KLEUR, PIGMENT EN VERF IN RESTAURATIE Maastricht ... - WTA
KLEUR, PIGMENT EN VERF IN RESTAURATIE Maastricht ... - WTA
KLEUR, PIGMENT EN VERF IN RESTAURATIE Maastricht ... - WTA
Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
Nederland – Vlaanderen<br />
<strong>KLEUR</strong>, <strong>PIGM<strong>EN</strong>T</strong> <strong>EN</strong> <strong>VERF</strong> <strong>IN</strong> <strong>RESTAURATIE</strong><br />
<strong>Maastricht</strong> 2003
Nederland – Vlaanderen<br />
<strong>KLEUR</strong>, <strong>PIGM<strong>EN</strong>T</strong> <strong>EN</strong> <strong>VERF</strong> <strong>IN</strong> <strong>RESTAURATIE</strong><br />
7 november 2003<br />
Bonnefantenmuseum <strong>Maastricht</strong><br />
Editor: D. Van Gemert, K.U.Leuven<br />
Secretariaat.: Pr. Bernhardlaan 26, 5684 CE BEST Nederland, tel.: +31 (0)499-375 289, fax.: +31 (0)499-375 006, e-mail: info@wta-nl-vl.org<br />
Internet: www.wta-nl-vl.org H.R.Delft nr.40398619,Bank: ABN-AMRO Best.nr.: 42.77.26.158<br />
Corr.: België: KULeuven p/a Mevr.K.Loonbeek,Kasteelpark Arenberg 40, 3001 Heverlee,Tel.: + 32(0)16 32 16 54 fax:+ 32 (0)16 32 19 76<br />
e-mail:Kristine.Loonbeek@bwk.kuleuven.ac.be ABN-AMRO Bank Antwerpen nr.: 721-5406377-73
Voorwoord<br />
Kleur, Pigment en Verf in Restauratie<br />
Kleuren beïnvloeden mensen en maatschappijen. Kleuren bepalen mee hoe volkeren voelen<br />
en handelen, en verschillende culturen gaan elk op hun eigen wijze om met kleur. Kleuren<br />
kunnen opzwepen of kalmeren, motiveren of onderdrukken. Kleuren zijn ook een sterk<br />
communicatiemiddel. Het is dan ook niet verwonderlijk dat kleur in restauratie eveneens een<br />
belangrijke rol speelt. De gebouwde en de beeldende kunst hebben in alle culturen een zeer<br />
hoge geschiedkundige, culturele en emotionele waarde, en in deze kunsten wordt een hoge<br />
synergie bereikt tussen materialen en kleuren.<br />
Onze aandacht voor kleuren in de restauratie is dan ook niet verwonderlijk. En omdat<br />
kleuren zo belangrijk zijn, willen wij ook weten wat de wetenschappelijke achtergronden zijn<br />
van kleuren in onze (gebouwde) omgeving. Daarbij willen we ons natuurlijk beperken tot de<br />
zichtbare kleuren, in het golflengtegebied van ongeveer 400 tot 800 nanometer, alhoewel er<br />
misschien ook wel effecten zijn van de warme kleuren uit het infrarood, en de harde kleuren<br />
uit het ultraviolet gebied.<br />
Wetenschappelijk kan kleur als volgt gedefinieerd worden: kleur is het visuele effect dat<br />
veroorzaakt wordt door de spectrale samenstelling van licht, dat uitgestuurd, doorgestuurd of<br />
weerkaatst wordt door voorwerpen (Newton, 1665). Daaruit volgt dat kleuren maken een<br />
kwestie is van optellen en aftrekken van lichtgolven met verschillende frequenties. Dit<br />
sommeringsproces wordt in de praktijk gerealiseerd door het toevoegen van kleurmiddelen<br />
aan vloeibare of vaste materialen, en die in deze materialen oplossen (kleurstoffen) of in<br />
suspensie aanwezig blijven (pigmenten).<br />
In dit seminarie wordt de aandacht gericht op bijzondere afwerkings- en decoratiematerialen,<br />
gebruikt voor binnen- en buitenschilderingen en voor verflagen. Vanuit een breed<br />
gezichtspunt wordt de problematiek benaderd en bediscussieerd: de plaats en de taak van<br />
de ontwerpende en begeleidende architect; de technieken voor het vrijleggen en de<br />
methodieken voor het karakteriseren van oude verflagen; verven en pigmenten van vroeger<br />
en nu; wel of niet overschilderen en het vrijwaren van authenticiteit; praktijk van restauratie<br />
van schilderingen en verflagen; de speciale problematiek van verf in de moderne<br />
architectuur van het interbellum, met zijn voorkeur voor beton en metaal; case-studies.<br />
Deze syllabus bevat bijdragen verzorgd door architecten, historici, onderzoekers,<br />
praktijkmensen. De keuze van de voordrachtgevers en de zorg die zij aan deze bijdragen<br />
hebben besteed, staan er borg voor dat <strong>WTA</strong> NL/VL hiermee een degelijk en bruikbaar<br />
naslagdocument ter beschikking kan stellen, waarin de huidige kennis en ervaring worden<br />
aangereikt.<br />
<strong>WTA</strong> NL/VL zet zich bij elk seminarie tenvolle in om reeds van bij het begin van het<br />
seminarie de syllabus ter beschikking te stellen, en wel in een zo goed mogelijk<br />
gedocumenteerde vorm. Ook nu werden kosten noch moeite gespaard om het moeilijke<br />
onderwerp van kleur en pigment op een zo duidelijke en kleurrijk mogelijke manier te<br />
presenteren. Alhoewel de syllabus ook nadien nog verkrijgbaar is, zijn wij ervan overtuigd<br />
dat deelname aan een seminarie of studiedag onmisbaar is om met vrucht de inhoud en de<br />
schat aan informatie in de syllabus te kunnen ontdekken. Om deelname aan een seminarie<br />
nog vruchtbaarder te maken, zoekt <strong>WTA</strong> NL/VL ook steeds een treffende locatie, die het<br />
onderwerp van het seminarie mee kan ondersteunen. Ditmaal werd gekozen voor het<br />
Bonnefantenmuseum in <strong>Maastricht</strong>, en kon tevens op de medewerking gerekend worden<br />
van Restauratie Atelier Limburg, met voorstelling van de voortgang van de restauratie van<br />
schilderijen uit de Trompenburg in ’s Gravenland.
<strong>WTA</strong> NL/VL hoopt met dit seminarie, met de syllabus en met de organisatie te voldoen aan<br />
een terechte vraagstelling uit de restauratiewereld. Wij hopen echter ook dat onze<br />
inspanningen bijdragen tot een verdere uitdeining van de discussies en<br />
ervaringsuitwisselingen in de restauratiewereld, en dat steeds meer mensen, instellingen en<br />
bedrijven hierbij zouden betrokken worden en vooral, zich zullen betrokken voelen.<br />
<strong>Maastricht</strong>, 07 november 2003<br />
Prof. Dr. Ir. Dionys Van Gemert<br />
Vice-president <strong>WTA</strong><br />
Voorzitter <strong>WTA</strong> Nederland-Vlaanderen
M. Goossens Inleiding<br />
Inhoudsopgave<br />
D. Debrouwer Plaats en taak van de architect bij restauratie van schilderingen<br />
L. De Clercq Vooronderzoek van afwerkingslagen en het belang voor het<br />
bouwhistorisch onderzoek<br />
M. Van Bos Afwerkingslagen: analyses en toepassingen<br />
W. Waillez<br />
E. Verweij Kleuronderzoek en spectaculaire resultaten in Plein 23, Het<br />
Logement van Amsterdam<br />
W. de Wuffel Praktijk van het restaureren en behoud van authenticiteit<br />
M. Polman Verf in moderne architectuur van het interbellum<br />
K. Kolff Onderzoek naar de interieurdecoraties van Cuypers in het<br />
Rijksmuseum te Amsterdam<br />
Restauratie Atelier Limburg Rondleiding
1. Inleiding<br />
<strong>KLEUR</strong> <strong>IN</strong> DE HED<strong>EN</strong>DAAGSE <strong>RESTAURATIE</strong>PRAKTIJK<br />
<strong>EN</strong>KELE KRITISCHE BED<strong>EN</strong>K<strong>IN</strong>G<strong>EN</strong><br />
Miek Goossens<br />
Monumenten en Landschappen West-Vlaanderen<br />
Toen in 1984 de Nederlandse Rijksdienst voor Monumentenzorg de studie van Denslagen<br />
en De Vries publiceerde onder de titel “Kleur op historische gebouwen”, was dit binnen de<br />
kringen van de monumentenzorgers een ware revelatie.<br />
Deze studie bracht een groot aantal bewijzen van de praktijk van kleurig afwerken van<br />
historische gebouwen, en dit zowel door vondsten in situ, als door bewijsmateriaal uit<br />
archivalische bronnen, contemporaine geschriften en picturale bronnen.<br />
Sindsdien zijn er ook in Vlaanderen talloze studies gepubliceerd van uitgevoerd onderzoek,<br />
archivalisch en op basis van bouwsporen, waaruit blijkt dat men in het verleden meer<br />
pleister en verf gebruikte dan gemeenzaam aangenomen, en dat als gevolg hiervan, ons<br />
beeld van het verleden diende te worden bijgesteld.<br />
Bijgevolg veranderde het resultaat van onze restauratieve interventies grondig:<br />
kerkinterieurs werden niet langer gedecapeerd, maar worden ofwel gewit, ofwel herkrijgen zij<br />
hun polychrome afwerking door vrijlegging of herschilderen. Het straatbeeld in onze<br />
historische steden krijgt opvallende kleurige accenten. Vreemdsoortige behangpapieren<br />
worden gereconstrueerd.<br />
In 1996 koos de Open Monumentendag in Vlaanderen als thema “Zorg en Zin voor Kleur”,<br />
en deze keuze zorgde voor een popularisering van de praktijk. Sinds Denslagen en De Vries<br />
zijn 20 jaar verlopen Tijd dus voor een aantal kritische bemerkingen bij het verschijnsel<br />
“Kleur” in de restauratiepraktijk.<br />
2. Relatie tussen de contemporaine architectuur en de restauratieopvattingen - het<br />
begrip “mode” in de monumentenzorg<br />
Ik ga even terug naar de beginperiode van de hedendaagse monumentenzorg, namelijk de<br />
tweede helft van de 19 de eeuw. Algemeen wordt aangenomen dat het gebruik van verf en<br />
pleister in die periode langzamerhand in diskrediet geraakte doordat de opvattingen over<br />
architectuur in de loop van de 19 de eeuw veranderden en men onderscheid ging maken<br />
tussen “eerlijke “ en oneerlijk” bouwen, tussen “waarheid” en “leugen” in de architectuur.<br />
Verf en pleister werden uit de bouwpraktijk geweerd , althans wat de buitenkant betreft, en<br />
als gevolg daarvan ook uit de restauratiepraktijk. Zo is het beeld dat wij nu van veel van de<br />
nog bestaande historische architectuur hebben, vertekend geworden door deze<br />
restauratieaanpak.<br />
De link tussen het denken over contemporaine architectuur en restauratieconcept wordt voor<br />
de 19 de en begin 2Oste eeuw algemeen aangenomen.<br />
Wanneer de hedendaagse monumentenzorg opnieuw kleur en afwerking toelaat en deze<br />
laat behoren tot het beeld van de historische gebouwen, dan kan men zich afvragen of deze<br />
opvatting -mutatis mutandis - niet evenzeer beïnvloed is door onze contemporaine<br />
bouwpraktijk en architectuuropvattingen. Hedendaagse architectuur laat ook opvallend veel<br />
kleur toe, en dit zowel in de gevelopbouw als in de afwerking van de interieurs. Met ander<br />
woorden in hoeverre heeft het huidige kleurgebruik in restauraties te maken met tijdsgeest<br />
en smaak?<br />
Indien positief op deze vraag mag geantwoord worden, dan is het tijdelijk karakter van de<br />
optie voor kleur denkbaar en misschien zelfs inherent aan het verschijnsel.<br />
1
Maar ik hoor U antwoorden : neen, want wij werken op basis van het wetenschappelijk<br />
onderzoek waardoor de aard van de afwerking objectief wordt vastgesteld, zonder enige<br />
smaakgebonden overweging.<br />
3. Het wetenschappelijk onderzoek als premisse en de interpretatie ervan<br />
Wetenschappelijk onderzoek naar afwerking komt meestal neer op een zgn. stratigrafisch of<br />
kleurenonderzoek. Afgezien van het feit dat dit een ingewikkelde zaak is, die een gedegen<br />
kennis en aangepaste apparatuur vereist, en dat erbij het uitvoeren van dit<br />
kleurenonderzoek kansen bestaan op onvolledigheid, stellen wij ons de vraag in hoeverre<br />
de onderzoeker in staat is met zekerheid de mogelijke kleurwijzigingen in te calculeren?<br />
Wat met verkleuringen onder invloed van chemische en technische veranderingsprocessen<br />
veroorzaakt door lichtinwerking, vochtigheid of verhitting. Het is bekend dat kleuren in de<br />
loop der jaren volledig kunnen verkleuren, of minstens bleker of donkerder worden.<br />
Daarenboven is er de semantische kant van de zaak:<br />
Is de betekenis ons altijd duidelijk? Zijn wij via het zgn. wetenschappelijk onderzoek naar<br />
kleurlagen voldoende op de hoogte van de context waarbinnen de afwerking tot stand<br />
kwam? Bij een interieur bv. kan men onderzoek doen naar de kleurige afwerking van de<br />
lambrisering, maar zich geen verdere vragen stellen bij de aard en het voorkomen van de<br />
totale context, zoals vloeren, gordijnen, zelfs meubilair.<br />
Op zichzelf is daar natuurlijk niet zo veel tegen in te brengen, op voorwaarde dat het<br />
resultaat van het vooronderzoek niet gepresenteerd wordt als absolute historisch waarheid<br />
en dat we het hypothetisch karakter ervan blijven vooropstellen.<br />
In aansluiting hiermee:<br />
4. Effecten van licht en schaduw<br />
Veel kleurnuances ontstaan door het spel van licht en schaduw. Het meeste lijstwerk in onze<br />
historische architectuur, zowel binnen als buiten toegepast, is op dit effect berekend.<br />
Maar wat is de betekenis van “licht” in een historisch gebouw? Zijn wij, moderne mensen, in<br />
staat om het verschil te vatten tussen de overvloed aan elektrisch licht en de effecten van<br />
kaarsen en olielampen?<br />
Het is moeilijk voor ons om te vatten hoe weinig licht er normaal gesproken in de huizen<br />
moet geweest zijn voor de introductie van het elektrisch licht. Kaarsen van goede kwaliteit<br />
waren duur en de goedkopere vetkaarsen, op dierlijke vetten, gaven een onaangename<br />
geur. Wanneer voor een speciale gelegenheid een groot aantal kaarsen werd gebrand, dan<br />
wordt dit steevast gemeld met verwondering en verrukking. De introductie van de olielamp<br />
tijdens de eerste decades van de XIXe eeuw, vormde een grote vooruitgang doordat zij een<br />
meer geconcentreerd licht verspreidt.<br />
Voor de rest werd het leven vooral bij daglicht geleefd, en dit geldt ook voor de ervaring van<br />
de kleuren, voornamelijk dan van interieurs. Bij duisternis kwam binnenshuis het sterkste<br />
licht van het vuur. Daarom werd zoveel aandacht besteed aan de schouwdecoratie, met<br />
koperen bollen op de haardbokken e.d.m.<br />
Belangrijk te beseffen is dat kaarsen, en ook nog olielampen, zij het in mindere mate, geen<br />
constant licht geven, maar oplichten en bewegen. Wat zij verlichten schijnt tot leven te<br />
komen op een manier die generaties opgegroeid met onbeweeglijk elektrisch licht, onbekend<br />
is. Wanneer het niveau van het licht in een kamer laag is, worden weerkaatsende<br />
oppervlakken relatief blinkend. Vooral verguldsel valt op in een halfdonkere omgeving.<br />
Omdat kaarsen aangestoken en gedoofd moesten worden werden zij op een handige<br />
hoogte geplaatst – luchters zijn tot in de XIXe eeuw zeldzaam en relatief klein – meestal<br />
tussen tafelhoogte en schouderniveau. Het gevolg hiervan is dat licht uit een dergelijke bron<br />
directer in de ogen schijnt, waardoor de voorzijde van de objecten zichtbaar werd, eerder<br />
dan de bovenzijde, zoals dit met hedendaagse plafondverlichting vrijwel de regel is.<br />
2
Wanneer de lichtbron dus laag is, niet krachtig en daarenboven beweeglijk, zal de ganse<br />
verschijningsvorm van de kamer veranderen.<br />
Bijkomend is er de schrik van onze voorouders voor het daglicht dat ertoe leidde dat<br />
vensters werden afgeschermd met meerdere lagen gordijnen, met binnenluiken en<br />
buitenluiken.<br />
En voor de buitenzijde : al eens rondgewandeld in een onverlichte stad?<br />
M.i. staan we hier voor een verschijnsel waar we als moderne mens forfait moeten geven.<br />
5. De arbitraire keuze<br />
Bij het restaureren van gebouwen die verschillende kleurige afwerkingslagen bezitten<br />
doordat die in de loop der tijden aan een nieuwe smaak zijn aangepast, dreigt het een<br />
automatisme te worden om de eerste, zogezegd originele afwerkingslaag in het zicht te<br />
brengen of te hernemen met negatie, zelfs verwijdering van alle jongere lagen.<br />
Met deze optie vervalt men in dezelfde fout die men bij het restaureren van oude gebouwen<br />
zo vaak maakt, namelijk dat de oudste verschijningsvorm in historisch opzicht altijd de meest<br />
belangwekkende en waardevolste zou zijn, quod non.<br />
Het herschilderen van gevels op basis van verfsporen kan dikwijls een verantwoorde keuze<br />
zijn, om zowel technische als esthetische reden, maar zelden omwille van de authenticiteit,<br />
aangezien deze verfsporen meestal niet gedateerd kunnen worden en dus zelden met<br />
zekerheid gekoppeld kunnen worden aan een bouwfase.<br />
6. De teloorgang van de optie “eigentijdse inbreng”<br />
Charles van de Hoves “Torrentius” in Luik blijft op een eenzame hoogte hangen boven de<br />
gemiddelde restauratie binnen onze contreien. De optie om eerder de geest waarbinnen de<br />
afwerking van dit majestatisch herenhuis geschied is te restaureren, en een eigentijds decor<br />
te realiseren zonder historiserende connotaties, blijft een zeldzaamheid. Deze optie neemt<br />
de laatste jaren zelfs opmerkelijk af.<br />
Ik durf hierbij als nadenkertje meegeven of het imperatief van het kleuronderzoek en mutatis<br />
mutandis van de historische studie als uitgangspunt bij een restauratie niet leidt tot een<br />
afname van een vorm van creativiteit. Het door de monumentenzorg gevraagde “respect” is<br />
omgeslagen in een bijna verlammende angst voor het creatieve, in de zin van eigen inbreng.<br />
Dit is een algemene tendens in de contemporaine restauratiepraktijk, die niet enkel op het<br />
aspect “Kleur” van toepassing is.<br />
In aansluiting hiermee wil ik aandacht vragen voor de rechten van de gebruiker van het<br />
erfgoed. Voor gebouwen met een museale of openbare functie kan het imperatief van het<br />
kleurenonderzoek sterker zijn, maar voor privé - gebruik moet een persoonlijke inbreng<br />
mogelijk blijven. Het opleggen van een kleurkeuze die in strijd is met de smaak van de<br />
bewoner, is een pijnlijke zaak, temeer daar we daarnet het hypothetisch karakter van dit<br />
kleuronderzoek hebben belicht.<br />
7. De negatie van de materiaalpolychromie<br />
De aandacht voor kleurige afwerkingen riskeert ons te doen voorbijgaan aan de kleurigheid<br />
van de bouwmaterialen op zich, alhoewel er veel architectuur vanuit het materiaal is<br />
gedacht. Materiaal in zicht dient evenveel aandacht te krijgen, en bijgevolg zal het<br />
“ontverven” als restauratieoptie evenzeer aan bod moeten komen wanneer uit het<br />
vooronderzoek blijkt dat ten onrechte - en dit in de betekenis van in strijd met het<br />
oorspronkelijk concept – een afwerkingslaag werd aangebracht.<br />
3
Tweede gevolg van de negatie van de materiaalpolychromie komt neer op negatie van<br />
uitgesproken restauratieopvattingen uit het verleden, die geen kans geven op overleven<br />
krijgen. Gekoppeld aan onze huidige voorliefde voor kleur en afwerking, riskeren we de<br />
vorige restauratiegolf, die gekenmerkt werd door materialenliefde, te negeren en zelfs weg<br />
te werken.<br />
8. Virtuele kleur in de monumentenzorg<br />
In deze tijd van technische reproduceerbaarheid kan men zich de vraag stellen naar het<br />
echte. De mogelijkheden om kleur niet daadwerkelijk maar via suggestie aanschouwelijk te<br />
maken krijgt schoorvoetend toepassing in de monumentenzorg. Hierbij stappen we af van<br />
een van onze sterkste troeven: het vakmanschap in de oude betekenis van het woord,<br />
aangezien uitvoering er niet meer aan te pas komt. In zijn plaats treden de “specialisten” uit<br />
de digitale wereld die ons een onbestaande werkelijkheid van het verleden te voorschijn<br />
toveren. Anderzijds biedt deze techniek de mogelijkheid om een absoluut respect op te<br />
brengen voor het monument als document, dat op geen enkele wijze wijziging ondergaat.<br />
Ik verwijs naar het spectaculaire experiment aan de kathedraal van Amiens.<br />
Ook de museumwereld ontdekt de mogelijkheden van deze techniek, zoals momenteel<br />
wordt aangetoond door de tentoonstelling rond de “Venus van Urbino” te Brussel, waar<br />
weliswaar het schilderij zelf op de tentoonstelling aanwezig is, maar de kunsthistorische<br />
context van het schilderij wordt weergeven door middel van projecties.<br />
Naar deze voorbeelden zou men, weliswaar in museale context, de virtuele<br />
kleurenreconstructie van een interieur doorheen de tijd kunnen realiseren, waarbij op basis<br />
