen hebben<br />

, aangenaam, zonder uitzicht op eem'g voordeel<br />

dat zy ons mogten aanbrengen. Ieder gezicht van<br />

Nn 4 vra-


troffen te worden. Door de befchaaving van dit ver-<br />

«logen moest hy tot het aigemeene welzyn medewer-<br />

(Kil en zelfs liet edelftc geluk genieten, Wy


VAN D F. N tt E N S C II. 557<br />

Wy kunnen, volgens deeze befchouwingen, het vol­<br />

gende als de algemeende wet van ons gedrag vast-<br />

dellen.<br />

Zoek u en uwen toedand altyd volkomener te maaken<br />

; doch zo , dut met het ftreevén naar uw eigen<br />

welvaaren de bevordering van het gemeene welzyn<br />

verbonden is; en bcl'chouw deeze pooging om het gemeene<br />

welzyn te bevorderen, als de beste oefening<br />

en volmaaking uwer edelfle vermogens.<br />

De opvolging van deeze wet verheft de menfehelyke<br />

natuur tot haare hoogde waarde, brengt haar in overeenflemming<br />

met de geheele overige Natuur, en geeft<br />

de aangenaamde hoop tot eene volkomener oefening<br />

onzer vermogens, na ons affcheid uit deeze waereld.<br />

Wy zullen liet dus voor een Natuurwet te houden<br />

hebben, welkers nakoming ons zeker gelukkig maakt,<br />

of ten minden de fmartelyke lotgevallen, die ons overkomen<br />

, veraagt, en dandvastig helpt draagen. Zelfs<br />

degeenen, die het voor zich zeiven niet als een zedelyke<br />

wet erkennen willen, moeten echter wenfehen,<br />

dat anderen ze daarvoor erkennen, of zy moeden denken<br />

dat zwaard en geesfel beter zyn dan zedelyke<br />

vryheid. Zekerlyk wordt de zucht van goedhartigheid<br />

dikwils door eigenbaat en vyandelyke neigingen onderdrukt<br />

; doch daaruit volgt alleen, dat deeze zucht<br />

een tedere plant is , die op Wti ongundigeu grond of<br />

door ruuw weder ligtelyk derft. Zy is, even als alle<br />

onze bekwaamheden, zekere aanleg, die zich niet by<br />

ieder mensch ontwikkelt, en nog minder by allen tot<br />

volkomenheid geraakt.<br />

Doch is dan by de menfehen alles flegts aanleg,<br />

niets voltooid ? Overal, waar wy onze oogen wenden<br />

, js volkomenheid. De myt is in haar foort vol!<br />

Nn 5


55S OVER. DE ZEDELYKE NATUUR<br />

komen, en het eerfte wezen op den aardbodem, de<br />

heer der dieren en planten, zugt onder duizend behoeften<br />

en rampen ! Tot vergrooting van zyn onheil heeft<br />

hy een denkbeeld van een volkomenheid, ziet wat hy<br />

zyn of toch worden kan, en mag'er echter hier niet op<br />

hoopen. Hy heeft de bekwaamheid om ziek kundigheden<br />

te verwerven, vindt 'er vermaak in , doch deeze<br />

kundigheden zyn blykbaar veel te uitgeftrekt voor<br />

zyne behoeften, en echter is hy 'er nog niet mede te<br />

vreden, maar kwelt zich zeiven om voorwerpen natevorfcheu<br />

, die hy niet begrypen kan. En heeft hy<br />

zich op zyn best met inzichten verrykt, dan zinkt hy<br />

in de duisternis van het graf, en laat op zyn hoogst<br />

zyne kundigheden als een erfdeel voor de nakomeling-<br />

Ichap na. Even zo , of nog veel erger is het met<br />

andere vaardigheden gelegen, die zich de mensch met<br />

veel moeite verwerft. Maar nog meer; wat helpt de<br />

edelfte aanleg zyner zedelyke natuur voor den korten<br />

tyd van de geboorte tot aan het graf? Zy zou ons<br />

zeer gelukkig maaken, indien zy by alle menfehen tot<br />

rypheid kwam ; doch wat ware alsdan het ftervcn,<br />

zonder verder uitzicht, eene onbegrypclyke wet der<br />

Natuur? Het zou hetzelfde zyn als den boom in zynen<br />

fchoonften bloei omverhouwen. Doch nu ontwikkelt<br />

zich deeze aanleg by zeer veele menfehen of<br />

in 't geheel niet, of flegts zeer zwak. Opvoeding,<br />

ftaatsconftitutie , de ftrengheid der armoede en de<br />

druk van zwaaren arbeid verflikken den kiem der edelfte<br />

neigingen; en het doel, dat wy in de overeenftemming<br />

der gezellige zucht dachten te ontdekken , verdwynt.<br />

Nog meer! Men befchouwe de vreesfelyke<br />

uitbarftingen der menfehelyke driften, die dikwils veel<br />

grooter verwoestingen aanrechten dan de fchriklyke<br />

voor-


VAN DEW tJES.SCa 559<br />

roorvaïïen in de Natuur. De gefchiedenis weet bykans<br />

niet te verhaalen dan oorlogen, opdanden , verwoestingen<br />

en gruwelen. Zy, die de vaders van hunae<br />

volken zyn moeiten, zyn maar al te dikwerf dc<br />

zodanigen geweest , die door hunne heerschzucht,<br />

begeerte om hun ryk te vergrooten, hebzucht, verkwisting<br />

en zinlyke buitenfporigheden , armoede en<br />

ellende over veele duizenden gebragt hebben. Welk<br />

eengeesfel is reeds van ouds de woede des oorlogs voor<br />

het menfchelyk gedacht geweest ! Welke onmenfche»<br />

lykheden hebben het bygeloof, dweepery en zucht<br />

van vervolging niet begaan ! Hoe weinig is tot dus<br />

verre de heerfchappy deezer monders verzwakt ï<br />

Onder welke verdrukking heeft niet altyd het grootde<br />

deel van het menfchelyk gedacht geleefd 1 Hoe veele<br />

ongerechtigheden en onderdrukkingen blyven in het<br />

burgerlyk leven, zelfs onder de beste regeering, ongedraft<br />

I Zo wy niet over de grenzen van het tegenwoordige<br />

leven mogen heenzien , dan moeten wy bekennen<br />

, dat reden en vryheid droevige gefchenken<br />

voor de menschheid zyn , en dat het beter geweest<br />

ware, wanneer wy, by geringer verdandelyke vermogens<br />

, in plaats van de gevaarlyke vermogens der vryheid<br />

, zekere natuurdrift verkregen hadden, die ons 1<br />

juist dat geen maakte, wat wy zyn moesten, die ons<br />

allen op eene gelyke wyze aan de zegen uit de hand<br />

der natuur deel liet neemen , die alle die wanordens ,<br />

verdrukkingen en jammerlyke toneelen in ons tegenwoordig<br />

leven uit den weg ruimde , en ons zonder<br />

zorgen naar het graf leidde. Eenige beter gevormde<br />

en gelukkiger menfehen zouden zekerlyk by deeze inrichting<br />

verloren hebben,doch millioenen daarentegen<br />

hadden 'er by gewonnen. Zelfs het natuurlyk kwaad<br />

zou


t>6c OVER DE ZEDELYKE NATÜÜR VAN DEN MENSCH.'<br />

zou als dan veel geringer en verdragelyker zyn, het<br />

geen wy nu voor ons zeiven deels vergrooten, deels<br />

veel gevoeliger gewaar worden dan de dieren, die<br />

'er veel minder voor blootliaan en het gewoonlyk flegts<br />

een zeer korten tyd verdraages.<br />

Zullen wy zeggen, dat de mensch eene uitzondering<br />

in de natuur maakt; dat ieder dier en ieder plant<br />

juist dat geene bezit, wat tot zyn welzyn nodig is,<br />

niet meer en niet minder, en dat de mensch meer verkregen<br />

heeft dan hem nodig en nuttig is ? Of wenden<br />

wy liever het met traanen befproeide pog van de rampen<br />

der lydende menschheid naar die ftreeken, die<br />

aan geene zyde van den nacht des grafs fchemeren?<br />

Indien dit leven de ftaat der opvoeding is , waarin<br />

onze krachten eerst wortel vatten en haare eerfte vorming<br />

krygen moesten, dan is de raadfelachtige gefteldheid<br />

van ons leven op aarde opgehelderd.<br />

Het vervolg hierna.


A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N,<br />

NATUURKUNDE EN NATUURLYKE HISTORIE.


5Ö3<br />

C-EDACHTEN VAN DEN HEER HUFELAND OVER DE ON­<br />

ZEKERHEID VAN DE TEEKENEN DES DOODS, EN<br />

HET EENIGSTE ONBEDRIEGLYKE MIDDEL, OM<br />

ZICH VAN DESZELFS WEZENLYKHEID TE<br />

OVERTUIGEN EN HET LEVENDIG BEGRA­<br />

VEN ONMOGELYK TE MAAKEN.<br />

Een onzer beste Natuurkundigen, FONTANA, hield<br />

zich lang bezig met proeven over de irritabiliteit en<br />

duurzaamheid van delevenskragten. Met dit oogmerk<br />

droogde hy een hairworm, by het vuur, geheel in elkander,<br />

en na een half uur wierd dezelve echter in<br />

't water weder levendig. Een Raderdier, een foort<br />

van Polypus dat in het water leeft, leide hy een jaar<br />

lang in drooge aarde , liet het een gantfchen zomer<br />

door van de heetfte zonneftraalen uitdroogen, en vervolgens<br />

goot hy 'er weder water op; het duurde geen<br />

twee uuren, of het kreeg wedergeven en beweging,<br />

waarvan het een jaar lang geen het geringfte teeken<br />

gegeeven had. Een ander wierd op een fchyfjc van<br />

glas, geduurende den geheelen zomer, aan de hitte der<br />

zonne blootgefteld; het droogde zo te famen , dat<br />

men het niet dan voor een dropje drooge lym houden<br />

kost. Vervolgens druipte men 'er eenig water op, en<br />

ziet de lym begon weder te leeven en zich te beweegen.<br />

Wie kan deeze merkwaardige proeven leezen zonder<br />

verbaasd te Haan , of van de gedachte getroffen te<br />

worden, „ een dood uitgedroogd lichaam kan een jaar<br />

lang de vonken des levens onzichtbaar in zich omdragen<br />

! " Buiten zyn element gebragt, tot mumie uitgedroogd<br />

, zonder voedfel , ja , volgens oogenfchyn ,<br />

zonder eenigc werktuigen des levens, blyft hem echter<br />

deeze


564 BE ONZEKERHEID VAN<br />

deeze onbegrypclyke kracht getrouw by. Slegts een<br />

gefchikt middel van opwekking, het enkele gevoel van<br />

het gewoone clement is 'er nodig , en de (kapende<br />

kracht wordt weder wakker , de ineengekrompen<br />

werktuigen zyn weder vry en beweeglyk, en de doode<br />

lym is weder een levendig dier.<br />

Het fthynt dus dat de grensfeheiding tusfehen dood en<br />

leven op verre na niet zo bepaald en beflisd is, als<br />

men gewoonlyk denkt, en naar de gewoone begrippen<br />

van dood en leven verwachten kan. 'Er is een<br />

toeftand, die op gcenerhande wyze leven, doch even<br />

zo weinig dood genaamd kan worden; een toeftand,<br />

waarin niet alleen onze zinnen niet het minfte fpoor<br />

van leven kunnen ontdekken , maar waarin de levenskracht<br />

ook wcrkelyk (laapt , en zonder werkzaamheid<br />

, zonder invloed op het met haar verbonden<br />

lichaam is. - Het is bekend, dat het zinnelyke<br />

beeld des levens of ook mogelyk dcszelfs oorfprongkelyke<br />

(tof, het vuur , in een vryen , doch. tevens<br />

ook in een gebonden, toeftand beft aan kan; het hout,<br />

dat wy riu koud en dood in de hand neemen , kan<br />

door het kleinfte vonkje in vuur en vlam gezet worden<br />

; men kan dit weder blusfehen, dat is , de vuurftof<br />

weder in zynen voorigen ftaat van werkeloosheid<br />

herftellen , en de kool zal nu dit onzichtbaar gebonden<br />

vuur , deeze vatbaarheid om weder te ontbranden,<br />

veele jaaren lang behouden, tot dat de tyd haare<br />

beftanddeelen (loopt. Even zo fchynt het met het<br />

leven te zyn. De vlamme des levens , dat is, zyn<br />

vrye werkzaame toeftand kan ontbrceken, en echter<br />

kan de ftoflë des levens nog in ryke maate voorhanden<br />

zyn ,• fteeds bereid , om weder vlammend en<br />

werkzaam te worden , zodra het bindingsmiddel ge-<br />

flaakt 3


DE Ï E E K E N E N DES DOODS. $>$<br />

fl.iakt , of de üaapende kracht op zodanige wyze<br />

wordt opgewekt, dat zy zeifs deezen tegenftand overweldigt<br />

en zich vrymaakt. Ieder ei, ieder zaadkorn<br />

is hiervan een bewys. Het behelst reeds in zich de<br />

gatitfcke levenskracht van een toekomltig wezen;<br />

doch deeze Üaapt nog , zy is nog gebonden ; men<br />

gceve haar warmte en vochtigheid , en zy zal oiitwaaken<br />

, en ons ook zinnelyk van haar beftaan overtuigen.<br />

• Deeze merkwaardige eigenl'chap der levenskracht is<br />

zo algemeen, dar wy dooi- de geheele leevende natuur<br />

haare 1'pooren ontdekken. 'Er fchyat geen levendig<br />

wezen te bellaan, dat niet in deezen middelftand tusfehen<br />

leven en dood geraaken kan ; ja 'er zyn zelfs,<br />

veelen, die naar een vastbepaalde orde zomWylen indenzelven<br />

geraaken moeten. Zo flerft een groot<br />

gedeelte van het plantenryk met den aanvang van<br />

den winter , om in de lente weder te outvvaaken.<br />

Zo biengcn de zwaluwen en andere dieren het<br />

koudfte gedeelte van het jaar in deezen doodgelyken<br />

flaap door, en de wederkeerende warmte maakt de<br />

zo lang gebonden levenskragt weder los. Zo bezitten<br />

een menigte waterfchepfels en moerasbewooners,<br />

welker beftaan zeer galeend is, het .vermogen om met<br />

hunne woonfteden te verdroogen, en echter een verborgen<br />

leven, maanden en jaaren lang, te benouden,<br />

totdat het geval ben weder in het water brengt , en<br />

met dit element 'ook tevens het beftaan wedergeeft. —<br />

Zy fterven, om hun leven in hun binnenlle optelluiten,<br />

om het ook zonder voedfel , zonder element te<br />

kunnen behouden (*). Zeker een groote en godlyke<br />

wys-<br />

(*) Zelfs by menfehen bevestigt zich deeze waarheid. De<br />

NATUURK. V. D. Oo lS>y»


gÖÖ DE ONZEKERHEID VAN<br />

wysheid, die alle fchrikbeelden van verdelging en ver­<br />

nietiging doet verdwynen , en ons op de groote en<br />

gerust (lei lende gedachte brengen moet, zelfs de<br />

waarc dood is flegts bet grootfte middel ter in flanel<br />

houding van ons beftaan."<br />

Even gelyk de levenskracht door de verfchillende<br />

organifatiën, met welke zy verbonden is, op de me-<br />

nigvuldigfle wyze gemodificeerd wordt, en hieruit de<br />

in 't oneindige verfcheiden trappen van leven en vol­<br />

komenheid des levens ontdaan ; zo vinden wy ook<br />

deeze eigenfehap van dezelve , het vermogen om te<br />

fterven en weder te ontwaaken , van zeer ongelyke<br />

volkomenheid en duur. Hoe eenvoudiger het leven<br />

van een fchepfel is , hoe geringer en grover zyne<br />

ovgaanen , en hoe onaf hangkelykcr zyn beftaan van<br />

buiten is, des te volkomeneren duurzaamer kan de<br />

fdryndood zyn , des te langer kan het leven rusten,<br />

dat reeds op zich zeiven flegts een half leven was, en<br />

des te Hgter kan het weder opgewekt worden, omdat<br />

het flegts weinige en groove orgaanen heeft, die de<br />

geheele flooping langen tyd wederdaan. Dit is het<br />

geval<br />

fehyndood kan het beste middel tegen den dood worden.<br />

Iemand, die in febyn dood is, kan noch verhongeren noch<br />

verflikken , ifrant hy heeft geen voedfel noch lucht tot<br />

zyn beftaan nodig; en een menigte oorzaaken, vergiften<br />

enz, die den werkelyk leevendige volftrekt doodelyk zyn<br />

zouden, zullen op'den toeftand van het gebonden leven<br />

geheel zonder werking zyn. Hierop rtèunen de voorbeel­<br />

den van vervolgde perfooncn, die, in het ogenblik, dat zy<br />

verdronken zouden worden, van fchrik in onmacht vielen,<br />

entoen, zonder te verdrinken, een vierendeel uur, in ka<br />

water dooibragten.


DE «'EEKENEN DES DOODS. 567<br />

ge-val by den polypus en plantdieren , welker leven<br />

geen auemhaaling noch bloedomloop nodig heelt, en<br />

voor welken de dood van een jaar lang niet meer dan<br />

een li aap is.<br />

Met iedereu trap'der fchepping neemt nu de volkomenheid<br />

des levens, doch tegelyk ook de vermenigvuldi<br />

;ingvanzyn behoeften, toe.' De noodzakelykheid<br />

yan den omloop des bloeds , en een onafgebroken inwendige<br />

beweegmg, de daardoor bewerkte fnelle ver-<br />

•teerins.- van zich zclvcn, dat een be.ftendige heJtftelHng<br />

van buiten vereischt , en voedfel en fpysverteering<br />

onontbeerlyk maakt; by nog volkomener dieren de<br />

behoefte van lucht en ademhaaling, dit alles maakt<br />

dat het leven van trap tot trap afhangkelyker en minder<br />

gefchikt wordt voor eene langer afbreeking. De<br />

mensch is het laatlle lid der zichtbaarc fchepping, en<br />

jn hem vinden wy het volkomenfte leven, den grootften<br />

rykdom der famenvoeging, en eenigcrmaate het<br />

icort begrip van alle krachten der leevende natuur.<br />

Spysverteering , bloedomloop , ademhaaling,, afzonderingen<br />

van allerlei faort , de gantfche rei van bewegingen,<br />

van de eeuvoudigfle famentrekking af tot<br />

•de werking der ziele toe, zyn de menigvuldige mechanismen<br />

, op welker onafgebrooken werkzaamheid zyn<br />

lever, en onderhoud berust. Doch even deeze kunftige<br />

famenvoeging , deeze wonderbaare aanecnfchakeling<br />

der phyfieke, dierjyke en geestlyke natuur is .het,<br />

die het menfchelyk leven van een gedeelte berooft van<br />

die vastigheid en zelfsbeflaanbaarheid , die men hy<br />

eenvoudiger wezens aantreft, en die zyne aanraakings<br />

punten met de hem omringende natuur, zowel als zyne<br />

afhangkelykheid van dezelve, vermenigvuldigt. Niet<br />

genoeg , dat zyne grovere befkuddeelen yan tyd tot<br />

,Qo : tyd


56S D E O N Z E K E R H E I D V A N<br />

tyd moeten herfteld worden , de geestige kracht, met<br />

welke de mensch het volkomenfte voorzien is , heeft<br />

edcr ogenblik voedfel en vernieuwing nodig , en een<br />

vry genot van lucht nevens eene onafgebroken ademhaaling<br />

is een beftendig en noodzakelyk vereischte om<br />

de vlam van het dierlyk zo wel als van het gecstclyk<br />

leven te onderhouden. Genoeg ! de mensch leeft<br />

geen ogenblik van zich zeiven, en men kan zyn leven<br />

met recht eene beftendigc vertccring , een altydduurend<br />

neemen , zich toeeigenen en wedergeeven noemen.<br />

Hieruit volgt nu voor onze tegenwoordige nafpooringen,<br />

eerstelyk, dat een zo famengcfteld en afhangkeiyk<br />

leven op veel menigvuldiger wyzen kan verftoord<br />

en afgebroken worden ; ten tweeden dat een<br />

leven , 't welk zulk eene geduurige vernieuwing en<br />

geestig voedlëi nodig heeft, wel -eenigen tyd in een<br />

gebonden ftaat beliaan. kan , doch zekerlyk zonder<br />

hulpmiddelen vroeger moet uitgaan ; en eindelyk,<br />

dat , fchoon ook de levenskrachten inwendig beftaan<br />

blyven , het echter ongelyk moeijclyker is , een zo<br />

faineiigefteld weefzel van orgaanen weder aan den<br />

gang te brengen , die dikwils door een kortftondigen<br />

ftilftand haare werkzaamheid geheel verliezen. De<br />

fehyndood moet dus by menfehen veel ligter mogelyk<br />

zyn , doch hy moet veel bepaakler grenzen hebben<br />

dan by onvolkomener fchepfcls.<br />

Dit is het nu ook, dat ons de ondervinding leert.<br />

Pveeds in de vroegfte tyden van de gefchiedenis van<br />

het menschdom vinden wy enkele fpooren van dezelve.<br />

Menfehen ftierven en ontwaakten weder, ASCLE-<br />

I'IADES , APOLLONIUS VAN TYANA , VerwitTVCH zich<br />

•daardoor eenen onftcrfeiyk.cn roem, datzy meufchen,<br />

die


DE TEEKENEN DES DOODS. 569<br />

die men even begraven had , weder opwekten. In<br />

laatcr tydcn fehynt dit geval onder de Grieken zo menigvuldig<br />

voorgekomen te zyn, dat men een eigen<br />

naam, Hyjteropotmi, voor de weder ontwaakten uitvond<br />

, dezelven nog eens doopte en ze plegtig tot een<br />

tweede leven inwcidcie. By de Romeinen gebeurde<br />

het eens , dat de dooden eerst op den brandftapel weder<br />

in het leven kwamen, en hoogstwaarfchynlyk ontftond<br />

hieruit het gebruik, om het lichaam voor de verbranding<br />

een lid van den vinger aftefnyden, om te ontdekken,<br />

of'er nog ergens eenige fpooren van levensgevoel<br />

voorhanden waren. Doch de hedenclaagfche tyden,<br />

waar men opmerkzaamer op deeze verfchyning wierd,<br />

zyn ongelyk ryker aan voorbeelden. Men kanze by<br />

BRINKMAN , BRUHIER , enz. by honderden opgeteekend<br />

vinden , en 'er zullen weinig plaatzen weezen,<br />

waar niet eenmaal zulk eene gebeurtenis is voorgevallen.<br />

Deeze reeks van ondervindingen Helt ons in<br />

ftaat om het volgende gegronde bcfluit optemaaken.<br />

De dood der menfehen is geen plotslinge verandering,<br />

geen werk van een ogenblik, maar een trapswyze<br />

overgang uit den toeftand van het werkzaame<br />

leven in dat van den gebonden ftaat of fchyndood, en<br />

door deezen eerst in den volkomen dood of het volr<br />

Hagen verlies van alle levenskrachten. Het is wel<br />

een oud doch zeer fchadelyk vooroordeel , dat met<br />

het uitwendig leven ook tevens het inwendige , of,<br />

Mat hetzelfde is, met de werking ook de oorzaak moet<br />

ophouden, en een enkele opflag van het oog op den<br />

aanvang des levens geeft ons hierover een des te klaarer<br />

licht. Zo zeker het is, dat de mensch trapswyze<br />

uit het onvolkomenfte leven tot een volkomen overgaat<br />

, zo zeker het hart is van het eerfte kloppende<br />

Oo 3 ogen»


570 n È O N Z E K K i u i c m V A N<br />

ogenblik, waarin zien het leven, eer nog ergens een<br />

ander deel bellaar , zich beweegt en werkt, en van­<br />

daar ter vorming en bezieling der overige orgaanen<br />

uitllroomt; even zo zeker is deeze trapswyze opvol­<br />

ging by het afheemea des levens; het trekt zich van<br />

de uitwendige deelen tot de inwendige eigenlyke le-<br />

vensorgaanen terug, en concentreert zich ten laatden<br />

in het hart, zynen eerften zetel en oorfprong, waarin<br />

het ook het langde volhardt. Men kan gevolgelyk<br />

drie tydperken van het derven, of even zo veel gra­<br />

den des doods aanneemen.<br />

Eerst de toedand, wanneer alle beweeging, die onze<br />

zinnen bereiken kunnen, opgeheven, en de mensch<br />

het volflagen beeld des doods is, doch wanneer in­<br />

wendig het vermogen des levens nog daapt , en de<br />

orgaanen de vatbaarheid van haaren invloed nog niet<br />

verlooren hebben, die, wanneer degts de vereischté<br />

prikkeling aangewend, of de bindende oorzaak opge­<br />

lost wordt , ook weder uitwendig zichtbaar worden<br />

moet. Deeze graad is dus geneeslyk, ja 'er kan zelfs<br />

nog een duistere bewustheid van zyn bedaan , zelfs<br />

nog eene uiterlyke zinlykheid tegenwoordig zyn, zon­<br />

der dat de minde vertooning des levens mogelyk is:<br />

gelyk de vreesfelyke gefchiedenis van die vrouw be-<br />

wyst, welke alles hoorde, wat men by haar vermeend<br />

lyk fprak en tot derzelver begravenis in 't werk Hel­<br />

de , en in de linarrelykde pooging en gedliufige in-<br />

fpanning om een levensteeken van zich te geeven ,<br />

meer dan vierentwintig uuren doorbragt , doch by<br />

welke eindelyk nog ter rechter tyd haar inwendige le­<br />

ven door het bekleedfel des doods hcónbrak.<br />

Ten tweeden , de toedand , die den vorigen gelyk<br />

iü, en waar eveneens nog levenskrr.gt in een gebon­<br />

den 1


DE TEEKENEN DES DOODS. 57ï<br />

den ftaat overig is, doch waar deeze te veel aan ener­<br />

gie, of de fynttc en edelfte orgaanen te veel van haare<br />

werkzaamheid veriooren hebben , om weder vry en<br />

levendig te kunnen worden. liet is het gewoonlykc<br />

en noodzake'yke gevolg van het voorige : want juist<br />

door den ftilltand der machine moeten , na langer of<br />

korter tyd, de orgaanen onbruikbaar en de levenskracht<br />

zelfs onmachtiger worden. Doch hieruit volgt niet<br />

dat alle dooden eerst uit den voorigen in deezen toe­<br />

ftand overgingen ; neen , de flag des doods kan zo<br />

treffen , of het lichaam reeds voorheen zo uitgeput<br />

zyn , dat tegelyk met de uitwendige levensteekenen<br />

ook de mogelykheid eener nieuwe bezieling vcr-<br />

dwynt.<br />

Niettegenftaande nu deeze graad des doods wezen-<br />

lyk van den vorigen onderfcheiden is , hebben wy<br />

echter geen uitwendig teeken om denzelvcn te onder-<br />

•fcheiden van den vorigen, welke nog geneesbaar is, en<br />

wy moeten beiden zo lang voor dezelfde houden,<br />

totdat<br />

de derde graad, de werkelykc ontbinding, door ver­<br />

rotting,-zich opdoet. Dan eerst is de volkomenheid<br />

des doods zeker , en het is zeer waarfchynlyk, dat<br />

de levenskrach: niet eerder volkomen ophoudt, dan<br />

wanneer de organifatie zelvë gefchieden en het fa-<br />

mengeftelde wezen in zyne eenvoudigfte beftanddeelcn<br />

ontbonden wordt.<br />

Deeze grootc en gewigtige ontdekking nu , die<br />

voor onze gerustftelling , hoop, en de werkelyke her-<br />

levendiging van menigeen veriooren gegaanen fchyn-<br />

dood, van weldaadigen invloed had kunnen zyn, die<br />

de tederheid der voortduurende liefde zo menig een<br />

Oo 4 fchoone


571 DE ONZEKERHEID VAN<br />

fcboone zege beloofde (*), heeft, helaas, juist het<br />

tegendeel te weeg gebragt. Zy is de bron der fmerte-<br />

lybfte<br />

(*) De volgende treffende gefchiedenis is hier een be­<br />

wys van. Een jongman raakt te Parys verliefd op de<br />

dochter van een ryk burger, en zy op hem, doch haar va­<br />

der dwingt haar een ander te trouwen. Niet lang daarna<br />

vervalt zy uit hartzeer in een kwynende ziekte en Iterft.<br />

Men begraaft haar, gelyk in Parys gebruikelyk is, na vier­<br />

entwintig uuren. Haar eerfte minnaar, die den geheimen trek<br />

niet wederftaan kost van haar nog eers te zien , koopt den<br />

doodgraver om, om hem het graf te openen. Het gclchiedc<br />

in denzelfden nacht; de jongman dreigt den doodgraver<br />

Ogênbliklyk den dood, indien hy niet zvvygt, neemt het<br />

lyk weg, en draagt het in een nabtiiirig huis. Hier leidt hy<br />

zc by het vuur, wryft haar met warme doeken , en zoekt haar<br />

onder duizend omhelzingen en kusfen het leven weder in-<br />

teademen. En na eenigen tyd wordt hem zyn moeite ry-<br />

kelyk beloond. Zy begint te zugten en haar leven keert<br />

weder. Kort daarop ging dit zeldzaam paar, dat door den<br />

dood weder vereenigd was, naar Engeland, en waagde<br />

* het eerst na cenige jaaren te rug te keeren. Men wilde<br />

ze in het eerst niet voor de overledene erkennen ; doch het<br />

Wierd ras bewezen, en haar tegenwoordige man begeerde<br />

nu ook, dat men aan hem het haar toebehoorend kapitaal<br />

zou uitkeeren. Hierover onilond het zonderlingfte pro-<br />

e-es. De eerfte man ftond 'erop, dat zy hem toekwam,<br />

de tweede beweerde, dat zy voor den eerften man dood,<br />

en thans vóór hern door zyne pogingen weder levendig<br />

was. Doch het parlement fcheen haar den eerften bezitter<br />

re willen toeigenen. Zy wachten dus de uitfpraak van het<br />

proces niet af, en keerden naar Engeland te rug. De aften<br />

van dit merkwaardig proces vindt men nog in de regifteri<br />

van het Parlement.


DE TEEKENEN DES DOODS. 573<br />

fykfte kwellingen geworden, en heeft den fchrik des<br />

doods verdubbel:. Hy, die den dood op zich zclven<br />

niet vreest , beeft nu by de gedachte , van levendig<br />

voor dood gehouden te worden, en by ieder fterfgeval<br />

van nabeftaande en beminde perfooneh wordt ons lyden<br />

door de kwellende onzekerheid vermeerderd. Hy is<br />

mpgelyk niet dood , maar flaapt flegts. En waarom?<br />

Omdat wy de dooden te vroeg begraaven; en het tydpunt<br />

niet afwachten , dat de zekerheid des doods beflisfcn<br />

kan. Het moet dus voor ons van het uiterfte<br />

gewigt zyn de volgende pointen naauwkeurig te onderzoeken<br />

: Hoe lang kan de mensch in deezen middelftand<br />

doorbrengen ? Heeft men in 't geheel geen<br />

teeken om het overfchot des levens te kennen ? En<br />

heeft men ten minften geen middel om het weder ontwaaken<br />

in het graf te verhoeden?<br />

Wat het eerfte, de duur van den fchyndood betreft,<br />

moeten wy helaas bekennen , dat zich hieromtrent<br />

doorgaans niets bepaalds en algemeens zeggen laat. Zo<br />

veel weeten wy , dat de verfchcideuheid der gevallen<br />

en omltandigheden , die den dood vergezellen , ook<br />

hierin eene groote verfcheideuheid te weeg brengen;<br />

doch de uiterlte grenszen deezer mogelykheid van het<br />

wéder ontwaaken te bepaalen , daartoe hebben wy<br />

nog geen genoegzaame kennis der natuurkrachten ,<br />

noch genoeg ondervinding.<br />

Zekerlyk moet hierby de voorraad van levensgeesten<br />

en de meerdere of mindere energie derzelven een<br />

groot onderfcheid maaken , en hy , die van natuure<br />

zwak,of door ongebondenheden uitgeput is, zal natuurlyk<br />

eerder geheel ophouden te leeven, dan hy,<br />

bywiende levensgeesten nog in haare volle kracht zyn.<br />

Voorts de wyze van fterven. Wie den natuurlykcn,<br />

O 0 5 dat


574<br />

Ö E<br />

ONZEKERHEID VAN<br />

dat is, den dood van den ouderdom fterft, die fterft<br />

het zekerst, want hier is de dood het gevolg van uitdrooging<br />

en vernieling, die ieder lichaam door zekere<br />

duurzaamheid des levens van zelfs met zich brengt.<br />

Even zo is ook de dood van zodanige ziekten , zy<br />

mogen lang of kort zyn , die de bron des levenskracht<br />

of de organifatie der edele deelen vernielen , befiisfend<br />

en ongeneesbaar.<br />

Doch nu deuke men aan perfootaen, die door hartzeer<br />

en verdriet, door fleepende zenuwziekten in zodanïgen<br />

graad verzwakt worden , dat zy uitwendig<br />

ophouden te leeven. Hier kunnen de orgaanen des<br />

levens nog volkomen ongehoord zyn; het is Üegts onmacht<br />

of fyne kramptrekking , die de werkingen des<br />

levens afbreekt; en 'er is flegts eenigen tyd nodig om<br />

de levenskracht , die in dit geval den dood lang wederftaan<br />

kan, weder optewekken en in werkzaamheid<br />

te brengen , gelyk de ondervinding leert. Even zo<br />

min kan men op die gecue betrouwen, die, by een<br />

volkomen gezond lichaam, door een geweldigen dood,<br />

het moge dan een beroerte of eene uitwendige kwetzing<br />

, verdrinken , verdikking , enz. zyn , fterven.<br />

Ook hier is flegts de vlam des levens geftremd, de<br />

vonk kan nog lang onder de asfche voortglimmen.<br />

Ook heeft men voorbeelden van een langduurend verborgen<br />

leven by perzoonen, die aan een bloedftorting<br />

overleden zyn.<br />

Zo veel is zeker , dat het vrouwelyke gedacht aan<br />

den fchyndood meer blootgefteld is, dan het mannelyke,<br />

en dat hierom de meeste en gewigtigfte gevallen<br />

van deeze foort by de vrouwen gevonden worden.<br />

Doch het ligtfte kunnen zy , die met hyfterieke toevallen,<br />

met geduurige flaauwtens , kramptrekkingen,<br />

val-


tiÈ TEE KENEN DES DOODS.<br />

•failendc ziekten behebt zyn, hierin geraaken en mogelyk<br />

bet langst daarin uithouden , en dus moet men<br />

hier ten uitcrfle op zyn hoede zyn, dewyl een leven,<br />

dat reeds aan diergelyke afbreekingen gewoon is, On*<br />

gelooflyk lang daarin volharden , en echter door de<br />

geringde aanleidingen, weder ontwaaken kan. Ja wat<br />

nog gevaarlyker is , de fchyndood kan hier fomwylen<br />

eene periodieke ziekte zyn, die vcrfcheiden dagen het<br />

lichaam tegen alle middelen van prikkeling en opwekking<br />

gevoelloos maakt; en zich echter na het einde<br />

van dit tydbcttek van zelve weder oplost. Ook de<br />

eerfte aanvang des levens is vatbaar voor een langen<br />

duur van fchyndood, en men kan niet fcherp genoeg<br />

waarfchouwen , om eerstgebooren kinderen niet te<br />

vroeg voor dood te houden. Ik weet zelfs een geval,<br />

dat een bekwaam vroedmeester, nadat hy zich ecnige<br />

uuren achter eikanderen met een doodgeboren kind<br />

vruchteloos had bezig gehouden , op het punt llond<br />

van heen te gaan. Een bloot toeval verhinderde hem,<br />

en meer uit tydkorting dan uit hoop nam hy het kleine<br />

fchepfel nog eens onder handen, blies het een tyd<br />

lang een onafgebroken adem in den mond, en wierd<br />

niet weinig verrast, toen hy eindelyk deszelfs wederkeerigen<br />

adem gevoelde , en het leven des kinds<br />

ten vollen terugkeerde.<br />

Eindelyk geeft ook de behandeling der dooden zekerlyk<br />

een aanmerkclyk onderfcheid in den langer of<br />

korter duur van het nog overgebleven leven. Men<br />

behandele den doode op de gewoone wyze , haale<br />

hem, kort nadat hy den adem heeft uitgeblazen, uit<br />

het bed, legge hem in den winter in de koude of wel<br />

binnen een ingefloten bedorven lucht , dwinge de gewigtigüe<br />

deelen in naauwe banden enz* en men kan<br />

ver-


5?6 DE ONZEKERHEID VAN<br />

verzekerd zyn, dat de dood , wanneer hy nog niet<br />

volkomen is, het daardoor ras worden zal; daarentegen<br />

, wanneer men de overleedeqe nog in zyne natuurlyke<br />

warmte van het bed iaat , voor bëftendige<br />

vernieuwing der omgcevende lucht, en eene ongedwongen<br />

verhoogde ligging zorgt, zo zal het gebonden<br />

leven nog altyd een fyn voedfel behouden, en de<br />

cdelfte orgaanen langer tyd gebruikbaar en buigzaam<br />

zyn, en dus vatbaar voor het leven blyven. Zelfs de<br />

wyze van begravenis is hier van eenen gewigtigen invloed,<br />

en het is meer dan waarfchynlyk, dat de lucht<br />

der verfche aarde zeer dikwils het middel van opwek-<br />

* king geweest is, het welk onze dooden weder , doch<br />

helaas te laat, in het leven heeft geroepen.<br />

Hieruit blykt, hoe ongelyk de duurzaamheid van<br />

den geneesbaaren fchyndood zyn moet , en hoe onmogelyk<br />

het zy een algemeenen bepaalden tyd vastte*<br />

ftellen, na welks verloop men den eene doode zo wel<br />

als den anderen met zekerheid begraavcn kan. Dat<br />

althans de termyn van twee of drie dagen veel te kort<br />

is, bewyzen de volgende gefc-hiedenisfen , waar het<br />

leven eerst na zes en zeven dagen wederkeerde, en<br />

die, om haare merkwaardigheid, uitvoerig verdienen<br />

verhaald te worden,<br />

MILADY RUSSEL , de gemalin van een Engelsch<br />

Overflen, wierd van iedereen voor dood gehouden, en<br />

het was flegts de tederheid en liefde van haaren gemaal<br />

, die haar voor eene levendige begravenis bewaarde.<br />

Hy wilde ze volftrekt niet eer verlaaten, voordat<br />

de verrotting haaren dood bevestigde. Zeven dagen<br />

lang lag zy dus in den flaap des doods, en eerst<br />

toen genoot haare gemaal , die van haar lichaam niet<br />

was aftefcheiden, de zegepraal van haar weder te zien<br />

ont'


