dpo_10214.pdf
dpo_10214.pdf
dpo_10214.pdf
Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
V E R Z A M E L I N G<br />
4<br />
VAN<br />
OPSTELLEN,<br />
Gefthikt om de Ntderlandfcht Jeugd, door middel<br />
van haare moedertaal, op etne ordenlijke en gemaklijke<br />
wijze, tot de kennis der Franfche taaie<br />
opteleiden; bevattende eenen reeks van uit eïkan.<br />
der voordvloejende regelen, welke afzonderlijk en<br />
allerduidelijkst, aan het hoofd van elke foort<br />
deezer Opfeilen, verklaard worden.<br />
UITGEGEVEN TEN GEBRUIKE<br />
DER FRANSCHE SCHOOLRN<br />
D O O R<br />
ANTOINE NICOLAS AGROtf,<br />
Franseh Kostfchoolhouder te Gorcum.<br />
TE A M S T E R D A M ,<br />
»ij J O H A N N E S A L L A R T ,<br />
M D C C X C ï Y.
VOORBERICHT.<br />
Dewijl men, in ons Vaderland, niet weinig<br />
Schoolboeken vindt, welke men voorgeeft geheel<br />
gefchikt te zijn om der jeugd den gemak-<br />
Sijkften en kortften weg tot de kennis der Franfche<br />
taaie te baanen, zullen veelen het misfchien<br />
ondienftig oordeelen, dat ik derzelver getal,<br />
door het tegenwoordige werk, nog vermeerder;<br />
echter houde ik mij verzekerd, dat hij, die zo<br />
wel in de Nederduitfche als in de Franfche taalè<br />
ervaren is, en zich met het onderwijs van dé<br />
laatstgenoemde bezig houdt, bij ondervinding<br />
zal gezien hebben, dat dezelve in geenen deele<br />
aan het heilzaame doeleinde beantwoorden,<br />
Het is den kundigen taalmeester niet onbewust,<br />
dat de Nederlander eene hem vreemd zijnde<br />
taal, door middel zijner moedertaale, leeren<br />
snoet, en dat men hem noodzaaklijk behoort<br />
* » r
ÏV • VOORBERICHT.<br />
aantetoonen, waarop die beiden overeenkomen<br />
en waarin zij verfchillen; dit nu eene orbe^<br />
mstbaare waarheid zijnde, zo "kan eene verzareling<br />
van opftellen, ingericht volgends een<br />
GRAMMATICA, die alken Voor Franfchen gefchreyen<br />
werd , der Nederiandfche jeugd weinig<br />
of geen nut aanbrengen.<br />
Het is niet minder zeker? dat er, in het onderwas<br />
eener «mie, z o wel als in dat van alle<br />
andere kunflen en weetenfchappen, eene orde,<br />
naar de bevatting des leerling* gefchikt, moet<br />
plaats vmaen, - dat de regelen niet met verwarring<br />
dienen voorgeteld te worden; maar dkander^ftapswijze,<br />
cn„ volgends de natuur en<br />
& geaartheid der taaie, moeten opvolgen - dat<br />
J*en met den eerften en eenvoudigfen regel behoort<br />
te beginnen, zich daarbij te bepaalen tot<br />
**
V O O R B E R I C H T . ?<br />
Deeze leerwijze wordt in geene der tot heden<br />
toe mij bekende Schoolboeken gevonden, of zo<br />
dezelve nog in'het-eene of andere plaats hebbe,<br />
ziet men, bij ondervinding, dat deszeifs orde<br />
bijna even zo fpoedig omver geworpen als begonnen<br />
wordt.<br />
Daar ik nu dit gebrek, reeds federt verfcheidene<br />
jaaren, heb opgemerkt, vond ik mij ver*<br />
pligr om met dit tegenwoordige Werk een' aanvang<br />
re maaken, en, tot heden- toe, £e ver*<br />
géefech verwacht hebbende, dat men eene geor*<br />
dende leerwijze in het licht zoude geeven, vol»<br />
tooide ik hetzelve, zo als het nu der Nederlandtche<br />
jeugd wordt aangeboden.<br />
Naardien het volftrekt noodzaaklijk is, dat<br />
een leerling de regels, naar maate dezelve verf<br />
•handeld worden, volkomen begrijpe, heb ik<br />
hem dezelve, aan het hoofd van elke foort van<br />
opftellen, verklaard; dit i deed ik in het Nedefduitsch,<br />
dewijl ik het voor eene dwaasheid houdê<br />
.öm iemand iet voortêftellen in eene taal, die hij<br />
niet verftaat. Ik .trachtte tevens eiken regel zó<br />
duidelijk uitteleggen, dat een opmerkzaam en<br />
aandachtig leerling , na denzelven Van buiten<br />
geleerd te hebben zonder möeite de daartoe<br />
. betrekkelijke opftellen in 't Fransen zou kunnen<br />
vsrtaakn. Op ae;ze wij/.e vervaardigde ik te ge-<br />
* 3
*i- VOORBERICHT.<br />
lijk een GRAMMATICA en een SYNTAXIS, welke,<br />
zamen vereenigd, den taalmeester niet dan tot<br />
het grootfte gemak , e n den leerling tot het<br />
uitgeftrektfte nut kunnen weezen.<br />
Schoon ik mijne uiterfte poogingen aanwendde,<br />
om, m deeze opftellen, nooit iet te laaten<br />
vloejen, waarvan, in den bovenftaanden regel,<br />
de verklaaring niet gevonden wierd, was ik<br />
echter fomtijds verpligt, o m e r, wegens den<br />
•zamenhang der woorden, het eene of het andere<br />
bytevoegen, waarin de leerling nog niet onderwezen<br />
was: om deeze zwaarigheid uit den weg<br />
te ruimen, heb ik zorg gedraagen, om, onder<br />
elk opftel, door middel van cijferletters , de<br />
betekenis te zetten van het geen ik begreep<br />
dat hij met weeten kon, en het ge/lacht van<br />
de naamwoorden door een m. voor het manlijke<br />
en een f, voor het yrouwlijke aantetoonen; daardoor<br />
befpaarde ik hem tevens, vooral in het<br />
begin, de moeite, om zich, met het doorbladeren<br />
der woordenboeken, bezig te houden, Ik<br />
heb daarenboven nog, onder de eerfte opftellen,<br />
de verklaaring van alle Franfche woorden,<br />
zonder onderfcheid, opgegeven; met dit te doen'<br />
is mijn oogmerk minder geweest om den eerstbeginnenden<br />
te oefenen, dan wel om den meeettr<br />
te* herinneren hoe aoodzaaklijk het i», dat
V O O R B E R I C H T . vti<br />
hij, naarmaate hij van den eenen tegel tot deri<br />
anderen overgaat, zijnen leerling een klaar denkbeeld<br />
geeve van die woorden, welke daarin verhandeld<br />
worden. Daar twee woorden bijeen gevoegd<br />
waren, heb ik alleenlijk het laatfte verklaard;<br />
insgelijks heb ik fommigen, die eigenlijk toevozgelijke<br />
naamwoorden zijn, zelfflandigen genoemd,<br />
bm dat dezelve in een' zelfjïandigen zin voorkwamen.<br />
Om niet al te uitgebreid te zijn, tekende<br />
ik de verfchillende foorten Van WèrmroW*<br />
den, voornaamwoorden, voegwoorden, bijwoonden,<br />
enz., niet aan, dewijl ik de verdere uitlegging<br />
van dit alles aan de zorg van den meester<br />
overlaat.<br />
Na den leerling, döor middel der opftellen'<br />
bver de bepaalde lidwoorden, grondig in de kenhisfe<br />
van het gejlachi, het getal eh den naamval<br />
der naamwoorden onderwezen të hebben, ging<br />
ik terftörid over tot de vervoeging der behulpzaams<br />
werkwoorden, hebben, avotr, en zijn, être.<br />
Hier zal men zich welligt verwonderen, dat<br />
ik mij niet bij de gewoone rantfchikking van<br />
de deelen der rede bepaald heb; maar men is,<br />
mijns bedunkens, niet verpligt, om zich, op"<br />
eene flaaffche wijze, aan eene gewoonte te onderwerpen,<br />
welke men, bij ondervinding, weet<br />
i&aer ongegrond te zijn. Daar kan nooifi ésk<br />
* 4
nu V O O R B E R I C H T .<br />
samenhang i n e e n' z i n plaats hebben, zo men<br />
er ten minden niet één der behulpzame werkworden<br />
invoegt; men moet van dezelve alle<br />
oogenbhkken gebruik maaken: des was het<br />
noodig om den leerling terftond een algemeen<br />
denkbeeld te geeven van den aart eens „ e r M.<br />
voor*, zo wel als van de ^ e n<br />
het mogelijk was; hierbij te gelijk aantonende,<br />
hoe de woorden moeten gefchikt worden, wanneer<br />
men of verzekereer- of vraagender- of o mkennender-wifze<br />
fpreekt, als ook welke plaats de<br />
woordjes *, k s, y ? ^ e n ^<br />
bij de werkwoorden bekleeden moeten.<br />
Dit nu afgehandeld zijnde, oordeelde ik het<br />
raadzaam tot de overige lidwoorden, tot de<br />
voornaamwoorden van bezitting en van aanwij-<br />
g, tot de naamwoorden, en verders tot de<br />
vervoeging der geregelde en «^«5*<br />
* f overtegaan, e n dezelve duidelijk in ondericneidene<br />
clasfen te verdeelen.<br />
Om den leerling de vervoeging gemaklijk te<br />
maaken, heb ik de vorming der tijden vooraf<br />
aaten .gaan, met wier behulp hij, binnen zeer<br />
korten tijd, alle geregelde e n grootendeels ook<br />
alle ongeregelde werkwoorden leert vervoegen zon.<br />
der dat hij zijne hersfeoen, door het verveelen.
V O O R B E R I C H T . ϣ<br />
êè van buiten leerén en fchrijven der vervoeging<br />
gen behoeve te vermoejen. Ik twijfel geenzins,<br />
of men zal, hieromti^nt, eene orde en eene<br />
noodzaaklijke uitgebreidheid vinden, welke men<br />
Vruchtloos in andere Schoolboeken zoeken zou.<br />
• Vóór de opfeilen, die over de vervoeging der ongeregelde<br />
werkwoorden handelen, heb ik, in eene alphabetifche<br />
orde, alle die werkwoorden geplaatst,<br />
en tevens alle tijden, die zich niet naar de voorgaande<br />
vorming der tijden richten, behoorelijk<br />
aangewezen; zo dat de leerling, in deeze lijst,<br />
alles vinden zal, w^t hij, tot het vextaalen der<br />
volgende opftellen , nodig heeft.<br />
Ik acht mij, bij deeze gelegenheid, verpligt om<br />
reden te geeven van eene verandering, welke ik,<br />
üi de fchikking der tijden., gemaakt heb.- Men<br />
vindt, in de alom bekende en in "t gebruik zijnde<br />
Schoolboeken van MARIN en anderen, den zogenP.amden<br />
onvolmaakte: tijd ^imparfaiiy achter<br />
den tegenwoordigen tijd van de bijvoegende wijze<br />
geplaatst; dit wordt wel in de Latijnfche, doch<br />
geenzins in de Franfche taal vereischt. De bijvoegende<br />
wijze heeft, zo als het den taalkundigen<br />
bekend is, flechts twee tijden, als: le prefent<br />
en foptatif; dus moet de onvolmaakte tijd<br />
(Timparfait) een tijd der toonende wijze zijn, en<br />
dewijl, bij de vorming der tijden, gejeerd i&,<br />
dat de onvolmaakte, zo wel als de toekomende<br />
'5
£ V O O R B E R I C H T .<br />
tijd, van de onbepaalde wijze wórdt afgeleid,<br />
heb ik denzelvert niet beter kunnen plaatzen darï<br />
achter den toekomenden tijd. Daar alle proetema<br />
in de Franfche taal tijden zijn, die uit het voor-<br />
ledene deelwoord en het behulpzaame werkwoord<br />
zamengefteld worden, verkoos ik het getal der<br />
tijden, buiten noodzaaklijkheid, niet te vergroo-<br />
tcn, en mij alleenlijk bij die geenen te bepaa-<br />
len, welke in het Schoolboek van , MARIN zijn<br />
aangehaald.<br />
3$a de vervoeging der werkwoorden afgehandeld<br />
te hebben, ging ik over tot derzelver regeering,<br />
en vervolgends tot de betrekkelijke en perjhon-<br />
lijke voornaamwoorden. Het zal veelen gewis<br />
vreemd voorkomen, dat ik hier wederom de ge-<br />
woone orde van de deelen ckr rede ftoor; doch<br />
dit was volftrekt noodzaaklijk om de volgende<br />
redenen, wier gegrondheid niemand mij betwis<br />
ten zal.<br />
Men weet, dat de betrekkelijke voornaamwoor<br />
den geplaatst worden vóór het werkwoord, waar<br />
van zij, ten opzigte van den naamval, afhan<br />
gen; dus kan de leerling onmogelijk begrilpen<br />
in welken naamval het voornaamwoord ftaan<br />
moet, ten zij hij geleerd hebbe welken naamval<br />
het werkwoord regeert; wanneer ik zeg, bij<br />
Voorbeeld:<br />
Ds man, dié mij ziet, fhomme, qui me voi&
VOORBERICHT. xi<br />
De vrouw, dié ik zie, la femme, que je vols.<br />
De gezondheid, die ik geniet, la fanté, (lont<br />
je jouis, ' ' oh<br />
Hoe zai de leerling weeten, dat het woordje<br />
die, in den eerften zin, door qui; in den twee<br />
den door que, en in den derden door dom moet<br />
vertaald worden , zo hij niet tevens weet, dat<br />
in den eerften zin, qui de nominatif \& van het<br />
werkwoord voit; dat, in den tweeden, que in<br />
den accufatif flaat, om dat het afhangt van het<br />
werkwoord voir, dat den accufatif regeert; dat<br />
hij eindelik, in den derden zin, dont moet ge--<br />
bruiken, om dat her werkwoord jouir, genie<br />
ten , den génitif of den ablatij regeert ? hij dient<br />
de regeering der werkwoorden ook wèl te vcr-<br />
ftaan, om te weeten, wanneer hij 7e, la, les,<br />
en, of y gebruiken moet, en tevens geleerd te<br />
hebben, dat de woordjes le, la en les bij een<br />
werkwoord gevoegd worden, wanneer het dert<br />
accufatif regeert, dat men en gebruikt, wanneer<br />
het werkwoord den génitif of qblatif, en y wan.<br />
neer het den datif regeert, naardien- zulks uit<br />
het Nederduitsch doorgaands niet is afreleiden,<br />
zo als uit de volgende fpreekwijzen duidelijk<br />
blijkt:<br />
Ik zie het, je le vnis.<br />
Ik merk het, je m'en appercois.<br />
Even zo is het ook gelegen met de ptrfoen*.
KW V 0 0 R B E R I C H Ï .<br />
lijke voornaamwoorden le, la en lui; dewijl zr 0<br />
in het Nedcrduitsch, dezelfde buekenis hebben,'<br />
dient men de regeering van het werkwoord wèl<br />
te kennen . om ite weeten, welke van die woord<br />
jes men gebruik-n moet.<br />
Het overige van dit werk fchikte ik zoda-><br />
nig, als mij. bi. ondervinding, het beste voor<br />
kwam; ik. heb de moejelijkfre regelen, als die<br />
van de regeering der voegwoorden, die der deel<br />
woorden, en der eerfle en tweede voorled'me tijden,<br />
achter aan gevoegd en ten Iaatften het werk be-<br />
floten met eenige o f (tellen over de Gallicismen,<br />
waarvan ik, tot gemak der vertaalers, tevens<br />
eene lijst heb opgegeven.<br />
Zie daar een zo beknopt denkbeeld van dit te<br />
genwoordige werk als het mogelijk is! Ik hoop,<br />
dat de liefhebbers van de Franfehe taal uit het<br />
zelve zo veel nut en voordeel mogen trekken *<br />
als ik daarvan, in mijne bijzondere onderwijzin<br />
gen, genoten heb. Het zal waarfchijnlijk nog<br />
groot? verbeteringen kunnen ondergaan; doch ik<br />
zal mijnen arbeid volkomen betaald rekenen, in<br />
dien ik . daardoor, Hechts den grondflag van een<br />
meer regelmaatig onderwijs moeë gelegd hebben.<br />
Wat den ftijl aanbetreft, 'dien heb ik., op<br />
veele plaatzen , naar de bevatting des feerïings<br />
moeten verdraaien, om hem de vertaaling ge-<br />
maklijker te maaken.
K O R T E INHOUD<br />
D I T W E R K.<br />
I. Rage], Over de, bepaalde lidwoorden, bladz. 3<br />
II. Regel. Over de onbepaalde lidwoorden, . 28<br />
III. Regel. Over de deelende lidwoorden, • .<br />
IV. Regel. Over de vervoeging van de behulpzaame<br />
werkwoorden, hebben, avoir, en<br />
37<br />
zijn ofw-eezen, être, . • 49<br />
V. Regel. Over de voornaamwoorden . 74<br />
• VI. Regel. Over het zflffiandige en toevoegelijke<br />
naamwoord, . . • 129<br />
VII. Regel. Over de -werkwoorden en derzelver<br />
vervoeging, , . • • J<br />
73<br />
VIII. Regel. Over de geregelde werkwoorden van<br />
de tweede vervoeging, in de onbepaalde<br />
wijze uitgaande op ir, . . 217<br />
IX. R 'gel. Over de tweede foort van de gereregelde<br />
werkwoorden der tweede vervoe*<br />
ging; als fervir, partir, dormir, fenrir,<br />
mentir, forrir, . . 23X<br />
X. Regel. Over de derde foort van de geregelde<br />
werkwoorden van de tweede vervoe<br />
ging , in de onbepaalde wijze uitgaande<br />
op venir óf tenir, . , , s<br />
. 23a<br />
XI. Regel. Over de vierde en laatjïe foort van<br />
dé geregelde werkwoorden van de tweede<br />
vervoeging, in de onbepaalde wijze uitgaande<br />
op vrir en frir; als ouvrir, openen,<br />
ofFiir, aanbieden, . .<br />
XII. Regel. Over de geregelde werkwoorden<br />
vm de derde vervoeging, in de onbe-
I N H O U D .<br />
paalde wijze uitgaande op evoir; ah<br />
recevoir, ontvangen, . . bladz. 251<br />
XIII. Regel. Over de geregelde werkwoorden<br />
van de vierde foort 1\vi vervoeging in<br />
ae onbepaalde wijze uitgaande op je, 25$<br />
XIV. Regel Over de tweede foort van de reregelde<br />
werkwoorden van de vierde vervoeging,<br />
. . . 261<br />
XV. Regel Over de derde foort van de geregelde<br />
werkwoorden van de vierde ver-<br />
• toeging , in de onbepaalde wijze uitgaande\<br />
pp ire of' mxe, . , a 6 ?<br />
XVI. 'Regel. Over de vierde foort van de geregelde<br />
werkwoorden van de vierde vervoeging,<br />
in de onbepaalde wijze, uitgaande<br />
op indre;ah craindre, vreezen, •<br />
**n £?T5 J f c<br />
i l d e r e n<br />
ï<br />
i n d r e<br />
> j° > ^egen, t75 XVII. Regel. Over de vijfde en laatfte foort va»<br />
de geregelds werkwoorden der vierde<br />
vervoeging J n de onbepaalde wijze, uitgaande<br />
op dre, tre, pre; ah rendre,<br />
wedergaven, battre, flaan, rompre,<br />
breeken, . . ?<br />
XVIII. Regel. Over de onderfcheidene foorten van<br />
, werkwoorden. . t t 2gg<br />
XIX. Regel. Over de onregelmaatige werkwoor-<br />
« den,<br />
XX. Regel. Over de onperfoonlijke werkwoorden<br />
il est, il y a, c'est, . , 3 3 4<br />
XXf. Regel. Over de regeering der werkwoor-<br />
XXII. Regel. Over de betrekkelijke voornaamwoorden,<br />
• . . . 36 7<br />
XXIII. Regel Over de perfoonlijke voornaam.<br />
woorden, . • • 38Ö<br />
XXIV. Regel. Over de noemers van onderfcheidene<br />
perfomen, . . \ fa
I N H O U D .<br />
XXV. Regel. Over de bijwoorden, bladz. 405<br />
XXVI. Regel. Over de bijwoorden van koeveelheid,<br />
. . .<br />
XXVII. Regel. Over het onderfcheid, dat er<br />
is tusfchen mieux en meilleur, , 416<br />
XXVIII. Regel. Over de regeering der toevoegelij<br />
ke naamwoorden, . . 418<br />
XXIX. Regel. Wanneer men de, a o/pour<br />
voor een werkwoord moet plaatzen,<br />
dat in de onbepaalde wijze fiaat,<br />
of dezelven volkomenlijk weglaaten, 446<br />
XXX. Regel. Wanneer men en voor een tegenwoordig<br />
deelwoord moet plaatzen<br />
of'niet, en wanneer hetzelve vervoegbaar<br />
of onvervoegbaar is, . 453<br />
XXXI. Regel. Over de opzichtlijke woordjes<br />
le, en, y, ou, . . 46-<br />
XXXtl, Regel. Over de naamen van de deelen<br />
der wereld. Koningrijken, Keizerrijken,<br />
Gewesten, Steden, enz., 470<br />
XXXIII. Regel. Over de voorzetzels, . .481<br />
XXXIV. Over het gebruik der bijvoegende wijze,<br />
en over de voegwoorden, , . 48S<br />
XXXV. Regel, Over het zelfde, . 495<br />
XXXVI. Regel. Over het zelfde, . 497<br />
XXXVII. Regel. Over het zelfde, . 4 9 9<br />
XXXVIII. Regel. Over het zelfde, . 504<br />
XXXIX. Regel. Over het voorledetie deelwoord, 514<br />
"XL. Regel. Over den eerflen en tweeden<br />
voorledenen tijd, . .<br />
XLI. Regel. Over den afpand van de eent '<br />
plaats tot de andere, en over den<br />
tijd, die er van de eene gebeurtenis<br />
tot de andere verloopt, . . 53<br />
XLII. Regel. Over de plaats waar men is,<br />
en waar men heen gaat, . 537
I N H O U D .<br />
XLV. i?^/. Over den tijd, . * ^j 3<br />
XLVI. Ötë :<br />
;#enjuderdm±' ' '<br />
%f$&* ^ ^del waardoor g<br />
mm Rcgei, Over d/fpeeltuig'en, d e' f<br />
en over de fom die men waagt, .
V E R Z A M E L I N G<br />
V A N<br />
O P S T E L L E N<br />
V O O R D E<br />
NEDERLANDSCHE JEUGD.<br />
De deelen eener rede, dat is, de onderfcheidene<br />
foorten van woorden, die in de Franfche taal gébruikt<br />
worden, zijn negen in getal, te weeten:<br />
•üarticJe, het woordlidje.<br />
Le nom, het naamwoord.<br />
Le pronom, het voornaamwoord.<br />
Le vefbe, het werkwoord.<br />
Le participe, het deelwoord.<br />
Uadverbe, het bijwoord.<br />
La prépofïtion, het voorzetzel.<br />
La conjon&ion, het voegwoord.<br />
L'interjeclion, het tusfehenwerpzel.<br />
Van deeze negen foorten van woorden, zijn de<br />
vijf eerften veranderlijk, en de vier overigen onveranderlijk:<br />
men noemt die geenen veranderlijk, welke<br />
verboogen of vervoegd kunnen worden; daar*entegen<br />
zijn onveranderlijk, die men noch verbuigt<br />
noch vervoegt.<br />
A
9 Kaambuiging.<br />
Over de naambuiging.<br />
Varticle, het woordlidje, le nam, het naamwoord,<br />
le pronom, het voornaamwoord, en le participe,<br />
het deelwoord, als een naamwoord befchouwd,<br />
kunnen verboogen worden; dat is te<br />
zeggen, dat zij aan gedacht, genre, getal, nombre,<br />
en geval,, cas, onderhevig zijn.<br />
De wóórden, die een zaak of perfoon te kennen<br />
geeven, als le livre, het boek, Phomme, de mensch,<br />
en zoo voorts, zijn manlijk of vrouwlijk; dit noemt<br />
men het geflacht, le genre.<br />
Een woord wordt gezegd manlijk te zijn, als er<br />
le of un voor ftaat, of voor kan ftaan; dus zijn<br />
ie pere, de vader, un livre, een boek, van het<br />
manlijk geflacht: een w-oord is vrouwlijk, wanneer<br />
het la of une voor zich heeft of hebben kan; let<br />
mere, de moeder, une fille, een dochter, zijn dus<br />
vrouwlijk.<br />
Een woord is ook enkelvoudig, Jtngulier, of<br />
meervoudig, pluriel; dit noemt men het getal, le<br />
nombre; het is enkelvoudig, als men van eene zaak<br />
alleen fpreekt; dus zijn le pere, de vader, la mere,<br />
de moeder, van het enkelvoudig getal.<br />
Het is meervoudig, als men van meer dan eene<br />
zaak fpreekt; les livres, de boeken, les mains, de<br />
handen, zijn dire meervoudig.<br />
De naamvallen, cas, zijn zes, die men noemt: le<br />
nominatif, le génitif, le datif, Vaccufatif, le vocatif,<br />
et ?ablatif; doch in het Fransch is de nominativus<br />
gelijk aan den accufativus, en de genitivus<br />
aan_ den ablativus: de vocativus wordt niet gebruikt,<br />
dan wanneer men iemand roept of aanlpreekt,<br />
6 hommel 6 mensch!<br />
~ De woordjes, van, der, des, zijn het kenteken<br />
van den genitivus of ablativus, en aan dat van den<br />
dativus.
Woordlidjes. %<br />
Over de Woordlidjes, Articles.<br />
Deeze zijn driederlei, en worden onderfcheiden<br />
in bepaalde, in onbepaalde, en in deelende woordlidjes.<br />
Articles définis, articles indéfinis et articles<br />
partitifs. Hierbij voegt men nog de woordlidjes<br />
van éénheid, articles d'unité, als:<br />
un, een, voor het manlijk<br />
une, voor het vrouwlijk.<br />
Over de bepaalde Woordlidjes,<br />
des Articles définis.<br />
Deeze zijn de volgende.<br />
Voor de woorden die enkelvoudig en manlijk zijn,<br />
en met een' medeklinker of luidende h beginnen:<br />
Masculin jingulier, manlijk enkelvoudig.<br />
Nom. et Ace. le, de, het.<br />
Gen. et Abl. du, van den, van het, uit den, uit<br />
het, der, des.<br />
Dat. au, aan den, aan het.<br />
Voorde woorden, die vrouwlijk enkelvoudig zijn,<br />
-en» met een' medelinker of luidende h beginnen?<br />
Feminin Jingulier, vrouwlijk enkelvoudig.<br />
Nom. et Ace. la, de, het.<br />
Gen. et Abl. de la, van de, van het, uit de, uit<br />
het, der, des*<br />
Dat. a la, aan de, aan het.<br />
Voor de woorden, die enkelvoudig zijn, en met';<br />
een' klinker of ftomme h beginnen:<br />
Nom. et Ace. /', de, het.<br />
Gen. et Abl. de /', van de, van het, uit de, uit<br />
het, der, des.<br />
Dat. a l\ aan de, aan het.<br />
A 2
4<br />
1<br />
Bepaalde Woordlidjes.<br />
Voor alle woorden, die meervoudig zijn: • •<br />
Kom. et Ace. les, de.<br />
Gen. et Abl. des, van de, uit de, der.<br />
Dat. aux, aan de.<br />
Voorbeelden.<br />
Masculin jingulier, manlijk enkelvoudig.<br />
Nom. et Ace. le pere, de vader.<br />
Gen. et Abl. du pere, van den vader, uit den vader,<br />
des vaders.<br />
•Dat» au pere, aan den vader.<br />
Masculin pluriel, manlijk meervoudig.<br />
Nom. et Ace. les peres, de vaders..<br />
Gen. et Abl. des peres, van de vaders, uit de vaders,<br />
der vaders.<br />
Dat. /7//.r peres, aan de vaders.<br />
Feminin jingulier, vrouwlijk enkelvoudig.<br />
Nom. et Ace. la mere, de.moeder.<br />
Gen. et Abl. de la mere, van de moeder, uit de<br />
• . moeder, der moeder.<br />
Dat. h la mere, aan de moeder.<br />
Feminin pluriel, vrouwlijk meervoudig.<br />
Nom. et Ace. les meres, de moeders.<br />
Gern^ et Abl. des meres, van de moeders, uit de<br />
. • . • moeders, der moeder».<br />
Dat. aux meres, aan de moeders.<br />
Masc. et fem. jing., manl. en vrouwl. enkclv.<br />
Nom. et Ace. Venfant, het kind.<br />
fjpéö. et Abl. de Venfant, van het kind, uit het kind,<br />
des kinds.<br />
Dat. a Venfant, aan het kind.<br />
Masc. et fem. plur,, manl. en vrouwl. meerv.<br />
Nom. £t Ace. les enfans, de kinders, kinderen.<br />
Gen. et Abl. des enfans, van de, uit de, der kinders,<br />
kinderen.<br />
Dat. aux enfans, aan de kinders, kjnderea.
Getallen der naamwoorden. 5<br />
'• Om een woord, dat enkelvoudig is, meervoudig<br />
te maaken, dient men op de volgende regelen te<br />
letten.<br />
1. ) Wanneer een naamwoord in het enkelvoudig uitgaat<br />
op s, x of z, zoo is het meervoudig gelijk<br />
aan het enkelvoudig; bij voorbeeld:<br />
le fils, de zoon, les fils, de zoonen.<br />
la voix, de ftem, les vötx, de Memmen.<br />
le nez, de neus, les nez, de neuzen.<br />
2. ) De naamwoorden, die in het enkelvoudig nipt<br />
op s, x of z uitgaan, neemen een s aan in<br />
het meervoudig.<br />
le livre, het boek, les livres, de boeken.<br />
la bonté, de goedheid, les bontés, de goedheden,<br />
le rot, de koning, les rots, de koningen.<br />
Vhabit, het kleed, les habhs, de kleederen.<br />
Wanneer een naamwoord op nt uitgaat in het<br />
enkelvoudig, zoo is men nu gewoon de t in een s<br />
te veranderen:<br />
F enfant, bet kind, les enfans, de kinders.<br />
Ook tout maakt tous in het manlijk meervoudig.<br />
Uitzonderingen.<br />
V<br />
lO De naamwoorden, die in het enkelvoudig uitgaan<br />
op au, eau, eu, oeu, ieu en ou neemeu<br />
een x aan in het meervoudig:<br />
Peau, het water, les eaux, de wateren.<br />
le feu, het vuur, les feux, de vuuren.<br />
fe yoeu, de gelofte, les voeux, de geloften.<br />
le lieu, de plaats, les lleux, de plaatfen.<br />
k caillou, de kei, lés cailloux, de keien,<br />
A 3
4 Qeflachten der mamwoorden.<br />
maar bleu, clou, trou en matou neemen een s<br />
aan in het meervoudig.<br />
fi.) Die op al uitgaan veranderen al in aux:<br />
le mal, de kwaal, les maux, de kwaaien.<br />
maar bal, pal, cal, regal, loc al, en. carnaval<br />
neemen een s aan in het meervoudig; en austral,<br />
boreal, canonial, conjugal, fat al, filial, fin al,<br />
frugal, naval, pastoral, pectoral, vénal, litteral<br />
hebben geen meervoudig.<br />
3.) Bail, ail, corail, émail, foupirail, travail, maaken<br />
in het meervoudig baux, aux of aulx, coraux,<br />
émaux, foupiraux, travaux; maar travail<br />
de plaats betekenende, daar men de paarden<br />
beflaat, maakt travails in het meervoudig.<br />
Attirail, camail, détail, épouvantail, éventail,<br />
gouvernail, mail, poitrail, port ail en ferrail neemen<br />
een s aan in het meervoudig.<br />
Bercail wordt in het meervoudig niet gebruikt.<br />
Aieut, ciel, oeil en pénitenciel maaken aieux,<br />
deux, yeux, pénitencieux: ciel, het verhemelte<br />
betekenende, maakt ciels in het meervoudig.<br />
. Over de Gedachten der Naamwoorden.<br />
. ï.) Alle naamen, die mannen pasfen, zijn manlijk,<br />
als een koning, un roi, een meester, un maiire.<br />
a.) De naamen der dagen, maanden en getijden<br />
, van het jaar zijn ouk manlijk:<br />
'smaandags, le lundi.<br />
een fchoone maand Mei, un beau mois de Mai.<br />
een drooge zomer, un été fee.
Cefachten der naamwoorden. 7<br />
g.) De meeste naamen van boomen:<br />
Een eikenboom, ttn chêne.<br />
Een esfenboom, un frêne.<br />
Een appelboom, un pommier.<br />
4. ) Alle andere woorden, die geen naamwoorden<br />
zijn, maar als zodanigen gebruikt worden, zijn<br />
ook manlijk:<br />
Het roode, le bleu.<br />
Het nodige, le nécesfaire.<br />
Het bittere, Pamer.<br />
Het eeten, le mangtr.<br />
Het drinken, le boire.<br />
Het flaapen, le dormir.<br />
Het voorfte, le devant.<br />
Het achterfte, le derrière.<br />
5. ) Die op ment, ent en ant, als:<br />
Het begin, le commencement.<br />
Het toeval, P accident.<br />
De nietigheid, le néant.<br />
«.) Die op age, at, eau, al, ail, ton, en en die,<br />
:<br />
op in, en de meesten, die met een' medeklinker<br />
eindigen, zijn manlijk, als:<br />
Le courage, de moed.<br />
Le combat, het gevecht.<br />
Le canal, de gracht.<br />
Le travail, het vyerk.<br />
Le menton, de kin.<br />
Le poumon, de long.<br />
Le vin, de wijn.<br />
Le fac, de zak.<br />
llhabit, het kleed,<br />
ie /wvte, het brood.<br />
Le champ, het veld.<br />
Le tréfor, de fchat.<br />
A 4
¥ • Gefiachten der naamwoorden,<br />
Vrouwlijk zijn alle naamwoorden:<br />
1. ) Die op vrouwen pasfên, of de vrouwlijke kun-,<br />
ne aanduiden.<br />
2. ) De woorden, die op té of tié, ion, fin, ence,<br />
elle, eur, ace, asfie, ure, iere, en die op meeif.<br />
dan één' klinker uitgaan, zijn meest allen vrouwlijk,<br />
als:<br />
La bonté, de gqedheid.<br />
La pit ié, het medelijden.<br />
La punition, de ftraf.<br />
La maifion, het huis.<br />
La fientence, het vonnis.<br />
La tutelle, de voogdij.<br />
La faveur, de gunst.<br />
La chasfi, de jagt.<br />
La glacé, het ijs.<br />
La nature, de natuur.<br />
La lumiere, het licht.<br />
Uaimée, het jaar.<br />
La folie, de dwaasheid,<br />
La foie, de blijdfchap.<br />
La vue, het gezicht.<br />
3.) De naamen van Keizerrijken, Koningrijken ei^<br />
Provinciën die op e uitgaan, als:<br />
La Rusfie, Rusland.<br />
La Prusfe, Pruisfen.<br />
La Hollande, Holland.<br />
Die een anderen uitgang hebben zijn manlijk,<br />
4«j Veele naamen van vruchten, als:<br />
une poire, een peer.<br />
une pomme, een appel, enz.<br />
v.) Veclen die op our uitgaan, als:<br />
la cour, het l«of, enz,
.Opftellen, betreffende het bepaalde Woordlid]'e. 9<br />
36;) Die op x, als:<br />
la paix, de vrede, enz.<br />
Men dient nog optemerken, dat er naamwoorden<br />
zijn, die, in betekenis verfchillendc, ook van verlchillende<br />
gedachten zijn, als:<br />
un livre, een boek, une livre, een pond.<br />
un manche, een ftcel, une manche, een mouw.<br />
Anderen, dezelfde beteekcnis behoudende, zijn<br />
•öf manlijk of vrouwlijk, als:<br />
amour, liefde.<br />
couple, paar.<br />
épitaphe, graffchrift.<br />
Van deeze onderfcheidene naamwoorden Wordt<br />
een uitgebreide lijst in de Grammaire van WAILLV<br />
gevonden; dus isfhet ounoodig dezelve hier te herhaaien.<br />
•<br />
Opftellen , betreffende de bepaalde Woordlidjes.<br />
Thémes concernant les Articles déftnis.<br />
N°. I.<br />
Het loodwit 1 en 2 het vermiljoen, 3 zijn het blan-.<br />
hetzel 4 der vrouwen 5; maar 6 het fortuin 7 is het<br />
' blanketzel der mannen 8. De verachting 9 voor 10<br />
de grootheden 11 der wereld 12 is de maat 13 van<br />
de grootheid des menfehen 8. De meester 14 is<br />
aandachtig 15 aan het werk 16, aan het welzijn 17<br />
1 cerufe ƒ. fubH. 7 fortune f. fubft. 13 meuire f.fubft.<br />
2 e t conj. 8 homme m. fubft. 14 maitre m. fubft.<br />
3 vermillon m. fubft. 9 mépris m. fubft. 15 attentif adj.<br />
4 fard m. fubft. 10 pour pré!/>. 16 ouvrage »». /i/S/ï<br />
5 femme f. jubft.' tl grandeur /./JM. 17 Iwn-être in.<br />
6 maïs ceni. ' 12 monde m$frb$, fubft.<br />
A 5
to Opftellen, betrefende het bepaalde Woordlidje;<br />
der kinderen 18, aan de vorderingen 19 en aan de<br />
Opvoeding 20 der jeugd ai. De prachtigheden 22<br />
der wereld zijn de liverijen 23 van de ifdelheid 24<br />
*cn van de dwaasheid 25 der menfchen 8.<br />
,J8 enfant m. fubft. 21 jeimesfe f. fabft. 24 vanité ƒ". /IM»<br />
39 progres m. fubft. 22 magnificenceA 25 folie f. fublt.<br />
20 éducation ƒ. fubft.<br />
ƒ«#. 23 üvrée ƒ. fubft.<br />
N°. 2.<br />
De gelegenheid 1 is de moeder 1 des geluks 3.<br />
Het /forf 4 des menfchen is de tempel 5 der gWl<br />
6. De w>//ze 7 8 den prijs 9 des levens<br />
10; maar de onbefuisde 11 ia de gevolgen<br />
13 des doods 14. De kinders moeten 15 JW*<br />
/
Opftetleti, betreffende het bepaalde Woordlid}e. II<br />
«les geluks. De honing 4 is aan het hoofd 5 van<br />
het leger 6. De koningen zijn aan de hoofden der<br />
legers. De koning is de vader des onderdaans 7.<br />
De koningen zijn de vaders der onderdaanen. "ÏJe<br />
koningin 8 was met 9 de gravin 10. " Hij heeft<br />
gefprooken 11 aan den koning, aan de koningin<br />
en aan den afgezant 12. Men 13 plukt 14 in 15<br />
den ouderdom 16 de vruchten 17 van den arbeid 18<br />
der jeugd. De zwakheden 10 des ouderdoms zijn<br />
meest altijd 20 de erfdèelen 21 van de ongeregeldheden<br />
22 der jeugd. \<br />
roi m. fubft, 12 ambasfadeur m. 19 foiblesfe/./utjf.<br />
# 75 tête ƒ. /fib/t. ƒ«&ƒ{. 20 ordinairement<br />
• t> 6 armee f. fubft. 13 on particule. adv.<br />
7 fujerm. jwè/r. 14 cueiile verZ>e. 21 appanage m.<br />
4 8 reineyi fubft. 15 dans prep. fubft.<br />
. 9 avec pre'p. 16 vieilksfe f,fubft, 22 b
ïs Opfeilen „ betreffende het bepaalde Woordlidje.<br />
de vérmaaningen der meesters. De grootheid 20 van<br />
de majefteit 11 van 22 God 23 is de grootheid der<br />
zonde 24.<br />
20 grandeur/.fubft. 22 de art. 24 pêché m. fubft.<br />
21 majeité/. fubft. 23 Dien jubft.<br />
N°. 5-<br />
• Dc 1 des Heeren 2 is /« 3 het 4 der<br />
godloozen 5; maar de segw 6 is in 3 het 4<br />
der vroomen 7. De w?«af 8 van God 9 is het beginzel<br />
10 der wijsheid 11. De rmw 12 £M 13<br />
gv?/ 14 aan den man 15 Adam van de vrucht ir5<br />
van den boom 17 der kennisfe 18 des g-mfr 19 en<br />
des kwaads 20; zij waren ongehoorzaam 21 aan liet<br />
g-e^ö^ 22 des Scheppers 23, De 2o»
Opftellen, betreffende het bepaalde Woordlldje. t$<br />
maar de menfchen hebben overtreeden g het gebod 10<br />
des Scheppers. De meester .prijst n de naarfhgheid,<br />
de oplettendheid, en de gehoorzaamheid der<br />
leerlingen; maar hij haat 12 de- nalaatigheid-13, "de<br />
onoplettendheid 14, en de ongehoorzaamheid 15 der<br />
kinderen. De wil 16 en de begeerten 17 der vrouwe<br />
moeten 18 zijn 19 onderworpen 20 aan de begeerten<br />
des mans. • l<br />
9 transgresfé part. 13 négligenöe ƒ./«&. 16 \r&lonté ƒ.<br />
10 commandement 14 inanrention ƒ. 17 ty' m. fubft.<br />
m. ƒ«&/*. /ui/ï. 18 doiven: verte.<br />
11 loue ver&e. 15 de.sobéisfance ƒ. 19 être verbe.<br />
12 haït wrie. fubft. 20 foumis<br />
N°. 7.<br />
Dewijl 1 de leerlingen gelijken 2 aan de zieken,<br />
de meester zal gelijken 3 aan den geneesheer 4;<br />
ww«f 5 g-e///£ 6 de geneesheer /er harte neemt 7 de<br />
geneezing 8 van de gebreken 9 des ligchaams 10;<br />
«/sa» 11 de meester z«/ /er /wrte neemen 12 de ge 7<br />
neezing van de gebreken des gemoeds 13. Het leven<br />
14 des menfchen gelijkt ^^aan ne bloem 16<br />
des velds 17; de £or/e */««r i8^*5e zwakheid 19<br />
der bloem vertornt ons_ 20 de mftheid 21 en de<br />
.broosheid 22 des levens.<br />
puisque con;.<br />
resfemblent verb.<br />
resfemblera verb»<br />
mèdeanm.fubft.<br />
car conj.'<br />
comme conj.<br />
prend a coeur<br />
verbe.<br />
gvéiWonf. fubft,<br />
9 défnut m fubft.<br />
10 corps ?n. fubft,<br />
11 ainfl<br />
12 prendra a coeur<br />
verbe.<br />
13 coeur m. fuift.<br />
14 vie ƒ. fubft.<br />
15 resfemble veris.<br />
16 fleur /. fubft.<br />
17 champ m. fubft.<br />
18 courte durée ƒ.<br />
19 foiblesfe f. fubft.<br />
2Q nous montre<br />
verbe.<br />
21 brieveté f. fubft.<br />
22 fragilité ƒ. /«J/t.
H Opftellen, betreffende het bepaalde Woordlidje,<br />
N p<br />
. 8.<br />
De morgenftond i is de vriendin 2 der zaneffth<br />
terTJ'<br />
D<br />
/ 4 e n d e<br />
oprechtheid ^tn<br />
het hart moeten 6 zijn 7 verknocht 8 aan de 12<br />
der 131i "nf «•«•.f»** is de gezondheid^<br />
»(/aw 17. Dc\ hefdaadtghetd 18 s de moeder der<br />
22 de $seW 23 des levens. De tóm; n A 1«<br />
7 ;<br />
liet j-^v/25 der vriendfehap 26. ~ 4<br />
2 arme f jubft. 11 esprit m. I 9 vertu £ & J<br />
4 borte ƒ. j$ f anté ƒ. y-^ 2 , ij*'<br />
5 hncéuief.futft.. I 4 amefi fuift. 22 al gepViVs<br />
1 f£X? J.: W*' 2<br />
4 flatrene f fub/h<br />
9 don m. fubft. I7rag eB!.>V 26 ££ë*j$f<br />
De « rf/««r 1 2 het 3, de rede *<br />
liet 5, de 6 A V h e t amst<br />
naame 8 en de 9 «ft»fe I O den 'ovS/oS fT<br />
De ouders en meesters zijn w^g* l a ^a?*-<br />
»«* IJxvroegujdtg 14 aan de kinderen d e i <<br />
des vaderlands 16. De 17 der T«<br />
1 mate f. fubft. , 7 recherche verfc. 14 de bonne heure<br />
2 demande verbe. 8 agréable «#. ' «fr<br />
4 rxlcm f. fubft. 10 exige verbe - idi^mme f fublt• •<br />
5 unie , i filperflll „.^ . ^ ï f<br />
6 amour propre m. 12 obligés part, fubft.<br />
J ub<br />
J u<br />
J3 d'infpirer v$rbe. 18 mot «. fubft.
Opftellen, betreffende het bepaalde Woordlidfe. 1$<br />
is de rijkdom 19 der taaien 20. De godsvrucht 21<br />
is de ziel 22 van den godsdienst 23. . De onweetendheid<br />
24 is de moeder der bewondering 25, der<br />
dwaaling 2,6, des bijgeloofs 27 en der vooringenomenheid28.<br />
19 richesfe f.fmbft. 24 iernnrance ƒ. 27 fuperftition ƒ.<br />
20 langue ƒ. /itó/t.<br />
21 pieté ƒ. 25 admiration ƒ. «£8 prévention /.<br />
22 maf. jubft. fubft. • /«i/f.<br />
23 rélïgion ƒ. _/tró/f. 26 erreur ƒ. fubft.<br />
N°. 10.<br />
De onderdaanen 1 zijn verfchuldigd 2 de gehoorzaamheid<br />
3 en den eerbied 4 aan de overheid 5, aan<br />
den vors* 6, of 7 aan den koning. De bezolding 8<br />
der zöw^e 9 is de dood. De huichelaarij 10 is eene<br />
eerbewijzing n, *//'e 12 de ondetgd 13 ^oe/ 14 aan<br />
de deugd 15. De begeerte is het £-e,£W 16 des harten.<br />
De gezondheid der ziel is niet wisfer 17<br />
dan 18 de gezondheid des ligchaams. De goeds<br />
fmaak 19 komt 20 meer 21 van het oordeel 22 dan<br />
van het verftand. De wijze zoon 23 is de vreugd<br />
des vaders; maar de dwaaze is de droefheid 24 d»er<br />
moeder.<br />
1 fujet m. fubft. 10 hypocrifie ƒ. 18 que conj.<br />
2 doivent verbe, f u<br />
bft. 19 bon goüt m.<br />
3 obéisfance ƒ. 11 hommage m, fubft.<br />
fubft. f^bft. 20 procédé verbe.<br />
4 respect m. fubft. 12 que pron. 21 plus aiv.<br />
5 magiftrat m. fubft. 13 vice m. fubft. 22 jugement »n.<br />
ï
Opfeilen, betreffende liet bepaalde Wmdlidje. if<br />
N?. 13.<br />
De palmboom 1 is het zinnebeeld 2 der overvAnfiing<br />
3. Wzt-goud 4 en het zilver 5 zijn de afgoden<br />
6 des 'gier igaart s 7. Hij is een liefhebber 8<br />
vatl den wijn 9. Zié hier 10 den inhoud 11 van<br />
het boek. Hij is bemind ia van den koning, vsn<br />
de koningin, en van het volk 13. Hij was beroofd 14.<br />
van het licht 15. Hij bewijst 16 eer 17 aan den<br />
burgermeester 18 der ySW 19. Hij geeft zich over 20<br />
aan het werk. Het ligchaam 21 is onderhevig 22 aan<br />
de ( bederving 23. en aan de verrotting 24.<br />
I palmier m. fuhft. 10 voici adverbe. , 19 ville ƒ. /ai/?.<br />
3 fymbofe m 11 conrenu m.fubft. 20 fe Jivre veri?.'<br />
.3 vi&oire f. fubft. 12 airr.é part. 2j oc-ps m.fubft.<br />
4 or m. fubft. 13 peiip'e M. Jubft: 22 fajer a
'ïS Opftellen,betreffende'het bepaalde Woordlid]e*<br />
het gezicht 14, aan de reuk 15, aan het gehoor 16<br />
en aan het gevoel 17. De ledigheid 18 is het oorkusfen<br />
19 des duivels 20. De ledigheid behaagt 21<br />
aan de kinders; maar zij 22 mishaagtzxa de ouders.<br />
14 vue f. fubft. 18 oifiveté f. jubft. 22*elle pron.<br />
15 odorat m.fubft. 19 oreiller m.fubft. 23 déplait verbe.<br />
j6 ome f. fubft. 20 diable m.fubft. .<br />
17 tact m. fubft. 21 plait verte.<br />
N°. 15.<br />
Denken 1 aan de zaaken 2 van het ^z//.r 3. (?
Opftellen, betreffende het bepaalde Woordlid]'e. 19<br />
•fchen 3 der zee, over de vogelen 4 der hemelen, en<br />
Over de dieren 5 der aarde. , Men 6 kent 7 den<br />
boom aan de vruchten. Hij. heeft gefproken 8.aan<br />
den zoon 9 van den koopman 10, en aan de kinderen<br />
der moeder. De vrijheid 11 is aan de ziel 12 het<br />
geen^ 13 het voedzel 14 is aan het ligchaam. De vier<br />
getijden 15 das j aars 16 zijn: de-den te, de zomer 17,<br />
de fer/}/ 18 en de winter 19. De plaats 20 van<br />
gunfteling 21 is het voorwerp 22 van de eerzuchtig<br />
der hovelingen 24. £<br />
3 poisfon m.fubft. 11 liberté ƒ ƒ«&/?, 19 hiver m.fubft.<br />
4 oifeau m. ƒ«&/?. 12 ame ƒ. ƒ«&/?. 20 poste m- fubft.<br />
5 anima! m.fubft. 13 ce que pron. 21 favori m.fubft.<br />
6 on particule coll. 14 nourriture ƒ. 22 objet m. /«^.<br />
7 connoit verte. 23 ambitionf. fubft.<br />
8 parlé part. jfe Mon f. fubft. 24 courtifan rofubft.<br />
9 fils m. fubft. 16 année f. Jubft.<br />
'10 marchand m. 17 éré m. fubft.<br />
fubft. 18 automnem./ai/ï.<br />
N°. 17.<br />
De bekwaamheid i van den meester beantwoordt &<br />
aan de_ leerzaamheid 3, aan de naarftigheid 4, aan<br />
de v///V 5 en aan de aandacht 6 van d: leerlingen<br />
7. 3§gf bewijzen 8 aan den /fer 9 van de<br />
plaats 10. Betaalen 11 het geld ann de fchuldelfchers<br />
12, De deur 13 en het w/^er 14 van het<br />
huis zijn open 15. De Christenen ïó gelooven 17 de<br />
enfterjlijkheid 18 der z/e/ 19 en de opftanding 20<br />
1 capacité ƒ.ƒ«&/?. 9 feigneur «./aê/ï. 16 chrétien m./iM.<br />
2 repondI verte. 10 lieu m. Jubft. 17 croïent verte.<br />
3 dccdlté f. fubft. 11 païer verte. 18 immortalité f<br />
4 diligence ƒ fubft. 12 créancier m. /aWt, '<br />
5 zêle m. /ai/?, fuift. Ï Q a m e ƒ r„j«.<br />
6 attention ƒ. 13 pone f. fubft. 20 réïunection ƒ.<br />
7 disciple m. fubft. 14 fenêtre ƒ. fubft. fubft.<br />
Z faire honneur 15 ouvertes part'.<br />
verte.<br />
B 2
20 Opftellen, betreffende het bepaalde Woordlid]è.<br />
der dooden 21. De hemel is het verblijf 22 der<br />
gelukzaligen 23, en de hel 24 het verblijf der godloozen<br />
25. Het 26 is niet geoorloofd 27 aan den<br />
mensch te vieren 28 den teugel 29 aan de driften 30.<br />
31 mort m.fubft. 25 impie m. Jubft. 29 brióe f. fubft.<br />
32 féjour ?B. ƒ«&/£. 26 il pro». 30 pasnon ƒ. Jubft.<br />
23 béatifie'm. /«fc/ï. 27 permis part.<br />
34 enfer m. Jubft. 28 delacher verte.<br />
• N°. 18.<br />
Ik heb gegeeven 1 aan den koopman 2 het geld<br />
der waaren 3. Wij hebben gefchreven 4 aan den<br />
burgermeester 5 van het dorp 6. Zij hebben ge»<br />
'zonden 7 het gefchenk 8 wze/ 9 den brief aan den<br />
advocaat 10 van de plaats li, Gij hebt getoond 12<br />
het boek, het papier fen de pennen aan den meester<br />
en aan den ondermeester 13. Wij hadden gezien<br />
14 dikwijls 15 den broeder, de zuster, en de<br />
kinders van den Raadsheer 16. De weetenfchap 17<br />
is de grondjlag 18 van de welfpreekendheid 19. De<br />
huichelaars 20 */
Opftellen, betreffende het bepaalde Woordlidje, %t<br />
verbinden zich niet 4 aan de goederen 5 der aarde;<br />
maar aan de hemelfchen 6. ï)e tuinier 7 zal mij<br />
geeven 8 den jleutel 9 van den tuin 10 en van het<br />
tuinhuisje 11. De fchoonheid 11 des ligchaams behaagt<br />
13 aan de oogen 14; maar de mismaaktheid 15<br />
der ledemaaten 16 mishaagt 17 aan he: gezicht 18.<br />
Het geluk 19 des levens beftaat 20 in 21 de vergenoeging<br />
22.<br />
4 ne s'attachent pas 10 jardin m. fubft. 16 membre m.fubft.<br />
verbe et coni. 11 maifonoette ƒ. 17 déplait verbe.<br />
5 bien m. fubft. fubft. 18 vue f. fubft.<br />
6 célesteaa)'. 12 beauté f. fubft. 19 bonheurw fubft.<br />
7 jardinier m. /wt/f, 13 plait verbe. 20 confiste verbe.<br />
8 me donnera verbe. 14 oeil m.fubft. 21 dans prep.<br />
g clef f. fubft, 15 diffbrmiié ƒ. 22 contentementw.<br />
fubft. fubft.<br />
N°. 20.<br />
Het gebod 1 des Heeren is een lamp 2 en de<br />
vet 3 een //cvfo 4. De weetenfchap 5 is de toom 6<br />
der jeugd, de vreugd 7 der ouderen en der meesters,<br />
de rijkdom 8 der armen 9 en het cieraad 10<br />
der r-y/fe» li. De deugd is het vaderland 12 der<br />
vroomen 13. Vliedt 14 de luiheid 15 des ligchaams,<br />
de domheid 16 der ziel, den wellust 17 des 18,<br />
het oproer 19 der burgeren 20, en de tweedragt 21<br />
van net huisgezin 22. De daaden 23 van den man<br />
beantwoorden niet 24 aan de woorden 25.<br />
2 commandement 10 ornement ro. 19 fédition f.fubft'<br />
m. fubft. fubft. 20 bourgeois m.<br />
2 lampe f. Jubft. n ricbe m. ,/K6/Ï.<br />
3 loif. fubft. 12 patrie f. Jubft. 21 discorde f.fubft.<br />
4 lumiere f.fubtt, 13 pieux m, jubft. 22 familie f. fubft.<br />
5 Mence f. fubft. 14 Cuïez verbe. 23 action f. Jubft.<br />
6 bride f. fubft. 15 paresfe ƒ. 24 ne repondentpas<br />
7 joïe ƒ. /üfc/t. 16 ftupidité ƒ. Jai/ï. ver&e. .<br />
8 richesfe f. Jubft. 17 volupté f. Jubft. 25 paiolef. fubft.<br />
$ pauvre n», 18 ventre w» /afc/2.
*a Op/Zetten -, betreffende het bepaalde Woordlidjeé<br />
W. 21.<br />
De tegenfpoed i is de vijandin 2 der deugden;<br />
de deugd is de weg 3 der wijsheid 4 en de wijsheid<br />
is de zetel 5 des geluks. Het lezen 6 van den bijbel<br />
7 verwekt 8 de godsvrucht 9. De tói 10 moet 11<br />
»>«<br />
1 2<br />
de meester van het huis. God is de bron<br />
ader 13 der wijsheid. De gave 14 der nederigheid<br />
15 is de moeder der deugden, De gezondheid<br />
is het behoud 16 des ligclraams. Het leven des menfchen<br />
is onderhevig 17 aan de wisfelvalligheden iS<br />
des geluks.<br />
1 adverfité ƒ. fubft. 8 excite verbe. 15 humtiité f. fubft,<br />
2 ennemie./. fubft. 9 P^té f. fubft. 16 confervation f.<br />
3 voief.fubft. 10 mari m.fubft. fubft.<br />
4 fagesfj ƒ. 11 dolt virte. 17 (Ujette m. adj.<br />
5 uège m.fubft. 12 ètre verbe. 18 vicisikude ƒ. .<br />
6 ieöure f. fubft. 13 fource /./aJ/t. /«Wt.<br />
7 biblef. fubft. 14 don 1». /aè/r.<br />
N°. 22.<br />
De beweeging 1 des ligchaams is j&? geneesmiddel<br />
1 voor 3 het behoud 4 der gezondheid, en<br />
voor de verfterking 5 der krachten 6. De fpraakzaa'mheid^<br />
7 is de dochter 8 der beleefdheid 9. 'De<br />
leerling is aandachtig 10 aan het werk, en w-<br />
/èe/tf 11 het ^or 12 aan de vermaaningen I3 4en aan<br />
de /
Opfïelleit, betreffende het bepaalde IVoordlidje. 25<br />
woesting 16 der volken 17 en verjaagt 18 de kunften<br />
19 en' de weetenfchappen 20. Zij verdroogt ar<br />
dus 22 de bronader 23 van het geluk eens volks.<br />
16 deftru&ion ƒ. 18 bannit verbe. 21 elle tarit «rbe.<br />
fubft. 19 art m. fubft. 22 ainfi co»;'.<br />
17 peuple m.fubfh 20 fciènce f.fubfl.i$ fource ƒ.<br />
N°. 23."<br />
De eenzaamheid 1 ontbindt ons 2 van de vermaaken<br />
der wereld en verbindt ons 3 aan de vermaaken<br />
des hemels. De vrolijkheid 4 is de ziel der<br />
zamenleeving 5. God is het begin 6 en het einde 7<br />
van alles 8, en hij heeft gegeven 9 de beweeging<br />
en het wezen lo, aan de fchepzelen 11 van het heelal<br />
is. Het vertrouwen 13 der kinderen jegens 14<br />
de ouders is groot 15. De Heere Christus 16 is geweest<br />
ontvangen 17 van den Heiligen Geest 18 en<br />
is geboren 19 uit de maagd 20 Maria 21.<br />
1 folitude ƒ. Jtó/^<br />
t o u t 3<br />
" ^'* *^ CM* 1<br />
m. now.<br />
2 nous détache verb. 9 donné part. propre.<br />
3 nous attaché verb. 10 ètre «J. /wfi/t. 17 congu part.<br />
4 gaïeté f fubft. 11 créature ƒ. jfoi/f. 18 faint Esprit s»,'<br />
5 converfation 12 univers m. fubft. fubft.<br />
6 commencement 13 confiance/fubft. 19 né part.<br />
m. fubft. 14 envers prép. 20 viergef. fubft.<br />
y fin f. fubft. 15 grande adj. 21 Mint f.nom prop.<br />
'N°. 24;<br />
De waarheid I verwijdert ons 2 van het kwaad 3.<br />
4 yer/oor 5 't leven op 6 het foi-r/ 7 van<br />
ï vérité f. fubft. 4 Seneque m. nom 6 par prép.<br />
2 nous éloigne verb. propre. 7 ordre m. fubft.<br />
$ mal m.fubft. 5 perdft verbe. t<br />
B 4
*4 Opftellen, betreffende het bepaalde Woordlidje.<br />
ten keizer 8 Nero o. De Maarts 10 zijn bloots*,<br />
fiehl II *m te berispingen 12, aan de verachting.^<br />
en aan de 14, welke, 5 de meester oplest &<br />
aan de 1 maarts; maar de kinders, welke 17 ïïm verbonden.<br />
1% aan de naarftigheid aan de gehoorzaamhfid<br />
i^en aan de oplettendheid 20, verdienen^ de.<br />
23, de ^////«g- 23, en de genegenheid 24 der<br />
ouderen en des meesters, en zij zullen ontvangen 2<<br />
de beloantngen 26, welke reen /oe/cAtff 27 aan de<br />
braave leerlingen 28.<br />
8 empereur m. 13 mépris m. fubjt. 22 arr.our m. fubji.<br />
fubjt. 14 punition f. fubft 23 estime f. fubfi.<br />
O Neron w. nom 15 que pro». 24 ziïe£t\m f. fubft.<br />
propre. 16 impofe verte. 25 rectvront verte.<br />
10 paresfeux m. j 7 qu. p r a„. 2 6 récompenfe ƒ.<br />
7«e/t. 18 auachés part. fubft<br />
11 expofes part. 19 obeüfance/ ƒ„&. 27 destine verte.<br />
12 reprimande/. 20 attentior.ƒ.>/;/?. 28 braves disciples<br />
7«c/t. 21 mériten.t verte. m.fubft.<br />
N°. 25.<br />
i<br />
De wijsheid 1 is de vrucht der ondervinding 2 en<br />
Jut wantrouwen 3 is de moeder der zekerheid 4.<br />
De beleefdheid 5 is het w/A/e/ 6 «« /e<br />
n e t<br />
5f» 7<br />
h a r t e<br />
l de genegenheid der menfchen.<br />
De vader geeft 8 het geld aan den xoon en de<br />
moeder geeft het 9 aan de dochter.' Het verftand is;<br />
een gave des hemels. De faap 10 is de zuster des<br />
doods. De leerlingen befleeden u den tijd der jeugd<br />
aan het fpel en aan de ledigheid 12. De oudersom<br />
13 is het graf 14 der fchoonheid. De voorzicht<br />
tighetd 15 maakt uit 16 den prijs der dapperheid 17.<br />
De weldaadigheid. 18 is de moeder der deugden<br />
1 ftgesfe ƒ. j»#t. 7 puurgagnervert. 13 vieiflesfe f. fubft.<br />
2 expenencef.fubft. S torn* verbe. " 14 toni beau<br />
3 dei'acce/. fubjt. 9 !e donne verbe. 15 prudente/ /i*i/t.<br />
4 (iJrete ƒ. /«i/ï. 10 fommeil JB >#f. ió fait verte.<br />
5 ci^ilité f. Juhftt ix emproient verte. 17 bravoure f. kift<br />
4 mvjteurmmenm.12 oifiv^é jyfubfi 18 bienfaiianci f.'
Opftellen, helt-effende het bepaalde Woordlidje. ag<br />
N°. 26.<br />
De grootheid 1 van den Souverein 2 hangt af 2<br />
van de gehoorzaamheid 4 of van de ongehoorzaamheid<br />
5 der onderdaanen 6, en de gwfife 7 of de<br />
flechte toeftand 8 der onderdaanen van de bekwaamheid<br />
9, of van de onbekwaamheid 10 van den vorst.<br />
De groote 11 hangt af van den kleinen 12, en de<br />
kleine van den grooten; de knecht 13 van den<br />
meester, en de meester van den knecht; de vrouw<br />
van den man, en dikwijls 14 de man van de vrouw.<br />
1 grandeur f. fubft. 6 fujet m. fubft. 11 grand m.fubft.<br />
2 fouverainm.fubft. 7 bon m. adj. 12 petit m. fubft,<br />
3 dépend verte. 8 mauvais état m. 13 valer. m. fubft.<br />
4 obéisiïmcef.fubft. fubft. ' 14 fouvent adv.<br />
5 désobéisfance f. 9 capacité f. fubft.<br />
Jubft. 10 incapacité/.fubft,<br />
N°. 27,<br />
De giefligaart I hangt af van het geld, de hovaardige<br />
2 vjn de dwaasheid 3, de wellustige 4 van<br />
de ondeugd 5, het geluk der wereld van de inbeelding<br />
6, de verteering 7 van de inkomften 8 en de<br />
inkomften van den arbeid der onderdaanen, de zeevaart<br />
9 van den wind 10 en de oorlog 11 van het<br />
geluk, de dieren van de aarde en de aarde van<br />
de jaargetijden 12, de regen 13 van de wolken 14,<br />
de wolken van de dampen 15 der aarde en het geheel<br />
16 van de beftuurijig 17 der Godheid 18,.<br />
1 avare m. fubft. 6 imagination ƒ. 12 fai'fon ƒ. Jubft,<br />
2 orgueilleux m. Jubft. 13 pluïe f. Jubft.<br />
Jubft. 7 uepenfè ƒ, Jubft. 14 nuef. Jubft.<br />
3 foliè f. Jubft. 8 revenu ?«. y«&/fi 15 vapeur ƒ. ƒ«&/?,<br />
4 voluptueux m. 9 navigation/../z«t. 16 tout m.fubft.<br />
fubft. tóf vent «1. .17 direction ƒ.Jw&/?.<br />
f vice m> Jubft. 11 guerre f. Jubft. 18 divinité ƒ.<br />
B 5
«4 Opftellen, betrefende het bepaalde Woordlid]*.,<br />
N°. 28.<br />
De vrolijkheid 1 is de balzcm 2 des levens. De<br />
inbeelding 3 is de moeder der droomen 4, Het vertrouwen<br />
5 verfchaft 6 meer 7 aan de verkeering 8<br />
dan 9 het verftand. het fortuin 10 en de zinlijkheid<br />
11 regeeren 12 de wereld. De zwakheid 13 is<br />
meer tegenovcrgefteld 14 aan de deugd dan de ondeugd.<br />
De arbeid des ligchaams bevrijdt om 15 van<br />
de kwellingen 16 van den geest. De wijsheid is aan<br />
de ziel het geen 17 de gezondheid is aan het ligchaam.<br />
De kleinheid 18 des verftands, de onweetendheid<br />
19 en de eigenwaan 20 brengen voort 21 de<br />
koppigheid 22.<br />
3 caïeté ƒ- jubft. 9 que conj. 18 petitesfe f. fubft.<br />
2 beaume m. fubft. 10 ibrtune f. fubft. 19 ignorance ƒ.<br />
3 imagination ƒ. i 1 humeur /. fubft. fubft.<br />
fubft. 12 gouvernent verb. 20 préfomption ƒ.<br />
4 lbnge m. ƒ«/>/?. 13 fpiblesfe m.fuift. fubft.<br />
5 confiance f. fubft. 14 oppofée part. 21 produilent verbe.<br />
ó fournit verbe. 15 nousdelivre verb. 22 entêtement IK.<br />
7 plus adv. 16 tourment m. fubft.<br />
4 converfation ƒ. fubft.<br />
Jubjl. 17 ce que pron.<br />
N°. 29,<br />
Het grootfte deel 1 der menfchen hechten zich 2<br />
éèy^gr 3 aan het uiterlijke 4, dan aan het innerlijke<br />
5 van een' perfoon 6, en de uiterlijkheden 7<br />
bedriegen 8 dikwijls 9 ófe eege» 10, De pracht 11<br />
1 plupart ƒ. /wt/r, 5 intérieur m.fubft. 9 fouvent aiv.<br />
2 s'attachent verte. 6 perfonne f.fubft. 10 oeil m. fubft.<br />
3 plutöt adv. 7 dehors m. fubft. u luxe m. fubft.<br />
4 extérieur m.Jubft.' 8 trompent verte.
Opftellen, betreffende het bepaalde Woordlidje. $pt<br />
der kleederen 12 verblindt 13 de oogen der aanfchouweren<br />
14. Het goud 15 maakt recht 16 den<br />
krommen 17, geeft 18 het verftand aan den dammen<br />
19, de weetenfehap 10 aan den onweetenden 21,<br />
de deugd aan den godloozen 22 en de verdienften 23<br />
aan den omvaardigen 24,<br />
12 habit m. Jubft. 16 redresfe ver&e. 21 ignorantm. /«&/?.<br />
13 éblouit ver&e. 17 tortu m. Jubft. 22 i.mpie<br />
14 fpectateur m. 18 donne ver&e. 23 méi ft.<br />
fubft. 19 Rupide >«. ƒ«&/£. 24 ipdignè ,11.Jubft.<br />
Jg or »«. /z/&/?. 20 fcience ƒ. JK&/£.<br />
N°. 30.<br />
De goedertierenheid 1 der vorften « 2 dikwijls<br />
maar 3 eene listigheid 4 0;/? /e winnen 5 de genegenheid<br />
6 der vo/fe 7. Het geluk- beftaat 8 in den<br />
fmaak 9 en »/etf 10 in de dingen 11. De eigenliefde<br />
11 verandert 13 den 14 en de natuur 15 der<br />
dingen. De zuinigheid 16 is de. liefde 17 der gezondheid<br />
18. De prachtig der begraajfenisfen'2.0 toont<br />
ons aan 21 meer de ijdelheid 22 der levendigen 23<br />
dan de eer 24 der dooden. De hersfenen 25 der<br />
kinderen gelijken 26 aan het kladpapier 27.<br />
1 bonté f. fuift. 11 chofe f. fubft. 20 enterrement m.<br />
2 n'est ver&e. 12 amour proprewji ƒ«&/?.<br />
3 que conj. fubft. 21 nous montre<br />
4 artifice ?n. fubft. 13 change ver&e. ver&e.<br />
5 pour gagnerver&. 14 état m.fubft. 22 vzuhé f. fubft.<br />
6 aïïe&lonf.Jubft.'15 nature ƒ. ƒ«&/£. 23 vivant ,m. Jubft.<br />
7 peuple'»»,ƒ»&/?. 16 fobrieté ƒ• ƒ«&#• 24 honneur JS.ƒ«&/?•<br />
8 confiste ver&e. 17 amour m. Jubft. -2,5 cervem m-Jubft.<br />
9 gout m. Jubft. 18 fanté ƒ. /i(&/L 26 resfemblent ver&.<br />
10 non pas con/. 19 poar.pe f. Jubft. 27 papier brouiliard<br />
IM'i ,ƒ«&/?.
2$ Opftellen, betreffende het bepaalde iVoordlldje.<br />
-KW. " J > ,H33}0O 9D Cl ".v.'Vw? Er «t$t& \ V.<br />
• i • N°. 31. :<br />
De verfchillendheid 1 J/e 2 «e» 3 wró 4 in de<br />
wezens 5, in de ftemmen 6 en in de fchriften 7<br />
der menfchen, J/e»/ 8 0?» /e herkennen 9 de menfchen<br />
des daags 10 aan de trekken 11 van het wezen,<br />
in de donkerheid 12 aan het geluid 13 der<br />
ftem 14, en geduurende 15 het afweezen 16 aan het<br />
yr/zr//} 17. Het hoofd is de zetel 18 der vijf<br />
nen 19: 20 van het gezicht 21, van het gehoor<br />
22, van de reuk 23, van den fmaak 24 en<br />
van het gevoel 25.> Het 26 van 't leven £e-<br />
ftaat 27 in de rwrt 28 van den geest. De dood<br />
beperkt 29 het bezit 30 der rijkdommen.<br />
x diverfité f. fubft. 12 obfcm'iïéj. Jubft. 23 odorat m.fubft.<br />
2 que pron. 13 fon m. Jubft. 24 goót m. Jubft.<br />
•3 on particule. 14 voix ƒ. ƒ»&/?. 25 attouchemenr 7».<br />
4 trouve verte. 15 pendant prep. ƒ«&/?.<br />
5 vifage m. fubft. 16 abfence f. fubft. 26 ïèiicaé f. Jubft.<br />
Over de onbepaalde Woordlidjes. Sg<br />
Met behulp van dècze Woordlidjes worden vooreerst<br />
verboogen alle eigen naamen van Perfoonen,<br />
Steden en Dorpen, als:<br />
Nom. et Ace. Francois, Franciscus.<br />
Gen. et Abl. de Francois, van Franciscus.<br />
Dat. a Francois, aan Franciscus.<br />
Nom. et Ace. Anvers, Antwerpen.<br />
Gen. et Abl,; ;d] Anvers, van.Antwerpen.<br />
Dat. a Anvers, aan-Antwerpen.<br />
Indien er dus voor de naamen van Perfoonen,<br />
Steden of Dorpen geen Woordlidje ftaat in het Ne-<br />
-derduitsch, moet er ook geen in het Fransch voorgezet<br />
worden. Wanneer het naamen van de deelen<br />
der wereld, Koningrijken of zelfjlandige naamwoorden<br />
(fnhjrantifs) zijn, is het geheel anders,<br />
zoo als in het vervolg zal geleerd worden.<br />
Oök dient men in ;<br />
'e volgende Opftellen optemerken,<br />
dat het woordje de in het Fransch geplaatst<br />
wordt tusfehen twee fubjlantifs, die volkomen van<br />
elkander afhangen, fchoon er in het Nederduitsch<br />
niets tusfehen beiden fta;<br />
dus:een bos pennen,betekent une botte de plumes.<br />
een boek papier, une main de papier.<br />
een zilveren lepel, une cuiller cPargent.'<br />
' een houten tafel, une table de bois.<br />
een tinnen bord, une asjiette d'étain.<br />
Want het is als of men zeide: een bos van pennen,<br />
een boek van papier, een lepel van zilver,<br />
een tafel van hout, een bord v a<br />
n tin.<br />
Wanneer de woorden Stad, Koningrijk, Keizerrijk,<br />
Gemeenebest, of Provincie bij een eigen naam<br />
ftaan, wordt in het Fransch het woordje de ook<br />
tusfehen beiden geplaatst; bij voorbeeld:<br />
De Stad Amfteldam, la ville d''Amfterdam.<br />
Het Koningrijk Napels, le Royaume de Naples.
3° Over de onbepaalde Woordlidjes.<br />
Het Keizerrijk Duitschland, P Empire d'Allemagne.<br />
Het Gemeenebest Venetiën, la République de hnife.<br />
De Provincie Holland, la Province de^Hollande. J<br />
Maar men zegtr-r. brtjrfl - a ?i ut<br />
De Noord-zee, la mcr dn Nord.<br />
De Zuid-zee, /«<br />
bevfnr e<br />
r C e<br />
17°° " A'^'f zich een adjeBif<br />
i s a<br />
S dV Zr/ " %eleid, zoS<br />
wo.dt dat adjeclif, door een eigen ndam overeezet<br />
achter het fubftantif geplaatft, en A S 8 &<br />
een den g<br />
7aa rvan d<br />
'd Wann<br />
r r m e<br />
" d e<br />
W s<br />
P ' «3$ï<br />
voorbed'!: ^ k<br />
° m t £ k e n n e n bi<br />
' J<br />
tg •'. .^\\-s:y to j : .,;n,Oï ^r";,v • .<br />
Franfi:he wijn, du vin de France<br />
Deenfche osfen, des boeufs de Danneman:<br />
I/alnanfche kousfen, des bas d'Ttalie.<br />
Hollandse boter, du beurre de Hollande.<br />
De Spaanfche zee, la mer d'Espagne.<br />
'T is als of er ftond: van Frankrijk, van Denemarken<br />
van taliën, van Holland, vin'Sna" ie<br />
a wordt ook tusfehen twee fubftantifs gep aatst<br />
wanneer men in een onbepaaïden zin te 1 e„ne'<br />
wil geeven waartoe iet dfent; bij voorbeeld?è ei"<br />
bierglas, dat is, een glas voor het bier, wordt in<br />
het l-ransch vertaald door un verre a fiere.<br />
Een wind-molen, un moulin a vent.<br />
-Dan wordt het werktuig in het Fransch gezet vóór<br />
de zaak waar het toe dient, fchoon het tegen.<br />
.overgetelde m het Nederduitsch plaats vindefmaar<br />
wanneer men met bepaaling fpreekt, zoo gebruikt<br />
men hat bepaalde in plaats van het onbepaalde<br />
Woordhdje, vóór de zaak waartoe het wffle<br />
dient; bij voorbeeld: wcrstuig
Opftellen, betreffende het onbepaalde Woordlid]e, 31:<br />
De melk-pot, le pot au. lait.<br />
De iiikt-kruik, la cruche a Pencre.<br />
De osfen-markt, ie marclié aux boeufs.<br />
Schoon wij eerst in het vervolg over de deelende<br />
Woordlidjes, Articles partitifs, zullen fpreeken,<br />
kan ik niet naluaten hier bijtevoegen , ( daar<br />
zulks in de Opftellen, over de onbepaalde Artikels<br />
handelende, te pasfe komt',) dat, wanneer er voor<br />
een fubftantifgeen woprdlidje of voornaamwoord (laat,<br />
men het dan in 't Fransch overzetten moet, als<br />
of er ftond van de of van het; bij voorbeeld:<br />
Wij hebben wollen kous fan-, dit wordt vertaald als<br />
of er ftond: wij hebben*van de kousfen van wol,<br />
nous avons des bas de laine.<br />
Hierop zijn wel eenige uitzonderingen, doch deeze<br />
zullen wij in het vervolg uitvoeriger verhandelen.<br />
Opftellen, betreffende de onbepaalde Woordlidjes,<br />
en het plaatfen van de en a tusfehen<br />
twee zelfftandige naamwoorden.<br />
.MHtiüfiol nas bnsjlaj Jtbw.i wl \%iul »>/ 1 >w il<br />
ïflisbbi 1 v M -N?* Usi d5rf E<br />
|r<br />
bod ga '.^ v. A 8c / . ' '. > 5s %f',v.Y> -r, '.:.:{<br />
De meester heeft mij 1 gegeven 2 een bos 3 pennen<br />
, een boek ,4 papier en een menigte 5 boeken.<br />
Ik heb gedronken 6 bij 7 hem 8 een kopje 9 thee 10,<br />
eii wij hebben gerookt 11 een pijp 12 tabak 13. Zie<br />
daar 14 een wijnglas, hebt gij een glas wijn ? De<br />
brouwer 15 heeft mij gezonden een ton 16 bier 17.<br />
1 m'a. 7 chez. 13 rabacw.<br />
2 donné. 8 lui. 14 voiia.<br />
3 paquectn. 9 tasfa ƒ. 15 brasfeur m.<br />
4 main ƒ. '10 thé m. 16 tonneau >'<br />
5 quantité/. 11 fumé. 17 biere/.<br />
f5 bu. 12 pipe ƒ.
ga Opftellen, betreffende het onbepaalde Woordlidje<br />
Wij hebben in den kelder 18 een bierton. Indien<br />
hij heeft een bierglas, hij zal hebben een glas bier 9<br />
De W ao heeft gezet ai op 22 de tafel een<br />
fiep- 23 kom a 4 en de kruid- a 5 atf< De wiTn<br />
keeper a 7 zou hebben £Wt* 2 8 een<br />
wijn aan den zoon van den burgemeester<br />
18 cave ƒ. 22 f ur. 2 Ó ^<br />
ife iftefo sff».<br />
21 mis. a 5 épices/. p/. 29 ancre «1<br />
' N°. 2.<br />
Wij helden «£ f/w 1 te middag a van een<br />
-kaljs- 3 fchenkel 4, van den fchaapen- 5 6 en<br />
van een 7 ^ 8. Van w/« 9 hebt gij e»,.<br />
r ~ 10 het n papier, dat 1, gij „<br />
hebt? ik heb A« 14 ontvangen i s yan P^w 16<br />
en ik heb het «-tóf 17 aan Antonlus 18. Aan<br />
wien hebt gn geleend 10 het mes'20? Ik heb het<br />
geleend aan Jacobus 21; maar niet aan Willem 22<br />
Ik wenschte dat gij het haddet geleend aan Johannea'<br />
Van waar 23 hebt gij ontvangen het /taaltje 24<br />
(? T A 5<br />
J k<br />
, h e b h<br />
? C ont<br />
v a<br />
"gen van Amfteldaml<br />
lk had gedacht 26 dat 27 »;
'Opftellen, betreffende het 'onbepaalde Woordlid]'ft<br />
W> 3-<br />
Öe meid heeft verloren i een zilveren a kpel §<br />
eh een zilveren vork 4. Men heeft in de huishou*<br />
ding 5 verfcheidene 6 zaaken 7, als flaalen 8 vorken<br />
4, tirmen 9 /^
34 Opfeilen^ betref en Je het onbepaalds JVoordlidje.<br />
halfs- 19 kop 20, een osfentong, twee pond 21<br />
fpek'22, en een = 3 fihaapen- 24 25. Hiï<br />
heeft betaald 26 aan den koopman 2? een yjaw/w 28<br />
gel is. Men wW/ ; 29 in 30 de /cA»/ 31 houten<br />
tatels, houten banken 32 en looden 33 inktkokers 34.<br />
igveaum. a^chair/ -<br />
. 31 école.<br />
20 tête ƒ. a6 païé. 32 banc m.<br />
21 ivre ƒ. 27 marchand m. 33 piomb «,<br />
22 lard ».<br />
23 morceau m.<br />
24 moutonw.<br />
28 fomme ƒ.<br />
29 trouve.<br />
30 a.<br />
34 encrier m.<br />
De mentenen drvwgw 1 lakenfche 2 9 en<br />
fiuweeien 4 frwfcs 5, »y
Opfeilen, betreffende het onbepaalde Woordlid]*-. %$<br />
N°. 6.<br />
Adam en Eva maakten zich i kleederen van v:f*<br />
gebladen 2, Gods langmoedigheid 3 is groot 4. De<br />
Heidenen 5 baden aan 6 de houten, de ileenen, de<br />
ijzeren, de gouden, de zilveren, de koperen en de<br />
meïaalen 7 heelden 8. God gaf 9 aan Adam en aan<br />
Eva een proef 10 gebod 11. Salomon is geweest<br />
Davids zoon. God gaf aan Salomon de wijsheid 14<br />
en At-rijkdommen 13; hij heeft gewoond 14 in de<br />
Stad Jerufalem. God beval 15 aan Noach 16 tc<br />
bouwen 17 een houten arke iS.<br />
1 fe firenti 8 ftatue f. 14 demeuré,<br />
2 feuilledeftguier/. 9 donna. 15 ordonna.<br />
3 longanimité ƒ. 10 épreuve/. 16 Noé.<br />
4 grande/. 11 commandement 17 de batir.<br />
£ Païen in. Vh. 18 arche/.<br />
6 adoroient. 12 fagesfe/.<br />
7 métal m. 13 richesfe ƒ.<br />
N ó<br />
. 7.<br />
God heeft beloofd I dat 2 de ge/lachten 3 Z. ' 15 balie/.<br />
2 que. 9 vivant m. 16 que.<br />
3 nation/. 10 recu. 17 vendues.<br />
4 être. II paquet m. 18 Leide.<br />
5 bénies. 12 lettre. 19 marchand nu<br />
6 femence/. 13 quelques.<br />
7 fe nomme. 14 lajne/.<br />
C *
• 3« Opfeilen, betreffende het onbepaalde fFoor<br />
daar 20 een paar 21 handfchoenen 22. tweo <br />
20 voiia. 2r O Up<br />
2 6 ) 1<br />
SSfi<br />
3?v q<br />
err J6?<br />
#&flkr* |J Sri.. 32moulin w.<br />
24 bas »z. 2 p manche jf
Over de 'deelende Woordlidjes. » 3?<br />
JDuitschhnd 7, het Keurvorftendom 8 Brandenburg 9,<br />
de Provincie 10 Holland 11 .het Gemeenebest ia<br />
/W
3 S<br />
Deelende Woordlidjes.<br />
Nom. et Ace. ^ p<br />
Gen. et Abl. van, uit.<br />
^ aan.<br />
Voor alle woorden die meervoudig zijn:<br />
Nom. et Ace. des.<br />
Gen. et Abl. de, d\ van, uit.<br />
u a t<br />
• " « aan.<br />
Voorbeelden.<br />
gen. e £ Abl. de pain, van, -uit brood.<br />
a du pain, aan brood.<br />
Nom ^*cfnp h,.iel, manlijk meervoudig. ,<br />
rvom. et Ace. des pains, brooden<br />
gen. et Abl. de pains, van, uit brooden.<br />
a despams, aan brooden.<br />
J.NU111. et ACC. rfe boisfon, drank.<br />
Gen. et Abl. van, uit drank,<br />
uat. a de la boisfon, aan drank.<br />
f-V Vrouwli<br />
i k<br />
Nom fr^?^ r<br />
"meervoudig,<br />
r^' ^ J<br />
o w<br />
f * /"w, dranken.<br />
S<br />
Gen. e t Abl. de boisfns van, uit dranken.<br />
vn- a des botsfons, aan dranken.<br />
Singulier.<br />
Nom. et Ace. ^ y a n^ a h w a f e^<br />
• * aan water.