van kleuronderzoek de verschillende versies doorlopen worden, zonder het bestaande te<br />
wijzigen.<br />
9. Conclusie<br />
In alle bescheidenheid de beperking van onze kennis blijven toegeven.<br />
In vraag stellen van de zgn. ”objectiviteit” die het vooronderzoek biedt en van de dwang van<br />
het historisch model.<br />
4
PLAATS <strong>EN</strong> TAAK VAN DE ARCHITECT BIJ <strong>RESTAURATIE</strong> VAN SCHILDER<strong>IN</strong>G<strong>EN</strong><br />
CASE-STUDY: <strong>IN</strong>TEGRATIE VAN DE MUURSCHILDER<strong>IN</strong>G<strong>EN</strong> <strong>IN</strong> DE S<strong>IN</strong>T-<br />
PAULUSKERK TE VOSSEM<br />
1. Abstract<br />
Denise Debrouwer<br />
Architect, Sint-Agatha-Rode<br />
Tijdens de restauratie van de Sint-Pauluskerk te Vossem werden restanten van romaanse,<br />
vroeg-gotische, renaissancistische en barokke muurschilderingen blootgelegd. In deze<br />
bijdrage wordt het integratie- en zingevingsproces van fragmentarische restanten van<br />
muurschilderingen uitgelicht. Het moet duidelijk zijn dat dit proces uitgewerkt is voor een<br />
zeer specifieke situatie en problematiek, waarbij de architect het kader schept waarin<br />
historische gegevens en hedendaagse, artistieke toevoeging elkaar vinden. Dit project werd<br />
bekroond met de Eerste Provinciale Monumentenprijs van de Provincie Vlaams-Brabant in<br />
1998.<br />
2. Inleiding<br />
Het is de bedoeling om aan de hand van een case-study de complexe weg te schetsen van<br />
de restauratie, en zingeving van fragmentarisch bewaarde muurschilderingen in de<br />
parochiekerk St. Paulus te Vossem-Tervuren. In die specifieke en complexe problematiek<br />
wordt de inbreng van de architect, als gids, als bemiddelaar, als vertaler en bezieler des te<br />
belangrijker.<br />
Ik wil benadrukken dat de voorgestelde oplossing, een oplossing is, zeker niet de enige.<br />
Zij is wel specifiek geënt op de gegeven omstandigheden, en daardoor ook uniek. Zij wil<br />
geenszins een vrijgeleide zijn voor wilde fantasiën die het ego van de ontwerpers dienen.<br />
3. Het gebouw<br />
De parochiekerk St. Paulus te Vossem is in oorsprong een driebeukig romaans kerkje met<br />
vrijstaande toren en aanleunende traptoren, uit de laat 12-de eeuw – begin 13-de eeuw. De<br />
romaanse beuk telde 5 traveën, en vierkante pijlers.<br />
Het koor en de sakristie in het noorden dateren uit het begin 13-de eeuw. Het kerkgebouw<br />
en zijn grondplan worden getoond in de figuren 1 en 2.<br />
Het kerkje heeft een grondige verbouwing ondergaan, eind 17-de – begin 18-de eeuw.<br />
Hierbij werd de noordelijke zijbeuk doorgetrokken naast de toren, werd de westelijke ingang<br />
gecreëerd, werden de zijbeuken opgetrokken en de ramen vergroot, werden 2 x 2 pijlers uit<br />
de kerk verwijderd, en werd een stenen overwelving aangebracht.<br />
In 1968 – ’71 is het kerkje gerestaureerd, in een periode dat het Charter van Venetië (1964)<br />
slechts schoorvoetend zijn toepassing vond. Dit feit heeft zeker gewogen op de<br />
besluitvorming en de lijdensweg van deze restauratie.<br />
Tijdens de restauratie, werd de 17 e eeuwse lambrisering in het koor weggenomen evenals<br />
het erbij horende hoofdaltaar.<br />
Resten van verschillende lagen muurschilderingen kwamen daarbij aan het licht. Men<br />
heropende het absidiale venster, liet het weggenomen meubilair verdwijnen en plande een<br />
“terug-restauratie” naar de Romaanse toestand.<br />
1
Fig. 1: Sint Pauluskerk te Vossem<br />
Fig. 2: Grondplan van de Sint Pauluskerk te Vossem<br />
4. Voorgeschiedenis van de restauratie van de muurschilderingen<br />
Van mei tot september 1968 loopt de eerste vrijleggingscampagne van het K.I.K.<br />
Half september 1968 is het voor het K.I.K. onmogelijk om het werk op korte termijn verder te<br />
zetten, en de werken vallen stil.<br />
Diverse pogingen worden gedaan om de werken herop te starten, de KCML doet pogingen,<br />
de restaurateur van het K.I.K. komt enkele malen ter plaatse, en in aug. 1971 worden<br />
2
studenten kunstgeschiedenis ingeschakeld om onder toezicht van het K.I.K., 150 m² soms<br />
dikke bepleistering te verwijderen.<br />
In november worden nogmaals studenten, (geïnteresseerden) van Prof. Steppe<br />
ingeschakeld.<br />
4.1. Muurschilderingen uit 3 of uit 4 periodes<br />
De restaurateur van het K.I.K., dhr. Savko, stelt in zijn nota’s dat muurschilderingen uit vier<br />
periodes aanwezig zijn, namelijk Romaanse of vroeg-gotische, gotische, renaissancistische<br />
en barokke.<br />
Prof. Steppe (kunstgeschiedenis K.U.Leuven) onderkent wandschilderingen uit 3 periodes:<br />
vroeg-13-de-eeuwse (Kruisiging volgens de romaanse techniek – echte fresco), een latere<br />
gotische (14-de eeuw), en een derde laag aangebracht na het sluiten van het noordelijk<br />
romaans venster.<br />
4.2. De vragen blijven open<br />
- Wat moet er gebeuren met de barokke lambrisering en altaar ?<br />
- De schilderingen zijn fragmentarisch en lopen dooreen, welke laag moet vrijgelegd<br />
worden?<br />
- Eventueel zou de tweede fase, aangezien ze zich op een witsellaag bevindt, kunnen<br />
gestrappeerd worden, is dit wenselijk?<br />
- Hoe integreren in de architectuur?<br />
5. Evaluatie en opties naar restauratie - onzekerheid en twijfel<br />
a. Prof. Steppe stelt dat van de eerste romaanse periode blijkbaar weinig is overgebleven<br />
en dit is ook niet meer te redden is. De interessante stukken behoren tot de tweede<br />
laag. Hij stelt voor om bij de restauratie de interessantste delen als ‘temoins’ te<br />
bewaren : eilanden op een witte grond. De resten, zijnde de overblijfselen van de drie<br />
verschillende lagen, zouden moeten behandeld worden zodat ze klaarder en<br />
contrastrijker te voorschijn komen.<br />
b. Dhr Savko, restaurateur bij het KIK, heeft duidelijk twijfels over de ruimtelijke werking<br />
van deze fragmentarische resten van muurschilderingen in de kerk, en laat de<br />
beslissing om eventueel de barokken lambrisering terug te plaatsen over aan het<br />
oordeel van de architect.<br />
c. Dhr Savko houdt tevens een pleidooi voor het behoud, en dus voor een ordentelijke<br />
behandeling van de muurschilderingen, “is het niet om esthetisch belang dan toch om<br />
didactische en documentaire waarde”.<br />
d. De K.C.M.L. wordt gevraagd om de knoop door te hakken. Zij heeft er van 1972 tot<br />
1977 over nagedacht, om voor te stellen, de resten van de minderwaardige laatste 2<br />
periodes te verwijderen, en alleen de romaanse en gotische fragmenten vrij te leggen.<br />
Telaat....<br />
Ondertussen is de buitenrestauratie van de kerk reeds lang achter de rug, en de<br />
koorlambrisering verdwenen.<br />
De parochiegemeenschap heeft duidelijk geen boodschap aan de “rattenvraat” in het koor.<br />
De muurschilderingen worden overdekt met een gordijn, Fig. 3.<br />
3
Fig. 3: Met gordijn overdekte muurschilderingen na de restauratie (foto Fransens, Bertem)<br />
6. Restauratie van de muurschilderingen<br />
In 1994 roept de gemeente de bijstand van een architect in om het gordijn uit het koor weg<br />
te krijgen, en het interieur op te frissen.<br />
Onnodig te vertellen dat de verwachtingen van de parochiegemeenschap hooggespannen<br />
zijn, eindelijk zullen de tekeningen op de koormuren worden afgewerkt, lees het prentje<br />
vervolledigd... Mischien zijn het de twaalf apostelen ?....<br />
Walter Schudel, restaurateur bij het K.I.K. wordt bereid gevonden om het engagement uit<br />
1964 weer op te nemen.<br />
De restauratie van de muurschilderingen verloopt in twee onderscheiden fases, te weten<br />
een vrijleggingsfase, waarbij de schildering ook gefixeerd wordt aan de drager, en een<br />
retoucheringsfase, waarbij de verbetering van de leesbaarheid maar ook de inpassing in de<br />
ruimte worden beoogd.<br />
A. De vrijlegging en vasthechting van de schildering aan de drager<br />
De eerste knoop die moest doorgehakt was de vraag welke periode moest worden vrijgelegd<br />
en gerestaureerd.<br />
Bij de restauratie uit de jaren ’70 was geen rekening gehouden met de stratigrafie, en werd<br />
ontpleisterd tot op een picturale laag.<br />
Dat maakt dat fragmenten uit ieder van de 4 picturale lagen aan de oppervlakte zaten.<br />
Links van het absidiale venster bleken de z.g. barokke- en renaissancistische schilderingen<br />
in zo geringe mate aanwezig dat zonder scrupules tot de gotische laag kon worden gegaan.<br />
Het is deze laag ook die op de noorder muur overheerst.<br />
Rechts van het absidiale venster was de barokke laag in relatief ruime mate aanwezig. Van<br />
de renaissancistische werden slechts sporen teruggevonden.<br />
Omdat het barokke decor echter niet uitzonderlijk was, maar vooral om een visueel<br />
interessante eenheid te verkrijgen, werd ook hier, in de eerste plaats voor de gotische<br />
schildering geopteerd.<br />
4
De romaanse schildering speelt een rol op het tweede plan. Indien zij niet al ten dele<br />
gedurende de vroegere campagne was vrijgelegd, zouden wij haar zoveel mogelijk onder<br />
het witsel hebben laten zitten. Thans vervult zij, door een gelukkig toeval een belangrijke<br />
functie als contrast, ‘coloritische activering’, voor de gotische schildering.<br />
B. Evaluatie na vrijlegging<br />
De romaanse schildering (in groentinten) bestaat in hoofdzaak uit een fries over een groot<br />
deel van de kooromtrek, belangrijke fragmenten van een kalvarie t.pl.v. de koorkop, en twee<br />
nissen, afgetekend aan weerszijden van het absisvenster, Fig. 4.<br />
Fig. 4: Deel van romaanse schildering: fries (foto KIK Brussel K 56-26)<br />
De gotische schildering (in rode tinten) bestaat in hoofdzaak uit een gedecoreerde fries,<br />
hoger gesitueerd dan de romaanse, en op onregelmatige wijze oplopend naar de as van de<br />
koorabsis. Boven deze fries zijn een aantal aanzetten van figuren te onderkennen; één<br />
groep verwijst duidelijk naar een annuntiatie, van de anderen resten de voeten en/of in<br />
mindere of meerdere mate de onderzijde van het kleed.<br />
De koorkop zelf wordt getooid met een kalvarie. Deze kalvarie overlapt gedeeltelijk deze uit<br />
de romaanse periode (groen). Beiden komen nu maximaal tot hun recht.<br />
De resten aan de rechterzijde van het koor zijn beperkt, en bevinden zich uitsluitend in de<br />
koorkop (absis).<br />
C. Het retoucheren<br />
1) De meest essentiële ingreep bestaat erin om de achtergrond tot een dragend geheel te<br />
maken. Vanaf de consoles tot op de vloer moet een (warme) toon en een textuur<br />
gezocht worden die bij de twee schilderingen, in de toestand waarin ze zijn, passen. De<br />
huidige bepleistering heeft niet de juiste kleur (zij referreert naar de vervuilde toestand<br />
van de kerk). De textuur is behoorlijk.<br />
Op verschillende plaatsen zijn grote lacunes te zwaar opgevuld, zodanig dat hun niveau<br />
boven dat de schildering uitstijgt. Gezien echter deze opvulpleister asbest bevat, is<br />
wegschuren uit den boze. Mits bijkleuren zal ze dus gehandhaafd moeten worden.<br />
2) Het retoucheren van de schildering zelf wordt als zeer problematisch aangevoeld. De<br />
schildering werd destijds uit de vrije hand,(dus zonder voorafgaande tekening) gemaakt<br />
en iedere retouche heeft onvermijdelijk een strakheid die de eigenheid van de<br />
oorspronkelijke schildering tekort zou doen. Om deze reden en om bovendien een<br />
maximum aan autenticiteit te vrijwaren wordt geopteerd, om de plaats van minimale<br />
retouches zo te kiezen dat zij een uitstraling hebben die ver buiten de geretoucheerde<br />
plek uitgaat. Dit wordt voornamelijk bereikt door op subtiele wijze de contour te<br />
5
versterken bij middel van het plaatselijk bijwerken van de achtergrond witsellaag.<br />
3) Niet alle barsten en beschadigingen in de achtergrond worden weggewerkt.Een aantal<br />
zaken worden nochtans als erg storend ervaren. Het betreft vooral lacunes in de<br />
achtergrond die, door hun eigen leesbaarheid, de lezing van de schilderingen moeilijker<br />
maken.<br />
De zwaarste retouches betreffen barsten en inkepingen. De meest storende barsten<br />
bevinden zich in de vensternissen. De retouches hebben de barsten in de bepleistering<br />
vooral gereduceerd en tot niet storende proporties teruggebracht. Ook de inkepingen in<br />
de bepleistering worden slechts gedeeltelijk opgevuld , storende schaduwwerking ervan<br />
werd aldus vermeden.<br />
Door de beschadigingsgetuigen te laten spreken, wordt ook het beschadigde beeld van<br />
de muurschilderingen in zijn juiste context bewaard.<br />
4) Een paneel aan de ingang van het koor links en een aan het rechter einde van de<br />
muurschildering worden afgeboord met een (rode) lijn om de breuk gevormd door<br />
verdwenen architekturale elementen aanvaardbaar te maken.<br />
D. Evaluatie<br />
Na de vrijlegging van de zeer fragmentaire gotische en romaanse schildering stelt zich de<br />
vraag naar de zinvolheid van het verrichte werk. Afgezien van het historisch belang, dat wij<br />
zeker niet overschatten, moeten o.i. oude muurschilderingen, of fragmenten ervan, ook op<br />
een of andere manier een visueel impact hebben (kunnen functioneren), Fig. 5.<br />
Fig. 5: Gerestaureerde muurschilderingen<br />
In Vossem is, ondanks het vermelde fragmentaire karakter, een belangrijk aspect van het<br />
middeeeuws concept van de gotische schildering duidelijk herkenbaar. Zowel de stijgende<br />
lijn der gotische fries als het verkorten der golflengte van de ingewerkte decoratie naar de<br />
koorkop toe, hebben in combinatie met de positie van de bovenstaande figuren een positief<br />
effect op de dieptewerking van het koor. Wanneer wij hierbij bedenken dat er in de gotische<br />
periode dubbel zo veel pijlers in het kerkschip stonden, kunnen wij ons inbeelden dat er een<br />
zeer grote gerichtheid naar de koorkop moet hebben bestaan.<br />
6
7. Zingeving en Integratie in het gebouw - groeiproces van de verdere decoratieve<br />
afwerking van het koor<br />
7.1. Zingeving<br />
Het behoud van fragmentarisch bewaarde resten van muurschilderingen is nog steeds niet<br />
evident.<br />
Exemplarisch aan Vossem is dat naast het feit dat de fragmenten met<br />
de nodige zorg en kunde werden gerestaureerd, aandacht is besteed aan de inpassing van<br />
deze fragmenten in de St. Pauluskerk als geheel.<br />
Na de restauratie van de muurschilderingen was het werk duidelijk niet af. Want hoewel<br />
geen twijfel bestaat over de documentaire waarde van<br />
deze historische fragmenten, wat ze perfect genietbaar maken voor specialisten, toch<br />
behoeft de leken toeschouwer een voorkennis en begeleiding die meer dan een gewone<br />
inspanning vraagt, en die vaak resulteert in miskenning.<br />
De kans dat ook de gerestaureerde schildering achter een gordijn zou belanden wordt zeer<br />
reëel ingeschat.<br />
Het probleem dat zich stelt is én inhoudelijk én esthetisch.<br />
1. Inhoudelijk moet worden nagegaan:<br />
- hoe kunnen de fragmentaire muurschilderingen, die door de leken toeschouwer niet meer<br />
leesbaar zijn toch een zin en een eigentijdse betekenis krijgen voor de<br />
(parochie)gemeenschap?<br />
- moeten wij niet op zoek gaan om het louter documentaire, enkel door specialisten te<br />
smaken gefragmenteerde beeld te overstijgen en, op basis van een herinterpretatie van<br />
het gegeven, aan de koorruimte met haar muurschilderingen een nieuwe betekenins<br />
geven voor de gemeenschap?<br />
2. Esthetisch stellen zich de vragen:<br />
- hoe kunnen we het koor esthetisch weer integreren in de kerkruimte, en als kerkkoor<br />
weer voldoende uitstraling geven?<br />
- hoe kan het eerder ruïneus uitzicht van de koormuren mits, het nodige respect voor, en<br />
de volwaardige inschakeling van de muurschilderingen in een esthetisch proces, worden<br />
omgebogen tot een meerwaarde in de ruimtewerking?<br />
Deze problemen worden in de St. Pauluskerk als zeer dwingend ervaren.<br />
De oplossing wordt gezocht in een eigentijdse toevoeging die het fragmentarische<br />
historische materiaal een eigentijdse en universele, bovendien kunstzinnige en esthetische<br />
betekenis geeft.<br />
De zoektocht naar een oplossing vereist het duidelijk stellen van de randvoorwaarden.<br />
De randvoorwaarden die worden gesteld t.a.v. de nieuwe toevoeging, in relatie tot de<br />
gerestaureerde muurschilderingen zijn:<br />
- geen konfrontatie zoekend,<br />
- geen interferentie, geen dialoog aangaan<br />
- geen inhoudelijke wisselwerking nastreven<br />
- de verwantschap kan alleen filosofisch zijn<br />
- de nieuwe toevoeging behoort een kunstwerk te zijn dat<br />
§ een eigen zin en betekenis heeft,<br />
§ op een eigenzinnige wijze een meerwaarde geeft aan de ruimte<br />
§ de integratie van de muurschilderingen in het kerkgebouw bevordert<br />
§ zich onderwerpt aan het gegeven "ruimte en kleur van de aanwezige<br />
muurschilderingen”.<br />
- De nieuwe toevoeging moet samen met de muurschilderingen, de nodige elementen te<br />
leveren voor de dekoratieve aankleding van het koor.<br />
7
7.2. De eigentijdse toevoeging<br />
De Antwerpse kunstenaar Koen Broecke werd aangezocht voor de concrete uitwerking van<br />
deze idee.<br />
Zijn kunstwerk bestaat uit een decoratieve boord met vijf (zwak-) rechthoekige elementen.<br />
Ieder element is gebaseerd op een frotti van een verweerde figuur op een oude romeinse<br />
grafsteen, Fig. 6.<br />
Fig. 6: Voorbeeld van ‘frotti’<br />
Doordat deze grafstenen zijn afgesleten, zijn de figuren vervaagd en vaak verworden tot<br />
louter een silhouet. Elke kop wordt een kunstwerk op zich, bijna abstract geïnterpreteerd in<br />
de begrenzing van een rechthoek van ongeveer 30 cm x 25 cm, Fig. 7.<br />
Fig. 7: Toevoeging door K. Broecke<br />
Door het interpreteren van deze afdrukken, en door de kleurgeving wordt de verwijzing<br />
volledig abstract, en herleid tot zijn filosofische dimensie. In de totaliteit van de ruimte vormt<br />
8
het kunstwerk een kraal van kleuraccenten waardoor de figuratieve fragmenten in de<br />
muurschilderingen meer aandacht krijgen.<br />
Het aantal elementen, de vorm en de kleur zijn bepaald door het zoeken naar een picturaal<br />
evenwicht met de fragmentaire muurschilderingen. De plaatsing in de absis herstelt de<br />
gerichtheid van de grotendeels verdwenen muurschilderingen naar de as van het koor.<br />
Het verkleinen van de afstand tussen de elementen in de richting van de koorkop<br />
ondersteunt de 'versnelling', die ingebouwd is in de gotische fries.<br />
Het kunstwerk situeert zich in de zone die verbouwd werd voor de constructie van de<br />
gewelven in het koor en waar iedere historische afwerking ontbreekt. De interventie is<br />
minimaal doch sterk genoeg om de koorruimte voldoende krachtig te laten overkomen en<br />
het evenwicht in de kerkruimte te herstellen.<br />
De vergankelijkheid en de herbronning zijn de filosofische verwantschap tussen het<br />
kunstwerk en de fragmentaire muurschilderingen.<br />
Het bindteken tussen de nieuwe inbreng - frottis van verweerde figuren op oude grafstenen -<br />
en de door de tand des tijds aangetaste oude muurschilderingen is de idee van de<br />
vergankelijkheid, een thema dat ook in de huidige liturgie, een belangrijke plaats inneemt.<br />
Van de gebeeldhouwde kop als beeld van een dode, op zijn beurt vaak grotendeels<br />
afgesleten en vervaagd, en zodus reeds op dubbele wijze symbool voor vergankelijkheid<br />
wordt op eigentijdse wijze een moment-opname gemaakt.<br />
Ook dit kunstwerk stelt zich op zijn beurt en op eigenzinnige wijze aan veroudering bloot.<br />
De fragmentaire en vervaagde toestand van de muurschilderingen spreken in dit opzicht<br />
voor zich.<br />
De vergankelijkheid maar ook de herbronning scheppen de band tussen de overgebleven<br />
