28.05.2013 Views

Systemhandboek, compleet - SimonsVoss technologies

Systemhandboek, compleet - SimonsVoss technologies

Systemhandboek, compleet - SimonsVoss technologies

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Systeem-Handboek 3060<br />

Technische wijzigingen voorbehouden!<br />

Version: Juni 2006<br />

1


Inhoudsoverzicht<br />

Stand: März 2005


Pagina 2<br />

1<br />

A<br />

B<br />

C<br />

D<br />

E<br />

F<br />

Inhoudsoverzicht<br />

Contactpersonen<br />

Verkoop<br />

Techniek<br />

Adres<br />

Digitaal sluitsysteem 3060<br />

Algemene werkwijze<br />

De componenten<br />

Toegangscontrole, tijdzonebeheer<br />

Digitale cilinder 3061<br />

Werkwijze<br />

Inbouwaanwijzing<br />

Inzetmogelijkheden<br />

Digitale cilinder 3061 VDS<br />

Werkwijze<br />

Inbouwaanwijzing<br />

Batterijwaarschuwing, vervangen van batterijen<br />

Digitale halve cilinder 3061<br />

Werkwijze<br />

Inbouwaanwijzing<br />

Batterijwaarschuwing, vervangen van batterijen<br />

Digitale Smart Relais 3063<br />

Installatie<br />

Bezetting van de aansluitingen<br />

Programmering<br />

Smart Output Module<br />

Installatie<br />

Bezetting van de aansluitingen<br />

Programmering


Pagina 3<br />

G<br />

H<br />

I<br />

J<br />

K + L<br />

M<br />

N<br />

Inhoudsoverzicht<br />

Transponder 3064<br />

Werkwijze<br />

Verlies van een transponder<br />

Wachtwoordtransponder<br />

Biometrietransponder Q 3007<br />

Werkwijze<br />

Learn-toestand<br />

Recognice-toestand<br />

Deleate-toestand<br />

Pincodetoetsenbord 3068<br />

Werkwijze<br />

Installatie<br />

Programmering<br />

Netwerk 3065<br />

Opbouw van het netwerk<br />

Componenten<br />

Installatie<br />

Blokslotfunctie 3066<br />

Scherpstellingeenheid<br />

Deactiveringseenheid<br />

Installatie en aansluitschema<br />

Blokslotfunctie 3066 VDS<br />

Master-scherpstellingeenheid, slavescherpstellingeenheid<br />

Deactiveringseenheid<br />

Montage volgens VDS, Gebruikersrichtlijn<br />

Programmeertransponder 3067<br />

Beveiligingskaart<br />

Foutmeldingen<br />

Programmering<br />

PalmCD<br />

Ingebruikname<br />

Export en import<br />

Programmering


Pagina 4<br />

P<br />

Inhoudsoverzicht<br />

Legende<br />

Beschrijving van de vaktermen<br />

Speciale tekens


Contactpersonen<br />

Stand: Juni 2006


Pagina 2<br />

VERKOOP<br />

Contactpersonen<br />

Indien u vragen hebt, richt u dan tot onze gespecialiseerde handelaars of tot de verkoopsverantwoordelijke<br />

van uw regio. Informatie over de contactpersonen krijgt u op<br />

het telefoonnummer:<br />

+49 89/9 92 28-180<br />

Adres in Nederland<br />

Evert van de Beekstraat 310<br />

1118 CX Schiphol<br />

Telefon 020/ 654 18 82<br />

Fax 020/ 654 18 01<br />

Adres in München:<br />

<strong>SimonsVoss</strong> Technologies AG<br />

Feringastraße 4<br />

D-85774 Unterföhring<br />

Telefon 089/ 99 228-0<br />

Fax 089/ 99 228-222<br />

Internet www.simons-voss.com<br />

2


Digitale sluitsysteem 3060<br />

Stand: Januari 2004


Inhoudsopgave<br />

Digitale sluitsysteem 3060<br />

1.0 Algemeen werkingsprincipe ____________________________3<br />

2.0 De componenten van het digitale sluit- en _________________<br />

organisatiesysteem 3060_______________________________3<br />

2.1 Software LDB ___________________________________________ 3<br />

2.2 Programmering __________________________________________ 4<br />

2.3 Digitale cilinder 3061 _____________________________________ 4<br />

2.4 Digitaal Smart Relais 3063 _________________________________ 4<br />

2.5 Transponder 3064________________________________________ 5<br />

2.6 Netwerk 3065____________________________________________ 5<br />

2.7 Blokslotfunctie 3066______________________________________ 5<br />

3.0 Digitale componenten met toegangsprotocollering __________<br />

en tijdzonesturing ____________________________________5<br />

3.1 Toegangsprotocollering___________________________________ 5<br />

3.2 Tijdzonesturing __________________________________________ 7<br />

2


Pagina 3<br />

Digitale sluitsysteem 3060<br />

1.0 Algemeen werkingsprincipe<br />

Het digitale sluit- en organisatiesysteem 3060 is modulair opgebouwd en gaat van<br />

eenvoudige sluitsystemen voor afzonderlijke deuren tot complexe pc-gestuurde<br />

toegangscontrolesystemen. De gebruikelijke mechanische sleutel wordt vervangen<br />

door de programmeerbare transponder, die via een radiografisch signaal bv. deuren,<br />

poorten, slagbomen, meubels en liften aanstuurt. Elke transponder wordt individueel<br />

voor het sluitsysteem geprogrammeerd. De toegangsautorisaties worden via het<br />

sluitplan toegekend. Daarbij kan er voor elke medewerker een individueel sluitplan<br />

met toegangscontrole en tijdzonesturing opgemaakt worden. De identificatie in het<br />

systeem en de overdracht via radiografisch signaal gebeurt door het zenden en<br />

ontvangen van voortdurend wisselende cryptocodes, wat het misbruik technisch<br />

praktisch onmogelijk maakt. Wijzigingen achteraf of uitbreidingen van het systeem<br />

zijn op elk moment mogelijk.<br />

2.0 De componenten van het digitale sluit- en<br />

organisatiesysteem 3060<br />

2.1 Software LDB<br />

De sluitplan-software kan draaien onder Windows 95/98, Windows ME, Windows<br />

NT/2000 en Windows XP. Met de sluitplan-software kunnen alle componenten vrij<br />

geprogrammeerd worden. Een sluitsysteem kan maximum 16.000 sluitingen en 8000<br />

transponders bevatten. Bij nog grotere sluitplannen worden de sluitingen en transponders<br />

verdeeld over meerdere sluitsystemen. De autorisaties worden eenvoudig<br />

met een muisklik toegekend. Wijzigingen achteraf kunnen daardoor zonder<br />

problemen uitgevoerd worden.<br />

☺ Een uitvoerige beschrijving vindt u in onze software handleiding!


Pagina 4<br />

2.2 Programmering<br />

2.3 Digitale cilinder 3061<br />

Digitale sluitsysteem 3060<br />

Voor het programmeren van de digitale componenten heeft men de<br />

PalmCD2 nodig. Hij wordt aan een vrije seriële poort (bv. COM1)<br />

van de pc resp. van een notebook aangesloten. De<br />

gegevensoverdracht naar de digitale componenten gebeurt<br />

versleuteld via radio transmissie.<br />

Een andere mogelijkheid om digitale sluitcilinders 3061 en<br />

transponders 3064 te programmeren wordt geboden met de<br />

programmeertransponder 3067. Zonder pc of speciale systeemsoftware,<br />

eenvoudig door drukken op de knop, wordt in kleine<br />

systemen bijvoorbeeld bij verlies van sleutel of wijziging van het<br />

sluitplan de toegangsbevoegdheid toegekend of gewijzigd.<br />

De digitale cilinder 3061 is een compact, krachtig<br />

toegangscontrolesysteem, dat binnen een paar minuten in<br />

elke deur geïnstalleerd kan worden. Op vlak van afmetingen<br />

voldoet hij aan de normen van een gebruikelijke<br />

mechanische cilinder. Daar de digitale cilinder 3061 met<br />

batterijen (hoofd- en reservebatterij) uitgerust is, kan hij<br />

zonder gebruik van kabels in alle deuren met europrofiel<br />

ingebouwd worden en reeds bestaande mechanische<br />

cilinders vervangen. Voor een te lage spanning van de batterijen wordt tijdig<br />

gewaarschuwd door een waarschuwingssysteem met diverse trappen (levensduur ca.<br />

60.000 bedieningen).<br />

2.4 Digitaal Smart Relais 3063<br />

De <strong>SimonsVoss</strong> Smart Relais is een elektronische schakelaar, die<br />

met een <strong>SimonsVoss</strong> transponder kan geschakeld worden. De<br />

toelating voor transponders, die de Smart Relais mogen<br />

bedienen, kan via de <strong>SimonsVoss</strong> software geconfigureerd<br />

worden. Daarmee biedt de Smart Relais de volledige functie van<br />

een toegangscontrolelezer.


Pagina 5<br />

2.5 Transponder 3064<br />

2.6 Netwerk 3065<br />

Digitale sluitsysteem 3060<br />

De transponder 3064 is een digitale sleutel, die met de software<br />

van <strong>SimonsVoss</strong> geprogrammeerd kan worden en werkt<br />

contactloos via radiotransmissie. Hij vervangt niet alleen<br />

mechanische sleutels maar ook de functie van legitimatiekaarten.<br />

Eenvoudig met een druk op de knop wordt een versleutelde<br />

communicatie tussen transponder en cilinder, Smart relais of<br />

scherpstellingeenheid tot stand gebracht.<br />

Het kabelvrije netwerk 3065 is een on-line toegangscontrolesysteem, dat op een<br />

centrale plaats alle informatie van het systeem 3060 beheert, visualiseert en<br />

archiveert. Alles zonder ingrepen aan de deur, aan kozijnen of aan het beslag.<br />

Het is, in het bijzonder voor middelgrote en grote sluitinstallaties, aangeraden om<br />

vanuit een centrale pc het sluitsysteem te kunnen configureren en beheren. De<br />

gegevensoverdracht gebeurt via de LON-standaard van de pc, over de<br />

netwerkbekabeling (twisted pair) naar de netwerkknooppunten (Lock Nodes), die in<br />

de nabijheid van een digitale component geïnstalleerd worden. Vanuit de Lock Node<br />

worden de gegevens zonder kabels via radiotransmissie naar de digitale eenheid<br />

geleid.<br />

☺ Bij het uitvallen van de stroom is er weliswaar geen toegang meer tot de<br />

netwerksoftware (tenzij het netwerk door een USV beveiligd is). Alle<br />

componenten van het sluitsysteem, die met een batterij uitgerust zijn, blijven<br />

functioneren.<br />

Blokslotfunctie 3066<br />

Als optie bij het digitale sluit- en organisatiesysteem heeft <strong>SimonsVoss</strong> de<br />

blokslotfunctie 3066 in zijn leveringsprogramma. Deze functie biedt de mogelijkheid<br />

om, vanuit een centraal punt, uw alarminstallatie te activeren en gelijktijdig te<br />

verhinderen, dat de bewaakte deuren in die tijd per vergissing ge-opend worden.<br />

Daardoor worden lastige en dure valse alarmen op voorhand uitgesloten.<br />

De blokslotfunctie 3066 is ook als VdS-versie verkrijgbaar<br />

3.0 Digitale componenten met toegangsprotocollering<br />

en tijdzonesturing<br />

3.1 Toegangsprotocollering<br />

De Plus-versies van de digitale cilinders, van de Smart relais en van de<br />

scherpstellingeenheid registreren de toegangspogingen van gerechtigde transponders.<br />

Het lezen van de toegangslijst uit de sluitingen gebeurt met de PalmCD2 of<br />

bij sluitsystemen met netwerk via de Lock Nodes.


Pagina 6<br />

Digitale sluitsysteem 3060<br />

In de toegangslijst van de afzonderlijke componenten kunnen in totaal 128 toegangen<br />

met datum, tijdstip en naam van de transponder opgeslagen worden. Daarna wordt<br />

niet het volledige bestand gewist, maar de oudste toegang wordt telkens door een<br />

nieuwe overschreven.<br />

Nadat de toegangslijst met de PalmCD2 resp. met de netwerkknooppunten<br />

uitgelezen is, wordt zij naar de pc verstuurd en daar door de sluitplansoftware<br />

beheerd. In het pc-bestand kunnen in totaal 10.000 toegangen opgeslagen worden.<br />

Bij het overnemen van de gegevens uit de PalmCD2 gebeurt er een afstemming, dat<br />

enkel de actuele, nieuwe toegangen in het pc-bestand overgenomen worden.


Pagina 7<br />

3.2 Tijdzonesturing<br />

Digitale sluitsysteem 3060<br />

U kunt sluitingen zó programmeren dat gerechtigde transponders enkel op bepaalde<br />

tijdstippen toegangsgerechtigd zijn.<br />

Transponders hebben normaal gezien geen tijdsbegrenzing, d.w.z. zij zijn 7 dagen in<br />

de week telkens 24 uur sluitingsgerechtigd. U kunt transponders echter in<br />

tijdsgroepen indelen, zó dat zij op vrij definieerbare tijden kunnen openen en sluiten.<br />

Daarvoor staan er vijf verschillende tijdsgroepen ter beschikking (nauwkeurige<br />

beschrijving: zie Softwarehandleiding).<br />

Voorbeeld:<br />

U kunt voor elke sluiting een individueel tijdzoneplan ontwerpen.<br />

Geen tijdsbegrenzing<br />

Ma-Zo 24 uren<br />

Dhr.Meijer, Dhr.Bos, Mevr. Boogert<br />

Groep 1 Ma-Vr 7-17 uur<br />

Mevr. Vos, Dhr.Jansen<br />

Groep 2 Ma-Vr 9-20 uur<br />

Mevr. Blom, Dhr.de Groot, Dhr.Pauw<br />

Het achteraf verder uitrusten van digitale componenten van de standaarduitvoering<br />

met de functies van de PLUS-versie (toegangsprotocollering en<br />

tijdzonesturing) is niet mogelijk!


Digitale sluitcilinder 3061<br />

Stand: Februar 2004


Inhoudsopgave<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

1.0 Werkingsprincipe _____________________________________4<br />

1.1 Algemeen_______________________________________________ 4<br />

1.2 Openen en sluiten aan de buitenkant ________________________ 4<br />

1.3 Openen en sluiten aan de binnenkant _______________________ 4<br />

2.0 Speciale uitvoeringen _________________________________5<br />

2.1 PLUS-versie_____________________________________________ 5<br />

2.2 FH-versie _______________________________________________ 5<br />

2.3 FD-versie _______________________________________________ 5<br />

2.4 Antipaniek-versie ________________________________________ 5<br />

2.5 Overzicht _______________________________________________ 6<br />

3.0 Bijkomende functies __________________________________7<br />

3.1 OMRON ________________________________________________ 7<br />

3.2 Verlenging van de schakeltijd ______________________________ 7<br />

3.3 Ongerechtigde toegangspogingen protocolleren ______________ 7<br />

3.4 Geen akoestische programmeerantwoorden__________________ 7<br />

4.0 Batterijwaarschuwingen _______________________________7<br />

4.1 Cilinder ________________________________________________ 7<br />

4.2 Transponder ____________________________________________ 8<br />

5.0 Vervangen van de batterij ______________________________8<br />

5.1 Algemene richtlijnen _____________________________________ 8<br />

5.2 Dubbelknop-cilinder (uitgezonderd type .AP en .FD) ___________ 9<br />

5.3 Vrij draaiende cilinder (Type .FD) ___________________________ 9<br />

6.0 Inbouwinstructie_____________________________________11<br />

6.1 Algemene richtlijnen ____________________________________ 11<br />

6.2 Cilinder programmeren __________________________________ 11<br />

6.3 Dubbelknop-cilinder (uitgezonderd type .AP) ________________ 11<br />

6.3.1 Buitenknop afnemen ____________________________________ 11


Inhoudsopgave<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

6.3.2 Digitale cilinders in het slot steken_________________________ 11<br />

6.3.3 Buitenknop opschroeven_________________________________ 12<br />

6.3.4 Functietest uitvoeren ____________________________________ 12<br />

6.4 Antipaniek-cilinder (type .AP) _____________________________ 12<br />

6.4.1 Binnenknop afnemen ____________________________________ 12<br />

6.4.2 Digitale cilinders in het slot steken_________________________ 12<br />

6.4.3 Binnenknop opschroeven ________________________________ 12<br />

6.5 Functietest uitvoeren ____________________________________ 13<br />

7.0 Gebruiksmogelijkheden_______________________________14<br />

7.1 Algemeen______________________________________________ 14<br />

7.2 Brandwerende deuren ___________________________________ 14<br />

7.3 Vluchtdeuren___________________________________________ 14<br />

8.0 Gegevensblad_______________________________________15


Pagina 4<br />

1.0 Werkingsprincipe<br />

1.1 Algemeen<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

Grotere veiligheid, betere flexibiliteit, lagere kosten, geschikt voor netwerk zonder<br />

bekabeling aan deur en ramen, geringe montagekosten – de digitale cilinder 3061<br />

maakt het mogelijk. De digitale cilinder komt qua afmetingen exact overeen met een<br />

mechanische Din-normcilinder. Op elk moment ongecompliceerd en snel uitwisselbaar.<br />

Buitenknop Boorbescherming Koppeling Magneet Elektronica Batterijen Binnenknop<br />

1.2 Openen en sluiten aan de buitenkant<br />

In niet geactiveerde toestand draait de knop vrij door. Het openen en sluiten van de<br />

deur is niet mogelijk. Houdt de transponder op een afstand van ca. 10 tot 40 cm van<br />

de digitale cilinder en bedien eenmaal kort de transponderknop. Voor zover het om<br />

een gerechtigde transponder gaat, weerklinkt een dubbele signaaltoon en de cilinder<br />

schakelt in. Draai de buitenknop in sluit-resp. openingsrichting. Voor deze handeling<br />

hebt u ca. vijf seconden tijd. De koppelingstijd kan via de software ingesteld worden.<br />

Een verlengde koppelingstijd verkort echter de levensduur van de batterij. Daarna<br />

weerklinkt een enkelvoudige signaaltoon en de buitenknop draait opnieuw vrij.<br />

Overtuig u ervan dat de buitenknop van de sluitcilinder na het koppelingsproces<br />

opnieuw vrij draait.<br />

Als het om een transponder gaat, die door het tijdzoneplan momenteel niet<br />

toegelaten is, dan weerklinkt een enkelvoudige signaaltoon, de cilinder<br />

schakelt echter niet in zodat de buitenknop vrij draait en de deur niet geopend<br />

kan worden. Dit geldt voor cilinders vanaf versie 8.15.<br />

1.3 Openen en sluiten aan de binnenkant<br />

Het openen en sluiten van de deur aan de binnenkant is altijd zonder bediening van<br />

de transponder mogelijk. Een uitzondering vormt de aan beide zijden vrij draaiende<br />

cilinder type FD (zie Z3). In dit geval kan de deur aan de binnenkant enkel met de<br />

transponder ontsloten en gesloten worden.<br />

.


Pagina 5<br />

2.0 Speciale uitvoeringen<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

De digitale cilinder 3061 bestaat optioneel ook in de volgende uitvoeringen:<br />

2.1 PLUS–versie<br />

Uitvoering zoals standaardversie, echter met toegangsprotocollering en tijdzonesturing.<br />

Toegangsprotocollering De cilinder slaat de laatste 128 toegangen op met datum,<br />

tijdstip en de gebruikersnaam van de transponder. Met de<br />

PalmCD2 of via het netwerk kunnen de gegevens gelezen<br />

worden.<br />

Tijdzonesturing U kunt de cilinder zó programmeren dat gerechtigde transponders<br />

enkel op bepaalde tijden toegangsgerechtigd zijn.<br />

2.2 FH-versie<br />

Voor deuren met sterke metalen inzetstukken (brandwerende deuren) resp. met hoge<br />

afscherming. Bovendien wordt deze versie in zones met sterke storingsvelden, zoals<br />

bv. in serverruimten, ingezet.<br />

2.3 FD-versie<br />

Bij het gebruik van een aan beide zijden vrij draaiende cilinder kan de deur zowel aan<br />

de buitenkant als ook aan de binnenkant met een gerechtigde transponder geopend<br />

resp. gesloten worden. In stroef lopende deuren (bv. bij meerpuntsvergrendelingen)<br />

mag enkel deze versie ingezet worden. In sluitingen, die een vrijdraaiende meenemer<br />

vereisen, mag enkel deze versie ingebouwd worden.<br />

2.4 Antipaniek-versie<br />

Bij alle deuren, waarbij een paniekfunctie door de stand van de meenemer kan<br />

beïnvloed worden, moet een cilinder met antipaniek-functie ingebouwd worden. Deze<br />

cilinder type AP wordt in tegenstelling tot alle andere cilinders spiegelbeeldig<br />

geïnstalleerd, d.w.z. de knop met batterij en elektronica bevindt zich in de buitenzone<br />

(zie afbeelding).


Pagina 6<br />

Buitenknop<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

Meenemer<br />

Reservebatterij<br />

Hoofdbatterij<br />

Afbeelding cilinder type AP<br />

Binnenknop<br />

Bij vluchtdeuren , die na 1 april 2003 ingebouwd werden (sluitingen volgens DIN EN<br />

179 resp. DIN EN 1125), moet op volgende punten gelet worden:<br />

• Bij alle sluitingen waarvan in de vergunning staat, dat de cilinder geen effect<br />

heeft op de werking van het slot, mogen alle cilinders van de reeks 3061<br />

ingezet worden.<br />

• Bij alle sluitingen, waarbij de stand van de meenemer van de cilinder effect<br />

heeft op de werking van het slot, moet de cilinder uit de reeks 3061 type AP<br />

(antipaniek-cilinder) in de vergunning van het slot staan.<br />

2.5 Overzicht<br />

Cilinder Cilinder FH Cilinder FD Cilinder AP<br />

(Plus) (Plus) (Plus) (Plus)<br />

Entreedeuren Branddeuren Tussendeuren, poorten Antipanideuren *1<br />

Woningsdeuren Aluminiumdeuren Buisframe-deuren Vluchtdeuren *1<br />

Kantoordeuren Zelfvergrendelende deuren<br />

Tussendeuren Houten deuren met glas<br />

Stroef lopende deuren<br />

*1 Zie hiervoor hoofdstuk 2.4 en hoofdstuk 7.4, de normen EN 179 en EN 1125,<br />

alsook de gegevensbladen van de slotenfabrikant.<br />

De verschillende versies kunnen gecombineerd worden.


Pagina 7<br />

3.0 Bijkomende functies<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

Deze functies worden via de software geactiveerd.<br />

3.1 OMRON<br />

Alle productvarianten kunnen in de OMRON-modus werken. De beschrijving vindt u<br />

in het handboek „Smart Relais“.<br />

3.2 Verlenging van de schakeltijd<br />

Normaal schakelt de cilinder gedurende ca. 5 sec. in. Via de software kan deze tijd<br />

verlengd worden tot ca. 10 sec. Dit leidt echter tot verkorting van de levensduur van<br />

de batterij.<br />

3.3 Ongerechtigde toegangspogingen protocolleren<br />

Vanaf cilinderversie 10.2 en in combinatie met de LDB-versie 1.40 is het mogelijk om,<br />

naast de gerechtigde toegangen ook de ongerechtigde toegangspogingen te<br />

protocolleren. Hiertoe behoren toegangspogingen zonder toelating alsook<br />

toegangspogingen buiten de voorziene tijdszone. Hierbij worden echter enkel<br />

transponders uit het sluitplan geprotocolleerd, d.w.z. dat dezelfde sluitsysteem-ID<br />

(SID) aanwezig moet zijn.<br />

3.4 Geen akoestische programmeerantwoorden<br />

Bij het programmeren via het netwerk kan het voordelig zijn om de akoestische<br />

programmeerantwoorden te deactiveren. Dit kan met deze functie gerealiseerd<br />

worden.<br />

4.0 Batterijwaarschuwingen<br />

4.1 Cilinder<br />

Waarschuwingstrap 1: hoofdbatterij<br />

Als de hoofdbatterij van de cilinder bijna leeg is, dan zijn er na het bedienen van de<br />

transponder vóór het schakelen van de cilinder acht korte, snel op elkaar volgende<br />

signaaltonen te horen. Beide batterijen moeten nu vervangen worden.<br />

Waarschuwingstrap 2: reservebatterij (SW-versie 10.0 & SW-versie 10.1)<br />

Naast de waarschuwing van de hoofdbatterij, volgen nu nog acht korte, snel op elkaar<br />

volgende signaaltonen van de reservebatterij. Pas daarna schakelt de cilinder in.<br />

Vanaf nu is de reservebatterij actief. Beide batterijen moeten nu zo snel mogelijk<br />

vervangen worden.


Pagina 8<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

Waarschuwingstrap 2: reservebatterij (vanaf versie 10.2)<br />

Er komen nu enkel nog gedurende ca. 30 seconden de signaaltonen van de<br />

reservebatterij-waarschuwing (zonder waarschuwing van de hoofdbatterij). Pas<br />

daarna schakelt de cilinder in. Vanaf nu is de reservebatterij actief. Beide batterijen<br />

moeten nu zo snel mogelijk vervangen worden.<br />

Waarschuwingstrap 3: (vanaf SW-versie 10.2)<br />

Als de waarschuwing van de reservebatterij nog steeds genegeerd wordt, dan kan de<br />

cilinder ofwel nog 50 keer worden geschakeld ofwel schakelt de cilinder na 4-5 weken<br />

zonder verdere bediening af. In beide gevallen schakelt de cilinder in de zogenoemde<br />

bewaarmodus. Daarna kan de cilinder enkel nog met het programmeerapparaat<br />

geopend worden.<br />

4.2 Transponder<br />

Wanneer de batterijspanning van de transponder op haar einde loopt, dan<br />

weerklinken na elke transponderbediening aan de cilinders na het inschakelen acht<br />

korte, snel op elkaar volgende signaaltonen.<br />

Opgelet: De batterij van de transponder mag niet uitgenomen worden, omdat<br />

dan met gegevensverlies gerekend moet worden.<br />

5.0 Vervangen van de batterij<br />

5.1 Algemene richtlijnen<br />

Het vervangen van de batterij mag enkel door geschoold personeel uitgevoerd<br />

worden. Verder mogen enkel batterijen ingezet worden die door <strong>SimonsVoss</strong><br />

vrijgegeven zijn.<br />

Meer informatie hierover vindt u in het overeenkomstige gegevensblad.<br />

Het verwisselen van de polariteit kan beschadigingen aan de cilinder<br />

veroorzaken. De in de cilinder gebruikte batterijen kunnen bij een verkeerde<br />

behandeling brand- of verbrandingsgevaar veroorzaken. Niet herladen,<br />

openen, boven 100°C opwarmen of verbranden.<br />

Ontladen lithiumbatterijen onmiddellijk weggooien. Niet in het bereik van<br />

kinderen bewaren, niet openen en niet in het vuur werpen.<br />

Bij het vervangen van de batterijen moeten in de regel beide batterijen vervangen<br />

worden!


Pagina 9<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

5.2 Dubbelknop-cilinder (uitgezonderd type .AP en .FD)<br />

Fig. 1 Fig. 2 Fig. 3<br />

1. Los ca. een halve draai met het speciale gereedschap de contramoer (fig. 1)<br />

aan de binnenknop (enkel lichtjes losdraaien, niet volledig afdraaien).<br />

2. Duw de binnenknop voorzichtig heen en weer zodat de dichtingconus los komt<br />

en draai de binnenknop volledig af (fig. 2).<br />

Opgelet: de contramoer enkel lichtjes lossen zodat de knop in de<br />

schroefdraad gevangen blijft. De binnenknop slechts zeer lichtjes opzij<br />

duwen omdat anders de elektronica afgebroken kan worden!<br />

3. De hoofdbatterij wordt met de pluspool naar de deur in de houder gezet; de<br />

pluspool van de reservebatterij wijst weg van de deur (fig. 3).<br />

De cilinder mag niet gebruikt worden zonder hoofdbatterij omdat anders het<br />

volledige energieverbruik van de cilinder langs de reservebatterij loopt.<br />

4. Fixeer de contramoer met het speciale gereedschap en druk die tegen de<br />

flens. Draai nu de binnenknop tot tegen aanslag op de schroefdraad.<br />

5. Knop vasthouden en met het speciale gereedschap de contramoer tegen de<br />

knop vast aandraaien.<br />

6. Gebruik nu een gerechtigde transponder en test de functie.<br />

Na het vervangen van de batterij moet bij de PLUS-versie de klok opnieuw<br />

ingesteld worden omdat de klok niet functioneert zonder stroom<br />

(Softwarehandleiding: Programmering Klok van de sluiting instellen).<br />

5.3 Vrij draaiende cilinder (Type .FD)<br />

Fig. 1 Fig. 2 Fig. 3<br />

1. Kleine schroef aan de buitenknop (korte knop) met de meegeleverde inbussleutel<br />

lossen (ca. 2 toeren) (fig. 1). Daarna de buitenknop (korte knop)<br />

afschroeven.<br />

2. Vastzetschroef verwijderen (fig. 2) en cilinder in de richting van de binnenkant<br />

minstens 2 cm uit de deur schuiven.


Pagina 10<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

3. Speciaal gereedschap voor FD-cilinders opzetten (fig. 3) en de stiften door de<br />

opening aan de binnenkant van de binnenknop (lange knop) schuiven.<br />

4. Binnenknop draaien tot de stiften volledig ingrijpen en het speciale<br />

gereedschap voor de FD-cilinder gelijkligt met de binnenknop.<br />

5. Los na ca. ½ toer (enkel lichtjes lossen, niet volledig<br />

afdraaien) de binnenknop met het speciale gereedschap<br />

voor FD-cilinders. Het speciale gereedschap vormt<br />

daarbij de tegenkracht.<br />

6. Duw de binnenknop voorzichtig heen en weer zodat de<br />

dichtingconus los komt en draai de binnenknop volledig<br />

af (fig. 4).<br />

Opgelet: de binnenknop enkel licht opzij duwen, omdat anders de<br />

elektronica beschadigd kan worden!<br />

7. De hoofdbatterij wordt met de pluspool naar de deur<br />

in de houder gezet; de pluspool van de reservebatterij<br />

wijst weg van de deur (fig. 5).<br />

De cilinder mag niet gebruikt worden zonder<br />

hoofdbatterij omdat anders het volledige energieverbruik<br />

van de cilinder langs de reservebatterij loopt.<br />

Fig. 4<br />

8. Binnenknop over de batterijhouder schuiven. De stiften van het speciale<br />

gereedschap voor FD-cilinders opnieuw in de openingen schuiven en laten<br />

ingrijpen (zie boven) en binnenknop in de richting van de wijzers van de klok<br />

vastschroeven.<br />

9. Cilinder in deur in de juiste positie schuiven en de vastzetschroef goed<br />

aandraaien.<br />

10. Binnenknop vasthouden en buitenknop (korte knop) in de richting van de<br />

wijzer van de klok met de hand aandraaien. Kleine schroef met de<br />

meegeleverde inbussleutel aandraaien.<br />

Na het vervangen van de batterij moet bij de PLUS-versie de klok opnieuw<br />

ingesteld worden omdat de klok niet functioneert zonder stroom<br />

(Softwarehandleiding: Programmering Klok van de sluiting instellen).


Pagina 11<br />

6.0 Inbouwinstructie<br />

6.1 Algemene richtlijnen<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

Bij de installatie van digitale cilinders moet er op gelet worden dat er zich geen<br />

laagfrequente stoorbronnen van zenders in de omgeving bevinden. Cilinders moeten<br />

minstens op een afstand van 0,5 m van elkaar verwijderd gemonteerd worden, Smart<br />

relais resp. scherpstellingeenheden op een afstand van 1,5 m. De PC-behuizing van<br />

de cilinder mag in de buitenzone hoogstens 3 mm uitsteken, eventueel moet een<br />

profielcilinder-rozet aangebracht worden. Bovendien moet gegarandeerd worden dat<br />

er via de meenemerzone geen water in de cilinder kan binnendringen.<br />

6.2 Cilinder programmeren<br />

Voor het installeren moeten de digitale cilinder en de bijhorende trans-ponders in het<br />

sluitplan geprogrammeerd worden. Nauwkeurigere richtlijnen kunt u vinden in de softwarehandleiding.<br />

De cilinders worden vanuit de fabriek in de zogenoemde bewaarmodus<br />

afgeleverd, waardoor er geen communicatie met de transponder mogelijk is<br />

(Uitzondering: programmeertransponder). U kunt de bewaarmodus ook met<br />

behulp van de software en het programmeerapparaat opheffen. Meer informatie<br />

vindt u in de softwarehandleiding.<br />

6.3 Dubbelknop-cilinder (uitgezonderd type .AP)<br />

6.3.1 Buitenknop afnemen<br />

De stifttap van de buitenknop (kleine knop) met een<br />

1,5 mm inbussleutel lossen (niet volledig uitdraaien).<br />

Bedien een gerechtigde transponder en houdt de<br />

binnenknop vast. De cilinder schakelt en de buitenknop<br />

kan tegen de wijzers van de klok in afgedraaid<br />

worden.<br />

6.3.2 Digitale cilinders in het slot steken<br />

Draai eerst de meenemer zodat die loodrecht naar<br />

onder staat. Steek dan de digitale cilinder zo door het<br />

slot, dat de binnenknop (lange knop) in de richting van<br />

de binnenkant van de deur wijst. Bevestig de cilinder<br />

met de meegeleverde vastzetschroef.<br />

Tijdens de montage in geen geval tegen de knoppen slaan. Cilinder niet met<br />

olie, verf of zuren in aanraking brengen.


Pagina 12<br />

6.3.3 Buitenknop opschroeven<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

Draai de buitenknop op de schroefdraad, fixeer hem eventueel met de vingers.<br />

Bedien daarna de transponder. Houdt dan de binnenknop vast en draai de<br />

buitenknop met de hand aan. Bij aan beide zijden vrij draaiende cilinders kan van het<br />

bedienen van de transponder afgezien worden. Draai tenslotte de stifttap met de<br />

inbussleutel vast.<br />

6.3.4 Functietest uitvoeren<br />

1. Draai met open deur de binnenknop in sluit- en openingsrichting. De knop<br />

moet zich lichtlopend laten draaien. Bij aan beide zijden vrij draaiende<br />

cilinders is het nodig de transponder te bedienen. De knop moet zich licht<br />

lopend laten draaien.<br />

2. Sluit de deur en herhaal het proces. Indien de cilinder stroef loopt, dan moet<br />

de deur uitgelijnd worden resp. moet het slot nabewerkt worden.<br />

3. Voer daarna dezelfde controle door aan de buitenknop. Bedien daarvoor een<br />

gerechtigde transponder in de omgeving van de cilinder.<br />

6.4 Antipaniek-cilinder (type .AP)<br />

Zie hiervoor fig. cilinder .AP<br />

6.4.1 Binnenknop afnemen<br />

De stifttap van de buitenknop (kleine knop) met een inbussleutel lossen (niet volledig<br />

uitdraaien). Houdt de meenemer vast en draai daarna de binnenknop tegen de<br />

wijzers van de klok los, resp. bij vrij draaiende AP-cilinders de knop na het lossen van<br />

de stifttap aftrekken.<br />

6.4.2 Digitale cilinders in het slot steken<br />

Draai eerst de meenemer tot die loodrecht naar onder staat. Steek dan de digitale<br />

cilinder zo door het slot, dat de buitenknop (lange knop) in de richting van de<br />

buitenkant van de deur wijst. Bevestig de cilinder met de meegeleverde<br />

vastzetschroef.<br />

6.4.3 Binnenknop opschroeven<br />

Draai de binnenknop op de schroefdraad, de tegenkracht wordt daarbij gevormd door<br />

de aanslag van de meenemer in het slot. Trek de binnenknop aan, resp. schuif bij vrij<br />

draaiende AP-cilinders de binnenknop tot tegen de aanslag. Draai de stifttap met de<br />

inbussleutel vast.


Pagina 13<br />

6.5 Functietest uitvoeren<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

Bij niet vrij draaiende antipaniek-cilinders kan de test aan de binnenkant<br />

uitgevoerd worden, bij vrij draaiende antipaniek-cilinders moet dit met een<br />

toegelaten transponder aan de buitenzijde geschieden.<br />

Bereik U:<br />

onderste bereik zonder terugstelkracht<br />

Bereik L: lichte terugstelkracht<br />

Bereik S: sterke terugstelkracht<br />

Bereik O:<br />

bovenste bereik zonder terugstelkracht<br />

Knop<br />

Stand van de<br />

meenemer<br />

(verborgen)<br />

Bij vrij draaiende AP-cilinders heeft de binnenknop geen enkele functie.<br />

1. Draai met open deur de binnenknop (kleine knop) in sluit- en openingsrichting<br />

binnen het bereik “U”. U bemerkt geen terugstelkracht.<br />

Draai de binnenknop tot aan het einde van het bereik “L”. U merkt een lichte<br />

terugstelkracht. Als u de knop in deze positie loslaat, dan moet hij zich vanzelf<br />

in het bereik “U” terug bewegen.<br />

Anders moet de cilinder samen met het beslag opnieuw uitgelijnd worden of<br />

het slot moet op defecten onderzocht worden.<br />

2. Draai de knop nu tot door het bereik “S” door (de terugstelkracht wordt<br />

merkbaar sterker) naar het bereik “O”. In dit bereik werkt geen terugstelkracht.<br />

Dat de meenemer in de hoogste positie blijft staan, heeft geen enkele invloed<br />

op de functie van het slot.<br />

3. Als de knop een beetje over de overgang tussen de bereiken “O” en “S”<br />

verder bewogen wordt, dan moet hij vanuit dit punt uit vanzelf tot aan het<br />

bereik “U” verder draaien.<br />

Anders moet de cilinder samen met het beslag opnieuw uitgelijnd worden of<br />

het slot moet op defecten onderzocht worden.<br />

4. Sluit de deur en herhaal het proces. Indien de cilinder nu stroever loopt, dan<br />

moet de deur uitgelijnd worden resp. moet de sluitplaat nabewerkt worden.


Pagina 14<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

5. Controleer daarna dezelfde functie aan de buitenknop (grote knop) na het<br />

bedienen van een gerechtigde transponder.<br />

De functietest moet voor beide draairichtingen uitgevoerd worden!<br />

Tip: In de Europese Norm EN 179 Aanhang C wordt in het kader van het onderhoud<br />

van nooduitgangsluitingen aangeraden, om in intervallen van niet meer<br />

dan één maand vast te stellen, of alle delen van de sluiting in een tevredenstellende<br />

bedrijfsklare toestand verkeren.<br />

7.0 Gebruiksmogelijkheden<br />

7.1 Algemeen<br />

De digitale cilinder past in sloten voor Europrofiel-cilinders volgens DIN 18254.<br />

7.2 Brandwerende deuren<br />

Het inbouwen in brandwerende deuren is mogelijk. In dit geval moet de cilinder versie<br />

FH gebruikt worden. De functie van een brandwerende deur blijft principieel door de<br />

cilinder onaangeroerd.<br />

7.3 Vluchtdeuren<br />

Voor het gebruik in deuren met antipaniek-functie, waarin de stand van de meenemer<br />

een invloed kan hebben op de functie van het slot, moet het type .AP geïnstalleerd<br />

worden. Die moet in de vergunning van de slotenfabrikant staan. Zie hiervoor hoofdstuk<br />

2.4, de normen DIN EN 179 en DIN EN 1125 en de product-gegevensbladen van<br />

de verschillende slotenfabrikanten.


Pagina 15<br />

8.0 Gegevensblad<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

Knoppen Materiaal Roestvrij staal<br />

Kleuren Roestvrij staal geborsteld<br />

Messing<br />

Diameter 30 mm<br />

Knoppen FH-cilinders Materiaal Buitenknop: roestvrij staal<br />

Binnenknop: kunststof<br />

Kleur Zwart<br />

Diameter 30 mm<br />

Knoppen AP-cilinders Materiaal Buitenknop: roestvrij staal<br />

Binnenknop: aluminium<br />

Kleur Buitenknop: roestvrij staal<br />

geborsteld<br />

Binnenknop: geëloxeerd<br />

aluminium<br />

Diameter Buitenknop: 32 mm<br />

Binnenknop: 30 mm<br />

Profielcilinder Basislengte buiten 30 mm, binnen 30<br />

mm<br />

Bouwlengtes in 5 mm –<br />

Trappen (geen bouwset)<br />

tot 140 mm totale lengte,<br />

waarbij een kant van de<br />

cilinder een max. lengte<br />

kan hebben van 90 mm.<br />

Batterij Fabrikant / Type Sonnenschein / SL-750<br />

Spanning 3,6 Volt<br />

Levensduur ca. 60.000 bedieningen<br />

of ca. 4 jaar


Digitale sluitcilinder 3061<br />

VdS-Version<br />

Stand: Juni 2006


Inhoudsopgave<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

VdS-Version<br />

1.0 Werkingsprincipe _____________________________________3<br />

1.1 Algemeen_______________________________________________ 3<br />

1.2 Openen en sluiten aan de buitenkant ________________________ 3<br />

1.3 Openen en sluiten aan de binnenkant _______________________ 3<br />

2.0 Speciale uitvoeringen _________________________________4<br />

2.1 FH-versie _______________________________________________ 4<br />

2.2 Overzicht _______________________________________________ 4<br />

3.0 Extra functies ________________________________________4<br />

3.1 OMRON ________________________________________________ 4<br />

3.2 Verlenging van de schakeltijd ______________________________ 4<br />

3.3 Ongerechtigde toegangspogingen protocolleren ______________ 5<br />

3.4 Geen akoestische programmeerantwoorden__________________ 5<br />

4.0 Batterijwaarschuwingen _______________________________5<br />

4.1 Cilinder ________________________________________________ 5<br />

4.2 Transponder ____________________________________________ 5<br />

5.0 Vervangen van de batterijen ____________________________6<br />

6.0 Inbouwaanwijzing_____________________________________7<br />

6.1 Algemene richtlijnen _____________________________________ 7<br />

6.2 Cilinder programmeren ___________________________________ 7<br />

6.3 Buitenknop afnemen _____________________________________ 7<br />

6.4 Digitale cilinder in het slot steken___________________________ 8<br />

6.5 Buitenknop opschroeven__________________________________ 8<br />

6.6 Functietest uitvoeren _____________________________________ 8<br />

7.0 Gebruiksmogelijkheden________________________________8<br />

7.1 Algemeen_______________________________________________ 8<br />

7.2 Brandwerende deuren ____________________________________ 8<br />

7.4 SVP-sloten______________________________________________ 8<br />

8.0 Gegevensblad________________________________________9


Pagina 3<br />

1.0 Werkingsprincipe<br />

1.1 Algemeen<br />

Buitenknop<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

VdS-Version<br />

De digitale cilinder 3061 VdS voldoet aan de eisen van VdS klasse B en komt qua<br />

buitenafmetingen exact overeen met een mechanische normcilinder. In vergelijking<br />

met mechanische systemen munt hij uit door geringe montagekosten, hoge<br />

veiligheid, grote flexibiliteit en kleine bedrijfskosten. In “oude sluitsystemen” kan hij de<br />

aanwezige mechanische cilinders op elk moment snel en eenvoudig vervangen.<br />

Boorbescherming<br />

1.2 Openen en sluiten aan de buitenkant<br />

Binnenknop<br />

In niet geactiveerde toestand draait de buitenknop vrij door. Het openen en<br />

sluiten van de deur is niet mogelijk. Houdt de transponder op een afstand van<br />

ca. 10 tot 40 cm van de digitale cilinder en bedien eenmaal kort de<br />

transponderknop. Voor zover het om een gerechtigde transponder gaat,<br />

weerklinkt een dubbele signaaltoon en de cilinder schakelt in. Draai de buitenknop<br />

in sluit- resp. openingsrichting. Voor deze handeling hebt u ca. vijf<br />

seconden tijd. De koppelingstijd kan via de software ingesteld worden. Een<br />

verlengde koppelingstijd verkort echter de levensduur van de batterij. Daarna<br />

weerklinkt een enkelvoudige signaaltoon en de buitenknop draait opnieuw vrij<br />

door. Overtuig u ervan dat de buitenknop van de cilinder na het koppelingsproces<br />

opnieuw vrij draait.<br />

Als het om een transponder gaat, die door het tijdzoneplan momenteel<br />

niet toegelaten is, dan weerklinkt een enkelvoudige signaaltoon. De<br />

cilinder schakelt echter niet in en de deur kan niet geopend worden.<br />

1.3 Openen en sluiten aan de binnenkant<br />

Aan de binnenkant kunnen deuren met digitale cilinders 3061 VdS te allen tijde<br />

zonder bedienen van de transponder geopend worden.


Pagina 4<br />

2.0 Speciale uitvoeringen<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

VdS-Version<br />

De digitale cilinder 3061 VdS is normaal als PLUS-versie uitgerust, d.w.z. dat de<br />

volgende functies altijd geïntegreerd zijn:<br />

Toegangsprotocollering De cilinder slaat de laatste 128 toegangen op met datum,<br />

tijdstip en de gebruikersnaam van de transponder. Met de<br />

PalmCD2 of via het netwerk kunnen de gegevens gelezen<br />

worden.<br />

Tijdzonesturing U kunt de cilinder zó programmeren dat gerechtigde<br />

transponders enkel op bepaalde tijden toegangsgerechtigd<br />

zijn.<br />

De digitale cilinders 3061 VdS bestaan optioneel ook in de volgende versies:<br />

2.1 FH–versie<br />

Voor deuren met sterke metalen inzetstukken (bv. Brandwerende deuren) resp. met<br />

hoge afscherming. Bovendien wordt deze versie in zones met sterke storingsvelden,<br />

zoals bv. in serverruimten, ingezet.<br />

2.2 Overzicht<br />

Cilinder (PLUS) Cilinder FH (PLUS)<br />

Ingangsdeuren Brandwerende deuren<br />

Woningdeuren Aluminiumdeuren<br />

Kantoordeuren<br />

Tussendeuren<br />

3.0 Extra functies<br />

Volgende functies kunnen via software-instellingen geactiveerd worden:<br />

3.1 OMRON<br />

Alle productvarianten kunnen in de OMRON-modus werken. Een gedetailleerde<br />

beschrijving vindt u in het handboek Smart Relais.<br />

3.2 Verlenging van de schakeltijd<br />

Normaal schakelt de cilinder gedurende ca. 5 sec. in. Vanuit de software kan deze<br />

tijdszone verlengd worden naar ca. 10 sec. Dit leidt evenwel tot een verkorting van de<br />

levensduur van de batterij.


