Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
R E I Z E N .<br />
D O O R<br />
PALESTINA,<br />
IN BENIGE AANGENAAMS<br />
& <strong>JU</strong> J <strong>JEjrjgjsr</strong>,<br />
MET E E NE OP<br />
NIEUW GETEKENDE LANDKAART V\N<br />
DE TEGENWOORDIGE GESTELD-<br />
HEID VAN DAT LAND.<br />
D O O R<br />
S. V A N E M D R E,<br />
Lid van &ÉècS»/cht llcatfchappy der IFctcn,<br />
fchappen, cn van V (kr.ootfchap tot verdediging<br />
van den Chrhnlyken Godsdienst,<br />
CU P m ! l k a : n<br />
*? !T<br />
^ a<br />
geningen.<br />
^êrWEEDE EN LAATSTE DEEL.<br />
Te U T R £ C H T,<br />
BY W I L L E M VAN YZERWORST,<br />
Boekverkoper, 1-93.
VOORREDE.<br />
30LET was my byzonder aangenaam, dat ik na<br />
'c uitgeven van het eerUe deel, by monde en by<br />
gefchrift mogt bemerken, dat hetzelve met genoe<br />
gen ontvangen en gelezen was. Men moet ook<br />
in aanmerking nemén, dat weinige menfchen een<br />
grootcn voorraad van Reisbcfchryvïngen naar dit<br />
Gewest hebben. Zeer wel merken daarom de<br />
Recenfeurs der Nieuwe Vaderlandfche Biblio<br />
theek, in hunne beoordeeling van 't eerde deel,<br />
aan, „ dat het van zulke Lezers, die dezeReisbe-<br />
fchryvers of ornflachtiger befchryvingen van Pale<br />
stina niet bezitten, met vrucht en vermaak kan<br />
gebruikt worden; te meer, om dat de Schryver<br />
zorge gedragen heeft om de plaatfen der Reizi<br />
gers, uit welke hy zyne berichten heeft overge<br />
nomen , naauwkeurig aantetekenen-" (*)<br />
(•) Zie de N. V. Bibliotheek 2 D. bl. 122, 123.<br />
* 2<br />
Ik
iv V O O R R E D E .<br />
Ik twyfel niet, of dit tweede deel, waarmede<br />
die werkje compleet is, zal niet minder dan het<br />
ccrite genoegen geven. Men zal door het lezen<br />
niet alleen een denkbeeld krygen van dit reeds in<br />
oude tydén vermaard Gewest, maar ook door het<br />
lezen veele Bybelplaatfen beter leeren verdaan.<br />
liet is wederom vereierd met een Landkaartje,<br />
het welk ik van nieuws heb ontworpen. Ik<br />
bad reeds in 't jaar 178a eene Kaart uitgegeven<br />
van de hedendaagfche gefteldheid van Paleftina,<br />
waartoe ik oudere ea laatere Landkaarten en Reis-<br />
fcefchryvingen gebruikt had, en over welke te<br />
kening, de toen nog in leven zynde W. A.<br />
BACHIENE, Hoogleeraar in de Sterre- en Aard-<br />
rykskunds te Maastricht, zyn genoegen betoon<br />
de. Men vindt die Kaart in myn werk, genaamd<br />
iïybelyerklaring betfekkelyk Paleftina, doch<br />
het welk reeds lang is uitverkogt.<br />
Ik heb in 't vervolg door het lezen van meer»<br />
dere Reisbefchryvingen in' gemelde Landkaart eeni-<br />
ge gebreken ontdekt," ook door de Reize, die<br />
"VOLNEY in 't jaar 1783 tot 1785 in Paleftina<br />
en andere Landen gedaan heeft, eene nadere ver-<br />
ikeiing van dat Land opgemerkt, benevens nog<br />
meer
V O O R R E D E . v<br />
meer byzonderheden, mar welke ik de op nieuw<br />
getekende Kaart heb kunnen verbeteren.<br />
Ontvang dan, waarde Lezer! dit tweede deel<br />
wederom met genoegen, en laat het in een ledig<br />
uur U veraangenamen; denk onder het lezen veel<br />
w\ Gods magt, goedheid en trouw. Dit Land-<br />
fchap, hoe zeer het zyn oude gedaante in meer<br />
dan een opzicht heeft verloeren, blyft nogthands<br />
bewaard voor JAKOBS nageflachtin volgende ty-<br />
den, wanneer het uitverkooren zaad van ISRACL,<br />
de beminden om der Vaderen wil, w m derwaards<br />
zullen wederkeeren, en de toegezegde zegeningen<br />
van IEMOVA zullen beërven.<br />
' 3 I^NL
I N H O U D<br />
D E R<br />
B R I E V E N ,<br />
V A N DIT<br />
TWEEDE DEEL.<br />
Z E V E N D E B R I E F -<br />
$Leize van jèrufaïem naar NazarêtK Graven<br />
der Koningen en Richteren. Karna- Elbir. Lc^<br />
ban. Fontcine Jakobs. Sichem. Bergen Gerifim<br />
en Ebal. Samaria. Ginin. Bergen Gilboa.<br />
Endor. Nain. Debira. Berg Thabor. Nazareth.<br />
Bladz. i.<br />
A G T S T E B R I E F .<br />
Rcizc van Nazareih naar den berg Libanon. Kana.<br />
Sephouri. Battin. De duiven Vallei. Berg der<br />
ZaligfprMngeh. Tiberias. Baden buiten de Jïad.<br />
Zee van Tiberias. Bethfaida. Kapermum. Tch<br />
hüm. Saphet. /dn el Zaiton. Mineraah bron.<br />
Het water Maren. Het gebergte Hennon en Libanon,<br />
Bladz. 24.<br />
NE-
I N H O U D .<br />
N E G E N D E B R I E F .<br />
Eene rcize langs de Zeekust van V noorden ten zuiden,<br />
waarin voorkomt eene beftchouwlng van Zidon,<br />
Sarepta, Tyrus met der zeiver waterleiding, de witte<br />
Kaap), Scandalium, Zib ofAchzib, Akra of Ptolemais,<br />
Beken. Belus en Kifon, Berg Karmel, Kaip>ha,<br />
Tartara, Beken Kor ad je een Zirka, Cefarea,<br />
Arzuf, Jabne, Asdod, Askahn, Gaza, Khan<br />
Tonnes en El Arisch. Bladz. 48.<br />
T I E N D E B R I E F .<br />
Over de Lnchtsgeflcldheid van Paleftina. Behelzende<br />
de Jaargetyden, Warmte en Koude, Zomer,<br />
Droogte, maanddykfchc Kalender, vroege etthaadc<br />
Regen, Dauw, Winden, Hoozen, Dwaallichten^<br />
Aardbevingen, Ziekten, enz. Bladz. 84.<br />
E L F D E B R I E E .<br />
Over de vruchtbaarheid van Paleftina in Koorn, Moeskruiden<br />
, Wyngaarden en veelerlei hoornen en bloemen.<br />
Maandelykftche Kalender aangaande de voordbrengfelen.<br />
Gedierten, zo tamme als wilde dieren.<br />
Vogelen en Visftchen, Zout en Berg/lof en, enz.<br />
Bladz. 113.<br />
T W A A L F D E B R I E F .<br />
Over de, Inwooners van Paleftina, Mohammedanen,<br />
Christenen, Jooden, Samaritaanen m<br />
Draften, Bladz. 155.<br />
D E R-
Vrti I N H O U D .<br />
D E R T I E N D E B R I E F .<br />
Over de gemontens der Itmooncrs van Palefiinè.<br />
Bladz. 168.<br />
De Landkaart te plaatfen tegen over bladzyde 82,<br />
Eenige ingeflopen Fouten, die verbeterd<br />
moeten worden.<br />
IN 'T EERSTE DEEL.<br />
BI. 7 Reg. 29 flaat hiet lees draagt<br />
_ 14 _ — 9 westwaards —oostwaards<br />
29 13 HADRIAHUS —HADR1ANUS<br />
— 130— 3c -jefi: 38— 4C — ^ K 38-40.<br />
IN 'T TWEEDE DEEL.<br />
BI. 2 Reg. Cjflaat Abiabene lees-ddiabene<br />
.— g 17 HA'ivrENDORH' — HA1MENDORF<br />
— 86 10 dan hooge — de hoogé<br />
— 126 'ie——-ga-iaiieii — graanen<br />
— 129 8 woord; —woord,<br />
— 138 24 oniftandig — omftandighedea<br />
— 151 28 C OUL — CHOMEL<br />
— 156 27 van een zoort — maar een zoort<br />
— 1Ó2 — 3 ——d--orgaan —daar.gaan<br />
— 171 12 gereedfehropen — gereed fchappen<br />
— 192 -26 leveren — koperen<br />
— 2ca—.10 gezicht — opzicht<br />
ZE-
Z E V E N D E BRIEF.<br />
REIZE VAN JERUSALEM NAAR NAZARETH. GRA<br />
VEN, DER KONINGEN EN RICHTEREN. RA MA.<br />
ELEIR. LEBAN. FONTEINE JAKOBS. SICHF.M.<br />
BERGEN GERISIM EN EBAL. SAMARIA. GININ'<br />
BERGEN GILBOA. ENDOR, NAÏN, DABIRA.<br />
BERG THABOR. NAZARETH.<br />
GOEDE VRIEND!<br />
Ik heb u in mynen naastvorigen brief een yerflag<br />
gedaan van verfcheidene plaatfen, welke de ïeizigers<br />
op hunnen weg Zuidvvaards van Jerufakm<br />
bezichtigd hebben, met iniluiting van 'c merkwaardige,<br />
"t welk in die landftreek ten Oosten<br />
en Westen gelegen te zien is. Daar gy nu verzoekt<br />
den reistogt voord te zetten door een ander<br />
gedeelte van dit van ouds vermaarde land, zo zal<br />
ik thands den weg van Jerufalem Noordwaards<br />
nemen, en u brengen tot Nazareth, 't welk van<br />
daar, ruim twintig uuren gaands, gelegen is. Dewyl<br />
wy door middel van boeken en landkaarten,<br />
die reis volbrengen, zal 't ons veel minder vermoeijen,<br />
dan dat wy dien weg met tusfehenpoofen<br />
te voet afleggen, of ook wel met rydtuig volbrengen.<br />
A Wan-
a Z E V E N D E BRIEF.<br />
Wanneer men de Her odespoort uitgaat, en<br />
noordwaards weer by de fpelonk van Jeremias zyn<br />
weg neemt, komt men aan de zogenaamde Graven<br />
der Koningen: zommigen houden dezelve voor de<br />
graven van Israëls Koningen, van welke wy lezen<br />
2 Chron. xxvm: 27. Anderen meenen, dat de<br />
graflieden gebouwd zyn door HELENA, (niet de<br />
moeder van keizer KONSTANTYN, maar} de koningin<br />
van Abiabene, een ryk aan de overzyde<br />
van den Tiger, van 't welk JOSEPHUS gewaagt in<br />
V a Hoofd/luk van V ao boek zyner Joodfche oudheden,<br />
en in ?t 6 Heefdftuk van H 6 boek des Joodfchen<br />
Oorlogs. Hoe dit ook zy, zeer veele reizigers<br />
fpreken met ongemeen veel ophef van die<br />
traven, en men houdt dezelve voor 't allerbezienswaardigfte<br />
gedenkftuk der oude overblyffelen in<br />
Paleftina. MAUNDRELL befchryft dezelve zeer<br />
nauwkeurig: „ Aan den oostkant gaat men door<br />
eene gang in de rots uitgehouwen, tot op een<br />
open plein van omtrent 40 treden in 't vierkant,<br />
o-eheel en al tot beneden toe uitgehakt, en by gevolg<br />
van de rots zelve in plaats van eenen muur<br />
omringd. Aan den zuidkant van 't' plein is eene<br />
galery van negen treden lang en vier breed, al<br />
mede in de natuurlyke rots uitgehouwen, hebbende<br />
van vooren een zoort van lyst met fnywerk<br />
van vrugten en bloemen vercierd, die nog wel<br />
kenbaar, maar door den tyd meest uitgeileeten<br />
zyn Binnen in is een fraai breed vertrek, volmaakt<br />
vierkant 3 uit dit vertrek gaat men nog in<br />
zes andere, van welke de twee middelde dieper<br />
zyn,
Z E V E N D E B R I E F . 3<br />
«yn, dan de overige, hebbende nog een afgaanden<br />
trap van zes of zeven treden. In elke kamer,<br />
behalven in deeertfe, ftaan in ter zyden gemaakte<br />
nisfen, fteenen doodkisten, die voor dezen wel<br />
met fraaije en vol lofwerk gefnedene dekfels toegelegen<br />
hadden, maar nu meest verbroken zyn<br />
Het raarst in deze onderaardfche kamers zyn de<br />
deuren, waar van er als met voordacht nog eene<br />
is blyven hangen, zynde een zark van omtrent<br />
zes duimen dik en uitgehouwen met paneelen,<br />
en ichynt met de rots van een en den zelfden aart<br />
Van fteen te wezen; 2y draait onder en boven op<br />
twee pinnen als twee fpillen, die met de deur al<br />
mede van één ftuk, en in twee gaten van de onbeweegbare<br />
rots 't een boven, en 't ander beneden,<br />
ingelaten zyn." Het fchynt in den aanvang<br />
wel een raadfel, en verfcheiden reizigers komen<br />
zomtyds met eikanderen in een vriendedyken<br />
twist, hoe die deuren met een boven en beneden<br />
pin in de rots, welke niet te bewegen is, zyn<br />
ingebragt; doch MAUNDRELL merkte wel ras de<br />
ontknooping van dit raadfel, dewyl de pinnen der<br />
afgebroken deuren, die op den grond lagen, van<br />
boven lang en van onder kort waren, zo konden<br />
die in de gaten der rots zeer wel ingebragt worden<br />
, te meer daar die deuren niet tot het boventte<br />
van de opening der rots reikten. (•}<br />
Van daar een weinig ten westen heeft men V<br />
Dal<br />
COZk M A » N n R E LL>sReize bi. 488, m . P 0 c o c K M<br />
iejefiryv. van 'e Oosten 2 D. 1 ft. n. 3g . ^<br />
A a
| Z E V E N D E B R I E F r<br />
Dal Krum, 't welk behalven fraaije velden ook<br />
vermakelyke tuinen heeft, die met Olyf-Vygen-<br />
Abrikoozen en Amandelboomen beplant zyn. Het<br />
is de aangenaamfte landftreek rondom Jerufalem,<br />
en de Jooden gaan er op den Sabbath om zich te<br />
vermaken, in menigte na toe. (*)<br />
In dit Dal treft men aan de graven der Richteren,<br />
wier ftichting onbekend is; men wil dat zy<br />
oudtyds de begraafplaatfen van de voornaamften<br />
der ftad Jerufalem waren. Voor haaren ingang is<br />
gemeenlyk een openplaats in de rots uitgehouwen.<br />
POCOCK is van gedachten, dat de aanzienlykfte<br />
van de ftad hier hunne lusthuizen hadden; misfchien<br />
waren er over deze opene plaatfen groene<br />
galeryen voor hunne huizen, want 't was de gewoonte<br />
hunne dooden by hunne huizen te begraven,<br />
gelyk sAMuEL in zyn huis te Rama begraven<br />
wierd, i Sam. xxv: i. Deze graven gelyken<br />
veel naar die der Koningen, en zyn niet veel<br />
minder in fchoonheid. Men ziet ook eenige waterbakken<br />
in de rots uitgehold. Deze fpelonken<br />
hebben drieërlei gebruik, dienende, of tot graflieden,<br />
of tot regenbakken, of tot fchuilplaatzen<br />
voor herders en hun vee in flegt weer, en wel byzonder<br />
in de winterfche nachten. Hier uit kan<br />
men genoegzaame reden geven van 't groot getal<br />
grotten door dit geheele land: want ten dezen<br />
tyde woonen er des winters veele huisgezinnen<br />
en<br />
(*) Zie POCOCKE BefChryv. van 't Oosten, 2 D.<br />
1 fl. bi. 83.
Z E V E N D E B R I E F . 5<br />
en dryven er hun vee by nacht in, om zo wel<br />
tegen 't weêr, als tegen de wilde dieren beveiligd<br />
te zyn. (*)<br />
Als men de vallei of 't dal Krum ten einde<br />
heeft gewandeld, komt men in eene meerdere<br />
laagte, en daalt dus naar beneden, alwaar ter linkerzyde<br />
puinhoopen van een vervallen Kasteel worden<br />
gevonden. Op de bergen oostwaard ziet men<br />
zekere plaats genaamd Lefka. Noordwaards 't gebergte<br />
opklimmende laat men aan de westkant 't<br />
vlek Emmaus liggen, en vindt op den top van<br />
dit gebergte Rama, 't welk van Ramla nauu keurig<br />
moet onderfcheiden worden, van 't welk ik<br />
u in mynen eerften brief reeds gemeld heb. Dit<br />
Rama wordt voor de geboorteplaats van den propheet<br />
SAMUEL gehouden, en wordt i Sam, i: i,<br />
Ramathaim Zophim, en in 't 19 vers enkel Rama<br />
genaamd, alwaar, die propheet ook is begraven.<br />
Zy wordt om die reden door de Arabiërs hedendaagsch<br />
Samucle geheeten, en is waarfchynlyk<br />
dezelve met Arimathea, de geboorteplaats van<br />
den Raadsheer J O S E P H . Men heeft ter plaatle<br />
daar men voorgeeft, dat S A M U C L begraven is,<br />
eene Moskee of Turkfche kerk, in welke geen<br />
Christen gaan mag, doch men verhaalt, dat er<br />
geen graffpelonk in'die Moskee is, maar wel eene<br />
verhevene tombe, op die wys als de Mohammedaanen<br />
de graven van hunne Heiligen veicieren,<br />
met een zyden fprei bedekt, en dat het overlchot<br />
C*) POCOCKE li. S3, 84.<br />
A 3<br />
van
6 Z E V E N D E B R I E F .<br />
van sAMuè'LS Iyk door den Keizer ARKADIUS<br />
naar Thracië overgebragt was. Op den top van<br />
gemeldcn berg is een opene bron zeven of agt voet<br />
diep in de rots uitgehouwen, buiten twyfel om 't<br />
regenwater te ontvangen, Aan de zyde des bergs<br />
naby den top is in eene kleine grot, in de rots<br />
gemaakt, eene fontein, die de Samuëh bron wordt<br />
genaamd en overvloed van helder water geeft. (*)<br />
Naar 't noorden (zegt POCOCK,) zagen wij neerin<br />
eene zeer vermakelyke vallei, oost en west naar<br />
myne gfe'fïag omtrent tien mylen lang en vyi<br />
breed, (f) Volgens overlevering, zo 'tfchynt,<br />
is zy ?<br />
t dal Ajnisn, in welke de ftad Gibeon lag.<br />
In deze vallei liggen twee bergen beiden by uitnemc:..<br />
heid vriigtbaar: die ten westen heeft twee<br />
toppen-, op welker noordlyken 't vlek Geb of Dsjeb<br />
ligt, waarfchynlyk 't oude Gibeon, boven 't welke<br />
• Israël den gezichtkundigen ftilftand der zon befchouwde<br />
Jof. x: 12—14 CD- Op den berg ten<br />
oosten is Bima- BilBah, misfehien 't oude Beêroih<br />
Jof, ix: 17. Voords Betefcr op 't gebergte ten<br />
oosten van 't dal, en eene plaats Witinï genaaseftd<br />
ten noorden. (**) Wat verder noord waards, een<br />
weinig ten oosten, komt men aan een klein dorp<br />
(*) POCOCK bl. 84.<br />
(t) Engelfche mylen van welke omtrent drie één<br />
nur gaands uitmaken.<br />
(§) B u s c 111 N G houdt Geb of Dsjeb liever voor *t<br />
oude Geba of Gibea.<br />
Cf*) Zie POCOCK bl. 85.<br />
op
Z E V E N D E B R I E F . 7<br />
op een heuvel, alwaar veele overblyffels van eene<br />
voormaalige ftad zyn, dit dorp wordt Bir ook wel<br />
El Bir, en van zommige Bcèr genaamd. Ten tyde<br />
van BROCHARDUS waren de Tempelieren in't<br />
bezit van deze plaats, welke hy Bira noemt. In<br />
den Bybel draagt zy den naam van Be'èr, werwaards<br />
JOTHAM voor zyn broeder ABIMELECH<br />
vlugtte, Richt. ix: 21. MAUNDRELL befchryft<br />
Beer als eene zeer vermakelyke plaats, gelegen in<br />
't hangen van een berg tegen 't zuiden, aan welks<br />
voet eene fchoone en waterryke fontein wordt gevonden.<br />
Aan den bovenkant ftaan nog overblyffelen<br />
van eene oude kerk, wel eer door keizeiin<br />
HELE NA gebouwd, zo men voorgeeft op die<br />
plaats alwaar MARIA, van 't Paasclifeest komende<br />
uit Jcrujalcm, treurig ging neerzitten, toen zy<br />
haaren zoon JE sus miste, welken zy vervolgens<br />
in den Tempel onder de Leeraars wedervond.<br />
Naast die bron zyn ook nog twee groote vyvers<br />
met vierkante fteenen opgemetfeld; ook is er nog<br />
eene groote fteenen Karavanfera met muureu cirringd.<br />
Zommige meenen, dat deze plaats dezelfde<br />
is met Michmas, van 't welk men i Saai. 14 leest,<br />
't geen niet zeker is. (*)<br />
Van hier eenige uuren verder noordvvaards en<br />
den geheelen omtrek, zo ver men zien kan, vertoont<br />
't land zich zeer bar en woest tot Leban toe,<br />
aangezien zich oveial niet dan bloote rotfen, bergen<br />
en fteiltens opdoen. Men komt in 't voordreizen<br />
'*) MAU NDRELL 483. BUSCHÈN-C 37?.<br />
A 4
Z È V E N D E B R I E F .<br />
zen aan een klippige en fteilopgaande hoogte, op<br />
welke 't dorp Arura ligt, welke plaats ookby<br />
FL JOSEPHUS voorkomt.<br />
Wanneer men van daar den togt vervolgt, en<br />
omtrent een uur ten zuiden vm Leban genaderd is,<br />
heeft men ter regterhaml 't vlek Ennon in eene<br />
aangenaamc ftreek op den weg naar den Jórdaan;<br />
en ter (linkerhand treft men 't dorp Cinga aan. Van<br />
hier is negts eene kleine wandeling, gelyk gy<br />
merkt, tot Leban, een dal aan de oostzyde van<br />
een zeer vermakelyk dorp, 't.welk men voor 't<br />
oude Lebona houdt Richt. xxi. 19; er is eene Karavanfera<br />
of heiberg, die men Kalm Leban noemt,<br />
alwaar MAUNDRELL een nacht met zyn gezelfchap<br />
uitrustte. Ik moet nog aanmerken dat zommige<br />
reizigers deze plaats Lemna, andere Lepna of<br />
ook Ltlna nbemea* HAIMENDORH noemt het<br />
een groot vlek, en toen hy er den 1 Maan kwam,<br />
was er jaarmarkt. (*)<br />
Nu verlaten wy den barren grond, en komen<br />
over eenen berg in een vrugtbaar en aangenaam<br />
veld of dal, 't welk van 't zuiden ten noorden vier<br />
uuren lang is, en aan wederzyde omtrent twee<br />
uuren breedte heeft, en met kleine vrugrbaare<br />
bergen omringd is. Dit Üal brengt ons by Je fontein<br />
Jakobs in de nabuurfchap van Sichem.<br />
Wy lezen van deze fontein Joh. iv: 5, 6, doch<br />
uit onze overzetting fchynt het, dat die waterput<br />
in de ftad was, doch wy moeten 't 5. vers naar de<br />
(*) BtJSCHTNG 404.<br />
grond?
Z E V E N D E B R I E F . 5<br />
grondtaal niet lezen: Hy kwam in eene ftad van Samariën<br />
genaamd Sichar; maar dus: Hy kwam TOT<br />
eene jiad enz. dat is in derzelver nabyheid. Dat<br />
wy 't dus moeten overzetten.blykt ook duidelyk<br />
uit vérs 8, Q8 en 30. Deze fontein wordt ook<br />
nog bedendaagsch aldaar gezien. BROCHARDUS<br />
zegt met opzicht tot Sichem: ,, Niet wyd van haare<br />
zuiderpoort ziet men op den weg naar Jerufalem,.<br />
Jakobs fontein daar de Heere zittende op den<br />
put, drank van 't Samaritaansch vrouwtje eischte<br />
Joh. iv: 6." (*) D E L L A VALI-E meldt nog 't<br />
volgende: ,, boven deze put ftond nog in oude<br />
tyden eene kerk, van welke men nog heden de<br />
puinhoopen ziet, maar de put is als bedolven, en<br />
zo met fteenen bedekt, dat men dezelve nauwlyks<br />
vinden kan; de herders van deze gewesten hebben<br />
hem dus volgeworpen, vermits zy vrezen, dat<br />
hunne kudden in 't veld weidende rampzalig daar<br />
in zouden vallen." (t) THEVENOT zegt:<br />
„ vyfhonderd treden van de ftad ontfpringt eene<br />
fontein onder een gewelf ten oosten, en ftort haar<br />
water in een marmeren bak van één ftuk, lang tien<br />
en-breed vyf fpannen, en ook zo hoog; aan 't<br />
voorfte gedeelte ziet men eenige bladen werk en<br />
roozen, verheven op 't marmer gehouwen. Een<br />
half vierendeel rriyls van daar naar den weg toe<br />
langs welken men" van Jerufaiem komt, is de put<br />
van de Samaritaanfche vrouw, volgens 't zeggen<br />
der Christenen des lands, die denzelven met groote<br />
(*) Bl. 440. (t) 2de Boek Bl. 4.<br />
A 5<br />
ftee-
10 Z E V E N D E B R I E F .<br />
fteenen bedekt houden, uit vrees dat de Turken<br />
hem anderszins zouden vullen. Men doet deze fteenen<br />
wegnemen, waar na men door een klein gat<br />
regt boven den mond des puts in een ge welf daalt,<br />
hier neemt men een anderen grooten fteen, welke<br />
tot een dekfel dient, van den mond af. De gezegde<br />
put is zestien vademen diep, om hoog eng, en<br />
beneden wyd , op 't gewelf van boven zyn twee<br />
kleine pilaren. (*) M A U N D R E L L tekent het<br />
volgende aan: „ De put is tegenwoordig overdekt<br />
met een oud fteenen verwulffel, hebbende<br />
flegts een eng gat om door te komen; en wanneer<br />
men van binnen eenen grooten platten fteen opbeurt,<br />
zo ziet men den mond van den gemelden<br />
put, die in eene h^rde rots uitgehouwen, omtrent<br />
negen voeten wyd, en ruim honderd en vyf diep<br />
is, van welke wy er vyf met water bevonden.<br />
Dit ftrydt regtftreeks tegen 't geen zy den reizigers<br />
, die de moeite niet willen nemen van te peilen,<br />
des aangaande gemeenlyk vertellen, te weten,<br />
dat de wel 't geheele jaar door droog is, uitgezonderd<br />
op den verjaardag van den tyd, dat onze<br />
gezegende Zaligmaker daar by zat, en dat zy dan<br />
in grooten overvloed opborrelt", (f)<br />
. Van deze fontein noordwaardsr gaande komt men<br />
fpoedig te Sïehëin, eene ftad die in 't JN'ieuwe<br />
Testament Joh. iv: 5, Slchar genaamd wordt. In<br />
vorigen tyd wierd die plaats naar 't Grieksch Neapolis,<br />
fath deNicuwftad, gthzzttn en hedendaagsch<br />
Na-<br />
(*) ie deel bl. 364. (t) Bl. 483.
Z E V E N D E B R I E F . !1<br />
Nabobs, ook wel Naploza, doch de Samaritanen<br />
noemen ze nog Sichem.' De ftad ligt in een dal<br />
tusfchen twee bergen Gerifim ten zuiden en Ebal<br />
ten noorden, welk dal naar KOOTWYKS rekening<br />
wel 30G0 Ichreden lang is, doch in de breedte<br />
flegts een vierde van die maat bedraagt. De ftad<br />
is lang en fraai, volgens MYRIKE beftaat zy<br />
uit een ftraat, die wel een kwartier uurs lang is,<br />
in welker midden de Bazar of markt is. Andere .<br />
maaken melding van nog eene lange ftraat, welke<br />
evenwydig met de vorige loopt. Ook is er volgens<br />
KOOTWYK nog eene nieuwe markt aan 't<br />
•westeinde der ftad. De huizen der ftad zyn van<br />
fteen, doch hebben over 't geheel een liegt voorkomen<br />
, dewyl de meeste laag en maar van eene<br />
verdieping zyn. De ftad is rykelyk bewoond<br />
door Turken, Arabiers, Jooden, doch vooral<br />
door Samaritanen, die men wil dat daar wel 200<br />
huisgezinnen uitmaken, zy hebben eenen hogenpriefter<br />
en oeffenen den Godsdienst in eenen kleinen<br />
tempel. Men heeft in deze ftad ook eenige<br />
Jakobitilche Christenen. In den jaare 1759 hcsft<br />
deze ftad ook zeer gedeeld in de aardbeving, welke<br />
door een groot deel van Paleftina befpeurd wierd,<br />
de inwooners-, die zich in de huizen niet durfden<br />
vertrouwen wegens de herhaalde fchuddingen,<br />
waren genoodzaakt in tenten op 't open veld te<br />
vernachten, alwaar zy zeer geplaagd wierden door<br />
wilde dieren, die uit de woestynen kwamen. In<br />
de oorlogen van ALI BEY van 't jaar 177a is<br />
deze ftad ook door deszelfs troepen bemagtigd,<br />
de
ia Z E V E N D E B R I E F .<br />
de belegering duurde lang, en de ftad wierd niet<br />
door geweld, maar doof hongersnood veroverd.<br />
De ftad is thands volgens VOLNEY de verblvfplaats<br />
van eenen Chek, die de fchatting van dit.<br />
diftricl in pagt heeft, van welke hy aan denPacha<br />
van Damaskus, als hy rond reist, rekening moet<br />
doen. Rondom de ftad is eene vrugtbaare grondsgefteldheid,<br />
waar in Oranje- Vygen- Olyf- en<br />
• Moerbezie-bomen ftaan,gelyk er ook koornenaangenaame<br />
tuinvrugten worden geteeld. Het gedeelte<br />
van J<br />
t dal, dat ten zuiden der ftad ligt, wordt<br />
door eene frisfche waterbeek befproeid, waar door<br />
't zeer aangenaam en vrugtbaar is ;'t wordt veelal genaamd<br />
V Jakobsvcld, ter gedachtenis van den Eerstvader<br />
JAKOB, die dit ftuk lands van HEMORS<br />
zoonen gekogt had, naar Gen. xxxm: 19; en gelyk<br />
wy uit Gen. XLVIII: 22. mogen opmaken, naderhand<br />
met zyn zwaard en boog uit de handen<br />
derAmoriten, die 't veroverd hadden, herwonnen<br />
heeft. O .Volgens RADZIVIL ligt daar ook<br />
nog een dorp, 't welk JofephsFlek genaamd wordt,<br />
want JAKOB had dit land aan JOSEPH gegeven<br />
Ge», XLVIII: 22. (f)<br />
In de nabuurfchap van dit Sichem heeft men ook<br />
te plaatfen V Eikenbosch van Morel?, van 't welk<br />
men leest Gen. 12: 6. Men moet 't zelve niet<br />
verwarren met V Eikenbosch van Mamre, in de,na-<br />
«Jtt^^t^^g - ...... ;by.-<br />
(*)BlJSCHING bl.406. — HA.MELSVELD 2 d<br />
hl. 358.<br />
Ct) Zie JLADZIVII/S Reize bl. 50.
Z E V E N D E B R I E F .<br />
byheid van Hebro?i. Het Eikenbosch Moreh was<br />
gelegen by de bergen Gerifim en Eb al, volgens<br />
Deut. li: 30. Dit zyn twee bekende bergen, Gerifim<br />
welke ten zuiden van Sichem ligt, is vrugtbaar,<br />
met olyfboomen en wynftokken beplant, als<br />
mede ryk aan bronnen, valt dus fraai in 't oog.<br />
Ebal aan de andere zyde der ftad ten noorden liggende,<br />
is ruw, dor en onvrugtbaar, zynde eene<br />
naakte rots. Deze berg heeft eené groote menigte<br />
grotten of holen, byzonder aan dien kant, welke<br />
naar de ftad gekeerd is, die door de inwooners<br />
tot begraafplaatfen gebruikt worden, waartoe zy<br />
ook voorheen waarfchynlyk zullen gediend hebben.<br />
Van Sichem reist men noordwaards, en komt na<br />
verloop van ruim twee uuren gaands, eerst door<br />
een nauw dal, waar door eene beek loopt, en<br />
vervolgens over heuvels en door dalen, en gaat<br />
hier op van den landweg, alwaar men een heuvel<br />
opklimt, welke in een vrugtbaar dal is gelegen.<br />
Op dezen heuvel, ryk aan bronnen, vindt men<br />
Samaria, van ouds eene zeer vermaarde Stad, ea<br />
wel de hoofdplaats van 't afgefcheurde ryksgebied<br />
van Israël. In 't oude Testament draagt die Stad in<br />
'tHebreeuwsch den naam van Schomrom ('t welk de<br />
Grieken door Samaria hebben vertolkt,) vaneenen<br />
berg van dien naam, die dus heette naar zekeren<br />
SCHEMER deszelfs eigenaar, van welken OMRI<br />
dien berg kogt voor twee talenten zilver, 1 Kon.<br />
XVK 33, 24. Thands noemt men die plaats Sebaste<br />
oïSebastia. In deze Stad wierd door PHI-
14 Z E V E N D E B R I E F .<br />
LIPPUS 't eerst 't Eüaugelie verkondigd Hand.<br />
vin: 5—8. Tegenwoordig zyn er van die vermaarde<br />
Stad flegts eenige puinhopen over. BRÖc<br />
HAR DUS meldt: „ Ik kan nauwlyks zeggen,<br />
hoedanig verval, en welke groote ruïnen ik daar<br />
gezien ,heb, verre te boven gaande de ruïnen en<br />
't verval te Jerujdkm. Op den berg ziet men<br />
nog marmeren zuilen, die de koninglyke gebouwen,<br />
paleizen, galeryen , en wandelplaatfen<br />
onderfchraagden; insgelyks dergelyke ftaande<br />
pilaaren op den gantfchen omtrek van den berg<br />
daar de kluizen van de ftraaten op rusten". (*}<br />
KOOTWYK vond onder anderen drie ryen pilaren<br />
op den top des bergs, welke overblyffelen<br />
fcheenen te zyn van 't oude koninglyk paleis.<br />
MAUNDRELL zegt, dat deze overblyffelen aan<br />
de noordzyde der gewezen Stad ftaan, alwaar zich<br />
een groot vierkant plein vertoont, rondom met<br />
Kolommen voorzien, en aan de oostzyde brokken<br />
eener groote kerk, die men wil, dat boven de<br />
plaats, alwaar JOHANNES de doper gevangen<br />
en onthoofd is, door Keizerin HELE NA ZOU<br />
gebouwd zyn. In 't midden dezer kerk gaat men<br />
door een trap naar beneden in \ zelfde hol, daar<br />
men zegt dat zyn bloed vergoten is. De Turken,<br />
die aldaar eenige weinige arme huisgezinnen<br />
uitmaken, houden dit gevangenhuis in groote<br />
waarde, en hebben boven dit zelve eene kleine<br />
ZEVENDE BRIEF. tg<br />
Moskee opgericht, tot welke zy ook den vreemdelingen<br />
voor weinig gelds den toegang verleenen".<br />
Den berg, waar op de Stad gelegen is, befchryft<br />
hyals lang en ovaalsgewys, zynde eerst van eene<br />
vrugtbaare vallei, en dan van eenige heuvelen<br />
omringd. (*)<br />
Vyf uuren van Scbastia, ten noorden op den<br />
weg naar Nazareth, heeft men't vlek Ginin, ook<br />
wel Jenin, of Jenecn genaamd, gelyk 't by<br />
MAUNDRELL voorkomt, die hetzelve eene groote<br />
oude ftad noemt, voorzien met een oud kasteel<br />
benevens twee Moskeen (t> Dit vlek ligt aan<br />
den voet der bergen, welke voor dezen Gilboa genaamd<br />
wierden. Het rondom liggend land is tamelyk<br />
vrugtbaar en heeft veele palm- en vygenboomen.<br />
De bergen Gilboa zyn op zommigen plaatfen<br />
klippig, dor en onvrugtbaar, op andere oorden leveren<br />
zy grazige weiden op. Er is een oud vooroordeel<br />
, dat op dezelve nimmer dauw noch regen<br />
zou vallen, uit een misverftand van i Sam. i: ai,<br />
welke woorden van DAVID men zich niet als eene<br />
voorzegging , maar als een wensch, in eenen dichterlyken<br />
trant, moet voorftellen. BROCHARDUS,<br />
die op dit gebergte in 't Jaar 1283 geweest is,<br />
heeft er dauw en regen befpeurd (§)•<br />
Van daar voordgaande komt men aan eenige geringe<br />
plaatsjes, namelyk^r, Naïn, en Dabirc.<br />
En-<br />
(*; M A U N D R E H bl. 481. Ct) Ibid bl. 503-<br />
(§) BROCHARDUS bl. 440. BUSCHING il. 412-
i6 Z E V E N D E B R I E F .<br />
Endor houdt men voor eene gewezene ftad, doch<br />
thands ziet zy er liegt uit, en wordt door eenige<br />
Arabiers bewoond. Nam was voordtyds ook eene<br />
ftad, doch tegenwoordig een klein, arm Arabisch<br />
dorp, ruim een half uur van den berg Thabor. EG-<br />
MOND VAN DER NYENBURG en HEYMAN zeggen<br />
in hunne reize, dat aldaar nog eenige overblyffelen<br />
van eene Kapel gevonden worden, die van de tyden<br />
van keizerin HELENAfcheen te wezen, gebouwd<br />
ter plaatfe, daar 't wonderwerk der opwekking<br />
volgens Luk. vu: 11—14, aan de ftadspoorte gefchiedde.<br />
(*) Het dorp Dabira ligt aan den voet<br />
van Thabor, en wordt ook Deboura en Thabour<br />
geheeten, en is waarfchynlyk dezelfde plaats,<br />
die 1 Chron. vi: 77 Thabor heet, 't wordt bewoond<br />
door Arabiers. Beneden dit dorpje is in<br />
eene grot eene bron, en eenige fchreden van daar<br />
eene vervallen kerk. Voorgemelde reizigers berigten<br />
mede, dat aan den voet des bergs Thabor in<br />
de vlakte Esdrelon eene rivier met naame Serar<br />
loopt, die in de vlakte ontftaat, en van 't zuidoosten<br />
naar 't oosten in 't meir Tiberias uitwatert.<br />
De landlieden hebben gezegd, dat deze rivier eene<br />
manslengte diep is. Mogelyk is dit wel de oostetelyke<br />
arm van de beeke Kifon.<br />
Thabor is een berg, die volgens zommige beneden<br />
aan den voet wel drie uuren in den omtrek<br />
heeft, deszelfs opgang is niet gemakkelyk;<br />
MAÜNDRELL had een uur noodigom naar boven<br />
(*) Tmsde dsei bl, 28.<br />
te
Z E V E N D E B R I E F . 17<br />
te klimmen; indien men te paard rydt moet men<br />
zomwyl afklimmen en te voet gaan. Van onder<br />
tot boven toe is die berg met boomen voorzien;<br />
ook is er veel wild gedierte, viervoetig en gevleugeld,<br />
op de zuid- en westzyde van den berg<br />
vindt men brokken van muurwerk, zynde overblyffels<br />
van een klooster en drie kerken ter plaatfe,<br />
daar men zegt, dat PETRUS de drie Tabernakelen<br />
wilde maken; Ook zyn er nog ondcraardfche<br />
kapellen in grotten, waar by ook een regenbak,<br />
die in een rots is uitgehouwen. Op de<br />
noordzyde ziet men de ruïne van eene Kerk. Op<br />
dezen berg woonen eenige geringe lieden, die er<br />
koorn op bouwen. Men fielt veel al vast, dat dit<br />
dé berg geweest zy, waar op de Zaligmaker is<br />
verheerlykt, doch buiten de overlevering, op<br />
welke niet altoos is ftaat te maken, heeft dit ge-<br />
Voelen geen fchyn, ja is zelfs niet waarfchynlyk,<br />
dewyl de Heiland volgens Matth. x'vi: 13 verkeerde<br />
in de deeien van Cefaréa Philippi, 't welk wel<br />
16 uuren noordwaards Van Thdbor ligt; en na de<br />
verheerlyking komt JE sus volgens Matth. xvn:<br />
14 te Kapernaum, 't welk omtrent 8 uuren noordwaards<br />
van dezen berg ligt. Dus fchynt de Zaligmaker<br />
nog zo ver zuidwaards niet te zyn gekomen,<br />
en j E s u s reize lag toch op den weg ten zuiden<br />
tastjudca, gelyk uit Mark. x: 1 blykt. De berg<br />
van JE sus verheerlyking, die nergens in 't N.<br />
Testament met zyn eigen naam genoemd wordt,<br />
zal buiten twyfel verre noordwaards van Thabor<br />
gelegen hebben. VOLNEY zegt, dat men van<br />
B de
iB ZEVENDE BRIEF.<br />
de hoogte van Thabor een der fraaifte gezichten<br />
van Syrië heeft. Hy vergelykt dien berg by een<br />
geknotten kegel van vier of vyfhonderd halve<br />
roeden hoogte. De top heeft twee derde nrylen<br />
omtreks. Wel eer (ztgt hy) ftond er eene ves<br />
ting op, doch thands zyn er nauwlyks eenige ftee<br />
nen van overig. Van daar ontdekt men ten zuiden<br />
die reeks valleijen en bergen, die zich tot aan<br />
Jerufalem uitftrekken. Ten oosten ziet men dc<br />
Jordaan, benevens 't meir Tiberias. Verder ver<br />
liest zich 't gezicht naar de vlakte van Hauran;<br />
en als men zich dan ten noorden wendt, ontmoet<br />
men 't gebergte Hasbeya en Kasmië; en met 't oog<br />
over dezelve heen weidende rust 't zelve op de<br />
vrugtbaare vlakten van Galika, zonder zich tot<br />
de zee te kunnen uitftrekken. (*)<br />
Van dezen berg Thabor omtrent drie uuren noord-<br />
westwaards gaande komt men te Nazarcth, doch<br />
alvorens een klein uur aan deze zyde heeft men<br />
een berg, die aan den eenen kant vry fteil is. Wy<br />
klommen (zegt POCOCK)"een vierde van den<br />
weg den bergop, en vonden daar eenen altaar in<br />
de rots uitgehouwen met een boog daarover, en<br />
zommige ftukken eener ingelegde vloer. Daar<br />
zyn twee regenbakken naby. De Monniken komen<br />
hier zomtyds de mis doen. Omtrent veertig voe<br />
ten hoger is de plaats, naar men zegt, van welker<br />
fteilte de Jooden onzen Zaligmaker wilden afwer<br />
pen Luk. 4: 29. Aan den kant der rots zyn twee<br />
(?) VOLNEY 2 d. bl. 215.<br />
hoo-
Z E V E N D E B R I E F . t 9<br />
iaooge fteenen gelyk eene borstvveering, in welke<br />
men de indruklèls van handen en voeten wyst,<br />
terwyl de Monniken zeggen, dat ze door c HRIS-<br />
T u s daar in gemaakt zyn, toen hy 't geweld,<br />
door de Joden hem aangedaan, tegenftond. Ten<br />
westen van de fteilte is een vlek Jaffa geheeten,<br />
alwaar men een aangelegd boschje heeft van granaat-<br />
en vygenboomen, en in een dal by dit dorp<br />
vindt men eene menigte Alrum of Mandragora. (*)<br />
Voorby 't vlek (zegt P O C O C K ) is een altaar aan<br />
St. J A N den Euangelist toegewyd, ter plaatze,<br />
zo men zegt, daar 't huis van Z E B E D E U S , vader<br />
van J A C O B U S en J O H A N N E S , heeft geftaan;<br />
op St. jansdag verrichten de Monniken aldaar<br />
Godsdienst, (f)<br />
Nu komen wy te Nazarcth, of gelyk 't thands<br />
genaamd wordt Nasfariah of Nasra. MAUNDRELL<br />
zegt: „ 't is tegenwoordig maar een kléin dorpje,<br />
gelegen in eene rondachtige holle vallei op den<br />
top van eenen hoogen berg. Wy fpysden in 't<br />
konvent, gebouwd boven de plaats der boodfchapping.<br />
Hier zyn zeven of agt Larynfche Paters<br />
byna als opgtllooten, die waarlyk afgeftorven en<br />
in geduurige vrees voor de Arabieren leven, welke<br />
volkomen heeren van dit land zyn. De Kerk ftaat<br />
in een kelder, die voor de regte plaats gehouden<br />
wórdt, alwaar de gezegende Maagd die blydeboodfchap<br />
des Engels óntvong, weesgegroet, gybege-<br />
(*) POCOCKE bl. 107, 108, ICQ.<br />
(t) ^ils boven.<br />
B 2<br />
na-
HO Z E V E N D E B R I E F .<br />
nadigde enz. Luk. i: 18. Zy heeft geen verwulp 1<br />
fel dan in de natuurlyke rots. M A U N D R E L L<br />
bewondert, gelyk meer andere reizigers eenpylaar<br />
in die kerk, welke van onder geheel was afgebroken,<br />
om onder denzelven naar eenen verbeelden<br />
fchat te zoeken, en 't bovenfte deel aan 't gewulf<br />
blyft vast zitten, ("welke pylaar waarfchynlyk<br />
thands na de vernieuwing der kerk niet meer zal<br />
te zien zyn.) Verder zegt hy: hier na gingen<br />
wy 't huis van J O S E P H bezien, zynde volgens<br />
hun verhaal 't zelfde, daar de Zone Gods by de<br />
dertig jaar onder de gehoorzaamheid van een mensch<br />
heeft geleefd Luk. n: 51, Niet ver van hier<br />
wyzen zy de Synagoge aan, daar onze Zaligmaker<br />
de predikatie deede Luk. iv. die zyne landgenooten<br />
tot toorn verwekte. (*) E G M O N D<br />
V A N D E R N Y E N B U R G en H E Y M A N maken<br />
gewag van drie fchilderyen, welke in voorgemelde<br />
kerk hangen, eene van de boodfchap aan<br />
M A R I A , 't ander van St. C A T H A R I N A van<br />
Si'cna* en 't derde van St. G R E G O R I U S . Ook<br />
ontdekten zy twee altaaren, op welker eene de inkomst<br />
van den Engel en op de andere de boodfchap<br />
zelve gefchilderd ftond; ook nog eene kleine fchildery,<br />
't hoofd van C H R I S T U S naar 't leven verbeeldende.<br />
Uit dit hol komt men door eene wyde<br />
opening, die rondom wel bemetfeld en bepleisterd<br />
is, in 't huis van de H. Maagd, daar de echte<br />
muuren van thands, zo men wil, te Loretto zouden<br />
(*) MAUNDRELL il. 503 en 505.
ZEVENDE BRIEF. ai<br />
den zyn. Ik heb dit huis (zegt een der reizigers)<br />
bevonden 36 fpannen lang en 16 en een halve<br />
breed te zyn; doch iemand, die 't geen te Loretto<br />
is, gezien en gemeeten heeft, verzekerde my,<br />
dat die maat geenzins overeenftemt. Een der Monniken<br />
zeide ons, dat de vloer, als nog dezelfue<br />
was, welke er ten tyde van de H Maagd gelegen<br />
had, hoewel ik echter daar zeer aan twyfele. (*)<br />
Ik kan u nog eenige jongere berichten van dit<br />
Nazareth opgeven. K O R T E , die er in 't jaar<br />
1738 was, zegt: dat't een groot doch liegt dorp<br />
is, hebbende omtrent 150huizen door Roomfchen,<br />
Grieken en Turken bewoond, die hier vriendelyk<br />
met elkander leven. Hy meldt, dat 't klooster en<br />
de kerk op nieuw herbouwd en in 't jaar 1730, tot<br />
ftand gekomen is, en in 't klooster omtrent twintig<br />
Monniken waren, (f) HASSELQUIST,welke<br />
die plaats in 't jaar 1751 bezichtigde, meldt,<br />
dat het thands een groot dorp is met fteenen huizen<br />
voorzien, die naar de wyze des lands fterk en wel<br />
gebouwd, doch verje van fchoon zyn. Het dorp<br />
kan in tyden van onrust en twist, tusfchen de Galileërs<br />
en Samaritanen, welke zeer dikwyls voorvallen,<br />
honderd ftrydbaare mannen opleveren.<br />
Tegenwoordig ftaat er (zegt hy} eer<br />
>e kleine kerk,<br />
die voorheen aan de Grieken behoorde, aan wie<br />
zy door de Arabieren ontnomen was, die er eene<br />
Moskéc van wilden maken, doch dezelve voor<br />
(*) Zie hunne Reizen, 2 d. bl. 17.<br />
(t) KORTE I d. bi. 313, 321.<br />
B 3<br />
eene
$,& Z E V E N D E B R I E F .<br />
eene fomme gelds aan de Latynen hebben afgeftaan<br />
, die er de tegenwoordige bezitters van zyn.<br />
Dit was zo onlangs gefchied, dat deze nieuwe<br />
eigenaars nog geen Tyd hadden gehad om die op»<br />
tecieren, 't geen echter binnen kort Hond te gebeuren.<br />
(*)<br />
VOLNEY, die er in 't jaar 1784 was, zegt:<br />
„ Nasra of Nazareth, zo vermaard in de hiftorie<br />
van 't Christendom, is een middelmatig dorp voor<br />
een derde door Mufulmannen, en voor twee derden<br />
door Catholyke Grieken bewoond. De vaders<br />
van 't H. Land, die van 't groot klooster<br />
van Jerufalem afhanglyk zyn, hebben er een herberghuis<br />
en kerk voor hunne order; zy zyn gemeenlyk<br />
de pagters van 't land. Ten tyde van<br />
DA HER waren zy verplicht dien Chek een gefchenk<br />
van duizend piasters te doen voor elke<br />
vrouw, welke hy nam, en hy droeg zorg byna<br />
elke week te trouwen, (f)<br />
Eer ik van deze plaats afftappe moet ik nog<br />
melden, dat, gelyk gy weet, Nazareth in 't<br />
Nieuwe Testament voorkomt als een verachtelyk<br />
fteedje; dit was niet Hechts wegens de geringheid<br />
, maar vooral wegens de ondeugd der inwooners.<br />
NATHANACL zeide: Kan uit Nazareth<br />
iets goeds zyn? Joh. 1: 47. Zommige uitleggers<br />
willen, dat men daar uit kan ophelderen Matth.<br />
pi 23, alwaar wy vinden, dat door de Propheten<br />
kt<br />
(*) HASSELQÜIST Reize, 1 d. bl. 209, 210.<br />
Cf) VOLNEY 2 d. bl. 215.