muurschilderingen, met als herkenbare items de annuntiatie en de kalvarie.<br />
Het hedendaagse kunstwerk is een momentopname in de steeds weerkerende<br />
levenscyclus, en kan aldus gelinkt worden aan die specifieke gebeurtenissen in het leven<br />
van de parochianen, die hen in hoofdzaak met het kerkgebouw verbinden.<br />
7.3. Evaluatie van de eigentijdse toevoeging<br />
De aangestelde kunstenaar is erin geslaagd om met een minimale<br />
interventie, zonder interferentie met de oude sporen, het anekdotische en documentaire<br />
karakter te overstijgen door een herdefiniëring van de koorruimte met de idee van<br />
vergankelijkheid als bindend element.<br />
De gerealiseerde eigentijds inbreng maakt dat de aankleding van het koor, ook louter op<br />
kleur en compositie, perfect genietbaar wordt – ook zonder dat de filosofische boodschap<br />
wordt begrepen, ook zonder dat de historische en documentaire waarde van de schildering<br />
wordt onderkend.<br />
8. Slot<br />
Dat wij in 1994 in omstandigheden waren terecht gekomen waarbij de neogotische<br />
schildering uit de kerk was verdwenen, het barokke hoofdaltaar en de koorlambrisering<br />
waren verwijderd, is te wijten aan hardnekkige stuiptrekkingen van een archeologische visie<br />
op restaureren, eind jaren ’60 – begin jaren ’70 , in weerwil van het Charter van Venetië van<br />
1964. Voor ons was dit in 1994 het nieuwe, en onomkeerbare gegeven.<br />
De tweede restauratiecampagne, opgestart in 1994, wordt uiteindelijk gefinaliseerd in 1998.<br />
De verwachtingen van de gemeente en de parochie waren, na een lijdensweg van 26 jaar,<br />
hoog gespannen, en te gelijkertijd was het scepticisme erg groot. Het vertrouwen van het<br />
gemeentebestuur in de architect, en de overtuiging van “een” goede afloop heeft mede de<br />
9
omstandigheden gecreëerd om in Vossem zingevend met fragmentarische resten van<br />
muurschilderingen om te gaan.<br />
Regelmatig overleg met de dienst M&L, en de steun van de KCML hebben het project<br />
mogelijk gemaakt.<br />
Het is gebleken dat, met het oog op het esthetische en zingevingsproces in de ruimte, de<br />
restaurateur zijn praktische kennis moet overstijgen, a.h.w. deels uit zijn specialisme moet<br />
stappen. Juist daar moet hij een waardevolle gesprekspartner vinden, de architect, die de<br />
zorg draagt voor het geheel van de ruimtelijke kwaliteit, en die de inspanning levert om zich<br />
een stuk het specialisme van de restaurateur eigen te maken.<br />
Alleen dan kan een resultaat worden bereikt waarin de muurschilderingen functioneren in de<br />
ruimte, een meerwaarde betekenen, en het anecdotische overstijgen.<br />
De voorgestelde oplossing is een oplossing, zeker niet de enig mogelijke.<br />
Zij is wel specifiek geënt op de gegeven omstandigheden, en daardoor ook uniek. Zij wil<br />
geenszins een vrijgeleide zijn voor wilde fantasieën die het ego van de ontwerpers dienen.<br />
9. Nabeschouwing<br />
Het kan m.i. niet genoeg onderstreept worden dat met betrekking tot historische gebouwen<br />
en ensembles, de architect als rode draad, intensief bij alle facetten van vooronderzoeken<br />
en restauraties moet betrokken zijn.<br />
De architect moet als eerste betrokken worden, moet zich het gebouw als geheel eigen<br />
maken. Dit kan door de opmeting van het gebouw, door een intense betrokkenheid bij het<br />
historisch onderzoek, bij vooronderzoeken en voorstudies.<br />
Alleen dan kan hij voor ieder van de specialismen de randvoorwaarden opleggen, op weg<br />
naar een geïntegreerd eindresultaat dat het product (en niet de som) is van degelijk<br />
onderbouwde en vakkundig uitgevoerde specialismen, binnen een esthetisch en inhoudelijk<br />
waardevol concept.<br />
Kwaliteiten van de architect als vertaler, moderator, bezieler, in vraag steller en bestuurder,<br />
zijn hierbij van essentieel belang.<br />
10. Literatuur<br />
1. Schudel W., Vossem Sint-Pauluskerk: Muurschilderingen, Restauratieverslag.<br />
2. K.I.K. Brussel, 05.09.97.<br />
3. Debrouwer D., Tervuren Sint-Pauluskerk te Vossem: Presentatie van fragmentarisch<br />
bewaarde resten van muurschilderingen in het koor. Achtergronden en grondslagen van<br />
een innoverende aanpak, St.-Agatha-Rode, 08.05.98.<br />
4. Debrouwer D., Verslag Overlegvergadering Sint-Pauluskerk te Vossem, Restauratie van<br />
muurschilderingen, inpassing in het kerkinterieur, Sint-Agatha-Rode, 29.04.94.<br />
5. Debrouwer D., Verslag Overlegvergadering Sint-Pauluskerk te Vossem, Restauratie van<br />
muurschilderingen, inpassing in het kerkinterieur, Sint-Agatha-Rode, 05.02.96.<br />
6. Debrouwer D., Verslag Overlegvergadering Sint-Pauluskerk te Vossem, Restauratie van<br />
muurschilderingen, inpassing in het kerkinterieur, Sint-Agatha-Rode, 12.04.96.<br />
7. Debrouwer D., Verslag Overlegvergadering Sint-Pauluskerk te Vossem, Restauratie van<br />
muurschilderingen, inpassing in het kerkinterieur, Sint-Agatha-Rode, 13.05.97.<br />
8. Schudel W., De St. Pauluskerk te Vossem, Icomos-Kontakt nr ¾, 1994.<br />
10
AFWERK<strong>IN</strong>GSLAG<strong>EN</strong> <strong>IN</strong> HET KADER VAN BOUWHISTORISCH ONDERZOEK<br />
1. Abstract<br />
Lode De Clercq<br />
Studiebureau lode de clercq<br />
De verrijkende waarde van een geïntegreerd onderzoek van afwerkingslagen en<br />
bouwhistorie wordt aangetoond via de studie van enkele praktijkcases, waaruit dan<br />
verbanden en soms leidraden kunnen worden afgeleid voor de interpretatie van<br />
afwerkingslagen in andere monumenten.<br />
2. De natuurlijke relatie tussen het onderzoek van afwerkingslagen en bouwhistorie<br />
Dikwijls wordt het onderzoek van afwerkingslagen enkel uitgevoerd om de ‘originele’<br />
kleurstelling van een gevel of van een gebouw te kunnen bepalen zodat men desgevallend<br />
zou kunnen terugkeren naar deze oertoestand. Meestal blijkt dan echter dat het gebouw<br />
reeds vele malen van uitzicht is veranderd en soms, wanneer het onderzoek voldoende ver<br />
wordt doorgevoerd ,blijkt dan ook dat het gebouw in de loop der tijden drastisch werd<br />
gewijzigd en dat structurele wijzigingen meestal ook gepaard gingen met wijzigingen van de<br />
geschilderde afwerking. Hier opent zich al direct de deur naar het geïntegreerde onderzoek<br />
van de afwerkingslagen in het kader van het bouwhistorisch verhaal. Elke verbouwing, elke<br />
ingreep bijna vindt zijn weerslag in de afwerking van een constructie. Dit geldt overigens<br />
niet enkel voor wijzigingen in de constructie zelf doch tevens, bij heel wat historische<br />
binnenruimtes, bij belangrijke wijzigingen van het vast meubilair. Aangezien in vele gevallen<br />
dit historische meubilair volledig is verdwenen vormen de ‘afdrukken’ ervan ,die dikwijls in<br />
historische kerkinterieurs worden aangetroffen in de vorm van zwarte contourschilderingen,<br />
een belangrijke component. Belangrijke ensembles van dergelijke contourschilderingen<br />
werden in de jaren 1980 en 1990 bestudeerd o.a. in het Predikherenpand te Gent , in de<br />
O.L.Vrouwekathedraal en de Sint Pauluskerk te Antwerpen, Fig 1, 2, en nu recent in de Sint<br />
Jacobskerk te Antwerpen.<br />
Fig. 1: Sint Pauluskerk te Antwerpen. Noordelijke zijbeukwand. Voorbeeld van enkele<br />
zwarte countourschilderingen waarvan de middelste gedagtekend werd in 1577.<br />
Links nog een latere zogenaamde lambris-schildering met weergave van kroonlijst op<br />
blokjes, die dit overlapt (foto L. De Clercq).<br />
1
Fig. 2: Sint Pauluskerk te Antwerpen . Zwarte contourschildering rond de bekroning van het<br />
portaal in de noordelijke zijbeuk (2 e helft 17 de eeuw) (foto L. De Clercq).<br />
Soms leidde ook de iconografie van dergelijke schilderingen tot de lokalisatie van bepaalde<br />
totaal onbekende functies van bouwdelen. Een mooi voorbeeld wordt gevormd door de<br />
kapel van de Zilversmeden in de Sint Pauluskerk te Antwerpen. Deze kloosterkerk, waarvan<br />
zeer weinig archieven bewaard zijn, bleek in de 16 de eeuwse benedenkerk op het oostelijke<br />
uiteinde van de zuidelijke zijbeuk, resten van een 16 de eeuwse roodschildering te vertonen<br />
zoals die ook bekend zijn uit de kapelschilderingen van de O.L.Vrouwekerk (cfr. infra). Op<br />
het oostelijke gewelf van deze zijbeuktravee troffen we bovendien de top aan van een<br />
zwarte contourschildering van een altaarbekroning. Deze elementen werden in relatie<br />
gebracht met het grafmonument van de familie Melijn (1646) waarvan de belangrijke<br />
edelsmid Mathias Melijn een telg was en dat zich op deze plaats bevond. Tevens was<br />
bekend dat reeds in de late vijftiende eeuw de gilde der edelsmeden een grotere grafkelder<br />
voor de edelsmeden in deze zijbeuk verkregen. Deze historische gegevens lieten samen<br />
met de resten van de schilderingen toe de plaats van deze wellicht enige gildekapel te<br />
bepalen in dit bedehuis. Soortgelijke informatie kon bijvoorbeeld ook worden afgeleid uit de<br />
ontdekking van resten van een zwarte contourschildering in de keuken en de erboven<br />
gelegen kamer aan de oostzijde van een diephuis in de Kerkstraat 8 te Lier. Deze ruimte<br />
bleek inderdaad in de periode van 1651 tot 1718 het koortje te hebben gevormd van de<br />
kapel van de Engelse Theresianen en de zwartschildering, die o.a. monumentale<br />
schroefzuilen voorstelde aan weerszijden van het huidige keukenvenster, was oorspronkelijk<br />
gelieerd aan het barokke altaar.<br />
Voordeel van de afwerkingslagen is dat zij elkaar meestal geheel of gedeeltelijk overlappen<br />
en dat zij dus een stratigrafische leesmethode toelaten en dat terwijl bij de rest van de<br />
bouwarcheologische waarnemingen het onderscheid tussen jonger en ouder dikwijls slechts<br />
kan worden afgeleid uit het feit dat bepaalde bouwdelen zich als een inbreuk manifesteren<br />
op bestaande constructies . Dergelijke lokale vaststellingen kunnen slechts worden<br />
veralgemeend over grotere delen van het gebouw wanneer bijvoorbeeld bepaalde<br />
bouwmaterialen (steensoorten of behouwingstechnieken bv.) of constructiewijzen exclusief<br />
kunnen worden gelieerd aan bepaalde bouwperioden. De stratigrafische leesmethode<br />
2
daarentegen is uiteraard gebaseerd op het feit dat opeenvolgende lagen ook meteen een<br />
relatieve chronologie geven voor deze lagen gewoon door het feit dat de jongste laag steeds<br />
op de oudere laag ligt.<br />
3. De identificatie van de verflagen als hulpmiddel voor de chronologische<br />
interpretatie<br />
Belangrijk daarbij is uiteraard dat elke laag zeer precies kan worden geïdentificeerd. Naast<br />
de optische identificatie die kan worden uitgevoerd op verzorgde, trapsgewijze<br />
blootleggingen en op coupes (zowel onder geringe vergroting als met de microscoop) is een<br />
zeer belangrijke techniek hierbij de studie van de lagen door middel van de zgn. S.E.M.<br />
techniek. Bij de S.E.M. techniek is het o.m. mogelijk de verschillende anorganische<br />
bestanddelen in een doorsnede van de verflagen te situeren. Tevens is het ook van belang<br />
de wording van de laag te begrijpen. Zo is het bijvoorbeeld zeer relevant om het verschil te<br />
proberen vatten tussen een vervuilingslaag , een voorbereidende impregnatielaag, een<br />
grondschildering of een afwerkingslaag. Dergelijke verschillen kunnen meestal enkel<br />
bepaald worden door een vergelijking van de resultaten van de verschillende technieken en<br />
zelfs dan blijft het onderscheid tussen een voorbereidende laag en een eindafwerking<br />
dikwijls hypothetisch. Uiteraard spelen de vuillaagjes tussen en de verweringsverschijnselen<br />
van de lagen zelf hierbij een indicatieve rol. Slechts op dergelijke wijze kan het aantal<br />
afwerkingsniveau’s strikter worden bepaald. Nu is de precisie bij het exact bepalen van het<br />
onderscheid van afwerkingslagen soms heel eenvoudig doch ook soms zeer moeilijk. Zo is<br />
het bv. uiterst moeilijk om bepaalde verflagen zodanig te karakteriseren zodat zij daarna<br />
opnieuw kunnen worden herkend. Als voorbeeld kunnen we hier een pakket witkalklagen<br />
aangeven . De hoofdzakelijk witte lagen vertonen soms weinig kleurnuances en doen zich<br />
ook microchemisch meestal bijna op een identieke wijze (bijna 100 % calciumcarbonaat)<br />
voor. Eenzelfde hoofdzakelijk wit lagenpakket van bijvoorbeeld een lijstgevel uit de 19 de<br />
eeuw biedt dikwijls heel wat meer aanknopingspunten aangezien we hier dikwijls een<br />
evolutie in de chemische samenstelling van de witte basispigmenten zien. Zo zien we dat<br />
het traditionele loodwit langzamerhand gaat vervangen worden o.m. door bariumsulfaat,<br />
door lithophone (mengsel van het vorige met zinkwit) en door titaanwit. We dienen uiteraard<br />
in het ontwikkelen van bepaalde ‘termini post quem ‘ uiteraard niet enkel rekening te<br />
houden met de ontwikkeling van een pigment doch tevens met de introductie van dit<br />
pigment op de markt. Zo is het zinkwit reeds in 1782 bekend en werd het reeds op het eind<br />
van de 18 de eeuw vermeld in de Engelse literatuur omtrent aquarel-toepassingen doch werd<br />
het eigenlijk maar pas vanaf ca. 1850 meer uitgebreid toegepast in de gewone<br />
olieverfvervaardiging. Het ongeveer gelijktijdig uitgevonden barietwit werd reeds vanaf ca.<br />
1830 op grote schaal in de handel gebracht door Ferdinand Kuhlman uit Rijsel die het o.m.<br />
combineerde met silicaattoepassingen. In het derde kwart van de 19 de eeuw werd deze<br />
toepassing in België dan weer deels verdrongen door de sterke positie van de Luikse<br />
zinkgigant Union-Minière die uiteraard ook zinkoxide naar voor schoof in combinatie met<br />
silicaten. Belangrijke hulpmiddel om deze dateringen door te voeren zijn publicaties waarin<br />
de gebruikte materialen als pigmenten, bindmiddelen, vernissen en andere bestanddelen<br />
van afwerkingslagen historisch worden gesitueerd. Hierbij kunnen we als algemeen werk<br />
zeker verwijzen naar het recente overzicht (2001) dat Thomas Brachert bijeenbracht in zijn<br />
‘Lexicon historischer Maltechniken’. Gespecialiseerde benaderingen als Bernd Hering’s<br />
‘Weise Farbmittel’ (2000) gaan uiteraard nog een stap verder en geven bijvoorbeeld ook de<br />
belangrijkste patenten die er ooit zijn genomen op de verschillende industriële<br />
productiemethodes.<br />
Als besluit hierover kunnen we stellen dat, net zoals bij de dendrochronologie het geval is,<br />
het aangewezen is te werken met de vergelijking van volledige sequenties en niet met de<br />
vergelijking van lokaal blootgelegde lagen. Dit noodzaakt dat elke steekproef in feite<br />
trapsgewijs dient te zijn of door een naastliggende trapsgewijze steekproef dient te worden<br />
geruggensteund.<br />
3
Een ander element dat soms kan helpen bij het bepalen van termini in de stratigrafie van<br />
afwerkingslagen wordt gevormd door de mogelijkheid om bepaalde organische depots die<br />
zich in dit pakket bevinden te onderzoeken door middel van de C-14 methode. Dit kon o.a.<br />
worden toegepast bij het onderzoek van het zeer belangrijke ensemble van boven elkaar<br />
liggende wandschilderingen (14 de – 16 de eeuw) dat zich bevindt op de wanden van de derde<br />
kapel aan de zuidzijde van de koorpartij van de Antwerpse kathedraal. Zo kon er boven een<br />
brandvlek die kon worden vastgesteld in de schildering van de tweede fase en die blijkbaar<br />
afkomstig was van een omgevallen kaars, een druppel kaarswas worden gerecupereerd.<br />
Deze druppel was bij de derde schildering overschilderd geraakt. Door de C14 analyse kon<br />
deze was tussen 1396 en 1472 worden gedateerd.<br />
4. De typologie van bepaalde decoraties als hulpmiddel voor dateringen<br />
Naast de traditionele stijlkritische benadering, die uiteraard bij figuratieve en ook bij veel<br />
decoratieve schilderingen een belangrijk houvast biedt voor datering zijn er ook types van<br />
schilderingen die, uiteraard meestal beperkt tot een bepaald gebied waar zich tradities op dit<br />
vlak ontwikkelden, een indicatie kunnen geven voor datering. Een boeiend gegeven op dit<br />
vlak wordt bv. gevormd door de monumentale rode schilderingen die als een soort<br />
geschilderde textiel een achtergronddecor vormden in de zgn. ‘gemeubileerde zone’ van<br />
kapelinterieurs in de belangrijkste Antwerpse kerken. Uit het onderzoek in de Antwerpse<br />
kathedraal (1988-1990) bleek dat deze schilderingen zeer systematisch werden toegepast in<br />
de late 15 de en bijna de ganse 16 de eeuw, Fig. 3.<br />
Fig. 3: Antwerpen O.L. Vrouwkathedraal. Roodschildering uit het begin van de 16 de eeuw<br />
rond ‘afdruk’ van het verdwenen laatgotisch Sint Jansaltaar in de noordelijke<br />
kruisbeuk (foto L. De Clercq)<br />
De types die gecombineerd waren met zgn. persbrokaten kwamen vooral voor tot omstreeks<br />
1530. Door dit fenomeen chronologisch goed te kunnen duiden verkregen we een handig<br />
4
‘gidstype’ dat naderhand zeer waardevol bleek bij het verdere onderzoek van andere<br />
laatmiddeleeuwse kerken in de Brabantse regio.<br />
5. Kleurenidentificatie en het bouwhistorische referentiekader<br />
Wat de kleurenidentificatie betreft dient er bijzonder voorzichtig te worden omgegaan met<br />
kleur zeker als het gaat om meer of minder geëxposeerde buitenafwerkingen. Hier treden er<br />
afhankelijk van de positie en dus ook van de expositiegraad soms belangrijke verkleuringen<br />
op die niet altijd direct kunnen worden onderkend. Soms dient de chemische identificatie een<br />
ondersteuning te bieden bij de kleureninterpretatie aangezien bepaalde pigmenten zeer<br />
specifieke degradatiefenomenen kunnen vertonen. Zo gaat bv. azuriet, dat in middeleeuwse<br />
seccoschilderingen ook bij ons veelvuldig werd toegepast en meestal werd aangelegd op<br />
een donkergrijze ondergrond, dikwijls degraderen naar een groen (malachiet). Een mooi<br />
voorbeeld hiervan is eerste fase (14 de eeuw) van de gewelfschildering in de Sint<br />
Jacobskapel in de Sint Salvatorkerk te Brugge. Vermiljoen (kwiksulfide) gaat in een alkalisch<br />
en vochtig milieu bijvoorbeeld dikwijls zwart worden (vb. gewelfdecoraties 15 de eeuw, Pand<br />
Dominicanen Gent). Ook loodwit kan bij extreme omstandigheden evolueren naar zwart. Zo<br />
werd bijvoorbeeld bij de eerste reconstructiestudie van de kleurstelling van de gevel van de<br />
Brugse Griffie (16 de en 19d eeuw) een zwarte gevel als uitgangspunt genomen omdat men<br />
gedegradeerd loodwit had waargenomen en niet had erkend. Ook hier is dus de combinatie<br />
van de kennis van de fysische en historische parameters belangrijk om tot een gedegen<br />
interpretatie te kunnen komen.<br />
6. Besluit<br />
Het is zowel voor de architectuurgeschiedenis als voor de restauratiepraktijk belangrijk dat<br />
een onderzoek van de afwerkingslagen geïntegreerd zit in een bouwhistorische benadering.<br />
De hierboven beschreven voorbeelden tonen de noodzaak, maar ook de verrijkende waarde<br />
van dergelijke geïntegreerde benadering.<br />
5
1. Abstract<br />
AFWERK<strong>IN</strong>GSLAG<strong>EN</strong>: SAM<strong>EN</strong>STELL<strong>IN</strong>G, ANALYS<strong>EN</strong> <strong>EN</strong> TOEPASS<strong>IN</strong>G<strong>EN</strong><br />
Marina Van Bos en Wivine Wailliez<br />
K.I.K., Brussel<br />
In deze bijdrage wordt getoond hoe totaal verschillende disciplines, namelijk de exacte<br />
wetenschap en de restauratie en kunstgeschiedenis elkaar kunnen helpen om een beter<br />
inzicht te verkrijgen in de studie van historisch gebruikte materialen en technieken.<br />
Allereerst zal kort ingegaan worden op de ‘theoretische’ samenstelling van verflagen, nadien<br />