Pagina 5<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

VdS-Version<br />

3.3 Ongerechtigde toegangspogingen protocolleren<br />

Vanaf cilinderversie 10.2 en in combinatie met de LDB-versie 1.40 is het mogelijk om,<br />

naast de gerechtigde toegangen ook de ongerechtigde toegangspogingen te<br />

protocolleren. Hiertoe behoren toegangspogingen zonder toelating evenals<br />

toegangspogingen buiten de voorziene tijdszone. Hierbij worden echter enkel transponders<br />

uit de sluitsysteem geprotocolleerd, d.w.z. het moet over dezelfde<br />

sluitinstallatie-ID (SID) gaan.<br />

3.4 Geen akoestische programmeerantwoorden<br />

Bij het programmeren via het netwerk kan het nodig zijn om de akoestische<br />

programmeerantwoorden te deactiveren. Dit kan met deze functie gerealiseerd<br />

worden.<br />

4.0 Batterijwaarschuwingen<br />

4.1 Cilinder<br />

Waarschuwingstrap 1: hoofdbatterij<br />

Als de hoofdbatterij van de cilinder bijna leeg is, dan zijn er na het bedienen van de<br />

transponder vóór het schakelen van de cilinder acht korte, snel op elkaar volgende<br />

signaaltonen te horen. Beide batterijen moeten nu vervangen worden.<br />

Waarschuwingstrap 2: reservebatterij (SW-versie 10.0 & SW-versie 10.1)<br />

Naast de waarschuwing van de hoofdbatterij, volgen nu nog acht korte, snel op elkaar<br />

volgende signaaltonen van de reservebatterij. Pas daarna schakel de cilinder in.<br />

Vanaf nu is de reservebatterij actief. Beide batterijen moeten nu zo snel mogelijk vervangen<br />

worden.<br />

Waarschuwingstrap 2: reservebatterij (vanaf SW-versie 10.2)<br />

Er komen nu enkel nog gedurende ca. 30 seconden de signaaltonen van de<br />

reservebatterij-waarschuwing (zonder waarschuwing van de hoofdbatterij). Pas<br />

daarna schakelt de cilinder in. Vanaf nu is de reservebatterij actief. Beide batterijen<br />

moeten nu zo snel mogelijk vervangen worden.<br />

Waarschuwingstrap 3: (vanaf SW-versie 10.2)<br />

Als de waarschuwing van de reservebatterij nog steeds genegeerd wordt, dan kan de<br />

cilinder ofwel nog 50 keer worden geschakeld ofwel schakelt de cilinder na 4-5 weken<br />

zonder verdere bediening af. In beide gevallen schakelt de cilinder in de zogenoemde<br />

bewaarmodus. Daarna kan de cilinder enkel nog met het programmeerapparaat<br />

geopend worden.<br />

4.2 Transponder<br />

Wanneer de batterijspanning van de transponder op haar einde loopt, dan weerklinken<br />

na elke transponderbediening aan de cilinders na het schakelen acht korte,<br />

snel op elkaar volgende signaaltonen..


Pagina 6<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

VdS-Version<br />

Opgelet: De batterij van de transponder mag niet uitgenomen worden, omdat<br />

dan met gegevensverlies gerekend moet worden. Zie handboek „Transponder<br />

3064“.<br />

5.0 Vervangen van de batterijen<br />

Het vervangen van de batterijen mag enkel door geschoold personeel uitgevoerd<br />

worden. Er mogen enkel batterijen gebruikt worden die geleverd werden door<br />

<strong>SimonsVoss</strong>.<br />

Fig. 1 Fig. .2 Fig. 3<br />

Los de contramoer (fig. 1) ca. een halve toer (enkel lichtjes losdraaien, niet volledig<br />

afdraaien) met het speciale gereedschap aan de binnenknop (lange knop). Duw de<br />

binnenknop voorzichtig heen en weer zodat de dichtingconus los komt en draai de<br />

binnenknop volledig los (fig. 2).<br />

Opgelet: de binnenknop enkel licht opzij duwen omdat anders de elektronica kan<br />

worden beschadigd.<br />

Bij het vervangen van de batterijen moeten in de regel beide batterijen vervangen<br />

worden.<br />

De hoofdbatterij wordt met de pluspool naar de deur in de houder gezet, de reservebatterij<br />

tegengesteld (fig. 3).<br />

Het verwisselen van de polariteit kan beschadigingen aan de cilinder<br />

veroorzaken. De in de cilinder gebruikte batterijen kunnen bij een verkeerde<br />

behandeling brand- of verbrandingsgevaar veroorzaken. Niet herladen,<br />

openen, boven 100°C opwarmen of verbranden. Batterijen enkel vervangen<br />

door originele batterijen die door <strong>SimonsVoss</strong> geleverd werden.<br />

Lege lithiumbatterijen onmiddellijk weggooien. Niet in het bereik van kinderen<br />

bewaren, niet openen en in het vuur werpen.<br />

De cilinder mag niet gebruikt worden zonder hoofdbatterij omdat anders het<br />

volledige energieverbruik over de reservebatterij loopt.


Pagina 7<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

VdS-Version<br />

Fixeer de contramoer met het speciale gereedschap en druk die tegen de flens. Draai<br />

nu de binnenknop tot tegen aanslag op de schroefdraad en draai de contramoer vast<br />

aan. Bedien nu een gerechtigde transponder en test de functie.<br />

Lege lithiumbatterijen onmiddellijk weggooien. Niet in het bereik van kinderen<br />

bewaren, niet openen en in het vuur werpen.<br />

Na het vervangen van de batterijen moet de klok opnieuw ingesteld worden<br />

omdat de klok niet functioneert zonder stroom (Softwarehandleiding:<br />

Programmering Klok van de sluiting instellen).<br />

6.0 Inbouwaanwijzing<br />

6.1 Algemene richtlijnen<br />

Bij de installatie van digitale cilinders moet er op gelet worden dat er zich geen<br />

stoorbronnen in de omgeving bevinden. Cilinders moeten minstens op een afstand<br />

van 0,5 m van elkaar verwijderd gemonteerd worden, Smart relais resp.<br />

scherpstellingeenheden op een afstand van 1,5 m. De PC-behuizing van de cilinder<br />

mag in de buitenzone hoogstens 3 mm uitsteken, eventueel moet een profielcilinderrozet<br />

aangebracht worden. Bovendien moet gegarandeerd worden dat er via de<br />

meenemerzone geen water in de cilinder kan binnendringen.<br />

6.2 Cilinder programmeren<br />

Voor het installeren moeten de digitale cilinder en de bijhorende transponders in het<br />

sluitplan geprogrammeerd worden. Nauwkeurigere richtlijnen kunt u vinden in de<br />

softwarehandleiding.<br />

De cilinders worden vanuit de fabriek in de zogenoemde bewaarmodus<br />

afgeleverd, waardoor er geen communicatie met de transponder mogelijk is<br />

(Uitzondering: programmeertransponder). U kunt de bewaarmodus ook met<br />

behulp van de software en het programmeertoestel opheffen. Meer informatie<br />

vindt u in de softwarehandleiding.<br />

6.3 Buitenknop afnemen<br />

De stifttap van de buitenknop (korte knop) met een<br />

1,5 mm inbussleutel lossen (niet volledig uitdraaien). Bedien<br />

een gerechtigde transponder en houdt de binnenknop vast. De<br />

cilinder schakelt en de buitenknop kan tegen de wijzers van de<br />

klok in afgedraaid worden.


Pagina 8<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

VdS-Version<br />

6.4 Digitale cilinder in het slot steken<br />

Draai eerst de meenemer tot die loodrecht naar onder staat.<br />

Steek dan de digitale cilinder zo door het slot, dat de<br />

binnenknop (lange knop) in de richting van de binnenkant van<br />

de deur wijst. Bevestig de cilinder met de meegeleverde<br />

vastzetschroef.<br />

Bij de montage in geen geval tegen de knoppen slaan. Cilinder niet met olie,<br />

verf of zuur in aanraking brengen.<br />

6.5 Buitenknop opschroeven<br />

Draai de buitenknop op de schroefdraad, fixeer hem eventueel met de vingers.<br />

Bedien daarna de transponder. Houdt dan de binnenknop vast en draai de<br />

buitenknop met de hand aan. Draai tenslotte de stifttap met de inbussleutel vast.<br />

6.6 Functietest uitvoeren<br />

1. Draai met open deur de binnenknop in sluit- en openingsrichting. De knop<br />

moet zich licht lopend laten draaien.<br />

2. Sluit de deur en herhaal het proces. Indien de cilinder stroef loopt, dan moet<br />

de deur uitgelijnd worden resp. moet de sluitplaat nabewerkt worden.<br />

3. Voer daarna dezelfde controle door aan de buitenknop. Bedien daarvoor een<br />

gerechtigde transponder in de omgeving van de cilinder.<br />

7.0 Gebruiksmogelijkheden<br />

7.1 Algemeen<br />

De digitale cilinder past in sloten voor Europrofiel-cilinders volgens DIN 18254.<br />

7.2 Brandwerende deuren<br />

Het inbouwen in brandwerende deuren is mogelijk. In dit geval moet de cilinder versie<br />

FH gebruikt worden. De functie van een brandwerende deur blijft principieel van de<br />

cilinder onaangeroerd.<br />

7.4 SVP-sloten<br />

De digitale cilinder 3061 VdS is momenteel niet toepasbaar voor SVP-sloten. Zie<br />

hiervoor handboek “Digitale cilinder 3061” “Gebruiksmogelijkheden“.


Pagina 9<br />

8.0 Gegevensblad<br />

Knoppen<br />

Knoppen FHcilinders<br />

Profielcilinder<br />

Digitale sluitcilinder 3061<br />

VdS-Version<br />

Batterij Type<br />

Randvoorwaarde<br />

n<br />

Materiaal<br />

Roestvrij staal<br />

Kleuren Roestvrij staal geborsteld<br />

Messing<br />

Diameter 30 mm<br />

Materiaal<br />

Buitenknop roestvrij staal<br />

Binnenknop kunststof<br />

Kleur zwart<br />

Diameter 30 mm<br />

Basislengte<br />

buiten 30 mm, binnen 30 mm<br />

Bouwlengten in 5 mm - trappen (geen bouwset) tot<br />

140 mm totale lengte, waarbij een<br />

kant van de cilinder een max. lengte<br />

kan hebben van 90 mm<br />

Levensduur<br />

Bedrijfstemperatuur<br />

Opslagtemperatuur<br />

Beschermingsniveau<br />

Lithium 3,6 V, 1/2 AA<br />

Lithium 3 V, CR1220<br />

enkel originele batterijen van<br />

<strong>SimonsVoss</strong> gebruiken!<br />

ca. 60.000 bedieningen of ca. 4 jaar<br />

-20 °C tot +50 °C<br />

-35 °C tot +50 °C<br />

IP54 (in ingebouwde toestand)


Digitale halve cilinder 3061<br />

Stand: Juni 2006


Inhoudsopgave<br />

Digitale halve cilinder 3061<br />

1.0 Werkwijze ___________________________________________4<br />

1.1 Algemeen_______________________________________________ 4<br />

1.2 Openen en sluiten________________________________________ 4<br />

2.0 Speciale uitvoeringen _________________________________4<br />

2.1 PLUS-versie_____________________________________________ 4<br />

3.0 Bijkomende functies __________________________________5<br />

3.1 OMRON ________________________________________________ 5<br />

3.2 Verlenging van de schakeltijd ______________________________ 5<br />

3.3 Onrechtmatige toegangspogingen protocolleren ______________ 5<br />

3.4 Geen akoestische programmeerantwoorden__________________ 5<br />

4.0 Batterijwaarschuwingen _______________________________6<br />

4.1 Halve cilinder ___________________________________________ 6<br />

4.2 Transponder ____________________________________________ 6<br />

5.0 Vervangen van de batterij ______________________________7


Inhoudsopgave<br />

Digitale halve cilinder 3061<br />

6.0 Inbouwinstructie______________________________________8<br />

6.1 Algemene aanwijzingen ___________________________________ 8<br />

6.2 Programmeren van de halfcilinder __________________________ 8<br />

6.3 Inbouwen in deuren ______________________________________ 8<br />

6.4 Het inbouwen achter afdekplaten bij halve cilinders met________ 9<br />

3 stifttappen (nieuwe flensbevestiging) ______________________ 9<br />

6.4.1 Het demonteren van knop en flens van de halfcilinder _________ 9<br />

6.4.2 Het monteren van de knop en de flens van de halve cilinder ____ 9<br />

6.5 Het inbouwen achter afdekplaten bij halve cilinders met_______ 10<br />

2 stifttappen (oude flensbevestiging) _______________________ 10<br />

6.5.1 Het demonteren van knop en flens van de halve cilinder_______ 10<br />

6.5.2 Het monteren van de knop en de flens van de halve cilinder ___ 11<br />

6.6 Functietest uitvoeren ____________________________________ 12<br />

7.0 Gegevensblad_______________________________________12


Page 4<br />

1.0 Werkwijze<br />

1.1 Algemeen<br />

Digitale halve cilinder 3061<br />

Op vlak van afmetingen komt de digitale halve cilinder precies overeen met een<br />

mechanische halve cilinder volgens DIN 18252. Toegelaten zelfvergrendelende en<br />

antipaniek-sloten* bij de fabrikant navragen.<br />

(* zie hierover hoofdstuk “Digitale cilinder 3061”)<br />

1.2 Openen en sluiten<br />

In niet geactiveerde toestand draait de buitenknop los door. Het openen en sluiten<br />

van de deur is niet mogelijk. Houd de transponder op een afstand van ca. 10 tot<br />

40 cm van de digitale halve cilinder en druk één keer kort op de transponderknop.<br />

Indien het om een gerechtigde transponder gaat, weerklinkt een dubbele signaaltoon<br />

en de cilinder schakelt in. Draai nu de buitenknop in sluit- resp. openingsrichting.<br />

Voor deze handeling hebt u ca. vijf seconden tijd. Daarna weerklinkt een enkelvoudige<br />

toon en de buitenknop draait opnieuw los door. Overtuigt u ervan dat de<br />

buitenknop van de halve cilinder na het koppelingsproces opnieuw vrij doordraait.<br />

Indien het om een transponder gaat, die op basis van het tijdzoneplan<br />

momenteel niet toegelaten is, dan weerklinkt een enkelvoudige signaaltoon.<br />

De cilinder schakelt echter niet in en de deur kan niet geopend worden.<br />

2.0 Speciale uitvoeringen<br />

Optioneel is de halve cilinder 3061 ook nog in volgende versies verkrijgbaar.<br />

2.1 PLUS-versie<br />

Uitvoering zoals standaardversie, echter met toegangsprotocollering en tijdzonesturing.<br />

Toegangsprotocollering De cilinder slaat de laatste 128 toegangen op met datum,<br />

tijdstip en de gebruikersnaam van de transponder. De<br />

gegevens kunnen gelezen worden met de PalmCD2 of via<br />

het netwerk.<br />

Tijdzonesturing U kunt de cilinder zo programmeren dat gerechtigde transponders<br />

enkel op bepaalde tijdstippen toegang hebben.


Page 5<br />

3.0 Bijkomende functies<br />

Digitale halve cilinder 3061<br />

Volgende functies kunnen via software-instellingen geactiveerd worden.<br />

3.1 OMRON<br />

Alle productvarianten kunnen in de OMRON-modus werken. Een gedetailleerde beschrijving<br />

vindt u in het handboek Smart Relais.<br />

3.2 Verlenging van de schakeltijd<br />

Normaal schakelt de cilinder gedurende ca. 5 sec. Via de software kan deze tijd<br />

verlengd worden naar ca. 10 sec. Dit leidt evenwel tot een levensduurverkorting van<br />

de batterij.<br />

3.3 Onrechtmatige toegangspogingen protocolleren<br />

Vanaf cilinderversie 10.2 en in combinatie met de LDB-versie 1.40 is het mogelijk om,<br />

naast de rechtmatige toegangen, ook de onrechtmatige toegangspogingen te<br />

protocolleren. Hiertoe behoren de toegangspogingen zonder bevoegdheid alsook<br />

toegangspogingen buiten de voorgegeven tijdzone. Hierbij worden echter enkel<br />

transponders uit het sluitsysteem geprotocolleerd d.w.z. dat dezelfde sluitinstallatie-ID<br />

(SID) beschikbaar moet zijn.<br />

3.4 Geen akoestische programmeerantwoorden<br />

Bij het programmeren via het netwerk kan het nodig zijn om de akoestische<br />

programmeerantwoorden te deactiveren. Dit kan met deze functie gerealiseerd<br />

worden.


Page 6<br />

4.0 Batterijwaarschuwingen<br />

4.1 Halve cilinder<br />

Digitale halve cilinder 3061<br />

Waarschuwingstrap 1: hoofdbatterij<br />

Als de hoofdbatterij van de halve cilinder bijna leeg is, dan zijn er na het bedienen<br />

van de transponder vóór het schakelen van de cilinder acht korte, snel op elkaar<br />

volgende signaaltonen te horen. Beide batterijen moeten nu vervangen worden.<br />

Waarschuwingstrap 2: reservebatterij (SW-versie 10.0 & SW-versie 10.1)<br />

Naast de waarschuwing van de hoofdbatterij, volgen nu nog zestien korte, snel op<br />

elkaar volgende signaaltonen van de reservebatterij. Pas daarna schakelt de cilinder<br />

in. Beide batterijen moeten nu zo snel mogelijk vervangen worden.<br />

Waarschuwingstrap 2: reservebatterij (vanaf SW-versie 10.2)<br />

Naast de waarschuwing van de hoofdbatterij, volgen nu nog gedurende ca.<br />

30 seconden de signaaltonen van de reservebatterij-waarschuwing. Pas daarna<br />

schakelt de cilinder in. Vanaf nu is de reservebatterij actief. Beide batterijen moeten<br />

nu zo snel mogelijk vervangen worden.<br />

Waarschuwingstrap 3: (vanaf SW-versie 10.3)<br />

Als de waarschuwing van de reservebatterij nog steeds genegeerd wordt, dan kan de<br />

cilinder ofwel nog 50 keer geopend worden ofwel schakelt de cilinder na 4-5 weken<br />

zonder verdere bediening af. In beide gevallen schakelt de cilinder in de zogenoemde<br />

bewaarmodus. Daarna kan de cilinder enkel nog met het programmeerapparaat<br />

geopend worden.<br />

4.2 Transponder<br />

Wanneer de batterijspanning van de transponder op haar einde loopt, dan weerklinken<br />

na elke transponderbediening aan de cilinders na het schakelen acht korte,<br />

snel op elkaar volgende signaaltonen.<br />

Opgelet: De batterij van de transponder mag niet uitgenomen worden, omdat<br />

dan met gegevensverlies gerekend moet worden. Zie hiervoor handboek<br />

“Transponder 3064“.


Page 7<br />

5.0 Vervangen van de batterij<br />

Digitale halve cilinder 3061<br />

Het vervangen van de batterij mag enkel uitgevoerd worden door geschoold<br />

personeel. Er mogen enkel batterijen gebruikt worden, die door <strong>SimonsVoss</strong> geleverd<br />

werden.<br />

Bij het vervangen van de batterijen moeten over het algemeen beide batterijen<br />

vervangen worden!<br />

1. Knop vasthouden en met het speciale gereedschap voor halve cilinders de<br />

contramoer op de achterkant van de knop losdraaien.<br />

2. De cilinder laten ontkoppelen met behulp van een gerechtigde transponder en<br />

de knop tegen de richting van de wijzers van de klok in afschroeven. Bij niet<br />

ingebouwde toestand van de halve cilinder moet hierbij de meenemer met de<br />

hand vastgehouden worden. In ingebouwde toestand wordt de meenemer<br />

door de aanslag binnenin het slot vastgehouden.<br />

3. Hoofd- en noodbatterij vervangen. Daarbij letten op de juiste polarisering.<br />

4. Halve cilinder met behulp van een gerechtigde transponder laten koppelen en<br />

knop tot aan de aanslag vastschroeven. Overtuig u ervan dat de knop tot<br />

tegen de aanslag aangeschroefd is (relevant voor de functie). In niet ingebouwde<br />

toestand van de halve cilinder moet de meenemer met de hand<br />

vastgehouden worden. In ingebouwde toestand wordt de meenemer door de<br />

aanslag binnenin het slot vastgehouden.<br />

5. Knop vasthouden en de contramoer met het speciale gereedschap voor halve<br />

cilinders vastschroeven.<br />

6. Bedien nu een gerechtigde transponder en test de functie.<br />

Versleten batterijen onmiddellijk weggooien, niet in het bereik van kinderen bewaren,<br />

niet openen en niet in het vuur werpen!<br />

Het verwisselen van de polariteit kan beschadigingen aan de cilinder veroorzaken. De<br />

in de cilinder gebruikte batterijen kunnen bij een verkeerde behandeling brand- of<br />

verbrandingsgevaar veroorzaken. Niet herladen, openen, boven 100 °C opwarmen of<br />

verbranden.<br />

De cilinder mag niet gebruikt worden zonder hoofdbatterij omdat anders het<br />

volledige energieverbruik van de cilinder langs de reservebatterij loopt.<br />

Bij de PLUS-versie moet na het vervangen de batterijen de tijd opnieuw<br />

ingesteld worden omdat de klok zonder spanning niet functioneert<br />

(Softwarehandleiding: Programmering Klok van de sluiting instellen).


Page 8<br />

6.0 Inbouwinstructie<br />

6.1 Algemene aanwijzingen<br />

Digitale halve cilinder 3061<br />

Het inbouwen mag enkel door geschoold personeel uitgevoerd worden. De in de<br />

cilinder ingezette batterij kan bij verkeerde behandeling brand- en verbrandingsgevaar<br />

veroorzaken! Niet opladen, openen, boven 100°C opwarmen of verbranden!<br />

Niet kortsluiten! Bij de installatie van de digitale halve cilinder moet erop gelet worden<br />

dat er zich geen storingsbronnen in de omgeving bevinden. Halve cilinders moeten<br />

minstens op een afstand van 0,5 m van elkaar gemonteerd worden, Smart Relais<br />

resp. scherpstellingeenheden op een afstand van 1,5 m. De PC-behuizing van de<br />

halve cilinder mag aan de buitenkant hoogstens 3 mm uitsteken, eventueel moet een<br />

profielcilinder-rozet aangebracht worden. Bovendien moet gegarandeerd worden dat<br />

er via de meenemerzone geen water in de cilinder kan binnendringen.<br />

6.2 Programmeren van de halfcilinder<br />

Voor het installeren moeten de digitale cilinder en de bijhorende transponders in het<br />

sluitplan geprogrammeerd worden. Nauwkeurigere richtlijnen kunt u vinden in de<br />

softwarehandleiding.<br />

De cilinders worden vanuit de fabriek in de zogenoemde bewaarmodus<br />

afgeleverd, waardoor er geen communicatie met de transponder mogelijk is<br />

(Uitzondering: programmeertransponder). U kunt de bewaarmodus ook met<br />

behulp van de software en het programmeertoestel opheffen. Meer informatie<br />

vindt u in de softwarehandleiding.<br />

6.3 Inbouwen in deuren<br />

De cilinder vanaf de buitenkant van de deur in het slot steken en met de schroef<br />

vastzetten.<br />

Tijdens de montage in geen enkel geval tegen de knop slaan. Cilinder niet in<br />

contact brengen met olie, verf of zuren.


Page 9<br />

Digitale halve cilinder 3061<br />

6.4 Het inbouwen achter afdekplaten bij halve cilinders met<br />

3 stifttappen (nieuwe flensbevestiging)<br />

6.4.1 Het demonteren van knop en flens van de halfcilinder<br />

Buis<br />

Groef Kabel met<br />

stekker<br />

Contramoer Stifttap Hoofd-<br />

batterij Nood-<br />

batterij<br />

Flens<br />

1. Knop vasthouden; met het bijgeleverde speciale gereedschap voor halvecilinders<br />

de contramoer op de achterkant van de knop volledig van de knop<br />

losdraaien. (Indien de contramoer hierbij voortijdig tegen het profiel aanstoot,<br />

dan beginnen met het afdraaien van de knop (ca. één toer) zoals in het<br />

volgende punt beschreven en daarna doorgaan.)<br />

2. Cilinder met behulp van een toegelaten transponder laten koppelen; knop<br />

afschroeven. In niet ingebouwde toestand van de cilinder moet hierbij de<br />

meenemer met de hand vastgehouden worden. In ingebouwde toestand wordt<br />

de meenemer door de aanslag binnenin het slot gehouden.<br />

3. Kabel voorzichtig uit de bus van de elektronica trekken, isolatiekous niet verwijderen.<br />

De elektronica-afdekking is thermisch gelast en blijft eveneens aan<br />

het onderdeel.<br />

4. De beide met de batterij parallelle inbusschroeven met inbussleutel (1,5 mm)<br />

van de flens losschroeven; elektronicamodule verwijderen.<br />

5. De drie stifttappen aan de zijrand van de flens losschroeven (zelfde<br />

inbussleutel).<br />

Opm.: Indien er hier maar 2 stifttappen zichtbaar zijn, dan gaat het om een<br />

cilinder met oude flensbevestiging zie dan bij punt 6.5!<br />

6. De flens en de contramoer wegnemen.<br />

7. Nu kan de afdekplaat gemonteerd worden.<br />

6.4.2 Het monteren van de knop en de flens van de halve cilinder<br />

Knop<br />

Inbusschroef<br />

Elektronische module<br />

1. Contramoer opsteken. De vlakke kant met de gaten wijst van de cilinder weg.<br />

Opm.: Indien er op het buis einde schroefdraad zichtbaar is, dan gaat het om<br />

een cilinder met oude flensbevestiging (zie dan bij punt 6.5)<br />

2. De flens op het buis einde steken, de flenskant met de schroefdraad wijst van<br />

de cilinder weg. De flens bevat een dwarse stift, die uit de binnendiameter<br />

uitsteekt. Deze dwarse stift moet in de langsgroef van de buis ingrijpen.<br />

Daarbij wordt de flens tot aan de aanslag op de buis geschoven.


Page 10<br />

Digitale halve cilinder 3061<br />

3. In deze positie de drie stifttappen met de inbussleutel (1,5 mm) zeer vast<br />

aandraaien. Overtuig u ervan dat de stifttappen vast aangespannen zijn,<br />

omdat dit voor de functie relevant is.<br />

4. Elektronicamodule met de parallel aan de batterij liggende inbusschroeven op<br />

de flens bevestigen (zelfde inbussleutel als hierboven). De kabel wordt door<br />

de uitsparing naast de stekker geleid.<br />

Let er op dat de kabel niet gekneld wordt.<br />

5. Kabel op de bus van de elektronica steken en zo leggen, dat hij zich vlak op<br />

de elektronica-afdekking bevindt en niet stoort bij het opschroeven van de<br />

knop.<br />

6. Cilinder met behulp van een toegelaten transponder laten schakelen en knop<br />

tot tegen de aanslag vastschroeven. Overtuig u ervan dat de knop tot tegen<br />

de aanslag geschroefd is (relevant voor de functie). In niet ingebouwde<br />

toestand van de cilinder moet hierbij de meenemer met de hand vastgehouden<br />

worden. In ingebouwde toestand wordt de meenemer door de<br />

aanslag binnenin het slot gehouden.<br />

7. Knop vasthouden en contramoer met speciaal gereedschap voor halve<br />

cilinders vast tegen de knop aanschroeven.<br />

6.5 Het inbouwen achter afdekplaten bij halve cilinders met<br />

2 stifttappen (oude flensbevestiging)<br />

Buis<br />

Groef voor het<br />

ingrijpen van het<br />

werktuig<br />

Contramoer<br />

Stifttap<br />

Flens<br />

Elektronische module<br />

6.5.1 Het demonteren van knop en flens van de halve cilinder<br />

1. Knop vasthouden en de contramoer met het speciale gereedschap voor halve<br />

cilinders op de achterkant van de knop losdraaien.<br />

2. Cilinder met behulp van een toegelaten transponder laten schakelen en dan<br />

knop afschroeven. In niet ingebouwde toestand van de cilinder moet hierbij de<br />

meenemer met de hand vastgehouden worden. In ingebouwde toestand wordt<br />

de meenemer door de aanslag binnenin het slot gehouden.<br />

3. Kabel voorzichtig uit de bus van de elektronica trekken, isolatiekous niet verwijderen.<br />

De elektronica-afdekking is thermisch gelast en blijft eveneens aan<br />

het onderdeel.<br />

4. De beide met de batterij parallelle inbusschroeven met inbussleutel (1,5 mm)<br />

van de flens losschroeven; elektronicamodule verwijderen.<br />

Buis


Page 11<br />

Digitale halve cilinder 3061<br />

5. De beide stifttappen aan de zijrand van de flens losschroeven (zelfde<br />

inbussleutel).<br />

Opm.: Indien er hier 3 stifttappen zichtbaar zijn, dan gaat het om een cilinder<br />

met nieuwe flensbevestiging (zie dan bij punt 6.4!)<br />

6. Het kopvlak van de buis, dat uit het profiel steekt, heeft twee groeven waarop<br />

het speciale werktuig kan ingrijpen (90° verplaatst t.o.v. van de langsgroef die<br />

de kabel geleidt). Het smalle eind van het speciale werktuig kan in deze groef<br />

ingrijpen. De buis wordt daardoor tegen meedraaien gezekerd.<br />

7. Nu kan de flens afgedraaid worden, zonder dat de buis meedraait.<br />

8. Contramoer wegnemen.<br />

9. Nu kan de afdekplaat gemonteerd worden.<br />

6.5.2 Het monteren van de knop en de flens van de halve cilinder<br />

1. Contramoer opsteken. De vlakke kant met de gaten wijst van de deur weg.<br />

Opm.: Indien er op het buiseinde schroefdraad zichtbaar is, dan gaat het om<br />

een cilinder met nieuwe flensbevestiging (zie dan punt 6.4!)<br />

2. Let op de beide tegenover elkaar liggende zijdelingse indrukkingen op de<br />

buis. Daarop moeten later de zijdelingse stifttappen van de flens ingrijpen om<br />

een goed houvast van de flens te garanderen. Voor het snel terugvinden van<br />

de juiste positie zijn er op de vlakke kant van de buis en de flens zwarte<br />

markeringen aangebracht die één lijn moeten vormen.<br />

3. De flens op het buis einde steken, zonder die vast te schroeven. De kant met<br />

de kleine buitendiameter wijst daarbij naar de deur. Het kopvlak van de buis,<br />

die uit het profiel steekt, heeft twee groeven waarop het speciaal gereedschap<br />

kan ingrijpen (90° verdraaid t.o.v. de langsgroef, die de kabel geleidt). Het<br />

smalle einde van het speciale gereedschap kan in deze groef ingrijpen. De<br />

buis wordt daardoor tegen meedraaien gezekerd.<br />

4. Bij de volgende stappen mag de buis niet meedraaien (zie punt 3). Flens tot<br />

tegen de aanslag en overeenkomstig de markeringen lichtjes aanschroeven.<br />

In deze positie beide stifttappen met de inbussleutel (1,5 mm) zó aanspannen<br />

dat die zich in de verdiepingen van de buis centreren. Daarna beide<br />

stifttappen vast aanschroeven. Overtuig u er van dat beide stifttappen goed<br />

aangespannen zijn omdat dat relevant is voor de functie!<br />

5. Elektronicamodule met de parallel aan de batterij liggende inbusschroeven op<br />

de flens bevestigen (zelfde inbussleutel). Let er op dat de kabels niet gekneld<br />

worden.<br />

6. Kabel op de bus van de elektronica steken en zo leggen, dat hij zich vlak op<br />

de elektronica-afdekking bevindt en niet stoort bij het opschroeven van de<br />

knop (gevaar voor knellen).<br />

7. Halve cilinder met behulp van een toegelaten transponder laten schakelen en<br />

knop tot tegen de aanslag vastschroeven. In niet ingebouwde toestand van de<br />

cilinder moet hierbij de meenemer met de hand vastgehouden worden. In<br />

ingebouwde toestand wordt de meenemer door de aanslag binnenin het slot<br />

gehouden.<br />

8. Knop vastzetten en de contramoer met het speciale gereedschap voor halve<br />

cilinders op de knop vast aanschroeven.


Page 12<br />

6.6 Functietest uitvoeren<br />

Digitale halve cilinder 3061<br />

1. Bedien een gerechtigde transponder en draai bij geopende deur de knop in<br />

sluit- en openingsrichting. De knop moet lichtlopend gedraaid kunnen worden.<br />

2. Sluit de deur en herhaal het proces. Indien de cilinder stroef loopt, dan is het<br />

nodig dat de deur gericht wordt of dat de sluitplaat nabewerkt wordt.<br />

7.0 Gegevensblad<br />

Afmetingen<br />

Batterij<br />

Omgevingsvoorwaarden<br />

Basislengte<br />

Max. profiellengte<br />

Knopdiameter<br />

Knoplengte<br />

Norm voor<br />

profielafmetingen<br />

30/10 mm<br />

100 mm (in stappen van 5mm)<br />

32 mm<br />

51,5 mm (afstand knopeindekopvlak<br />

van profiel)<br />

DIN 18252<br />

Batterijen<br />

Lithium, 3,6V, 1/2 AA<br />

Lithium 3V, CR1220<br />

Enkel originele batterijen van<br />

<strong>SimonsVoss</strong> gebruiken!<br />

Levensduur ca. 50.000 bedieningen<br />

of ca. 4 jaar<br />

Bedrijfstemperatuurbereik<br />

Temperatuurbereik voor<br />

stockeren<br />

Beschermingsgraad<br />

-20°C tot +50°C<br />

-35°C tot +50°C<br />

IP 54<br />

(in ingebouwde toestand)


Smart Relais 3063<br />

SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

Stand: Juni 2006


Inhoudsopgave<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

1.0 Belangrijke aanwijzingen..............................................................4<br />

2.0 Productbeschrijving......................................................................4<br />

3.0 Voor een bestelling .......................................................................5<br />

3.1 Als de Plusversie, maar nu met de volgende extra functies: .......... 5<br />

3.2 Men dient te bepalen welke accessoires benodigd zijn:.................. 5<br />

3.3 Men dient netgedeeltes te beleggen en aan te schaffen.................. 5<br />

3.4 De inbouwpositie moet bepaald worden ........................................... 6<br />

3.5 Verdere informatie:.............................................................................. 6<br />

4.0 Voor de installatie .........................................................................6<br />

4.1 Inbouw van de backup batterij ........................................................... 7<br />

5.0 Installatie........................................................................................8<br />

6.0 Aansluitingen.................................................................................9<br />

6.1 SREL en SREL.ZK ............................................................................... 9<br />

6.2 SREL.ADV ............................................................................................ 9<br />

6.3 Beschrijving van de aansluitingen SREL, SREL.ZK en SREL.ADV10<br />

7.0 Programmering en configuratie.................................................11<br />

7.1 Toegangscontrole ............................................................................. 12<br />

7.2 Tijdzonesturing.................................................................................. 12<br />

7.3 Overlay ............................................................................................... 12<br />

7.4 Flip Flop ............................................................................................. 12<br />

7.5 Repeater ............................................................................................. 12<br />

7.6 Tijdomschakeling .............................................................................. 12<br />

7.7 OMRON............................................................................................... 13<br />

7.7.1 Het Smart Relais in OMRON modus ................................................ 14<br />

7.7.2 Geen akoestische programmeersignalen ....................................... 15<br />

7.7.3 Externe pieper/ externe LED............................................................. 15<br />

7.7.4 Interne/ externe antenne ................................................................... 15<br />

7.7.5 Aantal uitbreidingsmodules ............................................................. 15<br />

7.7.6 Pulslengte .......................................................................................... 15<br />

7.7.7 Poort ................................................................................................... 15


Inhoudsopgave<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

7.7.8 Beperkte reikwijdte............................................................................ 16<br />

7.7.9 Externe pieper/ externe LED............................................................. 16<br />

7.7.10 Onbevoegde toegangen protocolleren............................................ 17<br />

8.0 Het Smart Relais als seriële poort .............................................18<br />

8.1 Functiebeschrijving........................................................................... 18<br />

8.2 Wiegand poort (32 bit en 26 bit) ....................................................... 18<br />

9.0 Onderhoud...................................................................................19<br />

9.1 Batterijwaarschuwing en batterijwissel bij gebruik van de<br />

batterij SREL.BAT.............................................................................. 19<br />

9.2 Backup batterij................................................................................... 19<br />

10.0 Technische gegevens.................................................................20


Pagina 4<br />

1.0 Belangrijke aanwijzingen<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

!Veiligheidsaanwijzing:<br />

Voorzichtig! – De in dit product gebruikte batterijen kunnen bij foutieve omgang<br />

een brand- of verbrandingsgevaar inhouden. Deze batterijen niet opladen,<br />

openen, hoger dan 100°C verwarmen of verbranden.<br />

De installatie van een <strong>SimonsVoss</strong> Smart Relais vereist kennis in het vakgebied van<br />

de deurmechanica, deurtoelatingen, elektromontage en in de omgang met de<br />

<strong>SimonsVoss</strong> software. Daarom dient de montage uitsluitend door geschoold<br />

vakpersoneel uitgevoerd te worden.<br />

Voor schades door ontoereikende montage is de <strong>SimonsVoss</strong> Technologies AG niet<br />

aansprakelijk.<br />

Door een ontoereikend geïnstalleerd Smart Relais kan de toegang door een deur<br />

geblokkeerd worden. Voor gevolgen van ontoereikende installatie – zoals een geblokkeerde<br />

toegang tot gewonden of personen die in gevaar verkeren, schade aan<br />

onroerende goederen of andere schades – is de <strong>SimonsVoss</strong> AG niet aansprakelijk.<br />

Wanneer Smart Relais langer dan één week opgeslagen worden, dient de backup<br />

batterij verwijderd te worden.<br />

De installatie van het Smart Relais moet geschieden met in achtname van de ESD –<br />

Richtlijnen (elektrostatische oplading). Vooral aanrakingen van de printplaten met de<br />

daarop aanwezige, geïntegreerde schakelkringen dienen vermeden te worden.<br />

2.0 Productbeschrijving<br />

Het <strong>SimonsVoss</strong> Smart Relais is een elektronische schakelaar, die met een<br />

<strong>SimonsVoss</strong> Transponder geschakeld kan worden. De bevoegdheid voor transponders<br />

die het Smart Relais mogen activeren, kan via de <strong>SimonsVoss</strong> software<br />

geconfigureerd worden. Daarmee biedt het Smart Relais de volledige functie van een<br />

toegangscontrolelezer.


Pagina 5<br />

3.0 Voor een bestelling<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

1. Smart Relais Basisversie: Bestelcode SREL<br />

Dit relais maakt de pure ja/nee bevoegdheid voor maximaal 8184 verschillende<br />

transponders mogelijk.<br />

2. Smart Relais Plusversie met toegangsprotocollering en tijdzones: Bestelcode<br />

SREL.ZK<br />

Als de basisversie, maar nu met de mogelijkheid de gescheiden in te schakelen<br />

toegangsprotocollering van de laatste 1024 toegangen (vanaf versie<br />

4.0.01.15) met datum en tijd, of dag – tijdzones voor tot maximaal vijf groepen<br />

van personen, evenals automatische ver- en ontgrendeling.<br />

3. Smart Relais Advanced Versie: Bestelcode SREL.ADV<br />

3.1 Als de Plusversie, maar nu met de volgende extra functies:<br />

- aansluiting voor een externe module via een drie-draads-bus<br />

- aansluiting van een externe antenne<br />

- aansluitingen voor seriële poorten naar externe tijdregistratieterminals of toegangscontrolelezers<br />

- aansluiting voor een externe LED of buzzer<br />

3.2 Men dient te bepalen welke accessoires benodigd zijn:<br />

1. Externe antenne bij ongunstige ontvangstomstandigheden.<br />

Bestelcode: SREL.AV<br />

2. Batterij alleen voor SREL, SREL.ZK en SREL.ADV voor het geval dat deze<br />

producten zonder extra spanningsverzorging gebruikt worden:<br />

Bestelcode SREL.BAT<br />

3. Optionele uitbreidingsmodule (bijv. Smart Output Module)<br />

3.3 Men dient netgedeeltes te beleggen en aan te schaffen<br />

Deze netgedeeltes zijn nodig voor alle Smart Relais die zonder batterijen gebruikt<br />

moeten worden. Het netgedeelte dient in zijn output op maximaal 15 Watt begrensd<br />

te zijn en een spanning van 12 VAC of 5 tot 24 VDC bij een stroomsterkte van<br />

100 mA te kunnen leveren.<br />

Pas op! Geen schakelnetgedeeltes in de buurt van het Smart Relais gebruiken.<br />

Alle netgedeeltes dient de afnemer zelf te bezorgen; ze kunnen niet via <strong>SimonsVoss</strong><br />

geleverd worden.


Pagina 6<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

3.4 De inbouwpositie moet bepaald worden<br />

De reikwijdte van een transponder naar het Smart Relais (leesreikwijdte) bedraagt<br />

max. 1,2 m, maar kan door een metalen omgeving (vooral door sterke magneetvelden<br />

of aluminium) onderdrukt worden.<br />

In een ideale situatie wordt een reikwijdtetest met een bevoegde transponder en een<br />

op batterijen werkend Smart Relais uitgevoerd.<br />

3.5 Verdere informatie:<br />

Alle kabels ter aansluiting aan het Smart Relais dienen van het type IY(ST)Y ....x0,6<br />

(gepaard geboorde (twisted pair), afgeschermde kabel) te zijn en mogen een<br />

maximale kabellengte van 100 m niet overschrijden. Hierbij dient rekening gehouden<br />

te worden met prestatieverliezen bij de dimensionering van de spanningsverzorging.<br />

De technische gegevens van de in- en uitgangen dienen in acht genomen te worden<br />

(zie Technische Gegevens)<br />

Alle kabels dienen volgens de voorschriften van de VDE verlegd en aangesloten<br />

te worden.<br />

4.0 Voor de installatie<br />

Het Smart Relais uitpakken en op mogelijke beschadigingen controleren.<br />

Het Smart Relais aan een spanningsverzorging of batterij aansluiten.<br />

Bij gebruik met netgedeelte de meegeleverde backup batterij in de daarvoor<br />

voorgeziene houder doen (zie Inbouw van de Backup Batterij).<br />

Het functioneren van het Smart Relais met een transponder in de uitlevertoestand<br />

af fabriek controleren.<br />

Bij inbouw in een onder de stuc geplaatste kast dient de behuizing verwijderd<br />

te worden.<br />

Bij montage op de stuc kan de bodemplaat als sjabloon voor de boorgaten<br />

(6 mm) gebruikt worden.


Pagina 7<br />

4.1 Inbouw van de backup batterij<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

Backup Batterie batterij alleen nur einsetzen, gebruiken wenn wanneer das het Smart Relais mit met<br />

netgedeelte Netzteil betrieben aangedreven wird, wordt. bei Betrieb Bij aandrijving mit SREL.BAT met SREL.BAT diesedeze<br />

Batterie batterij nicht niet einsetzen! gebruiken!<br />

+/~<br />

-/~<br />

SREL.ADV<br />

SREL.ADV<br />

+<br />

SREL<br />

und SREL.ZK<br />

Backup Batterie<br />

Backup batterij (im (in levering Lieferumfang inbegrepen) enthalten) in de houder doen<br />

PLUSPOOL NAAR BOVEN<br />

in die Halterung einführen<br />

PLUSPOL NACH OBEN<br />

+/~<br />

-/~<br />

C<br />

A<br />

B<br />

+V<br />

F3<br />

F2<br />

C<br />

A<br />

B<br />

+V<br />

F3<br />

F2<br />

+<br />

F1BN<br />

WH<br />

GN<br />

GY<br />

YL<br />

F1BN<br />

WH<br />

GN<br />

GY<br />

YL<br />

SREL<br />

und SREL.ZK<br />

+


Pagina 8<br />

5.0 Installatie<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

De spanningsverzorging uitschakelen (eventueel stekker uit contact trekken of<br />

accu afklemmen).<br />

Alle kabels aan de daarvoor bedoelde klemmen van het Smart Relais<br />

aansluiten (zie aansluitschema volgende pagina).<br />

Bij aansluiting van een gelijkspanningsnetgedeelte beslist op de juiste<br />

polariteit letten!<br />

Bij de installatie wordt de grootste leesreikwijdte bereikt als de antennes van<br />

het Smart Relais parallel aan die van de transponders opgesteld worden.<br />

De spanningsverzorging inschakelen (eventueel stekker in het contact steken<br />

of accu aanklemmen).<br />

Het functioneren van het Smart Relais met een transponder in de uitlevertoestand<br />

af fabriek controleren.<br />

Het Smart Relais met de <strong>SimonsVoss</strong> software programmeren (We bevelen<br />

software versies vanaf LDB.EXE 1.40 of nieuwer aan).<br />

Nogmaals met een nu bevoegde transponder het functioneren controleren.


