14.07.2013 Views

dpo_10214.pdf

dpo_10214.pdf

dpo_10214.pdf

SHOW MORE
SHOW LESS

Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!

Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.

V E R Z A M E L I N G<br />

4<br />

VAN<br />

OPSTELLEN,<br />

Gefthikt om de Ntderlandfcht Jeugd, door middel<br />

van haare moedertaal, op etne ordenlijke en gemaklijke<br />

wijze, tot de kennis der Franfche taaie<br />

opteleiden; bevattende eenen reeks van uit eïkan.<br />

der voordvloejende regelen, welke afzonderlijk en<br />

allerduidelijkst, aan het hoofd van elke foort<br />

deezer Opfeilen, verklaard worden.<br />

UITGEGEVEN TEN GEBRUIKE<br />

DER FRANSCHE SCHOOLRN<br />

D O O R<br />

ANTOINE NICOLAS AGROtf,<br />

Franseh Kostfchoolhouder te Gorcum.<br />

TE A M S T E R D A M ,<br />

»ij J O H A N N E S A L L A R T ,<br />

M D C C X C ï Y.


VOORBERICHT.<br />

Dewijl men, in ons Vaderland, niet weinig<br />

Schoolboeken vindt, welke men voorgeeft geheel<br />

gefchikt te zijn om der jeugd den gemak-<br />

Sijkften en kortften weg tot de kennis der Franfche<br />

taaie te baanen, zullen veelen het misfchien<br />

ondienftig oordeelen, dat ik derzelver getal,<br />

door het tegenwoordige werk, nog vermeerder;<br />

echter houde ik mij verzekerd, dat hij, die zo<br />

wel in de Nederduitfche als in de Franfche taalè<br />

ervaren is, en zich met het onderwijs van dé<br />

laatstgenoemde bezig houdt, bij ondervinding<br />

zal gezien hebben, dat dezelve in geenen deele<br />

aan het heilzaame doeleinde beantwoorden,<br />

Het is den kundigen taalmeester niet onbewust,<br />

dat de Nederlander eene hem vreemd zijnde<br />

taal, door middel zijner moedertaale, leeren<br />

snoet, en dat men hem noodzaaklijk behoort<br />

* » r


ÏV • VOORBERICHT.<br />

aantetoonen, waarop die beiden overeenkomen<br />

en waarin zij verfchillen; dit nu eene orbe^<br />

mstbaare waarheid zijnde, zo "kan eene verzareling<br />

van opftellen, ingericht volgends een<br />

GRAMMATICA, die alken Voor Franfchen gefchreyen<br />

werd , der Nederiandfche jeugd weinig<br />

of geen nut aanbrengen.<br />

Het is niet minder zeker? dat er, in het onderwas<br />

eener «mie, z o wel als in dat van alle<br />

andere kunflen en weetenfchappen, eene orde,<br />

naar de bevatting des leerling* gefchikt, moet<br />

plaats vmaen, - dat de regelen niet met verwarring<br />

dienen voorgeteld te worden; maar dkander^ftapswijze,<br />

cn„ volgends de natuur en<br />

& geaartheid der taaie, moeten opvolgen - dat<br />

J*en met den eerften en eenvoudigfen regel behoort<br />

te beginnen, zich daarbij te bepaalen tot<br />

**


V O O R B E R I C H T . ?<br />

Deeze leerwijze wordt in geene der tot heden<br />

toe mij bekende Schoolboeken gevonden, of zo<br />

dezelve nog in'het-eene of andere plaats hebbe,<br />

ziet men, bij ondervinding, dat deszeifs orde<br />

bijna even zo fpoedig omver geworpen als begonnen<br />

wordt.<br />

Daar ik nu dit gebrek, reeds federt verfcheidene<br />

jaaren, heb opgemerkt, vond ik mij ver*<br />

pligr om met dit tegenwoordige Werk een' aanvang<br />

re maaken, en, tot heden- toe, £e ver*<br />

géefech verwacht hebbende, dat men eene geor*<br />

dende leerwijze in het licht zoude geeven, vol»<br />

tooide ik hetzelve, zo als het nu der Nederlandtche<br />

jeugd wordt aangeboden.<br />

Naardien het volftrekt noodzaaklijk is, dat<br />

een leerling de regels, naar maate dezelve verf<br />

•handeld worden, volkomen begrijpe, heb ik<br />

hem dezelve, aan het hoofd van elke foort van<br />

opftellen, verklaard; dit i deed ik in het Nedefduitsch,<br />

dewijl ik het voor eene dwaasheid houdê<br />

.öm iemand iet voortêftellen in eene taal, die hij<br />

niet verftaat. Ik .trachtte tevens eiken regel zó<br />

duidelijk uitteleggen, dat een opmerkzaam en<br />

aandachtig leerling , na denzelven Van buiten<br />

geleerd te hebben zonder möeite de daartoe<br />

. betrekkelijke opftellen in 't Fransen zou kunnen<br />

vsrtaakn. Op ae;ze wij/.e vervaardigde ik te ge-<br />

* 3


*i- VOORBERICHT.<br />

lijk een GRAMMATICA en een SYNTAXIS, welke,<br />

zamen vereenigd, den taalmeester niet dan tot<br />

het grootfte gemak , e n den leerling tot het<br />

uitgeftrektfte nut kunnen weezen.<br />

Schoon ik mijne uiterfte poogingen aanwendde,<br />

om, m deeze opftellen, nooit iet te laaten<br />

vloejen, waarvan, in den bovenftaanden regel,<br />

de verklaaring niet gevonden wierd, was ik<br />

echter fomtijds verpligt, o m e r, wegens den<br />

•zamenhang der woorden, het eene of het andere<br />

bytevoegen, waarin de leerling nog niet onderwezen<br />

was: om deeze zwaarigheid uit den weg<br />

te ruimen, heb ik zorg gedraagen, om, onder<br />

elk opftel, door middel van cijferletters , de<br />

betekenis te zetten van het geen ik begreep<br />

dat hij met weeten kon, en het ge/lacht van<br />

de naamwoorden door een m. voor het manlijke<br />

en een f, voor het yrouwlijke aantetoonen; daardoor<br />

befpaarde ik hem tevens, vooral in het<br />

begin, de moeite, om zich, met het doorbladeren<br />

der woordenboeken, bezig te houden, Ik<br />

heb daarenboven nog, onder de eerfte opftellen,<br />

de verklaaring van alle Franfche woorden,<br />

zonder onderfcheid, opgegeven; met dit te doen'<br />

is mijn oogmerk minder geweest om den eerstbeginnenden<br />

te oefenen, dan wel om den meeettr<br />

te* herinneren hoe aoodzaaklijk het i», dat


V O O R B E R I C H T . vti<br />

hij, naarmaate hij van den eenen tegel tot deri<br />

anderen overgaat, zijnen leerling een klaar denkbeeld<br />

geeve van die woorden, welke daarin verhandeld<br />

worden. Daar twee woorden bijeen gevoegd<br />

waren, heb ik alleenlijk het laatfte verklaard;<br />

insgelijks heb ik fommigen, die eigenlijk toevozgelijke<br />

naamwoorden zijn, zelfflandigen genoemd,<br />

bm dat dezelve in een' zelfjïandigen zin voorkwamen.<br />

Om niet al te uitgebreid te zijn, tekende<br />

ik de verfchillende foorten Van WèrmroW*<br />

den, voornaamwoorden, voegwoorden, bijwoonden,<br />

enz., niet aan, dewijl ik de verdere uitlegging<br />

van dit alles aan de zorg van den meester<br />

overlaat.<br />

Na den leerling, döor middel der opftellen'<br />

bver de bepaalde lidwoorden, grondig in de kenhisfe<br />

van het gejlachi, het getal eh den naamval<br />

der naamwoorden onderwezen të hebben, ging<br />

ik terftörid over tot de vervoeging der behulpzaams<br />

werkwoorden, hebben, avotr, en zijn, être.<br />

Hier zal men zich welligt verwonderen, dat<br />

ik mij niet bij de gewoone rantfchikking van<br />

de deelen der rede bepaald heb; maar men is,<br />

mijns bedunkens, niet verpligt, om zich, op"<br />

eene flaaffche wijze, aan eene gewoonte te onderwerpen,<br />

welke men, bij ondervinding, weet<br />

i&aer ongegrond te zijn. Daar kan nooifi ésk<br />

* 4


nu V O O R B E R I C H T .<br />

samenhang i n e e n' z i n plaats hebben, zo men<br />

er ten minden niet één der behulpzame werkworden<br />

invoegt; men moet van dezelve alle<br />

oogenbhkken gebruik maaken: des was het<br />

noodig om den leerling terftond een algemeen<br />

denkbeeld te geeven van den aart eens „ e r M.<br />

voor*, zo wel als van de ^ e n<br />

het mogelijk was; hierbij te gelijk aantonende,<br />

hoe de woorden moeten gefchikt worden, wanneer<br />

men of verzekereer- of vraagender- of o mkennender-wifze<br />

fpreekt, als ook welke plaats de<br />

woordjes *, k s, y ? ^ e n ^<br />

bij de werkwoorden bekleeden moeten.<br />

Dit nu afgehandeld zijnde, oordeelde ik het<br />

raadzaam tot de overige lidwoorden, tot de<br />

voornaamwoorden van bezitting en van aanwij-<br />

g, tot de naamwoorden, en verders tot de<br />

vervoeging der geregelde en «^«5*<br />

* f overtegaan, e n dezelve duidelijk in ondericneidene<br />

clasfen te verdeelen.<br />

Om den leerling de vervoeging gemaklijk te<br />

maaken, heb ik de vorming der tijden vooraf<br />

aaten .gaan, met wier behulp hij, binnen zeer<br />

korten tijd, alle geregelde e n grootendeels ook<br />

alle ongeregelde werkwoorden leert vervoegen zon.<br />

der dat hij zijne hersfeoen, door het verveelen.


V O O R B E R I C H T . ϣ<br />

êè van buiten leerén en fchrijven der vervoeging<br />

gen behoeve te vermoejen. Ik twijfel geenzins,<br />

of men zal, hieromti^nt, eene orde en eene<br />

noodzaaklijke uitgebreidheid vinden, welke men<br />

Vruchtloos in andere Schoolboeken zoeken zou.<br />

• Vóór de opfeilen, die over de vervoeging der ongeregelde<br />

werkwoorden handelen, heb ik, in eene alphabetifche<br />

orde, alle die werkwoorden geplaatst,<br />

en tevens alle tijden, die zich niet naar de voorgaande<br />

vorming der tijden richten, behoorelijk<br />

aangewezen; zo dat de leerling, in deeze lijst,<br />

alles vinden zal, w^t hij, tot het vextaalen der<br />

volgende opftellen , nodig heeft.<br />

Ik acht mij, bij deeze gelegenheid, verpligt om<br />

reden te geeven van eene verandering, welke ik,<br />

üi de fchikking der tijden., gemaakt heb.- Men<br />

vindt, in de alom bekende en in "t gebruik zijnde<br />

Schoolboeken van MARIN en anderen, den zogenP.amden<br />

onvolmaakte: tijd ^imparfaiiy achter<br />

den tegenwoordigen tijd van de bijvoegende wijze<br />

geplaatst; dit wordt wel in de Latijnfche, doch<br />

geenzins in de Franfche taal vereischt. De bijvoegende<br />

wijze heeft, zo als het den taalkundigen<br />

bekend is, flechts twee tijden, als: le prefent<br />

en foptatif; dus moet de onvolmaakte tijd<br />

(Timparfait) een tijd der toonende wijze zijn, en<br />

dewijl, bij de vorming der tijden, gejeerd i&,<br />

dat de onvolmaakte, zo wel als de toekomende<br />

'5


£ V O O R B E R I C H T .<br />

tijd, van de onbepaalde wijze wórdt afgeleid,<br />

heb ik denzelvert niet beter kunnen plaatzen darï<br />

achter den toekomenden tijd. Daar alle proetema<br />

in de Franfche taal tijden zijn, die uit het voor-<br />

ledene deelwoord en het behulpzaame werkwoord<br />

zamengefteld worden, verkoos ik het getal der<br />

tijden, buiten noodzaaklijkheid, niet te vergroo-<br />

tcn, en mij alleenlijk bij die geenen te bepaa-<br />

len, welke in het Schoolboek van , MARIN zijn<br />

aangehaald.<br />

3$a de vervoeging der werkwoorden afgehandeld<br />

te hebben, ging ik over tot derzelver regeering,<br />

en vervolgends tot de betrekkelijke en perjhon-<br />

lijke voornaamwoorden. Het zal veelen gewis<br />

vreemd voorkomen, dat ik hier wederom de ge-<br />

woone orde van de deelen ckr rede ftoor; doch<br />

dit was volftrekt noodzaaklijk om de volgende<br />

redenen, wier gegrondheid niemand mij betwis­<br />

ten zal.<br />

Men weet, dat de betrekkelijke voornaamwoor­<br />

den geplaatst worden vóór het werkwoord, waar­<br />

van zij, ten opzigte van den naamval, afhan­<br />

gen; dus kan de leerling onmogelijk begrilpen<br />

in welken naamval het voornaamwoord ftaan<br />

moet, ten zij hij geleerd hebbe welken naamval<br />

het werkwoord regeert; wanneer ik zeg, bij<br />

Voorbeeld:<br />

Ds man, dié mij ziet, fhomme, qui me voi&


VOORBERICHT. xi<br />

De vrouw, dié ik zie, la femme, que je vols.<br />

De gezondheid, die ik geniet, la fanté, (lont­<br />

je jouis, ' ' oh<br />

Hoe zai de leerling weeten, dat het woordje<br />

die, in den eerften zin, door qui; in den twee­<br />

den door que, en in den derden door dom moet<br />

vertaald worden , zo hij niet tevens weet, dat<br />

in den eerften zin, qui de nominatif \& van het<br />

werkwoord voit; dat, in den tweeden, que in<br />

den accufatif flaat, om dat het afhangt van het<br />

werkwoord voir, dat den accufatif regeert; dat<br />

hij eindelik, in den derden zin, dont moet ge--<br />

bruiken, om dat her werkwoord jouir, genie­<br />

ten , den génitif of den ablatij regeert ? hij dient<br />

de regeering der werkwoorden ook wèl te vcr-<br />

ftaan, om te weeten, wanneer hij 7e, la, les,<br />

en, of y gebruiken moet, en tevens geleerd te<br />

hebben, dat de woordjes le, la en les bij een<br />

werkwoord gevoegd worden, wanneer het dert<br />

accufatif regeert, dat men en gebruikt, wanneer<br />

het werkwoord den génitif of qblatif, en y wan.<br />

neer het den datif regeert, naardien- zulks uit<br />

het Nederduitsch doorgaands niet is afreleiden,<br />

zo als uit de volgende fpreekwijzen duidelijk<br />

blijkt:<br />

Ik zie het, je le vnis.<br />

Ik merk het, je m'en appercois.<br />

Even zo is het ook gelegen met de ptrfoen*.


KW V 0 0 R B E R I C H Ï .<br />

lijke voornaamwoorden le, la en lui; dewijl zr 0<br />

in het Nedcrduitsch, dezelfde buekenis hebben,'<br />

dient men de regeering van het werkwoord wèl<br />

te kennen . om ite weeten, welke van die woord­<br />

jes men gebruik-n moet.<br />

Het overige van dit werk fchikte ik zoda-><br />

nig, als mij. bi. ondervinding, het beste voor­<br />

kwam; ik. heb de moejelijkfre regelen, als die<br />

van de regeering der voegwoorden, die der deel­<br />

woorden, en der eerfle en tweede voorled'me tijden,<br />

achter aan gevoegd en ten Iaatften het werk be-<br />

floten met eenige o f (tellen over de Gallicismen,<br />

waarvan ik, tot gemak der vertaalers, tevens<br />

eene lijst heb opgegeven.<br />

Zie daar een zo beknopt denkbeeld van dit te­<br />

genwoordige werk als het mogelijk is! Ik hoop,<br />

dat de liefhebbers van de Franfehe taal uit het­<br />

zelve zo veel nut en voordeel mogen trekken *<br />

als ik daarvan, in mijne bijzondere onderwijzin­<br />

gen, genoten heb. Het zal waarfchijnlijk nog<br />

groot? verbeteringen kunnen ondergaan; doch ik<br />

zal mijnen arbeid volkomen betaald rekenen, in­<br />

dien ik . daardoor, Hechts den grondflag van een<br />

meer regelmaatig onderwijs moeë gelegd hebben.<br />

Wat den ftijl aanbetreft, 'dien heb ik., op<br />

veele plaatzen , naar de bevatting des feerïings<br />

moeten verdraaien, om hem de vertaaling ge-<br />

maklijker te maaken.


K O R T E INHOUD<br />

D I T W E R K.<br />

I. Rage], Over de, bepaalde lidwoorden, bladz. 3<br />

II. Regel. Over de onbepaalde lidwoorden, . 28<br />

III. Regel. Over de deelende lidwoorden, • .<br />

IV. Regel. Over de vervoeging van de behulpzaame<br />

werkwoorden, hebben, avoir, en<br />

37<br />

zijn ofw-eezen, être, . • 49<br />

V. Regel. Over de voornaamwoorden . 74<br />

• VI. Regel. Over het zflffiandige en toevoegelijke<br />

naamwoord, . . • 129<br />

VII. Regel. Over de -werkwoorden en derzelver<br />

vervoeging, , . • • J<br />

73<br />

VIII. Regel. Over de geregelde werkwoorden van<br />

de tweede vervoeging, in de onbepaalde<br />

wijze uitgaande op ir, . . 217<br />

IX. R 'gel. Over de tweede foort van de gereregelde<br />

werkwoorden der tweede vervoe*<br />

ging; als fervir, partir, dormir, fenrir,<br />

mentir, forrir, . . 23X<br />

X. Regel. Over de derde foort van de geregelde<br />

werkwoorden van de tweede vervoe­<br />

ging , in de onbepaalde wijze uitgaande<br />

op venir óf tenir, . , , s<br />

. 23a<br />

XI. Regel. Over de vierde en laatjïe foort van<br />

dé geregelde werkwoorden van de tweede<br />

vervoeging, in de onbepaalde wijze uitgaande<br />

op vrir en frir; als ouvrir, openen,<br />

ofFiir, aanbieden, . .<br />

XII. Regel. Over de geregelde werkwoorden<br />

vm de derde vervoeging, in de onbe-


I N H O U D .<br />

paalde wijze uitgaande op evoir; ah<br />

recevoir, ontvangen, . . bladz. 251<br />

XIII. Regel. Over de geregelde werkwoorden<br />

van de vierde foort 1\vi vervoeging in<br />

ae onbepaalde wijze uitgaande op je, 25$<br />

XIV. Regel Over de tweede foort van de reregelde<br />

werkwoorden van de vierde vervoeging,<br />

. . . 261<br />

XV. Regel Over de derde foort van de geregelde<br />

werkwoorden van de vierde ver-<br />

• toeging , in de onbepaalde wijze uitgaande\<br />

pp ire of' mxe, . , a 6 ?<br />

XVI. 'Regel. Over de vierde foort van de geregelde<br />

werkwoorden van de vierde vervoeging,<br />

in de onbepaalde wijze, uitgaande<br />

op indre;ah craindre, vreezen, •<br />

**n £?T5 J f c<br />

i l d e r e n<br />

ï<br />

i n d r e<br />

> j° > ^egen, t75 XVII. Regel. Over de vijfde en laatfte foort va»<br />

de geregelds werkwoorden der vierde<br />

vervoeging J n de onbepaalde wijze, uitgaande<br />

op dre, tre, pre; ah rendre,<br />

wedergaven, battre, flaan, rompre,<br />

breeken, . . ?<br />

XVIII. Regel. Over de onderfcheidene foorten van<br />

, werkwoorden. . t t 2gg<br />

XIX. Regel. Over de onregelmaatige werkwoor-<br />

« den,<br />

XX. Regel. Over de onperfoonlijke werkwoorden<br />

il est, il y a, c'est, . , 3 3 4<br />

XXf. Regel. Over de regeering der werkwoor-<br />

XXII. Regel. Over de betrekkelijke voornaamwoorden,<br />

• . . . 36 7<br />

XXIII. Regel Over de perfoonlijke voornaam.<br />

woorden, . • • 38Ö<br />

XXIV. Regel. Over de noemers van onderfcheidene<br />

perfomen, . . \ fa


I N H O U D .<br />

XXV. Regel. Over de bijwoorden, bladz. 405<br />

XXVI. Regel. Over de bijwoorden van koeveelheid,<br />

. . .<br />

XXVII. Regel. Over het onderfcheid, dat er<br />

is tusfchen mieux en meilleur, , 416<br />

XXVIII. Regel. Over de regeering der toevoegelij<br />

ke naamwoorden, . . 418<br />

XXIX. Regel. Wanneer men de, a o/pour<br />

voor een werkwoord moet plaatzen,<br />

dat in de onbepaalde wijze fiaat,<br />

of dezelven volkomenlijk weglaaten, 446<br />

XXX. Regel. Wanneer men en voor een tegenwoordig<br />

deelwoord moet plaatzen<br />

of'niet, en wanneer hetzelve vervoegbaar<br />

of onvervoegbaar is, . 453<br />

XXXI. Regel. Over de opzichtlijke woordjes<br />

le, en, y, ou, . . 46-<br />

XXXtl, Regel. Over de naamen van de deelen<br />

der wereld. Koningrijken, Keizerrijken,<br />

Gewesten, Steden, enz., 470<br />

XXXIII. Regel. Over de voorzetzels, . .481<br />

XXXIV. Over het gebruik der bijvoegende wijze,<br />

en over de voegwoorden, , . 48S<br />

XXXV. Regel, Over het zelfde, . 495<br />

XXXVI. Regel. Over het zelfde, . 497<br />

XXXVII. Regel. Over het zelfde, . 4 9 9<br />

XXXVIII. Regel. Over het zelfde, . 504<br />

XXXIX. Regel. Over het voorledetie deelwoord, 514<br />

"XL. Regel. Over den eerflen en tweeden<br />

voorledenen tijd, . .<br />

XLI. Regel. Over den afpand van de eent '<br />

plaats tot de andere, en over den<br />

tijd, die er van de eene gebeurtenis<br />

tot de andere verloopt, . . 53<br />

XLII. Regel. Over de plaats waar men is,<br />

en waar men heen gaat, . 537


I N H O U D .<br />

XLV. i?^/. Over den tijd, . * ^j 3<br />

XLVI. Ötë :<br />

;#enjuderdm±' ' '<br />

%f$&* ^ ^del waardoor g<br />

mm Rcgei, Over d/fpeeltuig'en, d e' f<br />

en over de fom die men waagt, .


V E R Z A M E L I N G<br />

V A N<br />

O P S T E L L E N<br />

V O O R D E<br />

NEDERLANDSCHE JEUGD.<br />

De deelen eener rede, dat is, de onderfcheidene<br />

foorten van woorden, die in de Franfche taal gébruikt<br />

worden, zijn negen in getal, te weeten:<br />

•üarticJe, het woordlidje.<br />

Le nom, het naamwoord.<br />

Le pronom, het voornaamwoord.<br />

Le vefbe, het werkwoord.<br />

Le participe, het deelwoord.<br />

Uadverbe, het bijwoord.<br />

La prépofïtion, het voorzetzel.<br />

La conjon&ion, het voegwoord.<br />

L'interjeclion, het tusfehenwerpzel.<br />

Van deeze negen foorten van woorden, zijn de<br />

vijf eerften veranderlijk, en de vier overigen onveranderlijk:<br />

men noemt die geenen veranderlijk, welke<br />

verboogen of vervoegd kunnen worden; daar*entegen<br />

zijn onveranderlijk, die men noch verbuigt<br />

noch vervoegt.<br />

A


9 Kaambuiging.<br />

Over de naambuiging.<br />

Varticle, het woordlidje, le nam, het naamwoord,<br />

le pronom, het voornaamwoord, en le participe,<br />

het deelwoord, als een naamwoord befchouwd,<br />

kunnen verboogen worden; dat is te<br />

zeggen, dat zij aan gedacht, genre, getal, nombre,<br />

en geval,, cas, onderhevig zijn.<br />

De wóórden, die een zaak of perfoon te kennen<br />

geeven, als le livre, het boek, Phomme, de mensch,<br />

en zoo voorts, zijn manlijk of vrouwlijk; dit noemt<br />

men het geflacht, le genre.<br />

Een woord wordt gezegd manlijk te zijn, als er<br />

le of un voor ftaat, of voor kan ftaan; dus zijn<br />

ie pere, de vader, un livre, een boek, van het<br />

manlijk geflacht: een w-oord is vrouwlijk, wanneer<br />

het la of une voor zich heeft of hebben kan; let<br />

mere, de moeder, une fille, een dochter, zijn dus<br />

vrouwlijk.<br />

Een woord is ook enkelvoudig, Jtngulier, of<br />

meervoudig, pluriel; dit noemt men het getal, le<br />

nombre; het is enkelvoudig, als men van eene zaak<br />

alleen fpreekt; dus zijn le pere, de vader, la mere,<br />

de moeder, van het enkelvoudig getal.<br />

Het is meervoudig, als men van meer dan eene<br />

zaak fpreekt; les livres, de boeken, les mains, de<br />

handen, zijn dire meervoudig.<br />

De naamvallen, cas, zijn zes, die men noemt: le<br />

nominatif, le génitif, le datif, Vaccufatif, le vocatif,<br />

et ?ablatif; doch in het Fransch is de nominativus<br />

gelijk aan den accufativus, en de genitivus<br />

aan_ den ablativus: de vocativus wordt niet gebruikt,<br />

dan wanneer men iemand roept of aanlpreekt,<br />

6 hommel 6 mensch!<br />

~ De woordjes, van, der, des, zijn het kenteken<br />

van den genitivus of ablativus, en aan dat van den<br />

dativus.


Woordlidjes. %<br />

Over de Woordlidjes, Articles.<br />

Deeze zijn driederlei, en worden onderfcheiden<br />

in bepaalde, in onbepaalde, en in deelende woordlidjes.<br />

Articles définis, articles indéfinis et articles<br />

partitifs. Hierbij voegt men nog de woordlidjes<br />

van éénheid, articles d'unité, als:<br />

un, een, voor het manlijk<br />

une, voor het vrouwlijk.<br />

Over de bepaalde Woordlidjes,<br />

des Articles définis.<br />

Deeze zijn de volgende.<br />

Voor de woorden die enkelvoudig en manlijk zijn,<br />

en met een' medeklinker of luidende h beginnen:<br />

Masculin jingulier, manlijk enkelvoudig.<br />

Nom. et Ace. le, de, het.<br />

Gen. et Abl. du, van den, van het, uit den, uit<br />

het, der, des.<br />

Dat. au, aan den, aan het.<br />

Voorde woorden, die vrouwlijk enkelvoudig zijn,<br />

-en» met een' medelinker of luidende h beginnen?<br />

Feminin Jingulier, vrouwlijk enkelvoudig.<br />

Nom. et Ace. la, de, het.<br />

Gen. et Abl. de la, van de, van het, uit de, uit<br />

het, der, des*<br />

Dat. a la, aan de, aan het.<br />

Voor de woorden, die enkelvoudig zijn, en met';<br />

een' klinker of ftomme h beginnen:<br />

Nom. et Ace. /', de, het.<br />

Gen. et Abl. de /', van de, van het, uit de, uit<br />

het, der, des.<br />

Dat. a l\ aan de, aan het.<br />

A 2


4<br />

1<br />

Bepaalde Woordlidjes.<br />

Voor alle woorden, die meervoudig zijn: • •<br />

Kom. et Ace. les, de.<br />

Gen. et Abl. des, van de, uit de, der.<br />

Dat. aux, aan de.<br />

Voorbeelden.<br />

Masculin jingulier, manlijk enkelvoudig.<br />

Nom. et Ace. le pere, de vader.<br />

Gen. et Abl. du pere, van den vader, uit den vader,<br />

des vaders.<br />

•Dat» au pere, aan den vader.<br />

Masculin pluriel, manlijk meervoudig.<br />

Nom. et Ace. les peres, de vaders..<br />

Gen. et Abl. des peres, van de vaders, uit de vaders,<br />

der vaders.<br />

Dat. /7//.r peres, aan de vaders.<br />

Feminin jingulier, vrouwlijk enkelvoudig.<br />

Nom. et Ace. la mere, de.moeder.<br />

Gen. et Abl. de la mere, van de moeder, uit de<br />

• . moeder, der moeder.<br />

Dat. h la mere, aan de moeder.<br />

Feminin pluriel, vrouwlijk meervoudig.<br />

Nom. et Ace. les meres, de moeders.<br />

Gern^ et Abl. des meres, van de moeders, uit de<br />

. • . • moeders, der moeder».<br />

Dat. aux meres, aan de moeders.<br />

Masc. et fem. jing., manl. en vrouwl. enkclv.<br />

Nom. et Ace. Venfant, het kind.<br />

fjpéö. et Abl. de Venfant, van het kind, uit het kind,<br />

des kinds.<br />

Dat. a Venfant, aan het kind.<br />

Masc. et fem. plur,, manl. en vrouwl. meerv.<br />

Nom. £t Ace. les enfans, de kinders, kinderen.<br />

Gen. et Abl. des enfans, van de, uit de, der kinders,<br />

kinderen.<br />

Dat. aux enfans, aan de kinders, kjnderea.


Getallen der naamwoorden. 5<br />

'• Om een woord, dat enkelvoudig is, meervoudig<br />

te maaken, dient men op de volgende regelen te<br />

letten.<br />

1. ) Wanneer een naamwoord in het enkelvoudig uitgaat<br />

op s, x of z, zoo is het meervoudig gelijk<br />

aan het enkelvoudig; bij voorbeeld:<br />

le fils, de zoon, les fils, de zoonen.<br />

la voix, de ftem, les vötx, de Memmen.<br />

le nez, de neus, les nez, de neuzen.<br />

2. ) De naamwoorden, die in het enkelvoudig nipt<br />

op s, x of z uitgaan, neemen een s aan in<br />

het meervoudig.<br />

le livre, het boek, les livres, de boeken.<br />

la bonté, de goedheid, les bontés, de goedheden,<br />

le rot, de koning, les rots, de koningen.<br />

Vhabit, het kleed, les habhs, de kleederen.<br />

Wanneer een naamwoord op nt uitgaat in het<br />

enkelvoudig, zoo is men nu gewoon de t in een s<br />

te veranderen:<br />

F enfant, bet kind, les enfans, de kinders.<br />

Ook tout maakt tous in het manlijk meervoudig.<br />

Uitzonderingen.<br />

V<br />

lO De naamwoorden, die in het enkelvoudig uitgaan<br />

op au, eau, eu, oeu, ieu en ou neemeu<br />

een x aan in het meervoudig:<br />

Peau, het water, les eaux, de wateren.<br />

le feu, het vuur, les feux, de vuuren.<br />

fe yoeu, de gelofte, les voeux, de geloften.<br />

le lieu, de plaats, les lleux, de plaatfen.<br />

k caillou, de kei, lés cailloux, de keien,<br />

A 3


4 Qeflachten der mamwoorden.<br />

maar bleu, clou, trou en matou neemen een s<br />

aan in het meervoudig.<br />

fi.) Die op al uitgaan veranderen al in aux:<br />

le mal, de kwaal, les maux, de kwaaien.<br />

maar bal, pal, cal, regal, loc al, en. carnaval<br />

neemen een s aan in het meervoudig; en austral,<br />

boreal, canonial, conjugal, fat al, filial, fin al,<br />

frugal, naval, pastoral, pectoral, vénal, litteral<br />

hebben geen meervoudig.<br />

3.) Bail, ail, corail, émail, foupirail, travail, maaken<br />

in het meervoudig baux, aux of aulx, coraux,<br />

émaux, foupiraux, travaux; maar travail<br />

de plaats betekenende, daar men de paarden<br />

beflaat, maakt travails in het meervoudig.<br />

Attirail, camail, détail, épouvantail, éventail,<br />

gouvernail, mail, poitrail, port ail en ferrail neemen<br />

een s aan in het meervoudig.<br />

Bercail wordt in het meervoudig niet gebruikt.<br />

Aieut, ciel, oeil en pénitenciel maaken aieux,<br />

deux, yeux, pénitencieux: ciel, het verhemelte<br />

betekenende, maakt ciels in het meervoudig.<br />

. Over de Gedachten der Naamwoorden.<br />

. ï.) Alle naamen, die mannen pasfen, zijn manlijk,<br />

als een koning, un roi, een meester, un maiire.<br />

a.) De naamen der dagen, maanden en getijden<br />

, van het jaar zijn ouk manlijk:<br />

'smaandags, le lundi.<br />

een fchoone maand Mei, un beau mois de Mai.<br />

een drooge zomer, un été fee.


Cefachten der naamwoorden. 7<br />

g.) De meeste naamen van boomen:<br />

Een eikenboom, ttn chêne.<br />

Een esfenboom, un frêne.<br />

Een appelboom, un pommier.<br />

4. ) Alle andere woorden, die geen naamwoorden<br />

zijn, maar als zodanigen gebruikt worden, zijn<br />

ook manlijk:<br />

Het roode, le bleu.<br />

Het nodige, le nécesfaire.<br />

Het bittere, Pamer.<br />

Het eeten, le mangtr.<br />

Het drinken, le boire.<br />

Het flaapen, le dormir.<br />

Het voorfte, le devant.<br />

Het achterfte, le derrière.<br />

5. ) Die op ment, ent en ant, als:<br />

Het begin, le commencement.<br />

Het toeval, P accident.<br />

De nietigheid, le néant.<br />

«.) Die op age, at, eau, al, ail, ton, en en die,<br />

:<br />

op in, en de meesten, die met een' medeklinker<br />

eindigen, zijn manlijk, als:<br />

Le courage, de moed.<br />

Le combat, het gevecht.<br />

Le canal, de gracht.<br />

Le travail, het vyerk.<br />

Le menton, de kin.<br />

Le poumon, de long.<br />

Le vin, de wijn.<br />

Le fac, de zak.<br />

llhabit, het kleed,<br />

ie /wvte, het brood.<br />

Le champ, het veld.<br />

Le tréfor, de fchat.<br />

A 4


¥ • Gefiachten der naamwoorden,<br />

Vrouwlijk zijn alle naamwoorden:<br />

1. ) Die op vrouwen pasfên, of de vrouwlijke kun-,<br />

ne aanduiden.<br />

2. ) De woorden, die op té of tié, ion, fin, ence,<br />

elle, eur, ace, asfie, ure, iere, en die op meeif.<br />

dan één' klinker uitgaan, zijn meest allen vrouwlijk,<br />

als:<br />

La bonté, de gqedheid.<br />

La pit ié, het medelijden.<br />

La punition, de ftraf.<br />

La maifion, het huis.<br />

La fientence, het vonnis.<br />

La tutelle, de voogdij.<br />

La faveur, de gunst.<br />

La chasfi, de jagt.<br />

La glacé, het ijs.<br />

La nature, de natuur.<br />

La lumiere, het licht.<br />

Uaimée, het jaar.<br />

La folie, de dwaasheid,<br />

La foie, de blijdfchap.<br />

La vue, het gezicht.<br />

3.) De naamen van Keizerrijken, Koningrijken ei^<br />

Provinciën die op e uitgaan, als:<br />

La Rusfie, Rusland.<br />

La Prusfe, Pruisfen.<br />

La Hollande, Holland.<br />

Die een anderen uitgang hebben zijn manlijk,<br />

4«j Veele naamen van vruchten, als:<br />

une poire, een peer.<br />

une pomme, een appel, enz.<br />

v.) Veclen die op our uitgaan, als:<br />

la cour, het l«of, enz,


.Opftellen, betreffende het bepaalde Woordlid]'e. 9<br />

36;) Die op x, als:<br />

la paix, de vrede, enz.<br />

Men dient nog optemerken, dat er naamwoorden<br />

zijn, die, in betekenis verfchillendc, ook van verlchillende<br />

gedachten zijn, als:<br />

un livre, een boek, une livre, een pond.<br />

un manche, een ftcel, une manche, een mouw.<br />

Anderen, dezelfde beteekcnis behoudende, zijn<br />

•öf manlijk of vrouwlijk, als:<br />

amour, liefde.<br />

couple, paar.<br />

épitaphe, graffchrift.<br />

Van deeze onderfcheidene naamwoorden Wordt<br />

een uitgebreide lijst in de Grammaire van WAILLV<br />

gevonden; dus isfhet ounoodig dezelve hier te herhaaien.<br />

•<br />

Opftellen , betreffende de bepaalde Woordlidjes.<br />

Thémes concernant les Articles déftnis.<br />

N°. I.<br />

Het loodwit 1 en 2 het vermiljoen, 3 zijn het blan-.<br />

hetzel 4 der vrouwen 5; maar 6 het fortuin 7 is het<br />

' blanketzel der mannen 8. De verachting 9 voor 10<br />

de grootheden 11 der wereld 12 is de maat 13 van<br />

de grootheid des menfehen 8. De meester 14 is<br />

aandachtig 15 aan het werk 16, aan het welzijn 17<br />

1 cerufe ƒ. fubH. 7 fortune f. fubft. 13 meuire f.fubft.<br />

2 e t conj. 8 homme m. fubft. 14 maitre m. fubft.<br />

3 vermillon m. fubft. 9 mépris m. fubft. 15 attentif adj.<br />

4 fard m. fubft. 10 pour pré!/>. 16 ouvrage »». /i/S/ï<br />

5 femme f. jubft.' tl grandeur /./JM. 17 Iwn-être in.<br />

6 maïs ceni. ' 12 monde m$frb$, fubft.<br />

A 5


to Opftellen, betrefende het bepaalde Woordlidje;<br />

der kinderen 18, aan de vorderingen 19 en aan de<br />

Opvoeding 20 der jeugd ai. De prachtigheden 22<br />

der wereld zijn de liverijen 23 van de ifdelheid 24<br />

*cn van de dwaasheid 25 der menfchen 8.<br />

,J8 enfant m. fubft. 21 jeimesfe f. fabft. 24 vanité ƒ". /IM»<br />

39 progres m. fubft. 22 magnificenceA 25 folie f. fublt.<br />

20 éducation ƒ. fubft.<br />

ƒ«#. 23 üvrée ƒ. fubft.<br />

N°. 2.<br />

De gelegenheid 1 is de moeder 1 des geluks 3.<br />

Het /forf 4 des menfchen is de tempel 5 der gWl<br />

6. De w>//ze 7 8 den prijs 9 des levens<br />

10; maar de onbefuisde 11 ia de gevolgen<br />

13 des doods 14. De kinders moeten 15 JW*<br />

/


Opftetleti, betreffende het bepaalde Woordlid}e. II<br />

«les geluks. De honing 4 is aan het hoofd 5 van<br />

het leger 6. De koningen zijn aan de hoofden der<br />

legers. De koning is de vader des onderdaans 7.<br />

De koningen zijn de vaders der onderdaanen. "ÏJe<br />

koningin 8 was met 9 de gravin 10. " Hij heeft<br />

gefprooken 11 aan den koning, aan de koningin<br />

en aan den afgezant 12. Men 13 plukt 14 in 15<br />

den ouderdom 16 de vruchten 17 van den arbeid 18<br />

der jeugd. De zwakheden 10 des ouderdoms zijn<br />

meest altijd 20 de erfdèelen 21 van de ongeregeldheden<br />

22 der jeugd. \<br />

roi m. fubft, 12 ambasfadeur m. 19 foiblesfe/./utjf.<br />

# 75 tête ƒ. /fib/t. ƒ«&ƒ{. 20 ordinairement<br />

• t> 6 armee f. fubft. 13 on particule. adv.<br />

7 fujerm. jwè/r. 14 cueiile verZ>e. 21 appanage m.<br />

4 8 reineyi fubft. 15 dans prep. fubft.<br />

. 9 avec pre'p. 16 vieilksfe f,fubft, 22 b


ïs Opfeilen „ betreffende het bepaalde Woordlidje.<br />

de vérmaaningen der meesters. De grootheid 20 van<br />

de majefteit 11 van 22 God 23 is de grootheid der<br />

zonde 24.<br />

20 grandeur/.fubft. 22 de art. 24 pêché m. fubft.<br />

21 majeité/. fubft. 23 Dien jubft.<br />

N°. 5-<br />

• Dc 1 des Heeren 2 is /« 3 het 4 der<br />

godloozen 5; maar de segw 6 is in 3 het 4<br />

der vroomen 7. De w?«af 8 van God 9 is het beginzel<br />

10 der wijsheid 11. De rmw 12 £M 13<br />

gv?/ 14 aan den man 15 Adam van de vrucht ir5<br />

van den boom 17 der kennisfe 18 des g-mfr 19 en<br />

des kwaads 20; zij waren ongehoorzaam 21 aan liet<br />

g-e^ö^ 22 des Scheppers 23, De 2o»


Opftellen, betreffende het bepaalde Woordlldje. t$<br />

maar de menfchen hebben overtreeden g het gebod 10<br />

des Scheppers. De meester .prijst n de naarfhgheid,<br />

de oplettendheid, en de gehoorzaamheid der<br />

leerlingen; maar hij haat 12 de- nalaatigheid-13, "de<br />

onoplettendheid 14, en de ongehoorzaamheid 15 der<br />

kinderen. De wil 16 en de begeerten 17 der vrouwe<br />

moeten 18 zijn 19 onderworpen 20 aan de begeerten<br />

des mans. • l<br />

9 transgresfé part. 13 négligenöe ƒ./«&. 16 \r&lonté ƒ.<br />

10 commandement 14 inanrention ƒ. 17 ty' m. fubft.<br />

m. ƒ«&/*. /ui/ï. 18 doiven: verte.<br />

11 loue ver&e. 15 de.sobéisfance ƒ. 19 être verbe.<br />

12 haït wrie. fubft. 20 foumis<br />

N°. 7.<br />

Dewijl 1 de leerlingen gelijken 2 aan de zieken,<br />

de meester zal gelijken 3 aan den geneesheer 4;<br />

ww«f 5 g-e///£ 6 de geneesheer /er harte neemt 7 de<br />

geneezing 8 van de gebreken 9 des ligchaams 10;<br />

«/sa» 11 de meester z«/ /er /wrte neemen 12 de ge 7<br />

neezing van de gebreken des gemoeds 13. Het leven<br />

14 des menfchen gelijkt ^^aan ne bloem 16<br />

des velds 17; de £or/e */««r i8^*5e zwakheid 19<br />

der bloem vertornt ons_ 20 de mftheid 21 en de<br />

.broosheid 22 des levens.<br />

puisque con;.<br />

resfemblent verb.<br />

resfemblera verb»<br />

mèdeanm.fubft.<br />

car conj.'<br />

comme conj.<br />

prend a coeur<br />

verbe.<br />

gvéiWonf. fubft,<br />

9 défnut m fubft.<br />

10 corps ?n. fubft,<br />

11 ainfl<br />

12 prendra a coeur<br />

verbe.<br />

13 coeur m. fuift.<br />

14 vie ƒ. fubft.<br />

15 resfemble veris.<br />

16 fleur /. fubft.<br />

17 champ m. fubft.<br />

18 courte durée ƒ.<br />

19 foiblesfe f. fubft.<br />

2Q nous montre<br />

verbe.<br />

21 brieveté f. fubft.<br />

22 fragilité ƒ. /«J/t.


H Opftellen, betreffende het bepaalde Woordlidje,<br />

N p<br />

. 8.<br />

De morgenftond i is de vriendin 2 der zaneffth<br />

terTJ'<br />

D<br />

/ 4 e n d e<br />

oprechtheid ^tn<br />

het hart moeten 6 zijn 7 verknocht 8 aan de 12<br />

der 131i "nf «•«•.f»** is de gezondheid^<br />

»(/aw 17. Dc\ hefdaadtghetd 18 s de moeder der<br />

22 de $seW 23 des levens. De tóm; n A 1«<br />

7 ;<br />

liet j-^v/25 der vriendfehap 26. ~ 4<br />

2 arme f jubft. 11 esprit m. I 9 vertu £ & J<br />

4 borte ƒ. j$ f anté ƒ. y-^ 2 , ij*'<br />

5 hncéuief.futft.. I 4 amefi fuift. 22 al gepViVs<br />

1 f£X? J.: W*' 2<br />

4 flatrene f fub/h<br />

9 don m. fubft. I7rag eB!.>V 26 ££ë*j$f<br />

De « rf/««r 1 2 het 3, de rede *<br />

liet 5, de 6 A V h e t amst<br />

naame 8 en de 9 «ft»fe I O den 'ovS/oS fT<br />

De ouders en meesters zijn w^g* l a ^a?*-<br />

»«* IJxvroegujdtg 14 aan de kinderen d e i <<br />

des vaderlands 16. De 17 der T«<br />

1 mate f. fubft. , 7 recherche verfc. 14 de bonne heure<br />

2 demande verbe. 8 agréable «#. ' «fr<br />

4 rxlcm f. fubft. 10 exige verbe - idi^mme f fublt• •<br />

5 unie , i filperflll „.^ . ^ ï f<br />

6 amour propre m. 12 obligés part, fubft.<br />

J ub<br />

J u<br />

J3 d'infpirer v$rbe. 18 mot «. fubft.


Opftellen, betreffende het bepaalde Woordlidfe. 1$<br />

is de rijkdom 19 der taaien 20. De godsvrucht 21<br />

is de ziel 22 van den godsdienst 23. . De onweetendheid<br />

24 is de moeder der bewondering 25, der<br />

dwaaling 2,6, des bijgeloofs 27 en der vooringenomenheid28.<br />

19 richesfe f.fmbft. 24 iernnrance ƒ. 27 fuperftition ƒ.<br />

20 langue ƒ. /itó/t.<br />

21 pieté ƒ. 25 admiration ƒ. «£8 prévention /.<br />

22 maf. jubft. fubft. • /«i/f.<br />

23 rélïgion ƒ. _/tró/f. 26 erreur ƒ. fubft.<br />

N°. 10.<br />

De onderdaanen 1 zijn verfchuldigd 2 de gehoorzaamheid<br />

3 en den eerbied 4 aan de overheid 5, aan<br />

den vors* 6, of 7 aan den koning. De bezolding 8<br />

der zöw^e 9 is de dood. De huichelaarij 10 is eene<br />

eerbewijzing n, *//'e 12 de ondetgd 13 ^oe/ 14 aan<br />

de deugd 15. De begeerte is het £-e,£W 16 des harten.<br />

De gezondheid der ziel is niet wisfer 17<br />

dan 18 de gezondheid des ligchaams. De goeds<br />

fmaak 19 komt 20 meer 21 van het oordeel 22 dan<br />

van het verftand. De wijze zoon 23 is de vreugd<br />

des vaders; maar de dwaaze is de droefheid 24 d»er<br />

moeder.<br />

1 fujet m. fubft. 10 hypocrifie ƒ. 18 que conj.<br />

2 doivent verbe, f u<br />

bft. 19 bon goüt m.<br />

3 obéisfance ƒ. 11 hommage m, fubft.<br />

fubft. f^bft. 20 procédé verbe.<br />

4 respect m. fubft. 12 que pron. 21 plus aiv.<br />

5 magiftrat m. fubft. 13 vice m. fubft. 22 jugement »n.<br />


ï


Opfeilen, betreffende liet bepaalde Wmdlidje. if<br />

N?. 13.<br />

De palmboom 1 is het zinnebeeld 2 der overvAnfiing<br />

3. Wzt-goud 4 en het zilver 5 zijn de afgoden<br />

6 des 'gier igaart s 7. Hij is een liefhebber 8<br />

vatl den wijn 9. Zié hier 10 den inhoud 11 van<br />

het boek. Hij is bemind ia van den koning, vsn<br />

de koningin, en van het volk 13. Hij was beroofd 14.<br />

van het licht 15. Hij bewijst 16 eer 17 aan den<br />

burgermeester 18 der ySW 19. Hij geeft zich over 20<br />

aan het werk. Het ligchaam 21 is onderhevig 22 aan<br />

de ( bederving 23. en aan de verrotting 24.<br />

I palmier m. fuhft. 10 voici adverbe. , 19 ville ƒ. /ai/?.<br />

3 fymbofe m 11 conrenu m.fubft. 20 fe Jivre veri?.'<br />

.3 vi&oire f. fubft. 12 airr.é part. 2j oc-ps m.fubft.<br />

4 or m. fubft. 13 peiip'e M. Jubft: 22 fajer a


'ïS Opftellen,betreffende'het bepaalde Woordlid]e*<br />

het gezicht 14, aan de reuk 15, aan het gehoor 16<br />

en aan het gevoel 17. De ledigheid 18 is het oorkusfen<br />

19 des duivels 20. De ledigheid behaagt 21<br />

aan de kinders; maar zij 22 mishaagtzxa de ouders.<br />

14 vue f. fubft. 18 oifiveté f. jubft. 22*elle pron.<br />

15 odorat m.fubft. 19 oreiller m.fubft. 23 déplait verbe.<br />

j6 ome f. fubft. 20 diable m.fubft. .<br />

17 tact m. fubft. 21 plait verte.<br />

N°. 15.<br />

Denken 1 aan de zaaken 2 van het ^z//.r 3. (?


Opftellen, betreffende het bepaalde Woordlid]'e. 19<br />

•fchen 3 der zee, over de vogelen 4 der hemelen, en<br />

Over de dieren 5 der aarde. , Men 6 kent 7 den<br />

boom aan de vruchten. Hij. heeft gefproken 8.aan<br />

den zoon 9 van den koopman 10, en aan de kinderen<br />

der moeder. De vrijheid 11 is aan de ziel 12 het<br />

geen^ 13 het voedzel 14 is aan het ligchaam. De vier<br />

getijden 15 das j aars 16 zijn: de-den te, de zomer 17,<br />

de fer/}/ 18 en de winter 19. De plaats 20 van<br />

gunfteling 21 is het voorwerp 22 van de eerzuchtig<br />

der hovelingen 24. £<br />

3 poisfon m.fubft. 11 liberté ƒ ƒ«&/?, 19 hiver m.fubft.<br />

4 oifeau m. ƒ«&/?. 12 ame ƒ. ƒ«&/?. 20 poste m- fubft.<br />

5 anima! m.fubft. 13 ce que pron. 21 favori m.fubft.<br />

6 on particule coll. 14 nourriture ƒ. 22 objet m. /«^.<br />

7 connoit verte. 23 ambitionf. fubft.<br />

8 parlé part. jfe Mon f. fubft. 24 courtifan rofubft.<br />

9 fils m. fubft. 16 année f. Jubft.<br />

'10 marchand m. 17 éré m. fubft.<br />

fubft. 18 automnem./ai/ï.<br />

N°. 17.<br />

De bekwaamheid i van den meester beantwoordt &<br />

aan de_ leerzaamheid 3, aan de naarftigheid 4, aan<br />

de v///V 5 en aan de aandacht 6 van d: leerlingen<br />

7. 3§gf bewijzen 8 aan den /fer 9 van de<br />

plaats 10. Betaalen 11 het geld ann de fchuldelfchers<br />

12, De deur 13 en het w/^er 14 van het<br />

huis zijn open 15. De Christenen ïó gelooven 17 de<br />

enfterjlijkheid 18 der z/e/ 19 en de opftanding 20<br />

1 capacité ƒ.ƒ«&/?. 9 feigneur «./aê/ï. 16 chrétien m./iM.<br />

2 repondI verte. 10 lieu m. Jubft. 17 croïent verte.<br />

3 dccdlté f. fubft. 11 païer verte. 18 immortalité f<br />

4 diligence ƒ fubft. 12 créancier m. /aWt, '<br />

5 zêle m. /ai/?, fuift. Ï Q a m e ƒ r„j«.<br />

6 attention ƒ. 13 pone f. fubft. 20 réïunection ƒ.<br />

7 disciple m. fubft. 14 fenêtre ƒ. fubft. fubft.<br />

Z faire honneur 15 ouvertes part'.<br />

verte.<br />

B 2


20 Opftellen, betreffende het bepaalde Woordlid]è.<br />

der dooden 21. De hemel is het verblijf 22 der<br />

gelukzaligen 23, en de hel 24 het verblijf der godloozen<br />

25. Het 26 is niet geoorloofd 27 aan den<br />

mensch te vieren 28 den teugel 29 aan de driften 30.<br />

31 mort m.fubft. 25 impie m. Jubft. 29 brióe f. fubft.<br />

32 féjour ?B. ƒ«&/£. 26 il pro». 30 pasnon ƒ. Jubft.<br />

23 béatifie'm. /«fc/ï. 27 permis part.<br />

34 enfer m. Jubft. 28 delacher verte.<br />

• N°. 18.<br />

Ik heb gegeeven 1 aan den koopman 2 het geld<br />

der waaren 3. Wij hebben gefchreven 4 aan den<br />

burgermeester 5 van het dorp 6. Zij hebben ge»<br />

'zonden 7 het gefchenk 8 wze/ 9 den brief aan den<br />

advocaat 10 van de plaats li, Gij hebt getoond 12<br />

het boek, het papier fen de pennen aan den meester<br />

en aan den ondermeester 13. Wij hadden gezien<br />

14 dikwijls 15 den broeder, de zuster, en de<br />

kinders van den Raadsheer 16. De weetenfchap 17<br />

is de grondjlag 18 van de welfpreekendheid 19. De<br />

huichelaars 20 */


Opftellen, betreffende het bepaalde Woordlidje, %t<br />

verbinden zich niet 4 aan de goederen 5 der aarde;<br />

maar aan de hemelfchen 6. ï)e tuinier 7 zal mij<br />

geeven 8 den jleutel 9 van den tuin 10 en van het<br />

tuinhuisje 11. De fchoonheid 11 des ligchaams behaagt<br />

13 aan de oogen 14; maar de mismaaktheid 15<br />

der ledemaaten 16 mishaagt 17 aan he: gezicht 18.<br />

Het geluk 19 des levens beftaat 20 in 21 de vergenoeging<br />

22.<br />

4 ne s'attachent pas 10 jardin m. fubft. 16 membre m.fubft.<br />

verbe et coni. 11 maifonoette ƒ. 17 déplait verbe.<br />

5 bien m. fubft. fubft. 18 vue f. fubft.<br />

6 célesteaa)'. 12 beauté f. fubft. 19 bonheurw fubft.<br />

7 jardinier m. /wt/f, 13 plait verbe. 20 confiste verbe.<br />

8 me donnera verbe. 14 oeil m.fubft. 21 dans prep.<br />

g clef f. fubft, 15 diffbrmiié ƒ. 22 contentementw.<br />

fubft. fubft.<br />

N°. 20.<br />

Het gebod 1 des Heeren is een lamp 2 en de<br />

vet 3 een //cvfo 4. De weetenfchap 5 is de toom 6<br />

der jeugd, de vreugd 7 der ouderen en der meesters,<br />

de rijkdom 8 der armen 9 en het cieraad 10<br />

der r-y/fe» li. De deugd is het vaderland 12 der<br />

vroomen 13. Vliedt 14 de luiheid 15 des ligchaams,<br />

de domheid 16 der ziel, den wellust 17 des 18,<br />

het oproer 19 der burgeren 20, en de tweedragt 21<br />

van net huisgezin 22. De daaden 23 van den man<br />

beantwoorden niet 24 aan de woorden 25.<br />

2 commandement 10 ornement ro. 19 fédition f.fubft'<br />

m. fubft. fubft. 20 bourgeois m.<br />

2 lampe f. Jubft. n ricbe m. ,/K6/Ï.<br />

3 loif. fubft. 12 patrie f. Jubft. 21 discorde f.fubft.<br />

4 lumiere f.fubtt, 13 pieux m, jubft. 22 familie f. fubft.<br />

5 Mence f. fubft. 14 Cuïez verbe. 23 action f. Jubft.<br />

6 bride f. fubft. 15 paresfe ƒ. 24 ne repondentpas<br />

7 joïe ƒ. /üfc/t. 16 ftupidité ƒ. Jai/ï. ver&e. .<br />

8 richesfe f. Jubft. 17 volupté f. Jubft. 25 paiolef. fubft.<br />

$ pauvre n», 18 ventre w» /afc/2.


*a Op/Zetten -, betreffende het bepaalde Woordlidjeé<br />

W. 21.<br />

De tegenfpoed i is de vijandin 2 der deugden;<br />

de deugd is de weg 3 der wijsheid 4 en de wijsheid<br />

is de zetel 5 des geluks. Het lezen 6 van den bijbel<br />

7 verwekt 8 de godsvrucht 9. De tói 10 moet 11<br />

»>«<br />

1 2<br />

de meester van het huis. God is de bron­<br />

ader 13 der wijsheid. De gave 14 der nederigheid<br />

15 is de moeder der deugden, De gezondheid<br />

is het behoud 16 des ligclraams. Het leven des menfchen<br />

is onderhevig 17 aan de wisfelvalligheden iS<br />

des geluks.<br />

1 adverfité ƒ. fubft. 8 excite verbe. 15 humtiité f. fubft,<br />

2 ennemie./. fubft. 9 P^té f. fubft. 16 confervation f.<br />

3 voief.fubft. 10 mari m.fubft. fubft.<br />

4 fagesfj ƒ. 11 dolt virte. 17 (Ujette m. adj.<br />

5 uège m.fubft. 12 ètre verbe. 18 vicisikude ƒ. .<br />

6 ieöure f. fubft. 13 fource /./aJ/t. /«Wt.<br />

7 biblef. fubft. 14 don 1». /aè/r.<br />

N°. 22.<br />

De beweeging 1 des ligchaams is j&? geneesmiddel<br />

1 voor 3 het behoud 4 der gezondheid, en<br />

voor de verfterking 5 der krachten 6. De fpraakzaa'mheid^<br />

7 is de dochter 8 der beleefdheid 9. 'De<br />

leerling is aandachtig 10 aan het werk, en w-<br />

/èe/tf 11 het ^or 12 aan de vermaaningen I3 4en aan<br />

de /


Opfïelleit, betreffende het bepaalde IVoordlidje. 25<br />

woesting 16 der volken 17 en verjaagt 18 de kunften<br />

19 en' de weetenfchappen 20. Zij verdroogt ar<br />

dus 22 de bronader 23 van het geluk eens volks.<br />

16 deftru&ion ƒ. 18 bannit verbe. 21 elle tarit «rbe.<br />

fubft. 19 art m. fubft. 22 ainfi co»;'.<br />

17 peuple m.fubfh 20 fciènce f.fubfl.i$ fource ƒ.<br />

N°. 23."<br />

De eenzaamheid 1 ontbindt ons 2 van de vermaaken<br />

der wereld en verbindt ons 3 aan de vermaaken<br />

des hemels. De vrolijkheid 4 is de ziel der<br />

zamenleeving 5. God is het begin 6 en het einde 7<br />

van alles 8, en hij heeft gegeven 9 de beweeging<br />

en het wezen lo, aan de fchepzelen 11 van het heelal<br />

is. Het vertrouwen 13 der kinderen jegens 14<br />

de ouders is groot 15. De Heere Christus 16 is geweest<br />

ontvangen 17 van den Heiligen Geest 18 en<br />

is geboren 19 uit de maagd 20 Maria 21.<br />

1 folitude ƒ. Jtó/^<br />

t o u t 3<br />

" ^'* *^ CM* 1<br />

m. now.<br />

2 nous détache verb. 9 donné part. propre.<br />

3 nous attaché verb. 10 ètre «J. /wfi/t. 17 congu part.<br />

4 gaïeté f fubft. 11 créature ƒ. jfoi/f. 18 faint Esprit s»,'<br />

5 converfation 12 univers m. fubft. fubft.<br />

6 commencement 13 confiance/fubft. 19 né part.<br />

m. fubft. 14 envers prép. 20 viergef. fubft.<br />

y fin f. fubft. 15 grande adj. 21 Mint f.nom prop.<br />

'N°. 24;<br />

De waarheid I verwijdert ons 2 van het kwaad 3.<br />

4 yer/oor 5 't leven op 6 het foi-r/ 7 van<br />

ï vérité f. fubft. 4 Seneque m. nom 6 par prép.<br />

2 nous éloigne verb. propre. 7 ordre m. fubft.<br />

$ mal m.fubft. 5 perdft verbe. t<br />

B 4


*4 Opftellen, betreffende het bepaalde Woordlidje.<br />

ten keizer 8 Nero o. De Maarts 10 zijn bloots*,<br />

fiehl II *m te berispingen 12, aan de verachting.^<br />

en aan de 14, welke, 5 de meester oplest &<br />

aan de 1 maarts; maar de kinders, welke 17 ïïm verbonden.<br />

1% aan de naarftigheid aan de gehoorzaamhfid<br />

i^en aan de oplettendheid 20, verdienen^ de.<br />

23, de ^////«g- 23, en de genegenheid 24 der<br />

ouderen en des meesters, en zij zullen ontvangen 2<<br />

de beloantngen 26, welke reen /oe/cAtff 27 aan de<br />

braave leerlingen 28.<br />

8 empereur m. 13 mépris m. fubjt. 22 arr.our m. fubji.<br />

fubjt. 14 punition f. fubft 23 estime f. fubfi.<br />

O Neron w. nom 15 que pro». 24 ziïe£t\m f. fubft.<br />

propre. 16 impofe verte. 25 rectvront verte.<br />

10 paresfeux m. j 7 qu. p r a„. 2 6 récompenfe ƒ.<br />

7«e/t. 18 auachés part. fubft<br />

11 expofes part. 19 obeüfance/ ƒ„&. 27 destine verte.<br />

12 reprimande/. 20 attentior.ƒ.>/;/?. 28 braves disciples<br />

7«c/t. 21 mériten.t verte. m.fubft.<br />

N°. 25.<br />

i<br />

De wijsheid 1 is de vrucht der ondervinding 2 en<br />

Jut wantrouwen 3 is de moeder der zekerheid 4.<br />

De beleefdheid 5 is het w/A/e/ 6 «« /e<br />

n e t<br />

5f» 7<br />

h a r t e<br />

l de genegenheid der menfchen.<br />

De vader geeft 8 het geld aan den xoon en de<br />

moeder geeft het 9 aan de dochter.' Het verftand is;<br />

een gave des hemels. De faap 10 is de zuster des<br />

doods. De leerlingen befleeden u den tijd der jeugd<br />

aan het fpel en aan de ledigheid 12. De oudersom<br />

13 is het graf 14 der fchoonheid. De voorzicht<br />

tighetd 15 maakt uit 16 den prijs der dapperheid 17.<br />

De weldaadigheid. 18 is de moeder der deugden<br />

1 ftgesfe ƒ. j»#t. 7 puurgagnervert. 13 vieiflesfe f. fubft.<br />

2 expenencef.fubft. S torn* verbe. " 14 toni beau<br />

3 dei'acce/. fubjt. 9 !e donne verbe. 15 prudente/ /i*i/t.<br />

4 (iJrete ƒ. /«i/ï. 10 fommeil JB >#f. ió fait verte.<br />

5 ci^ilité f. Juhftt ix emproient verte. 17 bravoure f. kift<br />

4 mvjteurmmenm.12 oifiv^é jyfubfi 18 bienfaiianci f.'


Opftellen, helt-effende het bepaalde Woordlidje. ag<br />

N°. 26.<br />

De grootheid 1 van den Souverein 2 hangt af 2<br />

van de gehoorzaamheid 4 of van de ongehoorzaamheid<br />

5 der onderdaanen 6, en de gwfife 7 of de<br />

flechte toeftand 8 der onderdaanen van de bekwaamheid<br />

9, of van de onbekwaamheid 10 van den vorst.<br />

De groote 11 hangt af van den kleinen 12, en de<br />

kleine van den grooten; de knecht 13 van den<br />

meester, en de meester van den knecht; de vrouw<br />

van den man, en dikwijls 14 de man van de vrouw.<br />

1 grandeur f. fubft. 6 fujet m. fubft. 11 grand m.fubft.<br />

2 fouverainm.fubft. 7 bon m. adj. 12 petit m. fubft,<br />

3 dépend verte. 8 mauvais état m. 13 valer. m. fubft.<br />

4 obéisiïmcef.fubft. fubft. ' 14 fouvent adv.<br />

5 désobéisfance f. 9 capacité f. fubft.<br />

Jubft. 10 incapacité/.fubft,<br />

N°. 27,<br />

De giefligaart I hangt af van het geld, de hovaardige<br />

2 vjn de dwaasheid 3, de wellustige 4 van<br />

de ondeugd 5, het geluk der wereld van de inbeelding<br />

6, de verteering 7 van de inkomften 8 en de<br />

inkomften van den arbeid der onderdaanen, de zeevaart<br />

9 van den wind 10 en de oorlog 11 van het<br />

geluk, de dieren van de aarde en de aarde van<br />

de jaargetijden 12, de regen 13 van de wolken 14,<br />

de wolken van de dampen 15 der aarde en het geheel<br />

16 van de beftuurijig 17 der Godheid 18,.<br />

1 avare m. fubft. 6 imagination ƒ. 12 fai'fon ƒ. Jubft,<br />

2 orgueilleux m. Jubft. 13 pluïe f. Jubft.<br />

Jubft. 7 uepenfè ƒ, Jubft. 14 nuef. Jubft.<br />

3 foliè f. Jubft. 8 revenu ?«. y«&/fi 15 vapeur ƒ. ƒ«&/?,<br />

4 voluptueux m. 9 navigation/../z«t. 16 tout m.fubft.<br />

fubft. tóf vent «1. .17 direction ƒ.Jw&/?.<br />

f vice m> Jubft. 11 guerre f. Jubft. 18 divinité ƒ.<br />

B 5


«4 Opftellen, betrefende het bepaalde Woordlid]*.,<br />

N°. 28.<br />

De vrolijkheid 1 is de balzcm 2 des levens. De<br />

inbeelding 3 is de moeder der droomen 4, Het vertrouwen<br />

5 verfchaft 6 meer 7 aan de verkeering 8<br />

dan 9 het verftand. het fortuin 10 en de zinlijkheid<br />

11 regeeren 12 de wereld. De zwakheid 13 is<br />

meer tegenovcrgefteld 14 aan de deugd dan de ondeugd.<br />

De arbeid des ligchaams bevrijdt om 15 van<br />

de kwellingen 16 van den geest. De wijsheid is aan<br />

de ziel het geen 17 de gezondheid is aan het ligchaam.<br />

De kleinheid 18 des verftands, de onweetendheid<br />

19 en de eigenwaan 20 brengen voort 21 de<br />

koppigheid 22.<br />

3 caïeté ƒ- jubft. 9 que conj. 18 petitesfe f. fubft.<br />

2 beaume m. fubft. 10 ibrtune f. fubft. 19 ignorance ƒ.<br />

3 imagination ƒ. i 1 humeur /. fubft. fubft.<br />

fubft. 12 gouvernent verb. 20 préfomption ƒ.<br />

4 lbnge m. ƒ«/>/?. 13 fpiblesfe m.fuift. fubft.<br />

5 confiance f. fubft. 14 oppofée part. 21 produilent verbe.<br />

ó fournit verbe. 15 nousdelivre verb. 22 entêtement IK.<br />

7 plus adv. 16 tourment m. fubft.<br />

4 converfation ƒ. fubft.<br />

Jubjl. 17 ce que pron.<br />

N°. 29,<br />

Het grootfte deel 1 der menfchen hechten zich 2<br />

éèy^gr 3 aan het uiterlijke 4, dan aan het innerlijke<br />

5 van een' perfoon 6, en de uiterlijkheden 7<br />

bedriegen 8 dikwijls 9 ófe eege» 10, De pracht 11<br />

1 plupart ƒ. /wt/r, 5 intérieur m.fubft. 9 fouvent aiv.<br />

2 s'attachent verte. 6 perfonne f.fubft. 10 oeil m. fubft.<br />

3 plutöt adv. 7 dehors m. fubft. u luxe m. fubft.<br />

4 extérieur m.Jubft.' 8 trompent verte.


Opftellen, betreffende het bepaalde Woordlidje. $pt<br />

der kleederen 12 verblindt 13 de oogen der aanfchouweren<br />

14. Het goud 15 maakt recht 16 den<br />

krommen 17, geeft 18 het verftand aan den dammen<br />

19, de weetenfehap 10 aan den onweetenden 21,<br />

de deugd aan den godloozen 22 en de verdienften 23<br />

aan den omvaardigen 24,<br />

12 habit m. Jubft. 16 redresfe ver&e. 21 ignorantm. /«&/?.<br />

13 éblouit ver&e. 17 tortu m. Jubft. 22 i.mpie<br />

14 fpectateur m. 18 donne ver&e. 23 méi ft.<br />

fubft. 19 Rupide >«. ƒ«&/£. 24 ipdignè ,11.Jubft.<br />

Jg or »«. /z/&/?. 20 fcience ƒ. JK&/£.<br />

N°. 30.<br />

De goedertierenheid 1 der vorften « 2 dikwijls<br />

maar 3 eene listigheid 4 0;/? /e winnen 5 de genegenheid<br />

6 der vo/fe 7. Het geluk- beftaat 8 in den<br />

fmaak 9 en »/etf 10 in de dingen 11. De eigenliefde<br />

11 verandert 13 den 14 en de natuur 15 der<br />

dingen. De zuinigheid 16 is de. liefde 17 der gezondheid<br />

18. De prachtig der begraajfenisfen'2.0 toont<br />

ons aan 21 meer de ijdelheid 22 der levendigen 23<br />

dan de eer 24 der dooden. De hersfenen 25 der<br />

kinderen gelijken 26 aan het kladpapier 27.<br />

1 bonté f. fuift. 11 chofe f. fubft. 20 enterrement m.<br />

2 n'est ver&e. 12 amour proprewji ƒ«&/?.<br />

3 que conj. fubft. 21 nous montre<br />

4 artifice ?n. fubft. 13 change ver&e. ver&e.<br />

5 pour gagnerver&. 14 état m.fubft. 22 vzuhé f. fubft.<br />

6 aïïe&lonf.Jubft.'15 nature ƒ. ƒ«&/£. 23 vivant ,m. Jubft.<br />

7 peuple'»»,ƒ»&/?. 16 fobrieté ƒ• ƒ«&#• 24 honneur JS.ƒ«&/?•<br />

8 confiste ver&e. 17 amour m. Jubft. -2,5 cervem m-Jubft.<br />

9 gout m. Jubft. 18 fanté ƒ. /i(&/L 26 resfemblent ver&.<br />

10 non pas con/. 19 poar.pe f. Jubft. 27 papier brouiliard<br />

IM'i ,ƒ«&/?.


2$ Opftellen, betreffende het bepaalde iVoordlldje.<br />

-KW. " J > ,H33}0O 9D Cl ".v.'Vw? Er «t$t& \ V.<br />

• i • N°. 31. :<br />

De verfchillendheid 1 J/e 2 «e» 3 wró 4 in de<br />

wezens 5, in de ftemmen 6 en in de fchriften 7<br />

der menfchen, J/e»/ 8 0?» /e herkennen 9 de menfchen<br />

des daags 10 aan de trekken 11 van het wezen,<br />

in de donkerheid 12 aan het geluid 13 der<br />

ftem 14, en geduurende 15 het afweezen 16 aan het<br />

yr/zr//} 17. Het hoofd is de zetel 18 der vijf<br />

nen 19: 20 van het gezicht 21, van het gehoor<br />

22, van de reuk 23, van den fmaak 24 en<br />

van het gevoel 25.> Het 26 van 't leven £e-<br />

ftaat 27 in de rwrt 28 van den geest. De dood<br />

beperkt 29 het bezit 30 der rijkdommen.<br />

x diverfité f. fubft. 12 obfcm'iïéj. Jubft. 23 odorat m.fubft.<br />

2 que pron. 13 fon m. Jubft. 24 goót m. Jubft.<br />

•3 on particule. 14 voix ƒ. ƒ»&/?. 25 attouchemenr 7».<br />

4 trouve verte. 15 pendant prep. ƒ«&/?.<br />

5 vifage m. fubft. 16 abfence f. fubft. 26 ïèiicaé f. Jubft.<br />


Over de onbepaalde Woordlidjes. Sg<br />

Met behulp van dècze Woordlidjes worden vooreerst<br />

verboogen alle eigen naamen van Perfoonen,<br />

Steden en Dorpen, als:<br />

Nom. et Ace. Francois, Franciscus.<br />

Gen. et Abl. de Francois, van Franciscus.<br />

Dat. a Francois, aan Franciscus.<br />

Nom. et Ace. Anvers, Antwerpen.<br />

Gen. et Abl,; ;d] Anvers, van.Antwerpen.<br />

Dat. a Anvers, aan-Antwerpen.<br />

Indien er dus voor de naamen van Perfoonen,<br />

Steden of Dorpen geen Woordlidje ftaat in het Ne-<br />

-derduitsch, moet er ook geen in het Fransch voorgezet<br />

worden. Wanneer het naamen van de deelen<br />

der wereld, Koningrijken of zelfjlandige naamwoorden<br />

(fnhjrantifs) zijn, is het geheel anders,<br />

zoo als in het vervolg zal geleerd worden.<br />

Oök dient men in ;<br />

'e volgende Opftellen optemerken,<br />

dat het woordje de in het Fransch geplaatst<br />

wordt tusfehen twee fubjlantifs, die volkomen van<br />

elkander afhangen, fchoon er in het Nederduitsch<br />

niets tusfehen beiden fta;<br />

dus:een bos pennen,betekent une botte de plumes.<br />

een boek papier, une main de papier.<br />

een zilveren lepel, une cuiller cPargent.'<br />

' een houten tafel, une table de bois.<br />

een tinnen bord, une asjiette d'étain.<br />

Want het is als of men zeide: een bos van pennen,<br />

een boek van papier, een lepel van zilver,<br />

een tafel van hout, een bord v a<br />

n tin.<br />

Wanneer de woorden Stad, Koningrijk, Keizerrijk,<br />

Gemeenebest, of Provincie bij een eigen naam<br />

ftaan, wordt in het Fransch het woordje de ook<br />

tusfehen beiden geplaatst; bij voorbeeld:<br />

De Stad Amfteldam, la ville d''Amfterdam.<br />

Het Koningrijk Napels, le Royaume de Naples.


3° Over de onbepaalde Woordlidjes.<br />

Het Keizerrijk Duitschland, P Empire d'Allemagne.<br />

Het Gemeenebest Venetiën, la République de hnife.<br />

De Provincie Holland, la Province de^Hollande. J<br />

Maar men zegtr-r. brtjrfl - a ?i ut<br />

De Noord-zee, la mcr dn Nord.<br />

De Zuid-zee, /«<br />

bevfnr e<br />

r C e<br />

17°° " A'^'f zich een adjeBif<br />

i s a<br />

S dV Zr/ " %eleid, zoS<br />

wo.dt dat adjeclif, door een eigen ndam overeezet<br />

achter het fubftantif geplaatft, en A S 8 &<br />

een den g<br />

7aa rvan d<br />

'd Wann<br />

r r m e<br />

" d e<br />

W s<br />

P ' «3$ï<br />

voorbed'!: ^ k<br />

° m t £ k e n n e n bi<br />

' J<br />

tg •'. .^\\-s:y to j : .,;n,Oï ^r";,v • .<br />

Franfi:he wijn, du vin de France<br />

Deenfche osfen, des boeufs de Danneman:<br />

I/alnanfche kousfen, des bas d'Ttalie.<br />

Hollandse boter, du beurre de Hollande.<br />

De Spaanfche zee, la mer d'Espagne.<br />

'T is als of er ftond: van Frankrijk, van Denemarken<br />

van taliën, van Holland, vin'Sna" ie<br />

a wordt ook tusfehen twee fubftantifs gep aatst<br />

wanneer men in een onbepaaïden zin te 1 e„ne'<br />

wil geeven waartoe iet dfent; bij voorbeeld?è ei"<br />

bierglas, dat is, een glas voor het bier, wordt in<br />

het l-ransch vertaald door un verre a fiere.<br />

Een wind-molen, un moulin a vent.<br />

-Dan wordt het werktuig in het Fransch gezet vóór<br />

de zaak waar het toe dient, fchoon het tegen.<br />

.overgetelde m het Nederduitsch plaats vindefmaar<br />

wanneer men met bepaaling fpreekt, zoo gebruikt<br />

men hat bepaalde in plaats van het onbepaalde<br />

Woordhdje, vóór de zaak waartoe het wffle<br />

dient; bij voorbeeld: wcrstuig


Opftellen, betreffende het onbepaalde Woordlid]e, 31:<br />

De melk-pot, le pot au. lait.<br />

De iiikt-kruik, la cruche a Pencre.<br />

De osfen-markt, ie marclié aux boeufs.<br />

Schoon wij eerst in het vervolg over de deelende<br />

Woordlidjes, Articles partitifs, zullen fpreeken,<br />

kan ik niet naluaten hier bijtevoegen , ( daar<br />

zulks in de Opftellen, over de onbepaalde Artikels<br />

handelende, te pasfe komt',) dat, wanneer er voor<br />

een fubftantifgeen woprdlidje of voornaamwoord (laat,<br />

men het dan in 't Fransch overzetten moet, als<br />

of er ftond van de of van het; bij voorbeeld:<br />

Wij hebben wollen kous fan-, dit wordt vertaald als<br />

of er ftond: wij hebben*van de kousfen van wol,<br />

nous avons des bas de laine.<br />

Hierop zijn wel eenige uitzonderingen, doch deeze<br />

zullen wij in het vervolg uitvoeriger verhandelen.<br />

Opftellen, betreffende de onbepaalde Woordlidjes,<br />

en het plaatfen van de en a tusfehen<br />

twee zelfftandige naamwoorden.<br />

.MHtiüfiol nas bnsjlaj Jtbw.i wl \%iul »>/ 1 >w il<br />

ïflisbbi 1 v M -N?* Usi d5rf E<br />

|r<br />

bod ga '.^ v. A 8c / . ' '. > 5s %f',v.Y> -r, '.:.:{<br />

De meester heeft mij 1 gegeven 2 een bos 3 pennen<br />

, een boek ,4 papier en een menigte 5 boeken.<br />

Ik heb gedronken 6 bij 7 hem 8 een kopje 9 thee 10,<br />

eii wij hebben gerookt 11 een pijp 12 tabak 13. Zie<br />

daar 14 een wijnglas, hebt gij een glas wijn ? De<br />

brouwer 15 heeft mij gezonden een ton 16 bier 17.<br />

1 m'a. 7 chez. 13 rabacw.<br />

2 donné. 8 lui. 14 voiia.<br />

3 paquectn. 9 tasfa ƒ. 15 brasfeur m.<br />

4 main ƒ. '10 thé m. 16 tonneau >'<br />

5 quantité/. 11 fumé. 17 biere/.<br />

f5 bu. 12 pipe ƒ.


ga Opftellen, betreffende het onbepaalde Woordlidje<br />

Wij hebben in den kelder 18 een bierton. Indien<br />

hij heeft een bierglas, hij zal hebben een glas bier 9<br />

De W ao heeft gezet ai op 22 de tafel een<br />

fiep- 23 kom a 4 en de kruid- a 5 atf< De wiTn<br />

keeper a 7 zou hebben £Wt* 2 8 een<br />

wijn aan den zoon van den burgemeester<br />

18 cave ƒ. 22 f ur. 2 Ó ^<br />

ife iftefo sff».<br />

21 mis. a 5 épices/. p/. 29 ancre «1<br />

' N°. 2.<br />

Wij helden «£ f/w 1 te middag a van een<br />

-kaljs- 3 fchenkel 4, van den fchaapen- 5 6 en<br />

van een 7 ^ 8. Van w/« 9 hebt gij e»,.<br />

r ~ 10 het n papier, dat 1, gij „<br />

hebt? ik heb A« 14 ontvangen i s yan P^w 16<br />

en ik heb het «-tóf 17 aan Antonlus 18. Aan<br />

wien hebt gn geleend 10 het mes'20? Ik heb het<br />

geleend aan Jacobus 21; maar niet aan Willem 22<br />

Ik wenschte dat gij het haddet geleend aan Johannea'<br />

Van waar 23 hebt gij ontvangen het /taaltje 24<br />

(? T A 5<br />

J k<br />

, h e b h<br />

? C ont<br />

v a<br />

"gen van Amfteldaml<br />

lk had gedacht 26 dat 27 »;


'Opftellen, betreffende het 'onbepaalde Woordlid]'ft<br />

W> 3-<br />

Öe meid heeft verloren i een zilveren a kpel §<br />

eh een zilveren vork 4. Men heeft in de huishou*<br />

ding 5 verfcheidene 6 zaaken 7, als flaalen 8 vorken<br />

4, tirmen 9 /^


34 Opfeilen^ betref en Je het onbepaalds JVoordlidje.<br />

halfs- 19 kop 20, een osfentong, twee pond 21<br />

fpek'22, en een = 3 fihaapen- 24 25. Hiï<br />

heeft betaald 26 aan den koopman 2? een yjaw/w 28<br />

gel is. Men wW/ ; 29 in 30 de /cA»/ 31 houten<br />

tatels, houten banken 32 en looden 33 inktkokers 34.<br />

igveaum. a^chair/ -<br />

. 31 école.<br />

20 tête ƒ. a6 païé. 32 banc m.<br />

21 ivre ƒ. 27 marchand m. 33 piomb «,<br />

22 lard ».<br />

23 morceau m.<br />

24 moutonw.<br />

28 fomme ƒ.<br />

29 trouve.<br />

30 a.<br />

34 encrier m.<br />

De mentenen drvwgw 1 lakenfche 2 9 en<br />

fiuweeien 4 frwfcs 5, »y


Opfeilen, betreffende het onbepaalde Woordlid]*-. %$<br />

N°. 6.<br />

Adam en Eva maakten zich i kleederen van v:f*<br />

gebladen 2, Gods langmoedigheid 3 is groot 4. De<br />

Heidenen 5 baden aan 6 de houten, de ileenen, de<br />

ijzeren, de gouden, de zilveren, de koperen en de<br />

meïaalen 7 heelden 8. God gaf 9 aan Adam en aan<br />

Eva een proef 10 gebod 11. Salomon is geweest<br />

Davids zoon. God gaf aan Salomon de wijsheid 14<br />

en At-rijkdommen 13; hij heeft gewoond 14 in de<br />

Stad Jerufalem. God beval 15 aan Noach 16 tc<br />

bouwen 17 een houten arke iS.<br />

1 fe firenti 8 ftatue f. 14 demeuré,<br />

2 feuilledeftguier/. 9 donna. 15 ordonna.<br />

3 longanimité ƒ. 10 épreuve/. 16 Noé.<br />

4 grande/. 11 commandement 17 de batir.<br />

£ Païen in. Vh. 18 arche/.<br />

6 adoroient. 12 fagesfe/.<br />

7 métal m. 13 richesfe ƒ.<br />

N ó<br />

. 7.<br />

God heeft beloofd I dat 2 de ge/lachten 3 Z. ' 15 balie/.<br />

2 que. 9 vivant m. 16 que.<br />

3 nation/. 10 recu. 17 vendues.<br />

4 être. II paquet m. 18 Leide.<br />

5 bénies. 12 lettre. 19 marchand nu<br />

6 femence/. 13 quelques.<br />

7 fe nomme. 14 lajne/.<br />

C *


• 3« Opfeilen, betreffende het onbepaalde fFoor<br />

daar 20 een paar 21 handfchoenen 22. tweo <br />

20 voiia. 2r O Up<br />

2 6 ) 1<br />

SSfi<br />

3?v q<br />

err J6?<br />

#&flkr* |J Sri.. 32moulin w.<br />

24 bas »z. 2 p manche jf


Over de 'deelende Woordlidjes. » 3?<br />

JDuitschhnd 7, het Keurvorftendom 8 Brandenburg 9,<br />

de Provincie 10 Holland 11 .het Gemeenebest ia<br />

/W


3 S<br />

Deelende Woordlidjes.<br />

Nom. et Ace. ^ p<br />

Gen. et Abl. van, uit.<br />

^ aan.<br />

Voor alle woorden die meervoudig zijn:<br />

Nom. et Ace. des.<br />

Gen. et Abl. de, d\ van, uit.<br />

u a t<br />

• " « aan.<br />

Voorbeelden.<br />

gen. e £ Abl. de pain, van, -uit brood.<br />

a du pain, aan brood.<br />

Nom ^*cfnp h,.iel, manlijk meervoudig. ,<br />

rvom. et Ace. des pains, brooden<br />

gen. et Abl. de pains, van, uit brooden.<br />

a despams, aan brooden.<br />

J.NU111. et ACC. rfe boisfon, drank.<br />

Gen. et Abl. van, uit drank,<br />

uat. a de la boisfon, aan drank.<br />

f-V Vrouwli<br />

i k<br />

Nom fr^?^ r<br />

"meervoudig,<br />

r^' ^ J<br />

o w<br />

f * /"w, dranken.<br />

S<br />

Gen. e t Abl. de boisfns van, uit dranken.<br />

vn- a des botsfons, aan dranken.<br />

Singulier.<br />

Nom. et Ace. ^ y a n^ a h w a f e^<br />

• * aan water.


Opfeilen, betreffende het deelende Woordlidje. 39<br />

Pluriel.<br />

Nom. et Ace. des eaux, wateren.<br />

Gen. et Abl. d'eaux, van, uit wateren.<br />

Dar. a des eaux, aan wateren.<br />

Deeze bovengemelde Woordlidjes worden partitifs,<br />

dac is deelende genaamd, om dat zij maar een<br />

gedeelte aanduiden; bij voorbeeld: als men zegt:<br />

geef mij brood, donnez moi du pat», dan bedoelt<br />

men hier niet al het brood, maar alleenlijk een gedeelte<br />

daarvan. , ... ,<br />

Fan voor een fubftantif Kaande, wordt altijd door<br />

de of ï' overgezet, en aan, door a du, a de la,<br />

è de r of a des, naar dat het fubftantif manlijk of<br />

vrouwlijk, enkelvoudig of meervoudig is; zo als<br />

uit de voorgaande verbuigingen gemaklijk te zien is.<br />

Optellen, betreffende de deelende Woordlidjes.<br />

Des /frticles partitifs.<br />

N°. 1.<br />

Brood 1, water 2 en vuur 3 zijn dingen 4, weika<br />

5 zijn nodig 6 in 7 de huishouding 8. Geef 9<br />

mij 10 'wijn, ik zal u geeven 11 vleesch 12! Men 13<br />

14 aan hout 15, aan //'ser 16, aan koper 17,<br />

aan 18, aan goud 19 en aan zilver 20 de gedaanten<br />

21 M^/fe we» JWV 22. Appelen 23 en /


4° ^fielten, betreffende het deelende Wurdüd}*.<br />

tros/en 34 en'een W, 0/35 not^J 3<br />

30 esprit m. , 2 vn;,h<br />

N°-. ft,<br />

' ? 3<br />

h m<br />

en W&» ,,. e'e£..r S?J '. ?»• 3°<br />

1 V O l , a<br />

' 13 (el IK •<br />

* pain m. , 4 f e m* t * J| PJPf /-<br />

3 viande £ l s a c h e ! é<br />

7<br />

a b a<br />

f ° ' - »•<br />

4nune/. löpoislonta, 28 verrem<br />

5 veau m. i7lésume/- °l m<br />

-<br />

6 asneau .» ,9 , ;<br />

* 2 9 b o , s<br />

»»• !<br />

11 mette^.'y. 23 S'** 34 eonviennent.<br />

12 vinaigre m. 24 fucrê m.<br />

N°. 3.<br />

Bien 5 £ £ r ^ s 7 v r o u w e ; j ^ %J<br />

ïlffeÏ J J ^ K 7ily«.<br />

S.étoffe/. 6 harde/


Opfeilen, betreffende het deelende Woordlldje. 41<br />

te 8 werken 9 aan kant 10 en aan lint 11. Het<br />

vee 12 eet 13 in den winter 14 hooi 15 of Awr 16;<br />

en gras 17 & zomer 18. Waaraan 19 gw/* 20<br />

gij den voorrang 21 ? aan gefoofo vfcw/z 22, aan<br />

gebraden vleesch 23, aan visch, of aan wildbraad 24?<br />

De zodloozen 25 gebruiken 26 listen 27, forfrog 28,<br />

en 29. De wereldlingen 30 zijn Woo/£fr<br />

31 aan voorfpoed 32, aan tegenfpoed 33. aa*<br />

rijkdom 34, aan arwoe^ 35 5<br />

aan ongemakken 37,<br />

A A N<br />

3»/ en<br />

8 qui.<br />

9 travaiilent.<br />

ïP dentelle/.<br />

11 ruban m.<br />

12 bétail m.<br />

13 mange.<br />

j 4 en byver,<br />

'15 foin m.<br />

36 aveine ƒ.<br />

17 herbe/.<br />

18 en été.<br />

19 a quoi.<br />

20 donnez.<br />

21 préférence/.<br />

22 bouilli ni.<br />

23 roti WJ.<br />

24 gibier m.<br />

25 impie m.<br />

26 emploienr.<br />

27 artifice m.<br />

N°. 4.<br />

28 tromperie/.<br />

is 9 violence/.<br />

30 mondain m.<br />

31 expofés.<br />

32 prospérité/,<br />

33 adverfité/.<br />

34 richesfe f.<br />

35 pauvreté ƒ.<br />

36 maladie/.<br />

37 incommodité ƒ.<br />

De akkerbouw 1 verfchaft ons 2 ƒ


4* Qfl^fc», Oefende het d e t I e t t d e<br />

mosfek 29 en kreeften 30 TV -Lv<br />

o o r z i e<br />

"«32 van zalm 33, vzn %oekeL & *<br />

van 35, jgf ^ 34, van karpers 35,<br />

van ^/ v a u<br />

z o<br />

- H<br />

«<br />

2 1 v a n


Opfiellen, betreffende het deelende Woordlidjë. 43<br />

de ondeugden 7 en aan de dronkenfchap 8, zal pluk'<br />

ken 9 in den ouderdom 10 de vruchten 11 der ongeregeldheid<br />

12. De jeugd fchrijft toe 13 aan ongebondenbeden<br />

zoetigheid 14, w/fe 15 zij niet hebben.<br />

De man 16 heeft moed 17, dapperheid 18,<br />

yerftand 19, oordeel 20 en fchoonheid'21. Deg-ee»e22,<br />

23 heeft eer 24, deugd 25, vergenoeging 26,<br />

vrienden 27 en boeken, is r#£ 28.<br />

7 vice M. 15 que. 23 qui.<br />

8 ivrognerie ƒ; J6 homiue ra. 24 honneur m.<br />

9 recueillira. 17 courage m. 25 vertu ƒ.<br />

jo vieillesfe f. 18 bravoure/. 26 contentementw».<br />

11 fruit m. 19 esprit m. 27 ami m,<br />

12 déreglement m. 20 jugement m. 28 riche.<br />

13 attribue. 21 beauté/.<br />

14 douceur/. 22 celui.<br />

N°. 7.<br />

Hij is blootgefield 1 aan gevaar en 2, aan */tf«• z//'« 9 meni'chen,


44 Op ft ellen, betreffende het deelende Woordltdje,<br />

N a<br />

. 8.<br />

Ik heb gezien i hoeren 2 en boerinnen die 4<br />

5 dm ven 6, hoenders 7, patrijzen 8, fait<br />

pen 9, eenden 10 en gvnx»* n, 'Hij is een lik<br />

hebber 12 van W * * 13, van vinken U en van<br />

D e<br />

S**?» ^ ;<br />

j z. w<br />

n d e b o o m e n<br />

* <br />

1 6<br />

^ & W -<br />

19, aan de fi/ö?;/e« 20, aan<br />

de kruiden 21 en aan de vruchten ï2,. De kóniiig<br />

Salomo 23 vroeg 24 aan den Heere 25 wijsheid, en<br />

4e Heere. gaf 26 hem 27 wijsheid, rijkdom 28 en<br />

Jieerhjkheul 29. De ^ « 30 van het oosten li<br />

booden aan 32, aan het kind Jefus, goud, wierook \x<br />

en myrrne 34.<br />

a<br />

' 03<br />

2Da,Vanm J3grive/.. 25 Seigneur m.<br />

2 pailan m,<br />

3 paifanne/.<br />

14 p m con »?.<br />

15 alouette/.<br />

26 donna.<br />

27 ] uj.<br />

l<br />

q m<br />

- . 16 chaieur/. 28 richesfe/-.<br />

Svendo^nt. 17 donne. apgloiref.<br />

6 p.'geonm. g fertilité/. 30 fage m.<br />

7 poule/. farbre». 3iortm«.<br />

8perdrix«i. ^plante/. 32 offhrent.<br />

9becasfe/. ,21 berbe/, 33 enCenS ra.<br />

30 canard ra. 22 fruit «. 34 myrrhe f.<br />

11 oie/. 23 Salomon. 7<br />

12 amateurm. ' 24 demanda.<br />

N°. 9.<br />

De armen 1 »// 2 'swinters 3 elende 4. wanneer<br />

5 de wateren zijn bedekt 6 met 7 ijs 3, en de<br />

velden 9 met fneeuw 10; en zij zoufc» forven 11 z


Opjtelhn, betreffende het deelende Woordlid]e. 45<br />

de rijken 15 htm niet 'verleenden 16 hulp 17. De Heere<br />

Tefus beveelt ons 18 te doen 19 goed 20 aan de armen,<br />

aan de ongelukken 21 en an.n ae zieken 22<br />

De nenfchen zijn doorgaands 23. overgegeven 24. _ aan<br />

de ïi =5.<br />

a a n a<br />

< n<br />

hoogmoed 26, aan de qra,<br />

baat 2-r, aan de onmatigheid<br />

denheden 29.<br />

28 en aan de o»^» f<br />

jcrichem. 20 bien m. 26 org»e,l m.<br />

16 ne leur don» 21 malheurenx m. 27 é g " m<br />

noient<br />

'<br />

22 maiade m. 28 intempérance ƒ.<br />

17 fecour's m. 23 ordinairement. 29 déreglement m.<br />

18 nous ordonne. 24 adon^és.<br />

19 de faire. 25 luxe m.<br />

N°. 10.<br />

De Heidenen 1 hebben opgedragen 2 gebedenj,<br />

en w/o/fc» 4 aan heelden 5 van goud, van zilver,<br />

van iraer, van koper en van hour. De wapenen 6<br />

des oorlog: 7 zijn kruid 8 en lood. De zwaarte 9<br />

is eigen 10 aan lood; de ^/AIM ÏI aan licht 12, cie<br />

ügtkidn aan r«fcre» 14; de broosheid 15 aangto 16<br />

en de vloeibaarheid 17 aan water: Indien wij hebben<br />

geld, wij zullen hebben vrienden. De armoe,<br />

de li berooft ons 19 gemeenlijk 20 van geld en van<br />

vrienden. Zij hebben toegefchreven 21 het verlies 22<br />

der goederen 23 aan ongelukken 24, die 25 zij met,<br />

hebben voorzien 26.<br />

j Païen m. lö propre. 19 nous privé.<br />

2 addresfé. u écUt «. 20 ordinairement,<br />

3 priere/. 12 fermere/. 21 attnbué. .<br />

4 voeux m. 13 légereté ƒ. 22 perte ƒ.<br />

5 flatue/. 14 plume ƒ. 23 bien m.<br />

6 arme £ I5'fragili-é ƒ. 24 malheur r».<br />

7 guerre ƒ. 16 verre m. 25 que.<br />

8 poudre acanon/. 17 Hqu-dité ƒ. 26 prevus.<br />

9 peianteur/. 18 pauvreté/.


A6 Öpjtelkn, betreffende het deelende WoordUdje<br />

N°. i i .<br />

De hakkers 1 kneeden 2 het meel 3 «fc* A melk c<br />

|n water, om er van te maaken 6 broodi ' fJ<br />

« f r « B ^yelke J«ÖM8<br />

£f»23 en belooningen 24 aan de naarflig-en ic- Z*<br />

f t r a f m 2 7<br />

£?n df/? *\ ' , n<br />

a S & ^ ï ï<br />

aan de luiaarts 30 en aan de ongebondenen3i. 1 boulanger w.<br />

2 paitrisienr.<br />

3 farine/.<br />

4 avec.<br />

5 Iait m.<br />

6 pour en faire,<br />

7 poudre/.<br />

8 fe fait.<br />

9 charbon nu<br />

10 foufFre m.<br />

11 nitre m.<br />

12 avare m.<br />

13 resfemblent.<br />

14 qui.<br />

15 trainent.<br />

16 boivent.<br />

17 ane m.<br />

18 portent.<br />

19 mangent.<br />

20 cbardon w.<br />

21 donne.<br />

22 prix !«.<br />

N°. 12.<br />

23 éloge m.<br />

24 récompenfe/.<br />

-25 diligent m.<br />

26 fnflige.<br />

27 punition f.<br />

28 fait.<br />

29 reprimande/.<br />

30 paresfeux tu,<br />

31 libertin m.<br />

De kinders, & 1 nJet WAaL» 2 het ^ ,<br />

»w* 4 aan vermaaningen 5, noch aan berisLZ„<br />

1 qui.<br />

2 ne prétent pas.<br />

3 oreille/.<br />

4 ni.<br />

5 exhortatjon/.<br />

6 reprimande/.<br />

7 ne méritent.<br />

8 nullement.<br />

9 estime ƒ.<br />

Jo mépris m.<br />

11 fi.<br />

12 respect 7».<br />

13 pour.<br />

14 vos.<br />

15 pere et mere.<br />

9


Opflellen, betreffende het deelende WoordUdje. 47<br />

brui kt 16 dan 17 naarfligheid 18, oplettendheid 19<br />

en gehoorzaamheid 20. Niets 21 is Jckandelijker 22<br />

voor kmders , dan opteofferen 23 den tijd der jeugd<br />

aan ledigheid 24, aan dwaasheden 25 en aan kinderachtigheden<br />

26.<br />

16 emploïez.<br />

17 donc.<br />

18 diligence/.<br />

19 attention/.<br />

20 obéïsfance/.<br />

21 rien r.e.<br />

22 plus honteux.<br />

23 de facrifier.<br />

N°. 13.<br />

24 oifweté/.<br />

05 f'o.ie/.<br />

26" puerüité/.<br />

De #f?en? I Tefus heeft wedergegeven 2 het ge»<br />

zicht 3 aan blinden 4, de gezondheid aan zieken,<br />

het gehoor 5 aan Jcwz 6, de fpraak 7 aan y?cw«<br />

8, het grtöM 9 aan geraakten 10, ja 11 zelfs m<br />

het leven aan gejlorvenen 13. De Heere Jefu' ««OTI4<br />

jjwg 15 en flïjk 16, waarvan r7 hij 18 eea<br />

zalf 19, en waarmede hij fineerde 20 de oogen van<br />

een' blinden; en de blinde bekwam weder 21 het ge»<br />

zicht. De Apostelen 22 hebben ook gedaan 23 ww»derwerken<br />

24. M?/è* 25 fovzg? 26 fe/ze» 27<br />

uit het flof 28 der aarde, waarin 29 de JSgyptenaaren<br />

30 vonden 31 onmogelijkeid 32.<br />

1 Seigneur ra,<br />

2 rendu.<br />

v u e<br />

3 /«<br />

4 aveugle ra.<br />

5 ouië/.<br />

6 fourd ra.<br />

7 p-irole/.<br />

8 muet ra.<br />

9 c'émarc' 10<br />

f-<br />

10 paralycique m.<br />

11 oui.<br />

ia même.<br />

13 décédé m,<br />

14 pi"it.<br />

15 faüve/.<br />

16 boue/.<br />

17 dont.<br />

18 il fit.<br />

19 onguent ra.<br />

20 oignir.<br />

21 recouvra.<br />

22 Apotre ra.<br />

23 fait.<br />

24 miracle ra.<br />

25 Moïfe.<br />

a6 fit fortir.<br />

27 pou ra,<br />

28 pousfiere/.<br />

29 en quoi.<br />

30 Egyptien m.<br />

31 trou verent.<br />

32 imposfibilité/.


m<br />

48 Opfeilen, betreffende het deelende WoordÜdje.<br />

N°. 14,<br />

De lieden van verïbtad zullén weven i den voor<br />

rang 2 aan kunde 3 e n aan deugd? maar semzTml<br />

nut gekocht 5, noch voor goud, noch voor zilver<br />

&<br />

«aar voor artodj *«* 6 anderszins 7 de riiS<br />

3 l t , d ïï2&r$* ' 9 dan de armen. J<br />

De<br />

teerheden 0 manken gebruik 10 van hamers u ,<br />

en de metzelaars 15 gebruiken 16 kalk 17, cement 18<br />

enfieent9. Da 20 zijn dingen, die het niet past 21<br />

aan kinders te weeten 22. as<br />

1 donneront.<br />

2 préférence/,<br />

3 favoir m.<br />

4 nuiiement.<br />

5 ne s'achettent*<br />

6 car.<br />

7 autremenr.<br />

8 plus heureux.<br />

9 charpentier»«.<br />

10 font ufage.<br />

ïi marteau im<br />

12 clou m.<br />

1 3 hacbe/.<br />

14 planehe ƒ*<br />

15 macon m.<br />

16 emploient.<br />

17 -chauy ƒ.<br />

18 ciment m.<br />

19 pierre/.<br />

sö ce.<br />

21 qu'ii necönvjeni<br />

pas.<br />

22 de lavoir»<br />

Adam en Eva hebben te tartten gehecht 1 vifcen- *<br />

bladeren 3, en zij hebben daarvan 4. eemaaktzf/J<br />

van 9V//M 8. Ik heb 9 I O d a t<br />

leek 12 naar 13 Zl]de 14. Wij hebben gezien<br />

d a t g d e e S Jf»-<br />

A " aar<br />

g° lld<br />

' Het onderrcheiTll<br />

dat er n 17 «Aft, 18 lafhartigheid 19,<br />

1 attaché enfèmb.'e. 8 peau/.<br />

2 figuier JMJ 9 vu.<br />

3 feuille ƒ. Jo drap m.<br />

4 en.<br />

11 quii<br />

5 fait.<br />

12 resicmbloit.<br />

6 vêtement ra. 13 a-<br />

7 leur. 14 foie/.<br />

15 fimilor >B,<br />

16 différence/.<br />

17 qu'ü y a.<br />

18 entre.<br />

19 lacheté/.


Vervoeging van de behulpzaams Werkwoorden. 49<br />

heid 20 en dapperheid 21, is groot 22. Gij hebt ontvangen<br />

23 linnen 24, dat is zo 25 fijn 26 als 27<br />

papier. De tijd der jeugd is gelijk 28 aan wind 29<br />

en aan rook 30. Wij hebben zien 31 glinfieren 32,<br />

aan het uitjpanzel 33 eene menigte 34 fterren 35.<br />

20 témérité/.<br />

ai valeurf.j<br />

22 grande.<br />

23 regu.<br />

24 Jinge m.<br />

25 ausfi.<br />

26 fin.<br />

27 que.<br />

28 femblable.<br />

29 vent m.<br />

30 fumée/.<br />

31 vu.<br />

IV. R E G E L .<br />

32 briller.<br />

33 firmament m.<br />

34 multitude/.<br />

35 étoile/.<br />

Over de Vervoeging van de behulpzaaine<br />

werkwoorden, hebben, avoir t en zijn,<br />

of wee zen, être.<br />

Men noémt een WerkWóord, verbe, een woord,<br />

dat een doen, een beftaan, een bezitting of een lijden<br />

te kennen geeft; des zijn fpreeken, parkr i<br />

zijn, être, hebben, avoir, en, lijden, fouffrir, werk-<br />

Woorden.<br />

Het woord werkwoord komt van werken, om dat<br />

alle werkwoorden eene werking te kennen geeveu.<br />

Alle werkwoorden Worden vervoegd, dat is<br />

te zeggen, zij veranderen hunne uitgangen doot<br />

wijzen, modes, tijden, tems, en perfoonen, per~<br />

f onnes.<br />

De wijzen, die er in de vervoeging voorkomen,<br />

zijn vier, alsï<br />

De toonende wijze,' Pindicatif.<br />

De gebiedende wijze, Pimpératif.<br />

De bijvoegende wijze, le JubjonEtifi<br />

en £)e onbepaalde wijze, Pinfinitif.<br />

D


5© Vervoeging van de behulpzadme Werkwoorden. 1<br />

De tijden, les tems, die in de toonende wijze,.<br />

Pindicatif, voorvallen, zijn:<br />

• Leprêfent, de tegenwoordige tijd, als: ik fpreek,<br />

je parle.<br />

Le i prétérit, de ifte voorledene tijd, ik fprak,<br />

je parlois.<br />

Le 2 prétérit, de 2de voorledene tijd, ik fprak,<br />

je parlal.<br />

De zamengeftelde tijden zijn, als:<br />

Le parfait, de volmaakte tijd, fai parlé, ik heb<br />

gefproken, je fuis forti, ik ben uitgegaan.<br />

Le plusque parfait, de meer dan volmaakte tijd ^<br />

favois parlé, ik had gefproken, fètois forti, ik<br />

was uitgegaan.<br />

Le futur pasfé, de voorleden toekomende tijd,<br />

faurai parlé, ik zal hebben gefproken, je ferai<br />

forti, ik zal uitgegaan zijn.<br />

Vimparfait pasfé, de voorleden onvolmaakte tijd,<br />

faurois parlé, ik zou gefproken hebben, je<br />

ferois forti, ik zou uitgegaan zijn.<br />

Le futur, de toekomende tijd, je parlerai, ik zal<br />

fpreeken.<br />

Vimparfait, de onvolmaakte tijd, je parlerois, ik<br />

zou fpreeken.<br />

Deeze laatfte tijd wordt ten onrechte bij veelerl<br />

in de bijvoegende wijze geplaatst; zulks kan in het<br />

Latijn gefchieden, maar niet in 't Fransen.<br />

In de gebiedende wijze is eigenlijk maar één tijd,<br />

die men des, bij üitneeuiendheid, ook maar de gebiedende<br />

wijze noemt, als: zijt, fois, heb, aie,<br />

fpreek, parle, en zo voords.<br />

In de bijvoegende wijze, fubjontlif, zijn maar<br />

t'.fee tijden, als:<br />

Le préfent, de tegenwoordige tijd , op dat ik<br />

fpreeke, afin que je parle, en Poptatif, de wen«<br />

fchende tijd, que je parlasfe, dat ik fprake.


Vervoeging van de behulpzaame Werkwoorden. 51<br />

Over deeze twee tijden der bijvoegende wijze zal<br />

nader gefproken worden, wanneer wij de voegwoorden,<br />

die de bijvoegende wijze regeereu, verhandelen.<br />

De bijvoegende zo wel als de toonende en onbepaalde<br />

wijze, heeft ook zamengeltelde tijden; maar<br />

de geenen, die het Fransen door 't Nederduitsch,<br />

of het Nederduitsch door 't Fransch leeren, behoeven<br />

zich hierover niet te bekommeren; wanneer<br />

zij de behulpzaame werkwoorden, hebben, avoir,<br />

en zijn, étre, zullen kunnen vervoegen.<br />

Les partlclpes, de deelwoorden, worden onderfcheiden<br />

in<br />

Le participe pré fint, het tegenwoordig deelwoord,<br />

als parlant, fpreekende.<br />

En le participe pasfé, het voorledene deelwoord,<br />

als parlé, gefproken.<br />

In de infinitif of onbepaalde wijze, veronder-<br />

Itelt men maar één' tijd, dien men, bij uitneemendheid,<br />

de infinitif noemt: een werkwoord wordt<br />

gezegd in den infinitif te liaan, wanneer er in het<br />

Nederduitsch te of wel terftond een ander werkwoord<br />

dan hebben of zijn voorgaat; des, als men<br />

zegt: te hebben, te zijn, te fpreeken, ik vuil leezen,<br />

Itaan hebben, zijn, fpreeken, leezen in den infinitif.<br />

In de vervoeging moet men naauwkeurig letten<br />

op de perfoonen, in welken het werkwoord ftaat.<br />

Er zijn drie perfoonen voor het enkelvoudig en<br />

drie voor het meervoudig.<br />

Het werkwoord wordt in den eerden perfoon geplaatst,<br />

als men zelf fpreekt; zo zegt men in den<br />

eerften perfoon van het enkelvoudig:<br />

• Je fuis, ik ben, j'ai, ik heb, je parle, ik fpreek.<br />

En in den eerften voor het meervoudig:<br />

Nous fommes, wij zijn, nous avons, wij nebben,<br />

nous parións, wij fpreeken.<br />

D 2


-$2 Vervoeging van de behulpzaame Werkwoorden.<br />

Het werkwoord wordt in den tweeden perfoon<br />

geplaatst, wanneer men iemand aanfpreekt; zo zegt<br />

men in den tweeden perfoon van het enkelvoudig:<br />

tu es of vous ét es, gij zijt, tu as of vous avez, gij<br />

hebt, tu parles of vous parlez, gij fpreckt.<br />

En in den tweeden perfoon van 't meervoudig:<br />

vous êtes, gijl. zijt, vous avez, gijl. hebt, vous parlez,<br />

gijl. fpreek t.<br />

Men gebruikt nooit tu, toi, dan wanneer men<br />

met de grootfle verachting, of gemeenzaamheid<br />

fpreckt, of ook in de gebeden, die men tot God<br />

richt.<br />

Je, ik, nous, wij, tu en vous, gij en gijl. zijn<br />

zo wel manlijk als vrouwlijk.<br />

De derde perfoon wordt gebruikt, als men van<br />

iemand of van iet fpreekt. Zo is //, hij, bet kenmerk<br />

van den derden perfoon voor het manlijk, en<br />

elle, zij, voor het vrouwlijk enkelvoudig getal. Ik,<br />

zij, voor het manlijk en elles, zij, voor het vrouwlijk<br />

meervoudig getal; dus zegt men:<br />

ƒ/, ou elle a, hij of zij heeft.<br />

Ils, ou elles ent, zij hebben.<br />

II, ou elle est, hij of zij is.<br />

Ils, ou elles font, zij zijn.<br />

Deeze woorden, je, tu, il, elle, mus, vous, ils<br />

en elles worden periöonlijke voornaamwoorden, pronpms<br />

perfonnels, genaamd, om dat zij den perloon<br />

aanwijzen.<br />

Men merke des op, dat het werkwoord altijd in<br />

den derden perfoon liaan muet, als er noch ik,<br />

noch wij, noch gij, noch gijlieden voor iiaat; bij<br />

voorbeeld:<br />

De man heeft verltand, fhomme a de Pesprit.<br />

De boeken zijn hier, les livres font ici.<br />

Men fpreekt ook op vierderleie wijzen: verzekerender<br />

wijze, par affirmation, alsje fuis, ik ben,<br />

fat, ik heb; vraagender wijze, par interrogation p


Vervoeging van de behulpzaame Werkwoorden. 53<br />

ben ik? fuis je? heb ik? ai je? ontkennender wijze,<br />

par négation, ik ben niet, je ne fuis pas, ik heb<br />

niet, ƒ


5* Vervoeging van de behulpzaame Werkwoorden.<br />

Wanneer bij het werkwoord, op één der vier bo-<br />

n e t h e m h a a r<br />

la,ï ' ' ' dezelve, hetzelve, ze.<br />

les, hen, haar, dezelve, ze.<br />

en, daarvan, er van, daarover, er over, enz<br />

y, daar, er, aan de, of, het zelve, in de, of ia<br />

hetzelve, daarin , er in.<br />

m, mij, te,u, fe, zich, nous, ons.<br />

vous, u, uheden, lui, hem, haar,/


Vervoeging vm de behulpzaams Werkwoorden. 55<br />

en van den eerften en tweeden perfoon van het<br />

meervoudig te verflaan : zo zegt men: donne-le,<br />

geef het, donnons-le, laaten wij het geeven, en<br />

donnez-le, geef of geeft het.<br />

Hier bij is nog in acht te neemen, dat men achter<br />

die perfoonen van de gebiedende wijze nooit zet:<br />

me le, me te, me les, nfy, me la, nous le,^ ?ious la,<br />

nous les, maar wel: moi, toi, lemoi, la moi, les moi,<br />

y moi, le nous, la nous, les nous, bij voorbeeld:<br />

Geef, of geeft het mij, donnez-le, ou, la moi.<br />

Breng, of brengt ze mij, apportez les moi.<br />

Toon, of toont mij daarin de gebreken, montrez y<br />

moi les défauts.<br />

Verhaal, of verhaalt het ons racontez le, ou la nous.<br />

Zeg, of zegt ze ons op, recitez les nous.<br />

Zend mij, envoiez moi.<br />

Vergenoeg u, contente-toi.<br />

Het werkwoord fchikt zich wel naar de woordjes<br />

ik, gif, gijl-, hij, zij, wij, maar nooit naar de<br />

voor-'of achter-ftaande woordjes u, uk, ons: men<br />

zegt, bij voorbeeld:<br />

Gij hebt ons gezien, vous nous avez vus.<br />

en niet vous nous avons vus..<br />

Hij heeft u gezien, 'tl vous a vu.<br />

eu niet il vous avez vu.<br />

Eindelijk, eer men tot de Opftellen over de<br />

vervoeging der behulpzaame werkwoorden, hebben,<br />

dvoir, en zijrt, étre, handelende, overga, zo diene<br />

men optemerken, dat, wanneer men vraagender<br />

wijze fpreckt, en er één der bijwoorden wa'arjfwat,<br />

hoe vóórgaat , men het in 't Fransch woordlijfc<br />

overzet, bij voorbeeld:<br />

Waar is mijn degen? oü est taan epêe? .<br />

Wat doet uw heer? que fait votre maitre?<br />

Hoe vaart uw'broeder? comment fe porte votre frlre?<br />

H,©e veel geld hebt gij? combien d''argent avez vous?<br />

ö 4


$6 Op/lellen, betreffende de Vervoeging<br />

! S<br />

d i e<br />

ï- " T Vraag m e t é é n<br />

deezer bovengenoemde<br />

bijwoorden niet begint, als:'Is datmïrf<br />

te koop? dan zet men het over als of ei ftoS dat<br />

paard is het te koop? ce cheval est-ilTZndrX<br />

kookt het water? als of er (tonde: het water kook'<br />

het? Peau bout-elle, en zo voords. *<br />

Optellen, betreffende de Vervoeging der<br />

behulpzaame Werkwoorden, hebben,<br />

avoir x en zijn, fyre.<br />

N 9<br />

. i.<br />

Ik heb f w A , ' i het boek, dat 3 ik had «r/*<br />

ten 3 Wij hebben geweest 2 ^ 4 A/»We 5, dat<br />

gij hebt gehad het genoegen 6 van het te hebben<br />

wedergevende» 7. Gij zijt gelukkig 8 van niets te<br />

hebben te vreezen 9. Zoudt gij zijn genoeg 10<br />

awaas 11 u, te vergenoegen 12 iq de<br />

14 van vriendfchap 15, die hij u heeft PT-<br />

£*WI6? Wij zullen niet zijn zo i 7 dwaas fs.<br />

Oij zult zijn m?//^ 19 van te zijn ^ r * » 2 o<br />

aan dc W


van de behulpzaame Werkwoorden. 57<br />

N°. 2.<br />

Hij heeft mij gefchreven 1 een brief; ik zou<br />

hem 2 hebben reeds 3 geantwoord 4, maar ik heb<br />

het niet gedaan 5, om dat 6 zij ons hadden verzekerd<br />

7 dat 8 hij was gegaan 9 buiten de ftaci 10.<br />

"Wij zouden hebben kunnen 11 fchnjven aan de<br />

moeder: maar zij is niet onderricht 12 van de zaak 13.<br />

Zij zou zijn zeer verlegen 14, indien wij haar daarover<br />

15 hadden gefchreven.' Gij hebt gedaan kwalijk<br />

16 van niet te hebben geleend 17 geld aan een<br />

vriend, die 18 er u 19 heeft geleend meer dan<br />

eens 30 toen 21 gij hebt geweest in de verlegenheid<br />

22. Gij zoudt hebben geweest zeer ondank.-*<br />

baar 23, indien gij hadt vergeten 24 de dienften 25,<br />

die 26 hij u heeft bewezen 27 in de tijden van te*<br />

genjpoed 28 en van armoede 29,<br />

1 écrit.<br />

2 lui.<br />

3 déja.<br />

4 répondu.<br />

5 fait.<br />

6 paree que.<br />

7 asfurc.<br />

8 que.<br />

9 allé.<br />

30 hors de la ville.<br />

11 pu.<br />

12 inftruite.<br />

13 affaire /.<br />

14 embarrasfée.<br />

15 en.<br />

16 mal.<br />

17 prêté.<br />

18 qui.<br />

19 vous en.<br />

20 plus d'une fois,<br />

N°. 3.<br />

21 lorsque.<br />

22 embarrasw.<br />

23 ingrat.<br />

24 oublie.<br />

25 fervice nu,<br />

26 que.<br />

27 renduf.<br />

28 adverfné/.<br />

29 pauvreté/. (<br />

Ik zou u hebben reeds I wedergegeven 2 her.<br />

geld dat 3 gij hebt gehad de goedheid 4 van mi]<br />

te leenen 5; maar zijt verzekerd 6 dat 7 de koopman 8<br />

mij nog niet 9 heeft betaald 10 de waaren 11 die<br />

ï aeja.,<br />

2 rendu.<br />

3 que.<br />

4 bonré ƒ:<br />

5 de me prêter.<br />

6 asfuré.<br />

7 que.<br />

.8 marchand m.<br />

D 5<br />

9 pas encore.<br />

10 païé.<br />

11 marchandife ƒ.


Ofjhffe*, betreffende de Vervoeg^<br />

% n % ^ t n ^ & & i"- di£n<br />

«rm 15. dar 16 wiart lii<br />

J<br />

Z<br />

even<br />

de W.18. m e<br />

3<br />

over niet ïijn J veSld : JPfl«<br />

12 lui.<br />

13 vendues.<br />

J4 ce que.<br />

15 pauvres.<br />

16 oU.<br />

17 tantót.<br />

18 ehambre /.<br />

9 hadde<br />

° Ude<br />

n 2<br />

" *«<br />

i e t zi<br />

J»<br />

i7? ik was in<br />

1 z o u i k<br />

verneugd; hij is het waardig o<br />

daar-<br />

2.<br />

N?. 4.<br />

Zoudt gij zijn ^ 1 in ft de i«r* ,9 r>«<br />

? dtel x? j ÏM<br />

a d<br />

« «4 de gewlZe'% fi<br />

d C n b r k f a a<br />

S"T *° " den koopi >? Wi het<br />

mar W i^lri^ ~ ~ 2 t hette dln X<br />

maar wij zijn 23 geweest over^hnM .J<br />

ï d/manche.<br />

2 it.<br />

.3 églifè/.<br />

4 disciple m.<br />

o rc-us.<br />

'7' Qj _<br />

V WfiireT<br />

19 quï.<br />

20 appefè.<br />

2J comment,<br />

22 venu.<br />

23 ici.<br />

24 venu's.<br />

2<br />

5 par terre.<br />

9 9ue.<br />

1* c*r.<br />

ii manquc.<br />

J 2 de me ie dire.<br />

13, comme.<br />

14 toujours.<br />

15 courumt; f,<br />

16 de faire.<br />

26 appris.<br />

27 que.<br />

28 négc-ce».<br />

29 en.<br />

30 aife.<br />

31 pourquoi.<br />

32 digne,<br />

17 dit.<br />

}& Jé.<br />

?9 fait.<br />

20 èciït.<br />

21 intentionnéSa<br />

22 de ie faire. '<br />

*3 y.<br />

24 portés.<br />

n


1 trouvé.<br />

2 le.<br />

3 pas encore»<br />

4 je crois.<br />

1 diné.<br />

2 chez.<br />

van de behulpzaame Werkwoorden. 5> (<br />

5 que.<br />

6 rendu.<br />

7 inftruit,<br />

8 aifes.<br />

N°. 6.<br />

9 appris.<br />

10 joué.<br />

11 hérité.<br />

12 défendu.<br />

Hebt gij gegeten i gisteren bij 2 mijn' oom? Ik<br />

heb er gegeten. Zij hebben er ook gegeten. Mijn<br />

neef zou er ook geweest hebben, indien hij niet<br />

had geweest verzocht 3 elders 4. Hij was geweest<br />

verzocht bij zijn' oom. Zijn zij er allen 5 gebleven<br />

6? of zijn zij er niet gebleven? Zij zijn er<br />

3 invité.<br />

4 ailleurs.<br />

5 tous.<br />

é restés»


ÓO Opfeilen, betreffende de Vervoeging<br />

allen gebleven. Wij hebben er ook geweest, want<br />

wij hadden er geweest verzocht 7, anders 8 zouden<br />

wij er niet hebben geweest. Waarom zijt gij er<br />

ook met 9 geweest? Ik zou er wel zijn gegaan 10<br />

indien men mij had aangedaan 11 de eer van mij te<br />

verzoeken 12. Men zal het hebben vergeeten 13.<br />

Zoudt gij hebben reeds 14 uitgelezen 15 het boek<br />

dat ik u geleend 16 heb? Ik zou het hebben reeds<br />

uitgelezen, indien ik niet ziek geweest ware. Ik<br />

heb de koorts 17 gehad.<br />

7 invites.<br />

8 fans ceia.<br />

9 non plus.<br />

10 allé.<br />

11 fair.<br />

12 de m'inviter,<br />

13 oublié.<br />

14 déja.<br />

N°. 7.<br />

15 achevé de lire,<br />

16 prêté.<br />

17 fièvre/.<br />

Mijn 1 broeder 2 heeft u gezegd 3, dat 4 mijn<br />

oom 5 ziek 6 was. Ik zou het u hebben gezegd<br />

zo 7 hij het u niet gezegd had; maar ik heb het u<br />

niet gezegd, naardien 8 hij het u heeft gezegd. Ik<br />

heb daarom 9 ook niet 10 gedacht 11. Mij'n vader ia<br />

heeft mij een boek gegeven 13. Mijn broeder zal<br />

er 14 ook een hebben; maar zijn 15 boek zal niet<br />

zijn zo 16 fraai 17 als 18 het mijne 19. Ik wenschte<br />

wel dat wij het reeds 20 hadden! Gijlieden hebt<br />

niet verleend 21 het oor aan de vermaaningen, die 22<br />

wij ulieden hebben gegeven 23. Wij zouden ulieden<br />

niet bekeven IA. hebben, indien 25 gijlieden<br />

oplettend 26 geweest waart.<br />

1 mon.<br />

2 frère w.<br />

3 dit.<br />

4 que.<br />

5 oncle 7»,<br />

6 malade.<br />

7 fi.<br />

8 puisque.<br />

§ y.<br />

10 non plus.<br />

11 penfé.<br />

12 pere w.<br />

13 donné.<br />

14 en.<br />

15 fon.<br />

16 fi.<br />

17 beau.<br />

18 que.<br />

19 mien ra.<br />

00 deja.<br />

21 preté.<br />

«2 que.<br />

23 données.<br />

24 grondés*.<br />

35 fi.<br />

26 attentifïj


van de behulpzaame Werkwoorden. ot<br />

N°. 8.<br />

:<br />

Waarom I hebt gij mij 2 niet wedergegeven 3 het<br />

boek, dat 4 ik u had geleend 5? Ik had gedacht 6,<br />

dat gij het mij zoudt hebben wedergegeven voor<br />

langen tijd 7. Gij hebt daaraan 8 zekerlijk 9 niet<br />

gedacht: wij hebben het 10 van noden \%. Wij<br />

zouden het u reeds hebben wedergegeven, indien<br />

mijn broeder het niet hadde gehad; maar wij hebben<br />

niet geweten 12, dat hij het zou hebben gehouden<br />

13 zo lang 14. Wij zouden het hem 15 niet<br />

hebben geleend 16, indien wij het hadden geweten.<br />

1 pourquoi.<br />

2 me.<br />

3 rendu.<br />

4 que.<br />

5 P r<br />

ê'é.<br />

6 penfé.<br />

N°. o.<br />

Hebt gij geproefd 1 van het vleesch 2, dat 3 de<br />

vleeschhouwer 4 u heeft, u had, u zal hebben en<br />

"u zou hebben gezonden 5? of hebt gij daarvan 6<br />

niet geproefd? ik heb daarvan geproefd. Wij hadden<br />

hem 7 bevolen 8 ÖOT O«X te zenden 9 osfenvleesch<br />

10 en een halfs- 11 nierftuk 12; en hij heeft<br />

ons gezonden jchaapenvleesch 13 en varkensvleesch 14.<br />

De £Ö«" 55 zou ons hebben bezorgd 16 hoenders 17,<br />

duiven 18 en eieren 19; maar hij is niet geweest<br />

op 20 de markt 21. Wij hebben er 22 geweest,<br />

1 gouté.<br />

2 viande ƒ.<br />

3 que.<br />

4 boucher m,<br />

5 envoïé.<br />

6 en.<br />

7 lui.<br />

8 ordonné.<br />

7 il y a longfems.<br />

8 y.<br />

9 certainement.<br />

10 en.<br />

11 befuin.<br />

12 fu.<br />

9 de nous envoïer.<br />

10 boeuf m.<br />

11 veau MI.<br />

12 longe ƒ.<br />

13 mouton m.<br />

14 cochon m.<br />

15 pai'fan m.<br />

16 procuré^<br />

13 gardé.<br />

14 fi longtems»<br />

15 lui.<br />

ló prété.<br />

17 j>oule ƒ.<br />

18 pigeon m.<br />

19 oeuf in.<br />

20 lees aan,<br />

21 marché nu<br />

22 y.


Opfiellen, betrefende.de Vervoeging<br />

maar wij hebben hem 23 er niet gevonden 24. Heeft<br />

de meid. 25 gekocht 26 boter 27? ja, zij heeft er<br />

van gekocht Ik dacht 28 dat zij daarvan niet zou<br />

hebben gekocht, want de boter was duur 29.<br />

23 Ie.<br />

24 trouvé.<br />

2£ iervante ƒ.<br />

2 6 acheté.<br />

27 beurre m.<br />

28 je pen Ibis.<br />

N°. 10.<br />

29 cher.<br />

Ik heb *w« morgen 1 mijn boek gehad en ik<br />

heb het 2 niet meer 3. Ik had het nog, toen 4 gij<br />

zijt ingekomen 5. Ik zou het nog hebben, indien<br />

Jk het met haddet laaten 6 Jlingeren 7. Zoudt gij het<br />

met hebben gehad? gij hebt het gehad zekerlijk 8<br />

want wij hebben het u zien hebben 9. Het 10 \l<br />

geweest op n de tafel. Het was van den morgen<br />

nog- op 12 &z plaats 13. I 4 ft het heb<br />

Ae?rf 15 gisteren. Het zou er 16 zijn nog wel, indien<br />

gij het niet haddet genomen 17. Zoudt gij het<br />

hebben genomen om te 18 hebben het vermaak l 0<br />

van mij te plaagen 20 ? Ik zou hebben gedaan 21<br />

zeer 22 kwalijk 23, indien ik het gedaan hadde met -4<br />

het voorneemen 25 om u te plaagen 26.<br />

1 ce maun.<br />

2 Ie.<br />

3 plus.<br />

4 lorsque.<br />

5 entrei<br />

6 laisfé.<br />

7 trainer.<br />

8 certainement.<br />

5? vu.<br />

10 il.<br />

11 fur.<br />

12 a.<br />

13 endrolt m,<br />

14 ou.<br />

15 mis.<br />

16 y.<br />

17 prïs.<br />

iS pour.<br />

19 pla'fir m.<br />

20 de me tourmen.<br />

ter.<br />

21 fait.<br />

22 trés.<br />

23 mal.<br />

1 24 dans.<br />

25 intention ƒ.<br />

26 de vous tourmentér.


van de behilpzdhme Werkwoorden» €*\<br />

N°. ii.<br />

Mijne i zuster a heeft mij 3 een' koker 4 gegeten<br />

5, en zij 6 heeft mij gezegd 7, dat 8 ik zou.<br />

hebben nog 9 iets anders 10, indien ik was gehoorzaam<br />

11 aan de bevelen 12 des meesters. Heeft zij<br />

ook 13 14 gegeven aan uwen broeder? Zij<br />

had hem 15 wel beloofd 16 ietfij, indien hij zou<br />

zijn zoet 18; maar naardien 19 hij niet is geweest<br />

zoet, heeft zij hem niets gegeven. Gijlieden hebt<br />

geenzins 20 beantwoord 21 aan de zorg 22, die 23<br />

men genomen 24 heeft voor 25 u; daarom '26 hebt<br />

gijlieden verdiend 27 de berispingen 28, welke men<br />

ufieden gedaan 29 heeft./' Ik wenschte wel dat gijlieden<br />

daaraan 30 haddet beantwoord; J«« 31 zouden<br />

wij ulieden gepreezen 32 hebben; maar wij hebben<br />

het 33 niet gedaan 34, omdat 35 gijlieden A


6& Opfeilen, betreffend* de Vervoeging<br />

geweest in 7 de kerk 8; maar hij is er 9 niet se*<br />

-weest. Ik zou hem er Wel hebben gezien, L<br />

dien 10 hij er geweest ware. Zijnde gisteren li<br />

lij ia uwen neef 13, heb ik daar gezien dén van<br />

L f t i t A ^ gekocht 15 voorleden<br />

jaar 16. Ik had het reeds gelezen 17; indien ik<br />

het met hadde gelezen, ik zou u 18 daarom hebben<br />

gevraagd 19. Ik heb daartoe 20 nu 21 geen' lust 20.<br />

Waarom 23 zijt gij niet geweest op 't fchool 24 PVV-<br />

/er«* OTor^-e» 25 ? het 26 was 27 te 28 JW 20<br />

30 wij daaraan hebben gedacht 31; indien het<br />

niet ware geweest te laat, wij zouden er zijn gekomen<br />

32. ' ö<br />

7<br />

8 églife/.<br />

9 y-<br />

10 (I.<br />

31 hier.<br />

12 chez.<br />

13 coufin m.<br />

14 que.<br />

15 achetés.<br />

N°. 13.<br />

Hebt gij, had gij, zult gij hebben, en zoudt gij<br />

hebben ontvangen 1 den brief 2, rf/V» 3 mijn 4 focp-<br />

5 u heeft, u had, u zal hebben en u zou<br />

hebben gefchreven 61 Wij hebben hem 7 niet, wij<br />

hadden hem niet, wij zullen hem niet hebben, en<br />

wij zouden hem niet hebben ontvangen 8; indien<br />

wij van hem y een' brief ontvangen hadden, zouden<br />

wij hem reeds geantwoord 10 hebben. Ik wenschte<br />

wel dat hij ons reeds gefchreven 11 hadde! Hebt<br />

3 recu.<br />

3 lettre ƒ.<br />

3 que.<br />

4 mon.<br />

16 1'an pasfé.<br />

17 lu.<br />

18 vous,<br />

19 demandé.<br />

20 en.<br />

21 a préfent.<br />

22 pas envie.<br />

23 pourquoi.<br />

24 école ƒ.<br />

5 marchand m.<br />

6 écrite.<br />

7 la.<br />

8 resue.<br />

25 hier au matin.<br />

26 IL<br />

27 déja.<br />

28 trop.<br />

29 tard.<br />

30 lorsque.<br />

31 penlé.<br />

31 venus.<br />

9 lui.<br />

10 repondHs<br />

11 écric.<br />

gij -


van de behulpzaame Werkwoorden. 65<br />

gij wel geweten 12 het geen 13 zij ons zouden hebben<br />

gefchreven. Wij hebben het geenzins geweten<br />

en wij hebben ook niet 14 daaraan ingedacht 16'.<br />

Ik zou wel gewenscht 17 hebben, dat wij het 18 ge*<br />

weten hadaen.<br />

12 fu. |<br />

13 ce que.<br />

14 non plus.<br />

15 y.<br />

16 penfé.<br />

N°. 14,<br />

17 voului<br />

18 le.<br />

Hebt gij^et gemaakt 1 het op/lel 2, dat 3 dé<br />

meester u hes^j u had, u, zal hebben en u zou<br />

hebben gegeveriqfojk heb hef 5 nog 6 niet gemaakt;<br />

ik zou het wel^glpaakt hebben, zo mijn neef<br />

hier 7 niet g&weesrawe./Hij heeft mij 8 er van 9<br />

afgehouden 10; maar'*iK\zal het wel gemaakt heb-<br />

'ben, wanneer iï ik morgen 12 op fchool zal geko*<br />

men 13 zijn. Ziit daatJbra-.juet bekommerd 14. Gij<br />

zoudt met mij 15 ui:gegaan 16 zijn, indien gij het<br />

gemaakt haddet. lk ;heb mijne les 17 niet kunnen 18<br />

leeren 19, o»ófotf 2#ik mijn boek- verloren 21 heb.<br />

Uwe 22 flofheid 23 is de oorzaak 24 van het JW-<br />

Mes 25 van het boek. ,,<br />

1 fait.<br />

2 theme m.<br />

3 que.<br />

4 dunne.<br />

5 le.<br />

6 encore.<br />

7 ici.<br />

8 me.<br />

9 en.<br />

10 ernpêché.<br />

11 quand.<br />

12 demain.<br />

13 venu.<br />

14 inquiet.<br />

15 avec moi.<br />

ló forti.<br />

17 ma lecon.<br />

18 pu.<br />

E<br />

jQ/a||$èndre.<br />

21 pefdjuv-^<br />

22 votret h<br />

23 négligWe<br />

24 caufe f.'-i,<br />

?5 perte ƒ.


€6 Opfeilen, betreffende de Vervoeging<br />

N°. 15.<br />

Waarom 1 hebt gij mij2 niet gegroet 3, wanneer 4<br />

ik u ontmoet 5 heb? ik had niet gedacht 6, dat gij<br />

zo onbeleefd 7 waart. Uw broeder heeft mij wel<br />

verzekerd 8, dat gij nooit 9 geweest zijt,<br />

en dat gij het 10 nooit zult zijn, om dat 11 gij nooit<br />

hebt verleend 12 het oor aan de vermaaningen,<br />

die 13 uwe 14 ouders en meesters u gegeven 15 hebben;<br />

want zo gij daaraan 16het oor verleend haddet,<br />

zoudt gij zo onbeleefd niet zijn. Ik wenschte wel<br />

dat gij beleefder 17 waart. De kinders, die 18 eene<br />

goede opvoeding gehad hebben, hebben nooit nage.<br />

laten 19 te groeten 20 de geenen 21, die onder 2a<br />

zijn dan zij 23.<br />

1 pourquoi.<br />

2 me.<br />

3 falué.<br />

4 quand.<br />

5 rencontré.<br />

6 penfë.<br />

7 incivil.<br />

8 asfuré.<br />

N°. 16.<br />

Zoudt gij ontvangen 1 hebben de boeken, die 2<br />

ik u gezonden 3 had ? ik zou u dezelven 4 wel eerder<br />

5 gezonden 6 hebben; maar het 7 is mi*' 8


van de behulpzaame Werkwoorden: 67<br />

en mijn knecht 16 was ook niet 17 t'huiSi Ik had<br />

hem elders 18 gezonden 19. Ik Wenschte wel, dat<br />

gij dezelve vroeger 20 ontvangen 11 haddet!heb ik u<br />

niet de redenen 22 gezegd 23, welken 24 mij belet 25<br />

hebben, mij belet hadden, en mij zouden belet<br />

hebben het te doen eerder. Mijn broeder heeft de<br />

boeken niet gelezen 26. Hij had gisteren 27 in<br />

•dezèlven 28 nog niet gezien 29.<br />

ï6 domeftique «.<br />

17 non plus.<br />

18 aideurs.<br />

ÏQ envoié.<br />

ao plutöt.<br />

21 regus.<br />

22 railön ƒ.<br />

23 dit.<br />

24 qui-<br />

25 empêché.<br />

N°. 17.<br />

20" Iu.<br />

27 hier.<br />

28 y.<br />

29 vu.<br />

Waarom r zijt gij niet gekomen 2, wanneer 3 Ik'f<br />

11 geroepen 4 heb? ik zou Wel gekomen zijn, indien<br />

ik gehoord 5 hadde, wanneer gij mij 6 geroepen 7<br />

hebt; en ik zou u hebben gezegd 8, dat mijn neer 4<br />

hier g L-wee't is , en dat 9 hij naar u 10 heeft gevraagd 11.<br />

Ik weet niet 12 wat 13 hv u te zeggen 14 had; hel<br />

Jpijt mij 15 dat gij het hem 16 niet hebt gevraagd.<br />

Ik'denk 17, dat hij een' brief voor ï8 mij tg ont±<br />

vangen 20 heeft van mijn' oom, die 21 mhfchien 24<br />

z M 23 zal zijn. Ik heb er 24 nog nooit een' 25<br />

van hem 26 ontvangen. Ik hoop dat ik er nu af<br />

een' zal ontvangen hebben»<br />

ï pourquoi»<br />

2 venu.<br />

3 1'Tsque.<br />

4 appeilé<br />

5 entendu.<br />

6 me<br />

7 appeilé.<br />

8 dit.<br />

9 qu».<br />

10 vous.<br />

11 demandé.<br />

12 j'ignore.<br />

13 ce que.<br />

14 a dire.<br />

15 je fuis faché.<br />

jö le lui.<br />

17 penfe.<br />

18 pour.<br />

£ *<br />

19 moi.<br />

20 reeu.<br />

ai qui.<br />

22 peut-être.<br />

23 maiade.<br />

24 en.<br />

25 une.<br />

26 lui.<br />

27 a preien*»


óê Opfeilen, betreffende de Vervoeging<br />

N p<br />

. 18.<br />

Wij hebben het werk i gelezen 2, dat % de Heen.<br />

N.... gemaakt 5 heeft; wij hebben daarin 6 niets<br />

fraais 7 gevonden 8. //(' weet niet 9 wat 1® mijne<br />

broeders daarover 11 gedacht 12 zullen hebben. Ik<br />

geloof niet 13, dat 14 zij daarover voldaan 15 zullen<br />

geweest zijn, indien zij het 16 reeds gelezen hebben.<br />

Mijn vader, het gelezen hebbende, heeft het<br />

wedergegeven 17 aan mijn' oom, die 18 het hem 10<br />

geleend 20 had: gij hebt het gelezen, wat. 21 hebt<br />

gij daarvan gedacht? Is het 22 van uw' fmaak 23.<br />

geweest ? wij hebben daaraan getwijfeld 24. ik heb<br />

het aan den broeder van den Heere N.... geleend<br />

gehad, die het mij 25 reeds zal hebben terug gezonden<br />

26.<br />

1 ouvrage m.<br />

2 lu.<br />

3 que.<br />

4 Sieur m.<br />

5 compofé.<br />

6 y.<br />

7 rien de beau.<br />

8 trouvé.<br />

9 je ne fais pas.<br />

10 ce que. 19 le lui.<br />

11 en.<br />

20 prêté.<br />

12 penfé. 21 que.<br />

13 je ne crois pas, 22 il.<br />

14 que. 53 goöt m.<br />

15 fatisfaits. 24 dcuté.<br />

16 le.<br />

25 me le.<br />

17 rendu.<br />

18 qui.<br />

26 renvoïé.<br />

Ik heb vernomen 1, dat 2 Mijnheer uw broeder<br />

efiorven 3 is; zijn dood 4 heeft u zekerlijk 5 zeer 6<br />

f idroefd 7: het 8 is een £roo/ verlies 9; maar /fe 10<br />

is tevens 11 zf&r 12, ^ 1 3 God het 14 15<br />

1 appris.<br />

2 que.<br />

3 mort.<br />

4 la mort.<br />

5 certainemenr.<br />

6 trés.<br />

7 attristé.<br />

8 ce.<br />

9 grande perte.<br />

10 il.<br />

11 en même tem».<br />

12 certain.<br />

13 que.<br />

14 le.<br />

15 ainfi


•van de behulpzaame Werkwoorden. 8$<br />

gewild 16 heeft; dat de dagen des levens bepaald 17<br />

zijn door 18 den wil 19 van God. Het is ons geenzins<br />

geoorloofd 20 te 21 ziin wederfpannig 22 aan de<br />

begeerte 23 der Voorzienigheid 24 Indien 25 de<br />

mensch van te vooren 26 bedacht 27 hadde, dat wij<br />

flervelijk 28 zijn, zou hij niet zijn zo 29 bedroefd 30,<br />

ah 31 hij het ongeluk 32 heeft w» ite verliezen 33<br />

een' naastbeflaanden 34, 35 3°" ''V 37 is ><br />

hem lief is geweest, en hem lief zou zijn.<br />

16 voulu.<br />

17 déterminés.<br />

18 par.<br />

19 volonté ƒ.<br />

20 permis.<br />

21 de.<br />

22 rebelles.<br />

23 défir ra.<br />

24 Providence ƒ.<br />

25 fi.<br />

26 auparavant.<br />

27 reflechi.<br />

28 morteis.<br />

29 fi.<br />

30 attristé.<br />

31 quand.<br />

N°. 20.<br />

32 malheur ra.<br />

33 de perdre.<br />

34 proche parent ra.<br />

35 qui.<br />

36 lui.<br />

37 cher.<br />

Wij hebben ondervonden 1, dat 2 niets is onflandvastiger<br />

3 dan het geluk 4. Het ongeluk 5, dat 6<br />

ons is, ons was, ons zal zijn, en ons zou zijn<br />

overgekomen 7, heeft ons, had ons, zal ons hebben<br />

en zou ons hebben gedompeld 8 in de elende 9. Ik<br />

had nooit gedacht 10, dat het geluk zo 11 oufiand-'<br />

vastig 12 was 13. Het 14 heeft ons, en zou ons<br />

hebben toegelagchen 15 geduurende 16 langen tijd 17.<br />

Wij hebben er aan 18 te zeer 19 verkleefd 20 geweest.<br />

Indien wij daaraan niet zo zeer 21 verkleefd<br />

geweest waren, wij zouden nu 22 niet zijn zo o««<br />

1 expérimenté.<br />

2 que.<br />

3 plus inconftant.<br />

4 fortune ƒ.<br />

5 malheur m.<br />

6 qui.<br />

7 lurvenu.<br />

g piongés.<br />

9 rnilère ƒ.<br />

10 penfé.<br />

11 fi.<br />

12 inconfiant.<br />

13 a l'opt.<br />

14 elle.<br />

15 fouri.<br />

16 pendant.<br />

E 3<br />

17 Iongtems.<br />

18 y.<br />

19 trop.<br />

ao attachés.<br />

21 tant.<br />

22 a préfènt.


yo Op/lellen, betreffende de Vervoeging<br />

gelukkig 22, als wij het 24 zijn. Niemand 2K is<br />

ongelukkiger 26 dan de geene 27, die nooit gehad<br />

heeft tegenjpoed 28.<br />

8<br />

33 malheureux. 25 perfonne ne. 27 celui.<br />

2 4 J e<br />

' 2ö plus malheureux. 28. adverfité ƒ.<br />

N°. 21.<br />

He heb dikwijls 1 2 //>^n 3, welken 4 hadden<br />

bemerkt 5 in g ouderdom 7, d# g zii<br />

hadden verwaarloosd 9 den tijd der jeugd: zij zou-<br />

&a toen 10 wel hebben gementckt 11, dat zij Via<br />

hadden de gelegenheid 13, welke zij hadden «rwaarloosd<br />

14; zij zouden wel hebben willen 15 /«u<br />

7* -3<br />

1 7 z,<br />

j 18 niet meer hadden<br />

den tijd. Zijt aandachtig 19 aan het geen 20 u is<br />

onderwezen 21 geweest, op dat gij in uwen ouderdom<br />

geen beromv 22 hebbet van 'het verzuim 2%<br />

van den tijd van uwe jeugd! Gijlieden hebt een'<br />

meester, die geen moeite 24 heeft pefpaard oc,<br />

noch 26 zou gefpaard hebben: gijlieden zult mis-<br />

Jchien 27 met meer hebben de gelegenheid, die gijlieden<br />

nu hebt. Veelen 28 zouden wel hebben gewenscht,<br />

dat zij nog hadden gehad die 20 gelégenheid.<br />

y &<br />

1 fouvent,<br />

2 vu.<br />

3 gens.<br />

4 qui.<br />

5 remarqué.<br />

6 leur.<br />

7 vieillesfe ƒ.<br />

8 que.<br />

9 négligé,<br />

ao alors.<br />

11 fouhaité.<br />

12 encore.<br />

13 occafion ƒ.<br />

14 négligée.<br />

15 voulu.<br />

16 app'rendre.<br />

J7 lorsque.<br />

18 en.<br />

19 attentifs.<br />

20 ce quu-<br />

21 enlèigné.<br />

22 pas regret.<br />

*3 négügence ƒ.<br />

24 aucune peine ƒ.<br />

25 épargné.<br />

16 ni ne.<br />

27 peut-étre,<br />

28 plufieurs.<br />

29 cette.


van de behulpzaame Werkwoorden. 7$<br />

N°. 23.<br />

Wij hebben onderzocht 1 de zaak 2, waarover $<br />

men gefproken 4 had, en wij hebben bevonden 5,<br />

dat 6 men de waarheid 7 niet gezegd 8 heeft. Wij<br />

zouden daaraan 9 ook nooit hebben geloof geflagen<br />

10, indien gij het ons niet verhaald 11 haddet;<br />

wij zouden daaraan 12 niet getwijfeld 13 hebben,<br />

indien zij //# ons verzekerd 14 hadden. Zoudt gij<br />

wel hebben de floutmoedigheid 15 om te zeggen 16,<br />

dat gij het 17 nooit zoudt hebben gezegd? ik ben<br />

er tegenwoordig 18 geweest. Wij hebben het nooit<br />

ontkend 19; maar uw neef heeft het ons aldus 20<br />

verhaald. De Heeren 21, die 22 hier 23 geweest<br />

zijn, hebben ons daarover gefproken 24,<br />

1 examiné.<br />

2 affaire f.<br />

3 dont.<br />

4 parlé.<br />

5 trouvé.<br />

6 que.<br />

7 vérité/,<br />

S dit.<br />

N°. 23.<br />

Hebben zij u niet verhaald ï, waarmede a wij<br />

gisteren 3 den tijd hebben doorgebragt 4? Wij hebben<br />

gehad w;*?/ vermaaks 5; maar wij zouden gehad<br />

hebben nog meer vermaaks 6, indien gij bij 7 ons<br />

geweest waart. Veelen 8 hebben doorgebragt 9 den<br />

1 raconté.<br />

2 a quoi.<br />

3 hier.<br />

4 pasfé.<br />

9<br />

y*<br />

10 ajouté foi.<br />

11 raconté.<br />

12 en.<br />

13 douté.<br />

14 nous en asfuré.<br />

15 audace ƒ.<br />

16 de dire.<br />

5 beaucoup de<br />

plaifir.<br />

6 plus de plaifir.<br />

7 avee.<br />

E 4<br />

17 le.<br />

18 préfent.<br />

19 nié.<br />

20 ainfi.<br />

21 Mesfieurs.<br />

22 qui.<br />

23 ici.<br />

24 parlé.<br />

8 plufieurs.<br />

9 pasfé.


1% Opfeilen, betreffende de Vervoeging.<br />

tijd met 10 fpeelen n; maar ik heb het 11 niet ge»<br />

daan 13. Indien ik het gedaan hadde, zou ik het<br />

alleen 14 gedaan hebben, om te behaalden 15 aan<br />

de kinderen, die 16 bij ons waren. Hebt gij gezegd<br />

17 aan mijn' neef 'het geen 18 ik u daarover 19<br />

gezegd heb? ik heb fcm 20 daarover gefproken 21 y<br />

toen 22 wij waren 23. Hij heelt mij 24 gezegd<br />

de reden 25, die hem daartoe 26 hadden aangezet<br />

27, en wij hebben niet bevonden 28, «fo 29<br />

hij ongelijk 30 had, indien het 31 wvwr 32 is het<br />

geene hij mij gezegd heeft.<br />

10 a.<br />

11 jouer.<br />

12 le,<br />

13 fait.<br />

14 uniquement.<br />

15 pour plaire.<br />

qui.<br />

37 dit.<br />

18 ce que,<br />

19 er!.<br />

20 lui.<br />

21 parlé.<br />

22 lorsque.<br />

23 feul.<br />

24 me.<br />

25 raifon ƒ.<br />

N°. 24.<br />

26 y.<br />

27 porté.<br />

28 trouvé,<br />

29 que.<br />

30 tort.<br />

3« ih<br />

3« vrar.<br />

Ik heb bemerkt T, dat 2 gijlieden zijt Z


van de behulpzaame Werkwoorden. 73<br />

overtuigd 19 geweest van logens. / Hebt gij wel<br />

gehad vertrouwen in hun 201 Wij hebben in hun<br />

nooit gehad vertrouwen. Men heeft- tot nog toe 21<br />

altijd gehad vertrouwen in 22 uwen broeder, omdat<br />

23 men hem 24 nooit heeft kunnen 25 befchuldigen<br />

26 van logens. Zij hebben mij 27 daar*<br />

van 28 ook nooit kunnen befchuldigen.<br />

19 convaincu» 23 paree que. 27 me.<br />

20 en eux. 24 'le. 28 en.<br />

21 jusqu'a préfent. 25 pu.<br />

22 en. 26 acculer.<br />

N°. 25.<br />

Ik ben zeer 1 ziek 2 geweest federt 3 gij mij 4<br />

niet hebtgez/e» 5; ik heb gehad ook 6 pijn 7 in 8<br />

het hoofd 9, en ik heb geen' eetlust 10. Sedert 11<br />

wanneer 12 hebt gij geweest ziek? ik heb niet geweten<br />

13 dat 14 gij waart geweest ziek. Ik zou<br />

geweest hebben eerder 15 A/er 16, indien ik het<br />

hadde geweten. Wij hebben er van 17, wij hadden<br />

er van, wij zullen er van hebben, en wij zouden<br />

er van hebben hooren 18 fpreeken 19, toen 20 wij<br />

waren op 21 de buitenplaats 22 van uw' neef. De<br />

bezigheden, welken wij hadden, hebben ons belet 23<br />

te komen 24 eerder 25. Mijn vriend heeft daarvan<br />

ook niets geweten; anders 26 zou hij u hebben<br />

gegeven 27 een bezoek 28.<br />

1 fort.<br />

2 malade.<br />

3 depuis que.<br />

4 me.<br />

5 vu.<br />

6 ausfi.<br />

7 mal.<br />

8 a.<br />

9 tête ƒ.<br />

10 point d'appetit.<br />

11 depuis.<br />

12 quand.<br />

13 fu.<br />

14 que. '<br />

15 plutót.<br />

16 ici.<br />

17 en.<br />

1% eatendu.<br />

19 parler.<br />

20 lorsque.<br />

E 5<br />

21 a.<br />

22 maifon de campagne<br />

ƒ. /<br />

23 empêcftés.<br />

24 de venir.<br />

25 plutór.<br />

26 fans cela.<br />

27 rendu.<br />

28 vilite/.