DE TEEKENEN DES DOODS. 577<br />

outwaakeu, toen men in een nabuurige kerk de klok<br />

begon te luiden.<br />

Nog merkwaardiger is het voorbeeld van een Profesforsvrouw<br />

in Tubingen, dat ons de Heer CAMERA-<br />

RHJS verhaalt. Deeze perfoon, die zeer vatbaar was<br />

voor hyfterieke toevallen , fchrikte in de zesde maand<br />

van haare zwangerheid, zodanig, dat zy de hevigfte<br />

ftuiptrekkingen kreeg , en na vier uuren dood was.<br />

Twee beroemde Geneesheeren CAMERARIUS en MAU-<br />

CHART en nog drie anderen konden niet anders dan<br />

haaren dood voor zeker houden. Niet de minfte beweeging,<br />

geen Ipoor van polsflag of ademhaaling, de<br />

fterkfte middelen van bykomiiig , die men gebruikte,<br />

waren zonder eenigen indruk. Nadat men dus vyf<br />

uuren lang met vergeeffche proeven doorgebragt had,<br />

wilden de Artzen haar als onherftelbaar veriooren<br />

verlaaten. CAMERARIUS aliecn kreeg nog den inval,<br />

om de fpaanfche vliegplyster , die men daags te vooren<br />

aan de voeten gelegd had, afteneemen, en tevens<br />

de gezichtstrekken op het naauwkeurigst gadeteflaan;<br />

en zie, toen men den opperhuid van de grootc teenen<br />

aftrok, bemerkte men wezenlyk een zwakken trek van<br />

den mond , die zekerlyk aan deeze opmerkzaame<br />

mannen niet ontflippen kost, en voor hun een genoegzaame<br />

grond was , om dit mensch niet te laaien<br />

begraavcn , maar hunne proeven om dezelve weder<br />

in 't leven te brengen te herhaalen. Men begon<br />

dus de gevoeligfte deelen te prikkelen , men gebruikte<br />

de indringendfte middelen, zelfs het gloeijendc yzer,<br />

en 'er was byna geen deel dat men niet door fteeken ,<br />

branden en andere prikkelingen op het fterkfte beproefd<br />

had. Alles vergeefs, zy bleef dood , en echter<br />

waagde men het niet , in vertrouwen op de nog<br />

ove-


5?S DE ONZEKERHEID VAN<br />

overige geringe levensfpoore:i, haar te bcgraavcn. Zy<br />

Jag gei eele zes dagen lang met alle reekenen éts<br />

doods, uitgezonderd een kleine warmte omftreeks het<br />

hart. Eensklaps floeg zy de oogen open en begon<br />

weder te leeven, doch wist van alles, wat in dien tyd<br />

met haar was voorgevallen , niets. Nadat zy zich<br />

met eenig voedfel verkwikt had , wierd zy van een<br />

dood kind verlost ; en herilclde kort daarop volkomen.<br />

En des te meer hebben wy belang, om zekere teekenen<br />

uittevinden , die ons de geheime overblyfzels<br />

des levens by een lyk kunnen ( indekken , en reeds<br />

dikwils vleide men zich,ze gevonden te hebben; doch<br />

de ondervinding heelt ons helaas icleerd , dat geen<br />

eenige , onder alle omftandigkeden, een vaste proef<br />

houdt. Zy berusten veelal op een overblyfzcl van<br />

irritabiliteit. Doch wy hebben reeds boven gezien,<br />

dat het levensvermogen zo gebonden kan zyn , dat<br />

haar ieder iriterlyke vertooning en alle invloed op de<br />

orgaanen ontbreekt, en dat zy gevolgelyk voor onze<br />

zinnen in 't geheel geen beftaan heeft. Mogelyk (het<br />

is 't rmoeden van den grooten HALLER) blyft nok<br />

alsdan nog in het hart eenige fpoor van prikkelbaarheid<br />

over; doch men kan zich daarvan niet overtuigen<br />

zonder zodanige kwetungen te veroorzaaken, die den<br />

dood, wanneer hy nog niet beftaat, zeker bewerken<br />

moeten. En wat dit teeken nog bedrieglyker maakt,<br />

is, iisl in veele gevallen de prikkelbaarheid in enkele<br />

deelen tegenwoordig en echter de dood volkomen zyn<br />

kan; in andere gevallen daarentegen, gelyk de boven<br />

opgegecven i haal bewyzen, een en geruimen tyd<br />

lang geen het geringfte fpooi daarvan aanwezig zyn,<br />

en echter na het geëindigde tydperk van den ftryd<br />

des


DE TEE KENEN DES DOODS. SJtf<br />

des dóóds haare vryvvillige wederkomst volgen kan.<br />

Even zo min kan men zich op de verwyderde oogleden,<br />

op haaren veriooren glans, op een volkomen gebrek<br />

van ademhaaling en pols, het niet willen vloeijen<br />

van het bloed , enz. verlaaten ; alle teekenen , die<br />

ook, by den fchyndood aanwezig kunnen zyn , uit<br />

welker afweezigheid, wy wel een overgebleven leven ,<br />

doch uit welker aanwezigheid men geenszins den dood<br />

zeker kan opmaaken. De verrotting alleen is in ftaat<br />

om ons die volkomen zekerheid te geeven , dat nu<br />

niet alleen alle verband van het levensvermogen met<br />

de machine verbroken, maar ook de organifatie zelve<br />

vernield, en om weder in deeze gedaante te herleeven<br />

ongefchikt geworden is. Doch ook hier moet men<br />

wel opmerken , dat zy niet afzonderlyk (want enkele<br />

deelen kunnen ook by levendige lyve rotten) maar<br />

algemeen , niet flegts door bedrieglyke teekenen (gelyk<br />

by voorbeeld , de zogenaamde reuk der lyken)<br />

maar volkomen en volgens alle kenteekenen merkbaar<br />

zyn moet. Dan eerst , wanneer de uitwaasfeming<br />

wezenlyk ftinkt, de kleur met vlakken in 't bruin en<br />

blaauw fpeelende zich opdoet, het gantfche lichaam<br />

opzwelt, en de zelfftandigheid week en bryachtig wordt,<br />

dan eerst kan men met zekerheid zeggen ; de dood is<br />

volkomen , en de onbegrypelyke band , die deeze<br />

masfa van krachten en orgaanen zo wonderbaar vercenigde,<br />

is ontbonden.<br />

Deeze nu beweezen mogelykheidvan een langduurend<br />

leven dat echter door niets kenbaar is, maakt het ons tot<br />

een der dringendfte en beiligfte plichten op middelen<br />

te denken, om onsen anderen voorliet fchrikiyk noodlot<br />

van levendig begraven te worden, te verzekeren.<br />

Alle de gewoone middelen bereiken dit doel niet;<br />

zelfs


jgo DE ONZIiKEllIlEID VAN<br />

zelfs de doodenfehouw, die men op fommige plaatfen<br />

daartoe heelt aangewend, wordt onnut, zoras de teekeneH<br />

des doods , waarop men zich grondt, geene<br />

kracht van bewys meer hebben. De tyd alleen is de<br />

bevoegde rechter over dood en leven , en na alles ,<br />

wat wy tot dus verre gezegd hebben, is het eenigfte en<br />

natuurlykfte middel om zich uit de onzekerheid te redden,<br />

dit: het lichaam zo lang telaaten liggen, totdat<br />

de boven befchreeven fpooren van verrotting zich opdoen.<br />

Wy verkrygen daardoor het tweevoudige voordeel<br />

, vooreerst van het levendig begraven zeker te<br />

vermydcu, en ten tweeden, in geval van een onvolkomen<br />

dood, het godlyk genoegen te genieten, om<br />

de llaapendcn aan zich zclven en de hunnen te hebben<br />

wetiergegeeven ; een voordeel , dat men by de gewoonte<br />

om zich van den dood door opening of een<br />

wonde van het hart te verzekeren, noodzakelyk verliezen<br />

moet. Niets kan men tegen deezen voorflag<br />

inbrengen, dan de zorgc, dat de Hinkende dampen van<br />

het iyk de lucht mogten bederven en voor de aigemeene<br />

gezondheid nadeelig worden. Doch gebiedt ons de<br />

al te angftige zorge voor de levenden onrechtvaardig<br />

jegens de dooden te zyn ? En is deeze gantfche vrees<br />

niet ingebeeld eu buitenfpoorig '? Wat is de uitdamping<br />

van een paar lykeu over het geheel tegen de menigte<br />

van die dierlyke overblyzels , onder welke wy<br />

beftendig leeven, en die rondom ons rotten, zonder<br />

dat wy eenig nadeel voor onze gezondheid daarvan bemerken.<br />

Is niet de gantfche natuur een open graf,<br />

waarin ieder ogenblik millioeneu wezens fterven en<br />

verrotten? Hebben wy geen Kerken vol lyken , geen<br />

Kerkhoven, Anatomiën, midden iii de Steden, waaide<br />

lyken niet dageii , maar maanden lang liggen bly-<br />

ven,


DE TEE KENEN DES DOODS. 58I<br />

ven, en wy willen de dooden dit kort verblyf op aarde<br />

weigeren.! Ja , wy wecten nu , dat het fchoonfte<br />

en gezondfte land in de waereld, Otaheitc , juist dat<br />

is, waar,men de dooden in de open lucht laat verrotten<br />

(*). Het is het oogmerk niet om de dooden,<br />

weeken , maar flegts eenige dagen , niet tot de hoogfte<br />

verrotting , maar flegts tot derzelver aanvang,<br />

wanneer de uitdampingen nog niet veel te beduiden<br />

hebben , te bewaaren. En om alle mogelyk gevaar<br />

voortekomen, kon men ze van de wooningen der leevenden<br />

verwyderen, en op eene afgezonderde plaats<br />

hunne quarantaine doen houden.<br />

Een op zulke wyze afgezonderd doodenverblyf zou<br />

zekerlyk even zo weinig befmetting verspreiden , als<br />

een pestzieke in zyne quarantaine; en is hy aan eene<br />

boosaartige rotkoorts geftorvcn, dan neemt de verrotting<br />

, die terfïond met of na den dood ontflaat , de<br />

gantfche noodzakelykheid weg , om hem langer te<br />

laaten liggen.<br />

Ter bereiking van dit heilzaam oogmerk heeft de<br />

Heer D, IIUFELAND her volgende voorftel aan de<br />

hand gegeeven, dat, niet tcgenftaaude hetzelve reeds<br />

dooreen FRANK en een THIERRV is aanbevolen, echter<br />

nog weinig bekend , en nog minder in praktyk<br />

fchynt gebragt te zyn.<br />

ïj Het<br />

(*) Schoon men nog by de Nederfaxen, alwaar men de<br />

dooden langer en gevoeglyker bewaart , noch by ons iti<br />

Holland, alwaar men de dooden (uitgezonderd by de<br />

Joodeu) nooit voor den vefden dagbegraaft, mindernadeel<br />

van deeze gewoonte te wachten heeft, is het echter zeker<br />

dat het vroegtydig uitkleedeii en kisten , het geen by ons<br />

algemeen in zwang is, hetzelfde nadeel kan voortbrengen.<br />

N A T U V K K. V. D. P n


582 ü£ O N Z E K E R H E I D VAN<br />

1) Het oprichten van doodenhuizen , die het gevoeglykst<br />

by een kerkhof, byzonder wanneer het<br />

builen de Had ligt , zouden kunnen aangelegd worden.<br />

2) Deeze doodenhuizen zouden een fterkc doortocht<br />

moeten hebben , doch zo ingericht zyn , dat<br />

men 'er 's winters tevens ftooken kost, waardoor men<br />

een dubbel voordeel zou erlangen, eensdeels, dat de<br />

vorst het nog overige leven niet vernietigde, anderendeels<br />

dat men door de warmte des te eerder fpooren<br />

van verrotting , en dus zekerheid des doods erlangen<br />

zou.<br />

3) In deeze doodenhuizen moesten de lyken na<br />

den gewooneu tyd gebragt worden , in een ruimen<br />

kist, die met genoegzaame lugtgaten voorzien was,<br />

en waarin het gezigt zo lang onbedekt gelaaten wierd,<br />

tot dat 'er zich teekenen van verrotting opdeeden.<br />

4) Hierby moesten wel onderweezen en getrouwe<br />

bewaarders geplaatst worden, die op ieder verandering<br />

derzelven, en ieder fpoor des levens opmerkzaam<br />

waren, en de lichaamen tegen alle moedwillige<br />

aanvallen befchermden.<br />

5) Eindelyk moest ieder doodenhuis een Arts of<br />

Heelmeester hebben, die van ieder verandering, welke<br />

zich opdeed , terftond kennis gaf, en van wiens beih'sfing<br />

het afhangen moest, of de dooden zouden dienen<br />

begraaven te worden, of niet.<br />

Wanneer ik (zegt hy) het klaarblykelyke nut en tevens<br />

de gemaklykheid en eenvoudigheid van deeze inrichting<br />

bedenke, kan ik nauwlyks begrypen , dat zy<br />

niet reeds lang ingevoerd is, en dat niet ieder waar<br />

menfehenvriend zich in zynen kring daarvoor in de<br />

bresfe gefield heeft. De heiligde plichten der mensehr<br />

f eid,


DE TEE KENEN DES DOODS. 583<br />

heid, ons zelfbehoud, de kinderlyke, ouderlyke en<br />

huwelyksliefde eifchen van ons met luide ftemme dit<br />

middel niet te verzuimen , het eenigftc, waardoor wy<br />

ons en onze beminden voor het fclnïklykfte noodlot,<br />

dat ooit een dwingeland ter foltering kost uitvinden,<br />

kunnen beveiligen , het eenigfte, waardoor in liet toekomende<br />

de zuchten in het graf, de fchriklyke aanklaagers<br />

onzer zorgeloosheid, te verhoeden zyn. Niemand<br />

van ons is by de gewoone behandeling voor dit<br />

noodlot zeker; de mogelykheid moet by ons in zulkcn<br />

gevalle reeds voor de waarfchynlykheid gelden, en ik<br />

verzoek een ieder zich zyn eigen doodbed voorteftellen,<br />

en by dit fchriklyk uitziekt zich in de plaats tc<br />

Hellen van het lyk zyncr echtgenoote of kind, die men<br />

hem , nog lang voorde zekere overtuiging van hunnen<br />

dood , ontrukt, in een enge kist fpykert, en mogelyk<br />

nog levend, mogelyk nog hoorend , in den akeligen<br />

'nacht van het graf doet wegzinken. Kan men<br />

hieraan zonder yzing denken ? Kan men nog een ogenblik<br />

twyfelen , om de fluhaerende medgezellen onzes<br />

levens, het eenige wat wy hun nog geeven kunnen,<br />

de geringe weldaad te bewyzen, van hen nog eenige<br />

dagen langer in de lucht tc doen vertoeven, die zy zo<br />

lang met ons genoten hebben? Onmogelyk! Het is de<br />

laatfte en rechtmaatigfte aanfpraak die zy op onze<br />

voorzorg hebben; het zy ook het laatfte bewys onzer<br />

liefde en toegenegenheid , welke deezen naam meer<br />

waardig is dan alle pragt cener plegtige lykftaatlie!<br />

Welk een zegenpraal voor den edelen menfehenvriend,<br />

wanneer binnen lang of kort een zyner medebroeders in<br />

dit huis zyn leven wedervond, en het ysfelykfte aller<br />

rampen, eene levendige begravenis, ontworftelde l<br />

Pp s ©VER


584<br />

O V E R D E W Y Z E 01' W E L K E D E E O R A X G E-<br />

V O R M D W O R D T.<br />

De Heer Profesfur FORSTER te Hal! heeft in het ne­<br />

gende Deel der Eeytrage zur Volker-und Landerkunde,<br />

van den Profesfor SPRENGEL , een paar vertaalde En-<br />

gelfehe brieven , over de voortbrenging van den Bo­<br />

rax, nevens cenigen zyner aanmerkingen, daartoe be-<br />

trekkelyk, laatcn inlasfchcn, uit welken het volgende<br />

een uittrckfel is. Vólgens den eerften Brief van den<br />

Heer WILLEM BLANE Efq. wordt deeze zoutachtige<br />

zelfftandigheid , die in de Landtaale Swagah heet,<br />

van de Tibctanifche gebergten naar Indoftan ge­<br />

voerd. De plaats, waar zy wast, ligt in het Koning*<br />

ryk juralate , dertig dagreizen tegen het Koorden<br />

van Betowle. Men befchryft deeze plaats , als een<br />

klein dal , dat door bergen, die met fneeuw bedekt<br />

zyn , omgeven wordt , in welker midden zich een<br />

zee van omtrent zes Engelfche mylen in den omtrek<br />

bevindt, welker water zo heet is, dat men 'erde hand<br />

nauwlyks in houden kan. Het aardryk is aan den oever<br />

geheel onvruchtbaar , doch bevat zo veele zoutdeelt­<br />

jes, dat zy zich na eenen regen of gezouten fneeuw<br />

in witte vlokken, gelyk de falpeter in Indoftan , op de<br />

oppervlakte aanzetten. In den winter , wanneer het<br />

begint te fnceuwen , maakt men aan den oever der<br />

zee kisten , om welke men kleine dammen van zes<br />

duimen hoog trekt. Zoras deeze met fneeuw zyn aan­<br />

gevuld, wordt het heete water uit de zee daarop ge-<br />

fchud , dat met de gcfmolten fneeuw zo lang daarin<br />

blyft, totdat een deel daarvan in de aarde trekt, en<br />

het


CVJÏR DE VORMING VAN DFN BORAX. 585<br />

het andere door de zon uitgedroogd wordt. Alsdan<br />

blyft 'er op den grond een masfa van | duim dik van<br />

ruuwen Borax, die men er uitneemt en ten gebruike<br />

gereed gemaakt wordt. Dit kan alleen in den winter<br />

gefchieden , omdat de fneeuw daarby noodzakelyk<br />

vereischt wordt , en omdat men de zoutdeeltjes alsdan<br />

het menigvuldigfte vindt. Heeft men eens op zekere<br />

plaats Borax gekregen, dan ontltaat 'er geene weder<br />

, voordat 'er drie- of viermaal op het vlek fneeuw<br />

gevallen en gefmolten is, alwaar alsdan de zoutdeeltjes<br />

weder tc voorfchyn komen, en men eene nieuwe<br />

bewerking kan aanvangen. In den boven befchreven<br />

toeftand wordt de Borax op geiten van den eenen berg<br />

naar den anderen gevoerd; vervolgens zuivert men ze,<br />

dpor kooken en kristallifeeren, van de aarde en andere<br />

deelen, die 'er onder vermengd zyn. Van de hoedanigheid<br />

des waters weet men niet anders dan dat het<br />

zeer heet, zeer morsiig, en eenigermaate fmecrig is,<br />

op fommige plaatfen opbruischt en een zeer. onaangenaame<br />

lucht van zich geeft. De gcringfte Borax verkoopt<br />

men op fommige markten voor omtrent vyftien<br />

Rupyen het maund (een Bengaalsch gevvigt van vyfenzeventig<br />

pond.)<br />

Volgens den anderen brief van den Heer j. jos. DE<br />

5.0WAT0, opziender der zendelingen te Tibet , is in<br />

de Provincie of het gebied van Marmi , agtentwiiitig<br />

dagreizen noord waards van Nepal en vyf en twintig<br />

westwaards van Lasfa , de hoofdftad van Tibet, een,<br />

dal van omtrent agt. mylen breed, en in zekere llrcek<br />

van dit dal zyn twee dorpen of floten, van welken het<br />

eene Seierugh, en het andere Kanglc heet;. en welker<br />

Inwoners zich met de toebereiding van den Borax; be-<br />

PP 3 zig


*S() OVER DE WÏZE OP WELKE<br />

zig honden , dien zy tc Tibet en Nepal verkoopen.<br />

In de nabuurfchap deezer burgten. is een taamlyk<br />

groote afgedamde vyver , alwaar het aardryk hol is<br />

en het regenwater zich vergadert. In deezen wordt<br />

de Borax , nadat het water een tydlang daarin ge-<br />

Baan heeft, van zelf gevormd. Deeze lieden gaan<br />

alsdan in het water , en wanneer zy een foort van<br />

pleister onder de voeten voelen , dan is de Borax<br />

geformeerd , en zy haaien hem daaruit. Doch<br />

hierby is dit onderfcheid in acht tc neemen, dat ,<br />

wanneer 'er weinig water in ftaat, de Borax zeer<br />

dun. is , hetgeen zy terftond merken kunnen ; doch<br />

ftaat 'er meer water in , dan zyn de Boraxlagen dikker,<br />

en over deeze vindt men gemcenlyk een dikke<br />

laag van wecke flyk, die waarfchynlyk het water aanzet,<br />

nadat het door den wind bewogen wordt. De<br />

aarde, uit welke de Borax ontftaat, is witagtig van<br />

kleur , en vier mylen van de plaats , waar men ze<br />

graaft, zyn zoutgroeven, uit welken het zout komt,<br />

dat alle deeze volken in de gebergten zo verre van zee<br />

gelegen gebruiken. Tien dagreizen verder noordwaards<br />

van dit dal ligt nog een ander , dat Taprc<br />

heet, alwaar insgelyks Borax gegraven wordt, en op<br />

een derde plaats, Cioga genaamd, vindt men ze ook.<br />

In de taal van Indoftan en Nepal noemt men de Borax<br />

Soaga. Wanneer hy niet gezuiverd is , begint hy<br />

fchielyk te fmelten, en om hem een tydlang tot den<br />

verkoop goed te houden , mengen hem de inboorlingen<br />

met aarde en boter.<br />

De Heer Profesfor FORSTER zegt in zyne aanmerkingen<br />

, dat de ruuwe zelfstandigheid , waaruit men<br />

m Holland den Borax raffineert, Tinkal heet; dezelve


DE BORAX GEVORMD WORDT.<br />

beftaat uit zeshoekige kristallen , van welken twee'<br />

hoeken zeer groot , en vier veel kleiner zyn. Men<br />

vindt deeze kristallen zeer zeldzaam, terwyl het groot- -<br />

fte gedeelte van den Tinkal uit kleine gcbrookcn (tukken<br />

zonder regehnaatige gedaante beftaat. Voor het<br />

overige voelt men dat ze fmeerig en van buiten met<br />

vet overtrokken is; doch vanwaar deeze vettigheid in<br />

den Tinkal ontftaat, heeft men tot nog toe niet kunnen<br />

nafpooren.<br />

Toen de Heer F. in de maand Maart van 1775 op<br />

het voorgebergte de Goede Hoop was, verhaalden hem<br />

twee mannen , die insgelyk uit Indien naar Europa op<br />

de terugreis waren, dat de Tinkal van Lasfa in Tibet<br />

kwame; dat het de fchuim was die in de zee, digtby<br />

Lasfa gelegen , door de warmte des zomers geteeld<br />

wordt. Deeze Tinkal was by zyne wording geheel<br />

klaar en doorzichtig , en dit noemde men levendige<br />

Tinkal ; doch op de oppervlakte wordt hy door het<br />

weder onklaar , ondoorzichtig en meelagtig ; en dit<br />

heet doode Tinkal, waardoor hy dan flegter wordt.<br />

Om dit voortekomen wordt by ieder centenaar Tinkal<br />

een zekere bepaalde hoeveelheid Buffelsmelk , en Mostaardzaatolie<br />

gedaan , dat het verwederen belet , en<br />

dus wordt de Tinkal in blaazen en vellen gepakt naar<br />

Europa verzonden.<br />

De Heer FORSTER maakt hierby deeze aanmerking,<br />

dat de Borax in Tibet in de Vulcanifche ftreeken gevonden<br />

wordt, alsmede dat de Heer Hofapothekar<br />

HOFER in de heete bronnen te Cajtel Nuovo en Cerjiago<br />

in het Toskaanfche zuivere Boraxzuuren of het Hombergfche<br />

Sedativzout gevonden heeft, dat met Mineraal-Alkali<br />

den waaren Borax geeft; en dus kunnen de<br />

Pp 4 Borax-


588 OVER DE VORMING VAN DEN BORAX.<br />

Boraxzuuren ligt ook nog wel in andere Vulcanifche<br />

ftreeken, by voorbeeld , in Ysland, de Liparifche es<br />

Azorifehe Eilanden gevonden worden»