Pagina 9<br />

6.0 Aansluitingen<br />

6.1 SREL en SREL.ZK<br />

6.2 SREL.ADV<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

+ / ~<br />

netgedeelte Netzteil { - / ~<br />

batterij Batterie SREL.BAT SREL.BAT<br />

Relais relais<br />

{<br />

NC<br />

COM<br />

NO<br />

+ / ~<br />

netgedeelte Netzteil { - / ~<br />

batterij Batterie SREL.BAT<br />

relaise Relais {<br />

NC<br />

COM<br />

NO<br />

Externe Ein-<br />

Externe undinen Ausgänge uitgangen<br />

1 RS 485-COM<br />

2 RS 485-A<br />

3 RS 485-B<br />

4 + Vaux (3...5 V)<br />

5 LED / Buzzer / Input 1 / CLS<br />

6 6 serieel1 Seriell / 1 input / Input 2 2<br />

7 7 serieel Seriell 2 2<br />

Brown<br />

White<br />

Green<br />

Grey<br />

Yellow<br />

antenne Anten<br />

} Externe externe antenne Antenne<br />

SREL.AV SREL.AV<br />

antenne


Pagina 10<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

6.3 Beschrijving van de aansluitingen SREL, SREL.ZK en SREL.ADV<br />

Naam Symbool Beschrijving<br />

Netgedeelte + / ~ Naar keuze pluspool bij aansluiting van een gelijkspanning<br />

(5 tot 24 VDC) of één van de beide wisselspannings-aansluitingen<br />

(12 VAC)<br />

Netgedeelte - / ~ Naar keuze minuspool bij aansluiting van een gelijkspanning<br />

(5 tot 24 VDC) of de tweede wisselspannings-aansluiting<br />

(12 VAC)<br />

Accu Stekkeraansluiting voor een accu (bij gebruik zonder netgedeelte)<br />

Bestelcode van de batterij incl. stekker: SREL.BAT<br />

Relais NC Normally Closed contact van het wisselrelais. Dit contact is in<br />

niet geschakelde situatie gesloten tegen Relais COM<br />

Relais COM Common contact van het wisselrelais. Dit contact wordt dan<br />

wel tegen Relais NC verdraad (opener) of tegen Relais NO<br />

(sluiter)<br />

Relais NO Normally Open contact van het wisselrelais. Dit contact is in<br />

geschakelde situatie gesloten tegen Relais COM<br />

Externe<br />

Antenne<br />

Brown<br />

White<br />

Green<br />

Grey<br />

Yellow<br />

RS-485COM<br />

RS-485A<br />

RS-485B<br />

BN<br />

WH<br />

GN<br />

GY<br />

YL<br />

C<br />

A<br />

B<br />

Aansluiting voor de gekleurde kabels van een uitwendige<br />

antenne (Bestelcode SREL.AV)<br />

Brown Bruin<br />

White Wit<br />

Green Groen<br />

Grey Grijs<br />

Yellow Geel<br />

Busaansluiting voor externe module<br />

+ Vaux +V Type. 3,0 - 5,0V +/- 0,5V voor externe LED of Buzzer max. 10mA<br />

LED / Buzzer / F3<br />

Input 1 / CLS<br />

Multifunctionele aansluiting<br />

Serieel 1 / Input<br />

2<br />

F2 Multifunctionele aansluiting<br />

Serieel 2 F1 Multifunctionele aansluiting


Pagina 11<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

7.0 Programmering en configuratie<br />

Wanneer als sluittype in de <strong>SimonsVoss</strong> software (vanaf versie 1.40) het Smart Relais<br />

gekozen wordt, staan ter configuratie de volgende opties ter beschikking:


Pagina 12<br />

7.1 Toegangscontrole<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

Alleen bij SREL.ZK en SREL.ADV mogelijk. Telkens worden de laatste 1024 transponderactiveringen<br />

met datum en tijd opgeslagen.<br />

7.2 Tijdzonesturing<br />

Alleen bij SREL.ZK en SREL.ADV mogelijk. Een tijdzoneplan kan geladen worden en<br />

de transponders worden dan conform hun tijdzonegroep toegelaten dan wel geblokkeerd.<br />

7.3 Overlay<br />

Vervangende transponders kunnen hun originele transponder overschrijven. Na de<br />

eerste activering middels een vervangende transponder is de originele transponder<br />

geblokkeerd.<br />

7.4 Flip Flop<br />

De impulsmodus (standaard instelling) wordt uitgeschakeld; de impulsduur is niet<br />

meer van belang. Het Smart Relais wisselt bij ingeschakelde Flip Flop Modus z'n<br />

status bij elke transponderactivering van AN (aan) naar AUS (uit) of andersom. Deze<br />

modus leent zich uitstekend voor de schakeling van licht of machines etc.<br />

Bij een dergelijke installatie dient men er in sommige gevallen op te letten dat<br />

de netgedeeltes en de deuropener geschikt zijn voor gebruik bij gelijkstroom.<br />

7.5 Repeater<br />

Het Smart Relais ontvangt een transpondersignaal en zendt dit versterkt verder. In<br />

deze functie kan het Smart Relais gebruikt worden om grotere zendafstanden te<br />

overbruggen. De afstand naar een ander Smart Relais kan tot en met 2,0 m bedragen.<br />

7.6 Tijdomschakeling<br />

Alleen voor SREL.ZK en SREL.ADV. Wanneer de tijdomschakeling geactiveerd<br />

wordt, moet een tijdzoneplan geladen worden, dat een algemene vrijschakeling van<br />

het Smart Relais tijdens de gemarkeerde tijden (in groep 5) mogelijk maakt. Zo kan<br />

een deur overdag vrij toegankelijk zijn en 's nachts alleen via de transponder geopend<br />

worden.<br />

Bij een dergelijke installatie dient men er op te letten dat de netgedeeltes en de<br />

deuropener geschikt zijn voor gebruik bij gelijkstroom.<br />

Wanneer de tijdomschakeling geselecteerd wordt, staan in het veld „tijdgestuurde<br />

relaisomschakeling“ de volgende opties (meervoudige selectie mogelijk) ter beschikking:


Pagina 13<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

1. Manuele vergrendeling<br />

De deur wordt niet automatisch na de ingestelde tijd vergrendeld, maar pas<br />

wanneer een bevoegde transponder na dit tijdstip boekt.<br />

2. Automatische vergrendeling (basisinstelling)<br />

De deur wordt exact op het in het tijdzoneplan vastgelegde tijdstip vergrendeld.<br />

3. Manuele ontgrendeling (basisinstelling)<br />

De deur wordt niet automatisch na het ingestelde tijdstip ontgrendeld, maar<br />

pas wanneer een bevoegde transponder na dit tijdstip boekt.<br />

4. Automatische ontgrendeling<br />

Gewoonlijk wordt de deur niet op de ingestelde tijd geopend, maar pas na<br />

activering door de eerste transponder. Indien gewenst is dat de deur zich in<br />

elk geval automatisch op de ingestelde tijd opent, wordt deze optie geselecteerd.<br />

5. Transponder actief<br />

7.7 OMRON<br />

- Altijd<br />

Gewoonlijk kan tijdens de vrijschakelperiode geen transponder gebruikt worden.<br />

Indien het toch gewenst is dat de deur ook dan bij behoefte wel eens<br />

gesloten kan worden (bijvoorbeeld wanneer alle personen het gebouw verlaten),<br />

wordt deze optie geselecteerd.<br />

- Alleen indien vergrendeld<br />

In deze functie heeft de transponder tijdens de vrijschakeltijd geen werking.<br />

Alleen voor SREL.ADV. Vele toegangscontrole- en tijdregistratiesystemen beschikken<br />

over seriële poorten voor de aansluiting van kaartlezers. Via deze poorten is ook de<br />

aansluiting van een Smart Relais mogelijk. Daarmee kunt u de <strong>SimonsVoss</strong> transponder<br />

ook in andere systemen gebruiken.<br />

Indien u wenst dat het Smart Relais de transponderdata naar een ander systeem<br />

kopieert, en bij vrijschakeling door dat andere systeem vanuit het Smart Relais een<br />

openingsbevel op afstand naar een cilinder gezonden wordt, dan kiest u deze optie<br />

zowel bij het Smart Relais als bij de cilinder.<br />

Het type van het externe systeem kan onder „Interface“ (poorten) ingesteld worden.<br />

Ter beschikking staan.


Pagina 14<br />

7.7.1 Het Smart Relais in OMRON modus<br />

+ / ~<br />

Netzteil { - / ~<br />

Batterie SREL.BAT<br />

Relais {<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

NC<br />

COM<br />

NO<br />

bevoegd?<br />

toegangscontrolesysteem<br />

F3 F2 F1<br />

Externes Zutrittskontroll- oder<br />

extern toegangscontrole- of<br />

Zeiterfassungssystem<br />

tijdregistratiesysteem<br />

1 K<br />

Brown<br />

White<br />

Green<br />

Grey<br />

Yellow<br />

1 K 1 K<br />

} Externe<br />

GND<br />

Antenne<br />

SREL.AV<br />

Freischalt Vrijschakel Relais<br />

relais<br />

+ 5..12VDC<br />

Pull Up Widerstände<br />

CLS<br />

Clock / D1<br />

Data / D0


Pagina 15<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

7.7.2 Geen akoestische programmeersignalen<br />

Alleen SREL.ADV<br />

Indien gewenst is dat bij een programmering van het Smart Relais geen programmeersignalen<br />

via een aangesloten buzzer / pieper gegeven mogen worden, dan<br />

dient dit veld aangekruist te worden.<br />

7.7.3 Externe pieper/ externe LED<br />

Alleen SREL.ADV<br />

Hier wordt aangegeven welke externe constructiegroep aangesloten is. Het Smart<br />

Relais produceert in de Flip Flop modus op een externe LED een duursignaal in<br />

geschakelde toestand, terwijl bij een aangesloten pieper slechts elke statuswissel kort<br />

met een geluidssignaal weergegeven wordt.<br />

7.7.4 Interne/ externe antenne<br />

Alleen SREL.ADV<br />

- Autodetectie<br />

Is een externe antenne aangesloten, wordt die uitsluitend gebruikt. Het Smart<br />

Relais schakelt dan de interne antenne uit. Wanneer geen externe antenne<br />

aangesloten is (standaardsituatie), dan werkt het Smart Relais met de interne<br />

antenne.<br />

- Beide actie<br />

Het Smart Relais kan boekingen van transponders via beide antennes interpreteren.<br />

7.7.5 Aantal uitbreidingsmodules<br />

Alleen voor SREL.ADV<br />

Hier geeft u het aantal van de aan het Smart Relais aangesloten externe modules<br />

aan. Deze modules worden aan de klemmen RS-485 COM, RS-485 A en RS-485 B<br />

aangesloten. Meer hierover vindt u in de documentatie van de betreffende module.<br />

7.7.6 Pulslengte<br />

7.7.7 Poort<br />

Hier geeft u de waarde voor de impulsduur van de schakelimpuls in secondes aan.<br />

De waarde kan 0,1 tot 25,5 secondes bedragen. Wanneer u bijvoorbeeld 3 secondes<br />

invoert, dan wordt een deuropener voor 3 secondes vrijgeschakeld voordat hij<br />

opnieuw sluit.<br />

Alleen voor SREL.ADV<br />

Voor het functioneren als seriële poort kunt u hier het soort kaartlezer instellen, die<br />

het Smart Relais moet simuleren. Als optie staan ter beschikking:


Pagina 16<br />

Wiegand 32 bit<br />

Wiegand 26 bit<br />

Primion<br />

Siemens<br />

Kaba Benzing<br />

Gantner Legic<br />

Isgus<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

Overeenstemmende aansluit aanwijzingen vindt u in het hoofdstuk „Het Smart Relais<br />

als seriële poort“.<br />

7.7.8 Beperkte reikwijdte<br />

Bij selectie van deze optie wordt de leesreikwijdte transponder Smart Relais van<br />

ca. 1,2 m tot ca. 0,4 m beperkt. Deze optie kan bijv. gebruikt worden, wanneer<br />

meerdere Smart Relais zich vlakbij elkaar bevinden en afzonderlijke transponders op<br />

diverse Smart Relais bevoegd zijn.<br />

7.7.9 Externe pieper/ externe LED<br />

Alleen voor SREL.ADV<br />

Gewoonlijk is het Smart Relais voor de aansluiting van een LED geconfigureerd.<br />

Wanneer als externe signaalgever een pieper of buzzer aangesloten wordt, moet<br />

deze optie aangekruist worden. Daardoor kan de pieper/buzzer in plaats van de LED<br />

voor een akoestische signalering gebruikt worden.<br />

Voor het geval dat de aangesloten component een maximale stroom van<br />

minder dan 10 mA bij 3VDC nodig heeft, kan het aansluitschema er als volgt<br />

uitzien:<br />

Evt. Evtl. Weerstand Widerstand voor zur<br />

prestatiebegrenzing. Leistungsbegrenzung. De<br />

Der uitgang Ausgang V+ levert V+ liefert max.<br />

max. 10 10 mA mA bij 3 bei VD 3VDC C<br />

netgedeelte + / ~<br />

Netzteil { - / ~<br />

batterij Batterie SREL.BAT<br />

Relais relais {<br />

NC<br />

COM<br />

NO<br />

V+ F3<br />

Brown<br />

White<br />

Green<br />

Grey<br />

Yellow<br />

Entweder Hetzij buzzer Buzzer of oder LED LED<br />

} Externe externe antenne Antenne<br />

SREL.AV<br />

SREL.AV


Pagina 17<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

Wanneer de stroom voor de externe component groter is dan 10 mA, moet deze<br />

component via een externe spanningsverzorging gevoed worden. In dit geval<br />

dient de aansluiting als volgt uitgevoerd te worden:<br />

+ / ~<br />

netgedeelte Netzteil { - / ~<br />

batterij Batterie SREL.BAT<br />

relais Relais {<br />

NC<br />

COM<br />

NO<br />

Evt. Weerstand voor<br />

Evtl. Widerstand zur<br />

prestatiebegrenzing. De uitgang<br />

F3 Leistungsbegrenzung.<br />

verdraagt max. 50 mA.<br />

Der Ausgang F3 verträgt<br />

max. 50 mA<br />

7.7.10 Onbevoegde toegangen protocolleren<br />

F3<br />

Brown<br />

White<br />

Green<br />

Grey<br />

Yellow<br />

Ext. netgedeelte Netzteil<br />

GND<br />

maximaal + 24 V<br />

Maximal + 24V<br />

hetzij buzzer of LED<br />

Entweder Buzzer oder LED<br />

}<br />

externe antenne<br />

Externe SREl.AV Antenne<br />

SREL.AV<br />

Alleen voor SREL.ZK en SREL.ADV<br />

Gewoonlijk worden alleen bevoegde transponderactiveringen geprotocolleerd. Indien<br />

gewenst is ook de poging tot opening van een deur via een onbevoegde transponder<br />

te registreren, moet deze optie geselecteerd worden.


Pagina 18<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

8.0 Het Smart Relais als seriële poort<br />

8.1 Functiebeschrijving<br />

Om een Smart Relais als een kaartlezer in een ander toegangscontrole- of tijd-registratiesystem<br />

in te zetten, dienen zowel de hardware (kabels en signaalpeil) als de<br />

gegevensformaten exact met die van de kaartlezer overeen te komen. Alleen dan kan<br />

het andere systeem de gegevens van de <strong>SimonsVoss</strong> transponder begrijpen en<br />

interpreteren.<br />

De transpondergegevens worden eerst door het Smart Relais gelezen. Wanneer de<br />

transponder in het Smart Relais bevoegd is, worden deze gegevens via de seriële<br />

poort naar het andere systeem geleid. Voor de afzonderlijke gegevensformaten<br />

ontvangt u van het <strong>SimonsVoss</strong> productmanagement gedetailleerde specificaties.<br />

De selectie van het juiste type lezer volgt in de configuratie van het Smart Relais met<br />

de <strong>SimonsVoss</strong> software vanaf versie 1.40. De aansluitingen voor de afzonderlijke<br />

lezervarianten worden vervolgens opgesomd<br />

8.2 Wiegand poort (32 bit en 26 bit)<br />

+ / ~<br />

Netzteil netge- { - / ~<br />

Batterie SREL.BAT<br />

Relais relais {<br />

NC<br />

COM<br />

NO<br />

F2 F1<br />

Externes<br />

Extern toegangscontrole-<br />

Zutrittskontroll- oder<br />

of<br />

Zeiterfassungssystem<br />

tijdregistratiesysteem<br />

1 K<br />

Brown<br />

White<br />

Green<br />

Grey<br />

Yellow<br />

1 K 1 K<br />

GND<br />

} externe Externe antenne Antenne<br />

SREL.AV<br />

+ 5..12VDC<br />

pull Pull up Up weerstanden<br />

Widerstände<br />

CLS<br />

D1<br />

D0


Pagina 19<br />

9.0 Onderhoud<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

9.1 Batterijwaarschuwing en batterijwissel bij gebruik van de batterij SREL.BAT<br />

Voor het geval dat de batterijcapaciteit niet meer voldoet, kan een Smart Relais een<br />

batterijwaarschuwing als volgt aangeven:<br />

SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

Interne LED knippert 8 keer bij elke transponderactivering en voor het<br />

schakelen van het relais.<br />

Deze LED moet bij aandrijving met een batterij van buiten zichtbar zijn.<br />

Alleen SREL.ADV<br />

Externe LED knippert 8 keer of de externe buzzer piept 8 keer bij elke transponderactivering.<br />

Na een batterijwaarschuwing zijn nog ca. 100 activeringen mogelijk; de batterij moet<br />

dus zo snel mogelijk gewisseld worden.<br />

9.2 Backup batterij<br />

Een lege backup batterij kan tot het stoppen van de interne klok leiden bij Smart<br />

Relais van het type SREL.ZK of SREL.ADV. Daarom wordt aanbevolen met regelmatige<br />

tussenpozen de tijdweergave te controleren. Een backup batterij blijft zonder<br />

stroomonderbreking van het Smart Relais ca. 10 jaar goed. Indien het Smart Relais<br />

ten gevolge van regelmatige stroomstoringen de backup batterij vaak nodig heeft,<br />

dient deze batterij regelmatig vervangen te worden.<br />

Wordt het Smart Relais met accu (SREL.BAT) aangedreven, mag de backup batterij<br />

niet ingezet worden.


Pagina 20<br />

10.0 Technische gegevens<br />

Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV<br />

Behuizing van zwarte kunststof:<br />

Afmetingen [LxBxH]<br />

72 x 57 x 25,5 mm<br />

Wijze van bescherming IP 20 niet voor buitengebruik getest<br />

Temperatuur Gebruik bij: -22°C tot 55°C<br />

Opslag: 0°C tot 40°C<br />

Luchtvochtigheid


Smart Output Module<br />

Stand: April 2004


Inhoudsopgave<br />

Smart Output Module<br />

1.0 Belangrijke aanwijzingen_______________________________4<br />

2.0 Productbeschrijving___________________________________4<br />

3.0 Voor een bestelling ___________________________________5<br />

3.1 Smart Relais ____________________________________________ 5<br />

3.2 Aantal benodigde modules bepalen _________________________ 5<br />

3.3 Netgedeeltes aanschaffen en beleggen ______________________ 5<br />

3.4 Montagetechniek en montageplek bepalen ___________________ 5<br />

3.5 Kabeltypes en verleggingen _______________________________ 5<br />

3.6 Buitenmontage __________________________________________ 5<br />

3.7 Richtlijnen ______________________________________________ 5<br />

4.0 Voor de installatie ____________________________________6<br />

5.0 Installatie____________________________________________6<br />

6.0 Aansluitingen ________________________________________7<br />

6.1 Klemmenbelegging_______________________________________ 7<br />

6.2 Aansluitschema _________________________________________ 8<br />

7.0 Aansluiting aan het Smart Relais ________________________9<br />

7.1 Standaard aansluiting van het netgedeelte __________________ 10<br />

7.2 Aansluiting van een noodvrijschakeling van<br />

een brandmeldsysteem __________________________________ 10<br />

7.3 Aansluiting om bij uitval van de spanningsverzorging<br />

een opening te vermijden ________________________________ 11<br />

7.4 Aansluiting van de uitgangen voor de optie signalering _______ 12


Inhoudsopgave<br />

Smart Output Module<br />

8.0 Programmering en configuratie ________________________13<br />

8.1 Algemeen______________________________________________ 13<br />

8.2 Aantal modules invoeren _________________________________ 13<br />

8.3 Adres van de module instellen ____________________________ 13<br />

8.4 De pulslengte instellen___________________________________ 14<br />

8.5 Signalering kiezen ______________________________________ 14<br />

8.6 Automatische naamgeving in de software___________________ 14<br />

8.7 Inverteren van de uitgangen ______________________________ 14<br />

9.0 Betekenis van de LED’s_______________________________15<br />

9.1 LED’s voor elke uitgang__________________________________ 15<br />

9.2 Status LED_____________________________________________ 15<br />

10.0 Technische gegevens ________________________________16


Pagina 4<br />

Smart Output Module<br />

1.0 Belangrijke aanwijzingen<br />

De installatie van een <strong>SimonsVoss</strong> Smart Output Module vereist kennis in de<br />

vakgebieden van de toelatingen voor elektronica- en elektromontage en in de<br />

omgang met de <strong>SimonsVoss</strong> Software evenals het <strong>SimonsVoss</strong> System 3060.<br />

Daarom dient de montage uitsluitend uitgevoerd te worden door geschoold<br />

vakpersoneel.<br />

Voor schade door ontoereikende montage is <strong>SimonsVoss</strong> Technologies AG niet<br />

aansprakelijk.<br />

Door een ontoereikend geïnstalleerde Smart Output Module kan een toegang<br />

of een opening geblokkeerd worden. Voor gevolgen van ontoereikende<br />

installatie - zoals een geblokkeerde toegang tot gewonden of personen die in<br />

gevaar verkeren, schade aan onroerende goederen of andere schades - is de<br />

<strong>SimonsVoss</strong> AG niet aansprakelijk.<br />

Voor het geval dat producten van derden met een Smart Output Module<br />

aangestuurd worden, moeten de garantie- en installatiebepalingen van de<br />

betreffende fabrikant van deze apparaten in acht genomen worden.<br />

Overschrijdingen van de maximaal toelaatbare stroombelastingen (zie<br />

technische gegevens) aan de uitgangen, evenals de maximale spanningen<br />

aan de ingangen van de Smart Output Module kunnen leiden tot beschadiging<br />

van de module.<br />

2.0 Productbeschrijving<br />

De Smart Output Module is een product dat acht potentiaalvrije relaisuitgangen ter<br />

beschikking stelt, die via één enkel Smart Relais Type SREL.ADV aangestuurd<br />

kunnen worden. Afhankelijk van de transponder-id kunnen één of meer uitgangen<br />

voor een programmeerbare tijd geschakeld worden. Deze indeling (profiel) is vrij<br />

kiesbaar. Daarmee is de Smart Output Module geschikt om bijvoorbeeld een<br />

autoriserings afhankelijke liftsturing of een aansturing ter opening van kluizen te<br />

realiseren. Voor het geval dat meer dan acht uitgangen noodzakelijk zijn, kunnen tot<br />

en met 16 modules aan een Smart Relais Type SREL.ADV aangesloten worden.<br />

Module an ein Smart Relais Typ SREL.ADV angeschlossen werden.


Pagina 5<br />

Smart Output Module<br />

3.0 Voor een bestelling<br />

3.1 Smart Relais<br />

Voor het bedienen van een Smart Output Module is tenminste een Smart Relais Type<br />

SRELADV benodigd. Wat de bestelling van een Smart Relais betreft, leest u<br />

alstublieft het producthandboek Smart Relais.<br />

3.2 Aantal benodigde modules bepalen<br />

Aan een Smart Relais Type SREL.ADV kunnen tot en met 16 externe modules<br />

aangesloten worden. Wanneer in de configuratie de optie „signalering“ gekozen<br />

wordt, reduceert dat het aantal uitgangen per Smart Output Module van acht tot vier<br />

uitgangen. Elke module heeft een eigen configuratie in de software.<br />

3.3 Netgedeeltes aanschaffen en beleggen<br />

Het Smart Relais Type SREL.AV en tot en met acht externe modules type SOM8<br />

kunnen met één netgedeelte (SREL.NT) bedreven worden. Wat de gegevens van de<br />

netgedeeltes betreft, dient u rekening met de technische gegevens (stroom,<br />

spanningen en output) van het Smart Relais en de module te houden.<br />

3.4 Montagetechniek en montageplek bepalen<br />

De modules worden bevestigd op DIN hoedvormige montagerails. De lengte van<br />

deze montagerails is afhankelijk van het aantal modules dat naast elkaar bevestigd<br />

moet worden. De Smart Relais Advanced worden opmerkelijk genoeg niet op<br />

hoedvormige montagerails gemonteerd, maar daar, waar de transponders gelezen<br />

dienen te worden.<br />

3.5 Kabeltypes en verleggingen<br />

Rondom een Smart Output Module dient zoveel plaats te zijn dat alle kabels verlegd<br />

kunnen worden, zonder ze te sterk te knikken. Als kabeltype wordt IY(ST)Y (gepaard<br />

geboorde (twisted pair), afgeschermde kabel) met een aderdoorsnede van 0,6 mm<br />

aanbevolen.<br />

3.6 Buitenmontage<br />

Voor buitenmontage dient een geschikte IP 65 (SOM.IP65G) behuizing gebruikt<br />

te worden.<br />

3.7 Richtlijnen<br />

De installatie dient door vakmensen die volgens DIN EN 18328 opgeleid zijn en<br />

conform de VDE richtlijnen uitgevoerd te worden.


Pagina 6<br />

Smart Output Module<br />

4.0 Voor de installatie<br />

De Smart Output Module uitpakken en op uitwendige beschadigingen<br />

controleren.<br />

De Smart Output Module aan een Smart Relais Type SREL.ADV aansluiten<br />

(zie aansluiting aan het Smart Relais) en beide constructiegroepen via het<br />

netgedeelte van spanning voorzien.<br />

Let op de polariteit!<br />

Het Smart Relais met een transponder die in de staat van fabrieksuitlevering<br />

verkeert bedienen. Daardoor worden alle uitgangen van de Smart Output<br />

Module geactiveerd, wat te herkennen is aan het oplichten (groen) van alle<br />

LED’s van de Smart Output Module.<br />

5.0 Installatie<br />

De hoedvormige montagerails op maat snijden en vastschroeven.<br />

De spanningsverzorging uitschakelen.<br />

De constructiegroepen op de montagerails monteren (kliksluiting).<br />

Alle kabels aansluiten (zie klemmenbelegging en aansluitvoorbeelden)<br />

Bij het aansluiten van de spanningsverzorging goed op de polariteit letten!<br />

Spanningsverzorging inschakelen.<br />

Het Smart Relais en de Smart Output Module met de <strong>SimonsVoss</strong> Software<br />

programmeren (zie programmering en configuratie).<br />

Aansluitend het functioneren met de toegelaten transponders testen.


Pagina 7<br />

6.0 Aansluitingen<br />

6.1 Klemmenbelegging<br />

Busanschluß Busaansluiti<br />

zum Smart ng Relais naar Typ<br />

SREL.ADV<br />

Smart Relais<br />

I- / I+ Nicht<br />

/- /<br />

belegt<br />

I+ niet belegd<br />

Output<br />

-wenn die Versorgungsspannung unter<br />

als de verzorgingsspanning<br />

10,5 V +/-0,5V absinkt schaltet dieser<br />

onder 10,5 V+ / -0,5 V valt<br />

Ausgang aus.<br />

schakelt deze uitgang zich uit.<br />

Masse<br />

massa<br />

A- AUX Relais Spule neg.<br />

A-AUX<br />

A+ AUX Relais Relais spoel Spule neg. pos.<br />

A+ AUX<br />

K- AUX Relais Relais spoel Kontakt pos.<br />

K-AUX<br />

Relais contact<br />

K- AUX Relais Kontakt<br />

K-AUX<br />

Relais contact<br />

+ Pluspol der Spannungsversorgung<br />

+ Pluspool van de spanningsverzorging<br />

Smart Output Module<br />

Out| I-|I+| B | A | C |4a|4b|3a|3b|2a|2b|1a|1b<br />

|A-|K1|A+| +|K2|8a|8b|7a|7b|6a|6b|5a|5b<br />

uitgangen/outputs<br />

Ausgänge / Outputs<br />

Uitgangen Ausgänge / / outputs Outputs<br />

dan bzw. wel Anschlüsse aansluitingen für voor Signalisierung<br />

signalering


Pagina 8<br />

6.2 Aansluitschema<br />

Smart Output Module<br />

Naam Symbool Beschrijving<br />

Output Out De verzorgingsspanning onder 10,0VDC +/-<br />

0,5V valt, schakelt deze uitgang zich uit.<br />

Opvallend genoeg wordt deze uitgang met<br />

A- verbonden, als het wenselijk is, het AUX<br />

Relais te schakelen, voordat de<br />

schakelfuncties uitvallen. Het gaat hierbij<br />

om een Open Collector uitgang.<br />

Geïsoleerde digitale ingang I- Momenteel niet in gebruik<br />

Busaansluiting naar het<br />

Smart Relais Type<br />

SREL.ADV<br />

I+<br />

A<br />

B<br />

C<br />

Uitgangen 1a<br />

1b<br />

2a<br />

2b<br />

3a<br />

3b<br />

4a<br />

Uitgangen, dan wel<br />

aansluitingen voor de<br />

signalering<br />

4b<br />

5a<br />

5b<br />

6a<br />

6b<br />

7a<br />

7b<br />

8a<br />

8b<br />

Deze klemmen worden met de gelijknamige<br />

klemmen van het Smart Relais Type<br />

SREL.ADV verbonden.<br />

Potentiaalvrije uitgangen (sluiters), die elk<br />

volgens transponderbevoegdheid<br />

geschakeld worden.<br />

Elk volgens configuratie<br />

Hetzij:<br />

Potentiaalvrije uitgangen (sluiters), die elk<br />

volgens transponderbevoegdheid<br />

geschakeld worden.<br />

Of:<br />

Potentiaalvrije aansluitingen die bij<br />

activering van de toebedeelde uitgang een<br />

wisselsignaal voortbrengen.<br />

Toebedeling:<br />

1 -> 5<br />

2 -> 6<br />

3 -> 7<br />

4 -> 8<br />

Massa Aansluiting voor aarde van het netgedeelte<br />

Plus + Aansluiting voor +12VDC<br />

Spoel van het AUX Relais A-<br />

A+<br />

Contacten van het AUX<br />

Relais<br />

K1<br />

K2<br />

Als kabeltype dient altijd IY(ST)Y of beter gekozen te worden.<br />

Om het AUX Relais te schakelen, moet<br />

deze spoel met 12VDC verzorgd worden.<br />

Potentiaalvrije uitgangen (sluiters) van het<br />

AUX Relais.


Pagina 9<br />

Smart Output Module<br />

7.0 Aansluiting aan het Smart Relais<br />

+/~<br />

-/~<br />

I-|I+| A | B | C |4a|4b|3a|3b|2a|2b|1a|1b<br />

Out|<br />

C<br />

A<br />

B<br />

+V<br />

F3<br />

F2<br />

F1BN<br />

WH<br />

GN<br />

GY<br />

YL<br />

|A-|K1|A+| +|K2|8a|8b|7a|7b|6a|6b|5a|5b<br />

Netzteil Netgedeelte<br />

+<br />

-<br />

+<br />

-


Pagina 10<br />

I-|I+| B | A | C |4a|4b|3a|3b|2a|2b|1a|1b<br />

Out|<br />

Smart Output Module<br />

7.1 Standaard aansluiting van het netgedeelte<br />

Brandmeldeanlage<br />

brandmeldsysteem<br />

opener Öffner<br />

|A-|K1|A+| +|K2|8a|8b|7a|7b|6a|6b|5a|5b<br />

Hier hier bitte s.v.p. diede<br />

meegeleverde<br />

mitgelieferten<br />

Brücken stecken<br />

bruggen steken<br />

Netzteil Netgedeelte<br />

7.2 Aansluiting van een noodvrijschakeling van een brandmeldsysteem<br />

Als het relais van het brandmeldsysteem opengaat, wordt de verzorgingsspanning<br />

van de Smart Output Module geblokkeerd en daardoor sluiten de uitgangen 1 tot 8.<br />

+<br />

-<br />

+<br />

-<br />

Out| I-|I+| B | A | C |4a|4b|3a|3b|2a|2b|1a|1b<br />

|A-|K1|A+| +|K2|8a|8b|7a|7b|6a|6b|5a|5b<br />

Netzteil Netgedeelte<br />

+ 12 VDC<br />

- + 12 VDC<br />

-


Pagina 11<br />

Smart Output Module<br />

7.3 Aansluiting om bij uitval van de spanningsverzorging een opening te vermijden<br />

Bij een te laag bereik van de spanningsverzorging wordt de actorverzorging via het<br />

AUX Relais onderbroken. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de schakeluitgang<br />

(OUT).<br />

hier s.v.p. de meegeleverde bruggen steken<br />

Out| I-|I+| B | A | C |4a|4b|3a|3b|2a|2b|1a|1b<br />

|A-|K1|A+| +|K2|8a|8b|7a|7b|6a|6b|5a|5b<br />

Hier s.v.p. bitte eine één der van de<br />

meegeleverde mitgelieferten bruggen<br />

Brücken steken stecken<br />

Aktor<br />

+<br />

-<br />

aandrijving<br />

Netzteil<br />

Netgedeelte<br />

+<br />

12 VDC<br />

-


Pagina 12<br />

Smart Output Module<br />

7.4 Aansluiting van de uitgangen voor de optie signalering<br />

Telkens de tegenover elkaar liggende uitgangen:<br />

1 en 5, 2 en 6, 3 en 7, 4 en 8 werken samen. Wanneer in de module de lagere<br />

uitgang geschakeld wordt, knippert steeds de toebedeelde uitgang.<br />

Out| I-|I+| B | A | C |4a|4b|3a|3b|2a|2b|1a|1b<br />

|A-|K1|A+| +|K2|8a|8b|7a|7b|6a|6b|5a|5b<br />

Beleuchteter belichte taster<br />

Taster<br />

Netgedeelte<br />

Netzteil<br />

+<br />

+<br />

12 - VDC + 12 VDC<br />

-<br />

sturing<br />

Steuerung<br />

input a<br />

Input a<br />

input b<br />

Input b


Pagina 13<br />

Smart Output Module<br />

8.0 Programmering en configuratie<br />

8.1 Algemeen<br />

Om te programmeren eerst de Smart Output Module met een Smart Relais Type<br />

SREL.ADV verbinden. Zowel de Smart Relais als de Smart Output Module met<br />

spanning verzorgen en het programmeerapparaat in de buurt van het Smart Relais<br />

houden. De Smart Output Module zelf kan niet met het programmeerapparaat<br />

communiceren.<br />

8.2 Aantal modules invoeren<br />

Onder de configuratie van het Smart Relais dient het aantal aangesloten Smart<br />

Output Modules ingevoerd te worden. De hoogst mogelijke waarde hiervoor bedraagt<br />

16 modules. Automatisch worden dan voor elke uitgang van een module sluitingen in<br />

het sluitplan aangelegd.<br />

8.3 Adres van de module instellen<br />

Elke aangesloten module wordt door het Smart Relais via zijn adres aangesproken.<br />

Dit adres wordt via de adresschakelaar in de Smart Output Module ingesteld. De volgende<br />

adressen zijn toegestaan:<br />

Module Adres<br />

Module 1 0 (basisinstelling af fabriek)<br />

Module 2 1<br />

Module 3 2<br />

Module 4 3<br />

Module 5 4<br />

Module 6 5<br />

Module 7 6<br />

Module 8 7<br />

Module 9 8<br />

Module 10 9<br />

Module 11 A<br />

Module 12 B<br />

Module 13 C<br />

Module 14 D<br />

Module 15 E<br />

Module 16 F


Pagina 14<br />

8.4 De pulslengte instellen<br />

Smart Output Module<br />

De modules verschijnen als sluitingstype „Uitbreidingsmodule“ in het sluitplan. Voor<br />

elke module kan in de configuratie een pulslengte van 0,1 tot 25,5 seconden<br />

ingesteld worden. Deze geldt dan voor alle uitgangen van de module.<br />

8.5 Signalering kiezen<br />

De signalering is een speciale functie, waarbij telkens twee uitgangen van een<br />

module met elkaar samenwerken. De eerste uitgang reageert geheel normaal,<br />

afhankelijk van een transponderactivering, de toebedeelde uitgang produceert<br />

tegelijkertijd een wisselsignaal. Deze optie kan gekozen worden, wanneer<br />

bijvoorbeeld bij de aandrijving van een lift de vrijgeschakelde toetsen moeten<br />

knipperen.<br />

Pas op: Wanneer deze optie gekozen wordt, vermindert zich het aantal van de via<br />

een bevoegdheid te schakelen uitgangen van acht tot vier.<br />

Toebedeling van de uitgangen voor de signalering:<br />

1 5<br />

2 6<br />

3 7<br />

4 8<br />

8.6 Automatische naamgeving in de software<br />

Bij het aanleggen van de module in de <strong>SimonsVoss</strong> Software vergeeft deze automatisch<br />

aanduidingen voor de module. Daarbij wordt de volgende conventie gebruikt:<br />

NAAM VAN HET SMART RELAIS – MOD0 – OUT1<br />

(bijv. Lift1-MOD0-OUT4)<br />

8.7 Inverteren van de uitgangen<br />

Moduleadres:<br />

0 tot F<br />

Uitgangnummer:<br />

1 tot 8<br />

Met deze optie kan het schakelgedrag van de uitgangen geïnverteerd worden. Bij<br />

ontbrekende verzorgingsspanning zijn altijd alle uitgangsrelais gesloten.


Pagina 15<br />

Smart Output Module<br />

9.0 Betekenis van de LED’s<br />

9.1 LED’s voor elke uitgang<br />

Elk van de 8 uitgangen heeft een desbetreffende LED. Deze geeft de toestand van de<br />

uitgang aan.<br />

Groen Uitgang gesloten<br />

Uit Uitgang open<br />

9.2 Status LED<br />

Bovendien bestaat er een driekleurige LED, die de status van de Smart<br />

Output Module weergeeft:<br />

Alle 5 sec. groen oplichtend Communicatie met het Smart Relais OK<br />

Alle 5 sec. rood oplichtend Communicatie met het Smart Relais gestoord.<br />

(bijv.: de busleiding is door communicatie met andere modulen bezet)<br />

Groen / Rood knipperend Communicatie met het Smart Relais vindt<br />

momenteel plaats.<br />

Rood knipperend De verzorgingsspanning is te laag.


Pagina 16<br />

10.0 Technische gegevens<br />

Smart Output Module<br />

Behuizing van kunststof met doorzichtige Afmetingen: lxbxh<br />

kap voor hoedrailsmontage.<br />

75 x 75 x 53 mm<br />

Gewicht Ca. 170 g (zonder verpakking)<br />

Wijze van bescherming IP 20 (niet voor buitengebruik getest)<br />

Omgevingstemperatuur In bedrijf: 0 – 60°C<br />

Op voorraad: 0 – 70°C<br />

Luchtvochtigheid


Transponder 3064<br />

Stand: Juni 2006


Inhoudsopgave<br />

Transponder 3064<br />

1.0 Werkingsprincipe _____________________________________3<br />

1.1 Algemeen_______________________________________________ 3<br />

1.2 Sluitniveau van hogere orde _______________________________ 4<br />

2.0 Speciale uitvoeringen _________________________________5<br />

2.1 Wachtwoordtransponder __________________________________ 5<br />

2.2 Schakeltransponder ______________________________________ 5<br />

2.3 Explosiebeveiligde transponder (EX-beveiliging) ______________ 5<br />

3.0 Explosiebeveiligde transponder _________________________5<br />

3.1 Algemeen_______________________________________________ 5<br />

3.3 Normen ________________________________________________ 6<br />

3.3 Rangschikking __________________________________________ 6<br />

4.0 Bijkomende functies __________________________________6<br />

4.1 Tijdzonesturing __________________________________________ 6<br />

4.3 Geldigheidsdatum _______________________________________ 7<br />

4.3 Activeringstransponder ___________________________________ 7<br />

5.0 Batterijen vervangen __________________________________7<br />

5.1 Vervangen van batterij explosiebeveiligde transponder ________ 7<br />

6.0 Verlies van de transponder _____________________________8<br />

7.0 Gegevensblad________________________________________8


Pagina 3<br />

1.0 Werkingsprincipe<br />

1.1 Algemeen<br />

Transponder 3064<br />

De transponder 3064 is een digitale “sleutel”, die met de sluitplansoftware<br />

geprogrammeerd wordt en werkt zonder verbinding via radiotransmissie . Door een<br />

druk op de knop worden alle functies uitgevoerd, bv. openen en sluiten van deuren,<br />

poorten, slagbomen, meubelsloten enz. De communicatie met de digitale<br />

componenten (cilinder, Smart relais en scherpstellingeenheid) gebeurt door het<br />

zenden van voortdurend wisselende cryptocodes, waardoor misbruik praktisch<br />

onmogelijk wordt.<br />

Daar het systeem met actieve transpondertechnologie werkt, beschikt de transponder<br />

over een eigen spanningsbron (batterij). Het voordeel tegenover passieve technologie<br />

ligt in de geringere energiebehoefte van de cilinder en de grotere reikwijdte.<br />

Om een actie in werking te stellen, houdt u de transponder in de nabijheid van de<br />

digitale sluiting (max. reikwijdtes van de transponders vindt u in de afzonderlijke<br />

hoofdstukken) en drukt u dan op de transponderknop. Indien de transponder voor de<br />

digitale sluiting gerechtigd is, kan de gewenste actie, bv. openen of sluiten van de<br />

deur, uitgevoerd worden.<br />

De behuizing is tegen spatwater beschermd. Het is echter niet waterdicht!<br />

Elke transponder kan ingezet worden in drie verschillende, van elkaar onafhankelijke<br />

sluitsystemen. (Op voorwaarde dat er geen geldigheidszones geprogrammeerd<br />

worden.) Elk sluitsysteem krijgt een eigen wachtwoord en wordt afzonderlijk beheerd.<br />

Voorbeeld:<br />

Firma Filiaal Eigen woning<br />

900 sluitingen 85 sluitingen 3 sluitingen


Pagina 4<br />

Transponder 3064<br />

1.2 Sluitniveau van hogere orde<br />

Als er transponders nodig zijn, die voor meer dan 3 van elkaar onafhankelijke sluitinstallaties<br />

gerechtigd zijn, dan moeten er in deze sluitinstallaties “sluitniveaus van<br />

hogere orde” ingericht worden. Alle transponders van een sluitniveau van hogere<br />

orde hebben dezelfde rechten. Een digitale sluiting onderscheidt maximaal drie<br />

niveaus van hogere orde.<br />

Voorbeeld:<br />

Transponder van hogere orde<br />

Centrale<br />

Toegang<br />

In een kantoorgebouw met een centrale toegang, die door alle firma’s gebruikt wordt,<br />

zijn 4 ondernemingen ondergebracht. Elke firma beheert haar eigen sluitsysteem met<br />

eigen wachtwoord. Elke medewerker krijgt een transponder, die voor 2 sluitsystemen<br />

gerechtigd is, namelijk de centrale toegang en zijn eigen onderneming.<br />

De brandweer daarentegen bv. heeft een transponder nodig, die voor alle vijf<br />

de sluitsystemen van het gebouw gerechtigd is. Daarvoor moet in alle vijf de sluitsystemen<br />

een sluitniveau van hogere orde met hetzelfde afzonderlijke wachtwoord<br />

ingericht worden en moeten de rechten voor de transponder van hogere orde<br />

aangelegd worden. De in dit niveau aangelegde transponders hebben allemaal<br />

dezelfde rechten. Indien er transponders van hogere orde met andere rechten nodig<br />

zijn, dan moet een bijkomend sluitniveau van hogere orde ingericht worden (per<br />

sluiting max. 3 sluitniveaus van hogere orde!). De transponders van hogere orde<br />

moeten dan in alle 5 sluitinstallaties geprogrammeerd worden.


Pagina 5<br />

2.0 Speciale uitvoeringen<br />

2.1 Wachtwoordtransponder<br />

Transponder 3064<br />

In plaats van het sluitsysteem-wachtwoord handmatig in te geven, kunt u dit met<br />

behulp van een speciale transponder via radiotransmissie overbrengen. Standaardtransponders<br />

kunnen niet als wachtwoordtransponders gebruikt worden.<br />

2.2 Schakeltransponder<br />

Bij deze transponder is aan de schakelcontacten van de drukknop een kabel met<br />

2 geleiders (ca. 1 m) aangesloten en naar buiten geleid. Bij het verbinden van de<br />

beide geleiders schakelt de transponder door.<br />

Toepassingsvoorbeelden:<br />

• Verbinding met externe systemen<br />

• Afstandsbediening van een digitale cilinder of Smart relais<br />

• Blokslotfunctie 3066: scherpstellen vanuit meerdere plaatsen<br />

2.3 Explosiebeveiligde transponder (EX-beveiliging)<br />

Het gaat hierbij om een transponder met dezelfde functies als de transponder 3064.<br />

Bovendien is deze transponder voor de explosiebeschermingszone 1 vrijgegeven.<br />

(Gelieve hoofdstuk 3 in acht te nemen.)<br />

3.0 Explosiebeveiligde transponder<br />

3.1 Algemeen<br />

Bij dit speciaal product gaat het om een transponder die in ruimten, die aan explosiegevaar<br />

van zone 1 blootgesteld zijn, mag gedragen en gebruikt worden. Als zone 1<br />

beschouwt men een ruimte waarin ontplofbare atmosferen bij gewoon gebruik<br />

occasioneel voorkomen. Volgende zaken moeten daarbij strikt in acht genomen<br />

worden:<br />

• De behuizing mag niet geopend worden.<br />

• De batterij mag, in tegenstelling tot de standaard transponders 3064, enkel<br />

door de Firma <strong>SimonsVoss</strong> Technologies AG vervangen worden.<br />

• Algemeen moeten voor het gebruik van het toestel in de zone.


