TVN 166 : HOUTEN BINNENSCHRIJNWERK - Doorsolutions
TVN 166 : HOUTEN BINNENSCHRIJNWERK - Doorsolutions
TVN 166 : HOUTEN BINNENSCHRIJNWERK - Doorsolutions
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Deze Technische Voorlichting werd opgesteld door de werkgroep Binnenschrijnwerk<br />
ontstaan uit het Technisch Komitee Schrijnwerk-Rolluiken, waarvan de<br />
voorzitter de Heer R. DUPONT is.<br />
Voorzitter:<br />
SAMENSTELLING VAN DE WERKGROEP<br />
de H. A. DARDENNE, aannemer van schrijnwerken, Wevelgem<br />
Leden:<br />
de HH. S. DE DOBBELAERE, aannemer van schrijnwerken, Knesselare<br />
A. DE KEZEL, aannemer van schrijnwerken, Mariakerke bij Gent<br />
A. DE POTTER, aannemer van schrijnwerken, Kruishoutem<br />
J. DUBOIS, laboratoriumhoofd, W.T.C.B.<br />
G. LACROIX, aannemer van schrijnwerken, Fleurus<br />
J. LEYSSENS, aannemer van schrijnwerken, Brussel<br />
G. LIPPENS, aannemer van schrijnwerken, Deurne<br />
R. ROSSEEUW, aannemer van schrijnwerken, Kortrijk<br />
R. SCHWANEN, aannemer van schrijnwerken, Thimister<br />
V. VAN HOORDE, aannemer van schrijnwerken, Ninove<br />
J. VAN HOYE, aannemer van schrijnwerken, Vaux-sous-Chèvremont<br />
Sekretaris-verslaggever :<br />
de H. P. VEROUGSTRAETE, adjunkt van het afdelingshoofd Technisch<br />
Advies, W.T.C.B.<br />
We danken de leden van het Technisch Komitee Wand- en vloerbekledingen<br />
(W.T.C.B.) en van de werkgroep Parket (Febelhout) alsook de HH. Baert (De<br />
Coene Products) en Vandermaat (Theuma) voor hun gewaardeerde medewerking.<br />
December 1986<br />
WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF<br />
Verantwoordelijke uitgever: A. Legros<br />
Lombardstraat 41, 1000 Brussel<br />
Drukkerij Puvrez n.v.<br />
Fonsnylaan 59, 1060 Brussel<br />
Instelling erkend bij toepassing van de besluitwet van 30 januari 1947<br />
Maatschappelijke zetel: Lombardstraat 41, 1000 Brussel<br />
Proefstation: avenue Pierre Holoffe 21, 1342 Limelette<br />
Het, zelfs gedeeltelijk, overnemen of vertalen van de<br />
tekst van onderhavige Technische Voorlichting is<br />
slechts toegelaten na schriftelijk akkoord van de<br />
verantwoordelijke uitgever.
VOORWOORD<br />
Dikwijls wordt van de veronderstelling uitgegaan dat het houten binnenschrijnwerk van<br />
een gebouw in droge omstandigheden geplaatst wordt. Het lijkt dan ook misschien<br />
onnodig de invloed van vocht op dit bouwelement te onderzoeken.<br />
Nochtans toont de dagelijkse praktijk van de aannemer van schrijnwerken voldoende aan<br />
dat er wel degelijk een rechtstreeks verband bestaat tussen beide. Het behoud van de<br />
kwaliteit van het houten binnenschrijnwerk is inderdaad in vele gevallen afhankelijk van<br />
het al of niet aanwezig zijn van vocht en van de maatregelen die ter bescherming van het<br />
binnenschrijnwerk genomen worden.<br />
Allen die tot de totstandkoming van deze Technische Voorlichting bijgedragen hebben,<br />
hebben het derhalve nuttig geacht hun ervaringen op dat gebied kenbaar te maken aan<br />
alle belanghebbenden.<br />
A. DARDENNE,<br />
Voorzitter van de werkgroep « Binnenschrijnwerk »<br />
3
De bedoeling van onderhavige Technische Voorlichting<br />
bestaat erin de invloed van vocht op de<br />
kwaliteit van houten deuren, parketten, bekledingen,<br />
... die binnen worden geplaatst, te verklaren.<br />
Daartoe zal eerst en vooral nagegaan worden van<br />
waar dit vocht afkomstig kan zijn. Vervolgens wordt<br />
bepaald welke maatregelen moeten genomen worden<br />
om de nadelige invloed van vocht op het<br />
binnenschrijnwerk tegen te gaan. Tenslotte worden<br />
in een aantal bijlagen enkele bijzondere onderwerpen<br />
in detail behandeld.<br />
Aangezien hout altijd één van de basismaterialen<br />
geweest is waaruit binnenschrijnwerkelementen<br />
vervaardigd werden, zal in deze tekst voornamelijk<br />
aan de eigenschappen van dit materiaal aandacht<br />
geschonken worden. In vroegere jaren was het hout<br />
zelfs het enige materiaal dat kon gebruikt worden<br />
om deuren, parketten, muur- en plafondbekledingen,<br />
enz. uit te voeren (afb. 1). Vandaag hebben<br />
naast het hout ook andere materialen, zoals kunst-<br />
4<br />
Afb. 1 - Binneninrichting in hout (oude stijl).<br />
1. INLEIDING<br />
stoffen en metalen, hun weg gevonden naar de<br />
markt van het binnenschrijnwerk. Men kiest deze<br />
materialen zeer dikwijls uitgaande van het standpunt<br />
dat ze minder vochtgevoelig zijn.<br />
Omwille van zijn warm en estetisch karakter, zijn<br />
gemakkelijke verwerking, zijn goede technische<br />
kwaliteiten wordt echter nog in vele gevallen de<br />
voorkeur gegeven aan het houten binnenschrijnwerk<br />
(afb. 2). Bovendien zou het vochtgevoelig-zijn<br />
van hout geen reden mogen zijn om het gebruik<br />
ervan te beperken. Bij goede verwerking en goede<br />
behandeling van dit materiaal zijn immers geen<br />
vochtinvloeden te verwachten die voor het behoud<br />
van het binnenschrijnwerk nadelig zouden zijn.<br />
Door bepaalde ontwerp- en uitvoeringsregels in<br />
acht te nemen en door na de plaatsing van het<br />
schrijnwerk een aangepast binnenklimaat te behouden<br />
in de woning, zullen de houten bouwelementen<br />
steeds tot voldoening van alle bouwpartners kunnen<br />
toegepast worden.<br />
Afb. 2 - Houten plafond (moderne stijl).
Het is duidelijk dat in het kader van deze Technische<br />
Voorlichting niet alle praktijksituaties die op<br />
de werf voorkomen, kunnen behandeld worden. Er<br />
wordt echter wel gestreefd naar het vastleggen van<br />
een aantal basisprincipes die, indien ze nageleefd<br />
worden, tot een goede uitvoering van het binnenschrijnwerk<br />
moeten leiden.<br />
Sommige in de tekst opgegeven procedures, uit te<br />
voeren metingen, e.d. kunnen overdreven lijken en<br />
de indruk geven dat ze met de dagelijkse uitvoeringspraktijk<br />
niet overeenstemmen. Hierbij mag<br />
nochtans niet uit het oog verloren worden dat een<br />
ervaren architekt of aannemer vele van deze<br />
maatregelen vrijwel als een automatisme in zijn<br />
werkorganisatie opgenomen heeft. Zo zou het bij<br />
voorbeeld voor iedere parketplaatser voor de hand<br />
moeten liggen dat de vochtigheidsgraad van de<br />
dekvloer dient te worden gemeten vooraleer tot de<br />
plaatsing van het parket te kunnen overgaan.<br />
Nochtans blijken soms problemen te ontstaan ten<br />
gevolge van het niet-naleven van dergelijke elementaire<br />
voorzorgen, zowel in het stadium van het<br />
ontwerp, als bij de uitvoering, de plaatsing of het<br />
gebruik van het binnenschrijnwerk. Het zal dan ook<br />
voor alle bij het bouwgebeuren betrokken partners<br />
nuttig zijn deze basisprincipes in herinnering te<br />
brengen.<br />
5
Het is dan ook duidelijk dat de plaatsing van het<br />
binnenschrijnwerk moet voorafgegaan worden door<br />
een aantal zorgvuldig uitgevoerde vaststellingen en<br />
metingen. De schrijnwerker kan op de werf visuele<br />
vaststellingen uitvoeren, aan de hand waarvan hij<br />
zich een beeld kan vormen van de situatie :<br />
- de kleur van betonelementen, van dekvloeren,<br />
van metselwerk, ... kan soms een aanduiding<br />
geven van het al of niet vochtig-zijn van de<br />
ruwbouw<br />
- de aanwezigheid van kondensatie op beglazingen,<br />
op koudebruggen, ... kan wijzen op een<br />
hoge vochtigheid van de binnenlucht (afb. 4)<br />
- een aftekening van vochtvlekken kan op infiltratieproblemen<br />
wijzen (afb. 5).<br />
Deze vaststellingen vormen een eerste aanwijzing<br />
omtrent de plaatsingsomstandigheden. Ze zijn echter<br />
meestal onvoldoende precies om te kunnen<br />
besluiten welke eventuele technische maatregelen<br />
moeten genomen worden vooraleer tot de plaatsing<br />
van het binnenschrijnwerk over te gaan.<br />
8<br />
Afb. 4 - Kondensatie op dubbele beglazing.<br />
Afb. 5 - Vochtvlekken ten gevolge van lekkende leidingen.<br />
Precieze informatie zal enkel bekomen worden door<br />
het uitvoeren van metingen. Zo zal het meestal<br />
nuttig zijn een meting uit te voeren van:<br />
- het vochtgehalte van de binnenschrijnwerkelementen<br />
(afb. 6)<br />
- het vochtgehalte van de omgevende ruwbouwkonstruktie<br />
(afb. 7)<br />
- de relatieve luchtvochtigheidsgraad en de temperatuur<br />
van de binnenlucht (afb. 8).<br />
Afb. 6 - Meting van het vochtgehalte van binnenschrijnwerk.<br />
r:<br />
Afb. 7 - Meting van het vochtgehalte van de ruwbouw.<br />
Afb. 8 - Meting van het binnenklimaat met de psychrometer.