74 Over de Voornaamwoorden.<br />

N% 26.<br />

Hoe veel I hebben zij gegeven 2 war 3 deeze 4<br />

boeken? ik heb gehoord 5, dat 6 zij «WKW 7 niet<br />

hebben gegeven veel 8. Zij zouden daarvoor hebben<br />

gegeven nog minder 9, indien ik niet geweest<br />

ware op 10 de verhooping 11 der boeken. Wij hebben<br />

er 12 geweest. Hebt gij gekocht 13 de boeken<br />

, du 14 wij hebben gezien 15 gisteren ? ik heb<br />

ze 16 niet gekocht 17, omdat 18 zij nog niet zijn<br />

geweest verkocht 19. Zij zullen zijn verkocht morgen<br />

20, en dan 21 zal ik ze hebben gekocht zekerlijk<br />

22. Ik wenschte wel dat zij waren netter 231<br />

ik zou ze hebben reeds gekocht vóór 24 de verkooping;<br />

maar men heeft mij daarvoor gevraagd 25<br />

te veel 26.<br />

1 combien.<br />

2 donné.<br />

3 de.<br />

4 ces.<br />

5 appris.<br />

6 que.<br />

7 en.<br />

8 beaucoup.<br />

9 moins.<br />

10 a.<br />

11 vendition ƒ.<br />

12 y.<br />

13 acheté.<br />

14 que.<br />

15 vus.<br />

16 les.<br />

17 achctés.<br />

18 paree que.<br />

V. R E G E L .<br />

Over de Voornaamwoorden.<br />

Des Promms.<br />

19 ver dus.<br />

20 demain.<br />

21 alors.<br />

22 certainement.<br />

23 plus propres.<br />

24 avant.<br />

25 demandé.<br />

26 trop.<br />

Een voornaamwoord is dat in de plaats van een<br />

naamwoord Haat.<br />

Men onderfcheidt zeven foorten van voornaamwoorden,<br />

als:<br />

1,0 De perfoonlijke voornaamwoorden, les pronoms<br />

perfonnels. 1


Over de perfoonJijke Voornaamwoorden. 7^<br />

2.) De bijvoegelijke voornaamwoorden, les pro*<br />

noms conjonStifs.<br />

SO De bezittelijke voornaamwoorden, lespronoms<br />

posfesjlfs.<br />

4. ) De aanwijzende voornaamwoorden, les pro*<br />

noms démonflratifs.<br />

5. ) De betrekkelijke voornaamwoorden, les pro*<br />

noms relatifs.<br />

6. j De onopzichtlijke voornaamwoorden, les pronoms<br />

abfolus; en<br />

7. ) De onbepaalde voornaamwoorden, les pronomi<br />

indêfinis.<br />

Over de perfoonlijke Voornaamwoorden.<br />

Des pronoms perfonnels.<br />

Deeze voornaamwoorden wijzen daadlijk den perfoon<br />

aan, of ftaan in deszelfs plaats.<br />

Voor den eerften perfoon gebruikt men je en<br />

moi, ik, voor het enkelvoudig; nous, wij, voor<br />

het meervoudig.<br />

Deezen zijn zo wel manlijk als vrouwlijk.<br />

De perfoonlijke voornaamwoorden voor den tweeden<br />

perfoon, zo wel in het manlijk, als in het<br />

vrouwlijk, zijn:<br />

Tu en tot, gij, voor het enkelvoudig.<br />

Vous, gij of gijl., voor het enkelvoudig en voor<br />

het meervoudig.<br />

Die voor den derden perfoon zijn:<br />

II en lui, hij, voor het enkelvoudig ?<br />

m H l l f c<br />

lis en eux, zij, voor het meervoudig* J '


-6 Over de bijvoegelijke Foornaamwoorden, enz.<br />

Elle, zij, voor het enkelvoudig?<br />

en Elles, zij, voor het meervoudige vrouw<br />

"jk.<br />

On, men, wordt een algemeen voornaamwoord,<br />

pronom général, genaamd, en kenmerkt den derden<br />

perfoon.<br />

Over deeze voornaamwoorden hebben wij reeds<br />

gehandeld ter gelegenheid van de vervoeging der<br />

behulpzaame werkwoorden; doch in het vervol 0,<br />

zal ik hierover nog breeder uitweiden, ' "<br />

Over de bijvoegelijke Voornaamwoorden.<br />

Des Pronoms conjonStifs.<br />

Deezen zijn me, mij, te en vous, u en ul., fe,<br />

zich, nous, ons, lui, hem, haar, leur, hun, haar,<br />

le, la, les, hem, haar, hen, en, er van, y, er aan,<br />

en worden, zo als reeds bij de vervoeging der<br />

behulpzaame werkwoorden gezegd is, voor het werkwoord<br />

geplaatst in alle tijden, uitgezonderd in de<br />

gebiedende wijze; hierover zal ik ook wijdloopiger<br />

handelen. ,<br />

Over de bezittelijke Voornaamwoorden.<br />

Des Pronoms posfesffs.<br />

Deezen worden aldus genaamd,omdat zij een bezitting<br />

te kennen geeven.<br />

Zij worden onderfcheiden in<br />

Onopzichtlijke voornaamwoorden, van bezitting,<br />

Pronoms posfesffs abfolus, en in<br />

Betrekkelijke voornaam woorden van bezitting,<br />

pronoms posfesffs, relatifs,


Over de onbpzichtlijke Voornaamwoorden. 77<br />

Over de onopzichtlijke Voornaamwoorden<br />

van bezitting<br />

Des Pronoms posfesfifs abfolus.<br />

Deezen worden altijd bij een naamwoord geplaatst ,<br />

en zijn de volgende.<br />

Voor een woord, dat manlijk enkelvoudig is:<br />

Mon, mijn.<br />

Ton, uw.<br />

Son, zijn, haar.<br />

Notre, ons, onze.<br />

Votre, uw, ulieder.<br />

Leur, hun, haar.<br />

Deezen worden ook geplaatst voor een woord dat<br />

met een' klinker of iiomme h begint, al is het<br />

vrouwlijk.<br />

Voor de woorden, die vrouwlijk enkelvoudig zijn,<br />

en met een' medeklinker of luidende h beginnen „<br />

plaatst men<br />

Ma, mijne.<br />

Ta, uwe.<br />

Sa, zijne, haare.<br />

Notre, onze.<br />

Votre, uwe, ulieder.<br />

Lear, hunne, haare.<br />

Voor alle woorden, die meervoudig zijn:<br />

Mes, mijne.<br />

Tes, uwe.<br />

Ses, zijne, haare.<br />

Nos, onze.<br />

Vos, uwe, ulieder.<br />

Leurs, hunne, haare.


1\ Over de ompzichtlijke Voornaamwoorden.<br />

Deeze bovengemelde voornaamwoorden fchikkcn<br />

zich even als de woordlidjes naar de naamwoorden -<br />

daar zr, byftaan in geflacht, getal en geval, men<br />

zegt bij voorbeeld: '<br />

Mon livre, mijn boek; om dat livre manlijk is.<br />

Mes livres, mijne boeken; om dat livre. meervoudig<br />

is.<br />

Ma plume, mijne pen; want plume is vrouwlijk,<br />

en zo voords.<br />

Wanneer de woordjes van of uit, in het Nederduitsch<br />

, voor één deezer voornaamwoorden geplaatst<br />

zijn, dan ftaat het voornaamwoord in den Genitif<br />

of Ablatif, en het wordt, in 't Fransch, overgezet<br />

door de; als: het blad van, of, uit mijn boek, la<br />

feuille de mon livre.<br />

Aan, is een teken van den Datif, en wordt overgezet<br />

door a; aan mijn boek, betekent des, a mon<br />

livre, en zo voords.<br />

Indien achter één deezer voornaamwoorden gevoegd<br />

wordt es, s oï er, dient de leerling dit te<br />

vertaaien als of het woordje van er voor ftonde:<br />

de uitgang es toont altijd het enkelvoudig aan, en<br />

er dan eens het enkelvoudig, dan eens het meervoudig,<br />

het geen de uitgang van het fubflantif genoeg<br />

leert onderfcheiden, bij voorbeeld:<br />

Zijnes of zijns boeks, de fin livre.<br />

Zijner moeder, de fa mere.<br />

Zijner boeken, de fis livres.<br />

Zijner moeders of moederen, de fis meres.<br />

Me H dient hier nog optemerken, dat a getekend<br />

wordt, indien het niet den derden perfoon van den<br />

tegenwoordigen tijd der toonende wijze van het<br />

behulpzaam werkwoord avoir aantoont<br />

Son, fa, fis worden dan eens door zijn of zijne,<br />

dan eens door haar of haare overgezet; leur en<br />

leurt betekenen ook dan eens hun of hunne, dan


Over de onopzichtlijke Foornaamwoorden.<br />

eens haar of haare. Zie hier den regel van het onderfcheiden<br />

gebruik!<br />

Wanneer men, in het Nederduitsch, wil aantooncn<br />

dat iet aan vrouwlijke perfoonen of zaaken toebehoort,<br />

gebruikt men haar of haare, (bij veelen<br />

ook heur en heure,) zo wel wanneer het aan één<br />

perfoon alleen, dan wanneer het aan meer dan één<br />

toekomt; men zegt bij voorbeeld: waar is uwe zuster?<br />

ik heb haar boek, haare pennen gevonden; en ook:<br />

uwe nichten waren t'huis, ik heb haaren tuin gezien<br />

, hier gebruikt men haar, haare of haaren voor<br />

de fubftantifs boek, pennen, tuin, om dat het de<br />

eigendommen zijn van vrouwlijke perfoonen; maar<br />

men zegt, zijn, zijne, hun, hunne, als men van<br />

manlijke of onzijdige perfoonen of zaaken fpreckt.<br />

De voornaamwoorden, zijn, zijne, haar en haare<br />

betekenen . in 't Fransch, altijd fon, fa, fes, wanneer<br />

men de bezitting van één' perfoon alleen aanwijst,<br />

bij voorbeeld:<br />

Waar is uw broeder? zie daar zijn boek! ou est<br />

votre frère? voila fon livre!<br />

Waar is uwe zuster? zie daar haar hoed, haare<br />

handfchoenen! oii est votre foeur? voila fon chapeau,<br />

fes gands!<br />

Haar, haare en hun, hunne, betekenen altijd leur<br />

of leurs, als het aan meer dan één' eigenaar of eigenaarfter<br />

toebehoort, bij voorbeeld:<br />

Wat hebben die jongens gedian? zij hebben hunne<br />

boeken verloren. Ou'out fait ces garfons-la?<br />

ils ont perdu leurs livres.<br />

Wat doen die meisjes ? zij bergen haare pennen.<br />

Que font ces files-la? elles ferrent leurs plumes.<br />

De leerling onderfcheide we!, wanneer, ons, hun,<br />

haar, bezittelijke voornaamwoorden, pronoms posfafifi,<br />

en wanneer zij bijvoeglijke voornaamwoorden,<br />

pronoms conjonctifs, zijn, bij voorbeeld:


80 Over de onopzichtlijke Voornaamwoorden.<br />

Zij hebben ons ons boek ontnomen, ils nous ont<br />

otè notre livre.<br />

Zij heeft haar haar werk gemaakt, elle lui a fait<br />

fon ouvrage.<br />

De dieven hebben hun hun geld ontftolen, les<br />

voleurs leur ont pris leur ar gent.<br />

Hier ziet men, dat de voornaamwoorden, ons,<br />

haar en hun, die terftond achter het werkwoord<br />

volgen, bijvoegelijke voornaamwoorden zijn, die den<br />

perfoon aanduiden; daar in tegendeel de voornaamwoorden,<br />

ons, haar en hun, op welke een naamwoord<br />

volgt, bezittelijke voornaamwoorden zijn.<br />

Het woord, zijn, is dan eens een voornaamwoord^<br />

dan eens een werkwoord; bij voorbeeld:<br />

Het zal zijn boek zijn, ce fera fon livre.<br />

Zij zijn zijn gefprek moede, ils font las de fon<br />

discours.<br />

Het voornaamwoord, zijn, dat voor de naamwoorden,<br />

boek en gefprek Haat, is een bezittelijk voornaamwoord,<br />

en het andere zijn, een werkwoord, dat<br />

men vervoegen kan.<br />

Deszelfs en derzei ver, vooreen naamwoord Haande,<br />

betekenen hetzelfde als de voornaamwoorden,<br />

zijn, zijne, haar, haare, hun, hunne, bij voorbeeld:<br />

Hij heeft deszelfs boek gehad, il a eu fon livre.<br />

Zij hebben derzelver brieven gelezen, ils ont lu<br />

leurs lettres.<br />

Deszelfs, voor een naamwoord ftaande, betekent<br />

altijd fon,feoï fes; en derzelver, betekent dan eens<br />

fon, fa, fes, dan eens leur of leurs, naar dat het<br />

op één' of meer bezitters ziet.<br />

Over


Over de betrekkelijke Voornaamwoorden. 81<br />

Over de betrekkelijke Voornaamwoorden van<br />

bezitting.<br />

Des Pronoms posfesffs reïatifs.<br />

Deeze zijn de volgende:<br />

Masc. fi/igi. Manl. enkelv.<br />

Le mien, de, of, het mijne.<br />

Le tien, de, of, het uwe.<br />

Le fen, de, of, het zijne, haare, (heure).<br />

jLe notre, de, of, het onze.<br />

Le votre, de, of, het uwe.<br />

Le leur, de, of, het hunne, haare, (heure.)<br />

Fem. fingl. VrouWl. enkelv.<br />

La tnienne. "*j<br />

La tienne. j<br />

La f enne. ' Het Nederduitsch<br />

La notre. ? als boven.<br />

La votre, \<br />

La leur. J<br />

Masc. plur. ( Manl. meerv.<br />

Les miens, de mijnen.<br />

Les tiêns, de uwen,<br />

Les fens, de zijnen, de haaren, (de beuren»)<br />

Les 'nOtres, de ónzeYi.<br />

Les votres, de uwen.<br />

Les leurs, de hunnen, de haaren, (de heurett.)<br />

Fem. plur» Vrouwl. meerv.<br />

Les inicnnes.~\<br />

Les tiennes. I<br />

Les fiennes. 'liet Nederduitsch<br />

Les notres. j als boven.<br />

Les votres. |<br />

Les leurs. j<br />

Deeze bezittelijke voornaamwoorden worden rela»<br />

tifs, dat is betrekkelijk, genaamd, om dat zij niet


?2 Over de betrekkelijke Voornaamwoorden*<br />

terttond voor een naamwoord ftaan; maar op eerr,.<br />

dat vooraf gaat, betrekking hebben, waarnaar zij<br />

zich in geflacht, genre, en in getal, nombre, fchikken;<br />

het geen hen van de onopzichtlijke voornaamwoorden<br />

v»n bezitting wel degelijk onderfcheidt, is,<br />

dat zij altijd een bepaald woordlidje, artkle défini,<br />

voor zig hebben, bij voorbeeld:<br />

Mijn boek is beter dan het uwe, mon livre ess<br />

meilleur que le votre.<br />

Hier ziet le votre op livre, boek, dat manlijk enkelvoudig<br />

is.<br />

Zijne pen is beter gefneden dan de mijne, fit<br />

plume est mieux taiïlée que la miemie.<br />

Hier ziet la mienne op plume, dat vrouwlijk enkelvoudig<br />

is.<br />

Uwe Iesfen zijn grooter dan de zijnen, vos le*<br />

gons font plus grandes que les fennes.<br />

Les fennes is vrouwlijk meervoudig, om dat le*<br />

gons vrouwlijk meervoudig is, en zo voords.<br />

De voornaamwoorden, letien, les tiens, la tienne,<br />

les tiennes, als mede ton, ta, tes, tu en toi, worden<br />

niet gebruikt, dan wanneer men roet zeer groote<br />

verachting of gemeenzaamheid, of tot God in her<br />

gebed fpreekt; anders bedient men zijr, in derzelver<br />

plaats, van le votre, la votre, les votres, votre^<br />

vos, vous.<br />

Men ziet, uit de hier boven opgenoemde betrekkelijke<br />

voornaamwoorden van bezitting, dat de of het<br />

haare, dan eens le fen, la fenne, les fiens. les fen*<br />

nes, dan eens le leur, la leur en les leurs betekent.<br />

Indien- men zig te binnen brengt, wat wij reeds<br />

bij de onoozichtlijke werkwoorden van bpzitting over<br />

fon, fa, fis, leur en leurs gezegd hebben, zal men


Over de betrekkelijke Voornaamwoorden. §j<br />

'ligt begrijpen, dat het zelfde onderfcheid hier ook<br />

plaats vindt, naamlijk, dat de, of, het haare, le<br />

fien, les flens, la fienne of les fiennés betekent, wanneer<br />

men de bezitting van één' perfoon alleen aan.<br />

wijst, en door le leur; la leur of les leurs wordt<br />

overgezet, als er meer dan één bezitter van dezelfde<br />

zaak bepaald wordt, als:<br />

Is dat de pen van mijne zuster niet ? neen, het<br />

is de haare, (heure,) niet. Nest ce pas la la<br />

plume de ma foeur? non,- ce n'est pas la fienne.<br />

, Hier zegt men la fienne en niet la leur, om dat<br />

het Ziet op de pen van mijne zuster alleen.<br />

Zijn dit de boeken van uwe nichten? het zijn de<br />

haare, (heure,) Sont ce ici les livres de vos coii*<br />

finesP ce font les leurs:<br />

Hier gebruikt men les leurs in plaats van les flens,<br />

'óm dat het de eigendom is van uwe nichten, die<br />

meervoudig zijn.<br />

Opfeilen, betreffende de onopzichtlijke Voor^<br />

naamwoorden van bezitting.<br />

Des Pronoms posfesffs abfoltts.<br />

N°. i.<br />

Mijn broeder en uwe zuster zijn, waren, hebben<br />

geweest, zullen zijn en zouden zijn hij i uwé»<br />

nicht, en wij hebben allen i geweest gisteren in<br />

den tuin van haaren vader. Heeft uw broeder niet*<br />

had hij niet, heeft hij niet gehad, en zou hij niet<br />

hebben gehadt, haar boek en haare pennen? mijne<br />

zuster heeft ze 3 gehad 4; maar zij heeft ze niét<br />

meer. Zij heeft ze gegeven 5 aan haaren neef, als<br />

'ook 6 de papieren, welke 7 zij had ontvangen 8 vart<br />

1 chéz. 4 eus. 7 que.<br />

2 tous. s donnés. 8 recuïé<br />

3 les. 6 comme ausli.<br />

F a


$4 Opfeilen, letreffende de onopzichtlijke<br />

haare moeder. Mijne leerlingen zouden niet hebben<br />

gekend 9 hunne ksfen, indien ik hun hadde<br />

toegelaten ÏO uittegaan it. Hunne fchriften zijn<br />

flecht 12 gefchreven 13; daarom 14 hebben zij verdiend<br />

15 de verontwaardiging 16 huns meesters.<br />

9 fu. 11 mal. 15 mérité,<br />

ao permis. 13 écrites. 16 indignation ƒ.<br />

si de lörtir. 14 c'est pourquoi.<br />

N°. 2.<br />

Zijn vader en onze moeder hebben geweest gisteren<br />

bij uwen vriend. Ik heb nog niet, ik had<br />

nog niet, en ik zal nog niet hebben ontvangen 1<br />

een' brief 2 van mijne moei 3; maar ik heb er 4<br />

een' ontvangen van haare dochter, welke 5 mij 6<br />

heeft, mij had en mij zou hebben gefchreven 7,<br />

dat 8 haare moeder en haare broeders welvaarende<br />

\zijn 9. Ik heb ook reeds geantwoord 10 aan de<br />

dochter; maar niet it aan de moeder. Mijn zoon<br />

heeft niet zo veel vermogens 12 als zijn kind; maar<br />

de naarltigheid en de oplettendheid van onze<br />

dochter overtreffen l§ de naarftigheid en de oplettendheid<br />

hunner dochters. De meester befieedt 14<br />

•veel tijds IJ tot 16 de opvoeding 17 en tot het onderwijs<br />

18 van mijne kinderen, en hij heeft gegeven<br />

19 aan zijne kinderen de gelegenheid om tt<br />

waak en 20 vorderingen 21.<br />

1 recu.<br />

2 lettre ƒ.<br />

3 tante ƒ.<br />

4 en.<br />

5 qu>»<br />

6 me.<br />

7 écrit.<br />

8 que.<br />

9 fe portent bien. 15 beaucoup de<br />

10 repondu. tems.<br />

11 non pas. 16 a.<br />

12 autant de capa- 17 éducation ƒ.<br />

cité^ 18 inftruétion ƒ.<br />

13 furpasfent. 19 donné.<br />

14 emploïe. 20 1 e fafre.<br />

21 progrès JM.


foornaamwoorden van bezitting. ?5<br />

Onze meester heeft bevolen 1 aan zijne leerlingen<br />

te gehoorzaamen 2 aan hunne ouders: hij heeft beloond<br />

3 de oppasfendheid 4 zijner leerlingen. Zijne<br />

bezigheden 5 hebben hem


é6' Opfeilen, betreffende de onopzichtlijke<br />

Zijn meester heeft het voorneemen 10 gehad, om.<br />

te il fchrijven 12 aan hunne ouders, dat zij hebben<br />

verzuimd 13 altijd hunnen pligt 14; maar hun.<br />

ne traanen 15 hebben zijne gramfchap 16 ontwapend<br />

17.<br />

10 intention f.)<br />

11 de.<br />

12 écrire.<br />

13 négligé.<br />

14 devoir mi<br />

15 larme ƒ.'<br />

N°. 5.<br />

16 colère f.<br />

17 désarmé.<br />

Zijn vader en mijne moeder waren gisteren hij- s<br />

onze vrienden, en zij hebben er 2, zij hadden er,<br />

zij zullen er hebben, en zij zouden er hebben gefproken<br />

3 van hunne kinders, van hunne dienstboden<br />

4 en van hunne bezigheden 5. Ik heb hun gevraagd<br />

6, of 7 zij niets gehoord 8 hadden van onze<br />

omftandlgheden 9. ' Zij hebben ons geantwoord 10,<br />

dat zij er van 11 niets gehoord hadden. Hebben<br />

zij er van niet gefproken 12 aan mijnen vriend en<br />

aan mijne vriendin?'Zij hebben hun er van gefproken.<br />

Ik heb gezegd 13 aan mijnen knecHt 14, aan<br />

uwe meid 15 en aan hunne kinders het geen 16 onze<br />

vrienden ons hebben belast 17,<br />

1 ehez.<br />

3 y.<br />

3 parlé.<br />

4 domestique m.<br />

5 occupation.<br />

6 demandé.<br />

7 fi.<br />

8 apprïs.<br />

9 circonfiance ƒ.<br />

10 repondu.<br />

11 en.<br />

i,2 parlé.<br />

N°. 6,<br />

13 dit.<br />

14 domestique «a.<br />

15 (ervante ƒ.<br />

16 ce donr.<br />

ï£ chargéso<br />

Hebt gij gezien 1 het huis en den tuin van ongeil<br />

oom? ik heb ze 2 gezien 3. Het huis heeft<br />

2 les. 3 V1<br />

?s.


Voornaamwoorden van bezitting, §7<br />

mij 4 niet aangefaan 5. Wij hadden gehoord,<br />

dat 6 hij het 7 heeft, hij het had, hij het zal hebben,<br />

en hij het zou hebben verkocht 8 aan uwen<br />

vader. Hij heeft het niet verkocht, maar hij heeft<br />

het verhuurd 9 aan mijnen broeder en aan mijne<br />

zuster. Hun huisraad 10 is er 11 nog niet ge*<br />

bragt 12 geweest ; onze vrienden hebben het 13<br />

hun 14 afgeraaden 15. Zondt gij wel de goedheid 16<br />

hebben om mij te melden 17, of 18 gij het gefchenk<br />

19 van mijne zuster ontvangen 10 hebt? Wij<br />

hebben haar 21 haare, (heure,) klederen 22, haar<br />

linnen 23 en haare boeken gezonden 24, omdat zij<br />

ons daarom 25 gevraagd 26 had in haaren brief.<br />

4 me.<br />

5 plu\<br />

6 que.<br />

7 la.<br />

8 vendue.<br />

9 louée.<br />

uo meubles m. pl.<br />

ii y.<br />

N°. 7.<br />

Ik wenschte wel, dat wij waren in flaat 1 te<br />

beantwoorden 2 aan de dienflen 3, die 4 uw vader,<br />

uwe broeders en hunne vrienden bewezen 5 hebben<br />

aan ons huisgezin 61 rhijn broeder heeft ook gedaan<br />

7 veel vermaaks 8 aan uwen oom en aan uwe<br />

moei. Wij hebben dikwijls hooren 9 fpreeken^ 10<br />

van de bereidwilligheid 11 van uwe ouders om dienst<br />

te doen 12 aan hunne vrienden,en aan hunne vriendinnen.<br />

Mijn neef en mijne nicht hebben ook niet<br />

1 en état.<br />

2 de repondre.<br />

3 fervice m.<br />

4 que.<br />

12 apportés.<br />

13 'e.<br />

14 leur.<br />

15 déconfètllé.<br />

1 6 bonté ƒ.<br />

17 de me marquer.<br />

18 fi.<br />

19 prefent m.<br />

5 rendus.<br />

6 familie ƒ.<br />

7 fait.<br />

S beaucoup de<br />

plaifir.<br />

F 4<br />

20 recu.<br />

21 lui.<br />

22 harde f.<br />

23 linge m.<br />

24 envoïé.<br />

25 les.<br />

26 demandés.<br />

9 entendu.<br />

10 par ler.<br />

11 promptitude f.<br />

12 a rendre fervic»,


fSï Opfeilen, betreffende de onopzichtlijke.<br />

geweigerd 13 aan uwe broeders hün verzoek 14. Zïï<br />

hebben altijd getoond 15, «fe/ 4 z\\ w a r e n o n z a<br />

vrienden.<br />

13 refufé. J4 demande f. l 5 montré.<br />

N°. 8.<br />

#W 1 is het boek van Pieter 5 ? mijn broeder<br />

heeft deszelfs boek niet. Waar zijn de pennen van<br />

Sufanna 3? Mijne zuster heeft derzei ver pennen<br />

niet gehad, Waar hebben de fchrijfboeken 4 van<br />

mijne broeders geweest? Mijne neeven hebben der-<br />

«elver fchrijfboeken niet gezien 5. Onze broeders<br />

en uwe zuster, mijne moeder en haar kind, zouden<br />

hier zijn, indien mijne vrouw 6 en hunne kinders<br />

hier geweest waren. Zijt gehoorzaam 7 aan uwe<br />

ouders en aan uwen meester! laaten uwe daaden 8<br />

zijn onderworpen 9 aan hunnen wil 10 en aan hunna<br />

begeerten Iï J<br />

* °


Voornaamwoorden van bezitting.<br />

aan haare meesteres 15, De koning Salomo 16 zegt 17<br />

in z'jne fpreuken 18: mijn zoon! vergeet niet 19<br />

mijne wet 20; maar dat 21 uw hart 22 bewaare 23<br />

mijne geboden 24!<br />

15 maitresfe ƒ. 19 n'oubliez pas. 23 garde.<br />

16 Salomon. 20 loi ƒ. 24 cómmandement<br />

17 dit. 21 que. »»,<br />

18 proverbe m. 22 eoeur m.<br />

N°. 10.<br />

De kinders van mijnen broeder, van uwe zuster<br />

en van zijne vrouw zullen binnen 1 een oogenblik 2<br />

hier zijn. Ik wenschte wel, dat zij reeds fner waren!<br />

Mijn voornemen 3 is goed 4; maar het voornemen<br />

van zijnen broeder is niet, was niet, is niet<br />

geweest, en was niet geweest zo 5 goed 4 als 6 het<br />

voornemen van uwe zuster. Ik heb voorgelezen 7<br />

aan uwen broeder den brief, dien 8 ik heb, ik had,<br />

ik zal hebben, en ik zou hebben ontvangen 9 van<br />

onze vrienden. Zij hebben ons kennis gegeven 10<br />

van de veranderingen 11, welke 12 zijn voorgevallen<br />

13 in hunne zaaken 14 door 15 den dood 16 van<br />

hunnen vader.<br />

1 dans. 7 lu. 13 arrivés.<br />

2 moment m. 8 que. ,.' 14 affaire ƒ.<br />

3 desfein 1». 9 reeu. 15 par.<br />

4 bon. 10 donné avis. 16 mort/.<br />

5 ausli. 11 changement m.<br />

6 que. 12 qui.<br />

N°. 11.<br />

Mijtte zuster heeft mij 1 gefchreven 2, en zij heeft<br />

mij verzocht 3 in haaren brief te doen 4 haare grottenisfen<br />

5 aan uwe zuster en aan uwe nichten,<br />

1<br />

3 prié*. 5 compliment m.<br />

a ecrit. 4 de faire.<br />

F 5


9fiT Opjlelltn, lemffende de onopzichtlijke<br />

die 6 altijd haare vriendinnen geweest zijn. Zij<br />

heeft mij gemeld 7. dat 8 de zoon van onzen neef<br />

is overleden 9. Heeft uw broeder,u ook gefchreven?<br />

hij heeft mij niet gefchreven: hij heeft zeker,<br />

lijk 10 daartoe 11 niet gehad den tijd; hij zou het 12<br />

anderzins 13 wel hebben gedaan 14. De omftandigheden<br />

ig van zijn huisgezin 16 verdienen 17 onzen<br />

aandacht 18 en onze opmerkingen 19.<br />

6 qui.<br />

7 marqué.<br />

8 que.<br />

9 mort.<br />

10 certaineinent.<br />

11 en.<br />

12 le.<br />

13 autrement.<br />

14 fait.<br />

15 circonftance ƒ.<br />

N°. 12.<br />

16 familie/.<br />

17 méritent.<br />

18 attention f.<br />

19 reflexion ƒ.<br />

Aan wien 1 hebt gij, hadt gij, zult gij hebben, en<br />

zoudt gij hebben gegeven 2 mijn papier en mijn pen*<br />

nemes 3? Hebt gij ze 4 gegeven 5 aan zijnen neef,<br />

aan uwen broeder of aan mijne nicht? ik heb ze<br />

gegeven aan uwe medeleerlingen 6. De opvoeding 7<br />

mijns broeders maakt uit 8 de eenigfte zorg 9 van<br />

mijne ouders en van zijne meesters; maar mijn broeder<br />

beantwoordt niet 10 aan hunne zorg II. De<br />

vermaaken 12, welke uw oom toeftaat 13 aan uwen<br />

neef, doen veel fchade 14 aan zijne ftudiën 15. De<br />

ouders ft aan toe 16 doorgaands 17 te veel 18 aan<br />

hunne kinderen; zij verwaarloozen 19 hunne opvoeding<br />

20.<br />

1 qui.<br />

3 donné.<br />

3 canif ».<br />

4 les.<br />

5 donnés.<br />

6 condjsciple, m,<br />

? éducation/.<br />

8 fait.<br />

9 unique fbin m. 1<br />

10 ne répond pas.<br />

11 foin m.<br />

12 plaifir.<br />

13 accorde.<br />

14 font beaucoup<br />

de tort.<br />

15 étude ƒ.<br />

16 accordent.<br />

17 ordinairement.<br />

18 trop.<br />

19 négligent.<br />

20 éducation /.


,:" ;<br />

Voornaamwoorden van bezitting. " 91<br />

' " • N°. i 3.. , •<br />

Hoe vaart 1 uw grootvader en uwe grootmoeder ?<br />

ik had gehoord 2, dat 3 zij ziek 4 waren : mijn grootvader<br />

is altijd ziek/ijk *: mijne grootmoeder is wel<br />

ziek 6 'geweest; maar zij is reeds herjleld 7 van haare<br />

ziekte 8, ik had gedacht 9, dat haare zwakheid 10<br />

haar zou hebben veroorzaakt 11 den dood. Is mijn<br />

heer uw man reeds terug gekomen 12 van zijne<br />

reis 13? Hij is nog niet hier; maar ons huisgezin<br />

had hem 14 reeds van daag 15 gewacht 16, Hij zal<br />

zekerlijk 17 zijne zaaken i8 nog niet hebben afgedaan<br />

19; anders zou hij reeds t'huis zijn.<br />

1 comment fe por- 7 retabüe. , 14 le.<br />

1 tent. 8 maladie ƒ. 15 aujourd'hui,<br />

2 appris. 9 penfé. 16 attendu.<br />

3 iodébilité/. 17 certainement.<br />

4 malades. 11 donné. 18 affaire/.<br />

5 maladif. 12 revenu. 19 terminé.<br />

6 malade- 53 voïage m.<br />

N°. 14.<br />

Hij is de fteun 1 van zijn huisgezin 2 en de<br />

vreugd 3_ zijner ouders. Mijn buurman 4 is geweest<br />

bij.5 uwen vriend; zijne vrouw, haar zoon<br />

en haare dochters waren er 6 ook. Hebt gij gezien<br />

7 het werk van hun kind? wij hebben 'het 8<br />

gezien. Men heeft mij, men had mij, men zal<br />

mij hebben, en men zou mij hebben 'zo veel 9 verhaald<br />

10 van zijne bekwaamheid 11, van zijn oordeel<br />

12, van zijne vorderingen 13 en van zijne<br />

vlijt 14, maar ik heb bevonden 15, dat 16 zijn werk<br />

1 foutien m.<br />

2 familie/.<br />

7 vu.<br />

8 le.<br />

13 progrès m.<br />

14 zêle m.<br />

3 joie ƒ.<br />

a, voifin m.<br />

9 amant.<br />

10 raconté.<br />

15 trouvé.<br />

jfj que,<br />

5 chez. 11 capacité/.<br />

ö<br />

y» 12 jugement m..


gi Opfeilen, betreffende de onopzichtlijke<br />

zeer 17 plecht 18 gemaakt 19 was; dat zijne oplettendheid<br />

20 niet heeft beantwoord 21 aan hunne loftuitingen<br />

22.<br />

17 trés. 19 fait. 21 repondu.<br />

il mal, 20 attention ƒ. 22 éloge m,<br />

N°. 15.<br />

Zijne manier 1 van leeven 2 heeft niet behaagd 3<br />

aan zijne voogden 4. Hij is de faaf 5 van zijne<br />

driften 6. Hij heelt gemaakt weinig gewag 7 van<br />

de vermaaningen 8 onzer bloedvrienden 9* Zijne 0?/geregeldheden<br />

10 en He verdorvenheid 11 van zijne<br />

12 hebben verdiend 13 de 14 en de wachting<br />

15 van uwe broeders, van hunne vrienden<br />

en van mijne ouders. Zijn gedrag 16 heeft veroorzaakt<br />

17 droefheid 18 aan ons en aan ons kuisgezin<br />

19. Wij hadden gemeend 20, dat uwe berispingen<br />

21, hunne verwijtingen 22 en mijne vermaaningen<br />

23 zouden hebben gemaakt 24 indruk 25<br />

op zijn gemoed 26.<br />

ï maniere ƒ. 10 dércglement w. 18 affliêtion /. '<br />

2 vivre. 11 dépravation /. 19 familie /,<br />

3 plu, 12 rnoeur /. 20 penfé.<br />

4 tuteur m. 13 mérié. 21 reprimende ƒ.<br />

5 esclave »«. 14 haine ƒ. (de & 22 reproche m.<br />

6 pasfion/. is luidend.) 23 aimonition ƒ.<br />

7 peu de cas. 15 mépris JB. 24 fait.<br />

8 exhortation ƒ. 16 conduite/. 25 impresfion ƒ.<br />

9 parent m. 17 caufé. 26 coeur m.<br />

N p<br />

. 16*. •<br />

Uwe goedheden 1 en nwe beleefdheid hebben mij,<br />

hadden mij, zullen mij hebben, en zouden mij hebben<br />

verzekerd 2, dat 3 gij mij zoudt hebben toege-<br />

ï bonté ƒ. 2 asfuré. 3 l^e.


Foornaamwoorden van bezitting, pg<br />

ftaan 4 mijn verzoek 5, indien gij daartoe 6 haddet<br />

gehad de gelegenheid. Gij zijt geweest altijd zeer<br />

bereidwillig 7 om dienst te doen 8, aan uwe vrienden,<br />

zodra 9 uwe bezigheden het u 10 hebben,<br />

het u hadden en het u zullen hebben toegelaten II><br />

Ik wenschte ook wel, dat 12 wij hadden de gelegenheid<br />

om u te geeven 13 bewijzen 14 van onze genegenheid<br />

15, van onze achting 16 en van onze<br />

vriendfchap 17. Mijn voornemen 18 is goed ioj maar<br />

mijne 20 is te 'ixhepaald 22.<br />

4 accordé. II perm's. 17 amitié ƒ.<br />

5 demande/. 12 que. 18 inteniion ƒ.<br />

6 en. 13 de vous donner, 19 bonne.<br />

7 prompt. 14 preuve ƒ. 20 pouvoir m.<br />

8 a rendre fervice. 15 afflcticn ƒ. 2? trop.<br />

9 dèsque ƒ. 16 estime ƒ. 22 borné.<br />

10 vous le.<br />

N®. 17.<br />

De middelen 1, we/fo s onze meester heeft<br />

z/gv/ 3 0?» te herflellen 4 mijne medeleerlingen 5 in<br />

hunnen pligt. zijn niet geweest te vergeefsch 6.<br />

Hun gedrag 7, en hunne* manieren 8 zijn nu zeer<br />

gf-w/ 9; z.j hebben verkend 10 het oor 11 aan de<br />

vermaaningen huns meesters. De meester heeft gevonden<br />

11 het miidel om optewe> ken 13 hunne eerzucht<br />

1.. Mijn broeder is gelukkig 15 in zijne ondernemingen<br />

16; maar mijne zuster is ongelukkig 17<br />

in haare ondernemingen. Mijn vader, zijne moeder,<br />

uwe broeders, onze zusters en hunne vrienden<br />

zijn vertrokken : ik hoop 18, dat 19 hunne<br />

reis 20 gelukkig zal zijn.<br />

1 moïen m. 8 maniere/, 15 heureux.<br />

2 que. O bonnes. 16 entreprife ƒ.<br />

3 emploïés. 10 prété. 17 malheureulè.<br />

4 pour remettre. ir oreille ƒ. 18 j'espere.<br />

5 condisciple m. 12 trouvé, 19 que.<br />


54 Opfeilen, betreffende de onopzichtlijké<br />

N°. 18.<br />

Uwe dochter is zeer beminnelijk i; haar gedrag 2 j<br />

haare manieren 3 en haare minzaamheid 4 hebben,<br />

hadden, zullen hebben, en zouden hebben ingenomen<br />

5 het hart 6 en de genegenheid 7 van alle È<br />

haare bekenden 9. Uwe neeven zijn meer gevorderd<br />

io in hunne Jludi'èn 11 dan 12 mijne broeders.<br />

Schrijf 13 aan uwe moeder, dat z// u zende 14 uw<br />

/7»»é» 15, uw kleed 16, uwen mantel 17 en uwen<br />

Ao«/ 18! ik zal ook fchrijvm 19 aan mijne moeder,<br />

dat zij mij zende mijnen rok 20, mijn camifool | i<br />

en mijne kousfen 22. Onze neef heeft ook gefchreven<br />

23 aan zijnen oom o« te zenden 24 zijne<br />

boeken, zijn papier en zijne pennen.<br />

1 aimable. 9 connoisfince ƒ. 17 manteau m*.<br />

3 conduite/. 10 avance?. 18 chapeau Bi.<br />

3 maniere ƒ. n étude/. 19 j'écrirai.<br />

4 affabilité ƒ. 12 que. 20 habit m t<br />

5 gagné. 13 écrivez. 21 veste/.<br />

6 coeur m. 14 elle vousenvoïe. 22 bas m.<br />

7 affeétion ƒ. 15 linge. 23 écrit.<br />

8 toutes. " ïó habit. 24 de lui envoïer*<br />

N°. 19.<br />

Zijn grootvader 1 heeft gegeven 2 zijnen rotting 3<br />

aan mijnen oom, en zijnen degen 4 aan mijnen vader.<br />

Mijn vader heeft mij gegeven zijn horologie 5.<br />

Mijne moeder heeft ook gegeven aan mijne zuster<br />

haaren koker 6, veele 7 van haare mutfen 8 en van<br />

haare linten 9. Onze begeerten 10 en onze wil li<br />

moeten 12 zijn 13 onderworpen 14 'aan de geboden 15<br />

1 grand pere m. 6 étui ?». n volonté/.<br />

2 donné. 7 piufieurs. 12 doivent.<br />

3 ranne ƒ. 8 bonnet w. 13 être.<br />

4 épée /. 9 ruban m. 14 fbnmis.<br />

5 montre ƒ. ' 10 dcfir m, 15 commandement<br />

m. )


Voornaamwoorden van bezitting.<br />

onzes Gods. God heeft bepaald 16 de dagerl onzes<br />

levens: hij heeft zelfs 17 geteld 18 de halren 19<br />

ouzes hoofds 20.-. Mijn kind! verleen ai het oor aan<br />

de tucht 2a uws vaders, en veracht niet 23 het<br />

gebod uwer moeder!<br />

16 déterminé. 19 cheveux m. 22 discipline/.<br />

17 mêrpe. 20 tête ƒ. 23 ne mepriièz pxs,<br />

18 compté. 21 pretez.<br />

Onze kinders hebben gehoorzaamd 1 aan hunne<br />

bevelen 2. Uw broeder is geweest geprezen 3 van<br />

zijnen vader ter oorzaake 4 van zijne naarftjgheid ea<br />

van zijne oplettendheid. Onze vruchten zijn lekkerder<br />

5 dan 6 de vruchten van uwen hof; hunne<br />

boomen zijn beter j dan mijne boomen. Hun tui.<br />

nier 8 legt zig toe 9 meer op 10 de kweeking 11<br />

van hunne boomen dan onze tuinier. Mijn broeder<br />

en uw neef zijn op de hooge fchool 12 om te 13 voltrekken<br />

14 hunne ftudiën; maar hunne leerzaamheid<br />

heeft tot nog toe 16 met beantwoord 17 aan<br />

de onkosten die hunne ouders vsrpligt 19 ge.<br />

weest zijn te maaken ao.<br />

1 obéi. 8 jardiiïier m. 15 docihré /.<br />

2 or jre ra. 9 s'appiique. 16 jusqu'a préfeaï,<br />

3 loué. 10 a. 17 rep->ndu.<br />

4 a caufe. 11 c.ilrure /. J8 fraix m.<br />

5 plus déiicats. 12 acadéinie ƒ, 19 obligés.<br />

6 que 13 p.Mir. 20 de faire.<br />

•7 meilleurs, 14 actiever.<br />

N°. 21.<br />

De onders befleeden 1 bun geld tot 2 de bevordering<br />

3 van het welzijn 4 hunner kinderen, en de kri><br />

1 dépenfent. 3 avancement m. 4 bien - êire m,<br />

2 pour.


j)6 Opfeilen, betreffende de onopzichtlijke<br />

ders zijn, waren, hebben geweest, en zullen zijn van<br />

hunnen kant 5 ook verpligt 6 te 7 beantwoorden 8,<br />

door hunne oppasfendheid 9 en door hunne gehoorzaamheid<br />

, aan de oogmerken 10 hunner ouderen. Ik<br />

heb gevonden 11 zijne brieventasch 12 met 13 zijne<br />

brieven. Zijn potlood 14, zijne fchaar fx$ en zijn<br />

&M« 16 zijn er in 17, waren er in, hebben er in<br />

geweest, zullen er in zijn, en zouden er in zijn.<br />

Mijne nicht heeft gegeven 18 veel gelds 19 voor ao<br />

haare fpelden 21, en voor haare naalden 22. Ik heb<br />

gezien 23 haare kanten 24 en haare linten 25.<br />

5 eóré m.<br />

6 obiigés.<br />

7 de.<br />

8 repondre.<br />

9 application ƒ.<br />

10 but m.<br />

11 trouvé.<br />

12 porte-lettre m.<br />

13 avec.<br />

14 craïon m.<br />

15 cifeaux m pJ.<br />

16 peigne m.<br />

17 y.<br />

18 donné.<br />

19 beau coup d'ar.<br />

gent.<br />

N°. 22.<br />

20 de.<br />

21 épingle ƒ.<br />

22 aiguille.<br />

23 vu.<br />

24 dentelle ƒ.<br />

25 ruban m.<br />

Hebt gij in 1 mijnen tuin 2 geweest? mijne tuU<br />

pen 3, mijne renonkeh 4,en mijne hyacinthen 5 zijn<br />

de fraaifte 6 der wereld 7; ik heb er 8 niet geweest;<br />

maar ik heb veel 9 hoor en 10 fpreeken li van uwe<br />

bloemen 12. Onze bloemen zijn niet zo /r^/ 13;<br />

maar onze vruchten 14 verdienen 15 uwen<br />

*£zcfe 16. Mijn vader draagt groote zorg 17 wor 18<br />

zijne boomen 19; de kweeking 20 der boomen maakt<br />

uit 21 zijn vermaak 22. Mijne broeders bemoejen<br />

zig<br />

1 dans,<br />

2 jardin w.<br />

3 tulipe ƒ.<br />

4 renonculë ƒ.<br />

5 hiacinthe ƒ.<br />

6 les plus belles.<br />

7 monde.<br />

« y.<br />

9 beaucoup.<br />

10 entendu.<br />

11 parler.<br />

12 fleur ƒ.<br />

13 fi belles.<br />

14 fruit m.<br />

j,5 méritent.<br />

16" attention f.<br />

17 a grand foin.<br />

18 de.<br />

19 arbre m.<br />

20 culture ƒ.<br />

ai fait.<br />

22 plaifir^m,


Voornaamwoorden van bezitting. $ft<br />

sdch alleen 23 met 24 hunne ftudi'èn 25; zij bemoejen<br />

zich 26 noch 27 met onze boomen, noch met onze<br />

vruchten, noch met onze bloemen.<br />

23 ne fe meient 24 de. 20 ne fe nselent<br />

que. 25 étude /. 27 ni.<br />

Opftellen, betreffende de betrekkelijke Voornaamwoorden<br />

van bezitting.<br />

Des Pronoms posfesffs relatifs.<br />

N°. 1.<br />

Mijn vader en de uwe, ohze moeder en de haare,<br />

zijne dochter en de mijne zijn bij 1 hunnen broe-^<br />

der. Uwe moeder en de zijne zijn voorzichtig 2.<br />

Onze kinders en de hunnen zijn nalatig 3. Hunne<br />

zusters en de onzen waten beleefd 4. Haare pennen<br />

en de uwen hebben geweest beter 5 dan de hunnen.<br />

Onze moeder en de uwe Zullen zijn rijk '6. Uwe<br />

.boeken 7 en de onzen zouden zijn oud 8. Hebt gij<br />

gefproken van de onzen, Van de zijnen of van<br />

de hunnen V Ik heb gefproken 9 van de uwen. Uw<br />

kleed 10 i's beter 11 gemaakt 12 dan het mijne. Uwe<br />

kleederen zijn beter gemaakt 13 dan de mijnen. Uw<br />

hoed 14 is fijner 15 dan de zijne* Onze hoedei-i zijn<br />

fijner 16 dan de hunnen.<br />

1 chez. 7 livre fa. 13 faits.<br />

2 prndentes. 8 vieux. 14 chapeau m.<br />

3 négligentSi 9 parlé. 15 plus fin.<br />

4 civiles. 10 habit m. ï'6 plus fins»<br />

$ meilleures, ïi mieux.<br />

"ö riches. lfi faiu<br />

N°. 3><br />

Geef mij 1 mijnen hoed 2 en dHpuwen, zijnen<br />

rotting 3 en den onzen, en zet 4 zijne muilen 5 eïi<br />

1 donnez-moiè 3 canné/. § panfoune f.<br />

3 chapeau 1». 4 meuez»


'§t Opfeilen, betreffende de betrekkelijke<br />

de mijnen onder 6 ons bed 7, en leg hunne muts 8<br />

en de onze op 9 de plank 10 van het bed! Hang 11<br />

zijn' japon 12 en den mijnen aan den kapflok 13!<br />

Zeg 14 aan uwen knecht 15 en aan den mijnen;<br />

maar niet 16 aan den hunnen, noch 17 aan den zijnen,<br />

dat hij zadele 18 mijn paard en het uwe!<br />

Geef 19 haar boek en het uwe aan mijne zuster;<br />

maar niet aan de hunne ! Ik heb het 20 haar 21,<br />

ik had het haar, ik zal het haar hebben,en ik zou<br />

het haar hebben reeds wedergegeven 22. Ik was<br />

geweest van voornemen 23 om het te geeven 24 aan de<br />

uwe; maar niet aan de mijne, noch aan de zijne.<br />

6 fous.<br />

7 lit m.<br />

8 bonnet m.<br />

9 fur.<br />

10 planche ƒ.<br />

11 pendez.<br />

12 robe de chambre<br />

ƒ.<br />

13 porte-manteau<br />

m.<br />

14 dites.<br />

15 domestique m.<br />

16" non pas.<br />

17 ni.<br />

18 qu'il felle.<br />

N°. 3.<br />

19 donnez.<br />

20 le.<br />

21 lui.<br />

22 rendu.<br />

23 intention ƒ.<br />

24 de le donner.<br />

Uw papier is witter 1 dan het onze. Haar inkt s<br />

was zwarter 3 dan de mijne en dan de uwe. Zijn<br />

gedrag 4 is beter 5 dan het hunne. Hunne zeden 6<br />

zijn zuiverer 7 dan de zijnen, dan de uwen, en dan<br />

de onzen. Breng 8 dat 9 aan zifnen knecht en aan<br />

den onzen; maar niet 10 aan mijne meid, noch aan<br />

de hunne! Mijn broeder is fpraakzaam jegens 11<br />

alle 12 de menfchen; maar de uwe en de zijne zijn<br />

het 13 niet, waren het niet, zullen het niet zijn, en<br />

zouden het niet zijn. Is de naarlligheid van uw<br />

kind niet, was dezelve niet, en is dezelve niet geweest<br />

grooter 14 dan de naarlligheid van het onze s<br />

en van het hunne?<br />

} plus blanc.<br />

2 encre ƒ.<br />

3 plus noire.<br />

4 conduite f.<br />

5 meilleure.<br />

6 moeur ƒ.<br />

7 pjus pures.<br />

k apportez.<br />

9 ccla.<br />

JO non.<br />

11 en vers.<br />

12 tous.<br />

13 le.<br />

14 plus graodfe


föórnadmwóorden van bezitting*<br />

Wij hebben, wij hadden, wij zullen hebbeni eri<br />

wij zonden hebben beloofd i aan iiwen broeder en<br />

aan den zijnen, aari onze nicht en aan de hunne,<br />

te doen S een wandeling 3 naar 4 onZen tuin. Wattr-<br />

'Om 5 hebt gij het 6 niet, hadt gij het niet* zult gij<br />

het niet hebben, en zoudt gij het niet hebben gedaan<br />

7 gisteren 8? Wij hebben daartoe 9 niet gehad^<br />

den tijd. Wat ïo zegt gij iï van zijne bekwaamheid<br />

12? De zijne is zeker 13 grooter 14 dan de<br />

üwe. Ik wehschte wel, dat de mijne zo groot 15<br />

ware als de zijne! Ik heb daaraan 16 niet, ik had<br />

daaraan niet;, ik zal daaraan niet hebben, en ik zou<br />

daaraan niet hebben getwijfeld if. Hij is altijd ge-<br />

Z t e r 1 8 vef<br />

ïfuu* "M ee<br />

fd 19 aan zijne ïtudiën, en wij<br />

hebben het 20 geenzins 21 geweest aan de onzen,<br />

1 promif, 8 hier. 15 fi grande-<br />

2 de faire* 9 en. 16 en.<br />

3 promenade/. io que. 17 douté.<br />

4 a. 11 dites vous. 18 trés.<br />

£ pourquoi. ïacapacité/. 19 attaché,<br />

ö ie. 13 certainemenr. 20 ie.<br />

7 fait- 14 plus grande; 21 nullerüénh<br />

Mijne nichten en de uwen, hun vader eh dé ötize,<br />

zijn broeder en de mijne, zijn gegaan 1 Haar iï<br />

de buitenplaats 3 van hunnen broeder. Ik Wensch*<br />

te dat zij waren gegaan naar de u\Afe, naar de<br />

hunhe , öf naar dé onze! Heb de goedheid van te zen*<br />

den 4 mijnen brief, en dén haaren aan onzen vriend 5<br />

Want mijne broeders en zijn neef hebben reeds ge*<br />

zonden 5 hunnen brief aan den hunnen. Zijn aam<br />

1<br />

al'és. 3 maifort de carn- 4 d'énvoïef.<br />

* pagne/. g envoïé,<br />

G «


IOC Opfeilen, betreffende de betrekkelijke<br />

dacht 6 is groot 7; maar de hunne is beter 8 dan<br />

de uwe en de mijne. De achting, die 9 uw broeder<br />

heeft voor 10 miine zuster, is grooter 11 dan<br />

de achting die wij hebben voor de zijne,<br />

6 attention ƒ. 8 meilleure. 10 pour.<br />

7 grande. 9 que. 11 plus grand*,<br />

N°. 6.<br />

Onze droefheden 1 zijn grooter a dan de uwen.<br />

De letterkundigen 3 hebben veel verpllgting 4 aan<br />

zijne kundigheden 5. Zijne kundigheden hebben<br />

meer 6 toegebragt 7 tot 8 de verklaaring 9 van onzen<br />

fchrijver 10 dan de uwen, dan de mijnen, en<br />

dan de hunnen. Mijn broeder heeft gelezen 11 deszelfs<br />

aanmerkingen 12 zo wel 13 als 14 de uwen,<br />

als de mijnen, als de zijnen, en als de hunnen.<br />

Hij heeft mij gezegd 15, dat 16 zijne verklaaring 17<br />

was duidelijk 18; maar dat de uwe, de mijne en<br />

de hunne niet verdienden 19 zijnen aandacht. Hij<br />

heeft mij bewezen 20, dat de misfagen 21, welke<br />

wij gemaakt 22 hebben in de onze, groot 23 waren.<br />

j affliction ƒ. 9 explication /.<br />

2 plus grande?. 10 auteur m.<br />

3 philologue m. 11 lu.<br />

4 grande obligation. 12 rernarque ƒ.<br />

5 lumiere ƒ. 13 ausfi bien.<br />

6 plus. 14 que.<br />

7 contribué. 15 dit.<br />

8 a.<br />

16 que.<br />

N°. 7.<br />

17 explication ƒ.<br />

18 ciaire.<br />

19 ne meritoieni<br />

pas.<br />

20 prouvé.<br />

2r faute/.<br />

22 faias.<br />

23 grandes.<br />

Mijne zuster en de zijne zijn, waren, hebben<br />

geweest, zullen zijn, en zouden zijn uit 1 de ftad.<br />

Haar broeder is zieklijk 2; maar de hunne vaart<br />

wel 3. Uwe zuster en de onze zijn hier met zijne<br />

1 hors dé. 2 maladif. 3 fe porte bien.


" Voornaamwoorden van bezitting. lol<br />

Bloeder en de mijne. Mijn vertrouwen 4 is grooter 5<br />

dan het uwe. Mijn neef is altijd gehoorzaam 6 aan<br />

zijne ouders en meesters; maar de uwe is het 7<br />

niet, was het niet, is het niet geweest, en zal het<br />

niet zijn aan de zijnen. De voorbeelden 8, die 9<br />

onze meester geeft 10 aan zijne kinders, zijn beter<br />

11 dan de voorbeelden, die de uwe geeft aan<br />

de onzen.<br />

4 confiance f. 7 le. IO donne.<br />

5 plus grande. 8 exemple m. 11 meilleurs.<br />

6 obéïsfant. 9 que.<br />

N°. 8.<br />

Zijne moeder is geenzins, was geenzins, en zal<br />

geenzins zijn bemind 1 van haare dienstboden 2,<br />

noch 3 van de mijnen. De uwe is zeer bemind van<br />

de haaren, van de uwen en van de onzen. Ik<br />

, wenschte wel, dat zijne moeder altijd ware bemind<br />

van haare dienstboden ! Haare dienstboden hebben<br />

hunne redenen 4, waarom 5 zij haat en 6 zijne moeder.<br />

Haare grilligheden 7 hebben zeer verminderd 8<br />

de achting en den eerbied, welke 9 haare dienstboden<br />

hebben gehad 10 voor 11 haar 12. Mijn vader<br />

is zeer bemind 13 van zijnen knecht 14, van den<br />

onzen, van den mijnen, van den uwen en van den<br />

hunnen.<br />

1 aimée. 6 haïsfent. 11 pour.<br />

2 domestique m. 7 caprice 12 elle.<br />

3 ni. 8 diminué. 13 aimé.<br />

4 raifon ƒ. 9 q j<br />

e. 14 valet wt.<br />

5 pourquoi. 10 eu.<br />

N°. 9.<br />

De meid 1 van mijnen buurman a heeft kwaad<br />

gefproken 3 van haare broeders en van haare zus-<br />

I fervante ƒ. a roifin m. 3 médit.<br />

' G 3


fez Öpftelten, betreffende de betrekkelijke<br />

ters; onze nichten zouden hebben goed gefproken 4<br />

van de haaren. Mijn tuinier en de uwe f uwe mei.<br />

den e n de hunnen, zijn knecht en de mijne, zijn,<br />

waren, hebben geweest, en zullen zijn bij 5'onzen<br />

buurman met hunne kinders en de onzen Mime<br />

paarden en de zijnen zijn in 6 den /lal 7 van mizen<br />

boer 8; haare koe jen 9 en de hunnen, mijne<br />

fchaapen 10 en de uwen zijn in de weide 11 van<br />

zijnen neef en van den onzen. Het gras 12 van,<br />

Sijlfe ^.fi'sfcher 13 dan het gras van de<br />

4 dit du falen. 8 païfan m I 2 herbe f.<br />

Scbez. 9v 2cbe/. J u s /<br />

? r , , I? mouton m.<br />

7 ecune£ u pré w.<br />

N?. 10.<br />

Uw vader is altijd bij-i den onzen, en onze moeder<br />

zal zijn b>J de uwe. Zijn huis zou zijn klei,<br />

net 2 dan het onze; maar de kamers 3 van het on<br />

ze zijn fraajer 4 dan de kamers van het ziine en<br />

van het hunne. Heb.t gij het 5 gezegd 6 aan miinï<br />

?i i! r<br />

a a n<br />

uV<br />

m i j n<br />

? z u s t e r<br />

'<br />

e n a a n<br />

onzen broeder?<br />

Ik heb het gezegd niet alleen 7 aan de uwen, maar<br />

ook aan de zijnen en aan de hunnen. Heeft uw<br />

zoon niet neter 8 gefchreven 9 dan de mijne, en<br />

dan de zijne? Ja! het fchrift 1 0 v an uwen zoon is<br />

heter n; maar de mijne en de zijne zijn ook niet 1»<br />

%Q. 13. oud 14 als. 15 de uwe.<br />

1<br />

*<br />

1 ayec, 6 dit. „ meiileure.<br />

2 plus petue. 7 non feulemenr, 12 non plus.'<br />

3 chambre f, g m i e u x .<br />

1<br />

fj ^ •<br />

4 plus bellea. 0 écrit. I 4 agéSa<br />

« B c<br />

10 eeriture ƒ. J 5<br />

qUe.


foornaamwoorden van bezitting,<br />

' N°. li.<br />

Haar tuin is grooter i dan de uwe; maar de boomen<br />

van den uwen zijn niet zo vruchtbaar a als de<br />

boomen van den onzen of van den hunnen. De<br />

opvoeding, welke 3 mijne ouders geeven 4 aan hunne<br />

kinderen, is beter 5 dan de opvoeding, welke<br />

uwe ouders geeven aan de hunnen. Het gedrag 6<br />

van uwen broeder is beter dan het mijne, dan het<br />

zijne, en dan het hunne. Zijt gehoorzaam 7 aan<br />

uwe ouders en aan uwe meesters! ik zat zijn gehoorzaam<br />

8 aan de mijnen, en zij zullen het zijn<br />

aan de hunnen.<br />

1 plus grand. 4 donnent. 7 obéïsfants.<br />

2 fertiles. 5 meüleure. 8 obéïsfanu<br />

3 que. 6 conduite ƒ.<br />

N°. 12.<br />

Ik wenschte wel, dat ieder 1 ware te weden %<br />

met 3 zijnen ftaat ! Uwe onvergenoegdheid 4 vertoont<br />

zich 5 in uwe daaden en in uwe woorden; de onze<br />

is niet zo groot 6 als de uwe. Waartoe 7 zouden<br />

hun 8 hebben gebaat 9 de fchatten 10, die 11<br />

zij hebben bezeten 12, indien zij niet waren geweest<br />

te vreden met hun lot 13? Hebt geen vertrouwen 14<br />

op 15 uwe rijkdommen 16! ik heb niet gefield 17<br />

vertrouwen 18 op 19 de mijnen; want wij hebben<br />

geweten 20, dat zij 21 zijn verganklijk 22. Zijn<br />

onze deugden en de zijnen niet duurzaamer 23 dan<br />

de rijkdommen der wereld?<br />

1 chaqu'un.<br />

2 content.<br />

3 de.<br />

4 méeontentement<br />

m.<br />

5 Te montre.<br />

6 fi grand.<br />

7 a quoi.<br />

f leur.<br />

9 fervi.<br />

10 tréfor m.<br />

11 que.<br />

12 posfedés.<br />

13 fort m.<br />

14 point de con»<br />

fiance.<br />

15 en.<br />

16 richesfe ƒ.<br />

G 4<br />

17 mis.<br />

18 confiance/.<br />

19 dans.<br />

20 fu.<br />

21 elles.<br />

22 périsfables.<br />

23 plus durables.


i*4 Oj>j!elIeH, betreffende de betrekkelijke<br />

N°. 13.<br />

Ik wenschte wel, dat gij haddet gevolgd 1 den<br />

raad 2 uwer meesteren, ge/ijk 3 ik heb ^volgd<br />

den raad van de mijnen, en gelijk zij hebben gevolgd<br />

den raad van de hunnen! Onze meester heeft.<br />

gegeven 4 vee/e 5 vermaaningen aan mijne kinderen<br />

en aan de hunnen. Heeft de uwe ook niet gegeven<br />

veele les/en 6 aan de zijnen? Ik wenschte wel<br />

dat mijne kinders hadden gemaakt 7 gebruik 8 van<br />

de vermaaningen van hunnen meester, gelijk zij<br />

hebben gemaakt gebruik van de uwen!<br />

1<br />

i* uiv<br />

'« 4 donné. 7 fait.<br />

2 confeil nt, 5 plulieurs. § ufage m.<br />

3 comme. 6 iecon ƒ,<br />

N°. 14.<br />

Aan welke 1 meid hebt gij het, hadt gij het, zult<br />

gij het hebben, en zoudt gij het hebben gezegd 2?<br />

aan de mijne, aan de zijne, aan de onze, aan de<br />

uwe, of aan de hunne? ik heb het niet gezegd aan<br />

de mijne, maar aan de uwe. Waarom 3 hebt gij<br />

hem 4, hadt gij hem, en zoudt gij hem hebben toevertrouwd<br />

5 mijn geheim 6 en het zijne? Wij hebben<br />

hem niet, wij hadden hem niet, en wij zullen<br />

hem niet hebben toevertrouwd het uwe; maar wij<br />

hebben hem toevertrouwd het onze en het hunne;<br />

want hij verdient 7 ons vertrouwen 8 en het hunne,<br />

1 quel m, 4 lui. 7 mérite.<br />

2 dit. ' 5 confie. 8 oonfisnee ƒ.<br />

3 pourguoi, 6 fecnet m.<br />

N°. 15.<br />

Mijne broeders hebben toegeCchreven 1 hun onge*<br />

]uk 2 aan uwe onvoorzichtigheid 3; maar niet aan de<br />

1 attribué, 3 malheur m, 3 imprudence f-.


Voornaamwoorden van "bezitting. to$<br />

onze, noch aan de hunne. Onze wederhoudendheid4<br />

is hun geweest altijd beter 5 bekend 6 dan de uwe.<br />

Haare ziekte 7 is gevaarlijker 8 dan de mijne, dan<br />

de zijne, dan de hunne, dan de uwe. Ik heb toe-<br />

efchreven p haare kwaaien 10 aan haare onmaatig-<br />

fe<br />

zid' 11. Hunne kinders, noch de zijnen, noch de<br />

nwen, zijn niet, waren niet, en zullen niet hebben<br />

geweest zo 12 wederfpamiig 13 als de onzen. Onze<br />

broeders hebben bemind 14 de uwen, de zijne»<br />

zijn niet gehaat 15 geweest van de hunnen.<br />

4 circontbection ƒ." 8 plus dangereulè. 12 fi.<br />

5 mieux. 9 attribué. 13 désobeisfants.<br />

6 connue. 10 mal m. 14 aimé.<br />

7 maladie ƒ. 11 intempérance ƒ. 15 haïs.<br />

N°. 16.<br />

Hoe veel 1 heeft gekost 2 uw boek ? ik weet niet 3<br />

hoe veel het mijne mij heeft, mij had. mij zal hebben,<br />

en mij zou hebben gekost; mijn oom heeft<br />

•het 4 mij, had het mij, en zou het mij hebben gegeven<br />

5. Ik heb hem 6 niet gevraagd 7 hoe veel<br />

hij daarvoor 8 gegeven had. Noch uwe pennen,<br />

noch de mijnen, noch de zijnen, hebben gekost<br />

zo veel 9 als de hunnen. JViijn boeken-kas 10 is<br />

grooter n dan de zijne, dewelke 12 niet is, niet<br />

was, en niet is geweest grooter dan de uwe, welke<br />

is klein 13 in vergelijkinge 14 van de hunne.<br />

1 combien. 6 lui. n plus grande.<br />

2 couté. 7 demandé. 12 qui.<br />

3 je ne fais pas. 8 en. 13 plus petite.<br />

4 'e. 9 tant. 14 en comparaifoa<br />

5 donné. 10 bibliotheque ƒ.<br />

N°. 1?.<br />

;. JVelk 1 mes hebt gij daar 2? is het 3 het mijne?<br />

j quel m. 3 la. 3 ce.<br />

G 5


ÏOÖ Opfeilen, betreffende de betrekkelijke:<br />

veen 4, het is noch het uwe, noch het onze; maar<br />

s<br />

t is het hunne, Zijt gij onderricht 5 van de bekwaamheid<br />

6 van mijnen neef? ik ben niet onderricht<br />

7 van de zijne; maar wel van de uwe. Aan<br />

de zorg van wien 8 hebt gij toevertrouwd 9 uwen<br />

zoon? ik heb hem IQ, ik had hem, ik zal hem<br />

hebben, en ik zou hem hebben toevertrouwd aan<br />

de hunne; maar niet 11 aan de zijne: ik wenschte<br />

wel, dat gij hem haddet toevertrouwd aan de mijne,<br />

4 non. 7 infïrüit, 10 Ie.<br />

5 inftruit. 8 qui. n non pas.<br />

6 capacité/. 9 confié.<br />

N°. 18.<br />

Aan wien 1 hebt gij gezonden 2 onze waaren 3?<br />

ik heb gezonden de uwen aan uwen broeder, en<br />

de mijnen aan onzen neef. Gij hebt gedaan 4 een<br />

groot vermaak 5 aan uwen meester, toen 6 gij hebt<br />

wèl geleerd 7 uwe lesfen, en toen gij hebt verleend<br />

het oor aan zijne vermaaningen. Mijn meester heeft<br />

gefchreven 8 eenen brief aan uwen oom en aan den<br />

mijnen, en hij heeft gegeven 9 een goede getuigenis<br />

10 van uwe oppasfendheid 11 en van de mijne,<br />

t)e tucht 12, welke 13 uw meester onderhoudt 14<br />

in zijne fchool, is beter 15 dan de tucht, die de<br />

onze onderhoudt in de zijne.<br />

1 qui. 6 lorsque. n application ƒ.<br />

2 envoïé. 7 appris. 12 discipline/.<br />

3 marchandife f. 8 écrit. 13 que.<br />

4 fait- 9 donné. 14 maintienr.<br />

5 grand plaifir «s. 10 bon temoignage 15 meilleure,<br />

m.<br />

N°. 19.<br />

Uw correspondent 1 is niet zo 2 naauwkturig 3<br />

% conespondant m, 2 fi. 3 ejacl, 1


Voornaamwoorden van bezittir% d<br />

107<br />

al» de mijne. De uwe is een bedrieger 4; maar de<br />

mijne is net 5 geenzins. De waaren 6, welke 7 hiï<br />

u heeft, u had, u zal hebben, en u zou hebben<br />

gezonden 8, zijn niet, waren niet, zijn niet geweest,<br />

en zullen niet geweest zijn zo goed o als<br />

de waaren, die de mijne mij heeft, en mij zou<br />

hebben gezonden; want de uwen zijn bedorven 10.<br />

maar de mijnen zijn het niet, waren het niet, ziira<br />

het niet geweest, en zullen het niet geweest zijn.<br />

4 trompeur m. 7 que. Q bonnes.<br />

I , AT J, 8<br />

& marchandife ƒ.<br />

eavoiés. 10 gatées.<br />

Over de aanwijzende Voornaamwoorden.<br />

Des Pronoms démonfiratifs.<br />

Zij worden, even als de pronoms posfesfifs, ver.<br />

deeld in pronoms démonfiratifs abfoius. onopzichtlijke<br />

voornaamwoorden van aanwijzing; en In pronoms<br />

demonfratifi relatift, betrekkelijke voornaamwoorden<br />

van aanwijzing.<br />

Over de onopzichtlijke Voornaamwoorden<br />

van aanwijzing.<br />

Des Pronoms démonfiratifs abfolus.<br />

Deezen zijn de volgende:<br />

3 i ^Ti' %' - iC d a t v o o r e e n w o o r d<br />

' ' dat<br />

* ?<br />

? y<br />

5 e<br />

ï k<br />

? ]v<br />

? udl<br />

gx, en met een' medeklinker of<br />

luidende h begint, als:<br />

Ce pere deeze, die vader, ce livre, dit, of,<br />

dat boek. '<br />

Cet P deeze, die, dit, ©f dat 9 voor een woord*


to8 Onopzii-klijke Voornaamwoorden van aanwijzing.<br />

woord, dat 'manlijk enkelvoudig is, en met een'<br />

klinker of ftomme h begint, als:<br />

Cet enfant, dit, of dat kind, eet homme, dee«<br />

ze, die man.<br />

Cette, deeze, die, dit, dat, voor alle woorden,<br />

die vrouwlijk enkelvoudig zijn, als:<br />

Cette file, dit, dat meisje, cette époufe, deeze,<br />

die vrouw.<br />

Ces, deeze, die, voor alle woorden, die meervoudig<br />

zijn, als:<br />

Ces peres, deeze, die vaders.<br />

Ces files, deeze, die meisjes.<br />

Ces enfans, deeze, die kinders.<br />

De bovengenoemde voornaamwoorden worden<br />

aanwijzende of van aanwijzing, démonfiratifs, genaamd<br />

, om dat zij de zaak of den perfoon aanwijzen:<br />

zij worden verbogen even als de voornaamwoorden<br />

yan bezitting, met behulp van de woord.,<br />

lidjes de en a.<br />

Deezes, deezer, dier, is zo veel als: van deeze,<br />

van die.<br />

Deezes, is altijd enkelvoudig,<br />

Deezer en dier, zijn nu eens enkelvoudig, dan<br />

eens meervoudig.<br />

Deezer en dier, zijn even als: mijner, zijner,<br />

uwer, haarer, onzer, hunner, altijd enkelvoudig,<br />

wanneer het fubftantif, dat er op volgt, niet op<br />

en of s uitgaat, als :<br />

Deezer vrouwe, de cette femme.<br />

Dier fmarte, de cette douleur.<br />

Maar gaat het fubftantif'uit op en, s, zo is deezer<br />

en dier altijd meervoudig:<br />

Deezer of dier vaderen, de ces peres.<br />

Deezer of dier kinderen, de ces enfans»


Betrekkelijke Voornaamwoorden van aanwijzing, sop<br />

Over de betrekkelijke Voornaamwoorden<br />

van aanwijzing.<br />

Des Pronoms démonfiratifs relatifs.<br />

Deezen zijn de volgendei<br />

Celui, manlijk enkelvoudig, ^ deeze, die, dit,<br />

Ceux, manlijk meervoudig, (, dat, de geene,<br />

Celle, vrouwlijk enkelvoudig, i het geene, dif<br />

Celles, vrouwlijk meervoudig, J of dat geene.<br />

Zij worden betrekkelijke, relatifs, genaamd, om<br />

dat zij, bij geen fubfiantif (taande, op een voor.<br />

gaand fubfiantif betrekking hebben, naar het welke<br />

zij zich fchikken in gellacht, genre, en in getal,<br />

nombre, even als de betrekkelijke voornaamwoorden<br />

van bézitting, pronoms posfesffs relatifs.<br />

Zij worden ook met buhulp van de woordlidjes<br />

de, van, en a, aan, verbogen.<br />

Men merke nog op, dat men, wanneer er eene<br />

vergelijking plaats vindt, achter het eene woord,<br />

dat het naast bij is, fi plaatst, en la achter het<br />

andere , dat het verst af is; bij voorbeeld:<br />

Dit kind is grooter dan dat, eet enfant-fi est<br />

plus grand que celui-la.<br />

Er zijn nog twee aanwijzende voornaamwoorden,<br />

als ceel, dit, en cela, dat, die onveranderlijk zijn.<br />

Deeze, die, dit of dat, zijn onopzichtlijke voornaamwoorden,<br />

en betekenen ce, eet, cette of ces,<br />

wanneer er een fubfiantif op volgt, als: ce pere,<br />

deeze of die vader 5 eet enfant, dit, dat kind. cette<br />

•mere, deeze, die moeder, ces livres, deeze, die boeken;<br />

maar zij worden door celui, ceux, celle, celles<br />

overgezet, wanneer er geen fubfiantif o$ volgt, zo<br />

als reeds gezegd is.<br />

Achter celui, ceux, celle en celles, moet nooit ci<br />

of la gevoegd worden, wanneer er nog meer op


HO Opfeilen, betreffende de ompztchtïijfo<br />

volgt; bij voorbeeld: dit boek is fraajer dan het<br />

geene gij hebt, ce livre est plus beau que celui que<br />

vous avez, deeze vrouw is rijker dan die gii gezien<br />

hebt, cette femme est plus ricke que celle que vous<br />

avez vue.<br />

Het geen, op geene bepaalde zaak ziende, betekent<br />

ce que; bij voorbeeld: het geen gij zegt, is<br />

Waar, ce que vous dites, est vrai; maar volgt op, bet<br />

geen, een uitgedrukt voornaamwoord, zó laat men<br />

que weg; bij voorbeeld:<br />

Ik ondervind het geen, daar gij mij van gefproken<br />

hebt, féprouve ce dont vous m'avezparlé»<br />

Ik heb gezien het geen, waarop gij niet verdacht<br />

waart, fai vu ce & quoi vous ne vous at*<br />

tendiez pas.<br />

Opftellen» betreffende de onopzichtlijke Voor*<br />

naamwoorden van aanwijzing.<br />

Des Pronoms démonfiratifs abfilus*<br />

N


Foornaamwoorden van aanwijzing. xxt<br />

N°. 2*<br />

Dat kleed is beter i gemaakt a dan het uwe5<br />

tnaar het laken van het uwe is fijner 3 dan dat laken.<br />

De mouwen van deezen rok zijn wijder 4<br />

dan de mouwen van den hunnen. Deeze kleêremaaker<br />

heeft gedaan 5 aan dat kleed al het geen 6 heeft<br />

afgehangen 7 van zijne bekwaamheid 8. Ik zou hebben<br />

laaten 9 omkeeren 10 dit camifool, indien het u<br />

geweest ware zo goed 12 als het uwe. Heb de goedheid<br />

van te zetten 13 deeze knoopen 14 aan dien<br />

rok; want die knoopen zijn fraajer 15 dan de uwen.<br />

I mieux. 6 tout ce qui. n elle.<br />

a<br />

f ait<br />

» 7 dependu. 12 bonne.<br />

3 plus fin. 8 habilité ƒ. 13 de metrre.<br />

4 plus largeg. 9 fait. 14 bouton m.<br />

5 fait. 10 retourner. 15 plus beaux.<br />

N°. 3.<br />

De veranderingen 1, welken 2 ik heb laaten 3 maa»<br />

ken 4 aan dit hui*, zijn grooter 5 dan de veranderingen,<br />

welken gij hebt laten maaken aan het uwe.<br />

Wij zouden hebben laten verwen 6 deeze deur en<br />

deeze venfters, indien wij daartoe 7 hebben, wij<br />

daartoe hadden, wij daartoe zullen hebben, en wij<br />

daartoe zouden hebben gehad den tijd en de gelegenheid<br />

Zij hebben, zij hadden, en zij zullen hebben<br />

gekocht 8 op 9 die verkooplng \o deeze tafels, deeze<br />

itoelen, dit kabinet, deezen fpiegel en deeze lantaarn<br />

11. '<br />

1 changement m.<br />

2 que.<br />

3 fait.<br />

4 faire.<br />

5 plus gra:<br />

6 peindre.<br />

7 en.<br />

8 acheté.<br />

9*.<br />

10 vendition f.<br />

11 lanterne f.


00ellen, betreffende de onopzichtlijke<br />

N°. 4.<br />

Ik heb veel 1 hooren a fpreeken 3 van'de onderwij-<br />

•zing 4, J/'f 5 deeze meester. gv?


Voornaamwoorden van aanwijzing. 1*3<br />

gij niet, hadt gij niet, en zoudt gij niet hebben<br />

gezegd aan deeze heeren, dat wij waren hunne<br />

vrienden. Deeze jongens zijn overgegeven 13 aan<br />

deeze ondeugden 14. Deeze menichen moeten 15<br />

zich 16 onderwerpen 17 aan die wet en aan de ge»<br />

woontens van dit land.<br />

13 abandonnés.<br />

14 vice m.<br />

15 doivent,<br />

16 fe.<br />

N°. 6,<br />

17 foumettre,<br />

Wat zegt gij 1 van deeze fchilderijen 2? Deeze<br />

fchilderijen zijn fraajer 3 dan de mijnen, dan de<br />

uwen. Ik heb gekocht 4 dit bed, deeze kusfens,<br />

deeze deken en dit laken van deeze vrouw. Waar 5<br />

hebt gij gekocht dit mes, deeze Haaien vorken,<br />

deeze zilveren lepels, deeze tinnen kom èn deeze<br />

porceleinen 6 borden? Ik heb ze 7, ik had ze, ik<br />

zal zé hebben, en ik zou ze hebben gekocht 8<br />

van deezen uitdraager 9. Het geluk of het ongeluk<br />

van mijnen broeder, en van den uwen, hangt<br />

af 10 van den uitfiag n déezer ondernemingen 12,<br />

Deeze daaden beantwoorden 13 geenzins aan deeze<br />

woorden 14.<br />

1 que dites vous?<br />

2 tableau m.<br />

3 plus beaux.<br />

4 acheté.<br />

5 oü.<br />

6 porcelaine ƒ.<br />

7 les.<br />

8 achetés.<br />

9 revendeur m,<br />

10 dépend.<br />

N°. 7,<br />

ï 1 isfue ƒ.<br />

12 entreprile ƒ.<br />

13 ne repondent.<br />

14 parole f.<br />

Wij hebben gebruik gemaakt i van deeze middelen<br />

2, om te geraaken 3 tot 4 dit oogmerk g. Deeze<br />

geneesmiddelen 6 hebben mij niet, hadden mij<br />

1 fait ufage, 3 pour parvenir,<br />

2 moïen m. 4 a,<br />

B<br />

5 but m.<br />

6 medecfoe/.


H4 Opfeilen, betreffende de onopzichtlijke<br />

niet, zullen mij niet hebben, en zouden mij niet<br />

hebben verlost 7 van deeze ziekte. Hij is zeer ge.<br />

hecht 8 aan deeze gewoonte. Hij is nooit overgegeven<br />

9 geweest aan deeze ongeregeldheid, noch<br />

aan deeze vermaaken. Wij hebben geplukt 10 de<br />

vruchten van deezen arbeid. Deeze ondeugden zullen<br />

zijn de vruchten van deeze opvoeding. Brengt 11<br />

deeze fchoenen en de mijnen bij onzen fchoenmaaker,<br />

of bij den uwen; want de zooien 12 van deeze<br />

fchoenen zijn verjleeten 13.<br />

7 délivré. 10 cueilli. 12 femelle ƒ.<br />

8 attaché. ïi apportez. 13 ufées.<br />

9 adonné.<br />

N°. 8.<br />

Hebt de goedheid van te behandigen 1 deezen neusdoek<br />

, deeze muts, dit hemd, deeze overhemden<br />

en deeze kousfen aan deeze naai (ter of aan de zijne.<br />

Zegt 2 aan mijnen tuinier, dat hij begiete 3 deeze<br />

bloemen. Deeze droogte hee f<br />

t ook doen 4 kwijnen<br />

5 deezen boom. De pennen van deezen iongen<br />

zijn beter 6 dan de pennen van dat meisje;<br />

maar dat meisje fchrijft 7 beter 8 dan deeze jongens.<br />

Deeze 'laan 9 bekoort \o het gezicht 11 der<br />

voorbij gaanden 12. Ik heb doorgebragt 13 deezen<br />

dag met te onderzoeken 14 de waarheid of de valsehheid<br />

deezer tijdingen.<br />

1 de remettre. 6 meilleures. 11 vue ƒ.<br />

2 dites. 7 écrit. 12 paslant m.<br />

o qu'iï arrofe. 8 mieux. 13 pasfé.<br />

4 fai,. 9 allée f. 14 k examiner,<br />

5 languir. 10 charme.<br />

De vermaaken deezer wereld zijn niet dan ijdel*


Voornaamwoorden van aanwijzing. 115<br />

heden. De geleerdheid 1 van dit gedeelte der wereld<br />

overtreft 2 de geleerdheid van de inwooneren der<br />

andere 3 deelen 4. Ik heb verzocht 5 dien koopman<br />

van mij te zenden 6 een faalt je 7 van die waaren 8,<br />

waarvan 9 gij mij hebt, gij mij hadt, en gij mij<br />

zoudt nebben gefproken 10. Waaraan 11 heyflt<br />

men toegefchreven 12 deeze wanorde 13? men heeft<br />

dezelve 14 toegefchreven aan deeze flrafloosheid 15.<br />

Wij hebben dezelve ook toegefchreven aan die zelfde<br />

16 oorzaak,<br />

1 favoir m. 7 échantillon m. 13 désordre ro.<br />

a furpasfè. 8 marchandife ƒ, 14 le.<br />

3 autre. 9 dont. 15 impunité f.<br />

4 panie ƒ. 10 parlé. 16 même.<br />

5 prié. 11 a quoi.<br />

6 de m'envoïer. 12 attribué.<br />

N°. 10.<br />

Dit verhaal 1 heeft niet verdiend 2 uwen aandacht,<br />

noch den hunnen, noch den zijnen, noch<br />

den mijnen. Deeze luiaarts gelijken 3 aan deeze<br />

ezels; maar die kinderen zullen hebben deel 4 aan<br />

deeze belooning 5 ter oorzaake 6 van hunne naarftigheid<br />

en van hunne gehoorzaamheid Deeze ftraf<br />

zal worden opgelegd 7 aan dit kind, ter oorzaake<br />

van zijne luiheid en van zijne ongehoorzaamheid.<br />

Dit leven is vol 8 van deeze elenden 9. Dit ongeluk<br />

heeft beroofd 10 deezen man van zijne goederen<br />

11. Deeze zwakheid 12 is het uitwerkzel 13 van<br />

deeze ziekte.<br />

1 redt m. 6 a caufè. 11 bien m.<br />

-2 mérité. 7 infligée. 12 fojblesfe ƒ.<br />

3 resfemblent. 8 pleine. 13 effet m,<br />

4 part. 9 mifère ƒ.<br />

5 recompenfe. 10 privé.<br />

fi 2


iï€ Opfeilen, betreffende de onopzichtlijke<br />

N°. il.<br />

De onweetendheid van deezen man is de oorzaak<br />

van deeze eigenwijsheid i en van deeze koppigheid a.<br />

Deeze hoogmoed 3 is de oorzaak van zijn verder/4.<br />

Men moet wijten 5 deeze armoede en deeze elende<br />

aan die pracht 6 en aan die Ongebondenheid 7. De<br />

onvruchtbaarheid 8 der landerijen 9 is de oorzaak<br />

deezer duurte 10, en de onvruchtbaarheid deezer<br />

landerijen komt 11 van de luiheid deezer inwoonereii.<br />

Deeze voorfpoed 12, dit geluk, deeze rijkdommen<br />

komen 13 van deezen vlijt 14 en van deeze<br />

naarftigheid. Deeze geleerdheid 15, deeze kunde 16<br />

zijn de vruchten van deeze ftudïén 17.<br />

1 préfomption ƒ.<br />

2 entêtement ?».<br />

3 orgueil in-<br />

4 perte ƒ.<br />

5 il fauc attribuer.<br />

6 luxe m.<br />

7 libertïnsge m.<br />

8 ftérlHté ƒ;<br />

9 terra/.<br />

10 cherté ƒ»<br />

11 provienr.<br />

12 prospérité ƒ.<br />

N°. 12.<br />

13 proviennent.<br />

14 zêle m<br />

15 érudition ƒ.<br />

16 favoir m.<br />

17 étude f<br />

Deeze man #>ra?fo 1 beter 2 dan die vrouw. De<br />

gierigheid deezer kooplieden overtreft 3 de gierigheid<br />

deezer burgeren. De wijsheid van dit kind is<br />

grooter 4 dan de wijsheid van deezen man en van<br />

deeze vrouw. Mijn vader heeft laaten 5 maaken 6<br />

veele veranderingen aan deeze tafel, aan dit kabinet,<br />

aan deeze venfters, aan deeze deur, aan dit<br />

huis, en aan deezen tuin. Uw vader heeft laaten<br />

maaken veele veranderingen aan zijn huis en aan<br />

het uwe. Hij heeft dezelve 7 laaten maaken dit<br />

jaar 8. Zijn huis zal zijn fraajer 9 drai het uwe,<br />

•wanneer die veranderingen zullen .gedaan 10 geworden<br />

zijn.<br />

1 parle. 5 fait. 8 année.<br />

2 mieux. 6 faire. 9 P lus<br />

belle.<br />

3 furpasfe.<br />

4 plus grande.<br />

7 les. IO faits.


Peornaamwoorden van aanwijzing. tij<br />

N*. 13.<br />

Deeze boer is de fterkfte 1 van dit dorp, en de<br />

kinders van deezen boer zijn de' arbeidzaamften 2<br />

van dit land. Hebt gij, hadt gij, zult gij hebben,<br />

en zoudt gij hebben gezegd 3 aan deezen man, aan<br />

deeze vrouw, en aan deeze kinderen, de dingen,<br />

die 4 ik u heb gezegd 5? ik wenschte wel, dat gij<br />

dezelve gezegd haddet aan mijnen vader en aan mijne<br />

moeder! De toren van die kerk is hooger 6 dan<br />

de toren van dit gebouw 7. Het begin van dit<br />

werk zal zijn msejelijker 8 dan het einde.<br />

1 le plus robuste. 4 que. 7 édifice m.<br />

2 plus laborieux. 5 dit es. 8 plus di&cile. 1<br />

3 dit. 6 plus haute,<br />

N°. 14.<br />

De leerlingen van deeze clasfe 1 zijn naarftiger t<br />

dan de leerlingen van die clasfe. De kinders, welke<br />

niet zijn, niet waren, niet zijn geweest, met<br />

waren geweest, en niet zullen zijn ongevoelig 3<br />

voor 4 deeze lesfen 5, voor deeze vermaaning, yoor<br />

deeze bedreigingen 6, noch voor deeze verwijting,<br />

noch voor deeze ftraf, hebben, hadden, zullen hebben,<br />

en zoudeii hebben verdiend 7 te worden 8 verdreven<br />

9 uit deeze fchool. Ik wenschte wel, dat<br />

dit kind ware onderworpen 10 aan deeze tucht 11!<br />

1 clasfe f. 5 précepte in. 9 chasfés.<br />

2 plus diligents. 6 ménaee f 10 foumis.<br />

3 infenfibles. 7 mérité. 11 discipline/.<br />

4 a. , 8 d'êire.<br />

H i


nS Op/lellen, het r effende de onopzichtlijke*<br />

N°. 15.<br />

Deeze gezondheid is te verkiezen 1 hoven 2 deeze<br />

rijkdommen. Deeze jeugd gelijkt 3 aan deeze lente,<br />

en deeze ouderdom gelijkt aan den winter. Het leven<br />

der menfchen is onderworpen 4 aan dit ongemak,<br />

aan deeze elende, aan deeze ziekten, en aan<br />

deeze gevaaren. Dit pensen is blootgefield 5 aan<br />

dit gevaar. Ik heb gehouden 6 deeze belofte; maar<br />

gij hebt niet gehouden de uwe. Hij heeft ook niet<br />

gehouden de zijne. Ik wenschte wel dat mijne<br />

vrienden gehouden hadden de hunnen: wij zouden<br />

altijd gehouden hebben de onzen.<br />

1 préferable. 3 resfernbte. 5 expofé.<br />

2 a<br />

' 4 fujette. 6 rempli.<br />

N°. 16.<br />

Deeze raad 1 was zeer aangenaam 2 aan deezen<br />

Heer 3. Die dwaas 4 verwerpt 5 deezen raad. Die<br />

raad zou hem 6 hebben bevrijd 7 van deeze gevaaren.<br />

Deeze ondeugd is het tegenovergeffelde 8 van<br />

deeze deugd. De kinderen, welke 9 hebben de gelegenheid<br />

om te keren 10 deeze kunst, deeze taaien<br />

en deeze weetenichap, zijn gelukkiger 11 dan<br />

dit kind, het welk beroofd 13. is van deeze gelegenheid,<br />

van deezen tijd, en van deeze middelen.<br />

Deeze jg>ngeis zeer dyergegeiien 13 aan deeze ledigheid<br />

en aan dit fpel. Deeze ftelling 14 is ge.<br />

grond 15 op 16 dccze ondervinding 17. '<br />

1 eonfell m.<br />

°i. agréable.<br />

3 Seigneur m<br />

4 inlente r?..<br />

5 rejette.<br />

i te.<br />

7 déüvré.<br />

8 oppofite m.<br />

9 qui.<br />

JO d'apprendre.<br />

Iï plus heureux.<br />

12 privé.<br />

13 adonné.<br />

14 fystjlêtne m.<br />

15 fondé.<br />

16 fur.<br />

17 expérience ƒ.


Voornaamwoorden van aanwijzing. ïlj<br />

N°. 17.<br />

Deeze zee heeft doorgebroken 1 deezen dijk. Deeze<br />

huizen zijn omver geworpen 2 geweest door de<br />

golven van deeze zee. Dit koorn, deeze vruchten,<br />

en deeze boomen, hebben geweest blootgefteld 3<br />

aan deezen fiortregen. De fchepen van deeze kooplieden<br />

hebben veel 4 geleden 5 in dit onweder. Die<br />

hitte heeft uitgedroogd deezen akker. Deeze regen<br />

heeft befproeid 6 deeze planten. Deeze rivier verfchaft<br />

7 veel waters 8 aan deeze zee. Deeze wind<br />

heeft veroorzaakt 9 meer fchade 10 aan deeze planten<br />

dan deeze hagel.<br />

1 rompu. 5 foufferts. 9 caufé.<br />

2 renverfées. 6 arrolë. 10 pius de dom-<br />

3 expofés. 7 fournit. mage.<br />

4 beaucoup. S teaucoup.<br />

Opltellen, betreffende de betrekkelijke Voornaamwoorden<br />

van aanwijzing.<br />

Des pronoms démonfiratifs relatifs.<br />

N°. 1.<br />

Die pen is goed 1; maar deeze is niet goed. Die<br />

pennen zijn goed 2; maar de geene, welke gij daar<br />

hadt, waren niet goed, Ik wenschte wel dat deeze<br />

zo goed waren als de jiwen. De band 3 van dit<br />

boek is fraajer 4 dan die van het uwe.' Zijn de<br />

banden van die boeken niet fraajer 5 dan die van<br />

de hunnen? Ik heb veel 6 hooren 7 fpreeken 8 van<br />

deezen jongen en van dien, van deeze kinderen en<br />

van de onzen. Dit dorp is grooter 9 dan het geen<br />

dat wij gezien 10 hebben. Dat huis is fraajer dan dit.<br />

1 bonne. 5 plus belles. 9 plus grand,<br />

a bonnes. 6 beaucoup. ÏO vu.<br />

3 relieure/. 7 entendu.<br />

4 plus beUe. 2 parler.<br />

H 4


Opftellen, betreffende de betrekkelijke<br />

De venfters van dit huis zijn grooter i dan die<br />

van het uwe. De naarftigheid van dien jongen is<br />

grooter 2 dan de naarftigheid van deezen. E)e kundigheid<br />

van de meesters uwer ftad is grooter dan<br />

de kundigheid van dje van de onze. Deeze werklieden<br />

3 hebben meer gewerkt 4 aan dit huis dan<br />

aan dat. Deeze waaren behooren 5 aan die kooplieden,<br />

en niet aan de geene, welke 6 hebben gewoond<br />

7 in deeze ftad. Het fchrift van uwen zoon<br />

is fraajer 8 dan dat yan den mijnen. De fchoopheid<br />

van zijne dochter overtreft 9 die van de hunne.<br />

1 plus grandes.<br />

2 plus grande.<br />

3 ouvrier ra.<br />

2.<br />

4 travaillé.<br />

5 appartiennent.<br />

6 qui.<br />

N°. 3-<br />

7 demeuré,<br />

8 plus belle.<br />

9 furpasfe.<br />

Deezè man is meer overgegeven ,1 aan de ftudie<br />

der wiskunst 2 dan aan die der fpraakkunst 3. Wij<br />

hebben gevonden 4 meer fchoonheid 5 in dit fchilderij<br />

dan in dat. De kleuren 6 van dit fchilden'j<br />

zijn levendiger 7 dan de kleuren van dat, Deeze<br />

kimflenaar 8 overtreft 9 den geenen, dien ik gezien<br />

10 heb in onze ftad. Deeze tafel is langer i\<br />

dan die. Die bank is hooger 12 clan deeze. Dit<br />

mes is fcherper 13 dan het geen dat gij hebt. Dit<br />

kasteel is ouder 14 dan dat. De uitgestrektheid<br />

van dit land is grooter 15 dan dat geene, waar 16<br />

gy geweest zijt.<br />

T livre.<br />

s mathématiques<br />

/- £•<br />

3 grammaire f.<br />

4 ïrouvé. '<br />

i beauté f.<br />

6 couleur ƒ.<br />

7 vives.<br />

8 artiste m,<br />

9 furpasfe.<br />

10 vu.<br />

u plus longue.<br />

12 plus haut,<br />

ij plus tranchant.<br />

14 plus vieux.<br />

15 plus grande.<br />

16 oü.


Voornaamwoorden van aanwijzing» %.%%<br />

N 9<br />

. 4.<br />

Deeze reis is geweest langer 1 dan 2 de geene,<br />

welke 2 wij hebben gedaan 3. Er is 4 meer goud §<br />

aan dit horologie 6 dan aaii het geen, dat ik heb.<br />

Er is meer jlaal 7 aan dat mes dan aan dit. Er is<br />

meer tin 8 in deeze kas dan in die van uwen vader.<br />

Dit bed kost 9 meer dan dat. De lakens 10<br />

van dit bed zijn fijner 11 dan die van het mijne.<br />

Wij hebben gegeven 12 meer gelds 13 voor 14 deeze<br />

fioopen 15 dan voor die. Die doelen zijn hoger 16<br />

dan deeze. Dit flot 17 is grooter 18 dan het geen,<br />

dat 19 is aan uwe deur of aan de mijne.<br />

1 plus long. 8 plus d'étain. 14 de.<br />

2 que. 9 coute. 15 taïe ƒ.<br />

3 fait. 10 drap m. 16 plus hautes.'<br />

4 il y a. 11 plus fins. 17 ferrure ƒ.<br />

5 plus d'or. 12 donné. 18 plus grande.<br />

6 montre/. 13 plus d'argent. 19 qui,<br />

7 plus d'acier.<br />

N . 5.<br />

Deeze 1 is dikker 2 dan die. Deeze planken<br />

3 zijn dikker 4 dan die van deezen zolder 5.<br />

Deeze plaats 6 is grooter dan die, welke 7 is ÖC^ter<br />

8 üw huis, of achter het zijne, Deeze oven<br />

is wijder 9 dan die. Er is to meer lood 11 aan deeze<br />

goot 12 dan aan die van uw huis. Ér is meer<br />

water 13 in uwen regenbak 14 dan in deezen. Er<br />

zijn meer duiven 15 in dit duivenhok 16 dan in dat<br />

van onzen buurman 17. De glans 18 van deeze lier<br />

is grooter 19 dan de glans van die.<br />

1 poutre ƒ.<br />

2 plus groslè.<br />

3 planche/.<br />

4 plus épaislè.<br />

5 grenier w.<br />

6 basfè cour/.<br />

? qui.<br />

8 derrière.<br />

9 plus large.<br />

10 il y a.<br />

11 plus de plomb.<br />

12 goutiere ƒ.<br />

13 plus d'eau.<br />

f-H. 5<br />

14 citerne ƒ.<br />

15 plus de pigeoss,<br />

16 pigeognier m*<br />

17 voifin Ni.<br />

18 éclat m.<br />

19 plus grand.


lil Opfeilen, betreffende de betrekkelijke<br />

N°. 6*.<br />

Het kleed i , dat z over 3 deeze tafel is, is<br />

feltjker 4 dan het geen, dat over die tafel is. De<br />

fpiegel, welke hangt 5 aan deezen muur, is PTO»ter<br />

6 dan de fpiegel, welke hangt aan dien. Het<br />

fchilderij, dat aan dien fpijker hangt, is fraajer 7<br />

dan het fchilderij, dat aan deezen hangt. Neem 8<br />

deezen rok van dien kapflok 9, en hang hem 10<br />

aan deezen! Neem dit linnen uit deeze kas en doe<br />

het 11 in die! Zet 12 deezen trekpot en deeze kopjes<br />

13 op die tafel! Neem deeze ketting 14 van dit<br />

horologie 15, en doe 16 die andere aan het mijne J<br />

1 tapis ». 7 plus beau. 12 mettez.<br />

2 qui. 8 otez. 13 tasfe/.<br />

3 fur. 9 porte-manteau 14 chaine/.<br />

4 plus precieus. m. 15 montre ƒ.<br />

5 pend. 10 pendez.Te. 16 attachez.<br />

6 plus grand. 11 mettez-le.<br />

iVtfiMw Ï de ZW/OT 2 van die pennen, en doe ze 3<br />

4 deeze! Z^/> 5 dit glas 6; en ra/ 7 dat van<br />

mijnen vader en het mijne ! Koop 8 die waaren,<br />

en zend deeze terug 9! Neem de knoopen 10 van<br />

die kleederen, en zet ze aan deeze! Deeze kaars<br />

is dikker 11 dan die. Dit bier is zoeter 12 dan het<br />

geen, dat 13 in dit vat 14 is. De uitlegging 15,<br />

welke 16 uw broeder heeft, had, zal hebben, en<br />

zou hebben gegeven 17, van dit raadzel 18, is<br />

s otez.<br />

2 attaché/.<br />

3 mettez-les.<br />

4 autour de.<br />

5 vujdez.<br />

6 vene m.<br />

7 remplisfez.<br />

8 achetez.<br />

9 renvoiez.<br />

10 bouton m.<br />

11 plus grosle.<br />

12 plus douce.<br />

13 qui.<br />

14 tonneau m.<br />

15 explication ƒ.<br />

16 que.<br />

17 donnée.<br />

18 énigmew.


Voornaamwoorden van aanwijzing. I2J<br />

"klaarer 19 dan die, welke 20 gij er van 21 zoudt<br />

gegeven hebben. De middelen 22, die ik gebezigd 23<br />

heb om te verkrijgen 24 deeze gunst 25. zijn wettiger<br />

26 dan die, welke gij beproefd 27 hebt.<br />

19 plus ciaire.<br />

20 que,<br />

21 en.<br />

22 moïen m.<br />

23 emploïés.<br />

24 pour obtenir.<br />

N°. 8.<br />

25 faveur ƒ.<br />

26 plus légitimes.<br />

27 tentés.<br />

De vreugd deezes levens is niet te vergelijken 1<br />

bij 2 die van het toekomend leven 3. Er is 4 meer<br />

zilvers 5 aan dien kandelaar dan aan deezen. Die<br />

fnuiter 6 is grooter 7 dan deeze. Dit hout is groe-<br />

'ner 8 dan dat. Doe 9 het water uit deezen emmer,<br />

en giet het 10 in dien 1<br />

De bladeren, welke 11<br />

zijn aan deeze boomen, zijn grooter 12 dan de geenen,<br />

welke zijn aan die. De lieden, welke zijn bezig<br />

13 aan dit werk, zijn naarfliger<br />

nen, welke zijn bezig aan dat.<br />

14 dan degee-<br />

1 comparer. 6 mouchettes ƒ. n qui.<br />

2 a. 7 plus grandes. 12 plus grandes.<br />

3 vie future ƒ. 8 plus Verd. 13 occupés.<br />

4 f y a. 9 otez. 14 plus diligents,<br />

j plus d'argent. 10 verfez-la.<br />

N°. 9.<br />

Deeze groentens 1 zijn gezonder 2 dan die. Die<br />

peer is fappiger 3 dan deeze. Deeze inkt is zwarter<br />

4 dan de uwe, en dit papier is witter 5 dan het<br />

mijne. De nuttigheid, welke 6 ik heb getrokken 7<br />

uit dit werk, is grooter 8 dan die, welke gij getrokken<br />

hebt uit het uwe. Neem 9 dit ftuk vleesch<br />

1 légume/. 4 plus noïre. 7 tiré.<br />

2 plus falubres. s plus blanc. 8 plus grande.<br />

3, plus fucculente» 6 que. 9 otez.


I2J Opfeilen, betreffende de betrekkelijke<br />

uit die fehotel, en doe het 10 in deeze! Hoe veel it<br />

hebt gij, hadt gij, zult gij hebben, en zoudt gij<br />

hebben gegeven 12 voor 13 deezen hoed? Ik heb<br />

meer gegeven voor deezen dan voor dien.<br />

10 mettez-le. 12 donné. 13 de.<br />

11 combien.<br />

N°. 10.<br />

De overwinning 1 van deezen koning is roemruchilger<br />

2 dan die van den onzen. De voorzorgen 3,<br />

Welke 4 wij genomen 5 hebben, zijn nuttiger 6 dan<br />

die, welke gij genomen hebt. Dit gastmaal 7 is<br />

kostbaarer 8 dan dat. De toegeevendheid c), die deeze<br />

meester voor zijne leerlingen heeft, is grooter 10<br />

geweest dan die, welke de onze heeft voor de zijnen.<br />

Ik heb eerder 11 toegefchreven 12 den voord*<br />

gang 13 van deeze zaak 14 aan de vlijt 15 van deezen<br />

Heer dan aan die van uwen neef.<br />

1 vicloire/. 7 repas m. II plutót.<br />

2 plus glorieuTe. 8 plus fomptueux. 12 attribué.<br />

3 précaution ƒ. 9 condescendance 13 avancement m.<br />

4 qua. f. 14 affaire/.<br />

5 prifes. 10 pius grande. 15 zêlem.<br />

6 plus titiles.<br />

N°. 11.<br />

De naarftigheid en de oplettendheid dier leerlingen<br />

verdient 1 de navolging 2 van deeze. Deeze<br />

wandeling 3 is vermaaklij'her 4 geweest dan die van<br />

gisteren 5. De overheid 6 heeft opgeofferd 7 haare<br />

belangen's 8 aan die van het algemeen 9. Dit vleesch<br />

zou zijn mal f her 10 dan dat; maar die groentens 11<br />

1 mérite. 5 d'hier. O public.<br />

2 imitation ƒ. 6 magiftrat »„. 10 plus tendre.<br />

3 promenade/. 7 facrifié. H légume/.<br />

/. D!HS agtéable. S intérst m.


Voornaamwoorden van aanwijzing. t»5<br />

zullen niet zijn zo goed 12 als deeze. Wilt 13 gij<br />

een Huk van dit vleesch, of van dat? Ik heb bevonden<br />

14 aan deeze groentens een' anderen fmaak 15<br />

dan aan die; het komt 16 dat 17 de vrouw» welke 18<br />

heeft bereid 19 deeze groentens, niet heeft gedaan 20<br />

aan deeze, het geen 21 zij heeft gedaan aan die.<br />

12 bonnes. 16 eeia vient. 19 préparé.<br />

13 voulez. 17 de ce que. 20 fait.<br />

14 trouvé. 18 qui. 21 ce que.<br />

15 autre gout m.<br />

N Q<br />

. 12.<br />

Onze druiven zijn niet zo goed 1 als deeze. Geef<br />

mij 2 een' tros 3 van die druiven, en een handvol 4<br />

van deeze nooten 5! Deeze oorlog heeft veroorzaakt 6<br />

meer fchade 7 aan deeze ftad dan aan de uwe. De<br />

kortheid 8 deezes levens gelijkt 9 aan die van de<br />

bloem des velds. Deeze jagt lo is geweest beter 11<br />

dan die van mijnen vader. Ik heb gefchoten 12.<br />

deeze haazen, "die patrijzen, en deeze eend. Van<br />

wien 13 hebt gij ontvangen dit geweer 14? ik heb<br />

het ontvangen van deezen Heer, die 15 heeft gefchoten<br />

met dit geweer deeze lijsters. Dit geweer<br />

is beter 16 dan liet uwe, dan het mijne, dan het<br />

zijne.<br />

i bons. 7 plus de dom- 12 tué.<br />

2 donnez.moi.<br />

3 grappe/.<br />

4 poignée.<br />

g noix ƒ."<br />

$ eaufé.<br />

mage ƒ.<br />

8 brieveté ƒ.<br />

9 resfemble.<br />

10 chasfe ƒ.<br />

11 meilleure.<br />

N». 13;<br />

13 qui.<br />

14 fulil m.<br />

15 qui.<br />

16 meilleur.<br />

Die Heer is een liefhebber 1 van het visfehen 2,<br />

a amateur ?«» 2 pêche /;


125 Opfeilen, betreffende de betrekkelijke<br />

Deeze vtsfchen 3 zijn veel 4 grooter 5 dan de gee*<br />

iien welke 6 gij daar 7 hebt; ja, maar deeze zijn<br />

lekkerder^ dan die. De eigenzinnigheid 9 onzer<br />

borst 10 is ;zog- n wonderlijker 12 dan die de3/örtums<br />

13. De hoogmoed 14 van deezen man uten»<br />

/re/ï 15 dien van deeze vrouw. Deeze tegen/boe.<br />

den 16 zijn niet te vergelijken 17 bij 18 de geene,<br />

welke 19 wij hebben geleden 20. Deeze gans is vetter<br />

2i dan die. Dit konijn is magerder 22 dan dat.<br />

3 poislbn m.<br />

4 beaucoup.<br />

5 plus grands.<br />

6 que.<br />

7 la,<br />

8 plus délicats.<br />

9 caprice m.<br />

10 humeur/.<br />

11 encore.<br />

12 plus bizarre,<br />

13 fortune ƒ.<br />

14 orgueil m.<br />

15 furpasfè,<br />

16 ad verfilé ƒ.<br />

N°. 14.<br />

17 a comparer.<br />

18 a.<br />

19 que.<br />

20 fouffertes.<br />

21 plus graslb.<br />

2 a plus maigre.<br />

De ondervinding deezes tijds leert ons 1 de 011lranavasiigheid<br />

des fortuins. De Heidenen 2 hebben<br />

toegefchreven 3 eigenzinnigheid 4 aan deeze godin.<br />

Het komt niet toe 5 aan deeze meufchen; maar wel<br />

aan die, om te oordeelen 6 over 7 de rechtvaardigheids<br />

of over de onrechtvaardigheid 9 deezer zaak 10.<br />

Het vleesch n van deezen haas is malfer 12 dan<br />

het vleesch van dien. Het fap 13 van deeze citroenen<br />

14 is beter 15 dan het fap van die. De dapperheid<br />

16 van deezen foldaat is geweest grooter 17 dan<br />

de dapperheid van dien. Pr is 18 meer te eeten 19<br />

aan deeze vruchten dan aan die.<br />

1 nous apprend. 8 juftice ƒ.<br />

2 Païen m. 9 injuftice/.<br />

3 artribué. 10 aflaire ƒ,<br />

4 oprice m- II chair/<br />

5 ii n'appartientpas. ï2 plus lendre.<br />

C de juger. 13 jus m.<br />

7 de. 14 citron m.<br />

15 meilleur m,<br />

IÓ bravoure/.<br />

17 plus grande.<br />

18 il y a.<br />

19 a manger.


Voornaamwoorden van aanwijzing.<br />

N°. 15.<br />

Er zijn 1 meer kers/en 1 aan deezen boom dan<br />

aan dien. Zij hebben gemaakt 3 meer verandering 4<br />

aan die wee dan aan deeze. Deeze rivier hieft zijn<br />

ontlasting 5 in die zee, en niet in deeze. Dit gevecht<br />

6 is geweest bloediger 7 dan dat. Die rand 8<br />

zal zijn grooter 9 dan deeze. Er is 1 meer touwwerk<br />

10 aan dit (chip dan aan dat. Men heeft gevangen<br />

11 die visfehen in de rivier, en deeze in de<br />

zee. Men heeft toegefchreven 11 aan die onvoorzichtigheid<br />

de ongelukken,' welke 13 men zou hebben<br />

moeten 14 toefchrijven 15 aan deeze.<br />

1 il y a, .6 combat m 11 pris.<br />

2 plus de cerifes. 7 plus fanglant. 12 attribué,<br />

3 fait. 8 marge/. 13 que.<br />

4 plus de cliange- 9 plus giande. 14 du.<br />

ment. 10 plus de cordage. 15 auribuer.<br />

5 embouchure f.<br />

f t<br />

N . Ifj.<br />

.De achteloosheid 1 van dit kind is grooter 2 dan<br />

de naarftigheid van dat. Men heeft toegefchreven 3<br />

zijne ongenade 4 aan die oorzaak, en men zou die 5<br />

hebben moeten 6 toefchrijven 7 aan deeze. Zijne<br />

elende fpruit 8 uit dit en niet uit dat. Wij hebben<br />

gevonden 9 meer gelds 10 in dien zak 11 dan in deezen.<br />

Gij hebt gevonden 9 aan dit brood eenen<br />

fmaak, welken 11 wij niet hebben gevonden 9 aan<br />

dat. Zoudt gijl. wel hebben gedacht 13 dat dit onderzoek<br />

14 zou hebben vereischt 15 meer tijds 16 dan<br />

dat? wij zouden het 17 niet hebben gedacht 13.<br />

,i négligence/.<br />

2 plus grande.<br />

3 attribué<br />

4 disgrace/.<br />

5 Ia.<br />

« du.<br />

7 attribuer.<br />

8 provient.<br />

9 rrouvé.<br />

10 plus d'argent.<br />

11 fac m,<br />

12 que.<br />

13 penfé. 1<br />

14 examen m><br />

15 demandé<br />

16 plus de tems.<br />

17 le.


lag Opfeilen, betreffende de betrekkelijk*<br />

N°. i 7.<br />

De moejelljkheden i, welke a zijn vèrknocht 3 aan<br />

deeze uitvinding 4, zijn £roo/«- 5 dan de moejelijkheden,<br />

welke waren verknocht aan de geene, welke<br />

men reeds had gedaan. De vruchtbaarheid 6 van<br />

deezert akker is grooter 7 dan die van den mijnen.<br />

De b iomen van zijnen boomgaard 8 zijn vruchtbaarder<br />

9 dan deeze. De kleuren 10 van die bloem zijn<br />

levendiger ti dan de kleuren van deeze. Deeze vernieling<br />

12 is geweest toegefchreven 13 aan dit onwe*<br />

der 14 en niet aan dat.<br />

1 difficulté/.<br />

2 qui.<br />

3 attachéeS;<br />

4 invention/.<br />

5 plus grandes.<br />

6 fertilité ƒ.<br />

7 plus grande.<br />

8 verger m.<br />

9 plus fertiles.<br />

10 les couleurs.<br />

N°. i8.<br />

II plus vives.<br />

ia ravage m.<br />

13 attribué.<br />

14 tempéte/.<br />

Het gevoelen 1, dat a ik heb van deezen man,<br />

overtreft 3 dat geen* het welk ik heb van deeze<br />

vrouw. De fchacht 4 van deeze pen is dikker 5<br />

dan die van de uwe of van de mijne. Ik heb niet<br />

geloof geflagen 6 aan die tijdingen 7, maar wel aan<br />

deeze. Die manieren 8 zijn beter 9 dan deeze. De<br />

kinders hebben eerder 10 verleend 11 het oor aan<br />

deeze les fen 12 dan aan die. Ik heb bevonden 13,<br />

dat die weetenfchap is nuttiger 14 dan deeze. De<br />

fchatten 15 van deeze kooplieden 16 zijn grooter 17<br />

dan die, welke wij hebben bezeten 18; Dit uurwerk.<br />

1 opinion ƒ.<br />

2 que.<br />

3 furpasfe.<br />

4 tuyau tn.<br />

5 plus gros.<br />

6 ajouté foi.<br />

7 nouvelle/.<br />

8 mairiere/.<br />

9 meilleures.<br />

10 plutót.<br />

11 prété.<br />

12 précepte ?».<br />

13 trouvé.<br />

14 plus utile.<br />

15 tréfor m.<br />

16 négocianr m.<br />

17 plus grjmds,<br />

18 posféjé/.


'Voornaamwoorden van 'aanwijzing. m>j<br />

'wérk ly is ontfteld 20, maar het uwe is het nK.<br />

Ik wenschte wel dat mijn uurwerk ware zo goed il<br />

als dat'. Deeze brief is langer 22 dan die.<br />

19 horloge m. 21 bon. sa plus longue.<br />

20 détraqué.<br />

Vf. R E G E L .<br />

Over het zelfftandig en toevoeglijk Naamwoord.<br />

'£}u mom fubftantif et du nom adje&if.<br />

Een naamwoord, nom., is een wóórd, dat eene<br />

zaak of derzelver hoedanigheid te kennen geeft.<br />

. Het naamwoord is zelfftandig, fubfiantif of toevoegelijk,<br />

adjeciif<br />

. Een zelfftandig naamwoord-, n$m fubfiantif, is<br />

een woord, dat de zaak of den perfoon te kennen<br />

geeft, gelijk reeds bij de woórdlidjes gezegd is.<br />

Alle dingen, die men hooren, zien, voelen, ruiken<br />

en lmaaken kan, zijn fubfiantif, bij voorbeeld:<br />

Le fon, het geluid, farbre, de boom, la do-aleur,<br />

de pijn, 'la puhnteur, de ftank, la délicatesfe,<br />

de lekkernij.<br />

In één woord, men kan fubfiantif nóemen alle '<br />

woorden, die, alleen ftaande, verftaanbaar worden<br />

door de voorzetting der woordlid ie s.<br />

De woorden, die .den naamj&an een' perfoon<br />

rivier, berg, wind, ftad, rijk, aantoonen, worden<br />

eigennaamen, noms propres, 'genoemd, als: Dieu<br />

Jean, Rome, les Alpes, le Rhin, F Est, enz. '<br />

Een toevoegelijk naamwoord, nom adje£tif, geeft<br />

de hoedanigheid en de eigenfehappen van een fubftantif<br />

te kennen. De adjectifi zonden onverftaanbaar<br />

zijn, indien zij niet bij een fubfiantif Ronden,<br />

of er betrekking op hadden ; bij voorbeeld; een<br />

groot boek, un grand livre. Het woord'groot,<br />

grand, is een adjectif, de hoedanigheid van het<br />

fubfiantif, boek , livre, uitdrukkende.<br />

I


33® Zelfftandig en toevoegelijk Naamwoord.<br />

Het zelfde adjeciif kan manlijk en vrouwlijk, enkelvoudig<br />

en meervoudig gemaakt worden, naar<br />

maate het fubfiantif manlijk of vrouwlijk, enkelvoudig<br />

of meervoudig is5 bij voorbeeld:<br />

Un grand homme, een groot man.<br />

Une grande femme, eene groote vrouw.<br />

De grands livres, groote boeken.<br />

De grandes villes, groote fteden.<br />

Hier ziet men dat grand manlijk enkelvoudig is<br />

voor homme, grande vrouwlijk enkelvoudig voor<br />

femme, grands manlijk meervoudig voor livres, grandes<br />

vrouwlijk meervoudig voor villes.<br />

Hoe een naamwoord, dat enkelvoudig is, meervoudig<br />

wordt, is reeds bij de verklaaring van de<br />

woordlidjes gezegd; des blijft ons nog over te<br />

weeten, hoe een adjeciif, dat ïpanlijk is, vrouwlijk<br />

gemaakt wordt: Iet dan wel:<br />

1. ) Alle adjeclifs, in het manlijk, op een domme<br />

e uitgaande, ondergaan in het vrouwlijke geene<br />

verandering; dus zegt men:<br />

Un garcon docile, een leerzaame jongen.<br />

Une file docile, eene lesrzaaroe dochter.<br />

2. ) Wanneer een adjeciif, in het manlijk, uitgaat<br />

op 'é, ai, ï en u, of op een'medeklinker, zo wordt<br />

er, in het vrouwlijk, een ftomtne e achtergevoegd;<br />

bij voorbeeld:<br />

Senfé. verftandig, manl., mvsktfenfée in hetvrouwi*<br />

Vrat, waar, vraïe.<br />

Poli, befchaafd, polie.<br />

Ingénu, oprecht. ingénue.<br />

Behalven favori, gunltering, favorite.<br />

Grand- sroot, grande.<br />

E?al, gelijk, égale.<br />

Voitin, nabuurig, votjtne.<br />

Prochain. aanftaande, prechaine.<br />

Dur, hard, dure.


i Zelfftandig en toevoegeli'fk Naamwoord. l%%<br />

Gris, grijs, manlijk, maakt grif in het vrouwIiiL<br />

Peut, klem, p et; te, J<br />

Ow


£32 Zelfftandig en toevoegelijk Naamwoord*<br />

Gros, grof, maakt grosfe.<br />

Net, zuiver, nette,<br />

Sot, dwaas. fotte.<br />

De volgenden maaken echter eene uitzondering<br />

in den regel:<br />

Mauvais, flecht, maakt tnauvaife» j<br />

Ni ais, onnozel, niaife.<br />

Ras, kaal, rafe.<br />

Complet, volledig, complete.<br />

Replet, vol, replete.<br />

Secret, geheim, fecrete.<br />

Prais, versch, fraiche.<br />

Tiers, derde, tiercé.<br />

Beau, fchoon, nouveau, nieuw, fou, gek, moti\<br />

week, vieux,'oud, maaken ook in het manlijk bel,<br />

nouvel, fol, mol, vleil, wanneer zij voor een fubftantif<br />

ftaan, dat met een' klinker of ftomme h begint<br />

; bij voorbeeld: men zegt: un bel enfant, een<br />

fchoon kind, en niet un beau enfant, om dat het<br />

fubftantif, enfant, met een' klinker begint, en zo<br />

voords.<br />

Van deezen manlijken uitgang komt de vrouwlijke;<br />

als:<br />

Bel, manlijk, maakt in het vrouwlijk belle.<br />

Nouvel, nouvelle.<br />

Fol, folie.<br />

Mol, molle.<br />

Fleil, vieille.<br />

Maar Espagnol, Spaansch, maakt Espagnole.<br />

Gentil, aartig, gentiHe.<br />

Benin, gun (lig, bénigne.<br />

Malin, kwaadwillig, maligne»<br />

De volgende adfeclifs, als:<br />

Antèrieur, voorgaande, maakt ante'rleure 9<br />

Citérieur, aan deeze zijde liggende, citérieure.


Zrlffiandig en toevoegelijk Naamwoord. 135<br />

Extérieur, uiterlijk, maakt extérieure.<br />

Inférieur, beneden, inférieure.<br />

Intérieur, inwendig, intérieure.<br />

Majeur, meerderjaarig, majetire.<br />

Mineur, minderjaarig, mineure.<br />

Meilleur, beter, meilleure.<br />

Postérieur, achter, postérieure.<br />

Prieur, de Prior van een klooster, Prieure.<br />

Supérieur, bovenst, fupéricurej<br />

U/tér leur, laatst, ultérieure.<br />

De adjeciif, van Franfche werkwoorden afkomftig,<br />

veranderen doorgaands eur in 'eufe; als:<br />

Chanteur, zinger, maakt chanteufe.<br />

Porteur, draager, pa^eufe.<br />

Danfeur, danfer, dan feu f.<br />

Revendeur, wederverkooper, revendeufe.<br />

Want die adje&ifi komen van de werkwoorden<br />

chanter, zingen, port er, draagen, danfer, danfen,<br />

revendre, wederverkoopen; behalven de volgenden:<br />

Enchanteur, betoverend, maakt enchanteresfe.<br />

Pécheur, zondaar, pécheresfe.<br />

Vengeur, wreekend, vengeresfe.<br />

Bailleur, geever, bailleresfe.<br />

Defendeur, verdediger, défeuderesfe.<br />

Demandeur, vraager, demanderesfe.<br />

Er zijn ook verfcheide woorden, die men wel<br />

voor fubfiantif houdt, maar die eigenlijk adjeciif<br />

en afkomftig zijn van de Latijnfchen op tor uitgaande;<br />

deeze veranderen teur in trlce, als:<br />

AEteur, acteur, maakt a&rice.<br />

Bienfaiteur, weldoener, bienfaitrice,<br />

Sfccufateur, befchuldjger, accufatrice.<br />

Confervateur, behouder, confervatrïce*<br />

Débiteur, fchuldenaar, dèbitrice*<br />

13


X34 Zelfftandig en toevoegelijk Naamwoord.<br />

Z>is/ipateur, verkwister, maakt dhfipatrhe.<br />

Elecleur, keurvorst, éleclrice.<br />

Fauteur, begunftiger, fautrice.<br />

Lecleur, leezer, leBrice.<br />

Moteur, beweeger, motrice.<br />

Promoteur, bevorderaar, promotrice»<br />

Donateur, fchenker, donatrice.<br />

Testateur, testamentmaaker, testatrice.<br />

Tuteur, voogd, tufrice.<br />

Auteur, daader, maakt ook auteur in het vrouwlijk.<br />

De adjecllfs, op een x uitgaande, veranderen ia<br />

het vrouwlijk x in fe, als:<br />

Pleureux, gelukkig, maakt heureufe.<br />

jfaloux, jaloersch, jaloufe.<br />

En zo voords, uitgezonderd de volgenden:<br />

Deux, zoet, maakt douce.<br />

Faux, valsch, fausfe.<br />

Roux, rosachtig, rousfe.<br />

Perplex, neêrgeltagen, perplexe.<br />

Préftx, bepaald, préfixe.<br />

Wij hebben reeds gezegd, dat het adjcEtif zich<br />

altijd fchikt naar het fubftantif, in gedacht, genre,<br />

in getal, nombre, en in geval, cas; maar men dient<br />

nns. optemerken, dat, wanneer twee of meer fubfiantifs<br />

in getal of in gell.acht verfchillen, het adjeciif<br />

zich dan naar het laattte fubftantif regelt, bij<br />

voorbeeld:<br />

Le vent et la plu'ie violente, de hevige wind en<br />

regen.<br />

Uavantage et les recompenfspropofées, het voorgemelde<br />

vooroordeel en de belooning.<br />

Maar komt er een werkwoord tusfchen beiden, dan<br />

wordt het adjeciif in het'manlijk meervoudig gezet;


Zelfftandig en toevoegelljk Naamwoord. 13$<br />

£? vent et la plu'ie étoient violens, de wind en<br />

de regen waren geweldig.<br />

Le mari et la femme font agés, de man en de<br />

vrouw zijn oud.<br />

Indien de fubftantlfs, die voor het werkwoord<br />

gaan, beide vrouwlijk zijn, fpreekt het van zelf,<br />

dat het adjeciif, 't welk er op ziet, in het vrouwlijk<br />

meervoudig zijn moet:<br />

La mere et la file font laides, de moeder en<br />

dc dochter zijn lelijk.<br />

Als bet volftrekt nodig is, dat het adjeciif voor<br />

het fubfiantif 'kome, en verfchillen de fubftantifs in<br />

geflacht of in getal, zo wordt het adjeciif voor elk<br />

fubftantif herhaald:<br />

Le bon garcon et la bonne fille, de goede jongen<br />

en het goede meisje.<br />

Wanneer voor een fubfiantif, dat meervoudig is,<br />

een adjeciif ftaat, dat, in het Nederduitsch, geen<br />

woordlidje voor zich heeft, zo zet men er doorgaands<br />

in 't Fransen de voor; bij voorbeeld:<br />

Groote mannen, de grands hommes.<br />

Van groote mannen, de grands hommes.<br />

Aan groote mannen, a de grands hommes.<br />

Maar ftaat het adjeciif achter het fubftantif zonder<br />

een woordlidje in het Nederduitsch voor zich<br />

te hebben, wordt er doorgaands du, de la, de /'<br />

of des voorgezet, zo als reeds bij de articles partitifs<br />

geleerd is:<br />

Wit brood, du pain blanc.<br />

Zoet bier, de la bierre douce.<br />

Gekookt water, de feau bouillie.<br />

Aandachtige kinderen, des enfans attetttifs.<br />

I 4


3S Zelfftandig en toevoegelijk Naamwoord.<br />

. ^ klij f<br />

t nog overig te vveeten, wanneer het ad*<br />

jecftf voor of achter het fubfiantif (taan moet, naardien<br />

hetzelve ip het Nederduitsch altijd vóór het<br />

Jubjtantif ftaat. Voor eerst Worden achter het /«&.<br />

>W// geplaatst de adjeciif,<br />

nen geeven ; als:<br />

die een kleur te ken­<br />

Du pain blanc, wit brood.<br />

Du vin rouge, roode wijn.<br />

Un chapeau noir, een zwarte hoed.<br />

Du drop vercl, groen laken.<br />

2.) De adjeciif die volken aantoonen, als:<br />

Un gentilhomme Atkmand, een Duitsch edelman,<br />

pte ZW?e Franpoifi, eene Franfche dame.<br />

Un proverbe Latin, een Latijnsch fpreekwoord.<br />

- 3-) rP.s deelwoorden, les participes, wanneer ziï<br />

als adjeciifs gebruikt worden: • •<br />

Un chapon roti, een gebraaden kapoen.<br />

Un homme ruiné, een bedorven man.<br />

Un arbre feurisfant, eén bloejende boom.<br />

roti, ruiné, fleurisfant, fchoon hier als adjeclifs befchouwd,<br />

zijn deelwoorden van de werkwoorden<br />

rotir, braaden, rainer, bederven, en fieurir, bloejenJ<br />

4.) De adjeclifs', die eene gedaante te kennen<br />

geeven, als: une table ronde, een ronde tafel, 'als<br />

ook die een fmaak, (tof, hoedanigheid van het gehoor,<br />

van het gevoel, en ook die eene werking te<br />

•kennen geeven, ajs:<br />

Une pomme algre, een zuure appel.<br />

Les parties faliijes, de zoutachtige deelen0 Inftrument fonore, welluidend (peelt uig. :<br />

'<br />

Du bois dur, hard hout.<br />

Un corps wou i e,en week hgchaam.<br />

De ia viandc fraiche, versch vleesch.


•<br />

Zelfftandig en toevoegelijk Naamwoord. 137<br />

5. ) De adjeciif, die in het Fransch op ique uitgaan,<br />

worden doorgaands achter het fubftantif geplaatst,<br />

bij voorbeeld :<br />

Un écrit authentique, een echt gefchrift.<br />

Un esprit pacifique, een vreedzaame geest.<br />

6. ) De adjeclifs, die alleen zonder fubfiantif zouden<br />

kunnen gebruikt worden, als : faveugte. de<br />

blinde, le boiteux, de manke, Ie riche-, de rijke;<br />

deeze en dergelijke meer, bij een fupftantuf ftaande,<br />

moeten ook achter hetzelve gezet worden:<br />

Un enfant aveugle, een blind kind.<br />

Un rót riche, een rijke koning,<br />

en zo voords.<br />

De overige adjeclifs, daar in den bovengemelden<br />

regel niet van gefproken wordt, worden dan eens<br />

vóór, dan eens achter het fubfiantif geplaatst, naar<br />

dat de welluidendheid zulks vereischt.<br />

Wanneer een fubftantif yan meer dan één adjeciif<br />

verzeld is, en die adjeciif vóór (laan, zo wordt<br />

in 'i, Fransch het woordlidje voor elk adjectif herhaald,<br />

dat in het Nederduitsch geen plaats vindt;<br />

bij voorbeeld: de oude en nieuwe foldaaten namen<br />

even goed hunnen pligt waar; dit zet men over als of<br />

-er (tonde: de oude en de nieuwe, les vieux et les<br />

nouveaüx foldats firent égajement leur devoir; de_<br />

groote en uiigeftrekte ontwerpen, gevoegd bij de'<br />

ipoedige en wijze uitvoering, maaken den grooten<br />

(iaataman uit;. ze,t men over als of er (tonde: de<br />

groote en de uitgeftrekte ontwerpen, gevoegd bij<br />

de fpoedige en bij de wijze ontwerpen — les grands<br />

et les vast ei projets, joints a la prompte et a la fage<br />

exécution font le grand ministre; maar om dat alhier<br />

de adjeclifs, grands en vastes als ook prompte en<br />

fage, geene tegenltrijdige hoedanigheden uitdrukken,<br />

•zou men in deezen zin ook zeer wel kunnen zeggen<br />

: les grands et vastes projets, joints a la prompte<br />

et fage exécv.tion,<br />

I 5


w<br />

m<br />

I<br />

138 Zelfftandig en toevmgeüjk Naamwoord.<br />

: Wanneer men in het Nederduitsch achter een adƒtó//voegt<br />

er oïfte, 20 zet men er in 't Fransch<br />

plus voor, en dit noemt men trappen van vergelijking<br />

waaraan de bijwoorden, adverbes, ook grootendeels<br />

onderhevig zijn:<br />

Een beleefd kind, un enfant clvll.<br />

Een beleefder kind, un enfant plus clvll.<br />

Het belecfdlte kind, P enfant le plus clvll.<br />

De grootfte fchelm, le plus grand coquin.<br />

De eerfte trap van vergelijkinsr noemt men le pojtttf,<br />

het vastftcllende, als: grand, groot; de tweede<br />

le comparatif, het vergelijkende, als: plus grand,<br />

grooter, en de derde le fuperlatlf, het overtreffen,<br />

de, als: le plus grand, de grootfte.<br />

Er zijn eenige adjeclifs die eenige trappen van<br />

vergelijking hebben; deeze zijn: bon, goed, mellleur,<br />

beter, le meilleur, de beste, moindre, minder,<br />

le moindre, de minfte, mauvais, erg, pire, enter.<br />

te pire, de ergfte.<br />

r 6<br />

Bon maakt ook wel plus bon en le plus bon, wanneer<br />

dit adjectif goedaartig, of toegeevend betekent;<br />

mauvais maakt ook plus mauvais en le plus mauvais,<br />

als dit woord eene Hechtheid te kennen geeft:<br />

Ce garem est bon, celui-ci est plus bon; cette file<br />

est la plus bonne, die jonge is goedaartig,<br />

deeze is goedaartiger; dat meisje is het goedaartigfte.<br />

- • ö<br />

Ce vin est mauvais, celui-cl est plus mauvais; mals<br />

le mien est le plus mauvais de tous, die wijn<br />

is flecht, deeze is Hechter; maar de mijne is<br />

de flechtfte van allen. '••3 1<br />

Wanneer een adjectif, in den fuperlatlf ftaande<br />

achter het fubfiantif geplaatst wordt, zo heeft hei<br />

altijd voor zich het woordlidje le, la of les; men<br />

zegt bij voorbeeld:<br />

Les hommes les plus habiles font fouvent les fautes<br />

les plus grosfieres, de bekwaamde mannen begaan<br />

zomtijds de grootlïe misflagen.<br />

*


Zelfftandig en toevoegelijk Naamwoord. 139<br />

Je parle de Penfant le plus fage, ik, fpreek van<br />

het zoetfte kind.<br />

jfe F al donné a la file la plus vertueufe - ik heb<br />

het aan het deugdzaamfte meisje gegeven.<br />

Dit vindt voornaamlijk plaats als er een betreklijk<br />

voornaamwoord, pronom relatif, op volgt; bij<br />

voorbeeld:<br />

Hij is de geleerdfte man, dien ik ken , c'est<br />

Fhomme le plus favant, que je connoisfe.<br />

Hierbij kan men opmerken, dat het woordje, dan,<br />

volgende op een adje&if, dat in den comparatlf ftaat,<br />

altijd in 't Fransch door que moet overgezet worden<br />

; als:<br />

Deeze man is rijker dan die vrouw, eet hommefi<br />

est plus riche que cette femme la.<br />

Dewijl de meeste onbepaalde voornaamwoorden,<br />

pronoms indéfinis ou indéterminés. denzelfden regel<br />

volgen als de adjectif, behalven dat zij aan gee'ne<br />

trappen van vergelijking onderhevig zijn 'dat is, nooit<br />

plus voor zich neemen,), zo zullen wij dezelve hier<br />

mede laaten volgen; als:<br />

Otiiconque, al wie, quclqrfun of quelqu'une, iemand,<br />

chacun, chacune, ieder, elk, aufrui, een<br />

ander, perfonne in de betekenis van aucun, rien,<br />

niets, l'un Pautre, Putte Pautre, les uns of les<br />

unes les autres» de een en ander, quelque, eenige,<br />

chaque, elk, certain, certaine in de betekenis<br />

van quelque, quelconque, hoegenaamd, nul,<br />

nulle. geen, aucun, aucune, eenig, autre, ander,<br />

même % zelf, tel, telle, zodanig, plufeurs,<br />

veelen, verfcheiden, tout, tous, toute, alle;<br />

eindelijk die geenen, daar que op volgt, als:<br />

quoï que ce fit, wie het ook zij, quoi que ce<br />

fit, wat het ook zij, quel que foit votre bonkeur,<br />

hoedanig uw geluk ook zij, quoique vous


ï40 Opfeilen, betreffende de zamenflemmlngvan<br />

fasfiez, al wat gij ook doet, quelque mérite que<br />

vous aiez, welke verdienden gij ook hebt, tout<br />

habile homme qWil est, ,hoe een bekwaam man<br />

hij ook zij.<br />

Deeze voornaamwoorden, gelijk alle anderen,<br />

worden verbogen met behulp der onbepaalde woord,<br />

lidjes de tn a, behalven Vun Pautre, autre, même,<br />

die de bepaalde woordlidjes le, la, les, enz,, voor<br />

zich neemen.<br />

Hier dient nog bij gezegd te worden, dat het onbepaald<br />

Voornaamwoord, of adjeciif, tout, betekenende<br />

elk, of ieder, of een iegelijk, geen woordlidje<br />

noch vóór noch achter zich neemt; bij voorbeeld:<br />

Elk,-een ieder, of een iegelijk mensch kan liegen<br />

; maar elk mensch liegt niet. Tout homme<br />

peut mentir; mals tout homme ne ment point.<br />

Maar wanneer tout, alle of geheel betekent, wordt<br />

er geen bepaald woordlidje vóór, maar wel achter<br />

gezet; bij voorbeeld:<br />

De geheele wereld, tout le monde.<br />

Van, of aan de geheele wereld, de ou a tout<br />

le monde.<br />

Alle pligten, tous les devoirs.<br />

Van, of aan alle pligten, de ou a tout les devoirs.<br />

Qpftellen, betreffende de zamenftemming<br />

van bet zelfftandig met het toevoegelijk<br />

Naamwoord,<br />

N°. i.<br />

Een boek, een goed boek, goede boeken. Eene<br />

goede pen, goede pennen. De vreeze Gods is het<br />

begin van alle wijsheid. Een paard, een groot<br />

paard, groote paarden. Een huis, een fchoon huis,<br />

fchoone huizen. Het bock is goed, de boeken wa-


het zelfftandig met het toevoegelijk Naamwoord. 141<br />

ren goed. Die pen is goed geweest; deeze zal beter<br />

zijn. Zou de inkt zwart zijn? zij zal niet<br />

bleek 1 zijn. Het blad 2 is groen, de bladeren zijn<br />

groen. Ik wenschte wel, dat deeze boomen waren<br />

zo vruchtbaar 3 als de uwen, öf als de zijnen. Dit<br />

vleesch 4 is versch 5; maar het 6 is niet gezouten 7.<br />

Het water is vloeibaar 8. Deeze balk is dik 9 en<br />

lang; deeze balken zijn zwaar en vierkant 10.<br />

1 paie. S frats. 8 liquide.<br />

2 feuille ƒ. 6 i). 9 gros.<br />

3 fertile. elle/. 10 quarré.<br />

4 viande f. 7 fölé.<br />

N°. a.<br />

Mijn pen is te 1 ^ 2, zijne pennen zijn te flap<br />

Het paard is jong 3 en fterk 4. Uw vader heeft<br />

jonge en fterke paarden. De inkt is, dik 5. Het<br />

papier is 'wit 6. Geef mij 7 zwart papier! Het mes<br />

is fcherp 8. Uwe mesfen zijn niet zo fcherp als 9<br />

de onzen. Dit kind is zoet 10; maar dat meisje iS<br />

ftout 11. Deeze kinders hebben geweest vlijtig 12,<br />

oplettend 13 en gehoorzaam 14; maar uwe zuster is<br />

noch vlijtig, noch oplettend, noch gehoorzaam; zij<br />

is kwaadaartig 15, lui 16 en koppig 17. Ik wensch.<br />

te wel, dat mijne zoonen waren zo gevorderd 18 als<br />

de uwen. De vorderingen 19, welke 20 de mijnen<br />

gemaakt 21 hebben, zijn zeer gering 22 in vergelijking<br />

van die, welke de uwen gemaakt hebben.<br />

1 trop. 9 que. 1.7 têtu.<br />

2 mol. 10 fage. 18 avancé.<br />

3 jeune. II mécharrt. 19 progrès f».<br />

4 fort. 12 diligent. 30 que.<br />

5 épais. 13 attentif. 21 faits.'<br />

6 blanc. 14 obéisfant. *2 petit.<br />

7 donnez-moi. 15 malin.<br />

% tranchant. 16 paresfeux.


%L% Opfeilen, betreffende de zamenftemtnlng van<br />

N


het zelfftandig met het tGevoegelijk Naamwoord. 143<br />

vol van elenden 8 en van tegenfpoeden 9. Het is<br />

eene geduurige 10 aanéénfchakeling 11 van voor*<br />

fpoed 12 en van tegenjpoed 9.<br />

8 mifere/.<br />

9 adverfité ƒ.<br />

10 continue!.<br />

11 enchainure/.<br />

N°. 5.<br />

12 prospérité ƒ.<br />

De zonde der eerde menfchen is groot geweest.<br />

De kamer van dit huis is zo groot als alle de vertrekken<br />

1 van het uwe. De hooze 2 kinders beminnen<br />

3 de fchandelijke 4 leugens 5 en de flinkfe- 6 bedriegerijen<br />

7; maar de braave 8 kinders haaten 9<br />

die ondeugden en beminnen de kostelijke 10 waarheid,<br />

eii de zuivere 11 oprechtheid 12. De braave<br />

ouders ftrajfen 13 alle de kwaade 14 daaden van<br />

hunne ongehoorzaame 15 kinders. De begeertens 16<br />

der menfchen zijn onbepaald 17. Het getuigen 18<br />

van een goed geweeten 19 is de beste 20 vergenoeging<br />

21 der wereld.<br />

1 appartement m,<br />

2 1 .échant.<br />

3 aiment.<br />

4 honteux.<br />

5 menfonge m,<br />

6 oblique.<br />

7 tromperie/.<br />

8 brave.<br />

9 haïslènt.<br />

10 précieux.<br />

11 ptir.<br />

12 fincerité f.<br />

13 punislènt.<br />

14 mauvais.<br />

N°. 6.<br />

15 désobéisfant.<br />

16 défï'r m.<br />

17 illimité.<br />

18 témoignsge m.<br />

19 confcience ƒ.<br />

20 mcilleur.<br />

21 contentement nit<br />

De braave kinders mijden 1 het kwaad g-sze/fchap<br />

2; want de kwaade gezelfchappen en de booze<br />

redenen 3 bederven 4 de goede Zfiüfe» 5 De w


144 Op/lellen, betreffende de zamenflemmlng van<br />

het lichts maar die der godloózen is duster; want<br />

de godloózen vlieden n het licht, om dat hnnne<br />

daaden zijn boos. God gaf 12 eertijds 13 zijne heilige<br />

14 en godlijke wetten aan de Isracllten 15 op<br />

den berg 16 Sinaï, gefchreven 17 op twee fteenen<br />

tafelen. Het huis is bouwvallig 18. Die muur ii<br />

gefcheurd iy. Deeze grachten 20 zijn diep. Deeze<br />

uitvindingen 21 zijn geestig 22.<br />

11 fuient;<br />

12 donna.<br />

13 autrefois.<br />

14 faint.<br />

15 Israëlite JM,<br />

16 montagne/.<br />

17 écrit.<br />

18 caduc.<br />

IS 9<br />

. 7.<br />

19 crevasfé.<br />

20 canal m.<br />

21 invention ƒ.<br />

*2 ingénieux.<br />

De booze kinders hebben Verachting voor 1 deri<br />

goeden raad 2 der ouders en der meesters; maar<br />

de braave kinders bewaaren 3 in hnn Hart het geheugen<br />

4 der nuttige lesfen en der heilzaamë vermaaningen<br />

hunner ouders en meesters. De roem 5<br />

der wapenen 6 is eene deugd zo 7 oud 8 als 9 de<br />

wereld. De welvoegelijkheid 10 is een volmaakte overeenkomst<br />

11 der daaden met de rede 12 en liet gebruik<br />

13. Deeze toren is hoog, deeze torens zijn<br />

hóóg. Dit glas 14 is doorfchijnend 15. Het goud<br />

is een metaal 16, het welk 17 is zeer zwaar en zeer<br />

kostbaar. Zijne ziekte is doodlijk. Mijne oogen<br />

zijri meer verzwakt 18 dan de uwen.<br />

1 pour.<br />

2 confeil m.<br />

3 conlèrvönt.<br />

4 fouvenir m.<br />

5 gloire ƒ.<br />

6 arme ƒ.<br />

7 ausli.<br />

8 ancien.<br />

9 que.<br />

10 bienféance ƒ.<br />

11 convenance ƒ.<br />

12 railbrj f.<br />

13 uiage nu<br />

14 verre m,<br />

t§ transparent.<br />

16 métal m.<br />

17 qui.<br />

18 affoibli.


%it zelfftandig met het ioeyoeg'elljk Naamwoord. 145'<br />

N°. 3.<br />

Het goed of" het kwaad geweeten i brengt voord 2<br />

de gerustheid 3 of de ongerustheid 4 van den geest.<br />

De vreeze 5 der wetten 6 en het verlangen 7 van<br />

een' goeden naam 8 beteugelen 9 de ze^fe» io. Braave<br />

kinders zijn aandachtig 11 aan de heilzaamë iz<br />

vermaaningen des meesters. Een wijze eh goede<br />

raad 13 is de grondflag 14 dér goede daaden. Alle<br />

dingen hebben, hadden, zullen hebben, en zondert<br />

hebben eene goede en eene kwaade zijde 15. Van<br />

twee kwaaden 16 moet men mijden 17 het ètgftê 18.<br />

De groote veldoverften 19 zijn vaste 20 pylaaren 21<br />

van den ftaat 22.<br />

1 cbnfclënce f.<br />

2 produit.<br />

3 tranquilité ƒ.<br />

4 inqulétude/.<br />

5 crainte/.<br />


346' Opfeilen, betreffende de zamenffemming van<br />

om te doen 20 lange 21 dingen 22. Eene flechte 25<br />

opvoeding maakt 24 zeer dikwijls de kinders ongelukkig.<br />

De beginzelen der kunften en der weeten*<br />

fchappen zijn altijd moejelijk 25 en verdrietig 26*<br />

20 de faire. 23 mauvais. 2,? difficile.<br />

21 bas. 24 rend. 26 ennuïant.<br />

22 chofe f.<br />

N°. 10.<br />

De godin 1 jïuno 2 was jaloersch 3 en woedend 4 J<br />

de koning Ulysfes voorzichtig 5 en loos 6; de oude 7<br />

Nestor wijs; de held 8 Achilles geweldig 9; de iJomeinfche<br />

10 keizer Afero n wreed 12; Tullia 13 was<br />

keerschzuchtlg 14 en wreed. Alle menfchen zijn<br />

zw*z£ 15; hun te 16 is kort en w/ 17 van elenden.<br />

Het grootfte gedeelte 18 der ffervelingen 19<br />

zijn onftandvastig 20 en jvz/fcA 21. De 22 is<br />

bitter 23. Het water der zeeën is zout 24 en dat<br />

der rivieren is zoet 25. De klippen 26 zijn gevaarlijk<br />

27. De wind 28 is geweldig 29. Het<br />

eer 30 is groot. De reis 3,1 is gevaarlijk. De oorlog<br />

is verdervelijk 32. De vrede is aangenaam.<br />

1 déesfe ƒ.<br />

2 Jünon.<br />

3 jaloux.<br />

4 fnrieux.<br />

5 prudent.<br />

6 rufé.<br />

7 vieux<br />

8 héros m.<br />

9 impétueux.<br />

10 Romairi.<br />

JI Kéron.<br />

12 cruel.<br />

J3 Tullie ƒ.<br />

14 ambitieux.<br />

15 foible.<br />

16 vie ƒ.<br />

17 plein.<br />

18 plupart ƒ.<br />

19 mortel m.<br />

20 inconftant.<br />

21 faux.<br />

22 thé m.<br />

23 amèr.<br />

24 falé.<br />

25 doux.<br />

26 écueil tw.<br />

27 dangereux.<br />

28 vent m,<br />

29 violent.<br />

30 lempêief.<br />

31 voïage m.<br />

32 ruineux.


hit zelfftandig met het toèvoegelijk Naamwoord. 147<br />

N°. 11.<br />

De affchuwelljke i armoede is dikwijls het gevolg 2<br />

van eene nutlooze 3 verkwisting 4. De fchandèlijke<br />

5 plunderingen 6 en de fchrikkelijke 7 moordenaarijen<br />

8 zijn de droevige 9 gevolgen van het 0/»<br />

irwr io'. De man en de vrouw zijn alle beiden 11<br />

eigenzinnig 12. Deeze jonge en dat meisje zijn<br />

niet alle beiden even 13 'naarftig 14, aandachtig 1$<br />

ën gehoorzaam 16» De zorg, de moeite en de onkosten<br />

zijn nutloos geweest. Zijtie rijkdommen<br />

en hunne inkomftert 17 zijn overvloedig 18. Dit pa.<br />

pier en deeze inkt zijn goed. Zijne gedachten en<br />

zijne daaden zijn 'verdacht 19.<br />

1 affreux.<br />

2 fuite ƒ.<br />

3 inutile.<br />

4 disfipatïon ƒ.<br />

5 honieuk.<br />

8 pillage m.<br />

7 horrible.<br />

8 masfacre m.<br />

' 9 triste.<br />

io. fédition ƒ.<br />

JI deux.<br />

12 capricieux,<br />

13 également.<br />

N°. 12.<br />

14 diligent.<br />

J5 attcntif.<br />

16 pbéïsfant.<br />

17 revenu m,<br />

18 abondant.<br />

19 fulpect.<br />

De geruchten 1 en de tijdingen 2, welke 3 meü<br />

heeft, men had, men zal hebben, en men zou hebben<br />

verfpreid 4, zijn valsch 5. Deeze jonge en dat<br />

meisje zijn fchoon. De uiterlijkheden 6 zijn bedriet<br />

gelijk f. De aanlokzelen 8 der wellust 9 en de vleijerlj<br />

10 zijn verleidend 11 en verdervelijk 12. De<br />

kwaadfpreekendheid 13 en de lastering 14 zijn haate*<br />

lijk 15. De hoogmoed 16 en de heerschzucht 17 van<br />

1 bruit m.<br />

2 nouvelle/.<br />

3 quej<br />

4 repandus.<br />

5 faux.<br />

6 dehors m.<br />

7 trorhpeur.<br />

8 attrait m-<br />

9 volupté ƒ.<br />

10 flatterie ƒ.<br />

11 féduéteur.<br />

12 pernicieux.<br />

K 2<br />

13 médilance ƒ.<br />

14 calomnie f.<br />

15 odieux.<br />

ló orgueil m.<br />

17 ambition /.