Opfeilen, betreffende het deelende Woordlidje. 39<br />
Pluriel.<br />
Nom. et Ace. des eaux, wateren.<br />
Gen. et Abl. d'eaux, van, uit wateren.<br />
Dar. a des eaux, aan wateren.<br />
Deeze bovengemelde Woordlidjes worden partitifs,<br />
dac is deelende genaamd, om dat zij maar een<br />
gedeelte aanduiden; bij voorbeeld: als men zegt:<br />
geef mij brood, donnez moi du pat», dan bedoelt<br />
men hier niet al het brood, maar alleenlijk een gedeelte<br />
daarvan. , ... ,<br />
Fan voor een fubftantif Kaande, wordt altijd door<br />
de of ï' overgezet, en aan, door a du, a de la,<br />
è de r of a des, naar dat het fubftantif manlijk of<br />
vrouwlijk, enkelvoudig of meervoudig is; zo als<br />
uit de voorgaande verbuigingen gemaklijk te zien is.<br />
Optellen, betreffende de deelende Woordlidjes.<br />
Des /frticles partitifs.<br />
N°. 1.<br />
Brood 1, water 2 en vuur 3 zijn dingen 4, weika<br />
5 zijn nodig 6 in 7 de huishouding 8. Geef 9<br />
mij 10 'wijn, ik zal u geeven 11 vleesch 12! Men 13<br />
14 aan hout 15, aan //'ser 16, aan koper 17,<br />
aan 18, aan goud 19 en aan zilver 20 de gedaanten<br />
21 M^/fe we» JWV 22. Appelen 23 en /
4° ^fielten, betreffende het deelende Wurdüd}*.<br />
tros/en 34 en'een W, 0/35 not^J 3<br />
30 esprit m. , 2 vn;,h<br />
N°-. ft,<br />
' ? 3<br />
h m<br />
en W&» ,,. e'e£..r S?J '. ?»• 3°<br />
1 V O l , a<br />
' 13 (el IK •<br />
* pain m. , 4 f e m* t * J| PJPf /-<br />
3 viande £ l s a c h e ! é<br />
7<br />
a b a<br />
f ° ' - »•<br />
4nune/. löpoislonta, 28 verrem<br />
5 veau m. i7lésume/- °l m<br />
-<br />
6 asneau .» ,9 , ;<br />
* 2 9 b o , s<br />
»»• !<br />
11 mette^.'y. 23 S'** 34 eonviennent.<br />
12 vinaigre m. 24 fucrê m.<br />
N°. 3.<br />
Bien 5 £ £ r ^ s 7 v r o u w e ; j ^ %J<br />
ïlffeÏ J J ^ K 7ily«.<br />
S.étoffe/. 6 harde/
Opfeilen, betreffende het deelende Woordlldje. 41<br />
te 8 werken 9 aan kant 10 en aan lint 11. Het<br />
vee 12 eet 13 in den winter 14 hooi 15 of Awr 16;<br />
en gras 17 & zomer 18. Waaraan 19 gw/* 20<br />
gij den voorrang 21 ? aan gefoofo vfcw/z 22, aan<br />
gebraden vleesch 23, aan visch, of aan wildbraad 24?<br />
De zodloozen 25 gebruiken 26 listen 27, forfrog 28,<br />
en 29. De wereldlingen 30 zijn Woo/£fr<br />
31 aan voorfpoed 32, aan tegenfpoed 33. aa*<br />
rijkdom 34, aan arwoe^ 35 5<br />
aan ongemakken 37,<br />
A A N<br />
3»/ en<br />
8 qui.<br />
9 travaiilent.<br />
ïP dentelle/.<br />
11 ruban m.<br />
12 bétail m.<br />
13 mange.<br />
j 4 en byver,<br />
'15 foin m.<br />
36 aveine ƒ.<br />
17 herbe/.<br />
18 en été.<br />
19 a quoi.<br />
20 donnez.<br />
21 préférence/.<br />
22 bouilli ni.<br />
23 roti WJ.<br />
24 gibier m.<br />
25 impie m.<br />
26 emploienr.<br />
27 artifice m.<br />
N°. 4.<br />
28 tromperie/.<br />
is 9 violence/.<br />
30 mondain m.<br />
31 expofés.<br />
32 prospérité/,<br />
33 adverfité/.<br />
34 richesfe f.<br />
35 pauvreté ƒ.<br />
36 maladie/.<br />
37 incommodité ƒ.<br />
De akkerbouw 1 verfchaft ons 2 ƒ
4* Qfl^fc», Oefende het d e t I e t t d e<br />
mosfek 29 en kreeften 30 TV -Lv<br />
o o r z i e<br />
"«32 van zalm 33, vzn %oekeL & *<br />
van 35, jgf ^ 34, van karpers 35,<br />
van ^/ v a u<br />
z o<br />
- H<br />
«<br />
2 1 v a n
Opfiellen, betreffende het deelende Woordlidjë. 43<br />
de ondeugden 7 en aan de dronkenfchap 8, zal pluk'<br />
ken 9 in den ouderdom 10 de vruchten 11 der ongeregeldheid<br />
12. De jeugd fchrijft toe 13 aan ongebondenbeden<br />
zoetigheid 14, w/fe 15 zij niet hebben.<br />
De man 16 heeft moed 17, dapperheid 18,<br />
yerftand 19, oordeel 20 en fchoonheid'21. Deg-ee»e22,<br />
23 heeft eer 24, deugd 25, vergenoeging 26,<br />
vrienden 27 en boeken, is r#£ 28.<br />
7 vice M. 15 que. 23 qui.<br />
8 ivrognerie ƒ; J6 homiue ra. 24 honneur m.<br />
9 recueillira. 17 courage m. 25 vertu ƒ.<br />
jo vieillesfe f. 18 bravoure/. 26 contentementw».<br />
11 fruit m. 19 esprit m. 27 ami m,<br />
12 déreglement m. 20 jugement m. 28 riche.<br />
13 attribue. 21 beauté/.<br />
14 douceur/. 22 celui.<br />
N°. 7.<br />
Hij is blootgefield 1 aan gevaar en 2, aan */tf«• z//'« 9 meni'chen,
44 Op ft ellen, betreffende het deelende Woordltdje,<br />
N a<br />
. 8.<br />
Ik heb gezien i hoeren 2 en boerinnen die 4<br />
5 dm ven 6, hoenders 7, patrijzen 8, fait<br />
pen 9, eenden 10 en gvnx»* n, 'Hij is een lik<br />
hebber 12 van W * * 13, van vinken U en van<br />
D e<br />
S**?» ^ ;<br />
j z. w<br />
n d e b o o m e n<br />
* <br />
1 6<br />
^ & W -<br />
19, aan de fi/ö?;/e« 20, aan<br />
de kruiden 21 en aan de vruchten ï2,. De kóniiig<br />
Salomo 23 vroeg 24 aan den Heere 25 wijsheid, en<br />
4e Heere. gaf 26 hem 27 wijsheid, rijkdom 28 en<br />
Jieerhjkheul 29. De ^ « 30 van het oosten li<br />
booden aan 32, aan het kind Jefus, goud, wierook \x<br />
en myrrne 34.<br />
a<br />
' 03<br />
2Da,Vanm J3grive/.. 25 Seigneur m.<br />
2 pailan m,<br />
3 paifanne/.<br />
14 p m con »?.<br />
15 alouette/.<br />
26 donna.<br />
27 ] uj.<br />
l<br />
q m<br />
- . 16 chaieur/. 28 richesfe/-.<br />
Svendo^nt. 17 donne. apgloiref.<br />
6 p.'geonm. g fertilité/. 30 fage m.<br />
7 poule/. farbre». 3iortm«.<br />
8perdrix«i. ^plante/. 32 offhrent.<br />
9becasfe/. ,21 berbe/, 33 enCenS ra.<br />
30 canard ra. 22 fruit «. 34 myrrhe f.<br />
11 oie/. 23 Salomon. 7<br />
12 amateurm. ' 24 demanda.<br />
N°. 9.<br />
De armen 1 »// 2 'swinters 3 elende 4. wanneer<br />
5 de wateren zijn bedekt 6 met 7 ijs 3, en de<br />
velden 9 met fneeuw 10; en zij zoufc» forven 11 z
Opjtelhn, betreffende het deelende Woordlid]e. 45<br />
de rijken 15 htm niet 'verleenden 16 hulp 17. De Heere<br />
Tefus beveelt ons 18 te doen 19 goed 20 aan de armen,<br />
aan de ongelukken 21 en an.n ae zieken 22<br />
De nenfchen zijn doorgaands 23. overgegeven 24. _ aan<br />
de ïi =5.<br />
a a n a<br />
< n<br />
hoogmoed 26, aan de qra,<br />
baat 2-r, aan de onmatigheid<br />
denheden 29.<br />
28 en aan de o»^» f<br />
jcrichem. 20 bien m. 26 org»e,l m.<br />
16 ne leur don» 21 malheurenx m. 27 é g " m<br />
noient<br />
'<br />
22 maiade m. 28 intempérance ƒ.<br />
17 fecour's m. 23 ordinairement. 29 déreglement m.<br />
18 nous ordonne. 24 adon^és.<br />
19 de faire. 25 luxe m.<br />
N°. 10.<br />
De Heidenen 1 hebben opgedragen 2 gebedenj,<br />
en w/o/fc» 4 aan heelden 5 van goud, van zilver,<br />
van iraer, van koper en van hour. De wapenen 6<br />
des oorlog: 7 zijn kruid 8 en lood. De zwaarte 9<br />
is eigen 10 aan lood; de ^/AIM ÏI aan licht 12, cie<br />
ügtkidn aan r«fcre» 14; de broosheid 15 aangto 16<br />
en de vloeibaarheid 17 aan water: Indien wij hebben<br />
geld, wij zullen hebben vrienden. De armoe,<br />
de li berooft ons 19 gemeenlijk 20 van geld en van<br />
vrienden. Zij hebben toegefchreven 21 het verlies 22<br />
der goederen 23 aan ongelukken 24, die 25 zij met,<br />
hebben voorzien 26.<br />
j Païen m. lö propre. 19 nous privé.<br />
2 addresfé. u écUt «. 20 ordinairement,<br />
3 priere/. 12 fermere/. 21 attnbué. .<br />
4 voeux m. 13 légereté ƒ. 22 perte ƒ.<br />
5 flatue/. 14 plume ƒ. 23 bien m.<br />
6 arme £ I5'fragili-é ƒ. 24 malheur r».<br />
7 guerre ƒ. 16 verre m. 25 que.<br />
8 poudre acanon/. 17 Hqu-dité ƒ. 26 prevus.<br />
9 peianteur/. 18 pauvreté/.
A6 Öpjtelkn, betreffende het deelende WoordUdje<br />
N°. i i .<br />
De hakkers 1 kneeden 2 het meel 3 «fc* A melk c<br />
|n water, om er van te maaken 6 broodi ' fJ<br />
« f r « B ^yelke J«ÖM8<br />
£f»23 en belooningen 24 aan de naarflig-en ic- Z*<br />
f t r a f m 2 7<br />
£?n df/? *\ ' , n<br />
a S & ^ ï ï<br />
aan de luiaarts 30 en aan de ongebondenen3i. 1 boulanger w.<br />
2 paitrisienr.<br />
3 farine/.<br />
4 avec.<br />
5 Iait m.<br />
6 pour en faire,<br />
7 poudre/.<br />
8 fe fait.<br />
9 charbon nu<br />
10 foufFre m.<br />
11 nitre m.<br />
12 avare m.<br />
13 resfemblent.<br />
14 qui.<br />
15 trainent.<br />
16 boivent.<br />
17 ane m.<br />
18 portent.<br />
19 mangent.<br />
20 cbardon w.<br />
21 donne.<br />
22 prix !«.<br />
N°. 12.<br />
23 éloge m.<br />
24 récompenfe/.<br />
-25 diligent m.<br />
26 fnflige.<br />
27 punition f.<br />
28 fait.<br />
29 reprimande/.<br />
30 paresfeux tu,<br />
31 libertin m.<br />
De kinders, & 1 nJet WAaL» 2 het ^ ,<br />
»w* 4 aan vermaaningen 5, noch aan berisLZ„<br />
1 qui.<br />
2 ne prétent pas.<br />
3 oreille/.<br />
4 ni.<br />
5 exhortatjon/.<br />
6 reprimande/.<br />
7 ne méritent.<br />
8 nullement.<br />
9 estime ƒ.<br />
Jo mépris m.<br />
11 fi.<br />
12 respect 7».<br />
13 pour.<br />
14 vos.<br />
15 pere et mere.<br />
9
Opflellen, betreffende het deelende WoordUdje. 47<br />
brui kt 16 dan 17 naarfligheid 18, oplettendheid 19<br />
en gehoorzaamheid 20. Niets 21 is Jckandelijker 22<br />
voor kmders , dan opteofferen 23 den tijd der jeugd<br />
aan ledigheid 24, aan dwaasheden 25 en aan kinderachtigheden<br />
26.<br />
16 emploïez.<br />
17 donc.<br />
18 diligence/.<br />
19 attention/.<br />
20 obéïsfance/.<br />
21 rien r.e.<br />
22 plus honteux.<br />
23 de facrifier.<br />
N°. 13.<br />
24 oifweté/.<br />
05 f'o.ie/.<br />
26" puerüité/.<br />
De #f?en? I Tefus heeft wedergegeven 2 het ge»<br />
zicht 3 aan blinden 4, de gezondheid aan zieken,<br />
het gehoor 5 aan Jcwz 6, de fpraak 7 aan y?cw«<br />
8, het grtöM 9 aan geraakten 10, ja 11 zelfs m<br />
het leven aan gejlorvenen 13. De Heere Jefu' ««OTI4<br />
jjwg 15 en flïjk 16, waarvan r7 hij 18 eea<br />
zalf 19, en waarmede hij fineerde 20 de oogen van<br />
een' blinden; en de blinde bekwam weder 21 het ge»<br />
zicht. De Apostelen 22 hebben ook gedaan 23 ww»derwerken<br />
24. M?/è* 25 fovzg? 26 fe/ze» 27<br />
uit het flof 28 der aarde, waarin 29 de JSgyptenaaren<br />
30 vonden 31 onmogelijkeid 32.<br />
1 Seigneur ra,<br />
2 rendu.<br />
v u e<br />
3 /«<br />
4 aveugle ra.<br />
5 ouië/.<br />
6 fourd ra.<br />
7 p-irole/.<br />
8 muet ra.<br />
9 c'émarc' 10<br />
f-<br />
10 paralycique m.<br />
11 oui.<br />
ia même.<br />
13 décédé m,<br />
14 pi"it.<br />
15 faüve/.<br />
16 boue/.<br />
17 dont.<br />
18 il fit.<br />
19 onguent ra.<br />
20 oignir.<br />
21 recouvra.<br />
22 Apotre ra.<br />
23 fait.<br />
24 miracle ra.<br />
25 Moïfe.<br />
a6 fit fortir.<br />
27 pou ra,<br />
28 pousfiere/.<br />
29 en quoi.<br />
30 Egyptien m.<br />
31 trou verent.<br />
32 imposfibilité/.
m<br />
48 Opfeilen, betreffende het deelende WoordÜdje.<br />
N°. 14,<br />
De lieden van verïbtad zullén weven i den voor<br />
rang 2 aan kunde 3 e n aan deugd? maar semzTml<br />
nut gekocht 5, noch voor goud, noch voor zilver<br />
&<br />
«aar voor artodj *«* 6 anderszins 7 de riiS<br />
3 l t , d ïï2&r$* ' 9 dan de armen. J<br />
De<br />
teerheden 0 manken gebruik 10 van hamers u ,<br />
en de metzelaars 15 gebruiken 16 kalk 17, cement 18<br />
enfieent9. Da 20 zijn dingen, die het niet past 21<br />
aan kinders te weeten 22. as<br />
1 donneront.<br />
2 préférence/,<br />
3 favoir m.<br />
4 nuiiement.<br />
5 ne s'achettent*<br />
6 car.<br />
7 autremenr.<br />
8 plus heureux.<br />
9 charpentier»«.<br />
10 font ufage.<br />
ïi marteau im<br />
12 clou m.<br />
1 3 hacbe/.<br />
14 planehe ƒ*<br />
15 macon m.<br />
16 emploient.<br />
17 -chauy ƒ.<br />
18 ciment m.<br />
19 pierre/.<br />
sö ce.<br />
21 qu'ii necönvjeni<br />
pas.<br />
22 de lavoir»<br />
Adam en Eva hebben te tartten gehecht 1 vifcen- *<br />
bladeren 3, en zij hebben daarvan 4. eemaaktzf/J<br />
van 9V//M 8. Ik heb 9 I O d a t<br />
leek 12 naar 13 Zl]de 14. Wij hebben gezien<br />
d a t g d e e S Jf»-<br />
A " aar<br />
g° lld<br />
' Het onderrcheiTll<br />
dat er n 17 «Aft, 18 lafhartigheid 19,<br />
1 attaché enfèmb.'e. 8 peau/.<br />
2 figuier JMJ 9 vu.<br />
3 feuille ƒ. Jo drap m.<br />
4 en.<br />
11 quii<br />
5 fait.<br />
12 resicmbloit.<br />
6 vêtement ra. 13 a-<br />
7 leur. 14 foie/.<br />
15 fimilor >B,<br />
16 différence/.<br />
17 qu'ü y a.<br />
18 entre.<br />
19 lacheté/.
Vervoeging van de behulpzaams Werkwoorden. 49<br />
heid 20 en dapperheid 21, is groot 22. Gij hebt ontvangen<br />
23 linnen 24, dat is zo 25 fijn 26 als 27<br />
papier. De tijd der jeugd is gelijk 28 aan wind 29<br />
en aan rook 30. Wij hebben zien 31 glinfieren 32,<br />
aan het uitjpanzel 33 eene menigte 34 fterren 35.<br />
20 témérité/.<br />
ai valeurf.j<br />
22 grande.<br />
23 regu.<br />
24 Jinge m.<br />
25 ausfi.<br />
26 fin.<br />
27 que.<br />
28 femblable.<br />
29 vent m.<br />
30 fumée/.<br />
31 vu.<br />
IV. R E G E L .<br />
32 briller.<br />
33 firmament m.<br />
34 multitude/.<br />
35 étoile/.<br />
Over de Vervoeging van de behulpzaaine<br />
werkwoorden, hebben, avoir t en zijn,<br />
of wee zen, être.<br />
Men noémt een WerkWóord, verbe, een woord,<br />
dat een doen, een beftaan, een bezitting of een lijden<br />
te kennen geeft; des zijn fpreeken, parkr i<br />
zijn, être, hebben, avoir, en, lijden, fouffrir, werk-<br />
Woorden.<br />
Het woord werkwoord komt van werken, om dat<br />
alle werkwoorden eene werking te kennen geeveu.<br />
Alle werkwoorden Worden vervoegd, dat is<br />
te zeggen, zij veranderen hunne uitgangen doot<br />
wijzen, modes, tijden, tems, en perfoonen, per~<br />
f onnes.<br />
De wijzen, die er in de vervoeging voorkomen,<br />
zijn vier, alsï<br />
De toonende wijze,' Pindicatif.<br />
De gebiedende wijze, Pimpératif.<br />
De bijvoegende wijze, le JubjonEtifi<br />
en £)e onbepaalde wijze, Pinfinitif.<br />
D
5© Vervoeging van de behulpzadme Werkwoorden. 1<br />
De tijden, les tems, die in de toonende wijze,.<br />
Pindicatif, voorvallen, zijn:<br />
• Leprêfent, de tegenwoordige tijd, als: ik fpreek,<br />
je parle.<br />
Le i prétérit, de ifte voorledene tijd, ik fprak,<br />
je parlois.<br />
Le 2 prétérit, de 2de voorledene tijd, ik fprak,<br />
je parlal.<br />
De zamengeftelde tijden zijn, als:<br />
Le parfait, de volmaakte tijd, fai parlé, ik heb<br />
gefproken, je fuis forti, ik ben uitgegaan.<br />
Le plusque parfait, de meer dan volmaakte tijd ^<br />
favois parlé, ik had gefproken, fètois forti, ik<br />
was uitgegaan.<br />
Le futur pasfé, de voorleden toekomende tijd,<br />
faurai parlé, ik zal hebben gefproken, je ferai<br />
forti, ik zal uitgegaan zijn.<br />
Vimparfait pasfé, de voorleden onvolmaakte tijd,<br />
faurois parlé, ik zou gefproken hebben, je<br />
ferois forti, ik zou uitgegaan zijn.<br />
Le futur, de toekomende tijd, je parlerai, ik zal<br />
fpreeken.<br />
Vimparfait, de onvolmaakte tijd, je parlerois, ik<br />
zou fpreeken.<br />
Deeze laatfte tijd wordt ten onrechte bij veelerl<br />
in de bijvoegende wijze geplaatst; zulks kan in het<br />
Latijn gefchieden, maar niet in 't Fransen.<br />
In de gebiedende wijze is eigenlijk maar één tijd,<br />
die men des, bij üitneeuiendheid, ook maar de gebiedende<br />
wijze noemt, als: zijt, fois, heb, aie,<br />
fpreek, parle, en zo voords.<br />
In de bijvoegende wijze, fubjontlif, zijn maar<br />
t'.fee tijden, als:<br />
Le préfent, de tegenwoordige tijd , op dat ik<br />
fpreeke, afin que je parle, en Poptatif, de wen«<br />
fchende tijd, que je parlasfe, dat ik fprake.
Vervoeging van de behulpzaame Werkwoorden. 51<br />
Over deeze twee tijden der bijvoegende wijze zal<br />
nader gefproken worden, wanneer wij de voegwoorden,<br />
die de bijvoegende wijze regeereu, verhandelen.<br />
De bijvoegende zo wel als de toonende en onbepaalde<br />
wijze, heeft ook zamengeltelde tijden; maar<br />
de geenen, die het Fransen door 't Nederduitsch,<br />
of het Nederduitsch door 't Fransch leeren, behoeven<br />
zich hierover niet te bekommeren; wanneer<br />
zij de behulpzaame werkwoorden, hebben, avoir,<br />
en zijn, étre, zullen kunnen vervoegen.<br />
Les partlclpes, de deelwoorden, worden onderfcheiden<br />
in<br />
Le participe pré fint, het tegenwoordig deelwoord,<br />
als parlant, fpreekende.<br />
En le participe pasfé, het voorledene deelwoord,<br />
als parlé, gefproken.<br />
In de infinitif of onbepaalde wijze, veronder-<br />
Itelt men maar één' tijd, dien men, bij uitneemendheid,<br />
de infinitif noemt: een werkwoord wordt<br />
gezegd in den infinitif te liaan, wanneer er in het<br />
Nederduitsch te of wel terftond een ander werkwoord<br />
dan hebben of zijn voorgaat; des, als men<br />
zegt: te hebben, te zijn, te fpreeken, ik vuil leezen,<br />
Itaan hebben, zijn, fpreeken, leezen in den infinitif.<br />
In de vervoeging moet men naauwkeurig letten<br />
op de perfoonen, in welken het werkwoord ftaat.<br />
Er zijn drie perfoonen voor het enkelvoudig en<br />
drie voor het meervoudig.<br />
Het werkwoord wordt in den eerden perfoon geplaatst,<br />
als men zelf fpreekt; zo zegt men in den<br />
eerften perfoon van het enkelvoudig:<br />
• Je fuis, ik ben, j'ai, ik heb, je parle, ik fpreek.<br />
En in den eerften voor het meervoudig:<br />
Nous fommes, wij zijn, nous avons, wij nebben,<br />
nous parións, wij fpreeken.<br />
D 2
-$2 Vervoeging van de behulpzaame Werkwoorden.<br />
Het werkwoord wordt in den tweeden perfoon<br />
geplaatst, wanneer men iemand aanfpreekt; zo zegt<br />
men in den tweeden perfoon van het enkelvoudig:<br />
tu es of vous ét es, gij zijt, tu as of vous avez, gij<br />
hebt, tu parles of vous parlez, gij fpreckt.<br />
En in den tweeden perfoon van 't meervoudig:<br />
vous êtes, gijl. zijt, vous avez, gijl. hebt, vous parlez,<br />
gijl. fpreek t.<br />
Men gebruikt nooit tu, toi, dan wanneer men<br />
met de grootfle verachting, of gemeenzaamheid<br />
fpreckt, of ook in de gebeden, die men tot God<br />
richt.<br />
Je, ik, nous, wij, tu en vous, gij en gijl. zijn<br />
zo wel manlijk als vrouwlijk.<br />
De derde perfoon wordt gebruikt, als men van<br />
iemand of van iet fpreekt. Zo is //, hij, bet kenmerk<br />
van den derden perfoon voor het manlijk, en<br />
elle, zij, voor het vrouwlijk enkelvoudig getal. Ik,<br />
zij, voor het manlijk en elles, zij, voor het vrouwlijk<br />
meervoudig getal; dus zegt men:<br />
ƒ/, ou elle a, hij of zij heeft.<br />
Ils, ou elles ent, zij hebben.<br />
II, ou elle est, hij of zij is.<br />
Ils, ou elles font, zij zijn.<br />
Deeze woorden, je, tu, il, elle, mus, vous, ils<br />
en elles worden periöonlijke voornaamwoorden, pronpms<br />
perfonnels, genaamd, om dat zij den perloon<br />
aanwijzen.<br />
Men merke des op, dat het werkwoord altijd in<br />
den derden perfoon liaan muet, als er noch ik,<br />
noch wij, noch gij, noch gijlieden voor iiaat; bij<br />
voorbeeld:<br />
De man heeft verltand, fhomme a de Pesprit.<br />
De boeken zijn hier, les livres font ici.<br />
Men fpreekt ook op vierderleie wijzen: verzekerender<br />
wijze, par affirmation, alsje fuis, ik ben,<br />
fat, ik heb; vraagender wijze, par interrogation p
Vervoeging van de behulpzaame Werkwoorden. 53<br />
ben ik? fuis je? heb ik? ai je? ontkennender wijze,<br />
par négation, ik ben niet, je ne fuis pas, ik heb<br />
niet, ƒ
5* Vervoeging van de behulpzaame Werkwoorden.<br />
Wanneer bij het werkwoord, op één der vier bo-<br />
n e t h e m h a a r<br />
la,ï ' ' ' dezelve, hetzelve, ze.<br />
les, hen, haar, dezelve, ze.<br />
en, daarvan, er van, daarover, er over, enz<br />
y, daar, er, aan de, of, het zelve, in de, of ia<br />
hetzelve, daarin , er in.<br />
m, mij, te,u, fe, zich, nous, ons.<br />
vous, u, uheden, lui, hem, haar,/
Vervoeging vm de behulpzaams Werkwoorden. 55<br />
en van den eerften en tweeden perfoon van het<br />
meervoudig te verflaan : zo zegt men: donne-le,<br />
geef het, donnons-le, laaten wij het geeven, en<br />
donnez-le, geef of geeft het.<br />
Hier bij is nog in acht te neemen, dat men achter<br />
die perfoonen van de gebiedende wijze nooit zet:<br />
me le, me te, me les, nfy, me la, nous le,^ ?ious la,<br />
nous les, maar wel: moi, toi, lemoi, la moi, les moi,<br />
y moi, le nous, la nous, les nous, bij voorbeeld:<br />
Geef, of geeft het mij, donnez-le, ou, la moi.<br />
Breng, of brengt ze mij, apportez les moi.<br />
Toon, of toont mij daarin de gebreken, montrez y<br />
moi les défauts.<br />
Verhaal, of verhaalt het ons racontez le, ou la nous.<br />
Zeg, of zegt ze ons op, recitez les nous.<br />
Zend mij, envoiez moi.<br />
Vergenoeg u, contente-toi.<br />
Het werkwoord fchikt zich wel naar de woordjes<br />
ik, gif, gijl-, hij, zij, wij, maar nooit naar de<br />
voor-'of achter-ftaande woordjes u, uk, ons: men<br />
zegt, bij voorbeeld:<br />
Gij hebt ons gezien, vous nous avez vus.<br />
en niet vous nous avons vus..<br />
Hij heeft u gezien, 'tl vous a vu.<br />
eu niet il vous avez vu.<br />
Eindelijk, eer men tot de Opftellen over de<br />
vervoeging der behulpzaame werkwoorden, hebben,<br />
dvoir, en zijrt, étre, handelende, overga, zo diene<br />
men optemerken, dat, wanneer men vraagender<br />
wijze fpreckt, en er één der bijwoorden wa'arjfwat,<br />
hoe vóórgaat , men het in 't Fransch woordlijfc<br />
overzet, bij voorbeeld:<br />
Waar is mijn degen? oü est taan epêe? .<br />
Wat doet uw heer? que fait votre maitre?<br />
Hoe vaart uw'broeder? comment fe porte votre frlre?<br />
H,©e veel geld hebt gij? combien d''argent avez vous?<br />
ö 4
$6 Op/lellen, betreffende de Vervoeging<br />
! S<br />
d i e<br />
ï- " T Vraag m e t é é n<br />
deezer bovengenoemde<br />
bijwoorden niet begint, als:'Is datmïrf<br />
te koop? dan zet men het over als of ei ftoS dat<br />
paard is het te koop? ce cheval est-ilTZndrX<br />
kookt het water? als of er (tonde: het water kook'<br />
het? Peau bout-elle, en zo voords. *<br />
Optellen, betreffende de Vervoeging der<br />
behulpzaame Werkwoorden, hebben,<br />
avoir x en zijn, fyre.<br />
N 9<br />
. i.<br />
Ik heb f w A , ' i het boek, dat 3 ik had «r/*<br />
ten 3 Wij hebben geweest 2 ^ 4 A/»We 5, dat<br />
gij hebt gehad het genoegen 6 van het te hebben<br />
wedergevende» 7. Gij zijt gelukkig 8 van niets te<br />
hebben te vreezen 9. Zoudt gij zijn genoeg 10<br />
awaas 11 u, te vergenoegen 12 iq de<br />
14 van vriendfchap 15, die hij u heeft PT-<br />
£*WI6? Wij zullen niet zijn zo i 7 dwaas fs.<br />
Oij zult zijn m?//^ 19 van te zijn ^ r * » 2 o<br />
aan dc W
van de behulpzaame Werkwoorden. 57<br />
N°. 2.<br />
Hij heeft mij gefchreven 1 een brief; ik zou<br />
hem 2 hebben reeds 3 geantwoord 4, maar ik heb<br />
het niet gedaan 5, om dat 6 zij ons hadden verzekerd<br />
7 dat 8 hij was gegaan 9 buiten de ftaci 10.<br />
"Wij zouden hebben kunnen 11 fchnjven aan de<br />
moeder: maar zij is niet onderricht 12 van de zaak 13.<br />
Zij zou zijn zeer verlegen 14, indien wij haar daarover<br />
15 hadden gefchreven.' Gij hebt gedaan kwalijk<br />
16 van niet te hebben geleend 17 geld aan een<br />
vriend, die 18 er u 19 heeft geleend meer dan<br />
eens 30 toen 21 gij hebt geweest in de verlegenheid<br />
22. Gij zoudt hebben geweest zeer ondank.-*<br />
baar 23, indien gij hadt vergeten 24 de dienften 25,<br />
die 26 hij u heeft bewezen 27 in de tijden van te*<br />
genjpoed 28 en van armoede 29,<br />
1 écrit.<br />
2 lui.<br />
3 déja.<br />
4 répondu.<br />
5 fait.<br />
6 paree que.<br />
7 asfurc.<br />
8 que.<br />
9 allé.<br />
30 hors de la ville.<br />
11 pu.<br />
12 inftruite.<br />
13 affaire /.<br />
14 embarrasfée.<br />
15 en.<br />
16 mal.<br />
17 prêté.<br />
18 qui.<br />
19 vous en.<br />
20 plus d'une fois,<br />
N°. 3.<br />
21 lorsque.<br />
22 embarrasw.<br />
23 ingrat.<br />
24 oublie.<br />
25 fervice nu,<br />
26 que.<br />
27 renduf.<br />
28 adverfné/.<br />
29 pauvreté/. (<br />
Ik zou u hebben reeds I wedergegeven 2 her.<br />
geld dat 3 gij hebt gehad de goedheid 4 van mi]<br />
te leenen 5; maar zijt verzekerd 6 dat 7 de koopman 8<br />
mij nog niet 9 heeft betaald 10 de waaren 11 die<br />
ï aeja.,<br />
2 rendu.<br />
3 que.<br />
4 bonré ƒ:<br />
5 de me prêter.<br />
6 asfuré.<br />
7 que.<br />
.8 marchand m.<br />
D 5<br />
9 pas encore.<br />
10 païé.<br />
11 marchandife ƒ.
Ofjhffe*, betreffende de Vervoeg^<br />
% n % ^ t n ^ & & i"- di£n<br />
«rm 15. dar 16 wiart lii<br />
J<br />
Z<br />
even<br />
de W.18. m e<br />
3<br />
over niet ïijn J veSld : JPfl«<br />
12 lui.<br />
13 vendues.<br />
J4 ce que.<br />
15 pauvres.<br />
16 oU.<br />
17 tantót.<br />
18 ehambre /.<br />
9 hadde<br />
° Ude<br />
n 2<br />
" *«<br />
i e t zi<br />
J»<br />
i7? ik was in<br />
1 z o u i k<br />
verneugd; hij is het waardig o<br />
daar-<br />
2.<br />
N?. 4.<br />
Zoudt gij zijn ^ 1 in ft de i«r* ,9 r>«<br />
? dtel x? j ÏM<br />
a d<br />
« «4 de gewlZe'% fi<br />
d C n b r k f a a<br />
S"T *° " den koopi >? Wi het<br />
mar W i^lri^ ~ ~ 2 t hette dln X<br />
maar wij zijn 23 geweest over^hnM .J<br />
ï d/manche.<br />
2 it.<br />
.3 églifè/.<br />
4 disciple m.<br />
o rc-us.<br />
'7' Qj _<br />
V WfiireT<br />
19 quï.<br />
20 appefè.<br />
2J comment,<br />
22 venu.<br />
23 ici.<br />
24 venu's.<br />
2<br />
5 par terre.<br />
9 9ue.<br />
1* c*r.<br />
ii manquc.<br />
J 2 de me ie dire.<br />
13, comme.<br />
14 toujours.<br />
15 courumt; f,<br />
16 de faire.<br />
26 appris.<br />
27 que.<br />
28 négc-ce».<br />
29 en.<br />
30 aife.<br />
31 pourquoi.<br />
32 digne,<br />
17 dit.<br />
}& Jé.<br />
?9 fait.<br />
20 èciït.<br />
21 intentionnéSa<br />
22 de ie faire. '<br />
*3 y.<br />
24 portés.<br />
n
1 trouvé.<br />
2 le.<br />
3 pas encore»<br />
4 je crois.<br />
1 diné.<br />
2 chez.<br />
van de behulpzaame Werkwoorden. 5> (<br />
5 que.<br />
6 rendu.<br />
7 inftruit,<br />
8 aifes.<br />
N°. 6.<br />
9 appris.<br />
10 joué.<br />
11 hérité.<br />
12 défendu.<br />
Hebt gij gegeten i gisteren bij 2 mijn' oom? Ik<br />
heb er gegeten. Zij hebben er ook gegeten. Mijn<br />
neef zou er ook geweest hebben, indien hij niet<br />
had geweest verzocht 3 elders 4. Hij was geweest<br />
verzocht bij zijn' oom. Zijn zij er allen 5 gebleven<br />
6? of zijn zij er niet gebleven? Zij zijn er<br />
3 invité.<br />
4 ailleurs.<br />
5 tous.<br />
é restés»
ÓO Opfeilen, betreffende de Vervoeging<br />
allen gebleven. Wij hebben er ook geweest, want<br />
wij hadden er geweest verzocht 7, anders 8 zouden<br />
wij er niet hebben geweest. Waarom zijt gij er<br />
ook met 9 geweest? Ik zou er wel zijn gegaan 10<br />
indien men mij had aangedaan 11 de eer van mij te<br />
verzoeken 12. Men zal het hebben vergeeten 13.<br />
Zoudt gij hebben reeds 14 uitgelezen 15 het boek<br />
dat ik u geleend 16 heb? Ik zou het hebben reeds<br />
uitgelezen, indien ik niet ziek geweest ware. Ik<br />
heb de koorts 17 gehad.<br />
7 invites.<br />
8 fans ceia.<br />
9 non plus.<br />
10 allé.<br />
11 fair.<br />
12 de m'inviter,<br />
13 oublié.<br />
14 déja.<br />
N°. 7.<br />
15 achevé de lire,<br />
16 prêté.<br />
17 fièvre/.<br />
Mijn 1 broeder 2 heeft u gezegd 3, dat 4 mijn<br />
oom 5 ziek 6 was. Ik zou het u hebben gezegd<br />
zo 7 hij het u niet gezegd had; maar ik heb het u<br />
niet gezegd, naardien 8 hij het u heeft gezegd. Ik<br />
heb daarom 9 ook niet 10 gedacht 11. Mij'n vader ia<br />
heeft mij een boek gegeven 13. Mijn broeder zal<br />
er 14 ook een hebben; maar zijn 15 boek zal niet<br />
zijn zo 16 fraai 17 als 18 het mijne 19. Ik wenschte<br />
wel dat wij het reeds 20 hadden! Gijlieden hebt<br />
niet verleend 21 het oor aan de vermaaningen, die 22<br />
wij ulieden hebben gegeven 23. Wij zouden ulieden<br />
niet bekeven IA. hebben, indien 25 gijlieden<br />
oplettend 26 geweest waart.<br />
1 mon.<br />
2 frère w.<br />
3 dit.<br />
4 que.<br />
5 oncle 7»,<br />
6 malade.<br />
7 fi.<br />
8 puisque.<br />
§ y.<br />
10 non plus.<br />
11 penfé.<br />
12 pere w.<br />
13 donné.<br />
14 en.<br />
15 fon.<br />
16 fi.<br />
17 beau.<br />
18 que.<br />
19 mien ra.<br />
00 deja.<br />
21 preté.<br />
«2 que.<br />
23 données.<br />
24 grondés*.<br />
35 fi.<br />
26 attentifïj
van de behulpzaame Werkwoorden. ot<br />
N°. 8.<br />
:<br />
Waarom I hebt gij mij 2 niet wedergegeven 3 het<br />
boek, dat 4 ik u had geleend 5? Ik had gedacht 6,<br />
dat gij het mij zoudt hebben wedergegeven voor<br />
langen tijd 7. Gij hebt daaraan 8 zekerlijk 9 niet<br />
gedacht: wij hebben het 10 van noden \%. Wij<br />
zouden het u reeds hebben wedergegeven, indien<br />
mijn broeder het niet hadde gehad; maar wij hebben<br />
niet geweten 12, dat hij het zou hebben gehouden<br />
13 zo lang 14. Wij zouden het hem 15 niet<br />
hebben geleend 16, indien wij het hadden geweten.<br />
1 pourquoi.<br />
2 me.<br />
3 rendu.<br />
4 que.<br />
5 P r<br />
ê'é.<br />
6 penfé.<br />
N°. o.<br />
Hebt gij geproefd 1 van het vleesch 2, dat 3 de<br />
vleeschhouwer 4 u heeft, u had, u zal hebben en<br />
"u zou hebben gezonden 5? of hebt gij daarvan 6<br />
niet geproefd? ik heb daarvan geproefd. Wij hadden<br />
hem 7 bevolen 8 ÖOT O«X te zenden 9 osfenvleesch<br />
10 en een halfs- 11 nierftuk 12; en hij heeft<br />
ons gezonden jchaapenvleesch 13 en varkensvleesch 14.<br />
De £Ö«" 55 zou ons hebben bezorgd 16 hoenders 17,<br />
duiven 18 en eieren 19; maar hij is niet geweest<br />
op 20 de markt 21. Wij hebben er 22 geweest,<br />
1 gouté.<br />
2 viande ƒ.<br />
3 que.<br />
4 boucher m,<br />
5 envoïé.<br />
6 en.<br />
7 lui.<br />
8 ordonné.<br />
7 il y a longfems.<br />
8 y.<br />
9 certainement.<br />
10 en.<br />
11 befuin.<br />
12 fu.<br />
9 de nous envoïer.<br />
10 boeuf m.<br />
11 veau MI.<br />
12 longe ƒ.<br />
13 mouton m.<br />
14 cochon m.<br />
15 pai'fan m.<br />
16 procuré^<br />
13 gardé.<br />
14 fi longtems»<br />
15 lui.<br />
ló prété.<br />
17 j>oule ƒ.<br />
18 pigeon m.<br />
19 oeuf in.<br />
20 lees aan,<br />
21 marché nu<br />
22 y.
Opfiellen, betrefende.de Vervoeging<br />
maar wij hebben hem 23 er niet gevonden 24. Heeft<br />
de meid. 25 gekocht 26 boter 27? ja, zij heeft er<br />
van gekocht Ik dacht 28 dat zij daarvan niet zou<br />
hebben gekocht, want de boter was duur 29.<br />
23 Ie.<br />
24 trouvé.<br />
2£ iervante ƒ.<br />
2 6 acheté.<br />
27 beurre m.<br />
28 je pen Ibis.<br />
N°. 10.<br />
29 cher.<br />
Ik heb *w« morgen 1 mijn boek gehad en ik<br />
heb het 2 niet meer 3. Ik had het nog, toen 4 gij<br />
zijt ingekomen 5. Ik zou het nog hebben, indien<br />
Jk het met haddet laaten 6 Jlingeren 7. Zoudt gij het<br />
met hebben gehad? gij hebt het gehad zekerlijk 8<br />
want wij hebben het u zien hebben 9. Het 10 \l<br />
geweest op n de tafel. Het was van den morgen<br />
nog- op 12 &z plaats 13. I 4 ft het heb<br />
Ae?rf 15 gisteren. Het zou er 16 zijn nog wel, indien<br />
gij het niet haddet genomen 17. Zoudt gij het<br />
hebben genomen om te 18 hebben het vermaak l 0<br />
van mij te plaagen 20 ? Ik zou hebben gedaan 21<br />
zeer 22 kwalijk 23, indien ik het gedaan hadde met -4<br />
het voorneemen 25 om u te plaagen 26.<br />
1 ce maun.<br />
2 Ie.<br />
3 plus.<br />
4 lorsque.<br />
5 entrei<br />
6 laisfé.<br />
7 trainer.<br />
8 certainement.<br />
5? vu.<br />
10 il.<br />
11 fur.<br />
12 a.<br />
13 endrolt m,<br />
14 ou.<br />
15 mis.<br />
16 y.<br />
17 prïs.<br />
iS pour.<br />
19 pla'fir m.<br />
20 de me tourmen.<br />
ter.<br />
21 fait.<br />
22 trés.<br />
23 mal.<br />
1 24 dans.<br />
25 intention ƒ.<br />
26 de vous tourmentér.
van de behilpzdhme Werkwoorden» €*\<br />
N°. ii.<br />
Mijne i zuster a heeft mij 3 een' koker 4 gegeten<br />
5, en zij 6 heeft mij gezegd 7, dat 8 ik zou.<br />
hebben nog 9 iets anders 10, indien ik was gehoorzaam<br />
11 aan de bevelen 12 des meesters. Heeft zij<br />
ook 13 14 gegeven aan uwen broeder? Zij<br />
had hem 15 wel beloofd 16 ietfij, indien hij zou<br />
zijn zoet 18; maar naardien 19 hij niet is geweest<br />
zoet, heeft zij hem niets gegeven. Gijlieden hebt<br />
geenzins 20 beantwoord 21 aan de zorg 22, die 23<br />
men genomen 24 heeft voor 25 u; daarom '26 hebt<br />
gijlieden verdiend 27 de berispingen 28, welke men<br />
ufieden gedaan 29 heeft./' Ik wenschte wel dat gijlieden<br />
daaraan 30 haddet beantwoord; J«« 31 zouden<br />
wij ulieden gepreezen 32 hebben; maar wij hebben<br />
het 33 niet gedaan 34, omdat 35 gijlieden A
6& Opfeilen, betreffend* de Vervoeging<br />
geweest in 7 de kerk 8; maar hij is er 9 niet se*<br />
-weest. Ik zou hem er Wel hebben gezien, L<br />
dien 10 hij er geweest ware. Zijnde gisteren li<br />
lij ia uwen neef 13, heb ik daar gezien dén van<br />
L f t i t A ^ gekocht 15 voorleden<br />
jaar 16. Ik had het reeds gelezen 17; indien ik<br />
het met hadde gelezen, ik zou u 18 daarom hebben<br />
gevraagd 19. Ik heb daartoe 20 nu 21 geen' lust 20.<br />
Waarom 23 zijt gij niet geweest op 't fchool 24 PVV-<br />
/er«* OTor^-e» 25 ? het 26 was 27 te 28 JW 20<br />
30 wij daaraan hebben gedacht 31; indien het<br />
niet ware geweest te laat, wij zouden er zijn gekomen<br />
32. ' ö<br />
7<br />
8 églife/.<br />
9 y-<br />
10 (I.<br />
31 hier.<br />
12 chez.<br />
13 coufin m.<br />
14 que.<br />
15 achetés.<br />
N°. 13.<br />
Hebt gij, had gij, zult gij hebben, en zoudt gij<br />
hebben ontvangen 1 den brief 2, rf/V» 3 mijn 4 focp-<br />
5 u heeft, u had, u zal hebben en u zou<br />
hebben gefchreven 61 Wij hebben hem 7 niet, wij<br />
hadden hem niet, wij zullen hem niet hebben, en<br />
wij zouden hem niet hebben ontvangen 8; indien<br />
wij van hem y een' brief ontvangen hadden, zouden<br />
wij hem reeds geantwoord 10 hebben. Ik wenschte<br />
wel dat hij ons reeds gefchreven 11 hadde! Hebt<br />
3 recu.<br />
3 lettre ƒ.<br />
3 que.<br />
4 mon.<br />
16 1'an pasfé.<br />
17 lu.<br />
18 vous,<br />
19 demandé.<br />
20 en.<br />
21 a préfent.<br />
22 pas envie.<br />
23 pourquoi.<br />
24 école ƒ.<br />
5 marchand m.<br />
6 écrite.<br />
7 la.<br />
8 resue.<br />
25 hier au matin.<br />
26 IL<br />
27 déja.<br />
28 trop.<br />
29 tard.<br />
30 lorsque.<br />
31 penlé.<br />
31 venus.<br />
9 lui.<br />
10 repondHs<br />
11 écric.<br />
gij -
van de behulpzaame Werkwoorden. 65<br />
gij wel geweten 12 het geen 13 zij ons zouden hebben<br />
gefchreven. Wij hebben het geenzins geweten<br />
en wij hebben ook niet 14 daaraan ingedacht 16'.<br />
Ik zou wel gewenscht 17 hebben, dat wij het 18 ge*<br />
weten hadaen.<br />
12 fu. |<br />
13 ce que.<br />
14 non plus.<br />
15 y.<br />
16 penfé.<br />
N°. 14,<br />
17 voului<br />
18 le.<br />
Hebt gij^et gemaakt 1 het op/lel 2, dat 3 dé<br />
meester u hes^j u had, u, zal hebben en u zou<br />
hebben gegeveriqfojk heb hef 5 nog 6 niet gemaakt;<br />
ik zou het wel^glpaakt hebben, zo mijn neef<br />
hier 7 niet g&weesrawe./Hij heeft mij 8 er van 9<br />
afgehouden 10; maar'*iK\zal het wel gemaakt heb-<br />
'ben, wanneer iï ik morgen 12 op fchool zal geko*<br />
men 13 zijn. Ziit daatJbra-.juet bekommerd 14. Gij<br />
zoudt met mij 15 ui:gegaan 16 zijn, indien gij het<br />
gemaakt haddet. lk ;heb mijne les 17 niet kunnen 18<br />
leeren 19, o»ófotf 2#ik mijn boek- verloren 21 heb.<br />
Uwe 22 flofheid 23 is de oorzaak 24 van het JW-<br />
Mes 25 van het boek. ,,<br />
1 fait.<br />
2 theme m.<br />
3 que.<br />
4 dunne.<br />
5 le.<br />
6 encore.<br />
7 ici.<br />
8 me.<br />
9 en.<br />
10 ernpêché.<br />
11 quand.<br />
12 demain.<br />
13 venu.<br />
14 inquiet.<br />
15 avec moi.<br />
ló forti.<br />
17 ma lecon.<br />
18 pu.<br />
E<br />
jQ/a||$èndre.<br />
21 pefdjuv-^<br />
22 votret h<br />
23 négligWe<br />
24 caufe f.'-i,<br />
?5 perte ƒ.
€6 Opfeilen, betreffende de Vervoeging<br />
N°. 15.<br />
Waarom 1 hebt gij mij2 niet gegroet 3, wanneer 4<br />
ik u ontmoet 5 heb? ik had niet gedacht 6, dat gij<br />
zo onbeleefd 7 waart. Uw broeder heeft mij wel<br />
verzekerd 8, dat gij nooit 9 geweest zijt,<br />
en dat gij het 10 nooit zult zijn, om dat 11 gij nooit<br />
hebt verleend 12 het oor aan de vermaaningen,<br />
die 13 uwe 14 ouders en meesters u gegeven 15 hebben;<br />
want zo gij daaraan 16het oor verleend haddet,<br />
zoudt gij zo onbeleefd niet zijn. Ik wenschte wel<br />
dat gij beleefder 17 waart. De kinders, die 18 eene<br />
goede opvoeding gehad hebben, hebben nooit nage.<br />
laten 19 te groeten 20 de geenen 21, die onder 2a<br />
zijn dan zij 23.<br />
1 pourquoi.<br />
2 me.<br />
3 falué.<br />
4 quand.<br />
5 rencontré.<br />
6 penfë.<br />
7 incivil.<br />
8 asfuré.<br />
N°. 16.<br />
Zoudt gij ontvangen 1 hebben de boeken, die 2<br />
ik u gezonden 3 had ? ik zou u dezelven 4 wel eerder<br />
5 gezonden 6 hebben; maar het 7 is mi*' 8
van de behulpzaame Werkwoorden: 67<br />
en mijn knecht 16 was ook niet 17 t'huiSi Ik had<br />
hem elders 18 gezonden 19. Ik Wenschte wel, dat<br />
gij dezelve vroeger 20 ontvangen 11 haddet!heb ik u<br />
niet de redenen 22 gezegd 23, welken 24 mij belet 25<br />
hebben, mij belet hadden, en mij zouden belet<br />
hebben het te doen eerder. Mijn broeder heeft de<br />
boeken niet gelezen 26. Hij had gisteren 27 in<br />
•dezèlven 28 nog niet gezien 29.<br />
ï6 domeftique «.<br />
17 non plus.<br />
18 aideurs.<br />
ÏQ envoié.<br />
ao plutöt.<br />
21 regus.<br />
22 railön ƒ.<br />
23 dit.<br />
24 qui-<br />
25 empêché.<br />
N°. 17.<br />
20" Iu.<br />
27 hier.<br />
28 y.<br />
29 vu.<br />
Waarom r zijt gij niet gekomen 2, wanneer 3 Ik'f<br />
11 geroepen 4 heb? ik zou Wel gekomen zijn, indien<br />
ik gehoord 5 hadde, wanneer gij mij 6 geroepen 7<br />
hebt; en ik zou u hebben gezegd 8, dat mijn neer 4<br />
hier g L-wee't is , en dat 9 hij naar u 10 heeft gevraagd 11.<br />
Ik weet niet 12 wat 13 hv u te zeggen 14 had; hel<br />
Jpijt mij 15 dat gij het hem 16 niet hebt gevraagd.<br />
Ik'denk 17, dat hij een' brief voor ï8 mij tg ont±<br />
vangen 20 heeft van mijn' oom, die 21 mhfchien 24<br />
z M 23 zal zijn. Ik heb er 24 nog nooit een' 25<br />
van hem 26 ontvangen. Ik hoop dat ik er nu af<br />
een' zal ontvangen hebben»<br />
ï pourquoi»<br />
2 venu.<br />
3 1'Tsque.<br />
4 appeilé<br />
5 entendu.<br />
6 me<br />
7 appeilé.<br />
8 dit.<br />
9 qu».<br />
10 vous.<br />
11 demandé.<br />
12 j'ignore.<br />
13 ce que.<br />
14 a dire.<br />
15 je fuis faché.<br />
jö le lui.<br />
17 penfe.<br />
18 pour.<br />
£ *<br />
19 moi.<br />
20 reeu.<br />
ai qui.<br />
22 peut-être.<br />
23 maiade.<br />
24 en.<br />
25 une.<br />
26 lui.<br />
27 a preien*»
óê Opfeilen, betreffende de Vervoeging<br />
N p<br />
. 18.<br />
Wij hebben het werk i gelezen 2, dat % de Heen.<br />
N.... gemaakt 5 heeft; wij hebben daarin 6 niets<br />
fraais 7 gevonden 8. //(' weet niet 9 wat 1® mijne<br />
broeders daarover 11 gedacht 12 zullen hebben. Ik<br />
geloof niet 13, dat 14 zij daarover voldaan 15 zullen<br />
geweest zijn, indien zij het 16 reeds gelezen hebben.<br />
Mijn vader, het gelezen hebbende, heeft het<br />
wedergegeven 17 aan mijn' oom, die 18 het hem 10<br />
geleend 20 had: gij hebt het gelezen, wat. 21 hebt<br />
gij daarvan gedacht? Is het 22 van uw' fmaak 23.<br />
geweest ? wij hebben daaraan getwijfeld 24. ik heb<br />
het aan den broeder van den Heere N.... geleend<br />
gehad, die het mij 25 reeds zal hebben terug gezonden<br />
26.<br />
1 ouvrage m.<br />
2 lu.<br />
3 que.<br />
4 Sieur m.<br />
5 compofé.<br />
6 y.<br />
7 rien de beau.<br />
8 trouvé.<br />
9 je ne fais pas.<br />
10 ce que. 19 le lui.<br />
11 en.<br />
20 prêté.<br />
12 penfé. 21 que.<br />
13 je ne crois pas, 22 il.<br />
14 que. 53 goöt m.<br />
15 fatisfaits. 24 dcuté.<br />
16 le.<br />
25 me le.<br />
17 rendu.<br />
18 qui.<br />
26 renvoïé.<br />
Ik heb vernomen 1, dat 2 Mijnheer uw broeder<br />
efiorven 3 is; zijn dood 4 heeft u zekerlijk 5 zeer 6<br />
f idroefd 7: het 8 is een £roo/ verlies 9; maar /fe 10<br />
is tevens 11 zf&r 12, ^ 1 3 God het 14 15<br />
1 appris.<br />
2 que.<br />
3 mort.<br />
4 la mort.<br />
5 certainemenr.<br />
6 trés.<br />
7 attristé.<br />
8 ce.<br />
9 grande perte.<br />
10 il.<br />
11 en même tem».<br />
12 certain.<br />
13 que.<br />
14 le.<br />
15 ainfi
•van de behulpzaame Werkwoorden. 8$<br />
gewild 16 heeft; dat de dagen des levens bepaald 17<br />
zijn door 18 den wil 19 van God. Het is ons geenzins<br />
geoorloofd 20 te 21 ziin wederfpannig 22 aan de<br />
begeerte 23 der Voorzienigheid 24 Indien 25 de<br />
mensch van te vooren 26 bedacht 27 hadde, dat wij<br />
flervelijk 28 zijn, zou hij niet zijn zo 29 bedroefd 30,<br />
ah 31 hij het ongeluk 32 heeft w» ite verliezen 33<br />
een' naastbeflaanden 34, 35 3°" ''V 37 is ><br />
hem lief is geweest, en hem lief zou zijn.<br />
16 voulu.<br />
17 déterminés.<br />
18 par.<br />
19 volonté ƒ.<br />
20 permis.<br />
21 de.<br />
22 rebelles.<br />
23 défir ra.<br />
24 Providence ƒ.<br />
25 fi.<br />
26 auparavant.<br />
27 reflechi.<br />
28 morteis.<br />
29 fi.<br />
30 attristé.<br />
31 quand.<br />
N°. 20.<br />
32 malheur ra.<br />
33 de perdre.<br />
34 proche parent ra.<br />
35 qui.<br />
36 lui.<br />
37 cher.<br />
Wij hebben ondervonden 1, dat 2 niets is onflandvastiger<br />
3 dan het geluk 4. Het ongeluk 5, dat 6<br />
ons is, ons was, ons zal zijn, en ons zou zijn<br />
overgekomen 7, heeft ons, had ons, zal ons hebben<br />
en zou ons hebben gedompeld 8 in de elende 9. Ik<br />
had nooit gedacht 10, dat het geluk zo 11 oufiand-'<br />
vastig 12 was 13. Het 14 heeft ons, en zou ons<br />
hebben toegelagchen 15 geduurende 16 langen tijd 17.<br />
Wij hebben er aan 18 te zeer 19 verkleefd 20 geweest.<br />
Indien wij daaraan niet zo zeer 21 verkleefd<br />
geweest waren, wij zouden nu 22 niet zijn zo o««<br />
1 expérimenté.<br />
2 que.<br />
3 plus inconftant.<br />
4 fortune ƒ.<br />
5 malheur m.<br />
6 qui.<br />
7 lurvenu.<br />
g piongés.<br />
9 rnilère ƒ.<br />
10 penfé.<br />
11 fi.<br />
12 inconfiant.<br />
13 a l'opt.<br />
14 elle.<br />
15 fouri.<br />
16 pendant.<br />
E 3<br />
17 Iongtems.<br />
18 y.<br />
19 trop.<br />
ao attachés.<br />
21 tant.<br />
22 a préfènt.
yo Op/lellen, betreffende de Vervoeging<br />
gelukkig 22, als wij het 24 zijn. Niemand 2K is<br />
ongelukkiger 26 dan de geene 27, die nooit gehad<br />
heeft tegenjpoed 28.<br />
8<br />
33 malheureux. 25 perfonne ne. 27 celui.<br />
2 4 J e<br />
' 2ö plus malheureux. 28. adverfité ƒ.<br />
N°. 21.<br />
He heb dikwijls 1 2 //>^n 3, welken 4 hadden<br />
bemerkt 5 in g ouderdom 7, d# g zii<br />
hadden verwaarloosd 9 den tijd der jeugd: zij zou-<br />
&a toen 10 wel hebben gementckt 11, dat zij Via<br />
hadden de gelegenheid 13, welke zij hadden «rwaarloosd<br />
14; zij zouden wel hebben willen 15 /«u<br />
7* -3<br />
1 7 z,<br />
j 18 niet meer hadden<br />
den tijd. Zijt aandachtig 19 aan het geen 20 u is<br />
onderwezen 21 geweest, op dat gij in uwen ouderdom<br />
geen beromv 22 hebbet van 'het verzuim 2%<br />
van den tijd van uwe jeugd! Gijlieden hebt een'<br />
meester, die geen moeite 24 heeft pefpaard oc,<br />
noch 26 zou gefpaard hebben: gijlieden zult mis-<br />
Jchien 27 met meer hebben de gelegenheid, die gijlieden<br />
nu hebt. Veelen 28 zouden wel hebben gewenscht,<br />
dat zij nog hadden gehad die 20 gelégenheid.<br />
y &<br />
1 fouvent,<br />
2 vu.<br />
3 gens.<br />
4 qui.<br />
5 remarqué.<br />
6 leur.<br />
7 vieillesfe ƒ.<br />
8 que.<br />
9 négligé,<br />
ao alors.<br />
11 fouhaité.<br />
12 encore.<br />
13 occafion ƒ.<br />
14 négligée.<br />
15 voulu.<br />
16 app'rendre.<br />
J7 lorsque.<br />
18 en.<br />
19 attentifs.<br />
20 ce quu-<br />
21 enlèigné.<br />
22 pas regret.<br />
*3 négügence ƒ.<br />
24 aucune peine ƒ.<br />
25 épargné.<br />
16 ni ne.<br />
27 peut-étre,<br />
28 plufieurs.<br />
29 cette.
van de behulpzaame Werkwoorden. 7$<br />
N°. 23.<br />
Wij hebben onderzocht 1 de zaak 2, waarover $<br />
men gefproken 4 had, en wij hebben bevonden 5,<br />
dat 6 men de waarheid 7 niet gezegd 8 heeft. Wij<br />
zouden daaraan 9 ook nooit hebben geloof geflagen<br />
10, indien gij het ons niet verhaald 11 haddet;<br />
wij zouden daaraan 12 niet getwijfeld 13 hebben,<br />
indien zij //# ons verzekerd 14 hadden. Zoudt gij<br />
wel hebben de floutmoedigheid 15 om te zeggen 16,<br />
dat gij het 17 nooit zoudt hebben gezegd? ik ben<br />
er tegenwoordig 18 geweest. Wij hebben het nooit<br />
ontkend 19; maar uw neef heeft het ons aldus 20<br />
verhaald. De Heeren 21, die 22 hier 23 geweest<br />
zijn, hebben ons daarover gefproken 24,<br />
1 examiné.<br />
2 affaire f.<br />
3 dont.<br />
4 parlé.<br />
5 trouvé.<br />
6 que.<br />
7 vérité/,<br />
S dit.<br />
N°. 23.<br />
Hebben zij u niet verhaald ï, waarmede a wij<br />
gisteren 3 den tijd hebben doorgebragt 4? Wij hebben<br />
gehad w;*?/ vermaaks 5; maar wij zouden gehad<br />
hebben nog meer vermaaks 6, indien gij bij 7 ons<br />
geweest waart. Veelen 8 hebben doorgebragt 9 den<br />
1 raconté.<br />
2 a quoi.<br />
3 hier.<br />
4 pasfé.<br />
9<br />
y*<br />
10 ajouté foi.<br />
11 raconté.<br />
12 en.<br />
13 douté.<br />
14 nous en asfuré.<br />
15 audace ƒ.<br />
16 de dire.<br />
5 beaucoup de<br />
plaifir.<br />
6 plus de plaifir.<br />
7 avee.<br />
E 4<br />
17 le.<br />
18 préfent.<br />
19 nié.<br />
20 ainfi.<br />
21 Mesfieurs.<br />
22 qui.<br />
23 ici.<br />
24 parlé.<br />
8 plufieurs.<br />
9 pasfé.
1% Opfeilen, betreffende de Vervoeging.<br />
tijd met 10 fpeelen n; maar ik heb het 11 niet ge»<br />
daan 13. Indien ik het gedaan hadde, zou ik het<br />
alleen 14 gedaan hebben, om te behaalden 15 aan<br />
de kinderen, die 16 bij ons waren. Hebt gij gezegd<br />
17 aan mijn' neef 'het geen 18 ik u daarover 19<br />
gezegd heb? ik heb fcm 20 daarover gefproken 21 y<br />
toen 22 wij waren 23. Hij heelt mij 24 gezegd<br />
de reden 25, die hem daartoe 26 hadden aangezet<br />
27, en wij hebben niet bevonden 28, «fo 29<br />
hij ongelijk 30 had, indien het 31 wvwr 32 is het<br />
geene hij mij gezegd heeft.<br />
10 a.<br />
11 jouer.<br />
12 le,<br />
13 fait.<br />
14 uniquement.<br />
15 pour plaire.<br />
qui.<br />
37 dit.<br />
18 ce que,<br />
19 er!.<br />
20 lui.<br />
21 parlé.<br />
22 lorsque.<br />
23 feul.<br />
24 me.<br />
25 raifon ƒ.<br />
N°. 24.<br />
26 y.<br />
27 porté.<br />
28 trouvé,<br />
29 que.<br />
30 tort.<br />
3« ih<br />
3« vrar.<br />
Ik heb bemerkt T, dat 2 gijlieden zijt Z
van de behulpzaame Werkwoorden. 73<br />
overtuigd 19 geweest van logens. / Hebt gij wel<br />
gehad vertrouwen in hun 201 Wij hebben in hun<br />
nooit gehad vertrouwen. Men heeft- tot nog toe 21<br />
altijd gehad vertrouwen in 22 uwen broeder, omdat<br />
23 men hem 24 nooit heeft kunnen 25 befchuldigen<br />
26 van logens. Zij hebben mij 27 daar*<br />
van 28 ook nooit kunnen befchuldigen.<br />
19 convaincu» 23 paree que. 27 me.<br />
20 en eux. 24 'le. 28 en.<br />
21 jusqu'a préfent. 25 pu.<br />
22 en. 26 acculer.<br />
N°. 25.<br />
Ik ben zeer 1 ziek 2 geweest federt 3 gij mij 4<br />
niet hebtgez/e» 5; ik heb gehad ook 6 pijn 7 in 8<br />
het hoofd 9, en ik heb geen' eetlust 10. Sedert 11<br />
wanneer 12 hebt gij geweest ziek? ik heb niet geweten<br />
13 dat 14 gij waart geweest ziek. Ik zou<br />
geweest hebben eerder 15 A/er 16, indien ik het<br />
hadde geweten. Wij hebben er van 17, wij hadden<br />
er van, wij zullen er van hebben, en wij zouden<br />
er van hebben hooren 18 fpreeken 19, toen 20 wij<br />
waren op 21 de buitenplaats 22 van uw' neef. De<br />
bezigheden, welken wij hadden, hebben ons belet 23<br />
te komen 24 eerder 25. Mijn vriend heeft daarvan<br />
ook niets geweten; anders 26 zou hij u hebben<br />
gegeven 27 een bezoek 28.<br />
1 fort.<br />
2 malade.<br />
3 depuis que.<br />
4 me.<br />
5 vu.<br />
6 ausfi.<br />
7 mal.<br />
8 a.<br />
9 tête ƒ.<br />
10 point d'appetit.<br />
11 depuis.<br />
12 quand.<br />
13 fu.<br />
14 que. '<br />
15 plutót.<br />
16 ici.<br />
17 en.<br />
1% eatendu.<br />
19 parler.<br />
20 lorsque.<br />
E 5<br />
21 a.<br />
22 maifon de campagne<br />
ƒ. /<br />
23 empêcftés.<br />
24 de venir.<br />
25 plutór.<br />
26 fans cela.<br />
27 rendu.<br />
28 vilite/.
74 Over de Voornaamwoorden.<br />
N% 26.<br />
Hoe veel I hebben zij gegeven 2 war 3 deeze 4<br />
boeken? ik heb gehoord 5, dat 6 zij «WKW 7 niet<br />
hebben gegeven veel 8. Zij zouden daarvoor hebben<br />
gegeven nog minder 9, indien ik niet geweest<br />
ware op 10 de verhooping 11 der boeken. Wij hebben<br />
er 12 geweest. Hebt gij gekocht 13 de boeken<br />
, du 14 wij hebben gezien 15 gisteren ? ik heb<br />
ze 16 niet gekocht 17, omdat 18 zij nog niet zijn<br />
geweest verkocht 19. Zij zullen zijn verkocht morgen<br />
20, en dan 21 zal ik ze hebben gekocht zekerlijk<br />
22. Ik wenschte wel dat zij waren netter 231<br />
ik zou ze hebben reeds gekocht vóór 24 de verkooping;<br />
maar men heeft mij daarvoor gevraagd 25<br />
te veel 26.<br />
1 combien.<br />
2 donné.<br />
3 de.<br />
4 ces.<br />
5 appris.<br />
6 que.<br />
7 en.<br />
8 beaucoup.<br />
9 moins.<br />
10 a.<br />
11 vendition ƒ.<br />
12 y.<br />
13 acheté.<br />
14 que.<br />
15 vus.<br />
16 les.<br />
17 achctés.<br />
18 paree que.<br />
V. R E G E L .<br />
Over de Voornaamwoorden.<br />
Des Promms.<br />
19 ver dus.<br />
20 demain.<br />
21 alors.<br />
22 certainement.<br />
23 plus propres.<br />
24 avant.<br />
25 demandé.<br />
26 trop.<br />
Een voornaamwoord is dat in de plaats van een<br />
naamwoord Haat.<br />
Men onderfcheidt zeven foorten van voornaamwoorden,<br />
als:<br />
1,0 De perfoonlijke voornaamwoorden, les pronoms<br />
perfonnels. 1
Over de perfoonJijke Voornaamwoorden. 7^<br />
2.) De bijvoegelijke voornaamwoorden, les pro*<br />
noms conjonStifs.<br />
SO De bezittelijke voornaamwoorden, lespronoms<br />
posfesjlfs.<br />
4. ) De aanwijzende voornaamwoorden, les pro*<br />
noms démonflratifs.<br />
5. ) De betrekkelijke voornaamwoorden, les pro*<br />
noms relatifs.<br />
6. j De onopzichtlijke voornaamwoorden, les pronoms<br />
abfolus; en<br />
7. ) De onbepaalde voornaamwoorden, les pronomi<br />
indêfinis.<br />
Over de perfoonlijke Voornaamwoorden.<br />
Des pronoms perfonnels.<br />
Deeze voornaamwoorden wijzen daadlijk den perfoon<br />
aan, of ftaan in deszelfs plaats.<br />
Voor den eerften perfoon gebruikt men je en<br />
moi, ik, voor het enkelvoudig; nous, wij, voor<br />
het meervoudig.<br />
Deezen zijn zo wel manlijk als vrouwlijk.<br />
De perfoonlijke voornaamwoorden voor den tweeden<br />
perfoon, zo wel in het manlijk, als in het<br />
vrouwlijk, zijn:<br />
Tu en tot, gij, voor het enkelvoudig.<br />
Vous, gij of gijl., voor het enkelvoudig en voor<br />
het meervoudig.<br />
Die voor den derden perfoon zijn:<br />
II en lui, hij, voor het enkelvoudig ?<br />
m H l l f c<br />
lis en eux, zij, voor het meervoudig* J '
-6 Over de bijvoegelijke Foornaamwoorden, enz.<br />
Elle, zij, voor het enkelvoudig?<br />
en Elles, zij, voor het meervoudige vrouw<br />
"jk.<br />
On, men, wordt een algemeen voornaamwoord,<br />
pronom général, genaamd, en kenmerkt den derden<br />
perfoon.<br />
Over deeze voornaamwoorden hebben wij reeds<br />
gehandeld ter gelegenheid van de vervoeging der<br />
behulpzaame werkwoorden; doch in het vervol 0,<br />
zal ik hierover nog breeder uitweiden, ' "<br />
Over de bijvoegelijke Voornaamwoorden.<br />
Des Pronoms conjonStifs.<br />
Deezen zijn me, mij, te en vous, u en ul., fe,<br />
zich, nous, ons, lui, hem, haar, leur, hun, haar,<br />
le, la, les, hem, haar, hen, en, er van, y, er aan,<br />
en worden, zo als reeds bij de vervoeging der<br />
behulpzaame werkwoorden gezegd is, voor het werkwoord<br />
geplaatst in alle tijden, uitgezonderd in de<br />
gebiedende wijze; hierover zal ik ook wijdloopiger<br />
handelen. ,<br />
Over de bezittelijke Voornaamwoorden.<br />
Des Pronoms posfesffs.<br />
Deezen worden aldus genaamd,omdat zij een bezitting<br />
te kennen geeven.<br />
Zij worden onderfcheiden in<br />
Onopzichtlijke voornaamwoorden, van bezitting,<br />
Pronoms posfesffs abfolus, en in<br />
Betrekkelijke voornaam woorden van bezitting,<br />
pronoms posfesffs, relatifs,
Over de onbpzichtlijke Voornaamwoorden. 77<br />
Over de onopzichtlijke Voornaamwoorden<br />
van bezitting<br />
Des Pronoms posfesfifs abfolus.<br />
Deezen worden altijd bij een naamwoord geplaatst ,<br />
en zijn de volgende.<br />
Voor een woord, dat manlijk enkelvoudig is:<br />
Mon, mijn.<br />
Ton, uw.<br />
Son, zijn, haar.<br />
Notre, ons, onze.<br />
Votre, uw, ulieder.<br />
Leur, hun, haar.<br />
Deezen worden ook geplaatst voor een woord dat<br />
met een' klinker of iiomme h begint, al is het<br />
vrouwlijk.<br />
Voor de woorden, die vrouwlijk enkelvoudig zijn,<br />
en met een' medeklinker of luidende h beginnen „<br />
plaatst men<br />
Ma, mijne.<br />
Ta, uwe.<br />
Sa, zijne, haare.<br />
Notre, onze.<br />
Votre, uwe, ulieder.<br />
Lear, hunne, haare.<br />
Voor alle woorden, die meervoudig zijn:<br />
Mes, mijne.<br />
Tes, uwe.<br />
Ses, zijne, haare.<br />
Nos, onze.<br />
Vos, uwe, ulieder.<br />
Leurs, hunne, haare.