Gezien blijkbaar niet iedereen vertrouwd is met<br />
dergelijke metingen, moet de interpretatie van de<br />
bekomen resultaten met de nodige voorzichtigheid<br />
gebeuren. De meting van het vochtgehalte van hout<br />
wordt verklaard in Bijlage 2 (p. 38).<br />
Het is pas wanneer deze metingen aantonen dat de<br />
plaatsingsvoorwaarden aanvaardbaar zijn, dat de<br />
werken kunnen aangevat worden.<br />
In de loop van deze Technische Voorlichting zal<br />
opgegeven worden wanneer de plaatsingsvoorwaarden<br />
als gunstig mogen beschouwd worden.<br />
Wanneer deze voorwaarden niet gunstig zijn, moet<br />
de plaatsing uitgesteld worden totdat uit later<br />
uitgevoerde bijkomende metingen blijkt dat het<br />
schrijnwerk niet nadelig zal beïnvloed worden door<br />
het vochtgehalte van de omgevende struktuur of<br />
door het binnenklimaat.<br />
Bij ongunstige plaatsingsomstandigheden moet het<br />
de aannemer ten stelligste aangeraden worden de<br />
beslissing tot het uitstellen van de plaatsing schriftelijk<br />
mede te delen aan de architekt of de opdrachtgever.<br />
Hierbij moeten eveneens de redenen die tot<br />
deze beslissing geleid hebben, vermeld worden.<br />
9
3. VOCHTGEHALTE<br />
VAN DE VERSCHILLENDE BOUWELEMENTEN<br />
3.1 VOCHTGEHALTE VAN HET VOOR HET BIN<br />
NENSCHRIJNWERK GEBRUIKTE HOUT<br />
3.11 Tijdens de plaatsing<br />
Tijdens de plaatsing van het binnenschrijnwerk<br />
moet het vochtgehalte van het gebruikte hout in<br />
overeenstemming zijn met de temperatuur en de<br />
relatieve vochtigheid van de omgevende binnenlucht.<br />
Het hout moet dus gedroogd zijn tot het<br />
evenwichtsvochtgehalte. Dit is het vochtgehalte dat<br />
Afb. 9 - Drogen van het hout met de natuurlijke droogmetode.<br />
het hout als gevolg van zijn hygroskopische eigenschap<br />
uiteindelijk zal bereiken onder konstante<br />
klimatologische omstandigheden C).<br />
Het drogen van het hout kan gebeuren met behulp<br />
van de natuurlijke droogmetode, waarbij het gedurende<br />
een welbepaalde tijd in het buitenklimaat<br />
(beschut tegen rechtstreekse zonnestraling en<br />
regen) blootgesteld wordt (zie afb. 9). Deze droogtechniek<br />
laat echter niet toe het hout te drogen tot<br />
een vochtgehalte van 8 % tot 12 0/0, wat voor<br />
binnenschrijnwerk meestal een vereiste is. De<br />
natuurlijke droogmetode wordt dan ook best aangevuld<br />
met een kunstmatig droogprocédé (zie<br />
afb. 10). De behandeling en de verwerking van<br />
gedroogd hout worden in Bijlage 3 (p. 40) beschreven.<br />
Afb. 10 - Drogen van het hout met de kunstmatige droogmetode.<br />
(1) In Bijlage 1 (p. 36) worden bijkomende inlichtingen gegeven betreffende het evenwichtsvochtgehalte van het hout.<br />
11
Wanneer op het ogenblik dat de plaatsing moet<br />
aangevat worden het houtvochtgehalte niet in<br />
evenwicht is met het binnenklimaat, en indien ten<br />
gevolge hiervan problemen kunnen optreden, moet<br />
de plaatsing uitgesteld worden tot het hout zijn<br />
evenwichtsvochtgehalte bereikt heeft. Indien echter<br />
het binnenklimaat niet kan beschouwd worden als<br />
een « normaal» klimaat, moeten eerst en vooral de<br />
temperatuur en de relatieve vochtigheid van de<br />
binnenlucht aangepast worden.<br />
3 .. 12 Na de plaatsing<br />
Soms wordt vastgesteld dat het houten binnenschrijnwerk,<br />
hoewel het zorgvuldig tot zijn evenwichtsvochtgehalte<br />
werd gedroogd, enkele weken<br />
of maanden na de plaatsing toch in belangrijke<br />
mate begint te werken (krimpen of zwellen). Dikwijls<br />
moet de oorzaak hiervan gezocht worden in een<br />
belangrijke wijziging van de relatieve vochtigheid<br />
van de binnenlucht. Het komt tegenwoordig dikwijls<br />
voor dat ten gevolge van onvoldoende verwarming<br />
en verluchting van de woning de relatieve luchtvochtigheid<br />
gedurende te lange tijd, te hoog blijft.<br />
Afbeelding 13 (p. 13) geeft hiervan een voorbeeld.<br />
Hier worden de resultaten voorgesteld van de<br />
metingen die gedurende enkele dagen in de slaapkamer<br />
van een eengezinswoning verricht werden.<br />
Men stelt vast dat de gemiddelde luchttemperatuur<br />
in deze kamer gedurende de meetperiode ongeveer<br />
17 oe bedroeg, terwijl de gemiddelde relatieve<br />
luchtvochtigheid ongeveer 85 % bereikte. In dergelijke<br />
klimaatomstandigheden zal het hout na verloop<br />
van tijd tot een evenwichtsvochtgehalte van<br />
ongeveer 19 % komen (zie grafiek van afbeelding<br />
3, p. 7).<br />
Wanneer men er nu rekening mee houdt dat bij<br />
voorbeeld het hout van een parketvloer meestal<br />
kunstmatig gedroogd wordt tot een vochtgehalte<br />
van ongeveer 10 0/0, dan ligt het voor de hand dat<br />
ten gevolge van het strenge binnenklimaat (te hoge<br />
relatieve vochtigheid van de binnenlucht), deze<br />
parketvloer na enige tijd ernstige vervormingen kan<br />
vertonen (zwellen van de parketstroken, loskomen<br />
van de ondergrond, ...).<br />
Wanneer bovendien in woningen met een dergelijk<br />
vochtig binnenklimaat, koudebruggen bestaan in<br />
de konstruktie (bij voorbeeld ter plaatse van betonnen<br />
lintelen), dan zal op deze plaatsen een belangrijke<br />
kondensatie, en op den duur zelfs schimmelvorming<br />
(zie afb. 1) kunnen optreden. Het houten<br />
schrijnwerk dat met dergelijke koudebruggen in<br />
aanraking komt (bij voorbeeld gordijnkasten), zal dit<br />
kondensatievocht opnemen, zodat na een zekere<br />
tijd het hout aangetast kan worden.<br />
In deze Technische Voorlichting zal niet in detail<br />
ingegaan worden op de mogelijkheden tot regeling<br />
van het binnenklimaat, noch op de konstruktieve<br />
maatregelen die kunnen genomen worden om<br />
e) Zie literatuurlijst nr. 8.<br />
12<br />
Afb. 11 - Schimmelvorming op koudebrug.<br />
kondensatie op koudebruggen te vermijden. Hiervoor<br />
wordt verwezen naar de Technische Voorlichting<br />
153 « Vochthuishouding in gebouwen» (2).<br />
Het andere uiterste, namelijk een te droog binnenklimaat,<br />
komt echter ook dikwijls voor, en dit vooral<br />
in gebouwen die voorzien zijn van centrale verwarming.<br />
Afbeelding 12 geeft het voorbeeld van een<br />
houten binnendeur die vóór de plaatsing gedroogd<br />
was tot een vochtgehalte van 11 0/0. Tijdens de<br />
plaatsing, die uitgevoerd werd in de zomerperiode,<br />
heerste in de woning waarin men deze deur<br />
plaatste een normaal binnenklimaat. Na de eerste<br />
winterperiode, die gekenmerkt werd door zeer lage<br />
buitentemperaturen, werd echter vastgesteld dat de<br />
massieve vulpanelen van het deurblad een belangrijke<br />
krimp hadden ondergaan. Ook de hoekverbindingen<br />
vertoonden openstaande naden.<br />
Afb. 12 - Krimp van massieve vulpanelen in een binnendeur.
