13.05.2013 Views

JU J JEjrjgjsr

JU J JEjrjgjsr

JU J JEjrjgjsr

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

R E I Z E N .<br />

D O O R<br />

PALESTINA,<br />

IN BENIGE AANGENAAMS<br />

& <strong>JU</strong> J <strong>JEjrjgjsr</strong>,<br />

MET E E NE OP<br />

NIEUW GETEKENDE LANDKAART V\N<br />

DE TEGENWOORDIGE GESTELD-<br />

HEID VAN DAT LAND.<br />

D O O R<br />

S. V A N E M D R E,<br />

Lid van &ÉècS»/cht llcatfchappy der IFctcn,<br />

fchappen, cn van V (kr.ootfchap tot verdediging<br />

van den Chrhnlyken Godsdienst,<br />

CU P m ! l k a : n<br />

*? !T<br />

^ a<br />

geningen.<br />

^êrWEEDE EN LAATSTE DEEL.<br />

Te U T R £ C H T,<br />

BY W I L L E M VAN YZERWORST,<br />

Boekverkoper, 1-93.


VOORREDE.<br />

30LET was my byzonder aangenaam, dat ik na<br />

'c uitgeven van het eerUe deel, by monde en by<br />

gefchrift mogt bemerken, dat hetzelve met genoe­<br />

gen ontvangen en gelezen was. Men moet ook<br />

in aanmerking nemén, dat weinige menfchen een<br />

grootcn voorraad van Reisbcfchryvïngen naar dit<br />

Gewest hebben. Zeer wel merken daarom de<br />

Recenfeurs der Nieuwe Vaderlandfche Biblio­<br />

theek, in hunne beoordeeling van 't eerde deel,<br />

aan, „ dat het van zulke Lezers, die dezeReisbe-<br />

fchryvers of ornflachtiger befchryvingen van Pale­<br />

stina niet bezitten, met vrucht en vermaak kan<br />

gebruikt worden; te meer, om dat de Schryver<br />

zorge gedragen heeft om de plaatfen der Reizi­<br />

gers, uit welke hy zyne berichten heeft overge­<br />

nomen , naauwkeurig aantetekenen-" (*)<br />

(•) Zie de N. V. Bibliotheek 2 D. bl. 122, 123.<br />

* 2<br />

Ik


iv V O O R R E D E .<br />

Ik twyfel niet, of dit tweede deel, waarmede<br />

die werkje compleet is, zal niet minder dan het<br />

ccrite genoegen geven. Men zal door het lezen<br />

niet alleen een denkbeeld krygen van dit reeds in<br />

oude tydén vermaard Gewest, maar ook door het<br />

lezen veele Bybelplaatfen beter leeren verdaan.<br />

liet is wederom vereierd met een Landkaartje,<br />

het welk ik van nieuws heb ontworpen. Ik<br />

bad reeds in 't jaar 178a eene Kaart uitgegeven<br />

van de hedendaagfche gefteldheid van Paleftina,<br />

waartoe ik oudere ea laatere Landkaarten en Reis-<br />

fcefchryvingen gebruikt had, en over welke te­<br />

kening, de toen nog in leven zynde W. A.<br />

BACHIENE, Hoogleeraar in de Sterre- en Aard-<br />

rykskunds te Maastricht, zyn genoegen betoon­<br />

de. Men vindt die Kaart in myn werk, genaamd<br />

iïybelyerklaring betfekkelyk Paleftina, doch<br />

het welk reeds lang is uitverkogt.<br />

Ik heb in 't vervolg door het lezen van meer»<br />

dere Reisbefchryvingen in' gemelde Landkaart eeni-<br />

ge gebreken ontdekt," ook door de Reize, die<br />

"VOLNEY in 't jaar 1783 tot 1785 in Paleftina<br />

en andere Landen gedaan heeft, eene nadere ver-<br />

ikeiing van dat Land opgemerkt, benevens nog<br />

meer


V O O R R E D E . v<br />

meer byzonderheden, mar welke ik de op nieuw<br />

getekende Kaart heb kunnen verbeteren.<br />

Ontvang dan, waarde Lezer! dit tweede deel<br />

wederom met genoegen, en laat het in een ledig<br />

uur U veraangenamen; denk onder het lezen veel<br />

w\ Gods magt, goedheid en trouw. Dit Land-<br />

fchap, hoe zeer het zyn oude gedaante in meer<br />

dan een opzicht heeft verloeren, blyft nogthands<br />

bewaard voor JAKOBS nageflachtin volgende ty-<br />

den, wanneer het uitverkooren zaad van ISRACL,<br />

de beminden om der Vaderen wil, w m derwaards<br />

zullen wederkeeren, en de toegezegde zegeningen<br />

van IEMOVA zullen beërven.<br />

' 3 I^NL


I N H O U D<br />

D E R<br />

B R I E V E N ,<br />

V A N DIT<br />

TWEEDE DEEL.<br />

Z E V E N D E B R I E F -<br />

$Leize van jèrufaïem naar NazarêtK Graven<br />

der Koningen en Richteren. Karna- Elbir. Lc^<br />

ban. Fontcine Jakobs. Sichem. Bergen Gerifim<br />

en Ebal. Samaria. Ginin. Bergen Gilboa.<br />

Endor. Nain. Debira. Berg Thabor. Nazareth.<br />

Bladz. i.<br />

A G T S T E B R I E F .<br />

Rcizc van Nazareih naar den berg Libanon. Kana.<br />

Sephouri. Battin. De duiven Vallei. Berg der<br />

ZaligfprMngeh. Tiberias. Baden buiten de Jïad.<br />

Zee van Tiberias. Bethfaida. Kapermum. Tch<br />

hüm. Saphet. /dn el Zaiton. Mineraah bron.<br />

Het water Maren. Het gebergte Hennon en Libanon,<br />

Bladz. 24.<br />

NE-


I N H O U D .<br />

N E G E N D E B R I E F .<br />

Eene rcize langs de Zeekust van V noorden ten zuiden,<br />

waarin voorkomt eene beftchouwlng van Zidon,<br />

Sarepta, Tyrus met der zeiver waterleiding, de witte<br />

Kaap), Scandalium, Zib ofAchzib, Akra of Ptolemais,<br />

Beken. Belus en Kifon, Berg Karmel, Kaip>ha,<br />

Tartara, Beken Kor ad je een Zirka, Cefarea,<br />

Arzuf, Jabne, Asdod, Askahn, Gaza, Khan<br />

Tonnes en El Arisch. Bladz. 48.<br />

T I E N D E B R I E F .<br />

Over de Lnchtsgeflcldheid van Paleftina. Behelzende<br />

de Jaargetyden, Warmte en Koude, Zomer,<br />

Droogte, maanddykfchc Kalender, vroege etthaadc<br />

Regen, Dauw, Winden, Hoozen, Dwaallichten^<br />

Aardbevingen, Ziekten, enz. Bladz. 84.<br />

E L F D E B R I E E .<br />

Over de vruchtbaarheid van Paleftina in Koorn, Moeskruiden<br />

, Wyngaarden en veelerlei hoornen en bloemen.<br />

Maandelykftche Kalender aangaande de voordbrengfelen.<br />

Gedierten, zo tamme als wilde dieren.<br />

Vogelen en Visftchen, Zout en Berg/lof en, enz.<br />

Bladz. 113.<br />

T W A A L F D E B R I E F .<br />

Over de, Inwooners van Paleftina, Mohammedanen,<br />

Christenen, Jooden, Samaritaanen m<br />

Draften, Bladz. 155.<br />

D E R-


Vrti I N H O U D .<br />

D E R T I E N D E B R I E F .<br />

Over de gemontens der Itmooncrs van Palefiinè.<br />

Bladz. 168.<br />

De Landkaart te plaatfen tegen over bladzyde 82,<br />

Eenige ingeflopen Fouten, die verbeterd<br />

moeten worden.<br />

IN 'T EERSTE DEEL.<br />

BI. 7 Reg. 29 flaat hiet lees draagt<br />

_ 14 _ — 9 westwaards —oostwaards<br />

29 13 HADRIAHUS —HADR1ANUS<br />

— 130— 3c -jefi: 38— 4C — ^ K 38-40.<br />

IN 'T TWEEDE DEEL.<br />

BI. 2 Reg. Cjflaat Abiabene lees-ddiabene<br />

.— g 17 HA'ivrENDORH' — HA1MENDORF<br />

— 86 10 dan hooge — de hoogé<br />

— 126 'ie——-ga-iaiieii — graanen<br />

— 129 8 woord; —woord,<br />

— 138 24 oniftandig — omftandighedea<br />

— 151 28 C OUL — CHOMEL<br />

— 156 27 van een zoort — maar een zoort<br />

— 1Ó2 — 3 ——d--orgaan —daar.gaan<br />

— 171 12 gereedfehropen — gereed fchappen<br />

— 192 -26 leveren — koperen<br />

— 2ca—.10 gezicht — opzicht<br />

ZE-


Z E V E N D E BRIEF.<br />

REIZE VAN JERUSALEM NAAR NAZARETH. GRA­<br />

VEN, DER KONINGEN EN RICHTEREN. RA MA.<br />

ELEIR. LEBAN. FONTEINE JAKOBS. SICHF.M.<br />

BERGEN GERISIM EN EBAL. SAMARIA. GININ'<br />

BERGEN GILBOA. ENDOR, NAÏN, DABIRA.<br />

BERG THABOR. NAZARETH.<br />

GOEDE VRIEND!<br />

Ik heb u in mynen naastvorigen brief een yerflag<br />

gedaan van verfcheidene plaatfen, welke de ïeizigers<br />

op hunnen weg Zuidvvaards van Jerufakm<br />

bezichtigd hebben, met iniluiting van 'c merkwaardige,<br />

"t welk in die landftreek ten Oosten<br />

en Westen gelegen te zien is. Daar gy nu verzoekt<br />

den reistogt voord te zetten door een ander<br />

gedeelte van dit van ouds vermaarde land, zo zal<br />

ik thands den weg van Jerufalem Noordwaards<br />

nemen, en u brengen tot Nazareth, 't welk van<br />

daar, ruim twintig uuren gaands, gelegen is. Dewyl<br />

wy door middel van boeken en landkaarten,<br />

die reis volbrengen, zal 't ons veel minder vermoeijen,<br />

dan dat wy dien weg met tusfehenpoofen<br />

te voet afleggen, of ook wel met rydtuig volbrengen.<br />

A Wan-


a Z E V E N D E BRIEF.<br />

Wanneer men de Her odespoort uitgaat, en<br />

noordwaards weer by de fpelonk van Jeremias zyn<br />

weg neemt, komt men aan de zogenaamde Graven<br />

der Koningen: zommigen houden dezelve voor de<br />

graven van Israëls Koningen, van welke wy lezen<br />

2 Chron. xxvm: 27. Anderen meenen, dat de<br />

graflieden gebouwd zyn door HELENA, (niet de<br />

moeder van keizer KONSTANTYN, maar} de koningin<br />

van Abiabene, een ryk aan de overzyde<br />

van den Tiger, van 't welk JOSEPHUS gewaagt in<br />

V a Hoofd/luk van V ao boek zyner Joodfche oudheden,<br />

en in ?t 6 Heefdftuk van H 6 boek des Joodfchen<br />

Oorlogs. Hoe dit ook zy, zeer veele reizigers<br />

fpreken met ongemeen veel ophef van die<br />

traven, en men houdt dezelve voor 't allerbezienswaardigfte<br />

gedenkftuk der oude overblyffelen in<br />

Paleftina. MAUNDRELL befchryft dezelve zeer<br />

nauwkeurig: „ Aan den oostkant gaat men door<br />

eene gang in de rots uitgehouwen, tot op een<br />

open plein van omtrent 40 treden in 't vierkant,<br />

o-eheel en al tot beneden toe uitgehakt, en by gevolg<br />

van de rots zelve in plaats van eenen muur<br />

omringd. Aan den zuidkant van 't' plein is eene<br />

galery van negen treden lang en vier breed, al<br />

mede in de natuurlyke rots uitgehouwen, hebbende<br />

van vooren een zoort van lyst met fnywerk<br />

van vrugten en bloemen vercierd, die nog wel<br />

kenbaar, maar door den tyd meest uitgeileeten<br />

zyn Binnen in is een fraai breed vertrek, volmaakt<br />

vierkant 3 uit dit vertrek gaat men nog in<br />

zes andere, van welke de twee middelde dieper<br />

zyn,


Z E V E N D E B R I E F . 3<br />

«yn, dan de overige, hebbende nog een afgaanden<br />

trap van zes of zeven treden. In elke kamer,<br />

behalven in deeertfe, ftaan in ter zyden gemaakte<br />

nisfen, fteenen doodkisten, die voor dezen wel<br />

met fraaije en vol lofwerk gefnedene dekfels toegelegen<br />

hadden, maar nu meest verbroken zyn<br />

Het raarst in deze onderaardfche kamers zyn de<br />

deuren, waar van er als met voordacht nog eene<br />

is blyven hangen, zynde een zark van omtrent<br />

zes duimen dik en uitgehouwen met paneelen,<br />

en ichynt met de rots van een en den zelfden aart<br />

Van fteen te wezen; 2y draait onder en boven op<br />

twee pinnen als twee fpillen, die met de deur al<br />

mede van één ftuk, en in twee gaten van de onbeweegbare<br />

rots 't een boven, en 't ander beneden,<br />

ingelaten zyn." Het fchynt in den aanvang<br />

wel een raadfel, en verfcheiden reizigers komen<br />

zomtyds met eikanderen in een vriendedyken<br />

twist, hoe die deuren met een boven en beneden<br />

pin in de rots, welke niet te bewegen is, zyn<br />

ingebragt; doch MAUNDRELL merkte wel ras de<br />

ontknooping van dit raadfel, dewyl de pinnen der<br />

afgebroken deuren, die op den grond lagen, van<br />

boven lang en van onder kort waren, zo konden<br />

die in de gaten der rots zeer wel ingebragt worden<br />

, te meer daar die deuren niet tot het boventte<br />

van de opening der rots reikten. (•}<br />

Van daar een weinig ten westen heeft men V<br />

Dal<br />

COZk M A » N n R E LL>sReize bi. 488, m . P 0 c o c K M<br />

iejefiryv. van 'e Oosten 2 D. 1 ft. n. 3g . ^<br />

A a


| Z E V E N D E B R I E F r<br />

Dal Krum, 't welk behalven fraaije velden ook<br />

vermakelyke tuinen heeft, die met Olyf-Vygen-<br />

Abrikoozen en Amandelboomen beplant zyn. Het<br />

is de aangenaamfte landftreek rondom Jerufalem,<br />

en de Jooden gaan er op den Sabbath om zich te<br />

vermaken, in menigte na toe. (*)<br />

In dit Dal treft men aan de graven der Richteren,<br />

wier ftichting onbekend is; men wil dat zy<br />

oudtyds de begraafplaatfen van de voornaamften<br />

der ftad Jerufalem waren. Voor haaren ingang is<br />

gemeenlyk een openplaats in de rots uitgehouwen.<br />

POCOCK is van gedachten, dat de aanzienlykfte<br />

van de ftad hier hunne lusthuizen hadden; misfchien<br />

waren er over deze opene plaatfen groene<br />

galeryen voor hunne huizen, want 't was de gewoonte<br />

hunne dooden by hunne huizen te begraven,<br />

gelyk sAMuEL in zyn huis te Rama begraven<br />

wierd, i Sam. xxv: i. Deze graven gelyken<br />

veel naar die der Koningen, en zyn niet veel<br />

minder in fchoonheid. Men ziet ook eenige waterbakken<br />

in de rots uitgehold. Deze fpelonken<br />

hebben drieërlei gebruik, dienende, of tot graflieden,<br />

of tot regenbakken, of tot fchuilplaatzen<br />

voor herders en hun vee in flegt weer, en wel byzonder<br />

in de winterfche nachten. Hier uit kan<br />

men genoegzaame reden geven van 't groot getal<br />

grotten door dit geheele land: want ten dezen<br />

tyde woonen er des winters veele huisgezinnen<br />

en<br />

(*) Zie POCOCKE BefChryv. van 't Oosten, 2 D.<br />

1 fl. bi. 83.


Z E V E N D E B R I E F . 5<br />

en dryven er hun vee by nacht in, om zo wel<br />

tegen 't weêr, als tegen de wilde dieren beveiligd<br />

te zyn. (*)<br />

Als men de vallei of 't dal Krum ten einde<br />

heeft gewandeld, komt men in eene meerdere<br />

laagte, en daalt dus naar beneden, alwaar ter linkerzyde<br />

puinhoopen van een vervallen Kasteel worden<br />

gevonden. Op de bergen oostwaard ziet men<br />

zekere plaats genaamd Lefka. Noordwaards 't gebergte<br />

opklimmende laat men aan de westkant 't<br />

vlek Emmaus liggen, en vindt op den top van<br />

dit gebergte Rama, 't welk van Ramla nauu keurig<br />

moet onderfcheiden worden, van 't welk ik<br />

u in mynen eerften brief reeds gemeld heb. Dit<br />

Rama wordt voor de geboorteplaats van den propheet<br />

SAMUEL gehouden, en wordt i Sam, i: i,<br />

Ramathaim Zophim, en in 't 19 vers enkel Rama<br />

genaamd, alwaar, die propheet ook is begraven.<br />

Zy wordt om die reden door de Arabiërs hedendaagsch<br />

Samucle geheeten, en is waarfchynlyk<br />

dezelve met Arimathea, de geboorteplaats van<br />

den Raadsheer J O S E P H . Men heeft ter plaatle<br />

daar men voorgeeft, dat S A M U C L begraven is,<br />

eene Moskee of Turkfche kerk, in welke geen<br />

Christen gaan mag, doch men verhaalt, dat er<br />

geen graffpelonk in'die Moskee is, maar wel eene<br />

verhevene tombe, op die wys als de Mohammedaanen<br />

de graven van hunne Heiligen veicieren,<br />

met een zyden fprei bedekt, en dat het overlchot<br />

C*) POCOCKE li. S3, 84.<br />

A 3<br />

van


6 Z E V E N D E B R I E F .<br />

van sAMuè'LS Iyk door den Keizer ARKADIUS<br />

naar Thracië overgebragt was. Op den top van<br />

gemeldcn berg is een opene bron zeven of agt voet<br />

diep in de rots uitgehouwen, buiten twyfel om 't<br />

regenwater te ontvangen, Aan de zyde des bergs<br />

naby den top is in eene kleine grot, in de rots<br />

gemaakt, eene fontein, die de Samuëh bron wordt<br />

genaamd en overvloed van helder water geeft. (*)<br />

Naar 't noorden (zegt POCOCK,) zagen wij neerin<br />

eene zeer vermakelyke vallei, oost en west naar<br />

myne gfe'fïag omtrent tien mylen lang en vyi<br />

breed, (f) Volgens overlevering, zo 'tfchynt,<br />

is zy ?<br />

t dal Ajnisn, in welke de ftad Gibeon lag.<br />

In deze vallei liggen twee bergen beiden by uitnemc:..<br />

heid vriigtbaar: die ten westen heeft twee<br />

toppen-, op welker noordlyken 't vlek Geb of Dsjeb<br />

ligt, waarfchynlyk 't oude Gibeon, boven 't welke<br />

• Israël den gezichtkundigen ftilftand der zon befchouwde<br />

Jof. x: 12—14 CD- Op den berg ten<br />

oosten is Bima- BilBah, misfehien 't oude Beêroih<br />

Jof, ix: 17. Voords Betefcr op 't gebergte ten<br />

oosten van 't dal, en eene plaats Witinï genaaseftd<br />

ten noorden. (**) Wat verder noord waards, een<br />

weinig ten oosten, komt men aan een klein dorp<br />

(*) POCOCK bl. 84.<br />

(t) Engelfche mylen van welke omtrent drie één<br />

nur gaands uitmaken.<br />

(§) B u s c 111 N G houdt Geb of Dsjeb liever voor *t<br />

oude Geba of Gibea.<br />

Cf*) Zie POCOCK bl. 85.<br />

op


Z E V E N D E B R I E F . 7<br />

op een heuvel, alwaar veele overblyffels van eene<br />

voormaalige ftad zyn, dit dorp wordt Bir ook wel<br />

El Bir, en van zommige Bcèr genaamd. Ten tyde<br />

van BROCHARDUS waren de Tempelieren in't<br />

bezit van deze plaats, welke hy Bira noemt. In<br />

den Bybel draagt zy den naam van Be'èr, werwaards<br />

JOTHAM voor zyn broeder ABIMELECH<br />

vlugtte, Richt. ix: 21. MAUNDRELL befchryft<br />

Beer als eene zeer vermakelyke plaats, gelegen in<br />

't hangen van een berg tegen 't zuiden, aan welks<br />

voet eene fchoone en waterryke fontein wordt gevonden.<br />

Aan den bovenkant ftaan nog overblyffelen<br />

van eene oude kerk, wel eer door keizeiin<br />

HELE NA gebouwd, zo men voorgeeft op die<br />

plaats alwaar MARIA, van 't Paasclifeest komende<br />

uit Jcrujalcm, treurig ging neerzitten, toen zy<br />

haaren zoon JE sus miste, welken zy vervolgens<br />

in den Tempel onder de Leeraars wedervond.<br />

Naast die bron zyn ook nog twee groote vyvers<br />

met vierkante fteenen opgemetfeld; ook is er nog<br />

eene groote fteenen Karavanfera met muureu cirringd.<br />

Zommige meenen, dat deze plaats dezelfde<br />

is met Michmas, van 't welk men i Saai. 14 leest,<br />

't geen niet zeker is. (*)<br />

Van hier eenige uuren verder noordvvaards en<br />

den geheelen omtrek, zo ver men zien kan, vertoont<br />

't land zich zeer bar en woest tot Leban toe,<br />

aangezien zich oveial niet dan bloote rotfen, bergen<br />

en fteiltens opdoen. Men komt in 't voordreizen<br />

'*) MAU NDRELL 483. BUSCHÈN-C 37?.<br />

A 4


Z È V E N D E B R I E F .<br />

zen aan een klippige en fteilopgaande hoogte, op<br />

welke 't dorp Arura ligt, welke plaats ookby<br />

FL JOSEPHUS voorkomt.<br />

Wanneer men van daar den togt vervolgt, en<br />

omtrent een uur ten zuiden vm Leban genaderd is,<br />

heeft men ter regterhaml 't vlek Ennon in eene<br />

aangenaamc ftreek op den weg naar den Jórdaan;<br />

en ter (linkerhand treft men 't dorp Cinga aan. Van<br />

hier is negts eene kleine wandeling, gelyk gy<br />

merkt, tot Leban, een dal aan de oostzyde van<br />

een zeer vermakelyk dorp, 't.welk men voor 't<br />

oude Lebona houdt Richt. xxi. 19; er is eene Karavanfera<br />

of heiberg, die men Kalm Leban noemt,<br />

alwaar MAUNDRELL een nacht met zyn gezelfchap<br />

uitrustte. Ik moet nog aanmerken dat zommige<br />

reizigers deze plaats Lemna, andere Lepna of<br />

ook Ltlna nbemea* HAIMENDORH noemt het<br />

een groot vlek, en toen hy er den 1 Maan kwam,<br />

was er jaarmarkt. (*)<br />

Nu verlaten wy den barren grond, en komen<br />

over eenen berg in een vrugtbaar en aangenaam<br />

veld of dal, 't welk van 't zuiden ten noorden vier<br />

uuren lang is, en aan wederzyde omtrent twee<br />

uuren breedte heeft, en met kleine vrugrbaare<br />

bergen omringd is. Dit Üal brengt ons by Je fontein<br />

Jakobs in de nabuurfchap van Sichem.<br />

Wy lezen van deze fontein Joh. iv: 5, 6, doch<br />

uit onze overzetting fchynt het, dat die waterput<br />

in de ftad was, doch wy moeten 't 5. vers naar de<br />

(*) BtJSCHTNG 404.<br />

grond?


Z E V E N D E B R I E F . 5<br />

grondtaal niet lezen: Hy kwam in eene ftad van Samariën<br />

genaamd Sichar; maar dus: Hy kwam TOT<br />

eene jiad enz. dat is in derzelver nabyheid. Dat<br />

wy 't dus moeten overzetten.blykt ook duidelyk<br />

uit vérs 8, Q8 en 30. Deze fontein wordt ook<br />

nog bedendaagsch aldaar gezien. BROCHARDUS<br />

zegt met opzicht tot Sichem: ,, Niet wyd van haare<br />

zuiderpoort ziet men op den weg naar Jerufalem,.<br />

Jakobs fontein daar de Heere zittende op den<br />

put, drank van 't Samaritaansch vrouwtje eischte<br />

Joh. iv: 6." (*) D E L L A VALI-E meldt nog 't<br />

volgende: ,, boven deze put ftond nog in oude<br />

tyden eene kerk, van welke men nog heden de<br />

puinhoopen ziet, maar de put is als bedolven, en<br />

zo met fteenen bedekt, dat men dezelve nauwlyks<br />

vinden kan; de herders van deze gewesten hebben<br />

hem dus volgeworpen, vermits zy vrezen, dat<br />

hunne kudden in 't veld weidende rampzalig daar<br />

in zouden vallen." (t) THEVENOT zegt:<br />

„ vyfhonderd treden van de ftad ontfpringt eene<br />

fontein onder een gewelf ten oosten, en ftort haar<br />

water in een marmeren bak van één ftuk, lang tien<br />

en-breed vyf fpannen, en ook zo hoog; aan 't<br />

voorfte gedeelte ziet men eenige bladen werk en<br />

roozen, verheven op 't marmer gehouwen. Een<br />

half vierendeel rriyls van daar naar den weg toe<br />

langs welken men" van Jerufaiem komt, is de put<br />

van de Samaritaanfche vrouw, volgens 't zeggen<br />

der Christenen des lands, die denzelven met groote<br />

(*) Bl. 440. (t) 2de Boek Bl. 4.<br />

A 5<br />

ftee-


10 Z E V E N D E B R I E F .<br />

fteenen bedekt houden, uit vrees dat de Turken<br />

hem anderszins zouden vullen. Men doet deze fteenen<br />

wegnemen, waar na men door een klein gat<br />

regt boven den mond des puts in een ge welf daalt,<br />

hier neemt men een anderen grooten fteen, welke<br />

tot een dekfel dient, van den mond af. De gezegde<br />

put is zestien vademen diep, om hoog eng, en<br />

beneden wyd , op 't gewelf van boven zyn twee<br />

kleine pilaren. (*) M A U N D R E L L tekent het<br />

volgende aan: „ De put is tegenwoordig overdekt<br />

met een oud fteenen verwulffel, hebbende<br />

flegts een eng gat om door te komen; en wanneer<br />

men van binnen eenen grooten platten fteen opbeurt,<br />

zo ziet men den mond van den gemelden<br />

put, die in eene h^rde rots uitgehouwen, omtrent<br />

negen voeten wyd, en ruim honderd en vyf diep<br />

is, van welke wy er vyf met water bevonden.<br />

Dit ftrydt regtftreeks tegen 't geen zy den reizigers<br />

, die de moeite niet willen nemen van te peilen,<br />

des aangaande gemeenlyk vertellen, te weten,<br />

dat de wel 't geheele jaar door droog is, uitgezonderd<br />

op den verjaardag van den tyd, dat onze<br />

gezegende Zaligmaker daar by zat, en dat zy dan<br />

in grooten overvloed opborrelt", (f)<br />

. Van deze fontein noordwaardsr gaande komt men<br />

fpoedig te Sïehëin, eene ftad die in 't JN'ieuwe<br />

Testament Joh. iv: 5, Slchar genaamd wordt. In<br />

vorigen tyd wierd die plaats naar 't Grieksch Neapolis,<br />

fath deNicuwftad, gthzzttn en hedendaagsch<br />

Na-<br />

(*) ie deel bl. 364. (t) Bl. 483.


Z E V E N D E B R I E F . !1<br />

Nabobs, ook wel Naploza, doch de Samaritanen<br />

noemen ze nog Sichem.' De ftad ligt in een dal<br />

tusfchen twee bergen Gerifim ten zuiden en Ebal<br />

ten noorden, welk dal naar KOOTWYKS rekening<br />

wel 30G0 Ichreden lang is, doch in de breedte<br />

flegts een vierde van die maat bedraagt. De ftad<br />

is lang en fraai, volgens MYRIKE beftaat zy<br />

uit een ftraat, die wel een kwartier uurs lang is,<br />

in welker midden de Bazar of markt is. Andere .<br />

maaken melding van nog eene lange ftraat, welke<br />

evenwydig met de vorige loopt. Ook is er volgens<br />

KOOTWYK nog eene nieuwe markt aan 't<br />

•westeinde der ftad. De huizen der ftad zyn van<br />

fteen, doch hebben over 't geheel een liegt voorkomen<br />

, dewyl de meeste laag en maar van eene<br />

verdieping zyn. De ftad is rykelyk bewoond<br />

door Turken, Arabiers, Jooden, doch vooral<br />

door Samaritanen, die men wil dat daar wel 200<br />

huisgezinnen uitmaken, zy hebben eenen hogenpriefter<br />

en oeffenen den Godsdienst in eenen kleinen<br />

tempel. Men heeft in deze ftad ook eenige<br />

Jakobitilche Christenen. In den jaare 1759 hcsft<br />

deze ftad ook zeer gedeeld in de aardbeving, welke<br />

door een groot deel van Paleftina befpeurd wierd,<br />

de inwooners-, die zich in de huizen niet durfden<br />

vertrouwen wegens de herhaalde fchuddingen,<br />

waren genoodzaakt in tenten op 't open veld te<br />

vernachten, alwaar zy zeer geplaagd wierden door<br />

wilde dieren, die uit de woestynen kwamen. In<br />

de oorlogen van ALI BEY van 't jaar 177a is<br />

deze ftad ook door deszelfs troepen bemagtigd,<br />

de


ia Z E V E N D E B R I E F .<br />

de belegering duurde lang, en de ftad wierd niet<br />

door geweld, maar doof hongersnood veroverd.<br />

De ftad is thands volgens VOLNEY de verblvfplaats<br />

van eenen Chek, die de fchatting van dit.<br />

diftricl in pagt heeft, van welke hy aan denPacha<br />

van Damaskus, als hy rond reist, rekening moet<br />

doen. Rondom de ftad is eene vrugtbaare grondsgefteldheid,<br />

waar in Oranje- Vygen- Olyf- en<br />

• Moerbezie-bomen ftaan,gelyk er ook koornenaangenaame<br />

tuinvrugten worden geteeld. Het gedeelte<br />

van J<br />

t dal, dat ten zuiden der ftad ligt, wordt<br />

door eene frisfche waterbeek befproeid, waar door<br />

't zeer aangenaam en vrugtbaar is ;'t wordt veelal genaamd<br />

V Jakobsvcld, ter gedachtenis van den Eerstvader<br />

JAKOB, die dit ftuk lands van HEMORS<br />

zoonen gekogt had, naar Gen. xxxm: 19; en gelyk<br />

wy uit Gen. XLVIII: 22. mogen opmaken, naderhand<br />

met zyn zwaard en boog uit de handen<br />

derAmoriten, die 't veroverd hadden, herwonnen<br />

heeft. O .Volgens RADZIVIL ligt daar ook<br />

nog een dorp, 't welk JofephsFlek genaamd wordt,<br />

want JAKOB had dit land aan JOSEPH gegeven<br />

Ge», XLVIII: 22. (f)<br />

In de nabuurfchap van dit Sichem heeft men ook<br />

te plaatfen V Eikenbosch van Morel?, van 't welk<br />

men leest Gen. 12: 6. Men moet 't zelve niet<br />

verwarren met V Eikenbosch van Mamre, in de,na-<br />

«Jtt^^t^^g - ...... ;by.-<br />

(*)BlJSCHING bl.406. — HA.MELSVELD 2 d<br />

hl. 358.<br />

Ct) Zie JLADZIVII/S Reize bl. 50.


Z E V E N D E B R I E F .<br />

byheid van Hebro?i. Het Eikenbosch Moreh was<br />

gelegen by de bergen Gerifim en Eb al, volgens<br />

Deut. li: 30. Dit zyn twee bekende bergen, Gerifim<br />

welke ten zuiden van Sichem ligt, is vrugtbaar,<br />

met olyfboomen en wynftokken beplant, als<br />

mede ryk aan bronnen, valt dus fraai in 't oog.<br />

Ebal aan de andere zyde der ftad ten noorden liggende,<br />

is ruw, dor en onvrugtbaar, zynde eene<br />

naakte rots. Deze berg heeft eené groote menigte<br />

grotten of holen, byzonder aan dien kant, welke<br />

naar de ftad gekeerd is, die door de inwooners<br />

tot begraafplaatfen gebruikt worden, waartoe zy<br />

ook voorheen waarfchynlyk zullen gediend hebben.<br />

Van Sichem reist men noordwaards, en komt na<br />

verloop van ruim twee uuren gaands, eerst door<br />

een nauw dal, waar door eene beek loopt, en<br />

vervolgens over heuvels en door dalen, en gaat<br />

hier op van den landweg, alwaar men een heuvel<br />

opklimt, welke in een vrugtbaar dal is gelegen.<br />

Op dezen heuvel, ryk aan bronnen, vindt men<br />

Samaria, van ouds eene zeer vermaarde Stad, ea<br />

wel de hoofdplaats van 't afgefcheurde ryksgebied<br />

van Israël. In 't oude Testament draagt die Stad in<br />

'tHebreeuwsch den naam van Schomrom ('t welk de<br />

Grieken door Samaria hebben vertolkt,) vaneenen<br />

berg van dien naam, die dus heette naar zekeren<br />

SCHEMER deszelfs eigenaar, van welken OMRI<br />

dien berg kogt voor twee talenten zilver, 1 Kon.<br />

XVK 33, 24. Thands noemt men die plaats Sebaste<br />

oïSebastia. In deze Stad wierd door PHI-


14 Z E V E N D E B R I E F .<br />

LIPPUS 't eerst 't Eüaugelie verkondigd Hand.<br />

vin: 5—8. Tegenwoordig zyn er van die vermaarde<br />

Stad flegts eenige puinhopen over. BRÖc<br />

HAR DUS meldt: „ Ik kan nauwlyks zeggen,<br />

hoedanig verval, en welke groote ruïnen ik daar<br />

gezien ,heb, verre te boven gaande de ruïnen en<br />

't verval te Jerujdkm. Op den berg ziet men<br />

nog marmeren zuilen, die de koninglyke gebouwen,<br />

paleizen, galeryen , en wandelplaatfen<br />

onderfchraagden; insgelyks dergelyke ftaande<br />

pilaaren op den gantfchen omtrek van den berg<br />

daar de kluizen van de ftraaten op rusten". (*}<br />

KOOTWYK vond onder anderen drie ryen pilaren<br />

op den top des bergs, welke overblyffelen<br />

fcheenen te zyn van 't oude koninglyk paleis.<br />

MAUNDRELL zegt, dat deze overblyffelen aan<br />

de noordzyde der gewezen Stad ftaan, alwaar zich<br />

een groot vierkant plein vertoont, rondom met<br />

Kolommen voorzien, en aan de oostzyde brokken<br />

eener groote kerk, die men wil, dat boven de<br />

plaats, alwaar JOHANNES de doper gevangen<br />

en onthoofd is, door Keizerin HELE NA ZOU<br />

gebouwd zyn. In 't midden dezer kerk gaat men<br />

door een trap naar beneden in \ zelfde hol, daar<br />

men zegt dat zyn bloed vergoten is. De Turken,<br />

die aldaar eenige weinige arme huisgezinnen<br />

uitmaken, houden dit gevangenhuis in groote<br />

waarde, en hebben boven dit zelve eene kleine<br />


ZEVENDE BRIEF. tg<br />

Moskee opgericht, tot welke zy ook den vreemdelingen<br />

voor weinig gelds den toegang verleenen".<br />

Den berg, waar op de Stad gelegen is, befchryft<br />

hyals lang en ovaalsgewys, zynde eerst van eene<br />

vrugtbaare vallei, en dan van eenige heuvelen<br />

omringd. (*)<br />

Vyf uuren van Scbastia, ten noorden op den<br />

weg naar Nazareth, heeft men't vlek Ginin, ook<br />

wel Jenin, of Jenecn genaamd, gelyk 't by<br />

MAUNDRELL voorkomt, die hetzelve eene groote<br />

oude ftad noemt, voorzien met een oud kasteel<br />

benevens twee Moskeen (t> Dit vlek ligt aan<br />

den voet der bergen, welke voor dezen Gilboa genaamd<br />

wierden. Het rondom liggend land is tamelyk<br />

vrugtbaar en heeft veele palm- en vygenboomen.<br />

De bergen Gilboa zyn op zommigen plaatfen<br />

klippig, dor en onvrugtbaar, op andere oorden leveren<br />

zy grazige weiden op. Er is een oud vooroordeel<br />

, dat op dezelve nimmer dauw noch regen<br />

zou vallen, uit een misverftand van i Sam. i: ai,<br />

welke woorden van DAVID men zich niet als eene<br />

voorzegging , maar als een wensch, in eenen dichterlyken<br />

trant, moet voorftellen. BROCHARDUS,<br />

die op dit gebergte in 't Jaar 1283 geweest is,<br />

heeft er dauw en regen befpeurd (§)•<br />

Van daar voordgaande komt men aan eenige geringe<br />

plaatsjes, namelyk^r, Naïn, en Dabirc.<br />

En-<br />

(*; M A U N D R E H bl. 481. Ct) Ibid bl. 503-<br />

(§) BROCHARDUS bl. 440. BUSCHING il. 412-


i6 Z E V E N D E B R I E F .<br />

Endor houdt men voor eene gewezene ftad, doch<br />

thands ziet zy er liegt uit, en wordt door eenige<br />

Arabiers bewoond. Nam was voordtyds ook eene<br />

ftad, doch tegenwoordig een klein, arm Arabisch<br />

dorp, ruim een half uur van den berg Thabor. EG-<br />

MOND VAN DER NYENBURG en HEYMAN zeggen<br />

in hunne reize, dat aldaar nog eenige overblyffelen<br />

van eene Kapel gevonden worden, die van de tyden<br />

van keizerin HELENAfcheen te wezen, gebouwd<br />

ter plaatfe, daar 't wonderwerk der opwekking<br />

volgens Luk. vu: 11—14, aan de ftadspoorte gefchiedde.<br />

(*) Het dorp Dabira ligt aan den voet<br />

van Thabor, en wordt ook Deboura en Thabour<br />

geheeten, en is waarfchynlyk dezelfde plaats,<br />

die 1 Chron. vi: 77 Thabor heet, 't wordt bewoond<br />

door Arabiers. Beneden dit dorpje is in<br />

eene grot eene bron, en eenige fchreden van daar<br />

eene vervallen kerk. Voorgemelde reizigers berigten<br />

mede, dat aan den voet des bergs Thabor in<br />

de vlakte Esdrelon eene rivier met naame Serar<br />

loopt, die in de vlakte ontftaat, en van 't zuidoosten<br />

naar 't oosten in 't meir Tiberias uitwatert.<br />

De landlieden hebben gezegd, dat deze rivier eene<br />

manslengte diep is. Mogelyk is dit wel de oostetelyke<br />

arm van de beeke Kifon.<br />

Thabor is een berg, die volgens zommige beneden<br />

aan den voet wel drie uuren in den omtrek<br />

heeft, deszelfs opgang is niet gemakkelyk;<br />

MAÜNDRELL had een uur noodigom naar boven<br />

(*) Tmsde dsei bl, 28.<br />

te


Z E V E N D E B R I E F . 17<br />

te klimmen; indien men te paard rydt moet men<br />

zomwyl afklimmen en te voet gaan. Van onder<br />

tot boven toe is die berg met boomen voorzien;<br />

ook is er veel wild gedierte, viervoetig en gevleugeld,<br />

op de zuid- en westzyde van den berg<br />

vindt men brokken van muurwerk, zynde overblyffels<br />

van een klooster en drie kerken ter plaatfe,<br />

daar men zegt, dat PETRUS de drie Tabernakelen<br />

wilde maken; Ook zyn er nog ondcraardfche<br />

kapellen in grotten, waar by ook een regenbak,<br />

die in een rots is uitgehouwen. Op de<br />

noordzyde ziet men de ruïne van eene Kerk. Op<br />

dezen berg woonen eenige geringe lieden, die er<br />

koorn op bouwen. Men fielt veel al vast, dat dit<br />

dé berg geweest zy, waar op de Zaligmaker is<br />

verheerlykt, doch buiten de overlevering, op<br />

welke niet altoos is ftaat te maken, heeft dit ge-<br />

Voelen geen fchyn, ja is zelfs niet waarfchynlyk,<br />

dewyl de Heiland volgens Matth. x'vi: 13 verkeerde<br />

in de deeien van Cefaréa Philippi, 't welk wel<br />

16 uuren noordwaards Van Thdbor ligt; en na de<br />

verheerlyking komt JE sus volgens Matth. xvn:<br />

14 te Kapernaum, 't welk omtrent 8 uuren noordwaards<br />

van dezen berg ligt. Dus fchynt de Zaligmaker<br />

nog zo ver zuidwaards niet te zyn gekomen,<br />

en j E s u s reize lag toch op den weg ten zuiden<br />

tastjudca, gelyk uit Mark. x: 1 blykt. De berg<br />

van JE sus verheerlyking, die nergens in 't N.<br />

Testament met zyn eigen naam genoemd wordt,<br />

zal buiten twyfel verre noordwaards van Thabor<br />

gelegen hebben. VOLNEY zegt, dat men van<br />

B de


iB ZEVENDE BRIEF.<br />

de hoogte van Thabor een der fraaifte gezichten<br />

van Syrië heeft. Hy vergelykt dien berg by een<br />

geknotten kegel van vier of vyfhonderd halve<br />

roeden hoogte. De top heeft twee derde nrylen<br />

omtreks. Wel eer (ztgt hy) ftond er eene ves­<br />

ting op, doch thands zyn er nauwlyks eenige ftee­<br />

nen van overig. Van daar ontdekt men ten zuiden<br />

die reeks valleijen en bergen, die zich tot aan<br />

Jerufalem uitftrekken. Ten oosten ziet men dc<br />

Jordaan, benevens 't meir Tiberias. Verder ver­<br />

liest zich 't gezicht naar de vlakte van Hauran;<br />

en als men zich dan ten noorden wendt, ontmoet<br />

men 't gebergte Hasbeya en Kasmië; en met 't oog<br />

over dezelve heen weidende rust 't zelve op de<br />

vrugtbaare vlakten van Galika, zonder zich tot<br />

de zee te kunnen uitftrekken. (*)<br />

Van dezen berg Thabor omtrent drie uuren noord-<br />

westwaards gaande komt men te Nazarcth, doch<br />

alvorens een klein uur aan deze zyde heeft men<br />

een berg, die aan den eenen kant vry fteil is. Wy<br />

klommen (zegt POCOCK)"een vierde van den<br />

weg den bergop, en vonden daar eenen altaar in<br />

de rots uitgehouwen met een boog daarover, en<br />

zommige ftukken eener ingelegde vloer. Daar<br />

zyn twee regenbakken naby. De Monniken komen<br />

hier zomtyds de mis doen. Omtrent veertig voe­<br />

ten hoger is de plaats, naar men zegt, van welker<br />

fteilte de Jooden onzen Zaligmaker wilden afwer­<br />

pen Luk. 4: 29. Aan den kant der rots zyn twee<br />

(?) VOLNEY 2 d. bl. 215.<br />

hoo-


Z E V E N D E B R I E F . t 9<br />

iaooge fteenen gelyk eene borstvveering, in welke<br />

men de indruklèls van handen en voeten wyst,<br />

terwyl de Monniken zeggen, dat ze door c HRIS-<br />

T u s daar in gemaakt zyn, toen hy 't geweld,<br />

door de Joden hem aangedaan, tegenftond. Ten<br />

westen van de fteilte is een vlek Jaffa geheeten,<br />

alwaar men een aangelegd boschje heeft van granaat-<br />

en vygenboomen, en in een dal by dit dorp<br />

vindt men eene menigte Alrum of Mandragora. (*)<br />

Voorby 't vlek (zegt P O C O C K ) is een altaar aan<br />

St. J A N den Euangelist toegewyd, ter plaatze,<br />

zo men zegt, daar 't huis van Z E B E D E U S , vader<br />

van J A C O B U S en J O H A N N E S , heeft geftaan;<br />

op St. jansdag verrichten de Monniken aldaar<br />

Godsdienst, (f)<br />

Nu komen wy te Nazarcth, of gelyk 't thands<br />

genaamd wordt Nasfariah of Nasra. MAUNDRELL<br />

zegt: „ 't is tegenwoordig maar een kléin dorpje,<br />

gelegen in eene rondachtige holle vallei op den<br />

top van eenen hoogen berg. Wy fpysden in 't<br />

konvent, gebouwd boven de plaats der boodfchapping.<br />

Hier zyn zeven of agt Larynfche Paters<br />

byna als opgtllooten, die waarlyk afgeftorven en<br />

in geduurige vrees voor de Arabieren leven, welke<br />

volkomen heeren van dit land zyn. De Kerk ftaat<br />

in een kelder, die voor de regte plaats gehouden<br />

wórdt, alwaar de gezegende Maagd die blydeboodfchap<br />

des Engels óntvong, weesgegroet, gybege-<br />

(*) POCOCKE bl. 107, 108, ICQ.<br />

(t) ^ils boven.<br />

B 2<br />

na-


HO Z E V E N D E B R I E F .<br />

nadigde enz. Luk. i: 18. Zy heeft geen verwulp 1<br />

fel dan in de natuurlyke rots. M A U N D R E L L<br />

bewondert, gelyk meer andere reizigers eenpylaar<br />

in die kerk, welke van onder geheel was afgebroken,<br />

om onder denzelven naar eenen verbeelden<br />

fchat te zoeken, en 't bovenfte deel aan 't gewulf<br />

blyft vast zitten, ("welke pylaar waarfchynlyk<br />

thands na de vernieuwing der kerk niet meer zal<br />

te zien zyn.) Verder zegt hy: hier na gingen<br />

wy 't huis van J O S E P H bezien, zynde volgens<br />

hun verhaal 't zelfde, daar de Zone Gods by de<br />

dertig jaar onder de gehoorzaamheid van een mensch<br />

heeft geleefd Luk. n: 51, Niet ver van hier<br />

wyzen zy de Synagoge aan, daar onze Zaligmaker<br />

de predikatie deede Luk. iv. die zyne landgenooten<br />

tot toorn verwekte. (*) E G M O N D<br />

V A N D E R N Y E N B U R G en H E Y M A N maken<br />

gewag van drie fchilderyen, welke in voorgemelde<br />

kerk hangen, eene van de boodfchap aan<br />

M A R I A , 't ander van St. C A T H A R I N A van<br />

Si'cna* en 't derde van St. G R E G O R I U S . Ook<br />

ontdekten zy twee altaaren, op welker eene de inkomst<br />

van den Engel en op de andere de boodfchap<br />

zelve gefchilderd ftond; ook nog eene kleine fchildery,<br />

't hoofd van C H R I S T U S naar 't leven verbeeldende.<br />

Uit dit hol komt men door eene wyde<br />

opening, die rondom wel bemetfeld en bepleisterd<br />

is, in 't huis van de H. Maagd, daar de echte<br />

muuren van thands, zo men wil, te Loretto zouden<br />

(*) MAUNDRELL il. 503 en 505.


ZEVENDE BRIEF. ai<br />

den zyn. Ik heb dit huis (zegt een der reizigers)<br />

bevonden 36 fpannen lang en 16 en een halve<br />

breed te zyn; doch iemand, die 't geen te Loretto<br />

is, gezien en gemeeten heeft, verzekerde my,<br />

dat die maat geenzins overeenftemt. Een der Monniken<br />

zeide ons, dat de vloer, als nog dezelfue<br />

was, welke er ten tyde van de H Maagd gelegen<br />

had, hoewel ik echter daar zeer aan twyfele. (*)<br />

Ik kan u nog eenige jongere berichten van dit<br />

Nazareth opgeven. K O R T E , die er in 't jaar<br />

1738 was, zegt: dat't een groot doch liegt dorp<br />

is, hebbende omtrent 150huizen door Roomfchen,<br />

Grieken en Turken bewoond, die hier vriendelyk<br />

met elkander leven. Hy meldt, dat 't klooster en<br />

de kerk op nieuw herbouwd en in 't jaar 1730, tot<br />

ftand gekomen is, en in 't klooster omtrent twintig<br />

Monniken waren, (f) HASSELQUIST,welke<br />

die plaats in 't jaar 1751 bezichtigde, meldt,<br />

dat het thands een groot dorp is met fteenen huizen<br />

voorzien, die naar de wyze des lands fterk en wel<br />

gebouwd, doch verje van fchoon zyn. Het dorp<br />

kan in tyden van onrust en twist, tusfchen de Galileërs<br />

en Samaritanen, welke zeer dikwyls voorvallen,<br />

honderd ftrydbaare mannen opleveren.<br />

Tegenwoordig ftaat er (zegt hy} eer<br />

>e kleine kerk,<br />

die voorheen aan de Grieken behoorde, aan wie<br />

zy door de Arabieren ontnomen was, die er eene<br />

Moskéc van wilden maken, doch dezelve voor<br />

(*) Zie hunne Reizen, 2 d. bl. 17.<br />

(t) KORTE I d. bi. 313, 321.<br />

B 3<br />

eene


$,& Z E V E N D E B R I E F .<br />

eene fomme gelds aan de Latynen hebben afgeftaan<br />

, die er de tegenwoordige bezitters van zyn.<br />

Dit was zo onlangs gefchied, dat deze nieuwe<br />

eigenaars nog geen Tyd hadden gehad om die op»<br />

tecieren, 't geen echter binnen kort Hond te gebeuren.<br />

(*)<br />

VOLNEY, die er in 't jaar 1784 was, zegt:<br />

„ Nasra of Nazareth, zo vermaard in de hiftorie<br />

van 't Christendom, is een middelmatig dorp voor<br />

een derde door Mufulmannen, en voor twee derden<br />

door Catholyke Grieken bewoond. De vaders<br />

van 't H. Land, die van 't groot klooster<br />

van Jerufalem afhanglyk zyn, hebben er een herberghuis<br />

en kerk voor hunne order; zy zyn gemeenlyk<br />

de pagters van 't land. Ten tyde van<br />

DA HER waren zy verplicht dien Chek een gefchenk<br />

van duizend piasters te doen voor elke<br />

vrouw, welke hy nam, en hy droeg zorg byna<br />

elke week te trouwen, (f)<br />

Eer ik van deze plaats afftappe moet ik nog<br />

melden, dat, gelyk gy weet, Nazareth in 't<br />

Nieuwe Testament voorkomt als een verachtelyk<br />

fteedje; dit was niet Hechts wegens de geringheid<br />

, maar vooral wegens de ondeugd der inwooners.<br />

NATHANACL zeide: Kan uit Nazareth<br />

iets goeds zyn? Joh. 1: 47. Zommige uitleggers<br />

willen, dat men daar uit kan ophelderen Matth.<br />

pi 23, alwaar wy vinden, dat door de Propheten<br />

kt<br />

(*) HASSELQÜIST Reize, 1 d. bl. 209, 210.<br />

Cf) VOLNEY 2 d. bl. 215.