Z E V E N D E B R I E F . 23<br />
gezegd was, dat Hy QESUS) een Nazarener zou<br />
«eheeten worden. Het welk dan by wyze van een<br />
fpreekwoord zal aanduiden een veracht mensch.<br />
Van hier dat zy JE sus van de fteilte des bergs<br />
wilden afwerpen Luk. iv: =9. QUARESMIUS<br />
zegt van de inwooners van Nazareth, dat dit volk<br />
terwyl zy met de eene hand 't geld aannemen om<br />
de heilige plaatfen te vertoonen, met de andere<br />
hand een fteen opvatten om hunnen weldoener te<br />
kwetzen. KOOTWYK getuigt van hun, dat zy<br />
deboosten waren van allen, die hy in zyne geheele<br />
reize had waargenomen. Het is volgens<br />
S C HUL ZE onder de Christenen daar te land nog<br />
een fchimpwoord, als men zegt: Gy zyt een godlooze<br />
Nazarener. (*)<br />
Hier eindige ik mynen brief, en wenfche u<br />
binnen kort weder te fchryven.<br />
Q*J Zie HAMELS VELD de Bybel verdedigd 1 d.<br />
bladz. 102.<br />
B 4<br />
AGT-
A G T S T E BRIEE.<br />
REIZE VAN NAZARETH NAAR DEN BERG LIBA<br />
NON. KANA. SEPHOURI. HATTIN. DE DUIVEN<br />
VALLEI. BERG DER ZALIGSPREKINGEN. Tl'<br />
BERIAS, BADEN BUITEN DE STAD. ZEE VAN<br />
TIBERIAS. BETHSAÏDA. KAPFRNAUM. TEL-<br />
HUM. SAPHET. AIN EL ZAITON. MINERALE<br />
BRON. 'T WATER MARON. HET GEBERGTE<br />
HERMON EN LIBANON.<br />
VEELGELIEFDE VRIEND!<br />
Ik merk uit uwen vorigen brief, dat gy aanhoudt<br />
om 't vervolg derreize door 't van ouds vermaarde<br />
JoodfcheLand; gy ziet uit myne laatst toegezonde-'<br />
ne misüve, dat ik goede vorderingen maake, doch<br />
men kan fpoediger eene reize lezen, dan'befchry.<br />
ven. Ik heb u in 't flot myner vorige gelaten te<br />
Nazareth, zynde gelegen in dat gewest van ouds<br />
Caliled geheeten, in welk landfchap de Zaligmaker<br />
't meest verkeerd en geleerd heeft, van waar die<br />
oord hedendaags nog V Land des Èuangeliums genaamd<br />
wordt.<br />
Volg my met uwe gedachten; en legde landkaart<br />
voor u. Ruim twee uuren van 't voorheen<br />
gemelde Nazareth komt men ttKana, 't ligt noordwaards<br />
een weinig ten oosten van daar, ook zyn<br />
er twee wegen, die men kan inflaan; POCOCKE<br />
nam
A G T S T E B R I E F . 25<br />
nam zynen weg noordwaards en KORTE oostwaards,<br />
die dan met eene zekeren bogt derwaards<br />
loopt. De plaats is vermaard in 't N. Testament<br />
door 't eerfte wonderwerk, 't welke j E s u s daar<br />
verrigtte, wanneer hy 't water in wyn veranderde<br />
Joh. 2. Het wordt daar Kana in Galilea genaamd,<br />
ter onderfcheiding van eene andere ftad gelegen in<br />
Syrophenicie, welke den ftamme Afer te beurt viel,<br />
volgens Jof. xix: 28.<br />
Dit Kana is thands een vlek of dorp, ten zuiden<br />
van 't zelve is eene bron, uit welke naar men voorgeeft<br />
dat water is genomen, dat c H R I s T U s in<br />
wyn veranderde. Naby de fontein zyn de overblyffels<br />
eener kerk aan St. BARTHOLOMEUS<br />
toegewyd, hebbende zo men zegt op de plaats van<br />
zyn huis geftaan. In 't vlek is een groot vervallen<br />
gebouw, welks muuren volgens POCOCK nog<br />
bykans geheel zyn, doch men kan niet wel ondericheiden,<br />
of 't een huis of kerk geweest zy. De<br />
Monniken zeggen, dat 't bruiloftshuis op deze<br />
plaats geftaan heelt. De Grieken hebben daar digt<br />
by eene nieuwe kerk. Het dorp wordt door KatholykeChristenen<br />
bewoond. MYRIKE befehryft<br />
de voorgemelde bron, dat ze voor aan in 't dorp<br />
is, heel diep inden grond, rondom met fteenen opgemetfeld,<br />
naar welke men moet nederklimmen,<br />
en uit welke een beekje tot in 't dorp vloeit, 't<br />
welk dient om 't vee uit te drenken. (*)<br />
Een<br />
(*) THEVENOT bl. 36I. MAUNDRELL bl. 505.<br />
HEÏMAN bl. 28. POCOCKE bl. 11%.<br />
B5
26 A G T S T E B R I E F .<br />
Een groot uur van hier noodwestwaarts op den<br />
weg naar Akra of Ptolemaïs ligt 't dorp Sephouri,<br />
't was oudtyds eene merkwaardige ftad, genaamd<br />
Diocefaréa, doch komt in de H. Schrift niet voor.<br />
Dit dorp ligt op een berg en wordt door Griekfche<br />
Christenen, Mooren en Arabieren bewoond. Op<br />
den top des bergs, een end weegs van 't dorp heeft<br />
men een kasteel met een fraaien tooren van gehouwen<br />
fteen. De Christenen noemen dit vlek thands<br />
St. Anna, om dat JOACHIM en ANNA, die gehouden<br />
worden voor de ouders der Maagd MARIA,<br />
als mede ANNA 'Szuster HERMANA, die men<br />
zegt de moeder van ELISABETH, MARIA'S<br />
nicht geweest te zyn, daar zouden gewoond hebben.<br />
(*)<br />
Wanneer men van Kana omtrent een uur noordwaards<br />
gaat, wyst men de plaats alwaar de discipelen<br />
van JE sus, door 't gezaaide gaande, aairen<br />
plukten volgens Matth. XH: i.<br />
Wanneer men van daar een halfuur verder gaat,<br />
doch een weinig ten oosten, Gver bergachtige landftreeken,<br />
klimt men af in een fraai vermakelyk<br />
dorp genaamd Hattin oïHutin, alwaar in eene enge<br />
rotsachtige plaats, ter zyde afgelegen, de begraafplaats<br />
van JETHRO, MosEs fchoonvader, gewezen<br />
wordt. Deze plaats is wegens haare limoen<br />
en oranjeboom-boschjens zeer bekend, en de Turken<br />
hebben in dit dorp eene Moskee, voor welke<br />
zy zeer veel achting betoonen. (f).<br />
Een<br />
O HEYMAN bl. 16. (t) Ibid bl. 29. POCOCKE bl. 113.
A G T S T E B R I E F . 27<br />
Een weinig ten oosten van dit dorp Hut in heeft<br />
men den berg der Zaligffrekingen, doch eerst moet<br />
ik nog gewag maken van zekere vallei, die ruim een<br />
half uur noordwaards is, genaamd Waad Hyman of<br />
de Duiven Vallei, zy is een nauwe weg welke neerloopt<br />
tusfchen twee rotsachtige bergen inde vlakte<br />
van Gcnne/areth, die ten westen van 't middendeel<br />
der zee van Tiberias is. Deze bergen zyn vol graffpelonken,<br />
die waarfchynlyk tot de nabuurige<br />
lieden en vlekken behoord hebben. Aan de noordzyde<br />
des bergs tegen de vlakte van Gennefareth<br />
is op eene aanmerkelyke hoogte in de loodregte<br />
rots een kasteel uitgehouwen met eene groote<br />
menigte kamers.<br />
Nu komen wy aan een berg, welke men den berg<br />
der Zaligheden, of ook wel den berg van CHRIS<br />
TUS noemt, om dat er eene overlevering is, dat<br />
de Heiland op dien berg die voortreflyke leerreden<br />
en zaligfprekingen gedaan heeft, welke men vindt<br />
Matth. 5, 6 en 7. B RO C H ARDU S zegt: „wanneer<br />
men op dezen berg ftaat, kan men de geheele<br />
Galileefche zee, Iturea en 't land Trachonitis tot aan<br />
den Libanon overzien. Hy beflaat in de lengte<br />
omtrent twee boogfeheuten; maar in de breedte<br />
niet meer dan eenen fteenworp, is overal vol kruiden<br />
en zeer vermakelyk. Aan den voet van dien<br />
berg een weinig van de zee af, is eene fontein van<br />
levendig water (*). MAUNDRELL befchryft<br />
dezen berg als een heuveltje niet verre van de ftad<br />
C*) BROCHARDUS bl. 436.
a8 A G T S T E B R I E F .<br />
Saphet, welke op eenen hoogen berg ligt, welke<br />
men van daar gemakkelyk zien kan. Zouden wy<br />
niet mogen denken (zegt hy) dat c H R I S T U S met<br />
de woorden zyner predikatie Matth. 5: 14, eene<br />
ftad op een berg liggende kan niet verborgen zyn,<br />
de ftad Saphet van ouds Bethulia genaamd, in 't<br />
oog gehad hebbe? Eene gisfing die meer dan<br />
fcfayn heeft, om dat onze Zaligmaker gewoon was<br />
met gelykenisfen, genomen van voorwerpen, die<br />
de toehoorders in 't oog hadden, zyne redenen op<br />
te helderen. C) EOMOND. y. r>. NYENRURG<br />
noemt ook dezen berg eene kleine hoogte, en<br />
zegt, dat er nog puinhoopen van eene kleine kerk<br />
te zien zyn. CD POCOCKE befchryft de overblyffelen<br />
dier kerk aa voeten in 't vierkant. Ten<br />
westen van die is eene regenbak onder den grond.<br />
Ruim een half uur oostwaards zyn onder andere<br />
twee zwarte groote fteenen, op welke men wil<br />
dat CHRISTUS de 5 brooden zegende, Matth.<br />
xiv. (§)<br />
Indien wy nu van dezen heuvel verder noordwaards<br />
gingen, zouden wy eenige plaatfen aan<br />
onze regterhand langs 't Galileefche meir onbeziens<br />
laaten liggen, dus moeten wy eerst onzen<br />
reistogt ten zuidoosten nemen naar Tiberias. Dit<br />
was van ouds een zeer vermaarde ftad, volgens<br />
FL. JOSEPHUS gefticht door HER ODES Anti*<br />
pas, welke dezelve naar den toen regeerenden keizer<br />
TI.<br />
(*) MAUNDRELL bl. 505. (f) HEYMAN bl. 29.<br />
(§) POCOCKE bl. 113.
A G T S T È B R I E F . 29<br />
TIBERIUS haar den naam van Tiberias gegeven<br />
heeft. Zy ligt aan 't zuiderdeel van't meir, dat<br />
ook den naam van de zee van Tiberias draagt.<br />
HE RO DE S Antipas deed er een vobrtreflyk paleis<br />
bouwen, en had er zyne hofhouding; hy is dezelve<br />
welke Viervorst was vmGaüka, Luk. m: 1.<br />
welke JOHANNES den Dooper liet onthoofden<br />
Matth. xiv: 3—11, en ook den Zaligmaker naar<br />
't leven ftond, gelyk uit Luk. xïtf: 31, blykt.<br />
En dit kan wel ligt de reden zyn, dat hoe dikwyls<br />
de Heiland in dien oord zich ook bevend, hy<br />
nimmer, zo ver wy weeten, teTiberias zich hebbe<br />
opgehouden; ja by den dood van JOHANNES<br />
voor een tyd geheel Galilea, en dus de grenzen van<br />
Herodes gebied ontweek, Matth, xiv: 12. Na<br />
de verwoesting van Jerufalem kwamen er veele<br />
Jooden wonen, hadden er hun opperfte gerichtshof<br />
en den zetel der geleerdheid, ook is er deMischna<br />
opgefteld. Toen de Kalif OMAR de ftad in<br />
de 7de eeuw veroverde, zyn de Jooden daar uit<br />
verdreven. In de 1 ode eeuw vondt BENJAMIN<br />
Tudelenfis aldaar 50 Jooden, die er eene fynagoge<br />
hadden. Volgens HASSELQUIST wierdTiberias<br />
half door Jooden bewoond, die fchatting moesten<br />
betalen aan de Arabieren; SCHULZE vond er in<br />
't jaar 1754 nog een fchool der Jooden, waar in<br />
twintig jongelingen in den Talmud onderwezen<br />
wierden. Het is thands een zeer vervallen plaats.<br />
VOLNEY zegt er van. „ Wat de Stad belangt,<br />
zy is niet anders meer dan een puinhoop ten hoogften<br />
door honderd huisgezinnen bewoond. Men<br />
noemt
Sc A G T S T E B R I E F;<br />
noemt ze tegenwoordig Tabaria of Tabarya (*),<br />
zeer beroemd zyn reeds van ouds de warme baden<br />
van Tiberias, geweest FL. JOSEPHUS zegt,<br />
dat deze baden gevonden worden niet verre van<br />
Tiberias, in een vlek dat Emmaus of'Ammaus heet,<br />
en befchryft dit water niet alleen als warm, maar<br />
ook heilzaam tegen lichaams gebreken; de plaats<br />
dezer baden is omtrent een half uur gaands buiten<br />
de Stad ten zuiden aan den voet van eenen berg,<br />
nog geen Veertig fchreden van de Zee. KORN.<br />
BE BRUIN vond in 't jaar 1675 omtrent een<br />
Italiaanfche myl van Tiberias twee baden naby de<br />
Zee, in welke eenige Arabifche vrouwen bezig<br />
waren zich te reinigen. EGMOND VAN DER<br />
NYENBURG of HEYMAN fpreeken in hunne<br />
reizen van eén bad aldaar, 't welk hy zo warm vond<br />
dat hy 't er bezwaarlyk in kon houden, waarom<br />
hy ook 't gat, door welk 't water in de kom liep,<br />
deed toefloppen om het te verkoelen. Boven dit<br />
bad was een huisje,- koepels gewys gebouwd. Hy<br />
meent, dat 't water van dit bad in aart en uitwerking<br />
aan dat der baden te Aken gelykvorjnig zy.<br />
POCOCKE en KORTE die in denzelfden tyd in<br />
Paleftina waren, en te Tiberias de baden befdiouwd<br />
hebben, komen in de befchryving over een.<br />
POCOCKE meldt ér van: Het water is zeer heet,<br />
't wordt gebruikt om er zich in te baden, en voor<br />
alle<br />
(O THEVENOT bl. 362. HEYMAN bl. 30— 33.<br />
POCOCKE bi 115—II7. HASSEJ.QÜIÏ T I d. 61.2T2.<br />
TOiKKÏ 2 d. bl. 21(5.
A G T S T E BRIEF.<br />
alle zoorten van pynen en gezwellen, ook zo nier<br />
zegt, voor de jicht, over de bron is een gebouw<br />
met eenige badftoven. Ik nam een vies vol van<br />
dit water mede, onderzocht, en bevond, dat het<br />
met eene groote menigte grof vast vitriool, een'ig<br />
aluin en mineraal zout bezwangerd was. Onder<br />
de latere reizigers heeft HASSELQUIST die<br />
baden 't nauwkeurigst befchreven. Hy meldt van<br />
een der baden, dat het water zulk een trap van<br />
hitte had, dat men er de hand in kon Heken,<br />
zonder die te verbranden, doch men moest er die<br />
dan ten eerften uithalen, waarfchynlyk is dit 't<br />
zelve bad, aangaande 't welk zeker Arabisch fchryver<br />
by BUSCHING aangehaald, gewaagt, 't<br />
welk zo heet is, dat er een ei terlïond in gaar is,<br />
en dat men er* ook bokjens en hoenders in kan<br />
koken. De reuk, zegt HASSELQÜIST, was zeer<br />
zwavelig en de fmaak bitter. Het grondzetfel was<br />
na 't aflopen des waters, zwart en dik als bry,<br />
riekende fterk naar zwavel, en was met twee vliefen<br />
overtrokken, van 't welke het onderfte eene<br />
fchoone donker groene verwe, het bovenfte eene<br />
heldere roestkleur had. Ter zyde van dit bronwater<br />
was een gering en liegt huis gezet, om in<br />
te baden, doch 't zelve lag zeer vervallen, want<br />
in dat land worden de gefchenken der natuur niet<br />
behoorlyk tot nut der ingezetenen aangelegd.<br />
Nademaal de Stad Tiberias aan een meir van<br />
dien naam ligt, door 't welk de Jordaan haaren<br />
loop heeft, zo moet ik u daar van iets mededeelen.<br />
Het draagt in 't oude Testament den naam<br />
van
SS A G T S T E B R I E F .<br />
van Cinnereth, Num. xxxiv: n, of ook Cinneroih,<br />
Jof. XII: 3. Het komt ook ónder den naam yan<br />
Gennefar by JOSEPHUS, en van Gcnnefareth in<br />
't N. T..meermaal voor, en dewyl dit meir in 't<br />
landfchap Gaïïlea lag, heette het ook de Galileefche<br />
Zee. De lengte van dit meir wordt door JOSE<br />
PHUS op 6 uuren gaands, en deszelfs breedte op<br />
iè uur gefchat; fchoon het aan latere reizigers zo<br />
groot niet voorkomt. Men merkt dit meir aan als<br />
eene Iaage vallei van bovengemelde rivier de Jordaan,<br />
waarom 't zelvé waarfchynlyk niet zeer diep<br />
Zal zyn. Aan de oost- en westzyde zyn er kleine<br />
beekjes, die haar water in dit meir uitftorten.<br />
Het water is in het zelve helder, zoet en gezond,<br />
hoewel het niet altyd die helderheid noch koude<br />
heeft, gelyk men uit H A S S E L Q U I s T kan opmaken.<br />
Van de vischrykheid van dit meir vinden wy gewaagd<br />
in 't N. T. Matth. iv: 18 , Luk. v: 4—7,<br />
Joh, xxi: 1—11. verfcheiden van JESUS leerlingen<br />
en Apostelen waren Galileefche visfehers. In<br />
de reize van EGMOND v. D. NYENBURG en<br />
HEYMAR wordt gezegd,dat die zee vol visfehen<br />
is. DELLA VALLE verhaalt, dat hy in eene<br />
kleine verwoeste ftad op den oever van dit meir<br />
visch gegeten heeft. MYRIKE vong met de<br />
hand een karper. POCOCKE verhaalt, dat hy<br />
met zyne reisgenooten tot vermaak vischte met<br />
werpnetten, van welke zy zich hier bedienen.<br />
HASSELQUIST zegt, dat men in dit meir onder<br />
andere visfehen ook aantreft den Silurus, Mugil<br />
en Scarus GaliUus. Dit water wordt ook bevaa-<br />
ren.
A G T S T E B R I E F . s s<br />
ren, fchoon al niet met groote vaartuigen, nogthands<br />
met kleine, en visfchers booten. Zulk<br />
eene visfchers boot hebben wy te verftaan Matth.<br />
xra: i, in 't welk j E sus zat, om 't volk, dat op<br />
ftrand ftond, te leeren. N A U verzekert, dat er<br />
dikwyls ftormwinden op dit meir plaats hebben,<br />
gelyk ook uit de H. Schrift blykt, Matth. xiv:<br />
24, Joh. vi: 18. (*)<br />
Nu moet ik u nog eenige plaatfen befchryven,<br />
welke aan den westlyken oever van die zee, of<br />
dit meir gelegen zyn. Wanneer men een uur<br />
noordwestwaards van 't bovengemelde Tiberias<br />
reist, vindt men dé puinhoopen van eene ftad of<br />
groot vlek, hedendaagsch Baitfida genaamd, en<br />
buiten twyfel 't oude Bethfaida, by de Euangelfefchryvers<br />
meer dan eens gemeld. • Deze plaats ligt<br />
ruim een half uur gaands van 't meir, men ziet er<br />
volgens POCOCKE puinhoopen van eene groote<br />
waterkom en andere gebouwen, en byzonder veele<br />
overblyfléls eener kerk, waaronder die van eea<br />
ongemeen fraai gewerkt deurraam van wit marmerftéen,<br />
en eenige zuilen voornamelyk uitmunt<br />
ten. Ct) Dit Bethfaida wordt Joh. xn: 21, eene<br />
ftad in Galilea genaamd, was de geboorteplaats<br />
van PHXLIPPUS, ANDREAS, en PETRUS.<br />
Joh.<br />
(*) Men kan over dit meir nalezen BROCHARDUS<br />
bl. 436; DEIIA VALLE id. bl. 9; THEVENOT<br />
1. d. bl. 362. HEYMAN 2 d. bl. iien 36. POCOCKE<br />
bl. 118. VOLNEY 1 d. bl.216. 2d. bl. 21(5, en andere.<br />
(t; POCOCKE bl. 114, 115.<br />
C
34<br />
A G T S T E B R I E F .<br />
Joh. li 45. JE sus heeft er veele wonderwerken<br />
verrigt, Mark. vin: 22—26, Matth. xi: 20,<br />
21. FE. JOSEPHUS fpreekt nog van een ander<br />
Bethfaida aan den oostkant van den Jordaan in<br />
Gauhnhis gelegen, 't welk door den Viervorst<br />
PHILIPPUS tot eene ftad gemaakt, en Julias is<br />
genoemd. BACHIENE wil dat dit laatstgemeld»<br />
voorkomt Luk. ix: 10.<br />
Noordwaards van Bethfaida heeft men Kapernaum<br />
te zoeken, thands Tdhum ook Telhouë genaamd.<br />
Zy kunt onder den eerften naam dikwyls voor in<br />
't N. T. alwaar JE sus uit Nazareth ging woonen<br />
Matth. iv: 13, derzelver ligplaats was oudtyds<br />
ep de grenzen der beide ftammen Zebulon en<br />
Naphtalim; dus zien wy de Godsfpraak vervuld<br />
Jef. vra: 23 en Hoofdft. ix: 1. De Heiland deed<br />
aldaar veele wonderwerken volgens Luk. iv, en<br />
elders, doch 't grootfte gros der inwooners nam<br />
JE sus leer niet aan, waarom Hy een wee over<br />
die ftad uitfpreekt, Matth. xi: 23. In derzelver<br />
nabuurfchap had men volgens JOSEPHUS eene<br />
watcrryke bron. Dit Kapernaum moet onderfcheiden<br />
worden van eene ftad van gelyksn naam aan de<br />
Middelandfche zee, niet verre van Cefarea, van<br />
welke WILH. TYRIUS en de Jood BE NJAMIN<br />
gewag maken. BROCHARDUS befchryft die<br />
plaats als een liegt gehugr, daar nauwlyks zeven<br />
visfchers hutjes in ftaan, tot vervulling van Jefus<br />
woorden, Matth. xi: 23, gy Kapernaum, die tot<br />
den hemel toe verhoogd zyt, zult tot ae helle toe neder<br />
gcflooten worden. POCOCKE zag te Telhout<br />
eene
A G T S T È B R I E F .<br />
èene kleine vervallen kerk van wit marmerfteen<br />
met eenige overblyffels van pylaaren. De puinhoopen<br />
ftrekken zich een aanmerkelyk end noordwaards<br />
langs 't meir. Ik kon er ook eene ronde<br />
haven voor kleine vaartuigen duidelyk onderfcheiden.<br />
Deze plaats is dan buiten twyfel ("zegt<br />
hy) 't oude Tarichaa, dat volgens JOSEPHUS<br />
befchryving, gelyk Tiberias, aan den voet der<br />
bergen lag, in welke byzonderheid zy er zeer wel<br />
naar gelykt, maar ligt, zo 't fchynt, meer dan<br />
dertig ftadièh van Tiberias. Tarichaa heeft zynen<br />
naam van 't zouten van den meirvisch, welke<br />
voornameiyk ter dezer plaats gefchiedde. (*)<br />
Omtrent vier uuren verder noordwaards heeft<br />
inen Saphat of Saphei, men noemt deze plaats<br />
eene ftad, doch is als een dorp gebouwd, zy was<br />
lang de voornaamfte van 't voormalig Galika, en<br />
ligt op een hoogen berg, welke zommige gisïen<br />
deze te zyn, op welken JE sus is verheerlykt.<br />
BACHIENE plaatst deze ftad veel te zuidelyk,<br />
aan de westkant van de zee van Tiberias, daar 't<br />
uit THEvE NOT en POCOCKE blykt, dat men<br />
die ftad ten westen van 't meir Samachonitis aantreft;<br />
Ly is waarichynlyk bedrogen door eene uitdrukking<br />
van MAUNDRELL, welke meldt, gelyk<br />
ik hier vooren fchreef, dat hy die ftad van<br />
den berg der zaligfprekingen, die ten westen van<br />
'tmeir Tiberias ligt, als naby, befchouwen kon;<br />
doch dit is eene bedriegelykheid van 't gezicht,<br />
CO POCOCKE bl, 121.<br />
C a<br />
ge-<br />
35
3g A G T S T E B R I E F .<br />
gelyk wy in de reizen van EGMOND VAN DBR<br />
NYENBURG en HEYMAN vinden aangemerkt,<br />
welke fchryft: wanneer men van de hoogte des<br />
bergs, waar op Saphet ftaat, naar de zee van Tiberias<br />
ziet, fchynt haar afftand flegts eenige fteenworpen<br />
ver te wezen, daar men echter zomtyds<br />
wel vier uuren nodig hebbe, om er naar toe te<br />
ryden. Zommige houden die ftad voor 't oude<br />
Bethulia, van 't welk in )t boek Judith wordt gewaagd,<br />
doch andere meenen dit ongegrond te<br />
zyn: ik durve hier niets beflisfen. Ten tyde van<br />
de ftraks gemelde reizigers EGMOND en HEY<br />
MAN wierd die plaats door eenige weinige Mooren<br />
en veele Jooden bewoond, welke daar voor<br />
groote achting hebben, deels om dat 'er de begraafplaatfen<br />
van eenige beroemde Rabbynen worden<br />
gevonden, deels, om dat zy meenen, dat de<br />
Mesfias, welke men aldaar wil, dat in Galiled zal<br />
gebooren worden, Saphet tot de hoofdftad van zyn<br />
ryksgebied zal ftellen. De Turken maken zich<br />
den Joodfchen eerbied voor deze ftad ten nutte,<br />
want zy verkopen hun de vergunning', om daar<br />
te wooiien, zeer duur, en weeten hen door geldboetens<br />
en knevelaryen uit te mergelen, zo dat<br />
zy, om dus te fpreken, de lucht, die zy inademen<br />
, betalen moeten. Verkiest een Jood de ftad<br />
door de vlucht te verlaaten, zo verliest de Pacha<br />
of Turkfche Bevelhebber daar niets by, want 't<br />
geen deze moest opbrengen, verdeelt hy onder<br />
de overige Jooden. Zy hadden er in dien tyd<br />
zeven fynagogen, eene hooge fchool, daar zy de<br />
jeugd
A G T S T E B R I E F . 37<br />
jeugd in onderwyzen, en eene drukkery. Volgens<br />
de aantekening door gemelde reizigers, gingen zy<br />
zeker grot bezien, 't welk door de Turken in<br />
groote achting wordt gehouden, zy noemen 't de<br />
grot van JAKOB, om dat zy willen, dat die eerstvader<br />
met zyn huisgezin daar in gewoond heeft,<br />
toen hem de boodfchap van den dood zyns zoons<br />
j o s E P H s wierd gebragt. Het is den Jooden verbooden<br />
deze heilige plaats te naderen, zelfs worden<br />
de Christenen, die hier te land Naxarans genaamd<br />
worden, niet dan zeer bezwaarlyk toegelaten.<br />
Men komt van dit grot, 't welk op eene<br />
kleine hoogte binnen de ftad is, in een tuintje met<br />
eenige boomen, onder welker fchaduwe eene Turkfche<br />
gebedenplaats is.<br />
Hier van daan gingen zy de burgt of 't kasteel<br />
befchouwen, voorheen zeer fraai, en eene groote<br />
fterkte, doch naderhand zeer vervallen. Men<br />
vindt in die ftad nog een groot gebouw van hardfteen,<br />
zeer oud, en voorheen, gelyk 't fcheen<br />
wel een tempel. Op deszelfs koepel geklommen,<br />
heeft men een ver uitzicht over verfcheiden dorpen<br />
en gehugten, 't welk zeer fchoon is. Het<br />
gezicht over 't meir Tiberias is zeer aangenaam,<br />
en fchynt van daar, gelyk ftraks gezegd is, zeer<br />
naby. Men verhaalde ons hoe zeker Turk onlangs<br />
aldaar gekomen, en 't gemelde meir zo digt by<br />
ziende, zyne vrouwen reeds opftroopte en derwaards<br />
wilde gaan, om zich te wasfchen, daar 't<br />
nogthans wel vier uuren rydens van daar ligt.<br />
Niet minder is hier 't gezicht bedriegelyk naar<br />
C 3 ze-
33 A G T S T E B R I E F .<br />
zeker dorp Hattin genaamd, tusfchen Saphet en<br />
den berg Thabor gelegen, 't welk ook zeer naby<br />
fchynt, en evenwel nog wel goede drie uuren er af<br />
ligt. De lucht is te Saphet ongemeen gezond,<br />
als mede koel en frisch in den zomer, door de<br />
geduurige winden, wanneer 't in andere ftreeken<br />
zeer heet is. Men heeft hier omftreeks veele wyngaarden,<br />
die fmakelyke druiven voordbrengen,<br />
van welke de Jooden wyn maken die tamelyk goed<br />
is. (*) Deze ftad is door de aardbeving in 't jaar<br />
1759 zeer verwoest, zo dat dezelve, volgens 't<br />
bericht van VOLNEY tegenwoordig niet meer<br />
dan een byna verlaaten dorp is. (f)<br />
Westwaards van Saphet aan den voet des bergs,<br />
pp welken de ftad is gebouwd, treft men een<br />
groot dorp aan, genaamd Jin el Zaitun , men heeft<br />
hier eene bron, en olyfboomen. (§)<br />
Wanneer men van Saphet eene wandeling ten<br />
posten doet, komt men aan de Jordaan, langs<br />
welke ik met u de reize noordwaards naar 't gebergte<br />
Libanon en Hermen zal aannemen, en dien<br />
weg hebbende afgelegd, een weinig uitrusten.<br />
Volg my nu op den weg die van Saphet naar<br />
de Jordaan leidt, hier befchouwen wy een langwerpig<br />
vierkanten berg door kunst, zo 't fchynt,<br />
gemaakt, rondom den top vond ik, zegt POc<br />
o c K E , de grondvesten van eenen fterken muur,<br />
(*) HEYMAN %d. bl. 39—45.<br />
Cf) VOLN EY id. bl. 21.7.<br />
CD BOSCHING bl. 430.<br />
en
A G T S T E B R I E F . 89<br />
en zo aan 't zuidend, als aan de oostzyde de overblyffels<br />
van twee zeer fraaye poorten, van gehouwen<br />
Heen, met ronde torentjens aan de hoeken.<br />
Aan 't noorder end ligt een grooten hoop puin,<br />
waarfchynlyk van een kasteel. Het geheel werk<br />
heeft omtrent tien minuten gaands in den omtrek.<br />
Hier digt by is een kleine berg met een hoop puin<br />
daarop, men noemtze nu de Jakobsftad. Zommige<br />
plaatfen hier by gisfing Harofeth de ftad van SI<br />
SERA, veldoverfte van JABIN Richt, iv: 2. (=0<br />
Een weinig voordgaande, wanneer men flegts<br />
een halfuur van 't meir Samachonim is, ligt er<br />
een brug van drie boogen over de Jordaan, welke<br />
de Jalobsbnig wordt genaamd, dewyl men wil,<br />
dat j AK o B op zyne terugkomst uit Paddan Aram,<br />
op die plaats over de rivier trok. Aan de overzyde<br />
der brug is eene groote Khan, op den heeren<br />
weg van Damaskus naar Jerujdlem, daar men van<br />
Damaskus komende de tweede nachtrust houdt.<br />
Aan die oostzyde der brug bouwde BALDEWYN ,<br />
de vierde koning van Jcrufakm, eene fterkte tegen<br />
de Saraceenen, op eenen ryzenden grond, waarfchynlyd<br />
op dezelfde plaats. Ik ging over de brug,<br />
zegt POCOCKE, in 't land Gaulonitii genaamd,<br />
welke een gedeelte des koningryks Bafan was, en<br />
naderhand den halven ftam Manasfe over de Jordaan<br />
uitmaakte. In dit laad ten oosten van de<br />
brug, noemde men twee plaatfen, nam el ykEdouera<br />
en Zoar. (f)<br />
(*) POCOCKE bl. 123. (t) I^id bj. 121.<br />
C 4<br />
Orn-
A G T S T E B R I E R<br />
Omtrent een derde van een uur de brug voorbygaande<br />
ten noorden, langs den regter oever der<br />
Jordaan, komt men by eene gezondheids bron,<br />
met zwavel en yzerdeekjehs, zo 't fchynt, bezwangerd;<br />
eertyds is zy met een muur omgeven,<br />
en misfchien veel bezogt geweest. (*)<br />
Na nu nog eene kleine wandeling gedaan te<br />
hebben komt men aan 't meir Samachonith, in de<br />
heilige Schrift de wateren van Merom, en hedendaagsch<br />
Bahr el Hoidi genaamd. Volgens LA RO-<br />
QUE heet dit meir ,<br />
t moeras van de Jordaan.<br />
KOOTWYK ftemt met JOSEPHUS in, dat wanneer<br />
f zelve geheel vol water is, het in de lengte 60<br />
en in de breedte 30 ftadien groot is, 't welk met aiuur<br />
lengte en H uur breedte overeenkomt; doch<br />
tóen gemelde reiziger op den 20 Oclober aan den<br />
oever was, had dit meir eene ronde gedaante, en<br />
dèszelfs water bedroeg nauwlyks 500 fchreden in<br />
den omtrek. Hy vroeg den tolk' naar de reden,<br />
en kreeg tot antwoord, dat dit byna jaarlyks gebeurde,<br />
inzonderheid omtrent dien tyd, want dat<br />
die zee in 't einde van den winter, of in 't begin<br />
van 't voorjaar door de gefinoltèri fneeuw des Libanons<br />
ftèrk wasfe, maar 'szomers en in den herfst<br />
afneene,'en zomtyds byna opdrooge. Hiermede<br />
kómt LA ROQUE over een, want hy meldt, dat<br />
dit water als de fneeuw op 't gebergte fmelt, omtrent<br />
2 Franfche mylen of uuren gaands in den<br />
omtrek heeft, maar ten tyde van de groote zomerhit;<br />
(*) POCOCKE bl. 123.
A G T S T E B R I E F , 41<br />
hitte zomwylen droog is. Het welk men ongetwyfeld<br />
van geene volkomen uitdrooging te verftaan<br />
hebbe, maar aan de oevers, dewyl de Jordaan<br />
door 't zelve geftadig haaren loop behoudt.<br />
Hy voegt er by, dat dit meir of moeras met digte<br />
ftruiken en riet omringd is, en dat zich omtrent 't<br />
zelve tygers, leeuwen en beeren ophielden, welke<br />
van de nabuurigebergen naar beneden kwamen. Het<br />
troebel en vuil water van dit moeras zou 't water<br />
van den Jordaan bederven, maar om dat deze, na<br />
dat zy 't meir heeft verlaaten, en naar de zee van<br />
Tiberias vloeit, meest al over een klippig bed<br />
tusfchen heuvels loopt, zo zinkt die vuiligheid<br />
en 't water wordt klaarer. (*) POCOCKE befchryft<br />
dit meir, als liggende ten oosten van een<br />
bergachtig landfchap, 't welk zich omtrent twee<br />
uuren westwaards tot de bergen van Napkali uitflrekt,<br />
hy befchouwde toen de breedte aan 'tnoordereind<br />
eens zo groot dan in 't zuidercind, in 't<br />
eerfle geval op 5 kwartier uurs, en in 't laatfle<br />
geval niet boven de 40 minuten. Hy merkt verder<br />
aan, dat de modder en ongezondheid van dit<br />
water niet Hechts is toetefchryven aan de flykrigheid<br />
van den grond, maar ook daar aan, dat de<br />
inwooners aan de westzyde de beeken Hoppen,<br />
om hun land te bevogtigen, zo dat 't water door<br />
dezen grond in 't meir komt.<br />
Van deze wateren Meroms ziet men zeer duide-<br />
lyk<br />
(*) Zie BUSCHING nieuwe Geographie, 5 d. bl.<br />
328, 329-<br />
C5
4S A G T S T E B R I E F .<br />
lyk den berg Dsjibbel Scheik, die in 't Arabisch<br />
Schriaah heet, en oudtyds Panius genoemd wierd,<br />
gelyk ook daar by de ftad en landftreek Paneas<br />
gevonden wierd. Aan den voet van dien berg<br />
ontipringt de Jordaan. (*) De ftad Paneas droeg<br />
ook den naam van Cafarea Philippi. Deze bron<br />
is evenwel de eerfte oorfprong niet van den Jordaanftroom,<br />
maar 't meir Phia/a, 't welk omtrent<br />
5 uuren van daar byna oostwaards is gelegen, van<br />
"t welk het water onder den grond zyn loop heeft<br />
tot in de bron, die by Paneas gevonden wordt,<br />
gelyk ik u in mynen vierden brief heb gefchreven.<br />
Nu zal ik mynen brief eindigen met u nog een<br />
kort berigt mede te deelen, aangaande 't gebergte<br />
Libanon, 't welk de noordergrenzen van Paleftina<br />
uitmaakt, ja oudtyds vooreen groot gedeelte tot<br />
V land Kanaan behoorde. De naam Libanon draagt<br />
dit gebergte waarfchynlyk van deszelfs witte kleur,<br />
die niet Uegts veroorzaakt wordt door de fneeuw,<br />
welke deszelfs kruin bedekt, maar ook, om dat<br />
op den grond de rotfen van dit gebergte in een<br />
helder gryze gedaante van verre zich wit vertoonen.<br />
De Ouden hebben reeds dit gebergte onderfcheiden<br />
in den Libanon en Antilibanon, 't eerfte<br />
maakt 't westelyk, en 't laatste 't oostelyk gedeelte<br />
daar van uit, zynde tusfchen beiden een dal<br />
of vallei, welk zich ten noorden hoe langs hoe<br />
meer verwydert. In 't oude Testament vinden wy<br />
van dit gebergte onder den naam van Antilibanon<br />
(*) POCOCKE bl. 123.<br />
niet
A G T S T E B R I E F . 4,3<br />
niet gewaagd, maar wel onder den naam van Herman,<br />
doch in de griekfche overzetting der zeventigen,<br />
vinden wy meer dan eens Aritittbanas, als<br />
Deut. i: 7- in: 25. n: 24- De Libanon en Anttlibanon<br />
nemen beiden hun aanvang aan de Middelandfche<br />
Zee, 't eerfte noordelyker tusfchen<br />
Zidon en Tripoli; 't laatste zuidelyker tusfchen<br />
Tyrus en Zidon. V O M E Y zegt: 't gezicht van<br />
de plaats doet blyken, dat de Libanon ten zuidoosten<br />
van Tripoli 't hoogfte punt van geheel Syrië<br />
is. Men ziet van Cyprus dertig mylen afftands aan<br />
den gezichteinder zynen nevelachtigen top. Reeds<br />
in de maand Maart fmelt de fneeuw in de daar<br />
omftreeks liggende bergen weg, uitgezonderd op<br />
den Libanon. Zy blyft in de hoogfte holten van<br />
de noordoostzyde, daar zy voor de zeewinden en<br />
de zon befchut is, 't geheele jaar door ongefmolten.<br />
Ik zag haar in dien ftaat op 't laatst van<br />
Augustus 1784, terwyl ik in de Vallei van Balbck<br />
van hitte [byna] verflikte. Als men zich op den<br />
kruin van den Libanon, of van den Sannin plaatst,<br />
dan vertoont zich aan alle kanten een onbeperkte<br />
gezichteinder, daar verdwaalt by helder weder 't<br />
oog in de wostyn, die aan den Perfifchen golf<br />
grenst, en op de zee, die Europa befpoelt. Nu<br />
brengt het gezicht, dat over de opvolgende reeks<br />
van bergen weidt, den geest in een oogwenk van<br />
Anttochië naar Jerufcdem; dan de omringende voorwerpen<br />
naderende peilt het van verre de laagte van<br />
't ftrand; eindelyk vestigt zich de aandacht op de<br />
rotfen, de bosfchen, de afvallende ftroomen, de<br />
heu-
44 A G T S T E B R I E F ,<br />
heuvelen, de dorpen en fteden. Men fchept In<br />
ftilte eene aangenaamheid in die voorwerpen, welke<br />
men zo groot gezien heeft, in 't klein te vinden.<br />
Men befchouwt met vermaak de vallei met onweêrs<br />
wolken bedekt, en men vindt 't behaagelyk<br />
den donder, die zo lang boven ons hoofd ratelde<br />
nu beneden zich te hooren, enz. (*)<br />
LA ROQUE, die vroeger dan VOLNEY gereist<br />
heeft, fpreekt ook van de hoogte van den Libanon<br />
en meent, dat de Alpen en Pyrencën niet zo hoog<br />
zyn. Dat dit gebergte zeer hoog is blykt uit de<br />
fneeuw, die altoos op deszelfs bovenften kruin<br />
gevonden wordt. In de H. S. wordt ook van die<br />
fueeuw gewag gemaakt, Jerem. XVIII: 14. zalmen<br />
ook om een rots/leen des yelds verlaten de fneeuw<br />
Libanons.. Wanneer een gedeelte van de fneeuw<br />
in den zomer fmelt, maakt zy fchoone watervallen,<br />
bronnen en beeken, welke zich zamen vereenigende<br />
rivieren uitmaken.<br />
Van ouds is de Libanon vermaard geweest door<br />
deszelfs Cederbomen. Deze boom wordt voor de<br />
hoogfte in deze waereld gehouden, deszelfs hout<br />
is voprtrefTelyk tot gebouwen, heeft een fraaije<br />
roodachtige kleur, en aangenaame reuk, 't is hard,<br />
zonder kwasten, wordt van geene wormen befchadigd,<br />
en is zeer duurzaam. Er zyn nog eenige<br />
weinige boomen van de oude Cederbosfchen overig.<br />
Byna ongelooflyk is de dikte van zommige oude<br />
Cederen. MAUNDRELL bevond den ftam van<br />
(*) VOLNEY Reize 1 d. bl. 2go, enz.<br />
eenen.