ï43 Opfeilen, betreffende de zamenftemming van<br />

deezen man zijn uit f eekend 18 groot en onver draa-gelijk<br />

19, De aanlokkelijkheden, de bekoorelijkheden<br />

2© en de vleiende 21 woorden 22 van dit<br />

mensch 23 zijn bedriegelijk en verleidend.<br />

2 8 extrémemem. 20 charme m, 22 parole ƒ.<br />

19 infupportabie. 21 flaneur.. 23 perfonne ƒ,<br />

N°. 13.<br />

Bijna 1 alle dë Romeinfche 2 Keizers 3 waren<br />

van een' wreed e Inborst 4. ür 2;)'» 5 fraaje fchilderijen<br />

6 in het kabinet 7 van mijnen oom,, en in dat<br />

van den uwen. Ik heb gezien 8 groote mannen,<br />

fchoone vrouwen, kleine jongens en lelijke 9 dochters<br />

10. Braave 11 ouders nebben dikwijls booze<br />

kinders, en braave kinders dikwijls f echte 12 ouders.<br />

God alleen 13 is onaf bangelijk 14. Hij heeft<br />

gefchapen 15 alle de dingen in eene wederzijdfche 16<br />

af'bangelijkheid 17. Het leger 18 der vijanden is<br />

noch zo magtig 19, noch zo talrijk 20 als 21 dat<br />

onzer bondgenooten 22.<br />

2 presque.<br />

2 Romain.<br />

3 Empereur w.<br />

4 caraftêre m.<br />

5 il y a.<br />

6 tableau w.<br />

7 cabinet r».<br />

2 vu.<br />

9 laid.<br />

10 fille ƒ.<br />

11 brave.<br />

12 mauvais.<br />

13 feul.<br />

14 indépendant.<br />

15 créé.<br />

N°. 14.<br />

16 mutuel.<br />

17 dépendance ƒ;<br />

18 armée.<br />

19 puisfant.<br />

20 nombreux.<br />

21 que.<br />

22 aliié n.<br />

De leerlingen van mijne clasfe 1 zijn noch zo vlijtig,<br />

noch zo aandachtig, noch zo gehoorzaam, als<br />

die van de uwe. Gelijk 2 de tedere 3 planten 4<br />

verelfchen 5 een' goeden, vlijtigen en bekwaamen 6<br />

1 clasfe/. 3 tendre. 5 demandent.<br />

a comme. 4 plante /.' 6 capable.


het zelfftandig met het toevoegelijk Naamwoord. 149<br />

tuinier; insgelijks 7 de kindschheid 8 vereischt 9 goede,<br />

vlijtige en bekwaame meesters. Gelijk de beste<br />

10 landen 11 niet altijd rijn zeer aangenaam<br />

voor 12 het vermaak 13 der wandeling 14; insgelijks<br />

de geesten 15, welke 16 zijn zeer vruchtbaar 17<br />

in 18 groote gedachten 19, zijn niet altijd zeer aangenaam<br />

voor het vermaak der zamenleeving 20.<br />

7 de méme.<br />

8 enfance ƒ.<br />

9 demande.<br />

so meilleur.<br />

SI païs m.<br />

12 -pour.<br />

13 plaifir m.<br />

14 promenade/.<br />

15 esprit m.<br />

16 qui.<br />

NP. 15.<br />

17 fertile.<br />

18 en.<br />

19 penfée ƒ.<br />

20 converfation ƒ.<br />

Alle dingen deezer wereld zijn onvolmaakt 1, iwgankelijk<br />

2 en bedrieglijk 3. De goede daaden £0-<br />

,


3^o Opf eilen , betreffende de zamenfkmming van.<br />

duurige 4 kwaaien 5 van den ouderdom. 6, zijn dikvvijls<br />

het erfdeqfj van het ongeregeld?, leven, dat 9<br />

men geleld 10 heeft in zijne jeugd. De winter heeft<br />

eene lelijke \x gedaante 12. Dikwijls het goed ofhet<br />

kwaad fortuin is het werk van een enkel 13<br />

oogenbllk 14.' De lange voorfpoeden 15 ver.oorzaaken i6|<br />

gemeenlijk 17 twee groote kwaaien; want zij maaken<br />

18 het geluk fmaakloos 19 door de gewoonte 20,<br />

en het ongeluk onverdraagelijk. 21 door de nieuwigheid<br />

22.<br />

4 continue!.<br />

5 mal m.<br />

6 vieillesfe ƒ.<br />

7 appanage m,<br />

8 déréglé.<br />

9 que.<br />

io menée.<br />

II, hideux.<br />

12 figure ƒ.<br />

13 feul.<br />

14 moment m,<br />

15 avantage m.<br />

ió caufent.<br />

N°. 17.<br />

17 ordinairement,<br />

18 rendent. "<br />

19 infjpide.<br />

20 coutume/.<br />

ai infupportable,<br />

22 nouveauté f.<br />

Eene èf/t?/?^ x zonder uitwerking 2 is een fchoone,<br />

boom 'zonder vruchten. De goede opvoeding der<br />

jeugd is een zekere 3 forg- 4 van het geluk" eens<br />

Staats; maar in tegendeel 5 eene flechte 6 opvoeding'<br />

levert niet 7 dan flechte onderdaauen. Een gelukkig'<br />

geheugen 8 is eene voortrefelijke 9 hoedanigheid 10.<br />

Eene fchoone ziel 11 is 2a?/i&K 12 de bewoonfter 13'<br />

van een fchoon ligchaanH Rouwen 14 fchooné huizen,<br />

oprichten 15 w-yVe 16 en kostbaarégebouwen 17,<br />

^a? « 18 verfchaffen 19' een volledig 20 onthaal' 21'<br />

aan den verfindenden 22 tijd.<br />

1 promeslè/.<br />

2 effet m.<br />

3 für.<br />

4 garand m.<br />

5 au contraire.<br />

«5 mauvais,<br />

7 ne fournir.<br />

I rnérnoife/.<br />

9, excellent.<br />

10 qualité f<br />

11 ame ƒ.<br />

12 raremenr.<br />

13 hotesfe ƒ..<br />

14 batir.<br />

15 ériger.<br />

16 vaste.<br />

17 édifice m,<br />

18 c'est.<br />

19 fournir.<br />

20 ample.<br />

21 régal «f, {<br />

2,2 dévorarit.


het zelfftandig met het toevoegelijk Naamwoord. 151<br />

N°. 18.<br />

De nederigheid 1 eens Chrhtens 2, altijd toegewijd 3<br />

aan de goede werken 4, is een gewis 5 pand 6 van<br />

een eeuwig 7 en gelukzalig 8 leven. De menfchen<br />

worden 9 weggevoerd 10 door den fchielijken 11 dwarlwind<br />

12 des tijds, en het oogenblik jvan onzen in*<br />

gang 13 in de wereld is niet ver 14 van onzen uitgang<br />

15 uit de wereld: wij zijn geduurende 16 dit<br />

klein oogenblik in eene geduurige 17 beweeging 18<br />

van s/dele 19 vermaaken, van ijdele hoop 20, van<br />

ij dele bekommernis fen 21, en van ijdele vrees 22. Het<br />

leven des menfchen is te 23 kort om wèt te kennen 24<br />

een' eenigen 2j mensch.<br />

1 humiiité ƒ.<br />

2 Chrétien m.<br />

3 devoué.<br />

4 oeuvre ƒ.<br />

5 certain.<br />

6 gage m.<br />

7 éternel.<br />

8 bienheureux.<br />

9 écre.<br />

10 emportés.<br />

11 rapide.<br />

12 tourbillon ra.<br />

13 entree ƒ.<br />

14 éloigné.<br />

15 fortie/.<br />

16 pendant.<br />

17 continue!.<br />

18 mouvement m.<br />

N°. 19.<br />

•<br />

19 vain.<br />

20 espérance /.<br />

21 inquiétude/.<br />

22 crainte ƒ.<br />

23 trop.<br />

24 pour bien connoitre.<br />

25 feul.<br />

De onverfchilligheid 1 voor den voorfpoed 2 en voor<br />

de tegenfpoeden 3 van het leven, is niet altijd een<br />

zekere 4 blijk 5 van de volkomene 6 onderwerping 7<br />

des menfchen aan den heiligen 8 wil des Scheppers;<br />

zij is dikwijls de uitwerking 9 van eene grove 10<br />

dommigheid 11, of van eene buitenfpoorige 12 eerzucht<br />

13. Men ziet 14 alle dagen nieuwe 15 ver»<br />

1 indifférence ƒ.<br />

2 prospérité ƒ.<br />

3 adverfué ƒ.<br />

4 certain.<br />

5 marqué ƒ.<br />

6 parfait.<br />

7 réfignation ƒ.<br />

8 faint-<br />

9 effet m,<br />

10 groslier.<br />

11 Itupidité/.<br />

12 extravagant.<br />

13 ambition ƒ.<br />

14 on voit.<br />

ij nouveau.


Iga Opfeilen, betreffende de zamenfemming van<br />

fchillen 16 aangaande 17 vcrfchlllende 18 f ukken ig<br />

van den heiligen godsdienst 20. De kennis 21 van<br />

zichzelven 1% is de grondfqg 23 aüer deugden, gelijk<br />

24 de onkunde 25 van zichzelven is die van<br />

alle ondeugden.<br />

16 different m, 20 rél'gion ƒ. 23 bafe ƒ.<br />

17 touchant, 21 connoïsfance ƒ. 24 comme.<br />

ï8 différent. 22 foi-même. 25 ignorance ƒ.<br />

ïp point<br />

N°. ao.<br />

De braave leerlingen zijn gelijk 1 aan de dappere<br />

2 foldaaten. die 3 trachten 4 te behaalen 5 de<br />

•kostelijke overwinning. Wij bedienen ons niet 6<br />

van ós wreede wapenén des Moedigen 7 oorlogs;<br />

maar onze wapenen zijn goede pennen, wit papier,<br />

zwarte ipkt en nuttige hoeken. P^aaten wij maaken<br />

8 een goed gebruik 9 van den kostelijken eu<br />

korten tijd onzer jeugd, en laaten wij verkenen 10<br />

aandachtige 11 ooren aan de heilzaamë ia lesfen en<br />

aan de nuttige vermaaningen onzer ouders en meesters,<br />

op dat wij' verdienen' 13 hunne achting en hunne<br />

loftuitingen 14.<br />

1 resfemblent.<br />

2 vaillant.<br />

3 qui.<br />

4 tachenr,<br />

'§ de remp otter.<br />

6 nous ne nous<br />

lervons pas.<br />

7 fanglant.<br />

8 faifons.<br />

9 ufagem.<br />

N°. ai.<br />

10 prëtons.<br />

K attentif.<br />

12 falutaire.<br />

13 afin que nous<br />

méritions.<br />

14 éloge m.<br />

De fchoone prijs 1. der naarftigheid komt niet toe %<br />

aan de luie', ongehoorzaame en wederfpahnige 3<br />

leerlingen; maar alleen 4 aan de geene'n, welke 5'<br />

1 prix ra. 3 revêche. 5 qui.<br />

£ n'appairtient pas. 4 uniquement.


het zelfftandig met het toevoegelijk Naamwoord. 153<br />

zullen zijn oplettend, gehoorzaam en naarftig. Dat 6<br />

de geenen, welke zullen hebben tot nog toe 7 verzuimd<br />

8 de kostelijke gelegenheid, welke 9 hunne<br />

ouders en meesters hun hebben, hun hadden, hun<br />

zullen hebben, en hun zouden hebben gegeven io,<br />

ioonen 11 door een onberispelijk 12 gedrag 13, en<br />

door een' verdubbelden 14 ijver IJ, dat zij hebben<br />

een waar 16 eu oprecht 17 berouw 18 over 19 hunne<br />

flechte 20 daaden.<br />

6 que. 1 r montrenr. 16 vrai.<br />

7 jusqu'a prelènr. 12 irreprénenfible. 17 fincère.<br />

8 négligé. 13 conduite ƒ. 18 repentir m,<br />

9 quë. 14 redoublé. 19 de.<br />

ïo fournie. 15 zêle m. 20 mauvais.<br />

N°. 22.<br />

De iöostf 1 Hang heeft bedrogen 2 onze eerfte OUT<br />

ders door zijne verleidende 3 redenen 4. De fchoonheid<br />

des ligchaams is eene edele gave 5 Gods. De<br />

fchoonheid des ligchaams beftaat 6 in eene goede<br />

en juiste 7 evenredigheid 8 der ledemaaten 9, en die<br />

der ziele beftaat in de veelheid 10'der uitmuntende n<br />

deugden. Laaten wij hebben meer achting 12 voor 13<br />

de fchoonheid der ziele dan voor die des ligchaams;<br />

de eerfte is onverganklijk 14, en de andere is van<br />

korten duur. 15. Een fchoon man is dikwijls een<br />

groote gek 16, om dat 17 hij doet beft aan 18 alle<br />

zijne verdienften 19 in zijne uiterlijkheid 20..<br />

I méchant.<br />

R trompé.<br />

3 féduéteur.<br />

4 discours m.<br />

5 don m.<br />

6 confiste.<br />

7 juste. '<br />

8 proportion ƒ.<br />

9 membre m<br />

10 multitude ƒ.<br />

11 excellent.<br />

12 plus d'estime.<br />

13 pour.<br />

14 impérisfable.<br />

15 durce ƒ.<br />

16 fat IQ.<br />

17 paree que.<br />

18 il fait confiste!',<br />

19 mérite m,<br />

20 extérieur t». j


*54 Opfeilen, betreffende de zamenflemming van<br />

N». 23.<br />

De droevige 1 val a onzer eerde ouders 3 heeft<br />

gemaakt 4 alle menfchen elendig 5, en wij zouden<br />

zijn gebleven 6 zeer ongelukkige fchepzelen ?, indien<br />

God de Vader niet had gezonden 8 zijnen 9<br />

Zoon aan ons elendige ftervelingen. Jefus Christus<br />

10 heeft ons verlost 11, door zijn bitter ia lij*<br />

den 13, van de vervloeking 14, 15 wij hadden<br />

verdiend 16 door dë menigvuldigheid 17 onzer owtreedingen<br />

18. De dood is dan 19 niet 20<br />

een ftraffe 21 der zonde ; maar een doorgang 22<br />

tot 23 het eeuwig en gelukzalig 24 leven.<br />

1 triste. 9 unique. 17 multitude ƒ.<br />

2 chute ƒ. 10 Jefus Christ. 18 transgresfion /.<br />

3 parens »». n delivrés. 19 doncf<br />

4 rendu. 1 2 amer. 2o plus.<br />

5 miferable. 13 fouffrances ƒ. p/. 21 punition f.<br />

6 restes. 14 maiédichon ƒ. 22 pasfage ra.<br />

7 créature ƒ. 15 q u e. 2 3 1<br />

8 envoié. 16 méritée. 24 bienheureux.<br />

N°. 24.<br />

^heginfelen 1 zijn, waren, zijn geweest, en zul-<br />

Jen zijn moejelijk 2, »/^ 3, voor kleine kinderen,<br />

maar ook voor volwas/enen 4; maar het «W« c<br />

js zeer aangenaam. De moeite 6, welke 7 de //«ju<br />

i^ndman 9 aanwendt 10 tot 11 de vruchtbaarmaaking<br />

12 zijner **&rr 13, is groot; maar de<br />

zoete vruchten, welke hem 14 verfchaft 15 daar.<br />

1 commencement 6 peine ƒ. 11 p 0 Ur.<br />

„ ., 7 que. 12 fertilifation<br />

2 difficiie. 8 laborieux. 13 terre f.<br />

3 non feulement. 9 laboureur m. 14 lui.<br />

4 adulte m. ï 0 fe donne. 15 procure.


het zelfftandig met het toevoegelij k Naamwoord. 155<br />

na 16 het geduurlg 17 werk 18 zijner onvermoeide 19<br />

handen, verdrijven ao de herdenking 21 dier voorledene<br />

1% moeiten 23; insgelijks 24 wanneer een perfoon<br />

na 25 lange hoofdbreekingen 26 heeft bereikt 27<br />

het eindperk 28 zijner nuttige en noodzaakelijke ftudiën,<br />

vergeet hij 29 wcv£ 30 al het verdriet, dat 31<br />

hij gehad heeft.<br />

16 dans Ia fuite.'<br />

17 asfiiu.<br />

18 travail m.<br />

19 infatigable.<br />

20 bannislènt.<br />

at fouvenir m.<br />

22 pasfé.<br />

23 fatique f.<br />

24 de même.<br />

25 après.<br />

26 casfe - téte m.<br />

N°. 25.<br />

27 atteint.<br />

28 terme m.<br />

29 il oublie.<br />

30 bientót.<br />

31 que.<br />

Een volmaakte 1 gezondheid is oneindig 2 beter,<br />

dan zeer groote rijkdommen. De gezondheid is<br />

des 3 een zeer groote fchat. Geen 4 mensch kan 5<br />

zonder het zoet genot 6 van deeze kostbaare gezondheid,<br />

fmaaken 7 het minst % vermaak in deeze<br />

wereld. De voortreffelijke 9 fpijzen 10 en de keurige<br />

11 wijnen hebben in zich 12 niets dan 13 fmaakeloosheld<br />

14 voor den zieken. Het getal der jonge<br />

lieden 15, welke 16 gewag maaken 17 van deeze<br />

fchoone gaave 18 des hemels, is zeer gering 19, in<br />

vergelijking 20 van het getal dier geener, welke<br />

voor dezelve 21 niet hebben de minlre zorg, en welke<br />

zich 22 over geeven 23 aan onmaatige 24 buiten?<br />

fpoorigheden 25, zo fchadelljk 26 voor 27 de ge-<br />

Zondheid,<br />

1 parfait.<br />

2 infiniment.<br />

3 donc,<br />

4 nul.<br />

5 ne peut.<br />

6 jouisfance/.<br />

7 gouter.<br />

2 moindre.<br />

9 excellent.<br />

10 mét tn,<br />

11 exquis.<br />

12 en eux meme.<br />

13 que.<br />

14 inh'pide m.<br />

15 gens /. pi.<br />

16 qui.<br />

17 font cas.<br />

18 don rn-<br />

ig petir.<br />

20 en comparai'fon.<br />

21 en.<br />

22 Ce.<br />

23 livrent.<br />

24 immodéré.<br />

25 estravagance ƒ.<br />

26 nuifible.<br />

27 a.


.156 Opfeilen^ betreffende de zamenftemmittg van<br />

N°. af5.<br />

De waare i rust 2 hangt af 3 van een zuiver 4<br />

geweeten 5. Het 6 is niet, het was niet, het is<br />

niet geweest, het was niet geweest, en het zal<br />

niet geweest zijn mogelijk 7, dat 8 godlooze 9 menfchen<br />

10, verhard 11 in de haatelijke 12 misdaa-<br />

'den 13, hebben 14 het zoet ^-ewojf 15 van de waare<br />

rust. Die rust is alleen 16 het deel 17 der deugdzaame<br />

18 en vroome 19 lieden, we/^e 20, aangefpoord<br />

21 door het fe/V/g- 22 verlangen 23 o;« /* worden<br />

24 gelijkvormig 25 aan hunnen hemelfchen 26<br />

Vader, «irVf «fo/z 27 minfte 28 onrecht 29 aan<br />

hunne naasten 30 in eenige 31 zaak; maar welke<br />

uitdeelen 32 weldaaden 33, zonder dat 34 het «w7 35<br />

eigenbelang 36 zij de fchandelijke 37 drijfveer 38<br />

hunner handelwijzen 39,<br />

1 vrai.<br />

2 repos w.<br />

3 depend.<br />

4 P ur<br />

' .<br />

5 conlcience/.<br />

6 il.<br />

7 posfible.<br />

8 que.<br />

9 impie.<br />

•jO gens 3».<br />

i£ endurci.<br />

12 odieux.<br />

13 crirnc m.<br />

14 pref. du fubj,<br />

15 jouisfance ƒ.<br />

16 uniquement.<br />

17 partage m.<br />

18 vertueux.<br />

19 pieux.<br />

20 qui.<br />

21 incité.<br />

22 fa int.<br />

23 défir ?B.<br />

24 de devenir.<br />

25 femblable,<br />

26 céleste.<br />

N°. af-<br />

27 ne font pas.<br />

28 moindre.<br />

29 tort ra.<br />

30 prochain m.<br />

31 aucun.<br />

32 distribuent.<br />

33 bienfait ra.<br />

34 fansque.<br />

35 fordidc.<br />

36 égoïsme >«.<br />

37 honteux.<br />

38 resfort m,<br />

39 démarche/.<br />

Gelukkig*"zijn de kinders, die 1 hebben, in hunne<br />

tedere jeugd, de kostelijke gelegenheid om te<br />

ieeren 2 alle nuttige, noodzaakelijke en fraaje kunften<br />

en weetenfch'appen,. en die hebben braave ou-<br />

I qu ;<br />

, % d'apprendre.


hei zelfftandig met het toevoegelijkNaamwoord. 157<br />

ders, welke niet fpaaren 3 eenige 4 hosten 5 om te<br />

maaken 6 hunne kinders bekwaam 7 en gefchikt 8om<br />

te worden 9 waardige 10 leden 11 der menschlijke<br />

12 maatfchappij 13. Er is 14 zekerlijk 15 een<br />

groot getal kinders, die zijn beroofd 16 van deeze<br />

fchoone gelegenheid, doordien 17 hunne ouders zijn<br />

arm 18 en onbekwaam 19 om te laaten bej'chaa*<br />

ven 20 hunne natuurlijke 21 bekwaamheden 22.<br />

3 n'épargnent*.<br />

4 aucun.<br />

5 fraix m.<br />

6 pour rendre.<br />

7 capable.<br />

8 propre.<br />

9 a devenir.<br />

17 puisque.<br />

18 pauvre.<br />

19 in capable,<br />

20 de faire cuïtiver,<br />

21 naturel.<br />

2Ï capaené ƒ.<br />

De wreede dood fnijdt af 1 rnet zijrïe fcherpe s'<br />

/m 3 den dunnen 4 draad 5 van het leven der<br />

den 6 en der kwaaden 7, der ryyee» 8 en der armen,<br />

der grooten en der kleinen, der jongen 9 en<br />

der ouden 10. De dagen onzes levens zijn onzeker<br />

11. Het uur van onzen uitgang uit dit leven<br />

is onbekend 12 aan eiken 13 Itervefing. Het 14 is<br />

bekend 15 aan God onzen Schepper. Laaten 16 alk<br />

onze daaden zijn als of 17 zij waren de laatflen i3<br />

onzes levens, op' dat wij zijn altijd gereed 19 om<br />

overtegaan 20 in de eeuwigheid met een gerust 21<br />

gemoed 22, en met een waar 23 vertrouwen 24 o/> 2$<br />

de voldoening 26 van Christus 27.<br />

ï coupe.<br />

SL trancbant.<br />

3 faulx/".<br />

4 mince.<br />

5 frl m.<br />

6 bon m.<br />

7 méchant m.<br />

8 riche m.<br />

9 jeunes gens.<br />

10 digns.<br />

11 roembre.<br />

12 humain.<br />

13 focieté ƒ.<br />

14 il y a.<br />

15 cerrainement.<br />

16 privé.<br />

10 vieillard m.<br />

11 incertain.<br />

12 inconnu.<br />

13 tout.<br />

14 elle/.<br />

15 connu.<br />

16 que.<br />

17 comme ü.<br />

18 dernier.<br />

19 pret.<br />

£0 a paster.<br />

21 tranquile.<br />

22 coeur m.<br />

23 vrai.<br />

24 confian«e /.<br />

25 en.<br />

26 iatisfaöion ƒ.<br />

27 Jefus Christ»


i5& Opfeilen, betreffende de zamenfiemmïng van<br />

Ëen kind van eene goede inborst 1 is gelijk 2<br />

aan eene tedere plant van een' goeden boom. Dé<br />

opvoeding der kinders vereischt 3 eene groote maat 4.<br />

Van voorzichtigheid j. Alle kinders zijn niet vari<br />

dezelfde 6 inborst. Het verfchil 7 der inborlten<br />

is zeer groot; dut 8 de opvoeding moei 9 worden id<br />

gefchikt 11 naar 12 de verfchillendheid 13 van dé<br />

inborlten der kinderen* Een braaf kind wordt 14<br />

dikwijls zeer Hecht, wanneer zijne ouders en meesters<br />

hem niet geeven 15 eene opvoeding overeen^<br />

komflig 16 met 17 zijne inborst.<br />

1 caraclère m.<br />

2 femblable.<br />

3 demande.<br />

4 rnefure ƒ.<br />

5 prudence/.<br />

6 même.<br />

7 diverfité ƒ.<br />

8 c'est pourquoi.<br />

9 doit.<br />

10 être.<br />

11 modifiée.<br />

12 felon.<br />

N°. 30,<br />

13 diverfité/.<br />

14 devient.<br />

15 ne lui donnent<br />

pas.<br />

16 analogue.<br />

17 a.<br />

De gerustheid 1 der ziele is niet de ftaat 2 van het<br />

tegenwoordige 3 leven; maar de belooning 4 van het<br />

toekomende 5 leven. Een vijand is nooit zwak 6,<br />

wanneer hij heeft goede vrienden. Het is beter te<br />

hebben 7 een' wijzen vijand dan een' onweetenden 8<br />

vriend. De flreehngen 9 eens vijands moeten ons 10<br />

altijd zijn verdacht l i . De jeugd en da liefde zijn<br />

twee fraaje verfchooningeu. 'De beruchte 12 Vriendfchappen<br />

zijn niet, waren niet, hebben niet geweest,<br />

en zullen niet zijn het werk 13 van eenen<br />

1 tranquilité ƒ.<br />

2 état m.<br />

3 préfent.<br />

4 récompenfe/.<br />

5 futur,<br />

6 foible.<br />

7 il vaut mieux<br />

avoir.<br />

8 ignorant,<br />

9 caresfe /.<br />

10 nous doiventi<br />

11 fufpeót.<br />

12 fameux.<br />

13 ouvrage».


* hst zelfftandig met het iaevoegelijk Naamwoord. 15$<br />

enkelen 14 dag; maar eene naauwkeurlge 15 beproeving<br />

16 veeier 17 ja ar en 18.<br />

14 feu].<br />

15 exact.<br />

1 donnet.<br />

2 c'est.<br />

3 demande.<br />

4 jus'e.<br />

5 mefure/.<br />

6 er're.<br />

7 févériré/.<br />

8 condescendance/.<br />

9 trop.<br />

10 emploié.<br />

11 principalement.<br />

12 k 1'éstard.<br />

13 doux.<br />

14 caraflère m.<br />

15 capabJe.<br />

ló de les décourager.<br />

17 les accoutume.<br />

18 année/.<br />

18 a faire.<br />

19 force/.<br />

20 ce que.<br />

21 autrement,<br />

22 fait.<br />

23 ambition/.<br />

24 méchant.<br />

25 les rend.<br />

2é revèche.<br />

27 infenfiblcr<br />

De dagelijkfche 1 ondervinding 2, welke 3 is de<br />

beste leermeesteres 4, 5 dat eene al te 6 groote<br />

1 Journaillier.<br />

2 expérience/.<br />

3 qui.<br />

4 maitresfe ƒ<br />

5 prouve.<br />

6 trop.


i6o Opfeilen, betreffende de zamenfiemmirig van<br />

toegeevendheld 7 is even 8 fchadelifk 9 voor 10 de<br />

jeugd, als eene al te 6 groote ftrengheld 11. Deeze<br />

twee uiterften 12 zijn heiden 13 gevaarlijk 14. De<br />

al te gtoöte toegeevenclheid der Offers en der meesters<br />

is oorzaak, dat 15 de kinders niet hebben het,<br />

m'tnjle 16 ontzach 17 voor 18 derzelver vermaaningen.<br />

Het 19 zou zijn te wenfchen 2o| dat alle kinders<br />

waren vatbaar 21 voor 22 redeneeringen 23; maar de'<br />

droevige ondervinding geeft ons 24 klaare 25 blijken<br />

26 van het tegendeel 27.<br />

7 condescendance 14 dangereux/. 21 fusceptible.<br />

ƒ. 15 que. 22 de.<br />

8 ausfi. 16 moindre; 23 raifonnement m.<br />

9 nuifible» 17 respect m. 24 nous donne.<br />

10 a. 18 pour. 25 éclatant.<br />

11 févérité/. 19 il. 26 preuve ƒ.<br />

12 extrémité/. 20 a (öubaiter. 27 contraire w.<br />

33 deux.<br />

N°. 33-<br />

Het voorwerp 1 van een deugdzaam 2 leven ratf/fó 3<br />

'het menschlijke hart. De kwaade 'voorbeelden 4 der<br />

geachte 5 perfoonen 6 zijn gevaarlijk 7, De eigenliefde<br />

8 is altijd de waare 9 grondjlag 10 van alle<br />

onze ondeugden. De nederigheid n is de waare<br />

M/£ 12 van de Christelijke 13 deugden. De g-erustheid<br />

14 des zondaars 15 »» midden 16 zijner<br />

mlsdaaden 17 is eene geestlijke 18 f aapziekte 19.<br />

De bewondering 20 is de moeder der wijsheid; want<br />

zij heeft het eerst geopend 21 de oogen aan de<br />

menfchen.<br />

1 objet »z. S égoïsme». 15 pécheur r».<br />

2 vertueux. 9 vrai. 16 au millieu.'<br />

3 touche. JO fondement m, 17 crime?»,<br />

4 exemple m. it humilité/. 18 fpirituel.<br />

5 estimé. 12 preuve/. 19 léthargie/;<br />

6 perfonne ƒ. 13 Chrétien. 20 admiraticn /.<br />

7 dangereux. 14 tranquilité f. 21 ouvert.<br />

N°. 34.


het zelfftandig met het toevoegelijk Naamwoord. iöl<br />

N°. 34-<br />

De mensch, flaande i de oogen op 2 het wijduit'<br />

geftrekt 3 uitfpanzel 4 der hemelen, bewondert 5 die<br />

ontelbaare 6 menigte 7 fchitterende 8 fterren, weikeg<br />

houden 10 ttn'^geregelden n en geduurigen 12<br />

/ÖO/> 13 Die heerlijke 14 orde, we/fo 15 hij op-<br />

?»er£r 16 in het zamenftelzel 17 dier heldere 18 en,<br />

lichtende 19 ligehaamen, 20 zijnen, aandacht<br />

en ^oor/ A?w 21 tot 22 het naauw'keurig 23<br />

onderzoek 24 van de godlijke oorfprong 25 dier ww^<br />

treffelijke 26 dingen. De geheele 27 natuur draagt 28<br />

duidelijke 29 kenmerken 30 der godlijke almagt 31»<br />

1 portant. 12 non interrompu. 22 a.<br />

2 vers. 13 cours m. 23 exact.<br />

3 vaste. 14 msgnifique. 24 recherche/.<br />

4 étendue/. 15 que. 25 fource ƒ.<br />

5 admire. jfj remarque. 26 excellent,<br />

ö innombrable. 17 fy.sthême n». 27 tour.<br />

7 mulritude f. 18 elair. a8 porte.<br />

8 brillant. 19 lumineux. 29 distinct.<br />

9 qui. 20 reveille, 30 caraftère rt.<br />

lö oM'ervent. 21 le pousfe, 31 toutepuisfancef.<br />

JI regulier.<br />

N°. 35.<br />

De jeugd, zijnde kwalijk 1 hefteed 2, is dikwijls<br />

een voornaame 3 hinderpaal 4 aan de wijsheid, aan<br />

de godvruchtigheid 5, aan de vertroosting 6, aan het<br />

geluk van het overige 1 des levens, en aan het eeuwig<br />

welzijn 8. Een mensch, die 9 niets heeft geleerd<br />

10 in zijne kindschheid, zoekt 11 de ongebondene<br />

12 gezelfchappen 13 en het verdervelijk 14 fpel,<br />

1 mak ^ 6 confolation/. n recherche.<br />

2 emploie. 7 reste m. j 2 libertin.<br />

3 pijncipal. 8 falut tn. 13 compagnie/,<br />

4 og^cle 7». 9 qui, 14 ruineux.<br />

5 pieté/. 10 appris.<br />

L


lós Opfeilen, betreffende- de zamenftemming van<br />

ah 15 het eenigfe 16 middel 17, dat iS hem 19 ver*<br />

fchajt 20 tijdkortingen 21. Indien zijn geest ware<br />

geweest gevormd 22 tot 23 de aangenaame ftudje<br />

der fraaje kuntten en weetenfchappen, hrj zou zijn<br />

eerder 24 gehecht 25 aan deeze laatfte oefening 2f><br />

dan 27 aan de eerite.<br />

15 comme. 20 procure. 24 plutót.<br />

16 feul. 21 recréation ƒ. 25 attaché.<br />

17 moïennr. 22 fwmé. eo" exercice W,<br />

18 qui. 23 a* 27 que.<br />

J19 lui.<br />

N°. 3x5,<br />

De jeugd, welke 1 is de beste tijd m te leggen &<br />

de neodzaakelijke gronden 3 van eene heilz-aame 4.<br />

overdenking 5 der heerlijke 6 werken 7 Gods, en<br />

van de aanbiddelijke 8 beftuuring 9 zijner voorzienigheid<br />

10, en' voornaamlljk ti door het aandachtig.<br />

/i?ezd?» ia en door het /woraz 13 van zijn godh'jk<br />

en heilig woord 14, is een gedeelte van het leven,<br />

dat 16 ongelukkiglijk 17 de ftervelijke menschdoorbrengt<br />

18 f» 19 //VA.7


hel zelfftandig met het toevoegelij k Naamwoord. ié§<br />

brengen 30 zoele en voedzaame 31 Vruchten in den'<br />

tijd van den oogst 32.<br />

30 ne produira aiors 3'1 ndurrisfanfc 32 rïioisfun ƒ.<br />

nunplus.<br />

N°. 37.<br />

Elke i mensen., elk werk 2 , elke flap 3, ja zelfs A<br />

élke deugd, heeft haare berispers 5. A'le vleesch Q<br />

is tf/r 7 gras, en alle heerlijkheid 8 des merich-n<br />

is als de bloem des velds, zegt 9 de heilige iê<br />

fchrift.- De nieuwsgierigheid der kinderen is goed<br />

en lofwaardig 11, wanneer zij heeft tot oogmerk 12<br />

zulke 13 dingen, welke 14 hun voordeelig 15 zijn.-<br />

De genegenheid 16, 17 de ouders hebben,<br />

hadden, zullen hebben, en zouden hebben voor<br />

hunne jonge kinderen, is groot. Hebben wij niet,<br />

en hebben wij niet gehad, zeer groote redenen i"é<br />

óm te prijzen 19 de oneindige 20 goedheid van den<br />

almagtigen 21 Schepper, die ons heeft gegeven 11<br />

** 2<br />

3 grooten overvloed 24 alle dingen, welke onï •<br />

zijn nuttig, noodzaaklijk en aangenaam?<br />

ï tout. 9 dit. 17 que.<br />

2 ouvrage tri.. io faint.. 18 raifon f.<br />

3 demarche/. ii louable. 19 • « \ ïnpict menscirlijk ha'n eéne geduurlge 2<br />

vÖOrdteeling 3jBan driften 1|, 20 5 de ondergang 6<br />

1<br />

y a<br />

' 1 3 génération ƒ. 5 enforfe que.<br />

2 perpetuel. « 4 pasfion ƒ<br />

La<br />

6 ruine/. *


ï$4 Opfeilen, betreffende de zamenftemmlng, enz.<br />

van de eene is^bijna altijd de herfteUing 7 van eene<br />

andere Alle driften zijn niets anders 8 dan verfchillende<br />

g trappen 10 van de koude 11 en van de<br />

hette des bloeds. Van alle driften de geene, welfce<br />

12 is het meest 13 onbekend 14 aan ons zeiven 15,<br />

dat is 16 de luiheid. Zij is zeer hevig 17 en zeer<br />

kwaadaartig 18. Gelukkig is de mensch, die 19<br />

heeft de verelschte 20 en voldoende 21 krachten 22<br />

om intetoomen 23 zijne onpluimige 24 driften. Het<br />

zijn 25 groote mannen, die 26 daartoe 27 zijn, daartoe<br />

zijn geweest, en daartoe waren geweest bekwaam<br />

28.<br />

7 rétablisfement 7». 13 même. 22 force/.<br />

8 autre cholè. t6 c'est. 23 pour reprimer..<br />

9 différent. 17 violent* 24 bruyant.<br />

30 dégré m. 18 malin. 25 ce font.<br />

II froideur ƒ. 19 qui. 26 qui.<br />

Ï2 qui. 20 requis. 27 en.<br />

13 plus. »i fuffifant. 28 capahie.<br />

14 inconnu-<br />

N°. 39.<br />

De blikfem 1 is een lichtende 2 flraal 3, wit of<br />

rood, ongelijk 4 gefchoten 5 door de lucht 6, »wn£gebragt<br />

7 in de wolken 8 van de dampen 9,


Opfeilen, betref, de trappen van vergelijking. 16$<br />

gene 25 beleefdheid 16 en oprechtheid. Hij heeft de<br />

voeten en liet hoofd bloot 27. Dat kind heeft de<br />

handen en de voeten bedekt 28,<br />

25 affeöé. 27 nud. 28 couvert.<br />

20 civilité ƒ•<br />

Over de trappen van vergelijking.<br />

Des degrés de comparaifon.<br />

N 9<br />

. 1.<br />

' "Men zegt 1 dat 2 die boer fterk is, zijne zuster<br />

is nog flerker; maar zijne broeders zijn de fterkften<br />

yan het dorp. Die koopman is rijk. Zijn zijne<br />

neeven niet rijker geweest ? zij hebben het wel<br />

geweest; maar zij zullen het niet meer 3 zijn. Ik<br />

wenschte wel dat zij waren de rijkften van de ftad.<br />

Zij zijn nu zeer arm, en veel armer dan wij. Het<br />

armfte mensch van deeze ftad is niet armer dan zij;<br />

wij zijn allen vergenoegd 4, gij zijt het niet; want<br />

gij zijt altijd onvergenoegd, fchoon 5 gij hebt 6 de<br />

.grootfte rijkdommen. Wij hebben niet groote rijkdommen<br />

gelijk 7 gij; maar wij zijn vergenoegder.<br />

1


jfii Qpflelkn, betreffende de ,<br />

ongeluk des menfchen beflaat » doorgaands « jn de<br />

ffferf**? 4. Het beste ptf*/ 5 om te keven 6 gelukkig<br />

in deeze wereld, is, * ? „ , r t f^«<br />

9 Art 10 de Voorzienigheid 11 ons heeft<br />

ons had, en ons zal hebben gegeven 12. '<br />

2 confiste. 6 de vivre. IQ ce que.<br />

3 rdmairement. 7 d'être. ,, Providence f.<br />

4 ïmagmation/. « 8 content. ia donné<br />

5 moïen. 9 de.<br />

N°. 3.<br />

De %>» 1 is de /rty^ 2 aller ondeugden. Een<br />

logenaar is bet verachteiijkfte fchepzel van den aard.<br />

bodem 3. Bij verdient niet 4 het minlte vertrouwen


(rappen van vergelijking. se;-<br />

beminnelijker, en zij zou zijn debeminnelijkfte deezer<br />

ftad, zo 3 zij niet ware zo hovaardig 4. Uw neef<br />

is de hovaardigfte van allen. De booze flang was<br />

de loosfle 5 aller fchepzelen. De bedriegelijke 6 redenen<br />

7 van deeze booze flang waren aangenaamer 8<br />

aan de ooren van onze zwakke 9 moeder Eva, dan<br />

het gebod van haaren Schepper.<br />

3 fi. 6 trompeur. 8 agréable. 0<br />

4 orjrueilleux. 7 discours m. , 9 foible.<br />

5 rufé. , é• .<br />

N°. 5.<br />

De fcboone prijs der naarftigheid komt toe 1 aan<br />

den naarftigften, aan den oplettendften, en aan den<br />

gehoorzaamden leerling; maar geenzins 2 aan den<br />

luiften, Zijt de naarftigfte van deeze fchool, dan 3<br />

zult gij ook hebben den fchoonften en grootfteu<br />

prijs. De eer van te hebben verkregen 4 dien prijs,<br />

moet zijn 5 flreelender 6 en aanlokkender 7 dan de<br />

innerlijke 8 waarde 9 des boeks. Men geeft uliedett<br />

niet 10 dien prijs, om ulieden te maaken 11 rijker;<br />

maar om ulieden aantefpooren la tot 13 eene grootere<br />

naarftigheid. Dat 14 de geenen, die 15 ditmaal<br />

16 den prijs gehad hebben, geeven 17 in 18<br />

het vervolg 19 grootere blijken 20 van hunne oppasfendheid.<br />

I n'appartient. 9 valeurfs 14 que.<br />

a nullement. 10 on ne vous don- 15 qui.<br />

3 alors, * ne pas. 16 fois ƒ.<br />

4 remporté. 11 pour vous ren- 17 donnent.<br />

5 doit être. dre. 18 dans.<br />

6 flaneur. ia pour vous por- 19 fuite ƒ.<br />

7 attraïant. ter. 20 preuve/.<br />

8 intrinfeque. 13 a.<br />

L 4<br />

k>


Opfeilen, betreffende dit<br />

N 14 de Godlijke'voorzienigheid eh<br />

genade., De Christen 15", befchouwende 16 "God 17<br />

den besten aller Vaderen, is altijd de gerustfle ié<br />

in den tegenfpoed 19 en de onderdaanigfe 20 aan<br />

zijnen heiligen wil. De wanhoop is ook het juiste 21<br />

kenmerk van het zwakflre gemoed23, het welke 24<br />

niet is /» flaat 25 te draagen 26 den zwaaren /aij 27<br />

der tegenfpoeden.<br />

1 déTespoir m. étre «, ^9 adveriïté &<br />

s infpire. 11 tel. a 0 fpumis.<br />

3 temeraire. 12 aucun. ai jusie.<br />

4 desfein n-,. $3 confiance ƒ. 22 marqué /.<br />

5 O,"'- 14 en. 23 coeur m.<br />

6 fe livre. 15 Chrétieo m. 24 qui.<br />

7 confidere. 16 confidérant." 25 en état.<br />

8 comme. 17 comme. 26 de porter.<br />

9 implacable. Ï8 tranquile, 27 fardeau w„<br />

N°, 7.<br />

De dtStator 1 Ofar was voorzichtiger dan Alexander<br />

2. De hifloriekunde 3 is nuttiger dan .de z^wg--<br />

4. De minfte logen 5 is een zonde. ' Uw<br />

zoon heeft een veel levendiger 6 begrip. 7 dan de<br />

onze. De zijne j§ de domfe 8 van deeze fchool:<br />

het Jpel 9 maalt uit 10 zijne aangenaam (te tijdkorting<br />

ri, maar de ftudie maakt uit zijue. verdrieie-<br />

3 diöateur 5 menfonge m. 9 jeu «j.<br />

2 Alexandre. 6 vif. 10 fait.<br />

3 hiftoire fi 7 conception ƒ. 11 amulèment «ju<br />

4. mufique /, 8 ftupide.


trappen van vergelijking. 16*9<br />

lijkjie 11 bezigheid 13. Een mensch, die 14 be.<br />

zit 15 de deugd, bezit den grooiften fchat 16. De<br />

keizer Nero 17 was de wreedfïe aller vorften. Het<br />

vaderlijk 18 gezach 19 is achtbaarder 20 dan alle<br />

wetten.<br />

11 ennuïant. 15 posfede. 18 paternel.<br />

13 cecupation/. 16 treTor ra. 19 autorité/.<br />

'4 qui. 17 Néron. 20 plus venerable.<br />

N°. 8.<br />

Zijne ouders bedenken 1 alle dagen de grootfte<br />

vermaaken, 2 A«« 3 te maaken 4 het leven aangenaamer.<br />

Het goed voorbeeld van den vorst is<br />

het gefchiktfie 5 en het magtigfte 6 middel 7 om te<br />

brengen 8 de deugd in een rijk 9, Het menschlijk<br />

verftand is nooit fihrqnderder 10 dan in den nood 11.<br />

De roem i« is veel grooter, wanneer men wederfiand<br />

biedt 13 aan de gevaarlijke aanlokzelen 14 der<br />

wellusten, dan aan de levendigfte aanvechtingen i£<br />

der [mart 16. Niets is bedriegelijker dan de hoflij<br />

kheden 17 der grooten, en niets js tevens 18 aatilokkender<br />

19,<br />

1 imaginent, 8 pour introduire. 14 attrait ra,<br />

3 pour. 9 roïaume m. 15 atteinte ƒ.<br />

3 'ui> 10 pénétranr. 16 douieur ƒ.<br />

4 rendre. 11 danger in. 17 compliment n.<br />

5 propre, 12 gloire f. j8 en même tem,,<br />

ö puisfant. 13 réfiste. KJ actraianr,<br />

7 moïen «.-<br />

De huichelaars 1 zijn de grootlle Godvcrzaakers 2.<br />

De ernfllge 3 v/«i>ry 4 is de gevaarlijklre van allen.<br />

? hypocrite ra. 3 férieux. 4 fiatterie /.<br />

2 athée s». . *


j?o Opftelkn i betreffende de<br />

De landbouw 5 is de gefchihfe 6 bezigheid 7 om te<br />

leiden 8 het gerustde en het gelukkigde leven. De<br />

ftandvastigheid 9 in de zedelijke 10 zaaken 11 is de<br />

heldhaftlgfle 12 der deugden. Het fortuin is doorgaands<br />

13 meer 14 geëerd 15 dan de deugd en de<br />

wijsheid. Het genot 16 is het zoetfte vermaak der<br />

wereld. De kennis 17 der oudheid 18 is de noodzaakelijkde<br />

voor de ftudie. De onfchuld 10 was algemeener<br />

20 ten tijde 21 onzer eerde ouderen. De<br />

deugd maakt ons 22 de gelukkigften ailer menfehen,<br />

en de ondeugd maakt ons de ongelukkigften.<br />

5 agriculture/. 11 chofe f, 17 connoisfance ƒ.<br />

6 propre, 12 héroïque. 18 antiquiré/.<br />

7 occupation ƒ. -3 ordinairement, 19 innocence/.<br />

8 potr mer.er. 14 plus. 20 général.<br />

9 conftance/. 15 honoré. 21 du tems.<br />

10 moral. 16 jouisfance/. 22 nous rend.<br />

N°. 10.<br />

De matigheid 1 maakt 2 het eeuvoudigfe 3 voedzel 4<br />

zeer aangenaam; zij verfchaft 5, met de 6<br />

gezondheid, de zuiverde en de ftandvastigfte vermaaken.<br />

Het zuiverde vermaak voor een edel 7<br />

hart is dat van te zijn nuttig aan zijn vaderland.<br />

De verblinding 8 der menfchen is de gevaarlijkfte<br />

uitwerking 9 van hunnen hoogmoed 10. De erkentenis<br />

11 van de meeste 12 menfchen, is eene geheime<br />

13 geneigdheid 14 om te ontvangen 1^ grootere<br />

weldaaden. De grootfte wijsheid der menfchen beftaat<br />

16 in de kennisfe zijner dwaasheid,<br />

1 tempérance ƒ. 7 biea né. 12 plupart ƒ.<br />

2 rend. 8 aveuglement m 13 fecret.<br />

3 fimple. 9 effet m. 14 inclination ƒ.<br />

4 nourriture ƒ. 10 orgueil m. 15 de recevoir.<br />

5 proeure. n rerannoisfance/. 16 confiste.<br />


trappen van vergelijking. i ? t<br />

N°. ii.<br />

Van alle zichtbaar e i dingen, zijn er geen a hooger,<br />

fchooner,' noch edeler, dan de fterren. Het<br />

zijn 3 de oogen der wereld, de lampen van het<br />

heelal, de gouden kandelaaren van den grooten tempel<br />

der Natuur, de onftervelijke en onvergankelijke 4<br />

bloemen, gezaaid 5 door de almagtige hand Gods<br />

in het veld 6 der eeuwigheid, de vuurtorens 7 der<br />

vaarenden 8, en', in 9 één woord 10, de helderfte en<br />

zuiverfte fpiegel 11 van den Vader der lichten. Dit<br />

is ook de waare reden, waarom de Heidenen 12 haar 13<br />

hebben, haar hadden, en haar zouden hebben befchouwd<br />

14 als Godheden, en zij hebben voornaamlijk<br />

toegefiaan 15 godlijke eer aan de zon, welke 16"<br />

fihljnt 17 te zijn de grootfte en voortrefelljkfte 18<br />

Jter 19, om dat zij 20 is het digst 21 bij 22 onze<br />

aarde.<br />

4<br />

1 yifible. 9 en. 16 qui.<br />

a il n'y en a point. 10 mot ra. 17 paroit.<br />

3 ce font. 11 miroir ra. 18 excellent,<br />

4 permanent. 12 Païen m. 19 astre m<br />

5 femé- 13 les. 20 il ra. elle f.<br />

6 champ JB. 14 confiderées. 21 prochem.<br />

7 phare m. 15 accordé. 22 de.<br />

8 marinier m.<br />

N». 12.<br />

Noch 1 de krijgslisten 1 der grootfte overften 3,<br />

noch de geregeldfe 4 verferkingen 5, noch de overwinnendfle<br />

6 en zegepraalendfe 7 legers 8 zijn niet,<br />

waren niet, zijn met geweest, en waren niet geweest<br />

bekwaam 9 uitte feilen 10 een oogenblik de<br />

1 ni. 5 fortification ƒ. 8 armée ƒ.<br />

2 firatagême ra. 6 viftorieux. 9 capable.<br />

3 général ra. 7 triomphant. 10 de retarder.<br />

4 reglé.


i?s Opfeilen, betref, de trappen van Vergelijking,<br />

fchrikkelijkè u aannaderingen 12 des wreeden doods.<br />

De onvermijdelijke'13 dood haalt ons weg 14 uit.het<br />

midden 15 der tr.ouwfte en waakzaam/te 16 wachters<br />

17. De önverzoenelijke 18 dood verfchoont rite»<br />

mand 19, al 20 zoude hij zijn wijzer dan Salomo 21,<br />

fterker dan Samfon, kuifcher 22 dan Su/anna 23;<br />

lijdzaamer 24 dan Job, rijker dan Crefus, en dapperder<br />

25 dan Alexander 26.<br />

11 'terrible.<br />

12 approche »»•<br />

13 inévitable.<br />

14 nous enleve.<br />

15 miliieu m.<br />

16 vigilant.<br />

17 garde/.'<br />

18 implacable. •<br />

19 n'épargne perfonne.<br />

30 quand.<br />

21 Salomon,<br />

13.<br />

2? chaste.<br />

23 Sufanne*<br />

24 patiënt.<br />

25 vaillanr.<br />

26 Alexandre,<br />

De mensch bemint 1 dusdaniglij% 2 alle nieuwe 3<br />

en huitengewpone 4 zaaken, dat 5 hij heeft zelfs<br />

eenig 6 geheim vermaak /« 7 het z/


Over de Werkwoorden, en deraelver vervoeging. 173<br />

gerukt 28 uit de gierigfte handen der aarde. Zijne<br />

vermetelheid 29 heeft hem in de grootfte gevaaren<br />

gedompeld 30.<br />

28 arraché. «9 témérité ƒ. 30 plongé.<br />

VIL R E G E L .<br />

Over de Werkwoorden en derzelver vervoeging.<br />

Wat door een werkwoord, door de vervoeging<br />

en door de onbepaalde wijze, ^infinitif, moet verliaan<br />

worden, is reeds, bij het verhandelen der<br />

werkwoorden avolr en être, verklaard; men kan<br />

hier nog bijvoegen, dat een werkwoord wordt gezegd<br />

m den infinitif te liaan, wanneer er, in 't<br />

Fransch, de, pour, h, of terltond een ander werkwoord<br />

voorgaat, en ook wanneer het werkwoord<br />

uitgaat op er, ir, oir, aire, ire, dre, tre, pre, ere,<br />

ais: donner, geeven, punlr, (iraffen, recevoir, ontvangen,<br />

platre, behaagen, rire, lagchen, rendrewedergeeven,<br />

battre, flaan, rompre, breeken, valncre,<br />

overwinnen.<br />

De vervoeging wordt hoofdzaaklijk in vier foorten<br />

verdeeld. Een werkwoord is van de eerlie vervoeging,<br />

wanneer het in den infinitif uitgaat op er<br />

als: donner, geeven. *<br />

Van de tweede, wanneer het uitgaat in den infinitif<br />

op ir, als: punlr, llraffen.<br />

Van de derde, op oir, als: recevoir, ontvangen.<br />

Van de vierde, op re, als: battre, flaan.<br />

De werkwoorden worden onderfcheiden in regelmaatige<br />

en in onregelmaatige.<br />

_ Men noemt die werkwoorden regelmaatig, welke<br />

in zekere clasfen en foorten onderfcheiden, en wier<br />

tijden op dezelfde wijze gefchikt worden; daar de<br />

onregelmaatige in allen deele aan die fchikkingen<br />

niet gebonden, of eenig in hunne foort zijn.<br />

Alle werkwoorden van de eerlie vervoeging zijn<br />

regelmaatig, uitgezonderd aller, gaan, puer, {tinken,<br />

envoler, zenden, en renvoler, terug zenden.


tf4 Over de Werkwoorden en derzelver vervoegingi<br />

Die in den infinitif uitgaan op ger, als: négllger,<br />

verwaarloozen, behouden altijd de e na de g, wanneer<br />

er een o of a op volgt; bij voorbeeld:<br />

Nous négligeons, wij verwaarloozen.<br />

Je néghgeois en je négligeai, ik verwaarloosde.<br />

Om een geregeld werkwoord, eri grootendeels alle<br />

ongeregelden, wèl en gemaklijk te vervoegen,<br />

dient meti maar wèl te kennen de onbepaalde wijze,<br />

Vinfinitif, den tegenwoordigen tijd van de toonende<br />

wijze, le préfent de Pindicatlf, den tweeden<br />

voorledenen tijd, le fecond prétérit, en het voorleden<br />

deelwoord , le participe pasfé; van deeze bekende<br />

tijden kan men gemaklijk, naar de volgende regelen,<br />

de overigen afleiden.<br />

Van de onbepaalde wijze, T'infinitif, maakt men<br />

den toekomenden en den onvolmaakten tijd, li futur<br />

et Fimparfait, door in de eerlie en tweede vervoeging<br />

r, in de derde oir, en in de vierde re in<br />

rai, ras, ra, rons, rez, ront en in rols, rois, roit<br />

Hons, rlez, roient te veranderen; dus:<br />

Van donner, geeven, komt je donner ai, ik zal<br />

geeven, en je donnerois, ik zou geeven.<br />

Van punlr, ftraffen, je punirai, ik Zal ftraffen,<br />

en je punirois, ik zou ftraffen.<br />

Van recevoir, ontvangen, je recevrai, ik zal ontvangen,<br />

en je recevrois . ik zou ontvangen.<br />

Van battre, liaan , je battrai, ik zal flaan, en je<br />

battrois, ik zou flaan.<br />

Die op venir of tenir uitgaan, veranderen enir irt<br />

iendrai en iendrois; dus:<br />

Van venir. komen, maakt men je viéndrai, ik<br />

zal komen, en Je viendrois, ik zou komen.<br />

Van den eerften perfoon van het meervoudig van<br />

den tegenwoordigen tijd der toonende wijze, du<br />

préfent de Pindicatlf, maakt men den eerften voorledenen<br />

tijd, le premier prétérit, door ons te yeran*<br />

deren in ois, ois, oit, ions, iez, oient, dus:<br />

Van nous donmns, wij geeven, komt je donnois,<br />

ik gaf,


Ovèt de Werkwoorden en derzelver vervoeging. if$<br />

Ook maakt men er van het' tegenwoordige deelwoord,<br />

participe préfent, door ons in ant te veranderen;<br />

als:<br />

Van nous donnons, wij geeVen, komt donnant.<br />

geevende. ?<br />

Van den derden perfoon van het meervoudig van<br />

dien zelfden tijd, maakt men de bijvoegende wiize<br />

door ent te veranderen in e, es, e voor de drie<br />

perfoonen van het enkelvoudig, en in ent voor den<br />

derden van het meervoudig; de eerlie en tweede<br />

perfoon van het meervoudig van den tegenwoordigen<br />

tijd der bijvoegende wifze, zijn als de eerfte<br />

en tweede van het meervoudig des eerften voorledenen<br />

tij.'s.<br />

Van ils donnent, komt des que je donne. dat ik<br />

geeve.<br />

J<br />

'<br />

Indien men den tegenwoordigen tijd der toonen.<br />

de, en dien der bijvoegende wiize weet, zo volgt<br />

de gebiedende wijze, l'itnpératif, van zeiven; want<br />

de tweede perfoon van het enkelvoudig en de eerfte<br />

en tweede van het meervoudig der gebiedende<br />

wijze, zijn gelijk aan dezelfde perfoonen van den<br />

tegenwoordigen tijd der toonende wijze; indien het<br />

een werkwoord is, dat in den eerften perfoon op<br />

e uitgaat, laat men in den tweeden perfoon van het<br />

enkelvoudig der gebiedende wijze de s weg.<br />

Be derde perfoon van het enkelvoudig en de de*,<br />

de van het meervoudig der gebiedende wijze, zijn<br />

gelijk de derde perfoonen van den tegenwoordigen<br />

tijd der bijvoegende wijze.<br />

Van den bekenden tweeden voorledenen tijd maakt<br />

men den zogenoemden wenfchenden tijd, re weeten<br />

van den tweeden perfoon van het enkelvoudig, door<br />

«te veranderen in asfe, asfes, dt. asfons,' as fez,<br />

asfenf ts m tsfe, tsfes, it, Isfons, isfez, isfnt; us<br />

in usfe, usfes, ut, usfions, usfïez, usfent; ins in<br />

tnsje, msjes, tnt, insfions, ins fez* insfent; dus:<br />

Van tu donnas, gij gaaft, komt que je donnasfe\ da£<br />

ik gave. * '<br />

tupris, gij naamt, qm jeprisfe, dat ik name,


%?6 Over de Werkwoorden en derzelver vervoeging*<br />

Van tu dus, gij moest» que je dusfe, dat ik moeste.<br />

tu vim, gij kwaamt, que je vinsfe, dat ik kwame.<br />

Het voorledene deelwoord, le participe pasfé, van<br />

de werkwoorden van de eerfte vervoeging gaat altijd<br />

uit op é; als: donné, gegeven.<br />

In de tweede vervoeging op r'g als: punt, geftraft;<br />

of op ert, als: ouvert, geopend.<br />

In de derde op u, als: refu, ontvangen.<br />

In de vierde op a, it of int, als: rompu, gebro»<br />

ken, médlt, kwaad gefproken j craint, ge vreesde<br />

NB. dit moet alleen van de geregelde werkwoorden<br />

verftaan worden.<br />

Indien men nu bij hét bekende voorledene deelwoord<br />

een behulpzaam werkwoord, avoir of être, voegt,<br />

20 kan mén alle zamengeftelde tijden bekomen;<br />

als j\ai donné, ik heb gegeven.<br />

favois donné, ik had gegeven 4 en zo voords.<br />

Zie hier ëeri geregeld Werkwoord van de eerfte<br />

Vervoeging, naar welke Vervoeging alle anderen van<br />

dezelfde ioort zich fchikken; men hebbe maar op<br />

het veranderen van er, den uitgang van den infi*<br />

n'itif, te letten:<br />

& infinitif donner, geeven.<br />

Uindtcatif.<br />

Le préfent.<br />

Singulier, enkelvoudig Pluriel, meervoudig*<br />

Je donne, ik geef. Nous donnons, wij geeven.<br />

Tu donnés, gij geeft. Vous donnez, gij, gijl. geeft.<br />

// donne, hij geeft. Ils donnent, zij geeven.<br />

Le premier prétérit. /<br />

Singulier, enkelvoudig. Pluriel, meervoudig.<br />

Je donnois, ik gaf. Nous donnions, wii gaven.<br />

Tu donnois, gij "gaaft. Vous donniez, gijl. gaaft.<br />

Ildonnoit, hij gaf. Ils donnoient, zij gaven,<br />

Le


Werkwoorden en derzelver vervoeging. jjf<br />

Le fecond prétérit.<br />

Je donnai, ik gaf. Nous donnames, wij gaven.<br />

Tü don/jas, gij gaaft. Vous donnates, gijl. gaaft.<br />

// donna, hij gaf. Ils donnerent , zij gaven.<br />

[Le parfait.<br />

'J°ai ~\ ik heb *)<br />

Tu as i-donné, gij hebt £ gegeven»<br />

II a J hij heeft J<br />

Nous avons*) wij hebben")<br />

Vous avez r donné, gijl. hebt £ gegeven»<br />

Ils ont J zij hebben J<br />

Le plus que parfait.<br />

J'avois ~\ ik had *)<br />

Tu avois $ donné, gij hadt /-gegeven,<br />

II avoit J hij had J<br />

Nous avions~\ wij hadden")<br />

Vous aviez \donné, gij,gijl.hadt ^gegeven.<br />

Ils avolent J zij hadden J<br />

Le futur.<br />

I Je dönn'erai, ik zal ")<br />

Tudonneras, gij zult geeven.<br />

II donnera, hij zal J<br />

Nous donner ons, wij zullen")<br />

Vous dennerez, gijl. zult ^geeven.<br />

Ils donneront, zij zullen J<br />

L'Imparfalt.<br />

Je donnerois, ik zou ")<br />

ÏH donnerois, gij zoudt r"geeven.<br />

77 donneroit, hij zou J<br />

M


tjS Werkwoorden en derzelver vervoeging»<br />

Nous donner lans, wij zouden"]<br />

Vous donnerfez, gijl. zoudt Vgeeven.<br />

Ils donneroient, zij zouden J<br />

L'imperatifi<br />

Donne, geef, donnons, laaten wij geeven.<br />

Qjfil donne, laat hij geeven, donnez, geeft gijl.<br />

au 1<br />

ils donnent, laaten zij geeven,<br />

Le fubjonctlf.<br />

Le prefent.<br />

Que fe donne, dat ik geeve.<br />

tu donnés, gij geevet.<br />

il donne, hij geeve.<br />

nous donnlons, wij geeven.<br />

vous donnlez, gij, gijl. geevet»<br />

ils donnent, zij geeven.<br />

üoptatif.<br />

Que je dennas fe, dat ik gave.<br />

tu donnasfes, gij gavet.<br />

il donndt, hij gave.<br />

nous donnasfons, wij gaven.<br />

vous donnasfez, gij, gijl. gavet.<br />

ils donnasfent, zij gaven.<br />

Les participes.<br />

Participe préfent, donnant, geevende*<br />

Participe pasfé , donné, gegeven.


Opft ellen, betref, de eerfte foort van vervoeg., enz. 179<br />

Öpfrellen, betreffende de eerfte foort van vervoeging,<br />

uitgaande in de onbepaalde wijze op er.<br />

N°. 1.<br />

Ik bemin 1, ik beminde, ik heb bemind, ik had<br />

bemind, ik zal beminnen, en ik zou beminnen mijnen<br />

vader en mijne moeder, om dat zij mij verfikafen<br />

2, zij mij verfchaften, zij mij hebben verfchaft,<br />

en zij mij zullen verfchaffen al het nodige,<br />

en om dat zij trachten 3, zij trachtten, zij hadden<br />

getracht, en zij zouden trachten mij te geeven eene<br />

goede opvoeding. Zij zullen mij altüd beninnen,<br />

indien ik ftudee'r 4, ik Ihtdeerde, ik zal fludeeren,<br />

en ik zou hebben geftudeerd met vlijt 5. Indien<br />

wij hen 6 eerbiedigen 7 en hen eeren 8 , wij heli<br />

eerbiedigden en hen eerden, wij hen zullen eerbiedigen<br />

en eeren, zal God ons overlaaden 9 met 10<br />

kostelijke zegeningen.<br />

1 aimer. 5 diligenlment. 8 honorer.<br />

2 prociirer* 6 les. 9 combler.<br />

3 tacher. 7 respe&er. 10 de.<br />

4 éuudier.<br />

N°. 3.<br />

Uw broeder fpreekt 1 bijna nooit, fprak bijna<br />

nooit, heeft bijna nooit gefproken, en zal bijna<br />

nooit fpreeken, wanneer wij hem 2 iet 3 vraagen 4,<br />

wij hem iet vraagden, wij hem iet hebben gevraagd,<br />

en wij hem iet zouden hebben gevraagd. Wat 5<br />

denkt 6 gij daarvan 7? wat dacht gij daarvan? wat<br />

hebt gij daarvan gedacht, en wat zoudt gij daarvan<br />

denken? Uwe medeleerlingen 8 verachten 9 niet,<br />

verachtten niet, hebben niet veracht, zullen niet<br />

verachten, en zouden niet verachten de heilzaamë<br />

vermaaningen, die de meester hun geeft, hun gaf,.<br />

1 parler. # 4 demander. 7 en.<br />

2 lui<br />

« 5 que. 8 condisciple m.<br />

3 quelque chofe. 6 penfer.<br />

Ma<br />

9 méprifer.


ito Op/!elle» t Ittreffende de<br />

bun zal geeven, en hun zou geeven; maar gijl»<br />

verwaarloost io, gijl. verwaarloosdet, gijl. hebt<br />

verwaarloosd, en gijl. zoudt verwaarloozen uwen<br />

pligt.<br />

10 négligeri<br />

N°. 3. •<br />

Bemint 1.gijl. wel, bemindet gijl. wel, hebt gijl.<br />

wel bemind, zult gijl. wel beminnen, en zoudt gijl.<br />

wel beminnen mijnen neef, die verkwist 2, verkwistte,<br />

heeft verkwist, zal verkwisten, en zou<br />

verkwisten al het geld, dat wij hem 3 geeven, wij<br />

hem gaven, wij hem hebben gegeven, en wij hem<br />

Zouden geeven ? Zijp broeder verdient 4, verdiende,<br />

had verdiend, en zou verdienen de achting van<br />

een ieder 5, om dat hij bewaart 6 zorgvuldiglijk 7 ,<br />

bewaarde zorgvuldiglijk , heeft zorgvuldiglijk bewaard<br />

, en zal zorgvuldiglijk bewaaren al het geen 8<br />

men hem geeft. Verkwist nooit nutloos 9 uw geld,<br />

en befpaar het 10, op dat men u 11 meer 12 geeve!<br />

I aimer. ' 5 tout le monde. 9 inutilement.<br />

3 depenlèr. 6 épargner. 10 le.<br />

3 lui. 7 foigneufement. 11 vous en.<br />

4 mériter. 8 tout ce que. 12 davantage.<br />

De zon verlicht 1 en verwarmt 2, verlichtte en<br />

verwarmde, heeft verlicht en verwarmd, zal verlichten<br />

en verwarmen, en zou verlichten en verwarmen<br />

het groote rond 3 van de geheele aarde; indien<br />

de zwarte wolken niet beletten 4, niet belerteden,<br />

niet hadden belet, en niet zouden beletten<br />

aan de zon te 5 fchleten^ 6 haare gouden 7 ftraalen 8<br />

1 éclairer. 4 empêcher. 7 doré%<br />

3 échauffer. 5 de. 8 ralon m.<br />

3 rond w. 6 darder.


eerfte foort van vervoeging,-enz, i8i<br />

op ons halfrond 9. De zon blijft 10, bleef, is gebleven,<br />

zal blijven, en zou blijven onbeweegelijk 11,<br />

terwijl 12 de aarde draait 13, draaide, heeft gedraaid,<br />

zal draajen, en zou draajen rondom dezelve<br />

14 in den tijd van 3Ö5 (dagen, 5 uuren, 48 minuten<br />

en eenige fee ouden.<br />

9 hémisphere m. II immobüe. 13 tourner.<br />

10 demeurer. 12 pendant que. 14 autour de lui.<br />

N°. 5.<br />

Uw neef bedriegt 1, bedroog, heeft bedrogen,<br />

en zou bedriegen alle de geenen, welke fpeelen a,<br />

fpeelden, hebben gefpeeld, zullen fpeelen, en zouden<br />

fpeelen met hem 3. Gelukkig de geene, die<br />

nooit fpeelt! Ik wenschte wel, dat gijl. nooit fpeeldet!<br />

Verwerpt 4 gijl. niet, verwierpt gijl. niet,hebt<br />

gijl. niet verworpen, en zult gijl. niet verwerpen<br />

de berispingen uwer meesters, die niets beoogen 5,<br />

niets zullen beoogen, en niets zouden beoogen dan<br />

uwe vorderingen 6? Ik wenschte wel dat gij die 7<br />

nooit verwierpt, maar dat gij in acht namet 8 allé<br />

zijne bevelen!<br />

1 tromper. 4 rejetter. 7 les.<br />

2 jouer. 5 envifager. • 8 obferver.<br />

3 lui. 6 progrès m.<br />

N°. 6.<br />

Braave kinders eeren 1, eerden, hebben geëerd,<br />

zullen eeren, en zouden eeren hunne ouders en<br />

hunne meesters, op dat God verlenge 2 de dagen<br />

huns levens, gelijk 3 hij heeft beloofd 4 in zijn<br />

heilig en godlijk woord, $\ in tegendeel 6 -verkort 7<br />

1 hoénorer. 4 promis. 6 au contraire,<br />

a prolonger. 5 parole ƒ. 7 abréger.<br />

3 comme.<br />

M 3


ï"8s Opfeilen, betreffende de<br />

hij dikwijls, verkortte hij dikwijls, heeft hij dik.<br />

wijls verkort, en zal hij dikwijls verkorten de dagen<br />

der booze en ongehoorzaame kinderen, welke<br />

behandelen 8, behandelden, hebben behandeld, zullen<br />

behandelen, en zouden behandelen hunne ouders<br />

en meesters met verachting 9. Dusdanige 10<br />

kinders haaien zich op. den hals 11, haalden zich op<br />

den hals, en zullen zich op den hals haaien de-vervloeking<br />

12 des Heer en 13.<br />

8 traiter. 10 tel. 12 malédiaion ƒ.<br />

9 avec mépris. 11 s'attirer. 13 Seigneur m.<br />

N°. 7.<br />

Eert 1 gijl., eerdet gijl., hebt gijl. geëerd, zult<br />

gijl. eeren, en zoudt gijl. eeren uwe ouders en<br />

ïneesters? Indien gij hen 2 eert, gelijk 3 uw pligt<br />

het 4 vordert 5,- het vorderde, het heeft gevorderd,<br />

en het zal vorderen, dan zal God ook verlengen 6<br />

de dagen uws levens, 'volgends 7 zijne belofte.' Eert<br />

ook altijd de oude lieden,' en veracht hen 8 nooit!<br />

Veele 9 kinders" hebben de godlooze 10 gewoonte n<br />

om 12 hen le verachten; maar ik hid 13 u, ik bad<br />

11, ik heb u gebeden, en ik zal 11 bidden, dat<br />

fchandelijk 14 voorbeeld nooit natevolgen 15; want<br />

gedenkt 16 dat gij met 17 dezelfde maat 18 zult<br />

uitgemeten 19 worden 'ao, waarmede 21 gij de anderen<br />

zult uitmeeten.<br />

1 honyorer. 8 les. 15 de ne pas fuivre.<br />

3 les. 9 plulïeurs. 16 penfer.<br />

3 comme, 10 impie. 17 de.<br />

4 Ie. 11 coutume/. 18 mefure ƒ.<br />

5 exiger. 12 de. ig mefurés.<br />

6 prolonger. 13 prier. 20 être.<br />

7 felon. ' 14 honteujf. 21 dont.


terjle foort van vervoeging, enz.<br />

N°. 8.<br />

' Een goed en naarftig leerling brengt door i, bragt<br />

door, heeft doorgebragt-, z al doorbrengen, en zou<br />

doorbrengen den kosteiijken tijd zijner tedere jeugd<br />

al i ftudeerende; maar een lui leerling verfpilt 3,<br />

verfpilde, heeft verfpild, zal verfpillen, en zou verfpillen<br />

zijnen kosteiijken tijd al fpeelende 4. Ik zal<br />

nooit verwaarloozen 5 den kosteiijken tijd, om dat<br />

hij nooit wederkomt 6, nooit is wedergekomen, en<br />

nooit zal wederkomen; maar hij gaat voorbij 7 , ging<br />

voorbij, is voorbij gegaan, en zal voorbij gaan a/* 8<br />

de fnelle 9 wind.<br />

1 pasfer. 4 j°"er. 7 pasfer.<br />

3 en- 5 négliger. 8 comme.<br />

3 disfiper. 6 retourner. 9 rapide.<br />

N°. 9.<br />

De geleerde 1 Efopus 2 verbaalt 3 ons, verhaalde<br />

ons, heeft ons verhaald, zal ons verhaalen, en zou<br />

ons verhaalen eene fraaje fabel van de hovaardige<br />

kraai 4. Deeze hovaardige vogel vercierde 5 zijn<br />

geheel zwart ligchaam met de 6 vederen van den<br />

fchoonen paauw, welke 7 hij gevonden 8 had; maar<br />

die fchoone vogelen ontnamen 9 hem terftond alle<br />

die val'fche vederen, en hebbende van dezelve 10 ontbloot<br />

11 dien hovaardigen vogel, verdreven 12 zij<br />

hem 13 uit hunnen hof. Wij zullen trachten 14 in<br />

het volgend opllel toetepasfen 15 op 16 ulieden den<br />

zin 17 van deeze fabel.<br />

1 favant. 7 q u<br />

^ '3<br />

2 Efope. 8 trouvées. 14 tacher.<br />

3 raconter. 9 oter au 2 prét. 15 appliquer.<br />

4 corneille f. 11 en. 16 k.<br />

5 orner au 2 prét. 10 depouiller. 17 fens ra.<br />

6 lees van de. 12 chasfer au 2 prét.<br />

M 4


* 8<br />

4 tyjjellen, betreffende de<br />

l<br />

hefis<br />

dtT 2<br />

N°. io.<br />

u ik jh 3 h e t<br />

^ ',<br />

Sleurde dikwijls,<br />

ren daf ^ J<br />

• # ? ^ »<br />

, £ t z ö u<br />

'<br />

d i k w i l s<br />

J<br />

S J K<br />

g J<br />

4. gij Hitfchreeft, gij hebt<br />

uitgefchreven, en gij zoudt uitichrijven het werfc-<br />

LTrachr a<br />

" d<br />

" e r<br />

' ^ f ^ 5 , gij trnchttet, gij Tebt<br />

getracht, gj z ult trachten, en gij zoudt trachten<br />

wijs te maaken 6 aan den meester, dat het werk<br />

dat gij hem y taant 8, het uwe is, en dat niemand<br />

daaraan p _ d e h a n^ h e e f t ^ w ^ n<br />

7;ïcr , ?<br />

-. g<br />

' J<br />

'<br />

g e l e e<br />

, k t<br />

Sij»<br />

h e b t<br />

8'j geleken, en zult<br />

gij gelijken aan de hoogmoedige kraai 13, waarvan<br />

14 wij u het voorgaande opftel gefproken hebben.<br />

1 ' 1<br />

)' . 6 de faire a. c.roire. 11 en ceci.<br />

2 amver. 7 j u i. I a resfembler.<br />

3 fouvent.<br />

e r<br />

4^?P' -<br />

5 tacher.<br />

8 montrer.<br />

9>v<br />

10 prêter.<br />

13 corneille ƒ.<br />

I 4dom. T<br />

BI? :. II.<br />

Gijl. ondervindt 1 ook, gijl. ondervondt ook,gijl.<br />

hebt ook ondervonden, en gijl. zult ook ondervinden,<br />

dat 2 wij wel kennen 3, wij wel kenden, wij<br />

wel hebben gekend, en wij Wel zouden kennen het<br />

middel 4 om 5 ul. te berooven 6 van die vnlfiV en<br />

ent leende 7 vederen. D,e uitgebreidheid* van uwe<br />

bekwaamheden 9 is toer 10 bekend 11 aan den meester<br />

dan aan u 'zelven. Indien wij dan '12 bemerken<br />

13, wij bemerkten, wij hadden bemerkt, en<br />

wij zouden, bemerken, dat het gemaakte 14 werk<br />

1 «périmenter. 6 vous depouüler. JI connu.<br />

*


eerfte foort van vervoeging, enz. i9$<br />

overtreft 15, overtrof, heeft overtroffen, en zal<br />

overtreffen uwe bevatting 16, geeven wij ul. het17<br />

wederom te maaken 18. De groote menigte 19 der<br />

fouten 20 , dié 21 zich als dan 22 in hetzelve 23 bevinden<br />

24, bewijzen 25 klaar 26 dat dat werk het<br />

uwe niet is geweest.<br />

15 furpasfer. 19 nombre m. 23 y.<br />

16 eoneeption ƒ. 20 faute ƒ. 24 trouver.<br />

17 te. 21 qui. 25 prouver.<br />

18 a refaire. 22 alors. 26 clairement,<br />

I^ 0<br />

. 12.<br />

De gr«ote Keizer der ongeloovige 1 Turken 2 regeert<br />

3, regeerde, heeft geregeerd, zal regeeren,<br />

en zou "regèereri in Afa 4, het welk 5 is het grootfte<br />

deel 6 der wereld. De lieden 7 , welke woonen 8,<br />

woonden, hebben gewoond, en zullen woonen in<br />

Europa 9, de woonplaats 10 der Christenen 11, zijn<br />

fchranderder 12 dan de geenen, welke woonen in 13<br />

'de andere deelen der wereld. Het grootfte gedeelte 14<br />

der' inwooners 15 w» Europa 16, en voornaamlijk<br />

die van de verèènigde 17 Nederlanden 18 beftaan 19,<br />

beftönden, hebben beftaan, en zullen beftaan door<br />

den koophandel ao.<br />

1 ïncrédule. 8 demeurer. 15 habitant ut.<br />

2 Turc. 9 en Europe. 16 de 1'Europé.<br />

3 regner. 10 féjour m. 17 uni.<br />

4 en Afie. U Chrétien m. 18 Pais-bas«».<br />

5 qui. 12 ingénieux. 19 fubfister.<br />

$ partie/. 13 dans. 20 négoce n.<br />

7 gens m. 14 plupart ƒ.<br />

N


i8


eerfte foort va ft vervoeging tflettz, 187<br />

de, zal aanwenden, en zou aanwenden, op: dat wij<br />

zouden zijn gelukkig in het tegenwoordige 26 en toekomende<br />

27 leven 28!<br />

2(5 préfent. 27 futur. 28 vle.<br />

N°. 15.<br />

Gij verhaalt 1 mij, gif verhaaldet mij,, gij hebt<br />

mij verhaald, gij zult mij verhaalen, en gij zoudt<br />

mij vethaalen, dat 2 gij altijd wint 3, gij alt:jd<br />

wont, gti altijd hebt gewonnen, en gij altijd zult<br />

winnen, wanneer gij fpeelt 4, gij fpeeldet, gij hebt<br />

gefpeeld, en gij zult fpeelen; maar denk 5, dat het<br />

fpel is zo wel 6 het hedriegelijkfe 7 als het aanlokkelijk<br />

fe 8 tijdverdrijf 9. Ondervindt 10 gij niet, on<br />

dervondt gij niet, hebt gij niet ondervonden , en<br />

zult gij niet ondervinden, dat het verlies 11 in het<br />

fpel overtreft 12, overtrof, heeft overtroffen, en zal<br />

overtreffen doorgaands de winst.<br />

1 raconter. 5 penfer. 9 p^fe - tems ra.<br />

2<br />

que- 6 au.'.fi bien. 10 expérimenter.<br />

3 gagner. 7 trompeur. n pene/.<br />

4 jouir. 8 attraïant. 12 excéder.<br />

N°. irj.<br />

Het onmaatige 1 fpel veroorzaakt 2, veroorzaakte,<br />

heeft veroorzaakt, zal veroorzaaken, en zou veroorzaaken<br />

twisten 3, oneenigheden 4, en 2f?//J 5<br />

doodlijke 6 gevaaren 7; hetzelve 8 9, fleepte,<br />

heeft gefleept, zal fleepen, en zou fleepen dikwijls<br />

geheele 10 huisgezinnen 11 in de uiterjle 12 elende<br />

1 immodéré. 5 mêrae. 9 entrainer.<br />

2 caufer. 6 monel. 10 entier.<br />

3 quérelle/. 7 danger m. n famiile/.<br />

4 disfenfion/. 8 il. J 2 dernier.


188 Opfeilen, betreffende de<br />

en in de grootfte armoede. Ik heb nooit kunnen 13<br />

begrijpen 14 welk 15 vermaak het onmaatige fpel verfchaft<br />

16, verfchafte, had verfchaft en zou verfchaffen.<br />

Wij verfpeelen 17 dikwijls in een enkel 18<br />

oogenblik al 19 het geld, dat ao wij winnen 21,<br />

wij wonnen, wij hebben gewonnen, wij zullen winnen,<br />

en wij zouden winnen al 22 werkende 23,<br />

13 pu- 17 jouer. 21 gagner.<br />

ï4 concevoir. 18 feul. 22 en.<br />

15 que! m quelle/ 19 tout. 23 travailler»<br />

16 procurer. 20 que.<br />

No. 17.<br />

De dwaaze 1 jeugd verkiest 1, verkoos , heeft verkozen,<br />

zal verkiezen, en zou verkiezen de ijdele<br />

tijdkortingen 3 boven 4 de beoefening 5 der nuttige<br />

kunften en weetenfchappen. De geerjen, die 6 beminnen,<br />

beminden, hebben bemind, en zullen beminnen<br />

de zuivere deugd, en die verachten 7, verachtten,<br />

hebben veracht, en zullen verachten de<br />

bedriegelijke $ aanlokzelen 9 der wellust 10, behouden<br />

11, behielden, hadden behouden, en zouden<br />

behouden een zuiver geweeten 12. Laaten wij beminnen<br />

de bekoorelljke 13 deugd, en laaten wij verfoejen<br />

14 de ondeugd, op dat wij verdienen 15 de<br />

'achting van alle braave lieden 16!<br />

1 f<<br />

*>. 7 méprifer. . 12 confcience/.<br />

2 preferer. % trompeur. 13 charmant.<br />

3 amufement m. 9 appas m. 14 détester.<br />

4 10 volupté ƒ.. 15 mériter.<br />

5 exercice<br />

6 qui.<br />

ra. n eonfërver.<br />

N°. 18.<br />

16 gens de bien ra.<br />

De lieden, welke 1 de kostelijke opvoeding der kin*<br />

s qui 0


terftè foort van vervoeging, enz. 189<br />

tiers verachten 2 en verzuimen 3, verdienen 4. die 5<br />

niet, verdienden die niet, hebben die niet verdiend,<br />

en zouden die niet verdienen oen naam van dwaa


loo Opfeilen, betreffende de<br />

den, en laaten wij verfoejen 18 de kaatelijke 19 ondeugden<br />

, welke 20 ons zouden berooven 21 van alle<br />

verdienflen 22, welke het bezit 23 der uitgebreidfte<br />

24 kundigheden 25 ons zoude geeven.<br />

18 dérester. 21 priver. 24 vaste.<br />

19 odieux. 22 mérite . 25 lumiere ƒ.<br />

ao qui. 23 posfesfion/.<br />

N°. 20.<br />

Hoe zeer 1 zijn niet> waren niet, zijn niét geweest,<br />

waren niet geweest, en zullen niet zijn,gelukkig<br />

de kinders, die 2 ouders hebben, welke trachten<br />

3, trachtten, hebben getracht, zullen trachten,<br />

en zouden trachten hun te geeven eene goede opvoeding,<br />

welke is beter dan de grootfte en kostelijkfte<br />

rijkdommen , die 4 zij hun nalaaten 5, zij<br />

hun nalieten, zij hun zullen nalaaten, en zij hun<br />

zouden nalaaten. Maakt uw voordeel 6 dan 7 met 8<br />

die fchoone gelegenheid, nadien 9 gijl. oudere hebt,<br />

die niet ontzien 10, niet ontzagen, niet hebben ontzien,<br />

en niet zouden ontzien noch li moeite 12,<br />

noch kosten 13 om ui. wèl optevoeden 14.<br />

I combien. r 6 profiter. 11 ni.<br />

4 qui. 7 donc. 12 peine.<br />

3 tacher. 8 de. 13 fraix.<br />

4 que. 9 puisque. 14 élever.<br />

5 laisfer. 10 épargner.<br />

N°. 21.<br />

Indien gij raakt 1; gij raaktet, gij hebt geraakt,<br />

gij zult raaken, en gij zoudt raaken aan het zwarte<br />

pik 2, zult gij bef netten 3 uwe zuivere handen;<br />

.insgelijks 4 bederft £ gij, bedierft gij, hebt gij b|-<br />

1 toucher. 3 fouiller, 5 gater.<br />

2 poix 4 de meme.


eerfte foort van vervoeging, enz. 191<br />

dorven, en zult gij bederven uwe zuivere zeden<br />

wanneer gij verkeert 6, gij verkeerdet, gij hebt verkeerd,<br />

gij zult verkeeren, en gij zoudt verkeeren<br />

met 7 het kwaade gezelfchap; want het kwaade geze<br />

fchap gelijkt 8, geleek, heeft geleken, en lal<br />

gelijken aan het zwartlle pik. Vermijd 9 derhalven<br />

10 den omgang 11 der kwalijk 12 opgevoede 13<br />

kinderen en zoek 14 dien der deugdzaamen 15!<br />

6 fréquenter. 8 resfembler. 12 mal.<br />

7 dit woordje met 9 éviter. 13 éJevé<br />

moet hier in _»t 10 donc. 14 rechercher.<br />

fransch niet uit. 11 converfation f. 15 vertueux.<br />

gedrukt worden.<br />

N°. Ö2.<br />

Het grootfte deel 1 der menfchen willen 2<br />

widen hever, hebben liever willen, zullen lieve?<br />

willen, en zouden liever willen wandelen 4. ot> <<br />

den breeden 6 weg, om dat die weg bekoort 7 bekoorde<br />

heeft bekoord, zal bekooren, en zou bekooren<br />

het oog der zondaaren door zijne uiterlijke<br />

fchoonheid Een zeer klein getal menfchen 4ken8,<br />

zochten, hebben gezocht, zullen zoeken,<br />

en zouden zoeken den fmallen weg,welke 9 leidt 10<br />

naar n het eeuwige leven; om dat dezelve 12 niet<br />

vertoont 13, met vertoonde, niet heeft vertoond,<br />

niet zal vertoonen, en niet zou vertoonen aan hun!<br />

ne oogen dan doornen en distelen 14.<br />

1 plupart/. 6 fpacieux. is a<br />

2 aimer. 7 charmer. ï 2 il'<br />

3 mieux. g rechercher. 13 montrer<br />

4chem,ner. 9 q u, ,4 35?..<br />

S aans. jo mener.


192 Opfeilen, betreffende de<br />

W. 23.<br />

Wandel \ liever 20/3 den fmallen weg; want<br />

fchoon deszelfs ingang 4 zij moejelijk 5 en onaangenaam,<br />

deszelfs uitgang 6 is in tegendeel 7 de aangenaamfte<br />

en de glorierijk/Ie 8. ' Wanneer wij zullen<br />

zijn gekomen 9 aan het einde iö van deeze loopbaan<br />

11, dan ia zullen wij vinden noch doornen,<br />

noch distelen; maar wij zullen ingaan 13 in 14 hét<br />

verblijf 15 der gelukzalige 16 en geloovige 17 zielen;-<br />

in plaats 18 dat de uitgang van den breeden<br />

weg ons niets vertoont 19, onS niets Vertoonde,<br />

ons niets heeft vertoond, ons niets zou vertoonen<br />

dan weeningen 20 en knersfngen 21 der tanden.<br />

1 cheminer. 8 glorieux. 15 féjour m.<br />

2 plutót. 9 arrivés. 16 bienheureux,<br />

3 dans. 10 bout nu 17 fidele.<br />

4 entree. 11 carrière ƒ. 18 au lieu.<br />

5 difficile. 12 alors. 19 reprefenter.<br />

6 fortie ƒ. 13 entrer. 20 pleur/.<br />

7 au contraire. 14 dans. 91 giincement Mi<br />

N°. 24.<br />

Ik zal uï. heden 1 verhaalen eene iraaje fabel,<br />

die 2 de fabel-fchrljver 3 Phaedrus 4 ons heeft nagelaten<br />

5. Luistert 6 aandachtiglljk 7! De vos<br />

vond 8 eens 9 een raaf, gezeten 10 op een* boom,<br />

en hebbende In zijnen bek ii een lekker 12 13<br />

kaas; zodra 14 de vos hem 15 ontdekt 16 had 17<br />

prees hij 18 hem zeer 19, en verhief '20 hemelshoog 21<br />

de<br />

1 aujourd'hui. 8 2 j)r/t. 15 le.<br />

2 que. 9 unjour. 16 appercu.<br />

3 auteur de fables. 10 perché. 17 2 prét.<br />

4 Phedre. 11 becm. 18 2 prét.<br />

5 laisfée. 12 délicat. 19 beaucoup.'<br />

6 écouter. 13 morceau m. 20 élever 2 prét.<br />

7 attentivement. 14 dèsque. 21 jusqu'aux nues.


eerfte foort van vervoeging, enz. 193<br />

de fchoonheid van deszelfs vederen en de zoete 22<br />

welluidendheid 23 van deszelfs Item; daarbij 24 noï<br />

voegende 25,_ dat 26 hij geleek aan den fchoonen<br />

vogel Phoemx, den koning aller vogelen. De raaf<br />

betoverd 27 door de vleiënde woorden 28 van den<br />

vos, en beproevende 29 om te laaten hoeren 30 zime<br />

fraaje ftem, liet hij 31 vallen uit zijnen bek het<br />

Ituk kaas, dat 32 de vos fchielijk 33 opraapte 34<br />

22 doux.<br />

23 mélodie.<br />

a 4 y.<br />

25 ajouter.<br />

2(5 quë.<br />

27 cbarmer.<br />

28 parole/.<br />

29 esfaïer.<br />

30 de faire enten,<br />

dre.<br />

N*. 2 5;<br />

3 ï laisfer 2 prhi -<br />

32 que.<br />

33 bien vite.<br />

34 ramasfer 2 prét.<br />

35 gober 2 prét.<br />

f r a a j e f a b e l v a n d e n<br />

r iPf?? fhranderften 1 aller<br />

tabeldtchteren jwwf 2, vervatte, heeft vervat, zal<br />

vervatten, en zou vervatten veele 3 nuttige lesfen,<br />

weikei met recht 5 verdienen 6 onze overdenking v\<br />

deeze fabel leert 8 ons, leerde ons, heeft ons%e-<br />

ns I e e<br />

°-<br />

, r e n<br />

» e n z o u o n s l e e r e<br />

" 5


Sffc Opfeilen, betreffende de<br />

N». 26.<br />

Verleent ï de mensch niet, verleende hij niet,<br />

heeft hij niet verleend, en zal hij niet verleenen<br />

gretig 2 het oor aan de laffe loftuitingen 3, welke 4<br />

laage vleiers hem 5 geeven, hem gaven, en hem<br />

zouden geeven? De booze Hang, welke 6 heeft verleid<br />

7 Adam en Eva, toen 8 zij nog waren in den<br />

ftaat van onfhuld 9, heeft wel bemerkt 10, dat n<br />

hij niet was, noch zou zijn bekwaam 12 te verleiden<br />

13 onze eerfte ouders dan door het middel der<br />

vleiërij. De lieden van verftand verachten en verwerpen<br />

14, verachtten en verwierpen, hebben veracht<br />

en verworpen, zullen verachten en verwerpen<br />

de ijdele loftuitingen.<br />

I prêter. 6 qui. H que.<br />

3 avidemment. 7 féduit. ra capable.<br />

3 éloge ra. 8 lorsque. 13- de féduire,<br />

4 que. 9 innocence ƒ. 14 reje\ter.<br />

g lui. 10 remarquer.<br />

Denkt 1 gij niet, dacht gij niet, hebt gij niet<br />

gedacht, en zult gij niet denken dikwijls, dat 2<br />

gij zijt de ongelukkigfte aller menfchen, welke 3<br />

bewoonen 4, bewoonden, hebben bewoond, zullen<br />

bewoonen, en zouden bewoonen deezen aardbodem?<br />

echter 5 zult gij vinden een zeer groot getal<br />

menfchen, welke zijn ongelukkiger dan gij, en welke<br />

zijn tefens 6 vergenoegder De rijke gierigaart<br />

vraagt aTtijd nog grooter rijkdommen, om dat hij<br />

denkt dat hij er 7 nooit genoeg heeft. Vergeet<br />

nooit het fpreekwoord, dat ons leert 8,. dat vergs-<br />

1 penfer. 4 habiter. 7 en.<br />

2 que. 5 néanmoins. 8 enfeigner,<br />

3 qui, 6 en même tems.


eerfte foort van vervoeging, enz, %p$<br />

'nbegen 9 overtreft 10, overtrof, heeft overtroffen,<br />

cn zal overtreffen rijkdom!<br />

9 contentement m. 10 furpasfer.<br />

N°. 08.<br />

Het vergenoegen 1 is de grootfte rijkdom en de<br />

Stffe/ a der rust 3. Ik denk, ik dacht, ik heb gedacht,<br />

ik zal denken, en ik zou denken, dat 4 ik<br />

ben ongelukkig, om dat ik niet bezit 5, ik niet bezat,<br />

ik niet heb bezeten, ik niet zal bezitten, en<br />

ik niet zou bezitten groote rijkdommen; maar gif<br />

vertroost 6 mij, gij vertroosttet mij, gij hebt mij<br />

vertroost, en gij zoudt mij vertroosten, door mij<br />

te zeggen 7, dat alle rijkdommen niet alleen 8 vergankelijk<br />

9 zijn; maar ook dat zij vermeerderen 10,<br />

vermeerderden 4 hebben vermeerderd, en zouden<br />

vermeerderen de bittere 11 bekommernisfen 12, welke<br />

13 kwellen 14, kwelden, hadden gekweld, eri<br />

zouden kwellen het menschlijk verftand op deeze<br />

aarde.<br />

1 contentement m.<br />

3 ïïége m.<br />

g repos m.<br />

4 que.<br />

5 posféden<br />

6 con/bier.<br />

7 en me diïant.<br />

8 non feulèmënt.<br />

9 périsfable.<br />

10 augmenter.<br />

N 9<br />

. 29.<br />

11 amer.<br />

I* inqufétüde/.<br />

13 qui.<br />

14 tourmenter.<br />

De weldaaden 1 vermeerderen 2 of verminderen 3 5<br />

vermeerderden of verminderden, hebben vermeerderd<br />

öf verminderd, zullen vermeerderen of verminderen<br />

de vrièndfchap 4. Bewaarheldt 5 zulks 6<br />

de dagelijkfche ondervinding niet? liet 7 gebeurt 8<br />

1 bienfait m 4 amitié ƒ. 7 il.<br />

2 augmenter. 5 vérifier. g arriver.<br />

3 diminuer. 6 Je.<br />

N 3


lyÓ 'Opfeilen, betreffende de<br />

wel, dat 9 de weldaaden de banden Io der vriend*<br />

fchap naamver n toehaalen 12, wanneer wij te<br />

doen 13 hebben met 14 braave lieden, die 15 wèl<br />

denken ; maar de voorbeelden van ondankbaarheid 16<br />

zijn veel 17 menigvuldiger 18. Wij vinden zelfs 19<br />

lieden, die, 20 zo verdorven 21 zijn, dat zij de<br />

grootfte weldaaden met de 22 wreedfte beledigingen<br />

23 betaalen 24.<br />

9 que.<br />

30 1 fen m.<br />

11 d'avantage.<br />

32 referver.<br />

13 a faire.<br />

.4 a.<br />

15 qui. 20 qui.<br />

16 ingratitude ƒ. 21 corrompu.<br />

17 beaucoup. 22 lees van de.<br />

18 nombreux. 23 outragem.<br />

19 même. 24 paier.<br />

N°. 30.<br />

Gebeurt 1 het 2 niet zeer dikwijls dat 3, wanneer<br />

wij leenen 4, wij leenden, wij hebben geleend,<br />

wij zullen leenen, en wij zouden leenen<br />

geld aan iemand, die zelfde perfoon 5 ons mijdt 6,<br />

ons mijdde, ons zal mijden, en ons zou mijden,<br />

wanneer wij hem 7 ontmoeten 8, wij hem ontmoetten,<br />

wij hem hebben ontmoet, en wij hem zullen<br />

ontmoeten? Verwijt 9 echter 10 ook nooit aan iemand<br />

11 de weldaaden, waarmede 12 gij hem vereert<br />

13, gij hem vereerdet, gij hem hebt vereerd,<br />

gij hem zult vereeren, en gij hem zoudt vereeren!<br />

Zulke 14 verwijtingen 15 verdrieten 16 de geenen,<br />

aan wie men dezelve 17 toevoegt 18; zij beneemen 19<br />

ook aan de weldaaden alje haare waardij 20.<br />

1 arnver.<br />

2 il.<br />

3 que.<br />

4 prêter.<br />

5 perfonne/.<br />

6 éviter.<br />

7 le.<br />

8 rencontrer.<br />

9 reprocher.<br />

10 pourtant.<br />

11 perfonne.<br />

12 dont.<br />

13 honorer.<br />

14 tel.<br />

15 reproche m.<br />

16 chagriner.<br />

17 les.<br />

18 addresfèr.<br />

19 öter.<br />

20 prix ra,


eerfte foort van vervoeging, enz. 197<br />

N°. 31.<br />

Ik vermaan 1 u, ik vermaande u, ik heb u vermaand,<br />

en ik zal u vermaanen dagelijks 2 om 3<br />

niet te verzuimen uwen pligt; u bewijzende 4 teffens<br />

5 dat 6 ik niets beoog 7, ik niets beoogde, ik<br />

niets had beoogd, en ik niets zou beoogen dan<br />

uw eigen 8 welzijn 9. JMijn pligt eisckt' 10 van<br />

mij ii, eischte van mij, heeft van mij geëischt,<br />

en zou van mij eifchen, om 12 u uwe gebreken<br />

voor oogen te feilen 13; maar gijl. verwerpt 14, gijl.<br />

verwierpt, gijl. hebt verworpen, en gijl. hadt verworpen<br />

tot nog toe 15 deeze kostbaare vermaaningen,<br />

die 16 ui. nuttiger zijn dan het fijnfte goud.<br />

Ik hoop echter, dat gij van nu af aan 17 van gedrag<br />

18 zult veranderen 19 !<br />

1 exhorter. g propre. 14 rejefter.<br />

2 journeliement, 9 bien-être nt. 15 jusqiTa préfent.<br />

3 de. 10 exiger. 16 qui.<br />

4 prouver. n moi. 17 dös a préfent.<br />

5 en méme tems. 12 de. 18 conduite ƒ.<br />

ö Que. 13 expofer. 19 changer.<br />

7 ambitionner.<br />

N 9<br />

. 32.<br />

God plaatfe 1 den boom der kennisfe 2 des goeds 3<br />

en des kwaads 4 in het 5 midden van het aardsch<br />

paradijs, eu de Heere zeide 6 aan onze eerfte ouderen<br />

: gij zult eeten van de vruchten van alle boomen<br />

des hof 7; maar gij zult niet raaken aan de<br />

vrucht des verbodenen 8 booms; want, zodra 9 gij<br />

er van 10 zult gegeten hebben, zult gij wederkeeren<br />

11 tot 12 het flofi%, waaruit 14 gij genomen 15<br />

1 placer 2 prét. 6 dit. 11 retourr.er,<br />

2 connoisfance ƒ. 7 jardin m. 12 en.<br />

3 bien m, 8 défendu. 13 poudre ƒ.<br />

4 mal m. 9 dèsque. 14 d'oü.<br />

§ lees aan het. 10 en. 15 pris.<br />

N 3


|


eerfte foort van vervoeging, enz, 199,<br />

siiet verfchaffen de lekkerfte vruchten en de welriekendfte<br />

2 en fchoonfte bloemen? en eeten wij<br />

niet, aten wij niet, hebben wij niet gegeten, en<br />

zullen wij niet eeten in den winter 3 de vruchten,<br />

welke 4 wij verzamelen 5, wij verzamelden, wij<br />

zullen verzamelen, en wij zouden verzamelen in<br />

den zomer en in den herfst? Dit jaargetij geeft ons<br />

ook hout, op dat wij ons warmen 6 in den winter.<br />

De winter bevrijdt ons 7, bevrijdde ons, zal ons<br />

bevrijden, en zou ons bevrijden van allerlei 8 ongedierte<br />

9.<br />

2 odoriferant. 5 rasfembler. 8 toute forte.<br />

3 en hiver. 6 chaufier. 9 vermine/.<br />

4 que. 7 déüvrer. I<br />

N°. 35.<br />

Verdeelt 1 wèl uwe tijden en uwe uuren! Er is s.<br />

een tijd om te 3 werken en er is een tijd om te<br />

fpeelen. Een behoorelijke 4 rust en geoorloofde $<br />

vermaaken vernieuwen ,6, vernieuwden, hebben vernieuwd,<br />

zullen vernieuwen, en zouden vernieuwen<br />

de krachten 7, welke 8 onze dagelijkfche bezigheden<br />

9 vereifchen 10. Onze klndschheid 11 gelijkt<br />

aan de lente; onze jongelingfchap 12 aan den zomer;<br />

onze manbaarheid 13 aan den herfst, en onze<br />

ouderdom 14 aan den winter. Ik zal u met weinige<br />

woorden 15 in het volgende opftel aanwijzen 16 het<br />

gebruik, dat 17 wij te maaken 18 hebben van deeze<br />

vier getijden van ons leven.<br />

1 partager. 7 force/. 13 age viril m.<br />

2 il y a. 8 que. 14 vieillesfe ƒ.<br />

3 de. 9 occupation ƒ. 15 en peu de mots.<br />

4 convenable. 10 exiger. 16 indiquer.<br />

5 licite. 11 enfance f. 17 que.<br />

6 renouve^er. 12 adolefcence ƒ. 18 k faire.<br />

N 4.


so®v Opfeilen, betreffende de,<br />

N°. 3ö.<br />

Werkt i en tracht 2 in nwe tedere jeugd te 3<br />

verderen 4 uwe ziel «•/ tffe 5 fchoontte deugden,<br />

en te verrijken 6 uwen geest «-/ 7 eene menigte 8<br />

nuttige kennisfin 9! Die moeite en die ftudiën zullen<br />

u verfchaffen 10 in uwe jon gelingfichap 11, en<br />

in uwen manlijken 12 ouderdom 13, de aangenaam»<br />

fte vruchten. Het verzuim van deeze verzameling 14<br />

zou u 15 ^ 16 het verderf 17, en zou u<br />

berooven 18 in uwen ouderdom 19 van de achting<br />

der lieden van verftand, en misfchien van alle middelen,<br />

noodzaakelijk tot ao het onderhoud 21 van<br />

nw ftervelijk 22 leven. Gij zijt niet onbewust 23,<br />

dat niemand 24 inoogften zal 25 het geen hij niet<br />

gezaaid zal hebben.<br />

1 travailier.<br />

2 tacher.<br />

3 de.<br />

4 orner.<br />

5 lees van de.<br />

6 enrichir.<br />

7 de.<br />

8 multifude/".<br />

9 connoisiance/.<br />

10 procurer.<br />

11 adolefcence ƒ.<br />

12 viril.<br />

13 age m.<br />

14 recolte/.<br />

ié mener.<br />

16 a.<br />

17 perdition /.<br />

N°. 37.<br />

18 priver.<br />

19 vieillesfè/.<br />

20 a.<br />

2r fustentation ƒ.<br />

22 mortel.<br />

23 ignorer.<br />

24 perfonne ne.<br />

25 moisfonner.<br />

_ Gelijkt 1 de goede opvoeding niet, geleek zij.<br />

niet, heeft zij niet geleken, en zal zij niet gelijken<br />

aan eenen vruchtbaaren 2 regen 3? indien die<br />

regen valt 4, viel, zal vallen, en zou vallen op 5<br />

eenen goeden akker 6, die akker zal draagen 7<br />

•veele 8 fchoone vruchten; maar indien de akker<br />

f eenachtig 9 is, zal dezelve 10 geene goede vruch-<br />

I resfembler. 5 dans. 8 plufieurs.<br />

a fertiie. 6 terre/. 9 pierreux.<br />

3 pluïe fi 7 porter. 10 il.<br />

4 tomber.


eerfte foort van vervoeging, enz. 201<br />

ten draagen. Da geduurige n arbeid zal wel verbeteren<br />

eemgzins 12 de onvruchtbaarheid 13 van<br />

dien akker; maar dezelve zal echter altijd min of<br />

w«ri 4 fteenachtig^ais, en zal draagen vrucht<br />

akker! ë dan die van den goeden<br />

11 asfidu. | 3 ftérilitë ƒ. 15 -ester<br />

12 en quelque fa- 14 pi u s o u moins. 16 moins.<br />

con»<br />

A?Xvf$ heie<br />

e e *£ ^<br />

N°. 38.<br />

e d e r<br />

".<br />

loomte deugden; maar<br />

te onbefchaamdhetd*. is een fchandelijke 3 ondeugd<br />

J " ^ 4 , verachtte, heeft verach?, zal verachten<br />

en zou verachten de kinders, die S vraagen<br />

alles wat 6 zich 7 vertoont 8 aan hun gelicht l<br />

Len zedlg kind valt 10 nooit, viel nooit is noofr<br />

gevallen, z a l n o o i t v a l ] ^ ^ nJ, is noolt de „ v a n e e n H j. «<br />

fprak, hij heeft gefproken, en hij £?ipïeeken'fne?<br />

de grootfte ingetogenheid 13, wanneer lieden, ^ '<br />

£ z u t n ^<br />

1 modestie/". 7 r„<br />

h £ b b e n<br />

° n d e<br />

^ «<br />

2 effrontené/. I Xter. !J nuf f<br />

'<br />

3 homeux. 0 y e u x w. J *'•<br />

4 mépnfer.<br />

i<br />

1 0 entrer. ,5 Jui<br />

q<br />

' JU<br />

.<br />

ótoutcequ,.<br />

11 discours m.<br />

I 2 a u t r u }.<br />

N°. 39j<br />

7 ] e.'<br />

l 8 interroger.<br />

_5^>;// 1 de meester niet, bekeef hij niet, heeft<br />

uLn" h<br />

dte T' e<br />

" 2 3 1 h i j n k t<br />

beki ven deïeefüngen,<br />

die a 3, verzuimden, hadden<br />

1 ponder. , qu;. ^ ^ g


soa Opfeilen, betreffende de<br />

verzuimd, en zouden verzuimen hunnen pligt? Wij<br />

bekijven ul. echter niet altijd, wanneer gijl. den uwen<br />

verzuimt; gijl. zoudt ons wel bezighouden 4 van<br />

den morgen 5 tot 6 aan den avond 7, indien wij ul.<br />

bekeven zo dikwijls 8 als 9 gijl. het verdient 10,<br />

gijl. het verdiendet, gijl. het hebt verdiend, en gijl.<br />

het zult verdienen. Het 11 gebeurt 12 zeer dikwijls,<br />

dat wij ul. niet berispen 13, wij ul. niet berispten,<br />

en wij ul. niet zouden berispen, hoopende<br />

dat gijl. zeiven uwe gebreken zult opmerken 14, en<br />

dat gijl. u daarvan 15 zult verbeteren 16.<br />

4 occuper.<br />

5 matin m,<br />

6 jusque.<br />

7 foir m.<br />

8 ausfi fouvent.<br />

9 que.<br />

10 mériter.<br />

11 il.<br />

12 arriver.<br />

N°. 40.<br />

13 reprimander,<br />

14 remarquer.<br />

15 en.<br />

16 corriger.<br />

Wij moedigen aan 1, wij moedigden aan, wij<br />

hebben aangemoedigd, wij zullen aanmoedigen, en<br />

wij zouden aanmoedigen de leerlingen, die 1 wèl<br />

befleeden 3, wèl befteedden, wèl hebben hefteed,<br />

wèl zullen befteeden, en wèl zouden befteeden den<br />

kosteiijken tijd hunner jeugd tot 4 de ftudie der<br />

weetenfchappen. Wij bepaalen 5 ons niet, wij bepaalden<br />

ons niet, wij zullen ons niet bepaalen, en<br />

wij zouden ons niet bepaalen bij 6 loftuitingen,<br />

maar wij deelen uit 7, wij deelden uit, wij hebben<br />

uitgedeeld, en wij zullen uitdeelen van tijd tot 8<br />

tijd prijzen, welke 9 verheffen 10, verhieven, heb»<br />

ben verheven, en zullen verheffen de eerzucht 11<br />

der kinderen.<br />

1 encourager. S bomer. 9 qui.<br />

2 qui. 6 a. 10 élever,<br />

3 emploter. 7 distribuer. li arnbition/*<br />

4 ïi, « en.


eerfte foort van vervoeging, enz. 803<br />

N°. 41.<br />

Studeert 1 naarfiglijk a! verzuimt 3 uwen pligt<br />

niet! weigert 4 niet aan uwe ouders en meesters<br />

den verfchuldigden 5 eerbied en gehoorzaamheid!<br />

dan 6 zullen zij ul. achten, beminnen en prijzen<br />

gelijk 7 gijl. het verdient 8; in tegendeel verfoejen 9<br />

wij, verfoeiden wij, hebben wij verfoeid, en zullen<br />

wij verfoejen de kinders, welke 10 vertreeden 11,<br />

vertraden, hadden vertreden, en zouden vertreeden<br />

met de 12 voeten hun eigen welzijn 13, en<br />

welke te leur feilen 14, te leur Helden, hebben te<br />

leur gefield, en zouden te leur ftellen alle goede<br />

middelen, welke 15 de ouders en meesters in het<br />

werk feilen 16, in het werk ftelden, in het werk<br />

hebben gefteld, en in het werk zouden ftellen voor<br />

derzelver geluk.<br />

1 étudier. 7 comme. 12 lees aan de.<br />

2 diligemment. 8 mériter. 13 bien-étrem.<br />

3 négliger. 9 détester. 14 éluder.<br />

4 refulêr. 10 qui.-' 15 que.<br />

0 du. 11 fouler. i


204 Opfeilen, betreffende de<br />

Groote heeft geregeerd 13 over 14 het grootfte g*.<br />

deelte 15 der bekende 16 wereld; maar zijne driften<br />

regeerden over hem 17.<br />

13 règner. 15 partie/. 17 lui.<br />

14 fur. 16 connu.<br />

N". 43."<br />

Is de gezondheid des ligchaams niet een zeer<br />

groote fchat? Indien gij bezit 1, gij bezat, gij hebt<br />

bezeten, gij zult bezitten, en gij zoudt bezitten<br />

de grootfte rijkdommen, terwijl 2 gij beroofd 3 zijt<br />

van de kostbaare gezondheid, gij zult echter 4 dan 5<br />

zijn zeer ongelukkige fchepfelen. De geenen, welke<br />

6 blootfl'ellen 7, blootflelden , hebben blootgefteld,<br />

en zullen blootltellen hunne gezondheid in 8<br />

alle gelegenheid, verdienen 9 den naam van dwaaze<br />

lieden. Vinden wij niet veele 10 jongelingen 11,<br />

welke 12 ondermijnen 13, ondermijnden, hebben ondermijnd,<br />

zullen ondermijnen, en zouden ondermijnen<br />

hunne gezondheid door een ongebonden 14 levensgedrag<br />

15.<br />

1 posféder.<br />

2 pendant que.<br />

3 privés.<br />

4 pourtant.<br />

5 alors.<br />

6 qui.<br />

7 expofèr.<br />

8 en.<br />

9 mériter.<br />

10 plufieurs.<br />

N°. 44.<br />

11 jeunes gens.<br />

12 qui.<br />

13 miner.<br />

14 disfolu.<br />

15 conduite/.<br />

Mijdt 1 zorgvuldiglijk 2 de kwaade gezelfchappen<br />

en de booze redenen 3, op dat gijl. niet meer 4<br />

ontfleeket 5 «we kwaade hartstochten, en zoekt 6<br />

de goede gezelfchappen, op dat de goede voorbeeld<br />

i éviter. 3 discours m. 5 enflammer.<br />

a föigneufement. 4 d'avantage. 6 recherche!»


eerfte foort van vervoeging, enz. zmg<br />

den ul. opwekken 7 tot 8 de betrachting 9 der zuivere<br />

deugd! Vliedt 10 de voorwerpen, die 11 ul.<br />

lokken 12, ul. lokten, en ul. zouden lokken in den<br />

diepen poel 13 der fchandelijke 14 ondeugden. Die<br />

ondeugden verpligten 15 ons, verpligtten ons, zullen<br />

ons verpligten, en zouden ons verpligten te 16<br />

mijden het gezicht 17 der eerlljkfe 18 en deugdzaamfte<br />

m'enfchen 19. Niets mismaakt 20 meer, mismaakte<br />

meer, heeft meer mismaakt, en zal meer<br />

mismaaken den mensch dan de ondeugd.<br />

7 exciter.<br />

8 a.<br />

9 pratique/.<br />

10 éviter.<br />

11 qui.<br />

12 attirer.<br />

13 abime m.<br />

14 honteux.<br />

15 obliger.<br />

16 de.<br />

N. 4 5.<br />

17 vue.<br />

18 honnéte.<br />

19 gens.<br />

20 défigurer.<br />

De tijd der tedere jeugd gaat voorbij 1, ging<br />

voorbij, zal voorbij gaan, en zou voorbij gaan,mee<br />

eene ongeloovelijke 2 fnelheid 3. Verwaarloozen 4<br />

mijne leerlingen niet, verwaarloosden zij niet, hebben<br />

zij niet verwaarloosd, en zullen zij niet verwaarloozen<br />

die kostelijke oogenblikken ? Ik hoop<br />

echter, ik hoopte echter, ik heb echter gehoopt,<br />

en ik zou echter hoopen, dat 5 gijl. dezelve 6 niet<br />

meer 7 verwaarloozen zult. Ik wenschte wel, dat<br />

gijl. dezelve nooit verwaarloosdet, en dat gijl. mij<br />

nooit gavet reden 8 om ul. te doen 9 verwijtingen 10!<br />

Zijt verzekerd 11 dat ik ul. liever wil 12 prijzen dan<br />

ul. berispen 13!<br />

1 pasfer.<br />

a incroïable.<br />

3 rapidité/.<br />

4 négliger.<br />

5 que.<br />

6 les.<br />

7 plus.<br />

8 donner fujet.<br />

§ de vous faire.<br />

10 reprocne tuil<br />

asfurés.<br />

12 aimer mieux.<br />

13 reprimander,


40(5 Opftelkn, betreffende iè<br />

N°. 46.<br />

De weldaaden, 'Waarmede 1 gij ons overlaadt 2j<br />

gij ons overlaaddet, gij ons zult overlaaden, ert<br />

gij ons zoudt overlaaden, verpligten 3 ons, en zullen<br />

ons verpligten tot 4 de grootfte dankbaarheid.<br />

Befchikt 5 ook vrijmoediglijk 6 over 7 onze perfoonen<br />

en over onze goederen 8, indien zij u van eenige<br />

9 nuttigheid zullen zijn; want wij zouden zeer<br />

ondankbaar zijn, indien wij vergaten de weldaaden,<br />

woarmede gij ons vereert, gij ons vereerdet, en<br />

gij ons zült vereeren. Laaten Wij onze naasten io<br />

behandelen 11 gelijk 12 Wij begeeren 13,- wij begeerden,<br />

wij nebben begeerd, en wij zouden begeeren<br />

dat men ons behandelde 14.<br />

1 dont. 6 librementa 11 traiter.<br />

2 combler. 7 de. 12 comme.<br />

3 obligen 8 bien m. 13 défirer.<br />

4 a. 9 quelque. 14 a foptatlf.<br />

5 dispofer. iö prochain m.<br />

N°. 47.<br />

Het gefchenk 1, dat gij mij gezonden hebt, id<br />

mij, was mij, is mij geweest j was mij geweest,<br />

en zou mij zijn zeer aangenaam; maar de vriendfchap,<br />

die gij mij teffens betoont 2, gij mij betoon»<br />

det, en gij mij zult betoonen, is mij nog veel aangenaamer.<br />

Ik Wenschte wel, dat wij ons ook besvonden<br />

3 in het geval 4 om u te zenden een gefchenk<br />

! Wij hebben daaraan 5 reeds gedacht en<br />

wij zullen daaraan nog meer denken; zodra 6 wij<br />

iet 7 zullen gevonden hebben, dat uwen aandacht<br />

verdient 8, Zullen wij niet nalaaten 9 u het te zen-<br />

1 préfent m. 4 cas irt. 7 quelque chol».<br />

2 témoigner. 5 y. 8 mériter.<br />

3 trouver. 6 dèsque. 9 manquer.


eerfte foOrt van vervoeging, enz. a»7<br />

den. Vergenoeg 10 u intusfchen u met 12 onze»<br />

goeden wil! ^<br />

10 contenter. ir en attendant. 12 de.<br />

N°. 48.<br />

De kwaadaartigheid t en de luiheid /cA/Vft?» 2<br />

lchooten. hebben gefchoten, zullen fchieten, en<br />

zouden fchieten 111 uw hart de diepfte wortelen


20$ Opfeilen, betreffende de<br />

te geleiden 8 tot 9 de vaste kennis 10 van de dingen<br />

, welke 11 ul. zullen zijn zeer noodig om te<br />

beklceden 12 de hoog ft e 13 eu de aanzienlij kfte 14<br />

ampten 15! Misfchien denkt gijl., dacht gijl., hebt<br />

gijl. gedacht, en zult gijl. denken, dat 16 gijl.<br />

werkt 17, gijl. werktet, gijl. hebt gewerkt, en gijl.<br />

zult werken voor uwe ouders en voor uwe meesters,<br />

wanneer zij leerzaamheid 18 van ul. vorderen<br />

19; maar gijl. bedriegt 20 u zeer 21.<br />

8 mener.<br />

9 a.<br />

10 connoisfance ƒ.<br />

11 qui.<br />

12 occuper.<br />

13 éminent.<br />

14 honorable.<br />

15 charge/.<br />

16 que.<br />

17 travailler.<br />

N°. 50.<br />

18 docilité ƒ.<br />

19 demander.<br />

20 tromper.<br />

21 fort.<br />

De roemrijke 1 deugd beftemt 2, beftemde, heeft<br />

bettemd, en zal beftemmen eene onvergankelijke 3<br />

kroon voor 4 den waaren 5 Christen. Het hoogfte 6<br />

geluk 2 bef laat 8 alleenlijk 9, belfond alleenlijk,<br />

zal alleenlijk beltaan , en zou alleenlijk beltaan<br />

in de betrachting 10 der deugd; zij 11 alleen 12<br />

•verfchaft 13 aan den mensch vergenoegen 14 en<br />

rust 15. Alle andere vermaaken, waarin 16 fommigen<br />

17 zich verbeelden 18 te vinden hun waar geluk<br />

19, fleepen 20, fleepten, hebben geileept, zullen<br />

fleepen, en zouden lleepen na 21 zich 22 naberouw<br />

23, bekommernis 24, ongemakken 25 of tegenzin<br />

26.<br />

1 glorieux.<br />

2 desfiier.<br />

3 impérisfable.<br />

4 lees aan.<br />

5 vrai.<br />

6 fouverain.<br />

7 bien ra.<br />

8 cor.fister.<br />

9 uniquement.<br />

10 pratique ƒ.<br />

11 elle ƒ.<br />

12 feul.<br />

13 procurer.<br />

14 contentement ra,<br />

15 repos m. .','<br />

16 oü.<br />

17 quelques uns.<br />

18 s'imaginer/.<br />

19 félicité ƒ.<br />

20 entrainer.<br />

21 après.<br />

22 eux.<br />

23 regret m.<br />

24 inquiétude ƒ.<br />

25 incommodité/.<br />

26 avedion ƒ.<br />

N°. 51.


'ée'rfte foort van vervoeging^ enz. mu$<br />

N°. 5ï.<br />

Geeft een goede Vader niet, gaf hij niet, 'heeft<br />

hij met gegeven, en zou hij niet geeven deeze drie<br />

dingen aan zijne kinders; te weeten i: voedzeï *<br />

Opvoeding en goede 'voorbeelden V Uwe ouders ver*<br />

fcnafen 3 ui alle deeze dingen; indien gijl. daarvoor4.<br />

met erkentelijks waart, zoudt gijl. met recht 6 den<br />

naam van ondankbaarë kinders verdienen 7. Een<br />

braaf kind denkt zonder ophouden 8 aan de "moeite<br />

welke 9 zijne opvoeding kost 10, kostte, heeft gekost,<br />

Ml kosten, en zou kosten aan zijne waarde<br />

11 ouderen. Deeze èrnflige i4 overdenking 1"<br />

hermnert 14 hem 15, herinnerde hem, heeft h-rn<br />

herinnerd, en zal hem herinneren zijnen pligt.<br />

I \ fêvpir. ö \ justé tittel 11 chér.<br />

a nourriture/. 7 mériter. J 2 férieUx<br />

3 procurer. 8 fans cesfe. 13 méditation A<br />

t en<br />

* . . . .<br />

ï reconnoisfant.<br />

9 que.<br />

10 coüter,<br />

I 4 rappefcré<br />

15 rui. r<br />

Bidt God, wascht uwe handèn en uw aavj?e<br />

zicht 1, 2 uwe hairen en gro*/ 3 uwe ouders,<br />

eer dat 4 gijl. ^ ? 5 naar 6 de fchool'<br />

7 nooit f* 8 gaan naar de fchool, 'daar o<br />

uwe ouders ul. zenden 10, én ul. zonden; indien<br />

gijl hei ki «„W I a, gijl. het naliet, gijl; het<br />

hebt nagelaten, gijl. het zult nalaaten, en eiü het<br />

zoudt nalaaten\, cntfteelt 13 gijl., ontftooft gijl.,<br />

«ebt gijl. ontltolen, en zult gijl. ontfteelen aan<br />

uwe ouderen het geld, dat 14 zij befteeden 15, 'be.<br />

1 vifage m. 6 h. 11 y<br />

2 peigner, 7 négliger. , 2 fnanquer.<br />

3 laluer. g de. 13 voler.<br />

4 avant que. 9 0Ü. . , 4 q u e. '<br />

5 prë/. sfa/at;. 10 envoier. 15 dépenfer.<br />

O


4ÏÖ Opftellen, betreffende de<br />

fteedden, hebben bedeed, en zullen befteeden om 16<br />

te betaalen het onderwijs 17, dat de meesters ui.<br />

geeven.<br />

16 pour. 17 inftruftion ƒ<<br />

N°. 53-<br />

De Wrcedé dood rukt ï, rukte, heeft gerukt,<br />

zal rukken, en zou rukken dikwijls de kinders uit<br />

den fchoot 2 hunner tederfte moeders, en verplet*<br />

tert 3 4, verpletterde dezelve, zal dezelve<br />

verpletteren, en zou dezelve verpletteren « S tore<br />

tegenwoordigheid. De dood fluit 6, floot, heelt<br />

gefloten, en zal fluiten zijne ooren voor 7 tiltfineekins:en<br />

8 van den beevenden 9 ouderdom en voor<br />

die der frisfche 10 jeugd. De mensch tracht 11 te<br />

verzeefsch 12 den dood te 13 ontwijken 145, /itj 15<br />

dringt 1/, hij drong, hij zal dringen en hij zou<br />

dringen*/» 17 de verborgenfte 18 en afgelegenfte 19<br />

verblijfplaat/en 20.<br />

1 arracher.<br />

2 fein m.<br />

3 écrafer»<br />

4 les.<br />

5 dans.<br />

6 fermer.<br />

;<br />

z<br />

8 fupplication ƒ.<br />

9 tremblant.<br />

10 frais.<br />

11 tacher.<br />

12 en vain.<br />

13 de.<br />

14 éviter.<br />

N°. 54-<br />

15 elle.<br />

16 entrer.?<br />

17 dans.<br />

18 caché.<br />

19 écarté.<br />

BO féjour m.<br />

De dood verfchrikt 1 ons niet, verfchrikte ons<br />

niet, zal ons niet verfchrikken, wanneer Wïj he*±<br />

befchouwen 3, wij hem befchouwden, en wijliein<br />

zouden befchouwen als 4 eenen doorgang 5 van het<br />

1 effraver. 3 confidérer. 5 pasfage M.<br />

2 ia. 4 comme.


eerfte foort van vervoeging, enz. «Jft<br />

eïendig leven, dat 6 wij hiden 7, wij leidden, wij<br />

Zullen leiden, en wij zouden leiden hier op aarde 8<br />

%r 9<br />

^i\ r0e<br />

T ]k<br />

V O hs<br />

f htin<br />

S " van het koning,<br />

rijk der hemelen, hetwelk 12 onze Zalijrmaaker ons<br />

bezorgd 13 heeft door de volmaakte oferhande 11<br />

van zijn kostelijk bloed op het vervloekte 15 kruis<br />

G<br />

q uev<br />

ïo glorieux. 13 procurer.<br />

7 mener. po.slèsfion ƒ. j 14 facrifice m.<br />

8 ici bas. , a qUe. + m a m i u<br />

N°. 55.<br />

Veele 1 lieden réa» 2 j vreesden, hebben gevreesd,<br />

zullen vreezen, en zouden vreezen de aan.<br />

naderingen 3 des dopds, om dat hun geweeten 4<br />

tiun 5 verwijt 6, hun verweet, hun heeft verwee.<br />

ten, hun zal verwij en, en hun zou verwijten alle<br />

kwaade daaden, welke 7 hun op den hals haaien 8<br />

n<br />

1 3<br />

il<br />

8 h a a<br />

'<br />

d e H<br />

i<br />

'<br />

h u n<br />

°P<br />

d e n hal5<br />

> hebben<br />

gehaald, en hun op den hals zullen haaien de grainichap<br />

huns hemelfchen Vaders. Laaten wij altijd<br />

de zuivere deugd beminnen, en laaten wij hebben<br />

het f geweeten vlekloos 9, dan 1.0 zal de dood ons<br />

niet verfchrikken nl<br />

ï plufieurs. s i e u r. 9 n e f ><br />

2 redouter. 6 reprocher. 10 aiors.<br />

3 approche m. 7 qüi. „ effraïer.<br />

4 confcience ƒ, 8 attirer.<br />

N°. 56".<br />

Aristoteles, de vorst aller owfe 1 JViiszeeren *<br />

het licht zijner eeuwe, het riikfte en prachtig(le \<br />

aeraadi van zijne fecle 5 vindt niet, vond niet?<br />

1 Phtr u<br />

3 m a<br />

n i f f £<br />

g<br />

2 Philorophe m. 4 ornement ?».<br />

O 2<br />

u e<br />

l - # fecïe £<br />

f


ftïS Opfeilen, betreffende de<br />

heeft niet gevonden, en zou niet vinden eenig 6<br />

hulpmiddel 7 noch eenige vertroosting 8 tegen 9 de<br />

verfchrikkingen 10 des doods, niet tegenflaande 11<br />

alle zijne fpitsvinnigheden 12 en zijne diepe kunde 13:<br />

de angflen 14 des doods ontflellen 15, ontftelden,<br />

hebben ontlteld, zullen ontflellen, en zouden ontflellen<br />

zijn geweeten. De Christelijke 16 vertroostingen<br />

17 alleen bieden wederJland 18, booden wederltand,<br />

hebben wederftand geboden, en zullen<br />

wederftand bieden aan de ijsfelijkheden des doods.<br />

6 raucun.<br />

7 remedew.<br />

8 confolation ƒ.<br />

9 contre.<br />

10 fraïeur ƒ.<br />

ïi malgré.<br />

12 fubtilité /.<br />

13 favoir m.<br />

14 anxieté ƒ.<br />

N


eerftè foort van vervoeging, 'enz. n j<br />

N°. 58:<br />

Een vroom mensch begeert 1 nooit, begeerde<br />

nooit, heeft nooit begeerd, zal nooit begeeren, en<br />

zou nooit begeeren eenige 2 andere vertroosting in<br />

zijne kwaaien 3 dan 4 het geduld; hij verfoeit 5, hij<br />

verfoeide , en hij zal verfoejen de wereldfche 6 vleierij<br />

7, en hij zoekt, zocht, heeft gezocht, zal zoeken,<br />

en zou zoeken geene 8 andere rijkdommen,<br />

dan eene vaste 9 hoop 10 eener gelukzalige 11 eeuwigheid;<br />

eindelijk 12 befchomvt 13 hij, befchouwde<br />

hij, heeft hij befchouwd, en zal hij befchouwen;<br />

den dood als 14 een gewisfe 15 blljk^ 16 van het<br />

godlijk mededogen 17 en van de genatte, die de<br />

Heere 18 Jefus voor hem 19 verkregen 20 heeft door<br />

zijn geweldig lijden 21.<br />

1 defirer. 9 ferme. moet achter het<br />

3 aucun. 10 espérance ƒ. fubjl. flaan.<br />

3 mal m. ir bien heurelix. 16 marqué/.<br />

4 que. 12 enfin. 17 miféricorde ƒ.<br />

5 détester. 13 confidérer. 18 Seigneur m.<br />

6 mondain. 14 comme. 19 lui.<br />

7 flatterie ƒ. 15 certain, dit adj. 20 obtenu.<br />

8 point de. ai fouffrances/. pl.<br />

N°. 59.<br />

Üe Hemel is de oudfie 1 der Goden, volgends 2<br />

het blinde gevoelen 3 van de Dichters 4 der oudheid<br />

5 : zij melden 6 ons, dat hij een' zoon gehad<br />

heeft, genaamd Saturntis 7, dien 8 wij befchouwen 9<br />

«Z» 10 het zinnebeeld 11 des tijds, J«r 12 is ook de<br />

13, waarom men hem 14 geeft een fis 15,<br />

1 ancien. 6 marquer. n fymbole m.<br />

3 felon, 7 Saturne. 12 ce.<br />

3 fentiment. 8 que. 13 raifon ƒ.<br />

4 Poëte m. 9 confidérer. 14 lui.<br />

£ atuiquité. 10 comme. 15 faulx ƒ.<br />

O 3


aï4 Opfeilen, betreffende de.<br />

om dat 16 de tijd alles verflindt 17, alles verflond,<br />

alles heeft verflonden, en alles zal verduiden, en<br />

nog 18 om 19 ons te toonen 20, dat onze dood gewis<br />

21 is; dat dezelve 11 niet [paart 23, niet fpaar*<br />

de, niet had gefpaard, en niet zou fpaaren noch 24<br />

den jongeling, noch den grijsaart 25 , noch den rijken,<br />

noch den armen: men verbeeldt 26 hem 27<br />

nog, draagende een' zandlooper 28 op het h


eerfte foort van vervoeging, enz. 3^5<br />

N°. 61.<br />

Wij ver geeven 1, wij vergaven, wij hadden vergeven,<br />

en wij zouden vergeeven aan onze vrienden<br />

de gebreken 2, die 3 ons niet raaken 4, ons niet<br />

raakten, ons niet hebben geraakt, en ons niet zullen<br />

raaken; maar wij bewimpelen 5 en verfchoonen ö",<br />

wij bewimpelden en verfchoonden, wij hebben bewimpeld<br />

en verfchoond, wij zullen bewimpelen en<br />

verfchoonen zelden 7 de geenen, die op 8 ons beirekking<br />

hebben 9. Indien gij de gebreken van uwe<br />

naasten 10 vergeeft, zal uw hemelfche Vader u ook<br />

de uwe vergeeven, gelijk 11 hij in zijn heilig en<br />

godlijk woord 12 beloofd 13 heeft. Wij'bidden ook<br />

in het gebed des Heeren 14: vergeef ons onze beledigingen<br />

15 gelijk wij die 16 vergeeven aan de geenen,<br />

die ons beledigd 17 hebben!<br />

1 pardonner.<br />

e défaut m.<br />

3 qui.<br />

4 regarder.<br />

5 disfimule.<br />

6 exculèr.<br />

7 rarement.<br />

8 fur.<br />

9 relation.<br />

10 prochain m.<br />

11 comme.<br />

'12 parole/.<br />

N°. 62.<br />

13 premis.<br />

14 orailön dominicale.<br />

15 olTenfe ƒ.<br />

16 les.<br />

17 offenfés.<br />

Vmen 1 veele 2. menfchen niet, vïtteden zii niet<br />

hebben zij niet gevit, en zullen zij niet vitten op \<br />

de gebreken van anderen 4; terwijl 5 zij toonen 6,<br />

toonden, hebben getoond, zullen toonen, en zouden<br />

toonen, door hun kwaad gedrag, dat 7 zii er 8<br />

meer hebben dan de geenen, welke zij bedillen 9,<br />

bedilden, zullen bedillen, en zouden bedillen.<br />

Haalt 10 eerst 11 uit uw eigen oog den balk 12,<br />

1 critiquer.<br />

2 plufieurs.<br />

3 fur.<br />

4 autrui.<br />

5 pendant que.<br />

6 prouver.<br />

7 que.<br />

8 en.<br />

O 4<br />

9 cenfurer.<br />

10 arrachcr.<br />

11 premierement.<br />

12 chevron m.


filó* Opfeilen, betreffende de,<br />

en dan 13 zult gijl. beproeven. 14, om 15 te haaien,<br />

den fplinter 16 uit hét oog tiws naasten. Indien<br />

gijl. niet nakomt 17, gijl. niet ' nakwaamt, gijl. niet<br />

hebt nagekomen, en gijl. niet zult nakomen' deezen<br />

pligt, zult gijl. u bloótflellen 18 aan de verachting,<br />

aan de bejpottlng 19 en aan de berispingen 20.<br />

II alors. 16 fétu m. 19 dérifion ƒ,<br />

14 esfaïer. 17 pratiquer. 20 cenfure. "<br />

15 de- $8 expofer.<br />

63.<br />

Pythagoras 1, die vermaarde 2 JVtjsgeer 3, Mfc-<br />

4, heeft verpligt, en had verpligt zijne leerlingen<br />

tot 5 eene flilzwijgendheid 6 van vijf jaaren 7 ;<br />

ja, fotf 8 was hun niet geoorloofd 9. iet 10 te vraa*<br />

gen geduurende 11 den tijd dat 12 zij waren /» 13<br />

de fchool, om dat hij oordeelde 14, dat zij niet beè<br />

Jcwaam 15 waren te fpreeken. Ik wenschte wel,<br />

dat 16 gijl. ook nooit fpraakt, geduurende den tijd<br />

tlat gijl. op fchool zijt , dan om '17 mij té vraagen<br />

de verklaaring 18 van uw werk IQ ! Uw 'gefnap 20<br />

verveelt 21 mij, verveelde mij, heeft mij Verveeld,<br />

en zal m'ij v.erveelen. Ik hoop dat gijl. voortaan 22<br />

niet zo veel 23 fnappen 24 'zult. Niets verdriet 25<br />

mij meer, niets verdroot mij meer, niets heeft mij<br />

.sneer verdroten, en niets zal mij meer verdrieten<br />

dan wanneer 26 ik merk 27 dat gijl. fnapt, terwijl<br />

28 gijl. heiig 29, zijt met flirijyen 30. :<br />

3 Pythagore. 11 pendanr, 21 ennuier,<br />

2 eé'ebre. 12 que. 22 dorenavant,<br />

< Philofophe. 13 a'. 23 tan f<br />

-<br />

4 obliger. 14 juger. 24 babiller.<br />

g a; 15 capable. 2a cfiagriner.<br />

6 filence ». 16 que. 2*5 Jorsque.<br />

7 an »n. 17 pour. 27 remarquer.<br />

/: [1. 18 expliëation ƒ, 28 pendant.<br />

y'përmis. iy ouvrage »». 29 occupés.<br />

1© la'moindreohofe. babi! n. ' 30 a écrirc.


eerfte foort van vervoeging, enz.<br />

N°. 64.<br />

Indien wij het ongeluk hadden om 1 te verzuijrnen<br />

de befchouwing 2 van de werken 3 Gods, zouden<br />

wij blijven 4 onkundig 5 omtrent 6 or.ze pligten;<br />

met er tijd zouden wij ons gewennen 7 zo<br />

ferk 8 om 9 de werken Gods te zien, dat io zij 11<br />

niet meer onze harten zouden aandoen 12 en /« /e-,<br />

g«7


si8 Over de geregelde Werkwoorden<br />

In de eerde clasfe rangfchikt men de geenen die<br />

als pünir vervoegd worden.<br />

In de tweede clasfe : die in de onbepaalde wijze<br />

uitgaan op entir, fiervir, dormir, partir, menlir,<br />

fortir.<br />

In de derde: die in de onbepaalde wijze op venir<br />

of tenir eindigen.<br />

' En eindelijk in de vierde: die op vrir of frir ein.<br />

digen; als: ouvrir, openen, offrir, aanbieden, behalven<br />

appauvrir, verarmen.<br />

Des volgt, dat de werkwoorden, die niet op entir,<br />

fervir, dormir, partir, venir, tenir, of op vrir<br />

of frir uitgaan, van de eerde foort zijn, en als<br />

punir moeten vervoegd worden.<br />

Vervoeging van 't werkwoord punir, ftraffen.<br />

L''infinitif', punir, dralTen,<br />

Vindkatif le préfent.<br />

Je punis, ik draf. Nous punisfons, wij ftraffen.<br />

Tu punis, gij draft. Vous punlsfez, gijl. draft.<br />

II punit, hij draft. Ils punis fint, zij draffen.<br />

Le premier prétérit.<br />

Je punis fis, ik drafte. Nous punisfons, wij draften.<br />

Tu punis fois, gij draftet. Vous punis fez, gijl. draftet.<br />

Il punisfoii, hij drafte. Ils punisfoient, zij draften.<br />

Le fiecond prétérit.<br />

Je.punis, ik ftrafte. Nous punimes, wij ftraften.<br />

Tu punis, gij draftet. Vous punit es, gijl. draftet.<br />

IIpunit, hij ftrafte. Ils punirent, zij ftraften.


, d e<br />

tweede vervoeging, enz. aig^<br />

Ze parfait.<br />

Tai ~, ik heb<br />

Tu as y punl, gij hebt Êgeftraft.<br />

II a J hij heeft J<br />

2Vö«w -wij hebben"^<br />

Fous avez > puni, giji. hebt f geftraft.<br />

o n t<br />

J zij hebben J<br />

Le pjusque parfait.<br />

J'avols ~\ ik had "|<br />

7« «MMJ £ gij hadt ?>geftraft.<br />

II avoit J hij had J<br />

Nous avions~\ wij hadden")<br />

Fous aviez !» gij,gijl.hadt S>geftraft.<br />

Ils avoient J zij hadden J<br />

Zi? futur.<br />

Je punir ai, ik zal ~)<br />

T« punir as, gij zult j>frraiTen.<br />

.// punlra, hij zal J<br />

Nouspunirons, wij zullen')<br />

Fouspunirez, gijl. zult >• ftraffen.<br />

Ilspuniront, zij zullen J<br />

Vimparfait.<br />

Je punirois, ik zou "1<br />

TV punirois, gij zoudt f ftraffen.<br />

ƒƒ punirolt, hij zou J<br />

iVè»; punirions, wij zouden")<br />

^ö«r puniriez, gijl. zoudt j>ftraffen.<br />

//V puniroient, zii zouden J


420 Over de geregelde Werkwoorden, enz.<br />

Vlmperatlf.<br />

Punis, ftraf.<br />

Qu'il punisfe, laat hij ftrafren.<br />

Punisfons, katen wij ftraffen.-<br />

Punisfez, ftraft gijl.<br />

Qjfiils punis fent, laaten zij ftraffen,<br />

Le fubjonctif<br />

Le prefent.<br />

Que je punisfe, dat ik ftraffe.<br />

tu punis fes, gij ftraffet,<br />

Hpunisfe, -. hij ftraffe.<br />

- nous punisfons, wij ftraffen.<br />

^ vous punis fez, gijl. ftraffet,<br />

- ils punisfent, . zij ftraffen,<br />

Pfoptatlf.<br />

Que je punisfe, dat ik ftrafte.<br />

'cu punisfes, gij ftraftet.<br />

il punit, hij ftrafte.<br />

#ÉW punisfons, wij ftrafte»!.<br />

pattf punisfiez, gijl. ftraftet.<br />

?7ï punis fent, zij ftraften,<br />

Zfi participes.<br />

Participe préfent, punisfint, ftraj'ende.<br />

Participe pasfé, puni, geftraft.


Opfeilen, betreffende de tweede vervoeging. 22*<br />

Opftellen, betreffende de eerfte foort der geregelde<br />

Werkwoorden van de tweede vérvoeging,<br />

in de onbepaalde wijze uitgaand©<br />

óp ir; nis punir, ftraffen.<br />

N°. I.<br />

De meester haat 1, haatte, heeft gehaat, zal haaten,<br />

en zou haaten de leerlingen, welke 2 bannen<br />

3, banden, hebben geband, zullen bannen, en<br />

aouden bannen uit hun hart de heilzaamë vermaaningen<br />

en de nuttige lesfen, waarmede 4 hij<br />

tracht 5, trachtte, heeft getracht, zal trachten, en<br />

zou trachten het 6 te 7• vervullen 8. Laaten wij<br />

trachten de genegenheid onzer ouders en 'meesters<br />

te 9 winnen 10 door onze geduurige naarftigheid,<br />

door onze uitfleekende n oplettendheid en door<br />

onze deugden, op dat zij ons niet haaten; maar iu<br />

tegendeel op dat zij ons beminnen 12. Uwe naarftigheid<br />

en uwe gehoorzaamheid verheugen 13, verheugden,<br />

hebben verheugd, zullen verheugen, en<br />

zouden verheugen uwe ouders en meesters; maar<br />

uwe luiheid en ongehoorzaamheid bedroeven 14 hen 15,<br />

bedroefden hen, zullen hen bedroeven, en zouden<br />

hen bedroeven.<br />

1 haft. 6 le. 11 extréme.<br />

2 qui- 7 de. 12 chérir.<br />

3 bannir. 8 remplir. 13 réjouir..<br />

4 dont. 9 de. 14 attrister,<br />

5 tacher. 10 gagner. 15 les.<br />

N°. 2.<br />

_ Zegent 1 God niet, zegeede God niet, heeft God<br />

niet gezegend, en zal God niet zegenen de kinde-<br />

1 bénir.


ühi OpfteJlen, betreffende de eerfte foort<br />

ren, welke 2 gehoorzaam zijn 3, gehoorzaam waren<br />

, gehoorzaam hebben geweest, gehoorzaam zullen<br />

zijn, en gehoorzaam zouden geweest hebben<br />

aan de bevelen hunner ouders en meesters ? Zijt<br />

hun dan 4 gehoorzaam, op dat God u zegene, en<br />

op dat Hij uwe dagen verlenge 5, gelijk 6 hij het 7<br />

ons beloofd 8 heeft. Wij beminnen 9, wij beminden,<br />

wij hadden bemind, wij zullen beminnen, en<br />

wij zouden beminnen de kinders, welke 10 onder-<br />

•werpen 11, onderwierpen, hebben onderworpen,<br />

zullen onderwerpen, en zouden onderwerpen hunne<br />

begeertens aan den wil hunner ouderen en meesters.<br />

2 qui. 6 comme. 9 chérir.<br />

3 obéir. 7 le. 10 qui.<br />

4 donc. 8 promis. 11 asiujettir.<br />

5 prolonger.<br />

N°. 3.<br />

De wellusten 1 en de ongebondenheden 2 verzwakken<br />

3, verzwakten, hebben verzwakt, zullen verzwakken<br />

, en zouden verzwakken het ligchaam.<br />

Zij 4 verft&mpens, verftompten, hebben verftompt,<br />

zullen verftompen, en zouden verltompen den geest.<br />

Houdt 6 altijd een goed gedrag, en vliedt 7 den<br />

omgang 8 der wellustige 9 en ongebondene 10 jongelingen<br />

11; dan 12 zult gijl. uwe krachten en uwe<br />

gezondheid bewaaren 13, en gijl. zult alsdan geenzins<br />

14 blootgefteld 15 zijn aan die groote zwakke,<br />

den 16, welke 17 in den ouderdom 18 die geenen<br />

overvallen 19, die een wellustig en ongebonden leven<br />

20 in hunne jeugd geleid hebben 21.<br />

1 volupté/. 8 converfation/. 15 expofés.<br />

2 débauche ƒ. 9 voluptueux. 16 foiblesle ƒ.<br />

3 affoiblir. 10 libertin. 17 qui.<br />

4 elles. li jeunes gens m. 18 vieiilesfe/.<br />

5 émousfer. 12 alors. 19 atraquer.<br />

6 garder. 13 conferver. 20 vie ƒ.<br />

1 éviter. 14 nullemem. 21 mener.


der tweede vervoeging, enz. £3.3<br />

N°. 4.<br />

Verbasteren 1 de-ledigheid 2 en de wellustigheid 3<br />

•niet, verbasterden zij niet, hebben zij niet verbasterd,<br />

zullen zij niet verbasteren, en zouden zij<br />

•niet verbasteren den moed 4 der volken 5: maar<br />

vergroot 6 een geouurige 7 denzelven 8 niet<br />

vergrootte ZIJ denzelven niet, heeft zij denzelven<br />

Jiiet vergroot en zal zij denzelven niet vergrooten ?<br />

De Rometnjche 9 gefchiedenis levert 10 ons daarvan<br />

11 leverde ons daarvan. heeft ons daarvan<br />

geleverd, en zou ons daarvan leveren treffende 12<br />

voorbeelden. De Romeinen 13 waren en bleven 14<br />

onoverwinnelijk 15 zo lang zij vijanden vonden ió!<br />

die 17 hun weerfland booden 18; maar zij zijn allengskens<br />

19 verwijfd 20 en kleinmoedig 21 PWÖ/-df»<br />

22 na .23 de verovering 24 v a ( 1 C«r//W ö 2 trouver.<br />

17 qui.<br />

24 prife f<br />

25 Carthage ƒ.<br />

b y<br />

2 Ö f e u l.<br />

S l<br />

~' .<br />

1 8<br />

refister. 27 empire m.<br />

9 Romam. 19 peu a peu. 28 disputer.<br />

10 fournir.<br />

r<br />

N°. 5.<br />

De koortfen vermageren 1, vermagerden, hebben<br />

vermagerd, zullen vermageren, en zouden vermageren<br />

het hgchaam; maar de goede fpijzen 2 voeden 3<br />

het 4, voedden het, hebben het gevoed, zullen het<br />

voeden, en zouden het voeden. Gijl. 'geniet 5,<br />

1 amaigrir. 3 nourrir. s jouir.'<br />

2 ahment m. 4 ie.


S24 Opfeilen, betreffende de eerfte foort<br />

gijl. genoot, gijl. hebt genoten eene 6 volmaakte<br />

gezondheid: bederft 7 dezelve 8 nooit door onmaatigheid<br />

g ; de onmaatigheid verftompt, verftompte,<br />

heeft verftompt* en zal verftompen den geest, en<br />

zij bederft 10, bedorf, heeft bedorven, zal bederven,<br />

en zou bederven de volmaaktfte gezondheid,<br />

welke 11 is de grootfte fchat der wereld. Veele ift<br />

menfchen 13 zijn zeiven 14, dikwijls de oorzaak van<br />

de zwakheid huns ligchaams, doordien 15 zij zich 16<br />

de buitenfpoorigfle 17 vermaaken niet ontzeggen 18,<br />

en ep 19 die wijze 20 ftraffen zij zich zeiven ai<br />

voor 22 hunne ongeregeldheden 23.<br />

6 few van een. 12 plufieurs. ï8 refufer:<br />

7 gater. 13 gens nu 19 de. _ .<br />

8 ia. 14 eux mêmes- 20 maniere ƒ.<br />

9 intempérance/. 15 puisque. 21 eux mêmeSi<br />

10 ruiner. 16 fe. 22 de.<br />

11 qui. 17 extravagant. 23 dérêglemènt ni.<br />

N°. 6*.<br />

De deugd veradelt 1, veradelde, heeft veradèld 4<br />

zal veradelen, en zou veradelen den mensch; maar<br />

de ondeugd verlaagt 2 hem 3, verlaagde hem, heeft<br />

hem verlaagd, en zal hem verlaagen. Verbeeldt u 4<br />

niet, dat 5 de waare adeldom beflaat ö, beftond,<br />

heeft beftaan, Én zal beftaan in de voorrechten 7,<br />

die de geboorte ons mededeelt 8, ons mededeelde,<br />

en ons zou mededeelen; maar zij beftaat in de betrachting<br />

9 der fchoone deugden. Iemand 10, die<br />

de deugd niet oefent 11, onteert den adeldom, dien<br />

hij van zijne voorouders 12 geërfd 13 heeft* Dé<br />

fchoo»<br />

1 erinoblir, 6 confister, 10 celui.<br />

3 avilir. 7 prérogative ƒ. 11 pratiquer.<br />

3 le. 8 communiquer. 12 ancêtre nu<br />

4 penfer. 9 pratique ƒ. 13 héritée,<br />

5 que.


der tweede vervoeging, 'enz. ><br />

Fchoone deugden alleen 14 voorzien 15 ons, voorzagen<br />

ons, zullen ons voorzien, en zouden onê<br />

voorzien van de krachtigfie 16 bewijzen 17 van<br />

adeldom.<br />

14 feul. • iö" forr. 17 marqué/.<br />

15 munir.<br />

N°. 7»<br />

De eendragt 1 maakt 2 dé w;/7g-f 3; zegt 4 het<br />

fpreekwoord 5: niemand 6 zal de waarheid<br />

w« 7 ontkennen o. Wij zullen altijd magtig 9 zijlij,<br />

Wanneer ÏO wij handelen 11, wij handelden, wij<br />

hebben gehandeld, wij zullen handelen, en wij<br />

zouden handelen eendragtiglijk 12; maar wij zullen<br />

ZHWS 13 zijn, wanneer de /w/jj? 14 en de tweedragt<br />

15 óns fcheiden iö, ons fcheidden, ons zullen<br />

fcheiden, en ons zouden fcheiden. Een Staat<br />

bloeit 17, bloeide, heeft gebloeid, en zal bloejen,<br />

zo lang als 18 het algemeen 'belang 19 de inwoo-<br />

• fiers 20 van denzelven 21 verèénigt 22; maar dezelve<br />

23 raakt 24 in verval 25, ztf


mS Opfeilen, betreffende de eerfte foort<br />

fchen; maar hetzelve 3 verrijkt 4 hen 5 zeer zelden,<br />

verrijkte hen zeer zelden, en zou hen zeer zelden<br />

verrijken. Veele 6 fpeelers v zijn dikwijls de oor.<br />

zaaken van het ongeluk hunner vrouwen en kinderen,<br />

welke 8 zij, door dat middel, dompelen 9,<br />

dompelden, zullen dompelen, en zouden dompelen<br />

in de ulterfe 10 armoede n, ja zelfs, wanneer 12<br />

wij winnen 13, wij wonnen, wij hebben gewonnen,<br />

wij zullen winnen, en wij zouden winnen,<br />

verarmen wij, verarmden wij, hebben wij verarmd,<br />

en zullen wij verarmen onzen naasten 14.<br />

3 il.<br />

4 enrichir.<br />

5 les.<br />

6 plufieurr.<br />

7 joueur.<br />

8 que.<br />

9 plonger.<br />

jo dernier.<br />

N°. 9.<br />

11 pauvreté/.<br />

12 iorsque.<br />

13 gagner.<br />

14 prochain.<br />

Mijn broeder is zeer aangenaam in gezelfcbap 1;<br />

want hij vermaakt a, vermaakte, heeft vermaakt,<br />

zal vermaaken, en zou vermaaken ieder een 3 door<br />

zijne vrolijke 4 inborst 5 en door zijne verfandlge 6<br />

redeneeringen 7; maar men verfoeit 8, men verfoeide,<br />

men heeft verfoeid, men zal verfoejen, en men<br />

zou verfoejen uwe neeven, om dat zij bevlekken 9,<br />

bevlekten, hebben bevlekt, zullen bevlekken, en<br />

zouden bevlekken den goeden naam 10 van eerlijke<br />

lieden door hunne lasteringen 11. Bevlekt nooit<br />

den goeden naam uwes naasten 12! verfchoont 13<br />

liever 14 de gebreken 15, waarmede 16 een ander<br />

hen 17 bevlekt, hen bevlekte, hen zal bevlekken,<br />

en hen zou bevlekken.<br />

1 en compagnie.<br />

2 divertir.<br />

3 chacun.<br />

4 enjoué.<br />

5 caractère m.<br />

6 ingénieux.<br />

7 discours m,<br />

8 détester.<br />

9 noircir.<br />

10 renommée ƒ.<br />

11 calomnie/.<br />

ia prochain m.<br />

13 excufer.<br />

14 plutót.<br />

15 défaut mg<br />

16 donc<br />

17 les.