Z E V E N D E B R I E F . 23<br />

gezegd was, dat Hy QESUS) een Nazarener zou<br />

«eheeten worden. Het welk dan by wyze van een<br />

fpreekwoord zal aanduiden een veracht mensch.<br />

Van hier dat zy JE sus van de fteilte des bergs<br />

wilden afwerpen Luk. iv: =9. QUARESMIUS<br />

zegt van de inwooners van Nazareth, dat dit volk<br />

terwyl zy met de eene hand 't geld aannemen om<br />

de heilige plaatfen te vertoonen, met de andere<br />

hand een fteen opvatten om hunnen weldoener te<br />

kwetzen. KOOTWYK getuigt van hun, dat zy<br />

deboosten waren van allen, die hy in zyne geheele<br />

reize had waargenomen. Het is volgens<br />

S C HUL ZE onder de Christenen daar te land nog<br />

een fchimpwoord, als men zegt: Gy zyt een godlooze<br />

Nazarener. (*)<br />

Hier eindige ik mynen brief, en wenfche u<br />

binnen kort weder te fchryven.<br />

Q*J Zie HAMELS VELD de Bybel verdedigd 1 d.<br />

bladz. 102.<br />

B 4<br />

AGT-


A G T S T E BRIEE.<br />

REIZE VAN NAZARETH NAAR DEN BERG LIBA­<br />

NON. KANA. SEPHOURI. HATTIN. DE DUIVEN<br />

VALLEI. BERG DER ZALIGSPREKINGEN. Tl'<br />

BERIAS, BADEN BUITEN DE STAD. ZEE VAN<br />

TIBERIAS. BETHSAÏDA. KAPFRNAUM. TEL-<br />

HUM. SAPHET. AIN EL ZAITON. MINERALE<br />

BRON. 'T WATER MARON. HET GEBERGTE<br />

HERMON EN LIBANON.<br />

VEELGELIEFDE VRIEND!<br />

Ik merk uit uwen vorigen brief, dat gy aanhoudt<br />

om 't vervolg derreize door 't van ouds vermaarde<br />

JoodfcheLand; gy ziet uit myne laatst toegezonde-'<br />

ne misüve, dat ik goede vorderingen maake, doch<br />

men kan fpoediger eene reize lezen, dan'befchry.<br />

ven. Ik heb u in 't flot myner vorige gelaten te<br />

Nazareth, zynde gelegen in dat gewest van ouds<br />

Caliled geheeten, in welk landfchap de Zaligmaker<br />

't meest verkeerd en geleerd heeft, van waar die<br />

oord hedendaags nog V Land des Èuangeliums genaamd<br />

wordt.<br />

Volg my met uwe gedachten; en legde landkaart<br />

voor u. Ruim twee uuren van 't voorheen<br />

gemelde Nazareth komt men ttKana, 't ligt noordwaards<br />

een weinig ten oosten van daar, ook zyn<br />

er twee wegen, die men kan inflaan; POCOCKE<br />

nam


A G T S T E B R I E F . 25<br />

nam zynen weg noordwaards en KORTE oostwaards,<br />

die dan met eene zekeren bogt derwaards<br />

loopt. De plaats is vermaard in 't N. Testament<br />

door 't eerfte wonderwerk, 't welke j E s u s daar<br />

verrigtte, wanneer hy 't water in wyn veranderde<br />

Joh. 2. Het wordt daar Kana in Galilea genaamd,<br />

ter onderfcheiding van eene andere ftad gelegen in<br />

Syrophenicie, welke den ftamme Afer te beurt viel,<br />

volgens Jof. xix: 28.<br />

Dit Kana is thands een vlek of dorp, ten zuiden<br />

van 't zelve is eene bron, uit welke naar men voorgeeft<br />

dat water is genomen, dat c H R I s T U s in<br />

wyn veranderde. Naby de fontein zyn de overblyffels<br />

eener kerk aan St. BARTHOLOMEUS<br />

toegewyd, hebbende zo men zegt op de plaats van<br />

zyn huis geftaan. In 't vlek is een groot vervallen<br />

gebouw, welks muuren volgens POCOCK nog<br />

bykans geheel zyn, doch men kan niet wel ondericheiden,<br />

of 't een huis of kerk geweest zy. De<br />

Monniken zeggen, dat 't bruiloftshuis op deze<br />

plaats geftaan heelt. De Grieken hebben daar digt<br />

by eene nieuwe kerk. Het dorp wordt door KatholykeChristenen<br />

bewoond. MYRIKE befehryft<br />

de voorgemelde bron, dat ze voor aan in 't dorp<br />

is, heel diep inden grond, rondom met fteenen opgemetfeld,<br />

naar welke men moet nederklimmen,<br />

en uit welke een beekje tot in 't dorp vloeit, 't<br />

welk dient om 't vee uit te drenken. (*)<br />

Een<br />

(*) THEVENOT bl. 36I. MAUNDRELL bl. 505.<br />

HEÏMAN bl. 28. POCOCKE bl. 11%.<br />

B5


26 A G T S T E B R I E F .<br />

Een groot uur van hier noodwestwaarts op den<br />

weg naar Akra of Ptolemaïs ligt 't dorp Sephouri,<br />

't was oudtyds eene merkwaardige ftad, genaamd<br />

Diocefaréa, doch komt in de H. Schrift niet voor.<br />

Dit dorp ligt op een berg en wordt door Griekfche<br />

Christenen, Mooren en Arabieren bewoond. Op<br />

den top des bergs, een end weegs van 't dorp heeft<br />

men een kasteel met een fraaien tooren van gehouwen<br />

fteen. De Christenen noemen dit vlek thands<br />

St. Anna, om dat JOACHIM en ANNA, die gehouden<br />

worden voor de ouders der Maagd MARIA,<br />

als mede ANNA 'Szuster HERMANA, die men<br />

zegt de moeder van ELISABETH, MARIA'S<br />

nicht geweest te zyn, daar zouden gewoond hebben.<br />

(*)<br />

Wanneer men van Kana omtrent een uur noordwaards<br />

gaat, wyst men de plaats alwaar de discipelen<br />

van JE sus, door 't gezaaide gaande, aairen<br />

plukten volgens Matth. XH: i.<br />

Wanneer men van daar een halfuur verder gaat,<br />

doch een weinig ten oosten, Gver bergachtige landftreeken,<br />

klimt men af in een fraai vermakelyk<br />

dorp genaamd Hattin oïHutin, alwaar in eene enge<br />

rotsachtige plaats, ter zyde afgelegen, de begraafplaats<br />

van JETHRO, MosEs fchoonvader, gewezen<br />

wordt. Deze plaats is wegens haare limoen<br />

en oranjeboom-boschjens zeer bekend, en de Turken<br />

hebben in dit dorp eene Moskee, voor welke<br />

zy zeer veel achting betoonen. (f).<br />

Een<br />

O HEYMAN bl. 16. (t) Ibid bl. 29. POCOCKE bl. 113.


A G T S T E B R I E F . 27<br />

Een weinig ten oosten van dit dorp Hut in heeft<br />

men den berg der Zaligffrekingen, doch eerst moet<br />

ik nog gewag maken van zekere vallei, die ruim een<br />

half uur noordwaards is, genaamd Waad Hyman of<br />

de Duiven Vallei, zy is een nauwe weg welke neerloopt<br />

tusfchen twee rotsachtige bergen inde vlakte<br />

van Gcnne/areth, die ten westen van 't middendeel<br />

der zee van Tiberias is. Deze bergen zyn vol graffpelonken,<br />

die waarfchynlyk tot de nabuurige<br />

lieden en vlekken behoord hebben. Aan de noordzyde<br />

des bergs tegen de vlakte van Gennefareth<br />

is op eene aanmerkelyke hoogte in de loodregte<br />

rots een kasteel uitgehouwen met eene groote<br />

menigte kamers.<br />

Nu komen wy aan een berg, welke men den berg<br />

der Zaligheden, of ook wel den berg van CHRIS­<br />

TUS noemt, om dat er eene overlevering is, dat<br />

de Heiland op dien berg die voortreflyke leerreden<br />

en zaligfprekingen gedaan heeft, welke men vindt<br />

Matth. 5, 6 en 7. B RO C H ARDU S zegt: „wanneer<br />

men op dezen berg ftaat, kan men de geheele<br />

Galileefche zee, Iturea en 't land Trachonitis tot aan<br />

den Libanon overzien. Hy beflaat in de lengte<br />

omtrent twee boogfeheuten; maar in de breedte<br />

niet meer dan eenen fteenworp, is overal vol kruiden<br />

en zeer vermakelyk. Aan den voet van dien<br />

berg een weinig van de zee af, is eene fontein van<br />

levendig water (*). MAUNDRELL befchryft<br />

dezen berg als een heuveltje niet verre van de ftad<br />

C*) BROCHARDUS bl. 436.


a8 A G T S T E B R I E F .<br />

Saphet, welke op eenen hoogen berg ligt, welke<br />

men van daar gemakkelyk zien kan. Zouden wy<br />

niet mogen denken (zegt hy) dat c H R I S T U S met<br />

de woorden zyner predikatie Matth. 5: 14, eene<br />

ftad op een berg liggende kan niet verborgen zyn,<br />

de ftad Saphet van ouds Bethulia genaamd, in 't<br />

oog gehad hebbe? Eene gisfing die meer dan<br />

fcfayn heeft, om dat onze Zaligmaker gewoon was<br />

met gelykenisfen, genomen van voorwerpen, die<br />

de toehoorders in 't oog hadden, zyne redenen op<br />

te helderen. C) EOMOND. y. r>. NYENRURG<br />

noemt ook dezen berg eene kleine hoogte, en<br />

zegt, dat er nog puinhoopen van eene kleine kerk<br />

te zien zyn. CD POCOCKE befchryft de overblyffelen<br />

dier kerk aa voeten in 't vierkant. Ten<br />

westen van die is eene regenbak onder den grond.<br />

Ruim een half uur oostwaards zyn onder andere<br />

twee zwarte groote fteenen, op welke men wil<br />

dat CHRISTUS de 5 brooden zegende, Matth.<br />

xiv. (§)<br />

Indien wy nu van dezen heuvel verder noordwaards<br />

gingen, zouden wy eenige plaatfen aan<br />

onze regterhand langs 't Galileefche meir onbeziens<br />

laaten liggen, dus moeten wy eerst onzen<br />

reistogt ten zuidoosten nemen naar Tiberias. Dit<br />

was van ouds een zeer vermaarde ftad, volgens<br />

FL. JOSEPHUS gefticht door HER ODES Anti*<br />

pas, welke dezelve naar den toen regeerenden keizer<br />

TI.<br />

(*) MAUNDRELL bl. 505. (f) HEYMAN bl. 29.<br />

(§) POCOCKE bl. 113.


A G T S T È B R I E F . 29<br />

TIBERIUS haar den naam van Tiberias gegeven<br />

heeft. Zy ligt aan 't zuiderdeel van't meir, dat<br />

ook den naam van de zee van Tiberias draagt.<br />

HE RO DE S Antipas deed er een vobrtreflyk paleis<br />

bouwen, en had er zyne hofhouding; hy is dezelve<br />

welke Viervorst was vmGaüka, Luk. m: 1.<br />

welke JOHANNES den Dooper liet onthoofden<br />

Matth. xiv: 3—11, en ook den Zaligmaker naar<br />

't leven ftond, gelyk uit Luk. xïtf: 31, blykt.<br />

En dit kan wel ligt de reden zyn, dat hoe dikwyls<br />

de Heiland in dien oord zich ook bevend, hy<br />

nimmer, zo ver wy weeten, teTiberias zich hebbe<br />

opgehouden; ja by den dood van JOHANNES<br />

voor een tyd geheel Galilea, en dus de grenzen van<br />

Herodes gebied ontweek, Matth, xiv: 12. Na<br />

de verwoesting van Jerufalem kwamen er veele<br />

Jooden wonen, hadden er hun opperfte gerichtshof<br />

en den zetel der geleerdheid, ook is er deMischna<br />

opgefteld. Toen de Kalif OMAR de ftad in<br />

de 7de eeuw veroverde, zyn de Jooden daar uit<br />

verdreven. In de 1 ode eeuw vondt BENJAMIN<br />

Tudelenfis aldaar 50 Jooden, die er eene fynagoge<br />

hadden. Volgens HASSELQUIST wierdTiberias<br />

half door Jooden bewoond, die fchatting moesten<br />

betalen aan de Arabieren; SCHULZE vond er in<br />

't jaar 1754 nog een fchool der Jooden, waar in<br />

twintig jongelingen in den Talmud onderwezen<br />

wierden. Het is thands een zeer vervallen plaats.<br />

VOLNEY zegt er van. „ Wat de Stad belangt,<br />

zy is niet anders meer dan een puinhoop ten hoogften<br />

door honderd huisgezinnen bewoond. Men<br />

noemt


Sc A G T S T E B R I E F;<br />

noemt ze tegenwoordig Tabaria of Tabarya (*),<br />

zeer beroemd zyn reeds van ouds de warme baden<br />

van Tiberias, geweest FL. JOSEPHUS zegt,<br />

dat deze baden gevonden worden niet verre van<br />

Tiberias, in een vlek dat Emmaus of'Ammaus heet,<br />

en befchryft dit water niet alleen als warm, maar<br />

ook heilzaam tegen lichaams gebreken; de plaats<br />

dezer baden is omtrent een half uur gaands buiten<br />

de Stad ten zuiden aan den voet van eenen berg,<br />

nog geen Veertig fchreden van de Zee. KORN.<br />

BE BRUIN vond in 't jaar 1675 omtrent een<br />

Italiaanfche myl van Tiberias twee baden naby de<br />

Zee, in welke eenige Arabifche vrouwen bezig<br />

waren zich te reinigen. EGMOND VAN DER<br />

NYENBURG of HEYMAN fpreeken in hunne<br />

reizen van eén bad aldaar, 't welk hy zo warm vond<br />

dat hy 't er bezwaarlyk in kon houden, waarom<br />

hy ook 't gat, door welk 't water in de kom liep,<br />

deed toefloppen om het te verkoelen. Boven dit<br />

bad was een huisje,- koepels gewys gebouwd. Hy<br />

meent, dat 't water van dit bad in aart en uitwerking<br />

aan dat der baden te Aken gelykvorjnig zy.<br />

POCOCKE en KORTE die in denzelfden tyd in<br />

Paleftina waren, en te Tiberias de baden befdiouwd<br />

hebben, komen in de befchryving over een.<br />

POCOCKE meldt ér van: Het water is zeer heet,<br />

't wordt gebruikt om er zich in te baden, en voor<br />

alle<br />

(O THEVENOT bl. 362. HEYMAN bl. 30— 33.<br />

POCOCKE bi 115—II7. HASSEJ.QÜIÏ T I d. 61.2T2.<br />

TOiKKÏ 2 d. bl. 21(5.


A G T S T E BRIEF.<br />

alle zoorten van pynen en gezwellen, ook zo nier<br />

zegt, voor de jicht, over de bron is een gebouw<br />

met eenige badftoven. Ik nam een vies vol van<br />

dit water mede, onderzocht, en bevond, dat het<br />

met eene groote menigte grof vast vitriool, een'ig<br />

aluin en mineraal zout bezwangerd was. Onder<br />

de latere reizigers heeft HASSELQUIST die<br />

baden 't nauwkeurigst befchreven. Hy meldt van<br />

een der baden, dat het water zulk een trap van<br />

hitte had, dat men er de hand in kon Heken,<br />

zonder die te verbranden, doch men moest er die<br />

dan ten eerften uithalen, waarfchynlyk is dit 't<br />

zelve bad, aangaande 't welk zeker Arabisch fchryver<br />

by BUSCHING aangehaald, gewaagt, 't<br />

welk zo heet is, dat er een ei terlïond in gaar is,<br />

en dat men er* ook bokjens en hoenders in kan<br />

koken. De reuk, zegt HASSELQÜIST, was zeer<br />

zwavelig en de fmaak bitter. Het grondzetfel was<br />

na 't aflopen des waters, zwart en dik als bry,<br />

riekende fterk naar zwavel, en was met twee vliefen<br />

overtrokken, van 't welke het onderfte eene<br />

fchoone donker groene verwe, het bovenfte eene<br />

heldere roestkleur had. Ter zyde van dit bronwater<br />

was een gering en liegt huis gezet, om in<br />

te baden, doch 't zelve lag zeer vervallen, want<br />

in dat land worden de gefchenken der natuur niet<br />

behoorlyk tot nut der ingezetenen aangelegd.<br />

Nademaal de Stad Tiberias aan een meir van<br />

dien naam ligt, door 't welk de Jordaan haaren<br />

loop heeft, zo moet ik u daar van iets mededeelen.<br />

Het draagt in 't oude Testament den naam<br />

van


SS A G T S T E B R I E F .<br />

van Cinnereth, Num. xxxiv: n, of ook Cinneroih,<br />

Jof. XII: 3. Het komt ook ónder den naam yan<br />

Gennefar by JOSEPHUS, en van Gcnnefareth in<br />

't N. T..meermaal voor, en dewyl dit meir in 't<br />

landfchap Gaïïlea lag, heette het ook de Galileefche<br />

Zee. De lengte van dit meir wordt door JOSE­<br />

PHUS op 6 uuren gaands, en deszelfs breedte op<br />

iè uur gefchat; fchoon het aan latere reizigers zo<br />

groot niet voorkomt. Men merkt dit meir aan als<br />

eene Iaage vallei van bovengemelde rivier de Jordaan,<br />

waarom 't zelvé waarfchynlyk niet zeer diep<br />

Zal zyn. Aan de oost- en westzyde zyn er kleine<br />

beekjes, die haar water in dit meir uitftorten.<br />

Het water is in het zelve helder, zoet en gezond,<br />

hoewel het niet altyd die helderheid noch koude<br />

heeft, gelyk men uit H A S S E L Q U I s T kan opmaken.<br />

Van de vischrykheid van dit meir vinden wy gewaagd<br />

in 't N. T. Matth. iv: 18 , Luk. v: 4—7,<br />

Joh, xxi: 1—11. verfcheiden van JESUS leerlingen<br />

en Apostelen waren Galileefche visfehers. In<br />

de reize van EGMOND v. D. NYENBURG en<br />

HEYMAR wordt gezegd,dat die zee vol visfehen<br />

is. DELLA VALLE verhaalt, dat hy in eene<br />

kleine verwoeste ftad op den oever van dit meir<br />

visch gegeten heeft. MYRIKE vong met de<br />

hand een karper. POCOCKE verhaalt, dat hy<br />

met zyne reisgenooten tot vermaak vischte met<br />

werpnetten, van welke zy zich hier bedienen.<br />

HASSELQUIST zegt, dat men in dit meir onder<br />

andere visfehen ook aantreft den Silurus, Mugil<br />

en Scarus GaliUus. Dit water wordt ook bevaa-<br />

ren.


A G T S T E B R I E F . s s<br />

ren, fchoon al niet met groote vaartuigen, nogthands<br />

met kleine, en visfchers booten. Zulk<br />

eene visfchers boot hebben wy te verftaan Matth.<br />

xra: i, in 't welk j E sus zat, om 't volk, dat op<br />

ftrand ftond, te leeren. N A U verzekert, dat er<br />

dikwyls ftormwinden op dit meir plaats hebben,<br />

gelyk ook uit de H. Schrift blykt, Matth. xiv:<br />

24, Joh. vi: 18. (*)<br />

Nu moet ik u nog eenige plaatfen befchryven,<br />

welke aan den westlyken oever van die zee, of<br />

dit meir gelegen zyn. Wanneer men een uur<br />

noordwestwaards van 't bovengemelde Tiberias<br />

reist, vindt men dé puinhoopen van eene ftad of<br />

groot vlek, hedendaagsch Baitfida genaamd, en<br />

buiten twyfel 't oude Bethfaida, by de Euangelfefchryvers<br />

meer dan eens gemeld. • Deze plaats ligt<br />

ruim een half uur gaands van 't meir, men ziet er<br />

volgens POCOCKE puinhoopen van eene groote<br />

waterkom en andere gebouwen, en byzonder veele<br />

overblyfléls eener kerk, waaronder die van eea<br />

ongemeen fraai gewerkt deurraam van wit marmerftéen,<br />

en eenige zuilen voornamelyk uitmunt<br />

ten. Ct) Dit Bethfaida wordt Joh. xn: 21, eene<br />

ftad in Galilea genaamd, was de geboorteplaats<br />

van PHXLIPPUS, ANDREAS, en PETRUS.<br />

Joh.<br />

(*) Men kan over dit meir nalezen BROCHARDUS<br />

bl. 436; DEIIA VALLE id. bl. 9; THEVENOT<br />

1. d. bl. 362. HEYMAN 2 d. bl. iien 36. POCOCKE<br />

bl. 118. VOLNEY 1 d. bl.216. 2d. bl. 21(5, en andere.<br />

(t; POCOCKE bl. 114, 115.<br />

C


34<br />

A G T S T E B R I E F .<br />

Joh. li 45. JE sus heeft er veele wonderwerken<br />

verrigt, Mark. vin: 22—26, Matth. xi: 20,<br />

21. FE. JOSEPHUS fpreekt nog van een ander<br />

Bethfaida aan den oostkant van den Jordaan in<br />

Gauhnhis gelegen, 't welk door den Viervorst<br />

PHILIPPUS tot eene ftad gemaakt, en Julias is<br />

genoemd. BACHIENE wil dat dit laatstgemeld»<br />

voorkomt Luk. ix: 10.<br />

Noordwaards van Bethfaida heeft men Kapernaum<br />

te zoeken, thands Tdhum ook Telhouë genaamd.<br />

Zy kunt onder den eerften naam dikwyls voor in<br />

't N. T. alwaar JE sus uit Nazareth ging woonen<br />

Matth. iv: 13, derzelver ligplaats was oudtyds<br />

ep de grenzen der beide ftammen Zebulon en<br />

Naphtalim; dus zien wy de Godsfpraak vervuld<br />

Jef. vra: 23 en Hoofdft. ix: 1. De Heiland deed<br />

aldaar veele wonderwerken volgens Luk. iv, en<br />

elders, doch 't grootfte gros der inwooners nam<br />

JE sus leer niet aan, waarom Hy een wee over<br />

die ftad uitfpreekt, Matth. xi: 23. In derzelver<br />

nabuurfchap had men volgens JOSEPHUS eene<br />

watcrryke bron. Dit Kapernaum moet onderfcheiden<br />

worden van eene ftad van gelyksn naam aan de<br />

Middelandfche zee, niet verre van Cefarea, van<br />

welke WILH. TYRIUS en de Jood BE NJAMIN<br />

gewag maken. BROCHARDUS befchryft die<br />

plaats als een liegt gehugr, daar nauwlyks zeven<br />

visfchers hutjes in ftaan, tot vervulling van Jefus<br />

woorden, Matth. xi: 23, gy Kapernaum, die tot<br />

den hemel toe verhoogd zyt, zult tot ae helle toe neder<br />

gcflooten worden. POCOCKE zag te Telhout<br />

eene


A G T S T È B R I E F .<br />

èene kleine vervallen kerk van wit marmerfteen<br />

met eenige overblyffels van pylaaren. De puinhoopen<br />

ftrekken zich een aanmerkelyk end noordwaards<br />

langs 't meir. Ik kon er ook eene ronde<br />

haven voor kleine vaartuigen duidelyk onderfcheiden.<br />

Deze plaats is dan buiten twyfel ("zegt<br />

hy) 't oude Tarichaa, dat volgens JOSEPHUS<br />

befchryving, gelyk Tiberias, aan den voet der<br />

bergen lag, in welke byzonderheid zy er zeer wel<br />

naar gelykt, maar ligt, zo 't fchynt, meer dan<br />

dertig ftadièh van Tiberias. Tarichaa heeft zynen<br />

naam van 't zouten van den meirvisch, welke<br />

voornameiyk ter dezer plaats gefchiedde. (*)<br />

Omtrent vier uuren verder noordwaards heeft<br />

inen Saphat of Saphei, men noemt deze plaats<br />

eene ftad, doch is als een dorp gebouwd, zy was<br />

lang de voornaamfte van 't voormalig Galika, en<br />

ligt op een hoogen berg, welke zommige gisïen<br />

deze te zyn, op welken JE sus is verheerlykt.<br />

BACHIENE plaatst deze ftad veel te zuidelyk,<br />

aan de westkant van de zee van Tiberias, daar 't<br />

uit THEvE NOT en POCOCKE blykt, dat men<br />

die ftad ten westen van 't meir Samachonitis aantreft;<br />

Ly is waarichynlyk bedrogen door eene uitdrukking<br />

van MAUNDRELL, welke meldt, gelyk<br />

ik hier vooren fchreef, dat hy die ftad van<br />

den berg der zaligfprekingen, die ten westen van<br />

'tmeir Tiberias ligt, als naby, befchouwen kon;<br />

doch dit is eene bedriegelykheid van 't gezicht,<br />

CO POCOCKE bl, 121.<br />

C a<br />

ge-<br />

35


3g A G T S T E B R I E F .<br />

gelyk wy in de reizen van EGMOND VAN DBR<br />

NYENBURG en HEYMAN vinden aangemerkt,<br />

welke fchryft: wanneer men van de hoogte des<br />

bergs, waar op Saphet ftaat, naar de zee van Tiberias<br />

ziet, fchynt haar afftand flegts eenige fteenworpen<br />

ver te wezen, daar men echter zomtyds<br />

wel vier uuren nodig hebbe, om er naar toe te<br />

ryden. Zommige houden die ftad voor 't oude<br />

Bethulia, van 't welk in )t boek Judith wordt gewaagd,<br />

doch andere meenen dit ongegrond te<br />

zyn: ik durve hier niets beflisfen. Ten tyde van<br />

de ftraks gemelde reizigers EGMOND en HEY­<br />

MAN wierd die plaats door eenige weinige Mooren<br />

en veele Jooden bewoond, welke daar voor<br />

groote achting hebben, deels om dat 'er de begraafplaatfen<br />

van eenige beroemde Rabbynen worden<br />

gevonden, deels, om dat zy meenen, dat de<br />

Mesfias, welke men aldaar wil, dat in Galiled zal<br />

gebooren worden, Saphet tot de hoofdftad van zyn<br />

ryksgebied zal ftellen. De Turken maken zich<br />

den Joodfchen eerbied voor deze ftad ten nutte,<br />

want zy verkopen hun de vergunning', om daar<br />

te wooiien, zeer duur, en weeten hen door geldboetens<br />

en knevelaryen uit te mergelen, zo dat<br />

zy, om dus te fpreken, de lucht, die zy inademen<br />

, betalen moeten. Verkiest een Jood de ftad<br />

door de vlucht te verlaaten, zo verliest de Pacha<br />

of Turkfche Bevelhebber daar niets by, want 't<br />

geen deze moest opbrengen, verdeelt hy onder<br />

de overige Jooden. Zy hadden er in dien tyd<br />

zeven fynagogen, eene hooge fchool, daar zy de<br />

jeugd


A G T S T E B R I E F . 37<br />

jeugd in onderwyzen, en eene drukkery. Volgens<br />

de aantekening door gemelde reizigers, gingen zy<br />

zeker grot bezien, 't welk door de Turken in<br />

groote achting wordt gehouden, zy noemen 't de<br />

grot van JAKOB, om dat zy willen, dat die eerstvader<br />

met zyn huisgezin daar in gewoond heeft,<br />

toen hem de boodfchap van den dood zyns zoons<br />

j o s E P H s wierd gebragt. Het is den Jooden verbooden<br />

deze heilige plaats te naderen, zelfs worden<br />

de Christenen, die hier te land Naxarans genaamd<br />

worden, niet dan zeer bezwaarlyk toegelaten.<br />

Men komt van dit grot, 't welk op eene<br />

kleine hoogte binnen de ftad is, in een tuintje met<br />

eenige boomen, onder welker fchaduwe eene Turkfche<br />

gebedenplaats is.<br />

Hier van daan gingen zy de burgt of 't kasteel<br />

befchouwen, voorheen zeer fraai, en eene groote<br />

fterkte, doch naderhand zeer vervallen. Men<br />

vindt in die ftad nog een groot gebouw van hardfteen,<br />

zeer oud, en voorheen, gelyk 't fcheen<br />

wel een tempel. Op deszelfs koepel geklommen,<br />

heeft men een ver uitzicht over verfcheiden dorpen<br />

en gehugten, 't welk zeer fchoon is. Het<br />

gezicht over 't meir Tiberias is zeer aangenaam,<br />

en fchynt van daar, gelyk ftraks gezegd is, zeer<br />

naby. Men verhaalde ons hoe zeker Turk onlangs<br />

aldaar gekomen, en 't gemelde meir zo digt by<br />

ziende, zyne vrouwen reeds opftroopte en derwaards<br />

wilde gaan, om zich te wasfchen, daar 't<br />

nogthans wel vier uuren rydens van daar ligt.<br />

Niet minder is hier 't gezicht bedriegelyk naar<br />

C 3 ze-


33 A G T S T E B R I E F .<br />

zeker dorp Hattin genaamd, tusfchen Saphet en<br />

den berg Thabor gelegen, 't welk ook zeer naby<br />

fchynt, en evenwel nog wel goede drie uuren er af<br />

ligt. De lucht is te Saphet ongemeen gezond,<br />

als mede koel en frisch in den zomer, door de<br />

geduurige winden, wanneer 't in andere ftreeken<br />

zeer heet is. Men heeft hier omftreeks veele wyngaarden,<br />

die fmakelyke druiven voordbrengen,<br />

van welke de Jooden wyn maken die tamelyk goed<br />

is. (*) Deze ftad is door de aardbeving in 't jaar<br />

1759 zeer verwoest, zo dat dezelve, volgens 't<br />

bericht van VOLNEY tegenwoordig niet meer<br />

dan een byna verlaaten dorp is. (f)<br />

Westwaards van Saphet aan den voet des bergs,<br />

pp welken de ftad is gebouwd, treft men een<br />

groot dorp aan, genaamd Jin el Zaitun , men heeft<br />

hier eene bron, en olyfboomen. (§)<br />

Wanneer men van Saphet eene wandeling ten<br />

posten doet, komt men aan de Jordaan, langs<br />

welke ik met u de reize noordwaards naar 't gebergte<br />

Libanon en Hermen zal aannemen, en dien<br />

weg hebbende afgelegd, een weinig uitrusten.<br />

Volg my nu op den weg die van Saphet naar<br />

de Jordaan leidt, hier befchouwen wy een langwerpig<br />

vierkanten berg door kunst, zo 't fchynt,<br />

gemaakt, rondom den top vond ik, zegt POc<br />

o c K E , de grondvesten van eenen fterken muur,<br />

(*) HEYMAN %d. bl. 39—45.<br />

Cf) VOLN EY id. bl. 21.7.<br />

CD BOSCHING bl. 430.<br />

en


A G T S T E B R I E F . 89<br />

en zo aan 't zuidend, als aan de oostzyde de overblyffels<br />

van twee zeer fraaye poorten, van gehouwen<br />

Heen, met ronde torentjens aan de hoeken.<br />

Aan 't noorder end ligt een grooten hoop puin,<br />

waarfchynlyk van een kasteel. Het geheel werk<br />

heeft omtrent tien minuten gaands in den omtrek.<br />

Hier digt by is een kleine berg met een hoop puin<br />

daarop, men noemtze nu de Jakobsftad. Zommige<br />

plaatfen hier by gisfing Harofeth de ftad van SI­<br />

SERA, veldoverfte van JABIN Richt, iv: 2. (=0<br />

Een weinig voordgaande, wanneer men flegts<br />

een halfuur van 't meir Samachonim is, ligt er<br />

een brug van drie boogen over de Jordaan, welke<br />

de Jalobsbnig wordt genaamd, dewyl men wil,<br />

dat j AK o B op zyne terugkomst uit Paddan Aram,<br />

op die plaats over de rivier trok. Aan de overzyde<br />

der brug is eene groote Khan, op den heeren<br />

weg van Damaskus naar Jerujdlem, daar men van<br />

Damaskus komende de tweede nachtrust houdt.<br />

Aan die oostzyde der brug bouwde BALDEWYN ,<br />

de vierde koning van Jcrufakm, eene fterkte tegen<br />

de Saraceenen, op eenen ryzenden grond, waarfchynlyd<br />

op dezelfde plaats. Ik ging over de brug,<br />

zegt POCOCKE, in 't land Gaulonitii genaamd,<br />

welke een gedeelte des koningryks Bafan was, en<br />

naderhand den halven ftam Manasfe over de Jordaan<br />

uitmaakte. In dit laad ten oosten van de<br />

brug, noemde men twee plaatfen, nam el ykEdouera<br />

en Zoar. (f)<br />

(*) POCOCKE bl. 123. (t) I^id bj. 121.<br />

C 4<br />

Orn-


A G T S T E B R I E R<br />

Omtrent een derde van een uur de brug voorbygaande<br />

ten noorden, langs den regter oever der<br />

Jordaan, komt men by eene gezondheids bron,<br />

met zwavel en yzerdeekjehs, zo 't fchynt, bezwangerd;<br />

eertyds is zy met een muur omgeven,<br />

en misfchien veel bezogt geweest. (*)<br />

Na nu nog eene kleine wandeling gedaan te<br />

hebben komt men aan 't meir Samachonith, in de<br />

heilige Schrift de wateren van Merom, en hedendaagsch<br />

Bahr el Hoidi genaamd. Volgens LA RO-<br />

QUE heet dit meir ,<br />

t moeras van de Jordaan.<br />

KOOTWYK ftemt met JOSEPHUS in, dat wanneer<br />

f zelve geheel vol water is, het in de lengte 60<br />

en in de breedte 30 ftadien groot is, 't welk met aiuur<br />

lengte en H uur breedte overeenkomt; doch<br />

tóen gemelde reiziger op den 20 Oclober aan den<br />

oever was, had dit meir eene ronde gedaante, en<br />

dèszelfs water bedroeg nauwlyks 500 fchreden in<br />

den omtrek. Hy vroeg den tolk' naar de reden,<br />

en kreeg tot antwoord, dat dit byna jaarlyks gebeurde,<br />

inzonderheid omtrent dien tyd, want dat<br />

die zee in 't einde van den winter, of in 't begin<br />

van 't voorjaar door de gefinoltèri fneeuw des Libanons<br />

ftèrk wasfe, maar 'szomers en in den herfst<br />

afneene,'en zomtyds byna opdrooge. Hiermede<br />

kómt LA ROQUE over een, want hy meldt, dat<br />

dit water als de fneeuw op 't gebergte fmelt, omtrent<br />

2 Franfche mylen of uuren gaands in den<br />

omtrek heeft, maar ten tyde van de groote zomerhit;<br />

(*) POCOCKE bl. 123.


A G T S T E B R I E F , 41<br />

hitte zomwylen droog is. Het welk men ongetwyfeld<br />

van geene volkomen uitdrooging te verftaan<br />

hebbe, maar aan de oevers, dewyl de Jordaan<br />

door 't zelve geftadig haaren loop behoudt.<br />

Hy voegt er by, dat dit meir of moeras met digte<br />

ftruiken en riet omringd is, en dat zich omtrent 't<br />

zelve tygers, leeuwen en beeren ophielden, welke<br />

van de nabuurigebergen naar beneden kwamen. Het<br />

troebel en vuil water van dit moeras zou 't water<br />

van den Jordaan bederven, maar om dat deze, na<br />

dat zy 't meir heeft verlaaten, en naar de zee van<br />

Tiberias vloeit, meest al over een klippig bed<br />

tusfchen heuvels loopt, zo zinkt die vuiligheid<br />

en 't water wordt klaarer. (*) POCOCKE befchryft<br />

dit meir, als liggende ten oosten van een<br />

bergachtig landfchap, 't welk zich omtrent twee<br />

uuren westwaards tot de bergen van Napkali uitflrekt,<br />

hy befchouwde toen de breedte aan 'tnoordereind<br />

eens zo groot dan in 't zuidercind, in 't<br />

eerfle geval op 5 kwartier uurs, en in 't laatfle<br />

geval niet boven de 40 minuten. Hy merkt verder<br />

aan, dat de modder en ongezondheid van dit<br />

water niet Hechts is toetefchryven aan de flykrigheid<br />

van den grond, maar ook daar aan, dat de<br />

inwooners aan de westzyde de beeken Hoppen,<br />

om hun land te bevogtigen, zo dat 't water door<br />

dezen grond in 't meir komt.<br />

Van deze wateren Meroms ziet men zeer duide-<br />

lyk<br />

(*) Zie BUSCHING nieuwe Geographie, 5 d. bl.<br />

328, 329-<br />

C5


4S A G T S T E B R I E F .<br />

lyk den berg Dsjibbel Scheik, die in 't Arabisch<br />

Schriaah heet, en oudtyds Panius genoemd wierd,<br />

gelyk ook daar by de ftad en landftreek Paneas<br />

gevonden wierd. Aan den voet van dien berg<br />

ontipringt de Jordaan. (*) De ftad Paneas droeg<br />

ook den naam van Cafarea Philippi. Deze bron<br />

is evenwel de eerfte oorfprong niet van den Jordaanftroom,<br />

maar 't meir Phia/a, 't welk omtrent<br />

5 uuren van daar byna oostwaards is gelegen, van<br />

"t welk het water onder den grond zyn loop heeft<br />

tot in de bron, die by Paneas gevonden wordt,<br />

gelyk ik u in mynen vierden brief heb gefchreven.<br />

Nu zal ik mynen brief eindigen met u nog een<br />

kort berigt mede te deelen, aangaande 't gebergte<br />

Libanon, 't welk de noordergrenzen van Paleftina<br />

uitmaakt, ja oudtyds vooreen groot gedeelte tot<br />

V land Kanaan behoorde. De naam Libanon draagt<br />

dit gebergte waarfchynlyk van deszelfs witte kleur,<br />

die niet Uegts veroorzaakt wordt door de fneeuw,<br />

welke deszelfs kruin bedekt, maar ook, om dat<br />

op den grond de rotfen van dit gebergte in een<br />

helder gryze gedaante van verre zich wit vertoonen.<br />

De Ouden hebben reeds dit gebergte onderfcheiden<br />

in den Libanon en Antilibanon, 't eerfte<br />

maakt 't westelyk, en 't laatste 't oostelyk gedeelte<br />

daar van uit, zynde tusfchen beiden een dal<br />

of vallei, welk zich ten noorden hoe langs hoe<br />

meer verwydert. In 't oude Testament vinden wy<br />

van dit gebergte onder den naam van Antilibanon<br />

(*) POCOCKE bl. 123.<br />

niet


A G T S T E B R I E F . 4,3<br />

niet gewaagd, maar wel onder den naam van Herman,<br />

doch in de griekfche overzetting der zeventigen,<br />

vinden wy meer dan eens Aritittbanas, als<br />

Deut. i: 7- in: 25. n: 24- De Libanon en Anttlibanon<br />

nemen beiden hun aanvang aan de Middelandfche<br />

Zee, 't eerfte noordelyker tusfchen<br />

Zidon en Tripoli; 't laatste zuidelyker tusfchen<br />

Tyrus en Zidon. V O M E Y zegt: 't gezicht van<br />

de plaats doet blyken, dat de Libanon ten zuidoosten<br />

van Tripoli 't hoogfte punt van geheel Syrië<br />

is. Men ziet van Cyprus dertig mylen afftands aan<br />

den gezichteinder zynen nevelachtigen top. Reeds<br />

in de maand Maart fmelt de fneeuw in de daar<br />

omftreeks liggende bergen weg, uitgezonderd op<br />

den Libanon. Zy blyft in de hoogfte holten van<br />

de noordoostzyde, daar zy voor de zeewinden en<br />

de zon befchut is, 't geheele jaar door ongefmolten.<br />

Ik zag haar in dien ftaat op 't laatst van<br />

Augustus 1784, terwyl ik in de Vallei van Balbck<br />

van hitte [byna] verflikte. Als men zich op den<br />

kruin van den Libanon, of van den Sannin plaatst,<br />

dan vertoont zich aan alle kanten een onbeperkte<br />

gezichteinder, daar verdwaalt by helder weder 't<br />

oog in de wostyn, die aan den Perfifchen golf<br />

grenst, en op de zee, die Europa befpoelt. Nu<br />

brengt het gezicht, dat over de opvolgende reeks<br />

van bergen weidt, den geest in een oogwenk van<br />

Anttochië naar Jerufcdem; dan de omringende voorwerpen<br />

naderende peilt het van verre de laagte van<br />

't ftrand; eindelyk vestigt zich de aandacht op de<br />

rotfen, de bosfchen, de afvallende ftroomen, de<br />

heu-


44 A G T S T E B R I E F ,<br />

heuvelen, de dorpen en fteden. Men fchept In<br />

ftilte eene aangenaamheid in die voorwerpen, welke<br />

men zo groot gezien heeft, in 't klein te vinden.<br />

Men befchouwt met vermaak de vallei met onweêrs<br />

wolken bedekt, en men vindt 't behaagelyk<br />

den donder, die zo lang boven ons hoofd ratelde<br />

nu beneden zich te hooren, enz. (*)<br />

LA ROQUE, die vroeger dan VOLNEY gereist<br />

heeft, fpreekt ook van de hoogte van den Libanon<br />

en meent, dat de Alpen en Pyrencën niet zo hoog<br />

zyn. Dat dit gebergte zeer hoog is blykt uit de<br />

fneeuw, die altoos op deszelfs bovenften kruin<br />

gevonden wordt. In de H. S. wordt ook van die<br />

fueeuw gewag gemaakt, Jerem. XVIII: 14. zalmen<br />

ook om een rots/leen des yelds verlaten de fneeuw<br />

Libanons.. Wanneer een gedeelte van de fneeuw<br />

in den zomer fmelt, maakt zy fchoone watervallen,<br />

bronnen en beeken, welke zich zamen vereenigende<br />

rivieren uitmaken.<br />

Van ouds is de Libanon vermaard geweest door<br />

deszelfs Cederbomen. Deze boom wordt voor de<br />

hoogfte in deze waereld gehouden, deszelfs hout<br />

is voprtrefTelyk tot gebouwen, heeft een fraaije<br />

roodachtige kleur, en aangenaame reuk, 't is hard,<br />

zonder kwasten, wordt van geene wormen befchadigd,<br />

en is zeer duurzaam. Er zyn nog eenige<br />

weinige boomen van de oude Cederbosfchen overig.<br />

Byna ongelooflyk is de dikte van zommige oude<br />

Cederen. MAUNDRELL bevond den ftam van<br />

(*) VOLNEY Reize 1 d. bl. 2go, enz.<br />

eenen.