III.<br />

A L G E M E E N<br />

U A G A Z Y N.<br />

HISTORIEKUNDE.<br />

Pp 5


R . E N A T A V A N B A L A G N I .<br />

Een historifche Anecdoe.<br />

59i<br />

Indien de eerzucht fomwylen de bron der ondeugden<br />

mag genaamd worden , is echter deeze hartstocht<br />

ook menigmaal de aanleiding tot groote onderneemin­<br />

gen geweest, BUSSY D'AMBOISE , die in de Franfche<br />

Gefchiedenis wegens zyne dapperheid zo zeer beroemd<br />

is, was verraderlyker wyze door den Graaf van<br />

MONÏSOREAU omgebragt geworden, omdat deeze zekeren<br />

hoon, die zyn huis door BUSSY was aangedaan,<br />

wel gaarne wreeken , doch echter zyn leven tegen<br />

zulk een geduchten mededinger in geen openbaar<br />

tweegevecht waagen dorst. De broeder van den vermoorden<br />

liet, of uit gebrek aan moed, of omdat hy<br />

zyn voordeel by dit fterfgeval vond , deeze fchandelyke<br />

daad ongeftraft. Doch RENATA , hunne zuster,<br />

die vol nioed en eerzucht was , beweende gelyktydig<br />

het treurig einde van den een en de zwakheid van<br />

den anderen. Overal zogt zy den laagen MONÏSO­<br />

REAU vyanden te berokkenen, en, nadat zy langen tyd<br />

vruchteloos haare bloedverwanten tot wraak had aangehitst,<br />

nam zy het vaste belluit by vreemden hulp<br />

zoeken, en zich voor altyd van eene Familie te fcheiden<br />

, die haare rechtmaatige verwachtingen zo liegt<br />

beahdwoordde.<br />

JOAN VAN MONTLUC , Heer van Balagni, een natuurlyke<br />

zoon van JOAN VAN MONTLUC , Aartsbisfchop<br />

van Valence, bekleedde toen een aanzienlyken<br />

rang aan het Franfche Hof. De dienften welke de<br />

Prelaat, zyn vader, en de Marfchalk van MONTLUC,<br />

zyn


59- 1<br />

R E N A T A<br />

zyn oom, den ftaat bewezen, hadden eenigermate het<br />

gebrek van zyne geboorte in vergetelheid gcbragt;<br />

doch desniettegenftaande beandwoorddeu de omftandigheden<br />

van zyn fortuin geenszins aan de hoop, waarmede<br />

hy zich gevleid had. Ken buwlyksverbintenis<br />

met RKNA'i'A VAN AMCOISE bood hem niet alleen aanzienlyke<br />

goederen, maar ook de befcherming van een<br />

machtig huis aan ; voordeden, die in de daad aanmerk<br />

elyk genoeg waren , om zyne gantfche opmerkzaamheid<br />

te verdienen. Hy zag de vrouw van DUSSSY<br />

dikwils, en , zonder zich in 't geringde over de waare<br />

beweegreden zyner vlytige opwachting uittelaaten,<br />

trachtte hy enkel en alleen haar te behaagen,<br />

RENATA was van haar kant wel in haar fchikzich van.<br />

ecu man bemind te zien, welks moed haar de vervulling<br />

van haare vuurigfte wenfehen beloofde. Ook zou<br />

men mogelyk geen ongelyk hebben , wanneer men beweeren<br />

wilde , dat zy toen geen andere hartstocht<br />

kende dan deeze. Hierom kwam zy den Heer van<br />

BALAGNI voor. „ Indien gy my genoeg bemint, om<br />

„ my wraak te willen verichaflèn " zeide zy tot<br />

hem ,, zult gy den voorrang boven alle uwe<br />

„ mededingers hebben; want ik zal nooit een ander<br />

„ dan dicgeenen toebehooren , die de moordenaar<br />

„ van mynen broeder llraffen- zal." Zckerlyk gaf<br />

deeze vcrklaaring niet veel liefde te kennen , doch<br />

BALAGNI , die in dit ftuk niet zeer teder dacht, haakte<br />

veel meer naar de rykdommen , dan naar het bezit<br />

van het hart van de vrouwe van nvssw<br />

Intusfchen beloofde hy toch zyne meesteres, om<br />

den Heer van MONTSOREAU overal optczoeken en<br />

haaren. haat door dcszelfs dood te bevredigen. Doch<br />

daar dit artikel van haar huwelykscontract geheim gehouden


Y A N B A L A O N T. 159 3<br />

hbiiden wierd, vergat BALAGNI , na liet voltrokken<br />

huwelyk, ras genoeg alle beloften, die hy als bruidegom<br />

gedaan had. Zyne gemalin fchreef dit breeken<br />

van het haar gegeeven woord van eer, aan een gebrek<br />

van kloekmoedigheid toe. Trotsch van aart, en in<br />

den hoogden graad oploopend , wilde zy niets van<br />

gehoorzaamheid hooren, die, volgens haar gedachte,<br />

onrechtvaardigheid en geweld het vrouwelyk gellacht<br />

hadden opgelegd. Zoras zy zich dus van dit vernederend<br />

vooroordeel ontdaan had , zag zy in Haaren<br />

gemaal niets anders dan een machteloozen medgezel;<br />

Zy deed hem de bitterde vcrwyten omtrent zyn gedrag<br />

, dat zy rechtuit lafheid noemde , en BALAG­<br />

NI , geërgerd van zich tot een voorwerp der verachting<br />

cener vrouw vernederd te zien , zocht den Graaf<br />

van MONTSOREAU op, daagde hem ten ftryde uit, en<br />

bragt hem eene doodelyke wonde toe.<br />

Na deeze daad fcheen de vrouw van BALAGNI haar<br />

karakter geheel te veranderen. Haar bevredigde haat<br />

ruimde nu de liefde een plaats in haar hart in. Zy<br />

begon haaren man met drift te beminnen , en poogde<br />

hem van tyd tot tyd die edele en verhevene gevoelens<br />

inteboezemen , waardoor zy zich altyd beroem 1<br />

maakte. Het eenigde hoofdgebrek van de vro«w<br />

van BALAGNI was een onbepaalde eerzucht. Dag en<br />

nacht was zy op middelen bedagt, om zich ecnen beroemden<br />

naam te maaken , en macht en invloed tc vcrfchaffen.<br />

Haar Gemaal bleef haar in dit ftuk altyd<br />

verre ten achteren, fchoon hy zelfs niet weinig eergierig<br />

was. Doch de flappen zyner Gemalin deeden hem ecre<br />

aan, en bezorgden hem ras eene post, die even voordeelig<br />

als aanzienlyk was.<br />

De Hertog van ALENCON had vruchteloos onnoeme-<br />

lyke


'594<br />

15. E N A T A<br />

lyke fchatten verfpild om de heerfchappy over de Nederlanden<br />

machtig te worden. De rykdom en de<br />

moed der invvooners deezer Provinciën waren klippen,<br />

waarop alle zyne onderneemingen mislukten. Voor<br />

zo veel moeite en arbeid bleef hem niets overig dan<br />

alleen het bezit der ftad Cambrai.<br />

Deeze plaats , de voormaalige hoofdftad van het<br />

Franfche ryk in deszelfs kindsheid , was altyd ryk en<br />

bevolkt geweest , en maakte zich ook in 't vervolg<br />

beroemd door cenen uitgebreiden koophandel en cene<br />

menigte van fchoone gebouwen. Haare van natuur<br />

vaste ligging, en alle de werken, die de kunst federt<br />

tot haare verdeediging had aangebragt, waren echter<br />

niet voldoende geweest, om het bezit deezer ltad<br />

voor haaren eerften opperheer te verzekeren. De<br />

Franfche Koningen uit het tweede gedacht, die zwakke<br />

, onvcrfchillige , en over 't algemeen de troon onwaardige<br />

Vordeu waren , zagen het gerust aan, dat<br />

Cambrai hen ontnomen, en den Graaven van Vlaanderen<br />

gegeeven wierd , welkers daaten meestal Franfche<br />

leenen waren.<br />

Deeze nu maar al te machtige Vafallen voerden langen<br />

tyd met hunne opperheeren oorlog , en uit dien<br />

hoofde was Cambrai nu eens met Franfche dan weder<br />

met Vlaamfchen opgevuld. Keizer KAREL de Vde<br />

hield Cambrai voor een zeer gewigtige plaats , die<br />

hem een weg tot in het hart van Frankryk baancn<br />

kost , en leide hierom aldaar een vaste citadel aan.<br />

Doch de groote ontwerpen van deezen Monarch, zo<br />

wel als die van zyn zoon FILIPS , mislukten door den<br />

opdand der vereenigde Provinciën, en Cambrai wierd<br />

den Hertog van ALENCON weder ingeruimd. Deeze<br />

Prins zogt nu een Gouverneur, aan wiens dandvas-<br />

tigheiii


V A N B A L A G N I . 595<br />

tigheid en moed hy het behoud deezer ftad kost toevertrouwen<br />

, en zyn keuze viel op den Hertog van<br />

BALAGNI.<br />

Nauwlyks zag zich deeze in het bezit van een zo<br />

gewichtigen post, of de eergierigheid van zyne Gemalin<br />

fcheen zich te verdubbelen. De deugd alleen is<br />

het eenige voorwerp van de hoogachting der menfehen<br />

niet; zy fchenken veel eer hunne aandacht en eerbied<br />

aan magt en aanzien. Zo dacht ook de vrouw van<br />

BALAGNI. Zy, die alleen zogt te fchitteren, en boven<br />

allen uittemunten, ftond geen ogenblik in beraad<br />

om haare dankbaarheid aan de eerzucht opteofferen,<br />

en bragt het door overreding by haaren Gemaal wel<br />

ras daarheenen, dat deeze zyn plicht jegens Frankryk<br />

geheel vergat, en zich, binnen korten tyd, tot een<br />

onbepaalden opperheer der Had opwierp.<br />

De Aartsbisfchop van CAMBRAI voerde wel altyd<br />

nog deezen tytel, doch, omdat hy zich by de Spaanfche<br />

armee ophield , ontnam BALAGNI hem, als een<br />

misdaadige tegen den ftaat , zyne inkomften. Doch<br />

het was niet zo zeer hy zelf, alswel zyne Gemalin,<br />

die het roer van regeering voerde. Door haare zagtmoedigheid<br />

wist zy zich by een groot gedeelte des volks<br />

bemind te maaken; doch zy trok nog veel meer harten<br />

tot zich door haare overdaadige verfpilling. Deeze<br />

zonderlinge vrouw haakte zo zeer naar roem , dat zy<br />

het niet dulden wilde, dat haar man zich in het minst<br />

met zaaken van regeering bemoeide. Zy had hierom<br />

dezelve geheel aan zich getrokken , en fcheen maar<br />

gantsch niet van zins om zich van dezelve weder te<br />

ontdaan. De zwakke BALAGNI nam ondertusfehen in<br />

rust genot van zynen voorfpoed, en was, onderfteund<br />

door machtige verbintenisfen, trotsch op zynen nieuwen


596 R E N A T A<br />

wen vorftentitel. Dus bragt hy, zonder zich verder<br />

om roem te bekommeren, zyne dagen in weelde en<br />

wellust door.<br />

Daar EALAGNI'S werkeloosheid zyne vrouw eenmaal<br />

het hoogde gebied jbad overgelaaten , wilde zy ook<br />

vertier van niemand afhangen ; waardoor zy zich zowel<br />

by de Spanjaarden als by de Franfchen gehaat<br />

maakte, HENDRIK de IVde was toen Koning van<br />

Prankryk, doch zyn troon was nog niet genoeg gevestigd,<br />

om B A L A G N I wegens zynen afval rekenfehap<br />

te vorderen. Buitendien hielden ook de bevalligheden<br />

van de fchoone GABRIELLE D'ESTRÉES deezen Vorst<br />

in afgelegene wingewesten te rug, alwaar hy , van<br />

zynen arbeid vermoeid, in de armen der liefde uitruste.<br />

De Koning van Spanje daarentegen, veel ongeduldiger<br />

dan ooit om de Nederlanden tot onderwerping te<br />

brengen , onderhield in deeze plaatfen een fterke armee<br />

onder het bevel van den Graave FUENTES. De<br />

Aartsbisfchop van CAMBRAI had zich tot hem begeven<br />

, en fmeekte zonder ophouden, dat hy hem weder<br />

in het bezit van zyn Aartsbisdom zou Hellen, dat<br />

hy alleen uit yver en om zyne onfehendbaare verkleefdheid<br />

aan de belangen van zyne Catholifche Majefteit<br />

verlaaten had. Doch het was niet zo zeer deeze<br />

reden, als veeleer de herhaalde klagtcn der ongelukkige<br />

Vlamingers die het befluit van den Spaanfchen<br />

Veldheer bepaalden. De vrouw van B A L A G N I ,<br />

wel te vreden zich in Cambrai bemind gemaakt te<br />

hebben , verfpreiddc vrees en fchrik door alle omliggende<br />

(treeken. Zyzond groote firooppartyen naar het<br />

Graaffchap Henegouwen , en de dorpen in Vlaanderen<br />

, die van de verfterkte fteden ver aflagen, waren<br />

aan


V A N B A L A G N I . 597<br />

•aan dc plunderingen van haare troepen blootgeftcld.<br />

De roof, die haare foldaaten naar Cambrai bragten,<br />

ftelde deeze heerschzuchtige vrouw welras in Haat,<br />

.om nog veel grooter onderneemingen te waagen. Zy<br />

voorzag haaren hoofdzetel niet alleen met eene fterkc<br />

bezetting, maar onderhield ook nog daarenboven verfcheiden<br />

compagniën, die het land van tyd tot tyd<br />

moesten doorkruisfeu. Op deeze wyze hong niet<br />

alleen een magtige ftad, maar ook een gantsch corps<br />

wel onderhouden troepen van haaren wil en wenk<br />

af.<br />

Dit alles te famen was genoeg om haaren aangematigden<br />

, onbepaalden vorftentitel te handhaaven. .Van<br />

haare ojaderdaanen bemind en by haare nabuuren gevreesd<br />

, bleef l aar niets meer overig te wenfehen,<br />

dan een grooter ft; at, om alsdan met de grootftc Koningen<br />

der aarde om den voorrang te dingen. Doch<br />

haar geluk was veel te groot , dat zy niet daardoor<br />

zou verblind geraakt zyn. Als onderdaan geboren ,<br />

•kost zy niet dan met veel moeite aan haar eigen grootheid<br />

gewennen, en allengskens geraakte zy in de ongelukkige<br />

en verderfelyke waan , dat dc waarc grootheid<br />

van een Vorst alleen daarin beftaat, om zyne on-<br />

•derdaanen tot flaavefl te maaken, en geen andere wet<br />

te erkennen, dan zyn eigen wil en welbehagen.<br />

De meeste menfehen buigen flegts uit dwang haaren<br />

nek ouder het juk der flaverny. Het is een hachgelyke<br />

en buitengemeen zwaare ondernecming , de ketenen<br />

van een magtig Vorst te verbreeken ; maar kleine<br />

Vorfben zyn het gevaar van opftand des te meer onderworpen<br />

, hoe minder zy zich in ftaat bevinden, haare<br />

oproerige onderdaanen te ftralfen. De burgers van<br />

Cambrai, die aan de vreedzaame regecrinj van hun?<br />

JILS-JOIUEE, V. D. Qq nea


593 R E N A T A<br />

nen Aartsbisfchop gewoon waren, zagen in den beginne<br />

met vermaak , dat BALAGNI'S fbklaaten , met<br />

buit bclaaden, in hunne ftad terug keerden. De kleine<br />

zegen, die deezen op de invvooners van Vlaanderen<br />

en Henegouwen bevochten , boezemden hun een<br />

denkbeeld van overmacht in , waarmede zy zich een<br />

geruimen tyd vleiden ; doch eindelyk opende het gedrag<br />

van hunne nieuwe Vorftin hen de oogen. Zy<br />

zagen nu , dat deeze niet zo zeer hunne nabuuren<br />

onder het juk zogt te brengen , als wel hunne eigene<br />

vryheid te ondermynen. Zy begonnen hierom welras<br />

te morren, en toonden zicli veel minder gedwee dan<br />

voorheen, om haare bevce'en te geboorzaamen.<br />

Daar zich de hooge en edele moed deezer vrouw in<br />

trots veranderd bad , deed de tegenftaud van haare<br />

burgers haar in toorn ontbranden, en zy befloöt deeze<br />

ongehoorzaamen , als misdaadigers, die zich aan<br />

hoogverraad hadden 1'chuklig gemaakt, te behandelen.<br />

Derzelver eensgezindheid belette haar wel , om de<br />

lchuldigcn van de onfchuldigen , of veeleer de verleiden<br />

van de verleiders te onderfcheiden, doch zy verwachtte,<br />

dat de tyd, eigenbelang of plicht, haar de<br />

opperhoofden der famenzweering ontdekken zoude,<br />

en zy nam het vaste befluit, om de zulken alsdan op<br />

het ftrengfte te ftraffen. Intusfchen liet zy alle haare<br />

foldaaten naar de ftad komen , en kwartierde ze by de<br />

burgeren in. Zy hoopte daardoor de weerbarftigen in<br />

vrees te zullen houden, en mogelyk ware zy ook hierin<br />

geflaagd , zoniet de Graaf FUT.NTES met zyne armee<br />

voor Cambrai verfchenen was, en, onderricht van de<br />

tweefpalt, die in de ftad ouder de burgcry heerschte,<br />

de belegering derzelve ondernomen had.<br />

De oorlog hervormde HU de vrouw van BALAGNI<br />

eens-


V A K B A L A G N I . ^p« Cambrai greep de wapenen aan , en formeerde,<br />

onder het bevel van deeze krygshaftige vrouw, een byzondere<br />

bende , welke niets ontbrak dan mannekracht<br />

en krygstucht,<br />

Haar gemaal was veel minder woelachtig, doch had<br />

ook in de daad veel minder moed dan zy. Hy begreep<br />

maar al te we!, dat hy voor zich alleen niet in<br />

ftaat was om de ftad te verdeedigen, en wilde daarom<br />

liever een opperheer erkennen , dan zich van zyne<br />

voormalige hoogheid geheel en al beroofd tc zien.<br />

Frankryk was nog fteeds een prooi van inwendige onlusten.<br />

De Paus en de Koning van Spanje vereenigden<br />

zich om dit bloeijend Koningryk in den grond te<br />

helpen. Derzelver intrigues hitsten wingewesten tegen<br />

wingewesten, en onderdaanen tegen hunne rechtï<br />

aatige opperheeren aan.<br />

•HENDRiiv de IVde bewees by aanhoudenheid door<br />

zyne zege , dat een enkel groot man in ftaat is, om<br />

verfcheiden vyanden tegenftand te bieden. Hy oorloogde<br />

met een gelyk fortuin zowel tegen de Roomfche<br />

ftaatkunde als tegen deSpaanfche wapenen ,en zag zig<br />

bereids genaderd tot de vervulling van alle zyne wenfchen.<br />

Aan de grenzen zyner ftaaten zond hy Gcneraalen<br />

af, op wien hy zich verlaaten kost. De Hertog<br />

van NEVERS bedekte met een corps troepen een gedeelte<br />

van Campanje en Picardye. De Koning kost<br />

de zorg voor de verdediging deezer Provinciën nie-<br />

Qq 2 mani


6oo K E K A T A<br />

mand veiliger aanvertrouwen dan hem , een man, die<br />

zo yverig voor zynen dienst was , en reeds by zo menigvuldige<br />

gelegenheden dc klaarfte bewyzen van zynen<br />

moed en bekwaamheid gegceven had. BALAGNI<br />

wendde zich, in zynen tegenwoordigen nood, tot den<br />

Franfchen Veldheer. De Hertog, die niet veel troepen<br />

misfen kost, moest zich vergenoegen om vyfhonderd<br />

Ruiters te detacheeren, met bevel, om zich in<br />

de belegerde ftad te werpen, en, om deeze op zicli<br />

zel.'c geringe dienstbetooning een gewigtiger aanzien<br />

te geeven , vertrouwde hy het commando over dezelvcn<br />

zynen zoon, den Hertog van RHETEL, toe. Deeze<br />

jonge krygsheld , door de kunde en ondervinding<br />

van zynen vader ondersteun d , bedroog dc Spaanfche<br />

Veldwachten, en kwam gelukkig met alle zyne lieden<br />

in Cambrai binnen.<br />

Deeze verflerking vermeerderde den moed der belegerden<br />

, die zich nu tot de hardnekkigfte tegenweer<br />

in ftaat fielden. Zelfs de Graaf van FUENTES zou<br />

toen mogelyk de belegering hebben opgebrooken, zo<br />

hy zich niet nog altyd op dc verdeelde gevoelens der<br />

inwooners verhaten had. Deeze daarentegen zagen<br />

nu met meer opmerkzaamheid de gewigtige gevolgen<br />

in , die hun opftand , indien zy zich aan Spanje wilden<br />

onderwerpen , hebben kost. Zy haalden zich<br />

daardoor waarfchynlyk eene nieuwe belegering van de<br />

Franfchen op den hals, en fielden hunne ftad aan alle<br />

de gevaaren van een bloedigen oorlog bloot. Doch<br />

aan den anderen kant was hun de regeering van BA­<br />

LAGNI of veeleer van zyn vrouw veel te onverdraagelyk<br />

geworden , dat een toekomftig kwaad hen zo veel<br />

vrees zou aangejaagd hebben , om hen te bewegen<br />

hun tegenwoordig lyden nog verder geduldig te verdraagen.<br />

Na


V A N B A L A G N I . OOI<br />

Na een naauwkeurig en ryp overleg koozen zy<br />

eindelyk een middelweg, en zonden eenigen der<br />

aanzienlykfte burgers, als gedeputeerden , aan HEN­<br />

DRIK den IVden, Deezen fielden den Monarh niet<br />

alleen den tegenwoordigen toeftand voor, waarin<br />

de ftad zich toen bevond , maar fchilderde hem<br />

ook op eene treffende wyze af alle de verdrukkingen<br />

, die zy tot hiertoe van hunne tirannieke beheerfchers<br />

hadden moeten uitltaan. Daarby onderrichtten<br />

zy den Koning van alles, wat de vrouw van BALAGNI<br />

in den beginne tegen den Aardsbisfchop , en vervolgens<br />

tegen haare nabuuren , en eindelyk tegen hen<br />

zeiven ondernomen had, terwyl zy door haar niet als<br />

onderdaanen maar als flaaven waren behandeld geworden.<br />

Doch daar deeze gedeputeerden maar al te wel<br />

wisten, dat zelfs Koningen menfehen zyn, en dat menfehen<br />

zich het gemakkelykst laaten overhaalen, wanneer<br />

hun belang daarby in het fpel komt, zo boden zy den<br />

Koning van Vrankryk aan, hem als hunnen opperheer te<br />

erkennen, doch met dit beding, dat hy hen,in plaats<br />

van den Heer van BALAGNI, een anderen Gouverneur,<br />

die enkel en alleen van de kroon afhangkelyk was,<br />

zou toevoegen. De Koning , die zich niet gaarne<br />

met BALAGNI in gefchillen wilde inlaaten , beloofde<br />

hen alleen , hunnen tegenwoordigen beheerfcher tot<br />

meerdere befcheidenheid jegens zyne onderdaanen te<br />

vermaanen , waarby hy hen tegelyk tot voortzetting<br />

eener moedige tegenweer aanmoedigen , en fpoedige<br />

hulp , waartoe alles reeds in gereedheid gebragt was,<br />

belooven wilde.<br />

De Gedeputeerden keerden nu , juist niet zeer te<br />

vreden met het verkregen antwoord , naar Cambrai<br />

terug; waar zy hunne medeburgers het berigt bragi.<br />

Qq 3 ten,


3 1<br />

_ R É N A T A<br />

ten , wat zy iu liet toekomende van hunnen nu zo<br />

openlyk door HENOUIK den lVden onderfteunden<br />

dwingeland te duchten hadden. Zy bellooten dus<br />

de ftad , zo fpoedig mogelyk , aan den Spaanfcheii<br />

bevelhebber overtelevcrcn , om daardoor de genade<br />

van den overwinnaar te verdienen. Doch om dit plan<br />

uittcvocreu, was het nodig, dat men zo lang wachten<br />

moest, tot dat het garnizoen verzwakt was , of de<br />

belegeraars nieuwe verftcrking gekregen hadden. Geduurend.e<br />

deezen tyd trachtten de hoofden der faamgezwoornen<br />

alleen onder de hand het gemeen op hunne<br />

zyde te trekken, en verwachtten voor het overige<br />

alleen een gunftig tydpunt, om hun voorneemeu alsdan<br />

zeker te kunnen doorzetten.<br />

De Graaf van FUENTES verwachtte reeds lang een<br />

verftcrking van 1'rislche troepen. Hy kreeg ze eindelyk<br />

, en viel hierop de ftad met meer nadruk dan te<br />

voren aan. Het Garnizoen , dat tot op dit ogenblik<br />

alle zyne poogingen befpot , en alle zyne proeven<br />

verydekl had, liet zich nu door een kinderachtige vrees<br />

geheel wegtleepen. Niet zonder fiatteren zagen zy de<br />

voorbereidingen aan, die de Vyaad tot een hoofdftorm<br />

maakte. De burgers maakten zich deeze verandering<br />

ten nutte , liepen met veel gefchrei en gejammer byecn<br />

, maakten zich meester van de wapenplaats , en<br />

verfchansten zich aldaar. Vanhier zonden zy de misnoegde<br />

gedeputeerden naar 't Spaanfche leger , om<br />

de voorwaarden te hooren, die men heli toeftaan zou,<br />

wanneer zy het over zich wilden neemen , om den<br />

Spaanfchen Veldheer een der ftadspoorten overtcleveren.<br />

Terwyl men over dit artikel in beraad was,<br />

zogt BALAGNI met zyne voornaamfte O.Ticieren, door<br />

vriefcdelykhcid de burgers weder tot hun plichrte doei*<br />

keerem


V A N B A L A G N I . 603<br />

keeren. In 't byzonder fpande zyn Gemalin, die op<br />

een fchoon paard zat, alle haare vermogens in om het<br />

volk hiertoe te overreden. Zy zag hen nu eens in<br />

toorn, dan weder met een vriendelyk gelaat aan, en<br />

ging in haare redenen van bedreigingen tot fmeeken,<br />

en van fmeeken tot dreigen over. Voornamelyk (telde<br />

zy deeze onrustige hoofden voor, hoe veel fchandc<br />

zy met hunnen opltand by dc geheel* waereld behaalen<br />

zouden , eu hoe fmaadelyk hen de Graaf van<br />

FUENTES zelve behandelen zou, die flechts van hunne<br />

oueenigheid wilde gebruik maaken, om daar dooide<br />

ftad des te ligter te kunnen meester worden. Tc<br />

gelyker tyd wierp zy handen vol zilver en goud onder<br />

de menigte.<br />

Hoe overredend ook anders deeze wapenen, byzonder<br />

by 't gemeen, gewoonlyk zyn, deed echter deeze<br />

kunstgreep de verwachte uitwerking niet. Deeze burgers<br />

, die door het langduurig misnoegen verhard waren,<br />

bleven volftrekt onaandoenlyk, daar zy de traanen<br />

deezer trotfche Koningin ftroomend zagen vloeijen<br />

, die zich eindelyk genoodzaakt zag met haare<br />

foldaaten in de citadel terug te keeren. De vrouw van<br />

BALAGNI fcheen vast befloten te hebben zich onder<br />

derzelver puinhoopen te begraaven; doch haar Gemaal,<br />

die minder groot dacht , befchouwde het ambteloos<br />

leven als een verdragelyk kwaad , dat toch ten minsten<br />

boven een zekeren dood altyd te verkiezen was,<br />

en begon hierom kort daarop van overgave te fpreeken.<br />

Zyne Gemalin wierd over deezen lallen raad<br />

woedende van toorn, en verloor nu geheel en al de<br />

weinige achting, die zy voor deezen zwakken man anders<br />

tot nog toe gehad had , en behandelde hem als<br />

een bloodaart, met wien zy zich fchamen moest haar<br />

roem en lot te deelen, Qq 4 Te


R E N A T A V A X E A L A G X Ï .<br />

Te gelyker tyd vermaande zy alle haare troepen tot<br />

een moedigen wederftand. In dit hachgelyk tynVewricbt<br />

zag men deeze vrouw, door haar eigen eerzucht<br />

vernederd , haare foldaaten knielend aanfmeeken om<br />

haar niet te verlaaten. Doch terwyl zy alle moeite<br />

vergeefs aanwendde om het verlies van haare heerfchappy<br />

ten minden nog eenige ogenblikken te verfchuiven,<br />

onderteekende BALAGNI, die met zyne voornaamlte<br />

Officieren dieswegens was overeengekomen,<br />

'eene zeer voordeelige Capitulatie , die hem de Graaf<br />

van KI-ENTES had toegedaan. Doch nauwelyks vernam<br />

zyne Gemalin dit voor haar zo noodlottig bericht<br />

, of zy liet zich door haare woede geheel en al<br />

weglleepen , en zwoor ook zelfs alleen de vesting te<br />

zullen verdeedigen. Eindelyk door de hevigheid van<br />

haar temperament overwonnen , ftortte zy dood ter<br />

aarde neder, in het zelfde ogenblik , dat zy de Spanjaards<br />

de vesting zag intrekken. In den beginne dagt<br />

men dat ze flegts in onmacht lag , omdat zulk een<br />

plostlingfche dood niet natuurlyk fcheen, doch maar<br />

al te ras wierd men uit deeze dwaaling verlost, en<br />

BALAGNI had te gelyker tyd oorzaak, om het verlies<br />

van zyn Vonlendom te beklaagcn , en tevens van die<br />

geene, die hem tot den rang van een Vorst verheven<br />

had.<br />

KORTE


6o$<br />

KORTE GESCHIEDENIS VAN DE GEVOELENS DER ON­<br />

BESCHAAFDE VOLKEN OMTRENT DE DIEREN.<br />

Uit het Hoogduitsch.<br />

Onder verlichte Natiën is de afïland van den mensch<br />

van de overige dieren zo groot, en het voorrecht van<br />

den temmer en beheerfcher der dieren zo fterk in het<br />

oog loopend , dat het hen niet wel heeft kunnen invallen,<br />

en, zo men ze daarop al opmerkzaam maakt,<br />

naauwlyks gelooflyk fchynt, dat 'er een tyd is geweest<br />

, wanneer de verdeeling der dieren in rcdelyke<br />

en onredelyke geheel onbekend was. Niet te minder<br />

was en is 'er geen Natie op de gantfche aarde , onder<br />

welke men niet eenige fpooren van den dienst der dieren,<br />

en het geloof aaneen menfchengclyk vernuft en<br />

fpraak by dezelven , gevonden heeft of nog vindt.<br />

Zelfs onder de Griekfche Wysgeeren waren 'er verfcheiden,<br />

die aan de dieren dezelfde voorrechten met den<br />

mensch toeftonden , die zelfs in de gewasfen der aarde<br />

menichengeJyke zielen ontdekten , en de zielen der<br />

menfehen, na hunne fcheiding van het lichaam, in de<br />

lichaamen der dieren lieten verhuizen. Ook waren<br />

onder dc Grieken en andere volken de zogenaamde Elbpifche<br />

Fabelen op het algemeen geloof der onbefchaafde<br />

volken gegrond; dat namelyk de dieren een menfehengelyk<br />

vernuft en taal hadden , en dus ook gelyk menfehen<br />

handelen en met eikanderen fpreeken. Over het<br />

algemeen kan men echter aanneemen, dat de eerdienst<br />

der dieren, en het geloof aan de reden en taal derzelven<br />

by vernuftige en befchaafde volken weinig ingang heeft<br />

gevonden, en dat daarentegen de aanbidding der die-<br />

Qq 5 ren,


606 KORTE GESCHIEDENIS VAN DE GEVOELENS<br />

ren , en het geloof aan derzelver gelykheid met de<br />

menfehen , aan de verhuizingen van de zielen der<br />

menfehen in de lichaamen der dieren en aan de verfchyningen<br />

der goden in gedaanten van menfehen en<br />

dieren, deste algemeener en duurzaamer geweest is<br />

onder zulke volken, die van de natuur weinig vermogens<br />

van den geest, en door het geluk of eigen werkzaamheid<br />

niet veel verlichting verkregen hadden.<br />

De edele Europeefche volken hebben hierom van<br />

ouds vee! minder dieren aangebeden , of met zich<br />

zeiven gelyk gefchat dan de Oosterfche Natiën ; en<br />

onder deezen was weder de eerdienst der dieren en het<br />

geloof aan de menfehengelyke voorrechten by dezelven<br />

niet zo algemeen en aanhoudend als onder de<br />

Mongolifche volken , die waarfchynlyk daarom altyd<br />

aanbidders en bewonderaars der dieren blyven zullen,<br />

wien zy ook in veele opzichten'naderbykomen dan de<br />

Europeefche volken.<br />

De Kamtfehadaalen zyn niet alleen overtuigd dat de<br />

dieren, even gelyk de menfehen, reden en taal bezitten ,<br />

maar dat zy ook de taal der menfehen verftaan. Zy<br />

noemen hierom de dieren nooit, ten minften niet wanneer<br />

zy visfehen of jaagen, by hunne naamen, omdat<br />

zy zich verbeelden, dat hunne oogmerken van de dieren<br />

mogten begrepen worden , of dat het hen ook anders<br />

onaangenaam mogt zyn. Byhet gefchrci van ieder<br />

vogel of het gehuil van een dier , worden zy beangst<br />

of verheugd, nadat zy zulk een dier voor hun vriend<br />

of vyand , voor geluk- of ongeluk aanbrengend houden.<br />

De Kamtfehadaalen dooden geen eenig landdier,<br />

zonder zich te vooren te verontfchuldigen,endezelven<br />

Cedernooten en andere dingen aantebieden, opdat het<br />

in de gedachten blyve , als of het by hen te gast geweest


DER ONGESCHAAFDE VOLKEN OMTRENT DE DIEREN. 6of<br />

weest ware, en opdat andere dieren van dezelfde foort<br />

niet fchuuw worden. Wanneer honden vreemdelingen<br />

aanblaffen, dan denken zy, dat deeze verneemen,<br />

wie de vreemdelingen zyn en vanwaar zy komen?<br />

Doch dat de honden niet meer met de menfehen als<br />

voormaals fprecken , komt daarvan daan , dat de na*<br />

komelingen van den God Kutka eens de honden op de<br />

vraag, wie zy waren? geen antwoord gegeven hebben.<br />

Deeze trotfche verachting heeft deeze dieren zo<br />

gebelgd, datzy befloten hebben nooit weder een redelyk<br />

woord met een mensch te fpreeken. In de gefchiedenis<br />

van den God Kutka fpeeien dc dieren een<br />

glansryken rol, en in 't byzonder worden de muizen<br />

als de zodanigen geroemd , die den lafhartigen en<br />

vraatachtigen God het meest en fchandelykst bedrogen<br />

hebben. Eindelyk fluiten de Kamtfehadaalen geen<br />

eenig dier van de opftanding uit; doch beweeren veelmeer<br />

dat zy allen eveneens na den dood onder dc aarde<br />

zullen voortleeven. Voormaals lieten veele Kamtfehadaalen<br />

zich levend van fchoone honden verfcheuren,<br />

omdat zy in 't geheel niet twyfelden, of zy zouden<br />

alsdan bezitters van dezelven in de toekomftige<br />

waereld worden.<br />

Soortgelyke begrippen van de dieren vindt men onder<br />

alle Mongolifche volken in Oost- en Noord-Afiën.<br />

De Samojeden, Offiaken, Lapponeezen, Finlanders,<br />

en in 't algemeen alle volken van Finlandfchen oorfprong<br />

, noemen de Beeren niet by hunnen naam,<br />

maar noemen hem den ouden met de pels , en wanneer<br />

zy hem geveld hebben, verontfchuldigen zy zich<br />

en fchuiven de fchuld van zyn dood op de byï der<br />

Pvusfen. Deezen, zo wel als alle andere Siberifche volken,<br />

zyn ook van gevoelen, dat de dieren, even gelyk<br />

de


6o3 KORTE GESCHIEDENIS VAN DE GEVOELENS<br />

de menfehen , in een andere waereld zullen overgaan,<br />

en de Lapponeezen zyn van de opltanding der Beeren<br />

al zo llerk overtuigd als van de hunne. De Calm ukken<br />

gelooven zelfs, dat alle dieren, even gelyk de menfehen ,<br />

in de andere waereld, voorden rechteriïoel van Srlick<br />

Chans verfchynen zullen. Zelfs de Rusfifche Hennelyn-jagers<br />

zyn van het bygeloof der Siberifche Heidenen<br />

belmet» Zoras een Hermelyn gevangen wordt<br />

moet hy, volgens hunne wetten, zorgvuldig bewaard<br />

worden, dat hem niemand aanfehouwe of zyn oordeel<br />

over hem veile; want als men goed of kwaad van hem<br />

fprak , zou de geheele Sabelvangst bedorven zyn.<br />

Een oude Sabeljaager gaf G.MELIN als de hoofdoorzaak<br />

der veragterende Sabeljagt op , dat men een levendige<br />

Hermelyn naar Moscow gezonden had , waar deeze<br />

diereu algemeen bewonderd waren. Dit konden de<br />

Sabels even zo min lyden, als wanneer een uit het gezelfchap<br />

der jagers vagten in zyn zak had ; en om de<br />

een en andere reden hadden de Sabels zich van tyd<br />

tot tyd van de menfehen onttrokken.<br />

De zo even aangevoerde grondregels der Mongolifche<br />

Natiën in Oost- en Noord-Alien, hebben zich<br />

tot op den dag van heden onder hunne af komelingea<br />

de Zuidlyken volken van hetzelfde waerelddeel verfpreid.<br />

De Siameefen fpreeken van Olyphanten als<br />

van menfehen, en houden dezelve voor volkomen redelyke<br />

dieren. Zy gelooven, dat hy gevoel van recht en<br />

onrecht heeft, en dat hy door de beltraffingen van<br />

anderen verbeterd kan worden. Van de drie jonge<br />

Olyphanten , die de Koning van Siam aan LODEWYK<br />

den XlVden ten gefchenke zond , namen de geenen<br />

die hen verzelden, even zo teder affcheid , als of het<br />

hunne vrienden geweest waren. Zy luisterden hen<br />

zagt


DER ONBESCHAAFDE VOLKEN OMTRENT DE DIEREN. 6cp<br />

zagt in het oor, dat zy maar welgetroost op reis zouden<br />

gaan. Zy zouden wel flaaven, doch flaaven van<br />

den grootfteö Vorst op de aarde worden. De Koning<br />

beklimt nooit den witten Olyphant , omdat men hem<br />

voor een even zo grooten Koning als den beheerfcher<br />

van Siam houdt, en hem een niet minder groote Kouingsziel<br />

toefchryft. Men geeft aan meer Olyphanten<br />

de pragtigde titels en bekleedt ze met de verhevende<br />

waardigheden. Van een volk, dat Olyphanten boven<br />

menfehen verheft, kan men verwachten, dat het hoornen<br />

en andere gewasfen der aarde in dieren herfchept.<br />

De Siameefen houden het daarom niet alleen, volgens<br />

de leer van den Hindus , voor een misdaad, het bloed<br />

van dieren te vergieten, maar ook planten en boom en<br />

en derzelver zaaden of vrugtkernen te vernielen, omdat<br />

ze gelooven , dat deezen , even zo goed als de<br />

menfehen, bezield zyn. Zy eeten dus wel vruchten ,<br />

maar geen zaaden ; en kernen of takken van boomen<br />

zullen zy even zo min als den arm van een mensch<br />

breeken , omdat daardoor de ziel van den boom beledigd<br />

wordt. Voor het overige maaken zy geen bedenking<br />

geftorven dieren te eeten , omdat deeze geen<br />

ziel meer hebben, of omdat zy, gelyk de Calmukken<br />

zeggen, van de goden gedacht zyn. Ook vinden zy<br />

'er geen zwarigheid in , om visfehen te vangen , niet<br />

tegendaande zy terdond buiten het water derven.<br />

Zy dellen zich daarmede gerust, dat zy verder niets<br />

gedaan hebben dan de visch uit het water te trekken ,<br />

en dat zy hun bloed niet vergoten hebben. Wanneer<br />

zy vyanden in den oorlog dooden , ontfchuldigen zy<br />

zich daarmede, dat dit flegts by geval gefchied zy,<br />

terwyl zy het niet regelregt op den gefnêuvelden vyand<br />

hadden toegelegd.<br />

De


ÓIO KORTE GESCHIEDENIS VAN DE GEVOELENS<br />

De nabtiurcn der Siammers , dc inwooners va«<br />

Cambodia, gelooven met de Galarokken , dat de<br />

dieren in eea andere waereld, even als de menfehen ,<br />

naarmaate van hunne goede of kvvaade daaden, beloningen<br />

of draifen ontvangen. Zelfs de inwooners van<br />

Sumatra houden, even gelyk alle de overige volken in<br />

Zuidlyk en Oostïyk Afiën, die aan de zielsverhuizing<br />

gelooven, alle dieren voor woonfteden van reuelykc<br />

zielen. Doch boven alle anderen houden zy den Tyger<br />

voor hunnen gevaariykften vyand. Zy dooden en<br />

verwonden hem nooit dan alleen in geval van noodweer,<br />

of by aanvallen van de eerde heviglle fmart over het<br />

verlies van ouderen, kinderen en broeders. Zyfprecken<br />

van hendeeds met eerbied, en noemen ze nooit by hunne<br />

gewoone naamen, maar geeven hun den naam van dc Ouden<br />

of voorvaderen. Wanneer deEuropëers denTygers<br />

vangyzers of drikken leggen , doen zy dit in 't geheim,<br />

en wachten of zuiveren zich van het vermoeden, alsof<br />

zy vangyzers of drikken gelegd hadden. Zy verhaaien<br />

van zekere dreek in het binnende van een eiland,<br />

waar de Tygers in een ordentlyke conditutie in deden<br />

en huizen leeven , welker daken met de hairen van<br />

vrouwen moesten gedekt zyn. Wanneer de Tygers<br />

hunne bloedverwanten verfcheuren , en zelfs kleine<br />

dorpen ontvolken , geeven zy voor, dat dit degts van<br />

eenige verwilderden gefchied is, die, gelyk dit fomwylen<br />

ook den menfehen overkomt, hun verdand verloren<br />

hebben. De Krokodillen , die op Sumatra niet<br />

minder verderflyk zyn dan de Tygers , worden genoegzaam<br />

met gelyken eerbied verfchoond. De Inwooners<br />

der Philippynfche eilanden Hemmen met de<br />

overige Malaijeh en Zuidlyk Afiatifche volken in den<br />

eerdienst der Krokodillen overeen. Zy offeren aan<br />

hem,


DER ONBESCHAAFDE VOLKEN OMTRENT DE DIEREN. 6ll<br />

hem , en noemen hem hunnen grootvader of ftam-<br />

vader.<br />

Doch de Americaanfche Wilden overtreffen nog alle<br />

andere Mongohfche volken zo wel in alle andere tekenen<br />

van zwakheid , verftand en geestloosheid , als<br />

ook in hunne begrippen van de waarde der dieren en<br />

in de tederheid , die zy hen bewyzen. Zy fchryveu<br />

niet alleen aan de dieren taal en reden toe, maar denken<br />

ook hunne taal te verftaaa. Wanneer zy een Beer<br />

geveld hebben , fpreeken zy hem aan, en verontfchuldigen<br />

zich daarmede, dat hunne kinderen honger<br />

•ieeden. Zy gelooven niet flegts dat de zielen der dieren<br />

, even gelyk die der menfehen, na den dood in het<br />

land der zielen byeenkomen, maar beweeren zelfs dat<br />

'er onder de aarde, of in het land der zielen , modellen<br />

zyn van de zielen van alle foorten van dieren, welke<br />

gedachte zy echter, gelyk CHARLEVOIX verzekert, en<br />

gelyk men zich buiten deeze verzekering ligt kan<br />

voorfMlen , niet regt in Baat zyn te ontwikkelen.<br />

Nergens was de gedachte, dat de mensch van dc dieren<br />

afflamt, of dat de dieren de ftamvaders van de<br />

menfehen zyn , zo heerfchend als in America ; dan<br />

nog eigenaartiger aan de bewooneren van de nieuwe<br />

waereld is de verbeelding , dat het leven van ieder<br />

mensch met het leven van zeker dier verbonden zy,<br />

en dat, wanneer men zulk een dier doodt , ook de<br />

mensch fterven moet. In gevolge dit gevoelen hielden<br />

zy ook de dieren , met welke menig een Heilig der<br />

Spanjaarden wierd afgefchilderd , voor zodanigen,<br />

met welker leven het leven der Heiligen onaffcheidelyk<br />

verbonden was geweest. De inwooners van Peru<br />

en Chili ontmoeten zelfs geen ander foort van dieren<br />

met zulk een uitfteekende liefde en ontzag ais dc<br />

Llac-


6l2 KORTE- GESCHIEDENIS VAN DE GEVOELENS<br />

Llaemas of de van de Spanjaarden zogenaamde Landfchaapen<br />

, die hen zekerlyk ouder allen de nuttigde<br />

zyn. Voor dat zy zich van dezelven tot iastdraagen<br />

bedienen , dellen zy een feest in, waarop zy dezelven<br />

plegtig tot hunne geleiders en reisgezellen aanneemen.<br />

Op dit feest deren zy de Llaemas met allerleie<br />

zyden en wollen banden en kuifjes op , en noodieen<br />

alle hunne vrienden op een vrolykeu disch en dansparty.<br />

Zolang dit feest duurt, gaan de Pemaners"<br />

dikwils by de Llaemas, omarmen dezelven, maaken<br />

hen duizend liefkoozingen , fprecken met hen , als<br />

met hunne tederde vrienden, en houden hen ge luurig<br />

vlesfc'nenmetbrandewyn voor. Deeze feestelyke fieraaden<br />

doen zy de Llacma's ook alsdan aan , wanneer zy<br />

zich van dezelven tot Iastdragen bedienen, by welke<br />

gelegenheid zy deeze dieren genoegzaam nooit hard<br />

behandelen. Over het algemeen merkt niet alleen UL-<br />

LOA , maar zelfs veele andere reisbefchryvers aan,<br />

dat de Americaanen tegen alle dieren , in 't byzonder<br />

tegen de huisdieren , een tederheid laaten blyken ,<br />

die men onder de bewooners van andere waerelddeeleri<br />

niet in denzelfden graad vinden zal ; en deeze tederheid<br />

, wel verre van een kentceken van goedhartigheid<br />

re zyn, is veeleer een der derkde bewyzen van<br />

de hoogde ontaarting der menfehelyke natuur in de<br />

oorfpronglyke bewooners der nieuwe waereld. De<br />

Peruaners Aagten geen huisdieren , en wanneer de<br />

reizende Spanjaarden zich van hunne hoenders en andere<br />

dieren meeder maaken , huilen z-y even als of<br />

men hunne kinderen ombragt. Ja zelfs de vrouwen<br />

der Zulles in Paraguay laaten de kinderen , welker<br />

moeders gedorven zyn , verhongeren, en zoogen de<br />

dieren aan hunnen borst.<br />

De


DER ONBESCHAAFDE VOLKEN OMTRENT DE DIEREN. 613<br />

De tot hiertoe van my aangevoerde ftukken zyn meer<br />

dan toereikend, om dedenkwyzevanonbefchaafde volken<br />

met opzicht tot de dieren in 't licht te plaatfen.<br />

Ik befluït hierom met de aanmerking ; dat de Negers<br />

aan de overige Mongolifche volken, ten aanzien van de<br />

verfchooning en eerdienst der dieren, gelyk zyn; dat<br />

zy wel niet allen dezelfde foorten vau dieren aanbidden<br />

, terwyl eenigen de nuttigde en onfchaadelykfte<br />

dieren om hunner nuttigheid en onfchadelykheid wille<br />

, en anderen daarentegen de verfcheurendfte monfters<br />

om hunne gevaarlykheid voor goden houden;<br />

doch dat 'er geen negervolk is , dat niet ergens het<br />

een of ander dier onder zyne nationaale goden aanbid,<br />

en geen Neger, die niet zeker dier voor zynen befchermgod<br />

, en het verdelgen van hetzelve voor een<br />

doodzonde houdt.<br />

BÏSTORIÏK. V, D* Kt WRX


6-'4<br />

M A K A N D A L ,<br />

EEN NEGER OP HET EILAND ST. DOMINGO.<br />

Een waare gefchiedenis.<br />

Le crime a fes héros, Ccrrcur a fes ?;;ar/yrs.<br />

VOLTAIRE. Henr.<br />

gefchiedenis van befaamde booswichten moest<br />

nit de Jaarboeken der volken worden uitgewischt, zo<br />

niet een getrouw verhaal van hunne euveldaaden cV.r.r-<br />

toe diende, om hen nog gehaater te maaken. Schry-<br />

vers , die zich verwaardigd hebben , hunne vermo­<br />

gens daartoe te beiteeden, om de verdorvenheid van<br />

eenige aterlingen in 't licht te brengen , hebben mo-<br />

geiyk niet minder tot het geluk van het nienschdom<br />

medegewerkt, dan zy, die alleen deugdenfchilderden.<br />

De Neger, die het voorwerp van myn verhaal uit­<br />

maakt , was wel niet zo gelukkig als MAHOMED en<br />

CROMWEL; doch uit het geen hy deed, kan de leezer<br />

opmaaken, wat hy gedaan zou hebben, wanneer hy<br />

zich in dezelfde oraflandigheden bevonden had , in<br />

welke deeze beide eerztwfttig? dweepers waren.<br />

Het geval behoeft niet buitenfpoorig afgefchilderd<br />

te worden, om te bewyzen, hoe fchriklyk en gevaar-<br />

Iyk zyne plannen waren , want voor omtrent vyfen-<br />

twintig jaaren fidderden alle de bewooners van St.<br />

Domingo voor den naam van MAKANDAL.<br />

Deeze Neger , afkomftig uit een der landen van<br />

Africa, die aan den Atlas grenszen , fcheen van aan-<br />

zienlyke afkomst te zyn; want hy had een veel beter<br />

opvoeding genoten, dan de Negers gewoonlyk genie­<br />

ten. Hy kende de Arabifche taal leezen en fchryven ,<br />

* . * *-? XL . ~:::mn


DË GESCHIEDENIS VAN MAKANDAL. &1§<br />

en is de eenigfte Neger niet, die, by evengelyké vermogens<br />

, door een ongimftig noodlot in den ftaat def<br />

flaverny geraakte, MAKANDAL bezat ook een fterken ,<br />

natuuriyken aanleg voorde Muziek , Schilder- en Beeldhouwkunst,<br />

en had, fchoon hy nog maar twaalf ja»,<br />

ren oud was, toen men hem naar Westindiën bragt,<br />

reeds zelfs veel kennis van de Artzenykunst zyns vaderlands<br />

en van de eigenfchappen der planten , die<br />

onder den heeten aardgordel zo nuttig en dikwils zo<br />

gevaarlyk zyn.<br />

MAKANDAL wierd naar St. Domingo gevoerd , eti<br />

aan eenen planter, niet verre van Caap Francois, verkogt.<br />

Door zyne kunde en vlyt won hy de liefde<br />

van zynen Heer , en verwierf de achting zyner medeflaaven,<br />

door zyne poogingen , om hen geneugten<br />

te verfchalfen , hunne vermaaken te vermeerderen ,<br />

en hunne ziekten te geneezen , wanneer deezen reeds<br />

lang al de kunst der Europeefche Artzen getrotzeerd<br />

hadden. In 't kort hy was de ziel van alle hunne famenkomften<br />

en vermaaken. Van het eene einde van<br />

liet eiland tot het ander jammerden zieken, die men<br />

reeds lang als ongeneesbaar had opgegeven, naar MA­<br />

KANDAL, en zonden tot hem, om eenig blad of wortel<br />

, dat hun in de meeste gevallen hulp verfchafte.<br />

Zo was de jonge MAKANDAL alleen door weldaadigheid<br />

en fmaak tot vermaaken bekend. Gelukkig, had hy zyne<br />

vermogensfteeds tot onfchuldigeoogmerken gebruikt;<br />

doch zy werden ras de bron van de grootfte misdaaden.<br />

In een ouderdom van vyf- of zestien jaaren<br />

ontvlamde de liefde zynen boezem , en beheerschte<br />

hem met het fchriklykfte geweld. Intusfchen<br />

voedde hy echter nog geen uitfluitende hartstocht<br />

voor een byzonder voorwerp ; maar jeder vrouw,<br />

Ri's die.


OP « E T EILAND S T. B6M.ING0. 6lf<br />

De opziener , die niets meer wenschte dan MA­<br />

KANDAL op den een of anderen misflag te betrappen ,<br />

verdubbelde zyne waakzaamheid. Doch vergeefs.<br />

Men had den flaaf nooit iets te vervvyten. Toen eindelyk<br />

zyn medeminnaar zag, dat hy geen oorzaak<br />

vinden kost om hem te bettraffen, was hy op het een<br />

pf ander voorwendfel bedagt. Op zekeren dag dat<br />

zy midden in een zuikerpJantaadie waren , beval hy<br />

hem op de buik te gaan liggen en vyftig geesfelflagen<br />

|e ontfangen. MAKANDALs hoogmoed, was. over deeze<br />

onrechtvaardigheid gebelgd. In plaatfe van zich te<br />

verootmoedigen , en alle de andere flaaven, die verbaasd<br />

en vol mededogen daarby Honden , tot voorbidding<br />

en bemiddeling te fmeeken, wierp hy veeleer<br />

Zynen medeminnaar de gereedfcliappen van den arbeid<br />

met verontwaardiging voor de voeten , en zeide, dat<br />

zulk een wreed bevel voor hem het lëin der vryheid<br />

was. Op hecter daad vloog hy naar de gebergten, in<br />

fpyt der Woede van den opziener , en de fchynbaare<br />

vervolging der Negers, die zich. niet veeL moeite gaven<br />

om hem intehaalen.<br />

Op dusdaanige wyze de onrechtmatige ftraffe van<br />

een Europeesch Despoot, ontkomen , verbond hy zich<br />

met de Maroneu of weggeloopen flaaven, en 'er venliepen<br />

twaalf jaaren , eer hy betrapt kost worden.<br />

Desniettegenflaande onderhield hy nog fteeds briefwisfeling<br />

met zyne voormaalige medeflaven, en 'er<br />

wierd geen feest van eenig aanbelang onder hen gevierd<br />

, op 't welk hy niet de. Coryphaeus geweest<br />

was. Doch hoe kwamen 'er dan de. Negers, toe, om<br />

hunnen propheet te verraaden? want hy was listig genoeg<br />

, om hen eindelyk te doen gelooven, dat hy bo-<br />

Ye^natuuj-lyke krachten en godlyke ppenbaaringen had,<br />

ÏU 3 Hy


Jtt$ i|A S A N DAL, EEN' NEGER,<br />

Hy had namclyk aan het boveqftji gedeelte van eer*<br />

rotting,.die uit orangc-boóinen hout vervaardigd was %<br />

met veel kunst een kleine menfehelyke gedaante gesneden<br />

, die , zo dikwils men aan het achterlte gedeelte<br />

van het hoofd roet den vinger drukte , oogen<br />

en lippen roerde , en levendig fcheen te zyn. Van<br />

dit beeldje beweerde hy , dat het hem ieder voorgelegde<br />

vraag béandwoordde , en orakelfpreuken gaf.<br />

Het is ook zeker, dat het nooit gedwaald heeft„<br />

wanneer by door hetzelve iemand den dood liet voor-,<br />

fpellen.<br />

De groote kennis , die MAKANDAL , van de kruidkunde<br />

had , Helde hem in ftaat , op St. Domingo<br />

verfchekien vergiftige kruiden te ontdekken , waardoor<br />

hy zich eenen uitgebreiden roem verwierf.<br />

Zonder de middelen te noemen, waarvan hy zich bediende,<br />

plagt hy te propheteeren, dat deeze of geene<br />

Neger , deeze of geene Negerin , die dikwils vyftig<br />

mylen van hem afwoonden , nog denzeifden dag, of<br />

den volgenden morgen fterven zoude ; en zy, wien<br />

deeze propheetie betrof, vernamen zeer ras met<br />

ichrik dat dezelve vervuld was.<br />

De wyze, waarop hy deeze euveldaaden ter uitvoerbragt,<br />

die niet eer ontdekt wierden , voor dat hy ze<br />

tot buitenfpoorigheid dreef, was de volgende : De<br />

Negers houden allen veel van den handel, en in onze<br />

Cokmiën vindt men 'er vtelen , die in verfcheiden<br />

plantaadien met Europeefchen waren te koop loopen,.<br />

omtrent zo als by ons de gahnteriekraamers. Ondei<br />

deezen had MAKANDAL zyne leerlingen en yverige<br />

aanhangers, door middel van welken hy ieder goéde<br />

of kwaade daad verrichtte, welks uitvoering hy verjongde.<br />

Ook zyn de Negers gewoon de deugd der<br />

gast-


OP M E T EILAND S T. DOMINGO, ÖIQ<br />

gastvryheid met den naauwgezetften yver te oefenen,<br />

cn altyd eenige fpyzen met eikanderen te nuttigen,<br />

zo dikwils zy eikanderen, zelfs na eene korltondige<br />

fcheiding, wederzien. Wenschte dus MAKANDAL<br />

hier of daar den een of anderen van kant te helpen,<br />

dan kogt hy een van deeze kraamers , die zyn vriend<br />

was, om, ten einde zulk een perfoon zekere kruiden<br />

of vruchten te geeven , die , gelyk hy zeide , een<br />

ieder, die ze at, den dood moesten kosten. In plaats<br />

van op de gedachte te vallen , dat MAKANDAL de<br />

vruchten vergiftigd had , fldderde zulk een mensch<br />

veeleer voor de kracht van 't toverbeeld, dat hy op<br />

zyn ftok droeg , en volbragt de bevelen, van den gewaanden<br />

profeet , zonder het te wagen met iemand<br />

daarover te fpreeken.<br />

Zyne vrienden vonden m hem fteeds eenen geduchten<br />

wreeker , en zyne medeminnaars , zyne trouwlooze<br />

minnaaresfen , en vooral de zulken, die hem<br />

haare gunften weigerden , wierden het flagtoffer zyner<br />

wreedheid, Doch de liefde, die hem zo zeer begun^<br />

ftigd had , die liefde , ter wier gevalle hy geduurig<br />

euveldaaden op euveldaaden beging , veroorzaakte<br />

eindelyk zyn verderf, en deed hem de verdiende ftraffe<br />

ondergaan.<br />

, MAKANBAL had twee vertrouwde noodhulpen by<br />

zich , die hem blindelings ten dienfte Honden. De<br />

een heette TRYSSFLO , de andere MYOMBE , en het is<br />

waarfchynlyk, dat zy alleen grootendeels met de middelen<br />

bekend waren , van welken hy zich bediende,<br />

om zich gevreesd en geacht te maaken.<br />

Op zekeren dag ging hy gewoonlyk naar de hooge<br />

Margauxbergen, en vergaderde, met de evengenoemde<br />

beide hoofden , een menigte Maronen om zich. Op<br />

Rr 4 de


6*20 MAKANDAL, EEN NEGER.<br />

de byna ontoegangkelyke toppen der bergen, hadden<br />

zy hunne vrouwen en kinderen, nevens eenige zeer<br />

goed aangelegde plantaadiën ; doch ook fomwyien<br />

kwamen gantfche gewapende fchaaren van deeze plunderaars<br />

, onder het geleide van MAKANDAL , in de<br />

nabygelcgen plantaadiën afdroomen , om fchrik en<br />

verwoesting rondom zich te veripreiden , of diegeenen<br />

uit dezelven te verjaagen , welken den propheet<br />

niet gehoorzaam geweest waren.<br />

Daarenboven had hy een menigte jonge Negers op<br />

zyne Zyde getrokken, die hem van alles, wat in hunne<br />

plantaadiën omging , herigt kosten geeven. Onder<br />

deezen was ook SENEGAL ZAMI , oud agttien jaaren,<br />

fchoon als ApoJlo van Bclvidere , en vol geest<br />

en moed.<br />

Op zekeren Zondag ging ZAMI op een gastmaal in<br />

een plantaadje , welke drie mylen van die van zyn<br />

Heer aflag. De dans had, by zyne aankomst, juist<br />

haaren aanvang genomen. Een menigte (laven , die.<br />

eenen kring gelloten hadden , (tonden van vermaak<br />

en verwondering weggerukt , toen hun oog viel op<br />

een jong meisje uit Congo, welker naame SAMBA<br />

was. Zy danste met eene bekoorlyke bevalligheid, en<br />

vereenigde met haare toverblikkcn eene befcheidenhekl<br />

vol onfchuld en zagte inneemendheid. Zy was tenger<br />

van gefhdte, en in haare bevallige en ongemaakte beweegingen<br />

was zy het tedere en buigzaame riet gelyk,<br />

dat door een koel windje heen en weder geflingerd<br />

wordt. Haare vonkelende oogen, die zich onder de<br />

breede wenkbraauwen half verfchuilden, fchootendoodelyke<br />

draaien. De witheid haarer tanden overtrof<br />

de fneeuw. en de kleur van haar gelaat, zo zwart als<br />

ebbenhout, deed haare onvergelykelyke bekoorlykheid<br />

nog


OP HET EILAND ST. DOMIN.CO. 6*21<br />

nog meer affteeken. Nauwlyks had ZAMI haar gezien<br />

of hy gevoelde reeds in zyn hart de eerfte indrukken<br />

der liefde. Op hetzelfde ogenblik wendde ook het<br />

geluk de fchoone oogen van SAMBA naar ZAMI heen ,<br />

en zy wierd door denzelfden pyl gewond, die zo even<br />

het hart van den jongen Neger doorboord had.<br />

Nadat de dans geëindigd was, zogt de een des anderen<br />

gezelfchap , om eenige gelukkige ogenblikken<br />

by eikanderen te genieten; en by de feheiding beloofden<br />

zy elkander' zo dikwils mogelyk te bezoeken.<br />

Beiden waren zy den gantfchen dag bezig met de»<br />

arbeid; doch zoras de zon aan den gezichteinder onderging<br />

, kwamen zy op een afgelegen plaats byeen,<br />

alwaar zy midden in een lustwoud vart geurige oran»<br />

geboomen, op een met groen gezierden heuvel, onder<br />

eenen vrolyken, nooit door wolken benevelden, hemel,<br />

in tegenwoordigheid der vonkelende Herren, door de<br />

ftilte van den nacht begunftigd., in de tederfte omhelzingen<br />

de doortintelende' geneugten der liefde fmaakten,<br />

en onder dit genot van het zoetlte gevoel elkander<br />

over. de noodzakelykheid vertroostten, die hunne<br />

omltandigheden hen oplagen , om, nog eer het morgenrood<br />

den hemel, verguldde, yan eikanderen te<br />

icheiden.<br />

Deeze gelukzaligheid duurde byna zes maanden.,<br />

toen SAMBA gevoelde, dat zy ras moeder worden zou.<br />

Het is onmogelyk de vreugde, van ZAMI te bcfehry T<br />

ven , toen hy deeze nieuwsmaare hoorde. Hy was<br />

nog in de bedwelming zyner ylhoofdigheid, toen hy,<br />

by het aanbreeken van den dag, SAMBA verliet, en by<br />

het intreden van zyne hutte MAKANÖAL vond , die<br />

hem opwachtte, MAKANDAL , die van ZAMI'S- geluk<br />

en liefde niets wist, fprak hem dus aan:<br />

Rr 5 „ ZAMI;


yZ% NAKANOAL, f EN XE GEK<br />

ZAMI, gy kea-E de vreesfelyke kracht van myn<br />

toverbeeld ; verheug u dus , dat gy zyne genade<br />

„ gevonden , en zyn vertrouwen verdiend hebt. Ga<br />

s, naar ginefche plantaadje de fchoone SAMBA zoe-<br />

„ ken, die tot heden alle geloften van haare aaubid-<br />

„ ders verfmaad , en my reeds langer dan een jaar<br />

„ door eene beftendige weigering beledigd heeft,<br />

„ Verzoek haar eene verfrisfehing met u te neemen,<br />

„ en werp, zodra zy van zins is te eeten, dit poeder<br />

„ heimlyk in den Calilou,, zo zal het haar het leven<br />

„ rooven." (*)<br />

ZAMI, ontfteld over deeze reden , wierp zich voor<br />

MAKANDAL'S voeten , brak in traanen uit, en zeide:<br />

MAKANDAL , hoe kunt gy liet van my vorderen, om<br />

de volmaaktfte fchoonheid , die ons land ten fieraad<br />

firekt, aan uwe wraake opteoïferen. Weet, dat ik<br />

SAMBA aanbid , en van haar teder bemind wordt,<br />

en haare liefde zal binnen kort den ongelukkigen ZAML<br />

den eernaam van vader fchenken.<br />

Terwyl hy deeze woorden uitboezemde, omhelsde<br />

hy de kniëu van den woesten MAKANDAL , die, woedende<br />

vsn toorn eenen begunftigden medeminnaar<br />

voor zich te zien , zynen degen trok , en hem zonder<br />

twyfcl aan zyne wraake zou hebben opgeolferd , zo.<br />

hy niet de ftemme van eenige Europeeërs geho rd<br />

had , die hunne flaven tot den arbeid riepen. Hy<br />

hield dus flegts zo. veel tyd over, als nodig was, om<br />

zich zeiven , met de grootlie gezwindheid , in veiligheid<br />

te fielien, en, zonder verder aan de gevolgen te<br />

denken, liet hy het giftpoeder in de handen van ZAMI.<br />

ZAMI<br />

(*) Een foepe, die de Negers uit zekere foort vaa pl»»teu<br />

maaken


OP- HET EILAND S "F. BOMINCO, éaj<br />

L ZAMI befloot in't eerst den, opziener alles te ontdek,-»<br />

ken, doch hy had nog altyd ontzag voor MAKANDAL ,<br />

wiens toverbeeid hy vreesde , en hield het daarom,<br />

raadzaamer voor als nog te zwygen.<br />

De dag fcheen hem onyerdraagjyk lang, hy was in<br />

diepe droefheid en onrust; doch na voltooiden arbeid<br />

fpoedde hy weder naar zyne beminde in het orangewoud.<br />

Zy was nog niet daar, Lang zweefde haar geliefde<br />

tusfehen vrees en hoop, en verwachtte haar met een<br />

onbefchryflyk ongeduld,. Ieder ogenblik dage hy het<br />

ïuifchen haarer treden te hooren ; het geringlte geluid<br />

, de zagtfte beweeging. der boomen vermeerderden,<br />

de begoocheling , en deeden zyn hart van vreugde<br />

kloppen. Doch toen hy gewaar wierd , dat het beitemde<br />

uur yoorby was, maakte zich het vreesfelykfte<br />

voorgevoel meester van zyne ziele; hy gaf zich aan<br />

dc fchriklykfte vermoedens over , en liet alle hoop.<br />

vaaren, om het dierbaarlte voorwerp zyner liefde tc<br />

zien ; want reeds verkondigde hem de groote beer<br />

den middernacht. Van. ongeduld gedreven ylde hy<br />

naar de wooning van zyne beminde SAMBA, Dc<br />

vrees van eene vreemde plantaadje te floeren, kost zyn<br />

verlangen niet onderdrukken, nog hem langer tegenhouden<br />

te onderzoeken., wat 'er van zyne beminde<br />

geworden was.<br />

Doch wie kan de ontroering , het hartewee , en.<br />

wanhoop van den ongelukkigen ZAMI fchilderen ,<br />

toen hy reeds voorde hutte zyner aangebeeddezAM-BA<br />

het klaaggefchrei van eenige Negerinnen hoorde, en<br />

by zyne intreede in. de hutte , zyne beminde zieltoogende<br />

op een mat zag uitgeftrekt liggen. Nog eenmaal<br />

opende zy haar uervende oogen , ftrekte haare<br />

hand


and naar hem uit, ftajueklc den naam ZAMI en —=•<br />

iherf.<br />

ZAMI zeeg halfdood naast haar neder. Men droeg<br />

hem zinneloos weg , en verhaalde hem eerst den an-.<br />

deren morgen , dat eene Negerin met koopwaren in<br />

deplantaadje geweest was, en met SAMBA gelpysd had.<br />

Nu ontdekte hy , wat hy van MAKANDALS oogmerken<br />

wist, en toonde het poeijer, dat door een fchei*<br />

kundige te Caap Francois onderzogt , en voor het<br />

fchriklykft-e gift verklaard wierd.<br />

Thans begon men de oorzaaken van zo veele plots-<br />

Hngfe fterfgevallen te argwaanen , die onder de Negers<br />

voorvielen. Men fidderde, wanneer men aan het gevaar<br />

dacht dat de gantfche Colonie dreigde. De vredenrichters<br />

vierden in het gantfche land rondgezon-.<br />

den , om MAKANDAL te vatten ; doch zy tvvyfelden<br />

reeds, of het hun wel gelukken zou, toen ZAMI zich<br />

aanbood, om hem in hunne handen te leveren.<br />

Hy wapende zjch alleen met een kolf van guava-.<br />

hout , en loerde op hem in een lioilen weg van het<br />

gebergte , waarin MAKANDAL gevlugt was. Hy had hier,<br />

reeds vyf dagen ophemgewagt, toen hy eincielvk op*<br />

den zesden dag MAKANDAL met twee Maronen hoorde,<br />

aankomen, ZAMI fpror.g piosling uit zyn fchuilhoek,<br />

en floeg de beide makkers van MAKANDAL ter aarde j<br />

MAKANDAL trok zynen degen , om ZAMI te doorüeeken,<br />

doch deeze floeg hem denzeiven met zvue<br />

kolf uit de hand , ftortte als een pyl op hem af<br />

hield hem vast , boud hem met zynen langen gorder<br />

de handen op den rug , en fleepte hem zo naar de,<br />

kaap.<br />

Eenigen van MAKANDALS vertrouwlingen wierden<br />

insgelyks gevat, en bekenden, toen zy op.den pyrn<br />

bank;


CF HET EILAND S Ti DOMINGO. 02$<br />

.bank gebragt vrierden , het geheim der vergiftiging.<br />

Nog meer ! Zy verklaarden zelfs , dat MAKANDALS<br />

oogmerk geweest was, het grootfte deel der planters<br />

in 't geheim van kant te helpen , of ze ten minften<br />

door vergiftiging van alle de flaaven, die hen toegedaan<br />

fcheenen, te ruineeren; dat hy eindelyk het gantfche<br />

geflacht der blanken door een algemeen bloedbad<br />

had zoeken uitteroeijen, om zich daardoor toteenverlosfer<br />

en heer van het gantfche eiland te maaken.<br />

- De zekerheid van deeze vreesfelyke famenfweering<br />

wierd ook nog door het getuigenis van meer anderen<br />

van MAKANDALS vertrouwden bevestigd ; fchooa hy<br />

zelf nooit iets bekennen wilde, maar zyne kloekrnoeuieheid<br />

en dweepery, zelfs midden in de vlammen, behield<br />

, terwyl hy met zeker vast vertrouwen van den<br />

brandftapel afriep , dat het vuur zyn lichaam zou ontzien<br />

, en in plaats van te fterven, zyn tegenwoordige<br />

gedaante alleen zou veranderen, en dat hy dus om zyn<br />

volk te befchermen, als een groote vlieg, vogel of ïlang<br />

nog verder op her eiland zou blyven. Zyne reden deed<br />

de onkundige Negers geloven, dat zyn toverbeeld hem<br />

nog fteeds befchermde, en deeze gedachte fcheen ook<br />

voor eenige ogenblikken , door eene zonderlinge omftandigheïd<br />

, begunftigd te worden. Men had namelyk<br />

een paal in de aarde geflagen , waartegen een brandftapel<br />

van zoden was opgericht , en waaraan MAKAN­<br />

DAL , door middel van een yzeren halsband, vastgemaakt<br />

was. De infpanning zyner krachten, toen men<br />

den brandftapel aauftak, was zo groot, dathy den paal<br />

uit den exond rukte, en met denzelven tien of twaalf<br />

fchreden midden door de aanfchouwers ging. Op dit<br />

ogenblik fchreeuwden aiie de Negers : een wonder!<br />

Doch een foldaat, die 'er juist digtby was, bewees<br />

hem


ÖS5 BE GESCHIEDENIS VAN MAKANDAL.<br />

hem ras, door een houw met zynen fabel, dat hy ma*.<br />

tiger was dan de gewaande propheet, die nu weder<br />

op den brandftapel geworpen , de ftraffe leed, die hy<br />

zo wel verdiend had.<br />

Dit was dc oorzaak van de verwoestingen , die door<br />

het vergift op het eiland St. Domingo aangerecht waren<br />

, alwaar dergelyke boosheden wel zeldzaamer geworden<br />

, maar nog niet geheel uitgeroeid zyn.<br />

Wat ZAMI betreft, nadat deeze zyne ongelukkige<br />

SAMBA gewroken had, benam hy zich zeiven het leven<br />

, om, gelyk hy hoopte, met eene beminde weder<br />

vereenigd te worden , zonder welke hem het leven<br />

een onverdragelyke last fcheen.


IV.<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N.<br />

BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE<br />

KUNSTEN,<br />

E N<br />

M E N G E L W E R K .


T A F E R E E L<br />

V A N<br />

62$<br />

NAPELS , GROOT GRIEKENLAND EN SICILIEN,<br />

O F V E R S L A G<br />

van het prachtig werk ,<br />

V O Y A G E PITTORESQUE DE NAPLES E T DE SICJLEi<br />

Derde en laatfte Stuk.<br />

S I C I L I E N .<br />

Niet minder belatigryk dan het overige gedeelte van<br />

Groot-Griekenland , waaronder het ook voorheen<br />

begrepen was , isSiciliën, door deszelfs alouden luis­<br />

ter, buitengemeenevruchtbaarheid,gedenkteekenen en<br />

fiatuurverfehynzels. De Grieken hebben het bebouwd,<br />

befchaafd en verfraaid. Hier was de wieg van hunne<br />

fabelleer, welke HOMERUS en na hem VIRGILIUS met<br />

alle de bevalligheden der verbeelding verüerd hebben;<br />

Hier is het Herdersdicht ter waereld gekomen; THEO-<br />

CRITUS en MOSCHUS , de twee eerfte en grootfte mo*<br />

dellen in deeze foort van gedichten, waren van Syra-<br />

cufe geboortig. De fchoone hemel, het met kudden<br />

overdekte land, het onfchuldige zachte herdersleven *<br />

dat zy altyd voor oogen hadden, heeft hen bezield,<br />

en dus hebben zy de weldaadige natuuT bezongen.-<br />

Dichrers, Redenaars en Wysgeeren hebben in dit<br />

aloude verblyf der kun (ten gebloeid. Sidliën heeft zyn<br />

- É B N O S L W J \\ ü. S-s iotm


6$0, TAFEREEL VAK GROOT GRD3KENLANO,<br />

roeinryke eeuwe gehad, die met die van PERICLES erl<br />

ALEXANDER om den voorrang itryden kost. Hier<br />

fchreef DIODORCS zyne gefchiedenis, hier reisde PLA-<br />

TO , hier bragt EMPEDOCLES de leere der wysheid in<br />

fchoone vaerfen over , XENOPHANES , SIMONIDES<br />

ZEXO kwamen hier eenevryplaats zoeken; hierwydde<br />

ARCHIMEDES zyr.e talenten , zyn vindingryk brein en<br />

zyn gantfche leven aan zyn vaderland met een<br />

woord: Siciliën kost zich door zyne aankweeking der<br />

kantten , zynen fmaak , zyne gedenkteckenen, met<br />

het gantfche overige Griekenland in eenen niet ongel;.ken<br />

wedltryd inlaaten. Doch toen het in het vervolg<br />

door de Romeinen onder het juk wierd gebragt, behield<br />

het van alle deeze voorrechten niets overig, darr<br />

hetgeen de menfehen het niet ontrooven kosten, de<br />

fchatten der natuur , zyn fchoon climaat, en zyne<br />

buitengemeene vruchtbaarheid , eu toen wierd dit<br />

eiland de voedende moeder en zoogvrouwe van zyneoverwinnaars<br />

, de koornfehuur en voorraadskamer<br />

van Rome.<br />

Dit alles ftelt ons de Schryver van de voyage pittoresque<br />

voor in eene voorreden, die hy aan het hoofd<br />

van deeze twee laatlte deelen , welke alleen aan Siciliën<br />

gewyd zyn , geplaatst heeft. In den loop van eene<br />

zo lange , zo moeiiyke en kostbaare onderneeming<br />

zou mogelyk een ander ten langen lesten zich aan nalatigheid<br />

fchuldig gemaakt hebben; doch zo deed onze<br />

Schryver niet , die veel eer zyne zorg en pogingen<br />

verdubbeld fchynt te hebben , om ons dit ten allen<br />

tyde zo beroemde land , dat nog heden ten dage het<br />

voorwerp is der nafpooringen en onderzoekingen van<br />

alle liefhebbers van natuur en kunst , zeer beiangryk<br />

te maaken en als zodanig vooneitellen.<br />

He:


'EN DEÊZELFS LAND S T REE KÉN. 6%t<br />

Het zy men zich te Napels infcheepe, of, gelyk onze<br />

Reizigers, van Reggio aan boord gaa, moet men<br />

toch door de Scyllaen Charybdis weder terugkomen,<br />

vanwaar men Mesfina ontdekt , dat zich als een Amphitheater<br />

en onder een halfcirkelvormige gedaante<br />

verheft, en het fchoonfie gezicht oplevert, dat men<br />

ergens kan aantreffen. De haven is de wydfte op de<br />

gantfche middeliandfche zee , en mogelyk de fchoonfie<br />

, die de natuur gevormd heeft. In eene larfgte van<br />

meer dan een halve myl is zy met eene ry van gebouwen<br />

bezet, die, van wegens haare regelmaatigheiden<br />

pracht, den naam van Palazzata verdiend en bekomen<br />

hebben. Dit gezicht van de fchoonfie zeekust, dat<br />

zich dus in geene andere ftad opdoet, en het inwendige<br />

gedeelte der ftad, dat met ftandbeelden, colonnaden,<br />

openbaare markten en fonteinen is opgefierd,<br />

maaken uit Mesfina eene der bekoorlykftc en aanlachgendfte<br />

woonfteden der gantfche overige waereld.<br />

Helaas! wy fpreeken van hetgeen Mesfina voor onze<br />

Reizigers geweest is, en nu reeds niet meer beftaat. Het<br />

fchriklyk ongeval , dat Calabriën verwoest en omgekeerd<br />

heeft , heeft ook Mesfina verwoest en omgekeerd,<br />

en van deeze kostbaare gebouwen, van<br />

deeze ryke Facaden, van deeze ry van paleizen is niet<br />

meer overig , dan de gedachtenis en de teekeningen<br />

onzer Reizigers (*).<br />

Wanneer men dus langs de kusten heenvaart , en<br />

een bergagtige woeste ftreek doorwandelt, komt men<br />

te Taormina , welke de oude ftad Tauromenium is<br />

alwaar<br />

C*) Ook heeft des Konings fchilder, de Heer HOUEL,<br />

ens de gezichten van Mesfina voor de verwoefting deezer<br />

"ad gegeven, en voor de vergetelheid bewaard.<br />

Ss a


63: TAFEREEL VAN GROOT GRIEKENLAND ,"<br />

alwaar, by ieder fchreede, de afwisfelendfte en byzonderfte<br />

liggingen ons noodzaaken ftilteftaan ; doch<br />

hetgeen het greetig oog van den Reiziger het meest<br />

tot zich trekt, is het theater, dat door zyne verwonderingswaardige<br />

aanlegging, en verbazend gelukkige inftandhouding<br />

niet anders dan als een wonder van natuur<br />

en kunst kan befchouwd worden. Evenwel was Taormiua<br />

geen ftad van den eerften rang, en wy zien daar<br />

echter een overblyfzel van een gedenkftuk, dat door<br />

Burgers van een kleine republiek was opgetrokken,<br />

en 50,000 aanfchouwers bevatten kost.<br />

Voor het overige moet men niet denken, dat by de<br />

Ouden het theater flegts dat geene was, wat het by<br />

ons is, dat het alleen tot beuzelachtige vermaak-<br />

Jykheden gediend heeft, dat men tusfehen vier muuren<br />

in duistere en eng aangelegde zaaien vergaderd en<br />

opgelloten was , om daar van minnaryen te fpreeken<br />

en te hooren , en dat de veile poon niet anders dan<br />

voor geld open ging. Neen het was een<br />

vrye en openftaande plaats , met prachtige portaalen<br />

omgeeven,waartoe aan ieder Burger de intrede veroorlofd<br />

was; hier vergaderde het volk om over vrede en<br />

oorlog te fpreeken, en over alles te beraaden, wat het<br />

welzyn van den ftaat kost bevorderen. Hier gaf men<br />

aan de gantfche vergaderde Natie feesten en fchouwfpeelen<br />

, die eigenaartig ingericht waren om hunnen<br />

moed te verhoogen, en hunne vaderlandsliefde te ontvonken<br />

en te onderhouden. Den gantfehen overigen<br />

tyd was het theater de algemeede vergaderplaats der<br />

burgers , die daar gemeenfchaplyk de belangen der<br />

repubüek behandelden , en gevolgelyk waren zy<br />

genoegzaam allen met de groutfte pracht aangelegd en<br />

gebouwd. Zo was ook dit, waarvan wy fpreeken, —<br />

en


EN BESZELF5 LANDSTr.EEKEN. 633<br />

en hierom heeft onze Schryver zich in 't byzonder toegelegd<br />

om eene zeer omftandigebefchryving daarvan te<br />

geeven. Vcrfcheidene plaatenzyn door hem ingericht,<br />

om de ontwikkeling van den aanleg en de grondligging<br />

zo wel als de uitvoering en wederherltelling van dezelve<br />

voor het oog van den leezer bloot te liggen.<br />

Hoe meer men den .Etna nadert, des te vruchtbaarder<br />

wordt het land, dat, door de benevelende warmte<br />

yan den Vulcaan bezwangerd, met alle voortbrengfelen<br />

der natuur als overdekt is. Onze reizigers beproeven<br />

het den fchriklyken berg van deezen kant opteklauteren<br />

, om aan de tegenovergeftelde zyde , waar<br />

Catanea ligt , weder afteklimmen ; doch zy vinden<br />

hier zoveele hindernisfen , dat zy genoodzaakt zyn<br />

hunne onderneeming optegeeven, en vooreerst Catanea<br />

te bezoeken, en dan den .Etna van dien kant aantepakken,<br />

daar hy de minde ruuwheid heeft, en meer<br />

rustplaatfen en hulpmiddelen aan de hand geeft.<br />

Catanea, een der oudfte deden van Siciliën, is nog<br />

heden een der bloeijendde. By ieder fchrede vindt<br />

men de fpooren van haaren ouden glans ; nog ziet<br />

men de ruïnen van het Theater , vanwaar ALCIBIA-<br />

DES, by den tocht der Athenienfers naar Siciliën, een<br />

aanfpraak aan het volk deed. De menigte, greetig om<br />

deezen buitengemeenen man te zien en te hooren,<br />

was in de fchouwplaats byeengelopeu, en, terwyl hy<br />

hen door de bevalligheid van zyn perfoon en zyne<br />

welfprekendheid innam, maakten zich zyne troepen,<br />

die buiten gebleven waren, meester van de ftad. In<br />

verfcheiden tydperken heeft Catanea hetzelfde noodlot<br />

ondervonden, dat HERCULANUM getroffen heeft ; zy<br />

is vau tyd tot tyd door de vuurasfche en lava van den<br />

-Etna, even gelyk de andere door die van den Yefjjj<br />

Ss 3 vius


634 TAFEREEL VAN GROOT GRIEKENLAND,<br />

vius bedekt geworden; de ontdekkingen, die men da«<br />

gelyks doet , getuigen van deeze omwentelingen , en<br />

de Prins van Biscaris, een der rykfte Heeren van Siciliën,<br />

die door zyn liefde voor de kunst bekend is,<br />

heeft in den grond van de ftad aanmerkelyk laaten<br />

graaven , omdat zy een andere ftad onder haare fundamenten<br />

verbergt.<br />

Van alles wat deeze plaats belangryk kan maaken,<br />

trekt niets het oog zo zeer tot zich , en geeft niets<br />

de verbeelding zo veel bezigheid , als de muur, die<br />

door de koudgeworden lava om de ftad Catanea is omgetrokken<br />

, en die eene gedoegzaame yzeren horstweering<br />

om dezelve uitmaakt, en zich tot eene hoogte<br />

van vyftig tot zestig voeten verheft. In den jaare 1663<br />

is deeze ftad byna geheel omgekeerd geworden; doch<br />

wat vermag de kracht der gewoonte of veeleer het<br />

voordeel der onbegrypelyke vruchtbaarheid niet? Zy,<br />

die aan den rand van deezen vuurkolk woonen, leeven<br />

daar in de grootfte gerustheid , en nog heden is<br />

Catanea door haaren rykdom en bevolking de tweede<br />

ftad van Siciliën.<br />

Bezield van een cnthufiasmus, dat het gezicht deezer<br />

ftreeken zo ligt verwekken kan, en door de Zwarigheid<br />

Zelve en het weinig gellaagde gevolg Van hunne<br />

eerfte ondernecming aangefpoord, belluiten zy tot een<br />

tweede reize op den Aitna, Deeze Vulcanifche Kolos ,<br />

welks hoofd zich in de wolken verheft , is in vérfcheiden<br />

ftreeken verdeeld , naar de verfchcidene<br />

luchttemperamenten, die men aldaar aantreft. Het benedenfte<br />

deel, of de voet des bergs Regione Piemonte-<br />

Je , heeft eene verbaazende vruchtbaarheid, is wel btg*<br />

bouwd en met bevallige wooningen bedekt. De tweede,<br />

ftrcek, Regione Sylvqfa, is met onmeetbaarc bos-<br />

fchqij


ÉN DÉSÜELFS LANBSTRËÏKÈk 6§S<br />

•fchen bedekt, en heeft boomen zo oud als de waereld.<br />

'Er munt hier een boom uit, di eento Cavallj,<br />

genaamd, omdat honderd paarden zeer gemaklyk<br />

Onder zyne fchadüwen kunnèn ftaan. De derde is een<br />

Iheeuwftreek , Regione Scoperta , die van alle groen<br />

beroofd is , en waar niets groeijen kan , terwyl zes<br />

mylen ver alles met fneeuw bedekt ligt.<br />

Wanneer men deeze fneeuwgevaarten, die zo veele<br />

eeuwen op elkander geftapeld gelegen hebben, is<br />

opgeklauterd, komt men aan de laatfte ftreek, welke<br />

dën geheelen top van den Mtm in zich bevat. Dit is<br />

éën yskegel, die byna altyd' onbeklimbaar is % en in<br />

welks midden de Vulcanlfehe beker zelfs met zyn verfchrikryk<br />

wydgaapende opening ftaat. Deeze ysklip<br />

is door vuurkolken van den Mtaa omringd, en zelfs<br />

de vlammen , die daaruit voortfpringen , kunnen dit<br />

ëeuwige ys niet doen fmelteh ; men gevoelt daar ter<br />

gelyker tyd een zeet hevige koude en een overmatige<br />

bitte.<br />

Van Catanëa af tot aan deeze plaats , waar cfe onverzaagdfteman<br />

flegts kan komen, zyn veertig mylen a<br />

éAi is omtrent, veertien van onze mylen , die men<br />

niet dan met veel moeite en niet zonder groot gevaar<br />

kan op- en overklimmen. Dan treft men den philofophlfchen<br />

tooren aan , die zynen naam van EMPEDO-<br />

CLÉS gekregen heeft, dié, gelyk zekere overlevering<br />

ïë*t, hier omkwam, toen hy op een onvoorzichtige<br />

Wyze' dit groote wonder dei- natuur al te naby onder-.<br />

Zoeken en doorgronden wilde. De Vulkaan heeft drie<br />

openingen, of drie verfcheiden vuurkolken, en uit de<br />

mïddeïfte komen gedüurig vuurdampen voort, die zo<br />

fiiid zyn als de waereld,<br />

Van dit ftandpunt der waereld den opgang der zon<br />

Ss 4


TAFEREEL VAN GROOT GRIEKENLAND ,<br />

te zien , is het r<br />

grootfte en fchoonfie tooneel , dat<br />

het menfchelyk oog kan bcfchouvven ; en onze reizigers<br />

vonden zich voor alle hunne vermoeijingen<br />

fchadeloos gefield , toen zy op deeze plaats dit majeftueus<br />

tooneel mogten bywoonen , dat men vergeefs<br />

tracht te befchryven , en dat genoegzaam het<br />

ontwaaken der natuur is.<br />

Indien nog iets in ftaat was, het dagverhaal onzer reizigers<br />

belangryker maaken, dan zou't het verhaal eener andere<br />

reize zyn, die de Commandeur, de Heer van DOLO-<br />

MIEU ,gedaan heeft.Men ftaat verwonderd over de onverfchrokkenheid<br />

en bedaardheid van deezen bekwaamep.<br />

waarneemer der natuur. Met een woord, de Heer<br />

Abt van S ¥<br />

** heeft niets ycrgeeten, wat aan de majestueusheid<br />

van het voorwerp flegts immer beantwoorden<br />

kan. Twintig plaaten, die de gezichten van Catanea<br />

, van den berg yEtna , en van de omliggende<br />

ftreeken afmaaien , kunnen de nieuwsgierigheid van<br />

den leezer volkomen bevredigen , die zekerlyk niet<br />

dan met moeite van deeze bekoorlyke tooneelen zich<br />

zal kunnen losrukken en verwydcren.<br />

Nu doorlooppn onze Reizigers , die op het feest<br />

van de heilige Rofalia , in welk ogenblik de ftad Palermo<br />

het glansrykst is, aldaar wilden aanlanden, het<br />

overige Siciliën. Onderweg doen zy Adranum aan ,<br />

waar men de vergeten* overhlyFzelen van een tempel<br />

van Mars vindt ; Contorbi , waarvan CICERO in zyn<br />

redenvoering tegen Verrcs fpreekt, en het als een der<br />

grootfte en fchoonfte ftcden des lands afmaalt; nu is<br />

het met monnikken en 3000 ongelukkige arme inwooners<br />

bevolkt; Argyra , de geboorteftad van DIODO,-<br />

RUS , die met Syracufe zelve om den voorrang ftreed,<br />

doch waar men heden te vergeefs eenige gedenkteeke-<br />

neu


EN DESZELFS LANDSTREEKEK. 637<br />

jien van deszelfs ouden luister aantreft; Sperlinga,<br />

dat niet meer is, doch dat voor een Frahschman, die<br />

Siciliën doorreist, lief en waard moet zyn , omdat<br />

het de eenige ftad was , die weigerde aan den Siciliaanfchen<br />

moordvesper deel te neemen.<br />

Quod Siculis placuit, Sperlinga fola negavit.<br />

Verder op vindt men het oude en beroemde Enna 9<br />

het vaderland van Ceres , die daarom onder de goden<br />

verdiende verplaatst te worden , omdat zy het eerst<br />

de menfehen , de voornaamfte en nuttigde aller kunften,<br />

den landbouw, geleerd heeft. Ceres is het beeld<br />

van de vruchtbaarheid des lands ; onder deeze ftrcek<br />

yan hetzelve is de wieg der kunst van den akkerbouw.<br />

De verhoogde verbeelding van den dichter, en buiten<br />

twyfel de dankbaarheid der volken hebben hier de<br />

wooningen der goden geplaatst, en de gefchiedfehryvers<br />

fpreeken hiervan even als de dichters, DIODORUS<br />

van Siciliën, CICERO, LIVIUS roemen ons het oude<br />

Enna, en deszelfs welriekende bloemen, en den tempel<br />

die aan Ceres gewyd is, die van de gantfche oud- »<br />

heid zo heilig gehouden wierd , dat van alle zyden<br />

van Siciliën en Itafiën het volk met even zo talryke<br />

hoopen en met even vuurigen godsdienstyver hiernaar<br />

toevloeide, als zy hedendaags naar Loretto loopen.<br />

ovinius plaatst hier de vervoering van Proferpina,<br />

welke uit het midden van den bloemhof en de haar<br />

omringende Nymphen digt by de zee voorgevallen is,<br />

welke federt deezen tyd den naam der godin behouden<br />

heeft. Alle oudheidkenners en Ciceroni des<br />

lands vergeeten niet dit te herhaalen, en den nieuwsgierigen<br />

deeze plaats met nadruk aantetoonen, die hen<br />

dan ook op hun woord gelooven moeten , want alle<br />

Ss 5 deeze


6$S TATERSSL VAN GROOT GRIEKENLAND,<br />

deeze wonderen zyn reeds lang verdweerten erj<br />

dit treurige en eenzaame land heeft niets meer, waaN<br />

aan men zo iets erkennen kan. De inwooners zyn in<br />

onwetendheid en ellende verzonken, ên kunnen hun­<br />

ne verwondering niet genoeg te kénnen geeven,<br />

wanneer zy vreemdelingen zo verre zien komen, om<br />

ruïnen naartefpooren , tYeenen optezoeken , en deeza<br />

woe(tenj*eii in aanfchouw te neemen. Eindelvk wan­<br />

neer men over de vlakte gekomen is, waar het oude<br />

Hymera lag , dat zo lang het oorlogstooneel tusfehen<br />

de Grieken en Carthaginenfers was , en waar DÏODÖ-<br />

RDS de baden van Hercules plaatst, komt men té Pa-<br />

lermo, de tegenwoordige hoofdftad van Siciliën.<br />

'Er zyn weinige {reden in Europa , waar dê alge=<br />

ïneene toon der gezelfchappen aangenaamer, de ma­<br />

nieren ksfer en gemeenzaamer, de levenswys zagter<br />

én weekelyker, de vryheid volkomener en ongedwon-<br />

gener, met een woord de Franfche gemanierd­<br />

heid meer in zwang is, dan hier. De fyke en wel­<br />

lustige Palermitaners hebben ook hunne nachtwande­<br />

lingen , niet op de openbaare markt, maar aan deri<br />

oever der zee en in een bekoorlyke {treek ; de frisfehè<br />

én zuivere lucht, die men daar inademt, de uitmun­<br />

tende concerten en bevallige fehaduwen trekken tegeii<br />

den avond alles wat in dc ftad van eenig aanzien is^<br />

hierheen; hier is de vergaderplaats van alle fchoönhe-<br />

den van Palermo. 'Er heerscht op deeze wandelplaat-<br />

Zen, zeggen onze Reizigers, een allergeheimst duister<br />

dat ieder eerbiedigen moet; een ieder mengt zich daar<br />

önder den anderen, men verliest zich, men zoekt en<br />

rinrt elkander weder. Nooit gaat men te Paler-<br />

$p llaapen , dan nadat men een wandeling alla marinn<br />

gedaan heeft; het fchynt eên bevoorrechte plaats te<br />

zyn


!5N DESZELFS LANDSTRÉÈKEtf. $29<br />

iyn met volkomen aflaat voor allen , die êlkanderén<br />

daar ontmoeten, eii dat de Siciliafters, uit JÉÜCnt voor<br />

deeze plaats, hunne neiging tot jalouflê vergeten hebben,<br />

en dit gaat zo verre, dat hier geen fakkelen kómen<br />

durven , en alles verwyderd gehouden wordt<br />

wat de kleine, heimelyke vryheden in dwang mogt<br />

houden.<br />

De vreemdelingen verlaaten ongaarne een plaats,<br />

die voor hun zo veel bekoorlykheid heeft. Onze teekenaars,<br />

nadat zy dit fchottwfpel genoten, het paardenrennen<br />

bygewoohd, en het feest en de procesfie<br />

van de heilige Rofalia, welke de befchermgodin van<br />

dit land is , en in de oogéh van het volk de feesten<br />

ert de wagên van Ceres vervangt, gevierd hadden,<br />

bezoeken zy de latldftreeken rondom Palermo , die<br />

men de tuinen van Siciliën wel noemen mogt, komen<br />

door het oude HycCara , Wet vaderland van de beroemde<br />

Luis, die onder de bedorven Grieken het eerst<br />

het handwerk der wellustelingen beroemd gemaakt<br />

heèft, en bereiken nu Segéftum , welke ftad , indien<br />

men VIRGILIUS gelooven mag , door iEneas gebouwd<br />

is.<br />

Interen JEneas urbem defignat aratrc*<br />

De Segeftaners richtten uit dankbaarheid eenen tem-*<br />

pel op voor hunnen ftichter, en beweézen hem byns .<br />

godlyke eere. Niet minder beroemd was de tempel<br />

van Diana, van welke CICERO tegen VERRES fpreekt;<br />

doch boven allen muntte uit die van de godin Ceres ,<br />

waarvan men nog de overblyffelen ziet, welke volkomen<br />

behouden zyn op plaatfen, die vöor het overige<br />

onbebouwd en leeg ftaan, en dus van de onverfchilligheid<br />

det Sicilianers jegens meefterftukken van de<br />

kunst,


649 TAFEREEL VAN GROOT GRIEKENLAND,<br />

kunst, juist niet tot hunnen roem getuigen. Weinige<br />

gedenkteekenen doen zich van een zo voordeelige en<br />

inneemende zyde op als deeze tempel; en zy vertoonen<br />

voor het oog van den reiziger eene levendige<br />

voortelling van die edele en majeftueufe deftigheid ,<br />

welke de eerfte werken der Grieken en den oorfprong<br />

der Bouwkunst kenteekent. Onze Voyage pittoresque<br />

fielt ons ook in ftaat daarvan te oordeelen , terwyl zy<br />

ons dit gedenkteeken van verfchillende zyden voor-<br />

Helt en een nauwkeurig bericht van deszelfs bouwtrant<br />

geeft, 't welk alles met even veel getrouwheid als<br />

fmaak en geest is uitgevoerd.<br />

Langs de zeekusten landen osze teekenaars te<br />

Trapani, eertyds Drepanum , beroemd door de<br />

fchoonheid zyner vrouwen, en waar men nog, in 'c<br />

binnenfte gedeelte der landeryen, die regelmaatige trekken,<br />

die fchoone Griekfche Profilen vindt, welke de<br />

beitel hunner kunltenaaren ons nog getrouwer bewaarde<br />

, dan het de natuur vermogt te doen. Greetig<br />

doorloopt men deeze gantfche landftreek , die VIRGJ-<br />

LIUS zo beroemd gemaakt heeft ; doch men vindt 'er<br />

zo min de gegrondveste ftad van ^Eneas, als het<br />

graf van Anchifes , of die heilige bosfchen , waarmede<br />

het omringd was; een drooge, dorre en ontbloot*<br />

woestyn heeft de plaats deezer betoverde ftreeken in-'<br />

genomen. Keert men zich ter rechterhand, dan komt<br />

men op den berg Eryx , waar de beroemde tempel<br />

geftaan heeft, die aan Venus Erycina gewyd was,<br />

en den reiziger nog zo veele wellustige denkbeelden<br />

weder voor het geheugen brengt. Altyd met ryke offers<br />

uit Griekenland en Italiën aangevuld, wierd deeze<br />

tempel als het heiligdom van den godsdienst der<br />

Ouden vereerd. De fchoonfie vrouwen der gantfche<br />

wae-


EN DESZELFS LANDSTB.EE KEN. Ö4I<br />

waereld waren de priesteresfen van deezen tempel,<br />

en verrichten aldaar alle die eerdienften , welke niet<br />

wynig bybragteR om de aandacht der geloovigen te<br />

verhitten. Om aldaar toegelaaten te worden, moest<br />

men de fchoonheids proef doorftaan, gelyk men heden<br />

ten dage zyn adelsproef doen moet, om in dit of dat<br />

Capittel van Duitschland toegelaaten te worden , en<br />

de eerfte was nooit dubbelzinnig. Dan, van dit alles<br />

vindt men, buiten den berg Eryx zeiven, niets meer;<br />

alleen zyn de vaerfen van den betoverenden Dichter<br />

nog overig , die ons op eene zo aangenaame wyze<br />

daarmede onderhouden heeft.<br />

Gaat men dan links af, langs den oever der zee<br />

heen, zo komt men met onze Reizigers op de vlakte<br />

aan, waar de Griekfche ftad Selinunt gelegen heeft,<br />

een der rykst gefierde fteden der oudheid, alwaar de<br />

kunften tot haare volkomenheid gebragt waren , en<br />

nog in de puinhoopen, die op den grond verftrooid<br />

liggen, zo zigtbaar zyn, dat zy in deezen vernederden<br />

ftaat nog eerbied en hoogachting inboezemen.<br />

Het gezigt alleen van deeze ruïnen , gelyk zy in naauwkeurige<br />

teekeningen zyn voorgefteld , doch die het<br />

noodzakelyk aan de begoocheling en bevalligheid der<br />

kleuren ontbreeken moest , maakt nog denzelfden<br />

indruk op den leezer.<br />

Nadat onze Reiziger ons verfcheiden van deeze teekeningen<br />

gegeeven, en meer zulke betoverende gezien*<br />

ten vergund heeft, voegt hy 'er een zeer gewigtige en<br />

oneindig bevallige vergelykings tafel by van de tempelen<br />

, theaters, en meer andere oude gedenkftukken van<br />

Siciliën, volgens welke men, met een opllag van het<br />

oog, over het onderfcheid en de betrekkelyke grootte<br />

van een ieder deezer gebouwen kan oordeelen.<br />

Een


TAFEREEL VAN CRODT GRIEKENLAND^<br />

Een aanmerking, die men dikwils gelegenheid heeft<br />

te maaken, wanneer men dit Land op deezen wvze<br />

doorreist, is deeze, dat de Grieken in de knullen de<br />

meesters der Romeinen geweest zyn , waarin deezen hen<br />

nooit overtroffen, ik laat Haan geëvenaard hebben, —en<br />

dat zy hierom nog onze volkomenfle modellen in<br />

ieder foort zyn. Hierby mag'men nog wel voegen:<br />

dat men by de gedenkteekenen der Ouden altyd een<br />

groote achting voor het volk bemerkte. Alles was<br />

voor hen zo gefehikt en gemaakt. Eene louter kleine<br />

Republiek , als Selinunt , ondernam om zich<br />

water te verfchaffen , om een tempel, om een theater<br />

te hebben, zodanigen arbeid , als de bekrompen<br />

pracht van de hedendaagfche heeren der waereld zou<br />

doen verbaasd (laan. By hen was de weelde een zaak<br />

van het publiek belang, en zedigheid behoorde tot de<br />

huislyke belangen , en hierin moeiten wy onze<br />

meesters en modellen natevolgen.<br />

Digthierby zyn de Baden van Selinunt, hedendaags<br />

Siacca genaamd , het vaderland van AGATHOCLES, waar<br />

de fabelleer , die zeer zeker haaren grond in de gefchiedenis<br />

heeft, het graf van DAEMLUS. die aigemeene<br />

genie, deezen uitvinder van alle kunften, geplaatst<br />

heeft. Eindelyk komt men te Agrigentura, nu<br />

Sirgenti, waar onze bevallige fchilders van de eertyds<br />

zo hoog geroemde Agrigentynfche herbergzaamheid<br />

een flegte proef genomen hebben ; in piaatle van het<br />

paleis van Gelias en den bode, die hy den vreemdelingen<br />

toezond, moesten zy blyde zyn een weinig fhroo<br />

en een hooifchuur te vinden, die hen tot een verblyf<br />

van toevlucht kost verlfrekken.<br />

Agrigentum, de geboorteftad van EMPEDOCLES, was,<br />

na Syracufe, de eerfte en aanzienlykfte ftad van Siciliën.