A G T S T E B R I E F . 45<br />
eenen der dikften 36I voet in zynen omtrek,<br />
welks takken zich honderd en elf voeten ver<br />
verfpreidden. Menigmaal wordt van die Cederboomen<br />
in de H. S. melding gemaakt. Dit hout<br />
wierd niet alleen tot den tempel, maar ook tot<br />
verfcheiden paleizen en huizen te Jertifalem gebruikt;<br />
van hier, dat in den dichtkundigen ftyl<br />
Zach. 11: !• de Stad Jerufalem den naam van<br />
Libanon draagt, zie ook 'jcrcm. xxn: 23. Magtige<br />
Vorsten, hovaardige menfchen, ook Godvrugtige<br />
wegens hunne beroemde Godzaligheid,<br />
worden by deze cederen vergeleken , gelyk blykt<br />
uit Ezech. xxxi: 3. $efi m 12,13. Pf. xcn: 13.<br />
Men heeft ook naar 't getuigenis van KOOTWYK<br />
op dit gebergte wierookboomen ; mogelyk hebben<br />
•wy hier te zoeken den wierookheuvel Hoogl. iv: 6.<br />
Volgens DE T0T T vindt men er moerbezienboomen,<br />
die daar in ftarreboschjens worden geplant i<br />
in zo geregelde order als in den Levant niet is bekend.<br />
(*) Men vindt er wynftokkea wier druiven<br />
eene keurlyke wyn voordbrengnn, onder welke de<br />
goudivyn (yin d ,<br />
or~) uitmunt. Op verfcheiden plaatfen<br />
heeft men ook olyfboomen, boomwol of katoen,<br />
graanen, honig en wasch in overvloed, (f)<br />
Men verzamelt er ook goede manna, welke volgens<br />
KOOIWYK de manna in Kalabriën overtreft.<br />
Er zyn ook grazige weilanden, kudden van fchaapen<br />
en geiten; ook wild gedierte, als wildezwy-<br />
(*) Zie deszelfs Gedenkfchrift en 2 d. bl. 328.<br />
(t) Dezelve bl. 318.<br />
nen,
4ö A G T S T E B R I E F .<br />
nen, beeren en tygers. Men wyst nog heden eene<br />
plaats die men den berg der luipaarden noemt, van<br />
welke men vindt Hoog! iv: 8. SCHULTZ zag<br />
in eene cederboschje patryzen faizanten en haazen<br />
fchieten. Er zyn ook arenden.<br />
Geen wonder dan, dat koning SALOMO in<br />
dezen aangenaamen oord een lusthuis bouwde,<br />
't huis Libanons genaamd i Kon. x: 17, alwaar by<br />
waarfchynlyk zyn Hooglied heeft gedicht, blykbaar<br />
uit veele zinfpelingen, ontleend van den Libanon,<br />
in dat dichtftuk te vinden. Van deszelfs hoogte<br />
kon hy een gezicht hebben, niet alleen op zyne<br />
wyngaarden te Baal Ha?non, Hoogl. vm: ÏI , (thands<br />
Baalbek,') maar ook op 't gebergte Gileads, en dc<br />
kudden geiten, die daar 't gras affcheerden, Hoogl.<br />
iv: 1. By dit huis, of niet verre van daar, kan<br />
men dien tooren tïellen, van welks top men Da-<br />
-maskus kon befchouwen Hoogl. vïir: 4.<br />
Oostwaards van dit gebergte ligt de Antilibanon,<br />
welke in den Bybel den naam draagt van Hormon,<br />
door de Zidoniers Sirion, en door de Amoriten Senir<br />
geheeten, gelyk wy dit vinden Deut. mi 9. Hy<br />
komt Pf. XLII: 7, voor onder den naam van Flermonim,<br />
dit is 't meervoudig getal van Hermon,<br />
't welk zo veel zegt als Vgebergte Hermans, even<br />
gelyk de Latynen montes bergen voor een gebergte<br />
gewoon zyn te gebruiken. Van dit gebergte<br />
Hermon haalden oudtyds de Tyriers veele denneboomen,<br />
van welken zy hunne fchepen bouwden<br />
Ezech. xxvn: 5. En zyn er die denken,' dat<br />
digt by Thabsr nog een berg van dien naam geweest
A G T S T E B R I E F . 4?<br />
weest zy. HIERONYMIUS fchynt dit gedacht<br />
te hebben wegens Pf LXXXIX: 13. BROCHAR-<br />
DUS, MAUNDRELL, RELAND en BACHIE-<br />
N E hebben hem gevolgd, doch LIGTFOOT en<br />
CELLARIUS hebben dit verworpen, en met<br />
recht, om dat noch de H. S. noch ook JOSEPHUS<br />
van meer dan eenen berg of gebergte Hermom fpreken.<br />
Deze berg wordt met Thabor Pf. LXXXIX: 13.<br />
zaamgevoegd, om dat dezelve twee der fchoonfte<br />
en grootfte bergen van Kanaan zyn. Moeilyker<br />
is te verftaan Pf. CXXXIII: 3. Gelyk de dauw Hermom,<br />
die nederdaalt of de bergen Zions. Want<br />
Sim, op welke Jerufalem is gebouwd, ligt wel<br />
omtrent 40 uuren gaands van Hermon. Onze Nederlandfche<br />
Overzetters hebben, dien afftand opmerkende,<br />
eene invulling gemaakt op deze wyze:<br />
Gelyk de dauw Hermans, {en} die nederdaalt op de<br />
bergen Zions. Dus dachten zy aan tweeërlei dauw.<br />
Men kan hier aanmerken, dat Pf. CXXXIII: 3 m<br />
't Hebreeuwsch Zien anders gefpeld wordt, dan<br />
Deut. iv: 48. Men zoude de eerstgemelde plaats<br />
kunnen vertaaien bergen van groote droogte, en dus<br />
zou men kunnen denken aan zekere bergen, die<br />
aan den voet van 't gebergte Hermans liggen. Andere<br />
gedachten gaa ik thands voorby. (*)<br />
Ik eindige hier mynen brief, na toebidding der.<br />
beste zegeningen, enz.<br />
(*; Zie dezelve in royne Bytelver klaring van P-a-<br />
leftina, H. 12 , 13.<br />
N E-
N E G E N D E B R I E F .<br />
EENE REIZE LANGS DE ZEEKUST VAN 'T NOOR<br />
DEN TEN ZUIDEN, WAARIN VOORKOMT EENE<br />
BESCHOUWING VAN ZIDON, SAREPTA. TY-<br />
RUS MET DERZELVER WATERLEIDING. WIT<br />
TE KAAP. SCANDALIUM. ZIB OF ACHZLB.<br />
AKRA OF PTOLOMAIS. BEEKEN BELUS EN<br />
KISON. BERG KARMEL. KAIPHA. TARTURA.<br />
BEEKEN KORADJEE EN ZIRKA. CESAREA.<br />
ARZUF. JABNE. ASDOD, ASKALON. GAZA.<br />
KHAN YOUNES EN EL ARISCH.<br />
GEACHTE VRIEND!<br />
In mynen laatften brief hebbe ik u gebragt tot<br />
den Antilibamn. Ik meldde toen, dat dit gebergte<br />
zyn aanvang neemt aan de Miödelandfche Zee,<br />
tusfchen Tyrus en Zidon. Nu zal ik door deze<br />
letteren met u de reize nemen van Zidon langs de<br />
kusten van gemelde Middelandfche zee tot de zuidelykfte<br />
grenzen van Paleftina.<br />
Wy nemen dan een aanvang met Zidon, gelegen<br />
in Phenicië, was wel eer den ftamme Afer te<br />
beurt gevallen, doch is niet door dezelve bemagtigd,<br />
men zie Richt, i: 31. Het was eertyds eene<br />
voornaame ftad met aanzienlyke gebouwen, gelyk<br />
de fteenhoopen van voormalige geftichten nog aantoonen,<br />
die zich een half uur ver uitftrekken.<br />
De
N È G Ë N D E B R I E F . 49<br />
De ftad wordt hedendaagsch SaicU ook wel Sèide<br />
genaamd. De muuren zyn grootendeels vervallen,<br />
en de ftad heeft geen haven meer, maaf de<br />
fchepen liggen agter eene rots ten anker, alwaar<br />
zy wel voor den zuidwestenwind, die hier zeer<br />
hevig en gevaarlyk is, maar niet voor den gevreesden<br />
noordenwind veilig zyn. De ftad wordt van<br />
Turken, Mooren, Maroniten, Grieken en Jooden<br />
bewoond. De Grieken hebben in dezelve eene<br />
kerk met een Bisfchop, maar de Maroniten gaan<br />
op nabuurige dorpen te kerk, of in de kapellen<br />
der Franfchen. Deze laatfte dryven den meesten<br />
handel, bewoonen den grootften Khan, en hebben<br />
hier een Confül. Zy voeren niet alleen zyde,<br />
katoen en koorn uit, 't welk in dien oord in overvloed<br />
wordt gebouwd, gelyk ook galnooten, welke<br />
hier gevonden worden, naar MarfeÜk in Frattkryk;<br />
maar ook is in dit Saida de ftapelplaats der<br />
waaren, die op de geheele kust te Rama, Jkra,<br />
Bairut en Tarablus verzameld worden. De zyde,<br />
die hier gemaakt wordt, is de groffte en llegtfte,<br />
maar daar tegen is 't gefponnen katoen en gaaien<br />
fyner en witter dan op veele andere plaatfen. Men<br />
heeft hier ook uitmuntende vygen, en goede witte<br />
wyn, die fmakelyk is. (*) VOÊNEY zegt<br />
er van, dat de ftad liegt bebouwd en morsfrg is,<br />
én vol puinhoopen van hedendaagfche gebouwen.<br />
Zy beflaat langs de zee eenen grond van 600 fehre-<br />
dèrï<br />
OO Zie de Reizen van ROÜ WOLF bl.245. MAurf-<br />
9REI.L bl. 476,' van POCOCKE bl. 144—r4
5o NEGENDE BRIEF.<br />
den in de lengte, en 150 in de breedte. In 't<br />
zuidelyk deel, daar de ftad wat hooger is, ftaat<br />
eene fterkte; van daar heeft men 't uitzicht op de<br />
zee, de ftad en 't veld; doch eene battery gefchut<br />
zou dat geheele werk omver werpen, vermits 't<br />
niet anders is dan een dikke toorenmet ééne enkele<br />
verdieping die reeds half vervallen is. Aan<br />
't ander einde of de noordwestzyde van de ftad,<br />
is 't kasteel, 't is 80 fchreden van 't land afin de<br />
zee gebouwd, en is met boogen aan 't vast land<br />
verbonden. Het bewerken van katoen maakt den<br />
voornaamften tak van 't beftaan der inwooners uit,<br />
welker getal 5000 zielen kan bedragen. (*)<br />
Een groot half uur gaands ten zuiden van Zidon,<br />
de zeekust volgende, komt men by een plaats genaamd<br />
Scrphant, zynde een vlek, 't was oudtyds<br />
een ftad genaamd Zarphat, 1 Kon. xvn: 9, en in<br />
't N. T. volgens Luk. iv: 35, Sarcpta geheeten.<br />
Wanneer men van Zidon derwaards wandelt,<br />
ziet men op weg de fchoone bron Elborok, zy was<br />
in den tyd van POCOCKE met een muur omgeven<br />
, ten einde 't water te doen ryzen. Ik zag<br />
(zegt hy,) duidelyk de grondvesten der waterleiding<br />
van hier naar Zidon, waar van men by<br />
overlevering een verhaal heeft, (f) Wat Sarcpta<br />
betreft, 't is van ouds vermaard geworden door de<br />
gefchiedenis van ELÏA, welke aldaar by eene<br />
weduwe eenigem tyd gewoond en wonderwerken<br />
verrigt heeft, volgens 1 Kon. xvn. 9—24. Ten<br />
(?) VOLNEY 2 d. bl. 194. (\) POCOCKE £/. 143.<br />
ty-
N E G Ê N D E E R I É ?. $t<br />
iyde van BROCHARDUS zag men er nauwlyl
5a NEGENDE BRIEF.<br />
't geheele maakfel nauwkeurig in den fmaak van<br />
die zeer oude bouwkunde, welke ik in opper<br />
Egypte had gezien. (*)<br />
Wanneer men daar voordtrekt, komt men over<br />
eenen ryzende grond by 't vlek Adnou, en van daar<br />
voordgaande aan de rivier Kami, ook wel dooide<br />
reizigers Kafimir genaamd. Het is eene breede<br />
en diepe rivier die met 'groote fnelheid, en met<br />
veele bogten flangsgewys in zee ftroomt. Veele<br />
reizigers oordeelen 't niet veilig hunne paarden<br />
daar in te laten gaan, ten zy zy er afklimmen.<br />
Men vindt die rivier een groot uur ten noorden<br />
van Tyms. Zommige hebben die rivier voor den<br />
Ekutherus der ouden gehouden, doch verkeerd,<br />
alzo die meer noordelyk is. M A U N D R E L L<br />
fchryft: „ voor dezen heeft er een fchoone brug<br />
van vier boogen over gelegen, maar tegenwoordig,<br />
zegt hy, is er niet meer van in wezen, dan<br />
deftanders, waar over eenige balken en planken,<br />
om tot een weg te dienen, gelegd zyn. (f) Naderhand<br />
is die brug vernieuwd, want POCOCKE<br />
zegt „ er ligt nu eene brug van twee boogen<br />
over." (§)<br />
Nu komen wy te Tyrus, eene van ouds zeer beroemde<br />
ftad, zo door koophandel, zeevaart als<br />
oorlogen. Ook heeft de uitvinding van de purperkleur<br />
de Tyricrs vermaard gemaakt, met welke zy<br />
lakens en zyden ftoffen gewoon waren te verwon.<br />
De-<br />
(*) Po co CKE bl. 142. (t) MAUNDRILL #.477.<br />
(§) POCOCKE bl. 141;
N E G E N D E B R I E F . 5S<br />
Deze verfftof wierd bereid uit 't bloed der purper-<br />
Hak , die eeniglyk in de zee by Tyrus werd gevonden.<br />
Dit purper of fcharlaken, (want deze<br />
beiden kleuren worden zomtyds door de ouden<br />
verwisfeld,) was een koninglyke dragt. Schoon'<br />
Tyrus van een zeer ouden herkomst is, wordt die<br />
ftad echter jonger gehouden dan Sidon. In 't<br />
Hebreeuwsch wordt zy Tzor genaamd, welk woord<br />
een rotzfteen aanduidt, waarfchynlyk, om dat zy<br />
op een rotzigen grond is gebouwd, waar op ook<br />
gezien wordt Ezeeh. xxvi: 4; en van daar dat<br />
Tyrus eene vaste of fterke ftad was, naar Jof.<br />
xix: 29. Gy zult wel eens zyn verwonderd, als gy<br />
de oude landkaarten inziet, dat gy op de eene Tyrus<br />
vindt op 't vaste land, op eene andere die ftad op<br />
een eiland gelegen, weder op eene andere landkaart<br />
komt zy op een fchiereiland voor. De reden is<br />
daar in gelegen: de ftad Tyrus lag eerst aan zee<br />
op 't vaste land, doch daarna hebben derzelver<br />
inwooners ook zeker eilandje volgens STRABO<br />
een groot uur van daar gelegen, bebouwd, en ook<br />
eene ftad aangelegd; toen had men een tweeërly<br />
Tyrus, van welke 't eerstgemelde doorgaands<br />
Palcetyrus dat is 't oude Tyrus wordt gehecten. In<br />
vervolg van tyd werd Tyrus op 't vaste land door<br />
NBEUKADNEZER verwoest, en niet weer herbouwd,<br />
overeenkomftig de Godfpraak , die wy<br />
vinden Eztch. xxvi: 14, ai. daar wy lezen, dat<br />
zy niet meer zou herbouwd worden, noch men haar<br />
meer vinden zou tot in eeuwigheid. Eenige jaaren<br />
laater wilde AI/EXANDER de Groote de ftad Tyrus,<br />
D 3 ep
54 N E G E N D E B R I E F .<br />
op 't eiiand liggende, overmeesteren, maakte vari<br />
de puinhoopen van 't oude Tyrus een dam in zee,<br />
waar door de zee-engte wierd veranderd in eene<br />
landengte, en dus moest Tyrus na de verovering<br />
door ALEXANDER de Groot in de landkaarten<br />
op een fchiereiland geplaatst worden. Deze ftad<br />
komt dikwyls voor in de H. Schrift. De inweek<br />
riers leefden in vriendfchap met de Israëliërs, leverden<br />
bouwftoffen tot den Tempel i Kon. 5,<br />
Esra 3. De Tynêrs hadden een wyd uitgeftrekten<br />
koophandel met andere volken , van waar Tyrus<br />
de markt der heidenen genaamd wordt Ezech. xx vu: 3,<br />
zy brrgten ook visch en andere waarcn te koop<br />
binnen Jerufalem Neh. xnr. 16. Doör dezen<br />
koophandel wierden de inwooners ryk,'maar ook<br />
tevens trotsch en weeldrig, waarom de Heer door<br />
de propheeten oordeelen deed aankondigen van<br />
verwoefting, die niet llegts 't oude Tyrus maar ook<br />
Tyrus in zee getroffen heeft, fchoon by Jefaias in<br />
,<br />
t 33 Hoofd/1. H 15 tot V J8 vers, vooronderfteld<br />
wordt, dat de ftad zou herbouwd worden, gelyk<br />
ook gefchied is.<br />
Deze ftad wordt hedendaagsch Sonr genaamd,<br />
en ligt geheel verwoest. KORN. DE BRUIN<br />
vond aldaar nog twaalf of veertien flegte huizen<br />
door Turken en Arabieren bewoond, die geen<br />
ander beffaan hebben dan van den vischvangst<br />
dus zy een gelyk lot ondergaan heeft als oud Tyrus,<br />
van 't welk gezegd wordt Ezech. xxvi: 14. Ik<br />
(.*) DE BRUIN 'S Reize bl. 319.<br />
sal
N E G E N D E B R I E F . 55<br />
zal u malen tot een gladde (ïeenrots, gy zult zyn tot<br />
litfpreiding der netten. M A U N D R E L L getuigt,<br />
dat er byna geen een geheel huis in is te vinden,<br />
deinwooners zeer arm zyn, en van den visch vangst<br />
leven. (*) HASSELQUIST meldt, dat die voormaals<br />
ryke koopftad nu in een ellendig dorp is<br />
veranderd, waar in naauwlyks tien zo Turkfche<br />
als Christen inwooners zyn, die flegts van den<br />
vischvangst leven. Daar zyn hier en daar nog<br />
Hukken van gebrooken muuren overgebleven tot<br />
gedenktekenen, dat zy oudtyds pragtige gebouwen<br />
zyn geweest, (f) VOLNEY zegt onder anderen<br />
van Tyrus: „ de geheele bevolking van dit<br />
dorp beftaat in 50 of 60 armen huisgezinnen, die<br />
flil leven van eenig graan, dat zy teelen en van<br />
hunne kleine visfchery. De huizen welke zy bewoonen<br />
zyn niet meer, gelyk ten tyde van STRAKO ,<br />
gebouwen met drie of vier verdiepingen, maar<br />
armelyke hutten die dreigen in te Horten. Voorheen<br />
lagen zy aan de landzyde open, maar de Motoualis,<br />
die zich in 't jaar 176Ó van de ftad meester maakten,<br />
beflooten haar met eenen muur van 20 voeten<br />
hoogte, die er nog ftaat. Het aanmerklykfte gebouw<br />
is een oud vervallen huis aan den Zuidoostelyken<br />
hoek, 't is een Christenkerk geweest,<br />
die waarfchynlyk door de Kruisvaders is'gebouwd,<br />
daar is niets meer van overig dan 't Choor; digt<br />
daap bv fregat* onder hoopen fteen twee fraai je<br />
(*) MAUNDRELL bl. 477-<br />
E><br />
fr '** •-• :<br />
' ;<br />
VÏ ••i^.. iio^... li,<br />
vt) HASSELQUIST I D. bl. 219.<br />
D 4
gó N E G E N D E B R I E F ,<br />
Kolommen. Als men uit 't dorp in de landengte<br />
gaat, vindt men honderd fchreden van de<br />
poort een vervallen tooren in welken een put is,<br />
waar uit de vrouwen water komen haaien, de put<br />
is 15 of 16 voeten diep, doch heeft flegts 2 of 3<br />
voeten water, men drinkt geen beter water op de<br />
geheeie kust. Het wordt, zonder dat men de reden<br />
van dit verfchynzel merken kan, in September drabbig<br />
, en wordt eenige dagen lang vol van roodachtige<br />
klei aarde; dit geeft den inwooneren gelegenheid<br />
tot een groot feest, dan komen zy in eene<br />
bende naar dien put, en gieten er een emmer zeewater<br />
ip, dat volgens hen de kragt heeft om 't<br />
water van die bron weder helder te maken". ^*_)<br />
MAUNDRELL bragt een,derde deel van een<br />
uur dcor, om van Tynus de landengte te doorwandelen.,<br />
die zeer zandig was, en op den natuurlyken<br />
grond komende, trok hy door een uitftekende<br />
vrugtbare vlakte, in welke hy drie kwartier<br />
uurs doorbiagt tot Rofeleln, (zo noemt hy<br />
die plaats, doch eigenlyk Ras el Am dat is V<br />
hoofd der bron,} alwaar eenige waterbakken gevonden<br />
worden, die men aan Salomo toekent,<br />
doch waarfchynlyk van jatere herkomst zyn.<br />
Van deze' waterbakken, zegt hy, zyn er nu nog<br />
drie in wezen, een omtrent anderhalve ftadie van<br />
de zee, en de twee andere wat verder opwaards.<br />
De eerstgemelde is de voornaamfte, heeft een<br />
menigte kostelyk water, men geeft voor dat er<br />
C') VOLNEY 2 d. II. 196, 203.<br />
geen
N E G E N D E B R I E F . 57<br />
geen grond in te peilen is, doch een dieplood van<br />
30 voet deed 't tegendeel zien. Die waterbak<br />
wordt van de fontein zo wel voorzien, dat offchoon<br />
er een ftroom uitgaat als een beek, die vier<br />
molens tusfchen dit en de zee omdryft, nog altyd<br />
boordevol blyft. Aan de Oostzyde van dezen bak<br />
ligt de oude waterloop, doch die thands verftopt<br />
en droog is, zynde 126 treden lang, en ftrekt zich<br />
tot aan de twee andere bakken uit. De fontein<br />
daar al dit water uitftroomt, is al zo weinig bekend,<br />
als de man, welke die waterleiding gemaakt<br />
heeft. Wegens 't hoog opfpringen zou men fchier<br />
denken, dat't uit de bergen, die er omtrent een<br />
imr van daan liggen, voordkomf'. (*) POCOCKE<br />
zegt: ,, Daar na kwamen wy aan de bronnen, die<br />
de kostbaare waterleidingen van Tyrus van water<br />
voorzagen, men onderrichtte my, dat zy Talioen<br />
genaamd werden. Deze bronnen zyn omtrent een<br />
en een halve uur gaands ten Zuidoosten van Tyrus,<br />
en onder den naam van SALOMO'S bronnen bekend,<br />
De bronnen zyn omtrent eene halve Engelfche<br />
myl van zee, zy doen een overvloed van water<br />
opborrelen, die een aanmerkelyken ftroom maakt;<br />
welke verfcheiden molens draait. Naby den zuidoosthoek<br />
der groote baai, ten Zuiden van Tyrus,<br />
is eene wel, op gelyke wys als de andere door<br />
eenen muur ingellooten. Ik zag de grondvesten<br />
en vexblyffels eener waterleiding, die gelyk uit<br />
't overfchot te zien is, laag en niet op bogen is<br />
CO MAUNDRELL 61. 478.<br />
D 5<br />
ge-
58 N E G E N D E B R I E F .<br />
gebouwd geweest. Waarfchynlyk liep zy naar<br />
oud Tyrus, dat naar allen fchyn in dezen hoek<br />
der baai heeft gelegen, om dat naby de bron een<br />
kleine berg is, volgens alle waarfchynlykheid<br />
dezelfde, welken NEBUKADNEZAR opwierp<br />
om de ftad in te nemen, die ten gronde toe verwoest<br />
is. (*)<br />
Laat ons nu den weg zuidwaards langs de zeekust<br />
vervolgen, en MAUNDRELL hooren: deze<br />
aangenaame landftreek verlatende kwamen wy in<br />
den tyd van anderhalf uur by de Wutekaap, aldus<br />
geheeten, vermits dit gebergte zich naar den zeekant<br />
zo opdoet. Hier trekt men over, langs<br />
eenen op den k-.nt uitgehakten weg van zes voeten.<br />
Het gezicht naar beneden ftaat zeer ysfelyk,<br />
omdat de berg zeer hoog en fteil is, en de zeebaaren<br />
kragtig van onderen tegen den voet aankletfen.<br />
Gemelde weg is omtrent -een groot kwartier<br />
uurs lang, en, zo gezegd wordt, 't werk van<br />
ALEXANDER den Grooten. Nog een klein half<br />
uur verder trekt men langs den kant van een grooten,<br />
en niet ver van 't ftrand gelegen puinhoop,<br />
zynde de overblyffels van 't kasteel Scandalium,<br />
alzo genaamd naar den ftichter, den zelfden<br />
ALEXANDER, dien de Turken SCAN DER<br />
noemen. Deze puinhoop is 120 treden in 't vierkant,<br />
omringd met eene drooge gragt; en aan den<br />
zeekant fpringt er uit eene fontein uitnemend<br />
fchoon water van onderen door. Hier van geraakt<br />
(*) POCOCKE bl. 136.<br />
men
N E G E N D E BRIEF. 59<br />
men binnen een uur by den zesden Kafar, genaamd<br />
Nachera ; en na verloop van nog een uur over een<br />
geheel fteilen en ruwen berg tot in de vlakte van<br />
Akra. De gantfche weg van de Wittekaap af tot<br />
dit plein toe is by uitnemendheid klippig, maar<br />
de vermaakelykheid verzoet wederom al den voorgaanden<br />
arbeid. De vlakte van Akra {trekt zich in<br />
de lengte uit van 't vorig gebergte ('t welk Saron<br />
wordt genaamd) tot aan Karmel toe, zynde ten<br />
minften zes goede uuren; en in de breedte van<br />
de zee af tot aan de bergen, 't welk meest overal<br />
twee uuren is. Verfcheiden Itroomen behoorlyk<br />
wyd van eikanderen, loopen er overal door, ja alles<br />
wat vermaak en vrugtbaarheid byze-tten kan,<br />
wordt er gevonden, en nogthands is dit aangenaam<br />
plein, by gebrek vanbouwery, ten meesten deele<br />
zo woest, dat 't onkruid, toen wy er door trokken,<br />
tot boven de maanen der paarden opgefchoten<br />
ftond. Wanneer wy omtrent een uur ver in<br />
dit plein getrokken waren, kwamen wy voorby<br />
eene oude Rad genaamd Zib, gelegen tegen 't hangen<br />
van eenen berg digt by de zee. Dit mag misfchien<br />
't oude Achzlb wel zyn, van 't welk wy<br />
lezen Jof. xix: 29, en Richt. 1: 31, naderhand<br />
genaamd Ecdippe, want HIERONYMUS plaatst<br />
Achzib ("naar den kant van Tyrus} negen mylen van<br />
Ptolemais, volgens welke rekening wy de ftad<br />
Zib ook net vonden liggen. Twee uuren verder<br />
kwamen wy by eene fontein- met zeer goed water,<br />
die door de Franfche kooplieden te Akra de fontein<br />
der gezegende maagd wordt genaamd. Na verloop
6e> N E G E N D E B R I E F .<br />
loop van nog een uur kwamen wy te Akra, heb',<br />
bende van Rofchin tot hier toe, omtrent agt uuren.<br />
en een half doorgebragt. (*)<br />
Akra komt Richt, i: 31. voor onder den naam<br />
van Acco. Zy viel den ftam van Afer te beurt,<br />
doch is door denzelven niet bemagtigd. Zy is in<br />
vervolg van tyd door zekeren PTOLEMEUS<br />
kaning van Egypte ingenomen, die haar Ptokmaq<br />
noemde, gelyk die meermaal in de boeken der<br />
Mashabeën, en eenmaal Hand. xxr. 7. onder dien<br />
naam voorkomt. Door de Christenen wordt zy<br />
Akre uf Akri, ook wel St. Jan de Akra geheeten.<br />
Ik moet u uit MAUNDRELL een gefchiedenis<br />
vertellen, die men van deze ftad verhaalt:<br />
,» wanneer dezelve in 't jaar 1:291 na eene lange<br />
belegering door de Turken wierd ingenomen, had<br />
zekere Abtdis van een Nonnenklooster 't befluit<br />
genomen om haar aangezicht en dat der nonnen<br />
affchuwelyk te maken, om alle onkuischheid van<br />
't kiygsvolk te ontwyken. Zy riep de geheele<br />
kudde, die aan haare zorg was toebetrouwd, by<br />
een, ftelde dit als 't eenigst behoedmiddel, tot<br />
vermyding van de fchending haarer maagdom, op<br />
't beweeglykst voor oogen; zy fneed daar op haar<br />
neus af, maakte ysl'elyke kerven in 't aangezicht,<br />
en wierd van alle de nonnen manmoedig nagevolgd<br />
; doch de foldaaten deze perfoonen dus vindende,<br />
namen in woede wraak en doodden haar<br />
alle met 't zwaard. Verder wierden veele Cliris-<br />
(*) MAUNDREH U. 47Q-.<br />
te-
N Ë G - Ë N D E B R I E F . 6x<br />
tenen om 't leven gebragt, de ftad verwoest en<br />
aan de vlammen opgeofferd. Men vindt nog veele<br />
prachtige p uinhoopen en overblyfzels van gebou<br />
wen, die tot getuigen van den vorigen luifter en<br />
fterkte der ftad veiftrekken. (*) In 't jaar 1754<br />
Was Schefk OAHÈR OMAR meester van de ftad.<br />
Deze omringde Akra aan de landzyde met een<br />
muur van vier vademen hoog, voorzien van twee<br />
fterke poorten. Buiten dien muur ftichtte hy nog<br />
een bolwerk, en binnen denzelven een paleis,<br />
voorzien met een tuin, gelyk ook nog andere ge-<br />
bouwem Men bediende zich hier toe van de ftee<br />
nen eener oude Christen Kerk, by welker (loo<br />
ping men eene groote yzeren kist vond, die vol<br />
geld was. Vervolgens deed hy den vervallen koop<br />
handel in Al ra weer herleven, en Haagde daar ih<br />
vry wel. In 't jaar 1760 wierd de ftad Akra met<br />
eene zwaare pest bezogt, die men wil dat byna<br />
de helft der inwooners, welke toen op omtrent<br />
iöoco begroot wierden, naar 't graf fleepte. (f)<br />
VOLNEY, die er omtrent 25 jaaren later kwam,<br />
meldt: „ Akra was zedert de verdry ving der Kruis<br />
vaarders byna verlaten gebleven, maar in onzen<br />
tyd heeft DAHER haar wederom uit 't puin doen<br />
verryzen; die werken, die BJEZZAR er zedert<br />
tien jaaren heeft laten uitvoeren, maken haar thands<br />
eene der eerfte fteden van de kust, men roemt de,.<br />
(*) MAUNDRELL bl. 479.<br />
Mos-<br />
(t) Zie HASSELQUIST Reize 1 d. bl. 204. HA-<br />
MKLSYELD -ddrdryksktmdt 2 d. bl. 257, 258.
6a N E G E N D E B R I E F .<br />
Moskée van dien Pacha als een meefterftuk van<br />
goeden fmaak, Zyn Bazar of bedekte markt, wykt<br />
zelfs niet voor die te Aleppo, en zyne openbaare<br />
fontein overtreft in cierlykheid die te Damaskus.<br />
Dit laatfte Huk werks is ook 't nuttigst, want<br />
voor dien tyd had Akra, om de inwooneren te gerieven,<br />
niet dan eenen vry flegten put, doch 't<br />
water is, gelyk te vooren, van middelmatige hoedanigheid<br />
gebleven. Men moet aan den Pacha des<br />
te meer zyne werken dank weten, om dat hy zelf<br />
de aanlegger en bouwmeester is geweest: hy maakte<br />
de bellekken, voerde de tekeningen uit, en<br />
beftuurde "t werk. De haven van Akrc is eene<br />
van de best gelegene op de kust, om dat zy door<br />
de ftad zelve tegen de noorden- en noordwesten<br />
winden gedekt is; maar zy is zedert den tyd van<br />
FAKR-EL-DIN vervuild. DJEZZAR heeftalleenlyk<br />
eene aanlegplaats voor de fchuiten gemaakt.<br />
Het land om de ftad is eene kaale vlakte, omringd<br />
van kleine bergen, die zich al draaijende van de<br />
Wittekaap naar den Karmel uitftrekken. Voor 't<br />
overige is de grond vrugtbaar, en men teelt er<br />
met den besten uitflag graan en katoen. Deze<br />
waaren maken den grondflag van den koophandel<br />
van Akre uit, die van dag tot dag meer en meer<br />
begint te bloeijen. De Franfche kooplieden hebben<br />
er hunne Comptoiren onder 't opzicht van een<br />
Conful, er is ook een Keizerlyke en Rusfifche<br />
Agent. (*)<br />
(*) VOLNEY 2 d. tl. 212.<br />
By
N E G E N D E B R I E F . 93<br />
By Akra of Ptolernais maakt de Middelandfche<br />
zee eene baai landwaards in, welke men, de zeekust<br />
behoudende, moet omwandelen om by den<br />
berg Karmcl te komen. Alvorens men daar komt,<br />
moet men twee beeken of riviertjes overgaan, namelyk<br />
de Belus en de Kifon.<br />
Van 't eerstgemelde riviertje Zegt ons MAUN-<br />
D R E H : ,, wy gingen omtrent een half uur langs<br />
den baaikant van Akra heenen, en draaiden toen<br />
wat zuidwaards op. Hier moesten wy over een<br />
riviertje dat wy meenen Belus geweest te zyn (*).<br />
In de reize van EGMOND en HEYMAN wordt<br />
die beek eene Engelfche myl, dat is 20 minuten<br />
gaands van Akra gefield, 't wordt daar eene kleine<br />
rivier genaamd, welke zy doorwaadden, die haaren<br />
oorfprong neemt in de vlakte van Akra, niet<br />
veelmeer dan een uur landwaards in. (f) POCOCKE<br />
fielt deze beek verder. Hy zegt aangaande de<br />
Belus: ,, deze rivier ontflaat uit een meir door de<br />
ouden Palus Cendevia genaamd, en zes Engelfche<br />
mylen zuidoostwaards van haaren mond gelegen.<br />
Zommige fchryvers plaatfen er MEM anus graf<br />
naby. Het eerfte glas, zegt men, is uit 't zand dezer<br />
rivier gemaakt, waarfchynlyk door de eene of<br />
andere toevalligefmelting van't zelve op "t vuur.—.<br />
Wy trokken (zegt vervolgens POCOCKE) de<br />
baai rond en waadden omtrent haaren Zuidoosthoek<br />
door de rivier Kifchon of Kifon, die breeder<br />
C*) MAUNDRELL bl. 4?r.<br />
(t) EGMOND, enz. 2 d. bl. 2.<br />
is
©4 N E G E N D E B R I E F .<br />
is dan de Belus. Men zeide my, dat zy ten zuiden<br />
van den berg Thabor orrtfpringt, maar volgens myoe<br />
onderftelling zyn haare bronnen in de bergen ten<br />
Oosten van 't Dal Esdrelom. Door verfcheiden<br />
kleine riviertjes vergroot, loopt zy tusfchen den<br />
berg Kar mei en de bergen ten noorden door, en<br />
valt daar na ter dezer plaatfe in zee". (*) S H A w<br />
meldt 't volgende: „ Ten Zuidoosten aan den voet<br />
van den Karmel, zag ik de bronnen Van de rivier<br />
Kifon. Drie of vier van deze bronnen, die maar<br />
eene ftadie van elkander liggen, worden de Ras<br />
el Kishon, dat is 't hoofd van den Kifon genoemd,<br />
en deze alleen behalven de andere beeken, die er<br />
korter by zee inlopen, voeren wel zo veel water<br />
aan als nodig is om eene rivier te maken, die half<br />
zo breed is als de Ifis te O.xfort. Daar en boven<br />
vloeit, geduurende 't regen faizoen, al 't water,<br />
dat aan de oostelyke zyde van den berg of op den<br />
ryzenden grond ten zuiden valt, door eene groote<br />
menigte van beeken in denzelven, dan vloeit hy<br />
over zyne oevers, verkrygt eene verbazende fnelheid,<br />
en ileept alles mede. Maar deze overftroomingenzyn<br />
kort van duur, want de loop van den<br />
Kifon is flegts zeven Engelfche mylen lang, en<br />
loopt zeer fnel tot op eene halve myl van de zee".<br />
Verder denkt dees reiziger dat zo er eenige beeken<br />
van den berg Thabor afvlieten, die zich niet<br />
met den Kifon, gelyk men doorgaands denkt, maar<br />
met den Belus zullen vereenigen, dewyl de Kifon<br />
(*} POCOCKE bl, 94.<br />
niet
N E G E N D E B R I E F . 65<br />
niet in die ftrekking loopt, welke de landbefchryvers<br />
er aan geven, namelyk van 't Oosten<br />
ten Westen, maar wel van 't Zuiden naar 't Noorden,<br />
waar na hy in de golf van Kaifah valt. De<br />
gemelde voornaame meiren (van deze had hy gefproken)<br />
worden wegens haare nabyheid aan den<br />
Kifon en Iizrcël voor de wateren van Megiddo gehouden,<br />
zie Richt, v: 19. (*)<br />
Nu komt men aan den berg Karmel, van welken<br />
zo dikwyls in de H. Schrift wordt gewaagd, doch<br />
die onderfcheiden moet worden van zekere Stad van<br />
dien naam, niet verre van Maon, Jof. xv: 55, van<br />
welke Stad een van Davids veldoversten den naam<br />
van Karmcliter drccg a Sam. XXIII: 35. Men wil,<br />
dat de berg Karmel van deszelfs uitftekende vrugtbaarheid<br />
dus genoemd is. Deszelfs oppervlakte<br />
belfond oudtyds deels in koornakkers, wier volle<br />
airen door de zon befcheenen eene verrukkende<br />
purperglans van zich gaven, by 't welk de haairlokken<br />
der bruid in SALOMO'J Hooglied vergeleken<br />
worden. Ook vond men er weilanden naar<br />
Jerem. L: 19; waarom aan dien berg te regt eene »<br />
cieraad wordt toegekend. Men noemt dien berg<br />
hedendaags Karmain. Men heeft onder de<br />
Roomscbgezinden naar dezen berg een geestelyke<br />
order der Karmelitcn. Over veele jaaren, zegt<br />
ROUWoLP, hebben deze monniken in grooter<br />
getal hier omheen gewoond, gelyk men nog ter<br />
dezer tyd kloosters en kerken op de hoogte kan<br />
(*) SHAW 2 d. bl. 16, 17.<br />
E<br />
zien,
66 N E G E N D E BRIEF.<br />
zien, maar van ouderdom zo vervallen, dat zy<br />
thands woest en onbewoond liggen; ook is deze<br />
berg buitenom aan de beek kaal en naakt, zo dat<br />
men met den Propheet AMOS wel zeggen mag:<br />
Ds wooningen der herderen zullen treuren, en de<br />
hoogte van Karmel zal verdorren, Am. i: 2. Evenwel<br />
is die berg niet overal onvruchtbaar, noch<br />
onbewoond. De Mooren en Arabieren die er op<br />
woonen , bouwen er koorngraanen, de Christenen<br />
hebben er hunne tuinvruchten, en teelen er watermeloenen,<br />
en hebben er eenige druiven tot wyn<br />
en rozynen. Daar is ook hoornvee, als mede<br />
fchaapen, geiten, haazen, kor.ynen, patryzen en<br />
ander gevogelte. Men ziet op den top eiken pynolyven-<br />
en lauwrier-boomen. Men heeft er water,<br />
de beeke Kifon loopt langs zyn voet in zee. Men<br />
vindt op dezen berg meer holen en fpelonken dan<br />
elders op bergen. Van veele zyn de openingen<br />
zo klein, dat er maar één mensch in kan fluipen,<br />
en tevens lopen de holen zo krom dat men in één<br />
oogenblik uit 't oog is, en zich verbergen kan:<br />
te meer, dewyl er drie of vier zulke openingen<br />
by elkander zyn. Daar nu deze holen reeds in<br />
oude tyden in dien berg zyn geweest, zo kan men<br />
regt verftaan, 't geen men leest Amos ix: 3.. Al<br />
ver/laken zy zich op de hoogte van Karmel, zo zal<br />
ik hen naarfpeuren en van daar haaien. De meeste<br />
holen en digt by elkander vindt men op eene<br />
plaats, die de inwooners Schif el Ruban, dat is<br />
holen der ordenslieden noemen, zy zyn in een<br />
groot dal aan weêrszyden met rotzen omgeven,die<br />
om-
NEGENDE BRIEF. 67<br />
omtrend vierhonderd holen bevatten, in welke<br />
vengilers en bed rieden zyn in de rots uitgehouwen,<br />
ook heeft men er bronnen met water. Als<br />
men dit voorgemelde dal zal ingaan, heeft men aan<br />
de regterhand boven op de rots eene groote fpelonk,<br />
welke door eenen geheelen heuvel loopt,<br />
en rondom zo veel kleine holen heeft, dat er wel<br />
honderd monniken in woonen kunnen. Karmel is<br />
vermaard geworden door de Propheeten ELIAS en<br />
ELIZA, die er veel verkeerden en verblyf hielden.<br />
Aan den voet van 't eigenlyk voorgebergte is een<br />
hol omtrent 20 fchreeden lang en half zo breed<br />
en hoog, 't welk de overlevering wil, dat het<br />
door ELIAS zou bewoond zyn geweest; dit hol<br />
wordt by Jooden, Christenen en Mohammedaanen<br />
in veel achting en eer gehouden. Eenige Mohammedaanlche<br />
kluizenaars houden er hun verblyf in.<br />
Men toont ook, behalven dit grot, eene plaats<br />
boven op den berg aan de oostzyde, omtrent in<br />
't midden, welke de Arabiers El Korban, dat ia<br />
,<br />
l Ojf'er noemen, en by de Jooden zeer geëerbiedigd<br />
wordt, om dat men daar de plaats meent te<br />
zyn, alwaar ELIAS tegen de Baal's priesters geofferd<br />
heeft, en aangetoond door hemelsch vuur,<br />
dat de JEHOVA alleen God is, 1 Kon. 18. daar<br />
Haan nog twaalf fteenen op welke men eenige<br />
griekfche letters, ziet.) O Gy kent de fraai je<br />
(*) Zie de Reize van ROUWOLF bl. 246—248,<br />
van HEYMAN ifte Deel bl. 305, 2de Deel bl. 5. Yan<br />
VOLNEY 2de Deel bl. 215, en "van andere.<br />
E 3<br />
rei-
68 N E G E N D E B R I E F ,<br />
reize van D"ARVïEux_naar den grooten Emin,<br />
en Qhebt dezelve zo ik denk met fmaak gelezen;<br />
die Emir der Arabieren was genaamd TURABEYE ,<br />
en had zyn legerplaats op dit gebergte, dewyl dit<br />
gedeelte van Paleftina aan den Arabifchen ftam,<br />
van welke hy de Emir was, toebehoorde. Hy had<br />
er een fchoon paleis, welks vertrekken ruim, pragtig<br />
en gemakkelyk waren; doch D'ARVIEUX zegt,<br />
dat het in zyn tyd by gebrek van onderhouding<br />
langzamer hand te grond ging. Een der voornaamfte<br />
fpitfen des bergs gaat tamelyk ver in zee, en<br />
maakt een van de aanzienlykfte en verhevenfte<br />
kaapen aan de kust van Paleftina en Syrië. Wanneer<br />
men dit gedeelte des bergs aan den kant van<br />
Kaipha beklimt, komt men door middel van een<br />
klein en fmal voetpad, dat op verfcheiden plaatfen<br />
in de rotfen uitgehouwen is, binnen een kiein<br />
uur by 't klooster der Karmeliten, dat in 't hangen<br />
van den berg is. In dit kleine klooster woonen<br />
doorgaands maar drie menfchen, namelyk een<br />
pater, een frater en een hunner knegten. Boven<br />
op 't fpits van den berg, die deszelfs westlyken<br />
hoek uitmaakt, is een verwoest groot klooster,<br />
dat te gelyk voor een vast kasteel verftrekt heeft.<br />
Het oostelyk einde van den Karmel, beneden het<br />
welk de Kifon loopt, wordt van de Arabiers Raaf<br />
ai Mocataa, dat is 't voorgebergte der jlagting genaamd,<br />
om dat men wil, dat aldaar ELIAS de<br />
Baals Priesters heeft laaten dooden. Niet verre<br />
daar van daar: Zuidwaards ftaat op een heuvel het<br />
groote dorp Musenat-, waar in veele Mooren en<br />
Griek-
NEGENDE BRIEF. 69<br />
Griekfche Christenen woonen, zy hebben daar een<br />
kerk, en bebouwen 't aardryk. Toen D'ARVIEUX<br />
in dit dorp was in 't jaar 1660 had 't omtrent 500<br />
inwooners. (*)<br />
Kaipha ook Haipha genaamd, een open vlek<br />
mede aan den voet van dien berg gelegen, voorheen<br />
wierd die plaats Porphyrion geheeten. Daar<br />
is geen haven, maar een betere ankergrond dan<br />
by Akra, waarom hier de fchepen gaan liggen.<br />
Dit Kaipha was voor dezen eene ftad, en had een<br />
kasteel, van 't welke nog overblyfiels zyn, als<br />
mede van twee kerken. Eene andere nog ftaande<br />
kerk, dient voor een magazyn en herberg. In<br />
den rondom liggende klippigen grond zyn veele<br />
begraafplaatfen uitgehouwen, (f)<br />
Wat verder zuidwaards langs de zeekust, wandelende,<br />
komt men by een vervallen flot of kafteel,<br />
Caflello Pellegrino door de Franken genaamd,<br />
doch de inboorlingen dier ftreek noemen 't Athlete.<br />
Het kafteel ligt op een klein rotsachtig voorgebergte,<br />
dat wel 5 minuten afftands in zee uitfteekt,<br />
hebbende aan de zuidzyde eene kleine baai.<br />
Deze plaats wierd eertyds Petra hieifa genaamd,<br />
waarfchynlyk uit hoofde haarer ligging op een<br />
rots, zynde op den oostkant eene gragt gegraven,<br />
waar<br />
(*) Zie BUSCHING Aardrykskunde 5 d. 1 ft. bl.<br />
421, 422. POCOCKE bl. 96—98. HAMELSVELD<br />
u4ar dry ks kimde 1 d. bl. 307—312<br />
(r) POCOCKE bl. 96. HEIMAN I d. bl. 305, 2<br />
d. bl. 1. BUSCHING bl. 421.<br />
E 3
70 N E G E N D E B R I E F .<br />
waar door 't als tot een eiland gemaakt wierd, gelyk<br />
't ook buiten twyfel was, eer 't zand de gragt<br />
gevuld had. Aan de oost- en zuidoostzyde van 't<br />
voorgebergte, heeft waarfchynlyk een Stad geftaan<br />
, gelyk men uit 't overgeblevene muurwerk<br />
befl uiten mag. (*)<br />
Drie uuren verder, den weg zuid waards vervolgende<br />
komt men te Tartiira, of zo als POCOCKE<br />
't noemt Tortura, een klein vlek. Hier heeft<br />
waarfchynlyk oudtyds de ftad Dor gelegen, van<br />
welke men leest Jof. xn: 23, die naderhand verwoest<br />
is. Men heeft ten zuiden eene kleine haven<br />
voor groote booten, die zomtyds door onweer<br />
genoodzaakt worden daar in te loopen Het<br />
hedendaagsch vlek is aan de oostzyde der baai.<br />
Ten noorden van de haven is een klein voorgebergte<br />
met een vervallen kafteel. Hier wordt een<br />
markt gehouden, op welke de Arabiers hunnen<br />
buit, en de rondom woonende boeren hun vee en<br />
vrugten tegen Egyptifche ryst en lynwaad verruilen.<br />
De rondom liggende landftreek is weinig<br />
vrugtbaar en zonder boomen. Cf)<br />
Omtrent 2 uuren verder heeft men de beek<br />
Coradfche en dan nog een uur de Zirka, ook de<br />
krokodillen rivier genaamd; aan POCOCK wierd<br />
door geloofwaardige perfoonen verhaald, dat er<br />
kleine krokodillen in gevonden wierden van vyf<br />
of zes voeten lengte,<br />
(*) BUSCHING bl. 419.<br />
(t) POCOCKE bl. 99. BUSCHING bl. 419,<br />
Een
N E G E N D E B R I E F . 7*<br />
Een uur verder heeft men de ftad Cefarea. Eertyds<br />
wierd die ftad de tooren of burgt van STRATO<br />
genaamd. Naderhand bouwde HERODES hier<br />
eene ftad, en noemde die ter eere van CJESAR<br />
AUGUSTUS Cafarea. Hedendaagsch wordt zy<br />
nog Kat/aria geheeten. Zy komt voor in de Handelingen<br />
der Apostelen Cap. x: 1, enz. Men vindt<br />
er overblyffels van een fterk kafteel; volgens<br />
POCOCK worden in de nabuurige vlakte veele<br />
wilde varkens gevonden. Volgens NAU houden<br />
zich daar gazellen en wilde ezels op, ook heeft<br />
men daar eene groote menigte bloedzuigers. (*)<br />
Ten oosten van Cefarea, doch ik weet niet hoe<br />
ver, heeft men een meir, 't welk de krokodillen<br />
zee wordt genaamd. D'AR VIEUX fchryft dit<br />
meir gezien te hebben, wanneer hy reisde van<br />
AU ben Aulam naar Ramla. Het eerstgemelde<br />
houdt men voor de plaats, waar oudtyds de ftad<br />
Antipafris geftaan heeft, van welke men leest<br />
Hand. xxm: 31. Er zyn nog eenige overblyffels<br />
van. Het is thands flegts een dorp, werwaards<br />
de Mohammedanen bedevaarten doen.<br />
Van Cefarea worden nog zes uuren gaands gerekend<br />
langs diezelfde zeekust tot Arzuf, 't welk<br />
ook Orzuf en Urzuf wordt gefpeld, 't is eene<br />
verwoeste ftad, niet onwaarfchynlykdezelfde, die<br />
Appollonia geheeten heeft.<br />
Nog twee uuren verder komt men te Joppe of<br />
Jaf-<br />
(*) ROUWOLF bl. 250. POCOCKE bl. 89, 100—103.<br />
BUSCHING bl. 418.<br />
E 4
1& N E G E N D E B R I E F .<br />
Ja fa. Deze plaats zal ik nu flegts doortrekken,<br />
zonder my daar een oogenblik op te houden, dewyl<br />
ik dezelve aan u in mynen eerften brief befchreven<br />
heb, en fpoede my naar eene plaats,<br />
die, zo ik gis, twee uuren van daar ligt, en drie<br />
uuren van Ramla, zy wordt Jcbna ook Tabné geheeten,<br />
't was voorheen eene ftad der Philiftynen,<br />
en wierd door Griekfche en Latynfche fchryvers<br />
Jamnia genaamd; is thands een dorp, en ligt<br />
ten zuiden eener beek van denzelven naam. VOL<br />
NEY zegt: „ dit dorp heeft niets aanmerkenswaardig<br />
dan eene opgeworpen hoogte en een beekje,<br />
't eenigst in die ftreeken, dat in den zomer niet<br />
uitdroogt. Zyn geheele loop is niet meer dan<br />
van anderhalve myl; het vormt, eer 't zich in<br />
zee verliest, een meir Roubm genaamd, daar de<br />
boeren,' vyf jaaren geleden eene kweekery van<br />
zuikerriet aangelegd hadden, die de grootfte voordeden<br />
beloofde; maar met den tweeden oogst<br />
eischte reeds de Aga eene fchatting, die hen<br />
genoodzaakt heeft van daar op te breeken. (*)<br />
VOLNEY maakt ook gewag van een dorp, 't<br />
welk van Jebna omtrent een uur zuidoostwaards<br />
moet gelegen zyn, want hy befchryft 't vier mylen<br />
van Ramla op den weg naar Gaza. Dit dorp<br />
heet Mamiè', 't levert, zegt hy, veel gefponnen<br />
katoen. Eene kleine myl daar van daan ten oosten<br />
is eene afzonderlyke heuvel, om die reden<br />
el-Teil genaamd; deze is de hoofdplaats van den<br />
CO VOLNEY 2 d. bl. 31$,<br />
ftara
N E G E N D E B R I E F . 75<br />
itam der Ouahidié, van welke B A K I R Chek was,<br />
die drie jaaren geleden door den Aga van Gaza gedood<br />
wierd op eenen maaltyd, tot welken hy hem<br />
genodigd had. Men vindt op die hoogte aanmerkelyke<br />
overblyffelen van wooningen en onderaardfche<br />
vertrekken, gelyk in de fterkten der middel<br />
eeuwen gevonden wierden. Deze plaats moet<br />
ten allen tyde gezogt zyn geweest om haareileilte,<br />
en om haare bron, die aan haaren voet is. De<br />
holle weg, door welken zy loopt, is dezelve,<br />
die zich by Askalon gaat verliezen. Ten oosten<br />
is de grond fteenachtig en echter doorzaaid met<br />
Dennen- Olyven- en andere boomen. Bait-Djibrim,<br />
oudtyds Baha-Gabr/s, is een bewoond<br />
dorp, ilegts omtrent drie vierde myls (dus een<br />
groot half uur,) ten zuiden daar van daan. (*_)<br />
Nu keer ik weder wat nader aan zee zuidwaards<br />
en koom teAsdod, van de Grieken Azotos genaamd,<br />
zo als 't ook in 't N. Testament volgens de Latynfche<br />
uitfpraak Azoius onder den naam van Azotcn<br />
voorkomt Hand. vin: 40. Het was oudtyds<br />
een van de Vorftelyke fteden der Philiftynen,<br />
welke ftad by de verdeeling van Kanadn den<br />
ftamme Juda wel te beurt viel, doch nooit door<br />
dezelven is overmeesterd. De Philiflynen eerden<br />
daar zekeren afgod Dagon genaamd, welks<br />
beeldtenis door Gods magt ter neer geworpen,<br />
't hoofd en de handpalmen van dat beeld op<br />
den dorpel van Dagons tempel gevonden wierden,<br />
(*; V O L N E Y 2 d. bl. 316.<br />
E 5<br />
om
74 N E G E N D E B R I E F .<br />
om welke reden dan naderhand elk, die dit huis<br />
inging, niet op den dorpel trad, maar denzelven<br />
overfprong i Sam. v: 1—4. van daar, dat in de<br />
H. Schrift dé afgodendienaars wel eens voorkomen<br />
onder den naam van dorpelfpringers, men zie<br />
Zeph. 1: 9. zy is door SALOMO ingenomen 1 Kon.<br />
iv: 34; naderhand door een koning van Egypte verwoest,<br />
tot vervulling der Godfpraaken Amos 1: 8,<br />
Hoofd/I: HI; 9—11. Zeph. n: 4. In vervolg van<br />
tyd is die ftad weer herbouwd en de inwooners<br />
fpraken eene byzondere taal, of hadden een byzondere<br />
uitfpraak onderfcheiden van de Jooden.<br />
Neh. XIII: 23—37. SANLYS, die deze plaats in<br />
't jaar IÓII bezogt, zegt dat hy van geen aanzien<br />
is. DELLA VALLE die vier jaaren laater daar<br />
kwam fpreekt van Asdod, 't welk hy Esdud noemt,<br />
als een dorp. BUSCHING meldt, dat Asdod een<br />
gering dorp is naby de overblyffels dier gewezen<br />
ftad, doch onder welke geene aanmerkelyk zyn.<br />
De plaats waar 't kafteel geftaan heeft is thands<br />
een veld, 't welk bewerkt wordt. Digt by 't<br />
dorp is eene groote Khan of openbaare herberg<br />
voor de reizigers. VOLNEY, die in de jaaren<br />
1783 tot 1785 reisde, noemt die plaats Ezdoud,<br />
en fchryft, dat zy thands berugt is door de<br />
fcorpioenen, die er gevonden worden. (*)<br />
Van daar zuidwaards gaande, volgens SANDYS,<br />
tien Engelfche mylen, zynde een afftand van ruim<br />
drie uuren, komt men by Aslelon. Op den weg<br />
der-<br />
(*) VOLNEY 2 d. bl. 316.