A G T S T E B R I E F . 45<br />

eenen der dikften 36I voet in zynen omtrek,<br />

welks takken zich honderd en elf voeten ver<br />

verfpreidden. Menigmaal wordt van die Cederboomen<br />

in de H. S. melding gemaakt. Dit hout<br />

wierd niet alleen tot den tempel, maar ook tot<br />

verfcheiden paleizen en huizen te Jertifalem gebruikt;<br />

van hier, dat in den dichtkundigen ftyl<br />

Zach. 11: !• de Stad Jerufalem den naam van<br />

Libanon draagt, zie ook 'jcrcm. xxn: 23. Magtige<br />

Vorsten, hovaardige menfchen, ook Godvrugtige<br />

wegens hunne beroemde Godzaligheid,<br />

worden by deze cederen vergeleken , gelyk blykt<br />

uit Ezech. xxxi: 3. $efi m 12,13. Pf. xcn: 13.<br />

Men heeft ook naar 't getuigenis van KOOTWYK<br />

op dit gebergte wierookboomen ; mogelyk hebben<br />

•wy hier te zoeken den wierookheuvel Hoogl. iv: 6.<br />

Volgens DE T0T T vindt men er moerbezienboomen,<br />

die daar in ftarreboschjens worden geplant i<br />

in zo geregelde order als in den Levant niet is bekend.<br />

(*) Men vindt er wynftokkea wier druiven<br />

eene keurlyke wyn voordbrengnn, onder welke de<br />

goudivyn (yin d ,<br />

or~) uitmunt. Op verfcheiden plaatfen<br />

heeft men ook olyfboomen, boomwol of katoen,<br />

graanen, honig en wasch in overvloed, (f)<br />

Men verzamelt er ook goede manna, welke volgens<br />

KOOIWYK de manna in Kalabriën overtreft.<br />

Er zyn ook grazige weilanden, kudden van fchaapen<br />

en geiten; ook wild gedierte, als wildezwy-<br />

(*) Zie deszelfs Gedenkfchrift en 2 d. bl. 328.<br />

(t) Dezelve bl. 318.<br />

nen,


4ö A G T S T E B R I E F .<br />

nen, beeren en tygers. Men wyst nog heden eene<br />

plaats die men den berg der luipaarden noemt, van<br />

welke men vindt Hoog! iv: 8. SCHULTZ zag<br />

in eene cederboschje patryzen faizanten en haazen<br />

fchieten. Er zyn ook arenden.<br />

Geen wonder dan, dat koning SALOMO in<br />

dezen aangenaamen oord een lusthuis bouwde,<br />

't huis Libanons genaamd i Kon. x: 17, alwaar by<br />

waarfchynlyk zyn Hooglied heeft gedicht, blykbaar<br />

uit veele zinfpelingen, ontleend van den Libanon,<br />

in dat dichtftuk te vinden. Van deszelfs hoogte<br />

kon hy een gezicht hebben, niet alleen op zyne<br />

wyngaarden te Baal Ha?non, Hoogl. vm: ÏI , (thands<br />

Baalbek,') maar ook op 't gebergte Gileads, en dc<br />

kudden geiten, die daar 't gras affcheerden, Hoogl.<br />

iv: 1. By dit huis, of niet verre van daar, kan<br />

men dien tooren tïellen, van welks top men Da-<br />

-maskus kon befchouwen Hoogl. vïir: 4.<br />

Oostwaards van dit gebergte ligt de Antilibanon,<br />

welke in den Bybel den naam draagt van Hormon,<br />

door de Zidoniers Sirion, en door de Amoriten Senir<br />

geheeten, gelyk wy dit vinden Deut. mi 9. Hy<br />

komt Pf. XLII: 7, voor onder den naam van Flermonim,<br />

dit is 't meervoudig getal van Hermon,<br />

't welk zo veel zegt als Vgebergte Hermans, even<br />

gelyk de Latynen montes bergen voor een gebergte<br />

gewoon zyn te gebruiken. Van dit gebergte<br />

Hermon haalden oudtyds de Tyriers veele denneboomen,<br />

van welken zy hunne fchepen bouwden<br />

Ezech. xxvn: 5. En zyn er die denken,' dat<br />

digt by Thabsr nog een berg van dien naam geweest


A G T S T E B R I E F . 4?<br />

weest zy. HIERONYMIUS fchynt dit gedacht<br />

te hebben wegens Pf LXXXIX: 13. BROCHAR-<br />

DUS, MAUNDRELL, RELAND en BACHIE-<br />

N E hebben hem gevolgd, doch LIGTFOOT en<br />

CELLARIUS hebben dit verworpen, en met<br />

recht, om dat noch de H. S. noch ook JOSEPHUS<br />

van meer dan eenen berg of gebergte Hermom fpreken.<br />

Deze berg wordt met Thabor Pf. LXXXIX: 13.<br />

zaamgevoegd, om dat dezelve twee der fchoonfte<br />

en grootfte bergen van Kanaan zyn. Moeilyker<br />

is te verftaan Pf. CXXXIII: 3. Gelyk de dauw Hermom,<br />

die nederdaalt of de bergen Zions. Want<br />

Sim, op welke Jerufalem is gebouwd, ligt wel<br />

omtrent 40 uuren gaands van Hermon. Onze Nederlandfche<br />

Overzetters hebben, dien afftand opmerkende,<br />

eene invulling gemaakt op deze wyze:<br />

Gelyk de dauw Hermans, {en} die nederdaalt op de<br />

bergen Zions. Dus dachten zy aan tweeërlei dauw.<br />

Men kan hier aanmerken, dat Pf. CXXXIII: 3 m<br />

't Hebreeuwsch Zien anders gefpeld wordt, dan<br />

Deut. iv: 48. Men zoude de eerstgemelde plaats<br />

kunnen vertaaien bergen van groote droogte, en dus<br />

zou men kunnen denken aan zekere bergen, die<br />

aan den voet van 't gebergte Hermans liggen. Andere<br />

gedachten gaa ik thands voorby. (*)<br />

Ik eindige hier mynen brief, na toebidding der.<br />

beste zegeningen, enz.<br />

(*; Zie dezelve in royne Bytelver klaring van P-a-<br />

leftina, H. 12 , 13.<br />

N E-


N E G E N D E B R I E F .<br />

EENE REIZE LANGS DE ZEEKUST VAN 'T NOOR­<br />

DEN TEN ZUIDEN, WAARIN VOORKOMT EENE<br />

BESCHOUWING VAN ZIDON, SAREPTA. TY-<br />

RUS MET DERZELVER WATERLEIDING. WIT­<br />

TE KAAP. SCANDALIUM. ZIB OF ACHZLB.<br />

AKRA OF PTOLOMAIS. BEEKEN BELUS EN<br />

KISON. BERG KARMEL. KAIPHA. TARTURA.<br />

BEEKEN KORADJEE EN ZIRKA. CESAREA.<br />

ARZUF. JABNE. ASDOD, ASKALON. GAZA.<br />

KHAN YOUNES EN EL ARISCH.<br />

GEACHTE VRIEND!<br />

In mynen laatften brief hebbe ik u gebragt tot<br />

den Antilibamn. Ik meldde toen, dat dit gebergte<br />

zyn aanvang neemt aan de Miödelandfche Zee,<br />

tusfchen Tyrus en Zidon. Nu zal ik door deze<br />

letteren met u de reize nemen van Zidon langs de<br />

kusten van gemelde Middelandfche zee tot de zuidelykfte<br />

grenzen van Paleftina.<br />

Wy nemen dan een aanvang met Zidon, gelegen<br />

in Phenicië, was wel eer den ftamme Afer te<br />

beurt gevallen, doch is niet door dezelve bemagtigd,<br />

men zie Richt, i: 31. Het was eertyds eene<br />

voornaame ftad met aanzienlyke gebouwen, gelyk<br />

de fteenhoopen van voormalige geftichten nog aantoonen,<br />

die zich een half uur ver uitftrekken.<br />

De


N È G Ë N D E B R I E F . 49<br />

De ftad wordt hedendaagsch SaicU ook wel Sèide<br />

genaamd. De muuren zyn grootendeels vervallen,<br />

en de ftad heeft geen haven meer, maaf de<br />

fchepen liggen agter eene rots ten anker, alwaar<br />

zy wel voor den zuidwestenwind, die hier zeer<br />

hevig en gevaarlyk is, maar niet voor den gevreesden<br />

noordenwind veilig zyn. De ftad wordt van<br />

Turken, Mooren, Maroniten, Grieken en Jooden<br />

bewoond. De Grieken hebben in dezelve eene<br />

kerk met een Bisfchop, maar de Maroniten gaan<br />

op nabuurige dorpen te kerk, of in de kapellen<br />

der Franfchen. Deze laatfte dryven den meesten<br />

handel, bewoonen den grootften Khan, en hebben<br />

hier een Confül. Zy voeren niet alleen zyde,<br />

katoen en koorn uit, 't welk in dien oord in overvloed<br />

wordt gebouwd, gelyk ook galnooten, welke<br />

hier gevonden worden, naar MarfeÜk in Frattkryk;<br />

maar ook is in dit Saida de ftapelplaats der<br />

waaren, die op de geheele kust te Rama, Jkra,<br />

Bairut en Tarablus verzameld worden. De zyde,<br />

die hier gemaakt wordt, is de groffte en llegtfte,<br />

maar daar tegen is 't gefponnen katoen en gaaien<br />

fyner en witter dan op veele andere plaatfen. Men<br />

heeft hier ook uitmuntende vygen, en goede witte<br />

wyn, die fmakelyk is. (*) VOÊNEY zegt<br />

er van, dat de ftad liegt bebouwd en morsfrg is,<br />

én vol puinhoopen van hedendaagfche gebouwen.<br />

Zy beflaat langs de zee eenen grond van 600 fehre-<br />

dèrï<br />

OO Zie de Reizen van ROÜ WOLF bl.245. MAurf-<br />

9REI.L bl. 476,' van POCOCKE bl. 144—r4


5o NEGENDE BRIEF.<br />

den in de lengte, en 150 in de breedte. In 't<br />

zuidelyk deel, daar de ftad wat hooger is, ftaat<br />

eene fterkte; van daar heeft men 't uitzicht op de<br />

zee, de ftad en 't veld; doch eene battery gefchut<br />

zou dat geheele werk omver werpen, vermits 't<br />

niet anders is dan een dikke toorenmet ééne enkele<br />

verdieping die reeds half vervallen is. Aan<br />

't ander einde of de noordwestzyde van de ftad,<br />

is 't kasteel, 't is 80 fchreden van 't land afin de<br />

zee gebouwd, en is met boogen aan 't vast land<br />

verbonden. Het bewerken van katoen maakt den<br />

voornaamften tak van 't beftaan der inwooners uit,<br />

welker getal 5000 zielen kan bedragen. (*)<br />

Een groot half uur gaands ten zuiden van Zidon,<br />

de zeekust volgende, komt men by een plaats genaamd<br />

Scrphant, zynde een vlek, 't was oudtyds<br />

een ftad genaamd Zarphat, 1 Kon. xvn: 9, en in<br />

't N. T. volgens Luk. iv: 35, Sarcpta geheeten.<br />

Wanneer men van Zidon derwaards wandelt,<br />

ziet men op weg de fchoone bron Elborok, zy was<br />

in den tyd van POCOCKE met een muur omgeven<br />

, ten einde 't water te doen ryzen. Ik zag<br />

(zegt hy,) duidelyk de grondvesten der waterleiding<br />

van hier naar Zidon, waar van men by<br />

overlevering een verhaal heeft, (f) Wat Sarcpta<br />

betreft, 't is van ouds vermaard geworden door de<br />

gefchiedenis van ELÏA, welke aldaar by eene<br />

weduwe eenigem tyd gewoond en wonderwerken<br />

verrigt heeft, volgens 1 Kon. xvn. 9—24. Ten<br />

(?) VOLNEY 2 d. bl. 194. (\) POCOCKE £/. 143.<br />

ty-


N E G Ê N D E E R I É ?. $t<br />

iyde van BROCHARDUS zag men er nauwlyl


5a NEGENDE BRIEF.<br />

't geheele maakfel nauwkeurig in den fmaak van<br />

die zeer oude bouwkunde, welke ik in opper<br />

Egypte had gezien. (*)<br />

Wanneer men daar voordtrekt, komt men over<br />

eenen ryzende grond by 't vlek Adnou, en van daar<br />

voordgaande aan de rivier Kami, ook wel dooide<br />

reizigers Kafimir genaamd. Het is eene breede<br />

en diepe rivier die met 'groote fnelheid, en met<br />

veele bogten flangsgewys in zee ftroomt. Veele<br />

reizigers oordeelen 't niet veilig hunne paarden<br />

daar in te laten gaan, ten zy zy er afklimmen.<br />

Men vindt die rivier een groot uur ten noorden<br />

van Tyms. Zommige hebben die rivier voor den<br />

Ekutherus der ouden gehouden, doch verkeerd,<br />

alzo die meer noordelyk is. M A U N D R E L L<br />

fchryft: „ voor dezen heeft er een fchoone brug<br />

van vier boogen over gelegen, maar tegenwoordig,<br />

zegt hy, is er niet meer van in wezen, dan<br />

deftanders, waar over eenige balken en planken,<br />

om tot een weg te dienen, gelegd zyn. (f) Naderhand<br />

is die brug vernieuwd, want POCOCKE<br />

zegt „ er ligt nu eene brug van twee boogen<br />

over." (§)<br />

Nu komen wy te Tyrus, eene van ouds zeer beroemde<br />

ftad, zo door koophandel, zeevaart als<br />

oorlogen. Ook heeft de uitvinding van de purperkleur<br />

de Tyricrs vermaard gemaakt, met welke zy<br />

lakens en zyden ftoffen gewoon waren te verwon.<br />

De-<br />

(*) Po co CKE bl. 142. (t) MAUNDRILL #.477.<br />

(§) POCOCKE bl. 141;


N E G E N D E B R I E F . 5S<br />

Deze verfftof wierd bereid uit 't bloed der purper-<br />

Hak , die eeniglyk in de zee by Tyrus werd gevonden.<br />

Dit purper of fcharlaken, (want deze<br />

beiden kleuren worden zomtyds door de ouden<br />

verwisfeld,) was een koninglyke dragt. Schoon'<br />

Tyrus van een zeer ouden herkomst is, wordt die<br />

ftad echter jonger gehouden dan Sidon. In 't<br />

Hebreeuwsch wordt zy Tzor genaamd, welk woord<br />

een rotzfteen aanduidt, waarfchynlyk, om dat zy<br />

op een rotzigen grond is gebouwd, waar op ook<br />

gezien wordt Ezeeh. xxvi: 4; en van daar dat<br />

Tyrus eene vaste of fterke ftad was, naar Jof.<br />

xix: 29. Gy zult wel eens zyn verwonderd, als gy<br />

de oude landkaarten inziet, dat gy op de eene Tyrus<br />

vindt op 't vaste land, op eene andere die ftad op<br />

een eiland gelegen, weder op eene andere landkaart<br />

komt zy op een fchiereiland voor. De reden is<br />

daar in gelegen: de ftad Tyrus lag eerst aan zee<br />

op 't vaste land, doch daarna hebben derzelver<br />

inwooners ook zeker eilandje volgens STRABO<br />

een groot uur van daar gelegen, bebouwd, en ook<br />

eene ftad aangelegd; toen had men een tweeërly<br />

Tyrus, van welke 't eerstgemelde doorgaands<br />

Palcetyrus dat is 't oude Tyrus wordt gehecten. In<br />

vervolg van tyd werd Tyrus op 't vaste land door<br />

NBEUKADNEZER verwoest, en niet weer herbouwd,<br />

overeenkomftig de Godfpraak , die wy<br />

vinden Eztch. xxvi: 14, ai. daar wy lezen, dat<br />

zy niet meer zou herbouwd worden, noch men haar<br />

meer vinden zou tot in eeuwigheid. Eenige jaaren<br />

laater wilde AI/EXANDER de Groote de ftad Tyrus,<br />

D 3 ep


54 N E G E N D E B R I E F .<br />

op 't eiiand liggende, overmeesteren, maakte vari<br />

de puinhoopen van 't oude Tyrus een dam in zee,<br />

waar door de zee-engte wierd veranderd in eene<br />

landengte, en dus moest Tyrus na de verovering<br />

door ALEXANDER de Groot in de landkaarten<br />

op een fchiereiland geplaatst worden. Deze ftad<br />

komt dikwyls voor in de H. Schrift. De inweek<br />

riers leefden in vriendfchap met de Israëliërs, leverden<br />

bouwftoffen tot den Tempel i Kon. 5,<br />

Esra 3. De Tynêrs hadden een wyd uitgeftrekten<br />

koophandel met andere volken , van waar Tyrus<br />

de markt der heidenen genaamd wordt Ezech. xx vu: 3,<br />

zy brrgten ook visch en andere waarcn te koop<br />

binnen Jerufalem Neh. xnr. 16. Doör dezen<br />

koophandel wierden de inwooners ryk,'maar ook<br />

tevens trotsch en weeldrig, waarom de Heer door<br />

de propheeten oordeelen deed aankondigen van<br />

verwoefting, die niet llegts 't oude Tyrus maar ook<br />

Tyrus in zee getroffen heeft, fchoon by Jefaias in<br />

,<br />

t 33 Hoofd/1. H 15 tot V J8 vers, vooronderfteld<br />

wordt, dat de ftad zou herbouwd worden, gelyk<br />

ook gefchied is.<br />

Deze ftad wordt hedendaagsch Sonr genaamd,<br />

en ligt geheel verwoest. KORN. DE BRUIN<br />

vond aldaar nog twaalf of veertien flegte huizen<br />

door Turken en Arabieren bewoond, die geen<br />

ander beffaan hebben dan van den vischvangst<br />

dus zy een gelyk lot ondergaan heeft als oud Tyrus,<br />

van 't welk gezegd wordt Ezech. xxvi: 14. Ik<br />

(.*) DE BRUIN 'S Reize bl. 319.<br />

sal


N E G E N D E B R I E F . 55<br />

zal u malen tot een gladde (ïeenrots, gy zult zyn tot<br />

litfpreiding der netten. M A U N D R E L L getuigt,<br />

dat er byna geen een geheel huis in is te vinden,<br />

deinwooners zeer arm zyn, en van den visch vangst<br />

leven. (*) HASSELQUIST meldt, dat die voormaals<br />

ryke koopftad nu in een ellendig dorp is<br />

veranderd, waar in naauwlyks tien zo Turkfche<br />

als Christen inwooners zyn, die flegts van den<br />

vischvangst leven. Daar zyn hier en daar nog<br />

Hukken van gebrooken muuren overgebleven tot<br />

gedenktekenen, dat zy oudtyds pragtige gebouwen<br />

zyn geweest, (f) VOLNEY zegt onder anderen<br />

van Tyrus: „ de geheele bevolking van dit<br />

dorp beftaat in 50 of 60 armen huisgezinnen, die<br />

flil leven van eenig graan, dat zy teelen en van<br />

hunne kleine visfchery. De huizen welke zy bewoonen<br />

zyn niet meer, gelyk ten tyde van STRAKO ,<br />

gebouwen met drie of vier verdiepingen, maar<br />

armelyke hutten die dreigen in te Horten. Voorheen<br />

lagen zy aan de landzyde open, maar de Motoualis,<br />

die zich in 't jaar 176Ó van de ftad meester maakten,<br />

beflooten haar met eenen muur van 20 voeten<br />

hoogte, die er nog ftaat. Het aanmerklykfte gebouw<br />

is een oud vervallen huis aan den Zuidoostelyken<br />

hoek, 't is een Christenkerk geweest,<br />

die waarfchynlyk door de Kruisvaders is'gebouwd,<br />

daar is niets meer van overig dan 't Choor; digt<br />

daap bv fregat* onder hoopen fteen twee fraai je<br />

(*) MAUNDRELL bl. 477-<br />

E><br />

fr '** •-• :<br />

' ;<br />

VÏ ••i^.. iio^... li,<br />

vt) HASSELQUIST I D. bl. 219.<br />

D 4


gó N E G E N D E B R I E F ,<br />

Kolommen. Als men uit 't dorp in de landengte<br />

gaat, vindt men honderd fchreden van de<br />

poort een vervallen tooren in welken een put is,<br />

waar uit de vrouwen water komen haaien, de put<br />

is 15 of 16 voeten diep, doch heeft flegts 2 of 3<br />

voeten water, men drinkt geen beter water op de<br />

geheeie kust. Het wordt, zonder dat men de reden<br />

van dit verfchynzel merken kan, in September drabbig<br />

, en wordt eenige dagen lang vol van roodachtige<br />

klei aarde; dit geeft den inwooneren gelegenheid<br />

tot een groot feest, dan komen zy in eene<br />

bende naar dien put, en gieten er een emmer zeewater<br />

ip, dat volgens hen de kragt heeft om 't<br />

water van die bron weder helder te maken". ^*_)<br />

MAUNDRELL bragt een,derde deel van een<br />

uur dcor, om van Tynus de landengte te doorwandelen.,<br />

die zeer zandig was, en op den natuurlyken<br />

grond komende, trok hy door een uitftekende<br />

vrugtbare vlakte, in welke hy drie kwartier<br />

uurs doorbiagt tot Rofeleln, (zo noemt hy<br />

die plaats, doch eigenlyk Ras el Am dat is V<br />

hoofd der bron,} alwaar eenige waterbakken gevonden<br />

worden, die men aan Salomo toekent,<br />

doch waarfchynlyk van jatere herkomst zyn.<br />

Van deze' waterbakken, zegt hy, zyn er nu nog<br />

drie in wezen, een omtrent anderhalve ftadie van<br />

de zee, en de twee andere wat verder opwaards.<br />

De eerstgemelde is de voornaamfte, heeft een<br />

menigte kostelyk water, men geeft voor dat er<br />

C') VOLNEY 2 d. II. 196, 203.<br />

geen


N E G E N D E B R I E F . 57<br />

geen grond in te peilen is, doch een dieplood van<br />

30 voet deed 't tegendeel zien. Die waterbak<br />

wordt van de fontein zo wel voorzien, dat offchoon<br />

er een ftroom uitgaat als een beek, die vier<br />

molens tusfchen dit en de zee omdryft, nog altyd<br />

boordevol blyft. Aan de Oostzyde van dezen bak<br />

ligt de oude waterloop, doch die thands verftopt<br />

en droog is, zynde 126 treden lang, en ftrekt zich<br />

tot aan de twee andere bakken uit. De fontein<br />

daar al dit water uitftroomt, is al zo weinig bekend,<br />

als de man, welke die waterleiding gemaakt<br />

heeft. Wegens 't hoog opfpringen zou men fchier<br />

denken, dat't uit de bergen, die er omtrent een<br />

imr van daan liggen, voordkomf'. (*) POCOCKE<br />

zegt: ,, Daar na kwamen wy aan de bronnen, die<br />

de kostbaare waterleidingen van Tyrus van water<br />

voorzagen, men onderrichtte my, dat zy Talioen<br />

genaamd werden. Deze bronnen zyn omtrent een<br />

en een halve uur gaands ten Zuidoosten van Tyrus,<br />

en onder den naam van SALOMO'S bronnen bekend,<br />

De bronnen zyn omtrent eene halve Engelfche<br />

myl van zee, zy doen een overvloed van water<br />

opborrelen, die een aanmerkelyken ftroom maakt;<br />

welke verfcheiden molens draait. Naby den zuidoosthoek<br />

der groote baai, ten Zuiden van Tyrus,<br />

is eene wel, op gelyke wys als de andere door<br />

eenen muur ingellooten. Ik zag de grondvesten<br />

en vexblyffels eener waterleiding, die gelyk uit<br />

't overfchot te zien is, laag en niet op bogen is<br />

CO MAUNDRELL 61. 478.<br />

D 5<br />

ge-


58 N E G E N D E B R I E F .<br />

gebouwd geweest. Waarfchynlyk liep zy naar<br />

oud Tyrus, dat naar allen fchyn in dezen hoek<br />

der baai heeft gelegen, om dat naby de bron een<br />

kleine berg is, volgens alle waarfchynlykheid<br />

dezelfde, welken NEBUKADNEZAR opwierp<br />

om de ftad in te nemen, die ten gronde toe verwoest<br />

is. (*)<br />

Laat ons nu den weg zuidwaards langs de zeekust<br />

vervolgen, en MAUNDRELL hooren: deze<br />

aangenaame landftreek verlatende kwamen wy in<br />

den tyd van anderhalf uur by de Wutekaap, aldus<br />

geheeten, vermits dit gebergte zich naar den zeekant<br />

zo opdoet. Hier trekt men over, langs<br />

eenen op den k-.nt uitgehakten weg van zes voeten.<br />

Het gezicht naar beneden ftaat zeer ysfelyk,<br />

omdat de berg zeer hoog en fteil is, en de zeebaaren<br />

kragtig van onderen tegen den voet aankletfen.<br />

Gemelde weg is omtrent -een groot kwartier<br />

uurs lang, en, zo gezegd wordt, 't werk van<br />

ALEXANDER den Grooten. Nog een klein half<br />

uur verder trekt men langs den kant van een grooten,<br />

en niet ver van 't ftrand gelegen puinhoop,<br />

zynde de overblyffels van 't kasteel Scandalium,<br />

alzo genaamd naar den ftichter, den zelfden<br />

ALEXANDER, dien de Turken SCAN DER<br />

noemen. Deze puinhoop is 120 treden in 't vierkant,<br />

omringd met eene drooge gragt; en aan den<br />

zeekant fpringt er uit eene fontein uitnemend<br />

fchoon water van onderen door. Hier van geraakt<br />

(*) POCOCKE bl. 136.<br />

men


N E G E N D E BRIEF. 59<br />

men binnen een uur by den zesden Kafar, genaamd<br />

Nachera ; en na verloop van nog een uur over een<br />

geheel fteilen en ruwen berg tot in de vlakte van<br />

Akra. De gantfche weg van de Wittekaap af tot<br />

dit plein toe is by uitnemendheid klippig, maar<br />

de vermaakelykheid verzoet wederom al den voorgaanden<br />

arbeid. De vlakte van Akra {trekt zich in<br />

de lengte uit van 't vorig gebergte ('t welk Saron<br />

wordt genaamd) tot aan Karmel toe, zynde ten<br />

minften zes goede uuren; en in de breedte van<br />

de zee af tot aan de bergen, 't welk meest overal<br />

twee uuren is. Verfcheiden Itroomen behoorlyk<br />

wyd van eikanderen, loopen er overal door, ja alles<br />

wat vermaak en vrugtbaarheid byze-tten kan,<br />

wordt er gevonden, en nogthands is dit aangenaam<br />

plein, by gebrek vanbouwery, ten meesten deele<br />

zo woest, dat 't onkruid, toen wy er door trokken,<br />

tot boven de maanen der paarden opgefchoten<br />

ftond. Wanneer wy omtrent een uur ver in<br />

dit plein getrokken waren, kwamen wy voorby<br />

eene oude Rad genaamd Zib, gelegen tegen 't hangen<br />

van eenen berg digt by de zee. Dit mag misfchien<br />

't oude Achzlb wel zyn, van 't welk wy<br />

lezen Jof. xix: 29, en Richt. 1: 31, naderhand<br />

genaamd Ecdippe, want HIERONYMUS plaatst<br />

Achzib ("naar den kant van Tyrus} negen mylen van<br />

Ptolemais, volgens welke rekening wy de ftad<br />

Zib ook net vonden liggen. Twee uuren verder<br />

kwamen wy by eene fontein- met zeer goed water,<br />

die door de Franfche kooplieden te Akra de fontein<br />

der gezegende maagd wordt genaamd. Na verloop


6e> N E G E N D E B R I E F .<br />

loop van nog een uur kwamen wy te Akra, heb',<br />

bende van Rofchin tot hier toe, omtrent agt uuren.<br />

en een half doorgebragt. (*)<br />

Akra komt Richt, i: 31. voor onder den naam<br />

van Acco. Zy viel den ftam van Afer te beurt,<br />

doch is door denzelven niet bemagtigd. Zy is in<br />

vervolg van tyd door zekeren PTOLEMEUS<br />

kaning van Egypte ingenomen, die haar Ptokmaq<br />

noemde, gelyk die meermaal in de boeken der<br />

Mashabeën, en eenmaal Hand. xxr. 7. onder dien<br />

naam voorkomt. Door de Christenen wordt zy<br />

Akre uf Akri, ook wel St. Jan de Akra geheeten.<br />

Ik moet u uit MAUNDRELL een gefchiedenis<br />

vertellen, die men van deze ftad verhaalt:<br />

,» wanneer dezelve in 't jaar 1:291 na eene lange<br />

belegering door de Turken wierd ingenomen, had<br />

zekere Abtdis van een Nonnenklooster 't befluit<br />

genomen om haar aangezicht en dat der nonnen<br />

affchuwelyk te maken, om alle onkuischheid van<br />

't kiygsvolk te ontwyken. Zy riep de geheele<br />

kudde, die aan haare zorg was toebetrouwd, by<br />

een, ftelde dit als 't eenigst behoedmiddel, tot<br />

vermyding van de fchending haarer maagdom, op<br />

't beweeglykst voor oogen; zy fneed daar op haar<br />

neus af, maakte ysl'elyke kerven in 't aangezicht,<br />

en wierd van alle de nonnen manmoedig nagevolgd<br />

; doch de foldaaten deze perfoonen dus vindende,<br />

namen in woede wraak en doodden haar<br />

alle met 't zwaard. Verder wierden veele Cliris-<br />

(*) MAUNDREH U. 47Q-.<br />

te-


N Ë G - Ë N D E B R I E F . 6x<br />

tenen om 't leven gebragt, de ftad verwoest en<br />

aan de vlammen opgeofferd. Men vindt nog veele<br />

prachtige p uinhoopen en overblyfzels van gebou­<br />

wen, die tot getuigen van den vorigen luifter en<br />

fterkte der ftad veiftrekken. (*) In 't jaar 1754<br />

Was Schefk OAHÈR OMAR meester van de ftad.<br />

Deze omringde Akra aan de landzyde met een<br />

muur van vier vademen hoog, voorzien van twee<br />

fterke poorten. Buiten dien muur ftichtte hy nog<br />

een bolwerk, en binnen denzelven een paleis,<br />

voorzien met een tuin, gelyk ook nog andere ge-<br />

bouwem Men bediende zich hier toe van de ftee­<br />

nen eener oude Christen Kerk, by welker (loo­<br />

ping men eene groote yzeren kist vond, die vol<br />

geld was. Vervolgens deed hy den vervallen koop­<br />

handel in Al ra weer herleven, en Haagde daar ih<br />

vry wel. In 't jaar 1760 wierd de ftad Akra met<br />

eene zwaare pest bezogt, die men wil dat byna<br />

de helft der inwooners, welke toen op omtrent<br />

iöoco begroot wierden, naar 't graf fleepte. (f)<br />

VOLNEY, die er omtrent 25 jaaren later kwam,<br />

meldt: „ Akra was zedert de verdry ving der Kruis­<br />

vaarders byna verlaten gebleven, maar in onzen<br />

tyd heeft DAHER haar wederom uit 't puin doen<br />

verryzen; die werken, die BJEZZAR er zedert<br />

tien jaaren heeft laten uitvoeren, maken haar thands<br />

eene der eerfte fteden van de kust, men roemt de,.<br />

(*) MAUNDRELL bl. 479.<br />

Mos-<br />

(t) Zie HASSELQUIST Reize 1 d. bl. 204. HA-<br />

MKLSYELD -ddrdryksktmdt 2 d. bl. 257, 258.


6a N E G E N D E B R I E F .<br />

Moskée van dien Pacha als een meefterftuk van<br />

goeden fmaak, Zyn Bazar of bedekte markt, wykt<br />

zelfs niet voor die te Aleppo, en zyne openbaare<br />

fontein overtreft in cierlykheid die te Damaskus.<br />

Dit laatfte Huk werks is ook 't nuttigst, want<br />

voor dien tyd had Akra, om de inwooneren te gerieven,<br />

niet dan eenen vry flegten put, doch 't<br />

water is, gelyk te vooren, van middelmatige hoedanigheid<br />

gebleven. Men moet aan den Pacha des<br />

te meer zyne werken dank weten, om dat hy zelf<br />

de aanlegger en bouwmeester is geweest: hy maakte<br />

de bellekken, voerde de tekeningen uit, en<br />

beftuurde "t werk. De haven van Akrc is eene<br />

van de best gelegene op de kust, om dat zy door<br />

de ftad zelve tegen de noorden- en noordwesten<br />

winden gedekt is; maar zy is zedert den tyd van<br />

FAKR-EL-DIN vervuild. DJEZZAR heeftalleenlyk<br />

eene aanlegplaats voor de fchuiten gemaakt.<br />

Het land om de ftad is eene kaale vlakte, omringd<br />

van kleine bergen, die zich al draaijende van de<br />

Wittekaap naar den Karmel uitftrekken. Voor 't<br />

overige is de grond vrugtbaar, en men teelt er<br />

met den besten uitflag graan en katoen. Deze<br />

waaren maken den grondflag van den koophandel<br />

van Akre uit, die van dag tot dag meer en meer<br />

begint te bloeijen. De Franfche kooplieden hebben<br />

er hunne Comptoiren onder 't opzicht van een<br />

Conful, er is ook een Keizerlyke en Rusfifche<br />

Agent. (*)<br />

(*) VOLNEY 2 d. tl. 212.<br />

By


N E G E N D E B R I E F . 93<br />

By Akra of Ptolernais maakt de Middelandfche<br />

zee eene baai landwaards in, welke men, de zeekust<br />

behoudende, moet omwandelen om by den<br />

berg Karmcl te komen. Alvorens men daar komt,<br />

moet men twee beeken of riviertjes overgaan, namelyk<br />

de Belus en de Kifon.<br />

Van 't eerstgemelde riviertje Zegt ons MAUN-<br />

D R E H : ,, wy gingen omtrent een half uur langs<br />

den baaikant van Akra heenen, en draaiden toen<br />

wat zuidwaards op. Hier moesten wy over een<br />

riviertje dat wy meenen Belus geweest te zyn (*).<br />

In de reize van EGMOND en HEYMAN wordt<br />

die beek eene Engelfche myl, dat is 20 minuten<br />

gaands van Akra gefield, 't wordt daar eene kleine<br />

rivier genaamd, welke zy doorwaadden, die haaren<br />

oorfprong neemt in de vlakte van Akra, niet<br />

veelmeer dan een uur landwaards in. (f) POCOCKE<br />

fielt deze beek verder. Hy zegt aangaande de<br />

Belus: ,, deze rivier ontflaat uit een meir door de<br />

ouden Palus Cendevia genaamd, en zes Engelfche<br />

mylen zuidoostwaards van haaren mond gelegen.<br />

Zommige fchryvers plaatfen er MEM anus graf<br />

naby. Het eerfte glas, zegt men, is uit 't zand dezer<br />

rivier gemaakt, waarfchynlyk door de eene of<br />

andere toevalligefmelting van't zelve op "t vuur.—.<br />

Wy trokken (zegt vervolgens POCOCKE) de<br />

baai rond en waadden omtrent haaren Zuidoosthoek<br />

door de rivier Kifchon of Kifon, die breeder<br />

C*) MAUNDRELL bl. 4?r.<br />

(t) EGMOND, enz. 2 d. bl. 2.<br />

is


©4 N E G E N D E B R I E F .<br />

is dan de Belus. Men zeide my, dat zy ten zuiden<br />

van den berg Thabor orrtfpringt, maar volgens myoe<br />

onderftelling zyn haare bronnen in de bergen ten<br />

Oosten van 't Dal Esdrelom. Door verfcheiden<br />

kleine riviertjes vergroot, loopt zy tusfchen den<br />

berg Kar mei en de bergen ten noorden door, en<br />

valt daar na ter dezer plaatfe in zee". (*) S H A w<br />

meldt 't volgende: „ Ten Zuidoosten aan den voet<br />

van den Karmel, zag ik de bronnen Van de rivier<br />

Kifon. Drie of vier van deze bronnen, die maar<br />

eene ftadie van elkander liggen, worden de Ras<br />

el Kishon, dat is 't hoofd van den Kifon genoemd,<br />

en deze alleen behalven de andere beeken, die er<br />

korter by zee inlopen, voeren wel zo veel water<br />

aan als nodig is om eene rivier te maken, die half<br />

zo breed is als de Ifis te O.xfort. Daar en boven<br />

vloeit, geduurende 't regen faizoen, al 't water,<br />

dat aan de oostelyke zyde van den berg of op den<br />

ryzenden grond ten zuiden valt, door eene groote<br />

menigte van beeken in denzelven, dan vloeit hy<br />

over zyne oevers, verkrygt eene verbazende fnelheid,<br />

en ileept alles mede. Maar deze overftroomingenzyn<br />

kort van duur, want de loop van den<br />

Kifon is flegts zeven Engelfche mylen lang, en<br />

loopt zeer fnel tot op eene halve myl van de zee".<br />

Verder denkt dees reiziger dat zo er eenige beeken<br />

van den berg Thabor afvlieten, die zich niet<br />

met den Kifon, gelyk men doorgaands denkt, maar<br />

met den Belus zullen vereenigen, dewyl de Kifon<br />

(*} POCOCKE bl, 94.<br />

niet


N E G E N D E B R I E F . 65<br />

niet in die ftrekking loopt, welke de landbefchryvers<br />

er aan geven, namelyk van 't Oosten<br />

ten Westen, maar wel van 't Zuiden naar 't Noorden,<br />

waar na hy in de golf van Kaifah valt. De<br />

gemelde voornaame meiren (van deze had hy gefproken)<br />

worden wegens haare nabyheid aan den<br />

Kifon en Iizrcël voor de wateren van Megiddo gehouden,<br />

zie Richt, v: 19. (*)<br />

Nu komt men aan den berg Karmel, van welken<br />

zo dikwyls in de H. Schrift wordt gewaagd, doch<br />

die onderfcheiden moet worden van zekere Stad van<br />

dien naam, niet verre van Maon, Jof. xv: 55, van<br />

welke Stad een van Davids veldoversten den naam<br />

van Karmcliter drccg a Sam. XXIII: 35. Men wil,<br />

dat de berg Karmel van deszelfs uitftekende vrugtbaarheid<br />

dus genoemd is. Deszelfs oppervlakte<br />

belfond oudtyds deels in koornakkers, wier volle<br />

airen door de zon befcheenen eene verrukkende<br />

purperglans van zich gaven, by 't welk de haairlokken<br />

der bruid in SALOMO'J Hooglied vergeleken<br />

worden. Ook vond men er weilanden naar<br />

Jerem. L: 19; waarom aan dien berg te regt eene »<br />

cieraad wordt toegekend. Men noemt dien berg<br />

hedendaags Karmain. Men heeft onder de<br />

Roomscbgezinden naar dezen berg een geestelyke<br />

order der Karmelitcn. Over veele jaaren, zegt<br />

ROUWoLP, hebben deze monniken in grooter<br />

getal hier omheen gewoond, gelyk men nog ter<br />

dezer tyd kloosters en kerken op de hoogte kan<br />

(*) SHAW 2 d. bl. 16, 17.<br />

E<br />

zien,


66 N E G E N D E BRIEF.<br />

zien, maar van ouderdom zo vervallen, dat zy<br />

thands woest en onbewoond liggen; ook is deze<br />

berg buitenom aan de beek kaal en naakt, zo dat<br />

men met den Propheet AMOS wel zeggen mag:<br />

Ds wooningen der herderen zullen treuren, en de<br />

hoogte van Karmel zal verdorren, Am. i: 2. Evenwel<br />

is die berg niet overal onvruchtbaar, noch<br />

onbewoond. De Mooren en Arabieren die er op<br />

woonen , bouwen er koorngraanen, de Christenen<br />

hebben er hunne tuinvruchten, en teelen er watermeloenen,<br />

en hebben er eenige druiven tot wyn<br />

en rozynen. Daar is ook hoornvee, als mede<br />

fchaapen, geiten, haazen, kor.ynen, patryzen en<br />

ander gevogelte. Men ziet op den top eiken pynolyven-<br />

en lauwrier-boomen. Men heeft er water,<br />

de beeke Kifon loopt langs zyn voet in zee. Men<br />

vindt op dezen berg meer holen en fpelonken dan<br />

elders op bergen. Van veele zyn de openingen<br />

zo klein, dat er maar één mensch in kan fluipen,<br />

en tevens lopen de holen zo krom dat men in één<br />

oogenblik uit 't oog is, en zich verbergen kan:<br />

te meer, dewyl er drie of vier zulke openingen<br />

by elkander zyn. Daar nu deze holen reeds in<br />

oude tyden in dien berg zyn geweest, zo kan men<br />

regt verftaan, 't geen men leest Amos ix: 3.. Al<br />

ver/laken zy zich op de hoogte van Karmel, zo zal<br />

ik hen naarfpeuren en van daar haaien. De meeste<br />

holen en digt by elkander vindt men op eene<br />

plaats, die de inwooners Schif el Ruban, dat is<br />

holen der ordenslieden noemen, zy zyn in een<br />

groot dal aan weêrszyden met rotzen omgeven,die<br />

om-


NEGENDE BRIEF. 67<br />

omtrend vierhonderd holen bevatten, in welke<br />

vengilers en bed rieden zyn in de rots uitgehouwen,<br />

ook heeft men er bronnen met water. Als<br />

men dit voorgemelde dal zal ingaan, heeft men aan<br />

de regterhand boven op de rots eene groote fpelonk,<br />

welke door eenen geheelen heuvel loopt,<br />

en rondom zo veel kleine holen heeft, dat er wel<br />

honderd monniken in woonen kunnen. Karmel is<br />

vermaard geworden door de Propheeten ELIAS en<br />

ELIZA, die er veel verkeerden en verblyf hielden.<br />

Aan den voet van 't eigenlyk voorgebergte is een<br />

hol omtrent 20 fchreeden lang en half zo breed<br />

en hoog, 't welk de overlevering wil, dat het<br />

door ELIAS zou bewoond zyn geweest; dit hol<br />

wordt by Jooden, Christenen en Mohammedaanen<br />

in veel achting en eer gehouden. Eenige Mohammedaanlche<br />

kluizenaars houden er hun verblyf in.<br />

Men toont ook, behalven dit grot, eene plaats<br />

boven op den berg aan de oostzyde, omtrent in<br />

't midden, welke de Arabiers El Korban, dat ia<br />

,<br />

l Ojf'er noemen, en by de Jooden zeer geëerbiedigd<br />

wordt, om dat men daar de plaats meent te<br />

zyn, alwaar ELIAS tegen de Baal's priesters geofferd<br />

heeft, en aangetoond door hemelsch vuur,<br />

dat de JEHOVA alleen God is, 1 Kon. 18. daar<br />

Haan nog twaalf fteenen op welke men eenige<br />

griekfche letters, ziet.) O Gy kent de fraai je<br />

(*) Zie de Reize van ROUWOLF bl. 246—248,<br />

van HEYMAN ifte Deel bl. 305, 2de Deel bl. 5. Yan<br />

VOLNEY 2de Deel bl. 215, en "van andere.<br />

E 3<br />

rei-


68 N E G E N D E B R I E F ,<br />

reize van D"ARVïEux_naar den grooten Emin,<br />

en Qhebt dezelve zo ik denk met fmaak gelezen;<br />

die Emir der Arabieren was genaamd TURABEYE ,<br />

en had zyn legerplaats op dit gebergte, dewyl dit<br />

gedeelte van Paleftina aan den Arabifchen ftam,<br />

van welke hy de Emir was, toebehoorde. Hy had<br />

er een fchoon paleis, welks vertrekken ruim, pragtig<br />

en gemakkelyk waren; doch D'ARVIEUX zegt,<br />

dat het in zyn tyd by gebrek van onderhouding<br />

langzamer hand te grond ging. Een der voornaamfte<br />

fpitfen des bergs gaat tamelyk ver in zee, en<br />

maakt een van de aanzienlykfte en verhevenfte<br />

kaapen aan de kust van Paleftina en Syrië. Wanneer<br />

men dit gedeelte des bergs aan den kant van<br />

Kaipha beklimt, komt men door middel van een<br />

klein en fmal voetpad, dat op verfcheiden plaatfen<br />

in de rotfen uitgehouwen is, binnen een kiein<br />

uur by 't klooster der Karmeliten, dat in 't hangen<br />

van den berg is. In dit kleine klooster woonen<br />

doorgaands maar drie menfchen, namelyk een<br />

pater, een frater en een hunner knegten. Boven<br />

op 't fpits van den berg, die deszelfs westlyken<br />

hoek uitmaakt, is een verwoest groot klooster,<br />

dat te gelyk voor een vast kasteel verftrekt heeft.<br />

Het oostelyk einde van den Karmel, beneden het<br />

welk de Kifon loopt, wordt van de Arabiers Raaf<br />

ai Mocataa, dat is 't voorgebergte der jlagting genaamd,<br />

om dat men wil, dat aldaar ELIAS de<br />

Baals Priesters heeft laaten dooden. Niet verre<br />

daar van daar: Zuidwaards ftaat op een heuvel het<br />

groote dorp Musenat-, waar in veele Mooren en<br />

Griek-


NEGENDE BRIEF. 69<br />

Griekfche Christenen woonen, zy hebben daar een<br />

kerk, en bebouwen 't aardryk. Toen D'ARVIEUX<br />

in dit dorp was in 't jaar 1660 had 't omtrent 500<br />

inwooners. (*)<br />

Kaipha ook Haipha genaamd, een open vlek<br />

mede aan den voet van dien berg gelegen, voorheen<br />

wierd die plaats Porphyrion geheeten. Daar<br />

is geen haven, maar een betere ankergrond dan<br />

by Akra, waarom hier de fchepen gaan liggen.<br />

Dit Kaipha was voor dezen eene ftad, en had een<br />

kasteel, van 't welke nog overblyfiels zyn, als<br />

mede van twee kerken. Eene andere nog ftaande<br />

kerk, dient voor een magazyn en herberg. In<br />

den rondom liggende klippigen grond zyn veele<br />

begraafplaatfen uitgehouwen, (f)<br />

Wat verder zuidwaards langs de zeekust, wandelende,<br />

komt men by een vervallen flot of kafteel,<br />

Caflello Pellegrino door de Franken genaamd,<br />

doch de inboorlingen dier ftreek noemen 't Athlete.<br />

Het kafteel ligt op een klein rotsachtig voorgebergte,<br />

dat wel 5 minuten afftands in zee uitfteekt,<br />

hebbende aan de zuidzyde eene kleine baai.<br />

Deze plaats wierd eertyds Petra hieifa genaamd,<br />

waarfchynlyk uit hoofde haarer ligging op een<br />

rots, zynde op den oostkant eene gragt gegraven,<br />

waar<br />

(*) Zie BUSCHING Aardrykskunde 5 d. 1 ft. bl.<br />

421, 422. POCOCKE bl. 96—98. HAMELSVELD<br />

u4ar dry ks kimde 1 d. bl. 307—312<br />

(r) POCOCKE bl. 96. HEIMAN I d. bl. 305, 2<br />

d. bl. 1. BUSCHING bl. 421.<br />

E 3


70 N E G E N D E B R I E F .<br />

waar door 't als tot een eiland gemaakt wierd, gelyk<br />

't ook buiten twyfel was, eer 't zand de gragt<br />

gevuld had. Aan de oost- en zuidoostzyde van 't<br />

voorgebergte, heeft waarfchynlyk een Stad geftaan<br />

, gelyk men uit 't overgeblevene muurwerk<br />

befl uiten mag. (*)<br />

Drie uuren verder, den weg zuid waards vervolgende<br />

komt men te Tartiira, of zo als POCOCKE<br />

't noemt Tortura, een klein vlek. Hier heeft<br />

waarfchynlyk oudtyds de ftad Dor gelegen, van<br />

welke men leest Jof. xn: 23, die naderhand verwoest<br />

is. Men heeft ten zuiden eene kleine haven<br />

voor groote booten, die zomtyds door onweer<br />

genoodzaakt worden daar in te loopen Het<br />

hedendaagsch vlek is aan de oostzyde der baai.<br />

Ten noorden van de haven is een klein voorgebergte<br />

met een vervallen kafteel. Hier wordt een<br />

markt gehouden, op welke de Arabiers hunnen<br />

buit, en de rondom woonende boeren hun vee en<br />

vrugten tegen Egyptifche ryst en lynwaad verruilen.<br />

De rondom liggende landftreek is weinig<br />

vrugtbaar en zonder boomen. Cf)<br />

Omtrent 2 uuren verder heeft men de beek<br />

Coradfche en dan nog een uur de Zirka, ook de<br />

krokodillen rivier genaamd; aan POCOCK wierd<br />

door geloofwaardige perfoonen verhaald, dat er<br />

kleine krokodillen in gevonden wierden van vyf<br />

of zes voeten lengte,<br />

(*) BUSCHING bl. 419.<br />

(t) POCOCKE bl. 99. BUSCHING bl. 419,<br />

Een


N E G E N D E B R I E F . 7*<br />

Een uur verder heeft men de ftad Cefarea. Eertyds<br />

wierd die ftad de tooren of burgt van STRATO<br />

genaamd. Naderhand bouwde HERODES hier<br />

eene ftad, en noemde die ter eere van CJESAR<br />

AUGUSTUS Cafarea. Hedendaagsch wordt zy<br />

nog Kat/aria geheeten. Zy komt voor in de Handelingen<br />

der Apostelen Cap. x: 1, enz. Men vindt<br />

er overblyffels van een fterk kafteel; volgens<br />

POCOCK worden in de nabuurige vlakte veele<br />

wilde varkens gevonden. Volgens NAU houden<br />

zich daar gazellen en wilde ezels op, ook heeft<br />

men daar eene groote menigte bloedzuigers. (*)<br />

Ten oosten van Cefarea, doch ik weet niet hoe<br />

ver, heeft men een meir, 't welk de krokodillen<br />

zee wordt genaamd. D'AR VIEUX fchryft dit<br />

meir gezien te hebben, wanneer hy reisde van<br />

AU ben Aulam naar Ramla. Het eerstgemelde<br />

houdt men voor de plaats, waar oudtyds de ftad<br />

Antipafris geftaan heeft, van welke men leest<br />

Hand. xxm: 31. Er zyn nog eenige overblyffels<br />

van. Het is thands flegts een dorp, werwaards<br />

de Mohammedanen bedevaarten doen.<br />

Van Cefarea worden nog zes uuren gaands gerekend<br />

langs diezelfde zeekust tot Arzuf, 't welk<br />

ook Orzuf en Urzuf wordt gefpeld, 't is eene<br />

verwoeste ftad, niet onwaarfchynlykdezelfde, die<br />

Appollonia geheeten heeft.<br />

Nog twee uuren verder komt men te Joppe of<br />

Jaf-<br />

(*) ROUWOLF bl. 250. POCOCKE bl. 89, 100—103.<br />

BUSCHING bl. 418.<br />

E 4


1& N E G E N D E B R I E F .<br />

Ja fa. Deze plaats zal ik nu flegts doortrekken,<br />

zonder my daar een oogenblik op te houden, dewyl<br />

ik dezelve aan u in mynen eerften brief befchreven<br />

heb, en fpoede my naar eene plaats,<br />

die, zo ik gis, twee uuren van daar ligt, en drie<br />

uuren van Ramla, zy wordt Jcbna ook Tabné geheeten,<br />

't was voorheen eene ftad der Philiftynen,<br />

en wierd door Griekfche en Latynfche fchryvers<br />

Jamnia genaamd; is thands een dorp, en ligt<br />

ten zuiden eener beek van denzelven naam. VOL­<br />

NEY zegt: „ dit dorp heeft niets aanmerkenswaardig<br />

dan eene opgeworpen hoogte en een beekje,<br />

't eenigst in die ftreeken, dat in den zomer niet<br />

uitdroogt. Zyn geheele loop is niet meer dan<br />

van anderhalve myl; het vormt, eer 't zich in<br />

zee verliest, een meir Roubm genaamd, daar de<br />

boeren,' vyf jaaren geleden eene kweekery van<br />

zuikerriet aangelegd hadden, die de grootfte voordeden<br />

beloofde; maar met den tweeden oogst<br />

eischte reeds de Aga eene fchatting, die hen<br />

genoodzaakt heeft van daar op te breeken. (*)<br />

VOLNEY maakt ook gewag van een dorp, 't<br />

welk van Jebna omtrent een uur zuidoostwaards<br />

moet gelegen zyn, want hy befchryft 't vier mylen<br />

van Ramla op den weg naar Gaza. Dit dorp<br />

heet Mamiè', 't levert, zegt hy, veel gefponnen<br />

katoen. Eene kleine myl daar van daan ten oosten<br />

is eene afzonderlyke heuvel, om die reden<br />

el-Teil genaamd; deze is de hoofdplaats van den<br />

CO VOLNEY 2 d. bl. 31$,<br />

ftara


N E G E N D E B R I E F . 75<br />

itam der Ouahidié, van welke B A K I R Chek was,<br />

die drie jaaren geleden door den Aga van Gaza gedood<br />

wierd op eenen maaltyd, tot welken hy hem<br />

genodigd had. Men vindt op die hoogte aanmerkelyke<br />

overblyffelen van wooningen en onderaardfche<br />

vertrekken, gelyk in de fterkten der middel<br />

eeuwen gevonden wierden. Deze plaats moet<br />

ten allen tyde gezogt zyn geweest om haareileilte,<br />

en om haare bron, die aan haaren voet is. De<br />

holle weg, door welken zy loopt, is dezelve,<br />

die zich by Askalon gaat verliezen. Ten oosten<br />

is de grond fteenachtig en echter doorzaaid met<br />

Dennen- Olyven- en andere boomen. Bait-Djibrim,<br />

oudtyds Baha-Gabr/s, is een bewoond<br />

dorp, ilegts omtrent drie vierde myls (dus een<br />

groot half uur,) ten zuiden daar van daan. (*_)<br />

Nu keer ik weder wat nader aan zee zuidwaards<br />

en koom teAsdod, van de Grieken Azotos genaamd,<br />

zo als 't ook in 't N. Testament volgens de Latynfche<br />

uitfpraak Azoius onder den naam van Azotcn<br />

voorkomt Hand. vin: 40. Het was oudtyds<br />

een van de Vorftelyke fteden der Philiftynen,<br />

welke ftad by de verdeeling van Kanadn den<br />

ftamme Juda wel te beurt viel, doch nooit door<br />

dezelven is overmeesterd. De Philiflynen eerden<br />

daar zekeren afgod Dagon genaamd, welks<br />

beeldtenis door Gods magt ter neer geworpen,<br />

't hoofd en de handpalmen van dat beeld op<br />

den dorpel van Dagons tempel gevonden wierden,<br />

(*; V O L N E Y 2 d. bl. 316.<br />

E 5<br />

om


74 N E G E N D E B R I E F .<br />

om welke reden dan naderhand elk, die dit huis<br />

inging, niet op den dorpel trad, maar denzelven<br />

overfprong i Sam. v: 1—4. van daar, dat in de<br />

H. Schrift dé afgodendienaars wel eens voorkomen<br />

onder den naam van dorpelfpringers, men zie<br />

Zeph. 1: 9. zy is door SALOMO ingenomen 1 Kon.<br />

iv: 34; naderhand door een koning van Egypte verwoest,<br />

tot vervulling der Godfpraaken Amos 1: 8,<br />

Hoofd/I: HI; 9—11. Zeph. n: 4. In vervolg van<br />

tyd is die ftad weer herbouwd en de inwooners<br />

fpraken eene byzondere taal, of hadden een byzondere<br />

uitfpraak onderfcheiden van de Jooden.<br />

Neh. XIII: 23—37. SANLYS, die deze plaats in<br />

't jaar IÓII bezogt, zegt dat hy van geen aanzien<br />

is. DELLA VALLE die vier jaaren laater daar<br />

kwam fpreekt van Asdod, 't welk hy Esdud noemt,<br />

als een dorp. BUSCHING meldt, dat Asdod een<br />

gering dorp is naby de overblyffels dier gewezen<br />

ftad, doch onder welke geene aanmerkelyk zyn.<br />

De plaats waar 't kafteel geftaan heeft is thands<br />

een veld, 't welk bewerkt wordt. Digt by 't<br />

dorp is eene groote Khan of openbaare herberg<br />

voor de reizigers. VOLNEY, die in de jaaren<br />

1783 tot 1785 reisde, noemt die plaats Ezdoud,<br />

en fchryft, dat zy thands berugt is door de<br />

fcorpioenen, die er gevonden worden. (*)<br />

Van daar zuidwaards gaande, volgens SANDYS,<br />

tien Engelfche mylen, zynde een afftand van ruim<br />

drie uuren, komt men by Aslelon. Op den weg<br />

der-<br />

(*) VOLNEY 2 d. bl. 316.