1\ Over de ompzichtlijke Voornaamwoorden.<br />
Deeze bovengemelde voornaamwoorden fchikkcn<br />
zich even als de woordlidjes naar de naamwoorden -<br />
daar zr, byftaan in geflacht, getal en geval, men<br />
zegt bij voorbeeld: '<br />
Mon livre, mijn boek; om dat livre manlijk is.<br />
Mes livres, mijne boeken; om dat livre. meervoudig<br />
is.<br />
Ma plume, mijne pen; want plume is vrouwlijk,<br />
en zo voords.<br />
Wanneer de woordjes van of uit, in het Nederduitsch<br />
, voor één deezer voornaamwoorden geplaatst<br />
zijn, dan ftaat het voornaamwoord in den Genitif<br />
of Ablatif, en het wordt, in 't Fransch, overgezet<br />
door de; als: het blad van, of, uit mijn boek, la<br />
feuille de mon livre.<br />
Aan, is een teken van den Datif, en wordt overgezet<br />
door a; aan mijn boek, betekent des, a mon<br />
livre, en zo voords.<br />
Indien achter één deezer voornaamwoorden gevoegd<br />
wordt es, s oï er, dient de leerling dit te<br />
vertaaien als of het woordje van er voor ftonde:<br />
de uitgang es toont altijd het enkelvoudig aan, en<br />
er dan eens het enkelvoudig, dan eens het meervoudig,<br />
het geen de uitgang van het fubflantif genoeg<br />
leert onderfcheiden, bij voorbeeld:<br />
Zijnes of zijns boeks, de fin livre.<br />
Zijner moeder, de fa mere.<br />
Zijner boeken, de fis livres.<br />
Zijner moeders of moederen, de fis meres.<br />
Me H dient hier nog optemerken, dat a getekend<br />
wordt, indien het niet den derden perfoon van den<br />
tegenwoordigen tijd der toonende wijze van het<br />
behulpzaam werkwoord avoir aantoont<br />
Son, fa, fis worden dan eens door zijn of zijne,<br />
dan eens door haar of haare overgezet; leur en<br />
leurt betekenen ook dan eens hun of hunne, dan
Over de onopzichtlijke Foornaamwoorden.<br />
eens haar of haare. Zie hier den regel van het onderfcheiden<br />
gebruik!<br />
Wanneer men, in het Nederduitsch, wil aantooncn<br />
dat iet aan vrouwlijke perfoonen of zaaken toebehoort,<br />
gebruikt men haar of haare, (bij veelen<br />
ook heur en heure,) zo wel wanneer het aan één<br />
perfoon alleen, dan wanneer het aan meer dan één<br />
toekomt; men zegt bij voorbeeld: waar is uwe zuster?<br />
ik heb haar boek, haare pennen gevonden; en ook:<br />
uwe nichten waren t'huis, ik heb haaren tuin gezien<br />
, hier gebruikt men haar, haare of haaren voor<br />
de fubftantifs boek, pennen, tuin, om dat het de<br />
eigendommen zijn van vrouwlijke perfoonen; maar<br />
men zegt, zijn, zijne, hun, hunne, als men van<br />
manlijke of onzijdige perfoonen of zaaken fpreckt.<br />
De voornaamwoorden, zijn, zijne, haar en haare<br />
betekenen . in 't Fransch, altijd fon, fa, fes, wanneer<br />
men de bezitting van één' perfoon alleen aanwijst,<br />
bij voorbeeld:<br />
Waar is uw broeder? zie daar zijn boek! ou est<br />
votre frère? voila fon livre!<br />
Waar is uwe zuster? zie daar haar hoed, haare<br />
handfchoenen! oii est votre foeur? voila fon chapeau,<br />
fes gands!<br />
Haar, haare en hun, hunne, betekenen altijd leur<br />
of leurs, als het aan meer dan één' eigenaar of eigenaarfter<br />
toebehoort, bij voorbeeld:<br />
Wat hebben die jongens gedian? zij hebben hunne<br />
boeken verloren. Ou'out fait ces garfons-la?<br />
ils ont perdu leurs livres.<br />
Wat doen die meisjes ? zij bergen haare pennen.<br />
Que font ces files-la? elles ferrent leurs plumes.<br />
De leerling onderfcheide we!, wanneer, ons, hun,<br />
haar, bezittelijke voornaamwoorden, pronoms posfafifi,<br />
en wanneer zij bijvoeglijke voornaamwoorden,<br />
pronoms conjonctifs, zijn, bij voorbeeld:
80 Over de onopzichtlijke Voornaamwoorden.<br />
Zij hebben ons ons boek ontnomen, ils nous ont<br />
otè notre livre.<br />
Zij heeft haar haar werk gemaakt, elle lui a fait<br />
fon ouvrage.<br />
De dieven hebben hun hun geld ontftolen, les<br />
voleurs leur ont pris leur ar gent.<br />
Hier ziet men, dat de voornaamwoorden, ons,<br />
haar en hun, die terftond achter het werkwoord<br />
volgen, bijvoegelijke voornaamwoorden zijn, die den<br />
perfoon aanduiden; daar in tegendeel de voornaamwoorden,<br />
ons, haar en hun, op welke een naamwoord<br />
volgt, bezittelijke voornaamwoorden zijn.<br />
Het woord, zijn, is dan eens een voornaamwoord^<br />
dan eens een werkwoord; bij voorbeeld:<br />
Het zal zijn boek zijn, ce fera fon livre.<br />
Zij zijn zijn gefprek moede, ils font las de fon<br />
discours.<br />
Het voornaamwoord, zijn, dat voor de naamwoorden,<br />
boek en gefprek Haat, is een bezittelijk voornaamwoord,<br />
en het andere zijn, een werkwoord, dat<br />
men vervoegen kan.<br />
Deszelfs en derzei ver, vooreen naamwoord Haande,<br />
betekenen hetzelfde als de voornaamwoorden,<br />
zijn, zijne, haar, haare, hun, hunne, bij voorbeeld:<br />
Hij heeft deszelfs boek gehad, il a eu fon livre.<br />
Zij hebben derzelver brieven gelezen, ils ont lu<br />
leurs lettres.<br />
Deszelfs, voor een naamwoord ftaande, betekent<br />
altijd fon,feoï fes; en derzelver, betekent dan eens<br />
fon, fa, fes, dan eens leur of leurs, naar dat het<br />
op één' of meer bezitters ziet.<br />
Over
Over de betrekkelijke Voornaamwoorden. 81<br />
Over de betrekkelijke Voornaamwoorden van<br />
bezitting.<br />
Des Pronoms posfesffs reïatifs.<br />
Deeze zijn de volgende:<br />
Masc. fi/igi. Manl. enkelv.<br />
Le mien, de, of, het mijne.<br />
Le tien, de, of, het uwe.<br />
Le fen, de, of, het zijne, haare, (heure).<br />
jLe notre, de, of, het onze.<br />
Le votre, de, of, het uwe.<br />
Le leur, de, of, het hunne, haare, (heure.)<br />
Fem. fingl. VrouWl. enkelv.<br />
La tnienne. "*j<br />
La tienne. j<br />
La f enne. ' Het Nederduitsch<br />
La notre. ? als boven.<br />
La votre, \<br />
La leur. J<br />
Masc. plur. ( Manl. meerv.<br />
Les miens, de mijnen.<br />
Les tiêns, de uwen,<br />
Les fens, de zijnen, de haaren, (de beuren»)<br />
Les 'nOtres, de ónzeYi.<br />
Les votres, de uwen.<br />
Les leurs, de hunnen, de haaren, (de heurett.)<br />
Fem. plur» Vrouwl. meerv.<br />
Les inicnnes.~\<br />
Les tiennes. I<br />
Les fiennes. 'liet Nederduitsch<br />
Les notres. j als boven.<br />
Les votres. |<br />
Les leurs. j<br />
Deeze bezittelijke voornaamwoorden worden rela»<br />
tifs, dat is betrekkelijk, genaamd, om dat zij niet
?2 Over de betrekkelijke Voornaamwoorden*<br />
terttond voor een naamwoord ftaan; maar op eerr,.<br />
dat vooraf gaat, betrekking hebben, waarnaar zij<br />
zich in geflacht, genre, en in getal, nombre, fchikken;<br />
het geen hen van de onopzichtlijke voornaamwoorden<br />
v»n bezitting wel degelijk onderfcheidt, is,<br />
dat zij altijd een bepaald woordlidje, artkle défini,<br />
voor zig hebben, bij voorbeeld:<br />
Mijn boek is beter dan het uwe, mon livre ess<br />
meilleur que le votre.<br />
Hier ziet le votre op livre, boek, dat manlijk enkelvoudig<br />
is.<br />
Zijne pen is beter gefneden dan de mijne, fit<br />
plume est mieux taiïlée que la miemie.<br />
Hier ziet la mienne op plume, dat vrouwlijk enkelvoudig<br />
is.<br />
Uwe Iesfen zijn grooter dan de zijnen, vos le*<br />
gons font plus grandes que les fennes.<br />
Les fennes is vrouwlijk meervoudig, om dat le*<br />
gons vrouwlijk meervoudig is, en zo voords.<br />
De voornaamwoorden, letien, les tiens, la tienne,<br />
les tiennes, als mede ton, ta, tes, tu en toi, worden<br />
niet gebruikt, dan wanneer men roet zeer groote<br />
verachting of gemeenzaamheid, of tot God in her<br />
gebed fpreekt; anders bedient men zijr, in derzelver<br />
plaats, van le votre, la votre, les votres, votre^<br />
vos, vous.<br />
Men ziet, uit de hier boven opgenoemde betrekkelijke<br />
voornaamwoorden van bezitting, dat de of het<br />
haare, dan eens le fen, la fenne, les fiens. les fen*<br />
nes, dan eens le leur, la leur en les leurs betekent.<br />
Indien- men zig te binnen brengt, wat wij reeds<br />
bij de onoozichtlijke werkwoorden van bpzitting over<br />
fon, fa, fis, leur en leurs gezegd hebben, zal men
Over de betrekkelijke Voornaamwoorden. §j<br />
'ligt begrijpen, dat het zelfde onderfcheid hier ook<br />
plaats vindt, naamlijk, dat de, of, het haare, le<br />
fien, les flens, la fienne of les fiennés betekent, wanneer<br />
men de bezitting van één' perfoon alleen aan.<br />
wijst, en door le leur; la leur of les leurs wordt<br />
overgezet, als er meer dan één bezitter van dezelfde<br />
zaak bepaald wordt, als:<br />
Is dat de pen van mijne zuster niet ? neen, het<br />
is de haare, (heure,) niet. Nest ce pas la la<br />
plume de ma foeur? non,- ce n'est pas la fienne.<br />
, Hier zegt men la fienne en niet la leur, om dat<br />
het Ziet op de pen van mijne zuster alleen.<br />
Zijn dit de boeken van uwe nichten? het zijn de<br />
haare, (heure,) Sont ce ici les livres de vos coii*<br />
finesP ce font les leurs:<br />
Hier gebruikt men les leurs in plaats van les flens,<br />
'óm dat het de eigendom is van uwe nichten, die<br />
meervoudig zijn.<br />
Opfeilen, betreffende de onopzichtlijke Voor^<br />
naamwoorden van bezitting.<br />
Des Pronoms posfesffs abfoltts.<br />
N°. i.<br />
Mijn broeder en uwe zuster zijn, waren, hebben<br />
geweest, zullen zijn en zouden zijn hij i uwé»<br />
nicht, en wij hebben allen i geweest gisteren in<br />
den tuin van haaren vader. Heeft uw broeder niet*<br />
had hij niet, heeft hij niet gehad, en zou hij niet<br />
hebben gehadt, haar boek en haare pennen? mijne<br />
zuster heeft ze 3 gehad 4; maar zij heeft ze niét<br />
meer. Zij heeft ze gegeven 5 aan haaren neef, als<br />
'ook 6 de papieren, welke 7 zij had ontvangen 8 vart<br />
1 chéz. 4 eus. 7 que.<br />
2 tous. s donnés. 8 recuïé<br />
3 les. 6 comme ausli.<br />
F a
$4 Opfeilen, letreffende de onopzichtlijke<br />
haare moeder. Mijne leerlingen zouden niet hebben<br />
gekend 9 hunne ksfen, indien ik hun hadde<br />
toegelaten ÏO uittegaan it. Hunne fchriften zijn<br />
flecht 12 gefchreven 13; daarom 14 hebben zij verdiend<br />
15 de verontwaardiging 16 huns meesters.<br />
9 fu. 11 mal. 15 mérité,<br />
ao permis. 13 écrites. 16 indignation ƒ.<br />
si de lörtir. 14 c'est pourquoi.<br />
N°. 2.<br />
Zijn vader en onze moeder hebben geweest gisteren<br />
bij uwen vriend. Ik heb nog niet, ik had<br />
nog niet, en ik zal nog niet hebben ontvangen 1<br />
een' brief 2 van mijne moei 3; maar ik heb er 4<br />
een' ontvangen van haare dochter, welke 5 mij 6<br />
heeft, mij had en mij zou hebben gefchreven 7,<br />
dat 8 haare moeder en haare broeders welvaarende<br />
\zijn 9. Ik heb ook reeds geantwoord 10 aan de<br />
dochter; maar niet it aan de moeder. Mijn zoon<br />
heeft niet zo veel vermogens 12 als zijn kind; maar<br />
de naarltigheid en de oplettendheid van onze<br />
dochter overtreffen l§ de naarftigheid en de oplettendheid<br />
hunner dochters. De meester befieedt 14<br />
•veel tijds IJ tot 16 de opvoeding 17 en tot het onderwijs<br />
18 van mijne kinderen, en hij heeft gegeven<br />
19 aan zijne kinderen de gelegenheid om tt<br />
waak en 20 vorderingen 21.<br />
1 recu.<br />
2 lettre ƒ.<br />
3 tante ƒ.<br />
4 en.<br />
5 qu>»<br />
6 me.<br />
7 écrit.<br />
8 que.<br />
9 fe portent bien. 15 beaucoup de<br />
10 repondu. tems.<br />
11 non pas. 16 a.<br />
12 autant de capa- 17 éducation ƒ.<br />
cité^ 18 inftruétion ƒ.<br />
13 furpasfent. 19 donné.<br />
14 emploïe. 20 1 e fafre.<br />
21 progrès JM.
foornaamwoorden van bezitting. ?5<br />
Onze meester heeft bevolen 1 aan zijne leerlingen<br />
te gehoorzaamen 2 aan hunne ouders: hij heeft beloond<br />
3 de oppasfendheid 4 zijner leerlingen. Zijne<br />
bezigheden 5 hebben hem
é6' Opfeilen, betreffende de onopzichtlijke<br />
Zijn meester heeft het voorneemen 10 gehad, om.<br />
te il fchrijven 12 aan hunne ouders, dat zij hebben<br />
verzuimd 13 altijd hunnen pligt 14; maar hun.<br />
ne traanen 15 hebben zijne gramfchap 16 ontwapend<br />
17.<br />
10 intention f.)<br />
11 de.<br />
12 écrire.<br />
13 négligé.<br />
14 devoir mi<br />
15 larme ƒ.'<br />
N°. 5.<br />
16 colère f.<br />
17 désarmé.<br />
Zijn vader en mijne moeder waren gisteren hij- s<br />
onze vrienden, en zij hebben er 2, zij hadden er,<br />
zij zullen er hebben, en zij zouden er hebben gefproken<br />
3 van hunne kinders, van hunne dienstboden<br />
4 en van hunne bezigheden 5. Ik heb hun gevraagd<br />
6, of 7 zij niets gehoord 8 hadden van onze<br />
omftandlgheden 9. ' Zij hebben ons geantwoord 10,<br />
dat zij er van 11 niets gehoord hadden. Hebben<br />
zij er van niet gefproken 12 aan mijnen vriend en<br />
aan mijne vriendin?'Zij hebben hun er van gefproken.<br />
Ik heb gezegd 13 aan mijnen knecHt 14, aan<br />
uwe meid 15 en aan hunne kinders het geen 16 onze<br />
vrienden ons hebben belast 17,<br />
1 ehez.<br />
3 y.<br />
3 parlé.<br />
4 domestique m.<br />
5 occupation.<br />
6 demandé.<br />
7 fi.<br />
8 apprïs.<br />
9 circonfiance ƒ.<br />
10 repondu.<br />
11 en.<br />
i,2 parlé.<br />
N°. 6,<br />
13 dit.<br />
14 domestique «a.<br />
15 (ervante ƒ.<br />
16 ce donr.<br />
ï£ chargéso<br />
Hebt gij gezien 1 het huis en den tuin van ongeil<br />
oom? ik heb ze 2 gezien 3. Het huis heeft<br />
2 les. 3 V1<br />
?s.
Voornaamwoorden van bezitting, §7<br />
mij 4 niet aangefaan 5. Wij hadden gehoord,<br />
dat 6 hij het 7 heeft, hij het had, hij het zal hebben,<br />
en hij het zou hebben verkocht 8 aan uwen<br />
vader. Hij heeft het niet verkocht, maar hij heeft<br />
het verhuurd 9 aan mijnen broeder en aan mijne<br />
zuster. Hun huisraad 10 is er 11 nog niet ge*<br />
bragt 12 geweest ; onze vrienden hebben het 13<br />
hun 14 afgeraaden 15. Zondt gij wel de goedheid 16<br />
hebben om mij te melden 17, of 18 gij het gefchenk<br />
19 van mijne zuster ontvangen 10 hebt? Wij<br />
hebben haar 21 haare, (heure,) klederen 22, haar<br />
linnen 23 en haare boeken gezonden 24, omdat zij<br />
ons daarom 25 gevraagd 26 had in haaren brief.<br />
4 me.<br />
5 plu\<br />
6 que.<br />
7 la.<br />
8 vendue.<br />
9 louée.<br />
uo meubles m. pl.<br />
ii y.<br />
N°. 7.<br />
Ik wenschte wel, dat wij waren in flaat 1 te<br />
beantwoorden 2 aan de dienflen 3, die 4 uw vader,<br />
uwe broeders en hunne vrienden bewezen 5 hebben<br />
aan ons huisgezin 61 rhijn broeder heeft ook gedaan<br />
7 veel vermaaks 8 aan uwen oom en aan uwe<br />
moei. Wij hebben dikwijls hooren 9 fpreeken^ 10<br />
van de bereidwilligheid 11 van uwe ouders om dienst<br />
te doen 12 aan hunne vrienden,en aan hunne vriendinnen.<br />
Mijn neef en mijne nicht hebben ook niet<br />
1 en état.<br />
2 de repondre.<br />
3 fervice m.<br />
4 que.<br />
12 apportés.<br />
13 'e.<br />
14 leur.<br />
15 déconfètllé.<br />
1 6 bonté ƒ.<br />
17 de me marquer.<br />
18 fi.<br />
19 prefent m.<br />
5 rendus.<br />
6 familie ƒ.<br />
7 fait.<br />
S beaucoup de<br />
plaifir.<br />
F 4<br />
20 recu.<br />
21 lui.<br />
22 harde f.<br />
23 linge m.<br />
24 envoïé.<br />
25 les.<br />
26 demandés.<br />
9 entendu.<br />
10 par ler.<br />
11 promptitude f.<br />
12 a rendre fervic»,
fSï Opfeilen, betreffende de onopzichtlijke.<br />
geweigerd 13 aan uwe broeders hün verzoek 14. Zïï<br />
hebben altijd getoond 15, «fe/ 4 z\\ w a r e n o n z a<br />
vrienden.<br />
13 refufé. J4 demande f. l 5 montré.<br />
N°. 8.<br />
#W 1 is het boek van Pieter 5 ? mijn broeder<br />
heeft deszelfs boek niet. Waar zijn de pennen van<br />
Sufanna 3? Mijne zuster heeft derzei ver pennen<br />
niet gehad, Waar hebben de fchrijfboeken 4 van<br />
mijne broeders geweest? Mijne neeven hebben der-<br />
«elver fchrijfboeken niet gezien 5. Onze broeders<br />
en uwe zuster, mijne moeder en haar kind, zouden<br />
hier zijn, indien mijne vrouw 6 en hunne kinders<br />
hier geweest waren. Zijt gehoorzaam 7 aan uwe<br />
ouders en aan uwen meester! laaten uwe daaden 8<br />
zijn onderworpen 9 aan hunnen wil 10 en aan hunna<br />
begeerten Iï J<br />
* °
Voornaamwoorden van bezitting.<br />
aan haare meesteres 15, De koning Salomo 16 zegt 17<br />
in z'jne fpreuken 18: mijn zoon! vergeet niet 19<br />
mijne wet 20; maar dat 21 uw hart 22 bewaare 23<br />
mijne geboden 24!<br />
15 maitresfe ƒ. 19 n'oubliez pas. 23 garde.<br />
16 Salomon. 20 loi ƒ. 24 cómmandement<br />
17 dit. 21 que. »»,<br />
18 proverbe m. 22 eoeur m.<br />
N°. 10.<br />
De kinders van mijnen broeder, van uwe zuster<br />
en van zijne vrouw zullen binnen 1 een oogenblik 2<br />
hier zijn. Ik wenschte wel, dat zij reeds fner waren!<br />
Mijn voornemen 3 is goed 4; maar het voornemen<br />
van zijnen broeder is niet, was niet, is niet<br />
geweest, en was niet geweest zo 5 goed 4 als 6 het<br />
voornemen van uwe zuster. Ik heb voorgelezen 7<br />
aan uwen broeder den brief, dien 8 ik heb, ik had,<br />
ik zal hebben, en ik zou hebben ontvangen 9 van<br />
onze vrienden. Zij hebben ons kennis gegeven 10<br />
van de veranderingen 11, welke 12 zijn voorgevallen<br />
13 in hunne zaaken 14 door 15 den dood 16 van<br />
hunnen vader.<br />
1 dans. 7 lu. 13 arrivés.<br />
2 moment m. 8 que. ,.' 14 affaire ƒ.<br />
3 desfein 1». 9 reeu. 15 par.<br />
4 bon. 10 donné avis. 16 mort/.<br />
5 ausli. 11 changement m.<br />
6 que. 12 qui.<br />
N°. 11.<br />
Mijtte zuster heeft mij 1 gefchreven 2, en zij heeft<br />
mij verzocht 3 in haaren brief te doen 4 haare grottenisfen<br />
5 aan uwe zuster en aan uwe nichten,<br />
1<br />
3 prié*. 5 compliment m.<br />
a ecrit. 4 de faire.<br />
F 5
9fiT Opjlelltn, lemffende de onopzichtlijke<br />
die 6 altijd haare vriendinnen geweest zijn. Zij<br />
heeft mij gemeld 7. dat 8 de zoon van onzen neef<br />
is overleden 9. Heeft uw broeder,u ook gefchreven?<br />
hij heeft mij niet gefchreven: hij heeft zeker,<br />
lijk 10 daartoe 11 niet gehad den tijd; hij zou het 12<br />
anderzins 13 wel hebben gedaan 14. De omftandigheden<br />
ig van zijn huisgezin 16 verdienen 17 onzen<br />
aandacht 18 en onze opmerkingen 19.<br />
6 qui.<br />
7 marqué.<br />
8 que.<br />
9 mort.<br />
10 certaineinent.<br />
11 en.<br />
12 le.<br />
13 autrement.<br />
14 fait.<br />
15 circonftance ƒ.<br />
N°. 12.<br />
16 familie/.<br />
17 méritent.<br />
18 attention f.<br />
19 reflexion ƒ.<br />
Aan wien 1 hebt gij, hadt gij, zult gij hebben, en<br />
zoudt gij hebben gegeven 2 mijn papier en mijn pen*<br />
nemes 3? Hebt gij ze 4 gegeven 5 aan zijnen neef,<br />
aan uwen broeder of aan mijne nicht? ik heb ze<br />
gegeven aan uwe medeleerlingen 6. De opvoeding 7<br />
mijns broeders maakt uit 8 de eenigfte zorg 9 van<br />
mijne ouders en van zijne meesters; maar mijn broeder<br />
beantwoordt niet 10 aan hunne zorg II. De<br />
vermaaken 12, welke uw oom toeftaat 13 aan uwen<br />
neef, doen veel fchade 14 aan zijne ftudiën 15. De<br />
ouders ft aan toe 16 doorgaands 17 te veel 18 aan<br />
hunne kinderen; zij verwaarloozen 19 hunne opvoeding<br />
20.<br />
1 qui.<br />
3 donné.<br />
3 canif ».<br />
4 les.<br />
5 donnés.<br />
6 condjsciple, m,<br />
? éducation/.<br />
8 fait.<br />
9 unique fbin m. 1<br />
10 ne répond pas.<br />
11 foin m.<br />
12 plaifir.<br />
13 accorde.<br />
14 font beaucoup<br />
de tort.<br />
15 étude ƒ.<br />
16 accordent.<br />
17 ordinairement.<br />
18 trop.<br />
19 négligent.<br />
20 éducation /.
,:" ;<br />
Voornaamwoorden van bezitting. " 91<br />
' " • N°. i 3.. , •<br />
Hoe vaart 1 uw grootvader en uwe grootmoeder ?<br />
ik had gehoord 2, dat 3 zij ziek 4 waren : mijn grootvader<br />
is altijd ziek/ijk *: mijne grootmoeder is wel<br />
ziek 6 'geweest; maar zij is reeds herjleld 7 van haare<br />
ziekte 8, ik had gedacht 9, dat haare zwakheid 10<br />
haar zou hebben veroorzaakt 11 den dood. Is mijn<br />
heer uw man reeds terug gekomen 12 van zijne<br />
reis 13? Hij is nog niet hier; maar ons huisgezin<br />
had hem 14 reeds van daag 15 gewacht 16, Hij zal<br />
zekerlijk 17 zijne zaaken i8 nog niet hebben afgedaan<br />
19; anders zou hij reeds t'huis zijn.<br />
1 comment fe por- 7 retabüe. , 14 le.<br />
1 tent. 8 maladie ƒ. 15 aujourd'hui,<br />
2 appris. 9 penfé. 16 attendu.<br />
3 iodébilité/. 17 certainement.<br />
4 malades. 11 donné. 18 affaire/.<br />
5 maladif. 12 revenu. 19 terminé.<br />
6 malade- 53 voïage m.<br />
N°. 14.<br />
Hij is de fteun 1 van zijn huisgezin 2 en de<br />
vreugd 3_ zijner ouders. Mijn buurman 4 is geweest<br />
bij.5 uwen vriend; zijne vrouw, haar zoon<br />
en haare dochters waren er 6 ook. Hebt gij gezien<br />
7 het werk van hun kind? wij hebben 'het 8<br />
gezien. Men heeft mij, men had mij, men zal<br />
mij hebben, en men zou mij hebben 'zo veel 9 verhaald<br />
10 van zijne bekwaamheid 11, van zijn oordeel<br />
12, van zijne vorderingen 13 en van zijne<br />
vlijt 14, maar ik heb bevonden 15, dat 16 zijn werk<br />
1 foutien m.<br />
2 familie/.<br />
7 vu.<br />
8 le.<br />
13 progrès m.<br />
14 zêle m.<br />
3 joie ƒ.<br />
a, voifin m.<br />
9 amant.<br />
10 raconté.<br />
15 trouvé.<br />
jfj que,<br />
5 chez. 11 capacité/.<br />
ö<br />
y» 12 jugement m..
gi Opfeilen, betreffende de onopzichtlijke<br />
zeer 17 plecht 18 gemaakt 19 was; dat zijne oplettendheid<br />
20 niet heeft beantwoord 21 aan hunne loftuitingen<br />
22.<br />
17 trés. 19 fait. 21 repondu.<br />
il mal, 20 attention ƒ. 22 éloge m,<br />
N°. 15.<br />
Zijne manier 1 van leeven 2 heeft niet behaagd 3<br />
aan zijne voogden 4. Hij is de faaf 5 van zijne<br />
driften 6. Hij heelt gemaakt weinig gewag 7 van<br />
de vermaaningen 8 onzer bloedvrienden 9* Zijne 0?/geregeldheden<br />
10 en He verdorvenheid 11 van zijne<br />
12 hebben verdiend 13 de 14 en de wachting<br />
15 van uwe broeders, van hunne vrienden<br />
en van mijne ouders. Zijn gedrag 16 heeft veroorzaakt<br />
17 droefheid 18 aan ons en aan ons kuisgezin<br />
19. Wij hadden gemeend 20, dat uwe berispingen<br />
21, hunne verwijtingen 22 en mijne vermaaningen<br />
23 zouden hebben gemaakt 24 indruk 25<br />
op zijn gemoed 26.<br />
ï maniere ƒ. 10 dércglement w. 18 affliêtion /. '<br />
2 vivre. 11 dépravation /. 19 familie /,<br />
3 plu, 12 rnoeur /. 20 penfé.<br />
4 tuteur m. 13 mérié. 21 reprimende ƒ.<br />
5 esclave »«. 14 haine ƒ. (de & 22 reproche m.<br />
6 pasfion/. is luidend.) 23 aimonition ƒ.<br />
7 peu de cas. 15 mépris JB. 24 fait.<br />
8 exhortation ƒ. 16 conduite/. 25 impresfion ƒ.<br />
9 parent m. 17 caufé. 26 coeur m.<br />
N p<br />
. 16*. •<br />
Uwe goedheden 1 en nwe beleefdheid hebben mij,<br />
hadden mij, zullen mij hebben, en zouden mij hebben<br />
verzekerd 2, dat 3 gij mij zoudt hebben toege-<br />
ï bonté ƒ. 2 asfuré. 3 l^e.
Foornaamwoorden van bezitting, pg<br />
ftaan 4 mijn verzoek 5, indien gij daartoe 6 haddet<br />
gehad de gelegenheid. Gij zijt geweest altijd zeer<br />
bereidwillig 7 om dienst te doen 8, aan uwe vrienden,<br />
zodra 9 uwe bezigheden het u 10 hebben,<br />
het u hadden en het u zullen hebben toegelaten II><br />
Ik wenschte ook wel, dat 12 wij hadden de gelegenheid<br />
om u te geeven 13 bewijzen 14 van onze genegenheid<br />
15, van onze achting 16 en van onze<br />
vriendfchap 17. Mijn voornemen 18 is goed ioj maar<br />
mijne 20 is te 'ixhepaald 22.<br />
4 accordé. II perm's. 17 amitié ƒ.<br />
5 demande/. 12 que. 18 inteniion ƒ.<br />
6 en. 13 de vous donner, 19 bonne.<br />
7 prompt. 14 preuve ƒ. 20 pouvoir m.<br />
8 a rendre fervice. 15 afflcticn ƒ. 2? trop.<br />
9 dèsque ƒ. 16 estime ƒ. 22 borné.<br />
10 vous le.<br />
N®. 17.<br />
De middelen 1, we/fo s onze meester heeft<br />
z/gv/ 3 0?» te herflellen 4 mijne medeleerlingen 5 in<br />
hunnen pligt. zijn niet geweest te vergeefsch 6.<br />
Hun gedrag 7, en hunne* manieren 8 zijn nu zeer<br />
gf-w/ 9; z.j hebben verkend 10 het oor 11 aan de<br />
vermaaningen huns meesters. De meester heeft gevonden<br />
11 het miidel om optewe> ken 13 hunne eerzucht<br />
1.. Mijn broeder is gelukkig 15 in zijne ondernemingen<br />
16; maar mijne zuster is ongelukkig 17<br />
in haare ondernemingen. Mijn vader, zijne moeder,<br />
uwe broeders, onze zusters en hunne vrienden<br />
zijn vertrokken : ik hoop 18, dat 19 hunne<br />
reis 20 gelukkig zal zijn.<br />
1 moïen m. 8 maniere/, 15 heureux.<br />
2 que. O bonnes. 16 entreprife ƒ.<br />
3 emploïés. 10 prété. 17 malheureulè.<br />
4 pour remettre. ir oreille ƒ. 18 j'espere.<br />
5 condisciple m. 12 trouvé, 19 que.<br />
54 Opfeilen, betreffende de onopzichtlijké<br />
N°. 18.<br />
Uwe dochter is zeer beminnelijk i; haar gedrag 2 j<br />
haare manieren 3 en haare minzaamheid 4 hebben,<br />
hadden, zullen hebben, en zouden hebben ingenomen<br />
5 het hart 6 en de genegenheid 7 van alle È<br />
haare bekenden 9. Uwe neeven zijn meer gevorderd<br />
io in hunne Jludi'èn 11 dan 12 mijne broeders.<br />
Schrijf 13 aan uwe moeder, dat z// u zende 14 uw<br />
/7»»é» 15, uw kleed 16, uwen mantel 17 en uwen<br />
Ao«/ 18! ik zal ook fchrijvm 19 aan mijne moeder,<br />
dat zij mij zende mijnen rok 20, mijn camifool | i<br />
en mijne kousfen 22. Onze neef heeft ook gefchreven<br />
23 aan zijnen oom o« te zenden 24 zijne<br />
boeken, zijn papier en zijne pennen.<br />
1 aimable. 9 connoisfince ƒ. 17 manteau m*.<br />
3 conduite/. 10 avance?. 18 chapeau Bi.<br />
3 maniere ƒ. n étude/. 19 j'écrirai.<br />
4 affabilité ƒ. 12 que. 20 habit m t<br />
5 gagné. 13 écrivez. 21 veste/.<br />
6 coeur m. 14 elle vousenvoïe. 22 bas m.<br />
7 affeétion ƒ. 15 linge. 23 écrit.<br />
8 toutes. " ïó habit. 24 de lui envoïer*<br />
N°. 19.<br />
Zijn grootvader 1 heeft gegeven 2 zijnen rotting 3<br />
aan mijnen oom, en zijnen degen 4 aan mijnen vader.<br />
Mijn vader heeft mij gegeven zijn horologie 5.<br />
Mijne moeder heeft ook gegeven aan mijne zuster<br />
haaren koker 6, veele 7 van haare mutfen 8 en van<br />
haare linten 9. Onze begeerten 10 en onze wil li<br />
moeten 12 zijn 13 onderworpen 14 'aan de geboden 15<br />
1 grand pere m. 6 étui ?». n volonté/.<br />
2 donné. 7 piufieurs. 12 doivent.<br />
3 ranne ƒ. 8 bonnet w. 13 être.<br />
4 épée /. 9 ruban m. 14 fbnmis.<br />
5 montre ƒ. ' 10 dcfir m, 15 commandement<br />
m. )
Voornaamwoorden van bezitting.<br />
onzes Gods. God heeft bepaald 16 de dagerl onzes<br />
levens: hij heeft zelfs 17 geteld 18 de halren 19<br />
ouzes hoofds 20.-. Mijn kind! verleen ai het oor aan<br />
de tucht 2a uws vaders, en veracht niet 23 het<br />
gebod uwer moeder!<br />
16 déterminé. 19 cheveux m. 22 discipline/.<br />
17 mêrpe. 20 tête ƒ. 23 ne mepriièz pxs,<br />
18 compté. 21 pretez.<br />
Onze kinders hebben gehoorzaamd 1 aan hunne<br />
bevelen 2. Uw broeder is geweest geprezen 3 van<br />
zijnen vader ter oorzaake 4 van zijne naarftjgheid ea<br />
van zijne oplettendheid. Onze vruchten zijn lekkerder<br />
5 dan 6 de vruchten van uwen hof; hunne<br />
boomen zijn beter j dan mijne boomen. Hun tui.<br />
nier 8 legt zig toe 9 meer op 10 de kweeking 11<br />
van hunne boomen dan onze tuinier. Mijn broeder<br />
en uw neef zijn op de hooge fchool 12 om te 13 voltrekken<br />
14 hunne ftudiën; maar hunne leerzaamheid<br />
heeft tot nog toe 16 met beantwoord 17 aan<br />
de onkosten die hunne ouders vsrpligt 19 ge.<br />
weest zijn te maaken ao.<br />
1 obéi. 8 jardiiïier m. 15 docihré /.<br />
2 or jre ra. 9 s'appiique. 16 jusqu'a préfeaï,<br />
3 loué. 10 a. 17 rep->ndu.<br />
4 a caufe. 11 c.ilrure /. J8 fraix m.<br />
5 plus déiicats. 12 acadéinie ƒ, 19 obligés.<br />
6 que 13 p.Mir. 20 de faire.<br />
•7 meilleurs, 14 actiever.<br />
N°. 21.<br />
De onders befleeden 1 bun geld tot 2 de bevordering<br />
3 van het welzijn 4 hunner kinderen, en de kri><br />
1 dépenfent. 3 avancement m. 4 bien - êire m,<br />
2 pour.
j)6 Opfeilen, betreffende de onopzichtlijke<br />
ders zijn, waren, hebben geweest, en zullen zijn van<br />
hunnen kant 5 ook verpligt 6 te 7 beantwoorden 8,<br />
door hunne oppasfendheid 9 en door hunne gehoorzaamheid<br />
, aan de oogmerken 10 hunner ouderen. Ik<br />
heb gevonden 11 zijne brieventasch 12 met 13 zijne<br />
brieven. Zijn potlood 14, zijne fchaar fx$ en zijn<br />
&M« 16 zijn er in 17, waren er in, hebben er in<br />
geweest, zullen er in zijn, en zouden er in zijn.<br />
Mijne nicht heeft gegeven 18 veel gelds 19 voor ao<br />
haare fpelden 21, en voor haare naalden 22. Ik heb<br />
gezien 23 haare kanten 24 en haare linten 25.<br />
5 eóré m.<br />
6 obiigés.<br />
7 de.<br />
8 repondre.<br />
9 application ƒ.<br />
10 but m.<br />
11 trouvé.<br />
12 porte-lettre m.<br />
13 avec.<br />
14 craïon m.<br />
15 cifeaux m pJ.<br />
16 peigne m.<br />
17 y.<br />
18 donné.<br />
19 beau coup d'ar.<br />
gent.<br />
N°. 22.<br />
20 de.<br />
21 épingle ƒ.<br />
22 aiguille.<br />
23 vu.<br />
24 dentelle ƒ.<br />
25 ruban m.<br />
Hebt gij in 1 mijnen tuin 2 geweest? mijne tuU<br />
pen 3, mijne renonkeh 4,en mijne hyacinthen 5 zijn<br />
de fraaifte 6 der wereld 7; ik heb er 8 niet geweest;<br />
maar ik heb veel 9 hoor en 10 fpreeken li van uwe<br />
bloemen 12. Onze bloemen zijn niet zo /r^/ 13;<br />
maar onze vruchten 14 verdienen 15 uwen<br />
*£zcfe 16. Mijn vader draagt groote zorg 17 wor 18<br />
zijne boomen 19; de kweeking 20 der boomen maakt<br />
uit 21 zijn vermaak 22. Mijne broeders bemoejen<br />
zig<br />
1 dans,<br />
2 jardin w.<br />
3 tulipe ƒ.<br />
4 renonculë ƒ.<br />
5 hiacinthe ƒ.<br />
6 les plus belles.<br />
7 monde.<br />
« y.<br />
9 beaucoup.<br />
10 entendu.<br />
11 parler.<br />
12 fleur ƒ.<br />
13 fi belles.<br />
14 fruit m.<br />
j,5 méritent.<br />
16" attention f.<br />
17 a grand foin.<br />
18 de.<br />
19 arbre m.<br />
20 culture ƒ.<br />
ai fait.<br />
22 plaifir^m,
Voornaamwoorden van bezitting. $ft<br />
sdch alleen 23 met 24 hunne ftudi'èn 25; zij bemoejen<br />
zich 26 noch 27 met onze boomen, noch met onze<br />
vruchten, noch met onze bloemen.<br />
23 ne fe meient 24 de. 20 ne fe nselent<br />
que. 25 étude /. 27 ni.<br />
Opftellen, betreffende de betrekkelijke Voornaamwoorden<br />
van bezitting.<br />
Des Pronoms posfesffs relatifs.<br />
N°. 1.<br />
Mijn vader en de uwe, ohze moeder en de haare,<br />
zijne dochter en de mijne zijn bij 1 hunnen broe-^<br />
der. Uwe moeder en de zijne zijn voorzichtig 2.<br />
Onze kinders en de hunnen zijn nalatig 3. Hunne<br />
zusters en de onzen waten beleefd 4. Haare pennen<br />
en de uwen hebben geweest beter 5 dan de hunnen.<br />
Onze moeder en de uwe Zullen zijn rijk '6. Uwe<br />
.boeken 7 en de onzen zouden zijn oud 8. Hebt gij<br />
gefproken van de onzen, Van de zijnen of van<br />
de hunnen V Ik heb gefproken 9 van de uwen. Uw<br />
kleed 10 i's beter 11 gemaakt 12 dan het mijne. Uwe<br />
kleederen zijn beter gemaakt 13 dan de mijnen. Uw<br />
hoed 14 is fijner 15 dan de zijne* Onze hoedei-i zijn<br />
fijner 16 dan de hunnen.<br />
1 chez. 7 livre fa. 13 faits.<br />
2 prndentes. 8 vieux. 14 chapeau m.<br />
3 négligentSi 9 parlé. 15 plus fin.<br />
4 civiles. 10 habit m. ï'6 plus fins»<br />
$ meilleures, ïi mieux.<br />
"ö riches. lfi faiu<br />
N°. 3><br />
Geef mij 1 mijnen hoed 2 en dHpuwen, zijnen<br />
rotting 3 en den onzen, en zet 4 zijne muilen 5 eïi<br />
1 donnez-moiè 3 canné/. § panfoune f.<br />
3 chapeau 1». 4 meuez»
'§t Opfeilen, betreffende de betrekkelijke<br />
de mijnen onder 6 ons bed 7, en leg hunne muts 8<br />
en de onze op 9 de plank 10 van het bed! Hang 11<br />
zijn' japon 12 en den mijnen aan den kapflok 13!<br />
Zeg 14 aan uwen knecht 15 en aan den mijnen;<br />
maar niet 16 aan den hunnen, noch 17 aan den zijnen,<br />
dat hij zadele 18 mijn paard en het uwe!<br />
Geef 19 haar boek en het uwe aan mijne zuster;<br />
maar niet aan de hunne ! Ik heb het 20 haar 21,<br />
ik had het haar, ik zal het haar hebben,en ik zou<br />
het haar hebben reeds wedergegeven 22. Ik was<br />
geweest van voornemen 23 om het te geeven 24 aan de<br />
uwe; maar niet aan de mijne, noch aan de zijne.<br />
6 fous.<br />
7 lit m.<br />
8 bonnet m.<br />
9 fur.<br />
10 planche ƒ.<br />
11 pendez.<br />
12 robe de chambre<br />
ƒ.<br />
13 porte-manteau<br />
m.<br />
14 dites.<br />
15 domestique m.<br />
16" non pas.<br />
17 ni.<br />
18 qu'il felle.<br />
N°. 3.<br />
19 donnez.<br />
20 le.<br />
21 lui.<br />
22 rendu.<br />
23 intention ƒ.<br />
24 de le donner.<br />
Uw papier is witter 1 dan het onze. Haar inkt s<br />
was zwarter 3 dan de mijne en dan de uwe. Zijn<br />
gedrag 4 is beter 5 dan het hunne. Hunne zeden 6<br />
zijn zuiverer 7 dan de zijnen, dan de uwen, en dan<br />
de onzen. Breng 8 dat 9 aan zifnen knecht en aan<br />
den onzen; maar niet 10 aan mijne meid, noch aan<br />
de hunne! Mijn broeder is fpraakzaam jegens 11<br />
alle 12 de menfchen; maar de uwe en de zijne zijn<br />
het 13 niet, waren het niet, zullen het niet zijn, en<br />
zouden het niet zijn. Is de naarlligheid van uw<br />
kind niet, was dezelve niet, en is dezelve niet geweest<br />
grooter 14 dan de naarlligheid van het onze s<br />
en van het hunne?<br />
} plus blanc.<br />
2 encre ƒ.<br />
3 plus noire.<br />
4 conduite f.<br />
5 meilleure.<br />
6 moeur ƒ.<br />
7 pjus pures.<br />
k apportez.<br />
9 ccla.<br />
JO non.<br />
11 en vers.<br />
12 tous.<br />
13 le.<br />
14 plus graodfe
föórnadmwóorden van bezitting*<br />
Wij hebben, wij hadden, wij zullen hebbeni eri<br />
wij zonden hebben beloofd i aan iiwen broeder en<br />
aan den zijnen, aari onze nicht en aan de hunne,<br />
te doen S een wandeling 3 naar 4 onZen tuin. Wattr-<br />
'Om 5 hebt gij het 6 niet, hadt gij het niet* zult gij<br />
het niet hebben, en zoudt gij het niet hebben gedaan<br />
7 gisteren 8? Wij hebben daartoe 9 niet gehad^<br />
den tijd. Wat ïo zegt gij iï van zijne bekwaamheid<br />
12? De zijne is zeker 13 grooter 14 dan de<br />
üwe. Ik wehschte wel, dat de mijne zo groot 15<br />
ware als de zijne! Ik heb daaraan 16 niet, ik had<br />
daaraan niet;, ik zal daaraan niet hebben, en ik zou<br />
daaraan niet hebben getwijfeld if. Hij is altijd ge-<br />
Z t e r 1 8 vef<br />
ïfuu* "M ee<br />
fd 19 aan zijne ïtudiën, en wij<br />
hebben het 20 geenzins 21 geweest aan de onzen,<br />
1 promif, 8 hier. 15 fi grande-<br />
2 de faire* 9 en. 16 en.<br />
3 promenade/. io que. 17 douté.<br />
4 a. 11 dites vous. 18 trés.<br />
£ pourquoi. ïacapacité/. 19 attaché,<br />
ö ie. 13 certainemenr. 20 ie.<br />
7 fait- 14 plus grande; 21 nullerüénh<br />
Mijne nichten en de uwen, hun vader eh dé ötize,<br />
zijn broeder en de mijne, zijn gegaan 1 Haar iï<br />
de buitenplaats 3 van hunnen broeder. Ik Wensch*<br />
te dat zij waren gegaan naar de u\Afe, naar de<br />
hunhe , öf naar dé onze! Heb de goedheid van te zen*<br />
den 4 mijnen brief, en dén haaren aan onzen vriend 5<br />
Want mijne broeders en zijn neef hebben reeds ge*<br />
zonden 5 hunnen brief aan den hunnen. Zijn aam<br />
1<br />
al'és. 3 maifort de carn- 4 d'énvoïef.<br />
* pagne/. g envoïé,<br />
G «
IOC Opfeilen, betreffende de betrekkelijke<br />
dacht 6 is groot 7; maar de hunne is beter 8 dan<br />
de uwe en de mijne. De achting, die 9 uw broeder<br />
heeft voor 10 miine zuster, is grooter 11 dan<br />
de achting die wij hebben voor de zijne,<br />
6 attention ƒ. 8 meilleure. 10 pour.<br />
7 grande. 9 que. 11 plus grand*,<br />
N°. 6.<br />
Onze droefheden 1 zijn grooter a dan de uwen.<br />
De letterkundigen 3 hebben veel verpllgting 4 aan<br />
zijne kundigheden 5. Zijne kundigheden hebben<br />
meer 6 toegebragt 7 tot 8 de verklaaring 9 van onzen<br />
fchrijver 10 dan de uwen, dan de mijnen, en<br />
dan de hunnen. Mijn broeder heeft gelezen 11 deszelfs<br />
aanmerkingen 12 zo wel 13 als 14 de uwen,<br />
als de mijnen, als de zijnen, en als de hunnen.<br />
Hij heeft mij gezegd 15, dat 16 zijne verklaaring 17<br />
was duidelijk 18; maar dat de uwe, de mijne en<br />
de hunne niet verdienden 19 zijnen aandacht. Hij<br />
heeft mij bewezen 20, dat de misfagen 21, welke<br />
wij gemaakt 22 hebben in de onze, groot 23 waren.<br />
j affliction ƒ. 9 explication /.<br />
2 plus grande?. 10 auteur m.<br />
3 philologue m. 11 lu.<br />
4 grande obligation. 12 rernarque ƒ.<br />
5 lumiere ƒ. 13 ausfi bien.<br />
6 plus. 14 que.<br />
7 contribué. 15 dit.<br />
8 a.<br />
16 que.<br />
N°. 7.<br />
17 explication ƒ.<br />
18 ciaire.<br />
19 ne meritoieni<br />
pas.<br />
20 prouvé.<br />
2r faute/.<br />
22 faias.<br />
23 grandes.<br />
Mijne zuster en de zijne zijn, waren, hebben<br />
geweest, zullen zijn, en zouden zijn uit 1 de ftad.<br />
Haar broeder is zieklijk 2; maar de hunne vaart<br />
wel 3. Uwe zuster en de onze zijn hier met zijne<br />
1 hors dé. 2 maladif. 3 fe porte bien.
" Voornaamwoorden van bezitting. lol<br />
Bloeder en de mijne. Mijn vertrouwen 4 is grooter 5<br />
dan het uwe. Mijn neef is altijd gehoorzaam 6 aan<br />
zijne ouders en meesters; maar de uwe is het 7<br />
niet, was het niet, is het niet geweest, en zal het<br />
niet zijn aan de zijnen. De voorbeelden 8, die 9<br />
onze meester geeft 10 aan zijne kinders, zijn beter<br />
11 dan de voorbeelden, die de uwe geeft aan<br />
de onzen.<br />
4 confiance f. 7 le. IO donne.<br />
5 plus grande. 8 exemple m. 11 meilleurs.<br />
6 obéïsfant. 9 que.<br />
N°. 8.<br />
Zijne moeder is geenzins, was geenzins, en zal<br />
geenzins zijn bemind 1 van haare dienstboden 2,<br />
noch 3 van de mijnen. De uwe is zeer bemind van<br />
de haaren, van de uwen en van de onzen. Ik<br />
, wenschte wel, dat zijne moeder altijd ware bemind<br />
van haare dienstboden ! Haare dienstboden hebben<br />
hunne redenen 4, waarom 5 zij haat en 6 zijne moeder.<br />
Haare grilligheden 7 hebben zeer verminderd 8<br />
de achting en den eerbied, welke 9 haare dienstboden<br />
hebben gehad 10 voor 11 haar 12. Mijn vader<br />
is zeer bemind 13 van zijnen knecht 14, van den<br />
onzen, van den mijnen, van den uwen en van den<br />
hunnen.<br />
1 aimée. 6 haïsfent. 11 pour.<br />
2 domestique m. 7 caprice 12 elle.<br />
3 ni. 8 diminué. 13 aimé.<br />
4 raifon ƒ. 9 q j<br />
e. 14 valet wt.<br />
5 pourquoi. 10 eu.<br />
N°. 9.<br />
De meid 1 van mijnen buurman a heeft kwaad<br />
gefproken 3 van haare broeders en van haare zus-<br />
I fervante ƒ. a roifin m. 3 médit.<br />
' G 3
fez Öpftelten, betreffende de betrekkelijke<br />
ters; onze nichten zouden hebben goed gefproken 4<br />
van de haaren. Mijn tuinier en de uwe f uwe mei.<br />
den e n de hunnen, zijn knecht en de mijne, zijn,<br />
waren, hebben geweest, en zullen zijn bij 5'onzen<br />
buurman met hunne kinders en de onzen Mime<br />
paarden en de zijnen zijn in 6 den /lal 7 van mizen<br />
boer 8; haare koe jen 9 en de hunnen, mijne<br />
fchaapen 10 en de uwen zijn in de weide 11 van<br />
zijnen neef en van den onzen. Het gras 12 van,<br />
Sijlfe ^.fi'sfcher 13 dan het gras van de<br />
4 dit du falen. 8 païfan m I 2 herbe f.<br />
Scbez. 9v 2cbe/. J u s /<br />
? r , , I? mouton m.<br />
7 ecune£ u pré w.<br />
N?. 10.<br />
Uw vader is altijd bij-i den onzen, en onze moeder<br />
zal zijn b>J de uwe. Zijn huis zou zijn klei,<br />
net 2 dan het onze; maar de kamers 3 van het on<br />
ze zijn fraajer 4 dan de kamers van het ziine en<br />
van het hunne. Heb.t gij het 5 gezegd 6 aan miinï<br />
?i i! r<br />
a a n<br />
uV<br />
m i j n<br />
? z u s t e r<br />
'<br />
e n a a n<br />
onzen broeder?<br />
Ik heb het gezegd niet alleen 7 aan de uwen, maar<br />
ook aan de zijnen en aan de hunnen. Heeft uw<br />
zoon niet neter 8 gefchreven 9 dan de mijne, en<br />
dan de zijne? Ja! het fchrift 1 0 v an uwen zoon is<br />
heter n; maar de mijne en de zijne zijn ook niet 1»<br />
%Q. 13. oud 14 als. 15 de uwe.<br />
1<br />
*<br />
1 ayec, 6 dit. „ meiileure.<br />
2 plus petue. 7 non feulemenr, 12 non plus.'<br />
3 chambre f, g m i e u x .<br />
1<br />
fj ^ •<br />
4 plus bellea. 0 écrit. I 4 agéSa<br />
« B c<br />
10 eeriture ƒ. J 5<br />
qUe.
foornaamwoorden van bezitting,<br />
' N°. li.<br />
Haar tuin is grooter i dan de uwe; maar de boomen<br />
van den uwen zijn niet zo vruchtbaar a als de<br />
boomen van den onzen of van den hunnen. De<br />
opvoeding, welke 3 mijne ouders geeven 4 aan hunne<br />
kinderen, is beter 5 dan de opvoeding, welke<br />
uwe ouders geeven aan de hunnen. Het gedrag 6<br />
van uwen broeder is beter dan het mijne, dan het<br />
zijne, en dan het hunne. Zijt gehoorzaam 7 aan<br />
uwe ouders en aan uwe meesters! ik zat zijn gehoorzaam<br />
8 aan de mijnen, en zij zullen het zijn<br />
aan de hunnen.<br />
1 plus grand. 4 donnent. 7 obéïsfants.<br />
2 fertiles. 5 meüleure. 8 obéïsfanu<br />
3 que. 6 conduite ƒ.<br />
N°. 12.<br />
Ik wenschte wel, dat ieder 1 ware te weden %<br />
met 3 zijnen ftaat ! Uwe onvergenoegdheid 4 vertoont<br />
zich 5 in uwe daaden en in uwe woorden; de onze<br />
is niet zo groot 6 als de uwe. Waartoe 7 zouden<br />
hun 8 hebben gebaat 9 de fchatten 10, die 11<br />
zij hebben bezeten 12, indien zij niet waren geweest<br />
te vreden met hun lot 13? Hebt geen vertrouwen 14<br />
op 15 uwe rijkdommen 16! ik heb niet gefield 17<br />
vertrouwen 18 op 19 de mijnen; want wij hebben<br />
geweten 20, dat zij 21 zijn verganklijk 22. Zijn<br />
onze deugden en de zijnen niet duurzaamer 23 dan<br />
de rijkdommen der wereld?<br />
1 chaqu'un.<br />
2 content.<br />
3 de.<br />
4 méeontentement<br />
m.<br />
5 Te montre.<br />
6 fi grand.<br />
7 a quoi.<br />
f leur.<br />
9 fervi.<br />
10 tréfor m.<br />
11 que.<br />
12 posfedés.<br />
13 fort m.<br />
14 point de con»<br />
fiance.<br />
15 en.<br />
16 richesfe ƒ.<br />
G 4<br />
17 mis.<br />
18 confiance/.<br />
19 dans.<br />
20 fu.<br />
21 elles.<br />
22 périsfables.<br />
23 plus durables.
i*4 Oj>j!elIeH, betreffende de betrekkelijke<br />
N°. 13.<br />
Ik wenschte wel, dat gij haddet gevolgd 1 den<br />
raad 2 uwer meesteren, ge/ijk 3 ik heb ^volgd<br />
den raad van de mijnen, en gelijk zij hebben gevolgd<br />
den raad van de hunnen! Onze meester heeft.<br />
gegeven 4 vee/e 5 vermaaningen aan mijne kinderen<br />
en aan de hunnen. Heeft de uwe ook niet gegeven<br />
veele les/en 6 aan de zijnen? Ik wenschte wel<br />
dat mijne kinders hadden gemaakt 7 gebruik 8 van<br />
de vermaaningen van hunnen meester, gelijk zij<br />
hebben gemaakt gebruik van de uwen!<br />
1<br />
i* uiv<br />
'« 4 donné. 7 fait.<br />
2 confeil nt, 5 plulieurs. § ufage m.<br />
3 comme. 6 iecon ƒ,<br />
N°. 14.<br />
Aan welke 1 meid hebt gij het, hadt gij het, zult<br />
gij het hebben, en zoudt gij het hebben gezegd 2?<br />
aan de mijne, aan de zijne, aan de onze, aan de<br />
uwe, of aan de hunne? ik heb het niet gezegd aan<br />
de mijne, maar aan de uwe. Waarom 3 hebt gij<br />
hem 4, hadt gij hem, en zoudt gij hem hebben toevertrouwd<br />
5 mijn geheim 6 en het zijne? Wij hebben<br />
hem niet, wij hadden hem niet, en wij zullen<br />
hem niet hebben toevertrouwd het uwe; maar wij<br />
hebben hem toevertrouwd het onze en het hunne;<br />
want hij verdient 7 ons vertrouwen 8 en het hunne,<br />
1 quel m, 4 lui. 7 mérite.<br />
2 dit. ' 5 confie. 8 oonfisnee ƒ.<br />
3 pourguoi, 6 fecnet m.<br />
N°. 15.<br />
Mijne broeders hebben toegeCchreven 1 hun onge*<br />
]uk 2 aan uwe onvoorzichtigheid 3; maar niet aan de<br />
1 attribué, 3 malheur m, 3 imprudence f-.
Voornaamwoorden van "bezitting. to$<br />
onze, noch aan de hunne. Onze wederhoudendheid4<br />
is hun geweest altijd beter 5 bekend 6 dan de uwe.<br />
Haare ziekte 7 is gevaarlijker 8 dan de mijne, dan<br />
de zijne, dan de hunne, dan de uwe. Ik heb toe-<br />
efchreven p haare kwaaien 10 aan haare onmaatig-<br />
fe<br />
zid' 11. Hunne kinders, noch de zijnen, noch de<br />
nwen, zijn niet, waren niet, en zullen niet hebben<br />
geweest zo 12 wederfpamiig 13 als de onzen. Onze<br />
broeders hebben bemind 14 de uwen, de zijne»<br />
zijn niet gehaat 15 geweest van de hunnen.<br />
4 circontbection ƒ." 8 plus dangereulè. 12 fi.<br />
5 mieux. 9 attribué. 13 désobeisfants.<br />
6 connue. 10 mal m. 14 aimé.<br />
7 maladie ƒ. 11 intempérance ƒ. 15 haïs.<br />
N°. 16.<br />
Hoe veel 1 heeft gekost 2 uw boek ? ik weet niet 3<br />
hoe veel het mijne mij heeft, mij had. mij zal hebben,<br />
en mij zou hebben gekost; mijn oom heeft<br />
•het 4 mij, had het mij, en zou het mij hebben gegeven<br />
5. Ik heb hem 6 niet gevraagd 7 hoe veel<br />
hij daarvoor 8 gegeven had. Noch uwe pennen,<br />
noch de mijnen, noch de zijnen, hebben gekost<br />
zo veel 9 als de hunnen. JViijn boeken-kas 10 is<br />
grooter n dan de zijne, dewelke 12 niet is, niet<br />
was, en niet is geweest grooter dan de uwe, welke<br />
is klein 13 in vergelijkinge 14 van de hunne.<br />
1 combien. 6 lui. n plus grande.<br />
2 couté. 7 demandé. 12 qui.<br />
3 je ne fais pas. 8 en. 13 plus petite.<br />
4 'e. 9 tant. 14 en comparaifoa<br />
5 donné. 10 bibliotheque ƒ.<br />
N°. 1?.<br />
;. JVelk 1 mes hebt gij daar 2? is het 3 het mijne?<br />
j quel m. 3 la. 3 ce.<br />
G 5
ÏOÖ Opfeilen, betreffende de betrekkelijke:<br />
veen 4, het is noch het uwe, noch het onze; maar<br />
s<br />
t is het hunne, Zijt gij onderricht 5 van de bekwaamheid<br />
6 van mijnen neef? ik ben niet onderricht<br />
7 van de zijne; maar wel van de uwe. Aan<br />
de zorg van wien 8 hebt gij toevertrouwd 9 uwen<br />
zoon? ik heb hem IQ, ik had hem, ik zal hem<br />
hebben, en ik zou hem hebben toevertrouwd aan<br />
de hunne; maar niet 11 aan de zijne: ik wenschte<br />
wel, dat gij hem haddet toevertrouwd aan de mijne,<br />
4 non. 7 infïrüit, 10 Ie.<br />
5 inftruit. 8 qui. n non pas.<br />
6 capacité/. 9 confié.<br />
N°. 18.<br />
Aan wien 1 hebt gij gezonden 2 onze waaren 3?<br />
ik heb gezonden de uwen aan uwen broeder, en<br />
de mijnen aan onzen neef. Gij hebt gedaan 4 een<br />
groot vermaak 5 aan uwen meester, toen 6 gij hebt<br />
wèl geleerd 7 uwe lesfen, en toen gij hebt verleend<br />
het oor aan zijne vermaaningen. Mijn meester heeft<br />
gefchreven 8 eenen brief aan uwen oom en aan den<br />
mijnen, en hij heeft gegeven 9 een goede getuigenis<br />
10 van uwe oppasfendheid 11 en van de mijne,<br />
t)e tucht 12, welke 13 uw meester onderhoudt 14<br />
in zijne fchool, is beter 15 dan de tucht, die de<br />
onze onderhoudt in de zijne.<br />
1 qui. 6 lorsque. n application ƒ.<br />
2 envoïé. 7 appris. 12 discipline/.<br />
3 marchandife f. 8 écrit. 13 que.<br />
4 fait- 9 donné. 14 maintienr.<br />
5 grand plaifir «s. 10 bon temoignage 15 meilleure,<br />
m.<br />
N°. 19.<br />
Uw correspondent 1 is niet zo 2 naauwkturig 3<br />
% conespondant m, 2 fi. 3 ejacl, 1
Voornaamwoorden van bezittir% d<br />
107<br />
al» de mijne. De uwe is een bedrieger 4; maar de<br />
mijne is net 5 geenzins. De waaren 6, welke 7 hiï<br />
u heeft, u had, u zal hebben, en u zou hebben<br />
gezonden 8, zijn niet, waren niet, zijn niet geweest,<br />
en zullen niet geweest zijn zo goed o als<br />
de waaren, die de mijne mij heeft, en mij zou<br />
hebben gezonden; want de uwen zijn bedorven 10.<br />
maar de mijnen zijn het niet, waren het niet, ziira<br />
het niet geweest, en zullen het niet geweest zijn.<br />
4 trompeur m. 7 que. Q bonnes.<br />
I , AT J, 8<br />
& marchandife ƒ.<br />
eavoiés. 10 gatées.<br />
Over de aanwijzende Voornaamwoorden.<br />
Des Pronoms démonfiratifs.<br />
Zij worden, even als de pronoms posfesfifs, ver.<br />
deeld in pronoms démonfiratifs abfoius. onopzichtlijke<br />
voornaamwoorden van aanwijzing; en In pronoms<br />
demonfratifi relatift, betrekkelijke voornaamwoorden<br />
van aanwijzing.<br />
Over de onopzichtlijke Voornaamwoorden<br />
van aanwijzing.<br />
Des Pronoms démonfiratifs abfolus.<br />
Deezen zijn de volgende:<br />
3 i ^Ti' %' - iC d a t v o o r e e n w o o r d<br />
' ' dat<br />
* ?<br />
? y<br />
5 e<br />
ï k<br />
? ]v<br />
? udl<br />
gx, en met een' medeklinker of<br />
luidende h begint, als:<br />
Ce pere deeze, die vader, ce livre, dit, of,<br />
dat boek. '<br />
Cet P deeze, die, dit, ©f dat 9 voor een woord*
to8 Onopzii-klijke Voornaamwoorden van aanwijzing.<br />
woord, dat 'manlijk enkelvoudig is, en met een'<br />
klinker of ftomme h begint, als:<br />
Cet enfant, dit, of dat kind, eet homme, dee«<br />
ze, die man.<br />
Cette, deeze, die, dit, dat, voor alle woorden,<br />
die vrouwlijk enkelvoudig zijn, als:<br />
Cette file, dit, dat meisje, cette époufe, deeze,<br />
die vrouw.<br />
Ces, deeze, die, voor alle woorden, die meervoudig<br />
zijn, als:<br />
Ces peres, deeze, die vaders.<br />
Ces files, deeze, die meisjes.<br />
Ces enfans, deeze, die kinders.<br />
De bovengenoemde voornaamwoorden worden<br />
aanwijzende of van aanwijzing, démonfiratifs, genaamd<br />
, om dat zij de zaak of den perfoon aanwijzen:<br />
zij worden verbogen even als de voornaamwoorden<br />
yan bezitting, met behulp van de woord.,<br />
lidjes de en a.<br />
Deezes, deezer, dier, is zo veel als: van deeze,<br />
van die.<br />
Deezes, is altijd enkelvoudig,<br />
Deezer en dier, zijn nu eens enkelvoudig, dan<br />
eens meervoudig.<br />
Deezer en dier, zijn even als: mijner, zijner,<br />
uwer, haarer, onzer, hunner, altijd enkelvoudig,<br />
wanneer het fubftantif, dat er op volgt, niet op<br />
en of s uitgaat, als :<br />
Deezer vrouwe, de cette femme.<br />
Dier fmarte, de cette douleur.<br />
Maar gaat het fubftantif'uit op en, s, zo is deezer<br />
en dier altijd meervoudig:<br />
Deezer of dier vaderen, de ces peres.<br />
Deezer of dier kinderen, de ces enfans»
Betrekkelijke Voornaamwoorden van aanwijzing, sop<br />
Over de betrekkelijke Voornaamwoorden<br />
van aanwijzing.<br />
Des Pronoms démonfiratifs relatifs.<br />
Deezen zijn de volgendei<br />
Celui, manlijk enkelvoudig, ^ deeze, die, dit,<br />
Ceux, manlijk meervoudig, (, dat, de geene,<br />
Celle, vrouwlijk enkelvoudig, i het geene, dif<br />
Celles, vrouwlijk meervoudig, J of dat geene.<br />
Zij worden betrekkelijke, relatifs, genaamd, om<br />
dat zij, bij geen fubfiantif (taande, op een voor.<br />
gaand fubfiantif betrekking hebben, naar het welke<br />
zij zich fchikken in gellacht, genre, en in getal,<br />
nombre, even als de betrekkelijke voornaamwoorden<br />
van bézitting, pronoms posfesffs relatifs.<br />
Zij worden ook met buhulp van de woordlidjes<br />
de, van, en a, aan, verbogen.<br />
Men merke nog op, dat men, wanneer er eene<br />
vergelijking plaats vindt, achter het eene woord,<br />
dat het naast bij is, fi plaatst, en la achter het<br />
andere , dat het verst af is; bij voorbeeld:<br />
Dit kind is grooter dan dat, eet enfant-fi est<br />
plus grand que celui-la.<br />
Er zijn nog twee aanwijzende voornaamwoorden,<br />
als ceel, dit, en cela, dat, die onveranderlijk zijn.<br />
Deeze, die, dit of dat, zijn onopzichtlijke voornaamwoorden,<br />
en betekenen ce, eet, cette of ces,<br />
wanneer er een fubfiantif op volgt, als: ce pere,<br />
deeze of die vader 5 eet enfant, dit, dat kind. cette<br />
•mere, deeze, die moeder, ces livres, deeze, die boeken;<br />
maar zij worden door celui, ceux, celle, celles<br />
overgezet, wanneer er geen fubfiantif o$ volgt, zo<br />
als reeds gezegd is.<br />
Achter celui, ceux, celle en celles, moet nooit ci<br />
of la gevoegd worden, wanneer er nog meer op
HO Opfeilen, betreffende de ompztchtïijfo<br />
volgt; bij voorbeeld: dit boek is fraajer dan het<br />
geene gij hebt, ce livre est plus beau que celui que<br />
vous avez, deeze vrouw is rijker dan die gii gezien<br />
hebt, cette femme est plus ricke que celle que vous<br />
avez vue.<br />
Het geen, op geene bepaalde zaak ziende, betekent<br />
ce que; bij voorbeeld: het geen gij zegt, is<br />
Waar, ce que vous dites, est vrai; maar volgt op, bet<br />
geen, een uitgedrukt voornaamwoord, zó laat men<br />
que weg; bij voorbeeld:<br />
Ik ondervind het geen, daar gij mij van gefproken<br />
hebt, féprouve ce dont vous m'avezparlé»<br />
Ik heb gezien het geen, waarop gij niet verdacht<br />
waart, fai vu ce & quoi vous ne vous at*<br />
tendiez pas.<br />
Opftellen» betreffende de onopzichtlijke Voor*<br />
naamwoorden van aanwijzing.<br />
Des Pronoms démonfiratifs abfilus*<br />
N
Foornaamwoorden van aanwijzing. xxt<br />
N°. 2*<br />
Dat kleed is beter i gemaakt a dan het uwe5<br />
tnaar het laken van het uwe is fijner 3 dan dat laken.<br />
De mouwen van deezen rok zijn wijder 4<br />
dan de mouwen van den hunnen. Deeze kleêremaaker<br />
heeft gedaan 5 aan dat kleed al het geen 6 heeft<br />
afgehangen 7 van zijne bekwaamheid 8. Ik zou hebben<br />
laaten 9 omkeeren 10 dit camifool, indien het u<br />
geweest ware zo goed 12 als het uwe. Heb de goedheid<br />
van te zetten 13 deeze knoopen 14 aan dien<br />
rok; want die knoopen zijn fraajer 15 dan de uwen.<br />
I mieux. 6 tout ce qui. n elle.<br />
a<br />
f ait<br />
» 7 dependu. 12 bonne.<br />
3 plus fin. 8 habilité ƒ. 13 de metrre.<br />
4 plus largeg. 9 fait. 14 bouton m.<br />
5 fait. 10 retourner. 15 plus beaux.<br />
N°. 3.<br />
De veranderingen 1, welken 2 ik heb laaten 3 maa»<br />
ken 4 aan dit hui*, zijn grooter 5 dan de veranderingen,<br />
welken gij hebt laten maaken aan het uwe.<br />
Wij zouden hebben laten verwen 6 deeze deur en<br />
deeze venfters, indien wij daartoe 7 hebben, wij<br />
daartoe hadden, wij daartoe zullen hebben, en wij<br />
daartoe zouden hebben gehad den tijd en de gelegenheid<br />
Zij hebben, zij hadden, en zij zullen hebben<br />
gekocht 8 op 9 die verkooplng \o deeze tafels, deeze<br />
itoelen, dit kabinet, deezen fpiegel en deeze lantaarn<br />
11. '<br />
1 changement m.<br />
2 que.<br />
3 fait.<br />
4 faire.<br />
5 plus gra:<br />
6 peindre.<br />
7 en.<br />
8 acheté.<br />
9*.<br />
10 vendition f.<br />
11 lanterne f.
00ellen, betreffende de onopzichtlijke<br />
N°. 4.<br />
Ik heb veel 1 hooren a fpreeken 3 van'de onderwij-<br />
•zing 4, J/'f 5 deeze meester. gv?
Voornaamwoorden van aanwijzing. 1*3<br />
gij niet, hadt gij niet, en zoudt gij niet hebben<br />
gezegd aan deeze heeren, dat wij waren hunne<br />
vrienden. Deeze jongens zijn overgegeven 13 aan<br />
deeze ondeugden 14. Deeze menichen moeten 15<br />
zich 16 onderwerpen 17 aan die wet en aan de ge»<br />
woontens van dit land.<br />
13 abandonnés.<br />
14 vice m.<br />
15 doivent,<br />
16 fe.<br />
N°. 6,<br />
17 foumettre,<br />
Wat zegt gij 1 van deeze fchilderijen 2? Deeze<br />
fchilderijen zijn fraajer 3 dan de mijnen, dan de<br />
uwen. Ik heb gekocht 4 dit bed, deeze kusfens,<br />
deeze deken en dit laken van deeze vrouw. Waar 5<br />
hebt gij gekocht dit mes, deeze Haaien vorken,<br />
deeze zilveren lepels, deeze tinnen kom èn deeze<br />
porceleinen 6 borden? Ik heb ze 7, ik had ze, ik<br />
zal zé hebben, en ik zou ze hebben gekocht 8<br />
van deezen uitdraager 9. Het geluk of het ongeluk<br />
van mijnen broeder, en van den uwen, hangt<br />
af 10 van den uitfiag n déezer ondernemingen 12,<br />
Deeze daaden beantwoorden 13 geenzins aan deeze<br />
woorden 14.<br />
1 que dites vous?<br />
2 tableau m.<br />
3 plus beaux.<br />
4 acheté.<br />
5 oü.<br />
6 porcelaine ƒ.<br />
7 les.<br />
8 achetés.<br />
9 revendeur m,<br />
10 dépend.<br />
N°. 7,<br />
ï 1 isfue ƒ.<br />
12 entreprile ƒ.<br />
13 ne repondent.<br />
14 parole f.<br />
Wij hebben gebruik gemaakt i van deeze middelen<br />
2, om te geraaken 3 tot 4 dit oogmerk g. Deeze<br />
geneesmiddelen 6 hebben mij niet, hadden mij<br />
1 fait ufage, 3 pour parvenir,<br />
2 moïen m. 4 a,<br />
B<br />
5 but m.<br />
6 medecfoe/.
H4 Opfeilen, betreffende de onopzichtlijke<br />
niet, zullen mij niet hebben, en zouden mij niet<br />
hebben verlost 7 van deeze ziekte. Hij is zeer ge.<br />
hecht 8 aan deeze gewoonte. Hij is nooit overgegeven<br />
9 geweest aan deeze ongeregeldheid, noch<br />
aan deeze vermaaken. Wij hebben geplukt 10 de<br />
vruchten van deezen arbeid. Deeze ondeugden zullen<br />
zijn de vruchten van deeze opvoeding. Brengt 11<br />
deeze fchoenen en de mijnen bij onzen fchoenmaaker,<br />
of bij den uwen; want de zooien 12 van deeze<br />
fchoenen zijn verjleeten 13.<br />
7 délivré. 10 cueilli. 12 femelle ƒ.<br />
8 attaché. ïi apportez. 13 ufées.<br />
9 adonné.<br />
N°. 8.<br />
Hebt de goedheid van te behandigen 1 deezen neusdoek<br />
, deeze muts, dit hemd, deeze overhemden<br />
en deeze kousfen aan deeze naai (ter of aan de zijne.<br />
Zegt 2 aan mijnen tuinier, dat hij begiete 3 deeze<br />
bloemen. Deeze droogte hee f<br />
t ook doen 4 kwijnen<br />
5 deezen boom. De pennen van deezen iongen<br />
zijn beter 6 dan de pennen van dat meisje;<br />
maar dat meisje fchrijft 7 beter 8 dan deeze jongens.<br />
Deeze 'laan 9 bekoort \o het gezicht 11 der<br />
voorbij gaanden 12. Ik heb doorgebragt 13 deezen<br />
dag met te onderzoeken 14 de waarheid of de valsehheid<br />
deezer tijdingen.<br />
1 de remettre. 6 meilleures. 11 vue ƒ.<br />
2 dites. 7 écrit. 12 paslant m.<br />
o qu'iï arrofe. 8 mieux. 13 pasfé.<br />
4 fai,. 9 allée f. 14 k examiner,<br />
5 languir. 10 charme.<br />
De vermaaken deezer wereld zijn niet dan ijdel*
Voornaamwoorden van aanwijzing. 115<br />
heden. De geleerdheid 1 van dit gedeelte der wereld<br />
overtreft 2 de geleerdheid van de inwooneren der<br />
andere 3 deelen 4. Ik heb verzocht 5 dien koopman<br />
van mij te zenden 6 een faalt je 7 van die waaren 8,<br />
waarvan 9 gij mij hebt, gij mij hadt, en gij mij<br />
zoudt nebben gefproken 10. Waaraan 11 heyflt<br />
men toegefchreven 12 deeze wanorde 13? men heeft<br />
dezelve 14 toegefchreven aan deeze flrafloosheid 15.<br />
Wij hebben dezelve ook toegefchreven aan die zelfde<br />
16 oorzaak,<br />
1 favoir m. 7 échantillon m. 13 désordre ro.<br />
a furpasfè. 8 marchandife ƒ, 14 le.<br />
3 autre. 9 dont. 15 impunité f.<br />
4 panie ƒ. 10 parlé. 16 même.<br />
5 prié. 11 a quoi.<br />
6 de m'envoïer. 12 attribué.<br />
N°. 10.<br />
Dit verhaal 1 heeft niet verdiend 2 uwen aandacht,<br />
noch den hunnen, noch den zijnen, noch<br />
den mijnen. Deeze luiaarts gelijken 3 aan deeze<br />
ezels; maar die kinderen zullen hebben deel 4 aan<br />
deeze belooning 5 ter oorzaake 6 van hunne naarftigheid<br />
en van hunne gehoorzaamheid Deeze ftraf<br />
zal worden opgelegd 7 aan dit kind, ter oorzaake<br />
van zijne luiheid en van zijne ongehoorzaamheid.<br />
Dit leven is vol 8 van deeze elenden 9. Dit ongeluk<br />
heeft beroofd 10 deezen man van zijne goederen<br />
11. Deeze zwakheid 12 is het uitwerkzel 13 van<br />
deeze ziekte.<br />
1 redt m. 6 a caufè. 11 bien m.<br />
-2 mérité. 7 infligée. 12 fojblesfe ƒ.<br />
3 resfemblent. 8 pleine. 13 effet m,<br />
4 part. 9 mifère ƒ.<br />
5 recompenfe. 10 privé.<br />
fi 2
iï€ Opfeilen, betreffende de onopzichtlijke<br />
N°. il.<br />
De onweetendheid van deezen man is de oorzaak<br />
van deeze eigenwijsheid i en van deeze koppigheid a.<br />
Deeze hoogmoed 3 is de oorzaak van zijn verder/4.<br />
Men moet wijten 5 deeze armoede en deeze elende<br />
aan die pracht 6 en aan die Ongebondenheid 7. De<br />
onvruchtbaarheid 8 der landerijen 9 is de oorzaak<br />
deezer duurte 10, en de onvruchtbaarheid deezer<br />
landerijen komt 11 van de luiheid deezer inwoonereii.<br />
Deeze voorfpoed 12, dit geluk, deeze rijkdommen<br />
komen 13 van deezen vlijt 14 en van deeze<br />
naarftigheid. Deeze geleerdheid 15, deeze kunde 16<br />
zijn de vruchten van deeze ftudïén 17.<br />
1 préfomption ƒ.<br />
2 entêtement ?».<br />
3 orgueil in-<br />
4 perte ƒ.<br />
5 il fauc attribuer.<br />
6 luxe m.<br />
7 libertïnsge m.<br />
8 ftérlHté ƒ;<br />
9 terra/.<br />
10 cherté ƒ»<br />
11 provienr.<br />
12 prospérité ƒ.<br />
N°. 12.<br />
13 proviennent.<br />
14 zêle m<br />
15 érudition ƒ.<br />
16 favoir m.<br />
17 étude f<br />
Deeze man #>ra?fo 1 beter 2 dan die vrouw. De<br />
gierigheid deezer kooplieden overtreft 3 de gierigheid<br />
deezer burgeren. De wijsheid van dit kind is<br />
grooter 4 dan de wijsheid van deezen man en van<br />
deeze vrouw. Mijn vader heeft laaten 5 maaken 6<br />
veele veranderingen aan deeze tafel, aan dit kabinet,<br />
aan deeze venfters, aan deeze deur, aan dit<br />
huis, en aan deezen tuin. Uw vader heeft laaten<br />
maaken veele veranderingen aan zijn huis en aan<br />
het uwe. Hij heeft dezelve 7 laaten maaken dit<br />
jaar 8. Zijn huis zal zijn fraajer 9 drai het uwe,<br />
•wanneer die veranderingen zullen .gedaan 10 geworden<br />
zijn.<br />
1 parle. 5 fait. 8 année.<br />
2 mieux. 6 faire. 9 P lus<br />
belle.<br />
3 furpasfe.<br />
4 plus grande.<br />
7 les. IO faits.
Peornaamwoorden van aanwijzing. tij<br />
N*. 13.<br />
Deeze boer is de fterkfte 1 van dit dorp, en de<br />
kinders van deezen boer zijn de' arbeidzaamften 2<br />
van dit land. Hebt gij, hadt gij, zult gij hebben,<br />
en zoudt gij hebben gezegd 3 aan deezen man, aan<br />
deeze vrouw, en aan deeze kinderen, de dingen,<br />
die 4 ik u heb gezegd 5? ik wenschte wel, dat gij<br />
dezelve gezegd haddet aan mijnen vader en aan mijne<br />
moeder! De toren van die kerk is hooger 6 dan<br />
de toren van dit gebouw 7. Het begin van dit<br />
werk zal zijn msejelijker 8 dan het einde.<br />
1 le plus robuste. 4 que. 7 édifice m.<br />
2 plus laborieux. 5 dit es. 8 plus di&cile. 1<br />
3 dit. 6 plus haute,<br />
N°. 14.<br />
De leerlingen van deeze clasfe 1 zijn naarftiger t<br />
dan de leerlingen van die clasfe. De kinders, welke<br />
niet zijn, niet waren, niet zijn geweest, met<br />
waren geweest, en niet zullen zijn ongevoelig 3<br />
voor 4 deeze lesfen 5, voor deeze vermaaning, yoor<br />
deeze bedreigingen 6, noch voor deeze verwijting,<br />
noch voor deeze ftraf, hebben, hadden, zullen hebben,<br />
en zoudeii hebben verdiend 7 te worden 8 verdreven<br />
9 uit deeze fchool. Ik wenschte wel, dat<br />
dit kind ware onderworpen 10 aan deeze tucht 11!<br />
1 clasfe f. 5 précepte in. 9 chasfés.<br />
2 plus diligents. 6 ménaee f 10 foumis.<br />
3 infenfibles. 7 mérité. 11 discipline/.<br />
4 a. , 8 d'êire.<br />
H i
nS Op/lellen, het r effende de onopzichtlijke*<br />
N°. 15.<br />
Deeze gezondheid is te verkiezen 1 hoven 2 deeze<br />
rijkdommen. Deeze jeugd gelijkt 3 aan deeze lente,<br />
en deeze ouderdom gelijkt aan den winter. Het leven<br />
der menfchen is onderworpen 4 aan dit ongemak,<br />
aan deeze elende, aan deeze ziekten, en aan<br />
deeze gevaaren. Dit pensen is blootgefield 5 aan<br />
dit gevaar. Ik heb gehouden 6 deeze belofte; maar<br />
gij hebt niet gehouden de uwe. Hij heeft ook niet<br />
gehouden de zijne. Ik wenschte wel dat mijne<br />
vrienden gehouden hadden de hunnen: wij zouden<br />
altijd gehouden hebben de onzen.<br />
1 préferable. 3 resfernbte. 5 expofé.<br />
2 a<br />
' 4 fujette. 6 rempli.<br />
N°. 16.<br />
Deeze raad 1 was zeer aangenaam 2 aan deezen<br />
Heer 3. Die dwaas 4 verwerpt 5 deezen raad. Die<br />
raad zou hem 6 hebben bevrijd 7 van deeze gevaaren.<br />
Deeze ondeugd is het tegenovergeffelde 8 van<br />
deeze deugd. De kinderen, welke 9 hebben de gelegenheid<br />
om te keren 10 deeze kunst, deeze taaien<br />
en deeze weetenichap, zijn gelukkiger 11 dan<br />
dit kind, het welk beroofd 13. is van deeze gelegenheid,<br />
van deezen tijd, en van deeze middelen.<br />
Deeze jg>ngeis zeer dyergegeiien 13 aan deeze ledigheid<br />
en aan dit fpel. Deeze ftelling 14 is ge.<br />
grond 15 op 16 dccze ondervinding 17. '<br />
1 eonfell m.<br />
°i. agréable.<br />
3 Seigneur m<br />
4 inlente r?..<br />
5 rejette.<br />
i te.<br />
7 déüvré.<br />
8 oppofite m.<br />
9 qui.<br />
JO d'apprendre.<br />
Iï plus heureux.<br />
12 privé.<br />
13 adonné.<br />
14 fystjlêtne m.<br />
15 fondé.<br />
16 fur.<br />
17 expérience ƒ.
Voornaamwoorden van aanwijzing. ïlj<br />
N°. 17.<br />
Deeze zee heeft doorgebroken 1 deezen dijk. Deeze<br />
huizen zijn omver geworpen 2 geweest door de<br />
golven van deeze zee. Dit koorn, deeze vruchten,<br />
en deeze boomen, hebben geweest blootgefteld 3<br />
aan deezen fiortregen. De fchepen van deeze kooplieden<br />
hebben veel 4 geleden 5 in dit onweder. Die<br />
hitte heeft uitgedroogd deezen akker. Deeze regen<br />
heeft befproeid 6 deeze planten. Deeze rivier verfchaft<br />
7 veel waters 8 aan deeze zee. Deeze wind<br />
heeft veroorzaakt 9 meer fchade 10 aan deeze planten<br />
dan deeze hagel.<br />
1 rompu. 5 foufferts. 9 caufé.<br />
2 renverfées. 6 arrolë. 10 pius de dom-<br />
3 expofés. 7 fournit. mage.<br />
4 beaucoup. S teaucoup.<br />
Opltellen, betreffende de betrekkelijke Voornaamwoorden<br />
van aanwijzing.<br />
Des pronoms démonfiratifs relatifs.<br />
N°. 1.<br />
Die pen is goed 1; maar deeze is niet goed. Die<br />
pennen zijn goed 2; maar de geene, welke gij daar<br />
hadt, waren niet goed, Ik wenschte wel dat deeze<br />
zo goed waren als de jiwen. De band 3 van dit<br />
boek is fraajer 4 dan die van het uwe.' Zijn de<br />
banden van die boeken niet fraajer 5 dan die van<br />
de hunnen? Ik heb veel 6 hooren 7 fpreeken 8 van<br />
deezen jongen en van dien, van deeze kinderen en<br />
van de onzen. Dit dorp is grooter 9 dan het geen<br />
dat wij gezien 10 hebben. Dat huis is fraajer dan dit.<br />
1 bonne. 5 plus belles. 9 plus grand,<br />
a bonnes. 6 beaucoup. ÏO vu.<br />
3 relieure/. 7 entendu.<br />
4 plus beUe. 2 parler.<br />
H 4
Opftellen, betreffende de betrekkelijke<br />
De venfters van dit huis zijn grooter i dan die<br />
van het uwe. De naarftigheid van dien jongen is<br />
grooter 2 dan de naarftigheid van deezen. E)e kundigheid<br />
van de meesters uwer ftad is grooter dan<br />
de kundigheid van dje van de onze. Deeze werklieden<br />
3 hebben meer gewerkt 4 aan dit huis dan<br />
aan dat. Deeze waaren behooren 5 aan die kooplieden,<br />
en niet aan de geene, welke 6 hebben gewoond<br />
7 in deeze ftad. Het fchrift van uwen zoon<br />
is fraajer 8 dan dat yan den mijnen. De fchoopheid<br />
van zijne dochter overtreft 9 die van de hunne.<br />
1 plus grandes.<br />
2 plus grande.<br />
3 ouvrier ra.<br />
2.<br />
4 travaillé.<br />
5 appartiennent.<br />
6 qui.<br />
N°. 3-<br />
7 demeuré,<br />
8 plus belle.<br />
9 furpasfe.<br />
Deezè man is meer overgegeven ,1 aan de ftudie<br />
der wiskunst 2 dan aan die der fpraakkunst 3. Wij<br />
hebben gevonden 4 meer fchoonheid 5 in dit fchilderij<br />
dan in dat. De kleuren 6 van dit fchilden'j<br />
zijn levendiger 7 dan de kleuren van dat, Deeze<br />
kimflenaar 8 overtreft 9 den geenen, dien ik gezien<br />
10 heb in onze ftad. Deeze tafel is langer i\<br />
dan die. Die bank is hooger 12 clan deeze. Dit<br />
mes is fcherper 13 dan het geen dat gij hebt. Dit<br />
kasteel is ouder 14 dan dat. De uitgestrektheid<br />
van dit land is grooter 15 dan dat geene, waar 16<br />
gy geweest zijt.<br />
T livre.<br />
s mathématiques<br />
/- £•<br />
3 grammaire f.<br />
4 ïrouvé. '<br />
i beauté f.<br />
6 couleur ƒ.<br />
7 vives.<br />
8 artiste m,<br />
9 furpasfe.<br />
10 vu.<br />
u plus longue.<br />
12 plus haut,<br />
ij plus tranchant.<br />
14 plus vieux.<br />
15 plus grande.<br />
16 oü.