N E G E N D E B R I E F . 75<br />
derwaards vindt men een groot en volkryk dorp<br />
Magdeloï Megdcl geheeten, dat met goede vrugtbomen<br />
en tuinen bezet is, en in 't welk weekelyks<br />
eene groote markt wordt gehouden. VOLNEY<br />
noemt dit dorp El Majdal, en berigt dat men daar<br />
het fraaifte katoen van geheel Pahflina fpint, hoewel<br />
't zeer grof is. (*) Drie kwartier uurs aan<br />
de regterhand ligt Askelon of Askalon, het was<br />
oudtyds mede een der vyf Philiftynfche hoofdlieden;<br />
die van Judo hebben deze ïïad, benevens<br />
Gaza en Ekron een korten tyd bezeten, en zy is<br />
toen weder door de Philiflynen veroverd, gelyk<br />
men kan opmaken uit Richt. 1: 18, vergeleken met<br />
Hoofdft. in: 3; en deze ftad is in de magt der<br />
laatften gebleven tot op de regeering van SALOMO<br />
1 Kon. iv: 34. Ik zal u eene befchryving der<br />
hedendaagfche gefteldheid dier plaats uit BUSCHING<br />
mededeelen, welke verfcheiden reisbefchryvingen<br />
betrekkelyk tot dit Askalon heeft zaamen getrokken.<br />
Hy zegt: 't is thands een dorp, by de<br />
aanmerkelyke en fraaije overblyffels der voormaalige<br />
ftad dezes naams, die aan de zee op eene<br />
hoogte gelegen, doch geene haven gehad heeft.<br />
Het overfchot van haare muuren is zeer dik- Het<br />
merkwaardigfte is hier eene oude, zeer groote en<br />
diepe, maarthands reeds half ingeftorte bron, in<br />
welke 't regenwater ten gebruike der ftad vergaderd<br />
wierd. In dezelve kan men, door middel van<br />
eenen verwelfden gang, die twee of drie fchreden<br />
VOLNEY bl. 316, 317.<br />
breed
76" N E G E N D E BRIEF.<br />
breed is, en er rondom heen gaat, tot den grond<br />
toe naar beneden ryden. Buiten dezelve is er nog<br />
eene andere bron, waar uit men water fchept.<br />
Zy is de geboorteplaats geweest van de-Asfyrifche<br />
koningin SEMIRAMIS. Ook heeft naar deze<br />
ftad een foort van uijen, die daar groeit, in 't Latyn<br />
den naam van Ascalonia gekregen, welke by<br />
verbastering in 't Fransch Echalotte, en by ons<br />
Chahtten heeten. Die ftad was mede voor dezen,<br />
wegens haaren wyn, en de fterke aanfokking van<br />
duiven, mitsgaders derzelver cypresfenboomen beroemd.<br />
Ten tyde der kruistogten is zy beurtelings<br />
door de Franken en Mohammedanen veroverd,<br />
en eindelyk door de laatstgemelden, als mede<br />
door aardbevingen verwoest. (*)<br />
Van Askahn naar Gaza heeft men eene vermaakelyke<br />
weg langs de kusten der Middelandfche zee,<br />
omtrent zes uuren gaands ten zuiden, mede eene<br />
der vyf Vorftelyke fteden der Philiflynen, en is<br />
van eenen hoogen ouderdom, alzo er Gen, x: 19.<br />
reeds van gewaagd wordt. Zy is ook in de H.<br />
Schrift bekend door de gefchiedenis van Simfon<br />
Richt. 16. Zy wierd, gelyk de vorige, aan den<br />
ftam van Juda toegewezen, doch bleef in de bezitting<br />
der Philiftynen tot SALOMO'S tyd. Deze<br />
ftad heeft naderhand veel geleden door PHARAO<br />
NEC HO koning van Egypte, waar op gedoeld<br />
wordt Jerem. XLVII: 1. Doch eer dit voorviel<br />
propheteerde JEREMIAS 't oordeel over die<br />
(*; BUSCHING bl. 394., 395-<br />
plaats,
N E G E N D E B R I E F . 77<br />
plaats, 't welk haar nog later zou te beurt vallen<br />
Jerem. XLVII: 5. zie ook Amos 1: 6, 7; Zeph.<br />
n: 4. Zach. rx: 5. 't welk is uitgevoerd door<br />
ALEXANDER rfe» Grooten, die uit tSjfffó; en dus<br />
van 't noorden naar Egypte trok. Het is na de<br />
verwoesting, die 't een en andermaal ondergaan<br />
heeft, weder herbouwd, en zo was 't met die ftad<br />
gefteld ten tyde der Apostelen, waarin wy Hand.<br />
vm: 26, de woorden: op den weg naar Gaza,<br />
welke woest is, niet brengen moeten tot 't woord<br />
ftad, maar tot Weg welke woest is, 't welk naar 't<br />
gebruik des Griekfchen woords hier niet meer<br />
dan eenzaam, eene plaats zonder huizen of bewoonde<br />
ftreeken, aanduidt; welke weg van Jerisfalem<br />
de naaste was, in vergelyking van eenen anderen,<br />
die door Bethlehem liep. Gaza komt ook<br />
als een welvarende ftad by POMPON ius MELA,<br />
PLINIUS, STEPHANUS, ANTONINUS en<br />
elders voor. SANDYS geeft van deze plaats 't<br />
volgende berigt: „ zy ftaat op eenen berg rondom<br />
bezet met valleien, en deze wederom met bergen<br />
omringd, meestendeels met lekkere vruchten beplant.<br />
De huizen zyn flegt, zo met opzicht tot<br />
de gedaante als ftof; de beste zyn laag, van ruwe<br />
fteen met een verwulffel van binnen, en boven<br />
plat in 't vierkant opgemetfeld. Andere huizen<br />
zyn met biezen en huiden overtrokken, zommige<br />
van fteenen muuren zonder kalk op elkaTrder gehoopt,<br />
doch geen eene wooning net en gemakkelyk.<br />
Er zyn nogthands overblyffelen, die van<br />
eenen beteren ftaat blyken geven, want verfcheiden<br />
fleg-
78 NEGENDE BRIEF.<br />
ilegte daken fteünen op deftige pilaaren van Petfiaanfche<br />
marmerfteen, zommige effen, andere konftig<br />
uitgehouwen. Aan de noordoostzyde en wat<br />
van den heuvel af, zyn de ruïnen van groote verwulffels<br />
in de aarde gezonken, benevens andere<br />
grondfiagen van ftatelyke gebouwen. Het kasteel,<br />
dat er gevonden wordt, is dien naam niet waardig.<br />
Aan de westzyde van de ftad, buiten 't gezicht,<br />
doch niet buiten 't gehoor, zynde 30 ftadien of<br />
5 kwartier uurs verre, heeft men de zee. Aan de<br />
oostzyde der ftad ftaan veele verftrooide gebouwen,<br />
voorby welke een berg is boven een ander<br />
uitziende, op welken de overlevering wil, dat<br />
SIMSON de deuren der poorten van Gaza droeg.<br />
Op deszelfs top ftaat eene kerk met graflieden<br />
van Mohammedanen omcingeld. Zuidwaards van<br />
hier, op den weg naar Egypte, is eene groote<br />
fontein, opgevuld alleen van 't nederftorten des<br />
regens, en daar men by groote fteenen trappen naar<br />
beneden treedt, alwaar men kleederen wascht en 't<br />
vee drenkt. De Grieken hebben kleine wyngaarden,<br />
en persfen die heimelyk in huis, om dat zy<br />
er niet voor uit durven komen, dat zy wyn hebben.<br />
Hunne graanen begraven ze onder de aarde, en 't<br />
geen zy gebruiken bewaren zy in lange aarde potten<br />
tegen 't gewormte, even als overal in Egypte.<br />
In 't voornaamfte van de ftad hebben zy eene<br />
oude kerk, die de Koptifche Christenen dikwyls<br />
gaan bezoeken. De Griekfche vrouwen bedekken<br />
hier haar aangezicht, verwen haare handen zwart,<br />
en gaan gekleed als de Mooren te Kairo, Alle<br />
fa-
N E G E N D E B R I E F . 79<br />
faturdagen maken zy op dit kerkhof een gehuil<br />
over haare dooden, en doen dit uit gewoonte,<br />
zonder een traan van droefheid te Horten. Zo<br />
bevond SANDYS in zyn tyd deze plaats. (*)<br />
DELLA VALLE zegt, dat deze ftad niet zeer<br />
groot is, noch ook met muuren beflooten; men<br />
ziet er echter eene kleine burgt, die op den top<br />
van een berg ligt, alwaar de Basfa of Emir woont,<br />
en is van de huizen der ftad omringd. Niet verre<br />
van daar vertoont men de plaats alwaar men voorgeeft,<br />
dat het gebouw geftaan hebbe, 't welk SIM-<br />
SON door 't omverrukken der twee voornaamfte<br />
pilaars deed inftorten, en met eene menigte Philiflynen<br />
om 't leven kwam. (f) THEVENOT,<br />
die aldaar 40 jaaren later dan DELLA VALLE<br />
kwam, namelyk in 't jaar 1655, geeft er 't volgend<br />
berigt van: ,, De ftad Gaza, ligt omtrent<br />
twee duizend fchreeden van de zee, zy was eertyds<br />
zeer pragtig, gelyk men uit derzelver ruïnen<br />
kan opmaken, want 't is daar over al vol marmere<br />
zuilen, en zelfs heb ik er kerkhoven gezien, van<br />
welke alle de graven van marmer waren. Onder<br />
andere is er eene plaats met muuren van de zelfde<br />
fteen omringd, die aan een byzonder geflacht var<br />
Turken behoort, welke vol fchoone marmere graflieden<br />
is, enz." (§) BUSCHING voegt er nog<br />
uit andere reizigers by: „ Hier is eene geftadige<br />
eg SANDYS bl. 128.<br />
Cf) DELLA VALLE bl. 151.<br />
CS; THS VENOT bl, 304.<br />
door
8o N E G E N D E B R I E F .<br />
doortogt van Karavanen uit Syrië naar Egypte, en<br />
van Egypte naar Syrië, en dus ook een goede koophandel.<br />
N A U zegt, dat hy van Askalon mm Gaza<br />
geftadig op zand gegaan is , en tusfchen de ftad<br />
en de Middelandfche zee een zandigen weg gehad<br />
heeft. Ook fchryft B'ARVIEUX, dat er f ondom<br />
Gaza eenige zandige landftreeken waren, doch op<br />
welke echter fyn gras voor fehapen en geiten wast,<br />
en verzekert, dat de vorige velden fraai en aangenaam<br />
waren. TROILO meldt, dat het rondom<br />
liggend land allerlei koorn voorbrengt, dat er ook<br />
fchoone wyngaarden zyn, als mede Citroen-Oranje-<br />
en Dadelboomen in menigte." (*} Laat ik er nu<br />
nog by voegen 't nieuwfte berigt, dat ik van Gaza<br />
hebbe, namelyk uit de reize van VOLNEY:<br />
Gaza dat de Arabiers Razzé noemen, de r fterk<br />
bouwende uitgefproken, beftaat uit drie dorpen,<br />
van 't welk een onder den naam van % Kasteel<br />
tuslchen de twee andere ligt, op eenen tamelyk<br />
boogen heuvel. Dit kasteel, dat fterk kan geweest<br />
zyn voor den tyd, toen 't gebouwd werd, is<br />
thands niet meer dan een puinhoop. Het Sarai<br />
van den Aga, dat een gedeelte van 't zelve uitmaakt,<br />
is even zo vervallen, als dat van Ram/e,<br />
maar 't heeft 't voorregt, dat 't een ver uitzicht<br />
heeft: van deszelfs muuren heeft men 't gezicht<br />
over de zee, die er van afgefcheiden is door een<br />
zandplaat van een vierde myls, en over 't veld,<br />
welks dadelboomen een effen en kaal aanzien, zo<br />
CO BUSCHING il. 391.<br />
ver-
N E G E N D E B R I E F . 8i<br />
verre 't oog reiken kan, aan de landfchappen<br />
van Egypte doen denken; en op die hoogte krygen<br />
de grond en de luchtflreek ook waarlyk 't<br />
aanzien van Arabië. De warmte, de droogte, de<br />
wind en de dauw, zyn er even als aan de oevers<br />
van den Nyl, en de bewooners hebben eer de<br />
kleur, de geftalte, de zeden en de fpraak der<br />
Egyptenaar*, dan der Syriërs. Gaza is, door deszelfs<br />
ligging \ die te weeg bragt, dat de gemeenfchap<br />
van die twee volkeren, door middel van die<br />
plaats gefchieden moest, altoos eene vry aanzienlyke<br />
ftad geweest. De puinhoopen van wit marmer,<br />
die men er vindt, bewyzen, dat zy wel eer<br />
de zetel van weelde en overvloed was; ook was<br />
zy die keus niet onwaardig. De zwartachtige aarde<br />
van haaren grond is zeer vrugtbaar; en haare<br />
tuinen, door lopend- water befproeid, brengen<br />
zelfs nog, zonder eenige konst, granaatappelen,<br />
oranje-appelen , zeer lekkere dadelen, bollen van<br />
renonkelen, die tot in Confantinopolen gezogt zyn,<br />
voord; doch zy heeft in 't algemeen verval gedeeld,<br />
en, fchoonzy de hoofdftad vza.Pakftina<br />
genaamd wordt (*), is zy echter niet meer dan<br />
een open vlek, met ten hoogften twee duizend<br />
zielen bevolkt. De voornaamfte nyverheid van<br />
des-<br />
(*) Hier moet men niet aan geheel Paleftina denken,<br />
zo als dit oudtyds 't Joodftche land was , maar in een<br />
bepaalderen zin, namelyk de ftrook op de landkaart,<br />
liggende langs de zeekust.<br />
F
8a N E G E N D E B R I E F .<br />
deszelfs inwooners beftaat in 't maaken van katoen<br />
en lynwaaden, en nadien zy alleen de boeren en<br />
bedouinen van die ftreeken voorzien, kunnen zy<br />
tot vyfhonderd getouwen aan den gang houden.<br />
Men telt er ook twee of drie zeepziederyen.<br />
Voorheen was de handel van de asch of kali een<br />
aanmerkelyk artikel. Een voor 't volk van Gaza<br />
nog voordeeliger tak is de doortogt der karavanen<br />
, welke van Egypte in Syrië over en weder gaan.<br />
De leeftogt, welke zy genoodzaakt zyn, optedoen<br />
voor de vier dagen reizens door de woestyn, geven<br />
een vertier van meel, olie, dadels en andere<br />
eetwaaren,die allen inwooneren winst aanbrengt."<br />
„ Agter Gaza is niet dan eene woestyn, doch<br />
die naam moet echter niet doen geloven, dat de<br />
grond eensklaps onbewoond worde. Men ontmoet,<br />
nog eene dagreize'verre, langs de zee<br />
eenige bebouwde landen en dorpen. Zodanig is<br />
Kan Tounes, een zoort van kasteel, in 't welk de<br />
Mammelukken eene bezetting van twaalf mannen<br />
houden; zodanig is ook el Arich, de laatfte plaats<br />
daar men drinkbaar water vindt, tot dat men te<br />
Salahié in Egypte gekomen is. El-Arich ligt drie<br />
vierde mylen van de zee, op eenen grond met<br />
zand overdekt, gelyk die geheele kust is. Wanneer<br />
men ten oosten de woestyn weder intrekt,<br />
ontmoet men nog andere ilrooken bebouwbaar<br />
land tot op den weg naar Mekka." Dus verre<br />
VOLNEY. (*)<br />
(*) Tweede deel, 11. 321. enz.<br />
Hier
N E G E N D E B R I E F . 85<br />
Hier breek ik mynen brief af, en eindige de<br />
reistogt door Paleftina. Gy kunt dezelve op de<br />
ingevoegde landkaart naarzien, die ik op nieuws<br />
getekend heb, en zal U in eenige volgende brieven,<br />
met nog andere aangenaame onderwerpen,<br />
betrekkelyk dit land, bezig houden.<br />
F 2 T I E N *
T I E N D E B R I E F .<br />
O V E a DE<br />
LUCHTGESTELDHEID VAN PALESTINA.<br />
OVER DE JAARGETYDEN, WARMTE EN KOUDE,<br />
ZOMER, DROOGTE, MAANDELYKSCHE KALEN<br />
DER, VROEGE EN SPAADE REGEN, DAUW,<br />
WINDEN, HOOZEN, DWAALLICHTEN, AARD<br />
BEVINGEN, ZIEKTEN, ENZ.<br />
VEELWAARDIGE VRIEND!<br />
Ik heb u eenen geruimen tyd bezig gehouden,<br />
met eene wandeling door 't zederd veele eeuwen<br />
vermaarde land, van ouds door JAKOBS nageflacht,<br />
en nu door veelerlei menfchen bewoond<br />
van onderfcheiden volkeren en Godsdienst. Ik<br />
heb u uit myne vorige brieven plaatfen doen befchouwen,<br />
in vroeger tyd aanzienlyke Heden,<br />
doch nu aan een vlek of dorp gelyk, en welke<br />
flegts door eenige ruïnen een vertooning maaken<br />
van haaren vorigen luister. Ik zal nu, volgens<br />
het plan, hetwelk ik my heb voorgefteld, u<br />
melden in dezen brief de luchtsgefteldheid van<br />
Paleftina. Men is zederd eenige jaaren in ftaat<br />
gefteld pm daar van nauwkeuriger en breeder
T I E N D E B R£I E F. 85<br />
gewag te maken dan in vroeger tyd, dewyl zommige<br />
reizigers zederd eenige jaaren voornamelyk<br />
dit land doorreisd hebben, om de gefteldheid van<br />
't zelve waartenemen.<br />
Zie hier nu wederom de landkaart van Paleftina<br />
in, en gij vindt, dat 't zelve ligt tusfchen de 31<br />
en 34 graden, die aan weerskanten liaan aangetekend,<br />
welke men graden van de noorder breedte<br />
noemt, elke graad bevat twintig uuren gaands,<br />
dus dit landfchap van °t zuiden ten noorden de<br />
lengte heeft van 60 mylen, die ieder op een uur<br />
wegs worden gerekend. Van de Middelandfche<br />
zee ten westen tot den Jordaan oostwaards, is<br />
dit gewest ongelyk fmaller, gelyk gy gemakkelyk<br />
zien kunt. Dit land is dus van geen groot bellek<br />
, en nogthands is 't zeker, dat de warmte of ook<br />
de koude ten zelfden tyde aan deszelfs onderfcheiden<br />
oorden zeer ongelyk is. Dit onderfcheiden<br />
climaat is toetekennen aan 't onderfcheid van den<br />
grond in die landftreek: een gedeelte van Palejlina<br />
is vlak, een ander deel bergachtig, zommige lieden<br />
en dorpen liggen digt, andere ver van de zee<br />
af. Men vindt zulke onderfcheiden grondsgelleldheid,<br />
en daar uit voordfpruitend onderfcheid<br />
in de mindere of meerdere warmte en koude, ook<br />
in ons Vaderland, dat nog kleiner is dan Palejlina.<br />
Dewijl dit gewest ruim twintig graden of vier<br />
honderd uuren zuidelyker ligt dan ons land, indien<br />
men de Pools hoogte van Jerufalem en Amfterdam<br />
in aanmerking neemt, zo zult gy, die wat<br />
van de Aardrykskunde weet, gemakkelyk begry-<br />
F 3 pen,
86* T I E N D E B R I E F .<br />
pen, dat het Climaat, daar warmer moet zyn dan<br />
hier. Evenwel, gelyk ik ftraks zeide is er eenig<br />
onderfcheid in Paleftina waar men woont of zich<br />
bevindt. FL. JOSEPHUS merkt aan, dat 't omtrent<br />
Jerufalem vry warm is, als het op andere<br />
plaatfen fneeuwt. Hier mede Hemt ook EGMOND<br />
VAN DER NYENBURG in, die de lucht omftreeks<br />
Jericho wegens de zwaare hitte zeer lastig vond.<br />
Ook meldt die fchrijver, dat de lucht te Saphet<br />
in Galilea-, wegens den hooge ligging van dezen<br />
oord zo fris en koud is, dat de hitte, welke in<br />
de nabuurige ftreek zeer groot befpeurd wordt,<br />
aldaar fchier in 't geheel niet wordt gevoeld.<br />
REL AND heeft uit getuigen der zulken, die er<br />
geweest zyn, aangetekend, dat de luchtftreek<br />
van 't bergachtig Judea veel kouder is, dan aan<br />
de zeekust, en dat de vrugten daar veel Iaater<br />
ryp worden dan in de nabuurfchap van Gaza (*).<br />
Op den Antilibnnon, die voor een gedeelte tot<br />
Paleftina behoort, ligt wegens deszelfs hoogte<br />
eene altoos duurende fneeuw, waarom hy ook<br />
van daar af, waar hy ten zuiden van Damash/s<br />
begint te loopen, de Sneeuwberg heet. POCOCK<br />
vond op de hoogfte fpits, die drie uuren van de<br />
plaats der Cederen ligt, nog op den 24 Juny<br />
fneeuw.<br />
De vier jaargetyden (zegt LUDEKE) (f) zyn<br />
in Paleftina zo merkelyk niet onderfcheiden, of<br />
wel<br />
(*) RELANni Palaftina pag. 387.<br />
Ci) LUDEKE over '/ Oosten, bl. 3.
T I E N D E BRIEF, 8?<br />
wel van zulk een langen duur dan wel in Duitsch-<br />
land, De lente en herfst zyn er zeer kort, en daar<br />
om cigenlyk twee jaarfaizoenen de zomer en de<br />
winter.<br />
Dikwyls moeten de menfehen op den dag zeer<br />
groote hitte uitftaan en by nacht vinnige koude,<br />
waar op gezien wordt Jcrem. xxxvi: 30, alwaar<br />
van de hitte des daags en de vorst des nachts gefproken<br />
wordt. Zonder die nachtkoude zouden<br />
die warme landen niet dan dorre woeftynen worden.<br />
Hier komt nog by, dat de zomerfche dagen<br />
aldaar veel minder lang dan by ons zyn, want<br />
daar in ons Vaderland de langde dag meer dan i6s<br />
uur is, daar beftaat in Paleftina de langde dag uit<br />
ruim 14 uuren. Volgens opgave van SHAW, (die<br />
de luchtsgefteldheid van Barbarye opgeeft, welke<br />
hy zegt, dat met die van 't Joodfche land overeenkomt<br />
of weinig verfchüt,) heeft men over 't<br />
algemeen aldaar eene gezonde en gematigde lucht,<br />
welke noch te heet of te verfmagtend in den zomer,<br />
noch te fcherp koud in den winter is. (*)<br />
Met dit alles kan 't zomtyds zomers zeer heet<br />
zyn, zo dat door de brandende zon en droogte<br />
de bloemen en plantgewasfen zeer fpoedig verdorren,<br />
vooral in plaatfen, die vlak liggen, of<br />
tusfchenIgebergtens zandig zyn, doch deze hitte<br />
is 't grootst, gelyk gy begrypen kunt, op den<br />
middag, men zie de gelykenis van JE sus<br />
Mauh. xx: 12. Men brengt hier ook dikwyls by<br />
het<br />
(*) Reize 1 deel H. 207, en 2 deel bl. 86.<br />
F 4
B8 T I E N D E B R I E F .<br />
het zeggen van JAKOB tot LABAN Ge», xxxi: 40.<br />
Ik ben geweest, dat my by dag de hitte verteerde<br />
en by nacht de vorst. Doch JAKOB bevond zich<br />
toen niet in Paleftina maar in Mefopotamie, hetwelk<br />
eenige graden noordelyker ligt; dan met dit<br />
alles kan 't wel zyn, dat die luchtsgefteldheid zo<br />
veel niet verichilt. THEVENOT verhaalt, dat<br />
wanneer hy door Mefopotamie reisde, de hitte zo<br />
groot was, dat zyn aangezicht verzengde en dik<br />
opzwol door de verbazende hitte, niettegenftaande<br />
hetzelve naar de gewoonte der Oosterlingen, in<br />
zulk eene gelegenheid, met een fluyer, door<br />
welke hy zien kon, overdekt was. ROUWOLF<br />
meldt, dat hy in zyn togt op den Euphrat des<br />
nachts gemeenlyk een pye rok digt om 't lyf<br />
floeg, om zich tegen den dauw en vorst te befchermen,<br />
die daar meenigvuldig en hevig waren.<br />
(*)<br />
In den zomer is de lucht doorgaands helder,<br />
en de hemel zonder wolken: ik zeg doorgaands,<br />
want SCIIULTZ zag op den 15 May in den omtrek<br />
van Thabor een zoort van nevel, welke de zon zo<br />
verduisterde, dat zy alleenlyk eenen kleinen rooden<br />
glans had; men zeide hem, dat zulks meermaal<br />
by fterke hitte gebeurde. Het is van wegens<br />
de langduurige zomerdroogte, dat TACITUS<br />
aangaande Paleftina zegt, dat 't daar zeldzaam regent.<br />
En hoe eigenaartig zegt PAVID, daarop<br />
zih-<br />
(*) Zie deze Schryvers aangehaald by HAMELSYEI.D,<br />
^Lardrykskunde des Bybels, 1 d. bl, 174,
T I E N D E B R I E F . 8 9<br />
ztnfpelende: Pf. xxxn: 4. Myn zap wierd veranderd<br />
in zomerdroogte. Hoe ongewoon moet 't geweest<br />
zyn voor Israël, toen in den tarwenoogst<br />
op SAMUELS gebed donder en regen kwam, volens<br />
1 Sam. xn: 17, 18. Want dat zulks zeldzaam<br />
voorvalt getuigt RUSSEL, die te Aleppo, dat<br />
omtrent honderd uuren noordelyker dan Jerufalem<br />
ligt, In de maand July 1743 een onwêers bui<br />
met regen bywoonde; doch hy verhaalt dit als iets<br />
buitengewoons. Het is van hier dat SALOMO<br />
zegt in zyn Spreukboek, Hoofdft. xxvi: 1. Gelyk<br />
de fneeuw in den zomer, en gelyk de regen in den<br />
oogst, alzo past den zot de eere niet. Gy zult<br />
mogelyk denken, myn vriend! indien de zomers<br />
meest al zonder regen voorbygaan, hoe kan dan<br />
't gewas des velds groei en vrugtbaarheid bekomen?<br />
Gy moet uw oordeel nog een weinig opfchorten,<br />
ik zal eerst nog iets van een ander jaargetyde<br />
zeggen.<br />
Wat den winter betreft, de koude is in dit land<br />
over 't algemeen veel minder dan by ons. Dit<br />
neemt niet weg, dat de berigten geloof verdienen<br />
van reizigers, die zeggen, dat zy daar groote<br />
koude hebben gevoeld, zo gewaagt SHAW van<br />
eene doordringende fcherpe koude met een oosten<br />
wind op de zeekust van Tripoli tot Zidon. (*)<br />
SANDYS meldt van een Moor, die met een Engelsch<br />
koopman uit Damaskus te rug gekomen, op<br />
den Amilibanon bevroozen is, fchoon 't op beide<br />
(.*) SHAW'S reize 2 d. bl. 8ö\<br />
F 5<br />
zy-
$o TIENDE BRIEF.<br />
zyden in de dalen buiten gemeen heet was. Vol<br />
gens scHULTz waren in 1754 kort voor Kers<br />
mis te Nazareth twee jongelingen bevroozcn en<br />
geflorven, en hy verzekert, dat er uit hoofde<br />
van de doordringende koude in dat land meer pel<br />
zen gedragen worden dan in Duitschland; ja dat<br />
men er zelfs zich des zomers van bedient, om zich<br />
voor verkoudheden te hoeden. (') Geen wonder<br />
dus, dat er in de H. S. ook van vorst en van<br />
koude wordt gefproken. Pf. CXLVH: 16, 17.<br />
zingt de dichter: Hy geeft fneeuw als volle, hy<br />
ft rooit den rym als asftche, hy werpt zyn ys daar heer<br />
nen als /lukken, wie zou beftaan voor zyne koude.<br />
De ryke Jooden hadden daarom oudtyds hunne<br />
zomer- en winterhuizen, van welke men leest<br />
Am, IH: 15. Men vindt naar Jerem. xxxvi: 22,<br />
koning JOJAKIM in zyn winterhuis by een vuur<br />
zitten. Toen JESUS op Paaschtyd gevangen was,<br />
hadden de dienaars van den Hogenpriefter een<br />
vuur gemaakt, devvyl 't koud was. Deze koude<br />
is nogthanas zo ilreng niet, noch langduurig dan<br />
by ons. Men kan voorzeker niet denken, dat het<br />
te Aleppo minder kcud, of zagter luchtllreek is,<br />
dan in 't meer zuidelyk gelegen Paleftina; en RUS<br />
SEL getuigt, dat in 13 jaaren, welken hy aldaar<br />
en in den omtrek heeft doorgebragt, het ys niet<br />
meer dan twee of drie reizen zo fterk is geweest,<br />
dat het een man zou hebben kunnen dragen. De<br />
fneeuw<br />
(*) Zie SCHULTZ bygebragt door HAMELSYILD,<br />
/; c. bl. 176, 177.
T I E N D E BRIEF. 91<br />
fneeuw lag daar zelden een dag over. Ja ook in<br />
den ftrengften winter, wanneer de zon door de<br />
wolken breekt, en geen wind waait is 't dikwyls<br />
in de open lucht over dag warm, ja'zorotyds beet.<br />
Hier uit heeft men willen ophelderen, hetgeen<br />
wy lezen Luk. 11: 8, dat de herders ten tyite van<br />
CHRISTUS geboorte met hun vee in 't veld zich<br />
bevonden, en wel by nacht. Doch deze opheldering<br />
fteunt alleen op een ongegronde vooronderftelling,<br />
dat de Zaligmaker op den 25 van<br />
onze maand December gebnoren is, dan dit is geheel<br />
onzeker, ja zelfs onwaarfchynlyk: wy weten<br />
den juisten tyd van JE sus menschwording niet;<br />
ook is in de eerfte drie of vier eeuwen de geboorte<br />
dag des Heilands in 't Chri.-tendom niet<br />
gevierd, en toen men dien begon intertellen, overal<br />
niet op denzelfden tyd, ja dat meer is, de voornaamfte<br />
geleerden zyn 't daar in eens, dat men<br />
in de jaartelling, welke door den Abt DionyGus<br />
in de zesde eeuw is opgemaakt, drie of vier jaaren<br />
zich ve*rgist heeft, welke men tot de tegenwoordige<br />
tydrekening zou moeten byvocgen. In de<br />
wintermaanden, ofwel van Novenib-T tot in April<br />
heeft men in dat land veel regen, waar door de<br />
herders met hun vee niet wel in 't open veld<br />
kunnen blyven. (*) Men leest in de:i BybcJ menigmaal<br />
van plasregenen, welk water van de bergen<br />
aflopende in dc valleien overftrumingen kan<br />
ver-<br />
(*) HARMAR. waarnemingen over 'f Oosten, 1 d.<br />
U. 18.
9 2<br />
T I E N D E BRIEF.<br />
veroorzaak en; ja wanneer die plasregens wat aanhouden<br />
, worden zy gevaarlyk voor woningen die<br />
geen. goed fundament of vasten grondflag hebben,<br />
maar alleen öp den losfen zandgrond gebouwd<br />
zyn, op welke de Zaligmaker zinfpeelt in de gelyk<br />
enis Matth. vu: 24—37, gelukkig wiens<br />
woning niet flegts een fchuilplaats is tegen den<br />
regen, maar ook tegen den overftroomenden<br />
vloed, zie Je ft iv: 6, en xxxn: 2. (*) Laat ik<br />
tot uw vermaak mededeelen den kalender van Paleftina,<br />
welke MICHAELIS uit de verhandelingen<br />
van BUHLE en WALCH heeft opgemaakt, met<br />
betrekking tot het weêr in alle de maanden des<br />
jaars. (f)<br />
January. Koude, fneeuw, regen, van welke<br />
in deze maand de beeken, de rivier de Jordaan,<br />
en de meiren zwellen; ook heeft men veel wind.<br />
(*) SHAW (zie zyne reize 1 d. bl. 211.) heeft iets<br />
aanmerkelyks opgetekend, en nog wei van eejn ftofregen.<br />
,, In December 1727 te Tozer [eene plaats in<br />
„ Barbarye~} zynde, hadden wy een kleinen ftofregen,<br />
die flegts twee uuren duurde, maar men had zo<br />
„ weinig voorzorg tegen zulke toevallen, dat verfchei-<br />
„ den huizen, welke volgens gewoonte van palmtakken<br />
, aarde, en in de zon gedroogde tegels gebouwd<br />
„ v/aren, invielen door indrinking van de vogtigheid<br />
van den regen." Denk hier aan Job iv: 19, en<br />
Ezech. xm: 11.<br />
Ct) Zicde opheld. der H. S. getrokken uit de N. O.<br />
Bibliotheek van j. D. MICHAELIS, I Jluk bl. 28, enz.<br />
In
T I E N D E B R I E F . 93<br />
In deze maand vond DE BRUYN den westelyken<br />
Libanon en daar rondom liggende velden met<br />
fneeuw bedekt. Zomtyds kan het in 't zuider<br />
deel op 't laatst van die maand vry warm zyn,<br />
gelyk LA ROCQUE ondervond. Fcbrttary.<br />
Byna 't zelve weder, ook donder en hagel, doch<br />
minder regen en fneeuw Maart. De warmte<br />
begint, meer regen dan in de vorige maand, als<br />
mede wind, die dan meest uit 't westen waait;<br />
menigvuldige donder, hagel en zomwyl ook koude.<br />
In 't zuiderdeel, vooral omftreeks Jericho,<br />
kan de hitte reeds lastig zyn. April. Meestal<br />
heldere lucht, warm of heet, inzonderheid omftreeks<br />
Jericho. Op den 30 dier maand, wil men,<br />
dat een voetganger by Rama door de hitte omgekomen<br />
zy. Veele beeken, die geen gemeenfchap<br />
met den Jordaan hebben, beginnen te verdroogen;<br />
de dauw zeer fterk; de fneeuw, die op den Libanon<br />
fmelt, doet den Jordaan zwellen. May.<br />
Zeer heet, men flaapt onder den blooten hemel<br />
op de platte daken, men reist wegens de hitte in<br />
zommige oorden by nacht. In 't begin der maand<br />
nog wel eenige regen en donder, doch dan volgt<br />
de drooge tyd tot September toe. Op den Libanon<br />
vondt MAUNDRELL op den 17 en 18 May<br />
nog zeer veel fneeuw. • Juny en July. Hitte<br />
en droogte, hoewel 't zomtyds digt by de zee<br />
nog wel eens regent, gelyk LA ROCQUE in de<br />
maand July een fterke regen bywoonde. Augustus.<br />
De hitte by dag toenemende, gelyk ook<br />
de koude by nacht. * September. Nog groote<br />
hit-
9+ T I E N D E B R I E F .<br />
hitte,, die echter door den wind, en op 't einde<br />
der maand door een regen van eenige dagen gematigd<br />
wordt. Oclober. Het grootfte deel<br />
dier maand helder en dan volgt de eerfte regentyd.<br />
November. In deze maand kan men<br />
vooral den eerden regentyd rekenen, fchoon<br />
helder weer en regen dikwyls elkander afwisfelen.<br />
Het is nu koel, fchoon zomtyds de reizizigers<br />
nog van lastige warmte klagen; de nachten<br />
koud Veele beeken zyn dan nog uitgedroogd;<br />
KOOTWYK vond het water Merom, (zynde een<br />
meir, gelyk ik u te voren meldde, in't noorderdeel<br />
des lands ,) genoegzaam uitgedroogd, als zynde<br />
niet meer dan 500 fchreden in den omtrek.<br />
December. Veelvuldige regen, en zomtyds fneeuw.<br />
En fchoon het niet regent, de lucht bewolkt en<br />
nevelachtig, meer dan in andere maanden. Het is<br />
thands koud, doch veel al vry gematigd.<br />
Zie daar de twaalf maanden des jaars kortelyk<br />
doorlopen. Daar er in de H. Schrift op meer<br />
dan eene plaats gewaagd wordt van den vroegen<br />
en fpaaden regen, zal 't nodig zyn, dat ik in de.<br />
zen mynen brief hier ter plaatfe daar van gewag<br />
make. Wij lezen Dcut. n: 14. Ik zal (zegt<br />
God tot Israël) den regen uws lands geven ter zyner<br />
tyd, vroegen en fpaaden regen. Vergelyk Jercm.<br />
v: 24. Jak. v: 7. Wanneer gy dit leest, zult<br />
gy mogelyk door den vroegen regen verftaan, die<br />
in de lente valt, om dat wy ons jaar met January<br />
aanvangen, doch dit deeden de Jouden niet. Het<br />
is zeer natuurlyk, dat wy door den vroegen of eer-<br />
ften
T I E N D E B R I E F . 95<br />
flen regen verftaan, dien welke valt, na dat het<br />
eenige maanden is droog geweest, en dus den herfstregen.<br />
Hier in nu komen de geleerden over een;<br />
doch men verfchilt, welke men door den ftpaaden<br />
regen hebbe te verftaan. Rus SE L begrypt<br />
onder dien naam den regen, welke in 't laatst<br />
van Oclober en vervolgens gezien wordt, welke<br />
hy den naam van [panden regen geeft, in tegenftelling<br />
van dien regen, welke 3 of 4 weeken<br />
vroeger, namelyk in September eenige dagen befpeurd<br />
wordt. (*) De meeste zyn evenwel van<br />
oordeel, dat men door den fpaaden regen moet<br />
verftaan, den regen die in Maart of April, en dus<br />
kort voor de langduurige droogte en oogsttyd<br />
wordt uitgeftort; in tegenftelling van den vroegen<br />
regen, die in September en vervolgens in dea<br />
winter valt. Deze laatfte gedachte wordt niet<br />
alleen door de meeste Christen uitleggers, maar<br />
ook door de meeste Jooden omhelsd. De tyd van<br />
Ocbuber tot Maart of 't begin van April is meest<br />
al een regentyd. Deze aanmerking leert ons de anderzins<br />
moeilyke plaats beter begrypen, Amosw.j,<br />
Daar toe heb ik ook den regen van uïïeden geweerd,<br />
ah er nog drie maanden waren tot den oogst. Dewyl<br />
nu de oogst in Paleftina doorgaands met<br />
^/•//begint, zo moeten wy door die drie maanden<br />
January, February en Maart verftaan. In<br />
deze maanden geen regen te hebben, was een geduchte<br />
landplaag. Dus begrypen wy ook, hoe<br />
£*; Russsi. ieftchr. vm AUppQ } iU 166—-177.<br />
de
96 T I E N D E B R I E F .<br />
de wintertyd een regentyd in de H. Schrift wordt<br />
geheeten Hoogl. u: u. Want ziet de winter is<br />
voorby, de plasregen is over- En hoe zeldzaam de<br />
regen in den oogst is, leeren wy i Som. XH: 17,<br />
en Spr. xxvi: r.<br />
Gy zult u buiten twyfel, myn vriend! verwonderen,<br />
daar er genoegzaam geen regen valt<br />
van de maand April tot September, hoe er iets<br />
geduurende dien tyd kan groeijen, en niet alle<br />
tuin- en veldgewasfen volkomen verdorren ; doch<br />
gy moet hier denken aan een overvloedigen dauw,<br />
die in dat land veel meer dan by ons befpeurd<br />
wordt. De middelyke oorzaak is toch de zon,<br />
door welker warmte en hitte meest in de lente en<br />
zomer de dampen, die van de aarde en wateren<br />
uitgewaasfemd, en tegen den avond nog niet hoog<br />
in de lucht opgeheven zyn, na den ondergang<br />
der zon langzaamerwys verdikken, in zeer fyne<br />
druppels zamenvloeijen en als een mist op de<br />
aarde nedervallen, en 's morgens vroeg als druppels<br />
op de planten en bladeren gezien worden.<br />
Evenwel behooren alle de druppels die men in<br />
den morgenftond op de planten befpeurt, tot dien<br />
gevallen dauw niet, zy ontftaan ook uit de uitwaasfeming<br />
der planten zelve, die door de nachtkoelte<br />
niet hooger kunnen opryzen, maar naby<br />
dezelve verdikken, en wederom daar op neervallen.<br />
Daar nu de zon die uitwaasfeming, welke als<br />
dauw nedervalt, veroorzaakt door haare hitte, zo<br />
verftaat men beter, het geen de dichter by vvyze<br />
van
T I E N D E B R I E F . 97<br />
van zinfpeling op dit natuurvcrfchynfel zegt,<br />
pfi cx: 3- Uit de baarmoeder des dageraads zal<br />
u de daim im-er jeugd zyn. Wie is de baarmoeder<br />
van den dageraad ? dit is de zon wanneer zy haast<br />
zal opkomen. Uit die zelve moeder des dageraads<br />
is de dauw, hy wordt door haar uit de opklimmende<br />
en nederdalende dampen gebooren. Ik<br />
merk dit nu flegts aan ter verbetering van zekere<br />
misdag in de beryming van den 110 P/alm, alwaar<br />
de vroege dageraad als de baarmoeder van den<br />
dauw voorkomt.<br />
Om nu tot den dauw wedertekeeren, hy is van<br />
groote nuttigheid, 't welk blykt, zelfs in ons<br />
land, in zommige heete en drooge zomers, in<br />
welke veel dauw valt, dat zy dikwyls vrugtbaarer<br />
zyn dan jaaren, in welke veel regen valt.<br />
En hier van is de oorzaak deze, dat de dauw in<br />
de koele nachtuuren en ook langzaam valt, waar<br />
door de kruiden en planten gelegenheid hebben<br />
om 't vogt van den dauw, benevens de voedende<br />
deelen, die hy medevoert, allengskens zo wel<br />
door de bladen en takken als door de wortelen in<br />
te drinken, waar door dezelve haar meer tot voedfel<br />
kan ftrekken, dan zommige regenbuïjen, wanneer<br />
zy terftond nederkomcn, vooral in bergachtige<br />
landen, hoedanig Paleftina is, waar 't water fpoedig<br />
wegloopt naar de laagte, in de beeken, in de<br />
zee. Het is waar, dat de hoeveelheid van dauw<br />
niet genoeg is tot voeding en aangroei der planten,<br />
ctewyl dezelve op eenen heeten dag meer uitwaasfemen<br />
dan 's nachts 't vogt van den dauw bedraagt,<br />
G doch
eg T I E N D E B R I E F .<br />
doch men moet daar by in aanmerking neemen,<br />
dat er diep onder de wortelen laagen natte aarde<br />
zyn, die door de warmte der zon hooger opgebragt,<br />
de wortelen bevogtigen. Vooral kan zulks<br />
plaats hebben in Paleftina, alwaar van November<br />
tot in Maart veelvuldige regens vallen.<br />
De dauw is in Gods woord zeer beroemd. In<br />
den zegen dien IZAÜK over zyn Zoon JACOB uitfprak,<br />
zeide hy, Gen. xxvn: 28, zo geve u dan<br />
God van den dauw des hemels. Zie ook Deut. xxxili:<br />
13, den • zegenwensch van MOSES. De reizigers<br />
geven ons ook van dezen dauw berigt. Reeds in<br />
den lentetyd ondervond MAUNDRELL de veelheid<br />
van denzelven, want op den 212 Maart in de<br />
vlakte van Esdrelon zynde, wierden deszelfs tenten<br />
door den dauw zo nat, als-of't den geheelen<br />
nacht geregend had. (•) SHAUW zegt, dat de<br />
dauw, dewyi zy onder den blooten hemel fliepen,<br />
rot op 't vel doordrong, (f) Men wil, dat zomtyds<br />
, of aan zommige plaatfen des lands, de dauw<br />
nadeelig is voor de gezondheid, en heldert dan<br />
daar uit op Hoogl. v: 2, doe my open — want mvn<br />
hoofd is vervuld met dauw, myne hairlokken met<br />
nacht - druppen.<br />
Wy lezen dikwyls van honingdauw, gelyk<br />
Deut. xxvin: 22. 1 Kon. vin: 37, en elders;<br />
deze honingdauw komt aldaar als een ilraf van<br />
God voor. Door den honingdauw verftaan wy<br />
(*) MAUNDRELL bl. 481.<br />
(f) SHAW 2 d. bl. 207.<br />
in
T I E N D E B R I E F . 99<br />
in ons land, zo als gy weef, een kleverig vogtj,<br />
van een zoetachtigen frnaak, hetwelk op de bladen<br />
der planten gevonden wordt, over welks oorfprong<br />
men allen niet even eens denkt; doch hoe 't ook<br />
zy, hy is fchadelyk voor planten en graangewasfen,<br />
welken in een kwynenden ftaat komen, want<br />
hy verftopt de poriën der gewasfen, en lokt door<br />
zyne zoetigheid, diertjens tot zich, die de planten<br />
en graanen vernielen. De vraag is evenwel,<br />
of 't Hebreeuwsch woord, datzelfde verfchynfel<br />
in Paleftina betekent als onder ons. MICHAELIS<br />
heeft hetzelve onder zyne vragen aan 't reizend<br />
gezelfchap der Geleerden naar Arabi'è voorgefteld,<br />
op welke geen antwoord is ingekomen. CO MI<br />
CHAELIS vertaalt dit woord in zyne Bybeloverzetting<br />
door Roest. Daarby leest men by de<br />
reizigers door Paleftina welke Ik doorbladerd heb<br />
van geene honingdauw, waar uit ik nogthans niet<br />
zou durven befluiten, dat die er geen plaats heeft,<br />
en dat men dus door het Hebreeuwsch woord een<br />
andere ramp omtrent het kooien zou moeten verftaan.<br />
Uit gebrek aan regen en dauw moet noodzaaklyk<br />
onvrugtbaarheid en dorheid, en hier door vervolgens<br />
hongersnood . voorukomen. WILLEM VAN<br />
TYRUS maakt gewag van eene droogte, die vyf<br />
jaaren duurde, welke ten zynen tyde in den omtrek<br />
van Damaskus was voorgevallen. Zo lezen<br />
CO Zie MICHAELIS Vragen voor *t Reisgezelfchaf<br />
naar Arabie, bl. 23., vrage 77.<br />
G 3<br />
wy
ÏOO T I E N D E B R I E F .<br />
wy ook in den Bybel van hongersnooden, die de<br />
Heer als eene ftraf op de zonde toezond, i Kon.<br />
17 en 18, vergeleken Jak. v: 17, 18.<br />
Daar 't Joodfche land even als 't onze ten westen<br />
de zee had, zo moest die wind daar een voorbode<br />
van regen zyn; zie hier op na 1 A"0/Z.XVIII:44,<br />
en vergelyk daar mede Luk. xn: 54. De geleerde<br />
reiziger SHAW zegt, dat de westelyke winden aldaar<br />
veelal regen aanbrengen; maar de oollelyke<br />
winden zyn doorgaande droog, niettegenftaande<br />
zy zeer dampig zyn en ftorm aanbrengen. De<br />
zeelieden noemen in 't gemeen alle fterke oollelyke<br />
winden Levanten of Leyantynen, welke benaming<br />
niet aan eenen hoek..is bepaald, maar gegeven<br />
wordt aan alle die, welke uit alle llreken<br />
van 't noordoosten tot 't zuidoosten waaijen. (*)<br />
De ooften wind is er fchraal en droog, hetwelk<br />
ook fchynt bedoeld te worden Jercm. iv: n—13.<br />
Deze wind barst zomwyl uit in hevige ftormen,<br />
waarom de dichter zegt, Pf. XLVIII: 8. Met eenen<br />
ooften wind verbreekt gy de fchepen van Tharfs. Zie<br />
ook Jef. xxvn: 8, en elders. In den zomertyd<br />
is deze wind in ftaat om planten en kruiden te<br />
doen verflenzen Ezech. xvn: 10. Hof. xm: 15.<br />
Hab. 1. 9. De zuiden wind.veroorzaakt hitte,<br />
gelyk blykt uit die zelve plaats Luk. xn: 54.<br />
En zeker de ligging des lands brengt dit mede<br />
dat van 't zuidoosten tot 't zuidwesten, de wind<br />
uit eene heetere landftreek waait, hoedanig in-<br />
'(*) S H A W 2 d. lil. 8 I , 82.<br />
zon-
T I E N D E B R I E F . 101<br />
zonderheid de zuidoostelyke is. By gelegenheid<br />
van onweder ontdaan er ook ftormen uit, Zach, ix: 14.<br />
Wat de noordenwind betreft, men heeft veelal gedacht,<br />
dat die in Paleftina een heldere lucht veroorzaakte,<br />
en ik wil niet ontkennen, dat ik voorheen<br />
ook van dit gevoelen geweest ben, gegrond<br />
zo ik meende, op SALOMO'S zeggen, Spr. xxv: 23.<br />
De noordenwind verdry ft den regen; doch naderhand<br />
SALOMO'S fpreuk regt inziende en 't Hebreeuwsch<br />
vergelykende, geef ik de voorkeur aan die vertaling:<br />
Gelyk de noordenwind van regen zwanger gaat,<br />
zo- doet bedekte taal den mond von gramfchap fchuimen.<br />
(*) Er zyn ook voorbeelden van reizigers;<br />
die zulks bevestigen; MONCONYS fchryft, dat als<br />
hy den 1 January 1648 van Tripoli tusfchen den<br />
Libanon en de zee reisde, 't onophoudelyk geregend<br />
, en de noordenwind hem en zyne reisgenoten<br />
regt in 't aangezicht geblazen had. (f) Dan<br />
kan men ook beter verftaan Hoogl. iv: 16. Ontwaak<br />
noordenwind, en kom gy zuidenwind', doorstaat<br />
mynen hof, dat zyne fpeceryen uitvloeijen. Indien<br />
nu de noordenwind regen aanbrengt, dan fpreekt<br />
't van zeiven, dat men zal wenfchen, dat de hof<br />
eerst<br />
(*) Zie de vertalingen dier plaats in de nieuwe<br />
overzettingen van SALOMO'S Spreukboek door MI<br />
CHAELIS en MUNTIMGHE.<br />
(t) Zie MONCONYS bl. 353. HAR.MAÈ waarnem.<br />
over 't Oosten 1 d. bl. 63—65. SCIIEUCHZEB.<br />
Bybel der natuur 9 d. bl. 214, enz,<br />
G 3
103 T I E N D E B R I E F .<br />
eerst bevogtigd wordt, en dan vervolgens door<br />
den heeten zuidenwind gekoefterd.<br />
Men vraagt, of de doodelyke wind, die in<br />
zommige plaatfen van 't oosten wordt befpeurd,<br />
ook in Paleflina bemerkt wordt. Er zyn, die<br />
meenen van ja. Het is eene vuurige wind, welke<br />
by de Arabiers Samum, by de Turken Sam-yell,<br />
by de Perfiers Badi-Samuur genaamd wordt.<br />
THEVENOT berigt, dat die wind te land omftreeks<br />
de rivier Tigris tusfchen Moful en Bagdad<br />
waait, Hy berigt, dat deze wind in 't jaar 1Ó65<br />
in de maand Julkis te Basra binnen ao dagen<br />
4000 menfchen gedood heefc. Men heeft hem<br />
eenparig verhaald, dat hy, die dezen wind inademt,<br />
aanftonds dood ter aarde valt, en zommigen<br />
nog zo veel tyd hebben van te zeggen, dat zy van<br />
binnen branden. (*_) NIEEUHR zegt, „ dat<br />
men van dien vergiftigen wind meestendeels hoort<br />
in de woestyne tusfchen Basra, Bagdad, Hdlëp<br />
en Mekka. Ook (zegt hy,) zou hy altyd van den<br />
kant der groote woestyne komen, want men zeide,<br />
dat de SMUM, ik weet niet zeker of men alleen<br />
den doodlyken wind meende, te Mekka uit 't oosten<br />
, te Bagdad uit 't westen, te Basra uit 't noordwesten<br />
, en te Surat uit 't noorden komt. Dewyl<br />
de Aiabiers in de woestyne eene zuivere lucht<br />
gewoon zyn, zouden eenigen hunner zo fyn van<br />
reuk zyn, dat zy den doodelyken Smum aan den<br />
zwavelachtigen reuk konden gewaar worden. Ean<br />
(*) THEVENOT ide Reize bl. 233.<br />
an-
T I E N D E B R I E F . 103<br />
ander kenteken van dezen wind zou zyn, dat de<br />
lucht in dat gewest, van waar hy komt, roodachtig<br />
wordt. Maar door dien een regt voordgaande<br />
wind kort op de aarde geen kragt heeft, wyl hy<br />
veeltyds door de heuvelen, fteenen en ftruiken<br />
gebroken, en ook door dc uitwaasfeming der aarde<br />
verhinderd wordt, zo werpen de menfehen zich<br />
neder, wanneer zy den Smum van verre gewaar<br />
worden. Het lichaam [der verflikten] blyft<br />
lang warm, zwelt op, wordt groen en blauw, en<br />
wanneer men dezulken by een arm of been opheffen<br />
wil, zal deze zich affcheiden. De Arabiers<br />
nemen op hunne reizen knoflook en rozynen by<br />
zich, en hebben veeltyds lieden daar mede geholpen,<br />
die byna verftikt waren (*)•" Zommige<br />
willen, dat op dezen wind gezien wordt Pf. xci: 6,<br />
daar de Dichter fpreekt van V verderf dat op den<br />
middag verwoest, vergeleken met 't geen wy vinden<br />
in 't Apocryphe boek Jefus Sirach, Hoofdft.<br />
xxxiv: 17, daar de Heer genaamd wordt, eene befcherming<br />
tegen de hitte, en eene befclierming tegen<br />
den middag. Ook brengt men daar toe by 1 Kon.<br />
xix: 12, 13, Jef.n: 6, Bak 1: 9, als men die<br />
laatfte plaats dus vertaalt: '/ aanfeheuwen van H<br />
aangezicht zal zyn ah of iemand den oostenwind tegenhvame:<br />
of met den Chaldeër dezelve dus overzet<br />
: Derzelver aanfehouwen is gelyk den hevigen oostenwind.<br />
Of met de Vulgata, die dus heeft: Derzelver<br />
aangezicht is een brandende wind. Ik twyfel<br />
(*) C. NIEBUHR. Befchryv. van Arabie, bl. 7.<br />
G 4<br />
nog-
io4 T I E N D E B R I E F .<br />
nogthands zeer, of die wind in Paleftina wel immer<br />
waait, dewyl geen een reiziger, welke dit<br />
land heeft bezogt, zo ver ik weet, daar van gewag<br />
maakt, 't zy by ondervinding, of uit berigten der<br />
inwooners. Het kan evenwel zyn, dat in de H.<br />
Schrift, daar op gezien wordt, om dat die doodelyke<br />
wind in dit land niet onbekend kon zyn, alzo<br />
die in nabuurige landen befpeurd wordt.<br />
Nu en dan zyn er ook draaiwinden, gelyk men<br />
kan opmaken uit Pf. LXXXIII: IÓ, alwaar wy lezen<br />
: verfthrüaze met uwen draaiwind, MARTINET<br />
verftaat daar door de zogenaamde Houwmouwen of<br />
Winddoorns, „ z y komen [zegt hy] by ftil weder<br />
„ met eene heldere lucht, vertoonen geen regen;<br />
« loopen langs den grond voord,'flaan in de zee<br />
„ de fchepen, op 't land de huizen om ver, en<br />
« keeren dikwyls de opgezette hooiklampen<br />
„ t'onderfte boven" (*).<br />
Ten westen van Paleftina, gelyk gy weet, heeft<br />
men de Middelandfche zee, in welke wel eens<br />
waterhoozen gezien worden. SHAW zegt: ,,'tis<br />
opmerkelyk, dat wanneer de winden bulderen en<br />
van verfcheiden hoeken te gelyk waaien, zo als<br />
zy dikwerf by ftormachtig weer doen, de waterhoozen<br />
veel gemeener zyn by de kaapen van Laticed,<br />
Grigo en Karmel, dan in eenig ander deel<br />
der Middelandfche zee. Die welke ik gelegenheid<br />
gehad heb om te zien, fcheenen zo veele<br />
Water-Cyiinders te zyn, welke uit de wolken<br />
K). - Katech.<br />
M a r t i ? ; e t<br />
neder<br />
Natuur i d. bl. M 5.