zal aan de hand van resultaten van laboanalysen op die samenstelling terug gekomen<br />
worden en last but not least zal één bepaald aspect van afwerkingslagen, namelijk het<br />
gebruik van bladmetaal, in detail toegelicht worden.<br />
2. Samenstelling<br />
De oorsprong van verf gaat terug naar de vroegste tijden waarbij de mens kleuren gebruikte<br />
om zichzelf en zijn omgeving te decoreren.<br />
De eerste verven waren niet meer dan een suspensie van minerale pigmenten in water. De<br />
oppervlakteruwheid van de ondergrond en het pigmentgebruik (op basis van klei) volstonden<br />
meestal om een zekere hechting te bekomen.<br />
Nadien werden de verfeigenschappen verbeterd door toevoeging van natuurlijke substanties<br />
zoals gom, caseïne, eiwit of lijm, die dienst doen als bindmiddel.<br />
Het gebruik van drogende plantaardige oliën (en dan vooral lijnzaadolie) die uitharden door<br />
oxidatie aan de lucht, met vorming van een beschermende film rond de pigmentpartikels,<br />
was het begin van de eigenlijke verf- en vernisindustrie.<br />
De samenstelling van historische verven is vrij simpel: een combinatie van pigment,<br />
bindmiddel en oplosmiddel (of verdunningmiddel). Uiteraard is de samenstelling van een verf<br />
altijd beïnvloed geweest door wat voorhanden was.<br />
De eerst gebruikte pigmenten waren de zogenaamde ‘earth colours’: ijzer en mangaan<br />
componenten vermengd met klei. De kleuren variëren van geel tot bruin en rood. Bij<br />
verwarmen wordt het ijzerhydroxide omgezet tot ijzeroxide hetgeen aanleiding geeft tot een<br />
donkerder en meer rode kleur, afhankelijk van zowel de tijd als de temperatuur van het<br />
verwarmen. Op die manier kennen we de pigmenten oker, umber en sienna.<br />
De meer zeldzame mineralen werden gebruikt voor meer intense kleuren zoals cinnaber<br />
(kwiksulfide) en malachiet (basisch kopercarbonaat).<br />
Meestal was ook slechts één gekleurd pigment aanwezig. De uiteindelijke kleur kon lichter<br />
gemaakt worden door toevoeging van wit pigment of donkerder door toevoeging van zwart<br />
pigment.<br />
Tot het midden van de 19 e eeuw werd loodwit (een basisch loodcarbonaat) gebruikt. Loodwit<br />
was een van eerste artificieel bereide pigmenten, beschreven in de oude recepten (cf. Pliny;<br />
door de inwerking van azijn op loodmetaal).<br />
Zwarte pigmenten zijn gebaseerd op koolstof: beenderzwart, koolzwart.<br />
De pigmentindustrie start in de 18 e eeuw: pigmenten met een breder gamma aan kleuren en<br />
tinten worden beschikbaar.<br />
Te vermelden zijn zeker Pruisisch blauw (1704), Cobalt blauw (1777), Chroom geel (1778).<br />
Later volgen ultramarijn, cobaltpigmenten, ijzeroxide pigmenten, cadmiumpigmenten,<br />
chroomoxide groen, zinkwit, titaanwit,…<br />
Net zoals nu nog verven ingedeeld worden naargelang hun bindmiddel, kunnen we bij<br />
historische verven spreken van olieverven (olie als bindmiddel en terpentijn als oplosmiddel)<br />
en verven op waterbasis: water als oplosmiddel en een proteïne bindmiddel of zelfs een gom<br />
als bindmiddel.<br />
1
Een eigenlijk aparte klasse van verven zijn deze zonder organisch bindmiddel maar met een<br />
anorganisch bindmiddel. Hierbij onderscheiden we kalk (door reactie met CO2 uit de lucht<br />
wordt calciumcarbonaat gevormd), gips en ‘waterglas’ (een techniek in 1818 ontdekt en in<br />
hoofdzaak gebaseerd op kaliumsilicaat).<br />
Sedert het begin van de 20 e eeuw, kwamen synthetische bindmiddelen op de markt.<br />
Acrylverven, alkydverven, PVA-verven kunnen tot de belangrijkste verven gerekend worden<br />
maar hebben nooit de olieverf overtroffen.<br />
Kenmerkend voor deze moderne verven is hun complexe samenstelling.<br />
Allerhande additieven werden toegevoegd aan verf om de eigenschappen te veranderen of<br />
te verbeteren. Zo werden vulstoffen zoals krijt of klei toegevoegd aan olieverf om de verf<br />
beter uitstrijkbaar te maken en ook om zijn prijs te drukken of werden biociden toegevoegd<br />
om schimmelgroei te remmen. Ook werden pigmentcombinaties gebruikt.<br />
Verven zijn dus niet langer een eenvoudige combinatie van 3 componenten (pigment,<br />
bindmiddel en diluent).<br />
3. Laboanalysen<br />
Bij de studie van historisch belangrijke gebouwen, zitten de historisch oorspronkelijke<br />
elementen dikwijls verborgen onder vele afwerklagen. De uiteindelijke bedoeling van de<br />
studie is om meer inzicht te krijgen in de bouwhistorie, in de kennis van historische kleuren<br />
en materialen van afwerklagen, in pigment- en bindmiddelgebruik, in de decoratieve<br />
afwerkingen zoals verguldingen,…<br />
Materieel-technisch onderzoek waarbij de gebruikte materialen geïdentificeerd worden,<br />
zullen, in het ideale geval, toelaten om originele en latere toevoegingen te onderscheiden.<br />
Aan de hand van een aantal voorbeelden worden hierna de mogelijkheden zowel als de<br />
beperkingen van fysico-chemische analysen aangetoond.<br />
Uiteraard begint de studie met een diepgaand onderzoek ter plaatse. Nadien kan een<br />
beroep gedaan worden op het labo. Om de analysen te kunnen uitvoeren is monstername<br />
nodig.<br />
De monstername gebeurt met behulp van bv een scalpel: een klein fragmentje wordt<br />
verwijderd waarbij, afhankelijk van hetgeen men met de analyse beoogt, de opeenvolgende<br />
verflagen samen weggenomen worden. Dit verfmonster wordt dan ingebed in een kleurloos<br />
en inert synthetisch hars. Na uitharden wordt de bekomen verfdwarsdoorsnede gepolijst en<br />
deze kan dan gebruikt worden voor verdere microscopische analysen. Doorgaans volstaat<br />
een monstername van 1 mm².<br />
Wat kan een eenvoudige studie van de verfdwarsdoorsnede met een optische microscoop<br />
ons leren?<br />
• de opeenvolging van de verschillende verflagen.<br />
Het gebruik van verschillende kleuren kan kenmerkend zijn voor het tijdsbeeld (andere<br />
mode), een bepaalde kamer kan een ander gebruik of functie krijgen,…<br />
• Hoe werd de verf aangebracht?<br />
Is er nat overschilderd? Was een verflaag reeds vuil alvorens ze werd overschilderd?<br />
• Over welke verf gaat het?<br />
Hoe zien de pigmentkorrels er uit? Bevat de verf vulstoffen?<br />
• Zijn er bepaalde decoratieve ingrepen?<br />
Door gebruik te maken van reflecterend licht bij verschillende vergrotingen kunnen<br />
bepaalde decoratieve ingrepen visueel beter zichtbaar worden.<br />
Onderscheid tussen verschillende lagen is niet altijd even duidelijk, zeker als ze in<br />
dezelfde kleurtinten geschilderd zijn. Door gebruik te maken van een andere belichting bij<br />
de studie met de microscoop worden verschillen wel duidelijk (UV fluorescentie).<br />
Voor de verschillende verflagen kunnen dan de gebruikte pigmenten worden bepaald. Op<br />
het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium gebeurt dit dikwijls met behulp van een<br />
scanning electronenmicroscoop uitgerust met een X-straal detectiesysteem .<br />
2
Bij de SEM beelden onderscheiden we het zogenaamde secundair elektronenbeeld en het<br />
teruggestrooid elektronenbeeld waarbij de chemische verscheidenheid van de verschillende<br />
materialen zich uit in een verschillende grijswaarde (zwaardere elementen zoals lood bv.<br />
geven een witter beeld).<br />
De dikte van de opeenvolgende lagen kan worden afgeleid.<br />
Het detecteren van de karakteristieke X-stralen laat ook toe om zowel kwalitatieve als<br />
kwantitatieve informatie over de aanwezige elementen te verkrijgen.<br />
Een ‘mapping’ geeft de verdeling van de concentratie van de elementen over het monster<br />
weer.<br />
In sommige gevallen geeft identificatie van pigmenten ook een ‘datering’.<br />
Lagen op basis van zinkwit bv kunnen pas in de tweede helft van de 19 de eeuw zijn<br />
aangebracht vermits zinkwit pas toen gecommercialiseerd werd.<br />
Een andere manier van ‘datering’ is door bepaalde analyseresultaten te vergelijken met<br />
geschreven archiefstukken.<br />
Alhoewel bij de labo-analysen meestal de nadruk ligt op de pigmenten, kan het soms ook<br />
wenselijk zijn het bindmiddel uit de verflaag te identificeren.<br />
Kleurreacties aan verfdwarsdoorsneden laten een eerste ‘grove’ identificatie toe. Bepaalde<br />
verflagen reageren na toevoeging van een specifiek reagens terwijl andere verflagen niet<br />
verkleuren: kleurreaktie met fuschine wijst op de aanwezigheid van een proteïne bindmiddel<br />
in die lagen (vb caseïne).<br />
Door middel van instrumentele technieken zoals HPLC (High Performance Liquid<br />
Chromatography) of GC-MS (gaschromatografie – massaspectroscopie) kan een meer<br />
precieze identificatie uitgevoerd worden. Hierbij dient echter vermeld te worden dat voor<br />
deze analysen men geïsoleerde verflagen nodig heeft, m.a.w. wil men het bindmiddel<br />
kennen in de originele verflaag dan dient deze laag geïsoleerd te worden van de ondergrond<br />
en bovenliggende lagen en enkel deze laag wordt dan geanalyseerd.<br />
FT-IR (infrarood) analysen worden dan weer gebruikt bij identificatie van synthetische<br />
bindmiddelen.<br />
Aan de hand van een dwarsdoorsnede kan men dus de verfsamenstelling bepalen maar<br />
men kan geen kleurstelling doen: de manier van ‘kijken’ naar een gepolijste verflaag onder<br />
de sterke belichting van de microscoop waarbij men naar pigmentkorrels kijkt is immers<br />
verschillend van het kijken naar een ruwer kleuroppervlak waar de eigen textuur en<br />
verwering mee kleurbepalend zijn.<br />
4. Het gebruik van metaalfolies<br />
Het gebruik van bladmetaal komt veel voor in de afwerkingslagen van interieurs uit het einde<br />
van de 19 de en het begin van de 20 ste eeuw, dus tijdens de art nouveau-periode.<br />
Welke metalen werden in afwerkingslagen gebruikt? De verschillende metalen die in bladen<br />
geplet worden zijn goud, zilver, messing, tin, platina en aluminium, terwijl brons als poeder<br />
gebruikt wordt.<br />
Zilver komt bijna nooit voor, want het wordt te snel zwart door oxidatie.<br />
Goud is daarentegen heel vaak terug te vinden, net als messing (messing wordt vanaf het<br />
einde van de 17 de eeuw gebruikt : een voorbeeld is de 1 ste overschildering in het “cabinet<br />
doré” van het hôtel La Rivière, met een schilderij van Lebrun op het plafond, Carnavalet<br />
museum, Parijs).<br />
Een oplossing om goedkoop te vergulden is het gebruik van tin, dat met een gele glacis<br />
bedekt wordt. Deze werkwijze was al in de 13 e eeuw bekend en stelt men ook bij 19 de -eeuws<br />
behangpapier vast.<br />
Platina treft men eerder zeldzaam aan, omdat dit het kostbaarste metaal is. Het is op het<br />
Chinees Paviljoen van Alexandre Marcel te zien (in Laken), naast geel goud en licht goud<br />
[1].<br />
Aluminium werd eerder tijdens de Art déco-periode gebruikt. Als aluminiumblad<br />
bijvoorbeeld bij de Sint-Jan-de-Doperkerk (1930-32) van Joseph Diongre te Molenbeek [2].<br />
3
Aan het einde van de 19 e eeuw gaat men metaalbladen gebruiken om lijstwerk en<br />
decoratieve wandschilderijen te accentueren. Tijdens de Art Nouveau-periode wordt<br />
metaalblad nog veel gewaardeerd in rijke interieurs en vooral op ijzersmeedwerk. De imitatie<br />
van oude stijlen - zoals de trap in het Saint-Cyr-huis van Gustave Strauven (1903) in neorenaissance<br />
of liever neo-empire stijl – is ook een gelegenheid om te vergulden [3]: hier zijn<br />
bijna alle reliëfs met messing opgehoogd. De architectuur wordt door vergulde omlijstingen<br />
beklemtoond, zoals bij het Frison-huis van Victor Horta (1894-95) ; meer bepaald in het<br />
“salon de famille” met de omlijstingen van de grote panelen en details van de plafondlijsten.<br />
De decoratieve wand- of plafondschilderijen kunnen ook met fijne gouden of messing<br />
biezen verfraaid worden.<br />
In de Art Nouveau geeft men de voorkeur aan geel metaal en niet zozeer aan wit metaal, dat<br />
later in de Art Déco wel opnieuw zal gewaardeerd worden. Het kleurengamma van de Art<br />
Nouveau is in het algemeen wellicht ook warmer dan die van de Art Déco.<br />
Laten we nu even onderzoeken op welke wijze Victor Horta met metaalbladen omgaat:<br />
zoals eerder al vermeld, gebruikt hij vooral geel metaal.<br />
In het AUTRIQUE-huis (1893) zijn er metaalbladen in twee lokalen : op de stenen kapitels<br />
van de pijlers uit stuc-marmer [4] en echt goud bij de houten kolommen van de “fumoir” [5].<br />
In het TASSEL-huis (1893-97) kan men nu gouden ringen en biezen op de kolommen zien,<br />
maar deze herschildering volgt waarschijnlijk niet de oorspronkelijke stoffering, naar wat de<br />
oude foto’s tonen. We hebben daar geen onderzoek en ook geen analysen uitgevoerd [6].<br />
In het FRISON-huis (1894-95) hebben wij in het “salon de famille” messing gevonden, maar<br />
in de overige kamers helemaal geen metaalblad (maar het is wel mogelijk dat er metaalblad<br />
aanwezig was op het verdwenen ijzersmeedwerk van de wintertuin) [7].<br />
In het SOLVAY-huis (1894-98) ziet men ook veel met goud vergulde omlijstingen en de<br />
volledige trapleuning is met goudblad verguld (we beschikken over geen analyses en weten<br />
ook niet of dit interieur bestudeerd werd of niet ; het is mogelijk dat deze vergulding een<br />
overschildering is).<br />
In het salon van het Hôtel VAN EETVELDE (1895-97) bevinden er zich gouden biezen op de<br />
plafonds en op de kolommen, naast de massief messing onderdelen die ook verguld<br />
werden.<br />
In het HORTA-huis (1898-1901), het huis van de architect zelf, werd messing gebruikt om de<br />
trapleuning te vergulden [8]. De overschilderingen zijn interessant : we vinden als eerste<br />
echt goudblad, daarna tinblad met een gele glacis, en uiteindelijk een lokale vergulding met<br />
echt goud [9].<br />
In het SANDER-PIERON-huis (1903-04) werd de trapleuning met messingbladen verguld. Ook<br />
bij de twee overschilderingen werd messing vastgesteld en bij de laatste overschildering,<br />
bronzine [10].<br />
Bij de WOLFERS-Magazijnen (1909-1912) ziet men een lokale vergulding in de traphal op de<br />
kroonlijst, de wanden en de trapleuning en op het raamchassis. De analysen hebben echt<br />
goud aangetoond voor de trapleuning [11].<br />
Zijn er redenen voor de keuze van goud of van messing ?<br />
Kiest men, volgens algemeen aangenomen wordt, inderdaad altijd voor goud op basis van<br />
diens kostbaarheid en stevigheid, en voor messing uit spaarzaamheid ?<br />
De studie van de wintertuin van het Hôtel MAX HALLET (1903-1905) is een interessant<br />
voorbeeld om tot een antwoord te komen [12].<br />
De metalen vensterramen zijn met goudblad verguld, terwijl de ronde “gewelfafsluiting” met<br />
koperblad bedekt is. De kapitelen van de kolommen zijn met messingbladen verguld, net<br />
zoals de ondersteunende stijlen van de hekken. Op de hekken zelf werden verschillende<br />
soorten metaalblad gebruikt : messing op een oranje onderlaag voor de vlakken, en goud<br />
zonder orange onderlaag voor de zijkanten, wat een contrast creëert tussen warme en<br />
koude metaalbladen.<br />
Heeft het door elkaar gebruiken van edele en onedele metalen een economische grond?<br />
Wij denken van niet: de drie soorten metaalbladen en de verdeling ervan getuigen eerder<br />
van een esthetische bedoeling. Bijvoorbeeld, in het bovenste deel van de wintertuin is het<br />
4
koper dat het beste past bij de lichtjes roodachtige glasramen in een "dorure cuite", een<br />
gebakken vergulding.<br />
Wat het samenspel van goud en onedele metalen betreft, zijn er al voorbeelden gekend van<br />
tijdens de barok-periode, zoals in de Norbertijnenabdij van Averbode, waar de deur en de<br />
kandelaars (ca 1690-1700) van het hoofdaltaar verguld werden met goudblad en koperblad<br />
naast elkaar. Een juxtapositie van goud en messing is tamelijk ongewoon, want messing<br />
wordt meestal als een vervanger voor goud beschouwd. Dit gebruik kan hier op esthetisch<br />
vlak vergeleken worden met dat van gepolijste en matte verguldingen in de gotiek of met die<br />
van geel en licht goud in de barok.<br />
Ook een vermelding waard is het feit dat de eerste overschildering van deze wintertuin dit<br />
mengsel van verschillende metaalbladen doet verdwijnen en alles door goud vervangt : al<br />
het ijzersmeedwerk is dus met goud gestoffeerd, terwijl de kapitelen niet meer met<br />
metaalblad maar met verf overdekt worden : de reden daarvoor is waarschijnlijk<br />
duurzaamheid en dus spaarzaamheid, hoewel goud bij aankoop duurder is dan messing.<br />
(Dezelfde optie was ook in de eerste overschildering van de trapleuning bij het Horta-huis te<br />
zien.) Het gebruik van onedele metalen, namelijk messing en koper, in een volledig glazen<br />
wintertuin, dit wil zeggen vochtige plaats, kan niet als een vergissing beschouwd worden.<br />
Het wijst meer op een bewuste keuze van Horta zelf en is uit esthetische redenen te<br />
verklaren.<br />
5. Referenties<br />
1. Analyses uitgevoerd door het labo van het KIK tijdens het onderzoek en de restauratie,<br />
1988-92.<br />
2. Onderzoek en analyses uitgevoerd door het KIK, 1999.<br />
3. Onderzoek en analyses uitgevoerd door het KIK, 2003.<br />
4. Onderzoek door S. De Ridder en analyses door het KIK uitgevoerd, 2003.<br />
5. Onderzoek door Lode De Clercq en analyses door het KIK uitgevoerd, 1988-1990.<br />
6. Het onderzoek van de gevel heeft een lokale vergulding als overschildering aangetoond;<br />
onderzoek en analyses utigevoerd door het KIK, 2002.<br />
7. Onderzoek en analyses uitgevoerd door het KIK, 2001-2002.<br />
8. Onderzoek en analyses uitgevoerd door het KIK, 2003.<br />
9. Onderzoek en analyses uitgevoerd door het KIK, 2003.<br />
10. Onderzoek en analyses uitgevoerd door het KIK, 2002.<br />
11. Onderzoek door M. Decroly en S. De Ridder, analyses door het labo van het KIK<br />
uitgevoerd, ca 2000.<br />
12. Onderzoek en analyses uitgevoerd door het KIK, 2000-2003.<br />
5
<strong>KLEUR</strong>VERK<strong>EN</strong>N<strong>EN</strong> <strong>EN</strong> <strong>IN</strong>TERPRETER<strong>EN</strong> OP DE BOUWPLAATS:<br />
HET LOGEM<strong>EN</strong>T VAN DE HER<strong>EN</strong> VAN AMSTERDAM TE ’S-GRAV<strong>EN</strong>HAGE<br />
1. Een nieuwe bestemming<br />
E. Verweij<br />
Office for Architectural Paint Research & Conservation<br />
De huidige verbouwing aan het Plein in Den Haag past in de traditie waarin het gebruik van<br />
gebouwen telkens wordt aangepast aan het toekomstige gebruik. Het voormalige Logement<br />
van de Heren van Amsterdam zal binnenkort worden toegevoegd aan de door de overheid in<br />
gebruik zijnde gebouwen op en rond het Binnenhofcomplex.<br />
Fig. 1: Het Logement van de Heren van Amsterdam (1741) anno 2003<br />
Vanaf 2004 worden hier door de nieuwe gebruiker, de Tweede Kamer, de toekomstige<br />
parlementaire enquêtes gehouden. Niet alleen het achttiende eeuwse ‘Logement van de Heren<br />
van Amsterdam’ wordt verbouwd, maar ook wordt in de voormalige tuin een nieuwe<br />
vergaderzaal gerealiseerd. Op de plek van de voormalige stallen en koetshuizen is aan het<br />
einde van de negentiende eeuw een depotgebouw neergezet en ook dit wordt verbouwd tot<br />
kantoorruimte. Drie totaal verschillende gebouwen worden dus tegelijkertijd ge- en verbouwd.<br />
In de fase waarin de Rijksgebouwendienst als eigenaar en opdrachtgever plannen ontwikkelt,<br />
wordt door de heer Dröge in 1988 een bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd. In dit uitgebreide<br />
onderzoek worden de inrichting, het gebruik en alle latere veranderingen systematisch<br />
geïnventariseerd en geclassificeerd. Daarbij worden archiefgegevens toegevoegd waardoor een<br />
zeer uitvoerig tijdsbeeld ontstaat van het gebouw en haar bewoningsgeschiedenis.<br />
Om de idee en beeldvorming over de nieuwe invulling te vergroten is een zogenaamde<br />
