9 definitieve beschikking considerans en ... - Aarhusportaal

Inhoudsopgave
A. Definitieve beschikking / considerans
WET MILIEUBEHEER
BESCHIKKING
Besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van Gemeente Rijnwaarden
Considerans
Kenmerk nummer: 2009.456II
Status vergunning: definitief
A. Aanvraag
Onderwerp: beschrijving aanvraag
Aanvraag.
Op 2 april 2009 hebben wij een definitieve aanvraag ontvangen van Spijk Metalen om een
nieuwe, de gehele inrichting omvattende vergunning, zoals bedoeld in artikel 8.4 van de Wet
milieubeheer. De inrichting betreft een bedrijf voor het inzamelen, sorteren en scheiden van
oude metalen. De vergunning is aangevraagd voor de inrichting gevestigd aan de Handelstraat
16 te Lobith, kadastraal bekend sectie B, nummers 1767.
De inrichting valt onder categorie 12 van bijlage 1 van het Inrichtingen en het
vergunningenbesluit milieubeheer. Burgemeester en wethouders van de gemeente Rijnwaarden
zijn het bevoegd gezag voor het beslissen op de aanvraag om de milieuvergunning.
De aanvraag bestaat uit:
- ingevuld aanvraagformulier, inclusief bijlagen en plattegrondtekening, ontvangen op 2 april
2009;
- aanvullende informatie, ontvangen op 8 juni 2009;
- e-mail inzake schoonmaaklocatie ontvangen op 29 juli 2009;
- de zienswijzen van 2 en 11 november 2009 op de eerste ontwerp beschikking d.d. 4
november 2009;
- de zienswijze van 15 december 2009 op de eerste ontwerp beschikking d.d. 4 november
2009.
Deze bescheiden voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 5 van het inrichtingen- en
vergunningenbesluit milieubeheer en leveren derhalve voldoende informatie op voor een goede
beoordeling van de aanvraag.
Pagina 1 van 33

Inhoudsopgave
Aard van de inrichting
De vergunning is aangevraagd voor het innemen, sorteren en opslaan (maximaal 22 ton) van de
volgende afvalstoffen:
Tabel 1: Afvalstoffen
Soort afvalstof Eural Code
Metalen verpakking 15 01 04
Ferrometalen 16 01 17
Non-ferrometalen 16 01 17
Niet onder 16 02 09 tot en met 16 02 13 vallende afgedankte apparatuur 16 02 14
Niet onder 16 02 15 vallende uit afgedankte apparatuur verwijderde
onderdelen
16 02 16
Afgewerkte katalysatoren die goud, zilver, rhenium, rhodium, palladium, 16 08 01
iridium of platina bevatten (exclusief 16 08 07)
Koper, brons en messing 17 04 01
Aluminium 17 04 02
Lood 17 04 03
Zink 17 04 04
IJzer en staal 17 04 05
Tin 17 04 06
Gemengde metalen 17 04 07
Ferrometalen 19 12 02
Non-ferrometalen 19 12 03
Metalen 21 01 40
Afgedankte banden* 16 01 03
* Dit betreffen alleen de velgen en niet de banden.
Daarnaast is de vergunning aangevraagd voor de volgende overige activiteiten:
- Lossen van metalenen machines;
- Schoonspuiten metalen met restverontreinigingen met een hogedrukspuit;
- In werking hebben van een onderhoudswerkplaats;
- In werking hebben van een weegbrug;
- Opslag van gasflessen;
- In werking hebben van een mobiele kraan;
- Lassen en snijden.
Vigerende vergunningen
De volgende vergunningen ingevolge de Wet milieubeheer zijn voor de inrichting verleend.
- oprichtingsvergunning, d.d. 18 juni 1996.
Indienen van zienswijzen
De kennisgeving over de tweede ontwerp-beschikking en bijbehorende stukken is gepubliceerd
in de Rijnwaarden Post op 30 juni 2010 Vervolgens heeft de aanvraag, tweede ontwerpbeschikking
en bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegen, namelijk van
31 juni 2010 tot en met 11 augustus 2010.
Naar aanleiding van de tweede ontwerp-beschikking op de aanvraag is, binnen de door de wet
gestelde termijn, een zienswijze namens Spijk Metalen door Molenaar Advocaat ingediend.
Pagina 2 van 33

Inhoudsopgave
Procedure
Voorbereiding
De voorbereiding van de beschikking op de aanvraag heeft plaatsgevonden overeenkomstig
afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en afdeling 13.2 van de Wet
milieubeheer.
Tweede ontwerpbeschikking
Op 4 november 2009 is de eerste ontwerp beschikking gepubliceerd. Op basis hiervan zijn,
namens Spijk metalen, zienswijzen binnen gekomen op 2 en 11 november 2009 en 15
december 2009. De behandeling van deze zienswijzen zijn opgenomen in de bijlage.
In de zienswijze van 15 december 2009 op de eerste ontwerp beschikking d.d. 4 november 2009
wordt aangegeven dat de bedrijfssituatie zoals omschreven op basis van variant 1 niet
realiseerbaar is. Er wordt aangegeven dat de grijperkraan een werkhoogte nodig heeft die veel
hoger is dan de hoogte van de nieuw te realiseren bedrijfshal. Hierdoor blijft variant 2 over als de
enige toe te passen techniek. Bij deze variant is de grijperkraan 2 uur op het buitenterrein
werkzaam in combinatie met een verrijdbaar (mobiele) geluidsscherm.
Aangezien met het indienen van de zienswijze d.d. 15 december 2009 nieuwe feiten naar voren
worden gebracht over de bedrijfssituatie, heeft dit tot gevolg dat op de volgende punten wordt
afgeweken van de aanvraag en de daarop gebaseerde ontwerpbeschikking zoals gepubliceerd
op
4 november 2009:
- variant 1 zoals betrokken bij het akoestisch onderzoek en opgenomen in de
ontwerpbeschikking, is niet vergunbaar;
- aan de in de ontwerpbeschikking opgenomen emissiewaarden voor variant 1 kan niet
worden voldaan;
- variant 2 als mogelijke tijdelijk oplossing totdat de nieuwe bedrijfshal zou zijn
gerealiseerd, zal voor onbepaalde tijd worden toegepast.
Gelet op het vorenstaande is overgegaan tot het opstellen van een nieuwe (tweede)
beschikking, die is gebaseerd op de vergunningaanvraag, aangevuld met de gewijzigde
bedrijfssituatie zoals verwoord in de zienswijze van 15 december 2009.
Adviezen naar aanleiding van de aanvraag
De brandweer is als adviseur bij de procedure betrokken. De aanvraag is voor een
brandveiligheidtoets toegezonden aan de Brandweer Zevenaar-Rijnwaarden te Zevenaar. Naar
aanleiding van de toegezonden aanvraag is advies uitgebracht door de brandweer.
Coördinatie
Wet op de Ruimtelijke Ordening
Voor de inrichting aan de Handelstraat 16 te Lobith is het bestemmingsplan Woonwagenerf
1994 van toepassing. De geprojecteerde loods, welke deel uitmaakt van de inrichting, is op dit
moment in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Het college heeft in principe ingestemd
met in gang zetten van een vrijstelling/bestemmingsplanprocedure (principeakkoord).
De strijdigheid met het bestemmingsplan staat de verlening van deze vergunning in principe niet
in de weg.
Pagina 3 van 33

Inhoudsopgave
Vergunning Woningwet
Artikel 8.5, tweede lid, van de Wm regelt de coördinatie met de aanvraag om een
bouwvergunning. Een aanvullende bepaling staat in artikel 52 van de Ww. De
coördinatieregeling voorziet in een gelijktijdige indiening van de aanvragen om een
bouwvergunning en een milieuvergunning, voor zover het gaat om een milieuvergunning die
betrekking heeft op het oprichten dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Ww.
Vanwege de coördinatie geldt een aanhoudingsplicht voor de bouwvergunning. Op de aanvraag
om een bouwvergunning mag namelijk niet eerder worden beslist voordat een beslissing is
genomen op de aanvraag om een milieuvergunning. De aanvraag om een bouwvergunning
hoeft niet langer te worden aangehouden als tegen het ontwerpbesluit geen bedenkingen zijn
ingebracht en de beschikking niet afwijkt van het ontwerpbesluit.
Op grond van artikel 20.8 van de Wm wordt de milieuvergunning niet eerder van kracht dan
nadat de benodigde bouwvergunning is verleend.
Uit de aanvraag blijkt dat de aangevraagde milieuvergunning betrekking heeft op bouwen in de
zin van de Ww, zodat het in dit geval nodig is toepassing te geven aan de coördinatiebepalingen
van de Wm en Ww. Dit betreft de realisatie van de loods. Hiervoor is op 26 maart 2007 een
bouwvergunning aangevraagd.
Vergunning Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo)
Paragraaf 8.1.3.2 van de Wm regelt de coördinatie met de aanvraag om een Wvo-vergunning.
Het spiegelbeeld van deze coördinatieregeling is in de artikelen 7b tot en met 7d van de Wvo
opgenomen. De coördinatieregeling voorziet in een gelijktijdige indiening van de aanvragen om
een milieuvergunning en een Wvo-vergunning, voorzover het gaat om een milieuvergunning die
betrekking heeft op een inrichting van waaruit stoffen als bedoeld in artikel 1 van de Wvo in het
oppervlaktewater worden gebracht waarvoor een Wvo-vergunning vereist is.
Binnen de inrichting vinden geen activiteiten plaats waarvoor een Wvo-vergunning is vereist. De
Wet verontreiniging oppervlaktewateren is niet van toepassing. De coördinatieregeling volgens
de artikelen 8.28 t/m 8.34 en hoofdstuk 14 van de Wet milieubeheer is niet van toepassing.
Afstemming met de Natuurbeschermingswet
De Europese Vogel richtlijn en Habitatrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG en de Richtlijn 92/33/EEG)
beschermen de natuur in heel Europa. De Vogel- en Habitatrichtlijn worden in Nederland
geïmplementeerd door de Natuurbeschermingwet 1998. Op 1 oktober 2005 is de wijziging van
de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen
(Staatsblad 195) in werking getreden.
De afstand van de inrichting ten behoeve waarvan de vergunningaanvraag is ingediend tot aan
de meest dichtbij gelegen speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn of de
Habitatrichtlijn bedraagt ongeveer 750 meter en is dus minder dan 3.000 meter.
Echter de potentiële hinder (geluid, lucht), veroorzaakt door de activiteiten van Spijk Metalen, is
dermate laag dat het aannemelijk is dat er geen sprake zou kunnen zijn van storende factoren
met een significant effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Een coördinatie
met de provincie is hierdoor niet noodzakelijk.
IPPC-richtlijn
Vanaf oktober 1999 moeten nieuwe (en belangrijke wijzigingen aan bestaande) inrichtingen
voldoen aan de Europese IPPC (Integrated Pollution Prevention and Control) richtlijn (Richtlijn
inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging). Voor bestaande inrichtingen
geldt dat zij vanaf 30 oktober 2007 moeten voldoen aan de IPPC-richtlijn. In artikel 1 is bepaald
dat voor de in bijlage 1 genoemde industriële activiteiten de richtlijn geldt. De IPPC-richtlijn is
geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Inrichtingen- en Vergunningen besluit (Stb.
1997, 418).
Pagina 4 van 33