£•$ D E S Z E L F S LANDSTREEKEN"., 643.<br />

«diëti. Nog heden kan men by DIODORÜS en 2OLYEIUS<br />

de befehryving leezen, die ons de gefchiedfchryvers<br />

van deeze, door het aantal haarer gedenkteekenen en de<br />

oHgehoorde weelde van haare burgeren beroemde, ftad ,<br />

hebben nagelaaten. Ten tyde van haaren bloei beliep<br />

haare bevolking op niet rnmder dan achtmaal honderd<br />

buizend inwooners, thans bevat zy nauwlyks vyftien<br />

duizend; doch zelfs in deezen ftaat van afklimming<br />

«n veruedering is in de oogen van de liefhebberen der<br />

oudheid niets belangryker dan dit overblyffel. Men<br />

roemde voornamelyk het getal en de pracht van haare<br />

tempelen, geen ftad was .hierin ryker; onder de nog<br />

voorhanden zynde munten in 't byzonder uit de tempel<br />

van JL-XO LACINIA, die door de kunst van ZECXIS<br />

verfraaid was , welke, naar het bericht van PLINICS,<br />

deeze godin in haaren tempel had afgemaald naar vyf<br />

jDHge meisjens van de uitgezoehtfte fchoonheid, terwyl<br />

hy van ieder datgeen ontleende, dat het volkomen-<br />

He was om hem tot model te dienen ; voorts de tempel<br />

der Eendracht , die onder alle de tempelen van<br />

Siciliën het best is behouden gebleven, en de eenige<br />

ïs , waarvoor men eenige zorge gedraagen heeft uit<br />

achting voor een ouden heiligen, cie men daarin vereert<br />

, en daar daaglyks wonderen doet. Het verwonderlykfte<br />

hierby is, zegt de Schryver, dat in een land ,<br />

't welk aan zo veele omwentelingen is blootgefteld,<br />

deeze tempel, na meer dan tweeduizend jaaren, alle zyne<br />

zuilen gaaf behoyden heeft. Ook ziet men de ruïnen<br />

van een tempel van ^ESCULAPIUS , van die van HER­<br />

CULES , en inzonderheid van die van JUPITER OLYM-<br />

ÏIUS , die door zyne grootte , majefteit en onmeetbaare<br />

proportiën den bynaam van den Reufentempel<br />

gekregen heeft, even alsof gewoone menfehen met in<br />

ftaat


644 TAPEREEL VAN GRÓÓT GRIEKENLAND,<br />

ftaat waren geweest, zulk een ontzachlyk gebouw<br />

optericliten. Eenige brokken van kapiteelen en zuilen<br />

, die nog voorhanden zyn, rechtvaardigen deezen<br />

bynaam ; doch alle deeze eerwaardige brokken<br />

, even gelyk die van den tempel van CASTOR en<br />

POLLUX, van MINERVA en van CERES, zyn in zulk<br />

een ftaat van verval, dat men nauwlyks een begrip<br />

van derzelver plan en bouwtrant geeven kan. Negentien<br />

plaaten zyn gefchikt om ons alles te vertoonen<br />

wat men van deeze kostbaare overblyffelen in teekening<br />

heeft kunnen brengen.<br />

Doch het vernuft is daar nog veel laager gezonken<br />

dan de oude gedenkftukken zeiven ; de "natuur is hier<br />

nog altyd ryk , maar de menfehen ellendig en ongelukkig.<br />

Alle ftreeken om deeze oude ftad bieden een<br />

land van bekoorlyke gezichten aan, die op een byzondere<br />

wyze contrasteeren en affteeken met de inwooners<br />

van het nieuwe Agrigentum , die grootendeels<br />

arm , neerflagtig , dweepachtig , dom en verwilderd<br />

zyn.<br />

Dit gantfche deel van Siciliën is in dezelfde laagte<br />

weggezonken , en draagt overal hiervan de kenteekenen.<br />

Terwyl men dus aan zee voortwandelt, zoekt<br />

men vergeefs de oude ftad Sela , die geheel verdelgd<br />

is; twee kleine nieuwer fteden, Alicata en Terranuova<br />

ftryden om de eer van derzelver plaats vervuld te<br />

hebben.<br />

Daar onze Reizigers in dit deel vaH Siciliën zo digt<br />

by het eiland Maltha waren , bellooten zy een vluchtigen<br />

en korten uitflap daarheen te doen, waaruit echter<br />

voor de Voyagt pittcresque , een ry van gezichten<br />

, fchetzen en kaarten geboren is, die juist gefchikt<br />

om de nieuwsgierigheid te voldoen , en toereikende<br />

zyn


£X DESZELFS LANDSTREEKEV. "645<br />

4yn om van de gedaante en afzonderlyke deelen van<br />

Weezen beroemden rots een denkbeeld te geeVen.<br />

Na bamis terugkomst van Siciliën , en nadat zy<br />

'om het hoofd van het eiland of de Capo Pesfaro hadden<br />

omgezeild , landen onze teekenaars te Syr&cufé<br />

•aan , de voormaalige h >ofdflad van Siciliën , en een<br />

"der ryk de en praehrjgfte deden der waereld; 'er is beden<br />

ten dage mogeryk geen behoefdger en ellendiger<br />

Had, en geene die van de verwoeffingen der tydea en<br />

rn=-f.>.en ~--r r/.e-en '.-.ah. Men zie: ui: ei;v:erige<br />

fchets en het gezicht van het onde Syracufé , dat<br />

'ons de reïsbefchryvfng vertoont, en die, naar de bé 1<br />

•richten der gèfchiedfcbTyvers en de gedenkteekenen<br />

*n befchryving, die óns CICERO daarvan hééft nagelaten<br />

, ontworpen is , dar deeze ontzaggelyk grootè<br />

-flad een en twïnrig myien of zeven ven onze mylen<br />

in-zyn omtrek gehad heeft, en dat zy ten muitten zó<br />

groot als Parys moet geweest zyn. De muuren , diè<br />

haar 1<br />

omringden, en tot veiligheid, niet tot verdrukking<br />

van deu burger, gebouwd waren, fcran 'er nog<br />

voor het grootfte gedeelte. Derzelver haven, die de<br />

natuur gevormd had , een der fchoorfte en welgelegenfte<br />

van de geheele waereld, is en blyft nog altyd<br />

dezelfde ; 'er ontbreekt niets aan als febepen; Dé<br />

Grieken hadden Syracufé- mei aüe- dé fchatten der<br />

kunst verfraaid , doch men weer dat dé Romeinen •<br />

nadat zy deeze, door de genie van ARCBTMEDES lan»<br />

ve-ieiigie, ver- -reri \--llt~:, c"e l'br.i'-.eeüsn<br />

er. ichilcer.-er.. die " ;_-:e~:u";- ;:: d:r v<br />

ktmftenaars, daaruit weggevoerd hebben, óm de ie^<br />

gepraal van den overwinnaar daarmede te verhecr.'vken<br />

, en ze vervolgens tot verfraai/mg van Rome; dat<br />

neg ruuw en ongevormd was; te doen dienen; dê<br />

• HEJfGELW: V; ö; Tt t)4


646 TAFEREEL VAN* GROOT GRIEKENLAND j<br />

tyd en rieBarbaaren hebben dat geen voltooid, wat ce<br />

Romeinen begonnen hadden.<br />

Het eenige oude gedenkteeken, waarvan nog eenige<br />

overbiyfiélen een weinig behouden zyn , is een Tempel<br />

van Minerva ; men heeft daaruit een Caihedraaikerk<br />

in het nieuwe Syracufé gemaakt. Het tooneel,<br />

dat voorheen het beroemdlte van Groot-Griekenland<br />

was , is niet anders dan eenige gefchonden fteenbrokken.<br />

Van den tempel van Jupiter Oiympius vindt<br />

men niets meer dan deszelfs fchaduwe in twee afgeknotte<br />

zuilen , en in deszelfs plaats ftaat een klooster<br />

dat aan de heilige maagd gewyd is; doch vergeefs<br />

zal men zowel den grooten tempel van vEsculapius,<br />

dien ATHENAELS befchryft , als die van Diana , de<br />

fchutsgodin van Syracufé, en even zo rnin de door<br />

VERRES geplunderde Kapellen en het graf van ARCHI-<br />

» LED ES , da: CICERO wtér gevonden had, hier willen<br />

opzoeken.<br />

Door een byzonder noodlot , dat Syracufé geheel<br />

eigen is, fchynt het befchikt te zyn, dat alleen zodanige<br />

voorwerpen , die pynigende denkbeelden terug<br />

roepen, aldaar nog geheel voor handen zyn: zodanige<br />

zyn de beruchte fteengroeven van den Tiran DIONY-<br />

SIUS , die voor de onfchuld zo gedugt waren , en<br />

waarheen deeze even zo flegte Vorst als liegt Dichter<br />

ook diegeenen heenzond en verbande , die zyne vaerièn<br />

afkeurden. Ieder land heeft zyne fteengroeven<br />

gehad; en hoe menig een heeft in deeze onderaardfche<br />

kolken zyn leven verzucht , die niet meer ftrafbaar<br />

waren, dan PHILOXENES; en dergelyken zyn nog<br />

die onmeetbaare Latomiën , waarin veele duizend<br />

Athenienfers opgeQoten wierden , en van honger en<br />

ellende omkwamen, en eindelyk die Catacomben , de


.. ':. rrr uur:, :r : ; u:r zz.zrzzzzzizi<br />

;u£ , ~;>:- =i: rsrihrv^: V*r-.'.i: :r. 3e<br />

t:-;v"._;"-r—Isi" - : --yrru£ *nz irr; £>:£ ;- ;z><br />

zrrr :> r_; _ TVX: :ZS ~ZZ briur. .z.ziz.z-<br />

zznizrlzi :r ::--;£ rzz itr. cciii lui:;: „- rr.~><br />

kng vaa Syracofè gacgem kan.<br />

Dr Scir. - ;: :~ £= ::':r:r/:.:::': vu:<br />

•ieerc r: -z=:uugc:l=i T*£VUÜ £ir; v;.:rvr;::.r>.<br />

gè=r= Tc7U:u::u : u-rirrr -er.cüiiuru: :.;r.r_rr;r.<br />

vur -.v^Vcu i- r u:r 'z-rzzziiTi ::rrlurr;lr rrr":,<br />

r — ü;:r rm rur i:uu; üuii r: ü.:£:lv ;r : rllrrr-<br />

d;u rrr-rd r;~ui. Dlzr 'cy -z~. ::-pr vur Jujr:=r 4<br />

wrzrerr ~tz z.z fzr.-z Arsrrui ur-uir . :r uuz ie<br />

C..'ir.iu:'ui r-rrr , vruicz irucHrlrlzr; rrr Pir.rui,<br />

£.rr r: ryrrr;;:: .r nzzzyis z: zzzf.zt fizzz. -ia<br />

— iU IzicTJ ZZ Lz ZZZZz'.Zi -"iZi.2 'i V-ZZïZlï £,<br />

cru rlrrr iz £- :r..rrrüur . £_. i::: ru ,urzr:-:-<br />

Uz Nyl u-uu: . ur cur uur U,.UÏ :zulr<br />

er, :rrek:r£c r :. Z>: b'-ücuryrur :r rfrcul-<br />

cLrr • :r rul £=r. l:-.zr: tnz vu£ r.rr:r;r:<br />

pivir.<br />

Nrri: rr :r:_ ::_r:rrur- ril;? rrzler. rrrrrrrr;:<br />

er u:;:u':;r; ir. ~: -£h lurr zur riizrr:...!:;-<br />

rur ;r v:rr-rrrr;r vrr rur£.;lrru rcvrr. zz- Iz ztzi<br />

rr 'rurr: rir: rr ur 1 r:::r . ::r.Tyl ry :~:r £••<br />

paahoapen na Lecntraa aar Caranra ecrus*; ir.es-<br />

:_r: ur re:::r iu?. ~t: 'rr: -•::.:•:•£ ür ie rurr,<br />

r: _<br />

:£:r Siziulïr r : r:r_:= r: ::r:rr>r.<br />

Zr-:Y > i:u: r: ;<br />

.:r .:. :r uu; :~ :rr r_n:rr,<br />

~: --. rrr :.;! n r rr. krrJzzrrk N'sce • rru 're-<br />

'ZTiü:. •; zzzzz zzzz. ~zz rrr. w;r£ r:r v£-;r rd<br />

ea aks een toei'ocgzd en auhans»d bygCT-óegdi Een<br />

" — - '"-z izz. C:xrrïrrrur. :rr Hf:: r;- rrr:-


648 TAFEREEL VAN GROOT CRIEKLXLAND,<br />

MBO , welke zeer gewigtige sanir.erkLn£erj vervat<br />

over de uitgebluschte Vulcaanen en de natuurlyke<br />

gefchiedenis van dit deel van Siciliën. En even zo<br />

ook een befchryving van de Liparifche eilanden, welke<br />

deeze ervaren Natuuronderzoeker met zvn gewoone<br />

fcherpzinnigheid en alk mogelyke naauwkeurigheid<br />

befchouwd heeft.<br />

Het geheel wordt befloten met een beknopte verklaaring<br />

der Siciliaanfche Munten, waarin men alles<br />

heeft byeen verfameld, wat over deeze foort van gedenk*<br />

teekenen, die voor de kennis der gefchiedenis en den<br />

votcrza-g cL-r kur.s: z"> \-.rz:.:~ zy:i, cc- bekwr.i-fte<br />

en naau A keurigfte oudheidkenners hebben te boek ecfteld.<br />

De byzondere zorg, die de Schryver voor<br />

het graveeren der medailjes gedragen heeft, maakt dezelven<br />

tot een der voornaamfte lieraaden van het werk.<br />

Achttien prenten zyn alleen aan dit voorwerp gewyd,<br />

en meer dan honderd en vyfog aan het geen het<br />

overige deel van Siciliën betreft.<br />

Ziedaar 'een vluchtig overzicht van een der eewigtigfte<br />

werken, die een bartstocbtelyke zucht voor de<br />

kunst heeft doen onderneemen , en de uitvoerine<br />

daarvan doet het verhand van den Schryver en hetgeen<br />

hy daarby bedoelde, wezeiilyke eere aan.<br />

Niets is daarby verzuimd, en men moet den Schryver<br />

dank weeten , dat by in een zo langen loopbaan zich<br />

fieeds met dezelfde vlyt , zorgvuldigheid, en warme<br />

deelneeming gekweeten heeft. Zulk een onderneemfng<br />

fcbynt zelfs alle hulpmiddelen en vermogen van<br />

een enkel mensch te boven te gaan doch de<br />

lamst heeft zo veel bekoorïykheid voor hem, die daarmede<br />

bezield en als-aangeblazen is, dat alle gedachten<br />

van fpaarzaamheid, alle baatzuchtige bedoelingen<br />

voor


EN DESZELFS LANDSTPvEEKEN. 6Llp<br />

voor hem verdwynen, zoras het op den roem en eer<br />

aankomt. Het is dus een bevallige minnares, waarvan<br />

men betoverd is; geen onkosten, geen verzieringen<br />

zyn ons te veel, om ze met des te meer glans en van<br />

een meer voordeeligen kant in het publiek te laateg<br />

verfchynen.<br />

Men gevoelt wel van zelf, dal zulk een voortbrengzel<br />

niet de vrucht van den arbeid van een enkel man kost<br />

zyn. Met vermaak betaalt de Heer Abt van S. de verr<br />

diende fchatting van loftuitingen en dankbaare erkentenis<br />

aan de verdienden van hen, die hem in deeze buitengewoone<br />

onderneeming onderdeund, en het hunne<br />

tot derzelver volmaaking hebben toegebragt. Aan het<br />

hoofd der kunstenaars noemt hy de Heeren FRAGO-<br />

NARD en ROBERT, wier vernuftige en levendige teekeningen<br />

deeze verfameling verfraaid hebben; en den<br />

Heer PARIS , aan wiens fmaak en vinding inde Architectuur<br />

de Vuyage pittcrefqus een haarer grootde verdienden<br />

te danken heeft. Onder de geleerden en liefhebberen<br />

der Wetenfchappen , die hem met hunnen<br />

raai onderdeund hebben, noemt hy met vermaak den<br />

Heer CHAMPFORT , die in het Precis Hijlorique des<br />

Royaumes de Naples 6? de Sicile , dat aan het hoofd<br />

van het eerde deel daat, op weinige bladen , doch<br />

met meesterlyke trekken, het tafereel der omwentelingen,die<br />

dit Koningryk heeft moeten ondervinden, gefchilderd<br />

heeft; hy heeft daarin een juiste naauwkeurigheid<br />

en nadrukkelyke kracht met de fierlykheid en<br />

bevalligheden, die men aan zynen fchryfdyl reeds zo.<br />

gewoon is , op het voordeeligde weeten te verbinden<br />

; de Heeren van DOLOMIEU , ROME DE L'ISLE ,<br />

FAUJAS, VAN NON, eene der yverigde medearbeiders<br />

aan dit werk, en anderen. Wanneer de Heer Ab: aam<br />

Tt 3 de^


$5° TAFEREEL VAN GROOT GRIEKENLAND , ENZJ<br />

de vriendfchap van de meesten deezer Heeren de me«<br />

dedeeling hunner kundigheden, en arbeid te danken<br />

heeft, zo heeft hy zeker alle oorzaaken om zich<br />

zeiven daarover een compliment te maaken ; daar het<br />

toch allezins waar is, dat hy de bouwmeester van dit<br />

grootfche geffieht is.<br />

Styl en uitdrukking zyn over 't algemeen zuiver,<br />

eenvoudig en natuurlyk, en wy gelooven ten belluite<br />

te kunnen verzekeren , dat dit wed; in ieder opzicht<br />

verdient naast de kostbaarfte verzamelingen te pronken<br />

, en dat het alle kenners en waare liefhebbers derkunst<br />

ongemeen behaagen moet.


OVER DE LETTERKUNDE DER TURKEN.<br />

Vervolg en Slot van bladz. 509.<br />

6$i<br />

De openbaare Bibliotheeken zyn te Conftantinopolen<br />

dertien in getal, namelyk: de Bibliotheek van het<br />

Serrail, die van Sultan MEHEMET , den Ilden , van<br />

HAGIA SOFIA, van Sultan SOLIMAN, van MEHEMED<br />

KIUPRULI PASCHA , van de VALIDE SULTANE , van<br />

SCHEID ALI PASCHA , Van IBRAHIM PASCHA , Van<br />

ATIF EFFENDI , van den Sultan BAJAZET , van den<br />

Sultan OSMAN , van RAGHIB PASCHA , en van den<br />

voorigen Sultan ABDUL HAMID. In geene van deezen<br />

vindt men meer dan 2000 Codices; doch, wanneer men<br />

in aanmerking neemt, dat ieder Codex, ook flegts van<br />

gemeen fchrift, tusfehen de honderd en honderd vyftig,<br />

en, wanneer het een foliant is, tusfehen de tweehonderd<br />

vyftig en driehonderd piasters kost, dan zyn<br />

de 2000 Codices met een Bibliotheek van 6ocoo en 120000<br />

gedrukte banden te vergelyken. ACHMET EFFENDI van<br />

Smïrna, verzamelde te Conftantinopolen handfehriften<br />

voor eene Bibliotheek , die hy in zyn vaderland ten<br />

algemeenen nutte wilde oprichten , en deeze kosten<br />

hem 200 beutel of 20000 ducaaten. De Bibliotheek<br />

van het Serrail is by de geleerden tot dus verre een<br />

geheim gebleven. Daar zy in het binnenfte van het<br />

Serrail gebouwd is, en de Turken in den bygeloovi-<br />

Sen waan ftaan, dat, wanneer een ongeloovige deeze<br />

fchriften zag, dit heilig Palladium , waarvan het behoud<br />

van het Turkfche ryk, volgens hunne gedachte,<br />

•afhangt, in gevaar geraaken zou, is de toegang volftrekt<br />

verboden. De Turken mogen over *t algemeen<br />

niet z,ien > dat hunne fchriften in de handen of ter<br />

Tt 4 kennis


OVER DE LETTERKUNDE<br />

kennis van de Christenen kernen. De lieer TODEP.INI<br />

liep gevaar van door het volk mishandeld te worden<br />

toen hy, in het gezeifchap van den Abt SESTIXI, op<br />

de boekenmarkt te Conftantinopolen, de kraaraen<br />

doorfnufielde. Zy moesten de vlucht neemen in een<br />

Armenifche winkel. De Abt SERÏX , die in den jaare<br />

172'J naar Conftantinopolen gezonden wierd , om<br />

Griekfche Codices voor de Bibliotheek van den Koning<br />

van Frankryk optedoen , kon geen toegang tot de<br />

Bibliotheek van het Serrail krygen. Men maakte<br />

hem wys , dat Sultan AMCRAT alle Griekfche Handfchriften<br />

had hiaten verbranden. De Heer TODERINI<br />

is in een tyd van vyf jaaren, waarin hy alle mogelyke<br />

Wegen beproefde , even zo weinig geflaagd om zich<br />

den toegang te openen. Ook gaf men hem befcheid,<br />

dat 'er in deeze Bibliotheek niet dan Arabifche, Perfifche<br />

en Turkfche boeken waren. Doch het is waarfcfeynJyk,<br />

dat 'er ook Griekfche Codices onder fchuilen.<br />

Want volgens de gefchiedenis deezer Bibliotheek, die<br />

te Conftantinopolen gedrukt, en door den Turkfchen<br />

Historiefchryver RASCHID EFFBNOI opgefteld is,<br />

wierd in den jaare 1719, toen de Bibliotheek gebouwd<br />

wierd., een verbaazende menigte mtgezogte en kostbaare<br />

boeken, die de groot Sultane', zedert de eerfte<br />

ftichting van het Conftantmopolitaanfche ryk, deels<br />

aangekogt, deels van' verfcheidene oorden ten gefchenke<br />

bekomen had , daarin ten toon gefield. Dus<br />

moet 'er ook de Bibliotheek van den Palaeologifchen<br />

Keizer, die ryk was aan Griekfche en Latynfche Manujèhripten<br />

, onder weezen. MUHAMED de Ilde, een<br />

groot liefhebber der Griekfche Literatuur , had noch<br />

de woouing noch de Bibliotheek van den Griekfchen<br />

h<br />

fefe yfJX$% X<br />

h a d z e I f s d e e z<br />

e fchat met overttfe


D E R T U R K E N * 653<br />

zettingen van Europeefche boeken vermeerderd,<br />

liet Griekfche werk, Zs« rm T, dat te Leip-<br />

zich in den jaare 1772 gedrukt is, was in de daad een<br />

affchrift van een Codex uit het Serrail, dat men van<br />

de voorvaderen van den Wallachifchen vorst SKIKA.<br />

gekregen had, gelyk men ook werkelyk voor geld en<br />

in het geheim, voor een korten tyd, boeken uit het Ser­<br />

rail krygen kan. 'Er moeten dus ook Griekfche wer­<br />

ken in deeze Bibliotheek zyn. De Heer TODERINI<br />

{telt dit buiten allen twyfel. ISMAEL BEI , een geleer­<br />

de Turk, die negentien jaaren page in het Serrail ge­<br />

weest was, en deeze Bibliotheek dikwils bezogt had,<br />

verhaalde hem , dat onder dc boeken, die aldaar in<br />

kasfen opgeflooten , en. op den rug met hunne titels<br />

voorzien waren , een talryke menigte Griekfche en<br />

Latynfche boeken waren. Om nog meer van de waar­<br />

heid verzekerd te worden , liet hy een der Grootey<br />

onder de Turken , die opziener deezer Bibliotheek<br />

geweest was , door den Venetiaanfchen Dragoman<br />

FRANS FRANCiiiNi daarna vraagen, en ook deeze ver­<br />

zekerde , dat zy een ryken fchat bevatte van Griekfche,<br />

Latynfche en Syrifche Manufcripten , doch die in<br />

kasfen waren weggefloten. Dus kan het ligt zyn,,<br />

dat ook de ontbreekende Bukken yan LIVIUS en TACI,-<br />

TUS , en andere veriooren werken der Grieken en La-<br />

tyneu daarin gevonden worden, PIETRO DELLAVAL-<br />

LA hield het voor zeker , dat een Arabifche overzet­<br />

ting van alle de boeken van TITUS LIVIUS. aldaar ge­<br />

vonden wierd.<br />

De Bibliotheek is van rondom bemuurd met het<br />

fchoonfte Oosterfche marmer. Aan den eenen kant<br />

ftaan de boeken in kasfen , die met fierlyk ingelegde<br />

deuren van kristal gefloten zyn , en van rondomme<br />

Tt 5 zyn,


D E R T U R K E N » 655<br />

hai tot de Bibliotheek van het Serrail, doch de Heer<br />

TODERINI zegt op de laatfte bladzyde van het derde<br />

deel , dat hy zelf te Conftantinopoien met hem gefproken<br />

en uit zyn mond verftaan had , dat hy in het<br />

Serreii :r. r.:e:s dien aar: ee-igru nazoek c=. :<br />

:-.£::<br />

had. Hy had zich maar weinige dagen te Conlbmti-<br />

Ec-Dolen opgehouden , om de bcekveriamelingen op<br />

den berg Athos en in verfcheidene eilanden van den<br />

Archipelagus te doorfnuftekn , en was vervolgens naar<br />

Marfeille en Parys terug gereisd.<br />

Men heeft reeds op het einde der XVde Eeuw te<br />

Conftantinopolen boeken gedrukt. Het eerfte van den<br />

jaare 14S8 was een Hebreeuwsch woordenboek. In<br />

den ïaare 1546 wierden hier de vyf boeken Mozes in<br />

de Chaldeeuwfche , Perftfche , Arabifche en Hebreeuwfche<br />

taal, en vervolgens nog in deeze eeuw<br />

veele andere Griekfche en Oosterfche boeken opgelegd<br />

, doch geene in ca Turkfche taal tot op het jaar<br />

IT28. In het jaar 1726 wierd door den bedrevenheid<br />

van SAID EFFENDI , geweezen gezant te Parys,<br />

van den Mufti en Groot Sultan ACHSIET den Ilden<br />

verlof gegeeven, om boeken van allerlei foort, mids<br />

zy maar niet van den Mahomedaanfchen Godsdienst<br />

handelen, in de Turkfche taal te drukken, IBRAIIDI<br />

EFFENDI, een geleerde Hungaarfche Renegaat, wierd<br />

door den Groot Sultan tot opziener der eerfte Turkfche<br />

Boekdrukkery aangefteld.<br />

De eerfte letteren wierden niet te Parys, gelyk fommigen<br />

meenen, maar te Conftantinopolen, door IBRA-<br />

HLM zeiven en zyne vyf zoonen , nevens eenige Duitfche<br />

noodhulpen, Cerlyk gefheeden. Het eerfte Turkfche<br />

boek van den jaare 1728 was een AiSKffich<br />

Turksch Woordenboek van WA^CVLI. Na verloop<br />

van


fö* 5<br />

OVER DE LETTERKUNDE<br />

van eenige jaaren wierd door iBRAHiMEFFBNDizells een<br />

Turkfche Atlas van negenendertig Landkaarten , een<br />

werk van den groeten geleerden HADHI CALFAH , in 't<br />

licht gegeeven. Zo lang hy leefde , verfcheen 'er een<br />

aanzienlyke menigte van allerlei nuttige boeken in druk<br />

die de Heer TODEP.INI niet ilegts opnoemt, maar 'er<br />

zelfs een kort verflag van geeft. Na zynen dood, die<br />

in 't jaar 1755 voorviel, geraakte de Keizerlyke Boek-,<br />

drukkcry in verval, niet door een verbod , dat door<br />

de Copiisten der boeken bewerkt wierd , maar uit<br />

zeer natuurlyke oorzaaken. Zynen kweekeling CAPI<br />

DJRAHiM ontbrak het aan kunde, en aan de onder-,<br />

fteuning van het Hof, dat in de krygsonlusten was<br />

ingewikkeld; zyne zetter en drukker verlieten hem in<br />

den jaare 1758 en. met zyn leven liep de gantfche<br />

drukkcry mede te niet. In een tydvak van twintig<br />

jaaren wierd 'er te Conftantinopolen geen boek meer<br />

gedrukt, totdat eindelyk in het jaar 1784 de Keizer<br />

ABDUL HAMID ,door een eigen decreet, IBRAIIIWS druk-,<br />

kery herftelde , en den onderncemer het uitfluitend<br />

voorrecht vergunde , om Turkschc, Perfifchc en Arabifche<br />

boeken te drukkenflegts zodanigea uitgezon-,<br />

derd , die van godsdienflige zaaken handelen. De<br />

drukkery beflaat nu uit twee persfen , en gaat zeer<br />

langzaam; want van het jaar 1784 tot 1787 heeft zy<br />

flegts drie werken in 't licht gebragt, namelyk twee<br />

Ilistorifche van den Keizerlyken Historiefchryver<br />

WASSIK, die onlangs als gezant naar Madrid gezonden<br />

wierd, en van YSSI , van welken ieder twee matige<br />

folianten beflaat, en een Arabifche Grammatica. Men,<br />

ziet hieruit, hoe ongegrond het berigt van den nieuwsfchryver<br />

is , dat namelyk de Encyclopedie te Conftantinopolen<br />

in de Turkifchc taal gedrukt was. Ze^<br />

dert


D E R T Ü 'ft. K É N. kijf<br />

tiert men IBRAIIIMS fchriften ten deele een andere<br />

vorm gegeven heeft, komen de boeken van het laatfté<br />

tydvak by het voorige in typographifche fchoonheid<br />

niet in vergelyking. In den jaare 1787 was RASCHID<br />

EFFENDI , wien nu de drukkery toebehoort, van voor»<br />

neemen, een nieuwe Geographie van Europa opteleggen*<br />

Ecrtyds was 'er ook een Griekfche Boekdrukkery td<br />

Conftantinopolen , doch die flegts zo lang duurde ,<br />

als zy van den Patriarch SAMUEL onderfleund wierd,<br />

en weinige niets beteekenende werken in 't licht<br />

bragt. Onder den tegenwoordigen Patriarch is zy,<br />

gelyk deeze zelfs den Heer TODERINI verhaalde , buiten<br />

alle werkzaamheid gefield. De nieuWfte Griekfche<br />

boeken , die van godsdienflige zaaken handelen, en<br />

tot de ftudie van de Griekfche geestelykheid behooren,<br />

werden te Venetië , doch de overigen te Parys,<br />

te Leipzich eil in Walachyen gedrukt. Onder de laatfte<br />

is een verfameling van tooneelwerken van METAS-<br />

TASIO , die door suzzo, een neef van den vorst van<br />

Walachyen , in 't nieuw Grieksch overgezet, en in<br />

den jaare 1779 in twee kleine banden tot den druk<br />

Wierd gereed gemaakt.<br />

De Joden en Armeniërs hebben nog altyd hunne<br />

eigen Boekdrukkeryen , die zy met boeken van hunnen<br />

godsdienst aan den gang houden.