Pagina 6<br />

3.3 Normen<br />

Transponder 3064<br />

De transponder werd getest volgens de geldende normen voor explosiebeveiliging.<br />

Zie hiervoor:<br />

• Richtlijn 94/9/EG<br />

• DIN EN 50014 (Elektrische productiemiddelen voor ruimten die blootgesteld<br />

zijn aan explosie)<br />

• DIN EN 50020 (Eigen veiligheid „i“)<br />

3.3 Rangschikking<br />

De transponder is als volgt gerangschikt:<br />

• Explosiebeschermingszone 1<br />

• Eigen veiligheid ib<br />

• Explosiegroep IIC<br />

• Temperatuurklasse T3<br />

• Toestelgroep II2 G<br />

Dit geldt voor ruimten waarin een ontplofbare atmosfeer kan optreden door gassen,<br />

dampen of nevel. De opgegeven gegevens hebben betrekking op de omgevingstemperatuur<br />

in een werkbereik van -20°C tot +40°C.<br />

4.0 Bijkomende functies<br />

Volgende functies kunnen in de sluitplansoftware geactiveerd worden:<br />

4.1 Tijdzonesturing<br />

U kunt voor digitale sluitingen van de PLUS-versie transponders programmeren, die<br />

enkel op bepaalde tijdstippen een sluitrecht bezitten. Die tijdzones worden in de sluitplansoftware<br />

gedeponeerd en de transponders worden dan aan een bepaalde<br />

tijdzonegroep toegewezen.<br />

Voorbeeld: Dhr. Vos krijgt de volgende rechten:<br />

maandag tot vrijdag van 9:00 uur tot 18:30 uur<br />

zaterdag van 9:00 uur tot 12:45 uur<br />

zondag geen rechten


Pagina 7<br />

4.3 Geldigheidsdatum<br />

Transponder 3064<br />

Er kunnen transponders geprogrammeerd worden waarvan de rechten aan een<br />

geldigheidsdatum gebonden zijn (ook bij de niet-PLUS-versie mogelijk!):<br />

Transponders, die vanaf een bepaald tijdstip geldig zijn<br />

(bv. vanaf 13 juli 2004, 8.00 uur<br />

Transponders, die tot een bepaald tijdstip geldig zijn<br />

(bv. tot 12 juli 2004, 17.00 uur<br />

Transponders, die voor een bepaalde tijdsduur geldig zijn<br />

(bv. vanaf 1 juli 2004 tot 31 juli 2004)<br />

Voor de activering- resp. vervaldatum wordt er telkens een gegevensreeks<br />

belegd!<br />

4.3 Activeringstransponder<br />

In het kader van de blokslotfunctie worden bij scherp geschakelde alarminstallatie alle<br />

gerechtigde transponders voor een digitale sluiting van de beveiligde zone<br />

geblokkeerd, om valse alarmen te vermijden. Voor het geval het nodig zou blijken,<br />

kunnen er transponders (bv. voor de brandweer) geprogrammeerd worden, die deze<br />

blokkade opheffen. Daarna kan met een gerechtigde transponder het openen<br />

uitgevoerd worden.<br />

5.0 Batterijen vervangen<br />

Wanneer u een batterijwaarschuwing (zie Systeemhandboek “Digitale cilinder 3061”)<br />

krijgt, dan zendt u deze transponder voor het vervangen van de batterijen naar:<br />

<strong>SimonsVoss</strong> Technologies AG, Eichenweg 6, 07616 Petersberg.<br />

De batterij van de transponder mag niet uitgenomen worden, omdat er anders<br />

gegevens verloren gaan!<br />

5.1 Vervangen van batterij explosiebeveiligde transponder<br />

Aandacht:<br />

De batterij van de transponder mag enkel door <strong>SimonsVoss</strong> Technologies AG vervangen<br />

worden!


Pagina 8<br />

Transponder 3064<br />

6.0 Verlies van de transponder<br />

6.1 Noodopening<br />

Met de PalmCD2 + Palm en input van het wachtwoord van het sluitsysteem kan een<br />

noodopening uitgevoerd worden.<br />

6.2 Vervangingstransponder<br />

Bij het verlies van een transponder kan die in het sluitplan geblokkeerd worden en<br />

kan er een vervangingstransponder aangelegd worden. Als het sluitsysteem in<br />

overlay-modus werkt, gebeurt het blokkeren van de verloren transponder automatisch,<br />

zodra de vervangingstransponder bij de digitale sluiting bediend wordt.<br />

(Programmering en handelswijze zie Softwarehandleiding pagina H3)<br />

7.0 Gegevensblad<br />

Behuizing Uit weerbestendige kunststof<br />

Kleur: zwart<br />

Beschermingsgraad: IP 65<br />

Diameter: 42 mm<br />

Batterij Geïntegreerde lithiumbatterij<br />

Max. 1.000.000 bedieningen<br />

Functionaliteit Toegangsrechten voor max. 48.000 deuren<br />

Gebruik in 3 van elkaar onafhankelijke sluitinstallatie<br />

mogelijk


Handboek –<br />

Q 3007/2 Biometrietransponder<br />

Stand: oktober 2005


Inhoudsopgave<br />

Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder<br />

1.0 Algemene aanwijzingen________________________________3<br />

1.1 Veiligheidsadviezen ______________________________________ 3<br />

1.2 Productbeschrijving ______________________________________ 3<br />

2.0 Overzicht van de werking ______________________________4<br />

2.1 Basisinformatie over de bediening __________________________ 4<br />

2.2 Werktoestanden _________________________________________ 4<br />

2.3 Overzicht van de functies _________________________________ 5<br />

2.4 "Learn"-toestand: ingebruikneming, aanleren van vingers ______ 5<br />

2.5 Opvragen van het aantal aangeleerde vingers ________________ 7<br />

2.6 "Recognise"-toestand: eenmalig activeren van de transponder __ 8<br />

3.0 "Delete"-toestand: wissen van vingers ___________________9<br />

4.0 Transparantmodus____________________________________9<br />

5.0 Programmeren van de transponder _____________________10<br />

met de <strong>SimonsVoss</strong> software __________________________10<br />

6.0 Batterij vervangen ___________________________________10<br />

7.0 Technische gegevens ________________________________11<br />

8.0 Samenvatting van de diodesignalen ____________________12


Pagina 3<br />

1.0 Algemene aanwijzingen<br />

Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder<br />

Neem alstublieft 15 minuten tijd om met behulp van deze handleiding vertrouwd te<br />

raken met de werking van uw biometrietransponder Q 3007.<br />

1.1 Veiligheidsadviezen<br />

Opgelet! – De batterijen, die in dit product gebruikt worden, kunnen bij foutieve<br />

omgang brand- of verbrandingsgevaar veroorzaken. U mag deze batterijen niet<br />

opladen, open maken, boven 100° C verhitten of verbranden.<br />

Let erop dat het oppervlak van de sensor niet vuil wordt of bekrast raakt. De Q 3007<br />

mag niet op de grond vallen of blootgesteld worden aan andere hevige stoten.<br />

Verder dient u erop te letten dat het aanleren voor de eerste keer van<br />

vingerafdrukken niet door onbevoegde personen gebeurt.<br />

Wij adviseren u de Q 3007 zoveel mogelijk te beschermen tegen toegang door<br />

onbevoegden.<br />

De bediening van een Q 3007 veronderstelt ervaring met de <strong>SimonsVoss</strong> software.<br />

Daarom mag de programmering uitsluitend gebeuren door gekwalificeerde<br />

vakmensen.<br />

Voor schade als gevolg van foutieve programmering aanvaardt <strong>SimonsVoss</strong><br />

Technologies AG geen aansprakelijkheid.<br />

Door een foutief geprogrammeerde of defecte Q 3007 kan de doorgang door een<br />

deur geblokkeerd worden. Voor de gevolgen – zoals de geblokkeerde toegang tot<br />

gewonden of personen in gevaar, schade aan goederen of andere schade – is<br />

<strong>SimonsVoss</strong> AG niet aansprakelijk.<br />

1.2 Productbeschrijving<br />

De Q 3007 onderscheidt zich van gewone transponders<br />

doordat hij met een extra, bijzonder gevoelige Atmel<br />

Fingerprint streepsensor uitgerust is. Een in de<br />

transponder geïntegreerde processor met optimaal<br />

prestatievermogen vergelijkt binnen een halve seconde de<br />

aangeleerde vingers met de gelezen vingerafdrukken.<br />

Daardoor kan enkel een persoon, van wie de vingerafdruk<br />

aangeleerd is, gebruik maken van de transponder. Zo<br />

wordt optimale veiligheid tegen onbevoegd gebruik<br />

gegarandeerd, bijv. als de transponder onbewaakt<br />

achtergelaten wordt of in geval van verlies of diefstal. De Q 3007 is daarom vooral<br />

geschikt voor toepassingen waarbij een transponder met zeer veel of met zeer<br />

speciale autorisaties voorzien is, bijv. als een persoon een universele transponder<br />

voor alle deuren of toegang tot extra beveiligde zones heeft.


Pagina 4<br />

2.0 Overzicht van de werking<br />

2.1 Basisinformatie over de bediening<br />

Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder<br />

De biometrietransponder Q 3007 scant vingerafdrukken met behulp van een<br />

streepsensor. De vinger wordt dan ook niet op de sensor gelegd maar moet er<br />

overheen geschoven worden.<br />

Daarbij dient u op het volgende te letten:<br />

De aan te leren resp. de te herkennen vingerafdruk moet altijd op dezelfde manier<br />

over de sensor geschoven worden!<br />

Daarbij moet het voorste kootje van de aangeleerde resp. van de aan te leren vinger<br />

op de bovenrand van de biometrietransponder gelegd worden en met gelijkblijvende<br />

snelheid en lichte druk van boven naar beneden (naar de taster toe) over de<br />

streepsensor geschoven worden. De constructie van de behuizing zorgt ervoor dat de<br />

vinger, dankzij de zijdelings verhoogde randen, goed geleid wordt. Daardoor wordt<br />

een foutieve bediening van de transponder verregaand uitgesloten.<br />

De streepsensor kan op die manier de vinger lijnsgewijs aftasten en in de<br />

geïntegreerde processor weer tot een <strong>compleet</strong> beeld samenvoegen. Komt het<br />

samengevoegde beeld overeen met een opgeslagen beeld, dan treedt de<br />

transponder in werking..<br />

2.2 Werktoestanden<br />

De Q 3007 kan zich in vier verschillende werktoestanden bevinden. De volgende<br />

toestanden zijn te onderscheiden:<br />

Toestand Functie<br />

Stand-by De Q 3007 is standaard in de "Stand-by"-toestand om de batterij<br />

te sparen. Na het uitvoeren van een functie (bijv. registreren)<br />

schakelt hij altijd terug in de standby-toestand.<br />

Learn In de "Learn"-toestand kunnen nieuwe vingerafdrukken<br />

aangeleerd worden. Er kunnen maximaal 6 verschillende<br />

vingerafdrukken opgeslagen worden, waarvan twee zogenaamde<br />

administratorvingers zijn. Aanleren van nieuwe vingerafdrukken<br />

(gebruikervingers) is alleen mogelijk met behulp van een<br />

administrator. Uitzondering: aanleren van de eerste twee vingers<br />

(administratorvingers), zie verder.<br />

Delete In de "Delete"-toestand kunnen aangeleerde vingerafdrukken<br />

gewist worden. Doelgericht wissen van de afzonderlijke<br />

vingerpatronen is net zo goed mogelijk als het wissen van alle<br />

vingerafdrukken.<br />

Recognise De "Recognise“-toestand is de toestand vóór het openen van een<br />

deur. In deze toestand activeert de transponder één keer,<br />

wanneer een vingerafdruk correct herkend werd.


Pagina 5<br />

2.3 Overzicht van de functies<br />

Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder<br />

Stand-by-toestand: LED brandt niet<br />

Toets 1 x kort indrukken, vervolgens loslaten<br />

Toets indrukken en 3 sec.<br />

ingedrukt houden<br />

Toets indrukken en 3 sec.<br />

ingedrukt houden<br />

1 x administratorvinger<br />

over sensor schuiven<br />

Alle vingers zijn gewist<br />

Recognise-toestand: LED knippert groen<br />

Vinger over de sensor<br />

schuiven<br />

Transponder activeert<br />

Learn-toestand: LED knippert geel<br />

Administratorvinger 1x,<br />

nieuwe vinger (gebruikervinger)<br />

3x over sensor<br />

schuiven<br />

Nieuwe vinger is aangeleerd<br />

Delete-toestand: LED knippert rood<br />

1 x gebruikervinger over<br />

sensor schuiven<br />

Alleen gebruikervinger<br />

wordt gewist<br />

De actie van elke toestand kunt u met een korte druk op de knop afbreken om naar<br />

de stand-by–toestand terug te keren.<br />

2.4 "Learn"-toestand: ingebruikneming, aanleren van vingers<br />

Eerste ingebruikneming - Aanleren van de eerste 2 vingers (administratorvingers)<br />

Om de Q 3007 in gebruik te nemen, moeten eerst twee "administratorvingers"<br />

aangeleerd worden. Het is aan te bevelen, hiervoor één vinger van de rechter- en één<br />

van de linkerhand van één persoon, de administrator (bijv. degene die voor de<br />

veiligheid verantwoordelijk is) te gebruiken. Het is echter ook mogelijk telkens één<br />

vinger van twee verschillende personen te gebruiken.


Pagina 6<br />

Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder<br />

Let er a.u.b. op het volgende:<br />

De eerste twee aangeleerde vingerafdrukken zijn automatisch (!) de<br />

administratorvingers. Zonder deze twee kunnen later geen andere vingers<br />

aangeleerd of gewist worden!<br />

Voor het aanleren van de eerste administratorvinger (bijv. linkerduim) gaat u als volgt<br />

te werk:<br />

1. Transpondertoets kort indrukken, LED knippert groen.<br />

2. Toets opnieuw indrukken en gedurende minstens 3 sec. ingedrukt houden (totdat<br />

LED geel knippert).<br />

3. Toets loslaten. Nu wordt gedurende maximaal 30 seconden het klaarstaan voor<br />

registratie weergegeven door snel geel knipperen.<br />

4. Vinger over sensor schuiven, de LED gaat uit, na ca. 1 sec. knippert de LED één<br />

keer groen en de vinger werd geaccepteerd.<br />

5. Wanneer LED weer snel geel knippert, de aan te leren vinger opnieuw over de<br />

sensor schuiven.<br />

6. Nu stap 4 tot 5 nog twee keer herhalen (totdat u in totaal drie keer uw vinger over<br />

de streepsensor heeft geschoven). Als een poging niet succesvol was (LED<br />

brandt rood),dan moet de vinger opnieuw over de sensor geschoven worden.<br />

Indien de vinger met succes aangeleerd werd, dan worden de gegevens opgeslagen.<br />

Dit duurt ongeveer 2-5 seconden en wordt aangegeven door geel knipperen met een<br />

interval van 2 seconden. Vervolgens brandt de diode kortstondig groen en de Q 3007<br />

schakelt terug naar de stand-by–toestand.<br />

Nu kan de Q 3007 door de administrator gebruikt worden of er kunnen andere vingers<br />

aangeleerd worden. Let er a.u.b. op dat de tweede vinger die aangeleerd wordt ook<br />

administratorrechten heeft!<br />

Aanleren van andere vingers (gebruikervingers)<br />

Het aanleren van andere vingers (maximaal vier) geschiedt op dezelfde manier als<br />

het aanleren van de administratorvingers, met als enige verschil dat de Q 3007 eerst<br />

door een administratorvinger vrijgegeven moet worden. Dat voorkomt dat<br />

onbevoegden hun eigen vinger aanleren en op die manier ongeoorloofde<br />

toegangsbevoegdheden creëren.<br />

Wij adviseren dat elke persoon die de Q 3007 moet kunnen gebruiken zich eveneens<br />

met twee vingers – één per hand – inleest. In totaal kunnen dus drie personen à twee<br />

vingers aangeleerd worden. Voor het aanleren van andere vingers gaat u a.u.b. als<br />

volgt te werk:<br />

1. Transpondertoets kort indrukken en wachten tot LED groen knippert.<br />

2. Toets opnieuw indrukken en minstens 3 sec. ingedrukt houden tot LED geel<br />

knippert, vervolgens toets loslaten.<br />

3. Administratorvinger over de sensor schuiven. De LED gaat uit. Na ca. 2 sec.<br />

knippert de LED één keer groen. Nu wordt gedurende maximaal 30 seconden het<br />

klaarstaan voor aanleren weergegeven door snel geel knipperen. Gebruikervinger<br />

over de sensor schuiven. De LED gaat uit. Na ca. 1 sec. knippert de LED één<br />

keer groen en de vinger werd geaccepteerd.


Pagina 7<br />

Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder<br />

4. Wanneer LED weer geel knippert, de aan te leren vinger opnieuw over de sensor<br />

schuiven.<br />

5. Nu stap 4 nog twee keer herhalen (totdat u de aan te leren vinger in totaal drie<br />

keer over de sensor geschoven heeft). Als een poging niet succesvol was (LED<br />

brandt rood), dan moet de vinger opnieuw over de sensor gehaald worden.<br />

Indien de vinger met succes aangeleerd werd, dan worden de gegevens opgeslagen.<br />

Dit duurt ongeveer 2-5 seconden en wordt door geel knipperen met een interval van 2<br />

seconden aangegeven. Vervolgens brandt de diode kort groen en de Q 3007 schakelt<br />

terug naar de stand-by–toestand.<br />

Reeds bekende vingers kunnen steeds opnieuw aangeleerd worden, zelfs als al 6<br />

vingers zijn opgeslagen. Onbekende vingers worden in dat geval door 2 keer rood<br />

knipperen afgewezen.<br />

Tips:<br />

• Nauwkeurigheid bij het aanleren wordt bij gebruik beloond door betere<br />

herkenning.<br />

• Door herhaald aanleren van dezelfde vinger wordt de kwaliteit van de<br />

aangeleerde kenmerken verbeterd, wat de herkenning van vingers verbetert.<br />

• Gebruik een vaste ondergrond bij het aanleren van vingers. Bij de duimen is de<br />

bediening met één hand meer aan te bevelen.<br />

• Let er bij de registratie vooral op dat u de vinger niet te snel en in een rechte<br />

beweging met constante snelheid en druk over de sensor schuift.<br />

• Let erop dat de sensor en uw handen schoon zijn.<br />

2.5 Opvragen van het aantal aangeleerde vingers<br />

Het aantal reeds aangeleerde vingers kunt u op elk moment opvragen. Ga hiervoor<br />

a.u.b. als volgt te werk:<br />

1. Toets één keer kort indrukken (de LED knippert groen)<br />

2. Toets nog een keer gedurende ongeveer 1,5 - 2 seconden ingedrukt houden<br />

(maar korter dan 3 sec., omdat u anders in de "Learn"-toestand komt).<br />

3. LED knippert rood.<br />

4. Nu knippert de LED net zo vaak groen, als er vingers aangeleerd werden (max.<br />

6).<br />

5. LED knippert rood. (lang, als het maximum aantal aan te leren vingers bereikt is,<br />

anders kort)<br />

Indien er geen vinger aangeleerd is, dan knippert de LED twee keer rood en schakelt<br />

dan weer terug in de stand-by–toestand.


Pagina 8<br />

Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder<br />

2.6 "Recognise"-toestand: eenmalig activeren van de transponder<br />

De zogenaamde recognise-toestand is de normale bedientoestand van de Q 3007.<br />

Dat houdt in dat een persoon, van wie de vingers aangeleerd zijn, een<br />

transpondersignaal kan activeren om bijv. een deur met een digitale sluitcilinder te<br />

openen of om de transponder binnen een sluitplan te programmeren.<br />

Hiertoe gaat u a.u.b. als volgt te werk:<br />

1. Druk kortstondig (ca. 0,5 sec.) op de toets van de Q 3007. Vervolgens knippert de<br />

LED groen.<br />

2. Schuif nu uw aangeleerde vinger over de sensor: let erop dat hij hierbij dezelfde<br />

positie heeft als tijdens het aanleren.<br />

3. Als de poging tot succesvolle herkenning leidde, brandt de LED groen en de<br />

transponder wordt geactiveerd.<br />

Brandt de LED rood , dan was de poging tot herkenning zonder succes. U kunt nu<br />

nog drie nieuwe pogingen ondernemen. Als deze niet succesvol zijn, schakelt de Q<br />

3007 automatisch terug in de stand-by–toestand.<br />

Let a.u.b. op het volgende:<br />

• Het kan af en toe voorkomen dat de Q 3007 uw vinger niet herkent, hoewel hij op<br />

de juiste manier aangeleerd werd.<br />

• Als de vinger door eenmalig rood knipperen afgewezen wordt, dan was de<br />

kwaliteit van het vingerspoorniet voldoende. Oorzaak kan bijv. zijn dat uw vinger<br />

niet op de juiste manier over de sensor werd geschoven (te snel, niet in een<br />

rechte lijn of niet gelijkmatig) of dat het oppervlak van de sensor vuil is. Als een<br />

vinger te droog is, kan het gebeuren dat hij over de sensor "hotst". Herhaal dan<br />

a.u.b. uw registratiepoging of maak de vinger eventueel vooraf vochtig door er<br />

op te blazen o.i.d. Met een beetje oefenen heeft u het "trucje" snel onder de knie.<br />

• Als de kenmerken van uw vinger met geen enkele van de aangeleerde vingers<br />

overeenkomen, licht de diode twee keer rood op. Dan heeft u misschien toch<br />

onopzettelijk een niet aangeleerde vinger gepresenteerd. Of u heeft deze vinger<br />

bij het aanleren volstrekt anders over de sensor geschoven (bijv. verdraaid of<br />

met meer of minder oppervlakte van de vingertop).<br />

Tip:<br />

Niet elke vinger van een persoon wordt even goed herkend. Als u met een bepaalde<br />

vinger vaak niet herkend wordt, dan leert u best een andere vinger aan.


Pagina 9<br />

Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder<br />

3.0 "Delete"-toestand: wissen van vingers<br />

Zowel aparte, afzonderlijk geregistreerde vingers alsook alle vingers kunnen uit het<br />

geheugen gewist worden.<br />

Als gewone vingers (geen administratorvingers) gewist worden, dan worden de<br />

andere aangeleerde vingers niet gewist. Hiervoor is geen administratorvinger nodig<br />

(elke normale user kan zichzelf wissen).<br />

Als één van de twee administratorvingers gewist wordt, dan worden automatisch alle<br />

vingers gewist. De twee eerste vingers die vervolgens aangeleerd worden, zijn<br />

automatisch weer administratorvingers.<br />

Om te wissen gaat u als volgt te werk:<br />

1. Transpondertoets kort indrukken en wachten tot LED groen knippert.<br />

2. Toets opnieuw indrukken en minstens 3 sec. ingedrukt houden totdat LED geel<br />

knippert. Toets loslaten.<br />

3. Toets opnieuw indrukken en minstens 3 sec. ingedrukt houden totdat LED rood<br />

knippert. Toets loslaten. U bent nu in de wistoestand ("delete”-toestand).<br />

4. Vinger over de sensor schuiven.<br />

5. Als de poging tot herkenning succesvol was, brandt de LED groen. Gaat het om<br />

een gewone vinger (gebruikervinger), dan wordt alleen deze gewist. Gaat het om<br />

één van de twee administratorvingers, dan worden alle vingers gewist. Het wissen<br />

van alle vingers kan tot 15 seconden duren. Ondertussen knippert de diode rood<br />

met een interval van 2 seconden.<br />

6. Als de LED geel brandt, dan was de poging tot herkenning niet succesvol. U kunt<br />

nu nog drie pogingen ondernemen. Als deze zonder succes verlopen, dan<br />

schakelt de Q 3007 automatisch terug naar de stand-by–toestand.<br />

4.0 Transparantmodus<br />

Het is mogelijk de biometrietransponder in een zogenaamde transparantmodus te<br />

zetten. In deze modus wordt het biometrisch afvragen gedurende 5 minuten<br />

onderbroken en kan de biometrietransponder als een normale transponder gebruikt<br />

worden (een gewone druk op de knop is voldoende om deuren te openen). Na<br />

verloop van ca. 5 minuten, schakelt de biometrietransponder weer terug in de standby–toestand.<br />

De transparantmodus dient bijv. om alarminstallaties op scherp/onscherp te zetten<br />

(bij geïnstalleerd SV blokslot VdS) of als men binnen een korte tijdspanne meerdere<br />

deuren wil passeren.


Pagina 10<br />

Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder<br />

Om in de transparantmodus te komen gaat u als volgt te werk:<br />

1. Transpondertoets lang indrukken (langer dan 1,5 sec. < 3 sec.). De LED knippert<br />

snel groen. De transponder reageert nu op een knopdruk net zoals in de<br />

recognise–toestand.<br />

2. Vinger over sensor schuiven (LED brandt bij herkende vinger groen ).<br />

3. De biometrietransponder activeert en schakelt over naar de transparantmodus.<br />

De LED flitst rood.<br />

4. Bij het indrukken van de toets wordt geactiveerd en de LED brandt groen,<br />

vervolgens opnieuw rood flitsen.<br />

Na 5 minuten schakelt de transponder de transparantmodus uit en bevindt zich weer<br />

in de stand-by–toestand.<br />

De transparantmodus kan ook handmatig uitgeschakeld worden door vóór het<br />

automatisch uitschakelen de transpondertoets zolang in te drukken tot de groene<br />

LED uit gaat (ca. 1,5 sec.)<br />

5.0 Programmeren van de transponder<br />

met de <strong>SimonsVoss</strong> software<br />

De functie "Geldigheid instellen“ evenals de "Quasiproximitymodus" zijn voor de Q<br />

3007 niet beschikbaar!<br />

6.0 Batterij vervangen<br />

Om de batterijen te vervangen, schuift u het batterijdeksel naar beneden en verwijdert<br />

u het dan. De oude batterij verwijderen en nieuwe inleggen. Daarbij moet u letten op<br />

de juiste polariteit (deze is in de bodem van het batterijvak gedrukt).


Pagina 11<br />

7.0 Technische gegevens<br />

Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder<br />

Afmetingen h x b x d 65 x 32 x18 mm<br />

Gewicht 22 g<br />

Kleur grijs, toets blauw<br />

Activeringsafstand<br />

sluitcilinder<br />

Activeringsafstand Smart<br />

Relais<br />

Beveiligingsklasse IP 54<br />

ca. 40 cm (als transponder (lengterichting<br />

van de transponder) parallel met de<br />

cilinderantenne gehouden wordt)<br />

ca. 120 cm (als transponder parallel met<br />

de antenne van het Smart Relais)<br />

Gebruikstemperatuur 0° C tot 40° C zonder condensatie<br />

Type batterij 3 V DC lithium batterij type CR-1/3N


Pagina 12<br />

Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder<br />

8.0 Samenvatting van de diodesignalen<br />

Lichtdiode Toestand<br />

uit stand-by<br />

uit bewegende vinger op de sensor en vervolgens<br />

vergelijk met aangeleerde vingerpatronen,<br />

wachten a.u.b. (max. 4 seconden)<br />

langzaam groen knipperen recognise–toestand, wachten op vinger(s)<br />

(max. 30 seconden)<br />

snel groen knipperen vrijschakeling voor transparantmodus, wachten<br />

op vinger(s) (max. 30 seconden)<br />

1x groen knipperen succesvolle handeling (herkennen, aanleren,<br />

opslaan, wissen, activeren)<br />

langzaam geel knipperen vrijschakeling voor learn-toestand, wachten op<br />

administratorvinger (max. 30 seconden)<br />

snel geel knipperen learn–toestand, wachten op vinger(s) (max. 30<br />

seconden)<br />

geel flitsen opslaan aangeleerde vinger(s), wachten a.u.b.<br />

(max. 5 seconden)<br />

1x of 2x geel knipperen foutmelding in de delete-toestand (verg. 1x of 2x<br />

rood knipperen)<br />

langzaam rood knipperen delete-toestand, wachten op vinger(s) (max. 30<br />

seconden)<br />

rood flitsen wissen van aangeleerde vingers, wachten a.u.b.<br />

(max. 15 seconden)<br />

rood flitsen transparantmodus (max. 5 minuten)<br />

1x rood knipperen handeling was zonder succes<br />

2x rood knipperen vinger niet herkend<br />

rood, 0 tot 6 keer groen, rood afvragen van het aantal aangeleerde vingers


Pincodetoetsenbord<br />

Versie: september 2005


Seite 2<br />

Handboek – Pincodetoetsenbord 3068<br />

1.0 Algemeen ____________________________________________________ 3<br />

1.1 Veiligheidsaanwijzingen ________________________________________________________3<br />

1.2 Productbeschrijving ___________________________________________________________4<br />

2.0 Overzicht van de werking _______________________________________ 4<br />

2.1 Functieoverzicht ______________________________________________________________4<br />

2.2 Operationele modi ____________________________________________________________5<br />

2.3 Bediening ___________________________________________________________________5<br />

3.0 Ingebruikneming ______________________________________________ 5<br />

4.0 Programmering van de pins_____________________________________ 6<br />

4.1 Eerste ingebruikneming ________________________________________________________6<br />

4.2 Programmering van andere pins _________________________________________________7<br />

4.3 Schema ____________________________________________________________________7<br />

5.0 Wissen van pins ______________________________________________ 8<br />

5.1 Beschrijving _________________________________________________________________8<br />

5.2 Schema ____________________________________________________________________8<br />

6.0 Programmering van de transpondergegevensrecords met de_________ 9<br />

6.1 Toewijzing van de pins en transponders ___________________________________________9<br />

6.2 Beschrijving _________________________________________________________________9<br />

6.3 Schema ___________________________________________________________________10<br />

7.0 Transponder uitlezen _________________________________________ 11<br />

7.1 Beschrijving ________________________________________________________________11<br />

7.2 Schema ___________________________________________________________________11<br />

8.0 Terugzetten van de transponder ________________________________ 12<br />

8.1 Beschrijving ________________________________________________________________12<br />

8.2 Schema ___________________________________________________________________12<br />

9.0 Openen _____________________________________________________ 13<br />

10.0 Betekenis van de LED_________________________________________ 13<br />

11.0 Batterijwaarschuwing _________________________________________ 14<br />

12.0 Vervangen van batterij ________________________________________ 14<br />

13.0 Speciale functies _____________________________________________ 16<br />

13.1 Intelligente sluiting voor <strong>SimonsVoss</strong> VdS blokslot 3066______________________________16<br />

13.2 Diversen ___________________________________________________________________17<br />

14.0 Technische gegevens _________________________________________ 17


Seite 3<br />

1.0 Algemeen<br />

Handboek – Pincodetoetsenbord 3068<br />

Maak a.u.b. 15 minuten tijd vrij om aan<br />

de hand van deze handleiding vertrouwd te<br />

geraken met de werkwijze van uw<br />

pincodetoetsenbord.<br />

1.1 Veiligheidsaanwijzingen<br />

Opgepast! – De batterijen, die in dit product gebruikt worden, kunnen bij een<br />

verkeerde behandeling aanleiding geven tot brand– of verbrandingsgevaar. Deze<br />

batterijen niet opladen, openen, verhitten boven 100°C of verbranden.<br />

Let er op, dat dit pincodetoetsenbord niet vuil of door krassen beschadigd wordt, dat<br />

het toetsenbord niet op de grond valt of aan andere zware stoten blootgesteld wordt.<br />

Gelieve er verder op te letten dat het toetsenbord na ingebruikname onmiddellijk met<br />

een pincode geprogrammeerd moet worden!<br />

Het gebruik van een <strong>SimonsVoss</strong> pincodetoetsenbord veronderstelt kennis van de<br />

omgang met het product en met de software van <strong>SimonsVoss</strong>. Daarom mag de<br />

programmering van het pincodetoetsenbord enkel door opgeleid vakpersoneel<br />

uitgevoerd worden.<br />

Voor schades die ontstaan door verkeerde programmering, kan <strong>SimonsVoss</strong><br />

Technologies AG niet aansprakelijk gesteld worden.<br />

Door verkeerd geprogrammeerde of defecte pincodetoetsenborden kan de toegang<br />

door een deur versperd worden. Voor de gevolgen, zoals versperde toegang tot<br />

gewonde of in gevaar verkerende personen, voor materiële of andere schade is<br />

<strong>SimonsVoss</strong> AG niet aansprakelijk.<br />

Ter verhoging van de veiligheid zijn twee extra schroeven met Torx–aansluiting<br />

ingesloten. Die moeten gebruikt worden om de veiligheid tegen onbevoegd openen te<br />

verhogen.


Seite 4<br />

1.2 Productbeschrijving<br />

Handboek – Pincodetoetsenbord 3068<br />

Het pincodetoetsenbord 3068 is een digitale “sleutel” (transponder), die na het<br />

invoeren van een juiste getallencode sluitingen van <strong>SimonsVoss</strong> via zender<br />

contactloos opent .<br />

Voor de configuratie van het systeem moet tenminste één pin vooraf geconfigureerd<br />

worden en moet de bijhorende geïntegreerde transponder op de juiste manier voor de<br />

sluiting geprogrammeerd worden. Aansluitend wordt, na het invoeren van een juiste<br />

pin, de bijhorende sluiting vrijgegeven.<br />

Bij het hier verkregen pincodetoetsenbord gaat het om een product, dat zowel in<br />

binnenalsook buiten kan worden gebruikt. Het product bezit een eigen<br />

stroomvoorziening, en kan bijgevolg volledig zelfstandig gebruikt worden. De<br />

montage is zeer eenvoudig, omdat elke bekabeling wegvalt.<br />

Op basis van de moduleopbouw deze component volkomen in het <strong>SimonsVoss</strong><br />

systeem 3060 geïntegreerd en kan zoals alle componenten van <strong>SimonsVoss</strong> (vanuit<br />

de transponder) met de sluitschema–software geprogrammeerd worden..<br />

2.0 Overzicht van de werking<br />

2.1 Functieoverzicht<br />

Het pincodetoetsenbord bestaat uit de componenten:<br />

• pincode–invoer en verwerking<br />

• geïntegreerde digitale sleutel (transponder), die de bijhorende sluiting opent,<br />

als hij na succesvolle pincodeverwerking geactiveerd wordt.<br />

Met het pincodetoetsenbord bent u op die manier steeds in staat om alle sluitingen<br />

van <strong>SimonsVoss</strong> (bv. cilinders, Smart Relais, zelfs fijnschakeling–units) door middel<br />

van een pincode aan te spreken.<br />

Er zijn 3 verschillende pins beschikbaar; op die manier kunnen aan maximaal 3<br />

personen resp. personengroepen individuele pins toegekend worden. Bij het<br />

omprogrammeren van een pin moet enkel nog één tot maximaal 3 gebruikersgroepen<br />

daarvan op de hoogte gebracht worden. Bovendien is het mogelijk om in <strong>SimonsVoss</strong><br />

sluitingen (met ZK–functie, d.w.z. toegangscontrole– en tijdzonesturing) aan een<br />

persoon resp. personengroep ook tijdelijke toegang tot het gebouw te verlenen en om<br />

te protocolleren welke pin wanneer toegang had.


Seite 5<br />

2.2 Operationele modi<br />

Handboek – Pincodetoetsenbord 3068<br />

Het pincodetoetsenbord onderscheidt vier operationele modi:<br />

Modus: Toelichting:<br />

Stand-by Het pincodetoetsenbord bevindt zich in rustmodus en verbruikt slechts zeer<br />

weinig energie.<br />

Openen Na het invoeren van een juiste pin wordt de sluiting via zender aangesproken<br />

en kan bediend worden.<br />

Programmering In deze modus worden<br />

• de afzonderlijke pins (max. 3) direct via het toetsenbord<br />

• resp. de bijhorende geïntegreerde transponders (max. 3) – door<br />

middel van de <strong>SimonsVoss</strong> software<br />

geprogrammeerd resp. teruggezet.<br />

Batterij-<br />

Een tweetraps batterijwaarschuwingssysteem kondigt tijdig aan als een<br />

waarschuwing batterij vervangen moet worden.<br />

2.3 Bediening<br />

Na de ingebruikneming en de configuratie van het pincodetoetsenbord vormt deze<br />

binnen het systeem 3060 samen met een <strong>SimonsVoss</strong> sluiting een zogenaamde<br />

“intelligente sluiting”. De programmering van de pins kan direct via het toetsenbord<br />

gebeuren. De geïntegreerde transponders daarentegen worden via de <strong>SimonsVoss</strong><br />

software geprogrammeerd en maken zo deel uit van de sluitinstallatie. De precieze<br />

handelwijze voor de programmering van de afzonderlijke pincodes resp. voor de<br />

programmering van de bijhorende recordgegevens van de transponder, evenals het<br />

gebruik van het pincodetoetsenbord wordt in de volgende hoofdstukken uitgebreid<br />

beschreven.<br />

3.0 Ingebruikneming<br />

Bij de eerste ingebruikneming is het noodzakelijk om de vanuit fabriek ingestelde<br />

Masterpin: 1 2 3 4 5 6 7 8<br />

door een eigen masterpin te vervangen.<br />

Voorwaarden:<br />

• 8 cijfers<br />

• mag niet met een „0“ beginnen<br />

Uw persoonlijke masterpin heeft men als verificatie nodig voor alle<br />

programmeerprocessen. Bewaar die veilig en ontoegankelijk voor onbevoegden.


Seite 6<br />

4.0 Programmering van de pins<br />

Handboek – Pincodetoetsenbord 3068<br />

De benodigde masterpin, die men nodig heeft voor alle<br />

programmeerprocessen, vindt u onder het krasveld van de ingesloten<br />

veiligheidskaart. Berg die veilig en ontoegankelijk voor onbevoegden op.<br />

4.1 Eerste ingebruikneming<br />

Invoer „0000“<br />

Invoer „pin1 2 3 4 5 6<br />

78“<br />

Invoer „Masterpin“<br />

Herhaling „Masterpin“<br />

Voor de eerste ingebruikneming is het voor de veiligheid van uw sluitinstallatie<br />

noodzakelijk om minstens één pin te programmeren. Pas na de programmering van<br />

het pincodetoetsenbord is gegarandeerd dat enkel nog gemachtigde gebruikers<br />

toegang verkrijgen.<br />

Ga a.u.b. als volgt te werk:<br />

1. Druk op de „0“ om over te gaan naar de programmeermodus.<br />

2. Voer de „Masterpin“ in.<br />

3. Selecteer de te programmeren pin, in dit geval voor „PIN 1“ op toets „1“<br />

drukken.<br />

4. Voer de lengte van de pin in (naar keuze een getal van 4 tot 8 cijfers).<br />

5. Voer de „pin“ in.<br />

6. Bij juiste input wordt die opgeslagen en bevestigd.


Seite 7<br />

Handboek – Pincodetoetsenbord 3068<br />

Een pin mag niet beginnen met een „0“ en men mag niet meermaals dezelfde pin<br />

toekennen. De masterpin wordt uitsluitend gebruikt om de pins om te programmeren.<br />

Het is niet mogelijk om met de masterpin de sluitingen te bedienen.<br />

4.2 Programmering van andere pins<br />

1. Om andere pins te programmeren, gaat u a.u.b. als volgt te werk: druk op de „0“<br />

om over te gaan naar de programmeermodus.<br />

2. Voer de „Masterpin“ in.<br />

3. Druk voor<br />

• „PIN 2“ op toets „2“ of voor<br />

• „PIN 3“ op toets „3“.<br />

4. Voer de lengte van de pin in (naar keuze een getal van 4 tot 8 cijfers).<br />

5. Voer de overeenkomstige „pin“ in.<br />

6. Bij juiste input wordt die opgeslagen en bevestigd.<br />

Opgelet: Bij een batterijwaarschuwing is het niet mogelijk om in de<br />

programmeermodus te gaan. D.w.z. dat in geval van een zwakke batterij er geen pin<br />

gewijzigd of gewist kan worden. Pas na correcte vervanging van de batterij (zie<br />

hoofdstuk Vervangen van batterij) staat de programmeermodus weer ter beschikking.<br />

4.3 Schema<br />

Invoer “1“<br />

(voor PIN 1)<br />

Invoer „0“<br />

Invoer „Masterpin“<br />

Invoer “2“<br />

(voor PIN 2)<br />

Invoeren pinlengte<br />

4, 5, 6, 7 of 8<br />

Invoer „PIN“<br />

Invoer “3“<br />

(voor PIN 3)


Seite 8<br />

5.0 Wissen van pins<br />

5.1 Beschrijving<br />

Handboek – Pincodetoetsenbord 3068<br />

Om pins te deactiveren, gaat u a.u.b. als volgt te werk:<br />

1. Druk op de „0“ om over te gaan naar de programmeermodus.<br />

2. Voer de „Masterpin“ in.<br />

3. Druk voor<br />

• „PIN 1“ op toets „1“ of voor<br />

• „PIN 2“ op toets „2“ of voor<br />

• „PIN 3“ op toets „3“.<br />

4. Voer voor de pinlengte „0“ in.<br />

5. Bij juiste input wordt die opgeslagen en bevestigd.<br />

Daarmee is er één resp. zijn er meerdere pins opnieuw gedeactiveerd en kunnen pas<br />

door programmering opnieuw geactiveerd worden. Indien men niet alle pins nodig<br />

heeft, dan laat men die in ongeprogrammeerde toestand.<br />

Opgelet: Bij een batterijwaarschuwing is het niet mogelijk om in de<br />

programmeermodus te gaan. D.w.z. dat in geval van een zwakke batterij er geen pins<br />

gewijzigd of gewist kunnen worden. Pas na correcte vervanging van de batterij (zie<br />

hoofdstuk Vervangen van batterij) staat de programmeermodus weer ter beschikking.<br />

5.2 Schema<br />

Invoer „1“<br />

(voor PIN 1)<br />

Invoer „0“<br />

Invoer „Masterpin“<br />

Invoer „2“<br />

(voor PIN 2)<br />

Invoeren pinlengte „0“<br />

Invoer „3“<br />

(voor PIN 3)


Seite 9<br />

Handboek – Pincodetoetsenbord 3068<br />

6.0 Programmering van de transpondergegevensrecords met de<br />

SV software<br />

Aan de 3 verschillende pins zijn 3 verschillende transpondergegevensrecords<br />

toegewezen. Om de drie verschillende pins te kunnen gebruiken resp.<br />

onderscheiden, moeten zij ook afzonderlijk geprogrammeerd worden.<br />

6.1 Toewijzing van de pins en transponders<br />

• PIN1 ⇒ Transponder 1<br />

• PIN2 ⇒ Transponder 2<br />

• PIN3 ⇒ Transponder 3<br />

Elke geïntegreerde transponder heeft een eigen transponder–ID (TID); die TID’s<br />

worden bij een toegang in de <strong>SimonsVoss</strong> sluitingen opgeslagen, als die over een<br />

ZK–functie (d.w.z. toegangscontrole) beschikken. Op die manier kan precies<br />

nagegaan worden wanneer welke pin toegang gekregen heeft.<br />

Derhalve moet men er absoluut op letten dat bij de programmering de toewijzing in<br />

acht wordt genomen. Anders kan geen toegang tot de sluiting verleend worden.<br />

6.2 Beschrijving<br />

Ga a.u.b. als volgt te werk voor het programmeren van de verschillende transponders<br />

met behulp van de <strong>SimonsVoss</strong> software (zie ook “Softwarehandboek” van<br />

<strong>SimonsVoss</strong>):<br />

1. Tweemaal op toets „0“ drukken om in de programmeermodus van de<br />

transponder te komen.<br />

2. Voer de „Masterpin“ in.<br />

3. Functie: Programmierung Transponder in de SV software starten<br />

4. Telkens voor de overeenkomstige transponder:<br />

• Transponder 1 = op toets „1“ drukken<br />

• Transponder 2 = op toets „2“ drukken<br />

• Transponder 3 = op toets „3“ drukken<br />

5. Succesvolle programmering in het gebruikersniveau controleren (gele<br />

programmeerbliksem moet verwijderd zijn in het sluitschema.).<br />

Gelieve, opdat de programmering zonder problemen kan verlopen, eerst het<br />

programmeerbevel in de SV software te starten en pas dan de gewenste transponder<br />

met behulp van het pincodetoetsenbord te selecteren. Zoniet kan een succesvolle<br />

programmering niet gegarandeerd worden.


Seite 10<br />

Handboek – Pincodetoetsenbord 3068<br />

De 3 geïntegreerde transponders van het pincodetoetsenbord moeten in hetzelfde<br />

sluitschema van de aan te spreken sluiting aangelegd zijn.<br />

Opgelet: Bij een batterijwaarschuwing is het niet mogelijk om in de<br />

programmeermodus te gaan. D.w.z. dat in geval van een zwakke batterij er geen<br />

transponders gewijzigd of gewist kunnen worden. Pas na correcte vervanging van de<br />

batterij (zie hoofdstuk Vervangen van batterij) staat de programmeermodus weer ter<br />

beschikking.<br />

6.3 Schema<br />

Transponder<br />

1 = op toets „1“<br />

drukken<br />

Invoer van<br />

„00“<br />

Invoer<br />

„Masterpin“<br />

Functie: „Programmierung Transponder“<br />

in de SV Software starten!!!<br />

Transponder<br />

2 = op toets „2“<br />

drukken<br />

Transponder<br />

3 = op toets „3“<br />

drukken


Seite 11<br />

7.0 Transponder uitlezen<br />

Handboek – Pincodetoetsenbord 3068<br />

Het is steeds mogelijk om met behulp van de <strong>SimonsVoss</strong> sluitplan–software de<br />

geïntegreerde transponders uit te lezen (nadat deze zijn geprogrammeerd).<br />

7.1 Beschrijving<br />

Gelieve als volgt te werk te gaan:<br />

7.2 Schema<br />

1. Functie: „Transponder auslesen“ in de SV Software starten<br />

2. Voor de overeenkomstige transponder telkens:<br />

• Transponder 1 = „PIN 1“ invoern<br />

• Transponder 2 = „PIN 2“ invoeren<br />

• Transponder 3 = „PIN 3“ invoeren<br />

Invoer „PIN 1“<br />

Functie:<br />

„Transponder auslesen“<br />

in de SV software starten<br />

Invoer „PIN 2“<br />

Invoer „PIN 3“


Seite 12<br />

Handboek – Pincodetoetsenbord 3068<br />

8.0 Terugzetten van de transponder<br />

8.1 Beschrijving<br />

Gelieve als volgt te werk te gaan voor het terugzetten van de verschillende<br />

transponders:<br />

1. Tweemaal op toets „0“ drukken.<br />

2. Voer de masterpin in.<br />

3. Functie: „Transponder zurücksetzen“ starten in de <strong>SimonsVoss</strong><br />

software.<br />

4. Voor de overeenkomstige transponder telkens:<br />

• Transponder 1 = op toets „1“,<br />

• Transponder 2 = op toets „2“,<br />

• Transponder 3 = op toets „3“ drukken<br />

Opgelet: Bij een batterijwaarschuwing is het niet mogelijk om in de<br />

programmeermodus te gaan. D.w.z. dat in geval van een zwakke batterij er geen<br />

transponders gewijzigd of gewist kunnen worden. Pas na correcte vervanging van de<br />

batterij (zie hoofdstuk Vervangen van batterij) staat de programmeermodus weer ter<br />

beschikking.<br />

8.2 Schema<br />

Inoer van „00“<br />

Eingabe von<br />

00“<br />

Invoer „Masterpin“<br />

Funktion: „Transponder zurücksetzen“ in<br />

der SV LDB starten<br />

Transponder 1 =<br />

toets „1“ drukken<br />

Functie: „Transponder zurücksetzen“ in de<br />

SV Software starten!!!<br />

Transponder<br />

2 = Ta-<br />

Transponder 2 =<br />

toets „2“ drukken<br />

Transponder<br />

3 = Ta-<br />

Transponder 3 =<br />

toets „3“ drukken


Seite 13<br />

9.0 Openen<br />

Handboek – Pincodetoetsenbord 3068<br />

Gelieve als volgt te werk gaan om de bijhorende sluiting met behulp van het<br />

pincodetoetsenbord te openen:<br />

Een vooraf geprogrammeerde pin invoeren. Tussen het invoeren van de afzonderlijke<br />

getallen mag maximaal 5 seconden verlopen.<br />

In geval van juiste invoer en programmering van de geïntegreerde transponder gaat<br />

de LED GROEN branden en klinkt er een signaal. Daarna opent de geïntegreerde<br />

transponder de sluiting.<br />

10.0 Betekenis van de LED<br />

De ingebouwde LED kan drie kleuren vertonen: groen, geel en rood. Die hebben de<br />

volgende betekenis:<br />

• Groen Invoer cijfer aanvaard<br />

Invoer pin o.k. wil zeggen:<br />

juiste pin herkend, openingssignaal wordt gezonden<br />

Pinlengte o.k.<br />

Programmeerproces pin was in orde<br />

• Geel Batterijwaarschuwing<br />

• Rood Pininvoer niet juist<br />

Invoer mastercode niet juist<br />

Herhaaldelijk verkeerde invoer van de pin (manipulatie)<br />

Invoer pinlengte niet juist


Seite 14<br />

11.0 Batterijwaarschuwing<br />

Handboek – Pincodetoetsenbord 3068<br />

Om een gedefinieerde modus van het pincodetoetsenbord te bereiken en om<br />

bedieningsfouten tot een minimum te beperken, werd een<br />

batterijwaarschuwingssysteem geïntegreerd dat uit 2 trappen bestaat.<br />

Een afnemende batterijcapaciteit wordt vroegtijdig kenbaar gemaakt zodat op tijd<br />

gestart kan worden met het vervangen van de batterij.<br />

Batterij–waarschuwingsniveau 1: Het openingsproces wordt tijdelijk uitgesteld. De<br />

diode knippert GEEL en de zoemer weerklinkt gedurende 10 seconden. Pas na<br />

verloop van de 10 seconden zendt het pincodetoetsenbord het bevel uit om te<br />

openen.<br />

Batterij–waarschuwingsniveau 2: Ook hier wordt het openingsproces tijdelijk<br />

uitgesteld. De diode knippert GEEL en de zoemer weerklinkt gedurende 20<br />

seconden. Pas na verloop van de 20 seconden zendt het pincodetoetsenbord het<br />

bevel uit om te openen.<br />

Uiterlijk op dit tijdstip moet de batterij vervangen worden, anders verliest het systeem<br />

na korte tijd het vermogen om te functioneren.<br />

12.0 Vervangen van batterij<br />

Principieel mag het vervangen van de batterij enkel door opgeleid personeel<br />

uitgevoerd worden. Ga a.u.b. als volgt te werk:<br />

1. De beide schroeven in de bodem van de behuizing volledig uitdraaien.<br />

2. De voorkant van de behuizing afnemen.<br />

3. De batterijbeugel voorzichtig uit het plaatje losmaken (figuur 1).<br />

4. Beide batterijen uitnemen (figuur 1).<br />

5. De nieuwe batterijen inleggen; de pluspool moet hierbij naar boven wijzen<br />

(figuur 2).<br />

6. De batterijbeugel opnieuw voorzichtig in het plaatje inhaken (figuur 3).<br />

7. De behuizing tweer aanbrengen.<br />

8. De beide schroeven van de behuizing aan de onderzijde opnieuw in de<br />

behuizing schroeven.