Inhoudsopgave
Binnen de inrichting vinden geen activiteiten plaats welke zijn genoemd in bijlage 1 van de IPPCrichtlijn.
Activiteitenbesluit
Naar huidige inzichten en stand van zaken is Spijk Metalen een type C bedrijf zoals bedoeld in
het Besluit algemene regels inrichtingen (hierna te noemen: het Activiteitenbesluit). Dat betekent
dat, naast de voorschriften uit de vergunning, de voorschriften uit hoofdstuk 3 van het
Activiteitenbesluit en een beperkt aantal voorschriften uit hoofdstuk 4, voor zover het gaat om
het lozen in oppervlaktewater, van toepassing kunnen zijn.
B Inhoudelijke afstemming wet- en regelgeving
Veiligheid
Brandveiligheid
Het aantal en soort brandblusmiddelen dienen in het kader van de bouwvergunning en
gebruiksvergunning nader te worden vastgesteld in overleg met de plaatselijke brandweer. Deze
vergunningen hebben een ander doel dan de Wm-vergunning. In de Wm-vergunning kunnen
aanvullend blusmiddelen worden voorgeschreven.
Opslag gevaarlijke stoffen in emballage
Binnen de inrichting worden geen gevaarlijke stoffen in emballage opgeslagen.
Opslaan gasflessen
In de inrichting worden gasflessen opgeslagen. Het gaat hier om 6 flessen zuurstof (150 l
waterinhoud per fles) en 2 flessen propaan (10 liter waterinhoud per fles). De totale inhoud
bedraagt meer dan 115 liter waardoor de opslag moet voldoen aan de richtlijn PGS 15. Hiervoor
zijn voorschriften opgenomen in de vergunning.
Opslag van (diesel)olie in tanks
Binnen de inrichting worden geen oliën in bovengrondse tanks opgeslagen.
Lucht
Door emissies naar de lucht kan geurhinder en/of luchtverontreiniging optreden.
In de inrichting kunnen ten gevolge van de activiteiten de volgende emissies naar de lucht
vrijkomen:
− Stof bij lasactiviteiten.
Stof bij lasactiviteiten;
Het lassen van roest vast staal (RVS) behoort niet tot de werkzaamheden. Daarnaast wordt
minder dan 200 kg per jaar lasdraad verbruikt. Het opnemen van nadere voorschriften is
milieuhygiënisch niet noodzakelijk
Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden (Staatsblad 2007, 434) . Met
de Wet luchtkwaliteit wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van
luchtkwaliteitseisen bedoeld. De Wet luchtkwaliteit vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005.
In de Wet luchtkwaliteit is onder meer bepaald dat gemeenten en provincies de lokale
luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en meenemen in besluitvorming. Het gaat dan om
luchtverontreiniging door zwaveldioxide, lood, stikstofdioxide, zwevende deeltjes, koolmonoxide
en benzeen. Als blijkt dat grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit zijn overschreden of naar
verwachting zullen worden overschreden, moeten er maatregelen worden getroffen. In de
nabijheid van het bedrijf worden de grenswaarden niet overschreden. Gebleken is dat een
inrichting waar activiteiten plaatsvinden die veel stof veroorzaken een bijdrage aan de
achtergrondconcentratie levert van maximaal 1 microgram per m 3 . Bij het bedrijf vinden
(las)activiteiten plaats waarbij fijn stof kan vrijkomen. Gesteld kan worden dat deze activiteiten in
geen geval een hogere bijdrage leveren aan de achtergrondconcentratie dan 1 microgram per
Pagina 5 van 33

Inhoudsopgave
m 3 als jaargemiddelde. Naar verwachting zal de (beperkte) bijdrage van bedrijfsactiviteiten niet
leiden tot een overschrijding van de grenswaarden.
Afvalstoffen (preventie en scheiding)
Het Landelijk afvalbeheerplan 2002-2012 (LAP) geeft een overzicht van het afvalstoffenbeleid,
waarin het accent ligt op preventie en het beperken van milieubelasting. Het LAP is verankerd in
hoofdstuk 10 van de Wm en heeft daarmee een wettelijke status. Het plan is het toetsingskader
voor afvalbeheer bij vergunningverlening en handhaving. Hierbij is preventie een van de
hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid.
Afval- en emissiepreventie is het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval en
emissies of de milieuschadelijkheid ervan door reductie aan de bron of door intern hergebruik.
Wanneer het voorkomen van afval niet mogelijk is, wordt een zo milieuvriendelijk mogelijke
verwijdering verplicht. Hiervoor zijn bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden,
gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden
gevergd. Hierbij geldt dat ongeacht de bedrijfssituatie de afvalcomponenten gevaarlijk afval en
papier en karton altijd dienen te worden gescheiden. Daarnaast zijn voor een aantal overige
afvalcomponenten richtlijnen voor afvalscheiding opgenomen (drempelwaarden). Voor de
beoordeling van de aanvraag op dit aspect wordt gebruik gemaakt van de Handreiking 'Wegen
naar preventie bij bedrijven’ (Infomil, december 2005).
In de onderhavige inrichting komen de volgende afvalstoffen vrij:
- Afgewerkte olie;
- Accu’s.
De in de inrichting vrijkomende (gevaarlijke) afvalstoffen moeten altijd gescheiden worden
ingezameld. De hoeveelheid (gevaarlijke) afvalstoffen die vrijkomen binnen de inrichting zijn van
geringe omvang. Om die reden is geen voorschrift opgenomen voor afvalpreventieonderzoek
voor het (gevaarlijk) afval.
In de onderliggende vergunning is geen voorschrift opgenomen voor het uitvoeren van een
afvalpreventieonderzoek.
In onderhavige procedure hebben wij getoetst in hoeverre de aangevraagde werkwijze voldoet
aan de beleidsuitgangspunten en doelmatigheidsaspecten, zoals vermeld in het Landelijk
afvalbeheerplan (LAP). De activiteiten binnen de inrichting bestaan uit het opslaan van metalen.
In sectorplan 21 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor metaalafvalstoffen. De
minimumstandaard voor metaalafvalstoffen is nuttige toepassing in de vorm van
materiaalhergebruik
De activiteiten van Spijk Metalen dragen bij aan nuttige toepassing in de vorm van
materiaalhergebruik.
Spijk metalen vraagt een vergunning aan om de afvalstoffen in te nemen welke zijn opgenomen
in de tabel onder A (tabel 1). Spijk Metalen neemt geen gevaarlijke afvalstoffen in. Zo worden
motoren slechts ingenomen als deze van olie ontdaan zijn. Om inzicht te krijgen in de omvang
en de aard van de hoeveelheid afval zijn voorschriften opgenomen voor het bijhouden van een
administratie van de ingenomen en de afgevoerde afvalstoffen en het ter inzage geven van deze
gegevens aan het bevoegd gezag. Aangezien kleine hoeveelheden metaalafvalstoffen (kleiner
dan 50 kg) van particulieren worden ingenomen, hoeven deze kleine hoeveelheden niet te
worden gewogen. In de voorschriften is opgenomen dat van partijen metaalafval die
particulieren op de inrichting aanleveren en kleiner zijn dan 50 kg, de volgende gegevens
worden vermeld:
- de euralcode;
- de datum van aanvoer;
- de gebruikelijke benaming van het aangeleverde metaalafval.
De container waarin het metaalafval van particulieren wordt opgeslagen, moet als deze vol is of
tenminste eenmaal per 2 weken worden gewogen. Partijen metaalafval die worden opgehaald
Pagina 6 van 33