T I E N D E B R I E F . i°5<br />
nedervielen, fchoon 't ook zyn kan, dat deze nederdalende<br />
waterkolommen, of door de wederkaatzing,<br />
of door de werkelyke druiping vin 't water,<br />
welk zy bevatten, zomtyds, vooral op eenigen afftand<br />
uit de zee, fchynen opteryzen."(*) Er zyn<br />
geleerden, die denken, dat daar op gezien wordt<br />
Pf. XLII: 8. De afgrond roept tot den afgrend, by<br />
,<br />
i gedruis uwer watergoden; welke laatfte woord<br />
zy dan door waterhoozen vertaaien. Doch dit<br />
houden anderen voor niet waarfchynlyk; om dat<br />
de dichter zich bevond niet op, of by de Middelandfche<br />
zee, maar in de Overjordaanfche landftreek,<br />
by 't gebergte Hermon, volgens '/ 7 vers-,<br />
alwaar wy 't woord Hermonim vinden, 't welke<br />
volgens 't Hebreeuwsch 't meervoudig getal is<br />
van Hermon, en dus aanduidt de bergen of 't gebergte<br />
Hermon, en wel byzonder aan deszelfs<br />
lagere heuveltjes of 't klein gebergte. Daar had<br />
men de bronnen of oorfprongen van den Jordaan.<br />
Hier heeft men twee kolken, welke de Pfalmist<br />
in den dichterlyken ftyl afgronden noemt, de eerfte<br />
bron is i<br />
t meir Phiala, de ander by den berg<br />
Paneas. Op dit gebergte zullen ook verfcheidene<br />
Cascades of watervallen geweest zyn, die gedruisch<br />
verwekten, welken de dichter in zyn<br />
zwellenden ftyl befchouwt als baaren en golven,<br />
die over hem heen gingen. Er zyn ook geleerden,<br />
die van gedachten zyn, dat er op 't<br />
meir van Tiberias zulk eene waterhoos hebbe plaats<br />
C*3 SHAW Reizen 2 d. bl. 86.<br />
G 5<br />
ge-
io5 T I E N D E B R I E F .<br />
gehad, toen de discipelen van JE sus zich in gevaar<br />
bevonden van te vergaan, Luk. vin: 23. My<br />
dunkt echter, dat zulks van een gewoonea ilormwind<br />
eenvouwdig kan verklaard worden.<br />
Onder de Iuchtverfchynfels behooren ook de<br />
dwaallichten. Dewyl deze in heetere gewesten<br />
menigvuldiger zyn dan in koudere, zo worden<br />
die ook in Paleftina gezien. De meergemelde geleerde<br />
SHAW zegt ons, „ in 't begin van grasmaand<br />
by nacht reizende door de valleien van den<br />
berg Ephraims, waren wy meer dan een uur van<br />
een dwaallicht verzeld, dat allerlei buitengewoone<br />
gedaanten aannam. Want zomtyds was<br />
het rond, zomtyds puntig, als de vlam van eene<br />
kaars; dan eens verfpreidde het zich zelf, en<br />
floot ons gezelfchap in zyn bleek doch onfchadelyk<br />
licht; dan wederom trok het zich fchielyk<br />
zamen en verdween; maar in minder dan een minuut<br />
fpreidde het zich uit gelyk te vooren, lopende<br />
in de lengte voord van de eene plaats naar<br />
de andere, met eene groote vaart, gelyk een loopend<br />
vuurtje van buskruid; dan verfpreidde het<br />
zich over twee of drie morgens der nabyliggende<br />
bergen, ontdekkende ieder heester en boom, outblootende<br />
de wouden, volgens Pf. xxix: 9." (*)<br />
Ik twyfel zeer, myn vriend! of gy in de toepasfing<br />
op Pf. xxix: 9, wel genoegen zult nemen.<br />
De dichter fpreekt in dat lied niet van dwaallichten,<br />
maar van donder en blikfem, wtar door de<br />
(*) SHAW 2 bl. 87.<br />
WOti-
T I E N D E B R I E F .<br />
wouden van boomen, of de boomen van bladeren<br />
kunnen ontbloot worden. Het Hebr. woord door<br />
entblooten vertaald, wordt ook nimmer gebruikt<br />
van iets voor het gezicht te openbaaren. Dit ver-<br />
fchynfel van verre, en wat hooger in de lucht<br />
gezien wordende, noemt men ook dwalende fier ren,<br />
en 't kan wel zyn, dat de Apostel <strong>JU</strong>DAS daar<br />
op zinfpeelt in zyn brief, Jad. vers 13.<br />
Men vindt dezelve meest in vettige en moeras-<br />
fige plaatfen, ook op kerkhoven, zy beftaan uit<br />
zekere phosphorifche ftof, die niet brandt, maar<br />
enkel licht geeft, veroorzaakt door de uitwaasfe-<br />
ming van verratte lyken, planten, enz. Dewyl<br />
zy door de minfte beweging der planten voord<br />
gedreven worden, zo volgt natuurlyk, als men-<br />
fchen voor dezelve vlugten, zy door die gemaakte<br />
beweging in de lucht, volgen; en wanneer men<br />
tegen dezelve inloopt, zy wyken of vooruit loo-<br />
pen. Mogelyk is die fter, welke aan de Ooster-<br />
fche wyzen verfcheen, van die zelfde ftof geweest,<br />
doch haare verfchyning, hoogte, loop, en oog<br />
merk was naar 't beftuur van God geheel byzonder<br />
en buitengewoon.<br />
Men vraagt of er ook in Paleftina het noorder<br />
licht gezien wordt. S C H U T T E dacht van ja, en<br />
wilde dat er op gedoeld wordt Job xxxvn: 22.<br />
Als van 't noorden het goud komt, by God is eene<br />
vreeslyke majefiett. (*) Doch MICHAELIS in zyne<br />
nieu-<br />
C*) Zie SCHUTTE ftichtel. gedichten, 1 d. gr.<br />
Octavo bl. 62.
io8 T I E N D E B R I E F .<br />
nieuwe overzetting des Bybels verftaat er door<br />
zulke wolken, die in eene heldere lucht voorddryvende,<br />
door de zon zullen befcheenen worden,<br />
en dus als goud blinken. NIEBUHR ter beantwoording<br />
der vraag van MICHAELIS aangaande het<br />
noorderlicht in die landen, zegt: Men ziet in<br />
deze heete landen zeer dikwyls verhevelingen,<br />
en zomtyds die zeer groot zyn; maar het noorderlicht<br />
kende men in Arabic, Indiër Berfië, en Syrië<br />
niet." In de aantekening zegt hy: Het noorderlicht<br />
fchynt in Syrië niet ten eenmaal onbekend<br />
te zyn, offchoon de genen, by welken ik vervolgens<br />
onderzoek deed, nooit iets daar van gehoord<br />
hadden. In de Hiftoire de la première Croifade,<br />
ecrite en Armenien, par Matthicu, Moine de<br />
Edcje, wordt een noorderlicht, 't welk men in<br />
October 1097 in Syrië zag, omftandig befchreven,<br />
Journal Encyclopediqne Sept. 1772." (*)<br />
Ik kan u hier ook een gepast verflag doen van<br />
de aardbevingen, die tot de natuurlyke gefteldheid<br />
des lands behooren. In de H. Schrift wordt er<br />
meermaalen van gefproken, ten tyde van ELIA<br />
1 Kon. xix: 15 van koning UZIA Zach. xiv: 5;<br />
by JE sus dood en opftanding Matth. 27 en 28.<br />
FL. JOSEPHUS maakt melding van eene aardbeving<br />
, die voorviel in 't zevende jaar der regeering<br />
van HERODES, welke het gantfche Joodfche land<br />
deed fchudden, en door welke, behalven andere<br />
rampen, wel tien duizend menfchen onder de<br />
(*) NIEBUHR. befchr. van Arabie bl. 5.<br />
in-
T I E N D E B R I E F . 109<br />
ingeftorte huizen omkwamen. Zelfs in veel laater<br />
tyd hebben wy van meer dan eene aardbeving berigt.<br />
In 't jaar 1759 wierd in geheel Syrië eene<br />
groote aardbeving befpeurd. Toen wierd te Zidon<br />
een groot getal der inwooners onder de puinhoopen<br />
hunner huizen begraven, en te Akre ftroomde<br />
het zeewater langs de ftraaten, fchoon deze<br />
zeven 01 agt voeten boven de oppervlakte der zee<br />
verheven waren.<br />
Men wil, zegt VOLNEY, dat zy in de vallei van<br />
Balbek meer dan twintig duizend zielen doodde,<br />
welker verlies nog niet herfteld is. De fchuddingen<br />
verontrustten de inwooners van den Libanon<br />
zodanig drie maanden lang, dat zy hunne huizen<br />
verlieten, en onder tenten gingen woonen. Nog<br />
onlangs (zegt diezelve reiziger,) toen ik my den<br />
14 December 1784 te Aleppo bevond, gevoelde men<br />
in die ftad eene fchudding, die zo fterk was, dat<br />
zy defchel van den Franfchen Conful deed klinken.<br />
Men heeft in Syrië opgemerkt, dat de aardbevingen<br />
byna nooit voorvallen dan in den winter na de<br />
herfst regens. En deze waarneming, die overeenkomftig<br />
is met 't geen SHAW in Barbarye heeft<br />
waargenomen, zou fchynen te kennen te geven,<br />
dat de werking van het water op de uitgedroogde<br />
aarde eenig deel aan die hevige beroeringen hebben.<br />
O)<br />
Ten flotte van dezen brief zal ik nog iets van<br />
de ziektens in Paleftina zeggen, welke doorgaands<br />
in<br />
(*) VOLNEÏ Rlizê 1 d. bi. 291, 292.
IIO TIENDE BRIEF.<br />
in verband ftaan met de lands- en luchrsgefteldheid;<br />
doch hier zal ik fpaarzaam moeten zyn, dewyl<br />
geen één reiziger dit Huk opzettelyk heeft<br />
waargenomen. Veele ziektens zullen ook eenige<br />
overeenkomst hebben met die, welke hier en elders<br />
gevonden worden, b. v. koortfen, lammigheid,<br />
waterzugt, enz. Doch daar, en in meer<br />
plaatfen van 't oosten, vindt men de melaatsheid,<br />
van welke zo dikwyls in de H. S. wordt gewaagd.<br />
Zommige denken, dat in den Bybel ook van de<br />
pokjens of zogenaamde kinderziekte gefproken<br />
wordt, en dat DAVID deze ziekte zoude gehad<br />
hebben, en die bedoeld heeft in den 38 en 41<br />
P/alm. Doch dit dunkt my is zo zeker niet.<br />
Laat ik u liever iets met meer zekerheid van de<br />
voorgemelde melaatsheid zeggen; MAUNDRELL<br />
zegt: „ Wanneer ik in 't heilige laud was, vond<br />
ik.eenigen, die onder GEHAZI'S kwaal gingen<br />
zwoegen, maar geenen, die den oorfprong van<br />
dien man wisten afteleiden. Zommigen onder hen<br />
waren arm genoeg om van zyn maagfehap te wezen,<br />
veornamelyk die van Sichem, (nu Naploza<br />
genaamd,) alwaar er niet meer (*) dan tien te<br />
gelyk op ons afkwamen, om wat te hebben. Zy<br />
konen altyd met kleine emmertjens in de hand,<br />
om er de aalmoes van den milddadigen in te ontvangen,<br />
dewyl 't aanraken befmettelyk is, of ten<br />
min-<br />
(*; Mogelyk is 't woordje meer, 't-welk ik in myne<br />
overzetting vinde, eene drukfout, 't moet misfehiea<br />
minder zya, da» vloeit 't beter.
T I E N D E B R I E F . tH<br />
minften voor onrein gehouden wordt. De melaatsheid,<br />
die ik onder hen befpeurde verfchilt<br />
zeer veel van 't geen ik des aangaande in Engeland<br />
gezien heb; want hunne gantfche huid is niet alleen<br />
met eene fchurft korst bedekt, maar alle de<br />
gewrigten, byzonder die van handen en enkels,<br />
zyn met eene jichtige ftof, zodanig opgezwollen'<br />
en ontftoken, dat men kwalyk wordt van te<br />
zien. De kwaal, zo als men ze daar ziet, is<br />
zo rottig, dat ze wel voor de allerergfte bederving,<br />
die 't menschlyk lichaam in dit leven kan<br />
overkomen, mag gehouden worden. En daarom<br />
konden de H. Schryvers de onreinheid en befmetting<br />
der zonden ook nergens beter by vergelyken,<br />
dan by de melaatsheid." (*) Laat 'ik er dit uit<br />
NIEBUHR nog by doen: ,, Er is by de Arabiers<br />
drieërlei zoort van melaatsheid, namelyk:<br />
i) Bohak, deze is noch befmettelyk, noch gevaarlyk.<br />
Een zwarte knaap te Mochha, die met deze<br />
melaatsheid behebd was, . bad hier en daar op 't<br />
lyf witte vlekken, Barras, dit zoort wordt<br />
ook niet voor gevaarlyk gehouden. 3") Dfuddam<br />
of Madfjurdam, is de allerergfte, zy is naar de<br />
meening eenes Joods te Maskat, dezelve, van<br />
welke Lev. xm: 10, 11, gefproken wordt.<br />
Als ik te Bagdad onderzoek deed, by welk zoort<br />
van melaatsheid zich volgens de 28 yraag van<br />
MICHAELIS de vingers en teenen verdoven, de<br />
adem<br />
(*) Zie MAUNDRELL's t.eede brief, agter zyne<br />
reize geplaatst.
na T I .5 N D E B R I £ F.<br />
adem ftinkende, 't ademhalen zwaar, de oorlellen,<br />
wangen en wenkbrauwen dik en knobbelig worden,<br />
enz. antwoordde men my, dat deze al te<br />
maal kentekens waren der van hen genaamde<br />
Madsjurdam.'" Q*}<br />
Zie daar, myn waarde Vriend! in eenen brief<br />
een reeks van zaken medegedeeld, die betrekking<br />
hebben tot dit van ouds en nog hedendaagsch<br />
vermaard gewest; ik zal u in mynen volgenden<br />
zaaken van geen minder aanbelang berigten, vaar<br />
wel!<br />
(*) NIIBÜHR tejchryv. van alrahië, hl. \
E L F D E BRIEF*<br />
O V E R D E<br />
VRUGTBAARHEID V A N PALESTINA IN KOORN9<br />
MOESKRUIDEN, WYNGAARDEN E N V E E L E R L E Ï<br />
BOOMEN ' E N BLOEMEN. MAANDELYKSCHE<br />
KALENDER AANGAANDE DE VOORDBRENGSE-<br />
LEN. GEDIERTEN, ZO T A M M E ALS WILDE<br />
IMEREN. VOGELEN E N VISSCHEN. ZOUT E N<br />
BERGSTOFFEN, ENZ.<br />
V E E L G E A C H T E VRIEND !<br />
Spoediger dan ik dacht,deel ik u 't vervolg der<br />
berigten van Paleftina mede.<br />
Ik zal u een landfchap vertoonen, Van welks<br />
aloude vrugtbaarheid in de H. Schrift zeer geroemd<br />
wordt, en geprezen boven andere gewesten der<br />
waereld. Het wordt in den Bybel genaamd een<br />
goed land; een vet land; een gewenscht land; eene<br />
cierlyke erfenis; een land vloei jende van melk en honing.<br />
(*) Mofes telt de voornaamlle voordbrengfels<br />
op, Deat. vin: 8, 9. Een land van tarwe en<br />
gerst, en wynflokken, yygenbomen en granaatappelen;<br />
(?) Deut. rffi '15. Neh. ix: 25. Pf. evi: 24. Je*<br />
rem. 111: 19. Exod. m: 8.<br />
II
il 4 E L F D E BRIEF.<br />
en; een land van olieryke olyfbomen en van honing;<br />
een land daar gylieden brood zonder fchaerschheid<br />
eeten zult, daarin u niets ontbreken zal. Hier mede<br />
ftemt nauwkeurig in, 't getuigenis van FL.<br />
JOSEPHUS, en eene menigte HeidenfcheSchryvers.<br />
(*) Alleenlyk merkt STRABO een Aardrykskundige<br />
van de ifte eeuw aan, dat de land.<br />
ftreek omtrent Jerufalem rondom 6oftadiën,zynde<br />
23 uur gaands, rots en fteenachtig is, en daar<br />
door van eene dorre en onvrugtbaare gefteldheid<br />
gevonden wordt; ook levert het land thands op<br />
verre na niet op in evenredigheid aan 't getuigenis<br />
in den Bybel daar aan toegekend. Ik merk<br />
dit alleen aan, omdat hier uit de vyanden der<br />
H. S. gelegenheid hebben gezogt, om 't verhaal van<br />
MOS ES en volgende Bybelfchryvers van onwaarheden<br />
te befchuldigen. Doch ten onregte, want<br />
de gefteldheid van 't Joodfche land, geduurendc<br />
eenige eeuwen, komt volmaakt overeen met de<br />
voorzeggingen, die wy daar van by MOSES en<br />
de Propheeten vinden. God beloofde zynen zegen<br />
en alle vrugtbaarheid, wanneer Israël Hem<br />
vreesde en gehoorzaamde, Lev. xxvi: 3—5; maar<br />
integendeel den vloek, zo 't volk JEHOVA<br />
hunnen God verliet, dan zou 't zyn naar 't 33<br />
vers:<br />
(*) Zie RELAND in ejus Paleftina Lib. I. 1. TER<br />
BRUGGEN Disft. de Fertil. & Steril. Terra Canaan.<br />
1-743 P a<br />
&- *7 ftl?- Abt DÉ GDINEE over de Vrugtb.<br />
van Paleftina, in de Nederl. Bibl. Meng. i d.bl. 193.
E L F D E B R I E F . "5<br />
vers: uw land zal woest, en uwe (leden zullen eene<br />
woestyne zyn. Inzonderheid zal 't der moeite waardig<br />
zyn, myn vriend! dat gy er over naarleest,<br />
Deut. xxix: 22—24, Joël n. 3, Zach. vn: 14<br />
en Mal. ïv: 6. Als middeloorzaaken van deze<br />
veel mindere vrugtbaarheid en voordbrengfden<br />
kunnen aangemerkt worden de oorlogen en verwoestingen<br />
door de Romeinen; de zogenaamde<br />
heilige oorlogen door de Christen Vorflen in de<br />
XI, XII en XIII eeuw, om dit gewest uit de handen<br />
der Saraccnen te rukken; verder de luiheid<br />
der Turken, onder wiens regeering 't Raat, die<br />
zeer traag in den landbouw zyn. Dit gezegde is<br />
genoeg, om u te doen belluiten, dat, wanneer<br />
Paleftina tegenwoordig nog zö vrugtbaar was als<br />
in JIOSES tyd, men dit als eene tegenwerping<br />
betrekkelyk de waarheid der Bybelfchriften zou<br />
kunnen aanvoeren.<br />
Laat ik u dan aanwyzen, dat er hedendaagsch<br />
nog veele fpooren gevonden worden der aloude<br />
vrugtbaarheid, van welke in de H. Schrift zo<br />
veel gewaagd wordt.<br />
De bergachtige gefteldheid van Paleftina is zeer<br />
voordeelig aan de meerdere oplevering van vrugten,<br />
alzo daar door de uitgeftrektheid van grond<br />
veel grooter werdt dan wanneer alles eene vlakte<br />
was. Ook zyn de bergen in zulke warme luchtftreeken<br />
zeer gefchikt om de hitte te matigen.<br />
MAUNDRELL heeft eene fchoone aanmerking,<br />
wanneer hy, aangaande 't Joodfche land zegt:<br />
;, Meest overal doen zich bloote retzen, bergen<br />
Ha ea
nS E L F D E B R I E F .<br />
en fteilten op. Maar 't is voor een oplettend man<br />
genoegzaam te zien, dat deze rotzen en bergen<br />
.eertyds met aarde bedekt zyn geweest, en zodanig<br />
gekweekt en.bebouwd, dat die niet minder tot<br />
onderhoud der inwooners hebben voord gebragt<br />
dan een platten grond, ja misfchien veel meer.<br />
Nopens 't behandelen dezer bergen hadden zy de<br />
gewoonte, dat zy fteenen opzamelden en die in<br />
eenige reijen, even als een muur, langs de kanten<br />
van 't gebergte heen leidden. Door zulke randen<br />
verhinderden zy 't afkabbelen en wcgfpoelcn van<br />
de aarde. Ook hadden zy eene groote menigte<br />
weltoebereide bedden van onder al" tot boven op<br />
de toppen in goede order '| 9ffi boven 't ander<br />
geplaatst." C) . SHAW berigt ors: „datde grond<br />
in 't H. landveel beter is dan jfl 't beste j-edeclte<br />
van Syrië en Pheniciê, en dit alles wel ingezien<br />
zynde, de voordbrengzel* vurriccligcr zyn. (f)<br />
Ook zegt hy: offchoon dc bergen in dese landen<br />
op zommige plaatfen overvlueijen van thym, twfr<br />
wanti, vlier, en andere geurige kruiden van dergelyk<br />
foort, op welken de byè'n voornamelyk<br />
aazen; zo zyn zy echter op andere plaatfen met<br />
minder voorzien met heefters en een malsch kort<br />
gras, waarop 't rundvee graager is dan op dat,<br />
welk gemeen is in vette lanueri en weiden. (§)<br />
Dat de rotièn niet kaal en onvrugtbaar zyn, blykt<br />
(*) MAUNDRILL Rtizt bl. 496. (:) SHAW Reizt<br />
2 4. bl. Sa. (&) Dtz4iv* 1 4. bl. 91.<br />
uit
E L F D E B R I E F . 117<br />
uit KOOTWYK, wanneer hy ons berigt: „Rondom<br />
Jerufalem is 't land bezet mei overhooge rotzen,<br />
en brengt daarom, als meer gefchikt voor wyngaarden<br />
en olyfplanten, eenen grooten overvloed voord van<br />
olie en vrugten, maar voornamelyk van wyn." (*)<br />
In de Reizen van EGMOND v. D NYENBURG<br />
en HE YM AN vinden wy, dat het land omtrent het<br />
dorp St. Jercmia genaamd, niet ver van Jerufalem<br />
wel bebouwd, en deszelfs gelegenheid zeer aangenaam<br />
is. Als mede dat het gebergte alom zeer<br />
vrugtbaar was, groeyende 't kooren er weelig, en<br />
zelfs tusfchen de fteenen. Zy melden ook, dat het<br />
land in den omtrek van Jerufalem wel bebouwd<br />
fchynt te wezen, ja zelfs tot op de toppen van<br />
't gebergte de gerst tusfchen de fteenen doorgroeit,<br />
(f) In een land van bergen heeft men<br />
ook dalen, van welke eenige oudtyds zeer vrugtbaar<br />
waren, als onder andere V dal Rephaïm, alwaar<br />
veel koorn groeide, op 't welk gezien wordt<br />
Jef. XVH: 5. Hy zal zyn, gelyk een maaijer 't<br />
ftaande koorn verzamelt, en met zyn arm aairen<br />
afmaait,• ja hy zal zyn, gelyk iemand aairen leen<br />
in 't ded Rephaïm. In zommige dalen had men<br />
moerbezieboomen s Sam. v: 23, 24. En zommigen,<br />
gelyk ook onze Overzetters,geven deze vertaling<br />
aan Pf. LXXXIV: 7, wanneer deze rype<br />
bé-<br />
{*) KOOTWYK 'S Reize hoofdfl. I. (t) EGMOND V.<br />
D. NYENBUR.G en HEYMANV Reizen 1 d. 'al. 316, 341 ,<br />
372.<br />
H 3
Ii8 E L F D £ BRIE; F.<br />
bezien voordbragten, was 't zoo verkwikkelyk<br />
voor den reiziger, vooral in eene landftreek, alwaar<br />
men des zomers weinig water vindt, dan<br />
irrekt zulk een dal hem tot eene fonteine. Er is<br />
geene reden om de uitdrukking des Dichters in<br />
eenen treurigen zin te nemen,' gelyk veel al<br />
gefchiedt. Wanneer men in den Bybel leest van<br />
uvestynen, gelyk er verfcheiden in 't zuidlyk deel<br />
van Kanadn gevonden wierden, moet men aan geen<br />
Indiende wildernisfen denken, gelyk de woestyn<br />
der Schelf zee was naar Deut. xxxn: 10, maar aan<br />
eene landftreck, alwaar men geen koorn, geen<br />
wyngaarden, of ook olyfgaarden, en geen lusthoven<br />
vond, doch wel Heden, dorpen en weilanden,<br />
gelyk men kan opmaken Jof xv: 61, Luk xv: 4<br />
cn elders- Men leest ook van wouden, zynde<br />
groote bosfehen, daar boomen en heesters in 't<br />
wild groeiden, en wilde dieren zich verfchoolen<br />
3 Kon. ïv. 34, of ook wel wouden, die tot vermaak<br />
waren aangelegd, gelyk SALOMO deed<br />
Pred. 11: 6, op zulk een aangenaam woud fchynt<br />
gezinfpeeld te worden Jef. xxxn: 15, dan treft<br />
men aldaar een fraaye opklimming van zaken aan:<br />
De woestyn zal tot een vrugtbaar veld worden,<br />
en 't vrugtbaar veld zal voor een woud geacht worden.<br />
Uit 't geen ik hier heb aangeftipt, blykt het<br />
immers duidelyk, dat Paleftina oudtyds een zeer<br />
vrugtbaar landfehap is geweest, en na zo veele<br />
verwoestingen, die 't ondergaan heeft door de<br />
Romeinen, zedert meer dan 17eeuwen, veelefpoo*<br />
?en van die aloude vrugtbaarheid ontdekt, '% welk<br />
ter
E L F D E B R I E F . 119<br />
ter befchaming dient van de vyanden der II. Schrift<br />
die 't verhaal van MOSES opzettelyk tegenfpreken.<br />
Laat ik u, alvorens ik een berigt geve wat<br />
hedendaagfche reizigers melden, iets mededeelen<br />
uit BROCHARDUS, welke aldaar in 't jaar 1283<br />
^eweest is, 't geen wel merkwaardigis, dat ik 't<br />
bybrenge. Hy fchryft: „ De Schrift roemt het<br />
H. land by uitnemendheid daarin, dat het alle andere<br />
landen in goedheid en vrugtbaarheid, zo<br />
verre overtreft, dat zy daar by vergeleken verre<br />
agter moeten liaan, want zy zegt, dat het een land<br />
v van melk en honing vloeyende. Num. XHE 27,<br />
daar alles door verftaan en onder begrepen wordt,<br />
wat men in dit fterflyk leven nodig heeft. De<br />
sarde uit zich zelve is ongemeen vrugtbaar in 't<br />
opleveren van koorn, hebbende in 't bebouwen<br />
weinig arbeids van noden, echter zeer rykelyk<br />
vrugtcn voordbrengende. Ik hebbe zelfs menigmaal<br />
met myne oogen befchouwd, dat er niet<br />
meer dan twee osfen voor den ploeg gingen; 't<br />
land heeft geen mest nodig, vermits 't uit zyn<br />
eigen aart vet genoeg is, en meest al zodanig een<br />
hulpmiddel van buiten in 't minst niet nodig heeft:<br />
Roozen, wjnruit, venkel, falie of felf, en andere<br />
kruiden groeijen daar uit de natuur. Wol, als of<br />
zy eerst gefchooren was, wast daar op ftruiken,<br />
welker zaad alle jaar over 't land gezaaid, ftammen<br />
of heefters uitlevert, uit welkers daar aan zynde<br />
vliesjens of peultjens zodanige wol getrokken<br />
wordt. Daar wasfen ook zagte rieten, uit welke<br />
fuiker wordt gehaald. Deze rieten hebben zeker<br />
H 4 vog-
iso E L F D E BRIEF.<br />
vogtig merg in,op de wyze van 't vlierpit, dat in<br />
een bekken uitgeperst, en in kopere pannen gekookt,<br />
of gebakken, zeer fchoone fuiker uitlevert.<br />
Dit moet ik evenwel vrymoedig er by<br />
zeggen, dat men er zeer fchaarsch appelen, peeren,<br />
kersfin, noot en, en dergelyke boomvrugten<br />
vindt, dan die er uit Damaskus gebragt worden,<br />
en daar by door de zonshitte zodanig geroosd en<br />
verweerd, dat men ze niet lang kan bewaren.<br />
Maar in plaats van die heeft men andere vrugten,<br />
die een geheel jaar op de boomen goed blyven, zo<br />
dat men er doorgaands, te gelyk bloeijende en rype<br />
vrugten dragende bomen ziet, van welke de inwooners<br />
verfcheiden aangenaame fauzen weten<br />
te maken, over fpys, gebak, vleesch, visch, en<br />
meer andere kost,die daar door fmakelyker wordt.<br />
Zy hebben er ook groote citroen-appels, daar zy<br />
fchoone fyropen van maken. Boven dien vindt<br />
men nog andere zeer kostelyk en een wonder zeldzaam<br />
flag van appelen, van henliedenparadys-appelen<br />
genaamd, groeijende op de wyze en tot eene<br />
grootte als de allerzwaarfte druiventrosfen, in<br />
zulk eene groote menigte bij elkander, dat zy een<br />
middelbaare korf uitmaken. De kernen daarvan<br />
zyn de appelen zelfs, zo dat men veeltyds honderd<br />
appelen, zomwylen wel meer op eenen<br />
hoop, gelyk een bosch druiven aan een vindt,<br />
elk zo groot als een ei, met eene vaste geeïverwige<br />
huid of fchors overtogen, die daar afgeligt<br />
zynde, eene zoete en lekkere vrugt uitlevert.<br />
Deze boom blyft niet langer dan twee jaren in 't
E L F D E B R I E F .<br />
leven, doch uitgegaan en verdroogd, fpruiten er<br />
andere takjefis uit. De bladeren zyn zo lang,<br />
dat zy byna een mans lengte te boven gaan, en<br />
de breedte zo groot, dat twee bladeren gemakkelyk<br />
eens menfchen lichaam kunnen bedekken.<br />
Ook zyn er in 't H. Land veele wynbergen, en<br />
daar zouden er nog veel meer zyn, indien de<br />
wyn den Saraceenen niet verboden was, want zy<br />
hebben dit land tegenwoordig voor 't grootfte gedeelte<br />
onder hunne gehoorzaamheid, en rooijen<br />
de wyngaarden, daar zy die vinden, uit. De<br />
beste wyn die er gevonden wordt, wast omtrent<br />
Ecthhhcm, in V dal Rephaïm, en in Nahal Eskol,<br />
daar de landverfpieders den druiventros van daan<br />
bragten, volgens Nam. xm: 23. Ook wast er<br />
omtrent Sidon en Antarad, als ook aan den voet<br />
van den berg Libanus, goede wyn; en te Antarad,<br />
gelyk my de inboorlingen verteld hebben, heeft<br />
men driemaal van eenen wyngaard wyn, dat is<br />
zy hebben driemaal in 't jaar wyn-oogst: want<br />
wanneer de wyngaard omtrent de maand Maan<br />
zyne gewoone druiventrosfen heeft afgeleverd,<br />
wordt het hout of die rank, daar geen vrugt uitbot,<br />
weggefneden, en dan fchiet er uit den agtergelaten<br />
ftronk, of hout, in April een andere nieuwe rank<br />
uit, die te gelyk zwanger van zyn vrugt, weder<br />
uitbot. Daar van 't hout, dat geen vrugt draagt,<br />
weder afgefneden, komt het in Mai ook weer met<br />
nieuwe ranken, met later of najaarige druiven<br />
geladen, uitbotten. Op deze wys, en door deze<br />
kunst ziet men de eerfte trosfen in Augustus vol-<br />
H 5 ko-
las, E L F D E B R I E F .<br />
komen ryp en ter wynpersfe torfchen; als ook<br />
daar na in September de tweede, die in April gebloeid<br />
hebben, inoogften; en in O&ober de laatfte<br />
of derde. Daar komt het van daan, dat men in 't<br />
U. Land druiven van ST. JAN des Doopers dag tot<br />
ST. MARTENS dag toe te koop vindt. Ook is<br />
er in dat land overvloed van Vygen, Granaat-<br />
Appels, /Lening, Olie, Pompscnen, Komkommers,<br />
Meloenen, Citroenen, Babylonifche Komkommers,<br />
en meer andere dergelyke vrugten. Het koorn<br />
zelfs is er zo uitermaaten fchoon, dat ik myns<br />
weetens nooit ergens brood van beter fmaak gegeten<br />
heb dan te Jerufalem. Wilde Varkens, kleine<br />
wilde Geityens, Haazen, Patryzen, Kwakkels, zyn<br />
in V 11. Land overvloedig veelen, als ook Leeuwen<br />
en Bccren. Insgelyks vindt men er Kameelen<br />
in zeer groot getal." (*)<br />
Laat ik nog in eenige byzonderheden u de vrugtbaarheid<br />
van dit land melden. Gy weet, dat hetzelve<br />
oudtyds zeer beroemd was in koorn. MOSES<br />
noemt liet een land van tarwe cn gerst, Deut. vin: 8.<br />
Men vond die graangewasfen niet alleen in de<br />
dalen, die daarom in den dichterlyken ftyl gezegd<br />
worden te juichen Pf LXV: IA, maar ook<br />
op de bergen, waar van de dichter zingt Pf.<br />
LXXli: 16, Is cr een hand vol koorn in land, op<br />
de hoogte der bergen, de vrugt daarvan zal ruisfehen<br />
als de Libanon. En deze graanen teelden overvloediger<br />
voord dan in verfcheiden andere landen, zo<br />
(*; Zie BROCHARDUS '* xi Hoofdfluk.<br />
dat
E L F D E B R I E F . 123<br />
dat er zomwyl een honderdvoudige vrugt van 't<br />
gezaaide te voorfchyn kwam, gelyk aan IZAAK<br />
te Gerat gebeurde Gen. xxvi: ia, en de Zaligmaker<br />
in zyne gelykenis meldt Matth. xin: 8.<br />
Van daar dat SALOMO aan IIIRAM koning van<br />
Tyrus 'sjaarlyks twintig duizend Cor uitgellagen<br />
tarwe, en even zo veel gerst kon toezenden, volgens<br />
2 Chron. 11: 10. Hier by moet gy aanmerken,<br />
dat de Cor de grootfte maat by de Jooden<br />
was, welke de inhoud van honderd Gomers had.<br />
In Ezech. iv: 9 wordt gewaagd van boonen, linzen,<br />
heerfe en Ifeite. Wat dit voor boonen en linzen<br />
geweest zyn, kan ik met geen volkomen zekerheid<br />
zeggen, SHAW maakt melding vrn een<br />
zoort van doperwten, die in Barbarye Garvancos<br />
worden genaamd; als mede van linzen, welke met<br />
olie en knoflook gekookt een zoort van moes uitmaakt,<br />
hetwelk eene Chocolade kleur heeft, hetwelk<br />
naar zyn gedachten dat rood e moes is, voer<br />
hetwelk EZAU zyn eerstgeboorte regt aan JAKOU<br />
verkogt, Gen. xxv: 30—34. De Garyancos (zegt<br />
die zelve fchryver) worden niet week door 't<br />
kooken, men braadt ze in pannen of ovens gaar^<br />
en worden dan als iets lekkers gegeten, en wordt<br />
Lebleb-by genaamd. Men houdt hetzelve voor de<br />
Kali der H. Schrift, welk Hebreeuwsch woord<br />
de Onzen 2 Sam. xvn: 28. door geroost koorn vertaald<br />
hebben. Ook wil men dat die vrugt bedoeld<br />
wordt door 't woord, hetwelk in onze overzetting<br />
2 Kon. vi: 25. door duiyenmest vertaald<br />
is>
i24 E L F D E B R I E F .<br />
is. (*) Merkwaardig is hetgeen j. KORTE zegt<br />
in zyn reisbefchryving. Daar groeit in Egypte,<br />
in '/ joodfehc land, en in geheel Syrië een zoort<br />
van boonen of erwten, die in froaak en grootte<br />
onze erwten te boven gaan. De fteel groeit byna<br />
als onze duivenboonen, of als de linzen in den<br />
dop, die zeer digt en meestendeels als bosjens<br />
aan elkander hangen, doch in 't algemeen is er<br />
flegts maar één in. Die zoort wordt ten platten<br />
lande cn ook in de lieden, daar men dezelve in<br />
boschjens met hoopen naar toebrengt, groen gegeten.<br />
Wanneer zy te oud zyn, dan worden zy<br />
op kolen geroost, en men eet dezelve dus gebraden,<br />
en dan zyn zy nog fmakelyker. Ik ben van<br />
gedachten, dat het van deze zoort geweest zyn, die<br />
de discipelen van JESUS geplukt en gegeten hebben,<br />
want dit wordt thands nog zeer veel overal<br />
gedaan, indien men eenen akker voorby gaat. (f)<br />
Verder wordt in de ftraksgemelde plaats Ezech.<br />
iv: 9, nog gefproken van Hecrfe en Spel te. Het<br />
eerst is een verouderd nederduitsch woord, men<br />
noemt die vrugt thans Geerst pf Gierst. Dtfpclte<br />
is een graangewas, dat veel naar tarwe gelykt, in<br />
den herfst gezaaid wordt, en tot de wintergraanen<br />
behoort. Door dit laatfte wil SHAW liever de<br />
ryst verftaan hebben, hy brengt by Exod. ix; 31,<br />
32, het vlas nu en de gerst wierd geflagen, want<br />
(*) SHAW I D. il 216.<br />
(t) J. KOR.TE reize in 't ^dt Heofdjiuk.<br />
de
E L F D E B R I E F . 125<br />
de gerst was in de aairen, en "t vlas was in den<br />
halm, maar de tarwe en fpelte, (of volgens SHAW<br />
de rystj wierden niet ge/lagen, want zy waren bedekt<br />
, dat is, zy hadden nog geen aairen en halmen ,<br />
dewyl de tarwe een maand laater ryp wordt. (*)<br />
Paleftina (zegt VOLNEY) heeft overvloed van<br />
Turksch koorn, dat goed is om olie te Haan; van<br />
Donra, zo goed als in .Ê^A;, zynde een zoort van<br />
graan wel gelykende naar de linzen, dat in bosfclien<br />
op een riet van 6 of 7 voeten hoogten<br />
w a s t. De ryst wordt met voordeel geteeld<br />
op de oevers van V moeras van Haotde, (zynde<br />
*t meir Samachonitis?, Ik heb (zegt hy) in Syrië<br />
nooit boekweit gezien, en de haver is er zeldzaam,<br />
men geeft den paarden niet dan gerst en ftroo.<br />
Men heeft eerst zedert korten tyd begonnen<br />
ztiikerriet te planten in de tuinen van Saide en<br />
Berm. De indigo groeit in 't wild op de boorden<br />
van den Jordaan in 't land van Bi fan, en behoeft<br />
flegts gekweekt te worden om goed van hoedanigheid<br />
te zyn.<br />
Hy gewaagt ook te Tafa van limoenen en watermeloenen,<br />
als mede van ontzachlyke groots poneires,<br />
zynde een zoort van groote citroenen, die dik van<br />
fchil zyn, en van welken hy er gezien heeft, die<br />
agttien ponden weegden. (f) Verder merkt hy<br />
op, dat het land tusfchen de xMiddellandfche zee en<br />
(*) SHAW a D. tl. 196.<br />
fj-) VOLNEY I D. tl. 304, s°a-
126 E L F D E B R I E F .<br />
"t gebergte van Kdn Tonnis tot KaifariéPene cffene<br />
vlakte is, zonder rivier of beek in den zomer,<br />
maar in den winter door eenige fnelle Aromen<br />
bevogtigd. Ondanks deze dorheid is de grond<br />
niet ongefchikt tot den landbouw; men kan zelfs<br />
zeggen, dat hy vrugtbaar is; vvant als de winterregens<br />
niet wegblyven, komen alle vrugten in<br />
overvloed voord. De aarde, die zwart en vet is,<br />
behoudt vogtigheids genoeg om geduurende den<br />
zomer de gaaanen en groenten tot volkomenheid<br />
te brengen, Men zaait er meer dan elders Doura,<br />
Turksch koorn, meloenen en boonen; men voegt er<br />
ook katoen, gerst en tarwe by; doch fchoon 't<br />
laatste meest geacht is, zaait men 't minst, om<br />
dat het de hebzucht der Turkfche bevelhebbers te<br />
veel opwekt. C*) '<br />
Vooral moest ik niet vergeten u te melden van<br />
de wynftokken, van ouds zo beroemd in 't Joodfche<br />
land. Het is van hier, dat in veelvuldige<br />
Bybelplaatzen daar van wordt gefproken. Men<br />
leest van de wyngaarden van Engedi, Hoogl. i: i 4 ;<br />
van Thimnatlu Rigt.xiv.5; vünSibma Jef. xvi: 8.<br />
De wynftokken worden als zinnebeelden van geestelyke<br />
zaken gebruikt Pf. LXXX: 9, Jef. v:<br />
Mich. vit: 1. Matth. xx: 1—15. Hoofdft. xxi:<br />
33—41. Joh. xv: 1—8, en elders. Het is. waarfchynlyk<br />
dat de Jooden oudtyds van wynftokken<br />
en vygenbomen prieelen gemaakt hebben, onder<br />
welker lommer zy zaten, waar toe ons de fpreek-<br />
O V o L N E y a D. 307.<br />
wys
E L F D E B R I E F . 14?<br />
wys aanleiding geeft van te zitten onder zyncn<br />
wynftok en vygenboorn, 't welk eene geruste en aangenaarae<br />
levenswys aanduidt, i Kon. iv: 25^<br />
Mich. iv: 4, Zach. m: 10. Zy hadden dezelve<br />
ook, gelyk op zommige plaatfen by ons, aan de<br />
zydmuur hunnes huizes Pf. cxxvm: 3. (*}<br />
De wyngaarden vond men niet alleen in vlakten,<br />
maar ook op bergen. Het is van hief , dat<br />
Jef. v: 1, de gelykenis ontleend wordt van eenen<br />
wyngaard op eenen vetten heuvel. En Jerem.<br />
xxxi: 5, wordt gezegd: Gy lieden zult weder wyngaarden<br />
planten op dó. bergen van Samaria. Ook<br />
is volgens de gedachten der natuurkenners dewyn,<br />
die op de bergen groeit, de aangenaamfte. Misfchien<br />
dat daar op gezien wordt Joel Ififi 18,<br />
Amos ix: 13. Zulke wyngaarden waren met een<br />
muur omringd Spreuk, xxiv: 31, tegen de wilde<br />
dieren 1 inzonderheid de vosfen of chakals, die de<br />
wyngaarden bederven Hoogl. 11: 15. Van welke<br />
muuren naar 't verhaal der reizigers nog overgebleven<br />
brokken te zien zyn.<br />
Niet zo zeer witte dan wel roode wyn wierd in<br />
Kanaan gemaakt, waar op gezien wordt Jef. xxvii:<br />
3, Hoofdfl. LXIII: s, en elders. En dat wei in<br />
zulk een overvloed, dat JAKOB in zyn zegen-<br />
wensch<br />
(*) In myne veorige laadplaats Hoornaar, niet<br />
verre van de ftad Gornichem , had byna ieder der inwooners<br />
voor de gével van zyn huis een of meer wynftokken<br />
; ik had daar ook aan de zyde van myne Pafiorie<br />
eene wynftok, die veele druiven elk jaar voortfefcsgt.