2 3 4<br />
Afb. 14 - Waterdichte folie aangebracht in de ruwbouwkonstruktie<br />
ter bescherming van een parket tegen vochtigheid.<br />
1. vloer op volle grond 4. dekvloer<br />
2. randvoeg 5. parket<br />
3. waterdichte folie<br />
Een kontrole van het binnenklimaat toonde aan dat<br />
men de woning in die mate had verwarmd, dat<br />
volgende waarden bekomen vverden :<br />
- temperatuur van de binnenlucht : 22 oe<br />
- relatieve vochtigheid van de binnenlucht : 35 0/0.<br />
In zo een warm en droog binnenklimaat zal het hout<br />
een evenwichtsvochtgehalte van 7 % aannemen<br />
(zie grafiek van afb. 3, p. 7). Het is .dus duidelijk dat<br />
na de plaatsing, het hout van de deur van 11 0/0<br />
naar 7 % droogde, wat onvermijdelijk tot krimp<br />
aanleiding heeft gegeven. Het bleek in dit geval dat<br />
na het opnieuw instellen van een normaal binnenklimaat,<br />
het houtvochtgehalte terug steeg naar 10 à<br />
11 0/0, en dat de openstaande naden en verbindingen<br />
verdwenen.<br />
3.13 Besluit<br />
Laten we tot besluit eraan toevoegen dat indien na<br />
de plaatsing het binnenklimaat te vochtig of te<br />
droog wordt, de schrijnwerker niet aansprakelijk<br />
mag gesteld worden voor de problemen die hieruit<br />
zullen voortvloeien. Wanneer na kontrole blijkt dat<br />
het binnenklimaat niet kan beschouwd worden als<br />
een « normaal» klimaat moeten dus eerst maatregelen<br />
genomen worden (bij voorbeeld meer verwarmen,<br />
meer ventileren, ...) om dit te verhelpen.<br />
3.2 VOCHTGEHALTE VAN DE OMGEVENDE<br />
RUWBOUWKONSTRUKTIE<br />
Wat het vochtgehalte van de ruwbouwkonstruktie<br />
betreft, kan men een onderscheid maken tussen de<br />
14<br />
1<br />
Afb. 15 - Vervorming van parketstroken ten gevolge van<br />
vochtinvloeden .<br />
invloed van het bouwvocht aanwezig in de ruwbouw<br />
en de invloed van het vocht dat naderhand in de<br />
konstruktie is gedrongen.<br />
In elk geval mag de vochtigheid van de ruwbouwkonstruktie<br />
waartegen het binnenschrijnwerk<br />
aangebracht wordt, geen oorzaak zijn van belangrijke<br />
wijzigingen van het houtvochtgehalte. Indien<br />
nodig moeten bij het ontwerp van de ruwbouw<br />
aangepaste schikkingen voorzien worden 'om het<br />
opnemen van vocht door het binnenschrijnwerk te<br />
beletten. Dit kan gebeuren door het aanbrengen<br />
van waterdichte folies (afb. 14).<br />
3.21 Bouwvocht<br />
Ruwbouwelementen vereisen dikwijls voor hun<br />
konstruktie het gebruik van een min of meer<br />
belangrijke hoeveelheid water. Zo moet bij voorbeeld<br />
voor het bouwen van een normale eengezinswoning<br />
gerekend worden op 3.000 à 4.000 I water.<br />
Het grootste deel van dit vocht moet geleidelijk uit<br />
de woning kunnen verdwijnen door droging van de<br />
ruwbouw tot zijn evenwichtsvochtgehalte.<br />
Wanneer het binnenschrijnwerk moet geplaatst<br />
worden op ruwbouwelementen die nog een belangrijke<br />
hoeveelheld bouwvocht bevatten, zal men<br />
soms genoodzaakt zijn de plaatsing uit te stellen tot<br />
de ruwbouw voldoende droog is. Een dikwijls<br />
voorkomend voorbeeld hiervan is de plaatsing van<br />
een parketvloer op een onvoldoende droge dekvloer.<br />
Het is pas wanneer deze laatste voldoende<br />
droog is (maximum 3 % vochtgehalte voor een<br />
cementgebonden dekvloer, maximum 1 % vochtgehalte<br />
voor een dekvloer op basis van anhydriet),<br />
dat men tot de plaatsing van het parket mag<br />
overgaan.<br />
Wanneer na de plaatsing van een parket problemen<br />
optreden die moeten toegeschreven worden aan<br />
een te vochtige dekvloer zal de schrijnwerker<br />
dikwijls medeverantwoordelijk gesteld worden voor<br />
de schade (afb. 15). Door de plaatsing uit te voeren
4.1 GEBRUIKTE HOUTSOORTEN<br />
Voor binnendeuren kunnen vrijwel alle houtsoorten<br />
gebruikt worden. De keuze is meestal afhankelijk<br />
van estetische overwegingen en van het al of niet<br />
beschikbaar-zijn van bepaalde houtsoorten. Nochtans<br />
kan ook de reaktie van het hout op vochtinvloeden<br />
(grote of minder grote stabiliteit) een keuzebepalende<br />
faktor zijn.<br />
In tabel 2 (p. 18) C) wordt een aantal houtsoorten<br />
opgegeven die kunnen gebruikt worden voor het<br />
uitvoeren van binneninrichtingen, en dus ook voor<br />
binnendeuren.<br />
4.2 KLASSERING VAN DE DEURVLEUGELS<br />
De deurvleugels kunnen geklasseerd worden volgens<br />
de aard van de gebruikte materialen (hout,<br />
metaal, glas, ...), volgens de beweging van de deur<br />
(draaideur, zwaaideur, schuifdeur, ...) of volgens<br />
haar plaats in het gebouw.<br />
De plaats van de deur kan belangrijk zijn wat de<br />
eventuele vochtinvloeden betreft. Voor binnenschrijnwerk<br />
wordt in de STS 53 (2) een onderscheid<br />
gemaakt tussen :<br />
- binnendeuren; dit zijn deuren die geplaatst<br />
worden in een muur die de lokalen met een<br />
ekwivalent binnenklimaat binnenin een gebouw<br />
en behorende tot éen woning, scheidt<br />
- bordesdeuren; dit zijn deuren die geplaatst<br />
worden in een muur die binnenin een gebouw,<br />
de lokalen met een verschillend binnenklimaat<br />
scheidt.<br />
De bouwheer of zijn architekt bepaalt als funktie<br />
van de plaats van de deur, de kategorie waarin ze<br />
moet worden ondergebracht en bijgevolg de voor-<br />
4. BINNENDEUREN<br />
schriften waaraan ze moet voldoen inzake kromtrekking,<br />
schokvastheid, enz.<br />
Een dergelijke klassering is belangrijk wanneer de<br />
deuren met hout of aanverwante produkten opgebouwd<br />
zijn, omdat deze materialen hygroskopisch<br />
zijn (vochtopneming en vochtafgifte, met als gevolg<br />
zwelling en krimp). Het is echter meestal onmogelijk<br />
om deze klassering te gebruiken zonder te<br />
beschikken over de resultaten van laboratoriumproeven,<br />
uitgevoerd door de fabrikant van de<br />
deuren. Bij dergelijke proeven wordt de weerstand<br />
van de deuren tegen opeenvolgende schommelingen<br />
van het klimaat en tegen hygrotermische<br />
gradiënten bepaald en worden de hieruit volgende<br />
scheluwte en kromming van het deurblad opgemeten<br />
(afb. 17) (3).<br />
Afb. 17 - Meting van de lokale vlakheid van deurbladen e).<br />
(1) Deze tabel is overgenomen uit Aflevering 21 «Binnenschrijnwerk » van het Algemeen bestek voor de uitvoering van<br />
privé-bouwwerken (zie literatuurlijst nr. 6).<br />
(2) Zie literatuurlijst nr. 4.<br />
(3) Uittreksel uit de catalogus « Portes » van de Documentation Française du Bätiment (Paris, december 1978). Met de toelating van de<br />
uitgever, waarvoor onze beste dank.<br />
17
00 Tabel 2 - Houtsoorten voor binnenhuisinrichtingen<br />
Kleur<br />
Meest gebruikte<br />
handelsnaam<br />
Wetenschappelijke<br />
naam<br />
Volume-<br />
massa<br />
(kg/m<br />
Klasse<br />
3 )<br />
L R Br D<br />
LOOFHOUT<br />
Beschrijving<br />
AFRORMOSIA Pericopsis elata 700(2) X X goudbruin nerf: fijn<br />
AFZELIA LINGUE Afzelia africana 750(2) X roodbruin nerf: middelmatig - tekeningen: zeldzaam<br />
DOUSSIE<br />
{Afzelia bipindensis<br />
{ Afzelia pachyloba<br />
APA Afzelia africana<br />
BALAU (RED) Shorea sp. div. 750(3) X bruinrood nerf: fijn<br />
BASRALOCUS Dicorynia guyanensis 750(2) X rood tot roodachtigbruin nerf: middelmatig tot grof<br />
draad : soms warrig<br />
BETE (Mansonia) Mansonia altissima 600(1) X bruin, soms geaderd nerf: fijn<br />
BEUKEN Fagus sylvatica 700(2) X lichtbruin nerf: fijn - tekeningen: fijne spiegeltekening<br />
op kwartier<br />
Uitzicht Opmerkingen<br />
BOSSE Guarea eedrata 600(1) X rozig nerf : fijn - draad : soms warrig cedergeur<br />
DIAMBI Guarea laurentii 700(3) X X roosachtig bruin nerf: fijn tot middelmatig - tekeningen: breedgestreept<br />
op kwartier - draad : tegendraad<br />
DIBETOU Lovoa trichilioïdes 550(2) X geelbruin tot grijsbruin nerf: fijn tot middelmatig<br />
- gouden schijn tekeningen: breedgestreept op kwartier<br />
draad: tegendraad<br />
EIKEN (EUROPEES) Ouercus sp. div. 700(2) X lichtbruin tot goudgeel nerf: grof tot middelmatig<br />
tekeningen: spiegeltekeningen op kwartier<br />
(tamelijk grote spiegels), vlamtekening op dosse<br />
EIKEN Ouercus sp. div. 750(1) X lichtbruin tot goudgeel nerf: grof tot middelmatig<br />
(AMERIKAANS WIT)<br />
tekeningen: spiegeltekening op kwartier<br />
(zeer grote spiegels)<br />
EIKEN<br />
(AMERIKAANS ROOD)<br />
Ouercus sp. div. 700(3) X X lichtbruin nerf: grof - tekeningen: spiegeltekening op<br />
kwartier (grote spiegels)<br />
EIKEN (JAPANS) Ouercus sp. div. 650(1) X zeer licht bruin tot<br />
goudgeel<br />
nerf : middelmatig - tekeningen : spiegeltekening<br />
op kwartier (zeer grote spiegels)<br />
ESSEN (EUROPEES) Fraxinus excelsior 700(2) X licht oker nerf: grof - tekeningen : gevlamd op dosse<br />
ESSEN (AMERIKAANS) Fraxinus americana 650(1) X licht oker tot lichtbruin nerf: grof - tekeningen: gevlamd op dosse<br />
FRAMIRE Terminalia ivorensis 550(1) X geel tot licht geelbruin nerf: middelmatig - tekeningen : zeldzaam<br />
draad : tamelijk recht, plaatselilke<br />
onreg.elmatigheden<br />
IEPEN Ulmus procera 650(3) X rosbruin nerf: matig grof - tekeningen : gevlamd op dosse,<br />
fijne spiegeltekening op kwartier<br />
draad : soms warrig<br />
IROKO Chlorophora excelsa 650(2) X bruin tot donkerbruin nerf: middelmatig - tekeningen: breedgestreept<br />
op kwartier - draad : tegendraad, dikwijls<br />
onregelmatig
c.o<br />
Tabel 2 - Houtsoorten voor binnenhuisinrichtingen (vervolg)<br />
KASTANJE (TAMME) Castanea sativa 550(1) X bruingeel nerf: grof - tekeningen : gevlamd op dosse<br />
KAUVULA Endospermum macrophyllum 450(3) X crème wit nerf: fijn<br />
(+ verduurzaming)<br />
KERSEN (EUROPEES) Prunus avium 550(3) X roodbruin nerf: fijn<br />
KERSEN Prunus serotina 650(3) X lichtbruin met donkere nerf: fijn - draad : soms lichte tegendraad<br />
(AMERIKAANS)<br />
zones<br />
LAUAN (WHITE) Parashorea sp. div. 500(1) X bleek rose tot licht rood nerf: middelmatig - tekeningen : breedgestreept<br />
Pentacme sp. div. op kwartier - draad : tegendraad<br />
LAUAN (LIGHT RED) Shorea sp. div. 550(3) X bleek rose tot lichtrood nerf : middelmatig - tekeningen : breedgestreept<br />
op kwartier - draad : tegendraad<br />
LAUAN (RED) Shorea sp. div. 600(3) X X bruinrood nerf: middelmatig - tekeningen : breedgestreept<br />
op kwartier - draad : lichte tegendraad<br />
LIMBALI Gilbertiodendron dewevrei 750(3) X . roodbruin tot nerf: middelmatig - draad : lichte tegendraad<br />
donkerbruin<br />
MAHONIE Khaya sp. div. 600(1) X X lichtbruin tot bruinrood nerf: middelmatig - tekeningen : breedgestreept<br />
(AFRIKAANS)<br />
op kwartier - draad : lichte tegendraad<br />
MAPLE (HARD) Acer saccharum 700(3) X crème wit tot oker nerf: fijn - draad : soms golvend<br />
tekeningen : soms gemoireerd op kwartier,<br />
groeiringen aangegevendoor fijne strepenop dosse<br />
MERANTI (WHITE) Shorea sp. div. 650(1) X X licht geelbruin nerf: middelmatig - tekeningen : breedgestreept Shorea's met gelijkaardige<br />
op kwartier - draad : tegendraad kenmerken worden soms op de<br />
markt gebracht onder de naam<br />
« White Seraya »<br />
MERANTI (YELLOW) Shorea sp. div. 650(3) X geelbruin nerf : middelmatig tot fijn Shorea's met gelijkaardige<br />
tekeningen : breedgestreept op kwartier kenmerken worden soms op de<br />
draad : tegendraad markt aangebracht onder de naam<br />
« Yellow Seraya »<br />
MERANTI Shorea sp. div. 500(1) X bleek rose tot lichtrood nerf: middelmatig - tekeningen: breedgestreept Shorea's met gelijkaardige<br />
(LIGHT RED) op kwartier - draad : tegendraad kenmerken worden soms op de<br />
markt gebracht onder de naam<br />
« Light Red Seraya »<br />
MERANTI (DARK RED) Shorea sp. div. 650(2) X roodbruin nerf : middelmatig Shorea 's met gelijkaardige<br />
kenmerken worden soms op de<br />
markt gebracht onder de naam<br />
« Dark Red Seraya »<br />
MERBAU Intsia palembanica 800(2) X roodbruin nerf: middelmatig<br />
NOTEN (EUROPEES) Juglans regia 650(1) X grijsbruin geaderd nerf: middelmatig tot grof - tekeningen : golvend<br />
donkerbruin draad : soms warrig<br />
Bronnen: Kleur:<br />
(1) BRE-PRL L licht<br />
Building Research Establishment R = rood<br />
Princes Risborough Laboratory (U.K.) Br = bruin<br />
(2) TNO - Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (NL) D = donker<br />
(3) Diverse bronnen.