Inhoudsopgave
bij de ontdoeners (bedrijven dan wel particulieren) en aangeleverde partijen van particulieren
van meer dan 50 kg, moeten bij binnenkomst zijn of worden gewogen.
Energie (preventie)
Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect zuinig
omgaan met energie. Bij het bepalen van de voorschriften wordt gebruik gemaakt van de
Handreiking “Wegen naar preventie bij bedrijven; aanpak preventie Wet milieubeheer voor
vervoer, water, afval en energie” (Infomil, februari 2006). In deze handreiking wordt een
algemene systematiek voor de toepassing van preventie bij vergunningverlening en handhaving
in het kader van de Wet milieubeheer (Wm) voorgesteld. De handreiking behandelt de
onderwerpen vervoermanagement, water(besparing), afvalpreventie, afvalscheiding en
energiebesparing. In de Handreiking wordt een ondergrenswaarde gehanteerd van 50.000 kWh
voor elektriciteit en/of 25.000 m 3 voor gas om te bepalen of energiebesparing een relevant
aspect is voor de vergunningverlening.
Beoordeling situatie
In de aanvraag is aangegeven dat er in de toekomst maximaal 5.000 kWh aan elektriciteit zal
worden verbruikt.
Gezien het bovenstaande wordt een energiebesparingonderzoek zoals voorgeschreven in de
circulaire niet geëist. Wel zullen voorschriften worden opgenomen met betrekking tot de
registratie van het energieverbruik.
Waterverbruik
In de Wet milieubeheer is het duurzaam gebruik van grondstoffen als uitgangspunt opgenomen.
De Wet milieubeheer maakt het daarom mogelijk om aan het gebruik van grondstoffen, zoals
water eisen te stellen. Voor het onderwerp zijn in de Handreiking “Wegen naar preventie bij
bedrijven” geen ondergrenzen gesteld, omdat de relevantie van waterbesparing sterkt
afhankelijk is van de lokale situatie.
Binnen de inrichting wordt water verbruikt ten gevolge van het schoon spuiten van metalen. In
de onderliggende vergunning is derhalve een registratieverplichting opgenomen ten aanzien van
het verbruik van water.
Afvalwater
Bij de inrichting komen de volgende afvalwaterstromen vrij:
- afval-/hemelwater afkomstig van de stortlocatie;
- afvalwater afkomstig van schoonspuiten motoren en metalen;
- hemelwater van verhard en onverhard terrein;
- hemelwater van daken.
In de vergunning zijn voorschriften opgenomen voor het lozen van het verontreinigd afvalwater
van de stortlocatie.
Voor het niet verontreinigd regenwater van daken en de overige verharde oppervlakken zijn in
onderliggende vergunning geen voorschriften opgenomen. Voor deze activiteit is namelijk
paragraaf 3.1.3 van Activiteitenbesluit van toepassing.
Pagina 7 van 33

Inhoudsopgave
Geluid
In het kader van de vergunning aanvraag is door Wensink Akoestiek & Milieu een akoestisch
onderzoek uitgevoerd (kenmerk: 2009101.R01 d.d.: 29 mei 2009). Dit onderzoek maakt deel uit
van de aanvraag.
De gemeente Raad van de gemeente Rijnwaarden heeft in 2007 geluidbeleid vastgesteld. Voor
de toetsing van de geluidgrenswaarden is het gemeentelijk geluidbeleid gebruikt.
Handelsonderneming Spijk metalen is gelegen aan de Handelstraat 16 te Spijk. Deze locatie
heeft als gebiedsomschrijving: “bedrijven terrein”. Voor het gebiedstype bedrijven terrein is de
ambitiewaarde vastgesteld “onrustig”. De ambitiewaarde “onrustig” komt overeen 52 dB(A)
etmaalwaarde. Als incidentele waarde is “zeer onrustig” opgenomen. Dit komt overeen met een
etmaalwaarde van 57 dB(A). Als maximaal plafond geldt “lawaaiig”. Dit komt overeen met een
etmaalwaarde van 60 dB(A).
Voor het maximale geluidsniveau is vastgesteld dat deze niet meer mag bedragen dan 70 dB(A)
etmaalwaarde waarbij in de dagperiode en nachtperiode de mogelijkheid bestaat om de waarde
te verhogen met 5 dB(A) mits hiervoor een bestuurlijke afweging gemaakt wordt. Bij het
verlenen van de vergunning is uitgegaan van het maximale geluidniveau van 70 dB(A).
De geluidbronnen/ activiteiten die overlast kunnen veroorzaken betreffen het laden en lossen
van metalen, het opzetten van depots, het bewerken van metalen en het verkeer van en naar de
inrichting. Bij het opstellen van de voorschriften zijn deze activiteiten opgenomen.
Uit het bij de aanvraag gevoegde akoestisch onderzoek blijkt dat voldaan kan worden aan de
normen uit het gemeentelijk geluidbeleid. In het akoestisch onderzoek wordt gesproken over
twee varianten.
In de zienswijze van 15 december 2009 op de eerste ontwerp beschikking d.d. 4 november 2009
wordt aangegeven dat de bedrijfssituatie zoals omschreven op basis van variant 1 niet
realiseerbaar is. Er wordt aangegeven dat de grijperkraan een werkhoogte nodig heeft die veel
hoger is dan de hoogte van de nieuw te realiseren bedrijfshal. Hierdoor blijft variant 2 over als de
enige toe te passen techniek. Bij deze variant is de grijperkraan 2 uur op het buitenterrein
werkzaam in combinatie met een verrijdbaar (mobiele) geluidsscherm.
De toe te passen voorzieningen inclusief de specificaties hiervan zijn geborgd in de
voorschriften.
De indirecte hinder van transport van en naar de inrichting moet worden beoordeeld conform de
Circulaire ‘Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling
in het kader van de Wet geluidhinder’ uit 1996 van het ministerie van VROM. De
voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting vanwege de indirecte hinder bedraagt 50 dB(A).
In het akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting vanwege verkeer ten behoeve van de
inrichting is vastgesteld dat de indirecte hinder op woningen van derden ten gevolge van het
verkeer van en naar Spijk Metalen is ten hoogste 28 dB(A) is. Er wordt ruimschoots voldaan aan
de norm van 50 dB(A).
Op grond van de Circulaire ‘Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de
inrichting; beoordeling in het kader van de Wet geluidhinder’ uit 1996 van het ministerie van
VROM is geen onaanvaardbare indirecte hinder te verwachten langs de routes van en naar de
inrichting.
Bodem
Bodemonderzoeken
Op basis van de NRB dient een zogenaamd nulsituatieonderzoek van de bodem en een
eindsituatieonderzoek van de bodem te worden uitgevoerd wanneer binnen de inrichting
bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit om bij beëindiging van de activiteiten vast te
kunnen stellen of de bodem als gevolg van de bodembedreigende activiteiten binnen de
inrichting is verontreinigd of dat een eventueel bestaande verontreiniging is toegenomen.
Pagina 8 van 33

Inhoudsopgave
Voor het vaststellen van de nulsituatie van de inrichting dient door één of meer
bodemonderzoeken inzicht te worden gegeven in de huidige bodemgesteldheid van de
inrichting. Het volgende onderzoek is in dit kader door Spijk metalen ingediend:
- verkennend bodemonderzoek d.d. 30 november 2006 (Jabor).
Daarnaast zijn de volgende onderzoeken bij de beoordeling betrokken welke reeds in ons bezit
waren:
• Ecopart d.d. juli 2007 (kenmerk 14453);
• Haskoning d.d. november 1994 (kenmerk 7247.C1772.A0/R001);
• Haskoning d.d. 1993 (kenmerk 7247.B1477.A0/r001);
• Provincie Gelderland d.d. 1987.
De bodemonderzoeken van Ecopart d.d. juli 2007 en Haskoning d.d. november 1994 zijn
grotendeels buiten de locatie gelegen en dragen niet bij aan de nulsituatie.
Uit de beoordeling van de bodemonderzoeken en de aanvraag blijkt dat de nulsituatie
onvoldoende is vastgelegd ter plaatse van de loods en de stortlocatie. In de voorschriften is
opgenomen dat binnen zes maanden na het van kracht worden van de vergunning een
aanvullend nulsituatieonderzoek moet worden uitgevoerd.
Bij beëindiging of verplaatsing van (een gedeelte van) de bodembedreigende activiteiten dient
een dergelijk onderzoek te worden herhaald, zodat duidelijk wordt of de activiteiten in de
inrichting na vergunningverlening tot (verdere) bodemverontreiniging hebben geleid. Het
uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit niet slechter mag worden dan zij al is. Van het
eindonderzoek dient het rapport ter goedkeuring te worden overgelegd. Indien blijkt dat ten
opzicht van de vastgelegde referentiewaarde, de bodemkwaliteit als gevolg van de
bedrijfsactiviteiten is verslechterd, dient deze ‘nieuwe verontreiniging’ te worden gesaneerd. Om
te kunnen bepalen of het terrein van de inrichting ten gevolge van bedrijfsactiviteiten is
verontreinigd is er in de vergunning een eindsituatieonderzoek voorgeschreven.
Bodembeschermende voorzieningen
Als richtlijn voor het bepalen van de bodembedreigende activiteiten, het risico van de
bodembedreigende activiteiten en de te nemen bodembeschermende maatregelen en
voorzieningen, is de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming 2001 (NRB) gebruikt.
Dit betekent onder meer dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd boven een
vloeistofdichte voorziening (aantoonbaar vloeistofdichte vloer) of boven een vloeistofdichte
maatregel (bijvoorbeeld een opvangvoorziening). De volgende bodembedreigende activiteiten
vinden plaats binnen de inrichting:
- opslag van bodembedreigende afvalstoffen in emballage;
- opslag accu’s;
- lossen van metalen met restverontreinigingen;
- schoonspuiten van met metalen met restverontreinigingen;
- kleinschalige herstelwerkzaamheden aan eigen motorvoertuigen.
Opslag van bodembedreigende afvalstoffen in emballage
Op grond van de NRB is voor de opslag van gevaarlijke (afval)stoffen in emballage het risico
van bodemverontreiniging voldoende verwaarloosbaar als deze stoffen worden opgeslagen in
UN-gekeurde verpakking boven een vloeistofkerende vloer in combinatie met organisatorische
maatregelen (visuele inspectie en absorptiemiddelen). Indien deze gevaarlijke stoffen niet
worden opgeslagen in UN-gekeurde emballage, dan moet de opslag plaats vinden boven een
lekbak of boven een vloeistofdichte vloer in combinatie met organisatorische maatregelen
(visuele inspectie en absorptiemiddelen) zodat het risico van bodemverontreiniging voldoende
verwaarloosbaar is.
Pagina 9 van 33