DE O U D E W A N E N Z Y N HÖXDi<br />

Een geheel nieuw rertelzel van MARMONTEE.<br />

Ik bevond my op een dorp by eene beminnenswaard<br />

dige vrouw, die, hoewel niet meer gebcei jon», echter<br />

nog uitneemend fchoon was , en wier natuurlyke<br />

ongemaakte houding my als een zeihicen naar zich<br />

trok, en tot eenen gemeenzaamen omgang met haar uitlokte.<br />

De nabuurfchap van Charenton maakte den<br />

brug, die over de Manie ligt, meestal tot de uiterde<br />

grenzen onzer wandeling* Hier was het, dat wy<br />

gingen uitrusten en ons het zelf beweegende en afwis*<br />

felende fchouwfpel verfchaften van eene landflraat,<br />

die onophoudelyk van menfehen en dieren wemelde.<br />

Deeze foelie omloop van bewegingen, die wel aU<br />

len door een byzonder belang geleid wierden , doch<br />

die tevens op een gemeenfchaplyk nut doelden , en<br />

deeze onafgebroken wisfeling van moeijelyke pogingen<br />

en goedwillig betoonde dienden, deeden ons in de inrichting<br />

der gezellige orde het heerlyke werk der<br />

noodzakelykheid met verwondering befchouwen. Hoe<br />

kundig vatten de raderen in eikanderen , uit welken<br />

deeze verbaazende machine is famengedeld ? Welk<br />

een onzichtbaare band vereenigt ze ? Welk een drift<br />

bezielt en fpoort hen aan ? Eenlg en alleen niet dan de<br />

wederzydfche behoefte? -— Het is dus zowel een<br />

moreel als phyziek fchouwfpel der natuur. Verbaazing<br />

volgt hier overal op nadenken. Hier daat men<br />

over een blaadje en grashalmtje als over een wonder<br />

opgetoogen , wanneer men daarover behoorlyk nadeukt.<br />

Daar wordt een landman agter den ploeg,<br />

een


DE OUDE MAK EN ZYN HOND» êfTO<br />

een fchipper op het verdek , en een voerman, die de<br />

vrugten des lands naar de ftad brengt , tot een bewonderenswaardig<br />

man , wanneer men hem als eeu<br />

wezenlyke fchakcl der gezellige keten befchouwt.<br />

En dus ziet men dan allen, die tot de aigemeene inftandhouding<br />

medewerken, door dezelfde kracht van<br />

santrekking met elkander vereenigd, in overeenfternming<br />

en beweging gebragt.<br />

Ik toon u hier onze gezellige verkeering aan, opdat<br />

gy niet op uwe reize naar Champagne ons voor menfehen<br />

houden mogt, die als domkoppen met open<br />

mond ftaan te kyken , zich met niets bezig houden ,<br />

en de zelfverveeling , die een %-adzige ziel en ledig<br />

brein voortbrengt, overal met zich fleepen<br />

Op zekeren avond, toen wy aan den voet van dert<br />

brug zaten , kwam 'er een man uit de gemeene volk-»<br />

klasfe digt by ons voorbygaan. Hy had fchoon grys<br />

hair, ging kreupel, en kon flegts op zyn ftok voordcruipen.<br />

Agter hem liep een jonge , ruige waterhond.<br />

Hy fprak de vrouwen , die ik verzelde , met deeze<br />

woorden aau: ,, Dames,zoudt gy niet myn hond willen<br />

koopen?" Een ieder van myne gezellinnen<br />

had reeds een hondje ; ook was de zyne niet van<br />

die foort, als de vrouwen gemeenlyk gaarne hebben<br />

willen. Zy gaven hem hierom tot antwoord: dat zy<br />

geen hond nodig hadden.<br />

Hierop kwam hy by my met een gelaat, dat nog<br />

veel dringender en fmeekender was, en zeide : Myn-<br />

heer ! koop gy da 1 myn hond. Ach, roept<br />

hier ULIETTE uit, ik zou hem waarachdg terftond<br />

gekogt heb jen 1 lk beken het, Mejuffrouw-, antwoordt<br />

ARISTUS: zulk eene'beminnenswaardige neiging<br />

had zekerlyk alle bedenking moeten voorafgaan,<br />

doch


653 D E Ü V D E M A N<br />

döch die goedheid vertoont zich zo levendig niet iri<br />

alle harten als in het uwe. Myn eerft e w o o r d<br />

was een weigerend antwoord, dat ik echter toch met<br />

alle die achting trachtte te verzoeten, welke men aan<br />

een ongeiukkigen verfchuldigd is.<br />

De grysaart bleef een ogenblik lang onbeweeglvk<br />

voor my daan, zag my met een treurig gelaat aan, en<br />

verliet my vervolgens, misnoegd in zich zeiven.<br />

Terwyl hy langzaam over den brug ging, bleef my<br />

tyd genoeg overig, om by my zei ven over de oorzaak<br />

nstecc-.iken van dit fomber venvyt, dat by my met<br />

zyn oog gemaakt had, en dat my myn hart geduurig<br />

herhaalde, fa dit ogenblik fchoo: my te binnen, dat<br />

myn vriend , de Graaf van C... een hond verloren<br />

had , van wien hy zeer veel hield ; ik dacht dat het<br />

verdand en de ziel van een waterhond het infldnct<br />

van een Siberifchen hond, ("want zulk een had myn<br />

vriend veriooren) niet veel behoefde toetegeeven.ft<br />

befchikte hem dus voor myn vriend en riep den ouden<br />

man terug.<br />

Hoeveel vraagt gy dan voor uwen hond? zeide &<br />

tegen hem. Geef my maar zo veel als u goeddunkt;<br />

antwoordde hy. Hier zou het my ligt vallen in uwe<br />

oogen den milddaadigen te fpeelen, wanneer ik de<br />

waarheid te kort wilde doen. Doch ik wil liever demoedig<br />

bekennen , dat ik het by deeze gelegenheid<br />

niet zeer luisterryk maakte. Ik was daar niet ryk genoeg<br />

toe; ook had ik op dit ogenblik niet meer dan<br />

zes zesthalven by my, die ik hem gewillig aanbood.<br />

Hy nam het geld, zonder het geringde ongenoegen te<br />

laaten blyken, en zeide tevens tot my; de hond behoort<br />

nu aan u, myn Heer. — Ja maar, zeide ik, ik<br />

zal hem niet kunnen houden, omdat ik geen band heb,<br />

waa?-


ËN Z Y N HOND. 661<br />

•daaraan ik hem naar huis kan leiden. Gy moet hem<br />

toch ergens vast aanhouden, zeide hy, andei's zou hy<br />

my naioopen. Hierop maakte hy een van zyne konzenbanden<br />

los, riep den hond, nam hem op, en beurde<br />

hem op de leuning van den brug. —— Gy maakt,<br />

dat ik eene rilling over myn hart kryg, zeide JCLIET-<br />

TE , hy zal in t water vallen. —• Stel u maar<br />

gerust, Mejuffrouw, hy zal niet vallen. Hyliet<br />

zich bedaard door zynen Heer den kouzenband om den<br />

hals birtden. Ik merkte dat des grysaards handen by<br />

het toeknoopen beefden. Ik fchreef het alleen aan<br />

zynen ouderdom toe , want zyn gelaat veranderde<br />

niet het minde , fchoon ik hem zeer fchcrp aankeek;<br />

doch nauwlyks had hy den knoop toegehaald,<br />

of ik zag dat hy plotsling op den. hond nederzygde,<br />

zyn gezicht in deszelfs wol verborg, en zynen mond<br />

derk op deszelfs lyf drukte. In deeze houding bleef<br />

hy eenige minuuten lang famengekromt, onbeweeglyk<br />

en dom.<br />

Ik kwam nader by hem: Wat hebt gy toch daarme^<br />

de voor , myn vriend ? vraagde ik. Het is niets,<br />

antwoordde hy, terwyl hy zich weder opbeurde: het<br />

zal wel overgaan ; en nu zag ik de traanen biggelen<br />

langs zyne wangen. Het fchynt wel, dat het af*<br />

1'cheid van uwen hond u zeer duur te daan komt ? . . .<br />

Ach! ja, het is myn eenigde vriend dien ik op de<br />

waereld heb; nog nooit fcheidden wy van eikanderen.<br />

Hy was het, die my op de landdraat bewaakte, wanneer<br />

ik diep , en wanneer hy my neerllagtig zag lyden<br />

, beklaagde my het arme dier , en troostte my<br />

door zyne liefkoozingen. Hy beminde my zo zeer,<br />

dat het niet meer dan natuurlyk is , als ik hem weerkeerig<br />

lief hebbe. Doch dat doet niets ter zaake:<br />

MENGEL w. V. D. Vv hy


56z D E O V D E M A K<br />

hy behoort nu aan u , myn Heer. Met deej$t<br />

woorden reikte hy my den kouzenhand toe , waaraac<br />

hy hem vastgebonden had. Gy moet my wel voor<br />

zeer hardvochtig houden, zeide ik, wanneer gy van<br />

my denkt dat ik u van zulk een trouwen vriend, en daarby<br />

den eenigften , dien gy in de waereld hebt , zou<br />

willen berooven. Hy drong nu niet verder op my<br />

aan, .maar myn ellendigen daalder wilde hy toch ook<br />

niet gaarne terug geeven. Ik zeide hem dat hy kka<br />

daalder tevens met zyn hond houden kost, en th* ..lyk<br />

gelukte het my hem hiertoe te overreeden. Nu<br />

merkte ik , dat hy zyne kniën buigde. O! myn<br />

Heer , riep hy uit : ik heb u myn leven te danken.<br />

De honger was het, die my tot deezen wreedert en<br />

iiiterlten ltap vervoerde.<br />

Van dit ogenblik af had hy, gelyk gy denken kunt,<br />

twee vrienden in plaats van één. Ik verlangde nu van<br />

hem te weetcn : wie hy ware , vanwaar hy kwam ,<br />

waar hy naar toeging , en wat hem tot deezen ftaat<br />

van ellende en zwakte verlaagd had?<br />

Ik heb, zeide hy tegen my, dank zy den hemel,<br />

vyftig jaaren lang van myner handen arbeid geleefd,<br />

flegts gisteren wierd ik voor de eerftemaal zo diep<br />

vernederd, dat ik om een almoes vraagen moest. Ik<br />

was een timmerman , en woonde in Lotharingen.<br />

Myn handwerk gaf my brood; doch een toeval ftelde<br />

my buiten ftaat langer te kunner werken , wrmt een<br />

houtkloover bragt my in het eene been een ongeneesbaare<br />

wonde toe. Ik ga naar Rouaan by myne dochter,<br />

dat een goedhartig meisje is, en in een katoenfabriek<br />

aldaar haar kost wint. Wanneer ik flegts eerst<br />

by haar beu, dan zal het my ook aan niets meer ontbreeken.<br />

Doch daar ik wegens myne «ronde laag*<br />

zaam


| jü Z Y N H O N D. 66j<br />

tzsrn gaan moest, en bereids een langen weg had afge^<br />

legd, zo heeft het weinige geld, dat ik befpaard had<br />

niet kunnen toereiken. Ik moest myn hand naar een<br />

almoes uitftrekken. Doch tot myn ongeluk had ik<br />

niet genoeg het aanzien van een arm man, en dit was<br />

de reden ciat my byna geea mensch iets gaf. Myn<br />

maag was nugteren : alleen bleef my myn hond nog<br />

overiit.... By deeze woorden bleef hy in zyne reden<br />

Reeken; hy zweeg.<br />

Op uwe jaaren, en by de tegenwoordige brandende<br />

hitte , met een open wond aan den voet, zal<br />

ik het nooit gedogen , zeide ik, dat gy of nog dertig<br />

mylen te land, of dubbel zo veel te water aflegt.<br />

Dit zou flegts uw kwaal verergeren, en, wanneer ze<br />

niet reeds geheel ongeneeslyk was , dezelve echter<br />

zodanig maaken. Volg my! De Voorzienigheid biedt<br />

u niet ver vanhier een toevlugtsplaats aan, alwaar gy<br />

rust, artzenyën en mogelyk ook uwe gezondheid weder<br />

kunt krygen. De oude man flarde my met eene<br />

Iblle verwondering aan, bond zyn hond los, en liet<br />

zich van my in het klooster der Barmhartige Broederen<br />

, dat aan de overzyde van den brug ligt, brengen.<br />

Be was daar niet bekend ; doch armoede en zwakheid<br />

vinden in deeze eerwaardige huizen reeds van<br />

zelfs haare aanbeveeling. De Prior hoorde het<br />

verhaal van ons geval met ontroering aan. Hy liet<br />

den bekwaamden heelmeester van 't klooster roepen.,<br />

en belastte hem , den wond te onderzoeken, fle verfchrikte,<br />

toen ik gewaar wierd, tot welk een graad<br />

de zomerhitte , en de vermoeidheid van de reis zê<br />

verergerd hadden. Men moest dit niet veel langer<br />

verzuimd hebben, zeide de heelmeester, maar het is<br />

nog tyd, ik zal het been wel redden. r Dan zal<br />

Yv 2 ny*


D E O L" D E tt A U<br />

hy, hoop ik, wel ras weder gezond worden. —— Ja,<br />

Mynheer, daar fla'a ik voorin. Dit was voor my<br />

een ogenblik van vreugde en geluk.<br />

Myne Heeren, zeide ik : fpaar toch niets, en ik<br />

wil gaarne alles bybrengen wat eenigzins van dienst<br />

kan zyn. De beste .dienst, myn Heer, antwoorddé<br />

de Prior, met een zedig en ernliig gelaat, is dat gy<br />

den zieken aan ons overlaat , en dat gy vertrouwen<br />

fielt in de voorzorge, die wy zekerlyk voor hem draagen<br />

zullen,<br />

Ik bemerkte dat ik het tedef gevoel van den goeden<br />

Prior beleedigd had, en zogt my hierom by hem te<br />

verontfchtildigen. Maar , voegde ik 'er by, indien<br />

het niet een al te groot misbruik van uwe goedheid<br />

was, zou ik u verzoeken, dat zyn getrouwe vriend<br />

ja, myn Heer, zyn vriend, zyn hond, zal hem<br />

gezelfchap houden : wy weeten ook de waarde der<br />

vriendfchap te fchatten.<br />

Deeze woorden van den Prior , deeze vriendelyke<br />

opneeming, deeze bedaarde dienstvaardigheid, deeze<br />

genoegzaam tot eene gewoonte geworden weldaadigheid<br />

, en dat op ieder uur, op elk ogenblik, zonder<br />

eenig uitzicht van de geringfle belooning, dit alles<br />

maakte te famen een diepen indruk op my. Hoe, zeid-?<br />

ik in myn zei ven, voor myn voddigen daalder, voor<br />

een paar voetltappen, die ik ten dienfle van een onge»<br />

lukkigen gedaan heb, ben ik van vreugde buiten my<br />

zeiven, tot verrukkens toe met my zeiven te vreden!<br />

en deeze Geestelyken , die dag en nacht de zieken bevvaaken<br />

, bedienen , verkwikken , die op één dag •<br />

meer goeds doen , dan ik in myn geheele leven doen<br />

zal, zonder dat zy zich zelfs eens verwaardigen hieraan<br />

te denken. O, dat is zeldzaam , dat is verheven !<br />

. . Vcor


JE N Z Y N H O N D . 66$<br />

Voordat ik nog njyn ouden man verliet, moest hy<br />

piy het addres aan zyne dochter geeven, opdat ik hem<br />

fcerigt van haar zou kunnen bezorgen, en nu ging ik<br />

weder naar myne Dames terug , die my aan den anderen<br />

kant van de rivier afwachtten. Ik moest hen<br />

een omftandig verhaal doen van alles wat 'er voorgevallen<br />

was. Myne karige welddadigheid mengde ze.r<br />

kerlyk iets helachlyks onder het hartstochtelyke van<br />

njyn verhaal ; maar ik trotzeerde hen echter zich<br />

grootmoediger te gedraagen, en nu wierd ik, in ver.wagting<br />

der herftelling van mynen grysaart, zyn<br />

rentmeester. ><br />

Daar ons buitengezelfchap niet akyd hetzelfde bleef,<br />

moest ik ieder nieuwen aankomeling myn gefchiedenis<br />

omftaudig vertellen. Ik liet daarby, nooit na, myn<br />

aanbod van myn elLendigen daalder te herhaalen, en<br />

men bleef.van de anderezy.de ook niet in gebreke,op<br />

eene fchertzende wyze de kostbaarheid van zulk een<br />

gift te bewonderen. Hoe, een daalder: zeide men ? een<br />

gantfchcn daalder hebt gy den goeden grysaard aange r<br />

boden , en dat nog voor zulk een onfchatbaaren<br />

hond ?.. ~*— En gy , myn Heer (of Juffrouw} antwoordde<br />

ik :. hoe veel. zoudt gy hem wel. gegeeven<br />

hebben?- Een ieder bood nu eens meer dan eens minder<br />

, naarmate van den indruk , die dit tooneel op<br />

hem gemaakt had. Welaan, zeide ik alsdan: de oude<br />

man is niet verre van hier , en een ieder kan nog akyd<br />

het zyne voor hem doen, wathy.in myne plaats zoude<br />

gedaan hebben. Men beyverde. zich nu met ernst,<br />

om eikanderen in weldaadigheid te overtreffen., en ik<br />

dankte den hemel, dat hy my het kostclyke talent vecleend<br />

had, om de harten derryken.te vermurwen. Eind»lyk<br />

maakte ik bekend, dat de fchoone dag reeds daar<br />

Vv 3 was,


666 D E O U D E M A N<br />

was, op welken myn oude man met zyn hond komen,<br />

en zynen weldoeners zynen dank betuigen zou. Het<br />

gantfche huis was van het gezelfchap opgevuld. Ik ging<br />

nu naar het klooster om den gryfaart aftehaalen, en nadat<br />

ik den braaven geestelyken myne hartelyke dankerkentenis<br />

en al myn eerbied voor zulk eene heilige fligting,<br />

en hunne even zo heilig vervulde beroepsbezigheden<br />

betuigd had , bragt ik hem met my mede, terwyl<br />

hy op den weg byna even zo vlug op zyne beenen<br />

en even zo vrolyk was als zyn hond.<br />

Beiden wierden met louter vreugdegefchrei ontfangen;<br />

doch men was het meest met den hond in de<br />

weer. In zyn gantfche leven had het dier mogelyk<br />

nooit zo veele liefkoozingen gekregen. In den beginne<br />

fcheen hy daar over geheel onthutst te zyn, doch wel<br />

ras beantwoordde hy het met eene houding en gelaat,<br />

die byna deeden denken, dat hem de oorzaak , waar-<br />

Om hy zo gunflig onthaald wierd, niet onbekend was.<br />

De goede gryfaart at nu aan onze tafel, en zyn<br />

hond zat naast hem. Beiden fliepen ook by eikanderen<br />

, en kwamen, den morgen daaraan, met het aanbreeken<br />

van den dag,by my, om affcheid te neemen.<br />

Nu Belde ik den eerlyken man de kleine fchat ter<br />

hand. Vergeefs zeide ik hem, dat ik 'er flegts weinia<br />

toe had bygebragr. Ik ben u alles fchuldig, riep hy<br />

uit : nooit , nooit zal ik het vergeeten ! By deeze<br />

woorden wilde hy zich aan myne voeten werpen; ik<br />

hield hem tegen,en daar wy elkander by deeze gelegenheid<br />

omhelsd hadden, drukten wy ons zo vuurig<br />

tegen eikanderen en namen zo teder affcheid, als immer<br />

twee der oudfle vrienden hadden kunnen doen.<br />

Myn Heer, zeide hy eindelyk tot my : ik verlaat u<br />

overhoopt van uwe goedheid en weldaaden. Doch,<br />

zou


E N Z Y N H O N D , 667<br />

^ou ik het waagcn durven, u om nog eene gunst te<br />

verzoeken. Gy hebt my omhelst, wilt gy u ook wel<br />

vernederen , om myn hond te kusfen ? Ik zou zq<br />

gaarne myn dochter vertellen , dat gy mynen 'hond gekust<br />

had. Kom hier , Vrolykert , kom , myn Heer<br />

zal u wel die eer aandoen. Vrolykert richtte zyne<br />

voorfte pooten op, en ik bukte naar hem, toen my<br />

eensklaps het beeld van den gryfaart, die over zyn<br />

Jiond gebukt lag, toen hy hem het laatfte vaarwel zeggen<br />

wilde, geheel levendig voor mynen geest ftond,<br />

In dit ogenblik vloeiden myne traanen. Ach gy betreurt<br />

hem , riep de goede gryfaart uit: Behoud gy<br />

hem maar, hy behoort nog aan u. Neen, myn<br />

vriend! neen, zeide ik: ga en wees gelukkig; ikzelf<br />

ben het verre meer dan ik verdiend had te zyn, en<br />

uw beeld zowel als dat van uwen hond zal my nog lang<br />

j.n levendige geheugenis blyven.<br />

Vv 4 MO


M O L I È R E .<br />

Een Ustorifche, letterkundige fchets, '<br />

iVf OLIERE was een tydgenoot van den groaten COR-<br />

NEILLE, en beiden zyn, ais herflellers van den roeden<br />

Knaak op het Franfche ToonceL, beroemd in de<br />

jaarboeken hunner Natie. Voor hunnen tyd was het<br />

Treuripei der Franfchen niet veel. meer dan een ellen,<br />

dig fraatsbedryf en hun blyfpel een loutere klucht',<br />

vol laage en onhebbelyke boerteryeH. De volgende'<br />

berichten van het leven van den grooten blyfpehlicht'er,<br />

wien de eeuw van LODEWYK den XJVden, die zo<br />

ryk in uitmuntende vernuften was , te vaorfchyd<br />

bragt , zy n grocteudeels ontleend uit de Anecdotes<br />

Dramatiques , die in den jaare 17-5 te Parys in dra.<br />

deelen zyn uitgekomen. Zy behelzen een menigte<br />

merkwaardige Anecdoten, van welken een groot Se~'<br />

deelte nog onbekend is. * -<br />

JEAN BAPTISTE POQLELIN was de waare doop- en<br />

gellachtnaam van MOLIÈRE , die in het vervolg van?<br />

tyd onder deezen zynen tooiieelnaam zo beroemd ge-'<br />

worden is. Hy wierd te Parys in den jaare 1620 gebooren,<br />

en ftierf ook aldaar in den jr.are i6 7i. Zyn<br />

vader zowel als zyn grootvader waren beiden tapytwerkers<br />

en tegelykèr tyd kamerdienaars des Konings.<br />

Tot in zyn veertienden jaar bleef hy in het huis zyns<br />

vaders, alwaar hy een opvoeding kreeg, overeenkom.'<br />

ftig zyn geboorte en toekomftige uitzichten. Zyne<br />

familie, die hem reeds van de jeugd af tot het beroep<br />

en ambt van zyn vader gefchikt had, kreeg ook indedaad<br />

voor hem de toezegging tot hetzelve. Doch de<br />

weu*


M O L I È R E , 669<br />

yvwïfchen van den jongeling verfchilden hemelsbreed<br />

van die van zyne ouderen. De jonge POQUELIN<br />

fmeekte zyn vader zo yuurig en aanhoudend , dat deeze<br />

hem verlof gaf, om in een Jefuiten-Collegie van<br />

Clermont zich op de beoefening der wetenfchappen<br />

toeteleggen. Hier was het dat hy met LA CHAPELLE ,<br />

BERMER en CYRANO DE BERGERAC , eene oprechte<br />

vriendfehap maakte. De beroemde PETRUS GASSEN-<br />

DI was hunne gemeenfchaplyke leeraar. Reeds hadden<br />

de fchoonc wetenfchappen den geest van den jongeling<br />

verlicht; de voorfchriften van den YVysgeeï<br />

vormden zyn oordeel. Uit de fesfeu van deezen grooten<br />

man fchepte hy de gronden van regelmaatighekl,<br />

die hem vervolgens ia de meesten zyner fchriften ten<br />

leiddraad diende.<br />

De reis van LODEWYK. den XHIdcn naar Narbonne,<br />

in den jaare 1641, ftaakte voor een tyd de bezigheden<br />

van den wysgeerigen jongeling , die voor hem des te<br />

^angenaamer waren, omdat hy ze zelf gekoozen had.<br />

Zyn vader was te zwak geworden , en kost het hof<br />

niet meer volgen. De zoon zag zich dus genoodzaakt<br />

zvns vaders plaats tebekieedeu, welken post hy ook<br />

zedert dien tyd tot op zyn dood waarnam. Eindelyk<br />

keerde het hof weder naar Parys terug en de jonge,<br />

I>OQUELIN begaf zich weder aan zyne oude geliefkoosde<br />

letteroefeningen.<br />

Zedert den tyd, dat de Cardinaal van RICIIELIEU<br />

de Toneelpoczy by uitnemendheid in zyne befchcrming<br />

nam, was de fmaak voor fchouwfpelen te Parys<br />

de heerfchende geworden. 'Er ontftonden verfcheiden<br />

oyzondere fchouwtooneelen , alwaar blyfpeelen door<br />

jonge lieden vertoond wierden. In een deezer gezelschappen<br />

, welke onder den naam: Le Theatre iUuJlre<br />

Vv 5 be^


f?a M O L ? B R E»<br />

bekend" was,liet zich onze POOUELIN als medelid voor»<br />

fteiien. By deeze gelegenheid veranderde hy zyn<br />

naam én noemde zich MOLIÈRE. Het gcfchiedde deels<br />

uit achting voor zyne ouderen, die in dit beroep geen<br />

genoegen fchepteu, deels ook om het voorbeeld zyner<br />

nieu medemakkers te-vclgcn. Hier maakte hy een<br />

verbintenis met GETART ; een dorpactrice , welker<br />

dochter hy , gelyk bekend is , vervolgens trouwde,<br />

en richtte met haar behulp een eigen troep op, met<br />

welke zy naar Lyon gingen. Op deeze plaats bragt<br />

hy zyn Blylpel de Losiol het eerst op het tooneel. Dit<br />

ftuk wierd met zo veel genoegen ontfangen dat het<br />

verfcheidenmaalen moest herhaald worden; eene om-<br />

Handigheid , die een andere troep van tooneelfpee-<br />

lers, welke mede in Lyon zich ophield, genoegzaam<br />

alle aanfehouwers onttrok, fchoon het publiek reeds<br />

aan haar gewoon was, en zy eigenlyk een ftaand too­<br />

neel voor deeze ftad vormde. Lenigen van deeze<br />

fchouwfpeelers gingen zelfs tot MOLIÈRE over , en<br />

volgden hem naar Beziers in Languedoc , alwaar<br />

zy voor den Prins van CONTI , die aldaar een land­<br />

dag hield , Blyfpeelen vertoonen moesten. Deeze<br />

Prins, die MOLIÈRE nog uit het Collegie kende, en<br />

wien de vertooningen van het Theatre IUuJlre menig<br />

een aangenaam uur hadden doen doorbrengen, onder­<br />

hield zich zeer dikwils met hem op eene zeer gemeen-<br />

zaame en vriendelyke wyze. De Losbol wierd te<br />

Beziers met niet minder genoegen ontfangen dan te<br />

Lyon. Le depit Avimreu-x en de Precieufes ridkules<br />

maakten insgelyks hun fortuin; zelfs verfcheiden klug-<br />

ten , die-MOLIÈRE in 't vervolg onderdrukte , omdat<br />

hyze zyner onwaardig hield, wierden Berk toegei'uichd.<br />

Met dit alles bleef echter Parys altyd het hoofddoel<br />

zyner


M O L I E R E, 67I<br />

syneï vvenfcben. Hy deed 'er verfchciden reizen<br />

naartoe, totdat het hem eindelyk gelukte , door den<br />

Hertog van ORLEAÏÏS , den Koning en der Koninginne<br />

Moeder voorgefteld te worden. Nadat hy voor beiden<br />

zyn proefftuk afgelegd had, kreeg hy verlof om eerst<br />

in de wachtfaal van het oude Louvre, en vervolgens<br />

in Palais Royal voor deezen tyd zyn theater te openen.<br />

Eindelyk wierd. zelfs hy en zyn troep in koninglyken<br />

dienst aangenomen. Dit gefchiedde in den<br />

jaare 1665 en van dit ogenblik af wierd de goede fmaak<br />

in het Blyfpel de heerfchende op het Franfche tooneel.<br />

fluiten zyne gedrukte Hukken ,van welken wy terftond<br />

een breedvoeriger verflag zullen geeven , heeft MO­<br />

LIÈRE nog verfcheidene kleine klugtjes gefchreven,<br />

docii van welken allen niet meer dan de titel bekend<br />

is, als : Le Dofteur amoureux , le Docleur pedant; les<br />

trois Dotteurs rivaux 5 le Maüre d'Ecole; le Médecin<br />

volant; le Jaloufie de Barbouille; Gorgibus dans lefaci<br />

la Jaloufie du Gros Rene; le fagoteur erV.<br />

In den verliefden Do£tor, een blyfpel in profa en in<br />

één bedryf, was het dat MOLIÈRE de eerftemaal voor<br />

den Koning en het gantfche hof debuteerde. Vooraf<br />

wierd het Treurfpel Nicomedes van i>. CORNEILLE gegeeven.<br />

MOLIÈRE hield tusfehen beide ftukken een<br />

aanfpraak, die zeerwel opgenomen wierd , en de ver-,<br />

liefde Duclor droeg eene aigemeene goedkeuring weg.<br />

ïn dit ftuk fpeelde MOLIÈRE den Doctor zo voortrcf-<br />

)yk , dat hy hierdoor de aigemeene goedkeuring en<br />

verwondering naar zich trok, en den Koning zo zeer<br />

voor zich innam , dat deeze Monarch hem terftond<br />

bevel gaf om met zyn troep in Parys te blyven. Zyn<br />

overige dertig Blyfpeelen voor het Franfche tooneel<br />

zyn, gelyk bekend is, allen gedrukt, meermaalcn by elkan-


ffcÖ V P LI E R K,<br />

kanderen verfameld , en in de meeste Europeefche.<br />

taaien overgezet.<br />

Het eerde regelmatige ftuk, dat MOLIÈRE het publiek<br />

mededeelde is de Losbol, (L'Etourdi). H e t beviel<br />

den Prins van CONDI zozeer, dat hy hem den<br />

Voorflag deed, om als fecretaris by hem in dienst té<br />

treeden. Gelukkig voor den roem van het Franfche<br />

tooneel, dat MOLIÈRE de neiging van zyne genie den<br />

voorkeur gaf.<br />

Zyn tweede ftuk was, le Depit Amoureux een Blyfpel<br />

in vaerfen ; waarvan het idéé en plan ontleend<br />

was uit eene. Italiaanfche Comedie van SECHI , ten<br />

titel voerende La filia creduta Mdfchie.<br />

Hierop volgde in den jaare 1659 Les Precieufes r*<br />

dicules; in Profe en in een bedryf. De goedkeuring,<br />

die dit ftuk wegdroeg, was algemeen. By het uitgaan<br />

van den Schouwburg zeide MENAGE tot CHAPELAIN a<br />

„ Gy en ik, rhyn Heer , wy hebben beiden alle de<br />

„ dwaasheden gebillykt, die. men thans op eene even<br />

„ befchaafde als-vernuftige wyze belachgelyk gemaakt<br />

„ heeft. Doch geloof my, wy zullen, gelyk de hei-<br />

„ lige REMIGIUS tegen Koning KLODOVICUS zeide,dat<br />

„ geene verbranden moéten wat wy aangebeden heb-<br />

„ ben , en dat aanbidden wat wy verbrand heb- *<br />

„ ben.' 5<br />

.<br />

By eene volgende voorllelling van dit blyfpel riep<br />

een oud. man uit het parterre, „ Courage!- MOLIÈRE;<br />

„ dat is eerst een fchoon Blyfpel.'!<br />

Dit ftuk lag hoofdzakelyk den. grond van MOLIÈRES<br />

roem. Bedwelmd, van de toejuiching van het Hof en<br />

de Stad, riep hy uit; „ Nu behoef ik PLAUTUS noch<br />

„ TgREJiTius. niet meer te beftudeeren , en even 40<br />

„ m in


MOLIÈRE. 673<br />

' ss min MENANDERS fragmenten te doorbladeren; Myn<br />

eenigfte hoofdbezigheid zy voortaan de ftudie van<br />

•„ den mensch! *<br />

By de tweede voorftelling vail dit Buk wierd de<br />

gewoone prys der plaatfen voor de eèrftemaal ver­<br />

hoogd. Men moest ieder plaats dubbel betaalen.<br />

Voorheen gold een plaats irt het parterre niet meèr<br />

dan tien ftuivers.<br />

Zyn vierde ftuk was, De ingebeelde Hoorndragers,<br />

(le Cocu imaginaire) in vaerfen en in één bedryf. Dit<br />

kleine ftuk is eene navolging van eene Italiaans bly­<br />

fpel : II Cormito per opinione. Het wierd, fchoon het<br />

zomer en het hof afwezend was , veertigmaal agter<br />

elkander gegeeven. Hier begon MOLIÈRE te toonen,<br />

hoezeer zyn verblyf te Parys zyn ftyl en toon verbe­<br />

terd had.<br />

Zeker burger in ParyS , die veel jaloufie en eigen*<br />

liefde bezat, beeldde zich in , dat MOLIÈRE hem tot<br />

het origineel van zyne ingebeelde hoorndragery ge­<br />

maakt had. Hy gaf zyne gevoeligheid deswegens aan<br />

een zyner vrienden te kennen. „ Hoe!" -—- zeide<br />

jjy g zulk een fmeerlap van een Komediant heeft<br />

„ de vermetelheid , om een man , als ik ben , ten<br />

„ tooneele te voeren, en dat zou ik zo ongeftraft laa-<br />

•„ ten doorgaan ?" J — „ Waarover beklaagt gy<br />

u?» antwoordde zyn Vriend — „ heeft<br />

^ by u niet van de beste zyde gefchilderd; daar hy<br />

t i u alleen tot een ingebeelden hoorndrager gemaakt<br />

„ heeft. Waarachtig ? Gy moest u gelukkig agten 4<br />

„ dat gy 'er zo wel zyt afgekomen."<br />

In het volgende jaar voerde hy zyn Don Garfias de<br />

Navarre , of de yverzuchtige Prins (Don Garfie de<br />

Navarre, ou le Prince jaloux) ten tooneele; MOLIÈRE<br />

fped-


ffi M O L I E R E.<br />

fpeelde zelf den rol van Don Garfias , doch hy leerde<br />

by de ondervinding , dat hy voor ernfidge rollen niet<br />

gefchikt was. Het ftuk viel, en de uitvoering van MO­<br />

LIÈRE droeg even weinig goedkeuring weg. Het was<br />

een navolging van een oud Spaansch Treur-Blyfpel,<br />

en is, nadat het eens gevallen was , nooit weder te<br />

Pary> ten tooneele gevoerd. Dit ongeval bragt den<br />

toeneemenden roem van den Dichter niet weini» feha-<br />

de toe , en zyne vyanden triumfeerden een tydlang<br />

over zyne ongeluk. Don Garfias wierd eerst na den<br />

dood van den aucteur gedrukt, MOLIÈRE , die buiten<br />

twyfcl dagt, dat het nooit gefchieden zou, trok 'ef<br />

de voornaamfte plaatfen uit en laschte ze in zyne laa-<br />

tere werken in.<br />

Nadat hy hierop nog in dit jaar zyn School der man^<br />

ner., (Ecole des hommes) en Les Facheux, twee kleine<br />

ftukjes gegeeven had , kwam in 't volgende jaar zyn<br />

Sclmlder vmiwen, (1'Ecole des femmes) tc voorfchyn.<br />

Het hoofdidée is ontleend uit een oud boek dat uit "het<br />

Italiaausch overgezet is, en ten titel voert: Les JYuüs<br />

facetieufes de Jean Frangois Straparole. In een der<br />

daar in voorkomende historietjes , komt een minnaar<br />

dagelyks by zynen vriend, en verhaalt hem van tyd<br />

tot tyd alle de vorderingen, die hy in de gunst zyner<br />

beminde gemaakt had , zonder te weeten , dat juist<br />

deeze vriend en vertrouwde zyn medeminnaar was.<br />

Defchool der Vrouwen moest, toen zy eerst uitkwam ,<br />

veel berisping lyden. PLAPISSON, die voor een groot<br />

wysgeer doorging, was by de vertooning op het too­<br />

neel, en haalde, zo dikwils het parterre hard op lach­<br />

te, met een oog van medelyden zyne fehouders op.<br />

De Hertog de * * * * was insgelyks een van de vinnig-<br />

fte


M Ó L I E R f ;<br />

& hekelaars van dit ftuk. „ Wat hebt gy 'er toch<br />

„ wezenlyks op te critifeeren ?" vroeg hem eea kenner.<br />

„ Ha ! parblen riep de Hertog uit<br />

wat ik daarop te zeggen vinde ? het is fraai: Tart! a<br />

la crème, „ (Pvoomtaart)" Maar antwoordde<br />

de kunstkenner Tarte a la crt:ni is<br />

„ evenwel zo groote fout niet, dat men daarom het<br />

„ gantfche ftuk zou moeten verwerpen , gelyk gy<br />

„ doet." —— Tarte a la crème is affchuuwlyk ?<br />

antwoordde de Hertog i Tarte a la crème 2<br />

. „ Mya<br />

„ God ! Hoe kan een mensch van gezoud verftand<br />

„ een ftuk pryzen , waarin men Tarte a la crème<br />

vindt? " Deeze uitdrukking was ras in ieders<br />

mond. .MOLIÈRE liet kort hierop de Critique van de<br />

fchool der vrouwen vertoenen , waarby het Taxte a la<br />

crème niet vergeeten wierd , en de dichter alle de geenen,<br />

die zich van deeze uitdrukking bediend hadden,<br />

fchoon het ten fpreekwoord geworden was, met veei<br />

vernuft fchamper doorhaalde. De Hertog voelde zich<br />

niet weinig beledigd, dat een Komediefchryver ftout<br />

eenoeg was, een man als hem ten tooneele te voeren,<br />

en het zich door zynen yver tot eene wraake vervoeren<br />

, die .even onbezonnen als ongevoeglyk voor zynen<br />

ftand was. Toen hy MOLIÈRE op zekeren dag<br />

door de kamer zag .gaan , waarin hy tegenwoordig<br />

was , ging hy onder geveinsde pligtpleegingen naar<br />

hem toe-, en terwyl MOLIÈRE zeer diepe buigingen<br />

maakte, vatte hy hem by het hoofd en wreef hem het<br />

gezicht tegen zyne knoopen, die zeer hard en fcherp<br />

waren, zodat hem het bloed overal afliep ,. terwyl by<br />

t e . Tjr.-ï a b :rexe, IL'.ün. Tsr'i u<br />

la crème. De Konir.g , die MOLIÈRE nog dien zelfden<br />

dag te zien kreeg, cara deeze daad.zeer euvel<br />

op.


•70 M 0 t I E k té<br />

öp , én gaf den Hertog dieswegens een zeer h\tè<br />

verwyt.<br />

Juiïrouw DEBRIE, een bevallig meisje, en tevens<br />

een goede tooneelfpeelfter , wierd van MOLIÈRE zeef<br />

bemind. Haar vak was zowel liet tragieke als het ver- 1<br />

heven komieke. In 't byzonder flaagde zy zeer geluk­<br />

kig in de rol van Agnes 5 in het laatfte bedryf van de<br />

fchool der vrouwen. Eenige jaaren te vooren, eer zy<br />

bet tooneel verliet , wierd zy van haare medeacteurs<br />

verzogt deeze rol aan Juffrouw DUCROISY afteftaan.<br />

Het gefchiedde ; doch nauwlyks kwam Juffrouw DU?<br />

cnoiSY op het tooneel, of het gantfche publiek riep<br />

eenftemmig en luid op , dat zy DEBRIE wilden heb­<br />

ben , die dan ook terftond uit haar huis gehaald moest<br />

worden, en op deeze wyze verrascht, zich genood­<br />

zaakt zag in haar gewoone huisklederen op het too­<br />

neel te vcrfchynen. Een algemeen handgeklap en<br />

goedkeuring was haar loon. Zy fpeelde deeze rol<br />

nog in haar vyfenzestigften jaar , en gaf ze niet eer­<br />

der over.<br />

Wy zullen geen breedvoerig gewag maaken van twee<br />

kleine ftukjes, te weeten La Critique de l'école des fem-<br />

mes en VInpromptue des Verfailles, welke beiden Huk­<br />

ken fatirieke gefprekken behelsden, waarin MOLIÈRE<br />

zyn kwaade luim den ruimen teugel vierde , om de<br />

hekelaars van zyn Vrouwenfchool fcherp doortehaa-<br />

len ; noch van zyne Prineejfe d'Elide, een Blyfpel,<br />

dat een gedeelte uitmaakte van die prachtige en kost*<br />

baare feesten , die door LODEWYK den XlVden ter<br />

eere van de Koninginne zyne moeder en zyne Gema*<br />

-ünne MARIA THERESIA gegeeven wierden , en onder<br />

den naam : Les Plai/irs de Vijlt enchantée bekend<br />

zyn. Wy


M Ö L ï È n E. 6"7f><br />

Wy tnoétén echter met een woord fpreekeh wan zyn<br />

'Buwelyk door dwavg (ie Mariage forcé) , dat op de<br />

'evengemelde (tukjes volgde, en voorde ecrllemaal in<br />

de Louvre vertoond wierd , nevens een ballet , dat<br />

den zelfden naam voerde , en waarop LODEWYK. da<br />

XlVde zelfs danste. Het idéé daartoe ontleende MO­<br />

LIÈRE uit de gedenkfehriften van den Graavc van<br />

HAMILTON : De Graaf van GRAMMONT leerde , geduurende<br />

zyn verblyf aan het Engelfche hof, de jonge<br />

Freule van HAMILTON kennen , verliefde op haar en<br />

wierd wederkeerig bemind. Haar verkeering maakte<br />

opfpraak, en een ieder (felde reeds voor zeker, dat<br />

hun huwelyk een afgedaane zaak was , toen de wufte<br />

minnaar, zonder aan de vervulling van zyne dier bezwooren<br />

trouwbeloften te denken , eensklaps Londen<br />

verliet. De beide broeders van de gehoonde Freule<br />

zaten hem fpoedig na , en haalden hem by Douvres<br />

in, van voornemens om kogels met hem te wisfelem<br />

,, Graaf van GRAMMONT riepen zy hem reeds<br />

van verre toe —— hebt gy niets in Londen vergeeten<br />

? " —— ,, Vergeef het my antwoordde de<br />

Graaf, die hun voornemen ligt gisfen kon ik<br />

heb vergeeten uwe zuster te trouwen , doch ik ben<br />

bereid, om weder met u terug tc keeren , en myn<br />

misdag goed te maaken." ——»<br />

In den jaare 16Ó7 verfcheen een duk van onzen MO­<br />

LIÈRE , dat veel gerugt maakte en hem niet weinige<br />

vyanden berokkende, te weeten de Tartuffe. Zy, die<br />

zich in deezen hen voorgehouden fpiegel dachten te<br />

herkennen, toonden duidelyk genoeg, dat zy in<br />

Frankryk verre meer magts bezaten , dan alle ande-<br />

MENGELW. V. D. XX ren,


fj7§ MOLIÈRE*<br />

ren, welker dwaasheden tot hiertoe den geesfel v*n<br />

MOLIÈRES fatyre gevoeld hadden. De Marquifeu, de<br />

Precieufen en de Artzen zagen niet alleen geduldig<br />

aan, dat men met hen lachte, maar lachten zelfs me­<br />

de over de fchilderyen, die men van hen ten tooneele<br />

voerde ; doch de huichelaars verftonden in 't geheel<br />

geen jokkerny, en vonden het niet om uuteftaan , dat<br />

MOLIÈRE zich durfde verfhouten , hunne verdraaide<br />

gezichten belachlyk te maaken. Deeze misdaad was<br />

te groot dan dat zy het hem hadden kunnen vergeé-<br />

ven, en alle de zogenaamde vroomeu van het Koning-<br />

ryk wapenden zich hierom met een ongelooOyke woede<br />

tegen zyn ftuk , terwyl zy hunne zaak de zaak van<br />

God noemden. In hunnen mond was Tartuife ecu<br />

ftuk, dat regtftreeks met alle godsvrucht den draak<br />

ftak , en van het begin tot aan het einde affchuuwe-<br />

lyk was ; met één woord : 'er was geen regel in, die<br />

niet verdiende verbrand te worden.<br />

De drie eerfte Dedry ven van den Tartuffe waren op de;:<br />

zesden dag der bovengemelde festiviteiten, op den icden<br />

May 1664, in tegenwoordigheid des Konings en der<br />

beide Koninginnen, vertoond geworden. De Koning<br />

verbood toen de openbaare uitvoering van dit Schouvv-<br />

fpel , voordat het voltooid en aan het oordeel van<br />

bevoegde Rechters onderworpen was , fchoon hy<br />

'er byvoegde: dat hy 'er voor zyii perfoon niets op te<br />

zeggen had. De Fynen (les faux devots~) deeden<br />

hun voordeel met dit verbod , om Parys zowel als het<br />

hof tegen ftuk en fchryver inteneemen. MSLIERE<br />

had niet alleen met Tarfiiflën te doen, maar ook bui»<br />

ten hen met veele Orgons , lieden die eenvoudig en<br />

ligt te verleiden waren. Zelfs waren de oprechte<br />

»3S. . . V* god-


M U I E R JE. tfft<br />

godvruchtigen in het harnas gejaagd, fchoon de eeft<br />

noch dc andere party het werk, dat het voorwerp vari<br />

hunne haat was , recht kende. Een eerlyke prediker<br />

veroordeelde zelf ineen boek, dat hy den Koning opdroeg<br />

, den Schryver van dit lasterfchrift tot den<br />

brandftapel. Daarentegen was het vonnis , dat de<br />

Prelaaten en de Pauslyke Legaat daarover velden,<br />

nadat zy het zich eerst hadden laaten voorleezen, vee!<br />

gunttigcr, en de Koning gaf MOLIÈRE mondelyk verlof<br />

om het ftuk te vertoonen ; doch het moest onder<br />

den veranderden tytel, den Bedrieger, aangekondigd<br />

worden , de hoofdacteur den naam van Parnulph voeren<br />

, en de kleeding waereldlyk zyn.<br />

Men heêft langen tyd niet geweeten, vanwaar MO­<br />

LIÈRE den naam Tartuffe genomen had, eene benoeming,<br />

die in de Franfche taal met de woorden , Hypocrite<br />

en faux devot, van dezelfde betekenis zyri. Men<br />

vertelt daarvan de volgende anecdote : Zekeren dag,<br />

dat MOLIÈRE zich by den Pauslyken Nuntius in gezel»<br />

fchap van twee geestelyken bevond , welker fchynheiw<br />

lig gelaat, aan het idéé , dat hy toen in zyn hoofd<br />

had , (want hy werkte toen juist aan zyn Tartuffe)<br />

volkomen bëandwoordde , wierden 'er trulfelen<br />

(zeker foort van aardappelen} aan zyne Excellentie<br />

te koop aangeboden. By het woord truffeleu ,<br />

brak een der beide huichelaars , die een weinig Italiaansch<br />

kost fpréeken, zyn tot hiertoe flipt wnarge*<br />

nomen, aandachtig ftilzwygen af , en terwyl hy de<br />

truffelen naauwkeurig bekeek en 'er de bésten uitzogt,<br />

riep hy al lachgende : Tartufoli, Signor Nuntio, Tartufoli.<br />

MOLIÈRE , die altyd eeni aandachtig aanfchouvver<br />

en waarneemer was, kwam by deeze gelegenheid<br />

Xx s .op


58e i» o L i E R r.<br />

op den inval, om zynen fchynheiligen bedrieger derï<br />

naam Tartuffe te geeven.<br />

LODEWYK deXIVde bevond zich, tegen het einde van<br />

den zomer van 1662 by het leger, en marcheerde naar<br />

Lotharingen. Van zyne eerfte veldtochten af aan gewoon<br />

flegts eenmaal, en wel tegen den nacht, te fpyzigen,<br />

plaatfte hyzich ook ditmaal des avonds, (het was juist<br />

een vastendag) aan tafel, en raadde den Bisfchop van<br />

zynen voormaaligen leeraar , insgelyks voor zynen<br />

maag te zorgen. De Bisfchop daarentegen ftelde den<br />

Koning voor, dat het een vastendag was , en dat hy<br />

zich op zulken dag flegts met een allerfoberften maaltyd<br />

moest vergenoegen. Een der tegenwoordige hovelingen<br />

kon niet nalaaten hardop over dit voorgeven<br />

te lachgen, en toen de Koning de reden van dit lachgen<br />

begeerde te weeten , antwoordde de hoveling<br />

hierop : dat zyn Majefteit wegens den Bisfchop zich<br />

volkomen gerust kost ftellen, die heden middag een<br />

zeer treffelyken maaltyd gedaan had , van welken hy<br />

ooggetuige geweest was, en dien hy nu omftandig befchreef.<br />

By de optelling van ieder gerecht, van welken<br />

het eene voortreflyker en uitgezochter Was dan<br />

het andere , riep de Monarch telkens met een verfchillenden<br />

toon uit: De arme man ! MOLIÈRE bediende<br />

den Koning als kamerdienaar, en was juist tegenwoordig<br />

by dit klugtig tooneel, waarvan hy zich vervolgens<br />

in zynen Tartuffe zo wel wist te bedienen.<br />

Toen de Koning de drie eerfte bedryven van dit ftuk<br />

te Verfailles zag vertoonen, was het hem geheel ontgaan<br />

, hoeveel aandeel hy zelfs aan dit tooneel had.-<br />

MOLIÈRE nam de vryheid hem zulks te erinneren,<br />

zonder dat de Monarch zich iu het geringde daarover<br />

belgde. Hm


W O L I E R «. 68l<br />

Men wil beweeren, dat de Abt ROQTJETTE, Bisfchop<br />

van Autuu, het origineel van den Tartuffe geweest<br />

is, en dat zeker Heer van GUILLERAGXES , een<br />

omftandig berigt van alle de huichelaryen van deezen<br />

prelaat, aan MOLIÈRE ZOU hebben medegedeeld.<br />

MOLIÈRE zeide eens tegen BOILEAU , nadat hy hem<br />

zyn Mifanthrope had voorgeleezen. Binnen kort zult gy<br />

nog wel gantsch andere dingen zien. Hy leide toen<br />

juist de laatfte hand aan zynen Tartuffe, en deeze trek<br />

bewyst duidelyk genoeg, hoe zeer hy dit laatfte ftuk<br />

boven het eerfte den voorkeur gaf.<br />

Men was van voornemens dit ftuk ten twedenmaale<br />

te vertoonen, toen onverwacht een verbod van het<br />

Parlement daar tegen inkwam. „ Myne Heeren "<br />

zeide MOLIÈRE tot de reeds by een vergaderde aanfchouwers<br />

< „ wy dachten heden de eere te heb-<br />

,, ben u den Tartuffe te geeven; doch myn Heer dt<br />

„ Praefident wil. niet dat men hem vertoone. " Ete<br />

dubbelzinnigheid ligt in de laatfte woorden, daar men<br />

hem zo wel op den Tartuffe, als op den Praefident kan<br />

toepasten.<br />

Twee jaaren laater gaf de Koning uitdruklyk verlof<br />

om den Tartuffe weder op het tooneel te brengen:<br />

Idereen wenschte den aueteur geluk, en zelfs zyne<br />

wanden betoonden hem hunne vreugde. Zy warea<br />

de eerften, die toen zeiden, dat de Tartuffe een der.<br />

voortreffeiykfte Schouwfpeeleu was, die de deugd ia<br />

haaren vollen glans vertoonden. ,, Het geen gy zegt,<br />

is volkomen waar" antwoordt MOLIÈRE ——<br />

„ doch ik vind het echter altyd zeer gevaarlyk; hec<br />

kost my wezenlyk te veel , en meer dan eens heeft<br />

Het my berouwd, het gedaan te hebben»<br />

Xx 3 Toe*


éSi JA O L I È R E.<br />

•Toen MOLIÈRE zynen Tartuffe liet vertooneu, vroeg<br />

men hem: hoe hy op den inval gekomen was, predikatiën<br />

te doen? „ Waarom is het Pater MAIMBURO<br />

.geoorloofd" - antwoordde hy Komediën<br />

op den kanzei te brengen, en waarom zou het my<br />

dan minder geoorloofd zyn predikatiën op het tooneel<br />

te doen '? "<br />

Geduurende den tyd dat de Tartuffe verboden was,<br />

fpeelde men by het hof: Scaramons de kluizenaar, een<br />

ituk vol van de lompfte onbefchaamdheden, waarin<br />

een als monnik verkleedde kluizenaar by een getrouwde<br />

vrouw door het venfter op een laddertouw in huis<br />

klimt, van tyd tot tyd aan hetzelfde venfler verfchynt,.<br />

en de woorden herhaalt: Quefio per mortificar la Carfie.<br />

— By het uitgaan zeide de Koning tegen den grooten<br />

CONDE: „Ik wilde toch wel eens wecten,waarom<br />

de menfehen, die zich zo zeer aan het Blyfpel van<br />

MOLIÈRE ergeren, niets tegen den Scaramons hebben<br />

intebrengen?" De Prins gaf hierop tot antwoord: „De<br />

reden hiervan, Sire» is deeze, omdat de klugt van<br />

Scaramous, met den hemel en den godsdienst fpot,<br />

'.dingen, waarover deeze Heeren zich niet in het geringde<br />

bekreunen; doch MOLIÈRE fpot in zyn duk mei<br />

de Geefïclykeu zclven, en dat is het juist, dat zy niet<br />

Verdraagen kunnen. V<br />

By eene der voordellingen van den Tartuffe ging<br />

CHAMPMELE i voor dat hy zelve onder de Schouw»<br />

fpeelers wierd opgenomen, by MOLIÈRE in een Loge,<br />

dat digt by het theater was. -Nauwlyks hadden zy<br />

elkander hun compliment gemaakt , toen MOLIÈRE<br />

eensklaps uitfehreeuwde: „ Ach, die fchurk! die ezel.'"<br />

waarby hy zich tevens, zo woest aandelde, als of hy<br />

buiten


H O II E R E. 6S3<br />

puften zyne zinnen was. CHAMPMELE , die niet wist<br />

waarop dit doelde, was ten uiterfte verfchrikt. Doch<br />

MOLIÈRE hielp hem ras uit den droom, terwyl hy<br />

zich met de volgende woorden tot hem wendde:<br />

Verwonder uniet, Mynheer, dat gy my zo gebelgd<br />

ziet, ik hoorde zo even den Schouwipeeler vier vaer»<br />

fen in myn ftuk geheel valsch en in den hoogften graad<br />

ellendig declameeren, en ik ben niet gewoon myne<br />

kinderen op het fchavot te zien brengen, zonder dat<br />

het my door de ziel gaat.<br />

De voornaamfte verandering , die in den Tartuffe<br />

moest gemaakt worden , betreft het volgende vaers in<br />

het zevende toneel van het derde bedryf.<br />

O Ciel! pardonnez lui la douleur qu'il me donne.<br />

Voorheen ftond 'er in het handfchrift:<br />

O Ciel! pardonnez moi, comme je luipardonne.<br />

MOLIÈRES fpeclmakkers begeerden volftrekt, dat hy<br />

van ieder voorftel van den Tartuffe zyn aandeel dubbel<br />

zou ontfangen, 't welk dan ook federt dien tyd regelmaatig<br />

gefchiedde.<br />

In zekere ftad in de Provincie was de Bisfchop voor<br />

korten tyd geftorven. Zyn navolger, die geen liefhebber<br />

was van Toneelfpeelen, gaf de Komedianten<br />

bevel de ftad te verhaten ,nogcerhy zyn intreede hield.<br />

Zv fpeelden dus nog daags te voren , en, na het afloopen<br />

van het ftuk, trad de aankondiger, even als<br />

of zy mórgen nog fpeelen zouden, met deeze woorden<br />

op: Myne Heeren l morgen zult gy den Tartuffe zien.<br />

Terwyl dit alles met den Tartuffe voorviel, kwamen<br />

Xx 4 'er


$$4 Jl Cl L I E R JJ.<br />

'.er nog andere tooneelftukken van hem te voorfchyn,<br />

als' Le Eeftin de pierre, oïDönJuan en l'Ameur Meêgcin,<br />

tot \yelk laatfte ftuk het volgende geval aanleiding<br />

gaf: MOLIÈRE woonde by een Arts, wiens,<br />

Vroïiw,- die in den hoogden' graad gierig was , een<br />

Veel hooger huur van hem vórderde, dan hy tot dus<br />

verre verwoond had. Op het weigerend antwoord,<br />

dat hy gaf, wierd de kamer aan een ander verhuurd,<br />

en hy gedwongen het huis te ruimen. Van deezen'<br />

tyd af liet MOLIÈRE geen gelegenheid voorbyilippen'<br />

om de Artzén, die hy reeds in zyn Fjiftin de pierre<br />

had aangevallen, belachgelyk te maaken. Een Arts is,<br />

volgens zyne definitie: „ Een man, die betaald worde'<br />

„ om in de ziekenkamer allerlei fnaakerven te vertel-<br />

„ len','totdat de natuur den zieken weder geneezen,<br />

„ of de artzeny hem naar dg andere waereld geholpen'<br />

„ heeft." Om de. boertery nog meer in het oog te<br />

doen vallen, wierden, by de eerfte voorftelling' van<br />

dit ftuk, dat in tegenwoordigheid des Koniogs gegeeven<br />

wierd, de voomaamfte Artzen van het hof op"<br />

het tooneel gebragt, tot welk oogmerk hy maskers maa


M O L 1 E K t3%<br />

file ftotter'de j Bahis , (een die als een hónd.blaft.)<br />

Hlacraton was de naam, dien hy den Heer GUEXAUT<br />

gaf > omdat deeze altyd gewoon was langzaam en<br />

voorzichtig te fpreeken, en den Heer D'AQUIN noemde<br />

hy Tomes , of de Aderlaater , omdat hy gewoon<br />

was zyne patiënten dikwils bloed aftetappen.<br />

Intusfchen was ook een der beste ftukken van MO­<br />

LIÈRE verfcheenen, te weeten zyn Mifanthrope.<br />

De Toneelfpeelers velden van dit ftuk, na de<br />

eerfte leezing van hetzelve, geen gunftig oordeel, en<br />

namen het alleen uit aclrüng voor den aurteur aan.<br />

Daar dit meefterftuk ook in de daad viel, lag MOLIÈREhet<br />

terftond weg. Een maand daarna bragt hy het<br />

weder op het tooneel, doch met dit onderfcheid, dat<br />

voorafje Arts tegen zynen wil, gegeeven wierd. Meii<br />

nam deeze klugt zo wel op, dat zy drie maanden lang<br />

agter eikanderen moest gefpeeld worden, zonder dat<br />

het Publiek zich daaraan zat kost zien; doch dit gefchiedde<br />

altyd vergezeld van den Mifanthrope. Het<br />

Klugtfpel maakte, dat men het Blyfpel bedaard aanhoorde,<br />

Men verhaalt eene byzondere omftandigheid , die<br />

tot het mislukte flaagen van het beste Blyfpel , dat<br />

ooit in Vrankryk gefchreven wierd, het zyne mogelyk<br />

kan hebben toegebragt. By de eerfte voorftelling wierd<br />

terftond, na de voorleezing van het Sonnet van Orante<br />

door het Parterre fterk in de handen geklapt. Doch<br />

in het vervolg van dit Sonnet bewyst Alcest, dat de<br />

gedachte» zo wel als de vaerfen van dit Sonnet waren:<br />

De CM Colifichtts, dont le bon feru mumure.<br />

Het


Het Publiek, befchaamd van ziek zo bedrogen te<br />

hebben , vatte van dit oogenblik af een haat op tejen het<br />

ftuk. DESPREACX beweerde, nadat hy het voor de derdemaal<br />

had zien vertoonen , dat dit Schouwfpel binnen<br />

korten tyd het fchitterendst fortuin zou maaken.<br />

MOLIÈRES vyanden zogten den Hertog van MOXTAC-<br />

SIER , die zich door een rauw, en byna vyandelyk gedrag<br />

tegen de menfehen kenfehetfte, te overreden, dat<br />

hy het was, dien MOLIÈRE in zyn Mifanthrope op het<br />

tooneel gebragt had. De Hertog zag het ftuk, en<br />

zeiue, na het afloopen van hetzelve, by het uitgaan":<br />

Hy wilde MOLIÈRES Mifanthrope wel gelyk zyn.<br />

De talryke klasfe der fchynheiligen, die door den<br />

Tartuffe op MOLIÈRE gebeten waren, Itrooide een<br />

menigte der fchamnerfte frnaadièhriften tegen hem uit.<br />

By gelegenheid van een der buitenfpoorïgfte deezer<br />

pasquillen, laat hy zynen Mifanthrope zeggen:<br />

Et, non conttr.s enccr du t:rt que l'on me fait,<br />

II co:trt parmi le monde un livre abominable,<br />

Et de qui la leclure ejl mime comdemnable;<br />

Un Uyrt a meriier la derniere regueur £fc.<br />

Toen MOLIÈRE zynen Mifanthrope ten tooneel liet<br />

voeren, leefde hy met RACINE in misverffand. Een<br />

vleijer , die RACIXE naar den mond zogt te praaten,<br />

zeide terftond na de eerfte voorftelling tot hem: „Het<br />

ftuk is gevallen ; 'er is niets aartigs in ; gy kunt my<br />

op myn woord gelooven , want ik ben 'er geweest."<br />

,, Zyt gy 'er geweest!" antwoordde<br />

RACINE , — ,, en ik ben 'er niet geweest, en<br />

met dat al kan ik het toch niet gelooven, omdat MOLIÈRE<br />

oa-


M 0 E, t E R Ê. ||p<br />

üflmogelyk een liegt ftuk kan gemaakt hébben ; ga 'et<br />

dus op een andere reis weder heen , en luister beter<br />

toe."<br />

Men vindt iu dit Blyfpel een trek , welken MOLÏE*-<br />

RE , die bekwaam genoeg was om het belachgelyke<br />

overal, alwaar het hem llegts voorkwam, optédoen ,<br />

geheel naar de natuur copieerde ; het was BOILEATJ^<br />

die hem daartoe gelegenheid gaf. MOLIÈRE, die herit<br />

zo gaarne zogt te overreden, om den armen enAPE-<br />

LAIN, een fchryver, die door zyn Heldendicht, Ld<br />

Pucelte cCOrleans teen ter tyd zeer'békend was, niet<br />

langer ten doel van zyne fehertzende luim te maaken',<br />

zeide tegen hem, dat CIIAPELAIN in groot aanzien by<br />

de waereld ftolid, dat de groote COLBERT zeer veel<br />

van hem hield , en dat BOILEAU welligt , wegens<br />

zyne al te verre gaande fpotternyen , die hy zich tegen<br />

deezen gunfteling veroorloofde, zich niet alleen<br />

de ongunst van den Minister, maar mogelyk ook wel<br />

de hoogfte ongenade van den Koning zou op den hals<br />

haaien. Deeze zeer ernftige betuigingen maakten<br />

den hekeldichter zo knorrig' \ dat hy gemelyk uitriep<br />

: „ O! de Koning erfde Minister mogen doen<br />

wat hun goeddunkt ; doch, zo lange my de Koning<br />

maar niet uitdruklyk beveelt , om Chapelains vaerfen<br />

verdraaglyk te vinden , zal ik altyd blyven beweeren<br />

, dat een man , die de Pucelle fchryven kost,<br />

verdient gehangen te worden." MOLIÈRE,<br />

die zich daarby niet onthouden kost van lachgen,<br />

maakte van deezen inval vervolgens op een zeer<br />

goede manier gebruik in het laatfte tooneel van het<br />

tweede bedryf van zyn' Mifanthrope.<br />

ANGELo, die den rol van den Doctor op het Italiaan-


6?S M O L I È R E . '<br />

liaanfche tooneel (peelde, zeide tot MOLIERÉ, dat hy<br />

te Napels een (luk onder den titel van Mifanthrope had<br />

zien verroonen. Hy befehreef niet alleen den inhoud<br />

van hetzelve omftandig , maar voerde ook nog verfcheiden<br />

plaatfen daarvan aan , die hem in 't byzon»<br />

der merkwaardig waren voorgekomen; MOLIÈRE hoorde<br />

zyne vertelling aandachtig aan , en veertien dagen<br />

daarna wierd ANGELO niet weinig verrascht,<br />

toen hy op de lyst, die de troep van MOLIÈRE bekend<br />

maakte van de (tukken , die zy geeven zouden , ook<br />

de Mifanthrope aangekondigd vond, welk (tukdan ook<br />

drie of vier weeken laater vertoond wierd.<br />

Het vervolg enfiot by nadere gelegenheid.


I<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N.<br />

WYSBEGEERTE EN ZEDEKUNDE*<br />

WYSBEG. V. D» Yf


6oi<br />

VERSLAG VAN HET GEVOELEN VAN DEN HEER<br />

ËAILLY, OVER DEN OORSPRONG DER WETEN­<br />

SCHAPPEN EN DE HERKOMST DEPv VOL­<br />

KEN VAN ASIEN.<br />

Vervolg en flot van bladz. 545.<br />

In myne voorige verhandeling heb ik den zaakelyken<br />

inhoud opgegeeven Van de vyf eerfte brieven van den<br />

Heer BAILLY, over den oorfprong der wetenfchappen<br />

en de herkomst der volken van Afiën; thans zal ik<br />

voortgaan , om de vyf overige brieven op dezelfde<br />

wyze te behandelen.<br />

Men zal zich herinneren, dat de {tellingen, in de<br />

eerstgemeldcn vervat, deeze waren: de oudfte volkeren<br />

van Afiën, die -wy kennen, te weeten, de Chineezen<br />

, de Indiaanen , en de Chaldëen , kunnen de<br />

uitvinders niet zyn geweest van de wetenfchappen ,<br />

die wy onder hen aantreffen;'zy waren 'er flegts de<br />

bewaarders van, zy moeten dezelven van anderen ontleend<br />

hebben. Voorts; 'er heerscht tusfehen de overleveringen<br />

, gebruiken, wysgeerte, godsdienstplegtigheden<br />

en wetenfchappen deezer aloude volkeren, een<br />

blykbaare overeenftemming. Vervolgens; deeze overeenftemming<br />

kan geenzins het uitwerkfel zyn van<br />

mededeeling, of onderlinge gemeenfehap tusfehen<br />

deeze volkeren. En tot hiertoe ftrekte zig myne<br />

voorige verhandeling uit. Myne tegenwoordige zal de<br />

volgende {tellingen trachten te verdedigen: Deeze<br />

overeenkomst der aloude volkeren van Afiën kan<br />

ook niet gegrond zyn op de. aigemeene natuur van hec<br />

menschdom: . maar haar grond moet gezogt wor-<br />

Yy 2 den


692 HET GEVOELEN VAN DEN HEEK. BAILLY OVER DMM<br />

den in den gemeenfchappelykén oorfprong , die<br />

deeze volkeren moeten gehad hebben van één overoud<br />

volk, welks naam en gefchiedenis veriooren is<br />

geraakt, en van welks wetenfchappen, godsdienlten<br />

en wysgeerte die der bovengemelde volkeren flegts<br />

de overblyffelen zyn. Dit aloud volk moet de<br />

wetenfchappen in een hoogen trap bezeten , en een<br />

verheevcne wysgeerte gehad hebben. Voorts; dit<br />

volk moet in Afiën , op omtrent 49 graaden noorderbreedte,<br />

hebben gewoond , en dus moet de bevolking<br />

zich met de wetenfchappen, van het noorden naar het<br />

zuiden , over de aarde hebben uitgebreid. Verder.;<br />

de rede van deeze verhuizing is de trapswyze verkoeling<br />

der aarde, die haare warmte voornamelyk aan<br />

een inwendig vuur tc danken heeft. En eindelyk; de<br />

trapswyze vermindering van dit centraal vuur is de<br />

oorzaak van de toeneemende verkoeling der aarde, en<br />

deeze is weder de reden van de verhuizing der volkeren<br />

van het noorden naar het zuiden.<br />

Zie daar , welke onderwerpen zig thans op nieuw<br />

voor ons onderzoek opdoen; ik zal den Heer EAILLY<br />

weder op den voorigen voet volgen , en zyne Hellingen<br />

als met myne eigene woorden voordraagen.<br />

Hadden wy by het verllag van het eerfte gedeelte dikwerf<br />

gelegenheid, om ons over de ftoute ftellingen<br />

van onzen Schryver , en over zyne wel uitgedachte<br />

bewyzen voor dezelven te verwonderen: wy mogen in<br />

hetgeen ik thands zal voorftelien , geen mindere blyken<br />

van zyn zeldzaam vernuft verwagten.<br />

De eerfte Helling, die ik thands moet bewyzen, is<br />

deeze: De overeenkomst , die in zo veele betrekkingen<br />

, tusfehen de aloude volkeren van Afiën,<br />

plaats heeft, is niet gegrond in de menfehelyke natuur.


OORSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 693<br />

tuur. Wanneer men by verfchillende volkeren overeenkomften<br />

aantreft , die men erkennen moet in de<br />

natuur der menfehen gegrond te zyn , dan zyn het<br />

zulken, die betrekking hebben op hunnen zedelyken<br />

toeftand, maar nooit op de werken van genie, wetenfchap<br />

of verbeelding. Wanneer men zegt , dat het<br />

menschdom overal en in alle eeuwen aan elkander<br />

gelyk is, dan zegt men. dat zy altyd en overal leugenagtig,<br />

wraakgierig, baatzugtig en bedriegelyk<br />

zyn , maar tevens overal vatbaar voor het medelyden ,<br />

dat, eenig goed onder zo veel kwaad mengende , het<br />

beginzel van alle gezellige deugden is. Hierin gelyken<br />

alle volken elkander , en deeze gelykheid is in<br />

hunne natuur gegrond. Maar geheel anders is het<br />

met de vrugten der verbeelding en met de gewrogten<br />

der genie; deezen hangen af van den grond, waarop,<br />

en van het climaat en de lugisgeftelteuis, waarin een<br />

volk leeft , en vooral van deszelfs behoeften, die genoegzaam<br />

in elk land verfchillend zyn. Men moest<br />

dus verwagten, dat de vrugten der genie, by volkeren<br />

van zo onderfcheidene behoeften , oneindig zouden<br />

verfchillen , doch wy neemen het tegendeel waar; zy<br />

ftemmen overeen in kundigheden , en deeze kunnen in<br />

de natuur niet gegrond zyn, omdat zy van verfchillende<br />

oorzaaken afhangen.<br />

Voorts; men moet het menfchelyk geftagt aanmerken<br />

, als een groot huisgezin , waarin de opvoeding,<br />

dat is de ontwikkeling der geestvermoogens , by elk<br />

volk op een byzondere wyze werkzaam is. Hec<br />

tydperk der genie wordt altyd by een volk voorgegaan<br />

door het tydperk der reden. Maar het b^kt<br />

dat de Afianen tot het eerstgemelde nog niet zyn gevorderd<br />

,• de Chineezen, de vernuftigften oudej hen,<br />

Yy 3 zyn


€o4 HET GEVOELEN VAN DEN HEER. BAILLY OVER DEN<br />

zyn flegts gevorderd tot de jaaren van de reden, zonder<br />

die van de genie nog doorgegaan te zyn ; volwas?<br />

fene menfehen in de zedekunde , zyn zy kinderen<br />

in de wetenfchappen , en dit is een gevolg van hun<br />

nationaal charaéter , 't welk, gelyk wy reeds gezien<br />

hebben, meer voor de zedekunde , dan voor de wetenfchappen<br />

gevormd is.<br />

Maar van alle gelegenheden tot vordering in de we*<br />

tenfehappen is dc gezellige opvoeding de vermogendftc,<br />

die haare waarnemingen t'elkens aan de volgende<br />

genachten overlevert , en waardoor de zoon met de<br />

waarnemingen van den vader woekert; maar deeze<br />

heeft by de volkeren van Afiën geen plaats. De Chineezen<br />

hebben niet, dan een beflendig eentoonig onderwys,<br />

het volgend geflacht bly ft op denzelfden voet<br />

van het voorige, de kundigheden groeijen onder hunne<br />

handen niet aan , de tyd verloopt voor hun vrugteloos.<br />

Men kan derhalven niet zeggen , dat het<br />

menschdom aan elkander gelyk is; een volk, dat in<br />

logheid en werkeloosheid verblyft, gelykt niet naar de<br />

volkeren , die DESCARTES , GALILEI en NEWTON<br />

hebben voortgebracht. Het menfchelyk geflacht is op<br />

aarde, als een groot Individu, welks leven een onbekende<br />

maar zeer lange duurzaamheid heeft; de tyd<br />

van dcszelfs opvoeding moet evenredig aan die duurzaamheid<br />

zyn. Deeze opvoeding kost moeite aan da<br />

natuur, zy moet dezelve na een rust van eenige eeuwen<br />

gefladig hervatten. De beoefléning der Sterrekunde,<br />

by voorbeeld, voor meer dan 6oco jaaren begonnen<br />

, is in Babylon achtervolgd , en te Alexandrie<br />

hervat; dooreen lange regecring van barbaarsheid afgebrooken<br />

, is zy in Europa weder voortgezet, en<br />

wie weet hoe veele volkeren ons zullen opvolgen, om<br />

deeze


OORSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 6


696" HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAIELY 3 VER DEN;<br />

dringt ons te befluiten , dat zy flegts de bewaarders<br />

hunner wetenfchappen zyn geweest , en dezelve hadv<br />

den overgenomen van een overoud verlicht volk dat<br />

dezelve in een hoogen trap heeft bezeeteo. Dit gevoelen<br />

wordt begunfligd , door 't geen ons de ondervin-,<br />

ding en de gefchiedenis van het menschdom ten allen<br />

tyde hebben opgeleverd.<br />

Laat ons eens het geval nellen, dat eenige geweldige<br />

omwenteling den ftaat van befchaafdheid , die<br />

thands in Europa heerscht, had vernietigd. De boekeryen<br />

zyn weggeraakt, daar zyn van onze wetenfchappen<br />

en van onze gefchiedenis niets dan Hukken en<br />

brokken , gelyk thands. die der oudheid, over. Laat<br />

ons verder onderftellen, dat, na een meaigte van eeu,<br />

wen, eemgeleerd Staatkundige, die teffens een Wys-,<br />

geer is, de wetten van Europa uit deeze overblyffelen<br />

wil opdelven; hy zal met verwondering, een'aantal<br />

gelyke wetten by de Italianen, de Franfchen, de<br />

Duitfchers en andere volkeren vinden ; hieruit zal hy<br />

natuurlyk befluiten, dat de volkeren van Europa, in<br />

vroegere eeuwen, onderworpen zyn geweest, aan een<br />

volk, by 't welk deeze wetten haaren oorlprong hadden,<br />

dat deeze verfchillende volkeren, door herhaal,<br />

de en gelyktydige pogingen, den Colosfus, die hun nederdrukte<br />

, hebben omverre geworpen , en, zich tot<br />

vrye natiën verheffende, van hun voorig juk niets dan<br />

dat der wetten, waarmede de gewoonte hun gemeenzaam<br />

had gemaakt, behouden hebben. Deeze 3<br />

gisfmgen<br />

zullen misfchien na verloop van 2000 jaaren niet<br />

dan waarfchynlyk zyn, en een vernuftig Systema uitmaken<br />

, thands zyn zy waarheden , die op dc gefchiedenis<br />

gegrond zyn. Hetwolk, dat deeze gelvketvetten<br />

by de verlchiikade natiën van Europa Jbeeft<br />

inga-


60RSP. DER WETENSCH, EN DE VOLK. VAN AS1EN, 6$?<br />

ingevoerd , i§ he: Romeinfche volle , welles invloed<br />

zynen ondergang overleefd heeft , en welks geaardheid<br />

nog in onze Rechtsgeleerdheid heerscht. Iviaar<br />

zou dit befluit billyk zyn omtrent de wetten, met veel<br />

meer recht kan men hetzelve toepasfen op de Wysgeerte<br />

en Wetenfchappen. Het valt niet moeijelyk,<br />

de menfehen, ten opzichte van hunne uitwendige verrichtingen<br />

aan een' algemeenen regel te onderwerpen;<br />

het recht van den veroveraar bedwingt hun onder<br />

den teugel der wetten, maar de vermogens van den<br />

geest laaten zich door geen veroveraar kluisteren.<br />

Een algemeen ftelfel van wetten bewyst de eenheid<br />

van vinding of verkiezing; de meer of min aigemeene<br />

aanneming van dat ftelfel richt zich naar evenredigheid<br />

van den invloed van de wetgevende magt; maar een<br />

leerftelfel van natuur- of wiskundige waarheden, aangenomen<br />

by verfchillende volkeren , bewyst nog veel fterker<br />

hunnen algemeenen oorfprong, dewyl in dit geval<br />

geen onderwerping door geweld, maar flegts overneeming<br />

by verkiezing kan plaats hebben.<br />

America zal ten eenigen dage het fchildery vertoonen<br />

, dat wy gefchetst hebben. Haare inboorlingen<br />

zullen het juk affchudden, dc Coloniën zich van een<br />

fcheiden, daar zullen nieuwe volkeren en onaf hangelyke<br />

Staaten te voorfchyn komen; ondertusfehen zullen<br />

'er eenige van onze wetten blyven ftand houden,<br />

eenige Europifche gebruiken zullen 'er in zwang blyven<br />

, eenige Natuur- en Sterrekundige waarnemingen<br />

zullen 'er bewaard blyven by verfchillende volkeren.<br />

De Wysgeer, die alsdan deeze verfchynfelen zal waarnemen<br />

en weegen in de fchaal van 't gezond verftand,<br />

zal zich verwonderen, wanneer hy verhevene<br />

waarheden en wetenfchappen aantreft by een volk ,<br />

Yy 5 dat


lpS BET GEVOELEN VAN DEN HEER BAlLLYOVER DEN<br />

dat werkeloos en zonder genie is , en dat nog maar<br />

weinig eeuwen beftaan heeft, en hy zal zich verzekerd<br />

houden , dat deeze grootfche trekken de voetflappen<br />

zyn van een ouder volk. Wanneer de volkeren<br />

van Europa dan nog beftaan , zal men dien<br />

oorfprong van zelve by hun aantreffen, maar wanneer<br />

als dan de verwoesting haar yzeren kouter over het ryk<br />

der wetenfchappen op onzen grond zal getrokken hebben<br />

, en barbaarsheid en onkunde den veder uit de<br />

hand der gefchiedenis zullen hebben gerukt, dan zal<br />

men misfehien de waarfchynlykbeid van ons beftaan<br />

tragteu te bewyzen op dezelfde gronden, die wy nu bezigen<br />

, om het beftaan van een volk te bewyzen ,<br />

waarvan ons zelfs de naam niet is overgebleeven.<br />

Wy mogen thands onze ftelb'ng wegens den oorfprong<br />

van de wetenfchappen der Afiancn van een<br />

overoud volk, voor beweczen houden, althands voor<br />

zo beweczen, als dezelve op gronden van waarfchyn-<br />

Jykheid , analogie en gevolgtrekking , kan beweczen<br />

worden. Wat onze volgende Helling betreft, zy is<br />

zo zigtbaar gegrond op 't geene wy reeds hebben gezegd<br />

, dat dezelve geen uitvoerig bewys zal behoeven,<br />

te weeten : dit volk heeft de wetenfchappen in een<br />

honger, trap van volmaaktheid bczeetcn, en eene verhèevene<br />

en vergevorderde wysbegeerte gehad.<br />

Immers wanneer wy te rug zien op hetgeen wy<br />

reeds gezegd hebben wegens dc godsdienftige, wysgelige<br />

en andere kundigheden der Aftanen , wier<br />

eerden oorfprong wy geoordeeld hebben by dit aloud<br />

volk te moeten zoeken , mogen wy dan niet beduiten,<br />

dat deeze verlichte natie in die zelfde kundigheden<br />

aamnerkelyke vorderingen had gemaakt ? Men<br />

bedenke flegts, dat wy onder de overblyffels hunner<br />

god-


«JORSP. DER WETENSCU. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 699<br />

godgeleerdheid hebben aangetroffen de leer van een<br />

eenig alomtegenwoordig God , die alles gefchaapefl<br />

heeft , en eeuwig , onveranderlyk beftaat ; dat<br />

wy , die deeze waarheden door de openbaring kennen<br />

, dezelve als zeer aigemeene beginfcls befchouwen<br />

, waaraan men, zonder zyn gezond verftand te<br />

verloochenen, niet kan twyffelen , maar dat tot het<br />

ontdekken van deeze waarheden, zonder behulp van<br />

dc openbaaring, het diep denkendst vernuft, dc fynfte<br />

redenecring en het welwikkcndftc oordeel naauwelyks<br />

toereikend zyn. De verbasteringen , die deeze gewigtige<br />

waarheden onder de Aftanen hebben geleden,<br />

zyn een natuurlyk gevolg van dc zinnelyke geaardheid<br />

deezer volkeren, maar dc waarheden zelve fchiiteren<br />

midden door de verbasteringen heen, en dragen het<br />

merk van dc verheevene wysheid hunner eerfte bezitters.<br />

En hetzelfde heeft plaats omtrent de natuurkundige<br />

en wysgeerige kundigheden van dit volk. De gevoelens<br />

wegens de wederkomst der comeeten, de menigte<br />

van onzigtbaare fterren in den melkweg,de bergen<br />

in de maan , de bewoonbaarheid van de planeeten,<br />

en 't geen nog verder gaat, dc Helling , dat de vaste<br />

ftarren zo veele zonnen, verlïchtcrs van ontelbaare wacrelden<br />

zouden zyn ; deeze allen veronderftellen by<br />

hunne eerfte uitvinders een hoogen trap van wysgeerte<br />

en een verheven verftand. Maar wy hebben reeds<br />

beweczen, dat aan die volkereu , by welken wy de<br />

fragmenten deezer kundigheden aantreffen , de eer<br />

van derzelver uitvinding niet toekomt ; alles wat wy<br />

tot lof van de eerfte beoeffenaars dier wetenfchappen<br />

zeggen moogen , keert derhaiven te rug op die aloude<br />

natie , welker beftaan wy tot dus verre vcrondcrlteld<br />

hebben ,


?oo BU GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY OVER DEN<br />

hebben , en tot welker nader onderzoek wy thands<br />

zullen overgaan.<br />

Alles wat wy wegens deeze aloude natie kunnen<br />

zeggen , bepaalt zich tot deeze twee fteliingen : dit<br />

volk moet zynen oorfprong uit een noordelyk 'land"<br />

hebben gehad, en het moet onder den 49ften of softe»<br />

graad noorder breedte hebben gewoond, en dit zal ik<br />

nader tragten te bewyzen.<br />

Ik beken, dat myne eerfte telling een oud vooroordeel<br />

tegen zich heeft. Men heeft doorgaans gelooft,<br />

dat het menschdom de fchoonlte climaaten der<br />

aarde het eerst heeft bewoond , en zich vervolgens,<br />

tot ongunftiger lugtftreeken heeft uitgebreid , en ifc<br />

beken dat dit gevoelen, by het eerfte voortel, een<br />

voorkomen van waarfchynlykheid heeft; doch het<br />

geen natuurlyk fchynt is niet altyd waar. Welk een<br />

trap van zinnelyke waarfchynlykheid heeft niet het<br />

gevoelen van een fblfiaand* aarde en omloopende zen,<br />

't geen echter door wysgeerige natuurkunde gewraakt'<br />

wordt? De Helling, dat de zuidelykfte landen het eerst<br />

bewoond zouden zyn geweest, berust op een andere,<br />

te weeten, dat de mensch, op de nog onbewoonde<br />

aarde geplaatst zynde, geheet vry was, cm zyn woonplaats<br />

onder de zagtfte en aangenaamfte lugtftreeken<br />

re verkiezen, 't Is waar, dat m e n, bezit van een huis<br />

neemende, het gemakkelykst en aangenaamst vertrek<br />

voor ztch verkiest ; doch de bewooners der aarde<br />

waren m dit geval zo vry niet, zy waren «booten in<br />

een land, daar de hand der natuur hintte ouderen had<br />

geplaatst, het was dus hun vaderland , en dit wordt<br />

altyd met eenigen weerzin , nooit door eene geheel<br />

vrye verkiezing, verhaten. Ik kanmv wel voordellen<br />

tót de bewooners van Tartarye zich van hunne bergen


WORSP. ÖER WfitElYSCIÏ. ENDE VOLK. VANASIEN. 70!<br />

gen hebben kunnen verwyderen , om de nypende koude<br />

te ontvlngten, en in de zagte lugtftreeken van Indien<br />

zich onder gunftiger climaaten heerteïhan;<br />

deeze nieuwe aandoeningen konden de nagedagtenis<br />

van een •verhaten vaderland verzagten, dit laat zich<br />

gemakkelyk verklaaren. Maar van een bevolking in<br />

«en tegengeftelde richting kan ik my geen denkbeeld<br />

vormen. Wat zouden de jonge lieden Van deeze<br />

volkplanting hebben gezegd , wanneer zy de overvloedige<br />

oogften, die zy byna zonder arbeid gewoon<br />

waren intezamelen , hadden moeten verwisfelen teegen<br />

een bevroozen grond , die niet dan met moeite<br />

wordt beteeld,wanneer zy in plaats van in hun vaderland<br />

halfnaakt te loopen,zich in pelsfen hadden moeten<br />

winden, om de levenswarmte te bewaaren ? Deeze<br />

manier van bevolking is dus niet waarfchynlyk ; zy<br />

wordt ook door de ondervinding tegengefprooken.<br />

Welk gedeelte der gefchiedenis men raadpleegt , nergens<br />

zal men een voorbeeld aantreffen van een volk,<br />

dat zyn vaderland vrywillig verliet , om zich in een<br />

ongunftiger climaat nederteflaan. De Gaulen wilden<br />

weleer hun vaderland verwisfelen tegen dat der Romeinen<br />

, of liever zy wilden deezen verdelgen , om dea<br />

te fpoediger van den uitfhg verzekerd te zyn, en zich<br />

in het bekoorlyk Italiën te kunnen nederflaan. Men<br />

gaat geen ruiling aan, dan om 'er by te winnen, en<br />

wanneer de uitgezondene Colonisten zich al te<br />

flegt bedeeld vonden , dan kan men naauwelyks verwagten<br />

, dat zy niet naar hun vaderland zouden te<br />

rug keeren , om 'er met of tegen dank bezit van te<br />

neemen.<br />

Men ziet dus, dat de bevolking van het noorden<br />

naar het zuiden meer waarfchynlykheid, dan eene van<br />

het


HET C.-.v:_L_:c VANÏ EN K-IS. BAILLY OVÏR DEN<br />

het zuiden naar het noorden voor zich heeft. Te ver*<br />

gtefs vordert men hier het bewys der getchiedems.<br />

Deeze begint Üegtt met het tydperk, toen het menschdom<br />

zyne woonplaatfen reeds betrokken had de historie<br />

der bevolking zelve is buiten haar bereik. ht bedoel<br />

thands de ttrfie bevolkingen der aarde ; want wat<br />

de laatere verhuizingen betreft , die de gefchiedenis<br />

ons bewaard heeft, deeze begunstigen eenpaarig myne<br />

Helling, deeze zyn geene anderen dan invallen van<br />

noordfche volkeren. Europa is, nog geduurende de<br />

Christehke jaartelling, eeuwen achtereen aan hunne<br />

invallen blootgefteld geweest ; men zou met weinig<br />

moeite kunnen bewyzen , dat de meeste bewooners<br />

van Europa overblyfleis vau deeze noordfche volkeren<br />

zyn, en het getal der menfehen, die Europa door<br />

deeze invallen uit het noorden heeft ontvangen , is<br />

zo verbazend groot , dat JORAANDUS met recht het<br />

noorden het kweekfchool van het menfchelyk geflacht<br />

heeft genoemd. De bekende barbaarsheid dier<br />

laatere verwoesters is geen bewys tegen de befchaafdfceid<br />

en gevorderde kundigheden , die wy by onze<br />

aloude noordfche natie hebben veronderfteld, en die<br />

3000 of 4000 jaaren vroeger beftaan heeft, want dan<br />

zou men met hetzelfde recht mogen befluiten, dat Griekenland<br />

weleer geen SOFOKLES noch DEMOSTHENES<br />

heeft gehad, om dat deszelfs tegenwoordige bezitters,<br />

de Turken, barbaarsch en onkundig zyn, en Europa<br />

zouden verwoesten, als men bet hun niet belette.<br />

Men zegge niet,dat de zuidelyker climaatengelcbïkter<br />

waaren om de wetenfchappen te bevorderen , dit<br />

wordt door de ondervinding tegengefprooken. Men<br />

fpreekt van een helderer hemel om fterrekundige<br />

waarnemingen te doen. Maar zyn dan ia bet Hoorde*<br />

alle


R-_ R R - VITZ:-" :". z:: rz v:i/. 'v :- iS;ï.v.<br />

----—- • f H.: is v;ïli-: er. ii: -e<br />

_ ..- 7^;-: - u u r i n ^ S::cr:c. zzzCiizt: zyr.<br />

• ^--—i-.i-t- , dan dï rwa£i"uur^s -i.i-<br />

Sibericn hebben gedaan , bewyzen genoegzaam dat<br />

een booge noorder breedte aan dezelve met ninoenya<br />

is. Ik durf verder gaan en beweeren , aai men<br />

de:rt-itr. zaz. ziz zur. \"z wi.rr...——--<br />

me dan onder koude lngtftreeken te rerwagten.<br />

;•.=: z> r~ • -- i--""'---<br />

3 i :<br />

— 1<br />

—•' v<br />

' ;""<br />

gaan. Ja aulke dimaaten ftant 4e «essen alk zyne


?0.' T HET GEVOELEN VAN DEN' HEER. BAILLY OVER DEN<br />

vermogens in, ómdat hy tegen de natuur moet worftelen,<br />

en dus zyn kloekheid uit zyn behoefte "ebooren<br />

wordt, terwyl in warmer landen zyn vermosens<br />

veelal renteloos liggen , zowel omdat de hitte der<br />

zon daar alle werktuigen en veêren verflapt, als omdat<br />

de natuur daar alles voor den mensch gedaan en<br />

weinig voor hem overgelaaten heeft.<br />

Het is op deeze gronden reeds \vaarfchynlyk, dat<br />

de bevolking der aarde van het noorden naar het<br />

zuiden zy voortgegaan; doch ik zal my thands beroepen<br />

op eenige waarneemingen, die myne ftelling tot<br />

een hooger trap van waarfchynlykheid zullen op-<br />

Voeren.<br />

In de eerfte plaats beroep ik my op eenige voetftappen<br />

deezer bevolking, die wy in de gefchiedenis<br />

aantreffen; de eilanden van den ooster Oceaan zvn<br />

- 1200 jaaren voor onze tydrekening,door deTartaaren<br />

bevolkt, KEMPFER vindt zo veel overeenkomst tusfehen<br />

de Japonneezen en de Tartaaren, dat een Japanner<br />

by hem een befchaafde Tartaar is. De Chineefche<br />

gefchiedenis fpreekt, volgens MENDES PIXTO<br />

van een Princes, NANKA genaamd, die met haare drie<br />

zoonen , 639 jaaren na den Zondvloed, uit een land op<br />

62 graaden noorder breedte was gekoomen , en de<br />

ftad Nanking gebouwd had. Men voege hier by hetgeen<br />

wy reeds te vooren hebben aangemerkt, dat FO­<br />

HI, DIEMSCHID , en de eerfte verlichtere der Chaldëen<br />

en Brames vreemdelingen waaren in de landen die<br />

zy befchaafden : dan wordt het zeer waarfchynlyk,<br />

dat ook deezen hunnen oorfprong uit Schytie, of het<br />

tegenwoordig Siberië hebben gehad.<br />

De natuurkunde biedt my een ander bewvs aan,<br />

hetzelve berust op een waarneeming van den grooten<br />

LIS'


«6RSP.15E* WETEX5CH.-EXDE T"EK> VAN ASTEN.<br />

«SXÉOS. H-r merkt aan , dat verfcbeideae van onz«<br />

planten en tuingewasfèn, als onder anderen de Hop ,<br />

itz >:. T<br />

:~ .-:r.. . :<br />

i -<br />

. • ><br />

" r<br />

- Ir S'ieriEr via Zc>ea<br />

-wasieft, en in Earopa niet geteeld zyn, dan na dea<br />

Izz.ï. --er C - : H '•">— 'er 'ry, ci:, v:-rfr:iï be­<br />

ne:: "."ir ;<br />

-- H:er H.-rvzELji»:» . bet K:-:m z-z ce<br />

dat de bewooners van Siberiën brood maaken Y2B Rog­<br />

ge , die daar- nattiariyk -e» zonder zaaien groeit;<br />

-hieruit befhat die bekwaame na&mrkenner , dat Sibe­<br />

riën waarfckyriïyk bet land is, daar de merrichen na den<br />

Z:ri-i:ei z'-— zz.zzz z •:' z'. . z ":: :<br />

zz z-z --TzT.Zi<br />

deelen der waereld te veribroden, dewyi beizeive bet<br />

cenigfle is, dat "de eerfte veeshefe voorden befehaafJen<br />

-mensch van zdfe voortbrengt. Oost-Tartaryen is dns<br />

"het vaderland var? bet Koorn , gelyk de Molakiche<br />

Eilanden dat van de Peper, en Arabie dat van de<br />

KcrrY. Deszelfs hy*a tzzizutn gebruik ia E'jrora is<br />

c::r i;sz:."s eerrre • " :":". ~eie-<br />

gebragt. China en de ïndiën hebben zich aan de<br />

RY;: Zz'r.rzzzz . :zziz-~ ZZZ-ZÏ :r 'r.zz zzz.Z -'.vei::;<br />

tiert, nander arbeid dan het Koorn vordert-, e»<br />

byna zonder moei» verfcheideHe oogden oplevert.<br />

Eer. ..• :: _<br />

- ik izz z.z -;:;:: vin 5ire-<br />

ter. ci= —tn in Tsmryir. zzzrtzz. D!: Z-zz: :?zi"i-<br />

•mm in onze cfimaaten , deszelfs voortbrenging ë<br />

\mn»KiM en moeijehk , en bet is niet dan in de la-<br />

diën , dat men hetzelve overvloedig en geheel gefor­<br />

meerd op de aarde vindt. De Vader VERBIEST<br />

ferry:::: zzzzzze.zz k: :.:. -£•'; hy ;-. Iz-.zr zz. zzi<br />

;•• --. .:-. :*: r:;::: zz.zzz vir C :'r: . zi'zïzzë<br />

£.-.-—•::. -A-eer g::::'-: ::-= -ziz ie h* :-ze "i-rrrr<br />

c.zz '.izizz, rrii: .::; ml zz.zz- zzz -ie gr;;:e zzz-<br />

-fVYSBEG. V. J) r<br />

ZZ


7o6 HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY OVER DEN<br />

nigte van Salpeter die men hier vindt. De Salpeter<br />

vormt zich niet dan in de woonplaatfen van menfehen<br />

en dieren, zy wordt in de levende natuur bereid; de<br />

gisting ontwikkelt dezelve , en maaktze ryp in de<br />

rottende overblyffelen van menfehen , planten en dieren.<br />

De opeenftapelingen van Salpeter in deeze landen<br />

zyn dus de voetdappen eener groote volkrykheid,<br />

en gedenktekenen dat 'er eertyds menfehelyke<br />

wooningen op die plaatzen zyn geweest, even gelyk<br />

banken van fchelpen en zoutmynen onder de aarde,<br />

blyken zyn, dat die plaatfen eertyds door de zee zyn<br />

befpoeld geweest.<br />

By deeze bewyzen uit de natuurkunde zal ik eenige<br />

anderen voegen, van de fterrekunde ontleend. Het<br />

eerlte fteunt op waarneemingen weegens het opgaan<br />

der darren, door PTOLOJIEUS verzameld, en gedaan<br />

onder een climaat van zestien uuren dag. Europa<br />

had toen geen derrekundigen onder dat climaat; deeze<br />

waarnemingen moeten dus in Afiën, en wel in Tartaryengedaan<br />

zyn. Voorts; ZOROASTER fpreekt van eea<br />

land, waarin de langde zomerdag het dubbel van den<br />

kortden winterdag is. Dit is wederom de ligging van<br />

Tartaryen, waarin het licht, dat ZOROASTER verfpreidde<br />

, was te voorfchyn gekomen. De verfchillende<br />

lengte der dagen, op verfchillende breedtens, was by<br />

de zuidelyke Afianen zo onbekend , dat men PI-<br />

THE AS, toen hy, van zyne reizen te rug gekomen, verhaalde<br />

, dat hy landen had gezien , daar de zon de*<br />

zomers niet onderging , voor een leugenaar hield.<br />

De wysgeerte, die in de fchriften van ZOROASTER,<br />

heerscht, is dus de wysgeerte van een volk, onder<br />

een noorder breedte, die zestien uuren aan zyn langden<br />

dag geeft , en misfehien is hy zelf «en zendeling<br />

san die oude natie geweest. jfc


ÖORSP. DER WETEXSCH. EN BS VOLK. VANASIEN. 70j><br />

Ik beroep my verder op de waarneeming der ver­<br />

fchillende lengte dergraaden, onderden equator, eri<br />

by de poolen ; nadat NEWTON de knolronde gedaante<br />

der aarde, dat is , haare platheid by de poolen, had<br />

vastgefteld , begaven verfcheidene geleerden zich op<br />

reis, om een graad op verfchillende hoogten te mee-<br />

ten ; men vond dat een graad onder den poolcirkel<br />

een andere onder de linie , omtrent 700 toifes of roe­<br />

den van zes voeten Overtreft.- De graad, door den<br />

Heer PICARD omtrent Parys gemeeten , is tusfehen<br />

die beiden in. Maar wanneer men de opgave van<br />

den omtrek der aarde, door ARISTOTELES (door uiiS<br />

te vooren aangehaald) hiermede vergelykt , dan vin­<br />

den wy een graad, die flegts zes toifes met die van<br />

Parys verfehilt, en die aan de noorderbreedte van ne-"<br />

eenenveertiggraaden beantwoordt; deeze waarueeming<br />

leidt ons natuurlyk op tot het denkbeeld , dat het<br />

volk, welk eertyds die groote onderneeming deed van<br />

den omtrek der aarde te meeten, Onder den negencn-<br />

veertigften graad wooude , en dat het hunne opgaaveri<br />

zyn, die ARISTOTELES voor de vergetelheid bewaard<br />

heeft.<br />

Ik vind verder een aanmerkelyk bewys voor myn<br />

Helling in een oude overlevering , by de Indiaanen<br />

bewaard, wegens twee fterren , die tegen elkander<br />

everftaan , cn die haare omwenteling om de aarde<br />

doen in 144 jaaren. Deeze kan geene andere zyn dart<br />

de groote omwenteling der vaste fterren, maar voof<br />

deeze is een tydperk van 144 jaaren veel te kort; men<br />

moet dus befluiten, dat hetgeen gewoone jaaren zyn ;<br />

maar een zeeker bepaald tydperk onder dien naam be­<br />

doeld , hetgeen by de Oosterlingen niet ongewoon is:<br />

Nu, men vindt by de Tartaaren een tydperk van iu<br />

Zz 2 jaaren^


-z' rr.7 z-z"i'z:- T.^: z-vrrzr: : _:_LT :z .<br />

T12 -f;-i: zyzititz r iirrr; :± — y—s<br />

—- i= ür.'zi nr. i.: ryijcri rrirrtz: r:r.


„ Bt» WETJEaSSCH, SS DX VOLS- VAX ASEM. -_0J<br />

«oo in de eene, en 65 in de andere baad, e" de has-<br />

t r . : . -.: :z^i~:-"--.z, zzzz -in<br />

.:- - . '-v 1.;"- -f ii.=r. rr. LI: 'rei<br />

"_c:i-iz cerzi^rcr ::r::. .r T _ ;— _^<br />

Eir.;r>ri -^rr — -'- ' - -- -- **—<br />

_____ paar tïg Pa«ode va den grootai Laan, in Si-<br />

c^ri:r TT/.üï " jr^rr i ; .i"-.ri.c _~ir-<br />

I1T 7— r t : r e :_; . ir: >cü= litzz . i'-xeren<br />

, L ;-" _•-_„- ;;r. irr iz '~-tz


JtO HET GEVOEï EN' VAN DEN HEER BAILLY OVER DEN<br />

vvyzen voor ons ftelfel, daar wy nog twee gewigtige<br />

\vaarheden te bewyzen voor ons hebben, die elk op<br />

zich zelve de oplettendheid verdienen, en die beiden<br />

met ons gevoelen in een zigtbaar verband daan. De<br />

eerfte is het ftelfel van den Heer BUFFON ; onze aarde,<br />

heeft een inwendig vuur, waarvan zy veelmeer warmte<br />

dan van de zon ontvangt. De andere waarheid is dee­<br />

ze : dit vuur is aan een gejladige vermindering, en ge-<br />

volgelyk onze aarde aan een gejladige verkoeling onder­<br />

hevig. Ziedaar hetgeen ik zo duidelyk als de kortheid<br />

van ons bellek my zulks zal vergunnen, nog zal<br />

trachten te bewyzen.<br />

Myne eerfte (telling is deeze: onze aarde heeft een<br />

inwendig vuur , waarvan zy meer warmte dan van de<br />

zon ontvangt; zie hier myn eerlte bewys voor dezelve:<br />

Wanneer onze aarde geene andere warmte dan van<br />

de zon ontving , meest het onderfcheid tusfehen de<br />

warmte van den zomer en de koude van den winter veel<br />

grooter zyn , da- hetzelve thans is. Om dit te bewy­<br />

zen , moet ik twee dingen onderzoeken: Ten eerden ,<br />

hoe veel onze zomerwarmte onze winterkoude zou<br />

moeten overtreffen , als deszelfs verfchil alleen door-<br />

de zon wierd veroorzaakt. En ten tweeden , hoe groot<br />

dit verfchil in de daad is. Wat het eerde betreft,<br />

de meerdere warmte , die de aarde des zomers boven<br />

des winters van de zon ontvangt, wordt aan deeze<br />

twee oorzaaken toegefchreeven ; Ten eerden, de zon<br />

is in den zomer hooger boven den Horifon, en haare<br />

ftraalen vallen dan meer loodrecht op de oppervlakte<br />

der aarde, én ten tweeden,de dagen zyn dan langer,<br />

en kunnen dus de draalen van dc zou langer en meer­<br />

de* dan in d? korte winterdagen vftHfefc tin doen zyn.<br />

Men


•ORSP. DER WETEXSCii. EX DE VOLK. VAN ASIEN. 711<br />

Men zou hier een derde oorzaak kunnen byvoegen,<br />

die niet min gewichtig is, te weeten, dat de zonneftraalen<br />

in den zomer een korter weg afleggen, en dus<br />

minder dampen by de oppervlakte der aarde behoeven<br />

te doorbooren. Doch daar men ons mogelyk zou tegenwerpen<br />

, dat de aarde des zomers meer dan des<br />

winters van de zon verwyderd is (een verwydering<br />

die echter op zulk een geweldigen afftand van weinig<br />

belang is) zo zullen wy, ten gevalle van deeze tegenwerping<br />

, op de gemelde derde oorzaak niet aandringen,<br />

en flegts van de twee eerften gebruik maaken.<br />

Wat betreft de eerfte oorzaak van de meerdere<br />

warmte in den zomer, te weeten de meerdere hoeveelheid<br />

zonneftraalen, die in den byna loodrechten zonneftand<br />

van den zomer, boven den fchuinfchen ftand van<br />

den winter, op dezelfde oppervlakte vallen; dezelve is<br />

evenredig aan de finus der hoogte van de zon, of den<br />

hoek, welke haar ftraalen met den gezichteinder maaken.<br />

Ingevolge hiervan fchat de Heer HALLEY liet<br />

uitwerkfel der zonneftraalen in den zomer en in den<br />

winter tegen elkander , in evenredigheid der fiuusfen<br />

van de zonshoogtens, dat is ten naasten by , in de<br />

leden van drie tot één voor het climaat van Parys.<br />

Men mag dus met zekerheid ftellen , dat Parys drienaai<br />

zo veel zonneftraalen in den zomer als in den win-,<br />

ter ontvangt. Andere waarnemers zyn nog verder<br />

gegaan, en hebben dit verfchil op andere gronden<br />

nog veel grooter gefteld, doch wy zullen ons flegts<br />

van de kleinfte berekeningen bedienen, omdat onze<br />

ftelling geene vergrootingen noodig heeft.<br />

De tweede oorzaak vonden vry in de meerdere lengte<br />

der dagen, in den zomer dan in den winter. De<br />

Heer DE MA FRAK berekent dezelve op de wyze der<br />

Zz 4 ÖflA


7Ï2 HET CEVOELEN VAN DEN HEER BA1LLY OVER DEI.<br />

landmeeters , volgens de wetten der verfnellend.<br />

ooraaakeh , naar de vierkanten van den tyd , welken<br />

de zon boven den horifon blyft, en vindt dat', volgens<br />

dien regel, de zon in den zomer viermaal meer warmte,<br />

dan in den winter moet geeven; doch vvy zullen hier<br />

wederom niet het mterfle neemen , en flegts zeggen<br />

dat een dag van zestien uuren tweemaal zo° veel<br />

warmte , als een dag van acht uuren aan de aarde<br />

moet geeven. Nu kunnen wy de fom opmaken, en<br />

zeggen, dat de zon,uit hoofde van de eerste oorzaak,<br />

driemaal, en ingevolge van de tweede, tweemaal, en<br />

dus te zaamen zesmaal zo veel warmte in den zomer<br />

dan in den winter aan-de aarde moest mededeclen. •<br />

Dus zien wy, wat 'er zou moeten gebeuren, wanneer<br />

de aarde haar warmte alleen aan de zon te danken<br />

had, thans moeten wy-onderzoeken of dit indedaad<br />

gebeurt of niet.<br />

Wanneer wy by dit onderzoek alleen ons gevoel<br />

en onze zintuigelyke aandoening raadpleegen, en dan<br />

vraagen , hadden wy in den laatstverlopenen zomer<br />

in ons climaat niet wel zesmaal zo veel warmte, als<br />

thans in den winter ? dan zal men deeze vraag doorgaans<br />

bevestigend beantwoorden. Doch ons° teder<br />

maakfel, dat door elke verandering zo ligt wordt aangedaan,<br />

is hier geen bevoegd rechter; tegen wiskundige<br />

bewyzen moeten bewyzen van denzelfden aard<br />

worden ingebragt... De Thermometer wyst ons de<br />

Hitzetting van de vloeiflolfcn door de warmte, en derzelver<br />

verdikking door de koude by graaden aan : wy<br />

kunnen dus doof haar behulp weeten , hoe veel graaden<br />

de koude in den winter door dc warmte in den<br />

Zomer overtroffen wordt; doch om den proportioneefcn<br />

afftand, tusfehen de zomerwarmte en de winterkoude<br />

U


OÖRSP. DEK.-WETEXSCH. ENDE VOLK. VAN ASIËN. 713<br />

te bepaalen, en te zeggen, de eerfte ftaat tot de laatfte,<br />

als a tot b, moesten wy den laagstmogelyken graad<br />

van koude kunnen bepaalen, en hiertoe ontbreekt ons<br />

een genoegzame maatftaf.. In de natuur beftaat een<br />

fchaal van warmte, waarvan wy wel de hoogfte maar<br />

nooit de laagfte graaden door proeven kunnen bepaalen;<br />

de bovenfte term is die,waarin alle vloeiftoffen,<br />

door de werking van het vuur, in een aanhoudenden<br />

ftaat van koking gebragt , vlug zouden worden en<br />

vervliegen , .en waarin eindelyk de vaste deelen deiaarde<br />

zelve opgelost en ontbonden zouden worden.<br />

Het ander uiterfte is dat punt van volftrekteberooving<br />

van warmte, waarin alle vloeiftoffen verdikken , alle<br />

beweging ophouden moet, waarin alle leven zou vernield<br />

worden,en waarin de lugt zelve,van haar veerkracht<br />

bcroofü, op de aarde nedervallen, en met dezelve<br />

niet dan een dooden klomp uitmaaken zoude.<br />

Dit punt kunnen wy niet waarnemen, wy moeten hetzelve<br />

zo na mogelyk door gisfingen bepalen.<br />

Neemen wy den Thermometer van REAUMUR. tot onzen<br />

gids; deeze tekent het punt van vorst op o. De<br />

gemiddelde zomerwarmte van Parys , van 52 jaaren<br />

door een geflaagen, teekent 26 graaden boven dit<br />

punt, en de gemiddelde winterkoude van even zo veel<br />

jaaren door één , geeft 7 graaden beneden hetzelve.<br />

Ziedaar de grenzen van onze zomers en winters,<br />

tusfehen 33 graaden van deezen Thermometer bepaald.<br />

Nu, de grootfte koude, die men te Parys heeft waargenomen,<br />

was van 15 graaden beneden o. Te Petersburg<br />

valt de kwik tot op 31, en in Siberiën tot op 70<br />

graaden beneden dit punt; doch de konst heeft<br />

middelen gevonden, om een nog veel laager trap van<br />

koude voorttebrengen. FAURENHEIT kon de kwik<br />

Zz 5 niet


714 HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY OVER DEN<br />

niet laager dan totden suften graad van REAUMUR doen<br />

daalen;de Heer BRAUN heeft dezelve te Petersburg in<br />

't jaar 1759 toen ze in de open lugt op 29 ftond, door<br />

konst tot op 170 gebragt. Eindelyk heeft de Heer<br />

LOMONOZOW deeze proeve voortgezet, en in 't jaar<br />

3760 de kwik doen daalen tot 592 graaden beneden<br />

o, wanneer dezelve een vast lighaam uitmaakte , en<br />

met den hamer kon gefmeed worden.<br />

Ziedaar de kwik in den Thermometer door konst<br />

gebragt, tot byna 600 graaden onder o, in een land<br />

daar dezelve in de opene lugt 31 teekende ; hoe veel<br />

laager zou men ze niet hebben kunnen brengen in<br />

Siberiën, daar de fchaal in de open lugt op 70 ftond ?<br />

doch is het wel waarfchynlyk, al kon de konst dezelve<br />

nog veel laager dryven, dat dan deeze term den laagften<br />

graad van koude, die de natuur kan ondergaan,<br />

zoude teekenen ? Geenzins ! wy zyn zo gewoon de<br />

werken der konst verre beneden die der natuur te<br />

zien , dat wy niet twyffelen of de laagfte trap van<br />

koude, die in de natuur mogelyk is , moet zich nog<br />

verre beneeden den bovengemelden term uitftrekken.<br />

De Heer de BUFFON ', op denzelfden grond redeneerende,<br />

zegt zelfs dat deeze term tot op 10,000 graaden<br />

zou kunnen verfchoven worden. Deeze bepaaling is<br />

willekeurig, doch, volgens hetgeen wy boven hebben<br />

aangemerkt, zou men denzelven op 2000 graaden mogen<br />

ftellen , maar, cm allen fchyn van vergrooting te<br />

vermyden, bepalen wy denzelven flegts op 1000 graaden<br />

beneden het vriespunt van REAUMUR. En ziedaar<br />

een vast punt, naar 't welk wy onze berekening van<br />

warmte en koude bepaalen.<br />

Keeren wy thans de fchaal om , en noemen wy het<br />

punt van allerlaagfte koude o, dan zal het vriespunt<br />

vaa


fjORSP, DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 715<br />

yan REAUMUR IOCO daarboven tekenen, de gemiddelr<br />

de zomerwarmte zal dan 1026 , en de gemiddelde<br />

Winterkoude 993 graaden op dezelve fchaal aanwyzen,<br />

en pp deeze evenredigheid kunnen wy onze bereke?<br />

ning vestigen.<br />

Wy hebben boven beweezen , dat, wanneer onze<br />

aarde geen andere warmte dan van de zon ontving,<br />

dat dan de zomerwarmte tegen de winterkoude moest<br />

ftaan, als 6 tegen 1, of als 1026 tegen 170. Maar<br />

nu leert ons de ondervinding , dat dezelve ftaat als<br />

1026 tot 993. Daar dus de aarde in het gefielde geval<br />

| deelen van zyn warmte in den winter moest<br />

veriooren hebben , vinden wy dat zy dan naauwelyks<br />

3. daarvan veriooren heeft. En hieruit moogen wy<br />

te recht dit befluit opmaken: Onze aarde moet in zich<br />

zelfs een fonds van warmte hebben, dat de warmte, die<br />

zy van de zon ontvangt, in den zomer 25 maaien,en in<br />

den winter 150 maaien overtreft. Ziedaar het hoofdbewys<br />

voor myne ftelling, by welker ontvouwing ik<br />

my om derzelver gewicht eenigzins uitvoerig heb moe-,<br />

ten bezig houden. Myne overige bewyzen zal ik oppervlakkiger<br />

kunnen behandelen : Het zyn de vol-,<br />

genden.<br />

1) Indien onze aarde haare warmte alleen van de zon<br />

ontving, dan moest de warmte, op en by haare oppervlakte<br />

, het fterkst zyn, en verminderen naar mate men<br />

dieper onder dezelve doordrong; het tegendeel heeft<br />

echter plaats. Volgens de waarneming van den Heer<br />

GENSANNE , rees de Thermometer (die buiten de Myn<br />

a graaden boven het vriespunt ftond) op een diepte<br />

van 300 voeten , tot 10 graaden en 1200 voeten. Onder<br />

den grond klom dezelve tot op 18 graaden,<br />

de warmte nam dus toe, naar maate men zich van<br />

de


~l6 HET GEVOELEN' VAX DEN HEEB.EAILLVC'VEUDES<br />

de oppervlakte der aarde in de diepte venvyderde.<br />

2) De vuurfpuwende bergen en heete bronnen zvn.<br />

een andere grond voor myne ftelling. Deeze zvn reeds<br />

op zich zelve een onwraakbaar bewys voor een vuur<br />

dat zich in het har: der aarde onthoudt. Men vindt<br />

dezelve ook in de koudlle landen. De Hecla braakt<br />

in Ysland zyn Lava's midden door fneeuw en vs. In<br />

Spitsbergen worden op 80 graaden heete bronnen<br />

gevonden. En de Franfche Academisten troffen te.<br />

Pella in Lapland een bron aan, die kokend heet was.<br />

Men kan deeze uitwerkzelen niet anders, dan aan een<br />

centraal vuur toefchryven , de gisting kan dezelve<br />

niet voortbrengen, want ook deeze moet door warm­<br />

te veroorzaakt zyn , en vanwaar deeze warmte op<br />

plaatfen , tot welke de zon nimmer kan doordringen ?<br />

Voorts, welke is de reden dat de oppervlakte<br />

der aaide nooit dieper dan tot 5 of 6 voeten bevriest?<br />

De zonneftraalen verhinderen dit niet, op een grond<br />

dien zy nooit befchynen, en die altyd met fneeuw be­<br />

dekt is; de vorst moest daar veeleer geftadig veld-<br />

winnen, en overal, daar het vogt doordrong, moest<br />

hetzelve in ys veranderen , als deeze bevriezing niet<br />

flxaks onder den grond een magtige hinderpaal ont­<br />

moette , en deeze is de werking van het centraal vuur<br />

dat zyn heerfchappy tot op de grenzen van het ryk<br />

des winters ukftrekt.<br />

4) Hetzelfde heeft plaats omtrent de zetën. Deezen<br />

ontvangen de werking der zon llegts op haare opper­<br />

vlakte ; haare onmeetelvk diepe afgronden moesten<br />

dus aan de ftrengfte koude blootgeiteld zyn, en,fchoon<br />

de diepte der zee tusfehen de keerkringen niet be­<br />

vriest , zou men dit aan haare beltendige beweeging<br />

en omwenteling moeten toefchryven. Maar wat moest<br />

het


CÖE.S-?. DEK. BEWSSCH. EX DE VOLS. VAX ASTEN. - t\'<br />

bet geval zyn by de poolen ? Daar de vorst deeze beweeging<br />

ftremt, moest daar niet de diepte, tot welke<br />

de zonoeftraakn nooit doordringen, het eerst bevriezen,<br />

ende oppervlakte, die, ten mirrften in den zomer ,<br />

door de zon befeheenen wordt, het langst vloeibaar<br />

blyven ? maar het tegendeel gebeurt! Men ziet bergen<br />

van ys dryven, in het aanzien van de zon, maar<br />

zy dryven ! de vors: heeft hun niet aan den bodem<br />

der zee kunnen vasthechtten, omdat hy daar een magtigen<br />

tegenlbinder ontmoet, die zyn vermogen beperkt.<br />

5) Voorts , wanneer èt fneeuw op de bevroozene<br />

velden ligt , dan behoudt haare oppervlakte dezelfde<br />

gedaante; zy zakt echter, zy vermindert, maar zy<br />

wordt van onderen verteerd, de verharde korst weerfiaat<br />

zelfs een rl rauwe zonnewarmte , maar haar binnen<br />

zy de ontvangt warmte genoeg van de aarce MM<br />

zich te ontbinden en geheel te verteeren ; de groei<br />

van veele planten gaat zelfs onder de fneeuw voort,<br />

die, aan de buitenlugt bloot gefield, zonden bevrie ze •<br />

De oorzaak van dit verfchynfel ligt in de centraak<br />

warmte , die zich tot aan de oppervlakte uitftrekt,<br />

en door de dekking der fneeuw terug wordt gekaatst.<br />

6) Eindelyk wordt myn ftelfel begunftigd door de<br />

waarneming van de geiykheid der zomers over de<br />

geheele aarde. Dit is een waarheid (boe vreemd ze<br />

ook fchynen mooge,) waarvan de Thermometers ons<br />

overtuigen. Zy leeren ons, dat men te Petersburg, in<br />

Zweeden en te Parys , ir> den zomer dezelfde hitte<br />

heeft, als onder de verzengde lugdtreek. Men moe:<br />

hieruit befluiten, dat onze aarde een fonds van warmte<br />

in zich heeft, dat voor alle climaaten even gnnftig i?.<br />

Een treffend bryk van ce goedheid des Scheppers!<br />

de


•71S HET GEVOELEN VAN DÉN HEER BAILLY OVER DE?*<br />

de zon moest ctfcil de uitdeeler der levenswarmte<br />

Ékl zyn , zy fchenkt haare verkwikkende ftraalen te<br />

partydig; nu mag zy debegunftigde elimaaten vervro-<br />

lyken en verryken, maar de warmte, die tot het leven<br />

nodig is, hangt van haar niet af, de bron van deeze is<br />

in de aarde zelve geplaatst , om zich over haare ge-<br />

heele oppervlakte te kunnen verlpreiden.<br />

Ziedaar de bewyzen voor myn eerfte ftelling , we­<br />

gens het eentraal vuur van onze aarde , myn tweede<br />

was deeze : Dit vuur is aan bejlendige vermindering j<br />

en gevol^elyk onze aarde aan gejtadige verkoeling onder­<br />

hevig. Eu dit zal ik nu nog trasten te bewyzen.<br />

De Heer de BUFFON kent maar één groote wet in<br />

de natuur , waaraan alle gdchapene weezens onder­<br />

worpen zyn , en waarvan alleen de Schepper der na­<br />

tuur is uitgezonderd , te weeten die van geboorte en<br />

verdelging. Behalven God alleen , worden alle we-<br />

zens voortgebragt , en groenen om weder aftenee-:<br />

men en zich te ontbinden. Dit moet zo wel plaats<br />

hebben by het centraal vuur der aarde , als by de<br />

kaars die onsveriicht, en hetvuurdat ORS vertrek ver­<br />

warmt. Mer kan zich geen vuur voordellen, dat ge-<br />

ftadig door branding verfpild wordt, zonder te ver­<br />

minderen. Men kan deeze vermindering berekenen ,<br />

en de Heer BUFFON heeft met bollen van verfchillenden<br />

diameeter proeven genomen, om te bepaalen , volgens<br />

welke wetten de tyd moest berekend worden, die zy,<br />

gloeijend gemaakt zynde, nodig hadden om te bekoe­<br />

len , elk in evenredigheid van hunne grootheid , en<br />

volgens deeze proeven heeft hy den tyd bepaald, die<br />

een bol, zo groot als onze aarde, noodig heeft, om van<br />

den ftaat van gloeijing tot dien van bewoonbare warmte<br />

te komen , en van deezen weeder te vervallen tot<br />

diet?


tÓRSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASÏEN. 719<br />

dien van bevriezing en dood , welken het einde van<br />

alles moet zyn.<br />

Dus ftrekt de natuur van het vuur zelve ten bewyze<br />

van myne Helling. Laat ons nu nog zien of dezelve<br />

niet nog door waarnemingen van andere foort<br />

Wordt begunftigd.<br />

Men vindt than ds nog in de Indien pagoden of tempels<br />

, die in bergen beflooten, en met een onverbeeldelyken<br />

arbeid in de ingewanden van rotfen uitgehouwen<br />

zyn. Onder anderen de tempel van Canarin, op<br />

het eiland Salfette by Goa, en die van het eiland Elephantine<br />

by Bombay; de oude Egyptenaars en Ethiopiërs<br />

hadden insgelyks groote onderaardfche verblyven<br />

, aan den godsdienst en wetenfchappea toegewyd.<br />

Waarom vereerden deeze volkeren hunne goden<br />

in rots- en berg-fpelonken ? Zou het niet zyn, om<br />

dat de menfehen altyd gewoon zyn geweest om de<br />

woningen voor hunne goden , volgens het maakfel<br />

van hunne eigene woningen, in te richten? Zy zeiven<br />

waaren genoodzaakt, om de roostende hitte der zon<br />

in hooien en bergfpelonken te ontvlugten. De aarde<br />

na verloop van eeuwen bekoeld zynde, kwamen zy te<br />

voorfchyn , en bouwden woningen boven den grond,<br />

maar de goden behielden hunne koele tempelen , die<br />

tot gedenkteekens der eeuwen zyn nagelaaten.<br />

Het ryk der planten levert ons een andere byzonderheid<br />

op , die ter bevestiging van myn gevoelen<br />

djent. Onder de menigvuldige afdrukfels van planten<br />

op fteenen , die vau onder de aarde op verbazende<br />

dieptens werden opgedolven , vindt men altyd, dat di»<br />

fteenen, naar maate zy ouder zyn en dieper liggen,<br />

meest de beeldtenis draagen van die planten, die ender<br />

een veel warmer climaat behooren, terwyl men<br />

'er


720 HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY OVER BES<br />

'er zelden afdrukfels op vindt van planten die in dat<br />

zelfde land boven den grond wasfen. LEIBNITZ had<br />

reeds eenige bladen van Indiaanfche planten op fteenen,<br />

in Duitschland uitgegraven , ontdekt. De Heer de<br />

JUSSIEU bad ze in menigte gevonden op de fteenen<br />

van St. Chaumont in het Lionneefchc. Alk: de fteenen<br />

van deeze plaats (zegt hy) draagen indrukfels van<br />

planten, die thans niet dan in de Indien groeijen;<br />

men vindt 'er niet één, waarop een gewas is van de<br />

plaats waar men deeze fteenen vindt. Zonder my in<br />

een breedvoerig onderzoek wegens de oorzaak van dit<br />

verfchynfel intelaaten , bepaal ik my flegts tot deeze<br />

twee befluiten: i)De Indifche piraten, in noordelyke<br />

landen op deeze fteenen gevonden, bewyzen dat deszelfs<br />

lugtftreek weleer warm genoeg was om dezelve<br />

boven den grond aantekweeken. 2) En wanneer wy<br />

op die fteenen geene afdrukfels vinden van planten,<br />

die thans in dat climaat boven den grond groeijen,<br />

dan bewyst dit, dat de lugtftreek, waarin zy thans<br />

leeven , in die afgelegene eeuwen voor hun nog te<br />

heet was om te kunnen beftaan.<br />

Maar nog een fterker bewys vinden wy in de beenderen<br />

van olyfanten, die zo veelvuldig in de noordelyke<br />

landen worden gevonden. Dit dier behoort<br />

eigenlyk tot de verzengde lugtftreeken , het kan bezwaarlyk<br />

in onze landen leeven , het teelt 'er niet<br />

voort, en het zou omkomen, als men het nader aan<br />

den noordpool bragt. Men heeft echter beenderen en<br />

tanden van een olyfant in Vrankryk gevonden. In<br />

het noorden van Ierland vond men in het jaar 1715<br />

een geheel geraamte van een olyfant ; en de lieer<br />

D'AUBENTON heeft een dyebeen van dat dier in Canada<br />

gevonden. Dit alles komt echter niet in vergely-<br />

kiug


•OORSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 72X<br />

king by de menigte van delfbaar yvoor , die Siberiën<br />

oplevert, dat een tak van koophandel maakt voor de<br />

ingezeetenen , en aanmerkelyke inkomften aan den<br />

ftaat geeft. Schoon de inwooners deezer landen beuzelen<br />

van zeker dier dat onder den grond leeft , en<br />

welks beenderen dit yvoor zouden opleveren , zyn de<br />

Rusfen zelve overtuigd , dat deeze overblyffelen van<br />

geene andere dieren dan van olifanten zyn. De Franfche<br />

Academie heeft het overtuigend beweezen , en<br />

men ziet in 's Konings kabinet verfcheide echte olifantstanden,<br />

die in Siberiën gevonden zyn. De groote<br />

menigte van deeze overblyffelen bewyzen, dat Siberiën<br />

weleer het vaderland der olyfanten is geweest; thans<br />

zouden zy 'er niet kunnen leeven. Men heeft de<br />

kracht van dit bewys zo duidelyk gevoeld, dat men<br />

verfcheide vreemde ftelfels verzonnen heeft , om dit<br />

verfchynfel te verklaaren. Men heeft zelfs de as der<br />

aarde willen verplaatfen , dezelve langs de Ecliptica<br />

gelegd, den noordpool onder de verzengde lugtftreek<br />

geplaatst, en dus, terwyl men de eene helft van den<br />

bol beftendig naar de zon keerde, de andere helft onbarmhertig<br />

voor altoos van derzelver licht en warmte<br />

beroofd, en dat alles om olifanten in het noorden te<br />

huisvesten. Is het dan niet veel minder omflag ,<br />

de aarde haare gewoone richting te laaten behouden,<br />

en te nellen , dat het centraal-vuur weleer hevig genoeg<br />

was om aan Siberiën die warmte te geeven, welke<br />

thans in Indien , het vaderland der olyfanten ,<br />

heerscht.<br />

Deeze waarfchynlykheid wordt verfterkt door twee<br />

eude overleveringen, die men weleer onder de volksfabelen<br />

telde, doch die, volgens myn fystema , in<br />

waarheden verander^rj STRABO meldt ons , en de<br />

wyscEG. V. D. &aa eud-


f22 HET GEVOELEN'TAN DEN HEER. BAILLYOVER DEJf<br />

oudvader AUGUSTINLS fchryft het hem na , dat onder<br />

de verzengde lugtftreek geen menfehen konden<br />

leeven, en, fchoon zy 'er al waaren, dat zy, die door<br />

een gloeijende zon geroost wierden, om die reden in<br />

geen weldadig Opperweezen konden gelooven. En<br />

YSBRAND YDES zegt , dat de Inwoners van Siberiën<br />

hem verzekerd hadden, dat hun land voor den zondvloed<br />

veel warmer dan tegenwoordig was geweest-<br />

Ziedaar dus myne Helling van de verkonding deaarde,<br />

door de vermindering van het centraal - vuur,<br />

een hoogen trap van waarfchynlykheid bygezet. De<br />

verkoeling heeft dan plaats , maar zy gaat zo langzaam<br />

voort, dat de tyd, zedert welken men de thermometers<br />

heeft waargenomen , veel te kort is , om<br />

dezelve met vergelykingen van deezen aard te kunnen<br />

bewyzen. Zy gaat ongemerkt voort , maar eeuwen<br />

zyn 'er noodig,om haaren voortgang door uitwerkfelen<br />

te ontdekken. Maar wat zyn eeuwen tegen de ongemeetene<br />

duuring des tyds , waarin het tydperk van<br />

onze aarde, even als haar bol, inde ruimte der hemellugt<br />

voortdryft ?<br />

En wy hebben geen reden te denken, dat dit fonds<br />

van inwendige warmte het uitfluitend voorrecht van<br />

onze aarde is ; de analogie doet ons niet alleen dezelfde<br />

inrichting by de andere pianeeten als waarfchynlyk<br />

veronderftelien , maar de waarneeming van<br />

haare gedaante geeft ons ook aanleiding om dit belliüt<br />

te vormen.<br />

Befchouwen wy Jupiter, men heeft op zynen Iuisterryken<br />

bol eenige banden of gordels waargenomen, die<br />

zeer onbeftendig zyn ; zomtyds heeft men 'er wel<br />

acht ontdekt , doorgaans zyn 'er maar drie, op andere<br />

tyden heeft men 'er flegts éên. gezien. Zy verwis-<br />

-'»> felea


60RSP. DER WETENSCH. E.\ DE VOLK. VAN ASIEN. 72 J<br />

felen fchielyk , verdwynen ras , en komen fpoedlg<br />

weder te voorfchyn. Deeze waarneemingen kondi­<br />

gen ons gewichtige veranderingen aan, die op deeze<br />

pfaneet beftendig voorvallen. Zy fchynt overgeleverd<br />

aan geftadige verwarringen en omkeeringen; die duis­<br />

tere en veranderlyke ftreeken kunnen niet wel anders<br />

zyn dan zeëen, die buiten haare oevers vloeijen en al­<br />

les overftroomen, en die vervolgens, door zekere kracht<br />

overweldigd , door diepe afgronden worden inge-<br />

zwolgen. De gedachte, dat deeze omwenteling in de<br />

vloeiftoffen van deeze planeet zou voorvallen, is nog<br />

de draaglykftc ; want welke veranderingen zou die<br />

geheele bol niet ondergaan , als dit alles in deszelfs<br />

vaste deelen gebeurde, en geheele landen over elkander<br />

tuimelden ? Doch, wat 'er ook van zy, een bol, welks<br />

inwendig vuur nog zo hevig woedt, en zulke omwen­<br />

telingen op zyne oppervlakte veroorzaakt, kan niet<br />

bewoonbaar zyn. Wanneer de verfchrikkelyke ver­<br />

woestingen van aardbevingen en overftroomingen, die<br />

nu en dan gedeeltens van onzen aardbodem hebben<br />

getroffen, algemeen waren geweest, dan was het ge­<br />

daan geweest met deszelfs bewoonbaarheid. Geheel<br />

Portugal zou door een aardbeving omgekeerd, geheel<br />

Italiën cloor de middellandfche zee ingezwolgen kun­<br />

nen worden , zonder dat men deeze verandering op<br />

Jupiter zou bemerken. Mogen wy dan niet befluiten,<br />

dat liet centraal - vuur van deeze planeet nog te hevig<br />

brandt , dan dat zy bewoond zou kunnen worden?<br />

Na 't verloop van eeuwen zal haare bekoeling zo ver­<br />

re gevorderd zyn , dat zy aan haar gewichtigfte be­<br />

doeling kan voldoen , te weeten, om een verblyf van<br />

bewoning ter beproeving of volmaking van redelyke<br />

wezens te zyn.<br />

Aaa 2 Dit


724 HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY OVER DEN<br />

Dit tydperk heeft onze maan reeds gehad. Deeze<br />

planeet is ons de naaste by, en omtrent 2000 maaien<br />

minder dan Jupiter van ons verwyderd ; wy kunnen<br />

door het Telescoop haare oppervlakte vry naauwkeurig<br />

waarneemen, en een vlakte zo groot als de ftad<br />

Parys daar in onderfcheiden. De kaart van de maan,<br />

althans van de zyde die zy ons toekeert , is ons beter<br />

bekend , dan die van onze aarde. Men zoude 'er<br />

dus zeer geringe veranderingen op kunnen waarnemen<br />

, doch haare oppervlakte vertoont ons niets,<br />

dan een doodfche ftille eenvormigheid. De duistere<br />

vlekken op dezelve zag men weleer voor zeëen aan ,<br />

doch men heeft op goede gronden beweezen, dat de<br />

maan noch zeëen noch meiren kan hebben, zelfs geen<br />

atmosfeer, welks dampen haar helderfte deelen flegts<br />

een ogenblik zouden beneevelen. Haar inwendig vuur<br />

is verminderd tot dien trap, dat alle leeven en groeijing<br />

op haar bol vernield is. Haar wateren zyn verflyfd ,<br />

en door beftendige vorst uitgevroozen. Wy zien<br />

nog in die menigvuldige kringen op haar oppervlakte,<br />

de kommen, die weleer de oevers haarerzeëen waren.<br />

Geene uitwaasfemingen van de groeijeude fchepping<br />

meer opryzende in haaren dampkring, is deeze verftyfd,<br />

verdikt op haare oppervlakte nedergevallen, en<br />

daar mede vereenigd. Dus ziet onze aarde in Jupiter,<br />

wat zy voor veele ecuwen was , en in de maan wat<br />

zy na verloop van eeuwen zyn zal. Met tydperk haarer<br />

bevolking is tusfehen deeze twee uiterftenbepaald;<br />

en de meerdere of mindere trap van bewoonbaarheid<br />

en warmte op haare oppervlakte, wordt door den ftaat<br />

van haar middelpuntig vuur gereegeld.<br />

Zo veele waarlchynlykheden doen zich zelfs ia<br />

andere deelen van 't Heelal op voor myn fystema,<br />

of


tJORSP. DER WETENSCH. EN DE. VOLK. VAN ASIEN. 72.<br />

of liever voor dat van den Heer de BUFFON , wegens<br />

het middelpuntig vuur van onze aarde , en de beflendige<br />

vermindering van dat vuur. Ik zal niet behoeven<br />

aantemerken , hoe zeer dit gevoelen de ftelling<br />

van den Heer de BAILLY begunffigt, wegens het beflaan<br />

van een aloud volk in het noorden , by 't welk<br />

de oorfprong berust dier wetenfchappen, van welke<br />

de oudfle volkeren van Afiën flegts erfgenamen en<br />

bewaarders.zyn geweest.<br />

Ik beken dat het niet eens noodig is, ter bevestiging<br />

van myn gevoelen , zyn toevlugt tot deeze Helling<br />

van BUFFON te neemeu ; de ondervinding leert<br />

ons , dat men waarnemingen kan doen en wetenfchappen<br />

beoeffenen op 50 graaden noorder breedte,<br />

midden in de flrengfle koude ; doch by de verkoeling<br />

der aarde kunnen wy reden geeven, waarom de<br />

bevolking zich van het noorden naar het zuiden heeft<br />

uitgebreid. Dus begunffigt de eene gedachte de andere<br />

, en alles vormt een natuurlyk en ongedwongen<br />

geheel.<br />

Thans heb ik aan myn oogmerk voldaan , en-zo<br />

kort als de duidelykheid der ftoffe , en zo duidelyk<br />

ais de kortheid van dit bellek zulks toeliet, een fchets<br />

van het werk van den Heer de BAILLY gegeeven. Ik<br />

twyffd niet, of men zal daarin veele fchoone gedachten,<br />

vernuftige vindingen, en floute Hellingen hebben<br />

aangetroffen , zulken, die den groeten man kenmerken<br />

, en die het nader onderzoek van den leezer<br />

dubbel waardig zyn. Mogt nu hetgeen ik daarvan<br />

heb voorgedragen , dienen om de lust tot verdere nafpooring<br />

over dit onderwerp optevvekken, en gelegenheid<br />

geeven, dat de zulken onder myne leezers, wier<br />

belezenheiden ervarenheid hun in Haat Hellen,om het-<br />

Aaa 3 zelve


725 HET GEVOELEN VAN DEN HEER. BAILLY ExZ. I<br />

zelve met de vereischte naauvvkeurigheid te behande-.<br />

len , ons hunne gewichtige aanmerkingen daarover<br />

mededeelden, dit zou den geest van onderzoek aanfpooren<br />

, onze kundigheden vermeerderen , ons genoegen<br />

en geluk naar verdiende bevorderen , en langs<br />

dien weg , aan de loffelyke oogmerken der Maat.<br />

fchappy op eene voortreffelyke wyze voldoen.<br />

S,<br />

VAN


^27<br />

JAN DEN SCHEPPER. EN REGEERDER DER WAERELB<br />

EN DE ONSTERFELYK.HEID ONZER ZIELE»<br />

Vervolg en Jht van bladz. .560.<br />

|R eeds de hoop op de voortduuring na den dood is<br />

ons borg, dat-wy met ons lichaam niet te gelyk vergaan<br />

zullen. Wy zouden deeze groote gedachte niet<br />

hebben, wanneer zy ongegrond was. De befchouwing<br />

van den aanleg van onzen geest en de zedelyke<br />

bekwaamheden , die voor de tegenwoordige waereld<br />

te sroot, ja in de daad nadeelig zyn , brengt ons het<br />

eerst op 'de gedachte , dat deeze op eene toekomftige<br />

verdere befchaaving doelen. Het is klaar, dat wy niet<br />

door ons zeiven zyn. Onze geestvermogens zyn ook<br />

niet inzinlyke dingen, in onze geduutig veranderbaare<br />

lichaamen gegrond. Want de geestvermogens van<br />

kennis en eene verftandige keuze zyn edeler, dan de<br />

van zich zeiven onbewuste krachten van beweging.<br />

Veelen onzer bekwaamheden hangen zelfs niet eens<br />

van de zinlykheid af, als de bekwaamheid om bet<br />

menigvuldige in de voorwerpen duidelyk te onderfcheiden,<br />

dit menigvuldige in een geheel te vereenigen<br />

, voorts de vatbaarheid om oorzaak en werking<br />

met eikanderen te verbinden, de overeenftemming intezien<br />

, oogmerk en middelen te beoordeelen, volkomenheid<br />

en fchoonheid te begrypen en te gevoelen,<br />

doch in 't byzonder de zedelyke bekwaamheden, die<br />

op de betrekking onzer neigingen tot onze daaden<br />

doelen. De grond van alle deeze heerlyke bekwaamheden<br />

moet dus in iets anders dan in het famenftel<br />

Ofizer zenuwen of herszens liggen. Het moet een<br />

Aaa 4<br />

W è z e n


7 2* VAN' DEN SCHEPPER DER WAERELD<br />

wezen zyn, dat van het lichaam onderfcheiden is en<br />

dat alie deeze bekwaamheden in zich vereenigt. Onze<br />

eigen denkenskragt leidt ons noodzakelyk daartoe op.<br />

Want by alle onze denkbeelden vereenigen wy het<br />

menigvuldige in een geheel te famen, en zouden wy<br />

dit dan niet by de denkbeelden van onzen geest<br />

doen ? Wy kunnen ons wel geene zinnelyke voordellingen<br />

van deezen geest maaken, welks"eigenfchappen<br />

zelfs niet zinlyk zyn; wy weeten ook niet, op<br />

welke wyze hy met onze lichaamen verbonden is -<br />

maar dit kan ons echter het bewust zyn van ons inwendig<br />

vermogen van denken en willen niet beneemen.<br />

Zy mogen dan met eikanderen zulke betrekkingen<br />

hebben, als zy willen, zo vraage ik verder, vanwaar<br />

ontdaan alle die met eikanderen vereenigde bekwaamheden<br />

, en waardoor worden zy aan een lichaam verbonden<br />

, dat wel niet de grond van haar bedaan kan<br />

uitmaaken, maar echter het middel van derzelver ontwikkeling<br />

is ? Tot deeze vraage leidt ons onze eigen<br />

reden, voor welke het een hoofdbezigheid is, de oorzaaken<br />

der dingen en haar verband naarcefpooren.<br />

Wy zouden liet juist by de gewigtigfre belangen moeten<br />

verloochenen , wanneer wy deeze vraage van de<br />

hand wilden wyzen. Wy willen juist nu niet navorfthen,<br />

hoe wy ontdaan en met ons lichaam vereeni^d<br />

zyn ; wy vraagen degts , vanwaar onze oorfpron- ?<br />

Niet van het lichaam , niet het edele van het onedele'<br />

Maar ffeor ons zeiven zyn wy echter ook niet; wy<br />

hesben ons met zeiven met onze lichaamen wreenigd.<br />

Dus moet onze met denkingskragt en zedelvke vermolens<br />

uitgeruste geest,van een lioogoc wezen voortgebragr,.en<br />

met onze lichaamen vereenigd zvn gewordca,<br />

Dit voqt ons onzichtbaar wezen kau eigenschappen


EN DE ONSTERFELYK.HEIB ONZER ZIELE.<br />

pen en volkomenheden bezitten, van welken wy ons<br />

in 't geheel geen denkbeeld kunnen maaken ; doch<br />

wannéér wy ons hetzelve voordellen willen, kunnen<br />

wy dit niet anders doen, dan wanneer wy het onze<br />

edelfte zielsvermogens en zedelyke bekwaamheden ,<br />

gezuiverd van alle zinnelyke gebreken, toefchryven.<br />

Dit wezen , dat ons deeze vermogens gaf, wilde zekerlyk<br />

, dat wy hem kennen zouden. Het edeilte<br />

gebruik onzer bekwaamheden beftaat toch daarin , dat<br />

wy de bewonderenswaardige overeenftemming en de<br />

weldaadigfte oogmerken in alles , wat ons omringt,<br />

kunnen inzien. Wy moeten dus den Oorfprong van<br />

ons beftaan daarin gelyk zyn, dat wy , fchoon zwak<br />

en onvolkomen , ons de gedachten voorftellen en de<br />

oogmerken bevatten , die van hem voortkomen en in<br />

zyne werken afgedrukt zyn.<br />

Want deeze Oorfprong van ons beftaan is tevens<br />

ook de groote werkmeester van den aardbol en van<br />

alles wat wy op denzelven aanfchouwen. Dit alles<br />

heeft tpch eene zeer naauwe betrekking op elkander<br />

en in 't byzonder op ons menfehen. Het is, gelyk<br />

eene opmerkzaame waarneeming aantoont , alles het<br />

werk van éénen bouwmeester. Wy zien hem niet,<br />

doch wy zien den aanleg, die Uit ons best gemaakt<br />

is, en dat alles de belooning van onze vlyt en nadenken<br />

is. Alles is juist naar onze kragten afgemeeten.<br />

Met moeite doorworftelen wy aiies, doch deeze moeite<br />

is zeer voordeelig ter vorming onzer kragten , en<br />

flegts in weinige gevallen isdenatuur, die ons omringt,<br />

magtiger dan de mensch.<br />

Onze aardbol heeft eene geheel zichtbaare betrekking<br />

op de zon; zyn loop om dezelve is zeer naauwkeurig<br />

naar de behoeften van de bewooners der aarde<br />

Aaa 5 inge-


?_d VAN DEN SCHEPPER DER WAERELD<br />

ingericht. Even gelyk de aarde, bopen nog meer<br />

lichaamen om de zon , en behalven deezen een groot<br />

heir van comeeten. Het verftand, dat wv van onzen<br />

maaker verkregen hebben , heeft een middel gevonden,<br />

om de loopbaanen deezer lichaamen zeer naauwkeurig<br />

te bereekenen , de wetten van derzelver beweeging<br />

natevorfchen, en zelfs hen hunnen loop voorteteekenen<br />

, wanneer wy ze ook voor de eerftemaal<br />

flegts een korten tyd zien. Dus maaken alle deeze<br />

waereldbol'en een naauw verbonden geheel uit, en de<br />

werkmeester van ons vernuft, dat de wetten van dit<br />

geheel heeft voorgefchreven , is tevens de werkmeester<br />

van alle deeze waereldlichaamen zo wel als van<br />

t»nze aarde.<br />

De zon maakt met de fterren een nog grooter geheel<br />

uit, welker verband wy wel, deels wegens de<br />

onmeetbaare afftanden, deels ook nog uit gebrek aan<br />

Waarneemingen, flegts zeer onvolkomen inzien; doch<br />

Wy ontdekken echter reeds onderlinge betrekkingen<br />

m de beweegingen der fterren, en , ook zonder hierop<br />

te zien , kunnen wy niet nalaaten den werkmeester<br />

van onze zon en haar gevolg , ook voor den ftichter<br />

van alle die overige zonnen, en haare voor ons genoegzaam<br />

onzichtbaare wachters te houden. Doch<br />

dan moeten ook de overige met elkander in verband<br />

ftaande fterren , die uit haaré onmeetbaare afftanden<br />

zich flegts als byftinjes voor ons vertoonen, een werk<br />

van die zelfde almacht zyn, welke het ontelbaare heir<br />

van zonnen rondom ons verfpreidde. De waereld,<br />

zo verre wy haar nu kunnen overzien , is één geheel'<br />

én 'er is ook flegts één ftichter van dit geheel , de<br />

bron van aile overcenftemming en volkomenheid.<br />

Dus hebben wylieni gevonden, hem, dien wy ons<br />

beftaan


EN DB ONSTERFELYKHEID 0NZER ZIELE. f_f.<br />

beftaan en alle onze vermogens verfchuldigd zyn, den<br />

Oorfprong van alle dingen , den regeerder aller Waerelden,<br />

den verzorger van alle zyne fchepzelen,<br />

hem, den zekerden grond van alle onze verwachtingen.<br />

Zonder hein zou deeze waereld een begoochelend<br />

_Vl van blinde natuurkrachten zyn, wy zeiven<br />

waren «onder doel op deeze waereld geplaatst, en<br />

uioesten vol onrust afwachten , wat na dit leven ons<br />

IOC zyn zoude , zo wy niet omtrent even zo zonder<br />

oogmerk weder vergingen , als wy hier zonder eenig<br />

bepaald doel geleefd hadden. Wy kunnen wel niet<br />

inzien, hoe de tjantfche waereld door God, derzelver<br />

ftichter, in de daad geworden is en door hem voortduurt.<br />

Dit moet de voorftellingkragt der grootfte<br />

eindige geesten te boven gaan. Dit is ook voor onze<br />

behoeften geenszins nodig. Genoeg, dat wy uit de<br />

kunftige en doelmaatige inrichting der waereld , zo<br />

verre onze ondervinding flegts ftrekt , zien kunnen,<br />

dat alle overeenftemtning en volkomenheid in een<br />

eenig oorfpronglyk weezen , in God , gegrond , en<br />

een gevolg zyner gedachten en oogmerken is. Dit<br />

altyd volftandiger en naauwkeuriger intezien , is de<br />

aangenaamfte en nuttigde bezigheid van onzen geest,<br />

waarby wy den boven alles verhevener. Oorzaak van<br />

ons beftaan, door zyn gefchenk, de reden, uit zyne<br />

werken altyd beter leeren kennen. Daarentegen is<br />

het eene vermoeijende navorfching , op de vraag :<br />

hoe de waereld ontftaan zy, een antwoord te zoeken.<br />

Wy moeten nafpooren, hoe de waereld ingericht is,<br />

met, hoe zy werkelyk mag zyn geworden.<br />

In 't byzonder is het voor ons van aanbelang, optemerkeu<br />

, hoe alles in de waereld tot vermaak en<br />

welzyn der , gevoelige fchepzels is ingericht. Hier<br />

er-


T3* VAN DEN SCHEPPER DER WAERELD<br />

erkennen wy dat groote oorfprongkelvke beeld, van<br />

welke de goedgunltige neigingen in onze ziel ee'n afdruk<br />

zyn. De befchouwing alleen der weldaadige voorzorg,<br />

die zich overal in de natuur opdoet , geeft ons<br />

het fchoonfie bewys voor het beflaan van eene almachtige<br />

, ahvyze en algoede Oorzaak van alle dingen.<br />

Wy vinden in onze eigene natuur de gefchiktheid om<br />

genoegen te fcheppen in de bevordering van het i<br />

wy inrichtingen tot het welzyn van ieder, ook van<br />

het onaanzienlykfie dier; moeten wy dan hieruit niet<br />

befluiten, dat deeze gefchiktheid en zodanige inrichtingen<br />

denzelfden oorfprong hebben, en wel (naar de<br />

grootte, menigvuldigheid en overeenfiemming dier inrichtingen<br />

, zoverre wy ze flegts uit onze begrensde<br />

Randplaats kunnen overzien , te oordeelen) den mag,<br />

tigfienen verflandigflen veroorzaaker. Onze goedhartigheid<br />

is deels door onvermogen , deels door eigen behoeften<br />

bepaald, doch by den Heer van het geheelal vinden<br />

deeze bepaalingen geen plaats; zyne oogmerken<br />

doelen geheel en alleen op het welzvn zyner fcheofelen<br />

en hy zelfs geniet flegts, om naar den mensch<br />

te fpreeken , een genoegen in de vrolykfte gewaarwordingen<br />

zyner werken.<br />

Uit het bewys van de alles omvattende goedheid '<br />

van onzen Schepper, en van de ons door hem ingeplante<br />

geneigdheid, om op eene gelyke wyze in onzen<br />

werkkring geluk te bevorderen, moeten wy befluiten,<br />

dat het een hoofdoogmerk van God is, om ons tot<br />

verfiandige werktuigen zyner goedheid te maaken',<br />

de hoogde eer, waarvoor een fchepfel vatbaar is en<br />

uio^elyk de eenigde wyze , o P welke wy onzen<br />

b:ne Pper gelyk kunnen zyn. De dieren moeten zyue<br />

oog-


EJJ BE ONSTERFELYKHEID ONZER ZIELE. 73_<br />

oogmerken , die op aller welzyn uitloopen , zonder<br />

dat zy het weeten , blindelings volgen ; wy moesten<br />

als edeler wezens zyne oogmerken kennen, en dezelve<br />

uit eigen verkiezing bevorderen. Het kan hem dus<br />

volltrekt niet onverfchillig zyn, wanneer wy de edele<br />

vermogens , die in ons gelegd zyn, onderdrukken ,<br />

of zelfs de baatzugtige neigingen ten verderve van<br />

onzen evenmensen den teugel vieren. Hy moet reeds<br />

hier zodanige inrichting gemaakt hebben, dat.braave<br />

menfehen niet alleen door het zelfsvergenoegen, dat in<br />

de beoefening der deugd gelegen is, en door het zalige<br />

bewust zvn van rechtvaardig en edelmoedig gehandeld-te<br />

hebben, maar ook door uitwendig geluk, een<br />

ieder naar evenredigheid van zyne omltandigheden,<br />

beloond mogten worden, en dat daarentegen ook de<br />

booswicht reeds hier de ftraffen zyner euveldaaden<br />

wegdraage.<br />

Intusfchen treffen de aigemeene ongevallen der<br />

menschheid den goeden zowel als den kwaaden. Het<br />

zou zelfs voor de deugd nadeelig zyn, wanneer zy<br />

den mensch voor ongevallen befchermde , en door<br />

uiterlyke belooningen kenbaar was. De ondeugende<br />

geniet mogelyk dikwils een uitwendig geluk als het<br />

gevolg zyner'ftreeken, en bloost deswegen niet. De<br />

eerlykheid kan zelfs voor goed en leven nadeelig<br />

worden. De eigendunklyke heerschzucht en woeste<br />

dweepery hebben maar al te veel flagtoffers voor vryheid<br />

en waarheid doen bloeden.<br />

De omltandigheden van dit ons leven hier op aarde<br />

gedoogen niet, dat de deugd een volkomen geluk, en<br />

de ondeugd de verdiende verachting wedervaareu.<br />

Reeds hierdoor worden wy op de gedachte gebragt.<br />

dat dit leven niet ons geheele beftaan in zich fluit,<br />

doch


734 VAN DEN SCHEPPER DER WAEf.EXD •<br />

doch dat na hetzelve nog een tyd der vergeiumg voor<br />

de deur Haat.<br />

Doch wy kunnen , uit ons tegenwoordig ftandpunt,<br />

noch het loon noch de ftraffen nader bepalen Van<br />

de aardfche deugd zou by menigeen vrv wat afbekend<br />

worden, en de ondeugd aan eeuigen toe verandering<br />

van fchuld verllrekken. Veele rampen<br />

waar Vo or wy over 't geheel veel meer goeds genoten<br />

hebben, zyn de merdche verpligt te draden<br />

Laat ons den grond onzer verwachtingen nader by<br />

weken te komen. Wy zien, dat God ons de bekwaam!<br />

hetd verleent om het goede, uit een verftandig overleg,<br />

zowel ten opzichte van ons eigen weizvn als dat<br />

van onze medemenfehen , te doen; hv heeft 'aan de involging<br />

onzer weldaadige neigingen het edelfte vermaak<br />

verknocht; by zelfs heeft in de gantfche fchep-<br />

Ping getoond, dat zyne voornaamfie bedoeling is om<br />

alle zyne fchepzelen, naar maate van hunne vatbaarheid<br />

vrolyk en gelukkig « maaken; wy moeten dus daaruit<br />

befluiten, dat het geluk van redelyke wezens , en de<br />

verftandige, vrye medewerking derzelven ten aigemeene<br />

nutte, het voornaamfte doel der fifeapfaMg is. Dit<br />

doel wordt hierop aarde flegts zeer onvolkomen beren


EN DE ONÏTERFELÏXHEID CNZER. ZZZZZ. -tf<br />

rinnelvk genot deelachtig , en blindlings voor de oycr;<br />

2e fhrerrc'.en r.x:i; w.ri:. He: uer:':, er - .r. :r_.r<br />

komt hi zyne plaats , doch tornt niet verder dan zyne<br />

voorganger, die allen gelykelyk dat zyn , wat zy z.n<br />

moesten. Doch de mensch kan volkomener worden.;<br />

aelfs «en onrustige drift voert hem altyd verder , ea<br />

ca rrturr revr: zkrtrr-e urrkhrir gen, '.varri:.: ry<br />

tot verbetering van zynen toeflaad over 't geheel gekrerrehi<br />

vind:. H:. eie'.er .er nerser ces :e<br />

rrêer druk: rerr re: zev:el i-: ervelk; merker:, er:<br />

hy by zich zeiven of by anderen waarneemt. Het beeld<br />

van geluk , volkomenheid en harmonie , dat by voor<br />

zkh ontwerpt, kan bier niet werkelyk worden; flegts<br />

bet begin van het pian is hier , de voitooying aan de<br />

overzyde van het graf.<br />

Deeze befchouwingea doen ons met recht van Gods<br />

goedheid verwachten , dat hy zyn werk niet onyoir<br />

tooit gelaaten , ons geen redenen vryheid to: ons nadeel<br />

zal gegeeven hebben. Het boogfte doel der<br />

icherpir.2 kan rde: zzzz.zim w-;:i=a, he: zil v, en :;: zzzzztz -.verkzembeid<br />

van hunne krachten geraaken. Zy, die hier nog<br />

taslchen het goede en het kwaade wankelden, endoor<br />

uitwendige omltandigheden in hunne zedelyke vorming<br />

verwaarloosd waren, zuilen in een anrer leven<br />

tot beter inzichten, tot goedheid en overeenltemmmg<br />

bonner neigingen, en tot eene hebbelykhcid in deoeferür-<br />

rurr.:: ph:h:en ge-aken, wiirrir h=: -in hier<br />

gogontbrak, fchoon zy langen tyd, mogelyk altyd,<br />

achter diegeenen terug zullen blyven, die reeds vaa<br />

h.er


73(5 VAN DEN SCHEPPER DER WAERELD<br />

hier een werkzaame zucht tot het goede overneemerr.<br />

Doch de ongelukkigen , die door hunne vyandelyke<br />

neigingen, het zy dan in een grooter of in een kleiner<br />

kring, ellende verbreiden , de verergering van andere<br />

menfehen veroorzaaken, onwetendheid en bygeloofuit<br />

heerschzucht en eigenbelang bevorderen, en het goede<br />

verhinderen, deezen zullen door hun eigene bittere<br />

ondervinding leeren moeten , hoe zwaar hunne<br />

overtredingen van de zedelyke orde zyn. Zy zullen<br />

door de omwenteling, die de dood voortbrengt,<br />

moeijelyk van het kwaadaartige hunner neigingen gezuiverd<br />

, en tot goedhartigheid bekwaam gemaakt<br />

kunnen worden. Ook zyn zy het menfchelyk geflacht i<br />

dat zy beledigd hebben , eene voldoening fchuldig!<br />

Mogelyk dat het lyden , 't welk hun als een gevolg'<br />

hunner dwaasheden en misdaaden overkomt , tevens<br />

een middel van verbetering zy. Het fchynt, dat men<br />

van de wysheid en goedheid van den Schepper en vader<br />

aller wezens verwachten kan , dat hy geen derzelven<br />

vollfrekt ongelukkig wil laaten zyn * of zelfs<br />

eene beftendige verergering gedoogen zal. Doch wy<br />

mogen hier niet over de toekomftige handelingen van<br />

God iets naders bepaalen. Wy moeten veel eer trachten<br />

, hier in de beoefening van die bekwaamheden,<br />

welke ons namaals volkomen gelukkig zullen maaken<br />

, zo ver als mogelyk , te komen , en ons te<br />

overtuigen , dat elke verwaarloozing van onze zedelyke<br />

natuur, en ieder ongedeldheid derzelve haare gevolgen<br />

tot het toekomftige leven uitftrekken en eene<br />

vermindering van onze volkomenheid en geluk naar zich<br />

fleepen zal. Wy moeten ons trachten te overtuigen,<br />

dat de buitenfpoorigheden der zinlykheid ons voor de<br />

vermaaken vau den geest en van het hart ftomp maaken;


ÊK DE ONSTERFELYKHEID ONZER ZIELS. ?J7<br />

ken ; en dat de geest , welke niet dan zinlyke lustwaardeert,<br />

en ontbloot van alles, wat hy zyn eigendom<br />

noemen kost, in een ander leven overgaat, waar<br />

zyne onbekendheid met de goederen van een hooger<br />

aart , en de geringachting van alles , wat hem op<br />

aarde niet voorgekomen was, in hem eene leedigheid<br />

en onvergenoegdheid zal voortbrengen , die hem mogelyk<br />

voor altyd kan doen ten achteren blyven. Nog<br />

meer zullen wy ons zeiven op het levendigfte overtuigen<br />

door de ondervindingen , die wy hier verkrygen<br />

kunnen , dat vyandelyke neigingen den mensch noodwendig<br />

ongefchikt moeten maaken, om de zaligheden<br />

van het toekomftige leven te ftnaaken, een toeftand,<br />

waarin alles harmonie en naaryver ter bevordering der<br />

gemeenlchappelyke volkomenheid zyn zal; dat deeze<br />

ongelukkige gemoedsgefteldheid des te meer pynigen<br />

zal , hoe grooter het geluk der deugdzaamen is,<br />

waarvan de boosaartige getuigen zyn moet, zonder<br />

het te kunnen ftooren.<br />

Wy weeten niet, door welk middel de groote omwenteling<br />

van onzen tegenwoordigen toeftand zal bewerkt<br />

worden, doch wy weeten ook niet, hoe onze<br />

ziel tot haar tegenwoordig bekleedzel kwam, en hoe<br />

zy, als een van het lichaam afgefcheiden wezen , beftaat,<br />

ook niet, hoe beiden, lichaam en geest , met<br />

eikanderen verbonden zyn ; dus kunnen wy ook<br />

onmogelyk vooraf bepaalen , hoe onze ziel, wanneer<br />

haar tegenwoordig werktuig der gewaarwording vervalt,<br />

voortduuren, en een nieuw werktuig, dat tot<br />

haare verdere vorming beter gefchikt is, bekomen zal.<br />

Doch ook hier leert ons de geheele inrichting der natuur<br />

, dat wy niets onmogelyks verwachten. Het<br />

gantfche ryk der gëorganifeerde lichaamen is een on-<br />

WYSBEG. V. D. Bbb afge-


733 VAN DEN SCHEPPER DER WAERELD<br />

afgebroken reeks der menigvuldigfte veranderingen.<br />

De zaadkorn valt in de aarde , en wast , terwyl zy<br />

opgelost wordt, tot eene plant. Men ziet in den eikel<br />

den reeds uitgebreiden boom, die uit haare fchynbaare<br />

vernieling voortfpruit; en wie weet welke aanleg<br />

in ons tegenwoordig lichaam tot een nieuw en beter<br />

is opgefloten ? Met een gerust vertrouwen en vrolyke<br />

verwachting moeten wy onze lichaamen aan het ftof<br />

overgeeven, en het aan de wysheid van onzen Schepper<br />

overlaaten , wanneer en hoe hy onze ziel, na het<br />

afleggen van haar bekleedzel , tot haar toekomftige<br />

beflemming leiden zal.<br />

Nu kunnen wy ook, ten opzichte van de lotgevallen<br />

deezes levens, ons aan de over alles waakende Voorzienigheidmet<br />

een destemeeropgebeurden moedovergeeven.<br />

Wat ons hier onvolkomen of zelfs kwaad fchynen<br />

mogt, moeten wy als het gevolg van eenen ftand der<br />

opvoedingtot eene hooger volkomenheid aanzien. In de<br />

lichaamelyke waereld volgen alle veranderingen naar<br />

beflemde wetten , overeenkomftig de natuur der werkende<br />

krachten. Toen God deeze krachten deed ontftaan,<br />

zaghy alle de werkingen, die uit derzelver natuur,<br />

en het oorfprongkelyk verband derzelven ontftaan<br />

moesten, vooruit, gelyk ook den invloed, die zy op<br />

het welzyn der levendigen hebben moesten. Had hy<br />

dit niet vooruitgezien , dan had hy geene natuurwetten<br />

kunnen maaken, of hy mpest ze, zodra zy wanorden<br />

veroorzaakten, ten besten zyner fchepzelen, oiv<br />

fchorten en veranderen. Doch alles behoudt in de<br />

waereld , zo lange wy ondervinding hebben , zynen<br />

vastbepaalden, weldaadigen gang tot welzyn van het<br />

geheel. De in flandhouding van ieder ras van dieren ,<br />

niet flegts in enkele verlbrooide overblyfzels , maar in<br />

di


EN DE ONSTERFELYKUEID ONZER ZIELE. 73O<br />

de behoorlyke evenredigheid tot het geheele dierenrvk,<br />

en het evenwigt tusfehen beide gedachten van<br />

ieder foort zyn oogenfchynlyke bewyzen eèner Voorzienigheid,<br />

die over alles waakt, alles vooruit overlegt<br />

, en tegen elkander afgemeeten heeft.<br />

Zyn wy overtuigd, dat het hoogfteVerftand alles in<br />

de dierlyke en lichaamlyke waereld vooruitgezien en<br />

op de beste wyze gefchikt heeft, dan moeten wy ook<br />

hieruit befluiten , dat God nog veel meer onze vrye<br />

daaden vooruitgezien, en dezelven, door hun verband<br />

onder eikanderen en met de voorvallen in de lichaamlyke<br />

waereld , ten algemeenen beste beftierd heeft.<br />

Want ieder ras van dieren is flegts één fchakel in de<br />

keten der levenden. De handeling van een dier zyn<br />

aan die van een ander van hetzelfde foort volkomen<br />

gelyk. Ieder mensch daarentegen is als een byzoilder<br />

lid in den ry der levenden aantezien , omdat hy voor<br />

eene vordering ter volkomenheid vatbaar is. Ie Ier<br />

zyner daaden heeft haaren invloed op het toekomftige.<br />

Een onbemerkte daad kan een zaad zyn, waaruit<br />

groote veranderingen , die voor gantfche landen en<br />

veele geflachten van gewigt zyn, voortfpruiten. Moet<br />

niet het doordringend oog der Voorzienigheid den famenhang<br />

der groote werkingen , waarover wy verbaasd<br />

ftaan , met de eerfte, door ons gantsch onbemerkte<br />

, aanleidingen inzien , even gelyk hy in den<br />

zaadkorn alle toekomftige planten vooruit kent ? Zou<br />

het oneindig Verftand , dat het groote geheel zo juist<br />

gefchikt heeft , niet ook den loop der menfehelyke<br />

daaden vooraf overzien en ten algemeenen nutte van<br />

het menfchelyk geflagt beftierd hebben ? Zou God,<br />

die ieder dier zyne maate van een bly genot had aangewezen<br />

, niet veel meer voor ieder mensch in 't by-<br />

Bbb z zonder


74® VAN DEN SCHEPPER. DER WAERELD<br />

zonder gezorgd hebben ? Zekerlyk kan hy den loop<br />

der dingen niet om één mensch , en zelfs niet om<br />

gantfche volken veranderen. Dit zou zonder wanorde<br />

en tegenltrydigheid geen plaats kunnen hebben.<br />

De mensch zou alle aanfpooring tot werkzaamheid en<br />

voorzigtigheid verliezen , indien hy dorst verwachten<br />

, dat de krachten der natuur geftremd zouden worden<br />

, om hem uit zekeren nood te redden, of dat zy<br />

ten zynen nutte eene andere richting zouden verkrygen,<br />

en zich op eene onbegrypelyke wyze door hem<br />

konden laaten regeeren. Wy zouden, by zulk eene<br />

herhaalde opfchorting van den loop der natuur, met<br />

de wetten der lichaamlyke waereld in de war raaken ,<br />

en ze niet, gelyk nu, tot ons voordeel leeren gebruiken.<br />

De krachten der natuur moesten volgens zekere<br />

wetten werken , opdat wy niet als werktuigen behoefden<br />

behandeld te worden , maar ons naar deeze<br />

wetten uit eene vrye handeling zouden leeren<br />

fchikken.<br />

't Geen den indruk deezer opmerkingen kan verllaauwen<br />

, zyn de onvolkomenheid en het kwaad in<br />

ons tegenwoordig leven. Doch zodanige onvolkomenheden<br />

, die van de natuurlyke bepaalingen van ons<br />

lichaam en onzen geest voortkomen, mogen wy der<br />

Voorzienigheid niet te last leggen. Wy zouden door<br />

onze lichaamen voor geene aangenaame gewaarwordingen<br />

vatbaar zyn, wanneer zy ook geene fmarten te<br />

lyden hadden. Onaangenaame ondervindingen leiden;<br />

ons tot geluk, dwaalingen tot waarheid. Wy genieten<br />

hier veel goeds. Wy hebben zeer gewigtige<br />

krachten en bekwaamheden verkregen, en zyn met de<br />

geheele natuur in zulk een verband geplaatst, dat wy<br />

ze behoorlyk gebruiken kunnen. Het lyden, waaraan<br />

wy",


EN DE 0NSTERFELYKHEI1 ONZER ZIELE. 74I<br />

wy, als bepaalde wezens, blootgefteld zyn, zyn wy<br />

'verplicht te draagen. Hoe zeer verlicht het ons het<br />

uitzicht aan deeze zyde van het graf, wanneer dit lyden<br />

niet door onze eigen dwaasheid of zelfs boosaartigheid<br />

veroorzaakt wordt!<br />

Het zyn dus niet de bepaalingen onzer natuur, die<br />

ons geloof aan de Voorzienigheid kunnen doen wankelen<br />

; doch mogelyk des te meer de grove ontaardingen<br />

onzer neigingen en de onmenfchelyke uitfpoorigheden<br />

onzer driften. Onze inzigten zyn veel te gebrekkig<br />

, dan dat wy de reden der toelaating van zo menigvuldig<br />

kwaad, als ons de gefchiedenis , zelfs de hedendaagfche<br />

der befchaafdfle landen, oplevert, kunnen<br />

opfpooren. De oogmerken der Voorzienigheid<br />

ontdekken zich dikwils laat. Zy maakt reeds haar<br />

aanleg vooruit op verafgelegen tyden , en wy vraagen<br />

te vroeg, waartoe dit onheil ?<br />

Wy moeten bedenken , dat ons tegenwoordig leven<br />

een ftand der kindsheid en zedelyke opvoeding is.<br />

Wy beginnen hier op den laagften trap. Onze zinnelyke<br />

neigingen en onze hartstochten zyn ons gegeven<br />

om alle onze bekwaamheden te doen ontwikkelen. Wy<br />

kunnen de zugt tot genot niet bevredigen zonder onze<br />

krachten intefpannen. Zelfs de baatzuchtige en vyandelvke<br />

neigingen moeten het hunne toebrengen om onze<br />

bekwaamheden een andere vorm te geeven, of'er nuttige<br />

gevolgen uit te doen ontdaan. De yverzucht over het<br />

voorrecht van een ander fpoort tot naaryver aan, en<br />

de oorlog, hoezeer hy de geesfel is van het menfchelyk<br />

geflacht, heeft echter veel ter befchaaving van het<br />

menschdom toegebragt. Door de ondervinding leeren<br />

wy de gevolgen kennen van het geen algemeen fchade-<br />

!yk enflegt is, en wy moeten, wanneer wy de befchou-<br />

Bbb 3 win-


74^ VAN DEN SCHEPPER DER WAERELD , ENZ.<br />

wingen van onze reden volgen , zulke handelingen<br />

afkeuren en verfoeijen. Zedelyke wezens , die het<br />

goede uit een vryen wil oefenen, moeten, uit afkeer tegen<br />

het als fchadelyk erkende kwaade , het goede des<br />

te ftandvnstiger beminnen. Wy verwerven hier onze<br />

kundigheden langzaam door onderwys, of ondervinding<br />

en nadenken. Wy dwaalen ligt , en kunnen<br />

door gebrekkige inzichten of verkeerde voorltellingen<br />

gemakkelyk tot nadeelige daaden verleid worden. Wy<br />

mogen niet morren , dat God ons niet een grooter<br />

maate van verftandelyke vermogens gefchonken, noch<br />

minder dat hy ons niet van de geboorte af aan met<br />

2ekere en onfeilbaare inzichten voorzien heeft.<br />

By alle zodanige omltandigheden waren niet flegts<br />

misftappen, maar zelfs groote misdaaden niet geheel en<br />

al voortekomen. Doch wy zien hier reeds gedeelte-<br />

]yk , dat menig een daad , die zeer kwaad fchcen,<br />

echter uitmuntende gevolgen gehad heeft, en wy mogen<br />

met recht verwagten, dat in een toekomftig leven alle<br />

wangeluid in harmonie zal veranderd worden , dan,<br />

wanneer de deugdzaame, door grootere bekwaamheden<br />

en ongeftoorde uitgebreide werkzaamheid in het<br />

goede gezaligd, en voor het lyden deezes levens door<br />

nieuwe vreugde beloond zal worden, wanneer de talryke<br />

hoop dergeenen, die hier meer verwaarloosd dan<br />

kwaad fchynen, door ondervinding geleerd, en door<br />

gunftigeromflandigheden opgebeurd, aan de vermaaken<br />

van eene edele, weldaadige werkzaamheid fmaak zullen<br />

vinden; wanneer mogelyk, ("laat ons het hoopen !)<br />

na eene flxenge tucht en beproeving, ook aan de aterlingen<br />

van ons geflacht de ftemme in de ooren zal<br />

klinken : Komt, berouw hebbende rampzaligen, tot<br />

«wen Oütiermeri


II.<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N,<br />

NATUURKUNDE EN NATUURLYKE HISTORIE.<br />

Sbb 4


745<br />

VERSLAG EENER REIZE NAAR DE ALPEN IN HET<br />

DUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND.<br />

Medegedeeld door CHR. P. SCHACHT , Doctor in de<br />

Geneeskunde te Amjlerdam, en Lid van het natuurkundig<br />

genootfchap te Göttingen.<br />

Veele waaren de merkwaardigheden eener reize, die<br />

ik, in den zomer van het afgelopene jaar, door een<br />

aanzienelyk gedeelte van Duitschland en Zwitferland<br />

deed , doch onder deezen zal my bovenal diep in<br />

het geheugen geprent blyven eene kleine uitflap, die<br />

ik te voet van Bern naardeDuitfche Eisbergen maakte.<br />

Meer dan eene reden doet my een kort verflag deezer<br />

reize in dit geacht Mengelwerk mededeelen, vooral<br />

deeze , dat ik op zulk eene wyze aan het dringend<br />

verzoek van veelen myner vrienden , om , hetgeen<br />

ik hun mondeling verhaalde , nog eens te moogen<br />

leezen, gemakkelyk kan voldoen, Ook voor deezen<br />

flegts is dit fragment myner reize gefchreeven,<br />

daar het veelligt aan anderen of minder aangenaam<br />

of weinig belangryk zal voorkomen. Een deel deezer<br />

laatften zal in dit verhaal misfehien dingen vinden,<br />

die het zich uit verhaalen van andere reizebefchryveren<br />

geheel anders had voorgefteld, terwyl een ander<br />

gedeelte myne fchilderingen overdreven of derzelver<br />

verwen kwalyk aangebragt zal vinden: — Tot bevrediging<br />

van beiden, veroorloove men my te zeggen, dat<br />

ik my, geduurende myne gantfche reize, op juistheid<br />

en onpartydigheid heb toegelegd , dat myne fchilderingen<br />

, zo veel my mogelyk geweest is, zelfs den minflen<br />

trek der (natuur hebben naargebootst, en dat ik liever<br />

verkoozen heb, myne verwen te verdunnen dan ze te<br />

Bbb 5 fterk


74&" VERSLAS EENER REIZE NAAR DE ALPEN<br />

fterk te maaken ; eene gemeene gewoonte der reizi­<br />

gers , die 'er zich meer op toeleggen , om hunae ver-<br />

haaien door allerlei onwaarheden fchitterende te maa­<br />

ken , dan wel derzelver innerlyke waarde door waar­<br />

heid en oprechte naarvolging der natuur te vergroo-<br />

ten!<br />

Den vyfden van oogstmaand 1790 verliet ik, nevens<br />

mynen reisgenoot, des 's morgens vroeg Bern, van­<br />

waar wy, door de fchoonlte en vruchtbaarfte ftreeken<br />

van dit canton, te Thun aankwamen. Deeze ftad is<br />

oud , tamelyk groot, doch vervallen en armoedig;<br />

voor eenen reizenden heeft zy, buiten de fchoonfie<br />

ligging aan den voet der Alpen , van welken haar de<br />

Thur.erzee fcheidt , niets merkwaardigs. Nadat<br />

wy ons hier verfrischt, en van eenige levensmiddelen,<br />

nevens een paar welgepuntte Alpenftokken, en eenen<br />

getrouwen gids hadden voorzien , lieten wy ons over<br />

de Thunerzee , regtfireeks naar Neuhaus , een klein<br />

vlekje , dat flegts uit drie of vier huizen beftaat,<br />

roeijen. Terftond buiten Thun, waar wy ons op de<br />

zee zetteden , hadden wy den Stockhom , de Niefe<br />

en het daar tusfehen liggende Fraulidal het naast by<br />

ons, terwyl de Gemmi en Wetttrhorn de meest naby<br />

zynde èisbergen waren, die den gezigteinder begrens­<br />

den. Langzamerhand vlooden het dorp Esfchen,<br />

en het üot Schadan ter rechter, het dorpenflot Ralber-<br />

#en, Siegriswyl by Meerlingen, de St. Bëatenbach de<br />

geheele St. B'eatenberg (a) het Tyrannenflot Wilfe-<br />

nau,<br />

(a) Deeze berg en haare cascade hebben den naam van<br />

een eremiet St. EEATUS, die hier woonde, en wiens grot<br />

ic de rots den xeizenden vreemdeling getoond wordt.