N<br />
Tabel 2 - Houtsoorten voor binnenhuisinrichtingen (vervolg)<br />
OREGON Pseudotsuga menziesii 550(2) X licht tot lichtbruin nerf:..middelmatig - tekeningen : sterk gevlamd<br />
op dosse, fijngestreept op kwartier<br />
« PARANA PINE » Araucaria angustifolia 550(2) X licht tot grijsbruin, soms nerf: fijn<br />
purperrood geaderd<br />
« PIN DES LANDES» Pinus pinaster 600(3) X X min of meer donker nerf: grof - tekeningen : gevlamd op dosse<br />
roodachtig gestreept<br />
roodachtig bruin<br />
« PIN DES LANDES Pinus pinaster 850(3) X X idem als « Pin des nerf: grof - tekeningen : gevlamd op dosse «qemrnaqe» : insnijding van een<br />
(gemmé) » Landes », maar levende boom, zodanig dat harsgekleurder<br />
gommen afgetapt kunnen worden<br />
« PITCH-PINE » . Pinus sp. div. 650(3) X licht nerf: middelmatig - tekeningen: gevlamd op<br />
dosse<br />
P.N.G. Pinus sylvestris 500(2) X licht nerf: middelmatig - tekeningen : gevlamd op<br />
(NOORDS GRENEN) dosse<br />
« REDWOOD» Sequoia sempervirens 400(2) X roodbruin nerf :-grof - tekeningen: sterk gevlamd op dosse zwakke oppervlaktehardheid<br />
kanten breken<br />
VUREN Picea abies 450(2) X geelachtig wit nerf: fijn - tekeningen : gevlamd op dosse<br />
Bronnen: Kleur:<br />
(1) BRE-PRL L licht<br />
Building Research Establishment R = rood<br />
Princes Risborough Laboratory (U.K.) Br = bruin<br />
I (2) TNO - Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (NL) D = donker<br />
I (3) Diverse bronnen.
Naargelang men te maken heeft met binnendeuren<br />
of met bordesdeuren worden aan deze vervormingen<br />
beperkingen gesteld die in de STS 53 bepaald<br />
zijn (4). Hieruit blijkt dat een totaal perfekte vlakheid<br />
van het deurblad en de deUromlijsting nooit kan<br />
geëist worden. Bij de toleranties die voortvloeien uit<br />
de fabrikatie van de deuren, moeten dus nog de<br />
toegelaten maatafwijkingen gevoegd worden die<br />
veroorzaakt worden door de deuren aan verschillende<br />
klimaten bloot te stellen.<br />
4.3 VOCHTINVLOEDEN VÓÓR, TIJDENS EN NA<br />
DE PLAATSING<br />
Zoals uit hoofdstukken 2 en 3 blijkt, kan het<br />
niet-naleven van een aantal basisprincipes of het<br />
verwaarlozen van vochtinvloeden tot vermindering<br />
van de kwaliteit van de geplaatste deuren leiden.<br />
Over het algemeen kunnen volgende gevallen<br />
voorkomen:<br />
- plaatsing van deuren met een houtvochtgehalte<br />
dat niet in overeenstemming is met het binnenklimaat<br />
- plaatsing van deuren die korrekt gedroogd<br />
werden tot het evenwichtsvochtgehalte, maar<br />
die in een te vochtige ruwbouwkonstruktie bevestigd<br />
worden (voornamelijk belangrijk voor de<br />
deuromlijstingen)<br />
- belangrijke wijziging van de relatieve vochtigheid<br />
van het binnenklimaat na de plaatsing<br />
(4) Zie literatuurlijst nr. 4.<br />
22<br />
- toevallige invloed van water, onder meer opzuigen<br />
van reinigingswater via de onderkant van de<br />
deuromlijstingen (afb. 18), nat worden van deuren<br />
ten gevolge van lekkende leidingen, ...<br />
Afb. 18 - Opzuigen van reinigingswater aan de onderkant van<br />
een deuromlijsting.
5.1 GEBRUIKTE HOUTSOORTEN<br />
Tabel 3 C) geeft de voor parketten meest gebruikte<br />
houtsoorten. Deze houtsoorten worden gekozen<br />
omwille van hun specifieke eigenschappen die ze<br />
bijzonder geschikt maken voor parketvloeren<br />
(vormvastheid, slijtvastheid, ...).<br />
Deze tabel is niet beperkend. Sommige houtsoorten<br />
kunnen op bepaalde ogenblikken niet beschikbaar<br />
zijn, terwijl andere die niet in de tabel<br />
opgenomen zijn wel kunnen geleverd zijn.<br />
Alle in deze lijst vermelde houtsoorten kunnen<br />
gebruikt worden als kophout. Op deze manier<br />
gebruikt, biedt het hout een grotere weerstand<br />
tegen slijtage.<br />
Wat betreft de vochtigheid van het hout en van de<br />
dekvloer, dienen de STS 44 en 45 (2) geraadpleegd<br />
te worden.<br />
De slijtvoorwaarden, waaraan een houtsoort onderworpen<br />
mag worden, zijn funktie van het «verkeer»:<br />
commercieel zwaar, commercieel licht,<br />
woning (slaapkamer), sportzaal, industrieel.<br />
De houtsoorten bestemd voor vloerbekleding en<br />
van verwarmde lokalen moeten gedroogd worden<br />
tot een vochtgehalte van 8 à 10 0/0.<br />
5.2 PLAATSINGSTECHNIEKEN<br />
Parketten kunnen geklasseerd worden naargelang<br />
van de uitgevoerde motieven (strokenpatroon, blokmotief,<br />
visgraatmotief, ...) of van de opbouw van het<br />
5. PARKETVLOEREN<br />
parket (massieve stroken, voorgeschuurd mozaïek,<br />
legklare lamelvloer...).<br />
Wat de eventuele temperatuur- en vochtinvloeden<br />
betreft, kunnen de keuze van de plaatsingstechniek<br />
en de draagkonstruktie waarop het parket wordt<br />
gelegd, belangrijk zijn. Zo kan men een onderscheid<br />
maken tussen de hierna beschreven plaatsingswijzen.<br />
5.21 Rechtstreekse plaatsing op de balklaag of<br />
op kepers (afb. 19)<br />
In dit geval bestaat er in principe geen rechtstreeks<br />
kontakt tussen de ruwbouwkonstruktie en de parketvloer.<br />
Bovendien kan de luchtlaag tussen de<br />
draagvloer en het parket eventueel bijkomend<br />
verlucht worden, wat de afvoer van vocht kan<br />
bevorderen.<br />
Afb. 19 - Parket geplaatst op kepers.<br />
1. parket, dikte 23 mm<br />
2. keper, 38 x 68 mm<br />
3. dichtingsfolie<br />
4. draagstruktuur<br />
(1) Deze tabel werd opgesteld door de Wetenschappelijke Raad van het Nationaal Houtvoorlichtingsbureau (N.H.V.S.) en werd<br />
gepubliceerd in Houtnieuws nr. 66 (maart 1984).<br />
(2) Zie literatuurlijst nrs. 2 en 3.<br />
23
N<br />
01<br />
Tabel 3 - Voor parketten meest gebruikte houtsoorten (vervolg)<br />
EIKEN<br />
(EUROPEES)<br />
Quercus sp. div. 700 (2) pa 11 X lichtbruin tot goudgeel<br />
nerf: grof tot middelmatig<br />
tekeningen: spiegeltekeningen op<br />
kwartier (tamelijk grote spiegels),<br />
vlamtekeningen op dosse<br />
EIKEN<br />
(AMERIKAANS WIT)<br />
Quercus sp. div. 750 (1) pa I X lichtbruin tot goudgeel<br />
nerf: grof tot middelmatig<br />
tekeningen: spiegeltekening op<br />
kwartier (zeer grote spiegels)<br />
EIKEN (AME-<br />
RIKAANS ROOD)<br />
Quercus sp. div. 700 (3) pa 11 X X lichtbruin nerf: grof<br />
tekeningen: spiegeltekening op<br />
kwartier (grote spiegels)<br />
ESDOORN Acer sp. div. 600 (1) de - X crème-wit nerf: fijn<br />
(EUROPEES)<br />
ESDOORN<br />
(AMERIKAANS)<br />
ESSEN<br />
(EUROPEES)<br />
ESSEN..<br />
(AMERIKAANS)<br />
IROKO<br />
Acer sp. div.<br />
Fraxinus excelsior<br />
Fraxinus americana<br />
Chlorophora excelsa<br />
650 C)<br />
700 (2)<br />
650 (1)<br />
650 (2)<br />
pa<br />
pa<br />
pa<br />
pa<br />
SP<br />
11<br />
11<br />
11<br />
11<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
crème-wit tot licht<br />
oker<br />
licht oker<br />
licht oker tot lichtbruin<br />
bruin tot donkerbruin<br />
nerf: fijn<br />
tekeningen: soms golvend op kwartier<br />
nerf: grof<br />
tekeningen: gevlamd op dosse<br />
nerf : grof<br />
tekeningen: gevlamd op dosse<br />
nerf: middelmatig<br />
tekeningen: breedgestreept op<br />
kwartier<br />
draad: tegendraad, dikwijls onregel-<br />
KASTANJE<br />
(TAMME)<br />
KERSEN<br />
(AMERIKAANS)<br />
KERUINGIYANG<br />
MAHONIE<br />
(AFRIKAANS)<br />
Castanea sativa<br />
Prunus serotina<br />
Dipterocarpus sp. div.<br />
Khaya sp. div.<br />
550 C)<br />
650 (3)<br />
750 (3)<br />
500 (3)<br />
pa<br />
de<br />
pa<br />
de<br />
111<br />
-<br />
11<br />
-<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
bruingeel<br />
lichtbruin met donkere<br />
zones<br />
roodbruin<br />
lichtbruin tot bruinroodmatig<br />
nerf: grof<br />
tekeningen: gevlamd op dosse<br />
nerf: fijn<br />
draad: soms tegendraad<br />
nerf: grof<br />
draàd : tegendraad<br />
nerf : middelmatig<br />
tekeningen: breedgestreept op<br />
kwartier<br />
draad: lichte tegendraad<br />
MAHONIE<br />
(AMERIKAANS)<br />
MAPLE<br />
(HARD)<br />
Swietenia macrophylla<br />
Acer saccharum<br />
500 (2)<br />
700 (3)<br />
de<br />
pa<br />
-<br />
11 X<br />
X X bruinrood tot lichtbruin<br />
crème-wit tot oker<br />
nerf : middelmatig tot fijn<br />
draad: soms tegendraad<br />
nerf: fijn, soms golvend<br />
tekeningen: soms gemoireerd op<br />
kwartier, groeiringen aangegeven<br />
door fijn&strepen op dosse<br />
MERBAU Intsia palembanica 650 (2) pa I X roodbruin nerf: middelmatig<br />
Bronnen: (*) pa = parket (* *) I = commercieel zwaar (* * *) L = licht<br />
C) BRE-PRL de = dekoratieve motieven voor 11 = commercieel licht R = rood<br />
Building Research Establishment parketten 111 = woning (verblijf) Br = bruin<br />
Princes Risborough Laboratory (U.K.) pi = plankenvloer IV = woning (slaapkamer) D = donker<br />
(2) TNO - Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (NL). kh = kopshout SP = sportzaal<br />
IN = industrieel<br />
(3) Diverse bronnen.