Inhoudsopgave
Opslag accu’s
Opslag van accu’s dient conform de NRB plaats te vinden boven een (zuurbestendige) lekbak in
combinatie met organisatorische maatregelen (visuele inspectie en absorptiemiddelen) zodat
het risico van bodemverontreiniging voldoende verwaarloosbaar is.
Lossen en schoonspuiten van verontreinigde metalen
Verontreinigde metalen (niet zijnde verontreinigd met boor- of snijolie of andere gevaarlijke
stoffen) worden gelost op de stortlocatie. Daarnaast wordt deze locatie gebruikt voor het
schoonspuiten van deze metalen door middel van een hoge drukspuit. Conform de NRB betreft
het hier een open proces waarbij een vloeistofdichte vloer in combinatie met organisatorische
maatregelen (visuele inspectie en absorptiemiddelen) is vereist zodat het risico van
bodemverontreiniging voldoende verwaarloosbaar is.
De vloeistofdichte vloer is overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit uitvoeringskwaliteit
bodembeheer aangewezen normdocument beoordeeld en goedgekeurd door een
instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit.
Herstelwerkzaamheden aan eigen motorvoertuigen
In de aanvraag is aangegeven dat de werkplaats is voorzien van een vloeistofkerende vloer. Om
een verwaarloosbaar bodemrisico conform de NRB te verkrijgen dient de vloeistofkerende vloer
te worden gecombineerd met organisatorische maatregelen (visuele inspectie en
absorptiemiddelen).
Zienswijzen
Op basis van de tweede ontwerpbeschikking zijn op 20 augustus door de heer Molenaar van
Molenaar Advocaat namens Spijk Metalen de volgende zienswijzen met kenmerk Spijk /
Gemeente Rijnwaarden ingediend.
1. Aangezien het bodemonderzoek is uitgevoerd conform NEN 5740 en het
onderzoeksprotocol VED-HE kan het niet juist zijn dat er te weinig boringen zijn uitgezet
en uitgevoerd.
2. Dat het onderzoek voldeed als nulsituatieonderzoek is door de gemeente vastgelegd in
de ontwerp beschikking van 18 oktober 2007. Het is in strijd met het
vertrouwensbeginsel dat de gemeente hier 3 jaar later op terug komt.
3. De gemeente had op basis van zijn zorgvuldigheidsplicht de overige
bodemonderzoeken (welke niet bij de aanvraag zijn ingediend), die zijn uitgevoerd op
het terrein, moeten gebruiken voor de beoordeling van de nulsituatie.
4. De gemeente heeft het bodemonderzoek goed genoeg bevonden om als ondergrond
voor de BUS melding te dienen. Daarom moet het ook voldoende zijn om als
nulsituatieonderzoek te dienen.
5. De eerder vergunde geluidsniveaus kunnen niet zonder deugdelijke onderbouwing
worden teruggebracht.
6. Het is onredelijk om een lager geluidsniveau toe te staan dan in het gemeentelijk
geluidsbeleid is toegestaan;
7. De voorgeschreven geluidsschermen uit voorschrift 7.7.1 moeten worden aangevuld
met de mogelijkheid om middels een gelijkwaardig alternatief tot eenzelfde reductie te
komen. Zo staan ook in het akoestisch rapport op bladzijde 12.
8. In voorschrift 7.1.1 wordt een stalen keerwand voorgeschreven rondom het terrein van 2
meter hoog. Dit voorschrift moet worden aangepast aangezien:
• het akoestisch gezien een verslechtering oplevert;
• het is onredelijk bezwarend aangezien de heer Spijk voornemens is een
betonnen wand om het terrein te plaatsen;
• het is in strijd met het onderliggende akoestische onderzoek;
• het is onredelijk om een lager geluidsniveau toe te staan dan in het
gemeentelijk geluidsbeleid is toegestaan.
9. In de considerans is opgenomen, dat de loods binnen drie jaar na vergunningverlening
moet zijn gerealiseerd op straffe van het vervallen van de vergunning. De heer Spijk kan
hier niet verantwoordelijk voor worden gehouden aangezien de realisatie van de loods
niet in de invloedssfeer van de heer Spijk ligt.
Pagina 10 van 33

Inhoudsopgave
Ad 1)
De onderzoeksintensiteit (aantallen boringen en analyses) van JABOR, 2006 en de overige ter
beschikking zijnde relevante bodemonderzoeken voldoen aan de NEN 5740. De
situering/verdeling van de boringen is echter niet afgestemd op de toekomstige inrichting
(toekomstige loods, toekomstige stortlocatie).
In een nulsituatie bodemonderzoek hoeft in principe geen nader onderzoek te worden
uitgevoerd naar historische verontreinigingen, tenzij het in de toekomstige activiteit om dezelfde
bodembedreigende stoffen gaat als in de historische verontreiniging. Dat is op deze locatie het
geval. Daarom dient tevens de omvang van de historische verontreiniging in een nader
onderzoek te worden vastgelegd.
De nulsituatie van de bodem is onvoldoende bekend aangezien de situering en verdeling van de
boringen niet zijn afgestemd op de toekomstige inrichting van het terrein en de historische
verontreiniging niet in een nader onderzoek is vast gelegd.
De ingebrachte zienswijze heeft geen aanleiding gegeven om de beschikking aan te passen.
Ad 2)
De situatie van de huidige beschikking is niet gelijk aan de situatie zoals beschreven in de
ontwerp beschikking van 2007. Zo is er nu een stortlocatie aanwezig waar verontreinigde
metalen worden schoongespoten, is er een grotere loods aangevraagd en vinden er ook
onderhoudswerkzaamheden plaats. Een volledige nieuwe beoordeling is daarom een vereiste.
De ingebrachte zienswijze heeft geen aanleiding gegeven om de beschikking aan te passen.
Ad 3)
Wij hebben de volgende onderzoeken gebruikt bij de beoordeling:
• Jabor d.d. 2006;
• Ecopart d.d. 2007;
• Haskoning d.d. 1994;
• Haskoning d.d. 1993;
• Provincie Gelderland d.d. 1987.
Volledigheidshalve zullen wij dit verduidelijken in de considerans.
Ad 4)
Een onderzoek ter onderbouwing van een in het verleden goedgekeurde BUS-melding is geen
garantie dat het betreffende onderzoek nu ook als nulsituatie kan dienen. Er moet altijd een
onafhankelijke nieuwe beoordeling plaats vinden. De doelstelling van beide procedures is
verschillend. Een BUS-melding heeft als doel een kleinschalige sanering te melden en een
nulsituatie bodemonderzoek heeft als doel de verontreinigingsituatie van de bodem in kaart te
brengen.
De ingebrachte zienswijze heeft geen aanleiding gegeven om de beschikking aan te passen.
Ad 5)
De onderhavige procedure betreft een aanvraag voor een revisievergunning. Hierbij wordt de
gehele akoestische situatie opnieuw bekeken en beoordeeld. De geluidsniveaus welke in de
voorschriften zijn opgenomen zijn afgestemd op de situatie zoals omschreven in de aanvraag en
het akoestische rapport. De beoordeling van de geluidsniveaus dient plaats te vinden op de
gevels van de dichtst bijgelegen geluidsgevoelige objecten. In dit specifieke geval zijn deze
objecten opgenomen in voorschrift 7.1.2 van de beschikking.
De ingebrachte zienswijze heeft geen aanleiding gegeven om de beschikking aan te passen.
Ad 6)
De geluidsniveaus welke in de voorschriften zijn opgenomen zijn afgestemd op de situatie zoals
Pagina 11 van 33