meervoudige ontwerpopdracht uitgeschreven voor een zestal architecten. Hieruit is in 1997 het<br />
ontwerp van architect Knippers van architectenbureau Wouda uitgekozen met als uitvoerend<br />
restauratiearchitect bureau Van Hoogevest Architecten. Met de uitvoering is in november 2001<br />
een aanvang gemaakt met een uiteindelijke verbouwtijd van 26 maanden.<br />
1
2. Kleurverkenning<br />
De Rijksgebouwendienst had reeds in 1998 een kleuronderzoek laten uitvoeren door mevrouw<br />
Polman naar een drietal vertrekken. Hierbij is niet alleen de stratigrafie in kaart gebracht maar<br />
zijn ook de pigmenten geanalyseerd.<br />
Echter toen de aannemer en de architect al een jaar bezig waren is er een vervolgopdracht<br />
gegeven tot het uitvoeren van een kleurverkenning. Een alomvattend kleuronderzoek werd,<br />
gegeven de omvang, het grote aantal ruimten en de fase waarin het bouwproces zich bevond,<br />
niet meer haalbaar geacht. Toch was er behoefte bij de restauratiearchitect om inzicht te krijgen<br />
in de historische afwerkingen uit de achttiende eeuw.<br />
De opdracht die verleend werd, betrof het inventariseren van de aanwezige oorspronkelijke<br />
uitmonsteringen. Van te voren was duidelijk dat niet alle ruimten intensief en uitputtend<br />
onderzocht konden worden. Daarom lag de nadruk op de bel-etage en de eerste verdieping.<br />
Uitgaande van een selectief aantal representatieve achttiende- en negentiende eeuwse ruimten<br />
is getracht een ‘rode draad’ te destilleren. Het uitgangspunt bij de opdrachtgever was dat er<br />
wellicht een verband bestond tussen de geschilderde afwerking in de logementen. Tegelijkertijd<br />
zou er sprake kunnen zijn van duidelijk onderscheid vanwege de verschillende importantie van<br />
de oorspronkelijke gebruikers.<br />
3. Het logement rond 1740<br />
Aan het Plein wordt een zogenaamd logement gebouwd voor het ‘tijdelijke’ huisvesten van<br />
vertegenwoordigers van de stad Amsterdam. Belangrijke steden en provincies sturen immers<br />
afgevaardigden naar Den Haag om in het parlement hun belangen te verdedigen. Deze<br />
afgevaardigden zijn of lid van de Staten van Holland of lid van de Staten Generaal. Deze twee<br />
groepen krijgen ieder hun eigen onderkomen in hetzelfde pand.<br />
Achter een gemeenschappelijk gevel worden twee logementen gebouwd die van binnen strikt<br />
gescheiden zijn, zelfs de tuin en de stallen zijn in tweeën gedeeld. De reden om een logement<br />
te bouwen is, naar beweerd wordt, de vermeende loslippigheid van afgevaardigden als ze in<br />
lokale eet- en drinkgelegenheden vertoeven. Om niet in de verleiding te komen is het vanaf eind<br />
van de zeventiende eeuw verplicht om in ‘besloten’kring te eten. De huizen worden dan ook zo<br />
ontworpen dat afgevaardigden er voor een langere tijd kunnen verblijven. Het is dus speciaal<br />
gebouwd met een ‘logeer’ functie. Een kastelein is aangesteld om over het gebouw en haar<br />
bewoners te waken. Zijn taken bestaan uit het verzorgen van de catering, tafel- en linnengoed<br />
alsook het schoonhouden. De indeling van het gebouw is ontworpen op het gebruik. In de<br />
2,70 m hoge kelders de opslag van voorraden, de proviandkamers en de keukens. Op de<br />
begane grond met een hoogte van 5,30 m zijn gemeenschappelijke ruimten gesitueerd voor de<br />
afgevaardigden als wacht- en garderobekamer, ontvangst-, conversatie-, vergaderruimten met<br />
naamgeving als de Roode kamer, tapijte kamer, anti-chambre, thuijnkamer, eetzaal en<br />
koffiekamer. Op de 4,70 m hoge eerste verdieping zijn de verblijfkamers die worden aangeduid<br />
met namen als de oudste- en de jongste pensionariskamer, de alkovenkamer, de Geele- en<br />
Groenekamer, salon en bibliotheek. De bovenste verdieping heeft een hoogte van 3,70 m en is<br />
gebruikt als verblijfsruimten voor de bedienden en de huishoudelijke dienst.<br />
Het gebouw, onderverdeeld in het grote- en het kleine logement, is in vier jaar gebouwd en<br />
afgewerkt. In hoeverre daarvoor werklui uit Amsterdam kwamen is niet geheel duidelijk. Wel<br />
werden ontwerpen en besluiten veelal in Amsterdam genomen en uitgevoerd in Den Haag.<br />
Van een aantal ontwerpen zoals de stucplafonds, schouwen en gevelaanzichten zijn de<br />
originele tekeningen nog bewaard gebleven. Zo is de gevel uitgevoerd naar een ontwerp van<br />
Isaac de Moucheron die naar alle waarschijnlijkheid moest voortborduren op een reeds<br />
bestaande plattegrond getekend door Coenraad Hoeneker. Met deze plattegrond alleen als<br />
2
onderlegger is het moeilijk om een beeld te vormen van de situatie bij, om in bouwtermijn te<br />
spreken, de oplevering in 1741. Het gebouw is 39,5 m breed is en 24 m diep. Op de bel-etage<br />
en de eerste verdieping zijn in totaal 27 vertrekken plus 8 secreten.<br />
Inventarislijsten opgemaakt in 1794 geven zeer gedetailleerde beschrijvingen van de inrichting<br />
en kleurstelling van bepaalde vertrekken maar geven geen informatie over de schilderde<br />
afwerking op het houtwerk. Tijdens deze kleurverkenning hebben wij getracht deze lacune in te<br />
vullen door middel van stratigrafisch onderzoek aangevuld met microscopische bestudering van<br />
de laagopbouw van verfdwarsdoorsneden. Dit heeft geresulteerd is een beeld van de situatie bij<br />
oplevering, zoals het misschien ontworpen is hoewel er geen tekeningen zijn overgeleverd maar<br />
in ieder geval wel zoals het uiteindelijk is uitgevoerd.<br />
Fig. 2: Schematische kleurindicatie uit 1741; vertrekken begane grond<br />
Fig. 3: Schematische kleurindicatie uit 1741; vertrekken eerste verdieping<br />
3
Uit het archiefonderzoek van Dröge blijkt dat de rekeningen voor het uitvoeren van het<br />
schilderwerk op naam staan van ‘Jacques Estienne Benoist en Pierre Bourdeaux, mr. Schilders’<br />
meestal met een korte omschrijving van de werkzaamheden als ‘wegens ’t grof schilderen van ’t<br />
logement’. Eenmaal wordt vermeld ‘voor ’t fijn schilderen an verschijde schilderijen...’. Als de<br />
vele kleine bedragen worden opgesteld dan wordt f 594 betaald in 1739, het jaar daarna f 1250<br />
(1740), in het jaar van de oplevering f 4598 (1741) en f 831 (1742). In totaal ruim f 7200 voor<br />
het aanbrengen van de eerste uitmonstering.<br />
Daarnaast zijn diverse (geschilderde-) behangsels geleverd alsook ‘Turcx fluweel’, goudleer en<br />
‘stukken in ’t grauw’.<br />
4. Bevindingen<br />
De kleurverkenning in de interieurs van het pand heeft aangetoond dat nagenoeg alle ruimten<br />
de originele houten betimmeringen nog aanwezig is. Zelden zijn houten onderdelen vervangen,<br />
wel zijn er (profiel-)latten toegevoegd en is er vele malen (over)geschilderd. Plaatselijk is de<br />
plintlijst vervangen, dit is direct herkenbaar door een afwijkende profilering. Daarbij blijken deze<br />
18 de eeuwse betimmeringen een ongelooflijk rijke en gevarieerde kleurafwerking te hebben<br />
gekend die nog grotendeels aanwezig is.<br />
De opbouw van de verflagen op het houtwerk blijkt veelal nog in overeenstemming met het<br />
houtwerk. Van schuren en/of kaalhalen zijn nauwelijks voorbeelden te vinden. Dit maakt dat de<br />
totale laagopbouw door het gehele gebouw op veel plaatsen compleet is waardoor een goed<br />
inzicht in de interieurgeschiedenis mogelijk wordt. Vanwege het intensieve gebruik van het huis,<br />
de rijke bewoningsgeschiedenis en de moderniseringen kan het dus voorkomen dat in één<br />
ruimte meerdere fasen tegelijkertijd zich manifesteren. Zo kan het voorkomen dat een<br />
lambrisering beschreven en gedateerd wordt als zijnde Negentiende eeuws maar de<br />
laagopbouw van de buiklijst, het randhout, paneel en plint geven een laagopbouw te zien de in<br />
zijn geheel te dateren is als oorspronkelijk ofwel vanuit de bouwtijd. De discrepantie zit hem dan<br />
ook in één klein latje van 9 mm dat er op gespijkerd is in de Negentiende eeuw. Hierdoor is de<br />
vlakke lambrisering gemoderniseerd en opgewaardeerd naar een imitatie paneel lambrisering.<br />
Het toeval wil dat dit een herhaling van de geschiedenis was en waarschijnlijk zonder dat<br />
iemand dit wist. Bij verdere bestudering blijkt namelijk onder het verflagen als eerste<br />
uitmonstering een op de voor alle duidelijkheid vlakke houten lambrisering een trompe l’oeil<br />
geschilderde paneelimitatie met bossing en paneel toont. Met andere woorden, op een vlak<br />
houten lambrisering wordt een paneelimitatie geschilderd die later meerder malen monochroom<br />
wordt overschilderd om in de negentiende eeuw geïmiteerd te worden met een, in sommige<br />
ruimten verguld, latje om vervolgens weer meerde keren monochroom overschilderd te worden,<br />
Fig. 4.<br />
In het algemeen is de laagopbouw identiek in de verschillende ruimten. Op een dunne krijtlijmgrondering<br />
is een oliehoudende witte verflaag aangebracht die na veroudering er licht tot<br />
midden gelig uitziet. Deze, er nu gelig uitziende verflaag is eerder foutief geïnterpreteerd als<br />
een blonde eikenhoutimitatie. Het is echter een goede ondergrond om de uiteindelijke<br />
uitmonstering op aan te kunnen brengen. Deze bestaat veelal uit twee tot drie lagen en in<br />
sommige ruimten zelfs oplopend tot vijf. De hechting van het totale lagenpakket is goed,<br />
plaatselijke beschadigingen daargelaten. De eerste overschildering over de eerste<br />
uitmonstering hecht zich goed waardoor vrijleggen soms moeizaam verloopt.<br />
4
Fig. 4: Geschilderde trompe l’oeil paneelimitatie aangebracht op vlakke lambrisering onder<br />
19 de eeuwse paneellatten<br />
In iedere ruimte is een beeld te vormen van de oorspronkelijke uitmonstering. Zo zijn er<br />
verschillende typen uitmonstering te herkennen, onder te verdelen in:<br />
• Vlakke lambriseringen met een monochrome uitmonstering in o.a. grijs of donkerbruin.<br />
• Vlakke lambriseringen met een uitgewerkt tromp l’-oeil schildering in o.a. roodbruin of<br />
groenblauwe kleurstelling, Fig. 5.<br />
• Geprofileerde lambriseringen met diverse kleurnuanceringen in o.a. olijfgroen met lichtgrijs<br />
en diepblauw, Fig. 6<br />
• Geprofileerde lambriseringen met eenvoudige/monochrome kleurnuanceringen in o.a.<br />
grijsgroenen.<br />
Fig. 5: Oorspronkelijke trompe l’oeil schildering van geprofileerde lambrisering in roodbruine<br />
kleurstelling<br />
5
Fig. 6: Geprofileerde lambrisering met olijfgroene, grijze en diepblauwe kleurstelling<br />
Opvallend is dat nagenoeg iedere ruimte een andere kleurstelling heeft. Alle hebben de<br />
secreten dezelfde kleurstelling als de aangrenzende kamer (zie Fig. 2 en Fig. 3).<br />
Van een verschil in de geschilderde afwerking tussen het grote- en kleine logement zijn<br />
nauwelijks bewijzen aangetroffen. In beide panden komen de monochrome en tromp l’-oeil<br />
schilderingen voor.<br />
De luiken aan de achtergevel hebben alle een roodbruine kleurstelling met kleurnuances voor<br />
de bossing. Aan de voorgevel hebben de luiken een diep groenblauwe kleurstelling.<br />
Voor het benoemen van de aangetroffen kleuren is gebruik gemaakt van een<br />
spectraalfotometer in plaats van een NCS of andere kleurenwaaier van een verffabrikant. Het<br />
inmeten van de oorspronkelijk kleurtoon geeft alleen informatie over de kleurtoon, de mate van<br />
verzadiging en de helderheid. Niet vastgelegd worden de mate van veroudering, de kwaststreek<br />
en het rekening houden met de lichtval in de ruimte zelf.<br />
5. Afsluitend<br />
Na het aanbrengen van deze oorspronkelijke uitmonsteringen is het gebouw intensief bewoond<br />
en heeft meerdere gebruikers gekend. Bij het einde van de Republiek van de Zeven Verenigde<br />
Nederlanden in 1795 is het gebouw ontruimd en het nieuwe onderkomen geworden voor de<br />
‘burgers representanten’ van de Bataafsche Republiek. Onder Lodewijk Napoleon diende het<br />
als departement van Oorlog. Vanaf 1814 is het door Prinses Wilhelmina als winterpaleis in<br />
gebruik genomen. Daarna hebben ook prinses Marianne en prins Hendrik het gebouw<br />
bewoond. In 1838 betrok na een ingrijpende verbouwing de erfprins en toekomstige koning<br />
Willem III samen met Sophia van Würthemberg het pand. Bij hun vertrek in 1849 worden een<br />
aantal interieuronderdelen overgebracht naar Paleis Noordeinde. Het Rijksarchief wordt er<br />
6
vanaf 1853 gevestigd waarbij in de tuinen in1892 nieuwbouw gerealiseerd wordt. Vanaf 1912<br />
betrekt het Departement van Buitenlandse Zaken de vertrekken en blijft er, met een<br />
onderbreking door de Rijkscommissaris Seyss-Inquart tussen 1940 en 1945, tot 1985 in<br />
gehuisvest. Hierna neemt de Rijksdienst Beeldende Kunst tijdelijk haar intrek waarna het na<br />
een periode van leegstand nu verbouwd wordt voor de uitbreiding van de Tweede Kamer.<br />
Al deze gebruikers hebben ieder hun eigen inrichting, aankleding en uitmonstering aangebracht.<br />
Hierdoor zijn in de meeste vertrekken meerdere uitmonsteringen terug te vinden. Uiteindelijk is<br />
er in samenhang met de Rijksgebouwendienst een visie ontwikkeld op de bevindingen van de<br />
kleurverkenning. Door de zwaarte van een kleurstelling van de oorspronkelijke uitmonstering te<br />
vertalen naar een zelfde grijswaarde in een nieuw verfsysteem is in een groot aantal ruimten de<br />
architectuur zichtbaar verbeterd.<br />
6. Dankwoord<br />
- De historische gegevens zijn ontleend aan de onderzoeken van Dröge (1988) en Nusselder<br />
(1983).<br />
- De kleurverkenning is tot stand gekomen uit een samenwerkingsverband tussen Mariël<br />
Polman en Edwin Verweij met medewerking van Ivonne Dombrovski, Anna Hesse en Filiz<br />
Kuvvetli (onderzoek in situ) met een adviserende rol voor Ruth Jongsma (Bureau voor<br />
kleuronderzoek & restauratie). Op locatie zijn mevrouw H.C. Brouwer en de heer G. Hougée<br />
namens de Rijksgebouwendienst en de heren G.H. van Hoogevest, L. Gerdessen en Th.<br />
Kelderman namens Van Hoogevest architecten bij de kleurverkenning betrokken.<br />
7. Literatuur<br />
1. Dröge, J., Bouwhistorische documentatie en waardebepaling Plein 23 ’s-Gravenhage<br />
(5delen), Leiden, 1988 (ongepubliceerd)<br />
2. Fock, C. (red.), Het Nederlands interieur in beeld 1600-1900, Zwolle, 2001<br />
3. Hebly, A. E.a. (red.), Plein 23 vm ARA. Resultaat van de meervoudige opdracht, Den Haag,<br />
1997<br />
4. Nusselder, E., Bouwhistorisch onderzoek Plein 23 ’s-Gravenhage, Den Haag, 1983<br />
5. Polman & Verweij, Rapport Kleurverkenning Logement van de Heren van Amsterdam<br />
(2delen), Amsterdam, 2003<br />
7
1. Inleiding<br />
PRAKTIJK VAN HET RESTAURER<strong>EN</strong> <strong>EN</strong> BEHOUD VAN AUTH<strong>EN</strong>TICITEIT<br />
Willy De Wuffel<br />
Provo n.v., Gent<br />
Als wij het over de praktijk willen hebben van restauratief schilderen in de breedste zin, dan<br />
moeten wij onderscheid maken tussen de restauratievakman en de restaurateur die meestal<br />
het object historisch en wetenschappelijk benadert.<br />
Tussen beiden ontstaan geregeld spanningen omdat zij dikwijls terug te vinden zijn op<br />
dezelfde werf.<br />
De vakman restauratieschilder is meestal gegroeid uit de decoratieschilder, die door lange<br />
praktijkervaring en overlevering een zeer goede kennis heeft opgedaan over materialen en<br />
technieken en over de praktische toepassing ervan. Daarnaast is hij geïnteresseerd in heeft<br />
hij zich bijgeschoold in de oude, origineel toegepaste technieken: ondermeer imitatie van<br />
hout en marmer, vergulden, patines, fresco, wastoepassing, letterschilderen en kennis van<br />
oude verfmaterialen.<br />
Op de werf verricht hij enkel vaktechnische activiteiten, ondermeer ook in de<br />
reconstructiefase. Dit betekent dat hij ook nieuwe decoratieve schilderingen kan toevoegen<br />
in de historische context. Hij werkt daarbij met oude traditionele materialen in zover deze<br />
nog ter beschikking zijn en ze niet verloren zijn gegaan (verboden) door de geldende<br />
wetgeving (bijvoorbeeld het verbod op het gebruik van loodwit in verven).<br />
De vakman restauratieschilder komt dus niet tussen in de fase van het vooronderzoek, maar<br />
zal vooraleer van start te gaan met de opgedragen werkzaamheden de oorspronkelijk<br />
gebruikte materialen en technieken bestuderen, analyseren en dan de werkmethoden die hij<br />
zal gebruiken op punt stellen en/of uittesten. Het is dan ook meer dan nodig en begrijpelijk<br />
dat hij telkens bij de uitvoering deel uitmaakt van bijvoorbeeld een begeleidingsteam, zodat<br />
de spanningen die wij in onze praktijk ervaren met de historisch en wetenschappelijk<br />
opgeleide personen kunnen worden vermeden of geminimaliseerd.<br />
Wij hebben bijvoorbeeld kunnen vaststellen dat hoger opgeleide historici zich ook bezig<br />
hielden met het bijschilderen van door vroegere vakmannen uitgevoerde schilderwerken,<br />
terwijl hierbij duidelijk naar voren kwam dat deze mensen niet de manuele handigheid<br />
hebben om deze taak uit te voeren, hetgeen uiteraard zal leiden tot hogere kosten. Door een<br />
overdreven theoretische benadering in zogenoemde defensieve monumentenzorg ervaart<br />
de vakman restauratieschilder soms een zekere verschraling bij de plastische uitvoering.<br />
2. Een beroepsprofiel voor de vakman restauratieschilder<br />
Bij de restauratie van historische schilderingen bevinden wij ons op het raakvlak van beide<br />
beroepen, de vakman restauratieschilder en de restaurateur, hetgeen erop wijst dat een<br />
goed onderbouwde en duidelijke taakverdeling zich opdringt. Daarom is men in Vlaanderen<br />
op basis van onderzoek en interviews met praktijkmensen overgegaan tot het uitschrijven<br />
van het beroepsprofiel van de vakman restauratieschilder.<br />
Dit kan als basis dienen voor de scholen en/of instellingen die zich bezig houden met<br />
opleidingen die tot opdracht hebben degelijke vakmensen af te leveren voor de<br />
restauratiesector, aangevuld met voldoende uren werkstages. Op deze wijze zal ook<br />
vermeden worden dat ondeskundig wordt omgesprongen met ons erfgoed.<br />
Zo hebben wij meerdere keren kunnen vaststellen dat decoratieschilders zich de permissie<br />
toe-eigenden om bestaande en nog in redelijke staat verkerende houtimitatie te<br />
overschilderen en een nieuwe imitatie aan te brengen omdat de bestaande imitatie destijds<br />
zogezegd niet met voldoende kennis werd aangebracht, waarbij de authenticiteit grotendeels<br />
verloren ging en het werk van hun voorgangers hierdoor ongedaan werd gemaakt. Op deze<br />
wijze verwijderde men ook de patine van tientallen jaren en ziet het schilderwerk in een<br />
historische omgeving er koel en nieuw uit.<br />
Hetgeen betekende dat deze schilder misschien goed in zijn vak was, maar te weinig<br />
doordrongen was van het belang van deze getuigenis uit het verleden.<br />
1
Anderzijds zijn er volgens ons ook andere extreme uitschieters. Zo merkten wij op zekere<br />
dag dat gewoon vlak schilderwerk dat sterk vervuild en beschadigd was, toch werd<br />
behandeld alsof het hier om een waardevolle muurschildering ging. Is dit wel verantwoord?<br />
Dat vinden wij een discussie waard. Uit dit alles blijkt dat bij de opleiding voor beide<br />
beroepen nog veel moet worden bijgeschaafd en dat wederzijds respect erg nodig is.<br />
Duidelijk kwam uit onze ervaring naar voor dat voor de opleiding van beide beroepen te<br />
weinig praktijkstages zijn ingebouwd.<br />
Tijdens deze stages op de werf kunnen de stagiairs dan vaststellen dat de voorbereidende<br />
werkzaamheden bij een restauratie niet altijd het aangenaamste deel van het werk zijn.<br />
Denk daarbij aan conserverend wassen van bepaalde objecten, of het vrijleggen van grote<br />
oppervlakten, het werken met en op steigers en ladders, het met de nodige zorg<br />