Voornaamwoorden van aanwijzing» %.%%<br />
N 9<br />
. 4.<br />
Deeze reis is geweest langer 1 dan 2 de geene,<br />
welke 2 wij hebben gedaan 3. Er is 4 meer goud §<br />
aan dit horologie 6 dan aaii het geen, dat ik heb.<br />
Er is meer jlaal 7 aan dat mes dan aan dit. Er is<br />
meer tin 8 in deeze kas dan in die van uwen vader.<br />
Dit bed kost 9 meer dan dat. De lakens 10<br />
van dit bed zijn fijner 11 dan die van het mijne.<br />
Wij hebben gegeven 12 meer gelds 13 voor 14 deeze<br />
fioopen 15 dan voor die. Die doelen zijn hoger 16<br />
dan deeze. Dit flot 17 is grooter 18 dan het geen,<br />
dat 19 is aan uwe deur of aan de mijne.<br />
1 plus long. 8 plus d'étain. 14 de.<br />
2 que. 9 coute. 15 taïe ƒ.<br />
3 fait. 10 drap m. 16 plus hautes.'<br />
4 il y a. 11 plus fins. 17 ferrure ƒ.<br />
5 plus d'or. 12 donné. 18 plus grande.<br />
6 montre/. 13 plus d'argent. 19 qui,<br />
7 plus d'acier.<br />
N . 5.<br />
Deeze 1 is dikker 2 dan die. Deeze planken<br />
3 zijn dikker 4 dan die van deezen zolder 5.<br />
Deeze plaats 6 is grooter dan die, welke 7 is ÖC^ter<br />
8 üw huis, of achter het zijne, Deeze oven<br />
is wijder 9 dan die. Er is to meer lood 11 aan deeze<br />
goot 12 dan aan die van uw huis. Ér is meer<br />
water 13 in uwen regenbak 14 dan in deezen. Er<br />
zijn meer duiven 15 in dit duivenhok 16 dan in dat<br />
van onzen buurman 17. De glans 18 van deeze lier<br />
is grooter 19 dan de glans van die.<br />
1 poutre ƒ.<br />
2 plus groslè.<br />
3 planche/.<br />
4 plus épaislè.<br />
5 grenier w.<br />
6 basfè cour/.<br />
? qui.<br />
8 derrière.<br />
9 plus large.<br />
10 il y a.<br />
11 plus de plomb.<br />
12 goutiere ƒ.<br />
13 plus d'eau.<br />
f-H. 5<br />
14 citerne ƒ.<br />
15 plus de pigeoss,<br />
16 pigeognier m*<br />
17 voifin Ni.<br />
18 éclat m.<br />
19 plus grand.
lil Opfeilen, betreffende de betrekkelijke<br />
N°. 6*.<br />
Het kleed i , dat z over 3 deeze tafel is, is<br />
feltjker 4 dan het geen, dat over die tafel is. De<br />
fpiegel, welke hangt 5 aan deezen muur, is PTO»ter<br />
6 dan de fpiegel, welke hangt aan dien. Het<br />
fchilderij, dat aan dien fpijker hangt, is fraajer 7<br />
dan het fchilderij, dat aan deezen hangt. Neem 8<br />
deezen rok van dien kapflok 9, en hang hem 10<br />
aan deezen! Neem dit linnen uit deeze kas en doe<br />
het 11 in die! Zet 12 deezen trekpot en deeze kopjes<br />
13 op die tafel! Neem deeze ketting 14 van dit<br />
horologie 15, en doe 16 die andere aan het mijne J<br />
1 tapis ». 7 plus beau. 12 mettez.<br />
2 qui. 8 otez. 13 tasfe/.<br />
3 fur. 9 porte-manteau 14 chaine/.<br />
4 plus precieus. m. 15 montre ƒ.<br />
5 pend. 10 pendez.Te. 16 attachez.<br />
6 plus grand. 11 mettez-le.<br />
iVtfiMw Ï de ZW/OT 2 van die pennen, en doe ze 3<br />
4 deeze! Z^/> 5 dit glas 6; en ra/ 7 dat van<br />
mijnen vader en het mijne ! Koop 8 die waaren,<br />
en zend deeze terug 9! Neem de knoopen 10 van<br />
die kleederen, en zet ze aan deeze! Deeze kaars<br />
is dikker 11 dan die. Dit bier is zoeter 12 dan het<br />
geen, dat 13 in dit vat 14 is. De uitlegging 15,<br />
welke 16 uw broeder heeft, had, zal hebben, en<br />
zou hebben gegeven 17, van dit raadzel 18, is<br />
s otez.<br />
2 attaché/.<br />
3 mettez-les.<br />
4 autour de.<br />
5 vujdez.<br />
6 vene m.<br />
7 remplisfez.<br />
8 achetez.<br />
9 renvoiez.<br />
10 bouton m.<br />
11 plus grosle.<br />
12 plus douce.<br />
13 qui.<br />
14 tonneau m.<br />
15 explication ƒ.<br />
16 que.<br />
17 donnée.<br />
18 énigmew.
Voornaamwoorden van aanwijzing. I2J<br />
"klaarer 19 dan die, welke 20 gij er van 21 zoudt<br />
gegeven hebben. De middelen 22, die ik gebezigd 23<br />
heb om te verkrijgen 24 deeze gunst 25. zijn wettiger<br />
26 dan die, welke gij beproefd 27 hebt.<br />
19 plus ciaire.<br />
20 que,<br />
21 en.<br />
22 moïen m.<br />
23 emploïés.<br />
24 pour obtenir.<br />
N°. 8.<br />
25 faveur ƒ.<br />
26 plus légitimes.<br />
27 tentés.<br />
De vreugd deezes levens is niet te vergelijken 1<br />
bij 2 die van het toekomend leven 3. Er is 4 meer<br />
zilvers 5 aan dien kandelaar dan aan deezen. Die<br />
fnuiter 6 is grooter 7 dan deeze. Dit hout is groe-<br />
'ner 8 dan dat. Doe 9 het water uit deezen emmer,<br />
en giet het 10 in dien 1<br />
De bladeren, welke 11<br />
zijn aan deeze boomen, zijn grooter 12 dan de geenen,<br />
welke zijn aan die. De lieden, welke zijn bezig<br />
13 aan dit werk, zijn naarfliger<br />
nen, welke zijn bezig aan dat.<br />
14 dan degee-<br />
1 comparer. 6 mouchettes ƒ. n qui.<br />
2 a. 7 plus grandes. 12 plus grandes.<br />
3 vie future ƒ. 8 plus Verd. 13 occupés.<br />
4 f y a. 9 otez. 14 plus diligents,<br />
j plus d'argent. 10 verfez-la.<br />
N°. 9.<br />
Deeze groentens 1 zijn gezonder 2 dan die. Die<br />
peer is fappiger 3 dan deeze. Deeze inkt is zwarter<br />
4 dan de uwe, en dit papier is witter 5 dan het<br />
mijne. De nuttigheid, welke 6 ik heb getrokken 7<br />
uit dit werk, is grooter 8 dan die, welke gij getrokken<br />
hebt uit het uwe. Neem 9 dit ftuk vleesch<br />
1 légume/. 4 plus noïre. 7 tiré.<br />
2 plus falubres. s plus blanc. 8 plus grande.<br />
3, plus fucculente» 6 que. 9 otez.
I2J Opfeilen, betreffende de betrekkelijke<br />
uit die fehotel, en doe het 10 in deeze! Hoe veel it<br />
hebt gij, hadt gij, zult gij hebben, en zoudt gij<br />
hebben gegeven 12 voor 13 deezen hoed? Ik heb<br />
meer gegeven voor deezen dan voor dien.<br />
10 mettez-le. 12 donné. 13 de.<br />
11 combien.<br />
N°. 10.<br />
De overwinning 1 van deezen koning is roemruchilger<br />
2 dan die van den onzen. De voorzorgen 3,<br />
Welke 4 wij genomen 5 hebben, zijn nuttiger 6 dan<br />
die, welke gij genomen hebt. Dit gastmaal 7 is<br />
kostbaarer 8 dan dat. De toegeevendheid c), die deeze<br />
meester voor zijne leerlingen heeft, is grooter 10<br />
geweest dan die, welke de onze heeft voor de zijnen.<br />
Ik heb eerder 11 toegefchreven 12 den voord*<br />
gang 13 van deeze zaak 14 aan de vlijt 15 van deezen<br />
Heer dan aan die van uwen neef.<br />
1 vicloire/. 7 repas m. II plutót.<br />
2 plus glorieuTe. 8 plus fomptueux. 12 attribué.<br />
3 précaution ƒ. 9 condescendance 13 avancement m.<br />
4 qua. f. 14 affaire/.<br />
5 prifes. 10 pius grande. 15 zêlem.<br />
6 plus titiles.<br />
N°. 11.<br />
De naarftigheid en de oplettendheid dier leerlingen<br />
verdient 1 de navolging 2 van deeze. Deeze<br />
wandeling 3 is vermaaklij'her 4 geweest dan die van<br />
gisteren 5. De overheid 6 heeft opgeofferd 7 haare<br />
belangen's 8 aan die van het algemeen 9. Dit vleesch<br />
zou zijn mal f her 10 dan dat; maar die groentens 11<br />
1 mérite. 5 d'hier. O public.<br />
2 imitation ƒ. 6 magiftrat »„. 10 plus tendre.<br />
3 promenade/. 7 facrifié. H légume/.<br />
/. D!HS agtéable. S intérst m.
Voornaamwoorden van aanwijzing. t»5<br />
zullen niet zijn zo goed 12 als deeze. Wilt 13 gij<br />
een Huk van dit vleesch, of van dat? Ik heb bevonden<br />
14 aan deeze groentens een' anderen fmaak 15<br />
dan aan die; het komt 16 dat 17 de vrouw» welke 18<br />
heeft bereid 19 deeze groentens, niet heeft gedaan 20<br />
aan deeze, het geen 21 zij heeft gedaan aan die.<br />
12 bonnes. 16 eeia vient. 19 préparé.<br />
13 voulez. 17 de ce que. 20 fait.<br />
14 trouvé. 18 qui. 21 ce que.<br />
15 autre gout m.<br />
N Q<br />
. 12.<br />
Onze druiven zijn niet zo goed 1 als deeze. Geef<br />
mij 2 een' tros 3 van die druiven, en een handvol 4<br />
van deeze nooten 5! Deeze oorlog heeft veroorzaakt 6<br />
meer fchade 7 aan deeze ftad dan aan de uwe. De<br />
kortheid 8 deezes levens gelijkt 9 aan die van de<br />
bloem des velds. Deeze jagt lo is geweest beter 11<br />
dan die van mijnen vader. Ik heb gefchoten 12.<br />
deeze haazen, "die patrijzen, en deeze eend. Van<br />
wien 13 hebt gij ontvangen dit geweer 14? ik heb<br />
het ontvangen van deezen Heer, die 15 heeft gefchoten<br />
met dit geweer deeze lijsters. Dit geweer<br />
is beter 16 dan liet uwe, dan het mijne, dan het<br />
zijne.<br />
i bons. 7 plus de dom- 12 tué.<br />
2 donnez.moi.<br />
3 grappe/.<br />
4 poignée.<br />
g noix ƒ."<br />
$ eaufé.<br />
mage ƒ.<br />
8 brieveté ƒ.<br />
9 resfemble.<br />
10 chasfe ƒ.<br />
11 meilleure.<br />
N». 13;<br />
13 qui.<br />
14 fulil m.<br />
15 qui.<br />
16 meilleur.<br />
Die Heer is een liefhebber 1 van het visfehen 2,<br />
a amateur ?«» 2 pêche /;
125 Opfeilen, betreffende de betrekkelijke<br />
Deeze vtsfchen 3 zijn veel 4 grooter 5 dan de gee*<br />
iien welke 6 gij daar 7 hebt; ja, maar deeze zijn<br />
lekkerder^ dan die. De eigenzinnigheid 9 onzer<br />
borst 10 is ;zog- n wonderlijker 12 dan die de3/örtums<br />
13. De hoogmoed 14 van deezen man uten»<br />
/re/ï 15 dien van deeze vrouw. Deeze tegen/boe.<br />
den 16 zijn niet te vergelijken 17 bij 18 de geene,<br />
welke 19 wij hebben geleden 20. Deeze gans is vetter<br />
2i dan die. Dit konijn is magerder 22 dan dat.<br />
3 poislbn m.<br />
4 beaucoup.<br />
5 plus grands.<br />
6 que.<br />
7 la,<br />
8 plus délicats.<br />
9 caprice m.<br />
10 humeur/.<br />
11 encore.<br />
12 plus bizarre,<br />
13 fortune ƒ.<br />
14 orgueil m.<br />
15 furpasfè,<br />
16 ad verfilé ƒ.<br />
N°. 14.<br />
17 a comparer.<br />
18 a.<br />
19 que.<br />
20 fouffertes.<br />
21 plus graslb.<br />
2 a plus maigre.<br />
De ondervinding deezes tijds leert ons 1 de 011lranavasiigheid<br />
des fortuins. De Heidenen 2 hebben<br />
toegefchreven 3 eigenzinnigheid 4 aan deeze godin.<br />
Het komt niet toe 5 aan deeze meufchen; maar wel<br />
aan die, om te oordeelen 6 over 7 de rechtvaardigheids<br />
of over de onrechtvaardigheid 9 deezer zaak 10.<br />
Het vleesch n van deezen haas is malfer 12 dan<br />
het vleesch van dien. Het fap 13 van deeze citroenen<br />
14 is beter 15 dan het fap van die. De dapperheid<br />
16 van deezen foldaat is geweest grooter 17 dan<br />
de dapperheid van dien. Pr is 18 meer te eeten 19<br />
aan deeze vruchten dan aan die.<br />
1 nous apprend. 8 juftice ƒ.<br />
2 Païen m. 9 injuftice/.<br />
3 artribué. 10 aflaire ƒ,<br />
4 oprice m- II chair/<br />
5 ii n'appartientpas. ï2 plus lendre.<br />
C de juger. 13 jus m.<br />
7 de. 14 citron m.<br />
15 meilleur m,<br />
IÓ bravoure/.<br />
17 plus grande.<br />
18 il y a.<br />
19 a manger.
Voornaamwoorden van aanwijzing.<br />
N°. 15.<br />
Er zijn 1 meer kers/en 1 aan deezen boom dan<br />
aan dien. Zij hebben gemaakt 3 meer verandering 4<br />
aan die wee dan aan deeze. Deeze rivier hieft zijn<br />
ontlasting 5 in die zee, en niet in deeze. Dit gevecht<br />
6 is geweest bloediger 7 dan dat. Die rand 8<br />
zal zijn grooter 9 dan deeze. Er is 1 meer touwwerk<br />
10 aan dit (chip dan aan dat. Men heeft gevangen<br />
11 die visfehen in de rivier, en deeze in de<br />
zee. Men heeft toegefchreven 11 aan die onvoorzichtigheid<br />
de ongelukken,' welke 13 men zou hebben<br />
moeten 14 toefchrijven 15 aan deeze.<br />
1 il y a, .6 combat m 11 pris.<br />
2 plus de cerifes. 7 plus fanglant. 12 attribué,<br />
3 fait. 8 marge/. 13 que.<br />
4 plus de cliange- 9 plus giande. 14 du.<br />
ment. 10 plus de cordage. 15 auribuer.<br />
5 embouchure f.<br />
f t<br />
N . Ifj.<br />
.De achteloosheid 1 van dit kind is grooter 2 dan<br />
de naarftigheid van dat. Men heeft toegefchreven 3<br />
zijne ongenade 4 aan die oorzaak, en men zou die 5<br />
hebben moeten 6 toefchrijven 7 aan deeze. Zijne<br />
elende fpruit 8 uit dit en niet uit dat. Wij hebben<br />
gevonden 9 meer gelds 10 in dien zak 11 dan in deezen.<br />
Gij hebt gevonden 9 aan dit brood eenen<br />
fmaak, welken 11 wij niet hebben gevonden 9 aan<br />
dat. Zoudt gijl. wel hebben gedacht 13 dat dit onderzoek<br />
14 zou hebben vereischt 15 meer tijds 16 dan<br />
dat? wij zouden het 17 niet hebben gedacht 13.<br />
,i négligence/.<br />
2 plus grande.<br />
3 attribué<br />
4 disgrace/.<br />
5 Ia.<br />
« du.<br />
7 attribuer.<br />
8 provient.<br />
9 rrouvé.<br />
10 plus d'argent.<br />
11 fac m,<br />
12 que.<br />
13 penfé. 1<br />
14 examen m><br />
15 demandé<br />
16 plus de tems.<br />
17 le.
lag Opfeilen, betreffende de betrekkelijk*<br />
N°. i 7.<br />
De moejelljkheden i, welke a zijn vèrknocht 3 aan<br />
deeze uitvinding 4, zijn £roo/«- 5 dan de moejelijkheden,<br />
welke waren verknocht aan de geene, welke<br />
men reeds had gedaan. De vruchtbaarheid 6 van<br />
deezert akker is grooter 7 dan die van den mijnen.<br />
De b iomen van zijnen boomgaard 8 zijn vruchtbaarder<br />
9 dan deeze. De kleuren 10 van die bloem zijn<br />
levendiger ti dan de kleuren van deeze. Deeze vernieling<br />
12 is geweest toegefchreven 13 aan dit onwe*<br />
der 14 en niet aan dat.<br />
1 difficulté/.<br />
2 qui.<br />
3 attachéeS;<br />
4 invention/.<br />
5 plus grandes.<br />
6 fertilité ƒ.<br />
7 plus grande.<br />
8 verger m.<br />
9 plus fertiles.<br />
10 les couleurs.<br />
N°. i8.<br />
II plus vives.<br />
ia ravage m.<br />
13 attribué.<br />
14 tempéte/.<br />
Het gevoelen 1, dat a ik heb van deezen man,<br />
overtreft 3 dat geen* het welk ik heb van deeze<br />
vrouw. De fchacht 4 van deeze pen is dikker 5<br />
dan die van de uwe of van de mijne. Ik heb niet<br />
geloof geflagen 6 aan die tijdingen 7, maar wel aan<br />
deeze. Die manieren 8 zijn beter 9 dan deeze. De<br />
kinders hebben eerder 10 verleend 11 het oor aan<br />
deeze les fen 12 dan aan die. Ik heb bevonden 13,<br />
dat die weetenfchap is nuttiger 14 dan deeze. De<br />
fchatten 15 van deeze kooplieden 16 zijn grooter 17<br />
dan die, welke wij hebben bezeten 18; Dit uurwerk.<br />
1 opinion ƒ.<br />
2 que.<br />
3 furpasfe.<br />
4 tuyau tn.<br />
5 plus gros.<br />
6 ajouté foi.<br />
7 nouvelle/.<br />
8 mairiere/.<br />
9 meilleures.<br />
10 plutót.<br />
11 prété.<br />
12 précepte ?».<br />
13 trouvé.<br />
14 plus utile.<br />
15 tréfor m.<br />
16 négocianr m.<br />
17 plus grjmds,<br />
18 posféjé/.
'Voornaamwoorden van 'aanwijzing. m>j<br />
'wérk ly is ontfteld 20, maar het uwe is het nK.<br />
Ik wenschte wel dat mijn uurwerk ware zo goed il<br />
als dat'. Deeze brief is langer 22 dan die.<br />
19 horloge m. 21 bon. sa plus longue.<br />
20 détraqué.<br />
Vf. R E G E L .<br />
Over het zelfftandig en toevoeglijk Naamwoord.<br />
'£}u mom fubftantif et du nom adje&if.<br />
Een naamwoord, nom., is een wóórd, dat eene<br />
zaak of derzelver hoedanigheid te kennen geeft.<br />
. Het naamwoord is zelfftandig, fubfiantif of toevoegelijk,<br />
adjeciif<br />
. Een zelfftandig naamwoord-, n$m fubfiantif, is<br />
een woord, dat de zaak of den perfoon te kennen<br />
geeft, gelijk reeds bij de woórdlidjes gezegd is.<br />
Alle dingen, die men hooren, zien, voelen, ruiken<br />
en lmaaken kan, zijn fubfiantif, bij voorbeeld:<br />
Le fon, het geluid, farbre, de boom, la do-aleur,<br />
de pijn, 'la puhnteur, de ftank, la délicatesfe,<br />
de lekkernij.<br />
In één woord, men kan fubfiantif nóemen alle '<br />
woorden, die, alleen ftaande, verftaanbaar worden<br />
door de voorzetting der woordlid ie s.<br />
De woorden, die .den naamj&an een' perfoon<br />
rivier, berg, wind, ftad, rijk, aantoonen, worden<br />
eigennaamen, noms propres, 'genoemd, als: Dieu<br />
Jean, Rome, les Alpes, le Rhin, F Est, enz. '<br />
Een toevoegelijk naamwoord, nom adje£tif, geeft<br />
de hoedanigheid en de eigenfehappen van een fubftantif<br />
te kennen. De adjectifi zonden onverftaanbaar<br />
zijn, indien zij niet bij een fubfiantif Ronden,<br />
of er betrekking op hadden ; bij voorbeeld; een<br />
groot boek, un grand livre. Het woord'groot,<br />
grand, is een adjectif, de hoedanigheid van het<br />
fubfiantif, boek , livre, uitdrukkende.<br />
I
33® Zelfftandig en toevoegelijk Naamwoord.<br />
Het zelfde adjeciif kan manlijk en vrouwlijk, enkelvoudig<br />
en meervoudig gemaakt worden, naar<br />
maate het fubfiantif manlijk of vrouwlijk, enkelvoudig<br />
of meervoudig is5 bij voorbeeld:<br />
Un grand homme, een groot man.<br />
Une grande femme, eene groote vrouw.<br />
De grands livres, groote boeken.<br />
De grandes villes, groote fteden.<br />
Hier ziet men dat grand manlijk enkelvoudig is<br />
voor homme, grande vrouwlijk enkelvoudig voor<br />
femme, grands manlijk meervoudig voor livres, grandes<br />
vrouwlijk meervoudig voor villes.<br />
Hoe een naamwoord, dat enkelvoudig is, meervoudig<br />
wordt, is reeds bij de verklaaring van de<br />
woordlidjes gezegd; des blijft ons nog over te<br />
weeten, hoe een adjeciif, dat ïpanlijk is, vrouwlijk<br />
gemaakt wordt: Iet dan wel:<br />
1. ) Alle adjeclifs, in het manlijk, op een domme<br />
e uitgaande, ondergaan in het vrouwlijke geene<br />
verandering; dus zegt men:<br />
Un garcon docile, een leerzaame jongen.<br />
Une file docile, eene lesrzaaroe dochter.<br />
2. ) Wanneer een adjeciif, in het manlijk, uitgaat<br />
op 'é, ai, ï en u, of op een'medeklinker, zo wordt<br />
er, in het vrouwlijk, een ftomtne e achtergevoegd;<br />
bij voorbeeld:<br />
Senfé. verftandig, manl., mvsktfenfée in hetvrouwi*<br />
Vrat, waar, vraïe.<br />
Poli, befchaafd, polie.<br />
Ingénu, oprecht. ingénue.<br />
Behalven favori, gunltering, favorite.<br />
Grand- sroot, grande.<br />
E?al, gelijk, égale.<br />
Voitin, nabuurig, votjtne.<br />
Prochain. aanftaande, prechaine.<br />
Dur, hard, dure.
i Zelfftandig en toevoegeli'fk Naamwoord. l%%<br />
Gris, grijs, manlijk, maakt grif in het vrouwIiiL<br />
Peut, klem, p et; te, J<br />
Ow
£32 Zelfftandig en toevoegelijk Naamwoord*<br />
Gros, grof, maakt grosfe.<br />
Net, zuiver, nette,<br />
Sot, dwaas. fotte.<br />
De volgenden maaken echter eene uitzondering<br />
in den regel:<br />
Mauvais, flecht, maakt tnauvaife» j<br />
Ni ais, onnozel, niaife.<br />
Ras, kaal, rafe.<br />
Complet, volledig, complete.<br />
Replet, vol, replete.<br />
Secret, geheim, fecrete.<br />
Prais, versch, fraiche.<br />
Tiers, derde, tiercé.<br />
Beau, fchoon, nouveau, nieuw, fou, gek, moti\<br />
week, vieux,'oud, maaken ook in het manlijk bel,<br />
nouvel, fol, mol, vleil, wanneer zij voor een fubftantif<br />
ftaan, dat met een' klinker of ftomme h begint<br />
; bij voorbeeld: men zegt: un bel enfant, een<br />
fchoon kind, en niet un beau enfant, om dat het<br />
fubftantif, enfant, met een' klinker begint, en zo<br />
voords.<br />
Van deezen manlijken uitgang komt de vrouwlijke;<br />
als:<br />
Bel, manlijk, maakt in het vrouwlijk belle.<br />
Nouvel, nouvelle.<br />
Fol, folie.<br />
Mol, molle.<br />
Fleil, vieille.<br />
Maar Espagnol, Spaansch, maakt Espagnole.<br />
Gentil, aartig, gentiHe.<br />
Benin, gun (lig, bénigne.<br />
Malin, kwaadwillig, maligne»<br />
De volgende adfeclifs, als:<br />
Antèrieur, voorgaande, maakt ante'rleure 9<br />
Citérieur, aan deeze zijde liggende, citérieure.
Zrlffiandig en toevoegelijk Naamwoord. 135<br />
Extérieur, uiterlijk, maakt extérieure.<br />
Inférieur, beneden, inférieure.<br />
Intérieur, inwendig, intérieure.<br />
Majeur, meerderjaarig, majetire.<br />
Mineur, minderjaarig, mineure.<br />
Meilleur, beter, meilleure.<br />
Postérieur, achter, postérieure.<br />
Prieur, de Prior van een klooster, Prieure.<br />
Supérieur, bovenst, fupéricurej<br />
U/tér leur, laatst, ultérieure.<br />
De adjeciif, van Franfche werkwoorden afkomftig,<br />
veranderen doorgaands eur in 'eufe; als:<br />
Chanteur, zinger, maakt chanteufe.<br />
Porteur, draager, pa^eufe.<br />
Danfeur, danfer, dan feu f.<br />
Revendeur, wederverkooper, revendeufe.<br />
Want die adje&ifi komen van de werkwoorden<br />
chanter, zingen, port er, draagen, danfer, danfen,<br />
revendre, wederverkoopen; behalven de volgenden:<br />
Enchanteur, betoverend, maakt enchanteresfe.<br />
Pécheur, zondaar, pécheresfe.<br />
Vengeur, wreekend, vengeresfe.<br />
Bailleur, geever, bailleresfe.<br />
Defendeur, verdediger, défeuderesfe.<br />
Demandeur, vraager, demanderesfe.<br />
Er zijn ook verfcheide woorden, die men wel<br />
voor fubfiantif houdt, maar die eigenlijk adjeciif<br />
en afkomftig zijn van de Latijnfchen op tor uitgaande;<br />
deeze veranderen teur in trlce, als:<br />
AEteur, acteur, maakt a&rice.<br />
Bienfaiteur, weldoener, bienfaitrice,<br />
Sfccufateur, befchuldjger, accufatrice.<br />
Confervateur, behouder, confervatrïce*<br />
Débiteur, fchuldenaar, dèbitrice*<br />
13
X34 Zelfftandig en toevoegelijk Naamwoord.<br />
Z>is/ipateur, verkwister, maakt dhfipatrhe.<br />
Elecleur, keurvorst, éleclrice.<br />
Fauteur, begunftiger, fautrice.<br />
Lecleur, leezer, leBrice.<br />
Moteur, beweeger, motrice.<br />
Promoteur, bevorderaar, promotrice»<br />
Donateur, fchenker, donatrice.<br />
Testateur, testamentmaaker, testatrice.<br />
Tuteur, voogd, tufrice.<br />
Auteur, daader, maakt ook auteur in het vrouwlijk.<br />
De adjecllfs, op een x uitgaande, veranderen ia<br />
het vrouwlijk x in fe, als:<br />
Pleureux, gelukkig, maakt heureufe.<br />
jfaloux, jaloersch, jaloufe.<br />
En zo voords, uitgezonderd de volgenden:<br />
Deux, zoet, maakt douce.<br />
Faux, valsch, fausfe.<br />
Roux, rosachtig, rousfe.<br />
Perplex, neêrgeltagen, perplexe.<br />
Préftx, bepaald, préfixe.<br />
Wij hebben reeds gezegd, dat het adjcEtif zich<br />
altijd fchikt naar het fubftantif, in gedacht, genre,<br />
in getal, nombre, en in geval, cas; maar men dient<br />
nns. optemerken, dat, wanneer twee of meer fubfiantifs<br />
in getal of in gell.acht verfchillen, het adjeciif<br />
zich dan naar het laattte fubftantif regelt, bij<br />
voorbeeld:<br />
Le vent et la plu'ie violente, de hevige wind en<br />
regen.<br />
Uavantage et les recompenfspropofées, het voorgemelde<br />
vooroordeel en de belooning.<br />
Maar komt er een werkwoord tusfchen beiden, dan<br />
wordt het adjeciif in het'manlijk meervoudig gezet;
Zelfftandig en toevoegelljk Naamwoord. 13$<br />
£? vent et la plu'ie étoient violens, de wind en<br />
de regen waren geweldig.<br />
Le mari et la femme font agés, de man en de<br />
vrouw zijn oud.<br />
Indien de fubftantlfs, die voor het werkwoord<br />
gaan, beide vrouwlijk zijn, fpreekt het van zelf,<br />
dat het adjeciif, 't welk er op ziet, in het vrouwlijk<br />
meervoudig zijn moet:<br />
La mere et la file font laides, de moeder en<br />
dc dochter zijn lelijk.<br />
Als bet volftrekt nodig is, dat het adjeciif voor<br />
het fubfiantif 'kome, en verfchillen de fubftantifs in<br />
geflacht of in getal, zo wordt het adjeciif voor elk<br />
fubftantif herhaald:<br />
Le bon garcon et la bonne fille, de goede jongen<br />
en het goede meisje.<br />
Wanneer voor een fubfiantif, dat meervoudig is,<br />
een adjeciif ftaat, dat, in het Nederduitsch, geen<br />
woordlidje voor zich heeft, zo zet men er doorgaands<br />
in 't Fransen de voor; bij voorbeeld:<br />
Groote mannen, de grands hommes.<br />
Van groote mannen, de grands hommes.<br />
Aan groote mannen, a de grands hommes.<br />
Maar ftaat het adjeciif achter het fubftantif zonder<br />
een woordlidje in het Nederduitsch voor zich<br />
te hebben, wordt er doorgaands du, de la, de /'<br />
of des voorgezet, zo als reeds bij de articles partitifs<br />
geleerd is:<br />
Wit brood, du pain blanc.<br />
Zoet bier, de la bierre douce.<br />
Gekookt water, de feau bouillie.<br />
Aandachtige kinderen, des enfans attetttifs.<br />
I 4
3S Zelfftandig en toevoegelijk Naamwoord.<br />
. ^ klij f<br />
t nog overig te vveeten, wanneer het ad*<br />
jecftf voor of achter het fubfiantif (taan moet, naardien<br />
hetzelve ip het Nederduitsch altijd vóór het<br />
Jubjtantif ftaat. Voor eerst Worden achter het /«&.<br />
>W// geplaatst de adjeciif,<br />
nen geeven ; als:<br />
die een kleur te ken<br />
Du pain blanc, wit brood.<br />
Du vin rouge, roode wijn.<br />
Un chapeau noir, een zwarte hoed.<br />
Du drop vercl, groen laken.<br />
2.) De adjeciif die volken aantoonen, als:<br />
Un gentilhomme Atkmand, een Duitsch edelman,<br />
pte ZW?e Franpoifi, eene Franfche dame.<br />
Un proverbe Latin, een Latijnsch fpreekwoord.<br />
- 3-) rP.s deelwoorden, les participes, wanneer ziï<br />
als adjeciifs gebruikt worden: • •<br />
Un chapon roti, een gebraaden kapoen.<br />
Un homme ruiné, een bedorven man.<br />
Un arbre feurisfant, eén bloejende boom.<br />
roti, ruiné, fleurisfant, fchoon hier als adjeclifs befchouwd,<br />
zijn deelwoorden van de werkwoorden<br />
rotir, braaden, rainer, bederven, en fieurir, bloejenJ<br />
4.) De adjeclifs', die eene gedaante te kennen<br />
geeven, als: une table ronde, een ronde tafel, 'als<br />
ook die een fmaak, (tof, hoedanigheid van het gehoor,<br />
van het gevoel, en ook die eene werking te<br />
•kennen geeven, ajs:<br />
Une pomme algre, een zuure appel.<br />
Les parties faliijes, de zoutachtige deelen0 Inftrument fonore, welluidend (peelt uig. :<br />
'<br />
Du bois dur, hard hout.<br />
Un corps wou i e,en week hgchaam.<br />
De ia viandc fraiche, versch vleesch.
•<br />
Zelfftandig en toevoegelijk Naamwoord. 137<br />
5. ) De adjeciif, die in het Fransch op ique uitgaan,<br />
worden doorgaands achter het fubftantif geplaatst,<br />
bij voorbeeld :<br />
Un écrit authentique, een echt gefchrift.<br />
Un esprit pacifique, een vreedzaame geest.<br />
6. ) De adjeclifs, die alleen zonder fubfiantif zouden<br />
kunnen gebruikt worden, als : faveugte. de<br />
blinde, le boiteux, de manke, Ie riche-, de rijke;<br />
deeze en dergelijke meer, bij een fupftantuf ftaande,<br />
moeten ook achter hetzelve gezet worden:<br />
Un enfant aveugle, een blind kind.<br />
Un rót riche, een rijke koning,<br />
en zo voords.<br />
De overige adjeclifs, daar in den bovengemelden<br />
regel niet van gefproken wordt, worden dan eens<br />
vóór, dan eens achter het fubfiantif geplaatst, naar<br />
dat de welluidendheid zulks vereischt.<br />
Wanneer een fubftantif yan meer dan één adjeciif<br />
verzeld is, en die adjeciif vóór (laan, zo wordt<br />
in 'i, Fransch het woordlidje voor elk adjectif herhaald,<br />
dat in het Nederduitsch geen plaats vindt;<br />
bij voorbeeld: de oude en nieuwe foldaaten namen<br />
even goed hunnen pligt waar; dit zet men over als of<br />
-er (tonde: de oude en de nieuwe, les vieux et les<br />
nouveaüx foldats firent égajement leur devoir; de_<br />
groote en uiigeftrekte ontwerpen, gevoegd bij de'<br />
ipoedige en wijze uitvoering, maaken den grooten<br />
(iaataman uit;. ze,t men over als of er (tonde: de<br />
groote en de uitgeftrekte ontwerpen, gevoegd bij<br />
de fpoedige en bij de wijze ontwerpen — les grands<br />
et les vast ei projets, joints a la prompte et a la fage<br />
exécution font le grand ministre; maar om dat alhier<br />
de adjeclifs, grands en vastes als ook prompte en<br />
fage, geene tegenltrijdige hoedanigheden uitdrukken,<br />
•zou men in deezen zin ook zeer wel kunnen zeggen<br />
: les grands et vastes projets, joints a la prompte<br />
et fage exécv.tion,<br />
I 5
w<br />
m<br />
I<br />
138 Zelfftandig en toevmgeüjk Naamwoord.<br />
: Wanneer men in het Nederduitsch achter een adƒtó//voegt<br />
er oïfte, 20 zet men er in 't Fransch<br />
plus voor, en dit noemt men trappen van vergelijking<br />
waaraan de bijwoorden, adverbes, ook grootendeels<br />
onderhevig zijn:<br />
Een beleefd kind, un enfant clvll.<br />
Een beleefder kind, un enfant plus clvll.<br />
Het belecfdlte kind, P enfant le plus clvll.<br />
De grootfte fchelm, le plus grand coquin.<br />
De eerfte trap van vergelijkinsr noemt men le pojtttf,<br />
het vastftcllende, als: grand, groot; de tweede<br />
le comparatif, het vergelijkende, als: plus grand,<br />
grooter, en de derde le fuperlatlf, het overtreffen,<br />
de, als: le plus grand, de grootfte.<br />
Er zijn eenige adjeclifs die eenige trappen van<br />
vergelijking hebben; deeze zijn: bon, goed, mellleur,<br />
beter, le meilleur, de beste, moindre, minder,<br />
le moindre, de minfte, mauvais, erg, pire, enter.<br />
te pire, de ergfte.<br />
r 6<br />
Bon maakt ook wel plus bon en le plus bon, wanneer<br />
dit adjectif goedaartig, of toegeevend betekent;<br />
mauvais maakt ook plus mauvais en le plus mauvais,<br />
als dit woord eene Hechtheid te kennen geeft:<br />
Ce garem est bon, celui-ci est plus bon; cette file<br />
est la plus bonne, die jonge is goedaartig,<br />
deeze is goedaartiger; dat meisje is het goedaartigfte.<br />
- • ö<br />
Ce vin est mauvais, celui-cl est plus mauvais; mals<br />
le mien est le plus mauvais de tous, die wijn<br />
is flecht, deeze is Hechter; maar de mijne is<br />
de flechtfte van allen. '••3 1<br />
Wanneer een adjectif, in den fuperlatlf ftaande<br />
achter het fubfiantif geplaatst wordt, zo heeft hei<br />
altijd voor zich het woordlidje le, la of les; men<br />
zegt bij voorbeeld:<br />
Les hommes les plus habiles font fouvent les fautes<br />
les plus grosfieres, de bekwaamde mannen begaan<br />
zomtijds de grootlïe misflagen.<br />
*
Zelfftandig en toevoegelijk Naamwoord. 139<br />
Je parle de Penfant le plus fage, ik, fpreek van<br />
het zoetfte kind.<br />
jfe F al donné a la file la plus vertueufe - ik heb<br />
het aan het deugdzaamfte meisje gegeven.<br />
Dit vindt voornaamlijk plaats als er een betreklijk<br />
voornaamwoord, pronom relatif, op volgt; bij<br />
voorbeeld:<br />
Hij is de geleerdfte man, dien ik ken , c'est<br />
Fhomme le plus favant, que je connoisfe.<br />
Hierbij kan men opmerken, dat het woordje, dan,<br />
volgende op een adje&if, dat in den comparatlf ftaat,<br />
altijd in 't Fransch door que moet overgezet worden<br />
; als:<br />
Deeze man is rijker dan die vrouw, eet hommefi<br />
est plus riche que cette femme la.<br />
Dewijl de meeste onbepaalde voornaamwoorden,<br />
pronoms indéfinis ou indéterminés. denzelfden regel<br />
volgen als de adjectif, behalven dat zij aan gee'ne<br />
trappen van vergelijking onderhevig zijn 'dat is, nooit<br />
plus voor zich neemen,), zo zullen wij dezelve hier<br />
mede laaten volgen; als:<br />
Otiiconque, al wie, quclqrfun of quelqu'une, iemand,<br />
chacun, chacune, ieder, elk, aufrui, een<br />
ander, perfonne in de betekenis van aucun, rien,<br />
niets, l'un Pautre, Putte Pautre, les uns of les<br />
unes les autres» de een en ander, quelque, eenige,<br />
chaque, elk, certain, certaine in de betekenis<br />
van quelque, quelconque, hoegenaamd, nul,<br />
nulle. geen, aucun, aucune, eenig, autre, ander,<br />
même % zelf, tel, telle, zodanig, plufeurs,<br />
veelen, verfcheiden, tout, tous, toute, alle;<br />
eindelijk die geenen, daar que op volgt, als:<br />
quoï que ce fit, wie het ook zij, quoi que ce<br />
fit, wat het ook zij, quel que foit votre bonkeur,<br />
hoedanig uw geluk ook zij, quoique vous
ï40 Opfeilen, betreffende de zamenflemmlngvan<br />
fasfiez, al wat gij ook doet, quelque mérite que<br />
vous aiez, welke verdienden gij ook hebt, tout<br />
habile homme qWil est, ,hoe een bekwaam man<br />
hij ook zij.<br />
Deeze voornaamwoorden, gelijk alle anderen,<br />
worden verbogen met behulp der onbepaalde woord,<br />
lidjes de tn a, behalven Vun Pautre, autre, même,<br />
die de bepaalde woordlidjes le, la, les, enz,, voor<br />
zich neemen.<br />
Hier dient nog bij gezegd te worden, dat het onbepaald<br />
Voornaamwoord, of adjeciif, tout, betekenende<br />
elk, of ieder, of een iegelijk, geen woordlidje<br />
noch vóór noch achter zich neemt; bij voorbeeld:<br />
Elk,-een ieder, of een iegelijk mensch kan liegen<br />
; maar elk mensch liegt niet. Tout homme<br />
peut mentir; mals tout homme ne ment point.<br />
Maar wanneer tout, alle of geheel betekent, wordt<br />
er geen bepaald woordlidje vóór, maar wel achter<br />
gezet; bij voorbeeld:<br />
De geheele wereld, tout le monde.<br />
Van, of aan de geheele wereld, de ou a tout<br />
le monde.<br />
Alle pligten, tous les devoirs.<br />
Van, of aan alle pligten, de ou a tout les devoirs.<br />
Qpftellen, betreffende de zamenftemming<br />
van bet zelfftandig met het toevoegelijk<br />
Naamwoord,<br />
N°. i.<br />
Een boek, een goed boek, goede boeken. Eene<br />
goede pen, goede pennen. De vreeze Gods is het<br />
begin van alle wijsheid. Een paard, een groot<br />
paard, groote paarden. Een huis, een fchoon huis,<br />
fchoone huizen. Het bock is goed, de boeken wa-
het zelfftandig met het toevoegelijk Naamwoord. 141<br />
ren goed. Die pen is goed geweest; deeze zal beter<br />
zijn. Zou de inkt zwart zijn? zij zal niet<br />
bleek 1 zijn. Het blad 2 is groen, de bladeren zijn<br />
groen. Ik wenschte wel, dat deeze boomen waren<br />
zo vruchtbaar 3 als de uwen, öf als de zijnen. Dit<br />
vleesch 4 is versch 5; maar het 6 is niet gezouten 7.<br />
Het water is vloeibaar 8. Deeze balk is dik 9 en<br />
lang; deeze balken zijn zwaar en vierkant 10.<br />
1 paie. S frats. 8 liquide.<br />
2 feuille ƒ. 6 i). 9 gros.<br />
3 fertile. elle/. 10 quarré.<br />
4 viande f. 7 fölé.<br />
N°. a.<br />
Mijn pen is te 1 ^ 2, zijne pennen zijn te flap<br />
Het paard is jong 3 en fterk 4. Uw vader heeft<br />
jonge en fterke paarden. De inkt is, dik 5. Het<br />
papier is 'wit 6. Geef mij 7 zwart papier! Het mes<br />
is fcherp 8. Uwe mesfen zijn niet zo fcherp als 9<br />
de onzen. Dit kind is zoet 10; maar dat meisje iS<br />
ftout 11. Deeze kinders hebben geweest vlijtig 12,<br />
oplettend 13 en gehoorzaam 14; maar uwe zuster is<br />
noch vlijtig, noch oplettend, noch gehoorzaam; zij<br />
is kwaadaartig 15, lui 16 en koppig 17. Ik wensch.<br />
te wel, dat mijne zoonen waren zo gevorderd 18 als<br />
de uwen. De vorderingen 19, welke 20 de mijnen<br />
gemaakt 21 hebben, zijn zeer gering 22 in vergelijking<br />
van die, welke de uwen gemaakt hebben.<br />
1 trop. 9 que. 1.7 têtu.<br />
2 mol. 10 fage. 18 avancé.<br />
3 jeune. II mécharrt. 19 progrès f».<br />
4 fort. 12 diligent. 30 que.<br />
5 épais. 13 attentif. 21 faits.'<br />
6 blanc. 14 obéisfant. *2 petit.<br />
7 donnez-moi. 15 malin.<br />
% tranchant. 16 paresfeux.
%L% Opfeilen, betreffende de zamenftemtnlng van<br />
N
het zelfftandig met het tGevoegelijk Naamwoord. 143<br />
vol van elenden 8 en van tegenfpoeden 9. Het is<br />
eene geduurige 10 aanéénfchakeling 11 van voor*<br />
fpoed 12 en van tegenjpoed 9.<br />
8 mifere/.<br />
9 adverfité ƒ.<br />
10 continue!.<br />
11 enchainure/.<br />
N°. 5.<br />
12 prospérité ƒ.<br />
De zonde der eerde menfchen is groot geweest.<br />
De kamer van dit huis is zo groot als alle de vertrekken<br />
1 van het uwe. De hooze 2 kinders beminnen<br />
3 de fchandelijke 4 leugens 5 en de flinkfe- 6 bedriegerijen<br />
7; maar de braave 8 kinders haaten 9<br />
die ondeugden en beminnen de kostelijke 10 waarheid,<br />
eii de zuivere 11 oprechtheid 12. De braave<br />
ouders ftrajfen 13 alle de kwaade 14 daaden van<br />
hunne ongehoorzaame 15 kinders. De begeertens 16<br />
der menfchen zijn onbepaald 17. Het getuigen 18<br />
van een goed geweeten 19 is de beste 20 vergenoeging<br />
21 der wereld.<br />
1 appartement m,<br />
2 1 .échant.<br />
3 aiment.<br />
4 honteux.<br />
5 menfonge m,<br />
6 oblique.<br />
7 tromperie/.<br />
8 brave.<br />
9 haïslènt.<br />
10 précieux.<br />
11 ptir.<br />
12 fincerité f.<br />
13 punislènt.<br />
14 mauvais.<br />
N°. 6.<br />
15 désobéisfant.<br />
16 défï'r m.<br />
17 illimité.<br />
18 témoignsge m.<br />
19 confcience ƒ.<br />
20 mcilleur.<br />
21 contentement nit<br />
De braave kinders mijden 1 het kwaad g-sze/fchap<br />
2; want de kwaade gezelfchappen en de booze<br />
redenen 3 bederven 4 de goede Zfiüfe» 5 De w
144 Op/lellen, betreffende de zamenflemmlng van<br />
het lichts maar die der godloózen is duster; want<br />
de godloózen vlieden n het licht, om dat hnnne<br />
daaden zijn boos. God gaf 12 eertijds 13 zijne heilige<br />
14 en godlijke wetten aan de Isracllten 15 op<br />
den berg 16 Sinaï, gefchreven 17 op twee fteenen<br />
tafelen. Het huis is bouwvallig 18. Die muur ii<br />
gefcheurd iy. Deeze grachten 20 zijn diep. Deeze<br />
uitvindingen 21 zijn geestig 22.<br />
11 fuient;<br />
12 donna.<br />
13 autrefois.<br />
14 faint.<br />
15 Israëlite JM,<br />
16 montagne/.<br />
17 écrit.<br />
18 caduc.<br />
IS 9<br />
. 7.<br />
19 crevasfé.<br />
20 canal m.<br />
21 invention ƒ.<br />
*2 ingénieux.<br />
De booze kinders hebben Verachting voor 1 deri<br />
goeden raad 2 der ouders en der meesters; maar<br />
de braave kinders bewaaren 3 in hnn Hart het geheugen<br />
4 der nuttige lesfen en der heilzaamë vermaaningen<br />
hunner ouders en meesters. De roem 5<br />
der wapenen 6 is eene deugd zo 7 oud 8 als 9 de<br />
wereld. De welvoegelijkheid 10 is een volmaakte overeenkomst<br />
11 der daaden met de rede 12 en liet gebruik<br />
13. Deeze toren is hoog, deeze torens zijn<br />
hóóg. Dit glas 14 is doorfchijnend 15. Het goud<br />
is een metaal 16, het welk 17 is zeer zwaar en zeer<br />
kostbaar. Zijne ziekte is doodlijk. Mijne oogen<br />
zijri meer verzwakt 18 dan de uwen.<br />
1 pour.<br />
2 confeil m.<br />
3 conlèrvönt.<br />
4 fouvenir m.<br />
5 gloire ƒ.<br />
6 arme ƒ.<br />
7 ausli.<br />
8 ancien.<br />
9 que.<br />
10 bienféance ƒ.<br />
11 convenance ƒ.<br />
12 railbrj f.<br />
13 uiage nu<br />
14 verre m,<br />
t§ transparent.<br />
16 métal m.<br />
17 qui.<br />
18 affoibli.
%it zelfftandig met het ioeyoeg'elljk Naamwoord. 145'<br />
N°. 3.<br />
Het goed of" het kwaad geweeten i brengt voord 2<br />
de gerustheid 3 of de ongerustheid 4 van den geest.<br />
De vreeze 5 der wetten 6 en het verlangen 7 van<br />
een' goeden naam 8 beteugelen 9 de ze^fe» io. Braave<br />
kinders zijn aandachtig 11 aan de heilzaamë iz<br />
vermaaningen des meesters. Een wijze eh goede<br />
raad 13 is de grondflag 14 dér goede daaden. Alle<br />
dingen hebben, hadden, zullen hebben, en zondert<br />
hebben eene goede en eene kwaade zijde 15. Van<br />
twee kwaaden 16 moet men mijden 17 het ètgftê 18.<br />
De groote veldoverften 19 zijn vaste 20 pylaaren 21<br />
van den ftaat 22.<br />
1 cbnfclënce f.<br />
2 produit.<br />
3 tranquilité ƒ.<br />
4 inqulétude/.<br />
5 crainte/.<br />
346' Opfeilen, betreffende de zamenffemming van<br />
om te doen 20 lange 21 dingen 22. Eene flechte 25<br />
opvoeding maakt 24 zeer dikwijls de kinders ongelukkig.<br />
De beginzelen der kunften en der weeten*<br />
fchappen zijn altijd moejelijk 25 en verdrietig 26*<br />
20 de faire. 23 mauvais. 2,? difficile.<br />
21 bas. 24 rend. 26 ennuïant.<br />
22 chofe f.<br />
N°. 10.<br />
De godin 1 jïuno 2 was jaloersch 3 en woedend 4 J<br />
de koning Ulysfes voorzichtig 5 en loos 6; de oude 7<br />
Nestor wijs; de held 8 Achilles geweldig 9; de iJomeinfche<br />
10 keizer Afero n wreed 12; Tullia 13 was<br />
keerschzuchtlg 14 en wreed. Alle menfchen zijn<br />
zw*z£ 15; hun te 16 is kort en w/ 17 van elenden.<br />
Het grootfte gedeelte 18 der ffervelingen 19<br />
zijn onftandvastig 20 en jvz/fcA 21. De 22 is<br />
bitter 23. Het water der zeeën is zout 24 en dat<br />
der rivieren is zoet 25. De klippen 26 zijn gevaarlijk<br />
27. De wind 28 is geweldig 29. Het<br />
eer 30 is groot. De reis 3,1 is gevaarlijk. De oorlog<br />
is verdervelijk 32. De vrede is aangenaam.<br />
1 déesfe ƒ.<br />
2 Jünon.<br />
3 jaloux.<br />
4 fnrieux.<br />
5 prudent.<br />
6 rufé.<br />
7 vieux<br />
8 héros m.<br />
9 impétueux.<br />
10 Romairi.<br />
JI Kéron.<br />
12 cruel.<br />
J3 Tullie ƒ.<br />
14 ambitieux.<br />
15 foible.<br />
16 vie ƒ.<br />
17 plein.<br />
18 plupart ƒ.<br />
19 mortel m.<br />
20 inconftant.<br />
21 faux.<br />
22 thé m.<br />
23 amèr.<br />
24 falé.<br />
25 doux.<br />
26 écueil tw.<br />
27 dangereux.<br />
28 vent m,<br />
29 violent.<br />
30 lempêief.<br />
31 voïage m.<br />
32 ruineux.
hit zelfftandig met het toèvoegelijk Naamwoord. 147<br />
N°. 11.<br />
De affchuwelljke i armoede is dikwijls het gevolg 2<br />
van eene nutlooze 3 verkwisting 4. De fchandèlijke<br />
5 plunderingen 6 en de fchrikkelijke 7 moordenaarijen<br />
8 zijn de droevige 9 gevolgen van het 0/»<br />
irwr io'. De man en de vrouw zijn alle beiden 11<br />
eigenzinnig 12. Deeze jonge en dat meisje zijn<br />
niet alle beiden even 13 'naarftig 14, aandachtig 1$<br />
ën gehoorzaam 16» De zorg, de moeite en de onkosten<br />
zijn nutloos geweest. Zijtie rijkdommen<br />
en hunne inkomftert 17 zijn overvloedig 18. Dit pa.<br />
pier en deeze inkt zijn goed. Zijne gedachten en<br />
zijne daaden zijn 'verdacht 19.<br />
1 affreux.<br />
2 fuite ƒ.<br />
3 inutile.<br />
4 disfipatïon ƒ.<br />
5 honieuk.<br />
8 pillage m.<br />
7 horrible.<br />
8 masfacre m.<br />
' 9 triste.<br />
io. fédition ƒ.<br />
JI deux.<br />
12 capricieux,<br />
13 également.<br />
N°. 12.<br />
14 diligent.<br />
J5 attcntif.<br />
16 pbéïsfant.<br />
17 revenu m,<br />
18 abondant.<br />
19 fulpect.<br />
De geruchten 1 en de tijdingen 2, welke 3 meü<br />
heeft, men had, men zal hebben, en men zou hebben<br />
verfpreid 4, zijn valsch 5. Deeze jonge en dat<br />
meisje zijn fchoon. De uiterlijkheden 6 zijn bedriet<br />
gelijk f. De aanlokzelen 8 der wellust 9 en de vleijerlj<br />
10 zijn verleidend 11 en verdervelijk 12. De<br />
kwaadfpreekendheid 13 en de lastering 14 zijn haate*<br />
lijk 15. De hoogmoed 16 en de heerschzucht 17 van<br />
1 bruit m.<br />
2 nouvelle/.<br />
3 quej<br />
4 repandus.<br />
5 faux.<br />
6 dehors m.<br />
7 trorhpeur.<br />
8 attrait m-<br />
9 volupté ƒ.<br />
10 flatterie ƒ.<br />
11 féduéteur.<br />
12 pernicieux.<br />
K 2<br />
13 médilance ƒ.<br />
14 calomnie f.<br />
15 odieux.<br />
ló orgueil m.<br />
17 ambition /.
ï43 Opfeilen, betreffende de zamenftemming van<br />
deezen man zijn uit f eekend 18 groot en onver draa-gelijk<br />
19, De aanlokkelijkheden, de bekoorelijkheden<br />
2© en de vleiende 21 woorden 22 van dit<br />
mensch 23 zijn bedriegelijk en verleidend.<br />
2 8 extrémemem. 20 charme m, 22 parole ƒ.<br />
19 infupportabie. 21 flaneur.. 23 perfonne ƒ,<br />
N°. 13.<br />
Bijna 1 alle dë Romeinfche 2 Keizers 3 waren<br />
van een' wreed e Inborst 4. ür 2;)'» 5 fraaje fchilderijen<br />
6 in het kabinet 7 van mijnen oom,, en in dat<br />
van den uwen. Ik heb gezien 8 groote mannen,<br />
fchoone vrouwen, kleine jongens en lelijke 9 dochters<br />
10. Braave 11 ouders nebben dikwijls booze<br />
kinders, en braave kinders dikwijls f echte 12 ouders.<br />
God alleen 13 is onaf bangelijk 14. Hij heeft<br />
gefchapen 15 alle de dingen in eene wederzijdfche 16<br />
af'bangelijkheid 17. Het leger 18 der vijanden is<br />
noch zo magtig 19, noch zo talrijk 20 als 21 dat<br />
onzer bondgenooten 22.<br />
2 presque.<br />
2 Romain.<br />
3 Empereur w.<br />
4 caraftêre m.<br />
5 il y a.<br />
6 tableau w.<br />
7 cabinet r».<br />
2 vu.<br />
9 laid.<br />
10 fille ƒ.<br />
11 brave.<br />
12 mauvais.<br />
13 feul.<br />
14 indépendant.<br />
15 créé.<br />
N°. 14.<br />
16 mutuel.<br />
17 dépendance ƒ;<br />
18 armée.<br />
19 puisfant.<br />
20 nombreux.<br />
21 que.<br />
22 aliié n.<br />
De leerlingen van mijne clasfe 1 zijn noch zo vlijtig,<br />
noch zo aandachtig, noch zo gehoorzaam, als<br />
die van de uwe. Gelijk 2 de tedere 3 planten 4<br />
verelfchen 5 een' goeden, vlijtigen en bekwaamen 6<br />
1 clasfe/. 3 tendre. 5 demandent.<br />
a comme. 4 plante /.' 6 capable.
het zelfftandig met het toevoegelijk Naamwoord. 149<br />
tuinier; insgelijks 7 de kindschheid 8 vereischt 9 goede,<br />
vlijtige en bekwaame meesters. Gelijk de beste<br />
10 landen 11 niet altijd rijn zeer aangenaam<br />
voor 12 het vermaak 13 der wandeling 14; insgelijks<br />
de geesten 15, welke 16 zijn zeer vruchtbaar 17<br />
in 18 groote gedachten 19, zijn niet altijd zeer aangenaam<br />
voor het vermaak der zamenleeving 20.<br />
7 de méme.<br />
8 enfance ƒ.<br />
9 demande.<br />
so meilleur.<br />
SI païs m.<br />
12 -pour.<br />
13 plaifir m.<br />
14 promenade/.<br />
15 esprit m.<br />
16 qui.<br />
NP. 15.<br />
17 fertile.<br />
18 en.<br />
19 penfée ƒ.<br />
20 converfation ƒ.<br />
Alle dingen deezer wereld zijn onvolmaakt 1, iwgankelijk<br />
2 en bedrieglijk 3. De goede daaden £0-<br />
,
3^o Opf eilen , betreffende de zamenfkmming van.<br />
duurige 4 kwaaien 5 van den ouderdom. 6, zijn dikvvijls<br />
het erfdeqfj van het ongeregeld?, leven, dat 9<br />
men geleld 10 heeft in zijne jeugd. De winter heeft<br />
eene lelijke \x gedaante 12. Dikwijls het goed ofhet<br />
kwaad fortuin is het werk van een enkel 13<br />
oogenbllk 14.' De lange voorfpoeden 15 ver.oorzaaken i6|<br />
gemeenlijk 17 twee groote kwaaien; want zij maaken<br />
18 het geluk fmaakloos 19 door de gewoonte 20,<br />
en het ongeluk onverdraagelijk. 21 door de nieuwigheid<br />
22.<br />
4 continue!.<br />
5 mal m.<br />
6 vieillesfe ƒ.<br />
7 appanage m,<br />
8 déréglé.<br />
9 que.<br />
io menée.<br />
II, hideux.<br />
12 figure ƒ.<br />
13 feul.<br />
14 moment m,<br />
15 avantage m.<br />
ió caufent.<br />
N°. 17.<br />
17 ordinairement,<br />
18 rendent. "<br />
19 infjpide.<br />
20 coutume/.<br />
ai infupportable,<br />
22 nouveauté f.<br />
Eene èf/t?/?^ x zonder uitwerking 2 is een fchoone,<br />
boom 'zonder vruchten. De goede opvoeding der<br />
jeugd is een zekere 3 forg- 4 van het geluk" eens<br />
Staats; maar in tegendeel 5 eene flechte 6 opvoeding'<br />
levert niet 7 dan flechte onderdaauen. Een gelukkig'<br />
geheugen 8 is eene voortrefelijke 9 hoedanigheid 10.<br />
Eene fchoone ziel 11 is 2a?/i&K 12 de bewoonfter 13'<br />
van een fchoon ligchaanH Rouwen 14 fchooné huizen,<br />
oprichten 15 w-yVe 16 en kostbaarégebouwen 17,<br />
^a? « 18 verfchaffen 19' een volledig 20 onthaal' 21'<br />
aan den verfindenden 22 tijd.<br />
1 promeslè/.<br />
2 effet m.<br />
3 für.<br />
4 garand m.<br />
5 au contraire.<br />
«5 mauvais,<br />
7 ne fournir.<br />
I rnérnoife/.<br />
9, excellent.<br />
10 qualité f<br />
11 ame ƒ.<br />
12 raremenr.<br />
13 hotesfe ƒ..<br />
14 batir.<br />
15 ériger.<br />
16 vaste.<br />
17 édifice m,<br />
18 c'est.<br />
19 fournir.<br />
20 ample.<br />
21 régal «f, {<br />
2,2 dévorarit.
het zelfftandig met het toevoegelijk Naamwoord. 151<br />
N°. 18.<br />
De nederigheid 1 eens Chrhtens 2, altijd toegewijd 3<br />
aan de goede werken 4, is een gewis 5 pand 6 van<br />
een eeuwig 7 en gelukzalig 8 leven. De menfchen<br />
worden 9 weggevoerd 10 door den fchielijken 11 dwarlwind<br />
12 des tijds, en het oogenblik jvan onzen in*<br />
gang 13 in de wereld is niet ver 14 van onzen uitgang<br />
15 uit de wereld: wij zijn geduurende 16 dit<br />
klein oogenblik in eene geduurige 17 beweeging 18<br />
van s/dele 19 vermaaken, van ijdele hoop 20, van<br />
ij dele bekommernis fen 21, en van ijdele vrees 22. Het<br />
leven des menfchen is te 23 kort om wèt te kennen 24<br />
een' eenigen 2j mensch.<br />
1 humiiité ƒ.<br />
2 Chrétien m.<br />
3 devoué.<br />
4 oeuvre ƒ.<br />
5 certain.<br />
6 gage m.<br />
7 éternel.<br />
8 bienheureux.<br />
9 écre.<br />
10 emportés.<br />
11 rapide.<br />
12 tourbillon ra.<br />
13 entree ƒ.<br />
14 éloigné.<br />
15 fortie/.<br />
16 pendant.<br />
17 continue!.<br />
18 mouvement m.<br />
N°. 19.<br />
•<br />
19 vain.<br />
20 espérance /.<br />
21 inquiétude/.<br />
22 crainte ƒ.<br />
23 trop.<br />
24 pour bien connoitre.<br />
25 feul.<br />
De onverfchilligheid 1 voor den voorfpoed 2 en voor<br />
de tegenfpoeden 3 van het leven, is niet altijd een<br />
zekere 4 blijk 5 van de volkomene 6 onderwerping 7<br />
des menfchen aan den heiligen 8 wil des Scheppers;<br />
zij is dikwijls de uitwerking 9 van eene grove 10<br />
dommigheid 11, of van eene buitenfpoorige 12 eerzucht<br />
13. Men ziet 14 alle dagen nieuwe 15 ver»<br />
1 indifférence ƒ.<br />
2 prospérité ƒ.<br />
3 adverfué ƒ.<br />
4 certain.<br />
5 marqué ƒ.<br />
6 parfait.<br />
7 réfignation ƒ.<br />
8 faint-<br />
9 effet m,<br />
10 groslier.<br />
11 Itupidité/.<br />
12 extravagant.<br />
13 ambition ƒ.<br />
14 on voit.<br />
ij nouveau.
Iga Opfeilen, betreffende de zamenfemming van<br />
fchillen 16 aangaande 17 vcrfchlllende 18 f ukken ig<br />
van den heiligen godsdienst 20. De kennis 21 van<br />
zichzelven 1% is de grondfqg 23 aüer deugden, gelijk<br />
24 de onkunde 25 van zichzelven is die van<br />
alle ondeugden.<br />
16 different m, 20 rél'gion ƒ. 23 bafe ƒ.<br />
17 touchant, 21 connoïsfance ƒ. 24 comme.<br />
ï8 différent. 22 foi-même. 25 ignorance ƒ.<br />
ïp point<br />
N°. ao.<br />
De braave leerlingen zijn gelijk 1 aan de dappere<br />
2 foldaaten. die 3 trachten 4 te behaalen 5 de<br />
•kostelijke overwinning. Wij bedienen ons niet 6<br />
van ós wreede wapenén des Moedigen 7 oorlogs;<br />
maar onze wapenen zijn goede pennen, wit papier,<br />
zwarte ipkt en nuttige hoeken. P^aaten wij maaken<br />
8 een goed gebruik 9 van den kostelijken eu<br />
korten tijd onzer jeugd, en laaten wij verkenen 10<br />
aandachtige 11 ooren aan de heilzaamë ia lesfen en<br />
aan de nuttige vermaaningen onzer ouders en meesters,<br />
op dat wij' verdienen' 13 hunne achting en hunne<br />
loftuitingen 14.<br />
1 resfemblent.<br />
2 vaillant.<br />
3 qui.<br />
4 tachenr,<br />
'§ de remp otter.<br />
6 nous ne nous<br />
lervons pas.<br />
7 fanglant.<br />
8 faifons.<br />
9 ufagem.<br />
N°. ai.<br />
10 prëtons.<br />
K attentif.<br />
12 falutaire.<br />
13 afin que nous<br />
méritions.<br />
14 éloge m.<br />
De fchoone prijs 1. der naarftigheid komt niet toe %<br />
aan de luie', ongehoorzaame en wederfpahnige 3<br />
leerlingen; maar alleen 4 aan de geene'n, welke 5'<br />
1 prix ra. 3 revêche. 5 qui.<br />
£ n'appairtient pas. 4 uniquement.
het zelfftandig met het toevoegelijk Naamwoord. 153<br />
zullen zijn oplettend, gehoorzaam en naarftig. Dat 6<br />
de geenen, welke zullen hebben tot nog toe 7 verzuimd<br />
8 de kostelijke gelegenheid, welke 9 hunne<br />
ouders en meesters hun hebben, hun hadden, hun<br />
zullen hebben, en hun zouden hebben gegeven io,<br />
ioonen 11 door een onberispelijk 12 gedrag 13, en<br />
door een' verdubbelden 14 ijver IJ, dat zij hebben<br />
een waar 16 eu oprecht 17 berouw 18 over 19 hunne<br />
flechte 20 daaden.<br />
6 que. 1 r montrenr. 16 vrai.<br />
7 jusqu'a prelènr. 12 irreprénenfible. 17 fincère.<br />
8 négligé. 13 conduite ƒ. 18 repentir m,<br />
9 quë. 14 redoublé. 19 de.<br />
ïo fournie. 15 zêle m. 20 mauvais.<br />
N°. 22.<br />
De iöostf 1 Hang heeft bedrogen 2 onze eerfte OUT<br />
ders door zijne verleidende 3 redenen 4. De fchoonheid<br />
des ligchaams is eene edele gave 5 Gods. De<br />
fchoonheid des ligchaams beftaat 6 in eene goede<br />
en juiste 7 evenredigheid 8 der ledemaaten 9, en die<br />
der ziele beftaat in de veelheid 10'der uitmuntende n<br />
deugden. Laaten wij hebben meer achting 12 voor 13<br />
de fchoonheid der ziele dan voor die des ligchaams;<br />
de eerfte is onverganklijk 14, en de andere is van<br />
korten duur. 15. Een fchoon man is dikwijls een<br />
groote gek 16, om dat 17 hij doet beft aan 18 alle<br />
zijne verdienften 19 in zijne uiterlijkheid 20..<br />
I méchant.<br />
R trompé.<br />
3 féduéteur.<br />
4 discours m.<br />
5 don m.<br />
6 confiste.<br />
7 juste. '<br />
8 proportion ƒ.<br />
9 membre m<br />
10 multitude ƒ.<br />
11 excellent.<br />
12 plus d'estime.<br />
13 pour.<br />
14 impérisfable.<br />
15 durce ƒ.<br />
16 fat IQ.<br />
17 paree que.<br />
18 il fait confiste!',<br />
19 mérite m,<br />
20 extérieur t». j
*54 Opfeilen, betreffende de zamenflemming van<br />
N». 23.<br />
De droevige 1 val a onzer eerde ouders 3 heeft<br />
gemaakt 4 alle menfchen elendig 5, en wij zouden<br />
zijn gebleven 6 zeer ongelukkige fchepzelen ?, indien<br />
God de Vader niet had gezonden 8 zijnen 9<br />
Zoon aan ons elendige ftervelingen. Jefus Christus<br />
10 heeft ons verlost 11, door zijn bitter ia lij*<br />
den 13, van de vervloeking 14, 15 wij hadden<br />
verdiend 16 door dë menigvuldigheid 17 onzer owtreedingen<br />
18. De dood is dan 19 niet 20<br />
een ftraffe 21 der zonde ; maar een doorgang 22<br />
tot 23 het eeuwig en gelukzalig 24 leven.<br />
1 triste. 9 unique. 17 multitude ƒ.<br />
2 chute ƒ. 10 Jefus Christ. 18 transgresfion /.<br />
3 parens »». n delivrés. 19 doncf<br />
4 rendu. 1 2 amer. 2o plus.<br />
5 miferable. 13 fouffrances ƒ. p/. 21 punition f.<br />
6 restes. 14 maiédichon ƒ. 22 pasfage ra.<br />
7 créature ƒ. 15 q u e. 2 3 1<br />
8 envoié. 16 méritée. 24 bienheureux.<br />
N°. 24.<br />
^heginfelen 1 zijn, waren, zijn geweest, en zul-<br />
Jen zijn moejelijk 2, »/^ 3, voor kleine kinderen,<br />
maar ook voor volwas/enen 4; maar het «W« c<br />
js zeer aangenaam. De moeite 6, welke 7 de //«ju<br />
i^ndman 9 aanwendt 10 tot 11 de vruchtbaarmaaking<br />
12 zijner **&rr 13, is groot; maar de<br />
zoete vruchten, welke hem 14 verfchaft 15 daar.<br />
1 commencement 6 peine ƒ. 11 p 0 Ur.<br />
„ ., 7 que. 12 fertilifation<br />
2 difficiie. 8 laborieux. 13 terre f.<br />
3 non feulement. 9 laboureur m. 14 lui.<br />
4 adulte m. ï 0 fe donne. 15 procure.
het zelfftandig met het toevoegelij k Naamwoord. 155<br />
na 16 het geduurlg 17 werk 18 zijner onvermoeide 19<br />
handen, verdrijven ao de herdenking 21 dier voorledene<br />
1% moeiten 23; insgelijks 24 wanneer een perfoon<br />
na 25 lange hoofdbreekingen 26 heeft bereikt 27<br />
het eindperk 28 zijner nuttige en noodzaakelijke ftudiën,<br />
vergeet hij 29 wcv£ 30 al het verdriet, dat 31<br />
hij gehad heeft.<br />
16 dans Ia fuite.'<br />
17 asfiiu.<br />
18 travail m.<br />
19 infatigable.<br />
20 bannislènt.<br />
at fouvenir m.<br />
22 pasfé.<br />
23 fatique f.<br />
24 de même.<br />
25 après.<br />
26 casfe - téte m.<br />
N°. 25.<br />
27 atteint.<br />
28 terme m.<br />
29 il oublie.<br />
30 bientót.<br />
31 que.<br />
Een volmaakte 1 gezondheid is oneindig 2 beter,<br />
dan zeer groote rijkdommen. De gezondheid is<br />
des 3 een zeer groote fchat. Geen 4 mensch kan 5<br />
zonder het zoet genot 6 van deeze kostbaare gezondheid,<br />
fmaaken 7 het minst % vermaak in deeze<br />
wereld. De voortreffelijke 9 fpijzen 10 en de keurige<br />
11 wijnen hebben in zich 12 niets dan 13 fmaakeloosheld<br />
14 voor den zieken. Het getal der jonge<br />
lieden 15, welke 16 gewag maaken 17 van deeze<br />
fchoone gaave 18 des hemels, is zeer gering 19, in<br />
vergelijking 20 van het getal dier geener, welke<br />
voor dezelve 21 niet hebben de minlre zorg, en welke<br />
zich 22 over geeven 23 aan onmaatige 24 buiten?<br />
fpoorigheden 25, zo fchadelljk 26 voor 27 de ge-<br />
Zondheid,<br />
1 parfait.<br />
2 infiniment.<br />
3 donc,<br />
4 nul.<br />
5 ne peut.<br />
6 jouisfance/.<br />
7 gouter.<br />
2 moindre.<br />
9 excellent.<br />
10 mét tn,<br />
11 exquis.<br />
12 en eux meme.<br />
13 que.<br />
14 inh'pide m.<br />
15 gens /. pi.<br />
16 qui.<br />
17 font cas.<br />
18 don rn-<br />
ig petir.<br />
20 en comparai'fon.<br />
21 en.<br />
22 Ce.<br />
23 livrent.<br />
24 immodéré.<br />
25 estravagance ƒ.<br />
26 nuifible.<br />
27 a.
.156 Opfeilen^ betreffende de zamenftemmittg van<br />
N°. af5.<br />
De waare i rust 2 hangt af 3 van een zuiver 4<br />
geweeten 5. Het 6 is niet, het was niet, het is<br />
niet geweest, het was niet geweest, en het zal<br />
niet geweest zijn mogelijk 7, dat 8 godlooze 9 menfchen<br />
10, verhard 11 in de haatelijke 12 misdaa-<br />
'den 13, hebben 14 het zoet ^-ewojf 15 van de waare<br />
rust. Die rust is alleen 16 het deel 17 der deugdzaame<br />
18 en vroome 19 lieden, we/^e 20, aangefpoord<br />
21 door het fe/V/g- 22 verlangen 23 o;« /* worden<br />
24 gelijkvormig 25 aan hunnen hemelfchen 26<br />
Vader, «irVf «fo/z 27 minfte 28 onrecht 29 aan<br />
hunne naasten 30 in eenige 31 zaak; maar welke<br />
uitdeelen 32 weldaaden 33, zonder dat 34 het «w7 35<br />
eigenbelang 36 zij de fchandelijke 37 drijfveer 38<br />
hunner handelwijzen 39,<br />
1 vrai.<br />
2 repos w.<br />
3 depend.<br />
4 P ur<br />
' .<br />
5 conlcience/.<br />
6 il.<br />
7 posfible.<br />
8 que.<br />
9 impie.<br />
•jO gens 3».<br />
i£ endurci.<br />
12 odieux.<br />
13 crirnc m.<br />
14 pref. du fubj,<br />
15 jouisfance ƒ.<br />
16 uniquement.<br />
17 partage m.<br />
18 vertueux.<br />
19 pieux.<br />
20 qui.<br />
21 incité.<br />
22 fa int.<br />
23 défir ?B.<br />
24 de devenir.<br />
25 femblable,<br />
26 céleste.<br />
N°. af-<br />
27 ne font pas.<br />
28 moindre.<br />
29 tort ra.<br />
30 prochain m.<br />
31 aucun.<br />
32 distribuent.<br />
33 bienfait ra.<br />
34 fansque.<br />
35 fordidc.<br />
36 égoïsme >«.<br />
37 honteux.<br />
38 resfort m,<br />
39 démarche/.<br />
Gelukkig*"zijn de kinders, die 1 hebben, in hunne<br />
tedere jeugd, de kostelijke gelegenheid om te<br />
ieeren 2 alle nuttige, noodzaakelijke en fraaje kunften<br />
en weetenfch'appen,. en die hebben braave ou-<br />
I qu ;<br />
, % d'apprendre.
hei zelfftandig met het toevoegelijkNaamwoord. 157<br />
ders, welke niet fpaaren 3 eenige 4 hosten 5 om te<br />
maaken 6 hunne kinders bekwaam 7 en gefchikt 8om<br />
te worden 9 waardige 10 leden 11 der menschlijke<br />
12 maatfchappij 13. Er is 14 zekerlijk 15 een<br />
groot getal kinders, die zijn beroofd 16 van deeze<br />
fchoone gelegenheid, doordien 17 hunne ouders zijn<br />
arm 18 en onbekwaam 19 om te laaten bej'chaa*<br />
ven 20 hunne natuurlijke 21 bekwaamheden 22.<br />
3 n'épargnent*.<br />
4 aucun.<br />
5 fraix m.<br />
6 pour rendre.<br />
7 capable.<br />
8 propre.<br />
9 a devenir.<br />
17 puisque.<br />
18 pauvre.<br />
19 in capable,<br />
20 de faire cuïtiver,<br />
21 naturel.<br />
2Ï capaené ƒ.<br />
De wreede dood fnijdt af 1 rnet zijrïe fcherpe s'<br />
/m 3 den dunnen 4 draad 5 van het leven der<br />
den 6 en der kwaaden 7, der ryyee» 8 en der armen,<br />
der grooten en der kleinen, der jongen 9 en<br />
der ouden 10. De dagen onzes levens zijn onzeker<br />
11. Het uur van onzen uitgang uit dit leven<br />
is onbekend 12 aan eiken 13 Itervefing. Het 14 is<br />
bekend 15 aan God onzen Schepper. Laaten 16 alk<br />
onze daaden zijn als of 17 zij waren de laatflen i3<br />
onzes levens, op' dat wij zijn altijd gereed 19 om<br />
overtegaan 20 in de eeuwigheid met een gerust 21<br />
gemoed 22, en met een waar 23 vertrouwen 24 o/> 2$<br />
de voldoening 26 van Christus 27.<br />
ï coupe.<br />
SL trancbant.<br />
3 faulx/".<br />
4 mince.<br />
5 frl m.<br />
6 bon m.<br />
7 méchant m.<br />
8 riche m.<br />
9 jeunes gens.<br />
10 digns.<br />
11 roembre.<br />
12 humain.<br />
13 focieté ƒ.<br />
14 il y a.<br />
15 cerrainement.<br />
16 privé.<br />
10 vieillard m.<br />
11 incertain.<br />
12 inconnu.<br />
13 tout.<br />
14 elle/.<br />
15 connu.<br />
16 que.<br />
17 comme ü.<br />
18 dernier.<br />
19 pret.<br />
£0 a paster.<br />
21 tranquile.<br />
22 coeur m.<br />
23 vrai.<br />
24 confian«e /.<br />
25 en.<br />
26 iatisfaöion ƒ.<br />
27 Jefus Christ»
i5& Opfeilen, betreffende de zamenfiemmïng van<br />
Ëen kind van eene goede inborst 1 is gelijk 2<br />
aan eene tedere plant van een' goeden boom. Dé<br />
opvoeding der kinders vereischt 3 eene groote maat 4.<br />
Van voorzichtigheid j. Alle kinders zijn niet vari<br />
dezelfde 6 inborst. Het verfchil 7 der inborlten<br />
is zeer groot; dut 8 de opvoeding moei 9 worden id<br />
gefchikt 11 naar 12 de verfchillendheid 13 van dé<br />
inborlten der kinderen* Een braaf kind wordt 14<br />
dikwijls zeer Hecht, wanneer zijne ouders en meesters<br />
hem niet geeven 15 eene opvoeding overeen^<br />
komflig 16 met 17 zijne inborst.<br />
1 caraclère m.<br />
2 femblable.<br />
3 demande.<br />
4 rnefure ƒ.<br />
5 prudence/.<br />
6 même.<br />
7 diverfité ƒ.<br />
8 c'est pourquoi.<br />
9 doit.<br />
10 être.<br />
11 modifiée.<br />
12 felon.<br />
N°. 30,<br />
13 diverfité/.<br />
14 devient.<br />
15 ne lui donnent<br />
pas.<br />
16 analogue.<br />
17 a.<br />
De gerustheid 1 der ziele is niet de ftaat 2 van het<br />
tegenwoordige 3 leven; maar de belooning 4 van het<br />
toekomende 5 leven. Een vijand is nooit zwak 6,<br />
wanneer hij heeft goede vrienden. Het is beter te<br />
hebben 7 een' wijzen vijand dan een' onweetenden 8<br />
vriend. De flreehngen 9 eens vijands moeten ons 10<br />
altijd zijn verdacht l i . De jeugd en da liefde zijn<br />
twee fraaje verfchooningeu. 'De beruchte 12 Vriendfchappen<br />
zijn niet, waren niet, hebben niet geweest,<br />
en zullen niet zijn het werk 13 van eenen<br />
1 tranquilité ƒ.<br />
2 état m.<br />
3 préfent.<br />
4 récompenfe/.<br />
5 futur,<br />
6 foible.<br />
7 il vaut mieux<br />
avoir.<br />
8 ignorant,<br />
9 caresfe /.<br />
10 nous doiventi<br />
11 fufpeót.<br />
12 fameux.<br />
13 ouvrage».