IÜ8 E L F D E B R I E F .<br />
wensch over ju DA zeide: Hy bindt zynen jongen<br />
Ezel aan (of liever by) den wynftok, en't veulen<br />
zyner Ezelinne . aan (of by) den edelften wynftok.<br />
Hy wascht zyn kleed in den wyn, en zynen mantel in<br />
wyndruiven bloed. De koning SALOMO kon<br />
twintig duizend bath wyn zenden aan HIRAM<br />
koning van Tyrus. De wyn op den berg Libanon,<br />
die Hof. xiv: 8, genoemd wordt, is nog heden<br />
ten dage uitfiekend. (*) Hét-afplukken, inzamelen<br />
en treden der druiven gefchiedde met blydfchap<br />
en vrolyk gezang, men maakte lofliederen<br />
van vreugde Rigt. ix: 27. Eigenaartig wordt daar<br />
op gezinfpeeld Jeft. v: 1, ik zal mynen beminden<br />
een lied myns liefften zingen van zyn wyngaard.<br />
Wanneer de verwoesting van 't Joodfche land<br />
wordt aangekondigd, wordt er onder anderen gezegd<br />
Jef. xvi: 10, in de wyngaarden wordt niet<br />
gezongen, noch eenig gejuich gcmada. . Zie ook<br />
Jerem. XLVIII: 33, Ezech. vu: 7. In deze<br />
wyngaarden had men doorgaands' een tooren,<br />
Matth. xxi: 33, deze-diende voor de hoeders,<br />
om die te bewaren. SCHULTZ trof in 't zuiderdeel<br />
van Paleftina, genoegzaam overal in de wynbergen,<br />
toorens voor de wagters aan. (*j. Hedendaagsch<br />
is de wycoogst op verre na zo groot niet<br />
dan oudtyds; men vindt thans de meeste wynftokken<br />
in den omtrek van Jerufalem, Betidehcmpw<br />
(*) Zie KiEnuHR Reize 2 Z>. H. 428, 429.<br />
(vt) MICHAELIS Or. Eibl. XTheil, jag. 72.<br />
He.
E L F D E B R I E F : ifif<br />
Hebron, die wyn wordt voortreflyk in zyn zoort<br />
gehouden. Volgens 't getuigenis van SHAW<br />
wordt er van de meeste druiven, of rozynen gemaakt,<br />
of zekere fyroop die men dibs noemt, van<br />
welke wel 300 Kanieellasten 'sjaarlyks naar Egypte<br />
wordt gezonden ; en hy wil dat diefieroop bedoeld<br />
wordt Gen. XLIII: 11, met dat Hebreeuwfche<br />
woord; 't welk de onzen door honing vertaald<br />
hebben. (*) Het kan zyn, dat die geleerde reiziger<br />
gelyk hebbe; nogthands is 't zeker dat de<br />
Byënhoning in 't Hebreeuwsch met dat zelfde<br />
woord wordt uitgedrukt. EGMOND VAN DER<br />
NYE NBURG dronk in 't klooster van St. Salvador<br />
te Jerufalem witte wyn, welks druiven op de<br />
bergen van Samaria gewasfen , doch in 't klooster<br />
geperst waren, (f) Volgens H ASSEL, quis/r<br />
heeft men te Hebron wynftokken, welker druiven<br />
een volmaakt goede zoort van Rhynfche wyn uitleveren.<br />
(§) Mic HAë LI s verhaalt van een<br />
Arabifchen Emir, welke te" Göttingcn zynde,<br />
Rhynfche wyn dronk, die twintig jaaren oud was,<br />
en zeide, dat dit zoortgelyke wyn was, als hy<br />
op zyne landgoederen over den Jordaan geteeld<br />
had. (**) Op den berg Libanon wast, gelyk ik<br />
ftraks meldde, een keurige wyn , die wegens zyn<br />
kleur de goudwyn geheeten word. (ft)<br />
Men<br />
(f) SHAW 2 d. bl. 92. (t) EGMOND. V. D. NYEN-<br />
BORG , 1 4, bi. 406. (§) HASSELQUIST I d. 304.<br />
MICHAÜLIS Oost. Bibl. 3 d. bl. 103.<br />
>i (tt) LA ROQUE Tom. 1 pag. 45.<br />
I
l 3o E L F D E B R I E F .<br />
Men heeft in Paleftina,nog veelerleizoortenvan<br />
vrugtboomcn; voor eerst kan ik fpreken van den<br />
Olyfboom, Karman wierd geroemd als een land<br />
van olieryke olyfbowmn Deut. 8: 8. De olie dezer<br />
olyven, diende om in de lampen te branden Exod.<br />
2.7: 20, tot zalving Pf. 23: 5, tot genezing van<br />
wonden Luk. 10: 34, om fpyze te bereiden 1 Kon.<br />
17: 12, men dreef er ook koophandel mede Ezech.<br />
27: 17. Deze boomen zyn er nog menigvuldig,<br />
tusfchen Ja fa en Rama heeft men eenige kleine<br />
'boschiens, volgens HASSELQUIST en andere<br />
reizigers; SHAW zag er eenige duizenden; de<br />
Olyfberg draagt van die boomen zynen naam (*).<br />
Men heeft ook wilde Olyf boomen, by de Arabieren<br />
Zeitum genaamd, welker vrugten wel niet goed<br />
zyn om te eeten, doch de olie tot wonden wordt<br />
gebruikt. Het fchynt, dat men reeds van ouds<br />
de gewoonte heeft gehad, om de takken dier wilde<br />
Olyfboomen op de ftammen van tamme boomen<br />
, wanneer die hunne takken hebben verboren,<br />
in te enten, en dat zy dan goede vrugten<br />
voordbrengen; dewyl PAULUS op dit gebruik<br />
zinfpeelt Rom. n: 34, en SCHULTZ hoorde te<br />
Jerufalem dat zulksnoghedendaagschgefchiedt (f).<br />
üp dezen boom laat ik den Palmboom volgen<br />
van welken men ook dikwyls in de H. Schrift<br />
vindt gewaagd. Zy zyn minder overvloedig,<br />
meest in 't zuidelyk deel, byzonder in idumëa, 't<br />
C*; HASSELQUIST I d. bl. 163. SHAW 2 d bl. 93.<br />
welk<br />
(t) Zie MiCHAëus Or. Bibl. x. Theilpag. 67,63.
E L F D E B R I E F , 131<br />
welk in vroeger jaaren, ten tyde der Romeinen ook<br />
tot Paleftina werd gerekend. Hy heeft veel water<br />
nodig, waarfchynlyk wordt die boom bedoelt<br />
Pf. 1: 3, alwaar een regtvaardige daar by wordt<br />
vergeleken. De vrugten zyn daadels, groeien by<br />
trosfen; men kan dien boom gemakkelyk beklimmen,<br />
indien men de voeten op de uitftekfels<br />
van den Ham zet, gelyk gy op de prentverbeelding<br />
in sHAWsreize 1 DeelBladz. 220, zien kunt,<br />
't welk tot opheldering dient van Hoogl. 7: 8. Van<br />
dezen boom komt een zoet en aangenaam vogt<br />
Palmwyn genaamd, welken RELAND wil, dat<br />
Hand. 2: 13 bedoeld wordt, welke eene dronkenmakende<br />
kragt heeft, en volgens SPANHEIM<br />
voor den Herken drank der H. Schrift te houden<br />
zy. Die boomen worden geplant uit jonge fcheuten,<br />
en 't mist nooit, dat wanneer de oude Ham<br />
fterft, niet een of ander fcheut hem opvolge. Dewyl<br />
nu dees boom in 't grieks heet, kan<br />
dit gelegenheid gegeven hebben tot de fabel van<br />
den vogel PHENIX.<br />
In dit land vond men reeds van ouds veele<br />
vygenboomen, en men vindt er nog veelen, vooral<br />
digt by Jaffa. Zy zyn van onderfcheiden zoort,<br />
zommige zyn ryp in Juny, andere in Augustus.<br />
Dcch gy zult mogelyk denken, wat is 'tvoor een<br />
vygenboom geweest, tot welken JE sus ging voor<br />
Paasichen, om vrugt te zoeken, op welken hy<br />
niet vond dan bladeren, en 't geen merkwaardig<br />
is, de Zaligmaker vervloekte dien boom; en gelyk<br />
de Euangelist uitdrukkelyk zegt, V was de<br />
I 2 tijd
3<br />
5 E L F D E B R I E F .<br />
tijd der vijgen niet. Mark. 11: 13. Er is over deze<br />
plaats veel gefchreven, en men heeft die doorgaande<br />
voor zeer moeilyk in de uitlegging gehouden.<br />
Doch SHAW heeft door zyn aanmerkingen<br />
over de vygenboomen in 't oosten veel licht daar<br />
aan bygezet. Qd) Wy kunnen door den tyd der<br />
vygen verftaan den tyd dat de vygen ryp zyn en<br />
ingezameld worden. In zulk een tyd was 't geen<br />
gebrek in een' boom, als men enkel bladeren en<br />
geen vygen vond , want de eigenaar of voorbyganger<br />
kon dezelve reeds hebben afgeplukt; doch<br />
dit kon nu niet zyn, het was lang voor den tyd,<br />
dat de vygen ryp zyn en geplukt worden. Hier<br />
by komt nog in aanmerking, dat eerst de vygen<br />
en dan de bladeren uitfpruiten, vond nü JE sus<br />
wel bladeren, doch geene eerst aankomende vygen,<br />
het was een blyk, dat die boem onvrugtbaar<br />
was, en niets zoude opleveren. Gy zult mogelyk<br />
denken, indien 't zo vroeg in 't voorjaar was,<br />
hoe kon JE sus dan naar dien boom gaan, om<br />
door rype vygen zynen honger te ftillen S HAW<br />
merkt aan, dat na de inzameling der vrugten in<br />
oogstmaand, er nog eenige uitfpruiten, welke<br />
men den wintervyg noemt, en indien de winter<br />
zagt is, plukt men die in de lente als eene aangenaame<br />
vrugt. Dus ziet gy, dat alle zwarigheid<br />
iï weggenomen.'<br />
Dat er ook oudtyds balzemboomen in 't Joodfehe<br />
land geweest zyn, blykt uit de H. Schrift.<br />
Het<br />
SHAW rei ze 2 d. bi. 97.
ELFDE BRIEF. 133<br />
Het is een heestergewas, flegts twee of drie ellen<br />
hoog, uit welke door infnyding eene olie of gom<br />
vloeit, die tot genezing dient, waarom er gezegd<br />
wordt Jerem. vin: 22. Is er g%n balzem in Gilead,<br />
is er geen heelmeester aldaar? want waarom<br />
is de gezondheid der dochter myns volks niet gerezen ?<br />
Zie ook Hoofdft. XLVI: I I. Deze balzem wierd<br />
onder de voórtreflykfte dingen des lands gehouden,<br />
volgens Gen. XLIII: II, in welke plaats ook<br />
gefproken wordt van Terpentynnooten en Amandelen.<br />
Die balzcmboomen wierden in vroeger tyd<br />
ook in den omtrek van Jericho gevonden, doch<br />
hedendaagfche reizigers melden ons daar niets<br />
meer van.<br />
Moerbeziën boomen heeft men niet alleen op<br />
den Olyfberg, maar ook in 't zuidelyk deel van<br />
Palejiina. Men leest er van in de H. Schrift, als<br />
2. Sam. v: 23, Pf. LXXXIV: 7. Doch zommige<br />
verftaan door 't woord Baca, hetwelk de onzen<br />
door Moerbezieboomen hebben overgezet, iets anders.<br />
Men leest ook eenmaal in 't N. Testament<br />
Luk. xvn: 6, van den Moerbezieboom; hoewel<br />
andere 't griekfche woord fukaminos door wilden<br />
vygenboom vertaaien.<br />
Men vindt ook meermaal gewaagd van granaat?<br />
appelen, als Num. xm: 23, Joëlv. 12. Behalven<br />
nog meer andere vrugtbooraen, heeft men ook zulke,<br />
die timmerhout en brandftoffen uitleveren, als<br />
Cederboomen, Dennen, Myrthen, Wilgen, enz.<br />
Onder deze komen de Cederboomen dikwyls voor<br />
in den Bybel, en van dezelve worden veele zinne-<br />
I 3 beel-
134 E L F D E B R I E F .<br />
beelden ontleend, als om aan te duiden trotfche<br />
menleken Jef. 11: 13, 14, magtige en aanzienlyke<br />
vorrten Ezech. xxxi: 3, godvruchtigen, die in<br />
kennis, geloof en liefde uitmunten Pf. xcn 13.<br />
Men ziet dezelve nog veel op den Libanon. En<br />
dewyl dit een der grootfte en aanzienlykfte boomen<br />
is, zo wordt hy overgefteld tegen den ysop, die<br />
op den wand uitwast, 1 Kon. iv: 33. Mogelyk<br />
is dit een zoort van mosch geweest, HASSEL-<br />
QUiSTzegt: ,, op de oude muuren van Jcrkho ontbreekt<br />
het niet aan alle zoorten van mosch; en op<br />
de muuren van SALOJIO'S bron groeit een kleine<br />
Hypnum; zoude deze ook de aan den wand groeijende<br />
yfop zyn? Immers zo groot als de Ceder<br />
is, zo klein is dit gewas, en dus een tegengelleld<br />
«iterfte van 't zelve." (*}<br />
Ik zal nu van de boom- en veld-vrugten niet<br />
verder gewagen; doch kan niet af, om nog iets<br />
te zeggen van een vrugt, welke in Paleftina overvloedig<br />
wast, byzonder in de nabuurfchap van<br />
Rama, welke vrugt van de ingezetenen Charmibi<br />
en door de onzen gewoonlyk St Jans brood geheeten<br />
wordt, men geeft die plant ook aan het<br />
vee, en men denkt niet onwaarfchynlyk, dat deze<br />
vrugt bedoeld wordt in de gelykenis van den verlooren<br />
Zoon, alwaar men het Griekfche woord<br />
Draf heeft overgezet, Luk. xv: 16. Cf)<br />
Ik heb in mynen vorigen brief een berigt gegeven<br />
(* • HASSELQUIST 1 d. bl. 30.<br />
(t) Zie ook ROUWOLF bi. -jii.
E L F D E B R I E F . 135<br />
ven van 't weer in de ia maanden des jaars; nu<br />
zal ik u een kalender opgeven, van devoordbrengfelen<br />
in ieder maand. (*)<br />
January. Men kan in deze maand nog frisfche<br />
wyndruiven van 't vorig jaar hebben, ook vindt<br />
men zomtyds de wintervygen nog op de vygenboomen.<br />
De Amandelboom bloeit, en volgens<br />
SHAW de Mandragora, welke veelen voor de<br />
Dudaim houden Gen. xxx: 14; hoewel anderen<br />
de Mufa daar door verftaan. Ook zaait men in<br />
deze maand gewoonlyk gerst.<br />
February. Gerst wordt nog tot in 't midden<br />
van deze maand gezaaid. Het zaad ftaat volgens<br />
FURER zo als by ons in May en Juny. Zeer vele<br />
bloemen op de velden, welke deze maand eene<br />
fchoone vertooning geven.<br />
Maart. De berigten van tarwe en gerst (zegt<br />
MICHAELIS) breng ik niet by, om dat het niet<br />
zonder beoordeeling zou kunnen gefchieden, wy<br />
hebben boven uit NIEBUHR gezien, dat de gerst<br />
tegen 't einde van deze maand omftreeks Jerufalem<br />
ryp wordt. Dit zal gerst zyn die in November of<br />
wel vroeger gezaaid is. De vygenboom fpruit<br />
uit, palmboomenbloeijen, en de wyfjes dier boomen<br />
worden met manlyk zaad bevrugt. De wynftokken<br />
brengen hunne eerfte trosfen voord, en de<br />
onvrugtbare takken afgefneden, wanneer nieuwe<br />
ranken in de volgende maand uitfpruiten; deze<br />
ran-<br />
C*; MIGHAEUS of held. der H. S. bladz. 42 en,<br />
volgende.<br />
14
ï 36* E L F D E B R I E F .<br />
ranken in Mdy weder gefnoeid, fpruiten op nieuw<br />
uit, en dragen laate druiven, van hier dat eene<br />
drievoudige wynoogst plaats heeft, gelyk hier<br />
boven uit BROCHARDUS is aangetoond.<br />
April. Het koorn wordt in deze maand op de<br />
warmfte plaatfen ryp, en de oogst begint. SHAW<br />
vond op 't einde van April by Jcricho rypwordende<br />
gerst, en 14 dagen daarna te Akko; maar te<br />
Jerufalem was zy nog zo ver niet. By Tripoli<br />
zag BALDERICH in de XI eeuw, ruim midden<br />
April het koorn reeds gefneden, en de opfteller<br />
van de ge fa Francorum at tegen het einde van<br />
April brood van nieuw koorn. Nog gaat in deze<br />
maand de palmboom voord met bloeijen, ook<br />
bloeit de Terpentyn en witte Moerbezieboom omftreeks<br />
Jerufalem, en de Amandelboom heeft reeds<br />
rype vrugten. De bloemen leveren op de velden<br />
een fraai gezicht op als Roozen, Leliën, Tulpen,<br />
enz.<br />
May. De oogst wordt voordgezet, en dit is<br />
de eigenlyke of voornaamfte oogstmaand van Pa-<br />
Ie fina, fchoon de oogst hier en daar vroeger begonnen<br />
wordt, en laater dan die maand eindigt.<br />
De gerst gaat voor en dan volgt de tarwe. Den<br />
19 dier maand was te Bethlehem de oogst reeds<br />
geëindigd, toen SCHWEIGER daar was, en<br />
POCOCKE vond op den 19 May 't koorn nog op<br />
het veld. SCHWEIGER vond op den 28 by<br />
Thabor de gerst en tarwe oogst geëindigd, doch<br />
de ryst nog groen. Den 29 zag hy dien aan 't<br />
meir Tiberias nog niet begonnen. HASSEEQUIST<br />
vond
ELFDE BRIEF. 137<br />
vond op 't einde dier maand tusfchen Akko en<br />
Zidon het koorn nog niet ryp. Men heeft in May<br />
reeds eene zoort van zuure appelen ryp; de katoenplanten<br />
ziet men wasfcn, en de Mandragora<br />
haar rypheid krygen.<br />
juny. De oogst duurt nog deze maand inde<br />
nabyheid der bergen, b. v. van den LibatvM en<br />
Antilibanon; ja volgens de getuigcnisfen wordt<br />
er nog op deze en geene plaatfen tot in 't begin<br />
van September geoogst. Deze maand Juny levert<br />
veelerlei ooft van vrugtboomen op, als appelen,<br />
pruimen, kerfen, moerbeziën, perfiken, abrikoozen,<br />
oranje-appelen, enz. De vroege vyg wordt<br />
in deze maand ryp, en de tweede zet. Men begint<br />
ook de gom der Cederboomen, en door infnyding<br />
het vogt der balzemboomen te winnen.<br />
July. De rype druiven duuren nog, en niet<br />
voor het einde dezer maand heeft men de wyn lezing.<br />
Ook heeft men nog rype vroege vygen,<br />
perfiken, daadels, pruimen, appelen en olyven.<br />
Auguflus. Nog in deze maand heeft REITSCHITZ<br />
tusfchen Tyrus en Zidon, en in Galilea koorn aangetroffen,<br />
dat nog niet geoogst was. Rype druiven<br />
zyn er nog fteeds, en BROCHARDUS fielt<br />
in deze maand den eerften wynoogst; de Carmufe<br />
of tweede vyg wordt ryp; ook heeft men appelen,<br />
peeren, olyven, walnooten, granaat-appels, en<br />
St. Jans brood, zynde een zeker zoort van peulvrugten,<br />
van welken ik hier boven gewaagde.<br />
September. Men vindt nog melding van koorn,<br />
hetwelk in 't begin dezer maand geoogst wordt.<br />
I 5 De-
138 E L F D E B R I E F .<br />
Deze maand kan men voor den wyrioogstmaand<br />
houden. BROCHARDUS meldt van eene tweede<br />
wynlezing ten zynen tyd in September. De boomvrugten<br />
der vorige maand duuren genoegzaam nog<br />
allen.<br />
OÜober. Volgens BROCHARDUS komt de derde<br />
dragt van druiven in deze maand tot rypte. Ook<br />
wordt het katoen ryp en ingezameld. Eenige<br />
boomvrugten der vorige maand.<br />
November. Nog zyn er druiven aan zommige<br />
wynftokken. De boomen behouden hunne bladeren<br />
tot in 't midden dezer maand. Van 't aflezen<br />
der daadels leest men niet in de reisbefchryvers,<br />
ter oorzake, dat er thands niet veele palmboomen<br />
zyn; er zyn in deze maand wel rype dadelen,<br />
doch de pluk kan voor geen inoogften doorgaan.<br />
December. Ook in deze maand vindt men nog<br />
druiven aan den wynftok, en de zaaityd, die reeds<br />
in Oötobcr was begonnen, duurt nog. Ook fpruiten<br />
er reeds bloemen uit, als narcisfen, ranunkels,<br />
anemonen, leliën, tydeloozen, enz.<br />
Zie daar in 't kort een berigt van de voorn aamfte<br />
vrugten in elke maand, doch die door meerdere<br />
of mindere warmte, regen, of andere omftandighet<br />
een jaar van 't ander wel wat kunnen in den<br />
tyd der rypwording verfchillen.<br />
Nu gaa ik tot de dieren over, en zal u uit de<br />
voornaamfte reizigers 't een en ander mededeelen.<br />
Er zyn thands nog veele dieren in Paleftina,<br />
waar onder ook wilde, als Leeuwen, Beeren en<br />
Wolven, inzonderheid in 't noordelyk deel by
E L F D E B R I E F . i39<br />
'£ meir Samachonitis of water Merom. Deze vangt<br />
men rieden, gelyk oudtyds in kuilen, 2 Sam.<br />
XXIII: 20. Ook heeft men eene menigte Chakals<br />
of Jackals, welke niet onwaarfchynlyk de vosfen<br />
zyn, van welke SIMSON, volgens Richt, xv: 4,<br />
drie honderd ving. DE BRUIN fpreekt er<br />
van, by gelegenheid dat hy te Rama was, en<br />
noemt dezelve wilde honden, hy heeft een jagt op<br />
die dieren bygewoond. „ Deze jagt (zegt hy)<br />
gefchiedt met een luipaard, die er van jongs op<br />
af gericht is; de jager heeft hem voor op het<br />
paard, en rydt zo met hem heen tot dat hy omtrent<br />
een Chakal komt, wanneer de luipaard affpringt,<br />
en zeer behendig langs den grond voordkruipt<br />
tot dat hy het beest meent te kunnen bereiken<br />
/ dan doet hy met fnelheid eenige fprongen,<br />
doch nooit meer dan drie, ieder van 16<br />
of 18 voeten, deze moet hem den Chakal doen<br />
magtig worden, anders doet hy verder geen<br />
moeite." (*)<br />
Men heeft er luipaarden, herten, wilde geiten,<br />
Rheebokken; ook zyn er Gazellen of Antelopen<br />
in groot getal, en worden door de Arabiers met<br />
valken gejaagd. Een der merkwaardigfte en gewoonde<br />
vergelykingen der Oosterlingen is, dat<br />
zy de oogen hunner beminlyke fchoonheden by de<br />
oogen der geiten of der gazellen vergelyken, (f)<br />
het-<br />
' (*) DE BRUIN Reize bl. 249.<br />
(t) MONTAGUE brieven bl. 131. HASSELQUIST 2 D.<br />
bl. 385-
i4o E L F D E B R I E F .<br />
hetwelk dient tot opheldering van Hoogl \\ 15,<br />
alwaar de oogen der beminde bruid by die der<br />
duiven vergeleken worden, en dus ook by de<br />
oogen van een gedierte.<br />
Honden zyn er weinig, \ is een veragtelyk dier<br />
by de Turken, gelyk zy reeds van ouds in 't<br />
Oosten waren, gelyk gy zien kunt Jol? xxx: x\<br />
Pf. xxu: 17, Philipp. in: 3, Men floot ze buiten<br />
de deur Luk. xvi: ai, Openb.xxn: 15 Integendeel<br />
worden de katten by de Turken zeer hoog geacht,<br />
om dat men zegt, dat MOHAMMED die beminde.<br />
Men weet niet zeker, of zy in de H. S. voorko<br />
men. Degeleerde BOCHART zet het Hebreuwsch<br />
woord, hetwelk by ons door wilde dieren der woes<br />
tyne vertaald h Jef. XHI: 21, Jerem.L. 39, over,<br />
door wilde kanen.<br />
Men vindt vooral in den druiventyd in menigte<br />
een zoort van IFezel, die de wyngaarden verderft<br />
en de komkommer velden vernielt. £*) Mogelyk<br />
worden die wezels bedoeld door de kleine vosfen<br />
van welke men leest Hoogl. n: 15.<br />
Er zyn ook Kameleons. HASSELQUIST zag er<br />
één niet verre van Nazareth. „ ik vond (zegt<br />
hy) hier ook in een olyfboom een Kameleon,<br />
dien ik levendig en zeer gemakkelyk naar Akra<br />
bragt, en toen leerde en bevond, dat men den-<br />
zelve gemakkelyk van verwe kan doen verwisfe-<br />
len, te weeten: van zwart in bont of geel; na-<br />
melyk als men denzelven in een dcekr^it, of mede.<br />
: (*) HASSELQUIST 2 D. bl. 369.<br />
be-
E L F D E B R I E F . 141<br />
bedekt. Dit deed ik ook, en vond hem daar uitgekomen<br />
geheel en al van verwe veranderd." (*)<br />
Men heeft hedendaagsch ook veel paarden in<br />
dit land, dewyl de Arabiers er groote liefhebbers<br />
van zyn, en geen zo arm is, of hy bezit een .<br />
paard. Zy houden de merriën, en verkopen de<br />
hengften aan de Turken, welke die liever beryden,<br />
en dezelve voor edel houden.<br />
De andere lastdieren zyn kameelen of kemels<br />
genaamd, en ezels. De kemels zeer gemakkelyk<br />
om dorre en waterlooze woestynen door te trekken,<br />
om dat zy zo veel in voorraad kunnen drinken,<br />
dat zy in geen vier dagen water nodig hebben.<br />
Zy worden niet flegts tot het dragen van<br />
pakgoederen gebruikt, maar kunnen ook door menfchen<br />
worden bereden, hetwelk reeds in oude<br />
tyden zeer gebruikelyk was, want wy lezen Gen.<br />
xxiv: 61, Rebekka maakte zich op met haare jonge<br />
dochters, en zy reden op kcmelen. En vers 64,<br />
Zy viel van den kemel af, of gelyk men dit vertalen<br />
kan: zy klom yan den kemel af, vergclyk<br />
2 Kon. v: 21. Er is ook een zoort van kemels,<br />
die men Dromedarisfen noemt. Merkwaardig is,<br />
het geen SHAW er van aantekent: „ De kemels<br />
van dit zeort zyn vooral opmerkelyk door de<br />
groote fnelheid Qde Ugte fnelle kemelinne, gelyk<br />
de propheet zegt Jerem. H: 23.) De Arabiërs<br />
zeggen, dat zy meer wegs afleggen in éénen dag,<br />
dan hunne beste paarden in agt of tien; waarom<br />
(*) HASSELQUIST 1 D. bl. 2i5i<br />
n<br />
OOk
4» E L F D E B R I E F .<br />
ouk alle zaken, welke groote haast vereisfchen,<br />
in Getalied, en de meer zuidelykedeelen, metDromedarisfen<br />
verrigt worden, gelyk ook oudtyds<br />
in Perfie de gewoonte was Esth. vin: 10. De<br />
. t 0<br />
m o f<br />
9<br />
hreidel is gemeenlyk aan een ring vast,<br />
die door hunne neusgaten gaat, en dit kan de<br />
fpreekwys 2 Kon. xix: 28 ophelderen, van eenen<br />
haak in de neus te leggen" (*)<br />
Verders heeft men veele osfen en koeijen, welke<br />
vooral in 't noorderdeel, oudtyds Galilea, de<br />
voornaamfte rykdom der inwooners uitmaken, doch<br />
zyn allen van een klein zoort.<br />
. De fchaapen zyn van een aangenaam vleech,<br />
zommige hebben lange, dikke en zeer vette Maarten<br />
, hetgeen ter opheldering dient van Lcv. ra: 9.<br />
Daarna zal hy van dat dankoffer een vuuroffer den<br />
Bccre offeren, zyn vet, den geheelen flaart, enz.<br />
'Vergelyk Exod. xxix: 22.<br />
Ook worden er geiten gevonden, wier ooren<br />
van eene ongemeene lengte zyn. Dat er fteenbokken<br />
en konynen zyn, blykt ook uit de H. S<br />
Pf. civ: 18.<br />
Men heeft in Paleftina ook verfcheiden zoorten<br />
van vogelen, doch zal flegts van eenige weinige<br />
gewagen.<br />
Onder het gevogelte is de Arend merkwaardig.<br />
Hy komt meer dan eens in de H. S. voor, en<br />
ftaat als een roofvogel bekend. Wanneer zy na<br />
eene ziekte, in welke zy fchynen oud geworden<br />
t (*) SHAW 1 D. bl. 252.<br />
te
E L F D E B R I E F . 143<br />
te zyn, van vederen veranderen, komen zy voor<br />
het oog weer jeugdiger te voorfchyn; daarom zegt<br />
de dichter Pf. cm: 5, die uwe jeugd vernieuwt<br />
als eencs Arends.<br />
HASSELQUIST maakt van duiven gewag,<br />
die op de wilde olyfboomen digt by Bethlehem<br />
derzelver verblyf hielden. Insgelyks van wachtels<br />
of kwartels, gelykende naar eene roode Patrys;<br />
hy zag ze by den Jordaan en in de woestyne,<br />
digt by de bergen van het fteenachtig Arabic.<br />
Hy is niet grooter dan een tortelduif, en<br />
zyn naar zyne gedachten die kwartels waar mede<br />
Israël in de woestyne gefpysd is. In de velden<br />
van Galilea heeft men volgens denzelven reiziger<br />
een vogel zoo groot als een Lyster, zynde een<br />
Merops of Apiaster, anders de byën-eeter van Ga~<br />
lilea genoemd. Hy maakt zyn nest van mosch in<br />
holen onder den grond, en eet byën, vliegen en<br />
muggen. (*)<br />
ln de reizen van EGMOND VAN DER NYENBURG<br />
en HEYMAN, die omftreeks St. Jan te Akra waren,<br />
wordt gezegd: „ Wy hielden ons eenigen<br />
tyd bezig met Hazelhoenderen te jagen, die veel<br />
op zulke waterachtige plaatfen worden gevonden.<br />
Men kan deze jagt, indien men wat veel in getal<br />
is, te paard doen, want als dan laat men dezelve<br />
geduurig opryzen, tot dat zy moede zyn, wanneer<br />
men dezelve met de hand grypen kan. (f)<br />
Nu<br />
(*j HASSELQUIÏT rcizczd, bl. 373- xd.bl.29S, 298.<br />
(t) EGMOND V. D. NYEHauas reize a d. bl 48,
144 É L F 1) E B R I E F .<br />
Nu moet ik iets van de infeélen melden. Ik begin<br />
met de byën die de voordeeligfte zyn onder de<br />
gekorvene diertjes. Dat er van ouds reeds byënzwermcn<br />
in 't Joodfche land geweest zyn, blykt<br />
uit de li. Schrift, men leest van die diertjens op<br />
meer dan eene plaats, als Leut. i: 44, Pf. cxvm:<br />
12. ïn Richt, xiv: 8, lezen wy, dat een byënzwerm<br />
was in 't lichaam des leeuws. Jef. ra: 18<br />
wordt van het toetfisfen der byën gefproken. Deze<br />
laatfle plaats zult gy mogelyk niet begrypen.<br />
Hier wordt gezinfpeeld op een byënherder in het<br />
oosten j deze weet 's morgens door 't gebruik van<br />
zyn fluitje alle byën van zyn dorp zich te doen<br />
volgen. Hy leidt haar in een bloemryke ftreek,<br />
dan weer elders, om door die verandering de<br />
bloemen tyd te geeven, van dat zoete vogt uit te<br />
zweeten, dat de byën zoeken. Hy behoeft flegts<br />
andeimaal te fluiten om dezelve naar haare korven<br />
te deen keeren, als 't wil regenen, of als de<br />
avond valt. Dit gebruik was nog niet afgelchaft<br />
in Afin in de vierde en vyfde eeuw, want CYRIL-<br />
LUS f] >veekt er van als eene bekende zaak, die hy<br />
dikwyls gezien had, in zyne verklaring over Jef.<br />
Vn: 18. O<br />
Van de byën weet ge komt de honing, en men<br />
vindt er dikwyls melding van; ja Kanaiin wordt<br />
befchreven als een land van honing. Doch 't is<br />
bedeiikelyk," of over al wel die honing bedoeld<br />
wordt,<br />
(*) Zie het Schouwtoneel der Natuur door den<br />
Abt. de LA PL.UCHE 5 D. bh 46".
E L F D E B R I E F . 14S<br />
wordt, daar was een firoop of honing van druiven<br />
, ook vail zuiker riet, welke laatfle zommige<br />
. verftaan door de honingraaten Hoogl. 5:1. ook heeft<br />
men een zoetachtig vogt niet ongelyk 't manna,<br />
't wélk Op zekere jaargetyden aan zommige ftrUiken<br />
zit, inzonderheid ook van de vygenboomen<br />
druipt, hoedanige die honingvloed fchynt geweest<br />
te zyn, van welken men leest 1 Sdm. i4 :<br />
25—27, die ook JOHANNES de Dooper in de<br />
woestyne gebruikte, en ónder den naam van wilden<br />
honing voorkomt Matth. 3: 4. Dat er bedendaagsch<br />
nog byè'n iri Paleftina zyn, leert ons MAUN<br />
DRELL, die van zyn wederkeeren van de doode<br />
Zee een fterk en reuk van honing en wasch gewaar<br />
Wierd, en in de toppen van 't onkruid, 't<br />
welk deze vlakte voordbrengt eenige byën zag<br />
Zitten.-<br />
Men leest van vier onderfcheiden Zoorten van<br />
diertjens Joël 1: 4, namelyk van Ac rups, ftpringh'adn,<br />
kever en kruidworm. Ik moet tl iets van de<br />
fpringhaanen zeggen die zomtyds aldaar menigvuldig<br />
en fchadelyk zyn. Toen D' ARVIEÜX zich<br />
Aldaar bevond, warén de fpringhaanen op de landeryen<br />
neer komen vallen, en na dat zy al 't gezaaide<br />
van Judea eh Paleftina hadden opgegeten,<br />
hadden zy 't koorn, katoen en alle eetWaaren vernield<br />
, en 't land Uitgehongerd. (*) DE BRUIN<br />
zegt: Eenige wecken na myn komst te Rama, te<br />
wee-<br />
CO De Aryieux Rqizë naar den grooten Emir., bl<br />
lOOi<br />
K
I46 E L F D E B R I E F .<br />
weeten den 9 Oftober kreeg men hier een zuidoosten<br />
wind, die komende uit de woestyne van<br />
over den Jordaan zeer groote hitte veroorzaakte en<br />
eenige dagen bleef duuren; mogelyk dat men aan'<br />
deze winden moet toefchryven, 't nedervallen der<br />
fpringhaanen welke hier in zommige jaaren in<br />
zulk eene gevaarlyke menigte komen overwaaien,<br />
dat zy geheelc landeryen bedekken, zulks dat men<br />
den grond nauwlyks kan bekennen.<br />
My wierd verhaald, dat zy eens in den tyd van<br />
twee uuren alle de groente omtrent Rama, en<br />
zelfs in den tuin van 't buis, daar ik gelogeerd<br />
was, vernielden. (*) Deze fprinhaanen worden<br />
gegeten in 't Oosten, en waren den Jooden volgens<br />
de fpyswetten geoorloofd, gelyk men ziet<br />
Levh. n: 22; dus 't niet vreemd moet voorkomen,<br />
als wy lezen dat JOHANNES de Boef er in<br />
de woestyne ff ringbanen heeft gegettn Mottli. 3: 4.<br />
De getuigenisfen van hedendaagfche geloofwaardige<br />
reizigers bevestigen zulks, SHAW getuigt,<br />
dat wanneet zy met zout befprengd en gebraden<br />
zyn, gelyken zy in fmaak naar onze rivier kreeften;<br />
(f) HASSELQUIST zegt: „ zydielochenen,<br />
dat dit infecr. den Dooper tot fpyze kan geflrekt<br />
hebben, Herken zich :<br />
t meest hier door in<br />
die gedachte, dat 't zelve een ongewoone en onnatuurlyke<br />
kost zoude zyn. Dan indien zy mogten<br />
verkiezen tot verfterking van hun geloof eens<br />
her-<br />
£*) DE BRUIN Reize bl. 248.<br />
ft) SHAW'S Reize 1 d. bl. 280.
Ë t F D Ë BRIEF. 147<br />
herwaards naar Egypte , Arabic of Syrië te komen<br />
en met de Arabieren een maaltyd voor lief nemen,<br />
zo zouden zy nog tegenwoordig onder de<br />
gerechten een fchootel met gebraden fpringhaanen<br />
vinden, wanneer 't in den tyd is om ze te kunnen<br />
vangen, en naar alle waarfchynlykheid was deze<br />
fpyze ten tyde van den boetgezant JOHANNES<br />
reeds in gebruik; want de gewoonten en manieren<br />
der ouden zyn geenzins aan zo veele geduurig<br />
veranderende modens onderworpen. De fpyze<br />
van JOHANNES wordt hier niet voor onnatuurlyk<br />
gehouden. En toen ik eens met een verftandigen<br />
Griekfchen priester des wegens redeneerde, en<br />
hem verhaalde , dat onze geleerden met elkander<br />
nog oneenig waren, of j o H A N N E S in de woestyn<br />
eene zoort van vogelen , of wel van kruiden<br />
zoude gegeten hebben, en hem vraagde welke<br />
meening hy voor de beste hield, zo was zyn antwoord,<br />
dat men zulks beiden met goed regt beweeren<br />
mogt; doch dat in hunne verzameling van<br />
"t gewyde blad de zaak naar de letter was opgevat,<br />
en dat hy niet konde zien, dat iets daar<br />
tegen konde ingebragt worden." (*) NIEBUHR<br />
zegt: „ Het is voor de Europeërs alzo onbegrypelyk,<br />
dat de Arabiers fpringhaanen met fmaak<br />
ceten, als 't den Arabiers, die nooit omgang met<br />
Christenen gehad hebben, ongelooflyk voorkomt,<br />
wanneer men hun vertelt, dat de Christenen oesters<br />
, krabben, kreeften en dergelyke voor een aan-<br />
(*) HASSELQÜIS-T REIZE I d. bl. z6§.<br />
K 3
i 45 E L F D E B R I E F .<br />
genaame fpys houden. Evenwel is 't een zo vast<br />
en zeker als 't ander. De fpringhaanen worden<br />
in alle de Arabifche Steden van Bab el Mandeb af<br />
tot Basra toe aan touwtjes geregen ter markt gebragt."<br />
Vervolgens geeft NIEBUHR op, hoe<br />
zommige hen braaden, andere hen kooken en droogen<br />
en met korven vol op de markt brengen. Echter<br />
is er ook een zoort van fpringhaanen dat niet<br />
gegeten wordt, Dubben genaamd, zy vooroorzaken<br />
, zegt men, buikloop (*).<br />
Men heeft ook onder de kleine dieren demieren,<br />
van welke SALOMO fpreekt Spreuk. 6: i—8,<br />
vergeleken de woorden van AGUR Spreuk 30: 25.<br />
De mieren zyn een 011 fterk volk, evenwel bereiden zy<br />
in den zomer hunne fpys. Veelen hebben aan dit<br />
gezegde eene verkeerde uitlegging gegeven, even<br />
of de mieren in den zomertyd hunne kost vergaderen<br />
om in den winter te gebruiken. By 't omrooyen<br />
van een mierennest hebben zommige gedacht<br />
ook eenige graankorrels, opgelegd tot winterfpys,<br />
te ontdekken, doch by nader onderzoek<br />
is 't gebleken, dat 't geen koorn is, maar mieren<br />
eyeren , of om nauwkeuriger te fpreken, de wormen<br />
of poppen der mieren in hunne vliezen beflooten,<br />
die zy met zorgvuldigheid in der zelve<br />
nesten verbergen, en daar mede de zorg, die zy<br />
tot voordteeling der jongen dragen, aanduiden-<br />
Daar en boven hebben de mieren des winters geen<br />
fpys noodig, want na de paring fterven de mannet-<br />
(?~) ISiEvins. iefchryving van Arabie bl. 162, I6J.
E L F D E B R I E F . $g<br />
setjes en een gedeelte der wyfjes; en die's winters<br />
overblyven worden in de nesten als levenlooszonder<br />
gebruik van fpys gevonden. Het is van<br />
hier, dat zommige gewild hebben, dat in't Spreukboek<br />
van de mieren wordt gehandeld volgens de<br />
gebrekkige kundigheden van de natuurlyke historie<br />
in dien tyd. Doch dit is verkeerd : SALOMON<br />
cn AGUR zeggen niet, dat de mieren de vergaderde<br />
fpys opleggen tot gebruik in den winter;<br />
maar de wyze Vorst wil flegts den luiaard aantoonen,<br />
dat zy ter bekwamer tyd arbeiden en fpyze<br />
zoeken, dit doen nu wel alle dieren, maar inzonderheid<br />
is 't merkwaardig, dat zelfs de kleine<br />
mier in dezen zynen pligt betragt, en tot befchaming<br />
van den luiaard ftrekken moet. De geleerde<br />
I-IASSELQUIST, wanneer hy by de waterputten<br />
van SALOMO in de nabyheid van Tyrus was,<br />
zegt: „ eene menigte van gemeene kleine mieren<br />
was bezig met werken aan deze muuren, en indien<br />
SALOMO ooit derwaards zynen weg genomen<br />
heeft, konde hy zyne befchouwing over den<br />
arbeid dier kleine fchepfelen ook wel van hier<br />
ontleend hebben." (*)<br />
Wat de visfehen hetreft, daar ontbreekt 't niet<br />
aan in Paleftina wegens deszelfs ligging, aan de<br />
Middenlandfche Zee, benevens de binnenlandfche<br />
wateren, zo meiren, als rivieren en beeken. De<br />
dichter van den 104 Pftalm, zegt vers 25, 26,<br />
Een zee, die groot en wyd van ruimte is, daar in<br />
(*) HASSELQUIST Reize 1 d. bl. 218.<br />
K.3<br />
is
Ï5a E L F D E BRIEF.<br />
is V wremelendc gedierte, en dat zonder getal, kleins<br />
gedierte met groote. Daar wandelen de fchepen en<br />
de Leviathan, dien gy geformeerd hebt om daar in te<br />
fpeelen. Het is moeilyk te bepaalen welk dier men<br />
door den Leviathan te verftaan hebbe. Zommige<br />
denken aan denwalvisch, en men weet, dat die<br />
ook in de Middenlandfche Zee gezien worden,<br />
hl 't Jaar 1620 wierd er een by Korf ka gevonden,<br />
die men wil, dat honderd voeten lang was.<br />
In 't Jaar 1624 wierd er een op 'tltallaemfcheünnd.<br />
geworpen, die omtrent 70 voeten lang en wel 40<br />
voeten in de rondte dik was. (*) B OCH ART,<br />
MICHAËLIS en nog andere voornaame geleerden<br />
Veiftaan door den Leviathan den krokodil, en deze<br />
zyn er ook in de Middenlandfche zee gevonden,<br />
daar van daan de krokodifk rivier op de zeekust<br />
van Paleftina. Doch hoe komt dit over een met<br />
het zeggen des Heeren, Job 40: 20, zult gy den Le~<br />
via. kan met den angel trekken, of zyne tonge met<br />
eene. koorde, die gy laat nederzmken; want de krokodil<br />
heeft geen tonge. (f) SCHULTENS denkt<br />
aan die verfchrikiyk groote Hangen, die men zeedraaken<br />
noemt, vergelyk Jef. 27: 1. (§) Men<br />
leest ook Jon. 1: 17, van een grooten visch<br />
welke dien propheet inflokte, deze was ook in de<br />
Middenlandfche zee, dewyl j 0 N A S te Japho dat<br />
is Joppe fcheep ging. Wy kunnen hier geen wal-<br />
visch<br />
(*) Zie CHOUL Huishoudelyk woordenboek 7 D. bl.<br />
4 0<br />
Ö°~. ft) Zie HASSELQUIST 2 D. bl. 110.<br />
SCHULTENS in Jobum ad h. I.