beschermen van onderdelen, hetgeen vandaag nog steeds stiefmoederlijk wordt bekeken.<br />
Wij zeggen altijd: het is niet omdat men een penseel achter de oren heeft dat men er ook<br />
kan mee werken in de geest van toen.<br />
De praktijkvakman restauratieschilder heeft veel kennis nodig om zijn taak naar behoren te<br />
vervullen, ondermeer historisch inzicht en stijlenkennis.<br />
2. Kennis<br />
• Kennis van de verschillende soorten grondstoffen nodig voor het afdekken, de<br />
voorbereiding, het schilderen en het afwerken.<br />
• Kennis van de verschillende technieken voor het voorbereiden, schilderen en decoreren.<br />
• Kennis van het gereedschap.<br />
• Kleurenkennis voor het kunnen aanmaken en namaken van kleuren.<br />
• Kennis van tekentechnieken en perspectieftekenen.<br />
• Kunnen lezen van plannen, werktekeningen, vaktechnische informatie.<br />
• Kunnen maken van berekeningen om de te behandelen oppervlakte uit te tellen en voor<br />
het bepalen van mengverhoudingen.<br />
• Kennis historische decoratieschilderingen : tijdsperiode, materialen, techniek, thema’s…..<br />
• Kennis kwaliteitszorg, veiligheid en milieuaspecten, in zover van toepassing op het eigen<br />
takenpakket.<br />
• Kennis van de ethische codes binnen de erfgoedzorg.<br />
3. Sleutelvaardigheden<br />
• Bereid zijn te leren<br />
• Contextbewust zijn<br />
• Nauwkeurig kunnen werken<br />
• Kunnen organiseren en plannen<br />
• Sociaal en communicatief vaardig zijn.<br />
De bovenstaande vaststellingen en bedenkingen worden geïllustreerd met voorbeelden uit<br />
de praktijk.<br />
2
<strong>VERF</strong> <strong>IN</strong> MODERNE ARCHITECTUUR VAN HET <strong>IN</strong>TERBELLUM<br />
DE VERRASS<strong>EN</strong>DE <strong>KLEUR</strong><strong>EN</strong> VAN E<strong>EN</strong> TRANSPARANTE FABRIEK: DE VAN NELLE<br />
FABRIEK <strong>IN</strong> ROTTERDAM<br />
1. Abstract<br />
Mariël G. Polman<br />
Polman Kleur en Architectuur<br />
De Van Nelle fabriek in Rotterdam was de eerste ‘daglichtfabriek’ in Nederland. In de<br />
meeste publicaties worden de sociale, technische en esthetische kwaliteiten van dit topstuk<br />
van zowel de opdrachtgever als de architecten benadrukt. Maar aan de kwaliteiten van de<br />
toegepaste kleuren en afwerklagen is tot nu toe weinig aandacht besteed, ofschoon deze<br />
net zo essentieel zijn voor het architectonische concept als de toepassing van gewapend<br />
beton, staal en glas.<br />
Momenteel worden de gebouwen herontwikkeld als ‘Design Fabriek’ om kantoren en ateliers<br />
van architecten, industrieel ontwerpers en grafische vormgevers e.d. in onder te brengen.<br />
De huidige ingrepen maakten het mogelijk om uitgebreid kleuronderzoek te verrichten en zo<br />
grip te krijgen op de 'finishing touch’ van dit beroemde voorbeeld van modernisme, zowel in<br />
het verleden als in de toekomst.<br />
2. Korte beschrijving van het complex<br />
Het complex van ‘glaspaleizen’, gebouwd in 1925-31, is ontworpen door de architecten Jan<br />
Brinkman (1902-1949) en Leen Van der Vlugt (1894-1936) in samenwerking met de<br />
constructeur Jan Gerko Wiebenga (1894-1974) en anderen. De opdrachtgever, Kees Van<br />
der Leeuw (1890-1973), een van de directeuren van de firma Wed. J.J. van Nelle, was<br />
rechtstreeks betrokken bij het ontwerp- en bouwproces. Hij was een vooraanstaand lid van<br />
de theosofische beweging in Nederland en zijn verlichte ondernemingsgeest wordt duidelijk<br />
weerspiegeld in het complex. Maar hij paste ook de principes toe van Amerikaanse<br />
efficiëntie en de moderne architectuur van het Bauhaus in Dessau, die hij persoonlijk had<br />
bestudeerd tijdens speciale studiereizen.<br />
Nog altijd is de Van Nelle een opvallende verschijning in het noordwesten van Rotterdam,<br />
en het complex blijkt vol verrassende kleuren en afwerklagen te zijn geweest.<br />
Het complex bestaat uit meerdere gebouwen van verschillende volumes en hoogtes en ligt<br />
in het industriegebied van de Spaanse polder, aan het Delfshavense Schie en langs de<br />
spoorweg van Rotterdam naar Den Haag, Fig. 1.<br />
As van het complex vormt de ‘fabrieksstraat’ met betonnen bestrating, parallel aan het water<br />
en bereikbaar vanaf de openbare weg met een afslag naar de hoofdingang met de<br />
portiersloge. Naast de (in de jaren tachtig vervangen) loge ligt het kantoorgebouw met<br />
gebogen gevellijn met zicht op het water. De enorme fabrieksgebouwen zijn ontworpen naar<br />
de behoeften van het toenmalige fabricageproces voor tabak, koffie en thee, rekening<br />
houdend met toekomstige ontwikkelingen en gebruik makend van de nieuwste bouw- en<br />
productiemethoden. Daarbij waren hygiëne, efficiëntie en transparantie belangrijke factoren.<br />
Naast het kantoor rijst de voormalige tabaksfabriek van acht bouwlagen op met boven op de<br />
liftschacht de ronde tearoom (ook wel spottend de bonbonnière genoemd), met daaraan<br />
vast de voormalige koffie- en theefabrieken van respectievelijk zes en drie bouwlagen. Het<br />
kantoor en de tabaksfabriek zijn met elkaar verbonden door een glazen luchtbrug voor<br />
voetgangers. Aan de overzijde van de fabrieksstraat, dichter naar het water, staan het<br />
ketelhuis met schoorsteen en het vroegere expeditiegebouw, dat met vier diagonaal<br />
lopende luchtbruggen met transportbanen met de fabrieken is verbonden. Naast het<br />
expeditiegebouw liggen de bedrijven in een L-vorm, waardoor de fabrieksstraat een bocht<br />
maakt. Aan de korte westzijde van de bedrijven ligt vervolgens de -herbouwde- kantine.<br />
1
Achter de fabrieksgebouwen waren sportvelden aangelegd als faciliteit voor alle<br />
werknemers. 1 In 1942 werden negen opslaghallen toegevoegd langs het water, ter<br />
compensatie voor de gebombardeerde pakhuizen in de stad, gevolgd door drie hallen in de<br />
jaren zestig.<br />
Fig. 1: Luchtfoto van het Van Nelle complex, 1931 (foto KLM aerocarto)<br />
De langwerpige fabrieken zijn geconstrueerd met zogenaamde paddestoelvloeren:<br />
paddestoelkolommen en geïntegreerde vloeren van gewapend beton. De façades zijn<br />
vliesgevels van glas en staal en de zijgevels zijn gepleisterd. Het drie verdiepingen tellende<br />
kantoorgebouw heeft ook een gewapend betonskelet, met vierkante kolommen. De lagere<br />
delen van het voorste blok en de lange zijde zijn voorzien van gepleisterde borstweringen<br />
en stalen ramen, terwijl het hogere kantoorblok oorspronkelijk was voorzien van eenzelfde<br />
vliesgevel van glas en dunne, aluminium geschilderde staalprofielen als de fabrieken. Alle<br />
gebouwen hadden een zwart betegelde plint.<br />
Op het eerste gezicht hebben het kantoorgebouw en de fabrieken dezelfde details. Bij<br />
nadere schouwing zijn er echter enkele opvallende verschillen waar te nemen, wat te maken<br />
heeft met de oorspronkelijke functies en de toen heersende ideeën over sociale hiërarchie<br />
en de positie van de arbeiders. De fabrieksarbeiders en -meisjes moesten de werkvloeren<br />
op via gescheiden was- en kleedkamers. Omdat deze direct verbonden waren met de<br />
trappenhuizen, waren de entrees met trappenhuizen afwisselend voor vrouwen en mannen.<br />
Daarentegen was er geen scheiding van sekses bij het kantoorpersoneel, maar wel een<br />
duidelijk onderscheid tussen hogere en lagere rangen: de mezzanine met de gebogen<br />
gevellijn bevatte de directievertrekken, terwijl de semi-openbare centrale hal van dubbele<br />
hoogte was bedoeld voor het kantoorpersoneel.<br />
Vanaf de ingebruikname tot enkele jaren terug is het complex eigendom geweest van<br />
dezelfde firma en heeft het dezelfde functie behouden. Ook hetzelfde architectenbureau is<br />
steeds betrokken gebleven bij latere uitbreidingen en verbouwingen. De gebouwen zijn in de<br />
loop der tijd goed onderhouden, heringedeeld en zelfs gerenoveerd, maar wel uitgaande<br />
van het originele ontwerp. Vanzelfsprekend werden niet altijd dezelfde materialen en<br />
afwerklagen toegepast, vooral niet in de naoorlogse periode.<br />
Na een periode van meer dan zestig jaar hebben de gebouwen hun oorspronkelijke functie<br />
verloren en worden nu deels gerestaureerd en deels aangepast aan de nieuwe functie.<br />
Gebruik makend van een totaal nieuwe start, was een van de vragen voor de restauratie<br />
wat de oorspronkelijk toegepaste kleuren en afwerklagen waren geweest. Om daarop<br />
antwoord te geven was gedetailleerd onderzoek nodig.<br />
De aanwezige materialen werden bestudeerd met behulp van stratigrafisch onderzoek in<br />
situ en laboratorium onderzoek. Ook was uitgebreid archiefonderzoek mogelijk omdat de<br />
firma altijd de historische documenten had bewaard, iets wat redelijk uniek is. Het archief<br />
2
leek een schat aan tekeningen, foto's, bestekken, rekeningen, correspondentie, publicaties<br />
en zelfs promotiefilms van de fabriek te bevatten. Daarnaast werden vroegere werknemers<br />
geïnterviewd wat een aantal interessante wederwaardigheden aan het licht bracht.<br />
3. Afwerklagen van de fabrieken<br />
Het hart van het complex wordt gevormd door de langwerpige fabrieksgebouwen met<br />
transparante vliesgevels aan beide lange zijden. De kleur die het meest opvalt is het<br />
aluminium op de stalen ramen, puien en borstweringen. Bij aanvang van het onderzoek was<br />
het kleurschema:<br />
• een gelig wit geschilderde pleister,<br />
• glad aluminium geschilderde stalen puien, borstweringen, deuren, ramen en -kozijnen,<br />
• een op alle zijden doorlopende zwart betegelde plint (behalve de achter zijde waar de<br />
fabriek kon worden uitgebreid),<br />
• eigele tegelvlakken aan beide kopgevels,<br />
• en allerlei soorten glas.<br />
Ten gevolge van onderhoud en reparaties waren de kleuren enigszins veranderd, ofschoon<br />
gebaseerd op de eerste afwerklagen.<br />
Oorspronkelijk waren de gevels grof gepleisterd en niet geschilderd. De Rauputz was<br />
speciaal aangebracht door Duitse stucadoors. Later werd de pleister geschilderd, waardoor<br />
een veel minder grof uiterlijk werd verkregen, van een andere kleur en textuur.<br />
Aluminiumverf was een nieuw product in de jaren twintig en had toen niet zo een mooie,<br />
gladde textuur als de moderne verf. Een ander ultramodern element in die tijd waren de<br />
neonletters op het dak van de koffiefabriek. De naam VAN NELLE was overdag bijna<br />
kleurloos maar bleek 's avonds intens rood op te lichten.<br />
In het algemeen kan worden gezegd dat de texturen van de originele afwerklagen niet zo<br />
glad waren als tegenwoordig. De authentieke wandtegels hadden een diepere glans. Er was<br />
spiegelglas toegepast in de gevels met uitzicht op het water naast tuindersglas in de andere<br />
gevels.<br />
Ondanks de serieuze pogingen om de architectonische details te behouden, is het<br />
kleurpalet veranderd en heeft het veel van de oorspronkelijke balans en subtiele<br />
materiaalexpressies verloren.<br />
Ook de interieurs ondergingen vele veranderingen ten gevolge van het intensieve gebruik<br />
als industriële productieruimten. Alleen de schakelpanelen met marmeren platen, prominent<br />
bewijs van het vertrouwen in de techniek, trots tentoongesteld achter glas in ruimten naast<br />
de tweede en derde ingang, lijken in hun originele staat te hebben overleefd –al zijn ze nu<br />
buiten werking. Bij het inspecteren van de lege fabrieken in 1999, kwam een wisselend<br />
patroon van originele en later aangebrachte kleuren en materialen tevoorschijn. In het<br />
algemeen waren de kleuren in de fabrieksruimten rood, geel, oranje, wit en grijs,<br />
gedomineerd door aluminiumverf, naast chroom. Oorspronkelijk waren de vloeren afgewerkt<br />
met een speciale vloercoating, Dermas, bestaande uit houtvezels, chloormagnesium en<br />
gebrande magnesiet met weinig mineraal gesteente en pigment. De vloeren waren speciaal<br />
bedoeld voor industriële werkruimten. Gezien de omvangrijke correspondentie, inclusief<br />
laboratoriumtesten, ging men niet over een nacht ijs. Het was mogelijk om het Dermas te<br />
kleuren door middel van toevoeging van pigmenten aan het bindmiddel. Bekend is dat Van<br />
der Leeuw niet alleen een chemisch resistente vloercoating wilde, maar ook een plezierige<br />
en goede werkomgeving voor de werknemers. De Dermas op de werkvloeren werden<br />
gekleurd met gele oker en de trappenhuizen met rode ijzeroxide.<br />
De stalen onderdelen waren aluminium geschilderd: de binnen en buitenpuien, deuren en<br />
ramen, de buizen van de centrale verwarming, de liftdeuren, et cetera (alleen de leidingen<br />
hadden speciale kleuren). De deurgrepen ware verchroomd.<br />
De plafonds en kolommen waren wit geschilderd, waardoor niet alleen het daglicht steeds<br />
wisselend op de sculpturale paddestoelkapitelen en achtkantige schachten viel en de<br />
3
constructieve eenheid van plafond en kolom ook in kleur werd uitgedrukt, maar het wit<br />
diende ook om het kunstlicht te reflecteren. Op de buitenste rij kapitelen waren rode<br />
nummercodes en (in de andere richting) rode lettercodes om de coördinaten van het grid<br />
aan te geven (zodat iedere plek te traceren was), terwijl de deuren van blauwe lettercodes<br />
waren voorzien. In de sober afgewerkte interieurs hadden deze kleurige codes het effect<br />
van decoraties, net zoals de verschillend gekleurde pijpen - groen voor waswater, zwart<br />
schrob water, rood voor condenswater, blauw voor lucht en aluminium voor stoom - al was<br />
de toepassing van kleur louter functioneel.<br />
In de verkeersruimten waren de lambriseringen afgewerkt met lichtgele tegels. De rode<br />
trappen hadden zwart geschilderde traphekken en verchroomde handrailingen, Fig. 2.<br />
Fig. 2: Fabriek, de originele stappenhuizen: rode Dermas traptreden, zwart geschilderde<br />
traphekken en verchroomde handrailingen.<br />
De sanitaire ruimten waren voorzien van 'gebroken' witte (Silezische) wandtegels en witte<br />
tegelvloeren met rode of zwarte randen, en helder rood geschilderde wc deurtjes.<br />
Later werden de okergele Dermas vloeren beschadigd toen zware vrachtkarretjes werden<br />
gebruikt in plaats van de originele Schaukelbahn. Toch behielden veel vloeren de okergele<br />
kleur. De schachten van de paddestoelkolommen werden later grijs geschilderd maar de<br />
kapitelen bleven wit, en de codes rood en blauw. De lichtgele tegels in de<br />
hoofdtrappenhuizen werden vervangen door nieuwe, iets andere tegels. Ook de trappen<br />
verloren hun authentieke textuur, maar bleven wel rood van kleur. De Dermas werd<br />
afgewerkt met rode verf of afgedekt met rode tegels. De traphekken werden fel rood<br />
geschilderd, in de kleur van de rode hekken van het kantoor. Zo verdween het contrast<br />
tussen de kleuren van de trappen en de traphekken en werd een van de karakteristieke<br />
verschillen tussen de kleuren van de fabriek en het kantoor nu juist gelijk gemaakt.<br />
Behalve de alom aanwezige aluminiumverf, werden nog twee kleuren toegepast om de<br />
tabaksfabriek visueel aan het kantoorgebouw te verbinden (wat eveneens letterlijk<br />
verbonden was met de glazen luchtbrug van de mezzanine, die verbonden was met een half<br />
ondergrondse ‘inspectiegang’): de ei-gele tegels aan beide kopse kanten onder de<br />
voetgangersbrug en, binnen, het zeegroen van de tegels en verf in respectievelijk het<br />
4
eerste trappenhuis en in de gang van de kantoorvleugel op de mezzanine die naar de<br />
luchtbrug voer. De zeegroene tegels waren ook toegepast in de entree van de tearoom<br />
boven aan het trappenhuis van de fabriek. In wezen was de tearoom de hoogste<br />
representatieve ruimte in het complex, bedoeld voor exclusieve bijeenkomsten. Helaas, het<br />
Nederlandse klimaat veroorzaakte serieuze roestproblemen, die zijn opgelost door een<br />
integrale reconstructie van de ramen (vervangen door dubbel glas) en het interieur in de<br />
jaren tachtig. Een overgebleven stuk verroest ijzer, tentoongesteld als een archeologische<br />
vondst, dienst als bewijs voor deze ingrijpende aanpak. Slechts de ronde, gecapitonneerde,<br />
aluminium geschilderde radiator rond de spiltrap in het centrum van de ruimte is nog<br />
origineel, naast de lamp en de klok. Niet alleen de renovatie, maar ook de representatieve<br />
functie van de ruimte heeft er voor gezorgd dat er authentiek materiaal verloren is gegaan.<br />
Volgens een aantal historische documenten moet de transparante tearoom net zo kleurrijk<br />
zijn geweest als de directievertrekken. In de jaren tachtig maakte de architect een nieuw<br />
plan, geïnspireerd op de historische foto's en de groene kleur van de tegels. De huidige<br />
huurder, die de ruimte gebruikt voor het organiseren van exclusieve diners, heeft de<br />
tearoom laten reconstrueren in de historische afwerklagen. Een bezoeker beschrijft de ‘Sun<br />
parlor for directors, where the inner wall is deep bleu stippled with silver ’’ en ‘’a practical<br />
bleu glazed buffet with rubber top.’’ De archieffoto's tonen een binnenwand met dezelfde<br />
grove pleister als de muren buiten, in donkere tint en met zilver gespat, waarschijnlijk met<br />
aluminiumverf: de sterren in de ultramarijnblauwe lucht. Daarnaast is het ontwerp van de<br />
rubberen vloer bewaard gebleven. Gebaseerd op de resultaten van het kleuronderzoek in<br />
het kantoor is geprobeerd om dat magnifieke van weleer terug te brengen.<br />
4. Buitengevels van het kantoor<br />
Het elegante kantoorgebouw heeft een vrij ingewikkelde vorm door de combinatie van een<br />
gebogen gevellijn aan de voorzijde en rechthoekige volumes die duidelijk de oorspronkelijke<br />
functies van de binnenruimten weergeven. De gebogen gevel herbergt aan de linker zijde<br />
de garages voor de auto's van de directie en aan de rechterzijde het verhoogde bordes: de<br />
hoofdingang naar de hal. De kwetsbaarheid van de subtiele schoonheid van de originele<br />
materialen en afwerklagen is duidelijk te zien bij de latere ingrepen van zowel het exterieur<br />
als het interieur van het kantoorgebouw. Oorspronkelijk had het kantoor dezelfde<br />
afwerklagen als de fabriekgebouwen, behalve het statige bordes bekleed met<br />
natuursteenplaten, syenite. Bij de plint van de entree zijn de zwarte en eigele tegels<br />
inmiddels vervangen, deels in een nieuw ontwerp omdat de ingang toegankelijk is gemaakt<br />
voor gehandicapten door middel van een liftplateau en schuifdeuren in plaats van de<br />
originele draaideur.<br />
De buitenmuren zijn nu afgewerkt met een gladde, moderne pleister en gelig wit geschilderd<br />
(in plaats van Rauputz). Alleen de originele deuren van het souterrain en de vernieuwde<br />
garagedeuren zijn aluminiumkleurig geschilderd. Om te voldoen aan de wensen voor<br />
energiebesparing en meer comfort, is in de jaren tachtig de vliesgevel van het kantoor<br />
vervangen door een lichtgrijs gecoat aluminium pui met dubbelglas, twee keer zo dik als de<br />
originele stalen ramen. De ramen verminderen niet alleen de originele transparantie en het<br />
doorzicht van buitenaf maar ook het visuele contact van binnenuit naar de omgeving buiten.<br />
5. Kantoor interieur<br />
Gelukkig zijn de volumes van de representatieve ruimten op de mezzanine en de centrale<br />
hal bewaard gebleven, maar niet alle afwerklagen. De dubbel hoge hal was ingericht met<br />
in het midden glazen spreekhokjes en balies voor de klanten, terwijl de overige ruimte<br />
voornamelijk bedoeld was voor de administratie. De hal was direct zichtbaar vanaf de galerij<br />
van de mezzanine (zowel openheid als controle). Hoger in het administratieblok waren nog<br />
meer kantoorruimten, en de kantine en de bibliotheek, bereikbaar via de hoofdtrap.<br />