N E G E N D E B R I E F . 75<br />

derwaards vindt men een groot en volkryk dorp<br />

Magdeloï Megdcl geheeten, dat met goede vrugtbomen<br />

en tuinen bezet is, en in 't welk weekelyks<br />

eene groote markt wordt gehouden. VOLNEY<br />

noemt dit dorp El Majdal, en berigt dat men daar<br />

het fraaifte katoen van geheel Pahflina fpint, hoewel<br />

't zeer grof is. (*) Drie kwartier uurs aan<br />

de regterhand ligt Askelon of Askalon, het was<br />

oudtyds mede een der vyf Philiftynfche hoofdlieden;<br />

die van Judo hebben deze ïïad, benevens<br />

Gaza en Ekron een korten tyd bezeten, en zy is<br />

toen weder door de Philiflynen veroverd, gelyk<br />

men kan opmaken uit Richt. 1: 18, vergeleken met<br />

Hoofdft. in: 3; en deze ftad is in de magt der<br />

laatften gebleven tot op de regeering van SALOMO<br />

1 Kon. iv: 34. Ik zal u eene befchryving der<br />

hedendaagfche gefteldheid dier plaats uit BUSCHING<br />

mededeelen, welke verfcheiden reisbefchryvingen<br />

betrekkelyk tot dit Askalon heeft zaamen getrokken.<br />

Hy zegt: 't is thands een dorp, by de<br />

aanmerkelyke en fraaije overblyffels der voormaalige<br />

ftad dezes naams, die aan de zee op eene<br />

hoogte gelegen, doch geene haven gehad heeft.<br />

Het overfchot van haare muuren is zeer dik- Het<br />

merkwaardigfte is hier eene oude, zeer groote en<br />

diepe, maarthands reeds half ingeftorte bron, in<br />

welke 't regenwater ten gebruike der ftad vergaderd<br />

wierd. In dezelve kan men, door middel van<br />

eenen verwelfden gang, die twee of drie fchreden<br />

VOLNEY bl. 316, 317.<br />

breed


76" N E G E N D E BRIEF.<br />

breed is, en er rondom heen gaat, tot den grond<br />

toe naar beneden ryden. Buiten dezelve is er nog<br />

eene andere bron, waar uit men water fchept.<br />

Zy is de geboorteplaats geweest van de-Asfyrifche<br />

koningin SEMIRAMIS. Ook heeft naar deze<br />

ftad een foort van uijen, die daar groeit, in 't Latyn<br />

den naam van Ascalonia gekregen, welke by<br />

verbastering in 't Fransch Echalotte, en by ons<br />

Chahtten heeten. Die ftad was mede voor dezen,<br />

wegens haaren wyn, en de fterke aanfokking van<br />

duiven, mitsgaders derzelver cypresfenboomen beroemd.<br />

Ten tyde der kruistogten is zy beurtelings<br />

door de Franken en Mohammedanen veroverd,<br />

en eindelyk door de laatstgemelden, als mede<br />

door aardbevingen verwoest. (*)<br />

Van Askahn naar Gaza heeft men eene vermaakelyke<br />

weg langs de kusten der Middelandfche zee,<br />

omtrent zes uuren gaands ten zuiden, mede eene<br />

der vyf Vorftelyke fteden der Philiflynen, en is<br />

van eenen hoogen ouderdom, alzo er Gen, x: 19.<br />

reeds van gewaagd wordt. Zy is ook in de H.<br />

Schrift bekend door de gefchiedenis van Simfon<br />

Richt. 16. Zy wierd, gelyk de vorige, aan den<br />

ftam van Juda toegewezen, doch bleef in de bezitting<br />

der Philiftynen tot SALOMO'S tyd. Deze<br />

ftad heeft naderhand veel geleden door PHARAO<br />

NEC HO koning van Egypte, waar op gedoeld<br />

wordt Jerem. XLVII: 1. Doch eer dit voorviel<br />

propheteerde JEREMIAS 't oordeel over die<br />

(*; BUSCHING bl. 394., 395-<br />

plaats,


N E G E N D E B R I E F . 77<br />

plaats, 't welk haar nog later zou te beurt vallen<br />

Jerem. XLVII: 5. zie ook Amos 1: 6, 7; Zeph.<br />

n: 4. Zach. rx: 5. 't welk is uitgevoerd door<br />

ALEXANDER rfe» Grooten, die uit tSjfffó; en dus<br />

van 't noorden naar Egypte trok. Het is na de<br />

verwoesting, die 't een en andermaal ondergaan<br />

heeft, weder herbouwd, en zo was 't met die ftad<br />

gefteld ten tyde der Apostelen, waarin wy Hand.<br />

vm: 26, de woorden: op den weg naar Gaza,<br />

welke woest is, niet brengen moeten tot 't woord<br />

ftad, maar tot Weg welke woest is, 't welk naar 't<br />

gebruik des Griekfchen woords hier niet meer<br />

dan eenzaam, eene plaats zonder huizen of bewoonde<br />

ftreeken, aanduidt; welke weg van Jerisfalem<br />

de naaste was, in vergelyking van eenen anderen,<br />

die door Bethlehem liep. Gaza komt ook<br />

als een welvarende ftad by POMPON ius MELA,<br />

PLINIUS, STEPHANUS, ANTONINUS en<br />

elders voor. SANDYS geeft van deze plaats 't<br />

volgende berigt: „ zy ftaat op eenen berg rondom<br />

bezet met valleien, en deze wederom met bergen<br />

omringd, meestendeels met lekkere vruchten beplant.<br />

De huizen zyn flegt, zo met opzicht tot<br />

de gedaante als ftof; de beste zyn laag, van ruwe<br />

fteen met een verwulffel van binnen, en boven<br />

plat in 't vierkant opgemetfeld. Andere huizen<br />

zyn met biezen en huiden overtrokken, zommige<br />

van fteenen muuren zonder kalk op elkaTrder gehoopt,<br />

doch geen eene wooning net en gemakkelyk.<br />

Er zyn nogthands overblyffelen, die van<br />

eenen beteren ftaat blyken geven, want verfcheiden<br />

fleg-


78 NEGENDE BRIEF.<br />

ilegte daken fteünen op deftige pilaaren van Petfiaanfche<br />

marmerfteen, zommige effen, andere konftig<br />

uitgehouwen. Aan de noordoostzyde en wat<br />

van den heuvel af, zyn de ruïnen van groote verwulffels<br />

in de aarde gezonken, benevens andere<br />

grondfiagen van ftatelyke gebouwen. Het kasteel,<br />

dat er gevonden wordt, is dien naam niet waardig.<br />

Aan de westzyde van de ftad, buiten 't gezicht,<br />

doch niet buiten 't gehoor, zynde 30 ftadien of<br />

5 kwartier uurs verre, heeft men de zee. Aan de<br />

oostzyde der ftad ftaan veele verftrooide gebouwen,<br />

voorby welke een berg is boven een ander<br />

uitziende, op welken de overlevering wil, dat<br />

SIMSON de deuren der poorten van Gaza droeg.<br />

Op deszelfs top ftaat eene kerk met graflieden<br />

van Mohammedanen omcingeld. Zuidwaards van<br />

hier, op den weg naar Egypte, is eene groote<br />

fontein, opgevuld alleen van 't nederftorten des<br />

regens, en daar men by groote fteenen trappen naar<br />

beneden treedt, alwaar men kleederen wascht en 't<br />

vee drenkt. De Grieken hebben kleine wyngaarden,<br />

en persfen die heimelyk in huis, om dat zy<br />

er niet voor uit durven komen, dat zy wyn hebben.<br />

Hunne graanen begraven ze onder de aarde, en 't<br />

geen zy gebruiken bewaren zy in lange aarde potten<br />

tegen 't gewormte, even als overal in Egypte.<br />

In 't voornaamfte van de ftad hebben zy eene<br />

oude kerk, die de Koptifche Christenen dikwyls<br />

gaan bezoeken. De Griekfche vrouwen bedekken<br />

hier haar aangezicht, verwen haare handen zwart,<br />

en gaan gekleed als de Mooren te Kairo, Alle<br />

fa-


N E G E N D E B R I E F . 79<br />

faturdagen maken zy op dit kerkhof een gehuil<br />

over haare dooden, en doen dit uit gewoonte,<br />

zonder een traan van droefheid te Horten. Zo<br />

bevond SANDYS in zyn tyd deze plaats. (*)<br />

DELLA VALLE zegt, dat deze ftad niet zeer<br />

groot is, noch ook met muuren beflooten; men<br />

ziet er echter eene kleine burgt, die op den top<br />

van een berg ligt, alwaar de Basfa of Emir woont,<br />

en is van de huizen der ftad omringd. Niet verre<br />

van daar vertoont men de plaats alwaar men voorgeeft,<br />

dat het gebouw geftaan hebbe, 't welk SIM-<br />

SON door 't omverrukken der twee voornaamfte<br />

pilaars deed inftorten, en met eene menigte Philiflynen<br />

om 't leven kwam. (f) THEVENOT,<br />

die aldaar 40 jaaren later dan DELLA VALLE<br />

kwam, namelyk in 't jaar 1655, geeft er 't volgend<br />

berigt van: ,, De ftad Gaza, ligt omtrent<br />

twee duizend fchreeden van de zee, zy was eertyds<br />

zeer pragtig, gelyk men uit derzelver ruïnen<br />

kan opmaken, want 't is daar over al vol marmere<br />

zuilen, en zelfs heb ik er kerkhoven gezien, van<br />

welke alle de graven van marmer waren. Onder<br />

andere is er eene plaats met muuren van de zelfde<br />

fteen omringd, die aan een byzonder geflacht var<br />

Turken behoort, welke vol fchoone marmere graflieden<br />

is, enz." (§) BUSCHING voegt er nog<br />

uit andere reizigers by: „ Hier is eene geftadige<br />

eg SANDYS bl. 128.<br />

Cf) DELLA VALLE bl. 151.<br />

CS; THS VENOT bl, 304.<br />

door


8o N E G E N D E B R I E F .<br />

doortogt van Karavanen uit Syrië naar Egypte, en<br />

van Egypte naar Syrië, en dus ook een goede koophandel.<br />

N A U zegt, dat hy van Askalon mm Gaza<br />

geftadig op zand gegaan is , en tusfchen de ftad<br />

en de Middelandfche zee een zandigen weg gehad<br />

heeft. Ook fchryft B'ARVIEUX, dat er f ondom<br />

Gaza eenige zandige landftreeken waren, doch op<br />

welke echter fyn gras voor fehapen en geiten wast,<br />

en verzekert, dat de vorige velden fraai en aangenaam<br />

waren. TROILO meldt, dat het rondom<br />

liggend land allerlei koorn voorbrengt, dat er ook<br />

fchoone wyngaarden zyn, als mede Citroen-Oranje-<br />

en Dadelboomen in menigte." (*} Laat ik er nu<br />

nog by voegen 't nieuwfte berigt, dat ik van Gaza<br />

hebbe, namelyk uit de reize van VOLNEY:<br />

Gaza dat de Arabiers Razzé noemen, de r fterk<br />

bouwende uitgefproken, beftaat uit drie dorpen,<br />

van 't welk een onder den naam van % Kasteel<br />

tuslchen de twee andere ligt, op eenen tamelyk<br />

boogen heuvel. Dit kasteel, dat fterk kan geweest<br />

zyn voor den tyd, toen 't gebouwd werd, is<br />

thands niet meer dan een puinhoop. Het Sarai<br />

van den Aga, dat een gedeelte van 't zelve uitmaakt,<br />

is even zo vervallen, als dat van Ram/e,<br />

maar 't heeft 't voorregt, dat 't een ver uitzicht<br />

heeft: van deszelfs muuren heeft men 't gezicht<br />

over de zee, die er van afgefcheiden is door een<br />

zandplaat van een vierde myls, en over 't veld,<br />

welks dadelboomen een effen en kaal aanzien, zo<br />

CO BUSCHING il. 391.<br />

ver-


N E G E N D E B R I E F . 8i<br />

verre 't oog reiken kan, aan de landfchappen<br />

van Egypte doen denken; en op die hoogte krygen<br />

de grond en de luchtflreek ook waarlyk 't<br />

aanzien van Arabië. De warmte, de droogte, de<br />

wind en de dauw, zyn er even als aan de oevers<br />

van den Nyl, en de bewooners hebben eer de<br />

kleur, de geftalte, de zeden en de fpraak der<br />

Egyptenaar*, dan der Syriërs. Gaza is, door deszelfs<br />

ligging \ die te weeg bragt, dat de gemeenfchap<br />

van die twee volkeren, door middel van die<br />

plaats gefchieden moest, altoos eene vry aanzienlyke<br />

ftad geweest. De puinhoopen van wit marmer,<br />

die men er vindt, bewyzen, dat zy wel eer<br />

de zetel van weelde en overvloed was; ook was<br />

zy die keus niet onwaardig. De zwartachtige aarde<br />

van haaren grond is zeer vrugtbaar; en haare<br />

tuinen, door lopend- water befproeid, brengen<br />

zelfs nog, zonder eenige konst, granaatappelen,<br />

oranje-appelen , zeer lekkere dadelen, bollen van<br />

renonkelen, die tot in Confantinopolen gezogt zyn,<br />

voord; doch zy heeft in 't algemeen verval gedeeld,<br />

en, fchoonzy de hoofdftad vza.Pakftina<br />

genaamd wordt (*), is zy echter niet meer dan<br />

een open vlek, met ten hoogften twee duizend<br />

zielen bevolkt. De voornaamfte nyverheid van<br />

des-<br />

(*) Hier moet men niet aan geheel Paleftina denken,<br />

zo als dit oudtyds 't Joodftche land was , maar in een<br />

bepaalderen zin, namelyk de ftrook op de landkaart,<br />

liggende langs de zeekust.<br />

F


8a N E G E N D E B R I E F .<br />

deszelfs inwooners beftaat in 't maaken van katoen<br />

en lynwaaden, en nadien zy alleen de boeren en<br />

bedouinen van die ftreeken voorzien, kunnen zy<br />

tot vyfhonderd getouwen aan den gang houden.<br />

Men telt er ook twee of drie zeepziederyen.<br />

Voorheen was de handel van de asch of kali een<br />

aanmerkelyk artikel. Een voor 't volk van Gaza<br />

nog voordeeliger tak is de doortogt der karavanen<br />

, welke van Egypte in Syrië over en weder gaan.<br />

De leeftogt, welke zy genoodzaakt zyn, optedoen<br />

voor de vier dagen reizens door de woestyn, geven<br />

een vertier van meel, olie, dadels en andere<br />

eetwaaren,die allen inwooneren winst aanbrengt."<br />

„ Agter Gaza is niet dan eene woestyn, doch<br />

die naam moet echter niet doen geloven, dat de<br />

grond eensklaps onbewoond worde. Men ontmoet,<br />

nog eene dagreize'verre, langs de zee<br />

eenige bebouwde landen en dorpen. Zodanig is<br />

Kan Tounes, een zoort van kasteel, in 't welk de<br />

Mammelukken eene bezetting van twaalf mannen<br />

houden; zodanig is ook el Arich, de laatfte plaats<br />

daar men drinkbaar water vindt, tot dat men te<br />

Salahié in Egypte gekomen is. El-Arich ligt drie<br />

vierde mylen van de zee, op eenen grond met<br />

zand overdekt, gelyk die geheele kust is. Wanneer<br />

men ten oosten de woestyn weder intrekt,<br />

ontmoet men nog andere ilrooken bebouwbaar<br />

land tot op den weg naar Mekka." Dus verre<br />

VOLNEY. (*)<br />

(*) Tweede deel, 11. 321. enz.<br />

Hier


N E G E N D E B R I E F . 85<br />

Hier breek ik mynen brief af, en eindige de<br />

reistogt door Paleftina. Gy kunt dezelve op de<br />

ingevoegde landkaart naarzien, die ik op nieuws<br />

getekend heb, en zal U in eenige volgende brieven,<br />

met nog andere aangenaame onderwerpen,<br />

betrekkelyk dit land, bezig houden.<br />

F 2 T I E N *


T I E N D E B R I E F .<br />

O V E a DE<br />

LUCHTGESTELDHEID VAN PALESTINA.<br />

OVER DE JAARGETYDEN, WARMTE EN KOUDE,<br />

ZOMER, DROOGTE, MAANDELYKSCHE KALEN­<br />

DER, VROEGE EN SPAADE REGEN, DAUW,<br />

WINDEN, HOOZEN, DWAALLICHTEN, AARD­<br />

BEVINGEN, ZIEKTEN, ENZ.<br />

VEELWAARDIGE VRIEND!<br />

Ik heb u eenen geruimen tyd bezig gehouden,<br />

met eene wandeling door 't zederd veele eeuwen<br />

vermaarde land, van ouds door JAKOBS nageflacht,<br />

en nu door veelerlei menfchen bewoond<br />

van onderfcheiden volkeren en Godsdienst. Ik<br />

heb u uit myne vorige brieven plaatfen doen befchouwen,<br />

in vroeger tyd aanzienlyke Heden,<br />

doch nu aan een vlek of dorp gelyk, en welke<br />

flegts door eenige ruïnen een vertooning maaken<br />

van haaren vorigen luister. Ik zal nu, volgens<br />

het plan, hetwelk ik my heb voorgefteld, u<br />

melden in dezen brief de luchtsgefteldheid van<br />

Paleftina. Men is zederd eenige jaaren in ftaat<br />

gefteld pm daar van nauwkeuriger en breeder


T I E N D E B R£I E F. 85<br />

gewag te maken dan in vroeger tyd, dewyl zommige<br />

reizigers zederd eenige jaaren voornamelyk<br />

dit land doorreisd hebben, om de gefteldheid van<br />

't zelve waartenemen.<br />

Zie hier nu wederom de landkaart van Paleftina<br />

in, en gij vindt, dat 't zelve ligt tusfchen de 31<br />

en 34 graden, die aan weerskanten liaan aangetekend,<br />

welke men graden van de noorder breedte<br />

noemt, elke graad bevat twintig uuren gaands,<br />

dus dit landfchap van °t zuiden ten noorden de<br />

lengte heeft van 60 mylen, die ieder op een uur<br />

wegs worden gerekend. Van de Middelandfche<br />

zee ten westen tot den Jordaan oostwaards, is<br />

dit gewest ongelyk fmaller, gelyk gy gemakkelyk<br />

zien kunt. Dit land is dus van geen groot bellek<br />

, en nogthands is 't zeker, dat de warmte of ook<br />

de koude ten zelfden tyde aan deszelfs onderfcheiden<br />

oorden zeer ongelyk is. Dit onderfcheiden<br />

climaat is toetekennen aan 't onderfcheid van den<br />

grond in die landftreek: een gedeelte van Palejlina<br />

is vlak, een ander deel bergachtig, zommige lieden<br />

en dorpen liggen digt, andere ver van de zee<br />

af. Men vindt zulke onderfcheiden grondsgelleldheid,<br />

en daar uit voordfpruitend onderfcheid<br />

in de mindere of meerdere warmte en koude, ook<br />

in ons Vaderland, dat nog kleiner is dan Palejlina.<br />

Dewijl dit gewest ruim twintig graden of vier<br />

honderd uuren zuidelyker ligt dan ons land, indien<br />

men de Pools hoogte van Jerufalem en Amfterdam<br />

in aanmerking neemt, zo zult gy, die wat<br />

van de Aardrykskunde weet, gemakkelyk begry-<br />

F 3 pen,


86* T I E N D E B R I E F .<br />

pen, dat het Climaat, daar warmer moet zyn dan<br />

hier. Evenwel, gelyk ik ftraks zeide is er eenig<br />

onderfcheid in Paleftina waar men woont of zich<br />

bevindt. FL. JOSEPHUS merkt aan, dat 't omtrent<br />

Jerufalem vry warm is, als het op andere<br />

plaatfen fneeuwt. Hier mede Hemt ook EGMOND<br />

VAN DER NYENBURG in, die de lucht omftreeks<br />

Jericho wegens de zwaare hitte zeer lastig vond.<br />

Ook meldt die fchrijver, dat de lucht te Saphet<br />

in Galilea-, wegens den hooge ligging van dezen<br />

oord zo fris en koud is, dat de hitte, welke in<br />

de nabuurige ftreek zeer groot befpeurd wordt,<br />

aldaar fchier in 't geheel niet wordt gevoeld.<br />

REL AND heeft uit getuigen der zulken, die er<br />

geweest zyn, aangetekend, dat de luchtftreek<br />

van 't bergachtig Judea veel kouder is, dan aan<br />

de zeekust, en dat de vrugten daar veel Iaater<br />

ryp worden dan in de nabuurfchap van Gaza (*).<br />

Op den Antilibnnon, die voor een gedeelte tot<br />

Paleftina behoort, ligt wegens deszelfs hoogte<br />

eene altoos duurende fneeuw, waarom hy ook<br />

van daar af, waar hy ten zuiden van Damash/s<br />

begint te loopen, de Sneeuwberg heet. POCOCK<br />

vond op de hoogfte fpits, die drie uuren van de<br />

plaats der Cederen ligt, nog op den 24 Juny<br />

fneeuw.<br />

De vier jaargetyden (zegt LUDEKE) (f) zyn<br />

in Paleftina zo merkelyk niet onderfcheiden, of<br />

wel<br />

(*) RELANni Palaftina pag. 387.<br />

Ci) LUDEKE over '/ Oosten, bl. 3.


T I E N D E BRIEF, 8?<br />

wel van zulk een langen duur dan wel in Duitsch-<br />

land, De lente en herfst zyn er zeer kort, en daar­<br />

om cigenlyk twee jaarfaizoenen de zomer en de<br />

winter.<br />

Dikwyls moeten de menfehen op den dag zeer<br />

groote hitte uitftaan en by nacht vinnige koude,<br />

waar op gezien wordt Jcrem. xxxvi: 30, alwaar<br />

van de hitte des daags en de vorst des nachts gefproken<br />

wordt. Zonder die nachtkoude zouden<br />

die warme landen niet dan dorre woeftynen worden.<br />

Hier komt nog by, dat de zomerfche dagen<br />

aldaar veel minder lang dan by ons zyn, want<br />

daar in ons Vaderland de langde dag meer dan i6s<br />

uur is, daar beftaat in Paleftina de langde dag uit<br />

ruim 14 uuren. Volgens opgave van SHAW, (die<br />

de luchtsgefteldheid van Barbarye opgeeft, welke<br />

hy zegt, dat met die van 't Joodfche land overeenkomt<br />

of weinig verfchüt,) heeft men over 't<br />

algemeen aldaar eene gezonde en gematigde lucht,<br />

welke noch te heet of te verfmagtend in den zomer,<br />

noch te fcherp koud in den winter is. (*)<br />

Met dit alles kan 't zomtyds zomers zeer heet<br />

zyn, zo dat door de brandende zon en droogte<br />

de bloemen en plantgewasfen zeer fpoedig verdorren,<br />

vooral in plaatfen, die vlak liggen, of<br />

tusfchenIgebergtens zandig zyn, doch deze hitte<br />

is 't grootst, gelyk gy begrypen kunt, op den<br />

middag, men zie de gelykenis van JE sus<br />

Mauh. xx: 12. Men brengt hier ook dikwyls by<br />

het<br />

(*) Reize 1 deel H. 207, en 2 deel bl. 86.<br />

F 4


B8 T I E N D E B R I E F .<br />

het zeggen van JAKOB tot LABAN Ge», xxxi: 40.<br />

Ik ben geweest, dat my by dag de hitte verteerde<br />

en by nacht de vorst. Doch JAKOB bevond zich<br />

toen niet in Paleftina maar in Mefopotamie, hetwelk<br />

eenige graden noordelyker ligt; dan met dit<br />

alles kan 't wel zyn, dat die luchtsgefteldheid zo<br />

veel niet verichilt. THEVENOT verhaalt, dat<br />

wanneer hy door Mefopotamie reisde, de hitte zo<br />

groot was, dat zyn aangezicht verzengde en dik<br />

opzwol door de verbazende hitte, niettegenftaande<br />

hetzelve naar de gewoonte der Oosterlingen, in<br />

zulk eene gelegenheid, met een fluyer, door<br />

welke hy zien kon, overdekt was. ROUWOLF<br />

meldt, dat hy in zyn togt op den Euphrat des<br />

nachts gemeenlyk een pye rok digt om 't lyf<br />

floeg, om zich tegen den dauw en vorst te befchermen,<br />

die daar meenigvuldig en hevig waren.<br />

(*)<br />

In den zomer is de lucht doorgaands helder,<br />

en de hemel zonder wolken: ik zeg doorgaands,<br />

want SCIIULTZ zag op den 15 May in den omtrek<br />

van Thabor een zoort van nevel, welke de zon zo<br />

verduisterde, dat zy alleenlyk eenen kleinen rooden<br />

glans had; men zeide hem, dat zulks meermaal<br />

by fterke hitte gebeurde. Het is van wegens<br />

de langduurige zomerdroogte, dat TACITUS<br />

aangaande Paleftina zegt, dat 't daar zeldzaam regent.<br />

En hoe eigenaartig zegt PAVID, daarop<br />

zih-<br />

(*) Zie deze Schryvers aangehaald by HAMELSYEI.D,<br />

^Lardrykskunde des Bybels, 1 d. bl, 174,


T I E N D E B R I E F . 8 9<br />

ztnfpelende: Pf. xxxn: 4. Myn zap wierd veranderd<br />

in zomerdroogte. Hoe ongewoon moet 't geweest<br />

zyn voor Israël, toen in den tarwenoogst<br />

op SAMUELS gebed donder en regen kwam, volens<br />

1 Sam. xn: 17, 18. Want dat zulks zeldzaam<br />

voorvalt getuigt RUSSEL, die te Aleppo, dat<br />

omtrent honderd uuren noordelyker dan Jerufalem<br />

ligt, In de maand July 1743 een onwêers bui<br />

met regen bywoonde; doch hy verhaalt dit als iets<br />

buitengewoons. Het is van hier dat SALOMO<br />

zegt in zyn Spreukboek, Hoofdft. xxvi: 1. Gelyk<br />

de fneeuw in den zomer, en gelyk de regen in den<br />

oogst, alzo past den zot de eere niet. Gy zult<br />

mogelyk denken, myn vriend! indien de zomers<br />

meest al zonder regen voorbygaan, hoe kan dan<br />

't gewas des velds groei en vrugtbaarheid bekomen?<br />

Gy moet uw oordeel nog een weinig opfchorten,<br />

ik zal eerst nog iets van een ander jaargetyde<br />

zeggen.<br />

Wat den winter betreft, de koude is in dit land<br />

over 't algemeen veel minder dan by ons. Dit<br />

neemt niet weg, dat de berigten geloof verdienen<br />

van reizigers, die zeggen, dat zy daar groote<br />

koude hebben gevoeld, zo gewaagt SHAW van<br />

eene doordringende fcherpe koude met een oosten<br />

wind op de zeekust van Tripoli tot Zidon. (*)<br />

SANDYS meldt van een Moor, die met een Engelsch<br />

koopman uit Damaskus te rug gekomen, op<br />

den Amilibanon bevroozen is, fchoon 't op beide<br />

(.*) SHAW'S reize 2 d. bl. 8ö\<br />

F 5<br />

zy-


$o TIENDE BRIEF.<br />

zyden in de dalen buiten gemeen heet was. Vol­<br />

gens scHULTz waren in 1754 kort voor Kers­<br />

mis te Nazareth twee jongelingen bevroozcn en<br />

geflorven, en hy verzekert, dat er uit hoofde<br />

van de doordringende koude in dat land meer pel­<br />

zen gedragen worden dan in Duitschland; ja dat<br />

men er zelfs zich des zomers van bedient, om zich<br />

voor verkoudheden te hoeden. (') Geen wonder<br />

dus, dat er in de H. S. ook van vorst en van<br />

koude wordt gefproken. Pf. CXLVH: 16, 17.<br />

zingt de dichter: Hy geeft fneeuw als volle, hy<br />

ft rooit den rym als asftche, hy werpt zyn ys daar heer<br />

nen als /lukken, wie zou beftaan voor zyne koude.<br />

De ryke Jooden hadden daarom oudtyds hunne<br />

zomer- en winterhuizen, van welke men leest<br />

Am, IH: 15. Men vindt naar Jerem. xxxvi: 22,<br />

koning JOJAKIM in zyn winterhuis by een vuur<br />

zitten. Toen JESUS op Paaschtyd gevangen was,<br />

hadden de dienaars van den Hogenpriefter een<br />

vuur gemaakt, devvyl 't koud was. Deze koude<br />

is nogthanas zo ilreng niet, noch langduurig dan<br />

by ons. Men kan voorzeker niet denken, dat het<br />

te Aleppo minder kcud, of zagter luchtllreek is,<br />

dan in 't meer zuidelyk gelegen Paleftina; en RUS­<br />

SEL getuigt, dat in 13 jaaren, welken hy aldaar<br />

en in den omtrek heeft doorgebragt, het ys niet<br />

meer dan twee of drie reizen zo fterk is geweest,<br />

dat het een man zou hebben kunnen dragen. De<br />

fneeuw<br />

(*) Zie SCHULTZ bygebragt door HAMELSYILD,<br />

/; c. bl. 176, 177.