'def tweede vervoeging, eni*<br />

N°. Ib-.<br />

Alles bloeit i, bloeide, had gebloeid, zal hloejerij<br />

en zou bloejen in den zomer 2; maar de boomen.<br />

en kruiden 3 verwelken 4, verwelkten, zullen ver-»<br />

welken, en zouden verwelken in den winter 5; ins-<br />

f<br />

elljks 6 de ouderdom 7 vermagert 8 en verzwakt 9<br />

et flerkfle 10 ligchaam. Verrijkt ii in Uwe jeugd<br />

uwen geest met 12 kunde 13 en uw hart met deugden,<br />

op dat gij iet 14 hebbet in uwen ouderdom t<br />

dat 15 de tijd niet vernielt 16, niet vernielde, nifi!<br />

heelt vernield, niet zal vernielen, en niet zou vernielen<br />

J De bekoorelijkheden 17 der jeugd venhvljnen<br />

18, verdweenen, zullen verdwijnen, en zouden<br />

verdwijnen; maar de kunde en de deugd behouden<br />

19, behielden, hebben behouden, zuüert<br />

behouden, en zouden behouden de haaren*<br />

1 fleurif.<br />

én été.<br />

3 herbe f.<br />

4 flétrir.<br />

5 en bi ver.<br />


Isttf OpHellen, betreffende de eerfte foort<br />

en zou verfrisfehen de bloemen en de kruiden;<br />

insgelijks de kinders, welke 12 niet kwalijk 13 gelijken<br />

14 aan de tedere planten, neigen 15, neigden,<br />

hebben geneigd, en zouden neigen naar 16<br />

hun verderf 17, wanneer zij niet genieten 18, niet<br />

genooten, en niet zullen genieten eene 19 goede<br />

opvoeding en onderwijzing, welke zeer wel gelijken<br />

aan den vruchtbaaren regen.<br />

12 qui.<br />

13 mal.<br />

14 resfembler.<br />

15 pencher.<br />

16 vers.<br />

17 perdition ƒ.<br />

N°. 12.<br />

18 jouir. '<br />

19 Iets van eene.<br />

Zijt gijl. niet gelukkig, dat I gijl. ouders hebt,<br />

die 2 ul. bezorgen 3, ul. bezorgden, ul. hebben<br />

bezorgd, ul. zullen bezorgen, en ul. zouden bezorgen<br />

de gelegenheid, om 4 uwen geest te verrijken<br />

5 met 6 de uitgebreidfle 7 kundigheden 8? maar<br />

waartoe 9 flrekken 10, ltrekten, hebben geftrekt,<br />

en zullen ftrekken alle deeze groote voordeelen 11,<br />

indien gijl. niet waarneemt 12, gijl. niet waarnaamt,<br />

gijl. niet hebt waargenomen, en gijl. niet zult waarneemen<br />

uwen pligt, en indien gijl. voedt 13, gijl.<br />

voeddet, gijl. hebt gevoed, gijl. zult voeden, en<br />

gijl. zoudt voeden in uw hart de haatelijkfte ondeugden,<br />

en eindelijk indien gijl. in u 14 vereenigt<br />

15, gijl. in u vereenigdet, gijl. in u hebt vereenigd,<br />

en gijl. in u zoudt vereenigen de luiheid<br />

en ongehoorzaamheid?<br />

1 de ce que. 6 lees van. 11 avantage m.<br />

2 qui. 7 étendu. 12 remplir.<br />

3 fournir. 8 connoisfance ƒ. 13 nourrir.<br />

-4 de. 9 a quoi. 14 en vous,<br />

5 enrichir. 10 aboutir. 15 réunir.


der tweede vervoeging, enz, s&p<br />

N°. 13.<br />

Wij gelukken 1, wij' gelukten, wij' hebben gelukt,<br />

wij zullen gelukken, en wij zouden gelukken<br />

in alle onze goede onderneemingen; maar gijl. gelukt,<br />

gijl. hebt gelukt, gijl. zult gelukken, en gijl.<br />

zoudt gelukken zelden 2 in de uwe; ik wenschte<br />

wel dat hij altijd gelukte in de zijnen ! Ik verheeld<br />

3 mij, dat 4 hij niet verkiest 5, niet verkoos,<br />

niet heeft verkozen, en niet zal hebben verkozen<br />

de juiste gelegenheid, noch de voordeelige 6 oogenblikken,<br />

om 7 te geraaken 8 tot 9 zijn billijk 10<br />

oogmerk 11. Hij zal, na dat 12 ik denk, niet kwalijk<br />

13 handelen 14, indien hij zich wapent 15,<br />

zich wapende, zich zal wapenen, en zich zou wapenen<br />

met 16 geduld 17.<br />

ï réusfir.<br />

2 rarement.<br />

3 imaginer.<br />

4 que.<br />

5 choifir.<br />

6 avantageux.<br />

7 pour.<br />

8 parvenir.<br />

9 a.<br />

10 équitable.<br />

11 böt m.<br />

12 a ce que.<br />

N°. 14.<br />

13 mal.<br />

14 agir.<br />

15 fe munir.<br />

16 de.<br />

17 patience ƒ.<br />

Gijl. bemorst 1, gijl. bemorstet, gijl. hebt bemorst,<br />

gijl. zult bemorsfen, en gijl. zoudt bemorsfen<br />

geduuriglijk 2 uwe papieren en de mijnen, zijne<br />

boeken en de hunnen; uwe morsfigheld 3 verftoort<br />

4 mij, verftoorde mij, heeft mij verftoord,<br />

zal mij verftooren, en zou mij verftooren. Ik<br />

-ivaarfchouw 5 ul., ik waarfchouwde ul., ik zal ul.<br />

waarfchouwen, en ik zou ul. waarfchouwen, dat 6<br />

ik ul.- gewislljk 7 zal jlraffen 8, indien gijl. voordgaat<br />

9, gijl. voordgingt, gijl. zult voordgaan, en<br />

1 falir. 4 aigrir. 7 certainement.<br />

2 continuellement. 5 avertir. 8 punir.<br />

3 malpropreté f. 6 que. 9 continuer.<br />

P 3


j(3


der tweede vervoeging, eftz. 231<br />

verwarmde, heeft verwarmd, zal verwarmen, en<br />

zou verwarmen de koude lucht; doet herkeven 9,<br />

deed herleeven, en zal doen herleeven de verwelkte<br />

10 planten; maakt vruchtbaar 11, maakte vruchtbaar,<br />

had vruchtbaar gemaakt, en zou vruchtbaar<br />

maaken de aarde; brengt voord 12, bragt voord,<br />

heeft voordgebragt, en zal voordbrengen de rivieren,<br />

en geeft ons het water, dat 13 ons zo noodzaakelijk<br />

is.<br />

9 ranimer. II fertiüfer. 13 qui.<br />

10 flétri. 12 former.<br />

IX. R E G E L .<br />

Over de tweede foort van de geregelde Werkwoorden<br />

der tweede vervoeging; als firvir 9<br />

pavtir, dormir, fentir, mentir, forlir.<br />

Voorbeeld van vervoeging van één dier werkwoorden.<br />

IPinfinitif, fiervir, dienen.<br />

JJlndicatif le préfent.<br />

Je fiers, ik dien.<br />

Tu'fers, gij dient.<br />

II fert, hij dient.<br />

Nous fervons, wij dienen.<br />

Fous firvez, gijl. dient.<br />

Ils fervent, zij dienen.<br />

Le premier prétérit.<br />

Je fiervois, ik diende.<br />

Tu fervois, gij diendet.<br />

II feryoit, hij diende.<br />

P 4


sg2 ' Over de tweede foort<br />

Nous fervions, wij dienden,»<br />

Fous ferviez, gijl, diender..<br />

Ils fervoient, zij dienden.<br />

Le ficond prétérit,<br />

Je fervis, ik diende.<br />

Tu fervis, gij diendet.<br />

Il fervit, hij diende.<br />

Nous fervimes, wij dienden,<br />

Fous fervites, gijl, diendet.<br />

Ils fervirent, zij dienden.<br />

Le parfait.<br />

Y-ai 1 ik heb "|<br />

Tu as gij hebt i<br />

l frvi, hV<br />

l 5 e<br />

Nous avons f J ü<br />

'"x WIJ hebben f ö<br />

,FÉW dwz I gijl. hebt<br />

?? pn ^ gediend<br />

Ils ont J -zij hebben J<br />

Xe plusque parfait.<br />

a<br />

avols<br />

?<br />

~\ ik had 1<br />

g


\der tweede vervoeging, enz, sgj<br />

L'imparfait.<br />

Je fervirois , ik zou<br />

Tu fervirots, gij zoudt<br />

// ferviroit, hij zou<br />

Nous fervirions, wij zouden * *<br />

Vous ferviriez, gijl. zoudt<br />

Ils ferviroient, zij zouden J<br />

IPimpérajifi<br />

Sers, dien.<br />

pV»7 ferve, laat hij dienen.<br />

Servons, laaten wij dienen.<br />

Servez, dient,<br />

O}?ils fervent, laaten zij dienen.<br />

ie préfent du fibjoncllf.<br />

Oue je ferve, dat ik diene.<br />

ferves, gij dien et.<br />

// ferve, hij diene.<br />

wow* fervions, wij dienen,<br />

voor ferviez, gijl. dienet,<br />

ï/f fervent, zij. dienen.<br />

Uobtatlf.<br />

Que je fervis fe, dat ik diende.<br />

fervisfes , gij diendjet,<br />

il fervlt, hij diende.<br />

7zoi« fervis f ons, wij dienden.<br />

yó«j fervi'sfez, gijl. diendet.<br />

//ƒ fervisfent, zij dienden.<br />

Z« participes.<br />

, Participe préfent, fervant, dienende.<br />

Participe pasfé, fervi, gediend.<br />

Be werkwoorden fentir, dormir, partir, mentir %<br />

P 5


S34- Opfeilen, betreffende de tweede.foort<br />

worden even als fervir vervoegd, alleen met dit onderscheid,<br />

dat men t of m gebruikt in plaats van<br />

v, naar dat men, in de onbepaalde wijze, die letteren<br />

voor Ir vindt; des in plaats van fervons, zegt<br />

men fentons, dormons, part ons, mentons, en zo in<br />

alle tijden en perfoonen.<br />

Op dezelfde wijze vervoegt men ook de afftammende<br />

werkwoorden, confentir, toeftemmen, resfentir,<br />

gevoelen, presfentir, voorgevoelen, démenttr,<br />

heeten liggen, endormir, in flaap fusfen, s'endormlr,<br />

in llaap vallen, fe repentir, berouw hebben,<br />

des fervir, ondienst doen, resfortir, weder uitgaan,<br />

repartir,*wedeï vertrekken; maar resfortir,<br />

onderhoorig zijn, is van de eerfte foort, en wordt<br />

als punir, ftraffen, vervoegd.<br />

Opftellen, betreffende de tweede foort van<br />

.de geregelde Werkwoorden der tweede<br />

vervoeging, in de onbepaalde wijze uitgaande<br />

op ir, als fervir, fortir, fentir,partir,<br />

dormir, mentir.<br />

. N°. i.<br />

Plet i fihijnt i dat 3 gijl flaapt, gijl. fliept, gijl.<br />

hebt gcflapeu, gijl. zult llaapen, en gijl. zoudt ilaapen<br />

alle morgens 4 tot 5 agt uuren en misfchien<br />

langer f>. Uwe Ilordigheid toont 7 bet 8, toonde<br />

het, heeft het getoond, zal het toonen, en zou<br />

het toonen. Ik wenschte wel dat gijl. zo lang niet<br />

fliept! Het al te 9 lang flaapen 10 verdooft 11, verdoofde,<br />

heeft verdoofd, zal verdooven, en zou<br />

verdooven de levensgeesten 12, verdikt 13, verdik-<br />

1 il.<br />

2 fembler.<br />

3 que.<br />

4 n atin m.<br />

JS j*s*qa%<br />

6 plus longtems.<br />

7 prouver.<br />

8 le.<br />

9 trop.<br />

10 dorm'r.<br />

11 asfoupir.<br />

12 esprits vitauxm»<br />

13 epaisnr.


der tweede vervoeging, enz. 235<br />

te, heeft verdikt, zal verdijken, en zou verdikken<br />

te veel het Moed, en maakt het ligchaam verwijfd<br />

14. Wanneer wij vroeg 15 opflaan 16, wij<br />

vroeg opftonden, wij vroeg zijn opgeihan, en wij<br />

vroeg zullen opftaan uit het bed, gevoelen 17 wij,<br />

gevoelden wij, hebben wij gevoeld, en zullen wij<br />

gevoelen eene grootere levendigheid 18 van geest dan<br />

tegen 19 den avond.<br />

14 amollir. löfortir. 18 vivacité/.<br />

15 de bpn matin. 17 resfentir, 19 vers.<br />

N°. 2.<br />

Gijl. gaat uit 1, gijl. gingt uit, gijl. zijt uitgegaan,<br />

gijl. zult uitgaan, en gijl. zoudt uitgaan dikwijls<br />

, terwijl 2 gijl. hebt de hairen kwalijk 3 ge-<br />

-kamd 4 en de handen ongewasfchen 5; ik wenschte<br />

wel dat gijl. nooit uitginget, dan na 6 te hebben<br />

de hairen gekamd en de handen gewasfchen! Uwe<br />

flordigheid ergert 7, ergerde, heeft geërgerd, zal ergeren,<br />

en zou ergeren eiken 8 mensch, die 9 eene<br />

goede opvoeding genad heeft. Ik zal ook ftraffen<br />

den geenen, die op 10 de fchool verfchijnen n zal<br />

op 12 eene zo wanvoegelijke 13 wijze. Hebt berouw<br />

14 over 15 deeze ondeugden, en neemt aan 16<br />

hoedanigheden 17, welke 18 ul. verwekken 19 zullen<br />

de achting en liefde uwer ouders en meesters!<br />

j fortir. 8 chacun. 14 repentir ru.<br />

2 tandis que. 9 qui. 15 de.<br />

3 mal. 10 a. 16 adopter.<br />

4 peigné. 11 lè prefenter. 17 qualité ƒ.<br />

5 la ver. 12 de. 18 qui.<br />

6 après.. 13 dégoutant. 19 attirer.<br />

7 choquer.


*3


der tweede vervoeging, enz. 037<br />

ên mijne daaden 8 alleenlijk 9 firekken 10, alleen^<br />

lijk ftrekten, alleenlijk hebben geftrekt, alleenlijk<br />

zullen ftrekken, en alleenlijk zouden ftrekken om it<br />

ul. te maaken 12 gelukkig! Ik hoop niet dat uwé<br />

daaden meer zullen tegenfpreeken 13 de beloften,<br />

die gijl. mij zo dikwijls gedaan 14 hebt!<br />

8 aótion ƒ. na. 13 démentir.<br />

9 uniquement. 12 rendre. 14 faites.<br />

IO fervir.<br />

N». 5.<br />

Ik ga -alt 1, ik ging uit, ik ben uitgegaan, ik<br />

zal uitgaan, en ik zou uitgaan om 2 eene kleine<br />

wandeling te doen 3. Het mooje 4 weder 5 nodigt 6<br />

mij daartoe 7, nodigde mij daartoe, heeft mij daartoe<br />

genodigd, zal mij daartoe nodigen, en zou mij<br />

daartoe nodigen. Zult gijl. van den nademlddag 8<br />

ook uitgaan ? ja wij gaan ook uit, wij gingen ook<br />

uit, wij zijn ook uitgegaan, wij zullen ook uitgaan,<br />

en wij zouden ook uitgaan; maar wij zullen<br />

eerst 9 ons werk afdoen 10. Wij gevoelen 11 wel<br />

wij gevoelden wel, wij hebben wel gevoeld, wij<br />

zullen wel gevoelen, en wij zouden wel gevoelen,<br />

dat i2 braave kinders verpligt 13 zijn hunne iesfen<br />

te leeren 14 en hun werk te maaken 15 alvoorens 16<br />

uittegaan.<br />

1 fortir. 7 y. 12 que.<br />

2 pour. 8 après midi. 13 obligé.<br />

3 faire. 9 premierement 14 d'apprendre.<br />

4<br />

D e a u<br />

- 10 acbever. 15 de faire.<br />

5 tems vu 11 fentir. 16 avant de.<br />

6 inviter.<br />

N°. 6.<br />

De Duivel heeft het eerfte 1 gelogen 2; toen 3 hij<br />

I premiw. a mentir. 3 lorsque.


«3? Opfeilen, betreffende de tweede foort, enz\.<br />

verklaarde 4 aan onze eerfte ouderen, dat zij zoudeii<br />

zijn ah 5 Goden, wanneer zij van de vrucht des<br />

verbodenen booms zouden hebben gegeten ; alle<br />

woorden, die 6 uit zijnen mond kwamen 7, waren<br />

listig 8 en bedriegelijk 9. Indien gijl. liegt, gijl.<br />

loogt, gijl. hebt gelogen, gijl. zult liegen, en gijl.<br />

zoudt liegen, zult gijl. zijn kinderen des duivels.<br />

De logens dienen 10 alleen n, dienden alleen, hebben<br />

alleen gediend, en zullen alleen dienen om 12<br />

te maaken 13 den mensch nog haatelijker. Men<br />

heeft nooit gehad het minfte vertrouwen 14 in 15<br />

den geenen, die 16 genegen 17 is tot i8 de logens.<br />

4 déclarer.<br />

5 comme.<br />

6 qui.<br />

7 lörtir.<br />

8 artificieux.<br />

9 trompeur.<br />

10 fervir.<br />

11 feu!.<br />

12 a.<br />

13 rendre.<br />

N°. 7.<br />

14 confiance f<br />

15 en.<br />

16 qUi.<br />

17 enclin.<br />

li» hes aanv<br />

Men v/Wf 1, men vond, men heeft gevonden*<br />

men zal vinden, en men zou vinden lieden, diej<br />

ons S (laat doen vallen 3, ons in flaap deeden vallen<br />

ons in flaap zullen doen vallen, en ons in flaap<br />

zou'den doen vallen, door huuhd laffe redeneeringen.<br />

Als wÜ ons bevinden 1, wij ons bevonden, wij ons<br />

zullen bevinden, eu wij ons zouden bevinden met<br />

zulke lieden, vertrekken wij, vertrokken wij, zijn<br />

wl vertrokken, zullen wij vertrekken, en zouden<br />

w vertrekken van daar 4. De redeneeringen van<br />

lieden van verftand Wekken op 5, wekten op, hebben<br />

opgewekt, zullen opwekken, en zouden opwekken<br />

den aandacht der toehoorderen. Ik fem toe 6,<br />

ik ftemde toe, ik heb toegeftemd, en ik zal toëftemmen,<br />

dat gij gelijk hebt 7.<br />

1 trouver.<br />

2 qui.<br />

3 endormir.<br />

4 de ;b.<br />

5 reveiller.<br />

6 confentir.<br />

7 avoir ral fort»


Over de derde foort van de tweede vervoeging. 235<br />

X. R E G E L .<br />

Over de derde foort van de geregelde Werk<br />

woorden van de tweede vervoeging, in<br />

de onbepaalde wijze, uitgaande op<br />

venir of tenir.<br />

Voorbeeld van vervoeging van het werkwoord<br />

tenir, houden.<br />

L infinitif, tenir, houden.<br />

Uindicatif le préfent.<br />

Je tlens, ik hou.<br />

Tu tlens, gij houdt.<br />

Il tient, hij houdt.<br />

Nous tenens , wij houden.<br />

Fous tenez, gijl. houdt.<br />

Ils tiennent, zij houden.<br />

Le premier prétérit.<br />

Je tenois, ik hield. Nous tenions, wij hielden.<br />

Tu tenois, gij hieldt. Fous teniet, gijl. hieldt. *<br />

II tenoit, hij hield. Ils tenoient, zij hielden.<br />

Le fecond prétérit.<br />

Je tins, ik hield. Nous tinmes, wij hielden.<br />

Tutins, gij hieldt. Fous tlntes, gijl. hieldt.<br />

// tint, hij hield. Ils tlnrent, zij hielden.<br />

Le parfait.<br />

Jai ~\ ik heb ï<br />

Tu as > tenu, gij hebt £ gehouden.<br />

// a J hij heeft J


É4Ó Over de derde foort van de tweede vervoeging*<br />

' Nous avons~\ wij hebben!<br />

Vous avez \ tenu, gijl. hebt > gehouden*<br />

lis ont J zij hebben J<br />

Le plusque parfait.<br />

Javois "ï ikt|d ~)<br />

Tu avois I gü hadt- I<br />

e h o u d e l i<br />

V.* Nous avions . } \ tenu, " ^iSden wij nadelen > *. g '<br />

aviez \ gijl. hadt |<br />

Ils avoient J zij hadden J<br />

Le futur.<br />

fe tiendrai, ik zal 1<br />

Tu tiendras, gij zult j- houden»<br />

// tiendra, hij zal J<br />

Nous tiendrons, wij zullen -<br />

},<br />

Voustiendrez, gijl. zult f- houden*<br />

Ils tiendront, zij zullen J<br />

Vimparfait.<br />

Je tiendrois, ik zou ")<br />

77; tiendrois, gij zoudt >- houden*<br />

// tiendroit, hij zou I<br />

/Vfl«f tiendrlons, wij zouden^<br />

^•»f tiendriez, gijl. zoudt > houden*<br />

ÏZf tiendroient, zij zouden J<br />

Vimpêratif.<br />

Tiens, houd.<br />

O»'// //e»»*, laat hl<br />

J houden*<br />

5V»o?z*, laaten wij houden,<br />

ïfeffffz, houdt.<br />

(Qa'


Over de derde foort va n de tweede vervoeging,<br />

• Le préfent du fiibjonciif.<br />

Qpè je tienne, dat ik houde.tu<br />

tiennes, gji houdet;<br />

// tienne, , hij houde.<br />

nous tenions, wij hou ien.<br />

vous teniez, gijl. houdet*<br />

iis tiennent, zij houden»<br />

' Voptatif<br />

Que jetinsfe, dat ik hielde.<br />

tu tinsfes, gij hieldet.<br />

'{ tint, , hij hielde.<br />

nous tinsfions, wij hielden*<br />

vous Uns fez, gijl. hieldet. '<br />

ils tinsfeut, zij hielden*<br />

Les partlcipes.<br />

Participe préfent, fenaiit, houdende*<br />

Participe pasfé, tenu, gehouden.<br />

Volgends dit werkwoord moeten allen, dre vaii<br />

Venir of tenir komen, vervoegd worden»<br />

Opftéllen, betreffende de derde foort der gere*<br />

gelde Werkwoorden van de tweede vervoeging,<br />

in de onbepaalde wn>e uit*<br />

gaande op Venir en te/iïh<br />

Waarom i komt gij niet, wanneer men u roept 1<br />

ik zal komen, zo dra 2 ik daartoe 3 den tijd eh<br />

de gelegenheid zal hebben. Ik beveel u te kömeil,<br />

1<br />

1 ue<br />

' a dèsque.<br />

Q<br />

3 en»<br />

x


2 42<br />

Opfeilen, betreffende de derde foort<br />

wanneer ik u roep. Het 4 betaamt 5 u niet, het<br />

betaamde u niet, het heeft u met betaamd, en het<br />

zal u niet betaamen bezigheden voortewenden 6. ifc<br />

hoop dat gij niet meer wederf reeven zult 7 at 8<br />

bevelen, die ik u geef. Van wien 9 ^J. 0<br />

Jf.<br />

wist gij, hebt gij geweten, en zult gij weeten_ de<br />

tijdinlen, die gij mij mededeelt 11? ik ^nerm'ji*<br />

niet, ik herinnerde mij niet, en ik zal mi] met herinneren<br />

den 13 perfoon, die 14 mi] dezelve 15 verhaald<br />

io-" heeft: ik heb zijnen naam niet onthouden<br />

17: ik ftem toe 18, ik ftemde toe, ik heb toegeftemd,<br />

en ik zal toeftemmen, dat die tijdingen<br />

zeer verdacht 19 zijn.<br />

4 il.<br />

5 convenir.<br />

6 prétexter.<br />

7 contrevenir.<br />

8 lees aan cie.<br />

9 qui.<br />

10 tenir.<br />

11 communiquer.<br />

12 fe fouvenir.<br />

13 lees van den.<br />

14 qui.<br />

N°. 2.<br />

15 les.<br />

16 racontees.<br />

17 retenir.<br />

18 convenir.<br />

19 fufpect.<br />

Miin vriend zal hier kernen 1 indien geen 2 onvoorztn<br />

3 toeval 4 hem 5 overkomt 6, hem overkwam?<br />

hem zal overkomen, en hem zou overko-<br />

S li verkrijg 7, ik verkreeg, ik heb verkregen<br />

ik zal ve kri gen, en ik zou verkrijgen van<br />

^ e ouders veele 8 dingen, die 9<br />

niet verkrijgt, niet verkreeg, met zal verkujgen,<br />

en nietïouVrkrijgen, om dat hij altijd. ongehoorzaam<br />

is 10, bngehoorzaam was, ongehoorzaam 19<br />

gtweest, ongehoorzaam zal zijn, ën ongehoorzaam<br />

lou zijn aan hunne bevelen. Hij overtreedt u de-<br />

Tehe il overtreedde dezelve, heeft dezelve overueden,<br />

zal dezelve overtreeden, en zou dezelve<br />

overtreeden alle oogenhlikken 13.<br />

, v e n i r 6 furvenir. 10 désobéir._<br />

' aucun. 7 obtenir. « contrevenir.<br />

! m<br />

3<br />

Pf u<br />

' ^Pif^ 13 k tout moment,<br />

4 accident m. 9 Que. . J.<br />

6 lui.


der tweede vervoeging, enzi ggg<br />

N°. 3.<br />

Wij onthouden 1 ons, wij onthielden ons, wil<br />

zullen ons onthouden, en wij zouden ons onthoïï<br />

SèVT/ 116 k w a<br />

^ g^elfchappen, en ïïte<br />

ijcieie redeneeringen. Ik wenschte wel, dat giil. u<br />

2<br />

QnthieldetJ Ik houd fiaande 3, ik<br />

hield (taande, ik heb, ftaande gehouden, ik'zal<br />

ftaande houden, ert ik zou ftaande houden, dat 4<br />

ne kwaade gezelfchappen gelijken 5 aan de pest<br />

weke aantaste, bejmet 7 V doodt S duizenSefg'<br />

van menfchen 10. j s uw vader ziek? ja. hii is<br />

fnHL Z<br />

^ ;<br />

/ n a a r hij<br />

" 2 3 1 e r W e l v a n<br />

opkomen 11,<br />

indien God zegent 12, zegende, en zal zegenen de<br />

geneesmiddelen, welke de Geneesheeren hem il<br />

geeven.<br />

3<br />

1 abflenir, 6 ^ a q u e r i l Q f o m c ^<br />

' ~ f. n<br />

- . 7 fouiller» 11 revenir.<br />

3 (outenift $ tuer. I 2 b é n i r.<br />

4 q u e<br />

; 9 millier m. | 3 ] Uj,<br />

5 resfembler*<br />

J<br />

'°<br />

N°. 4.<br />

Aan wf'M 1 fc« 2 die boeken ? behooren zit<br />

tan uwen broeder, aan den zijnen,of aan dehunnen?<br />

Zij hebben mij toebehoord: zii zouden m!i<br />

KoM 4, maar k heb dezelven verkocht aan deezen<br />

jongen. De kinders onthouden < niet onthieldon<br />

met, hebben niet onthouden, zullen niet ontlS<br />

den, en zoudenJniet onthouden de vermaan Len<br />

huns meesters; maar zij vergeeten 6 dJZ^Z^<br />

ten dezelven, zullen dezelven vergeeten en zonden s<br />

te e e i f i r S t<br />

nt 7 ^ , e n<br />

a Z e<br />

--° berispinfen endïeig^S<br />

ten houden 7 ul. n.et, hielden ul! niet, zullen 1<br />

l qi11<br />

* . . 4 vendus* ö oublier.<br />

a appartemr. r retenir * ' fi.<br />

^ lgS> 3 re<br />

cemr. 7 eontenir*<br />

Q ft


54* Op/lellen, betreffende de derde foort<br />

niet houden, en zouden ul. niet houden in uwen<br />

pligt. Wij zijn verpligt te gebruiken 8 de flreng»<br />

fe 9 ftraffen om io ul. te houden n in den teugel<br />

12.<br />

8 d'emp'oïer. io pour. «en bride.<br />

9 févere. n tenir. !<br />

N». 5*<br />

Een /7


der tweede vervoeging, enz. e^j<br />

» onthieidet 4 van alle kwaade daaden« Onthoudt <<br />

wel uwe lesfen en vergeet dezelven 6 niet'' Indien<br />

gijl. wèl onthoudt, gijl. wèl onthieldt, gijl w è i<br />

hebt onthouden, en gijl. wè! zult onthouden uwe<br />

les en, komt gijl. voor 7, kwaamt gijl. voor. hebt<br />

gijl. voorgekomen . en zult gijl* voorkomen de menigvuldige<br />

8 yerwijtinge», die wij verpligt zijn ul<br />

dagelijks te doen 9 over 10 uwe achteloosheid n.<br />

4 s'abftenir.j<br />

5 retenir.<br />

6 les.<br />

7 prévenir.<br />

8 nomfareux. 10 fur.<br />

9 de vous faire jour- 11 rjégligence /.<br />

neüemenr.<br />

De b,jbel behelst 1 behelsde, heeft behelsd, zaï<br />

behelzen en zou behelzen *//« wat 2 dient 3, diende<br />

heeft gediend, zal dienen, en zou dienen om<br />

ons te maaken 4 gelukkig. Het 5 past 6 u niet<br />

het paste u niet, het heeft u niet gepast, het zal<br />

u met pasfen , en het zou u niet LfèïÏV /oeteet<br />

genen 7 de dingen, die u niet toebehooren 8, u niet<br />

toebehoorden u niet hebben toebehoord, u niet<br />

zullen toebehooren, en u niet zouden toebehooren.<br />

Indien wij ul. niet hielden 9 in uwen pligt.<br />

gUl. zoudt worden onhefchelden 10 van dag tot dag ïi<br />

Si, T < *} UW b o e k l<br />

H het mijne<br />

op 15 de plaats 16, daar 17 gij het gevonden hebt!<br />

I contenir.<br />

S tout co qui.<br />

3 fervir.<br />

4 a nous rendre.<br />

5 ü.<br />

6 convenir.<br />

laat<br />

7 de vou* appro- 11 tenir.<br />

prier. j 3 Voi!a.<br />

8 appartenir. 14 Jaisfèr.<br />

9 contenir. 15 a.<br />

10 infolent. 16 endroit m,<br />

11 de jour en jour, 17 ou.


Over de vierde foort van de tweede vervoeging,.<br />

XI. R E G E L .<br />

Over de vierde en laatlte foort van de geren<br />

gelde Werkwoorden van de tweede vervoeging,<br />

in de onbepaalde wijze uicgaande<br />

op vrir en frir; als ouvrir, openen,<br />

ojfrir , aanbieden.<br />

Voorbeeld van vervoeging van het geregeld©<br />

werkwoord ouvrir, openen.<br />

JP infinitif t ouvrir, openen.<br />

Lindicatif le préfent.<br />

"fouvre, ik open. Nous ouvrons, wij openen»<br />

'Pu ouvres, gij opent. Fous ouvrez, gijl. opent.<br />

U ouvre, hij opent. Ils ouvrent, zij openen.<br />

Le premier prétérit.<br />

jfouvrois, ik opende. Nous ouvrlons, wij openden,,<br />

Tu ouvrcis, gij opendet. Fous ouvriez, gijl. opendet.,.<br />

ƒ/ ouvroit, hij opende. Ils ouvroieni, zij openden,<br />

Le fecond prétérit.<br />

youvris, ik opende. Nous Ouvrlmts, wij openden,<br />

Tu ouvris, gij opendet. Fous ouvrites, gi jl. opendet»<br />

11 ouvrit, hij opende. Ils ouvrireiit, zij openden,<br />

Le parfait,<br />

Jf al ~\ ik heb ~\<br />

Pu as Y suvert , gij hebt 5» geopend;..<br />

Ha} hij heeftJ


Iver de vierde foort van de tweede vervoeging. 24?<br />

Nous avons~\ wij hebben",<br />

Fws avez > ouvert, gijl. hebt ï geopend.<br />

lis ont J zij hebben J<br />

Le plusque parfait.<br />

yavois ~\ ik had ")<br />

Tu avois | gij hadt I<br />

II avoit \\\\ had •<br />

Nous avlons \<br />

o t t v e r t<br />

* wij hadden \<br />

Fous avlez \ gijl. hadt j<br />

Ils avoient J zij hadden J<br />

Le futur.<br />

y ouvrir al, ik zal<br />

Tu ouvrir as, gij zult 1<br />

II ouvrira, liij zal !<br />

Nous ouvrlrons, wij zullen | °P ei<br />

ien.<br />

Fous ouvrir ez, gijl. zult I<br />

Ils ouvrir ont, zij zullen J<br />

Vimparfait.<br />

S e 0 e n d<br />

P '<br />

J'ouvrlrols, ik zou "]<br />

77/ ouvrirois, * gij zoudt I<br />

7/ ouvriroit, hij zou J ooenen<br />

iVö«x ouvririons, wij zouden f " "<br />

/^?«y ouvririez, gijl. zoudt |<br />

ƒ/* ouvrir oient, zij zouden J<br />

Ze préfent du fubjonclif.<br />

,0«e fouvre, dat ik opene.<br />

jf» ouvres, gij openet.<br />

ƒ/ ouvre, hij opene.<br />

KOZ/S ouvrions, wij openen,<br />

war ouvriez, gijl. openet.<br />

//f omrent, zij openen.<br />

Q 4<br />


£48 Over de vierde foort van de tweede vervoeging*<br />

Uimpèratif.<br />

Ouvre, open.<br />

Qifil ouwe, dat hij opene.<br />

Ouvrons, laaten wij openen.<br />

Quvrez, opent gijl.<br />

Qu'ils ouvrent, laaten zij openen.<br />

L'optatifi<br />

Que fouvrisfe % dat ik opende.<br />

tu ouvrisfes, gij opendet.<br />

// ouvrit, hij opende.<br />

nout ouvrisfons, dat wij openden.<br />

vous ouvrisfiez, gijl. opendet.<br />

iis ouvrisfent, zij openden.<br />

Les participes. \<br />

Participe préfent, ouyrant, openende.<br />

Participe pasfé, ouvert, geopend.<br />

Appauvrir, verarmen, is van de eerfte foort, et^<br />

ysrordt vervoegd als punir, ftraffen.<br />

Qpftellfn, betreffende de vierde foort van de<br />

geregelde Werkwoorden van de tweede vervoeging,<br />

in de onbepaalde wijze uitgaande<br />

op vrir en frir, als [ouvrir, ojfrir.<br />

N°, i.<br />

Ik bied u aan i , ik bood u aan, ik heb u aangeboden,<br />

ik zal u aai.bicden, en ik zou.u aanbieden<br />

mijne dienfeu 2, om dat gij mij aanbiedt, gij<br />

pij aanboo'dt, gij mij hebt aangeboden,'gij mij zult<br />

aanbieden, en gij mij zoudt 'aanbieden de uwen.<br />

I ogrir. 2 fervjee j».


Opfeilen, betreffende de vierde foort, enz. 249'<br />

Wij verdraagen 3 , wij verdroegen, wij hebben verdragen,<br />

wij zullen verdraagen, en wi] zouden verdraagen<br />

veele 4 dingen van uwe broeders en van de<br />

zijnen; maar zij verdraagen niets, zij verdroegen<br />

mets, zij hebben niets verdragen, zij zullen niets<br />

verdraagen, en zij zouden niets verdraagen van de<br />

hunnen. Hij is 5 een man, die 6 veel 7 lijdt, veel<br />

leed, veel heeft geleden, veel zal lijden, en' veel<br />

zou lijden door de tegenfpoeden 8, die hem 9 ter<br />

neder f aan 10, hern ter neder floegen, en hem zul»<br />

len ter neder flaan.<br />

3 fouffrir. 6 qui. p l e.<br />

4 plufieurs. 7 beaucoup. J 0 aceabler.<br />

(5 c'est. 8 adverfiié ƒ.<br />

N°, 2.<br />

Het heilig 1 Evangelie 2 opent 3, opende, heeft<br />

geopend, zal openen-, en zou openen aan alle menfchen<br />

de poorten der godlijke waarheid, en biedt<br />

hun aan 4, bood hun aan, had hun aangeboden<br />

en zou hun aanbieden de onvergankelijke 5 kroon<br />

eener gelukzalige 6 eeuwigheid, De huichelaars -<br />

bedekken 8, bedekten, hebben bedekt, zullen bedekken<br />

en zouden bedekken hun aangezicht met o<br />

het masker 10 van godsvrucht 11; m a a r a/ s I 2 '<br />

hen 13 ontdekt 14, hen ontdekte, hen zal ontdek,<br />

ken, en hen zou ontdekken, vertoont 15 men ver<br />

toonde men, heeft men vertoond, en zal men ver<br />

ï faint. 7 hypocrite m. 13 les.<br />

2 Evangile m,<br />

3 ouvrir.<br />

8 couvrir.<br />

9 te van.<br />

, 4 découvrir.<br />

15 offrir.<br />

4<br />

° J'. n.,<br />

5 impénsfable.<br />

p bienheureux.<br />

1 0 mas<br />

qu2 m.<br />

n pieté ƒ.<br />

12 lorsque.<br />

16 borribie.<br />

,7 monftre m.<br />

Q5


Opfeilen, betreffende de vierde foon<br />

N°. 3.<br />

Gijl. ontdekt 1 nog niet, gijl. ontdektet nog niet,<br />

gijl. hebt nog niet ontdekt, en gijl. zoudt nog niet<br />

ontdekken de groote gebreken, welke 2 befinetten 3,<br />

befmetteden, riebben befmet, en zullen befmetten<br />

uwf kostelijke en onftervelijke ziel, om dat dikke 4<br />

fchillen 5 bedekken, bedekten, hebben bedekt, en<br />

zullen bedekken uwe oogen. De, leermeesters 6 openen<br />

7, openden, hebben geopend, zullen openen,<br />

en zouden openen aan hunne leerlingen de_ poorten<br />

der deugd, en zij wijzen hun aan 8, zij weezen<br />

hun aan, hebben hun aangewezen, en zullen hun<br />

aanwijzen het middel om 9 hunne gebreken te ontdekken<br />

, en om zich van dezelven 10 te verbeteren 11;<br />

maar zijne poogingen 12 gelukken 13 hem 14 zelden,<br />

gelukten hem zelden, hebben hem zelden gelukt<br />

, en zullen hem zelden gelukken.<br />

1 découvrir.<br />

2 qui.<br />

3 (öuiller.<br />

4 épais.<br />

5 écaiile fi<br />

6 précepteur.<br />

7 ouvrir.<br />

is indiquer.<br />

9 de.<br />

jo en.<br />

4.<br />

11 cörrïger.<br />

12 tentatïve /.<br />

13 réusfir.<br />

* 14 lui.<br />

De inbeelding 1 is nog gevaarlijker dan de onverfchilligheid<br />

2, wanneer zij niet geregeld 3 is; zij<br />

veroorzaakt 4, zij veroorzaakte, zij heeft veroorzaakt,<br />

zij zal veroorzaaken , en zij zou veroorzaaken<br />

verblindingen 5, welke 6 bedekken 7, bedekten,<br />

hadden bedekt, zullen bedekken, en zouden bedekken<br />

het gezicht, en welke verduisteren 8, verduisterden,<br />

hebben verduisterd, zullen verduisteren, en<br />

zouden verduisteren de rede 9. De geene, die<br />

1 imagination ƒ. 4 caufer. 7 couvrir.<br />

2 indifference ƒ. 5 éblouisfement m. 8 obfcurcir.<br />

3 regie. 6 qui. 9 'aifon ĥ


der tweede vervoeging, enz. ' 251<br />

zich verbeeldt io, zich verbeeldde, zich zal verbeelden<br />

, en zich zuu verbeelden te zijn zeer wijs is<br />

gekker dan de geene, die gevoelt u , gevoelde , h'eeft<br />

gevoeld, zal gevoelen, en zon gevoelen zijne dwaas-<br />

10 s'imaginer. 11 fentir.<br />

XII. R E G E L .<br />

Over de geregelde Werkwoorden van de<br />

derde vervoeging, in de onbepaalde<br />

wijze uitgaande op evoir; als recevoir,<br />

ontvangen.<br />

Voorbeeld van vervoeging van het geregelde<br />

werkwoord recevoir, ontvangen.<br />

L''infinitif, recevoir, ontvangen.<br />

Le préfent de Vindicatifi<br />

Je repois, ik ontvang.<br />

Tu repois, gij ontvangt.<br />

II regoit, hij ontvangt.<br />

Nous recevons, wij ontvangen.<br />

Vous recevez, gijl. ontvangt.<br />

lis regoivent, zij ontvangen.<br />

Le premier prétérit.<br />

Je recevois, ik ontving.<br />

Tu recevois, gij ontvingt.<br />

Il recevoit, hij ontving.<br />

Nous recevions, wij ontvingen.<br />

Vous receyiez, gijl, ontvingt.<br />

Ils recevoient, zij ontvingen.


45* Over de geregelde Werkwoorden<br />

Le fecond prétérit.<br />

Je refus, ik ontving.<br />

'Tu repus, gij ontviftgt.<br />

II reput, hij ontving. _<br />

Nous repumes, wij ontvingen.<br />

Vous reputes, gijl. ontvingt.<br />

Ils repurent, zij ontvingen,<br />

- Le parfait.<br />

fat '\ ik heb 1<br />

Tu as I gij hebt J<br />

II a V r e. u hij. heeft j, ontvangen.<br />

Nous avons \<br />

r<br />

wil hebben i<br />

Vous avez \ gijl- hebt l<br />

Ils ont j zij hebben J<br />

Le plusque parfait.<br />

favois 1 ik bad ~\<br />

Tu avois I gij hadt I<br />

II avoit ' hij had » ontvangen,<br />

Nous avlons \ re<br />

$ u<br />

wij hadden r<br />

Vous aviez ! gij', hadt<br />

Jls aveient J zij hadden J<br />

Le futur.<br />

Je recevrai, ik zal<br />

Ta recevras, gij zult J<br />

llrecevra, hij zal . ontvangen.<br />

Nous recevrons, wij zullen f ontvangen.<br />

Vous recevrez, gijl. zult. j<br />

lis recevront, zij zullen ,).


van de derde vervoeging, enz,


Opfeilen, betreffende de<br />

Opftellen, betreffende de geregelde Werk*<br />

woorden van de derde vervoeging* in<br />

de onbepaalde wijze uitgaande op<br />

evoir; als recevoir.<br />

T<br />

| tsa : . .SV-Y?*.V~ vm .<br />

•*.:, t'ln^&ttpS'-.Gï . t^Wm'm \'k<br />

1\ . i.<br />

De hoop i moet 2 hooit, moest nooit, heeft nooit<br />

moeten, zal nooit moeten, en zou nooit moeten<br />

zijn zonder een' waar f hij nelijken 3. grond 4, en<br />

wij moeten ook nooit hoopen 5 het geen 6 wij onbefuisdlljk<br />

7"begeeren 8. Moeten wij niet, moesten<br />

wij niet, hebben wij niet moeten, eh zullen<br />

wij niet moeten dikwijls zeggen 9 dingen; die 10<br />

wij geenzins 11 meenen 12, wij geenzins meenden,<br />

en wij geenzins zullen meenen? Wanneer gijl. ontvangt,<br />

gijl. ontvingt•. gijl. hebt ontvangen, gijl»<br />

zult ontvangen , beleefdheden 13 van iemand 14,<br />

past 15 het 16 ul. niet, paste het ul. niet, heeft<br />

het ul. niet gepast, en zal het ul. niet pasfen<br />

die 17 te 18 betaalen 19 met ondankbaarheid 20.<br />

1 espérance ƒ. 8 défirer. 15 convenir.<br />

2 devoir. 9 dire. 16 il.<br />

3 vraifemblable. 10 que. 17 les.<br />

4 fondement. II nullement. 18 de.-<br />

5 espérer. 12 penfwr 19 pv'or.<br />

6 ca que.' >3 civilité ƒ. 20 ingratitude ƒ.<br />

7 inconfidèrément. 14 quelqu'un.<br />

".^s.v.lTjN?. fl., !<br />

De leerlingen zijn- verfchuldigd i, waren Veffchuldigd,<br />

zijn verfchuldigd geweest, zullen verfchuldigd<br />

zijn, en zouden verfchuldigd zijn aan<br />

I devoir.


derde vervoeging, enz. 255<br />

hunne ouders en meesters, achting, liefde, onderdaanigheid<br />

2 en gehoorzaamheid. De heilige fchrift 3<br />

gebiedt 4 het hun 5, gebood het hun, heeft het hun<br />

geboden, en zal het hun gebieden. Waarom zouden<br />

wij niet eerbiedigen 6 de geenen, aan wie wij<br />

alles verfchuldigd zijn, wij alles verfchuldigd waren,<br />

wij alles zijn verfchuldigd geweest, en wij<br />

alles zouden verfchuldigd zijn na 7 God, en van<br />

wie wij het leven ontvangen hebben? Een kind,<br />

dat 8 zijne ouders en meesters niet eert 9, is het<br />

ondankbaarüe fchepzel van de geheele aarde.<br />

2 foumisfion ƒ. 5 le leur. 8 qui.<br />

3 écriture/. 6 respecfter. 9 honorer.<br />

4 ordonner. 7 après.<br />

'^-^ N°. 3.<br />

'^Wanneer ontvangt gij, ontvingt gij, hebt gij ontvangen,<br />

en zult gij ontvangen de boeken, waarvan<br />

i gij mij gefproken hebt? Ik denk dat 2 ik dezelve<br />

3 morgen ontvangen zal. Ik zal u daarvan 4<br />

verwittigen 5, zodra 6 ik het werk 7 zal ontvangen<br />

hebben. Ik begrijp 8. zeer wel, ik begreep zeer<br />

wel, ik heb zeer wel Toegrepen, en ik zou zeerwel<br />

begrijpen, dat gij zijt nieuwsgierig 9 om 10 hetzelve<br />

11 te zien: het is if een werk van het ulterfe 13<br />

aanbelang 14 voor eenen liefhebber 15 van nuttige<br />

kundigheden 16, gelijk 17 gij. Dat boek behelst 18,<br />

behelsde, heeft behelsd, zal behelzen, en zou behelzen<br />

veele 19 nieuwe 20 ontdekkingen 21, die 22<br />

U zeer 23 zullen vermaaken 24.<br />

1 dont. 9 curieux. 17 comme.<br />

B<br />

1 ae<br />

' 10 de. js conr-ïnir.<br />

3 les<br />

« 1 r le. tg plu/ieurs.<br />

4 en. 12 c'est. a o nouveau.<br />

5 avertir. 13 dernier. 21 découverte f. .<br />

6 dèsque. 14 imDortance ƒ. 22 qui. •<br />

7 ouvrage BJ. 1.5 amateur m. 23 beaucoup.<br />

8 eoncevoir. 16 connoisfance ƒ. 24 divertir.


*5Ö* Opfeilen, betreffende de derde vervoeging, eniïi<br />

Ik ontdek t, ik ontdekte, ik heb ontdekt, ik zal<br />

ontdekken, en ik zou ontdekken veele 2 mhflagen 3<br />

in het werk 4, dat 5 ik ontvangen heb: ik begrijp 6<br />

geenzins 7, ik begreep geenzins, ik heb geeuzins<br />

begrepen, ik zal geenzins begrijpen, en ik zou<br />

geenzins begrijpen, hoe 8 gij dezelven 9 niet ontdekt,<br />

gij dezelven niét ontdektet, en gij dezelven<br />

niet zoudt ontdekken; ik verwittig 10 udaarvan i\,<br />

ik verwittigde u daarvan, ik heb u daarvan verwittigd,<br />

en ik zal u daarvan verwittigen; ieder 12<br />

bladzijde 13 verfchaft 14 er van 11, verfchafte er<br />

van, heeft er van verfchaft, en zal er van verfchaffen<br />

de fterkfte bewijzen 15, indien wij het<br />

werk met aandacht onderzoeken 16.<br />

1 appercevoir.<br />

2 pliifieurs.<br />

3 faute ƒ.<br />

4 ouvrage m.<br />

5 q ue<br />

-<br />

6 concevoir.<br />

7 nullement.<br />

8 comment,<br />

9 les,<br />

10 avertir.<br />

11 en.<br />

12 chaque.<br />

13 page/.<br />

14 fournir.<br />

15 preuve f,<br />

16 examiner*<br />

XIII. R E G E L.<br />

Over de geregelde Werkwoorden van de*<br />

vierde foort van vervoeging, in de onbepaalde<br />

wijze, uitgaande op re.<br />

Men onderfcheidt dezelven in vijf clasfen of<br />

foorten.<br />

De geregelde Werkwoorden van de eerlte loort<br />

gaan uit, in de onbepaalde wijze, op aire, als<br />

plaire, behaageu- .<br />

Die van de tweede foort op eitre, attre ot oltre,<br />

als vonnoitre, kennen, repaitre, voeden, croltre,<br />

groejen. ; ^


Qi'ér de eerfte foort der vierde vervoeging. Qfp<br />

Die van de derde op ire en uire; als médlre,<br />

Kwaadfpreeken *. nulre, fchaaden.<br />

Die van de vrerde op thdfe; als craindre, vree»<br />

Zen, pèindre, fchilderen, joindre, voegen.<br />

Die van de vijfde, zonder op indre uittegaan,<br />

nebben tot uitgangen dre, tre en pre; als rendre,<br />

wedergeeven, 'battre, liaan, rompre, breeken.<br />

Over 'de eerfte foort van de geregelde Werkwoorden<br />

der vierde Vervoeging.<br />

Voorbeeld van vervoeging van het geregeld<br />

werkwoord plaire, behaagen.<br />

V infinitif, piaire, behaagen.<br />

Lindicatlf le préfent.<br />

? 'e plaiu ik behaag,<br />

u plais, gij behaagt.<br />

Plplait, hij behaagt,<br />

Nous plaifins, wij behaagen*<br />

Fous plalfèz, giil; behaagt 1<br />

»<br />

Ils plaifint, zij behaagen.<br />

Le premier prétérit<br />

*fe plalfois, ik behaagde.<br />

Pu plaifiois, gij behaagdet»<br />

// plalfoit, hij behaagde.<br />

Nous plaifi'ons, wij behaagden.<br />

Vouspldifiez, gijl. behaagdet.<br />

Ils plaifoient, zij behaagden*<br />

Le fiecond pr 'étêriu<br />

Je plus,, ik behaagde.<br />

Lu plus, gij behaagdet.<br />

// plat, hij behaagde.


538 Over de eerfte foort der vierde vervoeging.<br />

Nous plumes, wij behaagden.<br />

Fous plutes, gijl. behaagdet.<br />

Ils plur ent, zij behaagden.<br />

Le parfait.<br />

J'ai 1 ik heb T<br />

Tu as gij hebt [<br />

l plu, hi<br />

l. ^f* > behaagd.<br />

2VO«J «ww f<br />

Vous avez \<br />

Ils ont J<br />

» wij hebben f<br />

gijl- hebt |<br />

zij hebben J<br />

Zff plusque parfait.<br />

? "avols ~\ ik had "\<br />

z. wy hadden j &<br />

Vous aviez | gijl. hadt I<br />

Ils avoient J zij haddenj_<br />

Le futur.<br />

' Je platrai, ik zal ")<br />

Tu plairas, gij' zult j<br />

'ZTfir.m, wij %m f W » »<br />

ruw plalrez, gijl. zult |<br />

7/f plalront, zij zullen J<br />

Vimparfait.<br />

? 'e plairois, ik zou "ï<br />

u plairois, gij zoudt j<br />

Il plairoit h9 zou l behaageïïa<br />

iVbwj plairions, wij zouden | °<br />

Vous plairiez, gijl. zoudt I<br />

ƒ/* plairoient, zij zouden J


Over de eerfte foort der vierde vervoeging. £®<br />

Limpératif.<br />

P/ais, behaag.<br />

Qff i} plaife. laat hij behaagen.<br />

Piaifons, laaten wij behaagen.<br />

•Platfez, behaagt gijl,<br />

Qjiils plalfent, laaten zij behaagen,<br />

Le préfent du fubjonêtif.<br />

$>ue je plalfe, dat ik behaage.<br />

tuplalfes, gij behaaget.<br />

Uplaife, hij behaage.<br />

nous plaifions, wij behaagen.<br />

vous plalfez, gij!, betmget.<br />

ils plalfent, zij behaagen.<br />

L'optatlfi<br />

£ae je plusfe, dat ik behaagde.<br />

tu plusfes, gij behaagdet.<br />

ilpMt, hij behaagde.<br />

nousplusftons, wij behaagden,<br />

vous plusftez, gijl. behaagdet»<br />

•sis plus fent, zij behaagden.<br />

Les participes.<br />

Participe préfent, plalfant, behaagende»<br />

Participe pasfé, plu, behaagd.<br />

R s


%6a Opfeilen, betreffende cïe eerfte foort<br />

Opftellen, betreffende de eerfte foort van de<br />

geiegelde Werkwoorden der vierde vervoeging,<br />

in "de onbepaalde wijze,<br />

uitgaande op aire; als plaire.<br />

. N°. Ti<br />

Het goed gedrag I van Uwen broeder behaagt a,<br />

behaagde, heeft behaagd, zal behaagen, en zou<br />

behaagen aan alle de geenen, die 3 wèl denken;<br />

maar uwe ongeregelde 4 zeden 5 mlshaagen 6, mishaagden,<br />

hebben mishaagd, zullen mishaagen, en<br />

zouden mishaagen aan de geheele wereld. Ik verzwijg<br />

7, ik verzweeg, ik heb verzwegen, ik zal<br />

verzwijgen, en ik zou verzwijgen het geen, men<br />

mij toevertrouwt 8, men mij toevertrouwde, men<br />

mij heeft toevertrouwd, en men mij zal toevertrouwen.<br />

Ik verbeelde 9 mij, dat ik handel 10, dat ik<br />

handelde, dat ik heb gehandeld, dat ik zal handelen,<br />

en dat ik zou handelen zeer wij slijk 11.<br />

1 conduite ƒ. . 5 moeurs ƒ. 9 imaginer.<br />

2 plaire. 6 déplaire. 10 agir.<br />

3 qui. 7 taire. li fagement.<br />

4 dérèglé. 8 confier.<br />

N°. 2.<br />

De fchoonheid des ligchaams mishaagt i geenzins<br />

2, mishaagde geenzins, heeft geenzins mishaagd,<br />

zal geenzins mishaagen, en zou geenzins<br />

mishaagen aan de oogen; de geenen, die 3 dezelve<br />

4 verachten 5, en dezelve zullen verachten, zijn<br />

daarvan 6 doorgaands 7 verftoken 8; maar waar-<br />

1 déplaire. 4 la. 7 ordinairement,.<br />

2 nullement. 5 méprifer. 8 privé,<br />

3 qui. 6 en.


der vierde vervoeging, enz. aöi<br />

toe 9 firekt io, ftrekte, heeft geftrekt, zal ftrekken<br />

, en zou ftrekken een fchoon ligchaam, indien<br />

hetzelve n niet bewoond ia is door eene zuivere<br />

ziel. Eene fchoone ziel veradelt 13 en verfraait 14<br />

veradelde en verfraaide, heeft veradeld en verfraaid)<br />

zal veradelen en verfraajen, en zou veradelen en<br />

verfraajen den rrjensclj meer 15 dan het fchoonfte<br />

iigchaam.<br />

9 ^ quoi. ' 1 3 habiter. 14 embellir.<br />

10 fervir, 13 ennoblir. 15 plus.<br />

11 il,<br />

XIV. R E G E L .<br />

Over de tweede foort van de geregelde Werkwoorden<br />

van de vierde vervoeging.<br />

Voorbeeld van vervoeging van het geregeld<br />

werkwoord connoltre, kennen.<br />

L'infinitif, connoltre , kennen.<br />

Ulndicatif le préfent.<br />

Je connois, ik ken. ><br />

Tu eennois, gij kent.<br />

// connoit, hij kent.<br />

Nous connolsfions, wij kennen.<br />

Fous connoisfisz, gijl. kent.<br />

Ils connolsfent, zij kennen.<br />

Le premier prétérit.<br />

Je connoisfiois, ik kende.<br />

Tu connoisfols, gij kendet.<br />

II connoisfoit, hij kende.<br />

Nous connoisfions, wij kenden.<br />

Fous connoisfez, gijl. kendet.<br />

Ils connoisfiient, zij kenden.<br />

R3


»f}2 Over de tweede foort van de vierde vervoeging*<br />

Le fecond prétérit.<br />

Je connus, ik kende.<br />

Tu connus t gij kendet.<br />

77 connut, hij kende.<br />

Nous connumes, wij kenden»<br />

Vous connutes, gijl. kendet.<br />

Bs connurent, zij kenden.<br />

jj Le parfait»<br />

Tai \ ik heb 1<br />

Tu as gij hebt I<br />

Vous avez \ gijl. hebt j<br />

És ont J zij hebben J<br />

Le plusque parfait,<br />

y<br />

avois<br />

?<br />

~\ ik had "\<br />

u avois gij hadt l<br />

II avoit ! hij' had « . ^<br />

iVo«f f C<br />

° m<br />

' wij hadden f ^enc*<br />

j?ó»f « 2 I gijl. hadt |<br />

Ils avoient J zij hadden J<br />

Je connoitrai, ik zal "V<br />

Tu connoitras, gij zult |<br />

II connoitra, hij zal . , n e„<br />

Nous connoitrons, wij zullen j R<br />

/Toz,j connoltrez, gijl. zult |<br />

jZf connoitront, zij zullen J


Over de tweede foort van de vierde vervoeging. a6><br />

L'imparfait.<br />

Je connoltrols, ik zou<br />

Tu connoitrois, gij zoudt I<br />

II connoitroit, hij zou !<br />

Nous connoitrions, wij zouden | kennen.<br />

Vous connoitriez, gijl. zoudt |<br />

Ils connoitrolent, zij zouden J<br />

Vlmpèrattf.<br />

Connois, ken.<br />

Qu"il connois fis, laat hij kennen.<br />

Connoisfons, laaten wij kennen.<br />

Connolsfez, kent gijl. •<br />

Qtflls connoisfent, laaten zij kennen.<br />

Le préfent du fubjonSlif.<br />

Que je connolsfe, dat ik kenne.<br />

tu connoisfes, gij kenner.<br />

il connoisfe^, hij kenne.<br />

nous connoisfons, wij kennen.<br />

. vous connoisjiez, gijl. kennet.<br />

ils connoisfent, zij kennen.<br />

Uoptatif.<br />

Que je connusfe, dat ik kende.<br />

'tu connusfes, gij kendet.<br />

il connüt, hij kende.<br />

nous connusfons, wij kenden.<br />

vous connus fez, gijl. kendet.<br />

ils connusfent, zij kenden.<br />

Les participes.<br />

Participe préfent, connoisfant, kennende.<br />

Participe pasfé, connu, gekend.<br />

&4


s£4 Opfeilen, betreffende de tweede foort<br />

Opitellen, betreffende de tweede foort dqr<br />

geregelde Werkwoorden van de vierde<br />

vervoeging, in de onbepaalde wijze uitgaande<br />

op aitre9 oitre of oüre;. als<br />

connpitre, paüre, crokre,<br />

N°. t.<br />

Kent i gij wel, kendet gij wel, hebt gij wel gekend,<br />

zult gij wel kennen, en zoudt gij wel kennen<br />

den Heer 2, die 3 gisteren bij 4 ons geweest<br />

is? Ik ken hem 5 niet, ik kende hem niet, ik. heb<br />

hem niet gekend, en ik zou hem niet kennen. Ik<br />

wenschte wel dat wij hem kenden meer van nabij<br />

61 Zijn onderhoud 7 is zeer leerzaam 8. Het 9<br />

fchijnt 10, het fcheen, het heeft gefchenea, het<br />

zal fchijnen, en het zou fchijnen dat de redenen 11<br />

van den anderen, die bij 12 hem was, en dien wij<br />

zeer wel kennen, alle beiden, u minder 13 behaagd<br />

hebben. Het is waar 14, dat de redenen van den<br />

laatften niet vermaaken 15, niet vermaakten, niet<br />

hebben vermaakt, en niet zouden vermaaken het<br />

gezelfchap zo als 16 die van den eerften, welke,<br />

eene groote geleerdheid 17 te kennen geeven ig.<br />

1 connoitre, 7 entretian w, - 13 moins.<br />

2 Sieur BS. ,'ï'Mruaif. 14 vrat.'<br />

3 qui. 9 f<br />

«t:' f1<br />

* 1<br />

. "' f5' divertir.<br />

4 chez. 10 paroitre. 16 comme.<br />

5 le. 11 discours ijt. 17 favoir m.<br />

6 particulierement. 12 aved^jwT<br />

N°. I<br />

18 annoncer.<br />

Mofes 1 ontdekte 2 een brandend 3 braambosch 4,<br />

ï Moïfe. 3 ardent. 4 buisfon m.<br />

3 découvrir 2 prét.


der vierde vervoeging, enz. ac* 5<br />

in 5 het welk 6 de Heere 7 God was, teen 8 hi?<br />

weidde 9 de >F«^« io van zijnen fchoonvader x{<br />

Jetro. Wij zullen ver fchijnen 12 allen na dit leven<br />

voor 13 den /roa» 14 des Almagtlgen 15. Wii er<br />

kennen 16 niet, wij erkenden niet, wij hebben niet<br />

erkend, wij zullen niet erkennen, en wij zouden<br />

met erkennen de weldaaden 17, waarmede 18 onze<br />

Hemelfche 19 Vader ons overlaadt 20, ons overlaadde,<br />

ons zal overlaaden, en ons zou overlaaden*<br />

Hij zegent 21 ons, Hij zegende ons, Hij zal ons'<br />

zegenen, en Hij zou ons zegenen op 22 de zichtbaarlij<br />

kfe 23 wijze 24; terwijl wij overtreeden 2*<br />

wij overtreedden, wij hebben overtreden, en wii<br />

zullen overtreeden op 26 elk 27 oogenblik zijne<br />

hethgfle 28 geboden 29.<br />

J<br />

5 dans. 14 tröne n. 23 vifible.<br />

6 quel ra. 15 Tout-puisfantn. 24 maniére f.<br />

7 Seigneur m. 16 reeonnoitre. 25 transgresfer.<br />

8 lorsque. 17 bienfait ra. 26 a.<br />

9 paitre. 18 donr. ' 27 tout<br />

30 troupeau m. 19 céleste. 28 laint*<br />

11 beau.péren. 20 combler, 39 commandement<br />

12 comparoitre. 21 hénir. rn.<br />

13 devant. 22 de. '<br />

N°. 3.<br />

1 fchijnt 2, het fcheen, het heeft gefchenen,<br />

en het zal fchijnen, dat 3 gijl. niet kent 4,<br />

gij. niet kendet, gijl. niet hebt gekend, gijl. niet<br />

zult kennen, en gijl. niet zoudt kennen de nuttig<br />

heid5, die 6 iw ul. 7 ontflaat 8, voor yl. ontftond,<br />

voor ul. zal ontdaan, en voor ul. zou ontttaau<br />

uit de naarftigheid, welke gijl. aanwendt 9<br />

gijl. aanwendet, gijl. zult aanwenden, en gijl. zoudt<br />

• 4 connoitre. 7 vous.<br />

a paroitrc» 5 utilité ƒ. 8 revenir.<br />

3 c ü e<br />

l - ó qui.<br />

K- 5<br />

9 emploïer.<br />


3.66 Opfeilen, betreffende de tweede foort, em.<br />

aanwenden in de betrachtinge io van uwe pligten.<br />

Zo il gijl. die 12 kendet, zoudt gijl, niet zijn<br />

noch zo lui, noch zo onachtzaam. Ik wenschte<br />

wel dat alle mijne leerlingen die kenden! Zij zullen<br />

echter 13 hunne blindheid 14 erkennen 15, wanneer<br />

zij tot 16 een' hoogeren 17 ouderdom 18 zullen ge-*<br />

raakt zijn 19.<br />

10 pratique ƒ. 14 aveuglement w. 17 avancé m.<br />

j, fi 15 reconnoitre. 18 age m.<br />

12 reconnoitre. 16 a, 19 parvenir,<br />

13 pourtant.<br />

W. 4-<br />

De dagen van den ftervelijken mensch zijn als 1 het<br />

hooi z; hij bloeit 3, hij bloeide, hij heeft gebloeid,<br />

hij zal bloejen, en hij zou bloejen als de bloem<br />

des velds; maar wanneer de wind er over 4 is ge.<br />

paan K, is zij niet meer, en haar plaats 6 kent 7<br />

~e 8 niet meer, kende ze niet meer, zal ze niet<br />

meer kennen, en zou ze niet meer kennen zegt 9.<br />

de Koning en Propheet 10 David, in zijnen honderd<br />

en derden Psalm H. De tijd onzer jeugd verdwijnt<br />

12, verdween, zal verdwijnen, en zou verdwijnen<br />

als eene ligte 13 rook 14.. De tegenfpoeden<br />

15, die 16 hij uitfiaat 17, uitftond, zal uitftaan,<br />

en zou uiiftaan, neemen toe\%, namen toe,<br />

h°bben toegenomen, zullen toeneemen, en zouden<br />

toeneemen, in plaatfe dat 19 zij zouden hebbea<br />

moeten 20 afneemen 21.<br />

j comme. 8 la. c<br />

15 adverfité ƒ.<br />

'\ foin «. 9 dit. 16 que. _<br />

n fleurir. 10 Prophéte. 17 fouffrir.<br />

ó<br />

v n Pfaume m.<br />

t pker, lees heeft 12 disparoitre.<br />

18 accroitre.<br />

l i e u<br />

19 « 1 ut<br />

?gegaan.<br />

13 léger. *0 devoir.<br />

6 lieu. 14 umée/. ai diminuer,<br />

7 cor.noitre. m


Over de derde foort van de vierde vervoeging. 2ê><br />

XV. R E G E L .<br />

Over de derde foort van de geregelde Werkwoorden<br />

van de vierde vervoering, in<br />

de onbepaalde wijze, uitgaande op.<br />

ire of aire.<br />

Voorbeeld van vervoeging van het geregelds<br />

werkwoord féduire, verleiden.<br />

&'infinitif ', fèduire, verleiden.<br />

Le préfent de Vindicatif<br />

Je féduis, ik verleid.<br />

Tu féduis , gij verleidt.<br />

II féduit, hij verleidt.<br />

Nous féduifons, wij verleiden.<br />

Vous fédui fez, gijl. verleidt.<br />

ils fédui fent, zy verleiden.<br />

Le premier prétérit.<br />

Je féduifois, ik verleidde.<br />

Tu fédui [ais, gij verleidde..<br />

II féduifoii, hij verleidde.<br />

Nous féduifions, wij verleidden.<br />

Vous fédui fez, gijl. verleiddet.<br />

• Ils fédulfoient, zij verleidden.<br />

Le ftcond prétérit»<br />

Je fédui fis, ik verleidde.<br />

Tu féduifis, gij verleiddet.<br />

Il fédui fit, hij verleidde.<br />

Nous féduifimes, wij verleidden.<br />

Vous féduifites, gijl. verleiddet.<br />

ils féduifirent, zij verleidden.


afft Over de derde foort van de vierde vervoeging.<br />

NB De geregelde Werkwoorden, die in de onbepaalde<br />

wijze wel op ire maar niet op uireuitgaan,<br />

als médire, veranderen in deezen tijd/r*<br />

in is, is, it, imes, ites, irent.<br />

Le parfait,<br />

fai "\ & heb<br />

Tu as \ gÜ hebt<br />

\ féduit, hl<br />

l l<br />

l et<br />

£ L verleid,<br />

J É<br />

Nous avons \ ' wij hebben f<br />

Fous avez \ gijl; hebt \<br />

Ils ont J zij hebben J<br />

Le plusque parfait,<br />

Javois ~\ ik had ~J<br />

Tu avois j gij hadt I<br />

II avoit \ ... hi<br />

J. h<br />

, ac<br />

* i verleid.<br />

Nous avions. f J eautt<br />

> wij hadden f<br />

Fous aviez gijl. hadt<br />

ƒ/. «w/ait j m hadden J<br />

'Xe futur.<br />

Je fèduirai, ik zal ^<br />

. Taféduiras, gij zult 1<br />

Ilféduira, hij zal . yer".^^<br />

Nous féduis ons, wij zullen f<br />

J^ca* féduirez, gijl. zult 1<br />

Ils féduiront, zij zullen J<br />

Vimparfait.<br />

Je féduirois, ik zou 1<br />

'ia féduirois, gij zoudt 1<br />

II fèduiroit, hij zou » verleiden.<br />

jVoa* féduirions, wij zouden f<br />

Fous féduiriez, gijl. zoudt<br />

Ijs féduiroient, zij zouden J .


Over de derde foort van de vierde vervoeging. 260.<br />

Limpératif<br />

Séduis, verleid.<br />

Wil fédulfe, Iaat hij verleiden.<br />

SèduiJoris, laaten wij verleiden.<br />

Sédulfez, verleidt gijl.<br />

Qtfïls fédui'fent, laaten zij verleiden. s 3 1<br />

Le préfent du fubjonclif.<br />

Que je fédui fe, dat ik verleide.<br />

tu fédui fes, gij verleider.<br />

tl fédui fe, hij verleide.<br />

nous fédui f ons, wij verleiden»<br />

vous fédui fez, gij), verleider.<br />

ils fédui fent, zij verleiden. - M<br />

Doptatlf<br />

Que je fédui fis fe, dat ik verleidde;,<br />

tu fédui fis fes, gij verleiddet.<br />

il fédui fit, hij verleidde.<br />

nous féduifisfions, wij verleidden.<br />

vous féduifisfiez, gijl. verleiddet.<br />

ils.fédulfsfent, zij verleidden,<br />

NB. Naardien de geregelde werkwoorden, in de onbepaalde<br />

wijze, uitgaande op Ire en niet op<br />

uire, m den tweeden voorledenen tijd ire veranderen<br />

in is, is, it, enz., zo volgt, volgends<br />

de vorming der tijden, dat die zelfde<br />

werkwoorden in den wenfchenden tijd eindigen<br />

moeten, op isfe, isfes, it, isfions, isfiez,<br />

isfent, en niet op ulfisfe, enz.<br />

Les participes.<br />

Participe préfent, féduifant, verleidende,<br />

Participe pasfé, féduit, verleid.


s.yo Opfeilen, betreffende de derde foort<br />

Circoncire, befnijden, maakt in het participe pasfé,<br />

circoncis, befneden, in plaats van circoncit, anders<br />

is dit werkwoord geregeld.<br />

Dire, zeggen, en redire, herzeggen, zijn geregeld,<br />

behalven in den tweeden perfoon van het<br />

meervoudig: van den tegenwoordigen tijd der tooïiende<br />

wijze; men zer: vous dites, vous redites, en.<br />

niet vous difez, vous redifez.<br />

Lire, leezen, reltre, herleezen, élire, verkiezen,<br />

Zijn ongeregeld in den tweeden voorledenen, des<br />

ook in den wenfchenden tijd en in het voorledene<br />

deelwoord: men zegt in den tweeden voorledenen<br />

tijd je lus, ik las, en in het voorleaene deelwoord<br />

/*, gelezen<br />

Luire, relüire, ghnfteren, en nutte, ictiaaden s<br />

maaken in het voorledene deelwoord, lui, relui, geglinfterd^<br />

en nul, gefchaad; de rest is geregeld,<br />

«lis féclui^s»<br />

De andere werkwoorden zijn of gebreklijk, of<br />

Volkomen ongeregeld.<br />

Opftellen, be-reffende de derde foort van de<br />

geregelde Werkwoorden van de vierde vervoeging,<br />

in de onbepaalde wijze, uitgaande<br />

op ire en uire; als médire,<br />

féduire.<br />

N°. t.<br />

De duivel heeft verleid i onzé. eerfte ouders in<br />

het paradijs, en hij verleidt nog dagelijks het menschlijk<br />

2 geflacht 3; hij verleidde het 4, hij heeft het<br />

verleid, hij zal het verleiden, en hij zou het verleiden<br />

door de bedriegelijke 5 aanlokzelen 6 der wellust<br />

7. Verleiden de kwaade gezelfchappen niet,<br />

1 féduire. 4 le. 6 attrait m.<br />

2 humain. S trompeur. 7 volupté ƒ.<br />

3 genre nu


- der vierde vervoeging, enz; S 7 I<br />

verleidden zij niet, hadden zij niet verleid, zullen<br />

fcij met verleiden, en zouden zij niet verleiden veele<br />

jongelingen? de dagelljkfche Z ondervinding o<br />

vestigt io het li, bevestigde het, heeft hef bevestigd<br />

zal het bevestigen, en zou het bevestigen<br />

fchade hebben fchade gedaan, zullen fchade doen<br />

en zouden fchade doen zo veel 13 aan de goede zeden,<br />

als 14 de roest 15 fchade doet aan. het ijze?<br />

8 jonrnailüer. n le.<br />

9 expérience ƒ. 12 hufre. 15 ruuille f<br />

lo confirmer. 13 autanu *'<br />

N°. 2.<br />

Veele kinders. fpreeken tegen i, fpraken tegen<br />

hebben tegengelproken, zullen tegenfpreeken en<br />

zouden tegenfpreeken zeer dikwijls de geenen aan<br />

wie zij eerbied verfchuldigt zijn 2 , eerbied verfchuldigd<br />

waren eerbied zijn 5<br />

l<br />

verfchuldigd geweest „<br />

eerbied zouden verfchuldigd zijn. Spreekt gijl. ook<br />

met dikwijls tegen, fpraakt gijl. ook niet d kwiws<br />

tegen, hadt g Jl niet dikwijls tegengefproken en<br />

zondt gijl. niet dikwijls tegenfpreekef Le ouders<br />

en uwe meesters, aan welken gijl. de grootfte eer!<br />

bied verfchuldigd zijt, e„ die ul. echter \ nie£<br />

zeggen 4, ul. niets zeiden, ul. niets hebben gezegd<br />

en uk mets zullen zeggen, dan 5 het geef6<br />

ftrekt 7, ftrekte, heeft geftrekt, en lal ftrfkken<br />

i n g 9 G e d m<br />

1 0<br />

u zoZ\7hT ' ^ bidI S<br />

u, zo als 11 het 12 past 13 aan braave kinders en<br />

fpreekt hen 14 „ooit tegen, wanneer zij ul.", 1*<br />

J 5<br />

zullen zeggen 1<br />

rcontredlre. 6 ce qui. 11 comme.<br />

2 devoir. 7 rernr. I 2 ;i<br />

Spourtant. «Ju 13 convenir.<br />

4 d i r e<br />

- 9 correöion ƒ. 14 \ e<<br />

5 q^. I O condtiire. tg q u e J q i 3 e c b o f e >


«72 Opfeflsn, betreffende de derde foort<br />

N°. 3-<br />

Spreekt nooit kwaad i van wien 2 dat 3 het 4<br />

zij! de kwaadfpreekendheid 5 is de gevaarlijkfle en<br />

fch'andelijkde ondeugd. De geene die 2 kwaad<br />

fpreekt, kwaad fprak, heeft kwaad gefproken, zal<br />

kwaad fpreeken, en zou kwaad fpreeken van zijnen<br />

•naasten 6, verdient 7, verdiende, heeft, verdiend,<br />

zal verdienen, en zou verdienen den naam van lasteraar<br />

8. De lasterzucht 9 is een ondeugd, die<br />

ieder een 10 behoort 11, behoorde, heeft behooren ,<br />

zal behooren, en zou behooren te 12 fchuwen 13<br />

als 14 de pest. De Christelijke 15 liefde 16 beveelt<br />

17 ons de gebreken 18 van onze naasten te<br />

bedekken 19. Uwe kwaadfpreekendheid doet niet<br />

alleen 20 fchade aan den naam 21 van üwen naasten<br />

; maar zij doet nog fchade aan u zeiven; want<br />

men erkent 22 u voor eèn' lasteraar, en gij belooft<br />

23 u van het vertrouwen 24 der braave lieden.<br />

1 médire»<br />

2 qui.<br />

3 que.<br />

4 ce.<br />

5 médifance ƒ.ó<br />

prochain m.<br />

7 mériter.<br />

8 caiomniateur m-<br />

9 calomnie/.<br />

10 tout le monde.<br />

11 devoir.<br />

12 de.<br />

13 éviter.<br />

14 comme.<br />

15 Chrétien.<br />

16 charité ƒ.<br />

N°. 4.<br />

17 ordonner.<br />

18 défaut 111.<br />

19 couvrir.<br />

20 non feulement.<br />

2 r réputation ƒ.<br />

22 reconnoitre.<br />

23 priver.<br />

24 eonfiance f-<br />

Christus 1 heeft vervuld 1 alles wat 3 de Propheéien<br />

4 van hem voorzegd 5 hadden. De meester ont-<br />

Het 6 u nooit* ontzeide u nooit, heeft u nooit<br />

ontzegd, zal u nooit ontzeggen, en zou u nooit<br />

ontzeggen het genot 7 der geoorloofde 8 vermaaken 9,<br />

1 Christ. 4 Prophéte m. 7 jouisfance ƒ.<br />

2 accomplir. 5 prédirö. 8 licite.<br />

3 tout ce que, 6 interdire.<br />

l a i l i r m ><br />

9 P


def vierde vervoeging, enz.<br />

wanneer gijl. niet verzuimt, gijl. niet verzuimdet,<br />

gijl. met hebt verzuimd, gijl. niet zult verzuimen<br />

en gijl. niet zoudt verzuimen uwen pligt. De groote<br />

verteeringen io brengen n,.bragten, hebben gebragt<br />

en zullen brengen dikwijls den mensch totii<br />

den bedelzak 13, indien zij.zijn inkomen IA. te boven<br />

gaan 15. Laaten wij altijd onze verteeringên naar 16<br />

ons inkomen .fchikken 17!<br />

10 dépenfe./, 13 befaeë. i5 fur.<br />

U reduire.<br />

1 8 a<br />

»<br />

j 4 reVenu m.<br />

15 excéder»<br />

i7 regfer.<br />

N ó<br />

. ff*<br />

Ik Wenschte Wel, dat gij mij züdet 1 wat 0 ifc<br />

sal hebben te doen 3 ! ^ 4 mij 5 6 uwe<br />

«ffngen7 of ^ 8 mij bij"iemand, die 9<br />

daartoe 10 bekwaam 11 zij! TJtf neef zal mij 12<br />

^nw* ÏÖ wel -onderrichten 13. Ik «/«rf g u ift<br />

geleidde u, ik heb u geleid, Ik zal u geleiden, en<br />

tT 1 U<br />

p leide<br />

h<br />

e e " % -4 "' perfoon, die daarvan<br />

de beste kennis heeft, en die u onderrichten zal<br />

van al e gevolgen, die. daaruit voordvloejen 15 * u-.<br />

iem VV.j zouden u daarvan wel onderricht hebben,<br />

inaien wij daarvan de minltö kennis gehad •<br />

g<br />

hadden en een-.kwalijk 16 gegeven raad i ? z ou<br />

U veel 18 jchade dóen 19. '<br />

* rï"" 6,<br />

£ T<br />

. 8 conduite* 14 cfiez<br />

1 2 m e<br />

' «8 beaucoup.<br />

N°. 6~.<br />

Wij «ƒ I ? Wjj J ei d d e r t w i j n e b b e t l ^<br />

t déduire.<br />

s


«74- Opfeilen, betreffende de derde foort<br />

geleid, wij zullen afleiden, en wij zouden afleiden<br />

uit uwe eigene 2 woorden 3, dat 4 gijl. met ge­<br />

n i e t<br />

noeg doorgrondt 5, gijl- genoeg doorgronddet,<br />

' gijl. niet genoeg hebt doorgrond, gijl. niet genoeg<br />

lult doorgronden, en gijl. niet genoeg zoudt doorgronden<br />

deeze zaak. Wij zullen u vereffenen 6 de<br />

twaarigheden 1, die gijl. daarin 8 ontmoeten 9 zult.<br />

De overdaad 10 doet meer fchade n, deed meet• fchade.<br />

heeft meer fchade gedaan, en zal meer fchade<br />

doen aan het menschlijk gedacht dan de grootfte<br />

armoede 12. Er zijn 13 dingen, welke 14 blinken<br />

15, blonken, hebben geblonken, zu ten blinken,<br />

en zouden blinken in het donker ah 16 het<br />

vuur.<br />

2 propre.<br />

3 parole ƒ.<br />

4 que.<br />

5 approfondir.<br />

6 applanir.<br />

7 difficulté ƒ.<br />

8 y.<br />

9 rencontrer.<br />

10 luxe w.<br />

11 nuire.<br />

N°. 7.<br />

12 pauvreté ƒ.<br />

13 il y a.<br />

14 qui.<br />

15 luire.<br />

16 comme.<br />

Ziït verzekerd, dat de meester u zeer prijzen<br />

zal wanneer gij wèl overzet 1, gij wel overzettedet,<br />

gij wèl hebt overgezet, gij wèl zdt overzetten, en<br />

oh wèl zoudt overzetten uwe opfeilen 2. De tijct<br />

verwoest "3, verwoestte, heeft verwoest, zal vei-<br />

C enfin zou verwoesten de fterkfte en grootfte<br />

gebouwen 4. De pyramiden 5 van Egypten 6 die<br />

gedenktekens 7 der menschbjke trotschheul 8, hebben<br />

f S i 9 gevoeld ic. /fe/ 11 is ^ vergeefsch ia ,<br />

d fde menfc&ny?/^ 13, ffichtte.r, hebben gefticht,<br />

zullen dichten, en zondert ftiejten fterkj<br />

muuren en torens, welke 14 den tijd /cA**«* 15 te<br />

1 traduire.<br />

2 theme m,<br />

3 détruire.<br />

4 édifice m.<br />

- pvrsmide f.<br />

6 Egypte.<br />

7 monument m.<br />

8 orgueil m.<br />

9 fureur ƒ.<br />

10 (êntir.<br />

11 ce.<br />

12 en vain.<br />

13 conitruire.<br />

14 qui.<br />

15 fembler.


'der vierde vervoeging, gg& $j*fj|<br />

töfcii irj, l 7 bij dezelven 18 vroeg of laat<br />

fterkte!<br />

1 5<br />

'<br />

te<br />

^ enfiaakde a o alJ<br />

e hunne<br />

ïfc braver. jg l eg. 2 0 m a ! é<br />

t? puisque. 19 renverfer.<br />

XVI. R E G E L .<br />

Over de vierde foört van de geregelde<br />

Werkwoorden van de vierde vervoeging,<br />

in de onbepaalde wijze, uitgaande op'<br />

indre; als craïndre, vreezen; peindre,<br />

fchilderen, joindre, voegen.<br />

Voorbeeld vari vervoeging van het gei'egéldé<br />

werkwoord craïndre, vreezen.<br />

^infinitif, cralndrè, vreezen.<br />

Le préfent de Findicatif<br />

*pe cralns , ik vrëes.<br />

Pu crains, gij vreesti<br />

pi craint, hij vreest.<br />

Nous craignons, wij vreezerts<br />

Vous craignez, gij!, vreest.<br />

Pis cralgaerit, zij vreezen.<br />

Le premier pré'térlh<br />

^e craignois, ik vreesde.<br />

Pu craignois, gij vreesdeti<br />

// craignoit, hij vréésde.<br />

Nous cralgnions, wij vreesdëfh<br />

Vous craigniez, gijl. vreeSdet.<br />

Ils ctalgnolent, zij vreesden.<br />

S 2


S7Ö Over de vierde foort van de vierde vervoeging.<br />

Le fecond prétérit.<br />

Je craignis, ik vreesde.<br />

Tu craignis, gij vreesdet.<br />

PI craignit, hij vreesde.<br />

Nous craignimes, wij vreesden.<br />

Vous craignit es, gijl. vreesdet.<br />

Ils craignirent, zij vreesden.<br />

Le parfait.<br />

J'ai '\ ik heb 1<br />

Tu as gij hebt j<br />

H a<br />

l craint<br />

h e e t t<br />

hij ï gevreesd.<br />

c r m t a %<br />

- Nous avons * wij hebben ? *<br />

Vous avez gijl. hebt<br />

Hs ont J zij hebben J<br />

Le plusque parfait.<br />

Javois ~\ ik had 1<br />

T« »w"f j gij hadt J<br />

// avoit \ . hij_ had y g evreesd.<br />

Nousavions f cratnt<br />

c v<br />

-> wij hadden f *<br />

^é»* ÖWVZ I gijl» hadt I<br />

Ils avoient j zij haddenj<br />

Le futur.<br />

Je craindrai, ik zal 1<br />

T« craindras, gij zult j<br />

ƒ/ craindra, hij zal i v r e e z e n ><br />

Nous craindrons, wij zullen.<br />

/^o«* craindrez, gijl. zult I<br />

[ /fe craindront, zij zullen J<br />

Vimparfait.<br />

ft craindrois, ik zou *1<br />

!r« craindroiSy gij zoudt ?• vraezen.<br />

ƒ/ craindroit, hij zou J


Over de vierde foort va» de vierde vervoeging. 477<br />

Nous craindrions, wij zouden")<br />

Fous craindrlez, gijl. zoudt £• vreezen.<br />

Ils craindroient, zij zouden J<br />

Eimpératifi<br />

Cralns , vrees.<br />

jQa'// cralgne, laat hij vreezen.<br />

Cralgnons, laaten wij vreezen.<br />

Cralgnez, vreest.<br />

Qifils craignent, laaten zij vreezen.<br />

Le préfent du fubjonStif.<br />

Qtie je craigne, dat ik vreeze.<br />

tu cralgnes, gij vreezet,<br />

il craigne, hij vreeze.<br />

nous cralgnlons, wij vreezen.<br />

WOT craignlez, gijl. vreezet,<br />

ï/f craignent, zij vreezen.<br />

Uoptatif.<br />

Qiie je craignis fe, dat ik vreesde.<br />

/« craignis fes, gij vreesdet.<br />

// cralgnlt, hij vreesde.<br />

craignis f ons, dat wij vreesden.<br />

craignis fez, gijl. vreesdet.<br />

j/f craignis fent, zij vreesden.<br />

s Z« particlpes.<br />

Participe préfent, craignant, vrëezende.<br />

• Participe pasfé, craint, gevreesd.<br />

Op dezelfde wijze worden vervoegd die op undre,<br />

olndre uitgaan, alleenlijk met dit onderfcheid,<br />

dat men een e of een 0 gebruikt, in plaatfe van<br />

een a, voor indre, naar dat men die in de onbepaalde<br />

wijze vindt.<br />

S 3


S78 Opfeilen , betreffende de vierde foort<br />

Opftellen, betreffende de vierde foort van de<br />

geregelde Werkwoorden van de vierde vervoeging<br />

, in de onbepaalde wijze, uitgaande<br />

op aindre, eindre en oindre; als<br />

(framdre , peindre en joindr.e*<br />

N°. i.<br />

De godloózen vreezen i God niet, vreesden God<br />

niet, hebben God niet gevreesd, zuilen God niet<br />

vreezen, en zouden God niet vreezen; maar de<br />

vroomen vreezen Hem a, vreesden Hem, hebben<br />

Hem gevreesd,~ en zullen Hem vreezen. Laaten<br />

wij God vreezen, want de vreeze Gods is het beginzel<br />

van alle wijsheid. Ik beklaag 3, ik beklaagde,<br />

ik heb. beklaagd, ik zal beklaagen, en ik zou<br />

beklaagen de braave ouders, die 4 godlooze kinders<br />

hebben , en de braave kinders, die flechte ouders<br />

hebben. Wij overtreeden 5, wij overtraden»<br />

wij hebben overtreden, wij zullen overtreeden, en<br />

wij zouden overtreeden dagelijks de heilige 6 geboden<br />

Gods.<br />

ï eraindre, 3 plaindre. 5 enfreindre»<br />

% le. 4 qui. 6 faint.<br />

N°. 2.<br />

Een goed Feldoverfe 1 voegt e, voegde, heeft<br />

gevoegd, zal, voegen, en zou voegen de voorzichtigheid<br />

bij 3 de dapperheid 4. 'Moedwillige 5,'ongehoorzaame<br />

en luie kinders noodzaaken 6 ons,<br />

noodzaakten ons, zullen ons noodzaaken, en zouden<br />

on,s noodzaaken, door hun flecht 7 gedrag §,<br />

ï Général m. 4 valeur f. 7 mauvais.<br />

3 joindre» ' 5 revêche. 8 conduite./;<br />

3 a. 6 contraindïe.


der vierde vervoeging, enz. 279<br />

nen 9 te 10 ftraffen; naardien 11 wij ondervinden 12,<br />

wij ondervonden, wij hebben ondervonden, en wij<br />

zullen ondervinden, dat de goede woorden 13 niet<br />

te weeg brengen 14, niet te weeg bragten, niet te<br />

weeg hebben gebragt, niet zullen teweeg brengen,<br />

en met zouden te weeg brengen de begeerde 15 uitwerhngen<br />

16. Ik wenschte wel dat gijl. mij nooit<br />

iioodzaaktet ul. te ftraffen, en dat gijl, u lietet 17<br />

beftuuren 18 door goede woorden, dan 19 zou ik<br />

mij niet beklaagen 20 over 21 de hardheid 22 uwer<br />

tarten!<br />

9 les.<br />

10 de.<br />

11 puisque.<br />

12 expérimenter.<br />

13 parole/.<br />

14 produire.<br />

15 dén" ré.<br />

16 effet IK-<br />

17 laisfer.<br />

18 conduire.<br />

IQ alors.<br />

20 (è plaindre.<br />

21 de.<br />

22 dureïé ƒ.<br />

Wij beklaagen 1, wij beklaagden, wij hebben<br />

beklaagd, wij zullen beklaagen, en wij zouden beklaagen<br />

met recht 2 de geenen, welke 3 verzuimen 4,<br />

verzuimden, hebben verzuimd, zullen verzuimen,<br />

en zouden verzuimen den kosteiijken tijd hunner<br />

jeugd, welke nooit wederkomt 5, nooit wederkwam,<br />

nooit is wedergekomen, nooit zal wederkomen, en<br />

nooit zou wederkomen. Indien gijl. niet waarneemt<br />

6, gijl. niet waarnaamt, gijl. niet hebt waargenomen,<br />

en 'gijl. niet zult waarneemen de gele.<br />

geilheid, die 7 wij ul. aanbieden 8, wij ul. aanboden,<br />

en wij ul. zullen aanbieden, zult gijl. zekerlijk<br />

9 betreuren 10 den verlorenen 11 tijd. "Voegt 12<br />

des 13 de leerzaamheid 14 bij 15 de gehoorzaamheid,<br />

en gijl. zult u daarover 16 niet beklaagen 17!<br />

1 plaindre. 7 que.<br />

2 a juste titre. 8 ofFrir.<br />

3 qui- 9 certainement,<br />

4 négliger. 10 regretter.<br />

5 re venir. n perdu.<br />

6 faifir. 12 joindre.<br />

S 4<br />

13 donc.<br />

14 docilité/.<br />

15 a.<br />

16 an.<br />

17 repentir.


«8$ Opfeilen, betreffende de vierde foort<br />

Veele lieden veinzen i , veinsden, hebben ge-s<br />

veinsd , zullen veinzen, en zouden veinzen ons<br />

zeer 2 te 3 beminnen in 4 onze tegenwoordigheid;<br />

terwijl 5 zij toonen 6, in ons afzijn 7, dat 8 zij<br />

ons haaten, ons haatten, ons zullen haaten, en<br />

ons zouden haaten. De oprechtheid'9 des hanen is<br />

eene deugd, die 8 de heiligfteio mannen ons afmaa?<br />

len 11, ons afmaalden, ons zullen afmaaien, en ons<br />

zouden afmaaien als 12 zeer treffelijk 13. Een kind,<br />

dat 14 voorgeeft, voorgaf, heeft voorgegeven, en<br />

zal voorgeeven, door eene bedriegelijke 15 uiterlijkheid<br />

16, te zijn 17 aangedaan 18'over 19 "zijne voorledene<br />

20 mis/lagen 21, 'zonder dnt 22 zijn hart hierin<br />

23 deel hehbe 24, is een onderwerp 25, dat de<br />

verachting 26 van ieder een 37 verdient 28.<br />

1 feindre.<br />

2 beaucoup,<br />

3 de.<br />

4 en.<br />

5 tandisque.<br />

6 prouver.<br />

7 abfence/.<br />

8 que.<br />

9 fincérité ƒ.<br />

30 fainu<br />

ït dépeindre.<br />

11 comme.<br />

13 excellent.<br />

14 qui.<br />

15 trompeur,<br />

16 dehors,<br />

17 d'être.<br />

ï8 touché.<br />

19 ce.<br />

%o pasfé.<br />

si faute/.<br />

22 fans que.<br />

23 y.<br />

24 avoir part, p^ej.<br />

du fulj x<br />

25 iujet m.<br />

26 mépris m.<br />

27 tout le monde.<br />

28 mériter.<br />

Men zalfde 1 oudtijds 2 de koningen, de> hoogepriesters<br />

3 en de propheeten 4. De //^re 5 ^è/yr<br />

Christus 6 is gezalfd geweest 7 den heiligen 8,<br />

Geest en met kracht' 9. Men zaltt, men zaifde,<br />

inen heeft gezalfd, men zal zalven, en men zou<br />

1 pindre. 4 prophete n. 7 lees van.<br />

ij autretors. 5 Seigneur. ' 8 faint.<br />

| facriScaujur m. 6 Jefus-Chrisl, 9 force ƒ.


der vierde vervoeging, enz, agr<br />

zalven nog in io onze dagen de koningen en keizers,<br />

wanneer u men hen 11 kroont ia. Wii W<br />

zen, wij lazen wij zuilen leezen, en wij zouden<br />

leezen ,n den bijhd, dat 14 Samuel zalfde{ 5TSaul<br />

Koning over 16 Israël, teen hij de ezelinnen "an<br />

fijnen vader zocht; het 17 is die zelfde Saul dilil<br />

daarna 19 van God verhaten 20 werd 21, om dat<br />

hij overtreden had22 het gebod, dat 23 God hem Z.<br />

gegeven had, en welke noodzaakte 25 David dit<br />

zijrx opvolger 26 werd 27, om zich te verbergen d<br />

m het land 29 der Philistijnen 30. *<br />

6, ï? f<br />

r<br />

? ce<br />

- 24 lui.<br />

er 6<br />

' ^ qU<br />

h 4contraindre2^<br />

3 eouronner. \% Sonné t % e<br />

*«» \<br />

15 2jret. 2 2 enfreindre. 2 9 p a ï s w.<br />

10 lur. a 3 q u e. 3 Q p^.^ ^<br />

°r r<br />

XVII. R E G E L .<br />

wY ijfde<br />

/ n<br />

^<br />

f o o r t v a<br />

" ^ geregel,<br />

de Werkwoorden der vierde vervoeging<br />

de onbepaalde wijze, uitgaande 0% dn<br />

tre.pre; als rendre, wedergecven, bat- '<br />

f** flaan<br />

> rompre, brecken.<br />

Voorbeeld van vervoeging der geregelde werkwoorden<br />

rendre, battre, rompre.<br />

l y<br />

infinitif, rendre, battre, rompre.'<br />

ZSindicatif le préfent.<br />

Je rend,, fi bats, fi romps.<br />

Pu rends, tu bats, 'tu romps.<br />

ürend, n bat, il rompt\<br />

Si


a8z Over de vijfde foort der vierde vervoeging.<br />

Nous rendons, nous battons, nous rompons.<br />

Fous rendez, vous battez, vous rompez.<br />

lis r endent, ils battent, ils rompent.<br />

Le premier prétérit.<br />

Je rendois, je battois, je rompols.<br />

Tu rendois, tu battols , tu rompols.<br />

Jlrendoit, il battoit, il rompoit.<br />

Nous rendions, nous battions, nous rampions.<br />

Vous rendiez, vous battiez, vous rompiez.<br />

Ils rendolent, ils battoient, ils rompoient.<br />

Le fecond prétérit.<br />

Je rendis , je battis, je rompis.<br />

Tu rendis, tu battls, tu rompis,<br />

II rendit, il battlt, il romplt.<br />

Nous rendimes, nous battimes, nous romplmes.<br />

Vous rendltes, vous battites , vous romplt es.<br />

Ils rendirent, ils batttrent, ils rompirent.<br />

Le parfait,<br />

. SM n<br />

Tu as I<br />

II a , ,<br />

Nous avons? rendu, battu, rompu.<br />

Vous avez I<br />

Ils ont J<br />

Le plusque parfait.<br />

J'avois<br />

Pu avois j<br />

// avoit ! • T T<br />

Nous avions \ rendu<br />

Vous aviez \<br />

Ils avoient J<br />

> hattu<br />

> r m<br />

$^


Over de vijfde foort der vierde vervoeging» 283<br />

Le futur.<br />

Je rendrai. i e hattmi<br />

fber- ïSi<br />

S';^;t"^"t<br />

f^*-? Trl^rZT.<br />

L'imparfait.<br />

Je rmdrois, j e battrm,<br />

Tu rendrois {„ Til• '<br />

J e rom<br />

^is.<br />

Ilrendroit l ft!* romprois.<br />

SSÉT' «1»*<br />

# ^ K J » . t s<br />

fé&<br />

Vimpératif.<br />

Rends, ha te<br />

^ilrende' &<br />


aS 4 Over de vijfde foort der vierde vervoeging.<br />

Oue nous rendlspions, .battisfions, rompisGms,<br />

^ vous rendisfez, battisfiez, romptsjiez.<br />

ils rendisfent, battisfent, rompis fent.<br />

Les participes.<br />

Participe préfent, rendant, battant, rompant.<br />

Participe pasfé, rendu, battu, rompu.<br />

Suivre, s'enfuivre, volgen, en pourfuivre, vervol,<br />

gen zijn geregeld, en worden volgends de bovengenoemde<br />

werkwoorden vervoegd, behalven in het<br />

voorledene deelwoord; want men zegt fuivi, gevolgd<br />

, en niet fiivu.<br />

Pivre, leeven, fwvlvre, overleeven, en revivre.<br />

herleeven, zijn ook geregeld, behalven in den tweeden<br />

voofledenen en des ook in den wenfchenden<br />

tiid: want men zegt je vécus, ik leefde, en des<br />

Ae ie vécusfe, dat ik leefde, en in het voorledene<br />

deelwoord, daar men zegt vécu, geleefd.<br />

Faincre, overwinnen, convaincre, overtuigen,<br />

z'in "-eregeld, met deeze uitzondering, dat de c<br />

voor au verandert m a, e, i, o, als vainquant,<br />

overwinnende, que fe vainque, dat ik overwinne,<br />

Sn vamquis en je vaiiiquois, ik overwon, que je vainquisfe,,<br />

dat ik overwonne, nous vainquons, wij overwinnen.^<br />

^ ^ ^ ongeregelde werkwoorden,<br />

die, in de onbepaalde wijze, op dre uitgaan:<br />

Prendre, neemen, apprendre, leezen, comprendre,<br />

begrijpen, déprendre, losmaaken, désapprendre,<br />

verkeren, entreprendre, onderneemen, fe méprendre,<br />

zich vergisfen, reprendre, berispen,<br />

furprendre, overvallen, worden allen vervoegd<br />

CoftSr^ naajen, découdre, het genaaide losmaaken<br />

* recoudre, weder vastnaaien.<br />

Moudre, maaien, émoudre, ihjpen, remoudre,<br />

^SSiTopbsfen, alleen gebruikelijk in de onbepaalde<br />

wijze.


Op/lellen, betreffende de vijfde foort, enz. 28 5<br />

Abfoudre, vrijfpreeken > dhfoudre, ontbinden, r*-<br />

Joudre, befluiten. '<br />

niaïig! 0lgenden<br />

' ° P t m d n d i g e n 2 i n o n r e e l<br />

' J' S *<br />

Mettre, plaatzen, admettre, toelaaten, commettre;<br />

begaan, démettre, afzetten, entremettre, tusfchen<br />

plaatzen, omettre, weglaaten , permettre<br />

toelaaten. »<br />

De overigen zijn geregeld.<br />

Opftellen, betreffende de vijfde foort der geregelde<br />

Werkwoorden van de vierde vervoeging,<br />

in de onbepaalde wijze, uitgaande<br />

op dre, pre en tre; als<br />

rendre, rompre, battre.<br />

N°. i.<br />

Waarom i geeft gijl. niet weder 2, gaaft giil. niet<br />

weder, hebt gijl. niet wedergegeven, zult S nS<br />

wedergeeven, en zoudt gijl? liet wedergeef de<br />

dingen, die 3 een ander ul. leent 4, ul. leende<br />

en ul. zou leenen? Indien wij ul. niet wedergeeven<br />

wij ul. niet wedergaven, wij ul. niet hebben<br />

wedergegeven, wij ul. niet zullen wedergeeven, en<br />

nn 1<br />

» 1<br />

enViif<br />

m e t<br />

z o u d e n<br />

.. 1 wedergeeven het geen 5 gijl.<br />

n'n g,jl<br />

' ° n<br />

, S<br />

Ï^.Pil. ons hadt gefeend<br />

HA t<br />

e n e n<br />

£ '<br />

w i<br />

J<br />

z o u d e<br />

" ons nraaken<br />

6 zeer haatehjk. De meester verbiedt 7 ul., ver.<br />

V £ r b 0 d e n Z a l u L<br />

« n . ? ^ lf ' verbieden,<br />

«n zou ul. verbieden u toeteèigemn 8 de dingen,<br />

1 q U e<br />

* 4 préter. 7 déTendre<br />

2 rendre. 1 ce aue<br />

e t e n a r e<br />

0 ° *<br />

a<br />

* 3ue-<br />

6 rendre. p r; e r<br />

r


28fj Opfeilen, betreffende de vijfde foort<br />

die O ul. niet toekomen io, die ul. niet toekwamen,<br />

en die ul. niet zullen toekomen. Gijl. ver»<br />

liest I I , gijl. verloort, gijl. hebt verloren, en gijl.<br />

zoudt verliezen dikwijls daardoor 12 ons vertrouwen<br />

13.<br />

9 qui.<br />

loappartenir.<br />

11 perdre.<br />

12 par Ja,<br />

13 confiance ƒ.<br />

Het kwaad gedrag 1, dat i gijh houdt, gnh<br />

hieldt, en gijl. zult houden, bederft 3, bedorf,<br />

heeft bedorven, zal bederven, en zou bederven<br />

dikwijls de goede zeden 4 van veele 5 anderen. De<br />

welvaart 6 van een' mensch hangt af 7, hing af,<br />

heeft afgehangen, Zal afhangen, en zoü afhangen<br />

van zijn goed of van zijn kwaad gedrag^ AHe<br />

menfchen, zo wel 8 de goeden als 9 de kwaaden,<br />

zullen uitgaan 10 uit het ftof der aarde op 11 deri<br />

dag van het laatfle oordeel 12, en zij zullen hoogten<br />

13 de ftera van den Zoon des menfchen, komende<br />

op 14 de wolken 15 des hemels, om te oordeelen<br />

16 de levenden 17 en de dooden 18; en ieder<br />

19 zal ontvangen 20 alsdan 21 de ftraf of dé<br />

belooning, die 22 hij zal hebben verdiend 23 door<br />

zijn goed of door zijn kwaad gedrag.<br />

1 conduite/.<br />

2 que.<br />

3 corrompre.<br />

4 mueur/.<br />

5 plufieurs.<br />

6 bien-être m,<br />

7 dépendre.<br />

8 ausii bien.<br />

9 que.<br />

10 lortir.<br />

I 1 lees aan.<br />

12 jugement m.<br />

13 entendre.<br />

14 fur.<br />

15 nuée/.<br />

16 pour juger.<br />

17 vivant m.<br />

18 mort m.<br />

19 chacun.<br />

20 recevoir.<br />

21 alors.<br />

22 que.<br />

23 méritêe.


der vierde vervoeging, enz. fij ?<br />

N°. 3.<br />

Indien gijl. kidt i, gijl. Ieiddet, gijl. hebt seleid,<br />

en gij] z u[ t i eiden een ongebonden 2 leven<br />

daalt gijl. neder 3, daaldet gijl. neder ziir Jn „«*<br />

dergedaajd, zult'gijl. nederdalen?en -ïf<br />

geiuKKen. -fl7/«fr 6 zorgvuldiglijk 7 de /rW/t/v« s<br />

£*9 de duivel ul. 10/ul. fpandT il lal<br />

e a SHTI' , U L Z 0 U f<br />

!<br />

» Bidf cod, óp da<br />

Hij u geeve de noodige krachten, om te kunnenTr<br />

weder/laan 12 aan de verleidende 13 drifien T de\<br />

D r a k e n<br />

r-i at, hebben afgebroken f n ?niu<br />

afbreeken allen omgang met de%odlooZèn. ^<br />

' Sé « (qigneufement. 12 réfister.<br />

3 deSre J<br />

S m<br />

' fédufteur.<br />

4 infenfib,ement. £5*. SSj*<br />

|abyme M. u pour pouvoi, J S^?"-<br />

N°. 4.<br />

De goede God flrekt uit 1. ftrekte' mV h»»e.<br />

mtgeftrekt, zal uitilrekken/ e n ioTSt&cSIL<br />

vleugelen 2 zijner Godlijke W « J ? I Ï<br />

^ fchepzeleii, en Hij 5, ftorfte, Veeft get<br />

itort, en zal Horten z ne kosrplütf.<br />

8<br />

sarles& beS^rs<br />

vreezen, Hem beminden en Hem vreesden H<br />

? qr dre<br />

' ^dWptai<br />

fles oordeels, indien zij „<br />

3 miiericorde/. 7 J"'" Trt ? vere,<br />

8 Jeï><br />

" e<br />

11 abufer.<br />

.


t»8 OpHellen, betreffende de vijfde footy, enz.<br />

zijne langmoedigheid 12. Laaten wij God beminnet!<br />

en vreezen; want de vreeze Gods geleidt 13 ons<br />

tot 14 de waare 15 wijsheid!<br />

12 longanimité ƒ. 14 IS vrai.<br />

13 conduire.<br />

Wij fpannen I, wij fpanden, wij hebben gèfpand,wij<br />

zullen fpannen, en wij zouden fpannen netten*<br />

om de vogelen te vangen, welke klieven 2, klierden,<br />

hebben gekliefd, en zullen klieven de luchË<br />

met hunne vleugelen. Ik verlies, ik verloor< ik<br />

heb verloren, ik zal verliezen, en ik zou verliezen<br />

doorgaands, wanneer ik fpeel, ik fpeelde, ik heb<br />

gefpeeld, en ik zal fpeelen. De Overheid verbiedt,<br />

verbood, zal verbieden, en zou verbieden de kam- 3<br />

helen 4, om dat zii fchade doen 5, fchade deeden,<br />

fchade hebben gedaan, en fchade zuilen doen aart<br />

de maatfchappij. Da verklaaring, die gij van dee :<br />

zen fchriiver geeft, is valsch; gij verdraait 6, gij<br />

verdraaidët, gij hebt verdraaid, en gij zult vefdraajen<br />

zijne gevoelens 7.<br />

j tendre. 4 je" »». 6 tordfe.<br />

2 fendre. 5 nuire. 7 fentiment W,<br />

3 hazard.<br />

XVIIL R E G E L *<br />

Over de onderfcheidene foorten vari<br />

Werkwoorden. '<br />

Men onderfcbeidt de werkwoorden in daadlijke<br />

werkwoorden , verbes actifs, lijdende werkwoorden,<br />

verbes pasftfs, onzijdige werkwoorden-, verbes neu*<br />

tres, wederhoorige werkwoorden,.verbes réciproques,<br />

7<br />

en


Over de cnderfcheidene poorten van Werkwoorden, a8$<br />

èh bhperfoönlijke Werkwoorden, imperfonneh'•<br />

zonder de behulpzaame werkwoorden te rekenen"<br />

over welken reeds genoeg gezegd is.<br />

Over de daadlijke Werkwoorden*<br />

Des Verbes zt&ift.<br />

Men noemt eèri werkwoord daadlijk, actif, 'wan^<br />

fteer _het-hjdend, A^A kan gemaakt worden, door<br />

de bijvoeging van het werkwoord Worden • dus<br />

Is tonner, geeven, een daadlijk 'werkwoord verbe<br />

edtft om dat men het lijdend kan maaken, door<br />

te _zeggen étre donné, gegeven worden.<br />

. fVordèn, bij een deelwoord van een daadliik<br />

werkwoord gevoegd, wordt in 't Fransch door het<br />

behulpzaam werkwoord étre overgezet.<br />

Över cfe lijdende Werkwoorden»<br />

Des Verbes pasfifs.<br />

he?wi?ki? de<br />

/ Verk<br />

7 ÓOrden zi n n i e t<br />

J'<br />

«aders dart<br />

et werkwoord worden, étre, gevoegd bij het deelwoord<br />

van een daadlijk werkwoord; dus étre dm<br />

i s e e<br />

Sït £?T T*"' "<br />

fi<br />

i dend<br />

werkwoord;<br />

Over de onzijdige Werkwoorden.<br />

De-s Verbes neutres.<br />

De onzijdige werkwoorden kunnen hooit in «v<br />

onbepaalde wijze worden aanneemen: ïodSn "iin<br />

t^'J^S en/<br />

r /r<br />

U i t g a a ' "' w-t m<br />

nooit. geflapen worden , uitgegaan worden • ook<br />

a<br />

f t<br />

£ . W y** d<br />


figo Over de wederhoorige Werkwoorden.<br />

Over de wederhoorige Werkwoorden.<br />

Des verbes réciproques.<br />

Men noemt in het algemeen wederhoorige werkwoorden,<br />

verbes réciproques, dezulken, die in het<br />

Fransch altijd, in alle tijden en perfoonen, verzeld<br />

zijn van één der pronoms conjonélifs, me, te,fe 9<br />

nous, vous, le; dus zijn fe promener, wandelen, fe<br />

battre, vechten ,• wederhoorige werkwoorden: zij<br />

worden wederhoorigen genaamd, om dat zij op den<br />

perfoon of de zaak, die doet, terug zien.<br />

In die werkwoorden plaatst men altijd me voor<br />

den eerften perfoon, te voor den tweeden, en fe<br />

voor den derden, van het enkelvoudig; nous voor<br />

den eerften, vous voor den tweeden, en fe voor<br />

den derden van het meervoudig; bij voorbeeld:<br />

% me promene, ik wandel.<br />

Tu te promenes, gij wandelt.<br />

II fe promene, Kïj wandelt.<br />

Nous nous promenons, wij wandelen.<br />

Vous vous promenez, gijl. wandelt.<br />

Ils fe promenent, zij wandelen.<br />

Alleenlijk in de gebiedende wijze gebruikt men,<br />

in den tweeden perfoon van het enkelvoudig, toi in<br />

plaats van te, en de pronoms conjonélifs worden<br />

in den tweeden perfoon van het enkelvoudig, als<br />

ook inden eerften en tweeden van het meervoudig,<br />

achter aan geplaatst.<br />

Mee merke nog aan, dat een wederhoorig werkwoord<br />

nooit met het werkwoord avolr, maar altijd<br />

met étre in de zamengeftelde tijden vervoegd wordt,<br />

zo als uit het volgende voorbeeld blijken zal,


Over de wederhoorige Werkwoorden.<br />

Vervoeging van het wederhoorige werkwoord<br />

je promener, wandelen.<br />

L''infinitif le préfent.<br />

Se promener, wandelen.<br />

Le parfait.<br />

S'étrèpromené, gewandeld 'hebben*<br />

L'lndlcatifi Je préfent.<br />

Tl £ romene<br />

> ik wandel.<br />

n£-f romenes<br />

II fi promene,<br />

* #f wandelt.<br />

w a n d e I t<br />

Nous nous promenons, wij wandelen,<br />

lisje promenem, zij wandelen.<br />

Le premier prétérit:<br />

je mepromencds, ffe wandelde.<br />

Tutepromenms, gij wandelder*<br />

Ilfijt>romeno,t. MJ w a n d e l d e;-<br />

Mous nous promenions, Wij wandelden<br />

Ils fi promenmem, Ky wandelden,<br />

./c?«W prétérit.<br />

Je me promenai, ~\<br />

Tu te promenas, 1<br />

prometiates, \<br />

Ils fe promenerent, J<br />

T fl


Over de wederhoorige Werkwoorden.<br />

Le parfait.<br />

Je me fuis~\ ik heb ") -<br />

Tu fes \ promenê, gij hebt \ gewandeld.<br />

II s'est J hij heeft J<br />

Nous nous fommes~\ wij hebben!<br />

Fous vous étes 5-promenês, gijl. hebt J- gewandeld.<br />

i7f /e /o»/ J z'


Over de wederhoorige Werkwoo eyt, SO3<br />

Le futur compofé. _,<br />

Je me ferai ~\ ik zal gj m|<br />

Tu te feras f promené,%\\ zul' 5<br />

'l<br />

II fe fera j hij za*' n<br />

* [gewandeld<br />

Nous nous ferons~\ wij 7 .n f hebben.<br />

Vous vous ferez }> promenês, gijl. zWt j<br />

7/r ye feront J zij zulien J<br />

Vimparfait fimpk.<br />

Je me promener ois, ik zcni<br />

Z« ^ promener ois, gij zoudt I<br />

// /è promeneroit, larj zou «<br />

iVowj promenerions, wij zouden j* wandelen.<br />

/^«j w«j promeneriez, gijl. zoudt j<br />

Zfr _/è promeneroient, zij zouden j<br />

Vimparfait compofé.<br />

Je me ferois ~\ ik ZOU "j<br />

i« y^rö/j- > promené, gij' zoudt |<br />

7/ fe feroit J hij zou ".gewandeld<br />

Nous' nous ferions~\ wij zouden 1 hebben.<br />

Fous vous feriez y pr omenés,gijl. zoudt I<br />

yè feroient J zij zouden J<br />

Vimpêratif.<br />

Promene tot', wandel.<br />

Ofiil fe promene, laat hij wandelen.<br />

Promenons nous, laaten wij wandelen.<br />

Promenez vous, wandelt gijl.<br />

Qtt'ils fe promenent, laaten zij wandelen.<br />

Le préfent du fubjon&if<br />

Que je me promene, dat ik wandele.<br />

tu te promenes , gij wandelet.<br />

il fe promene , hij wandele.<br />

T 3


M} Oy>., er f wederhoorige Werkwoorden.<br />

Que nou ^us promenions, wij wandelen.<br />

ro«j w promeniez, gijl. wandelet.<br />

//y . p utromenent, zij wandelen.<br />

Uoptati_ f<br />

e premier et ficond prétérit<br />

et Pimparfait.<br />

Que je me promenasf, dat ik wandelde.<br />

*w /ff promenasfes, gij wandeldet.<br />

?7 yè promefidt, bij wandelde.<br />

7zo#j- KO8J promenasf ons, wij wandelden,<br />

vo«j j-'o»r promenasfiez, gijl. wandeldet.<br />

i/r yê promenasfent, zij wandelden».<br />

Ze parfait.<br />

0ste je me fois ") dat ik hebbe<br />

/o/f J* promené, gij hebbet I<br />

tf/i/tó i bijhebbe<br />

«085- nous fotons \ wij hebben f ^ ^<br />

itfw w«i /wez }» promenés, gijl. hebbet J<br />

1 s<br />

ilsfefoient j zij hebben J<br />

Z> plusque parfait,<br />

Que je me fits fe "l dat ik hadde Y<br />

tu te fusfes J> promené, gij haddet I<br />

nous nous jusjwns^ wij hadden j ,<br />

vous vousfusfiez \promenês, gijj.haddet | **•<br />

ils fe fusfent J zij hadden J<br />

Ijss participes.<br />

Participe préfent, fe promenant, wandelende.<br />

Participe pasfé, s'étant promené, gewandeld heb-,<br />

bendq.


Opfeilen, betreffende de vervoeging, enz. 29J5<br />

Opfretten, betreffende de vervoeging der<br />

wederhoorige Werkwoorden.<br />

Des Verbes réciproques.<br />

N°, i.<br />

Alle de geenen, welke zich toeleggen i, zich toelagen<br />

zich hebben toegelegd 2, zich zullen hebben<br />

toegelegd, zich zouden hebben toegelegd in hunne<br />

jeugd op de 3 nuttige en fraaje kunften en weetenichappen,<br />

winnen 4, wonnen, hebben gewonnen 5,<br />

hadden gewonnen, en zullen hebben gewonnen de<br />

achting van een leder 6, indien zij zich wèl gedragen<br />

7, zij zich wèl hebben, zij zich wèl hadden,<br />

en zij zich wèl zouden hebben gedragen 8.<br />

Legt u daarop 9 toe bij tijds 10, op dat gij ook<br />

winnet de achting van alle de geenen, die u kennen<br />

11 u kenden, u zullen kennen, en u zouden<br />

kennen! Gelukkig zijn de geenen, die zich onthouden<br />

12, zich hebben, zich hadden, en zich zullen<br />

nebben onthouden 13 van de ondeugd. Ik wenschte<br />

wel, dat gij u daarvan altijd onthouden haddet!<br />

1 s'appliquer.<br />

2 appliqués.<br />

3 lees aan de.<br />

4 s'attirer.<br />

5 attiré.<br />

6 tout le monde. 10 a tems.<br />

7 fe comporter. 11 connoitre.<br />

8 comportés. 12 s'abftenir.<br />

9 y. 13 abltenus.<br />

N°. a.<br />

De geenen, welke 1 verdrinken 2, verdronken,<br />

zijn verdronken 3, waren verdronken, en zouden<br />

zijn verdronken, houden zich vast 4, hielden ziek<br />

1 qui.<br />

4 fe tenir.<br />

2 fe noïer.<br />

T4<br />

3 noïés.


Opfeilen, betreffend* de vervoeging- 1<br />

vast, hebban zich vast gehouden 5, hadden zich<br />

vast gehouden, zullen zich vast houden, en zouden<br />

zich vast gehouden hebben aan al wat 6 zij<br />

vinden. De kwaade tijdingen 7 worden verfpreid 8 ^<br />

werden verfpreid, zijn verfpreid 9 geworden, zullen<br />

verfpreid wprdea, en zouden verfpreid gewor»<br />

den zijn eerder 10 dan de goeden. Veelen 11 bevlij-.<br />

tigen zich 12, bevlijtigden zich, hebben zich bevlij-.<br />

tlgd 13, hadden zich bevl'ijtigd, en zouden zich<br />

bevlijtigd hebben, om 14 tijdingen te verfprelden \5r<br />

welke de bewondering en de aandacht van het ah<br />

gemeen 16 gaande maaken 17.<br />

5 tenus. 10 plutót. 14 fc.<br />

tout ce jjue. 11 plufieurs. 15 repandre.<br />

7 nouvelle/. 12 s'étudier. 16 public.<br />

S fe répandre. 13 étudiés^ 17 exciter.<br />

g répandues.<br />

3-<br />

Wij hebben gezien 1 dat 2 eenige 3 vrouwen<br />

yochten 4 hebben, na dat 5 haare mannen 6 met<br />

elkander getwist 7 hadden. Wij dachten, dat die.<br />

vrouwen elkander zouden vermoord 8 hebben. Zij<br />

zijn echter met elkander weder verzopnd 9 geworden<br />

door onze tusfchenkomst 10. Mijn neef heeft<br />

aan zijnen vader geklaagd 11, dat wij altijd met<br />

elkander twisten, en dat wij altijd met elkander<br />

zouden hebben getwist. Zijne ouders zijn ten dien<br />

' inde 12 gegaan 13 tot onzent 14, om 15 daarvan 16<br />

•ennis te geeven 17 aan mijne ouders en aan de<br />

5<br />

I vu. 8 elkmdsr vermoor- 11 fe plaindre.<br />

3 que. den,fe tuer.wr- 12 effetm.<br />

3'auelque. moord, tuées., 13 gaan, fe rendre ^<br />

4 £attues. 9 met elkander we- ' gegaan, rendus,<br />

5 aprèsque. der verzoenen, fe 14 chez nous.<br />

#rnari. reconcilier, ver* 15 pour.<br />

7 met elkander twis- zoend, reconci. 16 en.<br />

ten, fe quéreller, liées. 17 donner avis.<br />

getuist, querellés. 10 entremi(t|/.


der wederhoorige Werkwoorden. 2 0 7<br />

Uwen; maar zodra 18 wij dat bemerkt 19 hebben<br />

hebben wij ook geklaagd 20, dat hij vecht 21 , dat<br />

hij vocht, dat hij heeft gevochten, en dat hij zou<br />

hebben gevochten met ieder een 22.<br />

18 dèsque. 20 plaints. 22 tout le monde<br />

19 appercus. 21 fe battre»<br />

N°. 4.<br />

De jeugd vermaakt zich 1 en houdt zich op a,<br />

vermaakte zich en hield zich op, heeft zich vermaakt<br />

en opgehouden 3, zal zich hebben vermaakt<br />

en opgehouden, zou zich hebben vermaakt en opgehouden<br />

met 4 beuzelingen 5, en zij geeft zich<br />

over 6, zij gaf zich over, zij heelt zich, zij had<br />

zich, zij zal zich hebben, en zij zou zich hebben<br />

overgegeven 7 aan haare ongeregelde 8 driften 9. Gijl.<br />

hebt u, hadt u, zult u hebben, en zoudt u hebben<br />

tot nog toe 10 opgehouden n met de ijdellfe<br />

beuzelingen 5 maar ik wenschte wel, dat gijl. u toelaget<br />

12 en dat gijl. u haddet toegelegd 13 op 14.<br />

de nuttige kunllen èn weetenfchappen i Indien gijl.<br />

u onthoudt 15, gijl. u onthieldt, gijl. u zult onthouden,<br />

en gijl. u zoudt hebben onthouden 16 van<br />

die beuzelachtigheden 17, zult gijl. u maaken 18, en<br />

zoudt gijl. u hebben gemaakt 19 aangenaam aan<br />

uwe ouders en aan uwe meesters.<br />

1 ft divertir. 8 déréglée. ,4 u a a j n,<br />

2soccuper. 9 pasfion/. ï 5 s'abftenïr.<br />

3 divertie.occupee. 10 jusqu'apréfent. 16 abftenus.<br />

4 de. II occupés. 17 frivolité ƒ.<br />

5 bagatelle. 12 s'appliquer. 18 fe rendre.<br />

6 fe hvrer. 13 appliqués, 19 rendus.<br />

7 ,iyrée.<br />

Ti


ao8 Opfeilen, betreffende de vervoeging<br />

N°. 5.<br />

De huichelaar^ 1 is een zonde, tegen dewelke<br />

de Heere Jefus zich verklaart 2, zich verklaarde,<br />

zich heeft, zieh had, zich zal hebben, en zich<br />

zou hebben verklaard in het nieuwe 3 testament.<br />

De huichelaars 4 bedienen zich 5, bedienden zich,<br />

hebben zich, hadden zich, zullen zich hebben, en<br />

zouden zich hebben bediend 6 van het masker 7<br />

van godvrucht 8; zij bedekken zich 9 daarmede 10,<br />

zij bedekten zich daarmede, zij hebben zich daarmede,<br />

zij hadden zich daarmede, zij zullen zich<br />

daarmede, en zij zouden zich daarmede bedekt 11<br />

hebben, om 12 aldus 13 de braave en deugdzaame<br />

lieden te verleiden 14; maar indien wij neemen 15,<br />

wij namen, wij hebben, wij hadden, wij zullen<br />

hebben, en wij zouden hebben genomen de moeite<br />

16 om 17 hen 18 te ontmaskeren 19; als dan 20<br />

zullen wij ontdekken 21 monfterdieren 22, welke 23<br />

zich op den hals hebben gehaald 24 de verfoejing 25<br />

van alle eerlijke lieden.<br />

1 hypocrifie ƒ.<br />

2 fe déclarer.<br />

3 nouveau.<br />

4. hypocrire m.<br />

5 fe fervir.<br />

6 fervis.<br />

7 masqué m,<br />

8 pieté ƒ.<br />

9 le co u vrir.<br />

10 en.<br />

11 couverts.<br />

12 pour.<br />

13 ainli.<br />

14 féduire.<br />

15 fe donner.<br />

16 peine/.<br />

17 de.<br />

N°. 6.<br />

18 les.<br />

19 démasquer.<br />

20 alors.<br />

21 appercevoir.<br />

22 monfire m.<br />

23 qui.<br />

24 s'attirer.<br />

25 détestation ƒ.<br />

Het 1 gebeurt 2 wel, dat wij ons verbeteren 3 en<br />

dat wij ons hechten 4 aan de deugd, dat 5 wij ons<br />

hebben, dat wij ons zullen hebben, en dat wij<br />

1 il.<br />

2 arriver.<br />

3 fe corriger. 5 que.<br />

4 s'attacher.


• der wederhoorige Werkwoorden.<br />

ons- zouden hebben verbeterd 6 er, Jat<br />

gullen hebben gehecht 7 aan \l ZJ?<br />

W l J o n s<br />

wij ons bevinden?Ls bev^ndl gd<br />

-'-<br />

W a n n c e r<br />

ben, wij ons hadden wij o„ sïuM^iiT' ^<br />

wij ons zouden hebben alrijdTlevond!n o^ v\^<br />

me en deugdzaame lieden; maar ik verbeeld J }<br />

ITtrSuver. ? Ï J E * * J * * *<br />

aan ovSav n wif" 2<br />

°/ er<br />

S eeven<br />

> wij ^ns daar.<br />

o n s d a a r a a n<br />

d Ls,?S ' • hebben, wii ons<br />

daaraan hadden, WIJ ons daaraan zullen hebben en<br />

7e S? daaraan<br />

/ouden hebben overgegeven,,zuU<br />

kn Wij ons «r


3oo Opfeilen, betreffende de vervoeging<br />

té kunnen 19 beftaan 20 geduurende 21 den koüiea<br />

winter: insgelijks 22 verrijkt 23 uwen geest met 24<br />

de noodige kundigheden, op dat gijl., in uwen ouderdom,<br />

altijd hebbet een middel 25 om 26 uwen<br />

kost 27 te winnen 28!<br />

19 pour pouvoir. 23 enrichir. 26 de.<br />

20 fubfister. 24 Jsw van. 27 pain.<br />

21 pendant. 25 moïen m. 28 gagner.<br />

42 de même.<br />

N°. 8.<br />

Alle heerlijkheid 1, alle/iwAf 1, alle **wc& 3 «<br />

«w** 4 deezer eeuwe is «Zf 5 een rook, dien de<br />

wind wegvoert 6, en als een damp, welke verdwiint<br />

7 , verdween, is verdwenen 8, en zou verdwenen<br />

zijn; het Is 9 als eene fchaduw, welke<br />

voorbijvliegt 10, voorbijvloog, is voorbijgevlogen 1I,<br />

en zal voorbijgevlogen zijn, als een droom, die<br />

in een oogenblik, voorbijgaat 12. Wanneer de<br />

mensch, die naar 13 Gods beeld 14 gefchapen isgeweest,<br />

zich ziet opgebeurd 15 uit het: ftof iö,<br />

pronkt 17 hij, pronkte hij, heeft hij, had hij, zal<br />

%\\ hebben, en zou hij hebben gepronkt voor<br />

eehigen 18 tijd, en hij maakt zich 19 hij maakte<br />

zich, hij heeft zich, hij had zich, hij zal zich hebben<br />

en hij zou zich hebben gemaakt ontzachlijk 20;<br />

maar zodra 21 de dood hem 22 treft 23, ^, e h e e r<br />

_ -<br />

liikheid, alle magt en alle glans 24 der inktte en<br />

magtigfte monarchen 25 veranderen 26, en zuuen<br />

ï magnifieenee ƒ.<br />

2 gloire ƒ.<br />

3 force/.<br />

4 puisfance/.<br />

5 comme.<br />

6 emporter.<br />

7 s'évanouir.<br />

g évanouie.<br />

9 c'est,<br />

10 s'envoler.<br />

11 envofée.<br />

12 pasfer.<br />

14 image/.<br />

15 élevé.<br />

jó pou3Üere ƒ.<br />

17 fe pavaner.<br />

38 quelque.<br />

19 fe rendre.<br />

20 rédomable»<br />

21 dèsque.<br />

22 le.<br />

23 frapper.<br />

24 éclat m.<br />

25 monarquem.<br />

26 fe converür.


der wederhoorige Werkwoorden. goj<br />

zijn veranderd 27 In 28 ftof, en worden 29, werden<br />

, en zouden zijn geworden 30 tot niéts 31.<br />

27 eonvertls. 29 (ê redüire. 31 a néant.<br />

28 en. 30 reduits.<br />

Eenigen 1 hebben den mensch vergeleken 2 £ƒ/<br />

^ff 3 opborrelingen 4 van het water, welke öpz»^<br />

/ra 5 en wVl* verheffen 6, opzwollen en zich verhieven,<br />

zijn opgezwollen f en zich hebben verheven<br />

8, waren opgezwollen en zich hadden verheven,<br />

en welke daarna 9 nederzakken 10 en terlVmd<br />

wegvloejen 11, neder zijn gezakt 12 en weggevloeid 13*.<br />

£w« als 14 er z//« 15 beeken 16, welke uitdroegen<br />

17, uitdroogden, «/V zijn gedroogd 18, waren<br />

uitgedroogd , zullen zijn en zouden zijn uitgedroogd<br />

door de fterke hitte; insgelijks 19 alle vertroostingen,<br />

welke nier afvloejen 20 van de bron ai des<br />

levens, worden bevonden 22, werden bevonden, en<br />

zijn bevonden 23 geworden zonder kracht 24, wanneer<br />

de diepe droefheid, de fchrik 25 en de angst 26<br />

zich meester maaken 27, en zich zullen hebben meester<br />

gemaakt 28 van eene zondige 29 ziel.<br />

1 quelques uns.<br />

2 comparer.<br />

3 lees aan de.<br />

4 bouillon m.<br />

5 s'enfler.<br />

6 s'élever.<br />

7 en fles.<br />

8 élevés.<br />

9 enfuite.<br />

10 s'abaisfer.<br />

11 s'écouler.<br />

12 abaisfés.<br />

13 écoulés.<br />

14 comme.<br />

15 il y a.<br />

16 ruisfeau m,<br />

17 fe tarir.<br />

18 tarls.<br />

19 de même.<br />

20 découler.<br />

21 fource/i<br />

22 le trouvsr.<br />

23 tiouvées.<br />

24 efficace/.<br />

25 fraïeur/.<br />

ao" amtieté/,<br />

27 lè fiiifir,<br />

28 faifies.<br />

99 péeheur.


304 Over de onregelmaatige Werkwoorden.<br />

XIX. R E G E L .<br />

Over de onregelmaatige Werkwoorden*<br />

ABS» ACQ, ALL. ASS. BEN.<br />

Abfiudre, vrijfpreeken > tnf., ƒ'abfous, ik fpreek yrife<br />

tu abfous, 'il abfout, nous abfolvons, vous abfiolvez,<br />

ils abfiolvent, préf. de Plnd,, abfous, abfoute, vrijgefproken,<br />

part. pasfé; zo ook disfoudre. .<br />

Acquérir, verkrijgen, infi, facquiers, ik verkrijg,<br />

tu acquiers, il acquiert, nous acquérons, vous acquérez,<br />

ils acqulerent, préf. 'de Plnd., facqui'sj<br />

ik verkreeg, a prét., pacquerrai, ik zal verkrij.<br />

gen, fut., acquis, acquife, verkregen, part. pasfé;<br />

zo ook enquérir, requérir*<br />

Aller, gaan, infi, je vais of je vas, ik ga, tu vas,<br />

il va, nous allons, vous allez, ils vont, préf de<br />

Plnd., fallai, ik ging, 2 prét., flrai, ik zal<br />

gaan, fut., que faille, dat ik ga, que tu ailles,<br />

qu'il aille; que nous allions, que vous alliez, qu'ïls<br />

alllent, préf. dufiubj., allé, allée, gegaan, part.<br />

pasfé.<br />

In de gebiedende wijze neemt va, ga, een s<br />

aan, als er y op volgt, vas y, ga er heen; maar<br />

volgt er na y nog een werkwoord, dan laat men de<br />

f weg; als: va y donner ordre, ga er bevel toe<br />

geeven.<br />

Asfaillir, befpringen, inf i nous asfaillons, wij bebefpringen,<br />

vous asfaillez, ils asfalllent, préf de<br />

Plnd-, fasfaillis, ik befprong, 2 prét., asfailli,<br />

asfaillie, befprongen, part. pasfé, fasfatlhrai of<br />

fasfaillerai, ik zal befpringen, futur. _<br />

Bénir, zegenen, inf., je bénis, ik zegen; tu bénis,<br />

il bénit, nous bénisfins, vous béntsfez, ils hémt*


Over de onregelmaatige Werkwoorden.<br />

fcöjj<br />

BOI. BOU. BRA. BRÜ. CIK. CLO. CON. COU.<br />

fen, préf de Plnd je bénh, ik zegende, 2 prét •<br />

bent beme oï hemt benite, gezegend, part!Z'sl<br />

fié; bemt, tte gebruikt men, ais eFvanzaïkén <br />

fproken wordt die door kerkelijke perfoonen "ezel<br />

gend zijn; als: * bénlt, de PeaubénTe'<br />

drinken, ƒ, i k drink, ,* * o / f „<br />

de Itnd je bus, ik dronk, a prét,, bu bul'<br />

gedronken, part. pasfé, zo ook rebolre. * '<br />

Bomllir kooken, «f, bous, ik kook, #g ^<br />

nous bouillons, vous houlllez, ils bouillent*<br />

boutllirai of W W , ik zal kooken, ƒ«/ &f<br />

«, gekookt, part. pasfé.<br />

9<br />

*<br />

Braire, balken, //braif, bif balkt, /Yr braient<br />

zxyh^en, prif de Plnd., il braira, Z irlt<br />

ront, hij zal, zij zullen balken, futur.<br />

Bruire raazen, infi, // hij raasde,<br />

^^r^' 1<br />

^' ^«-zendT,<br />

Ctrconcirè, befnijden, //;/., «W/, i k b e f ..,<br />

Clore oi clorre, 11 uiten, //;ƒ., c f e i k flaft. , .<br />

cfcr, tl clot, préf. de Plnd.] {los, cllfie gXten<br />

P^/'P^fi zo ook enclorre, reclorre.<br />

8 U 1 0 t e n<br />

'<br />

Conclure, beOuiten, ,•«ƒ., i k b e f l .<br />

o /.^ ' / ^ «/'«fi /


gc4 Over de onregelmaatige Werkwoorden*<br />

COIL CRO. CUE. DEC» DIR. ECH» ECL. ECR É<br />

de rindi, je coufis, ik naaide, 2 prét., coufu, ue ±<br />

genaaid, part. pasfé, zo ook découdre, recoudre.<br />

Courir, loopen, infi, je cours, ik loop, /& cours, it<br />

court, nous courons, vous coürez, ils courent, préf.<br />

de Vind., je courus, ik liep4 2 prét., couru, ue,<br />

gelopen, part. pasfé, je courrai, ik zal loopen,<br />

futur, zo ook accourir, concourir, discourir, eneourir,<br />

par courir, recourir, fecourir.<br />

Cr oir e, gelooven, infi, je crois, ik geloof, tucrois,<br />

il crolt ,nous croïons, vous croiez, ils croient, préf.<br />

de Plnd., je crus, ik geloofde, 2prét., cru, crue,<br />

geloofd, 'part. pasfé.<br />

Cueilllr, plukken, infi., je cuelllé, ik pluk, tu cueilles,<br />

il cueille, nous cueillons, vous cueillez, ils cueillent,<br />

préf. de Vind., je cueillis, ik plukte , 2prét.<br />

cuellli, ie, geplukt, part. pasfé, je cueillerat^ ik<br />

zal plukken y futur; zo ook accueillir, recuell/ir.<br />

Déchoir, vervallen, infi, je dichols, ik verval, til<br />

dèchois, il déchoit, nous déchoyons, vous déchoyez,<br />

ils déchoient; fommigen fpreeken uit, en fchrijven^<br />

déchéons, déchéez, déchéent, préf de P'md.^ zonder<br />

eerften voorledenen tijd; je déchus, ik verviel,<br />

2 prét., je décherrai, ik zal vervallen, fut.$<br />

déchu, ue, vervallen, part. pasfé.<br />

ï)ire, zeggen, infi., je dis. ik zeg, tu dis, il ditt nous difins, vous dit es, ils difient, préf. de Pind,,<br />

je dis, ik zeide, 2prét., dit, dite, gezegd,part.<br />

pasfé; zo ook redlre.<br />

Ëcheolr, te beurt vallen, infi,, il échet, hij valt- të<br />

beurt, préf. de Vind., féchus, ik viel te beurt,<br />

2prét., fécherrai, ik zal te beurt vallen, fut. *<br />

èchu, ue, te beurt gevallen, part. pasfé.<br />

Eclorre, ontluiken, infi, of éclore, il èclot, hij ontluikt,<br />

ils éclofent, zij ontluiken,/^ de Pipd, t<br />

il éclorra, ils éclorront, zij zal, zij zullen ontlui*"<br />

ken, éclos , éclofie, ontloken, part. pasfé.<br />

Écrire, fchrijven, infi, fécris, ik fchrijf, tu écrls,<br />

il écrit, nous écrivons, vous écrivez, ils écrivent,<br />

préfi de Pindic., j'écrivis, ik fchreef, 2 prét ,<br />

r<br />

écrit,


Over de onregelmaatige Werkwoorden. 3bjJ<br />

EIW. EXC. FAT, FOR. FAL. FRI. FUL<br />

• écrit, écrite, gefchreven, part. pasfé; zo ook ré<br />

/ 0 U S m r e<br />

S > * e<br />

> ProscWe, dï<br />

Envoyer zenden, infi, fenvoie, ik zend, tu en.<br />

voies, tl envOte, nous envoions, vous envoi> l<br />

envoient, préfi. de Pind., fénZi T ^ t<br />

*pr t fenverrai, ik zal zenden, fut énvot<br />

jLxctare, v. tl uiten, nfo, W Ord t vervoegd al-, cm<br />

dure, behalven ,n het voorledene deelloorl ZTt<br />

»jxclus, exclufe of e Xclue, uitgeflote",'/-?<br />

Failllr m\&n,finf., jefaillis % ik miste, 2 prét '<br />

de, part. préf; zo ook défalllir. *<br />

^/«, doen, inf.Jefhls, ik doe, // fy; t<br />

• ils font, prlr<br />

^ doen fiu,. que j e fis fi, dat ik doe , ^ ,«<br />

qfflfasfie,.que nous fasfons, que vols fZ<br />

fez, qiPils f as fent, préf. du jhbj fif, h Jufi<br />

gzdzan, part pasfié; zo ook LLfilrtdéfilé'<br />

refatre. fattsfaire, fiurfitlre. ' ,<br />

Po,faire, malfaire, méfaire en parfalre, werden ailei,<br />

in de onbepaalde wijze en in de wmeSelde<br />

tijden gebruikt; als: il a malfiait, hij heeFkm.<br />

lijk gedaan; maar men «gt „ie : Lus VafiX<br />

fins; men zegt: nous fat lom mal. ^<br />

Falhir moeten, infi, ilfi,ut, préf d e Plnd , U<br />

. ffoit 1 prét , ilfifiut, apj., ilafiau parf<br />

tl fiaudra fit. , il faudroit , irnparf.<br />

P<br />

'<br />

1 9<br />

fit tufirls, il<br />

pasfé! J<br />

' " ^hrzden , plrt.<br />

/ W V<br />

i k o n t v<br />

TtT^ ff* > ' higt,<br />

& ^ hfi 0US<br />

fp'°" s<br />

\^ fi-yez, ils fJent,<br />

& £ • l<br />

d<br />

l>J e<br />

f uls<br />

> i k<br />

ontvlügtte, 2 prét.,<br />

l k b e n<br />

\;; rf*'> ^Vlugt, parfi-; zo\,lien-<br />

V


3c6 Over de onregelmaatige Werkwoorden.<br />

LIR. LUI. MET. MOU. NAI. NUL OUI.<br />

Lire, leezen, inf., je lts, ik lees, tu lis, il' Ut,<br />

nous li [ons, vous lifez, ils li fent, préf de Vind.,<br />

je lus, ik las, aprét., lu, gelezen, part. pasfé;<br />

zo ook élire en relire.<br />

Luire, glinfteren, inf, je luis, ik glmftef, tu luis,<br />

il luit, nous luifons, vous lui fez, ils lui fent, préf.<br />

de find,, je luifts, ik glinlterde, a prét., lm,<br />

luie, gegHnrterd,-./>^. pasfé; zo ook reluire.<br />

Mettre, zétten, inf., je mets, ik zet, tu mets, tl<br />

met, nous mettons, vous mettez, ils mettent, préj.<br />

de find., je mis, ik zettede, aprét.,. mts, mife,<br />

gezet, part. pasfé; zo ook admettre, compromettre,<br />

démettre, entremettre, omettre, per mettre.<br />

Moudre, maaien, inf, je mouds, ik maal, tumoitds,<br />

ilmoud, nous moulons, vous moulez, tls moulent,<br />

préf. de find., je moulus, ik maalde , a prét.,<br />

moulu, gemalen, part. pasfé, zo ook émoudre,<br />

remoudre.<br />

Mourir, (terven, inf., je meurs, ik fterf, tu meurs,<br />

il meurt, nous mourons, vous mourez, ils meurent,<br />

préf. de find., je mourus, ik llierf, a prét., je<br />

fuis mort, ik ben geftorven, parfi, je mourrat,<br />

ik zal fterven, fut.<br />

Mouvoir, be weegen, inf, je meus, ik beweeg, tu<br />

meus, il meut, nous mouvons, vous mouvez, tls<br />

meuvent, préf de find., je mus, ik beweegde,<br />

2 prét., mu, beweegd, part. pasfé; zo ook<br />

émouvoir. ,<br />

Naltre, geboren worden, inf, je nats, tk word<br />

geboren, tu nais, il nait, nous naisfons, vous<br />

nats fez, ils natsfent, préf de Find., je naqnts, ik<br />

werd geboren, a prét., je fuis né, ik ben gebören,<br />

parf.; zo ook renaitre.<br />

Nuire, fcliaaden; zie luire,<br />

Ouir, hooren, inf, dit werkwoord is alleen maar<br />

in 't gebruik in de onbepaalde wijze, f infinitif,<br />

in den tweeden voorledenen tijd. fouts, ik hoori<br />

de, en in de zamengeltelde tijden fai out, ik hess<br />

gehoord, en zo voords.


Over de -onregelmaatige Werkwoorden. 3öj><br />

PAL PLE. POU, PRE. PUE.<br />

Paitre, weiden, inf.-, je pais, ik weid tu tak it<br />

TrP£%f? 0<br />

^ r s<br />

* A<br />

frej. de l tnd.; zo ook repaitre.<br />

• Pleuvoir regenen inf il p k u t h e t -<br />

A hnhïïfljtleaveit, het regende, i pr t %}<br />

'hV^V **!em**i hef zal regenen,'// 2<br />

net regenen, of, dat het regene, préf. du fubi<br />

,<br />

J J<br />

pleuvant, regenende, part. préf. ''<br />

Pourvoir, voorzien, inf., je pourvols, ik voorzie'<br />

f jmmj.A tl pourvoit, nous pounvions , vfus<br />

pourvojez, tls ponrvorent, préf, de find., jèpour.<br />

vus l k v o o r z a g 9 ^. y ^<br />

. pTr^tfé.^'' *<br />

V 0<br />

°- k<br />

k%w/r, kunnen, inf, Je puls of ,V i k k n n<br />

tu peux, tl peut, nous pouvons f 'vous pouvez/ih<br />

peuvent,préj. dePind., je pus, ik kon, Tïrét<br />

pu, part. pasfé, jepourral,\ z a ) kunnen fut<br />

quejepuisf, dat ik kunne, pUf dVSt<br />

y<br />

/ W « , neemen /»/:, ^4 i k / "<br />

prends, ,1 prend, nous prenons, vous prenez i s<br />

prenttent, préf. de Plnd/, je pril ik J^?p\<br />

prts ^ genomen» par^pasfé; zo ook appren'<br />

dre, cemprendre, déprendre, desapprendre .entreprendre,<br />

fe méprendre, refrendre furprendre.<br />

Prevaioir, beter zijn, ƒ* pyevaix, .^ ben be.<br />

. lm> taptevauX, ulPrevmt< mus prevalons, vous<br />

prevalez, tls prevalent, préf. de Plnd., je preva.<br />

lus, ik was beter, , ^ /, m w/«,'b e l£- ge­<br />

weest ^ / e j ^ w ^ / j at 2ftl befe r<br />

d e<br />

• Syilf" ï l e<br />

P revale<br />

*<br />

e<br />

«'<br />

da<br />

t ik beter zij, ^<br />

frévoir, voorzien<br />

Puer (bnken,<br />

wordt vervoegd a!s pourvvr. r<br />

y e / M, i k \ ^ / t u<br />

/ ;<br />

put nous puons, vous puez, ils puent. «rtf\ö<br />

^ ik Honk, 2 ir^f,<br />

ïronken, part. pasfé. '<br />

V e»!<br />

' *<br />

V a


3o8 Over 'de onregelmaatige Werkwoorden.<br />

QUE. RES. RIR. SAI. SAV. SUI. SUR. TRA.<br />

Quérir, haaleir, is, alleen in 't gebruik in de onbepaalde<br />

wijze, met bijvoeging van aller, gaan,<br />

envoyer, zenden, of venir, komen, H va quérir,<br />

hij gaat haaien, enz.<br />

Réfoudre, oplosfen, inf., je ré fous, ik los op, tu<br />

réfous, il ré fout, nous réfolvons, vous refolvez, ils<br />

réfolvent, préf. de find., je réfolus, ik loste op,<br />

sprét., réfolu, opgelost, part. pasfé.<br />

Rire, lagchen, inf, je ris 3 ik lagch, tu ris, il rit,<br />

nous rions, vous riez, ils rient, préf. de find., je<br />

ris, ik lagchte, 2 prét.,ri, rie, gelagchen, part.<br />

pasfé.<br />

Saillir, uitfpringen, inf, van wateren gefproken,<br />

is geregeld, en wordt vervoegd als punir, ftraffen;<br />

maar fallllr, uilfteeken in de bouwkunde,<br />

maakt /'/ faille, ils faillent, préf. de find., ilfaiU<br />

hit, 1 prét., il faillera, fut., il failleroit, imparfi.<br />

qiPil faille, préf. du fubj., qifil faillit, opt.<br />

Savoir, weeten, inf, je /'ais, ik weet. tu fais, il<br />

fait, nous favons, vous favez, ils favent, préf.<br />

de find., je fis, ik wist, 2 prét., je faurai, ik<br />

zal weeten, fut., que je fache, dat ik weete,<br />

que tu faches, qu'll fache, que nous fachions,<br />

que vous fachiez, qtPils fachent, préf. du fubj.,<br />

fachant, weetende, part. préf, fu, geweten,<br />

part. pasfé.<br />

Suivre, volgen, inf, je fins, ik volg, tu fuis, il<br />

puit, nous fiuivons, vous fiuivez, ils fiuivent, préf.<br />

de find., je fiulvls, ik volgde, 2 prét., juivi, ,<br />

gevolgd, part. pasfé.<br />

Surfeoir. opfchorten, infi, je fur fits, ik fehort op,<br />

tu fur f ois, il furfolt, nous firfoyons, vous furfiyez,<br />

ils furfiient, préf. de find.,. je fiurfis, ik fchortte<br />

op, 2prét., je furfeoirai, ik zal opfchorten, fut ,<br />

furfis, ife, opgefchort, part. pasfé.<br />

Traire, melken, infi, je trais, ik melk, tu trais,<br />

il trait, nous trayons, vous trayez, ils traient,<br />

préf. de find., trait, gemelkt, part. pasfé.