5
Het personeel kwam het gebouw binnen via de kelder. Dit gebied is verwant met de<br />
fabrieken qua kleuren en afwerklagen: rode Dermas trappen naar de hoofdverdieping, rode,<br />
grijze en witte vloertegels naast witte plafonds en wanden, lichtgele muurtegels en<br />
aluminium geschilderde deuren en ramen met verchroomde handgrepen.<br />
De hoofdingang, de centrale hal, de hoofdtrap en de mezzanine waren de representatieve<br />
ruimten, samen met de reizigersvergaderzaal, de bibliotheek en de kantine in het<br />
administratieblok.<br />
Het recente onderzoek laat zien dat de vloeren waren afgewerkt met rubber - wit, grijs of<br />
gebroken wit met zwarte vegen - met een helder ultramarijnblauwe rand. Het rubber was<br />
zorgvuldig gedetailleerd in de overgang tussen vloer en wand en hetzelfde materiaal:<br />
blauwe rubber was toegepast voor de dorpels. De blauwe randen brachten rust bij de<br />
inrichting van de centrale hal, doordat de spreekhokjes daarop waren geplaatst, terwijl de<br />
grijze banken op het grijze middenveld stonden. Het effect van deze ordening is – of liever<br />
gezegd was - een harmonieuze ruimte, Fig. 3.<br />
Fig. 3: Kantoor, reconstructie van het kleurenschema van de centrale hal<br />
Later werd het rubber vervangen door grijze kantoortapijttegels. De banken zijn bekleed met<br />
bruin imitatieleer. Dit geeft een zwak aftreksel van wat het ooit was. Gelukkig zijn de balies<br />
van origineel ultramarijn blauwe opaak glas bewaard gebleven.<br />
In de entreehal, op de hoofdtrappen, op de galerij en in de gangen is het rubber vervangen<br />
door linoleum, van het eigentijdse ‘marmoleum’type in wit en grijs, afgezet met blauwe<br />
randen. Dit leek een heel betrouwbaar beeld te geven, maar de randen zijn niet exact zijn<br />
gereconstrueerd en de kleuren zijn niet exact hetzelfde als het oorspronkelijke ontwerp.<br />
De trappen in het kantoor waren voorzien van rode traphekken in combinatie met blauwe<br />
treden: blauwe rubberen randen(met 'gebroken'witte met zwarte vegen loper: de<br />
hoofdtrappen, blauw Dermas op de interne trap van de mezzanine naar de proefkamers op<br />
de eerste verdieping en de blauw geschilderde privé spiltrap van Van der Leeuw. De<br />
handrailingen waren verchroomd, net zoals de handrailing van de aluminiumgeschilderde<br />
balustrade van het balkon van de mezzanine.<br />
6
Fig. 4: Kantoor, situatie centrale hal, 2000<br />
Oorspronkelijk, had de administratiehal witte kolommen en witte plafonds, net zoals de<br />
fabriek; ook het elektrische licht was identiek, maar sinds de jaren tachtig hangen er tl<br />
buizen. 3<br />
Met name de representatieve ruimten zijn ontworpen als een gesamtkunstwerk, waarin de<br />
kleuren van de afwerklagen en het meubilair geïntegreerd waren in een architectonisch<br />
concept. Het verchroomde buismeubilair kwam van de firma Gispen.<br />
De radiatoren werden afgetimmerd toen de ramen werden vervangen. Oorspronkelijk waren<br />
de radiatoren aluminium geschilderd, met vensterbanken van blauw gepolijst glas. Ze zijn<br />
vervangen door zwart natuursteen, terwijl natuursteen en marmer exclusief werden<br />
toegepast voor de entree van het kantoor en de schakelpanelen, duidelijk tentoongesteld in<br />
the fabrieken en het ketelhuis.<br />
Het meest exclusieve deel was het privé kantoor van Van der Leeuw, aan de kop van het<br />
gebouw. Hij had een eigen spiltrap van zijn privé-garage, naar zijn privé-kantoor, verder<br />
doorlopend naar de monsterkamers boven de mezzanine. Zijn privé-kantoor bevatte een<br />
ontvangstruimte, gang, garderobe, toiletten, directeurskamer en privé-vergaderzaal.<br />
De gang had een blauw rubberen vloer. Daklichten verlichtte de voorruimte van de toiletten.<br />
Links was de privé-vergaderruimte met wit rubberen vloer met blauwe randen en blauwe<br />
rubberen dorpels. De houten deuren waren metallicblauw geschilderd, de deurkozijnen<br />
afgewerkt met verchroomde strips. De muren waren lichtgrijs geschilderd en de kolommen<br />
zilvergrijs. De vensterbanken waren gemaakt van blauw opaak glas, de ledenradiatoren<br />
waren aluminium geschilderd. Het plafond was bedekt met (waarschijnlijk witte) akoestische<br />
platen Celotex. Midden in de kamer stond een grote, langwerpige tafel met acht chromen<br />
buisstoelen van Gispen. Tegenover de ramen waren aan weerszijden van de deur naar de<br />
gang twee consoletafels van glas en chroom aan de muur bevestigd. Op de gebroken witte<br />
rubberen vloer met felblauwe rand lag een door de architecten ontworpen geweven<br />
Deventer tapijt, waarschijnlijk in grijze en blauwe kleuren.<br />
De directeurskamer van Kees van der Leeuw is in de loop der tijd zo radicaal onder handel<br />
genomen, dat alleen historische foto's en originele ontwerptekeningen een idee kunnen<br />
geven van het heldere en zonnige interieur. Het ligt het meest voor de hand dat de<br />
7
afwerking overeenkwam met die van de vergaderzaal, maar nergens is nog originele verf<br />
aanwezig. De Deventer tapijten waren speciaal voor deze kamer ontworpen en creëerden<br />
een intiemere sfeer, afgestemd op de architectuur en het meubilair. De prachtige ronde tafel<br />
met zwart bovenblad en verchroomd onderstel stond op een rond kleed met semi-cirkels, in<br />
vier verschillende grijstinten, eindigend in een blauw centrum. De stoelen hadden<br />
waarschijnlijk dezelfde kleurenreeks. Techniek was elegant geïntegreerd in het meubilair: de<br />
ronde tafel was voorzien van een draaiblad in het midden zodat er vanuit elke stoel gebruik<br />
kon worden gemaakt van de telefoon. De glazen en chromen wandtafel had een<br />
contravorm van de ronde rafel. Een poot draagt een draaiplateau met glasplaten, gezet met<br />
ultramarijn blauwe rubber, Fig. 5.<br />
Fig. 5: Kantoor, reconstructie van het kleurenschema van het privé kantoor van Van der<br />
Leeuw<br />
De kamer was onderverdeeld met glazen spreekkamertjes, inclusief een voor Van der<br />
Leeuw zelf. De lichtgekleurde gordijnen werden teruggeschoven langs de wand, zodat er<br />
zoveel mogelijk licht door de ramen naar binnen viel.<br />
De andere ruimten op de mezzanine waren de privé kantoren van de procuratiehouders.<br />
Hier waren zeegroene lambriseringen geschilderd, en witte wanden, kolommen en plafonds.<br />
Het secretariaat had blauwe lambriseringen. De tussenwanden waren gelijk aan die in de<br />
fabrieken: stalen, aluminium geverfde pui met 2/3 deel glas en 1/3 stalen borstwering. De<br />
garderobe was voorzien van zilvergrijze wandtegels en er hing een blauwe kapstok met<br />
verchroomde hoedenplank van Gispen en het toilet (dat nog steeds aanwezig is) had<br />
zeegroene tegels en een wit, Amerikaanse wastafel. Ook de lambrisering in de gang naar<br />
de glazen loopbrug was zeegroen geschilderd (zo vormde het een visuele verbinding met<br />
het aan de overzijde liggende trappenhuis van de tabaksfabriek en de tearoom op de top).<br />
De reizigersvergaderzaal op de tweede verdieping had oorspronkelijk blauwe wanden en<br />
grijs rubber op de vloer met blauwe randen, waarvan een deel bewaard is gebleven. Op de<br />
andere verdiepingen is nauwelijks nog origineel materiaal aangetroffen, tengevolge van<br />
latere aanpassingen. Toch kan men zich wel voorstellen hoe deze werkruimten geweest<br />
moeten zijn, door historische foto's en films te bestuderen - al zijn ze in zwart en wit.<br />
Samenvattend zijn de resultaten van het onderzoek, het originele kleurpalet van het interieur<br />
van het kantoorgebouw toont:<br />
• synthetisch ultramarijn blauw (opaak glas, rubber, verf en Dermas<br />
• zeegroen (tegels en verf),<br />
• zilvergrijs (tegels en verf)<br />
• lichtgrijs (rubber en verf),<br />
8
• metallic blauw(verf),<br />
• gebroken wit (rubber en textiel),<br />
• wit (verf),<br />
• zwart (vegen in rubber)<br />
• rood (verf),<br />
• lichtgeel (tegels),<br />
• aluminium (verf)<br />
• chroom (handrailingen en sluitwerk)<br />
• en verschillende types glas.<br />
Ofschoon de meeste huidige kleuren dicht bij de origineel komen, mist het palet de<br />
verfijning, zoals bij het exterieur en in de fabrieken. De oorspronkelijk toegepaste kleuren<br />
waren gemaakt met dezelfde basisstoffen. Het blauw is bijvoorbeeld consequent het<br />
pigment synthetisch ultramarijn blauw, zowel in de verf, het rubber en zeer waarschijnlijk het<br />
glas. De kleuren in het kantoor verschilden van die in de fabrieken, en het kleurpalet van<br />
Van der Leeuw's vertrekken waren exclusief ten opzichte van de andere vertrekken:<br />
(zilver)grijs, (gebroken)wit, aluminium, chroom en blauw.<br />
6. Transparantie<br />
Omdat het Van Nelle complex was opgezet als een 'daglichtfabriek', waren het kantoor en<br />
de fabrieksgebouwen voorzien van enorme vliesgevels van grote verticale - deels draaibare<br />
- ramen in een frame van dunne staalprofielen. Elke unit was onderverdeeld in een<br />
staalplaat 1/3 hoge borstwering en 2/3 enkel glas, gebaseerd op de in die tijd gangbare<br />
maat in de kassenbouw.<br />
Tijdens het werk hadden de fabrieksarbeiders onbelemmerd uitzicht naar buiten terwijl het<br />
binnenvallende daglicht voor een plezierige en goede werkomstandigheden zorgde. Ook de<br />
trappenhuizen, die buiten de productielijn waren geplaatst maar daardoor ook prachtig voor<br />
de gevels waren geplaatst, maakten het mogelijk om tijdens het trappenlopen langs de<br />
gevels te kijken en een prachtig uitzicht te hebben. Dit principe is ook toegepast in het<br />
kantoor.<br />
De transparantie was erg belangrijk, als een manifest van verlicht ondernemerschap. Van<br />
der Leeuw, zelf een zonaanbidder, gaf aan licht een spirituele betekenis, en wenste een van<br />
de duurste soorten spiegelglas om in het enorme glasvlak van de fabriek een fraaie<br />
weerspiegeling van de wolken te zien. 5 Dit glas werd echter alleen op de voorgevel<br />
toegepast. De andere ramen waren van tuindersglas. Het vele glas zorgde ook voor<br />
onaangename hitte. Archieffoto's tonen zonneschermen van textiel aan de buitenzijde van<br />
het kantoor. Daartegenover waren er in de fabriek jaloezieën toegepast, een Amerikaans<br />
product, gemaakt van aluminium geschilderde houten strips. Deze waren binnen geplaatst,<br />
tussen de kolommen. Dit principe is opnieuw toegepast in de Ontwerp Fabriek (met<br />
moderne jaloezieën).<br />
Het ideaal van transparantie had te maken met licht en zonneschijn, en gaf ook een<br />
volledige openheid bij het werk, wat in negatieve zin: permanente controle inhield. Toch<br />
betekent transparantie niet automatisch ontbrak aan privacy. Subtiele oplossingen als mat<br />
glas en glasgordijnen zijn eveneens toegepast. Pas veel later werden ramen ondoorzichtig<br />
afgeplakt, waardoor de architectonische kwaliteiten van de ruimten ernstig tekort werden<br />
gedaan.<br />
7. Conclusies<br />
De Van Nelle fabriek blijkt veel rijker aan kleuren en texturen te zijn geweest dan het<br />
heersende beeld van een wit, transparant gebouw. In eerste instantie was het de bedoeling<br />
om alleen de kleur van de verflagen te onderzoeken met de idee om een goed advies te<br />
9
kunnen geven ten behoeve va de restauratie en het onderhoud, maar tijdens het onderzoek<br />
bleken de verflagen slechts een onderdeel te zijn van het kleurenschema. Andere<br />
afwerklagen speelden evengoed een belangrijke rol in the totaal appearance en waren net<br />
zo essentieel onderdeel van de uitgebalanceerde ideeën van moderne architectuur en<br />
moderne werkomstandigheden in die tijd. Zij geven een holistisch concept van een modern<br />
productie complex weer waar licht, lucht en ruimte de belangrijkste zaken waren, naast<br />
functionaliteit en hygiëne.<br />
Elk type verf, pleister, glas, tegel of rubber had zijn eigen, typerende textuur, wat de<br />
oppervlakken – en de ruimten - een zorgvuldige eigen expressie gaf. Oorspronkelijk, is veel<br />
moeite gedaan om speciale, vaak nieuwe materialen toe te passen, zoals Dermas, rubber<br />
en opaak glas.<br />
De fabrieken en het kantoorgebouw waren visueel en technisch duidelijk met elkaar<br />
verwant, maar de kleurtoepassingen en afwerklagen waren niet identiek omdat de<br />
oorspronkelijke functies van de gebouwen verschillend waren. De toegepaste kleuren lieten<br />
enerzijds de overeenkomsten zien in de architectonische principes – zoals de vliesgevel -<br />
anderzijds toonden zij de hiërarchische en praktische verschillen tussen de hogere en de<br />
lagere niveaus van de organisatie.<br />
Het vroeg tijd en aandacht om de toegepaste principes van relaties en verschillen te<br />
ontdekken. Misschien niet spectaculair op het eerste gezicht, zijn de afwerklagen en de<br />
kleuren een integraal onderdeel van het architectonische concept en de ruimtelijke ervaring,<br />
dat een subtiele aanpak laat zien van het gehele complex.<br />
Terwijl de fabrieken bijzonder goed waren afgewerkt en van grote architectonische kwaliteit<br />
waren in relatie tot hun functie, had het kantoor een heel industrieel karakter vergeleken met<br />
andere kantoorgebouwen uit die tijd, maar vergeleken met de productieruimten waren de<br />
representatieve kantoorruimten luxueuzer door de toepassing van bijzondere verven en<br />
materialen. Zo geven de verschilllende afwerklagen op bescheiden wijze de betekenis en<br />
de plaats van elke ruimte weer door middel van kleuren.<br />
Naast de toepassing van wit en zwart met expressieve kleuren als ultramarijn blauw, rood,<br />
zeegroen, eigeel en aluminium, zijn combinaties gemaakt met natuurlijke kleuren zoals<br />
ijzeroxidenrood, okergeel, lichtgeel en lichtgrijs.<br />
De kleuren ondersteunen de architectonische uniformiteit van het complex en benadrukken<br />
het individuele karakter van bepaalde ruimten, en maken het mogelijk dat de verschillende<br />
gebouwen een eigen karaker tonen.<br />
Behalve de gekleurde surfaces de alom aanwezige van de vliesgevels met dunne stalen<br />
ramen met enkelglas geven the gebouwen een unieke transparantie, die oorspronkelijk<br />
werd versterkt door de reflectie van de lucht en het water van het water. Daarnaast is er het<br />
voordurende spel van licht, natuurlijk daglicht en kunstmatig licht in de avond, wat een<br />
onverwachte rijkdom van uitdrukking van materialen.<br />
In dubbele betekenis van het woord heeft het Van Nelle complex een verrassend kleurrijke<br />
geschiedenis en het is aan de huidige eigenaren en architecten om die kwaliteiten levend te<br />
houden.<br />
8. Noties<br />
1. A part of the workshops have been removed for the erection of a new koffie refinement<br />
tower in the eighties. See for more details of the later alterations: Kuipers, M.C.,<br />
Cultuurhistorische Verkenning Van Nelle-complex Rotterdam.<br />
2. At the head of the gebouw the memorial text is placed, given by the personnel after the<br />
move of the firm to the new location in 1930. This text is another example of the<br />
decorative use of modern typography. Oorspronkelijk, these chromed letters were placed<br />
on the headwall of the bicycle shed on the other side of the fabriek street, but this gebouw<br />
was pulled down. The neonlights on the roof may look almost authentic – en certainly<br />
they fit fairly into the architecture en function very well to draw attention -, but in fact they<br />
are later added copies of the original sky signs on top of the koffie fabriek.<br />
10
3. Moreover, the kantoor spaces on the upper floors were refurbished in the same dull<br />
manner as most kantoors of those days with partition walls en system-ceilings with<br />
integrated TL lighting.<br />
4. Gout, pp 77-78.<br />
9. Literatuur<br />
- Gout, M., Tempelbouw, Den Haag 1992, pp 77-78.<br />
- Kuipers, M.C., Cultuurhistorische Verkenning Van Nelle-complex Rotterdam, Zeist 1998<br />
- Luning Prak, N., “De Van Nelle fabriek te Rotterdam”, KNOB Bulletin, 1970, (69), 4, pp<br />
123-136 - Molema, Jan en Wessel de Jonge FH Represent 3 / Brinkman & Van der Vlugt,<br />
Tokyo, Japan, 2000<br />
- Molenaar, J. Leen van der Vlugt Wiederhall 14, Amsterdam, 1993<br />
- Polman, M. Kleuronderzoek naar de afwerklagen van de fabrieken en een deel van het<br />
kantoor van Van Nelle. Fase I, Soest 1999, ongepubliceerd).<br />
- Polman, M. Kleuronderzoek naar de afwerklagen van het kantoorgebouw van Van Nelle.<br />
Fase II, Soest 2000, ongepubliceerd).<br />
11
ONDERZOEK NAAR DE <strong>IN</strong>TERIEURSCHILDER<strong>IN</strong>G<strong>EN</strong> VAN PIERRE CUYPERS<br />
<strong>IN</strong> HET RIJKSMUSEUM TE AMSTERDAM<br />
1. Inleiding<br />
Katherine Kolff<br />
SRAL, <strong>Maastricht</strong><br />
Sinds de opening van het Rijksmuseum in 1885 is er veel veranderd. Het aantal<br />
tentoongestelde kunstobjecten evenals het bezoekersaantal, zijn explosief gegroeid, (Fig. 1).<br />
Het bezoekersaantal was kort na de opening nog 250.000 per jaar. Dit is nu gegroeid naar<br />
1,2 miljoen per jaar terwijl nog steeds de originele, door Pierre Cuypers ontworpen, entrees<br />
worden gebruikt. Tijd voor vernieuwing!<br />
Fig. 1: Op deze oude foto van een van de schilderijenzalen is duidelijk te zien dat de<br />
schilderijen boven elkaar hangen als gevolg van ruimtegebrek. Later werd de zaal<br />
in drie delen verdeeld<br />
In 1998 is het Projectbureau voor Het Nieuwe Rijksmuseum begonnen met de planning voor<br />
de grootscheepse herstructurering van het Rijksmuseum. Nu, 5 jaar later is het definitieve<br />
ontwerp, waarin de moderne eenentwintigste-eeuwse bezoeker centraal staat, in de<br />
afrondende fase. In de loop van 2004 zullen de verbouwingswerkzaamheden van start gaan<br />
die volgens de huidige inschattingen tot 2008 gaan duren. Gedurende deze tijd zal het<br />
hoofdgebouw gesloten zijn. De deuren van het Rijksmuseum sluiten echter niet helemaal. In<br />
de Zuidvleugel zal een top honderd van de totale collectie te bezichtigen zijn.<br />
De Spaanse architecten Antonio Cruz en Antonio Ortiz uit Sevilla hebben in 2001 de<br />
prijsvraag gewonnen voor de modernisering van het Rijksmuseum. Voor de werkzaamheden<br />
is een Projectbureau opgericht dat naast de architecten Cruz en Ortiz, bestaat uit de<br />
Rijksgebouwendienst (RGD) en Van Hoogevest architecten uit Amersfoort. Van Hoogevest<br />
is de restauratie-technische uitvoerder. Stichting Restauratie Atelier Limburg (SRAL) is in<br />
januari 2002 gevraagd voor het onderzoek naar de oorspronkelijke interieurdecoraties van<br />
Pierre Cuypers. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van mijn afstudeerstage aan het<br />
SRAL, in samenwerking met Anne van Grevenstein, verschillende studenten van de<br />
opleiding en Claudia Junge (restaurator uit Potsdam).<br />
1
2. Bronnen en werkplan<br />
Het oorspronkelijke interieur van het Rijksmuseum was rijk gedecoreerd. In tegenstelling tot<br />
het exterieur, is het interieur sinds de bouw voortdurend onderhevig geweest aan<br />
veranderingen in kleur en functie. Deze veranderingen waren het gevolg van nieuwe<br />
opvattingen over het tentoonstellen van kunst en van ontwikkelingen in smaak. Men vond de<br />
Cuypersdecoraties te druk en al snel na de voltooiing werden grote delen van de wand –en<br />
gewelfschilderingen in egale grijze tinten overschilderd. In 1959 werden vrijwel alle<br />
interieurdecoraties in het museum wit geschilderd. Door al deze wijzigingen is het vandaag<br />
de dag een grote zoektocht naar de originele situatie.<br />
Voor het onderzoek zijn diverse bronnen geraadpleegd om tot een zo volledig mogelijk beeld<br />
te komen van het oorspronkelijke interieur. De oudste bron zijn de kleurenlitho’ s van de<br />