T I E N D E BRIEF. 91<br />

fneeuw lag daar zelden een dag over. Ja ook in<br />

den ftrengften winter, wanneer de zon door de<br />

wolken breekt, en geen wind waait is 't dikwyls<br />

in de open lucht over dag warm, ja'zorotyds beet.<br />

Hier uit heeft men willen ophelderen, hetgeen<br />

wy lezen Luk. 11: 8, dat de herders ten tyite van<br />

CHRISTUS geboorte met hun vee in 't veld zich<br />

bevonden, en wel by nacht. Doch deze opheldering<br />

fteunt alleen op een ongegronde vooronderftelling,<br />

dat de Zaligmaker op den 25 van<br />

onze maand December gebnoren is, dan dit is geheel<br />

onzeker, ja zelfs onwaarfchynlyk: wy weten<br />

den juisten tyd van JE sus menschwording niet;<br />

ook is in de eerfte drie of vier eeuwen de geboorte<br />

dag des Heilands in 't Chri.-tendom niet<br />

gevierd, en toen men dien begon intertellen, overal<br />

niet op denzelfden tyd, ja dat meer is, de voornaamfte<br />

geleerden zyn 't daar in eens, dat men<br />

in de jaartelling, welke door den Abt DionyGus<br />

in de zesde eeuw is opgemaakt, drie of vier jaaren<br />

zich ve*rgist heeft, welke men tot de tegenwoordige<br />

tydrekening zou moeten byvocgen. In de<br />

wintermaanden, ofwel van Novenib-T tot in April<br />

heeft men in dat land veel regen, waar door de<br />

herders met hun vee niet wel in 't open veld<br />

kunnen blyven. (*) Men leest in de:i BybcJ menigmaal<br />

van plasregenen, welk water van de bergen<br />

aflopende in dc valleien overftrumingen kan<br />

ver-<br />

(*) HARMAR. waarnemingen over 'f Oosten, 1 d.<br />

U. 18.


9 2<br />

T I E N D E BRIEF.<br />

veroorzaak en; ja wanneer die plasregens wat aanhouden<br />

, worden zy gevaarlyk voor woningen die<br />

geen. goed fundament of vasten grondflag hebben,<br />

maar alleen öp den losfen zandgrond gebouwd<br />

zyn, op welke de Zaligmaker zinfpeelt in de gelyk<br />

enis Matth. vu: 24—37, gelukkig wiens<br />

woning niet flegts een fchuilplaats is tegen den<br />

regen, maar ook tegen den overftroomenden<br />

vloed, zie Je ft iv: 6, en xxxn: 2. (*) Laat ik<br />

tot uw vermaak mededeelen den kalender van Paleftina,<br />

welke MICHAELIS uit de verhandelingen<br />

van BUHLE en WALCH heeft opgemaakt, met<br />

betrekking tot het weêr in alle de maanden des<br />

jaars. (f)<br />

January. Koude, fneeuw, regen, van welke<br />

in deze maand de beeken, de rivier de Jordaan,<br />

en de meiren zwellen; ook heeft men veel wind.<br />

(*) SHAW (zie zyne reize 1 d. bl. 211.) heeft iets<br />

aanmerkelyks opgetekend, en nog wei van eejn ftofregen.<br />

,, In December 1727 te Tozer [eene plaats in<br />

„ Barbarye~} zynde, hadden wy een kleinen ftofregen,<br />

die flegts twee uuren duurde, maar men had zo<br />

„ weinig voorzorg tegen zulke toevallen, dat verfchei-<br />

„ den huizen, welke volgens gewoonte van palmtakken<br />

, aarde, en in de zon gedroogde tegels gebouwd<br />

„ v/aren, invielen door indrinking van de vogtigheid<br />

van den regen." Denk hier aan Job iv: 19, en<br />

Ezech. xm: 11.<br />

Ct) Zicde opheld. der H. S. getrokken uit de N. O.<br />

Bibliotheek van j. D. MICHAELIS, I Jluk bl. 28, enz.<br />

In


T I E N D E B R I E F . 93<br />

In deze maand vond DE BRUYN den westelyken<br />

Libanon en daar rondom liggende velden met<br />

fneeuw bedekt. Zomtyds kan het in 't zuider<br />

deel op 't laatst van die maand vry warm zyn,<br />

gelyk LA ROCQUE ondervond. Fcbrttary.<br />

Byna 't zelve weder, ook donder en hagel, doch<br />

minder regen en fneeuw Maart. De warmte<br />

begint, meer regen dan in de vorige maand, als<br />

mede wind, die dan meest uit 't westen waait;<br />

menigvuldige donder, hagel en zomwyl ook koude.<br />

In 't zuiderdeel, vooral omftreeks Jericho,<br />

kan de hitte reeds lastig zyn. April. Meestal<br />

heldere lucht, warm of heet, inzonderheid omftreeks<br />

Jericho. Op den 30 dier maand, wil men,<br />

dat een voetganger by Rama door de hitte omgekomen<br />

zy. Veele beeken, die geen gemeenfchap<br />

met den Jordaan hebben, beginnen te verdroogen;<br />

de dauw zeer fterk; de fneeuw, die op den Libanon<br />

fmelt, doet den Jordaan zwellen. May.<br />

Zeer heet, men flaapt onder den blooten hemel<br />

op de platte daken, men reist wegens de hitte in<br />

zommige oorden by nacht. In 't begin der maand<br />

nog wel eenige regen en donder, doch dan volgt<br />

de drooge tyd tot September toe. Op den Libanon<br />

vondt MAUNDRELL op den 17 en 18 May<br />

nog zeer veel fneeuw. • Juny en July. Hitte<br />

en droogte, hoewel 't zomtyds digt by de zee<br />

nog wel eens regent, gelyk LA ROCQUE in de<br />

maand July een fterke regen bywoonde. Augustus.<br />

De hitte by dag toenemende, gelyk ook<br />

de koude by nacht. * September. Nog groote<br />

hit-


9+ T I E N D E B R I E F .<br />

hitte,, die echter door den wind, en op 't einde<br />

der maand door een regen van eenige dagen gematigd<br />

wordt. Oclober. Het grootfte deel<br />

dier maand helder en dan volgt de eerfte regentyd.<br />

November. In deze maand kan men<br />

vooral den eerden regentyd rekenen, fchoon<br />

helder weer en regen dikwyls elkander afwisfelen.<br />

Het is nu koel, fchoon zomtyds de reizizigers<br />

nog van lastige warmte klagen; de nachten<br />

koud Veele beeken zyn dan nog uitgedroogd;<br />

KOOTWYK vond het water Merom, (zynde een<br />

meir, gelyk ik u te voren meldde, in't noorderdeel<br />

des lands ,) genoegzaam uitgedroogd, als zynde<br />

niet meer dan 500 fchreden in den omtrek.<br />

December. Veelvuldige regen, en zomtyds fneeuw.<br />

En fchoon het niet regent, de lucht bewolkt en<br />

nevelachtig, meer dan in andere maanden. Het is<br />

thands koud, doch veel al vry gematigd.<br />

Zie daar de twaalf maanden des jaars kortelyk<br />

doorlopen. Daar er in de H. Schrift op meer<br />

dan eene plaats gewaagd wordt van den vroegen<br />

en fpaaden regen, zal 't nodig zyn, dat ik in de.<br />

zen mynen brief hier ter plaatfe daar van gewag<br />

make. Wij lezen Dcut. n: 14. Ik zal (zegt<br />

God tot Israël) den regen uws lands geven ter zyner<br />

tyd, vroegen en fpaaden regen. Vergelyk Jercm.<br />

v: 24. Jak. v: 7. Wanneer gy dit leest, zult<br />

gy mogelyk door den vroegen regen verftaan, die<br />

in de lente valt, om dat wy ons jaar met January<br />

aanvangen, doch dit deeden de Jouden niet. Het<br />

is zeer natuurlyk, dat wy door den vroegen of eer-<br />

ften


T I E N D E B R I E F . 95<br />

flen regen verftaan, dien welke valt, na dat het<br />

eenige maanden is droog geweest, en dus den herfstregen.<br />

Hier in nu komen de geleerden over een;<br />

doch men verfchilt, welke men door den ftpaaden<br />

regen hebbe te verftaan. Rus SE L begrypt<br />

onder dien naam den regen, welke in 't laatst<br />

van Oclober en vervolgens gezien wordt, welke<br />

hy den naam van [panden regen geeft, in tegenftelling<br />

van dien regen, welke 3 of 4 weeken<br />

vroeger, namelyk in September eenige dagen befpeurd<br />

wordt. (*) De meeste zyn evenwel van<br />

oordeel, dat men door den fpaaden regen moet<br />

verftaan, den regen die in Maart of April, en dus<br />

kort voor de langduurige droogte en oogsttyd<br />

wordt uitgeftort; in tegenftelling van den vroegen<br />

regen, die in September en vervolgens in dea<br />

winter valt. Deze laatfte gedachte wordt niet<br />

alleen door de meeste Christen uitleggers, maar<br />

ook door de meeste Jooden omhelsd. De tyd van<br />

Ocbuber tot Maart of 't begin van April is meest<br />

al een regentyd. Deze aanmerking leert ons de anderzins<br />

moeilyke plaats beter begrypen, Amosw.j,<br />

Daar toe heb ik ook den regen van uïïeden geweerd,<br />

ah er nog drie maanden waren tot den oogst. Dewyl<br />

nu de oogst in Paleftina doorgaands met<br />

^/•//begint, zo moeten wy door die drie maanden<br />

January, February en Maart verftaan. In<br />

deze maanden geen regen te hebben, was een geduchte<br />

landplaag. Dus begrypen wy ook, hoe<br />

£*; Russsi. ieftchr. vm AUppQ } iU 166—-177.<br />

de


96 T I E N D E B R I E F .<br />

de wintertyd een regentyd in de H. Schrift wordt<br />

geheeten Hoogl. u: u. Want ziet de winter is<br />

voorby, de plasregen is over- En hoe zeldzaam de<br />

regen in den oogst is, leeren wy i Som. XH: 17,<br />

en Spr. xxvi: r.<br />

Gy zult u buiten twyfel, myn vriend! verwonderen,<br />

daar er genoegzaam geen regen valt<br />

van de maand April tot September, hoe er iets<br />

geduurende dien tyd kan groeijen, en niet alle<br />

tuin- en veldgewasfen volkomen verdorren ; doch<br />

gy moet hier denken aan een overvloedigen dauw,<br />

die in dat land veel meer dan by ons befpeurd<br />

wordt. De middelyke oorzaak is toch de zon,<br />

door welker warmte en hitte meest in de lente en<br />

zomer de dampen, die van de aarde en wateren<br />

uitgewaasfemd, en tegen den avond nog niet hoog<br />

in de lucht opgeheven zyn, na den ondergang<br />

der zon langzaamerwys verdikken, in zeer fyne<br />

druppels zamenvloeijen en als een mist op de<br />

aarde nedervallen, en 's morgens vroeg als druppels<br />

op de planten en bladeren gezien worden.<br />

Evenwel behooren alle de druppels die men in<br />

den morgenftond op de planten befpeurt, tot dien<br />

gevallen dauw niet, zy ontftaan ook uit de uitwaasfeming<br />

der planten zelve, die door de nachtkoelte<br />

niet hooger kunnen opryzen, maar naby<br />

dezelve verdikken, en wederom daar op neervallen.<br />

Daar nu de zon die uitwaasfeming, welke als<br />

dauw nedervalt, veroorzaakt door haare hitte, zo<br />

verftaat men beter, het geen de dichter by vvyze<br />

van


T I E N D E B R I E F . 97<br />

van zinfpeling op dit natuurvcrfchynfel zegt,<br />

pfi cx: 3- Uit de baarmoeder des dageraads zal<br />

u de daim im-er jeugd zyn. Wie is de baarmoeder<br />

van den dageraad ? dit is de zon wanneer zy haast<br />

zal opkomen. Uit die zelve moeder des dageraads<br />

is de dauw, hy wordt door haar uit de opklimmende<br />

en nederdalende dampen gebooren. Ik<br />

merk dit nu flegts aan ter verbetering van zekere<br />

misdag in de beryming van den 110 P/alm, alwaar<br />

de vroege dageraad als de baarmoeder van den<br />

dauw voorkomt.<br />

Om nu tot den dauw wedertekeeren, hy is van<br />

groote nuttigheid, 't welk blykt, zelfs in ons<br />

land, in zommige heete en drooge zomers, in<br />

welke veel dauw valt, dat zy dikwyls vrugtbaarer<br />

zyn dan jaaren, in welke veel regen valt.<br />

En hier van is de oorzaak deze, dat de dauw in<br />

de koele nachtuuren en ook langzaam valt, waar<br />

door de kruiden en planten gelegenheid hebben<br />

om 't vogt van den dauw, benevens de voedende<br />

deelen, die hy medevoert, allengskens zo wel<br />

door de bladen en takken als door de wortelen in<br />

te drinken, waar door dezelve haar meer tot voedfel<br />

kan ftrekken, dan zommige regenbuïjen, wanneer<br />

zy terftond nederkomcn, vooral in bergachtige<br />

landen, hoedanig Paleftina is, waar 't water fpoedig<br />

wegloopt naar de laagte, in de beeken, in de<br />

zee. Het is waar, dat de hoeveelheid van dauw<br />

niet genoeg is tot voeding en aangroei der planten,<br />

ctewyl dezelve op eenen heeten dag meer uitwaasfemen<br />

dan 's nachts 't vogt van den dauw bedraagt,<br />

G doch


eg T I E N D E B R I E F .<br />

doch men moet daar by in aanmerking neemen,<br />

dat er diep onder de wortelen laagen natte aarde<br />

zyn, die door de warmte der zon hooger opgebragt,<br />

de wortelen bevogtigen. Vooral kan zulks<br />

plaats hebben in Paleftina, alwaar van November<br />

tot in Maart veelvuldige regens vallen.<br />

De dauw is in Gods woord zeer beroemd. In<br />

den zegen dien IZAÜK over zyn Zoon JACOB uitfprak,<br />

zeide hy, Gen. xxvn: 28, zo geve u dan<br />

God van den dauw des hemels. Zie ook Deut. xxxili:<br />

13, den • zegenwensch van MOSES. De reizigers<br />

geven ons ook van dezen dauw berigt. Reeds in<br />

den lentetyd ondervond MAUNDRELL de veelheid<br />

van denzelven, want op den 212 Maart in de<br />

vlakte van Esdrelon zynde, wierden deszelfs tenten<br />

door den dauw zo nat, als-of't den geheelen<br />

nacht geregend had. (•) SHAUW zegt, dat de<br />

dauw, dewyi zy onder den blooten hemel fliepen,<br />

rot op 't vel doordrong, (f) Men wil, dat zomtyds<br />

, of aan zommige plaatfen des lands, de dauw<br />

nadeelig is voor de gezondheid, en heldert dan<br />

daar uit op Hoogl. v: 2, doe my open — want mvn<br />

hoofd is vervuld met dauw, myne hairlokken met<br />

nacht - druppen.<br />

Wy lezen dikwyls van honingdauw, gelyk<br />

Deut. xxvin: 22. 1 Kon. vin: 37, en elders;<br />

deze honingdauw komt aldaar als een ilraf van<br />

God voor. Door den honingdauw verftaan wy<br />

(*) MAUNDRELL bl. 481.<br />

(f) SHAW 2 d. bl. 207.<br />

in


T I E N D E B R I E F . 99<br />

in ons land, zo als gy weef, een kleverig vogtj,<br />

van een zoetachtigen frnaak, hetwelk op de bladen<br />

der planten gevonden wordt, over welks oorfprong<br />

men allen niet even eens denkt; doch hoe 't ook<br />

zy, hy is fchadelyk voor planten en graangewasfen,<br />

welken in een kwynenden ftaat komen, want<br />

hy verftopt de poriën der gewasfen, en lokt door<br />

zyne zoetigheid, diertjens tot zich, die de planten<br />

en graanen vernielen. De vraag is evenwel,<br />

of 't Hebreeuwsch woord, datzelfde verfchynfel<br />

in Paleftina betekent als onder ons. MICHAELIS<br />

heeft hetzelve onder zyne vragen aan 't reizend<br />

gezelfchap der Geleerden naar Arabi'è voorgefteld,<br />

op welke geen antwoord is ingekomen. CO MI­<br />

CHAELIS vertaalt dit woord in zyne Bybeloverzetting<br />

door Roest. Daarby leest men by de<br />

reizigers door Paleftina welke Ik doorbladerd heb<br />

van geene honingdauw, waar uit ik nogthans niet<br />

zou durven befluiten, dat die er geen plaats heeft,<br />

en dat men dus door het Hebreeuwsch woord een<br />

andere ramp omtrent het kooien zou moeten verftaan.<br />

Uit gebrek aan regen en dauw moet noodzaaklyk<br />

onvrugtbaarheid en dorheid, en hier door vervolgens<br />

hongersnood . voorukomen. WILLEM VAN<br />

TYRUS maakt gewag van eene droogte, die vyf<br />

jaaren duurde, welke ten zynen tyde in den omtrek<br />

van Damaskus was voorgevallen. Zo lezen<br />

CO Zie MICHAELIS Vragen voor *t Reisgezelfchaf<br />

naar Arabie, bl. 23., vrage 77.<br />

G 3<br />

wy


ÏOO T I E N D E B R I E F .<br />

wy ook in den Bybel van hongersnooden, die de<br />

Heer als eene ftraf op de zonde toezond, i Kon.<br />

17 en 18, vergeleken Jak. v: 17, 18.<br />

Daar 't Joodfche land even als 't onze ten westen<br />

de zee had, zo moest die wind daar een voorbode<br />

van regen zyn; zie hier op na 1 A"0/Z.XVIII:44,<br />

en vergelyk daar mede Luk. xn: 54. De geleerde<br />

reiziger SHAW zegt, dat de westelyke winden aldaar<br />

veelal regen aanbrengen; maar de oollelyke<br />

winden zyn doorgaande droog, niettegenftaande<br />

zy zeer dampig zyn en ftorm aanbrengen. De<br />

zeelieden noemen in 't gemeen alle fterke oollelyke<br />

winden Levanten of Leyantynen, welke benaming<br />

niet aan eenen hoek..is bepaald, maar gegeven<br />

wordt aan alle die, welke uit alle llreken<br />

van 't noordoosten tot 't zuidoosten waaijen. (*)<br />

De ooften wind is er fchraal en droog, hetwelk<br />

ook fchynt bedoeld te worden Jercm. iv: n—13.<br />

Deze wind barst zomwyl uit in hevige ftormen,<br />

waarom de dichter zegt, Pf. XLVIII: 8. Met eenen<br />

ooften wind verbreekt gy de fchepen van Tharfs. Zie<br />

ook Jef. xxvn: 8, en elders. In den zomertyd<br />

is deze wind in ftaat om planten en kruiden te<br />

doen verflenzen Ezech. xvn: 10. Hof. xm: 15.<br />

Hab. 1. 9. De zuiden wind.veroorzaakt hitte,<br />

gelyk blykt uit die zelve plaats Luk. xn: 54.<br />

En zeker de ligging des lands brengt dit mede<br />

dat van 't zuidoosten tot 't zuidwesten, de wind<br />

uit eene heetere landftreek waait, hoedanig in-<br />

'(*) S H A W 2 d. lil. 8 I , 82.<br />

zon-


T I E N D E B R I E F . 101<br />

zonderheid de zuidoostelyke is. By gelegenheid<br />

van onweder ontdaan er ook ftormen uit, Zach, ix: 14.<br />

Wat de noordenwind betreft, men heeft veelal gedacht,<br />

dat die in Paleftina een heldere lucht veroorzaakte,<br />

en ik wil niet ontkennen, dat ik voorheen<br />

ook van dit gevoelen geweest ben, gegrond<br />

zo ik meende, op SALOMO'S zeggen, Spr. xxv: 23.<br />

De noordenwind verdry ft den regen; doch naderhand<br />

SALOMO'S fpreuk regt inziende en 't Hebreeuwsch<br />

vergelykende, geef ik de voorkeur aan die vertaling:<br />

Gelyk de noordenwind van regen zwanger gaat,<br />

zo- doet bedekte taal den mond von gramfchap fchuimen.<br />

(*) Er zyn ook voorbeelden van reizigers;<br />

die zulks bevestigen; MONCONYS fchryft, dat als<br />

hy den 1 January 1648 van Tripoli tusfchen den<br />

Libanon en de zee reisde, 't onophoudelyk geregend<br />

, en de noordenwind hem en zyne reisgenoten<br />

regt in 't aangezicht geblazen had. (f) Dan<br />

kan men ook beter verftaan Hoogl. iv: 16. Ontwaak<br />

noordenwind, en kom gy zuidenwind', doorstaat<br />

mynen hof, dat zyne fpeceryen uitvloeijen. Indien<br />

nu de noordenwind regen aanbrengt, dan fpreekt<br />

't van zeiven, dat men zal wenfchen, dat de hof<br />

eerst<br />

(*) Zie de vertalingen dier plaats in de nieuwe<br />

overzettingen van SALOMO'S Spreukboek door MI­<br />

CHAELIS en MUNTIMGHE.<br />

(t) Zie MONCONYS bl. 353. HAR.MAÈ waarnem.<br />

over 't Oosten 1 d. bl. 63—65. SCIIEUCHZEB.<br />

Bybel der natuur 9 d. bl. 214, enz,<br />

G 3


103 T I E N D E B R I E F .<br />

eerst bevogtigd wordt, en dan vervolgens door<br />

den heeten zuidenwind gekoefterd.<br />

Men vraagt, of de doodelyke wind, die in<br />

zommige plaatfen van 't oosten wordt befpeurd,<br />

ook in Paleflina bemerkt wordt. Er zyn, die<br />

meenen van ja. Het is eene vuurige wind, welke<br />

by de Arabiers Samum, by de Turken Sam-yell,<br />

by de Perfiers Badi-Samuur genaamd wordt.<br />

THEVENOT berigt, dat die wind te land omftreeks<br />

de rivier Tigris tusfchen Moful en Bagdad<br />

waait, Hy berigt, dat deze wind in 't jaar 1Ó65<br />

in de maand Julkis te Basra binnen ao dagen<br />

4000 menfchen gedood heefc. Men heeft hem<br />

eenparig verhaald, dat hy, die dezen wind inademt,<br />

aanftonds dood ter aarde valt, en zommigen<br />

nog zo veel tyd hebben van te zeggen, dat zy van<br />

binnen branden. (*_) NIEEUHR zegt, „ dat<br />

men van dien vergiftigen wind meestendeels hoort<br />

in de woestyne tusfchen Basra, Bagdad, Hdlëp<br />

en Mekka. Ook (zegt hy,) zou hy altyd van den<br />

kant der groote woestyne komen, want men zeide,<br />

dat de SMUM, ik weet niet zeker of men alleen<br />

den doodlyken wind meende, te Mekka uit 't oosten<br />

, te Bagdad uit 't westen, te Basra uit 't noordwesten<br />

, en te Surat uit 't noorden komt. Dewyl<br />

de Aiabiers in de woestyne eene zuivere lucht<br />

gewoon zyn, zouden eenigen hunner zo fyn van<br />

reuk zyn, dat zy den doodelyken Smum aan den<br />

zwavelachtigen reuk konden gewaar worden. Ean<br />

(*) THEVENOT ide Reize bl. 233.<br />

an-


T I E N D E B R I E F . 103<br />

ander kenteken van dezen wind zou zyn, dat de<br />

lucht in dat gewest, van waar hy komt, roodachtig<br />

wordt. Maar door dien een regt voordgaande<br />

wind kort op de aarde geen kragt heeft, wyl hy<br />

veeltyds door de heuvelen, fteenen en ftruiken<br />

gebroken, en ook door dc uitwaasfeming der aarde<br />

verhinderd wordt, zo werpen de menfehen zich<br />

neder, wanneer zy den Smum van verre gewaar<br />

worden. Het lichaam [der verflikten] blyft<br />

lang warm, zwelt op, wordt groen en blauw, en<br />

wanneer men dezulken by een arm of been opheffen<br />

wil, zal deze zich affcheiden. De Arabiers<br />

nemen op hunne reizen knoflook en rozynen by<br />

zich, en hebben veeltyds lieden daar mede geholpen,<br />

die byna verftikt waren (*)•" Zommige<br />

willen, dat op dezen wind gezien wordt Pf. xci: 6,<br />

daar de Dichter fpreekt van V verderf dat op den<br />

middag verwoest, vergeleken met 't geen wy vinden<br />

in 't Apocryphe boek Jefus Sirach, Hoofdft.<br />

xxxiv: 17, daar de Heer genaamd wordt, eene befcherming<br />

tegen de hitte, en eene befclierming tegen<br />

den middag. Ook brengt men daar toe by 1 Kon.<br />

xix: 12, 13, Jef.n: 6, Bak 1: 9, als men die<br />

laatfte plaats dus vertaalt: '/ aanfeheuwen van H<br />

aangezicht zal zyn ah of iemand den oostenwind tegenhvame:<br />

of met den Chaldeër dezelve dus overzet<br />

: Derzelver aanfehouwen is gelyk den hevigen oostenwind.<br />

Of met de Vulgata, die dus heeft: Derzelver<br />

aangezicht is een brandende wind. Ik twyfel<br />

(*) C. NIEBUHR. Befchryv. van Arabie, bl. 7.<br />

G 4<br />

nog-


io4 T I E N D E B R I E F .<br />

nogthands zeer, of die wind in Paleftina wel immer<br />

waait, dewyl geen een reiziger, welke dit<br />

land heeft bezogt, zo ver ik weet, daar van gewag<br />

maakt, 't zy by ondervinding, of uit berigten der<br />

inwooners. Het kan evenwel zyn, dat in de H.<br />

Schrift, daar op gezien wordt, om dat die doodelyke<br />

wind in dit land niet onbekend kon zyn, alzo<br />

die in nabuurige landen befpeurd wordt.<br />

Nu en dan zyn er ook draaiwinden, gelyk men<br />

kan opmaken uit Pf. LXXXIII: IÓ, alwaar wy lezen<br />

: verfthrüaze met uwen draaiwind, MARTINET<br />

verftaat daar door de zogenaamde Houwmouwen of<br />

Winddoorns, „ z y komen [zegt hy] by ftil weder<br />

„ met eene heldere lucht, vertoonen geen regen;<br />

« loopen langs den grond voord,'flaan in de zee<br />

„ de fchepen, op 't land de huizen om ver, en<br />

« keeren dikwyls de opgezette hooiklampen<br />

„ t'onderfte boven" (*).<br />

Ten westen van Paleftina, gelyk gy weet, heeft<br />

men de Middelandfche zee, in welke wel eens<br />

waterhoozen gezien worden. SHAW zegt: ,,'tis<br />

opmerkelyk, dat wanneer de winden bulderen en<br />

van verfcheiden hoeken te gelyk waaien, zo als<br />

zy dikwerf by ftormachtig weer doen, de waterhoozen<br />

veel gemeener zyn by de kaapen van Laticed,<br />

Grigo en Karmel, dan in eenig ander deel<br />

der Middelandfche zee. Die welke ik gelegenheid<br />

gehad heb om te zien, fcheenen zo veele<br />

Water-Cyiinders te zyn, welke uit de wolken<br />

K). - Katech.<br />

M a r t i ? ; e t<br />

neder<br />

Natuur i d. bl. M 5.


T I E N D E B R I E F . i°5<br />

nedervielen, fchoon 't ook zyn kan, dat deze nederdalende<br />

waterkolommen, of door de wederkaatzing,<br />

of door de werkelyke druiping vin 't water,<br />

welk zy bevatten, zomtyds, vooral op eenigen afftand<br />

uit de zee, fchynen opteryzen."(*) Er zyn<br />

geleerden, die denken, dat daar op gezien wordt<br />

Pf. XLII: 8. De afgrond roept tot den afgrend, by<br />

,<br />

i gedruis uwer watergoden; welke laatfte woord<br />

zy dan door waterhoozen vertaaien. Doch dit<br />

houden anderen voor niet waarfchynlyk; om dat<br />

de dichter zich bevond niet op, of by de Middelandfche<br />

zee, maar in de Overjordaanfche landftreek,<br />

by 't gebergte Hermon, volgens '/ 7 vers-,<br />

alwaar wy 't woord Hermonim vinden, 't welke<br />

volgens 't Hebreeuwsch 't meervoudig getal is<br />

van Hermon, en dus aanduidt de bergen of 't gebergte<br />

Hermon, en wel byzonder aan deszelfs<br />

lagere heuveltjes of 't klein gebergte. Daar had<br />

men de bronnen of oorfprongen van den Jordaan.<br />

Hier heeft men twee kolken, welke de Pfalmist<br />

in den dichterlyken ftyl afgronden noemt, de eerfte<br />

bron is i<br />

t meir Phiala, de ander by den berg<br />

Paneas. Op dit gebergte zullen ook verfcheidene<br />

Cascades of watervallen geweest zyn, die gedruisch<br />

verwekten, welken de dichter in zyn<br />

zwellenden ftyl befchouwt als baaren en golven,<br />

die over hem heen gingen. Er zyn ook geleerden,<br />

die van gedachten zyn, dat er op 't<br />

meir van Tiberias zulk eene waterhoos hebbe plaats<br />

C*3 SHAW Reizen 2 d. bl. 86.<br />

G 5<br />

ge-


io5 T I E N D E B R I E F .<br />

gehad, toen de discipelen van JE sus zich in gevaar<br />

bevonden van te vergaan, Luk. vin: 23. My<br />

dunkt echter, dat zulks van een gewoonea ilormwind<br />

eenvouwdig kan verklaard worden.<br />

Onder de Iuchtverfchynfels behooren ook de<br />

dwaallichten. Dewyl deze in heetere gewesten<br />

menigvuldiger zyn dan in koudere, zo worden<br />

die ook in Paleftina gezien. De meergemelde geleerde<br />

SHAW zegt ons, „ in 't begin van grasmaand<br />

by nacht reizende door de valleien van den<br />

berg Ephraims, waren wy meer dan een uur van<br />

een dwaallicht verzeld, dat allerlei buitengewoone<br />

gedaanten aannam. Want zomtyds was<br />

het rond, zomtyds puntig, als de vlam van eene<br />

kaars; dan eens verfpreidde het zich zelf, en<br />

floot ons gezelfchap in zyn bleek doch onfchadelyk<br />

licht; dan wederom trok het zich fchielyk<br />

zamen en verdween; maar in minder dan een minuut<br />

fpreidde het zich uit gelyk te vooren, lopende<br />

in de lengte voord van de eene plaats naar<br />

de andere, met eene groote vaart, gelyk een loopend<br />

vuurtje van buskruid; dan verfpreidde het<br />

zich over twee of drie morgens der nabyliggende<br />

bergen, ontdekkende ieder heester en boom, outblootende<br />

de wouden, volgens Pf. xxix: 9." (*)<br />

Ik twyfel zeer, myn vriend! of gy in de toepasfing<br />

op Pf. xxix: 9, wel genoegen zult nemen.<br />

De dichter fpreekt in dat lied niet van dwaallichten,<br />

maar van donder en blikfem, wtar door de<br />

(*) SHAW 2 bl. 87.<br />

WOti-


T I E N D E B R I E F .<br />

wouden van boomen, of de boomen van bladeren<br />

kunnen ontbloot worden. Het Hebr. woord door<br />

entblooten vertaald, wordt ook nimmer gebruikt<br />

van iets voor het gezicht te openbaaren. Dit ver-<br />

fchynfel van verre, en wat hooger in de lucht<br />

gezien wordende, noemt men ook dwalende fier ren,<br />

en 't kan wel zyn, dat de Apostel <strong>JU</strong>DAS daar<br />

op zinfpeelt in zyn brief, Jad. vers 13.<br />

Men vindt dezelve meest in vettige en moeras-<br />

fige plaatfen, ook op kerkhoven, zy beftaan uit<br />

zekere phosphorifche ftof, die niet brandt, maar<br />

enkel licht geeft, veroorzaakt door de uitwaasfe-<br />

ming van verratte lyken, planten, enz. Dewyl<br />

zy door de minfte beweging der planten voord­<br />

gedreven worden, zo volgt natuurlyk, als men-<br />

fchen voor dezelve vlugten, zy door die gemaakte<br />

beweging in de lucht, volgen; en wanneer men<br />

tegen dezelve inloopt, zy wyken of vooruit loo-<br />

pen. Mogelyk is die fter, welke aan de Ooster-<br />

fche wyzen verfcheen, van die zelfde ftof geweest,<br />

doch haare verfchyning, hoogte, loop, en oog­<br />

merk was naar 't beftuur van God geheel byzonder<br />

en buitengewoon.<br />

Men vraagt of er ook in Paleftina het noorder­<br />

licht gezien wordt. S C H U T T E dacht van ja, en<br />

wilde dat er op gedoeld wordt Job xxxvn: 22.<br />

Als van 't noorden het goud komt, by God is eene<br />

vreeslyke majefiett. (*) Doch MICHAELIS in zyne<br />

nieu-<br />

C*) Zie SCHUTTE ftichtel. gedichten, 1 d. gr.<br />

Octavo bl. 62.


io8 T I E N D E B R I E F .<br />

nieuwe overzetting des Bybels verftaat er door<br />

zulke wolken, die in eene heldere lucht voorddryvende,<br />

door de zon zullen befcheenen worden,<br />

en dus als goud blinken. NIEBUHR ter beantwoording<br />

der vraag van MICHAELIS aangaande het<br />

noorderlicht in die landen, zegt: Men ziet in<br />

deze heete landen zeer dikwyls verhevelingen,<br />

en zomtyds die zeer groot zyn; maar het noorderlicht<br />

kende men in Arabic, Indiër Berfië, en Syrië<br />

niet." In de aantekening zegt hy: Het noorderlicht<br />

fchynt in Syrië niet ten eenmaal onbekend<br />

te zyn, offchoon de genen, by welken ik vervolgens<br />

onderzoek deed, nooit iets daar van gehoord<br />

hadden. In de Hiftoire de la première Croifade,<br />

ecrite en Armenien, par Matthicu, Moine de<br />

Edcje, wordt een noorderlicht, 't welk men in<br />

October 1097 in Syrië zag, omftandig befchreven,<br />

Journal Encyclopediqne Sept. 1772." (*)<br />

Ik kan u hier ook een gepast verflag doen van<br />

de aardbevingen, die tot de natuurlyke gefteldheid<br />

des lands behooren. In de H. Schrift wordt er<br />

meermaalen van gefproken, ten tyde van ELIA<br />

1 Kon. xix: 15 van koning UZIA Zach. xiv: 5;<br />

by JE sus dood en opftanding Matth. 27 en 28.<br />

FL. JOSEPHUS maakt melding van eene aardbeving<br />

, die voorviel in 't zevende jaar der regeering<br />

van HERODES, welke het gantfche Joodfche land<br />

deed fchudden, en door welke, behalven andere<br />

rampen, wel tien duizend menfchen onder de<br />

(*) NIEBUHR. befchr. van Arabie bl. 5.<br />

in-


T I E N D E B R I E F . 109<br />

ingeftorte huizen omkwamen. Zelfs in veel laater<br />

tyd hebben wy van meer dan eene aardbeving berigt.<br />

In 't jaar 1759 wierd in geheel Syrië eene<br />

groote aardbeving befpeurd. Toen wierd te Zidon<br />

een groot getal der inwooners onder de puinhoopen<br />

hunner huizen begraven, en te Akre ftroomde<br />

het zeewater langs de ftraaten, fchoon deze<br />

zeven 01 agt voeten boven de oppervlakte der zee<br />

verheven waren.<br />

Men wil, zegt VOLNEY, dat zy in de vallei van<br />

Balbek meer dan twintig duizend zielen doodde,<br />

welker verlies nog niet herfteld is. De fchuddingen<br />

verontrustten de inwooners van den Libanon<br />

zodanig drie maanden lang, dat zy hunne huizen<br />

verlieten, en onder tenten gingen woonen. Nog<br />

onlangs (zegt diezelve reiziger,) toen ik my den<br />

14 December 1784 te Aleppo bevond, gevoelde men<br />

in die ftad eene fchudding, die zo fterk was, dat<br />

zy defchel van den Franfchen Conful deed klinken.<br />

Men heeft in Syrië opgemerkt, dat de aardbevingen<br />

byna nooit voorvallen dan in den winter na de<br />

herfst regens. En deze waarneming, die overeenkomftig<br />

is met 't geen SHAW in Barbarye heeft<br />

waargenomen, zou fchynen te kennen te geven,<br />

dat de werking van het water op de uitgedroogde<br />

aarde eenig deel aan die hevige beroeringen hebben.<br />

O)<br />

Ten flotte van dezen brief zal ik nog iets van<br />

de ziektens in Paleftina zeggen, welke doorgaands<br />

in<br />

(*) VOLNEÏ Rlizê 1 d. bi. 291, 292.


IIO TIENDE BRIEF.<br />

in verband ftaan met de lands- en luchrsgefteldheid;<br />

doch hier zal ik fpaarzaam moeten zyn, dewyl<br />

geen één reiziger dit Huk opzettelyk heeft<br />

waargenomen. Veele ziektens zullen ook eenige<br />

overeenkomst hebben met die, welke hier en elders<br />

gevonden worden, b. v. koortfen, lammigheid,<br />

waterzugt, enz. Doch daar, en in meer<br />

plaatfen van 't oosten, vindt men de melaatsheid,<br />

van welke zo dikwyls in de H. S. wordt gewaagd.<br />

Zommige denken, dat in den Bybel ook van de<br />

pokjens of zogenaamde kinderziekte gefproken<br />

wordt, en dat DAVID deze ziekte zoude gehad<br />

hebben, en die bedoeld heeft in den 38 en 41<br />

P/alm. Doch dit dunkt my is zo zeker niet.<br />

Laat ik u liever iets met meer zekerheid van de<br />

voorgemelde melaatsheid zeggen; MAUNDRELL<br />

zegt: „ Wanneer ik in 't heilige laud was, vond<br />

ik.eenigen, die onder GEHAZI'S kwaal gingen<br />

zwoegen, maar geenen, die den oorfprong van<br />

dien man wisten afteleiden. Zommigen onder hen<br />

waren arm genoeg om van zyn maagfehap te wezen,<br />

veornamelyk die van Sichem, (nu Naploza<br />

genaamd,) alwaar er niet meer (*) dan tien te<br />

gelyk op ons afkwamen, om wat te hebben. Zy<br />

konen altyd met kleine emmertjens in de hand,<br />

om er de aalmoes van den milddadigen in te ontvangen,<br />

dewyl 't aanraken befmettelyk is, of ten<br />

min-<br />

(*; Mogelyk is 't woordje meer, 't-welk ik in myne<br />

overzetting vinde, eene drukfout, 't moet misfehiea<br />

minder zya, da» vloeit 't beter.


T I E N D E B R I E F . tH<br />

minften voor onrein gehouden wordt. De melaatsheid,<br />

die ik onder hen befpeurde verfchilt<br />

zeer veel van 't geen ik des aangaande in Engeland<br />

gezien heb; want hunne gantfche huid is niet alleen<br />

met eene fchurft korst bedekt, maar alle de<br />

gewrigten, byzonder die van handen en enkels,<br />

zyn met eene jichtige ftof, zodanig opgezwollen'<br />

en ontftoken, dat men kwalyk wordt van te<br />

zien. De kwaal, zo als men ze daar ziet, is<br />

zo rottig, dat ze wel voor de allerergfte bederving,<br />

die 't menschlyk lichaam in dit leven kan<br />

overkomen, mag gehouden worden. En daarom<br />

konden de H. Schryvers de onreinheid en befmetting<br />

der zonden ook nergens beter by vergelyken,<br />

dan by de melaatsheid." (*) Laat 'ik er dit uit<br />

NIEBUHR nog by doen: ,, Er is by de Arabiers<br />

drieërlei zoort van melaatsheid, namelyk:<br />

i) Bohak, deze is noch befmettelyk, noch gevaarlyk.<br />

Een zwarte knaap te Mochha, die met deze<br />

melaatsheid behebd was, . bad hier en daar op 't<br />

lyf witte vlekken, Barras, dit zoort wordt<br />

ook niet voor gevaarlyk gehouden. 3") Dfuddam<br />

of Madfjurdam, is de allerergfte, zy is naar de<br />

meening eenes Joods te Maskat, dezelve, van<br />

welke Lev. xm: 10, 11, gefproken wordt.<br />

Als ik te Bagdad onderzoek deed, by welk zoort<br />

van melaatsheid zich volgens de 28 yraag van<br />

MICHAELIS de vingers en teenen verdoven, de<br />

adem<br />

(*) Zie MAUNDRELL's t.eede brief, agter zyne<br />

reize geplaatst.


na T I .5 N D E B R I £ F.<br />

adem ftinkende, 't ademhalen zwaar, de oorlellen,<br />

wangen en wenkbrauwen dik en knobbelig worden,<br />

enz. antwoordde men my, dat deze al te<br />

maal kentekens waren der van hen genaamde<br />

Madsjurdam.'" Q*}<br />

Zie daar, myn waarde Vriend! in eenen brief<br />

een reeks van zaken medegedeeld, die betrekking<br />

hebben tot dit van ouds en nog hedendaagsch<br />

vermaard gewest; ik zal u in mynen volgenden<br />

zaaken van geen minder aanbelang berigten, vaar<br />

wel!<br />

(*) NIIBÜHR tejchryv. van alrahië, hl. \


E L F D E BRIEF*<br />

O V E R D E<br />

VRUGTBAARHEID V A N PALESTINA IN KOORN9<br />

MOESKRUIDEN, WYNGAARDEN E N V E E L E R L E Ï<br />

BOOMEN ' E N BLOEMEN. MAANDELYKSCHE<br />

KALENDER AANGAANDE DE VOORDBRENGSE-<br />

LEN. GEDIERTEN, ZO T A M M E ALS WILDE<br />

IMEREN. VOGELEN E N VISSCHEN. ZOUT E N<br />

BERGSTOFFEN, ENZ.<br />

V E E L G E A C H T E VRIEND !<br />

Spoediger dan ik dacht,deel ik u 't vervolg der<br />

berigten van Paleftina mede.<br />

Ik zal u een landfchap vertoonen, Van welks<br />

aloude vrugtbaarheid in de H. Schrift zeer geroemd<br />

wordt, en geprezen boven andere gewesten der<br />

waereld. Het wordt in den Bybel genaamd een<br />

goed land; een vet land; een gewenscht land; eene<br />

cierlyke erfenis; een land vloei jende van melk en honing.<br />

(*) Mofes telt de voornaamlle voordbrengfels<br />

op, Deat. vin: 8, 9. Een land van tarwe en<br />

gerst, en wynflokken, yygenbomen en granaatappelen;<br />

(?) Deut. rffi '15. Neh. ix: 25. Pf. evi: 24. Je*<br />

rem. 111: 19. Exod. m: 8.<br />

II


il 4 E L F D E BRIEF.<br />

en; een land van olieryke olyfbomen en van honing;<br />

een land daar gylieden brood zonder fchaerschheid<br />

eeten zult, daarin u niets ontbreken zal. Hier mede<br />

ftemt nauwkeurig in, 't getuigenis van FL.<br />

JOSEPHUS, en eene menigte HeidenfcheSchryvers.<br />

(*) Alleenlyk merkt STRABO een Aardrykskundige<br />

van de ifte eeuw aan, dat de land.<br />

ftreek omtrent Jerufalem rondom 6oftadiën,zynde<br />

23 uur gaands, rots en fteenachtig is, en daar<br />

door van eene dorre en onvrugtbaare gefteldheid<br />

gevonden wordt; ook levert het land thands op<br />

verre na niet op in evenredigheid aan 't getuigenis<br />

in den Bybel daar aan toegekend. Ik merk<br />

dit alleen aan, omdat hier uit de vyanden der<br />

H. S. gelegenheid hebben gezogt, om 't verhaal van<br />

MOS ES en volgende Bybelfchryvers van onwaarheden<br />

te befchuldigen. Doch ten onregte, want<br />

de gefteldheid van 't Joodfche land, geduurendc<br />

eenige eeuwen, komt volmaakt overeen met de<br />

voorzeggingen, die wy daar van by MOSES en<br />

de Propheeten vinden. God beloofde zynen zegen<br />

en alle vrugtbaarheid, wanneer Israël Hem<br />

vreesde en gehoorzaamde, Lev. xxvi: 3—5; maar<br />

integendeel den vloek, zo 't volk JEHOVA<br />

hunnen God verliet, dan zou 't zyn naar 't 33<br />

vers:<br />

(*) Zie RELAND in ejus Paleftina Lib. I. 1. TER<br />

BRUGGEN Disft. de Fertil. & Steril. Terra Canaan.<br />

1-743 P a<br />

&- *7 ftl?- Abt DÉ GDINEE over de Vrugtb.<br />

van Paleftina, in de Nederl. Bibl. Meng. i d.bl. 193.


E L F D E B R I E F . "5<br />

vers: uw land zal woest, en uwe (leden zullen eene<br />

woestyne zyn. Inzonderheid zal 't der moeite waardig<br />

zyn, myn vriend! dat gy er over naarleest,<br />

Deut. xxix: 22—24, Joël n. 3, Zach. vn: 14<br />

en Mal. ïv: 6. Als middeloorzaaken van deze<br />

veel mindere vrugtbaarheid en voordbrengfden<br />

kunnen aangemerkt worden de oorlogen en verwoestingen<br />

door de Romeinen; de zogenaamde<br />

heilige oorlogen door de Christen Vorflen in de<br />

XI, XII en XIII eeuw, om dit gewest uit de handen<br />

der Saraccnen te rukken; verder de luiheid<br />

der Turken, onder wiens regeering 't Raat, die<br />

zeer traag in den landbouw zyn. Dit gezegde is<br />

genoeg, om u te doen belluiten, dat, wanneer<br />

Paleftina tegenwoordig nog zö vrugtbaar was als<br />

in JIOSES tyd, men dit als eene tegenwerping<br />

betrekkelyk de waarheid der Bybelfchriften zou<br />

kunnen aanvoeren.<br />

Laat ik u dan aanwyzen, dat er hedendaagsch<br />

nog veele fpooren gevonden worden der aloude<br />

vrugtbaarheid, van welke in de H. Schrift zo<br />

veel gewaagd wordt.<br />

De bergachtige gefteldheid van Paleftina is zeer<br />

voordeelig aan de meerdere oplevering van vrugten,<br />

alzo daar door de uitgeftrektheid van grond<br />

veel grooter werdt dan wanneer alles eene vlakte<br />

was. Ook zyn de bergen in zulke warme luchtftreeken<br />

zeer gefchikt om de hitte te matigen.<br />

MAUNDRELL heeft eene fchoone aanmerking,<br />

wanneer hy, aangaande 't Joodfche land zegt:<br />

;, Meest overal doen zich bloote retzen, bergen<br />

Ha ea


nS E L F D E B R I E F .<br />

en fteilten op. Maar 't is voor een oplettend man<br />

genoegzaam te zien, dat deze rotzen en bergen<br />

.eertyds met aarde bedekt zyn geweest, en zodanig<br />

gekweekt en.bebouwd, dat die niet minder tot<br />

onderhoud der inwooners hebben voord gebragt<br />

dan een platten grond, ja misfchien veel meer.<br />

Nopens 't behandelen dezer bergen hadden zy de<br />

gewoonte, dat zy fteenen opzamelden en die in<br />

eenige reijen, even als een muur, langs de kanten<br />

van 't gebergte heen leidden. Door zulke randen<br />

verhinderden zy 't afkabbelen en wcgfpoelcn van<br />

de aarde. Ook hadden zy eene groote menigte<br />

weltoebereide bedden van onder al" tot boven op<br />

de toppen in goede order '| 9ffi boven 't ander<br />

geplaatst." C) . SHAW berigt ors: „datde grond<br />

in 't H. landveel beter is dan jfl 't beste j-edeclte<br />

van Syrië en Pheniciê, en dit alles wel ingezien<br />

zynde, de voordbrengzel* vurriccligcr zyn. (f)<br />

Ook zegt hy: offchoon dc bergen in dese landen<br />

op zommige plaatfen overvlueijen van thym, twfr<br />

wanti, vlier, en andere geurige kruiden van dergelyk<br />

foort, op welken de byè'n voornamelyk<br />

aazen; zo zyn zy echter op andere plaatfen met<br />

minder voorzien met heefters en een malsch kort<br />

gras, waarop 't rundvee graager is dan op dat,<br />

welk gemeen is in vette lanueri en weiden. (§)<br />

Dat de rotièn niet kaal en onvrugtbaar zyn, blykt<br />

(*) MAUNDRILL Rtizt bl. 496. (:) SHAW Reizt<br />

2 4. bl. Sa. (&) Dtz4iv* 1 4. bl. 91.<br />

uit


E L F D E B R I E F . 117<br />

uit KOOTWYK, wanneer hy ons berigt: „Rondom<br />

Jerufalem is 't land bezet mei overhooge rotzen,<br />

en brengt daarom, als meer gefchikt voor wyngaarden<br />

en olyfplanten, eenen grooten overvloed voord van<br />

olie en vrugten, maar voornamelyk van wyn." (*)<br />

In de Reizen van EGMOND v. D NYENBURG<br />

en HE YM AN vinden wy, dat het land omtrent het<br />

dorp St. Jercmia genaamd, niet ver van Jerufalem<br />

wel bebouwd, en deszelfs gelegenheid zeer aangenaam<br />

is. Als mede dat het gebergte alom zeer<br />

vrugtbaar was, groeyende 't kooren er weelig, en<br />

zelfs tusfchen de fteenen. Zy melden ook, dat het<br />

land in den omtrek van Jerufalem wel bebouwd<br />

fchynt te wezen, ja zelfs tot op de toppen van<br />

't gebergte de gerst tusfchen de fteenen doorgroeit,<br />

(f) In een land van bergen heeft men<br />

ook dalen, van welke eenige oudtyds zeer vrugtbaar<br />

waren, als onder andere V dal Rephaïm, alwaar<br />

veel koorn groeide, op 't welk gezien wordt<br />

Jef. XVH: 5. Hy zal zyn, gelyk een maaijer 't<br />

ftaande koorn verzamelt, en met zyn arm aairen<br />

afmaait,• ja hy zal zyn, gelyk iemand aairen leen<br />

in 't ded Rephaïm. In zommige dalen had men<br />

moerbezieboomen s Sam. v: 23, 24. En zommigen,<br />

gelyk ook onze Overzetters,geven deze vertaling<br />

aan Pf. LXXXIV: 7, wanneer deze rype<br />

bé-<br />

{*) KOOTWYK 'S Reize hoofdfl. I. (t) EGMOND V.<br />

D. NYENBUR.G en HEYMANV Reizen 1 d. 'al. 316, 341 ,<br />

372.<br />

H 3


Ii8 E L F D £ BRIE; F.<br />

bezien voordbragten, was 't zoo verkwikkelyk<br />

voor den reiziger, vooral in eene landftreek, alwaar<br />

men des zomers weinig water vindt, dan<br />

irrekt zulk een dal hem tot eene fonteine. Er is<br />

geene reden om de uitdrukking des Dichters in<br />

eenen treurigen zin te nemen,' gelyk veel al<br />

gefchiedt. Wanneer men in den Bybel leest van<br />

uvestynen, gelyk er verfcheiden in 't zuidlyk deel<br />

van Kanadn gevonden wierden, moet men aan geen<br />

Indiende wildernisfen denken, gelyk de woestyn<br />

der Schelf zee was naar Deut. xxxn: 10, maar aan<br />

eene landftreck, alwaar men geen koorn, geen<br />

wyngaarden, of ook olyfgaarden, en geen lusthoven<br />

vond, doch wel Heden, dorpen en weilanden,<br />

gelyk men kan opmaken Jof xv: 61, Luk xv: 4<br />

cn elders- Men leest ook van wouden, zynde<br />

groote bosfehen, daar boomen en heesters in 't<br />

wild groeiden, en wilde dieren zich verfchoolen<br />

3 Kon. ïv. 34, of ook wel wouden, die tot vermaak<br />

waren aangelegd, gelyk SALOMO deed<br />

Pred. 11: 6, op zulk een aangenaam woud fchynt<br />

gezinfpeeld te worden Jef. xxxn: 15, dan treft<br />

men aldaar een fraaye opklimming van zaken aan:<br />

De woestyn zal tot een vrugtbaar veld worden,<br />

en 't vrugtbaar veld zal voor een woud geacht worden.<br />

Uit 't geen ik hier heb aangeftipt, blykt het<br />

immers duidelyk, dat Paleftina oudtyds een zeer<br />

vrugtbaar landfehap is geweest, en na zo veele<br />

verwoestingen, die 't ondergaan heeft door de<br />

Romeinen, zedert meer dan 17eeuwen, veelefpoo*<br />

?en van die aloude vrugtbaarheid ontdekt, '% welk<br />

ter


E L F D E B R I E F . 119<br />

ter befchaming dient van de vyanden der II. Schrift<br />

die 't verhaal van MOSES opzettelyk tegenfpreken.<br />

Laat ik u, alvorens ik een berigt geve wat<br />

hedendaagfche reizigers melden, iets mededeelen<br />

uit BROCHARDUS, welke aldaar in 't jaar 1283<br />

^eweest is, 't geen wel merkwaardigis, dat ik 't<br />

bybrenge. Hy fchryft: „ De Schrift roemt het<br />

H. land by uitnemendheid daarin, dat het alle andere<br />

landen in goedheid en vrugtbaarheid, zo<br />

verre overtreft, dat zy daar by vergeleken verre<br />

agter moeten liaan, want zy zegt, dat het een land<br />

v van melk en honing vloeyende. Num. XHE 27,<br />

daar alles door verftaan en onder begrepen wordt,<br />

wat men in dit fterflyk leven nodig heeft. De<br />

sarde uit zich zelve is ongemeen vrugtbaar in 't<br />

opleveren van koorn, hebbende in 't bebouwen<br />

weinig arbeids van noden, echter zeer rykelyk<br />

vrugtcn voordbrengende. Ik hebbe zelfs menigmaal<br />

met myne oogen befchouwd, dat er niet<br />

meer dan twee osfen voor den ploeg gingen; 't<br />

land heeft geen mest nodig, vermits 't uit zyn<br />

eigen aart vet genoeg is, en meest al zodanig een<br />

hulpmiddel van buiten in 't minst niet nodig heeft:<br />

Roozen, wjnruit, venkel, falie of felf, en andere<br />

kruiden groeijen daar uit de natuur. Wol, als of<br />

zy eerst gefchooren was, wast daar op ftruiken,<br />

welker zaad alle jaar over 't land gezaaid, ftammen<br />

of heefters uitlevert, uit welkers daar aan zynde<br />

vliesjens of peultjens zodanige wol getrokken<br />

wordt. Daar wasfen ook zagte rieten, uit welke<br />

fuiker wordt gehaald. Deze rieten hebben zeker<br />

H 4 vog-


iso E L F D E BRIEF.<br />

vogtig merg in,op de wyze van 't vlierpit, dat in<br />

een bekken uitgeperst, en in kopere pannen gekookt,<br />

of gebakken, zeer fchoone fuiker uitlevert.<br />

Dit moet ik evenwel vrymoedig er by<br />

zeggen, dat men er zeer fchaarsch appelen, peeren,<br />

kersfin, noot en, en dergelyke boomvrugten<br />

vindt, dan die er uit Damaskus gebragt worden,<br />

en daar by door de zonshitte zodanig geroosd en<br />

verweerd, dat men ze niet lang kan bewaren.<br />

Maar in plaats van die heeft men andere vrugten,<br />

die een geheel jaar op de boomen goed blyven, zo<br />

dat men er doorgaands, te gelyk bloeijende en rype<br />

vrugten dragende bomen ziet, van welke de inwooners<br />

verfcheiden aangenaame fauzen weten<br />

te maken, over fpys, gebak, vleesch, visch, en<br />

meer andere kost,die daar door fmakelyker wordt.<br />

Zy hebben er ook groote citroen-appels, daar zy<br />

fchoone fyropen van maken. Boven dien vindt<br />

men nog andere zeer kostelyk en een wonder zeldzaam<br />

flag van appelen, van henliedenparadys-appelen<br />

genaamd, groeijende op de wyze en tot eene<br />

grootte als de allerzwaarfte druiventrosfen, in<br />

zulk eene groote menigte bij elkander, dat zy een<br />

middelbaare korf uitmaken. De kernen daarvan<br />

zyn de appelen zelfs, zo dat men veeltyds honderd<br />

appelen, zomwylen wel meer op eenen<br />

hoop, gelyk een bosch druiven aan een vindt,<br />

elk zo groot als een ei, met eene vaste geeïverwige<br />

huid of fchors overtogen, die daar afgeligt<br />

zynde, eene zoete en lekkere vrugt uitlevert.<br />

Deze boom blyft niet langer dan twee jaren in 't


E L F D E B R I E F .<br />

leven, doch uitgegaan en verdroogd, fpruiten er<br />

andere takjefis uit. De bladeren zyn zo lang,<br />

dat zy byna een mans lengte te boven gaan, en<br />

de breedte zo groot, dat twee bladeren gemakkelyk<br />

eens menfchen lichaam kunnen bedekken.<br />

Ook zyn er in 't H. Land veele wynbergen, en<br />

daar zouden er nog veel meer zyn, indien de<br />

wyn den Saraceenen niet verboden was, want zy<br />

hebben dit land tegenwoordig voor 't grootfte gedeelte<br />

onder hunne gehoorzaamheid, en rooijen<br />

de wyngaarden, daar zy die vinden, uit. De<br />

beste wyn die er gevonden wordt, wast omtrent<br />

Ecthhhcm, in V dal Rephaïm, en in Nahal Eskol,<br />

daar de landverfpieders den druiventros van daan<br />

bragten, volgens Nam. xm: 23. Ook wast er<br />

omtrent Sidon en Antarad, als ook aan den voet<br />

van den berg Libanus, goede wyn; en te Antarad,<br />

gelyk my de inboorlingen verteld hebben, heeft<br />

men driemaal van eenen wyngaard wyn, dat is<br />

zy hebben driemaal in 't jaar wyn-oogst: want<br />

wanneer de wyngaard omtrent de maand Maan<br />

zyne gewoone druiventrosfen heeft afgeleverd,<br />

wordt het hout of die rank, daar geen vrugt uitbot,<br />

weggefneden, en dan fchiet er uit den agtergelaten<br />

ftronk, of hout, in April een andere nieuwe rank<br />

uit, die te gelyk zwanger van zyn vrugt, weder<br />

uitbot. Daar van 't hout, dat geen vrugt draagt,<br />

weder afgefneden, komt het in Mai ook weer met<br />

nieuwe ranken, met later of najaarige druiven<br />

geladen, uitbotten. Op deze wys, en door deze<br />

kunst ziet men de eerfte trosfen in Augustus vol-<br />

H 5 ko-


las, E L F D E B R I E F .<br />

komen ryp en ter wynpersfe torfchen; als ook<br />

daar na in September de tweede, die in April gebloeid<br />

hebben, inoogften; en in O&ober de laatfte<br />

of derde. Daar komt het van daan, dat men in 't<br />

U. Land druiven van ST. JAN des Doopers dag tot<br />

ST. MARTENS dag toe te koop vindt. Ook is<br />

er in dat land overvloed van Vygen, Granaat-<br />

Appels, /Lening, Olie, Pompscnen, Komkommers,<br />

Meloenen, Citroenen, Babylonifche Komkommers,<br />

en meer andere dergelyke vrugten. Het koorn<br />

zelfs is er zo uitermaaten fchoon, dat ik myns<br />

weetens nooit ergens brood van beter fmaak gegeten<br />

heb dan te Jerufalem. Wilde Varkens, kleine<br />

wilde Geityens, Haazen, Patryzen, Kwakkels, zyn<br />

in V 11. Land overvloedig veelen, als ook Leeuwen<br />

en Bccren. Insgelyks vindt men er Kameelen<br />

in zeer groot getal." (*)<br />

Laat ik nog in eenige byzonderheden u de vrugtbaarheid<br />

van dit land melden. Gy weet, dat hetzelve<br />

oudtyds zeer beroemd was in koorn. MOSES<br />

noemt liet een land van tarwe cn gerst, Deut. vin: 8.<br />

Men vond die graangewasfen niet alleen in de<br />

dalen, die daarom in den dichterlyken ftyl gezegd<br />

worden te juichen Pf LXV: IA, maar ook<br />

op de bergen, waar van de dichter zingt Pf.<br />

LXXli: 16, Is cr een hand vol koorn in land, op<br />

de hoogte der bergen, de vrugt daarvan zal ruisfehen<br />

als de Libanon. En deze graanen teelden overvloediger<br />

voord dan in verfcheiden andere landen, zo<br />

(*; Zie BROCHARDUS '* xi Hoofdfluk.<br />

dat


E L F D E B R I E F . 123<br />

dat er zomwyl een honderdvoudige vrugt van 't<br />

gezaaide te voorfchyn kwam, gelyk aan IZAAK<br />

te Gerat gebeurde Gen. xxvi: ia, en de Zaligmaker<br />

in zyne gelykenis meldt Matth. xin: 8.<br />

Van daar dat SALOMO aan IIIRAM koning van<br />

Tyrus 'sjaarlyks twintig duizend Cor uitgellagen<br />

tarwe, en even zo veel gerst kon toezenden, volgens<br />

2 Chron. 11: 10. Hier by moet gy aanmerken,<br />

dat de Cor de grootfte maat by de Jooden<br />

was, welke de inhoud van honderd Gomers had.<br />

In Ezech. iv: 9 wordt gewaagd van boonen, linzen,<br />

heerfe en Ifeite. Wat dit voor boonen en linzen<br />

geweest zyn, kan ik met geen volkomen zekerheid<br />

zeggen, SHAW maakt melding vrn een<br />

zoort van doperwten, die in Barbarye Garvancos<br />

worden genaamd; als mede van linzen, welke met<br />

olie en knoflook gekookt een zoort van moes uitmaakt,<br />

hetwelk eene Chocolade kleur heeft, hetwelk<br />

naar zyn gedachten dat rood e moes is, voer<br />

hetwelk EZAU zyn eerstgeboorte regt aan JAKOU<br />

verkogt, Gen. xxv: 30—34. De Garyancos (zegt<br />

die zelve fchryver) worden niet week door 't<br />

kooken, men braadt ze in pannen of ovens gaar^<br />

en worden dan als iets lekkers gegeten, en wordt<br />

Lebleb-by genaamd. Men houdt hetzelve voor de<br />

Kali der H. Schrift, welk Hebreeuwsch woord<br />

de Onzen 2 Sam. xvn: 28. door geroost koorn vertaald<br />

hebben. Ook wil men dat die vrugt bedoeld<br />

wordt door 't woord, hetwelk in onze overzetting<br />

2 Kon. vi: 25. door duiyenmest vertaald<br />

is>


i24 E L F D E B R I E F .<br />

is. (*) Merkwaardig is hetgeen j. KORTE zegt<br />

in zyn reisbefchryving. Daar groeit in Egypte,<br />

in '/ joodfehc land, en in geheel Syrië een zoort<br />

van boonen of erwten, die in froaak en grootte<br />

onze erwten te boven gaan. De fteel groeit byna<br />

als onze duivenboonen, of als de linzen in den<br />

dop, die zeer digt en meestendeels als bosjens<br />

aan elkander hangen, doch in 't algemeen is er<br />

flegts maar één in. Die zoort wordt ten platten<br />

lande cn ook in de lieden, daar men dezelve in<br />

boschjens met hoopen naar toebrengt, groen gegeten.<br />

Wanneer zy te oud zyn, dan worden zy<br />

op kolen geroost, en men eet dezelve dus gebraden,<br />

en dan zyn zy nog fmakelyker. Ik ben van<br />

gedachten, dat het van deze zoort geweest zyn, die<br />

de discipelen van JESUS geplukt en gegeten hebben,<br />

want dit wordt thands nog zeer veel overal<br />

gedaan, indien men eenen akker voorby gaat. (f)<br />

Verder wordt in de ftraksgemelde plaats Ezech.<br />

iv: 9, nog gefproken van Hecrfe en Spel te. Het<br />

eerst is een verouderd nederduitsch woord, men<br />

noemt die vrugt thans Geerst pf Gierst. Dtfpclte<br />

is een graangewas, dat veel naar tarwe gelykt, in<br />

den herfst gezaaid wordt, en tot de wintergraanen<br />

behoort. Door dit laatfte wil SHAW liever de<br />

ryst verftaan hebben, hy brengt by Exod. ix; 31,<br />

32, het vlas nu en de gerst wierd geflagen, want<br />

(*) SHAW I D. il 216.<br />

(t) J. KOR.TE reize in 't ^dt Heofdjiuk.<br />

de


E L F D E B R I E F . 125<br />

de gerst was in de aairen, en "t vlas was in den<br />

halm, maar de tarwe en fpelte, (of volgens SHAW<br />

de rystj wierden niet ge/lagen, want zy waren bedekt<br />

, dat is, zy hadden nog geen aairen en halmen ,<br />

dewyl de tarwe een maand laater ryp wordt. (*)<br />

Paleftina (zegt VOLNEY) heeft overvloed van<br />

Turksch koorn, dat goed is om olie te Haan; van<br />

Donra, zo goed als in .Ê^A;, zynde een zoort van<br />

graan wel gelykende naar de linzen, dat in bosfclien<br />

op een riet van 6 of 7 voeten hoogten<br />

w a s t. De ryst wordt met voordeel geteeld<br />

op de oevers van V moeras van Haotde, (zynde<br />

*t meir Samachonitis?, Ik heb (zegt hy) in Syrië<br />

nooit boekweit gezien, en de haver is er zeldzaam,<br />

men geeft den paarden niet dan gerst en ftroo.<br />

Men heeft eerst zedert korten tyd begonnen<br />

ztiikerriet te planten in de tuinen van Saide en<br />

Berm. De indigo groeit in 't wild op de boorden<br />

van den Jordaan in 't land van Bi fan, en behoeft<br />

flegts gekweekt te worden om goed van hoedanigheid<br />

te zyn.<br />

Hy gewaagt ook te Tafa van limoenen en watermeloenen,<br />

als mede van ontzachlyke groots poneires,<br />

zynde een zoort van groote citroenen, die dik van<br />

fchil zyn, en van welken hy er gezien heeft, die<br />

agttien ponden weegden. (f) Verder merkt hy<br />

op, dat het land tusfchen de xMiddellandfche zee en<br />

(*) SHAW a D. tl. 196.<br />

fj-) VOLNEY I D. tl. 304, s°a-


126 E L F D E B R I E F .<br />

"t gebergte van Kdn Tonnis tot KaifariéPene cffene<br />

vlakte is, zonder rivier of beek in den zomer,<br />

maar in den winter door eenige fnelle Aromen<br />

bevogtigd. Ondanks deze dorheid is de grond<br />

niet ongefchikt tot den landbouw; men kan zelfs<br />

zeggen, dat hy vrugtbaar is; vvant als de winterregens<br />

niet wegblyven, komen alle vrugten in<br />

overvloed voord. De aarde, die zwart en vet is,<br />

behoudt vogtigheids genoeg om geduurende den<br />

zomer de gaaanen en groenten tot volkomenheid<br />

te brengen, Men zaait er meer dan elders Doura,<br />

Turksch koorn, meloenen en boonen; men voegt er<br />

ook katoen, gerst en tarwe by; doch fchoon 't<br />

laatste meest geacht is, zaait men 't minst, om<br />

dat het de hebzucht der Turkfche bevelhebbers te<br />

veel opwekt. C*) '<br />

Vooral moest ik niet vergeten u te melden van<br />

de wynftokken, van ouds zo beroemd in 't Joodfche<br />

land. Het is van hier, dat in veelvuldige<br />

Bybelplaatzen daar van wordt gefproken. Men<br />

leest van de wyngaarden van Engedi, Hoogl. i: i 4 ;<br />

van Thimnatlu Rigt.xiv.5; vünSibma Jef. xvi: 8.<br />

De wynftokken worden als zinnebeelden van geestelyke<br />

zaken gebruikt Pf. LXXX: 9, Jef. v:<br />

Mich. vit: 1. Matth. xx: 1—15. Hoofdft. xxi:<br />

33—41. Joh. xv: 1—8, en elders. Het is. waarfchynlyk<br />

dat de Jooden oudtyds van wynftokken<br />

en vygenbomen prieelen gemaakt hebben, onder<br />

welker lommer zy zaten, waar toe ons de fpreek-<br />

O V o L N E y a D. 307.<br />

wys


E L F D E B R I E F . 14?<br />

wys aanleiding geeft van te zitten onder zyncn<br />

wynftok en vygenboorn, 't welk eene geruste en aangenaarae<br />

levenswys aanduidt, i Kon. iv: 25^<br />

Mich. iv: 4, Zach. m: 10. Zy hadden dezelve<br />

ook, gelyk op zommige plaatfen by ons, aan de<br />

zydmuur hunnes huizes Pf. cxxvm: 3. (*}<br />

De wyngaarden vond men niet alleen in vlakten,<br />

maar ook op bergen. Het is van hief , dat<br />

Jef. v: 1, de gelykenis ontleend wordt van eenen<br />

wyngaard op eenen vetten heuvel. En Jerem.<br />

xxxi: 5, wordt gezegd: Gy lieden zult weder wyngaarden<br />

planten op dó. bergen van Samaria. Ook<br />

is volgens de gedachten der natuurkenners dewyn,<br />

die op de bergen groeit, de aangenaamfte. Misfchien<br />

dat daar op gezien wordt Joel Ififi 18,<br />

Amos ix: 13. Zulke wyngaarden waren met een<br />

muur omringd Spreuk, xxiv: 31, tegen de wilde<br />

dieren 1 inzonderheid de vosfen of chakals, die de<br />

wyngaarden bederven Hoogl. 11: 15. Van welke<br />

muuren naar 't verhaal der reizigers nog overgebleven<br />

brokken te zien zyn.<br />

Niet zo zeer witte dan wel roode wyn wierd in<br />

Kanaan gemaakt, waar op gezien wordt Jef. xxvii:<br />

3, Hoofdfl. LXIII: s, en elders. En dat wei in<br />

zulk een overvloed, dat JAKOB in zyn zegen-<br />

wensch<br />

(*) In myne veorige laadplaats Hoornaar, niet<br />

verre van de ftad Gornichem , had byna ieder der inwooners<br />

voor de gével van zyn huis een of meer wynftokken<br />

; ik had daar ook aan de zyde van myne Pafiorie<br />

eene wynftok, die veele druiven elk jaar voortfefcsgt.