Inhoudsopgave
omschreven in de aanvraag en het akoestische rapport. Door het vergunnen van de in het
akoestische rapport vermelde geluidsniveau worden alle activiteiten van Spijk metalen mogelijk
gemaakt zoals deze door Spijk metalen zelf zijn aangevraagd. Het geluidsbeleid dient gebruikt
te worden als toetsingskader van de te vergunnen normen. Uit het onderzoek blijkt dat voldaan
kan worden aan de in het geluidbeleid opgenomen normen, waarmee de activiteiten van Spijk
metalen dus vergunbaar zijn.
De ingebrachte zienswijze heeft geen aanleiding gegeven om de beschikking aan te passen.
Ad 7)
Zoals op bladzijde 11 van het akoestisch rapport is aangegeven, is in de akoestische
berekening uitgegaan van een verrijdbaar geluidscherm. Daarnaast wordt in het onderzoek
aangegeven dat in plaats van het scherm een depot met grondstoffen of uitgesorteerde
producten kan worden toegepast als geluidsreducerende maatregel. Het alternatief van het
depot nemen wij niet op in de voorschriften aangezien:
• er geen garantie is dat deze permanent aanwezig is;
• niet akoestisch is aangetoond dat een depot een vergelijkbare geluidsreductie heeft.
Gezien het bovenstaande zien wij geen aanleiding om in de voorschriften de mogelijkheid te
geven om een alternatieve gelijkwaardige maatregel toe te passen.
De ingebrachte zienswijze heeft geen aanleiding gegeven om de beschikking aan te passen.
Ad 8)
In de ontwerpbeschikking is een stalen keerwand voorgeschreven aangezien hier in het
akoestisch onderzoek rekening mee is gehouden. Op bladzijde 7 van het akoestische
onderzoek is aangegeven dat de vloer en de keerwand uit respectievelijk beton en staal
bestaan. Aangezien met een betonnen keerwand eenzelfde akoestische reductie is te verkrijgen
zullen we voorschrift 7.1.1 verruimen zodat ook een betonnen keerwand kan worden toegepast.
Ad 9)
In de Wet milieubeheer is in artikel 8.18 vast gelegd dat de vergunning van een inrichting vervalt
indien de inrichting niet binnen drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, is
voltooid en in werking gebracht. Dit is dus wettelijk vast gelegd en de Wet milieubeheer biedt
geen ruimte om hiervan af te wijken. Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht (Wabo) per 1 oktober 2010 vervalt artikel 8.18 uit de Wm waardoor de
vergunning in werking treedt zodra deze definitief is en niet meer kan vervallen indien de
inrichting niet binnen 3 jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, is voltooid of in
werking is getreden. De vergunning kan dus niet meer binnen 3 jaar na vergunningverlening
vervallen indien de loods niet gerealiseerd wordt binnen 3 jaar na vergunningverlening.
De passage uit de considerans met betrekking tot artikel 8.18 is verwijderd.
Pagina 12 van 33

Inhoudsopgave
Conclusie totale beoordeling
De nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, worden voorkomen of
tenminste in voldoende mate beperkt door naleving van het gestelde in de aanvraag en de aan
deze vergunning verbonden voorschriften. De gevraagde vergunning kan onder de
voorschriften 1.1.1 t/m 9.1.1 ter bescherming van het milieu worden verleend.
C. Overwegingen
Bij de totstandkoming van deze beschikking zijn de volgende zaken overwogen:
- de beschikking is tot stand gekomen volgens de procedure als omschreven in afdeling 3.4
van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer;
- de bij de aanvraag gevoegde bescheiden voldoen aan het gestelde in Hoofdstuk 5 van het
Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
- de gehele aanvraag (inclusief bijlagen en aanvullende informatie) maakt deel uit van de
vergunning;
- de gemeente Rijnwaarden is het bevoegd gezag voor het beslissen op de aanvraag om
deze vergunning;
- de verleende vergunning geldt voor een ieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg
voor dat de aan de vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd;
- het verlenen van deze vergunning houdt niet in dat hiermee is voldaan aan de bepalingen
die in andere wetten, verordeningen enz. (zoals bijvoorbeeld Woningwet, Bouwverordening,
bestemmingsplan) zijn gesteld dan wel op grond hiervan worden voorgeschreven;
- het verlenen van de gevraagde vergunning is niet in strijd met de toetsingscriteria zoals
bedoeld in de artikelen 8.8, 8.9 en 8.10 van de Wet milieubeheer;
D. Besluit
Wij besluiten op grond van het bovenstaande het volgende:
Wij verlenen aan Spijk Metalen aan de Handelstraat 16 te Lobith op grond van artikel 8.4 Wet
milieubeheer, een nieuwe, de gehele inrichting omvattende vergunning voor het in werking
hebben van een inrichting voor het inzamelen, sorteren en scheiden van oude metalen, onder
de bepaling, dat de bij de aanvraag ingediende en gewaarmerkte stukken deel uitmaken van de
vergunning en voorts onder de volgende voorschriften.
Datum beschikking: 16 november 2010
Burgemeester en wethouders van de gemeente Rijnwaarden,
Namens dezen,
drs. L.G. Zeeman
a.i. clustermanager Wonen en Werken
i.a.a
Verzending
Een exemplaar van dit besluit is gezonden aan:
- KEGA EC, de heer P. van Kempen, Postbus 31, 6916 ZG Tolkamer
Pagina 13 van 33

Inhoudsopgave
Pagina 14 van 33

Inhoudsopgave
Bijlage: Behandeling zienswijzen op basis van eerste
ontwerpbeschikking d.d. 4 november 2009
In het kader van de op 4 november 2009 gepubliceerde ontwerpbeschikking zijn op 2 en 11
november 2009 en op 15 december 2009, namens de firma Spijk, door Kega-EC zienswijzen
ingediend. De ingebrachte zienswijzen kunnen als volgt worden samengevat.
Bodem
1. In de ontwerp beschikking van 18 oktober 2007 is het bodemonderzoek van, 16
november 2006, kenmerk ON-0610009, Jabor Advies Oost Nederland, voldoende
om de nulsituatie van de bodem vast te leggen. Mede hierdoor kan in de
beschikking van 2009 niet opeens een aanvullend onderzoek worden geëist.
2. Aangezien het onderzoek is verricht conform de NEN 5740 kan het niet zo zijn dat
er te weinig boringen zijn verricht.
3. De provincie Gelderland heeft het onderzoek goed bevonden om als ondergrond
voor de BUS melding te dienen.
4. “Stortlocatie” is een vage definitie aangezien het hele terrein dient als stortlocatie.
Er is meer dan genoeg onderzoek gedaan. Niet alleen het onderzoek van 2006
maar ook andere onderzoeken in de jaren voorafgaand.
Ad1
De ontwerpbeschikking is nooit omgezet in een definitief besluit. Hierdoor kunnen geen rechten
worden ontleend aan dit concept besluit. Daarnaast zijn de aangevraagde activiteiten niet gelijk
aan de situatie van 2007. Zo is de loods groter en is er nu een stortlocatie geprojecteerd. De
ingebrachte zienswijze heeft geen aanleiding gegeven om de beschikking aan te passen.
Ad2
Dat een onderzoek is uitgevoerd conform de NEN5740 is geen garantie dat het totale onderzoek
als nulsituatie kan dienen. Hiermee wordt slechts aangegeven welke strategie is gebruikt. De
gebruikte strategie kan nog steeds verkeert toegepast zijn. De ingebrachte zienswijze heeft
geen aanleiding gegeven om de beschikking aan te passen.
Ad3
Wanneer een onderzoek is gebruikt ter onderbouwing van een in het verleden goedgekeurde
BUS-melding is geen garantie dat het betreffende onderzoek nu ook als nulsituatie kan dienen.
Zo is de doelstelling nu anders. Er moet altijd een onafhankelijke nieuwe beoordeling plaats
vinden. De ingebrachte zienswijze heeft geen aanleiding gegeven om de beschikking aan te
passen.
Ad4
De definitie “stortlocatie” komt van de bij de aanvraag behorende plattegrondtekening. Hierin
staat duidelijk sortlocatie (E) in de renvooi genoemd. De ingebrachte zienswijze heeft geen
aanleiding gegeven om de beschikking aan te passen.
Ad5
Bij de vergunningaanvraag is alleen het betreffende onderzoek gevoegd. Dit betekent dat ook
alleen dit onderzoek wordt meegenomen in de beoordeling. Andere onderzoeken kunnen niet
meegenomen worden in de beoordeling.
Geluid
1. In de zienswijze van 15 december 2009 op de eerste ontwerp beschikking d.d. 4
november 2009 wordt aangegeven dat de bedrijfssituatie zoals omschreven op basis
van variant 1 niet realiseerbaar is. Er wordt aangegeven dat de grijperkraan een
werkhoogte nodig heeft die veel hoger is dan de hoogte van de nieuw te realiseren
bedrijfshal. Hierdoor blijft variant 2 over als de enige toe te passen techniek. Bij deze
Pagina 15 van 33