interieurdecoraties in twee modelboeken uit 1885 van Cuypers en Victor de Stuers. De litho’<br />
s zijn voorbeelden van hoe de decoraties eruit moesten zien en in welke kleurenschema’ s<br />
deze uitgevoerd dienden te worden (Fig. 2).<br />
Fig. 2: Eén van de kleurenlitho’s uit het modellenboek van Cuypers en De Stuers uit 1885<br />
Beide boeken zijn bewaard gebleven in de bibliotheek van het Rijksmuseum en zijn<br />
gedigitaliseerd. Ook de schetsen van de decoraties in kleur en met potlood, uit het archief<br />
van het Nederlands architectuur instituut te Rotterdam, waren van groot belang Deze<br />
schetsen werden vervaardigd voordat de uitvoerende werkzaamheden begonnen (Fig. 3).<br />
Niet van alle onderdelen zijn schetsen bewaard gebleven of zelfs gemaakt. Van een deel<br />
van de tekeningen is bovendien niet bekend voor welke ruimte ze bedoeld waren. Een<br />
andere gebruikte bron zijn de nooit overschilderde decoraties die op verschillende plaatsen<br />
in het museum bewaard zijn gebleven. Voorbeelden hiervan zijn de Bibliotheek en de<br />
Aduardkapel waarvan nu nog vrijwel het gehele authentieke ensemble in het zicht is. Maar<br />
ook in de Voorhal en de Eregalerij zijn delen originele decoratie nooit overschilderd. De<br />
oorspronkelijke decoraties geven informatie over het kleurgebruik, de schildertechniek en de<br />
natuurlijke veroudering of patina van het origineel. In de loop van de geschiedenis zijn de<br />
kleuren van de schilderingen door de veroudering wat getemperd.<br />
2
Fig. 3: Deze schets van één van de motieven in de Voorhal is afkomstig uit het archief van<br />
het Nai. De decoratie is een onderdeel van de deelreconstructie die in de Voorhal<br />
werd uitgevoerd<br />
Een volgende belangrijke bron zijn de vele oude zwart-wit interieurfoto’ s. De foto’s dateren<br />
vanaf 1885 tot heden en worden bewaard in het foto-archief van het Rijksmuseum. Met<br />
name op plaatsen in het museum waar de oorspronkelijke decoraties vernietigd of<br />
verdwenen zijn, zijn de foto’s van grote waarde. Ze geven essentiële informatie over de<br />
decoratiepatronen en de herhaling van motieven. Sommige foto’s zijn scherp genoeg om als<br />
leidraad te dienen voor het maken van een 1:1-tekening of sjabloon (Fig. 4).<br />
Fig. 4: Deze foto uit 1885 toont een detail van de decoraties in de Voorhal. De decoratieve<br />
patronen zijn duidelijk leesbaar. Na vergroting en perspectiefcorrecties in de<br />
computer kan een 1:1-tekening gemaakt worden<br />
3
De gedigitaliseerde foto’ s worden bewerkt in de computer voor het maken van vergrotingen<br />
en perspectiefcorrecties. Op deze manier is het mogelijk om tot een zeer<br />
waarheidsgetrouwe reconstructie van de decoratieve patronen te komen.<br />
Het kleuronderzoek bestaat uit het maken van stratigrafieën of kleurentrappen, het vrijleggen<br />
van de originele decoraties en het nemen van verfmonsters. Dit onderzoek is uitgevoerd in<br />
verschillende publieke en niet- publieke vertrekken. Er is boven verlaagde plafonds, onder<br />
kappen en tussen wanden gekropen om zoveel mogelijk informatie te verzamelen. Op<br />
diverse plaatsen in het museum bleek dat er verrassend veel originele decoratie bewaard<br />
gebleven is. Ook werd duidelijk dat in het gehele museum zeer veel verschillende<br />
decoratiepatronen voorkomen die in diverse verfsystemen zijn uitgevoerd. Een combinatie<br />
van matte lijmverf, glanzende olieverf, bronsverf en verguldingen zijn naast elkaar<br />
toegepast. Dit werd bevestigd door de pigment –en bindmiddelanalyses van de verfmonsters<br />
(SEM-EDX en GC-MS). Het natuurwetenschappelijk onderzoek, dat in samenwerking met<br />
het Instituut Collectie Nederland werd uitgevoerd, geeft tevens inzicht in het pigmentgebruik.<br />
De gebruikte materialen zijn bovendien te achterhalen via de originele schildersbestekken<br />
die zich in het Nai bevinden. In deze bestekken staan de bestellingen van de benodigde<br />
verfmaterialen en beschrijvingen van de wijze van uitvoering van de<br />
schilderwerkzaamheden. Voor de Voorhal werd bijvoorbeeld een bestelling gedaan van<br />
honderd negenentwintig boekjes bladgoud dat genoeg moest zijn voor een oppervlakte van<br />
achttien vierkante meter. Hierdoor weten we dat de vergulde lijsten en blokmotieven in<br />
bladgoud zijn uitgevoerd. Dit is bovendien bevestigd door de verfmonsteranalyses.<br />
Het kleuronderzoek is begonnen met het maken van stratigrafieën op de verschillende<br />
onderdelen van de architectuur. Laagje voor laagje zijn de opeenvolgende overschilderingen<br />
met een scalpel verwijderd tot op de originele decoratie (Fig. 5).<br />
Fig. 5: Op deze afbeelding is een stratigrafie van een gebeeldhouwd onderdeel van een<br />
kroonlijst te zien<br />
De eerste witte overschildering bestaat uit een loodhoudende olieverf die zeer goed hecht<br />
aan de originele decoratie. Bovendien is deze loodolielaag bijna onoplosbaar (Fig. 6).<br />
Een restauratie van de originele decoraties in de traditionele zin van het woord is daarom<br />
geen optie. Het origineel raakt tijdens het vrijleggen teveel beschadigd en het is bovendien<br />
zeer arbeidsintensief. Een reconstructie is bovendien minder destructief dan een restauratie<br />
van de oorspronkelijke verflagen. Na het maken van de stratigrafieën zijn er op meerdere<br />
plaatsen grotere delen van de oorspronkelijke schilderingen vrijgelegd in zogenaamde<br />
vrijlegvensters. De onvermijdelijke schades zijn terughoudend geretoucheerd om de<br />
esthetische eenheid en de leesbaarheid van het geheel te kunnen bekijken. Door het maken<br />
4
van de vrijlegvensters werd een beter beeld verkregen van de kleur, de vorm en het verloop<br />
van de decoratiemotieven. Na het verkennend kleuronderzoek op uiteenlopende plaatsen in<br />
het museum werd in ondermeer de Voorhal een uitgebreider onderzoek ondernomen.<br />
Fig. 6: Op deze microscoopfoto (vergroting 400x) van een verfmonster zijn de witte en<br />
grijze overschilderingen duidelijk zichtbaar. De gele laag is de originele verflaag<br />
waar zichtbaar lijkt dat de eerste loodolie overschildering gedeeltelijk in de originele<br />
verflaag is gedrongen. Dit zou de reden kunnen zijn voor de goede hechting tussen<br />
beide lagen<br />
3. De Voorhal<br />
Het terugbrengen van de Cuypersdecoraties in de Voorhal is één van de mogelijke<br />
restauratieprojecten. In een hoek op de zuidwand is daarom besloten een groter deel van de<br />
wand –en gewelfdecoraties te reconstrueren. De reconstructie dient als graadmeter voor<br />
een eventuele restauratie en geeft inzicht in de haalbaarheid van het herstel van de<br />
Cuypersdecoraties (Fig. 7a en Fig. 7b).<br />
Het laat zien hoe een reconstructie van de oorspronkelijke situatie eruit zou kunnen zien. De<br />
reconstructie in de Voorhal beslaat circa zes vierkante meter. Ze is gebaseerd op de<br />
vrijlegvensters, de uitvergrote zwart-wit foto’s en het deel nooit overschilderde decoratie<br />
achter het westelijk orgel.<br />
Een aantal data zijn van groot belang in de interieurgeschiedenis van de Voorhal. In 1885<br />
werden de wand –en gewelfdecoraties voltooid. De terrazzovloer en de glas-in-loodramen<br />
zijn dan eveneens aanwezig. Het duurde echter nog tot 1910 totdat het totale decoratie<br />
programma van het interieur afgerond was. Met de plaatsing van zesendertig schilderingen<br />
op monumentaal doek van de Weense schilder Georg Sturm in 1910 was het<br />
interieurconcept compleet (Fig. 8).<br />
5
Fig. 7a: De deelreconstructie in de<br />
Voorhal geeft een beeld van hoe het<br />
interieur eruit zou kunnen zien als de<br />
interieurdecoraties van Cuypers<br />
teruggebracht zouden worden<br />
Fig. 7b: Dit detail is onderdeel van de<br />
deelreconstructie. Het laat zien dat er delen<br />
originele decoratie zijn vrijgelegd met aanvullende<br />
reconstructie over alle overschilderingslagen heen<br />
Fig. 8: Dit is een foto van de Voorhal uit 1910 wanneer alle interieurdecoraties zijn<br />
afgerond. Het is een beeld van de meest complete staat van de Voorhal zoals het<br />
door Cuypers ontworpen was<br />
6
Zeventien jaar later, in 1927, werden de doeken echter alweer verwijderd en grote delen<br />
van de interieurdecoraties overschilderd. De Voorhal heeft slechts zeventien jaar, van 1910<br />
tot 1927 in haar oorspronkelijke staat bestaan. De directeur van het Rijksmuseum, Schmidt-<br />
Degener, schreef in 1927 dat hij de ‘overmatige decoratieën’ had laten temperen. Hieruit<br />
blijkt duidelijk een verandering in smaak: men vond de decoraties van Cuypers te druk. De<br />
verwijderde doeken van Sturm zijn opgerold bewaard gebleven in een van de depots van het<br />
museum. Een aantal van de schilderingen zijn bekeken en de staat van conservering is<br />
goed te noemen. Op enkele doeken is verfverlies en waterschade zichtbaar. Na deze eerste<br />
wijzigingen in het interieur volgden nog meerdere wijzigingen. In 1955 werden vrijwel alle<br />
interieurs van het museum wit overschilderd. Van de originele interieurdecoraties bleef nog<br />
maar weinig in het zicht. Ook in de Voorhal verdwenen de decoraties onder een witte<br />
verflaag. Van 1983 tot 1987 werd bovendien het grootste deel van de gewelven en wanden<br />
ontpleisterd (Fig. 9).<br />
Fig. 9: Op deze foto uit 1985 is duidelijk zichtbaar hoe grondig de ontpleistering is<br />
uitgevoerd. Slechts op de driedimensionale delen zijn de originele decoraties<br />
bewaard gebleven<br />
Slechts op de driedimensionale gebeeldhouwde delen bleef onder de overschilderingen de<br />
originele decoratie bewaard. Dit zijn de plaatsen waar tijdens het onderzoek vrijgelegd kon<br />
worden. Voor informatie over de ontpleisterde delen waren de eerder genoemde bronnen<br />
van groot belang.<br />
4. Besluit<br />
Door het maken van de graadmeter is het herstel van de Cuypersdecoraties in de Voorhal,<br />
gebaseerd op de vrijlegvensters en de oude zwart-wit foto’s, uitvoerbaar gebleken. Een<br />
traditionele restauratie van de oorspronkelijk schilderingen behoort hier echter niet tot de<br />
mogelijkheden.<br />
7
Adressenlijst sprekers<br />
Marina Van Bos<br />
Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium<br />
Jubelpark 1<br />
B–1000 Brussel<br />
Tel.: +32/2/7396842<br />
Fax: +32/2/7320105<br />
E-mail: marina.vanbos@kikirpa.be<br />
Arch. Lode De Clercq<br />
Studiebureau L. De Clercq<br />
Brederodestraat 84<br />
B–2018 Antwerpen<br />
Tel.-Fax: +32/3/2338227<br />
E-mail: lodecl@glo.be<br />
Lic. Miek Goossens<br />
Algemeen Coördinator Cel Monumenten en Landschappen<br />
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap<br />
ROHM-afdeling West-Vlaanderen<br />
Werkhuisstraat 9<br />
B–8000 Brugge<br />
Tel.: +32/50/4429566<br />
Fax: +32/50/442813<br />
E-mail: maria.goossens@lin.vlaanderen.be<br />
Drs. Katherine Kolff<br />
Stichting Restauratie Atelier Limburg<br />
Daemslunet 1/C<br />
NL–6221 KZ <strong>Maastricht</strong><br />
Tel: +31/43/3218444<br />
Tel: +31/30/2520338<br />
Mobile: +31/614174917<br />
E-mail: SRAL@wxs.nl<br />
Of<br />
Katherinekolff@hotmail.com<br />
Ir. Mariël. G. Polman<br />
Kleurdeskundige Rijksdienst voor de Monumentenzorg<br />
Postbus 1001<br />
NL–3700 BA Zeist<br />
Tel.: +31/30/6983207<br />
Fax: +31/30/6983420<br />
mail: M.Polman@monumentenzorg.nl<br />
Polman<br />
kleur & architectuur<br />
Ereprijsstraat 171<br />
3765 AG Soest<br />
Tel.: + 31/35/6233934<br />
Mobile: +31/650513900<br />
Mgpolman@xs4all.nl
E.F.B.M. Verweij<br />
Office for Architectural Paint Research & Conservation<br />
Sumatrakade 1213<br />
NL–1019 RJ Amsterdam<br />
Tel.: +31/20/6793052<br />
Mobile: +31/614146967<br />
E-mail: AE@XS4ALL.NL<br />
Wivine Wailliez<br />
Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium<br />
Jubelpark 1<br />
B–1000 Brussel<br />
Tel.: +32/2/7396810/38<br />
Fax: +32/2/7320105<br />
E-mail: wivine.wailliez@kikirpa.be<br />
Arch. Denise Debrouwer<br />
Leuvensebaan 378<br />
B–3040 Sint-Agatha-Rode<br />
Tel.: +32/16/471901<br />
Fax: +32/16/894102<br />
E-mail: denise.debrouwer@pi.be<br />
Prof. W.FL. De Wuffel<br />
Firma PROVO te Gent<br />
Gastdocent ECR<br />
St. Joriskaai 7<br />
B–9000 Gent<br />
Tel.: +32/9/2231296<br />
E-mail: provo@perso.be
De <strong>WTA</strong> stelt zich voor<br />
Wetenschappelijk – Technische Groep voor Aanbevelingen inzake<br />
Bouwrenovatie en Monumentenzorg.<br />
Er bestaat in binnen - en buitenland, versnipperd over vele bedrijven en instellingen,<br />
researchafdelingen en adviesorganen, een uitgebreid aanbod van kennis op het<br />
gebied van bouwrenovatie en – instandhouding. Van die kennis zou de<br />
bouwrenovatie markt en daarmee ook de zorg voor de monumenten meer kunnen<br />
profiteren dan nu het geval is, en dat eens te meer daar het zwaartepunt van die zorg<br />
geleidelijk verschuift van de traditionele restauratie naar renovatie en onderhoud en<br />
bovendien de “jonge“ monumenten met een geheel eigen<br />
conserveringsproblematiek, in de zorg worden betrokken.<br />
Probleem is echter, dat dit grote kennisaanbod niet zo gemakkelijk is te overzien en<br />
zich bovendien steeds aanpast. Het adagium “ bouwen is traditie “ gaat steeds<br />
minder vaak op, en dat geldt evenzeer voor renovatie - en onderhoudstechnieken.<br />
Kwaliteit, bruikbaarheid en actualiteit van kennis staan daarbij voorop. De<br />
Nederlands -Vlaamse afdeling van de <strong>WTA</strong> kan daarbij een belangrijke rol spelen.<br />
De <strong>WTA</strong> beijvert zich voor onderzoek en de praktische toepassing daarvan op het<br />
gebied van onderhoud aan gebouwen en monumentenzorg.<br />
Daartoe worden bijeenkomsten van wetenschapsmensen en praktijkdeskundigen<br />
georganiseerd, waar een specifiek probleem inzake onderhoud van gebouwen en<br />
duurzaamheid van gebruikte bouwmaterialen en methoden zeer intensief wordt<br />
onderzocht en aan de bestaande ervaring met studiewerkgroepen op onder meer het<br />
terrein van<br />
HOUTBESCHERM<strong>IN</strong>G, OPPERVLAKTETECHNOLOGIE, METSELWERK,<br />
NATUURSTE<strong>EN</strong> en STATISCHE /DYNAMISCHE BELAST<strong>IN</strong>G<strong>EN</strong> VAN<br />
CONSTRUCTIES. Deze werkgroepen hebben tot doel kennis en ervaringen uit te<br />
wisselen.<br />
Resultaten worden vertaald in een richtlijn voor werkwijzen en<br />
behandelingsmethoden.<br />
Gezien de kwaliteit en de heterogene samenstelling van de werkgroepen, kunnen die<br />
richtlijnen, zogenaamde Merkblätter, beschouwd worden als objectief en<br />
normstellend<br />
Advisering inzake restauratie en onderhoud. Zij worden in brede kring verspreid door<br />
middel van publicaties in de vakpers en in het <strong>WTA</strong>-tijdschrift “Restoration of<br />
buildings and monuments” gepubliceerd dat aan alle leden 6x per jaar wordt<br />
toegestuurd.<br />
Leden van de <strong>WTA</strong> kunnen aldus, door een actieve vertegenwoordiging in<br />
werkgroepen bijdragen aan de totstandkoming van dergelijke normstellende<br />
advisering.
In beginsel staat het lidmaatschap open voor allen die vanuit hun functie of<br />
belangstalling bij de bouw, restauratie en het onderhoud van gebouwen betrokken<br />
zijn. Werkgroepen worden samengesteld op basis van deskundigheid en ervaring<br />
van de participanten. Deelname is altijd vakinhoudelijk. Leden hebben het recht<br />
voorstellen te doen voor de op - en inrichting van nieuwe werkgroepen en gebruik te<br />
maken van door de <strong>WTA</strong> geleverde faciliteiten zoals een vakbibliotheek en enig<br />
administratieve ondersteuning.<br />
Het betreft daarbij niet alleen advisering, maar ook het harmoniseren van de<br />
verschillende internationale technische regelgevingen. Voor een goed functioneren<br />
van zowel de opbouw uitmaken. Hiertoe biedt de Nederlandse tak van de <strong>WTA</strong> een<br />
uitstekende mogelijkheid.<br />
Wanneer u belangstelling heeft voor de <strong>WTA</strong> of één van de hiervoor genoemde<br />
vakgebieden of werkgroepen kunt u met de <strong>WTA</strong> Nederland -Vlaanderen in contact<br />
treedt.<br />
Kosten van het lidmaatschap bedragen: € 170,--<br />
per jaar per persoon,<br />
Eenmalig inschrijfgeld van: € 25,--<br />
Een ondersteunend lidmaatschap voor bedrijven en instellingen kost minimaal<br />
€ 170,-- tot € 610,-- per jaar, al naargelang het aantal werknemers.<br />
Eenmalig inschrijfgeld vanaf: € 25,-- tot € 150,--<br />
<strong>WTA</strong> Nederland - Vlaanderen<br />
Correspondentieadres Nederland<br />
Secretariaat <strong>WTA</strong><br />
P/a Prins Bernhardlaan 26<br />
5684 CE Best<br />
Tel. : 0499 – 375289 / 396062<br />
Fax : 0499 – 375006<br />
e-mail : info@wta-nl-vl.org<br />
Internet : www.wta-nl-vl.org<br />
Correspondentieadres België<br />
Mevr. Kristine Loonbeek<br />
P/a Katholieke Universiteit Leuven<br />
Departement Burgerlijke Bouwkunde<br />
Laboratorium REYNTJ<strong>EN</strong>S<br />
Kasteelpark Arenberg 40<br />
3001 Heverlee<br />
Tel. : 016 32 16 54<br />
Fax : 016 32 19 76<br />
e-mail : Kristine.Loonbeek@bwk.kuleuven.ac.be
COLOFON<br />
Concept en eindredactie<br />
<strong>WTA</strong> Nederland - Vlaanderen<br />
© <strong>WTA</strong> en Auteurs 2003.<br />
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder<br />
voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.<br />
Voorblad<br />
Gevelreliëf van het Huis de Warande Mechelsestraat 135 te Leuven met afbeelding van de<br />
wijngod Dionysos, als vrijgelegd door Lode De Clerck in augustus 2003. Het reliëf dateert<br />
van 1664 en werd gebeeldhouwd in Avesneskrijtsteen. De polychromie dateert van enkele<br />
jaren later.<br />
Eigenaar van het huis: Axel Buyse-Elisabeth Houben, Schapenstraat 22 te Leuven (B).<br />
Architect: Ir. Piet Stevens, Veltem-Beisem (B).<br />
Tweede bladzijde<br />
Sint-Pauluskerk te Vossem. Eigentijdse, toegevoegde frotti (1995).<br />
Kunstenaar: Koen Broecke, Antwerpen (B)<br />
Uitgever<br />
<strong>WTA</strong> Nederland - Vlaanderen<br />
Correspondentieadres Nederland<br />
Secretariaat <strong>WTA</strong><br />
P/a Prins Bernhardlaan 26<br />
5684 CE Best<br />
Tel. : 0499 – 375289 / 396062<br />
Fax : 0499 – 375006<br />
e-mail : info@wta-nl-vl.org<br />
Correspondentieadres België<br />
Mevr. Kristine Loonbeek<br />
P/a Katholieke Universiteit Leuven<br />
Departement Burgerlijke Bouwkunde<br />
Laboratorium REYNTJ<strong>EN</strong>S<br />
Kasteelpark Arenberg 40<br />
3001 Heverlee<br />
Tel. : 016 32 16 54<br />
Fax : 016 32 19 76<br />
e-mail : Kristine.Loonbeek@bwk.kuleuven.ac.be<br />
© 2003 ISBN 90-76132-15-1
Nummer Lijst verschenen syllabi Jaar ISBN nummer<br />
1 Stad beeld 1992<br />
2 Nieuwe ontwikkelingen 1993<br />
3 Restaureren & Conserveren 1994<br />
4 Kleur bekennen 1994<br />
5 Hout 1996<br />
6 Gevelreinigen 1996<br />
7 Kalk 1997 90-76132-01-1<br />
8 Metaal 1997 90-76132-02-1<br />
9 Kwaliteit in de restauratie 1998 90-76132-03-8<br />
10 Natuursteen deel 1 1998 90-76132-04-6<br />
11 Natuursteen deel 2 1999 90 76132-05-4<br />
12 Mortels in de restauratie 1999 90-76132-06-2<br />
13 Pleisters voor restauratie en renovatie 2000 90 76132-07-0<br />
14 Bereikbaarheid van monumenten 2000 90-76132-08-9<br />
15 Schoon van binnen 2001 90-76132-09-7<br />
16 Glas in lood 2001 90-76132-10-0<br />
17 Scheuren in metselwerk en pleisters 2002 90-76132-11-9<br />
18 Biodegradatie 2002 90-76132-12-7<br />
19a Zouten in natuursteen- en baksteenmetselwerk<br />
19b Surface and structural consolidation of masonry 2003 90-76132-14-3<br />
20 Authenticity in the restoration of monuments 2003 90-76132-13-5<br />
21 Kleur,Pigment en Verf in Restauratie 2003 90-76132-15-1<br />
Kosten per uitgave : € 25,-exclusief<br />
verzendkosten.<br />
Best, oktober 2003