Seite 15<br />

Handboek – Pincodetoetsenbord 3068<br />

Na het vervangen van de batterij staan opnieuw alle functies ter beschikking.<br />

Steeds beide batterijen vernieuwen omdat die ongeveer even sterk ontladen zijn.<br />

Bij het vervangen van de batterijen dient er beslist op gelet te worden dat er geen<br />

water in de behuizing kan indringen resp. dat het elektronicagedeelte niet met water<br />

in aanraking komt. Indien noodzakelijk het aan de wand bevestigde deel van de<br />

behuizing zorgvuldig droogwrijven.


Seite 16<br />

13.0 Speciale functies<br />

Handboek – Pincodetoetsenbord 3068<br />

13.1 Intelligente sluiting voor <strong>SimonsVoss</strong> VdS blokslot 3066<br />

Het pincodetoetsenbord kan gebruikt worden voor het fijnschakelen van <strong>SimonsVoss</strong><br />

fijnschakeling–units (VdS blokslot 3066). Men monteert hierbij het toetsenbord binnen<br />

het zendbereik van de fijnschakeling–unit. Na het invoeren van de juiste pin wordt de<br />

fijnschakeling–unit aangesproken en de alarminstallatie wordt op fijn of grof gezet via<br />

het blokslot. Door het inlassen van een intelligente sluiting kan op die manier aan de<br />

eisen voldaan worden van de VDS klasse C tot SG 6.<br />

De VdS gecertificeerde fijnschakeling–units van <strong>SimonsVoss</strong> hebben voor de<br />

fijnschakeling/grof–schakelingprocessen een dubbel openingsprotocol nodig<br />

(dubbelklik als fijn/grof gesteld moet worden via transponder).<br />

Hierna wordt de configuratie van het pincodetoetsenbord toegelicht, zodat deze de<br />

“dubbelklik” emuleert en daardoor geschikt is om fijn/grof–schakelingrocessen uit te<br />

voeren. Daarvoor gaat u als volgt te werk:<br />

1. Driemaal op toets „0“ drukken.<br />

2. Invoer van de masterpin.<br />

3. Druk dan:<br />

• ofwel: „91“ voor de normale werking (defaultinstelling).<br />

• of: „92“ dubbelklik voor werking met blokslot.<br />

Invoer „91“<br />

(Normale werking<br />

Invoer „000“<br />

Invoer „Masterpin“<br />

Invoer<br />

„92“<br />

(Blokslotwerking)<br />

Bij correcte invoer slaat het pincodetoetsenbord de omschakeling op en er komt een<br />

positief antwoord (LED en zoemer).


Seite 17<br />

Handboek – Pincodetoetsenbord 3068<br />

Belangrijk: Tweevoudig openingsprotocol (dubbelklik) enkel instellen bij het gebruik<br />

van een <strong>SimonsVoss</strong> VDS blokslot 3066. Anders kunnen foutieve functies resp. niet<br />

gewilde effecten optreden.<br />

Het is steeds mogelijk om tussen de beide configuraties om te schakelen.<br />

Opgelet: Bij een batterijwaarschuwing is het niet mogelijk om in de<br />

programmeermodus te gaan. D.w.z. dat in geval van een zwakke batterij er geen<br />

functies gewijzigd of gewist kunnen worden. Pas na correcte vervanging van de<br />

batterij (zie hoofdstuk Vervangen van batterij) staat de programmeermodus weer ter<br />

beschikking..<br />

13.2 Diversen<br />

De functies Quasiproximity, Validity- en Expiry–modus staan bij het<br />

pincodetoetsenbord niet ter beschikking.<br />

14.0 Technische gegevens<br />

Afmetingen B x H x D 96 mm x 96 mm x 14 mm<br />

Gewicht 102 g (incl. batterijen)<br />

Materiaal kunststof<br />

Kleur grijs met transparante ring<br />

Maximaal aantal<br />

bedieningen met een<br />

stel batterijen<br />

ca. 100.000 bedieningen resp. 10 jaar stand-by<br />

Bedieningsafstand sluit- tot max. 40 cm (wanneer transponderantenne<br />

cilinder<br />

parallel t.o.v. cilinderantenne)<br />

Bedieningsafstand Smart tot max. 120 cm (wanneer transponderantenne<br />

Relais<br />

parallel t.o.v. antenne van Smart Relais)<br />

Beschermingsklasse IP 65<br />

Werktemperatuurbereik -20°C tot +50°C zonder condensatieafzetting<br />

Batterijtype 2 x 3 V DC lithium batterij type CR2032<br />

Vervangen batterij enkel door opgeleid vakpersoneel


LON – Netwerk 3065<br />

Stand: Juni 2006


Pagina 2<br />

LON – Netwerk 3065<br />

1.0 Inleiding .........................................................................................4<br />

1.1 Algemene richtlijnen ........................................................................... 4<br />

1.1.1 Aansluiting met LPI-10<br />

(Versie: open platine met externe netvoeding)................................. 5<br />

1.1.2 Aansluiting met LPI-10 Compact........................................................ 6<br />

2.0 De software....................................................................................7<br />

3.0 CentralNode...................................................................................8<br />

3.1 Werkingsprincipe ................................................................................ 8<br />

3.2 Aansluiting van de CentralNode ........................................................ 8<br />

4.0 LockNode.......................................................................................9<br />

4.1 Werkingsprincipe ................................................................................ 9<br />

4.2 Inbouwaanwijzing................................................................................ 9<br />

4.3 Antenneverlenging............................................................................ 10<br />

4.4 Ingangen en uitgangen van de LockNode....................................... 12<br />

5.0 LPI-10 ...........................................................................................13<br />

5.1 Algemene waarschuwingen ............................................................. 13<br />

5.1.1. Gevaar voor elektrische schok ........................................................ 13<br />

5.2 LPI-10 (Versie: open platine met externe netvoeding) ................... 13<br />

5.2.1 Werkingsprincipe ............................................................................. 13<br />

5.2.2 Inbouwrichtlijn................................................................................... 14<br />

5.3 LPI-10 Compact<br />

(Versie: compacte bouwwijze met plaatselijke 230V voeding)...... 15<br />

5.3.1 Installatie............................................................................................ 15<br />

5.3.2 Werkingsprincipe .............................................................................. 16<br />

5.3.3 Inbouwaanwijzing.............................................................................. 16<br />

6.0 Router...........................................................................................17<br />

6.1 Werkingsprincipe .............................................................................. 17<br />

6.2 Inbouwrichtlijn................................................................................... 18<br />

6.3 Inbouwvoorbeeld............................................................................... 19


Pagina 3<br />

LON – Netwerk 3065<br />

7.0 Repeater.......................................................................................20<br />

7.1 Werkingsprincipe .............................................................................. 20<br />

7.2 Inbouwrichtlijn................................................................................... 20<br />

8.0 Terminatoren ...............................................................................20<br />

9.0 Netwerkkabel ...............................................................................21<br />

9.1 Algemeen ........................................................................................... 21<br />

9.2 Het leggen van de kabel.................................................................... 21<br />

9.3 Kabeltypes ......................................................................................... 21<br />

9.4 Busvormige bekabeling (voorbeeld)................................................ 22<br />

9.5 Stervormige bekabeling (voorbeeld) ............................................... 22<br />

9.6 Topologieloze bekabeling (voorbeeld) ............................................ 23<br />

10.0 Planningsvoorbeelden................................................................24<br />

10.1 Aansluiting van externe gebouwen via twisted pair,<br />

modem & TCP/IP................................................................................ 24<br />

10.2 Netwerk via modem........................................................................... 25<br />

10.3 Netwerk via ethernet ......................................................................... 25<br />

11.0 Veiligheid .....................................................................................26<br />

11.1 Veilige communicatie tussen de netwerkknooppunten ................. 26<br />

11.2 Automatische controle van de afzonderlijke<br />

systeemcomponenten....................................................................... 26<br />

11.3 Alarm .................................................................................................. 26<br />

12.0 Antwoorden op de meest gestelde vragen i.v.m. netwerk ......27<br />

13.0 Gegevensblad..............................................................................29


Pagina 4<br />

1.0 Inleiding<br />

LON – Netwerk 3065<br />

Hierna wordt bij de componenten (cilinder, sturingseenheid, Smart Relais, blokslot)<br />

van het systeem 3060 steeds van sluiting(en) en deuren gesproken. Voor zover niet<br />

uitdrukkelijk vermeld, zijn deze termen echter geldig voor alle andere componenten<br />

van het systeem 3060.<br />

Het programmeren van het systeem 3060 met laptop en ConfigDevice (of PalmCD) is<br />

tot aan een zekere grootte van het gebouw, of voor klanten met een gering aantal<br />

deuren zinvol, omdat hier normaal zelden wijzigingen van de configuratie van de<br />

sluitingen moeten uitgevoerd worden.<br />

Bij middelmatige of grote gebouwen, waarbij verlies van sleutels, het toelaten van<br />

nieuwe transponders of organisatiewijzigingen frequenter optreden, komt het<br />

verzorgen en onderhouden van het sluitsysteem via het netwerk in aanmerking.<br />

Daarvoor hoeven echter niet alle deuren in het netwerk opgenomen te zijn. Het<br />

volledige systeem kan bovendien ook voor gemengd gebruik (netwerk / stand-alone)<br />

opgebouwd worden.<br />

In een netwerksysteem kunnen niet alleen alle onderhoud- en programmeringstaken<br />

vanuit een centrale pc afgehandeld worden, maar het is eveneens mogelijk om zich<br />

een overzicht over de actuele toestand van het volledige netwerk te verschaffen.<br />

Onder andere kunnen de sluiting- en deurtoestanden, zoals bv. deur open / deur<br />

dicht, deur vergrendeld, batterijwaarschuwing, toegangslijst, inbraakalarm opgevraagd<br />

worden. Daardoor is het mogelijk, direct vanuit de centrale, op een<br />

gebeurtenis te reageren.<br />

Samenvattend kan gesteld worden dat door de netwerkopbouw het volledige<br />

toegangscontrolesysteem vanuit een centrale pc geconfigureerd en bewaakt kan<br />

worden. Daardoor is het voor de gebruiker mogelijk om tijdig op kritische toestanden<br />

te reageren.<br />

1.1 Algemene richtlijnen<br />

Naast de digitale sluiting wordt op een afstand van ca. 30 cm (afhankelijk van het<br />

betreffende ingebouwde component, zie pagina N7) een zogenoemde LockNode<br />

geplaatst, die het zendcontact met de sluiting onderhoudt. De digitale sluitingen<br />

hoeven daarvoor niet extra bekabeld worden. De interface tussen computer en<br />

netwerk wordt door de CentralNode gevormd.


Pagina 5<br />

LON – Netwerk 3065<br />

Vóór het begin van de montage van de componenten moet de kabel getest<br />

worden op doorgang en op kortsluiting om eventuele be-schadiging van de<br />

hardware te vermijden.<br />

Blokslotfunctie bij<br />

scherpstelling van een<br />

alarminstallatie<br />

V.24 interface<br />

CentralNode<br />

LON Twisted Pair<br />

Digitale cilinder Smart Relais<br />

Rolpoorten<br />

Elektrische deuropeners<br />

Liftsturing<br />

Slagboominstallatie<br />

Enz.<br />

LPI 10<br />

Externe systemen<br />

Bv. Aansluiting va de<br />

toegangscontrole via het<br />

Smart relais advanced<br />

met interface naar externe<br />

systemen<br />

1.1.1 Aansluiting met LPI-10 (Versie: open platine met externe netvoeding)<br />

De verbinding van de LockNodes naar de CentralNode gebeurt met een tweedraadse<br />

leiding (twisted pair). Over diezelfde leiding voorziet de LPI-10 (Versie: open<br />

platine met externe netvoeding) de LockNodes van spanning.<br />

PC/Server met<br />

Windows NT of 2000<br />

LockNode<br />

Communicatie via<br />

zender (25 kHz)<br />

Digitale cilinder<br />

LPI 10<br />

48 V via netvoeding<br />

(voeding LPI-10)


Pagina 6<br />

LON – Netwerk 3065<br />

1.1.2 Aansluiting met LPI-10 Compact<br />

De verbinding van de LockNodes naar de CentralNode gebeurt met een tweedraadse<br />

leiding (twisted pair). Over diezelfde leiding voorziet de LPI-10 (Versie:<br />

compacte bouwwijze met plaatselijke 230V voeding) de LockNodes van spanning.<br />

230 VAC plaatselijke<br />

voeding van LPI-10<br />

PC/Server met<br />

Windows NT of 2000<br />

LPI 10 Compact<br />

LockNode<br />

Communicatie via<br />

zender (25 kHz)<br />

Digitale cilinder


Pagina 7<br />

2.0 De software<br />

LON – Netwerk 3065<br />

Gebeurt het beheer van het sluitsysteem via een pc, dan heeft u alleen de sluitplansoftware<br />

LDB *1 resp. LSM *2 nodig. Voor toegang tot het sluitsysteem resp. tot het<br />

sluitplan vanuit meerdere bedieningsplaatsen is het nodig de LSM te installeren.<br />

Bij de netwerkwerking maakt de LDB *1 -software het mogelijk om functies zoals<br />

visualiseren, filteren versleutelen, netwerk beheren en gegevens afstellen uit te<br />

voeren. Er kunnen verschillende netwerkcomponenten uitgelezen, gewijzigd en gecontroleerd<br />

worden. De installatie van het netwerk mag enkel door geschoold<br />

personeel uitgevoerd worden om een onberispelijke functie te garanderen.<br />

*1 LDB = Lock Data Base<br />

*2 LSM = Locking System Management<br />

- De systeemvereisten voor het sluitplan LDB vindt u in het hoofdstuk<br />

“Ingebruikneming” van de softwarehandleiding.<br />

- De systeemvereisten voor het LSM vindt u in het handboek LSM –<br />

LockingSystemManagement.<br />

Voor het gebruik van het netwerk 3065 heeft men, afhankelijk van de grootte van het<br />

netwerk, een licentie nodig. Die bestaat in volgende onderverdelingen:<br />

voor netwerk met maximum 12 LockNodes<br />

voor netwerk met maximum 48 LockNodes<br />

voor netwerk met maximum 128 LockNodes<br />

voor netwerk met maximum 258 LockNodes<br />

voor netwerk met maximum 516 LockNodes<br />

voor netwerk met maximum 1032 LockNodes


Pagina 8<br />

3.0 CentralNode<br />

3.1 Werkingsprincipe<br />

LON – Netwerk 3065<br />

De CentralNode vormt de interface tussen pc en netwerk. Per netwerk heeft men een<br />

CentralNode nodig.<br />

☺ Wendt u voor het gebruik van een CentralNode in combinatie met het LSM tot<br />

uw gespecialiseerde handelspartner.<br />

3.2 Aansluiting van de CentralNode<br />

De CentralNode wordt aan een vrije seriële poort (bv. COM1) van de pc aangesloten.<br />

De voor het programmeren van de transponder benodigde ConfigDevice (of PalmCD)<br />

wordt aan een andere vrije poort van de pc (bv. COM2) aangesloten. Als er slechts<br />

één poort ter beschikking is, dan kan afwisselend het ConfigDevice (of PalmCD) en<br />

de CentralNode aangesloten worden, waarbij in de sluitplansoftware aangegeven<br />

moet worden welk toestel momenteel gebruikt wordt. Aan de RJ-45 bus van de<br />

CentralNode wordt de meegeleverde aansluitkabel aangesloten.<br />

De rode en blauwe ader van deze kabel staan ter beschikking voor de verbinding met<br />

de huisinterne netwerkkabel, de zwarte ader van de kabel voor de aarding. Om een<br />

perfect functioneren van het netwerk te garanderen moet de zwarte ader met de<br />

potentiaalcompensatie van de LPI-10 verbonden worden. Voor de aarding kan de<br />

afscherming van de kabel gebruikt worden.<br />

☺ De CentralNode heeft geen aparte spanningsvoorziening nodig. Die<br />

wordt geleverd via de netwerkkabel van de LPI-10.


Pagina 9<br />

4.0 LockNode<br />

4.1 Werkingsprincipe<br />

LON – Netwerk 3065<br />

De LockNode neemt talrijke programmataken in het netwerk op zich. De gegevensoverdracht<br />

naar de digitale componenten gebeurt via radiotransmissie.<br />

4.2 Inbouwaanwijzing<br />

De LockNodes worden door <strong>SimonsVoss</strong> voorgeconfigureerd en voorzien van nummers<br />

(zie afbeelding pagina N6). Deze nummers (GID: GroupID; MID: MemberID)<br />

worden in het bouwplan van het met een netwerk te voorziene gebouw geregistreerd.<br />

Bij de installatie deelt u de LockNodes in de sofware aan de hand van dit bouwplan<br />

in. De LockNodes mogen niet verwisseld worden omdat er anders geen netwerkverbinding<br />

met de digitale componenten kan tot stand gebracht worden.<br />

Bakabeling langs<br />

plafond<br />

Bakabeling langs<br />

de vloer<br />

De LockNodes kunnen ingebouwd worden in de lichtgoot<br />

naast de deur in een in de handel gebruikelijke<br />

inbouw- of opbouwdoos (vanaf 40 mm diepte) met<br />

bijhorende blinde afdekking. De afscherming van de<br />

netwerkkabel moet in de inbouw- resp. opbouwdozen<br />

volledig verwijderd worden (enkel stervormige bekabeling).<br />

Bij de topologieloze netwerken en bij de BUS-bekabeling<br />

moeten de afschermingen van de desbetreffende<br />

netwerkkabels zo met elkaar verbonden worden (externe klem of soldering<br />

telkens met krimpkous), dat er een afscherming over het volledige netwerk<br />

gegarandeerd is.<br />

Aan de laatste LockNode van de BUS-bekabeling wordt dan de terminator ingezet en<br />

zijn massakabel (groen-geel) wordt met de afscherming of potentiaalcompensatie<br />

verbonden.


Pagina 10<br />

LON – Netwerk 3065<br />

Om een vlekkeloze functie te garanderen moeten volgende afstanden tussen Lock-<br />

Node en de digitale sluiting ingehouden worden:<br />

minimum maximum<br />

LockNode naar digitale cilinder 10 cm 30 cm<br />

LockNode naar digitale besturingseenheid 20 cm 100 cm<br />

LockNode naar Smart Relais 50 cm 100 cm<br />

LockNode naar scherpstellingeenheid 20 cm 100 cm<br />

Bij afstanden kleiner dan 20 cm tussen LockNode en besturingseenheid resp. 50 cm<br />

naar het Smart Relais, verzoeken wij u contact op te nemen met uw gespecialiseerde<br />

handelaar of met de fabrikant<br />

De LockNodes moeten aan de hand van de plattegrond, die opgemaakt werd tijdens<br />

de planning, ingebouwd worden. Het plan duidt de ligging van de LockNodes aan<br />

door opgave van de group- en member-ID. Die zijn opgedrukt op de LockNode. Alle<br />

benodigde draden moeten aan de klemrail van de LockNode aangesloten worden.<br />

(Aansluiting netwerkkabel: klem 1 en 2. De polariteit is niet relevant.)<br />

4.3 Antenneverlenging<br />

Omdat bij dubbele deuren de standaardreikwijdte van de LockNode ontoereikend is,<br />

moet in dit geval een LockNode met verlengde antenne gebruikt worden. De verlengde<br />

antenne wordt in de deur (in de onmiddellijke nabijheid van de cilinder)<br />

gemonteerd en via een kabelovergang aan de deur met de LockNode verbonden.<br />

Om een vlekkeloze zendoverdracht te garanderen, is het aangeraden om een<br />

inspectiedeksel uit kunststof ter hoogte van de antenne te voorzien.<br />

Antenne<br />

Digitale sluitcilinder<br />

Kabeloverbrugging<br />

LockNode<br />

Bij gebruik van FH-versies, kunnen principieel grotere reikwijdtes behaald<br />

worden!<br />

Let er op dat de kabel van de verlengde antenne precies de nodige lengte<br />

heeft. De niet benodigde rest van de kabel moet daarom altijd afgesneden<br />

worden.


Pagina 11<br />

LON – Netwerk 3065<br />

Sluit de netwerkkabel aan op de klemmen 1 en<br />

2 van de LockNode. Indien u omwille van een<br />

dubbele deur een antenneverlenging nodig hebt,<br />

dan sluit u de kabel van de antenneverlenging<br />

overeenkomstig de aderkleuren aan op de<br />

klemrail.<br />

Verwijder bij het aansluiten van de verlengde antenne ook de vier soldeerbruggen<br />

(0Ω-weerstanden) op de platine van de LockNode. Anders is het functioneren van de<br />

LockNode met verlengde antenne onmogelijk.<br />

soldeerbruggen (gesloten)<br />

Gebruik bij het verwijderen van de soldeerbruggen een passend gereedschap<br />

(regelbare soldeerbout en zuigpomp voor het los solderen).<br />

Het plaatsen en wegnemen van de soldeerbruggen mag enkel door geschoold<br />

personeel gebeuren.


Pagina 12<br />

LON – Netwerk 3065<br />

4.4 Ingangen en uitgangen van de LockNode<br />

De klemmen 3 tot 8 staan ter beschikking voor spanningsvrije ingangen resp. uitgang.<br />

De ingangen geven bv. de toestand van het deur – of grendelcontact door. Er kunnen<br />

echter ook externe systemen, zoals bv. bewegingsmelder, lichtsloten, enz. aan het<br />

systeem aangesloten worden waardoor ook hun signalen aan de centrale computer<br />

gemeld worden. De uitgang dient voor het doorgeven van signalen aan vreemde<br />

systemen zoals bv. verwarming, licht, enz.<br />

Aanschakelen van contacten zonder eigen stroomvoorziening<br />

Antenneverlenging<br />

Aanschakelen van externe contacten met eigen stroomvoorziening<br />

Antenneverlenging<br />

Voor het aansluiten van schakelaars of contacten zonder eigen stroomverzorging en<br />

zonder massaverbinding kan de interne voeding van het knooppunt gebruikt worden.<br />

Let op de technische gegevens bij het aansluiten van de ingangen resp. uitgang. Die<br />

vindt u in het gegevensblad.


Pagina 13<br />

5.0 LPI-10<br />

5.1 Algemene waarschuwingen<br />

LON – Netwerk 3065<br />

De LPI-10 is een geregelde stroomvoorziening, gebouwd voor het gebruik op een<br />

éénfase wisselstroomnet. Bovendien gaat het om een inbouwtoestel en moet daarom<br />

in een verdeelkast of schakelkast ingebouwd worden. Voor de installatie moeten de<br />

desbetreffende DIN/VDE-bepalingen of de specifieke voorschriften van het land in<br />

acht genomen worden.<br />

Het aansluiten van de voedingsspanning<br />

moet volgens VDE 0100 en VDE 0160 uitgevoerd<br />

worden. Een beveiligings-installatie<br />

(zekering) en scheidingsinstallatie van de<br />

stroomvoorziening moeten voorzien zijn. De<br />

vlekkeloze en veilige werking van dit toestel<br />

vereist juiste transport, vakkundige opslag,<br />

montage en installatie.<br />

5.1.1. Gevaar voor elektrische schok<br />

Tijdens de werking van elektrische toestellen staan er onvermijdelijk bepaalde delen<br />

van deze toestellen onder gevaarlijke spanning. Ondeskundige omgang met deze<br />

toestellen kan derhalve tot de dood of zwaar lichamelijk letsel leiden evenals aanzienlijke<br />

zakelijke schade veroorzaken.<br />

5.2 LPI-10 (Versie: open platine met externe netvoeding)<br />

5.2.1 Werkingsprincipe<br />

Voor elk segment van het netwerk heeft men minimum één LPI-10 nodig voor het<br />

voeden van de LockNodes. De LPI-10 heeft derhalve een aparte voedingsspanning<br />

van 48 volt DC nodig.<br />

Daarom zijn er, afhankelijk van de grootte van het netwerk, twee varianten<br />

beschikbaar:<br />

LPI-10 met 48V netvoeding voor max. 40 LockNodes<br />

LPI-10 met 48V netvoeding voor max. 62 LockNodes<br />

Bij grotere netwerken worden evenredig meer LPI-10 gebruikt.


Pagina 14<br />

5.2.2 Inbouwrichtlijn<br />

De LPI-10 is voorzien voor<br />

het inbouwen in verdeelkasten<br />

met draagrails. Bijkomend<br />

hebt u een stopcontact<br />

nodig voor de netvoeding<br />

van de LPI-10.<br />

Afhankelijk van de bouwplaats<br />

en van het aantal<br />

groepen kunnen ook<br />

meerdere stroomvoorzieningen<br />

en routers in één<br />

verdeelkast ondergebracht<br />

worden.<br />

Aan deze klemmen sluit u de<br />

netvoeding aan. Let daarbij<br />

op de juiste polariteit (+/-).<br />

Die is op de aansluitklemmen<br />

gedrukt. Aardt de LPI-10 aan<br />

de middelste klem.<br />

LON – Netwerk 3065<br />

Hier sluit u de netwerkkabel<br />

(twisted pair) aan. U kunt ook<br />

een netwerkkabel naar de<br />

router (indien aanwezig)<br />

leggen. Daar sluit u de kabel<br />

aan op de klemmen 17 en 18.<br />

Vanaf de router vertrekt een<br />

andere netwerkkabel naar de<br />

LockNodes.<br />

De LPI-10 moet in de afzonderlijke segmenten zo ingebouwd worden, dat er<br />

minstens aan iedere LockNode een spanning van 35 V DC aanwezig is. De<br />

inbouwplaats moet dus gekozen worden in functie van het aantal en de<br />

betreffende verdeling van de LockNodes in het overeenkomstige segment.<br />

Indien de spanning van 35 V DC aan elke LockNode met één LPI-10 niet<br />

gegarandeerd is, dan moet in dat segment een repeater (inclusief netvoeding)<br />

alsook een andere LPI-10 (inclusief netvoeding) ingebouwd worden.<br />

De LPI-10 bevat vanuit fabriek geen enkele beveiliging tegen overspanning.<br />

Daarom moet die reeds plaatselijk aanwezig zijn.<br />

Bij de ingebruikneming van de LPI-10 en van het netwerk moet er op gelet<br />

worden dat de aangeschakelde netspanning een netspanning van 230 V~(±<br />

10%) is. Hogere of lagere ingangsspanningen op de LPI-10 kunnen tot storing<br />

binnen het netwerk leiden.


Pagina 15<br />

LON – Netwerk 3065<br />

5.3 LPI-10 Compact (Versie: compacte bouwwijze met plaatselijke 230V voeding)<br />

5.3.1 Installatie<br />

De LPI-10 mag enkel door een gekwalificeerd vakman, die de algemeen geldende<br />

technische regels en de geldende overeenkomstige voorschriften en normen kent en<br />

opvolgt, gemonteerd en bekabeld worden.<br />

Het toestel kan op normprofielen DIN EN 50022-35x15 en DIN 50022-35x7,5 opgehaakt<br />

worden. Voor het bevestigen, het toestel met de neus op het draagprofiel<br />

inhangen en aandrukken tot de veer inspringt (zie navolgende tekening). Als het<br />

inhaken te stroef gaat, dan veer iets lossen. Voor het demonteren van het profiel<br />

de veer met schroevendraaier in de richting van de pijl losmaken en toestel<br />

afnemen.<br />

Het toestel moet, met de bedoeling van een warmteafvoer zoals voorgeschreven, zo<br />

gemonteerd worden, dat de ingangs- en uitgangsklemmen bovenaan liggen. Boven<br />

en onder het toestel moet er een vrije ruimte zijn van minstens 5cm om de<br />

luchtcirculatie niet te belemmeren.<br />

Vóór het begin van de installatie- en onderhoudswerkzaamheden moet de<br />

hoofdschakelaar van de installatie uitgeschakeld worden en tegen terug inschakelen<br />

beveiligd worden. Voor onderhoudswerkzaamheden moet gezorgd<br />

worden voor een geschikte scheidingsinstallatie voor het scheiden van de<br />

voedingsspanning.<br />

Voor het bekabelen gebruikt u een schroevendraaier met een topbreedte van<br />

3 mm. Voor de klemmen hebt u geen ader-eindhulzen nodig. U kunt draadsecties<br />

van 1 x 2,5 mm 2 of 2 x 1,5 mm 2 gebruiken.


Pagina 16<br />

5.3.2 Werkingsprincipe<br />

LON – Netwerk 3065<br />

Voor elk segment van het netwerk is voor de voeding van de LockNodes minstens<br />

één LPI-10 nodig.<br />

De LPI-10 (nieuwe bouwwijze) bezit voor het aansluiten van de voedingsspanning<br />

3 klemmen:<br />

Klemmen:<br />

INPUT AC 230V:<br />

L1: aansluiting 230V~<br />

N: aansluiting 230V~<br />

PE: aansluiting potentiaalcompensatie<br />

OUTPUT BUS:<br />

NET+: aansluiting netwerkkabel<br />

NET-: aansluiting netwerkkabel<br />

BRIDGE 1 + 2:<br />

- Bij topologieloze en stervormige netwerkopbouw moet de aansluiting „Bridge<br />

1-2“ overbrugd worden.<br />

- Bij bustopologie mag deze aansluiting niet overbrugd worden.<br />

5.3.3 Inbouwaanwijzing<br />

De LPI-10 is voorzien voor<br />

het inbouwen in verdeelkasten<br />

met draagrails. De<br />

plaatselijke spanningsvoorziening<br />

moet aan de daarvoor<br />

gekenmerkte klemmen aangesloten<br />

worden. Afhankelijk<br />

van de bouwplaats en van het<br />

aantal groepen kunnen ook<br />

meerdere stroomvoorzieningen<br />

en routers in één<br />

verdeelkast ondergebracht<br />

worden.<br />

Aan deze klemmen sluit u de<br />

plaatselijk spanningsvoorziening<br />

van 230V~ aan. Die is<br />

op de aansluitklemmen gedrukt.<br />

Aardt de LPI-10 aan de<br />

klem die met PE gekenmerkt<br />

is.<br />

Hier sluit u de netwerkkabel<br />

aan (twisted pair). Bij BUSbekabeling<br />

blijft de verbinding<br />

tussen „Bridge 1-2“ open, in<br />

het andere geval moet hier<br />

een brug aange-bracht worden.<br />

U kunt ook een netwerkkabel<br />

naar de router (indien<br />

aanwezig) leggen. Daar sluit<br />

u de kabel aan op de klemmen<br />

17 en 18. Vanaf de<br />

router vertrekt een andere<br />

netwerkkabel naar de<br />

LockNodes.


Pagina 17<br />

LON – Netwerk 3065<br />

De LPI-10 moet in de afzonderlijke segmenten zo ingebouwd worden, dat er<br />

minstens aan iedere LockNode een spanning van 35 V DC aanwezig is. De<br />

inbouwplaats is dus afhankelijk van het aantal en van de betreffende verdeling<br />

van de LockNodes in het overeenkomstige segment.<br />

Indien de spanning van 35 V DC aan elke LockNode met één LPI-10 niet<br />

gegarandeerd is, dan moet in dat segment een repeater (inclusief netvoeding)<br />

alsook een andere LPI-10 Compact ingebouwd worden.<br />

De LPI-10 bevat vanuit fabriek geen enkele beveiliging tegen overspanning.<br />

Daarom moet die reeds plaatselijk aanwezig zijn.<br />

6.0 Router<br />

6.1 Werkingsprincipe<br />

Routers heeft men nodig, om in grote netwerken aparte segmenten zoals bv. etages<br />

of gebouwen van elkaar te scheiden. Zij zijn in staat om uit de aan één zijde<br />

aankomende datastroom die date uit te filteren, die voor het daarachter liggende segment<br />

bedoeld is (datasegmentering). De routers krijgen een Group-ID en moeten<br />

daarom door <strong>SimonsVoss</strong> geconfigureerd worden.<br />

Voorbeeld:<br />

Een segment kan maximaal uit 62 LockNodes bestaan. Zodra dit aantal overschreden<br />

wordt, moet er een nieuw segment met een router en een bijkomende LPI-<br />

10 module + netvoeding geopend worden. Een netwerk kan maximaal uit 63 segmenten<br />

bestaan. In grote netwerken moeten de segmenten aangepast worden aan<br />

de gebouwomstandigheden, bv. één segment per gebouw of etage.


Pagina 18<br />

LON – Netwerk 3065<br />

Routers hebben ter plaatse een 230V AC stroomvoorziening (stopcontact)<br />

nodig<br />

Routers beschikken vanuit de fabriek over geen enkele bescherming tegen<br />

overspanning. Daarom moet deze beveiliging reeds plaatselijk voorzien zijn.<br />

Indien liften in de netwerkuitbouw ingebonden zijn, dan mogen die niet in<br />

Backbone geïnstalleerd zijn maar moeten door een router van Backbone<br />

gescheiden worden.<br />

6.2 Inbouwrichtlijn<br />

Routers kunnen op een draagrail bevestigd worden. De bezetting van de aansluitingen<br />

vindt u in onderstaande afbeelding:<br />

1+2 Ingang A van het netwerk<br />

3+4 Bijkomende ingang A (interne bruggen van 1-3 en van 2-4)<br />

5 Niet bezet<br />

6+7 Spanningsvoorziening van de netvoeding<br />

8+9 Bijkomende spanningsvoorziening<br />

(interne bruggen van 6-8 en van 7-9)<br />

10-14 Niet bezet<br />

15+16 Uitgang B van het netwerk<br />

17+18 Bijkomende uitgang B (interne bruggen van 15-17 en van 16-18)<br />

Deze uitgang kan bv. gebruikt worden voor het aansluiten van de LPI-10.<br />

De ingangen van alle router worden parallel geschakeld. Ingang A en uitgang<br />

B mogen niet met elkaar verwisseld worden.<br />

Netwerk<br />

Segment 1<br />

Netvoeding<br />

Netwerk<br />

Segment 2<br />

Netvoeding


Pagina 19<br />

6.3 Inbouwvoorbeeld<br />

LON – Netwerk 3065


Pagina 20<br />

7.0 Repeater<br />

7.1 Werkingsprincipe<br />

LON – Netwerk 3065<br />

De repeater vergroot door het regenereren van de signalen de toegelaten<br />

communicatieafstand. Anders dan bij routers, krijgt de repeater geen Group-ID.<br />

Daarom moet hij niet door <strong>SimonsVoss</strong> geconfigureerd worden.<br />

7.2 Inbouwrichtlijn<br />

Hij is in een klein, voor draagrails geschikte behuizing ondergebracht. De strengen<br />

van het (LON) netwerk worden aan beide zijden op schroefklemmen aangesloten. De<br />

spanningsvoorziening – willekeurig AC of DC – ligt op een zijde van de behuizing. De<br />

kabelafscherming is doorgeleid naar de tegenoverliggende kant.<br />

De repeater heeft telkens een afzonderlijke voeding nodig. Is geen deel van<br />

de leveringsomvang!!!<br />

Repeaters beschikken vanuit de fabriek over geen enkele bescherming tegen<br />

overspanning. Daarom moet deze beveiliging plaatselijk voorzien worden.<br />

8.0 Terminatoren<br />

Om storingen te vermijden, moet er in het bussysteem een<br />

zogenoemde terminator (eindweerstand) als segmentafsluiting<br />

geplaatst worden. Deze eindweerstand wordt aan de klemmen<br />

1 en 2 van de laatste LockNode en ook aan de potentiaalcompensatie<br />

aangesloten.


Pagina 21<br />

9.0 Netwerkkabel<br />

9.1 Algemeen<br />

LON – Netwerk 3065<br />

Elke LockNode wordt met een uit twee gedraaide aders (twisted pair) bestaande<br />

leiding in het netwerk opgenomen. Via deze leiding worden zowel de gegevens als<br />

ook de voedingsspanning overgebracht (zie fig. op pagina N2 resp. N3). Een LPI-10<br />

resp. LPI-10 compactmodule voedt de twisted pair leiding met de benodigde<br />

spanning (ca. 48 V DC).<br />

9.2 Het leggen van de kabel<br />

Bij het leggen van de kabel zijn er, bij gebruik van de aangegeven kabeltypes,<br />

nauwelijks beperkingen. Principieel moet echter vermeden worden dat de kabel<br />

gelegd wordt parallel met kabels met sterk pulserende hoge stromen. Als het door<br />

bouwomstandigheden voorkomt dat er slechts een reeds gelegde kabel gebruikt kan<br />

worden, die aan de noodzakelijke eisen niet of slechts gedeeltelijk voldoet, dan kan er<br />

een vermindering door uitstraling van andere kabels of systemen bestaan. Dit kan de<br />

prestatie van het netwerk beïnvloeden of zelf leiden tot totale uitval. Daarom moet in<br />

deze gevallen bijzondere aandacht geschonken worden aan kabels of vreemde<br />

systemen die zich in de nabijheid van de overdrachtskabel bevinden. Dat zijn bv. Machine-installaties<br />

met groot vermogen, liften, magnetronsystemen of zendinstallaties.<br />

De afschermingen van alle netwerkkabels moeten met elkaar verbonden<br />

worden: gewoonlijk worden die aangesloten op de potentiaalcompensatie van<br />

de LPI-10.<br />

9.3 Kabeltypes<br />

Het gebruikte kabeltype hangt van volgende factoren af:<br />

1. Totale lengte van de kabel (van de CentralNode tot aan de laatste LockNode).<br />

2. Kabellengte tussen de LockNodes.<br />

3. Topologie van het netwerk: schakelschema (ster-of bussysteem).<br />

Topologievrij Topologievrij Bustopologie met terminatoren<br />

Totale lengte Knoopafstand Totale lengte<br />

JY (ST) Y 2x2x0,8 500 m 320 m 900 m<br />

Categorie 5 450 m 250 m 900 m


Pagina 22<br />

Server<br />

Server<br />

met<br />

Server<br />

met<br />

met<br />

LDB<br />

met<br />

LDB<br />

LDB<br />

Server<br />

Server<br />

met<br />

Server<br />

met<br />

met<br />

LDB<br />

met<br />

LDB<br />

LDB<br />

Central<br />

Central<br />

Node<br />

Central<br />

Node<br />

Node<br />

LON – Netwerk 3065<br />

9.4 Busvormige bekabeling (voorbeeld)<br />

Central<br />

Central<br />

Node<br />

Central<br />

Node<br />

Node<br />

LON<br />

Router<br />

Router<br />

1/3 1/3 1/3<br />

Router<br />

Router<br />

1/2 1/2 1/2<br />

LON<br />

LPI LPI<br />

10<br />

LPI<br />

10<br />

10 10<br />

LPI LPI<br />

10<br />

LPI<br />

10<br />

10 10<br />

LPI LPI<br />

10<br />

LPI<br />

10<br />

10 10<br />

9.5 Stervormige bekabeling (voorbeeld)<br />

Router<br />

Router<br />

1/2 1/2 1/2<br />

Terminador<br />

Terminador<br />

Terminador<br />

Terminador<br />

LN<br />

LN LN<br />

Zyl Zyl<br />

Zyl<br />

Terminador<br />

Terminador<br />

Terminador<br />

Terminador<br />

LN<br />

LN LN<br />

LN<br />

LN LN<br />

LN<br />

LN LN<br />

LN<br />

LN LN<br />

LN<br />

LN LN<br />

Zyl Zyl Zyl<br />

Terminador<br />

Terminador<br />

Terminador<br />

Terminador<br />

LN<br />

LN LN<br />

Segment Segment 2 2 / / GID GID 22<br />

max. max. totale totale kabellengte kabellengte450m 450m<br />

max. max. afstand afstand tussen tussen de de<br />

knooppunten knooppunten 250m 250m<br />

max. max. aantal aantalLN LN = 20 20<br />

LPI LPI<br />

10<br />

LPI<br />

10<br />

10 10<br />

LN<br />

LN LN<br />

LN<br />

LN LN<br />

Cil. Cil Cil. Cil Cil. Cil Cil. Cil Cil. Cil Cil. Cil<br />

LN<br />

LN LN<br />

LPI LPI<br />

10<br />

LPI<br />

10<br />

10 10<br />

Cil. Cil Cil. Cil<br />

LN<br />

LN LN<br />

LN<br />

LN LN<br />

Cil. Cil Cil. Cil<br />

Cil. Cil Cil. Cil<br />

Terminador<br />

Terminador<br />

Terminador<br />

Terminador<br />

Segment Segment 3 3 / / GID GID 33<br />

max. max. totale totale kabellengte kabellengte900m 900m<br />

max.aantal max.aantalLN LN = 62 62<br />

Terminador<br />

Terminador<br />

Terminador<br />

Terminador<br />

Segment Segment 2 2 / / GID GID 22<br />

max. max. totale totalekabellengte kabellengte900m 900m<br />

max.aantal max.aantalLN LN = 62 62<br />

Terminador<br />

Terminador<br />

Terminador<br />

Terminador<br />

Segment Segment 1 1 / / GID GID 11<br />

max. max. totale totalekabellengte kabellengte900m 900m<br />

max.aantal max.aantalLN LN = 62 62<br />

(na (na aftrek aftrekvan vanhet hetaantal aantalgebruikte gebruikte<br />

routers) routers)<br />

Busvormige bekabeling (waareden voor<br />

LN<br />

LN LN<br />

LN<br />

LN LN<br />

LN<br />

LN LN<br />

Cil. Cil Cil. Cil<br />

Cil. Cil Cil. Cil<br />

Cil. Cil Cil. Cil<br />

Segment Segment 1 1 / / GID GID 11<br />

max. max. totale totalekabellengte kabellengte450m 450m<br />

max. max. afstand afstand tussen tussende de<br />

knooppunten knooppunten 250m 250m<br />

max. max. aantal aantalLN LN = 20 20<br />

Stervormige bekabeling (waareden voor


Pagina 23<br />

Server<br />

Server<br />

met<br />

met<br />

LDB<br />

LDB<br />

Klemmen-<br />

verdeler<br />

Elektro-<br />

verdeler<br />

met LPI-10 LPI LPI-10 LPI10<br />

10<br />

& router<br />

Central<br />

Central<br />

Node<br />

Node<br />

LON – Netwerk 3065<br />

9.6 Topologieloze bekabeling (voorbeeld)<br />

LN<br />

LN<br />

Cil. Cil Cil. Cil<br />

LN<br />

LN<br />

Cil. Cil Cil. Cil<br />

Klemmen-<br />

verdeler<br />

Elektro-<br />

verdeler<br />

met LPI-10 LPI LPI-10 LPI10<br />

10<br />

LN<br />

LN<br />

Cil. Cil Cil. Cil<br />

LN<br />

LN<br />

Cil. Cil Cil. Cil<br />

LN<br />

LN<br />

LN<br />

LN<br />

Cil. Cil Cil. Cil Cil. Cil Cil. Cil<br />

LN<br />

LN<br />

LN<br />

LN<br />

Cil. Cil Cil. Cil Cil. Cil Cil. Cil<br />

LN<br />

LN<br />

Cil. Cil Cil. Cil<br />

LN<br />

LN<br />

Cil. Cil Cil. Cil<br />

LN<br />

LN<br />

Cil. Cil Cil. Cil<br />

LN<br />

LN<br />

Cil. Cil Cil. Cil<br />

LN<br />

LN<br />

LN<br />

LN<br />

LN<br />

LN<br />

Cil. Cil Cil. Cil Cil. Cil Cil. Cil<br />

Segment 2 / / GID GID 2<br />

max. max. kabellengte 450m 450m<br />

max. max. afstand afstand tussen tussen de de knooppunten 250m 250m<br />

max.aantal LN LN = 62 62<br />

LN<br />

LN<br />

Cil. Cil Cil. Cil Cil. Cil Cil. Cil<br />

Segment 1 / / GID GID 1<br />

max. max. kabellengte 450m 450m<br />

max. max. afstand afstand tussen tussende deknooppunten knooppunten<br />

250m 250m<br />

max.aantal LN LN = 62 62 (na (na aftrek aftrekvan vanaantal aantal<br />

gebuikte routers) routers)<br />

Topologieloze bekabeling (waareden voor kabel


Pagina 24<br />

10.0 Planningsvoorbeelden<br />

LON – Netwerk 3065<br />

10.1 Aansluiting van externe gebouwen via twisted pair, modem & TCP/IP<br />

Opmerking: de planning en uitvoering van de volgende planningsvoorbeelden gebeurt<br />

uitsluitend door <strong>SimonsVoss</strong>. Daarom in dit hoofdstuk enkel een korte beschrijving<br />

van de netwerkuitbouw via modem en TCP/IP-router.<br />

Administratiegebouw *1<br />

Server met LDB-software<br />

LDB software<br />

Aansluiting aan gebouw 1:<br />

Via de RS–232 interface van de server wordt de Central<br />

Node aan de server aangesloten en vormt daardoor de<br />

verbinding met het SV–netwerk. Externe gebouwen<br />

kunnen op die manier via een twisted pair kabel (900m<br />

als bus) in gebruik genomen worden.<br />

Componenten: Central Node, LPI-10<br />

Aansluiting aan gebouw 2:<br />

Via de RS–232 interface van de server wordt de analoge<br />

modem (master–configuratie) aan de server aangesloten<br />

en vormt daardoor de verbinding naar het externe gebouw<br />

via een telefoonlijn.Gebouw 2 ontvangt via een analoge<br />

modem (slave–configuratie) de gegevens en vormt de<br />

verbinding met het SV–netwerk.<br />

Componenten: analoge SV-modem (master-configuratie)<br />

Aansluiting aan gebouw 3:<br />

Via de interface van de aan de server aangesloten<br />

Central Node worden de gegevens aan de LON/IP–<br />

router doorgegeven. Die zet de gegevens om, zodat zij<br />

via een bestaand ethernet aan externe gebouwen<br />

verder geleid kunnen worden. De LON/IP–router<br />

(slave–configuratie) in gebouw 3 maakt dan de<br />

verbinding naar het SV–netwerk.<br />

Componenten: LON/IP-router (master-configuratie),<br />

CentralNode, LPI-10<br />

TwistedPair (Kat5)<br />

Telefonleiding<br />

Ethernet<br />

*1 Het administratiegebouw kan natuurlijk steeds een eigen SV–netwerk bezitten.<br />