E L F D E B R I E F . 151<br />
visch verftaan, om dat zyn keel te nauw is om<br />
c e n volwasfen mensch imeflokken, men denkt<br />
dan liever aan een Haai of Zeehond. Merkwaardig<br />
is 't volgend verhaal: ,, In 't jaar I ?5<br />
een matroos by ftonn ongelukkig vaneen freg*<br />
in de Middenlandfche zee overboord. Aanftonds<br />
was er een zeehond by, die dees kaerel zwemmende<br />
en om hulp fchreeuwende in zyn wyden bek<br />
nam, zo dat die matroos op eens verdween. Dewyl<br />
nu reeds andere matroozen in de floep waren<br />
gefprongen, om hunnen nog zwemmenden makker<br />
te helpen, en de fcheepskapitein ondertusfehen t<br />
geval met den zeehond zag, had dezelve zo veel<br />
tegenwoordigheid van geest, dat hy een ftuk gefchut,<br />
't welk op 't dek ftond, op den visch het<br />
ftellen e» losbranden, waar door die ook gelukkfc<br />
zodanig getroffen wierd, dat hy den zo even<br />
ntzy kaaken opgevangen matroos terftond weer<br />
uitfpoog, die in de floep, welke mtusfehen anïwam,<br />
evend en niet dan een weinig bezeerd<br />
dere matroozen met harpoenen en ftfikken in zo<br />
verre wierd overmeesterd, dat zy hem naar c<br />
fregat fleepten en hem daar in taakels ophingen om<br />
hem in de lucht te droogen. Vervolgens fchonk<br />
de kapitein van 1 Schip aan den matroos, die zo<br />
wonderlyk door Gods voorzienigheid gered was,<br />
dezen visch, die naderhand met denzelven Europa<br />
doorreisde, om hem te laaten kyken, ge *k<br />
hv ook in Frankenland, en zo wel hier te Erlari-<br />
-«i» als in Neurenberg en andere plaatfen is tezien<br />
K 4<br />
S ?<br />
"
%$i E L F D E B R I E F ,<br />
geweest. De visch was twintig voeten lang<br />
met de vinnen negen voet breed , wegende 2934<br />
ponden." (*)<br />
De binnenlandfcbe meiren, uitgezonderd de<br />
Doode zee hebben ook visch, gelyk mede de Jor~<br />
daanftroom. De H. Schrift getuigt dit van V meir-<br />
Tiberias Luk. 5. J 0h. 31. HASSELQUIS T meldt<br />
in zyne reize: „ vervolgens gingen wy uit naar 't<br />
Rrand aan de zee van Tiberias, alwaar de visfchers<br />
ons wat visfehen aanbragten, onder welke ik 't<br />
aanrnerkelyk vond 't zelfde zoort te zien als in dep<br />
Nyl. te weten den-Silurus, den Mugil en den<br />
Sparus Galihus. (f) Zommige reizigers verzekeren<br />
ons, dat de Jordaan zeer vischryk is, waar<br />
aan men ook niet behoeft te twyfelen, fchoon niemand<br />
volgens o'AR VIEUX de moeite neemt, van<br />
'er in te visfehen. REL AND verhaalt uit den<br />
mond van een koopman die te Rama zyn verblyf<br />
hield, genaamd HENDRIKLTJB, dat hy voor de<br />
monniken van 't klooster St. Salvador te Jerufalem<br />
geduurende de vasten voor Paasfchen visch bezorgde<br />
uit zekere rivier of beek, die niet verre,<br />
van Rama westwaards in de Middelandfche zee<br />
ftroomde. (§)<br />
De Doode zee levert wel geen visch op, maar<br />
veel zout en Jooden lym. Het zout verzamelen de<br />
Arabiers in de holen der fteenrotzen aan den oever<br />
der<br />
(*) Zie MULLER Natuurfyst. van LINNENS 3 D,<br />
kl. 268. (f) HASSELQUIST Reize 1 D. bl. 312.<br />
CS) RELAND Paleflina Illuflrata pag. 288., 289.
E L F D E B R I E F . 155<br />
:54 ELFDE BRIEF.<br />
men veel Asphalt of Joodenlym , 't zelve beftaat uit<br />
eene harde brooze ftof, die zeer bruin ja zwart is,<br />
zy vat fchielyk vuur en fmelt met grooten ftank;<br />
in 't eerst is zy zagt en lymig, nog vloeibaar zynde<br />
gebruiken 't de Arabiers om hunne fchepen te<br />
teeren.<br />
Dat er ook in 't Joodfche Land metaalen of<br />
bergftoffen van koper en yzer zyn, kan men opmaken<br />
uit Dtut. viü: 9, en Hoofdft. xxxm: 25.<br />
In de beeke Belus en andere wateren by Zidon is<br />
een zoort van zand, gefchikt om glas te maken,<br />
't welk men wil dat Deut. xxxm: 19, door de bedekte<br />
verborgene dingen des zends wordt aangecuidt.<br />
En Jef. xrx: 26, wordt de beeke Belus volgens<br />
MICHACLIS doör de Sichor Li'enath verftaan,.'t<br />
welk hy vertaalt door Glas Sichor.<br />
Ik eindige hier dezen brief, en zal u in den<br />
volgenden iets van de inwooners des lands zeggen.<br />
TWAALF-
T W A A L F D E B R I E F .<br />
O V E R DE<br />
INWOONERS VAN PALESTINA, MOHAM<br />
MEDANEN, CHRISTENEN, JOODEN,<br />
SAMARITANEN EN DRUSEN.<br />
WAARDE VRIEND!<br />
N u koom ik berigt geven van de hedendaagfche<br />
inwooners des Joodfchen lands\ ik twyfel<br />
niet, of zal uwe aandacht gaande houden, en gij<br />
zult u verwonderen dat in een land van zulk een<br />
klein bellek, zo veelerlei zoort van natiën gevonden<br />
worden ; ja van welken meest allen de onderfcheidene<br />
Godsdienftige gezindheden binnen Jerufalem<br />
gevonden worden. Men vindt in Paleftina<br />
: Mohammedanen, Christenen , Jooden, Samaritaancn<br />
en Drufen. Men kan die dus in 't gemeen<br />
verdeelen met opzicht tot den Godsdienst; doch<br />
kunnen nog weder onderfcheiden en gefmaldeeld<br />
worden.<br />
Die van den Mohammedaanfchen Godsdienst zyn,<br />
beftaan uit Turken, Maoren en ftroopende Arabic,<br />
ren.<br />
Dewyl Paleftina, gelyk geheel Syrië thands on-i<br />
der de heerfchappy van den Turkfchen Keizer<br />
ftaat,
ï56 TWAALFDE BRIEF.<br />
ftaat, zo zou men de Turken voor de eigenaars van<br />
dit Land dienen te houden, zy dragen dien naam<br />
van Turkestan een Iandfchap in Afiaüsch Tartaryê<br />
gelegen, zy zyn de minften in getal, maar 't<br />
grootftein aanzien, vermits zy tot de voornaamfte<br />
en meest alle bedieningen geregtigd zyn.<br />
Wat de Moor en aangaat, die men ook Saraceenen<br />
of Oosterlingen noemt, zy zyn oorfprongelyk<br />
Arabiers, doch hadden zich in Afrika langs de<br />
kusten der Middenlandfche zee uitgebreid, alwaar<br />
men nog 't Landfchap Mauritanië heeft, naar<br />
't welk zy den naam van Maturen of Mooren dragen.<br />
Gy zult, myn vriend! op't lezen van den<br />
naam Mooren denken aan zwarte menfchen, maar<br />
't zyn geen Negers, welke eigenlyk een zwarte<br />
kleur hebben; de Mooren zyn donker bruin van<br />
vel, en wanneer men in 't oude Testament de<br />
benaming van Mooren vindt, zo ftaat er in 't Hebreeuwsch<br />
't woord Cufclüm naar 't landfchap<br />
Cusch\ en in ?<br />
t N. Testament Hand. vm: 27, moet<br />
't woord Moorman door Ethiopiër vertaald worden.<br />
Deze Mooren maken in 't Joodfche Land een<br />
groot getal uit, doch zyn in weinig achting, daar<br />
by zeer arm; die in fteden woonen houden zich<br />
bezig met het maaken van zeep, 't weeven van katoen<br />
en kemelshair, dat is een hair niet van ƒ;'«mcls,<br />
van een zoort van geiten, doch wordt doorgaande<br />
kemelsfiair geheeten. De dorpelingen leggen<br />
zich op den landbouw toe, andere laten zich<br />
door de Turken tot geringe dienden gebruiken<br />
of gaan bedelen.<br />
De
T W A A L F D E B R I E F . 157<br />
De ftroopende Arabiers, die zich Bedouijnen of<br />
woestijn bewooners noemen, leiden hun oorfprong<br />
af van ISMAÉ'L den zoon van ABRAHAM uit<br />
HAGAR, aangaande welken ISMACL 's Heei'en<br />
Engel tot zyne moeder zeide naar G
I 58 T W A A L F D E B R l E p .<br />
dichter van den iao Pfalm zich in zyne vreemdelingfchap<br />
by, als hy zegt in 't 5 vers: wee my dat<br />
ik een vreemdeling ben in Mefech, dat ik in de tenten<br />
Kedars woone. En om dat zy geduurig op roof<br />
loeren, vinden wy Jerem. 111: 2, gij Jwbt voor<br />
hen gezeten aan de wegen, als een Arabier.<br />
Dewyl nu deze Arabiers hun afkomst rekenen<br />
uit ABRAHAM, zo zyn zy moedig op die doorluchtige<br />
geboorte, en zy willen zich niet veroorloven<br />
eenige handwerken te oeffenen, noch ook<br />
't land bouwen. Hun bedryf is paard ryden, de<br />
kudden te voeden, en op de wegen ftrooperyen<br />
aan te richten, 't welk de reizen door die gewesten<br />
voor andere natiën moeilyk en gevaarlyk maakt,<br />
zy zyn gewapend met een lans, een zwaard, een<br />
yzeren knots, en hebben zomtyds ook een byl, zy<br />
zyn in zekere ftammen verdeeld , die ieder onder<br />
eenen byzonderen Emir of Vorst ftaan, die wederom<br />
hunne Cheiks, dat is oudflcn onder zich<br />
hebben, die over een gedeelte van zulk een ftam<br />
't beftuur voeren. In Paleftina houden zy zich<br />
voornamelyk op in 't Diftrift Areta, dat in den<br />
Bybel '/ dal Jisrecls en de vlakte van Saron wordt<br />
geheeten. D'AR VIEUX heeft zich in 't midden<br />
der 17 Eeuw een geruimen tyd by den Emir der<br />
Arabieren opgehouden, die zyn legerplaats had<br />
by den berg Karmel, en heeft een boek befchreven,<br />
in 't welk hy zeer nauwkeurig de zeden en gewoontens<br />
der Arabieren meldt, en merkt aan, dat<br />
ongeacht de ftrooperyen, waar in zy meer geld-dan<br />
bloeddorst betoonen, zy zeer gastyry, goed, beleefd
T W A A L F D E B R I E F . 159<br />
leefd en getrouw zyn omtrent vreemdelingen,<br />
die ter goeder trouw tot hen komen.<br />
Wat de Christenen betreft die in Paleftina woonen,<br />
deze kan men eerst in 'r algemeen, en dan<br />
nog wederom in byzondere zoorten verdeelen. In<br />
't algemeen verdeelt men die, als behoorendc tot<br />
de Oosterfche en Westerfche Kerk.<br />
De Oosterfche>Chnstenen zyn: Grieken, Armeniërs,<br />
Georgianen, Kopten, Abysfniers, Nestorianqn,<br />
Jacobiten, enz. Deze beftaan meest uit<br />
priesters en monniken van allerlei orden, die<br />
daar verblyf houden, vooral XQ Jerufalem, cm<br />
hunne gelcofsgenooten wanneer die op Paasfchen<br />
aankomen, om 't H. Graf te bezoeken, in derzelver<br />
Godsdienst verrigting behulpzaam te zyn, in<br />
't doen van predikatiën, misfen, omdragten, enz.<br />
Alle deze byzondere gezintheden kan men onder<br />
de Griekfche Kerk rekenen, voor zo verzyinleerftellingen<br />
veel overeenkomst hebben, hoewel zv<br />
ook in zommige leerftukken en plegtigheden van<br />
Godsdienst verfcbillen.<br />
De Westerfche Christenen zyn Roomschgezinden<br />
en Proteflanten, van deze laatfte zyn er zeer weinige,<br />
nu of dan houdt deze of die wegens den<br />
koophandel zich daar op ; maar van de Roomschgezinden<br />
zyn er meerder wegens d e zogenaamde<br />
H. plaatfen, die men daar aantreft.<br />
Zy bezitten in dit land verfcheiden kerken en<br />
kloosters zo te Jerufalem, Bethlehcm, als elders,<br />
die bewoond worden door monniken van de orde<br />
van ST. F R. A N c 1 s c v s, die zelve in 't begin<br />
der
l6o TWAALFDÈ BRIËE.<br />
der 13 Eeuw een reis naar 't Joodfche land gedaan<br />
heeft. Deze monniken zyn ook Bewaarders vah<br />
s<br />
t H. Graf, 't welk in de Grieken groote jalöersheid<br />
verwekt, die dit voorregt hun meer dan eens<br />
ontnomen hebben, doch telkens weder door bewerking<br />
der Roomfche Vorftenaan 't hof te Conflantinopolen<br />
aan hun herfteld is, gelyk zulks nog<br />
in 't 'jaar 1758 gefchied is. Niet te min blyft de<br />
Turkfche Keizer bezitter van dit zogenaamde H.<br />
Graf, die 't opzicht over 't zelve voor een zbmmë<br />
gelds verpagt, en zo men zegt, brengt 't zelve<br />
wel honderd duizend dukaten 'sjaars aan de<br />
Turken op, wegens de menigte pelgrims; hoe<br />
•wel dit ook al in den tegenwoordigen tyd aanmerkelyk<br />
begint te verminderen. In vroeger tyd plagten<br />
ook de vrouwen ter bedevaart derwaards te<br />
gaan, doch dit is door Paus GRE GORIUS den<br />
XIII onder bedreiging van den ban verboden, zedert<br />
dat in 't jaar 1583 zekere Poolfche vrouw<br />
door de Turken zeer mishandeld was. De Rusfen<br />
hebben zedert den vrede in *t jaar 1739 van<br />
de Turken de vryheid gekregen, om't H. Graf te<br />
bezoeken, 't geen hun te vooren niet veroorloofd<br />
was.<br />
Hoe de meeste pelgrims te Joppe aanlanden, en<br />
wat zy doorgaands in 't Joodfche land verrigtcn<br />
en bezichtigen, heb ik u reeds in een mynervoorige<br />
brieven gemeld. Als een derde zoort van<br />
Christenen zou men haast kunnen aanmerken de<br />
Maroniten, van welke zommige in Paleftina, en<br />
wel meest op den Libanon woonen. Zy worden<br />
dus
T W A A L F D E B R I E F . lór<br />
dus genaamd naar zekeren kluizenaar MARON,<br />
die zich in de 5de Eeuw onder hen heefc beroemd<br />
gemaakt, zy wierden voorheen meest onder de<br />
Oesterfche Christenen gerekend, doch hebben zich<br />
in den jaare 1445 onder 't geestelyk gebied van<br />
Rome onderworpen, op deze tweeledige voorwaarde,<br />
dat 't huwelyk mogt toegelaten worden aan<br />
hunne geestelyken, en dat zy 't H. Avondmaal<br />
onder de beide tekenen van brood en wyn mogten<br />
bedienen aan de leden hunner kerk. Zy hebben<br />
eenen Patriarch, die zyn zetel te Kannobin, een<br />
klooster in Syrië op een berg van dien naam heeft.<br />
Het fchynt ondertusfehen dat zy in 't jaar 1600<br />
weinig gemeenfehap met hunne Europifche geloofsgenooten<br />
gehad hebben. Omtrent dien tyd<br />
zond de Paus een afgezant naar den berg Libanon,<br />
om de geloofsftukken der Maroniten te onderzoeken,<br />
en zy zeiden aan hem in eene openbaare vergadering<br />
't volgende; ,, wy willen de Roomfche<br />
kerk volgen, en ons nimmer van haar fcheiden,<br />
„ werwaards zy zich ook mag begeven, ja al ging<br />
„ zy zelfs naar de hel," zederd dien tyd zal dus<br />
geen Roomfche de Maroniten als ketters befchouwen.<br />
(*)<br />
Nu komen wy tot de Jooden, van deze woonen<br />
er ook verfcheiden in Paleftina, als te Hebron,<br />
Saphet, Tiberias enz, doch vooral te Jerufalem,.<br />
HASSELQUIST zegt: Jerufalem telt onder zyne<br />
inwooners omtrent twintig duizend Jooden. (Doch<br />
dit<br />
(*) Zie NIESÜIIR Reize 2 Deel, Hadz. 404.<br />
L
i6a T W A A L F D E B R I E F.<br />
dit getal komt my wat al te groot voor, misfchie»<br />
is dit een fchryf of drukfout in zyn werk ,) verder<br />
zegt hy, dat de Joodfche vrouwen doorgaan<br />
met ongedekten aangezicht, 't welk gefchiedt wegens<br />
uitdrukkelyken last der Turken, om haar dus<br />
van de Turkfche vrouwen te onderfcheiden, die<br />
gedekt gaan. De Jooden zyn daar meest alle arm,<br />
om dat hun de gelegenheid tot koophandel ontbreekt,<br />
zonder 't welk dit volk nergens op den<br />
Aardbodem kan voordkomen. Zy hebben geene<br />
andere kostwinning of voordeel dan 't geen zy<br />
van de pelgrims hunner natie trekken, die uit alle<br />
hoeken der aarde derwaards komen om den zetel<br />
hunner voorouders te vereeren. De voornaamfte<br />
Rabbi onder hen heeft een groot inkomen van alle<br />
zyne geloofsgenooten in de geheele waereld voor<br />
hem by eengezameld, doch waar van de Turken 't<br />
meeste voordeel trekken, als op welkeraltaaren<br />
de Jouden zowel als andere Godsdienstbelyders,<br />
alvoi rens vette offeranden moeten aanbrengen, indien<br />
zy in vrede en ftilte naar hunnen lust hunne<br />
heiligdommen zien, en vereeren willen. (*) Volgens<br />
POCOCK woonen er veele Jooden te Saphet,<br />
een Stad in 't noorderdeel van Paleftina, die daar<br />
een zoort van Hoogelchool hebben, tot opkweeking<br />
hunner Rabbynen, van welken er in zyn tyd twintig<br />
of dertig waren, en zommige zelfs uit Poolen derwaards<br />
kumen, en hebben aldaar zeven Synagogen,<br />
gelyk ik reeds in mynen agtften brief ge-<br />
fchre-<br />
(*) Zie HASSELQUIST Reize i D. bl. 168.
T W A A L F D E B R I E F . 163<br />
fchreven heb, en daar by dereden gemeld, waar<br />
om te Saphet zo veele Joockn wuonen.<br />
Wat de Samaritanen betreft, hun aantal is zo<br />
groot niet als der Jboden, zy houden meest te<br />
Nabobs, oudtyds Sichem, hun verblyf. In de nabyheid<br />
van die plaats heeft men den berg Gerijim ,<br />
op welken voorheen hun tempel ftond, maar nu<br />
een kerkje ter verrigting van hun Godsdienst.<br />
Eenmaal des jaars hebben zy zeker feest, waarop<br />
zich ook de Samaritanen van Damaskus en daar omftreeks<br />
laaten vinden. Zy houden alleen de vyf<br />
boeken van MOS ES voor godlyke fchriften, met<br />
verwerping van alle anderen. Zy hebben nog wel<br />
een boek Jefita genaamd, doch is niet 't zelve<br />
met 't onze. De geleerde MAUNDRELL hield<br />
in 't doortrekken van Nabolos een gefprek mee<br />
hunnen Hogeprieeter over 't onderfcheid tusfchen<br />
de Hebreeuw feite en Samaritaanfche taal, over Deut.<br />
xxvii: 4, daar de Samaritanen niet Ebal, maar<br />
Gerijim lezen, willende zy, dat de Jooden uit<br />
har.t den tekst vervalscht hebben; over de vogels<br />
met welke de Israëliërs in de weosryne gefpyst<br />
zyn; en ook over de Dudatm. Dat de Godsdienst<br />
der Samaritaanen oudtyds met afgodery befmet<br />
was, blykt duidelyk uit 2 Kon. xvn: 25—33, 't<br />
welk de oorzaak was, dat de Jooden na hunne wederkering<br />
uit Dabei hun geen aandeel gaven aan den<br />
tempelbouw, zie Esra 4. welke verwydering en<br />
haat tusfchen Jooden en Samaritaanen ten tydevan<br />
(*; Zie deszelfs Reize bi. 482.<br />
L 2<br />
den
ïÓ4 T W A A L F D E B R I E F .<br />
den Zaligmaker zeer groot was, en nog niet is<br />
geëindigd, Dat de Samaritaanen God onder de<br />
gedaante van'eene duif, of zo zommigen willen van<br />
een kalf, zouden aanbidden, fchynt enkel eene lastering<br />
der Jooden, dewyl de reizigers ons daar<br />
niets van melden, maar het tegenfpreken.<br />
J. SCALIGER zond derwaards eenen brief in 't<br />
Jaar 1590, om eenig narigt aangaande hunnen toe-<br />
Rand ; doch het antwoord wierd eenigen tyd vermist<br />
, en kwam eerst na zyn dood aan j MOLINEUS<br />
te Parys. Vervolgens heeft LEUTHOLF te<br />
Frankfort in 't Jaar 1684 aan zekeren Jood die te<br />
Amftcrdam eenige liefde giften voor zyne natie in<br />
't Joodfche land, verzamelde, een brief naar Sichem<br />
voor de Samaritanen aldaar mede gegeven,<br />
gefchreven in 't Hebreeuwsch met Samaritaanfche<br />
letters. Hier op ontving hy twee brieven, uit<br />
welken betrekkelyk hun Godsdienst blykt, dat zy<br />
zich dagelyksch wasfehen, hunne kinderen ten<br />
agtften dage befnyden, en de geheele wet van<br />
ÏJOSES onderhouden; dat zy jaarlyks zeven feesten<br />
plegtig vieren, van het welk 't Paa>chfecst het<br />
voornaamlte is, dat zy's morgens en 's avonds bidden<br />
met het lichaam ter aarde neergebogen, en naar<br />
den berg Gerifim geknield; dat zy de graven van<br />
veele heilige propheeten onder zich hebben, enz.<br />
Eindelyk is er nog een zoort van menfehen<br />
in Palc/iina, die men Drufen noemt. Zy bewoonen<br />
een gedeelte van den Libanon en den Antilibanon<br />
tot Damaskus toe. Zommigen houden hen voor<br />
Mohammedaanen, anderen zeggui, dat zy Heide-
T W A A L F D E B R I E F. 165<br />
tien zyn- De geleerde T H O M A S S C H A W zegt<br />
in zyne reize (*) dat zy een mengelmoes zyn van<br />
het Christendom en de leer der MOHAMMEDANEN ;<br />
den Bybel en den Koran DCOVen zy beiden als Godlyke<br />
boeken aan; zy gebrujken wyn,
166 T W A A L F D E B R I E F .<br />
Een jonge Scheck of Emir leert wel lezen en<br />
fchrijven, maar laat zich aan den Godsdienst niet<br />
gelegen liggen. Hy vindt er ook zich niet toe<br />
Verpligt, wyl hunne geesteiyken op zich hebben<br />
genomen voor alle waereldlyke per'foönen te bidden<br />
en te vasten. Zy zouden om 't minfte woord,<br />
waar door zy zich beledigd achten, iemand neerhouwen,<br />
of voor den kop fchieten. Het vuistregt,<br />
of't regt om zich zeiven te wreeken, is<br />
by hen nog in volle kragt, en zelfs de Christenen<br />
op den berg Libanon nemen deze wet van 't<br />
bloedwreeken nog in acht. Wanneer twee aanzienlyken<br />
in twist geraken, zenden zy hunne boeren<br />
in een dorp van hunnen vyand, laaten de inwooners<br />
doodflaan, moerbezie- en olyfboomen<br />
verwoesten, en de Emir oeffent daar in 't geheel<br />
geen ftraf over. Wanneer een doodflager denkt,<br />
dat hy en zyne familie te zwak zyn om zich tegen<br />
de familie van den verflagenen te verdedigen, gaat<br />
hy met een koord of doek om den hals naar den<br />
naasten bloedverwant van den vermoorden, verontfchuldigt<br />
zich, dat hy als een man van eer<br />
niet kon afwezen den doodllag te begaan, dewyl<br />
de gedoodde een woord tegen hem had gezegd,<br />
't welk zyn eer kwetfte: als dan geeft hy hem<br />
met veele pligtplegingen viyheid om heminsgelyks<br />
?<br />
t leven te benemen. De naastbeftaande van den<br />
vermoorden moet hem dan zyn misbedryf vergeven.<br />
Verder zegt NIEBUHR, wat hunnen Godsdienst<br />
aangaat, zy noemen zich Mohammedanen,<br />
uit vrees voor de Turken. De aanzienlyken, die<br />
by
T W A A L F D E BRIEF, 16;<br />
by de Pacha's en andere groote Turken iets te<br />
verrigten hebben zyn befneden, drinken met de<br />
Christenen wyn, en eeten varkensvlecsch. Men<br />
zegt, dat zy HAKEL (zynde wel eer een Kalifin<br />
a r s<br />
Egypte geweest,) eenen God aanbidden; dat<br />
zy geloven dat God tienmaal in menschlyke gedaante<br />
is verfcheenen; dat de ziel van een overledenen<br />
aanftonds weer in een nieuwgebooren<br />
mensch vaart; enz. VOLNEYBI zyne reize geeft<br />
van de Drufcn nog eenige byzonderheden op. (*)<br />
Hy zegt, dat zy geen befnydenis, ncch gebed,<br />
noch vasten oeffenen, geen feestdagen waarnemen,<br />
doch wyn drinken en varkensvleesch eeten; dat<br />
broeders en zusters onderling trouwen. Eet men<br />
uit hunnen fchotel, of drinkt men uit hunnen beker,<br />
zo breken zy dien aan Rukken, ten zy dat<br />
men met hun drinkt uit een beker, met een kraan,<br />
zonder dat men de lippen aan den beker raakt.<br />
Als zy onder de Turken gaan, nemen zy 't uiterlyke<br />
van Mufelmannen aan, gaan in de Moskeen,<br />
verrigten de wasfehingen, doen 't gebed. Gaan<br />
zy onder de Marenitcn, zy volgen hen in de kerk<br />
en gebruiken even als die wywater enz.<br />
Zie daar een kort berigt van de inwooners van<br />
'/ hedendaagsch Paleftina. Ik zal u in mynen volgenden<br />
bezig houden met de zeden en gewoontens<br />
van dat land en volk. Ik blyve enz.<br />
DER-<br />
(*) Reize 2 Deel bl. 156, enz.<br />
L 4
D E R T I E N D E B R I E F .<br />
O V E R<br />
DE GEWOONTENS DER INWOONERS<br />
VAN PALESTINA.<br />
VEEL GEACHT VRIEND!<br />
Nu zal ik dezen brief befteeden, om u de ge»<br />
woontens van 'sLands inwooners mede te deelen.<br />
Ik moet vooraf melden, dat dezeden en gebruiklykheden<br />
der Oosterlingen in veele opzichten onderfcheiden<br />
zyn van die by ons plaats hebben ; als<br />
mede, dat dezelve aan zo veelerlei veranderingen<br />
niet zyn onderworpen als by ons in Europa. Men<br />
vindt in Syrië ? waar onder Paleftina behoort, gelyk<br />
ook in de naast aangelegene landen nog veele<br />
van die zeden en gewoontens, welke men in de<br />
Schriften van MOSES ten tyde der Eerstvaderen,<br />
en in de overige Bybelboeken aantreft, by voorbeeld:<br />
in den Landbouw, veehoedery, huizenen<br />
andere wooningen, lieden en dorpen, regeeringswyze,<br />
bezoeken van menfchen, gereedmaken van<br />
fpyze, en veele andere dingen.<br />
De aarde is in Paleftina zo moeilyk aan veele<br />
plaatfen niet te beaibeiden als byons, de grond<br />
is losfer en muiachtiger, zo dat men desnoods<br />
meteen ploeg, die van hard hout gemaakt is, de<br />
aar*
D E R T I E N D E B R I E F . 169<br />
aarde kan bewerken, (*) wegens de fchaarsheid<br />
van paarden fpant men meest runderen voor den<br />
ploeg; ook de ploeg is daar van een byzonder<br />
maakfel, gelyk PAULSEN daar van een prentverbeelding<br />
geeft, (f) HASSELQUIST zag digt by<br />
Bcthlchem een byzonder zoort van ploeg, welke<br />
by dus befchryft: Er was een rieten buis aan, van<br />
't handvatzei af tot aan 't ploegyzer, vastgemaakt,<br />
en aan deszelfs boveneind was die buis met een<br />
lederen tregter voorzien, geduurende dat de boerenknaap<br />
ploegt, bewatert hy door deze buis 't<br />
aardryk, dragende hier toe een kan met water onder<br />
den flinkerarm, en gietende 't zelve door den<br />
tregter in den buis, zo dat het land onder dit werk<br />
wordt bevogtigd, 't welk zekerlyk in geval van<br />
droog en fchraal weder goed voordeel aan 't geploegde<br />
veld kan verfchaffen. (§)<br />
MAU NOREL van Jerufalem naar Nabolos reizende<br />
zegt; 't was opmerkelyk, dat 't landvolk<br />
onder 't ploegen uitnemend groote osfenllokken<br />
gebruiken, van welke eenige agt voeten lang waren.<br />
Aan 't dunlle end was een pin, om de<br />
osfen voord te dry ven, en aan 't dikfte een yzer<br />
fchupje om de klei, die in 't bewerken hinderlyk<br />
valt, van den ploeg te ftooten. Hy denkt, dat er<br />
zulk een oslenftok bedoeld wordt Richt, 111: 31,<br />
met<br />
(*) J. KORTE Reize Hoofdft. 9.<br />
(t) PAULSEN. Akkerbouw der Oosterlingen, tl. 79,<br />
Zie ook NIEBUHR. Befchrijv. van Arabie bl. 159.<br />
ij) HASSELQUIST Reize 1 D. bl. 19Ö,<br />
L 5
170 D E R T I E N D E B R I E F .<br />
met welke sAMGAR 600 Philiflynen doodfloeg.<br />
Hy acht die frakken veel beter dan een zwaard.<br />
Hy zag die meest overal gebruiken; en de reden<br />
is om dat flegts één man de osfen dryft en den<br />
ploeg befhmrt. (') Men kan hier uit ophelderen<br />
Jef. ix: 3. Hond. ix: 5.<br />
Het dorfchen van het graan gefchiedt op meer<br />
dan eene wyze, men laat het koorn door osfen uittrappen,<br />
waar op gezien wordt Deut. xxv: 4,<br />
Hof. x: 11, en elders. Het gefchiedt ook door<br />
eene flede, waar voor osfen trekken om over de<br />
graanen te doen ryden , op die wys zag ROUWOLF<br />
zulks niet verre van Aleppo (f> Deze dorschwagens<br />
zyn van onder met fcherpe fteenen bezet, of met<br />
houten rollen, die yzeren pinnen hebben, Jef.<br />
XLI: 15, Am. t: 3. zodanig eene manier van dorfchen<br />
brengt te weeg, dat het flroo geheel fyn en<br />
als tot kaf wordt 2 Kon. Suft 7. Hof. xin: 3.<br />
Na het dorfchen van 't koorn volgt het wannen ,<br />
dit gefchiedt onder den blooten hemel als de wind<br />
waait. De landman neemt veel al een houten<br />
fchup, waar mede hy 't graan in de hoogte werpt,<br />
en dan fluift het kaf weg, welk laatfle by een geveegd<br />
zynde, in den oven wordt verbrand. Op<br />
dit wannen wordt onder anderen gezien Jef. XLI:<br />
15, 16, Jerem.w: 11. Matth. m: 12.<br />
Onder de lastbeesten, die men daar aantreft, is<br />
de Kemel va. Ezel van veel nuttigheid, deze dieren<br />
wor-<br />
(*) MAUXDRELL Reize bl. 503.<br />
(t) ROUWOLF Reize bl. 59.
D E R T I E N D E B R I E F . 171<br />
worden bereden even als hier de paarden. De<br />
Kemels worden veelal gebruikt om door woestynen<br />
te reizen, dewyl zy, gedronken hebbende, 0<br />
in drie of meer dagen geen water nodig hebben.<br />
Tot 't zadeltuig dezer dieren behooren ook de kameelhuisjes,<br />
meest gefchikt voor vrouwsperfoonen.<br />
Zommige zyn meer gelyk aan eenen draagftoel,<br />
andere aan lange broodkorven, die ter<br />
weerszyden van den kemel hangen; zodanig een<br />
draagftoel of kameelhuisje heeft men te verftaan,<br />
Gen. xxxi: 34. zy zyn groot genoeg om een<br />
mensch met fpys en drank, kleederen en gereedfchropen<br />
te bergen. Zy zyn inzonderheid ge.<br />
fchikt voor zieken en zwakken, om die daar in te<br />
vervoeren, of ook om tegen de koude te dekken.<br />
(*)<br />
De wooningen der Oosterlingen zyn tenten en<br />
huizen. Ik heb u reeds gefchreven, dat de omzwervende<br />
Arabiers, die van hunne kudde en van<br />
den roof leven in tenten woonen. DE ARVIEUX<br />
zegt: De Arabieren hebben geene andere wooningen<br />
dan hunne tenten, welke zy huizen noemen,<br />
zy zyn alle zwart, van een weeffel van geiten<br />
haair, het geen de vrouwen dagelyksch fpinnen,<br />
en waar van zy de weeffters zyn. Die tenten zyn<br />
zo gefpannen, dat het regenwater gemakkelyk over<br />
dezelve heen loopt. Hun gantfche huisgezin,<br />
mannen, vrouwen, kinderen en paarden, hebben<br />
daar<br />
f*) Zie van dezelve THEVENOT Reize 1 Deel tl.<br />
304. HEYMAN Reize 1 D, tl. 540.
172 D E R T I E N D E B R I E E,<br />
daar onder, vooral des winters hun verblyf. Die<br />
yan den Emir zyn van dezelfde ftof en verfchillen<br />
van die zyner onderdanen alleen in grootte. Die<br />
° Vorften hebben er altoos twee, één voor zich zeiven,<br />
en ééne voor hunne vrouwen, en men vindt<br />
er nog andere kleinere by voor hunne bedienden,<br />
die de keuken en 't huishouden bezorgen. De gefteldheid<br />
der legerplaats is rond, indien het de<br />
landftreek toelaat; die van den Vorst zyn in 't<br />
midden. Zy flaan hunne tenten op by bronnen of<br />
beeken en daar goede weiden zyn, en trekken naa<br />
verloop van eenige dagen, of van een maand verder,<br />
om andere weiden te zoeken. (*) Dit alles<br />
zien wy reeds in de H. Schrift gemeld. JAKOBS<br />
tent, gelyk ook de Tabernakel wordt een huis genaamd<br />
Gen. xxxm: 17, 1 Sam. 1: 7. Beilaan<br />
de meeste tenten uit zwart Geiten hair, men leeze<br />
Hoogt. 1: 5. ABRAHAM, die een herders Vorst<br />
was, had een byzondere tent, onderfcheiden van<br />
die SARA bewoonde Gen. xxiv: 6, 7. en Hoofd ft.<br />
xxx: 16. Vorften waren even als nu de Emirs<br />
gelegerd in 't midden des volks, zie*jof. vim: 9,<br />
1 Sam. xxvi: 5. Veranderen de Arabiers geduurig<br />
van landftreek om goede weiden te zoeken, zo,<br />
deeden ook de eerstvaders, Gen. xx: 1; xxvi:<br />
17, 33, en elders. De Arabiers houden zulk<br />
eene levenswys veel voortreflyker dan 't bewoonen<br />
van fteden en huizen, 't zaaijen en wynftokken<br />
planten; en dit fchynt de reden, dat de Rechabiten<br />
(*) Reize naar den grooten Emir tl. 2*4.<br />
in
D E R T I E N D E B R I E F . 175<br />
in die gewoonte, op last van hunnen vader JONA-<br />
DAB daar in bleven volharden, gelyk gy leezen<br />
kunt Jerem. xxxv: i—10. Christenen, Mohammedanen<br />
en andere bewoonen huizen, Hier<br />
en daar zijn de deuren der huizen zo laag, dat zy<br />
pas een halve mans lengte hebben, ten einde de<br />
Arabieren met hunne paarden daar in niet ryden<br />
kunnen. (*) Ook verfchillen de daken der meeste<br />
huizen veel van de onzen, zynde plat; van<br />
daar, dat men in den Bybel zo dikwyls leest van<br />
wandelen, bidden en feesthouden op de daken der<br />
huizen; en dat er nog veele zodanige huizen ge.<br />
vonden worden, blykt uit verfcheiden reizigers<br />
in die landen. ROUWOLF befchryft de huizen,<br />
die hy te Tripoli en Syrië zag, en zegt: de inwooners<br />
hebben ook zeer laage en flegtbebouwde huizen,<br />
boven plat naar de manier van 't oosten,<br />
daar zy op gaan wandelen ; waar door 't dagelyks<br />
gebeurt, dat de buuren boven over de huizen<br />
van 't één op 't ander wandelen en elkander bezoeken<br />
; ook flapen zy des zomers, om de koelte,<br />
op hun dak. (t) HEYMAN of EGMOND VAN<br />
DER NYENBURG, zagen in 't dorp van St. Jan,<br />
niet zeer ver van Jerufalem, dat de boeren hun<br />
vee tegen den avond op de platte daken hunner<br />
huizen &<br />
bragten, uit vrees van vyandelyke ftrope-<br />
ry-<br />
t*) ROUWOLF reize U. 21. COTOVICI Jtiner.<br />
Hieros pag. 480.<br />
(J) ROUWOLF reeze tl. go.
l 74 D E R T I E N D E B R I E F.<br />
ryen. (*) Dit zal dus met behulp van fchuins<br />
geplaatfle planken hebben dienen te gefchieden.<br />
Zommige huizen zyn vry aanzienlyk niet flegts van<br />
buiten, maar ook binnenwaards, gelyk men uit de<br />
reisbefchryvers kan opmaken. Zommige hebben<br />
ruime binnenplaatfen met waterbakken, in welke<br />
zy zich dagelyksch wasfchen. Zulk een binnenplein<br />
zal men moeten verftaan, alwaar Jeftis leerde,<br />
toen de geraakte over 't dak des huizes tot<br />
den Heiland wierd nedergelaten, en 't opbreken<br />
des daks met het wegnemen der tichelen Luk. v:<br />
19, zal misfchien alleen betrekking hebben gehad<br />
in 't weg breken van een gedeelte der leuning.<br />
Zulk een binnenplaats moet men zich voorftellen,<br />
alwaar PETRUS met de dienaars der Hogenpriefters<br />
ANNAS en KAJAPHAS was, welke by de<br />
Euangelisten, in onze overzetting door zaale vertaald<br />
is. De vertrekken der huizen van aanzienlyke<br />
zyn fraai, zommige hebben marmeren vloeren<br />
met cierlyke tapyten belegd, hebbende aan de<br />
hoeken der kamers Sopha's of rustbanken, om op<br />
te zitten en te liggen. Het agterfte deel des huizes<br />
maakt veelal de woonplaats der vrouwen uit,<br />
en wordt de Haram of Harem genaamd. Van daar<br />
dat men gewoon is te zeggen: hy heeft een Haram;<br />
ook: de Haram is yoorby getrokken, als men wil<br />
te kennen geven: dat iemand eene huishouding of<br />
vrouwen heeft, en dat die vrouwen zyn voorby<br />
L (*) Zie de reize 1 D. hl. 374.<br />
ge-
D E R T I E N D E B R I E F . 175<br />
getrokken. (*) De kleederen zyn meer dan eenerlei<br />
, ook onder alle de gezindheden niet dezelve;<br />
vooral komt in aanmerking die by SHAW onder<br />
den naam van Hjke en Burnoze voorkomen. De<br />
Hyke befchryft hy van onderfcheiden grootte en<br />
hoedanigheid te zyn, de gewoone lengte, zegt hy,<br />
is agttien voet, en de breedte vyf of zes voet, dus<br />
meer dan driemaal de lengte van een gewoon<br />
mensch; dit moet voor een mantel of bovenkleed<br />
worden gehouden, 't welk door een gordel wordt<br />
opgefchort, doch 's nachts- tot een dekfel dient<br />
om in te flapen. De Burhozcn worden -dikwyls<br />
tegen de koude over de Hykes gedragen. Zy zyn<br />
nauw om den hals, hebbende van boven een kap<br />
om ;<br />
t hoofd te dekken. Wanneer nu iemand deze<br />
bovenkleedercn aflegt, en alleen zyn onderkleederen<br />
aanhoudt, wordt hy naakt genoemd, (f) 2"o<br />
vinden wy die fprcckwys dikwyls in den Eybcl,<br />
als 1 Sam. xix: 24, Jef. sx: 3, Joh. xxi: 7,<br />
en veel meer andere plaatfen. Ook lezen wy<br />
meermaal van gordels, waar mede men de kleederen<br />
opbond, als men wandelde of eenig werk verrigtte,<br />
2 Kon. iv: 29, Luk. xvn: 8. De Turken<br />
gebruiken den gordel ook om hunne mesfen en<br />
ponjaarden in te dragen, en de fchryvers hangen<br />
er hunne inktkokers in, dit was al een oud gebruik,<br />
zie Ezech. ix: 2. Tot de onderkleederen<br />
(*t) Zie verder ROHWOLF reize tl. 21. HETMAX<br />
2 d. tl. 270. SHAW I d. bl. 308, 309.<br />
(+) SHA w reize 2 d. tl. 3J9-.-322.<br />
kan
1^6 D E R T I E N D E B R I E F .<br />
ka n men brengen de hemden, de hemdrokken of<br />
ook wel de kamifoolen, en de broeken, volgens<br />
de opgave van SHAW. 09 Wat de Bedouyns of<br />
zwervende Arabiers betreft, deze, zegthy, dragen<br />
geen broeken, niet tegenftaande 't eene kleeding<br />
is, in welke de burgers zo mannen als vrouwen<br />
altyd verfchynen, vooral als zy uitgaan of<br />
een bezoek ontvangen. Hunne voeten zyn meest<br />
al bloot, (f) Van de fchoenen der Arabieren<br />
zegt NIEBUHR, deze beftaan uit eene enkele<br />
zool, met een riem, of ook wel met een paar<br />
riemen over den voet, en eenen om den hak.<br />
Dikwyls leest men in den Bybel van voetzooien<br />
en fchoenriemen; nu weet men wat men daar door<br />
hebbe te verftaan.<br />
Ten aanzien van de kleeding der vrouwen, zal<br />
ik alleen gewag maken van haar lluyer, waar<br />
mede zy haar aangezicht bedekken. D'ARVIEUX<br />
zegt: wanneer zij uitgaan, hebben zy een neteldoekfehen<br />
iluyer, die haar hoofd, aangezicht en<br />
fchouders bedekt, en tot beneden den gordel<br />
hangt. (**) DELLA VALLE denkt, dat dit gebruik<br />
voordkomt, niet uit nedrigheid maar uit hoogmoed,<br />
om dat een aanzienlijke dame in tegenwoordigheid<br />
van een man van hoogen ftaat of voor<br />
een vorst haar aangezicht ontdekt, doch niet voor<br />
(*) Reize I d. bl. 323.<br />
(f) D'ARVIEUX Reize bl. 21. SHAW Reize 1 d.<br />
H. S37-<br />
(_**) Reize bl. 307,<br />
ie-
D E R T I E N D E B R I E F . 177<br />
iemand van gcVkcn Haat, of die wat minder is.<br />
Integendeel zal zy zich dikwyls aan een zeer gering<br />
toeösch van haar gezin, of die buiten is<br />
vertonnen, om dat zy dusdanige lieden niet<br />
acht. C) Zodanige fluyers zyn , al vroeg in gebruik<br />
geweest, gelyk blykt uit Gen. xxiv: 65, waar<br />
toe zommige ook brengen Gen- xx: 16, indien<br />
men door 't Deksel der oogen een fluyer verftaat.<br />
Nog hebben zommige Oosterfche vrouwen in dit<br />
land een zeldzaam gebruik , dat zy om haar op te<br />
pronken, en zo zy zeggen zich voor loopende<br />
oogen te bewaren, een mengfel maken van galnooten<br />
en fpiesglas, en daar mede zwarte kringen<br />
om haare oogen maken, waar op men wil dat gezien<br />
wordt Ezech. xxm: 40, Jerem, iv: 30, en<br />
elders (f).<br />
Onder de vercieringen der Arabifcho vrouwen<br />
verdient inzonderheid onze opmerking» dat zy<br />
een ring dragen in de neus van goud, zilver of<br />
ander metaal. Met veel waarfchynlykheid hebben<br />
de geleerden aangetoond, dat men door 't<br />
Hebreeuwfche woord Nczcm zulk een neusring<br />
in den Bybel moet verftaan, gelyk Gen. xxiv: 22,<br />
Richt, vin: 24, Ezech. xvi: 12, alwaar onze<br />
overzetters, die van dit gebruik in dien tyd niet<br />
wisten, uit verlegenheid, 't zelve door voorhoofdeierfeh<br />
hebben vertaald. (§)<br />
In<br />
(*; Reize 2 d. tl. 124.<br />
Ct) RODWOLF Reize bl. 73. SHAW Reize 1 d. bl. 325.<br />
(%) Zie D'AR VIEUX Reize mei de aanmerkingen<br />
tl 32-41.<br />
M
178 D E R T I E N D E B R I E F .<br />
Indien men in Palestina en andere landen van<br />
't Oosten aanzienlyke perfoonen een bezoek geeft,<br />
zo brengt men altoos een gefchenk mede, 't zy in<br />
evenredigheid van zyn vermogen, 't zy naar maate<br />
van de waardigheid des perfoons tot wien men<br />
komt. MAUNDRELL zegt: Het wordt hier te<br />
lande voor eene groote onbeleefdheid gehouden<br />
iemand zonder gefchenk te gaan bezoeken. De<br />
Grooten merken 't aan als eene zekere zoort van<br />
fchatting, die men aan hun groot gezag en waardigheid<br />
verfchuldigd is, ja dat men hun fatfoen<br />
krenkt en waarlyk te kort doet, in geval men<br />
deze beleefdheid vergeet. In dagelijkfche bezoekjes,<br />
zelfs onder 't gemeene volk, ziet men<br />
zelden, dat zy by elkander komen, zonder een<br />
bloem, oranjeappel, of eenig teken van eerbewys,<br />
aan den bezogten perfoon te vereeren : want de<br />
Turken onderhouden de oude gewoontens enz. (*)<br />
Hier uit kunt gy verfcheiden plaatfen van den<br />
Bybel ophelderen, als i Sam. ix: 7, Hoofdft. x:<br />
27. 2 Chron. ix: 24. Matth. H: II, en elders.<br />
Wanneer nu zulk eene vereering uit verfcheiden<br />
en onderfcheiden dingen bellaat, gebruikt men<br />
uit ftatie eene menigte perfoonen om zulks te<br />
brengen.<br />
D'ARVIEUX meldt het volgende: zo dra ik<br />
gewaarfchouwd was, dat de Emir my wilde zien,<br />
maakte ik my gereed om voor hem te verfchynen.<br />
Myne knegts en drie andere bedienden van den<br />
(*) Reize bl. 479.<br />
Turk-
D E R T I E N D E BR IE F. i? 9<br />
Turkfche beambten, die my wei wilden vergezellen,<br />
gingen voor uit, dragende ieder iets van<br />
't gefchenk, dat ik hem moest aanbieden. (*)<br />
D. VALLE zegt aangaande den Spaanfchen gezant<br />
in zyn gehoor by den koning^van Perfie:<br />
Hy beval aan alle zyne huisgenooten, dat zy<br />
zich onder zyne liveryen gereed zouden houden ,<br />
en op dat het gefchenk, dat hy aan den koning zou<br />
doen, in deze plegtigheid niet agter zou blyven,<br />
zo zonden zy hem omtrent vyf honderd wakkere<br />
Jongelingen, die uit de Stedelingen uitgekoozen<br />
waren, om 't zelve te dragen. Dit groot getal<br />
was er noodzaaklyk, om dat volgens de gewoonte<br />
van Perfie ieder ftuk van 't gefchenk, hoe klein<br />
en ligt het ook is,van een eenigmensch gedragen<br />
wordt, op dat de gift daar door te heerlyker zou<br />
fchynen. Cf) Deze gewoonte had reeds in oude<br />
tyden plaats, herinner u wat JAKOB deed, als<br />
hy gefchenken aan zynen broeder, EZAU zond<br />
Gen. xxxn: 13—19. EnuDhad ook veel volk,<br />
't welk zyn gefchenk aan den koning der Moabitcn<br />
bragt Richt, ni: 18. H A z A ë L bragt een gefchenk<br />
aan ELIZA, 't welk door veertig kemels gedragen<br />
wierd 2 Kon. vin: 9.<br />
De gewoonte om elkander te groeten, heeft ook<br />
iets byzonders in 't Oosten, eeniger mate onderfcheiden<br />
van de gebruiken hier te lande. Men<br />
gebruikt daar veel al de woorden de Heere zy met<br />
ii! of de Heere ztgene u t Rttth. 11: 4, of vrede<br />
zy<br />
(*) Reize bl. 19. CD Reize 3 d. bl. 62,<br />
M 2
i8o D E R T I E N D E B R I E F.<br />
zy u i Sam. xxv: 6, Luk. x: 5. Doch 't geert<br />
u nog meer byzonder zal voorkomen, te weten de<br />
geduurige herhaaling van dezelve woorden, 't<br />
geen 't groeten zeer langwylig maakt. D'AR.VIEUX<br />
geeft daar een ftaaltje van op, wanneer hy name-<br />
lyk door de vrouw van zekeren Frank H A S S A N<br />
begroet wierd, welke vrouw in verbeelding zyn<br />
de , dat D'ARVIEUX van haar mans verwantfchap<br />
was, zeide: goede dag neefl zyt welkom; de zegen<br />
des hemels is op ons neergedaald by uwe aankomst;<br />
hoe vaart gy al? Ik beantwoordde (zegt deze rei<br />
ziger) die pligtpleging naar'slands wys; dat wil<br />
zeggen, dat wy wel tienmaal van weerszyden "t<br />
zelfde herhaalden. (*) Dus kunt gy denken, als<br />
iemand niet lang op den weg moest vertoeven en<br />
eenige haast had in zyne reize, niemand moest<br />
groeten, om zich daar door in zyne boodfchap<br />
te laaten vertragen. Hier uit kunt gy nu gemak<br />
kelyk opmaken, dat ELIZA aan zyn dienaar<br />
geene onbeleefdheid wilde aanpryzen, als hy<br />
GEiiAzi uitzendt tot een zaak, by welke haast<br />
was, wanneer hy tot hem zeide: gaa heetten, zo<br />
gy iemand vindt, groet hem niet; en zo iemand u<br />
groet, antwoord hem niet, 2. Kon. iv: 29. Zie<br />
ook Luk. x: 4. In de ontmoeting heeft by 't<br />
groeten niet zelden 't kusfchen plaats. Dit ge<br />
tuigt NIEBUHR, wanneer (zegt hy) bekende<br />
Arabiers in de woestyne van den berg Sinaï, of<br />
op den weg in Egypte malkander ontmoeten,<br />
(*) Reize bl. 40, 41.<br />
ge-
D E R T I E N D E B R I E F . 181<br />
geven zy malkander wel zes, agt of tienmaal de<br />
hand. Elk kust zyn eigen hand en herhaalt<br />
telkens de vraag, hoe vaart gy? (*> Van 't kusfchen<br />
by de onderlinge ontmoeting vindt men in<br />
de H. Schrift dikwyls gewaagd; doch dat ik u<br />
nuleeren wil,is, dat deze pligtpleging duidelykte<br />
kennen geeft een teken van vriendfchap en hoogachting,<br />
't welk betrekkelyk tot den Godsdienst<br />
eene onderlinge overeenftemming des harten zal<br />
aanduiden, van welke de Apostelen in hunne<br />
brieven fprceken , als zy de gelovigen vermaanen<br />
eikanderen te groeten met eenen heiligen kitsch<br />
Rom. xvi: 16, i Kor. xvi: 20, 1 Pctr. v: 14.<br />
Om welke reden de Apostel JOHANNES wil,<br />
dat de gelovigen zulke menfehen, die een vreemde<br />
leer verkondigden niet zouden groeten, om<br />
daar door aanteduiden , dat zy geen gemeenfehap<br />
wilden hebben aan derzelver booze werken, zie<br />
zyn a
18a D E R T I E N D E B R I E F .<br />
te maaken, de vreemdeling die honger heeft, 't<br />
zy op 't land, 't zy in 't doortrekken eener ftad,<br />
kan zonder pligtpleging overal gaan zitten, alwaar<br />
hy ziet dat menfchen eeten, en doen als anderen,<br />
zonder dat hy behoeve te vreezen, dat men hem<br />
zal weigeren; en weder heenen gaande, zegt<br />
hy alleenlyk : God loone u; men vordert geen andere<br />
dankzegging. (*) SHAW meldt, zo dra<br />
onze maaltyd gereed was, klom een der Arabieren<br />
(pm zyne becte niet alleen ie eeten Job xxxi: 17,)<br />
op de hoogfte plaats van den nabuurigen grond,<br />
en riep driemaalen met eene luide flem allen zynen<br />
broederen den kinderen der gelovigen toe: dat zy<br />
met ons zouden komen eeten; fchoon er geen een<br />
te zien noch misfehien in honderd mylen in 't<br />
rond te vinden was. (f) NIEBUHR berigt ons<br />
't volgende : De Arabiers nodigen ook elk, die<br />
zich by de tafel bevindt om mede te eeten, hy<br />
zy een Christen of Mohammedaan, aanzïenlyken<br />
en geringen. Ik heb in de Karavaanen dikwyls<br />
met vermaak gezien, dat zelfs arme Ezeldryvers<br />
de voorbygaande genoodigd hebben, om aan hunne<br />
maaltyd deel te neemen. (_§) Wanneer men deze<br />
berigten leest, kan men zich levendig verbeelden<br />
de dagen der Eerstvaders onder 't oude Testament<br />
Gen. 18 en 19, Richt, xix: 20, di: Ook wordt<br />
er op gezinfpeeld Spreuk, ix: 1—5. HAR MAR<br />
en Reize hl. 185.<br />
(t) Voorrede der Reize hl. xxi.<br />
Q) Befchryv, van Arabie bl. 45,<br />
te
DERTIENDE BRIEF, 183<br />
tekent uit de Reize van POCOCK aan, dat er<br />
onder de aanzienlyke Oosterlingen zyn, die armen,<br />
ja zelf bedelaars aan hunne tafel ter maaltyd<br />
noodiges. (*) Hoe zeer ftrekt dit tot opheldering<br />
van Matth. xxn: 10. Het griekfche woord<br />
(iy«a;) Gamos 't welk wy in 't 2 vers vinden,<br />
betekent nietaltyd een bruiloft, maar zomtyds ook<br />
in 't gemeen eeneplegtige maaltyd. (f) Zulk eene<br />
gastvryheid bezat JOB, gelyk hy in zyne verdediging<br />
bybrengt Job xxxi: 32, de vreemdeling vernachtte<br />
niet op de ft raat en, myne deure opende ik<br />
naar den weg.<br />
De eene plaats aan de maaltyd wordt waardiger<br />
gehouden dan de andere. Dit blykt uit D'AR-<br />
VIEUX reize: wanneer een Emir of Cheikh of<br />
een vreemdeling inkomt, Haan zy allen op en<br />
geven hem de voornaamfte, en gaan niet-zitten<br />
voor dat de nieuw aangekomenen eerst gezeten zyn.<br />
De geleerde vertaaler voegt er in eene aantekening<br />
uit andere reizigers nog by, dat aan de<br />
Oosterfche Hoven ieder by de maaltyd zyn eigen<br />
plaats heeft voor des konings aangezicht, en die<br />
niet tegenwoordig zyn, blyven openftaan. Wy<br />
zien dit reeds aan 't Hof van SAUL I Sam. xx:<br />
25, 27 (§). Men zorgt ook zeer, dat ieder zyne<br />
behoorlyke plaats beflaat, en wanneer iemand eene<br />
hoogere plaats inneemt, wordt zulks zeer kwaalyk<br />
(*; HARMAR waarnemingen enz. 3 d. 132, 133.<br />
(t) HARMAR bl. 134.<br />
(J) D'ARVIEUX Reize bl. 205.<br />
M 4
jg 4 D E R T I E N D E B R I E F .<br />
ïyk genoomen. MAUNDRELL tekent aan: Aan<br />
den kant van den Dunn [dat is de Sopha] gekomen<br />
zynde, trekt men de Schoenen uit, treedt<br />
op, neemt vervolgens plaats, hoe wel in 't eerst<br />
niet al te digt, en zit daar op de kniën met de<br />
handen ordentlyk voor zich neer. Dus moet men<br />
bly ven zitten, tot dat de heer u nodigt nader by<br />
te fchikken en 't lichaam door 't leunen op de<br />
oorkusfens wat gemakkelyker neer te zetten; (*)<br />
op deze gewoonte die reeds in oude tyden plaats<br />
had, ziet de les des Heilands Luk. XÏV: 7—11. \<br />
Koningen en V01ft.cn wanneer zy eene maaltyd<br />
geven, of wanneer zy willen, dat iemand voor<br />
hen verfchynt, laten daar toe zelfs kleederen geven.<br />
Laat ik u, myn vriend! iets mededeelen uit de<br />
aanmeikingen van den verraaler der reize van<br />
D'ARVIEUX, hyzegt: De gewoonte, dat meerdere<br />
aan minderen kieederen tot een gefchenk geven<br />
, is zo bekend uit vroegere en laatere fchryvers,<br />
dat ik 't voor onnodig houde, eenig verder<br />
bewys daar voor by te brengen , boven de genen,<br />
die door verfcheiden anderen reeds zyn aange :<br />
voerd, en vooral ook ter opheldering van zommige<br />
fchriftuurplaatfen, waar toe hy de fchriften<br />
van PAULSEN, HARMAR en SCHULTZ aanhaalt,<br />
waar van 't voornaamfte daar op uitkomt: Deze<br />
laatfte verhaald hebbende, dat allen, die ter gehoorzaal<br />
van den Grooten Vifier inkomen, 't door<br />
den Keizer gegeven , en in 't paleis van den Grooten<br />
(*) Reize bl. 470.