Inhoudsopgave
variant is de grijperkraan 2 uur op het buitenterrein werkzaam in combinatie met een
verrijdbaar (mobiele) geluidsscherm.
Ad 2
Aangezien met het indienen van de zienswijze d.d. 15 december 2009 nieuwe feiten naar voren
worden gebracht over de bedrijfssituatie, heeft dit tot gevolg dat op de volgende punten wordt
afgeweken van de aanvraag en de daarop gebaseerde ontwerpbeschikking zoals gepubliceerd
op
4 november 2009:
- variant 1 zoals betrokken bij het akoestisch onderzoek en opgenomen in de
ontwerpbeschikking, is niet vergunbaar;
- aan de in de ontwerpbeschikking opgenomen emissiewaarden voor variant 1 kan niet
worden voldaan;
- variant 2 als mogelijke tijdelijk oplossing totdat de nieuwe bedrijfshal zou zijn
gerealiseerd, zal voor onbepaalde tijd worden toegepast.
Wegen
De op 2 en 11 november ingebrachte zienswijzen kunnen als volgt worden samengevat.
1. Er dient te worden opgenomen dat het wegen ook elders mag gebeuren. Er wordt
nu verplicht een weegbrug aan te schaffen maar deze kan in de toekomst uit
kostentechnisch oogpunt uit de vergunning verwijderd worden.
2. De afvalstoffenregistratie dient alleen van toepassing te zijn op grotere
volumestromen. Voor het afval dat de particulieren brengen is dit niet haalbaar
aangezien het om kleine volumes gaat.
Ad 1
Het is niet de bedoeling om de vergunninghouder te limiteren door deze de weging van
afvalstoffen op een externe locatie te verbieden. Wij hebben, om verwarring te voorkomen,
voorschrift 1.3.2 als volgt aangepast.
“De hoeveelheid van de in de inrichting aangevoerde en afgevoerde partijen afvalstoffen wordt
door weging bepaald”
Voorschrift 1.3.3 is vervolgens als volgt aangepast.
Apparatuur voor het wegen van afvalstoffen is overeenkomstig de daarvoor geldende
voorschriften van het Nederlands Meetinstituut geijkt, goed onderhouden en volgens de
geldende fabrieksvoorschriften in gebruik.
Ad 2
Met betrekking tot de inzameling van kleinere stromen hebben wij besloten voorschrift 1.3.1 uit
te breiden met de volgende passage.
In het registratiesysteem hoeft van alle door particulieren zelf aangevoerde partijen afvalstoffen
in een hoeveelheid van niet meer dan 50 kg per afgifte uitsluitend de volgende gegevens per
euralcode te worden vermeld:
- de datum van aanvoer;
- de gebruikelijke benaming van de afvalstoffen.
Bovenstaande partijen worden verzameld in de hiervoor bestemde containers waarna de totale
hoeveelheid tenminste eenmaal per 14 dagen door weging wordt bepaald en geregistreerd.
Bodem
De op 2 en 11 november ingebrachte zienswijzen kunnen als volgt worden samengevat.
1. Het voorschrift 5.3.8 met betrekking tot de inspectie van de vloer is in strijd met de
Pagina 16 van 33

Inhoudsopgave
bepaling dat een vloeistofdichte vloer onder certificering voor de eerste 6 jaar geen
inspectie verplicht is.
Ad1
Een vloer dient jaarlijks intern geïnspecteerd te worden om zijn certificaat te behouden. Hiermee
wordt niet de 6 jaarlijkse keuring door een externe gecertificeerd bedrijf bedoeld.
Pagina 17 van 33

Inhoudsopgave
B. Definitieve beschikking / Voorschriften
INHOUDSOPGAVE
Geluid
Wegen
Bodem
ALGEMEEN................................................................................................................................
20
Gedragsvoorschriften
20
Registratie
20
Inname afvalstoffen
20
20 01 40......................................................................................................................................
21
AFVALSTOFFEN........................................................................................................................
22
Afvalscheiding
22
Opslag van afvalstoffen
22
Afvoer van afvalstoffen
22
Overslag van verontreinigde metalen
22
BRANDVEILIGHEID...................................................................................................................
23
Blusmiddelen
23
OPSLAG EN GEBRUIK VAN GASFLESSEN.............................................................................
23
Gasflessen die niet in gebruik zijn moeten in een opslagvoorziening worden bewaard. 23
Gasflessen:
23
De opslagplaats voor gasflessen moet zich in de buitenlucht bevinden en voldoen aan het
gestelde in de volgende voorschriften van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15
“Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen” (PGS 15 ) van het Ministerie van VROM: 23
BODEM......................................................................................................................................
24
Algemeen
24
Bodemonderzoek
24
Bodembeschermende voorzieningen
24
ENERGIE...................................................................................................................................
26
Energie- en waterregistratie
26
GELUID......................................................................................................................................
27
WERKPLAATS...........................................................................................................................
28
Uitvoering
28
Gedragsvoorschriften
28
Afvalwater...................................................................................................................................
29
BIJLAGE: BEGRIPPEN..............................................................................................................
30
15
16
16
Pagina 18 van 33

Inhoudsopgave
Pagina 19 van 33

Voorschriften
ALGEMEEN
Gedragsvoorschriften
De inrichting moet in goede staat van onderhoud verkeren en zodanig in werking worden
gehouden dat geen overlast in de omgeving wordt veroorzaakt.
De in de inrichting aangebrachte of gebezigde verlichting moet zodanig zijn afgeschermd, dat
geen directe lichtinstraling op de gevoelige objecten mag plaatsvinden.
Registratie
In de inrichting moet een centraal registratiesysteem aanwezig zijn waarin informatie omtrent
onderhoud, metingen, keuringen, controles en gegevens van relevante milieu-onderzoeken
worden bijgehouden. In het registratiesysteem moet ten minste de volgende informatie zijn
opgenomen:
- De resultaten van in de inrichting uitgevoerde milieucontroles, keuringen, inspecties,
metingen, registraties en onderzoeken, visuele inspectie van bodembeschermende
voorzieningen, bodemonderzoek, etc;
- Meldingen van ongewone voorvallen, die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van
datum, tijdstip en de genomen maatregelen;
- Afgiftebewijzen van (gevaarlijke) afvalstoffen;
- Registratie van het energieverbruik;
- Registratie aangevoerde en afgevoerde afvalstoffen;
- Een afschrift van de vigerende milieuvergunning(en) met bijbehorende voorschriften en
meldingen.
Degene die de inrichting drijft is verplicht aan een daartoe door het bevoegd gezag aangewezen
ambtenaar op diens eerste verzoek het registratiesysteem ter inzage te geven.
Inname afvalstoffen
De inrichting mag uitsluitend de volgende afvalstoffen inzamelen:
Pagina 20 van 33

Voorschriften
Soort afvalstof
Eural Code
Metalen verpakking 15 01 04
Ferrometalen 16 01 17
Non-ferrometalen 16 01 17
Niet onder 16 02 09 tot en met 16 02 13 vallende afgedankte
apparatuur
16 02 14
Niet onder 16 02 15 vallende uit afgedankte apparatuur
verwijderde onderdelen
16 02 16
Afgewerkte katalysatoren die goud, zilver, rhenium, rhodium,
palladium, iridium of platina bevatten (exclusief 16 08 07)
16 08 01
Koper, brons en messing 17 04 01
Aluminium 17 04 02
Lood 17 04 03
Zink 17 04 04
IJzer en staal 17 04 05
Tin 17 04 06
Gemengde metalen 17 04 07
Ferrometalen 19 12 02
Non-ferrometalen 19 12 03
Metalen 20 01 40
Afgedankte banden*
* Dit betreffen alleen de velgen en niet de banden.
16 01 03
De hoeveelheid van de in de inrichting aangevoerde en afgevoerde partijen
afvalstoffen wordt door weging bepaald.
De weegbrug is overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften van het Nederlands
Meetinstituut geijkt, goed onderhouden en volgens de geldende fabrieksvoorschriften in
gebruik.
Een rapport van de meest recente ijking van de in voorschrift 1.3.3 genoemde weegbrug is
binnen de inrichting aanwezig.
De vergunninghouder is verplicht een registratie bij te houden van de:
De aangevoerde afvalstoffen (datum, Eural code, hoeveelheid, herkomst);
De afgevoerde afvalstoffen (datum, Eural code, hoeveelheid, herkomst).
Genoemde registraties van in ieder geval de afgelopen 3 jaar dienen ter inzage binnen
de inrichting aanwezig te zijn.
In het registratiesysteem hoeft van alle door particulieren zelf aangevoerde partijen afvalstoffen
in een hoeveelheid van niet meer dan 50 kg per afgifte uitsluitend de volgende
gegevens per euralcode te worden vermeld:
de datum van aanvoer;
de gebruikelijke benaming van de afvalstoffen.
Bovenstaande partijen worden verzameld in de hiervoor bestemde containers waarna
de totale hoeveelheid tenminste eenmaal per 14 dagen door weging wordt bepaald en
geregistreerd.
Pagina 21 van 33

Voorschriften
AFVALSTOFFEN
Afvalscheiding
Vergunninghouder is verplicht de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en
gescheiden aan te bieden aan een daarvoor erkende inzamelaar:
− Accu’s.
− Afgewerkte olie.
Gebruikte poetsdoeken, absorptiematerialen en overige gevaarlijke afvalstoffen, die vrijkomen
bij onderhoudswerkzaamheden en bij het verwijderen van gemorste bodembedriegende stoffen
dienen te worden bewaard in vloeistofdichte en afgesloten emballage die bestand is tegen
inwerking van de betreffende afvalstoffen.
Opslag van afvalstoffen
De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moet zodanig plaatsvinden dat zich geen
afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch verontreiniging van het
openbaar terrein rond de inrichting plaatsvinden, dan moeten direct maatregelen worden
getroffen om deze verontreiniging te verwijderen.
De verpakking van gevaarlijk afval moet zodanig zijn dat:
a. niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen;
b. het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wel
met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen;
c. deze tegen normale behandeling bestand is;
d. deze is voorzien van een etiket, waarop de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk
tot uiting komen.
Gebruikte accu’s worden opgeslagen boven een bodembeschermende voorziening welke is
bestand tegen de in de accu’s aanwezig corrosieve stoffen.
Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de verschillende
soorten afvalstoffen ten opzichte van elkaar geen reactiviteit kunnen veroorzaken.
Afvoer van afvalstoffen
De in de inrichting vrijkomende afvalstoffen moeten zo vaak als nodig is doch ten minste één
keer per jaar uit de inrichting worden afgevoerd naar een erkende verwerker of inzamelaar.
Overslag van verontreinigde metalen
Metalen worden uitsluitend gelost op de stortlocatie en dienen vervolgens in de hiervoor
bestemde containers te worden opgeslagen.
Pagina 22 van 33