Gebouw 1<br />

Aansluiting met Kat5–bekabeling<br />

Nodige componenten:<br />

Router, LPI-10, Lock Node(s), digitale component(en)<br />

Gebouw 2<br />

Aansluiting met analoge modem<br />

Nodige componenten:<br />

Analoge SV–modem (slave–configuratie),<br />

Central Node, LPI-10, Lock Node(s),<br />

digitale component(en)<br />

Gebouw 3<br />

Aansluiting met LON/IP–router<br />

Nodige componenten:<br />

LON/IP–Router (slave–configuratie), LPI-10,<br />

Lock Node(s), digitale component(en)<br />

Aansluiting van externe gebouwen via twisted pair, modem & TCP/IP


Pagina 25<br />

10.2 Netwerk via modem<br />

Hoofdkantoor<br />

Server<br />

met LDB<br />

(via COM)<br />

Modem<br />

Modem<br />

(RS232↔<br />

Modem<br />

(RS232 (RS232↔ (RS232 (RS232↔<br />

Tel)<br />

(RS232↔<br />

Tel)<br />

Tel) Tel)<br />

LON – Netwerk 3065<br />

Filiaal 1 (Netwerk ( (Netwerk ( Netwerk)<br />

Modem<br />

Modem<br />

(Tel (Tel<br />

↔<br />

(Tel<br />

↔<br />

RS232)<br />

↔<br />

RS232)<br />

RS232)<br />

Filiaal 2 (Netwerk ( (Netwerk ( Netwerk)<br />

Modem<br />

Modem<br />

(Tel<br />

Modem<br />

(Tel<br />

(Tel<br />

↔<br />

(Tel<br />

↔<br />

RS232)<br />

↔<br />

RS232)<br />

RS232)<br />

Central<br />

Central<br />

Node<br />

Central<br />

Node<br />

Node<br />

Central<br />

Central<br />

Node<br />

Central<br />

Node<br />

Node<br />

Filiaal 3 (enkel ( (enkel ( enkel 1 cilinder/ cilinder cilinder/ / smart relais) relais relais) relais<br />

Modem<br />

Modem<br />

Config<br />

Modem<br />

Config<br />

Config<br />

(Tel<br />

Config<br />

(Tel<br />

(Tel<br />

↔<br />

(Tel<br />

↔<br />

RS232)<br />

↔<br />

RS232)<br />

RS232)<br />

Device<br />

RS232)<br />

Device<br />

Device<br />

LON<br />

LON<br />

Cil<br />

Cil<br />

LN LN Cil.<br />

LN<br />

Cil Cil. Cil<br />

LN LN Cil.<br />

LN<br />

Cil Cil. Cil<br />

LPI LPI<br />

10<br />

LPI<br />

10<br />

10 10<br />

LN LN Cil.<br />

LN<br />

Cil Cil. Cil<br />

LN LN<br />

Cil. Cil<br />

LN<br />

Cil. Cil<br />

LPI LPI<br />

10<br />

LPI<br />

10<br />

10 10<br />

Toepassing: Toepassing<br />

Toepassing: Toepassing Administratie van veel filialen via een server/pc (over het normale<br />

telefoonet)<br />

telefoonet telefoonet)<br />

telefoonet<br />

10.3 Netwerk via ethernet<br />

LPI LPI<br />

10<br />

LPI<br />

10<br />

10 10<br />

Administratie-<br />

gebouw<br />

Server<br />

met LDB<br />

LON<br />

Central<br />

Central<br />

Node<br />

Central<br />

Node<br />

Node<br />

Convertor<br />

Convertor<br />

LON<br />

Convertor<br />

LON<br />

LON<br />

↔<br />

LON<br />

↔<br />

IP<br />

↔<br />

IP<br />

IP IP<br />

IP-protocol IP IP-protocol IPprotocol<br />

protocol op<br />

op<br />

bestaande<br />

ethernet<br />

(intranet)<br />

Gebouw 1:<br />

1:<br />

Convertor<br />

Convertor<br />

IP<br />

Convertor<br />

IP IP IP<br />

↔<br />

IP<br />

↔<br />

LON<br />

↔<br />

LON<br />

LON<br />

LON<br />

Hal 1:<br />

1:<br />

Convertor<br />

Convertor<br />

IP IP IP<br />

↔<br />

IP<br />

↔<br />

LON<br />

↔<br />

LON<br />

LON<br />

LON<br />

Hal 2:<br />

2:<br />

Convertor<br />

Convertor<br />

IP IP IP<br />

↔<br />

IP<br />

↔<br />

LON<br />

↔<br />

LON<br />

LON<br />

LON<br />

Toepassing: Toepassing<br />

Toepassing: Toepassing Administratie van verschillende gebouwen/hallen<br />

gebouwen gebouwen/hallen<br />

gebouwenhallen<br />

hallen via bestaand ethernet<br />

LN LN Cil.<br />

LN<br />

Cil Cil. Cil<br />

LN LN Cil.<br />

LN<br />

Cil Cil. Cil<br />

LPI LPI<br />

10<br />

LPI<br />

10<br />

10 10<br />

LN LN Cil.<br />

LN<br />

Cil Cil. Cil<br />

LN LN Cil.<br />

LN<br />

Cil Cil. Cil<br />

LPI LPI<br />

10<br />

LPI<br />

10<br />

10 10<br />

LN LN Cil.<br />

LN<br />

Cil Cil. Cil<br />

LN LN LN Cil.<br />

LN<br />

Cil Cil. Cil<br />

LPI LPI<br />

10<br />

LPI<br />

10<br />

10 10


Pagina 26<br />

11.0 Veiligheid<br />

LON – Netwerk 3065<br />

Omdat het netwerk 3065 belangrijke gegevens registreert en protocolleert, moet het<br />

betrouwbaar beschermd worden tegen onrechtmatige toegang. Dit stelt op vlak van<br />

informatie- en manipulatieveiligheid de hoogste eisen aan het systeem.<br />

11.1 Veilige communicatie tussen de netwerkknooppunten<br />

De netwerkcommunicatie wordt tegen afluisteren van gegevens als volgt beschermd:<br />

- om het monitoren van de gegevensstroom te verhinderen, worden de data<br />

versleuteld verzonden<br />

- de versleuteling biedt voldoende bescherming, ook bij professionele aanvallen<br />

d.m.v. cryptoanalyse.<br />

11.2 Automatische controle van de afzonderlijke systeemcomponenten<br />

11.3 Alarm<br />

Daar de componenten over afgelegen delen van een gebouw verdeeld geïnstalleerd<br />

kunnen zijn, moet een functiestoring, manipulatie en inbraak aan deur automatisch<br />

herkend en aan de centrale pc gemeld worden.<br />

Belangrijk:<br />

Indien de deur met een inbraak-alarmfunctie uitgerust moet worden, dan moet die<br />

met een grendelcontact uitgerust worden!<br />

Alle knooppunten melden zich op configureerbare tijdsintervallen bij de centrale pc.<br />

Deze tijdszones kunnen ook voor bepaalde tijdszones variabel ingesteld worden,<br />

zodat zich bv. kritische deuren in de nacht frequenter melden dan overdag.<br />

Alarm is de melding waarop onmiddellijk gereageerd moet worden (bv. inbraak,<br />

brand). Een zich herhalend, zelfde alarm wordt slechts éénmaal gemeld, om een<br />

beter overzicht te bewaren en de alarmcentrales te ontlasten.


Pagina 27<br />

LON – Netwerk 3065<br />

12.0 Antwoorden op de meest gestelde vragen i.v.m. netwerk<br />

- Kan een reeds bestaande kabel als twisted pair gebruikt worden?<br />

Ja, men kan een reeds bestaande kabel gebruiken als hij nog twee ongebruikte adres<br />

bevat. Die met deze kabel bereikbare maximale reikwijdte ligt echter, afhankelijk van<br />

de kwaliteit van de kabel, beduidend lager dan bij de speciale twisted pair kabels.<br />

- Hoe groot zijn de met twisted pair bereikbare lengten van de leiding?<br />

Onder optimale omstandigheden ligt de maximale afstand bij ca. 900 m. Door het<br />

gebruik van routers en repeaters kan die afstand bijna willekeurig verlengd worden.<br />

- Zijn er beperkingen aan de leidingtopologie?<br />

Principieel is het netwerk voor gemengde topologie uitgerust, d.w.z. er kunnen ster-<br />

en rij-aansluitingen willekeurig gemengd en aan de plaatselijke omstandigheden<br />

aangepast worden. In de praktijk ontstaan er afhankelijk van de gebruikte opbouw en<br />

van de leidinglengte beperkingen i.v.m. reikwijdte en reactietijd. Als er daarom een<br />

gestructureerde bekabeling mogelijk is, speciaal in nieuwe gebouwen, dan kiest men<br />

beter voor een topologie, normaal de BUS-bekabeling.<br />

- Na welke leidinglengte moet er een router of repeater voorzien worden?<br />

Het aantal en de positie van de gebruikte routers / repeaters hangen sterk af van de<br />

structuur van het geplande net. Als er verschillende gebouwen met elkaar verbonden<br />

worden, dan moet er in elk geval een router voorzien worden.<br />

- Wat is een router?<br />

Een router heeft men nodig om in grote netwerken aparte segmenten (bv. etages,<br />

gebouwen) van elkaar te scheiden. Hij is in staat om uit de volledige, aan één kant<br />

toekomende gegevensstroom, die gegevens uit te filteren die voor het daarachter<br />

liggende segment bestemd zijn (datasegmentering). De routers moeten vóór de<br />

installatie door <strong>SimonsVoss</strong> geconfigureerd worden. Routers hebben voor de eigen<br />

spanningsvoorziening via een aparte voeding een 230V~ aansluiting nodig (stopcontact).<br />

- Wat is een LPI-10?<br />

De LPI-10 is een stroomvoorziening voor de twisted pair LockNodes. Hij bestaat uit<br />

een interfacemodule en een voeding. De interfacemodule verhindert een demping<br />

van de datapakketten door het nettoestel en een defect van de stroomvoorziening in<br />

geval van een kortsluiting op het netwerk. De nodige ingangsspanning van 48V<br />

gelijkspanning wordt geleverd door ofwel een netvoeding, die max. 40 LockNodes<br />

kan voeden, ofwel een grotere netvoeding, die voor max. 62 LockNodes voorzien is.


Pagina 28<br />

LON – Netwerk 3065<br />

- Wat is een LPI-10 Compact?<br />

Een LPI-10 Compact komt in principe overeen met de LPI-10, enkel met het verschil<br />

dat de LPI-10 Compact altijd voorzien is voor 62 LockNodes en dat hij geen aparte<br />

netvoeding nodig heeft. Hij wordt plaatselijk direct op 230V~ aangesloten.<br />

- Hoeveel LPI-10 resp. LPI-10 Compact heeft men nodig?<br />

Voor elk segment (door routers opgedeeld) moet er minstens één LPI-10 resp. LPI-10<br />

Compact ingezet worden. Het aantal hangt van de betreffende segmentstructuur af.<br />

Principieel geldt echter, dat elke LockNode in het segment minstens met 35 V DC<br />

gevoed moet worden om een onberispelijke werking te garanderen.<br />

- Waar in het segment moet de LPI-10 resp. LPI-10 Compact geplaatst worden?<br />

Voor elk segment (door routers opgedeeld) moet er minstens één LPI-10 resp. LPI-10<br />

Compact ingezet worden. De positie van de LPI-10 hangt af van de betreffende<br />

segmentstructuur. Principieel geldt echter, dat een positionering in het midden van<br />

het segment als meest zinvol aanzien kan worden.<br />

Gelieve U voor verdere vragen te richten tot uw gespecialiseerde handelspartner of<br />

tot de fabrikant.


Pagina 29<br />

13.0 Gegevensblad<br />

LON – Netwerk 3065<br />

CentralNode Afmetingen 100 x 54 x 30 mm [L/B/H]<br />

Aansluitkabel netwerk 200 cm<br />

Aansluitkabel RS232 300 cm<br />

LockNode Afmetingen 53 x 40 x 20 mm [L/B/H]<br />

Ingang: Bereik ingangsspanning 5-24 V<br />

Uitgang: Maximale schakelspanning 24 V<br />

Maximale schakelstroom 300mA<br />

Inwendige weerstand (AN) 1,5Ω<br />

Router Afmetingen 120 x 100 x 40 mm [L/B/H]<br />

Ingangsspanning 24 V DC<br />

Netvoeding router<br />

Afmetingen 90 x 56 x 81 mm [L/B/H]<br />

Uitgangsspanning 24 V DC<br />

LPI-10 (Versie: open platine met externe netvoeding)<br />

Afmetingen 135 x 80 x 60 mm [L/B/H]<br />

Ingangsspanning 48 V DC<br />

Uitgangsspanning ca. 41-42 V DC<br />

Netvoeding 40<br />

Afmetingen 60 mm x 80 mm [B/H]<br />

Ingangsspanning 230 V AC<br />

Uitgangsspanning 48 V DC<br />

Netvoeding 64<br />

Afmetingen 107 x 45 x 25 mm [L/B/H]<br />

Ingangsspanning 230 V AC<br />

Uitgangsspanning 48 V DC


Pagina 30<br />

LON – Netwerk 3065<br />

LPI-10 (Versie: Compact)<br />

Ingangsgrootheden<br />

Nominale ingangspanning<br />

UE<br />

Bereik ingang-<br />

AC 120 / 230V<br />

spanning AC 85 tot 264V<br />

Frequentie nominaal 50/60Hz<br />

-bereik 47 bis 63Hz<br />

Overbrugging bij uitvallen<br />

van het net > 50 ms bij UE=195V<br />

Nom. ingangsstroom IE<br />

0,8 / 0,5A<br />

Stroomstoot bij inschakelen ≤ 30mA<br />

Rendement η ≥ 75% bij nom. werking bij<br />

230V AC<br />

Aanbevolen<br />

LS-schakelaar (IEC898)<br />

in de nettoevoer vanaf 6A Char. D<br />

vanaf 10A Char. C<br />

vanaf 16A Char. B<br />

Uitgangsgrootheden<br />

Nominale uitgangspanning<br />

UA DC 41,5V ±2%<br />

Restrimpel < 100mVss bij 10kHz < f < 200KHz<br />

Spikes (Schakelpieken) < 200mVss bei 200KHz < f < 1MHz<br />

Nom. uitgangsstroom IA 1A bij UE 85 tot 195V<br />

1,3A (1,5A max. toegel.<br />

continue stroom vanaf<br />

UE 195V<br />

Overlastbeveiliging 1,6A; duurzaam kortsluitvast<br />

met pulserend poging tot<br />

terug aanlopen<br />

typisch bij overspanningbeveiliging:<br />

54V<br />

typisch bij aan- en<br />

her-aanlooptijd: 5s < t < 10s


Pagina 31<br />

LON – Netwerk 3065<br />

Randvoorwaarden<br />

bij :<br />

Transport/opslag -40°C bis +70°C<br />

in werking 0°C bis +40°C<br />

Rel. luchtvochtigheid 5 tot 95%, zonder dauw<br />

Veiligheid<br />

Beschermingsgraad volgens<br />

EN 60529 IP20<br />

Beschermingsgraad volgens<br />

VDE 0106 deel 1 I (met beschermingsgeleider aansluiting)<br />

Potentiaalscheiding<br />

primaire / secundaire SELV volgens EN 60950<br />

Elektromagnetische compatibiliteit<br />

Stoorsignaal<br />

(EN 500081-1) Klasse B volgens EN 60950<br />

Storingsweerstand<br />

(EN 50082-2) EN 61000-4-2/3/4/5/6, level 3<br />

Gewicht<br />

Gewicht ca. 0,5kg<br />

Vergunningen<br />

Vergunningen CE (98/336 EWG, 73/23 EWG)<br />

Verlengde antenne<br />

Afmetingen (mm) 64 x 18 x M18*1 [L/∅/schroefdr.]<br />

Kabellengte 5 m<br />

Terminator<br />

Afmetingen 107 x 45 x 25 mm [L/B/H]<br />

Aansluitkabel 10 cm<br />

Aansluiting moet aan potentiaalcompensatie<br />

aangelegd worden


Pagina 32<br />

Repeater<br />

LON – Netwerk 3065<br />

Afmetingen en werkingsvoorwaarden<br />

Afmetingen 95 x 45 x 38 mm [L/B/H]<br />

Montage Draagrail (EN 50022, 35x15)<br />

Temperatuur Werking: 0°C tot +60°C<br />

Opslag: -20°C tot +85°C<br />

Vochtigheid volgens DIN 40 040, Klasse F<br />

Spanningsvoorziening<br />

Ingangsspanning 24 V AC ± 20%<br />

12 - 28 V DC<br />

Opgenomen vermogen 1 W<br />

Aansluiting 2 schroefklemmen<br />

Transmissie<br />

max. kabellengte aan beide zijden afgesloten bus<br />

900 m, free topology 450 m<br />

Knooppunten in<br />

het segment maximaal 62


Blokslotfunctie 3066<br />

Stand: Januari 2004


Inhoudsopgave<br />

Blokslotfunctie 3066<br />

Alarminstalatie Scherpstellingeenheid <br />

Deactiverings-<br />

Digitale sluiting<br />

(slot of cilinder)<br />

1.0 Werkingsprincipe ..........................................................................3<br />

1.1 Algemeen .........................................................................................................3<br />

1.2 Inschakelen van de alarminstallatie ..............................................................3<br />

1.3 Uitschakelen van de alarminstallatie ............................................................3<br />

1.4 Activeringstransponder..................................................................................4<br />

2.0 Speciale uitvoering .......................................................................4<br />

2.1 Scherpstellingeenheid PLUS .........................................................................4<br />

2.2 Overzicht van de uitvoeringen.......................................................................4<br />

3.0 Inbouwrichtlijn...............................................................................5<br />

3.1 Algemeen .........................................................................................................5<br />

3.2 Cilinder / Smart Relais ....................................................................................6<br />

3.3 Deactiveringseenheid (DA) ............................................................................6<br />

3.4 Scherpstellingeenheid (SE)............................................................................6<br />

3.5 Grendelcontact-evaluatie (optioneel)............................................................7<br />

3.6 Scherpstellingonderdrukking (optioneel).....................................................7<br />

3.7 De verbindingen met de inbraak-meldingsinstallatie ..................................7<br />

4.0 Anschlussplan (Beispiel)..............................................................8<br />

5.0 Aansluitmogelijkheden.................................................................9<br />

5.1 Standaard blokslotfunctie ..............................................................................9<br />

5.2 Scherpstelling van de alarminstallatie vanuit<br />

meerdere standplaatsen...............................................................................10<br />

5.3 Speciale versies van de blokslotfunctie 3066 ............................................11<br />

6.0 Gegevensblad..............................................................................12


Pagina 3<br />

1.0 Werkingsprincipe<br />

1.1 Algemeen<br />

Blokslotfunctie 3066<br />

Als het digitale sluitsysteem 3060 in een gebouw ingezet wordt dat met alarm beeiligd<br />

is, dan moet worden verhinderd, dat de beveiligde zone bij scherp geschakelde<br />

alarminstallatie per vergissing betreden wordt en daardoor een vals alarm in werking<br />

gezet wordt. Dit kan met de functie 3066 gerealiseerd worden.<br />

Daarvoor zijn de volgende componenten nodig:<br />

1. Scherpstellingeenheid<br />

Zij dient voor het schakelen van de alarminstallatie. De bevoegdheden voor<br />

het in- en uitschakelen van de alarminstallatie worden met een muisklik<br />

gegeven in het sluitplan.<br />

2. Deactiveringseenheden<br />

Zij worden aan de deuren van de beveiligde zone geïnstalleerd en verhinderen<br />

dat, bij scherp gestelde alarminstallatie, deze deuren met een gerechtigde<br />

transponder per vergissing geopend worden. Zo worden valse alarmen vermeden.<br />

1.2 Inschakelen van de alarminstallatie<br />

De schakelgerechtigde bedient zijn transponder in de<br />

nabijheid van de scherpstellingeenheid. Die zendt een<br />

signaal naar alle deactiveringseenheden. Als de deuren met<br />

grendelcontacten uitgerust zijn, dan controleren de deactiveringseenheden<br />

of de deuren correct vergrendeld zijn. Pas<br />

als dit het geval is worden de digitale cilinders resp. Smart<br />

Relais gedeactiveerd, zodat het betreden van de beveiligde<br />

zone niet meer mogelijk is. De LED van de deactiveringseenheid<br />

dooft. Na succesvolle deactivering van de cilinders<br />

resp. Smart Relais schakelt de scherpstellingeenheid via<br />

een spanningsvrij contact de alarminstallatie op scherp.<br />

1.3 Uitschakelen van de alarminstallatie<br />

De schakelgerechtigde bedient opnieuw zijn transponder in het zendbereik van de<br />

scherpstellingeenheid. De deactiveringseenheden signaleren dit aan de digitale<br />

cilinders resp. aan de digitale Smart Relais. De deuren kunnen nu met alle<br />

gerechtigde transponders opnieuw betreden worden. De LED van de deactiveringseenheid<br />

brandt opnieuw.


Pagina 4<br />

1.4 Activeringstransponder<br />

Blokslotfunctie 3066<br />

Voor het geval het nodig zou blijken, kunt u met de sluitplansoftware een transponder<br />

programmeren, die de deactivering van de cilinders opheft, zodat de deuren met een<br />

gerechtigde transponder geopend kunnen worden. De alarminstallatie blijft echter op<br />

scherp en het alarm wordt in werking gezet.<br />

2.0 Speciale uitvoering<br />

Indien geprotocolleerd moet worden, wanneer en wie de alarminstallatie geschakeld<br />

heeft, dan heeft men een scherpstellingeenheid met toegansprotocollering (PLUSversie)<br />

nodig.<br />

2.1 Scherpstellingeenheid PLUS<br />

Uitvoering zoals de standaardversie, maar met toegangsprotocollering en tijdzonesturing. <br />

Toegangsprotocollering<br />

De scherpstellingeenheid slaat de laatste 128 toegangen op<br />

met datum, tijdstip en de gebruikersnaam van de transponder.<br />

Met de Config-device, PalmCD of via het netwerk kunnen de<br />

gegevens gelezen worden.<br />

Tijdzonesturing U kunt scherpstellingeenheden zo programmeren, dat<br />

gerechtigde transponders de alarminstallatie enkel op bepaalde<br />

tijdstippen kunnen schakelen.<br />

2.2 Overzicht van de uitvoeringen<br />

Scherpstellingeenheid<br />

Scherp en onscherp schakelen van<br />

de alarminstallatie<br />

Schakelt de deactiveringseenheid<br />

(optioneel)<br />

Scherpstellingeenheid PLUS<br />

Scherp en onscherp schakelen van de<br />

alarminstallatie<br />

Schakelt de deactiveringseenheid<br />

(optioneel)<br />

Toegangsprotocollering<br />

Tijdzonesturing


Pagina 5<br />

3.0 Inbouwrichtlijn<br />

3.1 Algemeen<br />

Blokslotfunctie 3066<br />

Het inbouwen gebeurt altijd in de beveiligde zone, bv. in de binnenzone achter de<br />

deur, achter metselwerk, enz. Er bestaan echter materialen, zoals bv. aluminium en<br />

roestvrij staal, die de reikwijdte beduidend kunnen verminderen. Ook kunnen<br />

magnetische storingsbronnen, die zich in de nabijheid van de scherpstellingeenheid<br />

of de deactiveringseenheid bevinden, de reikwijdte zeer sterk reduceren. Let bij het<br />

aansluiten op de technische gegevens van de scherpstellingeenheid en van het<br />

relais. Het onder- resp. overschrijden van deze waarden kan leiden tot functievermindering<br />

en/of tot beschadiging van componenten. Bij het aansluiten van de<br />

voedingsspanning is de polarisatie niet relevant. De componenten (deactiverings- en<br />

scherpstellingeenheid) kunnen in opbouw met twee schroeven met verzonken kop<br />

4mm x 30mm en twee pluggen S5 op de wand bevestigd worden. Daarvoor moet de<br />

elektronica voorzichtig uit de snapsluiting van de behuizingbodem uitgenomen<br />

worden. U kunt de componenten ook in een inbouwbakje, dat minstens 70 mm diep<br />

is, installeren. Gebruik geen metalen inbouwbakjes. Indien de behuizingen niet in het<br />

inbouwbakje kunnen worden geïntegreerd, dan moeten de scherpstellingeenheden<br />

en de deactiveringseenheden zorgvuldig geïsoleerd worden (bv. met krimpkous).<br />

Vóór de installatie worden de blokslotcomponenten en de bijhorende sluitingen geprogrammeerd.<br />

Daarbij moet op het volgende gelet worden:<br />

Scherpstellingeenheid, deactiveringseenheid en cilinder/Smart Relais moeten<br />

in hetzelfde sluitplan geprogrammeerd worden.<br />

Bij de blokslotcomponenten moet als type Stuureenheid gekozen worden.<br />

Tijdens het programmeren telkens slechts één component met spanning<br />

voorzien, kabels niet met elkaar verbinden.<br />

Na het programmeren moeten de componenten uitgelezen worden en gecontroleerd<br />

worden of zij zich juist melden.<br />

Meer informatie vindt u in de softwarehandleiding in het hoofdstuk I Blokslot.


Pagina 6<br />

3.2 Cilinder / Smart Relais<br />

Blokslotfunctie 3066<br />

Installeer de digitale sluiting (Smart Relais of cilinder), die met de blokslotfunctie moet<br />

gedeactiveerd worden.<br />

3.3 Deactiveringseenheid (DA)<br />

Vóór de vaste installatie van het component moet de zendoverdracht naar de digitale<br />

sluiting gecontroleerd worden. Sluit daarvoor de deactiveringseenheid aan de voedingsspanning<br />

(9 volt batterij) aan en positioneer de eenheid in het zendbereik van de<br />

digitale sluiting:<br />

Desactiveringseenheid digitale cilinder 20 cm tot 40 cm<br />

Desactiveringseenheid digitaal Smart Relais 50 cm tot 1 m<br />

De reikwijdten zijn afhankelijk van de bouwomstandigheden en variëren overeenkomstig.<br />

Verbindt de rode met de blauwe leiding. De cilinder resp. het Smart Relais wordt<br />

gedeactiveerd (signaaltoon bij de cilinder) en de LED van de deactiveringseenheid<br />

dooft. Bij het losmaken van de verbinding verbreekt de deactivering van de cilinder<br />

resp. van het Smart Relais. De LED brandt opnieuw. Herhaal de test meerdere keren,<br />

tot een vlekkeloze zendverbinding aanwezig is. Installeer daarna de deactiveringseenheid.<br />

☺ Door het gebruik van sluitcilinders FH-versie kan de reikwijdte tussen cilinder<br />

en deactiveringseenheid vergroot worden.<br />

Indien beschikbaar, dan installeert u de andere deactiveringseenheden en voert u bij<br />

alle deactiveringseenheden een testreeks uit.<br />

3.4 Scherpstellingeenheid (SE)<br />

Leg voor de installatie een spanning aan de scherpstellingeenheid en test of het<br />

relais ervan schakelt. Installeer de component in de deurzone en let er op dat de<br />

afstand tot de digitale sluiting minstens 1 m bedraagt. Bij kleinere afstanden moet de<br />

scherpstellingeenheid over 90 graden gedraaid worden, zodat de antennes van de<br />

SE horizontaal uitgelijnd zijn. Bij behoefte kunt u de lichtdiode van de scherpstellingeenheid<br />

naar de buitenzone verplaatsen, om ook van buitenaf te herkennen of<br />

de alarminstallatie in- of uitgeschakeld is.<br />

Scherpstellingeenheden, die niet direct met een deactiveringseenheid<br />

verbonden zijn, maar in hetzelfde sluitplan aangelegd zijn, moeten minstens<br />

3 m verwijderd van de andere deactiveringseenheden geïnstalleerd worden.<br />

Verbindt de witte, blauwe, rode en groene kabel van de scherpstellingeenheid en de<br />

deactiveringseenhe(i)d(en) met elkaar (zie aansluitschema op pagina B7). De gele<br />

leidingen mogen niet met elkaar verbonden worden. De blauwe leiding mag in geen<br />

geval met een van de witte leidingen verbonden worden omdat anders de elektronica


Pagina 7<br />

Blokslotfunctie 3066<br />

beschadigd wordt. Indien de lengte van de leiding niet volstaat, kunt u die natuurlijk<br />

verlengen. Aanbevolen kabeltype: J-Y(ST)Y 6polig Ø 0,6mm.<br />

Leg de voedingsspanning aan de klemmen 1 en 2 van de scherpstellingeenheid. De<br />

polariteit van de voedingsspanning speelt daarbij geen rol Controleer of aan de deactiveringseenheden<br />

een minimum spanning van 9 volt (spanningsverlies van de<br />

kabel) aanwezig is. Voer een functietest uit door met een gerechtigde transponder de<br />

scherpstellingeenheid te bedienen. De lichtdiodes van de scherpstellingeenheid en<br />

de deactiveringseenhe(i)d(en) gaan uit en de cilinder(s) resp. Smart Relais moeten<br />

gedeactiveerd zijn. Bij het activeren van de componenten branden de LED’s opnieuw.<br />

Test de blokslotfunctie meermaals.<br />

3.5 Grendelcontact-evaluatie (optioneel)<br />

Indien de alarminstallatie pas scherp geschakeld mag worden als alle deuren van de<br />

beveiligde zone gesloten zijn, d.w.z. schoten van de sloten uitgeschoven, dan moet<br />

de gele kabel van de deactiveringseenheid aan het grendelcontact aangesloten worden.<br />

De andere aansluiting van het grendelcontact verbindt u met de blauwe kabel.<br />

Het grendelcontact moet een spanningsvrije opener zijn.<br />

☺ Als er geen grendelcontact aanwezig is, kan niet gecontroleerd worden of alle<br />

deuren gesloten zijn, d.w.z. de alarminstallatie kan dan ook scherp geschakeld<br />

worden als er per vergissing nog een deur open staat. De gele kabel<br />

wordt in dit geval niet aangesloten.<br />

Test opnieuw de blokslotfunctie.<br />

3.6 Scherpstellingonderdrukking (optioneel)<br />

Als er een scherpstellingonderdrukking gewenst wordt, dan wordt die geschakeld<br />

tussen de gele en de blauwe leiding. Die heeft de taak het scherpstellingproces onder<br />

bepaalde voorwaarden, bv. openstaand venster enz., te onderdrukken. De scherpstellingonderdrukking<br />

moet een spanningsvrije opener zijn.<br />

Test de blokslotfunctie opnieuw.<br />

3.7 De verbindingen met de inbraak-meldingsinstallatie<br />

Verwijder de voedingsspanning van de blokslotcomponenten en verbindt de contacten<br />

3 en 4 resp. 3 en 5 met de alarminstallatie. Daarna kan op de klemaansluitingen<br />

1 en 2 van de scherpstellingeenheid de voedingsspanning opnieuw aangesloten<br />

worden. Wij raden aan om de blokslotcomponenten altijd aan een aparte<br />

voeding aan te sluiten. Stoorsignalen en spanningspieken worden zo uitgesloten. De<br />

klemaansluitingen van de deactiveringseenheid worden niet aangesloten. Test nu de<br />

blokslotfunctie.


Pagina 8<br />

Blokslotfunctie 3066<br />

4.0 Anschlussplan (Beispiel)<br />

.<br />

Voorbeeld: Alarminstallatie<br />

Betekenis van de kleurcode:<br />

Wit Voedingsspanning<br />

Blauw Signaalreferentiepunt<br />

Groen Deactiveringsantwoord<br />

Rood Deactiveringsaanvraag<br />

Geel Scherpstellingonderdrukking bij<br />

SE (optioneel)<br />

Grendelcontact-evaluatie<br />

bij DA (optioneel)<br />

Scherpstellingeenheid<br />

Desactiveringseenheid<br />

Aansluitklemmen<br />

worden niet gebruikt<br />

wit<br />

wit<br />

rood<br />

groen<br />

blauw<br />

naar keuze opener<br />

of sluiter<br />

Ist der Riegel ausgefahren,<br />

öffnet sich<br />

der Riegelkontakt.<br />

Ansonsten bleibt er<br />

geschlossen.<br />

Bij ontbrekend grendelcontact wordt de gele kabel niet aangesloten. Hetzelfde<br />

geldt voor de scherpstellingonderdrukking bij de scherpstellingeenheid.<br />

De blauwe kabel mag niet met een witte kabel verbonden worden omdat anders<br />

de elektronica beschadigd kan worden.<br />

Grendelcontactevalualie<br />

(opti-<br />

Scherpstellingonderdrukking


Pagina 9<br />

5.0 Aansluitmogelijkheden<br />

5.1 Standaard blokslotfunctie<br />

Blokslotfunctie 3066<br />

a) Bij alarminstallaties met één beveiligde zone worden een willekeurig aantal<br />

deactiveringseenheden (DA) aangestuurd.<br />

Voorbeeld:<br />

☺ Als de deactiveringseenheid niet antwoord, bv. omdat een deur nog open<br />

staat, dan krijgt de scherpstellingeenheid van de overeenkomstige deactiveringseenheid<br />

een signaal, dat verhindert dat de alarminstallatie scherp<br />

geschakeld wordt.<br />

Aansluitschema zie pagina B7.<br />

b) Bij alarminstallaties met meerdere beveiligde zones: per beveiligde zone heeft<br />

men een scherpstellingeenheid nodig. Aan elke scherpstellingeenheid kunnen<br />

een willekeurig aantal deactiveringseenheden aangesloten worden.<br />

Voorbeeld:<br />

Aansluitschema zie pagina B7


Pagina 10<br />

Blokslotfunctie 3066<br />

5.2 5.2 Scherpstelling van de alarminstallatie vanuit meerdere standplaatsen<br />

Indien de alarminstallatie vanuit meerdere plaatsen scherp en onscherp geschakeld<br />

moet worden, dan heeft men bijkomende digitale Smart Relais 3063 nodig. Schakel<br />

hun schakelcontacten parallel en sluit deze aan een schakeltransponder aan. De<br />

schakeltransponder installeert u in de onmiddellijke nabijheid van de scherpstellingeenheid.<br />

De Smart Relais moeten ingesteld worden op impulssturing (basisinstelling).<br />

Voorbeeld:<br />

Aansluitschema zie pagina B7.<br />

Aansluiting Smart Relais<br />

Netzteil {<br />

+ / ~<br />

- / ~<br />

Batterie SREL.BAT<br />

Relais {<br />

NC<br />

COM<br />

NO<br />

Schakeltransponder


Pagina 11<br />

Blokslotfunctie 3066<br />

5.3 Speciale versies van de blokslotfunctie 3066<br />

A Werking van de scherpstellingeenheid zonder deactiveringseenheid<br />

Indien enkel de alarminstallatie i.p.v. van met een sleutel, met de transponder extern<br />

scherp en onscherp geschakeld worden, dan heeft men enkel een Smart Relais<br />

nodig. In dit geval ziet men echter af van de eigenlijke zin van de blokslotfunctie..<br />

Als bijkomend de functie van de scherpstellingonderdrukking gewenst is, dan moet<br />

een scherpstellingeenheid gebruikt worden.<br />

Bezetting van de aansluitingen:<br />

Verbindt de contacten 3 en 4 resp. 3 en 5 met de alarminstallatie. Op de klemaansluitingen<br />

1 en 2 van het Smart Relais resp. van de scherpstellingeenheid sluit u de<br />

voedingsspanning (aparte voeding) aan.<br />

Als er een scherpstellingonderdrukking gewenst wordt, dan wordt die tussen de gele<br />

en de blauwe leiding geschakeld. Die heeft de taak om het scherpstellingproces bij<br />

speciale voorwaarden, bv. openstaand venster enz., te onderdrukken.<br />

De andere leidingen van de scherpstellingeenheid worden niet aangesloten.<br />

B Werking van de deactiveringseenheid zonder scherpstellingeenheid<br />

Als de alarminstallatie verder met een gebruikelijke sleutel bediend wordt, dan kan<br />

van de scherpstellingeenheid afgezien worden.<br />

Bezetting van de aansluitingen:<br />

De voedingsspanning (aparte voeding) wordt aangesloten op de beide witte leidingen<br />

of op de klemaansluitingen 1 en 2. De rode en de blauwe leiding worden over een<br />

Relaiscontact van de alarminstallatie (spanningsvrij sluitcontact) verbonden. Indien er<br />

een grendelcontact aanwezig is, dan wordt dit tussen de gele en de blauwe leiding<br />

geschakeld.<br />

☺ Zolang de rode en de blauwe kabel met elkaar verbonden zijn, bv. door een<br />

relaiscontact van de alarminstallatie, zijn alle digitale cilinders, die met een<br />

deactiveringseenheid uitgerust zijn, gedeactiveerd, d.w.z. het per vergissing<br />

betreden van deze deuren bij scherpe alarminstallatie is niet mogelijk.<br />

De groene kabel wordt niet aangesloten.


Pagina 12<br />

6.0 Gegevensblad<br />

Behuizing<br />

Blokslotfunctie 3066<br />

Materiaal<br />

Kunststof<br />

Kleur Zwart<br />

Afmetingen [L/B/H] 72 x 57 x 25,5 mm<br />

Printplaat Afmetingen [L/B/H] 62 x 47 x 17 mm<br />

Smart Relais Netspanning 12 V AC (geregeld) of 5-24 V DC<br />

Ruststroom<br />

Stroomverbruik bij aan-<br />

< 5 mA<br />

getrokken relais < 100 mA<br />

Impulsduur 0,24 -10 sec.<br />

Gebruikte relais max. aanhoudende<br />

stroom<br />

1 A<br />

max. inschakelstroom 2 A<br />

max. schakelspanning 24 V AC<br />

Kabel van de deactiveringseenheid<br />

Kabel van de<br />

scherpstellingeenheid<br />

Type<br />

Lengte<br />

Type<br />

Lengte<br />

J-Y(ST) Y<br />

6 polig<br />

∅ 0,6mm<br />

ca. 2m<br />

J-Y(ST) Y<br />

6 polig<br />

∅ 0,6mm<br />

ca. 1m


Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Gebruikersrichtlijn<br />

Stand: Janurari 2004


Inhoudsopgave<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Gebruikersrichtlijn<br />

Desactiveringseenheid <br />

Desactiveringseenheid <br />

Desactiveringseenheid <br />

Scherpstellingeenheid(masterconfiguratie)<br />

Alarminstallatie<br />

1.0 Systeemcomponenten van de blokslotfunctie 3066 ..................3<br />

1.2 Veiligheidsrichtlijnen .......................................................................... 5<br />

2.0 Speciale versies van de blokslotfunctie 3066 ............................6<br />

2.1 Werking van de scherpstellingeenheid zonder<br />

deactiveringseenheid.......................................................................... 6<br />

2.2 Werking van de deactiveringseenheid zonder<br />

scherpstellingeenheid......................................................................... 6<br />

2.3 Blokslotfunctie ingezet in een netwerk (niet VdS)............................ 6<br />

3.0 Gegevensblad................................................................................7


Pagina 3<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Gebruikersrichtlijn<br />

1.0 Systeemcomponenten van de blokslotfunctie 3066<br />

Onder alarm beveiligde voorwerpen moet verhinderen dat, bij extern scherpgestelde<br />

alarminstallatie (inbraak-meldingsinstallatie, EMA) de beveiligde zone per vergissing<br />

betreden wordt en dat er daardoor een vals alarm in werking gezet wordt. Dit kan met<br />

de blokslotfunctie gerealiseerd worden zonder grote werken aan deur of deurkozijn.<br />

Daarvoor zijn de volgende componenten nodig:<br />

1. Scherpstellingeenheid/eenheden (SSM en SSS)<br />

Zij dient/dienen voor het schakelen van de alarminstallatie. Voor het extern<br />

scherp stellen en terug afzetten is er tenminste één scherpstellingeenheid<br />

(SE) nodig. Indien er vanuit meerdere plaatsen moet kunnen aangezet/<br />

afgezet worden, dan heeft men overeenkomstig meer scherpstellingeenheden<br />

nodig. De bevoegdheden voor het in- en uitschakelen van de alarminstallatie<br />

worden met een muisklik gegeven in het sluitplan.<br />

Principieel maakt men onderscheid tussen de master-scherpstellingeenheid<br />

(SSM) en de slave-scherpstellingeenheden (SSS). De SSS’en heeft men enkel<br />

nodig wanneer vanuit meerdere plaatsen moet scherpgesteld/uitgeschakeld<br />

worden. In principe is het de SSM die de alarminstallatie met een<br />

spanningsvrij contact extern op scherp zet of afzet. SSS’en zenden enkel<br />

overeenkomstige aanvragen naar de SSM. Met de SSS’en, die apart aangesloten<br />

zijn op de intern-scherp-aansluiting van de inbraakalarmcentrale<br />

(EMZ), kan ook intern op scherp gesteld worden.<br />

2. Deactiveringseenheid (DA)<br />

Zij worden geïnstalleerd naast de deuren van de beveiligingszone (namelijk zo<br />

dicht mogelijk bij de digitale cilinder) en bewerkstelligen dat, bij extern op<br />

scherp geschakelde alarminstallatie, deze deuren ook met een gerechtigde<br />

transponder niet per vergissing geopend kunnen worden. Op die manier wordt<br />

vals alarm zeker vermeden.


Pagina 4<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Gebruikersrichtlijn<br />

Werking van de blokslotfunctie 3066<br />

Aanzetten van de alarminstallatie (inbraak-meldingsinstallatie, EMA)<br />

De schakelgerechtigde bedient tweemaal kort na elkaar (binnen de 2 sec.) zijn transponder<br />

in de nabijheid van een scherpstellingeenheid. Die zendt een signaal naar alle<br />

beschikbare deactiveringseenheden. Indien er vergrendelcontacten aan de deactiveringseenheden<br />

aangesloten zijn, dan controleert de DA eerst of de deuren correct<br />

vergrendeld zijn. Pas als dit het geval is, worden de digitale cilinders resp. Smart<br />

Relais gedeactiveerd, zodat het niet meer mogelijk is om de veiligheidszone te<br />

betreden. Pas na succesvolle deactivering van alle sluitingen krijgt de scherpstellingeenheid<br />

een positief antwoord en schakelt via een spanningsvrij contact de<br />

alarminstallatie extern op scherp (automatisme). De lichtdiodes van de schakeleenheid<br />

geven dit aan door gedurende 2,5 seconden te branden. De lichtdiode(s) van<br />

de deactiveringseenhe(i)d(en) doven. De uitgevoerde scherpstelling wordt door de<br />

EMA akoestisch – bv. bij de scherpstellingeenheid – aangegeven.<br />

Afzetten van de alarminstallatie<br />

De schakelgerechtigde bedient opnieuw tweemaal kort na elkaar zijn transponder<br />

binnen het zendbereik van de scherpstellingeenheid. De deactiveringseenheden<br />

signaleren dit aan de digitale cilinders resp. aan de digitale Smart Relais. Het<br />

succesvol afzetten wordt door de EMA akoestisch aangegeven. De LED’s van de<br />

scherpstellingeenheid signaleren de uitgevoerde activering door 1 x kort-lang knipperen.<br />

De LED’s van de deactiveringseenhe(i)d(en) branden opnieuw. (De LED’s van<br />

de deactiveringseenheden dienen enkel als controle, zij mogen niet naar buiten<br />

gebracht worden). De deuren kunnen nu met alle gerechtigde transponders opnieuw<br />

geopend worden.<br />

☺ Bij werking in een netwerk (niet VdS) kan van de deactiveringseenheden<br />

afgezien worden. Daar neemt het netwerkknooppunt het activeren en deactiveren<br />

van de sluiting over.<br />

☺ Door eenvoudig klikken van de transpondertoets binnen het zendbereik van<br />

de scherpstellingeenheden kan de schakeltoestand van de alarminstallatie<br />

opgevraagd worden, als de LED’s van de scherpstellingeenheden naar buiten<br />

gebracht worden.<br />

1x kort-lang knipperen betekent “niet op scherp gesteld”,<br />

1 x lang (2,5 sec.) knipperen betekent “op scherp gesteld”.<br />

Activeringstransponder<br />

Voor het geval het nodig zou blijken, kunt u met de sluitplan-software een<br />

transponder programmeren, die de deactivering van de cilinders opheft, zodat de<br />

deuren geopend kunnen worden met een gerechtigde transponder. De alarminstallatie<br />

blijft echter extern op scherp staan en het alarm wordt in werking gezet.