IÜ8 E L F D E B R I E F .<br />

wensch over ju DA zeide: Hy bindt zynen jongen<br />

Ezel aan (of liever by) den wynftok, en't veulen<br />

zyner Ezelinne . aan (of by) den edelften wynftok.<br />

Hy wascht zyn kleed in den wyn, en zynen mantel in<br />

wyndruiven bloed. De koning SALOMO kon<br />

twintig duizend bath wyn zenden aan HIRAM<br />

koning van Tyrus. De wyn op den berg Libanon,<br />

die Hof. xiv: 8, genoemd wordt, is nog heden<br />

ten dage uitfiekend. (*) Hét-afplukken, inzamelen<br />

en treden der druiven gefchiedde met blydfchap<br />

en vrolyk gezang, men maakte lofliederen<br />

van vreugde Rigt. ix: 27. Eigenaartig wordt daar<br />

op gezinfpeeld Jeft. v: 1, ik zal mynen beminden<br />

een lied myns liefften zingen van zyn wyngaard.<br />

Wanneer de verwoesting van 't Joodfche land<br />

wordt aangekondigd, wordt er onder anderen gezegd<br />

Jef. xvi: 10, in de wyngaarden wordt niet<br />

gezongen, noch eenig gejuich gcmada. . Zie ook<br />

Jerem. XLVIII: 33, Ezech. vu: 7. In deze<br />

wyngaarden had men doorgaands' een tooren,<br />

Matth. xxi: 33, deze-diende voor de hoeders,<br />

om die te bewaren. SCHULTZ trof in 't zuiderdeel<br />

van Paleftina, genoegzaam overal in de wynbergen,<br />

toorens voor de wagters aan. (*j. Hedendaagsch<br />

is de wycoogst op verre na zo groot niet<br />

dan oudtyds; men vindt thans de meeste wynftokken<br />

in den omtrek van Jerufalem, Betidehcmpw<br />

(*) Zie KiEnuHR Reize 2 Z>. H. 428, 429.<br />

(vt) MICHAELIS Or. Eibl. XTheil, jag. 72.<br />

He.


E L F D E B R I E F : ifif<br />

Hebron, die wyn wordt voortreflyk in zyn zoort<br />

gehouden. Volgens 't getuigenis van SHAW<br />

wordt er van de meeste druiven, of rozynen gemaakt,<br />

of zekere fyroop die men dibs noemt, van<br />

welke wel 300 Kanieellasten 'sjaarlyks naar Egypte<br />

wordt gezonden ; en hy wil dat diefieroop bedoeld<br />

wordt Gen. XLIII: 11, met dat Hebreeuwfche<br />

woord; 't welk de onzen door honing vertaald<br />

hebben. (*) Het kan zyn, dat die geleerde reiziger<br />

gelyk hebbe; nogthands is 't zeker dat de<br />

Byënhoning in 't Hebreeuwsch met dat zelfde<br />

woord wordt uitgedrukt. EGMOND VAN DER<br />

NYE NBURG dronk in 't klooster van St. Salvador<br />

te Jerufalem witte wyn, welks druiven op de<br />

bergen van Samaria gewasfen , doch in 't klooster<br />

geperst waren, (f) Volgens H ASSEL, quis/r<br />

heeft men te Hebron wynftokken, welker druiven<br />

een volmaakt goede zoort van Rhynfche wyn uitleveren.<br />

(§) Mic HAë LI s verhaalt van een<br />

Arabifchen Emir, welke te" Göttingcn zynde,<br />

Rhynfche wyn dronk, die twintig jaaren oud was,<br />

en zeide, dat dit zoortgelyke wyn was, als hy<br />

op zyne landgoederen over den Jordaan geteeld<br />

had. (**) Op den berg Libanon wast, gelyk ik<br />

ftraks meldde, een keurige wyn , die wegens zyn<br />

kleur de goudwyn geheeten word. (ft)<br />

Men<br />

(f) SHAW 2 d. bl. 92. (t) EGMOND. V. D. NYEN-<br />

BORG , 1 4, bi. 406. (§) HASSELQUIST I d. 304.<br />

MICHAÜLIS Oost. Bibl. 3 d. bl. 103.<br />

>i (tt) LA ROQUE Tom. 1 pag. 45.<br />

I


l 3o E L F D E B R I E F .<br />

Men heeft in Paleftina,nog veelerleizoortenvan<br />

vrugtboomcn; voor eerst kan ik fpreken van den<br />

Olyfboom, Karman wierd geroemd als een land<br />

van olieryke olyfbowmn Deut. 8: 8. De olie dezer<br />

olyven, diende om in de lampen te branden Exod.<br />

2.7: 20, tot zalving Pf. 23: 5, tot genezing van<br />

wonden Luk. 10: 34, om fpyze te bereiden 1 Kon.<br />

17: 12, men dreef er ook koophandel mede Ezech.<br />

27: 17. Deze boomen zyn er nog menigvuldig,<br />

tusfchen Ja fa en Rama heeft men eenige kleine<br />

'boschiens, volgens HASSELQUIST en andere<br />

reizigers; SHAW zag er eenige duizenden; de<br />

Olyfberg draagt van die boomen zynen naam (*).<br />

Men heeft ook wilde Olyf boomen, by de Arabieren<br />

Zeitum genaamd, welker vrugten wel niet goed<br />

zyn om te eeten, doch de olie tot wonden wordt<br />

gebruikt. Het fchynt, dat men reeds van ouds<br />

de gewoonte heeft gehad, om de takken dier wilde<br />

Olyfboomen op de ftammen van tamme boomen<br />

, wanneer die hunne takken hebben verboren,<br />

in te enten, en dat zy dan goede vrugten<br />

voordbrengen; dewyl PAULUS op dit gebruik<br />

zinfpeelt Rom. n: 34, en SCHULTZ hoorde te<br />

Jerufalem dat zulksnoghedendaagschgefchiedt (f).<br />

üp dezen boom laat ik den Palmboom volgen<br />

van welken men ook dikwyls in de H. Schrift<br />

vindt gewaagd. Zy zyn minder overvloedig,<br />

meest in 't zuidelyk deel, byzonder in idumëa, 't<br />

C*; HASSELQUIST I d. bl. 163. SHAW 2 d bl. 93.<br />

welk<br />

(t) Zie MiCHAëus Or. Bibl. x. Theilpag. 67,63.


E L F D E B R I E F , 131<br />

welk in vroeger jaaren, ten tyde der Romeinen ook<br />

tot Paleftina werd gerekend. Hy heeft veel water<br />

nodig, waarfchynlyk wordt die boom bedoelt<br />

Pf. 1: 3, alwaar een regtvaardige daar by wordt<br />

vergeleken. De vrugten zyn daadels, groeien by<br />

trosfen; men kan dien boom gemakkelyk beklimmen,<br />

indien men de voeten op de uitftekfels<br />

van den Ham zet, gelyk gy op de prentverbeelding<br />

in sHAWsreize 1 DeelBladz. 220, zien kunt,<br />

't welk tot opheldering dient van Hoogl. 7: 8. Van<br />

dezen boom komt een zoet en aangenaam vogt<br />

Palmwyn genaamd, welken RELAND wil, dat<br />

Hand. 2: 13 bedoeld wordt, welke eene dronkenmakende<br />

kragt heeft, en volgens SPANHEIM<br />

voor den Herken drank der H. Schrift te houden<br />

zy. Die boomen worden geplant uit jonge fcheuten,<br />

en 't mist nooit, dat wanneer de oude Ham<br />

fterft, niet een of ander fcheut hem opvolge. Dewyl<br />

nu dees boom in 't grieks heet, kan<br />

dit gelegenheid gegeven hebben tot de fabel van<br />

den vogel PHENIX.<br />

In dit land vond men reeds van ouds veele<br />

vygenboomen, en men vindt er nog veelen, vooral<br />

digt by Jaffa. Zy zyn van onderfcheiden zoort,<br />

zommige zyn ryp in Juny, andere in Augustus.<br />

Dcch gy zult mogelyk denken, wat is 'tvoor een<br />

vygenboom geweest, tot welken JE sus ging voor<br />

Paasichen, om vrugt te zoeken, op welken hy<br />

niet vond dan bladeren, en 't geen merkwaardig<br />

is, de Zaligmaker vervloekte dien boom; en gelyk<br />

de Euangelist uitdrukkelyk zegt, V was de<br />

I 2 tijd


3<br />

5 E L F D E B R I E F .<br />

tijd der vijgen niet. Mark. 11: 13. Er is over deze<br />

plaats veel gefchreven, en men heeft die doorgaande<br />

voor zeer moeilyk in de uitlegging gehouden.<br />

Doch SHAW heeft door zyn aanmerkingen<br />

over de vygenboomen in 't oosten veel licht daar<br />

aan bygezet. Qd) Wy kunnen door den tyd der<br />

vygen verftaan den tyd dat de vygen ryp zyn en<br />

ingezameld worden. In zulk een tyd was 't geen<br />

gebrek in een' boom, als men enkel bladeren en<br />

geen vygen vond , want de eigenaar of voorbyganger<br />

kon dezelve reeds hebben afgeplukt; doch<br />

dit kon nu niet zyn, het was lang voor den tyd,<br />

dat de vygen ryp zyn en geplukt worden. Hier<br />

by komt nog in aanmerking, dat eerst de vygen<br />

en dan de bladeren uitfpruiten, vond nü JE sus<br />

wel bladeren, doch geene eerst aankomende vygen,<br />

het was een blyk, dat die boem onvrugtbaar<br />

was, en niets zoude opleveren. Gy zult mogelyk<br />

denken, indien 't zo vroeg in 't voorjaar was,<br />

hoe kon JE sus dan naar dien boom gaan, om<br />

door rype vygen zynen honger te ftillen S HAW<br />

merkt aan, dat na de inzameling der vrugten in<br />

oogstmaand, er nog eenige uitfpruiten, welke<br />

men den wintervyg noemt, en indien de winter<br />

zagt is, plukt men die in de lente als eene aangenaame<br />

vrugt. Dus ziet gy, dat alle zwarigheid<br />

iï weggenomen.'<br />

Dat er ook oudtyds balzemboomen in 't Joodfehe<br />

land geweest zyn, blykt uit de H. Schrift.<br />

Het<br />

SHAW rei ze 2 d. bi. 97.


ELFDE BRIEF. 133<br />

Het is een heestergewas, flegts twee of drie ellen<br />

hoog, uit welke door infnyding eene olie of gom<br />

vloeit, die tot genezing dient, waarom er gezegd<br />

wordt Jerem. vin: 22. Is er g%n balzem in Gilead,<br />

is er geen heelmeester aldaar? want waarom<br />

is de gezondheid der dochter myns volks niet gerezen ?<br />

Zie ook Hoofdft. XLVI: I I. Deze balzem wierd<br />

onder de voórtreflykfte dingen des lands gehouden,<br />

volgens Gen. XLIII: II, in welke plaats ook<br />

gefproken wordt van Terpentynnooten en Amandelen.<br />

Die balzcmboomen wierden in vroeger tyd<br />

ook in den omtrek van Jericho gevonden, doch<br />

hedendaagfche reizigers melden ons daar niets<br />

meer van.<br />

Moerbeziën boomen heeft men niet alleen op<br />

den Olyfberg, maar ook in 't zuidelyk deel van<br />

Palejiina. Men leest er van in de H. Schrift, als<br />

2. Sam. v: 23, Pf. LXXXIV: 7. Doch zommige<br />

verftaan door 't woord Baca, hetwelk de onzen<br />

door Moerbezieboomen hebben overgezet, iets anders.<br />

Men leest ook eenmaal in 't N. Testament<br />

Luk. xvn: 6, van den Moerbezieboom; hoewel<br />

andere 't griekfche woord fukaminos door wilden<br />

vygenboom vertaaien.<br />

Men vindt ook meermaal gewaagd van granaat?<br />

appelen, als Num. xm: 23, Joëlv. 12. Behalven<br />

nog meer andere vrugtbooraen, heeft men ook zulke,<br />

die timmerhout en brandftoffen uitleveren, als<br />

Cederboomen, Dennen, Myrthen, Wilgen, enz.<br />

Onder deze komen de Cederboomen dikwyls voor<br />

in den Bybel, en van dezelve worden veele zinne-<br />

I 3 beel-


134 E L F D E B R I E F .<br />

beelden ontleend, als om aan te duiden trotfche<br />

menleken Jef. 11: 13, 14, magtige en aanzienlyke<br />

vorrten Ezech. xxxi: 3, godvruchtigen, die in<br />

kennis, geloof en liefde uitmunten Pf. xcn 13.<br />

Men ziet dezelve nog veel op den Libanon. En<br />

dewyl dit een der grootfte en aanzienlykfte boomen<br />

is, zo wordt hy overgefteld tegen den ysop, die<br />

op den wand uitwast, 1 Kon. iv: 33. Mogelyk<br />

is dit een zoort van mosch geweest, HASSEL-<br />

QUiSTzegt: ,, op de oude muuren van Jcrkho ontbreekt<br />

het niet aan alle zoorten van mosch; en op<br />

de muuren van SALOJIO'S bron groeit een kleine<br />

Hypnum; zoude deze ook de aan den wand groeijende<br />

yfop zyn? Immers zo groot als de Ceder<br />

is, zo klein is dit gewas, en dus een tegengelleld<br />

«iterfte van 't zelve." (*}<br />

Ik zal nu van de boom- en veld-vrugten niet<br />

verder gewagen; doch kan niet af, om nog iets<br />

te zeggen van een vrugt, welke in Paleftina overvloedig<br />

wast, byzonder in de nabuurfchap van<br />

Rama, welke vrugt van de ingezetenen Charmibi<br />

en door de onzen gewoonlyk St Jans brood geheeten<br />

wordt, men geeft die plant ook aan het<br />

vee, en men denkt niet onwaarfchynlyk, dat deze<br />

vrugt bedoeld wordt in de gelykenis van den verlooren<br />

Zoon, alwaar men het Griekfche woord<br />

Draf heeft overgezet, Luk. xv: 16. Cf)<br />

Ik heb in mynen vorigen brief een berigt gegeven<br />

(* • HASSELQUIST 1 d. bl. 30.<br />

(t) Zie ook ROUWOLF bi. -jii.


E L F D E B R I E F . 135<br />

ven van 't weer in de ia maanden des jaars; nu<br />

zal ik u een kalender opgeven, van devoordbrengfelen<br />

in ieder maand. (*)<br />

January. Men kan in deze maand nog frisfche<br />

wyndruiven van 't vorig jaar hebben, ook vindt<br />

men zomtyds de wintervygen nog op de vygenboomen.<br />

De Amandelboom bloeit, en volgens<br />

SHAW de Mandragora, welke veelen voor de<br />

Dudaim houden Gen. xxx: 14; hoewel anderen<br />

de Mufa daar door verftaan. Ook zaait men in<br />

deze maand gewoonlyk gerst.<br />

February. Gerst wordt nog tot in 't midden<br />

van deze maand gezaaid. Het zaad ftaat volgens<br />

FURER zo als by ons in May en Juny. Zeer vele<br />

bloemen op de velden, welke deze maand eene<br />

fchoone vertooning geven.<br />

Maart. De berigten van tarwe en gerst (zegt<br />

MICHAELIS) breng ik niet by, om dat het niet<br />

zonder beoordeeling zou kunnen gefchieden, wy<br />

hebben boven uit NIEBUHR gezien, dat de gerst<br />

tegen 't einde van deze maand omftreeks Jerufalem<br />

ryp wordt. Dit zal gerst zyn die in November of<br />

wel vroeger gezaaid is. De vygenboom fpruit<br />

uit, palmboomenbloeijen, en de wyfjes dier boomen<br />

worden met manlyk zaad bevrugt. De wynftokken<br />

brengen hunne eerfte trosfen voord, en de<br />

onvrugtbare takken afgefneden, wanneer nieuwe<br />

ranken in de volgende maand uitfpruiten; deze<br />

ran-<br />

C*; MIGHAEUS of held. der H. S. bladz. 42 en,<br />

volgende.<br />

14


ï 36* E L F D E B R I E F .<br />

ranken in Mdy weder gefnoeid, fpruiten op nieuw<br />

uit, en dragen laate druiven, van hier dat eene<br />

drievoudige wynoogst plaats heeft, gelyk hier<br />

boven uit BROCHARDUS is aangetoond.<br />

April. Het koorn wordt in deze maand op de<br />

warmfte plaatfen ryp, en de oogst begint. SHAW<br />

vond op 't einde van April by Jcricho rypwordende<br />

gerst, en 14 dagen daarna te Akko; maar te<br />

Jerufalem was zy nog zo ver niet. By Tripoli<br />

zag BALDERICH in de XI eeuw, ruim midden<br />

April het koorn reeds gefneden, en de opfteller<br />

van de ge fa Francorum at tegen het einde van<br />

April brood van nieuw koorn. Nog gaat in deze<br />

maand de palmboom voord met bloeijen, ook<br />

bloeit de Terpentyn en witte Moerbezieboom omftreeks<br />

Jerufalem, en de Amandelboom heeft reeds<br />

rype vrugten. De bloemen leveren op de velden<br />

een fraai gezicht op als Roozen, Leliën, Tulpen,<br />

enz.<br />

May. De oogst wordt voordgezet, en dit is<br />

de eigenlyke of voornaamfte oogstmaand van Pa-<br />

Ie fina, fchoon de oogst hier en daar vroeger begonnen<br />

wordt, en laater dan die maand eindigt.<br />

De gerst gaat voor en dan volgt de tarwe. Den<br />

19 dier maand was te Bethlehem de oogst reeds<br />

geëindigd, toen SCHWEIGER daar was, en<br />

POCOCKE vond op den 19 May 't koorn nog op<br />

het veld. SCHWEIGER vond op den 28 by<br />

Thabor de gerst en tarwe oogst geëindigd, doch<br />

de ryst nog groen. Den 29 zag hy dien aan 't<br />

meir Tiberias nog niet begonnen. HASSEEQUIST<br />

vond


ELFDE BRIEF. 137<br />

vond op 't einde dier maand tusfchen Akko en<br />

Zidon het koorn nog niet ryp. Men heeft in May<br />

reeds eene zoort van zuure appelen ryp; de katoenplanten<br />

ziet men wasfcn, en de Mandragora<br />

haar rypheid krygen.<br />

juny. De oogst duurt nog deze maand inde<br />

nabyheid der bergen, b. v. van den LibatvM en<br />

Antilibanon; ja volgens de getuigcnisfen wordt<br />

er nog op deze en geene plaatfen tot in 't begin<br />

van September geoogst. Deze maand Juny levert<br />

veelerlei ooft van vrugtboomen op, als appelen,<br />

pruimen, kerfen, moerbeziën, perfiken, abrikoozen,<br />

oranje-appelen, enz. De vroege vyg wordt<br />

in deze maand ryp, en de tweede zet. Men begint<br />

ook de gom der Cederboomen, en door infnyding<br />

het vogt der balzemboomen te winnen.<br />

July. De rype druiven duuren nog, en niet<br />

voor het einde dezer maand heeft men de wyn lezing.<br />

Ook heeft men nog rype vroege vygen,<br />

perfiken, daadels, pruimen, appelen en olyven.<br />

Auguflus. Nog in deze maand heeft REITSCHITZ<br />

tusfchen Tyrus en Zidon, en in Galilea koorn aangetroffen,<br />

dat nog niet geoogst was. Rype druiven<br />

zyn er nog fteeds, en BROCHARDUS fielt<br />

in deze maand den eerften wynoogst; de Carmufe<br />

of tweede vyg wordt ryp; ook heeft men appelen,<br />

peeren, olyven, walnooten, granaat-appels, en<br />

St. Jans brood, zynde een zeker zoort van peulvrugten,<br />

van welken ik hier boven gewaagde.<br />

September. Men vindt nog melding van koorn,<br />

hetwelk in 't begin dezer maand geoogst wordt.<br />

I 5 De-


138 E L F D E B R I E F .<br />

Deze maand kan men voor den wyrioogstmaand<br />

houden. BROCHARDUS meldt van eene tweede<br />

wynlezing ten zynen tyd in September. De boomvrugten<br />

der vorige maand duuren genoegzaam nog<br />

allen.<br />

OÜober. Volgens BROCHARDUS komt de derde<br />

dragt van druiven in deze maand tot rypte. Ook<br />

wordt het katoen ryp en ingezameld. Eenige<br />

boomvrugten der vorige maand.<br />

November. Nog zyn er druiven aan zommige<br />

wynftokken. De boomen behouden hunne bladeren<br />

tot in 't midden dezer maand. Van 't aflezen<br />

der daadels leest men niet in de reisbefchryvers,<br />

ter oorzake, dat er thands niet veele palmboomen<br />

zyn; er zyn in deze maand wel rype dadelen,<br />

doch de pluk kan voor geen inoogften doorgaan.<br />

December. Ook in deze maand vindt men nog<br />

druiven aan den wynftok, en de zaaityd, die reeds<br />

in Oötobcr was begonnen, duurt nog. Ook fpruiten<br />

er reeds bloemen uit, als narcisfen, ranunkels,<br />

anemonen, leliën, tydeloozen, enz.<br />

Zie daar in 't kort een berigt van de voorn aamfte<br />

vrugten in elke maand, doch die door meerdere<br />

of mindere warmte, regen, of andere omftandighet<br />

een jaar van 't ander wel wat kunnen in den<br />

tyd der rypwording verfchillen.<br />

Nu gaa ik tot de dieren over, en zal u uit de<br />

voornaamfte reizigers 't een en ander mededeelen.<br />

Er zyn thands nog veele dieren in Paleftina,<br />

waar onder ook wilde, als Leeuwen, Beeren en<br />

Wolven, inzonderheid in 't noordelyk deel by


E L F D E B R I E F . i39<br />

'£ meir Samachonitis of water Merom. Deze vangt<br />

men rieden, gelyk oudtyds in kuilen, 2 Sam.<br />

XXIII: 20. Ook heeft men eene menigte Chakals<br />

of Jackals, welke niet onwaarfchynlyk de vosfen<br />

zyn, van welke SIMSON, volgens Richt, xv: 4,<br />

drie honderd ving. DE BRUIN fpreekt er<br />

van, by gelegenheid dat hy te Rama was, en<br />

noemt dezelve wilde honden, hy heeft een jagt op<br />

die dieren bygewoond. „ Deze jagt (zegt hy)<br />

gefchiedt met een luipaard, die er van jongs op<br />

af gericht is; de jager heeft hem voor op het<br />

paard, en rydt zo met hem heen tot dat hy omtrent<br />

een Chakal komt, wanneer de luipaard affpringt,<br />

en zeer behendig langs den grond voordkruipt<br />

tot dat hy het beest meent te kunnen bereiken<br />

/ dan doet hy met fnelheid eenige fprongen,<br />

doch nooit meer dan drie, ieder van 16<br />

of 18 voeten, deze moet hem den Chakal doen<br />

magtig worden, anders doet hy verder geen<br />

moeite." (*)<br />

Men heeft er luipaarden, herten, wilde geiten,<br />

Rheebokken; ook zyn er Gazellen of Antelopen<br />

in groot getal, en worden door de Arabiers met<br />

valken gejaagd. Een der merkwaardigfte en gewoonde<br />

vergelykingen der Oosterlingen is, dat<br />

zy de oogen hunner beminlyke fchoonheden by de<br />

oogen der geiten of der gazellen vergelyken, (f)<br />

het-<br />

' (*) DE BRUIN Reize bl. 249.<br />

(t) MONTAGUE brieven bl. 131. HASSELQUIST 2 D.<br />

bl. 385-


i4o E L F D E B R I E F .<br />

hetwelk dient tot opheldering van Hoogl \\ 15,<br />

alwaar de oogen der beminde bruid by die der<br />

duiven vergeleken worden, en dus ook by de<br />

oogen van een gedierte.<br />

Honden zyn er weinig, \ is een veragtelyk dier<br />

by de Turken, gelyk zy reeds van ouds in 't<br />

Oosten waren, gelyk gy zien kunt Jol? xxx: x\<br />

Pf. xxu: 17, Philipp. in: 3, Men floot ze buiten<br />

de deur Luk. xvi: ai, Openb.xxn: 15 Integendeel<br />

worden de katten by de Turken zeer hoog geacht,<br />

om dat men zegt, dat MOHAMMED die beminde.<br />

Men weet niet zeker, of zy in de H. S. voorko­<br />

men. Degeleerde BOCHART zet het Hebreuwsch<br />

woord, hetwelk by ons door wilde dieren der woes­<br />

tyne vertaald h Jef. XHI: 21, Jerem.L. 39, over,<br />

door wilde kanen.<br />

Men vindt vooral in den druiventyd in menigte<br />

een zoort van IFezel, die de wyngaarden verderft<br />

en de komkommer velden vernielt. £*) Mogelyk<br />

worden die wezels bedoeld door de kleine vosfen<br />

van welke men leest Hoogl. n: 15.<br />

Er zyn ook Kameleons. HASSELQUIST zag er<br />

één niet verre van Nazareth. „ ik vond (zegt<br />

hy) hier ook in een olyfboom een Kameleon,<br />

dien ik levendig en zeer gemakkelyk naar Akra<br />

bragt, en toen leerde en bevond, dat men den-<br />

zelve gemakkelyk van verwe kan doen verwisfe-<br />

len, te weeten: van zwart in bont of geel; na-<br />

melyk als men denzelven in een dcekr^it, of mede.<br />

: (*) HASSELQUIST 2 D. bl. 369.<br />

be-


E L F D E B R I E F . 141<br />

bedekt. Dit deed ik ook, en vond hem daar uitgekomen<br />

geheel en al van verwe veranderd." (*)<br />

Men heeft hedendaagsch ook veel paarden in<br />

dit land, dewyl de Arabiers er groote liefhebbers<br />

van zyn, en geen zo arm is, of hy bezit een .<br />

paard. Zy houden de merriën, en verkopen de<br />

hengften aan de Turken, welke die liever beryden,<br />

en dezelve voor edel houden.<br />

De andere lastdieren zyn kameelen of kemels<br />

genaamd, en ezels. De kemels zeer gemakkelyk<br />

om dorre en waterlooze woestynen door te trekken,<br />

om dat zy zo veel in voorraad kunnen drinken,<br />

dat zy in geen vier dagen water nodig hebben.<br />

Zy worden niet flegts tot het dragen van<br />

pakgoederen gebruikt, maar kunnen ook door menfchen<br />

worden bereden, hetwelk reeds in oude<br />

tyden zeer gebruikelyk was, want wy lezen Gen.<br />

xxiv: 61, Rebekka maakte zich op met haare jonge<br />

dochters, en zy reden op kcmelen. En vers 64,<br />

Zy viel van den kemel af, of gelyk men dit vertalen<br />

kan: zy klom yan den kemel af, vergclyk<br />

2 Kon. v: 21. Er is ook een zoort van kemels,<br />

die men Dromedarisfen noemt. Merkwaardig is,<br />

het geen SHAW er van aantekent: „ De kemels<br />

van dit zeort zyn vooral opmerkelyk door de<br />

groote fnelheid Qde Ugte fnelle kemelinne, gelyk<br />

de propheet zegt Jerem. H: 23.) De Arabiërs<br />

zeggen, dat zy meer wegs afleggen in éénen dag,<br />

dan hunne beste paarden in agt of tien; waarom<br />

(*) HASSELQUIST 1 D. bl. 2i5i<br />

n<br />

OOk


4» E L F D E B R I E F .<br />

ouk alle zaken, welke groote haast vereisfchen,<br />

in Getalied, en de meer zuidelykedeelen, metDromedarisfen<br />

verrigt worden, gelyk ook oudtyds<br />

in Perfie de gewoonte was Esth. vin: 10. De<br />

. t 0<br />

m o f<br />

9<br />

hreidel is gemeenlyk aan een ring vast,<br />

die door hunne neusgaten gaat, en dit kan de<br />

fpreekwys 2 Kon. xix: 28 ophelderen, van eenen<br />

haak in de neus te leggen" (*)<br />

Verders heeft men veele osfen en koeijen, welke<br />

vooral in 't noorderdeel, oudtyds Galilea, de<br />

voornaamfte rykdom der inwooners uitmaken, doch<br />

zyn allen van een klein zoort.<br />

. De fchaapen zyn van een aangenaam vleech,<br />

zommige hebben lange, dikke en zeer vette Maarten<br />

, hetgeen ter opheldering dient van Lcv. ra: 9.<br />

Daarna zal hy van dat dankoffer een vuuroffer den<br />

Bccre offeren, zyn vet, den geheelen flaart, enz.<br />

'Vergelyk Exod. xxix: 22.<br />

Ook worden er geiten gevonden, wier ooren<br />

van eene ongemeene lengte zyn. Dat er fteenbokken<br />

en konynen zyn, blykt ook uit de H. S<br />

Pf. civ: 18.<br />

Men heeft in Paleftina ook verfcheiden zoorten<br />

van vogelen, doch zal flegts van eenige weinige<br />

gewagen.<br />

Onder het gevogelte is de Arend merkwaardig.<br />

Hy komt meer dan eens in de H. S. voor, en<br />

ftaat als een roofvogel bekend. Wanneer zy na<br />

eene ziekte, in welke zy fchynen oud geworden<br />

t (*) SHAW 1 D. bl. 252.<br />

te


E L F D E B R I E F . 143<br />

te zyn, van vederen veranderen, komen zy voor<br />

het oog weer jeugdiger te voorfchyn; daarom zegt<br />

de dichter Pf. cm: 5, die uwe jeugd vernieuwt<br />

als eencs Arends.<br />

HASSELQUIST maakt van duiven gewag,<br />

die op de wilde olyfboomen digt by Bethlehem<br />

derzelver verblyf hielden. Insgelyks van wachtels<br />

of kwartels, gelykende naar eene roode Patrys;<br />

hy zag ze by den Jordaan en in de woestyne,<br />

digt by de bergen van het fteenachtig Arabic.<br />

Hy is niet grooter dan een tortelduif, en<br />

zyn naar zyne gedachten die kwartels waar mede<br />

Israël in de woestyne gefpysd is. In de velden<br />

van Galilea heeft men volgens denzelven reiziger<br />

een vogel zoo groot als een Lyster, zynde een<br />

Merops of Apiaster, anders de byën-eeter van Ga~<br />

lilea genoemd. Hy maakt zyn nest van mosch in<br />

holen onder den grond, en eet byën, vliegen en<br />

muggen. (*)<br />

ln de reizen van EGMOND VAN DER NYENBURG<br />

en HEYMAN, die omftreeks St. Jan te Akra waren,<br />

wordt gezegd: „ Wy hielden ons eenigen<br />

tyd bezig met Hazelhoenderen te jagen, die veel<br />

op zulke waterachtige plaatfen worden gevonden.<br />

Men kan deze jagt, indien men wat veel in getal<br />

is, te paard doen, want als dan laat men dezelve<br />

geduurig opryzen, tot dat zy moede zyn, wanneer<br />

men dezelve met de hand grypen kan. (f)<br />

Nu<br />

(*j HASSELQUIÏT rcizczd, bl. 373- xd.bl.29S, 298.<br />

(t) EGMOND V. D. NYEHauas reize a d. bl 48,


144 É L F 1) E B R I E F .<br />

Nu moet ik iets van de infeélen melden. Ik begin<br />

met de byën die de voordeeligfte zyn onder de<br />

gekorvene diertjes. Dat er van ouds reeds byënzwermcn<br />

in 't Joodfche land geweest zyn, blykt<br />

uit de li. Schrift, men leest van die diertjens op<br />

meer dan eene plaats, als Leut. i: 44, Pf. cxvm:<br />

12. ïn Richt, xiv: 8, lezen wy, dat een byënzwerm<br />

was in 't lichaam des leeuws. Jef. ra: 18<br />

wordt van het toetfisfen der byën gefproken. Deze<br />

laatfle plaats zult gy mogelyk niet begrypen.<br />

Hier wordt gezinfpeeld op een byënherder in het<br />

oosten j deze weet 's morgens door 't gebruik van<br />

zyn fluitje alle byën van zyn dorp zich te doen<br />

volgen. Hy leidt haar in een bloemryke ftreek,<br />

dan weer elders, om door die verandering de<br />

bloemen tyd te geeven, van dat zoete vogt uit te<br />

zweeten, dat de byën zoeken. Hy behoeft flegts<br />

andeimaal te fluiten om dezelve naar haare korven<br />

te deen keeren, als 't wil regenen, of als de<br />

avond valt. Dit gebruik was nog niet afgelchaft<br />

in Afin in de vierde en vyfde eeuw, want CYRIL-<br />

LUS f] >veekt er van als eene bekende zaak, die hy<br />

dikwyls gezien had, in zyne verklaring over Jef.<br />

Vn: 18. O<br />

Van de byën weet ge komt de honing, en men<br />

vindt er dikwyls melding van; ja Kanaiin wordt<br />

befchreven als een land van honing. Doch 't is<br />

bedeiikelyk," of over al wel die honing bedoeld<br />

wordt,<br />

(*) Zie het Schouwtoneel der Natuur door den<br />

Abt. de LA PL.UCHE 5 D. bh 46".


E L F D E B R I E F . 14S<br />

wordt, daar was een firoop of honing van druiven<br />

, ook vail zuiker riet, welke laatfle zommige<br />

. verftaan door de honingraaten Hoogl. 5:1. ook heeft<br />

men een zoetachtig vogt niet ongelyk 't manna,<br />

't wélk Op zekere jaargetyden aan zommige ftrUiken<br />

zit, inzonderheid ook van de vygenboomen<br />

druipt, hoedanige die honingvloed fchynt geweest<br />

te zyn, van welken men leest 1 Sdm. i4 :<br />

25—27, die ook JOHANNES de Dooper in de<br />

woestyne gebruikte, en ónder den naam van wilden<br />

honing voorkomt Matth. 3: 4. Dat er bedendaagsch<br />

nog byè'n iri Paleftina zyn, leert ons MAUN­<br />

DRELL, die van zyn wederkeeren van de doode<br />

Zee een fterk en reuk van honing en wasch gewaar<br />

Wierd, en in de toppen van 't onkruid, 't<br />

welk deze vlakte voordbrengt eenige byën zag<br />

Zitten.-<br />

Men leest van vier onderfcheiden Zoorten van<br />

diertjens Joël 1: 4, namelyk van Ac rups, ftpringh'adn,<br />

kever en kruidworm. Ik moet tl iets van de<br />

fpringhaanen zeggen die zomtyds aldaar menigvuldig<br />

en fchadelyk zyn. Toen D' ARVIEÜX zich<br />

Aldaar bevond, warén de fpringhaanen op de landeryen<br />

neer komen vallen, en na dat zy al 't gezaaide<br />

van Judea eh Paleftina hadden opgegeten,<br />

hadden zy 't koorn, katoen en alle eetWaaren vernield<br />

, en 't land Uitgehongerd. (*) DE BRUIN<br />

zegt: Eenige wecken na myn komst te Rama, te<br />

wee-<br />

CO De Aryieux Rqizë naar den grooten Emir., bl<br />

lOOi<br />

K


I46 E L F D E B R I E F .<br />

weeten den 9 Oftober kreeg men hier een zuidoosten<br />

wind, die komende uit de woestyne van<br />

over den Jordaan zeer groote hitte veroorzaakte en<br />

eenige dagen bleef duuren; mogelyk dat men aan'<br />

deze winden moet toefchryven, 't nedervallen der<br />

fpringhaanen welke hier in zommige jaaren in<br />

zulk eene gevaarlyke menigte komen overwaaien,<br />

dat zy geheelc landeryen bedekken, zulks dat men<br />

den grond nauwlyks kan bekennen.<br />

My wierd verhaald, dat zy eens in den tyd van<br />

twee uuren alle de groente omtrent Rama, en<br />

zelfs in den tuin van 't buis, daar ik gelogeerd<br />

was, vernielden. (*) Deze fprinhaanen worden<br />

gegeten in 't Oosten, en waren den Jooden volgens<br />

de fpyswetten geoorloofd, gelyk men ziet<br />

Levh. n: 22; dus 't niet vreemd moet voorkomen,<br />

als wy lezen dat JOHANNES de Boef er in<br />

de woestyne ff ringbanen heeft gegettn Mottli. 3: 4.<br />

De getuigenisfen van hedendaagfche geloofwaardige<br />

reizigers bevestigen zulks, SHAW getuigt,<br />

dat wanneet zy met zout befprengd en gebraden<br />

zyn, gelyken zy in fmaak naar onze rivier kreeften;<br />

(f) HASSELQUIST zegt: „ zydielochenen,<br />

dat dit infecr. den Dooper tot fpyze kan geflrekt<br />

hebben, Herken zich :<br />

t meest hier door in<br />

die gedachte, dat 't zelve een ongewoone en onnatuurlyke<br />

kost zoude zyn. Dan indien zy mogten<br />

verkiezen tot verfterking van hun geloof eens<br />

her-<br />

£*) DE BRUIN Reize bl. 248.<br />

ft) SHAW'S Reize 1 d. bl. 280.


Ë t F D Ë BRIEF. 147<br />

herwaards naar Egypte , Arabic of Syrië te komen<br />

en met de Arabieren een maaltyd voor lief nemen,<br />

zo zouden zy nog tegenwoordig onder de<br />

gerechten een fchootel met gebraden fpringhaanen<br />

vinden, wanneer 't in den tyd is om ze te kunnen<br />

vangen, en naar alle waarfchynlykheid was deze<br />

fpyze ten tyde van den boetgezant JOHANNES<br />

reeds in gebruik; want de gewoonten en manieren<br />

der ouden zyn geenzins aan zo veele geduurig<br />

veranderende modens onderworpen. De fpyze<br />

van JOHANNES wordt hier niet voor onnatuurlyk<br />

gehouden. En toen ik eens met een verftandigen<br />

Griekfchen priester des wegens redeneerde, en<br />

hem verhaalde , dat onze geleerden met elkander<br />

nog oneenig waren, of j o H A N N E S in de woestyn<br />

eene zoort van vogelen , of wel van kruiden<br />

zoude gegeten hebben, en hem vraagde welke<br />

meening hy voor de beste hield, zo was zyn antwoord,<br />

dat men zulks beiden met goed regt beweeren<br />

mogt; doch dat in hunne verzameling van<br />

"t gewyde blad de zaak naar de letter was opgevat,<br />

en dat hy niet konde zien, dat iets daar<br />

tegen konde ingebragt worden." (*) NIEBUHR<br />

zegt: „ Het is voor de Europeërs alzo onbegrypelyk,<br />

dat de Arabiers fpringhaanen met fmaak<br />

ceten, als 't den Arabiers, die nooit omgang met<br />

Christenen gehad hebben, ongelooflyk voorkomt,<br />

wanneer men hun vertelt, dat de Christenen oesters<br />

, krabben, kreeften en dergelyke voor een aan-<br />

(*) HASSELQÜIS-T REIZE I d. bl. z6§.<br />

K 3


i 45 E L F D E B R I E F .<br />

genaame fpys houden. Evenwel is 't een zo vast<br />

en zeker als 't ander. De fpringhaanen worden<br />

in alle de Arabifche Steden van Bab el Mandeb af<br />

tot Basra toe aan touwtjes geregen ter markt gebragt."<br />

Vervolgens geeft NIEBUHR op, hoe<br />

zommige hen braaden, andere hen kooken en droogen<br />

en met korven vol op de markt brengen. Echter<br />

is er ook een zoort van fpringhaanen dat niet<br />

gegeten wordt, Dubben genaamd, zy vooroorzaken<br />

, zegt men, buikloop (*).<br />

Men heeft ook onder de kleine dieren demieren,<br />

van welke SALOMO fpreekt Spreuk. 6: i—8,<br />

vergeleken de woorden van AGUR Spreuk 30: 25.<br />

De mieren zyn een 011 fterk volk, evenwel bereiden zy<br />

in den zomer hunne fpys. Veelen hebben aan dit<br />

gezegde eene verkeerde uitlegging gegeven, even<br />

of de mieren in den zomertyd hunne kost vergaderen<br />

om in den winter te gebruiken. By 't omrooyen<br />

van een mierennest hebben zommige gedacht<br />

ook eenige graankorrels, opgelegd tot winterfpys,<br />

te ontdekken, doch by nader onderzoek<br />

is 't gebleken, dat 't geen koorn is, maar mieren<br />

eyeren , of om nauwkeuriger te fpreken, de wormen<br />

of poppen der mieren in hunne vliezen beflooten,<br />

die zy met zorgvuldigheid in der zelve<br />

nesten verbergen, en daar mede de zorg, die zy<br />

tot voordteeling der jongen dragen, aanduiden-<br />

Daar en boven hebben de mieren des winters geen<br />

fpys noodig, want na de paring fterven de mannet-<br />

(?~) ISiEvins. iefchryving van Arabie bl. 162, I6J.


E L F D E B R I E F . $g<br />

setjes en een gedeelte der wyfjes; en die's winters<br />

overblyven worden in de nesten als levenlooszonder<br />

gebruik van fpys gevonden. Het is van<br />

hier, dat zommige gewild hebben, dat in't Spreukboek<br />

van de mieren wordt gehandeld volgens de<br />

gebrekkige kundigheden van de natuurlyke historie<br />

in dien tyd. Doch dit is verkeerd : SALOMON<br />

cn AGUR zeggen niet, dat de mieren de vergaderde<br />

fpys opleggen tot gebruik in den winter;<br />

maar de wyze Vorst wil flegts den luiaard aantoonen,<br />

dat zy ter bekwamer tyd arbeiden en fpyze<br />

zoeken, dit doen nu wel alle dieren, maar inzonderheid<br />

is 't merkwaardig, dat zelfs de kleine<br />

mier in dezen zynen pligt betragt, en tot befchaming<br />

van den luiaard ftrekken moet. De geleerde<br />

I-IASSELQUIST, wanneer hy by de waterputten<br />

van SALOMO in de nabyheid van Tyrus was,<br />

zegt: „ eene menigte van gemeene kleine mieren<br />

was bezig met werken aan deze muuren, en indien<br />

SALOMO ooit derwaards zynen weg genomen<br />

heeft, konde hy zyne befchouwing over den<br />

arbeid dier kleine fchepfelen ook wel van hier<br />

ontleend hebben." (*)<br />

Wat de visfehen hetreft, daar ontbreekt 't niet<br />

aan in Paleftina wegens deszelfs ligging, aan de<br />

Middenlandfche Zee, benevens de binnenlandfche<br />

wateren, zo meiren, als rivieren en beeken. De<br />

dichter van den 104 Pftalm, zegt vers 25, 26,<br />

Een zee, die groot en wyd van ruimte is, daar in<br />

(*) HASSELQUIST Reize 1 d. bl. 218.<br />

K.3<br />

is


Ï5a E L F D E BRIEF.<br />

is V wremelendc gedierte, en dat zonder getal, kleins<br />

gedierte met groote. Daar wandelen de fchepen en<br />

de Leviathan, dien gy geformeerd hebt om daar in te<br />

fpeelen. Het is moeilyk te bepaalen welk dier men<br />

door den Leviathan te verftaan hebbe. Zommige<br />

denken aan denwalvisch, en men weet, dat die<br />

ook in de Middenlandfche Zee gezien worden,<br />

hl 't Jaar 1620 wierd er een by Korf ka gevonden,<br />

die men wil, dat honderd voeten lang was.<br />

In 't Jaar 1624 wierd er een op 'tltallaemfcheünnd.<br />

geworpen, die omtrent 70 voeten lang en wel 40<br />

voeten in de rondte dik was. (*) B OCH ART,<br />

MICHAËLIS en nog andere voornaame geleerden<br />

Veiftaan door den Leviathan den krokodil, en deze<br />

zyn er ook in de Middenlandfche zee gevonden,<br />

daar van daan de krokodifk rivier op de zeekust<br />

van Paleftina. Doch hoe komt dit over een met<br />

het zeggen des Heeren, Job 40: 20, zult gy den Le~<br />

via. kan met den angel trekken, of zyne tonge met<br />

eene. koorde, die gy laat nederzmken; want de krokodil<br />

heeft geen tonge. (f) SCHULTENS denkt<br />

aan die verfchrikiyk groote Hangen, die men zeedraaken<br />

noemt, vergelyk Jef. 27: 1. (§) Men<br />

leest ook Jon. 1: 17, van een grooten visch<br />

welke dien propheet inflokte, deze was ook in de<br />

Middenlandfche zee, dewyl j 0 N A S te Japho dat<br />

is Joppe fcheep ging. Wy kunnen hier geen wal-<br />

visch<br />

(*) Zie CHOUL Huishoudelyk woordenboek 7 D. bl.<br />

4 0<br />

Ö°~. ft) Zie HASSELQUIST 2 D. bl. 110.<br />

SCHULTENS in Jobum ad h. I.