N<br />
Cf) Tabel 3 - Voor parketten meest gebruikte houtsoorten (vervolg)<br />
Meest gebruikte Wetenschappelijke<br />
handelsnaam naam<br />
Volumemassa<br />
(kq/rn")<br />
Type<br />
(*)<br />
Ver-<br />
keer<br />
(* *)<br />
Klasse<br />
Kleur (* * *)<br />
Besch rijving<br />
Uitzicht Opmerkingen<br />
L R Br D<br />
MUTENYE Gûibourtia arnoldiana 850 (1) pa I X bruin tot donkerbruin,<br />
soms rood<br />
geaderd<br />
nerf : fijn tot middelmatig<br />
draad: soms warrig<br />
NOTEN<br />
(AMERIKAANS)<br />
OPEPE (Bilinga)<br />
Juglans nigra<br />
Nauclea diderrichii<br />
650 (1)<br />
750 (2)<br />
de<br />
pa<br />
-<br />
I X<br />
X X donkerbruin tot lichtbruin<br />
goudgeel tot oker<br />
nerf : middelmatig tot fijn<br />
tekeningen: geaderd<br />
nerf: middelmatig tot grof<br />
tekeningen: breedgestreept op<br />
kwartier<br />
draad: soms tegendraad, soms warrig<br />
PANGA PANGA Millettia stuhlmannii 850 (2) pa I X donkerbruin geaderd nerf: middelmatig<br />
tekening: gevlamd op dosse, fijngestreept<br />
op kwartier<br />
draad: soms tegendraad<br />
Kanten breken<br />
SAPELLI Etandrophragma cylindricum 600 (1) pa<br />
de<br />
11 X X donker roodbruin nerf: middelmatig<br />
tekeningen: breedgestreept op<br />
kwartier<br />
draad: tegendraad<br />
SIPO Etandrophragma utile 650 (2) pa<br />
de<br />
11 X X roodbruin nerf: middelmatig<br />
tekeningen: breedgestreept op<br />
kwartier<br />
SUCUPIRA Bowdichia nitida 750 e) pa I X geelachtig bruin tot<br />
donkerbruin<br />
draad: tegendraad<br />
nerf: middelmatig tot grof<br />
tekeningen: gevlamd op dosse, fijngestreept<br />
op kwartier<br />
draad: onregelmatig<br />
TEAK Tectona grandis 500 (2) pa 11 .X bruin tot donkerbruin nerf: middelmatig<br />
tekeningen: gevlamd op dosse<br />
WENGE Millettia laurentii 900 (2) pa I X donker nerf: middelmatig tot grof<br />
tekeningen: gevlamd op dosse, fijngestreept<br />
op kwartier<br />
draad: soms tegendraad<br />
Kanten breken,<br />
Bronnen: (*) pa = parket (* *) I = commercieel zwaar (* * *) L = licht<br />
C) BRE-PRL de = dekoratieve motieven voor iI = commercieel licht R = rood<br />
Building Research Establishment parketten 111 = woning (verblijf) Br = bruin<br />
Princes Risborough Laboratory (U.K.) pi = plankenvloer IV = woning (slaapkamer) D = donker<br />
(2) TNO - Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (NL) kh = kopshout SP = sportzaal<br />
IN e) = industrieel<br />
Diverse bronnen.
Hoewel de bepaling van het vochtgehalte met<br />
behulp van de carbidefles niet de meest gebruikelijke<br />
is, is het toch de enige techniek die toelaat op<br />
de werf juiste resultaten te bekomen, op voorwaarde<br />
dat de meting korrekt en in representatieve<br />
zones van de dekvloer uitgevoerd wordt. Het<br />
volstaat niet zich tot één meting aan het oppervlak<br />
van de dekvloer te beperken. Om een duidelijk<br />
beeld te krijgen van de vochtigheidsgraad van de<br />
ondervloer moet men :<br />
- de metingen uitvoeren zo diep mogelijk in de<br />
dekvloer, omdat het kan gebeuren dat de bovenste<br />
zone ervan droger is dan het onderliggende<br />
gedeelte. Beperkt men zich tot een meting in de<br />
bovenste zone dan zou men verkeerd kunnen<br />
besluiten dat de dekvloer voldoende droog is<br />
over zijn volledige dikte en dat het parket dus<br />
geplaatst mag worden. Het vocht dat zich in de<br />
onderliggende zone bevindt zal echter na verloop<br />
van tijd naar boven toe stijgen endaar :<br />
- ofwel opgenomen worden door het hout van<br />
het parket, met als gevolg het zwellen en<br />
eventueel lostrekken van het hout<br />
- ofwel opgenomen worden door de gebruikte<br />
lijm (risico van verzeping en loskomen)<br />
- ofwel tegengehouden worden door een waterdampdichte<br />
lijmlaag (risico van blaasvorming<br />
en opstuiken)<br />
- verschillende metingen uitvoeren, vooral in het<br />
geval van grote oppervlakken, om de homogeniteit<br />
van het vochtgehalte van de dekvloer te<br />
bekomen; meestal doet men minstens drie<br />
metingen op representatieve plaatsen van het<br />
lokaal<br />
- minstens één meting naast een buitengevel<br />
verrichten, om na te gaan of de dichtingsmem-<br />
Slechte plaatsing van de waterdichte membranen in de spouwmuur<br />
1. horizontaal scherm<br />
2. cementering en eventueel bitumineuze bepleistering<br />
28<br />
Afb. 22 - Opneming van vocht in de dekvloer.<br />
branen aan de voet der buitenmuren korrekt<br />
geplaatst zijn; is dit niet het geval dan kan er in<br />
de zone van de dekvloer die in kontakt komt met<br />
de buitenmuur, een vochtdoordringing plaatsvinden<br />
(ten gevolge van opstijgend grondvocht,<br />
van slecht afgevoerd spouwwater, ...), wat<br />
opnieuw problemen kan meebrengen in de<br />
-<br />
parketvloer (zie afbeelding 22)<br />
minstens één meting in een hoek van het lokaal<br />
verrichten, daar de droging van de dekvloer op<br />
die plaatsen trager kan verlopen; dit is te wijten<br />
aan het feit dat de luchtcirculatie en de natuurlijke<br />
ventilatie in de hoeken van een lokaal<br />
minder gunstig zijn.<br />
Om een goede droging van de dekvloer toe te laten,<br />
moet de gehele oppervlakte van de dekvloer tijdens<br />
het volledige droogproces vrij blijven. Dikwijls worden<br />
op de dekvloer, zodra deze verhard is, materialen<br />
opgestapeld, waardoor hij in deze zones minder<br />
vlug kan drogen dan het vrij gebleven deel ervan.<br />
Indien na het aanbrengen van de dekvloer nog<br />
werken moeten uitgevoerd worden (bij voorbeeld<br />
metselen van sierschouwen) moet ervoor gezorgd<br />
worden dat het hierbij gebruikte water geen herbevochtiging<br />
van de dekvloer veroorzaakt. In dat<br />
geval zal de vereiste droogtijd langer worden.<br />
5.4 VOCHTINVLOEDEN VÓÓR, TIJDENS EN NA<br />
DE PLAATSING<br />
In het algemeen kunnen volgende gevallen voorkomen:<br />
- plaatsing van parketten met een houtvochtgehalte<br />
dat niet in overeenstemming is met het<br />
binnenklimaat<br />
Goede plaatsing van de waterdichte membranen in de spouwmuur<br />
1. open vertikale voegen
- plaatsing van korrekt gedroogde parketten op<br />
een te vochtige ruwbouwkonstruktie.<br />
Een parketvloer moet bij levering en plaatsing een<br />
vochtgehalte van 10 % ± 2 % hebben. Is dit niet<br />
het geval, dan zal het parket, na plaatsing in een<br />
normaal binnenklimaat, krimpen of zwellen tot het<br />
hout zijn evenwichtsvochtgehalte heeft bereikt.<br />
Wanneer men schade vaststelt bij korrekt gedroogde<br />
parketvloeren, is dit zeer dikwijls toe te<br />
schrijven aan de nadelige invloed van vocht uit de<br />
ondergrond: te vochtige dekvloer, geen voldoende<br />
Slechte plaatsing<br />
1. waterinsijpeling<br />
2. oppervlaktekondensatie<br />
afsluiting van het opstijgend grondvocht, geen<br />
voldoende konstruktieve voorzieningen voor het<br />
tegenhouden van eventuele regeninfiltraties (bij<br />
voorbeeld ter plaatse van balkon- en terrasdeuren)<br />
(zie afb. 23).<br />
Een belangrijke wijziging van het binnenklimaat<br />
enige tijd na de plaatsing kan ook een nadelige<br />
invloed hebben op het gedrag van de parketvloer,<br />
evenals het toevallig kontakt met water, bij voorbeeld<br />
in geval van lekkende leidingen (waterleidingen,<br />
vloerverwarmingssysteem, ...) of bij reiniging<br />
met te veel water.<br />
Goede plaatsing<br />
1. metaalprofiel<br />
2. elastische massa<br />
3. driehoeksprofiel (hout, kunststofschuim)<br />
4. termische isolatie<br />
5. deklaag (pleister of platen)<br />
Afb. 23 - Plaats van het waterdichte membraan ter plaatse van een balkondeur.<br />
29
6.1 ZWEMBADEN<br />
6. <strong>HOUTEN</strong> MUUR- EN PLAFONDBEKLEDINGEN<br />
Het binnenklimaat van zwembaden wordt gedurende<br />
lange periodes gekenmerkt door vrij hoge<br />
luchttemperaturen en door een zeer hoge relatieve<br />
luchtvochtigheid. Er kunnen echter ook op bepaalde<br />
ogenblikken meer «normale» klimaattoestanden<br />
ontstaan, bij voorbeeld bij de lediging en het<br />
onderhoud van het zwembad.<br />
Het hout dat in zwembaden gebruikt wordt kan dus<br />
aan een grote verscheidenheid van klimaten blootgesteld<br />
worden (afb. 24). Het zal dan ook nodig zijn<br />
het werken van het hout (zwellen en krimpen), dat<br />
hiervan het gevolg kan zijn, op te vangen door<br />
aangepaste konstruktieve schikkingen. Bij gebruik<br />
van hout in zwembaden is het vereist een aangepaste<br />
studie uit te voeren waarbij rekening wordt<br />
gehouden met de in het zwembad te verwachten<br />
klimaatomstandigheden. Deze studie valt ten laste<br />
van de ontwerper.<br />
In elk geval zal het op zijn minst nodig zijn de<br />
raadgevingen die hierna volgen voor het gebruik<br />
van hout in vochtige lokalen strikt na te leven.<br />
Afb. 24 - Houten muur- en plafondbekleding in een zwembad.<br />
30<br />
IN VOCHTIGE LOKALEN<br />
6.2 VOCHTIGE LOKALEN<br />
Ook gewone woningen en gebouwen kunnen lokalen<br />
bevatten waarin een hoge relatieve luchtvochtigheid<br />
heerst of waarin belangrijke vochtschommelingen<br />
voorkomen (keukens, badkamers, wasplaatsen,<br />
slaapkamers ...) (afb. 25). Voor de plaatsing<br />
van hout in deze vochtige lokalen wordt<br />
aanbevolen:<br />
- stabiele houtsoorten met recht draadverloop te<br />
kiezen<br />
- de relatieve vochtigheid van de vertrekken bij<br />
hun ingebruikneming progressief te verhogen<br />
(vooral belangrijk voor zwembaden), opdat het<br />
vochtgehalte van het hout gelijkmatig zou evolueren<br />
Afb. 25 - Houten muur- en plafondbekleding in een badkamer.