* hst zelfftandig met het iaevoegelijk Naamwoord. 15$<br />
enkelen 14 dag; maar eene naauwkeurlge 15 beproeving<br />
16 veeier 17 ja ar en 18.<br />
14 feu].<br />
15 exact.<br />
1 donnet.<br />
2 c'est.<br />
3 demande.<br />
4 jus'e.<br />
5 mefure/.<br />
6 er're.<br />
7 févériré/.<br />
8 condescendance/.<br />
9 trop.<br />
10 emploié.<br />
11 principalement.<br />
12 k 1'éstard.<br />
13 doux.<br />
14 caraflère m.<br />
15 capabJe.<br />
ló de les décourager.<br />
17 les accoutume.<br />
18 année/.<br />
18 a faire.<br />
19 force/.<br />
20 ce que.<br />
21 autrement,<br />
22 fait.<br />
23 ambition/.<br />
24 méchant.<br />
25 les rend.<br />
2é revèche.<br />
27 infenfiblcr<br />
De dagelijkfche 1 ondervinding 2, welke 3 is de<br />
beste leermeesteres 4, 5 dat eene al te 6 groote<br />
1 Journaillier.<br />
2 expérience/.<br />
3 qui.<br />
4 maitresfe ƒ<br />
5 prouve.<br />
6 trop.
i6o Opfeilen, betreffende de zamenfiemmirig van<br />
toegeevendheld 7 is even 8 fchadelifk 9 voor 10 de<br />
jeugd, als eene al te 6 groote ftrengheld 11. Deeze<br />
twee uiterften 12 zijn heiden 13 gevaarlijk 14. De<br />
al te gtoöte toegeevenclheid der Offers en der meesters<br />
is oorzaak, dat 15 de kinders niet hebben het,<br />
m'tnjle 16 ontzach 17 voor 18 derzelver vermaaningen.<br />
Het 19 zou zijn te wenfchen 2o| dat alle kinders<br />
waren vatbaar 21 voor 22 redeneeringen 23; maar de'<br />
droevige ondervinding geeft ons 24 klaare 25 blijken<br />
26 van het tegendeel 27.<br />
7 condescendance 14 dangereux/. 21 fusceptible.<br />
ƒ. 15 que. 22 de.<br />
8 ausfi. 16 moindre; 23 raifonnement m.<br />
9 nuifible» 17 respect m. 24 nous donne.<br />
10 a. 18 pour. 25 éclatant.<br />
11 févérité/. 19 il. 26 preuve ƒ.<br />
12 extrémité/. 20 a (öubaiter. 27 contraire w.<br />
33 deux.<br />
N°. 33-<br />
Het voorwerp 1 van een deugdzaam 2 leven ratf/fó 3<br />
'het menschlijke hart. De kwaade 'voorbeelden 4 der<br />
geachte 5 perfoonen 6 zijn gevaarlijk 7, De eigenliefde<br />
8 is altijd de waare 9 grondjlag 10 van alle<br />
onze ondeugden. De nederigheid n is de waare<br />
M/£ 12 van de Christelijke 13 deugden. De g-erustheid<br />
14 des zondaars 15 »» midden 16 zijner<br />
mlsdaaden 17 is eene geestlijke 18 f aapziekte 19.<br />
De bewondering 20 is de moeder der wijsheid; want<br />
zij heeft het eerst geopend 21 de oogen aan de<br />
menfchen.<br />
1 objet »z. S égoïsme». 15 pécheur r».<br />
2 vertueux. 9 vrai. 16 au millieu.'<br />
3 touche. JO fondement m, 17 crime?»,<br />
4 exemple m. it humilité/. 18 fpirituel.<br />
5 estimé. 12 preuve/. 19 léthargie/;<br />
6 perfonne ƒ. 13 Chrétien. 20 admiraticn /.<br />
7 dangereux. 14 tranquilité f. 21 ouvert.<br />
N°. 34.
het zelfftandig met het toevoegelijk Naamwoord. iöl<br />
N°. 34-<br />
De mensch, flaande i de oogen op 2 het wijduit'<br />
geftrekt 3 uitfpanzel 4 der hemelen, bewondert 5 die<br />
ontelbaare 6 menigte 7 fchitterende 8 fterren, weikeg<br />
houden 10 ttn'^geregelden n en geduurigen 12<br />
/ÖO/> 13 Die heerlijke 14 orde, we/fo 15 hij op-<br />
?»er£r 16 in het zamenftelzel 17 dier heldere 18 en,<br />
lichtende 19 ligehaamen, 20 zijnen, aandacht<br />
en ^oor/ A?w 21 tot 22 het naauw'keurig 23<br />
onderzoek 24 van de godlijke oorfprong 25 dier ww^<br />
treffelijke 26 dingen. De geheele 27 natuur draagt 28<br />
duidelijke 29 kenmerken 30 der godlijke almagt 31»<br />
1 portant. 12 non interrompu. 22 a.<br />
2 vers. 13 cours m. 23 exact.<br />
3 vaste. 14 msgnifique. 24 recherche/.<br />
4 étendue/. 15 que. 25 fource ƒ.<br />
5 admire. jfj remarque. 26 excellent,<br />
ö innombrable. 17 fy.sthême n». 27 tour.<br />
7 mulritude f. 18 elair. a8 porte.<br />
8 brillant. 19 lumineux. 29 distinct.<br />
9 qui. 20 reveille, 30 caraftère rt.<br />
lö oM'ervent. 21 le pousfe, 31 toutepuisfancef.<br />
JI regulier.<br />
N°. 35.<br />
De jeugd, zijnde kwalijk 1 hefteed 2, is dikwijls<br />
een voornaame 3 hinderpaal 4 aan de wijsheid, aan<br />
de godvruchtigheid 5, aan de vertroosting 6, aan het<br />
geluk van het overige 1 des levens, en aan het eeuwig<br />
welzijn 8. Een mensch, die 9 niets heeft geleerd<br />
10 in zijne kindschheid, zoekt 11 de ongebondene<br />
12 gezelfchappen 13 en het verdervelijk 14 fpel,<br />
1 mak ^ 6 confolation/. n recherche.<br />
2 emploie. 7 reste m. j 2 libertin.<br />
3 pijncipal. 8 falut tn. 13 compagnie/,<br />
4 og^cle 7». 9 qui, 14 ruineux.<br />
5 pieté/. 10 appris.<br />
L
lós Opfeilen, betreffende- de zamenftemming van<br />
ah 15 het eenigfe 16 middel 17, dat iS hem 19 ver*<br />
fchajt 20 tijdkortingen 21. Indien zijn geest ware<br />
geweest gevormd 22 tot 23 de aangenaame ftudje<br />
der fraaje kuntten en weetenfchappen, hrj zou zijn<br />
eerder 24 gehecht 25 aan deeze laatfte oefening 2f><br />
dan 27 aan de eerite.<br />
15 comme. 20 procure. 24 plutót.<br />
16 feul. 21 recréation ƒ. 25 attaché.<br />
17 moïennr. 22 fwmé. eo" exercice W,<br />
18 qui. 23 a* 27 que.<br />
J19 lui.<br />
N°. 3x5,<br />
De jeugd, welke 1 is de beste tijd m te leggen &<br />
de neodzaakelijke gronden 3 van eene heilz-aame 4.<br />
overdenking 5 der heerlijke 6 werken 7 Gods, en<br />
van de aanbiddelijke 8 beftuuring 9 zijner voorzienigheid<br />
10, en' voornaamlljk ti door het aandachtig.<br />
/i?ezd?» ia en door het /woraz 13 van zijn godh'jk<br />
en heilig woord 14, is een gedeelte van het leven,<br />
dat 16 ongelukkiglijk 17 de ftervelijke menschdoorbrengt<br />
18 f» 19 //VA.7
hel zelfftandig met het toevoegelij k Naamwoord. ié§<br />
brengen 30 zoele en voedzaame 31 Vruchten in den'<br />
tijd van den oogst 32.<br />
30 ne produira aiors 3'1 ndurrisfanfc 32 rïioisfun ƒ.<br />
nunplus.<br />
N°. 37.<br />
Elke i mensen., elk werk 2 , elke flap 3, ja zelfs A<br />
élke deugd, heeft haare berispers 5. A'le vleesch Q<br />
is tf/r 7 gras, en alle heerlijkheid 8 des merich-n<br />
is als de bloem des velds, zegt 9 de heilige iê<br />
fchrift.- De nieuwsgierigheid der kinderen is goed<br />
en lofwaardig 11, wanneer zij heeft tot oogmerk 12<br />
zulke 13 dingen, welke 14 hun voordeelig 15 zijn.-<br />
De genegenheid 16, 17 de ouders hebben,<br />
hadden, zullen hebben, en zouden hebben voor<br />
hunne jonge kinderen, is groot. Hebben wij niet,<br />
en hebben wij niet gehad, zeer groote redenen i"é<br />
óm te prijzen 19 de oneindige 20 goedheid van den<br />
almagtigen 21 Schepper, die ons heeft gegeven 11<br />
** 2<br />
3 grooten overvloed 24 alle dingen, welke onï •<br />
zijn nuttig, noodzaaklijk en aangenaam?<br />
ï tout. 9 dit. 17 que.<br />
2 ouvrage tri.. io faint.. 18 raifon f.<br />
3 demarche/. ii louable. 19 • « \ ïnpict menscirlijk ha'n eéne geduurlge 2<br />
vÖOrdteeling 3jBan driften 1|, 20 5 de ondergang 6<br />
1<br />
y a<br />
' 1 3 génération ƒ. 5 enforfe que.<br />
2 perpetuel. « 4 pasfion ƒ<br />
La<br />
6 ruine/. *
ï$4 Opfeilen, betreffende de zamenftemmlng, enz.<br />
van de eene is^bijna altijd de herfteUing 7 van eene<br />
andere Alle driften zijn niets anders 8 dan verfchillende<br />
g trappen 10 van de koude 11 en van de<br />
hette des bloeds. Van alle driften de geene, welfce<br />
12 is het meest 13 onbekend 14 aan ons zeiven 15,<br />
dat is 16 de luiheid. Zij is zeer hevig 17 en zeer<br />
kwaadaartig 18. Gelukkig is de mensch, die 19<br />
heeft de verelschte 20 en voldoende 21 krachten 22<br />
om intetoomen 23 zijne onpluimige 24 driften. Het<br />
zijn 25 groote mannen, die 26 daartoe 27 zijn, daartoe<br />
zijn geweest, en daartoe waren geweest bekwaam<br />
28.<br />
7 rétablisfement 7». 13 même. 22 force/.<br />
8 autre cholè. t6 c'est. 23 pour reprimer..<br />
9 différent. 17 violent* 24 bruyant.<br />
30 dégré m. 18 malin. 25 ce font.<br />
II froideur ƒ. 19 qui. 26 qui.<br />
Ï2 qui. 20 requis. 27 en.<br />
13 plus. »i fuffifant. 28 capahie.<br />
14 inconnu-<br />
N°. 39.<br />
De blikfem 1 is een lichtende 2 flraal 3, wit of<br />
rood, ongelijk 4 gefchoten 5 door de lucht 6, »wn£gebragt<br />
7 in de wolken 8 van de dampen 9,
Opfeilen, betref, de trappen van vergelijking. 16$<br />
gene 25 beleefdheid 16 en oprechtheid. Hij heeft de<br />
voeten en liet hoofd bloot 27. Dat kind heeft de<br />
handen en de voeten bedekt 28,<br />
25 affeöé. 27 nud. 28 couvert.<br />
20 civilité ƒ•<br />
Over de trappen van vergelijking.<br />
Des degrés de comparaifon.<br />
N 9<br />
. 1.<br />
' "Men zegt 1 dat 2 die boer fterk is, zijne zuster<br />
is nog flerker; maar zijne broeders zijn de fterkften<br />
yan het dorp. Die koopman is rijk. Zijn zijne<br />
neeven niet rijker geweest ? zij hebben het wel<br />
geweest; maar zij zullen het niet meer 3 zijn. Ik<br />
wenschte wel dat zij waren de rijkften van de ftad.<br />
Zij zijn nu zeer arm, en veel armer dan wij. Het<br />
armfte mensch van deeze ftad is niet armer dan zij;<br />
wij zijn allen vergenoegd 4, gij zijt het niet; want<br />
gij zijt altijd onvergenoegd, fchoon 5 gij hebt 6 de<br />
.grootfte rijkdommen. Wij hebben niet groote rijkdommen<br />
gelijk 7 gij; maar wij zijn vergenoegder.<br />
1
jfii Qpflelkn, betreffende de ,<br />
ongeluk des menfchen beflaat » doorgaands « jn de<br />
ffferf**? 4. Het beste ptf*/ 5 om te keven 6 gelukkig<br />
in deeze wereld, is, * ? „ , r t f^«<br />
9 Art 10 de Voorzienigheid 11 ons heeft<br />
ons had, en ons zal hebben gegeven 12. '<br />
2 confiste. 6 de vivre. IQ ce que.<br />
3 rdmairement. 7 d'être. ,, Providence f.<br />
4 ïmagmation/. « 8 content. ia donné<br />
5 moïen. 9 de.<br />
N°. 3.<br />
De %>» 1 is de /rty^ 2 aller ondeugden. Een<br />
logenaar is bet verachteiijkfte fchepzel van den aard.<br />
bodem 3. Bij verdient niet 4 het minlte vertrouwen
(rappen van vergelijking. se;-<br />
beminnelijker, en zij zou zijn debeminnelijkfte deezer<br />
ftad, zo 3 zij niet ware zo hovaardig 4. Uw neef<br />
is de hovaardigfte van allen. De booze flang was<br />
de loosfle 5 aller fchepzelen. De bedriegelijke 6 redenen<br />
7 van deeze booze flang waren aangenaamer 8<br />
aan de ooren van onze zwakke 9 moeder Eva, dan<br />
het gebod van haaren Schepper.<br />
3 fi. 6 trompeur. 8 agréable. 0<br />
4 orjrueilleux. 7 discours m. , 9 foible.<br />
5 rufé. , é• .<br />
N°. 5.<br />
De fcboone prijs der naarftigheid komt toe 1 aan<br />
den naarftigften, aan den oplettendften, en aan den<br />
gehoorzaamden leerling; maar geenzins 2 aan den<br />
luiften, Zijt de naarftigfte van deeze fchool, dan 3<br />
zult gij ook hebben den fchoonften en grootfteu<br />
prijs. De eer van te hebben verkregen 4 dien prijs,<br />
moet zijn 5 flreelender 6 en aanlokkender 7 dan de<br />
innerlijke 8 waarde 9 des boeks. Men geeft uliedett<br />
niet 10 dien prijs, om ulieden te maaken 11 rijker;<br />
maar om ulieden aantefpooren la tot 13 eene grootere<br />
naarftigheid. Dat 14 de geenen, die 15 ditmaal<br />
16 den prijs gehad hebben, geeven 17 in 18<br />
het vervolg 19 grootere blijken 20 van hunne oppasfendheid.<br />
I n'appartient. 9 valeurfs 14 que.<br />
a nullement. 10 on ne vous don- 15 qui.<br />
3 alors, * ne pas. 16 fois ƒ.<br />
4 remporté. 11 pour vous ren- 17 donnent.<br />
5 doit être. dre. 18 dans.<br />
6 flaneur. ia pour vous por- 19 fuite ƒ.<br />
7 attraïant. ter. 20 preuve/.<br />
8 intrinfeque. 13 a.<br />
L 4<br />
k>
Opfeilen, betreffende dit<br />
N 14 de Godlijke'voorzienigheid eh<br />
genade., De Christen 15", befchouwende 16 "God 17<br />
den besten aller Vaderen, is altijd de gerustfle ié<br />
in den tegenfpoed 19 en de onderdaanigfe 20 aan<br />
zijnen heiligen wil. De wanhoop is ook het juiste 21<br />
kenmerk van het zwakflre gemoed23, het welke 24<br />
niet is /» flaat 25 te draagen 26 den zwaaren /aij 27<br />
der tegenfpoeden.<br />
1 déTespoir m. étre «, ^9 adveriïté &<br />
s infpire. 11 tel. a 0 fpumis.<br />
3 temeraire. 12 aucun. ai jusie.<br />
4 desfein n-,. $3 confiance ƒ. 22 marqué /.<br />
5 O,"'- 14 en. 23 coeur m.<br />
6 fe livre. 15 Chrétieo m. 24 qui.<br />
7 confidere. 16 confidérant." 25 en état.<br />
8 comme. 17 comme. 26 de porter.<br />
9 implacable. Ï8 tranquile, 27 fardeau w„<br />
N°, 7.<br />
De dtStator 1 Ofar was voorzichtiger dan Alexander<br />
2. De hifloriekunde 3 is nuttiger dan .de z^wg--<br />
4. De minfte logen 5 is een zonde. ' Uw<br />
zoon heeft een veel levendiger 6 begrip. 7 dan de<br />
onze. De zijne j§ de domfe 8 van deeze fchool:<br />
het Jpel 9 maalt uit 10 zijne aangenaam (te tijdkorting<br />
ri, maar de ftudie maakt uit zijue. verdrieie-<br />
3 diöateur 5 menfonge m. 9 jeu «j.<br />
2 Alexandre. 6 vif. 10 fait.<br />
3 hiftoire fi 7 conception ƒ. 11 amulèment «ju<br />
4. mufique /, 8 ftupide.
trappen van vergelijking. 16*9<br />
lijkjie 11 bezigheid 13. Een mensch, die 14 be.<br />
zit 15 de deugd, bezit den grooiften fchat 16. De<br />
keizer Nero 17 was de wreedfïe aller vorften. Het<br />
vaderlijk 18 gezach 19 is achtbaarder 20 dan alle<br />
wetten.<br />
11 ennuïant. 15 posfede. 18 paternel.<br />
13 cecupation/. 16 treTor ra. 19 autorité/.<br />
'4 qui. 17 Néron. 20 plus venerable.<br />
N°. 8.<br />
Zijne ouders bedenken 1 alle dagen de grootfte<br />
vermaaken, 2 A«« 3 te maaken 4 het leven aangenaamer.<br />
Het goed voorbeeld van den vorst is<br />
het gefchiktfie 5 en het magtigfte 6 middel 7 om te<br />
brengen 8 de deugd in een rijk 9, Het menschlijk<br />
verftand is nooit fihrqnderder 10 dan in den nood 11.<br />
De roem i« is veel grooter, wanneer men wederfiand<br />
biedt 13 aan de gevaarlijke aanlokzelen 14 der<br />
wellusten, dan aan de levendigfte aanvechtingen i£<br />
der [mart 16. Niets is bedriegelijker dan de hoflij<br />
kheden 17 der grooten, en niets js tevens 18 aatilokkender<br />
19,<br />
1 imaginent, 8 pour introduire. 14 attrait ra,<br />
3 pour. 9 roïaume m. 15 atteinte ƒ.<br />
3 'ui> 10 pénétranr. 16 douieur ƒ.<br />
4 rendre. 11 danger in. 17 compliment n.<br />
5 propre, 12 gloire f. j8 en même tem,,<br />
ö puisfant. 13 réfiste. KJ actraianr,<br />
7 moïen «.-<br />
De huichelaars 1 zijn de grootlle Godvcrzaakers 2.<br />
De ernfllge 3 v/«i>ry 4 is de gevaarlijklre van allen.<br />
? hypocrite ra. 3 férieux. 4 fiatterie /.<br />
2 athée s». . *
j?o Opftelkn i betreffende de<br />
De landbouw 5 is de gefchihfe 6 bezigheid 7 om te<br />
leiden 8 het gerustde en het gelukkigde leven. De<br />
ftandvastigheid 9 in de zedelijke 10 zaaken 11 is de<br />
heldhaftlgfle 12 der deugden. Het fortuin is doorgaands<br />
13 meer 14 geëerd 15 dan de deugd en de<br />
wijsheid. Het genot 16 is het zoetfte vermaak der<br />
wereld. De kennis 17 der oudheid 18 is de noodzaakelijkde<br />
voor de ftudie. De onfchuld 10 was algemeener<br />
20 ten tijde 21 onzer eerde ouderen. De<br />
deugd maakt ons 22 de gelukkigften ailer menfehen,<br />
en de ondeugd maakt ons de ongelukkigften.<br />
5 agriculture/. 11 chofe f, 17 connoisfance ƒ.<br />
6 propre, 12 héroïque. 18 antiquiré/.<br />
7 occupation ƒ. -3 ordinairement, 19 innocence/.<br />
8 potr mer.er. 14 plus. 20 général.<br />
9 conftance/. 15 honoré. 21 du tems.<br />
10 moral. 16 jouisfance/. 22 nous rend.<br />
N°. 10.<br />
De matigheid 1 maakt 2 het eeuvoudigfe 3 voedzel 4<br />
zeer aangenaam; zij verfchaft 5, met de 6<br />
gezondheid, de zuiverde en de ftandvastigfte vermaaken.<br />
Het zuiverde vermaak voor een edel 7<br />
hart is dat van te zijn nuttig aan zijn vaderland.<br />
De verblinding 8 der menfchen is de gevaarlijkfte<br />
uitwerking 9 van hunnen hoogmoed 10. De erkentenis<br />
11 van de meeste 12 menfchen, is eene geheime<br />
13 geneigdheid 14 om te ontvangen 1^ grootere<br />
weldaaden. De grootfte wijsheid der menfchen beftaat<br />
16 in de kennisfe zijner dwaasheid,<br />
1 tempérance ƒ. 7 biea né. 12 plupart ƒ.<br />
2 rend. 8 aveuglement m 13 fecret.<br />
3 fimple. 9 effet m. 14 inclination ƒ.<br />
4 nourriture ƒ. 10 orgueil m. 15 de recevoir.<br />
5 proeure. n rerannoisfance/. 16 confiste.<br />
trappen van vergelijking. i ? t<br />
N°. ii.<br />
Van alle zichtbaar e i dingen, zijn er geen a hooger,<br />
fchooner,' noch edeler, dan de fterren. Het<br />
zijn 3 de oogen der wereld, de lampen van het<br />
heelal, de gouden kandelaaren van den grooten tempel<br />
der Natuur, de onftervelijke en onvergankelijke 4<br />
bloemen, gezaaid 5 door de almagtige hand Gods<br />
in het veld 6 der eeuwigheid, de vuurtorens 7 der<br />
vaarenden 8, en', in 9 één woord 10, de helderfte en<br />
zuiverfte fpiegel 11 van den Vader der lichten. Dit<br />
is ook de waare reden, waarom de Heidenen 12 haar 13<br />
hebben, haar hadden, en haar zouden hebben befchouwd<br />
14 als Godheden, en zij hebben voornaamlijk<br />
toegefiaan 15 godlijke eer aan de zon, welke 16"<br />
fihljnt 17 te zijn de grootfte en voortrefelljkfte 18<br />
Jter 19, om dat zij 20 is het digst 21 bij 22 onze<br />
aarde.<br />
4<br />
1 yifible. 9 en. 16 qui.<br />
a il n'y en a point. 10 mot ra. 17 paroit.<br />
3 ce font. 11 miroir ra. 18 excellent,<br />
4 permanent. 12 Païen m. 19 astre m<br />
5 femé- 13 les. 20 il ra. elle f.<br />
6 champ JB. 14 confiderées. 21 prochem.<br />
7 phare m. 15 accordé. 22 de.<br />
8 marinier m.<br />
N». 12.<br />
Noch 1 de krijgslisten 1 der grootfte overften 3,<br />
noch de geregeldfe 4 verferkingen 5, noch de overwinnendfle<br />
6 en zegepraalendfe 7 legers 8 zijn niet,<br />
waren niet, zijn met geweest, en waren niet geweest<br />
bekwaam 9 uitte feilen 10 een oogenblik de<br />
1 ni. 5 fortification ƒ. 8 armée ƒ.<br />
2 firatagême ra. 6 viftorieux. 9 capable.<br />
3 général ra. 7 triomphant. 10 de retarder.<br />
4 reglé.
i?s Opfeilen, betref, de trappen van Vergelijking,<br />
fchrikkelijkè u aannaderingen 12 des wreeden doods.<br />
De onvermijdelijke'13 dood haalt ons weg 14 uit.het<br />
midden 15 der tr.ouwfte en waakzaam/te 16 wachters<br />
17. De önverzoenelijke 18 dood verfchoont rite»<br />
mand 19, al 20 zoude hij zijn wijzer dan Salomo 21,<br />
fterker dan Samfon, kuifcher 22 dan Su/anna 23;<br />
lijdzaamer 24 dan Job, rijker dan Crefus, en dapperder<br />
25 dan Alexander 26.<br />
11 'terrible.<br />
12 approche »»•<br />
13 inévitable.<br />
14 nous enleve.<br />
15 miliieu m.<br />
16 vigilant.<br />
17 garde/.'<br />
18 implacable. •<br />
19 n'épargne perfonne.<br />
30 quand.<br />
21 Salomon,<br />
13.<br />
2? chaste.<br />
23 Sufanne*<br />
24 patiënt.<br />
25 vaillanr.<br />
26 Alexandre,<br />
De mensch bemint 1 dusdaniglij% 2 alle nieuwe 3<br />
en huitengewpone 4 zaaken, dat 5 hij heeft zelfs<br />
eenig 6 geheim vermaak /« 7 het z/
Over de Werkwoorden, en deraelver vervoeging. 173<br />
gerukt 28 uit de gierigfte handen der aarde. Zijne<br />
vermetelheid 29 heeft hem in de grootfte gevaaren<br />
gedompeld 30.<br />
28 arraché. «9 témérité ƒ. 30 plongé.<br />
VIL R E G E L .<br />
Over de Werkwoorden en derzelver vervoeging.<br />
Wat door een werkwoord, door de vervoeging<br />
en door de onbepaalde wijze, ^infinitif, moet verliaan<br />
worden, is reeds, bij het verhandelen der<br />
werkwoorden avolr en être, verklaard; men kan<br />
hier nog bijvoegen, dat een werkwoord wordt gezegd<br />
m den infinitif te liaan, wanneer er, in 't<br />
Fransch, de, pour, h, of terltond een ander werkwoord<br />
voorgaat, en ook wanneer het werkwoord<br />
uitgaat op er, ir, oir, aire, ire, dre, tre, pre, ere,<br />
ais: donner, geeven, punlr, (iraffen, recevoir, ontvangen,<br />
platre, behaagen, rire, lagchen, rendrewedergeeven,<br />
battre, flaan, rompre, breeken, valncre,<br />
overwinnen.<br />
De vervoeging wordt hoofdzaaklijk in vier foorten<br />
verdeeld. Een werkwoord is van de eerlie vervoeging,<br />
wanneer het in den infinitif uitgaat op er<br />
als: donner, geeven. *<br />
Van de tweede, wanneer het uitgaat in den infinitif<br />
op ir, als: punlr, llraffen.<br />
Van de derde, op oir, als: recevoir, ontvangen.<br />
Van de vierde, op re, als: battre, flaan.<br />
De werkwoorden worden onderfcheiden in regelmaatige<br />
en in onregelmaatige.<br />
_ Men noemt die werkwoorden regelmaatig, welke<br />
in zekere clasfen en foorten onderfcheiden, en wier<br />
tijden op dezelfde wijze gefchikt worden; daar de<br />
onregelmaatige in allen deele aan die fchikkingen<br />
niet gebonden, of eenig in hunne foort zijn.<br />
Alle werkwoorden van de eerlie vervoeging zijn<br />
regelmaatig, uitgezonderd aller, gaan, puer, {tinken,<br />
envoler, zenden, en renvoler, terug zenden.
tf4 Over de Werkwoorden en derzelver vervoegingi<br />
Die in den infinitif uitgaan op ger, als: négllger,<br />
verwaarloozen, behouden altijd de e na de g, wanneer<br />
er een o of a op volgt; bij voorbeeld:<br />
Nous négligeons, wij verwaarloozen.<br />
Je néghgeois en je négligeai, ik verwaarloosde.<br />
Om een geregeld werkwoord, eri grootendeels alle<br />
ongeregelden, wèl en gemaklijk te vervoegen,<br />
dient meti maar wèl te kennen de onbepaalde wijze,<br />
Vinfinitif, den tegenwoordigen tijd van de toonende<br />
wijze, le préfent de Pindicatlf, den tweeden<br />
voorledenen tijd, le fecond prétérit, en het voorleden<br />
deelwoord , le participe pasfé; van deeze bekende<br />
tijden kan men gemaklijk, naar de volgende regelen,<br />
de overigen afleiden.<br />
Van de onbepaalde wijze, T'infinitif, maakt men<br />
den toekomenden en den onvolmaakten tijd, li futur<br />
et Fimparfait, door in de eerlie en tweede vervoeging<br />
r, in de derde oir, en in de vierde re in<br />
rai, ras, ra, rons, rez, ront en in rols, rois, roit<br />
Hons, rlez, roient te veranderen; dus:<br />
Van donner, geeven, komt je donner ai, ik zal<br />
geeven, en je donnerois, ik zou geeven.<br />
Van punlr, ftraffen, je punirai, ik Zal ftraffen,<br />
en je punirois, ik zou ftraffen.<br />
Van recevoir, ontvangen, je recevrai, ik zal ontvangen,<br />
en je recevrois . ik zou ontvangen.<br />
Van battre, liaan , je battrai, ik zal flaan, en je<br />
battrois, ik zou flaan.<br />
Die op venir of tenir uitgaan, veranderen enir irt<br />
iendrai en iendrois; dus:<br />
Van venir. komen, maakt men je viéndrai, ik<br />
zal komen, en Je viendrois, ik zou komen.<br />
Van den eerften perfoon van het meervoudig van<br />
den tegenwoordigen tijd der toonende wijze, du<br />
préfent de Pindicatlf, maakt men den eerften voorledenen<br />
tijd, le premier prétérit, door ons te yeran*<br />
deren in ois, ois, oit, ions, iez, oient, dus:<br />
Van nous donmns, wij geeven, komt je donnois,<br />
ik gaf,
Ovèt de Werkwoorden en derzelver vervoeging. if$<br />
Ook maakt men er van het' tegenwoordige deelwoord,<br />
participe préfent, door ons in ant te veranderen;<br />
als:<br />
Van nous donnons, wij geeVen, komt donnant.<br />
geevende. ?<br />
Van den derden perfoon van het meervoudig van<br />
dien zelfden tijd, maakt men de bijvoegende wiize<br />
door ent te veranderen in e, es, e voor de drie<br />
perfoonen van het enkelvoudig, en in ent voor den<br />
derden van het meervoudig; de eerlie en tweede<br />
perfoon van het meervoudig van den tegenwoordigen<br />
tijd der bijvoegende wifze, zijn als de eerfte<br />
en tweede van het meervoudig des eerften voorledenen<br />
tij.'s.<br />
Van ils donnent, komt des que je donne. dat ik<br />
geeve.<br />
J<br />
'<br />
Indien men den tegenwoordigen tijd der toonen.<br />
de, en dien der bijvoegende wiize weet, zo volgt<br />
de gebiedende wijze, l'itnpératif, van zeiven; want<br />
de tweede perfoon van het enkelvoudig en de eerfte<br />
en tweede van het meervoudig der gebiedende<br />
wijze, zijn gelijk aan dezelfde perfoonen van den<br />
tegenwoordigen tijd der toonende wijze; indien het<br />
een werkwoord is, dat in den eerften perfoon op<br />
e uitgaat, laat men in den tweeden perfoon van het<br />
enkelvoudig der gebiedende wijze de s weg.<br />
Be derde perfoon van het enkelvoudig en de de*,<br />
de van het meervoudig der gebiedende wijze, zijn<br />
gelijk de derde perfoonen van den tegenwoordigen<br />
tijd der bijvoegende wijze.<br />
Van den bekenden tweeden voorledenen tijd maakt<br />
men den zogenoemden wenfchenden tijd, re weeten<br />
van den tweeden perfoon van het enkelvoudig, door<br />
«te veranderen in asfe, asfes, dt. asfons,' as fez,<br />
asfenf ts m tsfe, tsfes, it, Isfons, isfez, isfnt; us<br />
in usfe, usfes, ut, usfions, usfïez, usfent; ins in<br />
tnsje, msjes, tnt, insfions, ins fez* insfent; dus:<br />
Van tu donnas, gij gaaft, komt que je donnasfe\ da£<br />
ik gave. * '<br />
tupris, gij naamt, qm jeprisfe, dat ik name,
%?6 Over de Werkwoorden en derzelver vervoeging*<br />
Van tu dus, gij moest» que je dusfe, dat ik moeste.<br />
tu vim, gij kwaamt, que je vinsfe, dat ik kwame.<br />
Het voorledene deelwoord, le participe pasfé, van<br />
de werkwoorden van de eerfte vervoeging gaat altijd<br />
uit op é; als: donné, gegeven.<br />
In de tweede vervoeging op r'g als: punt, geftraft;<br />
of op ert, als: ouvert, geopend.<br />
In de derde op u, als: refu, ontvangen.<br />
In de vierde op a, it of int, als: rompu, gebro»<br />
ken, médlt, kwaad gefproken j craint, ge vreesde<br />
NB. dit moet alleen van de geregelde werkwoorden<br />
verftaan worden.<br />
Indien men nu bij hét bekende voorledene deelwoord<br />
een behulpzaam werkwoord, avoir of être, voegt,<br />
20 kan mén alle zamengeftelde tijden bekomen;<br />
als j\ai donné, ik heb gegeven.<br />
favois donné, ik had gegeven 4 en zo voords.<br />
Zie hier ëeri geregeld Werkwoord van de eerfte<br />
Vervoeging, naar welke Vervoeging alle anderen van<br />
dezelfde ioort zich fchikken; men hebbe maar op<br />
het veranderen van er, den uitgang van den infi*<br />
n'itif, te letten:<br />
& infinitif donner, geeven.<br />
Uindtcatif.<br />
Le préfent.<br />
Singulier, enkelvoudig Pluriel, meervoudig*<br />
Je donne, ik geef. Nous donnons, wij geeven.<br />
Tu donnés, gij geeft. Vous donnez, gij, gijl. geeft.<br />
// donne, hij geeft. Ils donnent, zij geeven.<br />
Le premier prétérit. /<br />
Singulier, enkelvoudig. Pluriel, meervoudig.<br />
Je donnois, ik gaf. Nous donnions, wii gaven.<br />
Tu donnois, gij "gaaft. Vous donniez, gijl. gaaft.<br />
Ildonnoit, hij gaf. Ils donnoient, zij gaven,<br />
Le
Werkwoorden en derzelver vervoeging. jjf<br />
Le fecond prétérit.<br />
Je donnai, ik gaf. Nous donnames, wij gaven.<br />
Tü don/jas, gij gaaft. Vous donnates, gijl. gaaft.<br />
// donna, hij gaf. Ils donnerent , zij gaven.<br />
[Le parfait.<br />
'J°ai ~\ ik heb *)<br />
Tu as i-donné, gij hebt £ gegeven»<br />
II a J hij heeft J<br />
Nous avons*) wij hebben")<br />
Vous avez r donné, gijl. hebt £ gegeven»<br />
Ils ont J zij hebben J<br />
Le plus que parfait.<br />
J'avois ~\ ik had *)<br />
Tu avois $ donné, gij hadt /-gegeven,<br />
II avoit J hij had J<br />
Nous avions~\ wij hadden")<br />
Vous aviez \donné, gij,gijl.hadt ^gegeven.<br />
Ils avolent J zij hadden J<br />
Le futur.<br />
I Je dönn'erai, ik zal ")<br />
Tudonneras, gij zult geeven.<br />
II donnera, hij zal J<br />
Nous donner ons, wij zullen")<br />
Vous dennerez, gijl. zult ^geeven.<br />
Ils donneront, zij zullen J<br />
L'Imparfalt.<br />
Je donnerois, ik zou ")<br />
ÏH donnerois, gij zoudt r"geeven.<br />
77 donneroit, hij zou J<br />
M
tjS Werkwoorden en derzelver vervoeging»<br />
Nous donner lans, wij zouden"]<br />
Vous donnerfez, gijl. zoudt Vgeeven.<br />
Ils donneroient, zij zouden J<br />
L'imperatifi<br />
Donne, geef, donnons, laaten wij geeven.<br />
Qjfil donne, laat hij geeven, donnez, geeft gijl.<br />
au 1<br />
ils donnent, laaten zij geeven,<br />
Le fubjonctlf.<br />
Le prefent.<br />
Que fe donne, dat ik geeve.<br />
tu donnés, gij geevet.<br />
il donne, hij geeve.<br />
nous donnlons, wij geeven.<br />
vous donnlez, gij, gijl. geevet»<br />
ils donnent, zij geeven.<br />
üoptatif.<br />
Que je dennas fe, dat ik gave.<br />
tu donnasfes, gij gavet.<br />
il donndt, hij gave.<br />
nous donnasfons, wij gaven.<br />
vous donnasfez, gij, gijl. gavet.<br />
ils donnasfent, zij gaven.<br />
Les participes.<br />
Participe préfent, donnant, geevende*<br />
Participe pasfé , donné, gegeven.
Opft ellen, betref, de eerfte foort van vervoeg., enz. 179<br />
Öpfrellen, betreffende de eerfte foort van vervoeging,<br />
uitgaande in de onbepaalde wijze op er.<br />
N°. 1.<br />
Ik bemin 1, ik beminde, ik heb bemind, ik had<br />
bemind, ik zal beminnen, en ik zou beminnen mijnen<br />
vader en mijne moeder, om dat zij mij verfikafen<br />
2, zij mij verfchaften, zij mij hebben verfchaft,<br />
en zij mij zullen verfchaffen al het nodige,<br />
en om dat zij trachten 3, zij trachtten, zij hadden<br />
getracht, en zij zouden trachten mij te geeven eene<br />
goede opvoeding. Zij zullen mij altüd beninnen,<br />
indien ik ftudee'r 4, ik Ihtdeerde, ik zal fludeeren,<br />
en ik zou hebben geftudeerd met vlijt 5. Indien<br />
wij hen 6 eerbiedigen 7 en hen eeren 8 , wij heli<br />
eerbiedigden en hen eerden, wij hen zullen eerbiedigen<br />
en eeren, zal God ons overlaaden 9 met 10<br />
kostelijke zegeningen.<br />
1 aimer. 5 diligenlment. 8 honorer.<br />
2 prociirer* 6 les. 9 combler.<br />
3 tacher. 7 respe&er. 10 de.<br />
4 éuudier.<br />
N°. 3.<br />
Uw broeder fpreekt 1 bijna nooit, fprak bijna<br />
nooit, heeft bijna nooit gefproken, en zal bijna<br />
nooit fpreeken, wanneer wij hem 2 iet 3 vraagen 4,<br />
wij hem iet vraagden, wij hem iet hebben gevraagd,<br />
en wij hem iet zouden hebben gevraagd. Wat 5<br />
denkt 6 gij daarvan 7? wat dacht gij daarvan? wat<br />
hebt gij daarvan gedacht, en wat zoudt gij daarvan<br />
denken? Uwe medeleerlingen 8 verachten 9 niet,<br />
verachtten niet, hebben niet veracht, zullen niet<br />
verachten, en zouden niet verachten de heilzaamë<br />
vermaaningen, die de meester hun geeft, hun gaf,.<br />
1 parler. # 4 demander. 7 en.<br />
2 lui<br />
« 5 que. 8 condisciple m.<br />
3 quelque chofe. 6 penfer.<br />
Ma<br />
9 méprifer.
ito Op/!elle» t Ittreffende de<br />
bun zal geeven, en hun zou geeven; maar gijl»<br />
verwaarloost io, gijl. verwaarloosdet, gijl. hebt<br />
verwaarloosd, en gijl. zoudt verwaarloozen uwen<br />
pligt.<br />
10 négligeri<br />
N°. 3. •<br />
Bemint 1.gijl. wel, bemindet gijl. wel, hebt gijl.<br />
wel bemind, zult gijl. wel beminnen, en zoudt gijl.<br />
wel beminnen mijnen neef, die verkwist 2, verkwistte,<br />
heeft verkwist, zal verkwisten, en zou<br />
verkwisten al het geld, dat wij hem 3 geeven, wij<br />
hem gaven, wij hem hebben gegeven, en wij hem<br />
Zouden geeven ? Zijp broeder verdient 4, verdiende,<br />
had verdiend, en zou verdienen de achting van<br />
een ieder 5, om dat hij bewaart 6 zorgvuldiglijk 7 ,<br />
bewaarde zorgvuldiglijk , heeft zorgvuldiglijk bewaard<br />
, en zal zorgvuldiglijk bewaaren al het geen 8<br />
men hem geeft. Verkwist nooit nutloos 9 uw geld,<br />
en befpaar het 10, op dat men u 11 meer 12 geeve!<br />
I aimer. ' 5 tout le monde. 9 inutilement.<br />
3 depenlèr. 6 épargner. 10 le.<br />
3 lui. 7 foigneufement. 11 vous en.<br />
4 mériter. 8 tout ce que. 12 davantage.<br />
De zon verlicht 1 en verwarmt 2, verlichtte en<br />
verwarmde, heeft verlicht en verwarmd, zal verlichten<br />
en verwarmen, en zou verlichten en verwarmen<br />
het groote rond 3 van de geheele aarde; indien<br />
de zwarte wolken niet beletten 4, niet belerteden,<br />
niet hadden belet, en niet zouden beletten<br />
aan de zon te 5 fchleten^ 6 haare gouden 7 ftraalen 8<br />
1 éclairer. 4 empêcher. 7 doré%<br />
3 échauffer. 5 de. 8 ralon m.<br />
3 rond w. 6 darder.
eerfte foort van vervoeging,-enz, i8i<br />
op ons halfrond 9. De zon blijft 10, bleef, is gebleven,<br />
zal blijven, en zou blijven onbeweegelijk 11,<br />
terwijl 12 de aarde draait 13, draaide, heeft gedraaid,<br />
zal draajen, en zou draajen rondom dezelve<br />
14 in den tijd van 3Ö5 (dagen, 5 uuren, 48 minuten<br />
en eenige fee ouden.<br />
9 hémisphere m. II immobüe. 13 tourner.<br />
10 demeurer. 12 pendant que. 14 autour de lui.<br />
N°. 5.<br />
Uw neef bedriegt 1, bedroog, heeft bedrogen,<br />
en zou bedriegen alle de geenen, welke fpeelen a,<br />
fpeelden, hebben gefpeeld, zullen fpeelen, en zouden<br />
fpeelen met hem 3. Gelukkig de geene, die<br />
nooit fpeelt! Ik wenschte wel, dat gijl. nooit fpeeldet!<br />
Verwerpt 4 gijl. niet, verwierpt gijl. niet,hebt<br />
gijl. niet verworpen, en zult gijl. niet verwerpen<br />
de berispingen uwer meesters, die niets beoogen 5,<br />
niets zullen beoogen, en niets zouden beoogen dan<br />
uwe vorderingen 6? Ik wenschte wel dat gij die 7<br />
nooit verwierpt, maar dat gij in acht namet 8 allé<br />
zijne bevelen!<br />
1 tromper. 4 rejetter. 7 les.<br />
2 jouer. 5 envifager. • 8 obferver.<br />
3 lui. 6 progrès m.<br />
N°. 6.<br />
Braave kinders eeren 1, eerden, hebben geëerd,<br />
zullen eeren, en zouden eeren hunne ouders en<br />
hunne meesters, op dat God verlenge 2 de dagen<br />
huns levens, gelijk 3 hij heeft beloofd 4 in zijn<br />
heilig en godlijk woord, $\ in tegendeel 6 -verkort 7<br />
1 hoénorer. 4 promis. 6 au contraire,<br />
a prolonger. 5 parole ƒ. 7 abréger.<br />
3 comme.<br />
M 3
ï"8s Opfeilen, betreffende de<br />
hij dikwijls, verkortte hij dikwijls, heeft hij dik.<br />
wijls verkort, en zal hij dikwijls verkorten de dagen<br />
der booze en ongehoorzaame kinderen, welke<br />
behandelen 8, behandelden, hebben behandeld, zullen<br />
behandelen, en zouden behandelen hunne ouders<br />
en meesters met verachting 9. Dusdanige 10<br />
kinders haaien zich op. den hals 11, haalden zich op<br />
den hals, en zullen zich op den hals haaien de-vervloeking<br />
12 des Heer en 13.<br />
8 traiter. 10 tel. 12 malédiaion ƒ.<br />
9 avec mépris. 11 s'attirer. 13 Seigneur m.<br />
N°. 7.<br />
Eert 1 gijl., eerdet gijl., hebt gijl. geëerd, zult<br />
gijl. eeren, en zoudt gijl. eeren uwe ouders en<br />
ïneesters? Indien gij hen 2 eert, gelijk 3 uw pligt<br />
het 4 vordert 5,- het vorderde, het heeft gevorderd,<br />
en het zal vorderen, dan zal God ook verlengen 6<br />
de dagen uws levens, 'volgends 7 zijne belofte.' Eert<br />
ook altijd de oude lieden,' en veracht hen 8 nooit!<br />
Veele 9 kinders" hebben de godlooze 10 gewoonte n<br />
om 12 hen le verachten; maar ik hid 13 u, ik bad<br />
11, ik heb u gebeden, en ik zal 11 bidden, dat<br />
fchandelijk 14 voorbeeld nooit natevolgen 15; want<br />
gedenkt 16 dat gij met 17 dezelfde maat 18 zult<br />
uitgemeten 19 worden 'ao, waarmede 21 gij de anderen<br />
zult uitmeeten.<br />
1 honyorer. 8 les. 15 de ne pas fuivre.<br />
3 les. 9 plulïeurs. 16 penfer.<br />
3 comme, 10 impie. 17 de.<br />
4 Ie. 11 coutume/. 18 mefure ƒ.<br />
5 exiger. 12 de. ig mefurés.<br />
6 prolonger. 13 prier. 20 être.<br />
7 felon. ' 14 honteujf. 21 dont.
terjle foort van vervoeging, enz.<br />
N°. 8.<br />
' Een goed en naarftig leerling brengt door i, bragt<br />
door, heeft doorgebragt-, z al doorbrengen, en zou<br />
doorbrengen den kosteiijken tijd zijner tedere jeugd<br />
al i ftudeerende; maar een lui leerling verfpilt 3,<br />
verfpilde, heeft verfpild, zal verfpillen, en zou verfpillen<br />
zijnen kosteiijken tijd al fpeelende 4. Ik zal<br />
nooit verwaarloozen 5 den kosteiijken tijd, om dat<br />
hij nooit wederkomt 6, nooit is wedergekomen, en<br />
nooit zal wederkomen; maar hij gaat voorbij 7 , ging<br />
voorbij, is voorbij gegaan, en zal voorbij gaan a/* 8<br />
de fnelle 9 wind.<br />
1 pasfer. 4 j°"er. 7 pasfer.<br />
3 en- 5 négliger. 8 comme.<br />
3 disfiper. 6 retourner. 9 rapide.<br />
N°. 9.<br />
De geleerde 1 Efopus 2 verbaalt 3 ons, verhaalde<br />
ons, heeft ons verhaald, zal ons verhaalen, en zou<br />
ons verhaalen eene fraaje fabel van de hovaardige<br />
kraai 4. Deeze hovaardige vogel vercierde 5 zijn<br />
geheel zwart ligchaam met de 6 vederen van den<br />
fchoonen paauw, welke 7 hij gevonden 8 had; maar<br />
die fchoone vogelen ontnamen 9 hem terftond alle<br />
die val'fche vederen, en hebbende van dezelve 10 ontbloot<br />
11 dien hovaardigen vogel, verdreven 12 zij<br />
hem 13 uit hunnen hof. Wij zullen trachten 14 in<br />
het volgend opllel toetepasfen 15 op 16 ulieden den<br />
zin 17 van deeze fabel.<br />
1 favant. 7 q u<br />
^ '3<br />
2 Efope. 8 trouvées. 14 tacher.<br />
3 raconter. 9 oter au 2 prét. 15 appliquer.<br />
4 corneille f. 11 en. 16 k.<br />
5 orner au 2 prét. 10 depouiller. 17 fens ra.<br />
6 lees van de. 12 chasfer au 2 prét.<br />
M 4
* 8<br />
4 tyjjellen, betreffende de<br />
l<br />
hefis<br />
dtT 2<br />
N°. io.<br />
u ik jh 3 h e t<br />
^ ',<br />
Sleurde dikwijls,<br />
ren daf ^ J<br />
• # ? ^ »<br />
, £ t z ö u<br />
'<br />
d i k w i l s<br />
J<br />
S J K<br />
g J<br />
4. gij Hitfchreeft, gij hebt<br />
uitgefchreven, en gij zoudt uitichrijven het werfc-<br />
LTrachr a<br />
" d<br />
" e r<br />
' ^ f ^ 5 , gij trnchttet, gij Tebt<br />
getracht, gj z ult trachten, en gij zoudt trachten<br />
wijs te maaken 6 aan den meester, dat het werk<br />
dat gij hem y taant 8, het uwe is, en dat niemand<br />
daaraan p _ d e h a n^ h e e f t ^ w ^ n<br />
7;ïcr , ?<br />
-. g<br />
' J<br />
'<br />
g e l e e<br />
, k t<br />
Sij»<br />
h e b t<br />
8'j geleken, en zult<br />
gij gelijken aan de hoogmoedige kraai 13, waarvan<br />
14 wij u het voorgaande opftel gefproken hebben.<br />
1 ' 1<br />
)' . 6 de faire a. c.roire. 11 en ceci.<br />
2 amver. 7 j u i. I a resfembler.<br />
3 fouvent.<br />
e r<br />
4^?P' -<br />
5 tacher.<br />
8 montrer.<br />
9>v<br />
10 prêter.<br />
13 corneille ƒ.<br />
I 4dom. T<br />
BI? :. II.<br />
Gijl. ondervindt 1 ook, gijl. ondervondt ook,gijl.<br />
hebt ook ondervonden, en gijl. zult ook ondervinden,<br />
dat 2 wij wel kennen 3, wij wel kenden, wij<br />
wel hebben gekend, en wij Wel zouden kennen het<br />
middel 4 om 5 ul. te berooven 6 van die vnlfiV en<br />
ent leende 7 vederen. D,e uitgebreidheid* van uwe<br />
bekwaamheden 9 is toer 10 bekend 11 aan den meester<br />
dan aan u 'zelven. Indien wij dan '12 bemerken<br />
13, wij bemerkten, wij hadden bemerkt, en<br />
wij zouden, bemerken, dat het gemaakte 14 werk<br />
1 «périmenter. 6 vous depouüler. JI connu.<br />
*
eerfte foort van vervoeging, enz. i9$<br />
overtreft 15, overtrof, heeft overtroffen, en zal<br />
overtreffen uwe bevatting 16, geeven wij ul. het17<br />
wederom te maaken 18. De groote menigte 19 der<br />
fouten 20 , dié 21 zich als dan 22 in hetzelve 23 bevinden<br />
24, bewijzen 25 klaar 26 dat dat werk het<br />
uwe niet is geweest.<br />
15 furpasfer. 19 nombre m. 23 y.<br />
16 eoneeption ƒ. 20 faute ƒ. 24 trouver.<br />
17 te. 21 qui. 25 prouver.<br />
18 a refaire. 22 alors. 26 clairement,<br />
I^ 0<br />
. 12.<br />
De gr«ote Keizer der ongeloovige 1 Turken 2 regeert<br />
3, regeerde, heeft geregeerd, zal regeeren,<br />
en zou "regèereri in Afa 4, het welk 5 is het grootfte<br />
deel 6 der wereld. De lieden 7 , welke woonen 8,<br />
woonden, hebben gewoond, en zullen woonen in<br />
Europa 9, de woonplaats 10 der Christenen 11, zijn<br />
fchranderder 12 dan de geenen, welke woonen in 13<br />
'de andere deelen der wereld. Het grootfte gedeelte 14<br />
der' inwooners 15 w» Europa 16, en voornaamlijk<br />
die van de verèènigde 17 Nederlanden 18 beftaan 19,<br />
beftönden, hebben beftaan, en zullen beftaan door<br />
den koophandel ao.<br />
1 ïncrédule. 8 demeurer. 15 habitant ut.<br />
2 Turc. 9 en Europe. 16 de 1'Europé.<br />
3 regner. 10 féjour m. 17 uni.<br />
4 en Afie. U Chrétien m. 18 Pais-bas«».<br />
5 qui. 12 ingénieux. 19 fubfister.<br />
$ partie/. 13 dans. 20 négoce n.<br />
7 gens m. 14 plupart ƒ.<br />
N
i8
eerfte foort va ft vervoeging tflettz, 187<br />
de, zal aanwenden, en zou aanwenden, op: dat wij<br />
zouden zijn gelukkig in het tegenwoordige 26 en toekomende<br />
27 leven 28!<br />
2(5 préfent. 27 futur. 28 vle.<br />
N°. 15.<br />
Gij verhaalt 1 mij, gif verhaaldet mij,, gij hebt<br />
mij verhaald, gij zult mij verhaalen, en gij zoudt<br />
mij vethaalen, dat 2 gij altijd wint 3, gij alt:jd<br />
wont, gti altijd hebt gewonnen, en gij altijd zult<br />
winnen, wanneer gij fpeelt 4, gij fpeeldet, gij hebt<br />
gefpeeld, en gij zult fpeelen; maar denk 5, dat het<br />
fpel is zo wel 6 het hedriegelijkfe 7 als het aanlokkelijk<br />
fe 8 tijdverdrijf 9. Ondervindt 10 gij niet, on<br />
dervondt gij niet, hebt gij niet ondervonden , en<br />
zult gij niet ondervinden, dat het verlies 11 in het<br />
fpel overtreft 12, overtrof, heeft overtroffen, en zal<br />
overtreffen doorgaands de winst.<br />
1 raconter. 5 penfer. 9 p^fe - tems ra.<br />
2<br />
que- 6 au.'.fi bien. 10 expérimenter.<br />
3 gagner. 7 trompeur. n pene/.<br />
4 jouir. 8 attraïant. 12 excéder.<br />
N°. irj.<br />
Het onmaatige 1 fpel veroorzaakt 2, veroorzaakte,<br />
heeft veroorzaakt, zal veroorzaaken, en zou veroorzaaken<br />
twisten 3, oneenigheden 4, en 2f?//J 5<br />
doodlijke 6 gevaaren 7; hetzelve 8 9, fleepte,<br />
heeft gefleept, zal fleepen, en zou fleepen dikwijls<br />
geheele 10 huisgezinnen 11 in de uiterjle 12 elende<br />
1 immodéré. 5 mêrae. 9 entrainer.<br />
2 caufer. 6 monel. 10 entier.<br />
3 quérelle/. 7 danger m. n famiile/.<br />
4 disfenfion/. 8 il. J 2 dernier.
188 Opfeilen, betreffende de<br />
en in de grootfte armoede. Ik heb nooit kunnen 13<br />
begrijpen 14 welk 15 vermaak het onmaatige fpel verfchaft<br />
16, verfchafte, had verfchaft en zou verfchaffen.<br />
Wij verfpeelen 17 dikwijls in een enkel 18<br />
oogenblik al 19 het geld, dat ao wij winnen 21,<br />
wij wonnen, wij hebben gewonnen, wij zullen winnen,<br />
en wij zouden winnen al 22 werkende 23,<br />
13 pu- 17 jouer. 21 gagner.<br />
ï4 concevoir. 18 feul. 22 en.<br />
15 que! m quelle/ 19 tout. 23 travailler»<br />
16 procurer. 20 que.<br />
No. 17.<br />
De dwaaze 1 jeugd verkiest 1, verkoos , heeft verkozen,<br />
zal verkiezen, en zou verkiezen de ijdele<br />
tijdkortingen 3 boven 4 de beoefening 5 der nuttige<br />
kunften en weetenfchappen. De geerjen, die 6 beminnen,<br />
beminden, hebben bemind, en zullen beminnen<br />
de zuivere deugd, en die verachten 7, verachtten,<br />
hebben veracht, en zullen verachten de<br />
bedriegelijke $ aanlokzelen 9 der wellust 10, behouden<br />
11, behielden, hadden behouden, en zouden<br />
behouden een zuiver geweeten 12. Laaten wij beminnen<br />
de bekoorelljke 13 deugd, en laaten wij verfoejen<br />
14 de ondeugd, op dat wij verdienen 15 de<br />
'achting van alle braave lieden 16!<br />
1 f<<br />
*>. 7 méprifer. . 12 confcience/.<br />
2 preferer. % trompeur. 13 charmant.<br />
3 amufement m. 9 appas m. 14 détester.<br />
4 10 volupté ƒ.. 15 mériter.<br />
5 exercice<br />
6 qui.<br />
ra. n eonfërver.<br />
N°. 18.<br />
16 gens de bien ra.<br />
De lieden, welke 1 de kostelijke opvoeding der kin*<br />
s qui 0
terftè foort van vervoeging, enz. 189<br />
tiers verachten 2 en verzuimen 3, verdienen 4. die 5<br />
niet, verdienden die niet, hebben die niet verdiend,<br />
en zouden die niet verdienen oen naam van dwaa
loo Opfeilen, betreffende de<br />
den, en laaten wij verfoejen 18 de kaatelijke 19 ondeugden<br />
, welke 20 ons zouden berooven 21 van alle<br />
verdienflen 22, welke het bezit 23 der uitgebreidfte<br />
24 kundigheden 25 ons zoude geeven.<br />
18 dérester. 21 priver. 24 vaste.<br />
19 odieux. 22 mérite . 25 lumiere ƒ.<br />
ao qui. 23 posfesfion/.<br />
N°. 20.<br />
Hoe zeer 1 zijn niet> waren niet, zijn niét geweest,<br />
waren niet geweest, en zullen niet zijn,gelukkig<br />
de kinders, die 2 ouders hebben, welke trachten<br />
3, trachtten, hebben getracht, zullen trachten,<br />
en zouden trachten hun te geeven eene goede opvoeding,<br />
welke is beter dan de grootfte en kostelijkfte<br />
rijkdommen , die 4 zij hun nalaaten 5, zij<br />
hun nalieten, zij hun zullen nalaaten, en zij hun<br />
zouden nalaaten. Maakt uw voordeel 6 dan 7 met 8<br />
die fchoone gelegenheid, nadien 9 gijl. oudere hebt,<br />
die niet ontzien 10, niet ontzagen, niet hebben ontzien,<br />
en niet zouden ontzien noch li moeite 12,<br />
noch kosten 13 om ui. wèl optevoeden 14.<br />
I combien. r 6 profiter. 11 ni.<br />
4 qui. 7 donc. 12 peine.<br />
3 tacher. 8 de. 13 fraix.<br />
4 que. 9 puisque. 14 élever.<br />
5 laisfer. 10 épargner.<br />
N°. 21.<br />
Indien gij raakt 1; gij raaktet, gij hebt geraakt,<br />
gij zult raaken, en gij zoudt raaken aan het zwarte<br />
pik 2, zult gij bef netten 3 uwe zuivere handen;<br />
.insgelijks 4 bederft £ gij, bedierft gij, hebt gij b|-<br />
1 toucher. 3 fouiller, 5 gater.<br />
2 poix 4 de meme.
eerfte foort van vervoeging, enz. 191<br />
dorven, en zult gij bederven uwe zuivere zeden<br />
wanneer gij verkeert 6, gij verkeerdet, gij hebt verkeerd,<br />
gij zult verkeeren, en gij zoudt verkeeren<br />
met 7 het kwaade gezelfchap; want het kwaade geze<br />
fchap gelijkt 8, geleek, heeft geleken, en lal<br />
gelijken aan het zwartlle pik. Vermijd 9 derhalven<br />
10 den omgang 11 der kwalijk 12 opgevoede 13<br />
kinderen en zoek 14 dien der deugdzaamen 15!<br />
6 fréquenter. 8 resfembler. 12 mal.<br />
7 dit woordje met 9 éviter. 13 éJevé<br />
moet hier in _»t 10 donc. 14 rechercher.<br />
fransch niet uit. 11 converfation f. 15 vertueux.<br />
gedrukt worden.<br />
N°. Ö2.<br />
Het grootfte deel 1 der menfchen willen 2<br />
widen hever, hebben liever willen, zullen lieve?<br />
willen, en zouden liever willen wandelen 4. ot> <<br />
den breeden 6 weg, om dat die weg bekoort 7 bekoorde<br />
heeft bekoord, zal bekooren, en zou bekooren<br />
het oog der zondaaren door zijne uiterlijke<br />
fchoonheid Een zeer klein getal menfchen 4ken8,<br />
zochten, hebben gezocht, zullen zoeken,<br />
en zouden zoeken den fmallen weg,welke 9 leidt 10<br />
naar n het eeuwige leven; om dat dezelve 12 niet<br />
vertoont 13, met vertoonde, niet heeft vertoond,<br />
niet zal vertoonen, en niet zou vertoonen aan hun!<br />
ne oogen dan doornen en distelen 14.<br />
1 plupart/. 6 fpacieux. is a<br />
2 aimer. 7 charmer. ï 2 il'<br />
3 mieux. g rechercher. 13 montrer<br />
4chem,ner. 9 q u, ,4 35?..<br />
S aans. jo mener.
192 Opfeilen, betreffende de<br />
W. 23.<br />
Wandel \ liever 20/3 den fmallen weg; want<br />
fchoon deszelfs ingang 4 zij moejelijk 5 en onaangenaam,<br />
deszelfs uitgang 6 is in tegendeel 7 de aangenaamfte<br />
en de glorierijk/Ie 8. ' Wanneer wij zullen<br />
zijn gekomen 9 aan het einde iö van deeze loopbaan<br />
11, dan ia zullen wij vinden noch doornen,<br />
noch distelen; maar wij zullen ingaan 13 in 14 hét<br />
verblijf 15 der gelukzalige 16 en geloovige 17 zielen;-<br />
in plaats 18 dat de uitgang van den breeden<br />
weg ons niets vertoont 19, onS niets Vertoonde,<br />
ons niets heeft vertoond, ons niets zou vertoonen<br />
dan weeningen 20 en knersfngen 21 der tanden.<br />
1 cheminer. 8 glorieux. 15 féjour m.<br />
2 plutót. 9 arrivés. 16 bienheureux,<br />
3 dans. 10 bout nu 17 fidele.<br />
4 entree. 11 carrière ƒ. 18 au lieu.<br />
5 difficile. 12 alors. 19 reprefenter.<br />
6 fortie ƒ. 13 entrer. 20 pleur/.<br />
7 au contraire. 14 dans. 91 giincement Mi<br />
N°. 24.<br />
Ik zal uï. heden 1 verhaalen eene iraaje fabel,<br />
die 2 de fabel-fchrljver 3 Phaedrus 4 ons heeft nagelaten<br />
5. Luistert 6 aandachtiglljk 7! De vos<br />
vond 8 eens 9 een raaf, gezeten 10 op een* boom,<br />
en hebbende In zijnen bek ii een lekker 12 13<br />
kaas; zodra 14 de vos hem 15 ontdekt 16 had 17<br />
prees hij 18 hem zeer 19, en verhief '20 hemelshoog 21<br />
de<br />
1 aujourd'hui. 8 2 j)r/t. 15 le.<br />
2 que. 9 unjour. 16 appercu.<br />
3 auteur de fables. 10 perché. 17 2 prét.<br />
4 Phedre. 11 becm. 18 2 prét.<br />
5 laisfée. 12 délicat. 19 beaucoup.'<br />
6 écouter. 13 morceau m. 20 élever 2 prét.<br />
7 attentivement. 14 dèsque. 21 jusqu'aux nues.
eerfte foort van vervoeging, enz. 193<br />
de fchoonheid van deszelfs vederen en de zoete 22<br />
welluidendheid 23 van deszelfs Item; daarbij 24 noï<br />
voegende 25,_ dat 26 hij geleek aan den fchoonen<br />
vogel Phoemx, den koning aller vogelen. De raaf<br />
betoverd 27 door de vleiënde woorden 28 van den<br />
vos, en beproevende 29 om te laaten hoeren 30 zime<br />
fraaje ftem, liet hij 31 vallen uit zijnen bek het<br />
Ituk kaas, dat 32 de vos fchielijk 33 opraapte 34<br />
22 doux.<br />
23 mélodie.<br />
a 4 y.<br />
25 ajouter.<br />
2(5 quë.<br />
27 cbarmer.<br />
28 parole/.<br />
29 esfaïer.<br />
30 de faire enten,<br />
dre.<br />
N*. 2 5;<br />
3 ï laisfer 2 prhi -<br />
32 que.<br />
33 bien vite.<br />
34 ramasfer 2 prét.<br />
35 gober 2 prét.<br />
f r a a j e f a b e l v a n d e n<br />
r iPf?? fhranderften 1 aller<br />
tabeldtchteren jwwf 2, vervatte, heeft vervat, zal<br />
vervatten, en zou vervatten veele 3 nuttige lesfen,<br />
weikei met recht 5 verdienen 6 onze overdenking v\<br />
deeze fabel leert 8 ons, leerde ons, heeft ons%e-<br />
ns I e e<br />
°-<br />
, r e n<br />
» e n z o u o n s l e e r e<br />
" 5
Sffc Opfeilen, betreffende de<br />
N». 26.<br />
Verleent ï de mensch niet, verleende hij niet,<br />
heeft hij niet verleend, en zal hij niet verleenen<br />
gretig 2 het oor aan de laffe loftuitingen 3, welke 4<br />
laage vleiers hem 5 geeven, hem gaven, en hem<br />
zouden geeven? De booze Hang, welke 6 heeft verleid<br />
7 Adam en Eva, toen 8 zij nog waren in den<br />
ftaat van onfhuld 9, heeft wel bemerkt 10, dat n<br />
hij niet was, noch zou zijn bekwaam 12 te verleiden<br />
13 onze eerfte ouders dan door het middel der<br />
vleiërij. De lieden van verftand verachten en verwerpen<br />
14, verachtten en verwierpen, hebben veracht<br />
en verworpen, zullen verachten en verwerpen<br />
de ijdele loftuitingen.<br />
I prêter. 6 qui. H que.<br />
3 avidemment. 7 féduit. ra capable.<br />
3 éloge ra. 8 lorsque. 13- de féduire,<br />
4 que. 9 innocence ƒ. 14 reje\ter.<br />
g lui. 10 remarquer.<br />
Denkt 1 gij niet, dacht gij niet, hebt gij niet<br />
gedacht, en zult gij niet denken dikwijls, dat 2<br />
gij zijt de ongelukkigfte aller menfchen, welke 3<br />
bewoonen 4, bewoonden, hebben bewoond, zullen<br />
bewoonen, en zouden bewoonen deezen aardbodem?<br />
echter 5 zult gij vinden een zeer groot getal<br />
menfchen, welke zijn ongelukkiger dan gij, en welke<br />
zijn tefens 6 vergenoegder De rijke gierigaart<br />
vraagt aTtijd nog grooter rijkdommen, om dat hij<br />
denkt dat hij er 7 nooit genoeg heeft. Vergeet<br />
nooit het fpreekwoord, dat ons leert 8,. dat vergs-<br />
1 penfer. 4 habiter. 7 en.<br />
2 que. 5 néanmoins. 8 enfeigner,<br />
3 qui, 6 en même tems.
eerfte foort van vervoeging, enz, %p$<br />
'nbegen 9 overtreft 10, overtrof, heeft overtroffen,<br />
cn zal overtreffen rijkdom!<br />
9 contentement m. 10 furpasfer.<br />
N°. 08.<br />
Het vergenoegen 1 is de grootfte rijkdom en de<br />
Stffe/ a der rust 3. Ik denk, ik dacht, ik heb gedacht,<br />
ik zal denken, en ik zou denken, dat 4 ik<br />
ben ongelukkig, om dat ik niet bezit 5, ik niet bezat,<br />
ik niet heb bezeten, ik niet zal bezitten, en<br />
ik niet zou bezitten groote rijkdommen; maar gif<br />
vertroost 6 mij, gij vertroosttet mij, gij hebt mij<br />
vertroost, en gij zoudt mij vertroosten, door mij<br />
te zeggen 7, dat alle rijkdommen niet alleen 8 vergankelijk<br />
9 zijn; maar ook dat zij vermeerderen 10,<br />
vermeerderden 4 hebben vermeerderd, en zouden<br />
vermeerderen de bittere 11 bekommernisfen 12, welke<br />
13 kwellen 14, kwelden, hadden gekweld, eri<br />
zouden kwellen het menschlijk verftand op deeze<br />
aarde.<br />
1 contentement m.<br />
3 ïïége m.<br />
g repos m.<br />
4 que.<br />
5 posféden<br />
6 con/bier.<br />
7 en me diïant.<br />
8 non feulèmënt.<br />
9 périsfable.<br />
10 augmenter.<br />
N 9<br />
. 29.<br />
11 amer.<br />
I* inqufétüde/.<br />
13 qui.<br />
14 tourmenter.<br />
De weldaaden 1 vermeerderen 2 of verminderen 3 5<br />
vermeerderden of verminderden, hebben vermeerderd<br />
öf verminderd, zullen vermeerderen of verminderen<br />
de vrièndfchap 4. Bewaarheldt 5 zulks 6<br />
de dagelijkfche ondervinding niet? liet 7 gebeurt 8<br />
1 bienfait m 4 amitié ƒ. 7 il.<br />
2 augmenter. 5 vérifier. g arriver.<br />
3 diminuer. 6 Je.<br />
N 3
lyÓ 'Opfeilen, betreffende de<br />
wel, dat 9 de weldaaden de banden Io der vriend*<br />
fchap naamver n toehaalen 12, wanneer wij te<br />
doen 13 hebben met 14 braave lieden, die 15 wèl<br />
denken ; maar de voorbeelden van ondankbaarheid 16<br />
zijn veel 17 menigvuldiger 18. Wij vinden zelfs 19<br />
lieden, die, 20 zo verdorven 21 zijn, dat zij de<br />
grootfte weldaaden met de 22 wreedfte beledigingen<br />
23 betaalen 24.<br />
9 que.<br />
30 1 fen m.<br />
11 d'avantage.<br />
32 referver.<br />
13 a faire.<br />
.4 a.<br />
15 qui. 20 qui.<br />
16 ingratitude ƒ. 21 corrompu.<br />
17 beaucoup. 22 lees van de.<br />
18 nombreux. 23 outragem.<br />
19 même. 24 paier.<br />
N°. 30.<br />
Gebeurt 1 het 2 niet zeer dikwijls dat 3, wanneer<br />
wij leenen 4, wij leenden, wij hebben geleend,<br />
wij zullen leenen, en wij zouden leenen<br />
geld aan iemand, die zelfde perfoon 5 ons mijdt 6,<br />
ons mijdde, ons zal mijden, en ons zou mijden,<br />
wanneer wij hem 7 ontmoeten 8, wij hem ontmoetten,<br />
wij hem hebben ontmoet, en wij hem zullen<br />
ontmoeten? Verwijt 9 echter 10 ook nooit aan iemand<br />
11 de weldaaden, waarmede 12 gij hem vereert<br />
13, gij hem vereerdet, gij hem hebt vereerd,<br />
gij hem zult vereeren, en gij hem zoudt vereeren!<br />
Zulke 14 verwijtingen 15 verdrieten 16 de geenen,<br />
aan wie men dezelve 17 toevoegt 18; zij beneemen 19<br />
ook aan de weldaaden alje haare waardij 20.<br />
1 arnver.<br />
2 il.<br />
3 que.<br />
4 prêter.<br />
5 perfonne/.<br />
6 éviter.<br />
7 le.<br />
8 rencontrer.<br />
9 reprocher.<br />
10 pourtant.<br />
11 perfonne.<br />
12 dont.<br />
13 honorer.<br />
14 tel.<br />
15 reproche m.<br />
16 chagriner.<br />
17 les.<br />
18 addresfèr.<br />
19 öter.<br />
20 prix ra,
eerfte foort van vervoeging, enz. 197<br />
N°. 31.<br />
Ik vermaan 1 u, ik vermaande u, ik heb u vermaand,<br />
en ik zal u vermaanen dagelijks 2 om 3<br />
niet te verzuimen uwen pligt; u bewijzende 4 teffens<br />
5 dat 6 ik niets beoog 7, ik niets beoogde, ik<br />
niets had beoogd, en ik niets zou beoogen dan<br />
uw eigen 8 welzijn 9. JMijn pligt eisckt' 10 van<br />
mij ii, eischte van mij, heeft van mij geëischt,<br />
en zou van mij eifchen, om 12 u uwe gebreken<br />
voor oogen te feilen 13; maar gijl. verwerpt 14, gijl.<br />
verwierpt, gijl. hebt verworpen, en gijl. hadt verworpen<br />
tot nog toe 15 deeze kostbaare vermaaningen,<br />
die 16 ui. nuttiger zijn dan het fijnfte goud.<br />
Ik hoop echter, dat gij van nu af aan 17 van gedrag<br />
18 zult veranderen 19 !<br />
1 exhorter. g propre. 14 rejefter.<br />
2 journeliement, 9 bien-être nt. 15 jusqiTa préfent.<br />
3 de. 10 exiger. 16 qui.<br />
4 prouver. n moi. 17 dös a préfent.<br />
5 en méme tems. 12 de. 18 conduite ƒ.<br />
ö Que. 13 expofer. 19 changer.<br />
7 ambitionner.<br />
N 9<br />
. 32.<br />
God plaatfe 1 den boom der kennisfe 2 des goeds 3<br />
en des kwaads 4 in het 5 midden van het aardsch<br />
paradijs, eu de Heere zeide 6 aan onze eerfte ouderen<br />
: gij zult eeten van de vruchten van alle boomen<br />
des hof 7; maar gij zult niet raaken aan de<br />
vrucht des verbodenen 8 booms; want, zodra 9 gij<br />
er van 10 zult gegeten hebben, zult gij wederkeeren<br />
11 tot 12 het flofi%, waaruit 14 gij genomen 15<br />
1 placer 2 prét. 6 dit. 11 retourr.er,<br />
2 connoisfance ƒ. 7 jardin m. 12 en.<br />
3 bien m, 8 défendu. 13 poudre ƒ.<br />
4 mal m. 9 dèsque. 14 d'oü.<br />
§ lees aan het. 10 en. 15 pris.<br />
N 3
|
eerfte foort van vervoeging, enz, 199,<br />
siiet verfchaffen de lekkerfte vruchten en de welriekendfte<br />
2 en fchoonfte bloemen? en eeten wij<br />
niet, aten wij niet, hebben wij niet gegeten, en<br />
zullen wij niet eeten in den winter 3 de vruchten,<br />
welke 4 wij verzamelen 5, wij verzamelden, wij<br />
zullen verzamelen, en wij zouden verzamelen in<br />
den zomer en in den herfst? Dit jaargetij geeft ons<br />
ook hout, op dat wij ons warmen 6 in den winter.<br />
De winter bevrijdt ons 7, bevrijdde ons, zal ons<br />
bevrijden, en zou ons bevrijden van allerlei 8 ongedierte<br />
9.<br />
2 odoriferant. 5 rasfembler. 8 toute forte.<br />
3 en hiver. 6 chaufier. 9 vermine/.<br />
4 que. 7 déüvrer. I<br />
N°. 35.<br />
Verdeelt 1 wèl uwe tijden en uwe uuren! Er is s.<br />
een tijd om te 3 werken en er is een tijd om te<br />
fpeelen. Een behoorelijke 4 rust en geoorloofde $<br />
vermaaken vernieuwen ,6, vernieuwden, hebben vernieuwd,<br />
zullen vernieuwen, en zouden vernieuwen<br />
de krachten 7, welke 8 onze dagelijkfche bezigheden<br />
9 vereifchen 10. Onze klndschheid 11 gelijkt<br />
aan de lente; onze jongelingfchap 12 aan den zomer;<br />
onze manbaarheid 13 aan den herfst, en onze<br />
ouderdom 14 aan den winter. Ik zal u met weinige<br />
woorden 15 in het volgende opftel aanwijzen 16 het<br />
gebruik, dat 17 wij te maaken 18 hebben van deeze<br />
vier getijden van ons leven.<br />
1 partager. 7 force/. 13 age viril m.<br />
2 il y a. 8 que. 14 vieillesfe ƒ.<br />
3 de. 9 occupation ƒ. 15 en peu de mots.<br />
4 convenable. 10 exiger. 16 indiquer.<br />
5 licite. 11 enfance f. 17 que.<br />
6 renouve^er. 12 adolefcence ƒ. 18 k faire.<br />
N 4.
so®v Opfeilen, betreffende de,<br />
N°. 3ö.<br />
Werkt i en tracht 2 in nwe tedere jeugd te 3<br />
verderen 4 uwe ziel «•/ tffe 5 fchoontte deugden,<br />
en te verrijken 6 uwen geest «-/ 7 eene menigte 8<br />
nuttige kennisfin 9! Die moeite en die ftudiën zullen<br />
u verfchaffen 10 in uwe jon gelingfichap 11, en<br />
in uwen manlijken 12 ouderdom 13, de aangenaam»<br />
fte vruchten. Het verzuim van deeze verzameling 14<br />
zou u 15 ^ 16 het verderf 17, en zou u<br />
berooven 18 in uwen ouderdom 19 van de achting<br />
der lieden van verftand, en misfchien van alle middelen,<br />
noodzaakelijk tot ao het onderhoud 21 van<br />
nw ftervelijk 22 leven. Gij zijt niet onbewust 23,<br />
dat niemand 24 inoogften zal 25 het geen hij niet<br />
gezaaid zal hebben.<br />
1 travailier.<br />
2 tacher.<br />
3 de.<br />
4 orner.<br />
5 lees van de.<br />
6 enrichir.<br />
7 de.<br />
8 multifude/".<br />
9 connoisiance/.<br />
10 procurer.<br />
11 adolefcence ƒ.<br />
12 viril.<br />
13 age m.<br />
14 recolte/.<br />
ié mener.<br />
16 a.<br />
17 perdition /.<br />
N°. 37.<br />
18 priver.<br />
19 vieillesfè/.<br />
20 a.<br />
2r fustentation ƒ.<br />
22 mortel.<br />
23 ignorer.<br />
24 perfonne ne.<br />
25 moisfonner.<br />
_ Gelijkt 1 de goede opvoeding niet, geleek zij.<br />
niet, heeft zij niet geleken, en zal zij niet gelijken<br />
aan eenen vruchtbaaren 2 regen 3? indien die<br />
regen valt 4, viel, zal vallen, en zou vallen op 5<br />
eenen goeden akker 6, die akker zal draagen 7<br />
•veele 8 fchoone vruchten; maar indien de akker<br />
f eenachtig 9 is, zal dezelve 10 geene goede vruch-<br />
I resfembler. 5 dans. 8 plufieurs.<br />
a fertiie. 6 terre/. 9 pierreux.<br />
3 pluïe fi 7 porter. 10 il.<br />
4 tomber.
eerfte foort van vervoeging, enz. 201<br />
ten draagen. Da geduurige n arbeid zal wel verbeteren<br />
eemgzins 12 de onvruchtbaarheid 13 van<br />
dien akker; maar dezelve zal echter altijd min of<br />
w«ri 4 fteenachtig^ais, en zal draagen vrucht<br />
akker! ë dan die van den goeden<br />
11 asfidu. | 3 ftérilitë ƒ. 15 -ester<br />
12 en quelque fa- 14 pi u s o u moins. 16 moins.<br />
con»<br />
A?Xvf$ heie<br />
e e *£ ^<br />
N°. 38.<br />
e d e r<br />
".<br />
loomte deugden; maar<br />
te onbefchaamdhetd*. is een fchandelijke 3 ondeugd<br />
J " ^ 4 , verachtte, heeft verach?, zal verachten<br />
en zou verachten de kinders, die S vraagen<br />
alles wat 6 zich 7 vertoont 8 aan hun gelicht l<br />
Len zedlg kind valt 10 nooit, viel nooit is noofr<br />
gevallen, z a l n o o i t v a l ] ^ ^ nJ, is noolt de „ v a n e e n H j. «<br />
fprak, hij heeft gefproken, en hij £?ipïeeken'fne?<br />
de grootfte ingetogenheid 13, wanneer lieden, ^ '<br />
£ z u t n ^<br />
1 modestie/". 7 r„<br />
h £ b b e n<br />
° n d e<br />
^ «<br />
2 effrontené/. I Xter. !J nuf f<br />
'<br />
3 homeux. 0 y e u x w. J *'•<br />
4 mépnfer.<br />
i<br />
1 0 entrer. ,5 Jui<br />
q<br />
' JU<br />
.<br />
ótoutcequ,.<br />
11 discours m.<br />
I 2 a u t r u }.<br />
N°. 39j<br />
7 ] e.'<br />
l 8 interroger.<br />
_5^>;// 1 de meester niet, bekeef hij niet, heeft<br />
uLn" h<br />
dte T' e<br />
" 2 3 1 h i j n k t<br />
beki ven deïeefüngen,<br />
die a 3, verzuimden, hadden<br />
1 ponder. , qu;. ^ ^ g
soa Opfeilen, betreffende de<br />
verzuimd, en zouden verzuimen hunnen pligt? Wij<br />
bekijven ul. echter niet altijd, wanneer gijl. den uwen<br />
verzuimt; gijl. zoudt ons wel bezighouden 4 van<br />
den morgen 5 tot 6 aan den avond 7, indien wij ul.<br />
bekeven zo dikwijls 8 als 9 gijl. het verdient 10,<br />
gijl. het verdiendet, gijl. het hebt verdiend, en gijl.<br />
het zult verdienen. Het 11 gebeurt 12 zeer dikwijls,<br />
dat wij ul. niet berispen 13, wij ul. niet berispten,<br />
en wij ul. niet zouden berispen, hoopende<br />
dat gijl. zeiven uwe gebreken zult opmerken 14, en<br />
dat gijl. u daarvan 15 zult verbeteren 16.<br />
4 occuper.<br />
5 matin m,<br />
6 jusque.<br />
7 foir m.<br />
8 ausfi fouvent.<br />
9 que.<br />
10 mériter.<br />
11 il.<br />
12 arriver.<br />
N°. 40.<br />
13 reprimander,<br />
14 remarquer.<br />
15 en.<br />
16 corriger.<br />
Wij moedigen aan 1, wij moedigden aan, wij<br />
hebben aangemoedigd, wij zullen aanmoedigen, en<br />
wij zouden aanmoedigen de leerlingen, die 1 wèl<br />
befleeden 3, wèl befteedden, wèl hebben hefteed,<br />
wèl zullen befteeden, en wèl zouden befteeden den<br />
kosteiijken tijd hunner jeugd tot 4 de ftudie der<br />
weetenfchappen. Wij bepaalen 5 ons niet, wij bepaalden<br />
ons niet, wij zullen ons niet bepaalen, en<br />
wij zouden ons niet bepaalen bij 6 loftuitingen,<br />
maar wij deelen uit 7, wij deelden uit, wij hebben<br />
uitgedeeld, en wij zullen uitdeelen van tijd tot 8<br />
tijd prijzen, welke 9 verheffen 10, verhieven, heb»<br />
ben verheven, en zullen verheffen de eerzucht 11<br />
der kinderen.<br />
1 encourager. S bomer. 9 qui.<br />
2 qui. 6 a. 10 élever,<br />
3 emploter. 7 distribuer. li arnbition/*<br />
4 ïi, « en.
eerfte foort van vervoeging, enz. 803<br />
N°. 41.<br />
Studeert 1 naarfiglijk a! verzuimt 3 uwen pligt<br />
niet! weigert 4 niet aan uwe ouders en meesters<br />
den verfchuldigden 5 eerbied en gehoorzaamheid!<br />
dan 6 zullen zij ul. achten, beminnen en prijzen<br />
gelijk 7 gijl. het verdient 8; in tegendeel verfoejen 9<br />
wij, verfoeiden wij, hebben wij verfoeid, en zullen<br />
wij verfoejen de kinders, welke 10 vertreeden 11,<br />
vertraden, hadden vertreden, en zouden vertreeden<br />
met de 12 voeten hun eigen welzijn 13, en<br />
welke te leur feilen 14, te leur Helden, hebben te<br />
leur gefield, en zouden te leur ftellen alle goede<br />
middelen, welke 15 de ouders en meesters in het<br />
werk feilen 16, in het werk ftelden, in het werk<br />
hebben gefteld, en in het werk zouden ftellen voor<br />
derzelver geluk.<br />
1 étudier. 7 comme. 12 lees aan de.<br />
2 diligemment. 8 mériter. 13 bien-étrem.<br />
3 négliger. 9 détester. 14 éluder.<br />
4 refulêr. 10 qui.-' 15 que.<br />
0 du. 11 fouler. i
204 Opfeilen, betreffende de<br />
Groote heeft geregeerd 13 over 14 het grootfte g*.<br />
deelte 15 der bekende 16 wereld; maar zijne driften<br />
regeerden over hem 17.<br />
13 règner. 15 partie/. 17 lui.<br />
14 fur. 16 connu.<br />
N". 43."<br />
Is de gezondheid des ligchaams niet een zeer<br />
groote fchat? Indien gij bezit 1, gij bezat, gij hebt<br />
bezeten, gij zult bezitten, en gij zoudt bezitten<br />
de grootfte rijkdommen, terwijl 2 gij beroofd 3 zijt<br />
van de kostbaare gezondheid, gij zult echter 4 dan 5<br />
zijn zeer ongelukkige fchepfelen. De geenen, welke<br />
6 blootfl'ellen 7, blootflelden , hebben blootgefteld,<br />
en zullen blootltellen hunne gezondheid in 8<br />
alle gelegenheid, verdienen 9 den naam van dwaaze<br />
lieden. Vinden wij niet veele 10 jongelingen 11,<br />
welke 12 ondermijnen 13, ondermijnden, hebben ondermijnd,<br />
zullen ondermijnen, en zouden ondermijnen<br />
hunne gezondheid door een ongebonden 14 levensgedrag<br />
15.<br />
1 posféder.<br />
2 pendant que.<br />
3 privés.<br />
4 pourtant.<br />
5 alors.<br />
6 qui.<br />
7 expofèr.<br />
8 en.<br />
9 mériter.<br />
10 plufieurs.<br />
N°. 44.<br />
11 jeunes gens.<br />
12 qui.<br />
13 miner.<br />
14 disfolu.<br />
15 conduite/.<br />
Mijdt 1 zorgvuldiglijk 2 de kwaade gezelfchappen<br />
en de booze redenen 3, op dat gijl. niet meer 4<br />
ontfleeket 5 «we kwaade hartstochten, en zoekt 6<br />
de goede gezelfchappen, op dat de goede voorbeeld<br />
i éviter. 3 discours m. 5 enflammer.<br />
a föigneufement. 4 d'avantage. 6 recherche!»
eerfte foort van vervoeging, enz. zmg<br />
den ul. opwekken 7 tot 8 de betrachting 9 der zuivere<br />
deugd! Vliedt 10 de voorwerpen, die 11 ul.<br />
lokken 12, ul. lokten, en ul. zouden lokken in den<br />
diepen poel 13 der fchandelijke 14 ondeugden. Die<br />
ondeugden verpligten 15 ons, verpligtten ons, zullen<br />
ons verpligten, en zouden ons verpligten te 16<br />
mijden het gezicht 17 der eerlljkfe 18 en deugdzaamfte<br />
m'enfchen 19. Niets mismaakt 20 meer, mismaakte<br />
meer, heeft meer mismaakt, en zal meer<br />
mismaaken den mensch dan de ondeugd.<br />
7 exciter.<br />
8 a.<br />
9 pratique/.<br />
10 éviter.<br />
11 qui.<br />
12 attirer.<br />
13 abime m.<br />
14 honteux.<br />
15 obliger.<br />
16 de.<br />
N. 4 5.<br />
17 vue.<br />
18 honnéte.<br />
19 gens.<br />
20 défigurer.<br />
De tijd der tedere jeugd gaat voorbij 1, ging<br />
voorbij, zal voorbij gaan, en zou voorbij gaan,mee<br />
eene ongeloovelijke 2 fnelheid 3. Verwaarloozen 4<br />
mijne leerlingen niet, verwaarloosden zij niet, hebben<br />
zij niet verwaarloosd, en zullen zij niet verwaarloozen<br />
die kostelijke oogenblikken ? Ik hoop<br />
echter, ik hoopte echter, ik heb echter gehoopt,<br />
en ik zou echter hoopen, dat 5 gijl. dezelve 6 niet<br />
meer 7 verwaarloozen zult. Ik wenschte wel, dat<br />
gijl. dezelve nooit verwaarloosdet, en dat gijl. mij<br />
nooit gavet reden 8 om ul. te doen 9 verwijtingen 10!<br />
Zijt verzekerd 11 dat ik ul. liever wil 12 prijzen dan<br />
ul. berispen 13!<br />
1 pasfer.<br />
a incroïable.<br />
3 rapidité/.<br />
4 négliger.<br />
5 que.<br />
6 les.<br />
7 plus.<br />
8 donner fujet.<br />
§ de vous faire.<br />
10 reprocne tuil<br />
asfurés.<br />
12 aimer mieux.<br />
13 reprimander,
40(5 Opftelkn, betreffende iè<br />
N°. 46.<br />
De weldaaden, 'Waarmede 1 gij ons overlaadt 2j<br />
gij ons overlaaddet, gij ons zult overlaaden, ert<br />
gij ons zoudt overlaaden, verpligten 3 ons, en zullen<br />
ons verpligten tot 4 de grootfte dankbaarheid.<br />
Befchikt 5 ook vrijmoediglijk 6 over 7 onze perfoonen<br />
en over onze goederen 8, indien zij u van eenige<br />
9 nuttigheid zullen zijn; want wij zouden zeer<br />
ondankbaar zijn, indien wij vergaten de weldaaden,<br />
woarmede gij ons vereert, gij ons vereerdet, en<br />
gij ons zült vereeren. Laaten Wij onze naasten io<br />
behandelen 11 gelijk 12 Wij begeeren 13,- wij begeerden,<br />
wij nebben begeerd, en wij zouden begeeren<br />
dat men ons behandelde 14.<br />
1 dont. 6 librementa 11 traiter.<br />
2 combler. 7 de. 12 comme.<br />
3 obligen 8 bien m. 13 défirer.<br />
4 a. 9 quelque. 14 a foptatlf.<br />
5 dispofer. iö prochain m.<br />
N°. 47.<br />
Het gefchenk 1, dat gij mij gezonden hebt, id<br />
mij, was mij, is mij geweest j was mij geweest,<br />
en zou mij zijn zeer aangenaam; maar de vriendfchap,<br />
die gij mij teffens betoont 2, gij mij betoon»<br />
det, en gij mij zult betoonen, is mij nog veel aangenaamer.<br />
Ik Wenschte wel, dat wij ons ook besvonden<br />
3 in het geval 4 om u te zenden een gefchenk<br />
! Wij hebben daaraan 5 reeds gedacht en<br />
wij zullen daaraan nog meer denken; zodra 6 wij<br />
iet 7 zullen gevonden hebben, dat uwen aandacht<br />
verdient 8, Zullen wij niet nalaaten 9 u het te zen-<br />
1 préfent m. 4 cas irt. 7 quelque chol».<br />
2 témoigner. 5 y. 8 mériter.<br />
3 trouver. 6 dèsque. 9 manquer.
eerfte foOrt van vervoeging, enz. a»7<br />
den. Vergenoeg 10 u intusfchen u met 12 onze»<br />
goeden wil! ^<br />
10 contenter. ir en attendant. 12 de.<br />
N°. 48.<br />
De kwaadaartigheid t en de luiheid /cA/Vft?» 2<br />
lchooten. hebben gefchoten, zullen fchieten, en<br />
zouden fchieten 111 uw hart de diepfte wortelen
20$ Opfeilen, betreffende de<br />
te geleiden 8 tot 9 de vaste kennis 10 van de dingen<br />
, welke 11 ul. zullen zijn zeer noodig om te<br />
beklceden 12 de hoog ft e 13 eu de aanzienlij kfte 14<br />
ampten 15! Misfchien denkt gijl., dacht gijl., hebt<br />
gijl. gedacht, en zult gijl. denken, dat 16 gijl.<br />
werkt 17, gijl. werktet, gijl. hebt gewerkt, en gijl.<br />
zult werken voor uwe ouders en voor uwe meesters,<br />
wanneer zij leerzaamheid 18 van ul. vorderen<br />
19; maar gijl. bedriegt 20 u zeer 21.<br />
8 mener.<br />
9 a.<br />
10 connoisfance ƒ.<br />
11 qui.<br />
12 occuper.<br />
13 éminent.<br />
14 honorable.<br />
15 charge/.<br />
16 que.<br />
17 travailler.<br />
N°. 50.<br />
18 docilité ƒ.<br />
19 demander.<br />
20 tromper.<br />
21 fort.<br />
De roemrijke 1 deugd beftemt 2, beftemde, heeft<br />
bettemd, en zal beftemmen eene onvergankelijke 3<br />
kroon voor 4 den waaren 5 Christen. Het hoogfte 6<br />
geluk 2 bef laat 8 alleenlijk 9, belfond alleenlijk,<br />
zal alleenlijk beltaan , en zou alleenlijk beltaan<br />
in de betrachting 10 der deugd; zij 11 alleen 12<br />
•verfchaft 13 aan den mensch vergenoegen 14 en<br />
rust 15. Alle andere vermaaken, waarin 16 fommigen<br />
17 zich verbeelden 18 te vinden hun waar geluk<br />
19, fleepen 20, fleepten, hebben geileept, zullen<br />
fleepen, en zouden lleepen na 21 zich 22 naberouw<br />
23, bekommernis 24, ongemakken 25 of tegenzin<br />
26.<br />
1 glorieux.<br />
2 desfiier.<br />
3 impérisfable.<br />
4 lees aan.<br />
5 vrai.<br />
6 fouverain.<br />
7 bien ra.<br />
8 cor.fister.<br />
9 uniquement.<br />
10 pratique ƒ.<br />
11 elle ƒ.<br />
12 feul.<br />
13 procurer.<br />
14 contentement ra,<br />
15 repos m. .','<br />
16 oü.<br />
17 quelques uns.<br />
18 s'imaginer/.<br />
19 félicité ƒ.<br />
20 entrainer.<br />
21 après.<br />
22 eux.<br />
23 regret m.<br />
24 inquiétude ƒ.<br />
25 incommodité/.<br />
26 avedion ƒ.<br />
N°. 51.