Over de onregelmaatige Werkwoorden. 30^<br />

VAL VAL. VET. VIV. VÖI. VOU.<br />

Faincre, overwinnen, inf., je vxilncs, ik overwin,<br />

tu vaJncs, il vainc, nous vainquons, vous vainquez,<br />

ils vainquent, prfjt. de find., je valnquts, ik overwon,<br />

2 prét., vaincu, overwonnen, part. pasfé;<br />

zo ook tonvalncre.<br />

Valoir, gelden, inf, je vaux, ik geld, tu vaux, il<br />

va ut, nous valons, vous valez, lis valent, préf de<br />

Vind., je valus, ik gold, 2 prét., je vaudrai, ik<br />

zal gelden, fut., que je vaille, dat ik gelde, préf.<br />

du fubj., valu, gegoldan, part. pasfé; zo ook<br />

équi valoir, revaloir en pré valoir.<br />

Fétir, kleeden, inf, jevêts, ik kleed, tu vêts, il<br />

vét, neus vet ons, vous vêtcz, ils vétent, préf. de<br />

find., jevétis, ik kleedde, 2 prét., vêtu, ue,<br />

gekleed, part. pasfé; zo ook devétlr, revêtir, furvêtir.<br />

Fivre, Ieeven, inf, je vis, ik leef, tu vis, il vit,<br />

nous vlvons, vous vivez, ils vivent, préf. de Plnd.,<br />

je vêcus, ik leefde, 2 prét., vécu, geleefd, part.<br />

pasfé; zo ook revlvre en furvivre.<br />

Volr,, zien, 1'inf, je vois, ik zie, tu vols, 11 volt,<br />

nous voions, vous voiez, ils voient, préf de Vind.,<br />

je vis, ik zag, 2 prét;, je verral, ik zal zien,<br />

fut., vu, vue, gezien, part. pasfé; zo ook entrevoir,<br />

revoir.<br />

fouloir, willen, inf, je veux, ik wil, tu veux, il<br />

veut, nous voulons, vous voulez, ils veulent, préf<br />

de Plnd., je voulus, ik wilde, 2 prét.. je voudrai,<br />

ik zal willen , fut., que je veuille, dat ik wille,<br />

préf. du fubj., voulu, ue, gewild , part. pasfé.<br />

Indien men nu de vorming der tijden niet vergeeten<br />

heeft, kan men gemaklijk alle deeze onregelmaatige<br />

werkwoorden vervoegen, door middel<br />

der aangewezene tijden. Men lette teffens op,<br />

dat, wanneer één dier werkwoorden niet in den<br />

eerften perfoon van het meervoudig van den tegenwoordigen<br />

tijd der toonendc wijze,préf de Plnd.,<br />

vervoegd wordt, dan ook de tijden, die daarvan<br />

V 3


gxo Opfeilen, betreffende de<br />

gemaakt worden, ontbreeken, ten zij dezelve etbij<br />

uitgedrukt liaan.<br />

Gebeurt het, dat de toekomende tijd niet van de<br />

onbepaalde wijze gemaakt wordt, zo vindt men den<br />

toekomenden tijd er bij uitgedrukt; en zo met alle<br />

andere tijden.<br />

Hier zal ik nog bijvoegen, dat, wanneer een<br />

werkwoord in den eerften perfoon van het enkelvoudig<br />

van den tegenwoordigen tijd de. toonende<br />

wijze, préf. de Find., op een ftomme e uitgaat;<br />

als: je-donne, ik geef, fouvre, ik open; zulk een<br />

werkwoord in den tweeden perfoon van het enkel,<br />

youdig der gebiedende wijze met een s moet gefchreven<br />

v/orden, als er en of y volgt; bij voorbeeld:<br />

poriss en a ton frere, breng er van aan uwen<br />

broeder, apportes y> des livres, breng er boekenj<br />

miar volgt er noch en noch y, zo laat men de s<br />

weg: donne moi, geef mij.<br />

. Op.flellen a betreffende de ongeregelde Werk-<br />

• woorden.<br />

l'^jti ' | m i. \<br />

Waar i zullen wij van daag- gaan 2? ik weet %<br />

niet, v/aar ik gaan zal: ik zou wel naar 4 onzen<br />

tuin gaan,, indien gij er met 5 mij 6 gïngt; maer<br />

wij zullen er 7 niet gaan, indien gij met-ons er<br />

niet wilt 8 gaan, Hoe 9 komt het, dat uwe broeilers<br />

zo laat 10 naar de fchool gaan § zonden zij<br />

niet weeten dat het 11 te laat 12 is? Zij weeten<br />

het 13 wel; maar ik geloof'14 niet, dat zij zo laat<br />

naar de fchool zouden gaan, indien zij niet voor-<br />

1 ou. 6 moi. 11 il.<br />

2 aller. j y. fca trop tard.<br />

3 lavoir. y vouloir^ 13 ié.<br />

4 a.- 9 d oü. 14 croire.<br />

.5 avec. jo li tard.


ongeregelde Werkwoorden. ju<br />

zien 15 waren van briefens 16 van verfchoonlng 17.<br />

Gij zoudt wel willen dat uw vader naar buiten 18<br />

ging. Hij zal er wel gaan, indien het mooi weer<br />

ts 19: indien hij er ging, zoudt gij de vrijheid 20<br />

hebben te 21 gaan, daar het u behaagen 22. zou.<br />

15 munis. 18 a la campagne. 21 de.<br />

16 billet m. 19 il fait beau tem^. 22 pla re.<br />

17 excufe ƒ. 20 libené/.<br />

N°. ».<br />

Mijn vader zal mij 1 eenige 2 "boeken zenden 3„<br />

Hij heeft het 4 mij beloofd 5, en hij zal zijn woord 6<br />

gewis 7 houden 8. Hij heeft mij ook beloofd de<br />

voorledene 9 w«i 10, dat hij mij geld zenden zou,<br />

indien ik mijnen pligt niet verzuimde 11. Ik wensch.<br />

te wel dat hij het 12 reeds deede 13; want hei 14<br />

zou mij wel te pas 15 komen. Mijn meester zal<br />

hem 16 een' brief fchrijven om 17 hem 18 te «jrz*-<br />

***** J<br />

v a n 9 mijne oppasfendheld 20 en van mijne<br />

gehoorzaamheid; da» 21 vertrouw 22 ik, dat mijn<br />

vader het rasch 23 doen zal. Ik weet 24, ik wist, ik<br />

heb geweten, en ik zal weeten, dat zijne beloften<br />

25 nooit blijven 26 zonder uitwerking 27; wij<br />

kunnen, en wij zullen kunnen daarop 28 vertrouwen<br />

29.<br />

ï me.<br />

2 quelque.<br />

3 envoïer.<br />

4 le.<br />

5 proniettre.<br />

é parole ƒ.<br />

7 certainement.<br />

8 tenir.<br />

9 pasfé.<br />

so ièmaine ƒ.<br />

11 négliger.<br />

12 le.<br />

13 faire.<br />

14 il.<br />

15 » propos.<br />

16 lui.<br />

17 pour.<br />

18 le.<br />

19 asfurer.<br />

20 application ƒ.<br />

V 4<br />

1<br />

21 alors.<br />

32 (e flatter.<br />

23 bientót.<br />

24 favoir.<br />

25 promesfe/.<br />

26 demeurer.<br />

27 erfet ra.<br />

28 y.<br />

29 fe fier.


jïa Op/tellen, betreffende de<br />

! m 3-<br />

Wij oordeelen i dikwijls ligtvaardiglijk 2 over de 3<br />

dingen, die 4 wij ten halven 5, of "ahemets 6 in<br />

het geheel niet 7 verftaan 8. Deeze laatdunkendheid<br />

9 veroorzaakt 19 dikwijls. dat wij ons de _/ƒ>£>'-.<br />

temijen 11 of de berispingen 12 van de anderen o£<br />


ongeregelde Werkwoorden. gig<br />

en daarover -uilen berouw gehad hebben mlsfchleno<br />

wanneer het 10 zal zijn te u laat 12. Veelen van<br />

ul. zien echter niet, zagen echter niet, hebben<br />

echter niet gezien, en zullen echter niet zien, dat<br />

zij hunnen pligt verzuimden , en deeze 'verblind*,<br />

hetd 13 verpligtte 14 nnj, en heeft mij dikwijls ver*<br />

pligt om 15 hen 16 daartoe 17 te noodzaaken i8„<br />

9 peut-être. 13 aveuglement m. 16 les.<br />

1 0<br />

"» 14 obliger. 17 y<br />

ïi trop.' Ï S de. ,8 J- orcer< " '<br />

12 tard.<br />

Mijn medehandelaar zal mij eenige 1 waaren a<br />

zenden 3; en indien hij zich van zijnen last 4 wèl<br />

zal gekweten hebben 5, zal ik er ra» 6 eenige /W-<br />

?;ew 7 aan mijnen broeder zenden, op dat hij zien<br />

moge-8 of 9 zij te« 10 «w»^» w , en of hij<br />

w/<br />

7 échantillon ra. 14 bagatelle ƒ. 21 pouvoir.<br />

V 5


3**<br />

Opfeilen, betreffende de<br />

N°. tf.<br />

Veele lieden zenden i, zonden, hebben gezonden,<br />

zullen zenden, en zouden zenden zeer dikwijls hunne<br />

kinders naar de fchool, zonder te 2 onderzoeken<br />

of 3 de meester, aan wien zij over geeven 4, overgaven,<br />

hebben overgegeven, en zullen overgeeven de<br />

zorg van derzelver onderwijs 5 en opvoeding, bekwaam<br />

is of 6 niet; het 7 gebeurt dikwijls, dat zij<br />

hem 8 niet dan bij 9 naam kennen 10. Ónze ouders<br />

zullen ons niet zenden naar de fchool, dan na dat n<br />

zij overtuigd zullen zijn van de bekwaamheid des<br />

meesters, aan wien zij ons toevertrouwen 12; want<br />

zij beoogen 13 niets anders 14, en zij beoogden niet*<br />

anders dan ons waar IJ welzijn.<br />

•i envoïer. 6 ou; 11 après que.<br />

2 fans. 7 il. ia conlier.<br />

3 li. 8 le. 13 envilager.<br />

4 remettre. 9 de. 14 autre chofi».<br />

£ ir,ltruflion ƒ. 10 eonnoitrs. 15 vrai.<br />

N°. 7.<br />

Ais 1 mijne leerlingen in de fchool zijn, loopen %<br />

-zij, liepen zij, hebben zij gelopen, zullen zij loopen<br />

, en zouden 2ij loopen dan kier dan daar 3, zonder<br />

de minlte zaak ulttevoeren 4. Ik verbied 5 het S<br />

hun, ik verbood het hun, ik heb het hun verboden,<br />

ik zal het hun dagelijks verbieden; maar zij<br />

kreunen zich 7 daaraan 8 niet, zij kreunden zich<br />

daaraan niet, zij hebben zich daaraan niet gekreund,<br />

en zij zouden zich daaraan niet kreunen: zij gaan<br />

altijd denzelfden gang 9. Gijl. hebt ook de flechte<br />

ï quand.<br />

2 courir.<br />

3 parci paria.<br />

4 faire.<br />

5 défendre.<br />

6 ; e.<br />

7 le foueier.<br />

8 y.<br />

9 train a.<br />

;


"«geregelde Werkwoorden. jij<br />

gewoonte,' dm m ah xi bezetenen 12 uit de fchool<br />

te loopen. lk wenschte wel, dat «rijk zo ras niet<br />

hepet, niaar dat gijl. naar huis' ginge?; zo aü t 3 he<br />

aan welopgevoede 14 kinderen betaamt \ 5l . J<br />

d e<br />

1 2<br />

1° ' forcené m,. 14 bien-élevé.<br />

11 comme. , 13 comme. I S convenir.<br />

•<br />

N°. 8.<br />

De deugdzaame lieden ontvlieden 1, ontvloden '<br />

hebben ontvloden, zullen ontvlieden en zouden<br />

inde?SrT? L jk<br />

-,° 0k<br />

? e e r a c h t e n £<br />

n beminnen,<br />

indien p . de luiheid en de ongehoorzaamheid, die<br />

verjoejeltjke 2 ondeugden, ontvloodt. De grootfte<br />

^deugden guiten 3, fproten, zijn gefloten,<br />

0 U d e<br />

te dl f<br />

M J/ 21<br />

/ c<br />

f aan<br />

' z<br />

"-<br />

W e<br />

" f r u i t e n u i t d e<br />

P l'digl<br />

5,- zij deed fchade, zij heeft<br />

z a l fchade doen<br />

!i > e<br />

« 4 zou<br />

fchade doen aan het ligchaam en aan de ziel. &<br />

aicn de kinders péh met 6 hunne lesfen en met<br />

ve^ad<br />

g<br />

f<br />

h i M m ?<br />

'<br />

Z<br />

° U d e n n i 6 t d 0 6 n<br />

^<br />

l Sstable. i l<br />

£ naitre. 6 a. •<br />

N°. 9,<br />

De jonge lieden 1, ftierven 7;?n<br />

ven,- zullen fterven zo 2 wel S> W<br />

den: de eene fterft, ftierf,^ ge b 3<br />

r v?„ ^ , Ver"<br />

yen, en zou fterven vroeger 5 d dan de ander/ S<br />

** ^ 6 Wij ^ 7 / < m£ 8,^ erzif w^jtroVgE<br />

1 mourir. 4 vieux „ ,<br />

3. que. 6 ibit que. }J£' *• 1


yr6 . Opfeilen, betreffende de<br />

ven, echter 9 de tijd onzes levens 10 is bepaald 11<br />

door God, en wij zullen daarvan 12 nooit de eind'<br />

paaien 13 overfchreeden 14. Het 15 zou dus 16 te 17<br />

wenfchcn zijn, dat wij altijd deugdzaam 18 leefden,<br />

dan 19 zou de dood ons niet verfchrikken'20. Wij<br />

zouden few 21 met vermaak zien naderen, 0?» 22<br />

Zo* te maaken 23 de banden 24, d/« 25 ons aan de<br />

aardfche 26 rampen 27 hechten 28.<br />

9 neanmoins,<br />

10 vie ƒ.<br />

n déterminé.<br />

ia en.<br />

13 borne ns.<br />

14 paster.<br />

15 f»<br />

16 ainfi.<br />

17 a.<br />

18 vertueufement.<br />

19 alors.<br />

2.0 etfraier.<br />

21 la.<br />

22 pour.<br />

N°. 10.<br />

23 détacher.<br />

24 lien m.<br />

35 qui.<br />

26 terrestre.<br />

27 mal m.<br />

28 attacher.<br />

De weetenfchappen worden niet verkreegen 1, wierden<br />

niet verkreegen, zijn nooit verkreegen geworden,<br />

en zullen nooit verkreegen worden dan door<br />

den arbeid en door de moeite; indien zij kunnen 2,<br />

zij konden, en zij zouden kunnen gekocht worden 3<br />

voor geld; dan 4 zonden zekerlijk 5 de rijkften ooic<br />

tevens 6 de geleerdlten zijn. De geleerden verwer'<br />

ven 7, verwierven, hebben verworven, zullen verwerven,<br />

en zouden verwerven een' grooten naam 8<br />

door hunne uitgefirekte 9 kundigheden. Legt u ook<br />

geheel en al 10 toe II op de 12 weetenfchappen, op<br />

dat gij in het vervolg ook een' grooten naam verwervet,<br />

niet alleen door uwe uitgebreide kundigheden,<br />

maar ook door uwe uitmuntende 13 deugden!<br />

1 s'acquérir.<br />

2 pouvoir.<br />

3 s'aCheter.<br />

4 alors.<br />

§ certaiftement.<br />

6 en même tems.<br />

7 s'acquérir.<br />

8 réputation/.<br />

9 viste.<br />

10 entierement.<br />

11 s'appliquer.<br />

12 lees aan de.<br />

13 excellent,


ongeregelde Werkwoorden* 513?<br />

Alexander 1 de Groote heeft de geheele bekends<br />

wereld gewonnen zo wij geloof flaan 3 aan het,<br />

verhaal 4 van den Hijloriefchtijver 5 Curtlus 6. Een<br />

vredelievend 7 vorst, die 6 vergenoegd is 9, vergenoegd<br />

was, vergenoegd is geweest, en vergenoegd<br />

zal zijn met io Zijne Haaten, zich toeleggende 11<br />

om 12 zijne onderdaanen gelukkig te maaken 13, ver*<br />

dient 14 meer eens ieders 15 bewondering 16, dan<br />

een heerschzuchtlge 17 gek, welke doorloopt 18, doorliep,<br />

heeft doorgelopen, zal doorloopen, en zoii<br />

doorloopen de geheele wereld, om iy tallooze 20<br />

volken onder het haatelijke 21 juk 22 der favernijf 23<br />

te doen bukken 24.<br />

1 Alexandre.<br />

2 conquérir.<br />

3 ajouter foi.<br />

4 recit w,<br />

5 Hiflorien m.<br />

6 Cu ree.<br />

7 pacifique.<br />

8 qui.<br />

9 fe contenter.<br />

10 de.<br />

11 s'appliquer.<br />

12 a.<br />

13 rendre.<br />

14 mériter.<br />

15 tout Je monde»<br />

16 admiration ƒ.<br />

N°. 12.<br />

17 ambitieux.<br />

18 parcourir.<br />

19 pour.<br />

20 innombrabl®.<br />

21 odieux.<br />

22 joug m.<br />

23 fervitude f.<br />

24 plier.<br />

Ik ken 1, ik kende, ik heb gekend, ik zal kennen,<br />

en ik zou kennen lieden, bezittende 2 rijkdommen<br />

3, welke 4 zij verkrijgen 5, verkreegen, zullen<br />

verkrijgen, en zouden verkrijgen op 6 eene flinkfche<br />

7 wijze 8. Het 9 is echter feter 10, het was<br />

echter beter, het is echter beter geweest, en het<br />

zal echter beter zijn te hebben gewonnen een' ftuL»<br />

ver door den eerlijken n arbeid 12 onzer arbeid'<br />

1 connoitre.<br />

2 avcir.<br />

3 richesfe/.<br />

4 que.<br />

5 acquérir.<br />

6 de.<br />

7 obJique.<br />

8 maniere ƒ,<br />

9 il.<br />

10 valoir mieux.<br />

11 honnêtt.<br />

22 travail m.


(JjiS ,-Opfi''ellen, betreffende de<br />

zaame 13 hand, dan te hebben verkreegen groote<br />

fchatten 14 door bedriegerijen 15 en door onrechtvaardigheden<br />

16. De vruchten, welke wij plukken 17,<br />

wij plukten, wij zullen'plukken, en wij zouden<br />

plukken van onze bedriegerijen, verliezen i3 daarna^<br />

verloren daarna, hebben daarna verloren, en zullen<br />

daarna verliezen veel van hunnen fmaak.<br />

J3 laborieux. 1$ tromperie ƒ. 17 cueilïir.<br />

14 tréfor m. 16 injustice ƒ. 18 perdre.<br />

N°. 13*<br />

Wanneer ik zie 1, ik zag, ik heb gezien, ik zal<br />

zien, en ik zou zien de zotternijen 2, welke 3 ge~<br />

fchieden 4, gefchiedden, zijn gefchied, zuilen gefchieden,<br />

en zouden gefchieden, ah 5 ook die,<br />

welke gezegd Worden 6, gezegd wierden, zijn gezegd<br />

geworden, en zullen gezegd worden, kan 7<br />

ik niét nalaaten 8 een Hecht denkbeeld 9 van het<br />

menschlijk verftand te hebben. Gijl. vermaakt u 10,<br />

gijl. vermaaktet u, gijl. hebt u vermaakt, gijl.<br />

zult u vermaaken, en gijl. zoudt u vermaaken doorgaands<br />

11 het meest 12, wanneer gijl. bedrijft 13,<br />

gijl. bedreeft, gijl. hebt bedreven, en gijl. zult bedrijven<br />

buitenfpoorlgheden 14»<br />

1 voir. 6 fe dirs. 10 fe diven.'r.<br />

2 fottife ƒ. 7 ik kan niet', je ne 11 ordinairement.<br />

3 qui. faurois. 12 le plus.<br />

, 4 fe faire. 8 s'empêcner. 13 commettre.<br />

B comme. 9 opinion/. 14 extravagance f.<br />

"•<br />

Sa :<br />

/• N<br />

°-14. :<br />

Gijl. ziet 1, gijl. zaagt, gijl/hebt gezien, gijl*<br />

zult zien, eh gijl. zoudt zien nog dagelijks, dit<br />

magtige en rijke perlóonen vervallen 2, ^vervielerf".,<br />

I voir.. • | 2 déohepir.


ongeregelde Werkwoorden, g 1 5<br />

zijn vervallen, zuilen vervallen, en zouden vervallen,<br />

van het toppunt 3 des fortuins, waar 4 zij<br />

meenen 5, meenden, hebben gemeend, en zullen<br />

meenen te zijn in volle zekerheid 6. Gijl. leert 7<br />

daaruit 8-, gijl. leerdet daaruit, gijl. hebt daaruit<br />

geleerd, en gijl. zult daaruit leeren, dat gijl. nooit<br />

moet 9, gijl. nooit moest, gijl. nooit hebt moeten,<br />

en gijl. nooit zult moeten u betrouwen 10 op het u<br />

fortuin, wanneer hetzelve ul. toelagcht 12, ul. toelagchte,<br />

ul. heeft toegelagchen, en ul. zou toelagchen<br />

geduurende eenigen tijd.<br />

3 faite m. 7 apprendre. 10 fe fier.<br />

4 °ü. 8 par ]h. u u es a a n n e t ><br />

5 croire. 9 faloir. 12 löurire.<br />

6 füreté ƒ.<br />

N». 15.<br />

Ga zitten 1 ah 2 het 3 u fe//Vf? 4. Ik bed<br />

reeds gezeten; indien ik ga zitten, ik ging zitten»<br />

ik was gaan zitten, en ik zou gaan zitten op deezen<br />

bank, zou ik gevaar loopen 5 te vallen, doordien<br />

dezelve gebroKen is; ik wenschte we) dar gij<br />

ginget zitten ! Laaten wij bij 6 het venller gaan zitten;<br />

wij zullen daar 7 te zamen kunnen praatende<br />

hof verfchaft 8 ons, verfchafte ons, heeft ons<br />

verfchalt, zal ons. verfchaffen, en zou ons verfchaffen<br />

het fchoonffe gezicht 9 der wereld: indien<br />

wij gisteren hier waren gaan zitten, zou oe tijd<br />

ons niet verveeld 10 hebben. Ik wenschte wel, dat<br />

gijl. ginget zitten, en dac gijl. uwe plaats n niet<br />

verhetet zonder verhf 121<br />

1 s'asfeoir. 5 couiir risque. 9 'vue ƒ.<br />

2 fi. 6 prés de. 10 dureri<br />

3 »" . 7 y- 11 place/.<br />

4 plaire. S offnr. , i 2 permjsiion ƒ.


ig2C Opfeilen, betreffende de<br />

N°. 16.<br />

Ik voorzie i $ ik voorzag, ik heb voorzien, ik<br />

zal voorzien, en ik zou voorzien veele ongelukken,<br />

zo die twist nog lang 2 duurt; want ieder %<br />

der beide 4 partijen 5 meent f>, meende, heeft gemeend<br />

, en zal meenen gelijk te hebben 7; ik<br />

wenschte dat zij niet elkander 8 een vergelijk 9<br />

-maakten, en dat zij elkander verftonden 10! lk begrijp<br />

ir niet, ik begreep niet, ik heb niet begrepen,<br />

ik zal niet begrijpen, en ik zou niet begrijpen,<br />

waarom zij niet willen, zij niet wilden, zij<br />

niet hebben willen, en zij niet Zouden willen malkander<br />

verft'aan 12. Het vetffe proces it niet opteweegen<br />

tegen 13 het flegtfte verdrag. Die zaak 14<br />

zal kunnen hebben droevige gevolgen, indien men<br />

daarin 15 niet voorzie iö bij tijds 17.<br />

1 prévöi'r. 7 avoir raifort. 12 s'entendre.<br />

2 longtenjs. 8 entr'eux. 13 ne pas valoir.<br />

3 chacun. 9 accommode- 14 affaire/.<br />

4 des deux m. ment m. 15 y.<br />

5 parti. 10 s'entendre» 16 pourvoir'.<br />

6 croire. I I comprendre. 17 a tems.<br />

N


ongeregelde Werkwoorden.<br />

welke groejen io, groeiden, en zullen groejen<br />

hier n beneden 12, en Welke 13' ftrekken 14, llrekten,<br />

hebben geftrekt, en zullen ltrekken tot 15 het<br />

gebruik 16 en tot het onderhoud 17 der levendige 18<br />

1'chepzelen. //se 19 groot is niet de goedheid des<br />

Scheppers, die zorgt 20, zorgde, heeft gezorgd,<br />

en zal zorgen voor 21 alles, wat 22 in het wezen<br />

«23, in het wezen was, in het wezen is geweest*<br />

en in het wezen zal zijni<br />

10 croïtré. 15 Ju 20 avoir foin.<br />

it ici. 16 ufage. 21 de.<br />

12 bas. 17 eniretién (n. 22 ee qui»<br />

13-qui- 18 vivant. 23 exiiter*<br />

14 fervih 1 9 combien»<br />

N°. i t<br />

Hout, iteeh, ijzer en meer 1 andere metaalen,<br />

kunnen niet, konden niet, hebben niet kunnen, eh<br />

zullen niet kunnen zich beweegen 2; om dat zijniet<br />

dan ftof 3 zijn; daaruit 4 beftuiten 5 wij, bellooteft<br />

wij, hebben wij befloten, en zullen wij befluiten,<br />

dat wij meer 6 zijn dan die doode llgchaaraen;<br />

want Wij leeven 7 en Wij beweegen ons, wij leefden<br />

en wij beweegden ons, wij hebben geleefd en<br />

wij hebben ons beweegd, wij zullen leeven en wij<br />

zullen ons beweegen; maar dit leven en deeze be^<br />

weeging 8 wordt ook ontdekt 9 ih de beesten; echter<br />

zullen wij ook ligt 16 kunnen bemerken l i , dat<br />

Wij meer hebben dan het leven en de beweeging;<br />

want wij denken en wij redeneeren 12. Het tw*<br />

mogen 13 van te denken en te redeneeren kan niet<br />

zijn dan het kenmerk 14 van eene redelijke i§<br />

1 plufieurs» 6 plus. n remarquér.<br />

tt fe.mouvotr. 7 vivre, 12 raifonner.<br />

3 mauere/. 8 mouvement m. 13 faciliré/.<br />

4 de la. 9 Ie découvrir. 14 marqué/.<br />

5 conclure. ib facilement. 12 raifonnabl^<br />

X


5«2 Opflelkn, betreffende de<br />

ziel, verbeven \6 boven 17 die der redelooze dieren<br />

18.<br />

16 éleve. 17 a/ 18 brute.<br />

N°. 19.<br />

d a t n e t<br />

Ik verbeeld mij 1, dat te 2 r«g*«r 3»<br />

regende, dat het heeft geregend, en dat het zal<br />

regenen; mij dunkt 4, dat het nooit zo Jierk 5 geregend<br />

heeft. Ik wenschte wel, dat het den geheelen<br />

dag 6 regende; want wij hebben eene lange<br />

droogte 7 gehad ; echter eene al te 8 overvloedige 9<br />

regen 10 fchaadt 11, fchaadde, heeft gefchaad, zal<br />

fchaaden, en zou fchaaden dikwijls zo veel 12 als<br />

eene bovenmaatlge 13 droogte. Eene al te overvloedige<br />

regen vernielt 14, vernielde, heeft vernield,<br />

zal vernielen, en zou vernielen zo wel 15 de vruchten<br />

en de graanen als de bovenmaatige droogte. De<br />

boomen en kruiden zouden noch groejen 16, noch<br />

bloejen 17, indien de regen hen 18 niet bevochtigde<br />

19, en dat de hitte hen niet verwarmde 20.<br />

1 s'imaginer.<br />

2 il.<br />

3 pleuvoir.<br />

4 fembler.<br />

5 fort.<br />

6 journée ƒ.<br />

7 fécheresfe ƒ.<br />

8 trop.'<br />

9 abondant.<br />

10 p'uïe ƒ.<br />

11 nuire.<br />

12 autanr.<br />

13 excesfif.<br />

14 détruire.<br />

N°. ao.<br />

15 ausfi bien.<br />

16 croitre.<br />

17 fleurir.<br />

18 les.<br />

19 arroler.<br />

20 échauffer, l'ept.<br />

Weet 1 tij wel, wist gij wet, hebt gij wel geweten,<br />

zult gij wel wecten, dat God is en dat Hij<br />

is een helmier 2 der geenen die 3 Hem 4 yreezen,<br />

Hem vreesden, Hem hebben gevreesd, en Hem zul-<br />

1 favoir.<br />

4 le.<br />

2 rémunérsteur n. 3 qui.


•ongeregelde Werkwoorden, 323<br />

Jen vreezen; en ook dat Hij ftraft, ftrafte, heeft<br />

geftraft, en zal ftraffen de geenen, die Hem 5 ongehoorzaam<br />

zijn 6, Hem ongehoorzaam .waren<br />

Hem ongehoorzaam zijn geweest, en Hem ongehoorzaam<br />

zullen zijn? Gij weet het zeerwel* maar<br />

gij denkt daaraan 7 riiet. Indien gij leest 8, gij<br />

leesdet, gij hadt gelezen, en gij zoudt leezen de hei.<br />

hge Schriftuur, zult gij deeze godlijke waarheid<br />

daarin vinden. Ik wenschte wel, dat gij in dezelve<br />

dagelijks 9 lazet, en dat gij onthieldet 10 de zedelesfen<br />

n , die 12 dezelve 13 vervat 14, vervattede<br />

en zal vervatten.<br />

5 lui. 9 journellement. 12 que.<br />

6 désobéir. 10 retenir. 13 elle. *<br />

7 y* 11 lecon de mora- 14 contenir.<br />

S lire. le ƒ.<br />

N°. ar;<br />

Ik ken x, ik kende, ik heb gekend, ik zal kennen,<br />

en ik zou kennen reeds mijne lesfen; maar ik<br />

S elo<br />

i e t d a t d e u w<br />

?f* " ' en kent; want ik zie<br />

u altijd lpeelen. Uwe neeven kennen nooit, kenden<br />

nooit,'hebben nooit gekend, en zullen nooit<br />

kennen de hunnen. Leert 3 uwe lesfen en maakt<br />

uw werk! want weet, dat de meester u zekerlijk<br />

ftraffen zal, indien gij het 4 nalaat 5. Ik wenschte<br />

wel, dat alle leerlingen altijd hunne lesfen kenden!<br />

zij zouden ze 6 wel beter 7 kennen, indien<br />

zij ze leerden vóór 8 den tijd van de Tchool. Leest 9<br />

en herleest 10 verfcheldene xx maaien 12 uwe lesfen,<br />

eer 13 gij dezelve van bulten 14 leert 15, op dat<br />

gij de woorden 16 wèl kunnet uit fpreeken 17!<br />

1 favoir. 7 mieux. I 3 avantque.'<br />

2 c r o i r e<br />

-<br />

3 apprendre.<br />

8 avant.<br />

9 lire.<br />

14 p a r coeurï<br />

15 préf. du fubf<br />

4 y- 10 retire. ,6 mot m.<br />

5 manqner, 11 plufieurs. 17 prononcer<br />

6 les. ia fois.


3*4 Opfeilen, betrefende de<br />

'NO. 22.<br />

De boeken, die i ik daar 2 zie, zijn niet waardig<br />

3, waren niet waardig, zijn niet waardig geweest,<br />

en zullen niet waardig zijn het geld, dat 4<br />

men er voor 5 betaald heeft. De man, die 6 daar<br />

zit, daar,zat, daar heeft gezeten, en daar zou zitten,<br />

is niet waardig, was niet waardig, is niet<br />

waardig geweest, en zal niet waardig zijn het wa-<br />

,ter, dat hij drinkt 7, dat hij dronk, en dat hij<br />

zou drinken. Wij zullen gelukkig zijn, indien wij<br />

niet willen 8, wij niet wilden, wij niet hebben gewild,<br />

en wij niet zullen willen dan het geen wij<br />

kunnen 9, wij konden, wij hebben kunnèn, en wij<br />

zullen kunnen. Indien gij wilt het geen gij kunt,<br />

zult gij altijd kunnen het geen gij zult willen.<br />

1 que. 4 que. 7 boire.<br />

2 la. 5 eu. 8 vouloir.<br />

3 valoir. 6 qui. 9 pouvoir.<br />

N°. 23.<br />

Ik wil, ik wilde, ik heb willen, en ik zal willen<br />

wederom hebben 1 het boek, dat 2 ik u geleend<br />

heb; bijaldien 3 gij niet wilt, gij niet wildet, gij<br />

niet hebt willen, en gij niet zult willen mij hetzelve<br />

4 wedetgeeven 5, zal ik genoodzaakt zijn mij<br />

er i over 6 te beklaagen 7 aan mijnen vader, die 8<br />

u wel noodzaaken zal 9 het mij wedertegeeven.<br />

Ik geloof 10 niet, ik geloofde niet, ik heb niet ge.<br />

loofd, en ik zal niet gelooven, dat 11 gij het zult<br />

verloren hebben. Gij hebt daarin 12 nog gisteren<br />

gelezen. Ik heb het niet verloren; maar ik hes<br />

I ravolr. 5 rendre. 9 contraindre.<br />

a que. 6 en. 10 croire.<br />

3 fi. 7 fe plaindre. n que.<br />

4 le. 8 qui. ia y.


ongeregelde Werkwoorden. 3*5<br />

daarin 12 nog dagelijks: zodra 13 ik het geheel 14<br />

zal gelezen hebben, zal ik het u wedergeeven,<br />

gelijk 15 ik het u beloofd heb. Wacht 16 nog eenige<br />

dagen als 17 het u belieft 18!<br />

13 dèsque. 15 comme. 17 fi.<br />

14 entièrement. 16 attendre. 18 plaire.<br />

N°. 24.<br />

' Wanneer wij begaan 1, wij begingen, wij hebben<br />

begaan, wij zullen begaan, en wij zouden begaan<br />

eene dwaasheid 2, bemerken 3 wij dezelve 4<br />

niet, bemerkten wij dezelve niet, hebben wij dezelve<br />

niet bemerkt, zullen wij dezelve niet bemerken,<br />

en zouden wij dezeive niet bemerken dan wanneer<br />

zij begaan is. Wij worden allen geboren 5,<br />

wij werden allen geboren, wij zijn allen geboren<br />

geworden, wij zullen allen geboren worden, en wij<br />

zouden allen geboren worden in de zonde. Zodra<br />

6 de mensch geboren wordt, geboren werd,<br />

is geboren geworden, zal geboren worden, en zou<br />

geboren worden, begint hij te 7 lijden 8. Gijl. zegt,<br />

gijl. zeidet, gijl. hebt gezegd, en gijl. zult zeggen<br />

veele dingen, die 9 gijl. niet kunt, gijl. niet<br />

hebt kunnen, gijl. niet hadt kunnen, en gijl niet<br />

zult kunnen bewijzen 10.<br />

1 commettre. 5 najtre. 8 fouffrir.<br />

2 folie/. 6 uèsque. 9 que.<br />

3 s'appercevoir. 7 a. 10 prouver.<br />

4 en.<br />

-v W. 25.<br />

Veele lieden vervloeken 1 ligt a, vervloekten ligt,<br />

hebben ligt vervloekt, zullen ligt vervloeken, eu<br />

zouden ligt vervloeken een' anderen ; maar vervloekt<br />

niemand, op dat God u ook niet vervloekei<br />

I maudire. 2 aifémen.<br />

X 3


$i$ ' Opfeilen, betreffend* de<br />

Wanneer iemand ons tegenfpreekt 3, ons tegen- .<br />

fprak, ons heeft te^cngcfprokerj.p;iijiis zal tegen- .<br />

fpreeken, cn ons zou t s~É|§l het $<br />

niet, betaauiie het bic P-S^' 'amd,<br />

zal het niet botaamen, cn zeft^feï^niet betaamen<br />

ons te vertoornen 6; het is genoeg 7, het was genoeg,<br />

het is genoeg geweest, en het zal genoeg<br />

zijn hem te overtuigen S door goede woorden 9, dat<br />

hij mis heeft 10, mis had, mis heeft gehad, en mis<br />

zou gehad hebben. Ik wenschte wel, dat de goede<br />

woorden voldoende waren om 11 u te houden 12 in<br />

uwen pligt!<br />

3 contredire. 7 fuffire. 10 fe tromper,<br />

4 falloir. 8 de le convainere. 11 pour.<br />

5 il. 9 parole/. 12 contenir.<br />

6 de nous mettre<br />

en colere.<br />

N°. 26.<br />

Gijl. leest 1 veel, gijl. laast veel, gijl. hebt veel<br />

gelezen, en gijl. zoudt veel leezen; maar gijl. onthoudt<br />

2 het 3 niet en gijl. begrijpt 4 er weinig<br />

van 5, gijl. onthieldt het niet en gijl, begreept er<br />

weinig van, gijl. hebt het niet onthouden en gijl.<br />

hebt er weinig van begrepen: ik wenschte dat gijl.<br />

liever 6 minder 7 lazet, en dat gijl. onthieldet en<br />

begreepet het geen gijl. leest! dikwijls verbiest 8<br />

gijl., verkoost gijl., hebt gijl. verkazen, en zult.<br />

gijl, verkiezen boeken, die 9 ul. meer fchaaden 10,<br />

•ul. meer fchaadden, ul. meer hebben gefchaad, en<br />

ul. meer zullen fchaaden dan zij ul onderrichten 11,<br />

ul. onderrichtten, ul. hebben onderricht, ul. zullen<br />

onderrichten in 12 nuttige dingen. Ik geloof '13<br />

3 lire. 6 plutót. 10 nuire.<br />

2 retenir. ' 7 moins. 11 inflruire.<br />

3 le. 8 choifir. i3 de.<br />

4 comprendre. 9 qui. i3cro;re.<br />

6 en.


ongeregelde Werkwoorden. 31J<br />

voorzeker 14, dat het te 15 veel 16'leezen 17 den<br />

geest kwelt 18 en vermoeit 19, zo wel ao ah ai de<br />

te groote hoeveelheid 22 van voedzel 23 de maag<br />

overlaadt 24.<br />

14 oertainemenr. 18 incommoder. a2 quantité ƒ.<br />

15 trop. 19 fatiguer. 23 ncurriture ƒ.<br />

16 continuel. 20 ausfi bien. 24 furcharger.<br />

17 leöure ƒ. 21 que.<br />

N°. 27.<br />

Wanneer wij /^if 1 fchrijven 2, wij iet fchreven,<br />

wij iet hebben gefchreven, wij iet zullen fchrijven,<br />

en wij iet zouden fchrijven, behoort 3 het 4, dat<br />

wij hetzelve 5 leezen 6 en hetzelve dikwijls herleezen,<br />

om te zien 70/8 wij niet gezondigd nebben<br />

tegen de [peiling 9 of 10 tegen de fiijl n. Gijl.<br />

khrijft van daag f echter 12 dan gisteren; maar ik<br />

hoop, dat gijl. morgen beter 13 zult fchrijven.<br />

Uwe medeleerlingen fchrijven nu veel beter dan<br />

gijl.; echter hebben zij gisteren nog veel beter gefchreven.<br />

Ik zou met vermaak zien, dat gijl. beter<br />

fchreeft 14; maar, al 15 fchrijvende, leert mén fchrijven.<br />

Ploudt 16 de pen wel, en hebt eene ongedwongene<br />

17 houding 18 ! De geene, die de pen<br />

kwalijk 19 zal houden, zal nooit eene fraaje hand<br />

fchrijven.<br />

1 quelque chofe. 8 li. 14 foptatif.<br />

2 écrire. 9 orthographe ƒ. 15 en.<br />

3 falloir. 10 ni. 16 tenir.<br />

4 ik 11 ftilem. 17 dégagé.<br />

5 le. 12 plus mal. 18 conienance ƒ.<br />

6 préf. du fubj. 13 mieux. 19 mal.<br />

7 pour voir.<br />

X 4


ajaS öppJellen, betreffende d»<br />

N°. a8.<br />

Het i zijn dwaazen 2, die 3 lagchen 4, lachten,<br />

hebben gelagchen, zullen lagchen, en zouden lag-i<br />

chen op 5 ieder 6 oogenblik, zonder daartoe 7 rei<br />

den 8. te hebben; gif lacht, gij lachtet, gij hebt<br />

gelagchen, en gij zult lagchen op 9 ieder woord,<br />

dat gij /preekt 10, dat gij fpraakt, en dat gij zult<br />

fpreeken. Gedraagt n u met meer zedigheid 12 s<br />

indien gij niet wilt dat men u plaatze 5.3 onder het 14.<br />

getal der dwaazen ! De molènaars 15 maaien 16,<br />

maalden, hebben gemaald, en zullen maaien het<br />

koorn; zij maaken er van, 17 meel, waarna de bak*<br />

kers 18 het kneeden 19 met melk en water, het<br />

hakken 20, het bakten, het hebben gebakken, en<br />

het zullen bakken in den oven, en zij maaken er<br />

brood van 17.<br />

\ ee. 8 fbjet. 14 lees aan het.<br />

2 fot m. 9 a. 15 mcunier JH,<br />

3 qui. 10 dire. 16 moudre.<br />

4 rire. 11 conduire. 17 en.<br />

5 a, i2 modestie/. 18 boulanger m,<br />

«5 chaq'JOj. 13 méare, au préf. 19 paitrir.<br />

ff en. du fubj. 20 cuire.<br />

N°. £9.<br />

,<br />

Wat 1 drt.nkts 2 gij s morgens., 3? drinkt gij cofiij<br />

©f thee 4 ? Wij drinken, wij dronken, wij hebben<br />

gedronken, wij zullen drinken, en wij zouden drinkuj<br />

altijd thee; want men zegt, dat de coflij te<br />

veel 5 verdikt 6, te veel verdikte, te veel heeft verdikt,<br />

en te veel zou verdikken het bloed; en ik<br />

drink, ik dronk, ik hab gedronken, en ik zal drinken<br />

coffij; want men zegt, dat de thee het bloed<br />

I que. 3 !e matin. 5 trop.<br />

%. prendre. 4 thé m. 6 épaislir.


ongeregelde Werkwoorden. 32$<br />

te veel verdunt 7. Ik weet niet, ik wist niet, ik<br />

heb niet geweten, en ik zou niet weeten of 8 dat 9<br />

waar 10 is of 11 niet 12; wij gelooven, dat geen<br />

van beiden 13 fchaadt 14, fchaadde, heeft gefchaad,<br />

en zal fchaaden aan de gezondheid des menfchen;<br />

wanneer men dezelve 15 gebruikt 16, dezelve gebruikte,<br />

dezelve heeft gebruikt, en dezelve zal gebruiken<br />

met maate 17.<br />

7 afoiblir. n ou. 15 en.<br />

8 fi. 12 non. 16 ufer.<br />

c e l a<br />

9 -<br />

10 vrai.<br />

J3 nil'un nil'autre. 17 avec mefure.<br />

14 nuire.<br />

N°. 30.<br />

Bef uit 1 gij niet, befloot gij niet, hebt gij niet<br />

befloten, en zoudt gij niet befluiten uit het verhaal<br />

2, dat 3 men ons doet, dat men ons deed,<br />

dat men ons heeft gedaan, en dat men ons zou<br />

doen, dat die zaak 4 kwaade gevolgen 5 zal kunnen<br />

hebben? De meesters befluiten, beflooten, hebben<br />

befloten, en zullen befluiten uit de nalaatigheid<br />

hunner leerlingen, dat zij geen eerzucht 6 hebben.<br />

Wij befluiten, wij befloten, wij hadden befloten<br />

, en wij zullen befluiten uit de heldhaftige 7<br />

daaden van iemand 8, dat hij moed 9 heeft. De<br />

bijbel _/7»// 10, floot, heeft gefloten, en zal fluiten<br />

bulten x\ het koningrijk der hemelen alle de geenen<br />

die 12 God en zijne geboden verachten.<br />

1 conclure. 5 fuite ƒ. 9 coenr m.<br />

2 recit m. 6 ambition ƒ. 10 exclure.<br />

3 que- 7 héroïque. 1 r lees van.<br />

4 affaire ƒ. 8. quelqu'un. 12 qui.


83° .Opfeilen, betreffende de<br />

N°. 31.<br />

Die bloem is alreeds ontlooken 1: ik hoop dat 2<br />

deeze ook welhaast 3 zullen ontluiken. Ik fchep 4 ,<br />

ik fchiep, ik heb gefchept, ik zal fcheppen veel<br />

vermaak om te 5 zien eene bloem ontluiken. Niets<br />

maalt ons beter af 6 eene opkomende 7 jeugd, dan<br />

eene versch 8 ontlokene bloem. Wij leeren 9, wij<br />

leerden, wij hebben geleerd, wij zullen leeren, en<br />

wij zouden leeren zo lang als 10 wij zien, wij zagen,<br />

wij hebben gezien, wij zullen zien, en wij<br />

zouden zien, dat wij niets weeten, wij niets wisten<br />

, wij niets hebben geweten, en wij niets zouden<br />

weeten. Veele menfchen zouden zekerlijk zeer<br />

bekwaam geworden zijn 11; zo 12 zij zich niet verbeeld<br />

hadden 13 van alles genoeg te weeten. Hoe<br />

meer 14 wij gefudeerd hebben 15, hoe meer wij on»<br />

ze onkunde 16 ontdekt hebben 17.<br />

1 éclore. 7 naisfant. 12 fi.<br />

2 que. 8 nouvellement. 13 s'imaginer.<br />

3 bientór. 9 apprendre. 14 plus.<br />

4 prendre. 10 ausli longtems 15 étudier.<br />

5 a« quö' 16 ignorance ƒ.<br />

ó dépeindre» 11 devenir. 17 mettre au jour.<br />

No. 32.<br />

Wij vergisfen ons 1, wij vergisten ons, wij heb.<br />

ben ons vergist, en wij zullen ons vèrgisfen ligtïijk-<br />

maar gijl. vergist u ook wel, gijl. vergistet u<br />

ook wel, en gijl. zult u ook wel hebben vergist}<br />

maar dat is niets: de verlicktfie 2 vergist zich wel,<br />

vergiste zich wel, heeft zich wel vergist, en zal<br />

zich wel vergisfen; ik wenschte echter wel, dat wij<br />

ons nooit vergisten! Mij dunkt dat mijne leerlingen<br />

terleerens, verleerden, hebben verleerd, zullen ver-<br />

1 fe méprendre. 2 éciairé m. 3 désapprendre.


ongeregelde Werkwoorden. 3 3 I.<br />

leeren, en zouden verleeren; want zij maaken, zij<br />

maakten, zij hebben gemaakt, zij zullen maaken,<br />

en. zij zouden maaken nog veele fouten in een opftel,<br />

dat 4 zij van te vooren 5 zonder fouten gemaakt<br />

hebben. Gijl. maakt weinig gewag 6 van de<br />

regelen 7, die gijl. alle weeken opzegt.<br />

4 que. 6 peu de cas. 7 regie ƒ<br />

5 auparavant.<br />

No. 33.<br />

De rechters 1 deezer wereld zijn aangefteld 2 van<br />

den opperften 3 Rechter des hemels en der aarde,<br />

om te 4 ftraffen de mlsdaaden 5, welke 6 begaan<br />

worden 7, begaan werden, begaan 8 zijn, begaan<br />

waren, en zullen begaan zijn op de aarde; maar de<br />

rechters deezer wereld ftraffen niet, ftraften niet,<br />

hebben niet geftraft, en zullen niet ftraffen altijd<br />

alle de misdaaden, welke 9 de menfchen begaan 10 •<br />

want veele misdaaden worden begaan, die niet komen<br />

11, niet kwamen, en niet zullen komen ter 12<br />

ooren der rechters. God, die alles weet en ziet<br />

is niet alleen onderricht 13 van alle misdaaden, die<br />

wij begaan, maar hij kent zelfs alle onze gedachten<br />

14,<br />

1 juge m. 6 qui. n parvenir.<br />

2<br />

^ tabll<br />

« 7 fe commettre. 12 lees aan de,<br />

3 lupréme. 8 eommis. 13 inftruire.<br />

4 Pour. 9 que. 14 penfée ƒ.<br />

5 crime m. 10 commettre.<br />

N*. 34-<br />

Ik heb befloten 1 om a van daag niet uittegaan<br />

om dat ik niet welvaarend ben 3, Ik wenschte wel<br />

dat gij ook het beflult 4 namet om niet uittegaan!<br />

1 réfoudre. 3 fe porter bien. 4 reïolution ƒ.<br />

% £18»


gjt Opfl ellen, betreffende de<br />

Wij zullen befluiten 5 om 6 eene wandeling te doen,<br />

indien het wéér 7 het ons toelaat 8, het ons toeliet,<br />

en het ons zal toelaaten. Ik hoop niet dat<br />

het 9 regenen zal. Zij volgen 10, zij volgden, zij -<br />

hebben gevolgd, en zij zullen volgen het voorbeeld,<br />

dat men hun geeft. Ik vlied 11, ik vlood,<br />

en ik zal vlieden het gezelfchap der godloózen;<br />

maar ik weet, ik wist, ik heb geweten, en ik zal<br />

weeten, dat gij niets verzuimt, dat gij niets verzuimdet,<br />

en dat gij niets hebt verzuimd om 12 het 13<br />

te zoeken. Weet dat hetzelve 14 fchaadt 15, fchaadde,<br />

heeft gefchaad, en zal fchaaden aan den goeden<br />

naam iöl<br />

£r fe réfoudre. , 9 il. 13 ' a<br />

-<br />

6 a. 10 fuivre. 14'elle.<br />

7 tems mi n fuir. 15 nuire.<br />

8 permettre, 12 pour. 16 réputation ƒ.<br />

N°. 35-<br />

Wat 1 verkiest a gij, wijn, bier of water? 'ik<br />

drink 3, ik dronk, ik heb gedronken, en ik zou •<br />

drinken bier, als 4 ik geen' wijn heb; wij drinken,<br />

wij dronken, wij hebben gedronken, en wij zullen<br />

drinken water, als wij niet hebben noch bier noch<br />

wijn. Veele lieden meenen 5, meenden, hebben gemeend,<br />

en zullen meenen. zich te doen bewonderen<br />

6 wanneer zij drinken, zij dronken, zij hebben<br />

gedronken , en zij zouden drinken meer wijns dan<br />

een ander; maar ik meen dat in te houden 7 meer<br />

wijns dan een ander is de hoedanigheid 8 van een<br />

vat 9. De geenen, welke leeven 10, leefden, hebben<br />

geleefd, en zullen leeven in de onmaatigheid,<br />

verkorten 11 hunne dagen.<br />

I que. 5 croire. 9 tonneau m.<br />

1 vouloir. 6 admirer. 10 vivre.<br />

3 boire. 7 tenir. n abréger.<br />

4 quand. 8 qualité ƒ.


ongeregelde Werkwoorden.<br />

333<br />

De geene,. die 1 ziek zeiven overwint 2, zich zeiven<br />

overwon, zich zeiven heeft overwonnen, en<br />

zich zeiven zal -overwinnen, is een grooter held<br />

dan Alexander 3, die de geheele bekende wereld<br />

had overwonnen 4. Gij!, bevlljtigt u 5 geenzins om6<br />

u zeiven te overwinnen; maar gijl. fchept vermaak 7,<br />

fchiept vermaak, hebt vermaak gefenept, en zult<br />

vermaak fcheppen om te zijn de (haven van uwe<br />

ongeregelde 8 driften 9, welke dikwijls fterker zijn<br />

dan de magtigfte vijand. Laat ons dan 10 o^ze<br />

driften overwinnen 111 indien wij daarin 12 flaagen<br />

13, zullen wij gelukkig zijn, ja v.eel gelukkiger<br />

dan de geene, die de grootfte rijkdommen zal verkregen<br />

hebben 14.<br />

* . :. tri fj ." o?) :ovO<br />

1<br />

1 ui<br />

' 5 s'efforcer, 10 donc.<br />

2 le vamcre foi- 6 a. n furmonter.<br />

même. 7 prendre plaifir. 12 y.<br />

3 Alexandre. 8 déregJé, 13 réusfir.<br />

4 conquérir. 9 pasfion ƒ. 14 acquérir.<br />

N°. 37.<br />

Veele wijzen 1 uit het heidendom 2 wisten wel,<br />

en hebben wel geweien, dat de ziel des menfchen<br />

onftervelijk is; maar hun verftand is niet geweest<br />

zo verlicht 3 als het onze. De heilige fchriftuur<br />

overtuigt 4 ons daarvan 5, overtuigde ons daarvan,<br />

en zal ons daarvan ten vollen 6 overtuigen. De duisternis<br />

fen 7 der onweetendheid 8 zouden ons verftand9<br />

nog bederven 10, zo de fakkel 11 van het Euangelium<br />

12 dezelven 13 niet verdreven 14 hadde. De hei.<br />

1 fage ra. 6 pleinement. 11 flambeau m.<br />

2 paganisme m. 7 rénèbre ƒ. 12 Evangiie m.<br />

3 éclairé- 8 ignorance/. 13 les<br />

4 convaincre, 9 entendement m. 14 disfipées.<br />

5 en. 10 couvrir.


334 Over de onperfoonllfke Werkwoorden,<br />

lige epenbaarlng 15 leert 16 ons, leerde ons, heeft<br />

ons geleerd, en zal ons leeren, dat onze ziel onftervelijk<br />

is, en dat zij na dit leven zich weder vereenigen<br />

zal 17 met het 18 zelfde ligchaam, waarmede<br />

19 wij hier heneden 20 hekleed zullen geweest<br />

zijn 21, en dat alsdan 22 het ftervelijke 23 de onfiervelijkheld<br />

24 zal aandoen.<br />

15 révélation ƒ.<br />

16 apprendre.<br />

17 fe réunir.<br />

'ïS lees aan het.<br />

19 dont.<br />

20 bas.<br />

21 revêtir»<br />

XX. R E G E L .<br />

22 alors.<br />

23 mortel m.<br />

24 immortel m.<br />

Over de onperfoonlijke Werkwoorden il est,<br />

il y a, c'est.<br />

Het woordje het, voor het behulpzaam werkwoord<br />

étre, zijn, ftaande, wordt dan eens door //,<br />

dan eens door ce vertaald : het wordt door il overgezet,<br />

wanneer er een toevoegelijk naamwoord,<br />

nom adj., op volgt; bij voorbeeld: het is waar, il<br />

est vrai; hier gebruikt men //, om dat er het toevoegelijk<br />

naamwoord vrai, waar, op volgt.<br />

Ten tweeden wordt het door // overgezet, wanneer<br />

er tijd, tems, op volgt; bij voorbeeld: il est<br />

tems de nous en aller, het is tijd om heen te gaan,<br />

il fait beau tems, het is mooi weêr.<br />

Het betekent ce, wanneer er een zelfftandig naamwoord,<br />

.nom. fubfl., op volgt; bij voorbeeld: het<br />

is een braaf man, eest un honncte homme.<br />

Men zegt ook c'est, en niet il est, wanneer er<br />

een bijwoord van hoeveelheid, aclverbe de quantlté,<br />

volgt; c'est trop peu, het is te weinig, Pest asfez,<br />

't is genoeg; ook voor een deelwoord, participe,<br />

c'est ïien dit, 't is. wel gezegd, c'en est fait, het<br />

is er mede gedaan, zijn deelwoorden.


. Over de onperfoonlijke Werkwoorden, ijgj<br />

En eindelijk voor een perfoonlijk voornaamwoord.<br />

eet moi, ik ben het<br />

Cest wordt met de perfoonlijke voornaamwoorden<br />

aldus vervoegd.<br />

L'indicatif le préfent.<br />

Cest moi, ik ben het.<br />

Cet toi, gij zijt het.<br />

Cest lui, hij is het, c'est elle, zij is het.<br />

C est KOUS , wij zijn het.<br />

C'est vous, gij of gijl. zijt het.<br />

Ce font eux, of elles, zij zijn het.<br />

Le premier prétérit.<br />

Cétoit moi, ik was het.<br />

Cé tolt tot, gij waart het.<br />

Cétoit lui, elle, hij, zij was het.<br />

Cétoit nous, wij waren het.<br />

Cétoit vous, gij, gijl. waart het»<br />

Cétolent eux, elles, zij waren het.<br />

Le fecond prétérit.<br />

r moi,<br />

I toi, |<br />

Ce fut \ lui. elle, ^ net Nederduitsch als<br />

j nous, | boven.<br />

L vous, J<br />

Ce furent eux, elles.<br />

Le parfait.<br />

f moi, ik ben het \<br />

J tot, gij zijt het j<br />

Ca été 4 lui, elle, hij, zij is het '<br />

j nous, wij zijn het f geweest<br />

L vous, gijl. zijt het J<br />

C'ont été eux, elles, zij zijn het J


Over dè onperfoonlijke Werkwoorden<br />

Le plusque parfait.<br />

{moi, ik was het<br />

! toi, gij waart het I<br />

Cavoit été 4 lui, elle, hij, zij washet !<br />

i nous, wij waren het j geweest.<br />

[jvous, gij, gijl. waart het I<br />

Cavoient été eux, elles, zij waren het J<br />

Le futur.<br />

Cmol, ik zal ^<br />

| toi, gij zult j<br />

Ce fera\ lui, elle, hij, zij zal '<br />

I nous, wij zullen {"<br />

/ {.vous, gijl. zult I<br />

Ce feront eux,elles, zij zullen J<br />

L'imparfait.<br />

n e t Zl<br />

l a<br />

°<br />

f moi, ik zou "|<br />

| toi, gij zoudt j<br />

Ce feroitK lui, elle, hij, zij zou 1 »<br />

t nous, wij zouden J<br />

n e t z l<br />

J n<br />

"<br />

Lw»*, gijl- zoüdt I<br />

Ce feroient eux, elles, zij zouden J<br />

Le futur compofé.<br />

Xmoii ik zal T<br />

| toi, gij zult .<br />

C««f4 /«ƒ. elle, hij, zij zal » g* gejjest<br />

I nous, wij zullen f «]n,oiMD<br />

Lww,- gijl- zult I<br />

t > e n<br />

'<br />

Cauront été eux, elles, zij zullen J


Over de onperfoonlij'k'e Werkmordtn. 33?<br />

Vimparfait compofé.<br />

{mol, ik zou<br />

£, • j , \ toi<br />

> SÜ zoudt I<br />

Cauro.t été i M,elle, hij, «ij 2 0 U 'het gewéést zijn,<br />

w w<br />

> wy zouden f of hebbm<br />

. .


338 Over de snperfoonlijke Werkwoorden.<br />

Le plusque parfait.<br />

Cmoi, dat ik het ware, hadde "J<br />

\toi, gij het waret, haddet |^<br />

Quec'eütétéi, lui,elle, hij, zij het ware, hadde y J<br />

nous wij het waren, hadden j g<br />

{vous, gijl. het waret, haddet r<br />

Que c'eusfentétéeux,elles, zij het waren, hadden J<br />

Dewiil nu ik Un het, enz., ook je le fuis, enz.,<br />

beteS, zo zal het niet ten onpasfe zijn om hier<br />

tevens aantewijzen het onderfeheid, dat er tusfchen<br />

rVr? moi en ie le fuis plaats vindt.-<br />

C<br />

NeS in acht, >t, wanneer men «mjndstoj.<br />

danieheid wil aanwijzen, men le voor het werK<br />

woofd / ^ plaatst; 'bij voorbeeld vraagende: zijt<br />

5? een eerlijk man? ja, ik ben het; * *»<br />

f nnéte homme? oui, je le fuis; dat is, ik ben een<br />

eerlijk man; maar ziet men alleen op den perfoon,<br />

zo gebruikt men c'est en ce font met de perfoonlijke<br />

voornaamwoorden moi, toi, lm , e Ie, nous, vous,<br />

eux elles: wie heeft mij geroepen? ik ben het, die<br />

u geroepen heb; qui m'a appeilé? c'est mot, qm<br />

W<br />

VJst a<br />

%1l é<br />

'y a worden alleen in den derden perfoon<br />

van het enkelvoudig gebruikt, en betekenen<br />

zo wel er is, als er zijn.<br />

Voorbeeld van vervoeging van het onper.<br />

foonlijke werkwoord // y a.<br />

II y a, er is, of er zijn.<br />

L'indicDtif le préfent.<br />

Le premier prétérit,<br />

11 y avoit, er was, of er waren.<br />

Le fecond prétérit,<br />

Jl y tuf, er was, of er waren»


Over de onperfoonlljke WerJmeorèift. 3^<br />

Le parfait.<br />

L'y a eu, er is, of er zijn geweest.<br />

Le plusque parfait.<br />

II y avoit eu, er was, of er waren geweest»<br />

Le futur.<br />

II y aura, ër zal, of er zullen zijn.<br />

" Ulmparfait.<br />

Il y auroii, er zoü, of er Zouden zijd*<br />

Le futur compofé.<br />

Il y aura eu, er zal, of er zullen geweest zijn, hf<br />

f,. r. ' hebben.<br />

L tmparfatt compofé.<br />

Il y auroit eu, er Zoü, of zouden geweest zijn, of<br />

r. r.r- -A&i hebben*<br />

Le fabjonclif le préfent.<br />

Qull g alt, dat ër zijj of zijn,<br />

Üopiatïf.<br />

jjSptf $ e<br />

&> dat ër ware, of waren.<br />

Le parfait.<br />

Qjty ƒ alt eu, dat er geweest zij, zijn, hebbé,<br />

• - r f hebben.<br />

Le plusque parfait.<br />

Qu'it y eüt eu, dat er geweest ware, wafeii, haddéj<br />

hadden*


tj4o Opfeilen, betreffende de<br />

Men zegt ook in • den tegenwoordigen tijd der<br />

toonende wijze:<br />

Hier ben ik, daar ben ik, me voici, me voila.<br />

Hier zijt gij, daar zijt gij, te voici, te voila.<br />

Hier is hij, zi j, daar is hij, zij, Ie, la, voici ,le,la voila.<br />

Hier zijn wij, daar zijn wij, wow voici,. nous voila.<br />

Hier zijt gijl., daar zijt gijl., vous voici, vous voila.<br />

Hier zijn zij, daar zijn'zij, les voici, les voila.<br />

In de overige tijden zet men het woordlijk over;<br />

als:<br />

Hier was ik, daar was ik, pitois iel, j'étoisla, en<br />

zo voords.<br />

Men dient eindelijk nog te letten, ózt,^ wanneer<br />

na het onperfoonlijke voornaamwoord c'est moi,<br />

e'est toi, en zo voords, het opzichtlijke voornaamwoord,<br />

qui met een tweede werkwoord gevonden<br />

wordt, zo moet dit laatfte werkwoord in den zelfden<br />

perfoon ftaan, die door het voorafgaande onperfoonlijke<br />

weikwoord aangewezen wordt: ik ben<br />

het, die het doe, c'est moi, qui le fais; gij zijt<br />

het, die het zegt, c'est vous, qui le dites; hij is<br />

het, die komt, c'est lui, qui vient, en zo voords.<br />

Opftellen, betreffende de onperfoonlijke Werkwoorden<br />

il est, il y a, cest, er is, er<br />

zijn, het is, enz.<br />

N Q<br />

. I.<br />

Er zijn, er waren, er hebben geweest, er zullen<br />

zijn, en er zouden geweest hebben veele verborgene<br />

i dingen in de Natuur. Er is niets, er<br />

was niets, er is niets geweest, en er zal niets ge-<br />

! caché.


onperfoonlijke Werkwoorden. 341<br />

weest zijn zo gevaarlijk 2 als 3 een kwaade tong.<br />

Het is, het was, het is geweest, en het zal zijn<br />

roemruchtig 4 te zijn nuttig aan zijn Vaderland. Is<br />

het niet altijd tijd om het goede 5 te doen? Zou<br />

het niet gevaarlijk zijn om zijne bekeering 6 uitteltellen<br />

tot aan zijnen dood? Het is zeker, dat<br />

het uur des doods ons niet bekend is. Het is volftrekt<br />

7 noodzaaklijk dat de kinders ziek onderwerpen<br />

8 aan den wil en aan de begeerten hunner ouders<br />

en meesters.<br />

2 de fi dangerenx. 5 bien m. 7 abfolöment.<br />

3 que. 6 converfion ƒ. 8 fe foumettre. •<br />

4 glorieux.<br />

N°. 2. '<br />

Het is eene vaste 1 zaak, dat de mhdaadigers^<br />

verdienen 3 geftraft te worden 4; zou het wel geoorloofd<br />

5 zijn de onfchuldigen 6 te ftraffen ? Er waren<br />

gisteren veele menfchen in de kerk; ik"had gedacht,<br />

dat er niet veelen zouden geweest hebben;<br />

maar ik heb mis gehad 7. Er zijn van daag niet<br />

veele leerlingen in de fchool geweest; er zijn verfcheidenen<br />

8, die uit rijden 9 zijn gegaan. Ik<br />

hoop, dat er morgen meer zullen zijn. Er zouden<br />

gewis weinige leerlingen zijn, welke in de fchool<br />

zouden komen uit hunne eigene beweeging 10, indien<br />

het de vrees van geftraft te worden niet ware,<br />

die hen n belettede 12 t'huis te blijven. -«*<br />

1 certain.<br />

2 criminel m.<br />

, 3 mériter.<br />

4 d'être.<br />

.5 permis.<br />

6 innocent m.<br />

7 fe tromper.<br />

S plufieurs.<br />

9 en voiture.<br />

10 motif m.<br />

Ï3<br />

11 les.<br />

12 ernpêcher: mm<br />

gebruike kiir d;n<br />

wenfc henden tijd.


34*


onperfoonlijke Werkwoorden. %\%-<br />

van alle menfchen het goede te doen en het kwaade<br />

te laaten ? Ër is eene goede tucht 14 in on.<br />

ze fchool. Er waren fchoone boeken in de boekerij<br />

15 van uwen broeder.<br />

14 discipline ƒ. 15 bibliothéque ƒ.<br />

N°. 5.<br />

Er zullen fchoone bloemen in onzen hof zijn ; ik<br />

wenschte wel dat ze er reeds waren! zullen er ook<br />

zijn in den uwen? Er zouden veele zijn, indien<br />

mijn vader het hadde gewild. Het is zeker, dat de<br />

tijd onzer jeugd de kostelijkfte van ons leven is.<br />

Het is niet mogelijk om ieder een 1 te vergenoegen<br />

a. Er is een tijd om te fpeelen, en er is ook<br />

een tijd om te leeren. Leert dan 3 terwijl 4 het<br />

tijd is om te leeren, en fpeelt wanneer het tijd aal<br />

zijn om te fpeelen! Er waren veele Heeren bij 5<br />

uwen vader; zullen er morgen veelen zijn? er zal<br />

niemand zijn. Ik wenschte dat het waar 6 ware!<br />

ik zou er over 7 zeer .verblijd zijn 8.<br />

1 tout le monde. 4 «ndis. ' 7 en. '<br />

a contenter, 5 chez. 8 aiiè.<br />

3 donc. 6 vrai.<br />

N°. 6".<br />

Het is een fraai boek, dat 1 gij daar hebt. Het ft<br />

zeer onvoorzichtig te zeggen alles wat men denkt.<br />

Het is eene algemeene bekentenis 2, dat het geheel 3<br />

zo groot is als alle deszelfs deelen 4 te zamen genomen<br />

5. Waren er vlijtige jongelingen in de<br />

fchool, toen 6 gij er waart? Het is jammer 7, dat<br />

I que. 4 partie/. 6 lorsque.<br />

a axiome m, 5 prifes enlèmble. 7 dommage.<br />

3 tout m.<br />

Y 4


344<br />

Opfeilen, betreffende de<br />

de Heer N. zo ongelukkig geweest is! het is zo<br />

een eerlijk man! I3 er niets nieuw* 8'l Ik heb niets<br />

vernomen 9. Hebt gij zijn huis gezien? ik heb het<br />

gezien 10. Er is fchoon huisraad, en er is achter<br />

het huis een fchoone en groote hof. Wij hebben<br />

er in li geweest. Het is iet fraais 12. Er is in<br />

het midden van dien hof eene fchoone fontein geweest:<br />

ik wenschte wel, dat dezelve er nog warel<br />

J de nouveau. 10 vue. 12 de beau.<br />

9 apprendre, 11 y.<br />

Over de onperfoonlijke Werkwoorden cest<br />

moi, enz,, en over me voici, enz.<br />

N°. 1.<br />

ïk ben het, die hem 1 zeggen zou, dat hij wèl<br />

zou doen te komen. Zijt gij het, die mij komt bezoeken<br />

2? ik geloof dat hij het is, die u dit verhaal<br />

3 gedaan heeft. Wij zullen het zijn, die het<br />

verzekeren zullen, en waarom zouden zij het niet<br />

zijn, die het geloven zouden? Zijn het deeze Heeren<br />

niet, die met ons zullen gaan wandelen? Ik<br />

ben verzekerd, dat zij het zijn zullen, die ons die<br />

eer zullen aandoen. Waart gij het, die in den hof<br />

wandeldet, toen wij er in traden 4? Ik ben het<br />

niet geweest, maar het is mijn vader geweest, die<br />

aan den tuinier bevolen heeft 5, om de groote laan 6,<br />

te harken 7.<br />

I lui. 4 entrer, 2 prét. 6 allee f. fa<br />

3 venir voir. s ordonner. 7 ratelei><br />

3 rectt vi.<br />

. 2,<br />

Ik wenschte wel dat zij het waren, die 1 \\ eene<br />

joede tijding 2 bragten 3! Het zal mijn broeder<br />

1 3 nouvelle ƒ. 3 apporter, Pept.


onperfoonlijke Werkwoorden. 345<br />

niet zijn, die Ar*» 4 eene flechte tijding zal brengen;<br />

maar ik wenschte dat gij het waret! want hij<br />

feit 5, flelde, heeft gefield, en zal ftellen al zijn<br />

vertrouwen 6 op 7 u. ïk zal het evenwel 8 tiet zijn;<br />

ik hoop dat gij het zult zijn. Zou dat daar y die<br />

koopman met zijn, van wien gij mij gefproken hebt?<br />

Hij is het niet, maar het is die, welken 10 gij gisteren<br />

buiten 11 de ftad ontmoet hebt 12. Waar '13<br />

zijt gij, mijn broeder? hier ben ik! Waar is mijn<br />

Heer uw neef? hier is hij! Waar zijn uwe zusters?<br />

hier zijn zij! Ik wist niet, dat zii het &1<br />

ren 14, die daar flonden 15.<br />

4 lui. 8 pourtant. 12 rencontrer.<br />

5 mettre.<br />

6 confience/.<br />

7<br />

9 ia.<br />

J 0 que.<br />

J 3 0fi.<br />

i 4 A fopt.<br />

en<br />

* hors de. is fe tenir.<br />

N°. 3.<br />

Zult gij het niet zijn, die 1 hem 2 verwelkomen<br />

zult 3? zonder twijfel zal ik het zijn: ik ben het<br />

ook geweest, die van hem affcheld 4 genomen heb<br />

toen 5 hij van hier vertrokken is 6, en zou ik het<br />

niet zijn die hem verwelkomen zou? het zou zeer<br />

onbeleefd 7 van mijn' kant 8 zijn, zo 9 ik het 10 na.<br />

liet 11 Zijn het die lieden niet geweest, die u<br />

zo 12 bedrogen hebben, of zijn het deezen peweest?<br />

deezen zijn het geweest: zij zijn het, ;die 3fj in 13<br />

dwaaling 14 gebragt hebben 15; maar zij zullen het<br />

niet meer zijn die mij bedriegen zullen; want ik<br />

ken1 hunne bedriegerijen 16 en hunne dubbelhartigheid<br />

17. Het is fchandelijk iS de lieden te misleiden<br />

19, die vertrouwen in ons hebben.<br />

1<br />

? u<br />

.'- • ' 8<br />

,<br />

Pa»/. ,5 induire. '<br />

1<br />

* L" ... 9 fi. 16 tromperie-/-.<br />

3 d,re le bienvenu. 10 y.<br />

4 congé. n rnanquer.<br />

I ? d u p i i c ; t é<br />

coeur f.<br />

'd 5 lorsque. 12 tant. ,g honrcux.<br />

7 mcivfi. - 14 erreur ƒ.<br />

Ï 5<br />

^


346 Over de regeering der Werkwoorden,.<br />

N°. 4.<br />

Zijn het niet die zelfde Heeren, die te 1 Afflfterdam<br />

woonen 2 en die u deeze fioffen 3 verkocht<br />

hebben? het zijn dezelfden. Waar in is mijn boek?<br />

hier is het. Waar zijn uwe pennen? daar zijn zij.<br />

Weet gij niet waar 5 mijn zakdoek gebleven 6 is?<br />

hier is hij. Zijt gij het niet, aan wien ik mijn mes<br />

geleend heb? het is aan ons niet, dat gij het geleend<br />

hebt. Wij zullen het zijn, die hem eenen<br />

brief fchrijven zullen. Ik wenschte dat gij het waret,<br />

die hem 7 een antwoord gaaft 8, dat 9 hem<br />

aanflond 10! Zou hij het zijn, die mij uit de verlegenheid<br />

11 zou komen redden 12? ik geloot het<br />

niet. Hij is het zelf, die zich in de grootfte verlegenheid<br />

der wereld bevond. Zou het mogelijk<br />

zijn?<br />

1 ï.<br />

3 demeurer.<br />

3 étoffe/.<br />

S que.<br />

6 devenir.<br />

7 'ui,<br />

9 qu';<br />

10 plaire, anpz.<br />

n embarrasw,<br />

4 oü. « faire*<br />

1 2 t i r e r<br />

'<br />

XXI. R E G E L .<br />

Over de regeering der Werkwoorden.<br />

Alle werkwoorden worden geregeerd en zeer vee-<br />

Jen regeeren.<br />

Een werkwoord wordt geregeerd, wanneer er een<br />

perfoon of zaak voorhanden is die iet verricht, en<br />

waarnaar het werkwoord zich in perfoon en in getal<br />

fchikt. Zulk een perfoon of zaak, offchoou<br />

die uitgedrukt of niet uitgedrukt zij, wordt gezegd<br />

de noemer of nominativus van bet werkwooid te<br />

zijn: ik fcrrrijf eenen brief, fécris une lettrei g\\<br />

fpreekt van geld, vous parlez d'argent: God fchiep


Over de regeering der Werkwoorden. 347<br />

de wereld, Dleu créa h monde: wij betrachten onzen<br />

phgc nous fatfins notre devoir: zij, de menfchen,<br />

bouwen huizen, tls, les hommes, bdtisfient des mail<br />

Jons. •<br />

? 6Z<br />

e b o v e n t o a n d e<br />

i<br />

Tpreekwijzen ziet men,<br />

dat 1* de daader, en des de nominativus is van het<br />

werkwoord fihrifi, gij van fpreekt, Godvzn fihiep,<br />

wij1 van betrachten, zij, of menfchen, vah bouwen.<br />

Wanneer het een lijdend werkwoord is, zo noemt<br />

men nominatif den perfoon of zaak, die lijdt of iredaan<br />

wordt: ik wordt bemind, j e fiuls aimè- lz<br />

mensch wordt geacht, rhomme est estimé: dus is<br />

hier ik de nominativus van wordt bemind, en de<br />

mensch van wordt geacht.<br />

^ e<br />

'V Z<br />

jru d<br />

, es<br />

d a t h e t we '<br />

r k<br />

woord zich naar zijn<br />

nominatif fchikt, in perfoon en in getal<br />

Wanneer er meer dan één voor een<br />

werkwoord gaan , dan moet hetzelve in het meervoudig<br />

getal volgen; als: Cicero en Demosthenes<br />

Si r<br />

° 0 t e<br />

/ e d e n a a r S<br />

C '<br />

k e r o n e t<br />

BemosthZ<br />

étoient de grands orateurs; gij en ik zijn het ééns<br />

vous et mot fiommes d'accord. '<br />

worden m het meervoudig geplaatst, om dat hun'<br />

ne noemers Cicero en Demosthenes zo wel als Wf en<br />

l*, fchoon elk op zich zeiven enkelvoudig, famen<br />

gevoegd, meervoudig worden.<br />

S<br />

'<br />

wamfeer nf'<br />

V i<br />

" d t g e<br />

n e u i t z o n d<br />

5 ^ng, dan alleen,<br />

wanneer de noemers door een ander woordje dan<br />

door en of noch verbonden worden; alsdan wordt<br />

het werkwoord liever in het enkelvoudige geul 4-<br />

^vlfnT T fl b k n<br />

zet; als: de vader zo wel als de zoon heeft bevole<br />

k<br />

f & ' omland/kan<br />

nf/% hec<br />

/evoe1en d<br />

« Franfche Academie,<br />

kan na l un en Pautre, en na ni Pun ni Pautre her<br />

ï e<br />

in W<br />

Ser rd W1,]ekeU<br />

m ; is!iik 0f ifl h e t<br />

ol: in het meervoudig geplaatst<br />

',<br />

worden;<br />

enkeSüg<br />

dus zeg?<br />

L ê<br />

ibn/bJJ ei zlia<br />

f\<br />

g o e d ; e n o o k r u n et<br />

Vpudig ' d<br />

° C h W<br />

^ L<br />

r-<br />

V verkiest het meer-


348 Over de regeering der Werkwoorden.<br />

Wij zullen op eene andere plaats zeggen in welken<br />

perfoon het werkwoord flaan moet, indien het<br />

noemers van verfchiilende perfoonen heeft; des zullen<br />

wij overgaan tot de regeering der werkwoorden<br />

zelve.<br />

Bij de daadlijke werkwoorden, verbes aftifs, noemt<br />

men le cas du verbe, den perfoon of zaak, die gedaan<br />

wordt. God fchiep de wereld, Dleu créa le<br />

monde; hier is de wereld, le monde, het cafus van<br />

het daadlijk werkwoord fchiep, créa, om dat de<br />

wereld de zaak is, die gefchapen werd.<br />

Wanneer een daadlijk werkwoord gezegd wordt<br />

den genitif of den datif te regeeren, zo moet alleen<br />

daardoor verftaan worden, dat de perfoon of zaak,<br />

die lijdt of gedaan wordt, en die achter aan volgt,<br />

ten zij het een pronom relatif of pronom conjontlif<br />

zij, in den genitif of datif moet flaan; bij voorbeeld<br />

: hij geniet groote voorrechten ; dit moet<br />

overgezet worden als of er ftonde: van groote voorrechten,<br />

il jouit de grands avantages; om dat het<br />

werkwoord jouir, genieten, in het Fransch den<br />

genitif regeert of den ablatif, dat het zelfde is.<br />

Hij heeft zijnen broeder een gefchenk gezonden;<br />

dit zet men over: aan zijnen broeder, il a envoié<br />

tin préfent a fon frere; want zenden, envoier, regeert<br />

een datif van den perfoon, aan wien gezonden<br />

wordt.<br />

Indien een werkwoord gezegd wordt den accufatif<br />

te regeeren, zo plaatze men flechts het cafus<br />

van het werkwoord in den nominatif, om dat de<br />

accufatif in 't Fransch gelijk is aan den nominatif,<br />

ten opzichte der naamwoorden. Hij befchuldigt<br />

het kind, il accufe l''enfant; het kind, ï''enfant, is<br />

in den accufatif, om dat het werkwoord accufer,<br />

befchuldigen, den accufatif regeert; het kind, f enfant,<br />

is het cafus van het werkwoord befchuldigen,<br />

zijnde de perfoon die befchuldigd wordt.<br />

De werkwoorden étre, zijn, paroltre, fchijnen,<br />

devenir, worden, hebben een nominatif vóór en na<br />

zich: il est honnète homme, hij is een eerlijk man;<br />

il paroit tout autre, hij fchijnt een geheel ander


Over de regeering der Werkwoorden) 3 4 p<br />

mensch te zijn ; » deviendra un homme favant, hij<br />

zal een geleerd man worden: honnéte homme, tout<br />

Zl Zi. L°^ >e<br />

{ ava<br />

" f<br />

ftaan i n d > nominatif,<br />

betrekking hebbende op H, den nominatif van de<br />

werkwoorden est, paroit, deviendra.<br />

i',' behaagen, parvenir, gcraaken, fadomer*<br />

zch toeleggen,. fW««r, zich ophouden, resfemh/er,<br />

gelijken, appartenir, toebehooren, enz., zijn<br />

onz.jd.ge werkwoorden, wrto» e W r«, die den geever<br />

of datif regeêren:<br />

-P/Mr* w io»,, fV* déplaire aux méchants, wanneer<br />

men braave lieden behaagt, dan mishaagt<br />

men de kwaaden.<br />

a<br />

iW»> aux honneurs, tot de eerampten geraaken.<br />

Sadomier fe hvrer, Pappliquer aux études, Zich op<br />

net Itudeeren toeleggen.<br />

^hangen" * "m f'tf Qm?<br />

i<br />

e l i<br />

5 JÖ^Aft' jfl §<br />

e m a n d aa<br />

"kleeven, aan-<br />

k t<br />

'<br />

°P zi<br />

inen vader,<br />

Uafparttent a tous les Chrétiens, het betaamt alle<br />

Christenen.<br />

CV //?*» «f * dit boek behoort mij toe.<br />

vl\\lT° rtUn<br />

* f S $ Zij<br />

e v r k l l d e n Iasii<br />

'" S<br />

Veele onzijdige werkwoorden regeeren den teeler.<br />

le genitif: *<br />

S'approcher de quelque chofe, de quelqu'un, tot iet<br />

tot iemand naderen. '<br />

Changer d'habit, van kleed veranderen, een ander<br />

kleed aandoen.<br />

tfavifer d'une rufe, eenen list verzinnen.<br />

Se charger de la dépenfe, zich met de onkosten belaaden,<br />

de onkosten op zich neemen.<br />

e malheur<br />

mij" * ° > d i t on<br />

geluk bedroeft<br />

$e vous prie d'une chofe, ik verzoek u om ééne


*5© Over de regeering der Werkwoorden.<br />

Wanneer men te kennen wil geeven wien, waaraan<br />

, waarheen, waarin, waartoe iet toe of behoort,<br />

zo eischt het werkwoord den geever, le<br />

datif; als:<br />

Dltes li mon valet, zeg mijnen knecht.<br />

Portez ce livre a rtionfeur, breng Mijnheer dit<br />

boek.<br />

Pendre Pépée au croc, den degen aan den haak<br />

hangen.<br />

d[etter a terre, op de aarde nederwerpen.<br />

rirer au bui, naar het wit fchieten»<br />

Aller èt Péglife, naar de kerk gaan.<br />

Accoutumer un homme au travail, iemand tot het<br />

werken gewennen.<br />

Travailler h tin po'ème, aan een gedicht werken. *•<br />

Prendre plaifir a la mufique, in de muziek vermaak<br />

fcheppen,<br />

jfe m'en prends a vous, ik houd mij deswegen»<br />

aan u.<br />

// ne fait, a qui s'en prendre, hij weet niet, wien<br />

hij de fchuld geeven zal.<br />

Etre prét, hablle, enclln, dpreh quelque chofe, vaar*<br />

dig, bekwaam, genegen, greetig naar iet zijn.<br />

"Etre le premier au bal, het eerst bij den dans zijn*<br />

Etre heureux au jeu, gelukkig in het fpel weezen.<br />

Indien het een perfoonlijk voornaamwoord iSj dat<br />

in den datif moet ftaan, zonder dat er een anderd<br />

cafus bij zij, dan moet het een volftrekt perfoonlijk<br />

voornaamwoord, pronom perfonnel abfolu, zijn:<br />

Parlez vous a moi? fpreekt gij met mij?<br />

Ce n'est pas a moi, het ligt niet aan mij.<br />

Avez vous penfé d moi? hebt gij aan mij gedacht?<br />

// ne tlent pas a moi, het ftaat niet aan mij.<br />

Je me fe bien d elle, ik vertrouw haar wel.<br />

Fous tfètes pas propre a cela, gij deugt daar niet<br />

toe.<br />

Na de werkwoorden ouir, voir en fe laisfer, wordt


Over de regming der Werkwoorden. 35$<br />

menigmaal een geever, datif, gezet, wanneer er<br />

nog een werkwoord bij ftaat; als:<br />

W a n n e e r<br />

«<br />

yai fouvent out dire il mon pere ou il un tel, ik heb<br />

ren z J<br />

)Jnen d e £ Z e n e n g e C n e n h o<br />

eggen °*<br />

Je lui ai out plufieurs fois conter cette fablt, ik heb<br />

hem meermaalen deeze fabel hooren vernaaien<br />

J at Jouvent, oüi par Ier de cela d mon hóte, ik heb<br />

er imjnen waard menigmaal van hooren fpreeken.<br />

je l at out dtre h certain gentilhomme, ik heb het<br />

zekeren edelman hooren zeggen.<br />

yai vu faire une belle cure d un operateur, ik heb<br />

eenen arts eene heerlijke kuur zien doen.<br />

Je lui at vu couper d?un coup un gros baton, ik heb<br />

hem een' grooten ftok met éénen hak zien doof.<br />

houwen.<br />

Laisfez faire cela h un autre, laat dit een' ander*<br />

doen.<br />

Ilfaut laisfer faire de telles chofes a un infenfé, men<br />

moet eenen onzinnigen dit laaten doen.<br />

Chacun fe laisfe emporter it fa pasfton, elk laac<br />

zich door zijne neiging regeeren.<br />

Het werkwoord demander eischt een' geever, dartf,<br />

vau den perfoon, die gevraagd, en den aanklaager<br />

accufatif, van de zaak, waarom gevraagd of<br />

welke begeerd wordt:<br />

6<br />

Demander quelque chofe it quelqu'un, iemand om iet<br />

vraagen. *<br />

De werkwoorden, waardoor iemand iet toegeschreven<br />

of toegerekend wordt, en de werkwoorden,<br />

die een gevolg betekenen, worden met den<br />

geever, datif, gezet; als:<br />

Tenir it honneur, voor eene eer houden,<br />

A fa home, tot zijne fchande.<br />

Zo ook de volgende fpreekwijzen:


35» Over de regeering der Werkwoorden.<br />

Suivre quelqu'un d petits pas, iemand met kleins<br />

fchreden volgen.<br />

Pasfer Ie.tems d quelque chofe, den tijd met iet door»<br />

! brengen.<br />

Cagner au jeu, met het fpel winnen.<br />

II a gagné beaucoup d'argeiit aux dez, hij heeft Veel<br />

geld met dobbelen gewonnen.<br />

Alle daadlijke werkwoorden, verbes aftifs, regeeren<br />

een' aanklaager, accufatif:<br />

jf'aime la vertu, ik bemin de deugd.<br />

Porter un fardeau, eenen last draagen.<br />

II pas fa fon chemln, hij ging zijnen weg.<br />

De werkwoorden ai der, as fister, croire, favorifer,<br />

remercier, fêcourir, fervir, affeétionner, féllciter,<br />

congratuler, flater en prévenir, regeeren den aanklaa'.<br />

ger, accufatif, van den perfoon; als:<br />

Aider quelqu'un, iemand helpen.<br />

Asfister les pauvres et fêcourir les affllgès, de armen<br />

bijftaan en de bedrukten helpen.<br />

II faut croire les miniflres et les médecins, men moet<br />

de predikanten en de artfen gelooven.<br />

II faut croire la Sainte Ecriture, comme la parole ' de<br />

Dleu, men moet de Heilige Schrift, als Gods<br />

woord, gelooven.<br />

Favorifer les bons, de vroomen bijftaan.<br />

Remercier ceux, qui nous font du blen, de geenen<br />

bedanken, die ons wèl doen.<br />

Sécourir une ville, een ftad bijftaan.<br />

Croire wordt ook wel met een' datif gebruikt irt<br />

deeze lpreekvvijze:<br />

On croit plus aux yeux, qu'aux orellles, men gelooft<br />

het gezicht meer dan liet gehoor.<br />

En met het voorzetzel en:<br />

Croire en Dieu, in God gelooven. g<br />

Af


üver de r'ege'ering der Werkwoorden. 35$-<br />

As f ster, wanneer het betekent tegenwoordig zijn,<br />

tn fervir in de betekenis van helpen, nuttig zijn,<br />

neemen ook den datif aan; als:<br />

Asfster a une affaire, bij eene zaak tegenwoordig<br />

zijn.<br />

Lts petits hens fervent aux pauvres, de kleine goederen<br />

zijn den armen dienltig.<br />

Satlsfalre. vergenoegen, voldoen, regeert zowel<br />

een' datif als een' accufatif;<br />

Satlsfalre fa curiofti, zijne nieuwsgierigheid voldoen.<br />

Ênfeigner en apprendre, voor leeren, eifchen een'<br />

accufatif des perlöons, wanneer de zaak, die men<br />

leert, niet daarbij gevoegd wordt, en een' datif,<br />

wanneer men de zaak daarbij voegt; maar anders<br />

alujd-een' accufatif der zaaken; als:<br />

// faut ênfeigner les ignorants, men moet de onwee»<br />

tenden leeren.<br />

II infruit et enfeigne bie'n les enfans, hij leert en<br />

onderwijst de kinders wel.<br />

Ênfeigner une fcience a quelqu'un, iemand eene wee»<br />

tenfchap leeren.<br />

// lui enfeigne la phllofephie, hij onderwijst hem in 4<br />

- de Wijsbegeene.<br />

Ênfeigner les langues, de taalan leeren»<br />

Het Werkwoord étudier, wanneer het fudeeren be*<br />

tekent, vordert den naam der weetenfchap, die men<br />

beftudeert, in den accufatif, of met een voorzetzel;<br />

als:<br />

II étudie le droit oü en drolt, hij ftudeert in de<br />

rechten,<br />

II étudie la medecine ou en medecine, hij ftudeert in<br />

de medicijnen.<br />

Wanneer het betekent leeren, nadenken, dan eisckt<br />

het den accufatif; als;<br />

Z


354 Opfeilen, betreffende de<br />

II étudie fa lecon, hij leert zijne los.<br />

II étudie un jlrmon, hij beftudeert eene predikatie.<br />

En wanneer het toeleggen, zich bevlijtigen betekent,<br />

dan eischt het den datif, als:<br />

S'étudier a quelque chofe, zich ergens op toeleggen.<br />

De werkwoorden jouir, genieten, ufer, gebruiken,<br />

abufer, misbruiken, manquer, ontbeeren, avoir<br />

befoin, van nooden hebben, regeeren den génitif;<br />

als: § .<br />

Jouir d'un avantage, een voorrecht genieten.<br />

Ufer ou abufer de fon autorité, zijn gezach gebruiken<br />

of misbruiken.<br />

Je manque de tout, ik ontbeer alles.<br />

Avoir befoin d''argent, geld van nooden hebben.<br />

Over de regeering van het werkwoord jouer, fpeelen,<br />

zullen wij op zijne plaats fpreeken.<br />

Het geen hier, ter aanwijzinge van de regeering<br />

der werkwoorden ontbreekt, kan, door de ondervinding<br />

en het gebruik der Woordenboeken , vergoed<br />

worden; daarenboven vindt men in de opftelfen<br />

hierover handelende, het cafus aangewezen,<br />

dat'het werkwoord zo van den perfoon als van de<br />

zaak regeert.<br />

Opftellen, betreffende de regeeting der<br />

Werkwoorden.<br />

N°. i.<br />

De luiheid «ntleent i dikwijls den naam van rust,<br />

«w 2 zich daardoor 3 te dekken 4 voor de billijke S<br />

I emprunter. 4 fe mettre a cou- 5 j u<br />

«te><br />

a pour. vert gén.<br />

3 par 1*»


egeert ng der Werkwoorden. tggg<br />

%laam 6, welke 7 zij verdient 8. Niemand vergeet<br />

zijne vermaaken 5 maar weinigen 9 aan hunnen<br />

pligr. De geenen, die 10 de armoede<br />

worden 11 , en die rijkdommen trachten te 12<br />

Verkrijgen 13, beginnen ook moede 14 worden<br />

eerlijke lieden te zijn. Ik ledank 15 u voor den<br />

raad, dien gij mij geeft. De geene, die eenen<br />

anderen zijn geheim toevertrouwt 16, zonder ie voc*<br />

ren 17 van deszelfs vroomheid 18 en ingetogenheid 19<br />

overtuigd 20 te zijn, heeft groot onrecht 21 zich<br />

teit beklaagen, indien hij komt verraaden 23 ^24<br />

**WY/


gjc' Opfeilen, betreftttdc de<br />

Wij moeten aan den uitflag io van eene zaak nier<br />

wanhoopen 11. De galei- boeven 12 worden gevoed 13<br />

met droog brood en met water, en worden gekleed<br />

14 met flechte kleederen; die ongelukkigen<br />

mo ten met hun lot 15 te vreede zijn 16. Niemand<br />

zal gJukkiger zijn dan gijl., indien gijl. u vergenoegt<br />

17, gijl. u hebt, gijl. u hadt, en gijl. u zult<br />

hebben vergenoegd 18 met uw lot. De Heer N. is<br />

aLijd zotuer geld, terwijl dat zijn broeder alle<br />

jaaren de inkomften 19 van duizend guldens geniet<br />

20 Ik verblijde mij 21, ik verblijdde mij, ik<br />

heb mij, ik had mij, en ik zou mij htbben verblijd<br />

over den gelukkigen ftatt zijner gezondheid.<br />

10 réusfite f. 14 être vêtu gén. 3 8 contentés.<br />

11 fedéfespérergen. 15 fort m. IQ revenu m.<br />

12 forcat m. 16 fe contentergen. 20 jouir gen.<br />

13 être nourri gen. 17 fe contenter gén. 21 fe réjouir gén.<br />

N°. 3.<br />

Een oneindig 1 getal 2 gevaaren dreigen 3 bier<br />

tp aarde 4 de menfchen met den dood. Deezen<br />

genieten 5, door de geheime orders der Godlijke<br />

voorzienigheid, een langer leven dan anderen.<br />

De zonde vervalt 6, vervulde, heeft vervuld, en<br />

zal vervullen den geest met wantrouwen 7, en het<br />

hart met vreeze en verwarring 8. De eene klaagt 9,<br />

klaagde . heeft geklaagd, had geklaagd, en zou<br />

hebben geklaagd over de armoede, de andere over<br />

eei'ige onpasfelljkbeid 10; de eene dat 11 hij te 12<br />

oud 13 is, en de andere dat hij niet oud genoeg is.<br />

Ik zal den brief van mijnen oom terftond niet beantwoorden<br />

14, om dat hij den mijnen ook niet ge-<br />

ï infinï. 6 remnlir gén. van 10 indispofition ƒ.<br />

2 nombre m. de zaak waarmede, ir que.<br />

3 ménacer gén. van 7 défiance ƒ. 12 trop.<br />

de zaak waarmede. S em harras m. 13 9gé.<br />

4 ici bas. 9 fe plaindre gén. 14 repondre dat,<br />

5 jouir gén.


egeering der Werkwoorden. 3$<br />

woon 15 is terftond te 16 beantwoorden. Ik wenschte<br />

wel, dat gijl. u meer toelaget 17 op dé kennis 18<br />

van u zei ven, dan 19 op die van de gebreken van<br />

uwen naasten 20.<br />

i5 accoutumé. 17 s'appliquer dat. 19 qvc<br />

ï6 de. 18 connoisfance ƒ. 20 piuchain m.<br />

N°. 4.<br />

God gebiedt 1 ons, in zijn woord, onze ouders<br />

en meesters te a gehoorzaamen 3, en ons niet tegen<br />

lumne bevelen aantekanten 4 De huichelaar 5 fpot 6,<br />

had gelpot, zal hebben en zou hebben gefpot te<br />

gelijk 7 met den hemel en met de aarde; hij is<br />

van' God gehaat en van alle eerlijke lieden verfoeid.<br />

Ieder een "belaadt zich 8, heeft zich, had z ;<br />

ch, zal<br />

zieh hebben, en zou zich hebben beladen met de<br />

zorg om 9 anderen regels 10 van gedrag voortefchrijven<br />

11 Een mensch, die 12 al zijn tijd tot zijne<br />

vermaaken bsfleedt 13, loopt gevaar 14 om eens 15<br />

de noodige dingen te mis/en 16. Wij oordeelen 17<br />

over iemands zeden door zijn gedrag. Wij bemoeien<br />

ons 18 dikwijls meer met eens anders 19 zaaken<br />

20 dan met de onzen. Het zou te 21 wenfchen<br />

zijn, dat 22 niemand zich bemoeide, dan<br />

met zijne eigene zaaken.<br />

1 ordonner. 10 regie ƒ. 16 manquer gén.<br />

2 de. 11 prescrire dat. van 17 juge gén van den<br />

3 obéïr dat. van den den perfonn. perfoon of zaak<br />

perfoon 12 qui. waarover men *ot.<br />

4 s'oppofer dat. 13 prodiguer , dat. deelt<br />

5 hypocrite. van den perfoon of li fe méler gén.<br />

6 fe moquergéj. zaak waartoemen 19 autrui.<br />

7 touta la fois. befteedt. 20 affaire/.<br />

S fe charger gén. 14 courir risque. 21 a.<br />

g de. IS un jour. 2,2 qua.<br />

Z 3


• Opfeilen, betreffende dn<br />

N°. 5.<br />

Het ïs onmogelijk ieder te behaagen 1; wan*<br />

het geen den eenen behaagt, mishaagt 2 den anderen.<br />

Ieder is niet voor de ftudie gefchapen 3.<br />

Men. wordt de deugd ongevoeligiijk 4 ;;zo£^ 5, wanneer<br />

men zich zeiven moede wordt. De wijsbegeerte<br />

6 zegepraalt 7 ligtlifk 8 over de voorledene 9<br />

en toekomende 10 rampen 11; maar de tegenwoordige<br />

12 rampen zegepraalen over dezelve 13. Ik zal<br />

morgen uit de ftad gaan, daarom moet ik mij tot<br />

de reis 14 gereed maaken 15. Wij zijn verpligt<br />

onzen naasten goed te doen 16, zo wij'ook willen<br />

dat 17 men ons goed doe 18. Een rechte benijder<br />

19 benijdt 20 zelfs den geenen, die 21 hem 22<br />

goed doet.<br />

1 plaire dat. van den 8 aïfément, 16 faire du bien dat.<br />

perfoon. 9 pasfé. 17 que.<br />

2 déplaire dat. van 10 futur. 18 p réf. du fubj.<br />

den perfoon. 11 mal ni. ' 19 envieux.<br />

3 être fait dat. 12 préfent. 20 porter envie<br />

4 infenflblement. 13 lui »». , van den perfoon,.<br />

5 Ce lasler gén. 14 voïage KJ. 21 qui.<br />

6 philofophie ƒ. 15 fo préparer dat. 22 lui..<br />

,7 triompher gen.<br />

3NP. f5.<br />

Er zijn lieden, die 1 aan hun toilet 2 geheele 3<br />

uuren doorbrengen 4, en die niet kunnen, niet<br />

hebben kunnen, cn niet zullen kunnen befluiten 5,<br />

om 6 een uurtje tot het leezen. 7 /«. befteeden 8. De<br />

roemwaardige 9 deugd /W 10 nooit zonder beloo-<br />

1 qui. 5 fe réfoudre. de zaak waartoe,<br />

2 toilette/. ' 6 a. ,<br />

3 entier. 7 lecture ƒ. 9 glorieus.<br />

| pas%. "f eroploier «ff, r«?j 19 lajsfer.


egeering der Werkwoorden. 359<br />

nïng een' van alle de geenen, die zich aan haar 11<br />

verbinden ia, zich hebben, zich hadden, zich zullen<br />

hebben, en zich zouden hebben aan haar verbanden<br />

13; zij deelt dezelve den Heidenen 14 mede<br />

15, zelfs in dit leven, en zij bewaart 16 eene<br />

onvergankelijke 17 kroon 18 voor den Christen 19 in<br />

de andere wereld. De aankleeving 20 of onverfchilligheid<br />

21, welke 11 de wijsgeeren voor het leven<br />

balden, was niets anders 23 dan een fmaak hunner<br />

eigenliefde 24, waarover 25 men niet meer behoort 26<br />

te twisten 27 dan over den lfnaak der tong, en over<br />

de keuze 28 der kleuren.<br />

ir lui ?n. elle/. 17 impérisfible. 23 autrë chofe.<br />

12 s'attacher dat. 18 couronne ƒ. 24 amour propre m,<br />

j£ atrachés. 19 Cbrétien m. 25 dont.<br />

14 Païen »*. 20 attacbement m. 26 ü faut.<br />

J5 communiquer 21 indifférence ƒ. 27 disputer gen.<br />

dat. van den p.rf. 22 que. 28 choix ƒ.<br />

16 réferver.<br />

N «"«*• van de» per/. 16 débile.<br />

Z 4


36© Opfeilen, betreffende de '<br />

feeten 17 ligchaarn. God heeft de onfterveli'ke ziel<br />

met het ftervelijk ligchaam verbonden 18 door naauwe<br />

banden 19, Men moet 20, men moest, men<br />

heeft moeten, men zal moeten, en men zou moeten<br />

de voorzichtigheid mat de dapperheid paaren 21<br />

om 22 een' goeden krijgsman uittemaaken 23.<br />

3<br />

o Ufé<br />

1 9 , i e n m<br />

-' j ' , - z a a k<br />

wtaméde.<br />

IS linir dat. van de 20 il faut. n2 p 0 Ur.<br />

zaak waaraan. 21 joindre dat, van de 23 l'aire.<br />

N°. 8.<br />

Ieder klaagt over zijn geheugen i ; maar niemand<br />

klaagt over zijn oorda?/ 2. Men kan voor<br />

zijnen moed 3 niet üt&nin 4, als 5 men zich nooit<br />

in het gevaar bevonden heeft. Onze vijanden komen<br />

nader 6 bij de waarheid in liet oordeel, dat 7<br />

zij over ons vellen 8, dan wij zeiven. Wij moeten<br />

werken om 9 onze driften 10 te beteugelen 11 en<br />

om onze gezondheid te herf ellen 12, wanneer zij<br />

ontfleld 13 is. De neiging 14, welke alle menfchen<br />

geweien 15 om wenfehen 16 te doen 17, is een waare<br />

blijk van de onvolmaaktheid aller dingen deezes<br />

levens. De eerlijke man doet niemand fchade 18<br />

en hij fpreekt nooit kwaad 19 van zijnen naasten!<br />

Wanneer* eene leezing 20 u den geest verheft, en<br />

dat zij u edele en moedige 21 gevoelens 22 inboezemt<br />

23, zoek 24 dan naar geen' anderen regel<br />


egeering der Werkwoorden* «jSt<br />

N°. 9.<br />

Alle dingen , die 1 onder den hemel zijn, dienen a<br />

tot 's menfchen gebruik 3. Een braaf kind fchikt<br />

zich 4 naar den wil zijner ouderen, en een braaf<br />

leerling heeft zich gefchikt naar dien van zijnen<br />

meester. Een oplettend kind antwoordt 5 altijd op<br />

het geene, dat 6 men hem 7 vraagt. De eenigfte 8<br />

zaak, waarop 9 de menfchen zich moesten toeleggen<br />

10, is de kennis van zich zeiven. Een<br />

goede vader zal zijne kinderen nooit de dingen,<br />

die it hun fchadelijk zijn, toeflaan ia. Het Capitolium<br />

13, van de overvalling 14 der Gaulen 15, door<br />

het gefchreeuw 16-der geheiligde 17 ganzen 18, en<br />

niet door de waakzaamheid 19 der fchildwachten 20,<br />

bevrijd 21, is een hiflorifche 22 trek 23, meer gefchikt<br />

24 om 25 het geluk 26 der Romeinen aantetoonen,<br />

dan om hun krijgskundig 27 bevel 28 eer<br />

aan te doen 29 in 30 die gelegenheid.<br />

1 qui. 12 accorder dat. van 22 biftorique.<br />

2 fervir dat. dm perfoon. 23 trait m.<br />

3 ufage m, 13 capirole m. 24 propre,<br />

4 fe conformer dat. 14 furprife/. 25 «.<br />

5 répondrerfof van 15 Gaulois. a6 bonheur m.<br />

de zaak waaraan. 16 chant ro. 27 militaire.<br />

6 ce que. 17 facré. 28 commandement<br />

7 lui. Ï8 oie ƒ. m.<br />

8 feul. 19 vigilance/. 29 faire honneur<br />

9 h la quelle. 20 fentinelle ƒ. "2ot.<br />

10 s'appliquer. 21 délivró. 30 en.<br />

11 qui. ,<br />

N°. 10.<br />

De inftellers 1 van den Heldenfchen 2 Godsdienst<br />

hebben allerleie Goden en Godinnen tempels toegewijd<br />

3; zij hebben niet alleen der deugden en der<br />

I auteur m. 2 Païen. 3 dédier dat. van den<br />

perfom.<br />

z$


«,6s, Opfeilen, betreffende de .<br />

gezondheid, maar ook der ondeugden en der ziekten,<br />

als 4 der vrees, der lafhartigheid, der gramfchap,<br />

der koorts, der pest, en aan eene menigte $<br />

anderen, tempels opgericht 6; maar zij hebben er 7<br />

den dood geenen 8 toegeheiligd 9 : dat was een<br />

klaar bewijs, dat 10 zij niet wisten, hoe n zich<br />

met hem ia te verzoenen 13; zij hadden geene offerhanden<br />

14 om 15 zijne woede te fluiten 16. Zij<br />

befchouwden hem 17 als den wreedlien en onverzoenlijkfen<br />

18 Vijand. De naam des doods joeg 19<br />

hun fchrik aan, en het was een der flechtlte voortekens<br />

ao.<br />

4 comme. den ter/oen. 16 réfister dat.<br />

5 multitude ƒ. 10 que. 17 le.<br />

€ ériger dat. van den 11 comment. 18 implacable.<br />

perjoon. 12 lui. 19 infpirer dat. vm<br />

7 en. 13 fe reconcilier. den perfoon.<br />

8 point. 14 facrifice m. 20 augure m.<br />

9 confaerer dat. van 1 s pour.<br />

N°. tu<br />

Het woord 1 volmaakt 2 wordt toegepast 3 niet alleen<br />

op de perfoonen, maar nog op.de werken 4 en<br />

op alle andere dingen, wanneer 5 de gelegenheid<br />

het 6 vordert 7, het vorderde, het heeft gevorderd,<br />

en het zal vorderen. Een zaak is geheel 8, wanneer<br />

zij noch geknot 9, noch gebroken 10, noch<br />

yerdeeld 11 is, en dat 12 alle haare deelen 13 zijn<br />

te zamen gevoegd 14 of vergaderd 15 op 16 de wijze<br />

ij zo als 18 zij het moeten zijn. Zij is volledig<br />

19, wanneer haar 20 niets ontbreekt 21, en<br />

1 mot m. 8 entier. 15 asfèmblé.<br />

3 parfait. 9 mutilé. 16 de.<br />

3 s'appliquer dat. 10 brifé. 17 ftfon ƒ.<br />

4 ouvrage m. 11 parragé. 18 comme.<br />

g lorsque. 12 que. 10 complet,<br />

6 le. 13 partie ƒ. 20 lui.<br />

7 requén'r. ' 14 joint, 2* mahquer.


egiering der Werkwoorden. 365<br />

wanneer zij alles heeft wat 22 haar toekomt 23. Het<br />

eerde dier woorden heeft meer opzicht 24. op het<br />

geheel 25 der deelen 26, welke alleenlijk 27 J/e-<br />

»*» 28 0?» 29 de zaak in haare wezenlijke 30 wZ/fomenheid<br />

31 xc ftellen 32; het tweede heeft meer opzicht<br />

op het geheel der deelen, welke dienen tot de<br />

toevallige 33 volmaaktheid 34 der zaak.<br />

22 qui. 27 fimplement. 31 intégrité/.<br />

23 convenir. 28 fervir dat. 32 conftituer ace.<br />

24 fe rapporter «at. 29 a. 33 accidentel.<br />

25 totalité ƒ. 30 esfentiel. 34 perfeciion ƒ.<br />

26 portion ƒ.<br />

N°. 12.<br />

IIet«s gevaarlijk


3 6<br />

+<br />

• ÖpJ!ellen, betreffende de<br />

N°. 13.<br />

Vraagt dien man dartr, of 1 wij op den 2 rechten<br />

3 weg zijn.' Vraagt die menfchen hoe laat het<br />

ss! Vraagt hem wat hij wil! Ik bid 4 u om vergiffenis<br />

5. Hij bad hem om het leven. Naar wien<br />

vraagt gij 6? ik vraag naar uwen broeder. Wij<br />

zullen naar den weg vraagen- Wij houden 7 het<br />

voor eer om 8 de eerften te zijn , en zij houden<br />

het voor oneer 9 om geftraft te worden. Ik ben<br />

bij die zaak tegenwoordig geweest 10. Men moet il<br />

de onweetenden leeren 12. Hij leert 13 en onderwijst<br />

de kinders wèl Hij leert 14' hun fchrijven15<br />

en leezen 16. Wilt gij mijnen zoon die weetenfchap<br />

leeren? Hij heeft mijnen neef de wijsbegeerte 17 geleerd.<br />

Die man bemoeit zich 18 met de taaien te<br />

leeren.<br />

j fi. 7 tenir dat.<br />

2 lees in den. 8 de.<br />

3 droit. 9 déshonneur.<br />

4 demander aec. van 10 asfiscer dat.<br />

de zaak. 11 ü faut.<br />

5 pardon. 12 ênfeigner ace.<br />

§ demander ace. 13 inftruire.<br />

N°. 14..<br />

14 ênfeigner dat.<br />

van den perfoon.<br />

15 a écrire.<br />

16 a lire.<br />

J7 philofophïe ƒ,<br />

18 fe mêler gén.<br />

Men moet 1 alleen 2 zoeken wèl te 3 denken en<br />

te fpreeken, zonder de anderen tot onzen fmaak en<br />

tot onze gevoelens te willen overhaalen 4. Dat is<br />

eene al te groote onderneeming. Men beklaagt zich<br />

dikwijls, dat een ieder kwaad van ons fpreekt 5,<br />

cn men denkt 6 niet aan zijne eigene gebreken. Het<br />

mistrouwen is de moeder der veiligheid; maar alle<br />

menfchen te betrouwen 7, en niemand te betrouwen,<br />

1 il faut. 4 amener dat. van de 5 médire gén.<br />

S feulement. zaakm wcltt wn 6 fe fou venir gén.<br />

3 a. overhaalt. 7 fe fier dat.


egeering der Werkwoorden,<br />

zijn twee gebreken; het eerfte verdient den naam<br />

van domheid. en het andere dien yajn argwaan. Heb<br />

niets te 8 doen met bedriegers, zij zullen uwe ligtgeloovigheid<br />

9 misbruiken 10! Bemoei u 11 nooit met<br />

de zaaken van anderen 12 ! Men merkt 13 de gebreken<br />

van andere menfchen eerder dan ziine eigenen.<br />

Laaten wij anderen het ongeluk niet wijten 14, dat<br />

wij ons zeiven op den hals gehaald hebben 15 door<br />

onze onvoorzichtigheid.<br />

8 a. 12 aütrui. den perfoon.<br />

9 crédulité ƒ. 13 s'appercevoïr 15 s' ttirer ace. van<br />

jo abufer gén- gén. de zaak.<br />

11 fe méler gén. 14 imputer dat. van<br />

N°. 15.<br />

Een moeder, die aan haare dochter eene goede<br />

opvoeding wil geeven, zal zorgvuldiglijk i op alle<br />

derzelver gangen 2 letten 3. De vrouwen, die zich<br />

met niets dan met haare huishouding 4 hemoejen 5,<br />

fpnaren 6 aan haare mannen niet alleen veel gelds,<br />

maar ook veel verdriets 7. De koopman, noar wien<br />

gij verneemin 8 wilt, heeft bankerot geppeeld 9.<br />

Europa io is bulten twijfel 11 het bevoikfte en<br />

vuehtbanrfte werelddeel en men vindt er bijna<br />

alle*, wat tot het onderhoud en de gemakken des<br />

levens dient ia. De lakenfche- en wn||en-kleeleren<br />

befchutten 13 tegen de koude De Natuur had Efopus<br />

„4 eenen vrijen geest gefchonken; maar de wet<br />

der n enfehen had zijn ligchaam ter flaavernij 15 gefchikt<br />

16. De geene, die zijnen naasten hinderlaag<br />

I foigneufement. 7 ctogrin m. 13 eiarantir gén van<br />

a démarche f. 8 s'intormer gén. de zaak waartoe. •<br />

3 faire auention dat. 9 faire banque'- 14 Efope.<br />

4 ménage m route. 15 fervitudeƒ.<br />

5 fe mêler gén. 10 l'l' urope. 16 destmer dat van<br />

6 éparane dat. van 11 fans con redit. de z*ak waart»*.<br />

den perfoon. 12 fervir dat.


3fjfj Opfeilen, betref, de regeer, der Werkwoorden,<br />

gen 17 legt 18, haalt zich op den hals 19 het kwaad,<br />

dat hij anderen doen wil.<br />

17 embuche/. 18 dresfer dat, van 19 s'attirer.<br />

den perjoon.<br />

N°. 16.<br />

De hoofdfiofen t werken 2 Wederkeerigllfk % de<br />

eene op de andere, volgends 4 zekere wetten, wel*<br />

ke 5 uit haare betrekkingen 6 voordvloejen 7, en die<br />

betrekkingen verbinden 8 haar 9 met de bergfloffen<br />

10, inet de planten, met de dieren, en met den<br />

mensch. Deeze, als de voornaamlte Jïamxx. flrekt<br />

zijne takken uit 12 over 13 den aardkloot 14. De<br />

foorten 15 en de ondeelbaare dingen 16 hebben be±<br />

trekking 17 op de grootheid en vastheid 18 der aarde.<br />

De grootheid en vastheid der aarde hebben betrekking<br />

op de. plaats 19, welke 20 zij in het planeet<br />

jtelzel 21 bekleeden 22, Het natuurkundige<br />

beantwoordt 24 aan het zedelijke 25, en het zedelijke<br />

aan het natuurkundige; beiden 26 hebben tot «7<br />

«/ï«7?e 28 einde het geluk der verflandige 29 j*ju<br />

»«x 30. Uit de betrekkingen, die tusfchen alle<br />

deelen der wereld befiaan 31, en uit kracht 32 van<br />

welke zij tot een algemeen 33 doel 34 zamenfpam<br />

n e n<br />

35 •> fprutt 36 de overeenjlemmlng 37 deezer we.<br />

reld.<br />

1 élement ?n. 14 globe w. 25 moral m.<br />

2<br />

agi r<br />

- 1.5 espece ƒ. 26 1'un et Tautre.<br />

3 réciproquement. 16 individu m. 27 pour.<br />

4 fuiyant. 17 avoir du rapport 28 dernier.<br />

5 q'u- oto. 39 intelligent.<br />

6 rapport m. 18 iblidité /. 30 être 1»<br />

7 refulter ge». 19 place/. 31 fubfister.<br />

8 lier dat. van de 20 que. 32 en vertu.<br />

zaak waaraan. 21 fystême plané^ 33 générai.<br />

9 'es- taire m. 34 but w».<br />

10 mineral m. 22 occupen. 35: concourir dat.<br />

xi tronc m. 23 phylique m. ' 36 refulter gén. ><br />

12 étendre.<br />

13 ilir.<br />

34 repondre. 37 harmonie'/.


0 v e r d e<br />

Rekkelijke Voornaamwoorden, tff<br />

XXII. R E G E L .<br />

Over de betrekkelijke Voornaamwoorden.<br />

Dss Pronoms relatifs.<br />

Die pronoms relatifs zijn de volgenden:<br />

Qfj. que, guoi dont, zo wel voor het manliike<br />

j k e<br />

als voor het vrouwlijke gedacht.<br />

Le quel voor het manlijke; en<br />

La quelle voor het vrouwlijke.<br />

J?° m<br />

* .,, die, welke, dat.<br />

Oén. etAbl.


go'S Om de betrekkelijke Voornaamwoordeni<br />

Het betrekkelijke voornaamwoord, pronom rélaiif,<br />

fchikt zich altijd naar zijn antécédent, of vooraf»<br />

gaanden perfoon of zaak, in gedacht en in getal5<br />

maar het cafus hangt af van het volgende werkwoord:<br />

Dieu, qui aime les hommes, God, die de men»<br />

fchen bemint.<br />

Var gent, que f ai dèpenfè, het geld, dat ik verteerd<br />

heb.<br />

La femme, qui m'a vu, de vrouw, die mij gezien<br />

heeft.<br />

Les files, dont f ai parlé, de meisjes, van dewelke<br />

of waarvan ik gefproken heb.<br />

L''enfant, d qui fat donné un livre, het kind,<br />

aan wien of waaraan ik een boek gegeven heb.<br />

In de eerde fpreekwijze is qui manlijk enkelvoudig<br />

betrekking hebbende op Dieu, dat manlijk enkelvoudig<br />

is; qui daat in den nominatif, om dat<br />

het de nominatif is van het werkwoord aime, be-<br />

^"in'de tweede heeft que betrekking op argent, eil<br />

is des manlijk enkelvoudig; het daat in den accufatif,<br />

om dat het de cafus is van het werkwoord<br />

'depenfer, dat den accufatif regeert. ;<br />

Dit zij genoeg ter verklaaringe der overige fpreekwijzen.<br />

Wanneer men van zaaken fpreekt, en er voor<br />

dewelke, hetwelke, enz., een voorzetzel daat, zo<br />

gebruikt men altijd le qttel, les quels, la quelle, les<br />

quelles, enz.; als:<br />

La fttuation dans la quelle je me trouve, de omdandigheid,<br />

in dewelke of waarin ik mij bevinde.<br />

Wanneer er het voorzetzel en voorgaat, zet men<br />

het ook wel over door ou, la fttuation, ou je me<br />

trouve,<br />

Zt


Over de betrekkelijke Foornaamwoordeti. So><br />

Le baton, fur le quel je me repofe, de ftok. oo<br />

welken, of waarop, ik rust. ' P<br />

Ook wanneer er eene keuze plaats vindti<br />

^oSntgSt^ %<br />

% V<br />

° mP w e I k<br />

Nooit gebruikt men de qui, wanneer men van<br />

dieren o levenlooze fcheplèien fpreekt; du? zei?<br />

jne.1 nooit, Pouvrage de qui je pari, m£TTe\ doft<br />

je parle, het werk van het welke, of waarover t<br />

fpreek. Als men van menfchen of van dingen<br />

fpreekt, die als perfoonen voorkomen /is zS<br />

onverfchilhg of men de qui, dont, du quel, e„7<br />

* qui of au quel gebruikt, fchoon men zich alsdan<br />

m'eest van -de qui, dont en a qui bediene. "<br />

Jlui ftaat en wordt in den accufatif gebruikt<br />

pTrSien^ietT <br />

M t l d<br />

di,<br />

*« - « h<br />

" ^<br />

La file pour quj il a idnt cPamour, het meisje£<br />

heeft<br />

W W a a r v o o r<br />

hij zo veel liefde<br />

Le valei fur qui tl 'rejette la faute. de knecht<br />

op wien hij de fchuld werpt. "necnt,<br />

Hier ftaat ?«/ in den accufatif, om dat de voorzetzels^r<br />

en/«r, dien naamval regeeren<br />

in de betekenis van wie, en op perfoonen<br />

Ziende, wordt aldus i n den accufatif ook Se?<br />

voorzetzel gebruikt wanneer heT volgende werkwoord<br />

den accufatif regeert; als:<br />

8<br />

^i/zfe'<br />

3 e V<br />

' ° !S> i k W S e t W k n<br />

» o f w e I k f i l i<br />

Hier is qui in den accufatif, en de naamval<br />

van^het werkwoord «fe, V'den accufat^ri<br />

Aa


370 Over de betrekkelijke Voornaamwoorden:<br />

Zo ook indien men vraagender wijze en van perfoonen<br />

fpreekt:<br />

Qui vois je? wien zie ik?<br />

Als het op zaaken .ziet, zegt men altijd que in<br />

den accufatif: que voisje? wat zie ik?<br />

Que is een voornaamwoord, wanneer het door<br />

le quel, la quelle, enz., kan veranderd worden.<br />

Venfant, que je vois, het kind, dat ik zie, is<br />

even als men zcide: l''enfant, le quel je vois, het<br />

kind, het welke ik zie.<br />

Indien het dus niet kan veranderd worden, zo is<br />

que geen voornaamwoord maar een voegwoord, conjonStion:<br />

je fats, que vous avez tort, ik weet, dat gij ongelijk<br />

hebt.<br />

Hier kan men niet zeggen, le quel, les_ quels, la<br />

touelle of les quelles, vous avez tort; des is que, m<br />

deeze fpreekwijze, een voegwoord.<br />

Quel, quels, quelles, worden pronoms abfolus genaamd;<br />

zij zijn altijd van een naamwoord verzeld<br />

waarnaar zij zich in gedacht, getal en naamval<br />

fchikken, en betekenen in het Nederduitsch wat,<br />

of welk; als:<br />

Quel livre avez vous la? wat, of welk boek hebt<br />

gii daar? „ _,, T ^<br />

De quels garcons, ei de quelles files pflez vous?<br />

van wat, of welke jongens en meisjes fpreekt gij#<br />

Het geene, dat geene, zijn ook betrekkelijke voornaamwoorden<br />

, en worden, in 't Fransch, door cc<br />

mi, ce que, ce dont, overgezet, naar den naam*<br />

val, dien het volgende werkwoord regeert:<br />

Ce qui me perfuade, het geen mij overreedt.<br />

Ce que je vois, het geen ik zie.<br />

Ce dont vousparlez, het geen, waarover gij fpreekt.


Over de betrekkelijke Foomaamtvoorden. i n<br />

Ook ia den datif gebmSTt men ce voor a qmi;<br />

Ce a auoijepenfe, dat geene waarom ik denk.<br />

lijk betrekkelijke voornfamwooS Z<br />

" Z<br />

" n e i e n<br />

S "<br />

voor werkwoorden *H<br />

ren: W a n t de voornaamwoorden /, J J 'T^'<br />

altijd m den betekVnAnrf* •<br />

/ w<br />

*<br />

ftaa<br />

' 1<br />

kitsch, d * z e L % ^ ^ Neder-<br />

' f ï ^ * ^ V * i manl<br />

^ ^ ^ ^ * e<br />

^^^es! je les vois, zie hier uwe boeken!<br />

Cest un grand avnntage, Peu ioaïr h» r tl<br />

groot voorrecht, ikfeblei hlc ' " m<br />

II est en ville, hij is in de ftad.<br />

Ce qui est en moi, het geen in mij is.<br />

Aa a


37* Opfeilen, letreffende de<br />

Opftellen, betreffende de betrekkelijke<br />

Voornaamwoorden.<br />

N°. i.<br />

God, die, in bet begin, alle dingen, die in<br />

wezen zijn i, gefchapen heeft, onderhoudt•% dezelve<br />

door zijne godlijke voorzienigheid, lk hoop,<br />

dat gij de brieven, die ik u fchrijven zal, wèl zult<br />

ontvingen. De man, over wien ik gisteren gefproken<br />

heb, is hij 3 uwen broeder gewe«t, di.<br />

ongelukkiglijk 4 niet t'huis was De jongen, welken<br />

gij eln paket 5, öat hij mij behandtgen 6 moest,<br />

gegeven hebt, is niet tot onzent 7 geweest, om dat<br />

Mvoor 8 Mijnheer uwen vader, dien hij ontmoet<br />

heeft, een bood f hap 9 van de uiterfte 10 noodzaskeliikheid<br />

11 te doen 12 had. De armoede is eene<br />

omftandigheid 13 van fortuin , tegenover gefield 14<br />

aan die der rijkdommen, in dewelke men van de<br />

gemakken 15 des levens beroofd is, en uit dewelke<br />

men niet altijd meester is te geraaken 16.<br />

1 exister.<br />

2 entretenir.<br />

3 chez.<br />

4 malheureux<br />

5 paquet.<br />

6 remetjre.<br />

7 chez nous.<br />

8 pour.<br />

9 mesfage 1».<br />

10 dernier. .<br />

11 nécesfné ƒ.<br />

N°. 2.<br />

12 a faire.<br />

13 fituation/.<br />

14 oppofé.<br />

15 commodité ƒ.<br />

16 de fortir.<br />

Ik hoop, dat gijl. de vermaaningen, welke IK<br />

ul. dagelijks doe, niet zult verachten, dat gijl- het<br />

werk, dat men ul. geeven zal, wèl zult maaken,<br />

en dat gijl. de lesfen, welken gijl. zult moeten opzeggen<br />

1, wèl zult kennen 2! De jongelingen, die,<br />

1 réciter.<br />

a favoir.


etrekkelijke Voornaamwoorden. 3/3--<br />

zich van hunnen pligt wèl zullen gekweten 3 hebben<br />

. zullen de belooningen 4, die de meesters aan<br />

dusdaanlge 5 leerlingen toefchlkken 6, ontvangen;<br />

snaar in tegendeel de geenen, die hunnen pligt niet<br />

zullen waargenomen hebben 7, zullen zich de ftraf,<br />

die hunne nalaatigheid en ongehoorzaamheid verdienen<br />

8, op den hals haaien 9. Past dan Io wèl<br />

op 11, want gijl. weet, dat gijl. alleen de vruchten<br />

der moeite 12, die gijl. aanwendt 13, zult<br />

plukken 14!<br />

3 acquiiés. 7 rempl*. n donc.<br />

4 récompenfe ƒ. 8 mériter. IÏ peine ƒ.<br />

5 te!. 9 s'attirer. i% emploïer.<br />

6 destiner. 10 prendre garde, 14 recueillir.<br />

N°. 3.<br />

De kinkers, die eene goede opvoeding zullen gekregen<br />

hebben 1, zullen aan hunne ouders en meesters<br />

den eerbied, die hun toekomt 2. bewijzen 3,<br />

en zij zullen aan de zorg, welke zij voor hen 4<br />

hebben, beantwoorden. De man, aan wien ik mijnen<br />

brief gezonden had 5, om 6 het geld, dat ik<br />

zijnen buurman geleend had, te ontvangen, is buiten<br />

7 de ftad. Wij zijn verpligt 8 om 9 de lieden,<br />

aan welken wij eerbied verfchuldigd zijn 10, te achten.<br />

DeJonge lieden, die den tijd hunner jeugd,<br />

welke kostelijker is dan goud, verwaarloozen,<br />

worden u veracht van alle de geenen, die hm<br />

kennen 12.<br />

a recevoir. 5 envoyer. 9 de.<br />

a appartanir» 6 pour. 10 devoir.<br />

3 rendre. 7 hors de. j 1 être.<br />

4 eux. g obligé. 12 connoitre.<br />

A* 3


574 Opfeilen, betreffende di<br />

N°. 4.<br />

Zodra i men de oogen opent, opende, heeft<br />

geopend, en zal openen, om 2 de dingen, die de<br />

Heere gefchapen 3 heeft, en die Hij, door zijne<br />

godlijke voorzienigheid, onderhoudt 4, te befchouwen<br />

5, is men getroffen 6 door de indrukzelen 7<br />

van eene wonderbaare H magt 9, welke in alle dingen,<br />

die ons omringen 10, doorf raait 11, doordraaide,<br />

heeft doorgedraaid, zal doordraaien, en<br />

zou doordraaien, en die onzen geest uitlokt 12,<br />

om 13 de oorzaak, die dusdanige 14 dingen heeft<br />

yoordgebragt 15, te zoeken 16. Het is onmogelijk,<br />

dat de floffe 17 zich zelve hebbe 18 gefchapen 19.<br />

Het is nóodzaakelijk $0 dat zij een Schepper gehad<br />

hebbe,<br />

j dèsque. 8 étonnant. 15 produire.<br />

2 pour. 9 puisfance ƒ. 16 rechercher.<br />

3 crées. 10 environner. 17 matiere/.<br />

4 entretenir. 11 rel uire. 18 préf du fubj,<br />

5 contempler. 12 inviter. 19 créé.<br />

6 frappé. 13 2i. 3 0 nécesfaire.<br />

7 impreslion ƒ. 14 tel.<br />

N°. 5.<br />

Het betaamt 1 ons niet de vermaaningen, welke<br />

enze ouders ons doen, te 2 verwerpen 3. Het is<br />

van onzen pligt de dingen, die ons nuttig zijn, te<br />

legren._ Het zal van uwen pligt zijn, de beloften,<br />

die gij gaat doen, te vervullen 4. Cain, die<br />

landman 5 was, "offerde 6 eens 7 aan den Pleere 8<br />

eene offerhande 9 van de vruchten, die hij van de<br />

1 convenir. 5 laboureur m- 7 un jour.<br />

2 de. 6 offrir dat. van den 8 Seigneur n,<br />

3 rejetter. perfoon, o" fopt. 9 offrande f<br />

4 remplir.


etrekkelijke Foornaamwoorden. §75<br />

aarde geplukt 10 had, en Abel, die herder was,<br />

deed 11 aan den Heere eene oferhande 12 van de<br />

eerstgeborenen 13 zijner fchaapskooje 14; maar de<br />

ofterhande, die Abel offerde, was 15 aan God aangenaamer<br />

dan die, welke Cain Hem offerde; want<br />

Cain was godloos en Abel was rechtvaardig.<br />

10 cueillis. r2 oblfcation ƒ. 14 bergerie ƒ„<br />

11 faire 2 prét. 13 premier né m. 15 2 prét.<br />

N°. 6.<br />

De naarlligheid en de oplettendheid, welke'de<br />

meester van alle leerlingen, wier opvoeding en<br />

onderwijs hem zijn toevertrouwd 1, eischt 2, zijn<br />

zeer nóodzaakelijk, om tot de kennis der dingen<br />

te 3 geraaken 4, welken zij verpligt zijn te 5 weeten.<br />

Dat is een man, die wèl fpreekt. Zie daar 6<br />

de Dames 7, welke gij zoekt! Geef mij weder 8 de<br />

boeken, die ik u geleend 9 heb! Het is van het<br />

fortuin, dat ik alles verwacht 10. Het is een man<br />

daar ieder 11 goed 12 van fpreekt 13. De verachting,<br />

welke hij mij betoond 14 heeft, heeft de<br />

vriendfchap, die ik voor hem had, zeer ver.<br />

flaauwd 15.<br />

1 être confié dat. 6 voila. 11 tout le monde,<br />

van den perfoon. 7 dame/. 12 bien m.<br />

2 exiger. 8 rendre. 13 dire.<br />

3 de. 9 prétés. 14 témoigné.<br />

4 par venir dat. 10 attendre. 15 ralentir.<br />

5 de.<br />

N°. 7.<br />

De afflammelingen 1 van Noach s, die de foutheld<br />

3 gehad hebben om eenen toren te 4 bouwen,<br />

1 descendant 1», 3 audace ƒ. 4 de,<br />

a Noé,<br />

Aa 4


376 Opfeilen, betreffende de<br />

wiens /pits 5 aan de hemelen moest raaken, zijn<br />

verflrooid geworden 6 over 7 den geheelen aardbodem<br />

, zo dat 8 zij genoodzaakt geweest zijn het<br />

werk, dat zij begonnen hadden, te flaaken 9; want<br />

God verwarde 10 hunne fpraak 11, zo dat 12 zij<br />

elkander niet verfionden 13. ' Deeze verwarring 14.<br />

heeft waarfchijnelijk 15 de verfchillende 16 taaien,<br />

die men in onderfcheidene 17 Landen 18 fpreekt,<br />

voordgebragt 19. Het oogmerk 20, dat de menfchen<br />

gehad hebben dien toren ?t? 21 bouwen, was<br />

waarfchijnelijk 22 om piet 23 van elkander te fcheiden<br />

24, het geen tegenflrijdig 25 was met 26 het<br />

inzicht 27 des Scheppers.<br />

5 Pommet ra. 14 confufion ƒ. in 'f part.<br />

ö" être disperfé, \g apparemment. préf.<br />

7 par. 16 différent, 22 apparemment. •<br />

8 enforte que. 17 divers. 23 afin de ne pas«'<br />

9 fe aélister gén. 18 pais m. 24 fe féparer.<br />

10 confondre 2prst. 19 produire. 25 contraire.<br />

11 langage m< ao büt TB. 26 h.<br />

32 teliement que. 2! en: het volgende 27 intention ƒ«<br />

13 s'entendre. werkwoord moet<br />

N°. 8.<br />

De Heidenfche 1 fchrijvers 2 verhaalen ons deeze<br />

gebeurtenis 3, van dewélke wij in het voorgaande 4<br />

opftel melding 5 gemaakt hebben; maar ïu eenen<br />

verbloemden 6 zin 7. Wij leezen dan 8, dat de reuzen<br />

, die zij kinderen der aarde noemen, alle bergen,<br />

die zij vinden konden 9, op elkander fiapelden<br />

10, om den troon, van den God Jupiter te 11<br />

beklimmen 12, die hén met zijnen bhkfem 13 van<br />

a Païai. 6 flguré. entasfer 2 prét..<br />

2 auteur w. 7 lens m. 11 pour.<br />

3 événement m. 8 donc. 12 escalader.<br />

4 précédent. 9 2 p«s, ig foudrc /.<br />

g mention ƒ.


etrekkelijke Foornaamwoorden. 377<br />

boven veder in'den afgrond 14 flortte 15. Uit deeze<br />

fabel hebben zij nog afgeteld'rö? dat één dier<br />

reuzen onder den vuurbraakenden berg 17 Etna<br />

in 18 Sicilië 19 gelegen 20, begraaven is, waaruit<br />

21 hij niet ophoudt vlammen te 22 23<br />

ür zijn er, die met reden 24 meenen 25 dat de Hei"<br />

denen veele gebeurtenisfen, welke zij daarna 26<br />

naar 27 hunnen 28 hebben toegetakeld 20<br />

30 de Jooden hebben overgenomen 31.<br />

14 abïrr.e m. 1<br />

20 fitné. 26 e n f u i t e i<br />

35 preeipiter. 21 d'oü. 2 7 >!<br />

16 déduire. 22 de. 2g „; ö t<br />

Vvolcan'm. 23 vomir. 39 ar-scgr-s.<br />

j 8<br />

^ n><br />

.<br />

2<br />

4 avec raifon. 30 chez!"<br />

19 Sicile, 25 croire. 31 prendre.<br />

N°. 9.<br />

_De menfchen, die geenen godsdienst hebben<br />

zijn de verfoejwg 1 van allen de geenen, die hen<br />

kennen. De lusthof2 van Eden, die het verblijf*<br />

onzer eerfte ouderen geweest is, is niet meer in<br />

wezen 4, en, door hunne zonden, hebben zii het<br />

beeld5 van onfierveliïkheid verloren, naar het wel<br />

ke zij gefchapen geweest waren. Uw broeder is<br />

gisteren bij 6 mij geweest,, aan wien ik gezegd<br />

heb dat de Heer , dien hij zocht 7, en dien hijver<br />

angde te 8 fpreeken 9, uit was gegaan ie. Gel<br />

.ukkig is de mensch, die, van de wereldfche bekommerntsfen<br />

n ontheven 12, de aangenaamheden 1*<br />

1 4<br />

• f e , * » ; ^<br />

l e m<br />

'<br />

e e n e<br />

hekoorelijke 15 « / « ^<br />

16 wr/c&i/* 17, en die de aardfche rijkdom-<br />

2 paradis m. 8.de. , 4 g oö t er.<br />

3 fejour m. 9 parler


378 Opfeilen, betreffende de<br />

men, welke alle andere menfchen met zo veel<br />

drifts 18 begeeren, weinig acht 19.<br />

18 tant de pasfion. 19 faire peu de cas gén.<br />

N°. 10.<br />

Romulus, die een broeder had, genaamd Remus,<br />

heeft het beruchte 1 Rome 2 gebouwd, dat<br />

daarna 3 de hoofdflad 4 van de gantfche bekende<br />

wereld werd 5. Romulus, die een Griek 6 was,<br />

heeft de gewoonten 7 en den godsdienst, die hij<br />

in zijn rijk invoerde 8, uit Griekenland- 9 medegehragt<br />

10. Het is zeker, dat de Romeinen, die,<br />

door hunne dapperheid 11 en krijgstucht 12, zo beroemd<br />

geworden zijn, vlugtelingen 13 van verfchillende<br />

volken waren. De Romeinen hebben altijd,<br />

door hunne dapperheid, vermaard geweest, zo<br />

lang 14 er vijanden waren, die hun het hoofd durfden<br />

bieden 3,5, en die zij te 16 bef rijden 17 hadden.<br />

1 fameux.<br />

2 Rome/.<br />

3 enfuite.<br />

4 capitale ƒ.<br />

5 devenir 2 prét.<br />

6 Grec.<br />

7 coutume.<br />

8 introduire.<br />

9 de la Grece.<br />

10 transporrer.<br />

ix bravoure/.<br />

12 discipline militaire<br />

/.<br />

N°. 11.<br />

13 fugitif.<br />

j 4 ausfi longtems<br />

"que.<br />

ié faire faee dat,<br />

16 h.<br />

17 combattre.<br />

Het gevaar 1, waaruit gij mij gered hebt, was<br />

groot. Ik heb mijnen oom van de zaak 2, daar<br />

gij mij gisteren over gefproken hebt, verwittigd 3,<br />

die dezelve mijnen vader zal voordragen 4. Mijn<br />

broeder heeft reeds het geld verteerd 5, dat hij gis*<br />

ï péril m, 3 avertir. den perfoon.<br />

2 affaire/. 4 propoler dut. van 5 dépenlèr.


I<br />

betrekkelijke Foornaamwoorden.<br />

379<br />

teren ontving 6. Hij is een jongen, die het geld<br />

niet verdient te hebben, dat men hem geeft, om<br />

dat ti» hetzelve uitgeeft 7 z o d r a 8 h i j h*. o n t v a„.<br />

gen heeft, De zaak, daar gij mij gisteren over<br />

f e e d S<br />

g e d a a n<br />

f<br />

* M<br />

verhaalt, dat<br />

Cromwel twintig kamers had, en dat zijne beste<br />

vrienden nooit wisten in welke hij fliep. Een fchriiver<br />

moet wèl letten 10 op de dingen, die hij zeJ,<br />

en op de woorden u, die hij gebruikt 12.<br />

6 recevoir 2 pró. 9 terminée. n terme m.<br />

7 depenftr. 10 faire attention 12 fe fervir gén.<br />

8 desque.<br />

ë<br />

N°. 12.<br />

De vruchten , die de boom der kennisfe des goeds 1<br />

en des.kwaads 2 droeg, waren aangenaam en be~<br />

geerelijky, maar Adam en Eva, aan wie God verboden<br />

had 4 om er van te 5 eeten , durfden 6 er<br />

met zzn raakm 7. Zij hebben echter d'arvan gegeten,<br />

doordien de flang, die listiger 8 was dan<br />

alle overige 9 gedierten des velds, hen verleidde 10.<br />

Ik hoop niet, dat gijl. de dingen, wier nuttigheid<br />

gijl. nog niet bemerkt hebt 11, verwaarloozen<br />

zult. De Apostelen 12 verkondigden ia het Euangelium<br />

14 aan de geenen, die hen hooren 15 wilden,<br />

ïk weet met aan welk der twee boeken, die gij<br />

mij geleend 16 hebt, ik de voorkeuze 17 geeven zaU<br />

1 bieti m. 7 t o u c h e r d a u I 3 a n n o n c e r <<br />

\ défirabie artificieu^. 14 Evangile «.<br />

2 ^& 1<br />

4défendre.<br />

9 a u t r e<br />

* «5 écouter ace.<br />

10 féduire 2 pr&s zl p.êcés.<br />

'I n%r „ *


j8o Opftellen, "betreffende tte<br />

N°. 13.<br />

De zaaken, die het Euangelium ons vooffchr'tjft 1,<br />

zijn nuttig en nóodzaakelijk voor het we;z jn onzer<br />

onltervelijke zielen, die, na dit leven, eeuwiglij k 2<br />

gelukkig of ongelukkig zijn zullen, naar 3 de werken<br />

4, die de mensch zal gedaan 5 hebben Het<br />

hlankétzel 6, dat de vrouwen gebruiken 7, is loodwit<br />

8 en vermiljoen 9; maar het blankétzd, waarvan<br />

de mannen zich veeltijds 10 bedienen 11, om de<br />

kwaade gebreken te 12 bedekken, waarmede hun<br />

hart vervuld is 13, zijn de rijkdommen, wier glans 14<br />

de oogen der wereldlingen 15 verblindt 16. Ue weétenfchap,<br />

op welke ik mij toegelegd heb 17, is zeer<br />

nuttig.<br />

1 prescrire.<br />

2 éternellement.<br />

3 felon.<br />

4 oeuvre/.<br />

5 faites.<br />

6 fard m.<br />

7 emploïer ace.<br />

8 cérufe ƒ.<br />

9 vermilion m.<br />

10 fouvent.<br />

11 fe fervir gén.<br />

li pour.<br />

N 9<br />

. 14.<br />

13 être rempli gên.<br />

14 éclat «2.<br />

15 mondaki m.<br />

16 aveOgler.<br />

J7 s'appliquer


etrekkelijke Voornaamwoorden. $\Sl<br />

ningen der aarde afhangen. ' Hoe veele 12 groote<br />

mannen zijn er niet geweest, wier groote daaien<br />

en uitmuntend 13 vernuft 14 in de vergetenheid 15<br />

zijn begraven 16 geworden!<br />

j2 combien de.<br />

13 excellent.<br />

14 pénie m.<br />

15 oubli m.<br />

N° 15.<br />

16 enfévelis.<br />

Gij zult zekerlijk 1 de waaren 2 gezien hebben,<br />

die men mij gezonden 3 heeft; indien gij dezelve<br />

niet gezien 4 hebt, wenschte ik wel, dat gi' ze<br />

zaget! Ik zal ze komen zien, zo dra 5 de tij 1 het<br />

mij zal toelaaten. De geene, die de deugd betracht<br />

6, en zich op de fraaje weetenfchappen toelegt<br />

7, geniet een vaster 8 geluk dan de geene, die<br />

zijn leven in de wellust en in de vermaaken doorbrengt<br />

9. Wij luisteren 10 met vlijt 11 naar de<br />

raadgeevingen 12 , welke ons gegeven worden door<br />

de geenen, die onze driften weeten te vleien 13.<br />

Hij heeft mij den brief laaten 14 leezen, dien gij<br />

hem gefchreven 15 hebt. Ik ben hem zeer verpligt<br />

16 voor de befcherming 17, daar hij mij medé<br />

vereert 18.<br />

1 certatoement.<br />

2 marchandife/.<br />

3 envoiées.<br />

4 vues.<br />

5 dès que.<br />

6 pratiquer.<br />

7 s'appliquer dat.<br />

8 folide.<br />

9 pasfer.<br />

10 écouter ace.<br />

11 docilité ƒ. -<br />

12 confeii m.<br />

13 flauer.<br />

N°. 16.<br />

14 faire.<br />

15 écrite.<br />

16 êire obügé a<br />

quelqu'un.<br />

17 protecticn,<br />

18 honorer.<br />

Wilt gij het huis, dat ik heb laaten 1 bouwen»<br />

komen zien? ik zal het morgen komen zien, zo<br />

1 faire.


#52 Opfeilen, betreffende de<br />

mijne bezigheden het toelaaten, doch, bij aldien ik<br />

verhindering i kwame te 3 krijgen 4, zal ik niet nalaaten<br />

u daarvan te 5 verwittigen 6. Er zijn leerlingen<br />

, die zeggen, dat zij eene zaak wèl begrijpen,^^;;<br />

7 zij dezelve niet begrijpenL gijl. wilt<br />

mij ook dikwijls doen gelooven 8, dat gijl. de regels,<br />

welke ik u verklaar 9, wèl begrijpt , terwijl ik<br />

overtuigd ben, dat gij dezelve niet begrijpt. De<br />

huichelaars 10 bedekken zich 11 met het masker ia<br />

van godvrucht 13, maar wij kunnen ons niet weerhouden<br />

T 4 hen te 15 verfoejen 16, zodra wij hen<br />

ontmaskerd 17 zullen hebben.<br />

2 empêchement in.<br />

3 a.<br />

4 avoir.<br />

5 de.<br />

6 avertir.<br />

7 quoique.<br />

8 a croire.<br />

9 expliquer.<br />

10 hypocrite m.<br />

11 fe couvrir gén.<br />

12 masqué m.<br />

N°. 17.<br />

13 pieté/.<br />

14 s'empécher.<br />

15 de.<br />

16 détester.<br />

17 démasquées.<br />

De deugd maakt 1 den mensch gelukkig, daarom<br />

moeten wij trachten dezelve te verkrijgen; de on.<br />

deugd, in tegendeel, maakt den mensch ongelukkig;<br />

het is des 2 van onzen pligt die te vlieden 3.<br />

De gezelfchappen der deugdzaame en geleerde lieden<br />

zijn nuttig, het zal des van onzen pligt zijn<br />

die te zoeken 4; maar dikwijls mijden 5 wij dezelve.<br />

De redenen. 6 der vleiers zijn gevaarlijk, het<br />

zou des van uwen pligt zijn aan dezelven het oor<br />

niet te leenen 7. Onze ouders beminnen ons-; het<br />

is des billijk 8 dat wij hen ook beminnen, en dat<br />

wij hun dank weeten 9 voor de opvoeding, die zij<br />

ons geeven. De vruchten, die niet rijp 10 zijn,<br />

1 rendre<br />

2 donc.<br />

3 fuir<br />

4 rechercher ace.<br />

5 éviter ace.<br />

6 discours m.<br />

7 prérer.<br />

8 juste.<br />

9 (avoir gréa quei.<br />

qu'un de quelque<br />

chofe.<br />

10 mur.


etrekkelijke Podrnaammorden, 3^3<br />

zijn niet goed om te n eeten; wij zullen des wèl<br />

doen met er niet van te 12 eeten.<br />

zi a. 12 de.<br />

De tucht 1 is zeer nóodzaakelijk in de fchoole om 2<br />

den i w M 3 en de dartelheid 4 der kinderen te<br />

beteugelen 5, zodat 6 een perfoon, die wèl denkr,<br />

ÜezeWe ' iet verwerpen zal 7. Indien wijde moei<br />

wtlhge 8 kinders van tijd tot 9 tijd niet ffrafren wii<br />

zouden hen nooit in hunnen pligt kunnen houden 10.<br />

De meesters, die hen nooit ftraffen, Zijn nooit in<br />

ftaat hen wèl op te voeden it. De gelukkige begaafdheden<br />

12 trekken uit de armoede de geenen<br />

die er in geboren zijn, en de verkwisting 13 dompelt<br />

er de rijken in. Ken geduurige 14 arbeid is<br />

het hulpmiddel tegen de nooddruft 15, indien men<br />

nalaat daartoe toevlugt te neemen 16, wordt zij eene<br />

rechtvaardige ftraf der ledigheid 17. De wijze voorzorgen<br />

18 komen het gebrek 19 voor 20; de overtollige<br />

21 en onmaatige 22 verteeringen 23 veroorzaaken<br />

hetzelve dikwijls.<br />

1 discipline/.<br />

2 pour.<br />

3 mfolence/.<br />

4 pétulance ƒ.<br />

5 'eprimer.<br />

6 enlorte que.<br />

9 en.<br />

10 contenir.<br />

11 infi, uire.<br />

12 talent m.<br />

13 prodigalité/.<br />

14 asfidu.<br />

17'fainéantife ƒ.<br />

18 précaution /.<br />

19 difètte /<br />

20 prévenir"<br />

21 fuperflu.<br />

2 2 i m, n odéré.<br />

s S 'f ' nd<br />

'e ence<br />

17 fainéantife/.<br />

18 précaution/.<br />

19 dilètte ƒ.<br />

20 prévenir.<br />

21 fuperflu.<br />

22 immodéré.<br />

X reveche.<br />

/- 23 confommarion/.<br />

confommation/<br />

16 avoir recours


jS4 Opfeilen, betreffende di<br />

men, welke het gezicht 3 behooren 4, en Welke de<br />

lucht met haare lieflijke 5 uitwaazemingen 6 vervullen;<br />

maar w ;<br />

j zien dezelve "niet meer in den<br />

winter 7. Wanneer wij 's morgéns eene bloem<br />

zien, met alle haare bekoorlijkheden 8 vercierd 9,<br />

vinden wij haar fomtijds 's avonds geheel en al 10<br />

ontbloot ir van alle haare cleraadjen 12. Het for»<br />

tuin verheft 13 een' perfoon fomtijds tot 14 aan de<br />

wolken 15, waarvan 16 zij hem, in één oogenblik,<br />

in den diepften poel 17 van elende dompelt. Wanneer<br />

wij de werken 18 der Natuur befchouwen 19',<br />

vergenoegen wij ons ±o met dezelve te 21 bewonderen<br />

22, zonder te denken aan den Schepper, die<br />

dezelve heeft voordgebragt 23, en die dezelve onderhoudt<br />

24 door zijne godlijke goedheid.<br />

3 v<br />

" e<br />

/«<br />

4 charmer.<br />

5 fuave.<br />

6 exhalaifon ƒ.<br />

7 en hivpr.<br />

8 ch?rme m.<br />

9 paré.<br />

10 entierement.<br />

11 dépouillé.<br />

12 ornement m.<br />

13 élever.<br />

14 jusqué.<br />

15 nue ƒ.<br />

16 d'oü.<br />

17 abime m.<br />

N 0<br />

. 20.<br />

18 oeuvre/.<br />

19 contempler.<br />

20 fe contenter.<br />

21 de.<br />

22 admirer.<br />

23 produites.<br />

24 entretertif.<br />

Wat ongeluk vreest gij ? aan welke gevaaren gaat<br />

gij u blootftellen 1 ? welke fouten hebt gij in uwe<br />

overzerting gemaakt? Welke boeken hebt gtf daar?<br />

over welke zaaken handelen 1 zij ? wat behelzen 3<br />

zij? waarmede brengt gij uwen tijd door? wat vraagt<br />

gij? Wat denkbeeld 4 hebt gij van zijne inborst gevormd<br />

5? Wat z'jn het voor huizen, die men verkocht<br />

6 heeft? Uit 7 welke deur ziit gij gegaan 8?<br />

Over wat voor een ongeluk beklaagt gij «9?<br />

op<br />

1 s'exDofer. 4 idéé/ 7 par.<br />

2 traitt-r. 5 fe f -mier. 8 for'ir.<br />

3 renfermer. 6 vendues. ' 9 le plaindre


etrekkelijke Voornaamwoorden; 385<br />

op io welke eene wijze 11 heeft zich dat toegedragen<br />

12? Aan welken koopman hebt gij de waaren<br />

verkocht? Aan welke lieden hebt gij het geld toevertrouwd<br />

13? Bij 14 welke gelegenheid hebt gij<br />

met mijnen vader kennis gemaakt 15?<br />

ÏO de. 13 confier dat. van 15 faire connoisfan-<br />

11 manierei den perfoon. ce.<br />

12 fe faire. 14 a.<br />

N°. ar.<br />

Van welken wijn begeeft gij dat ik u geeve?<br />

geef mij van den besten! Uit wat land zijt gij?<br />

Wie heeft u dat gezegd? Wiens afbeelding 1 hebt<br />

gij daar? het is die van mijnen vadèr- Wet wien<br />

ïpraakt gij zo even? Wiens mes is dat? ik weet<br />

niet aan wien het toebehoort. Wien zoekt gij?<br />

ik zoek mijne zuster! Wat zou het zijn, zo gij<br />

haat niet vondt? ik zou daarover zeer bedroefd<br />

zijn. Waarover lacht gij ? fpot gij 2 met mij of<br />

met hem? ik doe noch het een noch het ander.<br />

Waarover bekommert gij «3? ik bekommer mij<br />

nergens 4 over. Welken van deeze twee boeken<br />

verkiest gij 5? welke Van deeze pennen vindt gij<br />

de beste ?<br />

1 portrait in. 3 fe foucier gén. 5 préférer.<br />

2 fe moques gén, 4 rien.<br />

N°. 22.<br />

Waarover fpreekt gij? Waarvan maakt men dat?<br />

Waarmede onderhoudt men deeze beesten? Waarvan<br />

beflaat 1 hij? Waaraan denkt gif? Waaraan vergaaf<br />

t 2 gij u? Waarmede fijt 3 gij den tijd? Wat<br />

man zijt gij? over welke zaaken fpreekt gij? Tot<br />

1 s'entretenir. 2 s'amufer. % pasfer.<br />

Bb


Over de perfoonlijke Foornaamwoorden. 38;<br />

hebben, den perfoon te kennen, of flaan in deszelfs<br />

plaats.<br />

Zij worden onderfcheiden in pronoms perfonnels<br />

abjolus en pronoms perfonnels confon&ifs.<br />

De pronoms perfonnels abfolus zijn je en moi ik<br />

nous, wij, *« en /«, gij, vous, gij, gijlieden, //<br />

en lui, inj, en zij; voor het manlijke<br />

en elles, zij, voor het vrouwlijke foi, zich. •<br />

Zij worden aldus verbogen:<br />

Masc. et fêm. fngul. Manl. en vrouwl. enkelv.<br />

Nom. je eu moi, ik.<br />

Gén. et Abl. de moi, van mij.<br />

Dat. a moi, aan mij.<br />

Ace. moi, mij.<br />

Masc. et fém. plur. Manl. en vrouwl. meerv.<br />

Nom. nous, wij.<br />

Gén. et Abl. de nous, van ons.<br />

Dat. a nous, aan ons.<br />

Ace. nous, ons.<br />

Masc. et fém. fngul. Manl. en vrouwl. enkelv."<br />

Nom. tu ou tol, gij.<br />

Gén. et Abl. de toi, wm u.<br />

Dat. a toi, aan u.<br />

Ace. toi, u.<br />

Masc. et fém. plur. Manl. en vrouwl. meerv.<br />

Nom. vous, gij, gijlieden.<br />

Gén. et Abl. de vous,.vin a, ulieaen.<br />

Dat. a vous, aan u, ulieden<br />

Ace. vous, u, ulieden.<br />

Bb a


388 Over de perfoonlijke Voornaamwoorden.<br />

Masculin fngulier. Manlijk enkelvoudig.<br />

Nom. // ou lui, hij.<br />

Gén. et Abl. de lui, van hem.<br />

Dat. d lui, aan hem.<br />

Ace. lui, hem.<br />

Masculin pluriel. Manlijk meervoudig.<br />

Nom. ils ou eux, zij.<br />

Gén. et Abl. d'eux, van hun.<br />

Dat. d eux, aan hun.<br />

Ace, eux, hen,<br />

Fèminin fngulier. Vrouwlijk enkelvoudig.<br />

, Nom. elle, zij.<br />

Gén. et Abl. d'elle, van haar.<br />

Dat. d elle, aan haar.<br />

Ace. elle, haar.<br />

Féminin pluriel. Vrouwlijk meervoudig.<br />

Nom. elles, zij.<br />

Gen. et Abl. d'elles, van haar.<br />

Dat. « elles, aan haar.<br />

Ace. elles, haar.<br />

Soi, zich, wordt pronom rêfléchi, en on, men,<br />

pronom gènéral genaamd.<br />

Soi, zich, wordt aldus verbogen:<br />

Singulier Enkelvoudig.<br />

Nom.<br />

Gen et Abl. de foi, van zich.<br />

Dat. ft foi, aan zich.<br />

Ace. foi, zich.