Voorschriften
BRANDVEILIGHEID
Blusmiddelen
Om een beginnende brand doelmatig te kunnen bestrijden moeten voldoende blusmiddelen
aanwezig zijn.
OPSLAG EN GEBRUIK VAN GASFLESSEN
Gasflessen die niet in gebruik zijn moeten in een opslagvoorziening worden bewaard.
Gasflessen:
- moeten gemakkelijk bereikbaar zijn en snel kunnen worden afgevoerd;
- moeten zo zijn opgesteld dat beschadiging wordt voorkomen;
- mogen niet kunnen worden blootgesteld aan stralende warmte;
- mogen niet in de onmiddellijke nabijheid van brandgevaarlijke stoffen of objecten zijn
opgesteld.
De opslagplaats voor gasflessen moet zich in de buitenlucht bevinden en voldoen aan
het gestelde in de volgende voorschriften van de Publicatiereeks Gevaarlijke
Stoffen 15 “Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen” (PGS 15 ) van het Ministerie
van VROM:
- 3.1
- 3.2.2
- 3.2.3
- 3.2.4
- 3.4
- 3.5
- 3.7
- 3.11
- 3.15
- 3.16
- 3.20
- 3.21
- 3.23
- 6.2
Pagina 23 van 33

Voorschriften
BODEM
Algemeen
De verpakking van vloeistoffen en vaste stoffen in emballage moet dicht zijn, geschikt
voor de desbetreffende stof en voldoende sterk. De verpakking van gevaarlijke stoffen
moet zijn geëtiketteerd overeenkomstig de bepalingen van het Besluit verpakking en
aanduiding milieugevaarlijke stoffen.
Vaten, tanks en andere verpakkingseenheden gevuld met vloeistoffen (inclusief
vloeibare afvalstoffen) die bij omvallen en/of calamiteiten e.d. bodemverontreiniging
kunnen veroorzaken, moeten staan opgesteld in of boven een lekbak. Onder een
tappunt van een gereedstaand vat moet, indien dit niet boven eerdergenoemde lekbak
uitmondt, bovendien een doelmatige lekvoorziening zijn aangebracht.
Ledige, ongereinigde emballage moet worden behandeld als gevulde emballage.
Indien emballage lekt moet de lekkage meteen worden verholpen, de inhoud meteen worden
overgebracht in vloeistofdichte emballage of de lekkende emballage worden overgebracht in
een zogenaamd overvat.
Bodemonderzoek
Binnen zes maanden na het in werking treden van deze beschikking dient aanvullend
nulsituatieonderzoek plaats te vinden ter plaatse van de loods en de stortlocatie. Het
onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het protocol Bodemonderzoek
Milieuvergunningen en BSB of conform een daaraan gelijkwaardige
onderzoeksstrategie uit de NEN 5740. De opzet van het onderzoek dient alvorens tot
uitvoering wordt overgegaan, te zijn overgelegd aan het bevoegd gezag. De resultaten
van het onderzoek dienen uiterlijk drie maanden na het uitvoeren van het onderzoek
aan het bevoegd gezag te zijn overgelegd.
Bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit dient ter vaststelling van de kwaliteit van de
bodem een bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie te zijn uitgevoerd. Het onderzoek
dient te worden uitgevoerd conform het protocol Bodemonderzoek Milieuvergunningen en BSB
of conform een daaraan gelijkwaardige onderzoeksstrategie uit de NEN 5740. De opzet van het
onderzoek dient alvorens tot uitvoering wordt overgegaan, te zijn overgelegd aan het bevoegd
gezag. De resultaten van het onderzoek dienen uiterlijk drie maanden na het uitvoeren van het
onderzoek aan het bevoegd gezag te zijn overgelegd.
Het eindonderzoek moet worden verricht op die locaties van de inrichting die bij het
nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek relevant zijn gebleken en
op alle overige locaties in de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben
plaatsgevonden. Monsterneming moet direct na beëindiging van de activiteiten plaatsvinden.
Monsterneming en analyse van de monsters dient te zijn uitgevoerd conform NEN 5740. Ter
plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek
onderzochte locaties moet het eindsituatieonderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben als
het herhalingsonderzoek.
Bodembeschermende voorzieningen
Pagina 24 van 33

Voorschriften
De activiteiten in de onderhoudswerkplaats en de stortlocatie moeten zodanig
plaatsvinden dat een verwaarloosbaar bodemrisico als bedoeld in de NRB wordt
bereikt (bodemrisicocategorie A).
Een vloeistofkerende vloer moet:
- zijn bestand tegen de voorkomende mechanische en chemische
belasting van de desbetreffende stoffen waardoor (directe) indringing van
deze stoffen in de bodem niet mogelijk is;
- zodanig zijn uitgevoerd dat de opgevangen (vloei)stof niet weglekt
voordat de verzamel- en/of schoonmaakwerkzaamheden zijn voltooid.
Personeel moet zijn geïnstrueerd over hoe te handelen bij storingen en/of
morsingen/lekkages en in het gebruik van middelen ter voorkoming van verspreiding
en indringing in de bodem van vrijgekomen bodembedreigende stoffen.
Gemorste of gelekte voor de bodem schadelijke vloeistof moet direct worden opgenomen.
Nabij een opslag plaats of plaats waar bodembedreigende stoffen worden
gebruikt moeten voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn om eventueel gemorste
of gelekte vloeistof op te nemen. Verontreinigd absorptiemiddel dient gescheiden van
andere stoffen te worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten vaatwerk en moet
als (gevaarlijk) afval worden afgevoerd.
Bodembeschermende voorzieningen en maatregelen dienen periodiek, doch ten minste een
maal per jaar, op deugdelijkheid en doelmatigheid te worden geïnspecteerd.
Beschadigingen moeten terstond worden gerepareerd. De wijze van inspectie dient in
een procedure te zijn vastgelegd. In de procedure is ten minste vermeld:
- een overzicht van te inspecteren voorzieningen;
- de wijze van inspectie (visueel, monsterneming, metingen etc.);
- de frequentie waarop wordt geïnspecteerd;
- wie de inspectie uitvoert;
- welke middelen voor de inspectie nodig zijn.
De procedure moet altijd op de werkplek van de uitvoerende perso(o)n(en) aanwezig
zijn. De vergunninghoudster moet erop toezien dat de instructies worden nageleefd.
Pagina 25 van 33

Voorschriften
Ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico vindt het
schoonspuiten van metalen plaats boven een vloeistofdichte vloer of verharding. Bij
het schoonspuiten vrijkomende vloeistoffen lopen niet over de rand van de
vloeistofdichte vloer of verharding.
Een binnen de inrichting als bodembeschermende voorziening toegepaste vloeistofdichte vloer
is overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer
aangewezen normdocument beoordeeld en goedgekeurd door een instelling, die
daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit.
Degene die de inrichting drijft draagt zorg voor:
a. reparatie en regelmatig onderhoud van de vloeistofdichte vloer overeenkomstig onderdeel A4
van de NRB, en
b. een jaarlijkse controle van de bodembeschermende voorziening overeenkomstig bijlage D
behorende bij CUR/PBV-aanbeveling 44.
De goedkeuring van een vloeistofdichte voorziening verliest haar geldigheid indien de reparatie,
het regelmatig onderhoud of de controle niet of niet overeenkomstig de eisen is
uitgevoerd of indien een tijdens een controle geconstateerd gebrek niet is gerepareerd.
ENERGIE
Energie- en waterregistratie
Het jaarlijks energieverbruik van de inrichting moet worden geregistreerd. Er kan worden
volstaan met het bewaren van de energienota's. De vergunninghouder houdt deze gegevens
drie jaar in het bedrijf ter inzage voor het bevoegd gezag.
Het jaarlijks waterverbruik van de inrichting moet worden geregistreerd. Er kan worden volstaan
met het bewaren van de nota's. De vergunninghouder houdt deze gegevens drie jaar in
het bedrijf ter inzage voor het bevoegd gezag.
Pagina 26 van 33

Voorschriften
GELUID
De vergunde situatie en de geluidsvoorschriften zijn van toepassing op een bedrijfssituatie waar
in ieder geval de volgende voorzieningen aanwezig zijn (akoestisch onderzoek van
Wensink akoestiek & milieu, kenmerk: 2009101.R01 d.d: 29 mei 2009):
- het bedrijfsterrein is verhard (bestrating);
- een 2 meter hoge stalen of betonnen keerwand op de grens van de
inrichting, behalve bij de inrit;
- een verrijdbaar geluidsscherm op 2 meter afstand van de grijperkraan.
Het mobiele scherm is 2,5 meter hoog en 11 meter lang, bestaande uit
minimaal 0,75 mm dikke stalen damwand.
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige
installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden, activiteiten
mag op de volgende beoordelingspunten in de reguliere bedrijfssituatie niet meer bedragen dan:
Immissiepunt grenswaarden langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT in
01 woning derden *
Handelstraat
02 woning derden *
Handelstraat
03 woning derden *
Handelstraat
04 woning derden *
Handelstraat
dB(A)
Dag (1,5 m)
(07.00-19.00
Avond (5 m) Nacht (5 m)
(19.00-23.00 uur) (23.00-07.00 uur)
uur)
50 -- --
48 -- --
45 -- --
46 -- --
* immissiepunten zoals aangegeven in het akoestisch onderzoek d.d. 29 mei 2009.
De van de inrichting afkomstige maximale geluidniveaus LAmax, gemeten in de meterstand "fast",
op de volgende beoordelingspunten in de reguliere bedrijfssituatie niet meer bedragen
dan:
Immissiepunt grenswaarden maximaal geluidsniveau L,Amax in dB(A)
Dag (1,5 m) Avond (5 m) Nacht (5 m)
(07.00-19.00 uur) (19.00-23.00 uur) (23.00-07.00 uur)
01 woning derden 67 -- --
02 woning derden
70 -- --
03 woning derden 68 -- --
04 wonng derden 69 -- --
Controle en berekening van de in de voorschriften 7.1.2 t/m 7.1.3 vastgestelde geluidsniveaus
moet geschieden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai,
uitgave 1999, uitgegeven door het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer.
Pagina 27 van 33