'ée'rfte foort van vervoeging^ enz. mu$<br />
N°. 5ï.<br />
Geeft een goede Vader niet, gaf hij niet, 'heeft<br />
hij met gegeven, en zou hij niet geeven deeze drie<br />
dingen aan zijne kinders; te weeten i: voedzeï *<br />
Opvoeding en goede 'voorbeelden V Uwe ouders ver*<br />
fcnafen 3 ui alle deeze dingen; indien gijl. daarvoor4.<br />
met erkentelijks waart, zoudt gijl. met recht 6 den<br />
naam van ondankbaarë kinders verdienen 7. Een<br />
braaf kind denkt zonder ophouden 8 aan de "moeite<br />
welke 9 zijne opvoeding kost 10, kostte, heeft gekost,<br />
Ml kosten, en zou kosten aan zijne waarde<br />
11 ouderen. Deeze èrnflige i4 overdenking 1"<br />
hermnert 14 hem 15, herinnerde hem, heeft h-rn<br />
herinnerd, en zal hem herinneren zijnen pligt.<br />
I \ fêvpir. ö \ justé tittel 11 chér.<br />
a nourriture/. 7 mériter. J 2 férieUx<br />
3 procurer. 8 fans cesfe. 13 méditation A<br />
t en<br />
* . . . .<br />
ï reconnoisfant.<br />
9 que.<br />
10 coüter,<br />
I 4 rappefcré<br />
15 rui. r<br />
Bidt God, wascht uwe handèn en uw aavj?e<br />
zicht 1, 2 uwe hairen en gro*/ 3 uwe ouders,<br />
eer dat 4 gijl. ^ ? 5 naar 6 de fchool'<br />
7 nooit f* 8 gaan naar de fchool, 'daar o<br />
uwe ouders ul. zenden 10, én ul. zonden; indien<br />
gijl hei ki «„W I a, gijl. het naliet, gijl; het<br />
hebt nagelaten, gijl. het zult nalaaten, en eiü het<br />
zoudt nalaaten\, cntfteelt 13 gijl., ontftooft gijl.,<br />
«ebt gijl. ontltolen, en zult gijl. ontfteelen aan<br />
uwe ouderen het geld, dat 14 zij befteeden 15, 'be.<br />
1 vifage m. 6 h. 11 y<br />
2 peigner, 7 négliger. , 2 fnanquer.<br />
3 laluer. g de. 13 voler.<br />
4 avant que. 9 0Ü. . , 4 q u e. '<br />
5 prë/. sfa/at;. 10 envoier. 15 dépenfer.<br />
O
4ÏÖ Opftellen, betreffende de<br />
fteedden, hebben bedeed, en zullen befteeden om 16<br />
te betaalen het onderwijs 17, dat de meesters ui.<br />
geeven.<br />
16 pour. 17 inftruftion ƒ<<br />
N°. 53-<br />
De Wrcedé dood rukt ï, rukte, heeft gerukt,<br />
zal rukken, en zou rukken dikwijls de kinders uit<br />
den fchoot 2 hunner tederfte moeders, en verplet*<br />
tert 3 4, verpletterde dezelve, zal dezelve<br />
verpletteren, en zou dezelve verpletteren « S tore<br />
tegenwoordigheid. De dood fluit 6, floot, heelt<br />
gefloten, en zal fluiten zijne ooren voor 7 tiltfineekins:en<br />
8 van den beevenden 9 ouderdom en voor<br />
die der frisfche 10 jeugd. De mensch tracht 11 te<br />
verzeefsch 12 den dood te 13 ontwijken 145, /itj 15<br />
dringt 1/, hij drong, hij zal dringen en hij zou<br />
dringen*/» 17 de verborgenfte 18 en afgelegenfte 19<br />
verblijfplaat/en 20.<br />
1 arracher.<br />
2 fein m.<br />
3 écrafer»<br />
4 les.<br />
5 dans.<br />
6 fermer.<br />
;<br />
z<br />
8 fupplication ƒ.<br />
9 tremblant.<br />
10 frais.<br />
11 tacher.<br />
12 en vain.<br />
13 de.<br />
14 éviter.<br />
N°. 54-<br />
15 elle.<br />
16 entrer.?<br />
17 dans.<br />
18 caché.<br />
19 écarté.<br />
BO féjour m.<br />
De dood verfchrikt 1 ons niet, verfchrikte ons<br />
niet, zal ons niet verfchrikken, wanneer Wïj he*±<br />
befchouwen 3, wij hem befchouwden, en wijliein<br />
zouden befchouwen als 4 eenen doorgang 5 van het<br />
1 effraver. 3 confidérer. 5 pasfage M.<br />
2 ia. 4 comme.
eerfte foort van vervoeging, enz. «Jft<br />
eïendig leven, dat 6 wij hiden 7, wij leidden, wij<br />
Zullen leiden, en wij zouden leiden hier op aarde 8<br />
%r 9<br />
^i\ r0e<br />
T ]k<br />
V O hs<br />
f htin<br />
S " van het koning,<br />
rijk der hemelen, hetwelk 12 onze Zalijrmaaker ons<br />
bezorgd 13 heeft door de volmaakte oferhande 11<br />
van zijn kostelijk bloed op het vervloekte 15 kruis<br />
G<br />
q uev<br />
ïo glorieux. 13 procurer.<br />
7 mener. po.slèsfion ƒ. j 14 facrifice m.<br />
8 ici bas. , a qUe. + m a m i u<br />
N°. 55.<br />
Veele 1 lieden réa» 2 j vreesden, hebben gevreesd,<br />
zullen vreezen, en zouden vreezen de aan.<br />
naderingen 3 des dopds, om dat hun geweeten 4<br />
tiun 5 verwijt 6, hun verweet, hun heeft verwee.<br />
ten, hun zal verwij en, en hun zou verwijten alle<br />
kwaade daaden, welke 7 hun op den hals haaien 8<br />
n<br />
1 3<br />
il<br />
8 h a a<br />
'<br />
d e H<br />
i<br />
'<br />
h u n<br />
°P<br />
d e n hal5<br />
> hebben<br />
gehaald, en hun op den hals zullen haaien de grainichap<br />
huns hemelfchen Vaders. Laaten wij altijd<br />
de zuivere deugd beminnen, en laaten wij hebben<br />
het f geweeten vlekloos 9, dan 1.0 zal de dood ons<br />
niet verfchrikken nl<br />
ï plufieurs. s i e u r. 9 n e f ><br />
2 redouter. 6 reprocher. 10 aiors.<br />
3 approche m. 7 qüi. „ effraïer.<br />
4 confcience ƒ, 8 attirer.<br />
N°. 56".<br />
Aristoteles, de vorst aller owfe 1 JViiszeeren *<br />
het licht zijner eeuwe, het riikfte en prachtig(le \<br />
aeraadi van zijne fecle 5 vindt niet, vond niet?<br />
1 Phtr u<br />
3 m a<br />
n i f f £<br />
g<br />
2 Philorophe m. 4 ornement ?».<br />
O 2<br />
u e<br />
l - # fecïe £<br />
f
ftïS Opfeilen, betreffende de<br />
heeft niet gevonden, en zou niet vinden eenig 6<br />
hulpmiddel 7 noch eenige vertroosting 8 tegen 9 de<br />
verfchrikkingen 10 des doods, niet tegenflaande 11<br />
alle zijne fpitsvinnigheden 12 en zijne diepe kunde 13:<br />
de angflen 14 des doods ontflellen 15, ontftelden,<br />
hebben ontlteld, zullen ontflellen, en zouden ontflellen<br />
zijn geweeten. De Christelijke 16 vertroostingen<br />
17 alleen bieden wederJland 18, booden wederltand,<br />
hebben wederftand geboden, en zullen<br />
wederftand bieden aan de ijsfelijkheden des doods.<br />
6 raucun.<br />
7 remedew.<br />
8 confolation ƒ.<br />
9 contre.<br />
10 fraïeur ƒ.<br />
ïi malgré.<br />
12 fubtilité /.<br />
13 favoir m.<br />
14 anxieté ƒ.<br />
N
eerftè foort van vervoeging, 'enz. n j<br />
N°. 58:<br />
Een vroom mensch begeert 1 nooit, begeerde<br />
nooit, heeft nooit begeerd, zal nooit begeeren, en<br />
zou nooit begeeren eenige 2 andere vertroosting in<br />
zijne kwaaien 3 dan 4 het geduld; hij verfoeit 5, hij<br />
verfoeide , en hij zal verfoejen de wereldfche 6 vleierij<br />
7, en hij zoekt, zocht, heeft gezocht, zal zoeken,<br />
en zou zoeken geene 8 andere rijkdommen,<br />
dan eene vaste 9 hoop 10 eener gelukzalige 11 eeuwigheid;<br />
eindelijk 12 befchomvt 13 hij, befchouwde<br />
hij, heeft hij befchouwd, en zal hij befchouwen;<br />
den dood als 14 een gewisfe 15 blljk^ 16 van het<br />
godlijk mededogen 17 en van de genatte, die de<br />
Heere 18 Jefus voor hem 19 verkregen 20 heeft door<br />
zijn geweldig lijden 21.<br />
1 defirer. 9 ferme. moet achter het<br />
3 aucun. 10 espérance ƒ. fubjl. flaan.<br />
3 mal m. ir bien heurelix. 16 marqué/.<br />
4 que. 12 enfin. 17 miféricorde ƒ.<br />
5 détester. 13 confidérer. 18 Seigneur m.<br />
6 mondain. 14 comme. 19 lui.<br />
7 flatterie ƒ. 15 certain, dit adj. 20 obtenu.<br />
8 point de. ai fouffrances/. pl.<br />
N°. 59.<br />
Üe Hemel is de oudfie 1 der Goden, volgends 2<br />
het blinde gevoelen 3 van de Dichters 4 der oudheid<br />
5 : zij melden 6 ons, dat hij een' zoon gehad<br />
heeft, genaamd Saturntis 7, dien 8 wij befchouwen 9<br />
«Z» 10 het zinnebeeld 11 des tijds, J«r 12 is ook de<br />
13, waarom men hem 14 geeft een fis 15,<br />
1 ancien. 6 marquer. n fymbole m.<br />
3 felon, 7 Saturne. 12 ce.<br />
3 fentiment. 8 que. 13 raifon ƒ.<br />
4 Poëte m. 9 confidérer. 14 lui.<br />
£ atuiquité. 10 comme. 15 faulx ƒ.<br />
O 3
aï4 Opfeilen, betreffende de.<br />
om dat 16 de tijd alles verflindt 17, alles verflond,<br />
alles heeft verflonden, en alles zal verduiden, en<br />
nog 18 om 19 ons te toonen 20, dat onze dood gewis<br />
21 is; dat dezelve 11 niet [paart 23, niet fpaar*<br />
de, niet had gefpaard, en niet zou fpaaren noch 24<br />
den jongeling, noch den grijsaart 25 , noch den rijken,<br />
noch den armen: men verbeeldt 26 hem 27<br />
nog, draagende een' zandlooper 28 op het h
eerfte foort van vervoeging, enz. 3^5<br />
N°. 61.<br />
Wij ver geeven 1, wij vergaven, wij hadden vergeven,<br />
en wij zouden vergeeven aan onze vrienden<br />
de gebreken 2, die 3 ons niet raaken 4, ons niet<br />
raakten, ons niet hebben geraakt, en ons niet zullen<br />
raaken; maar wij bewimpelen 5 en verfchoonen ö",<br />
wij bewimpelden en verfchoonden, wij hebben bewimpeld<br />
en verfchoond, wij zullen bewimpelen en<br />
verfchoonen zelden 7 de geenen, die op 8 ons beirekking<br />
hebben 9. Indien gij de gebreken van uwe<br />
naasten 10 vergeeft, zal uw hemelfche Vader u ook<br />
de uwe vergeeven, gelijk 11 hij in zijn heilig en<br />
godlijk woord 12 beloofd 13 heeft. Wij'bidden ook<br />
in het gebed des Heeren 14: vergeef ons onze beledigingen<br />
15 gelijk wij die 16 vergeeven aan de geenen,<br />
die ons beledigd 17 hebben!<br />
1 pardonner.<br />
e défaut m.<br />
3 qui.<br />
4 regarder.<br />
5 disfimule.<br />
6 exculèr.<br />
7 rarement.<br />
8 fur.<br />
9 relation.<br />
10 prochain m.<br />
11 comme.<br />
'12 parole/.<br />
N°. 62.<br />
13 premis.<br />
14 orailön dominicale.<br />
15 olTenfe ƒ.<br />
16 les.<br />
17 offenfés.<br />
Vmen 1 veele 2. menfchen niet, vïtteden zii niet<br />
hebben zij niet gevit, en zullen zij niet vitten op \<br />
de gebreken van anderen 4; terwijl 5 zij toonen 6,<br />
toonden, hebben getoond, zullen toonen, en zouden<br />
toonen, door hun kwaad gedrag, dat 7 zii er 8<br />
meer hebben dan de geenen, welke zij bedillen 9,<br />
bedilden, zullen bedillen, en zouden bedillen.<br />
Haalt 10 eerst 11 uit uw eigen oog den balk 12,<br />
1 critiquer.<br />
2 plufieurs.<br />
3 fur.<br />
4 autrui.<br />
5 pendant que.<br />
6 prouver.<br />
7 que.<br />
8 en.<br />
O 4<br />
9 cenfurer.<br />
10 arrachcr.<br />
11 premierement.<br />
12 chevron m.
filó* Opfeilen, betreffende de,<br />
en dan 13 zult gijl. beproeven. 14, om 15 te haaien,<br />
den fplinter 16 uit hét oog tiws naasten. Indien<br />
gijl. niet nakomt 17, gijl. niet ' nakwaamt, gijl. niet<br />
hebt nagekomen, en gijl. niet zult nakomen' deezen<br />
pligt, zult gijl. u bloótflellen 18 aan de verachting,<br />
aan de bejpottlng 19 en aan de berispingen 20.<br />
II alors. 16 fétu m. 19 dérifion ƒ,<br />
14 esfaïer. 17 pratiquer. 20 cenfure. "<br />
15 de- $8 expofer.<br />
63.<br />
Pythagoras 1, die vermaarde 2 JVtjsgeer 3, Mfc-<br />
4, heeft verpligt, en had verpligt zijne leerlingen<br />
tot 5 eene flilzwijgendheid 6 van vijf jaaren 7 ;<br />
ja, fotf 8 was hun niet geoorloofd 9. iet 10 te vraa*<br />
gen geduurende 11 den tijd dat 12 zij waren /» 13<br />
de fchool, om dat hij oordeelde 14, dat zij niet beè<br />
Jcwaam 15 waren te fpreeken. Ik wenschte wel,<br />
dat 16 gijl. ook nooit fpraakt, geduurende den tijd<br />
tlat gijl. op fchool zijt , dan om '17 mij té vraagen<br />
de verklaaring 18 van uw werk IQ ! Uw 'gefnap 20<br />
verveelt 21 mij, verveelde mij, heeft mij Verveeld,<br />
en zal m'ij v.erveelen. Ik hoop dat gijl. voortaan 22<br />
niet zo veel 23 fnappen 24 'zult. Niets verdriet 25<br />
mij meer, niets verdroot mij meer, niets heeft mij<br />
.sneer verdroten, en niets zal mij meer verdrieten<br />
dan wanneer 26 ik merk 27 dat gijl. fnapt, terwijl<br />
28 gijl. heiig 29, zijt met flirijyen 30. :<br />
3 Pythagore. 11 pendanr, 21 ennuier,<br />
2 eé'ebre. 12 que. 22 dorenavant,<br />
< Philofophe. 13 a'. 23 tan f<br />
-<br />
4 obliger. 14 juger. 24 babiller.<br />
g a; 15 capable. 2a cfiagriner.<br />
6 filence ». 16 que. 2*5 Jorsque.<br />
7 an »n. 17 pour. 27 remarquer.<br />
/: [1. 18 expliëation ƒ, 28 pendant.<br />
y'përmis. iy ouvrage »». 29 occupés.<br />
1© la'moindreohofe. babi! n. ' 30 a écrirc.
eerfte foort van vervoeging, enz.<br />
N°. 64.<br />
Indien wij het ongeluk hadden om 1 te verzuijrnen<br />
de befchouwing 2 van de werken 3 Gods, zouden<br />
wij blijven 4 onkundig 5 omtrent 6 or.ze pligten;<br />
met er tijd zouden wij ons gewennen 7 zo<br />
ferk 8 om 9 de werken Gods te zien, dat io zij 11<br />
niet meer onze harten zouden aandoen 12 en /« /e-,<br />
g«7
si8 Over de geregelde Werkwoorden<br />
In de eerde clasfe rangfchikt men de geenen die<br />
als pünir vervoegd worden.<br />
In de tweede clasfe : die in de onbepaalde wijze<br />
uitgaan op entir, fiervir, dormir, partir, menlir,<br />
fortir.<br />
In de derde: die in de onbepaalde wijze op venir<br />
of tenir eindigen.<br />
' En eindelijk in de vierde: die op vrir of frir ein.<br />
digen; als: ouvrir, openen, offrir, aanbieden, behalven<br />
appauvrir, verarmen.<br />
Des volgt, dat de werkwoorden, die niet op entir,<br />
fervir, dormir, partir, venir, tenir, of op vrir<br />
of frir uitgaan, van de eerde foort zijn, en als<br />
punir moeten vervoegd worden.<br />
Vervoeging van 't werkwoord punir, ftraffen.<br />
L''infinitif', punir, dralTen,<br />
Vindkatif le préfent.<br />
Je punis, ik draf. Nous punisfons, wij ftraffen.<br />
Tu punis, gij draft. Vous punlsfez, gijl. draft.<br />
II punit, hij draft. Ils punis fint, zij draffen.<br />
Le premier prétérit.<br />
Je punis fis, ik drafte. Nous punisfons, wij draften.<br />
Tu punis fois, gij draftet. Vous punis fez, gijl. draftet.<br />
Il punisfoii, hij drafte. Ils punisfoient, zij draften.<br />
Le fiecond prétérit.<br />
Je.punis, ik ftrafte. Nous punimes, wij ftraften.<br />
Tu punis, gij draftet. Vous punit es, gijl. draftet.<br />
IIpunit, hij ftrafte. Ils punirent, zij ftraften.
, d e<br />
tweede vervoeging, enz. aig^<br />
Ze parfait.<br />
Tai ~, ik heb<br />
Tu as y punl, gij hebt Êgeftraft.<br />
II a J hij heeft J<br />
2Vö«w -wij hebben"^<br />
Fous avez > puni, giji. hebt f geftraft.<br />
o n t<br />
J zij hebben J<br />
Le pjusque parfait.<br />
J'avols ~\ ik had "|<br />
7« «MMJ £ gij hadt ?>geftraft.<br />
II avoit J hij had J<br />
Nous avions~\ wij hadden")<br />
Fous aviez !» gij,gijl.hadt S>geftraft.<br />
Ils avoient J zij hadden J<br />
Zi? futur.<br />
Je punir ai, ik zal ~)<br />
T« punir as, gij zult j>frraiTen.<br />
.// punlra, hij zal J<br />
Nouspunirons, wij zullen')<br />
Fouspunirez, gijl. zult >• ftraffen.<br />
Ilspuniront, zij zullen J<br />
Vimparfait.<br />
Je punirois, ik zou "1<br />
TV punirois, gij zoudt f ftraffen.<br />
ƒƒ punirolt, hij zou J<br />
iVè»; punirions, wij zouden")<br />
^ö«r puniriez, gijl. zoudt j>ftraffen.<br />
//V puniroient, zii zouden J
420 Over de geregelde Werkwoorden, enz.<br />
Vlmperatlf.<br />
Punis, ftraf.<br />
Qu'il punisfe, laat hij ftrafren.<br />
Punisfons, katen wij ftraffen.-<br />
Punisfez, ftraft gijl.<br />
Qjfiils punis fent, laaten zij ftraffen,<br />
Le fubjonctif<br />
Le prefent.<br />
Que je punisfe, dat ik ftraffe.<br />
tu punis fes, gij ftraffet,<br />
Hpunisfe, -. hij ftraffe.<br />
- nous punisfons, wij ftraffen.<br />
^ vous punis fez, gijl. ftraffet,<br />
- ils punisfent, . zij ftraffen,<br />
Pfoptatlf.<br />
Que je punisfe, dat ik ftrafte.<br />
'cu punisfes, gij ftraftet.<br />
il punit, hij ftrafte.<br />
#ÉW punisfons, wij ftrafte»!.<br />
pattf punisfiez, gijl. ftraftet.<br />
?7ï punis fent, zij ftraften,<br />
Zfi participes.<br />
Participe préfent, punisfint, ftraj'ende.<br />
Participe pasfé, puni, geftraft.
Opfeilen, betreffende de tweede vervoeging. 22*<br />
Opftellen, betreffende de eerfte foort der geregelde<br />
Werkwoorden van de tweede vérvoeging,<br />
in de onbepaalde wijze uitgaand©<br />
óp ir; nis punir, ftraffen.<br />
N°. I.<br />
De meester haat 1, haatte, heeft gehaat, zal haaten,<br />
en zou haaten de leerlingen, welke 2 bannen<br />
3, banden, hebben geband, zullen bannen, en<br />
aouden bannen uit hun hart de heilzaamë vermaaningen<br />
en de nuttige lesfen, waarmede 4 hij<br />
tracht 5, trachtte, heeft getracht, zal trachten, en<br />
zou trachten het 6 te 7• vervullen 8. Laaten wij<br />
trachten de genegenheid onzer ouders en 'meesters<br />
te 9 winnen 10 door onze geduurige naarftigheid,<br />
door onze uitfleekende n oplettendheid en door<br />
onze deugden, op dat zij ons niet haaten; maar iu<br />
tegendeel op dat zij ons beminnen 12. Uwe naarftigheid<br />
en uwe gehoorzaamheid verheugen 13, verheugden,<br />
hebben verheugd, zullen verheugen, en<br />
zouden verheugen uwe ouders en meesters; maar<br />
uwe luiheid en ongehoorzaamheid bedroeven 14 hen 15,<br />
bedroefden hen, zullen hen bedroeven, en zouden<br />
hen bedroeven.<br />
1 haft. 6 le. 11 extréme.<br />
2 qui- 7 de. 12 chérir.<br />
3 bannir. 8 remplir. 13 réjouir..<br />
4 dont. 9 de. 14 attrister,<br />
5 tacher. 10 gagner. 15 les.<br />
N°. 2.<br />
_ Zegent 1 God niet, zegeede God niet, heeft God<br />
niet gezegend, en zal God niet zegenen de kinde-<br />
1 bénir.
ühi OpfteJlen, betreffende de eerfte foort<br />
ren, welke 2 gehoorzaam zijn 3, gehoorzaam waren<br />
, gehoorzaam hebben geweest, gehoorzaam zullen<br />
zijn, en gehoorzaam zouden geweest hebben<br />
aan de bevelen hunner ouders en meesters ? Zijt<br />
hun dan 4 gehoorzaam, op dat God u zegene, en<br />
op dat Hij uwe dagen verlenge 5, gelijk 6 hij het 7<br />
ons beloofd 8 heeft. Wij beminnen 9, wij beminden,<br />
wij hadden bemind, wij zullen beminnen, en<br />
wij zouden beminnen de kinders, welke 10 onder-<br />
•werpen 11, onderwierpen, hebben onderworpen,<br />
zullen onderwerpen, en zouden onderwerpen hunne<br />
begeertens aan den wil hunner ouderen en meesters.<br />
2 qui. 6 comme. 9 chérir.<br />
3 obéir. 7 le. 10 qui.<br />
4 donc. 8 promis. 11 asiujettir.<br />
5 prolonger.<br />
N°. 3.<br />
De wellusten 1 en de ongebondenheden 2 verzwakken<br />
3, verzwakten, hebben verzwakt, zullen verzwakken<br />
, en zouden verzwakken het ligchaam.<br />
Zij 4 verft&mpens, verftompten, hebben verftompt,<br />
zullen verftompen, en zouden verltompen den geest.<br />
Houdt 6 altijd een goed gedrag, en vliedt 7 den<br />
omgang 8 der wellustige 9 en ongebondene 10 jongelingen<br />
11; dan 12 zult gijl. uwe krachten en uwe<br />
gezondheid bewaaren 13, en gijl. zult alsdan geenzins<br />
14 blootgefteld 15 zijn aan die groote zwakke,<br />
den 16, welke 17 in den ouderdom 18 die geenen<br />
overvallen 19, die een wellustig en ongebonden leven<br />
20 in hunne jeugd geleid hebben 21.<br />
1 volupté/. 8 converfation/. 15 expofés.<br />
2 débauche ƒ. 9 voluptueux. 16 foiblesle ƒ.<br />
3 affoiblir. 10 libertin. 17 qui.<br />
4 elles. li jeunes gens m. 18 vieiilesfe/.<br />
5 émousfer. 12 alors. 19 atraquer.<br />
6 garder. 13 conferver. 20 vie ƒ.<br />
1 éviter. 14 nullemem. 21 mener.
der tweede vervoeging, enz. £3.3<br />
N°. 4.<br />
Verbasteren 1 de-ledigheid 2 en de wellustigheid 3<br />
•niet, verbasterden zij niet, hebben zij niet verbasterd,<br />
zullen zij niet verbasteren, en zouden zij<br />
•niet verbasteren den moed 4 der volken 5: maar<br />
vergroot 6 een geouurige 7 denzelven 8 niet<br />
vergrootte ZIJ denzelven niet, heeft zij denzelven<br />
Jiiet vergroot en zal zij denzelven niet vergrooten ?<br />
De Rometnjche 9 gefchiedenis levert 10 ons daarvan<br />
11 leverde ons daarvan. heeft ons daarvan<br />
geleverd, en zou ons daarvan leveren treffende 12<br />
voorbeelden. De Romeinen 13 waren en bleven 14<br />
onoverwinnelijk 15 zo lang zij vijanden vonden ió!<br />
die 17 hun weerfland booden 18; maar zij zijn allengskens<br />
19 verwijfd 20 en kleinmoedig 21 PWÖ/-df»<br />
22 na .23 de verovering 24 v a ( 1 C«r//W ö 2 trouver.<br />
17 qui.<br />
24 prife f<br />
25 Carthage ƒ.<br />
b y<br />
2 Ö f e u l.<br />
S l<br />
~' .<br />
1 8<br />
refister. 27 empire m.<br />
9 Romam. 19 peu a peu. 28 disputer.<br />
10 fournir.<br />
r<br />
N°. 5.<br />
De koortfen vermageren 1, vermagerden, hebben<br />
vermagerd, zullen vermageren, en zouden vermageren<br />
het hgchaam; maar de goede fpijzen 2 voeden 3<br />
het 4, voedden het, hebben het gevoed, zullen het<br />
voeden, en zouden het voeden. Gijl. 'geniet 5,<br />
1 amaigrir. 3 nourrir. s jouir.'<br />
2 ahment m. 4 ie.
S24 Opfeilen, betreffende de eerfte foort<br />
gijl. genoot, gijl. hebt genoten eene 6 volmaakte<br />
gezondheid: bederft 7 dezelve 8 nooit door onmaatigheid<br />
g ; de onmaatigheid verftompt, verftompte,<br />
heeft verftompt* en zal verftompen den geest, en<br />
zij bederft 10, bedorf, heeft bedorven, zal bederven,<br />
en zou bederven de volmaaktfte gezondheid,<br />
welke 11 is de grootfte fchat der wereld. Veele ift<br />
menfchen 13 zijn zeiven 14, dikwijls de oorzaak van<br />
de zwakheid huns ligchaams, doordien 15 zij zich 16<br />
de buitenfpoorigfle 17 vermaaken niet ontzeggen 18,<br />
en ep 19 die wijze 20 ftraffen zij zich zeiven ai<br />
voor 22 hunne ongeregeldheden 23.<br />
6 few van een. 12 plufieurs. ï8 refufer:<br />
7 gater. 13 gens nu 19 de. _ .<br />
8 ia. 14 eux mêmes- 20 maniere ƒ.<br />
9 intempérance/. 15 puisque. 21 eux mêmeSi<br />
10 ruiner. 16 fe. 22 de.<br />
11 qui. 17 extravagant. 23 dérêglemènt ni.<br />
N°. 6*.<br />
De deugd veradelt 1, veradelde, heeft veradèld 4<br />
zal veradelen, en zou veradelen den mensch; maar<br />
de ondeugd verlaagt 2 hem 3, verlaagde hem, heeft<br />
hem verlaagd, en zal hem verlaagen. Verbeeldt u 4<br />
niet, dat 5 de waare adeldom beflaat ö, beftond,<br />
heeft beftaan, Én zal beftaan in de voorrechten 7,<br />
die de geboorte ons mededeelt 8, ons mededeelde,<br />
en ons zou mededeelen; maar zij beftaat in de betrachting<br />
9 der fchoone deugden. Iemand 10, die<br />
de deugd niet oefent 11, onteert den adeldom, dien<br />
hij van zijne voorouders 12 geërfd 13 heeft* Dé<br />
fchoo»<br />
1 erinoblir, 6 confister, 10 celui.<br />
3 avilir. 7 prérogative ƒ. 11 pratiquer.<br />
3 le. 8 communiquer. 12 ancêtre nu<br />
4 penfer. 9 pratique ƒ. 13 héritée,<br />
5 que.
der tweede vervoeging, 'enz. ><br />
Fchoone deugden alleen 14 voorzien 15 ons, voorzagen<br />
ons, zullen ons voorzien, en zouden onê<br />
voorzien van de krachtigfie 16 bewijzen 17 van<br />
adeldom.<br />
14 feul. • iö" forr. 17 marqué/.<br />
15 munir.<br />
N°. 7»<br />
De eendragt 1 maakt 2 dé w;/7g-f 3; zegt 4 het<br />
fpreekwoord 5: niemand 6 zal de waarheid<br />
w« 7 ontkennen o. Wij zullen altijd magtig 9 zijlij,<br />
Wanneer ÏO wij handelen 11, wij handelden, wij<br />
hebben gehandeld, wij zullen handelen, en wij<br />
zouden handelen eendragtiglijk 12; maar wij zullen<br />
ZHWS 13 zijn, wanneer de /w/jj? 14 en de tweedragt<br />
15 óns fcheiden iö, ons fcheidden, ons zullen<br />
fcheiden, en ons zouden fcheiden. Een Staat<br />
bloeit 17, bloeide, heeft gebloeid, en zal bloejen,<br />
zo lang als 18 het algemeen 'belang 19 de inwoo-<br />
• fiers 20 van denzelven 21 verèénigt 22; maar dezelve<br />
23 raakt 24 in verval 25, ztf
mS Opfeilen, betreffende de eerfte foort<br />
fchen; maar hetzelve 3 verrijkt 4 hen 5 zeer zelden,<br />
verrijkte hen zeer zelden, en zou hen zeer zelden<br />
verrijken. Veele 6 fpeelers v zijn dikwijls de oor.<br />
zaaken van het ongeluk hunner vrouwen en kinderen,<br />
welke 8 zij, door dat middel, dompelen 9,<br />
dompelden, zullen dompelen, en zouden dompelen<br />
in de ulterfe 10 armoede n, ja zelfs, wanneer 12<br />
wij winnen 13, wij wonnen, wij hebben gewonnen,<br />
wij zullen winnen, en wij zouden winnen,<br />
verarmen wij, verarmden wij, hebben wij verarmd,<br />
en zullen wij verarmen onzen naasten 14.<br />
3 il.<br />
4 enrichir.<br />
5 les.<br />
6 plufieurr.<br />
7 joueur.<br />
8 que.<br />
9 plonger.<br />
jo dernier.<br />
N°. 9.<br />
11 pauvreté/.<br />
12 iorsque.<br />
13 gagner.<br />
14 prochain.<br />
Mijn broeder is zeer aangenaam in gezelfcbap 1;<br />
want hij vermaakt a, vermaakte, heeft vermaakt,<br />
zal vermaaken, en zou vermaaken ieder een 3 door<br />
zijne vrolijke 4 inborst 5 en door zijne verfandlge 6<br />
redeneeringen 7; maar men verfoeit 8, men verfoeide,<br />
men heeft verfoeid, men zal verfoejen, en men<br />
zou verfoejen uwe neeven, om dat zij bevlekken 9,<br />
bevlekten, hebben bevlekt, zullen bevlekken, en<br />
zouden bevlekken den goeden naam 10 van eerlijke<br />
lieden door hunne lasteringen 11. Bevlekt nooit<br />
den goeden naam uwes naasten 12! verfchoont 13<br />
liever 14 de gebreken 15, waarmede 16 een ander<br />
hen 17 bevlekt, hen bevlekte, hen zal bevlekken,<br />
en hen zou bevlekken.<br />
1 en compagnie.<br />
2 divertir.<br />
3 chacun.<br />
4 enjoué.<br />
5 caractère m.<br />
6 ingénieux.<br />
7 discours m,<br />
8 détester.<br />
9 noircir.<br />
10 renommée ƒ.<br />
11 calomnie/.<br />
ia prochain m.<br />
13 excufer.<br />
14 plutót.<br />
15 défaut mg<br />
16 donc<br />
17 les.
'def tweede vervoeging, eni*<br />
N°. Ib-.<br />
Alles bloeit i, bloeide, had gebloeid, zal hloejerij<br />
en zou bloejen in den zomer 2; maar de boomen.<br />
en kruiden 3 verwelken 4, verwelkten, zullen ver-»<br />
welken, en zouden verwelken in den winter 5; ins-<br />
f<br />
elljks 6 de ouderdom 7 vermagert 8 en verzwakt 9<br />
et flerkfle 10 ligchaam. Verrijkt ii in Uwe jeugd<br />
uwen geest met 12 kunde 13 en uw hart met deugden,<br />
op dat gij iet 14 hebbet in uwen ouderdom t<br />
dat 15 de tijd niet vernielt 16, niet vernielde, nifi!<br />
heelt vernield, niet zal vernielen, en niet zou vernielen<br />
J De bekoorelijkheden 17 der jeugd venhvljnen<br />
18, verdweenen, zullen verdwijnen, en zouden<br />
verdwijnen; maar de kunde en de deugd behouden<br />
19, behielden, hebben behouden, zuüert<br />
behouden, en zouden behouden de haaren*<br />
1 fleurif.<br />
én été.<br />
3 herbe f.<br />
4 flétrir.<br />
5 en bi ver.<br />
Isttf OpHellen, betreffende de eerfte foort<br />
en zou verfrisfehen de bloemen en de kruiden;<br />
insgelijks de kinders, welke 12 niet kwalijk 13 gelijken<br />
14 aan de tedere planten, neigen 15, neigden,<br />
hebben geneigd, en zouden neigen naar 16<br />
hun verderf 17, wanneer zij niet genieten 18, niet<br />
genooten, en niet zullen genieten eene 19 goede<br />
opvoeding en onderwijzing, welke zeer wel gelijken<br />
aan den vruchtbaaren regen.<br />
12 qui.<br />
13 mal.<br />
14 resfembler.<br />
15 pencher.<br />
16 vers.<br />
17 perdition ƒ.<br />
N°. 12.<br />
18 jouir. '<br />
19 Iets van eene.<br />
Zijt gijl. niet gelukkig, dat I gijl. ouders hebt,<br />
die 2 ul. bezorgen 3, ul. bezorgden, ul. hebben<br />
bezorgd, ul. zullen bezorgen, en ul. zouden bezorgen<br />
de gelegenheid, om 4 uwen geest te verrijken<br />
5 met 6 de uitgebreidfle 7 kundigheden 8? maar<br />
waartoe 9 flrekken 10, ltrekten, hebben geftrekt,<br />
en zullen ftrekken alle deeze groote voordeelen 11,<br />
indien gijl. niet waarneemt 12, gijl. niet waarnaamt,<br />
gijl. niet hebt waargenomen, en gijl. niet zult waarneemen<br />
uwen pligt, en indien gijl. voedt 13, gijl.<br />
voeddet, gijl. hebt gevoed, gijl. zult voeden, en<br />
gijl. zoudt voeden in uw hart de haatelijkfte ondeugden,<br />
en eindelijk indien gijl. in u 14 vereenigt<br />
15, gijl. in u vereenigdet, gijl. in u hebt vereenigd,<br />
en gijl. in u zoudt vereenigen de luiheid<br />
en ongehoorzaamheid?<br />
1 de ce que. 6 lees van. 11 avantage m.<br />
2 qui. 7 étendu. 12 remplir.<br />
3 fournir. 8 connoisfance ƒ. 13 nourrir.<br />
-4 de. 9 a quoi. 14 en vous,<br />
5 enrichir. 10 aboutir. 15 réunir.
der tweede vervoeging, enz, s&p<br />
N°. 13.<br />
Wij gelukken 1, wij' gelukten, wij' hebben gelukt,<br />
wij zullen gelukken, en wij zouden gelukken<br />
in alle onze goede onderneemingen; maar gijl. gelukt,<br />
gijl. hebt gelukt, gijl. zult gelukken, en gijl.<br />
zoudt gelukken zelden 2 in de uwe; ik wenschte<br />
wel dat hij altijd gelukte in de zijnen ! Ik verheeld<br />
3 mij, dat 4 hij niet verkiest 5, niet verkoos,<br />
niet heeft verkozen, en niet zal hebben verkozen<br />
de juiste gelegenheid, noch de voordeelige 6 oogenblikken,<br />
om 7 te geraaken 8 tot 9 zijn billijk 10<br />
oogmerk 11. Hij zal, na dat 12 ik denk, niet kwalijk<br />
13 handelen 14, indien hij zich wapent 15,<br />
zich wapende, zich zal wapenen, en zich zou wapenen<br />
met 16 geduld 17.<br />
ï réusfir.<br />
2 rarement.<br />
3 imaginer.<br />
4 que.<br />
5 choifir.<br />
6 avantageux.<br />
7 pour.<br />
8 parvenir.<br />
9 a.<br />
10 équitable.<br />
11 böt m.<br />
12 a ce que.<br />
N°. 14.<br />
13 mal.<br />
14 agir.<br />
15 fe munir.<br />
16 de.<br />
17 patience ƒ.<br />
Gijl. bemorst 1, gijl. bemorstet, gijl. hebt bemorst,<br />
gijl. zult bemorsfen, en gijl. zoudt bemorsfen<br />
geduuriglijk 2 uwe papieren en de mijnen, zijne<br />
boeken en de hunnen; uwe morsfigheld 3 verftoort<br />
4 mij, verftoorde mij, heeft mij verftoord,<br />
zal mij verftooren, en zou mij verftooren. Ik<br />
-ivaarfchouw 5 ul., ik waarfchouwde ul., ik zal ul.<br />
waarfchouwen, en ik zou ul. waarfchouwen, dat 6<br />
ik ul.- gewislljk 7 zal jlraffen 8, indien gijl. voordgaat<br />
9, gijl. voordgingt, gijl. zult voordgaan, en<br />
1 falir. 4 aigrir. 7 certainement.<br />
2 continuellement. 5 avertir. 8 punir.<br />
3 malpropreté f. 6 que. 9 continuer.<br />
P 3
j(3
der tweede vervoeging, eftz. 231<br />
verwarmde, heeft verwarmd, zal verwarmen, en<br />
zou verwarmen de koude lucht; doet herkeven 9,<br />
deed herleeven, en zal doen herleeven de verwelkte<br />
10 planten; maakt vruchtbaar 11, maakte vruchtbaar,<br />
had vruchtbaar gemaakt, en zou vruchtbaar<br />
maaken de aarde; brengt voord 12, bragt voord,<br />
heeft voordgebragt, en zal voordbrengen de rivieren,<br />
en geeft ons het water, dat 13 ons zo noodzaakelijk<br />
is.<br />
9 ranimer. II fertiüfer. 13 qui.<br />
10 flétri. 12 former.<br />
IX. R E G E L .<br />
Over de tweede foort van de geregelde Werkwoorden<br />
der tweede vervoeging; als firvir 9<br />
pavtir, dormir, fentir, mentir, forlir.<br />
Voorbeeld van vervoeging van één dier werkwoorden.<br />
IPinfinitif, fiervir, dienen.<br />
JJlndicatif le préfent.<br />
Je fiers, ik dien.<br />
Tu'fers, gij dient.<br />
II fert, hij dient.<br />
Nous fervons, wij dienen.<br />
Fous firvez, gijl. dient.<br />
Ils fervent, zij dienen.<br />
Le premier prétérit.<br />
Je fiervois, ik diende.<br />
Tu fervois, gij diendet.<br />
II feryoit, hij diende.<br />
P 4
sg2 ' Over de tweede foort<br />
Nous fervions, wij dienden,»<br />
Fous ferviez, gijl, diender..<br />
Ils fervoient, zij dienden.<br />
Le ficond prétérit,<br />
Je fervis, ik diende.<br />
Tu fervis, gij diendet.<br />
Il fervit, hij diende.<br />
Nous fervimes, wij dienden,<br />
Fous fervites, gijl, diendet.<br />
Ils fervirent, zij dienden.<br />
Le parfait.<br />
Y-ai 1 ik heb "|<br />
Tu as gij hebt i<br />
l frvi, hV<br />
l 5 e<br />
Nous avons f J ü<br />
'"x WIJ hebben f ö<br />
,FÉW dwz I gijl. hebt<br />
?? pn ^ gediend<br />
Ils ont J -zij hebben J<br />
Xe plusque parfait.<br />
a<br />
avols<br />
?<br />
~\ ik had 1<br />
g
\der tweede vervoeging, enz, sgj<br />
L'imparfait.<br />
Je fervirois , ik zou<br />
Tu fervirots, gij zoudt<br />
// ferviroit, hij zou<br />
Nous fervirions, wij zouden * *<br />
Vous ferviriez, gijl. zoudt<br />
Ils ferviroient, zij zouden J<br />
IPimpérajifi<br />
Sers, dien.<br />
pV»7 ferve, laat hij dienen.<br />
Servons, laaten wij dienen.<br />
Servez, dient,<br />
O}?ils fervent, laaten zij dienen.<br />
ie préfent du fibjoncllf.<br />
Oue je ferve, dat ik diene.<br />
ferves, gij dien et.<br />
// ferve, hij diene.<br />
wow* fervions, wij dienen,<br />
voor ferviez, gijl. dienet,<br />
ï/f fervent, zij. dienen.<br />
Uobtatlf.<br />
Que je fervis fe, dat ik diende.<br />
fervisfes , gij diendjet,<br />
il fervlt, hij diende.<br />
7zoi« fervis f ons, wij dienden.<br />
yó«j fervi'sfez, gijl. diendet.<br />
//ƒ fervisfent, zij dienden.<br />
Z« participes.<br />
, Participe préfent, fervant, dienende.<br />
Participe pasfé, fervi, gediend.<br />
Be werkwoorden fentir, dormir, partir, mentir %<br />
P 5
S34- Opfeilen, betreffende de tweede.foort<br />
worden even als fervir vervoegd, alleen met dit onderscheid,<br />
dat men t of m gebruikt in plaats van<br />
v, naar dat men, in de onbepaalde wijze, die letteren<br />
voor Ir vindt; des in plaats van fervons, zegt<br />
men fentons, dormons, part ons, mentons, en zo in<br />
alle tijden en perfoonen.<br />
Op dezelfde wijze vervoegt men ook de afftammende<br />
werkwoorden, confentir, toeftemmen, resfentir,<br />
gevoelen, presfentir, voorgevoelen, démenttr,<br />
heeten liggen, endormir, in flaap fusfen, s'endormlr,<br />
in llaap vallen, fe repentir, berouw hebben,<br />
des fervir, ondienst doen, resfortir, weder uitgaan,<br />
repartir,*wedeï vertrekken; maar resfortir,<br />
onderhoorig zijn, is van de eerfte foort, en wordt<br />
als punir, ftraffen, vervoegd.<br />
Opftellen, betreffende de tweede foort van<br />
.de geregelde Werkwoorden der tweede<br />
vervoeging, in de onbepaalde wijze uitgaande<br />
op ir, als fervir, fortir, fentir,partir,<br />
dormir, mentir.<br />
. N°. i.<br />
Plet i fihijnt i dat 3 gijl flaapt, gijl. fliept, gijl.<br />
hebt gcflapeu, gijl. zult llaapen, en gijl. zoudt ilaapen<br />
alle morgens 4 tot 5 agt uuren en misfchien<br />
langer f>. Uwe Ilordigheid toont 7 bet 8, toonde<br />
het, heeft het getoond, zal het toonen, en zou<br />
het toonen. Ik wenschte wel dat gijl. zo lang niet<br />
fliept! Het al te 9 lang flaapen 10 verdooft 11, verdoofde,<br />
heeft verdoofd, zal verdooven, en zou<br />
verdooven de levensgeesten 12, verdikt 13, verdik-<br />
1 il.<br />
2 fembler.<br />
3 que.<br />
4 n atin m.<br />
JS j*s*qa%<br />
6 plus longtems.<br />
7 prouver.<br />
8 le.<br />
9 trop.<br />
10 dorm'r.<br />
11 asfoupir.<br />
12 esprits vitauxm»<br />
13 epaisnr.
der tweede vervoeging, enz. 235<br />
te, heeft verdikt, zal verdijken, en zou verdikken<br />
te veel het Moed, en maakt het ligchaam verwijfd<br />
14. Wanneer wij vroeg 15 opflaan 16, wij<br />
vroeg opftonden, wij vroeg zijn opgeihan, en wij<br />
vroeg zullen opftaan uit het bed, gevoelen 17 wij,<br />
gevoelden wij, hebben wij gevoeld, en zullen wij<br />
gevoelen eene grootere levendigheid 18 van geest dan<br />
tegen 19 den avond.<br />
14 amollir. löfortir. 18 vivacité/.<br />
15 de bpn matin. 17 resfentir, 19 vers.<br />
N°. 2.<br />
Gijl. gaat uit 1, gijl. gingt uit, gijl. zijt uitgegaan,<br />
gijl. zult uitgaan, en gijl. zoudt uitgaan dikwijls<br />
, terwijl 2 gijl. hebt de hairen kwalijk 3 ge-<br />
-kamd 4 en de handen ongewasfchen 5; ik wenschte<br />
wel dat gijl. nooit uitginget, dan na 6 te hebben<br />
de hairen gekamd en de handen gewasfchen! Uwe<br />
flordigheid ergert 7, ergerde, heeft geërgerd, zal ergeren,<br />
en zou ergeren eiken 8 mensch, die 9 eene<br />
goede opvoeding genad heeft. Ik zal ook ftraffen<br />
den geenen, die op 10 de fchool verfchijnen n zal<br />
op 12 eene zo wanvoegelijke 13 wijze. Hebt berouw<br />
14 over 15 deeze ondeugden, en neemt aan 16<br />
hoedanigheden 17, welke 18 ul. verwekken 19 zullen<br />
de achting en liefde uwer ouders en meesters!<br />
j fortir. 8 chacun. 14 repentir ru.<br />
2 tandis que. 9 qui. 15 de.<br />
3 mal. 10 a. 16 adopter.<br />
4 peigné. 11 lè prefenter. 17 qualité ƒ.<br />
5 la ver. 12 de. 18 qui.<br />
6 après.. 13 dégoutant. 19 attirer.<br />
7 choquer.
*3
der tweede vervoeging, enz. 037<br />
ên mijne daaden 8 alleenlijk 9 firekken 10, alleen^<br />
lijk ftrekten, alleenlijk hebben geftrekt, alleenlijk<br />
zullen ftrekken, en alleenlijk zouden ftrekken om it<br />
ul. te maaken 12 gelukkig! Ik hoop niet dat uwé<br />
daaden meer zullen tegenfpreeken 13 de beloften,<br />
die gijl. mij zo dikwijls gedaan 14 hebt!<br />
8 aótion ƒ. na. 13 démentir.<br />
9 uniquement. 12 rendre. 14 faites.<br />
IO fervir.<br />
N». 5.<br />
Ik ga -alt 1, ik ging uit, ik ben uitgegaan, ik<br />
zal uitgaan, en ik zou uitgaan om 2 eene kleine<br />
wandeling te doen 3. Het mooje 4 weder 5 nodigt 6<br />
mij daartoe 7, nodigde mij daartoe, heeft mij daartoe<br />
genodigd, zal mij daartoe nodigen, en zou mij<br />
daartoe nodigen. Zult gijl. van den nademlddag 8<br />
ook uitgaan ? ja wij gaan ook uit, wij gingen ook<br />
uit, wij zijn ook uitgegaan, wij zullen ook uitgaan,<br />
en wij zouden ook uitgaan; maar wij zullen<br />
eerst 9 ons werk afdoen 10. Wij gevoelen 11 wel<br />
wij gevoelden wel, wij hebben wel gevoeld, wij<br />
zullen wel gevoelen, en wij zouden wel gevoelen,<br />
dat i2 braave kinders verpligt 13 zijn hunne iesfen<br />
te leeren 14 en hun werk te maaken 15 alvoorens 16<br />
uittegaan.<br />
1 fortir. 7 y. 12 que.<br />
2 pour. 8 après midi. 13 obligé.<br />
3 faire. 9 premierement 14 d'apprendre.<br />
4<br />
D e a u<br />
- 10 acbever. 15 de faire.<br />
5 tems vu 11 fentir. 16 avant de.<br />
6 inviter.<br />
N°. 6.<br />
De Duivel heeft het eerfte 1 gelogen 2; toen 3 hij<br />
I premiw. a mentir. 3 lorsque.
«3? Opfeilen, betreffende de tweede foort, enz\.<br />
verklaarde 4 aan onze eerfte ouderen, dat zij zoudeii<br />
zijn ah 5 Goden, wanneer zij van de vrucht des<br />
verbodenen booms zouden hebben gegeten ; alle<br />
woorden, die 6 uit zijnen mond kwamen 7, waren<br />
listig 8 en bedriegelijk 9. Indien gijl. liegt, gijl.<br />
loogt, gijl. hebt gelogen, gijl. zult liegen, en gijl.<br />
zoudt liegen, zult gijl. zijn kinderen des duivels.<br />
De logens dienen 10 alleen n, dienden alleen, hebben<br />
alleen gediend, en zullen alleen dienen om 12<br />
te maaken 13 den mensch nog haatelijker. Men<br />
heeft nooit gehad het minfte vertrouwen 14 in 15<br />
den geenen, die 16 genegen 17 is tot i8 de logens.<br />
4 déclarer.<br />
5 comme.<br />
6 qui.<br />
7 lörtir.<br />
8 artificieux.<br />
9 trompeur.<br />
10 fervir.<br />
11 feu!.<br />
12 a.<br />
13 rendre.<br />
N°. 7.<br />
14 confiance f<br />
15 en.<br />
16 qUi.<br />
17 enclin.<br />
li» hes aanv<br />
Men v/Wf 1, men vond, men heeft gevonden*<br />
men zal vinden, en men zou vinden lieden, diej<br />
ons S (laat doen vallen 3, ons in flaap deeden vallen<br />
ons in flaap zullen doen vallen, en ons in flaap<br />
zou'den doen vallen, door huuhd laffe redeneeringen.<br />
Als wÜ ons bevinden 1, wij ons bevonden, wij ons<br />
zullen bevinden, eu wij ons zouden bevinden met<br />
zulke lieden, vertrekken wij, vertrokken wij, zijn<br />
wl vertrokken, zullen wij vertrekken, en zouden<br />
w vertrekken van daar 4. De redeneeringen van<br />
lieden van verftand Wekken op 5, wekten op, hebben<br />
opgewekt, zullen opwekken, en zouden opwekken<br />
den aandacht der toehoorderen. Ik fem toe 6,<br />
ik ftemde toe, ik heb toegeftemd, en ik zal toëftemmen,<br />
dat gij gelijk hebt 7.<br />
1 trouver.<br />
2 qui.<br />
3 endormir.<br />
4 de ;b.<br />
5 reveiller.<br />
6 confentir.<br />
7 avoir ral fort»
Over de derde foort van de tweede vervoeging. 235<br />
X. R E G E L .<br />
Over de derde foort van de geregelde Werk<br />
woorden van de tweede vervoeging, in<br />
de onbepaalde wijze, uitgaande op<br />
venir of tenir.<br />
Voorbeeld van vervoeging van het werkwoord<br />
tenir, houden.<br />
L infinitif, tenir, houden.<br />
Uindicatif le préfent.<br />
Je tlens, ik hou.<br />
Tu tlens, gij houdt.<br />
Il tient, hij houdt.<br />
Nous tenens , wij houden.<br />
Fous tenez, gijl. houdt.<br />
Ils tiennent, zij houden.<br />
Le premier prétérit.<br />
Je tenois, ik hield. Nous tenions, wij hielden.<br />
Tu tenois, gij hieldt. Fous teniet, gijl. hieldt. *<br />
II tenoit, hij hield. Ils tenoient, zij hielden.<br />
Le fecond prétérit.<br />
Je tins, ik hield. Nous tinmes, wij hielden.<br />
Tutins, gij hieldt. Fous tlntes, gijl. hieldt.<br />
// tint, hij hield. Ils tlnrent, zij hielden.<br />
Le parfait.<br />
Jai ~\ ik heb ï<br />
Tu as > tenu, gij hebt £ gehouden.<br />
// a J hij heeft J
É4Ó Over de derde foort van de tweede vervoeging*<br />
' Nous avons~\ wij hebben!<br />
Vous avez \ tenu, gijl. hebt > gehouden*<br />
lis ont J zij hebben J<br />
Le plusque parfait.<br />
Javois "ï ikt|d ~)<br />
Tu avois I gü hadt- I<br />
e h o u d e l i<br />
V.* Nous avions . } \ tenu, " ^iSden wij nadelen > *. g '<br />
aviez \ gijl. hadt |<br />
Ils avoient J zij hadden J<br />
Le futur.<br />
fe tiendrai, ik zal 1<br />
Tu tiendras, gij zult j- houden»<br />
// tiendra, hij zal J<br />
Nous tiendrons, wij zullen -<br />
},<br />
Voustiendrez, gijl. zult f- houden*<br />
Ils tiendront, zij zullen J<br />
Vimparfait.<br />
Je tiendrois, ik zou ")<br />
77; tiendrois, gij zoudt >- houden*<br />
// tiendroit, hij zou I<br />
/Vfl«f tiendrlons, wij zouden^<br />
^•»f tiendriez, gijl. zoudt > houden*<br />
ÏZf tiendroient, zij zouden J<br />
Vimpêratif.<br />
Tiens, houd.<br />
O»'// //e»»*, laat hl<br />
J houden*<br />
5V»o?z*, laaten wij houden,<br />
ïfeffffz, houdt.<br />
(Qa'
Over de derde foort va n de tweede vervoeging,<br />
• Le préfent du fiibjonciif.<br />
Qpè je tienne, dat ik houde.tu<br />
tiennes, gji houdet;<br />
// tienne, , hij houde.<br />
nous tenions, wij hou ien.<br />
vous teniez, gijl. houdet*<br />
iis tiennent, zij houden»<br />
' Voptatif<br />
Que jetinsfe, dat ik hielde.<br />
tu tinsfes, gij hieldet.<br />
'{ tint, , hij hielde.<br />
nous tinsfions, wij hielden*<br />
vous Uns fez, gijl. hieldet. '<br />
ils tinsfeut, zij hielden*<br />
Les partlcipes.<br />
Participe préfent, fenaiit, houdende*<br />
Participe pasfé, tenu, gehouden.<br />
Volgends dit werkwoord moeten allen, dre vaii<br />
Venir of tenir komen, vervoegd worden»<br />
Opftéllen, betreffende de derde foort der gere*<br />
gelde Werkwoorden van de tweede vervoeging,<br />
in de onbepaalde wn>e uit*<br />
gaande op Venir en te/iïh<br />
Waarom i komt gij niet, wanneer men u roept 1<br />
ik zal komen, zo dra 2 ik daartoe 3 den tijd eh<br />
de gelegenheid zal hebben. Ik beveel u te kömeil,<br />
1<br />
1 ue<br />
' a dèsque.<br />
Q<br />
3 en»<br />
x
2 42<br />
Opfeilen, betreffende de derde foort<br />
wanneer ik u roep. Het 4 betaamt 5 u niet, het<br />
betaamde u niet, het heeft u met betaamd, en het<br />
zal u niet betaamen bezigheden voortewenden 6. ifc<br />
hoop dat gij niet meer wederf reeven zult 7 at 8<br />
bevelen, die ik u geef. Van wien 9 ^J. 0<br />
Jf.<br />
wist gij, hebt gij geweten, en zult gij weeten_ de<br />
tijdinlen, die gij mij mededeelt 11? ik ^nerm'ji*<br />
niet, ik herinnerde mij niet, en ik zal mi] met herinneren<br />
den 13 perfoon, die 14 mi] dezelve 15 verhaald<br />
io-" heeft: ik heb zijnen naam niet onthouden<br />
17: ik ftem toe 18, ik ftemde toe, ik heb toegeftemd,<br />
en ik zal toeftemmen, dat die tijdingen<br />
zeer verdacht 19 zijn.<br />
4 il.<br />
5 convenir.<br />
6 prétexter.<br />
7 contrevenir.<br />
8 lees aan cie.<br />
9 qui.<br />
10 tenir.<br />
11 communiquer.<br />
12 fe fouvenir.<br />
13 lees van den.<br />
14 qui.<br />
N°. 2.<br />
15 les.<br />
16 racontees.<br />
17 retenir.<br />
18 convenir.<br />
19 fufpect.<br />
Miin vriend zal hier kernen 1 indien geen 2 onvoorztn<br />
3 toeval 4 hem 5 overkomt 6, hem overkwam?<br />
hem zal overkomen, en hem zou overko-<br />
S li verkrijg 7, ik verkreeg, ik heb verkregen<br />
ik zal ve kri gen, en ik zou verkrijgen van<br />
^ e ouders veele 8 dingen, die 9<br />
niet verkrijgt, niet verkreeg, met zal verkujgen,<br />
en nietïouVrkrijgen, om dat hij altijd. ongehoorzaam<br />
is 10, bngehoorzaam was, ongehoorzaam 19<br />
gtweest, ongehoorzaam zal zijn, ën ongehoorzaam<br />
lou zijn aan hunne bevelen. Hij overtreedt u de-<br />
Tehe il overtreedde dezelve, heeft dezelve overueden,<br />
zal dezelve overtreeden, en zou dezelve<br />
overtreeden alle oogenhlikken 13.<br />
, v e n i r 6 furvenir. 10 désobéir._<br />
' aucun. 7 obtenir. « contrevenir.<br />
! m<br />
3<br />
Pf u<br />
' ^Pif^ 13 k tout moment,<br />
4 accident m. 9 Que. . J.<br />
6 lui.
der tweede vervoeging, enzi ggg<br />
N°. 3.<br />
Wij onthouden 1 ons, wij onthielden ons, wil<br />
zullen ons onthouden, en wij zouden ons onthoïï<br />
SèVT/ 116 k w a<br />
^ g^elfchappen, en ïïte<br />
ijcieie redeneeringen. Ik wenschte wel, dat giil. u<br />
2<br />
QnthieldetJ Ik houd fiaande 3, ik<br />
hield (taande, ik heb, ftaande gehouden, ik'zal<br />
ftaande houden, ert ik zou ftaande houden, dat 4<br />
ne kwaade gezelfchappen gelijken 5 aan de pest<br />
weke aantaste, bejmet 7 V doodt S duizenSefg'<br />
van menfchen 10. j s uw vader ziek? ja. hii is<br />
fnHL Z<br />
^ ;<br />
/ n a a r hij<br />
" 2 3 1 e r W e l v a n<br />
opkomen 11,<br />
indien God zegent 12, zegende, en zal zegenen de<br />
geneesmiddelen, welke de Geneesheeren hem il<br />
geeven.<br />
3<br />
1 abflenir, 6 ^ a q u e r i l Q f o m c ^<br />
' ~ f. n<br />
- . 7 fouiller» 11 revenir.<br />
3 (outenift $ tuer. I 2 b é n i r.<br />
4 q u e<br />
; 9 millier m. | 3 ] Uj,<br />
5 resfembler*<br />
J<br />
'°<br />
N°. 4.<br />
Aan wf'M 1 fc« 2 die boeken ? behooren zit<br />
tan uwen broeder, aan den zijnen,of aan dehunnen?<br />
Zij hebben mij toebehoord: zii zouden m!i<br />
KoM 4, maar k heb dezelven verkocht aan deezen<br />
jongen. De kinders onthouden < niet onthieldon<br />
met, hebben niet onthouden, zullen niet ontlS<br />
den, en zoudenJniet onthouden de vermaan Len<br />
huns meesters; maar zij vergeeten 6 dJZ^Z^<br />
ten dezelven, zullen dezelven vergeeten en zonden s<br />
te e e i f i r S t<br />
nt 7 ^ , e n<br />
a Z e<br />
--° berispinfen endïeig^S<br />
ten houden 7 ul. n.et, hielden ul! niet, zullen 1<br />
l qi11<br />
* . . 4 vendus* ö oublier.<br />
a appartemr. r retenir * ' fi.<br />
^ lgS> 3 re<br />
cemr. 7 eontenir*<br />
Q ft
54* Op/lellen, betreffende de derde foort<br />
niet houden, en zouden ul. niet houden in uwen<br />
pligt. Wij zijn verpligt te gebruiken 8 de flreng»<br />
fe 9 ftraffen om io ul. te houden n in den teugel<br />
12.<br />
8 d'emp'oïer. io pour. «en bride.<br />
9 févere. n tenir. !<br />
N». 5*<br />
Een /7
der tweede vervoeging, enz. e^j<br />
» onthieidet 4 van alle kwaade daaden« Onthoudt <<br />
wel uwe lesfen en vergeet dezelven 6 niet'' Indien<br />
gijl. wèl onthoudt, gijl. wèl onthieldt, gijl w è i<br />
hebt onthouden, en gijl. wè! zult onthouden uwe<br />
les en, komt gijl. voor 7, kwaamt gijl. voor. hebt<br />
gijl. voorgekomen . en zult gijl* voorkomen de menigvuldige<br />
8 yerwijtinge», die wij verpligt zijn ul<br />
dagelijks te doen 9 over 10 uwe achteloosheid n.<br />
4 s'abftenir.j<br />
5 retenir.<br />
6 les.<br />
7 prévenir.<br />
8 nomfareux. 10 fur.<br />
9 de vous faire jour- 11 rjégligence /.<br />
neüemenr.<br />
De b,jbel behelst 1 behelsde, heeft behelsd, zaï<br />
behelzen en zou behelzen *//« wat 2 dient 3, diende<br />
heeft gediend, zal dienen, en zou dienen om<br />
ons te maaken 4 gelukkig. Het 5 past 6 u niet<br />
het paste u niet, het heeft u niet gepast, het zal<br />
u met pasfen , en het zou u niet LfèïÏV /oeteet<br />
genen 7 de dingen, die u niet toebehooren 8, u niet<br />
toebehoorden u niet hebben toebehoord, u niet<br />
zullen toebehooren, en u niet zouden toebehooren.<br />
Indien wij ul. niet hielden 9 in uwen pligt.<br />
gUl. zoudt worden onhefchelden 10 van dag tot dag ïi<br />
Si, T < *} UW b o e k l<br />
H het mijne<br />
op 15 de plaats 16, daar 17 gij het gevonden hebt!<br />
I contenir.<br />
S tout co qui.<br />
3 fervir.<br />
4 a nous rendre.<br />
5 ü.<br />
6 convenir.<br />
laat<br />
7 de vou* appro- 11 tenir.<br />
prier. j 3 Voi!a.<br />
8 appartenir. 14 Jaisfèr.<br />
9 contenir. 15 a.<br />
10 infolent. 16 endroit m,<br />
11 de jour en jour, 17 ou.
Over de vierde foort van de tweede vervoeging,.<br />
XI. R E G E L .<br />
Over de vierde en laatlte foort van de geren<br />
gelde Werkwoorden van de tweede vervoeging,<br />
in de onbepaalde wijze uicgaande<br />
op vrir en frir; als ouvrir, openen,<br />
ojfrir , aanbieden.<br />
Voorbeeld van vervoeging van het geregeld©<br />
werkwoord ouvrir, openen.<br />
JP infinitif t ouvrir, openen.<br />
Lindicatif le préfent.<br />
"fouvre, ik open. Nous ouvrons, wij openen»<br />
'Pu ouvres, gij opent. Fous ouvrez, gijl. opent.<br />
U ouvre, hij opent. Ils ouvrent, zij openen.<br />
Le premier prétérit.<br />
jfouvrois, ik opende. Nous ouvrlons, wij openden,,<br />
Tu ouvrcis, gij opendet. Fous ouvriez, gijl. opendet.,.<br />
ƒ/ ouvroit, hij opende. Ils ouvroieni, zij openden,<br />
Le fecond prétérit.<br />
youvris, ik opende. Nous Ouvrlmts, wij openden,<br />
Tu ouvris, gij opendet. Fous ouvrites, gi jl. opendet»<br />
11 ouvrit, hij opende. Ils ouvrireiit, zij openden,<br />
Le parfait,<br />
Jf al ~\ ik heb ~\<br />
Pu as Y suvert , gij hebt 5» geopend;..<br />
Ha} hij heeftJ
Iver de vierde foort van de tweede vervoeging. 24?<br />
Nous avons~\ wij hebben",<br />
Fws avez > ouvert, gijl. hebt ï geopend.<br />
lis ont J zij hebben J<br />
Le plusque parfait.<br />
yavois ~\ ik had ")<br />
Tu avois | gij hadt I<br />
II avoit \\\\ had •<br />
Nous avlons \<br />
o t t v e r t<br />
* wij hadden \<br />
Fous avlez \ gijl. hadt j<br />
Ils avoient J zij hadden J<br />
Le futur.<br />
y ouvrir al, ik zal<br />
Tu ouvrir as, gij zult 1<br />
II ouvrira, liij zal !<br />
Nous ouvrlrons, wij zullen | °P ei<br />
ien.<br />
Fous ouvrir ez, gijl. zult I<br />
Ils ouvrir ont, zij zullen J<br />
Vimparfait.<br />
S e 0 e n d<br />
P '<br />
J'ouvrlrols, ik zou "]<br />
77/ ouvrirois, * gij zoudt I<br />
7/ ouvriroit, hij zou J ooenen<br />
iVö«x ouvririons, wij zouden f " "<br />
/^?«y ouvririez, gijl. zoudt |<br />
ƒ/* ouvrir oient, zij zouden J<br />
Ze préfent du fubjonclif.<br />
,0«e fouvre, dat ik opene.<br />
jf» ouvres, gij openet.<br />
ƒ/ ouvre, hij opene.<br />
KOZ/S ouvrions, wij openen,<br />
war ouvriez, gijl. openet.<br />
//f omrent, zij openen.<br />
Q 4<br />
•
£48 Over de vierde foort van de tweede vervoeging*<br />
Uimpèratif.<br />
Ouvre, open.<br />
Qifil ouwe, dat hij opene.<br />
Ouvrons, laaten wij openen.<br />
Quvrez, opent gijl.<br />
Qu'ils ouvrent, laaten zij openen.<br />
L'optatifi<br />
Que fouvrisfe % dat ik opende.<br />
tu ouvrisfes, gij opendet.<br />
// ouvrit, hij opende.<br />
nout ouvrisfons, dat wij openden.<br />
vous ouvrisfiez, gijl. opendet.<br />
iis ouvrisfent, zij openden.<br />
Les participes. \<br />
Participe préfent, ouyrant, openende.<br />
Participe pasfé, ouvert, geopend.<br />
Appauvrir, verarmen, is van de eerfte foort, et^<br />
ysrordt vervoegd als punir, ftraffen.<br />
Qpftellfn, betreffende de vierde foort van de<br />
geregelde Werkwoorden van de tweede vervoeging,<br />
in de onbepaalde wijze uitgaande<br />
op vrir en frir, als [ouvrir, ojfrir.<br />
N°, i.<br />
Ik bied u aan i , ik bood u aan, ik heb u aangeboden,<br />
ik zal u aai.bicden, en ik zou.u aanbieden<br />
mijne dienfeu 2, om dat gij mij aanbiedt, gij<br />
pij aanboo'dt, gij mij hebt aangeboden,'gij mij zult<br />
aanbieden, en gij mij zoudt 'aanbieden de uwen.<br />
I ogrir. 2 fervjee j».
Opfeilen, betreffende de vierde foort, enz. 249'<br />
Wij verdraagen 3 , wij verdroegen, wij hebben verdragen,<br />
wij zullen verdraagen, en wi] zouden verdraagen<br />
veele 4 dingen van uwe broeders en van de<br />
zijnen; maar zij verdraagen niets, zij verdroegen<br />
mets, zij hebben niets verdragen, zij zullen niets<br />
verdraagen, en zij zouden niets verdraagen van de<br />
hunnen. Hij is 5 een man, die 6 veel 7 lijdt, veel<br />
leed, veel heeft geleden, veel zal lijden, en' veel<br />
zou lijden door de tegenfpoeden 8, die hem 9 ter<br />
neder f aan 10, hern ter neder floegen, en hem zul»<br />
len ter neder flaan.<br />
3 fouffrir. 6 qui. p l e.<br />
4 plufieurs. 7 beaucoup. J 0 aceabler.<br />
(5 c'est. 8 adverfiié ƒ.<br />
N°, 2.<br />
Het heilig 1 Evangelie 2 opent 3, opende, heeft<br />
geopend, zal openen-, en zou openen aan alle menfchen<br />
de poorten der godlijke waarheid, en biedt<br />
hun aan 4, bood hun aan, had hun aangeboden<br />
en zou hun aanbieden de onvergankelijke 5 kroon<br />
eener gelukzalige 6 eeuwigheid, De huichelaars -<br />
bedekken 8, bedekten, hebben bedekt, zullen bedekken<br />
en zouden bedekken hun aangezicht met o<br />
het masker 10 van godsvrucht 11; m a a r a/ s I 2 '<br />
hen 13 ontdekt 14, hen ontdekte, hen zal ontdek,<br />
ken, en hen zou ontdekken, vertoont 15 men ver<br />
toonde men, heeft men vertoond, en zal men ver<br />
ï faint. 7 hypocrite m. 13 les.<br />
2 Evangile m,<br />
3 ouvrir.<br />
8 couvrir.<br />
9 te van.<br />
, 4 découvrir.<br />
15 offrir.<br />
4<br />
° J'. n.,<br />
5 impénsfable.<br />
p bienheureux.<br />
1 0 mas<br />
qu2 m.<br />
n pieté ƒ.<br />
12 lorsque.<br />
16 borribie.<br />
,7 monftre m.<br />
Q5
Opfeilen, betreffende de vierde foon<br />
N°. 3.<br />
Gijl. ontdekt 1 nog niet, gijl. ontdektet nog niet,<br />
gijl. hebt nog niet ontdekt, en gijl. zoudt nog niet<br />
ontdekken de groote gebreken, welke 2 befinetten 3,<br />
befmetteden, riebben befmet, en zullen befmetten<br />
uwf kostelijke en onftervelijke ziel, om dat dikke 4<br />
fchillen 5 bedekken, bedekten, hebben bedekt, en<br />
zullen bedekken uwe oogen. De, leermeesters 6 openen<br />
7, openden, hebben geopend, zullen openen,<br />
en zouden openen aan hunne leerlingen de_ poorten<br />
der deugd, en zij wijzen hun aan 8, zij weezen<br />
hun aan, hebben hun aangewezen, en zullen hun<br />
aanwijzen het middel om 9 hunne gebreken te ontdekken<br />
, en om zich van dezelven 10 te verbeteren 11;<br />
maar zijne poogingen 12 gelukken 13 hem 14 zelden,<br />
gelukten hem zelden, hebben hem zelden gelukt<br />
, en zullen hem zelden gelukken.<br />
1 découvrir.<br />
2 qui.<br />
3 (öuiller.<br />
4 épais.<br />
5 écaiile fi<br />
6 précepteur.<br />
7 ouvrir.<br />
is indiquer.<br />
9 de.<br />
jo en.<br />
4.<br />
11 cörrïger.<br />
12 tentatïve /.<br />
13 réusfir.<br />
* 14 lui.<br />
De inbeelding 1 is nog gevaarlijker dan de onverfchilligheid<br />
2, wanneer zij niet geregeld 3 is; zij<br />
veroorzaakt 4, zij veroorzaakte, zij heeft veroorzaakt,<br />
zij zal veroorzaaken , en zij zou veroorzaaken<br />
verblindingen 5, welke 6 bedekken 7, bedekten,<br />
hadden bedekt, zullen bedekken, en zouden bedekken<br />
het gezicht, en welke verduisteren 8, verduisterden,<br />
hebben verduisterd, zullen verduisteren, en<br />
zouden verduisteren de rede 9. De geene, die<br />
1 imagination ƒ. 4 caufer. 7 couvrir.<br />
2 indifference ƒ. 5 éblouisfement m. 8 obfcurcir.<br />
3 regie. 6 qui. 9 'aifon ĥ
der tweede vervoeging, enz. ' 251<br />
zich verbeeldt io, zich verbeeldde, zich zal verbeelden<br />
, en zich zuu verbeelden te zijn zeer wijs is<br />
gekker dan de geene, die gevoelt u , gevoelde , h'eeft<br />
gevoeld, zal gevoelen, en zon gevoelen zijne dwaas-<br />
10 s'imaginer. 11 fentir.<br />
XII. R E G E L .<br />
Over de geregelde Werkwoorden van de<br />
derde vervoeging, in de onbepaalde<br />
wijze uitgaande op evoir; als recevoir,<br />
ontvangen.<br />
Voorbeeld van vervoeging van het geregelde<br />
werkwoord recevoir, ontvangen.<br />
L''infinitif, recevoir, ontvangen.<br />
Le préfent de Vindicatifi<br />
Je repois, ik ontvang.<br />
Tu repois, gij ontvangt.<br />
II regoit, hij ontvangt.<br />
Nous recevons, wij ontvangen.<br />
Vous recevez, gijl. ontvangt.<br />
lis regoivent, zij ontvangen.<br />
Le premier prétérit.<br />
Je recevois, ik ontving.<br />
Tu recevois, gij ontvingt.<br />
Il recevoit, hij ontving.<br />
Nous recevions, wij ontvingen.<br />
Vous receyiez, gijl, ontvingt.<br />
Ils recevoient, zij ontvingen.