DERTIENDE BRIEF. 185<br />
ten Viller, of by den Divan ontvangen eerkleed<br />
moeten aan hebben, enz., gaat de vertaaler dus<br />
voord: dat men voor den Keizer zonder met zulk<br />
een eerkleed bekleed te zyn niet durft verlchynen ,<br />
is Oostersch, en wy vinden zulk een gebruik<br />
reeds in de H. S. byzonder in de gefchiedenis<br />
van j o s E r> 11 Gen. 45. Nu is 't ligt te denken ,<br />
wanneer een koning eene bruiloft voor zyn zoon<br />
bereidt, de genodigde gasten met het van den<br />
koning ontvangen feest- of eerkleed in de bruiloftszaal<br />
moeten treden, en zulks naar 't Oostersch<br />
gebruik. Toen ik de gelykenis van den Heere<br />
•JESUS Matth. 22, aangaande den koning, die<br />
voor zyn zoon een bruiloft aanrigtte, voormaals<br />
las en ook wel over dezelve predikte, kwam de<br />
handelwys des konings met den eenen gast, dien<br />
hy evenwel vriend noemt, te hard voor. Want<br />
de bedienden moesten de lieden van den gemeenen<br />
weg, als zij die vinden konden zaamvergaderen,<br />
en in de bruiloftszaal brengen, maar hoe konden<br />
deze, zo dra, vooral daar zy arm en ellendig ware»<br />
, bruiloftskleederen krygen ? En dat niet tegenftaande<br />
handelt'de koning zo ftraf met hun als met<br />
de genen, die de gantfche bruilofts maaltyd verachten.<br />
Maar bedenkt men nu, dat de bruilofts<br />
'gasten voor 't inkomen in de zaal, hoe ellendig<br />
zy zyn mogten, indien zy maar genodigd waren,<br />
feestkleederen ontvangen, zo had deze gast, of<br />
geen kleed ontvangen, en dan is hy onfchuldig<br />
ge .veest, en des konings dienaars hadden ftraf<br />
verdiend, of hy had het feestkleed moeten aandoen,<br />
M 5 maar
i86 D E R T I E N D E B R I E F .<br />
• maar niet gewild, en dan is hy by zyne armoede<br />
een zo hoogmoedig mensch geweest, dat hy<br />
zich meer op zyne bedelaars lompen, dan op 't<br />
koninglyk eerkleed verlaaten had, want anders<br />
had hy op de aanfpraak des konings niet behoeven<br />
te verftommen. By gevolg is hy even ftrafwaardig<br />
als de verachters der koninglyke bruiloft,<br />
en de moordenaars der koninglyke bedienden;<br />
maar de koning blyft de allergenadigfte en allerregtvaarftigfte<br />
Heer. Dus is de kern dezer gelykenis<br />
ligt te vinden, en de volgende gezegden<br />
worden voor eenen vlytigen Bybellezer des te<br />
rreflyker: Zach. in: 4. Jef. LXI: 10. Pf XLV:<br />
14, 15. Openb. xix: 2. (*) Men houdt by een<br />
bezoek, of wel op 't einde van 't zelve veel van<br />
reukwerken. D E L L A VALLE zegt: ToCHTA<br />
BEiG[zynde een edelman des konings van Perfie,]<br />
kwam my van 's konings wegen nog in dien zeiven<br />
avond bezoeken, en ik ontvong hem naar de<br />
gewoonte van 't land met een treffelyk banket,<br />
dat ik hem voorzettede. Ik befprengde zyn haair<br />
en baard met water van Naffe en deede verfcheiden<br />
reukeryen iu 't vuur werpen; (t) M A U N <br />
DRELL beichryft dit op de volgende wys; Eindelyk<br />
komt het laatfle gerecht ten voorfcbyn, beftaande<br />
in 't berooken van de baarden der gasten.<br />
Eene plegtigheid, die op de volgende wys toegaat:<br />
(* D'ARVIEUX Reize in de jiantekeningeu op bl.<br />
142—144. Zie ook TH. CLARJSSE Leerredenen bl. 41.<br />
(t) Reize 2 d. bl. 169.
D E R T I E N D E B R I E F . 187<br />
gaat: zy hebben ten dien einde een klein zilver<br />
komfoortje met een dekfel vol gaatjes daar over op<br />
een fraai opzetje ftaan, hier in leggen zy geglomme<br />
kooien, en wat Aloë-hout daar by gedaan hebbende,<br />
fluiten zy 't dekfel toe, en aanftonds vliegt<br />
de rook met een lieflyken damp door de gemelde<br />
gaatjes heenen. Deze rook nu wordt onder ieders<br />
kin gehouden en aangemerkt als eene offerande ter<br />
eere van den baard. Deze plegtigheid (zegt hy)<br />
zal in het eerst wat belagchelyk voorkomen y<br />
maar onder de Turken wordt zy voor een teken<br />
van beleefdheid en gunst gehouden. Ja ik moet<br />
dit tot hunne verdediging zeggen, dat het oogmerk<br />
zeer goed en nuttig is: want hier door wordt op<br />
eene heufche wys van de gasten affcheid genomen,<br />
en met één te kennen gegeven, dat de meester van<br />
*t huis het één of ander te doen heeft, en dat<br />
zy zoo draa als 't hun belieft, kunnen vertrekken ;<br />
ja hoe eer 't na 't rooken der baarden gefchiedt,<br />
hoe beter ?<br />
t is. Door dit middel mag men ten<br />
allen tyde zich zonder iemand misnoegen te' geven<br />
ontdaan van alle verdrietige en langwylige bezoeken,<br />
waar door men van zyn voorgenomen werk<br />
niet alleen afgehouden, maar volgens 't algemeen<br />
gebruik in de wereld gedwongen wordt zodanig te<br />
veinzen, dat men iemand nodigt nog wat te willen<br />
blyven; niet tegenftaande men in zyn hart wel<br />
wenschte, dat hy wegens 't langduurig ophouden<br />
verre van daar was. (•) Volgens D'ARVIEUX<br />
(*) Reize bl 470.<br />
heeft
i88 D E R T I E N D E B R I E F .<br />
heeft iets dergelyks by 't gastvry onthaal onder<br />
de vrouwen plaats. Na dat de Vorstin onthaald<br />
was op koffy, tabak en forbet, en men haar welriekend<br />
water op 't aangezicht en hairen had gegooten,<br />
bewierookte men haar met Aloë-hout,<br />
hetwelk brandde in een reukvaatje, ten naastenby<br />
als een onzer wierookvaten gemaakt, hetwelk men<br />
onder den fluijer plaatfte, waar mede men opzettelyk<br />
haar hoofd had bedekt; zy ftond vervolgens<br />
op, men zettede haar weder op den kameel, en<br />
zy ging in die zelve order heen, zonder dat men<br />
haar uitgelei deed, en zonder eenige andere plegtigheid.<br />
Men doet in 't Oosten de lieden geen<br />
uitgeleide, en zy die vertrekken gaan altoos heen<br />
zonder affcheid te nemen, en zulks zegt men, om<br />
zich de fmart of 't leedwezen over de fcheiding<br />
niet aan te doen. Het tegendeel heeft plaats,<br />
wanneer men aankomt, want dan Helt men alles in<br />
't werk om de gasten te overtuigen van 't genoegen,<br />
de vreugd, en 't vermaak, 'tgeen men vindt<br />
in hen te ontvangen. (•) Uit deze berigten ziet<br />
gy, myn vriend, dat de Oosterlingen by hunne<br />
maaltyden en bezoeken nog zeer gezet zyn op<br />
reukwerken, volgens 't oud gebruik, dat men<br />
daarvan in de H. Schrift aantreft. Zo vinden wy<br />
Hoogl. v. 12, tyet/yl de koning aan zyne tafel is,<br />
geeft myn nardus zynen reuk. De zalving met den<br />
wekiekenden olie, die JE sus meer dan eens by<br />
de maaltyd genooten heeft, was dus geene<br />
(*) Reize H. 361.<br />
vreem-
D E R T I E N D E B R I E F . 189<br />
vreemde zaak, zie'Luk. vn: 37, Joh. xli: 3,<br />
Matth. xxvi: 7.-<br />
Daar ik nu bezig ben van de maaltyden te fpreken,<br />
moet ik u iets aangaande de fpyze zeggen,<br />
benevens 't gereedmaken derzelver, dit ook zal tot<br />
beter verftand van zommige Bybelplaatfen dienen.<br />
Er is hierin nog al eenig verfchil tusfchen de gewoontens<br />
der Oosterlingen en die by ons plaats<br />
hebben. Het voornaamfte voedfel 'der Arabieren<br />
i s<br />
(zegt D'ARVIEUX,) melkfpys, honing, olie,<br />
ryst en groentens, benevens osfen, fchaapen, geiten<br />
en hoendervleesch. Zy eeten drieërlei zoort<br />
van brood, 't geen zy bakken wanneer zy 't nodig<br />
hebben, om dat zy 't zonder zuurdeeg kneeden en<br />
't flegts deugt op dien dag, op welken het gebakken<br />
is. (*) Dat men oudtyds zuurdeeg gebruik<br />
V I I :<br />
ten, blykt uit de H. S. Exod. xn: 15, M-<br />
4, Matth. xni: 33, en elders; doch men leest<br />
ook dikwyls van ongezuurde en ongehevelde brooden<br />
en koeken, vooral wanneer men haast had,<br />
zie Gen. xix: 3. Ja zulke koeken wierden onder<br />
de lekkernyen gehouden en aan een koning voorgezet,<br />
1 Sam. xxvin: 24. Mogelyk ziet hier op<br />
de Zaligmaker Luk. xi: 3, daar Hy den difcipelen<br />
leert bidden: geef ons ELKEN DAG ons brood.<br />
Deze brood-koeken waren dun en niet zwaar,<br />
men leest daarom meer dan eens van een brceking<br />
des broods ; en één perfoon had wel drie brooden<br />
tot zyn maaltyd nodig, volgens Luk. xn 5-<br />
Laat<br />
(*) Reize tl. 280.
190 D E R T I E N D E B R I E F .<br />
Laat ik u de drie onderfcheiden wyzen van<br />
broodbakken eens opgeven uit de rejsbefchryvingen<br />
door 't Oosten.<br />
Zy maaien eerst het koorn met eenen kleinen<br />
moolen, welke zy in hunne hutten hebben, en<br />
van welken zy gebruik maaken, als zy zich in<br />
plaatfen bevinden alwaar geen watermoolens zyn.<br />
Zy maken vuur in eene groote fteenen kruik, en<br />
als die heet is beflaan zy 't meel met water, gelyk<br />
wy doen, om een meelpap te maken, en met<br />
de holligheid des hands plakken zy dit deeg op<br />
't buitenfte des kruiks, dit brood wordt door de<br />
hitte der kruik fchielyk gebakken, en gaar zynde,<br />
fcheidt het deeg van de kruik af. CO Gy kunt<br />
een afbeelding van zodanigen kruik zien by<br />
NIEBUHR befchryying yan Arabie bl. 49. Zommige<br />
denken, dat zodanige koeken en vladen bedoeld<br />
worden Leyit. 11: 4.<br />
Het tweede zoort van brood wordt onder den<br />
asch gebakken, of tusfchen twee vuuren van aangeftoken<br />
koemist, die langzaam branden en 't<br />
brood allengskens gaar bakken. Zo fchryft B'AR-<br />
VIEUX; (f) doch ROUWOLF geeft dit nog wat<br />
dnidelyker op. Zy maakten voor ons (zegt n y j<br />
ook goede koeken, omtrent van grootte als een<br />
tafelbord en ruim een vinger dik, zo men ze in<br />
de woestynen en zomtyds ook in de lieden pleeg<br />
op te disfchen; dezelve bakten zy op heete fteenen,<br />
(*) D'ARVIEUX Reize bl. 280.<br />
(t) Reize bl. 281.
D E R T I E N D E B R I E F . 191<br />
nen, men keerde die zomtyds eens om, en ftreek<br />
ook ten laatften 't vuurtje met de asfche daar<br />
over, zo dat zy wel gaar bakten en goed van<br />
fmaak om te eeten waren. (*) Wy zien uit dit<br />
berigt, hoe de koeken dus gebakken, worden<br />
omgekeerd, (f) Hier op wordt gezinfpeeld<br />
Hof. vu: 8, Ephraïmis een koek, die niet is omgekeerd.<br />
Het fchuiven der asch over de koeken<br />
doet ons duidelyk den zin des Heeren begrypen<br />
jfef. xxxxiv: 20, Hy voedt zich met asfche, enz.<br />
Hier worden de zulken, die houten beelden maken<br />
en daar voor nederknielen in plaats van den<br />
waaren God te vereeren en te dienen, vergeleken<br />
by zulke onzinnige menfchen, die den broodkoek,<br />
't regte voedfel, zouden wegwerpen, en in derzelver<br />
plaats den asch eeten, daar men dezelve<br />
mede bakt. Het bakken van brood over runderen<br />
en kemelen mist wordt ons insgelyks door de<br />
reisbefchryvers verhaald. SHAW zegt: Als er<br />
dan gekookt en gebakken moest worden, verftrekte<br />
de drek der Kemelen van eene voorige Karavaane<br />
nagelaaten, (want hout is er zeer fchaars)<br />
ons gewoonlyk tot vuurftoffe, deze toch als hy<br />
een dag of twee in de zon gelegen heeft, vat<br />
fchielyk vuur en brandt als houtskool. Hier<br />
door laat zich ophelderen Ezech. iv: 12 en 15.<br />
Daar menfchen drek en runderen mist niet behoeft<br />
belchouwd te worden als eene ftolfe, met welke<br />
(*) Reize bl. 194.<br />
(t) Voorrede der Reize il. xxi.<br />
't
192 D E R T I E N D E B R I E F .<br />
't brooddeeg moest worden vermengd, maar als<br />
de brandfroffe , over welke 't moest gebakken<br />
worden. Kier mede wilde J E H O V A dooiden<br />
Propheet affchetfen, dat Israël hunne ipys<br />
onder de Heidenen onrein eeten zoude, raar 't<br />
14 vers. Want naar "t getuigenis van DARVIEUX<br />
is de drek der runderen tot 't gaarbakken van<br />
brood zo goed niet als die der kemelen: 't brood<br />
behoudt er een fmaak van en men moet er aan ge-<br />
Woon zyn, en goeden honger hebben om er niet<br />
vies van te wezen. (*)<br />
f Het derde zoort van brood, 'twelk 't beste en<br />
zindelykfte is, wordt gemaakt door 't heeten van<br />
een oven, of groote kruik, die halfvol is met<br />
zekere gladde keifteenties, over welke zy 't deeg<br />
doen, uitgebreid op de wyze van een koek Dk<br />
brood is blank en van een goeden reuk; maar T<br />
t<br />
is ook alleen goed op dien dag, op welken 't is<br />
gebakken, ten zy de gerieflykheid der plaats tyd<br />
gunt om er zuurdeeg in te doen , om 't dus langer<br />
te bewaaren. Deze wyze van broodbakken is de<br />
meestgewoone in alle lieden van Paiefrina, en in<br />
alle dorpen alwaar ovens zyn. (f) De Kerkleeraar<br />
HIER o NYMU s die te Betlnelun: in Paleftina<br />
gewoond heeft, befchryft ons eenen Oosten'chen<br />
oven, als een rond leveren tuig, dat van buiten<br />
door 't heete vuur, welke 't van binnen van alle<br />
zyden omgeeft zwart is. (§) Zulk een oven<br />
wordt<br />
; (*) Reize bl. 282. (t) Deszelfs Reize 11. 283.<br />
D E R T I E N D E È R I Ë F. 193<br />
wordt bedoeld Klaag l. v: iö, onze huid is zwart<br />
geworden ah een oven. Tot het heet maken van<br />
ovens en potten gebruikt men ftoppelen, verdorde<br />
kruiden, doornen, enz. ROUWOLF getuigt;<br />
Gelyk de man aanftonds naar buiten in 't veld<br />
ging om dorre fteelen en ftruiken van kruiden,<br />
die ik dikmaal gantsch niet konde kennen, te<br />
zoeken, om daar wat over te kooken. (*) Men<br />
kan dit gebruik uit de H. S. opmerken Pf. LH:<br />
9, Pred. vu: 6, Mal, m: 19, Matth. 111: 13,<br />
Matth. Vi: 30.<br />
Zy bakken of eeten hunne koeken met olie,<br />
die in Paleftina voortreflyk is 1 Kon. xvn: 12.<br />
Ook leest men van honingkoeken Exod. xvc 31.<br />
De boter is niet alleen minder in gebruik, maar<br />
ook zo goed niet als by ons; want dus zegt<br />
D'ARVIEUX : Hun boter is zeldzaam goed en ruikt<br />
altoos wat naar fmeer. Zy maken die door de<br />
melk te kloppen in een morfigen lederen zak ; en<br />
wanneer zy er de boter van afgenomen hebben,<br />
dan doen zy er wederom melk by, en maken zo<br />
hunne kaas, zy is blank van een zeer flegten<br />
fmaak, zy maken geen andere. Cft)<br />
De Arabieren hebben grooten eerbied voor brood<br />
en zout, zo dat zy, een dringend verzoek willende<br />
doen, aan iemand met welken zy dit genuttigd<br />
hebben, zeggen: doe dit by 't brood en zout -t geert<br />
tusfchen ons is. Zy bedienen zich ook van die<br />
woorden, als zy iets by eede ontkennen of bevestig<br />
(ft) Reize bl. 1.93. (f) Reize bl. 290,<br />
N
ip 4 D E R T I E N D E BRIEF.<br />
tigen. In 't Oosten is 't zout een teken vantrouw:<br />
iemands fpyze zonder zout te eeten, zegt in 't<br />
Arabisch zo veel als ontrouw worden. Het is een<br />
zinnebeeld van vriendfchap en vrede Mark. ix: 50,<br />
,daar JE sus zegt: Hebt zout in u zeivenen houdt<br />
vrede onder eikanderen. Men gebruikt in 't maken<br />
van verbonden zout, van hier dat men van een<br />
zoutverbond leest Isev. XK 13, Num. xvm: 19,<br />
3 Chron. xm: 5. Met iemand brood te eeten is<br />
een bewys van vrede en befcherming, volgens<br />
POCOCK, NIEBUHR en andere. (*) Van hier<br />
't houden van maaltyden by 't maak en van een<br />
verbond, men zie Gen. xxvi: 38—30. Jof. ix:<br />
14. En men kan daar ook uit ophelderen Pf. XLI:<br />
10, Zelfs de man mynes vredes die myn brood at,<br />
heeft de verfenen tegen my grootelyks verheven.<br />
Verwonderlyk komt het ons voor dat men in de<br />
11. S. leest, dat 't vleesch zo aanftonds na den<br />
dood van 't dier tot fpys wordt gereedgemaakt,<br />
als Gen. xvm: 7, Richt, xin: 15, j Sam.<br />
XXVIII: 34. Doch dit is in 't Oosten nog gebruikelyk.<br />
(t) Dat er nog hedendaagsch vogelen en<br />
visfehen in dat land gegeten worden, is genoegzaam<br />
uit myne vorige brieven gebleken.<br />
Het eenvoudigst drinken is buiten twyfel zuiver<br />
water, waar van wy dikwyls gewaagd vinden;<br />
doch wy lezen ook in de H. Schrift van melk en<br />
wyn,<br />
(*) HARMAR 2 d. bl 147. D'ARVIEUX bl. 194.<br />
(t) Zie D'ARTIEÜX Reize met de aantekening bl m<br />
ili. 182.
D E R T I E N D E B R I E F . 195<br />
wyn, Gen. XLIX: 12, Richt. IV, 1 Tim. v: 23.<br />
Schoon MOHAMMED den wyn verboden heeft,<br />
drinken de Arabiers nogthands denzelven, en wel<br />
zomtyds tot dronken wordens toe, voorgevende<br />
dat het meer een raad dan een eigenlyk bevel van<br />
hun propheet is. C*J Behalven deze hebben zy<br />
tegenwoordig nog andere dranken uit abrikoozen<br />
en druiven, insgelyks een drank van gersten water<br />
en zoethout. Inzonderheid zyn de Arabiers liefhebbers<br />
van de koffy, die zy niet alleen 's morgens<br />
by hun ontbyt, maar veelal op 't einde hunner<br />
maaltyden hebben. Zy weeten die fmaakelyker<br />
dan by ons klaar te maken, door dien zy dezelve<br />
niet in voorraad branden, noch ook fyn maaien,<br />
maar heet uit de braadpan in een vyzel ftooten,<br />
en aanftonds 't kookend water op dezelve<br />
gieten, waar door de koffy al haar kragt en geur<br />
behoudt, (f) Zy hebben nog een aangenaamen<br />
drank, forbet genaamd, die zy in bezoeken, vooral<br />
by aanzienlyken gebruiken, zy wordt uit wyndruiven<br />
en limoenen bereid. (§)<br />
De Oosterlingen doen hun wyn en water in lederen<br />
zakken. ROUWOLF zegt: Hunne wynen<br />
zyn meestentyds zeer goed en lieflyk te drinken,<br />
die zy bewaaren in vlesfen en lederen zakken. (**}<br />
Dit meldt ook SHAW, wy zorgden, zegthy, in<br />
(*) D'ARVIEUX reize bl. 285.<br />
Cf) D'ARVIEUX bl. 286.<br />
(§) Reize bl. 84.<br />
(**.) In de Voorrede, U. xx.<br />
N 2<br />
de
j 96 D E R T I E N D E B R I E F .<br />
de eerfte plaats voor eene menigte geiten vellen ,<br />
zynde dezelve, welke in de H. S. lederen zakken<br />
worden genaamd, welke wy met water vulden,<br />
elke vier of vyf dagen of korter, wanneer wy 't<br />
vonden. MAUNDRELL berigt ons, dat hem<br />
een Griekfche monnik eene boksleeren zak met wyn<br />
brengt. (*) Wy vinden daar dikwyls gewag van<br />
in den Bybel, als Jof. ix: 4, 1 Sam. xvi: se»,<br />
Matth. ix: 17, en elders. Op zommige plaatfen<br />
hebben de Onzen 't Hebreeuwfche woord door vies<br />
vertaald, als Richt, iv: 19, Pf. LVI: 9.<br />
In Paleftina en andere landen van 't Oosten heeft<br />
men eenige vrye herbergen, van welke de reizigers<br />
zich kunnen bedienen. Deze zyn ten eenemaal<br />
onderfcheiden van herbergen hier te lande.<br />
Zy zyn uit liefdadigheid gefticht, 't zy op 'slands<br />
gemeene kosten, of door den Vorst of ander mildadig<br />
perfoon. De reizigers knunen er een vry<br />
gebruik van maken, en zo lang blyven, als zy begeeren.<br />
In zommige krygen zy de kost en geven<br />
zomtyds een gefchenk by hun vertrek, in andere<br />
en wel de meeste moeten zy eeten en drinken<br />
mede brengen, en genieten alleenlyk huisvesting.<br />
In zommige plaatfen van 't Oosten worden zy Connak<br />
geheeten; in 't Arabisch worden zy Cdn en<br />
Menzil genaamd, en volgens 't Perfisch Cdrydn-<br />
Semi, 't welk gemeenlyk door ons onder de benaaming<br />
van Karavanfera voorkomt. Laat ik u 't<br />
berigt van een en ander reiziger bybrengen.<br />
(*) Reize bl. 470.
D E R T I E N D E B R I E F . 197<br />
ÏI'ARVIEUX zegt: Menzil betekent de plaats alwaar<br />
men affteigt, 't is een beneden veitrek van<br />
't buis des Cheikhs; afgefcheiden van dat, waar<br />
in hy zelve huishcudt, indien er niet een geheel<br />
ander huis gevonden wordt, 't welk gefchikt is,<br />
om de voorbygangers te huisvesten, want in dat<br />
land is noch kroeg noch herberg. Dat vertrek is<br />
geheel ledig, men vindt er geen bed of eenig ander<br />
zoort van huisraad. Indien- de Cheikh voorzien<br />
is van tapyten, kusfens en dekens, zo laat<br />
hy er die inbrengen, anders moet de reiziger zich<br />
met zyne kleederen behelpen, indien hy niet anders<br />
by zich heeft. Ook gebeurt het volgens dien<br />
zei ven fchryver, dar de Cheikh den reizigers van<br />
eeten en ververfchingen voorzien laat. (*) DELLA<br />
VALLE zegt: Men gebruikte onze hutten niet<br />
meer, om dat men in alle verblyfplaatfen zeer<br />
goede en ruime Cdrvdn-Serdi of gemeene herbergen<br />
vindt, die de koningen of eenige andere in<br />
Perfie tot nuttigheid van 't algemeen hebben doen<br />
bouwen. Men betaalt er niets, doch men heeft<br />
er ook niet anders dan eene ledige kamer en niet<br />
meer. (f) Het verhaal van MAUNDRELL komt<br />
daar op uit: Wy namen ons verblyf in een grooten<br />
en uitnemend fchoonen Kqn* die de andere<br />
gebouwen van dat flag in alles, wat men gemeenlyk<br />
ziet, zeer veel overtrof. Deze was geftieht<br />
door den eerften Cuperü, en met zulke goede inkom<br />
en D'ARVIEUX bl 178—185,<br />
(|) Reize 2 d. bl. 80.<br />
N 3.
i 98 D E R T I E N D E B R I E F .<br />
komften voorzien, dat ieder reiziger, die er vernacht,<br />
met een behoorlyke portie van brood, fop<br />
en vleesch, dat hier altyd gereed ftaat, voor de<br />
genen die 't begeeren, verzorgd wordt. (*)<br />
SHAW zegt: In deze Cans, Kanes of Karavanserais<br />
kan men zomtyds ftroo en voorraad voor<br />
zyne paarden, muilezeis ,• enz. kopen; maar in 't<br />
algemeen verfehaffen zy ons flegts eene morsfige<br />
ruimte, om in te huisvesten, in 't vierkant gebouwd,<br />
met een plein of vierkante plaats erin,<br />
om onze paarden en muilezels te plaatfen. Cf)<br />
Zulke of dergelyke herbergen heeft men te verftaan<br />
, als men in de H. Schrift van dezelve leest,<br />
gelyk Gen. xp: 17, en xuns 21. Exed. iv: 24,<br />
en elders. Er wordt op zulk eene Karavan-Sera<br />
gedoeld Jerem. lx; 2, Och dat ik in dc woestyne<br />
eene herberg der wandelaars had. Door de veelheid<br />
van volk kan men zomtyds geen plaats in dezelve<br />
krygen, dit was 't geval van JOSEPII en<br />
MARIA Luk. 11: 7, 't welk DELLA VALLE ook<br />
eens by ondervinding had. (§) En fchoon men<br />
veelal niets betaalt, of flegts eenen fteekpenning<br />
aan den opziener geeft, verhaalt nogthands NIE<br />
BUHR, dat men in Arabie, van alles betaalen<br />
moet. Mogelyk zyn er oudtyds zulke in Paleftina<br />
geweest, zie Luk. x: 34, 35.<br />
Men reist door dit land doorgaands in groote<br />
(*) Reize bl. 460.<br />
(|) In de Voorrede bl. xvm en xxiv.<br />
(§) Reize 2 deel bl. 78.<br />
g e-
D E R T I E N D E B R I E F . 199<br />
gezelfchappen .Karavanen genoemd, wegens deroveryen<br />
der rondzwervende Arabieren. Laat ons<br />
bier over SHAW booren: In H Heilig Land en op<br />
de landengte tusfchen Egypte en de Roode Zee,<br />
kunnen onze leidslieden niet te veel in getal zyn,<br />
wyl zomtyds geheele Hammen van Arabieren van<br />
vyftig tot honderd toe op roof uitgaan. Dit immers<br />
was 't geval van onze Karavaan, die in 't<br />
jaar 1722 van Rama naar Jerufalem trok, wanneer<br />
drie of vier honderd Spahi's en vier vaandels<br />
Turksch voetvolk met den Mofellim of Generaal<br />
aan hun hoofd niet bekwaam waren, of ten minften<br />
geen moeds genoeg hadden, om ons voor de<br />
herhaalde beledigingen, roveryen en wreedheden<br />
der Arabieren te belchermen. (*)<br />
Jk moet u ook cenig berigt geven van hunne<br />
huwelyken, daaromtrent heeft ook iets zonderlings<br />
plaats. Jongelingen hebben weinig gelegenheid<br />
om jonge dochters te zien, nadien zy meest<br />
gefluiérd zyn. Hy krygt dikwyls genegenheid<br />
wegens haar ftem en houding, of zoekt gelegenheid<br />
om haar door de reeten van een tent, of naby<br />
fonteinen te zien, wanneer zy uitgaan om water<br />
te putten, en aldaar tot de medgezellinnen met<br />
een ontbloot aangezicht fpreken. Zo kreeg oudtyds<br />
SIMSON een vrouwe lief aan xle beeke Zo<br />
Richt, xvi: 5. Het huwelyk wordt veelal door<br />
de ouders bewerkt. Zo deed HAGAR omtrent<br />
haa-<br />
(_*) In de Voorrede bl. xix.<br />
- N 4
900 D E R T I E N D E B R I E F .<br />
haaren zoon ISMAÊL Gen. xxi: ai, en de ouders<br />
van SIMSON Richt, xiv: 2. NIEBUHR<br />
zegt: Men befchuldigt in Europa de Mohammedaanfche<br />
vaders wel, dat zy hunne dochters verkopen,<br />
doch dit gefchiedt by verftandigen al zo<br />
min als by ons. De Mohammedaan geeft zekerlyk<br />
zyn dochter liever aan een aanzienlyk en ryk man,<br />
dan aan eenen geringen; hy krygt dan meer geld.<br />
Kan hy 't echter eenigzins ontbeeren, dan geeft<br />
hy zyne dochter een goed uitzet, en dit is haar<br />
eigendom. Zeer dikwyls geeft een ryk man zyne<br />
dochter aan een armen. Ja hy fchenkt dezen zelfs<br />
eene zom, op dat hy zyne bruid, 't in de huwelykfche<br />
voorwaarde intree geld in tegenwoordigheid<br />
van den Kadi, en andere getuigen zou kunnen betaalen;<br />
en zulk een moet het zich dan gemeenlyk<br />
gevallen laaten, zyne vrouw, in geval hy haar<br />
zou willen verftooten , eene zo groote zomme uit te<br />
keeren, dat zy verzekerd is, dat hy aan geene verandering<br />
zal denken. (*)<br />
Bruidegom en bruid worden op den dag,hunner<br />
huwelyks vereeniging dikwyls van kleederen verwisfeld.<br />
De bruidegom, zegt RUSSEL, is met een<br />
pragtig kleed opgefchikt, en by zyn inkomst met<br />
den Bisfchop wordt hy ter flinkerhand van de<br />
bruid met zyn fpeelknegt geplaatst. Na een kort<br />
gebed gedaan te hebben, zet de Bisfchop eerst op<br />
des bruidegoms hoofd eene kroon, wordende da<br />
f|) Befchryving van Ar.abh, bl. 71.<br />
bruid
D E R T I E N D E B R I E F . 201<br />
bruid nevens haar fpeelknegt en fpeelraeisje op<br />
eene diergelyke manier gekroond. (•) Van eene<br />
krooning op den bruilofts dag wordt gefproken<br />
Hoogl- in: 11. Alle de bloedverwanten woonen<br />
de bruiloft by, uitgezonderd de vader van de<br />
jonge dochter, die nog denzei ven avond 't huis<br />
verlaat, uit hoofde van eene zonderlinge nauwgezetheid,<br />
dewelke hem niet toelaat in zyn huis<br />
te zyn, terwyl men zyne dochter by eenen<br />
man legt. De vaders maken hier een punt van<br />
eer af.<br />
Men trouwt in 't Oosten zeer jong. RUSSEL<br />
zegt, 't grootile gedeelte der vrouwlieden trouwt<br />
tusfchen de 14 en 18 jaaren en dikwyls vroeger,<br />
(f) NIEBUHR zegt het volgende: Ik hoorde<br />
ook in Perfie van eene dertienjaarige moeder.<br />
Men trcuwt, zegt hy, de meisjes in deze gewesten<br />
zomtyds in haar negende jaar uit; ik heb zelve<br />
iemand gekend, wiens vrouw by de voltrekking<br />
van haar huwelyk niet ouder dan tien jaaren was. CD<br />
Dit is fterk; doch nog wonderlyker is 't geen p t<br />
NIEUW LAND in leven predikant in 'sHage verhaalt,<br />
dat de zuster van den beroemden natuurkenner<br />
HOMBERG, geboren te Batavia, getrouwd<br />
is op haar agtfte jaar, en moeder was op haar negende<br />
jaar. (**)<br />
(*) RUSSEL l/efchryv. van Aleppo, bl. 147.<br />
CtJ RUSSEL bl. 92.<br />
(%) Befchryv. van Arabie, bl. 68.<br />
(**) Letterverlusting, 3 deel*<br />
N 5<br />
De
&02 D E R T I E N D E B R I E F .<br />
De vrouwen zyn geenzins ledig, zy hebben<br />
volgens D'ARVIEUX 't beduur over de huishouding,<br />
de bezorging van de keuken, fpinnen<br />
wol tot Aba's, maken van geitenhair een weeffei<br />
tot tenten, fcheeren 't vee, enz. NIEBUHR<br />
zegt: onze Scheich van Bent Salid had twee vrouwen,<br />
van welke de eene woonde, daar wy onze<br />
tenten hadden opgedagen. Deze moest agt geven<br />
op de lieden, welke 't vee hoedden. De tweede<br />
woonde aan eenen anderen oord, en hield 5<br />
t gezicht<br />
over eenen dadelboomgaard. (*) Zoortgelyke<br />
bezigheden vinden wy ook in de H. Schrift<br />
aan 't vrouwlyk gedacht toegekend, als 't gereedmaken<br />
van fpys Gen, xvm: 6. Het fpinnen Spr.<br />
xxxi: 13. Het wee ven Spr. xxxi: 34. Het hoeden<br />
van vee Gen. xxix: 9, Hoogl. 1: 8. Het nazien<br />
van hoven en boomgaarden Hoogl. 1: 6.<br />
In 't Oosten is de flavenhandel nog in zwang,<br />
welke men op de markt koopt. ROUWOLF<br />
fpreekt daar van , zynde in Aleppo. Hier (zegt hy)<br />
zyn. ook de markten van daven en davinnen, alwaar<br />
]ongen en ouden te koop daan, die veel of<br />
weinig gelden, naar dat zy oud of jong, fterk of<br />
zwak, fchoon of leelyk zyn. Als de Turken<br />
eenige overwinning of roof verkrygen, zyn daar<br />
de menfchenhandelaars of zielverkoopers terftond<br />
by, die met de arme gevangenen grooten handel<br />
dryveh; deze kopen ze eerst van de foldaaten,<br />
knevelen ze dan, (als zy voor den Sultan eerst<br />
(*) Befchr. van Ara He bl. 232.<br />
den
D E R T I E N D E BRIEF. «03<br />
den tienden naar zyn welgevallen hebben gegeven,)<br />
by koppels aan eenige ketenen te zarnen, en dryven<br />
ze dan met hoopen, als vee, voor zich heen<br />
naar de voornaamfte kooplieden, om ze aan anderen<br />
weder tot hun voordeel te verkopen. Daar<br />
worden weeklyksch in hunne Batzaaren of koophuizen<br />
gings en herwaards de gevangenen van<br />
veelerlei natten gevonden, als Christenen, Mooren,<br />
Arabiers, Indianen, Abysfiniers, waaronder ouden<br />
en jongen, mans- en vrouwsperfoonen, blanken^<br />
en zwarten : aldaar komen dan de kopers, die hen<br />
betasten en bevoelen; aan dezen wordt dan toegelaten,<br />
om die arme menfchen naakt aan hun lichaam,<br />
even gelyk het vee, te bezichtigen, alle<br />
hunne ledematen te betasten, cf er ergens eenig<br />
gebrek mogte wezen; behaagt hun de koopmanfchap,<br />
dan gaat de koop door. Zy laaten ze ook<br />
zomwyl by elkander komen, en zo zy kinderen<br />
tcelen, zo zyn die mede als hunne' ouders den<br />
heer toebehoorende. (') Van dit koopen van<br />
•flavcn vinden wy ook als eene zeer oude gewoonte<br />
in de H. Schrift gewag gemaakt, als Gen.<br />
xvn: 12; 37: 36; Matih. 18: 25, en elders.<br />
En dewyl men die menfchen niet dan met veel<br />
geld kan vrymaken uit hunne flaverny, zo wordt<br />
devrymaking van 'slleeren volk uit hunnen ellendigen<br />
ftaat door de zonde daar by vergeleken,<br />
zo als CHRISTUS die door zyn lyden en dood<br />
verlost heeft, 1 Kor. vi: 20, 1 Petr. 1: i3, 19.<br />
Met<br />
(*) Reize bl. 83 en 329. S ANDYS Reize bl.65, en anderen.
304 D E R T I E N D E B R I E F .<br />
Met betrekking tot de kinderen, die vry geboorenen,<br />
byzonder de Kabylers en Arabiers krygen,<br />
kan nog aangemerkt worden, dat alle zodanige<br />
Oosterlingen, die in Hammen verdeeld zyn,<br />
hun ftamnaam voeren met voorzetting van 't woord<br />
Bent Weiled, 't geen Zoonen of Kinderen betekent,<br />
b. v. Bent RASHID, betekent Zoonen van<br />
K.ASHID, Weiled HAL FA wil zeggen Zoonen<br />
van HALFA. (*) Deze gewoonte is zeer oud,<br />
hoe dikwerf lezen wy in den Bybel van kinderen<br />
isR AëLs, kinderen EPHRAIMS, kinderen BEN<br />
JAMINS, enz. Wy zouden naar ons landsgebruikzeggen<br />
Israëliten, Ephraïmiten, enz.<br />
SANDYS gewag makende van de gewoontens<br />
der Turken in het Oosten, zegt: „ dat er moeders<br />
waren, die haare kinderen, niet gelyk wy op den<br />
arm droegen, maar krqisfelings op de fchouderen<br />
(j) Dit gebruik kan tot opheldering, dienen<br />
van Jef. XLIX: 22, uwe dogtsrs zullen op de fchouder<br />
gedragen worden.<br />
Ik zal dezen brief fluiten, die ook reeds lang<br />
genoeg wordt, met de graflieden, het begraven,<br />
en beweenen der dooden.<br />
De graven in het Oosten zyn onderfcheiden van<br />
de onze. Men begraaft veelal de dooden buiten<br />
de ftad, of het dorp, op een veld, akker of in<br />
qen hof. Die wat aanzienlyk zyn, zyn uit een<br />
rots<br />
(*) SHAW Reize 1 d. bl. 12, en in de voorrede<br />
bl. xvn.<br />
(t) Reize bl. 65.
D E R T I E N D E B R I E F , ÜÖ$<br />
rots gehouwen, of van fteenen opgemetfeld, een<br />
weinig beneden den grond, alwaar men bukkende<br />
door zekere opening kan ingaan, welke de mond<br />
des giafs-wordt genaamd, die met een deur geilooten<br />
wordt, of voor welke zekere graffteen gewenteld<br />
wordt. Binr.enwaards ziet men het graf<br />
verdeeld in eenige vakken, elk vak gefchikt voor<br />
een byzonder lyk, het welk in die graffpelonk<br />
wordt bygezet. Gy kunt van die graflieden by<br />
DE BRUIN, MAUNDREL, POCOCKE en andere<br />
verfcheiden prentverbeeldingen zien. Onder<br />
de Jooden had men het gebruik, dat men de graffteden<br />
met kalk wit maakte, op dat zy kenbaar<br />
zouden zyn, en niemand onverhoeds zich zou<br />
ontreinigen. Hoe eigenaartig vergelykt j E s u S de<br />
geveinsde Pharifcën by zulke graven Matth.<br />
xxm: 37.<br />
Het doode lichaam, het welk men begraven zal,<br />
wordt met water gewasfchen, gelyk men ook<br />
vindt Hand. ix: 37. Men zwagtelt het in linnen<br />
doeken, by welke men zomtyds ook fpeceryen<br />
doet.' Dit inwinden wordt niet altoos zo gedaan<br />
als by dë Egyptenaars, dat handen en voeten zamengebonden<br />
zyn. SANDYS maakt gewag van<br />
de voeten in 't geheel niet te binden (*), en zulk<br />
een denkbeeld moeten wy ons maken van LAZA<br />
RUS Joh. xi: 44. daar wy wel lezen, dat hy gebonden<br />
was aan handen en voeten, dat is, handen<br />
en voeten omzwagteld, elk op zich zelve, en<br />
\ (*) Reizs hl, 66.<br />
niet
2o6 D E R T I E N D E B R I E F .<br />
niet aan het lichaam, of by elkander vastgebonden,<br />
want anders kon hy 't graf niet uitgaan, gelyk<br />
wy van hem lezen. Na de begravenis gaat<br />
men nog de graflieden bezoeken, om daar den<br />
dooden te beweenen; doch dit gefchiedt meest door<br />
vrouwen, en duurt wel eens langen tyd. (f) Dit<br />
ook was reeds van ouds in gebruik Joh. tb 31.<br />
Zie daar, myn Vriend ! in een reeks van Brieven<br />
u Palefliria befchreven; en dus meen ik aan<br />
uw vriendelyk verzoek voldaan te hebben. Lees<br />
dezelve met genoegen, dan zal ik myne moeite<br />
niet beklagen.<br />
(*) Rouwen? bl. 342.<br />
Vaar welj