Over de perfoonlijke Fboornaamwserden. 3S9<br />

Pluriel. Meervoudig.<br />

Nom. eux mémes, elles mémes, zij zei ven.<br />

Gén. et Abl. d'eux mémes. belles métnes, van hun, of<br />

haar zeiven.<br />

Dat. d eux mémes, d elles mémes, aan hun ,<br />

haar zeiven.<br />

Ace. eux mémes, elles mémes, hen, haar zeiven.<br />

Mol, toi, lui, elle, eux, elles, foi même, nous,<br />

wij, vous, gij, gijlieden, worden gebruikt achter<br />

het onperfoonlijke werkwoord c'est; als:<br />

C'est moi, ik ben het.<br />

(f est toi, gij zijt het.<br />

Cest lui, hij is het.<br />

C'est elle, zij is het.<br />

Ook in den datif:<br />

Ce


390 Qyer de perfoonlijke Voornaamwoorden.<br />

Ten vierden, na een voorzetfel:<br />

ffe 'ne veux pas venir avec toi, avec lui, avec ètle- 9<br />

ik wil niet met u, met hem, met haar gaan.<br />

Wanneer ik, gij, hij, zij, enz., tot meerder<br />

nadruk herhaald worden, zo wordt het eerfte altijd<br />

door moi, toi, lui, elle, eux elles, overgezet:<br />

Ik! zou ik het doen? moil le ferois-je?<br />

Ook wanneer men met nadruk fpreekt, al valt er<br />

geene herhaaling voor, gebruikt men altijd de pro*<br />

noms perfonnels abfolus:<br />

't Is aan hem, dat ik het zeg, c'est a lui, que je<br />

le dis. '<br />

Ik ipreek hem aan, je parle a lui.<br />

Eindelijk, wanneer een werkwoord den genitif<br />

of ahlatif regeert; als:<br />

Ik zal hem, hen of haar gebruiken om die boodfchap<br />

te doen, je me fervir ai de lui,, d''elle,<br />

d'eux, d'elles pour faire cette commisfon.<br />

De pronoms perfonnels conjonEllfs zijn me, mij,<br />

fe, u, fe, zich, nous, ons, vous, u, ulieden, en<br />

worden voor het werkwoord geplaatst, wanneer dat<br />

Werkwoord den datif of accufatifregeert; als:<br />

II me plaint, hij beklaagt mij.<br />

Je te frappe, ik fla u.<br />

II s'accufe, hij befchuldigt zich,<br />

Cet homme nous évite, die man mijdt ons.<br />

Ils vous ahandonnent, zij verlaat en u.<br />

De perfoonlijke voornaamwoorden me, te, fe,<br />

• nous, vous, ftaan , in de bovengemelde fpreekwijzen,<br />

hl den accufatif, om dat de werkwoorden plaindre,


Over de perfoonlijke Voornaamwoorden, 39*<br />

frapper, accufer, èviter en abandonner dien naamval<br />

van den perfoon regeeren.<br />

In de volgende zinnen liaan die vooniaamwoor..<br />

den m den datif:<br />

II me donne de Pargent, hij geeft mij geld.<br />

Je vous_ dois beaucoup, ik ben u veel fchuidig.<br />

Ils fe difent des Injures, zij zeggen elkander beledigingen.<br />

Le maitre nous le défend, de meester verbiedt het<br />

ons.<br />

Want de werkwoorden donner, geeven, devoir;<br />

fchuidig zijn, dire, zeggen, défendre, verbieden,<br />

regeeren den datif van den perfoon.<br />

. De pronoms perfonnels conjonStifs le, la, les, zich<br />

m gedacht en getal fchikkende naar den perfoon<br />

ot de perfoonen, op welke zij betrekking hebben,<br />

worden geplaatst voor de werkwoorden die den accujattf<br />

regeeren; als:<br />

Je le vois, ik zie hem.<br />

Je la connois, ik ken haar.<br />

Je les aime,. ik bemin hen, of haar.<br />

Voir, zien, connoltre, kennen, almer, beminnen,"<br />

regeeren den accufatif.<br />

Wanneer le, la, les op zaaken zien, dan noemt<br />

men ze pronoms relatifs.<br />

Lui, hem, haar, leur, hun, haar, worden ge.<br />

plaatst alleen voor werkwoorden, die den datif van<br />

den perfoon regeeren:<br />

Je lui pardonne, ik vergeef hem, haar.<br />

Je leur parle, ik fpreek hun of haar aan.<br />

Par donner, vergeeven, en par Ier, fpreeken, regeeren<br />

den datif vm den perfoon.<br />

Haar wordt door leur overgezet, wanneer men<br />

meer dan één vrouwlijke perfoon bedoelt.<br />

Indien men van zaaken fpreekt, en het werk»<br />

Bb 4


J9* Over de perfoonlijke Foornaamwoorden:<br />

woord regeert den génitif, zo wordt dezelve, hetzelve,<br />

het, ze, enz., door en overgezet en voor<br />

het werkwoord geplaatst; als:<br />

Ik geniet hetzelve, dezelve, fen jouis.<br />

Maar indien het werkwoord den datif regeert,<br />

en op zaaken ziet, dan gebruikt men y voor het<br />

werkwoord:<br />

yy fuis attaché, ik ben er aan verbonden.<br />

Een wederhoorig werkwoord, 'verbe réciproque,<br />

is, zo als reeds op zijne pjaats gezegd is, een werk»<br />

woord dat altijd verzeld is van één der pronoms perfonnels<br />

conjon&ifs, me, te, fe, nous, vous, fe, die<br />

altijd of in den accufatif of in den datif Haan: om<br />

nu juist te kunnen bepaalen, in welken van die<br />

twee naamvallen zij Haan, zo merke men aan, welken<br />

naamval het werkwoord regeert, daar het wederhoorige<br />

van gevormd is; bij voorbeeld bij de we*<br />

derhoorige werkwoorden;<br />

Se noyer, verdrinken.<br />

Se peigner, zich kammen.<br />

Se battre, elkander liaan.<br />

ftaat fe in den accufatif, om dat de werkwoorden<br />

noyer, peigner, battre den accufatif regeeren; want<br />

men zegt:<br />

Noyer quelqü'un, iemand verdrinken.<br />

Peigner quelqü'un, iemand kammen.<br />

Battre quelqü'un, iemand flaan.<br />

Bij de volgenden ftaat fe in den datif:<br />

Se parle*, elkander aanlpreeken.<br />

Se faire tort, zich nadeel doen,<br />

Want parler, fpreeken, faire tort, nadeel doeu 3<br />

regeeren den datif; dewijl men zegt:


Over de perfoonlijke Voornaamwoorden. 393<br />

Parler ü quelqu'un, iemand aanfpreeken.<br />

Faire tort d quelqu'un, iemand nadeel, onrecht<br />

aandoen.<br />

De kennis hiervan is ten uiterflen nóodzaakelijk<br />

wanneer wij over de deelwoorden zullen handelen'<br />

Opfeilen, betreffende de perfoonlijke Voornaamwoorden.<br />

N°. i.<br />

Zo gij Mevrouw uwe moeder bemint, moet gij t<br />

haar gehoorzaamen, en alles doen wat haar behaagt.<br />

Deeze plant heeft water noodig 2, men moet haar<br />

hetzelve 3 geeven. In de opvoeding der kinderen<br />

moet men tot 4 oogmerk hebben hun den geest<br />

te oefenen en te befchaaven, en hen. des 5 te fchikken<br />

6 om 1 wèl waarteneemen 8 de verlchillende<br />

posten 9, die hun toegefchikt 10 zullen zijn; maar<br />

vooral 11 moet men hun de godsdienfiige 12 oefening<br />

13, die God van hun elscht 14, leeren 15.<br />

Niets zet de kinderen meer aan 16 tot de oefening i?<br />

der deugden, dan de goede voorbeelden, die men<br />

nooit moet nalaaten 18 hun te geeven.<br />

1 il faut.<br />

2 avoir befoin gén.<br />

3 en.<br />

4 pour.<br />

g ainfi. • •<br />

6 dispofer.<br />

7 a.<br />

8 remplir.<br />

9 poste m.<br />

10 asfigné.<br />

11 furtout.<br />

12 religieux.<br />

13 culte 1».<br />

N°. 2.<br />

•14 exiger.<br />

15 ênfeigner.<br />

16 porteraof, van de<br />

zaak.<br />

17 pratique/.<br />

18 manquCr.<br />

Een zekere 1 vos, de flimfle 2 en de vleiêndfle 3<br />

ï certain, , « rufé. 3 flaneur,<br />

Bb 5 v ;


594- Opfeilen, betreffende de<br />

van allen, zag 4 eens 5 een raaf gezeten 6* op een'<br />

boom, welke in zijnen bek een mik kaas hield 7:<br />

zijne groeting 8 was 9 welhaast 10 gereed 11. Hij<br />

had te doen 12 met een' gek, die er 13 nooit ontvangen<br />

had; maar hij, die de kracht 14 der groe»<br />

tingen kende, groette 15 hem op 16 deeze wijze 17:<br />

Zijt gij het? mijn vriend, de Raaf? wat vind ik u<br />

fchoon 18 van daag! wat doen u de lieden groot onrecht<br />

19! ik verzeker u, dat*ik geen fchooner vogel<br />

ken dan u. Wanneer gijl. dit opftel wèl zult overgezet<br />

hebben, zullen wij ul. het overige 20 den<br />

volgenden keer 21 opgeeven 2a. Let 23 voornaamlijk<br />

wèl op de regeering 24 der werkwoorden, waarover<br />

wij ul. voor eenigen tijd 25 onderhouden hebben<br />

26.<br />

.4 2 pnt.<br />

5 un jour.<br />

6 perché.<br />

7 tenir.<br />

8 falutation ƒ.<br />

9 2 prét.<br />

10 bientöt.<br />

21 prêt.<br />

12 avoir a faire<br />

13 en.<br />

14 force f.<br />

15 faluer 2 prét.<br />

16 de.<br />

17 maniere ƒ.<br />

18 beau.<br />

19 tort m.<br />

20 reste 7».<br />

N". 3.<br />

21 fois f.<br />

22 dicler.<br />

23 faire attention<br />

dat.<br />

24 régime m.<br />

25 il y a quelque<br />

tems.<br />

26 entretenir.<br />

De vos, voordvaarende 1 de raaf het woord 2 tee<br />

.te voegen 3, 4 hem nog: voor mij, ik houde<br />

mij verzekerd, dat niemand, beter 5 dan gij, verdient<br />

6 de koning der vogelen te zijn, indien de<br />

fraaiheid van uwe ftem die uwer vederen 7 evenaart<br />

8. De raaf was zeer voldaan over de 9 loftuitingen<br />

10, die men hem kwam te geeven, en den<br />

bek willende openen, om zijnen vleier zijne fraaje<br />

1 continuer. 5 mieux- 8 égaler.<br />

•s parole ƒ. 6 mériter. 9 lees van de,<br />

3 addreslèr. 7 plumage m. 10 éloge m.<br />

4 2 prét.


perfoonlijke Voornaamwoorden. 395<br />

Item te laaten hooren ij, Het 12 hij het ftuk kaas<br />

vallen voor 13 den vos, dewelke, hetzelve fchielijk<br />

opgeraapt 14 hebbende, hem zeide: leer 15 nu van<br />

mij, Raaf! nooit vleiers gehoor te geeven 16, noch<br />

hunne fraaje woorden te gelooven 171 Ik geloof,<br />

dat de verklaaring van deeze fabel zo ligt is te 18<br />

maaken, dat gij geene moeite zult hebben, om de<br />

loepasüng daarvan zeiven 19 te maaken.<br />

Ji faire entendre 14 ramasfer. i 7 aj 0uter foi dat.<br />

dat. van den per. 15 apprendre iperj. 18 a.<br />

. f."",- •• du fngul. 19 vous mémes.<br />

72 Jaisler. jf, prëzer 1'oreille<br />

13 devant. dat.<br />

N°. 4.<br />

Twee boezemvrienden 1 leefden gelukkig genoegde<br />

een van hun het Fortuin, dat niet verre 2 van<br />

hem was, niet kennende, wilde 3 alle plaatfen 4<br />

daar 5 men van hetzelve fprak, doorloopen 6. Zijn<br />

vriend zag 7 wel, dat hij te veel ingenomen was 8 met<br />

hetzelve, om 9 hem te kunnen beletten 10 hem te<br />

verlaaten 11. Wij zullen zien, zeide 12 hij, wie<br />

van ons beiden 13 het gelukkigde zijn zal, of gij<br />

die u zo om het Fortuin bekommert 14 , of ik, die hetzelve<br />

gerustlijk 15 zal afwachten 16 Bij aldien nu<br />

deeze fabel mijne leerlingen 'aanflaat 17, en dat<br />

hunne overzetting beantwoordt 18 aan mijne ver.<br />

wachting 19, zal ik hun in het volgende opftel verhaaien,<br />

wie van hun beiden het Fortuin h et eerst<br />

vond 20.<br />

J iritime ami m. 8 être épris gén. 15 tranquilemenr.<br />

2 éloigné. _ , p pour.<br />

3 avoir envie zptèt. 10 empêcher.<br />

4endroitm. 11 quiter.<br />

l 6 attendre.<br />

j 7 plaire dat<br />

i8repondreto.au<br />

| o ü<br />

- . 122 prét. fubj.<br />

6 parcoumr. I 3 deux. 19 attente.<br />

7 2 ptet. 14 s'inquieter gén. 20 2 prét.


39 6 Opfeilen, betreffende de<br />

De eerfte plaats i, alwaar a aankwam 3 de geene,<br />

die het Fortuin wilde 4 opzoeken, was aan het<br />

hof 5. Het is waar 6, dat hij er eenige voetfiappen<br />

7 van het Fortuin vond door de gunften 8, die<br />

deeze eigenzinnige 9 Godin dan 10 aan den eenon,<br />

dan aan den an teren bewijst; maar hij kon tot hetzelve<br />

niet naderen 11. Van daar 12 ging hij elders;<br />

maar hij vond het nergens. Ziende eindelijk,<br />

dat hoe meer 13 hij hetzelve zocht, hoe meer<br />

het zich van hem verwijderde 14, kwam hij weder<br />

15 tot 16 zijnen vriend, en hij vond het aan<br />

deszelfs deur, terwijl dat deeze gerustlijk 17 fliep.<br />

Wat dunkt 18 u van deeze fabel? gij zult zekerlijk<br />

met mij toeflemmen 19, dat zij den grootften aandacht<br />

verdient 20.<br />

1 endroit m, 8 faveur /. 15 revenir 2 prét.<br />

2 oü. 9 capricieux. 16 h.<br />

3 arriver 2 prét. 10 tantót. 17 tranquillement.<br />

4 2 prét. 11 s'approcher gén. 18 fembler.<br />

5 cowf. 12 de la. 19 convenir,<br />

6 vrai. ' 13 plus. 20 mériter.<br />

7 tracé/, 14 s'éloigner.<br />

N°. 6.<br />

De hoog 1 kan niet 2 altijd. gefpannen 3 zijn,<br />

insgelijks kan men de kinders niet verpligten altijd<br />

te werken; men moet 4 hun fomtijds toelaaten 5<br />

zich te vermaaken 6; want zo men hen altijd in de<br />

fchool wilde houden, zouden zij in de ftudie een<br />

weêrzin krijgen 7. Men moet de kinders op 8 zijden<br />

tijd ftraffen en beloonen. Men moet hen be-<br />

1 are TB.! S 4 il faut. 7 fe dégoóter gén.<br />

2 ne fauroi*. 5 permettre. 8 a.<br />

9 tendu. 6 fe dhertir.


perfoonlijke VooPnaamwoorasn. 39*<br />

loonen, wanneer zij het verdienen 9, om 10 hen<br />

aantemoedigen 11, en om hun fmaak voor de ftudie<br />

der weetenfchappen in te boezemen 12 Men moet<br />

hen ook berispen eu ftraffen,' wanneer men bemerkt<br />

13, dat men hen met 14 goede woorden 15<br />

niet meer beftuuren i_6 kin. De meester fchept<br />

meer vermaak i?, 18 zijne leerlingen te prijzen,<br />

dan om hen te ftrafEen. Hij eischt van hun niets<br />

dan het geen zij aan zich zei ven verfchuldigd zijn 19.<br />

9 mériter. 13 renarquer.. ' 17 fe plaire.<br />

10 pour. 14 rar 18 h.<br />

11 encourager. 15 parole f. 19 devoir,<br />

12 infpirer. 16 gouverner.<br />

N°. 7.<br />

Ik kom u goeden dag zeggen:' ik zal binnen x<br />

een oogenblik vertrekken: %\j doet mij veel eer<br />

aan; maar heb de goedheid om 2 eerst met mij een<br />

glas wijn te drinken! Hebt gij mij iet te 3 belasten<br />

4? Zo gij onze goede vrienden komt te ontmoeten,<br />

doe hun mijne groetenis 5! Gij hebt ons<br />

zo dikwijls beloofd ons een bezoek te geeven 6, en<br />

gij hebt tot nog toe bij 7 ons den voet niet gezet<br />

8. Hebt gij eenige fraaje boeken om mij te<br />

leenen? ik zal ze u wederzenden 9, zodra 10 ik ze<br />

zal gelezen 11, of zodra gij ze zult van nooden<br />

hebben 12. Hebt gij niets van mij hooren zeggen?<br />

ik heb niets van u hooren zeggen; maar ieder 13<br />

fpreekt van hun en van haar.<br />

1 dans. 6 rendre vifite. 10 dèsque.<br />

2 de. 7 chez. 11 lus.<br />

3 a<br />

- 8 mettre. 12 avoir befoin génl<br />

4 ordonner. 9 renvoïer. 13 tout Ie monde.<br />

5 complimentsm.pl.


0% Opfeilen, betreffende dt<br />

N°. 8;<br />

Mijnheer! neem dat boek; geloof mij; weiger<br />

het niet! Lees het en onderzoek het ! Hetzelve<br />

handelt i over de gebreken der menfchen. Er zijn<br />

men


perfoonlijke Poornaatmvoordtn. 399<br />

begin ik met 9 hun niets anders 10 te leeren, dart<br />

het geen voor hun verftand vatbaar is 11, en<br />

aan ieder ding, dat ik hun leer,, geef ik den tijd<br />

firn 12 zich in hun geheugen 13 in orde te plaatzen<br />

14, en op 15 die wijze ga ik voord 16, zonder<br />

hun da hersfenen met andere moejelijkere dingen af<br />

te matten 17,<br />

9 par- n de. 15 de.<br />

10 rien autre chofe. 13 mémoire ƒ. 16 continuer.<br />

11 être a la portee 14 s'arranger. ,17 fatiguer. *<br />

gén.<br />

N°. 10;<br />

Men kan zeggen, dat de meeste 1 menfchen bedriegers<br />

zijn, en dat men op hen niet vertrouwen 2<br />

kan; maar fel mij op de proef 3, ik bied mij u aan<br />

met al wat mij toebehoort 4. Mijn neef heeft zijn<br />

proces 5 gewonnen, na dat 6 ik heb hooren zeggen;<br />

dat heeft zijne vrienden, zo wel als mij, vermaak<br />

gedaan 7. Mijnheer D zegt, dat gij aan<br />

alle vrienden, behalven aan hem, een bezoek gegeven<br />

hebt 8. Gij hebt groote veranderingen aan uw<br />

huis laaten 9 maaken, federt 10 dat hetzelve u toebehoort.<br />

Het kost mij wel vier duizend guldens,<br />

en ik geloof voor vast 11, dat het mij wel op 12 zes<br />

duizend guldens zal komen te flaan 13, na dat 14<br />

ik aan hetzelve de noodige veranderingen zal hebben<br />

laaten maaken.<br />

1<br />

? lu<br />

j' art<br />

'/<br />

5 rocès m<br />

P - 10 depuis.<br />

2 le tier dat. \ 6 a ce que. n pofitivement.<br />

3 mettre a 1'epreu- 7 faire plaifir dat. 12 a.<br />

ve<br />

* 8 rendre viiite dat. 13 revenir.<br />

4 appartennv o faire. 14 après que.


qoö ' :<br />

Opftèllen, betreffende de<br />

N°. II.<br />

De Heidenen, die niet verlicht i waren door dé ü<br />

fakkel der openbaaringe 3, baden houten, fteenen,<br />

gouden en zilveren beelden 4 aan; maar wij, dié<br />

Christenen zijn, weeten dat wij God moeten aanbidden<br />

in 5 geest en in waarheid. Gij ziet mij<br />

aan 6 eu zegt niets. Zij hebben mij gegroet en<br />

zijn vertrokken. Ik zeg, en zal altijd zeggen, dat<br />

de deugd meer verdient gezocht 7 te worden dan de<br />

rijkdommen. Gij hebt het mij bewezen, en Zult<br />

het mij nog meer bewijzen. Men zegt en fchrijfe<br />

zo veel dat ik moeite heb om 8 het te gelooven.<br />

"Verberg ons niet de verlegenheid 9, waarin 10 gij<br />

Ti bevindt-! Gij zijt grooter dan ik. Zij is rijker<br />

dan hij. Kom met ons, met hem, en met haar,<br />

en wij zullen u fraaje dingen laaten 11 zien, waarover<br />

gij u verwonderen zult ia!<br />

j éclairés. 5 en. 9 embarras m.<br />

2 lees van den. 6 regarder. 10 oü.<br />

3 révélation ƒ. 7 recherchés. 11 faire.<br />

4 ftatue. 8 a. .12 s'étonner gén.<br />

N°. 12.<br />

Spreekt gij 1 met mij, met hem, met haar, of<br />

met hun? ik weet niet met wien gij fpreekt. Christus<br />

zegt: komt 2 allen tot mij, gij, die vermoeid 3<br />

en beladen 4 zijt, én ik zal u verligten 5! Het<br />

ftaat niet aan mij om 6 u te helpen. Ik bid u, aan<br />

mij te gedenken. Ik zal hem daarover 7 fpreeken,<br />

zodra de gelegenheid zich daartoe zal aanbieden 8.<br />

Ah<br />

1 parler dat. van dm 3 fatigué. 6 de.<br />

perjoon. 4 chargé. 7 en.<br />

5 venir dat. S foulager. 8 piefenter.


perfoonlijke Foornaamwoorden, ^<br />

Ah 9 iemand naar mij vraagt io, kom en roep mijl<br />

Men gaf n hem een antwoord, dat hij niet verwachtte<br />

i 2. Dat is een zaak, aan welke - waarheid<br />

wij n.et twijfelen 13 tiet is een man, op wkns<br />

gedrag men mets vindt te zeggen l 4 ; ik w£«S i«<br />

hem meer dan iemand 16. Wij hebbed ahes gedaJJ<br />

9<br />

T , 4<br />

3 dot<br />

«ér<br />

10 demander ace. 14 a redire dat.<br />

11 faire ajfifc 15- fe fier dat.<br />

ié perfonne.<br />

I? pour. >i<br />

18 détourner<br />

12 s'attendre dar. ««ournei.<br />

De eigenliefde 1 is achterdochtig 2; mên moe*<br />

haar niet JW/TMWW 3. Zij is gevfarlifk- S is de'<br />

oorfp rong , le Q n z e *• Jgfa «y is de<br />

deugd is kostelijk; aan haar is hit, dat wij' onzen<br />

liet dat men zijnen vlijt moet aanwenden o. De<br />

tZ nlrA m<br />

- hjk IO<br />

> hj<br />

art n o c h<br />

j -> den jonge,<br />

mfri"? • en<br />

i nj<br />

?l art<br />

D e<br />

; ' Gefchiedkunde il zeef<br />

zl<br />

L J J/^'f^ 11 ons van het wsr/«fc«* 12<br />

en zij geeft ons lesfen voor het tegenwoordige i\<br />

en voor het I 4. Leen mij uw 3 het<br />

fhydt niet wel; ik zal het laaten 15 flZn WaaJ<br />

is uwe pen? daar is zij! Zij i s niet goed ikTa<br />

dezelve vermaaken 16. J<br />

Ga niet op lief ijs ? het is<br />

te broos 17: het zal breeken 18.<br />

J<br />

'<br />

2 a<br />

captieux P<br />

'° Pre<br />

2 captieux. * { 8 pour.<br />

3fe fierdaf. 9 emploïer,<br />

r é r e<br />

« , P «' *<br />

4 f u t u r<br />

15 faire<br />

4 dérèglement n. 10 inexorable; 16 retaiüer.<br />

£ v<br />

f a<br />

!* ,<br />

6 gloire/.<br />

1 1<br />

inftruirei<br />

I a pasfé.. 17 fraeile '<br />

^ J ^ .<br />

Cc


%'öa Ove? de noemen van onderfcheidene perfoonen.<br />

XXIV. R E G E L .<br />

Wanneer de noemers van -verfcheidene perfoonen<br />

bij een werkwoord gevoegd worden, dan moet hetzelve<br />

zich naar den waardigften perfoon richten;<br />

de eerfte wordt waardiger dan de tweede, en de<br />

tweede waardiger dan de derde geacht; als:<br />

Fous et moi favtnfs vu, gij en ik hebben het<br />

gezien.<br />

Vous et lui êtes amis, gij en hij zijt vrienden.<br />

Vous et. nous fommes contens, gij en wij zijn te<br />

vreden.<br />

Eux et nous fommes mêprifês, zij en wij worden<br />

veracht.<br />

Merkt aan, dat hij, die fpreekt, zich zeiven altijd<br />

het laatst noemt.<br />

Wanneer ook hij met een ander perfoonlijk naamwoord<br />

door het voegwoord, en, et, vereenigd<br />

wordt, zo wordt het nooit door il maar altijd door<br />

lui overgezet; en fpreekt men in het meervoudige,<br />

dan gebruikt men nooit ils, maar wel eux, te weeten<br />

voor het manlijke geflacht; als:<br />

Hij en ik waren uitgegaan, lui et moi étlons<br />

fortis.<br />

Men behoeve hier niet te herhaalen, dat hes<br />

werkwoord altijd in het meervoudige moet geplaatst<br />

worden , wanneer het meer dan éénen noemer heeft;<br />

dit is uit de bovengenoemde fpreekwijzen genoeg<br />

te zien.


Vpftelkn, 'betreffende de noemers,<br />

enz. 403<br />

Opfeilen: wanneer het Werkwoord meer dan<br />

éen noemer of noemers van onderfcheidene<br />

perfoonen heeft.<br />

N°. Ï.<br />

W 3 r e n<br />

£tt 'of eh^nvStr '<br />

t e<br />

^°°<br />

het volk verLfen Zr "d g w" fi<br />

en ik zouden gelukkiger geweest z\m ? Xr^*<br />

hpu daarmede niet haddet 5 Gife/uwe<br />

zuster rf„ 6 d e achting van ieder- Zr<br />

tóch. enik zïlta " ^ , y ^ i j n"« f<br />

J Clcéron. 5 ft miler jfr, „ ..<br />

2 oreteur ut,


404 Cfftellen, betreffende de<br />

van avond mij en mijnen vriend gezelfchap te honden<br />

? gii en uw broeder zouden er mogelijk 6 Mijnheer<br />

en Mejuffrouw N.... vinden. Zoudt gij en<br />

hij mij en hem wel het vermaak willen aandoen, om<br />

ons morgen avond een bezoek te komen geeven?<br />

mijne broeders en ik zullen ten onzen huize 7 een<br />

concert geeven. Gij en hij zullen er tegenwoordig<br />

zijn zo gij wilt.<br />

6 peut-être. 7 chez nous.<br />

N°. 3-<br />

Uw neef en gij zijn de eerften van de fchooï,<br />

en mijn broeder en ik zijn de laatften. Mijnheer<br />

N.... en ik hebben gisteren in 1 het gezelfchap<br />

van zijnen neef en van den uwen geweest; wij hebben<br />

ons zeer wèl vermaakt 2; maar wij zouden nog<br />

meer vermaaks gehad hebben, zo gij en zij er geweest<br />

waart. Is mijne nicht er ook geweest? zij<br />

en haar broeder hebben zelfs met ons gefpeeld.<br />

Mijnheer D... en ik zijn er niet langer dan tot<br />

tien uuren gebleven; maar zij en haar broeder waren<br />

er nog, toen Mijnheer N... en ik zijn weggegaan<br />

3. Hij en ik zijn altijd beste vrienden geweest;<br />

maar zijn broeder en hij verftaan elkander<br />

niet 4. Uw broeder en ik hebben zulks zeer wèl<br />

opgemerkt 5.<br />

1 en. 3 s'en aller. 5 remarquer.<br />

2 s'amufer. 4 s'entendre.<br />

N°. 4.<br />

Leeren uwe zusters de mufiekook? ja: zij,mijn<br />

broeder en ik, leeren die allen; maar zij en mijn<br />

broeder zijn meer gevorderd 1 dan ik en mijn neef,<br />

1 avancés.


noemers van onderfcheidene perfoonen. 405<br />

die niet begonnen hebben te 2 leeren dan de voorledene<br />

week. Mijn neef en ik zouden wel wenfchen,<br />

dat wij zo gevorderd waren als gij, die<br />

reeds ver gevorderd zijt. Kent gij den Heer, die<br />

gisteren in 3 het zelfde gezelfchap geweest is,<br />

daar 4 uw vader, mijne moeder, gij, zijn broeder<br />

en ik geweest hebben? niemand van ons allen kent<br />

hem. Uw vader en ik meenen 5 hem ergens gezien<br />

te hebben; maar wij herinneren ons 6 noch den tijd<br />

noch de plaats. Ik heb vernomen, dat uw vader,<br />

mijn oom en gij van voornemens zijt 7 eene reis te<br />

doen. Mijn broeder en ik zouden wel van de partij<br />

8 willen zijn, indien uwe moeder en gij het<br />

goedkeurdet 9,<br />

2 a. 5 croire. 8 partie/.<br />

3 en. 6 fe fouvenir gén. 9 approuver.<br />

4 ou. 7 avoir réfolu.<br />

XXV. R E G E L .<br />

Over de Bijwoorden.<br />

Des Adverbes.<br />

Het bijwoord, adverbe, is een woord, dat onveranderlijk<br />

is; dat noch verbogen noch vervoegd<br />

wordt; dat noch aan geflacht noch aan getal gebonden<br />

is: het is een woord, dat eenige omftandigheid<br />

uitdrukt van het toevoegelijke naamwoord,<br />

de Padjectif, van het werkwoord, du verbe, of<br />

zelfs van een ander bijwoord, daar het betrekking<br />

op heeft; als:<br />

God is oneindig rechtvaardig, Dieu est infiniment<br />

juste.<br />

Openbaar nooit het geen men u toevertrouwd<br />

heeft, ne divulguez jamais ce que Pon vous a<br />

confié.<br />

God ftraft de godloózen zeer frenglijk, Dieu<br />

punit trés lëvérement les impies.<br />

Cc 3


4


Over de regeering der Bijwoorden. 407,.<br />

faire notre devoir, fecondement nous ne devons<br />

prendre que des plaifrs permis.<br />

De bijwoorden van tijd worden dan eens vóór<br />

dan eeas na het werkwoord gezet: '<br />

• Heden is het mooi wéér, morgen zal het regenen<br />

aujourd'hui, il fait beau tems, demain ilpleJ. vra, ot, tl fait aujoud'hui beau tems. il tleuvra<br />

demain.<br />

r<br />

' Oomment, hoe, ou, waar, daar, alwaar, combien,<br />

hoe veel, pourquot, waarom, quand, wanneer komen<br />

vóór het werkwoord:<br />

Oiï la voluptè denteure, il n'y a plus de retenue<br />

daar, of alwaar, de wellust huistvest vind'<br />

geene ingetogenheid meer plaats.<br />

Over de regeering der Bijwoorden.<br />

De bijwoorden van hoeveelheid, les adverbes de<br />

-quaniité, als: beaucoup, veel, peu, weinig, moins<br />

minder,frop, te veel, asfez, genoeg, point, niet'<br />

geen, rien, niets, plus, meer, tant, autant, zo<br />

veel, guere, weinig, bijna geen, neemen de na<br />

zich, wanneer er een naamwoord op volgt:<br />

Hij heeft veel gelds, il a beaucoup d'argent.<br />

Wij hebben weinig vermogen, nous avons 'peu de<br />

pouvoir. . r<br />

Minder woorden, moins de paroles.<br />

Al te veel eigenliefde, trop d'amour propre.<br />

Tijds genoeg, asfez de tems.<br />

Hij heeft geene vrienden, iln'a point d'amls.<br />

Meer gelds, plus d'argent.<br />

Zo veel gelegenheid, tant, autant d'occafon.<br />

Weinig, of geene vijanden, guere cPennemis.<br />

Cc 4


4c8 Over de regeering der Bijwoorden.<br />

Men zegt ook met het bepaalde lidwoordje;<br />

Meer dan de helft, plus de la mottig.<br />

Veele menfchen, bien du monde.<br />

Het bijwoord van hoeveelheid neemt pok de vqo*<br />

zich, als" rien er voor gaat:<br />

Rien de trop, niets te veel.<br />

Beaucoup en peu neemeu ook wel de voor zichj,<br />

wanneer zij eene vergelijking te kennen geeven.<br />

11 est de beaucoup plus grand, hij is merkelijk<br />

grooter.<br />

Si vous êtes plus riche que moi, c'est de peu, zo<br />

gij rijker zijt dan ik, zal het weinig zijn.<br />

Beaucoup, peu, trop, asfez, en meer andere bij-s<br />

woorden van hoeveel? of hoegroot-heid , neemen de.<br />

of d voor zich, naar den naamval dien het voorafgaande<br />

werk- of naam-woord regeert:<br />

yai d faire 4 beaucoup de gens, ik heb met veele<br />

lieden te doen.<br />

II ufe de trop de familiaritè, hij gebruikt te veel<br />

gemeenzaamheid.<br />

11 est indigne dg tant d'estime, hij is zo, veel achting<br />

onwaardig.<br />

De bijwoorden van hoeveelheid neemen ook fomtijds<br />

het bepaalde lidwoordje voor zich, wanneer<br />

men in het Nederduitsch voor het bijvvqord fa of<br />

het vindt. Haan; als:<br />

De weinige moeite, die ik neeme, le peu de<br />

peine, que je prends.<br />

Eenige. bijwoorden-, als convenablement, pasfende,<br />

ionfof.mément , overeenkomfliglijk , préférablement,<br />

\\) voorkeuze, prlvatlvement, behalven, neemen, den<br />

• pever, le datif, na zich; als:


Over de regeering der Bijwoorden. 405<br />

Met zijnen ftaat pasfende, convenablement a fon<br />

état.<br />

Overeenkomftïglijk met uwe geneigdheid, conformément<br />

d votre inclination.<br />

Boven alle anderen, préférablement a tout autre.<br />

Plus en davantage betekenen in het Nederduitsch<br />

woordlijk wel het zelfde, doch worden onderfcheidenlijk<br />

gebruikt.<br />

Davantage wordt nooit gebruikt dan zonder ge-<br />

Volg; bij voorbeeld:<br />

De weetenfchap is achtenswaardig, maar de deugd<br />

nog meer, la Jcience est esthnable, mals la vertu<br />

Vest bien davantage.<br />

Maar men gebruikt plus wanneer er een naamwoord<br />

op volgt; als; .<br />

Ongelukkig de geenen, die de rijkdommen meer<br />

dan de deugd achten, malheur a ceux, qui est/ment<br />

plus les rickesfes, que la vertu.<br />

De bijwoorden van wijze zijn, even als de toe»<br />

voegelijke naamwoorden, onderhevig aan de trappen<br />

van vergelijking!<br />

Volmaaktlijk, parfaltement.<br />

Volmaaktlijker, plus parfaltement.<br />

Op de volmaaktfte wijze , le plus parfaitemem.<br />

Opftellen., betreffende de rangfehikking des<br />

Bijwoorden.<br />

N°. T.<br />

Een wijs mensch fpreekt zediglijk van zich zeiven,<br />

en zegt niets, zonder zijne woorden 1 zorgvuldiglijk<br />

gewogen te hebben. Laaten wij altijd<br />

1 parole/.<br />

Cc 5


t,xo Opfeilen, betreffende ae<br />

san anderen hunne misflagen vergeven even ah of'z<br />

wij dagelijks misdagen begingen 3, en laaten wij<br />

ons volkomenlijk van het kwaad afhouden 4, als<br />

of wij nooit aan iemand iet vergeven hadden.<br />

Waarfchijnelijk zou hij mij bedrogen hebben, indien<br />

wij niet wèl op onze hoede 5 geweest waren. Ik<br />

kan u oprechtlijk verzekeren, dat wij er niets van<br />

geweten hebben. Ik wil volftrekt gaan zien, wie<br />

de geene is, die u zo enbetaamelijk 6 behandeld<br />

heeft. Vindt gij niet dat dit wonderlijk 7 wèl bemerkt<br />

is? wij hoopen, dat zij wel haast zullen te<br />

rug komen! Ik verzeker u, dat zij volmaaktlijk<br />

wèl te zamen leeven.<br />

a comme fi. 4 s'abflenir. 6 infolemment,<br />

3 commettre. 5 fur nos gardes. 7 admirabiement.<br />

N°. a.<br />

Deeze man redeneert 1 overeenkomfllgiljk 2 met<br />

zijne Hechte grondbeginzelen. Vooreerst moet gij<br />

uw werk maaken, en niet fpeelen, dan na uwe<br />

lesfen wèl geleerd te hebben. Vooreerst moeten<br />

wij God liefhebben 3 boven 4 alles, en ten tweeden<br />

is het onze pligt nooit aan anderen 5 te doen,<br />

dan het geen wij willen, dat men ons doe 6. Uw<br />

broeder heeft zich zo wijslijk gedragen, dat hij<br />

daardoor ieders achting verdiend heeft. Ik geloof<br />

niet, dat gij u wijslijker zoudt hebben kunnen gedragen.<br />

Gij zijt onvermoejelijk 7. Het zou mij onmogelijk<br />

zijn om S 70 aaneen 9 bezig te.wezen.<br />

De inwooners, befloten hebbende 10 om 11 liever 12<br />

te fterven dan 13 zich overtegeeven 14, booden 15<br />

een' dapperen 16 wederfland 17.<br />

1 raifonner.<br />

2 conformément.<br />

.3 aimer.<br />

4 préférablement.<br />

.> autrui.<br />

6 préf. du fubj.<br />

7 infatigable.<br />

8 de.<br />

9 asfidument.<br />

10 déierminé.<br />

11' a.<br />

12 plutót.<br />

13 que de.<br />

14 fe rendre.<br />

15 2 prét,<br />

16 vigoureux.<br />

17 réliflance /.


Bijwoorden van hoeveelheid. 4 ï t<br />

Opftellen, betreffende de Bijwoorden van<br />

hoeveelheid.<br />

N°. f.<br />

Doorgaands i vindt men meer onkundigen 2 dan<br />

kundigen 3. -Er zijn, in de wereld, minder godvruchtige»<br />

4 dan godloózen. Ik heb hooren zeggen<br />

dat de Heer N . . . veel bekwaamheden, maar<br />

weinig middelen bezit 5. Hij heeft middelen genoeg<br />

om 6 ordentelijk 7 te leeven. Hoe veel kinderen<br />

heeft mijnheer uw broeder"-' men heeft mii<br />

gezegd, dat hij er 8 zes heeft. Hebt gij gelds genoeg<br />

om 9 uwe reis te volbrengen 10? Zo git geen<br />

geld hebt, zal ik het u leenen Er is niets beter 11<br />

dan goede vrienden te hebben. Men leert 12 zé<br />

kennen 13 in den nood 14. Doorgaands verfchaft<br />

de wellust meer bekommernis dan vermaak. Er is<br />

geen rust, alwaar 15 geen deugd is. De geenen<br />

die regeeren 16, zijn gelijk 17 aan de hemelfchê<br />

hebben" 12<br />

"' ^<br />

g k m<br />

* 8 m a a r g e e n r u s t<br />

ï ordinairement. 7 bonnétement. 13 connoïtr*<br />

2 ignorant. 8 e n. b e f.<br />

3 favant. 0 p o u r. ^ o ü ><br />

1 0 a c h e v e r<br />

5 t avoir. f^v*' - 16 gouverner.<br />

u m e i J | e u r > ^ r e s f e m b l e r<br />

u r<br />

P P° ' ï2 apprendre a, 18 éclat m.<br />

N°. 2.<br />

itör» heeft veel verftands »« x o m 2 m e t<br />

de grooten te keven. Er zijn weinige menfchen 3,<br />

4 il faut. a p o u r s 3 ^


4i 2 Opftellen, betreffende ae<br />

aan wie men een geheim zou kunnen toevertrouwen<br />

4. Heb een weinig gedulds, ik zal bij 5 u zijn<br />

binnen 6 een oogenblik! Ik heb mijnen knecht nog<br />

veele 7 zaaken te zeggen. Er is meer levendigheid 8<br />

dan imaak onder de menfchen, of, om 9 beter 10<br />

te fpreeken, er zijn weinige menfchen, wier verftand<br />

vergezeld 11 is van een' zekeren fmaak en<br />

van eene oordeelkundige 12 berisping 13. Het al te<br />

groote doorzicht 14 en de al te groote oprechtheid<br />

zijn dikwijls gevaarlijke klippen aan het hof. De<br />

geenen, die de meeste 15 vertooning 16 met 17 hunpe<br />

geleerdheid maaken, zijn fomtijds de grootfte<br />

weetnieten 18.-<br />

4 confier. 9 P'°UF. 14 perfpicacité ƒ,<br />

5 a. 10 mieux. 15 plus.<br />

0 dans. 11 accompagné. 16 parade.<br />

7 bien. 12 judicieux. 17 de.<br />

2 vivacité/. 13 cntique ƒ. 18 ignorant.<br />

N°. 3-<br />

Wanneer men dikwijls ziet de weinige zorg, die<br />

de onders en meesters neemen om 1 aan hunne kinders<br />

en leerlingen eene goede opvoeding te geeven,<br />

kunnen wij ons niet wederhoudeft 2 te zeggen, dat<br />

de redenlooze dieren 3 hen hierin 4 verre 5 overtreffen<br />

6. Zo wij geene 7 gebreken hadden, zouden<br />

wij zo veel 8 vermaaks niet fcheppen 9 om 10<br />

die in anderen optèmerken 11. Wij hebben geen<br />

krachts genoeg, om der reden 12 altijd te gehoorzaamen.<br />

Er is in de jaloersheid 13 meer eigenliefde,<br />

dan liefde. Er zijn lieden, die veel rijker zijn<br />

dan ik, en daar zijn er 14 ook, die minder rijk<br />

1 pour. 6 furpasfer. ! 1 remarquer.<br />

2 empêcher. 7 point. 12 raifon ƒ.<br />

3 brute/. 8 tant. 13 jaloufie/.<br />

4 en ceci. 9 prendre plaifir. 14 il-y-en»a.<br />

5 de beaucoup. 10 k. . •


Bijwoorden van hoeveelheid, 41^<br />

zijn dan gij. Hij geniet te weinig inkomften 15,<br />

om zo veele verteeringen 16 te kunnen goedmaahen<br />

17.<br />

15 revenu m. 16 dépenfe ƒ. 17 fournir dat.<br />

X X V I . R E G E L ,<br />

Wanneer het voegwoord que, met een werkwoord<br />

in de toonende wijze geplaatst, gevonden<br />

wordt achter de bijwoorden plus, meer, moins,<br />

minder, mieux, beter, pis, erger, of achter de<br />

loevoegelijke naamwoorden meilleur, beter, moindre,<br />

minder, en pire, erger, en meer anderen, in<br />

den graad vin vergelijking ftaande, zo zet men ne<br />

voor het werkwoord:<br />

Hij is rijker dan gij denkt, tl est plus riche que<br />

vous ne penfez.<br />

Gij zijt minder ziek, dan men zegt, vous êtes<br />

moins malade, qu'on ne dit.<br />

Zij zingt beter, dan zij danst, elle chante mieux,<br />

qttelle ne danfe.<br />

Gij hebt het erger gemaakt, dan ik gedacht had,<br />

vous avez fait pis que je ne penfols.<br />

Zo is het ook gelegen met autrement, autre chofe<br />

en autre, bij een zelfftandig naamwoord:<br />

Het is er geheel anders mede gelegen dan gij<br />

denkt, il en' est tout autrement que vous ne penfez.<br />

De menfchen verbeelden zich geheel anders te<br />

weezen, dan zij zijn, les hommes s'imaginent<br />

être tout autres, qu'ils ne font.<br />

Echter wordt het ontkennende woordje ne weg.<br />

gelaten , wanneer op que een aanwijzend voornaamwoord<br />

, pronom démonflratif, volgt, zo als dat<br />

geene, de geene, het geene, enz.


#ï4 Opfeilen, betreffende het gebruik<br />

Er is niets waarachtiger, dan het geen ik u zeg,<br />

il ft'y a rien de plus vrai. que ce que je vous dis.<br />

Geen huis is fraajer, dan dat de Heer N... heeft<br />

laaten bouwen, point de plus helle maifon, què<br />

celle que le Sleur N. ». a fait batir.<br />

Opftellen, betreffende het gebruik van het ontkennende<br />

woordje ne na een comparatif.<br />

N°. i.<br />

De rijkdommen zijn dikwijls fchadelijker dan de<br />

armoede ongemaklijk is. Er zijn lieden, die beter<br />

fchrijven, dan zij fpretken! Er zijn lieden, die<br />

meer zeggen, dan zij in ftaat zijn te bewijzen i.<br />

Die- dingen zullen droeviger 2 gevolgen 3 hebben,<br />

dan men denkt. Gij eet meer, dan gij zult kunnen<br />

verteeren 4. Wij verteeren 5 meer, dan wij winnen.<br />

Hij doet meer dan hem past 6. De kinders hebben<br />

van daag beter gefchreven, dan zij gisteren gedaan<br />

hebben. Men heeft hem grooter dienften beweezen<br />

7, dan hij verdient. Hij heeft meer geld in<br />

één jaar verteerd, dan zijn vader geduurende al<br />

zijn leven heeft kunnen winnen; en als hij voordvaart<br />

8 met 9 zo verkwistend 10 te leeven, zal hij<br />

nog armer worden, dan men denkt.<br />

1 prouver. 5 dépenfèr. 8 continuer.<br />

s facheux. 6 il eonvient dat. 9 a<br />

3 fuite/. 7 rendre* 10 prodigalement.<br />

4 digérer.<br />

NO. 2.<br />

Het kwaad gedrag van uwen neef heeft meer<br />

verdriets aan zijne ouders veroorzaakt, dan de goede<br />

zeden van zijnen broeder hun vreugde verfchaft<br />

hebben i. Hij is wijzer dan hij fchijnt 2. Zij<br />

f donner. 2 paro?tre.


van het ontkennende woordje ne. 413<br />

fchijnt zotter te zijn dan zij in der daad is, De<br />

pennen zijn beter, dan ik gedacht had. Het gevaar<br />

was grooter, dan gij het u verbeeld hadt. Men<br />

heeft hem meer eer bewezen 3, dan hij verdienr.<br />

Uit zal hem nog gekker maaken 4, dan hij is Het<br />

«•ï;*ouder, dan het voorleden' jaar geweest is.<br />

Grij biedt 6 ermii minder voor, dan ik er zelf voor<br />

gegeven heb. Een zot kan meer vraagen 7 doen<br />

in één dag, dan een man van verftand in een iaar<br />

zou kunnen 8 beantwoorden 9. De dood komt<br />

doorgaands eerder, dan wij begeeren.<br />

3 faire. 6 offrir. 8 favoir.<br />

4 :endre. 7 question ƒ. 9 réfoudre.<br />

5 li fait.<br />

n i lu L f<br />

rs 1 7<br />

i<br />

'l<br />

N°. 3.<br />

]ïl W l<br />

z e r<br />

'<br />

'<br />

d a n z<br />

>i fchijnen.<br />

lk heb bevonden 2, dat de zaak geheel o anders a.<br />

was dan gij mij verhaald hadt. Ik verzeker u dat het<br />

er geheel anders 5 mede gelegen is 6, dan gij meent.<br />

De menfchen1 zijn tnwendiglijk 7 geheel anders dan<br />

zij uiterlijk 8 fcmjnen. Ik zou wel ongelukkig ziin<br />

indien ik anders dachte, dan ik zeg. De Franfchen<br />

leezen en fpreeken de woorden geheel anders uit Q<br />

dan zij fchrijven. Dit is eene gantsch andere zaak<br />

dan het geen men mij is komen vernaaien. Er il<br />

mets waarachtig, dan' het geen Gods woord ons<br />

df^1^ :& m<br />

°« k e r w<br />

^*nap, dan<br />

7 intén<br />

! »»» ' eure<br />

ment. u étudier.<br />

4 autre. 8 extérieurement.


% 16 Over het oftderfcheid tusfchen mieux en meillear.<br />

N°. 4.<br />

Er is geen beter gebouw 1, clan het geen men<br />

op vaste a gronden gebouwd heeft. Niets onthoudt<br />

3 men beter, dan het geen men" in zijne<br />

kindsheid geleerd, heeft. Wij zijn meer geneigd4<br />

om ons te verontschuldigen 5, dan om onze mis/lagen<br />

6 te bekennen 7. Het is fehooner zijne driften<br />

te overwinnen, dan zijne vijanden te overwinnen.<br />

Het werk is moejelijker, dan zij het zich verbeelden.<br />

Uwe moeder is gieriger, dan uwe moei milddaadig<br />

is. Ik geloof dat hij armer is, dan hij weet, en<br />

hij gelooft rijker te zijn, dan hij is. Zijne ouders<br />

wenschten wel, dat hij minder verteeringen maakte,<br />

dan hij nu doet. De kinders fpeelen meer<br />

dan zij leeren. Het is dat de ouders toegeevender 8<br />

zijn, dan zij het zouden moeten weezen.<br />

1 édiflce m. 4 porté h. 7 reconnoitre.<br />

s folide. 5 s'excufer. 8 indulgent.<br />

3 retenir. 6 tort m.<br />

XXVII. R E G E L .<br />

Over het onderfcheid, dat er is tusfchefi<br />

mieux en meüleur.<br />

Mieux en meilleur betekenen beiden beter in het<br />

Nederduitsch; echter is mieux een bijwoord, en<br />

meilleur, meilleure een toevoegelijk naamwoord.<br />

Beter wordt door mieux overgezet, wanneer het<br />

bij een werp woord ftaat, en te kennen geeft, dat<br />

iet op eene betere wijze gefchiedt:<br />

Hij fchrijft beter, il écrit mieux.<br />

Het wordt door meilleur overgezet, wanneer hét<br />

bijeen' fubftantif ftaat, of er opziet, om te kennen<br />

te geeven, dat de eene zaak of perfoon beter Is dan<br />

de andere:<br />

Dit fchrift is beter dan het uwe, cette écriture<br />

est meilleure gue la votre.<br />

Op-


t)pftellen, betreffende mieüx en meilieuf. ifctf-<br />

Öpflellen, betreffende het onderfcheid, dal<br />

er is tusfchen mieux en meilleur.<br />

Deeze jonge fchrijft beter, cian uw heef, en dé<br />

letters van zijn lchritt zijn ook beter gemankt, dan<br />

die van het uwe. Het gedrag van uwen broedef<br />

is beter, dan dat van den onzen. Indien gij beter<br />

begeert tc worden, dan gij zijt* zult gij u beter"<br />

m^tm gedragen i, dan gij 7^ beden toé a gedaan 1<br />

hebt. Het antwoord , c\at gij op 3 onze vraag gedaan<br />

4 hebt, beantwoordt beter.ain ons inzicht 5<br />

dan het geene, dat uw broeder ons gedaan Velt!<br />

Hij meent 6 misleiden , dat ons inzicht nier goed<br />

is, Maf ik verzeker li, d t liet onze béfpr is -San<br />

het zijne. Ik wenschte, dat hij beter onderricht 7<br />

ware van ae omttandigheden, in welken wij ons<br />

bevinden. Ik zal trachten om 8 iiem betere onderrichtingen<br />

nopens 9 dit onderwerp 10 te geeven, dari<br />

hij tot nog toe gehad heeft.<br />

t fe corripdrter. g intention /. 8 de.<br />

2 jusqti'a prelènt. 6 croire. 9 touchant.<br />

.8 °*. 7 inftruit. io fujöc mi<br />

4 iaitö.<br />

N°. si<br />

Ik weet, dat gij nergens 1 een 3<br />

zult vinden, dan den zijnen, én dat gij nergens<br />

beter zult onderwezen worden, dan in zijné fchooL<br />

Dit huis io beter gebouwd, dan het uwe- De bouw-<br />

Jtoffen 2, die men gebruikt heeft om.% het te bott*<br />

wen, zijn beter, dan die, welke mm'toi 4 het uW«l<br />

i gulle part. 3' pour; 4 Pour4<br />

a matêriaux ni, pt,<br />

Dd<br />

beteren mêUu


Over de regeering der<br />

gebruikt heeft, lk zal u beter onthaalen 5, zodra<br />

ïk mij in betere omftandigheden zal bevinden. Mijne<br />

zaaken zullen wel beter gaan, wanneer ik betere<br />

vrienden zal hebben. Gij zult beter doen te<br />

wachten tot dat 6 gij daartoe 7 eene betere gelegenheid<br />

hebt 8. Maak een beter fchrift, en fchnjt<br />

beter, dan gij van den morgen gedaan hebt! Help<br />

mij, op dat ik beter in ftaat zij mijn voornemen<br />

uit te voeren 9! Ik had betere verwachting 10 van<br />

hem, dan ik nu heb.<br />

5 accueillir. 7 en. 9 exécuteri<br />

6 jusqu'a ce que. 8 préf. du fubj. 10 opinion ƒ.<br />

XXVIII. R E G E L .<br />

Over de regeering der toevoegelij ke Naamwoorden.<br />

Du régime des adjeclifs.<br />

Sommige adjeclifs regeeren niet; anderen reges.<br />

ren een naamwoord, nom; anderen een werkwoord,<br />

virbe.<br />

De adjectif, die een naamwoord regeeren, regeeren<br />

den gènitif of den datif, dat is te zeggen, dat<br />

het naamwoord. 't welk op zulk een adje&if volgt,<br />

en er van afhangt, in één van die twee naamvallen<br />

ftaan moet.<br />

De adjeclifs, na welken het naamwoord in den<br />

gènitif moet geplaatst worden, zijn grootendeels de<br />

volgenden:<br />

Digne, waardig, indigne, onwaardig, 'plein, vol,<br />

content, vergenoegd, te vreden, mècontent, onvergenoegd,<br />

misnoegd , fatisfait, voldaan, capable,<br />

bekwaam, incapable, onbekwaam, cisriem,<br />

nieuwsgierig, avide, gretig, las, moedr.


ioevoegelijke Naamwoorden 1<br />

,<br />

o -j w<br />

Ën verders alle deelwoorden als adjecitjfs aangemerkt,<br />

en afkomftig van werkwoorden, die den<br />

gémttf regeeren; als: risp*, begaafd, van dotter,<br />

begaaven; privé, beroofd, van pHver, berooven;<br />

rempli, vervuld, van remplir, vervullen; pourvu,<br />

Voorzien, vzn pourvotr, voorzien, en zo voords.<br />

II est indigm des regards iPütt hohnête homme, hij<br />

is het aanzien van een' eerlijken man onwaardie.<br />

li est rempli Porgüeil, hij is vól hoogmoed.<br />

De adjeiïifs die een' datif m zich neemen, z^r»<br />

grootendeels de volgenden i .<br />

Facjle, gemaklijk, dlffiilè, moejelijk, fujet, onderdanig,<br />

odieax, haatelijk, femblable, gelijkvormig,<br />

gelijk, gelijk, nuttig, ,vL<br />

*//*, onnut, pen; cleux, verdervelijk, revêche *<br />

weêrfpannig, rebele, oproerig, attentIf, aandachtig,<br />

fourd doof, redoutable, ontzachÜjk,<br />

fenfible, gevoelig, infenfible, ongevoelig,prompt,<br />

fpoedig W//, traag, gereed, enclln,<br />

geneigd, agréable, aangenaam, désagréa'ble, onaangenaam,<br />

nuifible; fchadelijk, conhu, bekend,<br />

incomrn, onbekend, posfible, mogelijk, imposfble,<br />

onmogelijk, nécesfaire, nóodzaakelijk, pro*<br />

pre, gefchikt, appllcable, toepasfeliik, relatlf,<br />

betrekkelijk, conforme, overeenkomftig, mal<br />

Jéant, kwalijk pasfende, profitable é avantageux,<br />

yoordeelig, préjudlciable, nadeel^, en<br />

redevable verfchuldigd, regeert een' datif vaii<br />

den perloon en een' gènitif van de zaak,<br />

Öhélsfam, gehoorzaam, désobéïsfant, ongehoorzaam<br />

en verders ook alle deelwoorden, van werkwoorden<br />

afkomftig, die den datif regeeren; alss<br />

mvert, open, adonné, overgegeven, en zo voords.<br />

// est propre d tout, hij is tot alles gefehikr,<br />

Dd s


4»c Opfeilen > betreffende dt<br />

La porte est ouverte a tout le monde, de deur is<br />

voor ieder open.<br />

Connu, bekend, op een' perfoon ziende, neemt den<br />

gènitif na zich:<br />

Ctt homme est connu de tout le monde, die man<br />

is bij ieder bekend.<br />

Maar connu, in de betekenis van openbaar, regeert<br />

den datif.<br />

'n<br />

Opfretten, betreffende de regeering der toevoegelij<br />

ke Naamwoorden.<br />

N°. i.<br />

Een mensch, die vol moed, en met de goederen<br />

des fortuins niet begunflgd i is, is dikwijls meer<br />

te 2 vreezen, dan de geene, die met deszelfs weldaaden^<br />

overladen 3 is. De hoop moet altijd met<br />

een wijs vooruitzicht 4 en met eene redelijke 5 vreeze<br />

verzeld 6 gaan 7. Een trotfche Wijsgeer der<br />

oudheid 8 zeide, dat niets in de wereld, noch de<br />

vreeze noch de hoop van een' wijzen mensch waardig<br />

9 was. De leerling moet zijnen meester, een<br />

kind zijne ouders, eene dochtet haarer moeder, en<br />

een dienstbode zijnen meester en zijner meesteresfe<br />

onderdanig 10 zijn. Het is niet moejelljk 11 voor<br />

eiken 12 mensch zijnen pligt te doen, Hij is een<br />

man, die voor alle waarfchouwlngen 13, welken men<br />

hem doet, doof 14 is.<br />

t favorifé gén, 6 accompagné gén. 11 difficile dat.<br />

a a. 7 être. 12 tout.<br />

3 comb!é. 8 antiquité ƒ." 13 avertisfement a».<br />

4 prévoyance ƒ. 9 digne gén. 14 fovird dat.<br />

5 raifonnable. 10 foumis dat.


egeering der Gevoegelijke Naamwoorden, 4*t<br />

N°. 2.<br />

Zie daar opmerkingen 1 met wijsheid vervuld 2,<br />

en eene deftige oorfprong waardig! De ziel is een<br />

verflandig 3 wezen 4, tot goed 5, tot kwaad 6, tot<br />

geluk, en tot ongeluk bekwaam 7, Weinige menfchen<br />

zijn bekwaam eene goede daad te begaan 8<br />

zonder getuigen 9. Die man is ongevoelig 10 voor<br />

alle verwijtingen 11. Ik hoop, dat de leerling ge~<br />

voelig 12 zijn zal voor de goedheid, met dewelke<br />

de meester lien behandelt 13. Indien een kind zich<br />

op zijnen pligt toelegt 14, zal hij een nuttig 15 lid<br />

voor de maatfchappij 16 worden 17; maar hij zal<br />

voor den Staat gevaarlijk 18 zijn, indien hij aan<br />

de ongebondenheid 19 overgegeven 20 is. De grootfte<br />

vergenoeging der gelukkige menfchen is, hun geluk<br />

waardig te zijn.<br />

1 réflrdon ƒ. % faire. ïjr utile dat.<br />

2 rempli gén. 9 témoin m. 16 focieté f.<br />

3 intelligent. 10 infenfible dat. 17 devenir.<br />

4 étre m, , 11 reproche »n. 18 dangereux dat.<br />

5 bien. 12 fenfible dat. 19 Iibertinage m,<br />

6 mal. 13 traiter. 20 adonné dat.<br />

7 capable gin, 14 s'appliquer dat,<br />

NA 3.<br />

De geene, die met ondeugden bezoedeld 1 is, is<br />

de aanfckouwing 2 van een' eerlijken mensch 0»waardig<br />

3. Men ziet een groot getal menfchen bekwaam<br />

tot eene wijze daad; men ziet er 4 nog<br />

een grooter getal tot eene jchrandere 5 en behendige<br />

6 daad bekwaam; maar zeer weinigen zijn<br />

tot eene edelmoedige daad bekwaam. Indien de<br />

geest niet geoefend wordt, is dezelve gelijk 7 aan<br />

1 fouillé gén. 4 en. 6 adroir.<br />

2 regards m. pi. 5 ipgénieux. 7 femblable ést,<br />

3 indigne gén.<br />

Dd 3


42S Opfeilen, betreffende de<br />

eene dorre 8 woestijn, of aan een boscb 9 vol distelen<br />

en onkruid. Veefo 10 lieden zijn zodaniglijk<br />

11 met eigenzinnigheid 12 en met verwaand-,<br />

heid 13 opgevuld 14, dat zij niets goedkeuren 15,<br />

pf aanneemen 16, dan het geen van hun komt. '<br />

8 aride. 11 tellement. 14 rempli gén.<br />

9 bois m,. 12 caprice m. 35 approuver.<br />

10 bien. 13 pré'öniption ƒ. 16 admeure.<br />

N°. 4.<br />

Het gedrag 1, dat gij gehouden 2 hebt, is geen-,<br />

.zins overeenkom/lig 3 met de bevelen, die men u<br />

gegeven 4 heeft. Het geen gij gezegd hebt, is op<br />

niemand toepasfelijk 5, dan op u. Deeze ftap 6 is<br />

zeer nadeellg 7 voor zijn' goeden naam 8. De geenen,<br />

die met oordeel, bekwaamheid 9 en middelen<br />

'voorzien 10 zijn, om 11 iet te leeren, en die dit alles<br />

verwaarloozen en verwerpen, haaien zich op.<br />

den hak 12 de v'erfoejing van ieder 13. Den leerling<br />

is het niet geoorloofd 14 tegen zijnen meester<br />

wederfpannig 15 te zijn. Zijt den uwen altijd gehoorzaam,<br />

gelijk u\ve broeders het den hunnen<br />

aijn!<br />

1 conduite f. 6 démarche f. 11 pour.<br />

2 tenue. 7 préjudieiable(te. 12 s'attirer.<br />

3 conforme dat. 8 réputation ƒ. 13 tout le monde.<br />

4 donnés. • 9 capaciié ƒ 14 permis dat.<br />

5 applicable dat. 10 pourvu gén. 15 rebele dat.<br />

N°. 5.<br />

De geenen, die zich op de kleine dingen toeleg-,<br />

gen 1, worden. 2 gemeenlijk 3 onbekwaam 4 tot<br />

de grooten. Het is gemaklijker de bedieningen 5,<br />

1 s'appiiquer gin, 3 ordinairement. 5 charge/.<br />

2 devénir. ' 4 incapasle gén.


egeering der toevoegelijke Naamwoorden. 433<br />

die men niet heeft, waardig te fchijnen 6, dan die,<br />

welken men waarneemt 7, waardig te zijn. Al te 8<br />

misnoegd 9 over zich zeiven te zijn, is eene zwakheid,<br />

en al te vergenoegd 10 over zich zeiven te<br />

zijn, is eene zotheid u. Een der gefchiedfchrijvers<br />

12 van Alexander zegt, dat, bijaldien de verever<br />

aar 13 zijner dapperheid alles verfchuldigd 14<br />

was, was hij het nog meer aan het fortuin, dat<br />

hij alleen van alle menfchen in 15 zijne magt 16<br />

had. Een huisbediende 17 aandachtig \% op zijnen<br />

pligt, is een waare 19 Phenix.<br />

6 parojtre. 13 corquérant m. 15 en.<br />

7 remplir. 14 redevabie gén., f6 puistance ƒ.<br />

8 trop. van de zaak. die 17 domestique m.<br />

9 mécontent gén. men verfchuldigd 18 attentif' dat,<br />

10 content gén, is, en de datif 19 vrai.<br />

11 fbttile ƒ. van de zaak of<br />

12 hifbrien m, , perfoon waaraan.<br />

N°. 6.<br />

De welfpreekendheld 1 is te verkiezen 2 boven alle<br />

andere bevalligheden 3. De rijkdommen zijn meer<br />

gefchikt 4 ter verfappinge 5 van den moed 6, dan<br />

tot deszelfs vermeerdering 7. Het hart des vroomen<br />

is voor de bedriegelijke 8 vleierijen der wereld<br />

doof 9. Het is den mensch eigen 10 voor den<br />

dood te vreezen 11. De deugdzaame mensch heeft<br />

voor de dingen dezer wereld niet dan eene achting,<br />

evenredig 12 met derzelver waardije 13, en<br />

alle zijne begeerten zijn op de hemelfche goederen<br />

14 gegrond 15 , die der veranderinge niet onderhevig<br />

16 zijn. Er zijn kinders in de fchool, die<br />

1 éloquence/. 7 aggrandisfement 12 proportionnéifaf.<br />

2 préf'érable dat. m 13 valeur ƒ.<br />

3 agrément m. 8 trompeur. 14 Hen «1.<br />

4 propre dat. 9 fourd dat. jg fondé.<br />

5 amollislèment m. 10 ordinaire dat. 16 fujet dat.<br />

6 courage m. ll craindre ace.<br />

Dd 4


Opfeilen, betreffende de<br />

ongevoelig 1 7 zjj n voor alle vermaaningen, voor alle<br />

bedreigingen en voor aile belooniugen, en onvatbaar<br />

18 voor alle opmerking 19 en voor alle rede-,<br />

peering 30.<br />

J7 infenfible dat. 19 réflexion ƒ. ao raifonnement s\<br />

18; infuseeptiblegék<br />

JLyeurgus 1 was zeer gereed 2 tot het uitdeelen 3<br />

der belooningen 4. Het Opperwezen 5 is zeer gereed<br />

tot de goedertierenheid, en zeer traag 6 tot<br />

da gramfchap. Er zijn lieden, die zeer geneigd 7<br />

zijn tot de ongebondenheid. Het ftilzwijgen 8 is<br />

ie verkiezen 9 boven het onbefchoft 10 ge/nap 11<br />

van eenen windmaaker 12. Er is geene vergenoeging<br />

gelijk 13 die, welke uit eene goede daad voordvloeit<br />

14, De leugenair is bij God en bij de men-:<br />

ichen haatelljk 15, De geest moet voor de waar-;<br />

beid open 16 zijn. Men moet 17 alle menschlijkheid.<br />

18 afleggen 19, om 20 voor het lijden 21 eens.<br />

Qngelukkigen gevoelloos 22 te kunnen zijn.<br />

3 Lycurgue. 9 p*éférab!e dat. 16 ouvert dat.<br />

a pmmpr dat.. 10 impertinent. 17 il faut.<br />

3 dhtribution ƒ. 11 bnbtl »p. J8 humanité/.<br />

4 récompeiife ƒ. 12 fanfatónjpi, 19 fedépouilïergeVt,<br />

5 être fuprême. 13 ièmblable dat. 20 pour.<br />

6 't'ardif dat. 14 découler. 21 fouffrarices ƒ.<br />

7 porré dat. 35 odieux afaft. 22 inlenfible dat.<br />

$ iilence m.<br />

N?. 9.<br />

De mensch is aan ziekten, ongemakken, zwakheid,<br />

eu meer 1 andere dingen onderhevig a. Het<br />


egeering der toevoegelijke Naamwoorden. 4*5<br />

voor het gezicht 4 aangenaam 5 en voor de reuk 6<br />

onaangenaam 7 zijn. Het gezelfchap van een' wèlopgevoeden<br />

man is ieder aangenaam. De leerlingen<br />

zijn dikwijls meer met het fpel, dan roet de lludie<br />

bezig 8. De menfchen flaan zich toe 9 veele uitfpanningen<br />

10, die voor hunne gezondheid fchadefijk<br />

11 zijn. Ik kan niet 12 begrijpen, welke de<br />

beweegredenen 13 zijn, die u aanzetten 14 om 15 mij<br />

dus te behandelen ió, naardien 17 ik altijd zo zeer 18<br />

uwe belangens 19 ben' toegedaan 20 geweest.<br />

4 vue ƒ. 10 récréation/. 16 traiter.<br />

5 agréable dat. 11 nuilible dat. 17 vu que.<br />

6 odorat m 12 je ne faurois. 18 fi fort.<br />

7 désagréable dat. 13 motifüi. 19 iniérêt m.<br />

8 occupé rfst. 14 porter, 30 attaché dat.<br />

9 fe permettre. 15 a.<br />

N°. 9.<br />

Er zijn in de Natuur nog veele geheimen, die den<br />

mensch onbekend 1 zijn- De overdenking a moet<br />

gevoegd 3 zijn bij het leezen 4. Onze beste, nuttiglte<br />

en noodzaai^elijkfte kundigheden zijn wij der<br />

oudervmdiuge verfchuldigd5. De geenen, die meer<br />

het fpel dan der iludie zijn toegedaan 6, flaan 7<br />

bloot 8 voor geduurlge 9 berispingen en beltraffingen.<br />

Is het niet fchandelijk, dat kinders, met verltand<br />

en oordeel begaafd 10, op zulke zaaken aan.<br />

dachtig 11 zijn, die niet alleen hun niet noodzaaklek,<br />

maar nog, die hun fchadelijk zijn. De mensch,<br />

die geen gedrag houdt met zijne pligten overeenkomftig<br />

12, is den naam van redelijk fchepzel onwaar*<br />

dig 13.<br />

1 inconnu dat. fom vooraan, en 8 expofé dat.<br />

2 méditation ƒ. de gen. van de zaak 9 continuel.<br />

3 joint dat. die men verfchuU 10 doué gén.<br />

4 leclure f. digi is. 11 attentif dat.<br />

5 redevaMe dat. van 6 afteSionné dat. 12 conforme dat,<br />

de zaak of denper- 7 être. 13 indigne gró»<br />

Dd 5


|.a6 Wanneer men de, k of pour<br />

XXIX. R E G E L *<br />

Wanneer men de, a of -pour voor een werkwoord<br />

moer plaatzen, dat in de onbepaalde<br />

wijze, ïinfinitif, ftaat, of dezelven volkomenlij<br />

k weglaaten.<br />

Een werkwoord, in den infinitif ftaande, kan<br />

onafhangelijk zijn, of hetzelve kan een werkwoord,<br />

verbe, of naamwoord, nom, of voegwoord, cow<br />

jonction, voor zich hebben, daar het van afhangt<br />

of geregeerd wordt.<br />

De infinitif is onafhangelijk, en neemt noch de<br />

noch d voor zich, wanneer een zin daarmede begint,<br />

zonder dat er een werkwoord, naamwoord<br />

of voegwoord, vooraf ga; bij voorbeeld:<br />

Eene goede opvoeding aan zijne kinders te geeven,<br />

is zo veel als hun een tweede leven te<br />

geeven, donner a fes enfans une bonne éducation<br />

, c'est leur donner une feconde vie.<br />

Wanneer twee werkwoorden op elkander volgen,<br />

moet het tweede in den infinitif liaan, zonder de<br />

behulpzaame 'weikwoorden avoir of étre hier onder<br />

te begrijpen. f<br />

Nu plaatst men voor het tweede werkwoord, dat<br />

in den infinitif ftaat, één der woordjes, de, d of<br />

pour, of men laat dezelven weg.<br />

Men gebruikt de voor een' infinitif als er een ander<br />

werkwoord voorafgaat, dat bidden, gebieden,<br />

verbieden, verhinderen, vreezen, raaden, afraaden,<br />

toelaaten, vergunnen, belooven, kaasten, ophouden,<br />

rekenen, dreigen, te kennen geeft; bij voorbeeld:<br />

Ik verzoek u te zwijgen, je vous prie de vout<br />

taire.<br />

Jk beveel, ik gebied u uittegaan, je vous ordon-<br />

%e, je vous commande de fortir.


voor een werkwoord moet plaatzen, enz. 4a?<br />

Ik verbied u te fpreeken , je vous défends deparler.<br />

Hij beJet, verhindert mij te werken, 11 m'empêche<br />

.de travailler.<br />

Ik vrees u belet aan te doen. je crains de vous<br />

Incommoder.<br />

Ik raad ll, tl cr van aftehouden, je vous confeille<br />

de m» en abftenir.<br />

ft raad u if her te doen, je vous déconfeille de<br />

le faire.<br />

lk fta u toe tc fpeelen, je vous permets de jouer.<br />

Ik beloof u er fe gaan, je vous promets d'y aller.<br />

Ik ga] u fpyêd ducn maaken, je vous hateral d'aller.<br />

li011 op tnct mij te plaagen! cesfez de me tourmen<br />

ter!<br />

Ik maak ftaat, ik denk te vertrekken, je compte<br />

de partir.<br />

Hij creigde hem te dooden, il ménaga de le tuer.<br />

Zo in het algemeen, wanneer het eerfte werkwoord<br />

den genitif regeert; daar men zegt: fe eontenter<br />

de quelque chofe, zich met iet vergenoegen;<br />

zo zegt men ook: fe contenter de faire une chofe,<br />

zich vergenoegen met eene zaak te doen, s'ahflenir<br />

de quelque chofe, zich van iet onthouden; zo ook<br />

s'abflentr de faire une chofe, zich wederhouden van<br />

iet te doen.<br />

Te, na het werkwoord avoir, wordt door d overgezet;<br />

als: gij hebt met een'eerlijken man /«•doen,<br />

vous avez d faire a un honnête homme.<br />

Ten tweeden gebruikt men a tusfehen twee werkwoorden,<br />

wanneer iet gegeven wordt om te doen<br />

of te maaken, en wanneer het tweede werkwoord<br />

lijdend kan gemaakt worden; als:<br />

Geeven om te maaken, donner è faire.<br />

Hij zal genoeg te doen vinden, il trouvera asfez<br />

a faire.<br />

Ten derden wordt met tusfehen twee werkwoorden<br />

door d overgezet:


418 Wanneer men de, k of pour<br />

Gij zhlt niets niet twisten winnen, vous ne ga-<br />

. gnerez rien a contester.<br />

Ten.vierden, wanneer het eerfte werkwoord een<br />

zoeken, vinden, vraagen, f rekken, dienen, of eenige<br />

naarftigheid te kennen geeft, als ook met het werkwoord<br />

aimer, wanneer het zo veel betekent als vermaak<br />

cn lust ergens in hebben:<br />

Iemand zoeken dienst te doen, chercher d rendre<br />

fervice d quelqu'un.<br />

Hij vindt op alles te bedillen, il trouve d redire<br />

d tout.<br />

Hij zal mij wijzen hoe dit te doen, il me mon*<br />

trera d le faire.<br />

Hij leert danfen, il apprend d danfer.<br />

Hij houdt van lagchen, il aime d rire.<br />

Hij vraagt u te fpreeken, il demande a vousparler.<br />

Dit dient, of ftrekt, om u gelukkig te maaken,<br />

ceci tend, ou fert, d vous rendre heureux.<br />

Ten vijfden, wanneer men te vindt na het behulpzaame.<br />

werkwoord être, zijn:<br />

Het is te vreezen, il est a craindre.<br />

Uij is te verontfchuldigen, il est d excufer.<br />

Ten zesden, wanneer het eerfte werkwoord wedcrhoorig<br />

is, en een' datif regeert, zo wordt ook<br />

het tusfchenftaande woordje te, of om te, door d<br />

overgezet; als: hij beijvert zich om verfen te maaken,<br />

il s'étudie, il sapplique d faire des vers; want<br />

men zegt: zich op iet toeleggen, s'appliquer a quelque<br />

chofe.<br />

Sommige Werkwoorden neemen de of a na zich,<br />

ïiaar dat de welluidenciheid het vereischt; als : commencer,<br />

continuer, contraindre, engager, exhorter, f oreer,<br />

s'efforeer, manquer, obliger, tacher, met die<br />

werkwoorden gebruikt men a, om de herhaaling<br />

van de te ontgaan, en ook wel de, wanneer d meermaaien<br />

voorkomt, of om eene gaaping, door d«


voor een werkwoord moet plaatzen, enz,. 43^<br />

ontmoeting der klinkletteren veroorzaakt, wegteneemen;<br />

bij voorbeeld:<br />

Hij begon naar u te vraagen, 11 commenca a demander<br />

de ros nouvelles.<br />

Hij had zijnen brief begonnen te fchrijven , 11<br />

avoit commencé cVècrlre fa letire.<br />

Hij begint aftekomen, il commence. d descendre.<br />

Hij noodzaakte mij dit voornemen te laaten vaaren,<br />

// me forca d'abandonner cette entreprife.<br />

Dat verpligtte hen zich vier mijlen van daar te<br />

legeren, cela les obligea de camper d quatre<br />

lleues de ld.<br />

Contralndre, forcer en obliger neemen in een' lijdenden<br />

zin'doorgaands de na zich:<br />

zi \\, z\: ••' Ü ipfeïo»<br />

Hij werd genoodzaakt terng te gaan, il fut cvn~<br />

traint de fe retirer.<br />

Hij werd gedwongen de piaats te verlaaten, il<br />

fut forcé d'abandonner la placé.<br />

Men is dikwijls vernligt iet met tegenzin te doen,<br />

on est fouvent 'obligé "de faire une chofe' d contrt<br />

coeur.<br />

Na commencer gebruikt men oók wel par:<br />

Veele lieden bemoejen zich met de wereld te ver«<br />

beteren, maar niemand biina begint met zich<br />

zelven te verbeteren; asfez de gens fe mélent<br />

de réformer le monde, mais presque perfonne ne<br />

commence par fe réformer foi même.<br />

Dit gebeurt voornaamlijk, wanneer men de plaats<br />

aanwijst, waar men begint.<br />

Na engager, s'engager, exhorter, gebruikt men<br />

meest d:<br />

Ik heb hem overgehaald om ons een bezoek te<br />

geeven, je F ai engagé d nous venir voir.<br />

Hij verbindt zich om de eerfte aftekomen, il<br />

s'engage d descendre le premier.


430 Wanneer men de, a of pour<br />

Echter kan men na die werkwoorden ook de<br />

gebruiken, om de herhaaling der klinkletteren te<br />

mijden:<br />

Hij verbindt zich om te Amfterdam te komen,<br />

il s'engage de venir d Amflerdam.<br />

Hij vermaande hem deszelfs trouw te beproeven.<br />

il Pexkorta d'éprouver fa foi.<br />

Sejforcer vereischt d na zich, wanneer het zo<br />

Veel betekent als, ziek geweld aandoen, zich pijnigen:<br />

Doe u geen geweld aan met fchreeuwen, ne vous<br />

efforcez pas a crler.<br />

S'ejforcer, in de betekenis van zijn best doen t<br />

vordert de;<br />

Ieder moet zijn best doen, zich bevlijtigen, om<br />

in wijsheid toeteneemen, chacun doit s'efforcer<br />

de croitre en fagesfei<br />

Manquer, ontkennender wijze gebezigd, neemt<br />

de na zich voor de volgende onbepaalde wijze:<br />

De ongelukkigen laaten nooit na te klaagen, lei<br />

malheureux ne manquent jamals de fe plaindre*<br />

Ook zegt men:<br />

Het fcheelde weinig, of hij was gevallen, il mam<br />

qua de tombêr.<br />

Manquer, zonder ne, vordert gemeenlijks d:<br />

Ik heb nagelaten of vergeten het te doen, fat<br />

manqué d le faire.<br />

Tacher, eene bedoeling uitdrukkende, vereischt ai<br />

Hij zoekt mij verlegen te maaken, il tdche fc<br />

m'embarrasfer.


voor een werkwoord moet plaatzen, enz. 431<br />

Tdcher neemt de na zich, wanneer het betekent,<br />

alle ziïne poogingen iii het werk ftellen.<br />

Tarder vordert d; als:<br />

Hij heeft te lang gewacht met ons te helpen, il<br />

a trop tardê a nous fêcourir.<br />

Wanneer het als een onperfoonlijk werkwoord gebruikt<br />

wordt, zet men er de achter:<br />

Hij zou gaarne vertrekken, il lui tarde de partir.<br />

Wanneer twee werkwoorden van elkander afhangen,<br />

en het eerfte is één der volgenden; a.]&; aller,<br />

•voir, venir, pen f er, croire, daigner, envoier, prétendre,<br />

fembler, parol tre, f avoir, ofcr, valoir, pouvoir<br />

of vouloir, zo zet men noch de noch ü tusfehen<br />

beiden; bij voorbeeld:<br />

Iemand gaan zien, aller voir quelqiïun.<br />

Ik zie hem komen, je le- vois venir.<br />

Ik kom u waarfchouwen, je viens vous avettir.<br />

Doch wanneer venir zo even betekent, zet men<br />

de tusfehen beiden:<br />

Hij is zn even aangekomen, il vient d'arrlver.<br />

Hij meende mij te verfchrikken, il penfa ni'effraiet.<br />

Ik gel >of hem gezien te hebben : je crois F avoir vu.<br />

Hij verwaardigt zich niet mij aantezien, il ne<br />

da'gne pas me regarder.<br />

Ik zal het hem laaten zeggen, je le lui enverrai<br />

dire.<br />

Ik meen gelijk te hebben, je prètends avoir raifon.<br />

Hij fchijnt kwaad te zijn, // femble etre faché.<br />

Hij weet niet te zwijgen, il ne fait pas fe taire.<br />

Ik durf er naar toe gaan, fofe y aller.<br />

Het is beter zich er van aftehouden, 11 vaut mieux<br />

s'en abfenir.<br />

Zo ook faire, in de betekenis van laaten of nood-<br />

Viaken:


|3* Wanneer men de, a o/poui'<br />

Je le lui fera't faire, ik zal het hem doen doen;<br />

Je ferai faire une paire de ftuliers, ik zal een<br />

paar fchoenen laaten maaken.<br />

Het woordje te, of om te, wordt door pour overgezet,<br />

wanneer men de oorzaak wil te kennen geeven,<br />

waarom en tot welk einde men het doet, en<br />

-wanneer iemand als een antwoord geeven wil op<br />

de vraag waarom; als:<br />

'Je fuis ici pour prendre congé de vous, ik' ben<br />

hier om affcheid van u te neemen.<br />

Hierbij' is ook aantemerken, dat het woordje pour<br />

menigmaal voor een' infinitif gebruikt wordt, in<br />

plaats van que of afinque:<br />

Hij' is een al te eerlijk man, om mij dit te weigeren<br />

, // est trop honnête homme pour me refufer cela.<br />

Een werkwoord kan, zo als reeds gezegd is,<br />

voor zich hebben een naamwoord, dat is, een ad*<br />

jecllf of een fubfiantif, waarvan het afhangt.<br />

Wanneer een adjectif het onperfoonlijke werkwoord<br />

il est, het is, voor zich heelt, en er volgt op dien<br />

adjectif een werkwoord in den infinitif, zo zet men<br />

de tusfehen beiden; a;s:<br />

Het is moejelijk te zwijgen, il est dijfcile de fe<br />

taire.<br />

Doch heeft een adje&if dat onperfoonlijke werkwoord<br />

V est niet voor zich, en kan het volgende<br />

werkwoord, 't welk in den infinitif Haat, lijdend gemaakt<br />

worden, zo gebruikt inen d in plaats van<br />

de; als:<br />

Dit werk is moejelijk te maaken, eet ouvragé est<br />

dijfcile d faire.<br />

Hij of die perfoon


voor een werkwoord moet plaatzen, enz. 433.<br />

De adjeBifs, die een' gènitif regenen, neemen, behalven<br />

dat, de na zich, indien er een werkwoord ia<br />

den wfmitif op volgt, dat niet lijdend, pasfif, kan<br />

gemaakt worden: '<br />

Hij is bekwaam om alles te doen, il est cababls<br />

de tout faire.<br />

Ik ben nieuwsgierig dit te weeten, je fuis ctt*<br />

rieux de favolr cela.<br />

Maar de adjectif, die een' datif van de zaak regeeren,<br />

en het onperfoonlijk werkwoord il est, het<br />

is, niet voor zich hebben, vorderen d voor den<br />

infinitif; als:<br />

De mensch is gereed om kwaad te doen, ?homme<br />

est prompt a mal faire.<br />

Hij is gereed om die daad te begaan, il est prét<br />

a commettre cette a&ion.<br />

Te, of om te, volgende op een bijvoegeh'jk naamwoord<br />

van orde, als premier, ficond, dernier, enz.,<br />

wordt door d overgezet; als:<br />

Hij is de eerfte om tegentefpreeken, il est U<br />

premier d faire des repliques.<br />

Indien het werkwoord, dat in den Infinitif ftaat<br />

van een voorafgaand fubfiantif afhangt, dat het deelende<br />

lidwoordje en het onperfoonlijk werkwoord<br />

it y a voor zich heeft, wordt te, of om te, door d<br />

overgezet:<br />

Er fteekt vermetenheid in dit te doen, il y a de<br />

la témérité a faire.<br />

Insgelijks, indien er een bijwoord van hoeveelheid,<br />

adverbe de quantitê, ftaat, in plaats, van het<br />

fubfiantif:<br />

Er is niets te vreezen, // n'y a rien d craindre*<br />

Ee


434 Wanneer men de, a of pour voor een werkw., enz.<br />

Zo het fubfiantif 'het onperfoonlijk werkwoord<br />

c'est voor zich heeft, gebruikt men que de:<br />

Het is een vermaak te fpeelen, c'est un plaifr<br />

que de jouer.<br />

Is het fubfiantif vergezeld van een adjeciif. dat<br />

den gènitif of den datif regeert, zojiangt het volgende<br />

werkwoord af van het adjectif, maar niet<br />

van het fubftantif:<br />

Hij houdt een gedrag, waardig om nagevolgd te<br />

worden, il tient une conduite digne d'être imitée.<br />

Dit is eene gebeurdtenis, zeer gefchikt om mij den<br />

moed te beneemen, voila une avanture trés propre<br />

d me dècourager.<br />

Behalven dat plaatst men de na het fubftantif:<br />

Er is een tijd om te leeren en een tijd om te<br />

fpeelen, il y a un tems d'apprendre et un tems<br />

de jouer.<br />

Wanneer een werkwoord in den infinitif ftaat,<br />

en een voegwoord voor zich heeft, zo plaatst men<br />

de voor hetzelve:<br />

Om weder te komen, afin de revenir.<br />

Alvoorens te fpreeken, avant de parler.<br />

De voorzetzels, pripofitions, fans, pour, voor<br />

een infinitif ftaande, vorderen noch de, noch di<br />

als:<br />

Zonder u te waarfchouwen, fans vous avertir.<br />

Om u te dienen, pour vous fervir.


Opfeilen: betreffende de voor een' infinitif. 435<br />

Opftellen: wanneer men de voor een' infinitif<br />

plaatzen moet.<br />

N°. 1.<br />

Ik bid u mij te komen bezoeken t, zodra 2 uwé<br />

bezigheden het zullen toelaaten 3; want het is langgeleden<br />

4, dat wij de eer niet gehad hebben u "te<br />

êien. Ik beveel u als vriend 5 het te doen. Ik<br />

verbiede ü uittegaan, Voor dat 6 ik het u ze/o-e 7<br />

Wij zullen u nooit beletten uwen pligt te doen*<br />

Zij vreezen ons belet aan te doen 8; rflaar ik raad<br />

hun zich daaraan niet te kreunen 9. Ik raad u niet<br />

af 10 het te dóen. Vergun 11 mij met u te "-aan!<br />

Sta mij toe li deezen man een woord te zeggen!<br />

ik beloof u weder te komen 12. Haast u i\ dart<br />

weder te komen. Het houdt op ia. met regenen.<br />

De begeerte 15 om ü te zien, heeft 'mij hier gedreven<br />

16. Ik zal blijde zijn de gelegenheid te hebben<br />

u te dienen. Mijn vader heeft den tijd niet<br />

om u te fchrijven. Hij is al te veel 17 met zaakeri<br />

bezet 18*<br />

1 venir voir. 7 préf dufdj. 13 fe hater.<br />

2 desque. 8 incommoder. 14 U ceslè.<br />

3 permettre. 9 fe foucier gén. 15 défir m.<br />

4 ii y a longtems, 10 déconfeiller. 16 eonduire.<br />

0 en ami. ii permettre; 17 trop,<br />

ö avantque; ia tevèhif. i8oecupég«fo<br />

N°. a.<br />

Het is tijd orri heen te gaan 1. ik heb lust 2 mij<br />

hier nog wat 3 op te houden 4. Ik ben bedroefd <<br />

deeze tijding te vernoemen 6, en wij zijn bedroeft<br />

ï s'en aller. 3 uh peu. 5 étre faehé.<br />

a envie ƒ. 4 s'arreter. ö apprendrss<br />

Ee 2


436 Cfflellen, wanneer men de<br />

niets ontvangen te hebben. Onze vrienden waren<br />

zeer verblijd 7 ons in goede gezondheid te zien.<br />

Ik ben te vreden met te "betaalen het geen ik fchuidig<br />

ben 8. Ik ben van voorneemen 9 hem eenen<br />

brief te fchrijven. Wij zijn bekommerd 10 hem nog<br />

niet gezien te hebben. Het is een lust 11 te fpeelen.<br />

Het is een vermaak te rusten, wanneer men<br />

n.oede ia is van werken. Het is een verdriet t'huis<br />

te blijven, wanneer men lust heeft om uit te gaan,<br />

Ket is een groot genoegen te paard te rijden 13.<br />

Is het niet een groot verdriet voor den meester,<br />

te zien dat de leerlingen geene 14 vorderingen 15<br />

maaken ?<br />

7 aife. 10 être en peinei 13 monter h chevaJ.<br />

8 devoir. 11 plaifir m. 14 point.<br />

9 avoir réfolu- 12 las. 15 progrès m.<br />

N°. 3.<br />

Het is goed aan zich zeiven te denken. Het<br />

is raadzaam 1 daar naar te verneemen 2. De meester<br />

heeft het gezach 3 u te beveelen 4. De rechter<br />

heeft de magt 5 om den misdaadiger in de gevangenis<br />

6 te zetten 7. Wij hebben verlof 8 om heen<br />

te gaan 9. Ik zal het liever 10 verbranden, dan<br />

het u te geeven. Het is geen geringe zaak 11 in<br />

zijne gunst 12 te flaan 13. Dit is den tijd en de<br />

inkt misbruiken 14 zulke 15 dingen te fchrijven.<br />

Het is te verwonderen 16, dat zo veele 17 jonge lie-'<br />

den niet eerder moede worden 18 hunne driften op<br />

te volgen 19, dan wanneer de elende hen volftrekt 20<br />

1, il est a propos. 8 avoir la permis. 13 être.<br />

2 s'informer gén. üon. 14 abufer gén.<br />

3 autorité/. 9 s'en aller. 15 pareil,<br />

4 ordonner. 10 plutót. 16 étonnant.<br />

5 pouvoir is. 11 peu de chofè. 17 tant.<br />

6 en prifon, 12 bonnes graces ƒ. 18 fe lasfer.<br />

7 mettre. fl, 19 s'abandonnerda».<br />

20 abfolument.


voor een'' infinitif plaatzen moet. 419<br />

dwingt 21 dezelve te verzanken 22. De godlijke<br />

en menschlijke wetten beveelen hun deugdzaam te<br />

zijn, en zich van het kwaaddoen te onthouden 23.<br />

Zij verbieden hun ook de anderen, door hunne<br />

kwaade voorbeelden, te bederven. Hunne ouders<br />

bidden hen op hun tijdlijk en eeuwig welzijn acht<br />

te flaan 24.<br />

21 öbliger. 23 s'abftenir. 24 avoir égard dat.<br />

22 renoncer dat.<br />

N°. 4.<br />

Deugdzaame en oprechte vrienden raaden 1 hun<br />

de kwaade gezelfchappen te mijden, en de droevige<br />

voorbeelden van de geenen 2, die in hun verderf $<br />

gelopen zijn 4, moesten hen wederhouden 5 van op<br />

hunne voetftappen 6 te treeden 7; niet te min 8, onaangezien<br />

9 de zorgen van zo veele braave lieden ,<br />

die op zich neemen 10 om op hun gedrag het oog te<br />

houden n, ziet men echter, dat zij voordgaan 12<br />

nalatig, wederfpannig 13 en hardnekkig te zijn. Ik<br />

begeer niet te weeten, wie u deeze dingen verhaald<br />

heeft, het is mij genoeg 14 er van onderricht 15 te<br />

zijn. Er is een tijd om geboren te worden 16 en<br />

een tijd om te fterven. Gijl. zijt gelukkig de gelegenheid<br />

te hebben, om uwen geest met de kennis<br />

der fchoone weetenfchappen te verrijken 17.<br />

1 confeiller. 6 tracé/. 12 continuer.<br />

a celui, celle. 7 marcber. 13 revêcbe.<br />

ceux, celles. 8 néanmoins. 14 il me fuffit.<br />

3 perte/. 9 malgré. 15 indruk.<br />

4 courir. io fe charger. 16 naitre.<br />

g empêcher. 11 veiller. 17 enrichir.<br />

N®. 5.<br />

De mensch zoekt te vergeefs de rust en de gerustheid;<br />

de Voorzienigheid ftaat hem niet toe in<br />

Ee 3


438 Opfeilen: wanneer men de<br />

dit leven met werken op te houden i; en indien de<br />

verveeling i of vermoejing 3 hem fomtijds zijn werk 4<br />

doen flaaken 5, is het niet voor langen tijd: hij is<br />

weldra 6 genoodzaakt 7 tot zijne taak 8 weder te<br />

keeren 9, en om den ploeg 10 weder aan-te-grifpen<br />

11. Er is geen grooter verdriet voor een 5<br />

-<br />

meester, dan te zien, dat alle moeiten, die hij<br />

aanwendt tot 12 het welzijn zijner leerlingen, nutloos<br />

worden; derhalven verzoek ik u naarftiger<br />

en oplettender te zijn , dan gij tot nu toe geweest<br />

zijt, indien gij genegen zijt 13 hem alle reden 14<br />

van klaagen 15 te beneemèn.<br />

1 cesfer. 6 biemöt. 11 reprendre.<br />

2 enn.ui. 7 contraindre. 12 pour.<br />

3 épuifement m. 8 tache f. 13 avoir envie.<br />

4 labeur m. 9 retourner dat. 14 fujet m.<br />

5 discontinuer. 10 charrue ƒ. 15 plainte/.<br />

N°. 6,<br />

Het rs wel waar, dat ieder niet in de verpligting<br />

is, om alles te weeten^ de zaak zou volkomen onmogeliik<br />

zijn; maar echter is het ieders pligt zijnen<br />

geest "te oefenen 1. Ieder is niet bekwaam om te<br />

Sudeeren; maar er zijn echter veele lieden, aan<br />

wie de verhevenheid % van hunnen rang het gemak 3<br />

en de gelegenheid verfchaft 4, om hun vcrltand te<br />

volmaaken 5, en om hunne ziel met eene menigte<br />

van kundigheden te verrijken 6; de geenen, die de.<br />

laaglie clasfen bekleeden 7, hebben beroepen 8, die<br />

eenen zekeren trap van kunde vereifchen. Ik heb<br />

nu geene gelegenheid om u te fpreeken; maar ik<br />

zal de vrijheid neemen om zelf morgen bij u te<br />

komen 9.<br />

1 cultiver. den perfaon. 7 oecuper.<br />

2 élération ƒ. ' perfrftionner. 8 vocat'on ƒ.<br />

3 commodité/. 6 enrichir gén. van 9 aller troimr ace. .<br />

^ procurer dat. van de zaak wairmede.


voor eet? infinitif plaatzen moet. 43i»<br />

N°. 7.<br />

Alle menfchen hebben een allerfierkst belang in 1<br />

het geen een ander leven betreft 2, en bij gevolg<br />

is het voor hen van het uiterfe 3 gewlgt 4 rechte 5<br />

gedachten 6 ten opzichte 7 van den godsdienst te<br />

hebben, en dienaangaande 8 wèl te redeneeren 9.<br />

Het is te vergeefsch 10, dat men zeggen zou: ik<br />

heb den tijd niet om mij daarin te oefenen 11. De<br />

dagelijkfche tusfchenpoozlngen 12 van rust in het 13<br />

midden van den noodzaakelijkften arbeid, en de eerfte<br />

dag van eiken week, onder de Christenen aan<br />

de oefening der godsvrucht 14 toegewijd 15, verfchaffen<br />

den allerbezigften altijd den tijd om zich<br />

te oefenen.<br />

1 en.<br />

2 coneerner.<br />

3 dernier.<br />

4 importance/.<br />

5 jusce.<br />

6 idéé ƒ.<br />

7 a 1'égardJ<br />

8 a ce fujet.<br />

9 raifonner.<br />

10 en vain.<br />

N°. 8.<br />

11 s'inftruïre gén,<br />

12 intervalle m.<br />

13 lees aan het.<br />

14 piété ƒ.<br />

15 conlacré.<br />

Het is de pligt en het wezenlijk I belaug van elken<br />

2 redelijken 3 mensch, zijn verftand te oefenen,<br />

zijn oordeel te richten 4, een' fchat van nuttige<br />

kundigheden te verzamelen, en de kunst van<br />

wèl te redeneeren te verkrijgen, voor zo veel 5 de<br />

post, dien hij bekleedt 6, en de omltandigheden,<br />

waarin 7 hij zich bevindt, en zijne natuurlijke bekwaamheden<br />

hem daartoe 8 de middelen verfchaffen.<br />

De gebreken van ons oordeel ftellen ons bloot 9 aan<br />

duizend dwaalingen en aan duizend wanordes in<br />

1 esféntiel. 5 autant. 8 en.<br />

2 tout. 6 occuper. 9 expofèr dat. van ie<br />

3 raifonnable. 7 o£i. zaak waarvoor.<br />

4 former.<br />

Ee 4


44° Opfeilen: wanneer men a<br />

ons gedrag. Laaten wij ons wachten io om onbefutsdUjk<br />

ii te oordeelen {i over de dingen d£<br />

wij niet wèl begrijpen. «mgen, die<br />

lofegarder. li étourdiment, is juger gén.<br />

OpfteUen: wanneer men d voor een' infinitif<br />

plaanzen moet,<br />

N°. i.<br />

ffif i, die zich aan het fpeelen overgeeft a. zal<br />

doorgaands meer verliezen, dan hij winnen zaf. Uw<br />

broeder is een zeer beminnelijk man; hij legt ziek toe *<br />

om ieder dienst te doen. Er is in de fchool e»n<br />

meester, die de jonge lieden leert 4 fchermen 5; een<br />

andere, die hun leert op de 6 viool fpeelen: en<br />

nog een ander, die hun leert danfen. Wii hebben<br />

geleerd 7 te paard te rijden 8. Wanneer men niets<br />

doet, leert men kwaad doen 9. Met de kreupelen 10<br />

leert men hinken n. Dit kind begint te loopen 12<br />

en te praaten. Ik begin- moede te worden wf Het<br />

begint laat te worden 14. Het begint te regenen<br />

Wanneer de zakpijp I 5 vol is, begint zij te fpee-<br />

lreeken ^ ^<br />

1 7<br />

° f V o 1 m e n s c h he<br />

S 5<br />

1 ce'Mi. 7 apprendre. 13 fè" Jasfir.<br />

* ^nner. 8 monter a clieval. 14 fe faire t a r d <<br />

3 s étudier. 0 m a! fa; re. , 5 m i l ( e u e v q<br />

*<br />

4 montrer. 10 boireux. 16 Tonner. 7<br />

5 faire des armes. n clccber. 1 ? füui 0 i«« van de. 12, marcher..<br />

N°. 2.<br />

Ik ben bereid 1 u te dienen. De mensch is eereed<br />

2 om kwaad te doen. Hij is tot die. zaak. |L<br />

4 prêt. 5 prompt,.


voor eer? infinitif plaatzen moet. 441<br />

fehikt 3 als een ezel om op de 4 harp te fpeelen<br />

Zij fpeelen om alles te verliezen. De mufikanten<br />

winnen 5 hunnen kost 6 met zingen, en de danfers<br />

7 met danfen. Hij is een man, die zijnen tijd<br />

met ledigzttten 8 doorbrengt; maar zijn broeder<br />

brengt denzelven door met (tudeeren. Gijl. brengt<br />

ook bijna al uwen tijd door met fpeelen; legt u<br />

hever toe 9 om uwen pligt te doen, gelijk het<br />

braave jongelingen betaamt 10. Houdt u niet' op 11<br />

met twisten is. Om de waarheid te zeggen doet<br />

gij weinige vorderingen. Ik geloof, daUk genoodzaakt<br />

zal zijn om ul. groorere lesfen te leeren en<br />

meer werks te maaken te geeven.<br />

3 propre. 7 baladin. 10 convenir dat.<br />

4 lees van de. H rien faire. 11 s'amufer.<br />

5 gJgner. 9 s'appliquer. 12 fe querciler.<br />

0 vie.<br />

N°. 3-<br />

e e f<br />

,. p J?.ii , te<br />

,feten en te drinken, als het u be-<br />

Iietr. Wij hebben veel te fchrijven. Ik heb eene<br />

groote les te leeren. Zij hebben hunne fchoenen<br />

te lappen 1 gegeven. Hij heeft mij een boek gegeven<br />

om in-te-binden 2. De moeder heeft haaïer<br />

dochter te naajen gegeven. Hij zal van daag genoeg<br />

te doen hebben. Hij zal de tijd niet hebben<br />

om uittegaan. In Italië 3 zijd veele lieden, die<br />

hunnen kost 4 winnen met anderen te fiaan en te<br />

vermoorden. Die man houdt 5 van lagchen en<br />

boetten. Men moest vermaak fcheppen <br />

% en Italië. 6 lire. 9 e6timer,-<br />

Ee 5


44^<br />

Opfeilen: manneer men ï<br />

N°. 4.<br />

Het is-zijne fchuld 1 niet: hij is te verfchoonen 2.<br />

Gij doet kwalijk hem te mishandelen 3. Er is niets<br />

te duchten 4. Ik zie, dat er niets is te winnen.<br />

Zij zien, dat er niets goeds te hoopen is. Er zijn<br />

veele hinderpaalen 5 te overwinnen. De fcherpzinnige<br />

6 vraagen zijn als 7 de kreeften, waaraan S<br />

meer te pluizen 9 dan te eeten is. Wat hebt gij<br />

van de nadenmiddag te doen ? ik heb niets te doen.<br />

Zoudt gij dan 10 lust 11 hebben om een wandeling<br />

12 met ons te doen? Wij zullen niet nalaaten<br />

om u wéér fhuis 13 te brengen 14. Ik heb nog<br />

eenige boodfchappen te doen , die geen uitflel 15<br />

lijden. Gij hebt van dien kant 16 niets te vreezen.<br />

Hij zal het 17 hebben te verantwoorden 18.<br />

1 faute/". 7 comme. 13 chez vous.<br />

2 excufer. 8 oü. 14 reconduire.<br />

3 maltraiter. 9 éplucher. 15 délai.<br />

4 craindre. 10 donc. 16 coté m.<br />

5 obftacle m. tl envie. 17 en.<br />

6 fubiil. 12 tour de prome- 18 répondre.<br />

nade m.<br />

N°. 5.<br />

Wij hebben eenen magtigen vijand te bef rijden 1;<br />

maar zij zullen moeite 2 hebben om ons te wederftaan<br />

3 De Christen heeft drie groote vijanden<br />

te beltrijden, te weeten, de wereld, den duivel en<br />

zijn eigen vleesch 4. Wij moeten flaat maaken 5<br />

om allen eens 6 te fterven; daarom vermaan 7 ik u<br />

te leeven , als of 8 gij op het punt 9 flondt 10 om<br />

te fterven. Naauwlijks 11 heeft men begonnen te<br />

1 combattre. g s'attendre. 9 point m.<br />

2 peme/. 6 un jour. 10 être._<br />

3 réfister. 7 exhorter. na peine»<br />

4 cha:r ƒ. 8 comme fi.


voor een" infinitif plaatzen moet. 44J<br />

ieeven, of men moet 12 denken om te fterven. Hij<br />

had zijnen brief begonnen te fchrijven, toen ik inkwam<br />

13, Hij verdedigde zich 14 zo lang 15 hij<br />

kon 16; maar eindelijk werd hij genoodzaakt 17, om<br />

zich over te geeven 18. Zijn Hecht gedrag heeft<br />

Zijne vrienden genoodzaakt hem te verlaaten 19.<br />

12 qu'il faur. 15 ausfi longtems. 18 fe rendre,<br />

13 entrer 2 prét. 16 2 prét. 19 abandonner,<br />

14 fe défendre2pc. 17 être obligé 2pr.<br />

N°. 6.<br />

Gelijk- de godsdienst ons verpligt de braave vorflen<br />

te eerbiedigen, insgelijks zijn de vorften verpligt<br />

den godsdienst te eerbiedigen. Leer 1 flilzwijgend<br />

2 lijden, en gij zult niet misfen 3 den bijftand<br />

van God te ondervinden 4! Men veracht den<br />

geenen, die nalaat 5 de pligten van zijn beroep<br />

waar te neemen 6. Ik weet, dat hij tracht 7 mij<br />

te fchaaden 8, maar alle zijne poogingen 9 zijn<br />

vruchtloos. Uw broeder heeft lang . getoefd 10 om<br />

weder te komen. Ik begon verdrietig te worden 11.<br />

Wij verlangen 12 te vertrekken. De gefchiedkunde<br />

is gefchikt 13 om het hart te vormen en om den<br />

geest te verderen 14. Ik heb geen lust 15 om mij<br />

bloot te feilen 16, om om uwent wil 17 geflagen te<br />

worden.<br />

1 apprendre.<br />

2 en filence.<br />

3 manquer.<br />

4 éprouver.<br />

5 manquer.<br />

ê. rernpiir.<br />

7 tacher.<br />

8 nuire.<br />

9 effort m.<br />

10 tarder.<br />

11 s'impatienter.<br />

12 defirer.<br />

13 propre.<br />

14 orner.<br />

15 en vie.<br />

16 s'expofèr.<br />

17 pour 1'amour de<br />

vous.


444<br />

Op/lellen: wanneer men a<br />

N°. 7.<br />

Dc eigenliefde is een der magtigfte vijanden, die<br />

de menfchen te bef rijden I hebben. De grooten,<br />

die daarmede ingenomen 2 zijn, flellen zich bloot 3<br />

om van pluimf rijkers 4 bedrogen te worden, die<br />

zich daardoor 5 zoeken in hunne gumt 6 te wikkelen<br />

7. Zo lang 8 men niet arbeidt om de denkbeelden<br />

te fmooren 9, die de eigenliefde in 10 ons<br />

verwekt n , zullen wij nooit onze gebreken leeren<br />

kennen. De eigenliefde vervoert 12 den mensch niet<br />

alleen om zich deugden toe te fchrijven 13, maar<br />

zij noopt 14 hem ook om zijne ondeugden voor<br />

deugden te houden ic. Hebt niets te doen met de<br />

geenen, die uwe driften vleien; gij zult wèl doen<br />

hen als de pest te fchuwen. De geenen, die het<br />

meest te geeven hebben; worden doorgaands het<br />

meest gezocht 16.<br />

1 combattre.<br />

2 épris gin.<br />

3 s'expolèr.<br />

4 adulateur m.<br />

5 par la.<br />

6 bonnes graces/^i<br />

7 s'infinuer. 12 porter.<br />

8 ausfi longtems. J 3 s'attribuer.<br />

9 s'étoufier. 14 engaaer.<br />

io"en. 15 prendre.<br />

11 exciter. 16 étre recherché.<br />

N°. 8.<br />

Alles, wat uwe ouders u zeggen, flrekt 1 om<br />

u gelukkig te maaken 2. Doet uw best 3 om de<br />

begeerten en het verlangen 4 uwer ouders te vervullen.<br />

Schept vermaak 5 in het leezen 6 van nuttige<br />

boeken. De mensch is van natuure 7 gefchlkt 8<br />

om zijne gebreken te verbergen, en om zijne deugden<br />

te vertoonen. De oordeelkundige 9 en getrouwe<br />

waarneemingen 10 der reizigers omtrent n de zeden<br />

1 tendre,<br />

2 rendre.<br />

3 travailler.<br />

4. attente/.<br />

5 prendre plaifir.<br />

6 lire ace<br />

7 naturellement.<br />

8 dispofé.<br />

9 judicieux.<br />

10 obfèrvation ƒ.<br />

11 fur.


vooreen'' infinitifplaatzen moet. '44^<br />

van de inwosneren 12 der aarde, brengen zoveel<br />

toe 14 als 15 de naamvkeurige 16 befchrijving 17<br />

der• plaatzen 18, om derzelver. berichten 19 belangrijk<br />

20 te maaken. De waare menschllevenclheld 21<br />

vordert 22 om niets op het Jïrengst 23 te behandelen<br />

24, om de zwakheden 25 te verfchoonen 26 om<br />

de gebreken te dulden 27, en om de moejeliikheden<br />

28 en de eleiide des menfchen te verligten o 9<br />

als 30 men kan. Kan men niet twijfelen 31 aan~de<br />

wijsheid dier wetten, welke, in plaats 32 van de<br />

twistgedingen 33 af te doen 34, alleen 35 dienen om<br />

die te verlengen 36.<br />

12 habitant m.<br />

13 autant.<br />

14 contribuer.<br />

15 que,<br />

16 exact.<br />

17 déscription ƒ.<br />

18 lieu m.<br />

19 relation ƒ.<br />

20 intéresianr.<br />

21 humanité/.<br />

22 con fister.<br />

23 a Ja rigueur.<br />

24 traiter.<br />

25 foibiesfe /.<br />

26 excufer.<br />

27 fupporter.<br />

28 peine/.<br />

29 foulager.<br />

30 quaud.<br />

31 douter gén.<br />

32 au lieu.<br />

33 procés m.<br />

34 terminer.<br />

35 uniquemenfi<br />

36 prolonger.<br />

Onrijpe vruchten zijn niet goed om te eeten, en<br />

verjchaalde 1 wijn is niet goed om te drinken. Men<br />

geeft hem te. veel gelds om te verteeren 2. Het<br />

geen fchandelyk is om te doen, is ook fchandelijk<br />

om te zeggen. Ezelinnen-melk is gemaklijk om<br />

te verteeren 3. riet werk; dat ik u geef, is mee<br />

moejelijk om te maaken. Het podagra ï en de fteen<br />

zijn moejehjk om te geneezen/ Dit is ligt 5 om t?<br />

zeggen . maar moejelijk 6 om te doen. Het is fraai<br />

om te zien. Gij zijt waardig geacht en geprezen<br />

T rde<br />

"- Z<br />

'Jn gedrag maakt 7 hem onwaardig<br />

om bevorderd 8 te worden. Dit zijn zaaken, die<br />

1 éventé.<br />

2 dépenfèr.<br />

3 digérer.<br />

4 goutte ƒ.<br />

5 bien aifé.<br />

6 difficile.<br />

7 rendre.<br />

8 avancé.


44.6' OpfeHeni Wanneet men de of h<br />

wel verdienen 9 opgemerkt 10 te worden. Wij heb.<br />

ben onzen tijd doorgebragt 11 met het leezen van<br />

nuttige boeken, terwijl gij den uwen met fpeeleri<br />

hebt doorgebragt.<br />

9 mériter. 10 remarquées. 11 paster.<br />

4<br />

Opftellen: wanneer men de of a voor een<br />

infinitif weglaaten moet.<br />

N°. 1.<br />

Ik zal gaan zien, hoe mijne moei vaart 1, maar'<br />

ik zie mijnen neef komen, die er mij van zal kunnen<br />

onderrichten*. Hoe vaart uwe moeder? ik heb<br />

het genoegen 3 u te zeggen dat zij welvaarender is 4.<br />

Hebt gij mij nog iet anders te zeggen? Ik meen<br />

het boek gevonden te hebben, daar ik naar zocht.<br />

Wanneer zult gij ons de eer aandoen van ons te<br />

komen bezoeken 5? Mijne bezigheden laaten mij niet<br />

toe het van daag te doen. Is uw broeder reeds<br />

aangekomen? Hij is zo even 6 aangekomen. De man<br />

van mevrouw N . . . is zo even overleden 7. Haare<br />

vrienden 8 zijn gekomen om haar te troosten 9 over<br />

dat verlies: zij verwerpt alle vertroosting 10: zij<br />

fchijnt troostloos il te zijn: zij wil uit haare kamei<br />

niet komen 12: ik durf zeggen, dat zij van droefheid<br />

overflelpt 13 is.<br />

1 fe porter. 6 il vient. IO confolation.<br />

2 inflrm're. 7 mourir. II inconfolable.<br />

3 fatisfaaion ƒ. 8 parem m. 12 fortir.<br />

4 fe porter mieux. 9 confoler 13 aceableft,<br />

5 voir.


voor eer? infinitif weglaaten moet, 44^<br />

N°. 2.<br />

Ik verzoek u te gaan zitten 1 zonder complimenten<br />

te maaken. Waar hebt gij geweest, alvoorens a<br />

hier te komen? Ik heb'eene wandeling weezen doen.<br />

Uw broeder heeft mij laaten 3 zeggen, dat het hem<br />

onmogelijk was te komen. * Hij had verfcheidene<br />

boodfchappen 4 te doen. Bij wien hebt gij deezen<br />

rok laaten 5 maaken ? Ik meen 6 het te weeten. Ik<br />

wil het u dan niet zeggen. Die man is, federt zijn<br />

fortuin, zo hoogmoedig geworden , dat hij ziek niet<br />

verwaardigt 7 mij aan te zien 8. Indien gij wist<br />

te zwijgen, zou ik u een wonderlijk 9 geval 10<br />

verhaalen, lk ben niet van zins n u iet wijs te<br />

maaken 12. Het is beter 13 niets te zeggen, dan<br />

eene logen te zeggen. Het is eene flechte gewoonte<br />

zich daaraan te gewennen ,14.<br />

1 s'asièoir.<br />

2 avant.<br />

3 envoyer.<br />

4 commisfion ƒ.<br />

5 faire.<br />

6 croire.<br />

7 dnigner.<br />

8 regarder.<br />

9 étrange.<br />

10 avanture/.<br />

11 prétendre.<br />

12 en impoier.<br />

13 il vaut mieux.<br />

14 s'accoutumer<br />

dat.<br />

Opftellen: wanneer men de, a of pour voor<br />

een' infinitif plaatst.<br />

N°. I.<br />

Hij fpeelt om te winnen, en ik fpeel*alleenlijk<br />

om mij te vermaaken 1. De gelegenheid, die gij<br />

hebt om te fpeelen, firekt 1 om u ongelukkiger te<br />

maaken 3 dan gij denkt. Het is zeker, dat het gefchiktfie<br />

4 middel om de achting van lieden van<br />

verftand te winnen, is, zich wèl te gedragen 5,<br />

1 fe divertir. 3 rendre. 5 fe comporter.<br />

2 fervir. 4 propre.


44-3 Opfeilen: Wanneer men de, rt of pour<br />

en ziek op zijne zaaken toe te leggen 6. Ik heb<br />

goederen 7 om mijnen vriend bijteftaan, zo hij ia<br />

de armoede kwame te vervallen 8, en een arm pm<br />

hem te befchermeno, zo hij In gevaar 10 ware van Zijn<br />

leven te verliezen. De Heilige Schrift geeft ons<br />

de vrijheid niet kwaade middelen te gebruiken 11,<br />

om tot goede einden 12 te geraaken 13. De artfen<br />

14 hebben het geheim niet om zich van den<br />

dood te bevrijden 15, en de wondheelers 16 kennen<br />

het middel, niet 17 om de"wonden te geneezen, die<br />

dezelve 18 in hunne vergankelijke natuur maakt.<br />

6 s'appliquer dat. 11 employer. 15 fe garantir.<br />

7 bien m. 12 fin ƒ. 16 chirurgien m.<br />

8 tomber. 13 parvenir dat. 17 ignorer.<br />

9 défendre. 14 médecin m. 18 il m. elle/.<br />

30 en danger.<br />

N°. 2,<br />

Ik heb aan mijnen vader eenen brief gefchreven»<br />

om hem te verzoeken mij het gefchenk te zenden,<br />

dat hij mij beloofd heeft. Hij zal niet nalaaten het<br />

te doen; want ik heb hem geen reden gegeven om<br />

misnoegd 1 over mij te zijn. Ik zal alles in het<br />

werk 2 feilen 3 om mijn oogmerk te bereiken 4.<br />

Wij hebben alle mogelijke middelen om hem van<br />

zijne dwaalingen te geneezen. Ik heb geen inkt om<br />

te fchrijven. Uwe manier van fchrijven ftaat den<br />

meester niet aan 5. De kunst om wèl te fchrijvén<br />

verftaat gij in het minfte niet 6. Hij heeft geen verftand<br />

genoeg om dit geheim te doorgronden 7. Men<br />

heeft het geheim om goud te maaken, nooit gevonden<br />

, en waarfchijnelijk 8 zal men het nooit vinden.<br />

Hij doet al wat hij kan om mij te plaagen, terwijl<br />

ik in tegendeel mij bevlijtig y om hem dienst te<br />

doen,<br />

j mécontent gén. 4 parvenir dat. 7 approfondir.<br />

2 en ceuvre, 5 plaire dat. 8 apparemment.<br />

3 mettre. 6 point du tout. 9 s'étudier dat.<br />

N°. 3*


Vsor eeii infinitif plaatst.<br />

N°. 3.<br />

Zoudt gij wel de goedheid willen hebben orri<br />

tl wen broeder van dit toeval 1 kennis te geeven a<<br />

Wij zien, dat hij groote begeerte 3 heeft om in dit<br />

gezelfchap toegelaten te worden 4. Wij zullen tracht<br />

ten hem de gelegenheid daartoe 5 te verfchaffen. Ik<br />

zal mijn best 6 doen, öm hem dit vermaak te bezorgen.<br />

De leerling verbeeldt zich, dat, wanneef<br />

de meester hem flraft, hij het doet, óm hem te<br />

plaagen, en mlsfchlen 7 denkt hij nog, dat de mees^<br />

ter vermaak fchept 8 in hem te kastijden 5 maar laat<br />

hij weeten, dat dit nooit gefchiedt9, dan om hem<br />

beter te maaken 10 dan hij is, en om hem met<br />

meer aandacht aan zijn werk te doen danken, dau<br />

hij tot nog toe gedaan heeft.<br />

1 accident mi 5 en, 8 prendre plaifi.-*<br />

2 donner avis, 6 de mon mieux. 9 fe faire.<br />

3 envie ƒ. 7 peut-être que. 10 rendre.<br />

4 étre recu.<br />

Ik ben heden heel vroeg 1 opgeflaan 2, om mljii<br />

Werk te maaken, en om mijne lesfen te leeren; ërt<br />

ik zal ook vroeg naar de fchool gaan, oni 3 der»<br />

meester geen reden te geeven mij te bekijven. Wij<br />

zullen doen al Wat wij zullen kunnen om ü ver*<br />

maak te verfchaffen, indien gij ons de eer aandoet<br />

van met ons té eeten. Ik héb moeite Om ér toe te<br />

befluiten 4. De mensch eet en drinkt, om zijn liga<br />

chaarn de noodige krachten té verfchaffen. Met is<br />

noo.'ig,dat de arbeider ruste 5, om met meer moedsi<br />

weder zim zijn werk te gaan 6. Men moet héÉ<br />

werk niet flaaken 7, dan om zich uit te rusten<br />

1 de grand matin. 4 fe réfoudre dat. 7 abaridohhëfj<br />

2 fe lever. 5 fe repolèr. 8 fe repofef,<br />

3 arln. 6 revenir.<br />

ff<br />

4.


Opfeilen: wanneer men de, aof pour<br />

cn oin het met meer fmaak en drift 9 te hervatten<br />

10. Veelen n pijnigen zich 11 om rijkdommen<br />

te vergaderen 13, én fchijnen 14 alleenlijk iu de<br />

wereld te zijn om geld te winnen,<br />

9 ardeur. ' 11 plufieurs. 13 smasfer.<br />

10 reprendre. 12 ié tuer. 14 fembler.<br />

N°. 5.<br />

Om gelukkig te leeven, moet men 1 met zijnen<br />

ftaat te vreden zijn. Wij zullen heen gaan 2, pm<br />

alle twist te mijden. Indien gij eene zaak niet begrijpt,<br />

zult gij wel doen te zwijgen 3, om u niet<br />

belagchelijk 4 te maaken 5 De geenen, die de magt<br />

in handen 6 hebben, ontheeren 7 nooit voorwendzeis<br />

8, om die geenen te onderdrukken 9, die van<br />

hun gezach afhangen, en die zich aan hunne dwingelandij<br />

10 niet kunnen onttrekken 11 De meeste iz<br />

menfchen misbruiken hun gezach, om die geenen<br />

te kwellen 13, die van hun afhangen De geenen<br />

die anderen onder den last 14 hunner dwinglandij<br />

doen zuchten 15, laaten niet na 16 voorwendzels<br />

te zoeken om hunne onrechtvaardigheden 17 te verbloemen<br />

18.<br />

1 il faut. 7 manquer gin. 13 chagriner.<br />

2 s'en aller. 8 préiexte m. 14 Rpidj m.<br />

3 fe taire. 9 opprimer. 15 gémir.<br />

4 ridicule. 10 tyrannie ƒ. 16 manquer.<br />

5 rendre. 11 fe foustraire. 17 injustice ƒ.<br />

é en maiu, 12 plupart/. 18 colorer.<br />

N°. 6.<br />

De grooten hebben altijd iet te verwijten t aatst<br />

de geenen, die zij van zins zijn 2 te onderdrukken<br />

3. Veelen misbruiken 4 hunnen rang, hunner?<br />

1 reprocher. 3 opprimer. 4 abufer gén.<br />

2 avoir envle.


' voor een'' infinitif plaatst. >q.$t<br />

ftaat, hun vermogen, en hun gezach, om van hunne<br />

minderen 5 onderdanigheden 6 en pligten te°-en<br />

het recht 7 en de billijkheid 8, te eifchen 9. Het<br />

gebeurt dikwijls, dat, wanneer twee perfoonen zamen<br />

twisten 10 om hunne rechten te verdedigen 11<br />

een derde 12 opkomt 13, die al het voordeel \ f van<br />

hunnen twist 15 geniet 16. De Gefchieclfchrifvers 17<br />

die het leven van Philippus 18 van Macedonië 19<br />

geichreyen hebben, zeggen, dat die vorst altijd<br />

zeer behendig 20 was 21 om zich Van de 'onéénigheden<br />

22 zijner vijanden te bedienen. De geenen<br />

die geweld 23 gebruiken 24 0111 beloften «/te dwingen<br />

25, hebben het recht niet om die te doen uitvoeren<br />

26.<br />

5 inférieur. 13 furvenïr. 20 habile dat.<br />

6 foutriisfion /. 14 avantage m. 21 q prét.<br />

7 droït m. 15 quereile /. 22 différent m.<br />

8 equité ƒ. iö jouir gén. 23 violence f.<br />

9 exiger. 1 ? hiftorien m. 24 ufer gén.<br />

10 disputer. 18 Philippe. 25 extorquer.<br />

11 defendre. 19 Macedoïne. s6 exécuter.<br />

12 tiers ni.<br />

N°. 7.<br />

De wetten der vriendfchap en der erkentenis zijn<br />

niet fterk genoeg, om de booze 1 harten te noodzaaken<br />

2 om de geenen, aan wie zij groote verpligtingen<br />

hebben, wèl te behandelen 3. Het fchijnt<br />

zelfs, dat zij zich bevlijtigen 4 om hen kwalijk te<br />

handelen 5, om zich van het jak 6 hunner weldaaden<br />

te ontflaan 7. De godloózen, die hunne kracht<br />

of hun gezach misbruiken, om ieder al het kwaad<br />

te doen, dat zij kunnen, hebben doorgaands een<br />

droevig 8 einde. Men vindt zelden lieden belangloos<br />

9 en milddaadig genoeg om groote gefchenken<br />

1 mécbant. 4 affefter. 7 f e débarrasfer.<br />

2 engager. 5 malttaiter. 8 facheux.<br />

3 traiter. fj j 0ug m. g désintéresfé.<br />

Ff 2


4 je Opfeilen: wanneer men de, a of pour<br />

te geeven, zonder hoop van eenige io wedervergelding<br />

n. Men tnoet 12 veel deugd en edelmoedigheid<br />

bezitten 13, om tegen groote milddadigheden 14<br />

heft and te zijn 15.<br />

10 aucun. 12 il faut. 14 largesfe ƒ.<br />

11 retour m, 13 avoir. 15 fe défendre.<br />

N°. 8.<br />

De mensch woont in de groote wereld Gods, en<br />

ziet alle dagen zijne antelbaare werken 1, om Hem<br />

te leeren kennen, dienen en verheerlijken. De lucht<br />

moet gevoelig 2 zijn, om 3 op alle dingen te kunnen<br />

werken 4, om de fchepen te doen zeilen, de<br />

molens te doen maaien 5, de aarde te droogen, en<br />

onze ooren te fireelen 6 door het bekoorelijk geluid<br />

7 der fpeeltuigen 8. De lucht is ook zwaar,<br />

om de dampen en "de wolken 9 te kunnen onderfeunen<br />

10 en vervoeren 11. God geeft de fneeuw, om<br />

de lucht te zuiveren, om de zaaden IE tot een<br />

warm en ligt dekzeil^ te dienen '4 tegen de flrengheden<br />

15 der witte nevels 16. De voeten zijn de<br />

twee fchraagen 17 van het ligchaam, om het te<br />

brengen, waar het weezen wil.<br />

1 oeuvre/. 8 inftrument de 14 fervir dat. van ie<br />

a ïenfible. mufique m. zaak waaraan, en<br />

3 afin. 9 nuage m. gén van de zaak<br />

4 agir. 10 foutenir waanae-<br />

5 tourner. n transporter. 15 rigueur f.<br />

6 flatter. 12 grain m 16 frimar m.<br />

7 fon w. 13 couverture/. 17 fupport m.<br />

N 0<br />

. 9.<br />

Veele groote mannen hebben zich toegelegd 1 om<br />

de natuur der mensehlijke dingen en de oorzaaken<br />

I s'appliquer.


nor een' infinitif plaatst. 4S3<br />

•«Ier omwentelingen 2 tc onderzoeken, om er de nakomelingfchap<br />

3 van te onderrichten. Efopus heeft<br />

zich niet iang gepijnigd 4 met naauwkeurige 5 be.<br />

paalingen 6 te zoeken, met lange redeneeringen 7<br />

te doen, met groote voorbeelden, uit de geschiedkunde<br />

8 getrokken 9, aan te haaien 10, om de menfchen<br />

te overreeden 11, en om hen te verpligten 12<br />

de deugd te beminnen en de ondeugd te vlieden 13.<br />

Hij heeft, om hen te onderrichten, geen gebruik<br />

gemaakt 14 dan van het behulp 15 der fabelen, en<br />

om hun affchrik 16 te geeven van zekere daaden,<br />

die de vogelen en andere dieren, van rede 17 ontbloot<br />

18, en door de enkele 19 drift 20 der Natuur<br />

befuurd 21, niet zouden willen begaan 22 hebben.<br />

2 révolution ƒ.<br />

3 postérité ƒ.<br />

4 ('e tourmenter.<br />

5 exact.<br />

6 de'finition ƒ.<br />

7 raifonnement m.<br />

8 hiftoire ƒ.<br />

9 tiré.<br />

10 citer.<br />

11 perfeder.<br />

12 engager.<br />

13 fuir.<br />

14 fe fervir.<br />

15 fecours m.<br />

\6 horreur/.<br />

17 raifon ƒ.<br />

18 dépoutvu.<br />

19 feul.<br />

20 inftinö m.<br />

21 guidé.<br />

22 faites.<br />

XXX. R E G E L .<br />

Wanneer men en voor 'een participe préfent<br />

moet plaatzen of niet, en wanneer hetzelve<br />

vervoegbaar of onvervoegbaar is.<br />

Het tegenwoordige deelwoord, le participe préfent,<br />

gaat uit op ant; als: donnant, geevende',<br />

haisfant, haatende.<br />

Men plaatst er en voor, wanneer men den zin<br />

kan omkeeren, en door toen of wanneer uitdrukken;<br />

bij voorbeeld:<br />

Ik heb hem onder het wandelen ontmoet, je l'ai<br />

«. rencontré en me promenant. .<br />

Ff 3


5.54 Wanneer men en voor een^<br />

Men zon ook kunnen zeggen: ik heb hem ortjnoet<br />

toen ik wandelde. '<br />

Hij heeft zijn been in het afklimmen gebroken,<br />

dat is, toen hij afklom, il s'est casfé la jambe<br />

cn descendant.<br />

En wordt weggelaten, wanneer de omfchrijving<br />

gefchieden kan door het opzichtlijke voornaamwoord<br />

die, dewelke, of door het voegwoord om dat:<br />

Die man, merkende dat hij ongelijk had, zweeg,<br />

eet homme, fentant qu'il avo.it tort, fe tut.<br />

Dit is even als of men zeide: *ie man, die merkte<br />

dat hij ongelijk had, zweeg; of: de man zweeg,<br />

om dat hij merkte dat hij ongelijk had.<br />

Men kan nog zeggen, dat men door te, door het,<br />

met te, met het, in te, in het of al meest door en<br />

overzet, en het volgende werkwoord in het tegenwoordige<br />

deelwoord plaatst:<br />

Gij hebt u haatelijk gemaakt door dat te zeggen,<br />

vous vous e'tes rendu haisfable en difant cela.<br />

Hij verliest veel tijds met niets te doen dan beuzelingen,<br />

il perd beaucoup de tems en ne s'amafant<br />

qiCci des bagatelles.<br />

Zij hebben misdagen in het leezen begaan, ils<br />

ont fait des faufes en li fint.<br />

Al fpreekende leert men fpreeken, en parlant on<br />

apprend a parler,<br />

Wanneer het tegenwoordige deelwoord en niet<br />

voor zich neemt, en hetzelve in het Nederduitsch.<br />

op den naamval van het voorafgaande werkwoord<br />

betrekking heeft; als:<br />

Ik heb hem kezende gevonden.<br />

Zo wordt eene dusdanige fpreekwijze overgezet,<br />

•?ils of er ftonde:


particip e préfent vtoet plaatzen of niet, enz. 45J<br />

Ik heb hem gevonden, die las, je Val trouvé,qui<br />

lifoit.<br />

Het deelwoord kezende ziet niet op ik, dat de<br />

noemer is van het werkwoord gevonden, maar wel<br />

op hem, dat deszelfs naamval is.<br />

Men zou des niet kunnen zeggen: je Pal rencontré<br />

en lifiint; want dat zou zo veel betekenen, als<br />

of er Monde: ik heb hem ontmoet toen ik bezig<br />

was met leezen.<br />

Eindelijk dient men nog optemerken, dat het tegenwoordige<br />

deelwoord, /* participe préfent, nooit<br />

vervoegbaar is, dat is te zeggen, veranderlijk in<br />

gedacht of getal, dan wanneer het behulpzaame<br />

werkwoord, zijn, étre, vóór hetzelve zou kunnen<br />

geplaatst worden; bij voorbeeld:<br />

Een verpligtend mensch maakt zich bij ieder aangenaam,<br />

une perfonne ohligeante fe fait aimer<br />

de tout le monde.<br />

Hier is het tegenwoordige deelwoord vervoegbaar,<br />

om dat men zou kunnen zeggen: een mensch,<br />

die verpligtend is, maakt zich bij ieder aangenaam.<br />

Maar zulks vindt geen plaats in de volgende<br />

fpreekwijze:<br />

Deeze man heeft eene uitmuntende inborst, altijd<br />

ieder verpligtende, wanneer hij kan, eet homme<br />

est d'un excellent caraEtêre, obllgeant toujours<br />

quand il peut.<br />

Om kort te gaan, het tegenwoordige deelwoord<br />

is aan gedacht en getal onderhevig, wanneer het<br />

als een adjeciif gebruikt en aangemerkt wordt.<br />

Ff 4


'4S ff<br />

Op/lellen, betreffende en<br />

Opftellen: wanneer men en voor een tegen^<br />

woordig deelwoord plaatse of weglaat, met<br />

eene herhaaling van het voorgaande.<br />

Men verliest het zekere i door het onzekere a na<br />

te faagen 3, en alles willende hebben , wordt men<br />

dikwijls van zijne koop 4 vtrfloken 5. Efopus venliaalt<br />

ons, dat de hond in de rivier een ltuk vleesch<br />

Tiet 6 vallen, meenende 7 het tegen iet beters te ver*<br />

wisfel&n 8. Dit voorbeeld is een goede les 9, om<br />

de al te gretige 10 lieden n te leeren 12, dat de<br />

cnverzadelijke 13 drift 14, om te bezitten het geen<br />

zij niet hebben, hen het meest 15 bedriegt, en hun<br />

doet verliezen het geene zij wezentlijk 16 bezitten.<br />

D.e gierigaarts en de keerschzuchtigeti 17 kunnen<br />

uit 18 die fabel leeren hunne gierigheid en hunne<br />

heerschzueht te maatigen 19. De gierigaart vind}<br />

zich bedrogen 20, meenende zijne Inkomflen 21 met<br />

de nieuw 22 verkregene 23 goederen te vermeerde*<br />

•ren 24, verliest hij zijn erfgoed 25, en vervalt 26<br />

in doolhoven 27 van zaaken 28 en van procesfen,<br />

dje hem bederven 29.<br />

1 certain m. 11 perfonne ƒ; 21 revenu m.<br />

2 iccertarn m. 12 apprendre. 22 nouvellenient.<br />

3 pourfuivre. 13 inlatiable. 23 acquis.<br />

4 espérances ƒ. pl. 14 défir ra. 24 grosfir.<br />

5 frustré- 15 le plus (buvent. 25 patrmioine nu<br />

6 laisfer 2 prei. 16 en effet. a6 tomber.<br />

7 croire, 17 anibitieux. 27 Sabyrinrhe nu,<br />

8 changer, 18 par. 28 affaire/.<br />

9 inflruction ƒ. 19 modcrer. 29 ruiner.<br />

5© avide. 20 fe troroper.


voor een tegenwoordig deelwoord.<br />

45?<br />

N°. 3.<br />

Men leert fpreeken, door te hooren fpreeken,<br />

gelijk i men zich zeiven onderricht 2 door de anderen<br />

te onderwijzen. Niets doende, leert men kwaad<br />

doen, en door met de boozen 07» te gaan 3, bederft<br />

4 men zijne zeden. Ik en mijn broeder hebben<br />

dikwijls, onder het wandelen, over deeze zaak<br />

gefproken. De ladder 5 der Natuur wordt gevormd<br />

6 door het overgaan 7 van het zamenfi'ellende<br />

8 tot het zamengeflelde 9, en van het minst vol*<br />

maakte tot het volmaaktlte. Het ligchaam van bij.<br />

na alle infeclen 10 beflaat 11 uit een' reeks 12 ringen,<br />

de eenen in de anderen fluitende 13, welke,<br />

door zich zamen te trekken 14, of door zich uittezetten<br />

15, door zich te verlengen 16 en te verkorten<br />

17, door zich te verwijderen 18 of tot elkander<br />

fe naderen 19, tot alle beweegingen 20 van het dier<br />

medewerken %i.<br />

j comme.<br />

2 s'inftruire,<br />

3 fréquenter ace.<br />

4 corrompre.<br />

5 échelle ƒ.<br />

6 fe former.<br />

7 pasfer.<br />

8 compofant m.<br />

9 compofé m.<br />

10 infecte m.<br />

11, étre formé.<br />

12 fuite/.<br />

13 emboité.<br />

14 fe contraéier.<br />

N°. 3.<br />

1$ fe düater.<br />

16 s'allonger.<br />

17 (è racconrcir.<br />

18 s'élargir.<br />

19 fe rapprocher.<br />

20 mouvement m.<br />

21 concourir dat.<br />

Mijn knecht heeft zich 'vergist 1 met te zeggen,<br />

dat ik niet t'huis was. Mijn broeder, de onbezonnenheid<br />

2 van mijnen knecht gehoord 3 hebbende,<br />

is daarover verfioord geworden 4. Ik wenschte wel,<br />

dat gij merktet 5, dat het niet is met fpeelen, dat<br />

gij geleerd zult worden 6\ Gij zult groote vorde-<br />

1 s'abufer. 3 apprendre. 5 fentir.<br />

2 étourderie/. 4 f e facher gin. 6 devenir.<br />

Ff 5


458 Opfeilen, betreffende ea<br />

ringen doen, door te letten 7 op het geene men u<br />

leert 8 en op het geen gij leest. Gij zult ieders<br />

achting kunnen winnen, door u wèl te gedragen 9,<br />

en door uw werk met aandacht te maaken. Mijn<br />

broeder, uwe onpnsfelijkheki vernomen hebbende,<br />

heeft niet nagelaten mij naar u te vraagen 10. De<br />

meester, ziende, dat gij u niet aan zijne bedreigingen<br />

1.1 foort 12, vindt zich verpligt tot daadlijkhe'<br />

den 13 over te gaan 14.<br />

7 faire attention dat. 10 demander de vos 12 fe lbucier gén.<br />

8 enlèigi|er. nouvelles. 13 effer «j.<br />

9 fe comporter. 11 menace ƒ. 14 pasier dat.<br />

N


voor een tegenwoordig deelwoord.<br />

N°. 5.<br />

Men verkrijgt 1, men verkreeg, men heeft verkregen,<br />

en men zal veikrijgen 'de kennis veeier<br />

weetenfchappen door het leezen en door het ftudeeren.<br />

Ik eindige deezen brief, door u te verzekeren,<br />

dat ik de eer heb uw onderdaaniglte dienaar<br />

re zijn. In het herleezen van het geen men gefchreven<br />

heeft, vindt men er altijd iet in te verbeteren.<br />

Dikwijls wint men iemands genegenheid<br />

door hem beleefdlijk te groeten, of aan te fpreeken<br />

2. Onder het fpeelen op 3 esnig 4 fpeeltuig 5,<br />

•moet men 6 wèl letten of 7 men valsch 8 fpeelt of<br />

niet. De pligten van zijn beroep 9 wèl waarneemende<br />

10, behoeft 11 men niemand te ontzien 12. Mijn<br />

broeder, het geraas 13 hoorende 14, dat er op ftraat<br />

gebeurde 15, ging terltond naar buiten 16.<br />

1 acquérir. 6 il faut. 12 ménager.<br />

2 aborder ace. 7 iï. 13 bruit m.<br />

3 lees vaD. 8 faux. 14 entendre.<br />

4 quelque.. 9 vocation ƒ. 15 fe faire 2 prét.<br />

5 infirumentdemu- 10 r»mplir, 16 fortir 2 prét.<br />

lique. II n'avoir que faire.<br />

N°. 6.<br />

De geene, die op ieder woord vloekt dat hij zegt,<br />

in het verhaalen van eene gebeurdtenis 1, haalt zich<br />

de verachting op den hals 2 van zijne toehoorders.<br />

Onder het fpeelen, moet men niet twisten 3. Het<br />

is niet door zich aan zijne driften over, te geeven 4 ,<br />

dat men gelukkig en vergenoegd leeft, maar door<br />

dezelve in toom te houden 5. Ik zie, dat men u<br />

niet eenen enkelen regel 6 wèl kan doen begrijpen,<br />

dan door denzelven dikwijls te herhaalen 7. In het<br />

1 avanture ƒ. 4 s'adonner. 6 régie ƒ.<br />

3 s'attirer. 5 maierjer. 7 répéter.<br />

3 fe quéreller.


4.6» Qpftellen, betreffende en<br />

verhaalen van een geval, voegt 8 ieder 9 daarbij<br />

van het zijne, en op 10 die wijze worde» de logens<br />

ongevoeliglijk 11 grooter 12; zij gelijken niet kwalijk<br />

atan fneeuwballen 13, welke, van een' berg vallende,<br />

overal met fneeuw bedekt, alle oogenblik'<br />

ken 14. dikker worden 15.<br />

8 ajouter. n infenfiblement. 14 a tout moment.<br />

9 chacun. 12 accroïtre. 15 groslir.<br />

10 -de. 13 boule.<br />

N 0<br />

.-7.<br />

Men voltooit 1 het geene begonnen is door voord<br />

te vaaren 2 met er aan 3 te werken. Men eindigt<br />

4 het geene reeds ver 5 gevorderd 6 is door er<br />

de laatfte hand aan te flaan 7. Men zou zich belagchelijk<br />

8 en verachtlijk 9 maaken 10 door zonder<br />

ophouden 11 te vergeeven na verfekeidene 12 herhaalde<br />

13 beledigingen 14 Men maakt zich 10 insgelijks<br />

belagchelijk en verachtlijkdoorzich eens anders 15<br />

roem 16- aan te maatigen 17. Mijn vriend, de lis-\<br />

ten 18 van uwen neef mistrouwende 19, en voor<br />

«enigen kwaaden trek ao vreezende 21, gaf voor 22<br />

zich kwalijk te bevinden, zeggende, dat zijne onpasselijkheid<br />

23 hem niet toeliet 24 uittegaan.<br />

j achever. 9 mépn'fable. 17 s'approprier.<br />

2 continuer. 10 fe rendre. 18 artifice m.<br />

3 y. 11 fanscesfe. 19 fe défier gén.<br />

4 finir. 12 plufieurs. 20 tour m.<br />

g bien. 13 redoublé. 21 craindre ace.<br />

6 avancé. 14 outrage m. 22 feindre 2 prét.<br />

7 mettre. 15 autruï. 23 indispofition ƒ.<br />

$ ridicule. 16 gloire ƒ. 24 permettre.


voor een tegenwoordig deelwoord.<br />

N°. 8.<br />

De hagel, gevormd wordende i door ontelbaare 2<br />

droppelen regen, welke bevriezen 3 onder het vallen<br />

van eene verbazende 4 hoogte, en gaande 5<br />

door eene koude lucht, en digter 6 bij de aarde,<br />

kan fomtijds het hoorn 7, en de glazen 8 van onze<br />

huizen veel befchadigen 9. De ijsregen 10 beltaat<br />

in kleine bevrozene 11 deeltjes 12 water, als een fijne<br />

regen neêrvallende, zich aan de boomen met 13 vlokken<br />

14 hechtende 15, en op de aarde eene effene 16<br />

korst maakende 17 gelijk 18 aan een doorfchijnend 19<br />

kristal 20. De vallende ftarren zijn vunrige ai ploffen<br />

22, die men in de lucht ontdekt 23, en die al<br />

brandende verteerd worden 24.<br />

1 être formé.<br />

2 ionombrable.<br />

3 fe congeler.<br />

4 prodigieux.<br />

5 pasier.<br />

6 prés gén,<br />

7 bléds m.<br />

$ vitre ra.<br />

9 endommager.<br />

jO verglas m.<br />

11 congelée.<br />

12 particule/.<br />

13 par.<br />

14 floccon f».<br />

15 s'attaeher.<br />

16 uni.<br />

N°. 9.<br />

17 former.<br />

18 femblable.<br />

10 transparent.<br />

20 crisral >».<br />

21 igné.<br />

22 matiere/.<br />

23 appercevoir.<br />

24 fe confumer.<br />

lk ken eenen man, die rijk geweest is , maar die<br />

zich verarmd heeft 1 door aan anderen geduuriglijk<br />

geld te leenen. ' Door in de ongeregeldheden te leeven,<br />

bederft 2 men zijne gezondheid. Mijn neef,<br />

aan anderen kwaad ziende doen, doet het 3 insgelijks<br />

4, maar in tegendeel fchept hij vermaak 5 in<br />

goed te doen, wanneer men hem hierin voorgaat 6,<br />

Hier komende, had 7 ik het geluk hem in goeden<br />

ï s'appauvrir.<br />

2 ruiner.<br />

3 en.<br />

4 autant.<br />

5 fe plaire.<br />

6 en donner l'exsm»<br />

ple.<br />

7 a prét.


%Si. Over de opzichtlijke woordjes le, en, y, oü.<br />

welfiand 8 te zien. Mijnheer D..., ziende dat alle<br />

zijne poogingen vruchtloos 9 waren, ontveinsde 10<br />

zijn verdriet, en zeide 11 in het heengaan 12, dat<br />

hij zich daarmede niet meer bemoejen zou 13. Door<br />

al te veel te eeten, overlaadt 14 men de maag.<br />

Men fielt zich bloot 15 aan groote gevaaren, door<br />

zich op het woord van verdachte 16 perfoonen te<br />

ver laat en 17.<br />

8 fanté. 12 s'en nll?r. 15 .s'expofer,<br />

9 inutile. 13 fe mêler gén. 16 fuspect.<br />

10 disfimuler 2pret, 14 fe furcharger. 17 fe fier dat.<br />

11 stprét.<br />

XXXI. R E G E L .<br />

Over de opzichtlijke woordjes le, en,y, oh.<br />

Het opzichtlijk woordje le, het, wordt gebruikt,<br />

wanneer het werkwoord, waarvoor het geplaatst<br />

wordt, den accufatif regeert, en het op eene onbepaalde<br />

zaak of daad ziet.<br />

Ik weet wat gij gedaan hebt: ik heb het gezien:<br />

je fals ce que vous avez fait: .je Pat vu.<br />

En gebruikt men voor eerst, wanneer het werkwoord<br />

den gènitif of ablatif regeert, zonder dat het<br />

op eene uitgedrukte zaak of daad betrekking behoeve<br />

te hebben:<br />

Heeft hij eenen brief ontvangen? ik ben er niet<br />

van onderricht; a Pil recu une lettre? je htèn<br />

fais rien.<br />

Ten tweeden wordt die, het, dezelve, hetzelve,<br />

*r, er van of daarvan, door en overgezet; wanneer<br />

er maar een gedeelte bedoeld wordt van de zaak<br />

waarover gefproken is:


Over de opzichtlijke woordjes le, en, y, oü. 46*3<br />

Ik drink wijn, ais ik dien heb, je iois du vin.<br />

quand pen ai.<br />

Indien hij geld hadde, zou hij het mij leenen, t*i)<br />

avoit de F argent, il trien prêteroiu<br />

Daar ben ik zeker van, fen fuis asfuré. '<br />

Ten derden gebruikt men en, wanneer men van<br />

•ene zekere plaats terug komt:<br />

Ik'ben er uit gekomen, fen fuis forti.<br />

Wanneer op een naamwoord van getal, nom de<br />

nombre,^ pf op een bijwoord, adverbe, een adjectif<br />

of participe vol^t, zo plaatst men nog de voor de<br />

laatst genoemden:<br />

Er zijn twee gedood en drie gekwetst, U y en<br />

a deux de més et troïs de blesfés.<br />

Deeze regel moet vonrnaamlijk in acht genomen<br />

worden, als het onperfoonlijk werkwoord il y a<br />

vooraf gaat.<br />

Het opzichtlijke woordje y plaatst men voor een<br />

werkwoord, dat een' datif regeert, het zij de zaak<br />

uitgedrukt of vooronderlteld worde:<br />

Hebt gij gezien wat hij gedaan heeft? ik heb er<br />

niet op geler; avez vous vu ce qu"tl a fait? je<br />

tiy ai pas fait attentlon.<br />

Ten tweeden wordt daar, er, er in. er heen, of<br />

naar toe, door y overgezet, om de plaats aantewijzen,<br />

daar men is, geweest is, of heen gaat:<br />

Ik ben er, ik heb er geweest, ik ga er heen, fy<br />

fuis, fy ai été, fy vals.<br />

Zo ook daaraan, daarop, daarbij, daarin, daartoe,<br />

of er aan, er op, er bij, er in, er toe:<br />

Ik heb daaraan gewerkt, j'y ai travailli.