45* Over de geregelde Werkwoorden<br />
Le fecond prétérit.<br />
Je refus, ik ontving.<br />
'Tu repus, gij ontviftgt.<br />
II reput, hij ontving. _<br />
Nous repumes, wij ontvingen.<br />
Vous reputes, gijl. ontvingt.<br />
Ils repurent, zij ontvingen,<br />
- Le parfait.<br />
fat '\ ik heb 1<br />
Tu as I gij hebt J<br />
II a V r e. u hij. heeft j, ontvangen.<br />
Nous avons \<br />
r<br />
wil hebben i<br />
Vous avez \ gijl- hebt l<br />
Ils ont j zij hebben J<br />
Le plusque parfait.<br />
favois 1 ik bad ~\<br />
Tu avois I gij hadt I<br />
II avoit ' hij had » ontvangen,<br />
Nous avlons \ re<br />
$ u<br />
wij hadden r<br />
Vous aviez ! gij', hadt<br />
Jls aveient J zij hadden J<br />
Le futur.<br />
Je recevrai, ik zal<br />
Ta recevras, gij zult J<br />
llrecevra, hij zal . ontvangen.<br />
Nous recevrons, wij zullen f ontvangen.<br />
Vous recevrez, gijl. zult. j<br />
lis recevront, zij zullen ,).
van de derde vervoeging, enz,
Opfeilen, betreffende de<br />
Opftellen, betreffende de geregelde Werk*<br />
woorden van de derde vervoeging* in<br />
de onbepaalde wijze uitgaande op<br />
evoir; als recevoir.<br />
T<br />
| tsa : . .SV-Y?*.V~ vm .<br />
•*.:, t'ln^&ttpS'-.Gï . t^Wm'm \'k<br />
1\ . i.<br />
De hoop i moet 2 hooit, moest nooit, heeft nooit<br />
moeten, zal nooit moeten, en zou nooit moeten<br />
zijn zonder een' waar f hij nelijken 3. grond 4, en<br />
wij moeten ook nooit hoopen 5 het geen 6 wij onbefuisdlljk<br />
7"begeeren 8. Moeten wij niet, moesten<br />
wij niet, hebben wij niet moeten, eh zullen<br />
wij niet moeten dikwijls zeggen 9 dingen; die 10<br />
wij geenzins 11 meenen 12, wij geenzins meenden,<br />
en wij geenzins zullen meenen? Wanneer gijl. ontvangt,<br />
gijl. ontvingt•. gijl. hebt ontvangen, gijl»<br />
zult ontvangen , beleefdheden 13 van iemand 14,<br />
past 15 het 16 ul. niet, paste het ul. niet, heeft<br />
het ul. niet gepast, en zal het ul. niet pasfen<br />
die 17 te 18 betaalen 19 met ondankbaarheid 20.<br />
1 espérance ƒ. 8 défirer. 15 convenir.<br />
2 devoir. 9 dire. 16 il.<br />
3 vraifemblable. 10 que. 17 les.<br />
4 fondement. II nullement. 18 de.-<br />
5 espérer. 12 penfwr 19 pv'or.<br />
6 ca que.' >3 civilité ƒ. 20 ingratitude ƒ.<br />
7 inconfidèrément. 14 quelqu'un.<br />
".^s.v.lTjN?. fl., !<br />
De leerlingen zijn- verfchuldigd i, waren Veffchuldigd,<br />
zijn verfchuldigd geweest, zullen verfchuldigd<br />
zijn, en zouden verfchuldigd zijn aan<br />
I devoir.
derde vervoeging, enz. 255<br />
hunne ouders en meesters, achting, liefde, onderdaanigheid<br />
2 en gehoorzaamheid. De heilige fchrift 3<br />
gebiedt 4 het hun 5, gebood het hun, heeft het hun<br />
geboden, en zal het hun gebieden. Waarom zouden<br />
wij niet eerbiedigen 6 de geenen, aan wie wij<br />
alles verfchuldigd zijn, wij alles verfchuldigd waren,<br />
wij alles zijn verfchuldigd geweest, en wij<br />
alles zouden verfchuldigd zijn na 7 God, en van<br />
wie wij het leven ontvangen hebben? Een kind,<br />
dat 8 zijne ouders en meesters niet eert 9, is het<br />
ondankbaarüe fchepzel van de geheele aarde.<br />
2 foumisfion ƒ. 5 le leur. 8 qui.<br />
3 écriture/. 6 respecfter. 9 honorer.<br />
4 ordonner. 7 après.<br />
'^-^ N°. 3.<br />
'^Wanneer ontvangt gij, ontvingt gij, hebt gij ontvangen,<br />
en zult gij ontvangen de boeken, waarvan<br />
i gij mij gefproken hebt? Ik denk dat 2 ik dezelve<br />
3 morgen ontvangen zal. Ik zal u daarvan 4<br />
verwittigen 5, zodra 6 ik het werk 7 zal ontvangen<br />
hebben. Ik begrijp 8. zeer wel, ik begreep zeer<br />
wel, ik heb zeer wel Toegrepen, en ik zou zeerwel<br />
begrijpen, dat gij zijt nieuwsgierig 9 om 10 hetzelve<br />
11 te zien: het is if een werk van het ulterfe 13<br />
aanbelang 14 voor eenen liefhebber 15 van nuttige<br />
kundigheden 16, gelijk 17 gij. Dat boek behelst 18,<br />
behelsde, heeft behelsd, zal behelzen, en zou behelzen<br />
veele 19 nieuwe 20 ontdekkingen 21, die 22<br />
U zeer 23 zullen vermaaken 24.<br />
1 dont. 9 curieux. 17 comme.<br />
B<br />
1 ae<br />
' 10 de. js conr-ïnir.<br />
3 les<br />
« 1 r le. tg plu/ieurs.<br />
4 en. 12 c'est. a o nouveau.<br />
5 avertir. 13 dernier. 21 découverte f. .<br />
6 dèsque. 14 imDortance ƒ. 22 qui. •<br />
7 ouvrage BJ. 1.5 amateur m. 23 beaucoup.<br />
8 eoncevoir. 16 connoisfance ƒ. 24 divertir.
*5Ö* Opfeilen, betreffende de derde vervoeging, eniïi<br />
Ik ontdek t, ik ontdekte, ik heb ontdekt, ik zal<br />
ontdekken, en ik zou ontdekken veele 2 mhflagen 3<br />
in het werk 4, dat 5 ik ontvangen heb: ik begrijp 6<br />
geenzins 7, ik begreep geenzins, ik heb geeuzins<br />
begrepen, ik zal geenzins begrijpen, en ik zou<br />
geenzins begrijpen, hoe 8 gij dezelven 9 niet ontdekt,<br />
gij dezelven niét ontdektet, en gij dezelven<br />
niet zoudt ontdekken; ik verwittig 10 udaarvan i\,<br />
ik verwittigde u daarvan, ik heb u daarvan verwittigd,<br />
en ik zal u daarvan verwittigen; ieder 12<br />
bladzijde 13 verfchaft 14 er van 11, verfchafte er<br />
van, heeft er van verfchaft, en zal er van verfchaffen<br />
de fterkfte bewijzen 15, indien wij het<br />
werk met aandacht onderzoeken 16.<br />
1 appercevoir.<br />
2 pliifieurs.<br />
3 faute ƒ.<br />
4 ouvrage m.<br />
5 q ue<br />
-<br />
6 concevoir.<br />
7 nullement.<br />
8 comment,<br />
9 les,<br />
10 avertir.<br />
11 en.<br />
12 chaque.<br />
13 page/.<br />
14 fournir.<br />
15 preuve f,<br />
16 examiner*<br />
XIII. R E G E L.<br />
Over de geregelde Werkwoorden van de*<br />
vierde foort van vervoeging, in de onbepaalde<br />
wijze, uitgaande op re.<br />
Men onderfcheidt dezelven in vijf clasfen of<br />
foorten.<br />
De geregelde Werkwoorden van de eerlte loort<br />
gaan uit, in de onbepaalde wijze, op aire, als<br />
plaire, behaageu- .<br />
Die van de tweede foort op eitre, attre ot oltre,<br />
als vonnoitre, kennen, repaitre, voeden, croltre,<br />
groejen. ; ^
Qi'ér de eerfte foort der vierde vervoeging. Qfp<br />
Die van de derde op ire en uire; als médlre,<br />
Kwaadfpreeken *. nulre, fchaaden.<br />
Die van de vrerde op thdfe; als craindre, vree»<br />
Zen, pèindre, fchilderen, joindre, voegen.<br />
Die van de vijfde, zonder op indre uittegaan,<br />
nebben tot uitgangen dre, tre en pre; als rendre,<br />
wedergeeven, 'battre, liaan, rompre, breeken.<br />
Over 'de eerfte foort van de geregelde Werkwoorden<br />
der vierde Vervoeging.<br />
Voorbeeld van vervoeging van het geregeld<br />
werkwoord plaire, behaagen.<br />
V infinitif, piaire, behaagen.<br />
Lindicatlf le préfent.<br />
? 'e plaiu ik behaag,<br />
u plais, gij behaagt.<br />
Plplait, hij behaagt,<br />
Nous plaifins, wij behaagen*<br />
Fous plalfèz, giil; behaagt 1<br />
»<br />
Ils plaifint, zij behaagen.<br />
Le premier prétérit<br />
*fe plalfois, ik behaagde.<br />
Pu plaifiois, gij behaagdet»<br />
// plalfoit, hij behaagde.<br />
Nous plaifi'ons, wij behaagden.<br />
Vouspldifiez, gijl. behaagdet.<br />
Ils plaifoient, zij behaagden*<br />
Le fiecond pr 'étêriu<br />
Je plus,, ik behaagde.<br />
Lu plus, gij behaagdet.<br />
// plat, hij behaagde.
538 Over de eerfte foort der vierde vervoeging.<br />
Nous plumes, wij behaagden.<br />
Fous plutes, gijl. behaagdet.<br />
Ils plur ent, zij behaagden.<br />
Le parfait.<br />
J'ai 1 ik heb T<br />
Tu as gij hebt [<br />
l plu, hi<br />
l. ^f* > behaagd.<br />
2VO«J «ww f<br />
Vous avez \<br />
Ils ont J<br />
» wij hebben f<br />
gijl- hebt |<br />
zij hebben J<br />
Zff plusque parfait.<br />
? "avols ~\ ik had "\<br />
z. wy hadden j &<br />
Vous aviez | gijl. hadt I<br />
Ils avoient J zij haddenj_<br />
Le futur.<br />
' Je platrai, ik zal ")<br />
Tu plairas, gij' zult j<br />
'ZTfir.m, wij %m f W » »<br />
ruw plalrez, gijl. zult |<br />
7/f plalront, zij zullen J<br />
Vimparfait.<br />
? 'e plairois, ik zou "ï<br />
u plairois, gij zoudt j<br />
Il plairoit h9 zou l behaageïïa<br />
iVbwj plairions, wij zouden | °<br />
Vous plairiez, gijl. zoudt I<br />
ƒ/* plairoient, zij zouden J
Over de eerfte foort der vierde vervoeging. £®<br />
Limpératif.<br />
P/ais, behaag.<br />
Qff i} plaife. laat hij behaagen.<br />
Piaifons, laaten wij behaagen.<br />
•Platfez, behaagt gijl,<br />
Qjiils plalfent, laaten zij behaagen,<br />
Le préfent du fubjonêtif.<br />
$>ue je plalfe, dat ik behaage.<br />
tuplalfes, gij behaaget.<br />
Uplaife, hij behaage.<br />
nous plaifions, wij behaagen.<br />
vous plalfez, gij!, betmget.<br />
ils plalfent, zij behaagen.<br />
L'optatlfi<br />
£ae je plusfe, dat ik behaagde.<br />
tu plusfes, gij behaagdet.<br />
ilpMt, hij behaagde.<br />
nousplusftons, wij behaagden,<br />
vous plusftez, gijl. behaagdet»<br />
•sis plus fent, zij behaagden.<br />
Les participes.<br />
Participe préfent, plalfant, behaagende»<br />
Participe pasfé, plu, behaagd.<br />
R s
%6a Opfeilen, betreffende cïe eerfte foort<br />
Opftellen, betreffende de eerfte foort van de<br />
geiegelde Werkwoorden der vierde vervoeging,<br />
in "de onbepaalde wijze,<br />
uitgaande op aire; als plaire.<br />
. N°. Ti<br />
Het goed gedrag I van Uwen broeder behaagt a,<br />
behaagde, heeft behaagd, zal behaagen, en zou<br />
behaagen aan alle de geenen, die 3 wèl denken;<br />
maar uwe ongeregelde 4 zeden 5 mlshaagen 6, mishaagden,<br />
hebben mishaagd, zullen mishaagen, en<br />
zouden mishaagen aan de geheele wereld. Ik verzwijg<br />
7, ik verzweeg, ik heb verzwegen, ik zal<br />
verzwijgen, en ik zou verzwijgen het geen, men<br />
mij toevertrouwt 8, men mij toevertrouwde, men<br />
mij heeft toevertrouwd, en men mij zal toevertrouwen.<br />
Ik verbeelde 9 mij, dat ik handel 10, dat ik<br />
handelde, dat ik heb gehandeld, dat ik zal handelen,<br />
en dat ik zou handelen zeer wij slijk 11.<br />
1 conduite ƒ. . 5 moeurs ƒ. 9 imaginer.<br />
2 plaire. 6 déplaire. 10 agir.<br />
3 qui. 7 taire. li fagement.<br />
4 dérèglé. 8 confier.<br />
N°. 2.<br />
De fchoonheid des ligchaams mishaagt i geenzins<br />
2, mishaagde geenzins, heeft geenzins mishaagd,<br />
zal geenzins mishaagen, en zou geenzins<br />
mishaagen aan de oogen; de geenen, die 3 dezelve<br />
4 verachten 5, en dezelve zullen verachten, zijn<br />
daarvan 6 doorgaands 7 verftoken 8; maar waar-<br />
1 déplaire. 4 la. 7 ordinairement,.<br />
2 nullement. 5 méprifer. 8 privé,<br />
3 qui. 6 en.
der vierde vervoeging, enz. aöi<br />
toe 9 firekt io, ftrekte, heeft geftrekt, zal ftrekken<br />
, en zou ftrekken een fchoon ligchaam, indien<br />
hetzelve n niet bewoond ia is door eene zuivere<br />
ziel. Eene fchoone ziel veradelt 13 en verfraait 14<br />
veradelde en verfraaide, heeft veradeld en verfraaid)<br />
zal veradelen en verfraajen, en zou veradelen en<br />
verfraajen den rrjensclj meer 15 dan het fchoonfte<br />
iigchaam.<br />
9 ^ quoi. ' 1 3 habiter. 14 embellir.<br />
10 fervir, 13 ennoblir. 15 plus.<br />
11 il,<br />
XIV. R E G E L .<br />
Over de tweede foort van de geregelde Werkwoorden<br />
van de vierde vervoeging.<br />
Voorbeeld van vervoeging van het geregeld<br />
werkwoord connoltre, kennen.<br />
L'infinitif, connoltre , kennen.<br />
Ulndicatif le préfent.<br />
Je connois, ik ken. ><br />
Tu eennois, gij kent.<br />
// connoit, hij kent.<br />
Nous connolsfions, wij kennen.<br />
Fous connoisfisz, gijl. kent.<br />
Ils connolsfent, zij kennen.<br />
Le premier prétérit.<br />
Je connoisfiois, ik kende.<br />
Tu connoisfols, gij kendet.<br />
II connoisfoit, hij kende.<br />
Nous connoisfions, wij kenden.<br />
Fous connoisfez, gijl. kendet.<br />
Ils connoisfiient, zij kenden.<br />
R3
»f}2 Over de tweede foort van de vierde vervoeging*<br />
Le fecond prétérit.<br />
Je connus, ik kende.<br />
Tu connus t gij kendet.<br />
77 connut, hij kende.<br />
Nous connumes, wij kenden»<br />
Vous connutes, gijl. kendet.<br />
Bs connurent, zij kenden.<br />
jj Le parfait»<br />
Tai \ ik heb 1<br />
Tu as gij hebt I<br />
Vous avez \ gijl. hebt j<br />
És ont J zij hebben J<br />
Le plusque parfait,<br />
y<br />
avois<br />
?<br />
~\ ik had "\<br />
u avois gij hadt l<br />
II avoit ! hij' had « . ^<br />
iVo«f f C<br />
° m<br />
' wij hadden f ^enc*<br />
j?ó»f « 2 I gijl. hadt |<br />
Ils avoient J zij hadden J<br />
Je connoitrai, ik zal "V<br />
Tu connoitras, gij zult |<br />
II connoitra, hij zal . , n e„<br />
Nous connoitrons, wij zullen j R<br />
/Toz,j connoltrez, gijl. zult |<br />
jZf connoitront, zij zullen J
Over de tweede foort van de vierde vervoeging. a6><br />
L'imparfait.<br />
Je connoltrols, ik zou<br />
Tu connoitrois, gij zoudt I<br />
II connoitroit, hij zou !<br />
Nous connoitrions, wij zouden | kennen.<br />
Vous connoitriez, gijl. zoudt |<br />
Ils connoitrolent, zij zouden J<br />
Vlmpèrattf.<br />
Connois, ken.<br />
Qu"il connois fis, laat hij kennen.<br />
Connoisfons, laaten wij kennen.<br />
Connolsfez, kent gijl. •<br />
Qtflls connoisfent, laaten zij kennen.<br />
Le préfent du fubjonSlif.<br />
Que je connolsfe, dat ik kenne.<br />
tu connoisfes, gij kenner.<br />
il connoisfe^, hij kenne.<br />
nous connoisfons, wij kennen.<br />
. vous connoisjiez, gijl. kennet.<br />
ils connoisfent, zij kennen.<br />
Uoptatif.<br />
Que je connusfe, dat ik kende.<br />
'tu connusfes, gij kendet.<br />
il connüt, hij kende.<br />
nous connusfons, wij kenden.<br />
vous connus fez, gijl. kendet.<br />
ils connusfent, zij kenden.<br />
Les participes.<br />
Participe préfent, connoisfant, kennende.<br />
Participe pasfé, connu, gekend.<br />
&4
s£4 Opfeilen, betreffende de tweede foort<br />
Opitellen, betreffende de tweede foort dqr<br />
geregelde Werkwoorden van de vierde<br />
vervoeging, in de onbepaalde wijze uitgaande<br />
op aitre9 oitre of oüre;. als<br />
connpitre, paüre, crokre,<br />
N°. t.<br />
Kent i gij wel, kendet gij wel, hebt gij wel gekend,<br />
zult gij wel kennen, en zoudt gij wel kennen<br />
den Heer 2, die 3 gisteren bij 4 ons geweest<br />
is? Ik ken hem 5 niet, ik kende hem niet, ik. heb<br />
hem niet gekend, en ik zou hem niet kennen. Ik<br />
wenschte wel dat wij hem kenden meer van nabij<br />
61 Zijn onderhoud 7 is zeer leerzaam 8. Het 9<br />
fchijnt 10, het fcheen, het heeft gefchenea, het<br />
zal fchijnen, en het zou fchijnen dat de redenen 11<br />
van den anderen, die bij 12 hem was, en dien wij<br />
zeer wel kennen, alle beiden, u minder 13 behaagd<br />
hebben. Het is waar 14, dat de redenen van den<br />
laatften niet vermaaken 15, niet vermaakten, niet<br />
hebben vermaakt, en niet zouden vermaaken het<br />
gezelfchap zo als 16 die van den eerften, welke,<br />
eene groote geleerdheid 17 te kennen geeven ig.<br />
1 connoitre, 7 entretian w, - 13 moins.<br />
2 Sieur BS. ,'ï'Mruaif. 14 vrat.'<br />
3 qui. 9 f<br />
«t:' f1<br />
* 1<br />
. "' f5' divertir.<br />
4 chez. 10 paroitre. 16 comme.<br />
5 le. 11 discours ijt. 17 favoir m.<br />
6 particulierement. 12 aved^jwT<br />
N°. I<br />
18 annoncer.<br />
Mofes 1 ontdekte 2 een brandend 3 braambosch 4,<br />
ï Moïfe. 3 ardent. 4 buisfon m.<br />
3 découvrir 2 prét.
der vierde vervoeging, enz. ac* 5<br />
in 5 het welk 6 de Heere 7 God was, teen 8 hi?<br />
weidde 9 de >F«^« io van zijnen fchoonvader x{<br />
Jetro. Wij zullen ver fchijnen 12 allen na dit leven<br />
voor 13 den /roa» 14 des Almagtlgen 15. Wii er<br />
kennen 16 niet, wij erkenden niet, wij hebben niet<br />
erkend, wij zullen niet erkennen, en wij zouden<br />
met erkennen de weldaaden 17, waarmede 18 onze<br />
Hemelfche 19 Vader ons overlaadt 20, ons overlaadde,<br />
ons zal overlaaden, en ons zou overlaaden*<br />
Hij zegent 21 ons, Hij zegende ons, Hij zal ons'<br />
zegenen, en Hij zou ons zegenen op 22 de zichtbaarlij<br />
kfe 23 wijze 24; terwijl wij overtreeden 2*<br />
wij overtreedden, wij hebben overtreden, en wii<br />
zullen overtreeden op 26 elk 27 oogenblik zijne<br />
hethgfle 28 geboden 29.<br />
J<br />
5 dans. 14 tröne n. 23 vifible.<br />
6 quel ra. 15 Tout-puisfantn. 24 maniére f.<br />
7 Seigneur m. 16 reeonnoitre. 25 transgresfer.<br />
8 lorsque. 17 bienfait ra. 26 a.<br />
9 paitre. 18 donr. ' 27 tout<br />
30 troupeau m. 19 céleste. 28 laint*<br />
11 beau.péren. 20 combler, 39 commandement<br />
12 comparoitre. 21 hénir. rn.<br />
13 devant. 22 de. '<br />
N°. 3.<br />
1 fchijnt 2, het fcheen, het heeft gefchenen,<br />
en het zal fchijnen, dat 3 gijl. niet kent 4,<br />
gij. niet kendet, gijl. niet hebt gekend, gijl. niet<br />
zult kennen, en gijl. niet zoudt kennen de nuttig<br />
heid5, die 6 iw ul. 7 ontflaat 8, voor yl. ontftond,<br />
voor ul. zal ontdaan, en voor ul. zou ontttaau<br />
uit de naarftigheid, welke gijl. aanwendt 9<br />
gijl. aanwendet, gijl. zult aanwenden, en gijl. zoudt<br />
• 4 connoitre. 7 vous.<br />
a paroitrc» 5 utilité ƒ. 8 revenir.<br />
3 c ü e<br />
l - ó qui.<br />
K- 5<br />
9 emploïer.<br />
•
3.66 Opfeilen, betreffende de tweede foort, em.<br />
aanwenden in de betrachtinge io van uwe pligten.<br />
Zo il gijl. die 12 kendet, zoudt gijl, niet zijn<br />
noch zo lui, noch zo onachtzaam. Ik wenschte<br />
wel dat alle mijne leerlingen die kenden! Zij zullen<br />
echter 13 hunne blindheid 14 erkennen 15, wanneer<br />
zij tot 16 een' hoogeren 17 ouderdom 18 zullen ge-*<br />
raakt zijn 19.<br />
10 pratique ƒ. 14 aveuglement w. 17 avancé m.<br />
j, fi 15 reconnoitre. 18 age m.<br />
12 reconnoitre. 16 a, 19 parvenir,<br />
13 pourtant.<br />
W. 4-<br />
De dagen van den ftervelijken mensch zijn als 1 het<br />
hooi z; hij bloeit 3, hij bloeide, hij heeft gebloeid,<br />
hij zal bloejen, en hij zou bloejen als de bloem<br />
des velds; maar wanneer de wind er over 4 is ge.<br />
paan K, is zij niet meer, en haar plaats 6 kent 7<br />
~e 8 niet meer, kende ze niet meer, zal ze niet<br />
meer kennen, en zou ze niet meer kennen zegt 9.<br />
de Koning en Propheet 10 David, in zijnen honderd<br />
en derden Psalm H. De tijd onzer jeugd verdwijnt<br />
12, verdween, zal verdwijnen, en zou verdwijnen<br />
als eene ligte 13 rook 14.. De tegenfpoeden<br />
15, die 16 hij uitfiaat 17, uitftond, zal uitftaan,<br />
en zou uiiftaan, neemen toe\%, namen toe,<br />
h°bben toegenomen, zullen toeneemen, en zouden<br />
toeneemen, in plaatfe dat 19 zij zouden hebbea<br />
moeten 20 afneemen 21.<br />
j comme. 8 la. c<br />
15 adverfité ƒ.<br />
'\ foin «. 9 dit. 16 que. _<br />
n fleurir. 10 Prophéte. 17 fouffrir.<br />
ó<br />
v n Pfaume m.<br />
t pker, lees heeft 12 disparoitre.<br />
18 accroitre.<br />
l i e u<br />
19 « 1 ut<br />
?gegaan.<br />
13 léger. *0 devoir.<br />
6 lieu. 14 umée/. ai diminuer,<br />
7 cor.noitre. m
Over de derde foort van de vierde vervoeging. 2ê><br />
XV. R E G E L .<br />
Over de derde foort van de geregelde Werkwoorden<br />
van de vierde vervoering, in<br />
de onbepaalde wijze, uitgaande op.<br />
ire of aire.<br />
Voorbeeld van vervoeging van het geregelds<br />
werkwoord féduire, verleiden.<br />
&'infinitif ', fèduire, verleiden.<br />
Le préfent de Vindicatif<br />
Je féduis, ik verleid.<br />
Tu féduis , gij verleidt.<br />
II féduit, hij verleidt.<br />
Nous féduifons, wij verleiden.<br />
Vous fédui fez, gijl. verleidt.<br />
ils fédui fent, zy verleiden.<br />
Le premier prétérit.<br />
Je féduifois, ik verleidde.<br />
Tu fédui [ais, gij verleidde..<br />
II féduifoii, hij verleidde.<br />
Nous féduifions, wij verleidden.<br />
Vous fédui fez, gijl. verleiddet.<br />
• Ils fédulfoient, zij verleidden.<br />
Le ftcond prétérit»<br />
Je fédui fis, ik verleidde.<br />
Tu féduifis, gij verleiddet.<br />
Il fédui fit, hij verleidde.<br />
Nous féduifimes, wij verleidden.<br />
Vous féduifites, gijl. verleiddet.<br />
ils féduifirent, zij verleidden.
afft Over de derde foort van de vierde vervoeging.<br />
NB De geregelde Werkwoorden, die in de onbepaalde<br />
wijze wel op ire maar niet op uireuitgaan,<br />
als médire, veranderen in deezen tijd/r*<br />
in is, is, it, imes, ites, irent.<br />
Le parfait,<br />
fai "\ & heb<br />
Tu as \ gÜ hebt<br />
\ féduit, hl<br />
l l<br />
l et<br />
£ L verleid,<br />
J É<br />
Nous avons \ ' wij hebben f<br />
Fous avez \ gijl; hebt \<br />
Ils ont J zij hebben J<br />
Le plusque parfait,<br />
Javois ~\ ik had ~J<br />
Tu avois j gij hadt I<br />
II avoit \ ... hi<br />
J. h<br />
, ac<br />
* i verleid.<br />
Nous avions. f J eautt<br />
> wij hadden f<br />
Fous aviez gijl. hadt<br />
ƒ/. «w/ait j m hadden J<br />
'Xe futur.<br />
Je fèduirai, ik zal ^<br />
. Taféduiras, gij zult 1<br />
Ilféduira, hij zal . yer".^^<br />
Nous féduis ons, wij zullen f<br />
J^ca* féduirez, gijl. zult 1<br />
Ils féduiront, zij zullen J<br />
Vimparfait.<br />
Je féduirois, ik zou 1<br />
'ia féduirois, gij zoudt 1<br />
II fèduiroit, hij zou » verleiden.<br />
jVoa* féduirions, wij zouden f<br />
Fous féduiriez, gijl. zoudt<br />
Ijs féduiroient, zij zouden J .
Over de derde foort van de vierde vervoeging. 260.<br />
Limpératif<br />
Séduis, verleid.<br />
Wil fédulfe, Iaat hij verleiden.<br />
SèduiJoris, laaten wij verleiden.<br />
Sédulfez, verleidt gijl.<br />
Qtfïls fédui'fent, laaten zij verleiden. s 3 1<br />
Le préfent du fubjonclif.<br />
Que je fédui fe, dat ik verleide.<br />
tu fédui fes, gij verleider.<br />
tl fédui fe, hij verleide.<br />
nous fédui f ons, wij verleiden»<br />
vous fédui fez, gij), verleider.<br />
ils fédui fent, zij verleiden. - M<br />
Doptatlf<br />
Que je fédui fis fe, dat ik verleidde;,<br />
tu fédui fis fes, gij verleiddet.<br />
il fédui fit, hij verleidde.<br />
nous féduifisfions, wij verleidden.<br />
vous féduifisfiez, gijl. verleiddet.<br />
ils.fédulfsfent, zij verleidden,<br />
NB. Naardien de geregelde werkwoorden, in de onbepaalde<br />
wijze, uitgaande op Ire en niet op<br />
uire, m den tweeden voorledenen tijd ire veranderen<br />
in is, is, it, enz., zo volgt, volgends<br />
de vorming der tijden, dat die zelfde<br />
werkwoorden in den wenfchenden tijd eindigen<br />
moeten, op isfe, isfes, it, isfions, isfiez,<br />
isfent, en niet op ulfisfe, enz.<br />
Les participes.<br />
Participe préfent, féduifant, verleidende,<br />
Participe pasfé, féduit, verleid.
s.yo Opfeilen, betreffende de derde foort<br />
Circoncire, befnijden, maakt in het participe pasfé,<br />
circoncis, befneden, in plaats van circoncit, anders<br />
is dit werkwoord geregeld.<br />
Dire, zeggen, en redire, herzeggen, zijn geregeld,<br />
behalven in den tweeden perfoon van het<br />
meervoudig: van den tegenwoordigen tijd der tooïiende<br />
wijze; men zer: vous dites, vous redites, en.<br />
niet vous difez, vous redifez.<br />
Lire, leezen, reltre, herleezen, élire, verkiezen,<br />
Zijn ongeregeld in den tweeden voorledenen, des<br />
ook in den wenfchenden tijd en in het voorledene<br />
deelwoord: men zegt in den tweeden voorledenen<br />
tijd je lus, ik las, en in het voorleaene deelwoord<br />
/*, gelezen<br />
Luire, relüire, ghnfteren, en nutte, ictiaaden s<br />
maaken in het voorledene deelwoord, lui, relui, geglinfterd^<br />
en nul, gefchaad; de rest is geregeld,<br />
«lis féclui^s»<br />
De andere werkwoorden zijn of gebreklijk, of<br />
Volkomen ongeregeld.<br />
Opftellen, be-reffende de derde foort van de<br />
geregelde Werkwoorden van de vierde vervoeging,<br />
in de onbepaalde wijze, uitgaande<br />
op ire en uire; als médire,<br />
féduire.<br />
N°. t.<br />
De duivel heeft verleid i onzé. eerfte ouders in<br />
het paradijs, en hij verleidt nog dagelijks het menschlijk<br />
2 geflacht 3; hij verleidde het 4, hij heeft het<br />
verleid, hij zal het verleiden, en hij zou het verleiden<br />
door de bedriegelijke 5 aanlokzelen 6 der wellust<br />
7. Verleiden de kwaade gezelfchappen niet,<br />
1 féduire. 4 le. 6 attrait m.<br />
2 humain. S trompeur. 7 volupté ƒ.<br />
3 genre nu
- der vierde vervoeging, enz; S 7 I<br />
verleidden zij niet, hadden zij niet verleid, zullen<br />
fcij met verleiden, en zouden zij niet verleiden veele<br />
jongelingen? de dagelljkfche Z ondervinding o<br />
vestigt io het li, bevestigde het, heeft hef bevestigd<br />
zal het bevestigen, en zou het bevestigen<br />
fchade hebben fchade gedaan, zullen fchade doen<br />
en zouden fchade doen zo veel 13 aan de goede zeden,<br />
als 14 de roest 15 fchade doet aan. het ijze?<br />
8 jonrnailüer. n le.<br />
9 expérience ƒ. 12 hufre. 15 ruuille f<br />
lo confirmer. 13 autanu *'<br />
N°. 2.<br />
Veele kinders. fpreeken tegen i, fpraken tegen<br />
hebben tegengelproken, zullen tegenfpreeken en<br />
zouden tegenfpreeken zeer dikwijls de geenen aan<br />
wie zij eerbied verfchuldigt zijn 2 , eerbied verfchuldigd<br />
waren eerbied zijn 5<br />
l<br />
verfchuldigd geweest „<br />
eerbied zouden verfchuldigd zijn. Spreekt gijl. ook<br />
met dikwijls tegen, fpraakt gijl. ook niet d kwiws<br />
tegen, hadt g Jl niet dikwijls tegengefproken en<br />
zondt gijl. niet dikwijls tegenfpreekef Le ouders<br />
en uwe meesters, aan welken gijl. de grootfte eer!<br />
bied verfchuldigd zijt, e„ die ul. echter \ nie£<br />
zeggen 4, ul. niets zeiden, ul. niets hebben gezegd<br />
en uk mets zullen zeggen, dan 5 het geef6<br />
ftrekt 7, ftrekte, heeft geftrekt, en lal ftrfkken<br />
i n g 9 G e d m<br />
1 0<br />
u zoZ\7hT ' ^ bidI S<br />
u, zo als 11 het 12 past 13 aan braave kinders en<br />
fpreekt hen 14 „ooit tegen, wanneer zij ul.", 1*<br />
J 5<br />
zullen zeggen 1<br />
rcontredlre. 6 ce qui. 11 comme.<br />
2 devoir. 7 rernr. I 2 ;i<br />
Spourtant. «Ju 13 convenir.<br />
4 d i r e<br />
- 9 correöion ƒ. 14 \ e<<br />
5 q^. I O condtiire. tg q u e J q i 3 e c b o f e >
«72 Opfeflsn, betreffende de derde foort<br />
N°. 3-<br />
Spreekt nooit kwaad i van wien 2 dat 3 het 4<br />
zij! de kwaadfpreekendheid 5 is de gevaarlijkfle en<br />
fch'andelijkde ondeugd. De geene die 2 kwaad<br />
fpreekt, kwaad fprak, heeft kwaad gefproken, zal<br />
kwaad fpreeken, en zou kwaad fpreeken van zijnen<br />
•naasten 6, verdient 7, verdiende, heeft, verdiend,<br />
zal verdienen, en zou verdienen den naam van lasteraar<br />
8. De lasterzucht 9 is een ondeugd, die<br />
ieder een 10 behoort 11, behoorde, heeft behooren ,<br />
zal behooren, en zou behooren te 12 fchuwen 13<br />
als 14 de pest. De Christelijke 15 liefde 16 beveelt<br />
17 ons de gebreken 18 van onze naasten te<br />
bedekken 19. Uwe kwaadfpreekendheid doet niet<br />
alleen 20 fchade aan den naam 21 van üwen naasten<br />
; maar zij doet nog fchade aan u zeiven; want<br />
men erkent 22 u voor eèn' lasteraar, en gij belooft<br />
23 u van het vertrouwen 24 der braave lieden.<br />
1 médire»<br />
2 qui.<br />
3 que.<br />
4 ce.<br />
5 médifance ƒ.ó<br />
prochain m.<br />
7 mériter.<br />
8 caiomniateur m-<br />
9 calomnie/.<br />
10 tout le monde.<br />
11 devoir.<br />
12 de.<br />
13 éviter.<br />
14 comme.<br />
15 Chrétien.<br />
16 charité ƒ.<br />
N°. 4.<br />
17 ordonner.<br />
18 défaut 111.<br />
19 couvrir.<br />
20 non feulement.<br />
2 r réputation ƒ.<br />
22 reconnoitre.<br />
23 priver.<br />
24 eonfiance f-<br />
Christus 1 heeft vervuld 1 alles wat 3 de Propheéien<br />
4 van hem voorzegd 5 hadden. De meester ont-<br />
Het 6 u nooit* ontzeide u nooit, heeft u nooit<br />
ontzegd, zal u nooit ontzeggen, en zou u nooit<br />
ontzeggen het genot 7 der geoorloofde 8 vermaaken 9,<br />
1 Christ. 4 Prophéte m. 7 jouisfance ƒ.<br />
2 accomplir. 5 prédirö. 8 licite.<br />
3 tout ce que, 6 interdire.<br />
l a i l i r m ><br />
9 P
def vierde vervoeging, enz.<br />
wanneer gijl. niet verzuimt, gijl. niet verzuimdet,<br />
gijl. met hebt verzuimd, gijl. niet zult verzuimen<br />
en gijl. niet zoudt verzuimen uwen pligt. De groote<br />
verteeringen io brengen n,.bragten, hebben gebragt<br />
en zullen brengen dikwijls den mensch totii<br />
den bedelzak 13, indien zij.zijn inkomen IA. te boven<br />
gaan 15. Laaten wij altijd onze verteeringên naar 16<br />
ons inkomen .fchikken 17!<br />
10 dépenfe./, 13 befaeë. i5 fur.<br />
U reduire.<br />
1 8 a<br />
»<br />
j 4 reVenu m.<br />
15 excéder»<br />
i7 regfer.<br />
N ó<br />
. ff*<br />
Ik Wenschte Wel, dat gij mij züdet 1 wat 0 ifc<br />
sal hebben te doen 3 ! ^ 4 mij 5 6 uwe<br />
«ffngen7 of ^ 8 mij bij"iemand, die 9<br />
daartoe 10 bekwaam 11 zij! TJtf neef zal mij 12<br />
^nw* ÏÖ wel -onderrichten 13. Ik «/«rf g u ift<br />
geleidde u, ik heb u geleid, Ik zal u geleiden, en<br />
tT 1 U<br />
p leide<br />
h<br />
e e " % -4 "' perfoon, die daarvan<br />
de beste kennis heeft, en die u onderrichten zal<br />
van al e gevolgen, die. daaruit voordvloejen 15 * u-.<br />
iem VV.j zouden u daarvan wel onderricht hebben,<br />
inaien wij daarvan de minltö kennis gehad •<br />
g<br />
hadden en een-.kwalijk 16 gegeven raad i ? z ou<br />
U veel 18 jchade dóen 19. '<br />
* rï"" 6,<br />
£ T<br />
. 8 conduite* 14 cfiez<br />
1 2 m e<br />
' «8 beaucoup.<br />
N°. 6~.<br />
Wij «ƒ I ? Wjj J ei d d e r t w i j n e b b e t l ^<br />
t déduire.<br />
s
«74- Opfeilen, betreffende de derde foort<br />
geleid, wij zullen afleiden, en wij zouden afleiden<br />
uit uwe eigene 2 woorden 3, dat 4 gijl. met ge<br />
n i e t<br />
noeg doorgrondt 5, gijl- genoeg doorgronddet,<br />
' gijl. niet genoeg hebt doorgrond, gijl. niet genoeg<br />
lult doorgronden, en gijl. niet genoeg zoudt doorgronden<br />
deeze zaak. Wij zullen u vereffenen 6 de<br />
twaarigheden 1, die gijl. daarin 8 ontmoeten 9 zult.<br />
De overdaad 10 doet meer fchade n, deed meet• fchade.<br />
heeft meer fchade gedaan, en zal meer fchade<br />
doen aan het menschlijk gedacht dan de grootfte<br />
armoede 12. Er zijn 13 dingen, welke 14 blinken<br />
15, blonken, hebben geblonken, zu ten blinken,<br />
en zouden blinken in het donker ah 16 het<br />
vuur.<br />
2 propre.<br />
3 parole ƒ.<br />
4 que.<br />
5 approfondir.<br />
6 applanir.<br />
7 difficulté ƒ.<br />
8 y.<br />
9 rencontrer.<br />
10 luxe w.<br />
11 nuire.<br />
N°. 7.<br />
12 pauvreté ƒ.<br />
13 il y a.<br />
14 qui.<br />
15 luire.<br />
16 comme.<br />
Ziït verzekerd, dat de meester u zeer prijzen<br />
zal wanneer gij wèl overzet 1, gij wel overzettedet,<br />
gij wèl hebt overgezet, gij wèl zdt overzetten, en<br />
oh wèl zoudt overzetten uwe opfeilen 2. De tijct<br />
verwoest "3, verwoestte, heeft verwoest, zal vei-<br />
C enfin zou verwoesten de fterkfte en grootfte<br />
gebouwen 4. De pyramiden 5 van Egypten 6 die<br />
gedenktekens 7 der menschbjke trotschheul 8, hebben<br />
f S i 9 gevoeld ic. /fe/ 11 is ^ vergeefsch ia ,<br />
d fde menfc&ny?/^ 13, ffichtte.r, hebben gefticht,<br />
zullen dichten, en zondert ftiejten fterkj<br />
muuren en torens, welke 14 den tijd /cA**«* 15 te<br />
1 traduire.<br />
2 theme m,<br />
3 détruire.<br />
4 édifice m.<br />
- pvrsmide f.<br />
6 Egypte.<br />
7 monument m.<br />
8 orgueil m.<br />
9 fureur ƒ.<br />
10 (êntir.<br />
11 ce.<br />
12 en vain.<br />
13 conitruire.<br />
14 qui.<br />
15 fembler.
'der vierde vervoeging, gg& $j*fj|<br />
töfcii irj, l 7 bij dezelven 18 vroeg of laat<br />
fterkte!<br />
1 5<br />
'<br />
te<br />
^ enfiaakde a o alJ<br />
e hunne<br />
ïfc braver. jg l eg. 2 0 m a ! é<br />
t? puisque. 19 renverfer.<br />
XVI. R E G E L .<br />
Over de vierde foört van de geregelde<br />
Werkwoorden van de vierde vervoeging,<br />
in de onbepaalde wijze, uitgaande op'<br />
indre; als craïndre, vreezen; peindre,<br />
fchilderen, joindre, voegen.<br />
Voorbeeld vari vervoeging van het gei'egéldé<br />
werkwoord craïndre, vreezen.<br />
^infinitif, cralndrè, vreezen.<br />
Le préfent de Findicatif<br />
*pe cralns , ik vrëes.<br />
Pu crains, gij vreesti<br />
pi craint, hij vreest.<br />
Nous craignons, wij vreezerts<br />
Vous craignez, gij!, vreest.<br />
Pis cralgaerit, zij vreezen.<br />
Le premier pré'térlh<br />
^e craignois, ik vreesde.<br />
Pu craignois, gij vreesdeti<br />
// craignoit, hij vréésde.<br />
Nous cralgnions, wij vreesdëfh<br />
Vous craigniez, gijl. vreeSdet.<br />
Ils ctalgnolent, zij vreesden.<br />
S 2
S7Ö Over de vierde foort van de vierde vervoeging.<br />
Le fecond prétérit.<br />
Je craignis, ik vreesde.<br />
Tu craignis, gij vreesdet.<br />
PI craignit, hij vreesde.<br />
Nous craignimes, wij vreesden.<br />
Vous craignit es, gijl. vreesdet.<br />
Ils craignirent, zij vreesden.<br />
Le parfait.<br />
J'ai '\ ik heb 1<br />
Tu as gij hebt j<br />
H a<br />
l craint<br />
h e e t t<br />
hij ï gevreesd.<br />
c r m t a %<br />
- Nous avons * wij hebben ? *<br />
Vous avez gijl. hebt<br />
Hs ont J zij hebben J<br />
Le plusque parfait.<br />
Javois ~\ ik had 1<br />
T« »w"f j gij hadt J<br />
// avoit \ . hij_ had y g evreesd.<br />
Nousavions f cratnt<br />
c v<br />
-> wij hadden f *<br />
^é»* ÖWVZ I gijl» hadt I<br />
Ils avoient j zij haddenj<br />
Le futur.<br />
Je craindrai, ik zal 1<br />
T« craindras, gij zult j<br />
ƒ/ craindra, hij zal i v r e e z e n ><br />
Nous craindrons, wij zullen.<br />
/^o«* craindrez, gijl. zult I<br />
[ /fe craindront, zij zullen J<br />
Vimparfait.<br />
ft craindrois, ik zou *1<br />
!r« craindroiSy gij zoudt ?• vraezen.<br />
ƒ/ craindroit, hij zou J
Over de vierde foort va» de vierde vervoeging. 477<br />
Nous craindrions, wij zouden")<br />
Fous craindrlez, gijl. zoudt £• vreezen.<br />
Ils craindroient, zij zouden J<br />
Eimpératifi<br />
Cralns , vrees.<br />
jQa'// cralgne, laat hij vreezen.<br />
Cralgnons, laaten wij vreezen.<br />
Cralgnez, vreest.<br />
Qifils craignent, laaten zij vreezen.<br />
Le préfent du fubjonStif.<br />
Qtie je craigne, dat ik vreeze.<br />
tu cralgnes, gij vreezet,<br />
il craigne, hij vreeze.<br />
nous cralgnlons, wij vreezen.<br />
WOT craignlez, gijl. vreezet,<br />
ï/f craignent, zij vreezen.<br />
Uoptatif.<br />
Qiie je craignis fe, dat ik vreesde.<br />
/« craignis fes, gij vreesdet.<br />
// cralgnlt, hij vreesde.<br />
craignis f ons, dat wij vreesden.<br />
craignis fez, gijl. vreesdet.<br />
j/f craignis fent, zij vreesden.<br />
s Z« particlpes.<br />
Participe préfent, craignant, vrëezende.<br />
• Participe pasfé, craint, gevreesd.<br />
Op dezelfde wijze worden vervoegd die op undre,<br />
olndre uitgaan, alleenlijk met dit onderfcheid,<br />
dat men een e of een 0 gebruikt, in plaatfe van<br />
een a, voor indre, naar dat men die in de onbepaalde<br />
wijze vindt.<br />
S 3
S78 Opfeilen , betreffende de vierde foort<br />
Opftellen, betreffende de vierde foort van de<br />
geregelde Werkwoorden van de vierde vervoeging<br />
, in de onbepaalde wijze, uitgaande<br />
op aindre, eindre en oindre; als<br />
(framdre , peindre en joindr.e*<br />
N°. i.<br />
De godloózen vreezen i God niet, vreesden God<br />
niet, hebben God niet gevreesd, zuilen God niet<br />
vreezen, en zouden God niet vreezen; maar de<br />
vroomen vreezen Hem a, vreesden Hem, hebben<br />
Hem gevreesd,~ en zullen Hem vreezen. Laaten<br />
wij God vreezen, want de vreeze Gods is het beginzel<br />
van alle wijsheid. Ik beklaag 3, ik beklaagde,<br />
ik heb. beklaagd, ik zal beklaagen, en ik zou<br />
beklaagen de braave ouders, die 4 godlooze kinders<br />
hebben , en de braave kinders, die flechte ouders<br />
hebben. Wij overtreeden 5, wij overtraden»<br />
wij hebben overtreden, wij zullen overtreeden, en<br />
wij zouden overtreeden dagelijks de heilige 6 geboden<br />
Gods.<br />
ï eraindre, 3 plaindre. 5 enfreindre»<br />
% le. 4 qui. 6 faint.<br />
N°. 2.<br />
Een goed Feldoverfe 1 voegt e, voegde, heeft<br />
gevoegd, zal, voegen, en zou voegen de voorzichtigheid<br />
bij 3 de dapperheid 4. 'Moedwillige 5,'ongehoorzaame<br />
en luie kinders noodzaaken 6 ons,<br />
noodzaakten ons, zullen ons noodzaaken, en zouden<br />
on,s noodzaaken, door hun flecht 7 gedrag §,<br />
ï Général m. 4 valeur f. 7 mauvais.<br />
3 joindre» ' 5 revêche. 8 conduite./;<br />
3 a. 6 contraindïe.
der vierde vervoeging, enz. 279<br />
nen 9 te 10 ftraffen; naardien 11 wij ondervinden 12,<br />
wij ondervonden, wij hebben ondervonden, en wij<br />
zullen ondervinden, dat de goede woorden 13 niet<br />
te weeg brengen 14, niet te weeg bragten, niet te<br />
weeg hebben gebragt, niet zullen teweeg brengen,<br />
en met zouden te weeg brengen de begeerde 15 uitwerhngen<br />
16. Ik wenschte wel dat gijl. mij nooit<br />
iioodzaaktet ul. te ftraffen, en dat gijl, u lietet 17<br />
beftuuren 18 door goede woorden, dan 19 zou ik<br />
mij niet beklaagen 20 over 21 de hardheid 22 uwer<br />
tarten!<br />
9 les.<br />
10 de.<br />
11 puisque.<br />
12 expérimenter.<br />
13 parole/.<br />
14 produire.<br />
15 dén" ré.<br />
16 effet IK-<br />
17 laisfer.<br />
18 conduire.<br />
IQ alors.<br />
20 (è plaindre.<br />
21 de.<br />
22 dureïé ƒ.<br />
Wij beklaagen 1, wij beklaagden, wij hebben<br />
beklaagd, wij zullen beklaagen, en wij zouden beklaagen<br />
met recht 2 de geenen, welke 3 verzuimen 4,<br />
verzuimden, hebben verzuimd, zullen verzuimen,<br />
en zouden verzuimen den kosteiijken tijd hunner<br />
jeugd, welke nooit wederkomt 5, nooit wederkwam,<br />
nooit is wedergekomen, nooit zal wederkomen, en<br />
nooit zou wederkomen. Indien gijl. niet waarneemt<br />
6, gijl. niet waarnaamt, gijl. niet hebt waargenomen,<br />
en 'gijl. niet zult waarneemen de gele.<br />
geilheid, die 7 wij ul. aanbieden 8, wij ul. aanboden,<br />
en wij ul. zullen aanbieden, zult gijl. zekerlijk<br />
9 betreuren 10 den verlorenen 11 tijd. "Voegt 12<br />
des 13 de leerzaamheid 14 bij 15 de gehoorzaamheid,<br />
en gijl. zult u daarover 16 niet beklaagen 17!<br />
1 plaindre. 7 que.<br />
2 a juste titre. 8 ofFrir.<br />
3 qui- 9 certainement,<br />
4 négliger. 10 regretter.<br />
5 re venir. n perdu.<br />
6 faifir. 12 joindre.<br />
S 4<br />
13 donc.<br />
14 docilité/.<br />
15 a.<br />
16 an.<br />
17 repentir.
«8$ Opfeilen, betreffende de vierde foort<br />
Veele lieden veinzen i , veinsden, hebben ge-s<br />
veinsd , zullen veinzen, en zouden veinzen ons<br />
zeer 2 te 3 beminnen in 4 onze tegenwoordigheid;<br />
terwijl 5 zij toonen 6, in ons afzijn 7, dat 8 zij<br />
ons haaten, ons haatten, ons zullen haaten, en<br />
ons zouden haaten. De oprechtheid'9 des hanen is<br />
eene deugd, die 8 de heiligfteio mannen ons afmaa?<br />
len 11, ons afmaalden, ons zullen afmaaien, en ons<br />
zouden afmaaien als 12 zeer treffelijk 13. Een kind,<br />
dat 14 voorgeeft, voorgaf, heeft voorgegeven, en<br />
zal voorgeeven, door eene bedriegelijke 15 uiterlijkheid<br />
16, te zijn 17 aangedaan 18'over 19 "zijne voorledene<br />
20 mis/lagen 21, 'zonder dnt 22 zijn hart hierin<br />
23 deel hehbe 24, is een onderwerp 25, dat de<br />
verachting 26 van ieder een 37 verdient 28.<br />
1 feindre.<br />
2 beaucoup,<br />
3 de.<br />
4 en.<br />
5 tandisque.<br />
6 prouver.<br />
7 abfence/.<br />
8 que.<br />
9 fincérité ƒ.<br />
30 fainu<br />
ït dépeindre.<br />
11 comme.<br />
13 excellent.<br />
14 qui.<br />
15 trompeur,<br />
16 dehors,<br />
17 d'être.<br />
ï8 touché.<br />
19 ce.<br />
%o pasfé.<br />
si faute/.<br />
22 fans que.<br />
23 y.<br />
24 avoir part, p^ej.<br />
du fulj x<br />
25 iujet m.<br />
26 mépris m.<br />
27 tout le monde.<br />
28 mériter.<br />
Men zalfde 1 oudtijds 2 de koningen, de> hoogepriesters<br />
3 en de propheeten 4. De //^re 5 ^è/yr<br />
Christus 6 is gezalfd geweest 7 den heiligen 8,<br />
Geest en met kracht' 9. Men zaltt, men zaifde,<br />
inen heeft gezalfd, men zal zalven, en men zou<br />
1 pindre. 4 prophete n. 7 lees van.<br />
ij autretors. 5 Seigneur. ' 8 faint.<br />
| facriScaujur m. 6 Jefus-Chrisl, 9 force ƒ.
der vierde vervoeging, enz, agr<br />
zalven nog in io onze dagen de koningen en keizers,<br />
wanneer u men hen 11 kroont ia. Wii W<br />
zen, wij lazen wij zuilen leezen, en wij zouden<br />
leezen ,n den bijhd, dat 14 Samuel zalfde{ 5TSaul<br />
Koning over 16 Israël, teen hij de ezelinnen "an<br />
fijnen vader zocht; het 17 is die zelfde Saul dilil<br />
daarna 19 van God verhaten 20 werd 21, om dat<br />
hij overtreden had22 het gebod, dat 23 God hem Z.<br />
gegeven had, en welke noodzaakte 25 David dit<br />
zijrx opvolger 26 werd 27, om zich te verbergen d<br />
m het land 29 der Philistijnen 30. *<br />
6, ï? f<br />
r<br />
? ce<br />
- 24 lui.<br />
er 6<br />
' ^ qU<br />
h 4contraindre2^<br />
3 eouronner. \% Sonné t % e<br />
*«» \<br />
15 2jret. 2 2 enfreindre. 2 9 p a ï s w.<br />
10 lur. a 3 q u e. 3 Q p^.^ ^<br />
°r r<br />
XVII. R E G E L .<br />
wY ijfde<br />
/ n<br />
^<br />
f o o r t v a<br />
" ^ geregel,<br />
de Werkwoorden der vierde vervoeging<br />
de onbepaalde wijze, uitgaande 0% dn<br />
tre.pre; als rendre, wedergecven, bat- '<br />
f** flaan<br />
> rompre, brecken.<br />
Voorbeeld van vervoeging der geregelde werkwoorden<br />
rendre, battre, rompre.<br />
l y<br />
infinitif, rendre, battre, rompre.'<br />
ZSindicatif le préfent.<br />
Je rend,, fi bats, fi romps.<br />
Pu rends, tu bats, 'tu romps.<br />
ürend, n bat, il rompt\<br />
Si
a8z Over de vijfde foort der vierde vervoeging.<br />
Nous rendons, nous battons, nous rompons.<br />
Fous rendez, vous battez, vous rompez.<br />
lis r endent, ils battent, ils rompent.<br />
Le premier prétérit.<br />
Je rendois, je battois, je rompols.<br />
Tu rendois, tu battols , tu rompols.<br />
Jlrendoit, il battoit, il rompoit.<br />
Nous rendions, nous battions, nous rampions.<br />
Vous rendiez, vous battiez, vous rompiez.<br />
Ils rendolent, ils battoient, ils rompoient.<br />
Le fecond prétérit.<br />
Je rendis , je battis, je rompis.<br />
Tu rendis, tu battls, tu rompis,<br />
II rendit, il battlt, il romplt.<br />
Nous rendimes, nous battimes, nous romplmes.<br />
Vous rendltes, vous battites , vous romplt es.<br />
Ils rendirent, ils batttrent, ils rompirent.<br />
Le parfait,<br />
. SM n<br />
Tu as I<br />
II a , ,<br />
Nous avons? rendu, battu, rompu.<br />
Vous avez I<br />
Ils ont J<br />
Le plusque parfait.<br />
J'avois<br />
Pu avois j<br />
// avoit ! • T T<br />
Nous avions \ rendu<br />
Vous aviez \<br />
Ils avoient J<br />
> hattu<br />
> r m<br />
$^
Over de vijfde foort der vierde vervoeging» 283<br />
Le futur.<br />
Je rendrai. i e hattmi<br />
fber- ïSi<br />
S';^;t"^"t<br />
f^*-? Trl^rZT.<br />
L'imparfait.<br />
Je rmdrois, j e battrm,<br />
Tu rendrois {„ Til• '<br />
J e rom<br />
^is.<br />
Ilrendroit l ft!* romprois.<br />
SSÉT' «1»*<br />
# ^ K J » . t s<br />
fé&<br />
Vimpératif.<br />
Rends, ha te<br />
^ilrende' &<br />
aS 4 Over de vijfde foort der vierde vervoeging.<br />
Oue nous rendlspions, .battisfions, rompisGms,<br />
^ vous rendisfez, battisfiez, romptsjiez.<br />
ils rendisfent, battisfent, rompis fent.<br />
Les participes.<br />
Participe préfent, rendant, battant, rompant.<br />
Participe pasfé, rendu, battu, rompu.<br />
Suivre, s'enfuivre, volgen, en pourfuivre, vervol,<br />
gen zijn geregeld, en worden volgends de bovengenoemde<br />
werkwoorden vervoegd, behalven in het<br />
voorledene deelwoord; want men zegt fuivi, gevolgd<br />
, en niet fiivu.<br />
Pivre, leeven, fwvlvre, overleeven, en revivre.<br />
herleeven, zijn ook geregeld, behalven in den tweeden<br />
voofledenen en des ook in den wenfchenden<br />
tiid: want men zegt je vécus, ik leefde, en des<br />
Ae ie vécusfe, dat ik leefde, en in het voorledene<br />
deelwoord, daar men zegt vécu, geleefd.<br />
Faincre, overwinnen, convaincre, overtuigen,<br />
z'in "-eregeld, met deeze uitzondering, dat de c<br />
voor au verandert m a, e, i, o, als vainquant,<br />
overwinnende, que fe vainque, dat ik overwinne,<br />
Sn vamquis en je vaiiiquois, ik overwon, que je vainquisfe,,<br />
dat ik overwonne, nous vainquons, wij overwinnen.^<br />
^ ^ ^ ongeregelde werkwoorden,<br />
die, in de onbepaalde wijze, op dre uitgaan:<br />
Prendre, neemen, apprendre, leezen, comprendre,<br />
begrijpen, déprendre, losmaaken, désapprendre,<br />
verkeren, entreprendre, onderneemen, fe méprendre,<br />
zich vergisfen, reprendre, berispen,<br />
furprendre, overvallen, worden allen vervoegd<br />
CoftSr^ naajen, découdre, het genaaide losmaaken<br />
* recoudre, weder vastnaaien.<br />
Moudre, maaien, émoudre, ihjpen, remoudre,<br />
^SSiTopbsfen, alleen gebruikelijk in de onbepaalde<br />
wijze.
Op/lellen, betreffende de vijfde foort, enz. 28 5<br />
Abfoudre, vrijfpreeken > dhfoudre, ontbinden, r*-<br />
Joudre, befluiten. '<br />
niaïig! 0lgenden<br />
' ° P t m d n d i g e n 2 i n o n r e e l<br />
' J' S *<br />
Mettre, plaatzen, admettre, toelaaten, commettre;<br />
begaan, démettre, afzetten, entremettre, tusfchen<br />
plaatzen, omettre, weglaaten , permettre<br />
toelaaten. »<br />
De overigen zijn geregeld.<br />
Opftellen, betreffende de vijfde foort der geregelde<br />
Werkwoorden van de vierde vervoeging,<br />
in de onbepaalde wijze, uitgaande<br />
op dre, pre en tre; als<br />
rendre, rompre, battre.<br />
N°. i.<br />
Waarom i geeft gijl. niet weder 2, gaaft giil. niet<br />
weder, hebt gijl. niet wedergegeven, zult S nS<br />
wedergeeven, en zoudt gijl? liet wedergeef de<br />
dingen, die 3 een ander ul. leent 4, ul. leende<br />
en ul. zou leenen? Indien wij ul. niet wedergeeven<br />
wij ul. niet wedergaven, wij ul. niet hebben<br />
wedergegeven, wij ul. niet zullen wedergeeven, en<br />
nn 1<br />
» 1<br />
enViif<br />
m e t<br />
z o u d e n<br />
.. 1 wedergeeven het geen 5 gijl.<br />
n'n g,jl<br />
' ° n<br />
, S<br />
Ï^.Pil. ons hadt gefeend<br />
HA t<br />
e n e n<br />
£ '<br />
w i<br />
J<br />
z o u d e<br />
" ons nraaken<br />
6 zeer haatehjk. De meester verbiedt 7 ul., ver.<br />
V £ r b 0 d e n Z a l u L<br />
« n . ? ^ lf ' verbieden,<br />
«n zou ul. verbieden u toeteèigemn 8 de dingen,<br />
1 q U e<br />
* 4 préter. 7 déTendre<br />
2 rendre. 1 ce aue<br />
e t e n a r e<br />
0 ° *<br />
a<br />
* 3ue-<br />
6 rendre. p r; e r<br />
r
28fj Opfeilen, betreffende de vijfde foort<br />
die O ul. niet toekomen io, die ul. niet toekwamen,<br />
en die ul. niet zullen toekomen. Gijl. ver»<br />
liest I I , gijl. verloort, gijl. hebt verloren, en gijl.<br />
zoudt verliezen dikwijls daardoor 12 ons vertrouwen<br />
13.<br />
9 qui.<br />
loappartenir.<br />
11 perdre.<br />
12 par Ja,<br />
13 confiance ƒ.<br />
Het kwaad gedrag 1, dat i gijh houdt, gnh<br />
hieldt, en gijl. zult houden, bederft 3, bedorf,<br />
heeft bedorven, zal bederven, en zou bederven<br />
dikwijls de goede zeden 4 van veele 5 anderen. De<br />
welvaart 6 van een' mensch hangt af 7, hing af,<br />
heeft afgehangen, Zal afhangen, en zoü afhangen<br />
van zijn goed of van zijn kwaad gedrag^ AHe<br />
menfchen, zo wel 8 de goeden als 9 de kwaaden,<br />
zullen uitgaan 10 uit het ftof der aarde op 11 deri<br />
dag van het laatfle oordeel 12, en zij zullen hoogten<br />
13 de ftera van den Zoon des menfchen, komende<br />
op 14 de wolken 15 des hemels, om te oordeelen<br />
16 de levenden 17 en de dooden 18; en ieder<br />
19 zal ontvangen 20 alsdan 21 de ftraf of dé<br />
belooning, die 22 hij zal hebben verdiend 23 door<br />
zijn goed of door zijn kwaad gedrag.<br />
1 conduite/.<br />
2 que.<br />
3 corrompre.<br />
4 mueur/.<br />
5 plufieurs.<br />
6 bien-être m,<br />
7 dépendre.<br />
8 ausii bien.<br />
9 que.<br />
10 lortir.<br />
I 1 lees aan.<br />
12 jugement m.<br />
13 entendre.<br />
14 fur.<br />
15 nuée/.<br />
16 pour juger.<br />
17 vivant m.<br />
18 mort m.<br />
19 chacun.<br />
20 recevoir.<br />
21 alors.<br />
22 que.<br />
23 méritêe.
der vierde vervoeging, enz. fij ?<br />
N°. 3.<br />
Indien gijl. kidt i, gijl. Ieiddet, gijl. hebt seleid,<br />
en gij] z u[ t i eiden een ongebonden 2 leven<br />
daalt gijl. neder 3, daaldet gijl. neder ziir Jn „«*<br />
dergedaajd, zult'gijl. nederdalen?en -ïf<br />
geiuKKen. -fl7/«fr 6 zorgvuldiglijk 7 de /rW/t/v« s<br />
£*9 de duivel ul. 10/ul. fpandT il lal<br />
e a SHTI' , U L Z 0 U f<br />
!<br />
» Bidf cod, óp da<br />
Hij u geeve de noodige krachten, om te kunnenTr<br />
weder/laan 12 aan de verleidende 13 drifien T de\<br />
D r a k e n<br />
r-i at, hebben afgebroken f n ?niu<br />
afbreeken allen omgang met de%odlooZèn. ^<br />
' Sé « (qigneufement. 12 réfister.<br />
3 deSre J<br />
S m<br />
' fédufteur.<br />
4 infenfib,ement. £5*. SSj*<br />
|abyme M. u pour pouvoi, J S^?"-<br />
N°. 4.<br />
De goede God flrekt uit 1. ftrekte' mV h»»e.<br />
mtgeftrekt, zal uitilrekken/ e n ioTSt&cSIL<br />
vleugelen 2 zijner Godlijke W « J ? I Ï<br />
^ fchepzeleii, en Hij 5, ftorfte, Veeft get<br />
itort, en zal Horten z ne kosrplütf.<br />
8<br />
sarles& beS^rs<br />
vreezen, Hem beminden en Hem vreesden H<br />
? qr dre<br />
' ^dWptai<br />
fles oordeels, indien zij „<br />
3 miiericorde/. 7 J"'" Trt ? vere,<br />
8 Jeï><br />
" e<br />
11 abufer.<br />
.
t»8 OpHellen, betreffende de vijfde footy, enz.<br />
zijne langmoedigheid 12. Laaten wij God beminnet!<br />
en vreezen; want de vreeze Gods geleidt 13 ons<br />
tot 14 de waare 15 wijsheid!<br />
12 longanimité ƒ. 14 IS vrai.<br />
13 conduire.<br />
Wij fpannen I, wij fpanden, wij hebben gèfpand,wij<br />
zullen fpannen, en wij zouden fpannen netten*<br />
om de vogelen te vangen, welke klieven 2, klierden,<br />
hebben gekliefd, en zullen klieven de luchË<br />
met hunne vleugelen. Ik verlies, ik verloor< ik<br />
heb verloren, ik zal verliezen, en ik zou verliezen<br />
doorgaands, wanneer ik fpeel, ik fpeelde, ik heb<br />
gefpeeld, en ik zal fpeelen. De Overheid verbiedt,<br />
verbood, zal verbieden, en zou verbieden de kam- 3<br />
helen 4, om dat zii fchade doen 5, fchade deeden,<br />
fchade hebben gedaan, en fchade zuilen doen aart<br />
de maatfchappij. Da verklaaring, die gij van dee :<br />
zen fchriiver geeft, is valsch; gij verdraait 6, gij<br />
verdraaidët, gij hebt verdraaid, en gij zult vefdraajen<br />
zijne gevoelens 7.<br />
j tendre. 4 je" »». 6 tordfe.<br />
2 fendre. 5 nuire. 7 fentiment W,<br />
3 hazard.<br />
XVIIL R E G E L *<br />
Over de onderfcheidene foorten vari<br />
Werkwoorden. '<br />
Men onderfcbeidt de werkwoorden in daadlijke<br />
werkwoorden , verbes actifs, lijdende werkwoorden,<br />
verbes pasftfs, onzijdige werkwoorden-, verbes neu*<br />
tres, wederhoorige werkwoorden,.verbes réciproques,<br />
7<br />
en
Over de cnderfcheidene poorten van Werkwoorden, a8$<br />
èh bhperfoönlijke Werkwoorden, imperfonneh'•<br />
zonder de behulpzaame werkwoorden te rekenen"<br />
over welken reeds genoeg gezegd is.<br />
Over de daadlijke Werkwoorden*<br />
Des Verbes zt&ift.<br />
Men noemt eèri werkwoord daadlijk, actif, 'wan^<br />
fteer _het-hjdend, A^A kan gemaakt worden, door<br />
de bijvoeging van het werkwoord Worden • dus<br />
Is tonner, geeven, een daadlijk 'werkwoord verbe<br />
edtft om dat men het lijdend kan maaken, door<br />
te _zeggen étre donné, gegeven worden.<br />
. fVordèn, bij een deelwoord van een daadliik<br />
werkwoord gevoegd, wordt in 't Fransch door het<br />
behulpzaam werkwoord étre overgezet.<br />
Över cfe lijdende Werkwoorden»<br />
Des Verbes pasfifs.<br />
he?wi?ki? de<br />
/ Verk<br />
7 ÓOrden zi n n i e t<br />
J'<br />
«aders dart<br />
et werkwoord worden, étre, gevoegd bij het deelwoord<br />
van een daadlijk werkwoord; dus étre dm<br />
i s e e<br />
Sït £?T T*"' "<br />
fi<br />
i dend<br />
werkwoord;<br />
Over de onzijdige Werkwoorden.<br />
De-s Verbes neutres.<br />
De onzijdige werkwoorden kunnen hooit in «v<br />
onbepaalde wijze worden aanneemen: ïodSn "iin<br />
t^'J^S en/<br />
r /r<br />
U i t g a a ' "' w-t m<br />
nooit. geflapen worden , uitgegaan worden • ook<br />
a<br />
f t<br />
£ . W y** d<br />
figo Over de wederhoorige Werkwoorden.<br />
Over de wederhoorige Werkwoorden.<br />
Des verbes réciproques.<br />
Men noemt in het algemeen wederhoorige werkwoorden,<br />
verbes réciproques, dezulken, die in het<br />
Fransch altijd, in alle tijden en perfoonen, verzeld<br />
zijn van één der pronoms conjonélifs, me, te,fe 9<br />
nous, vous, le; dus zijn fe promener, wandelen, fe<br />
battre, vechten ,• wederhoorige werkwoorden: zij<br />
worden wederhoorigen genaamd, om dat zij op den<br />
perfoon of de zaak, die doet, terug zien.<br />
In die werkwoorden plaatst men altijd me voor<br />
den eerften perfoon, te voor den tweeden, en fe<br />
voor den derden, van het enkelvoudig; nous voor<br />
den eerften, vous voor den tweeden, en fe voor<br />
den derden van het meervoudig; bij voorbeeld:<br />
% me promene, ik wandel.<br />
Tu te promenes, gij wandelt.<br />
II fe promene, Kïj wandelt.<br />
Nous nous promenons, wij wandelen.<br />
Vous vous promenez, gijl. wandelt.<br />
Ils fe promenent, zij wandelen.<br />
Alleenlijk in de gebiedende wijze gebruikt men,<br />
in den tweeden perfoon van het enkelvoudig, toi in<br />
plaats van te, en de pronoms conjonélifs worden<br />
in den tweeden perfoon van het enkelvoudig, als<br />
ook inden eerften en tweeden van het meervoudig,<br />
achter aan geplaatst.<br />
Mee merke nog aan, dat een wederhoorig werkwoord<br />
nooit met het werkwoord avolr, maar altijd<br />
met étre in de zamengeftelde tijden vervoegd wordt,<br />
zo als uit het volgende voorbeeld blijken zal,
Over de wederhoorige Werkwoorden.<br />
Vervoeging van het wederhoorige werkwoord<br />
je promener, wandelen.<br />
L''infinitif le préfent.<br />
Se promener, wandelen.<br />
Le parfait.<br />
S'étrèpromené, gewandeld 'hebben*<br />
L'lndlcatifi Je préfent.<br />
Tl £ romene<br />
> ik wandel.<br />
n£-f romenes<br />
II fi promene,<br />
* #f wandelt.<br />
w a n d e I t<br />
Nous nous promenons, wij wandelen,<br />
lisje promenem, zij wandelen.<br />
Le premier prétérit:<br />
je mepromencds, ffe wandelde.<br />
Tutepromenms, gij wandelder*<br />
Ilfijt>romeno,t. MJ w a n d e l d e;-<br />
Mous nous promenions, Wij wandelden<br />
Ils fi promenmem, Ky wandelden,<br />
./c?«W prétérit.<br />
Je me promenai, ~\<br />
Tu te promenas, 1<br />
prometiates, \<br />
Ils fe promenerent, J<br />
T fl
Over de wederhoorige Werkwoorden.<br />
Le parfait.<br />
Je me fuis~\ ik heb ") -<br />
Tu fes \ promenê, gij hebt \ gewandeld.<br />
II s'est J hij heeft J<br />
Nous nous fommes~\ wij hebben!<br />
Fous vous étes 5-promenês, gijl. hebt J- gewandeld.<br />
i7f /e /o»/ J z'
Over de wederhoorige Werkwoo eyt, SO3<br />
Le futur compofé. _,<br />
Je me ferai ~\ ik zal gj m|<br />
Tu te feras f promené,%\\ zul' 5<br />
'l<br />
II fe fera j hij za*' n<br />
* [gewandeld<br />
Nous nous ferons~\ wij 7 .n f hebben.<br />
Vous vous ferez }> promenês, gijl. zWt j<br />
7/r ye feront J zij zulien J<br />
Vimparfait fimpk.<br />
Je me promener ois, ik zcni<br />
Z« ^ promener ois, gij zoudt I<br />
// /è promeneroit, larj zou «<br />
iVowj promenerions, wij zouden j* wandelen.<br />
/^«j w«j promeneriez, gijl. zoudt j<br />
Zfr _/è promeneroient, zij zouden j<br />
Vimparfait compofé.<br />
Je me ferois ~\ ik ZOU "j<br />
i« y^rö/j- > promené, gij' zoudt |<br />
7/ fe feroit J hij zou ".gewandeld<br />
Nous' nous ferions~\ wij zouden 1 hebben.<br />
Fous vous feriez y pr omenés,gijl. zoudt I<br />
yè feroient J zij zouden J<br />
Vimpêratif.<br />
Promene tot', wandel.<br />
Ofiil fe promene, laat hij wandelen.<br />
Promenons nous, laaten wij wandelen.<br />
Promenez vous, wandelt gijl.<br />
Qtt'ils fe promenent, laaten zij wandelen.<br />
Le préfent du fubjon&if<br />
Que je me promene, dat ik wandele.<br />
tu te promenes , gij wandelet.<br />
il fe promene , hij wandele.<br />
T 3
M} Oy>., er f wederhoorige Werkwoorden.<br />
Que nou ^us promenions, wij wandelen.<br />
ro«j w promeniez, gijl. wandelet.<br />
//y . p utromenent, zij wandelen.<br />
Uoptati_ f<br />
e premier et ficond prétérit<br />
et Pimparfait.<br />
Que je me promenasf, dat ik wandelde.<br />
*w /ff promenasfes, gij wandeldet.<br />
?7 yè promefidt, bij wandelde.<br />
7zo#j- KO8J promenasf ons, wij wandelden,<br />
vo«j j-'o»r promenasfiez, gijl. wandeldet.<br />
i/r yê promenasfent, zij wandelden».<br />
Ze parfait.<br />
0ste je me fois ") dat ik hebbe<br />
/o/f J* promené, gij hebbet I<br />
tf/i/tó i bijhebbe<br />
«085- nous fotons \ wij hebben f ^ ^<br />
itfw w«i /wez }» promenés, gijl. hebbet J<br />
1 s<br />
ilsfefoient j zij hebben J<br />
Z> plusque parfait,<br />
Que je me fits fe "l dat ik hadde Y<br />
tu te fusfes J> promené, gij haddet I<br />
nous nous jusjwns^ wij hadden j ,<br />
vous vousfusfiez \promenês, gijj.haddet | **•<br />
ils fe fusfent J zij hadden J<br />
Ijss participes.<br />
Participe préfent, fe promenant, wandelende.<br />
Participe pasfé, s'étant promené, gewandeld heb-,<br />
bendq.
Opfeilen, betreffende de vervoeging, enz. 29J5<br />
Opfretten, betreffende de vervoeging der<br />
wederhoorige Werkwoorden.<br />
Des Verbes réciproques.<br />
N°, i.<br />
Alle de geenen, welke zich toeleggen i, zich toelagen<br />
zich hebben toegelegd 2, zich zullen hebben<br />
toegelegd, zich zouden hebben toegelegd in hunne<br />
jeugd op de 3 nuttige en fraaje kunften en weetenichappen,<br />
winnen 4, wonnen, hebben gewonnen 5,<br />
hadden gewonnen, en zullen hebben gewonnen de<br />
achting van een leder 6, indien zij zich wèl gedragen<br />
7, zij zich wèl hebben, zij zich wèl hadden,<br />
en zij zich wèl zouden hebben gedragen 8.<br />
Legt u daarop 9 toe bij tijds 10, op dat gij ook<br />
winnet de achting van alle de geenen, die u kennen<br />
11 u kenden, u zullen kennen, en u zouden<br />
kennen! Gelukkig zijn de geenen, die zich onthouden<br />
12, zich hebben, zich hadden, en zich zullen<br />
nebben onthouden 13 van de ondeugd. Ik wenschte<br />
wel, dat gij u daarvan altijd onthouden haddet!<br />
1 s'appliquer.<br />
2 appliqués.<br />
3 lees aan de.<br />
4 s'attirer.<br />
5 attiré.<br />
6 tout le monde. 10 a tems.<br />
7 fe comporter. 11 connoitre.<br />
8 comportés. 12 s'abftenir.<br />
9 y. 13 abltenus.<br />
N°. a.<br />
De geenen, welke 1 verdrinken 2, verdronken,<br />
zijn verdronken 3, waren verdronken, en zouden<br />
zijn verdronken, houden zich vast 4, hielden ziek<br />
1 qui.<br />
4 fe tenir.<br />
2 fe noïer.<br />
T4<br />
3 noïés.