IN HET DUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 747<br />

nm , en de Abondberg , ter linkerzyde voorby ons<br />

heen; het ftille heldere weder, by een fpiegelvlakke<br />

zee, maakte dat de fteile en ten deele zeer overhangende<br />

rotzen , zich met hunne wynbergen, dorpen ,<br />

watervallen en wouden, zo fchoon als ik het immers<br />

zag, in het water, tot den fynften trek toe, tekenden. *—<br />

Aan het einde der zee, die flegts vier uuren lengte en<br />

een groot uur breedte heeft , fteegen wy te Neuhaus<br />

uit. Van de St. Bcatenberg af worden de oevers der<br />

Thunerzee reeds ftyler , kaaler en minder vruchtbaar,<br />

doch zodra men te Neuhaus uitflapt, fchynt de geheele<br />

natuur te veranderen ; de rotfen worden nu op<br />

eenmaal veel ftyler, hooger, geheel kaal, en fluiten<br />

zich enger te zamen , waardoor zy een woest dal<br />

maaken, hetgeen , behalven eenige fchoone weiden ,<br />

geheel onvruchtbaar is. Van Neuhaus wandelden wy<br />

naar Unterfeën, een tamelyk bloeijend dorp, dat vlak<br />

aan eene deezer fteile rotswanden ligt. • De hitte<br />

tusfehen deeze kaale rotzen, op het midden des daags,<br />

was hier byna onlydelyk, en wy waren niet weinig<br />

verheugd, toen wy, na twee uuren wandelens, eindelyk<br />

in het fchip traden, dat ons, over deBrientzerzee ,<br />

naar Brientz zoude brengen. Deeze zee is drie<br />

uuren lang en niet meer dan eene breed , doch zy<br />

is veel dieper en veel minder Itil , dan de Thunerzee<br />

, en daarom ook by ftorm veel gevaarlyker;<br />

haare oevers beftaan uit kaale en ontoegangkelyke<br />

rotfen, die haar als in eene ronde kom influiten, en<br />

die flegts aan den ingang van het Haslidal geopend<br />

worden.<br />

Op deeze zee voeren wy, ter rechterhand voorby het<br />

dorp Berningen , waarby zich eene der Grindelwalder


74S VER SLAG EEXER REIZE NAAR DE ALPEN<br />

der L'uzfchir.en r<br />

b~) in de zee ontlast; vervolgens I/tlvali<br />

en de fchoone Giesbach(c) tegen over het dorpje<br />

Hvplingen ; ter linkerhand , de dorpen Goldsvjler,<br />

Rinkenberg met eene oude tyrannen mine, Nuderrici<br />

e::- Oli-riti ; eirr.eyk iVp'.en wy re Brier.tz aan de<br />

wal, een klein eenvoudig herdersdorp, aan den voet<br />

der rotzen , welks inwooners , even als die van de<br />

eerstgenoemde dorpen , van de veeteelt leeven ; de<br />

meeste huizen waren thans ledig, daar hunne bewooners<br />

zich nog op de toppen der onbefneeuwde Alpen<br />

ophielden. Van BrUntz gingen wy nog vier uuren<br />

verre: Meyri^gen. her hoofdviek van Kt:',: ; .'e<br />

fr.cc-::i"-, van welker gezig: de hroge revers<br />

der Britr.tter zee eenige uuren beroofden , ï •<br />

nu weder in alle hunne pracht te voorfchyn; de weg<br />

is voor een voetganger gemakkelyk , afwisfelend en<br />

aansenaam, meestal naast fteile rotfen, waarvan eenige<br />

naar opgemenelde muuren geieeken, en eene, zich<br />

vol majeftei: over den weg heen buigende, eene fchoone<br />

en langduurende echo opleverde. Schoon het<br />

om ons in het dal reeds zeer donker begon te worden,<br />

wierden gezigt en gehoor nog op eene aangename wyze<br />

bezig gehouden : naar maate de duisternis in het<br />

dal meer en meer toenam, wierd het licht der zon,<br />

die de hoogfte toppen der Alpen nog verlichte , meer<br />

en meer zigtbaar ; een verfchynfel al te fchoon, dan<br />

dat men 'er zich een juist denkbeeld van zoude kunnen<br />

(#) Lutfchinen noemen de Zuiders die bergöeeken, die<br />

cir.p--.n- neenren vrn de 's'.cr.ax , wier y-zz;<br />

zomers voor een groot gedeelte fmeic.<br />

(c) Ein-Bach is by de Zwftfers alryd eene waterval, die<br />

ïlcb van re re-re; rsr: beneden f:c".


JN HETDUTTSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 749<br />

nen vormen. Hoe ftiller het om ons wierd, hoe nadrukkelyker<br />

en fchooner ook het onophoudelyk geraas<br />

der menigvuldige, groote en kleinere watervallen<br />

, onze ooren aandeed, die van alle zyden der rotfen<br />

om ons heenen, in dit aan watervallen zo ryke dal,<br />

naar beneeden Horteden ; vooral zyn de zogenoemde<br />

Oh- en Wandel-bach bovenalle verbeelding fchoon. —<br />

De eerfte valt met eene vry 'breede ftraal drie honderd<br />

voeten naar beneeden, wordt door de rotzen , welken<br />

zy ontmoet , gedeeltelyk in fchuim opgelost, gedeeltelyk<br />

in het fynfte ftof verdeeld , verliest zich dan<br />

eenigen tyd in de ftruiken , die de rotswanden bekleeden,<br />

komt veel breeder weder te voorfchyn, en ftort<br />

eindelyk met een verbazend geraas in het dal neder.<br />

—<br />

In Meiringen brachten wy den nacht door. Dit dorp<br />

ligt in de vallye van Hasli, ter linkerhand, tusfehen<br />

de fteilfte rotzen , en de majestueufe rivier de Aar. —<br />

Aan zyne noordelyke zyde valt de Alp-bach, eene aanmerkelyke<br />

waterval, woedend naar beneden , en is ,<br />

hoe fchoon ook, voor het Haslidal zeer gevaarlyk; —i<br />

meer dan eens dreigde deeze cascade den geheelen ondergang<br />

van Meiringen en de overftrooming van het<br />

gantfche dal, waartegen men zich voor weinige jaaren,<br />

door het aanleggen van eenen fterken muur aan<br />

de oostelyke zyde des dorps, zocht te wapenen. ——<br />

Den zesden der genoemde maand, gingen wy reeds<br />

ten vyf uuren des 's morgens van Meiringen, om den<br />

edelen Reichenbach , die zeeker alle watervallen , in<br />

Duitsch Zwitferland, verre de loef affteekt, te bezichtigen.<br />

— Na eene boute brug over de Aar gepasfeerd<br />

te hebben, klommen wy, langs eenen fteilen rotfigen<br />

weg , den Scheideck , eenen der hoogfte yruchtbare<br />

Alpen


75° VERSLAG EENER REIZE NAAR DE ALPEN<br />

Alpen in deeze landflreek op ; nadat wy drie kwartier<br />

uuren geklommen hadden, gingen wy een weinig<br />

ter zyden af, naar deezen waterval. Hoe meer men<br />

haar nadert , hoe fteiler en gevaarlykcr de met fyn<br />

gras bekleedde weg wordt, doch vooral wordt zy,<br />

eenige fchreeden van den val af, zo hellende, endoor<br />

het rondsom uitgeworpene waterlïof zo flibberig, dat<br />

men, by eenen moeielyken kreeftengang, wel voor zich<br />

moet zien, om niet, by den geringften misftap, in da<br />

verfchrikkelykfte diepte , die deeze val ontfangt,<br />

zonder mogelykheid van redding, te vallen. Nu<br />

bevonden wy ons welhaast op de waare hoogte ,<br />

waar men zo digt by deezen val ftaat, dat men, door<br />

haaren uitgeworpen ftofregen , door en door nat<br />

wordt. — Wat ik hier op den rand der kom van eenen<br />

waterval, welks geraas my, op den afftand van byna<br />

twee uuren, reeds als dat van eenen over ftraatfteenen<br />

zwaar rollenden wagen voorkwam,gevoelde, onderfta<br />

ik my niet uittedrukken ; nooit gevoelde aandoeningen<br />

vervulden myne geheele ziel , en 'er verliepen<br />

eenige minuuten-, eer myne zinnen, dat geen, wat ik<br />

zag en hoorde, getrouw aan haar te rug bragten.<br />

Toen eerst zag en hoorde ik deezen, boven alle denkbeelden<br />

van majcfteit en eerbied inboezemende grootheid<br />

verre verhevenen waterval , tusfehen twee van<br />

den ander gefpleetene klippen , van eene der hoogfte<br />

Hasli Alpen , zich afftorten in eene diepte van omtrent<br />

zevenhonderd voeten , en wel in eenen ruimen<br />

bak van granietftcen, die de almacht der natuur uitholde<br />

, om deezen waterval te ontvangen; geene<br />

cascade in geheel Zwitferland heeft die breedte en<br />

menigte van water; haare waterftraalen zyn volftrekc<br />

onafgebrooken, en worden flegts hier en daar, op eene<br />

wit-


!N HET DUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. f$t<br />

uitfteekende rotspunt vallende, breeder en fchooner;<br />

uit de met mos begroeide kom , waarin haar water<br />

valt, wordt hetzelve , door de kragt des vals, weldra<br />

weder uitgeworpen, valt fchuimend over deszelfs randen,<br />

langs nog een klein gedeelte des bergs, en verliest<br />

zich dan in de rivier de Aar, altyd vergezeld van<br />

eenen rollenden donder , die de ooren verdooft. .<br />

De regenboog, die zich gedeeltelyk op den val, gedeeltelyk<br />

op het aan alle zyden heen geworpene waterftof,<br />

fchildert , ftemt met de majefteit van het geheele toneel<br />

volmaakt overeen, en gaat die van den Staubbach<br />

verre te boven. — Niet tegenltaande wytamelyk nat waren<br />

geworden in de genieting der bcfchouwinge van dit<br />

meesterftuk der natuur , verlieten wy het echter niet<br />

zonder innige fmart, en even gelyk men eenen vriend<br />

verlaat, van wien men zich voorftelt hem nooit weder<br />

te zullen zien; —- wy klommen nu den befchrevenen<br />

moeielyken weg weder te rug, en gingen door onaen<br />

zeventig jarigen , doch, naar de wyze der Zwitfers<br />

vrolyken en opgeruimden , gids voorafgegaan , den<br />

Scheideck verder op. De groote en wyde bergfchoenendeeden<br />

ons nu niet minder nut, dan de Alpenftokken<br />

(d) , die wy van Thun medenamen; de laatlten<br />

fchoorden onze voeten , en de eerüen maakten ons<br />

het gaan ongemeen gemakkelyk. De weg wierd onder<br />

het klimmen langzamerhand ryker aan gezichten<br />

over het Haslidal , totdat wy deeze fchoone en<br />

vruchtbare vallye , in de regelmatigfte wyden en akkers<br />

afgeperkt , als een geteekend landfuh.ap , voor ons<br />

zagen liggen. Byna hadden wy nu twee uuren ge-<br />

fteegen<br />

(d) Zwaare doornftdkken, van onderen met eene fcherpe<br />

punt van yzer gewapend.


ÏJ2. VERSLAG EENER REIZE NAAR DE ALPEN<br />

lïeegen , toen wy onder de fchaduw van een hoogea<br />

en lofryken eik, aan het hangen der rots gezeeten, het<br />

zoete der rust na eenen moeüyk afgelegden weg<br />

{"maakten ; hier laafden wy ons niet minder aan de<br />

fchoone gezichten over het Haslidal, zyne vreedzame<br />

dorpen aan den oever der Aar , en de hiermede zonderling<br />

contrasteerende kaale, onvruchtbaare rotzen ,<br />

die dit aardsch paradys, voor een groet gedeelte als*<br />

overfchaduwen , dan aan het heilzame kersfenwater<br />

(e), 't geen vermengd met water, dat vlak naast<br />

onze zyde uit een rotsfpieet vloeide , onfchadelyk<br />

wierd en onze kragten op eene betoverende wyze<br />

herftelde. Vanhier klommen wy hooger , tot<br />

dat wy het Haslidal geheel uit het gezigt veriooren ,<br />

en flegts nog deszelfs naakte en ongastvrije rotzen ii><br />

't oog hadden. Hier hoorden wy dén onder onze<br />

voeten vallenden Reichenbach weder , en zagen een<br />

gedeelte van zyn water , daar wy ons nu boven de<br />

plaats bevonden, waar hy tusfehen de rotzenfpleeten<br />

heenen dringt , om den zo even befchreevenen val<br />

te maaken, diep onder ons wegvloeijen ; op deeze<br />

hoogte zagen wy deHaslibergen, die het Haslidal ter<br />

rechterzyde tegen over ons bedekten , het Garnidal<br />

ten oosten van 't Haslidal , tusfehen beiden de wegen<br />

naar het Canton Uri en de Grim/el , achter<br />

ons de toppen der fneeuwbergen , en de hier en<br />

daar verfpreide Senhutten, waarin de Zwitferfche herders<br />

(O D»t KirfchemuBsfa is eene drank , welke de Zwiiferr,<br />

uit varfche kersfen , met de pitten klein geftooten, door<br />

gisting bereiden , en die in kleur en fmaak zeex me: orzj-a<br />

géne ver overeenkomt.


IN HET DUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 753<br />

ders zich des zomers met kaasmaaken bezig hou­<br />

den GE* .<br />

Nrarmaten wy vanhier hooger klommen , des te<br />

emjer bevonden wy ons tusfehen de rechütandire<br />

wanden der bergen ingeflooten; naast ons ter rechter­<br />

hand hadden wy de beek, die, door de befheeuwde<br />

Alpen gevormd wordende , naderhand den Rèiclicn-<br />

bach maakt , en hier reeds zo verbaazend wild en<br />

groots is , dat zy geheele rotsftukken van eene ver-<br />

vaarlyke grootte , niet minder dan omgcrukte en los­<br />

gewoelde boomfiammen, met eene geheel onwederfta-<br />

nelvke kracht , naar beneden wentelt en hier of daar<br />

aan haare zyden liggen laat; van tyd tot tyd ontmoet-<br />

teden wy kleinere waterftraalen , die van alle zyden,<br />

nu grooter dan minder aanzicnelyk , tusfehen de fplee-<br />

ten van rotzen of boomftammen doordrongen , om<br />

zich in den vader der watervallen te onüasten.<br />

Ongemeen verkwikten ons de koude dranken uit dee­<br />

ze bronnen gefchept; nooit proefde ik zulk zuiver en<br />

edel water , nooit ondervond ik zo , hoe een teug<br />

koud water eenen dorflenden wandelaar , wien de tong<br />

telkens aan 't gehemelte kleeft, kan verfrisfehen, ver-<br />

fierken en nieuwe krachten geeven.<br />

De brandende zon , wier hevige ftraalen wy ten<br />

zes uuren des morgens reeds by den Reichenbach<br />

ondervonden , oeflende thans haare volle kragten op<br />

onze ruggen , te Merker , naar maten haare ftraalen<br />

meer door de naakte rotswanden en fneeuwbergetf<br />

wierden terug gekaatst; flegts de nu en dan fchaduw<br />

geeven*<br />

'f S ; o f Sn:hüs:cn zyn in :i tstl d.\- Z.-.1:fen hou­<br />

ten ligt opgeuagene woningen , welke ce herders , als zy<br />

sua vee op de Alpen laaten weiden, b.woonec.<br />

NATl'ü'&L V. D. C.CC


754 VERSLAG EENER. REIZEN NAAR DE ALPEN<br />

geevende boomen en de koele beeken konden on3<br />

deeze, .boven alle verbeelding afmattende, hitte, onder<br />

hetgeduurig berg beklimmen, doen uitftaan. ——<br />

Eer wy nog aan het Schw&rtzwald (g) kwamen ,<br />

waarheenen wy, wegens de beloften van onzen gids, van<br />

daar brood en melk te kunnen vinden, zeer verlangden,<br />

ontmoetten wy eenen man, die met een ftuk kaas<br />

van veertigpond op den rug, van den top des bergs komende,<br />

ons uit zyne daarnevens hangende melkvles op<br />

de gastvryste wyze laafde. -— Nog twee uuren van<br />

den top des bergs verwyderd , keerden wy eindelyk in<br />

eene zo lang te gemoet geziene Senhütte in. De gulle<br />

en vriendelyke bewooner zette ons hier zoete en gekarnde<br />

melk , witte kaas , voortrefFelyke boter en<br />

zwart brood voor , 't welk alles ons weldra de gele-<br />

dcne ongemakken deed vergeeten. Na deezen<br />

gezonden en zindelyken maaltyd (h) wachtte ik, even<br />

buiten de herdershut, nevens mynen vriend, begunftigddoor<br />

defchaduw van eenen ecrwaardigen eik,het<br />

heetftc uur des daags af; wy hadden het gezicht gekeerd<br />

tegen den trotfehen Eiger, en den achter deezen zyn<br />

hoofd vol majefteit uitfteekende Schrekhorn, toen wy<br />

op eenmaal verrast wierden door een geluid, 't geen<br />

gering aanvangende, hoe langer hoe duidelykerwierd,<br />

(g, Dit zogenoemde zwarte woud, beftaat byna geheel<br />

uit masthoornen, en ftrekt zich van Pfortshèim, eene ftad in<br />

het IMarkgrzaffchap Baden , over de Zivitferfche bergen,<br />

tot aan Bazel toe, uit.<br />

Men wachte zich echter voor een onmatig gebruik<br />

der Zwitferfche melk, daar zy maag en ingewanden ligt tot<br />

last word , en daarom den ongewoonen vreemdeling ligt<br />

eene ziekte verwekken kan.<br />

en


IN HET DUITSCHE CEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 755<br />

en eenen rollenden donder volmaakt naarbootfte; —<br />

ook hiervoor hielden wy het, en verheugden ons<br />

reeds in de verwachting van een donderweder onder<br />

onze voeten te zullen zien , toen onze gids uit alle<br />

zyne macht tot ons kwam loopen , en ons, nog ruim<br />

tyds genoeg, op het pragtigst verfchynfel, dat ik in<br />

Zwitferland zag, opmerkzaam maakte ; hy wees ons<br />

met de hand naar de oostelyke zyde des Eigers, en<br />

HU zagen wy den rollenden donder verzeld gaan van<br />

eenen groote lheeuwklomp, die van de punt van den Wetterhtrn<br />

afglydende, zich van rots op rots wierp, langzamerhand<br />

door de fneeuw, die hij beroerde, grooter<br />

wierd, en eindelyk met eenen verbazenden flag, dien<br />

ik niet beter dan by den val van een zwaaren balk op<br />

eene holle zolder weet te vergelyken, op een punt des<br />

Eigers uit elkander barstede, en eene geheele fneeuwwolk<br />

vormde, die zich ten miniten een kwartieruurs ver<br />

aan weerszyden uitltrekte, door de zon verlicht wierd<br />

en onze oogen eensklaps verblinde, als of 'er een gor-<br />

dyn voorgefchoven wierd. Deeze verfchynfelen<br />

zyn de zogenoemde Lavinen , die hoe majestueus<br />

en fchoon ook , zomtyds ysfelyke verwoestingen aanrechten,<br />

menigen rheebokjager van de fteilfte rotzen in<br />

de vallye te pletteren ftorten , en vooral des winters,<br />

niet zelden geheele dorpen onder hunne fneeuw begraaven<br />

! Op het overige van onzen weg zagen<br />

wy naderhand verfcheidene diergelyke Lavinen, doch<br />

geene was zo fchoon en aanmerkelyk, als deeze.<br />

Na de genootene rust gingen wy weder op weg,<br />

en kwamen eindelyk , na eenige vermoeijingsvolle en<br />

zwoele uuren, ten drie uuren des namiddags, op den<br />

top des Scheidecks. De verbazend koude windj^<br />

en de berglugten , die ons hier van alle kanten gewel-<br />

Ccc 2 dig


756 VERSLAG EENER REIZEN NAAR DE ALPEN<br />

dig doorftreeken , deeden ons weldra befluiten, om<br />

ons , achter eenen kleinen heuvel, vlak op den grond te<br />

werpen , om niet onze verhitte lighaamcn aan eene<br />

fchielykeen gevaarlyke koude bloot te ftellcn; ennuge-<br />

nooten wy in veiligheid de prachtigfle en lachgendfte<br />

gezichten , die men bedenken kan ! —— Op deeze<br />

hoogte, tusfehen de ons van alle kanten omringende<br />

ysbergen geplaatst, vertoonde zich dit eerwaardig ani-<br />

phitheater , het geen aandoeningen in de ziel voort­<br />

brengt, welke tusfehen eene aandoenelyke zagtheid eu<br />

eene onbegrensde woestheid aangenaam afwisfelen,<br />

van den Wetterhorn af tot aan de Jungfrau, den Eiger,<br />

den Mettenberg , den Schrekhorn , Gemmi en Titlis<br />

toe , veel naauwkeuriger en digter voor ons dan<br />

ooit; — achter ons hadden wy den even gepasfeerden<br />

Schwartzwalder- en Rnfenlavin- Gletfcher (f) , die<br />

zeker eene der fchoonften in deeze ftreeken is , we­<br />

gens haar onbevlekt en hemelsblauw eis. Onder ons<br />

zagen wy nu de Grindelwalder vallye aan geene zy­<br />

de, die ons aankondigde, dat wy den top des bergs<br />

bereikt hadden, en nu begonden te daalen.<br />

Deeze zyde des bergs , waarvan wy nu nederftee-<br />

gen, i's veel vruchtbarer en fchooner , dim die welke<br />

wy beklommen ; intusfehen waren wy van de welda­<br />

dige fchaduw der boomen , die ons aan geene zyde<br />

eenigzins tegen de zonneftraalen befchuttede , hier<br />

beroofd , en daar wy een tamelyk hellend pad naar<br />

beneden vonden , ftelde ons eene moeijelyke weg,<br />

deels over het korte gras dat onze fchoenen weldra<br />

glad<br />

(i) Gletfcher noemen de Zwirfers In hunne taal, 't geen<br />

)léc Franfchen Glacicres noemen ; een goed nederdiiitrch<br />

woord weet ik 'er niet voor te vinden. •


SN HET DUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 75?<br />

glad maakte, deels over de gladde leyfchollen, (waar-<br />

uit deeze berg van boven geheel beftaat} aan veele<br />

gevaaren bloot, daar wy meestal op onze, diep in dee-<br />

zeieyen geftootene, Alpenftokken onze voeten moes­<br />

ten fchraagen, wilden wy nietby den kleinften misftap,<br />

in het onder ons eenige duizend voeten gapende dal<br />

eenen gewisfen dood in den mond loopen. — - Hoe<br />

meer wy den berg afdaalden , hoe hooger en fpichti-<br />

ger het gras en de overige planten , die boven op den<br />

berg dwergachtig klein zyn, wierden , en hoe warmer<br />

en dikker lugt wy te gelyk inademden.<br />

Daarwy nog, voordat de avond viel, de Ober^Griii'<br />

delwald'Gletfcher , die wy in de vallije onder ons zagen<br />

hggen, bezigtigen wilden, fteegen wy ten westen des<br />

bergs af, langs een ongebaand en gevaarlyk voetpad,-<br />

onder het gras, dat ons nu reeds tot aan dekniën reikte,<br />

waren puntige rotsftukken verborgen, aan welken wy<br />

onze door afmatting gevoelig gewordene voeten alle<br />

ogenblikken aanftooteden. — Nadat wy deeze fchoone<br />

weiden , waar men op zommige plaatfen reeds voor<br />

de tweedemaal gras maaide, waren doorgegaan, ontmoe­<br />

teden wy eenen weg, die by den zo evengenoemden aan<br />

moeilykheid en gevaar niet te vergelyken was ; wy<br />

moesten door, over en tusfehen groote rotsklompen,<br />

die van tyd tot tyd van de hoogfte rotzen in het dal<br />

ftorten, byna een half uur wandelen, en de grootfte<br />

voorzichtigheid gebruiken , om niet by den kleinften<br />

misftap een been of den hals te breeken Nu kwa­<br />

men wy weder aan de woningen der Nherders, uit wel­<br />

ken ons van alle kanten boerenmeisjes , op wier ge­<br />

zond gelaat vrolykheid en vergenoegheid uitblon­<br />

ken, een bloemruiker, een tros aardbeijen of eenige<br />

niineraliën van de nabuurige bergen vriendelyk aan-<br />

Ccc 3 booden,


753 VERSLAG EENER REIZEN NAAR DE ALPEN<br />

booden, en eindelyk bereikten wy, na ruim vier uuren<br />

gedaald te hebben, den zo lang te gemoet gezienen<br />

Ober-Grindelwald- Gletfcher.<br />

Een eigenlyk denkbeeld van eene der meest woeste<br />

en eerbied inboezemende tooneelen, dat de natuur oplevert,<br />

het contrasteerende van eene ongemetene vsmasfe<br />

, die midden in de vruchtbaarfte ftreeken en<br />

heetfte zomerdagen ftand houdt, te geeven, is my niet<br />

mogelyk. —— Men verbeelde zich eene bevrozene en<br />

op fchotfen gefchovene zee, welke den geheelen voet<br />

des naby zynde bergs bedekt, fehuins naar boven<br />

ryst, en hier en daar, of groote gewelven, of takken<br />

en pyramiden , die niet zeiden veertig tot zestig voeten<br />

hoogte hebben , vormt ; de kleur van het ys is zuiverwit<br />

en flegts in de groeven, holtens en fpleeten<br />

blauw of groen, naar maaten de breeking uer licht-<br />

ftraalèn anders gewyzigd wordt. Het blyft my<br />

altyd eene onuitwischbare erinnering, dat, ik by deeze<br />

Glaciere, met de linkerhand het ys aanraakte, terwyl<br />

ik met de rechterhand , vlak naast myne voeten,<br />

wek- groeijende aardbeijen plukte. Dfc winden'<br />

die vooral des avonds van eenen heeten dag uit de sapingen<br />

en iiohens deezer Gletfcher met geweld worden<br />

voortgeftuuwd, en,wegens hunne doordringende<br />

koude , menigen onvoorzichtigen reiziger het leven<br />

kosten, deeden ons, die door en door verhit waren,<br />

welhaast dit anders zo frnay tooneel verhaten, te meer<br />

caar wy , fmachtend van dorst, met een uittreftrekt<br />

verlangen naar het voor ons liggende Grindthmld<br />

rykhalsden , welk dorp wy dan ook ten half acht uuren<br />

('es avonds bereikten. Grindelwald, is gelyk<br />

aan alle cverige dorpen der vallyen in Zwitferland; de<br />

huizen (taan verflrooid, verre uit elkander, en, zyn he­<br />

li al ven


IN HET DUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 759<br />

halven die des Predikants, allen van hout. De ongemeene<br />

gastvryheid en kunstelooze vriendfchap , waarmede<br />

ons de gulle vrouw des eerlyken predikheers,<br />

by het afzyn van haaren man, ontving , deeden ons<br />

wel haast alle de vermoeijenisfen, ongemakken en 00genfchynelyke<br />

gevaaren, waaraan ons deeze tocht had<br />

blootgelteld, vergeeten,en, na eenen eenvoudigen, doch<br />

door vriendichap veraangenaamden avondmaaltyd, gingen<br />

wy vergenoegd llaapen. — De Heer RUFFENNACHT,<br />

Predikant deezes dorps, vergoedt, door zyne onvergelykelyke<br />

herbergzaamheid jegens alle vreemdelingen,<br />

het ongemak van de in deeze vallyeu zo flegte herbergen;<br />

zyn Eenvaarde betuigde ons zeer openhartig; hier zo<br />

gelukkig te leeven, dat hy naar geene verandering van<br />

zyn ftaat haakte; zyne boeren liggen hem na aan 't<br />

hart, en hy zorgt zo wel voor hunne lighaamen, als<br />

voor hunne zielen. Hy immers , zo wel als de Predikant<br />

van Lauterbrunnen , zyn vriend en amptgenoot<br />

, dien wy hier ook aantroffen , noemden my<br />

veele van hun geleezene artszeneikundige werken , en<br />

verhaalden my zo veel van hunne op voortreffelyke<br />

gronden fteunende geneezingen, dat ik gemeentens als<br />

deeze, gelukkig achtte, die, verre verwyderd van artzen<br />

en heelmeesters , in hunnen zielzorger te gelyk eenen<br />

kundigen geneesheer vinden ! Jammer en be­<br />

klagenswaardig flegts is het, dat deeze man te veel zit<br />

en leest, daar door van Hypochondrie verteerd wordt<br />

en zelfs, gelyk men my zeide, zomtyds vlaagen van<br />

waanzinnigheid heeft. Zyn huis is net, ruim en<br />

wel ingerigt; een kleine tuin achter hetzelve geeft<br />

hem de nodige levensmiddelen, en uit de glazen der<br />

tuinkamer ziet men de onderfte Glaciere van 't Grindelwald.<br />

Ccc 4 Des


760 VERSLAjP ÊENËR REIZE NAAR DE ALPEN<br />

Des anderen daags , den zevenden der eerstgenoemde<br />

maand, verlieten wy reeds ten half vyf uuren, by de<br />

fchoonfie zomermorgen, vol dankbaarheid, onzen edele<br />

n gastheer, zyne brave huisvrouw en Grindelwald,<br />

gingen nu ingezelfchap van den Graaf en de Gravin van<br />

S nevens den Predikant van Lauterbrunnen, naar<br />

de Under-Grindelwald-Gletfcher, die Ideiner en onaanzicnlyker<br />

is , dan de eerst befchreevene, doch anders<br />

met dezelve geheel overeenkomt. Vanhier,<br />

gingen wy rechtftreeks naar Lauterbrunnen , en na<br />

drie uuren wandelens, fcheiden wy van een gedeelte<br />

onzer reisgenooten , die naar Unterfeè'n te rug keerden<br />

, nadat wy eerst by het dorp Zweylutfchinen in<br />

het gras een aangenaam inorgenontbyt genoomen hadden.<br />

—-<br />

De geheele weg uit het Grindelwalder dal tot aan<br />

het genoemde dorp , gaat fterk naar beneeden , en<br />

daar hy fteenig en hobbelig is, heeft men nu en dan<br />

den Alnenftokzeer nodig. Nu gingen wy, ouder<br />

het geleide des Predikants , naar Lauterbrunnen.<br />

Eer men in dit dal komt , moet men verfcheide ftyïe<br />

heuvelen beklimmen , die verbazend vermoeijen<br />

zonden, zo niet alles vergoed wierd door het<br />

verlustigend gezicht der zagte mengelingen van<br />

vruchtbare weiden, die flegts hier en daar door eene<br />

mazende bergbeek worden afgebrooken, en fteile rotzen<br />

, die deezen geheelen weg inlluiten Nog een<br />

half uur byna , eer wy ons in Lauterbrunnen bevonden<br />

, zagen wy reeds, ten westen van ons , den zo<br />

zeer by alle reizigers (k) geroemden Staub-bach; op<br />

deezen<br />

O) Uitgenomen Profesfor MEIKERS in zyne Brief e vbtr<br />

die Scïr.reiz lier theil.


IN HET DUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 761<br />

deezen afftand geleek zy veel naar eenen witten mantel,<br />

die, van den berg nedergelaaten, tot op den grond hing ;<br />

doch even voorby het huis des Predikants befteegen<br />

wy eenen kleinen heuvel, en toen wy nu deezen waterval<br />

recht voor ons hadden en denzelven van boven tot<br />

beneden geheel zien konden , verloor hy by my alle<br />

zyne gewaande fchoonheid, misfchien ook daarom,<br />

wyl ik 'ermy, uit te vooren geleezene befchryvingen ,<br />

een voortreffelyker denkbeeld van gevormd had.<br />

Zeker is de hoogte des bergs, waarvan deeze waterval,<br />

langs eenen lynrecht afgefnedenen rotswand, met<br />

eene, tusfehen 1000 en 1100 voeten lange, ftraal afftort,<br />

verbazend, doch ook wordt door deeze hoogte zyn<br />

water, lang voor dat het beneden in 't dal valt , in<br />

een fyn ftof opgelost, dat als een onmerkelykc regen<br />

op den toefchouwer nedervalt. Hierdoor ziet men ,<br />

vlak voor den val ftaande , den geheelen rotswand<br />

naakt, alsof men door gaas zag; men hoort hier niet<br />

het donderen van denRhynvalby Laufen, men ziet niet<br />

de menigte des vallenden waters van de voorheen befchreevenen<br />

Reichenbach, en men blyft dus by dit toneel<br />

koud en ongevoelig. Intusfchen zeide men ons,<br />

dat deeze zelfde cascade zomtyds de aanmerkelykfte<br />

en fchoonfie tooneelen oplevert. — Nu eens wordt<br />

zy by de minfle noordooste wind een kwartier uurs<br />

verre naar het zuidwesten gedreeven, dan eens geheel<br />

door eenen wind onderfchept, en boven op den Biet-<br />

Jen berg, waarzy uit zeven bronnen in den omtrek van<br />

tweehonderd quadraat voeten ontftaat, als eene handvol<br />

water geworpen , om kort daarna met een groot<br />

geraas in het dal neder te vallen. Op de vermoeyingen<br />

van heden morgen fmaakte ons , daar wy<br />

ten twee uuren in het huis des Predikants traden,<br />

Ccc 5 zyne


•/6-Z VERSLAG EEN'ER REIZE NAAR DE ALPEN<br />

zyne zindelyke maaltyd byzonder, te meer daar zyn<br />

aangenaam, vrolyk en leerryk gezelfchap ons onder het<br />

zelve onderhield. Ik zeide reeds zo even, dat<br />

deeze edele man, de Heer UNGER , uit Nieder-Argau<br />

geboortig, een man is even als zyn vriend te Grindelwald,<br />

die voor ziel en lighaam der hem toevertrouwde<br />

gemeente zorgt ; meer dan eens vereerde de Gezondheidsraad<br />

in Bern deezen man met welverdiende<br />

gefcheuken en eerbetuigingen , wegens de getrouwe<br />

zorge in aanfteekende ziektens , (vooral roodeloop,<br />

die in deeze vaüyen zeer gemeen is) zynen medemen-<br />

fchen betoond. Zyn huis is, even als dat in<br />

Grindelwald, zo ingericht door de regeering van Bern,<br />

dat 'er tot gemak van vreemde reizenden een tamelyk<br />

talryk gezelfchap kan worden geherbergd ; en de rykeiyke<br />

giften der dankbare vreemdelingen aan hunnen<br />

edelen gastheer, (tellen hem in ftaat, om ieder naar zyn<br />

ftand, van levensmiddelen en flaapplaatfen te voorzien.<br />

Ten vier uuren na den middagzetteden wy, met eene<br />

veel koelere lugt, onzen ftaf verder naar Unterftè'n<br />

voort.<br />

Op deezen weg pasfeerden wy de zogenoemde<br />

Hunnen -flilhen , den Sausbach en de zwarte Lutfchine,<br />

die van den Jungfrau-berg (f) door htt~Lauterbrunnerdal<br />

vloeit; zo veele opmerkingswaardige tafereelen<br />

, doch die wy nu met meer bedaardheid en<br />

minder vermoeid dan lieden morgen befchouwden.<br />

De Hunnenfliïhen of kaale Alp-rotzen (jn) zyn geheel<br />

recbt-<br />

(l) De Jungfrauberg heeft zynen naam van het witte<br />

onbevlekte en fterk in deoogen fchitterende eis, waardoor<br />

hy de overige befneeuwde Alpen verre overtreft.<br />

De Zwitfers onderfcheiden hunne bergen in Alpen<br />

en


IN HETDUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 763<br />

rechtftandige , of zelfs hier en daar met de horizon<br />

fcherphoekige rotswanden, die alle gelykheid met eenen<br />

van vierkante fteenen opgemetfelden muur hebben<br />

', zy zyn vooral merkwaardig door de rheebokken<br />

(«) , die zich aan deeze ftyle zyden des Wetteren<br />

Schreck-horns ophouden , en aldaar door de jagers<br />

dikwyls worden vervolgd. —— Verbazing moet iederen<br />

reiziger vervullen, dien men, gelyk ons een kleine<br />

, door het daarop wasfende gras zich uitteekenende ,<br />

ftreep, op het midden deezer lynrechte rotswanden,<br />

met behulp van een verrekyker toont , en 'er dan by<br />

verhaalt, dat op dit kleine een handbreede ftreepje,<br />

boven eene onmeetelyk diepe vallye, de genoemde rheebokken<br />

en klipgeiten even zo gemakkelyk, als op de<br />

grootffce vlakten loopen , vanhier op de uitfteekende<br />

punten der naby zynde rotzen fpringen , en zich<br />

daar, de vier pooten ftyf tegen elkander gedrukt,<br />

Itaande houden; doch men yst op het denkbeeld , dat<br />

op dit fmalle ftrookje de ftoute gemsjagers deeze vlugge<br />

dieren vervolgen, waar zy alle oogenblikken gevaar<br />

loopen, om, by deminfte duizeling, den gerïngften misltap,<br />

van alle onderfteuning gantfchelyk beroofd, naar<br />

beneden, in den onder hun gapenden afgrond te ftorten<br />

; zo zy anders door het rheedier, dat geene uitkomst<br />

ziet en met alle geweld terug keert, niet van<br />

boven in de vallye worden geftooten ; eene gewisfe<br />

dood is het vroegere of laatere lot deezer waaghalfen ,<br />

en Fluhe'n; de eerften zyn alleen de vruchtbare met weiden<br />

bedekte bergen, de laatften kaale en met fneeuw bedekte<br />

rotzen.<br />

(») Chapioh (in de landtaal Gemfen) en Bouquetin, Capra<br />

rupicapra LIN.<br />

die


764 VERSLAG EENER REIZE NAAR DE ALPEN<br />

die hunne geringe winst, die zy van deeze jagt bekomen<br />

des avonds in de kroeg verteeren, om des anderen daags<br />

's morgens een prooi van hunne gevaarlyke kostwinning<br />

te worden. De Sausbach valt byna een uur van<br />

het dorp Lauterbrunnen, aan den wegnaar ZweyLut-<br />

fchinen ter linkerhand; het pragtige en woeste van dee­<br />

zen waterval, die, hoezeer niet hoog afltortende ,door<br />

zyne menigte en geweld van water , boomen en rots-<br />

ftukken onwederltanelyk met zich fleept, dan op een<br />

groot ftuk rots , 't geen, door de daarop gewasfene<br />

heesters, naar een klein eiland gelykt, gebrooken en<br />

in twee watervallen verdeeld wordt , die kort daarna<br />

weder in elkander loopen en zich eindelyk in de<br />

zwarte Lutfchine uitftorten, maakte op my eenen veel<br />

grooteren indruk als de Staubbach met alle haare ge­<br />

waande bekoorlykheden. . Het derde merkwaar­<br />

dige verfchynfel op deezen weg, maakte de zogenaam­<br />

de zwarte Lytfchine 3 die zich , by het dorp Zwey Lut-<br />

fchinen, met de witte Lutfchine , die uit de bovenfte<br />

Grindelwald-Gletfcher ontlïaat, vereenigt, en daar een<br />

beek maakt , die eene der vreesfelykfte en meest ver­<br />

woestende in 't Canton Bern is.<br />

Lutfchinen noemt men alle beeken, welke van de<br />

Gletfcher, wier ys in de zomermaanden gedeeltelyk<br />

fmelt, gevormd worden, en haar water Gletfcher water,<br />

hetgeen zich door zyne morsfige, paarelverwige en on-<br />

aanzienelyke kleur , gelyk de Lutfchinen zelve door<br />

haare breedte, welke die van alle andere beeken verre<br />

overrreft, genoeg Iaat onderfeheiden. Deeze Lutfchi­<br />

nen Horten zich met zulk een verfchrikkelyk geweld en<br />

donderend geraas naar beneeden , van het eene rotsduk<br />

op het andere , dat zy eerder den naam van achtereen<br />

volgende watervallen dan van beeken verdienen ; im­<br />

mers.


fNHET DUTTSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 76^<br />

mers heeft de witte Lutfchine haaren naam van het<br />

witte fchuhn , waarin haar water door den verfchrikkelyken<br />

val en het geduurig fchuuren tegen de in<br />

haaren weg liggende rotsftukken , wordt opgelost. —<br />

De fnelle loop deezer twee Lutfchinen , na haare vereenigiug<br />

, is zo fterk , dat ik , daar wy byna twee<br />

uuren aan haare oevers heen wandelden , geheel doof<br />

was door het verbazend geraas van haaren gedurigen<br />

val, cn ik eindelyk niet langer zonder duizeling , he&<br />

gezigt van eene zo fterk ftroomende beek konde uit-<br />

ftaan. Van het dorp Zwey - Lutfchinen af, tot<br />

aan Unterfeè'n toe , hadden wy eenen bekoorlyken<br />

weg, door de dorpen Winters-wyl en Hinterlachen ,<br />

voorby het geruïneerde ridderflot Unfpunnen, meestal<br />

door ter wederzyden des wegs geplante vruchtboomen.<br />

De weiden, tusfehen kaale en op een geflooteue<br />

rotzen, veriooren zich welhaast in vruchtbare korenlanden<br />

en eene ruimere landftreek , alwaar wy eene<br />

veel aangenamer lugt inademden , dan in de diepe<br />

dalen , die wy verlieten. Reeds laat des avonds<br />

kwamen wy in Unterfeè'n aan , alwaar wy eene verkwikkelyke<br />

rust genooten , en toen den achtften van<br />

Oogstmaand ons weder te Neuhaus infeheepten, om<br />

vanhier over de Thunerzee naar Bern terug te keeren.<br />

Dit is een onvolmaakt verflag van eene reize naar<br />

de Alpen , wier errinnering my ook nu nog dierbaar<br />

en aangenaam is , te meer , daar alles myne verwachting<br />

en voorgeftelde denkbeelden zo verre overtrof.<br />

Gaarne voegde ik hier nog eenige aanmerkingen<br />

by wegens de inborst, de zeden en levenswyze<br />

der bewoners deezer vallyen, gelyk ook een en<br />

ander


?66 VERSLAG EENER REIZE NAAR DE ALPEN , ENZ. |<br />

ander tot de natuurlyke historie van dit land betrekkelyk<br />

, vreesde ik niet het geduld myner leezeren<br />

reeds te veel gevergt te hebben , weshalven ik liever<br />

dit alles tot eene nadere gelegenheid wil belpaaren.<br />

Amfterdam<br />

den i8 Jamiary 1791,<br />

OVER


767<br />

PVER DE CELYKHEID TUSSCHEN DE BEWEEGINGEN<br />

DER DIEREN EN DER PLANTEN, NEVENS EENE<br />

BESCHRYVING VAN ZEKER SOORT VAN SCHILD-<br />

KLAVER Qfainfoin) WELKER BLADEREN<br />

IN EENE BESTENDIGE BEWEEGING<br />

ZYN.<br />

(Uit het Fransch van den Heer BROUSSONET.)<br />

D e verfcheidene deelen der planten hebben wel het<br />

vermogen om zich te beweegen , doch deeze beweeging<br />

is vaneen gantsch anderen aart dan die, welke<br />

men by de Dieren waarneemt. De aanmerkelykfte by<br />

de Planten , en die op de fnelfte wyze voortgebragt<br />

worden, ontftaan toch meestal van eene prikkelende<br />

oorzaak. De prikkelbaarheid, die niets anders is, dan<br />

eene door beweging zichtbaar gemaakte- gevoeligheid ,<br />

is een aigemeene wet , aan welke de natuur alle<br />

levendige fchepfelen onderworpen heeft, en die onophoudelyk<br />

voor hunne inftandhouding waakt. Veel<br />

werkzaamer by de Dieren dan by de Planten , kan de<br />

prikkelbaarheid by de laatften dikwils met verfchyningen<br />

gepaard gaan , die van een gantsch verfchillende<br />

oorzaak afhangen. Het organe , dat by de Planten<br />

aan de werking des prikkels is blootgefteld , is het<br />

eenige dat in beweeging komt. Nooit bewerkt de<br />

prikkeling van verfcheiden deelen , even als by de<br />

dieren , dat fnelle verband van gewaarwordingen, uit<br />

hoofde van welken men zekere orgaanen in beweeging<br />

ziet , offchoon zy niet rechtftreeks aangevallen zyn ,<br />

en die zich voor het overige volkomen lydelyk kunnen<br />

gedragen.<br />

Hoe


76? OVER DE CELYKHEID TUSSCHENf DE<br />

Hoe volkomener de organifatie in de verfchillende<br />

deelen van het dierlyk lichaam is, des te aanmerkelyker<br />

zyn de teekenen der prikkelbaarheid. Die deelen,<br />

welken de mccfte gelyklieid met die der gèwasfen<br />

hebben, en welker organifatie diensvolgens het onvolkomenfte<br />

is, zyn ook het minfte prikkelbaar. Even<br />

dezelfde wet vindt men ook by de Planten weder,<br />

fchoon met tegen overgehelde gevolgen. Hier zyn de<br />

teeltenen der prikkelbaarheid in even diezelfde maat<br />

aanmerkelyker, waarin de deelen die van het dierlyk<br />

lichaam nader by komen , en zy verdwyneu volkomen<br />

by dezulken, die de minfte gelyklieid met hen<br />

hebben. Deeze ftelregel wordt voornamclyk ook<br />

door de waarneeming bevestigd, die men aan dc geflachtsdeelen<br />

der Planten gemaakt heeft; deeze deelen<br />

zyn, naar alle aanzien, deeenigfte prikkelbaare , terwyl<br />

de bladeren, de fehors , de fteel en wortelen niet<br />

het geringde teeken van prikkelbaarheid geeven.<br />

Het voortplantingsvermogen is by de Planten, even<br />

als by de dieren , een aan hun geflacht eigenaartige<br />

bezigheid , zonder welke het Individu niet beftaan<br />

kan; doch de Natuur fchynt by de Planten veel meer<br />

gewicht daaraan verknogt te hebben, dan by het grootfte<br />

deel der Dieren. By de Planten fchynt byna alles<br />

tot dit oogmerk vcreenigd het zyne toetebrengen; alleen<br />

tot deeze behoefte vindt de wasdom plaats, de<br />

verfcheiden deelen der Planten ontwikkelen zich, en<br />

toonen dus , naar maate de organifatie volkomener<br />

wordt, die oneindige menigvuldigheid en rykdom der<br />

kleuren. Zoras intusfchen de Natuur haaren wensch<br />

vervuld ziet, en de zaaden den behoorlyken graad<br />

van rypheid verkregen hebben , treedt ook de omloop<br />

der voedende lappen in de vaten terug , de Plant<br />

ver-


BEWEEGINGEN DER DIEREN EN DER PLANTEN. 769<br />

verdroogt en fterft. Intusfchen komen de Planten<br />

door hunne geflachtsdeclen de Dieren niet flegts in zo<br />

verre nahy , als deeze de eenigfle prikkelbaare orgaanen<br />

zyn, maar ook nog veelmeer daardoor, dat zy de<br />

eenigfte fchynen te zyn, aan welken eenigermate het vermogen<br />

, om zich van haar plaats te bewegen, verleend<br />

is. liet zou overtollig zyn , ten bewyze hiervan, de<br />

plotslingfe beweeging der ftofdraaden , ftofwegen enz.<br />

omftandig te melden. Deeze verfchyningen by de<br />

geprikkelde Planten zyn aan de Natuuronderzoekers<br />

reeds genoegzaam bekend.<br />

De levensbewegingen by de Planten zyn dezulken<br />

, die men nauwlyks bemerken kan; zy zyn langzaam<br />

, en worden geheel door de omltandigheden bepaald<br />

, die altyd wederkeeren, en zich op alle deelen<br />

gelykvormig vertoonen. By de Dieren zyn in tegendeel<br />

byna alle levensbeweegingen zeer zichtbaar, by<br />

voorbeeld, de klopping van het hart, het flaan der<br />

aderen, de uitzetting van de borst. Gelyk deezen tot<br />

behoud van het dier onontbeerlyk zyn , zo vertoonen<br />

zy zich ook by ieder Dier dagelyks van nieuws op<br />

eene gelyke wyze en in eene gelyke richting. Dit<br />

laatfle is ook het geval by de Planten. De ftcngel- of<br />

klisplant, de Hop, by voorbeeld, volgt altyd, by zyne<br />

wending om den ftok, de richting van het zuiden<br />

naar het westen.<br />

Wanneer men deeze foort van beweging by de Planten<br />

verandert, veroorzaakt men hen oogenbliklyk den<br />

dood. Zoras men namelyk een plant, die zich van de<br />

rechter naar dc linker zyde om een ftok geflingerd<br />

heeft, in een tegengeltelde richting brengt, dan verwelkt<br />

zy , byzonder wanneer zy geen levendigheid<br />

genoeg heeft , om haare natuurlyke richting van zelfs<br />

NATUURK. V, D. Ddd weder


770 OVER DE CELYKHEID TUSSCIIEN DE<br />

weder aanteneraen. Op dezelfde wyze doodt men<br />

ook een dier , wanneer men een zyner levensbewe­<br />

gingen doet ophouden.<br />

De wet, naar welke dc Planten genoodzaakt zyn,<br />

zich op deeze of geene wyze tc bcweegen , regeert<br />

haar met eene onwederltaanbaare macht ; wanneer<br />

twee ftengelplanten, van welken degene zwakker dan<br />

de andere was , elkander ontmoeten, by voorbeeld,<br />

twee hoe langer hoe liever plantjes , dan fungeren zy<br />

zich in eikanderen, om door deezevereeiïiging als het<br />

waare haare macht tc vergrootcn ; de eene neemt<br />

haare richting rechts en dé andere links; deeze laatfte<br />

is altyd dc zwakfte , en ziet zich genoodzaakt eene<br />

richting te neemen , die geheel en al tegen diegeene<br />

overgeheld is, welke zy zou genomen hebben, wanneer<br />

zy niet om de andere was gevlochten geweest. By<br />

aidieri intusfehen door het een of ander toeval deeze<br />

beide Planten weder van eikanderen gefcheiden wor­<br />

den , dan neemt ieder terftond weder haare natuurlyke<br />

richting aan , namelyk van de rechter naar de linker<br />

zyde.<br />

De wezenlykfte levensbewegingen , die by de Planten<br />

dc grootlte gelyklieid met die der Dieren hebben, zyn<br />

de omloop der lappen , de doorgang der lucht dooi­<br />

de luchtpypen , de verfchillende houding , die dc<br />

bloemen van eenige planten op zekere uuren van den<br />

dag neemen. Doch wanneer men de wyze bemerkt,<br />

op welke alle deeze beweegmgcu by de planten uitge­<br />

voerd worden , dan bevindt men , dat zy een veel<br />

grooter menigte van afwisfeling toonen , dan die by<br />

de dieren, welke met hun overeenkomen. De matiging<br />

van den lugtkring , de bewegingen in denzelven, het<br />

licht, enz. hebben een veel aanmerkelyker invloed<br />

op


BEWEEGINGEN BER DIEREN EN DER PLANTEN. ~?t<br />

op de Planten , en den ftieller of langzaameren loop<br />

van haare fappen ; en gelyk zy zich nooit van haare<br />

plaats bevveegen kunnen, zo brengen die veranderingen<br />

by hen veel aanmerkelykcr en eenvormiger afwisfelingen<br />

voort, dan by de Dieren.<br />

De dunheid der fappen in de vaten der Planten geeven<br />

zomwylen aanleiding tot byzondere beweegingen,<br />

even gelyk dit, by voorbeeld, by de zaaden derlküfaminen,<br />

Avondfchoonen enz. gefchiedt; wanneer deezen<br />

zekeren graad van rypheid bekomen hebben , trekt<br />

zich geen fap meer naar hen toe , de vliezen verdroogen,<br />

worden veerkrachtig, en fpringen derhalvenplotslings<br />

open, en werpen de zaadkornen, die zy in zich<br />

bevatten, een aanmerkelyken breek van zich af. Deeze<br />

daad kau als een teken van bezieling aangezien worden<br />

, daar zy de in ftandhouding van het foort be-'<br />

doelt; zy is echter, gelyk men ziet, door eene oorzaak<br />

van buiten gemodificeerd, terwyl zy zich fneller<br />

of langzaamer toont, naardat de luchtkring meer of<br />

minder vochtig of droog is.<br />

Ook de overvloed der fappen bepaalt by de Dieren ,<br />

zo wel als by de Planten, meerderleilevensbewegingcn.<br />

De fnelle werkzaamheid der ftofdraaden by het Muurkruid<br />

, de inkrimping van de bladeren der bloemen en<br />

van den griffel, fchynenvan gelyke oorzaaken afrehangen.<br />

Deeze foorten van beweeging , die men voornamelyk<br />

aan de teeldeelen der Planten waarneemt, en<br />

die alleen onder zulke omftaudigheden voorkomen,<br />

welke haar volftrekt noodzaakelyk maaken , fchyncn<br />

eenigermaate het werk eener eigen verbinding te zyn.<br />

Zy zyn intusfchen louter werktuiglyk, daar zy dagelyks<br />

op dezelfde wyze en onder dezelfde omflandiglieden<br />

wederkeeren. Op deeze wyze gaan de roozen<br />

D d d A vaa


772 ^ZER DE CïELVKHEID TUSSCHEN DE<br />

van Jericho en de drooge vruchten van verfcheidcn<br />

foorten van Mefembryanthemum niet eerder open, daa<br />