- indien nodig, het hout voorzien van een aangepaste<br />
beschermingsbehandeling C).<br />
Over het algemeen moet aangeraden worden de<br />
houten elementen verscheidene dagen vóór de<br />
uitvoering op te slaan in het lokaal waarin ze<br />
moeten worden geplaatst, ten einde het hout in een<br />
toestand te brengen waarin het zijn evenwichtsvochtgehalte<br />
kan bereiken. Dit is in de praktijk<br />
echter niet altijd mogelijk (beschikbaarheid van de<br />
lokalen, kans op diefstal of beschadiging van de<br />
opgeslagen materialen, ...).<br />
6.3 WIJZIGING VAN DE VOCHTIGHEIDSOM·<br />
STANDIGHEDEN VAN DE LOKALEN<br />
Wanneer de relatieve vochtigheid van de binnenlucht<br />
in een vertrek progressief wordt gewijzigd, zal<br />
dit slechts een gelijkmatige dimensionele schommeling<br />
van de houten elementen veroorzaken,<br />
zonder schadelijke vervorming ervan. Deze dimensionele<br />
schommelingen moeten echter wel opgevangen<br />
worden door aangepaste konstruktieve<br />
maatregelen. Enkele voorbeelden van dergelijke<br />
maatregelen zijn:<br />
- het gebruik van aangepaste houtsoorten, met<br />
een goede stabiliteit<br />
Afb. 26 - Plafondbekleding met open voegen tussen de schroten.<br />
- het plaatsen met open voegen tussen de onderscheiden<br />
elementen (afb. 26)<br />
- het vergroten van de afmetingen van tand- en<br />
groefverbindingen (afb. 27)<br />
- het gebruik van een bevestigingssysteem dat de<br />
beweging van de bekleding toelaat (afb. 28,<br />
p.32).<br />
De evolutie van de relatieve vochtigheid van een<br />
lokaal kan moeilijk gekontroleerd worden door de<br />
schrijnwerker. Dergelijke kontrole valt dan ook<br />
buiten zijn bevoegdheid. Het is niettemin raadzaam<br />
de aandacht van de architekt of de bouwheer te<br />
vestigen op de noodzaak van deze kontrole.<br />
Afb. 27 - Tand- en groefverbindingen.<br />
1. normale uitvoering<br />
2. verzwaring van de tand- en groefverbinding<br />
(1) In verband met de houtbescherming van binnenschrijnwerk, zie Aflevering 20 « Buitenschrijnwerk » van het Algemeen bestek voor<br />
de uitvoering van privé-bouwwerken (literatuurlijst nr. 5).<br />
31
5<br />
Afb. 28 - Soepel bevestigingssysteem voor houten muurbekledingen.<br />
1. bevestiging tegen de ruwbouw<br />
2. spie<br />
3. bevestigingshaak voor de bekleding<br />
4. houten bekleding<br />
5. veer<br />
6.4 WIJZIGING VAN HET VOCHTGEHALTE VAN<br />
HET HOUT<br />
Het is belangrijk dat een ongelijkmatige schommeling<br />
van het vochtgehalte van het hout in éénzelfde<br />
element wordt vermeden. Voor vochtige lokalen<br />
wordt daarom aangeraden aan weerszijden van de<br />
houten bekleding hetzelfde klimaat (temperatuur en<br />
relatieve vochtigheid) te verzekeren, ten einde een<br />
verschil in de dimensionele schommelingen aan<br />
beide zijden van de houten elementen te vermijden.<br />
Zijn deze dimensionele schommelingen aan de<br />
voor- en achterzijde niet gelijk, dan kan dit aanleiding<br />
geven tot spanningen in het element, die<br />
vervormingen kunnen doen ontstaan.<br />
De hierna besproken konstruktieve schikkingen<br />
kunnen leiden tot een evenwichtige vochtverdeling<br />
in de bekledingen.<br />
6.41 luchtcirculatie tussen de bekleding en de<br />
ondergrond<br />
De luchtspouw tussen de houten bekleding en de<br />
ondergrond moet in verbinding worden gesteld met<br />
de lucht van het lokaal. Voor kleine vertrekken<br />
(keukens, badkamers) kan deze verbinding tot<br />
stand worden gebracht door aan de omtrek van de<br />
bekleding een voldoende grote doorlopende verluchtingsopening<br />
te voorzien. Bij voorkeur wordt<br />
gebruik gemaakt van een dubbellattenrooster, ten<br />
einde een luchtcirculatie te verzekeren over de<br />
gehele oppervlakte van de muur- of plafondbekleding<br />
(afb. 29).<br />
Deze luchtcirculatie kan ook bekomen worden door<br />
een oordeelkundige keuze van het dragende latwerk.<br />
De in afbeelding 30 (p. 33) voorgestelde<br />
32<br />
4---. 3<br />
Afb. 29 - Plafondbekleding met dubbellattenrooster.<br />
1. draagstruktuur<br />
2-3. dubbellattenrooster<br />
4. afwerking<br />
mogelijkheden zijn toepasbaar voor muur- en plafondbekledingen.<br />
Welke oplossing men ook mag kiezen, is het steeds<br />
nodig de juiste plaatsing van de eventuele termische<br />
isolatie en de goede luchtdichtheid van het<br />
dampscherm dat aan de warme zijde van het<br />
isolatiemateriaal geplaatst wordt, te verzekeren.<br />
6.42 Afmetingen van de ventilatieopeningen<br />
Voor grotere lokalen (bij voorbeeld zwembaden)<br />
moeten de afmetingen van de ventilatieopeningen<br />
in verhouding zijn met de oppervlakte van het<br />
plafond en met de klimaatvoorwaarden in het lokaal<br />
om een gelijkmatige verdeling van de lucht boven<br />
en/of achter de bekleding te verzekeren. Daarom<br />
kan het verkieslijk zijn de houten elementen niet<br />
aaneensluitend te plaatsen, maar er een voldoende<br />
brede open voeg tussen te laten. Afbeelding 31<br />
(p. 33) geeft een voorbeeld van een profiel waarbij<br />
de voeg wordt geaksentueerd en dat bovendien een<br />
gemakkelijke bevestiging door spijkeren of haken<br />
toelaat.<br />
Uit een estetisch oogpunt kan de plaatsing met<br />
open voegen een bevredigend resultaat opleveren,<br />
en dit des te meer dat de lokalen waarin dergelijke<br />
plafondafwerkingen aangebracht worden, hoger<br />
zijn. Niettemin wordt aangeraden om, na een<br />
eventuele beschermingsbehandeling, de bevestigingslatten<br />
te schilderen met een matte, zwarte<br />
verf, om ze op de plaats van de open voegen<br />
minder zichtbaar te maken.<br />
6.43 Afwerking tussen de muurbekleding en de<br />
vloer<br />
In het geval van muurbekledingen moet de onderkant<br />
van de bekleding zich op minstens 5 cm van<br />
het vloerpeil bevinden. De bekleding wordt aan de
latwerk met uitsparingen<br />
o<br />
Q<br />
VI<br />
speciale bevestigingselementen<br />
-.t.- .<br />
. '.<br />
31a<br />
Horizontale regels voor vertikale bekleding<br />
onderbroken latwerk<br />
Vertikale regels voor horizontale bekleding<br />
enkelvoudig vertikaal latwerk<br />
o<br />
N<br />
VI<br />
dubbel latwerk<br />
dubbel latwerk<br />
Afb. 30 - Ventilatiemogelijkheden voor muur- en plafondbekledingen naargelang van het dragend latwerk.<br />
, .....<br />
1<br />
' ..<br />
t • "<br />
. '<br />
•<br />
.....<br />
. '" ' .<br />
. ..<br />
. .<br />
.: .. :.,<br />
. ' .',' .' .....<br />
31b<br />
Afb. 31 - Houten bekleding met open voegen.<br />
1. detail<br />
33
Bijlage 1<br />
Het venwichtsvochtgehalte van h t h ut (*)<br />
Het evenwichtsvochtgehalte van het hout is het vochtgehalte dat het hout als gevolg van zijn hygroskopische<br />
eigenschap uiteindelijk bereikt onder konstante klimatologische omstandigheden. De relatieve vochtigheid van de lucht<br />
is hierbij de bepalende faktor. Daarnaast is het evenwichtsvochtgehalte afhankelijk van:<br />
- de houtsoort<br />
- de vochtafgifte en de vochtopneming<br />
- de temperatuur van de lucht.<br />
1. Houtsoort<br />
Hoewel voor eenzelfde houtsoort het evenwichtsvochtgehalte bij een bepaalde relatieve vochtigheid (cp) een zekere<br />
spreiding vertoont, kunnen de gemiddelde evenwichtsvochtgehalten voor de vele houtsoorten sterk van elkaar<br />
verschillen. Zo kan het vochtgehalte bij vochtafgifte variëren tussen circa 23 % en 17 % bij cp = 90 % en tussen circa<br />
14 % en 10 % bij cp = 60 0/0.<br />
2. Vochtafgifte en vochtopneming<br />
Bij een gelijke relatieve vochtigheid ligt het evenwichtsvochtgehalte bij vochtafgifte of uitdrogen (desorptie) hoger dan bij<br />
vochtopneming (adsorptie). Dit verschil in gedrag onder overigens gelijke omstandigheden heet hysteresis en is in het<br />
algemeen het grootst in het gebied van cp = 50 % tot 90 0/0.<br />
Afhankelijk van de houtsoort kan het grootste verschil tussen vochtafgifte en vochtopneming van ongeveer 1 % tot meer<br />
dan 4 % bedragen.<br />
3. Temperatuur<br />
Bij verhoging van de temperatuur neemt het evenwichtsvochtgehalte tussen 0 °C en ongeveer 25°C weinig af, maar bij<br />
verdere stijging van de temperatuur wordt de afneming steeds belangrijker. Tussen 0 °C en 20°C is het verschil<br />
ongeveer een half procent. Bij geringere temperatuurverschillen is deze invloed praktisch van geen belang.<br />