Voorschriften
Onverminderd het gestelde in de voorschriften 7.1.2 t/m 7.1.3 mogen radio’s en andere geluids-
en omroepinstallaties (anders dan voor brandmelding e.d.), inclusief die van auto’s van
bezoekers of vrachtwagens, buiten de inrichting niet hoorbaar zijn.
Bij het lossen van metalen dient de valhoogte van de metalen beperkt te zijn tot een maximum
van 1 meter hoogte. Bij het lossen van metalen met de grijperkraan dient de grijper op
het depot geplaatst te worden alvorens de metalen gelost worden, dit om de valhoogte
te minimaliseren.
De motoren van motorvoertuigen mogen niet langer in werking zijn dan voor het manoeuvreren
en het op- en afrijden van het terrein noodzakelijk is. Het dichtslaan van portieren,
laadkleppen e.d. dient tot een minimum beperkt te blijven.
Het zogenaamde warmdraaien van motoren van vrachtauto’s, die op het terrein van de inrichting
aanwezig zijn, mag uitsluitend het leveren van remlucht ten doel hebben en mag niet
eerder aanvangen dan 5 minuten voor het vertrek van de betreffende vrachtauto(‘s).
In de inrichting mogen slechts motorvoertuigen en andere apparaten/machines met een
(verbrandings)motor in werking zijn, die zijn voorzien van een doelmatige en in goede
staat verkerende geluiddemper en uitlaatsysteem.
Gedurende het laden en lossen mogen de motoren van de voertuigen waarin wordt geladen of
waaruit wordt gelost niet in werking zijn, tenzij dit noodzakelijk is ten behoeve van de
laad- en losapparatuur.
WERKPLAATS
Uitvoering
De vloer van de werkplaats mag niet afwaterend naar een uitgang zijn gelegd.
Gedragsvoorschriften
Onderhoud en reparatiewerkzaamheden aan interne transportmiddelen (motorvoertuigen)
mogen uitsluitend worden uitgevoerd in de daartoe bestemde werkplaats.
Het is verboden onderhoud en reparatiewerkzaamheden aan voertuigen van derden uit te
voeren.
Pagina 28 van 33

Voorschriften
Het is verboden werkzaamheden te verrichten waarbij vuur wordt gebruikt aan of in de
onmiddellijke nabijheid van een brandstofreservoir en andere delen van een motorvoertuig
die brandstof bevatten. Zodra brandstof uitstroomt moeten de
werkzaamheden, waarbij vuur wordt gebruikt, onmiddellijk worden gestaakt en het
vuur worden gedoofd.
Het proefdraaien van motoren mag uitsluitend in de werkplaats plaatsvinden.
Bij het proefdraaien van verbrandingsmotoren moeten de uitlaatgassen op een
zodanige wijze via een afvoerleiding bovendaks worden afgevoerd dat voldoende
spreiding in de omgeving plaatsvindt.
Tijdens het schoonmaken van remvoeringen moeten maatregelen worden getroffen
om verspreiding van stof en asbestvezels buiten de inrichting te voorkomen.
De ruimte waar onderhoudswerkzaamheden aan materieel plaatsvindt moet zodanig
zijn geventileerd dat, ter voorkoming van brand- of explosiegevaar, voldoende
ventilatie is gewaarborgd om gassen of dampen die ontstaan bij lekkage of
werkzaamheden, af te voeren.
Afvalwater
Het afvalwater afkomstig van de stort- en spuitlocatie dient aan de volgende eisen te voldoen:
Het afvalwater wordt geleid door een slibvangput en olieafscheider die voldoen aan NEN-EN
858-1
Het gehalte aan olie in het afvalwater na de afscheider bedraagt niet meer dan 200 milligram per
liter in enig steekmonster bepaald overeenkomstig de bepalingsmethode.
Het te lozen afvalwater kan op een doelmatige wijze worden bemonsterd.
Pagina 29 van 33

Begrippen
BIJLAGE: BEGRIPPEN
** VOOR ZOVER EEN DIN-, NEN-, NEN-EN-, OF NEN-ISO-NORM, ...:
Voor zover een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-norm, AI-blad, BRL,
CPR, PGS of NPR, waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op
de uitvoering van constructies, toestellen, werktuigen en installaties, wordt bedoeld de
norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het AI-blad die voor de datum waarop de vergunning is
verleend het laatst is uitgegeven met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen
of correctiebladen dan wel -voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande
constructies, toestellen, werktuigen en installaties betreft -de norm, BRL, CPR, PGS,
NPR of het AI-blad die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen,
werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.
- PGS-richtlijnen zijn digitaal verkrijgbaar via www.vrom.nl
ADR:
Accord européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par
Route (Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke
goederen over de weg).
BEDRIJFSRIOLERING:
Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar
oppervlaktewater, een openbaar riool of een andere voorziening voor de inzameling en
het transport van afvalwater.
BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL:
Handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de
kans op emissies of immissies te reduceren.
BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING:
Fysieke voorziening die de kans op emissies of immissies reduceert.
BODEMRISICOCATEGORIE A:
Verwaarloosbaar bodemrisico.
CUR/PBV:
Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving / Plan
Bodembeschermende Voorzieningen.
EINDSITUATIE-ONDERZOEK:
Onderzoek naar de kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) op die plaatsen van
de inrichting waar potentieel bodembedreigende acitiviteiten hebben plaatsgevonden.
Hierbij wordt de grond en het grondwater gecontroleerd op de eventuele toename van
de bij het nulsituatieonderzoek of het laatste herhalingsonderzoek onderzochte stoffen,
door het nemen van grond(water)monsters.
EMBALLAGE:
Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans,
metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten
kisten, big-bags en intermediate bulkcontainers (IBC's).
Pagina 30 van 33

Begrippen
EQUIVALENT GELUIDSNIVEAU (LAEQ):
Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse, in de
loop van een bepaalde periode, optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de
"Handleiding meten en rekenen industrielawaai" 1999, uitgegeven door het Ministerie
van VROM.
EURAL:
De regeling Europese afvalstoffenlijst (Stcrt. 28 mrt 2002). Aanwijzing van gevaarlijke
afvalstoffen.
GELUIDSGEVOELIGE BESTEMMINGEN:
Gebouwen of objecten, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur krachtens de
artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder (Stb. 1982, 465).
GELUIDSNIVEAU IN DB(A):
Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig
de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde
regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651, uitgave 1989.
GEVAARLIJKE STOFFEN:
Gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke
stoffen.
HEMELWATER:
Alle neerslag, zoals regen, sneeuw of hagel.
ISO:
Een door de International Organization for Standardization opgestelde en uitgegeven
norm.
ISO 11602-2:
Brandbeveiliging - Draagbare brandblussers en brandblussers op wielen - Deel 2:
keuring en onderhoud
LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT):
Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse
optredende geluid, bepaald in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en
beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai',
uitgave 1999.
MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax):
Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd
met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een
tijdconstante van 125 ms.
NEN:
Een door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm.
NEN 5740:
Bodem; onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek.
Pagina 31 van 33

Begrippen
NRB:
Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten.
NULSITUATIE:
De kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van de inrichting op het
moment van vergunningverlening.
NULSITUATIE-ONDERZOEK:
Onderzoek naar de kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) op die plaatsen van
de inrichting waar potentieel bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of zullen
plaatsvinden en dat is gericht op die verontreinigende stoffen die ten gevolge van de
activiteiten binnen de inrichting in de bodem kunnen geraken.
OPENBAAR RIOOL:
Voorziening voor de inzameling en transport van afvalwater, als bedoeld in artikel
10.30 van de Wet milieubeheer.
PGS:
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, onder verantwoordelijkheid van vier
departementen uitgebrachte richtlijnen voor opslag van en omgang met gevaarlijke
stoffen (voorheen CPR-richtlijn). De adviesraad gevaarlijke stoffen heeft voor het tot
stand komen van deze richtlijnen een adviserende taak.
PGS 15:
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen,
Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Downloaden via
www.vrom.nl (dossier externe veiligheid).
RIOLERING:
Bedrijfsriolering of openbare riolering.
VLOEISTOFDICHT:
De situatie waarbij een vloeistof de niet met vloeistof belaste zijde van een
bodembeschermende voorziening niet bereikt.
VLOEISTOFDICHTE VLOER OF VOORZIENING:
Een vloer of voorziening geïnspecteerd en goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBVaanbeveling
44.
VLOEISTOFKERENDE VOORZIENING:
Een voorziening die in staat is vrijgekomen stoffen zo lang te keren dat deze kunnen
worden opgeruimd voordat indringing in de bodem plaats kan vinden.
Pagina 32 van 33

Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
1