Pagina 5<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Gebruikersrichtlijn<br />

Speciale uitvoering<br />

Indien er geprotocolleerd moet worden wanneer en wie de alarminstallatie ingesteld<br />

heeft, dan heeft men een scherpstellingeenheid met toegangsprotocollering (PLUSversie)<br />

nodig.<br />

• Scherpstellingeenheid PLUS: Uitvoering zoals de standaardversie maar met<br />

toegangsprotocollering en tijdzonesturing.<br />

Toegangsprotocollering De scherpstellingeenheid slaat de laatste 128 toegangen<br />

op met datum, tijdstip en de gebruikersnaam van de<br />

transponder. De gegevens kunnen met het programmeertoestel<br />

of via het netwerk gelezen worden.<br />

Tijdzonesturing U kunt de scherpstellingeenheden zó programmeren dat<br />

gerechtigde transponders de alarminstallatie enkel op<br />

bepaalde tijdstippen kunnen instellen.<br />

1.2 Veiligheidsrichtlijnen<br />

Lees de gebruiksaanwijzing aandachtig en volledig door voordat u de blokslotcomponenten<br />

in gebruik neemt. U vindt er belangrijke informatie over de bediening<br />

en de programmering.<br />

De componenten zijn gebouwd volgens de laatste technische kennis. Gebruik<br />

die enkel conform de bepalingen en in een technisch correcte en reglementair<br />

ingebouwde toestand volgens de technische gegevens.<br />

De producent is niet aansprakelijk voor schade, die door een onreglementair<br />

gebruik veroorzaakt werd.<br />

Bewaar de productbegeleidende documentatie en de installatiespecifieke<br />

notities op een veilige plaats.<br />

De installatie, programmering en reparatiewerkzaamheden mogen enkel door<br />

geschoold personeel worden uitgevoerd.<br />

Soldeer- en aansluitingswerkzaamheden binnen de volledige installatie mogen<br />

enkel in spanningsvrije toestand uitgevoerd worden.<br />

Soldeerwerkzaamheden mogen enkel met een temperatuurgeregelde, van het<br />

net galvanisch gescheiden soldeerbout uitgevoerd worden.<br />

VDE-veiligheidsvoorschriften alsook plaatselijke EVU-veiligheidsvoorschriften<br />

opvolgen.<br />

De componenten niet plaatsen in ruimten die aan explosiegevaar blootstaan<br />

of die dampen bevatten die metaal of kunststof aangrijpen.<br />

De DIN-normen alsook de richtlijnen van de VdS-klasse moeten ingehouden<br />

worden.


Pagina 6<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Gebruikersrichtlijn<br />

2.0 Speciale versies van de blokslotfunctie 3066<br />

2.1 Werking van de scherpstellingeenheid zonder deactiveringseenheid<br />

Indien enkel de inbraak-meldingsinstallatie in plaats van met een sleutel met de<br />

transponder extern in- en uitgeschakeld moet worden, dan heeft men enkel een<br />

master-scherpstellingeenheid (SSM) nodig. In dit geval doet men echter afstand van<br />

de eigenlijke zin van de blokslotfunctie.<br />

2.2 Werking van de deactiveringseenheid zonder scherpstellingeenheid<br />

Als de alarminstallatie verder met een gebruikelijke sleutel bediend wordt, dan kan<br />

van de scherpstellingeenheid afgezien worden. De deactiveringseenheden worden<br />

dan door de EMA gestuurd.<br />

2.3 Blokslotfunctie ingezet in een netwerk (niet VdS)<br />

Bij werking in een netwerk kan men afzien van de deactiveringseenhe(i)d(en). Het<br />

activeren en deactiveren wordt overgenomen door de Lock Node, die geïnstalleerd<br />

wordt in de onmiddellijke nabijheid van de digitale sluiting. Het instellen van de<br />

alarminstallatie gebeurt verder via een master-scherpstellingeenheid (SSM). Naast<br />

het Smart Relais resp. de scherpstellingeenheid wordt een netwerkknooppunt<br />

geplaatst. Deze wordt met behulp van de voorvalmanager zo geconfigureerd, dat zijn<br />

schakelingangen voortdurend gecontroleerd worden (zie softwarehandleiding).<br />

Voorbeeld:<br />

Lock-Node<br />

Central-Node


Pagina 7<br />

3.0 Gegevensblad<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Gebruikersrichtlijn<br />

SSM, SSS en DE Bedrijfsspanning 8 tot 16 Volt DC<br />

Stroomverbruik < 30 mA<br />

Ingezet relais max. permanente stroom 1 A<br />

voor schakeluitgang max. inschakelstroom 1 A<br />

max. schakelspanning 40 V AC<br />

max. schakelvermogen 30 W / 60 VA<br />

Dekselcontact Sluiter 1 A / 30 V DC<br />

Zendbereik van de transponder<br />

met uitwendige antenne 1 - 3 cm<br />

Temperatuurbereik -10°C tot +55°C<br />

Beschermingsklasse VdS milieuklasse II<br />

Behuizing Materiaal S-B of A-B-S<br />

Kleur wit<br />

Afmetingen 85 x 85 x 26 mm [L/B/H]<br />

Artikel-ben. _________________<br />

Artikel-nr. _________________<br />

VdS-nr. G 101 160


Werking van het VdS–3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

Stand: December 2003


Inhoudsopgave<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

Desactiveringseenheid <br />

Desactiveringseenheid <br />

Desactiveringseenheid <br />

Scherpstellingeenheid(masterconfiguratie)<br />

Alarminstallatie<br />

1.0 Functiebeschrijving ......................................................................4<br />

1.1 Algemeen ............................................................................................. 4<br />

1.2 Veiligheidsrichtlijnen .......................................................................... 6<br />

2.0 Inbouwrichtlijn...............................................................................7<br />

2.1 Algemene richtlijnen voor het installeren van de componenten..... 7<br />

2.2 Installatie van de deactiveringseenheid (DA) ................................... 8<br />

2.2.1 Testen van de deactiveringseenheid (DA): ....................................... 9<br />

2.2.2 Aansluiten van de stroomvoorziening,<br />

grendelcontact-evaluatie .................................................................... 9<br />

en sabotagecontacten:.................................................................................. 9<br />

2.2.3 Aansluiten van deactiveringsaanvraag en<br />

deactiveringsantwoord ..................................................................... 10<br />

2.3 Installatie van de master-scherpstellingeenheid (SSM)................. 10<br />

2.3.1 Testen van de master-scherpstellingeenheid (SSM):..................... 11<br />

2.3.2 Anschluss von Stromversorgung, Schaltkontakten und<br />

Sabotagekontakten: .......................................................................... 12<br />

2.2.3 Aansluiten van deactiveringsaanvraag,<br />

deactiveringsantwoord en scherpstellingaanvraag ....................... 13


Inhoudsopgave<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

2.4 Installatie van de slave-scherpstellingeenheid (SSS) .................... 13<br />

2.4.1 Testen van de slave-scherpstellingeenheid (SSS):........................ 14<br />

2.4.2 Aansluiten van de stroomvoorziening, sabotagecontacten<br />

en lokale scherpstellingonderdrukking:.......................................... 15<br />

2.4.3 Aansluiten van deactiveringsantwoord en<br />

scherpstellingaanvraag .................................................................... 15<br />

2.5 Bekabeling van de blokslotcomponenten....................................... 15<br />

2.6 Functieprincipes................................................................................ 16<br />

3.0 Programmering ...........................................................................20<br />

0.1. Programmering van de scherpstellingeenheden (SSM en SSS) ... 20<br />

3.2 Programmering van de deactiveringseenheden (DA) .................... 22<br />

4.0 Montage .......................................................................................24<br />

4.1 Montage van de deactiveringseenheid............................................ 24<br />

4.2 Montage van de scherpstellingeenheid (SSM en SSS) .................. 25<br />

4.3 Montage van de scherpstellingeenheid (SSM en SSS)<br />

conform VdS ...................................................................................... 26<br />

5.0 Speciale versies van de blokslotfunctie 3066 ..........................28<br />

5.1 Werking van de scherpstellingeenheid zonder<br />

deactiveringseenheid........................................................................ 28<br />

5.2 Werking van de deactiveringseenheid zonder<br />

scherpstellingeenheid....................................................................... 28<br />

6.0 Gegevensblad..............................................................................29


Pagina 4<br />

1.0 Functiebeschrijving<br />

1.1 Algemeen<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

Onder alarm beveiligde voorwerpen moet verhinderen dat, bij extern scherpgestelde<br />

alarminstallatie (inbraak-meldingsinstallatie, EMA) de beveiligde zone per vergissing<br />

betreden wordt en dat er daardoor een vals alarm in werking gezet wordt. Dit kan met<br />

de blokslotfunctie 3066 gerealiseerd worden zonder hak- en breekwerkzaamheden<br />

aan deur of deurkozijn.<br />

Daarvoor zijn de volgende componenten nodig:<br />

1. Scherpstellingeenheid/eenheden (SSM en SSS)<br />

Zij dient/dienen voor het schakelen van de alarminstallatie. Voor het extern<br />

scherp stellen en terug zetten is er tenminste één scherpstellingeenheid (SE)<br />

nodig. Indien er vanuit meerdere plaatsen moet kunnen aangezet/afgezet<br />

worden, dan heeft men overeenkomstig meer scherpstelling eenheden nodig.<br />

De bevoegdheden voor het in- en uitschakelen van de alarminstallatie worden<br />

met een muisklik gegeven in het sluitplan.<br />

Principieel maakt men onderscheid tussen de master-scherpstellingeenheid<br />

(SSM) en de slave-scherpstellingeenheden (SSS). De SSS’en heeft men<br />

enkel nodig wanneer vanuit meerdere plaatsen moet scherpgesteld/uitgeschakeld<br />

worden. In principe is het de SSM die de alarminstallatie met een<br />

spanningsvrij contact extern op scherp zet of afzet. SSS’en zenden enkel<br />

overeenkomstige aanvragen naar de SSM. Met de SSS’en, die apart aangesloten<br />

zijn op de intern-scherp-aansluiting van de inbraakalarmcentrale (EMZ),<br />

kan ook intern op scherp gesteld worden.<br />

2. Deactiveringseenheid (DA)<br />

Zij worden geïnstalleerd naast de deuren van de beveiligingszone (namelijk zo<br />

dicht mogelijk bij de digitale cilinder) en bewerkstelligen dat, bij extern op<br />

scherp geschakelde alarminstallatie, deze deuren ook met een gerechtigde<br />

transponder niet per vergissing geopend kunnen worden. Op die manier wordt<br />

vals alarm zeker vermeden.


Pagina 5<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

Inschakelen van de alarminstallatie (Inbraak-meldingsinstallatie, EMA)<br />

De schakelgerechtigde bedient tweemaal kort na elkaar (binnen de 2 sec.) zijn transponder<br />

in de nabijheid van een scherpstellingeenheid . Die zendt een signaal naar<br />

alle beschikbare deactiveringseenheden. Indien er vergrendelcontacten aan de<br />

deactiveringseenheden aangesloten zijn, dan controleert de DA eerst of de deuren<br />

correct vergrendeld zijn. Pas als dit het geval is, worden de digitale cilinders resp.<br />

Smart–relais gedeactiveerd, zodat het niet meer mogelijk is om de veiligheidszone te<br />

betreden. Pas na succesvolle deactivering van alle sluitingen krijgt de scherpstellingeenheid<br />

een positief antwoord en schakelt via een spanningsvrij contact de<br />

alarminstallatie extern op scherp (automatisme). De lichtdiodes van de schakeleenheid<br />

geven dit aan door gedurende 2,5 seconden te branden. De lichtdiode(s) van<br />

de deactiveringseenhe(i)d(en) doven. De uitgevoerde scherpstelling wordt door de<br />

EMA akoestisch – bv. bij de scherpstellingeenheid – aangegeven.<br />

Afzetten van de alarminstallatie<br />

De schakelgerechtigde bedient opnieuw tweemaal kort na elkaar zijn transponder<br />

binnen het zendbereik van de scherpstellingeenheid. De deactiveringseenheden<br />

signaleren dit aan de digitale cilinders resp. aan de digitale Smart Relais. Het<br />

succesvol afzetten wordt optisch door de LED’s van de scherpstellingeenheden<br />

aangegeven – door 1x kort-lang te knipperen. De LED’s van de scherpstellingeenheid<br />

signaleren de uitgevoerde activering door 1 x kort-lang te knipperen. De LED’s van de<br />

deactiveringseenhe(i)d(en) branden opnieuw. (De LED’s van de deactiveringseenheden<br />

dienen enkel als controle, zij mogen niet naar buiten gebracht worden). De<br />

deuren kunnen nu met alle gerechtigde transponders opnieuw geopend worden.<br />

☺ Door eenvoudig klikken van de transpondertoets binnen het zendbereik van<br />

de scherpstellingeenheden kan de schakeltoestand van de alarminstallatie<br />

opgevraagd worden, als de LED’s van de scherpstellingeenheden naar buiten<br />

gebracht worden.<br />

1x kort-lang knipperen betekent “niet op scherp gesteld”,<br />

1 x lang (2,5 sec.) knipperen betekent “op scherp gesteld”.<br />

Activeringstransponder<br />

Voor het geval het nodig zou blijken, kunt u met de sluitplansoftware een transponder<br />

programmeren, die de deactivering van de cilinders opheft, zodat de deuren geopend<br />

kunnen worden met een gerechtigde transponder. De alarminstallatie blijft echter<br />

extern op scherp staan en het alarm wordt in werking gezet.


Pagina 6<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

Tijdzonesturing en toegangsprotocollering<br />

De scherpstellingeenheden (master en slaves) kunnen aan/uitschakelingen protocolleren<br />

(toegangsprotocollering), verder kunnen tijdzones gedefinieerd worden<br />

waarin aan/uitschakelingen toegelaten zijn (tijdzonesturing):<br />

Toegangsprotocollering De scherpstellingeenheid slaat de laatste 128 in/uitschakelingen<br />

op met datum, tijdstip en de gebruikersnaam van<br />

de transponder. De gegevens kunnen met het programmeerapparaat<br />

of via het netwerk gelezen worden.<br />

Tijdzonesturing U kunt de scherpstellingeenheden zó programmeren dat<br />

gerechtigde transponders de alarminstallatie enkel op<br />

bepaalde tijdstippen kunnen instellen.<br />

Zie hiervoor ook de gebruiksaanwijzing Software Hoofdstuk C<br />

1.2 Veiligheidsrichtlijnen<br />

Lees de gebruiksaanwijzing aandachtig en volledig door voordat u de blokslotcomponenten<br />

installeert en in gebruik neemt. U vindt er belangrijke informatie<br />

over de montage, programmering en bediening.<br />

De componenten zijn gebouwd volgens de laatste technische kennis. Gebruik die<br />

enkel conform de bepalingen en in een technisch correcte en reglementair<br />

ingebouwde toestand volgens de technische gegevens.<br />

De producent is niet aansprakelijk voor schade, die door een onreglementair<br />

gebruik veroorzaakt werd.<br />

Bewaar de productbegeleidende documentatie en de installatiespecifieke notities<br />

op een veilige plaats.<br />

De installatie, programmering en reparatiewerkzaamheden mogen enkel door<br />

geschoold personeel worden uitgevoerd.<br />

Soldeer- en aansluitingswerkzaamheden binnen de volledige installatie mogen<br />

enkel in spanningsvrije toestand uitgevoerd worden.<br />

Soldeerwerkzaamheden mogen enkel met een temperatuurgeregelde, van het net<br />

galvanisch gescheiden soldeerbout uitgevoerd worden.<br />

VDE-veiligheidsvoorschriften alsook plaatselijke EVU-veiligheidsvoorschriften opvolgen.<br />

De componenten niet plaatsen in ruimten die aan explosiegevaar blootstaan of die<br />

dampen bevatten die metaal of kunststof aangrijpen.<br />

De DIN-normen alsook de richtlijnen van de VDS-klasse moeten ingehouden<br />

worden.


Pagina 7<br />

2.0 Inbouwrichtlijn<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

2.1 Algemene richtlijnen voor het installeren van de componenten<br />

Het inbouwen gebeurt steeds in beschutte zones, bv. in de binnenzone achter de<br />

deur, achter metselwerk, enz. Er bestaan echter materialen, zoals bv. roestvrij staal<br />

of aluminium, die de reikwijdte beduidend kunnen verminderen. Ook kunnen<br />

magnetische storingsbronnen, die zich in de nabijheid van de scherpstellingeenheid<br />

of de deactiveringseenheid bevinden, de reikwijdte zeer sterk verminderen. Let bij het<br />

aansluiten op de technische gegevens van de scherpstellingeenheid en van het relais<br />

(cf. Hfdstk. 6). Het onder- of overschrijden van deze waarden kan tot<br />

functievermindering of beschadiging van de componenten leiden. Let alleszins op<br />

de juiste polarisatie. De componenten (deactiverings- en scherpstellingeenheid)<br />

kunnen in opbouw met twee schroeven met verzonken kop 3,5 mm x 30 mm en twee<br />

pluggen S5 (niet meegeleverd) aan de wand bevestigd worden.<br />

De twee meegeleverde VdS-stickers verzekeren een blijvend kenteken bij onbevoegd<br />

openen van de behuizing (plombering van de dekselschroeven).<br />

Programmering van de componenten<br />

Vóór de installatie worden de blokslotcomponenten en de bijhorende sluitingen<br />

geprogrammeerd. Gelieve daarbij op volgende punten te letten:<br />

• Scherpstellingeenheden, deactiveringseenheden en cilinders moeten in<br />

hetzelfde sluitplan geprogrammeerd worden.<br />

• Bij de blokslotcomponenten moet als type Stuureenheid gekozen worden.<br />

• Tijdens het programmeren telkens slechts één component van spanning voorzien,<br />

leidingen niet met elkaar verbinden.<br />

• Na het programmeren moeten de componenten uitgelezen worden om na te<br />

gaan of zij zich juist melden.<br />

Meer informatie vindt u in hoofdstuk 3.<br />

Installatie van de sluiting, die d.m.v. blokslot gedeactiveerd moet worden Installeer de<br />

digitale sluiting (Smart Relais of cilinder) die d.m.v. de blokslotfunctie gedeactiveerd<br />

moet worden. Let op de inbouwrichtlijnen. Die vindt u in de overeenkomstige<br />

rubrieken van het systeemhandboek.


Pagina 8<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

2.2 Installatie van de deactiveringseenheid (DA)<br />

Bezetting van de soldeerlippen:<br />

+ 8...16V<br />

Masse<br />

+LED<br />

- LED<br />

C<br />

NC<br />

N0<br />

SAB0<br />

SAB0<br />

SAB0<br />

SAB0<br />

1 Voedingsspanning pluspool<br />

2 Voedingsspanning minuspool (massa)<br />

3 + 4 Aansluiting voor LED (5 volt) in de buitenzone<br />

5 – 7 vallen weg<br />

8 – 11 Sabotagecontacten<br />

12 Optioneel grendel-bewakingscontact voor scherpstellingonderdrukking<br />

13 Deactiveringsaanvraag (Input)<br />

14 Deactiveringsantwoord (Output)<br />

15 Massa (identiek aan soldeerlip 2)<br />

29 Akoestisch antwoord EMZ (niet voor DA)<br />

30 Soldeersteunpunt voor kabelafscherming<br />

Zetten van de jumpers:<br />

Jumper B1 kan willekeurig steken.<br />

Jumper B2 is gestoken voor max. zendbereik<br />

Jumper B3 is niet gestoken


Pagina 9<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

2.2.1 Testen van de deactiveringseenheid (DA):<br />

Sluit hiervoor de deactiveringseenheid aan op een 9 volt batterij. Let op de juiste<br />

polarisatie. Plaats de deactiveringseenheid in het zendbereik van de digitale sluiting:<br />

Deactiveringseenheid digitale cilinder max. 40 cm<br />

Deactiveringseenheid digitale Smart Relais min. 20 cm, max. 1 m<br />

De reikwijdtes zijn afhankelijk van de gebouwomstandigheden en variëren<br />

overeenkomstig.<br />

Overtuig u ervan dat zowel de deactiveringseenheid als ook de cilinder juist geprogrammeerd<br />

zijn (zie hfdstk. 3). Verbind dan de soldeerlippen 13 en 15 (massa) met<br />

elkaar. De cilinder resp. het Smart Relais wordt gedeactiveerd (signaaltoon bij de<br />

cilinder) en de LED van de deactiveringseenheid dooft, de cilinder reageert niet meer<br />

op de transponder. Bij het losmaken van de verbinding wordt de cilinder resp. het<br />

Smart Relais geactiveerd. De LED brandt opnieuw. Herhaal de test meerdere keren,<br />

tot een correcte zendverbinding beschikbaar is.<br />

☺ Door het gebruik van cilinders FH-versie (met kunststof-binnenknop) kan de<br />

reikwijdte tussen cilinder en deactiveringseenheid vergroot worden.<br />

Na de succesvolle test van de deactiveringseenheid kunt u beginnen met de eigenlijke<br />

vaste installatie.<br />

2.2.2 Aansluiten van de stroomvoorziening, grendelcontact-evaluatie<br />

en sabotagecontacten:<br />

• Stroomvoorziening<br />

Sluit op de soldeerlip 1 de pluspool van een gelijkspanning tussen +8 .. +16V (aanbevolen:<br />

+12V) aan. Let er op dat spanning een waarde van +16V in geen geval<br />

overschrijdt. Sluit de soldeerlip 2 aan de massa aan.<br />

• Optionele grendelcontact-evaluatie<br />

(globale onderdrukking van de scherpstelling)<br />

Indien de alarminstallatie pas scherp geschakeld mag worden, wanneer alle deuren<br />

van de beveiligde zone gesloten zijn, d.w.z. als de schoten van de sloten uitgeschoven<br />

zijn, dan kan het grendel-schakelcontact aan de soldeerlippen 12 en 15<br />

aangesloten worden. Het grendelcontact moet een spanningsvrije opener zijn.<br />

☺ Indien het grendelcontact ontbreekt (niet VdS) dan kan natuurlijk niet gecontroleerd<br />

worden of alle deuren vergrendeld zijn, d.w.z. de alarm-installatie<br />

kan ook op scherp gezet worden als niet alle deuren vergrendeld zijn, in elk<br />

geval moeten alle cilinders echter met succes gedeactiveerd zijn. De soldeerlippen<br />

12,15 worden eenvoudig niet aangesloten als het grendel-contact<br />

ontbreekt.


Pagina 10<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

Test na het aansluiten van het grendelcontact opnieuw de blokslotfunctie. Probeer,<br />

ook bij niet uitgeschoven schoot, om de cilinder resp. het Smart Relais te deactiveren.<br />

• Externe lichtdiode<br />

Aan de soldeerlippen 3 en 4 kunt u de externe lichtdiode aansluiten, zodat u in de<br />

buitenzone een optisch signaal krijgt of de cilinder resp. het Smart Relais zich in geactiveerde<br />

of gedeactiveerde toestand bevinden. Max. lengte van de leiding: 10 m.<br />

• Schakelcontacten (vallen weg)<br />

De soldeerlippen 5 tot 7 worden niet gebruikt bij de deactiveringseenheid.<br />

• Sabotagecontacten<br />

Die sluit u aan op de soldeerlippen 8 tot 11. Op de soldeerstiften X27 en X28<br />

(cf. tekening) wordt de weerstand Rs (afsluitweerstand of kortsluiting) gesoldeerd.<br />

Indien aanwezig, installeert u de andere deactiveringseenheden volgens hetzelfde<br />

schema.<br />

2.2.3 Aansluiten van deactiveringsaanvraag en deactiveringsantwoord<br />

Cf. hoofdstuk 2.5<br />

2.3 Installatie van de master-scherpstellingeenheid (SSM)<br />

+ 8..16 V<br />

Masse<br />

+LED<br />

- LED<br />

C<br />

NC<br />

N0<br />

SAB0<br />

SAB0<br />

SAB0<br />

SAB0


Pagina 11<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

Bezetting van de soldeerlippen<br />

1 Voedingsspanning pluspool<br />

2 Voedingsspanning minuspool (massa)<br />

3 + 4 Aansluiting voor LED (5 volt) in de buitenzone<br />

5 – 7 Spanningsvrij wisselcontact voor het schakelen van de alarminstallatie<br />

8 - 11 Sabotagecontacten<br />

12 Scherpstellingaanvraag van slave-scherpstellingeenheden SSS’en (optioneel)<br />

13 Deactiveringsantwoord (input) scherpstellingonderdrukking bij het<br />

aanleggen van massa<br />

14 Deactiveringsantwoord (output)<br />

15 Massa (identiek aan soldeerlip 2)<br />

29 Akoestisch scherpstellingantwoord door EMZ (niet voor DA)<br />

30 Soldeersteunpunt voor kabelafscherming<br />

Zetten van de jumpers:<br />

Jumper verbindt rechtse en middelste contact van B1:<br />

⇒ Akoestisch antwoord na scherpstellingvrijgave door scherpstellingeenheid.<br />

Jumper verbindt linkse en middelste contact van B1:<br />

⇒ Akoestisch antwoord na definitieve scherpstelling gebeurt door de EMZ<br />

(dit is de configuratie conform VdS).<br />

Voor het akoestisch antwoord moet de EMZ pin 29 naar massa verbinden.<br />

Jumper B2 is gestoken:<br />

⇒ Zendbereik is maximaal. Voor montage volgens VdS moet dan echter voor het<br />

onderscheid binnen/buiten met externe toetsen gewerkt worden.<br />

(cf.: 4.3 Montage van de scherpstellingeenheid conform VdS).<br />

⇒ Bij de montage conform VdS wordt de reikwijdte van de antenneverlenging alleen<br />

door het gebruik van de aluminiumhuls op een correcte manier gereduceerd.<br />

(cf.: 4.3 Montage van de scherpstellingeenheid conform VdS).<br />

De scherpstellingeenheid moet zo geïnstalleerd worden, dat de afstand van haar<br />

antenne tot andere digitale componenten minstens 1 m bedraagt.<br />

2.3.1 Testen van de master-scherpstellingeenheid (SSM):<br />

Leg voor de vaste installatie een spanning aan de contacten 1 en 2 van de scherpstellingeenheid<br />

(bv. 9V batterij). Let daarbij op de juiste polariteit. Alle overige<br />

contacten blijven voor deze test nog onbezet.<br />

Transponder master-scherpstellingeenheid 1 cm tot max. 3 cm<br />

Dat is de sterk gereduceerde reikwijdte via de antenneverlenging van de opgestoken<br />

afschermhuls (cf. hfdstk 4.3).


Pagina 12<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

Garandeer dat alle componenten juist geprogrammeerd zijn (zie hfdstk 3). Jumper B1<br />

wordt rechts gestoken. Test daarna of het relais van de scherpstellingeenheid<br />

schakelt (soldeerlippen 5 en 7). Bedien hiervoor de transponder tweemaal kort na<br />

elkaar (in een afstand van 0,5 ... 2 sec.).<br />

Een akoestisch signaal geeft uitsluitsel over de schakeltoestand van de alarminstallatie.<br />

Een 2,5 sec. lang durende toon signaleert dat het scherpstelling-schakelcontact<br />

gesloten werd, een tweevoudige signaaltoon (kort-lang) betekent dat het<br />

scherpstelling-schakelcontact terug open is (niet op scherp).<br />

Daarna moet het akoestische scherpstellingantwoord op EMZ-werking omgesteld<br />

(jumper B1 links gestoken) en d.m.v. een scherpstellingpoging getest worden. Na<br />

succesvolle test van de master-scherpstellingeenheid kunt u de eigenlijke vaste<br />

installatie uitvoeren.<br />

2.3.2 Anschluss von Stromversorgung, Schaltkontakten und Sabotagekontakten:<br />

Aansluiten van de stroomvoorziening, schakelcontacten en sabotagecontacten:<br />

• Stroomvoorziening<br />

Sluit op de soldeerlip 1 de pluspool van een gelijkspanning tussen +8 .. +16V (aanbevolen:<br />

+12V) aan. Let er op dat spanning een waarde van +16V in geen geval<br />

overschrijdt. Sluit de soldeerlip 2 aan de massa aan.<br />

• Externe lichtdiode<br />

Aan de soldeerlippen 3 en 4 kunt u voor de optische terugmeldingen een externe<br />

lichtdiode aansluiten. Bij succesvolle transponderbediening knippert de LED. Maximale<br />

lengte van de leiding: 10 m.<br />

• Schakelcontacten<br />

Sluit die aan op de alarminstallatie. De soldeerlip 5 is het gemeenschappelijke<br />

contact (C – common), 6 de opener (NC – normally close) en 7 de sluiter (NO –<br />

normally open). De bedrading en de waarden voor de afsluitweerstand(en) vindt u in<br />

de Richtlijn voor het opbouwen van de EMA.<br />

Rx : Draadbrug; Ry : Draadbrug; Rz : Afsluitweerstand<br />

• Sabotagecontacten<br />

Die sluit u aan op de soldeerlippen 8 tot 11. Aan de soldeerstiften X27 en X28<br />

(cf. tekening) wordt de weerstand Rs (afsluitweerstand of kortsluiting) gesoldeerd.<br />

• Globale scherpstellingonderdrukking (optioneel)<br />

Als er via een spanningsvrij contact massa (bv. pin 15 of pin2) aan pin 13 ligt, dan<br />

kan er geen scherpstelling gebeuren.


Pagina 13<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

2.2.3 Aansluiten van deactiveringsaanvraag, deactiveringsantwoord en<br />

scherpstellingaanvraag<br />

cf. hoofdstuk 2.5<br />

2.4 Installatie van de slave-scherpstellingeenheid (SSS)<br />

Bezetting van de soldeerlippen:<br />

+ 8..16 V<br />

Masse<br />

+LED<br />

- LED<br />

C<br />

NC<br />

N0<br />

SAB0<br />

SAB0<br />

SAB0<br />

SAB0<br />

1 Voedingsspanning pluspool<br />

2 Voedingsspanning minuspool (massa)<br />

3 + 4 Aansluiting voor LED (5 volt) in de buitenzone<br />

5 – 7 vallen weg<br />

8 - 11 Sabotagecontacten<br />

12 Optionele scherpstellingonderdrukking bij aanleggen van massa<br />

(bv. grendelcontact-evaluatie)<br />

13 Deactiveringsantwoord (input)<br />

14 Scherpstellingaanvraag aan de master-scherpstellingeenheid SSM (output)<br />

15 Massa (identiek met soldeerlip 2)<br />

29 Akoestisch scherpstellingantwoord door EMZ (niet voor DA)<br />

30 Soldeersteunpunt voor kabelafscherming


Pagina 14<br />

Zetten van de jumpers:<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

Jumper verbindt rechtse en middelste contact van B1:<br />

⇒ Akoestisch antwoord na scherpstellingvrijgave door scherpstellingeenheid.<br />

Jumper verbindt linkse en middelste contact van B1:<br />

⇒ Akoestisch antwoord na definitieve scherpstelling gebeurt door de EMZ. Hiervoor<br />

moet EMZ pin 29 naar massa verbinden (configuratie conform VdS).<br />

Jumper B2 is gestoken:<br />

⇒ Zendbereik is maximaal. Voor montage conform VdS moet dan echter voor het<br />

onderscheid buiten/binnen met externe toetsen gewerkt worden.<br />

(cf.: 4.3 Montage van de scherpstellingeenheid conform VdS).<br />

⇒ Bij de montage conform VdS wordt de reikwijdte van de antenneverlenging alleen<br />

door het gebruik van de aluminiumhuls op een correcte manier gereduceerd. (cf.: 4.3<br />

Montage van de scherpstellingeenheid conform VdS).<br />

De scherpstellingeenheid moet zo geïnstalleerd worden, dat de afstand van haar<br />

antenne tot andere digitale componenten minstens 1 m bedraagt.<br />

2.4.1 Testen van de slave-scherpstellingeenheid (SSS):<br />

Leg voor de vaste installatie een spanning aan de contacten 1 en 2 van de scherpstellingeenheid<br />

(bv. 9V batterij). Let daarbij op de juiste polariteit. Alle overige<br />

contacten blijven voor deze test nog onbezet.<br />

Transponder slave-scherpstellingeenheid 1 cm tot max. 3 cm<br />

Dat is de sterk gereduceerde reikwijdte via de antenneverlenging van de<br />

opgestoken afschermhuls (cf. hfdstk 4.3).<br />

Garandeer dat alle componenten juist geprogrammeerd zijn (zie hfdstk 3). Jumper B1<br />

wordt rechts gestoken. Test daarna of het relais van de scherpstellingeenheid<br />

schakelt (soldeerlippen 5 en 7). Bedien hiervoor de transponder tweemaal kort na<br />

elkaar (in een afstand van 0,5 ... 2 sec.).<br />

Daarna moet het akoestische scherpstellingantwoord op EMZ-werking omgesteld<br />

(jumper B1 links gestoken) en d.m.v. een scherpstellingpoging getest worden. Na<br />

succesvolle test van de slave-scherpstellingeenheid kunt u de eigenlijke vaste<br />

installatie uitvoeren.


Pagina 15<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

2.4.2 Aansluiten van de stroomvoorziening, sabotagecontacten<br />

en lokale scherpstellingonderdrukking:<br />

• Stroomvoorziening<br />

Sluit op de soldeerlip 1 de pluspool van een gelijkspanning tussen +8 .. +16V (aanbevolen:<br />

+12V) aan. Let er op dat spanning een waarde van +16V in geen geval<br />

overschrijdt. Sluit de soldeerlip 2 aan de massa aan.<br />

• Externe lichtdiode<br />

Aan de soldeerlippen 3 en 4 kunt u voor de optische terugmeldingen een externe<br />

lichtdiode aansluiten. Bij succesvolle transponderbediening knippert de LED. Maximale<br />

lengte van de leiding: 10 m.<br />

• Schakelcontacten<br />

De soldeerlippen 5 en 7 worden bij de slave-scherpstellingeenheid niet gebruikt,<br />

tenzij de SSS gebruikt wordt voor intern op scherp zetten. Hiervoor wordt de SSS<br />

gescheiden van de andere scherpstellingeenheden bekabeld. De soldeerlippen 5 tot<br />

7 worden aangesloten op de interne scherpstellingaansluiting van de EMZ. De<br />

bekabeling vindt u in de Richtlijn voor het opbouwen van de EMA.<br />

• Sabotagecontacten<br />

Die sluit u aan op de soldeerlippen 8 tot 11. Aan de soldeerstiften X27 en X28<br />

(cf. tekening) wordt de weerstand Rs (afsluitweerstand of kortsluiting) gesoldeerd.<br />

• Optionele lokale scherpstellingonderdrukking<br />

Als er een scherpstellingonderdrukking gewenst is, dan wordt een spanningsvrij<br />

contact tussen de soldeerlippen 12 en 15 geschakeld. Als het contact gesloten is, dan<br />

kan lokaal (vanuit deze SSS) niet aan/uitgeschakeld worden. Het scherpstellinggedrag<br />

van andere scherpstellingeenheden blijft onaangeroerd.<br />

2.4.3 Aansluiten van deactiveringsantwoord en scherpstellingaanvraag<br />

cf. hoofdstuk 2.5<br />

2.5 Bekabeling van de blokslotcomponenten<br />

Wij raden aan om volgende kabeltypes te gebruiken: J-Y(ST)Y 6- of 8-polig Ø 0,6mm.<br />

De diameter moet aan de leidinglengte aangepast worden, zodat de minimum<br />

spanning van +8 volt aan de componenten nooit onderschreden wordt (spanningsverlies<br />

in de leiding).<br />

OPGELET: Lange leidingen moeten steeds afgeschermd zijn.


Pagina 16<br />

Pin 13<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

Verbindt de deactiveringsaanvraag, deactiveringsantwoord en de scherpstellingaanvraag<br />

met elkaar volgens onderstaande tekening.<br />

Sluit bovendien overal de spanningsvoorziening aan (pinnen 1 en 2, waarbij 1 aan<br />

plus en 2 aan massa ligt). Let op de juiste polariteit. Meet daarna de spanning aan<br />

alle eenheden en overtuig u ervan dat de spanning nergens een waarde van + 8V<br />

onderschrijdt of +16V overschrijdt.<br />

Deactiveringsantwoord<br />

Pin 14 Pin 14 Pin 14<br />

Pin 14 Pins 5,7<br />

Pin 14<br />

Pin 14<br />

Pin 13<br />

Deactiveringsaanvraag<br />

DA SSM SSS<br />

Deactiveringsaanvraag Soldeerpin 13 Soldeerpin 14 -<br />

Deactiveringsantwoord Soldeerpin 14 Soldeerpin 13 Soldeerpin 13<br />

Scherpstellingaanvraag - Soldeerpin 12 Soldeerpin 14<br />

Scherpstellingonderdrukking Soldeerpin 12 - Soldeerpin 12<br />

Spanningsvoorziening plus Soldeerpin 1 Soldeerpin 1 Soldeerpin 1<br />

Spanningsvoorziening massa Soldeerpin 2 Soldeerpin 2 Soldeerpin 2<br />

2.6 Functieprincipes<br />

Pin 13<br />

EMZ<br />

DA = Deactiveringseenheid<br />

SSM = Masterscherpstellingeenheid<br />

SSS = Slavescherpstellingeenheid<br />

Scherpstellingaanvraag<br />

DA DA DA SSM SSS SSS<br />

Pin 13 Pin 13<br />

Pin 13<br />

1. Een DA deactiveert een naburige cilinder, als de leiding van de deactiveringsaanvraag<br />

(pin13) door de SSM of door de EMZ naar massapotentiaal<br />

verbonden wordt.<br />

2. Een DA reactiveert een naburige cilinder, zodra de leiding van de deactiveringsaanvraag<br />

(pin 13) hoog ohmig is, d.w.z. zowel de uitgang van SSM (pin<br />

14) als ook de overeenkomstige uitgang van de EMZ moeten beiden hoog<br />

ohmig zijn.<br />

3. Een DA verbindt de leiding van het deactiveringsantwoord (pin 14) naar<br />

massa, zolang haar naburige cilinder geactiveerd is, of zolang de ingang van<br />

de schootbewaking (pin 12) aan de massa ligt. Daarom moet een<br />

grendelcontact een opener zijn tussen massa en pin 12, die dan opent,<br />

wanneer de schoot uitgeschoven wordt.


Pagina 17<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

4. De leiding van het deactiveringsantwoord gaat dus pas dan op hoog ohmig<br />

wanneer alle deactiveringseenheden hun naburige cilinder met succes gedeactiveerd<br />

hebben en bij de grendelcontact-evaluatie alle schoten uitgeschoven<br />

zijn.<br />

5. Een SSM zet na bediening van de transponder door scherpstellinggerechtigden<br />

de leiding van de deactiveringsaanvraag (pin 14) op massapotentiaal.<br />

Daardoor beginnen alle DA’s met het deactiveren van hun cilinder.<br />

Krijgt de SSM na ten laatste 10 sec; een positief deactiveringsantwoord<br />

(leiding van de deactiveringsaanvraag wordt hoog ohmig), dan wordt een<br />

spanningsvrij contact tussen pin 5 en pin 7 gesloten. Daardoor kan de EMZ<br />

verzocht worden om op scherp te schakelen.


Pagina 18<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

Aansluitschema (voorbeeld met een SSM en 2 DA’s)<br />

SSM<br />

DA1 DA2<br />

EMZ<br />

1


Pagina 19<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

Voer na het afsluiten van de installatiewerkzaamheden een functietest uit:<br />

Bedien hiervoor tweemaal kort na elkaar een gerechtigde transponder in de nabijheid<br />

van een scherpstellingeenheid. De lichtdiodes van de scherpstellingeenheid en van<br />

de deactiveringseenhe(i)d(en) doven uit en u krijgt een akoestisch antwoordsignaal<br />

van de EMZ of (indien de jumper B1 rechts gestoken is) het 2,5 sec. aanhoudende<br />

signaal van de scherpstellingeenheid, dat de alarminstallatie op scherp geschakeld is.<br />

Controleer of de cilinders resp. de Smart Relais gedeactiveerd zijn.<br />

Bedien de transponder opnieuw tweemaal in de nabijheid van de scherpstellingeenheid.<br />

Die signaleert het activeren van de sluitingen alleen optisch d.m.v. LED –<br />

door 1x kort-lang knipperen of (indien de jumper B1 rechts gestoken is) door tweevoudige<br />

signaaltoon van de scherpstellingeenheid. De LED’s van de blokslotcomponenten<br />

branden weer.<br />

De cilinder resp. het Smart Relais is nu geactiveerd en kan door eenmalige bediening<br />

van een gerechtigde transponder geschakeld worden.<br />

Stel het akoestische scherpstellingantwoord om naar EMZ-werking (jumper B1 links<br />

gestoken), indien dit al niet gebeurd is.<br />

Test de blokslotfunctie meerdere keren.


Pagina 20<br />

3.0 Programmering<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

0.1. Programmering van de scherpstellingeenheden (SSM en SSS)<br />

Indien het zo zou zijn dat u de blokslotcomponenten achteraf wilt toevoegen, dan<br />

opent u uw sluitplan met het paswoord. In het andere geval legt u een nieuw sluitplan<br />

aan.<br />

Klik op de sluiting waarover u een scherpstellingeenheid wenst in te voegen. Druk op<br />

Nieuw Sluiting. Geef aansluitend een benaming voor de scherpstellingeenheid:<br />

bv. alarminstallatie<br />

Kies in het veld Type Stuureenheid. Klik op OK & Beëindigen of OK & Verder als u<br />

nog andere scherpstellingeenheden (slaves) wenst aan te leggen.<br />

Kruis in het sluitplan aan welke medewerker gerechtigd is om de alarminstallatie aan<br />

resp. uit te schakelen.<br />

☺ Die transponders hebben in dit geval geen nieuwe programmering nodig.


Pagina 21<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

Vergrendel uw sluitsysteem en programmeer de scherpstellingeenheid onder<br />

Programmering Sluiting.<br />

De scherpstellingeenheid heeft bij het programmeren een voedingsspanning<br />

nodig. Die kan bv. geleverd worden door een 9 volt batterij. Scherpstellingeenhe(i)d(en)<br />

en deactiveringseenheden worden bij het programmeren van<br />

elkaar gescheiden. De bekabeling van de beide componenten gebeurt pas na<br />

succesvolle programmering.


Pagina 22<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

3.2 Programmering van de deactiveringseenheden (DA)<br />

Klik op de regel in het sluitplan waarover u een deactiveringseenheid wenst in te<br />

voegen. Druk op Nieuw Sluiting. Geef aansluitend een benaming aan de deactiveringseenheid:<br />

bv. deactiveringseenheid hoofdingang<br />

Kies in het veld Type Stuureenheid. Klik op OK & Beëindigen. Als u nog<br />

andere deactiveringseenheden wenst aan te leggen, dan herhaalt u deze<br />

stappen.<br />

☺ Om een beter overzicht over de deactiveringseenheden te behouden, is het<br />

aangeraden die telkens vóór de bijhorende digitale cilinder in te voegen.<br />

Deactiveringseenheden hebben geen bevoegdheden, d.w.z. dat u geen kruizen moet<br />

zetten. Vergrendel uw sluitsysteem en programmeer de deactiveringseenheden onder<br />

Programmering Sluiting.


Pagina 23<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

De deactiveringseenheid heeft bij het programmeren een voedingsspanning<br />

nodig. Die kan bv. geleverd worden door een 9 volt batterij. Scherpstellingeenhe(i)d(en)<br />

en deactiveringseenheden worden bij het programmeren van<br />

elkaar gescheiden. De bekabeling van de beide componenten gebeurt pas na<br />

succesvolle programmering.<br />

Lees de blokslotcomponenten uit: Programmering onbekende sluiting uitlezen.<br />

Daarbij wordt het type van de component (deactiveringseenheid of scherpstellingeenheid)<br />

weergegeven.<br />

Opgelet: slave-scherpstellingeenheden worden bij de weergave als normale Smart<br />

Relais behandeld.