46*4 Over de epzichtlijke woordjes le, en, y, ouY<br />

Doe er olij op, mettez y de Fnuik.<br />

Doe er dit (tuk bij , ajoutez y cette piece.<br />

Steek daar uw hand in, mettez y la main.<br />

Giet er water in, verfez y de Peau.<br />

Oü wordt veelmaalen gebruikt voor au quel, d ld<br />

quelle, aux queis, aux quelles;<br />

De tuin, waarin, of in den welken ik geweest ben,<br />

le jardin . olt fat été.<br />

De plaats, daar, of op dewelke, ik u gezien heb,<br />

le lieu, oit je vous ai vu,.<br />

De ftraat, waarin, of in dewelke gij woont, la<br />

rue, oü vous demeurez.<br />

De (traafe, waarin, of in denwelken, ik mij bevind,<br />

F ét at, oü je me trouve.<br />

D'oü wordt gebruikt voor du quel, de la quelle,<br />

desquels of desquelhs, als men van plaatzen fpreekt:<br />

De plaats. daar gij van daan, of van dewelke gij<br />

komt, Pendroit d'oü vous venez. .<br />

Par oü wordt insgelijks gebruikt voor par le quel,<br />

par la quelle, par les quels, par les quelles, wan- 1<br />

neer er een plaats door verftaan wordt:<br />

Het land, waardoor, door hetwelke, of daar wij<br />

doorgetrokken zijn, le pais, par oü nous avons<br />

pasfé.<br />

In plaats van oü wordt fomtijds que gebruikt,<br />

naamlijk wanneer het voorafgaande woörd in defl<br />

geever» au datif, ftaat, of van een 'voorzetzel,<br />

prépoftion, verzeld geweest is:<br />

Gij zult hem op dezelfde plaats vinden, daar gij<br />

hem gelaten hebt, vous le trouverez au même<br />

endroit, que vous F avez lalsfê.<br />

Hi] is door hetzelfde gat uitgegaan, waardoor hij<br />

ingekomen was, il est forti par le mtme trou,<br />

qtPil étoit entrè.<br />

Ou,


Opfeilen, betr.de opzicht!, woordjesle,en,y,oü. 45$<br />

Ou, in betekenis van of, wordt niet getekend<br />

gelijk oii, dat een bijwoord van plaats of een opzichtlijk<br />

woord is;<br />

Opbellens, betreffende de opzichtlijke woordjes<br />

de, en; yi vü.<br />

N°. ü<br />

Het is niet waar, dat uw broeder in de kerk is,<br />

Want hij gaat er naar toe, en hij zal er gewislijk<br />

blijven tot i aan het einde van de predikatie 2.<br />

Wilt gij er van hebben? neen, ik bedank er u<br />

voor. h Horatius 3 een Latijnsch 4 dichter? ja,<br />

het is er een. Is Namen, 5 een ftad ? ik geloof,<br />

dat het eene is. Ik drink wijn, wanneer ik dien<br />

heb. Is dat daar 6 geen courant 7? neen, liet xs<br />

er geert, Zie daar een mof 8, fïeek ér de hand in.<br />

Zie daar uw aandeel 9, daar is niet genoeg, lk<br />

wil er meer 10 van hebben, Qij vraagt mij orri<br />

geld; maar ik heb het niet: zo ik het hadde, zoü<br />

ik het u leenen. Ik zou hem boeken geeven, zo<br />

ik die hadde, maar ik heb ze zelf niet.<br />

1 jusque. 5 Namur. 8 manchon m.<br />

a fermon m. 6 la, g portion ƒ.<br />

3 Horace. 7 gazette ƒ. 10 davantage.<br />

4 Latin.<br />

Heeft zij er niet genoeg van? Waar vari daas<br />

komt het; dat zij er nipt genoeg van heeft? ik<br />

weet het niet: indien ik het wiste, zou ik u daarvan<br />

onderrichten 1. Hij heeft er drie. Is hij daarmede<br />

te vreden 2? Hij heeft er genoeg van. Hij<br />

Wil er meer van hebben, dajn hem toekomt 3. Hoe<br />

1 inflruire, 3 content gin. 5 revenir.<br />

Gg


#5


opzichtlijke wêordjes Ie, en, y, oü. 4Ö7<br />

N°. 4.<br />

Hebt gij reeds aan uw werk gedacht? wij hebben<br />

er nog niet aan gedacht. Mifn broeder f» er<br />

aan bezig 1. Wij zullen morgen veel vermaaks<br />

hebben, maar zij zullen er geen deel aan hebben 2.<br />

Wanneer zult gij er heen gaan? ik zal er morgen<br />

gaan, zo mijne bezigheden het toelaaten, en zo ik<br />

er den tijd toe heb. Daar is een glas wijn. Doe<br />

er water bij. Is er niets voor mii? Gij hebt er<br />

reeds van gehad. Waar komt gij van daan? komt<br />

gij van buiten 3 ? ja, w"ij komen er van daan. Wij<br />

zullen er morgen wéér heen gaan 4., om er de week<br />

doortebrengen. Wij zullen daar morgen over fpreeken.<br />

Zijt gij da.irmede te vredenV Ik ben er bedroefd<br />

5 over. Hebt gij het boek ontvangen? ja,<br />

ik bedank er u voor. Zoudt gij mij wel geld willen<br />

leenen, indien ik het noodig hadde 6? Waarom<br />

zou ik het u niet leenen? twijfelt 7 gij er aan, ik<br />

heb er u geen reden toe gegeven.<br />

I travailler a quel- 3 la campagne. 6 avoir befoin<br />

que chofe. 4 retourner. gén.<br />

3 avoir part a quel- 5 faché. 7 douter gén.<br />

que chofe.<br />

N°. 5.<br />

Wilt gij eene fnedè 1 van dit osfenvleescli ? Geef<br />

er mij eene fnede van, als het u belieft. Eet er<br />

niet te veel van? Ik zal er mij wel voor wachten 2.<br />

Doe 3 er faus 4 op. Hebt gij génoeg ? ik geloof ja.<br />

Hebt gij mets van dien man gehoord? Het is ef<br />

mede gedaan. Er is geen hulpmiddel 5 meer voor.<br />

Hoe veel gelds hebt gij er voor gegeven? Ik geloof,<br />

dat ik er één ducaat voor gegeven heb. Ik zal<br />

r tranche/. 3 mettre. 5 remede.<br />

% fe garder gén. 4 fauce f.<br />

Gg 2


%68 Opfeilen, betreffende de<br />

er eene kleine verandering aan laaten 6 maaken. Ik<br />

heb veel moeite 7 genomen, om daarin te plaagen<br />

8. Ik ken er veelen, die bet niet zouden gedaan<br />

hebben. De omftandigheden, waarin ik mij<br />

bevind, hebben mij daartoe verpligt. Het huis,<br />

waarin gij woont, is zeer klein. Ik zou een ander<br />

koopen, indien ik zo 9 rijk ware als gij.<br />

6 faire. 8 réusfir. 9 ausfi.<br />

7 peine/.<br />

N°. 6.<br />

Daar zijn twee huizen gebouwd en drie begon-"<br />

nen. Hoe veel zijn er geftorven en hoe veel zijn<br />

er ziek? Er zijn twee of drie geftorven en vijf of<br />

zes ziek. In den laatften flag 1 zijn er veelen gedood<br />

en nog meer gekwetst geworden. Hoe veel<br />

misdaadigers heeft men gevangen gezet 2 ? Men<br />

heeft er verfcheidenen gevat 3; en men zegt dat er<br />

drie gehangen en zes gebannen zullen worden. Er<br />

zijn meer armen dan rijken in de wereld. Er zijn,<br />

in deeze ftad, meer rijken dan armen. De laatfte<br />

brand 4 heeft groote verwoestingen 5 aangericht.<br />

Er zijn wel honderd huizen door de vlamme verteerd<br />

6. Veele menfchen zijn er de flagtoffers 7<br />

van geweest, Ik hoop, dat de geenen, die hunne<br />

huizen verloren hebben, daarvoor eenige fchadevergoeding<br />

8 zullen hebben.<br />

1 bajaille ƒ. 4 incendie m. 7 viétime ƒ.<br />

2 mettre en prifon. 5 ravage m. 8 dédommagement<br />

3 arrêter. 6 confumer. m.<br />

N 9<br />

. 7.<br />

Wat zegt gij van den hof, waarin wij geweest<br />

zijn ? Ik vind hem zeer fraai, en de boomen, die


opzichtlijke woordjes le, en, y, oü. 469<br />

ik er in gevonden 1 heb, zijn zeer vruchtbaar 2.<br />

Mijn vader zal er nog anderen laaten 3 planten. Ik<br />

ben er zeer nieuwsgierig naar. De ftraat, waarin<br />

wij woonen, is de langfte van de ftad. De ftaat,<br />

in welken gij u nu 4 bevindt, is zeer verfchillend 5<br />

van den geenen, waarin ik u voorleden jaar gevonden<br />

heb. De tijden, waarin wij leeven, zijn flecht.<br />

De plaats, daar gij van daan komt, is niet ver 6<br />

van hier. Dit zijn zaaken, daar ik geene kennis<br />

van heb. De ftraat, door welke wij gekomen zijn,<br />

was zeer moriig. Waarmede wilt gij, dat ik beginne?<br />

begin waarmede gij wilt. Door welke deur<br />

zal ik uitgaan? ga door welke gij wilt.<br />

1 vus. 3 faire. 5 différent.<br />

2 fertile. 4 préfentement. 6 loin. [<br />

N°. 8.<br />

Gij zult hem nog ter 1 zelfde plaatze vinden,<br />

daar gij hem gelaten hebt. Hij is door het zelfde<br />

gat uitgekomen, door het welke hij ingekomen is.<br />

Daar is het, dat ik het gelegd 2 heb. Ik vind het<br />

er niet meer. Ik ben vertrokken ten zelfden oogenblik,<br />

waarin fat gebeurde 3. Het gevaar, waaruit<br />

hij mij gered4 heeft, was grooter dan ik dacht. De<br />

weg, langs 5 welken ik u geleid 6, is de kortfte.<br />

Ik geloof, dat gij er niet wèl van onderricht zijt.<br />

De post 7, daar gij naar geftaan hebt 8, is zeer<br />

achtbaar 9. Ik ken er vier, die er zin aan had'<br />

den 10. Men moet magtige vrienden hebben n, om<br />

er in gehandhaafd te worden 12. Ik waarfchouw 13<br />

er u voor. Ik zal er naar vraagen 14.<br />

1 lees aan de. 6 mener. 11 il faut.<br />

2 mis. 7 posie m 12 étre maintenu..<br />

3 fe faire 2 prét. 8 aspirer dat. 13 avertir, gén. de,<br />

4 tirer. 9 respeétable. la chofe.<br />

5 par. 10 avoir en vie gén. ia i'informer gén.<br />

Gg 3


4?o Over de naamen'van Koningrijken ,<br />

XXXII. R E G E L .<br />

Over de naamen van de deelen der wereld,<br />

Koningrijken, Keizerrijken, Gewesten,<br />

Steden, enz.<br />

Alle naamen van Koning-, of Keizer-rijken, Gemeenebesten,<br />

en van de deelen der wereld, neemen<br />

in den nominatif en in den accufatif het bepaalde<br />

woordlidje voor zich:<br />

Pe vier deelen der wereld zijn: Europa, Afia,<br />

Africa en America; les quatre parties du monde<br />

font: PEurope, l'Afe, PAfrique et PAmérlque.<br />

Frankrijk is een vruchtbaar land, la France est<br />

un pais fertile.<br />

Holland is de magtigfte der zeven veréénigde Gewesten<br />

, la Hollancle est la plus puisfante des<br />

fept provinces unies. ,<br />

Sommige naamen van Koningrijken of Gewesten<br />

neemen het bepaalde woordlidje in den nominatif<br />

of* accufatif niet aan; als: Valentien, f^alence, Corïa,<br />

Corfuu, Rhodus, Rhodes, Napels, Naples, Venetien,<br />

Pénlfe; om dat zij denzelfden naam voeren<br />

als derzelver inhebbende fteden. Om nu de dubbelzinnigheid<br />

wegteneemen, zegt men:<br />

Het koningrijk Napels, le roiaume de Naples.<br />

De ftad Napels, la vllle de Naples.<br />

Het gemcenebest van Venetien, la rêpublique de,<br />

Vénife.<br />

De ftad Venetien, la vllle de Vénife.<br />

De naamen van fteden of dorpen neemen, even<br />

zo min in 't Fransch als in het Nederduitsch, het<br />

bepaalde lidwoord voor zich in den nominatif of in<br />

den accufatif:<br />

Amfterdam is eene groote ftad, Amferdam esp<br />

une grande vllle.


Keizerrijken, Gewesten, Stielen, enz. 47*<br />

London is de hoofdftad van Engeland, Londres<br />

est la capitale de P Angleterre.<br />

Parijs ligt in het noorden van Frankrijk, Paris<br />

est fitué au nord de la France.<br />

Van of uit voor alle naamen, zo van koningrijken,<br />

keizerrijken, gewesten, als van (redenen dorpen,<br />

enz., wordt door het onbepaalde lidwoord de<br />

overgezet:<br />

Hij is «it Engeland terug gekomen, il est revenu<br />

d' Angleterre.<br />

Ik heb veel van Amfterdam hooren zeggen, 'fat<br />

entendu parler beaucoup d'Amflerdam.<br />

Echter behouden de volgende eigennaamen van<br />

weinig bekende plaatzen het bepaalde lidwoord in<br />

alle naamvallen; zo als: Mexico, le Mexique, Japan,<br />

le Japon, Indien, les Indes, Peru, le Pêrou,<br />

Florida, la Florlde, enz.; als ook de volgenden:<br />

ie Mantouan, le Parmefan, PAbruzze, Is. Pikpanne<br />

fe, le Perche.<br />

De naamen van koningrijken, keizerrijken of gemeenebesten,<br />

neemen in den gènitif ablatif ook<br />

wel het bepaalde lidwoord, wanneer het fubfiantif<br />

hoofdftad of grenzen er voor gezet, of derzelver<br />

ligging bepaald wordt:<br />

Parijs is de hoofdftad van Frankrijk, Paris est la<br />

capitale de la Prance.<br />

Welke zijn de grenzen van Holland? quels font.<br />

les limites, les hornes de la Hollande?<br />

Spanje ligt ten zuiden van Frankrijk, PEspagne<br />

est fituée au fiid de la France.<br />

Wanneer dezelve van een werk- of naam-woord<br />

geregeerd worden, behouden zij het bepaalde lidwoord<br />

:<br />

Dit gewest hangt van Frankrijk af, is vast aan<br />

Frankriik; cette province dêpend de la France,<br />

est contigue d la France.<br />

. 98 4


£7* Over de naamen van Koningrijken,<br />

Wanneer men zegt, dat iet in een Koningrijk,<br />

Keizerrijk, of Gemeejiebest gebeurt, of zich beyindt,<br />

of het zij men er naar toe gaat, zo zet men<br />

én voor derzelver naamen:<br />

Hij is in Frankrijk, in Holland, il est, en. France,<br />

en Hollande,.<br />

Ik ga naar Engeland, naar Spanje, j.e vais en Angleterre,<br />

en Espagne.<br />

Ook zegt men: in den zomer, of zomers, en été,<br />

in den herfst, en automne, in den winter, en hyver,<br />

in Europa, in Ma, in Africa, in America, en Eu- '<br />

rope, jen Ajle, en Afrique, en Amér.ique.<br />

Indien het een naam van een ltad of dorp is, gebruikt<br />

men het onbepaalde lidwoord a:<br />

Hij is te, Amfterdam, il est, a, Amflerdam.<br />

Hij gaat naar Leiden., il va a Leide.<br />

Doch partir, r.epartjr en s'embarquer vorderen nog.<br />

het voorzetzel pour:<br />

Ik ga naar Amfterdam, je pars pour Amflerdam.<br />

Ik ga weder naar London, je repars pour Londres.<br />

Hij is naar America vertrokken, /'/ est partl pour<br />

f Amérique.<br />

De eigen naamen van Koningrijken, Keizerrijken,<br />

Gemeenebesten, die in alle gevallen het bepaalde<br />

lidwoord behouden, neemen in het bovengemelde<br />

geval au, a la, a P of aux voor zich: naar Chira<br />

gaan, aller d la Chlne, te Japan aanlanden, aborder<br />

au Japon, in Indiën zijn, être aux Indes, in Mexico,<br />

aankomen, arriver au Mexique, Zo ook : in, de.<br />

lente, au prlntems, ten noorden , au nord, au fepïentrïon,<br />

tén zuiden, au Jud, siu'midi, 'ten oosterj,<br />

a Vest, ii Poriënt, ten westen, d l'ouest, d Foccident.<br />

Hierbij zou men nog kunnen voegen, dat te, in,<br />

e-f binnen, voor een' eigennaam van eene ftad ftaan-


Keizerrijken, Gewesten, Steden, enz. 473<br />

de, door dans kan overgezet worden, wanneer men<br />

andere omftandigheden dan de wooning of het verblijf<br />

te kennen geeft:<br />

Er zijn zes honderd duizend zielen binnen London<br />

, // y a fix cent mille ames dam Londres.<br />

Opftellen, betreffende de naamen van Koningrijken,<br />

Keizerrijken, Gemeenebesten,<br />

Steden, enz.<br />

N°. I,<br />

. De lieden, die in afgelegene 1 landen geweest<br />

zijn, ah 2: in Perfie 3, in Frankrijk 4, in Duitsch-<br />

\and 5, in Engeland 6, in Spanje en in veele andere<br />

koningrijken of keizerrijken, verhaalen ons dikwijls<br />

veele wonderen 7, welken zij doorgaands met &<br />

logens opvullen 9, om den aandacht en de bewondering<br />

der geenen, die naar hen luisteren 10, gaan.<br />

de te maaken 11, zo dat 12 hun verhaal 13 alle geloof<br />

14 te hoven gaat 15; maar men vindt elders,<br />

als te Parijs 16, te London 17, te Madrid, te fVeetten<br />

18, te Confiantinopolen 19, te Amfterdam, en<br />

in andere vooniaame fteden, zo wel 20 dingen der<br />

verwonderinge waardig, als 21 in Afia, in Africa 22,<br />

ot in America 23.<br />

\ éioignés. 9 remplir. 17 Londres V.<br />

2 comme. 10 écouter ace. 18 Vienne-F.<br />

S.Perfe R. 11 exciter. ig Conflantinople<br />

4 France R. 12 enforte que. V.<br />

5 Allemagne Emp, 13 récit m. 20 ausfi bien.<br />

6 Angleterre R. 14 croïance/. 21 que.<br />

7 merveille/. 15 furpasfer. 22 Afrique.<br />

f de. 16 Paris V. 23 Amérique.<br />

%i 5


474 Opfeilen, betreffende de naamen van<br />

N Q<br />

, 2.<br />

Engeland is ten zuiden van Schotland i en ten<br />

oosten van Ierland 2 gelegen 3, Portugal 4 brengt<br />

veel wijn, olij, citroenen en oranje-appelen voord.<br />

Bajoene 5 is een zee- 6 ftad van Spanje, gelegen in<br />

Gallicie 7. Duitschland is een groot land, gelegen<br />

in het midden van Europa, ten westen van Hongarijen<br />

8 en van Poolen 9, ten zuiden van de Oostzee<br />

10 en van Denemarken 11, ten oosten van de<br />

Nederlanden 12, van Frankrijk en van Zwitzerland<br />

13, en ten noorden van Italië 14 en van Zwitzerland.<br />

De keizer Maximilianus de eerfte verdeelde<br />

15 het in negen kreitzen 16, welke zijn, Oostenrijk<br />

17, de Üpper-Rhijn 18, de Neder-Rhijn 19,<br />

Peyeren 20, Opper- en Neder-Saxen 2ï, Frankenland<br />

22, Swdben 23 en Westphalen 24,<br />

1 Ecosfe R. 9 Pologne ƒ. R. 17 Autriche ƒ.<br />

2 Irlande R. 10 mer baltique ƒ. i


Koningrijken, Keizerrijken, enz. 475<br />

door ik getrokken ben, zijn deezen: Parijs is de<br />

hoofdftad van Frankrijk, Madrid die van Spanje,<br />

Lisjabon 6 die van Portugal, Dublin die van Ierland,<br />

Edtmburg 7 die van Schotland, en London<br />

die van Engeland. Parijs is gelegen op de SeSneK.<br />

Lislabon op de Taag 9, Dublin op de rivier Liffi,<br />

en London op de Theems 10.<br />

6Lisbonne. % Seine/. 10 Tamife ƒ.<br />

7 Ldimbourg. 9 Tage m.<br />

N°. 4.<br />

De Zee fcheidt 1 Sicilië 2, Sardinië 3 en Corfïca 4<br />

van Italië. Het Canaal 5 fcheidt Engeland van<br />

frankrijk. Spanje, gelegen ten oosten van Portugal,<br />

is een groot koningrijk van Europa. Het<br />

wordt verdeeld in verfcheidene provinciën die bijna<br />

aften den naam van koningrijken hebben. Men<br />

vindt_in het noorden: Nav/arre,.Blskayen 6, Astune;<br />

in het westen Estrakadura- 7 en Gailicie* in<br />

het zuiden Andalufien 8, Grenada 9, Murcia '10;<br />

ten oosten Arragon en Katalonie u. l n het midden<br />

zijn Leon m en de twee Kastiliën 13. Philadelphia<br />

14 is een ftad van Noord-America i


47


Koningrijken, Keizerrijken, enz. iff<br />

ropa, tusfehen het Alpifche gebergte 9 gelegen, dat<br />

het van Frankrijk, van Savoye 10, en van de Middelandfche<br />

Zee fcheidt li. Men vergelijkt* 12 Italië<br />

bij eenen laars, waarvan het knie f uk 13 in ziek bevat<br />

14 het genieenebest van Genua 15, Piemont irj,<br />

het Mllaneefche 17, de' republiek van Venetië 18,<br />

de Haaten van Mantua 19', van Ferrara 20, van<br />

Parma 21, en van Modena 22. Naardien de tijd<br />

ons voor het tegenwoordige niet toelaat de optelling<br />

23 te doen. van de overige gewesten, zullen<br />

wij dit opftel eindigen met te zeggen, dat Rome<br />

de hoofdftad van Italië is.<br />

9 Alpes pl. 14 comprendre. 19 Mantoue.<br />

10 Savoye f. DucU. 15 Génes. 20 Ferrare.<br />

11 féparer. 16 Piémont m. 21 Parme.<br />

12 comparer. 17 Milanois m. 22 Modene.<br />

13 genouillère ƒ. 18 Vénife. 23 énumération ƒ.<br />

De zeven vëreenlgde 1 Provinciën zijn: Gelderland<br />

2, Holland 3, Zeeland 4, Utrecht 5, Friesland<br />

6, Overijsfel 7, en Groningen 8. Daarenboven<br />

9 bezitten de Hollanders de noordlijke \ o gedeelten<br />

van Braband n en van Vlaanderen ia, en<br />

eenige fteden in het bisdom 13 Luik 14 en in het<br />

graaffchap Namen 15. De overige tien Provinciën<br />

behooren ten deele 16 aan het huis van Oostenrijk 17<br />

en ten deele aan Frankrijk; te weeten: Braband,<br />

Limburg 18, Luxenburg 19, Antwerpen 20, Vlaan*<br />

1 uni. 8 Groningue, Pr. 15 Namur.<br />

2 Gueldre f. et Ville. 16 en partie,<br />

3 Hollande. 9 outre cela. 17 Autriche,<br />

4 Zélande ƒ. 10 feptentrional. 18 Limbourg, Pm.<br />

5 Utrecht, Prov. et 11 Braband m. Pr. et Ville.<br />

Ville. 12 Flandre/. Pr. 19 Luxembourg,<br />

6 Frife ƒ. 13 évéché m. Prov. et Ville.<br />

7 Overysfel, 14 Liege. ao Anvers, Marquifat<br />

et Ville,


^S; Opfeilen? betreffende de naamen van<br />

jetrn, het Artoifche 21, Henegouwen 22, Namen-,<br />

Pdechrfltn 23. Het aartsbisdom 24 Kamerik 25 en<br />

het bisdom Luik zijn nog daarin gefloten 26. De<br />

zeventien Gewesten zijn gelegen tusfehen Duitschlaud,<br />

Frankrijk en de Noordzee. De Nederlanden<br />

hebben eertijds aan Spanje toebehoord.<br />

2t Artoi*- Pr. 23 Malines, Sei- 25 Cambray.<br />

3a la Hainaut Pr. gneurie et Ville. 26 enclavé.<br />

24 archevêché.<br />

N°. 8.<br />

'Cairo 1 is gelegen in Ègypten 2, Mekka 3 iri<br />

Arabie 4. Middelburg 5, Vlisfingen 6 en Zierikzee<br />

zijn lieden gelegen in Zeeland. Leeuwarden . Franeker,<br />

Hariingen en Sneek zijn ^fteden van .Friesland.<br />

Japan 7 is een groot land" in het oostlijke 8<br />

gedeelte van Afie, met den tijtel 9 van keizerrijk.<br />

Men onder fcheidt 10 Indien 11 in Oost-Indien 12 en in<br />

West-lndiën 13. Ik heb eenige lieden gezien, waarvan<br />

fommigen van Japan, fommigen van Mexico 14,<br />

en janderen van Groot-Cairo gekomen zijn, Rhodu'i<br />

15, Candia 16, en Corfu 17, zijn .eilanden van<br />

de Middellandfche Zee. Gij fpreekt over de Koningen<br />

van China-18, over die van Japan, en over<br />

het goud van Peru 19; maar wij fpreeken over de<br />

wijnen van Frankrijk, over de wol van,Spanje, en<br />

over het porcelein 20 van Per/ie 21.<br />

1 Caire m. Ville 6 Flesfingue. 14 Mexjque »..£>»]>.<br />

iXAfr. 1 Japon m. Empire. 15 Rbodes.<br />

2 Egypte R. 8 oriental. 16 Candie ƒ.<br />

3 Mecque f. Ville 9 titre m. 17 Corfou.<br />

d'Afie. TO distinguer. 18 Chine/.<br />

4 Arabie,presqu'isle 11 Indes pl. 19 Pérou «2.<br />

d'^te. 12 grandes Indes. 20 porcelaine ƒ.<br />

5 Middelbourg. 13 petites Indes. 21 Perfe.


Koningrijken, Keizerrijken, MS, 47$<br />

N°. 9. ,<br />

Campen of da ftad Campen, Zwol of de ftad<br />

Zwol, Deventer of de ftad Deventer, zijn gelegen<br />

m de provincie Overijsfel. Men vindt dc munt 1<br />

te Campen, en een gymnafum 2 te Deventer. Er<br />

is van daag een fchip vol vreemdelingen van verfchillende<br />

natëu aangekomen. Er waren eenigen,<br />

die van Duitschland, van Spanje, van Engeland,<br />

van Turkijen 3, van Denemarken, van Hongarijen,<br />

van Pruisfen, van Italië, ja zelfs van Africa en<br />

America hier aangekomen zijn, en er zal morgen<br />

wederom een ander fchip vertrekken 4 naar America<br />

met lieden, die zich herwaards § begeven 6'hebben<br />

van Middelburg, van Leeuwarden, van Campen,<br />

van Utrecht, van Amflerdam, en van verfcheidene %<br />

andere fteden.<br />

ï monnoie ƒ. 4 repartir. 6 rendus.'<br />

2 gymnafe m. 5 ici. 7 plufieurs.<br />

3 Turquie.<br />

N° 10<br />

• * * j<br />

Soliman 1, de groote keizer der ongeloovige 2<br />

Turken 3, had de groote ftad Weenen 4, in Oostenrijk<br />

5 gelegen, belegerd 6; maar hij is van 7 den<br />

Roomfchen keizer Karei den vijfden 8 verjaagd 9,<br />

en verpligt geweest in Afie, zijn vaderland, te wit<br />

ken 10, dat grooter is dan Europa, het .rijk der<br />

Christenen De Turken hebben aan de Christenen<br />

Conftantinopolen ontweldigd 11, die magtige ftad,<br />

welke grooter is dan twee of drie andere fteden<br />

van Europa. In Regensburg 12 wordt de rijks*<br />

dag 13 gehouden 14, Jn Leipzig 15. bloejen de kun-<br />

1 Soliman, 6 asfiéger. u eniever.<br />

2 incrédüle. 7 p a r. 12 Ratisbonne V.<br />

3 Turc. 8 Charles quirif, 13 diete f.<br />

4 Vienne. 9 repousfer. 14 fe tenir.<br />

5 Autriahe Prov. 10 fe retirer. 15 Leipzig K ,


$6 Of feilen, betreffende de naamen van<br />

ften en de koophandel. In Amfterdam vindt men<br />

rijke kooplieden. In Engeland vindt men geen wolven<br />

meer. In Italië en in Frankrijk bloejen de zijden<br />

fabrieken 16.<br />

16 fabrique de foie ƒ.<br />

in Weeneri woont 1 de Roomfche kéizer. De prins,<br />

van Oranje houdt ...zijn hof 2 in 's Graavenhaage 3.<br />

Men had aan 4 oudtijds 5 Diana 6 te Ephefen 7 9<br />

en Minerva 8 te Athenen 9. De voprnaamfte Wijs-<br />

eeren der oudheid 10 hebben geleefd te Athenen.,<br />

f<br />

oofdftad van Griekenland n. Uit Noorwegen<br />

2endt men dé beste masten door gantsch Europa»<br />

De eerlie wijnflokken 12 zijn uit het Óósten 13 naar<br />

Griekenland, uit Griekenland naar Italië, en van<br />

daar naar Zwi r<br />

zerland, haar Frankrijk en _ naar<br />

Duitschland gebragt 14 geworden. Wanneer is die<br />

Heer uit Portugal hier gekomen ? Ik weet het niet:<br />

maar hij maakt flaat 15 om de toekomende week<br />

naar Holland te vertrekken.<br />

i réfider; 6 Diane. ïi Grecé/.<br />

s cour/. 7 Ephefe Ville. 12 fep de vigne «li,<br />

3 la Haye. 8 Minerve. 13 Levant m.<br />

4 adorer. 9 Athenes Ville. 14 transportés.<br />

5 autrefois; 10 antiquité ƒ. 15 compten<br />

N°. 12.<br />

Daar is een fchip, dat voorleden, jaar vah China<br />

vertrokken is, en dit andere is van Peru terug<br />

gekomen. Mijn broeder heeft mij bij 1 zijne terugkaatst<br />

2 uit Japan, veele k'ostbaare 3 dingen medege*<br />

1)». 2 retour m. 3 prlcietix.


Koningrijken, Keizerrijken, enz. t$t<br />

gebragt. De Spanjaarden 4 hebben uit Mexico eh<br />

uit Peru veele rijkdommen gehaald 5. Wanneer<br />

zullen dié kooplieden naar China gaan? ik geloof,<br />

dat zij een reis naar Japan en naar Mexico zullen<br />

doen, fen dat zij van daar naar Peru zullen over*<br />

feeken 6. Deeze Jood heeft iang te Cairo gewoond.<br />

Picardljên 7 en het Artoifche maakten eertijds een<br />

éénig gebied uih Valentie 8 is eene det aangettaamlte<br />

Provinciën van Spanje. Venetië is een der<br />

fchöonlté^ der rijk(le 4en dér beroemdlte fteden van<br />

de wereld. Iri den herfst vindt m'en bloemen en<br />

vruchten te gelijk. Dat is in den zomer, maar niet<br />

in dé lente noch in den winter gebeurd.<br />

4 Espagnol. 6 paster. 8 Valence.<br />

5 tirer. 7 Picardie/ Pm.<br />

XXXlII. R E G E L .<br />

Over de Voorzetzels. Des Prépoftiom.<br />

Eén voorzetzel, prèpofitlon, neemt altijd een'gé~<br />

hitif of ablatif, of een' datif of een' accufatif nü<br />

zich.<br />

J<br />

De volgenden regeeren den gènitif of ahlatif; als i<br />

A caufe, om, van wege, ter oorzaake; wegens.<br />

.A cóté, op zijde, naast, arrière, weg, achter.<br />

Aütour, rondom, om, aux environs, omtrent.<br />

Au travers, dwars door, over dwars.<br />

Au milièu, ih het midden, midden, op. in,<br />

A Tégard, aangaande, ten opzichte-<br />

Au desfus, boven, boven op,<br />

. Au aesfóus, onder, beneden.<br />

Au deed, aan deeze zijde.<br />

Au dela. aan geene zijde.<br />

Au devant, te gemoet, at/près, r>ïj<<br />

Proche, nabij, digt bij.<br />

Hors. buiten, loitt, wijd, ver, .<br />

Mh


tfi% Over de Foorzetzels..<br />

Prés, bij; vis-d-vis, tegen over»<br />

Au dedans, van binnen, binnen.<br />

Au dehors, van buiten; au lieu, in plaats.<br />

Tout le long, langs, langs heen.<br />

Le long, langs, d couvert, bedekt, vis-d-vis, reent<br />

tegen over.<br />

De volgenden regeeren den datif:<br />

Jusque of jusques, tot, .quand, aangaande, par.<br />

rapport, ten opzichte.<br />

In den accufatif, dat hetzelfde is als de nominatif,<br />

wordt het naam of voornaam-woord geplaatst<br />

na de volgende voorzeifelen:<br />

Après, d'après, na, d travers, door, avant, voor,<br />

dam, in, binnen, entre, onder, tusfehen, environ,<br />

omtrent, rondom, hors, buiten, hormis,<br />

excepté, uitgenomen, malgrè, tegen wil en<br />

dank, in weêrwil, nonohflant, niettegenftaande,<br />

outre, boven, over par, door, parmi, onder,<br />

tusfehen, pour, voor,"om, devant, voor, derriere,<br />

achter, dehors, buiten, avec, met, chez,<br />

tot, bij, ten huize, contre, tegen, dès, van,<br />

van toen af, federt, desfus, op, boven, desfus,<br />

onder, beneden, depuis, federt, en, in,<br />

envers, jegens, pendant, geduurende, fans,<br />

zonder, fans, uitgenomen, felon, naar, volgends,<br />

fulvant, volgends, naar, fur, op, fous,<br />

onder, vers, bij, naar, touchant, aangaande,<br />

betreffende, ten opzichte, par desfus, boven,<br />

over heen, par desfous, onder door, fnon, uitgenomen,<br />

uitgezonderd.<br />

Avant en devant hebben dit onderfcheid. dat avant<br />

van den tijd, en devant van de plaats verfiaau<br />

wordt, welke men dan ook menigmaal met de<br />

woorden de en par gebruikt; als:<br />

Avant le jour, vóór den dag.


Over de Pborzetzelt. 4^<br />

Devant le logls, voor het huis.<br />

Par devant notre logls, VOor ons huis voorbij.<br />

Vtez vous de devant'moi, ga voor mij weg, heen.'<br />

/« het huis, aan het huis, of naar het huis, wordt<br />

altijd overgezet door chez, terwijl men er een per*<br />

ioonhjk voornaamwoord achter aan voegt, om te<br />

beeld" 1<br />

g e e v e u w i e n s h u i s<br />

^ men bedoelt; bij voor-<br />

H i<br />

J<br />

i s<br />

" o o i t<br />

f n<br />

mijn huis geweest, il n'a jamais<br />

CVS Cf76Z f?tOi*<br />

Ik ben aan uw huis geweest, fdi été chez vous.<br />

Echter wanneer men in een huis ware, dat door<br />

den evenaar niet bewoond wordt, zo wordt het<br />

woordhjk overgezet; ali: ik woon nu in het huis<br />

van den heer N., je demeure aStuellement dans la<br />

mat Jon de mónfeur N.; dat is te zeggen, dat de<br />

heer N. wel de eigenaar of bewooner is, of &.<br />

weest is, van het huis dat ik bewoon; maar dat<br />

iiij er nu. niet meer wormachtig is.<br />

Na venir of fortir zet men nog de voor chez:<br />

Je vlens, je fors de chez vous, ik kom van uw<br />

iiuis, ik ga uit uw huis.<br />

Dans en en worden niet onverfchilliglijk gebruikt<br />

Dans geeft een' bepaalden, en en een' uitgebreid<br />

den en onbepaalden zin te kennen:<br />

De beleefdheid vindt meer plaats in de hoofdftad<br />

dan in de provinciën, la polltesfe regne plus<br />

dans la capitale que dans les provinces — dit is<br />

eene bepaaling.<br />

Maar in een' uitgebreiden zin zegt men:<br />

Hij is in de gevangenis geworpen, // a eti mis<br />

en prtfon.<br />

Hh 2


484 Over 4e foorzetzels.<br />

Maar wordt de plaats bepaald, het zij door eetf<br />

adjectif of door een volgend pronom relatif, zo ge»<br />

bruikt men dans:<br />

Hij is in eene naauwe gevangenis gezet, il a été'<br />

enfermé dans une étroite prifon.<br />

Dans en en geeven ook den tijd te kennen. ,<br />

Dans beantwoordt aan de vraag quand, wanneer,<br />

en en duidt de langte des tijds aan t<br />

De dood komt; wanneer f in het oogenblik, dat<br />

er het minst aan gedacht wordt; la mort arrivé;<br />

quand? dans 'le moment, qu'on y penfe<br />

moins.<br />

Hij zal dit in een oogenblik gedaan hebben, il •<br />

aura fait cela en un infant.<br />

Durant en pendant zijn hierirf onderfcheiden, dat<br />

men het eerfte gebjuikt om eene geduurzaamheid<br />

zonder tusfchenpoozing. uittedrukken:<br />

De vijanden hebben geduurende den geheelen win.<br />

ter, of den geheelen w'nter lang, in het veld<br />

geweest; les ennemis ont été en campagne durant<br />

tout rhiver.<br />

Dit geeft eene duurzaamheid znnder tusfchenpoozing<br />

te kennen; maar wmneer men zegt: hij heeft<br />

er geduurende den winter aan gewerkt, zo gebruikt<br />

men pendant: il y a travaillé pendant Fhiver; want<br />

het, is niet waarfchij'-elijk of mogelijk, dat de werking<br />

onophoudelijk zij.<br />

Après, avec, en, entre, chez, par, neemen ve|4»<br />

maaien de voor zich, als:<br />

Ik fpreek volgends een' goeden fchrijver, je park<br />

d'après un bon auteur.<br />

Naar het leven fch lderen, peindre d'après nature.<br />

Zijne vrienden onderscheiden van de geenen„ die<br />

het niet zijn, distinguer fes amis d'aveff ceux^<br />

qui ne le font pas.


Over de Fborzetzels. 485<br />

De bovenkamer is grooter dan de benedenkamer,<br />

la chambre d'en haut est plus grande que celle<br />

(Fen bas.<br />

Er zijn weinigen onderhen, il y en a peu cPentre<br />

eux.<br />

Van wegens, uit naam of gezach van den koning,<br />

de par le roi.<br />

Ik kom van uw huis, je viens de chez vous.<br />

Hetzelfde vindt ook wel plaats voor auprès, dehors,<br />

devant, derrière, desfus, des fous, zo als uit<br />

de volgende fpreekwijzen te zien is:<br />

Hij komt niet van het vuur, // ne houge d''auprès<br />

du feu.<br />

De buitenfte duisternis, les ténèbres de dehors.<br />

De voordeur, de achterdeur, la porte de devant,<br />

la porte de derrière.<br />

De bovenfte en onderfte lip , la levre de desfus<br />

et celle de desfous.<br />

Dedans, dehors, desfus, desfous, neemen ook wel<br />

par voor zich;<br />

In- en uit-wendig, par dedans et par dehors.<br />

Voor en achter de huizen, par devant et par<br />

derrière les maifons.<br />

Over of onder iet doorloopen, pasfer par desfus<br />

ou par desfous quelque chofe.<br />

Opftellen, betreffende de Voorzetzels^<br />

des prépofitions.<br />

N°. 1.<br />

De meester is. dikwijls digter 1 bij u, dan gij<br />

itenkt: dikwijls denkt gj, dat hij ver 2. van u is,<br />

ï proche gén. 2 loin gén.<br />

Hh 3


4§5- ' Opfeilen, betreffende de Voorzetzels.<br />

terwijl 3 hij ooggetuige 4 is van uwe buitenfpoo,.<br />

rigrieden. Doet «Ha uwe daaden, ah of 5 uwe<br />

ouders en meesters altijd bij 6 u waren. Ik zal u<br />

het boek zenden, daar gij mij om gevraagd hebt;<br />

maar aangaande 7 het andere, ik heb het niet meer.<br />

ïk heb het aan uwen broeder reeds wedergegeven.<br />

Ik verzeker u, dat ik uw vriend zijn zal tot 8<br />

aan den dood tos. Wij zullen u tot aan de deur<br />

brengen 9. Wanneer de meester u ftraft, doet hij<br />

het wegens 10 uwe nalatigheid eu ongehoorzaamheid.<br />

Gaat uwe ouders en meesters te gemast ix"<br />

in 12 al het geen hun aangenaam is 13!<br />

3 pendanti 7 pour ace. n au devant gir.,<br />

4 témoin oculaire, 8 jflsque dat. 12 en.<br />

5 comme fi. Q conduire. 13 faire plaifir.<br />

6 avec ace. j© k caufe gén.<br />

N°. i .<br />

r.<br />

Een mensch, die met fhndvastifïhcid en geduld<br />

gewapend 1 is,' is tegen alle aanvallen 2 des fortuins<br />

gedekt 3. De verlangen des.meflfchea f rekken ziek<br />

vit 4 tot aan- geene zijde 5 des grafs. > Ik zal hem<br />

niets zeggen ten opzichte 6 van de oraftandigheden,<br />

daar_ik mij in bevind. Wij leezen in de heilige<br />

Schrift, dat de duivel rondom 7 ons heenen loopt 8<br />

als 9 een brullende 10 leeuw. Ik fond 11 vlak 11<br />

tegen hem over 13, toen hij naast 14 u gezeten<br />

was 15. Er zijn visfehen die zich boven 16 het<br />

water verheffen 17, om zich aan de vervolging van<br />

anderen te onttrekken 18. Ik heb eenen man ge-<br />

ï armé gin. 7 nutour gén. 13 vis-a-vis gén,<br />

2 attaque/. ^ 8 tournee 14 a cóté ge».<br />

3 a couvert géi. 9 comme. j.^ être asiis.<br />

4 s'étendre. 10 rugir. 16 au desfus gén. •<br />

£ au delk gen. i I fe tenir. 17 s'é/ever.<br />

5 par rapport dat. 12 justement. 18 fe fbustraire.


Opfeilen, betreffende de Foorzetzels. 4S;<br />

zien. die onder 19 het water kon zwemmen. Ik<br />

heb buiten 20 de ftad eenen man ontmoet, die zijnen<br />

mantel boven over -i het hoofd jloeg aa. Hij<br />

wandelde langs 23 de rivier.<br />

19 au desfous gén. 21 par desfus ace. 23 le long gén.<br />

ao hors gén. 22 mettre.<br />

N°. 3.<br />

Hij heeft er twee gezien, die vochten 1 wegens a<br />

zekeren hoon. dien de een den anderen had aangedaan<br />

3. De een van hun flak 4 zijnen degen<br />

door en door 5 het ligchaam van zijne tegenpartij 6,<br />

in tegenwoordigheid 7 van drie andere perfoonen,<br />

die, zo wel als hij, achter 8 eenen boom waren<br />

gaan jïaan 9, om aanfehouwers Io van het gevecht<br />

11 te zijn. Men heeft een fterk kasteel gebouwd,<br />

dtgt bij 12 een fchoon dorp in een fraai<br />

dal, daar een lange laan 13 is, naast 14 eene diepe<br />

rivier Er is nog een groote herberg regt over 15<br />

een' dikken toren, voor denwelken men eenen winkel<br />

vindt, daar ik eenen ronden hoed gekocht heb.<br />

Doe 16 uwen overrok 17 aan over uwen rok heen 18,<br />

want het is koud!<br />

1 fe battre.<br />

2 au fujet gén.<br />

3 faire,<br />

fpasfer.<br />

5 au travers gén.<br />

é adverfaiie m.<br />

7 en préiènce.<br />

8 derrière ace.<br />

9 fe poster.<br />

10 fpf;ciateur m.<br />

11 duel m.<br />

12 proche gen,<br />

13 allee f.<br />

14 a coté gén.<br />

15 vis-a-vis gén.<br />

ió mettre.<br />

17 furtout m,<br />

18 par desfus ace.<br />

De geenen, die buiten 1 de ftad zijn, zullen niet<br />

op fchool komen. Veelen onder 2 ul. misbruiken 3<br />

I hors gén. 2 d'entre ace. 3 abufer gén.<br />

Hh 4


$88 Over het gebruik der bijvoegende wijze.<br />

de goedheid des meesters. De menfchen gaan<br />

voord 4 met kwaad te doen, in wetrwjl 5 van alle<br />

de ftraffen, die de boosdoenclers 6 da^lijks ondervinden<br />

7. Een blinde onderfeheidt 8 niet ' het witte<br />

van 9 het zwarte. Men moet den fchuldigen van<br />

den onfchuldigen onderfcheiden 10. De fterren, die<br />

wij wachters 11 noemen, zijn kleinere kloot en 12,<br />

welke zich bevinden bij 13 of rondom 14 groote<br />

pïaneeten. Eén der wachters beweegt zich om Venus,<br />

één om de Aarde, vier om Jupiter, en vijf<br />

qm Saturnus 15. De loop 16 van onze aarde om<br />

de zon, gefchiedt 17 in 18 driehonderd vijf-en-zestig<br />

dagen, zes uuren, en eenige minuten.<br />

4 continuer.<br />

5 malgré ace.<br />


en over de Voegwoorden. 48^<br />

kennen, da» het naast volgen de werkwoord in ééne<br />

Van beide wijzen geplaatst moet worden.<br />

Het werkwoord wordt in de bijvoegende wijze<br />

geplaatst na de voegwoorden afin que, op dat, cé<br />

moins que, ten zij, avant que, voor dat, au cas<br />

que, en cas que, in gevalle dat, malgré que, niettegenltaande,<br />

bien que, encore que, quoique, fchoon,<br />

alhoewel, de crainte que, de peur que, uit vreeze<br />

dat, jusqu'd ce que, tot dat, pofiè ou fuppofé que,<br />

vooronderfleld fat, pour que, op dat, pourvu que,<br />

mids, quelque... que, quelque,quoique, welke of wat.<br />

Jans que, zonder dat, fioit que, het zij:<br />

Zijt deugdzaam, op dat gij geacht wordet, foiez<br />

yertueax, afin que vous foïez estlmés.<br />

Gij zult het niet gelooven, ten zij ik het u verzekere,<br />

vous ne le croirez pas, a moins que je<br />

ne vous raffirme. •<br />

Ik zal het u zeggen, eer dat, of voor dat, hij<br />

kome je vous le dirai avant qifll vlenne.<br />

In gevalle hij het zegge, au cas que, olt en cat<br />

qu'il le dlfe<br />

Ik zal het, in weérwil van hem, doen, je le fe-<br />

L rat, malgré qu'il en alt.<br />

Schóón, of alhoewel, dit zo niet zij, bien que,<br />

encore que, quoique cela ne fiolt pas alnfi.<br />

Uit vreeze, dat hij er aan mogte (terven, de peur<br />

que, de crainte qu'll tien meure.<br />

Tot dat ik kome, jusqu'a ce que je vlenne.<br />

Vooronderfteld dat hij gelijk hebbe, fuppofé qu'il<br />

alt raifon.<br />

Zo hij er maar op let, pour peu, qtiil y fasfe<br />

attention.<br />

Mids dat gij zwijget, pourvu que vous vous talfez.<br />

Hoe belangrijk die tijding ook zij, quelque importante<br />

que foit cette nouvelle.<br />

Zonder dat ik hem er van. verwittige, fans que<br />

je Pen avertisfe.<br />

Jiet zij hij kome, het zij hij ga, foit qtiil vlenne,<br />

foit quil s'en aille.<br />

Hh 5


49° Over hei gebruik der bij voegende wfyze,<br />

Na de voegwoorden d moins que, fans que, enz..<br />

'plaatst men nog het ontkennende woordje ne voor<br />

het volgende werkwoord, indien men in den voorafgaanden<br />

zin ontkennender wijze fpreekt:<br />

Ik zal het niet doen, ten zij, of zonder dat gij<br />

het mij beveelet, je ne le feralpa\ a moins que.<br />

ou fans que vous ne me 1''ordonnkz.<br />

Er zijn eenige voegwoorden, als: Sinon que, f<br />

ce n'est que , deforte que, enforte que, 'tellement que ,<br />

de manlere que, die dan eens de toonende wijze,<br />

t'indicatif dan eens de bijvoegende wijze, le fubjonclif,<br />

na zich neemen.<br />

Men gebruikt de toonende wijze, wanneer men<br />

verzekeren wil, en de bijvoegende wijze, wanneer<br />

men, zonder te verzekeren, zich op eene twijfelachtige<br />

of wenfehende manier uitdrukt.<br />

De bijvoegende wijze heeft, in 't Fransch, maar<br />

twee tijden, die men noemt: den tegenwoordigen<br />

tijd der bijvoegende wijze, le préfent du fubjonctif,<br />

en den wenfehenden tijd, l'optatif, die men eigenlijk<br />

beter den onvolmaakten tijd der bijvoegende<br />

wijze zoude kunnen noemen; want de onvolmaakte<br />

tijd, die in de lesboekjes van PIERRE MARIN gevonden<br />

wordt voor den wenfehenden tijd, is in<br />

't Fransch geen tijd der bijvoegende wijze.<br />

Wanneer na een voegwoord, dat de bijvoegende<br />

wijze regeert,een toekomenden tijd gevonden wordt,<br />

zo plaatst men in 't Fransch het werkwoord in den<br />

tegenwoordigen tijd van de bijvoegende wijze:<br />

Ik twijfel zeer of hij komen zal, je doute fon<br />

qu'il vlenne.<br />

Maar vindt men, in het Nederduitsch. het werkwoord<br />

in den eerften of tweeden voorledenen, of<br />

in den onvolmaakten tijd, zo gebruikt men, in 't<br />

Fransch, den wenfehenden tijd:<br />

lk heb het gedaan, op dat hij hier niet zou komen,<br />

je Pal fait, pour qu'il ne vint pas ici.


en over de Voegwoorden. 49*<br />

In de zamengeftelde tijden lette men maar op den<br />

tijd, waarin het werkwoord hebben of zijn Haat;<br />

het voegwoord quand, al f eischi den onvolmaakten<br />

tijd, Ichoon de tegenwoordige tijd in het Nederduitsch<br />

gebruikt worde:<br />

Al wiste hij het, quand il le faurolt.<br />

Het is niet noodig aantewijzen, welke voegwoorden<br />

volltrekt altijd de toonende wijze na zich neemen,<br />

dewijl het zeker is, dat men dezelve gebruikt<br />

wanneer de bijvoegende niet vereischt wordt. *<br />

Opfeilen, betreffende het gebruik der bijvoegende<br />

wijze, en over de Voegwoorden,<br />

die dezelve regeeren.<br />

N°. r,<br />

Befleedt 1 wèl den tijd uwer jeugd, op dat gijl.<br />

eens a waardiglijk de pligten van u\v beroep %moget<br />

4 waameemen 5! Ik wenschte wel dar gij]<br />

uwen tijd beter beiteedet, dan gij doet, op dat<br />

wij geen rede 6 zouden hebben, om ul. van nalaatigheid<br />

te befchuldigen! Wij zullen u verlof 7 geever,<br />

om van daag uittegaan, op voorwaarde, dat<br />

gij morgen met uit zult gaan. Alhoewel de heerschzucht<br />

8 eene ondeugd zij, is zij echter de grondflag<br />

vceier deugden. Al 9 waart gij nog tienmaal<br />

iterker dan gij zijt, zult gij daarbij 10 niets winnen.<br />

Men zoude het u toegelhai hebben, zonde*<br />

dat gij de min (te moeite naamet. Ik heb voorgenomen<br />

n hem te fpreeken, eer dat gij het doetf Hij<br />

1 employer. 5 remplir. 9 encore que.<br />

2 un jour. 6 Rijer. 10 y<br />

3 vocation ƒ• 7 permisfion ƒ. „ réfoudre.<br />

4 pouvoir. 3 ambition ƒ.


49» Opfeilen, betreffende hef gebruik<br />

is hier geweest, eer dat ik het wist. Gij zoude<br />

niets vorderen 12, indien gij er gingt, vóór dat ik<br />

hem gelproken hadde.<br />

J2 avancer.<br />

N°. 2.<br />

Laat 1 u door uwe ouders en meesters regec»<br />

ren 2, die niets dan uw welzijn beoogen, tot dat<br />

gijl. in ltaat zijt om u zeiven te heftuuren 3. Leert<br />

Uwe lesfen van buiten 4 zonder fouten, op dat de<br />

meester u achte en u beminne. Wij zullen het<br />

doen, mits hij het ons gebiede 5, maar al 6 gebood<br />

hij bet u, geloof ik echter niet, dat gij het<br />

doen zoudet. Ik mérkte 7 wel, wat hij wilde, eer<br />

hij mij zijne meening % zeide. Ik twijfel daaraan 9<br />

niet, mits dat het geen gij mij zegt, waar zij. Hij<br />

heeft ons het g*heim- toevertrouwd 10, mits dat wij<br />

wisten te zwijgen. Wij zouden het u niet zeggen,<br />

al 11 zoudt gij ons honderd guldens willen geeven.<br />

Oyrus zeide, dat men niet waardig was te gebieden<br />

12, ten zij men beter ware dan de geenen,aan<br />

wie men bevelen geeft 12.<br />

% laisfer. 5 ordonner. 9 en.<br />

i» gouverner. 6 quand. 10 confièr.<br />

3 lè conduire. 7 (èntir. n encore que.<br />

4 par coeur. 8 penfée ƒ. 12 commander n<br />

quelqu'un.<br />

Berisp nooit een' ander', ten zij gij het beter weetet.<br />

Ik zou het nooit gedaan hebben, ten zij fneo<br />

mij daartoe gedwongen hadde. Wij hebben onzen<br />

pligt gedaan, zonder dat gij ons daartoe gedwetfgen<br />

1 hebbet. Wij zouden den weg wel gevonden<br />

hebben, zonder dat gij de Kïoeite genomen<br />

jt forens.


der bijvoegende wijze, enz.<br />

fladder., ons dien te wijzen. Gij zult het niet randen<br />

2, zonder dat wij het u zeggen. Ik zal het<br />

gewis doen, ten zij gij mij bewijzet, dat ik ongelijk<br />

heb. Het J>ast 3 niet aan kinders te fpreeken,<br />

eer men hen ondervraage. Gij hebt dikwijls gefproken,<br />

zonder dat wij u ondervraagd hebben.<br />

Het past den leerling niet zijne plaats te verhaten<br />

4, eer men hem roepe. Zou het niet des meesters<br />

-pligt zijn, den leerling de eerlie grondregelen<br />

5 der taaie te leeren 6, eer hij hen iet gave overtezetten.<br />

•2 deviner. 4 quiter. 6 ênfeigner,<br />

3 il sonvient dat. s princpe «r.<br />

Jtk zal mij op u niet vertrouwen 1, voor en aleer 2.<br />

gij mij niet van de oprechtheid uwer vriendfchap"<br />

overtuigd zult hebben. Wij wisfen wel, wat hij<br />

te zeggen had, eer gij kwaamt. Gij zoudt « niet<br />

? ered hebben 3, ten zij wij hier gekomen waren.<br />

_k zal niet gelooven, dat hij zo veel verflands heeft,<br />

ten zij ik er bewijzen van hebbe. Wanneer gij in<br />

Holland zijn zult, verzoek ik u ons ten fpoedigfien<br />

4 te fcürijven, op dat wij van alles onderricht $<br />

kunnen zijn. Ik beloof het u, mits ik daanoe den<br />

tijd hebbe, op voorwaarde, dat gij ons telkens met<br />

een antwoord vereeren zult. Ik ben verzekerd,<br />

dat hij komen zal, het zij het regene, het zij het<br />

mooi weèr zij. De partij 6 zal doorgaan - , hij kome<br />

of kome niet. Wij zullen het gefchenk aanbier.<br />

den, het zij hij het weigere, het zij hij het aanneeme<br />

8.<br />

1 fe fier dat. 4 au plutót. 7 fe faire.<br />

2 avant que. 5 inflruit. 8 accepten.<br />

% fe tirer d'affaire. 6 partie ƒ.


494 Opfeilen, betreffende het gebruik<br />

N°. 5.<br />

Er legt mij weinig aan gelegen 1, mits de waaren2<br />

goed zijn. Maak /laat 3 op mij, in gevalle<br />

ik het doen kan. Zoudt gij niet wèl doen te wachten,<br />

tot dat men u kwame roepen? Spreek er met<br />

mijnen oom over, op dat hij voor mij een goed<br />

woord doe 4. Ik zal u niets verbergen, mits gij<br />

mij beloovet te zwijgen. Wij zullen op (taanden<br />

voet doen, wat men ons gebiedt, op dat men niet<br />

over ons klagtig valle 5. Uwe ouders zullen noch<br />

de moeite, noch de onkosten ontzien 6, mits gij<br />

vorderet 7. Men gaf u veele fchriften te maaken,<br />

op dat gij binnen kort wèl zoudet leeren fchrijven.<br />

Hij zal niet naar fchool gaan, ten zij men het hem<br />

beveele Gedraag u 8 dusdaniglijk, dat gij de achting<br />

der welmeenende lieden 9 verdient.<br />

ï peu m'importe. 4 intercéder. 7 profiter<br />

2 marchandife ƒ. 5 fe plaindre gén. 8 fe comporter<br />

3 compter. 6 ménager. 9 gens de bien ?J.<br />

N°. 6.<br />

Hij heeft zich zodaniglijk gedragen, dat hij zich<br />

de verfoejing der deugdzaame lieden op den hals gehaald<br />

heeft 1. Alvoorens 2 iet te onderneemen<br />

neemt dusdaniglijk uwe maatregelen 3, dat gij u<br />

zei ven niets te verwijten hebt, zo gij niet komt<br />

te flaagen 4. Gij hebt regte maatregelen genomen,<br />

zo dat 5 gij u niets te verwijten 6 zult hebben<br />

, zo gij niet verkrijgt 7 b*t geen gij begeert.<br />

Zij hebben hun werk wèl gemaakt, zo dat 5 de<br />

meester meer reden 8 gehad heeft hen te prijzen,<br />

1 s'attirer. 4 réusfir. 7 obtenir.<br />

2 avant de. 5 enforte que. • 8 fujet<br />

3 mefure ƒ. 6 reprocher.


der bijvoegende wijze, enz. '495<br />

dan hen te bekijven. Gijl. gedraagt u fomtijds zodaniglijk,<br />

dat de meester genoodzaakt is ul. te bekijven.<br />

Ik wenschte wel, dat gijl, u zodaniglijk<br />

gtódroeget, dat uwe ouders de onkosten niet beklaagden<br />

9, die zij voor u doen!<br />

9 regretter.<br />

N°. 7.<br />

Gij zondigt nog dusdaniglijk tegen de voorgaande<br />

i regelen, dat ik genoodzaakt zal zijn op nieuw a<br />

weder te beginnen 3, in gevalle gij niet oplettender<br />

zijt, dan gij tot nog toe geweest zijt. Wij zullen<br />

onzen pligt dusdaniglijk waarneemen 4, dat ieder<br />

genoodzaakt zal zijn te zeggen, dat wij braave en<br />

naarftige leerlingen zijn. Mijn werk zal zo even 5<br />

gemaakt zijn, zo dat ik alsdan 6 met u zal kunnen<br />

uitgaan Ik zal er gaan, op dat 7 men niet zegge,<br />

dat de bevreesdheid mij wederhoudt; maar vooronderfteld,<br />

dat die lieden mij gelijk gaven 8, zeg mij<br />

dan, wat voordeel ik er van haaien 9 zal. Gij<br />

zoudt mij dienst doen, indien gij die zaak afdeedet<br />

10, zonder dat ik mij daarmede zou moeten<br />

öemoejen.<br />

I précédent,<br />

a de nouveau.<br />

3 recommencer.<br />

4 retnplir.<br />

5 bientöt.<br />

6 alors<br />

7 puurque.<br />

XXXV. R E G E L .<br />

8 donner railbn.<br />

9 remporter.<br />

10 terminer. rs:I<br />

Wanneer men que gebruikt in plaats van de voegwoorden<br />

fi, d moinsque, avantque, dèsque, ausfitê'tque,<br />

fiottque, quoique, afinque, fiansque en de ce<br />

que, zo wordt het volgende werkwoord in de bijvoegende<br />

wijze geplaatst; bij voorbeeld: • *


gfjjjjj Opfeilen, betreffende het gebruik<br />

Zo dat gebeurt eu ik het merke, f cela arrivé<br />

et que je m'en appergolve ; is even als of er<br />

ftoude: zo dat gebeurt en zo ik het merk.<br />

Ik zou liet niet doen, ten zij gij het begeerdet<br />

en hij hét toeftemde, je ne le fcrois pas, a<br />

moinsque vous ne le voulusfez et qu'il n'y confentlt;<br />

het is als of er ftonde: en tén zij hij het<br />

toeftemde.<br />

Ik zal hier zijn, eer dat fiij kome of het weeté,<br />

je ferai ici, avantqu'il vlenne ou qu'il le fache;<br />

om te zeggen: of eer dat hij het weete,> eri<br />

zo met de overigen.<br />

N°. 8.<br />

Indien gij de gefchiedenis leest, en eenen vorst<br />

zoekt te gelijk i van het fortuin begurtfligd 2 ert<br />

vervolgd 3, zult gij dien vinden in den perfoon van<br />

den Keizer Hendrik den vierden. Epaminondas, in<br />

het gevecht 4 van Mantinea 5 gekwetst 6 zijnde;<br />

heeft ha faal 7 uit zijne won.ie niet willen laaten<br />

rukken 8, voor dat 9 hij de tijding van de overwinning<br />

gekregen had. Scipio Emilianus 10 hield<br />

niets vooi zich zeiven ever if, fchoon hij de meester<br />

van Carthago 12 geweest ware, en hij zijne<br />

krijgskrachten, meer nan eenig 13 ander veldheer $<br />

verrijkt hadde 14. Zodra 15 da' gebeurde 16, en<br />

hij mij naar de reden 17 vroeg, antwoordde 18 ik<br />

hem* dat ik er niets van wist. Ik zeg her u, op<br />

dat gij het weeten en op uwe hoede zijn zult 19^<br />

Gij zoudt het moeten wee f|j<br />

n zonder dat ik het<br />

fc zeide, of u daarvour' waarfchouwde 20.<br />

i ég-ilemenf.<br />

£ favorifé.<br />

g perfécuré.<br />

4 haiaille ƒ.<br />

£ Mantifiée.<br />

6 blesfèr.<br />

7 fer m.<br />

8 a r<br />

ncher.. 15 ausfifötque.<br />

9 que. 16 arriver 2 pr.<br />

ïo Scipïrh Emilien. 17 faifon/.<br />

1 r )^rd( r 1 pr. 18 2 prét<br />

12 Carthage. 19 étre fur les gar­<br />

13 aucm<br />

des.<br />

14 earichire 20 averrir, gén de<br />

la chofe


'der bijvoegende wijze, iiïti<br />

PT. 9.<br />

49?<br />

Ik zou wel gewenscht hebben; dat deeze zaak<br />

ren anderen 1 genomen hadde, ten zii gij andere<br />

inzichten; en behendigheid 2 èn voorzichtigheid<br />

genoeg hebbet om uw oogmerk te bereiken 3.<br />

?wc7z 4 die zaak- bejlist was 5, en ik zag, dat er<br />

Èiets meer aan té doen was, heb ik gemeend, dat<br />

ik wèl zou doen mij daarvan te onthouden;, Zo<br />

dra hij mij gezegd had, dat hij komen zou, en hij<br />

ttij tevens verzekerde, dat zijn broeder met hem<br />

komen zou, heb ik geen oogenblik willen toeven<br />

óm u daar kennis van te geeven. Ik zal in mijn<br />

befluit volharden 6, op dat men mij niet van ligtzinnigheid<br />

7 befchuldige, en men niet zegge, dat<br />

i'k onbezonnen 8 gehandeld heb 9. Ik ben verwonderd<br />

10, dat gij u niet' hebt laaten 11 aandienen<br />

12, en dat gij inkomt 13 zonder te groeten.<br />

1 tournure /. 6 per'fister. 10 s'étonnsr.<br />

2 habileté ƒ. 7 ,'égéreté ƒ. 11 faire.<br />

3 atreindrè. 8 en étourdi/. 12 annonces<br />

4 dèsque. 9 agir. 13 entrer.<br />

5 2 prét.<br />

XXXVI. R È G E ïi.<br />

Zodra men met eenige twijfeling fpreekt, en het<br />

eerfte werkwoord ondervraagender wijze wordt<br />

voorgefteld, plaatst men het tweede werkwoord<br />

hl de bijvoegende wijze; het zelfde gebeurt, wanneer<br />

het eerfte werkwoord fi voor zich heeft, of<br />

van het ontkennende woordje ne verzeld is; pij<br />

voorbeeld?<br />

Meent gij, dat hij boosaartig genoeg is om mij<br />

nadeel te doen ? croyez vous, qtPil foit asfez,<br />

fiféchant pour mei faire du tort.<br />

n


Opfi'ellen, betreffende het gebruik<br />

Ik geloof niet, dat men een groot man kan zijn,<br />

zonder groote deugden te bezitten, je ne crois<br />

pas qWon puisfe être un grand homme, fi Von<br />

tfa pas de grandes vertus.<br />

Indien ik geweeten hadde, dat gij niet zoudt gekomen<br />

zijn, fi j'avois ju, que vous ne fusfiez<br />

pas venu.<br />

Maar wanneer men vastlijk verzekert, gebruikt<br />

men de toonende wijze:<br />

Denkt gij, dat hij niet rijker is dan ik? crotez<br />

vous, qu'it n'est pas plus riche que moi?<br />

Zo gij overtuigd zijt, dat hij gelijk heeft, fi vous'<br />

et es perfuadéy qu'll a rai fon.<br />

Que regeert ook de bijvoegende wijze in de ge.<br />

biedende fpreekwijzen.<br />

N°. IQ.<br />

Meent gij, dat een eerlijk man achtenswaardiger i<br />

is, dan een fchelm? Meent gij, dat men geleerd<br />

wordt, zonder met orde 2 te ltudeeren? Ik geloof<br />

niet, dat er waare vriendfehap zijn kan tusfehen 3<br />

perfoonen, die niet deugdzaam zijn. Indien ik verzekerd<br />

ware, dat hij van daag niet komerf zou,<br />

zou ik weder aan mijne bezigheden gaan 4. Indien<br />

gij overtuigd zijt, dat hij een eerlijk man is, en<br />

dat hij uw welzijn begeert 5, zo volg zijne raadgeevingen.<br />

Men zegge, wat men zal willen, ik<br />

ben van het tegendeel 6 overtuigd. Laat ik doen,<br />

wat ik zal kunnen, ik zal hem nooit van denkb"<br />

ld doen veranderen. Laaten zij hier komen,<br />

indien zij ons nog iet anders hebben te zeggen,<br />

Laat hij heen gaan 7, op dat hij niet hoore, wat<br />

wij zeggen.<br />

1 estimable. 4 retourner. 6 contraire<br />

2 méthode. 5 vouloir, 7 s'en aller.<br />

3 emre.


der bijvoegende wijze, enz. -405<br />

XXXVII. R E G E L .<br />

, De opzichtlijke voornaamwoorden »«, dont.<br />

ie quel, enz., regeeren de bijvoegende wijze<br />

• Voor eerst» wanneer er een adje£lif vooraf gaat,<br />

dat » den fuperlatlf ftaat, of wel eene onder'<br />

vraaging.<br />

Ten tweeden, wanneer men, door het Werkwoord,<br />

dat op den fuperlatlf volgt, zonder te verzekeren,<br />

eenen wensch, eeue voorwaarde, iet twijfelachtigs<br />

of toekomends uitdrukt:<br />

De beste getuigenis, die men hebben kan. is die<br />

van een zuiver gewiste, le meilleur témóignage<br />

qu on puhfe avoir, Pest celui (Vune bonne con-<br />

Jcience.<br />

Wie is de man, die mij zal kunnen verzekeren,<br />

dat de zaak zodanig is? quel est Phomme, qui<br />

puisfe m asfurer que la chofe est telle ?<br />

Het opzichtlijke voornaamwoord qui, 'enz., de<br />

woorden niemand, geen, niets, voor zich hebbende,<br />

regeert de bijvoegende wijze:<br />

Er is niemand, die het weete, il n"y a perfonne.<br />

qui le fache.<br />

Er is geen gevaar; of ik heb er aan bloot g e.<br />

fteld geweest., il rfy a point de danger oü, au<br />

quel fe n'aie été expofé.<br />

Ik zie niets dat mij behoeve te verfchrikken j*<br />

ne vois rien, qui doive nfeffraler. '<br />

lk heb er geen' gezien, die bij deezen te vergelijken<br />

zij, je rfen ai vu aucun qui foit cemparable<br />

a celui- ei.<br />

Quelque... que. quoi-què, en tout que, hebben omtrent<br />

dfzelfde betekenis; echter regeeren de twee<br />

eerften de oijvoegende wijze; tout que, in tegendeel,<br />

eischt de toonende wijze:<br />

li 2


$co Over het gebruik der bijvoegende wijze,.<br />

Hoe gek liïj ook is, tout fot qu'il est.<br />

Hoe billijk uwe klagten'ook zijn, toutes justes'<br />

que font vos plainfes.<br />

Hoe groot het huis ook zij, quelque grande que<br />

foit la maifon.<br />

NB. Men merke wèl aan, dat het adjectif altijd<br />

tusfehen quelque en que, • of tusfehen fout<br />

en que flaan moet.<br />

Wat gij er ook van 'zegget, quoi que vous en<br />

difiez.<br />

Wanneer er een adjectif ftaat tusfehen quelque en<br />

que, dan is quelque niet verbuigbaar, en aan geen<br />

geflacht of getal gebonden:<br />

Hoe groot de huizen ook zijn, quelque grandes<br />

que foient les maifons.<br />

Maar quelque is verbuigbaar, en aan gedacht en<br />

getal onderhevig, zodra er een fubfiantif tusfehen<br />

beiden ftaat, daar quelque zich naar fchikt:<br />

Welke rijkdommen gij ook hebbet, quelques rlchesfes<br />

que vous aiez.<br />

Om kort te gaan, quelque-que, in de betekenis<br />

van hoe ook, is onverbuigbaar; maar in tegendeel<br />

is het verbuigbaar, wanneer het betekent wie ook,<br />

wat ook, of welke ook.<br />

Hoedanig wordt, in 't Fransch, overgezet door<br />

quel-que, queis-que, quelle-que, of quelles-que, en dit<br />

voornaamwoord neemt het zelfde getal en geilacht<br />

aan, als het fubfiantif, daar het op ziet, en het<br />

tusfehen beiden ftaande werkwoord wordt in de<br />

bijvoegende wijze geplaatst:<br />

Hoedanig uw beroep ook zij, quelle-que foit vetrr<br />

vecation.


en over de Voegwoorden. §QI<br />

* Het NeJe»duitfeIie woordje of wordt door het opzichtlijke<br />

voornaamwoord qui,enz. /overgezet,wanneer<br />

er, in ae voorafgaande fpreekwijze/ gevonden<br />

wordt één der woordjes geen, niemand, niets, en<br />

het volgende werkwoord moet in de bijvoegende<br />

wijze geplaatst worden:<br />

Er is geen mensch, of hij is ftervelijk, il n'y a<br />

point d''homme, qui ne foit mortel.<br />

Jk heb niets, of het is tot uwen dienst, je it'ai<br />

rien, qui ne foit d votre fervice.<br />

Er is geen boek, of hij heeft het gelezen, il n'y<br />

a point de livres, qu'il n'alt lu.<br />

In de twee eerfte fpreekwijzen worden of hij en<br />

«ƒ het door qui overgezet, om dat hij en het noemers<br />

zijn van het volgende werkwoord, en tevens<br />

opzicht hebben op de voorgaande woorden mensch<br />

en niets.<br />

In de derde fpreekwijze wordt of het deor que<br />

•overgezet, om dat het geregeerd wordt van het<br />

werkwoord gelezen.<br />

Indien des de noemer van het tweede werkwoord<br />

geen opzicht heeft op het voorgaande, zo hangt<br />

het opzichtlijke voornaamwoord af van het laatfte<br />

werkwoord, en wordt of in den gènitif of ablatif,<br />

of in den datif al accufatifgeplaatst:<br />

Ik heb niets gezegd, of hij heeft er mij van gefproken,<br />

je n'ai rien dit, dont il ne m'ait parlé.<br />

Er is geen mensch, of hij heeft er de zaak aan<br />

verhaald, // n'y a perfonne, d qui il n'ait ra.<br />

conté 1'affaire.<br />

Er is niets, of hij kan het doen, il n'y a rien,<br />

. qu'il ne puisje faire.<br />

Of wordt ook door que overgezet, wanneer zulks<br />

door fans que zou hebben kunnen gefchieden:<br />

Er is geen gevaar, of hij ftort er zich in, // n'y<br />

fi point de péril, qu'il ne s'y plonge.<br />

Ü 3


Soi Opfeilen, betreffende het gebruik<br />

Men zou ook kunnen zeggen: fans qu'il ne sH<br />

plonge.<br />

1<br />

Ook ziet men uit al het voorgaande, dat men ne<br />

by het tweede werkwoord plaatst, indien men voor-'<br />

at ontkennender wijze gefproken heeft.<br />

De beste fioet i die een vorst heeft, is, het hart<br />

zijner onderdaanen. Welke dwaas i is er, die verzekerd<br />

is, al ware 3 hij in den bloei 4 van zijne<br />

jaaren 5, dat hij tot aan den avond leeven zal.<br />

.ten mensch, die geene vrienden heeft, vindt niemand<br />

op wien hij ftaat kan maaken 6, en van wien<br />

hij reden 7 heefc bijftand te verwachten. Hij<br />

?s de grootfte dwaas, dien ik ken/ne. Zij is het<br />

hoyaardigfte fchepzel, dat men ooit gezien hebbe.<br />

Hoe 8 wijs hij ook zif, hij is niet in ftaat om er<br />

op te antwoorden. Rome, altijd vast 9 in haare<br />

grondheginzelen 10, had het oor voor hunne klagten<br />

gefloten 11, hoe 12 billijk 13 dezelve ook waren.<br />

Wat hij er ook van moae zeggen, zal hij<br />

iiooit m ftaat zijn mij te doen zien, "dat ik oneelijk<br />

heb.<br />

6<br />

1 cortége m. 6 compter. 10 principe m.<br />

2 inienfé, 7 lieu. t l fermé dat.<br />

3 encore que. 8 tout...que. ' 12 quelque... que.<br />

4 fleur/. 9 ferme. 13 juste.<br />

5 age m.<br />

N°. 12.<br />

Er ligt ons weinig aan gelegen, wat befluit gij<br />

genomen hebbet. Welke rijkdommen gij ook hebbet,<br />

en welke voorrechten gij ook geniet", zult gij niet<br />

gelukkig zijn, indien gij uwe hartstochten niet weet<br />

te beteugelen 1. Hoe verlicht en bekwaam wij ook<br />

; répnmer.


der bijvoegende wijze, enz. 503<br />

sijn, laaten wij niet op onze kundigheden roewen<br />

2. Nooit zal hij te vrede zijn, tot welken trap<br />

van eer men hem verhefe 3 Hoe verfchillend en<br />

hoe tegenfïrijdig ook alle de volken der aarde door<br />

hunnen aart, door hunne zeden en geneigdheden<br />

zijn, komen zij echter allen overeen 4 in een dénig<br />

en voornaam punt, naamlijk in het innerlijke 5 gevoel<br />

6 van eene eerbewijzing, aan het Opperwezen<br />

verfchuldigd 7. Men moet gcduuriglijk aan God<br />

denken, in welke omftandigheden men zich ook bevinde.<br />

Er is nog eenig hulpmiddel, hoe groot zijne<br />

elende ook zij.<br />

3 fe vanter gén. 4 s-accorder. 6 (èntiment m.<br />

3 élever dat. van de 5 intérieur. 7 dü.<br />

zaak waartoe.<br />

N°. I 3.<br />

Hoedanig ook uwe geboorte 1 en uwe waardigheden<br />

zijn, moet gij niemand verachten. Een tijtel2 %<br />

hoedanig die ook zij, is niets, indien de geenen,<br />

die denzelven voeren 3, niet groot door hen zeiven<br />

zijn. Hoedanig de middelen ook zijn, die hij aanwendt<br />

4, zal hij nooit flaageu. Hoe goed de<br />

meester ook zij, hij zal nooit toelaaten, dat gij<br />

ilechte dingen doet. Er is geen mensch, of hij<br />

kan zich uit de nooddruft 5 redden 6, ten zij hij<br />

buiten ftaat zij te werken. Ik ken niemand, of<br />

hij heeft gebreken. Er zal geen werk zijn , of het<br />

zal berispers 7 vinden. Ër zijn geene gevaaren, of<br />

hij heeft ze getart 8. Wij hebben niets gezien, of<br />

wij hebben er van gefproken. Er zijn geene wellustigheden<br />

9, of hij heeft er zich aan overgegeven<br />

10.<br />

1 naisfance/. 5 indigence ƒ. g braver.<br />

2 titre m. 6 fe tirer. 9 volupté/.<br />

3 porter. 7 cenfeur f». 10 fe Jivrer dat.<br />

4 emploïer.<br />

Ii 4


504 Over het gebruik der bijvoegende wijze,<br />

XXXVIII. R E G E L .<br />

Het voegwoord que regeert de bijvoegende wiize<br />

na de werkwoorden rouloir, willen, exiger ei-'<br />

lenen demander, vraagen, vorderen, fouhaiter,<br />

Wenfcheu, défrer, hegeeren, verlangen, cmpêcher,<br />

Deietten, déjendre, verbieden, permettre, toeflaan<br />

ordonnex, commander, beveelen, gebieden, avoir<br />

pin, jaire en forte, zorg draagen, attendre, wachten,<br />

prter, bidden, Ilfuffit, het is genoeg, il faut,<br />

men moet, men is verpligt, ils'enfaut, het fcheelt,<br />

tl est tems,, het is tijd; en doorgaands na het onperloonhjke<br />

werkwoord U est, wanneer het een ad*<br />

jccttf bij zich heeft:<br />

Je veux que vous y alliez, ik wil, ik begeer dat<br />

gij er gaat.-<br />

b<br />

yexige,je demande je fouhahe, je dé f re que cela<br />

je fasfe ikeisch, ik vorder, ik wensch, ik<br />

^ begeer dat dit gelchiedc. *<br />

fè feraitout ce que je pourrai pour empécher au'il<br />

• ne-vtenne,, ik zal mijn uiterlte best aanwenden<br />

om te beletten dat hij hier kome.<br />

Ne permettez pas qu'on forte, 11a niet toe dat men<br />

uitga. r '•'<br />

Le maltre, commande et ordonne qu'on f ta'Te de<br />

nieester gebiedt, beveelt dat men zal zwijgen<br />

Atezjain, falies en forte, qu'on ne fen apfercoh.e<br />

pas, draag zorg, dat men het niet merke<br />

Attendez qne je jbrte avec vous, wacht, ik zal met<br />

u uitgaan. * ^<br />

Jeprie Dieu, qu'il vous bénis fe, ik bid God, dat<br />

hij u zegene. • ' ,<br />

Ilfuffit, que nous lui aiotss fait voir het is genoe"dat<br />

wij hem aangetoond hebben.<br />

b ><br />

II faut, qu'on s'abftlenne du vice, men moet zich<br />

van. de ondeugd aYhouden. '<br />

27 s'en faut beaucoup, qu'il foit riche, liet fcheelt<br />

veel, dat hij rijk zij.


en over de Voegwoorden. 505<br />

It est tems qu'on vous le dife, het is tijd dat mea<br />

het u zegge.<br />

// est nécesfaire, que je Fen avertisfe, het is noo<br />

dig, dat ik hem daarvan verwittige.<br />

Men ziet uit het voorgaande, dat het tweede<br />

•werkwoord ne voor zich neemt, wanneer het eerfte<br />

werkwoord empêcher het voegwoord mie bii zich<br />

heeft.<br />

Het werkwoord twijfelen, douter, neemt in het<br />

Nederduitsch of, en in 't Fransch que na zich. dat<br />

de bijvoegende wijze regeert:<br />

Ik twijfel, of hij, zonder uwen bijftand, zich<br />

zou gered hebben 1. je doute, qu'il etit réusfi<br />

fins votre fecours!<br />

Heeft het werkwoord twijfelen een ontkenningswoordje<br />

bij zich,"zo moet het tweede werkwoord<br />

dat in de bijvoegende wijze ftaat, ook ontkennenper<br />

wijze uitgedrukt worden:<br />

Ik twijfel niet, of gij zult goed gezelfchap hebben,<br />

je ne doute pas, que vous n'ayez bonne<br />

compagnie.<br />

'Indien men verzekerender wijze fpreekt, zo wordt<br />

of na twijfelen ook wel door fi overgezet, en het<br />

volgende werkwoord in de toonende wijze geplaatst:<br />

Ik twijfel, of hij komen zal of niet: je doute, s'il<br />

viendra ou non.<br />

Het werkwoord vreezen, craindre, avoir peur.<br />

het voegwoord que na zich neemende, zo moet het<br />

volgende werkwoord ook in de bijvoegende wijze<br />

'flaan-, en het ontkennings-woordje ne voor zich<br />

hebben, wanneer men verzekerender wijze fpreektpij<br />

voorbeeld:<br />

Ik vrees dat het regenen zal, je crains qu'il ne<br />

• pleuve.<br />

Ii 5<br />

J


5o6 Over het gebruik der bijvoegende wijze,<br />

Ik was beducht, dat u een ongeluk mogt overkomen,<br />

j'avois peur, qu'il ne vous arrivdt un<br />

malheur.<br />

Maar wanneer men met zulk een werkwoord óntkennender<br />

wijze fpreeken wil, dan voegt men er<br />

nog pas, point, rien, perfonne, jamais, plus, que,<br />

of iet dergelijks bij; bij voorbeeld:<br />

lk vrees, dat het morgen geen mooi weêr zijn<br />

zal, je crains, qu'il ne fasfe pas beau tems<br />

demain.<br />

Ik vrees, dat niemand komen zal, je crains, que<br />

perfonne ne vlenne.<br />

Ik vrees , dat hij er niets aan doen zal, je crains,<br />

qu'il rfen fasfe rien. '<br />

Ik vrees, dat hij geen geld hebben zal, je crains,<br />

qu'il n'ait point d'argent.<br />

Ik vrees, dat hij nooit rijk zal worden, je crains,<br />

qu'il ne devienne jamals riche.<br />

Ik vrees, dat hij er niet meer van zal hebben,<br />

je crains., qu'il n'en ait plus.<br />

Ik vrees, dat hij niet dan laat komen zal, je<br />

crains, qu'il ne vlenne que tard.<br />

Zo is het ook met de voegwoorden de peur que,<br />

de crainte que gelegen:<br />

Uit vreeze, dat hij hier kome, de peur, de crainte<br />

qu'il ne vlenne ici.<br />

Uit vreeze, dat hij het niet doe, de peur, de<br />

crainte qu'il ne le fasfe pas.<br />

Doch indien het werkwoord vreezen, of het voegwoord<br />

uit vreeze, de onbepaalde wijze, F Infinitif,<br />

na zich neemt, zo fchikt zich 't Fransch naar<br />

het Nederduitsch:<br />

Hij vreest te moeten bukken, // craint de devoir<br />

plier.


eu ever de Voegwoorden, gof<br />

Ik vrees, niet te kunnen komen, je crains de ne<br />

pas pouvoir venir.<br />

Aangaande het werkwoord moeten, dient nog aangemerkt<br />

te worden, dat het door il faut overgezet<br />

wordt, wanneer het eenen pligt te kennen geelt.<br />

Moeten betekent devoir, wanneer er eene volltrek-<br />

wor" 0<br />

^^ 1<br />

^<br />

1 1<br />

f d W a n g t C k e n n e n<br />

^ °<br />

8 e<br />

g8yen<br />

Men moet de deugd betrachten, il fat» pratiquer<br />

la vertu. *<br />

Ik moet u zeggen, il faut que je vous dife.<br />

Hij moet zwijgen, il dolt Je taire.<br />

Wanneer het werkwoord moeten door il faut que<br />

overgezet wordt, zo plaatst men deszelfs noemer<br />

achter que, en het volgende werkwoord in de bijvoegende<br />

wijze:<br />

Men moet den godsdienst eerbiedigen, il faut<br />

qu on respette la réllgion, of // faut respe&er.<br />

Die zaak moest anders zijn, il faudroit. que h<br />

chofe fut tout autre.<br />

Volgt er de onbepaalde wijze op, zo wordt echter<br />

de noemer achter aan gezet:<br />

Gij moet u daar niet mede bemoejen, il ne faut<br />

pas vous en mêler.<br />

m , 4.<br />

De ouders en meesters willen; dat de kinders<br />

hun gehoorzaam zijn zullen. Ik wenschte wel<br />

dat mijne leerlingen nooit reden aan den meester<br />

gaven, om over het tegendeel te klaagen! Het is<br />

noodig, dat de geene, die fpreekt, ziek verf aan-


5o8 Opfeilen,- betreffende het gebruik<br />

haar maake i voor de geenen, die naar hem luisteren<br />

a, en dat de geene, die fchrijft, van voorneemen<br />

zij 3 zich te doen bevatten 4 van de geenen,<br />

die zijne werken' zullen kezen. Het is genoeg 5,<br />

dat een bekwaam 6 mensch niets verzuimd hebbe,<br />

om eene onderneming te doen gelukken; de kwaa.<br />

de uitflag 7 moet 8 zijne verdienften niet verminderen.<br />

Ik w'ensch roet al mijn hart, dat dit gebeure;<br />

maar ik vrees , dat men u zal misleid hebben l<br />

1 fe mettre a la 3 avoir desfein, 6 habile.<br />

portée gén. 4 comprendre. '7 fuccès m.<br />

2 écouter ace. 5 il fuffit. 8 il faut.<br />

N°. 15.<br />

Uw vader wil, dat gij alleen naar binten zult<br />

gaan; maar uwe moeder zal nooit toelaaten, dat<br />

gij zonder mij gaat, uit vreeze, dat u eenig ongeluk<br />

op weg overkome 1. Ik zal wachten, tot dat a<br />

gij gereed zijt om met ons te gaan. Ik wenschte<br />

wel, dat gij den man gezien, en dat gij hem gei'proken<br />

haddet! ik twijfel niet, of zijne redeneenngen<br />

zouden u behaagd hebben. Ik ben verwonderd<br />

3, dat gij niet begrijpt het geen ik u gisteren<br />

gezegd heb. Het is tijd, dat ik mij duidelijker<br />

verklaare. Mij dunkt, dat het tijd is, dat ik ga.<br />

Wij wilden nooit, dat uwe daaden uwe woorden<br />

tegenfpraken 4. Wij zullen zorgen 5, dat men u<br />

toefta te gaan en te komen, zo dikwijls het u behaagen<br />

zal, mids gij deeze goedheid niet misbruiket 6,<br />

1 arriver. 3 s'étonner. 5 avoir foin.<br />

a que. 4 démentir. 6 abufer gm.<br />

N°. 16.<br />

Het is droevig 1, dat eene fchoone begaafdheid 2,<br />

i facbeux. 2 talent m.


der bijvoegende wijze, enz. $0$<br />

door de haatelijkfte aller ondeugden bevlekt geweest<br />

is. Het was noodig, dat ik u met mijne raadgeevingen<br />

bijftond 3, op dat gij u niet in de gtootfte<br />

elende zoudet dompelen. Het is goed, dat wij t'huis<br />

zijn, want het begint te jlormen 4. Het is niet mo*<br />

gelijk, dat dit gebeure, zonder dat ik mij daarmede<br />

bemoeje. Zou het niet noodzaaklijk zijn, dat gij<br />

de regels, die wij doorgelopen 5 hebben, wèl begreept,-<br />

eer wij tot anderen overgingen 6. Ik twijfel<br />

geenzins, of ieder, die wèl denkt, zal van het<br />

zelfde gevoelen zijn, en ik vrees, dat gij veel zult<br />

vergeten hebben. Het is onmogelijk, dat een kwaa*<br />

de boom goede vruchten voordbrenge.<br />

3 asfister, gén. vm 4 faire gros tems. S pasfer dat. ;<br />

de zaak. 5 parcourues.<br />

N?. 17.<br />

Het is wonderlijk, dat gij u mengt \ in jfttafcérTj<br />

daar gij de minfte kennis niet van hebt. Het is<br />

mogelijk', dat gij mijnen broeder ontmoet hebt. Ik<br />

vrees, dat gij u zult bedrogen hebben. Het is zeker,<br />

dat hij van de morgen niet wèl was 2, en dat<br />

zijne onpaslijkheid hem het befluit bad doen neemen<br />

om t'huis te blijven. Het is waar, dat hij dit<br />

befluit genomen had, maar hij heeft zich weêr bedacht<br />

3. Ik geloof niet, dat hij van de fierkfien 4<br />

is. Zou het waar of valsch zijn , dat de Heer N.<br />

den voorledenen nacht vertrokken is, zonder affcheld<br />

te neemen 5. Het is zeker, dat. zijne zaaken<br />

zeer verward 6 waren. Het is te verwonderen<br />

7, dat het publiek het niet bij tljds 8 gemerkt<br />

heeft 9.<br />

1 s'ingérer.<br />

2 fe porter mal.<br />

3 fe ravifèr.<br />

4 vigonreux.<br />

5 dire adieu,<br />

6 délabré.<br />

7 étonnant.<br />

8 a tems.<br />

9 s'appercevoif génl,


£io Opfeilen, betreffende het gebruik<br />

N°. 18.<br />

Ik heb altijd getwijfeld, of dit huwlijk plaats zou<br />

hebben i. Wij twijfelen, of uw broeder, zonder!<br />

uwen bijftahd, in zijn voorneemen zou geflaagd a<br />

hebben. Ik twijfel niet, indien gij daar 3 uw verblijf<br />

gaat houden, of gij zult goeden wijn hebben,<br />

en wèl onthaald 4 worden; maar ik twijfel ook<br />

niet, of gij zult verpligt zijn wèl te betaalen. Ik<br />

twijfel, of hij komen zal dan niet. Ik twijfel, of<br />

wij goed weêr zullen hebben of niet. Ik vrees,<br />

dat het regenen zal. Wij vreesden, dat niemand<br />

komen zou. Ik heb gevreesd, u in uwe bezigheden<br />

teflooren 5. Ik was beducht, dat eenig ongeluk<br />

u' mogte overgekomen zijn. Wij zouden hem<br />

wel geld leenen, maar wij vreezen, dat hij het ons»<br />

nooit zal wedergeeven.<br />

I avoir lieu. 3 IS. 5 troubler.<br />

S réusfir. 4 accueilli.<br />

N°. 19.<br />

lk vrees, dat hij onverdraagelijk hoogmoedig zal<br />

Worden, wanneer hij het ampt zal verkreegen hebben<br />

ti Ik ken den man met 1 wien gij te doen hebt;<br />

ik vrees, dat hij u onrecht zal aandoen, lk heb reeds<br />

twee brieven aan mijnen vriend gefchreven, uit vreeze,<br />

dat hij mij vergeten mogt; maar ik twijfel zeer,<br />

of hij dezelve ontvangen 3 heeft; want hij heeft mij<br />

tot heden toe niet geantwoord. Het is zeer mogelijk,<br />

dat zijne groote bezigheden zijn filzwijgen 4<br />

zullen veroorzaakt 5 hebben. Mijn oom is gisteren<br />

ziek geworden 6. Ik vrees, dat hij van avond niet<br />

zal kunnen komen. Gijl. doet uwen pligt, uit vree-<br />

I obtenir. 3 recues. 5 caufer.<br />

•3 a. 4 lilence w. 6 tomber malads.


der bijvoegende wijze, enz, 515<br />

ze dat men ü ftraffen zal, Wij zullen ons met die<br />

zaak niet bemoejen, uit vreeze, dat wij in het zelf-<br />

Ce ongeluk gewikkeld 7 worden.<br />

7 engagé.<br />

N a<br />

. ao.<br />

' Wat zij er ook van zeggen, zij zullen zich aaü<br />

de kracht der waarheid moeten over geeven 1. Wii<br />

moeten zedig zijn, welke verdienden wij ook hebben.<br />

Wij behoorden nooit, in welke omftandigheden<br />

wij ons ook bevinden, tegen het getuigen van<br />

ons gewisfe aan te gaan 2. Het is niet genoeg dat<br />

een meester in de kuuften en weetenfchappen, die<br />

hij onderwar, ervaren 3 zij, hij moet nog de goede<br />

manier v a n te onderwijzen verdaan, en hij be-<br />

•hoort gedulds genoeg te hebben, om er gebruik<br />

van te maaken. Gijl. zult moeten doen, wat men<br />

m. gebiedt, zo gij niet bekeeven noch geftraft wilt<br />

worden. Phihppus zeide tot den rechtsgeleerden 4<br />

Velascu»: ik Verwacht, dat, in alle twijfelachtige<br />

Zaaken, gij tegen mij bejllst 5.<br />

1 fe rendre. 3 verfé. 5 prononcer.<br />

2 agir, 4 juriüconfulte m.<br />

N


512 Opfeilen, betreffend: het gebruik<br />

hart; zij geleidt den zondaar naar de fieilte 7, zonder<br />

dat hij het weete; zij beneemt 8 hem zijne vrij^<br />

heid, zonder dat hij zich daarover beklaage, en<br />

houdt 9 hem in de boejen 10, zonder dat hij der*<br />

-zelver 11 zwaarte gevoele. De adeldom is aan de<br />

vaders gefchonken, om dat zij deugdzaam waren,<br />

en zij is aan de kinderen overgelaten 12, op dat zij<br />

het zouden worden. Wij moeten 13 beleefd zijn,<br />

tegen wien het ook zij, dat wij fpreeken.<br />

7 précipice m. 9 tenir. 12 laisfée.<br />

8 oter, dat. van dm 10 fer wi. 13 il fau: qua;<br />

perfoon. 11 §m<br />

N°. 22.<br />

De befchaafdheld 1 beflaat 2 in niets te zeggeri<br />

èn in niets te doen, dat anderen zoude kunnen mis^<br />

haagen. God, die oneindig goed is, laat niet toe;<br />

dat wij boven 3 onze krachten verzocht 4 worden.<br />

Er is geene ftad ih' Etiropa, die rijker 5 is dan<br />

deeze. Om in de verkeering uit te munten 6, bekoort<br />

men 7 aan de rijken gelijk te zijn 8, die al<br />

hun goed in .9 gereed 10 geld hebben, eri men behoort<br />

eene wonderbaare 11 tegenwoordigheid van'<br />

geest en geheugen 12 te hebben, welke ons, met<br />

even zo veel 13 fnelheid 14 als overvloed, zaaken en<br />

woorden verfchaft. Ik heb in zijn huis niets gezien,<br />

of het was fchoon en prachtig 15. Er is<br />

geen huis, waar men grootere vertrekken 16 vinden<br />

kan.<br />

1 politesle ƒ. 7 il faut. 12 mémoire/.<br />

2 confister h. 8 resfemb'er. 13 autant gén.<br />

3 au desfus gén, 9 en. 14 rapidité ƒ.<br />

4 tentés. IO comptant. 15 ma'gn;fique.<br />

5 opulent. 11 admirable. 16 appartement m.<br />

6 exceller.<br />

• N°. 43-


'ê'tr bijvoegende wijze; "enz, |riPl<br />

N ó<br />

. a3. Een heidensch fchrïjver zegt: fpreek weinig en<br />

ftenk veel,. zo gij wilt., dat men u voor een' man<br />

Van verftand houde. Hoedanig de vriendfchap..zij*<br />

die men voor iemand heeft, wil i de voorzichtigheid<br />

nögthans, dat men in eene zaak van gewigt<br />

met wederhoudetdheid 2 te wirk ga 3. De gaaf<br />

otn wèl te fpreeken is zo groot, dat ik zeer twijfel,<br />

of er ééri is* dié bij dezelve kan vergeleken<br />

'worden 4. De Opperheer 5 der Natuur heeft gewild,<br />

dat de menfchen zich wederzijdfche 6 hulp 7<br />

zouden toebrengen 8, en dat ieder 9 dé rampen,<br />

die hij voor zich zeiven vreezen zou, van zijnen<br />

naasten zou afkeeren 10. Het zij wij w aken, het<br />

«ij wij flaapen, het zij wij gaan of rusten, het zij<br />

wij eeten of vasten, het zij wij werken of ledig<br />

zitten 11, Wij naderen even wei ongevoeliglijk tot 12<br />

het graf»<br />

1 demander. 6* réciproque. 10 détnurner.<br />

2 retenue ƒ. 7 fecours in. ï 1 être fans rien<br />

3 agir. 8 fe donner. faire.<br />

4 être comparé dat. 9 chaeuri. ia vers,<br />

5 Maïtre ra.<br />

W\ 34.<br />

Dewijl gijl. ha den middag een öplteï om het<br />

best 1 zult maaken, om te zien wie van ulieden<br />

de eerfte zal zijn, vrees ik, dat gül. nog zult<br />

zondigen tegen den regel der voegwoorden, fchoon<br />

Wij denzelven dagelijks hei-haaien. Zou het mógetijk<br />

zijn, dat eenigen onder 2 ulieden denzelvert<br />

nog niet wèl begreeperï? Meent gijl., dat ik lust<br />

hebbe om mij bij denzelven 3 nog langer op te houden<br />

4? Ik wenschte wel, dat gijl. dit opftel zon^<br />

1 a 1'envi. 3 y, 4 s'arreter,<br />

a d'entre.


^14 Over het voorledene Deelwoord.<br />

der feilen maaktet! Ik eisch niets, dat hoven ;f<br />

uw vermogen 6 is. Er is niets in dit opftel, of<br />

gij kunt het zonder feilen overzetten, mids gijl.<br />

lettet 7 op den regel, dien wij ul., aangaande 8<br />

het gebruik van de bijvoegende wijze, gegeven 9<br />

lijjbben.<br />

5 an desfus. 7 faire attention g touchant.<br />

ö capacité/. dat. 9 donnée.<br />

XXXIX. R E G E L.<br />

Over het voorledene Deelwoord, du<br />

participe pasje'.<br />

Het voorledene deelwoord, ofparticipe pasfé, kas<br />

Vóór zich hebben het werkwoord avoir of être; ook<br />

wordt het fomtijds zonder één van beiden als eert<br />

adjeciif gebruikt, en alsdan fchikt het zich altijd in<br />

geflacht en getal naar het zelfftaudige naamwoord,<br />

daar het betrekking op heeft:<br />

Une ville asfégée, eene belegerde ftad.<br />

Un habit rétréci, een kleed, dat naauwer gemaakt<br />

is.<br />

Des follicitatlons réitérées, herhaalde aanzoekingen.<br />

Des livres reliés, ingebondene boeken.<br />

Hier worden de deelwoorden asflégê, rétréci, réiteri,<br />

relié, als adjeclifs befchouwd, zonder avoir of<br />

être gebruikt wordende.<br />

Indien een voorleden deelwoord het behulpzaame<br />

Werkwoord être' voor zich heeft, moet het ook als<br />

een adjeciif befchouwd worden, en fchikt zich naar<br />

den noemer van het behulpzaame werkwoord être,<br />

in gedacht en getal:<br />

Hij is bemind, il est aimé.<br />

Zij is bemind, elle est aimée.


Over hei voorledene Deelwoord. ". ijjg<br />

Zij zijn gehaat, ils font hdis.<br />

elles font holes.<br />

Echter lette men, dat het deelwoord zich bii de<br />

wederhoorige werkwoorden niet naar derzelver noemer<br />

fchikt, fchoon die werkwoorden in de zamengefielde<br />

tijden altijd met (ire, zijn of wezen, vervoegd<br />

worden; maar het fchikt zich altijd in geflacht<br />

en getal naai- de pronoms conjoncllfs, me,-te,<br />

fe, nous, vous, fe, wanneer deeze in den accufatif<br />

«aan: indien deeze voornaamwoorden in den datif<br />

Honden, zoude het deelwoord onveranderlijk zijn<br />

en geen geflacht of getal aanneemen; bij voorbeeld<br />

men zegt:<br />

II s"est noiê, hij is verdronken»<br />

Alle s est noièe, zij is verdronken.<br />

lis fe font noiés, \<br />

Elles fe font noties, ƒ zi z i<br />

J J n<br />

verdronken.<br />

Hier fchikt zich het deelwoord noiê, verdronken»<br />

suet naar de noemers il, elle, ils of elles; maar naar<br />

het pronom conjonclif fe, dat in den accufatif ftaat<br />

om dat het daadhjke werkwoord noier, verdrinken<br />

den accufatif regeert; want men zegt: noier mteU<br />

•qu'un, iemand verdrinken.<br />

Het deelwoord is onveranderlijk, wanneer men<br />

Segt:<br />

// s'est donné<br />

Elle s'est donné 1<br />

Ils fe font donné f beaucoup de peine.<br />

Elles fe font donné-*<br />

Hij of zij heeft, of zij hebben, zich veel<br />

moeite gegeven.<br />

Het deelwoord donné neemt hier geen geflacht of<br />

getal aan. om dat het pronom conjonclif, fe, in den<br />

datif ftaat; want het daadlijke werkwoord donner<br />

regeert den datif van den perfoon, wijl men zegt<br />

donner quelque chofe d quelqu'un, iemand iet geeven.<br />

Kk 2


Over het voorledene Deelwoord.<br />

Ook nog blijft het deelwoord van een wederhoc*<br />

rig werkwoord onveranderlijk, wanneer het voorafgaande<br />

pronom conjonclif \zn een achteraankomend<br />

werkwoord geregeerd wordt; bi} voorbeeldt<br />

II s'est fait peindre ^ H ; j o f z i j h e e f t z; c h<br />

' fle sest fajt petndre, \ of zij hebben zich,<br />

Ih fe fint fait peindre ? h a t e n u i t f c h i l d e r e n:<br />

Alles Je font fait peindre<br />

Hier fchikt zich het deelwoord fait niet naar fs^<br />

dewijl het van het werkwoord peindre, en niet van<br />

faire, geregeerd wordt,, dat ligt te bemerken is.<br />

Wanneer het deelwoord verzeld is van het behulpzaame<br />

werkwoord avoir, zo is het onveranderlijk;<br />

bij voorbeeld:.<br />

77 a aimé, hij heeft bemind,<br />

• Èlle a aimé, zij heeft bemind.<br />

Ils ont aimé, ?<br />

Elles ont aimé ,5 ZI<br />

J hebben bemind.<br />

Uitgezonderd wanneer het werkwoord avoir, he"ö«<br />

ben, een pronom conjonclif voor zich heeft, dat 'm<br />

den accufatif'ftaat, als dan is het deelwoord veranderlijk,<br />

en fchikt zich naar het gemelde voornaamwoord<br />

in geflacht en in getal:.<br />

jfai vu votre foeur; je Pal almée: ik heb uwe<br />

zuster gezien; ik heb haar bemind.<br />

Elle a vu votre frere; elle Pa- aimé: zij heeft nweiï<br />

broeder gezien;' zi) heeft hem bemind.<br />

Voila les livres; je les ai aehetés: zie daar de boeken<br />

; ik heb ze gekocht.<br />

Voici les plumes; je les at retalllèes,• zie daar de<br />

pennen; ik heb dezelven vermaakt.<br />

Een jonge "zal zeggen: elle m-a vu, zij heeft mij<br />

gezien.<br />

Een meisje daarentegen: // m'a miprifèe, hij heeft<br />

mij veracht.


Over het voorledene Deelwoord.<br />

Men zal tegen een' jongen zeggen: fe vous ai estfmé,<br />

ik heb u geacht; en in het meervoudige: je<br />

vous ai estimés.<br />

Maar tegen een vrouw of meisje: je vous ai es*<br />

timée; en in het meervoudige: je vous ai estimées,<br />

ik heb ul. geacht.<br />

Ten tweeden, indien het opzichtlijke voornaamwoord<br />

que vooraan komt, zo fchikt het deelwoord<br />

er zich ook naar:<br />

U homme, que f'ai vu, de man, dien ik gezien heb.<br />

Les hommes, que f'ai vus, de mannen, die ik gezien<br />

heb.<br />

La fille, que fai aimée, het meisje, dat ik be«<br />

mind heb. /<br />

Les filles, que fai aimèes, de meisjes, die ik be»<br />

mii.d heb.<br />

Doch het deelwoord wordt onveranderlijk, zolira<br />

het opzichtlijke voornaamwoord in een' anderen<br />

naamval dan in den accufatif ftaat, des is het deelwoord<br />

onveranderlijk in de volgende fpreekwijzen:<br />

La chofe, dont fai parlé, de zaak, daar ik van<br />

gefproken heb.<br />

La femme, a qui fal donné de Var gent, de vrouw,<br />

aan wie ik geld gegeven heb.<br />

Om te weeten, of het deelwoord veranderlijk of<br />

onveranderlijk is, heeft men maar na te gaan van<br />

welk werkwoord het pronom relatlf, of pronom conjoncrif<br />

geregeerd wordt.<br />

Het is onveranderlijk in de volgende fpreekwijzen :^<br />

De weg, dien ik begonnen heb te houden, la<br />

route, que fai commmcé a fulvre.<br />

Hunne rijkdommen hebben hem doen eerbiedigen,<br />

leurs grands biens les ont fait respecter.<br />

Jk heb haar zien uitfchilderen , je Fai vu peindre.<br />

Kk 3


fft$> Over het voorledene Deelwoord.<br />

Commencé, begonnen, is onveranderlijk, om dat<br />

que niet van commencer maar van fulvre afhangt;<br />

dus wordt les van respecter, en niet van fait, la,<br />

van peindre, en niet ,van vu geregeerd.<br />

Maar het is veranderlijk in de volgende fpreekwijzen<br />

:<br />

r<br />

liet yoorneemen, dat ik genomen heb, om naar<br />

buiten te gaan, la réfolutlon, que faiprife d'ah.<br />

Ier a la campagne.<br />

De kinders, die men gedwongen heeft te wer?<br />

ken, les enfans, qu'on a forcés de travalller.<br />

Ik heb haar zien fchilderen, je Pal vue peindre.<br />

Ik heb haar hooren zingen, je 2'ai entendue chanter*<br />

In de eerde fpreekwijze wordt que geregeerd van<br />

prendre, en niet van aller.<br />

In de tweede fpreekwijze hangt que van forcer,<br />

en niet van travailler af.<br />

'fen derden wordt la geregeerd van voir, en niet<br />

van peindre; en ten vierden is la de naamval van<br />

entendre, en niet van chanter.<br />

De deelwoorden pu en voulu blijven onveranderlijk<br />

; bij voorbeeld:<br />

Ik heb de (lappen gedaan, die ik heb kunnen, fat<br />

fait les démarches, que fai pu.<br />

Ik heb hem de boeken gegeven, die ik wilde, je,<br />

lui ai donné les livres que fai voulu.<br />

In de eerfte fpreekwijze hangt les af van het weggelatene<br />

werkwoord faire, doen, en in de tweede<br />

van het verzwegene- werkwoord donner, geeven-<br />

Eindelijk is aantemerken, dat het deelwoord veranderlijk<br />

is, en de voor zich neemt, wanneer er<br />

?en getal of hoeveelheid uitgedrukt wordt, voor.<br />

naamlijk indien het onperfoonlijke werkwoord il y a<br />

voorafgaat:<br />

II y a deux hommes de tuis et quatre de hlcsfês,<br />

er zijn twee mannen gedood en vier gekwetst.


Opfeilen, betreffende het voerledene Deelwoord. 519<br />

Opfrellen, - betreffende het voorledene<br />

deelwoord.<br />

N°. u<br />

De ftad is belegerd 1 geweest, en de vijanden<br />

zijn terug gedreven 2 geworden. De deur werd 2<br />

opengelopen, en het venfter geopend. De pannen<br />

zullen Pinnen 4 een oogenblik vermaakt 5 zijn. De<br />

ftad is flormenderhand 6 ingenomen 7, en de huizen<br />

zijn door de vlammen verteerd 8 geworden. Mijn<br />

wil zal gedaan en mijn raad gevolgd worden. Hebt<br />

gij de boeken gezien, die ik gekocht heb? ik heb<br />

ze gezien ; zij zijn zeer netjes 9 Ingebonden 10.<br />

Dit huis is zeer 11 duur 12 verkocht: ik zou het<br />

gekocht hebben, zo het- goed kooper 13 verkocht<br />

geworden ware. Wij hebben de waaren onderzocht<br />

14, die gij ons gezonden hebt: zij zijn zo<br />

goed niet, als die ik in de voorledene week gekocht<br />

heb. De zaak, daar gij mij van gefproken hebt.<br />

zal zo fpoedlg 15 niet afgedaan 16 zijn, als men<br />

het denkt, I<br />

1 asfiéger.<br />

2 repousfer.<br />

3 2 pit.<br />

4 dans.<br />

5 retailler.<br />

é d'asfauu<br />

7 prendre.<br />

li confumer.<br />

9 propremenr.<br />

10 relier.<br />

11 bien.<br />

12 cher.<br />

N°. 2.<br />

13 « meilleur mar*<br />

chés<br />

14 examiner.<br />

15 fi-tót.<br />

16 tsrminer..<br />

Hebt gij de vrouw 1 van Mijnheer N... gezien ?<br />

Ik heb haar gezien, en ik heb haar gefproken. Zij<br />

is gisteren naar bulten 2 gegaan. Wacht 3 tot dat 4.<br />

1 époufe ƒ. 3 attendre. 4 que.<br />

3 la «ampsgne,<br />

Kk 4


5*a Opfeilen, betreffende hei<br />

mijn brief gefchreven is, indien gij wilt, dat ik<br />

met u yitga. Ik heb lust 5 om u hét beflüit 6 mede.<br />

te deelen 7, dat ik genomen heb. ' Hebt gij de<br />

brieven ontvangen , die ik u gefchreven heb? Ik<br />

heb ze ontvangen eer dat ik uit Amfteldam vertrokken<br />

was. Zie daar de v'erfen, die ik gemaakt<br />

heb. Geef ze mij weder na dat gij ze zult nagezien<br />

8 hebben! Ik bedank u voor dé goedheid, die<br />

gij voor mij gehad hebt. Ik heb de handlchoenen<br />

gevonden, die gij verloren hadt. Gij moet 9 de<br />

glazen 10 betaalen, die gij gebroken hebt. Zij heeft<br />

de goede gedachten verloren, die zij van u had<br />

opgevat ii. De moeite, die mijne vrienden zich<br />

gegeyen hebben, is grooter dan gij denkt.<br />

5 avoir envïe. 8 examiner. 10 vitre ƒ.<br />

6 réfolution ƒ. 9 il f am. u coccevoir.<br />

7 communiquer.<br />

De dingen, die door God gefchapen zijn, v/or*<br />

den door zijne voorzienigheid bewaard en onderhouden.<br />

De dieren, die in het begin gefchapen zijn,<br />

werden 1 den mensch onderworpen 2. De geenen,<br />

iiie van den wil huns meesters onderricht 3 zullen<br />

geweest zijn, en die denzelven niet zullen gedaan<br />

hebben, zullen dubbel 4 geitraft worden. De.<br />

dingen, die u door uwe ouders en meesters geleerd<br />

5* zullen zijn, verdienen wèl in uw 'geheugen<br />

6 geprent 7 te worden. De ouders hebben zich<br />

bedroefd 8 over de luiheid en over de domheid hunner<br />

kinderen, die zich derzelver verontwaardiging 9<br />

9p den hals gehaald hebben 10. De roem 11, dié<br />

jfjnze voorouders 12 ons nagelaten hebben, is een<br />

3[ 2 jr» s ênfeigner. 9 indignatión f.<br />

3 asfujettïr, dat.van 6 mémoire ƒ. 10 s'attirer.<br />

de zaak waaraan, 7 empreiodre. 11 gloire/.<br />

3 mftrüire» ' 8 s'affligor gin, 12 ancêtre m,<br />

4 doublement,


voorledene Deelwoord. §*i<br />

trfgoed 13, waarvan de verdienflen 14 alleen ons d»<br />

bezitting kunnen geeven.<br />

1% héritage m. 14 mérite m.<br />

N°. 4,<br />

Ik twijfel zeer, of gij wel ooit gelezen zult hebben,<br />

dat de oude 1 helden, door hunne uitfteekende<br />

daaden, zich veel eer en een' grooten naam verworven<br />

hebben, en zich dus eeretekenen 2 hebben<br />

doen oprichten 3, welke van ieder gezien werden.<br />

Hunne daaden werden in de jaarboeken 4' vereeu*<br />

wlgd 5, op dat de nakomelingen 6 hun best zouden<br />

doen 7, niet alleen om hen te evenaarten 8, maar<br />

zelfs om hen te overtreffen, Wij leezen ook in de<br />

heilige Schrift, dat de ontdekking 9, die Mardochai<br />

10 gedaan had van de zamenzweering, tegen<br />

den koning Asfuerus ge fineed n, in de jaarboeken<br />

was aangetekend geworden 12, Indien de deugd en<br />

de bekwaamheden nooit zonder belooning bleeVen,<br />

zou men hedendaags oneindig 13 meer menfchen<br />

Vinden, die dezelven zouden trachten, te verkrijgen.<br />

1 ancien. 6 postérité f. fingl 10 Mardochée.<br />

2 trophée m, 7 s'efforcer. n tramer.<br />

3 ériger. 8 égaler. ia annoter.<br />

4 chronique f 9 découverte ƒ. j 3 infiniment,<br />

5 éternifer.<br />

N'. 5.<br />

Wij moeten ons toeleggen 1 om de goede en kwaade<br />

hoedanigheden te ontdekken, met dewelken wij<br />

geboren zijn; en na dezelven wèl gekend te hebben,<br />

moeten wij werken om de goeden te vestigen<br />

2 en om de Hechten te verbeteren. De kwaade<br />

tijdingen hebben zich altijd rasfer verfpreid -3 dan<br />

5 i^ppliquer. 2 fortifier. 3 f e rérandre.<br />

Kk 5


4sc Opfeilen, betreffende het 1<br />

c?e goeden. De ftudie ontflaat 4 ons van de dwaalingen<br />

5, waarin de vooroordeelen 6 van de flechte<br />

opvoeding ons gedompeld hadden. Ik heb u de<br />

dingen niet geweigerd, die gij mij gevraagd hebt,<br />

jk heb ze u toegefaan 7. Ik heb haar hooren zingen,<br />

zij heeft eene fchoone (tem. Hebt gij haar het<br />

lied hooren zingen, dat ik voor haar had uitgefchreven?<br />

ik heb het haar hooren zingen. Ik heb hooren<br />

zeggen, dat uwe zuster zich heeft laaten 8<br />

nitfchilderen 9. Zij tekent 10 fraai, lk geloof het,<br />

fchoon ik haar nooit heb zien tekenen.<br />

4 affranchir. 7 accorder. 9 peindre.<br />

5 erreur ƒ. 8 faire. 10 desiiner.<br />

6 préjugé m.<br />

N°. 6.<br />

De lieden, die ik heb zien voorbijgaan, zijn in<br />

de herberg gegaan t. De fchoenen, die gij hebt<br />

laaten maaken, zijn reeds verfleten 2. De kamer,<br />

die men gereed gemaakt heeft 3, is groot genoeg.<br />

De foldaaten, welken men genoodzaakt heeft uittetrekken,<br />

waren in groot getal. Zij heeft zich in<br />

het zingen geoefend 4. Zij heeft zich eenen man 5<br />

verkozen 6. De reden, die hij gemeend heeft dat<br />

ik goed zou keuren 7, zijn deezen. Ik zend u de<br />

boeken, die gij begeerd hebt, dat ik voor u zoude<br />

koopen. Zend mij de fpecerijen, die gij gezegd hebt<br />

voor mij te koopen. Gij hebt mij de dingen gevraagd<br />

, die gij geweten 'hebt. dat ik niet in ftaat<br />

zijn zou u te bezorgen 8. Ik heb alle middelen in<br />

het werk gefield 9, die ik kon. Wij hebben de lesfen,<br />

die de meester ons gegeven had, zo goed geleerd,<br />

als wij hebben kunnen.<br />

1 entrer. 4 s'exarcer a. 7 approuver.<br />

a ufer. 5 man' m. 8 procurer.<br />

3 préparer. 6 choilir. 9 emploïer.


voorledene Deelwoord. 3^3.<br />

Mijne zuster is voor ast uuren niet opgeftaan i.<br />

Wij zijn om 2 vijf uuren opgeftaan. Die juffers<br />

hebben zich op de mufiek toegelegd. Zti heef L zich<br />

welhaast den dood van haaren man getroost 3. Zij<br />

hebben zich van de ftad meester gemaakt 4. Hoe<br />

veel lieden zijn er niet, welke berouw gehad hebben<br />

5 van zich in hunne jeugd op de fraaje weetenfchappen<br />

niet te hebben toegelegd 6. Men moet 7<br />

nooit, om in de ftudie der weetenfchappen te vorderen<br />

8, van den rechten 9 weg 10 afgaan 11, welken<br />

men beginnen heeft te volgen ia. Demetrius<br />

Phalerus 13, vernomen hebbende, dat de Atheners 14<br />

zijne flanclbeelden 15 omverre geworpen hadden 16,<br />

zeide 17: zij hebben de deugd niet omverre geworpen,<br />

die mij dezelven heeft laaten oprichten 18.<br />

1<br />

[ e ie<br />

ver. 8 avancer. 14 Athénien.<br />

2<br />

«' 9 vrai.<br />

3 fe confoler gén. 10 route/.<br />

4 fe rendre maitre. ?i fe détourner.<br />

5 fe repentir gén. 12 fuivre.<br />

«5 s'appüquer dat. 13 Démétrius de<br />

7 '1 f»ut. Phalere.<br />

15 (laaie ƒ.<br />

16 renverlèr.<br />

17 2 pr.<br />

18 dresfer.<br />

N°. 8.<br />

De wiskunst 1, op welke gij niet gewild hebt,<br />

dat ik mij zoude toeleggen, is zeer nuttig. De gefchiedenis,<br />

die ik u te "leezen gegevqn heb, heeft<br />

mij zeêr aangenaam toegefchenen 2. De maatregelen,<br />

die gij mij gezegd hebt te neamen, zijn deezen.<br />

De regel, dien ik begonnen heb u te verklaa.<br />

ren, is van groot belang 3. De dames, die ik heb<br />

zien voorbijgaan, zijn dezelfden, die gij gszien<br />

hebt. Veele vrouwen hebben zich aan de deur<br />

1. lesmathómatiques/. 2 paroitre. 3 importance ƒ.


$24. Opfeilen, betreffende kat<br />

vertoond 4, en ik heb ze laaten 5 doorgaan 6. Hij<br />

beeft Van het hof 7 alle gunflen 8 verkregen 9, die<br />

hij ge wil i heeft, Deeze itad is door den koophandel<br />

bloejende 10 geworden n. Hij heeft de gelegenheid<br />

verwaarloosd, welke hij gehad heeft om<br />

den vijand te flaan. Zij is hem gaan fpreeken. Zij<br />

zijn ons om raad komen vraagen.<br />

4 fe prefenter. 7 cour ƒ. ro floris/lnt.<br />

5 laisfer. 8 faveur/. ïi devenir.<br />

6 pasfer. 9 obtenir.<br />

N°. 9.<br />

Men heeft mij een naauwkeurig verhaal 1 gedaan<br />

van de elende, die de inwooners deezer ftad uitgedaan<br />

hebben. De groote hitte 2, die wij gehad<br />

hebben, heeft veele ziekten veroorzaakt. Deeze<br />

dag is één van die geenen, welke zij aan de vermaaken<br />

toegeheiligd 3 hebben. Ik hoop, dat gij<br />

eindelijk den regel der deelwoorden, die u zo dikwijls<br />

verklaard 4 geweest is, wèl zult begrepen<br />

hebben; maar om dat ik vrees, dat gij denzelven<br />

nog mogt vergeeten, indien wij er in het, geheel<br />

niet meer van fpiaken, zullen wij denzelven van<br />

rijd tot tijd herhaalen. Er zijn twee fchepen vergaan<br />

en drie geflrand 5. Daar is niets zo verbom<br />

gen, of het wordt eindelijk openhaar 6,<br />

ï recit m. 3 confacrer. 5 éehouer.<br />

9. chaleur/. 4 expliquer. 6 fe découvrir,<br />

N°. 10.<br />

Alle de geenen, wier geneigdheden 1 te veel aan<br />

de wereld en aan de ijdele wellustigheden der aar»<br />

«le gehecht s zijri, zijn b'lootgefteld aan alle gewei*<br />

l ireunation ƒ, 2 attaché.


voorledene Deelwoord, gzg<br />

denaarijen 3 des doods. De partijfchappen 4, dié<br />

eenen ftaat verdeelen 5, zijn bekwaam denzelven ts<br />

vernielen 6, hoe bloejend die ook zij. De ondergang<br />

7 van het Romeinfche gemeenebest is een ontegenfpreekelijk<br />

8 voorbeeld van deeze les 9; de inwendige<br />

10 verdeeldh den 11 , en- de oneenigheid ia<br />

der burgeren \%, hadden hetzelve veelmaalen14 otitfield<br />

iï, en hebben bet eindelijk geheel en al 16"<br />

verwoest 1,7. Ziedaar de fomma 18 gelds, die gij<br />

mij g-leend hadt. Ik ben blijde, van de gelegenheid<br />

om 11 diens: re doen gehad te hebben, en ik verzeker<br />

u, dat ik dezelve nooit zal laaten voorbijgaan<br />

19'.<br />

3 "iolence ƒ. 9 maxime ƒ. 15 ébranler.<br />

4 d'sfeniiün ƒ. 10 intestin. 16 de fond en cour<br />

5 diWfer, 11 diviti^n /. We.<br />

6 ruïrer. ja desunion ƒ. 17 ruïner.<br />

7 ruïne/. 13 cit-ïen m. 18 fomme/.<br />

8 authentique. 14 fouvent. 19 échapper»<br />

N°. II.<br />

De dampen 1 zijn ^zww 2 en onzichtbaare voch*<br />

tigheden 3, die in de lucht drijven 4, en weikei*,<br />

verdikt 5 en zichtbaar 6 geworden zijnde '7, wu/.<br />

8 genoemd Worden 9, die de wind, welke maar<br />

een flroom 10 van lucht is. hier en daar iï in den<br />

dampkring 12 boven en drgt bij onze aarde doet<br />

zweeven 13 Die dampen f ij gen op 11 van de aarde,<br />

en van al wat zich er op 15 bevindt, en door<br />

haare ligtheid 16 .(rijven zij in de beneden- 17 flreek r8<br />

van de lm.hr, om deeze reden dampkring genoemd 19.<br />

ï vapeur/. «& nuage m, 14 s'élever.<br />

2 délié. 9 nommer. 15 y.<br />

3 humidité ƒ. IO courant m. 16 légéreté /.<br />

4 nager. II 9.1 et la 17 bas.<br />

5 épaisfir. 12 at nosphèrem. 18 rétdon/.<br />

6 vifible. 13 fiotter, 19 appelier,<br />

7 devenir.


#20 Óver den eerften en tweeden voortedenen tijd.<br />

De dampen, zich in de lucht tot 20 wolken 21 gevormd<br />

hebbende 22, vervrolijken 23 ons gezicht door<br />

haare geduuriglijk verfichtllende-24 gedaanten, befchutten<br />

25 ons tegen den al te leevendigen glans 26<br />

der zonne, verfrisfchen 27 de lucht, en, daarin 28<br />

onzuiver 19 opgerezen 30 zijnde, worden zij er van<br />

God gezuiverd en tot 31 eenen vruchtbaaren 34<br />

regen gefchikt 33.<br />

2 0 en<br />

« 2 1<br />

21 nuage m.<br />

? garantir ge».<br />

26 éclat m.<br />

30 monter.<br />

31 pour.<br />

22 fe former.<br />

23 réjouir.<br />

24 différent.<br />

27 rafraichir.<br />

28 y.<br />

29 impur.<br />

32 fertile.<br />

33 préparen<br />

XL. R E G E L .<br />

Over den eerften en tweeden voorledenen tijd*<br />

De eerfte voorledene tijd wordt gebruikt, wanneer<br />

er van eene daad of gebeurtenis gefprokert<br />

wordt, die wel voorleden, maar echter nog eene<br />

geduurzaamheid te kennen geeft; bij voorbeeld:<br />

De volken, die in de duisternis waren, hebben<br />

een groot licht gezien, les peuples, qui ètoient<br />

dans les ténèbres, ont vu une grande lumiere.<br />

Die tiid wordt ook nog doorgaands met het voegwoord<br />

fi gebruikt, wanneer het zo veel betekent<br />

als, bijaldien, indien, wanneer; bij voorbeeld:<br />

Indien de jeugd wilde, en de, ouderdom konde,<br />

fi jeunesje vouloit, et vielllesje pouvolt.<br />

Men gebruikt den tweeden voorledenen tijd, wanneer<br />

men Van eenen tijd fpreekt, die volkomen<br />

voorbij is: er moet ten minften een dag verlopen<br />

zijn, van dien tijd af te rekenen dat men fpreekt*


0>er den eerften en tweeden voorledenen tijd.<br />

Men zoude dus niet wèl fpreeken,» wanneer men<br />

zeide: het is deeze week, deeze maand, dit iaar<br />

zeer koud geweest, il fit un trés grand frold cette<br />

fematne ce mots, cette année-ci: men behoorde hier<br />

den volmaakten tijd te gebruiken, en te zeggen il<br />

afait om dat de-week, de maand, of het jaar,<br />

Biet volkomen voorbij is. '<br />

Ook zegt men niet: je regus ce matin la vifite de<br />

Monfieur votre fiere, ik kreeg van de morgen een<br />

bezoek van Mijnheer uw' vader; men behoorde te<br />

zeggen: jat regu; want deeze morgen, moet als<br />

een gedeelte van den tegenwoordigen dag aangemerkt<br />

worden.<br />

5<br />

° ö<br />

Maar men zegt zeer wèl: il yeut hier deux ans<br />

quejarnvat de France, het was gisteren twee jaar<br />

dat ik uit Frankrijk vertrok.<br />

Den volmaakten tijd zou men nog in de volgende<br />

fpreekwijze gebruiken: il y a qulnze jours que<br />

je ne jms fiortt, ik ben in geen veertien dagen uit<br />

geweest; naardien de veertien dagen nog niet ten<br />

vollen verfcheenen zijn.<br />

Deeze tweede voorledene tijd wordt ook wel his- '<br />

tonfche tijd genaamd, om dat dezelve in den histonfchen<br />

ftijl veel te pas komt:<br />

Alexandre attaqua Dar lus, le vainqult deux fois<br />

fit prifionnieres fia mere, fit femme et fes filles *<br />

Alexander tastte Darius aan, overwon hem tot<br />

tweemaalen toe, en nam deszelfs moeder, vrouw<br />

en dochters gevangen.<br />

Opflellen, betreffende den eerflen en tweeden<br />

voorledenen tijd.<br />

N°. i.<br />

Het lust mij i, ulieden van daag eene fabej te<br />

I j'ai envie,


52ê Opfeilen betreffende den<br />

verhaalen, die ul. van groote nuttigheid zal kunne»<br />

zijn, indien gijl. uit dezelve de noodige gevolgtrek*<br />

kingen 2 weet te maaken 3. Twee kikvorfchen leef.<br />

den in een moeras; maar de hitte der zon hetzelve<br />

uitgedroogd hebbende, gingen zij beiden daar uit*<br />

en zoehten een ander verblijf 4: zij kwamen 5 bij<br />

eenen put, en fprongen er'blijmoedig in; doch het<br />

water van den put, door de geweldige hitte der<br />

zonne,. ook uitgedroogd geworden zijnde, kwamen,<br />

zij elendig om 6, om dat zij niet bedacht hadden 7,<br />

alvoorens 8 er intefpringen, dat zij niet weder uit<br />

den put zouden kunnen komen 9, wanneer het wa.<br />

ter daarin ook opgedroogd zoude zijn. Ik hoop, dat<br />

deeze fabel u zal leeren te overdenken alvoorens té<br />

beginneii!<br />

* conféquerice/. 5 arriver. 8 avant;<br />

3 tirer. 6 périr. 9 fortin<br />

4 demeure/. 7 réfléchir.<br />

Een zoon zeide eens 1 tot zijnen vader, dat hij<br />

alle zijne vrienden ten eeten 2 genodigd had. De<br />

vader, zijnen zoon de valfche meening willende te<br />

kennen geeven , welke hij van de oprechtheid zijner<br />

gewaande 3 vrienden had, fpoorde hem aan 4 hunne<br />

trouw op de proef te feilen 5, en hun ten dien einde<br />

wijs te maaken 6, dat hij zich in eén groot gebrek<br />

aan geld 7 bevond, en dat hij, door zijne<br />

fchuldeifchers gedrongen 8, niet wist, wat te beginnen<br />

9. De zoon volgde den wijzen raad van zijnen<br />

vader op io; err, toén het geheele gezelfchap aan<br />

tafel was, vertelde hij aan zijne vrienden den hoogen<br />

1 un jour. 5 mettre al'épreuve. 9 de quel boi» fake<br />

3 a fouper. 6 faire accroire. fléche.<br />

3 prétendu, 7 befoin d'argent. 10 fuivre.<br />

4 engager, 2 presfé.


eerften en tweeden voorledenen tijd. 5*5<br />

'gen nood ti j waartoe hij gebragt was 12. In het<br />

volgende opftel zult gij), zien, dat geen van hun<br />

den naam van vriend verdiende, en dat zij allen<br />

Verdweenen, zodra hunne vriendfcbap op dè proef<br />

gefteld werd.<br />

11 extrëmitë. is être rédde*<br />

W. 3.<br />

Zodra hij het verhaal 1 zijner elende geëindigd<br />

11 ad 2, verwonderde men zich daarover, en meri<br />

kon niet begrijpen hoe hij. in 3 zo korten tijd, ert<br />

door zo weinige verteeringen te doen, zich zodahiglijk<br />

had kunnen in fchulden'jleeken 4; fornmigeri<br />

verontschuldigden zich met 5 het onvermogen 6,<br />

Waarin zij waren, om hem dienst te doen 7; de<br />

anderen zoch:en hem met eene ijdele hoop te voeden<br />

8; kortom 9, zij verhVfeu hem allen en verdwéenen.<br />

De vader, op den volgenden dag. zijnen<br />

zoon ondervraagd hebbende omtrent 10 den ultjlag<br />

11 Van zijne list 12, zag deeze zich gedrongen<br />

te bekennen 13, dat hij zich bedrogen had, en.<br />

dat er onder deezé menigte 14 vrienden niet eeri<br />

éénige geweest was, die hem had Willen bijftaan 15»<br />

1 récit tó.<br />

2 achever.<br />

3 en.<br />

4 s'ëndetter.<br />

5 pari><br />

impuisfance ƒ.<br />

7 rendre fervice. 11 fuccès m.<br />

8 repaitre, gén. 12 rufe/.<br />

van de zaak. 13 avouer.<br />

9 enfin. 14 multitude ƒ*<br />

10 fur.<br />

ia asfisten<br />

N°. 4.<br />

Iemand bij eenen vriend aan tafel zijnde, alwaar<br />

mén, oridér anderen, viseh opdischte 1 , wiens reiik<br />

te kennen gaf, dat hij niet te versch 2 was ; hij<br />

1 fervir. 2 frais.<br />

LI


Opfeilen, betreffende den<br />

nam den fchotel op 3, hield zijnen mond digt hij<br />

den hop 4, van den visch, als of hij hem iet had<br />

ingeluisterd 5; waarna hij den fchotel weder op zijne<br />

plaats zettede 6. De geene, die onthaalde 7,<br />

vroeg hem, waarom hij dat deed? De andere verhaalde<br />

hem, dat het eenige dagen geittien was 8,<br />

dat hij een' broeder op 9 zee verloren had, en dat<br />

hij aan den visch gevraagd had, of hij er niets<br />

van wist: en wat heeft hij u geantwoord, zeide<br />

hem de gastheer 10? hij heeft mij geantwoord;<br />

hernam 11 deeze, dat hij er mij niets van zeggen<br />

kon, naardien het reeds zeer lang geleden was, dat<br />

men hem uit het water gehaald had.<br />

3 lever. 7 régaler. 9 fur.<br />

4 hure f. 8 il y avoit quel- 10 hóte m.<br />

$ chucheter. ques jours. 11 repliquer.<br />

6 remettre.<br />

N». 5.<br />

Twee Kardinaalen, gekomen zijnde om den fchilder<br />

Raphaël te zien, befchouwden 1 met veel aan?<br />

dacht het fchilderij, waarop St. Petrus en St. Paulus<br />

afgemaald waren 2. Na hetzelve wèl befchouwd 3.<br />

te hebben, zeiden zij aan den fchilder, dat hij huu<br />

het aangezicht te rood gemaakt had; deeze, daarover<br />

ver foor d zijnde 4, antwoordde hun: mijne Hee.<br />

ren 5! dat moet ulieden niet verwonderen, want<br />

ik heb hen gefchilderd dusdanig als zij in den hemel<br />

zijn, en het is de fchaamte van opvolgers te<br />

hebben zo als 6 gijlieden, die hen doet bloozen. Ik<br />

twijfel zeer of zij dit antwoord zullen verwacht<br />

hebben 7.<br />

X confidérer. 4 être piqué. 6 tel.<br />

2 repréfenter. 5 Mesfeigneurs. 7 s'attendre dat.<br />

3 examiner.


eerften en tweeden voorledenen tijd, £3 j<br />

3N°. 6.<br />

Een edelman, door den koning van Frankrijk in<br />

'gezantfchap 1 naar het hof a van den Grooten Heer<br />

gezonden zijnde, werd in de vergadering 3 gebragt<br />

4 gelijk 5 de andere afgezanten 6; maar ziende,<br />

dat de anderen gezeten waren, en dat er ^een<br />

zitplaats voor hem was, deed zijnen mantel af 7,<br />

en ging er met veel vrijmoedigheid 8 op zirten, en<br />

flelde zijnen last 9 in 10 orde, en zonder dé minfte<br />

ontroering 11 voor 11* De keizer, die zijne tegenwoordigheid<br />

van geest bewonderd had 13, deed hem,<br />

»« het verkenen 14 van het gehoor 15, herinneren 16<br />

om zijnen mantel j^/er o/> te neemen 17; maar de<br />

edelman antwoordde met bevalligheid18, dat de afgezanten<br />

van den koning zijnen meester, de gewoonte<br />

niet hadden om hunne zitplaatzen mede te<br />

draagen 19.<br />

1 en ambasfade.<br />

2 cour f<br />

3 asfemblee ƒ.<br />

4 introduirei<br />

5 comme.<br />

6 ambasladeur m.<br />

7 óter;<br />

8 llberté/.<br />

9 commisfion ƒ.<br />

10 par.<br />

11 trouble m.<br />

Ia txpofer.<br />

13 admirer.<br />

N°. 7.<br />

14 a la fin.<br />

15 audiei:ce ƒ.<br />

16 resfbuvenir.<br />

17 reprendre.<br />

18 grace.<br />

19 poner avec euk<br />

Een fperwer 1, zijnen dorst zoekende te lesfchenz 9<br />

vond eene fles, die half 3 vol water was, zo dat<br />

hij er niet bij kon komen 4. Hij wilde er in het<br />

eerst 5 een gat met zijnen bek in maaken; maar<br />

het glas was te dik; toen beproefde 6 hij dezelve<br />

'omver te flooten 7; maar zij was te zwaar. Hij be.<br />

'dacht 8 eindelijk een middel, dat hem gelukte: hij<br />

ï épervier m.<br />

2 fe dé.


-532 Opfeilen, betreffende den<br />

wierp zo veel kleine (teentjes in de fles, tot dat<br />

het water hoog genoeg rees 9 om er bij te kunnen<br />

komen. Men kan zeer dikwijls door uitvinding<br />

eerder dan door geweld in eene Zaak flaagen 10:<br />

deeze fabel leert ons, dat de hinderpaalen, die wij<br />

in het begin ontmoeten, ons niet moeten ter neder<br />

flaan n, noch ons aan den goeden uitflag doen<br />

wanhoopen 12; laaten wij onze poogingen 13 verdubbelen,<br />

en wij zullen ondervinden, dat de volharding<br />

14 veele zaaken mogelijk maakt.<br />

9 monter. 11 rebuter. 13 effbrt m.<br />

10 venir a bout gen. 12 fe désespdrer. 14 perfévérance f.<br />

N°. 8.<br />

De eerflemaal, dat Efopus toonde, dat zijn geest<br />

oneindiglijk van zijn ligchaam verfchilde, was, toen<br />

de andere huisbedienden vijgen opgegeten hadden,<br />

die men voor zijnen meester bewaard 1 had; zrj<br />

befcbuldigden Efopus die gegeten te hebben. Zijn<br />

meester aan deeze lastering 2 geloof flaande 3, om<br />

dat Efopus, die moeite had om zich uit te druk'<br />

ken 4, niets tot zijne verdediging zeide, zou hem<br />

ftrenglijk hebben laaten kastijden; maar Efopus?<br />

verzocht hem om de ilrafoefening een oogenblik<br />

uit te ftellen 5. Hij liep naar de keuken, bragt<br />

laauw 6 water, dat hij inzwolg 7, en zich met den<br />

vinger tot braaken 8 dwingende 9, gaf hij het water<br />

zuiver 10 over n , naardien 12 hij nuchteren 13<br />

was. Hij verzocht den meester, om aan zijne befchuldigers<br />

te beveelen hetzelfde te deen 14, en<br />

naauwlijks hadden zij het ge-dronken, 0/15 zij<br />

1 réferver.


eerften en tweeden voorledenen tijd. 533<br />

fpoogen het met de vijgen uit 16", en zij werden<br />

geftraft zo als zij het verdienden.<br />

16 rejetter.<br />

N°. 9.<br />

Men zegt, dat de Indiaanen 1 lompe 2 en domme<br />

Meden zijn, echter ga ik u de fchranderheid 3 van<br />

één' hunner verhaalen, het geen doet zien dat de<br />

regel niet algemeen is: een Spanjaard 4 had het<br />

paard van eenen Indiaan geltolen; deeze, ziende<br />

dat de rechter hem van de misdaad niet kon overtuigen,<br />

niettegenitaande alle de moeite, die hij genomen<br />

had, wierp eenen zak over 5 den kop van<br />

het paard , en vroeg aan den dief, aan 6 wat oog<br />

het paard blind 7 was? de dief, zeer verlegen 8,<br />

antwoordde in het honderd om 9, dat het aan het<br />

rechter oog was; toen de Indiaan, den kop van het<br />

paard ontdekkende, zeide: men ziet wel dat het<br />

paard u niet toebehoort 10, want gij weet niet, dat<br />

hetzelve noch aan het rechter noch aan het linker<br />

oog blind is. De dief, overtuigd, werd geftraft zo<br />

als hij het verdiende.<br />

1 Indien m. 5 fur. 8 embarrasfé.<br />

2 grosfier. 6 de. 9 au hazard.<br />

3 finesfe/. 7 borgne. 10 être dat.<br />

4 Espagnol m.<br />

' N°. 10.<br />

Eenige ridders van Malta fpraken zamen over het<br />

gevaar, waaraan zij blootgefleld zijn zouden, indien<br />

het gerucht, dat men verjpreidde 1, waar was,<br />

dat de Tiirken hen dreigden aan te vallen 2 met<br />

eene magtige vloot. Er was édn van die ridders,<br />


SM Opfeilen, betreffende den<br />

met alleen zeer klein, maar ook zeer gerimpeld 4<br />

was: zo als die beden gemeenlijk de fpeelbal 5 der<br />

anderen zijn, was er één onder hen, die zeide:<br />

wat hebben wij te vreezen? hebben wij niet eenen<br />

Samfon onder ons, die een geheel leger van Turken<br />

verftaan


eer/ten en weeden veorledenen tijd. 535<br />

N°. 12;<br />

Zie hier weder een fabel, waardig om in uw<br />

geheugen 1 geprent 2. te worden ! Een mierle ., die<br />

in eene kooi voor het venlter hing,zong bij nacht:<br />

een vledermuis vloog er naar toe 3, en vraagde<br />

haar, waarom zij niet liever bij den dag zong, en<br />

bij nacht fliep? De rede daarvan is, zeide zij, dat,<br />

toen ik bij den dag zong, ik mij zelve verried, en<br />

dus gevangen werd, daaruit heb ik geleerd, dat ik<br />

wèl zal doen bij den dag te zwijgen; maar uwe<br />

voorzorg is te laat 4,hernam 5 de vledermuis, want<br />

gij zoudt wèl gedaan hebben te zwijgen, voor dat<br />

gij gevangen werd. Veele lieden willen voorzorgen<br />

gebruiken na dezelve zeer fchandelijk verzuimd te<br />

hebben, toen het nog tijd was. De omflandigheid 6<br />

van deeze meerle,leere u te overdenken 7 alvoorens<br />

te beginnen,<br />

I mémoire ƒ. 4 tardif. 6 (ituation f.<br />

3 empreindre. 5 repartir. 7 réfléchir.<br />

3 s'approeher gén.<br />

XLI. R E G E L .<br />

Over den afftand van de eene plaats tot de<br />

andere, en over den tijd, die er van<br />

de eene gebeurtenis tot de andere<br />

verloopt.<br />

De woorden, waardoor men wil aanwijzen, hoe<br />

verre de eene plaats van de andere gelegen is, of<br />

den tijd, die er verloopt van de eene gebeurtenis<br />

lot de andere, worden na het werkwoord in den<br />

datif, en de plaats, va» welke gerekend wordt, in<br />

«en gènitif gezet:<br />

* Ll 4


536 Opfeilen, 'betreffende den<br />

DU is eene halve mijl van de ftad gefchied, cela<br />

s'est fait d une demi lieue de la ville.<br />

Een halve mijl; de afftand zijnde, wordt des in<br />

't Fransch in den datif geplaatst.<br />

Opftellen, betrelFende den afftand van de<br />

eene plaats tot de andere.<br />

Wij zullen een mijl van hi*er het middagmaal honden<br />

i. Dit is gefchied een musketfchoot 2 van de<br />

ftad. Dit huis is omtrent 3 een uur daar van daan.<br />

De koets is een halve mijl van de ftad geplunderd 4.<br />

Zijne buitenplaats is een uur van de ftad. Het fiot 5<br />

is een mijl van de zee. Hij heeft een' man dertig<br />

fchreden van hem af gezien. Het klooster é van<br />

St. Dionyfius 7 ligt twee mijlen van Parijs.' Mid,<br />

delburg is agt mijlen noord-oosten van Brugge 8 j<br />

twaalf mijlen noord-westen van Gent 9, en negenen-twintig<br />

mijlen zuid-westen van Amfteldam. WH<br />

sijn dagelijks maar twee vinger breed van den dood.<br />

Wij zijn maar tien pasfen van huis.<br />

I diner. 4 pilfer. 7 St. Dénis.<br />

3 la portee du 5 chateau m. g Brugss.<br />

mousquet, 6 clcjtre m. 9 Gand. '<br />

3 environ.<br />

N°. 2.<br />

Madrid, de hoofdftad van Spanje, is 106 mijlen<br />

noord-oosten van Lisfabon, 250 mijlen van Parijs<br />

300 mijlen zuid-westen van London, en 300 mifi<br />

len van Rome. Ziet gij dien toren niet? hij ligt<br />

ico roeden van ons af. Zwol ligt drie uuren van<br />

Campen. Een uur van daar zullen wij een dorp


tifftand van de eene plaats tot de andere, enz. 53<br />

vinden, daar wij ons zullen kunnen ververfchen 1,<br />

De Had, die gij van verre ziet^ is drie mijlen van<br />

ons af. Ik dacht, dat wij maar twee mijlen van de<br />

ftad af waren. Ons huis is niet méér dan vijftig<br />

fdireden van het uwe af. Die boomen flaan 2 zes<br />

voet van elkander 3 af. De tuin van mijnen oom.<br />

is wel een mijl hier van daan. Ik wenschte wel,<br />

dat hij hier maar een quartier uurs van daan ware!<br />

Bourdeaux is een zee-flad 4 van Frankrijk, gelegen<br />

op de Garonne 5, 35 mijlen zuid-westen van Parijs,<br />

j fe rafraichir. 3 1'un 1'atitre 5 Garonne ƒ. riv.<br />

? être. 4 ville maritime.<br />

XLII. R E G E L .<br />

Over de plaats waar men is, en waar men<br />

heen gaat.<br />

De plaats, waar men is of waar men naar toe<br />

gaat, wordt in den datif geplaatst; men zonderc<br />

hiervan uit de naamen van koning- en keizer-riikin,<br />

van fteden, enz., naardien hierover afzonderlijk<br />

reeds gehandeld is:<br />

Ik ga naar de kerk, je vals a Féglife.<br />

Hij is in de fchool, il est a Pécole.<br />

De plaats daar men naar toe gaat, of waar men<br />

is, wordt ook door y overgezet:<br />

Ik ga er naar toe, je m'y en vals.<br />

Ik ben er, fy fuis.<br />

Wanneer iet in een plaats befloten is, gebruikt<br />

men het voorzetzel dans of en:<br />

Er zijn fchoone vertrekken in het huis van mijnen<br />

vader, // y a de beaux appartement dans la<br />

matfon de mon pere.<br />

LI 5


£3& Opftellen, betreffende de plaats<br />

Op ftraat wordt altijd door dans la rue overgezet»<br />

Na entrer gebruikt men meestentijds dans:<br />

Hij trad in de kamer, ij entra dans la chambre.<br />

Dans wordt in plaats van en gebruikt, wanneer<br />

men met bepaaling fpreekt; dus zegt men:<br />

Treed in de koets, montez dans le carosfe.<br />

Hij zat in een koets, // étoif en carosfe.<br />

Wanneer men zich boven op iet plaatst of bevindt,<br />

of het eene ligchaam op het andere rust of<br />

gezet wordt, gebruikt men fur:<br />

Hij is op het dak, il est fur le foit.<br />

Zo zegt men ook, pasfer fur un pont, over eene<br />

brug gaan.<br />

Opftellen, betreffende de plaats waar men<br />

is, of naar toe gaat.<br />

N°. i.<br />

De meid is naar de markt gegaan, om boter<br />

eieren, en andere eetwaaren i te koopen. Onze<br />

knecht is naar ae hal gegaan, om vleesch te koopen.<br />

Ik geloof, dat hij er kalfsvleesch en een fchaa»<br />

penbout koopen zal. Wij hebben gisteren op de<br />

kermis geweest, en wij hebben er veele fraaje dingen<br />

gezien. Wij zullen morgen naar het koffijhuis<br />

gaan. Zij zijn gewoon er alle dagen te gaan. Hebt<br />

gij gisteren avond in den fchouwbürg geweest? wij<br />

hebben er geweest. Wij zullen overmorgen naar<br />

de buitenplaats van mijnen oom gaan, die maar een<br />

mijl van de ftad is. De jongens, die op ftraat loopen<br />

in plaats van op fchool te kqmen, verdienen<br />

i denree/.


waar men is, of naar toe gaat. 53^<br />

gèftraft ie worden. De regeering is op het ftad.<br />

huis vergaderd 2. '<br />

3 asfemblé»<br />

N 9<br />

. s.<br />

Men vindt lieden, die liever willen 1 naar de<br />

kroeg z, dan naar de kerk gaan. Ik ken eenen<br />

man, dien men den geheelen dag 3 in de kroes<br />

Vindt, en die er al zijn geld ver/peelt 4. Waarom<br />

Zijt gij gisteren niet op fchool geweest? Het is mii<br />

onmogelijk geweest er te komen; mijne onpaslijkheid<br />

verhinderde mij uittegaan. Waar waart gij?<br />

ik was op de beurs. Hij legt zich neder 5 in dê<br />

ichaduw. Zij flaan 6 in de regen. De huishoud*<br />

fter 7 fluit de- groenten 8 in den ••kelder. Er is in<br />

deeze ftad niets bijzonders te zien. Die jonge<br />

heeft mijnen hoed in het water geworpen; ik weet<br />

niet hoe ik hem er uit zal haaien 9. Is Mijnheer<br />

uw vader nog buiten?neen, hij is reeds in de ftad.<br />

1 aimer mieux. 4 jouer. 7 ménagere f.<br />

2 cabaret m. 5 fe coucher. 8 ?é"ume ff "<br />

3 journée ƒ. 6 f e tenir. 9 retirer.<br />

h e b<br />

„o?r^<br />

r b<br />

?. n<br />

° P<br />

, d e<br />

N°. 3.<br />

? ans<br />

P- arti<br />

i geweest. Zij zijn<br />

paar den fchouwburg m een koets gebragt 1. Laa<br />

fen wij in de zaal treeden, als het u belieft. Waas<br />

hebt gij mijne boeken gelaten? lk heb ze gelaten<br />

op dezelfde plaats, daar gij z e gelegd hadt 2. Op<br />

welke plaats hebt gij ze gezien? Ik heb ze op den<br />

lesfenaar gevonden. De beeren kunnen 3 op de boo.<br />

men klauteren 4 als de katten. Wij hebben eenen<br />

blinden op de nieuwe brug gezien. Men moet<br />

t = r . , f a v oj r, 4 g, r o p e r >


54» Ovtf de afmeetingen der ligchaamen.<br />

over eene fteenen brug gaan om in de groote kerk<br />

te komen 5. Gaat op de bank maar niet op de r%fei<br />

zitten 6! Er zijn in uw huis meer vertrekken<br />

dan ik dacht. Men vindt op de wallen 7 kanonnen,<br />

om op den vijand te vuuren 8.<br />

5 entrer. 7 rempart m. 8 faire feu.<br />

ó s'aslèoir.<br />

XLIII. R E G E L .<br />

Over de afmeetingen der ligchaamen.<br />

Wanneer men zeggen wil hoe hoog, hoe diep,<br />

hoe lang, of hoe breed een ligchaam is, zo wordt<br />

het werkwoord zijn in 't Fransch overgezet door<br />

avoir, en het naamwoord, dat de hoogte, diepte,<br />

lengte of breedte aantoont, wordt door een' fubftantif<br />

overgezet, en na avoir in den gènitif ge.<br />

plaatst.<br />

Hoog wordt onverfchilliglijk door hauteur of haut;<br />

breed door largeur of large; lang door Jongueur of<br />

long overgezet. Indien de adjeclifs haut, large en<br />

long gebruikt worden, in plaats van de fubftantifs<br />

hauteur, largeur en longueur, zo let, dat dezelven<br />

alsdan noch aan geflacht noch aan getal gebonden<br />

zijn; bij voorbeeld:<br />

Hoe breed is dat laken? combien ce drap a Pil de<br />

large.<br />

De berg is honderd voet hoog, cette montagne a<br />

cent fieds de hauteur.<br />

Wanneer men aantoonen wil hoe veel het eene<br />

ligchaam langer, breeder, of hooger is dan het andere<br />

, zo wordt het verfchil achter aan met het bepaalde<br />

lid woordje in den gènitif geplaatst:<br />

Hij is een hoofd hooger dan ik, il est plus grand<br />

que moi de la téte.