Aangezien voor het bereiken van het evenwichtsvochtgehalte tijd nodig is, zullen bij schommelingen in de relatieve<br />
vochtigheid, zoals die plaatsvinden in de buitenlucht en ook in gebouwen, de werkelijke evenwichtsvochtgehalten<br />
meestal niet worden bereikt of ten hoogste dicht benaderd zijn indien de schommelingen gering zijn en de tijdsduur voor<br />
een vrij konstante relatieve vochtigheid lang is, zoals bij voorbeeld in centraal verwarmde gebouwen. De<br />
schommelingen in het vochtgehalte zullen derhalve in de praktijk over het algemeen iets kleiner zijn dan deze die men<br />
uit schommelingen van de relatieve vochtigheid en de bijbehorende evenwichtsvochtgehalten zou afleiden.<br />
De grootte van de werkelijke schommelingen in het vochtgehalte wordt verder beïnvloed door de houtsoort en de<br />
snelheid waarmee het vocht afgeeft en opneemt, door de houtdikte en de eigenschappen van een eventueel toegepaste<br />
afwerklaag (verf, lak).<br />
(*) De informatie opgenomen in deze bijlage is afkomstig van het boek « Houtsoorten. Informatie voor de praktijk» door P.S. Laming,<br />
J.F. Rijsdijk en J.C. Verwijs (uitgegeven door het Houtinstituut TNO, Delft, 1978).<br />
36
Bijlage 2<br />
1. INLEIDING<br />
Meting van het vochtgehalte van het hout<br />
De meest betrouwbare metode om het vochtgehalte van hout vast te stellen bestaat erin het gewichtsverlies in een<br />
droogstoof te bepalen. Het gebruik van de elektrische houtvochtmeter is echter voor de praktijk meer geschikt. Het<br />
werkingsprincipe van dit toestel berust op het verschil in elektrische weerstand tussen droog en nat hout. Dit verschil<br />
wordt gemeten door twee elektroden in het hout te plaatsen.<br />
2. TYPEN VAN ELEKTRISCHE VOCHTMETERS C)<br />
Er bestaan twee grote typen van elektrische vochtmeters, namelijk deze met analoge aflezing en deze met digitale<br />
aflezing.<br />
De meters met analoge aflezing zijn voorzien van een schaalverdeling en een wijzer. Ze maken het mogelijk<br />
vochtgehalten te meten vanaf ca. 5 % tot ca. 30 % à 60 % naargelang van het gebruikte toestel.<br />
De meters met digitale aflezing zijn apparaten waarbij tijdens het meten cijfers oplichten.<br />
3. TYPEN VAN ELEKTRODEN<br />
Een vochtmeter kan uitgerust zijn met oppervlakte-elektroden of met massa-elektroden. Bij deze laatste onderscheidt<br />
men de naald- en ramelektroden en de meselektroden. De meeste vochtmeters zijn voorzien van een naaldelektrodenhouder<br />
die verschillende vormen kan aannemen. De naalden zijn meestal kort, waardoor slechts ondiepe metingen<br />
kunnen uitgevoerd worden.<br />
Ramelektroden zijn bestemd voor het meten van vocht in de kern van dik hout. Zij bestaan uit een gewicht dat langs een<br />
steel tussen twee aanslagen heen en weer wordt bewogen, waardoor de elektroden in het hout worden geslagen. Met<br />
naald- en ramelektroden kan in principe in elke richting in het hout worden gemeten.<br />
De meselektroden zijn voorzien van rechte of ellipsvormige messen. Met deze meselektroden kan alleen dwars op de<br />
vezelrichting gemeten worden.<br />
4. KORREKTIE VAN DE MEETRESULTATEN<br />
4.1 Korrektie naar de houtsoort<br />
Deze korrektie is noodzakelijk doordat de relatie tussen vochtgehalte en elektrische weerstand verschillend is voor alle<br />
houtsoorten. Ze kan op drie manieren uitgevoerd worden:<br />
- via uitwisselbare schalen, een nauwkeurige en zeer eenvoudige metode waarbij voor elke houtsoort een aparte<br />
houtschaal wordt gebruikt<br />
(1) Voor meer informatie over het meten van houtvocht raadplege men het Houtdocumentatieblad nr. 51.012 « Houtvocht meten en<br />
houtvochtmeters » uitgegeven door het Centrum Hout (Nederland, februari 1984).<br />
38
- via een regelknop; deze knop die voorzien is op vele Duitse vochtmeters heeft vijf standen, één voor het ijken en vier<br />
voor vier houtgroepen; deze metode is echter minder nauwkeurig dan de vorige<br />
met behulp van tabellen; deze tabellen worden gebruikt wanneer voor een houtsoort geen verwisselbare schaal<br />
beschikbaar is of wanneer deze niet goed past in één van de vier houtgroepen.<br />
4.2 Temperatuurkorrektie<br />
Bij een gelijk vochtgehalte is de elektrische weerstand van het hout verschillend naargelang van zijn temperatuur. De<br />
temperatuurkorrektie kan gebeuren<br />
- met behulp van een tabel die door de fabrikant van de vochtmeter wordt verstrekt in de vorm van een grafiek die de<br />
invloed van de temperatuur op de aanwijzingen van de vochtmeter weergeeft<br />
- via een regelknop waardoor de temperatuurkorrektie automatisch wordt uitgevoerd.<br />
5. INVLOED VAN CHEMICALIEN<br />
Hout dat met een verduurzamingsprocédé behandeld werd heeft een hoger geleidingsvermogen, wat de betrouwbaarheid<br />
van de gebruikte vochtmeter nadelig kan beïnvloeden. De beste metode om het vocht in verduurzaamd hout te<br />
bepalen is dan ook het wegen en drogen van een proefstuk in een droogstoof (zie de norm NBN 225 «Hout.<br />
Beproevingsmethodes voor de kwaliteitsbepaling » Brussel, Belgisch Instituut voor Normalisatie, 1956).<br />
39
Bijlage 3<br />
1. INLEIDING<br />
Leidraad voor de behandeling en de verwerking<br />
van gedroogd hout<br />
Het drogen van hout wordt tegenwoordig overwegend uitgevoerd in daartoe gespecialiseerde bedrijven die het hout,<br />
meestal met een kunstmatig procédé gedroogd, leveren aan de houtverwerker.<br />
Alhoewel het drogen van hout dus niet in hoofdzaak het probleem is van de schrijnwerker, komt hij er in zijn beroep toch<br />
voortdurend mee in aanraking.<br />
Het is namelijk voor de schrijnwerker zeer belangrijk over hout te kunnen beschikken dat tot een voldoende laag<br />
vochtgehalte gedroogd is, terwijl het toch vrij moet zijn van gebreken die kunnen voortkomen uit een verkeerd<br />
uitgevoerd droogprocédé (scheuren, kromtrekken van de planken, enz.).<br />
2. DOEL VAN HET DROGEN<br />
Door het drogen van het hout wil men het evenwichtsvochtgehalte dat het hout na plaatsing zal bereiken, zo dicht<br />
mogelijk benaderen.<br />
Het evenwichtsvochtgehalte is het vochtgehalte dat het hout zal aannemen als funktie van het omgevingsklimaat waarin<br />
het zal geplaatst worden (luchttemperatuur binnen en buiten, relatieve luchtvochtigheid binnen en buiten).<br />
Wanneer het hout zich reeds op dit evenwichtsvochtgehalte bevindt op het ogenblik dat het geplaatst wordt (bij<br />
voorbeeld verwerkt in een venster, een binnendeur, ...) zal er ook geen gevaar meer bestaan voor overdreven krimpen,<br />
zwellen of vervormen van het hout. Dit natuurlijk op voorwaarde dat na de plaatsing geen belangrijke en langdurige<br />
wijzigingen in de klimaatkondities voorkomen.<br />
3. KONTROLE VAN HET GEDROOGDE HOUT<br />
Het is voor de houtverwerker belangrijk te kunnen nagaan of het hout dat hij aankoopt goed en voldoende gedroogd is.<br />
Om deze kontrole uit te voeren heeft hij in hoofdzaak de volgende middelen ter beschikking:<br />
- schriftelijke bevestiging van de levering<br />
- meting van het houtvochtgehalte aan de oppervlakte en in het hout<br />
- visueel nazicht van het gedroogde hout.<br />
3.1 Schriftelijke bevestiging van de levering<br />
De eerste vereiste bij het aankopen van gedroogd hout is dat de aankoopfaktuur vermelding maakt van het gemiddelde<br />
vochtgehalte tot hetwelke het hout gedroogd is, met eventuele vermelding van het maximaal vochtgehalte.<br />
Dit betekent dus dat de leverancier die het hout droogt een schriftelijke waarborg moet overmaken aan diegene die het<br />
hout aankoopt.<br />
40
3.2 Meting van het houtvochtgehalte<br />
Dit is de meest efficiënte kontrole die door de schrijnwerker zelf kan worden uitgevoerd. Het vochtgehalte van het hout<br />
kan op twee manieren gemeten worden:<br />
met een droogstoof<br />
- met elektrische vochtmeters.<br />
3.3 Visueel nazicht van het gedroogde hout<br />
Aan de hand van kontroles «op het zicht » kan men eveneens een idee krijgen van de goede uitvoering van het<br />
droogproces. Dit visueel nazicht moet echter met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden en moet uitgevoerd<br />
worden door personen die voldoende ervaring ter zake bezitten.<br />
Gebreken in hout, die na het droogproces kunnen zichtbaar worden en die het gevolg kunnen zijn van een verkeerd<br />