Pagina 24<br />

4.0 Montage<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

4.1 Montage van de deactiveringseenheid<br />

De deactiveringseenheid DA wordt onmiddellijk naast de digitale cilinder (max.<br />

afstand ca. 30 cm) geplaatst. Daardoor is een optimaal zendverkeer gegarandeerd.<br />

De deactiveringseenheid moet zo uitgelijnd worden, dat de beide bevestigingsschroeven<br />

in een horizontale lijn liggen (dan zijn de antennes direct op de sluitcilinders<br />

gericht; cf. tekening hieronder).<br />

☺ Principieel worden er bij het gebruik van FH-cilinders (kunststofknop i.p.v.<br />

knop uit roestvrij stalen) betere reikwijdtes bereikt.<br />

Maximal<br />

30 cm<br />

DA<br />

Digitalecilinder


Pagina 25<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

4.2 Montage van de scherpstellingeenheid (SSM en SSS)<br />

De scherpstellingeenheid (SE), of het nu gaat om een master-scherpstellingeenheid<br />

SSM of om een slave-scherpstellingeenheid (SSS), moet boven het deurkozijn en<br />

boven de cilinder aangebracht worden; in elk geval moet de afstand naar andere<br />

componenten van <strong>SimonsVoss</strong> minstens 1 m bedragen (cf. tekening). Enkel zo<br />

kunnen wederzijdse stoorinvloeden uitgesloten worden.<br />

Bij de montage boven het deurkozijn moet de scherpstellingeenheid zo uitgelijnd<br />

worden, dat beide bevestigingsschroeven op een horizontale lijn liggen (dan zijn<br />

storingen bij het normaal openen van de deur uitgesloten). Zie tekening heironder<br />

De montage gebeurt zonder antenneverlenging, jumper 2 is gestoken (max. Reikwijdte).<br />

Omdat bij deze (eenvoudige) manier van monteren een scherpstelling zowel<br />

van binnen als van buiten mogelijk is, is zij niet conform VdS.<br />

Minimal<br />

100 cm<br />

Maximal<br />

30 cm<br />

DA<br />

SE<br />

Digitalecilinder


Pagina 26<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

4.3 Montage van de scherpstellingeenheid (SSM en SSS) conform VdS<br />

Een montage conform VdS moet garanderen dat een scherpstelling enkel van buiten,<br />

maar niet van binnenuit kan gebeuren. Daarvoor zijn volgende maatregelen nodig:<br />

1. Scherpstellingeenheden met antenneverlenging gebruiken. De met kleuren<br />

gecodeerde kabel van de antenneverlenging inkorten op de benodigde<br />

lengte, kabel door de opening in de aluminium afschermhuls doortrekken en<br />

als volgt aan de soldeeraansluitingen 16 tot 20 aansluiten:<br />

16 – groen, 17 – blauw, 18 – afscherming, 19 – rood, 20 – geel.<br />

2. Jumper B2 steken! De reikwijdte van de antennes wordt door het gebruik<br />

van de aluminium huls op correcte wijze gereduceerd.<br />

Blinde gat ( ∅ 23 mm ) in de buitenwand boren, antenneverlenging in het<br />

blinde gat steken en fixeren. (Zie tekening hieronder). Daarbij moet gegarandeerd<br />

worden, dat men van buiten minstens tot op 2 cm aan de voorzijde van<br />

de antenneverlenging kan naderen en van binnen altijd een minimum afstand<br />

van 12 cm tot de voorzijde van de antenneverlenging verzekerd is. Het gaat<br />

hierbij praktisch over de wandsterkte. De afstand tussen antenne en scherpstellingeenheid<br />

moet minstens 30 cm bedragen, de afstand tussen sluitcilinder<br />

en antenne moet minstens 1 m bedragen.<br />

3. Het is aangeraden om de positie van het blinde gat aan de buitenwand bv.<br />

met een rode stipt of iets dergelijks te markeren. De transponder van de<br />

gerechtigde moet bij dat punt gehouden worden om met de antenneverlenging<br />

te kunnen communiceren.<br />

Buitenwand Binnenwand<br />

Antenne-<br />

verlenging<br />

Scherpstelling-<br />

eenheid<br />

4. De montage van de deactiveringseenheden gebeurt zoals beschreven in<br />

hfdstk 4.1.


Pagina 27<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

5. Als alternatief kan ook een scherpstellingeenheid zonder antenneverlenging<br />

gebruikt worden. Ze wordt gemonteerd zoals beschreven onder<br />

hfdstk 4.2.<br />

Om te garanderen dat enkel van buiten extern scherp geschakeld kan<br />

worden, moet dan weliswaar een toets in de buitenzone geïnstalleerd<br />

worden. Pas als deze toets ingedrukt wordt, kan een transponderbediening<br />

een externe scherp/onscherp schakeling bewerkstelligen.<br />

Desactiveringsantwoord<br />

Pin 14<br />

Pin 13<br />

Bij master-scherpstellingeenheden (SSM) wordt de input van het deactiveringsantwoord<br />

(pin 13) onderdrukt, zolang hij aan de massa ligt (opengaande<br />

toets in de buitenzone).<br />

Een shotkydiode ontkoppelt de leiding van het deactiveringsantwoord (zie<br />

onderaan). Deze diode is echter pas dan nodig als er slave-scherpstellingeenheden<br />

bestaan. Bij slave-scherpstellingeenheden (SSS) kan de scherpstellingonderdrukking<br />

(pin 12) via een opengaande toets, die zich in de<br />

buitenzone bevindt, aan massa gelegd worden. Als er ook aan de master een<br />

scherpstelling onderdrukkende toets is, dan moet de schakeling volgens<br />

onderstaande voorstelling gebruikt worden.<br />

Pin 14<br />

Pin 13<br />

Pin 14<br />

Pin 13<br />

Shottkydiode<br />

1N5817<br />

Opener in<br />

buitenzone<br />

Pin 14 Pins 5,7<br />

DA DA DA SSM<br />

Deactiveringsaanvraag<br />

EMZ<br />

Pin 14<br />

Scherpstellingaanvr<br />

Pin 14<br />

SSS SSS<br />

Pin 12 Pin 13 12 Pin 13 Pin 12<br />

Opener<br />

in<br />

buitenzo<br />

ne


Pagina 28<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

5.0 Speciale versie van de blokslotfunctie 3066<br />

5.1 Werking van de scherpstellingeenheid zonder deactiveringseenheid<br />

Indien enkel de inbraak-meldingsinstallatie i.p.v. van met een sleutel, met de transponder<br />

extern scherp en onscherp geschakeld worden, dan heeft men enkel een<br />

master-scherpstellingeenheid (SSM) nodig. In dit geval ziet men echter af van de<br />

eigenlijke zin van de blokslotfunctie.<br />

Hier moeten enkel de pinnen 1 en 2 van de stroomvoorziening aangesloten<br />

worden, het spanningsvrije schakelcontact (pinnen 5, 6, 7) en de sabotagecontacten<br />

(pinnen 8 tot 11). De anderen pinnen van de scherpstellingeenheid<br />

worden niet aangesloten (cf. hfdstk 2.3).<br />

5.2 Werking van de deactiveringseenheid zonder scherpstellingeenheid<br />

Als de alarminstallatie verder met een gebruikelijke sleutel bediend wordt, dan kan<br />

men afzien van de scherpstellingeenheid.<br />

Bezetting van de aansluitingen<br />

De spanningsvoorziening (aparte voeding) wordt aan de soldeerlippen 1 en 2 aangesloten.<br />

De lippen 13 en 15 worden via een relaiscontact van de alarminstallatie<br />

(spanningsvrije sluiter) verbonden. Indien er een grendel-schakelcontact aanwezig is,<br />

dan wordt dit aan de soldeerlip 12 en 15 geschakeld (cf. hfdstk 2.2).<br />

☺ Zolang de soldeerlippen 13 en 15 met elkaar verbonden zijn, bv. door een<br />

relaiscontact van de alarminstallatie, zijn alle digitale cilinders, die met een<br />

deactiveringseenheid uitgerust zijn, gedeactiveerd, d.w.z. het per vergissing<br />

betreden van deze deuren bij scherpe alarminstallatie is niet mogelijk.


Pagina 29<br />

6.0 Gegevensblad<br />

Werking van het VdS-blokslot 3066<br />

Richtlijn voor het opbouwen<br />

SSM, SSS en DE Bedrijfsspanning 8 tot 16 Volt DC<br />

Stroomverbruik < 30 mA<br />

Gebruikt Relais max. aanhoudende<br />

stroom<br />

1 A<br />

voor schakeluitgang max. inschakelstroom 1 A<br />

max. schakelspanning 40 V AC<br />

max. schakelvermogen 30 W / 60 VA<br />

Dekselcontact<br />

Reikwijdte van de transponder<br />

bij verlengde antenne<br />

Sluiter 1 A / 30 V DC<br />

1 - 3 cm<br />

Temperatuurbereik 0°C bis +55°C<br />

Beschermingsgraad<br />

VdS milieuklasse II<br />

Behuizing Materiaal S-B of A-B-S<br />

Kleur wit<br />

Afmetingen 85 x 85 x 26 mm<br />

[L/B/H]<br />

Artikel-ben.<br />

Artikel-nr.<br />

_________________<br />

_________________<br />

VdS-nr. G 101 160


Programmeertransponder 3067<br />

Stand:Februari 2004


Inhoudsopgave<br />

Programmeertransponder 3067<br />

1.0 Inleiding ____________________________________________3<br />

2.0 Beveiligingskaart _____________________________________3<br />

3.0 Programmeeraanwijzingen _____________________________4<br />

3.1 Foutmeldingen __________________________________________ 4<br />

3.2 Eerste programmering ____________________________________ 4<br />

3.3 Transponder lezen _______________________________________ 5<br />

3.4 Nieuwe transponder toevoegen ____________________________ 5<br />

3.5 Noodopening____________________________________________ 6<br />

3.6 Verloren transponders blokkeren ___________________________ 6<br />

4.0 Verlies van de programmeertransponder _________________7<br />

5.0 Gegevensblad________________________________________7


Pagina 3<br />

1.0 Inleiding<br />

Programmeertransponder 3067<br />

Met de programmeertransponder 3067 kunnen digitale cilinders 3061 en transponders<br />

3064 geprogrammeerd worden. U kunt ermee volgende acties uitvoeren:<br />

• Eerste programmering van de installatie<br />

• Wijzigen van de bevoegdheden<br />

• Verloren transponders blokkeren<br />

• Ident-nummer van een transponder bepalen<br />

Het lezen van de cilinder is met de programmeertransponder niet mogelijk. Opdat de<br />

cilinders de verschillende transponders zouden kunnen onderscheiden, krijgt elke<br />

transponder bij de eerste programmering een individueel ident-nummer en een geheim<br />

wachtwoord.<br />

Deze taak neemt de programmeertransponder over. Hij geeft aan de transponders<br />

een doorlopend ident-nummer, beginnend met 1. De volgende transponder krijgt<br />

2, enz. Met een programmeertransponder kunnen maximum 99 transponders en<br />

maximum 250 sluitingen geprogrammeerd worden.<br />

De cilinders leren bij de programmering door de programmeertransponder ook het<br />

geheime wachtwoord en ook welke transponders voortaan gerechtigd zijn.<br />

2.0 Beveiligingskaart<br />

Het volledige systeem is door een geheim wachtwoord beschermd, dat vanuit de<br />

fabriek reeds in de programmeertransponder 3067 opgeslagen werd. Het wachtwoord<br />

van het sluitsysteem is op de beveiligingskaart gedeponeerd. Het wachtwoord is met<br />

een krasvelletje bedekt en moet niet vrij gekrast worden voor de programmering.<br />

Bewaar deze beveiligingskaart op een veilige plaats en maak ze ontoegankelijk voor<br />

derden.<br />

Het verlies van de beveiligingskaart kan het vervangen van het volledige sluitsysteem<br />

tot gevolg hebben!


Pagina 4<br />

3.0 Programmeeraanwijzingen<br />

Programmeertransponder 3067<br />

Bij de programmering mag er steeds maar één cilinder in de onmiddellijke nabijheid<br />

van de programmeertransponder gepositioneerd worden. Alle andere componenten<br />

moeten zich minstens op een afstand van 1 m bevinden.<br />

3.1 Foutmeldingen<br />

Indien u tijdens het programmeren volgende signalen krijgt uit de reeks, dan worden<br />

daarmee fouten gesignaleerd:<br />

• Lichtdiode (LED) knippert 1x rood:<br />

Maatregel: afstand tot de cilinder resp. transponder corrigeren en nog eens<br />

proberen.<br />

• Of: toets werd te lang ingedrukt.<br />

• Maatregel: toets slechts kort drukken<br />

• LED flikkert en knippert dan 2x rood:<br />

u hebt geprobeerd om een transponder toegang te verlenen tot meer dan<br />

3 verschillende sluitsystemen. (Een transponder kan hoogstens voor 3 verschillende<br />

sluitsystemen gerechtigd worden.)<br />

• LED flikkert en knippert dan 3x rood:<br />

u hebt geprobeerd meer dan het max. mogelijke aantal transponders of<br />

cilinders te programmeren.<br />

• LED flikkert en knippert dan 4x rood:<br />

u hebt geprobeerd een transponder toegang te verlenen tot een cilinder die<br />

niet tot uw sluitsysteem behoort!<br />

• Of: de toets van de programmeertransponder werd te lang gedrukt.<br />

3.2 Eerste programmering<br />

De volgende programmeerstappen moeten kort na elkaar uitgevoerd worden omdat<br />

de programmeertransponder anders automatisch uitschakelt waardoor de programmering<br />

onderbroken wordt.<br />

Let er zeker op dat de minimumafstand van 1 m van de cilinder naar de programmeertransponder<br />

ingehouden is bij het uitvoeren van de stappen 1 en 2.<br />

1. Druk eenmaal kort op de toets van de programmeertransponder. Daarna<br />

knippert de lichtdiode groen.<br />

2. Bedien de te programmeren transponder op een afstand van 10 tot 20 cm van<br />

de programmeertransponder en wacht tot de lichtdiode van de programmeer-


Pagina 5<br />

Programmeertransponder 3067<br />

transponder drie seconden lang groen oplicht. Indien u nog een andere transponder<br />

toegang wil geven, dan herhaalt u stap 2.<br />

3. Als u alle transponders toegang hebt verleend, dan houdt u de programmeertransponder<br />

in de nabijheid van de cilinder-binnenknop (lange knop) en<br />

bedient u eenmaal kort zijn toets. Opgelet: de toetsdruk moet nog tijdens de<br />

knipperfase van de LED gebeuren! Nu worden de gegevens overgedragen.<br />

Tijdens het programmeerproces geeft de cilinder meerdere signaaltonen af.<br />

Als het programmeerproces met succes verlopen is, dan koppelt de cilinder<br />

en de LED van de programmeertransponder brandt groen.<br />

4. Controleer of alle door u geprogrammeerde transponders foutloos functioneren.<br />

5. Programmeer de andere cilinders zoals hiervoor beschreven.<br />

3.3 Transponder lezen<br />

Om een verloren transponder gericht voor een cilinder te kunnen blokkeren, heeft u<br />

zijn ident-nummer nodig. Wij raden u daarom aan om een lijst aan te leggen waarin<br />

de naam van de bezitter en het bijhorende ident-nummer van de transponder<br />

genoteerd zijn. Die kunt u bepalen met de programmeertransponder:<br />

1. Bedien kort de programmeertransponder tot die groen knippert.<br />

2. Houdt de transponder, waarvan u het ident-nummer wenst te lezen, in de<br />

nabijheid van de programmeertransponder. Bedien kort de transponder. De<br />

LED van de programmeertransponder licht ca. 3 seconden groen op.<br />

3. Bedien opnieuw de toets van de transponder. De LED brandt ca. 2 seconden<br />

gelig.<br />

4. Het ident-nummer van de transponder wordt in verschillende kleuren<br />

knipperend door de LED aangegeven: rood knipperen staat voor tientallen,<br />

groen knipperen geeft eenheden aan.<br />

Voorbeeld: als de transponder het ident-nummer 25 heeft, dan knippert de<br />

LED 2x rood en daarna 5x groen. Bij een ident-nummer van één cijfer,<br />

knippert alleen de groene LED.<br />

Na het bepalen van het ident-nummer brandt de LED van de<br />

programmeertransponder opnieuw gelig.<br />

3.4 Nieuwe transponder toevoegen<br />

Wanneer u een nieuwe transponder toegang wilt verlenen, dan gaat u op dezelfde<br />

manier te werk zoals bij de eerste programmering. Transponders die reeds gerechtigd<br />

waren, moeten niet opnieuw gelezen worden.


Pagina 6<br />

3.5 Noodopening<br />

Programmeertransponder 3067<br />

Met de programmeertransponder is het mogelijk om een noodopening uit te voeren.<br />

Ga hiervoor als volgt te werk:<br />

1. Druk eenmaal kort op de toets van de programmeertransponder. Daarna<br />

knippert de lichtdiode groen.<br />

2. Houdt de programmeertransponder op een afstand van ca. 10 tot 20 cm van<br />

de cilinder en druk kort op de toets.<br />

Opgelet: de druk op de toets moet nog tijdens de knipperfase van de LED<br />

gebeuren!<br />

3.6 Verloren transponders blokkeren<br />

De handelwijze hangt ervan af of u al dan niet het ident-nummer van de verloren<br />

transponder kent. Kent u die niet, dan handelt u als volgt:<br />

1. Druk zo lang op de toets van de programmeertransponder tot de lichtdiode<br />

rood knippert.<br />

2. Houdt de programmeertransponder in de nabijheid van de cilinderknop (lange<br />

knop) tot de LED ca. 3 seconden lang groen oplicht en de cilinder ontkoppelt.<br />

3. Alle gerechtigde transponders zijn nu gewist en moeten opnieuw geprogrammeerd<br />

worden zoals beschreven in hoofdstuk 3.2.<br />

Als u het ident-nummer kent, kunt u deze transponder gericht blokkeren met volgende<br />

stappen:<br />

Aanwijzing:<br />

Ook hier is het belangrijk dat de stappen aansluitend uitgevoerd worden. Onthoudt<br />

daarom goed het ident-nummer zodat u het in de navolgende stappen onmiddellijk<br />

kunt ingeven. Het ingeven gebeurt zoals bij het lezen in tientallen (rood) en eenheden<br />

(groen).<br />

1. Bedien de toets van de programmeertransponder zo lang, tot de lichtdiode<br />

rood knippert. Dan laat u de toets los.<br />

2. Herhaal aansluitend het proces en wacht tot de LED rood brandt. Geef onmiddellijk<br />

(rode LED moet nog branden) het aantal der tientallen in door<br />

drukken van de toets van de programmeertransponder (enkel indien er meer<br />

dan negen transponders zijn).<br />

3. De LED begint nu groen te branden. Nu geeft u op dezelfde manier het aantal<br />

eenheden in (groene LED moet eveneens nog branden).<br />

4. Bij wijze van controle, herhaalt de programmeertransponder het door u<br />

ingegeven ident-nummer, d.w.z. de LED licht kort geel op. Aansluitend volgt<br />

het uitgeven van het ident-nummer door rood en groen oplichten. De


Pagina 7<br />

Programmeertransponder 3067<br />

kleurmodus verandert daarna terug naar geel en daarna knippert de LED<br />

groen.<br />

5. Is het aangegeven ident-nummer juist, dan houdt u de programmeertransponder<br />

in de nabijheid van de cilinder-binnenknop (lange knop) en drukt<br />

u op zijn toets.<br />

6. Vervolgens gebeurt de gegevensoverdracht (signaaltonen aan de cilinder).<br />

Wacht tot de LED 3 seconden groen brandt en de cilinder gekoppeld heeft.<br />

Pas dan is de gegevensoverdracht volledig afgesloten.<br />

4.0 Verlies van de programmeertransponder<br />

Wendt u met uw beveiligingskaart tor uw handelaar. U koopt een nieuwe programmeertransponder,<br />

waarvoor u uw cilinders eerst opnieuw toegang moet verlenen.<br />

Ga hierbij als volgt te werk:<br />

1. Houdt uw nieuwe programmeertransponder voor een cilinder en bedien tweemaal<br />

zijn toets. De LED brandt gedurende ca. 3 seconden lang groen en de<br />

cilinder koppelt.<br />

2. Aansluitend houdt u uw nieuwe programmeertransponder voor dezelfde<br />

cilinder, waarbij u deze keer slechts eenmaal op zijn toets drukt.<br />

3. De lichtdiode knippert geel en dooft. De cilinder koppelt en de LED brandt<br />

gedurende ca. 3 seconden groen.<br />

4. Herhaal stap 2 en 3 voor alle andere cilinders van uw sluitsysteem.<br />

5. Als bij alle cilinders voor de nieuwe programmeertransponder toegang verleent<br />

is, dan drukt u zo lang op zijn toets tot de LED ophoudt met knipperen.<br />

6. De nieuwe programmeertransponder is nu gebruiksklaar.<br />

5.0 Gegevensblad<br />

Behuizing<br />

Materiaal<br />

Kunststof<br />

Kleur grijs<br />

Afmetingen [LxBxH] 58 x 38 x 12,3 mm


PalmCD2-Programmeerapparaatl<br />

Stand: Juni 2006


Inhoudsopgave<br />

PalmCD2 Programmeerapparaatl<br />

1.0 Inleiding ____________________________________________3<br />

2.0 Ingebruikneming _____________________________________3<br />

3.0 Programmeren met pc of laptop _________________________4<br />

4.0 Programmeren met de Palm Organizer ___________________4<br />

5.0 PalmCD2 inrichten met transponderfuncties ______________4<br />

6.0 Gegevensblad________________________________________5


Pagina 3<br />

1.0 Inleiding<br />

PalmCD2 Programmeerapparaatl<br />

De PalmCD2 is een programmeerapparaatl dat speciaal ontwikkeld werd voor het<br />

gebruik met een pc/laptop resp. in combinatie met een Palm m5xx of Palm Tungsten<br />

W Organizer. U kunt op een zeer comfortabele manier alle digitale componenten van<br />

het systeem 3060 programmeren en lezen. Bovendien kunt u uw persoonlijke<br />

gegevens (adressen, agenda, enz.) met de PalmCD2 afstemmen.<br />

2.0 Ingebruikneming<br />

Zet beide batterijen in het batterijvak in. Let daarbij op de juiste polariteit. Zet geen<br />

accu’s in:<br />

OPGELET:<br />

De in dit toestel gebruikte batterijen kunnen bij verkeerde behandeling brand- of<br />

verbrandingsgevaar opleveren. Niet opladen, openen, boven 100 °C verwarmen of<br />

verbranden. Batterijen enkel vervangen door batterijen van het type AAA 1,5 V. Het<br />

gebruik van andere batterijen kan brand- of explosiegevaar opleveren.<br />

Installeer de PalmLDB op de Palm m 5xx resp. op Palm Tungsten W Organizer en<br />

zet de sluitplangegevens van de pc over op de Palm (zie handleiding PalmLDB).<br />

Steek uw Palm Organizer schuin op de PalmCD2 en laat hen voorzichtig in elkaar<br />

sluiten. Start de PalmLDB en test de PalmCD2. (Config-Device Test)<br />

De PalmCD2 is nu bedrijfsklaar. Om de Palm Organizer terug van de PalmCD2 af te<br />

nemen moeten de beide toetsen op de rechter en linkerkant van de PalmCD2 ingedrukt<br />

worden. Daarna de Palm Organizer voorzichtig uitklikken en naar boven<br />

schuiven.<br />

De PalmCD2 tot versie 9.1 beschikt niet over een batterijwaarschuwing. Indien<br />

hij soms niet reageert, of als er problemen optreden met de zendverbinding,<br />

test dan de batterijen of vervang die. Gebruikte batterijen wegdoen, niet in het<br />

bereik van kinderen bewaren, niet openen en niet in het vuur werpen.<br />

Vanaf versie 9.3 en PalmLDB 1.26 is een batterijwaarschuwing ingebouwd. Bij<br />

het voorkomen van een batterijwaarschuwing, dan zo snel mogelijk de<br />

batterijen vervangen.<br />

Vermijdt directe zonnestraling en houdt de PalmCD2 weg van magnetische<br />

storingsbronnen.


Pagina 4<br />

PalmCD2 Programmeerapparaatl<br />

3.0 Programmeren met pc of laptop<br />

De PalmCD2 kan met de bijgeleverde kabel via een vrije COM-interface direct aan<br />

een pc of laptop aangesloten worden. Indien er geen COM-interface beschikbaar is,<br />

kan optioneel een speciale seriële USB-convertorkabel bij <strong>SimonsVoss</strong> verkregen<br />

worden. (Enkel die kabel is door <strong>SimonsVoss</strong> getest en vrijgegeven). In deze<br />

configuratie kunnen alle digitale componenten direct vanuit de pc geprogrammeerd<br />

worden.<br />

Als u voor het docking-station van de Palm PDA en voor de PalmCD2 dezelfde<br />

interface gebruikt (bv. COM1), dan moet u eerst de HotSync Manager voltooien zodat<br />

de seriële interface ter beschikking staat voor de PalmCD2. Dit kan ofwel automatisch<br />

gebeuren, als u in de Palm gebruiker-dialoogbox de passende instelling uitvoert ofwel<br />

klikt u op het symbool rechts onderaan in de taakbalk van Windows en daarna op<br />

Beëindigen.<br />

U kunt met de PalmCD2 ook uw persoonlijke gegevens afstemmen, door uw<br />

Palm op de PalmCD2 op te zetten, de PalmCD2 met de pc/laptop te verbinden<br />

en daarna het HotSync-proces uit te voeren.<br />

Zie af van het eigenlijke docking-station van de Palm m5xx resp. van de Palm<br />

Tungsten W Organizer; zo kunt u de voeding ervan aansluiten op de<br />

meegeleverde kabel van de PalmCD2. De Palm Organizer wordt dan bij het<br />

inpluggen van de voeding opgeladen.<br />

4.0 Programmeren met de Palm Organizer<br />

Het sluitplan wordt opgemaakt met de sluitplansoftware LDB. De componenten<br />

worden via de pc of laptop geprogrammeerd. Bij wijzigingen in het sluitplan worden<br />

de gegevens door middel van het docking-station (of PalmCD2) op de Palm<br />

Organizer overgezet, zodat beide computers over hetzelfde gegevensbestand<br />

beschikken. Daarna worden alle betroffen sluitingen bezocht en ter plaatse door de<br />

Palm Organizer met aangelegde PalmCD2 gelezen resp. omgeprogrammeerd.<br />

Tenslotte wordt de nieuwe status van het sluitsysteem door een nieuw<br />

synchronisatieproces terug in de pc overgezet. Meer informatie hierover vindt u in de<br />

handleiding van de PalmLDB.<br />

5.0 PalmCD2 inrichten met transponderfuncties<br />

U kunt in uw sluitsysteem de PalmCD2 ook als transponder gebruiken, waarbij de<br />

HotSync-toets dient als druktoets. Meer informatie hierover vindt u in het hoofdstuk<br />

“Speciale transponders” in de softwarehandleiding.


Pagina 5<br />

6.0 Gegevensblad<br />

PalmCD2 Programmeerapparaatl<br />

Batterijtype AAA 1,5 V (2x)<br />

Afmetingen 120 x 70 x 20 mm<br />

Beschermingsgraad IP 20


Handleiding– SmartCD<br />

Stand: januari 2006


Inhoudsopgave<br />

Handleiding – SmartCD<br />

1.0 Veiligheidsvoorschriften _______________________________3<br />

2.0 Inleiding ____________________________________________3<br />

3.0 Aansluiting aan een pc/laptop __________________________3<br />

3.1 Laden van de accu's______________________________________ 4<br />

4.0 Configuratie van de Bluetooth-verbinding ________________4<br />

4.1 Eerste installatie _________________________________________ 4<br />

4.2 Wijziging van de verbinding _______________________________ 4<br />

5.0 Configuratie van de USB-verbinding _____________________5<br />

6.0 Ingebruikneming _____________________________________5<br />

7.0 Programmering met de SmartCD… ______________________5<br />

7.1 ... in combinatie met een pc/laptop __________________________ 5<br />

7.2 ... in combinatie met een PDA ______________________________ 6<br />

8.0 Afstelling antennes ___________________________________6<br />

9.0 Plaatsen van de accu's ________________________________7<br />

10.0 Betekenis van de LED's________________________________8<br />

11.0 Omvang van de levering _______________________________9<br />

12.0 Gegevensblad________________________________________9<br />

2


Pagina 3<br />

1.0 Veiligheidsvoorschriften<br />

Handleiding – SmartCD<br />

• Direct zonlicht vermijden.<br />

• Uit de buurt van magnetische storingsbronnen houden.<br />

• Zorg ervoor dat het toestel niet op de grond valt of aan andere krachtige stoten<br />

blootgesteld wordt.<br />

• De in het programmeertoestel ingebouwde lithium-accu's kunnen bij een foute behandeling<br />

brand- of verbrandingsgevaar veroorzaken. Niet openen, niet boven<br />

70 °C opwarmen of verbranden.<br />

• Accu's alleen door door <strong>SimonsVoss</strong> vrijgegeven accumulatoren (momenteel<br />

BMZ Li-Ion-mangaan type US14500V) vervangen.<br />

• Verbruikte of niet meer functionerende accu's onmiddellijk volgens de voorschriften<br />

afvoeren en niet binnen het bereik van kinderen bewaren.<br />

• Het foutloos functioneren bij de programmering in combinatie met een Windows<br />

Mobile 5.x PDA kan alleen voor door <strong>SimonsVoss</strong> vrijgegeven toestellen gegarandeerd<br />

worden.<br />

• Technische wijzigingen zijn door de fabrikant voorbehouden.<br />

• In geval van twijfel geldt de Duitse originele handleiding.<br />

2.0 Inleiding<br />

De SmartCD is een programmeertoestel dat speciaal voor het gebruik aan een<br />

pc/laptop resp. in combinatie met een Windows Mobile 5.x PDA (Personal Digital<br />

Assistant) ontwikkeld werd. U kunt hiermee op een heel comfortabele manier alle<br />

digitale componenten van het <strong>SimonsVoss</strong> systeem 3060 programmeren en uitlezen.<br />

Bovendien kunnen persoonlijke gegevens (b.v. adressen, kalenders etc.) met de PDA<br />

beheerd worden.<br />

3.0 Aansluiting aan een pc/laptop<br />

De SmartCD kan met de bijgeleverde kabel via een vrije USB-poort direct aan een pc<br />

of laptop aangesloten worden.<br />

In combinatie met een pc/laptop en een SmartCD kunnen alle digitale componenten<br />

van het <strong>SimonsVoss</strong>-systeem 3060 geprogrammeerd worden.<br />

Attentie: Wordt met PDA en SmartCD geprogrammeerd, dan moet de verbindingskabel<br />

van de SmartCD naar de pc/laptop opnieuw losgekoppeld worden. Een Bluetoothcombinatie<br />

tussen SmartCD en pc/laptop is niet mogelijk.<br />

Transponders kunnen alleen geprogrammeerd worden als de SmartCD direct (via<br />

USB-kabel) aan een pc/laptop aangesloten is en het softwareprogramma Locking<br />

Data Base (LDB) resp. Locking System Management (LSM) geïnstalleerd is.


Pagina 4<br />

3.1 Laden van de accu's<br />

Handleiding – SmartCD<br />

Voor het laden van de ingebouwde accu's gelieve SmartCD via USB-kabel aan de<br />

pc/laptop aan te sluiten. De accu's van de SmartCD worden dan via de USB-interface<br />

opgeladen.<br />

Attentie: Bij laptops wordt evt. in uitgeschakelde toestand de USB-poort uitgeschakeld!<br />

Tip: Als u de SmartCD gedurende langere tijd niet wilt gebruiken, sluit dan de<br />

SmartCD aan de USB-poort aan. Zo wordt de zelfontlading van de accu's vermeden<br />

en het toestel is altijd gebruiksklaar.<br />

Bij het gebruik van een passieve externe USB-hub (zonder eigen stroomtoevoer) kan<br />

het gebruik van meerdere toestellen problematisch zijn, omdat de USB-poort niet<br />

genoeg stroom kan leveren. De SmartCD daarom om te laden direct aan een vrije<br />

USB-poort van de pc/laptop aansluiten of een actieve USB-hub (met eigen<br />

stroomtoevoer) gebruiken.<br />

4.0 Configuratie van de Bluetooth-verbinding<br />

4.1 Eerste installatie<br />

Bij de koppeling van de SmartCD met de PDA, gelieve ervoor te zorgen dat beide<br />

toestellen:<br />

• ingeschakeld en met Bluetooth herkenbaar zijn.<br />

• zich in de directe omgeving van elkaar bevinden.<br />

Voor de verdere werkwijze voor de koppeling van SmartCD en PDA gelieve de softwarehandleiding<br />

"SmartLSM" en evt. in de gebruiksaanwijzing van de PDA-fabrikant<br />

te lezen.<br />

Als <strong>SimonsVoss</strong>-toestel kiest u "SV [serienummer van uw toestel]“.<br />

Bij de eerste koppeling van PDA en SmartCD dient u erop te letten dat er zich niet<br />

meerdere verschillende SmartCD's met ingeschakelde Bluetooth binnen ontvangstreikwijdte<br />

bevinden.<br />

4.2 Wijziging van de verbinding<br />

Als de ingestelde Bluetooth-verbinding veranderd moet worden, om b.v. met een<br />

andere SmartCD te programmeren, is dit altijd mogelijk.<br />

Voor de werkwijze, zie de softwarehandleiding "SmartLSM".


Pagina 5<br />

Handleiding – SmartCD<br />

5.0 Configuratie van de USB-verbinding<br />

Nadat u de SmartCD met de USB-kabel met de pc/laptop voor de eerste keer<br />

aangesloten hebt, wordt een nieuwe USB-hardware door het Windows-besturingssysteem<br />

ontdekt. Volg de instructies van het installatiemenu en installeer de op de<br />

bijgeleverde CD voorhanden driver op uw desktopcomputer. (gelieve de directory<br />

"SmartCD_USB" te kiezen.)<br />

Gelieve er rekening mee te houden dat de nieuwe hardware op één van de COMpoorten<br />

1-4 geïnstalleerd wordt als u met de LDB 1.40a of ouder resp. de LSM 2.1 of<br />

ouder werkt.<br />

6.0 Ingebruikneming<br />

De ingebouwde accu's zijn voorgeladen en dus is het toestel direct gebruiksklaar.<br />

(We raden u aan om voor het eerste gebruik van de SmartCD het toestel gedurende<br />

ca. 1 uur aan de USB-poort op te laden.) Voor het gebruik van het programmeertoestel<br />

gelieve de volgende stappen uit te voeren:<br />

• SmartCD via USB met de pc/laptop verbinden.<br />

• USB-driver voor de SmartCD op de pc/laptop installeren (zie bijgeleverde cd)<br />

Voor het gebruik van de SmartCD met een PDA de volgende bijkomende stappen<br />

uitvoeren:<br />

• Sluitplansoftware SmartLSM via de ActiveSync op de PDA installeren.<br />

• SmartCD en PDA via Bluetooth koppelen (uitvoering via de SmartLSM).<br />

• COM-poort op de PDA voor de SmartCD instellen (uitvoering via de SmartLSM)<br />

7.0 Programmering met de SmartCD…<br />

De minimale afstand bij de programmering tussen SmartCD en sluiting moet ca. 10<br />

cm bedragen, bij Smart Relais ca. 30 cm en bij het blokslot ca. 40 cm.<br />

7.1 ... in combinatie met een pc/laptop<br />

Op de pc/laptop moet de actuele versie van de software Locking Data Base (LDB)<br />

geïnstalleerd zijn. Voor de nieuwe installatie of de update van de software moet een<br />

programmeertoestel aan de pc/laptop aangesloten worden.<br />

Attentie: Voor de installatie van de software onder Windows NT/2000/XP hebt u administratorrechten<br />

nodig!<br />

Vóór een update absoluut een back-up maken.


Pagina 6<br />

7.2 ... in combinatie met een PDA<br />

Handleiding – SmartCD<br />

Op de pc/laptop moet de actuele versie van de LDB geïnstalleerd zijn. Bovendien<br />

moet de PDA-desktopsoftware op de pc/laptop geïnstalleerd worden. Bij de eerste<br />

installatie op de PDA moet een ActiveSync uitgevoerd worden.<br />

Op de PDA moet de actuele versie van de SmartLSM met ActiveSync geïnstalleerd<br />

worden.<br />

U kunt nu een op de pc/laptop opgesteld sluitplan door een ActiveSync op de PDA<br />

overbrengen. Meer informatie vindt u in de PDA-gebruiksaanwijzing.<br />

8.0 Afstelling antennes<br />

Om een probleemloze programmering te garanderen, is hierna de antenneafstelling<br />

van de gekozen componenten weergegeven. De grootst mogelijke reikwijdte bereikt u<br />

bij het programmeren als de antennes van SmartCD en sluiting parallel t.o.v. elkaar<br />

gericht zijn.<br />

Over het algemeen moet de afstand van de antennes echter minstens 10 cm bedragen<br />

om het oversturen te vermijden.<br />

SmartCD Cilinder Smart Relais<br />

Antenne<br />

In dit voorbeeld zijn alle antennes parallel t.o.v. elkaar afgesteld!


Pagina 7<br />

9.0 Plaatsen van de accu's<br />

Handleiding – SmartCD<br />

Als het nodig mocht zijn om de accu's te vervangen, gelieve dan als volgt te werk te<br />

gaan:<br />

• Riemclip aftrekken (of kleine kruiskopschroevendraaier gebruiken, dan kan van<br />

het aftrekken van de riemclip afgezien worden).<br />

• Schroef van de achterkant van het toestel losschroeven.<br />

• Onderste helft van de behuizing afnemen.<br />

• Accu's uitnemen en nieuwe accu's met de pluspool naar boven inleggen (zie<br />

afbeelding, absoluut op de juiste polariteit en het juiste batterijtype letten).<br />

• Onderste helft van de behuizing erop zetten en de schroef handvast aandraaien.<br />

• Riemclip opnieuw aanbrengen.<br />

+ +<br />

- -<br />

Accu's<br />

Antenne


Pagina 8<br />

10.0 Betekenis van de LED's<br />

Handleiding – SmartCD<br />

1. LED (groen) aan toestel bedrijfsklaar<br />

1. LED (groen) knipperend stand-by<br />

2. LED (geel) knipperen accu's worden geladen<br />

2. LED (geel) uit accu's zijn opgeladen<br />

3. LED (groen) snel knipperend toestel communiceert met<br />

een <strong>SimonsVoss</strong>-sluiting<br />

3. LED (groen) langzaam knipperend geen verbinding<br />

met de sluiting<br />

4. LED (blauw) brandend Bluetooth actief<br />

De 1e LED (groen) brandt bij aansluiting via USB aan de pc/laptop resp. zonder USBverbinding<br />

pas na het inschakelen van de SmartCD door het indrukken van de knop.<br />

Het toestel kan door het nogmaals indrukken van de knop opnieuw uitgeschakeld<br />

worden om stroom te sparen.<br />

De 2e LED (geel) brandt alleen als de SmartCD voor het laden via USB met de<br />

computer verbonden is en minstens één van de accu's geladen moet worden.<br />

De 3e LED (groen) signaleert alleen bij uitvoering van een radiogestuurde<br />

communicatie (b.v. programmering, uitlezing) tussen SmartCD en een betreffende<br />

sluiting.<br />

De 4e LED (blauw) brandt bij het gebruik van de Bluetooth-interface voor de duur van<br />

de programmeer-, uitlees- of resetprocedure en gaat daarna opnieuw uit.


Pagina 9<br />

11.0 Omvang van de levering<br />

Handleiding – SmartCD<br />

• SmartCD<br />

• Twee accu's type US14500V (ingebouwd)<br />

• Kabel voor het aansluiten aan een USB-interface<br />

• Cd-rom met USB-drivers<br />

Voor het gebruik van de SmartCD is nog de <strong>SimonsVoss</strong>-software LDB resp. voor de<br />

mobiele programmering ter plaatse de SmartLSM nodig. Die zijn niet bijgeleverd en<br />

moeten extra aangekocht worden.<br />

Gelieve voor de ingebruikneming de handleiding van de PDA-fabrikant te lezen!<br />

12.0 Gegevensblad<br />

Afmetingen behuizing [HxB xD] 112 x 63 x 22 mm<br />

Gewicht (incl. accu's) 95 g<br />

Materiaal behuizing Kunststof<br />

Kleur behuizing Grijs<br />

Aantal LED's 4<br />

Batterijtype Accu's (heroplaadbaar) Li-Ion-mangaan<br />

Spanning 4,2 V<br />

Fabrikant BMZ<br />

Type US14500V<br />

Aantal accu's 2<br />

Veiligheidstype IP20<br />

Werktemperatuurbereik -5°C tot +40°C<br />

Opslagtemperatuurbereik -20°C tot +60°C<br />

Bluetooth-verbinding Zendvermogen klasse 2 (Class 2): 2,5 mW<br />

Ondersteunde profielen SPP Serial Port Profile, seriële<br />

gegevensoverdracht


Legende Handboek<br />

Stand: Juni 2006


Pagina 2<br />

Legende<br />

Beschrijving van de vaktermen<br />

Activeringstran<br />

sponder<br />

Kan in het kader van de blokslotfunctie ingezet worden om<br />

desnoods bij geactiveerde alarminstallatie de deactivering van<br />

de sluitingen op te heffen. De deur kan dan met een gerechtigde<br />

transponder geopend worden.<br />

Blokslotfunctie Zij dient voor de integratie van een alarminstallatie in het<br />

systeem 3060. Bij elke deur, die naar de beveiligde zone leidt,<br />

moet een deactiveringseenheid geïnstalleerd worden. De<br />

scherpstellingeenheid wordt op een centraal punt geïn-stalleerd<br />

en met de deactiveringseenheden verbonden. De<br />

alarminstallatie kan dan via de scherpstellingeenheid met een<br />

gerechtigde transponder op scherp gezet of afgezet worden. De<br />

signalen worden aan de deactiveringseenheden doorgestuurd,<br />

die verhinderen dat een deur bij scherp-gestelde alarminstallatie<br />

per vergissing kan worden geopend.<br />

CentralNode Component van de netwerkinstallatie: wordt via de RS232–<br />

interface op de pc aangesloten en vormt de centrale eenheid<br />

van het netwerk.<br />

Deactiveringsee Zie bij Blokslotfunctie<br />

nheid<br />

LockNode Component van de netwerkinstallatie: de Lock Nodes worden in<br />

de nabijheid van een digitale sluiting geïnstalleerd en zijn via de<br />

netwerkbekabeling verbonden met de Central Node. De<br />

gegevensoverdracht van Lock Node naar de digitale sluiting<br />

gebeurt zonder kabels via radiotransmissie. De sluitingen<br />

kunnen via de sluitplansoftware geprogrammeerd resp. gelezen<br />

worden.<br />

Netwerk Alle digitale componenten kunnen in een netwerk verbonden<br />

worden en vanuit een centrale pc geconfigureerd en beheerd<br />

worden. Een doorlopen van de sluitingen met de PalmCD2 is<br />

dan niet meer nodig.<br />

Lock Node Component van de netwerkinstallatie: de Lock Nodes worden in<br />

de nabijheid van een digitale sluiting geïnstalleerd en zijn via de<br />

netwerkbekabeling verbonden met de Central Node. De<br />

gegevensoverdracht van Lock Node naar de digitale sluiting<br />

gebeurt zonder kabels via radiotransmissie. De sluitingen<br />

kunnen via de sluitplansoftware geprogrammeerd resp. gelezen<br />

worden.<br />

Netwerk Alle digitale componenten kunnen in een netwerk verbonden<br />

worden en vanuit een centrale pc geconfigureerd en beheerd<br />

worden. Een doorlopen van de sluitingen met de PalmCD2 is<br />

dan niet meer nodig.<br />

2


Pagina 3<br />

Legende<br />

Beschrijving van de vaktermen<br />

Router (LON) Router (LON) gebruikt men om in grote netwerken<br />

afzonder-lijke segmenten, zoals bv. etages of gebouwen,<br />

van elkaar te scheiden. Bij lange netwerkleidingen<br />

schakelt men ook routers tussen.<br />

Repeater (LON) Repeater (LON) gebruikt men om de aangegeven<br />

kabellengte van 900m (BUS) in een segment te verlengen.<br />

Dit maakt het bijkomend gebruik van een LP110 noodzakelijk.<br />

Overlay-modus Sluitsystemen met max. 1000 transponders kunnen in<br />

zogen-oemde overlay-modus gebruikt worden. Als er in dit<br />

geval en transponder verloren raakt, dan legt u gewoon<br />

een vervang-transponder aan en programmeert u die. Ga<br />

dan naar alle sluitingen waarvoor deze transponder<br />

gerechtigd is. Na het bedienen van de transponder herkent<br />

de sluiting dat het hier om een vervangtransponder gaat.<br />

De verloren transponder wordt automatisch geblokkeerd.<br />

PalmCD2 De PalmCD2 is een programmeerapparaat dat speciaal<br />

voor het gebruik met een Palm m5xx of Tungsten W<br />

ontwikkeld werd. U kunt op een zeer comfortabele manier<br />

alle digitale componenten van het systeem 3060 programmeren<br />

en lezen. Bovendien kunt u uw persoonlijke<br />

gegevens (adressen, agenda, enz.) met de PalmCD2<br />

afstemmen.<br />

Wachtwoordtrans<br />

ponder<br />

In plaats van het wachtwoord voor de sluitplansoftware<br />

manueel in te geven, kunt u het ook met de wachtwoordtransponder<br />

draadloos doorzenden.<br />

3


Pagina 4<br />

Legende<br />

Programmeertran<br />

sponder<br />

Schakeltranspon<br />

der<br />

Scherpstellingeen<br />

heid<br />

Sluiting<br />

Met de programmeertransponder worden digitale cilinders<br />

3061 en transponders 3064 geprogrammeerd. Zonder pc<br />

of speciale software, zeer eenvoudig met een druk op de<br />

knop, wordt bij sleutelverlies of sluitplanwijziging de toegangsbevoegdheid<br />

in kleine installaties verleend of<br />

gewijzigd.<br />

Bij deze transponder is aan de schakelcontacten van de<br />

toetsen een kabel met twee geleiders aangesloten en naar<br />

buiten gebracht.<br />

Zie bij Blokslotfunctie<br />

Overkoepelende term voor digitale cilinders, digitale besturingseenheden,<br />

Smart Relais en blokslotcomponenten.<br />

Twisted-Pair Kabel met 2 getwiste geleiders, die gebruikt wordt voor de<br />

bekabeling van het netwerk.<br />

Sluitniveau van<br />

hogere orde<br />

Indien een transponder in meer dan drie verschillende<br />

sluitsystemen moet sluiten, dan legt men een transponder<br />

van hogere orde aan.<br />

Tijdzonesturing Bijkomende functie van de digitale componenten in PLUSversie:<br />

er kunnen transponders geprogrammeerd worden<br />

die enkel op vastgelegde tijdstippen toegang hebben tot<br />

de sluitingen.<br />

Toegangsprotoco<br />

llering<br />

Speciale tekens die in de tekst gebruikt worden:<br />

☺ Aanwijzing, tip<br />

Voorbeeld<br />

Opgelet<br />

Technische wijzigingen voorbehouden.<br />

Bijkomende functie van de digitale componenten in PLUSversie:<br />

de digitale sluitingen slaan de laatste 128 toegangen<br />

op met datum, tijdstip en gebruikersnaam. Met<br />

behulp van de PalmCD2 of via het netwerk kunnen de<br />

opgeslagen gegevens gelezen worden.<br />

4

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!