E L F D E B R I E F . 151<br />

visch verftaan, om dat zyn keel te nauw is om<br />

c e n volwasfen mensch imeflokken, men denkt<br />

dan liever aan een Haai of Zeehond. Merkwaardig<br />

is 't volgend verhaal: ,, In 't jaar I ?5<br />

een matroos by ftonn ongelukkig vaneen freg*<br />

in de Middenlandfche zee overboord. Aanftonds<br />

was er een zeehond by, die dees kaerel zwemmende<br />

en om hulp fchreeuwende in zyn wyden bek<br />

nam, zo dat die matroos op eens verdween. Dewyl<br />

nu reeds andere matroozen in de floep waren<br />

gefprongen, om hunnen nog zwemmenden makker<br />

te helpen, en de fcheepskapitein ondertusfehen t<br />

geval met den zeehond zag, had dezelve zo veel<br />

tegenwoordigheid van geest, dat hy een ftuk gefchut,<br />

't welk op 't dek ftond, op den visch het<br />

ftellen e» losbranden, waar door die ook gelukkfc<br />

zodanig getroffen wierd, dat hy den zo even<br />

ntzy kaaken opgevangen matroos terftond weer<br />

uitfpoog, die in de floep, welke mtusfehen anïwam,<br />

evend en niet dan een weinig bezeerd<br />

dere matroozen met harpoenen en ftfikken in zo<br />

verre wierd overmeesterd, dat zy hem naar c<br />

fregat fleepten en hem daar in taakels ophingen om<br />

hem in de lucht te droogen. Vervolgens fchonk<br />

de kapitein van 1 Schip aan den matroos, die zo<br />

wonderlyk door Gods voorzienigheid gered was,<br />

dezen visch, die naderhand met denzelven Europa<br />

doorreisde, om hem te laaten kyken, ge *k<br />

hv ook in Frankenland, en zo wel hier te Erlari-<br />

-«i» als in Neurenberg en andere plaatfen is tezien<br />

K 4<br />

S ?<br />

"


%$i E L F D E B R I E F ,<br />

geweest. De visch was twintig voeten lang<br />

met de vinnen negen voet breed , wegende 2934<br />

ponden." (*)<br />

De binnenlandfcbe meiren, uitgezonderd de<br />

Doode zee hebben ook visch, gelyk mede de Jor~<br />

daanftroom. De H. Schrift getuigt dit van V meir-<br />

Tiberias Luk. 5. J 0h. 31. HASSELQUIS T meldt<br />

in zyne reize: „ vervolgens gingen wy uit naar 't<br />

Rrand aan de zee van Tiberias, alwaar de visfchers<br />

ons wat visfehen aanbragten, onder welke ik 't<br />

aanrnerkelyk vond 't zelfde zoort te zien als in dep<br />

Nyl. te weten den-Silurus, den Mugil en den<br />

Sparus Galihus. (f) Zommige reizigers verzekeren<br />

ons, dat de Jordaan zeer vischryk is, waar<br />

aan men ook niet behoeft te twyfelen, fchoon niemand<br />

volgens o'AR VIEUX de moeite neemt, van<br />

'er in te visfehen. REL AND verhaalt uit den<br />

mond van een koopman die te Rama zyn verblyf<br />

hield, genaamd HENDRIKLTJB, dat hy voor de<br />

monniken van 't klooster St. Salvador te Jerufalem<br />

geduurende de vasten voor Paasfchen visch bezorgde<br />

uit zekere rivier of beek, die niet verre,<br />

van Rama westwaards in de Middelandfche zee<br />

ftroomde. (§)<br />

De Doode zee levert wel geen visch op, maar<br />

veel zout en Jooden lym. Het zout verzamelen de<br />

Arabiers in de holen der fteenrotzen aan den oever<br />

der<br />

(*) Zie MULLER Natuurfyst. van LINNENS 3 D,<br />

kl. 268. (f) HASSELQUIST Reize 1 D. bl. 312.<br />

CS) RELAND Paleflina Illuflrata pag. 288., 289.


E L F D E B R I E F . 155<br />


:54 ELFDE BRIEF.<br />

men veel Asphalt of Joodenlym , 't zelve beftaat uit<br />

eene harde brooze ftof, die zeer bruin ja zwart is,<br />

zy vat fchielyk vuur en fmelt met grooten ftank;<br />

in 't eerst is zy zagt en lymig, nog vloeibaar zynde<br />

gebruiken 't de Arabiers om hunne fchepen te<br />

teeren.<br />

Dat er ook in 't Joodfche Land metaalen of<br />

bergftoffen van koper en yzer zyn, kan men opmaken<br />

uit Dtut. viü: 9, en Hoofdft. xxxm: 25.<br />

In de beeke Belus en andere wateren by Zidon is<br />

een zoort van zand, gefchikt om glas te maken,<br />

't welk men wil dat Deut. xxxm: 19, door de bedekte<br />

verborgene dingen des zends wordt aangecuidt.<br />

En Jef. xrx: 26, wordt de beeke Belus volgens<br />

MICHACLIS doör de Sichor Li'enath verftaan,.'t<br />

welk hy vertaalt door Glas Sichor.<br />

Ik eindige hier dezen brief, en zal u in den<br />

volgenden iets van de inwooners des lands zeggen.<br />

TWAALF-


T W A A L F D E B R I E F .<br />

O V E R DE<br />

INWOONERS VAN PALESTINA, MOHAM­<br />

MEDANEN, CHRISTENEN, JOODEN,<br />

SAMARITANEN EN DRUSEN.<br />

WAARDE VRIEND!<br />

N u koom ik berigt geven van de hedendaagfche<br />

inwooners des Joodfchen lands\ ik twyfel<br />

niet, of zal uwe aandacht gaande houden, en gij<br />

zult u verwonderen dat in een land van zulk een<br />

klein bellek, zo veelerlei zoort van natiën gevonden<br />

worden ; ja van welken meest allen de onderfcheidene<br />

Godsdienftige gezindheden binnen Jerufalem<br />

gevonden worden. Men vindt in Paleftina<br />

: Mohammedanen, Christenen , Jooden, Samaritaancn<br />

en Drufen. Men kan die dus in 't gemeen<br />

verdeelen met opzicht tot den Godsdienst; doch<br />

kunnen nog weder onderfcheiden en gefmaldeeld<br />

worden.<br />

Die van den Mohammedaanfchen Godsdienst zyn,<br />

beftaan uit Turken, Maoren en ftroopende Arabic,<br />

ren.<br />

Dewyl Paleftina, gelyk geheel Syrië thands on-i<br />

der de heerfchappy van den Turkfchen Keizer<br />

ftaat,


ï56 TWAALFDE BRIEF.<br />

ftaat, zo zou men de Turken voor de eigenaars van<br />

dit Land dienen te houden, zy dragen dien naam<br />

van Turkestan een Iandfchap in Afiaüsch Tartaryê<br />

gelegen, zy zyn de minften in getal, maar 't<br />

grootftein aanzien, vermits zy tot de voornaamfte<br />

en meest alle bedieningen geregtigd zyn.<br />

Wat de Moor en aangaat, die men ook Saraceenen<br />

of Oosterlingen noemt, zy zyn oorfprongelyk<br />

Arabiers, doch hadden zich in Afrika langs de<br />

kusten der Middenlandfche zee uitgebreid, alwaar<br />

men nog 't Landfchap Mauritanië heeft, naar<br />

't welk zy den naam van Maturen of Mooren dragen.<br />

Gy zult, myn vriend! op't lezen van den<br />

naam Mooren denken aan zwarte menfchen, maar<br />

't zyn geen Negers, welke eigenlyk een zwarte<br />

kleur hebben; de Mooren zyn donker bruin van<br />

vel, en wanneer men in 't oude Testament de<br />

benaming van Mooren vindt, zo ftaat er in 't Hebreeuwsch<br />

't woord Cufclüm naar 't landfchap<br />

Cusch\ en in ?<br />

t N. Testament Hand. vm: 27, moet<br />

't woord Moorman door Ethiopiër vertaald worden.<br />

Deze Mooren maken in 't Joodfche Land een<br />

groot getal uit, doch zyn in weinig achting, daar<br />

by zeer arm; die in fteden woonen houden zich<br />

bezig met het maaken van zeep, 't weeven van katoen<br />

en kemelshair, dat is een hair niet van ƒ;'«mcls,<br />

van een zoort van geiten, doch wordt doorgaande<br />

kemelsfiair geheeten. De dorpelingen leggen<br />

zich op den landbouw toe, andere laten zich<br />

door de Turken tot geringe dienden gebruiken<br />

of gaan bedelen.<br />

De


T W A A L F D E B R I E F . 157<br />

De ftroopende Arabiers, die zich Bedouijnen of<br />

woestijn bewooners noemen, leiden hun oorfprong<br />

af van ISMAÉ'L den zoon van ABRAHAM uit<br />

HAGAR, aangaande welken ISMACL 's Heei'en<br />

Engel tot zyne moeder zeide naar G


I 58 T W A A L F D E B R l E p .<br />

dichter van den iao Pfalm zich in zyne vreemdelingfchap<br />

by, als hy zegt in 't 5 vers: wee my dat<br />

ik een vreemdeling ben in Mefech, dat ik in de tenten<br />

Kedars woone. En om dat zy geduurig op roof<br />

loeren, vinden wy Jerem. 111: 2, gij Jwbt voor<br />

hen gezeten aan de wegen, als een Arabier.<br />

Dewyl nu deze Arabiers hun afkomst rekenen<br />

uit ABRAHAM, zo zyn zy moedig op die doorluchtige<br />

geboorte, en zy willen zich niet veroorloven<br />

eenige handwerken te oeffenen, noch ook<br />

't land bouwen. Hun bedryf is paard ryden, de<br />

kudden te voeden, en op de wegen ftrooperyen<br />

aan te richten, 't welk de reizen door die gewesten<br />

voor andere natiën moeilyk en gevaarlyk maakt,<br />

zy zyn gewapend met een lans, een zwaard, een<br />

yzeren knots, en hebben zomtyds ook een byl, zy<br />

zyn in zekere ftammen verdeeld , die ieder onder<br />

eenen byzonderen Emir of Vorst ftaan, die wederom<br />

hunne Cheiks, dat is oudflcn onder zich<br />

hebben, die over een gedeelte van zulk een ftam<br />

't beftuur voeren. In Paleftina houden zy zich<br />

voornamelyk op in 't Diftrift Areta, dat in den<br />

Bybel '/ dal Jisrecls en de vlakte van Saron wordt<br />

geheeten. D'AR VIEUX heeft zich in 't midden<br />

der 17 Eeuw een geruimen tyd by den Emir der<br />

Arabieren opgehouden, die zyn legerplaats had<br />

by den berg Karmel, en heeft een boek befchreven,<br />

in 't welk hy zeer nauwkeurig de zeden en gewoontens<br />

der Arabieren meldt, en merkt aan, dat<br />

ongeacht de ftrooperyen, waar in zy meer geld-dan<br />

bloeddorst betoonen, zy zeer gastyry, goed, beleefd


T W A A L F D E B R I E F . 159<br />

leefd en getrouw zyn omtrent vreemdelingen,<br />

die ter goeder trouw tot hen komen.<br />

Wat de Christenen betreft die in Paleftina woonen,<br />

deze kan men eerst in 'r algemeen, en dan<br />

nog wederom in byzondere zoorten verdeelen. In<br />

't algemeen verdeelt men die, als behoorendc tot<br />

de Oosterfche en Westerfche Kerk.<br />

De Oosterfche>Chnstenen zyn: Grieken, Armeniërs,<br />

Georgianen, Kopten, Abysfniers, Nestorianqn,<br />

Jacobiten, enz. Deze beftaan meest uit<br />

priesters en monniken van allerlei orden, die<br />

daar verblyf houden, vooral XQ Jerufalem, cm<br />

hunne gelcofsgenooten wanneer die op Paasfchen<br />

aankomen, om 't H. Graf te bezoeken, in derzelver<br />

Godsdienst verrigting behulpzaam te zyn, in<br />

't doen van predikatiën, misfen, omdragten, enz.<br />

Alle deze byzondere gezintheden kan men onder<br />

de Griekfche Kerk rekenen, voor zo verzyinleerftellingen<br />

veel overeenkomst hebben, hoewel zv<br />

ook in zommige leerftukken en plegtigheden van<br />

Godsdienst verfcbillen.<br />

De Westerfche Christenen zyn Roomschgezinden<br />

en Proteflanten, van deze laatfte zyn er zeer weinige,<br />

nu of dan houdt deze of die wegens den<br />

koophandel zich daar op ; maar van de Roomschgezinden<br />

zyn er meerder wegens d e zogenaamde<br />

H. plaatfen, die men daar aantreft.<br />

Zy bezitten in dit land verfcheiden kerken en<br />

kloosters zo te Jerufalem, Bethlehcm, als elders,<br />

die bewoond worden door monniken van de orde<br />

van ST. F R. A N c 1 s c v s, die zelve in 't begin<br />

der


l6o TWAALFDÈ BRIËE.<br />

der 13 Eeuw een reis naar 't Joodfche land gedaan<br />

heeft. Deze monniken zyn ook Bewaarders vah<br />

s<br />

t H. Graf, 't welk in de Grieken groote jalöersheid<br />

verwekt, die dit voorregt hun meer dan eens<br />

ontnomen hebben, doch telkens weder door bewerking<br />

der Roomfche Vorftenaan 't hof te Conflantinopolen<br />

aan hun herfteld is, gelyk zulks nog<br />

in 't 'jaar 1758 gefchied is. Niet te min blyft de<br />

Turkfche Keizer bezitter van dit zogenaamde H.<br />

Graf, die 't opzicht over 't zelve voor een zbmmë<br />

gelds verpagt, en zo men zegt, brengt 't zelve<br />

wel honderd duizend dukaten 'sjaars aan de<br />

Turken op, wegens de menigte pelgrims; hoe<br />

•wel dit ook al in den tegenwoordigen tyd aanmerkelyk<br />

begint te verminderen. In vroeger tyd plagten<br />

ook de vrouwen ter bedevaart derwaards te<br />

gaan, doch dit is door Paus GRE GORIUS den<br />

XIII onder bedreiging van den ban verboden, zedert<br />

dat in 't jaar 1583 zekere Poolfche vrouw<br />

door de Turken zeer mishandeld was. De Rusfen<br />

hebben zedert den vrede in *t jaar 1739 van<br />

de Turken de vryheid gekregen, om't H. Graf te<br />

bezoeken, 't geen hun te vooren niet veroorloofd<br />

was.<br />

Hoe de meeste pelgrims te Joppe aanlanden, en<br />

wat zy doorgaands in 't Joodfche land verrigtcn<br />

en bezichtigen, heb ik u reeds in een mynervoorige<br />

brieven gemeld. Als een derde zoort van<br />

Christenen zou men haast kunnen aanmerken de<br />

Maroniten, van welke zommige in Paleftina, en<br />

wel meest op den Libanon woonen. Zy worden<br />

dus


T W A A L F D E B R I E F . lór<br />

dus genaamd naar zekeren kluizenaar MARON,<br />

die zich in de 5de Eeuw onder hen heefc beroemd<br />

gemaakt, zy wierden voorheen meest onder de<br />

Oesterfche Christenen gerekend, doch hebben zich<br />

in den jaare 1445 onder 't geestelyk gebied van<br />

Rome onderworpen, op deze tweeledige voorwaarde,<br />

dat 't huwelyk mogt toegelaten worden aan<br />

hunne geestelyken, en dat zy 't H. Avondmaal<br />

onder de beide tekenen van brood en wyn mogten<br />

bedienen aan de leden hunner kerk. Zy hebben<br />

eenen Patriarch, die zyn zetel te Kannobin, een<br />

klooster in Syrië op een berg van dien naam heeft.<br />

Het fchynt ondertusfehen dat zy in 't jaar 1600<br />

weinig gemeenfehap met hunne Europifche geloofsgenooten<br />

gehad hebben. Omtrent dien tyd<br />

zond de Paus een afgezant naar den berg Libanon,<br />

om de geloofsftukken der Maroniten te onderzoeken,<br />

en zy zeiden aan hem in eene openbaare vergadering<br />

't volgende; ,, wy willen de Roomfche<br />

kerk volgen, en ons nimmer van haar fcheiden,<br />

„ werwaards zy zich ook mag begeven, ja al ging<br />

„ zy zelfs naar de hel," zederd dien tyd zal dus<br />

geen Roomfche de Maroniten als ketters befchouwen.<br />

(*)<br />

Nu komen wy tot de Jooden, van deze woonen<br />

er ook verfcheiden in Paleftina, als te Hebron,<br />

Saphet, Tiberias enz, doch vooral te Jerufalem,.<br />

HASSELQUIST zegt: Jerufalem telt onder zyne<br />

inwooners omtrent twintig duizend Jooden. (Doch<br />

dit<br />

(*) Zie NIESÜIIR Reize 2 Deel, Hadz. 404.<br />

L


i6a T W A A L F D E B R I E F.<br />

dit getal komt my wat al te groot voor, misfchie»<br />

is dit een fchryf of drukfout in zyn werk ,) verder<br />

zegt hy, dat de Joodfche vrouwen doorgaan<br />

met ongedekten aangezicht, 't welk gefchiedt wegens<br />

uitdrukkelyken last der Turken, om haar dus<br />

van de Turkfche vrouwen te onderfcheiden, die<br />

gedekt gaan. De Jooden zyn daar meest alle arm,<br />

om dat hun de gelegenheid tot koophandel ontbreekt,<br />

zonder 't welk dit volk nergens op den<br />

Aardbodem kan voordkomen. Zy hebben geene<br />

andere kostwinning of voordeel dan 't geen zy<br />

van de pelgrims hunner natie trekken, die uit alle<br />

hoeken der aarde derwaards komen om den zetel<br />

hunner voorouders te vereeren. De voornaamfte<br />

Rabbi onder hen heeft een groot inkomen van alle<br />

zyne geloofsgenooten in de geheele waereld voor<br />

hem by eengezameld, doch waar van de Turken 't<br />

meeste voordeel trekken, als op welkeraltaaren<br />

de Jouden zowel als andere Godsdienstbelyders,<br />

alvoi rens vette offeranden moeten aanbrengen, indien<br />

zy in vrede en ftilte naar hunnen lust hunne<br />

heiligdommen zien, en vereeren willen. (*) Volgens<br />

POCOCK woonen er veele Jooden te Saphet,<br />

een Stad in 't noorderdeel van Paleftina, die daar<br />

een zoort van Hoogelchool hebben, tot opkweeking<br />

hunner Rabbynen, van welken er in zyn tyd twintig<br />

of dertig waren, en zommige zelfs uit Poolen derwaards<br />

kumen, en hebben aldaar zeven Synagogen,<br />

gelyk ik reeds in mynen agtften brief ge-<br />

fchre-<br />

(*) Zie HASSELQUIST Reize i D. bl. 168.


T W A A L F D E B R I E F . 163<br />

fchreven heb, en daar by dereden gemeld, waar<br />

om te Saphet zo veele Joockn wuonen.<br />

Wat de Samaritanen betreft, hun aantal is zo<br />

groot niet als der Jboden, zy houden meest te<br />

Nabobs, oudtyds Sichem, hun verblyf. In de nabyheid<br />

van die plaats heeft men den berg Gerijim ,<br />

op welken voorheen hun tempel ftond, maar nu<br />

een kerkje ter verrigting van hun Godsdienst.<br />

Eenmaal des jaars hebben zy zeker feest, waarop<br />

zich ook de Samaritanen van Damaskus en daar omftreeks<br />

laaten vinden. Zy houden alleen de vyf<br />

boeken van MOS ES voor godlyke fchriften, met<br />

verwerping van alle anderen. Zy hebben nog wel<br />

een boek Jefita genaamd, doch is niet 't zelve<br />

met 't onze. De geleerde MAUNDRELL hield<br />

in 't doortrekken van Nabolos een gefprek mee<br />

hunnen Hogeprieeter over 't onderfcheid tusfchen<br />

de Hebreeuw feite en Samaritaanfche taal, over Deut.<br />

xxvii: 4, daar de Samaritanen niet Ebal, maar<br />

Gerijim lezen, willende zy, dat de Jooden uit<br />

har.t den tekst vervalscht hebben; over de vogels<br />

met welke de Israëliërs in de weosryne gefpyst<br />

zyn; en ook over de Dudatm. Dat de Godsdienst<br />

der Samaritaanen oudtyds met afgodery befmet<br />

was, blykt duidelyk uit 2 Kon. xvn: 25—33, 't<br />

welk de oorzaak was, dat de Jooden na hunne wederkering<br />

uit Dabei hun geen aandeel gaven aan den<br />

tempelbouw, zie Esra 4. welke verwydering en<br />

haat tusfchen Jooden en Samaritaanen ten tydevan<br />

(*; Zie deszelfs Reize bi. 482.<br />

L 2<br />

den


ïÓ4 T W A A L F D E B R I E F .<br />

den Zaligmaker zeer groot was, en nog niet is<br />

geëindigd, Dat de Samaritaanen God onder de<br />

gedaante van'eene duif, of zo zommigen willen van<br />

een kalf, zouden aanbidden, fchynt enkel eene lastering<br />

der Jooden, dewyl de reizigers ons daar<br />

niets van melden, maar het tegenfpreken.<br />

J. SCALIGER zond derwaards eenen brief in 't<br />

Jaar 1590, om eenig narigt aangaande hunnen toe-<br />

Rand ; doch het antwoord wierd eenigen tyd vermist<br />

, en kwam eerst na zyn dood aan j MOLINEUS<br />

te Parys. Vervolgens heeft LEUTHOLF te<br />

Frankfort in 't Jaar 1684 aan zekeren Jood die te<br />

Amftcrdam eenige liefde giften voor zyne natie in<br />

't Joodfche land, verzamelde, een brief naar Sichem<br />

voor de Samaritanen aldaar mede gegeven,<br />

gefchreven in 't Hebreeuwsch met Samaritaanfche<br />

letters. Hier op ontving hy twee brieven, uit<br />

welken betrekkelyk hun Godsdienst blykt, dat zy<br />

zich dagelyksch wasfehen, hunne kinderen ten<br />

agtften dage befnyden, en de geheele wet van<br />

ÏJOSES onderhouden; dat zy jaarlyks zeven feesten<br />

plegtig vieren, van het welk 't Paa>chfecst het<br />

voornaamlte is, dat zy's morgens en 's avonds bidden<br />

met het lichaam ter aarde neergebogen, en naar<br />

den berg Gerifim geknield; dat zy de graven van<br />

veele heilige propheeten onder zich hebben, enz.<br />

Eindelyk is er nog een zoort van menfehen<br />

in Palc/iina, die men Drufen noemt. Zy bewoonen<br />

een gedeelte van den Libanon en den Antilibanon<br />

tot Damaskus toe. Zommigen houden hen voor<br />

Mohammedaanen, anderen zeggui, dat zy Heide-


T W A A L F D E B R I E F. 165<br />

tien zyn- De geleerde T H O M A S S C H A W zegt<br />

in zyne reize (*) dat zy een mengelmoes zyn van<br />

het Christendom en de leer der MOHAMMEDANEN ;<br />

den Bybel en den Koran DCOVen zy beiden als Godlyke<br />

boeken aan; zy gebrujken wyn,


166 T W A A L F D E B R I E F .<br />

Een jonge Scheck of Emir leert wel lezen en<br />

fchrijven, maar laat zich aan den Godsdienst niet<br />

gelegen liggen. Hy vindt er ook zich niet toe<br />

Verpligt, wyl hunne geesteiyken op zich hebben<br />

genomen voor alle waereldlyke per'foönen te bidden<br />

en te vasten. Zy zouden om 't minfte woord,<br />

waar door zy zich beledigd achten, iemand neerhouwen,<br />

of voor den kop fchieten. Het vuistregt,<br />

of't regt om zich zeiven te wreeken, is<br />

by hen nog in volle kragt, en zelfs de Christenen<br />

op den berg Libanon nemen deze wet van 't<br />

bloedwreeken nog in acht. Wanneer twee aanzienlyken<br />

in twist geraken, zenden zy hunne boeren<br />

in een dorp van hunnen vyand, laaten de inwooners<br />

doodflaan, moerbezie- en olyfboomen<br />

verwoesten, en de Emir oeffent daar in 't geheel<br />

geen ftraf over. Wanneer een doodflager denkt,<br />

dat hy en zyne familie te zwak zyn om zich tegen<br />

de familie van den verflagenen te verdedigen, gaat<br />

hy met een koord of doek om den hals naar den<br />

naasten bloedverwant van den vermoorden, verontfchuldigt<br />

zich, dat hy als een man van eer<br />

niet kon afwezen den doodllag te begaan, dewyl<br />

de gedoodde een woord tegen hem had gezegd,<br />

't welk zyn eer kwetfte: als dan geeft hy hem<br />

met veele pligtplegingen viyheid om heminsgelyks<br />

?<br />

t leven te benemen. De naastbeftaande van den<br />

vermoorden moet hem dan zyn misbedryf vergeven.<br />

Verder zegt NIEBUHR, wat hunnen Godsdienst<br />

aangaat, zy noemen zich Mohammedanen,<br />

uit vrees voor de Turken. De aanzienlyken, die<br />

by


T W A A L F D E BRIEF, 16;<br />

by de Pacha's en andere groote Turken iets te<br />

verrigten hebben zyn befneden, drinken met de<br />

Christenen wyn, en eeten varkensvlecsch. Men<br />

zegt, dat zy HAKEL (zynde wel eer een Kalifin<br />

a r s<br />

Egypte geweest,) eenen God aanbidden; dat<br />

zy geloven dat God tienmaal in menschlyke gedaante<br />

is verfcheenen; dat de ziel van een overledenen<br />

aanftonds weer in een nieuwgebooren<br />

mensch vaart; enz. VOLNEYBI zyne reize geeft<br />

van de Drufcn nog eenige byzonderheden op. (*)<br />

Hy zegt, dat zy geen befnydenis, ncch gebed,<br />

noch vasten oeffenen, geen feestdagen waarnemen,<br />

doch wyn drinken en varkensvleesch eeten; dat<br />

broeders en zusters onderling trouwen. Eet men<br />

uit hunnen fchotel, of drinkt men uit hunnen beker,<br />

zo breken zy dien aan Rukken, ten zy dat<br />

men met hun drinkt uit een beker, met een kraan,<br />

zonder dat men de lippen aan den beker raakt.<br />

Als zy onder de Turken gaan, nemen zy 't uiterlyke<br />

van Mufelmannen aan, gaan in de Moskeen,<br />

verrigten de wasfehingen, doen 't gebed. Gaan<br />

zy onder de Marenitcn, zy volgen hen in de kerk<br />

en gebruiken even als die wywater enz.<br />

Zie daar een kort berigt van de inwooners van<br />

'/ hedendaagsch Paleftina. Ik zal u in mynen volgenden<br />

bezig houden met de zeden en gewoontens<br />

van dat land en volk. Ik blyve enz.<br />

DER-<br />

(*) Reize 2 Deel bl. 156, enz.<br />

L 4


D E R T I E N D E B R I E F .<br />

O V E R<br />

DE GEWOONTENS DER INWOONERS<br />

VAN PALESTINA.<br />

VEEL GEACHT VRIEND!<br />

Nu zal ik dezen brief befteeden, om u de ge»<br />

woontens van 'sLands inwooners mede te deelen.<br />

Ik moet vooraf melden, dat dezeden en gebruiklykheden<br />

der Oosterlingen in veele opzichten onderfcheiden<br />

zyn van die by ons plaats hebben ; als<br />

mede, dat dezelve aan zo veelerlei veranderingen<br />

niet zyn onderworpen als by ons in Europa. Men<br />

vindt in Syrië ? waar onder Paleftina behoort, gelyk<br />

ook in de naast aangelegene landen nog veele<br />

van die zeden en gewoontens, welke men in de<br />

Schriften van MOSES ten tyde der Eerstvaderen,<br />

en in de overige Bybelboeken aantreft, by voorbeeld:<br />

in den Landbouw, veehoedery, huizenen<br />

andere wooningen, lieden en dorpen, regeeringswyze,<br />

bezoeken van menfchen, gereedmaken van<br />

fpyze, en veele andere dingen.<br />

De aarde is in Paleftina zo moeilyk aan veele<br />

plaatfen niet te beaibeiden als byons, de grond<br />

is losfer en muiachtiger, zo dat men desnoods<br />

meteen ploeg, die van hard hout gemaakt is, de<br />

aar*


D E R T I E N D E B R I E F . 169<br />

aarde kan bewerken, (*) wegens de fchaarsheid<br />

van paarden fpant men meest runderen voor den<br />

ploeg; ook de ploeg is daar van een byzonder<br />

maakfel, gelyk PAULSEN daar van een prentverbeelding<br />

geeft, (f) HASSELQUIST zag digt by<br />

Bcthlchem een byzonder zoort van ploeg, welke<br />

by dus befchryft: Er was een rieten buis aan, van<br />

't handvatzei af tot aan 't ploegyzer, vastgemaakt,<br />

en aan deszelfs boveneind was die buis met een<br />

lederen tregter voorzien, geduurende dat de boerenknaap<br />

ploegt, bewatert hy door deze buis 't<br />

aardryk, dragende hier toe een kan met water onder<br />

den flinkerarm, en gietende 't zelve door den<br />

tregter in den buis, zo dat het land onder dit werk<br />

wordt bevogtigd, 't welk zekerlyk in geval van<br />

droog en fchraal weder goed voordeel aan 't geploegde<br />

veld kan verfchaffen. (§)<br />

MAU NOREL van Jerufalem naar Nabolos reizende<br />

zegt; 't was opmerkelyk, dat 't landvolk<br />

onder 't ploegen uitnemend groote osfenllokken<br />

gebruiken, van welke eenige agt voeten lang waren.<br />

Aan 't dunlle end was een pin, om de<br />

osfen voord te dry ven, en aan 't dikfte een yzer<br />

fchupje om de klei, die in 't bewerken hinderlyk<br />

valt, van den ploeg te ftooten. Hy denkt, dat er<br />

zulk een oslenftok bedoeld wordt Richt, 111: 31,<br />

met<br />

(*) J. KORTE Reize Hoofdft. 9.<br />

(t) PAULSEN. Akkerbouw der Oosterlingen, tl. 79,<br />

Zie ook NIEBUHR. Befchrijv. van Arabie bl. 159.<br />

ij) HASSELQUIST Reize 1 D. bl. 19Ö,<br />

L 5


170 D E R T I E N D E B R I E F .<br />

met welke sAMGAR 600 Philiflynen doodfloeg.<br />

Hy acht die frakken veel beter dan een zwaard.<br />

Hy zag die meest overal gebruiken; en de reden<br />

is om dat flegts één man de osfen dryft en den<br />

ploeg befhmrt. (') Men kan hier uit ophelderen<br />

Jef. ix: 3. Hond. ix: 5.<br />

Het dorfchen van het graan gefchiedt op meer<br />

dan eene wyze, men laat het koorn door osfen uittrappen,<br />

waar op gezien wordt Deut. xxv: 4,<br />

Hof. x: 11, en elders. Het gefchiedt ook door<br />

eene flede, waar voor osfen trekken om over de<br />

graanen te doen ryden , op die wys zag ROUWOLF<br />

zulks niet verre van Aleppo (f> Deze dorschwagens<br />

zyn van onder met fcherpe fteenen bezet, of met<br />

houten rollen, die yzeren pinnen hebben, Jef.<br />

XLI: 15, Am. t: 3. zodanig eene manier van dorfchen<br />

brengt te weeg, dat het flroo geheel fyn en<br />

als tot kaf wordt 2 Kon. Suft 7. Hof. xin: 3.<br />

Na het dorfchen van 't koorn volgt het wannen ,<br />

dit gefchiedt onder den blooten hemel als de wind<br />

waait. De landman neemt veel al een houten<br />

fchup, waar mede hy 't graan in de hoogte werpt,<br />

en dan fluift het kaf weg, welk laatfle by een geveegd<br />

zynde, in den oven wordt verbrand. Op<br />

dit wannen wordt onder anderen gezien Jef. XLI:<br />

15, 16, Jerem.w: 11. Matth. m: 12.<br />

Onder de lastbeesten, die men daar aantreft, is<br />

de Kemel va. Ezel van veel nuttigheid, deze dieren<br />

wor-<br />

(*) MAUXDRELL Reize bl. 503.<br />

(t) ROUWOLF Reize bl. 59.


D E R T I E N D E B R I E F . 171<br />

worden bereden even als hier de paarden. De<br />

Kemels worden veelal gebruikt om door woestynen<br />

te reizen, dewyl zy, gedronken hebbende, 0<br />

in drie of meer dagen geen water nodig hebben.<br />

Tot 't zadeltuig dezer dieren behooren ook de kameelhuisjes,<br />

meest gefchikt voor vrouwsperfoonen.<br />

Zommige zyn meer gelyk aan eenen draagftoel,<br />

andere aan lange broodkorven, die ter<br />

weerszyden van den kemel hangen; zodanig een<br />

draagftoel of kameelhuisje heeft men te verftaan,<br />

Gen. xxxi: 34. zy zyn groot genoeg om een<br />

mensch met fpys en drank, kleederen en gereedfchropen<br />

te bergen. Zy zyn inzonderheid ge.<br />

fchikt voor zieken en zwakken, om die daar in te<br />

vervoeren, of ook om tegen de koude te dekken.<br />

(*)<br />

De wooningen der Oosterlingen zyn tenten en<br />

huizen. Ik heb u reeds gefchreven, dat de omzwervende<br />

Arabiers, die van hunne kudde en van<br />

den roof leven in tenten woonen. DE ARVIEUX<br />

zegt: De Arabieren hebben geene andere wooningen<br />

dan hunne tenten, welke zy huizen noemen,<br />

zy zyn alle zwart, van een weeffel van geiten<br />

haair, het geen de vrouwen dagelyksch fpinnen,<br />

en waar van zy de weeffters zyn. Die tenten zyn<br />

zo gefpannen, dat het regenwater gemakkelyk over<br />

dezelve heen loopt. Hun gantfche huisgezin,<br />

mannen, vrouwen, kinderen en paarden, hebben<br />

daar<br />

f*) Zie van dezelve THEVENOT Reize 1 Deel tl.<br />

304. HEYMAN Reize 1 D, tl. 540.


172 D E R T I E N D E B R I E E,<br />

daar onder, vooral des winters hun verblyf. Die<br />

yan den Emir zyn van dezelfde ftof en verfchillen<br />

van die zyner onderdanen alleen in grootte. Die<br />

° Vorften hebben er altoos twee, één voor zich zeiven,<br />

en ééne voor hunne vrouwen, en men vindt<br />

er nog andere kleinere by voor hunne bedienden,<br />

die de keuken en 't huishouden bezorgen. De gefteldheid<br />

der legerplaats is rond, indien het de<br />

landftreek toelaat; die van den Vorst zyn in 't<br />

midden. Zy flaan hunne tenten op by bronnen of<br />

beeken en daar goede weiden zyn, en trekken naa<br />

verloop van eenige dagen, of van een maand verder,<br />

om andere weiden te zoeken. (*) Dit alles<br />

zien wy reeds in de H. Schrift gemeld. JAKOBS<br />

tent, gelyk ook de Tabernakel wordt een huis genaamd<br />

Gen. xxxm: 17, 1 Sam. 1: 7. Beilaan<br />

de meeste tenten uit zwart Geiten hair, men leeze<br />

Hoogt. 1: 5. ABRAHAM, die een herders Vorst<br />

was, had een byzondere tent, onderfcheiden van<br />

die SARA bewoonde Gen. xxiv: 6, 7. en Hoofd ft.<br />

xxx: 16. Vorften waren even als nu de Emirs<br />

gelegerd in 't midden des volks, zie*jof. vim: 9,<br />

1 Sam. xxvi: 5. Veranderen de Arabiers geduurig<br />

van landftreek om goede weiden te zoeken, zo,<br />

deeden ook de eerstvaders, Gen. xx: 1; xxvi:<br />

17, 33, en elders. De Arabiers houden zulk<br />

eene levenswys veel voortreflyker dan 't bewoonen<br />

van fteden en huizen, 't zaaijen en wynftokken<br />

planten; en dit fchynt de reden, dat de Rechabiten<br />

(*) Reize naar den grooten Emir tl. 2*4.<br />

in


D E R T I E N D E B R I E F . 175<br />

in die gewoonte, op last van hunnen vader JONA-<br />

DAB daar in bleven volharden, gelyk gy leezen<br />

kunt Jerem. xxxv: i—10. Christenen, Mohammedanen<br />

en andere bewoonen huizen, Hier<br />

en daar zijn de deuren der huizen zo laag, dat zy<br />

pas een halve mans lengte hebben, ten einde de<br />

Arabieren met hunne paarden daar in niet ryden<br />

kunnen. (*) Ook verfchillen de daken der meeste<br />

huizen veel van de onzen, zynde plat; van<br />

daar, dat men in den Bybel zo dikwyls leest van<br />

wandelen, bidden en feesthouden op de daken der<br />

huizen; en dat er nog veele zodanige huizen ge.<br />

vonden worden, blykt uit verfcheiden reizigers<br />

in die landen. ROUWOLF befchryft de huizen,<br />

die hy te Tripoli en Syrië zag, en zegt: de inwooners<br />

hebben ook zeer laage en flegtbebouwde huizen,<br />

boven plat naar de manier van 't oosten,<br />

daar zy op gaan wandelen ; waar door 't dagelyks<br />

gebeurt, dat de buuren boven over de huizen<br />

van 't één op 't ander wandelen en elkander bezoeken<br />

; ook flapen zy des zomers, om de koelte,<br />

op hun dak. (t) HEYMAN of EGMOND VAN<br />

DER NYENBURG, zagen in 't dorp van St. Jan,<br />

niet zeer ver van Jerufalem, dat de boeren hun<br />

vee tegen den avond op de platte daken hunner<br />

huizen &<br />

bragten, uit vrees van vyandelyke ftrope-<br />

ry-<br />

t*) ROUWOLF reize U. 21. COTOVICI Jtiner.<br />

Hieros pag. 480.<br />

(J) ROUWOLF reeze tl. go.