uitgevoerd droogproces, worden als volgt ingedeeld:<br />
- scheuren en barsten<br />
- collaps<br />
- aantastingen en verkleuringen<br />
- vervormingen<br />
- ongelijkmatige vochtverdeling.<br />
3.31 Scheuren en barsten<br />
Deze kunnen op diverse plaatsen voorkomen: aan de houtoppervlakte, aan de kopskanten van de plank of inwendig in<br />
het hout. Ze worden meestal veroorzaakt door een te vlug uitgevoerd droogproces.<br />
Ook een onvoldoende stabilisatieperiode van het houtvochtgehalte, na het eigenlijke droogproces, kan aanleiding<br />
geven tot scheuren. Sommige houtsoorten (o.a. eik) zijn veel meer onderhevig aan scheurvorming dan andere; hiermee<br />
.moet rekening worden gehouden tijdens het kunstmatig droogproces.<br />
Bij het natuurlijk drogen van hout zijn vooraloppervlaktescheuren (windbarsten) en kopscheuren te verwachten.<br />
3.32 Collaps<br />
Het optreden van collaps kan opgemerkt worden door een gegolfd houtoppervlak : de boorden van de plank zijn meestal<br />
dikker dan het midden ervan.<br />
Collaps kan aanleiding geven tot inwendige scheuren. Het hout dat onderhevig is aan collaps en als gevolg daarvan<br />
reeds inwendige barsten of scheuren vertoont, is vrijwel waardeloos en kan in de meeste toepassingen niet meer<br />
gebruikt worden. Zijn nog geen scheuren of barsten aanwezig, dan kan collaps soms hersteld worden door het hout te<br />
stomen.<br />
3.33 Aantastingen en verkleuringen<br />
Deze kunnen het gevolg zijn van een verkeerde stapeling van het hout in de droogoven, al of niet gepaard gaande met<br />
een te langzame droging in het begin van het droogproces, waardoor het hout gedurende te lange tijd op een hoog<br />
vochtgehalte bleef.<br />
Een regelmatig terugkerende oorzaak van verkleuringen is het gebruik van eikehout dat looizuur bevat. Dit looizuur kan<br />
zwarte vlekken veroorzaken; daarom mogen voor het stapelen van hout nooit stapellatten in eik worden gebruikt.<br />
3.34 Vervormingen<br />
Vervormingen kunnen diverse oorzaken hebben: een verkeerde keuze van de afmetingen van de stapellatten. een<br />
slechte stapeling van het hout in de oven ... De verschillende stapellatten moeten in dezelfde vertikale vlakken liggen; de<br />
afstand tussen de latten bedraagt 50 à 60 cm.<br />
Ook de eigenschappen van het hout zelf kunnen echter tot vervormingen aanleiding geven: warrig draadverloop (b.v.<br />
rond de kwasten), ongelijke krimpwerking in radiale en tangentiale richting.<br />
3.35 Ongelijkmatige vochtverdeling<br />
Indien het hout, na het eigenlijke drogen, in de oven een stabilisatieperiode heeft ondergaan, moet het vochtgehalte in<br />
alle delen van planken rond dezelfde waarde schommelen (op 1 à 2 % nauwkeurig). Dit gelijkmatig verdeelde<br />
vochtgehalte is belangrijk om te beletten dat het hout na het drogen nog zou werken (krimpen, zwellen, kromtrekken, ...).<br />
41
Dit kan natuurlijk enkel maar op voorwaarde dat het hout gedroogd is tot zijn evenwichtsvochtgehalte.<br />
De vochtverdeling kan nagezien worden door op .en in een plank diverse vochtmetingen uit te voeren, op alle zijden<br />
ervan. Vochtmetingen op minder dan 0,30 m van de kopskanten zijn nochtans te vermijden.<br />
3.36 Opmerking<br />
Hoewel voornoemde fouten een aanduiding kunnen geven dat het droogproces minder goed uitgevoerd is, moeten ze<br />
toch altijd voorzichtig geïnterpreteerd worden. Er zijn inderdaad houtsoorten die zeer moeilijk te drogen zijn (v.b. alle<br />
soorten eikehout), terwijl ook de kwaliteit van het hout zelf, onafhankelijk van het uitgevoerde droogproces tot<br />
rnoeilijkheden (scheuren, kromtrekken, ...) kan leiden.<br />
In geval van twijfel is het altijd aangewezen bij specialisten te rade te gaan.<br />
4. TRANSPORT, OPSLAG EN VERWERKING VAN HET GEDROOGDE HOUT<br />
Nadat het hout uit de droogoven komt, wordt het na een min of meer lange wachttijd naar het atelier van de<br />
schrijnwerker vervoerd.<br />
Ten einde het gedroogde hout effektief droog te houden, is het nodig tijdens het transport, de opslag en de verwerking<br />
ervan bepaalde voorzorgen in acht te nemen.<br />
4.1 Transport van het gedroogde hout<br />
Zowel tijdens het transport van de droogoven naar het atelier als tijdens het transport van het atelier naar de bouwwerf<br />
moeten de normale transportvoorzieningen in acht worden genomen.<br />
De lading gedroogd hout moet afgedekt vervoerd worden om niet beïnvloed te worden door klimaatakties (wind, regen,<br />
zon, ...). Bovendien moet het transport zo vlug mogelijk beëindigd worden.<br />
4.2 Opslag en verwerking in het atelier<br />
De klimaatkondities in het atelier (temperatuur en luchtvochtigheid) mogen niet van die aard zijn dat zij het vochtgehalte<br />
van het droog aangevoerde hout in sterke mate zullen wijzigen. Vooral wanneer het hout gedurende langere tijd in het<br />
atelier opgeslagen blijft, moet deze voorwaarde in acht worden genomen. Het is dan ook aan te bevelen het hout tijdelijk<br />
op te slaan in een lokaal dat zoveel mogelijk de kondities van luchttemperatuur en luchtvochtigheid bezit die<br />
overeenkomen met de bekomen houtvochtigheid.<br />
Het gedroogd hout mag in sommige gevallen, wanneer zulk gekonditioneerd lokaal niet beschikbaar is, hout op hout<br />
gestapeld worden, dus zonder gebruik te maken van stapellatten. De planken of balken vormen dan een gesloten<br />
volume waarvan het vochtgehalte minder snel zal veranderen. Voor hout dat weinig gedroogd is (b.v. niet lager dan<br />
20 0/0), kan deze stapelwijze nochtans oorzaak zijn van schimmelaantasting en rot. Men mag deze stapelmetode dus<br />
enkel gebruiken voor zeer duurzame houtsoorten of voor hout dat voorzien is van een chemisch beschermingsprodukt.<br />
4.3 Opslag en verwerking op de werf<br />
De afgewerkte of halfafgewerkte schrijnwerkprodukten moeten op de werf eveneens met zorg gestapeld worden. Zij<br />
worden geplaatst op een vlakke ondergrond beschermd tegen weersinvloeden. Tussen het onderste element en de<br />
vloer dient een vrije ruimte te blijven van minstens 20 cm.<br />
42
1. De Backer, D.<br />
Vochtigheid van dekvloeren. Brussel, W.T.C.B., Kursus-Konferentie<br />
nr. 43 « Bouwpatologie. Vloerbedekking », 1986.<br />
2. Nationaal Instituut voor de Huisvesting (1)<br />
STS 44 Dekvloeren en bedrijfsvloeren. Brussel, N.I.H., Eengemaakte<br />
Technische Specificaties, 1975.<br />
3. Nationaal Instituut voor de Huisvesting (1)<br />
STS 45 Binnenvloerafwerking (2 boekdelen). Brussel, N.I.H.,<br />
Eengemaakte Technische Specificaties, 1979.<br />
4. Nationaal Instituut voor de Huisvesting (1)<br />
STS 53 Deuren. Brussel, N.I.H., Eengemaakte Technische I<br />
Specificaties, 1984.<br />
5. Nationale Confederatie van het Bouwbedrijf, KoninkliJke<br />
Federatie der Archltektenvereruqlnqen van België en Wetenschappelijk<br />
en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf<br />
Literatuurlijst<br />
Algemeen bestek voor de uitvoering van privé-bouwwerken,<br />
2 de deel, technische voorschriften, aflevering 20 Buitenschrijnwerk.<br />
Brussel, N.C.B. - F.A.B. - W.T.C.B., 1979.<br />
6. Nationale Confederatie van het Bouwbedrijf, Koninklijke<br />
Federatie der Architektenverenigingen van België en Wetenschappelijk<br />
en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf<br />
Algemeen bestek voor de uitvoering van privé-bouwwerken,<br />
2 de deel, technische voorschriften, aflevering 21 Binnenschrijnwerk.<br />
Brussel, N.C.B. - F.A.B. - W.T.C.B., 1980.<br />
7. Quewet, Ch.<br />
(1) Nu Dienst voor Technische Goedkeuring en Typevoorschriften, Regie der Gebouwen.<br />
Stijgvocht in muren. Brussel, W.T.C.B.-tijdschrift, nr. 3, Vraag<br />
en Antwoord, 1979.<br />
8. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf.<br />
Vochthuishouding in gebouwen. Schadeoorzaken. Koude<br />
bruggen. Binnenklimaat. Gegevens voor ontwerp en uitvoering<br />
van gebouwen. Woonvoorwaarden van gebouwen. Brussel,<br />
W.T.C.B., Technische Voorlichting, nr. 153, mei-juni<br />
1984.<br />
Trefwoorden: TECHNISCHE LEIDRAAD - PLAATSINGSPROCEDE - SCHRIJNWERK - HOUT - PARKET - BINNENDEUR <br />
HYGROMETRISCHE GRAAD - OMGEVINGSVOCHTIGHEID - OMGEVINGSTEMPERATUUR - WERKING VOCHTIG<br />
HEID - ESTRIKVLOER - ZWEMBAD - NATUURLIJKE VENTILATIE - DROGING<br />
44