Opfeilen, betref, de afmeetingen der ligchaamen. 541<br />

Opftellen, betreffende de afmeetingen der<br />

ligcha„men.<br />

N° 1.<br />

Mij dunkt, dat dn berg, die een mijl van óns<br />

af ligt, wel vijfug roeden hoog, en ten minnen<br />

honderd breed is. Zoudt gij wel gelooven, dac<br />

die boom twintig voet hoög is, en zes voet diameter<br />

heeft? Een mensch van zes voet is van eene<br />

oede langte i. Deeze gralt is honderd voet<br />

f<br />

reed, en die toren is bijna veertig roeden hoog.<br />

Er zijn dwergen, die maar één voet hoog zijn.<br />

Wij leezen in den bijbel, dat Saul een hoofd grooter<br />

was dan al het volk. Dit ftuk 2 laken is vijf<br />

Vierdendeel ellen breed, en tien ellen Jang. Er zijn<br />

boomen, die wel zes vademen dik 3 zijn. Men<br />

zegt, dat er visl'chen zijn, die meer dan tien ellen<br />

lang zijn, en men verhaalt, dat er in America Hangen<br />

gevonden worden 4, die wel zestig ellen lang<br />

zijn.<br />

1 taille/. 3 circuit. 4 il fe trouve,<br />

2 piece ƒ.<br />

N°. 3.<br />

Wij vonden gisteren eenen Heen, die agt voet<br />

breed, zes voet lang, en twaalf voet hoog was.<br />

Wij hebben in eene zekere kerk pylaaren gezien,<br />

die.wel dertig voet hoog waram De olifant is vijftien<br />

voet hoog, en zijn fnuit 1 is agt voet lang.<br />

De berg 2 Etna is zesduizend, en de berg Fefuvtus 3<br />

duizend fchreden hoog. De walvisch is zestig voet,<br />

en zijne vinnen zijn lang ieder zeven voet. Eeni-<br />

I trompe/. 2 mont m. 3 Véfuve m.


544 Opftellen, betref, de afmeetingen der ligchaamen<br />

ge boomen zijn dertig tot zeven-en-dertig voet<br />

dik. De eiken, de esfchen, en de cederboomen zijn<br />

honderd-en-vijftig voet hoog. De Gangès 4 is<br />

vierhonderd-en-zestig, de Donauw 5 driehonderden-vijftig,<br />

en deEuphraató driehonderd-en-zestig<br />

mijlen lang. Men verhaalt ons, dat Goliath zes<br />

(Ellen lang was.<br />

4 Gange m. riv. 5 Danube m. riv. Ö Euphrate m. riv.<br />

N°. 3.<br />

De haajen 1 leeven in de zee van roof. Er zijri<br />

er, die elf of twaalf vademen lang zijn, en wier<br />

buik twee of drie vadertien dik is; zij verflinden<br />

al wat zij vinden. Pennant zag op het eiland Aran<br />

eenen haai, die zeven-en-twintig voet en vier duim<br />

lang was. Men heeft er ook gevangen, die zesen-dertig<br />

tot veertig voet lang waren. Er is een<br />

foort 2 van haajen, aan wie de Natuur ast vleeschachtige<br />

3 vinnen voor aan 4 de borst gaf, welke<br />

anderhalf voet lang en negen duim breed omtrent 5<br />

het midden waren. Zijn lever 6 is vijf voet lang,en<br />

geeft 7 traan 8. De Heer Hughes zegt in zijne<br />

gefchiedenis van Barbados', dat de grootfte vleriermuizen,<br />

die men op het eiland Madasascar ziet, zo<br />

groot zijn als een kleine duif, en dat hunne vleugelen<br />

van het eene einde 9 tot het andere agtieri<br />

duimen wijd zijn.<br />

1 requin m. 4 f ur le devant de. 7 fournir. ,<br />

2 espece ƒ. 5 vers 8 huiie ƒ.<br />

3 charnu. 6 foye m. 9 bous.


Over de zaak, waartoe iet dient, ent. 54$<br />

XLIV. R E G E L .<br />

Over de zaak, waartoe iet dient of gebruikt<br />

wordt.<br />

Wanneer men alleen aanduiden wil, waarfoé iet<br />

gebruikt wordt, dan wordt de zaak, waartoe iet<br />

dient, m den datif met het bepaalde lid woordje<br />

gezet, wanneer er met bepaaling gefproken wordt.<br />

N°. 1.<br />

Men vindt lij 1 de kruideniers 2 kruid- * doozen.<br />

Men ziet in de herbergen wijnkannen en bierkannen<br />

Zet de waterkruik 4 op de plank van het<br />

bed. Zeg aan de meid, dat zij mij het olijflesie<br />

brenger Ik wil, dat zij naar de botermarkt 2<br />

om boter te koopen. Ik ben op de osfenmarkt ge',<br />

weest om eenen os te koopen. Wij hebben op<br />

de korenmarkt geweest om koren te- koopen. Es<br />

zal dit jaar geen paardenmarkt zijn. Hebt gij den<br />

melkpot geborgen ? Ik heb hem bij de rozijnenkorf<br />

gezet. Zie daar de hnnenmand; doe er uw linnen<br />

m! De inktkruik is in de fchool. Zie of 5 e" iet<br />

m is! Berg 6 die pennen in de pennendoos!<br />

1 c h e z<br />

- 3 épices ƒ. p[. 5 fi<br />

sépicierw. 4 cruche/ 6 i'errer.<br />

XLV. R E G E L .<br />

Over den tijd.<br />

Wanneer de tijd bepaald wordt, op welken iet<br />

'TgTplaat*. W<br />

° r d £ d e 2 e l V e d0Qr<br />

' ^ndl in den £


544<br />

Over den tijd.<br />

Hij ïs te vijf uur aangekomen, // est arrivé è<br />

clnq heures.<br />

Hij .is te paafchen vertrokken, il est parti a<br />

paques.<br />

Wordt de tijd nog naauwkeuriger uitgedrukt,<br />

door de bijvoeging van een gedeelte des dags of<br />

des nachts, zo plaatst men dit tweede tijdvak achter<br />

aan in den gènitif:<br />

Wij hebben 's morgens te zeven uuren bij hem<br />

geweest, nous avons été chez lui a fept heufcs<br />

du matin.<br />

Te middag, of te twaalf uur, wordt door a midi,<br />

cn te middernacht door d minuit overgezet.<br />

Échter zegt men in den accufatif of ia den nominatif<br />

le matin, 'smorgens, le foir, des avonds, la<br />

•nult, des nachts,<br />

Indien iet op meer dan éénen morgen, dan ééneh<br />

avond, dag of nacht gebeurt, zegt men tous lés<br />

matins, tous les foirs, tous les jours, tout es lesnuits,<br />

en zo voords.<br />

:<br />

Eene geduurzaamheid te kennen geevende, gebruikt<br />

men altijd den accufatif:<br />

Hij is een jaar te Amfteldam geweest, il a été<br />

un an a Amflerdam.<br />

Om den tijd uittedrukken, die er verlopen is,<br />

gebruikt men il y a:<br />

Hij is voor een jaar geftorven, il est mort il y a<br />

un an, of tl y a un an qu'il est mort.<br />

Het is omtrent een week geleden dat ik het ge.<br />

hoord heb, // y a environ hult jours, que je<br />

Fai appris.<br />

Hierbij merke men op, dat veertien dagen overgezet<br />

wordt door quinze jours.<br />

Te-


'Over den tijd.<br />

Tegen voor een woord, dat een tijdftip betekent,<br />

wordt door vers, en binnen door dans overgezet:<br />

Dit gebeurde tegen den avond; eed arriva vers<br />

le foir.<br />

Hij zal bihnen drie dagen hier zijn, // [era ici<br />

dans trois jours.<br />

Na vtrloop betekent ook danst<br />

Hij zal na verloop van drie weeken vertrekken,<br />

il partira dans trois fmaines d'lei,<br />

Als men zegt, dat iet in den zomer, in deii<br />

herfst, of in den winter voorvalt, gebruikt men<br />

en, zonder lidwoord:<br />

In den zomer, en été; in den herfst, en automne;<br />

in den winter, en hiver.<br />

In het jaar wordt overgezet door en Pannée of<br />

Pan, zonder voorzetzel:<br />

In het jaar eenduizend zevenhonderd drie-en-ne«<br />

gentig, Pan mil fept cent nonante et trois.<br />

Ook gebruikt men veeltijds en of dans wanneep<br />

er een voornaamwoord voor het zelfltandige woord<br />

gaat:<br />

In dien tijd, en ce tems ld-,<br />

In zijne ieugd, clans fa jeunesfe.<br />

In dit oogenblik, en of dans ce moment ei.<br />

Op deezen dag, en ce jour cl.<br />

Op wat plaats, en quel endroit.<br />

In den ouderdom wordt beter overgezet door d<br />

Page, dan door dans Page.<br />

üe dagtekening wordt in deh accufatif met hefi<br />

bepaalde lidwoordje gezet:<br />

. Dit gebeurde op den tienden maart, ceci arriva<br />

le dlx de mars.<br />

Mm


$/ rG Opfeilenbetreffende den tijd.<br />

Hiertoe gebruikt men de hoofdgetallen deux, trois,<br />

en zo voords, doch den eerften wordt altijd door<br />

Ie premier overgezet.<br />

indien men zegt den geheelen dag, den geheelen<br />

nacht, het geheele jaar, en zo voorus, om te zeg.<br />

gen: niet eens, geduurende al dien tijd, zo # plaatst<br />

men de voor aan in 't Fransch:<br />

Ik heb den geheelen nacht niet kunnen flaapen,<br />

je 11 al pu dormir de toute la nuit.<br />

Om te zeggen, hoe laat het is, gebruikt men<br />

geen lidwoord :<br />

Het is vier uur, tl est quatre heures.<br />

Wanneer de dag en tevens een gedeelte van denzelven<br />

uitgedrukt wordt, zo zet men dm dag inden<br />

accufatif, en deszelfs gedeelte achter aan' 'm<br />

den datif:<br />

Zondag avond, dimanche au foir.<br />

Opftellen, betreffende den tijd.<br />

N°. I.<br />

Hij is een vferde deel jaars te" Parijs en zes weeken<br />

te Lion geweest. Hij heeft zich een jaar in<br />

Frankrijk en agt maanden in I'alie opgehouden i.<br />

Hij heeft drie of vier dagen h'


'Gpftelien, betreffende den tijd. 54?'<br />

De oorlofdagen 4 worden gegeven te paafchen, te<br />

pinxtereu, te kerstijd, en geduurende de kermis.<br />

Men predikt alle zondagen in de kerk,<br />

4 vacanceƒ.<br />

Het is wel een jaar geleden, dat ik u niet gezien<br />

heb. Ik ben blijde u van daag te zien. Ik<br />

zal veertien dagen bij u komen doorbrengen, indien<br />

mijne bezigheden het toelaaten. Ik zal ^genoodzaakt<br />

zijn, om, binnen eenige weeken, weder naar Holland<br />

te vertrekken 1. Wij zullen 'toekomende 2 jatr 3,<br />

als het God belieft, een reisje naar Engeland doen,<br />

en wij zullen er alsdan twee of drie maanden blijven.<br />

Hier is voor .twee of drie dagen een groot<br />

ongeluk gebeurd. De brug brak 4, en de overgan-<br />

'gers 5 vielen in het water, zonder dat men een*<br />

lénigen 6 kon redden 7. Dit ongeluk gebeurde des<br />

nadenmiddags ten twee uuren. Ik geloof, dat hen<br />

drie dagen geleden is, dat dit gebeurde.<br />

1 s'en retourner. 4 fe casfer» (5 un &ul.<br />

2 prochain. 5 pasfant m. 7 fauver.<br />

3 annde ƒ.<br />

N°. 3.<br />

Is het reeds negen uuren geflagen? Ik kan het<br />

ïiiet_zeggen; maar ik twijfel er aan, want de meester<br />

is altijd gewoon om juist te negen uuren in de<br />

fchool te zijn, en hij wil ook, dat de leerlingen «r<br />

op dat uur zullen zijn. Het is zo even geflagen.<br />

Het is reeds quartier over negen op 1 mijn horologie.<br />

Hoe laat zijt gij gewoou aan tafel te gaan?<br />

Wij eeten doorgaands om twaalf uuren; want wij<br />

behooren des nademiddags op onzen tijd op fchool<br />

Mm 2


54'2 Op/lellen, betreffende den tijd.<br />

te zijn. Mijne broeders zijn de geheele week niet<br />

op fchool geweest. Wilt gij mij de eer aandoen '<br />

om nadenmiddag bij mij te komen? Ik zal het niet<br />

vergeeten; ik zal tegen den avond komen. Gij zult<br />

mij verpligten 2; wij zullen van avond goed gezelfchap<br />

hebben.<br />

3 obliger.<br />

N°. 4. ' . /<br />

Ik heb den geheelen nacht niet kunnen flaapem<br />

Ik dacht 1 geduuriglijk om de gebeurtenis van gisteren.<br />

Ik heb bij deeze gelegenheid veele dingen<br />

vernomen, die ik niet wist. Dat gebeurde in het<br />

zelfde oogenblik, dat wij zamen fpraken. Ik heb<br />

uwen broeder het geheele jaar niet gezien. Hij is<br />

het geheele jaar in Engeland geweest. Mijne zuster<br />

is gisteren avond aangekomen. Hoe laat was het<br />

toen zij aangekomen is ? Het was agt uuren. Zij<br />

is een dag en een nacht op zee geweekt. Hij is<br />

een man, die, in zijne jeugd, veele buitenfpoorigsheden<br />

begaan heeft Er is in deezen tijd niet veel<br />

gelds te winnen. De koophandel heeft reeds veele<br />

jaaren gekwijnd. Er zijn kooplieden, die, voor<br />

eenige jaaren, zeer rijk waren; maar die nu zesr<br />

arm zijn, door het verlies, dat zij geduurende dera<br />

oorlog geleden hebben.<br />

•j réver a quelque chole.<br />

N°. 5.<br />

De olympiaden 1 dienden 2 tot tijdvakken 3 voor<br />

de Gweken. Zij hebbèn haaren naam ontleend 4.<br />

van de olympifche 5 fpelen, door Iphitus ingefteld f<br />

1 olympiade ƒ. v m den perjoon. 5 olympique.<br />

2 lervir, gén. Van 3 époque ƒ. 6 Mituer.<br />

«e zaak, en dat. 4 prendre, .


, Opfeilen, betreffende den tijd. 549<br />

7 eere van Hercules. Men vierde 8 dezelven<br />

alle vier jaaren in den zonnen flilfand 9, omtrent 10<br />

den negentienden Julij. De zondvloed gefchiedde<br />

in liet jaar eenduizend zeshonderd zes-en-vijftig<br />

van de wereld. De kinderen Israëls trekken 11 uit<br />

Egypten in den jaare tweeduizend vijfhonderd endertien<br />

van de fchepping De Mespas 12 werd geboren<br />

13 in den jaare vierduizend van de wereld.<br />

Het is nu eenduizend zevenhonderd en drie-ennegentig<br />

jaar geleden, dat dit gebeurde 14. Het<br />

is 15 doorgaands zeer heet geduurende de hondsdagen<br />

16. Het heeft den voorledenen winter in de<br />

maanden december 'en januarij weinig gevrozen.<br />

7 en 1*. II arriver 2 pr. 14 arriver 2 pr.<br />

8 célébrer. 12 Mtsfie m. 15 faire.<br />

9 folfh'ce m. 13 naitre 2 pr. 16 canicule ƒ. I<br />

ÏO vers.<br />

N°. 6.<br />

Men was het eens 1 omtrent 2 het getij 3, waarmede<br />

4 het jaar beginnen moest. De Hebreeuwen 5<br />

de Chaldeenen 6. de Egyptenaarcn 7,' en de Perfin<br />

8, begonnen hetzelve in den herfst 9; de Grieken<br />

omtrent 10 den zonnen-fiilfland 11 van den zomer;<br />

de Romeinen 12 in'den zonnen-ftilftand van<br />

den winter; de Mahomedaanen 13 juist in de dagen<br />

nachts-evening 14 van de lente; de Heidenen 15<br />

van Ltdi'èn 16 op den eerften dag van maart; de<br />

Arabieren 17 bij den ingang 18 van de zon in het<br />

teken van den leeuw.; eindelijk is het maar tweehonderd<br />

en agt-en-twintig jaaren geleden, dat men<br />

in Frankrijk begonnen heeft het jaar te tellen van<br />

1 être d'accord. j 7 Egiptien. 13 Mahométan.<br />

•2 fur. 8 Perlan. 14 équinoxe m.<br />

3 faifon/. 9 automne. 15 Gentil m.<br />

4 oü. 10 vers. 16 Inde.<br />

jS Hébreux. n folftice w. 17 Arabe.<br />

é Caldéen. 12 Romain. 18 entree/.<br />

Mm $


föo Opfeilen, betreffende den tijd.<br />

de maand januari] «ƒ19, uit hrachte 20 van ee»<br />

2 1 v a n<br />

Karei den negenden 22; want van te,<br />

vooren begon het te paafchen. Het Pariemens<br />

Jcnikte er 2/^23 niet naar, dan in het jaar vijftienhonderd<br />

zeven-en-zestig.<br />

x<br />

9 P«. 2i ordonnance ƒ. 23 fe conformer<br />

?0 en vertu. 32 Charles neuf, dat.<br />

Christophorus Columbus 1, geboren te Genua n %<br />

neeft anno eenduizend vierhonderd en tweeënnegentig<br />

het vierde .gedeelte van onzen aardkloot<br />

ontdekt, dat de nakomelingfchap America genoemd<br />

heeft naar 3 eenen Amerlais Fespiiclus 4, een Fleren,<br />

tyner 5 yan geboorte. Men geeft voor 6, dat het<br />

eerite klokkenfpel 7 te Aiost in Vlaanderen in den<br />

jaare eenduizend Vierhonderd zeven-en-tagti* gemaakt<br />

is geweest. De eerfte chocolade 8 is u\i Mexico<br />

9 door de Spanjaarden omtrent het jaar 1520 in<br />

Europa gebragt. Emesius 10, hertog van Saxen-<br />

Gotha 11, is geboren den 30 januarij anno 174c.<br />

De ketzenn Maria Tfurefia 11, koningin van Hongaruen<br />

en Bohemen, Aartshertogin 13 van Oosten-<br />

1S<br />

g<br />

e b o r e<br />

n den 13 mal anno 1717. Karei<br />

oe derde, koning van Spanjen, werd geboren 15<br />

den 20 januari) anno 1716.<br />

1 Christcphe Co- 6 pr&endre. u Ssxc-(lorna.<br />

n b<br />

J°' * 7 carillon m.<br />

2 Ijenes. g chocolat ra.<br />

3 daprès. 9 mexique ra.<br />

4 Americ Vespuee. 1® Ërnest.<br />

12 Marie Thérefe.<br />

13 Archiduchesfen,<br />

14 Autriche,<br />

15 naitre 2 «r,<br />

5 Fforentm.<br />

r


Over den ouderdom. •<br />

XLVI. R E G E L .<br />

Over den ouderdom.<br />

Wanneer men vraagt: hoe oud zijt gij? zo zet<br />

•men het over als of er Monde: wat ouderdom hebt<br />

gij? quel age avez vous? en alzo door alle perfoonen<br />

g<br />

Ais men het getal der jaaren noemt, wordt oud<br />

in 't Fransch niet uitgedrukt, maar het wetkwoord<br />

«/«dooravoir overgezet'; bij voorbeeld: Wpswij.<br />

tig jaaren oud; dit wordt overgezet als of er ftonde.<br />

hij 'heeft twintig jaaren, tl a vtngt ans.<br />

S<br />

In den ouderdom wordt liefst (zo als reeds gezegd<br />

is) door h Fage overgezet:<br />

In den ouderdom van vijftig jaaren, h Fage de<br />

cinquante ans.<br />

Oud, ten opzichte van menfchen gefproken, die<br />

veele jaaren oud zijn, zigt men agé:<br />

Die man is reeds oud, eet homme est deja agé ou<br />

avancé en age.<br />

Jgé, zo veel betekenende als a Fage, neemt de<br />

ïia zich:<br />

Hij ftierf oud zestig jaar, il mourut a Fage, ou,<br />

agé de foixante ans.<br />

Oud worden wordt veeltijds door vim[JS"<br />

wanneer men de jaaren van iemands leeftijd er bij<br />

doet:^<br />

jjgj werd honderd jaaren oud, il vécut cent ans.<br />

Het werkwoord gaan, voor een zeker getal jaar<br />

e n ftaande, wordt door entrer overgezet:<br />

Zij gaat in haar agttiende jaar, elle entre dans fa.<br />

dixhuitiems annèe.<br />

Mm 4


N°. j.<br />

*** oudere.<br />

^ in * m<br />

Hi.i» he\ g e h e e l T ^ ^<br />

oud werd. &nhXl£f 7%^<br />

d e<br />

e n<br />

, gewan E n o ' "T vijf jaaren oud zijn-<br />

d £<br />

a d e<br />

f\Euoa, nog pgtKnÊïS ' "- ^booL<br />

} ü V a d e r Ada<br />

fnos gewan in zijn neeenSl , -<br />

e e n e n 2<br />

jaarna Kenan. Deez» S , Ë£ ^ , met<br />

honderd e„ vijftig'S^^'^^e daarna nog'aV<br />

E n o s<br />

ouderdom van ne? P l / J Reikte 5 des den<br />

o naicre 2 p r,<br />

Jered was ouder toen hu<br />

f<br />

~ en<br />

- ne<br />

f gentig j a a c<br />

a n t<br />

««honderd twee-en^estiï^V * ^* ^d'nj<br />

^d gewan Hen och; deeze g<br />

Jf^3 ° Uf<br />

'-<br />

D e<br />

«e £


Opjlellen, betreffende den ouderdom. 553<br />

honderd ne?en-en zestig jaaren bereikte; zijn zoon<br />

Lamech leefde maar zevenhonderd z ven - en - zeventig<br />

jaaren. Deeze Lamech gewan Noach 4 di vyfc<br />

honderd jaaren oud was, toen Sera, Cham en Japhet<br />

geboren werden 5.<br />

4 Noé. 5 naitre 2 pr.<br />

N°. 3-<br />

Er zijn menfchen, die eenen buitengewoonen ouderdom<br />

bereikt hebben. Petrus Zonen, een boer<br />

van Keveresch, ftierf den 5 januartj 1724, oud i8 é<br />

iaaren. De jone/ït 1 van zijne zoonen was toen 90<br />

jaaren oud. Johannes Jenkens, geftorven te Eiserton<br />

in Yorkshire anno 1670, was 169 jaaren oud.<br />

Thomas Parre, een boer van Shrophshire, overleed a<br />

te London, alwaar Karei de eerlie, koning van Enreland,<br />

hem ontboden had 3, in den ouderdom van<br />

ï „ iaaren en 9 maanden. Hij was hertrouwd 4<br />

in zin raofte jaar, en leefde na dit huwelijk.nog<br />

02 iaaren. In 1648 ftierf te M.nshual l homas Danim<br />

oud i5< iaaren. Chrhtiaan 5 Hartknoch,<br />

eroo'tvader van Stephanus 6 Hartknoch, historiefchrijver<br />

7 van Ptuisfen, is overleden in den ouderdom<br />

van' 130 jaaren.<br />

T cadet m. 4 fe remsrier. 6 Etienne.<br />

I mourir 2.pr. 5 Chréiien, 7 histonographe m.<br />

3 faire venir.<br />

N°. 4.<br />

TohannesEffingham ftierf den i6den februarij 1757,,<br />

oud 144 jaaren. Christiaan Jacob Drakenberg is.<br />

e a<br />

overleden op den 2Silen juh'j anno 1770-. u> °<br />

ouderdom van 1.46 jaar, na daags te vooren 1 zijne<br />

vrienden als naar gewoonte bezocht te hebben, ril)<br />

3 la veille.<br />

Mm 5<br />

*


554 Over fe, x e r t ! l l i g> fe ^<br />

het i„de ja3r zifns'ïeve /vt<br />

oétobèr.va* het «lfde , ?<br />

duwe, genaamd S f r $ S<br />

öofle^aar was. fchensch ^ dl<br />

- e<br />

'f"<br />

of of 6<br />

9o of ioo jaaren.<br />

d a t<br />

p d e i i 2<br />

4^en<br />

i n<br />

° f d o<br />

" W " SI"<br />

7 5 l e e t c do<br />

°rgaands<br />

a étre empJoïé. 4 flo!te ^<br />

Danois. , cé,,J^ Igggp-f*<br />

XLVll REGEL.<br />

ven, worden ^ # ^ | | 0 ^ ^<br />

ES J o V ^ ^<br />

m U Z i j d £<br />

foie<br />

« evoe<br />

rd, ^ habit doublé ch<br />

C C h t e r<br />

entadSe^^^r^r"<br />

in Plaats van den S/S J<br />

B<br />

'% a<br />

o f<br />

en zulks gefchiedt 3 ^


tn het middel waardoor iet gefchiedt. 533<br />

Charger è bales, a mitraille, met kogels, met<br />

fchroót laadcn.<br />

Se battre a coups de polng, met de vuist vechten.<br />

Se battre a Pépée, au pistolet, met den degen,<br />

met het pistool vechten.<br />

Tenir quelque chofe a-la main, iet in de hand<br />

houden.<br />

Pasfer le tems a faire quelque chofe, den tijd met<br />

iet doorbrengen.<br />

.Peindre a Phulle, met olijverwen fchilderen.<br />

Ook wordt veeltijds avec en par voor het werktuig<br />

geplaatst; zulks gefchiedt voornaamlijk op dé<br />

vraag waarmede, of met welk ding of werktuig, en<br />

yoords ook hoe of waardoor, door wat middel? als:<br />

Avec.qu.oi avez vous fait cela? waarmede hebt


556 Opfeilen, betreffende het werktuig<br />

Opftellen, betreffende het werktuig dat men<br />

gebruikt, en het middel waardoor iet<br />

. gedaan wordt,<br />

N°. V.<br />

'Er zijn kinders, die met de handen en voeten<br />

flaan, wanneer men hun weigert hét geen zij vraagen;<br />

indien de ouders en meesters zich bij tljds i<br />

niet tegen deeze oplopendheden 2 met alle hunne<br />

magt verzetten 3, zullen hunne kinderen, met er<br />

tijd, onverdraagelijke 4 fchepzelen worden. Waar<br />

komt u die buil 5 aan het hoofd van daan? Ik heb<br />

het hoofd tegen de deur gefloten 6. Gij behoordet 7<br />

van jchaamte 8 te bloozen 9 over uwe onvoorzichtigheid.<br />

Indien gij het gezien haddet, zoudt gij er<br />

van vrees over verbleekt zijn 10. lk verbeeld mij,<br />

dat men nooit elendlger 11 omkomt 12, dan wanneer<br />

men van honger of dorst fterlt. Ér zijn dieren,<br />

die hunne maag vullen met alles wat zij vinden.<br />

1 a tems. 5 bosfè ƒ. 9 rougir.<br />

2 emportement m. 6 fe heurter. 10 palir.<br />

3 s'oppofer dat. 7 devoir. 11 miierablemenr*<br />

4 infupportable. 8 hqnte. 12 périr.<br />

N°. 2.<br />

Wat zult gij met aile die boeken doen? gij zult<br />

er maar drie of vier noodig hebben. Weet gij<br />

waar 1 mijne pen gebleven is 2? lk heb ze met<br />

mijne eigene oogen gezien. Wij hebben ze met<br />

onze eigene handen op de tafel gelegd. Waarmede<br />

hebt gij uwen mantel laaten 3 voeren 4? ik heb hem<br />

met trijp 5 laaten voeren. Ik houd niet 6 van klee-<br />

l


dat men gebruikt, en hei middel, enz.. 55?<br />

déren met goud belegd 7. Het is lang geleden, dat<br />

ik mijnen broeder eenen brief gefchreven heb, ik<br />

hoop, dat hij mij met den eerlten met een klein<br />

antwoord 8 zal vereeren! Wanneer zult gij mij met<br />

een bezoek 9 vereeren? Ik zal het doen, zodra ik<br />

met geene bezigheden zal overlaaden 10 zijn. Ziedaar<br />

een briefje, met uwe eigene hand geichreven!<br />

7 chamarré. 9 viflte ƒ. 10 lurchargé.<br />

ï mot de réponfe.<br />

N°. 3.<br />

Men is verpligt om de armen met zijne aalmoezen<br />

i bij te flaan 2. De christelijke llejdaadlgheid'$<br />

eischc het op de uitdrukkelijke 4 wijze. De Natuur<br />

is met weinig vergenoegd; maar echter vindt<br />

men bijna niemand, die zich vergenoegt met het<br />

geen hij heeft. De gevangenen 5 worden dikwijls<br />

gevoed met droog brood en water. Ik oordeel das<br />

men raazend 6 moet zijn, om met den degen of<br />

met het pistool te vechten, zonder daartoe 7 genoodzaakt<br />

8 te zijn om zijn leven te redden a a<br />

Neem dit boek met beide 10 handen aan 11; want<br />

zonder dat zoudt gij het laaten 12 vallen! Het is<br />

niet noodig, ik kan het op mijn gemak 13 met ééne<br />

hand houden 14. Waarmede zullen wij morgen den<br />

tijd doorbrengen ? wij zullen dien met het jaagen 15,<br />

met het ylsfchen 16, of met het wanaeleu 17, doorbrengen,<br />

zo gij het wilt.<br />

I aumöne ƒ. 7 y. 13 aife ƒ.<br />

a asiister. 8 forcé. 14 tenir.<br />

3 charité/. 9 fauver. 15 chabfe ƒ.<br />

4 expres. IO deux. 16 pêche/.<br />

5 prifonnier m. 11 empoigner. 17 promenade/*<br />

6 enragé. 12 laisfer.


£>58 Over de fpeelt uigen, de /pelen*<br />

Waarmede hebt gij dat gemaakt? met mijne harii<br />

den. Ik begrijp zeer ligt 1, dat dit niet met devoeten<br />

kan gemaakt worden 2; gij doet dus 3 eene<br />

dwaaze vraag 4. De inkt is te bleek, ik zal ze<br />

met de pen omroeren 5. Men moet 6 met den lepel,<br />

met den vork, maar niet met de handen eeten;<br />

de welvoegelijkheid 7 eischt het. Veele bakkers kneeden<br />

8 het brood met de handen, anderen doen het<br />

met de voeten. Waarmede hebben zij hem geflagen,<br />

met den ftok of met de hand? het heugt 9<br />

mij niet meer. Neem deeze kool vuur met den<br />

tang; want zo gij ze met de hand neemt, zult gij<br />

u gewis branden. Ik geloof, dat deeze wijn met<br />

water gemengd is, hij heeft er den fmaak van.<br />

1 facilement. 4 question/. 7 bienféance/.<br />

2 ie faire. 5 retnuer. ' 8 paitrir.<br />

3 donc. 6 il faut. 9 ft fouvenir gén,<br />

XLVIII. R E G E L .<br />

Over de fpeeltuigen, de fpelen, en over<br />

de fom die men waagt.<br />

Het fpeeltuig, daar men op fpeelt, wordt inden<br />

'allatif of gènitif geplaatst:<br />

Hij fpeelt op de viool, il joue du vlolon.<br />

Wanneer men een zeker fpel fpeelt, het zij met<br />

de dobbelfteenen, het zij met de kaart, zo wordt<br />

het Ipel.. dat: men fpeelt, of het middel, waardoor<br />

zulks gefchiedt, in den datif'gezet; a^s:<br />

Met de kaart fpeelen, jouer aux 'cartes.<br />

Met de dobbelfteenen fpeelen, jouer aux dez.


en over de firn,- die men waagt. £5e><br />

Op het dambord fpeelen, jouer aux dames.<br />

Met de bal fpeelen, kaatzun, jouer a la paume.<br />

Blindemannetje fpeelen ,• jouer a colin malllard.<br />

Het _g ld, of de goederen, waarom.men fpeelt,<br />

die men in het fpel waagt, worden m den accufatif<br />

of nominatif gezet:<br />

Om hoe veel wilt gij fpeelen? comhlen voulezvous<br />

jouer?<br />

Ik fpeel om een' ducaat, je joue un ducat.<br />

Ik fpeel_ nooit om grof geld, je ne joue jamals<br />

gros jeu.<br />

Insgelijks wordt in den accufatif 'of nominatif gezet<br />

het geld, waarom men wedt:<br />

lk wed om^ionderdducaaten, je gage cent ducats.<br />

OpftelJen, betreffende de fpeeltuïgen, de (pelen,<br />

en de fom die men waagt.<br />

Rfs i.<br />

Ik heb op het concert geweest, en ik heb aldaar<br />

een' vermaarden muflkant hooren fpeelen. Hij fp^elde<br />

volmaakt wèl op de viool i, op de bas 2, en<br />

op de alt 3; en zijn broeder fpeelt ook mee.tc-lijk 4<br />

op de claveclmbaal 5, op het orgel 6 fop de fluit 7,<br />

en op de w'alihoorn 8 Dit tijdverdrijf'9 behoorde 10<br />

'zekerlijk verkoozen te worden ir boven dat geene,<br />

het welk ons dikwijls arm maakt 12. Wij hebben<br />

eenen perfoon gezien, die zo lang met de kaart 13<br />

1 violon m. 6 orgue;/. pl, 10 de 'oir.<br />

2 hasle f. 7 flsjte/. 11 être préferé dat.<br />

3 viole ƒ 8 cor de cbasfe m, 12 appiuvrir.<br />

4 en rnaitre. 9 pasfetems mY 13 carte/.<br />

5 clavecin m.


$6ö Opfeilen, betreffende de fpeelt-utgen,<br />

fpeelde. tot dat 14 hij daardoor zijne vrouw ën<br />

kinder.-- in de grootfte armoede gedompeld 15 had 16.<br />

De uiuiiek is van alle ijdelheden deezer wereld de<br />

nuttijifte er de aangenaamfte. Wanneer men op<br />

eenig fpeeltuig 17 fpeelen kan i8„, is men altijd aangenaam<br />

in gezelfchap; men vervrolijkt 19 het, eri<br />

men trekt het dikwijls uit eene kwijnende 20 droef<br />

geestigheid 21.<br />

q ce que. 17 inftrument de 19 réjouir.<br />

'r. miifique* 20 languisfant.<br />

Fopt, 18 favosr. 21 métancolie/*<br />

N°. 2.<br />

Geen 1 fpel komt mij fchadelljker 2 *>00r 3 dafi<br />

run geehè, dat Van het geval 4 afhangt. Er zijn<br />

verfc.h-idene fpelen die maar van de bekwaamheid 5<br />

en van de behendigheid 6 des fpeelers. afhangen, eu<br />

1 :e tevens ved toebrengen 7 tot de gezondheid.<br />

Men 1 an zich veel beweeging 8 geeven, wanneer<br />

m n het trok' 9, het kolf- 10, of kaats- 11 fpel<br />

f eelt. Schoon de kansfpelen door de Romeinfche<br />

wenen ver oo ien geweest zijn 12, fchijnt 13 het<br />

echter, Hat zij dikwijls met de bikkels 14 en dobbelfteenen<br />

15 fpeel len. De keizer Augustus Verloor<br />

eens op 16 éénen avond 17 m t het dobbelfpel<br />

soooo fes tertien 18, en Nero waagde 19 er 40000<br />

op één worp 20.<br />

1 "ul. 8 mouvement m. 15 dé.<br />

2 pi- nicieux. 9 b'lla'd n». 16 en.<br />

3 p ? e 10 crosfe. 17 foirée f.<br />

4 h e, d m iftl 1<br />

P a n e<br />

' ' '<br />

1<br />

^ festerce,<br />

: hai •e é f. >üj


de fpelen, en over de f'om die men waagt, 561<br />

N°. 3.<br />

! Waarmede zullen 'wij den avond doorbrengend<br />

Wij zijn juist met ons vijven, laaten wij dan Jan.<br />

'turlu 1 fpeelen. Neem af 2 , als het u belieft;<br />

maar eer dat 3 wij beginnen, zeg mij om hoe veel<br />

gij fpeelen wilt; wïj zullen vijf ftuivers in den pot 4<br />

doen 5; ik ben er mede te vreden. Heb de goed--<br />

Heid van de kaart te geeven! Wat is 6 .troef 7?<br />

Klaveren 8 is troef. VV'ie haalt dien flag? Het is<br />

Mijnheer uw neef; ik geloof dat wij alle drie beest<br />

zullen 'zijn 9; Ik ben van uw gevoelen; want hij<br />

heeft niet dan troeven in de hand. Ik vind dat<br />

wij al te grof 10 fpeelen. Ziedaar nu reeds vijf-»<br />

tien ftuivers in den pot. Hóe veel kaarten moet<br />

gij hebben ii ? Ik heb er geen van doen. Ik (peel<br />

op mijn fpel. Gij doet wèl van niet mede te<br />

doen 12, want ziedaar lanturlul<br />

1 lanturlu m. 5 mettre. Q faire la béte.<br />

2 couper. 6 faire. 10 gros jeu.<br />

3 avantque Jubj. 7 a tout. 11 il faut.<br />

4 jeu m. 8 trefle. 12 y aller.<br />

N'o. 4*<br />

Ik wed ï om honderd guldens, dat Mijnheer uw<br />

fieef zijn proces winnen zal. Wij houden 2 veel<br />

van op het fchaakbord 3 of op het dambord 4 te<br />

fpeelen; want dan fpeelt men om geen geld. Het<br />

verdriet mij 5 altijd, wanneet 1<br />

ik zie dat men om<br />

veel gelds fpeelt. Laaten wij van avond op het<br />

ichaakbord fpeeleri. Ik ken geen edeler fpel dan<br />

dat; maar ik wed öm een' ducaat, dat gij nfet altijd<br />

winnen zult. Men ziet zelden met de kaarten<br />

fpeelen, zonder dat 6 men eenjg geld in den pot<br />

I gager, 3. échecs m, pl. 5 s'ennuïer.<br />

is aimer. 4 dames c<br />

- 6 fans que.<br />

Nn


$S3 Over het uitlaaten van het woordje met.<br />

zet 7. Wij wedden om al wat gij wilt, dat zij<br />

op het laatst nog zullen twisten 8, zodra 9 de wijn<br />

hunne hersfenen zal verhit hebben.<br />

7 mettre préf. dufubj. 8 fe quêreller. 9 dèsque.'<br />

XL1X. R_ E G E L.<br />

Over het uitlaaten van het woordje met.<br />

Het voorzetzel met, geen gezelfchap te kennen<br />

geevende, en ook niet eenig mi.ldel waardoor iet<br />

gefchiedt, wordt alsdan in 't Fransch volkomen<br />

weggelaten; bij voorbeeld:<br />

Hij viel mij aan' met den degen in de hand, il<br />

m'attaqua Vépèe a la main.<br />

Hij ging met het hoofd gebukt, il s'en alla la<br />

tête balsfée.<br />

Dit vindt voornaamlijk plaats, wanneer men het<br />

voorzetzel met door hebbende of houdende zou kunnen<br />

overzetten<br />

Men lette wèl, dat men altijd het bepaalde lidwoordje<br />

le, la ©f les, gebruiken moet, wanneer het<br />

voorzetzel met weggelaten wordt:<br />

Hij gaat met een gebukt hoofd, // marche la této<br />

baisfée.<br />

Behalven dat men zonder lidwoord zegt:<br />

Met flaande trommen en vliegende vaandels, ta/i»<br />

beurs batlans et enfeignes deplmées.


Op/lellen, betr. hei uitlaaten van het woordje met. 563<br />

Opftelleh, betreffende het uitlaaten van het<br />

voorzetzel met.<br />

N°. u<br />

Hij is. op ons afgekomen 1 met den degen in de<br />

hand; hij was van nog een' anderen verzeld 2 , die<br />

op mijnen makker is aangevallen 3 met het pistool<br />

in de hand. Wij zijn echter blijven flaan 4, en<br />

hebben hen afgewacht 5 met den degen in de hand.<br />

Wij hebben ons gisteren avond zeer wel vermaakt 6'<br />

er was iemand, die met eeii glas in de hand danste,<br />

terwijl een ander het zeilde deed 7 met eene<br />

fles in de hand. Zodra ik t'huis was, liep mijne<br />

zuster mij te gemoet 8 met uitgebreide 9 armen.<br />

Wanneer ik mijnen hond flaan wil, loopt hij weg<br />

met de Haart tusfehen de beenen. Die arme lieden<br />

baden mij met gevouWene 10 handen, hun eenig<br />

geld te geeven.<br />

t venir ibndre fur 4 tenir pied ferme. 8 aller au devant<br />

quelqu'un, _ 5 attendre. de quelqu'un»<br />

2 accompagné. 6 s'amulèr. 9 étendu.<br />

3 venir attaquer. 7 en faire autant. 10 joint.<br />

N°. 2o-<br />

Het past 1 niet aan welopgevoede 2 kinders, hiirine<br />

ouders en meesters met den hoed op het hoofd<br />

aantefpreeken. Hij heefc ons zijne ongelukken vei*<br />

haald met traanen in de oogen. Kent gij den man ,<br />

die voorbijgaat met een gebukt 3 hoofd? Zij zijn<br />

met ledige handen t'huis gekomen A. Onze dienstboden<br />

brengen geheele 5 uuren door 6 met de armeri<br />

1 il convient, 3 baisfé. 5 entier.<br />

"3 bien né. 4 revenir.


£6*4 Over de wijzen, modes of mameren.<br />

ever elkander geflagen 7. De beleefde menfcbéïï<br />

fpreeken hunne meerderen 8 aan met den hoed af 9.<br />

De krijgsknechten zijn uitgetrokken met flaande 10<br />

trommels en met vliegende 11 vaandels 12. Depriesteresfen<br />

13 van Bacchus liepen, geduurende de feestdagen,<br />

met loshangend 14 hair langs de ftraaten vaa<br />

Rome.<br />

7 croifé. 10 battant. 13 prètresfe ƒ.<br />

8 fupérieur rm 11 déploïé. 14 épars.<br />

9 ba». 12 enfeigne/.<br />

L. R E G E L .<br />

Over de wijzen , modes of manieren.<br />

De wijze, waarop iet gefchiedt, wordt in dert<br />

dtt'f geplaatst met het bepaalde lidwoord, terwijl<br />

men het toevoegelijke naamwoord in het vrouwlijke<br />

geflacht gebruikt, om dat men er de vrouwlijke<br />

zelfftandige naamwoorden node of maniere onder<br />

verftaat; dus zegt men:<br />

Op zijn Fransch, a fa Franpoif.<br />

Op zijn Hollandsch, a la Hollandoife.<br />

Doch het woordje als voor een zelfftandig naamwoord<br />

ftaande, wordt door en overgezet; bij voor»<br />

beeld r<br />

• Hij was als een boer gekleed, il ètoit habtllé en<br />

paifan.<br />

Men ziet tevens, dat het voorzetzel en geen lid.<br />

woord na zich neemt.


Opfeilen, betref, de wijzen, modes of manieren. 565<br />

Op ftellen, betreffende de wijzen, modes of<br />

manieren.<br />

N°. 1.<br />

Hij was op zijn Fransch gekleed. Dit vleesch<br />

is op zijn Engelsen toebereid 1. Deeze kousfen zijn<br />

op zijn Italiaansch gewerkt. Ik heb gisteren veele<br />

menfchen gezien, waarvan eenigen op zijn Spaansch,<br />

anderen op zijn Hollandsch, en anderen op zijn<br />

Fransch leefden. Er waren op de botermarkt eenige<br />

geringe lieden 2, waarvan fommigen als matroos:en<br />

en anderen als bedelaars gekleed waren. Het<br />

buis, daar ik gisteren in geweest heb, is op zijn<br />

ouderwetsch 3 gebouwd; maar ons huis is op zijn<br />

nieuwerwetsch 4 gebouwd. De fpijzen, op zijn Hollandsch<br />

toebereid, zijn doorgaands zeer voedzaam 5.<br />

De boeren zijn naar de oude mode gekleed. Men<br />

wordt in deeze herberg vorstlijk gediend en gehuisvest<br />

6.<br />

1 préparé. ' 3 amique. 5 nourrisiant.<br />

•2 gens du -commun. 4 'moderne. é logé.<br />

N°. 2.<br />

Wij hebben eenen heer ontmoet, die als een boer<br />

gekleed was; ik was als een burger gekleed, toen<br />

ik hem ontmoette. Veele jonge lieden leeven als<br />

Josbandigen 1. Er zijn weinigen, die als Christenen<br />

denken en handelen 2. Ër zijn lieden i die als<br />

helden voor het vaderland geftorven zijn. Ik geef<br />

u deezen raad als een oprecht vriend. Doe uwen<br />

pligt als een braaf man, en foor u 3 niet aan de<br />

kwaadfpreekers 4! Gehoorzaamt als braave kinders<br />

1 libertin m. 3 fe foi cier gén. 4 médifant nu<br />

§ .agir»<br />

Nn 3


§66 Over de verfchUlende deelen van het ligchaam., enz,<br />

aan de bevelen, die uwe ouders en meesters u geeven,<br />

dan zullen zij u ook als braave ouders 'er,<br />

meesters behandelen 5! zij zullen u ook alle dingen,<br />

die gij hun op eene betaamelijke 6 wijze vraagen<br />

zult, met al hun hart toe/taan 7. Wij ondervinden.<br />

8 alle dagen, dat God' voor alle fchepzelen<br />

als een getrouwe Vader zorgt 9.<br />

5 traiter. 7 accorder. 9 avoir foin gén.<br />

6 décent. y éprouver.<br />

LI. R E G E L .<br />

Over de verfchillende deelen van het ligchaam,<br />

en van het gemoed, en tevens wanneer het<br />

JNederduitfche woordje een door het<br />

bepaalde lidwoord moet overgezet<br />

of uirgclaaten worden.<br />

Wanneer een deel van het ligchaam of gemoed<br />

moet befchreeven worden, dan neemen de Franfchen<br />

het bepaalde lidwoordje voor het zelffiandige<br />

naamwoord, en zetten het toevoegelijke naamwoord<br />

achter aan.<br />

Hij heeft een dik hoofd', zet men over als of er<br />

Itonde: hij heeft het'hoofd dik, Ha la t'i'te groffe.<br />

' _ Zo wordt het woordje een ooit door het bepaalde<br />

lidwoord overgezet; bij voorbeeld:<br />

Ik wensch u een'goeden morgen, goedenavond,<br />

je vous fouhaitc, je vous donne le bon jour, le<br />

bon foir.<br />

Ik heb niet een Huiver, je n'ai pas le fou.<br />

Het lidwoord wordt, zoo wel als het woordje<br />

ten, weggelaten, wanneer men te kennen geeft<br />

van welke landaart iemand is;<br />

Hu is een Hollander, // est Hollandois.


Opfeilen, betref, de deelen van het ligchaam, enz. 56*?<br />

Opftellen, betreffende de verfchillende deelen<br />

van het ligchaam en van het gemoed,<br />

en wanneer men het woordje een<br />

door het bepaalde lidwoord moet<br />

overzetten of weglaaten.<br />

N°. 1.<br />

Alle volken hebben bet hoofd op dezelfde \vij.<br />

.ze niet gevormd 1. De Europeaanen 2 hebben<br />

eene ovaalronde 3 hersfenpan 4. De Indiaanen 5<br />

hebben eene meer fpitstoeloopende 6 hersfenpan, een<br />

kort" achterhoofd 7 en fterkere kaakebeeneu 8. De<br />

Jlfrikaanen 9 hebben een fmal achterhoofd, een'<br />

breeden nek, een kort neusbeen ip, een weinig uitf'eekend<br />

11 kaakebeen; daarom hebben de Afrikaa.<br />

nen ingebegene 12 neuzen en dikke 13 lippen. De<br />

Nomadifche 14 Tartaaren 15, de Kalmukken 16, en<br />

de overige volken, die digt bij de Caspifche 17 zee<br />

woonen, en in de landen, die zich vandaar tot in<br />

het noorden uitfl'rekken 18, hebben een langwerpige<br />

3 hoofdfchedel, een plat voorhoofd, diepe 19<br />

oogholen 20, korte neusbeenen, en een fpitfe 21 kin.<br />

1 formé.<br />

3 Europeen" m.<br />

3 oblong.<br />

4 crime m.<br />

5 Indien m, 1<br />

-<br />

6 aboutisfant en<br />

pointe.<br />

7 occiput m.<br />

8 machoire/.<br />

9 Africain m.<br />

10 os nafal m.<br />

11 forrant.<br />

12 épaté.<br />

13 gros.<br />

14 Nomade,<br />

15 Tartare.<br />

NA s.<br />

16 Calmuc.<br />

17 Caspien.<br />

18 s'étendre.<br />

19 avant dans la<br />

• téte.<br />

20 creux des yeux.<br />

21 pointu.<br />

Dit kind heeft een goed geheugen 1 en een zeer<br />

ï mémoire/.<br />

Nn 4


§63 Wanneer geen lidwoord, hoegenaamd,<br />

levendig 2' begrip 3. Ik wensch u een' goeden dag.<br />

Mij dunkt, dat gij een neêrflagtig 4 voorkomen 5<br />

hebt. Hebt gij eenige kwaade ontmoeting 6 gehad?<br />

Ik bevind mij in de verlegenheid 7. ik heb niet een'<br />

Huiver in de wereld. Èfopus, die ons 200 veele<br />

nuttige eh fraaje fabelen heeft nagelaten 8, was een<br />

geboren Haaf; hij was daarenboven de lelijklte eri<br />

tle mismaakjle 9 van alle menfchen van zijnen tijd.<br />

Hij had een fpits hoofd, een platten'neus, een dikke<br />

n en korten hals, dikke lippen, en een taanachtig 10<br />

vel. Buiten dien had hij een zeer dikke buik, hij<br />

Was gebult 11 en fcheef 12. Wij-zijn gisteren in<br />

eene herberg geweest. Er waren veele vreemdelingen:<br />

een van hun was een Kranschman, en een<br />

ander was een Duitfcher, die ik voor eenige jaaren<br />

in Engeland gezien heb.<br />

3 vif. 6 rencontre ƒ. ï 0 bazané.<br />

3 conception/. 7 embarras ?». n bosfü. '<br />

4 abattn. 8 iaisfé. 12 tortu.<br />

$ "is'. 9 dilforme.<br />

LIL R E G E L .<br />

\Vanneer geen lidwoord, hoegenaamd, voor<br />

liet zelfftandige naamwoord geplaatst<br />

' wordt.<br />

Bij gelegenheid van de deelende lidwoorden is<br />

geleerd, dat wanneer het zelfftandige naamwoord,<br />

in het Nederduitsch, geen lidwoord of voornaamwoord<br />

voor zich heeft", dat men het' alsdan gemeenlijk<br />

oyerzet als of er van de of van liet voor<br />

^tonde: de volgende fpreekwijzen maaken eene uitè<br />

zondering op 1<br />

den regel.<br />

Dus zegt men in 't Fransch., even als in hetNe*<br />

derduitsch, zonder lidwoord:


voor het zelfftandige naamwoord geplaatst wordt. 56$<br />

Avoir faim, honger hebben, hongeren.<br />

'Avoir foif, dorst hebben , dorfteu.<br />

Avoir appétit, eetlust hebben.<br />

Avoir envie, lust, genegenheid hebben.<br />

Avoir desfein, yan voornemen zijn.<br />

Avoir coutume, de gewoonte hébben , ge7 woon zijn.<br />

Avoir chaud, froid, warmte, koude hebben, warm,<br />

koud zijn.<br />

Avoir pitiê, medelijden hebben.<br />

Avoir peur, vrees hebben, bevreesd zijn.<br />

Avoir horreur, af'chrik hebben.<br />

Avoir tort, ongelijk hebben.<br />

Avoir raifón, gelijk hebben.<br />

Avoir occafon, gelegenheid hebben.<br />

Avoir acqèS) toegang hebben.<br />

Donner avis, bericht geeven, berichten.<br />

Donner caution, v- rzekering geeven ,<br />

ftellen..<br />

borg<br />

Donner quitance, fchril'tlijk bewijs van betaalijig<br />

geeven,<br />

Donner parole, zijn woord geeven.<br />

Donner rendez vous, eene plaats beftemmen.<br />

Donner cours, in zwang brengen.<br />

Donner prife, vat, gelegenheid, aanleiding<br />

tegen zich zeiven geeven.<br />

Se donner carrière, zich goede dagen geeven.<br />

Donner fentence, vonnis wijzen.<br />

Donner raifon, gelijk geeven.<br />

Donner tort, ongelijk geeven.<br />

Demander pardon, ex* vergiffenis, verfchooning.<br />

cufe, ' vraagen.<br />

Entendre raifon, reden verftaan.<br />

Entendre raillerie, boert, jokkernij verftaan.<br />

Faire grace, genade doen, bewijzen,.<br />

Faire voile, onder zeil gaan.<br />

Faire naufrage, fchipbreuk lijden.<br />

Faire banqueroute, bankerot fpeelen.<br />

Faire alliance, een verbond maaken, een<br />

verbintenis aangaan.<br />

Faire plaifirt vermaak aandoen.<br />

Nn 5


57« Wanneer geen lidwoord, hoegenaamd,<br />

Faire front, face, tegen over Haan, het hoofd<br />

bieden.<br />

Faire bonne mine, een goed gelaat vertoonen.<br />

Faire fortune, zijn fortuin maaken.<br />

Faire tort, ongelijk aandoen.<br />

Fnre raifon, belcheid doen.<br />

Faire peur, bevreesd maaken;<br />

Faire fustice, recht doen.<br />

Faire honneur, eer aandoen.<br />

Faire ménage, het huis beftuuren.<br />

Faire fm, vuur geeven, vuuren.<br />

Faire bréche, bres fchieten.<br />

Faire violence, geweld aandoen.<br />

Faire prifonnier, gevangen neemen.<br />

Faire as faut > ltorm loopen.<br />

Faire bon accueli, een goed onthaal aandoen.<br />

Faire bonte, te fchande maaken.<br />

Faire horreur, fchrik aandoen.<br />

Faire pitié, mededogen verwekken.<br />

Faire bonne ou mauvaife goede of kwaade cier maa«<br />

chère. ken.<br />

Faire connotsfiince, kennis maaken.<br />

Faire tête, het hoofd bieden.<br />

Faire attentlon, acht geeven.<br />

Faire diligence, fpoed maaken.<br />

Faire fond, ftaat maaken.<br />

Faire mentlon, melding maaken.<br />

Faire cas, gewag maaken.<br />

Faire part, mededeelen.<br />

Gagner pais, wegfpoeden.<br />

Lier amitié, converfa- vriendfchap, gefprek, omtion,<br />

commerce, gang maaken.<br />

Mettre fin, e en einde maaken, eindigen.<br />

Mettre ordre, toeftel maaken, in orde brengen.<br />

Par Ier raifon, naar rede en billijkheid fpreeken.<br />

Parler Francais, Alle- Fransch, Hoogduitsch, enz..<br />

. mand, etc., fpreeken.<br />

Pasfer maitre, meester worden.<br />

Pasfer condamnatlon,] zich- fchuidig verklaaren.


voor het zelfftandige naamwoord geplaatst wordt. 57X<br />

Porter honheur, malheur, geluk of ongeluk toebrengen.<br />

Porter tèmoignage, getuigenis geeven.<br />

Porter envie, benijden.<br />

Cela porte coup, dat is van klem, nadruk.<br />

Prendre patience, geduld neemen.<br />

Prendre garde, zich wachten, in acht neemen.<br />

Prendre jour, een' dag bepaalen.<br />

Prendre langue, kondfchap inhaalen.<br />

Prendre, reprendre ha- adem haaien, rusten.<br />

lelne,<br />

Prendre courage, moed vatten.<br />

Prendre terre, aan land gaan.<br />

Prendre confeil, om raad gaan.<br />

Prendre occafion, gelegenheid neemen.<br />

Prendre piti'é, medelijden hebben. '<br />

Prendre partl, partij kiezen.<br />

Prendre raclne , wortel fchieten.<br />

Prendre cours, in zwang komen.<br />

Prendre feu, vuur vatten.<br />

Prendre naisfince, geboren worden.<br />

Chercher querelle, dis- twist zoeken.<br />

pute,<br />

Rendre compte, rekening doen, rekenfchap<br />

geeven.<br />

Rendre honneur, honneur, eer aandoen.<br />

Rendre obé'isfance, gehoorzaamheid bewijzen.<br />

Rendre fentence, een vonnis wijzen.<br />

Rendre tèmoignage, tèmoignage , getuigenis geeven.<br />

Plendre raifon, reden geeven.<br />

Rendre réponfe, antwoord geeven,<br />

Rendre fervice, dienst doen.<br />

Rouler carrosfe, eene koets houden.<br />

Tenir école, auherge,<br />

fchool, herberg,winkel houhoutlque,<br />

houtlque ,<br />

den.<br />

Tenir table, tafel houden.<br />

Tenir parole parole, , woord houden.<br />

Tenir maifon, eene huishouding hebben.<br />

Tenir confeil,<br />

raad houden.<br />

Wanneer een zelfftandige naamwoord in het Nederduitsch<br />

een voorzetzel zonder lidwoord voor


572 Wanneer geen' lidwoord', hoegenaamd, enz.<br />

zich heeft, zo gebruikt men er doorgaands ook<br />

geen in 't Fransch:<br />

Met drift, avec ardeur.<br />

Met er haast, en diligence, '<br />

Uit fpijt, par dépit.<br />

Zonder geld, fans ar gent.<br />

Tot belooning, pour rècompenfe.<br />

Zo is het ook omtrent de naamen der Heiligen,<br />

wanneer ze na één van deeze zelfftandige naamwoorden,<br />

Rue, Porte, Eglife, Pont, Fauxbourg,<br />

enz., gezet worden; als:<br />

De St, Antonyftraat, la rue St. /ihtqine,<br />

De St, Pieterskerk, Péglife St. Rierre.<br />

Als het ontkennende woordje ni het werkwoord,<br />

hebben, avoir, voor zich heeft, neemt het doorgaands<br />

geen lidwoord na zich:<br />

Ik heb noch goud noch zilver, je n'ai ni or ni<br />

argent.<br />

Het lidwoord wordt ook wel weggelaten, wanneer<br />

er met hevigheid en beweeging gefproken<br />

wordt:<br />

Intirèt, honneur, confcienpe, tout est facrifé, belangen,<br />

eer, geweten, alles wordt opgeofferd.<br />

Na tout, ia de betekenis van allen of elk, laat<br />

men het bepaalde lidwoord menigmaal weg; als:<br />

Toute crèature cherche fa pat ure, elk dier ("alle<br />

dier zonder onderfcheidj zoekt zijn voedzel.<br />

Schoon tout, gantsch of geheel betekenende, altijd<br />

een lidwoord of voornaamwoord na zich neerne;<br />

teut le monde, de geheele wereld; toute ma v[e, a\<br />

mijn leven.


Opfeilen: wanneer geen lidwoord, enz. $y$<br />

Cpftellen, betreffende de gevallen wanneer geen<br />

lidwoord, hoegenaarrd, voor het zelfftandige<br />

naamwoord geplaatst wordt,<br />

N°. i.<br />

Nooit eet men met meer eetlust, dan wanneer*<br />

men honger heeft. Geef mij te drinken, want ik<br />

heb groote dorst J Het is reeds twaalf uuren; hebt<br />

gij. geen lust i om aan tafel te gaan? ja, zekerlijk.<br />

Ik heb reeds voor een uur honger gehad. Ik ben<br />

van voornemen, om morgen een reisje naar 2 Holland<br />

te doen. Mijn broeder heeft de gewoonte mij<br />

te verzeilen 3. Ik geloof, dat wij van daag warmte<br />

zullen hebben. Mijnheer D... heeft mij verzocht<br />

om u honderd guldens te betaalen, die hij u fchuidig<br />

is 4. Ik verzoek u mij een bewijs van betaaling<br />

5 te geeven, na dat ik u het geld zal betaald<br />

hebben. Hij zou u daarvan wel bericht gegevea<br />

hebben, indien de"tijd het hem hadde toegelaten.<br />

1 envie. 3 aecompngner. 5 quitance ƒ.<br />

3 pour. 4 devoir.<br />

N°. 2.<br />

Hij is een man, die naar rede luistert. Zijn broeder<br />

verftaat geen boert. Deeze zaak heeft reeds<br />

lang genoeg geduurd 1, ik zal er 2 een einde van<br />

maaken. Blijf 3 in 4 rust; ik zal daarop goede<br />

orde ftellen. De koning is edelmoedig genoeg om<br />

hem genade te bewijzen. Zes fehepen zijn voorleden<br />

week in zee gelopen 5, en twee hebben er fchip-,<br />

breuk geleden. Zij waren onder zeil gegaan naar 6><br />

t trainer. 3 demeurer. 5 entrer.<br />

3 y. 4 er


574 Of ft ellén: wanneer geen lidwoord, hoegenaamd.<br />

America. De koning heeft een verbond gemaakt<br />

met de nabuurige mogendheden. Kent gij den man<br />

wel, die deeze week bankerot gegaan is? Ik begeer<br />

geen kennis met hem te maaken. Hij heeft den moed<br />

niet om een' eerlijken man het hoofd te bieden. Heb<br />

geduld! gij doet mij groot vermaak aan.<br />

NA 3. '<br />

Wij zulten wel acht 1 geeven 1 op het geene ons<br />

te* doen ftaat 3. Wij zullen eenen dag bepaalen,<br />

om hem te gaan fpreeken; maar, alvóorens 4 dit te<br />

doen, zullen wij bij mijnen broeder om raad komen.<br />

Met geduld komt men alles te hoven 5. Handel<br />

6 niet met oploopendheld 7, gij zult er niets bij<br />

winnen. Hij is met 8 er haast 9 vertrokken Hij<br />

komf mij voor 10 een eerlijk man te zijn. Ik raad<br />

het u als vriend. Zegt gij mij dat uit 11 fpijt ia<br />

of uit hoert 13? Zonder geld en zonder vrienden<br />

kan men niets verkrijgen i£. Men leert geen Fransch<br />

fpreeken zonder moeite. Ter 15 belooninge van alle<br />

de moeite, die ik genomen heb, elsch 16 ik nietÈ<br />

dan oppasfendheid en gehoorzaamheid.<br />

1 garde. 6 aeir. 12 dépit m.<br />

2 prendre. 7 emportement m. 13 raillerie /.<br />

3 rester a faire. 8 en. 14 obtenir.<br />

4 avant. , 9 diligence. 15 en.<br />

,5 venir a bout de 10 il me paroit. ïó demander.<br />

quelque chofe. 11 par.<br />

N°. 4.'<br />

Welziju, eer, geweten, alles wordt opgeofferd<br />

aan de ongeoorloofdfte 1 vermaaken. De deugd is<br />

de dochter des Hemels: gelukkig de geene, die dezelve<br />

betracht 2 van zijne kindschheid af 3. Hij<br />

1 illicite. 2 pratiquer. 3 dis.


voor het zelfftandige naamwoord geplaatst wordt. 5f§<br />

brengt zijne jeugd door zonder kwelling 4, zijne<br />

manlijke jaaren 5 zonder kommer 6, en zijnen<br />

ou ierdom zonder knaagingen 7. De St. Pieterskerk<br />

die men te Rome ziet, is grooter dan de<br />

St Pauluskerk van London. Men vindt het oudemannenhuis<br />

in de St. Antonyftraat. De naam van<br />

Lodewnks .haven is in den jaare i in veranderd in<br />

dien van vrijen 8 haven. Met hem zijn aiie onderneemingen<br />

gemaklijk 9, en alle hinderpaalen overkomelijk<br />

10. Wat fcheelt u 11? altijd dezelfde verlegenheid<br />

ia dezelfde ongerustheid 13, en dezelfde<br />

behoeftigheid 14, De wijze vraagt noch rijkdom<br />

noch armoede. Wij zullen ééns 15 rekenfchap geeven<br />

van alle onze daaden.<br />

4ag- ation /. 8 franc. I 3 embarras m.<br />

3 yirmte/. oaifé. 13 inouiétude ƒ„<br />

6 inquiemde/". ï 0 inlurmontable. 14 indigence f.<br />

1 remord m. ,1 avoir. i 5 u n j o u r.<br />

LUI. R E G E L .<br />

Over de ziekten.<br />

De kwaal, waaraan men ziek ligt of overliidt<br />

beeldS^Wof ablai<br />

'f geplaatst; bij vïor-<br />

Hij ligt ziek aan de koorts, il est malade de la<br />

fiévre.<br />

Hij is aan eene beroerte geitorven, il est mort<br />

a une paralifie.<br />

datif g P<br />

eze a<br />

tI' ^<br />

m e<br />

" p ! j n g e V O e I t<br />

» W o r d t i n d e n<br />

Hij heeft tandpijn, // a mal aux dents.<br />

aiA 3<br />

k<br />

n s o f u<br />

w o r d t<br />

f * \ ° ï Sgen, overgezet<br />

als of er ftonde: de koorts hebben, avoir la fiévrl


576<br />

Ovér de.ziekte ffi<br />

, Aan de tering zijn^ of de tering hebben, betekent<br />

être étique; en dus ook: hij ligt aan eene beroerte,<br />

il est paralitique.<br />

Wanneer het lidwoord een vooraf gaat, zo zet<br />

inen de plaats, waar inen pijn heeft, in den gènitifi<br />

Ik heb een zwaare hoofdpijn, fai un furieux mal<br />

de tête.<br />

NA ï.<br />

_Mijn vader ligt ziek aan de kdorts; maar ik weer<br />

hiet of het aan de anderdaagfche of aan de derdendaagfche<br />

koorts is. Mijn moeder is voor een jaar<br />

aan de darmpijn i overleden 2. De eené heeft pijn<br />

in het hoofd, de andere heeft pijn in de keel, een<br />

derde pijn in den buik, een Vierde pijn in de lenden,<br />

en zo voords 3: het zijn kwaaien, waaraan<br />

weinige menfchen fterven. lk ben den geheelen<br />

dag met eene zwaare hoofdpijn gekweld 4 geweest^<br />

welke mij allen lust benomen heeft om uittegaan. Ik<br />

vind, dat men veel lijdt, wanneer men tandpijn<br />

heeft. Ik geloof,*dat mij ftof in de oogen gevallen'<br />

is, want ik heb groote pijn in de oogen. De geeneri,<br />

die te veel eeten, hebben doorgaands pijn in<br />

de maag.<br />

1 colique ƒ. 3 ainfi du reste. 4 tourmenter.<br />

2 mort.<br />

N*. &<br />

t Zii heeft een zweer 1 in de keel. . Hij heeft pijn<br />

ïh de borst. Ik heb pijn voor het hart. Zij heh'A<br />

ben pijn in het oor 'Wij zijn hier aan de tocht<br />

blootgefteld. Ik heb er pijn van in den nek. lk<br />

keü eenen man, die de teering heeft, en ik twijfel<br />

«iet<br />

i abcès m.


'Over het hezïti. voornaamwoord 'en hip. VJwoork $ff<br />

niet of hij zal er binnen kort aan fterven. De wandeling<br />

heeft mij vermoeid. Ik heb er pijn van aan<br />

armen en beenen. De kinderen, die wormen hébben,<br />

hebben dikwijls jeukte in den neus, en pijn in<br />

den bufk. Mijn broeder heeft twee kinders gehad,<br />

die aan de kinderpakjes 2 geftorven zijiy hij had<br />

2e hun niet laaten inenten 3. , De geenen, aan wiè<br />

— men ze heeft laaten inenten, fterven er zelden aan.<br />

Zijne zuster is,aan de waterzucht overleden, waaraan<br />

zij lang gekwijnd heeft.<br />

£ petites véroles ƒ. 3 inocuier.<br />

LIV. R E G E L .<br />

Wanneer het bezittende voornaamwoord doof<br />

een bepaald lidwoord overgezet wordt.<br />

' Het bezittende voornaamwoord wordt zeef wèl iri<br />

t Fransch door het bepaalde lidwoord overgezet 1<br />

^anneer het in. 't Nederduitsch als Overtollig kan<br />

belehouwd warden: bij voorbeeld, wanneer inert<br />

zegt: hij heeft zijn been gebroken, zo zet men het<br />

pver 4ls of ér ftonde: hij hééft zich het been ge*<br />

broken, il s'est casfè la jambè. Men toont geA<br />

noegzaam aan, dat het eens anders been niet geweest<br />

is, door het voorafgaande werkwoord wederhoong,<br />

réciproque, 'te maaken, of door bij het<br />

aelve een perfoonlijk voornaamwoord te voegen,<br />

dat den lijdenden perfoon bepaalt.<br />

Echter wordt het bezittende voornaamwoord over><br />

gezet, wanneer men met nadruk fpreekt:<br />

Ik heb hem mét mijne eigene oogen gezien* jé<br />

l ai vu de mes propres yeux,<br />

Óo


Opfeilen: betref, het bezittende voornaamwoord*<br />

Opftellen, betteffende de gevallen waarin<br />

het bezittende voornaamwoord door het<br />

bepaalde lidwoord overgezet wordt.<br />

N*. i.<br />

Gisteren hebben wij eenen man gezien, die zijn<br />

been brak. Er was een man, die zijne lendenen<br />

brak, door van de trappen te vallen, waaraan hij<br />

kort daarna overleed. Hij heeft zijnen arm ver*<br />

ftuikt i. De hoogepriester Heli, vernomen hebbende<br />

, dat zijne zóonen gedood, en de arke des<br />

Heeren genomen was, viel van 2 zijnen zetel 3,<br />

brak zijnen hals en ftierf. Ik heb het ongeluk gehad<br />

om mijnen voet te branden. Indien men te<br />

gulzig eet, loopt nien gevaar zijnen mond te branden.<br />

Ik aal naar 4 den paruikemaaker gaan om mijn<br />

hair te laaten fnijden 5. Mijn hoofd heeft mij den<br />

geheelen dag zeer gedaan. Alle mijne leden doen<br />

mij zeer. Ik heb moeite om op mijnen rug te<br />

liggen.<br />

I disloquer. 3 fiège nu 5 faire faire..<br />

3 de desfus» 4 chez.<br />

N». 2. :<br />

Wie heeft uw aangezicht zo 1 zwart gemaakt z?<br />

flet is mijn broeder, die het gedaan heeft. Hij<br />

heeft zijne handen en zijn aangezicht ook zwart<br />

gemaakt, om zijne makkers te vermaaken. Ik beveel<br />

u, uw aangezicht en uwe handen terftond te<br />

wasfchen. Veelen onder ul. hebben de flechte gewoonte<br />

van met hunne elleboogen op de tafel te<br />

leunen. Ik ben zo vermoeid, dat ik op mijne bee-<br />

s tant. 2 noirejsi.


Wanmer er of daar door il overgezet wordt.<br />

hen niet flaan kan. Mijne beenen doen mij zeer.<br />

Ik h :b een' fteek 3 in mijnen linker arm gekregen.<br />

Ik heb hem met mijne eigene oogen gezien. Toen<br />

mijn broeder van hier vertrok, volgde ik hem met<br />

mijne oogen, zo lang als ik kon. Wij waren tot<br />

bp óns hemd toe nat. Ik zweeg, zodra hij zijneiï<br />

mond opende.<br />

3 un coup d'épée.<br />

LV. R E G E Li<br />

Wanneer het woordje er of daar door it<br />

overgezet wordt.<br />

Het woordje er of daar wordt veeltijds in het<br />

Nederduitsch gebruikt om de plaats aantevvijzenj<br />

en dan wordt het ih 't Fransch door y of la, overgezét:<br />

Ik ben er, f y fuis:<br />

lk zie daar eenen man, je vois la un hóntmé.<br />

En alsdan gaat het in 't Nederduitsch nooiË<br />

Voor den noemer van het werkwoord: ik ben er^<br />

ben ik er? ik ben er niet, ben ik er niet?<br />

Echter gaat het woordje er of daar dikwijls voor<br />

den noemer en voor het werkwoord; alsdan wordt<br />

het in 't Fransch door il overgezet, wordende het<br />

werkwoord in den derden perfoon van het énkel-?<br />

voudig, en de noemer achter aan geplaatst; bij<br />

voorbeeld:<br />

Er komt iemand, il vient quelqu'un.<br />

Er vergingen twee fchepen, /'/ pèrit deux vaiif.<br />

jèaux.<br />

Men voegt er ook hog wei y bij é wanneer mcË<br />

de plaats wil uitdrukken :<br />

Oo i


Opfeilen, betreffende de gevallen, waarin<br />

II y arrha des gens, daar, of er kwamen lig*<br />

den aan.<br />

Het woordje het wordt ook door il overgezet,<br />

wanneer het volgende werkwoord geen' anderen<br />

noemer heeft:<br />

Het regent, ilpleut.<br />

Het is mooi weêr il fait beau. '<br />

Het is noodig, il est nécesfaire.<br />

Maar indien het werkwoord een' anderen noemer<br />

heeft, wordt het door 't werkwoord geregeerd-.<br />

Hij heeft het niet noodig, il tien a pas befoin.<br />

Opftellen, betreffende de gevallen, waarin<br />

het woordje er of daar door il overgezet<br />

wordt.<br />

W. i.<br />

Mij dunkt, dat er iemand komt om mij te fpreeken.<br />

Wij waren aan tafel, toen er een perfoon inkwam.<br />

Toen ik uit wilde gaan, kwamen er lieden,<br />

die mij tegenhielden i. Indien er geen twee<br />

juist 2 gelijkvormige bladen bef aan 3, beftaan er<br />

met te meer reden 4 geen twee volmaaltt gelijke 5<br />

menfchen. Er zijn misfchien, zegt Bonnet in zijne<br />

'befchouwing 6 der Natuur, werelden zo onvolmaakt<br />

piet betrekking 7 tot de onze, dat er niet dan wezens<br />

8 van de eerfte of tweede clasfe gevonden worden<br />

9 Tusfehen den laaglten en den verhevenften<br />

trap der ligchaamlijke volmaaktheid, zijn er bijna<br />

3 arrêter/ 4 s plus forte raifon. 7 relativement dat.<br />

2 précilèment» 5 identique 8 être-m<br />

3 exisier. 6 contemplation /. 9 fe trouver.


er of daar door il overgezet wórdt, yffÈ<br />

•m OEeindig getal midden- io trappen. Indien er<br />

tusfehen twee wezens, hoegenaamd n, eene ledig'<br />

held 12 beftonde, wat zoude dan de reden zijn van<br />

den overgang 13 van het eene tot 14 het aridere?<br />

10 intermédiaire. 12 vuide m. 14 a, i<br />

11 quelconque, 13 pasfage m», . ->i<br />

N°. s.<br />

Er is deezen winter weinig fneeuws gevallen. Het<br />

heeft van den morgen gehageld. Er wandelen weinig<br />

menfchen, wanneer het Hecht weêr is. Er gijn<br />

eenige fchepen aangekomen, die de tijding medegebragt<br />

hebben, dat er in Holland eene overfroo*<br />

tning 1 heeft plaats gehad Er ligt ons veel aan gelegen<br />

te weeteu of dit waar, dan of dit valsch is.<br />

Er zijn twee nieuwe 2 fchöollieren op fchool gekomen,<br />

indien het waar is, wat men mij gezegd heeft.<br />

Daar ligt ons weiïiig aan gelegen. Het heeft den<br />

geheelen dag geregend. Er zijn twee mannen verdronken.<br />

Er heeft zich eene goede gelegenheid aangeboden<br />

, om hem te doen begrijpen, dat het npodzaaldijk<br />

is, dat hij vertrekke. Hem ontbreekt geld.<br />

Het zal noodig zijn, dat ik het hem leene. Dunkt<br />

hèt u, dat hij 'het noodig zal hebben ? Het fchijnt zo,<br />

ï inondation/. 2 nouveau.<br />

LVI. R E G E L . '<br />

J Over de werkwoorden worden en zijn, bij *een<br />

voorleden deel- of naam-woord<br />

ftaande.<br />

Het werkwoord worden, alleen of bij een naamwoord<br />

ftaande, wordt door devenir overgezet a en<br />

Oo s


Oj>er de •Wer'kiïöirden worden en zijn,<br />

geeft eene verandering van ftaat te kennen; bi?<br />

voorbeeld:<br />

Hij wordt arm, g devientpauvre.<br />

Doch wanneer worden bij een voorleden deelwoord<br />

ftaat, wordt het een lijdend werkwoord,<br />

verhe pasfif, en alsdan zet men worden door étrè,<br />

over; dus zegt men: bemind worden, être aimé.<br />

Zit hier eene vervoeging van het lijdende werk»<br />

Woord bemind worden, étre aimé:<br />

Vinfinitif le préfent.<br />

Etre aimé, és, ie, ées, bemind worden.<br />

Le parfait.<br />

Avoi,r. i*i aimé, és, ée, èes, bemind zijn, of geweest<br />

zijn.<br />

II<br />

Lindicatif le préfint.<br />

Je fuis ik word "J<br />

Tu es - l aimé, ie, gij wordt l<br />

Pl, elle est * hij, zij wordt !<br />

Nous fommes _ wij worden f bemind,<br />

Fous Étes | aimés, èes, gijl. wordt<br />

Pis, elles font zij worden J t<br />

X étois<br />

Lt premier prétérit.<br />

- wei<br />

"d" 1<br />

Tu ét ois ï aimé, ie, gij werdt<br />

// elle étoit * hij , zij werd I. . .<br />

Nous êtions wij werden rocmmok.<br />

Fous étiez \ aimés, &r,gijï. weidt J<br />

lis, elles ètoient • zij werden 11


$?/ een voorleden deel- efnaam-woord JhtOiï&e. §8f<br />

Le fecond prétérit.<br />

*pe fus ik werd "Y<br />

'Pu fits > aimé, ée, gij werdt I<br />

Pl, elle fut * hij, zij werd '<br />

jVo»* furies _ wij werden rbemind.<br />

Fous fütes | aimés, èes, gij}, werdt |<br />

ifr, «//«• fur ent' zij werden J<br />

Xe parfait.<br />

yai . ik ben "\ bemind,<br />

Tu as ' | été aimé, ée, gij zijt j of beƒ/,<br />

elle a fi bij, zij is imindga-<br />

Nous avons - wij zijn f weest,<br />

Fous avez i été aimés,ées, gijl. z ;<br />

jt I of ge-<br />

Ils, elles ont zij zijn J worden.<br />

Le plusque paifait.<br />

yavois ik was "J bemind,<br />

Tu avois | été aimé, ée, gij waart of be-<br />

II, elle avoii * hij, zij was ! mindge-<br />

Nous avions _ wij waren Tweest,<br />

Fous aviez ? été aimés, ées, gijl. waart | of ge-<br />

11 s, elles avoient z\] waren j worden,<br />

Le futur.<br />

Je ferai ik aal ")<br />

Tu fèras > aimé, ée, gij zult j<br />

//, elle fera s<br />

hij, zij zal ' bemind<br />

Nous fier ons _ wij zullen f worden,<br />

Fous ferez ? aimés, ées, gijl. zult |<br />

Ui, elles fier ont zij zullen J<br />

Le futur pasfé.<br />

yaurai ik zal "| bemind<br />

Tu auras i été aimé, ée, gij zult. I ge-<br />

//, elle aura * hij, zij zal ! weest,<br />

Nous aurons _ wij zullen Tof ge-<br />

Fous aurez > été aimés, ées, gijl. zult I worden<br />

lis, ellesauronï zij zullen J zijn.<br />

Oo 4


'04 Over de werkwoorden, worden cn zijn,<br />

I? imparfait.<br />

*pe ferois jj^ _ z o u |<br />

Pu ferois \ aimé,, ée, gij" zoudt j.<br />

ëi ^ fcroit 0<br />

hij, zij zou '.bemind<br />

Nous feftons wij zouden f worden.<br />

Fous feriez > aimés, èes, gijf. zoudt |<br />

Ils,ellesferoient * zij zouden |<br />

?<br />

Uiniparfait pasfé.<br />

yurois_ ft zou 1 bemind<br />

« aurois | été aimé, ée, gij zoudt ge-<br />

II, elle aurolt •> hij, zij zóu ! weest,<br />

Nous aurions wij zouden jof'ge-<br />

Pous auriez j été aimés, ées, gijl. zoudt | worden<br />

Ils, elles auroiem zij zouden f zijn. ''<br />

E'impératif<br />

fe. , \ahné,ée, word>bemind.<br />

öutl,qu<br />

o n s<br />

\<br />

ümez<br />

elk foit<br />

«<br />

* • ' laat hijol"z.ij ? bemind<br />

? laaten wij J worden.<br />

^/'«^j^, wordt, gijl. bemind. '<br />

^ w^Sf» ellesfment laaten zij bemind worden.<br />

2,tf futsjanctif le, préfent.<br />

Que je fis<br />

£«f.'*>'<br />

dat ik<br />

}<br />

I | worde.<br />

ain<br />

?f dat gij wordet.<br />

//, ?« «//


pij een voorleden duel- of naam-woord ftaande. 58$<br />

Le parfait, r<br />

Quefaie<br />

Quetuaies<br />

dat ik<br />

\èté aimé, dat gij<br />

- b e. zij.<br />

mind zijt,<br />

(jil'il,qu r<br />

elleait •> f».«*V, dat bijtij s e<br />

- zij.<br />

gare nous aïons '. . • dat wij JJ^?' zijn.<br />

Que vous.otez été aimés, d a t g i j L<br />

Qu'ils,qu'ellesaient aimèes, dat zij<br />

^ z ij t ><br />

d<br />


£86* Over de werkwoorden worden en zijn,<br />

uitdrukt, zo zet men het behulpzaame werkwoord s<br />

dat zulk een deelwoord verzelt, nooit in een' zamengeftelden<br />

tijd, maar het moet Hechts woordlijk<br />

in 't Fransch overgebragt worden.<br />

Hij is, of wordt van ieder bemind, betekent, il est<br />

aimé de tout le monde, naardien er eene voordduuring<br />

vooronderfteld wordt, en il, de noemer van<br />

est aimé, eenen perfoon uitdrukt.<br />

Maar indien de noemer van het werkwoord eene<br />

zaak kenmerkt, wanneer er volftrekt geene voordduuring<br />

te pas komt, en dat tevens het deelwoord<br />

van een daadlijk werkwoord af komftig is, zo wordt<br />

het behulpzaame werkwoord iq een' zamengefteldert<br />

tijd gebruikt:<br />

Deeze brief is door mijnen broeder gefchreven,<br />

cette lettre a été ècr'tte par mon f; ére.<br />

Dit gefchiedt vooruaamlijk wanneer men zegt door<br />

wien iet gedaan is.<br />

Indien de noemer van het werkwoord eene zaak<br />

is, en er niet gezegd wordt, waardoor of door<br />

wien iet gefchiedt, zo gebruikt men bijna nooit den<br />

zamengeftelden tijd.<br />

De brief is gefchreven, betekent la lettre est<br />

écrite; hier"gebruikt men est en niet a étéwant men<br />

verklaart niet waardoor of door wien de brief gefchreven<br />

is.<br />

Bijaldien er ftonde: de brief wordt door mijnen<br />

broeder gefchreven, behoorde men het lijdende werk»<br />

woord in een daadlijk werkwoord aldus te veranderen:<br />

" /<br />

Mijn broeder fchrijft den brief, of is bezig met<br />

dien te fchrijven, mon fré're écrit, ou est accu.<br />

pè a écrire la lettre.<br />

Indien het onzijdige werkwoorden zijn, als: aller,<br />

gaan, arriver, aankomen, gebeuren, choir,<br />

Vallen, déchoir, vervallen, éclioir, verfchijnen, te<br />

beurt vallen, décèder, overlijden, enfrer, inkomen*


&j een voorleden deeU of naam-woord ftaande. $%f<br />

hnUre, geboren worden, partir, vertrekken, rester,<br />

blijven, fortir, uitgaan, tomher, vallen, venir, ko.<br />

men: verder die werkwoorden, welken er van afko.<br />

men, en anderen meer van die natuur; dan gebruikt<br />

men nooit être iii een' zamengeftelden tijd: bij voorbeeld;<br />

Hij is gegaan, il est allé.<br />

Zij zijn aangekomen, ils font arrivés.<br />

en zo met de anderen.<br />

Een werkwoord, dat in het Nederduitsch als lijdend<br />

voorkomt, wordt veeltijds in 't Fransch door<br />

een wederhoorig werkwoord overgezet, wanneer<br />

de noemer leevenlooze zaaken uitdrukt; bij voorbeeld:<br />

De kwaade tijdingen worden eerder verfpreid dan<br />

de goeden, les mauvnifes nouvelles fe repandent<br />

plutót que les bonnes.<br />

Hier wordt het lijdende werkwoord worden verfpreid<br />

door het wederhoorige fe repandre overgezet,<br />

om dat les mauvaifes nouvelles de noemer is, en<br />

geen' perfoon aanduidt.<br />

Echter gefchiedt dit ook wel, fchoon de noemer<br />

eenen perloon aanwijze, voornaamlijk wanneer de<br />

pronoms conjoncïlfs, me, te, fe, nous, vous, op den<br />

doenden perfoon kunnen terug gebragt worden- bij<br />

voorbeeld: ik word kwaad, betekent je me fache $<br />

want het is als of men zeide: ik maak mij zeiven<br />

kwaad.<br />

Het lijdende werkwoord neemt de of par na zich •<br />

dus zegt men: *<br />

Hij wordt van ieder geacht, U est estimè de tout<br />

le monde.<br />

"rVome werd door Romulus gebouwd, Rome fut<br />

bdtle par Romulus.<br />

Men, gebruikt de, wanneer het werkwoord eene?


j?8 Opfeilen, betref, de werkwoorden 'worden en zijn,<br />

daad uitdrukt, daar het ligchaam geen deel aan<br />

heeft, zo als in het eerde voorbeeld; in tegendeel<br />

drukt par eene daad van het ligchaam, of van iigchaam<br />

en ziel uit; maar nooit plaatst men par voor<br />

Dieu; dus zegt men:<br />

De Jooden zijn door God geftraft, les Juifs ont<br />

été punis de Dieu.<br />

' N°. i.<br />

De lieden , over welken wij voorleden jaar gefproken<br />

hebben, zijn ze?r rijk geworden, want zij hebben<br />

het hoogde lot uit de loterij getrokken; doch<br />

zij worden nu niet meer zo i geacht als zij het<br />

van te vooren geweest zijn; want zij zijn nu onverdrxageiijk<br />

irotsch geworden. Zo iemand zijne<br />

verteeringen niet naar i zijne inkomlteu fchikt,<br />

loopt hij gevaar van fchielijk arm te worden. De<br />

geene, die zijnen pligt verzuimd zal hebben, eu<br />

ongehoorzaam zal geweest zijn, zal ftrenglijk ge.<br />

{Iraft worden; maar de geene, die deugdzaam en<br />

oplettend is, zal van ieder geacht worden. Wij<br />

worden door de aanloklijkheden der wereidfche<br />

Voorwerpen verleid, en wij worden door kwaadq<br />

voorbeelden ligtlijk bedorven. Wij moeten aandachtiger<br />

en n aardiger zijn, zo wij geleerder willen<br />

worden dan wij zijn. De mensch is geduuriglijk<br />

aap de wisfelvalligheden des fortujns blootge-*<br />

field.<br />

ï tant. 2 Oir.<br />

N°. 2.<br />

Gij doet iemand geenzins dienst i, door hem de<br />

| otyiger, ;• _


ij een Doorleden- deel- of naani- wóórd ftaande. 589<br />

kwaade gefprekken 2 over te brengen g, die over 4<br />

hem gehouden wonen . en gehouden zijn; gij wordt<br />

weldra voor uwe onbtfcheidenheid 5 betaald, en gij<br />

wordt het eerfte voorwerp van zijnen wederzin 6<br />

en van zijn verdriet. De opmerkingen 7 zijn niet<br />

nuttig, dan wanneer zij juhf van pas 8 en in dem<br />

tijd gemaakt worden, om daarmede zijn voordeel te<br />

kunnen doeno; zij worden een onderwerp van verdriet,<br />

wanneer men dezelven te laat maakt. Alles<br />

wat zonder opmerking gedaan wordt, kan niet dan<br />

bij geval goed komen 10. De kennis der dingen<br />

wordt door veelvuldige opmerkingen verkregen.<br />

De eerfte waardigheid moet alleen door den braafften<br />

man bekleed worden. De driften kunnen de<br />

reden niet aa>iva'len 11, wanneer zij door de wijs«<br />

heid geholpen 12 wordt.<br />

2 )iscours m. 6 averfion f. 10 réusfir.<br />

3, raconter. 7 réfr'X'or ƒ.* n aciaq'uer.<br />

4 de. 8 a propos. 12 fêcourir» .;<br />

5 indiscrétion /. 9 profi;er'ge«.<br />

N». 3. •<br />

Het befluit is genomen. Dit befluit is door miü*<br />

'nen vader genomen Dit werk wordt door mijnen<br />

broeder gemaakt. De waaren worden goedkoop verkocht.<br />

Hebt gij uwe baaien peper nog? neen, ik<br />

heb ze niet meer; zij zijn verkocht. Aan wien<br />

zijn zij verkocht ? Het heugt mij niet meer. Zie<br />

daar een huis, dat door de vlammen verteerd 1<br />

wordt. Het is nog niet verbrand. Ik heb een huis<br />

gehad, dat voorleden jaar verbrand is. De kunften<br />

•en weetenfchappen kunnen niet gekocht worden.<br />

Ziedaar boeken, die ingebonden zijn I Ziedaar anderen<br />

, die ingebonden worden! Door wien is dat<br />

boek ingebonden? Ik weet het niet. Het dak is<br />

door den wind netrgefmeten 2. Men heeft e£nen<br />

2 eonfumer. 2 abattre.


gija Over de betekenis van het woordje bij.<br />

man gevangen, die van dief/lal 3 befchuldigd wordti<br />

De ftad is door de vijanden volkomen verwoest geworden.<br />

Dit kind wordt van zijne ouders aangebeden.<br />

3 vol nt.<br />

N». 4.<br />

Dat zijn dingen, die alle dagen gezien wordem<br />

Mij is verhaald geworden, dat u een ongeluk overgekomen<br />

was. Gij zijt kwalijk onderlicht. Het<br />

zou mij zeer gelpeten hebben, indien gij aan dat<br />

ongeluk blootgefteld geweest waart, is de brief<br />

gefchreven? ik geloof, dat hij door mijnen broeder<br />

gefchreven wordt. Men zal hem ü te leezen geeven<br />

zodra hij gefchreven zal zijn. De reden is<br />

den mensch gegeven,«op dat hij er zich naar fchlkke<br />

1. De dingen, die in de jeugd geleerd worden^<br />

worden niet ligtlijk vergeten Zijn vader is voorleden<br />

week overleden; de zoon ontving er de tijding<br />

van, zonder dat hij er over aangedaan 1 was.<br />

De adeldom is door de ouden 3 uitgevonden, orff<br />

de eerzucht der menfchen te voeden.<br />

1 fe conformer dat. 2 touché. 3 anciens<br />

LVII. R E G E L .<br />

Over de betekenis van het woordje bij*<br />

Het Nederduitfche voorzetzel bij wordt in \<br />

Fransch overgezet op verfchillende wijzen; bij voorbeeld:<br />

Hij ftaat bij mij, il fe tieni auprès de mol,<br />

Hij woont bij mij, il loge chez moi.<br />

Hij flaapt bij mij, // dort avec mou


Over de betekenis van bet waardje bij. ,• *$%<br />

, Ik heb geen geld bij mij, je ifai point d'argent<br />

fur moi.<br />

Dat wordt bij de el verkocht, eela fe vend i<br />

Vaune.<br />

Iemand bij de hairen vatten, preftdre quelcun par<br />

les cheveux.<br />

. Bij voorbeeld, par exemple.<br />

Bij de kaars werken, travalller h la chandelle.<br />

*•) B'j-> wanneer het zo veel betekent als digt bif %<br />

wordt door auprès overgezet, zo als in het<br />

eerfte voorbeeld te zien is.<br />

3.) Pfij wordt door chez overgezet, om te zeggen<br />

in het huis van.<br />

3. ) Pij kan de betekenis hebben van avec, wan»<br />

neer het zo veel zegt als in het gezelfchap.<br />

4. ) Bij betekent zo veel als fur, wanneer men iet<br />

bij zich draagt.<br />

5. ) Het gewigt of de maat, waarbij iet verkocht<br />

of gekocht wordt, zet men in den datif.<br />

En eindelijk wordt 6.) bij door par overgezet,<br />

voornaamlijk na de werkwoorden vatten, grijpen, of<br />

aantasten: ook gebruikt men par voor een naamwoord,<br />

wanneer bij zo veej betekent als door mid.<br />

del van.<br />

Opfte.llen, betreffende de betekenis van heC<br />

voorzetzel bij\<br />

N°. 1.<br />

Hij zou bij mij niet gebleten zijn, indien gij hem<br />

geroepen haddet. Hoe laat is het? ik weet het niet;<br />

ik heb geen horologie bij mij. Doe mij de eer van


£)& Ö0e!!en, betref, de betekenis van het woordje bij.<br />

Bij mij tê komen! Ik zai voor u betaalen, indièn<br />

gij geen geld bij u hebt. Het is bij geval, dat ik<br />

mijn beurs bij mij op de tafel heb laaten liggén.<br />

Kom bij mij in, ik zal het u wedergeeven! Ik heb<br />

altijd tabak bij mij. Bij wien hebt gij denzelven<br />

gekocht ? Bij mijnen buurman. Ik zal er vooreerst<br />

een vierdendeel i van köopen. De tabak wordt bij<br />

het pond, bij het halve pond, of bij het vierdendeel<br />

verkocht. Gij weet , dat het laken bij de elj<br />

en het bier bij het vat verkocht wordt.<br />

i quarteron m.<br />

N°. é.<br />

. Slaapt gij alleen? neen,- ik flaap bij mijheh broe-J<br />

der. Toen ik bij de brug Hond, kwam er iemand,<br />

die mij bij de mouw trok, en die mij vroeg, of ik<br />

lust had om bij u den nadenmiddag- doortebrengén»<br />

Ik meende onbekend te zijn, maar hij noemde mij<br />

bij mijnen naam. Het was mij onmogelijk hierin<br />

toeteftemmen, naardien ik verfcheidene brieven bij<br />

mij had, welken ik nog van daag zal moeten beantwoorden.<br />

Ik verzeker u, dat ik verpligt geweest<br />

ben bij de kaars te fchrijven. Indien gij toen bij<br />

mij gekomen waart, zoudt gij mij bij het vuuf<br />

hebben vinden zitten. Er zijn lieden, die liever<br />

bij de lamp dan bij de kaars willen werken. Hebt<br />

gij het boek bij u, dat gij mij te leezen zoudt ge*<br />

geven hebben? Ik heb het bij mijnen broeder ge-"<br />

laten.<br />

Ver-


Ferklaaring der Gallicismen, 'ehi.' 59^<br />

Verklaaring der Gallicismen of eigenaartige<br />

fpreekmanieren, in de volgende opftellen<br />

voorkomende.<br />

tn het wild fpreeken. Parier a tort et d tresvers,'de<br />

büt en blana<br />

Waartoe dient dit alles? A quol bon tout ceci?<br />

Ik verlta er geen woord jPe n'y entends gout'e.<br />

van.<br />

Iet op zijn' duim weeten. Savoir une chofe fur U<br />

bout du doigt.<br />

Nergens toe deugen. PP être bon a rien.<br />

Het is met u gelegen. // en est de vous.<br />

Veel getchreeuw en wei-- Beaucoup de brult et peü<br />

nig wvl- • dè befiogne.<br />

Leeven als vrolijk Fransje. Fivre au jour la journée.<br />

Zijn goéd door de billen Disfiper fon bien.<br />

lappen.<br />

Jan en alle man. Le tiert et le quart.<br />

iemand met de vingers Montrer quelqu'un au<br />

nawijzen. dolst.<br />

Iemands geduld ten einde Pousfir a bout la patience<br />

brengen. de quelqu'un.<br />

De kruik gaat zo lang te Tant va la cruche a Peau-,<br />

water, tot dat zij barst. qu'enfin elle fie brifie.<br />

Iemand redden» Tirer quelqu'un d'afairei<br />

Het komt hier maar op aan. // ne s'agit lei que.<br />

Iemand te gemoet gaan in Aller au clevant de quethet<br />

geen hem gettoegén qiPun tn ce qui lui fait<br />

geeft. plaifir.<br />

. Het is beter laat dan nooit. Mieux vaut tard que ja-<br />

•• 9 ma is.<br />

Uwe eer hangt er aaa. II y va, il s'agit de votre<br />

honneur.<br />

SVcht bij kas zijn. Etre court d'argent. .<br />

Effene rekeningen maaken Les bons comptes fint lel<br />

goede vrienden, bons amis.<br />

Pp


Ferklaaring der Gallicismen',<br />

Iemand bij zijn woord Prendre quelqii'ifn au mor.<br />

houden.<br />

Honger is de beste fans. II n' est fauce qued'appétit.<br />

Opdisfchen. Couvrir la table.<br />

Zijn geduld gaat ten einde» II perd patience : Sa patience<br />

est a bout.<br />

Lust hebben. Avoir envie. Etre d'humeur.<br />

Een nadenmiddag-flaapje<br />

doen.<br />

Faire la mèridienne.<br />

Goed vinden. J u<br />

g er<br />

& propos.<br />

Iemand voorbij zien gaan. Foir pasfer quelqu 7<br />

un.<br />

Het water in de eene Souffler le frold et le chaud.<br />

hand en het vuur in<br />

de andere draagen.<br />

Ik voor mij. Pour moi.<br />

Meenen het geen men zegt. Avoir le coeur fur les lèvres».<br />

Ik houd niet van dat te Je n'qime pas h faire cela.<br />

doen.<br />

Kruipen (laagheden doen). Faire le chiên couchant.<br />

Iemand zijne woorden we- Faire chanter la pallnodie<br />

der in den keel doen<br />

haaien.<br />

U quelqu'un.<br />

Ieders vriend zijn. i Etre ami de tout le monde:<br />

Gij kunt bij mij te recht Je vous en fournlral.<br />

raaken.<br />

let onbeziens koopen of Acheter ou v.endre chat en<br />

verkoopen. poche.<br />

Men zal er mij niet toe On nem'y attrapperapas.<br />

krijgen.<br />

Een ezel floot zich geen Chat échaudé craint Peau<br />

tweemaal aan<br />

fteen.<br />

éénen froide.<br />

Wat gaat gij beginnen? Qu'allez vous faire?<br />

Aan eene zaak tornen. Toucher a une corde.<br />

Van den wal in den floot Tomber de fiévre en chaud,<br />

vallen. mal de la poële dans la<br />

braife.<br />

Mis hebben. Se tromper.<br />

jHet hembd is nader dan Charité bien ordonnèe cemde<br />

rok. mence par foi même,<br />

Zijn' eigenen kop volgen. Agir de fon chef.


of eigenaart ige fpreehnanieren, enz. 59/j<br />

jjet gelag betaalen. Païer les pots casfés.<br />

Aan iet fchuidig zijn. Etre coupable d'une chofe.<br />

Haastige lpoed is zeidei l En presfant trop Palguille<br />

goed.<br />

on la perd.<br />

Zich op iemand beroepen . En apbeller a quelqu'un.<br />

Waar is hij gebleven? Pu' est tl de ven u?<br />

Een boodl'chap doen. Fiire une commisfion.<br />

Lang weg blijven. Tardet a re venir.<br />

Ergens borg voor (Taan, Rèpondre d'üne phofe.<br />

Te rijp in den mond zijn, A


i i9 2<br />

Het op iemand munten.<br />

Iet vast weeten.<br />

Zich weg pakken, zijn<br />

goedje bijeen pakken.<br />

T)t bui is over.<br />

Zijn' geest omtrent iet<br />

gerust (lellen.<br />

Er is hulp voor alles, behalven<br />

voor den dood.<br />

Geld met fpeelen verliezen.<br />

Iet ner raaden.<br />

Van (tukje tot beetje.<br />

Er zijn te veel pannen op<br />

het dak.<br />

Voor dit oogenblik.<br />

Buiten pas.<br />

Zich kinderachtig aanbellen.<br />

Ten halven.<br />

lk weet waar het ufchorr.<br />

Er ligt mij niet aan gelegen.<br />

Het beste paard ftruikelt<br />

wel eens.<br />

Wij zullen daar een fpeldje<br />

bij fteeken.<br />

Zijn geld tegen vier ten<br />

honderd uitzetten.<br />

Dat ismetdepen gemaakt.<br />

Van het eene meer houden<br />

dan van het andere.<br />

, Bij de kaars werken.<br />

Jemand tot den bedelzak<br />

brengen.<br />

Voor omtrent één jaar.<br />

Een' koets met vier paarden<br />

houden.<br />

Iet met ter haast en onbezonnen<br />

doen.<br />

let verkeerd doen.<br />

Ferklaarlng der Gallicismen,<br />

En vouloir a quelqu'un.'<br />

Etreasfuré,fürd'une chofe.<br />

Pller bagage.<br />

La tempête est pasfée.<br />

Avoir r esprit en repos fur<br />

une chofe.<br />

II y a remède è tout hormis<br />

ó la mort.<br />

Perdre fon ar gent au jeu.<br />

T étre.<br />

De fil en aiguille.<br />

Les murailles ont des ereil»<br />

les.<br />

Pour le moment.<br />

Hors de faifon.<br />

Faire F enfant*<br />

A demi.<br />

Je fais oh le bat vous bles ft.<br />

Peu m'lmporte.<br />

Il n'est f bon cbaretier,<br />

qui ne verf.<br />

Nous briferons la desfus:.<br />

Placer fon argent a raifon<br />

de quatre pour cent.<br />

Cela est fait a la plume.<br />

Prèférer Pun a Pautre.<br />

Travailler è la chandelle.<br />

Réduire quelqu'un a la<br />

mendicité, a la beface.<br />

II y a environ un an.<br />

Rouler carosfe d quatre<br />

chevaux.<br />

Faire une chofe a la hdte<br />

et a Pétourdle.<br />

Faire une chofe a rebeurz.


of eigenaartige /preekmanieren, tnz. ^Q}<br />

Ten onrechte befchuldigen.<br />

Zijn best doen.<br />

Iemand iet naar den zin<br />

doen.<br />

Hij is geen overvlieger in<br />

verftand.<br />

Boven zijn bereik.<br />

Orn de waarheid te zeggen.<br />

Iemand komen bezoeken.<br />

Te druk (te veel te doen}<br />

hebben.<br />

Hoe komt het?<br />

Zijne kinders in 't wild<br />

laaten loopen.<br />

Iemand in het oog houden.<br />

Een kind in den band<br />

houden.<br />

Met vrede laaten.<br />

Met jan en allen man<br />

twist zoeken.<br />

Hoe vaart hij?<br />

Die ziekte is doodelijk.<br />

Dit maakt mij neêrllagtig.<br />

Veel van iemand houden.<br />

Van zijne ziekte opkomen.<br />

Iemand voor liegen.<br />

Op het fterven liggen.<br />

Wat beter zijn.<br />

Een goed woord vindt<br />

eene goede plaats. ;<br />

Me» wint meer door<br />

Pi<br />

Accufer h faux.<br />

Faire de fon mieux, tout<br />

fon posfble<br />

Faire une chofe au grè de<br />

quelqu'un.<br />

Sa cervelle ne marche qu'a<br />

pas comptès.<br />

Au dela, au desfus de fa<br />

portie.<br />

A dire vrai.<br />

Venir voir quelquun, lui<br />

rendre vifite.<br />

Etre trop af air é: Avoir<br />

des occupations par desfus<br />

la te'te.<br />

D'oii vlent?<br />

Laisfer courir les enfans<br />

a Pabandon.<br />

Avoir Poeil fur quelqu'un.<br />

Tenir un enfant en bride.<br />

I^aisfer en repos.<br />

Qucreller tout le monde.<br />

Comment fe porte t'il?<br />

Cette maladie est mortelle.<br />

Cela m'abat, me met dans<br />

P abattement<br />

Es timer quelqu'un beaucoup.^<br />

Se relever, revenir defa maladie.<br />

Mentir a quelqu'un.<br />

Etre a Partiele de la mort,<br />

d Pagonie.<br />

Se porter un peu mieux.<br />

Petite pluie abat grand<br />

vent.<br />

On attrape plus de mou-<br />

3 V<br />

1


£0$ Verklaaring der Gallicismen,<br />

zachtzinnigheid dan<br />

door kwaadaartigheid.<br />

Als honden en katten te<br />

zamen leeven. .<br />

Alle blaffende honden bij-<br />

~ ten' niet.<br />

Een twistzoekende hond<br />

loopt meest met gefcheurde<br />

ooren.<br />

Zijne drift maatigen.<br />

Zich ergens wèl bij bevinden.<br />

Ergens borg voor Haan.<br />

Zich in acht 'neemen.<br />

Nerg> ns om vraagen.<br />

Een' geheel anderen weg<br />

inflaan.<br />

Iemand tot rede brengen.<br />

Voet bij ftuk houden.<br />

Iemand met den zelfden<br />

munt betaalen.<br />

Met iemand te doen hebben.<br />

Gij weet, hos. ik belta.<br />

Wat fcheelt u?<br />

Niet weeten, waar zich<br />

te keeren of te wenden.<br />

Krullen maaken.<br />

Elkander van ouds kennen.<br />

Alles verkeerd opvatten.<br />

Het ééns worden.<br />

ches avec du mi el qu'avec<br />

du vinaigre.<br />

Sentendre comme chiens<br />

et chats.<br />

Tout chien , qui aboyé,<br />

ne mord point.<br />

Chien hargneux a fou*<br />

vent roreille déchirée.<br />

Mettre de F eau dans fon<br />

vin.<br />

Se trouver biend'une chofe.<br />

Etre garant de quelque<br />

chofe, répondre jFune.<br />

chofe.<br />

Prendre sarde a foi,<br />

Ne fe foucier de riep.<br />

S'y prendre cFiine toute<br />

autre maniere. •<br />

Mettre quelqu'un ét la raifon,<br />

Tenir piéd a boule.<br />

Rendre la pareille a quel-,<br />

qiPun.<br />

Avoir a faire a quelqu'un.<br />

Vous favez, comment je<br />

fuis fait. de quel bois,<br />

je me chauffe.<br />

pdavez vous ?<br />

Ne favoirde quel bois faire<br />

fiche, de quel cóté fe<br />

t.oürner.<br />

Faire des fapons.<br />

Se connoitre ne longue main a<br />

Prendre tout a contrtpoil,<br />

S'accorder, s''entendre, i tri<br />

cFaccord.


•Openhartig fpreeken.<br />

ei'gemartige [preekmanieren, enz, 591J<br />

Het wèl met iemand meenen.<br />

Met iemand omgaan.<br />

Zijn' goeden naam verbeuren.<br />

Daar men mede verkeert,<br />

daar wordt men meü<br />

geëerd.<br />

Zij verftaan elkander als<br />

dieven op eene kermis.<br />

-Laat hem begaan.<br />

Var; voornemen zijn.<br />

iemand een' lelijken trek<br />

fpeelen.<br />

iemand in het naauw brengen.<br />

Iemand iet afraaden.<br />

Het fap is de kool niet<br />

waardig.'<br />

Tot mijn leedwezen.<br />

Dit wordt ia den wind<br />

geflagen.<br />

Het is te vergeefsch gefluit,<br />

als het paard niet<br />

pisfen wil.<br />

Het is den moriaan ge><br />

fchuurd.<br />

Zijn' gang gaan.<br />

Ergens voor inftaan.<br />

Het nadeelige van iet ondervinden.<br />

Hals over kop in zijn<br />

verderf loopen.<br />

Die zijne billen brandt,<br />

moet op deblaaren zitten.<br />

Par ter a coeur ouvert, ouvertement,<br />

Vouloir le bien de quelqu'un.<br />

Fréquenter quelqu'un.<br />

Perdre fa réputation, fa<br />

bonne renommée; fe perdre<br />

de réputation.<br />

Dis-moi, qui tu frequentes,<br />

je te dirai, qui tu<br />

es.<br />

Ils s'entendent comme larrons<br />

en foire.<br />

Laisfez le faire.<br />

Avoir desfein, intention.<br />

Jouer un mauvais tour<br />

a quelqu'un.<br />

Mettre quelqu'un a Fétroit,<br />

plonger quelqu'un dans<br />

. F embarras.<br />

Dèconfeiller une chofe cc<br />

quelqu'un.<br />

Le jeu ne vaut pas la<br />

chandelle.<br />

A regret.<br />

S'en aller a vau-Feau, fe<br />

perdre en Fair.<br />

On a beau précher d qui<br />

n'a cure ie bien faire.<br />

A laver la téte d'un dne,<br />

on y perd la lesfve.<br />

Aller jon train; pousfer<br />

fa pointe.<br />

Répondre d'une chofe.<br />

Pa'ier la folie enchére.<br />

Donner tête baisfée dans<br />

fa perdition.<br />

O ui casfe les verres, les<br />

pa'ie.<br />

Pp 4


éop . Fer klaar ing der Gallicismen,<br />

Iemand knollen voor citroenen<br />

verkoopen.<br />

Fi] is van zesfen klaar.<br />

Zeer kwalijk bij zijne<br />

' zaaken ftaan.<br />

Orde op zijne zaaken<br />

ftellen.<br />

Zijne verteeringen naar<br />

zijne iukomften fchikken.<br />

Met een' ftillen trom verhuizen.<br />

Ergens een ftokje voor<br />

fteeken.<br />

Elendigopzijn' neus ftaan<br />

kijken.<br />

Van iet noch haring noch<br />

kuit haaien.<br />

Hoe zal ik er mede leeven?<br />

Onder in de zak vindt<br />

men de rekening.<br />

Ik moet geld va'i hem<br />

hebben.<br />

Iet recht weeten.<br />

Het is geen noernens<br />

waardig.<br />

Het gaat hem wèl in de<br />

wereld.<br />

In overvloed.<br />

Zijn hof bij iemand maaken.<br />

Deo vrijen flik hebben.<br />

In de nood kent men<br />

vrienden.<br />

De kans verkeert.<br />

Iemand de hakken laaten<br />

zien.<br />

Faire accroirelt quelqu'un^<br />

que des vesftes font des<br />

lanternes.<br />

II est fait a tout.<br />

Etre fort mal dans fes, affaires.<br />

Mettre ordre d fes affaires.<br />

Regler fa dépenfe fur fon<br />

capital.<br />

Pariir fans clire adieu:<br />

Déloger fans trompette.<br />

Mettre le hola a une chofe,,<br />

Avoir un piéd de nez.<br />

Ne retirer d'une chofe ni<br />

piéd ni ai ie,<br />

Comment m'y prendrai-je ?<br />

Au hout de Panne faut /?<br />

drap.<br />

II me dolt de Pargent.<br />

Savoir une chofe au juste.<br />

Ce n'est pas la pelne d'y.<br />

pcnfer: Ce n'est pas<br />

grand chofe.<br />

La fort une le favorife.<br />

II a' le vent en pouppe.<br />

A fol fon.<br />

Faire fa cour d quelqu'un.<br />

Ai 'oir houche en cour.<br />

Cest au befoin qu'on connoit<br />

Pami.<br />

La chance toume: L'affaire<br />

change de face.,<br />

Montrer le talon, tour nep.<br />

le dos a quelqu'un,,


af eigenaartige /preekmanieren , enz, dol<br />

Er is bij hem niet meer<br />

te haaien.<br />

Iet in twijfel trekken.<br />

Qoudene bergen belooven.<br />

Iemands bijftand kunnen<br />

rnisi'en.<br />

Niets zonder inzichten<br />

doen.<br />

Eenen fpiering uitwerpen,<br />

om eenen kabeljauw te<br />

vangen.<br />

Van geluk fpreeken.<br />

Iemand aantreffen.<br />

Op iemand vertrouwen.<br />

Ai wat er van gezegd is,<br />

is waar.<br />

Ieder over den zelfden<br />

kam fcheeren.<br />

Het is duur koop leeven.<br />

Als het zo voordgaat.<br />

Niet weeten, wat aantevangen.<br />

Van erger tot erger.<br />

Of men zich al moejelijk<br />

maakt of niet.<br />

Het ongeluk wordt eens<br />

moede ons te vervolgen.<br />

pr is niets beter op dan<br />

goéde moed in tegenfpoed.<br />

Laat het loopen zo het<br />

wil.<br />

Meer dan éónen raad weeten.<br />

Er is nog altijd wel wat<br />

Voor mij te haaien.<br />

11 n'y a plus h gruger<br />

chez lui.<br />

R évoquer unechofe en doute-.<br />

Promettremonts et merveil*<br />

les.<br />

Pouvoir fe pasfer du fecours<br />

de quelqu'un.<br />

Avoir fes vues.<br />

Donner un oeuf, pour<br />

avoir un hoeuf.<br />

Se dire heuret.'x: Avoir dn<br />

bonheur.<br />

Rencontrer quelqu'un.<br />

Se fier a quelqu'un.<br />

Tout ce qu'on en a dit,<br />

est d la lettre.<br />

Mefurer tout le monde d<br />

la même aune.<br />

II fait cher vivre.<br />

Si cela dure.<br />

'Ne favolr comment s'y<br />

prendre.<br />

De mal en pis.<br />

On a beau fe chagriner.<br />

Le diable n'est pas toujours<br />

a la porte d'un<br />

pauvre homme.<br />

II n'y a qu'a avoir contre<br />

mauvaife fortune bon<br />

caeur. "<br />

Vogue la galère.<br />

Avoir plufieurs cordes a<br />

fon are.<br />

II faut que l'herbe foit bien<br />

courte, pour que je ti y<br />

trouve de quoi brouter.<br />

?? 5


Ver klaaring der Gallicismen,<br />

Die te veel onderneemt,<br />

flaagt kwalijk.<br />

Tusfehen twee doelen in<br />

de asch zitten.<br />

Het is beter te bedelen<br />

. dan te fteelen.<br />

Al te goed, is buurmans<br />

gek.<br />

Hij is niet van gisteren.<br />

Hak om zijn' tanden hebben.<br />

Als de nood aan den man<br />

komt.<br />

Muizen. nesten in zijn<br />

hoofd hebben.<br />

Zwaarigheid zoeken, daar<br />

zij niet tc vinden is.<br />

Eene zaak verkeerd aanvatten.<br />

Eene zaak gantsch anders<br />

aanleggen.<br />

Dat gaat zo fchieiijk niet<br />

als gij wel denkt.<br />

Van de nood een deugd<br />

maaken.<br />

Dat is zonder kop of<br />

ftaart.<br />

Van den os óp den ezel,<br />

of van den hak op den<br />

tak fpringen.<br />

Er wel een' eed op kunnen<br />

doen.<br />

Schoenmaaker • blijf bij<br />

uwen leest.<br />

ïn weêrwil van iemand.<br />

Het oog van den meester<br />

maakt het paard vet.<br />

Een oog in het zeilhou-<br />

Qui trop embrasfe, mal<br />

étreint<br />

Etre entre renclume et le<br />

mart eau.<br />

II vaut mieux tendre la<br />

main que le cou,<br />

Qui fe fait brebis, le hup<br />

le mange.<br />

II a vu le loup,<br />

Avoir bcc et ongle.<br />

Qtiand le cas Pexige.<br />

Avoir des rats.<br />

Se creufer des dijfcultit.<br />

Mettre la charrue devant<br />

les boeufs,<br />

S'y prendre de toute autre<br />

maniere.<br />

Cela ne fe jet te pas en<br />

moule: Cela ne va pas<br />

comme la te'te.<br />

Faire de nicesftè vertu.<br />

II n'y a ni cap ni queue,<br />

ni time ni raifon.<br />

Faire des coq-d-Fdue.<br />

En j'urer: En mettre la<br />

main au feu.<br />

Médecln ! guéris toi toi"<br />

mime.<br />

En dépit de quelqu'un.<br />

PJoeil du maltre engralsfs<br />

le cheval.<br />

Faire la guerre a Foelll<br />

Avoir Foell au guet.


of eigenaartige /preekmanieren, enz. 6o$<br />

Met iemand te doen hebben.<br />

Iet welftaanshalve doen.<br />

Van eens anders leer is<br />

het goed riem fnijden.<br />

Mislijk worden.<br />

Aan tafel ga,an.<br />

De hand in den fchotel<br />

fteeken.<br />

Iet op zijn bord fcheppen.<br />

Van tafel gaan.<br />

Uit den fchotel eeten.<br />

Iet naar den mond brengen.<br />

Zijn' mónd ledig eeten.<br />

Uit een glas drinken.<br />

De pot verwijt den ketel,<br />

dat hij zwart is.<br />

Juist ter fnede komen.<br />

Voor den braaven man<br />

fpeelen.<br />

Elkander geduurig in het<br />

hair zitten.<br />

Om een haverftroo twisten.<br />

Met iet een einde maaken.<br />

In zijne vuist om iet lagchen.<br />

Om iemand lagchen.<br />

Kort van ftof zijn.<br />

Ik heb er rouwkoop van.<br />

Uit kortswijl.<br />

Geen woord meer hiervan.<br />

Oude koejen uit de floot<br />

haaien.<br />

Aan eene zaak niet meer<br />

tornen.<br />

Bij verdrag overgaan.<br />

Avoir d faire a quelqu'un.<br />

Faire une chofe par bienféance,par<br />

maniere d''acquit.<br />

Du cuir d'autrui, on fait<br />

large courroie.<br />

Avoir mal au coeur.<br />

Se mettre a table.<br />

Porter la main au plat.<br />

Fnprendre fur fonasfette.<br />

Sortir de table.<br />

Manger dans le plat.<br />

Porter une chofe a la bouche.<br />

Vuider fa bouche.<br />

Boire dans un verre.<br />

La pelle fe moquedu fourgon._<br />

Vtnir justement a propos.<br />

Faire l'honnêie homme.<br />

Avoir quelque mallle dpartir<br />

enfemble.<br />

Dlsputer de la chape de<br />

Vévêque.<br />

Mettre fin d une chofe.<br />

PLire de quelque chofe fous<br />

cape , dans fa barbe.<br />

Se rire de quelqu'un.<br />

Etre de courte ctoffe.<br />

yen porte la folie enchère.<br />

Pour rire.<br />

Brifons la desfus: N'en.<br />

parions plus. -'<br />

Réveiller le chal, qui dort.<br />

Ne plus toucher d une af<br />

faire.<br />

Se rendre par capitulaiion.


6H Verklaar-ing der Gallicismen,<br />

De wapens neêrleggerj. Mettre bas les armes.<br />

Ergens toe komen. Se déterminer d une chofe.<br />

Eene (tad ftormenderhand Prendre une ville d'asfaut.<br />

inneemen.<br />

Iemand over de kling laa­ Faire pasfer-quelqu'un au<br />

ten fpringen.<br />

fi de répée.<br />

Van twee rampen moet<br />

De deux maux, H faut<br />

men den ergften ont­<br />

é'viter le pire.<br />

wijken.<br />

Te vuur en te zwaard Mettre tout d feu et d<br />

alles verdelgen. ,J<br />

Ik ben er voor de fchrik<br />

afgekomen.<br />

De honger is een fcherp<br />

zwaard<br />

Zich elders neerzetten.<br />

Voor iet gedekt of befchut<br />

zijn.<br />

iVïijns bedunkens.<br />

Het zelfde doen.<br />

Hét ongeluk afwachten.<br />

Buiten iet kunnen.<br />

In de fchaduwgaan zitten.<br />

Heet zijn.<br />

Het is twaalf uur.<br />

De zon fchiet haare draaien<br />

loodrecht op mij neêr.<br />

Iet te eeten hebben,<br />

Praatjes vullen den buik<br />

niet.<br />

Een uur van de ftad.<br />

Het is mooi weêr.<br />

De lucht betrekt.<br />

Regen krijgen.<br />

Het regent, dat het giet.<br />

Dat zal ras over zijn.<br />

De lucht heldert op, klaart<br />

PP;<br />

an<br />

S'<br />

yen ai été quite pour la<br />

peur.<br />

La faim chasfe le loup du<br />

bois.<br />

Planter fon plquet ailleurs.<br />

Etre a F abri de quelque<br />

chofe.<br />

A mon avis.<br />

En faire autant. ,<br />

Narguer, braver le dan*<br />

ger, rinfortune.<br />

Pouvoir fe pasfer d'une<br />

chofe.<br />

Se mettre d l'ombre.<br />

Faire chaud.<br />

II est midi.<br />

Le foleil me donne d plomh<br />

fur la tite.<br />

Avoir de quoi manger.<br />

Ventre ajfamè n'a point<br />

d'oreille.<br />

A une lieue de la vllle,<br />

Il fait beau tems.<br />

Le tems fe cauvre.<br />

Avoir de la pluie.<br />

II pleut d verfe.<br />

Cela fe pasfera bien-têt.<br />

Le tems s'éclaircit, fe ms%<br />

su beau.


of eigenaartige fpreekmanieren , enz. t>6£<br />

Den hond in den poe vinden.<br />

.Hij zal den hond in den<br />

pot vinden.<br />

Men zal al eetende naar u<br />

wachten.<br />

Zich met iemand gelijk<br />

ftellen.<br />

Het is alles geen goud,<br />

wat er blinkt.<br />

Kaal en knapjes.<br />

Als een vorst gekleed gaan.<br />

Op mij" woord van eer.<br />

Zo arm als Job zijn.<br />

Openhartig tegen iemand<br />

zijn.<br />

Iemand uithooren.<br />

Zich eenen ftrop om den<br />

hals werpen. **<br />

Gemeenzaam met iemand<br />

omgaafb<br />

Voordm-.v.ken.<br />

De handen aan het werk<br />

flaan.<br />

Twee vliegen in éénén<br />

klap flaan.<br />

Zich moejelijkheden op<br />

den hals haaien.<br />

Loop heen.<br />

Iemand den kop warm<br />

maaken.<br />

Daar komt hij weêr aan.<br />

Het fcheelt niet veel, of<br />

ik ga heen.<br />

Ik zal hem d&ir laaten<br />

ftaan. , s<br />

Diner par coeur.<br />

On le pasfera maltre.<br />

On vous attendra comnle<br />

le tnoine Fahbè.<br />

Se mettre en paralelle, de<br />

niveau avec quelqiïun.<br />

Tout ce qui relutt, n'est<br />

pas or.<br />

'Belle montre et peu de<br />

rapport.<br />

S'habiller en prince.<br />

Foi cF homme d'honneur.<br />

Etre pauvre comme un rat<br />

d'Eglife.<br />

Parler a coeur ouvert &<br />

quelqu'un.<br />

Tirer le ver du nez & quel.<br />

qu'un.<br />

Filer fa corde.<br />

Vlvre de pair a compagnon<br />

Wvee quelqu'un.<br />

Se dépêcher.<br />

Mettre la main a l'oeuvre.<br />

Faire d'une pierre deux<br />

coups.<br />

S'attirer de mèchantes-affaires<br />

fur les, bras.<br />

Allez vous en! Allez vous<br />

promener!<br />

Echauff 'er la tête, la btle<br />

d quelqu'un.<br />

Le voila encore.<br />

Peu s'en faut, que fe ne<br />

m'en aille.<br />

Je le planterai ld.


6oó* Verklaaring der Gallicismen,<br />

Kwalijk begonnen, kwalijk<br />

gedaagd,<br />

Kasteden ia de lucht<br />

bouwen.<br />

Eén v gel in de hand is<br />

beter dan twee, die er<br />

vliegen.<br />

Zich aan den uiterlijken<br />

fchijn vergaapen.<br />

Iemand met vrede laaten.<br />

Niets met iemand te doen<br />

hebben.<br />

Iemand met den zelfden<br />

munt betaalen.<br />

'.Bij deeze gelegenheid<br />

Iemand 'm de reden vallen.<br />

Het beste, dat men doen<br />

kan, dat er op z .<br />

Hij heeft gedaan met<br />

fpreeken.<br />

Iemand uit eene netelige<br />

omltandigheia redden<br />

Er geen gat meer in zien.<br />

Een kop grooter zijn dan<br />

iemand.<br />

Voor iemand wijken.<br />

Het is niet genoeg dap-<br />

. per te zijn, men' moet<br />

ook voorzichtig weezen.<br />

Hij mag vrij fpreeken.<br />

Als een bezetene aangaan.<br />

Iemand kloekmoedig af.<br />

wachten.<br />

Handgemeen worden<br />

Eene zaak in hei vriendelijke<br />

fchikken.<br />

Beter is een half ei, dan<br />

een ledige dop.<br />

A mal enfourner, on fait<br />

des pains cofnas<br />

BiitIr des chateux en Vair.<br />

Un tlens vaut mieux quel<br />

deux tu l'auras.<br />

Jugcr fur l'étiqttette du<br />

fiac<br />

Laisfer quelqu'un en repos.<br />

N'avolr rien a dém&ler<br />

avec quelqiian.<br />

Pa'er quelqu'un de la mime<br />

monnoïe<br />

A cette occafon<br />

Couper la parolè a quelqiiun.<br />

Le meilleur est, le meilleur<br />

parti d prendre, c'est,<br />

II a fint de parler,<br />

Tirer quelquun d'un man.<br />

vais paS.<br />

N'y tr onver, n'y voir plus<br />

de remede.<br />

Pasfer quelquun de latite:<br />

Etre plus grand de la tae.<br />

Ceder le pas a quelqu'un.<br />

Il faut coudre la peau dit<br />

renard d celle du hup.<br />

II a beau parler.<br />

Faire le diable d quatre.<br />

Attendre quelqu'un de piéd<br />

ferme.<br />

En venir aux mains.<br />

Arranger accommoder unè<br />

afaire d l amlable.<br />

Toujours p~che, qui eti<br />

prend un.


of eigenaartige /preekmanieren, enz. &5f<br />

Zijn welzijn met voeten<br />

treeden.<br />

Stille waters hebben diepe<br />

gronden.<br />

Een inneemend voorkomen<br />

hebben.<br />

Men doet onvoorzichtig<br />

met zich daaraan te<br />

vergaapen.<br />

Mostaard na den maaltijd.<br />

Het ergfte van alles, is..<br />

Geene keuze hebben.<br />

Hoe ik het ook aanlegge.<br />

'ïis alles verloren moeite.<br />

Iet te boven komen.<br />

In den eerften opflag.<br />

Eene zaak voor onmogelijk<br />

houden.<br />

Op iemand als op zich<br />

zelv-'ti ftaat maaken.<br />

Zich bij iet wèl bevinden.<br />

Waar zal dit alles op<br />

uitlöopen ?<br />

Heen gaan.<br />

Her wordt laat.<br />

Tot wederzrens.<br />

Fouler fa fortuneattxpieds.<br />

II n'est pire eau que celle,<br />

qui dort.<br />

Avoir l'abord a Pair pré»<br />

venant.<br />

II y a de Plmprudence è<br />

s'y laisfer at traper.<br />

De la moutarde après diner<br />

Le plus grand mal, qu'il<br />

y a, c est..<br />

N'avolr point d'alternative.<br />

De quelle manlere que je<br />

m'y premie.<br />

Tout est peine perdue: Cest<br />

tirer fa poudre aux moineaux:<br />

Puifer de Peau<br />

dans un panierpercé.<br />

Venir d bout d'une cho/è.<br />

Au premier coup d'oell.<br />

Croire une chofe imposjible.<br />

Faire compte de quelqu'un<br />

comme de foi même.<br />

Se trouver bien d'une chofe.<br />

A quoi aboutira tout cecif<br />

S'en aller.<br />

II fe fait tard.<br />

Jusqu'a tantót, a revoif.


*<br />

"6oX Opfeilen, betrefende de Gallicismen^<br />

Opftellen, betreffende de Gallicismen, of<br />

eigenaartige Franfche fpreekmanieren.<br />

N°. i.<br />

Men behoort zo in het wild niet te fpreeken,<br />

gelijk gij doet; want waartoe dient al die wartaal?<br />

niemand verltaat er een enkel woord van. Gif zegt<br />

dat gij alles op uwen duim, weet, en wij vinder*:'<br />

dat gij nergens toe deugt. Het is met u gelegen, zo<br />

als men zegt: veel gefchreeuw en weinig Wol. Gij<br />

leeft als vrolijk Fransje; dat zal duuren^ tot dat<br />

gij al uw goed door de billen gelapt hebt, en wanneer<br />

gij niets meer in de wereld hebt, zal jan eft<br />

alle man u met de vingers nawijzen. Gij hebt het<br />

..geduld uwer ouders ten einde gebrast. De kruik<br />

gaat zo lang te water, tot zij eens barst. Ik weetniet<br />

meer hoe ik u redden zal. Her komt \u&<br />

maar op aan T om u met uwe famiije te verzoenen*<br />

Ik bid u, ga hen te gemoet, in al het geen hun<br />

genoegen geeven kan. Het is beter laat dan nooit*<br />

Uw eer, uw welzijn hangt er aan.<br />

. N°. 2.<br />

Mij dunkt, dat gij van .daag Hecht bij kas zijt".<br />

Ik zal ditmaal voor u betaalen, mits gij het rnij<br />

wedergevet. Dat is niet meer dan billijk. Effene<br />

rekeningen maaken goede vrienden. Ik houd u bij<br />

uw woord Wat zullen wii te eeten hebben? ik<br />

weet het niet; maar honger is de beste faus. Ik<br />

wenschte wel, dat men reeds opdischte! mijn geduld<br />

gaat ten einde. Hebt gij lust, om na het eeten<br />

eene wandeling te doen? Ik bedank u, want<br />

ik ben gewoon, na hot eeten een nadenmiddag,<br />

flaapje te doen Doe, zo als gij het goed zult<br />

vinden! De man, dien gij daar voorbij ziet gaan,<br />

fs


if elgettaartigs Franfcht fpreekmanierm. £09<br />

is zeer gevaarlijk, want hij draagt het Water in de<br />

eene hand en het vuur in de andere. Ik voor<br />

mij, ik kan zijnen omgang niet dulden; het geen<br />

ik zeg nieen ik; ik hou van geen kruipen. ..Men<br />

kan hem zijne woorden weêr in den hals doen. haaien<br />

, zo dikwijls als men wil. Hij wil ieders vriend<br />

zijn', en dus is hij niemands vriend.<br />

Indien gij lust hebt órh fchoon lijnwaat te koopen<br />

kunt gij bij mij te recht raaken. Doe mij het<br />

vermaak" van het te komen zien; want ik begeer u<br />

niets onbeziens te verkoopen. Men zal er mij ook<br />

nooit meer toe krijgen. Een ezel ftoot zich geen<br />

tweemaal aan één' deen. Wat gaat. gij beginnen?<br />

torn daar niet meer aan. Ik voorzie, , dat gij vaij<br />

den wal in de floot zult vallen. Ik geloof dat gij<br />

niet volkomen mis hebt; en buiten dien, het hemel<br />

is nader dan de rok. Het is niet altijd goed zijn r<br />

eigenen kop te volgen. Ik zou misfch.en tójAtó<br />

betaalen moeten, zonder aan de minde zaak fcbMj<br />

dig te zijn. Neem geduld! haastige fpoed is zelden;<br />

goed. lk beroep mij op uw eigen oordeel. Waar<br />

is uw broeder gebleven? hij is zo even van mij m<br />

pegaau, om een boodfehap te doen. Hij zal niet<br />

lang wegblijven; daar da ik borg voor.<br />

N°. 4.'<br />

Die man is waarlijk te rijp in den mond. Het<br />

Zou goed zijn hem den mond wat te fnoeren ,• want<br />

zijn gezwets (toot mij. Ieder demi het toe.. Hij<br />

heeft eindelijk zijn' man gevonden, die hem de tanden<br />

zal laaten zien. Ik wenschte wel, dat hij zc.<br />

den baas niet. meer (peelde. Wanneer hij zich in<br />

eénig gezelfchap bevindt, .heeft niemmd .gelegen,:<br />

heid oin te Ipreeken, dan hij alleen. Wanneer men,<br />

zijne redeneeringen op den keper belchouwc,' m


pi& Opflellen, betreffende de Gallicismen,-<br />

grindt men b:j flor van rekening, dat hij. zeer veeï<br />

aiet zich zeiven opheeft, terwijl idjne redeneerineen<br />

maar een zamenweefzel van onbefcboftheden zijn<br />

die verltandige lieden doodlijk verveelen Niet tegengaande<br />

de waarheid van dit alles, ziet men, dat<br />

hij bijna overal een' vrijen toegang vindt, daar ik<br />

mij grootlijks over verwonder, want ik zie niet<br />

bezit hlJ d e m i n f t e e e r b i e d e n s w<br />

' aardige hoedanigheid<br />

\. ^P^j^fm 1.3 n^rï'<br />

Gij zijt van daag in geen' goeden luim. Gij zijt,<br />

dunkt mij, kwalijk gemutst. Ik hoop niet, dat<br />

gij het op mij zult gemunt hebben. Indien ik<br />

dit vast wiste, zou ik mij fclvelijk wegpakken en<br />

niet wederkomen voor dat de bui over ware kom'<br />

kom! ftel uwen geest daaromtrent gerust. Er is huJrj<br />

yoor alles, behalven voor den dood. Hebt eii ^eld<br />

met fpeelen verloren < Ik hou niet v 3n het (bel.<br />

Gij hebt het net ge.-aaden. Ik zou u nu wel alles<br />

yan ftukje tot beetje verhaalen, maar merk op dat<br />

er re veel pannen op het dak zijn' Uwe ingercgenheid<br />

is voor dit oogenblik buiten pas. Ei lieve!<br />

ltel u zo kinderachtig niet aan! wij weeten ten<br />

ha ven waar het u fchort; maar wat ligt er aan<br />

gelegen! het beste paard llruikelt wel eens. Laaten<br />

wij er nu een fpeldje bij ftecken.<br />

N°. 0.<br />

Ik ken een' heer, die zijn geld tegen vier ten<br />

honderd uitgezet heeft. Wij hebben tekeningen 2<br />

Zien, die met de pen gemaakt, en wonderlijk wèl<br />

SfZ er<br />

hl waren,<br />

i<br />

WnnL u- T f"<br />

tlïZ £ f k<br />

Ik b0<br />

, u meer van m&ffi<br />

1 g e m a a k t<br />

, zi<br />

J* n H e t i s<br />

' " i ^ goed<br />

a i r S<br />

' . t e t e k e n e n d a t<br />

' bederft het<br />

BffiS . Z'edaar een' man , die nu tot den bedelzak<br />

?ebragt is, en die voor omtrent twee jaaren eene


of eigenaartige Franfche spreekmanieren. 6n<br />

koets met vier paarden hield. Hij is een lompert!<br />

al wat hij doet, doet hij met ter haast en onbezonnen:<br />

hij doet alles verkeerd. Ik geloof dat<br />

men hem ten onrechte befchuldigt: mij dunkt dat<br />

Mi zijn best doet. Ik zie wel, dat hij u mets naar<br />

den zin doen kan. Ieder weet, dat hijgeen overvlieger<br />

in verftand is. Gij zult dan wèl doen van<br />

niets van hem te eiichen, dat boven zijn bereik is,<br />

N°. 7.<br />

Om.de waarheid te'zeggen, het is lang geleden,<br />

dat ik u niet ben komen bezoeken; maar geloot<br />

mij' ik had het waarlijk te druk. Hoe komt het,<br />

dat'die man zijne kinders zo in het wild laat loopen?<br />

mij dunkt, dat het wel noodzaaklijk zijn zou<br />

hen in het oog en wat meer in den band te houden.<br />

Het zijn deugnieten, die niemand met vrede<br />

laaten, en met jan en alle man twist zoeken. Hoe<br />

vaart uw neef? Ik heb gehoord, dat zijne ziekte<br />

doodlijk was, en dat de geneesheeren te vergeetsch<br />

alles gedaan hadden, wat zij konden. Ik verzeker<br />

u, dat deeze tijding mij zeer neêrflachtig maakte.<br />

Het is een zo braaf man! Ik hou veel van hem.<br />

Ik hoop, dat hij van zijne ziekte zal opkomen. Ik<br />

wenschte wel, dat men mij voorgelogen hadde! ue<br />

tijd zal leeren, wat er van worden zal: hij lag gis»<br />

teren op 'c fterven; hij is van daag wat beter.<br />

N°. 8.<br />

' Een goed woord vindt eene goede plaats , zegt het<br />

fpreek woord: men wint meer door zachtzinnigheid,<br />

dan door kwaadaartigheid. Gijl. leeft dikwijls a s<br />

honden en katten zamen. Weet gij niet, dat alle<br />

blaffende honden niet bijten, en ook dat een twistzoekende<br />

hond meest met gefcheurde ooren loopt.<br />

•Maatigt uwe driften, en gij zult er u wel bij be-


6ii Opfeilen, betreffende 'de Gallicismen,<br />

vinden! ik ita er u bor >; voor. Neem u in acht f<br />

want zo gij naar mijne vermaaningen niet vraagt'<br />

zal ik eenen geheel anderen weg moeten inflaan,om<br />

u tot rede te brengen. Weest verzekerd , dat ik<br />

voet bij (tuk zal houden. Doet niemand kwaad,<br />

uit vfeeze dat men u met den zelfden munt ibetaale.<br />

Met wien meent gij te doen te hebben? gij weet<br />

nog met hoe ik beita. Wat fcheelt u? gij hebt<br />

mij zo verlegen gemaakt, dat ik niet weet wat te<br />

zeggen. Ik weet niet meer, waar mij te keeren of<br />

te wenden.<br />

N?. o.<br />

Maak zo veele krullen niet, als het u belieft! wil<br />

kennen elkander van ouds. Mij dunkt, dat gij alles<br />

verkeerd opvat, en op dien voet zullen wij het<br />

nooit ééns worden. Zijt verzekerd, dat ik ópenhartig<br />

fpreek^, en dat ik het wèl met u meen! Ik<br />

Verzoek ü met die lieden niet méér omtegaan: zij<br />

hebben hunnen goeden naam al overlang verfpeeld.<br />

Gij weet, dat, daar men mede verkeert, daar wordt<br />

men mede geëerd. Zij verftaan elkander als dieven<br />

op een kermis! Laat hun begaan. Wij zijn van<br />

voorneroen hun een' lelijken trek te fpeelen, die hen<br />

in het naauw zal brengen. Ik rnad het u af: het<br />

fap is de ko


. of eigenaartige Franfche fpreekmanieren. 613<br />

gij wel gelooven. dat met dit alles hij zeer kwalijk<br />

bij zijne zaaken ftaat? a ik vrees, en niet zonder<br />

grond, dat, zo hij er geene orde op ftek, en zijne<br />

verteeringen niet naar zijne inkortiften fchikt, dat hij<br />

ras zijn goedje bijeen zal moeten pakken, en met<br />

een ftilleii trom verhuizen; zijne fchuldeifchers behoorden<br />

er bij tijds een ftokje voor te fte-ken: indien<br />

zij hem laaten begaan, zullen zij vroeg of laat<br />

e'endig op hunnen neus ftaan kijken, en noch haring<br />

noch kuit van hem haaien. Voor mij, ik weet wel,<br />

hoe ik er mede leeven zou, indien ik in het geval<br />

ware. Onder in den zak vindt men de rekeaing.<br />

Moet gij ook nog geld van hem hebben? ik weet<br />

het niet recht; echter, zo ik iet van hem hebben<br />

moet, zal het niet noemenswaardig zijn.<br />

N°, 11.<br />

Wanneer het iemand in de wereld wèl gaat, heeft:<br />

hij vrienden in overvloed, die bij hem bun hot<br />

maaken, alleenlijk om den vrijen flik te hebben;<br />

maar in den nood kent men vrienden. Zodra de<br />

kans verkeert, en een onverwacht ongeluk hem tot<br />

den bedelzak brengt, zullen alle die vrienden hem<br />

de hakken laat.en zien, wijl zij merken, dat er bij<br />

hemViet meer te haaien is. Dit is eene waarheid,<br />

die nismand' meer in twijfel trekt. Zij belooven<br />

goudene bergen, zo lang men hunnen bijftand misten<br />

kan. Wanneer zij u een gunst bewijzen, doen zij<br />

het niet zonder inzichten. Zij werpen eenen Ipienng<br />

uit om eenen kabeljauw te vangen. Men mag wel<br />

van geluk fpreeken, wanneer men er één eenigen<br />

aantreft, op wien men vertrouwen kan. .6crioon<br />

al het geen er gezegd is, waar zij, behoort men<br />

echter alle menfchen over één' en den zeilden kam<br />

iiiet te fcheeren.


614. Opfeilen, • betreffende de Gallicismen,<br />

_S.:C :<br />

N°. 12. , '<br />

Het is hier zeer duurkoop leeven : als het zo'<br />

voortgaat, weet ik niet meer wat anntevangen, om',<br />

aan den kost te komen. Dat gaat van erger tot erger,<br />

maar of' men zich al moejelijk maake of niet,<br />

daar is niets bij te winnen; tegen wil en dank moet<br />

men geduld neemen. riet ongeluk zal eens moede'<br />

worden ons te vervolgen: niets is er beter op dan<br />

goede moed in tegenfpoed; doe uw best! laat het<br />

dan loopen zo als het wil. Een man van verftand<br />

weet altijd meer dan éénen raad. Er is nog altijd<br />

« w e l w a t<br />

voor u te haaien. Men moet nergens aan<br />

wanhoopen. Onderneem niets dat boven uw bereik<br />

is! want die te veel onderneemt, Haagt kwalijk.<br />

Help mij, bid ik u, met uw' raad! ik zit<br />

tusfehen twee doelen in de asch. Het is beter te<br />

bedelen dan te fteelen; maar ik hoop, dat God<br />

HMj voor het eene en het andere behoeden zak -<br />

tftöj l 3.<br />

Al te goed is buurmans gek; dat is zeker: op<br />

zijnen tijd moet men ook toonen, dat men niet van<br />

gisteren is, en dat men hair op zijne-tanden heeft*<br />

als de nood aan den man komt. Ik ben het met u<br />

ééns. Mij dunkt, dat gij muizen - nesten in het<br />

hoofd hebt. Zoekt geene zwaarigheid, daar zij niet<br />

te vinden is ! Gij vat de zaak verkeerd aan. Ik<br />

zou het gantsch anders aanleggen. Dat gaat zo<br />

fchielijk niet als gij wel denkt: men moet fomtijds<br />

van den nood eene deugd maaken. Ik vind noch<br />

kop noch ftaart aan al wat gij zegt. Ik wenfdntë<br />

wel, dat gij zo van den os op den ezel niet fpronget!<br />

Ik geloof, dat gij u zeiven niet verftaat; ik zou er<br />

wel een' eed op kunnen doen; en buiten dat, fefioenjnaaker!<br />

blijf bij uwen leest. Ik kan uwe rïadgeevingen<br />

wel misfen. Ik zal mijn' gang gaan, in weêrwil<br />

van alles wat gij zeggen zult. Het fpijt mij! ik<br />

verwachtte niets minder dan een dergelijk antwoord.


of eigenaartige Franfche /preekmanieren. -Cr*}<br />

N°. 14.<br />

Het oog van den meester maakt het paard vet;<br />

dit wordt door de ondervinding bevestigd. Het is<br />

goed, een oog in het zeil te houden, wanneer men<br />

met dienstboden te doen heeft, die niets doen dan<br />

welftaanshalven, en een geloofs-artikel maaken van<br />

het fpreek woord, het welk zegt: van eens anders<br />

leer is het goed riemen fnijden. Ik word mislijk,<br />

wanneer ik lieden zie, die, even als de varkens,<br />

aan tafel gaan, zonder zich gewasfehen te hebben,<br />

hunne morlige handen in den fchotel fleeken, zonder<br />

de moeite te neemen van iet op hun bord te<br />

fcheppen, en eindelijk van tafel gaan, zonder gebeden<br />

of gedankt te hebben. Heb past niet, uit<br />

den fchotel te eeten, noch iet naar den mond te<br />

brengen met den vork, den lepel, of het mes in de<br />

hand. Eet uw' mond leêg, alvoorens te drinken,<br />

en drinkt niet uit eens anders glas,<br />

N°. 15.<br />

Men ziet zeer dikwijls 1<br />

, dat de pot den ketel verwijt,<br />

dat hij zwart is. Dit fpreekwoord komt juist<br />

ter fnede, wanneer de eene deugniet den anderen<br />

zijne ondeugden verwijt, en voorden braaven man<br />

wil fpeelen. Gij zit elkander geduurig in het hair,<br />

en gij twist om een haverftroo. Ik wenschte wel,<br />

dat gij rasch met uwe krakeelingen een einde<br />

maaktet, want de ooren ruifchen er mij van! Ik<br />

moet er in mijne vuist om lagchen. Ik hoop niet,<br />

dat gij mij uitlagchen zult, want ik ben kort van<br />

ftof, en waarlijk gij zoudt er wel rouwkoop van<br />

hebben. Wees zo boos niet! ik zeide het maar<br />

uit kortswijl. Geen woord meer van dat alles, als<br />

het u belieft. Wij moeten geene oude koejen uit<br />

de floot haaien; zonder dat, zouden wij nooit gedaan<br />

hebben: ik vergeef u ook alles met al mijn<br />

hart, mits gij aan die zaak niet meer tornet.


6lG Opfeilen, betreffende de Gallkhmtn^<br />

_ De ftad is bi] verdrag overgegaan. De bezet,<br />

ting heeft de wapens moeten neêrleggen. Indien<br />

zij daartoe niet gekomen ware, zou de ftad ftormenderhand<br />

ingenomeu geweest zijn, en alle inwooners<br />

zouien over de kling hebben moeten fpringen. Zij<br />

hebben wèl gedaan, tot den overgaaf te bedui,<br />

ten, want van twee rampen moet men den ergften<br />

ontwijken. De inwooners hadden gevreesd, dat<br />

les te vuur en te zwaard zoude verdelgd geworden<br />

zijn, maar zij zijn er voor de fchrik afgekomen.<br />

Pe hongersnood perfte hen aan alle kanten, en de<br />

honger is een fcherp zwaard. Veelen hadden reeds<br />

hun goedje opgepakt, en zich elders neergezet,<br />

om voor dat fchrikkelijk onweêr gedekt te zijn;<br />

mijns bedunkens, hebben zij zeer wèl gedaan Ik<br />

zou hetzelfde gedaan hebben. De voorzichtigheid<br />

vordert, het ongeluk niet aftewachten, als men er<br />

buiten kan.<br />

N°. if.<br />

Laaten wij in de fchaduw gaan zitten, want het<br />

Is zeer heet, en behalven dat is het juist twaalf<br />

uuren op deezen zonnewijzer. De zon fchiet haare<br />

llraalen loodregt op ons neer. Hebt gij hier niet<br />

wat te eeten V praatjes vullen den buik niet. Wacht<br />

tot dat wij t'huis zijn i Wij zijn maar een quartier<br />

uurs van de ftad. Het is den geheelen dag<br />

mooi weêr geweest.' De lucht betrekt. Wij zullen<br />

ras regen krijgen. Het regent, dat het giet. Laaten<br />

wij onder cit dak voor den regen fchuilen. .Het<br />

is maar een bui; zij zal haast over zijn. De lucht<br />

begint reeds optehelderen. Laaten wij onze fchreden<br />

verdubbelen, uit vreeze, dat wij den hond in<br />

den pot vinden! ik ben het met u ééns. Zij zullen<br />

mis'chien al eetende naar ons wachten. Het is nog<br />

maar half één. Zij zijn nooit gewoon bii ons vóór<br />

éénen te eeten. Wij zullen er nog bij tij'ds zijn.


$f eigenaartige Franfche [preekmanieren.


Éi S Op ft ellen,. betreffende de Gallicismen.<br />

N°. 20.<br />

Houd goeden moed! beter is een balf ei dan een<br />

ledige dop. Ik vrees, dat gij door uwe halitarrigheid<br />

uw welzijn met de voeten treeden zult- Vertrouw<br />

niet op hem ! Stille waters hebben diepe<br />

gronden. Hij heeft een inneemend voorkomen; maar<br />

men zou zeer onvoorzichtig handelen met zich aan<br />

hetzelve te vcrgaapen. Dat is nu mostaart na den<br />

maaltijd. Het erglte van alles was, dat ik geen<br />

keuze meer had, eu eindelijk, hoe ik het niTook<br />

aanlegge, zal alles verlorene moeite zijn. Met geduld<br />

te oefenen, komt men veele dingen te boven,<br />

die men in den eerften opflag voor onmogelijk hieldt.<br />

Maak ftaat op mij, als op 11 zeiven, en gij zult er<br />

« wèl. bij bevinden! Wij zullen zien, waarop dit<br />

alles uitloopen zal. Wij zijn altijd in ftaat hem<br />

aantetoonen, dat hij ongelijk heeft. Ik ga heenhet<br />

wordt laat. Tot wederziens. *

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!