l 74 D E R T I E N D E B R I E F.<br />

ryen. (*) Dit zal dus met behulp van fchuins<br />

geplaatfle planken hebben dienen te gefchieden.<br />

Zommige huizen zyn vry aanzienlyk niet flegts van<br />

buiten, maar ook binnenwaards, gelyk men uit de<br />

reisbefchryvers kan opmaken. Zommige hebben<br />

ruime binnenplaatfen met waterbakken, in welke<br />

zy zich dagelyksch wasfchen. Zulk een binnenplein<br />

zal men moeten verftaan, alwaar Jeftis leerde,<br />

toen de geraakte over 't dak des huizes tot<br />

den Heiland wierd nedergelaten, en 't opbreken<br />

des daks met het wegnemen der tichelen Luk. v:<br />

19, zal misfchien alleen betrekking hebben gehad<br />

in 't weg breken van een gedeelte der leuning.<br />

Zulk een binnenplaats moet men zich voorftellen,<br />

alwaar PETRUS met de dienaars der Hogenpriefters<br />

ANNAS en KAJAPHAS was, welke by de<br />

Euangelisten, in onze overzetting door zaale vertaald<br />

is. De vertrekken der huizen van aanzienlyke<br />

zyn fraai, zommige hebben marmeren vloeren<br />

met cierlyke tapyten belegd, hebbende aan de<br />

hoeken der kamers Sopha's of rustbanken, om op<br />

te zitten en te liggen. Het agterfte deel des huizes<br />

maakt veelal de woonplaats der vrouwen uit,<br />

en wordt de Haram of Harem genaamd. Van daar<br />

dat men gewoon is te zeggen: hy heeft een Haram;<br />

ook: de Haram is yoorby getrokken, als men wil<br />

te kennen geven: dat iemand eene huishouding of<br />

vrouwen heeft, en dat die vrouwen zyn voorby<br />

L (*) Zie de reize 1 D. hl. 374.<br />

ge-


D E R T I E N D E B R I E F . 175<br />

getrokken. (*) De kleederen zyn meer dan eenerlei<br />

, ook onder alle de gezindheden niet dezelve;<br />

vooral komt in aanmerking die by SHAW onder<br />

den naam van Hjke en Burnoze voorkomen. De<br />

Hyke befchryft hy van onderfcheiden grootte en<br />

hoedanigheid te zyn, de gewoone lengte, zegt hy,<br />

is agttien voet, en de breedte vyf of zes voet, dus<br />

meer dan driemaal de lengte van een gewoon<br />

mensch; dit moet voor een mantel of bovenkleed<br />

worden gehouden, 't welk door een gordel wordt<br />

opgefchort, doch 's nachts- tot een dekfel dient<br />

om in te flapen. De Burhozcn worden -dikwyls<br />

tegen de koude over de Hykes gedragen. Zy zyn<br />

nauw om den hals, hebbende van boven een kap<br />

om ;<br />

t hoofd te dekken. Wanneer nu iemand deze<br />

bovenkleedercn aflegt, en alleen zyn onderkleederen<br />

aanhoudt, wordt hy naakt genoemd, (f) 2"o<br />

vinden wy die fprcckwys dikwyls in den Eybcl,<br />

als 1 Sam. xix: 24, Jef. sx: 3, Joh. xxi: 7,<br />

en veel meer andere plaatfen. Ook lezen wy<br />

meermaal van gordels, waar mede men de kleederen<br />

opbond, als men wandelde of eenig werk verrigtte,<br />

2 Kon. iv: 29, Luk. xvn: 8. De Turken<br />

gebruiken den gordel ook om hunne mesfen en<br />

ponjaarden in te dragen, en de fchryvers hangen<br />

er hunne inktkokers in, dit was al een oud gebruik,<br />

zie Ezech. ix: 2. Tot de onderkleederen<br />

(*t) Zie verder ROHWOLF reize tl. 21. HETMAX<br />

2 d. tl. 270. SHAW I d. bl. 308, 309.<br />

(+) SHA w reize 2 d. tl. 3J9-.-322.<br />

kan


1^6 D E R T I E N D E B R I E F .<br />

ka n men brengen de hemden, de hemdrokken of<br />

ook wel de kamifoolen, en de broeken, volgens<br />

de opgave van SHAW. 09 Wat de Bedouyns of<br />

zwervende Arabiers betreft, deze, zegthy, dragen<br />

geen broeken, niet tegenftaande 't eene kleeding<br />

is, in welke de burgers zo mannen als vrouwen<br />

altyd verfchynen, vooral als zy uitgaan of<br />

een bezoek ontvangen. Hunne voeten zyn meest<br />

al bloot, (f) Van de fchoenen der Arabieren<br />

zegt NIEBUHR, deze beftaan uit eene enkele<br />

zool, met een riem, of ook wel met een paar<br />

riemen over den voet, en eenen om den hak.<br />

Dikwyls leest men in den Bybel van voetzooien<br />

en fchoenriemen; nu weet men wat men daar door<br />

hebbe te verftaan.<br />

Ten aanzien van de kleeding der vrouwen, zal<br />

ik alleen gewag maken van haar lluyer, waar<br />

mede zy haar aangezicht bedekken. D'ARVIEUX<br />

zegt: wanneer zij uitgaan, hebben zy een neteldoekfehen<br />

iluyer, die haar hoofd, aangezicht en<br />

fchouders bedekt, en tot beneden den gordel<br />

hangt. (**) DELLA VALLE denkt, dat dit gebruik<br />

voordkomt, niet uit nedrigheid maar uit hoogmoed,<br />

om dat een aanzienlijke dame in tegenwoordigheid<br />

van een man van hoogen ftaat of voor<br />

een vorst haar aangezicht ontdekt, doch niet voor<br />

(*) Reize I d. bl. 323.<br />

(f) D'ARVIEUX Reize bl. 21. SHAW Reize 1 d.<br />

H. S37-<br />

(_**) Reize bl. 307,<br />

ie-


D E R T I E N D E B R I E F . 177<br />

iemand van gcVkcn Haat, of die wat minder is.<br />

Integendeel zal zy zich dikwyls aan een zeer gering<br />

toeösch van haar gezin, of die buiten is<br />

vertonnen, om dat zy dusdanige lieden niet<br />

acht. C) Zodanige fluyers zyn , al vroeg in gebruik<br />

geweest, gelyk blykt uit Gen. xxiv: 65, waar<br />

toe zommige ook brengen Gen- xx: 16, indien<br />

men door 't Deksel der oogen een fluyer verftaat.<br />

Nog hebben zommige Oosterfche vrouwen in dit<br />

land een zeldzaam gebruik , dat zy om haar op te<br />

pronken, en zo zy zeggen zich voor loopende<br />

oogen te bewaren, een mengfel maken van galnooten<br />

en fpiesglas, en daar mede zwarte kringen<br />

om haare oogen maken, waar op men wil dat gezien<br />

wordt Ezech. xxm: 40, Jerem, iv: 30, en<br />

elders (f).<br />

Onder de vercieringen der Arabifcho vrouwen<br />

verdient inzonderheid onze opmerking» dat zy<br />

een ring dragen in de neus van goud, zilver of<br />

ander metaal. Met veel waarfchynlykheid hebben<br />

de geleerden aangetoond, dat men door 't<br />

Hebreeuwfche woord Nczcm zulk een neusring<br />

in den Bybel moet verftaan, gelyk Gen. xxiv: 22,<br />

Richt, vin: 24, Ezech. xvi: 12, alwaar onze<br />

overzetters, die van dit gebruik in dien tyd niet<br />

wisten, uit verlegenheid, 't zelve door voorhoofdeierfeh<br />

hebben vertaald. (§)<br />

In<br />

(*; Reize 2 d. tl. 124.<br />

Ct) RODWOLF Reize bl. 73. SHAW Reize 1 d. bl. 325.<br />

(%) Zie D'AR VIEUX Reize mei de aanmerkingen<br />

tl 32-41.<br />

M


178 D E R T I E N D E B R I E F .<br />

Indien men in Palestina en andere landen van<br />

't Oosten aanzienlyke perfoonen een bezoek geeft,<br />

zo brengt men altoos een gefchenk mede, 't zy in<br />

evenredigheid van zyn vermogen, 't zy naar maate<br />

van de waardigheid des perfoons tot wien men<br />

komt. MAUNDRELL zegt: Het wordt hier te<br />

lande voor eene groote onbeleefdheid gehouden<br />

iemand zonder gefchenk te gaan bezoeken. De<br />

Grooten merken 't aan als eene zekere zoort van<br />

fchatting, die men aan hun groot gezag en waardigheid<br />

verfchuldigd is, ja dat men hun fatfoen<br />

krenkt en waarlyk te kort doet, in geval men<br />

deze beleefdheid vergeet. In dagelijkfche bezoekjes,<br />

zelfs onder 't gemeene volk, ziet men<br />

zelden, dat zy by elkander komen, zonder een<br />

bloem, oranjeappel, of eenig teken van eerbewys,<br />

aan den bezogten perfoon te vereeren : want de<br />

Turken onderhouden de oude gewoontens enz. (*)<br />

Hier uit kunt gy verfcheiden plaatfen van den<br />

Bybel ophelderen, als i Sam. ix: 7, Hoofdft. x:<br />

27. 2 Chron. ix: 24. Matth. H: II, en elders.<br />

Wanneer nu zulk eene vereering uit verfcheiden<br />

en onderfcheiden dingen bellaat, gebruikt men<br />

uit ftatie eene menigte perfoonen om zulks te<br />

brengen.<br />

D'ARVIEUX meldt het volgende: zo dra ik<br />

gewaarfchouwd was, dat de Emir my wilde zien,<br />

maakte ik my gereed om voor hem te verfchynen.<br />

Myne knegts en drie andere bedienden van den<br />

(*) Reize bl. 479.<br />

Turk-


D E R T I E N D E BR IE F. i? 9<br />

Turkfche beambten, die my wei wilden vergezellen,<br />

gingen voor uit, dragende ieder iets van<br />

't gefchenk, dat ik hem moest aanbieden. (*)<br />

D. VALLE zegt aangaande den Spaanfchen gezant<br />

in zyn gehoor by den koning^van Perfie:<br />

Hy beval aan alle zyne huisgenooten, dat zy<br />

zich onder zyne liveryen gereed zouden houden ,<br />

en op dat het gefchenk, dat hy aan den koning zou<br />

doen, in deze plegtigheid niet agter zou blyven,<br />

zo zonden zy hem omtrent vyf honderd wakkere<br />

Jongelingen, die uit de Stedelingen uitgekoozen<br />

waren, om 't zelve te dragen. Dit groot getal<br />

was er noodzaaklyk, om dat volgens de gewoonte<br />

van Perfie ieder ftuk van 't gefchenk, hoe klein<br />

en ligt het ook is,van een eenigmensch gedragen<br />

wordt, op dat de gift daar door te heerlyker zou<br />

fchynen. Cf) Deze gewoonte had reeds in oude<br />

tyden plaats, herinner u wat JAKOB deed, als<br />

hy gefchenken aan zynen broeder, EZAU zond<br />

Gen. xxxn: 13—19. EnuDhad ook veel volk,<br />

't welk zyn gefchenk aan den koning der Moabitcn<br />

bragt Richt, ni: 18. H A z A ë L bragt een gefchenk<br />

aan ELIZA, 't welk door veertig kemels gedragen<br />

wierd 2 Kon. vin: 9.<br />

De gewoonte om elkander te groeten, heeft ook<br />

iets byzonders in 't Oosten, eeniger mate onderfcheiden<br />

van de gebruiken hier te lande. Men<br />

gebruikt daar veel al de woorden de Heere zy met<br />

ii! of de Heere ztgene u t Rttth. 11: 4, of vrede<br />

zy<br />

(*) Reize bl. 19. CD Reize 3 d. bl. 62,<br />

M 2


i8o D E R T I E N D E B R I E F.<br />

zy u i Sam. xxv: 6, Luk. x: 5. Doch 't geert<br />

u nog meer byzonder zal voorkomen, te weten de<br />

geduurige herhaaling van dezelve woorden, 't<br />

geen 't groeten zeer langwylig maakt. D'AR.VIEUX<br />

geeft daar een ftaaltje van op, wanneer hy name-<br />

lyk door de vrouw van zekeren Frank H A S S A N<br />

begroet wierd, welke vrouw in verbeelding zyn­<br />

de , dat D'ARVIEUX van haar mans verwantfchap<br />

was, zeide: goede dag neefl zyt welkom; de zegen<br />

des hemels is op ons neergedaald by uwe aankomst;<br />

hoe vaart gy al? Ik beantwoordde (zegt deze rei­<br />

ziger) die pligtpleging naar'slands wys; dat wil<br />

zeggen, dat wy wel tienmaal van weerszyden "t<br />

zelfde herhaalden. (*) Dus kunt gy denken, als<br />

iemand niet lang op den weg moest vertoeven en<br />

eenige haast had in zyne reize, niemand moest<br />

groeten, om zich daar door in zyne boodfchap<br />

te laaten vertragen. Hier uit kunt gy nu gemak­<br />

kelyk opmaken, dat ELIZA aan zyn dienaar<br />

geene onbeleefdheid wilde aanpryzen, als hy<br />

GEiiAzi uitzendt tot een zaak, by welke haast<br />

was, wanneer hy tot hem zeide: gaa heetten, zo<br />

gy iemand vindt, groet hem niet; en zo iemand u<br />

groet, antwoord hem niet, 2. Kon. iv: 29. Zie<br />

ook Luk. x: 4. In de ontmoeting heeft by 't<br />

groeten niet zelden 't kusfchen plaats. Dit ge­<br />

tuigt NIEBUHR, wanneer (zegt hy) bekende<br />

Arabiers in de woestyne van den berg Sinaï, of<br />

op den weg in Egypte malkander ontmoeten,<br />

(*) Reize bl. 40, 41.<br />

ge-


D E R T I E N D E B R I E F . 181<br />

geven zy malkander wel zes, agt of tienmaal de<br />

hand. Elk kust zyn eigen hand en herhaalt<br />

telkens de vraag, hoe vaart gy? (*> Van 't kusfchen<br />

by de onderlinge ontmoeting vindt men in<br />

de H. Schrift dikwyls gewaagd; doch dat ik u<br />

nuleeren wil,is, dat deze pligtpleging duidelykte<br />

kennen geeft een teken van vriendfchap en hoogachting,<br />

't welk betrekkelyk tot den Godsdienst<br />

eene onderlinge overeenftemming des harten zal<br />

aanduiden, van welke de Apostelen in hunne<br />

brieven fprceken , als zy de gelovigen vermaanen<br />

eikanderen te groeten met eenen heiligen kitsch<br />

Rom. xvi: 16, i Kor. xvi: 20, 1 Pctr. v: 14.<br />

Om welke reden de Apostel JOHANNES wil,<br />

dat de gelovigen zulke menfehen, die een vreemde<br />

leer verkondigden niet zouden groeten, om<br />

daar door aanteduiden , dat zy geen gemeenfehap<br />

wilden hebben aan derzelver booze werken, zie<br />

zyn a


18a D E R T I E N D E B R I E F .<br />

te maaken, de vreemdeling die honger heeft, 't<br />

zy op 't land, 't zy in 't doortrekken eener ftad,<br />

kan zonder pligtpleging overal gaan zitten, alwaar<br />

hy ziet dat menfchen eeten, en doen als anderen,<br />

zonder dat hy behoeve te vreezen, dat men hem<br />

zal weigeren; en weder heenen gaande, zegt<br />

hy alleenlyk : God loone u; men vordert geen andere<br />

dankzegging. (*) SHAW meldt, zo dra<br />

onze maaltyd gereed was, klom een der Arabieren<br />

(pm zyne becte niet alleen ie eeten Job xxxi: 17,)<br />

op de hoogfte plaats van den nabuurigen grond,<br />

en riep driemaalen met eene luide flem allen zynen<br />

broederen den kinderen der gelovigen toe: dat zy<br />

met ons zouden komen eeten; fchoon er geen een<br />

te zien noch misfehien in honderd mylen in 't<br />

rond te vinden was. (f) NIEBUHR berigt ons<br />

't volgende : De Arabiers nodigen ook elk, die<br />

zich by de tafel bevindt om mede te eeten, hy<br />

zy een Christen of Mohammedaan, aanzïenlyken<br />

en geringen. Ik heb in de Karavaanen dikwyls<br />

met vermaak gezien, dat zelfs arme Ezeldryvers<br />

de voorbygaande genoodigd hebben, om aan hunne<br />

maaltyd deel te neemen. (_§) Wanneer men deze<br />

berigten leest, kan men zich levendig verbeelden<br />

de dagen der Eerstvaders onder 't oude Testament<br />

Gen. 18 en 19, Richt, xix: 20, di: Ook wordt<br />

er op gezinfpeeld Spreuk, ix: 1—5. HAR MAR<br />

en Reize hl. 185.<br />

(t) Voorrede der Reize hl. xxi.<br />

Q) Befchryv, van Arabie bl. 45,<br />

te


DERTIENDE BRIEF, 183<br />

tekent uit de Reize van POCOCK aan, dat er<br />

onder de aanzienlyke Oosterlingen zyn, die armen,<br />

ja zelf bedelaars aan hunne tafel ter maaltyd<br />

noodiges. (*) Hoe zeer ftrekt dit tot opheldering<br />

van Matth. xxn: 10. Het griekfche woord<br />

(iy«a;) Gamos 't welk wy in 't 2 vers vinden,<br />

betekent nietaltyd een bruiloft, maar zomtyds ook<br />

in 't gemeen eeneplegtige maaltyd. (f) Zulk eene<br />

gastvryheid bezat JOB, gelyk hy in zyne verdediging<br />

bybrengt Job xxxi: 32, de vreemdeling vernachtte<br />

niet op de ft raat en, myne deure opende ik<br />

naar den weg.<br />

De eene plaats aan de maaltyd wordt waardiger<br />

gehouden dan de andere. Dit blykt uit D'AR-<br />

VIEUX reize: wanneer een Emir of Cheikh of<br />

een vreemdeling inkomt, Haan zy allen op en<br />

geven hem de voornaamfte, en gaan niet-zitten<br />

voor dat de nieuw aangekomenen eerst gezeten zyn.<br />

De geleerde vertaaler voegt er in eene aantekening<br />

uit andere reizigers nog by, dat aan de<br />

Oosterfche Hoven ieder by de maaltyd zyn eigen<br />

plaats heeft voor des konings aangezicht, en die<br />

niet tegenwoordig zyn, blyven openftaan. Wy<br />

zien dit reeds aan 't Hof van SAUL I Sam. xx:<br />

25, 27 (§). Men zorgt ook zeer, dat ieder zyne<br />

behoorlyke plaats beflaat, en wanneer iemand eene<br />

hoogere plaats inneemt, wordt zulks zeer kwaalyk<br />

(*; HARMAR waarnemingen enz. 3 d. 132, 133.<br />

(t) HARMAR bl. 134.<br />

(J) D'ARVIEUX Reize bl. 205.<br />

M 4


jg 4 D E R T I E N D E B R I E F .<br />

ïyk genoomen. MAUNDRELL tekent aan: Aan<br />

den kant van den Dunn [dat is de Sopha] gekomen<br />

zynde, trekt men de Schoenen uit, treedt<br />

op, neemt vervolgens plaats, hoe wel in 't eerst<br />

niet al te digt, en zit daar op de kniën met de<br />

handen ordentlyk voor zich neer. Dus moet men<br />

bly ven zitten, tot dat de heer u nodigt nader by<br />

te fchikken en 't lichaam door 't leunen op de<br />

oorkusfens wat gemakkelyker neer te zetten; (*)<br />

op deze gewoonte die reeds in oude tyden plaats<br />

had, ziet de les des Heilands Luk. XÏV: 7—11. \<br />

Koningen en V01ft.cn wanneer zy eene maaltyd<br />

geven, of wanneer zy willen, dat iemand voor<br />

hen verfchynt, laten daar toe zelfs kleederen geven.<br />

Laat ik u, myn vriend! iets mededeelen uit de<br />

aanmeikingen van den verraaler der reize van<br />

D'ARVIEUX, hyzegt: De gewoonte, dat meerdere<br />

aan minderen kieederen tot een gefchenk geven<br />

, is zo bekend uit vroegere en laatere fchryvers,<br />

dat ik 't voor onnodig houde, eenig verder<br />

bewys daar voor by te brengen , boven de genen,<br />

die door verfcheiden anderen reeds zyn aange :<br />

voerd, en vooral ook ter opheldering van zommige<br />

fchriftuurplaatfen, waar toe hy de fchriften<br />

van PAULSEN, HARMAR en SCHULTZ aanhaalt,<br />

waar van 't voornaamfte daar op uitkomt: Deze<br />

laatfte verhaald hebbende, dat allen, die ter gehoorzaal<br />

van den Grooten Vifier inkomen, 't door<br />

den Keizer gegeven , en in 't paleis van den Grooten<br />

(*) Reize bl. 470.


DERTIENDE BRIEF. 185<br />

ten Viller, of by den Divan ontvangen eerkleed<br />

moeten aan hebben, enz., gaat de vertaaler dus<br />

voord: dat men voor den Keizer zonder met zulk<br />

een eerkleed bekleed te zyn niet durft verlchynen ,<br />

is Oostersch, en wy vinden zulk een gebruik<br />

reeds in de H. S. byzonder in de gefchiedenis<br />

van j o s E r> 11 Gen. 45. Nu is 't ligt te denken ,<br />

wanneer een koning eene bruiloft voor zyn zoon<br />

bereidt, de genodigde gasten met het van den<br />

koning ontvangen feest- of eerkleed in de bruiloftszaal<br />

moeten treden, en zulks naar 't Oostersch<br />

gebruik. Toen ik de gelykenis van den Heere<br />

•JESUS Matth. 22, aangaande den koning, die<br />

voor zyn zoon een bruiloft aanrigtte, voormaals<br />

las en ook wel over dezelve predikte, kwam de<br />

handelwys des konings met den eenen gast, dien<br />

hy evenwel vriend noemt, te hard voor. Want<br />

de bedienden moesten de lieden van den gemeenen<br />

weg, als zij die vinden konden zaamvergaderen,<br />

en in de bruiloftszaal brengen, maar hoe konden<br />

deze, zo dra, vooral daar zy arm en ellendig ware»<br />

, bruiloftskleederen krygen ? En dat niet tegenftaande<br />

handelt'de koning zo ftraf met hun als met<br />

de genen, die de gantfche bruilofts maaltyd verachten.<br />

Maar bedenkt men nu, dat de bruilofts<br />

'gasten voor 't inkomen in de zaal, hoe ellendig<br />

zy zyn mogten, indien zy maar genodigd waren,<br />

feestkleederen ontvangen, zo had deze gast, of<br />

geen kleed ontvangen, en dan is hy onfchuldig<br />

ge .veest, en des konings dienaars hadden ftraf<br />

verdiend, of hy had het feestkleed moeten aandoen,<br />

M 5 maar


i86 D E R T I E N D E B R I E F .<br />

• maar niet gewild, en dan is hy by zyne armoede<br />

een zo hoogmoedig mensch geweest, dat hy<br />

zich meer op zyne bedelaars lompen, dan op 't<br />

koninglyk eerkleed verlaaten had, want anders<br />

had hy op de aanfpraak des konings niet behoeven<br />

te verftommen. By gevolg is hy even ftrafwaardig<br />

als de verachters der koninglyke bruiloft,<br />

en de moordenaars der koninglyke bedienden;<br />

maar de koning blyft de allergenadigfte en allerregtvaarftigfte<br />

Heer. Dus is de kern dezer gelykenis<br />

ligt te vinden, en de volgende gezegden<br />

worden voor eenen vlytigen Bybellezer des te<br />

rreflyker: Zach. in: 4. Jef. LXI: 10. Pf XLV:<br />

14, 15. Openb. xix: 2. (*) Men houdt by een<br />

bezoek, of wel op 't einde van 't zelve veel van<br />

reukwerken. D E L L A VALLE zegt: ToCHTA<br />

BEiG[zynde een edelman des konings van Perfie,]<br />

kwam my van 's konings wegen nog in dien zeiven<br />

avond bezoeken, en ik ontvong hem naar de<br />

gewoonte van 't land met een treffelyk banket,<br />

dat ik hem voorzettede. Ik befprengde zyn haair<br />

en baard met water van Naffe en deede verfcheiden<br />

reukeryen iu 't vuur werpen; (t) M A U N ­<br />

DRELL beichryft dit op de volgende wys; Eindelyk<br />

komt het laatfle gerecht ten voorfcbyn, beftaande<br />

in 't berooken van de baarden der gasten.<br />

Eene plegtigheid, die op de volgende wys toegaat:<br />

(* D'ARVIEUX Reize in de jiantekeningeu op bl.<br />

142—144. Zie ook TH. CLARJSSE Leerredenen bl. 41.<br />

(t) Reize 2 d. bl. 169.


D E R T I E N D E B R I E F . 187<br />

gaat: zy hebben ten dien einde een klein zilver<br />

komfoortje met een dekfel vol gaatjes daar over op<br />

een fraai opzetje ftaan, hier in leggen zy geglomme<br />

kooien, en wat Aloë-hout daar by gedaan hebbende,<br />

fluiten zy 't dekfel toe, en aanftonds vliegt<br />

de rook met een lieflyken damp door de gemelde<br />

gaatjes heenen. Deze rook nu wordt onder ieders<br />

kin gehouden en aangemerkt als eene offerande ter<br />

eere van den baard. Deze plegtigheid (zegt hy)<br />

zal in het eerst wat belagchelyk voorkomen y<br />

maar onder de Turken wordt zy voor een teken<br />

van beleefdheid en gunst gehouden. Ja ik moet<br />

dit tot hunne verdediging zeggen, dat het oogmerk<br />

zeer goed en nuttig is: want hier door wordt op<br />

eene heufche wys van de gasten affcheid genomen,<br />

en met één te kennen gegeven, dat de meester van<br />

*t huis het één of ander te doen heeft, en dat<br />

zy zoo draa als 't hun belieft, kunnen vertrekken ;<br />

ja hoe eer 't na 't rooken der baarden gefchiedt,<br />

hoe beter ?<br />

t is. Door dit middel mag men ten<br />

allen tyde zich zonder iemand misnoegen te' geven<br />

ontdaan van alle verdrietige en langwylige bezoeken,<br />

waar door men van zyn voorgenomen werk<br />

niet alleen afgehouden, maar volgens 't algemeen<br />

gebruik in de wereld gedwongen wordt zodanig te<br />

veinzen, dat men iemand nodigt nog wat te willen<br />

blyven; niet tegenftaande men in zyn hart wel<br />

wenschte, dat hy wegens 't langduurig ophouden<br />

verre van daar was. (•) Volgens D'ARVIEUX<br />

(*) Reize bl 470.<br />

heeft


i88 D E R T I E N D E B R I E F .<br />

heeft iets dergelyks by 't gastvry onthaal onder<br />

de vrouwen plaats. Na dat de Vorstin onthaald<br />

was op koffy, tabak en forbet, en men haar welriekend<br />

water op 't aangezicht en hairen had gegooten,<br />

bewierookte men haar met Aloë-hout,<br />

hetwelk brandde in een reukvaatje, ten naastenby<br />

als een onzer wierookvaten gemaakt, hetwelk men<br />

onder den fluijer plaatfte, waar mede men opzettelyk<br />

haar hoofd had bedekt; zy ftond vervolgens<br />

op, men zettede haar weder op den kameel, en<br />

zy ging in die zelve order heen, zonder dat men<br />

haar uitgelei deed, en zonder eenige andere plegtigheid.<br />

Men doet in 't Oosten de lieden geen<br />

uitgeleide, en zy die vertrekken gaan altoos heen<br />

zonder affcheid te nemen, en zulks zegt men, om<br />

zich de fmart of 't leedwezen over de fcheiding<br />

niet aan te doen. Het tegendeel heeft plaats,<br />

wanneer men aankomt, want dan Helt men alles in<br />

't werk om de gasten te overtuigen van 't genoegen,<br />

de vreugd, en 't vermaak, 'tgeen men vindt<br />

in hen te ontvangen. (•) Uit deze berigten ziet<br />

gy, myn vriend, dat de Oosterlingen by hunne<br />

maaltyden en bezoeken nog zeer gezet zyn op<br />

reukwerken, volgens 't oud gebruik, dat men<br />

daarvan in de H. Schrift aantreft. Zo vinden wy<br />

Hoogl. v. 12, tyet/yl de koning aan zyne tafel is,<br />

geeft myn nardus zynen reuk. De zalving met den<br />

wekiekenden olie, die JE sus meer dan eens by<br />

de maaltyd genooten heeft, was dus geene<br />

(*) Reize H. 361.<br />

vreem-


D E R T I E N D E B R I E F . 189<br />

vreemde zaak, zie'Luk. vn: 37, Joh. xli: 3,<br />

Matth. xxvi: 7.-<br />

Daar ik nu bezig ben van de maaltyden te fpreken,<br />

moet ik u iets aangaande de fpyze zeggen,<br />

benevens 't gereedmaken derzelver, dit ook zal tot<br />

beter verftand van zommige Bybelplaatfen dienen.<br />

Er is hierin nog al eenig verfchil tusfchen de gewoontens<br />

der Oosterlingen en die by ons plaats<br />

hebben. Het voornaamfte voedfel 'der Arabieren<br />

i s<br />

(zegt D'ARVIEUX,) melkfpys, honing, olie,<br />

ryst en groentens, benevens osfen, fchaapen, geiten<br />

en hoendervleesch. Zy eeten drieërlei zoort<br />

van brood, 't geen zy bakken wanneer zy 't nodig<br />

hebben, om dat zy 't zonder zuurdeeg kneeden en<br />

't flegts deugt op dien dag, op welken het gebakken<br />

is. (*) Dat men oudtyds zuurdeeg gebruik­<br />

V I I :<br />

ten, blykt uit de H. S. Exod. xn: 15, M-<br />

4, Matth. xni: 33, en elders; doch men leest<br />

ook dikwyls van ongezuurde en ongehevelde brooden<br />

en koeken, vooral wanneer men haast had,<br />

zie Gen. xix: 3. Ja zulke koeken wierden onder<br />

de lekkernyen gehouden en aan een koning voorgezet,<br />

1 Sam. xxvin: 24. Mogelyk ziet hier op<br />

de Zaligmaker Luk. xi: 3, daar Hy den difcipelen<br />

leert bidden: geef ons ELKEN DAG ons brood.<br />

Deze brood-koeken waren dun en niet zwaar,<br />

men leest daarom meer dan eens van een brceking<br />

des broods ; en één perfoon had wel drie brooden<br />

tot zyn maaltyd nodig, volgens Luk. xn 5-<br />

Laat<br />

(*) Reize tl. 280.


190 D E R T I E N D E B R I E F .<br />

Laat ik u de drie onderfcheiden wyzen van<br />

broodbakken eens opgeven uit de rejsbefchryvingen<br />

door 't Oosten.<br />

Zy maaien eerst het koorn met eenen kleinen<br />

moolen, welke zy in hunne hutten hebben, en<br />

van welken zy gebruik maaken, als zy zich in<br />

plaatfen bevinden alwaar geen watermoolens zyn.<br />

Zy maken vuur in eene groote fteenen kruik, en<br />

als die heet is beflaan zy 't meel met water, gelyk<br />

wy doen, om een meelpap te maken, en met<br />

de holligheid des hands plakken zy dit deeg op<br />

't buitenfte des kruiks, dit brood wordt door de<br />

hitte der kruik fchielyk gebakken, en gaar zynde,<br />

fcheidt het deeg van de kruik af. CO Gy kunt<br />

een afbeelding van zodanigen kruik zien by<br />

NIEBUHR befchryying yan Arabie bl. 49. Zommige<br />

denken, dat zodanige koeken en vladen bedoeld<br />

worden Leyit. 11: 4.<br />

Het tweede zoort van brood wordt onder den<br />

asch gebakken, of tusfchen twee vuuren van aangeftoken<br />

koemist, die langzaam branden en 't<br />

brood allengskens gaar bakken. Zo fchryft B'AR-<br />

VIEUX; (f) doch ROUWOLF geeft dit nog wat<br />

dnidelyker op. Zy maakten voor ons (zegt n y j<br />

ook goede koeken, omtrent van grootte als een<br />

tafelbord en ruim een vinger dik, zo men ze in<br />

de woestynen en zomtyds ook in de lieden pleeg<br />

op te disfchen; dezelve bakten zy op heete fteenen,<br />

(*) D'ARVIEUX Reize bl. 280.<br />

(t) Reize bl. 281.


D E R T I E N D E B R I E F . 191<br />

nen, men keerde die zomtyds eens om, en ftreek<br />

ook ten laatften 't vuurtje met de asfche daar<br />

over, zo dat zy wel gaar bakten en goed van<br />

fmaak om te eeten waren. (*) Wy zien uit dit<br />

berigt, hoe de koeken dus gebakken, worden<br />

omgekeerd, (f) Hier op wordt gezinfpeeld<br />

Hof. vu: 8, Ephraïmis een koek, die niet is omgekeerd.<br />

Het fchuiven der asch over de koeken<br />

doet ons duidelyk den zin des Heeren begrypen<br />

jfef. xxxxiv: 20, Hy voedt zich met asfche, enz.<br />

Hier worden de zulken, die houten beelden maken<br />

en daar voor nederknielen in plaats van den<br />

waaren God te vereeren en te dienen, vergeleken<br />

by zulke onzinnige menfchen, die den broodkoek,<br />

't regte voedfel, zouden wegwerpen, en in derzelver<br />

plaats den asch eeten, daar men dezelve<br />

mede bakt. Het bakken van brood over runderen<br />

en kemelen mist wordt ons insgelyks door de<br />

reisbefchryvers verhaald. SHAW zegt: Als er<br />

dan gekookt en gebakken moest worden, verftrekte<br />

de drek der Kemelen van eene voorige Karavaane<br />

nagelaaten, (want hout is er zeer fchaars)<br />

ons gewoonlyk tot vuurftoffe, deze toch als hy<br />

een dag of twee in de zon gelegen heeft, vat<br />

fchielyk vuur en brandt als houtskool. Hier<br />

door laat zich ophelderen Ezech. iv: 12 en 15.<br />

Daar menfchen drek en runderen mist niet behoeft<br />

belchouwd te worden als eene ftolfe, met welke<br />

(*) Reize bl. 194.<br />

(t) Voorrede der Reize il. xxi.<br />

't


192 D E R T I E N D E B R I E F .<br />

't brooddeeg moest worden vermengd, maar als<br />

de brandfroffe , over welke 't moest gebakken<br />

worden. Kier mede wilde J E H O V A dooiden<br />

Propheet affchetfen, dat Israël hunne ipys<br />

onder de Heidenen onrein eeten zoude, raar 't<br />

14 vers. Want naar "t getuigenis van DARVIEUX<br />

is de drek der runderen tot 't gaarbakken van<br />

brood zo goed niet als die der kemelen: 't brood<br />

behoudt er een fmaak van en men moet er aan ge-<br />

Woon zyn, en goeden honger hebben om er niet<br />

vies van te wezen. (*)<br />

f Het derde zoort van brood, 'twelk 't beste en<br />

zindelykfte is, wordt gemaakt door 't heeten van<br />

een oven, of groote kruik, die halfvol is met<br />

zekere gladde keifteenties, over welke zy 't deeg<br />

doen, uitgebreid op de wyze van een koek Dk<br />

brood is blank en van een goeden reuk; maar T<br />

t<br />

is ook alleen goed op dien dag, op welken 't is<br />

gebakken, ten zy de gerieflykheid der plaats tyd<br />

gunt om er zuurdeeg in te doen , om 't dus langer<br />

te bewaaren. Deze wyze van broodbakken is de<br />

meestgewoone in alle lieden van Paiefrina, en in<br />

alle dorpen alwaar ovens zyn. (f) De Kerkleeraar<br />

HIER o NYMU s die te Betlnelun: in Paleftina<br />

gewoond heeft, befchryft ons eenen Oosten'chen<br />

oven, als een rond leveren tuig, dat van buiten<br />

door 't heete vuur, welke 't van binnen van alle<br />

zyden omgeeft zwart is. (§) Zulk een oven<br />

wordt<br />

; (*) Reize bl. 282. (t) Deszelfs Reize 11. 283.<br />


D E R T I E N D E È R I Ë F. 193<br />

wordt bedoeld Klaag l. v: iö, onze huid is zwart<br />

geworden ah een oven. Tot het heet maken van<br />

ovens en potten gebruikt men ftoppelen, verdorde<br />

kruiden, doornen, enz. ROUWOLF getuigt;<br />

Gelyk de man aanftonds naar buiten in 't veld<br />

ging om dorre fteelen en ftruiken van kruiden,<br />

die ik dikmaal gantsch niet konde kennen, te<br />

zoeken, om daar wat over te kooken. (*) Men<br />

kan dit gebruik uit de H. S. opmerken Pf. LH:<br />

9, Pred. vu: 6, Mal, m: 19, Matth. 111: 13,<br />

Matth. Vi: 30.<br />

Zy bakken of eeten hunne koeken met olie,<br />

die in Paleftina voortreflyk is 1 Kon. xvn: 12.<br />

Ook leest men van honingkoeken Exod. xvc 31.<br />

De boter is niet alleen minder in gebruik, maar<br />

ook zo goed niet als by ons; want dus zegt<br />

D'ARVIEUX : Hun boter is zeldzaam goed en ruikt<br />

altoos wat naar fmeer. Zy maken die door de<br />

melk te kloppen in een morfigen lederen zak ; en<br />

wanneer zy er de boter van afgenomen hebben,<br />

dan doen zy er wederom melk by, en maken zo<br />

hunne kaas, zy is blank van een zeer flegten<br />

fmaak, zy maken geen andere. Cft)<br />

De Arabieren hebben grooten eerbied voor brood<br />

en zout, zo dat zy, een dringend verzoek willende<br />

doen, aan iemand met welken zy dit genuttigd<br />

hebben, zeggen: doe dit by 't brood en zout -t geert<br />

tusfchen ons is. Zy bedienen zich ook van die<br />

woorden, als zy iets by eede ontkennen of bevestig<br />

(ft) Reize bl. 1.93. (f) Reize bl. 290,<br />

N


ip 4 D E R T I E N D E BRIEF.<br />

tigen. In 't Oosten is 't zout een teken vantrouw:<br />

iemands fpyze zonder zout te eeten, zegt in 't<br />

Arabisch zo veel als ontrouw worden. Het is een<br />

zinnebeeld van vriendfchap en vrede Mark. ix: 50,<br />

,daar JE sus zegt: Hebt zout in u zeivenen houdt<br />

vrede onder eikanderen. Men gebruikt in 't maken<br />

van verbonden zout, van hier dat men van een<br />

zoutverbond leest Isev. XK 13, Num. xvm: 19,<br />

3 Chron. xm: 5. Met iemand brood te eeten is<br />

een bewys van vrede en befcherming, volgens<br />

POCOCK, NIEBUHR en andere. (*) Van hier<br />

't houden van maaltyden by 't maak en van een<br />

verbond, men zie Gen. xxvi: 38—30. Jof. ix:<br />

14. En men kan daar ook uit ophelderen Pf. XLI:<br />

10, Zelfs de man mynes vredes die myn brood at,<br />

heeft de verfenen tegen my grootelyks verheven.<br />

Verwonderlyk komt het ons voor dat men in de<br />

11. S. leest, dat 't vleesch zo aanftonds na den<br />

dood van 't dier tot fpys wordt gereedgemaakt,<br />

als Gen. xvm: 7, Richt, xin: 15, j Sam.<br />

XXVIII: 34. Doch dit is in 't Oosten nog gebruikelyk.<br />

(t) Dat er nog hedendaagsch vogelen en<br />

visfehen in dat land gegeten worden, is genoegzaam<br />

uit myne vorige brieven gebleken.<br />

Het eenvoudigst drinken is buiten twyfel zuiver<br />

water, waar van wy dikwyls gewaagd vinden;<br />

doch wy lezen ook in de H. Schrift van melk en<br />

wyn,<br />

(*) HARMAR 2 d. bl 147. D'ARVIEUX bl. 194.<br />

(t) Zie D'ARTIEÜX Reize met de aantekening bl m<br />

ili. 182.


D E R T I E N D E B R I E F . 195<br />

wyn, Gen. XLIX: 12, Richt. IV, 1 Tim. v: 23.<br />

Schoon MOHAMMED den wyn verboden heeft,<br />

drinken de Arabiers nogthands denzelven, en wel<br />

zomtyds tot dronken wordens toe, voorgevende<br />

dat het meer een raad dan een eigenlyk bevel van<br />

hun propheet is. C*J Behalven deze hebben zy<br />

tegenwoordig nog andere dranken uit abrikoozen<br />

en druiven, insgelyks een drank van gersten water<br />

en zoethout. Inzonderheid zyn de Arabiers liefhebbers<br />

van de koffy, die zy niet alleen 's morgens<br />

by hun ontbyt, maar veelal op 't einde hunner<br />

maaltyden hebben. Zy weeten die fmaakelyker<br />

dan by ons klaar te maken, door dien zy dezelve<br />

niet in voorraad branden, noch ook fyn maaien,<br />

maar heet uit de braadpan in een vyzel ftooten,<br />

en aanftonds 't kookend water op dezelve<br />

gieten, waar door de koffy al haar kragt en geur<br />

behoudt, (f) Zy hebben nog een aangenaamen<br />

drank, forbet genaamd, die zy in bezoeken, vooral<br />

by aanzienlyken gebruiken, zy wordt uit wyndruiven<br />

en limoenen bereid. (§)<br />

De Oosterlingen doen hun wyn en water in lederen<br />

zakken. ROUWOLF zegt: Hunne wynen<br />

zyn meestentyds zeer goed en lieflyk te drinken,<br />

die zy bewaaren in vlesfen en lederen zakken. (**}<br />

Dit meldt ook SHAW, wy zorgden, zegthy, in<br />

(*) D'ARVIEUX reize bl. 285.<br />

Cf) D'ARVIEUX bl. 286.<br />

(§) Reize bl. 84.<br />

(**.) In de Voorrede, U. xx.<br />

N 2<br />

de


j 96 D E R T I E N D E B R I E F .<br />

de eerfte plaats voor eene menigte geiten vellen ,<br />

zynde dezelve, welke in de H. S. lederen zakken<br />

worden genaamd, welke wy met water vulden,<br />

elke vier of vyf dagen of korter, wanneer wy 't<br />

vonden. MAUNDRELL berigt ons, dat hem<br />

een Griekfche monnik eene boksleeren zak met wyn<br />

brengt. (*) Wy vinden daar dikwyls gewag van<br />

in den Bybel, als Jof. ix: 4, 1 Sam. xvi: se»,<br />

Matth. ix: 17, en elders. Op zommige plaatfen<br />

hebben de Onzen 't Hebreeuwfche woord door vies<br />

vertaald, als Richt, iv: 19, Pf. LVI: 9.<br />

In Paleftina en andere landen van 't Oosten heeft<br />

men eenige vrye herbergen, van welke de reizigers<br />

zich kunnen bedienen. Deze zyn ten eenemaal<br />

onderfcheiden van herbergen hier te lande.<br />

Zy zyn uit liefdadigheid gefticht, 't zy op 'slands<br />

gemeene kosten, of door den Vorst of ander mildadig<br />

perfoon. De reizigers knunen er een vry<br />

gebruik van maken, en zo lang blyven, als zy begeeren.<br />

In zommige krygen zy de kost en geven<br />

zomtyds een gefchenk by hun vertrek, in andere<br />

en wel de meeste moeten zy eeten en drinken<br />

mede brengen, en genieten alleenlyk huisvesting.<br />

In zommige plaatfen van 't Oosten worden zy Connak<br />

geheeten; in 't Arabisch worden zy Cdn en<br />

Menzil genaamd, en volgens 't Perfisch Cdrydn-<br />

Semi, 't welk gemeenlyk door ons onder de benaaming<br />

van Karavanfera voorkomt. Laat ik u 't<br />

berigt van een en ander reiziger bybrengen.<br />

(*) Reize bl. 470.


D E R T I E N D E B R I E F . 197<br />

ÏI'ARVIEUX zegt: Menzil betekent de plaats alwaar<br />

men affteigt, 't is een beneden veitrek van<br />

't buis des Cheikhs; afgefcheiden van dat, waar<br />

in hy zelve huishcudt, indien er niet een geheel<br />

ander huis gevonden wordt, 't welk gefchikt is,<br />

om de voorbygangers te huisvesten, want in dat<br />

land is noch kroeg noch herberg. Dat vertrek is<br />

geheel ledig, men vindt er geen bed of eenig ander<br />

zoort van huisraad. Indien- de Cheikh voorzien<br />

is van tapyten, kusfens en dekens, zo laat<br />

hy er die inbrengen, anders moet de reiziger zich<br />

met zyne kleederen behelpen, indien hy niet anders<br />

by zich heeft. Ook gebeurt het volgens dien<br />

zei ven fchryver, dar de Cheikh den reizigers van<br />

eeten en ververfchingen voorzien laat. (*) DELLA<br />

VALLE zegt: Men gebruikte onze hutten niet<br />

meer, om dat men in alle verblyfplaatfen zeer<br />

goede en ruime Cdrvdn-Serdi of gemeene herbergen<br />

vindt, die de koningen of eenige andere in<br />

Perfie tot nuttigheid van 't algemeen hebben doen<br />

bouwen. Men betaalt er niets, doch men heeft<br />

er ook niet anders dan eene ledige kamer en niet<br />

meer. (f) Het verhaal van MAUNDRELL komt<br />

daar op uit: Wy namen ons verblyf in een grooten<br />

en uitnemend fchoonen Kqn* die de andere<br />

gebouwen van dat flag in alles, wat men gemeenlyk<br />

ziet, zeer veel overtrof. Deze was geftieht<br />

door den eerften Cuperü, en met zulke goede inkom­<br />

en D'ARVIEUX bl 178—185,<br />

(|) Reize 2 d. bl. 80.<br />

N 3.


i 98 D E R T I E N D E B R I E F .<br />

komften voorzien, dat ieder reiziger, die er vernacht,<br />

met een behoorlyke portie van brood, fop<br />

en vleesch, dat hier altyd gereed ftaat, voor de<br />

genen die 't begeeren, verzorgd wordt. (*)<br />

SHAW zegt: In deze Cans, Kanes of Karavanserais<br />

kan men zomtyds ftroo en voorraad voor<br />

zyne paarden, muilezeis ,• enz. kopen; maar in 't<br />

algemeen verfehaffen zy ons flegts eene morsfige<br />

ruimte, om in te huisvesten, in 't vierkant gebouwd,<br />

met een plein of vierkante plaats erin,<br />

om onze paarden en muilezels te plaatfen. Cf)<br />

Zulke of dergelyke herbergen heeft men te verftaan<br />

, als men in de H. Schrift van dezelve leest,<br />

gelyk Gen. xp: 17, en xuns 21. Exed. iv: 24,<br />

en elders. Er wordt op zulk eene Karavan-Sera<br />

gedoeld Jerem. lx; 2, Och dat ik in dc woestyne<br />

eene herberg der wandelaars had. Door de veelheid<br />

van volk kan men zomtyds geen plaats in dezelve<br />

krygen, dit was 't geval van JOSEPII en<br />

MARIA Luk. 11: 7, 't welk DELLA VALLE ook<br />

eens by ondervinding had. (§) En fchoon men<br />

veelal niets betaalt, of flegts eenen fteekpenning<br />

aan den opziener geeft, verhaalt nogthands NIE­<br />

BUHR, dat men in Arabie, van alles betaalen<br />

moet. Mogelyk zyn er oudtyds zulke in Paleftina<br />

geweest, zie Luk. x: 34, 35.<br />

Men reist door dit land doorgaands in groote<br />

(*) Reize bl. 460.<br />

(|) In de Voorrede bl. xvm en xxiv.<br />

(§) Reize 2 deel bl. 78.<br />

g e-


D E R T I E N D E B R I E F . 199<br />

gezelfchappen .Karavanen genoemd, wegens deroveryen<br />

der rondzwervende Arabieren. Laat ons<br />

bier over SHAW booren: In H Heilig Land en op<br />

de landengte tusfchen Egypte en de Roode Zee,<br />

kunnen onze leidslieden niet te veel in getal zyn,<br />

wyl zomtyds geheele Hammen van Arabieren van<br />

vyftig tot honderd toe op roof uitgaan. Dit immers<br />

was 't geval van onze Karavaan, die in 't<br />

jaar 1722 van Rama naar Jerufalem trok, wanneer<br />

drie of vier honderd Spahi's en vier vaandels<br />

Turksch voetvolk met den Mofellim of Generaal<br />

aan hun hoofd niet bekwaam waren, of ten minften<br />

geen moeds genoeg hadden, om ons voor de<br />

herhaalde beledigingen, roveryen en wreedheden<br />

der Arabieren te belchermen. (*)<br />

Jk moet u ook cenig berigt geven van hunne<br />

huwelyken, daaromtrent heeft ook iets zonderlings<br />

plaats. Jongelingen hebben weinig gelegenheid<br />

om jonge dochters te zien, nadien zy meest<br />

gefluiérd zyn. Hy krygt dikwyls genegenheid<br />

wegens haar ftem en houding, of zoekt gelegenheid<br />

om haar door de reeten van een tent, of naby<br />

fonteinen te zien, wanneer zy uitgaan om water<br />

te putten, en aldaar tot de medgezellinnen met<br />

een ontbloot aangezicht fpreken. Zo kreeg oudtyds<br />

SIMSON een vrouwe lief aan xle beeke Zo<br />

Richt, xvi: 5. Het huwelyk wordt veelal door<br />

de ouders bewerkt. Zo deed HAGAR omtrent<br />

haa-<br />

(_*) In de Voorrede bl. xix.<br />

- N 4


900 D E R T I E N D E B R I E F .<br />

haaren zoon ISMAÊL Gen. xxi: ai, en de ouders<br />

van SIMSON Richt, xiv: 2. NIEBUHR<br />

zegt: Men befchuldigt in Europa de Mohammedaanfche<br />

vaders wel, dat zy hunne dochters verkopen,<br />

doch dit gefchiedt by verftandigen al zo<br />

min als by ons. De Mohammedaan geeft zekerlyk<br />

zyn dochter liever aan een aanzienlyk en ryk man,<br />

dan aan eenen geringen; hy krygt dan meer geld.<br />

Kan hy 't echter eenigzins ontbeeren, dan geeft<br />

hy zyne dochter een goed uitzet, en dit is haar<br />

eigendom. Zeer dikwyls geeft een ryk man zyne<br />

dochter aan een armen. Ja hy fchenkt dezen zelfs<br />

eene zom, op dat hy zyne bruid, 't in de huwelykfche<br />

voorwaarde intree geld in tegenwoordigheid<br />

van den Kadi, en andere getuigen zou kunnen betaalen;<br />

en zulk een moet het zich dan gemeenlyk<br />

gevallen laaten, zyne vrouw, in geval hy haar<br />

zou willen verftooten , eene zo groote zomme uit te<br />

keeren, dat zy verzekerd is, dat hy aan geene verandering<br />

zal denken. (*)<br />

Bruidegom en bruid worden op den dag,hunner<br />

huwelyks vereeniging dikwyls van kleederen verwisfeld.<br />

De bruidegom, zegt RUSSEL, is met een<br />

pragtig kleed opgefchikt, en by zyn inkomst met<br />

den Bisfchop wordt hy ter flinkerhand van de<br />

bruid met zyn fpeelknegt geplaatst. Na een kort<br />

gebed gedaan te hebben, zet de Bisfchop eerst op<br />

des bruidegoms hoofd eene kroon, wordende da<br />

f|) Befchryving van Ar.abh, bl. 71.<br />

bruid


D E R T I E N D E B R I E F . 201<br />

bruid nevens haar fpeelknegt en fpeelraeisje op<br />

eene diergelyke manier gekroond. (•) Van eene<br />

krooning op den bruilofts dag wordt gefproken<br />

Hoogl- in: 11. Alle de bloedverwanten woonen<br />

de bruiloft by, uitgezonderd de vader van de<br />

jonge dochter, die nog denzei ven avond 't huis<br />

verlaat, uit hoofde van eene zonderlinge nauwgezetheid,<br />

dewelke hem niet toelaat in zyn huis<br />

te zyn, terwyl men zyne dochter by eenen<br />

man legt. De vaders maken hier een punt van<br />

eer af.<br />

Men trouwt in 't Oosten zeer jong. RUSSEL<br />

zegt, 't grootile gedeelte der vrouwlieden trouwt<br />

tusfchen de 14 en 18 jaaren en dikwyls vroeger,<br />

(f) NIEBUHR zegt het volgende: Ik hoorde<br />

ook in Perfie van eene dertienjaarige moeder.<br />

Men trcuwt, zegt hy, de meisjes in deze gewesten<br />

zomtyds in haar negende jaar uit; ik heb zelve<br />

iemand gekend, wiens vrouw by de voltrekking<br />

van haar huwelyk niet ouder dan tien jaaren was. CD<br />

Dit is fterk; doch nog wonderlyker is 't geen p t<br />

NIEUW LAND in leven predikant in 'sHage verhaalt,<br />

dat de zuster van den beroemden natuurkenner<br />

HOMBERG, geboren te Batavia, getrouwd<br />

is op haar agtfte jaar, en moeder was op haar negende<br />

jaar. (**)<br />

(*) RUSSEL l/efchryv. van Aleppo, bl. 147.<br />

CtJ RUSSEL bl. 92.<br />

(%) Befchryv. van Arabie, bl. 68.<br />

(**) Letterverlusting, 3 deel*<br />

N 5<br />

De


&02 D E R T I E N D E B R I E F .<br />

De vrouwen zyn geenzins ledig, zy hebben<br />

volgens D'ARVIEUX 't beduur over de huishouding,<br />

de bezorging van de keuken, fpinnen<br />

wol tot Aba's, maken van geitenhair een weeffei<br />

tot tenten, fcheeren 't vee, enz. NIEBUHR<br />

zegt: onze Scheich van Bent Salid had twee vrouwen,<br />

van welke de eene woonde, daar wy onze<br />

tenten hadden opgedagen. Deze moest agt geven<br />

op de lieden, welke 't vee hoedden. De tweede<br />

woonde aan eenen anderen oord, en hield 5<br />

t gezicht<br />

over eenen dadelboomgaard. (*) Zoortgelyke<br />

bezigheden vinden wy ook in de H. Schrift<br />

aan 't vrouwlyk gedacht toegekend, als 't gereedmaken<br />

van fpys Gen, xvm: 6. Het fpinnen Spr.<br />

xxxi: 13. Het wee ven Spr. xxxi: 34. Het hoeden<br />

van vee Gen. xxix: 9, Hoogl. 1: 8. Het nazien<br />

van hoven en boomgaarden Hoogl. 1: 6.<br />

In 't Oosten is de flavenhandel nog in zwang,<br />

welke men op de markt koopt. ROUWOLF<br />

fpreekt daar van , zynde in Aleppo. Hier (zegt hy)<br />

zyn. ook de markten van daven en davinnen, alwaar<br />

]ongen en ouden te koop daan, die veel of<br />

weinig gelden, naar dat zy oud of jong, fterk of<br />

zwak, fchoon of leelyk zyn. Als de Turken<br />

eenige overwinning of roof verkrygen, zyn daar<br />

de menfchenhandelaars of zielverkoopers terftond<br />

by, die met de arme gevangenen grooten handel<br />

dryveh; deze kopen ze eerst van de foldaaten,<br />

knevelen ze dan, (als zy voor den Sultan eerst<br />

(*) Befchr. van Ara He bl. 232.<br />

den


D E R T I E N D E BRIEF. «03<br />

den tienden naar zyn welgevallen hebben gegeven,)<br />

by koppels aan eenige ketenen te zarnen, en dryven<br />

ze dan met hoopen, als vee, voor zich heen<br />

naar de voornaamfte kooplieden, om ze aan anderen<br />

weder tot hun voordeel te verkopen. Daar<br />

worden weeklyksch in hunne Batzaaren of koophuizen<br />

gings en herwaards de gevangenen van<br />

veelerlei natten gevonden, als Christenen, Mooren,<br />

Arabiers, Indianen, Abysfiniers, waaronder ouden<br />

en jongen, mans- en vrouwsperfoonen, blanken^<br />

en zwarten : aldaar komen dan de kopers, die hen<br />

betasten en bevoelen; aan dezen wordt dan toegelaten,<br />

om die arme menfchen naakt aan hun lichaam,<br />

even gelyk het vee, te bezichtigen, alle<br />

hunne ledematen te betasten, cf er ergens eenig<br />

gebrek mogte wezen; behaagt hun de koopmanfchap,<br />

dan gaat de koop door. Zy laaten ze ook<br />

zomwyl by elkander komen, en zo zy kinderen<br />

tcelen, zo zyn die mede als hunne' ouders den<br />

heer toebehoorende. (') Van dit koopen van<br />

•flavcn vinden wy ook als eene zeer oude gewoonte<br />

in de H. Schrift gewag gemaakt, als Gen.<br />

xvn: 12; 37: 36; Matih. 18: 25, en elders.<br />

En dewyl men die menfchen niet dan met veel<br />

geld kan vrymaken uit hunne flaverny, zo wordt<br />

devrymaking van 'slleeren volk uit hunnen ellendigen<br />

ftaat door de zonde daar by vergeleken,<br />

zo als CHRISTUS die door zyn lyden en dood<br />

verlost heeft, 1 Kor. vi: 20, 1 Petr. 1: i3, 19.<br />

Met<br />

(*) Reize bl. 83 en 329. S ANDYS Reize bl.65, en anderen.


304 D E R T I E N D E B R I E F .<br />

Met betrekking tot de kinderen, die vry geboorenen,<br />

byzonder de Kabylers en Arabiers krygen,<br />

kan nog aangemerkt worden, dat alle zodanige<br />

Oosterlingen, die in Hammen verdeeld zyn,<br />

hun ftamnaam voeren met voorzetting van 't woord<br />

Bent Weiled, 't geen Zoonen of Kinderen betekent,<br />

b. v. Bent RASHID, betekent Zoonen van<br />

K.ASHID, Weiled HAL FA wil zeggen Zoonen<br />

van HALFA. (*) Deze gewoonte is zeer oud,<br />

hoe dikwerf lezen wy in den Bybel van kinderen<br />

isR AëLs, kinderen EPHRAIMS, kinderen BEN­<br />

JAMINS, enz. Wy zouden naar ons landsgebruikzeggen<br />

Israëliten, Ephraïmiten, enz.<br />

SANDYS gewag makende van de gewoontens<br />

der Turken in het Oosten, zegt: „ dat er moeders<br />

waren, die haare kinderen, niet gelyk wy op den<br />

arm droegen, maar krqisfelings op de fchouderen<br />

(j) Dit gebruik kan tot opheldering, dienen<br />

van Jef. XLIX: 22, uwe dogtsrs zullen op de fchouder<br />

gedragen worden.<br />

Ik zal dezen brief fluiten, die ook reeds lang<br />

genoeg wordt, met de graflieden, het begraven,<br />

en beweenen der dooden.<br />

De graven in het Oosten zyn onderfcheiden van<br />

de onze. Men begraaft veelal de dooden buiten<br />

de ftad, of het dorp, op een veld, akker of in<br />

qen hof. Die wat aanzienlyk zyn, zyn uit een<br />

rots<br />

(*) SHAW Reize 1 d. bl. 12, en in de voorrede<br />

bl. xvn.<br />

(t) Reize bl. 65.


D E R T I E N D E B R I E F , ÜÖ$<br />

rots gehouwen, of van fteenen opgemetfeld, een<br />

weinig beneden den grond, alwaar men bukkende<br />

door zekere opening kan ingaan, welke de mond<br />

des giafs-wordt genaamd, die met een deur geilooten<br />

wordt, of voor welke zekere graffteen gewenteld<br />

wordt. Binr.enwaards ziet men het graf<br />

verdeeld in eenige vakken, elk vak gefchikt voor<br />

een byzonder lyk, het welk in die graffpelonk<br />

wordt bygezet. Gy kunt van die graflieden by<br />

DE BRUIN, MAUNDREL, POCOCKE en andere<br />

verfcheiden prentverbeeldingen zien. Onder<br />

de Jooden had men het gebruik, dat men de graffteden<br />

met kalk wit maakte, op dat zy kenbaar<br />

zouden zyn, en niemand onverhoeds zich zou<br />

ontreinigen. Hoe eigenaartig vergelykt j E s u S de<br />

geveinsde Pharifcën by zulke graven Matth.<br />

xxm: 37.<br />

Het doode lichaam, het welk men begraven zal,<br />

wordt met water gewasfchen, gelyk men ook<br />

vindt Hand. ix: 37. Men zwagtelt het in linnen<br />

doeken, by welke men zomtyds ook fpeceryen<br />

doet.' Dit inwinden wordt niet altoos zo gedaan<br />

als by dë Egyptenaars, dat handen en voeten zamengebonden<br />

zyn. SANDYS maakt gewag van<br />

de voeten in 't geheel niet te binden (*), en zulk<br />

een denkbeeld moeten wy ons maken van LAZA­<br />

RUS Joh. xi: 44. daar wy wel lezen, dat hy gebonden<br />

was aan handen en voeten, dat is, handen<br />

en voeten omzwagteld, elk op zich zelve, en<br />

\ (*) Reizs hl, 66.<br />

niet


2o6 D E R T I E N D E B R I E F .<br />

niet aan het lichaam, of by elkander vastgebonden,<br />

want anders kon hy 't graf niet uitgaan, gelyk<br />

wy van hem lezen. Na de begravenis gaat<br />

men nog de graflieden bezoeken, om daar den<br />

dooden te beweenen; doch dit gefchiedt meest door<br />

vrouwen, en duurt wel eens langen tyd. (f) Dit<br />

ook was reeds van ouds in gebruik Joh. tb 31.<br />

Zie daar, myn Vriend ! in een reeks van Brieven<br />

u Palefliria befchreven; en dus meen ik aan<br />

uw vriendelyk verzoek voldaan te hebben. Lees<br />

dezelve met genoegen, dan zal ik myne moeite<br />

niet beklagen.<br />

(*) Rouwen? bl. 342.<br />

Vaar welj

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!