Opfeilen, betreffend* de vervoeging- 1<br />
vast, hebban zich vast gehouden 5, hadden zich<br />
vast gehouden, zullen zich vast houden, en zouden<br />
zich vast gehouden hebben aan al wat 6 zij<br />
vinden. De kwaade tijdingen 7 worden verfpreid 8 ^<br />
werden verfpreid, zijn verfpreid 9 geworden, zullen<br />
verfpreid wprdea, en zouden verfpreid gewor»<br />
den zijn eerder 10 dan de goeden. Veelen 11 bevlij-.<br />
tigen zich 12, bevlijtigden zich, hebben zich bevlij-.<br />
tlgd 13, hadden zich bevl'ijtigd, en zouden zich<br />
bevlijtigd hebben, om 14 tijdingen te verfprelden \5r<br />
welke de bewondering en de aandacht van het ah<br />
gemeen 16 gaande maaken 17.<br />
5 tenus. 10 plutót. 14 fc.<br />
tout ce jjue. 11 plufieurs. 15 repandre.<br />
7 nouvelle/. 12 s'étudier. 16 public.<br />
S fe répandre. 13 étudiés^ 17 exciter.<br />
g répandues.<br />
3-<br />
Wij hebben gezien 1 dat 2 eenige 3 vrouwen<br />
yochten 4 hebben, na dat 5 haare mannen 6 met<br />
elkander getwist 7 hadden. Wij dachten, dat die.<br />
vrouwen elkander zouden vermoord 8 hebben. Zij<br />
zijn echter met elkander weder verzopnd 9 geworden<br />
door onze tusfchenkomst 10. Mijn neef heeft<br />
aan zijnen vader geklaagd 11, dat wij altijd met<br />
elkander twisten, en dat wij altijd met elkander<br />
zouden hebben getwist. Zijne ouders zijn ten dien<br />
' inde 12 gegaan 13 tot onzent 14, om 15 daarvan 16<br />
•ennis te geeven 17 aan mijne ouders en aan de<br />
5<br />
I vu. 8 elkmdsr vermoor- 11 fe plaindre.<br />
3 que. den,fe tuer.wr- 12 effetm.<br />
3'auelque. moord, tuées., 13 gaan, fe rendre ^<br />
4 £attues. 9 met elkander we- ' gegaan, rendus,<br />
5 aprèsque. der verzoenen, fe 14 chez nous.<br />
#rnari. reconcilier, ver* 15 pour.<br />
7 met elkander twis- zoend, reconci. 16 en.<br />
ten, fe quéreller, liées. 17 donner avis.<br />
getuist, querellés. 10 entremi(t|/.
der wederhoorige Werkwoorden. 2 0 7<br />
Uwen; maar zodra 18 wij dat bemerkt 19 hebben<br />
hebben wij ook geklaagd 20, dat hij vecht 21 , dat<br />
hij vocht, dat hij heeft gevochten, en dat hij zou<br />
hebben gevochten met ieder een 22.<br />
18 dèsque. 20 plaints. 22 tout le monde<br />
19 appercus. 21 fe battre»<br />
N°. 4.<br />
De jeugd vermaakt zich 1 en houdt zich op a,<br />
vermaakte zich en hield zich op, heeft zich vermaakt<br />
en opgehouden 3, zal zich hebben vermaakt<br />
en opgehouden, zou zich hebben vermaakt en opgehouden<br />
met 4 beuzelingen 5, en zij geeft zich<br />
over 6, zij gaf zich over, zij heelt zich, zij had<br />
zich, zij zal zich hebben, en zij zou zich hebben<br />
overgegeven 7 aan haare ongeregelde 8 driften 9. Gijl.<br />
hebt u, hadt u, zult u hebben, en zoudt u hebben<br />
tot nog toe 10 opgehouden n met de ijdellfe<br />
beuzelingen 5 maar ik wenschte wel, dat gijl. u toelaget<br />
12 en dat gijl. u haddet toegelegd 13 op 14.<br />
de nuttige kunllen èn weetenfchappen i Indien gijl.<br />
u onthoudt 15, gijl. u onthieldt, gijl. u zult onthouden,<br />
en gijl. u zoudt hebben onthouden 16 van<br />
die beuzelachtigheden 17, zult gijl. u maaken 18, en<br />
zoudt gijl. u hebben gemaakt 19 aangenaam aan<br />
uwe ouders en aan uwe meesters.<br />
1 ft divertir. 8 déréglée. ,4 u a a j n,<br />
2soccuper. 9 pasfion/. ï 5 s'abftenïr.<br />
3 divertie.occupee. 10 jusqu'apréfent. 16 abftenus.<br />
4 de. II occupés. 17 frivolité ƒ.<br />
5 bagatelle. 12 s'appliquer. 18 fe rendre.<br />
6 fe hvrer. 13 appliqués, 19 rendus.<br />
7 ,iyrée.<br />
Ti
ao8 Opfeilen, betreffende de vervoeging<br />
N°. 5.<br />
De huichelaar^ 1 is een zonde, tegen dewelke<br />
de Heere Jefus zich verklaart 2, zich verklaarde,<br />
zich heeft, zieh had, zich zal hebben, en zich<br />
zou hebben verklaard in het nieuwe 3 testament.<br />
De huichelaars 4 bedienen zich 5, bedienden zich,<br />
hebben zich, hadden zich, zullen zich hebben, en<br />
zouden zich hebben bediend 6 van het masker 7<br />
van godvrucht 8; zij bedekken zich 9 daarmede 10,<br />
zij bedekten zich daarmede, zij hebben zich daarmede,<br />
zij hadden zich daarmede, zij zullen zich<br />
daarmede, en zij zouden zich daarmede bedekt 11<br />
hebben, om 12 aldus 13 de braave en deugdzaame<br />
lieden te verleiden 14; maar indien wij neemen 15,<br />
wij namen, wij hebben, wij hadden, wij zullen<br />
hebben, en wij zouden hebben genomen de moeite<br />
16 om 17 hen 18 te ontmaskeren 19; als dan 20<br />
zullen wij ontdekken 21 monfterdieren 22, welke 23<br />
zich op den hals hebben gehaald 24 de verfoejing 25<br />
van alle eerlijke lieden.<br />
1 hypocrifie ƒ.<br />
2 fe déclarer.<br />
3 nouveau.<br />
4. hypocrire m.<br />
5 fe fervir.<br />
6 fervis.<br />
7 masqué m,<br />
8 pieté ƒ.<br />
9 le co u vrir.<br />
10 en.<br />
11 couverts.<br />
12 pour.<br />
13 ainli.<br />
14 féduire.<br />
15 fe donner.<br />
16 peine/.<br />
17 de.<br />
N°. 6.<br />
18 les.<br />
19 démasquer.<br />
20 alors.<br />
21 appercevoir.<br />
22 monfire m.<br />
23 qui.<br />
24 s'attirer.<br />
25 détestation ƒ.<br />
Het 1 gebeurt 2 wel, dat wij ons verbeteren 3 en<br />
dat wij ons hechten 4 aan de deugd, dat 5 wij ons<br />
hebben, dat wij ons zullen hebben, en dat wij<br />
1 il.<br />
2 arriver.<br />
3 fe corriger. 5 que.<br />
4 s'attacher.
• der wederhoorige Werkwoorden.<br />
ons- zouden hebben verbeterd 6 er, Jat<br />
gullen hebben gehecht 7 aan \l ZJ?<br />
W l J o n s<br />
wij ons bevinden?Ls bev^ndl gd<br />
-'-<br />
W a n n c e r<br />
ben, wij ons hadden wij o„ sïuM^iiT' ^<br />
wij ons zouden hebben alrijdTlevond!n o^ v\^<br />
me en deugdzaame lieden; maar ik verbeeld J }<br />
ITtrSuver. ? Ï J E * * J * * *<br />
aan ovSav n wif" 2<br />
°/ er<br />
S eeven<br />
> wij ^ns daar.<br />
o n s d a a r a a n<br />
d Ls,?S ' • hebben, wii ons<br />
daaraan hadden, WIJ ons daaraan zullen hebben en<br />
7e S? daaraan<br />
/ouden hebben overgegeven,,zuU<br />
kn Wij ons «r
3oo Opfeilen, betreffende de vervoeging<br />
té kunnen 19 beftaan 20 geduurende 21 den koüiea<br />
winter: insgelijks 22 verrijkt 23 uwen geest met 24<br />
de noodige kundigheden, op dat gijl., in uwen ouderdom,<br />
altijd hebbet een middel 25 om 26 uwen<br />
kost 27 te winnen 28!<br />
19 pour pouvoir. 23 enrichir. 26 de.<br />
20 fubfister. 24 Jsw van. 27 pain.<br />
21 pendant. 25 moïen m. 28 gagner.<br />
42 de même.<br />
N°. 8.<br />
Alle heerlijkheid 1, alle/iwAf 1, alle **wc& 3 «<br />
«w** 4 deezer eeuwe is «Zf 5 een rook, dien de<br />
wind wegvoert 6, en als een damp, welke verdwiint<br />
7 , verdween, is verdwenen 8, en zou verdwenen<br />
zijn; het Is 9 als eene fchaduw, welke<br />
voorbijvliegt 10, voorbijvloog, is voorbijgevlogen 1I,<br />
en zal voorbijgevlogen zijn, als een droom, die<br />
in een oogenblik, voorbijgaat 12. Wanneer de<br />
mensch, die naar 13 Gods beeld 14 gefchapen isgeweest,<br />
zich ziet opgebeurd 15 uit het: ftof iö,<br />
pronkt 17 hij, pronkte hij, heeft hij, had hij, zal<br />
%\\ hebben, en zou hij hebben gepronkt voor<br />
eehigen 18 tijd, en hij maakt zich 19 hij maakte<br />
zich, hij heeft zich, hij had zich, hij zal zich hebben<br />
en hij zou zich hebben gemaakt ontzachlijk 20;<br />
maar zodra 21 de dood hem 22 treft 23, ^, e h e e r<br />
_ -<br />
liikheid, alle magt en alle glans 24 der inktte en<br />
magtigfte monarchen 25 veranderen 26, en zuuen<br />
ï magnifieenee ƒ.<br />
2 gloire ƒ.<br />
3 force/.<br />
4 puisfance/.<br />
5 comme.<br />
6 emporter.<br />
7 s'évanouir.<br />
g évanouie.<br />
9 c'est,<br />
10 s'envoler.<br />
11 envofée.<br />
12 pasfer.<br />
14 image/.<br />
15 élevé.<br />
jó pou3Üere ƒ.<br />
17 fe pavaner.<br />
38 quelque.<br />
19 fe rendre.<br />
20 rédomable»<br />
21 dèsque.<br />
22 le.<br />
23 frapper.<br />
24 éclat m.<br />
25 monarquem.<br />
26 fe converür.
der wederhoorige Werkwoorden. goj<br />
zijn veranderd 27 In 28 ftof, en worden 29, werden<br />
, en zouden zijn geworden 30 tot niéts 31.<br />
27 eonvertls. 29 (ê redüire. 31 a néant.<br />
28 en. 30 reduits.<br />
Eenigen 1 hebben den mensch vergeleken 2 £ƒ/<br />
^ff 3 opborrelingen 4 van het water, welke öpz»^<br />
/ra 5 en wVl* verheffen 6, opzwollen en zich verhieven,<br />
zijn opgezwollen f en zich hebben verheven<br />
8, waren opgezwollen en zich hadden verheven,<br />
en welke daarna 9 nederzakken 10 en terlVmd<br />
wegvloejen 11, neder zijn gezakt 12 en weggevloeid 13*.<br />
£w« als 14 er z//« 15 beeken 16, welke uitdroegen<br />
17, uitdroogden, «/V zijn gedroogd 18, waren<br />
uitgedroogd , zullen zijn en zouden zijn uitgedroogd<br />
door de fterke hitte; insgelijks 19 alle vertroostingen,<br />
welke nier afvloejen 20 van de bron ai des<br />
levens, worden bevonden 22, werden bevonden, en<br />
zijn bevonden 23 geworden zonder kracht 24, wanneer<br />
de diepe droefheid, de fchrik 25 en de angst 26<br />
zich meester maaken 27, en zich zullen hebben meester<br />
gemaakt 28 van eene zondige 29 ziel.<br />
1 quelques uns.<br />
2 comparer.<br />
3 lees aan de.<br />
4 bouillon m.<br />
5 s'enfler.<br />
6 s'élever.<br />
7 en fles.<br />
8 élevés.<br />
9 enfuite.<br />
10 s'abaisfer.<br />
11 s'écouler.<br />
12 abaisfés.<br />
13 écoulés.<br />
14 comme.<br />
15 il y a.<br />
16 ruisfeau m,<br />
17 fe tarir.<br />
18 tarls.<br />
19 de même.<br />
20 découler.<br />
21 fource/i<br />
22 le trouvsr.<br />
23 tiouvées.<br />
24 efficace/.<br />
25 fraïeur/.<br />
ao" amtieté/,<br />
27 lè fiiifir,<br />
28 faifies.<br />
99 péeheur.
304 Over de onregelmaatige Werkwoorden.<br />
XIX. R E G E L .<br />
Over de onregelmaatige Werkwoorden*<br />
ABS» ACQ, ALL. ASS. BEN.<br />
Abfiudre, vrijfpreeken > tnf., ƒ'abfous, ik fpreek yrife<br />
tu abfous, 'il abfout, nous abfolvons, vous abfiolvez,<br />
ils abfiolvent, préf. de Plnd,, abfous, abfoute, vrijgefproken,<br />
part. pasfé; zo ook disfoudre. .<br />
Acquérir, verkrijgen, infi, facquiers, ik verkrijg,<br />
tu acquiers, il acquiert, nous acquérons, vous acquérez,<br />
ils acqulerent, préf. 'de Plnd., facqui'sj<br />
ik verkreeg, a prét., pacquerrai, ik zal verkrij.<br />
gen, fut., acquis, acquife, verkregen, part. pasfé;<br />
zo ook enquérir, requérir*<br />
Aller, gaan, infi, je vais of je vas, ik ga, tu vas,<br />
il va, nous allons, vous allez, ils vont, préf de<br />
Plnd., fallai, ik ging, 2 prét., flrai, ik zal<br />
gaan, fut., que faille, dat ik ga, que tu ailles,<br />
qu'il aille; que nous allions, que vous alliez, qu'ïls<br />
alllent, préf. dufiubj., allé, allée, gegaan, part.<br />
pasfé.<br />
In de gebiedende wijze neemt va, ga, een s<br />
aan, als er y op volgt, vas y, ga er heen; maar<br />
volgt er na y nog een werkwoord, dan laat men de<br />
f weg; als: va y donner ordre, ga er bevel toe<br />
geeven.<br />
Asfaillir, befpringen, inf i nous asfaillons, wij bebefpringen,<br />
vous asfaillez, ils asfalllent, préf de<br />
Plnd-, fasfaillis, ik befprong, 2 prét., asfailli,<br />
asfaillie, befprongen, part. pasfé, fasfatlhrai of<br />
fasfaillerai, ik zal befpringen, futur. _<br />
Bénir, zegenen, inf., je bénis, ik zegen; tu bénis,<br />
il bénit, nous bénisfins, vous béntsfez, ils hémt*
Over de onregelmaatige Werkwoorden.<br />
fcöjj<br />
BOI. BOU. BRA. BRÜ. CIK. CLO. CON. COU.<br />
fen, préf de Plnd je bénh, ik zegende, 2 prét •<br />
bent beme oï hemt benite, gezegend, part!Z'sl<br />
fié; bemt, tte gebruikt men, ais eFvanzaïkén <br />
fproken wordt die door kerkelijke perfoonen "ezel<br />
gend zijn; als: * bénlt, de PeaubénTe'<br />
drinken, ƒ, i k drink, ,* * o / f „<br />
de Itnd je bus, ik dronk, a prét,, bu bul'<br />
gedronken, part. pasfé, zo ook rebolre. * '<br />
Bomllir kooken, «f, bous, ik kook, #g ^<br />
nous bouillons, vous houlllez, ils bouillent*<br />
boutllirai of W W , ik zal kooken, ƒ«/ &f<br />
«, gekookt, part. pasfé.<br />
9<br />
*<br />
Braire, balken, //braif, bif balkt, /Yr braient<br />
zxyh^en, prif de Plnd., il braira, Z irlt<br />
ront, hij zal, zij zullen balken, futur.<br />
Bruire raazen, infi, // hij raasde,<br />
^^r^' 1<br />
^' ^«-zendT,<br />
Ctrconcirè, befnijden, //;/., «W/, i k b e f ..,<br />
Clore oi clorre, 11 uiten, //;ƒ., c f e i k flaft. , .<br />
cfcr, tl clot, préf. de Plnd.] {los, cllfie gXten<br />
P^/'P^fi zo ook enclorre, reclorre.<br />
8 U 1 0 t e n<br />
'<br />
Conclure, beOuiten, ,•«ƒ., i k b e f l .<br />
o /.^ ' / ^ «/'«fi /
gc4 Over de onregelmaatige Werkwoorden*<br />
COIL CRO. CUE. DEC» DIR. ECH» ECL. ECR É<br />
de rindi, je coufis, ik naaide, 2 prét., coufu, ue ±<br />
genaaid, part. pasfé, zo ook découdre, recoudre.<br />
Courir, loopen, infi, je cours, ik loop, /& cours, it<br />
court, nous courons, vous coürez, ils courent, préf.<br />
de Vind., je courus, ik liep4 2 prét., couru, ue,<br />
gelopen, part. pasfé, je courrai, ik zal loopen,<br />
futur, zo ook accourir, concourir, discourir, eneourir,<br />
par courir, recourir, fecourir.<br />
Cr oir e, gelooven, infi, je crois, ik geloof, tucrois,<br />
il crolt ,nous croïons, vous croiez, ils croient, préf.<br />
de Plnd., je crus, ik geloofde, 2prét., cru, crue,<br />
geloofd, 'part. pasfé.<br />
Cueilllr, plukken, infi., je cuelllé, ik pluk, tu cueilles,<br />
il cueille, nous cueillons, vous cueillez, ils cueillent,<br />
préf. de Vind., je cueillis, ik plukte , 2prét.<br />
cuellli, ie, geplukt, part. pasfé, je cueillerat^ ik<br />
zal plukken y futur; zo ook accueillir, recuell/ir.<br />
Déchoir, vervallen, infi, je dichols, ik verval, til<br />
dèchois, il déchoit, nous déchoyons, vous déchoyez,<br />
ils déchoient; fommigen fpreeken uit, en fchrijven^<br />
déchéons, déchéez, déchéent, préf de P'md.^ zonder<br />
eerften voorledenen tijd; je déchus, ik verviel,<br />
2 prét., je décherrai, ik zal vervallen, fut.$<br />
déchu, ue, vervallen, part. pasfé.<br />
ï)ire, zeggen, infi., je dis. ik zeg, tu dis, il ditt nous difins, vous dit es, ils difient, préf. de Pind,,<br />
je dis, ik zeide, 2prét., dit, dite, gezegd,part.<br />
pasfé; zo ook redlre.<br />
Ëcheolr, te beurt vallen, infi,, il échet, hij valt- të<br />
beurt, préf. de Vind., féchus, ik viel te beurt,<br />
2prét., fécherrai, ik zal te beurt vallen, fut. *<br />
èchu, ue, te beurt gevallen, part. pasfé.<br />
Eclorre, ontluiken, infi, of éclore, il èclot, hij ontluikt,<br />
ils éclofent, zij ontluiken,/^ de Pipd, t<br />
il éclorra, ils éclorront, zij zal, zij zullen ontlui*"<br />
ken, éclos , éclofie, ontloken, part. pasfé.<br />
Écrire, fchrijven, infi, fécris, ik fchrijf, tu écrls,<br />
il écrit, nous écrivons, vous écrivez, ils écrivent,<br />
préfi de Pindic., j'écrivis, ik fchreef, 2 prét ,<br />
r<br />
écrit,
Over de onregelmaatige Werkwoorden. 3bjJ<br />
EIW. EXC. FAT, FOR. FAL. FRI. FUL<br />
• écrit, écrite, gefchreven, part. pasfé; zo ook ré<br />
/ 0 U S m r e<br />
S > * e<br />
> ProscWe, dï<br />
Envoyer zenden, infi, fenvoie, ik zend, tu en.<br />
voies, tl envOte, nous envoions, vous envoi> l<br />
envoient, préfi. de Pind., fénZi T ^ t<br />
*pr t fenverrai, ik zal zenden, fut énvot<br />
jLxctare, v. tl uiten, nfo, W Ord t vervoegd al-, cm<br />
dure, behalven ,n het voorledene deelloorl ZTt<br />
»jxclus, exclufe of e Xclue, uitgeflote",'/-?<br />
Failllr m\&n,finf., jefaillis % ik miste, 2 prét '<br />
de, part. préf; zo ook défalllir. *<br />
^/«, doen, inf.Jefhls, ik doe, // fy; t<br />
• ils font, prlr<br />
^ doen fiu,. que j e fis fi, dat ik doe , ^ ,«<br />
qfflfasfie,.que nous fasfons, que vols fZ<br />
fez, qiPils f as fent, préf. du jhbj fif, h Jufi<br />
gzdzan, part pasfié; zo ook LLfilrtdéfilé'<br />
refatre. fattsfaire, fiurfitlre. ' ,<br />
Po,faire, malfaire, méfaire en parfalre, werden ailei,<br />
in de onbepaalde wijze en in de wmeSelde<br />
tijden gebruikt; als: il a malfiait, hij heeFkm.<br />
lijk gedaan; maar men «gt „ie : Lus VafiX<br />
fins; men zegt: nous fat lom mal. ^<br />
Falhir moeten, infi, ilfi,ut, préf d e Plnd , U<br />
. ffoit 1 prét , ilfifiut, apj., ilafiau parf<br />
tl fiaudra fit. , il faudroit , irnparf.<br />
P<br />
'<br />
1 9<br />
fit tufirls, il<br />
pasfé! J<br />
' " ^hrzden , plrt.<br />
/ W V<br />
i k o n t v<br />
TtT^ ff* > ' higt,<br />
& ^ hfi 0US<br />
fp'°" s<br />
\^ fi-yez, ils fJent,<br />
& £ • l<br />
d<br />
l>J e<br />
f uls<br />
> i k<br />
ontvlügtte, 2 prét.,<br />
l k b e n<br />
\;; rf*'> ^Vlugt, parfi-; zo\,lien-<br />
V
3c6 Over de onregelmaatige Werkwoorden.<br />
LIR. LUI. MET. MOU. NAI. NUL OUI.<br />
Lire, leezen, inf., je lts, ik lees, tu lis, il' Ut,<br />
nous li [ons, vous lifez, ils li fent, préf de Vind.,<br />
je lus, ik las, aprét., lu, gelezen, part. pasfé;<br />
zo ook élire en relire.<br />
Luire, glinfteren, inf, je luis, ik glmftef, tu luis,<br />
il luit, nous luifons, vous lui fez, ils lui fent, préf.<br />
de find,, je luifts, ik glinlterde, a prét., lm,<br />
luie, gegHnrterd,-./>^. pasfé; zo ook reluire.<br />
Mettre, zétten, inf., je mets, ik zet, tu mets, tl<br />
met, nous mettons, vous mettez, ils mettent, préj.<br />
de find., je mis, ik zettede, aprét.,. mts, mife,<br />
gezet, part. pasfé; zo ook admettre, compromettre,<br />
démettre, entremettre, omettre, per mettre.<br />
Moudre, maaien, inf, je mouds, ik maal, tumoitds,<br />
ilmoud, nous moulons, vous moulez, tls moulent,<br />
préf. de find., je moulus, ik maalde , a prét.,<br />
moulu, gemalen, part. pasfé, zo ook émoudre,<br />
remoudre.<br />
Mourir, (terven, inf., je meurs, ik fterf, tu meurs,<br />
il meurt, nous mourons, vous mourez, ils meurent,<br />
préf. de find., je mourus, ik llierf, a prét., je<br />
fuis mort, ik ben geftorven, parfi, je mourrat,<br />
ik zal fterven, fut.<br />
Mouvoir, be weegen, inf, je meus, ik beweeg, tu<br />
meus, il meut, nous mouvons, vous mouvez, tls<br />
meuvent, préf de find., je mus, ik beweegde,<br />
2 prét., mu, beweegd, part. pasfé; zo ook<br />
émouvoir. ,<br />
Naltre, geboren worden, inf, je nats, tk word<br />
geboren, tu nais, il nait, nous naisfons, vous<br />
nats fez, ils natsfent, préf de Find., je naqnts, ik<br />
werd geboren, a prét., je fuis né, ik ben gebören,<br />
parf.; zo ook renaitre.<br />
Nuire, fcliaaden; zie luire,<br />
Ouir, hooren, inf, dit werkwoord is alleen maar<br />
in 't gebruik in de onbepaalde wijze, f infinitif,<br />
in den tweeden voorledenen tijd. fouts, ik hoori<br />
de, en in de zamengeltelde tijden fai out, ik hess<br />
gehoord, en zo voords.
Over de -onregelmaatige Werkwoorden. 3öj><br />
PAL PLE. POU, PRE. PUE.<br />
Paitre, weiden, inf.-, je pais, ik weid tu tak it<br />
TrP£%f? 0<br />
^ r s<br />
* A<br />
frej. de l tnd.; zo ook repaitre.<br />
• Pleuvoir regenen inf il p k u t h e t -<br />
A hnhïïfljtleaveit, het regende, i pr t %}<br />
'hV^V **!em**i hef zal regenen,'// 2<br />
net regenen, of, dat het regene, préf. du fubi<br />
,<br />
J J<br />
pleuvant, regenende, part. préf. ''<br />
Pourvoir, voorzien, inf., je pourvols, ik voorzie'<br />
f jmmj.A tl pourvoit, nous pounvions , vfus<br />
pourvojez, tls ponrvorent, préf, de find., jèpour.<br />
vus l k v o o r z a g 9 ^. y ^<br />
. pTr^tfé.^'' *<br />
V 0<br />
°- k<br />
k%w/r, kunnen, inf, Je puls of ,V i k k n n<br />
tu peux, tl peut, nous pouvons f 'vous pouvez/ih<br />
peuvent,préj. dePind., je pus, ik kon, Tïrét<br />
pu, part. pasfé, jepourral,\ z a ) kunnen fut<br />
quejepuisf, dat ik kunne, pUf dVSt<br />
y<br />
/ W « , neemen /»/:, ^4 i k / "<br />
prends, ,1 prend, nous prenons, vous prenez i s<br />
prenttent, préf. de Plnd/, je pril ik J^?p\<br />
prts ^ genomen» par^pasfé; zo ook appren'<br />
dre, cemprendre, déprendre, desapprendre .entreprendre,<br />
fe méprendre, refrendre furprendre.<br />
Prevaioir, beter zijn, ƒ* pyevaix, .^ ben be.<br />
. lm> taptevauX, ulPrevmt< mus prevalons, vous<br />
prevalez, tls prevalent, préf. de Plnd., je preva.<br />
lus, ik was beter, , ^ /, m w/«,'b e l£- ge<br />
weest ^ / e j ^ w ^ / j at 2ftl befe r<br />
d e<br />
• Syilf" ï l e<br />
P revale<br />
*<br />
e<br />
«'<br />
da<br />
t ik beter zij, ^<br />
frévoir, voorzien<br />
Puer (bnken,<br />
wordt vervoegd a!s pourvvr. r<br />
y e / M, i k \ ^ / t u<br />
/ ;<br />
put nous puons, vous puez, ils puent. «rtf\ö<br />
^ ik Honk, 2 ir^f,<br />
ïronken, part. pasfé. '<br />
V e»!<br />
' *<br />
V a
3o8 Over 'de onregelmaatige Werkwoorden.<br />
QUE. RES. RIR. SAI. SAV. SUI. SUR. TRA.<br />
Quérir, haaleir, is, alleen in 't gebruik in de onbepaalde<br />
wijze, met bijvoeging van aller, gaan,<br />
envoyer, zenden, of venir, komen, H va quérir,<br />
hij gaat haaien, enz.<br />
Réfoudre, oplosfen, inf., je ré fous, ik los op, tu<br />
réfous, il ré fout, nous réfolvons, vous refolvez, ils<br />
réfolvent, préf. de find., je réfolus, ik loste op,<br />
sprét., réfolu, opgelost, part. pasfé.<br />
Rire, lagchen, inf, je ris 3 ik lagch, tu ris, il rit,<br />
nous rions, vous riez, ils rient, préf. de find., je<br />
ris, ik lagchte, 2 prét.,ri, rie, gelagchen, part.<br />
pasfé.<br />
Saillir, uitfpringen, inf, van wateren gefproken,<br />
is geregeld, en wordt vervoegd als punir, ftraffen;<br />
maar fallllr, uilfteeken in de bouwkunde,<br />
maakt /'/ faille, ils faillent, préf. de find., ilfaiU<br />
hit, 1 prét., il faillera, fut., il failleroit, imparfi.<br />
qiPil faille, préf. du fubj., qifil faillit, opt.<br />
Savoir, weeten, inf, je /'ais, ik weet. tu fais, il<br />
fait, nous favons, vous favez, ils favent, préf.<br />
de find., je fis, ik wist, 2 prét., je faurai, ik<br />
zal weeten, fut., que je fache, dat ik weete,<br />
que tu faches, qu'll fache, que nous fachions,<br />
que vous fachiez, qtPils fachent, préf. du fubj.,<br />
fachant, weetende, part. préf, fu, geweten,<br />
part. pasfé.<br />
Suivre, volgen, inf, je fins, ik volg, tu fuis, il<br />
puit, nous fiuivons, vous fiuivez, ils fiuivent, préf.<br />
de find., je fiulvls, ik volgde, 2 prét., juivi, ,<br />
gevolgd, part. pasfé.<br />
Surfeoir. opfchorten, infi, je fur fits, ik fehort op,<br />
tu fur f ois, il furfolt, nous firfoyons, vous furfiyez,<br />
ils furfiient, préf. de find.,. je fiurfis, ik fchortte<br />
op, 2prét., je furfeoirai, ik zal opfchorten, fut ,<br />
furfis, ife, opgefchort, part. pasfé.<br />
Traire, melken, infi, je trais, ik melk, tu trais,<br />
il trait, nous trayons, vous trayez, ils traient,<br />
préf. de find., trait, gemelkt, part. pasfé.
Over de onregelmaatige Werkwoorden. 30^<br />
VAL VAL. VET. VIV. VÖI. VOU.<br />
Faincre, overwinnen, inf., je vxilncs, ik overwin,<br />
tu vaJncs, il vainc, nous vainquons, vous vainquez,<br />
ils vainquent, prfjt. de find., je valnquts, ik overwon,<br />
2 prét., vaincu, overwonnen, part. pasfé;<br />
zo ook tonvalncre.<br />
Valoir, gelden, inf, je vaux, ik geld, tu vaux, il<br />
va ut, nous valons, vous valez, lis valent, préf de<br />
Vind., je valus, ik gold, 2 prét., je vaudrai, ik<br />
zal gelden, fut., que je vaille, dat ik gelde, préf.<br />
du fubj., valu, gegoldan, part. pasfé; zo ook<br />
équi valoir, revaloir en pré valoir.<br />
Fétir, kleeden, inf, jevêts, ik kleed, tu vêts, il<br />
vét, neus vet ons, vous vêtcz, ils vétent, préf. de<br />
find., jevétis, ik kleedde, 2 prét., vêtu, ue,<br />
gekleed, part. pasfé; zo ook devétlr, revêtir, furvêtir.<br />
Fivre, Ieeven, inf, je vis, ik leef, tu vis, il vit,<br />
nous vlvons, vous vivez, ils vivent, préf. de Plnd.,<br />
je vêcus, ik leefde, 2 prét., vécu, geleefd, part.<br />
pasfé; zo ook revlvre en furvivre.<br />
Volr,, zien, 1'inf, je vois, ik zie, tu vols, 11 volt,<br />
nous voions, vous voiez, ils voient, préf de Vind.,<br />
je vis, ik zag, 2 prét;, je verral, ik zal zien,<br />
fut., vu, vue, gezien, part. pasfé; zo ook entrevoir,<br />
revoir.<br />
fouloir, willen, inf, je veux, ik wil, tu veux, il<br />
veut, nous voulons, vous voulez, ils veulent, préf<br />
de Plnd., je voulus, ik wilde, 2 prét.. je voudrai,<br />
ik zal willen , fut., que je veuille, dat ik wille,<br />
préf. du fubj., voulu, ue, gewild , part. pasfé.<br />
Indien men nu de vorming der tijden niet vergeeten<br />
heeft, kan men gemaklijk alle deeze onregelmaatige<br />
werkwoorden vervoegen, door middel<br />
der aangewezene tijden. Men lette teffens op,<br />
dat, wanneer één dier werkwoorden niet in den<br />
eerften perfoon van het meervoudig van den tegenwoordigen<br />
tijd der toonendc wijze,préf de Plnd.,<br />
vervoegd wordt, dan ook de tijden, die daarvan<br />
V 3
gxo Opfeilen, betreffende de<br />
gemaakt worden, ontbreeken, ten zij dezelve etbij<br />
uitgedrukt liaan.<br />
Gebeurt het, dat de toekomende tijd niet van de<br />
onbepaalde wijze gemaakt wordt, zo vindt men den<br />
toekomenden tijd er bij uitgedrukt; en zo met alle<br />
andere tijden.<br />
Hier zal ik nog bijvoegen, dat, wanneer een<br />
werkwoord in den eerften perfoon van het enkelvoudig<br />
van den tegenwoordigen tijd de. toonende<br />
wijze, préf. de Find., op een ftomme e uitgaat;<br />
als: je-donne, ik geef, fouvre, ik open; zulk een<br />
werkwoord in den tweeden perfoon van het enkel,<br />
youdig der gebiedende wijze met een s moet gefchreven<br />
v/orden, als er en of y volgt; bij voorbeeld:<br />
poriss en a ton frere, breng er van aan uwen<br />
broeder, apportes y> des livres, breng er boekenj<br />
miar volgt er noch en noch y, zo laat men de s<br />
weg: donne moi, geef mij.<br />
. Op.flellen a betreffende de ongeregelde Werk-<br />
• woorden.<br />
l'^jti ' | m i. \<br />
Waar i zullen wij van daag- gaan 2? ik weet %<br />
niet, v/aar ik gaan zal: ik zou wel naar 4 onzen<br />
tuin gaan,, indien gij er met 5 mij 6 gïngt; maer<br />
wij zullen er 7 niet gaan, indien gij met-ons er<br />
niet wilt 8 gaan, Hoe 9 komt het, dat uwe broeilers<br />
zo laat 10 naar de fchool gaan § zonden zij<br />
niet weeten dat het 11 te laat 12 is? Zij weeten<br />
het 13 wel; maar ik geloof'14 niet, dat zij zo laat<br />
naar de fchool zouden gaan, indien zij niet voor-<br />
1 ou. 6 moi. 11 il.<br />
2 aller. j y. fca trop tard.<br />
3 lavoir. y vouloir^ 13 ié.<br />
4 a.- 9 d oü. 14 croire.<br />
.5 avec. jo li tard.
ongeregelde Werkwoorden. ju<br />
zien 15 waren van briefens 16 van verfchoonlng 17.<br />
Gij zoudt wel willen dat uw vader naar buiten 18<br />
ging. Hij zal er wel gaan, indien het mooi weer<br />
ts 19: indien hij er ging, zoudt gij de vrijheid 20<br />
hebben te 21 gaan, daar het u behaagen 22. zou.<br />
15 munis. 18 a la campagne. 21 de.<br />
16 billet m. 19 il fait beau tem^. 22 pla re.<br />
17 excufe ƒ. 20 libené/.<br />
N°. ».<br />
Mijn vader zal mij 1 eenige 2 "boeken zenden 3„<br />
Hij heeft het 4 mij beloofd 5, en hij zal zijn woord 6<br />
gewis 7 houden 8. Hij heeft mij ook beloofd de<br />
voorledene 9 w«i 10, dat hij mij geld zenden zou,<br />
indien ik mijnen pligt niet verzuimde 11. Ik wensch.<br />
te wel dat hij het 12 reeds deede 13; want hei 14<br />
zou mij wel te pas 15 komen. Mijn meester zal<br />
hem 16 een' brief fchrijven om 17 hem 18 te «jrz*-<br />
***** J<br />
v a n 9 mijne oppasfendheld 20 en van mijne<br />
gehoorzaamheid; da» 21 vertrouw 22 ik, dat mijn<br />
vader het rasch 23 doen zal. Ik weet 24, ik wist, ik<br />
heb geweten, en ik zal weeten, dat zijne beloften<br />
25 nooit blijven 26 zonder uitwerking 27; wij<br />
kunnen, en wij zullen kunnen daarop 28 vertrouwen<br />
29.<br />
ï me.<br />
2 quelque.<br />
3 envoïer.<br />
4 le.<br />
5 proniettre.<br />
é parole ƒ.<br />
7 certainement.<br />
8 tenir.<br />
9 pasfé.<br />
so ièmaine ƒ.<br />
11 négliger.<br />
12 le.<br />
13 faire.<br />
14 il.<br />
15 » propos.<br />
16 lui.<br />
17 pour.<br />
18 le.<br />
19 asfurer.<br />
20 application ƒ.<br />
V 4<br />
1<br />
21 alors.<br />
32 (e flatter.<br />
23 bientót.<br />
24 favoir.<br />
25 promesfe/.<br />
26 demeurer.<br />
27 erfet ra.<br />
28 y.<br />
29 fe fier.
jïa Op/tellen, betreffende de<br />
! m 3-<br />
Wij oordeelen i dikwijls ligtvaardiglijk 2 over de 3<br />
dingen, die 4 wij ten halven 5, of "ahemets 6 in<br />
het geheel niet 7 verftaan 8. Deeze laatdunkendheid<br />
9 veroorzaakt 19 dikwijls. dat wij ons de _/ƒ>£>'-.<br />
temijen 11 of de berispingen 12 van de anderen o£<br />
ongeregelde Werkwoorden. gig<br />
en daarover -uilen berouw gehad hebben mlsfchleno<br />
wanneer het 10 zal zijn te u laat 12. Veelen van<br />
ul. zien echter niet, zagen echter niet, hebben<br />
echter niet gezien, en zullen echter niet zien, dat<br />
zij hunnen pligt verzuimden , en deeze 'verblind*,<br />
hetd 13 verpligtte 14 nnj, en heeft mij dikwijls ver*<br />
pligt om 15 hen 16 daartoe 17 te noodzaaken i8„<br />
9 peut-être. 13 aveuglement m. 16 les.<br />
1 0<br />
"» 14 obliger. 17 y<br />
ïi trop.' Ï S de. ,8 J- orcer< " '<br />
12 tard.<br />
Mijn medehandelaar zal mij eenige 1 waaren a<br />
zenden 3; en indien hij zich van zijnen last 4 wèl<br />
zal gekweten hebben 5, zal ik er ra» 6 eenige /W-<br />
?;ew 7 aan mijnen broeder zenden, op dat hij zien<br />
moge-8 of 9 zij te« 10 «w»^» w , en of hij<br />
w/<br />
7 échantillon ra. 14 bagatelle ƒ. 21 pouvoir.<br />
V 5
3**<br />
Opfeilen, betreffende de<br />
N°. tf.<br />
Veele lieden zenden i, zonden, hebben gezonden,<br />
zullen zenden, en zouden zenden zeer dikwijls hunne<br />
kinders naar de fchool, zonder te 2 onderzoeken<br />
of 3 de meester, aan wien zij over geeven 4, overgaven,<br />
hebben overgegeven, en zullen overgeeven de<br />
zorg van derzelver onderwijs 5 en opvoeding, bekwaam<br />
is of 6 niet; het 7 gebeurt dikwijls, dat zij<br />
hem 8 niet dan bij 9 naam kennen 10. Ónze ouders<br />
zullen ons niet zenden naar de fchool, dan na dat n<br />
zij overtuigd zullen zijn van de bekwaamheid des<br />
meesters, aan wien zij ons toevertrouwen 12; want<br />
zij beoogen 13 niets anders 14, en zij beoogden niet*<br />
anders dan ons waar IJ welzijn.<br />
•i envoïer. 6 ou; 11 après que.<br />
2 fans. 7 il. ia conlier.<br />
3 li. 8 le. 13 envilager.<br />
4 remettre. 9 de. 14 autre chofi».<br />
£ ir,ltruflion ƒ. 10 eonnoitrs. 15 vrai.<br />
N°. 7.<br />
Ais 1 mijne leerlingen in de fchool zijn, loopen %<br />
-zij, liepen zij, hebben zij gelopen, zullen zij loopen<br />
, en zouden 2ij loopen dan kier dan daar 3, zonder<br />
de minlte zaak ulttevoeren 4. Ik verbied 5 het S<br />
hun, ik verbood het hun, ik heb het hun verboden,<br />
ik zal het hun dagelijks verbieden; maar zij<br />
kreunen zich 7 daaraan 8 niet, zij kreunden zich<br />
daaraan niet, zij hebben zich daaraan niet gekreund,<br />
en zij zouden zich daaraan niet kreunen: zij gaan<br />
altijd denzelfden gang 9. Gijl. hebt ook de flechte<br />
ï quand.<br />
2 courir.<br />
3 parci paria.<br />
4 faire.<br />
5 défendre.<br />
6 ; e.<br />
7 le foueier.<br />
8 y.<br />
9 train a.<br />
;
"«geregelde Werkwoorden. jij<br />
gewoonte,' dm m ah xi bezetenen 12 uit de fchool<br />
te loopen. lk wenschte wel, dat «rijk zo ras niet<br />
hepet, niaar dat gijl. naar huis' ginge?; zo aü t 3 he<br />
aan welopgevoede 14 kinderen betaamt \ 5l . J<br />
d e<br />
1 2<br />
1° ' forcené m,. 14 bien-élevé.<br />
11 comme. , 13 comme. I S convenir.<br />
•<br />
N°. 8.<br />
De deugdzaame lieden ontvlieden 1, ontvloden '<br />
hebben ontvloden, zullen ontvlieden en zouden<br />
inde?SrT? L jk<br />
-,° 0k<br />
? e e r a c h t e n £<br />
n beminnen,<br />
indien p . de luiheid en de ongehoorzaamheid, die<br />
verjoejeltjke 2 ondeugden, ontvloodt. De grootfte<br />
^deugden guiten 3, fproten, zijn gefloten,<br />
0 U d e<br />
te dl f<br />
M J/ 21<br />
/ c<br />
f aan<br />
' z<br />
"-<br />
W e<br />
" f r u i t e n u i t d e<br />
P l'digl<br />
5,- zij deed fchade, zij heeft<br />
z a l fchade doen<br />
!i > e<br />
« 4 zou<br />
fchade doen aan het ligchaam en aan de ziel. &<br />
aicn de kinders péh met 6 hunne lesfen en met<br />
ve^ad<br />
g<br />
f<br />
h i M m ?<br />
'<br />
Z<br />
° U d e n n i 6 t d 0 6 n<br />
^<br />
l Sstable. i l<br />
£ naitre. 6 a. •<br />
N°. 9,<br />
De jonge lieden 1, ftierven 7;?n<br />
ven,- zullen fterven zo 2 wel S> W<br />
den: de eene fterft, ftierf,^ ge b 3<br />
r v?„ ^ , Ver"<br />
yen, en zou fterven vroeger 5 d dan de ander/ S<br />
** ^ 6 Wij ^ 7 / < m£ 8,^ erzif w^jtroVgE<br />
1 mourir. 4 vieux „ ,<br />
3. que. 6 ibit que. }J£' *• 1
yr6 . Opfeilen, betreffende de<br />
ven, echter 9 de tijd onzes levens 10 is bepaald 11<br />
door God, en wij zullen daarvan 12 nooit de eind'<br />
paaien 13 overfchreeden 14. Het 15 zou dus 16 te 17<br />
wenfchcn zijn, dat wij altijd deugdzaam 18 leefden,<br />
dan 19 zou de dood ons niet verfchrikken'20. Wij<br />
zouden few 21 met vermaak zien naderen, 0?» 22<br />
Zo* te maaken 23 de banden 24, d/« 25 ons aan de<br />
aardfche 26 rampen 27 hechten 28.<br />
9 neanmoins,<br />
10 vie ƒ.<br />
n déterminé.<br />
ia en.<br />
13 borne ns.<br />
14 paster.<br />
15 f»<br />
16 ainfi.<br />
17 a.<br />
18 vertueufement.<br />
19 alors.<br />
2.0 etfraier.<br />
21 la.<br />
22 pour.<br />
N°. 10.<br />
23 détacher.<br />
24 lien m.<br />
35 qui.<br />
26 terrestre.<br />
27 mal m.<br />
28 attacher.<br />
De weetenfchappen worden niet verkreegen 1, wierden<br />
niet verkreegen, zijn nooit verkreegen geworden,<br />
en zullen nooit verkreegen worden dan door<br />
den arbeid en door de moeite; indien zij kunnen 2,<br />
zij konden, en zij zouden kunnen gekocht worden 3<br />
voor geld; dan 4 zonden zekerlijk 5 de rijkften ooic<br />
tevens 6 de geleerdlten zijn. De geleerden verwer'<br />
ven 7, verwierven, hebben verworven, zullen verwerven,<br />
en zouden verwerven een' grooten naam 8<br />
door hunne uitgefirekte 9 kundigheden. Legt u ook<br />
geheel en al 10 toe II op de 12 weetenfchappen, op<br />
dat gij in het vervolg ook een' grooten naam verwervet,<br />
niet alleen door uwe uitgebreide kundigheden,<br />
maar ook door uwe uitmuntende 13 deugden!<br />
1 s'acquérir.<br />
2 pouvoir.<br />
3 s'aCheter.<br />
4 alors.<br />
§ certaiftement.<br />
6 en même tems.<br />
7 s'acquérir.<br />
8 réputation/.<br />
9 viste.<br />
10 entierement.<br />
11 s'appliquer.<br />
12 lees aan de.<br />
13 excellent,
ongeregelde Werkwoorden* 513?<br />
Alexander 1 de Groote heeft de geheele bekends<br />
wereld gewonnen zo wij geloof flaan 3 aan het,<br />
verhaal 4 van den Hijloriefchtijver 5 Curtlus 6. Een<br />
vredelievend 7 vorst, die 6 vergenoegd is 9, vergenoegd<br />
was, vergenoegd is geweest, en vergenoegd<br />
zal zijn met io Zijne Haaten, zich toeleggende 11<br />
om 12 zijne onderdaanen gelukkig te maaken 13, ver*<br />
dient 14 meer eens ieders 15 bewondering 16, dan<br />
een heerschzuchtlge 17 gek, welke doorloopt 18, doorliep,<br />
heeft doorgelopen, zal doorloopen, en zoii<br />
doorloopen de geheele wereld, om iy tallooze 20<br />
volken onder het haatelijke 21 juk 22 der favernijf 23<br />
te doen bukken 24.<br />
1 Alexandre.<br />
2 conquérir.<br />
3 ajouter foi.<br />
4 recit w,<br />
5 Hiflorien m.<br />
6 Cu ree.<br />
7 pacifique.<br />
8 qui.<br />
9 fe contenter.<br />
10 de.<br />
11 s'appliquer.<br />
12 a.<br />
13 rendre.<br />
14 mériter.<br />
15 tout Je monde»<br />
16 admiration ƒ.<br />
N°. 12.<br />
17 ambitieux.<br />
18 parcourir.<br />
19 pour.<br />
20 innombrabl®.<br />
21 odieux.<br />
22 joug m.<br />
23 fervitude f.<br />
24 plier.<br />
Ik ken 1, ik kende, ik heb gekend, ik zal kennen,<br />
en ik zou kennen lieden, bezittende 2 rijkdommen<br />
3, welke 4 zij verkrijgen 5, verkreegen, zullen<br />
verkrijgen, en zouden verkrijgen op 6 eene flinkfche<br />
7 wijze 8. Het 9 is echter feter 10, het was<br />
echter beter, het is echter beter geweest, en het<br />
zal echter beter zijn te hebben gewonnen een' ftuL»<br />
ver door den eerlijken n arbeid 12 onzer arbeid'<br />
1 connoitre.<br />
2 avcir.<br />
3 richesfe/.<br />
4 que.<br />
5 acquérir.<br />
6 de.<br />
7 obJique.<br />
8 maniere ƒ,<br />
9 il.<br />
10 valoir mieux.<br />
11 honnêtt.<br />
22 travail m.
(JjiS ,-Opfi''ellen, betreffende de<br />
zaame 13 hand, dan te hebben verkreegen groote<br />
fchatten 14 door bedriegerijen 15 en door onrechtvaardigheden<br />
16. De vruchten, welke wij plukken 17,<br />
wij plukten, wij zullen'plukken, en wij zouden<br />
plukken van onze bedriegerijen, verliezen i3 daarna^<br />
verloren daarna, hebben daarna verloren, en zullen<br />
daarna verliezen veel van hunnen fmaak.<br />
J3 laborieux. 1$ tromperie ƒ. 17 cueilïir.<br />
14 tréfor m. 16 injustice ƒ. 18 perdre.<br />
N°. 13*<br />
Wanneer ik zie 1, ik zag, ik heb gezien, ik zal<br />
zien, en ik zou zien de zotternijen 2, welke 3 ge~<br />
fchieden 4, gefchiedden, zijn gefchied, zuilen gefchieden,<br />
en zouden gefchieden, ah 5 ook die,<br />
welke gezegd Worden 6, gezegd wierden, zijn gezegd<br />
geworden, en zullen gezegd worden, kan 7<br />
ik niét nalaaten 8 een Hecht denkbeeld 9 van het<br />
menschlijk verftand te hebben. Gijl. vermaakt u 10,<br />
gijl. vermaaktet u, gijl. hebt u vermaakt, gijl.<br />
zult u vermaaken, en gijl. zoudt u vermaaken doorgaands<br />
11 het meest 12, wanneer gijl. bedrijft 13,<br />
gijl. bedreeft, gijl. hebt bedreven, en gijl. zult bedrijven<br />
buitenfpoorlgheden 14»<br />
1 voir. 6 fe dirs. 10 fe diven.'r.<br />
2 fottife ƒ. 7 ik kan niet', je ne 11 ordinairement.<br />
3 qui. faurois. 12 le plus.<br />
, 4 fe faire. 8 s'empêcner. 13 commettre.<br />
B comme. 9 opinion/. 14 extravagance f.<br />
"•<br />
Sa :<br />
/• N<br />
°-14. :<br />
Gijl. ziet 1, gijl. zaagt, gijl/hebt gezien, gijl*<br />
zult zien, eh gijl. zoudt zien nog dagelijks, dit<br />
magtige en rijke perlóonen vervallen 2, ^vervielerf".,<br />
I voir.. • | 2 déohepir.
ongeregelde Werkwoorden, g 1 5<br />
zijn vervallen, zuilen vervallen, en zouden vervallen,<br />
van het toppunt 3 des fortuins, waar 4 zij<br />
meenen 5, meenden, hebben gemeend, en zullen<br />
meenen te zijn in volle zekerheid 6. Gijl. leert 7<br />
daaruit 8-, gijl. leerdet daaruit, gijl. hebt daaruit<br />
geleerd, en gijl. zult daaruit leeren, dat gijl. nooit<br />
moet 9, gijl. nooit moest, gijl. nooit hebt moeten,<br />
en gijl. nooit zult moeten u betrouwen 10 op het u<br />
fortuin, wanneer hetzelve ul. toelagcht 12, ul. toelagchte,<br />
ul. heeft toegelagchen, en ul. zou toelagchen<br />
geduurende eenigen tijd.<br />
3 faite m. 7 apprendre. 10 fe fier.<br />
4 °ü. 8 par ]h. u u es a a n n e t ><br />
5 croire. 9 faloir. 12 löurire.<br />
6 füreté ƒ.<br />
N». 15.<br />
Ga zitten 1 ah 2 het 3 u fe//Vf? 4. Ik bed<br />
reeds gezeten; indien ik ga zitten, ik ging zitten»<br />
ik was gaan zitten, en ik zou gaan zitten op deezen<br />
bank, zou ik gevaar loopen 5 te vallen, doordien<br />
dezelve gebroKen is; ik wenschte we) dar gij<br />
ginget zitten ! Laaten wij bij 6 het venller gaan zitten;<br />
wij zullen daar 7 te zamen kunnen praatende<br />
hof verfchaft 8 ons, verfchafte ons, heeft ons<br />
verfchalt, zal ons. verfchaffen, en zou ons verfchaffen<br />
het fchoonffe gezicht 9 der wereld: indien<br />
wij gisteren hier waren gaan zitten, zou oe tijd<br />
ons niet verveeld 10 hebben. Ik wenschte wel, dat<br />
gijl. ginget zitten, en dac gijl. uwe plaats n niet<br />
verhetet zonder verhf 121<br />
1 s'asfeoir. 5 couiir risque. 9 'vue ƒ.<br />
2 fi. 6 prés de. 10 dureri<br />
3 »" . 7 y- 11 place/.<br />
4 plaire. S offnr. , i 2 permjsiion ƒ.
ig2C Opfeilen, betreffende de<br />
N°. 16.<br />
Ik voorzie i $ ik voorzag, ik heb voorzien, ik<br />
zal voorzien, en ik zou voorzien veele ongelukken,<br />
zo die twist nog lang 2 duurt; want ieder %<br />
der beide 4 partijen 5 meent f>, meende, heeft gemeend<br />
, en zal meenen gelijk te hebben 7; ik<br />
wenschte dat zij niet elkander 8 een vergelijk 9<br />
-maakten, en dat zij elkander verftonden 10! lk begrijp<br />
ir niet, ik begreep niet, ik heb niet begrepen,<br />
ik zal niet begrijpen, en ik zou niet begrijpen,<br />
waarom zij niet willen, zij niet wilden, zij<br />
niet hebben willen, en zij niet Zouden willen malkander<br />
verft'aan 12. Het vetffe proces it niet opteweegen<br />
tegen 13 het flegtfte verdrag. Die zaak 14<br />
zal kunnen hebben droevige gevolgen, indien men<br />
daarin 15 niet voorzie iö bij tijds 17.<br />
1 prévöi'r. 7 avoir raifort. 12 s'entendre.<br />
2 longtenjs. 8 entr'eux. 13 ne pas valoir.<br />
3 chacun. 9 accommode- 14 affaire/.<br />
4 des deux m. ment m. 15 y.<br />
5 parti. 10 s'entendre» 16 pourvoir'.<br />
6 croire. I I comprendre. 17 a tems.<br />
N
ongeregelde Werkwoorden.<br />
welke groejen io, groeiden, en zullen groejen<br />
hier n beneden 12, en Welke 13' ftrekken 14, llrekten,<br />
hebben geftrekt, en zullen ltrekken tot 15 het<br />
gebruik 16 en tot het onderhoud 17 der levendige 18<br />
1'chepzelen. //se 19 groot is niet de goedheid des<br />
Scheppers, die zorgt 20, zorgde, heeft gezorgd,<br />
en zal zorgen voor 21 alles, wat 22 in het wezen<br />
«23, in het wezen was, in het wezen is geweest*<br />
en in het wezen zal zijni<br />
10 croïtré. 15 Ju 20 avoir foin.<br />
it ici. 16 ufage. 21 de.<br />
12 bas. 17 eniretién (n. 22 ee qui»<br />
13-qui- 18 vivant. 23 exiiter*<br />
14 fervih 1 9 combien»<br />
N°. i t<br />
Hout, iteeh, ijzer en meer 1 andere metaalen,<br />
kunnen niet, konden niet, hebben niet kunnen, eh<br />
zullen niet kunnen zich beweegen 2; om dat zijniet<br />
dan ftof 3 zijn; daaruit 4 beftuiten 5 wij, bellooteft<br />
wij, hebben wij befloten, en zullen wij befluiten,<br />
dat wij meer 6 zijn dan die doode llgchaaraen;<br />
want Wij leeven 7 en Wij beweegen ons, wij leefden<br />
en wij beweegden ons, wij hebben geleefd en<br />
wij hebben ons beweegd, wij zullen leeven en wij<br />
zullen ons beweegen; maar dit leven en deeze be^<br />
weeging 8 wordt ook ontdekt 9 ih de beesten; echter<br />
zullen wij ook ligt 16 kunnen bemerken l i , dat<br />
Wij meer hebben dan het leven en de beweeging;<br />
want wij denken en wij redeneeren 12. Het tw*<br />
mogen 13 van te denken en te redeneeren kan niet<br />
zijn dan het kenmerk 14 van eene redelijke i§<br />
1 plufieurs» 6 plus. n remarquér.<br />
tt fe.mouvotr. 7 vivre, 12 raifonner.<br />
3 mauere/. 8 mouvement m. 13 faciliré/.<br />
4 de la. 9 Ie découvrir. 14 marqué/.<br />
5 conclure. ib facilement. 12 raifonnabl^<br />
X
5«2 Opflelkn, betreffende de<br />
ziel, verbeven \6 boven 17 die der redelooze dieren<br />
18.<br />
16 éleve. 17 a/ 18 brute.<br />
N°. 19.<br />
d a t n e t<br />
Ik verbeeld mij 1, dat te 2 r«g*«r 3»<br />
regende, dat het heeft geregend, en dat het zal<br />
regenen; mij dunkt 4, dat het nooit zo Jierk 5 geregend<br />
heeft. Ik wenschte wel, dat het den geheelen<br />
dag 6 regende; want wij hebben eene lange<br />
droogte 7 gehad ; echter eene al te 8 overvloedige 9<br />
regen 10 fchaadt 11, fchaadde, heeft gefchaad, zal<br />
fchaaden, en zou fchaaden dikwijls zo veel 12 als<br />
eene bovenmaatlge 13 droogte. Eene al te overvloedige<br />
regen vernielt 14, vernielde, heeft vernield,<br />
zal vernielen, en zou vernielen zo wel 15 de vruchten<br />
en de graanen als de bovenmaatige droogte. De<br />
boomen en kruiden zouden noch groejen 16, noch<br />
bloejen 17, indien de regen hen 18 niet bevochtigde<br />
19, en dat de hitte hen niet verwarmde 20.<br />
1 s'imaginer.<br />
2 il.<br />
3 pleuvoir.<br />
4 fembler.<br />
5 fort.<br />
6 journée ƒ.<br />
7 fécheresfe ƒ.<br />
8 trop.'<br />
9 abondant.<br />
10 p'uïe ƒ.<br />
11 nuire.<br />
12 autanr.<br />
13 excesfif.<br />
14 détruire.<br />
N°. ao.<br />
15 ausfi bien.<br />
16 croitre.<br />
17 fleurir.<br />
18 les.<br />
19 arroler.<br />
20 échauffer, l'ept.<br />
Weet 1 tij wel, wist gij wet, hebt gij wel geweten,<br />
zult gij wel wecten, dat God is en dat Hij<br />
is een helmier 2 der geenen die 3 Hem 4 yreezen,<br />
Hem vreesden, Hem hebben gevreesd, en Hem zul-<br />
1 favoir.<br />
4 le.<br />
2 rémunérsteur n. 3 qui.
•ongeregelde Werkwoorden, 323<br />
Jen vreezen; en ook dat Hij ftraft, ftrafte, heeft<br />
geftraft, en zal ftraffen de geenen, die Hem 5 ongehoorzaam<br />
zijn 6, Hem ongehoorzaam .waren<br />
Hem ongehoorzaam zijn geweest, en Hem ongehoorzaam<br />
zullen zijn? Gij weet het zeerwel* maar<br />
gij denkt daaraan 7 riiet. Indien gij leest 8, gij<br />
leesdet, gij hadt gelezen, en gij zoudt leezen de hei.<br />
hge Schriftuur, zult gij deeze godlijke waarheid<br />
daarin vinden. Ik wenschte wel, dat gij in dezelve<br />
dagelijks 9 lazet, en dat gij onthieldet 10 de zedelesfen<br />
n , die 12 dezelve 13 vervat 14, vervattede<br />
en zal vervatten.<br />
5 lui. 9 journellement. 12 que.<br />
6 désobéir. 10 retenir. 13 elle. *<br />
7 y* 11 lecon de mora- 14 contenir.<br />
S lire. le ƒ.<br />
N°. ar;<br />
Ik ken x, ik kende, ik heb gekend, ik zal kennen,<br />
en ik zou kennen reeds mijne lesfen; maar ik<br />
S elo<br />
i e t d a t d e u w<br />
?f* " ' en kent; want ik zie<br />
u altijd lpeelen. Uwe neeven kennen nooit, kenden<br />
nooit,'hebben nooit gekend, en zullen nooit<br />
kennen de hunnen. Leert 3 uwe lesfen en maakt<br />
uw werk! want weet, dat de meester u zekerlijk<br />
ftraffen zal, indien gij het 4 nalaat 5. Ik wenschte<br />
wel, dat alle leerlingen altijd hunne lesfen kenden!<br />
zij zouden ze 6 wel beter 7 kennen, indien<br />
zij ze leerden vóór 8 den tijd van de Tchool. Leest 9<br />
en herleest 10 verfcheldene xx maaien 12 uwe lesfen,<br />
eer 13 gij dezelve van bulten 14 leert 15, op dat<br />
gij de woorden 16 wèl kunnet uit fpreeken 17!<br />
1 favoir. 7 mieux. I 3 avantque.'<br />
2 c r o i r e<br />
-<br />
3 apprendre.<br />
8 avant.<br />
9 lire.<br />
14 p a r coeurï<br />
15 préf. du fubf<br />
4 y- 10 retire. ,6 mot m.<br />
5 manqner, 11 plufieurs. 17 prononcer<br />
6 les. ia fois.
3*4 Opfeilen, betrefende de<br />
'NO. 22.<br />
De boeken, die i ik daar 2 zie, zijn niet waardig<br />
3, waren niet waardig, zijn niet waardig geweest,<br />
en zullen niet waardig zijn het geld, dat 4<br />
men er voor 5 betaald heeft. De man, die 6 daar<br />
zit, daar,zat, daar heeft gezeten, en daar zou zitten,<br />
is niet waardig, was niet waardig, is niet<br />
waardig geweest, en zal niet waardig zijn het wa-<br />
,ter, dat hij drinkt 7, dat hij dronk, en dat hij<br />
zou drinken. Wij zullen gelukkig zijn, indien wij<br />
niet willen 8, wij niet wilden, wij niet hebben gewild,<br />
en wij niet zullen willen dan het geen wij<br />
kunnen 9, wij konden, wij hebben kunnèn, en wij<br />
zullen kunnen. Indien gij wilt het geen gij kunt,<br />
zult gij altijd kunnen het geen gij zult willen.<br />
1 que. 4 que. 7 boire.<br />
2 la. 5 eu. 8 vouloir.<br />
3 valoir. 6 qui. 9 pouvoir.<br />
N°. 23.<br />
Ik wil, ik wilde, ik heb willen, en ik zal willen<br />
wederom hebben 1 het boek, dat 2 ik u geleend<br />
heb; bijaldien 3 gij niet wilt, gij niet wildet, gij<br />
niet hebt willen, en gij niet zult willen mij hetzelve<br />
4 wedetgeeven 5, zal ik genoodzaakt zijn mij<br />
er i over 6 te beklaagen 7 aan mijnen vader, die 8<br />
u wel noodzaaken zal 9 het mij wedertegeeven.<br />
Ik geloof 10 niet, ik geloofde niet, ik heb niet ge.<br />
loofd, en ik zal niet gelooven, dat 11 gij het zult<br />
verloren hebben. Gij hebt daarin 12 nog gisteren<br />
gelezen. Ik heb het niet verloren; maar ik hes<br />
I ravolr. 5 rendre. 9 contraindre.<br />
a que. 6 en. 10 croire.<br />
3 fi. 7 fe plaindre. n que.<br />
4 le. 8 qui. ia y.
ongeregelde Werkwoorden. 3*5<br />
daarin 12 nog dagelijks: zodra 13 ik het geheel 14<br />
zal gelezen hebben, zal ik het u wedergeeven,<br />
gelijk 15 ik het u beloofd heb. Wacht 16 nog eenige<br />
dagen als 17 het u belieft 18!<br />
13 dèsque. 15 comme. 17 fi.<br />
14 entièrement. 16 attendre. 18 plaire.<br />
N°. 24.<br />
' Wanneer wij begaan 1, wij begingen, wij hebben<br />
begaan, wij zullen begaan, en wij zouden begaan<br />
eene dwaasheid 2, bemerken 3 wij dezelve 4<br />
niet, bemerkten wij dezelve niet, hebben wij dezelve<br />
niet bemerkt, zullen wij dezelve niet bemerken,<br />
en zouden wij dezeive niet bemerken dan wanneer<br />
zij begaan is. Wij worden allen geboren 5,<br />
wij werden allen geboren, wij zijn allen geboren<br />
geworden, wij zullen allen geboren worden, en wij<br />
zouden allen geboren worden in de zonde. Zodra<br />
6 de mensch geboren wordt, geboren werd,<br />
is geboren geworden, zal geboren worden, en zou<br />
geboren worden, begint hij te 7 lijden 8. Gijl. zegt,<br />
gijl. zeidet, gijl. hebt gezegd, en gijl. zult zeggen<br />
veele dingen, die 9 gijl. niet kunt, gijl. niet<br />
hebt kunnen, gijl. niet hadt kunnen, en gijl niet<br />
zult kunnen bewijzen 10.<br />
1 commettre. 5 najtre. 8 fouffrir.<br />
2 folie/. 6 uèsque. 9 que.<br />
3 s'appercevoir. 7 a. 10 prouver.<br />
4 en.<br />
-v W. 25.<br />
Veele lieden vervloeken 1 ligt a, vervloekten ligt,<br />
hebben ligt vervloekt, zullen ligt vervloeken, eu<br />
zouden ligt vervloeken een' anderen ; maar vervloekt<br />
niemand, op dat God u ook niet vervloekei<br />
I maudire. 2 aifémen.<br />
X 3
$i$ ' Opfeilen, betreffend* de<br />
Wanneer iemand ons tegenfpreekt 3, ons tegen- .<br />
fprak, ons heeft te^cngcfprokerj.p;iijiis zal tegen- .<br />
fpreeken, cn ons zou t s~É|§l het $<br />
niet, betaauiie het bic P-S^' 'amd,<br />
zal het niet botaamen, cn zeft^feï^niet betaamen<br />
ons te vertoornen 6; het is genoeg 7, het was genoeg,<br />
het is genoeg geweest, en het zal genoeg<br />
zijn hem te overtuigen S door goede woorden 9, dat<br />
hij mis heeft 10, mis had, mis heeft gehad, en mis<br />
zou gehad hebben. Ik wenschte wel, dat de goede<br />
woorden voldoende waren om 11 u te houden 12 in<br />
uwen pligt!<br />
3 contredire. 7 fuffire. 10 fe tromper,<br />
4 falloir. 8 de le convainere. 11 pour.<br />
5 il. 9 parole/. 12 contenir.<br />
6 de nous mettre<br />
en colere.<br />
N°. 26.<br />
Gijl. leest 1 veel, gijl. laast veel, gijl. hebt veel<br />
gelezen, en gijl. zoudt veel leezen; maar gijl. onthoudt<br />
2 het 3 niet en gijl. begrijpt 4 er weinig<br />
van 5, gijl. onthieldt het niet en gijl, begreept er<br />
weinig van, gijl. hebt het niet onthouden en gijl.<br />
hebt er weinig van begrepen: ik wenschte dat gijl.<br />
liever 6 minder 7 lazet, en dat gijl. onthieldet en<br />
begreepet het geen gijl. leest! dikwijls verbiest 8<br />
gijl., verkoost gijl., hebt gijl. verkazen, en zult.<br />
gijl, verkiezen boeken, die 9 ul. meer fchaaden 10,<br />
•ul. meer fchaadden, ul. meer hebben gefchaad, en<br />
ul. meer zullen fchaaden dan zij ul onderrichten 11,<br />
ul. onderrichtten, ul. hebben onderricht, ul. zullen<br />
onderrichten in 12 nuttige dingen. Ik geloof '13<br />
3 lire. 6 plutót. 10 nuire.<br />
2 retenir. ' 7 moins. 11 inflruire.<br />
3 le. 8 choifir. i3 de.<br />
4 comprendre. 9 qui. i3cro;re.<br />
6 en.
ongeregelde Werkwoorden. 31J<br />
voorzeker 14, dat het te 15 veel 16'leezen 17 den<br />
geest kwelt 18 en vermoeit 19, zo wel ao ah ai de<br />
te groote hoeveelheid 22 van voedzel 23 de maag<br />
overlaadt 24.<br />
14 oertainemenr. 18 incommoder. a2 quantité ƒ.<br />
15 trop. 19 fatiguer. 23 ncurriture ƒ.<br />
16 continuel. 20 ausfi bien. 24 furcharger.<br />
17 leöure ƒ. 21 que.<br />
N°. 27.<br />
Wanneer wij /^if 1 fchrijven 2, wij iet fchreven,<br />
wij iet hebben gefchreven, wij iet zullen fchrijven,<br />
en wij iet zouden fchrijven, behoort 3 het 4, dat<br />
wij hetzelve 5 leezen 6 en hetzelve dikwijls herleezen,<br />
om te zien 70/8 wij niet gezondigd nebben<br />
tegen de [peiling 9 of 10 tegen de fiijl n. Gijl.<br />
khrijft van daag f echter 12 dan gisteren; maar ik<br />
hoop, dat gijl. morgen beter 13 zult fchrijven.<br />
Uwe medeleerlingen fchrijven nu veel beter dan<br />
gijl.; echter hebben zij gisteren nog veel beter gefchreven.<br />
Ik zou met vermaak zien, dat gijl. beter<br />
fchreeft 14; maar, al 15 fchrijvende, leert mén fchrijven.<br />
Ploudt 16 de pen wel, en hebt eene ongedwongene<br />
17 houding 18 ! De geene, die de pen<br />
kwalijk 19 zal houden, zal nooit eene fraaje hand<br />
fchrijven.<br />
1 quelque chofe. 8 li. 14 foptatif.<br />
2 écrire. 9 orthographe ƒ. 15 en.<br />
3 falloir. 10 ni. 16 tenir.<br />
4 ik 11 ftilem. 17 dégagé.<br />
5 le. 12 plus mal. 18 conienance ƒ.<br />
6 préf. du fubj. 13 mieux. 19 mal.<br />
7 pour voir.<br />
X 4
ajaS öppJellen, betreffende d»<br />
N°. a8.<br />
Het i zijn dwaazen 2, die 3 lagchen 4, lachten,<br />
hebben gelagchen, zullen lagchen, en zouden lag-i<br />
chen op 5 ieder 6 oogenblik, zonder daartoe 7 rei<br />
den 8. te hebben; gif lacht, gij lachtet, gij hebt<br />
gelagchen, en gij zult lagchen op 9 ieder woord,<br />
dat gij /preekt 10, dat gij fpraakt, en dat gij zult<br />
fpreeken. Gedraagt n u met meer zedigheid 12 s<br />
indien gij niet wilt dat men u plaatze 5.3 onder het 14.<br />
getal der dwaazen ! De molènaars 15 maaien 16,<br />
maalden, hebben gemaald, en zullen maaien het<br />
koorn; zij maaken er van, 17 meel, waarna de bak*<br />
kers 18 het kneeden 19 met melk en water, het<br />
hakken 20, het bakten, het hebben gebakken, en<br />
het zullen bakken in den oven, en zij maaken er<br />
brood van 17.<br />
\ ee. 8 fbjet. 14 lees aan het.<br />
2 fot m. 9 a. 15 mcunier JH,<br />
3 qui. 10 dire. 16 moudre.<br />
4 rire. 11 conduire. 17 en.<br />
5 a, i2 modestie/. 18 boulanger m,<br />
«5 chaq'JOj. 13 méare, au préf. 19 paitrir.<br />
ff en. du fubj. 20 cuire.<br />
N°. £9.<br />
,<br />
Wat 1 drt.nkts 2 gij s morgens., 3? drinkt gij cofiij<br />
©f thee 4 ? Wij drinken, wij dronken, wij hebben<br />
gedronken, wij zullen drinken, en wij zouden drinkuj<br />
altijd thee; want men zegt, dat de coflij te<br />
veel 5 verdikt 6, te veel verdikte, te veel heeft verdikt,<br />
en te veel zou verdikken het bloed; en ik<br />
drink, ik dronk, ik hab gedronken, en ik zal drinken<br />
coffij; want men zegt, dat de thee het bloed<br />
I que. 3 !e matin. 5 trop.<br />
%. prendre. 4 thé m. 6 épaislir.
ongeregelde Werkwoorden. 32$<br />
te veel verdunt 7. Ik weet niet, ik wist niet, ik<br />
heb niet geweten, en ik zou niet weeten of 8 dat 9<br />
waar 10 is of 11 niet 12; wij gelooven, dat geen<br />
van beiden 13 fchaadt 14, fchaadde, heeft gefchaad,<br />
en zal fchaaden aan de gezondheid des menfchen;<br />
wanneer men dezelve 15 gebruikt 16, dezelve gebruikte,<br />
dezelve heeft gebruikt, en dezelve zal gebruiken<br />
met maate 17.<br />
7 afoiblir. n ou. 15 en.<br />
8 fi. 12 non. 16 ufer.<br />
c e l a<br />
9 -<br />
10 vrai.<br />
J3 nil'un nil'autre. 17 avec mefure.<br />
14 nuire.<br />
N°. 30.<br />
Bef uit 1 gij niet, befloot gij niet, hebt gij niet<br />
befloten, en zoudt gij niet befluiten uit het verhaal<br />
2, dat 3 men ons doet, dat men ons deed,<br />
dat men ons heeft gedaan, en dat men ons zou<br />
doen, dat die zaak 4 kwaade gevolgen 5 zal kunnen<br />
hebben? De meesters befluiten, beflooten, hebben<br />
befloten, en zullen befluiten uit de nalaatigheid<br />
hunner leerlingen, dat zij geen eerzucht 6 hebben.<br />
Wij befluiten, wij befloten, wij hadden befloten<br />
, en wij zullen befluiten uit de heldhaftige 7<br />
daaden van iemand 8, dat hij moed 9 heeft. De<br />
bijbel _/7»// 10, floot, heeft gefloten, en zal fluiten<br />
bulten x\ het koningrijk der hemelen alle de geenen<br />
die 12 God en zijne geboden verachten.<br />
1 conclure. 5 fuite ƒ. 9 coenr m.<br />
2 recit m. 6 ambition ƒ. 10 exclure.<br />
3 que- 7 héroïque. 1 r lees van.<br />
4 affaire ƒ. 8. quelqu'un. 12 qui.
83° .Opfeilen, betreffende de<br />
N°. 31.<br />
Die bloem is alreeds ontlooken 1: ik hoop dat 2<br />
deeze ook welhaast 3 zullen ontluiken. Ik fchep 4 ,<br />
ik fchiep, ik heb gefchept, ik zal fcheppen veel<br />
vermaak om te 5 zien eene bloem ontluiken. Niets<br />
maalt ons beter af 6 eene opkomende 7 jeugd, dan<br />
eene versch 8 ontlokene bloem. Wij leeren 9, wij<br />
leerden, wij hebben geleerd, wij zullen leeren, en<br />
wij zouden leeren zo lang als 10 wij zien, wij zagen,<br />
wij hebben gezien, wij zullen zien, en wij<br />
zouden zien, dat wij niets weeten, wij niets wisten<br />
, wij niets hebben geweten, en wij niets zouden<br />
weeten. Veele menfchen zouden zekerlijk zeer<br />
bekwaam geworden zijn 11; zo 12 zij zich niet verbeeld<br />
hadden 13 van alles genoeg te weeten. Hoe<br />
meer 14 wij gefudeerd hebben 15, hoe meer wij on»<br />
ze onkunde 16 ontdekt hebben 17.<br />
1 éclore. 7 naisfant. 12 fi.<br />
2 que. 8 nouvellement. 13 s'imaginer.<br />
3 bientór. 9 apprendre. 14 plus.<br />
4 prendre. 10 ausli longtems 15 étudier.<br />
5 a« quö' 16 ignorance ƒ.<br />
ó dépeindre» 11 devenir. 17 mettre au jour.<br />
No. 32.<br />
Wij vergisfen ons 1, wij vergisten ons, wij heb.<br />
ben ons vergist, en wij zullen ons vèrgisfen ligtïijk-<br />
maar gijl. vergist u ook wel, gijl. vergistet u<br />
ook wel, en gijl. zult u ook wel hebben vergist}<br />
maar dat is niets: de verlicktfie 2 vergist zich wel,<br />
vergiste zich wel, heeft zich wel vergist, en zal<br />
zich wel vergisfen; ik wenschte echter wel, dat wij<br />
ons nooit vergisten! Mij dunkt dat mijne leerlingen<br />
terleerens, verleerden, hebben verleerd, zullen ver-<br />
1 fe méprendre. 2 éciairé m. 3 désapprendre.
ongeregelde Werkwoorden. 3 3 I.<br />
leeren, en zouden verleeren; want zij maaken, zij<br />
maakten, zij hebben gemaakt, zij zullen maaken,<br />
en. zij zouden maaken nog veele fouten in een opftel,<br />
dat 4 zij van te vooren 5 zonder fouten gemaakt<br />
hebben. Gijl. maakt weinig gewag 6 van de<br />
regelen 7, die gijl. alle weeken opzegt.<br />
4 que. 6 peu de cas. 7 regie ƒ<br />
5 auparavant.<br />
No. 33.<br />
De rechters 1 deezer wereld zijn aangefteld 2 van<br />
den opperften 3 Rechter des hemels en der aarde,<br />
om te 4 ftraffen de mlsdaaden 5, welke 6 begaan<br />
worden 7, begaan werden, begaan 8 zijn, begaan<br />
waren, en zullen begaan zijn op de aarde; maar de<br />
rechters deezer wereld ftraffen niet, ftraften niet,<br />
hebben niet geftraft, en zullen niet ftraffen altijd<br />
alle de misdaaden, welke 9 de menfchen begaan 10 •<br />
want veele misdaaden worden begaan, die niet komen<br />
11, niet kwamen, en niet zullen komen ter 12<br />
ooren der rechters. God, die alles weet en ziet<br />
is niet alleen onderricht 13 van alle misdaaden, die<br />
wij begaan, maar hij kent zelfs alle onze gedachten<br />
14,<br />
1 juge m. 6 qui. n parvenir.<br />
2<br />
^ tabll<br />
« 7 fe commettre. 12 lees aan de,<br />
3 lupréme. 8 eommis. 13 inftruire.<br />
4 Pour. 9 que. 14 penfée ƒ.<br />
5 crime m. 10 commettre.<br />
N*. 34-<br />
Ik heb befloten 1 om a van daag niet uittegaan<br />
om dat ik niet welvaarend ben 3, Ik wenschte wel<br />
dat gij ook het beflult 4 namet om niet uittegaan!<br />
1 réfoudre. 3 fe porter bien. 4 reïolution ƒ.<br />
% £18»
gjt Opfl ellen, betreffende de<br />
Wij zullen befluiten 5 om 6 eene wandeling te doen,<br />
indien het wéér 7 het ons toelaat 8, het ons toeliet,<br />
en het ons zal toelaaten. Ik hoop niet dat<br />
het 9 regenen zal. Zij volgen 10, zij volgden, zij -<br />
hebben gevolgd, en zij zullen volgen het voorbeeld,<br />
dat men hun geeft. Ik vlied 11, ik vlood,<br />
en ik zal vlieden het gezelfchap der godloózen;<br />
maar ik weet, ik wist, ik heb geweten, en ik zal<br />
weeten, dat gij niets verzuimt, dat gij niets verzuimdet,<br />
en dat gij niets hebt verzuimd om 12 het 13<br />
te zoeken. Weet dat hetzelve 14 fchaadt 15, fchaadde,<br />
heeft gefchaad, en zal fchaaden aan den goeden<br />
naam iöl<br />
£r fe réfoudre. , 9 il. 13 ' a<br />
-<br />
6 a. 10 fuivre. 14'elle.<br />
7 tems mi n fuir. 15 nuire.<br />
8 permettre, 12 pour. 16 réputation ƒ.<br />
N°. 35-<br />
Wat 1 verkiest a gij, wijn, bier of water? 'ik<br />
drink 3, ik dronk, ik heb gedronken, en ik zou •<br />
drinken bier, als 4 ik geen' wijn heb; wij drinken,<br />
wij dronken, wij hebben gedronken, en wij zullen<br />
drinken water, als wij niet hebben noch bier noch<br />
wijn. Veele lieden meenen 5, meenden, hebben gemeend,<br />
en zullen meenen. zich te doen bewonderen<br />
6 wanneer zij drinken, zij dronken, zij hebben<br />
gedronken , en zij zouden drinken meer wijns dan<br />
een ander; maar ik meen dat in te houden 7 meer<br />
wijns dan een ander is de hoedanigheid 8 van een<br />
vat 9. De geenen, welke leeven 10, leefden, hebben<br />
geleefd, en zullen leeven in de onmaatigheid,<br />
verkorten 11 hunne dagen.<br />
I que. 5 croire. 9 tonneau m.<br />
1 vouloir. 6 admirer. 10 vivre.<br />
3 boire. 7 tenir. n abréger.<br />
4 quand. 8 qualité ƒ.
ongeregelde Werkwoorden.<br />
333<br />
De geene,. die 1 ziek zeiven overwint 2, zich zeiven<br />
overwon, zich zeiven heeft overwonnen, en<br />
zich zeiven zal -overwinnen, is een grooter held<br />
dan Alexander 3, die de geheele bekende wereld<br />
had overwonnen 4. Gij!, bevlljtigt u 5 geenzins om6<br />
u zeiven te overwinnen; maar gijl. fchept vermaak 7,<br />
fchiept vermaak, hebt vermaak gefenept, en zult<br />
vermaak fcheppen om te zijn de (haven van uwe<br />
ongeregelde 8 driften 9, welke dikwijls fterker zijn<br />
dan de magtigfte vijand. Laat ons dan 10 o^ze<br />
driften overwinnen 111 indien wij daarin 12 flaagen<br />
13, zullen wij gelukkig zijn, ja v.eel gelukkiger<br />
dan de geene, die de grootfte rijkdommen zal verkregen<br />
hebben 14.<br />
* . :. tri fj ." o?) :ovO<br />
1<br />
1 ui<br />
' 5 s'efforcer, 10 donc.<br />
2 le vamcre foi- 6 a. n furmonter.<br />
même. 7 prendre plaifir. 12 y.<br />
3 Alexandre. 8 déregJé, 13 réusfir.<br />
4 conquérir. 9 pasfion ƒ. 14 acquérir.<br />
N°. 37.<br />
Veele wijzen 1 uit het heidendom 2 wisten wel,<br />
en hebben wel geweien, dat de ziel des menfchen<br />
onftervelijk is; maar hun verftand is niet geweest<br />
zo verlicht 3 als het onze. De heilige fchriftuur<br />
overtuigt 4 ons daarvan 5, overtuigde ons daarvan,<br />
en zal ons daarvan ten vollen 6 overtuigen. De duisternis<br />
fen 7 der onweetendheid 8 zouden ons verftand9<br />
nog bederven 10, zo de fakkel 11 van het Euangelium<br />
12 dezelven 13 niet verdreven 14 hadde. De hei.<br />
1 fage ra. 6 pleinement. 11 flambeau m.<br />
2 paganisme m. 7 rénèbre ƒ. 12 Evangiie m.<br />
3 éclairé- 8 ignorance/. 13 les<br />
4 convaincre, 9 entendement m. 14 disfipées.<br />
5 en. 10 couvrir.
334 Over de onperfoonllfke Werkwoorden,<br />
lige epenbaarlng 15 leert 16 ons, leerde ons, heeft<br />
ons geleerd, en zal ons leeren, dat onze ziel onftervelijk<br />
is, en dat zij na dit leven zich weder vereenigen<br />
zal 17 met het 18 zelfde ligchaam, waarmede<br />
19 wij hier heneden 20 hekleed zullen geweest<br />
zijn 21, en dat alsdan 22 het ftervelijke 23 de onfiervelijkheld<br />
24 zal aandoen.<br />
15 révélation ƒ.<br />
16 apprendre.<br />
17 fe réunir.<br />
'ïS lees aan het.<br />
19 dont.<br />
20 bas.<br />
21 revêtir»<br />
XX. R E G E L .<br />
22 alors.<br />
23 mortel m.<br />
24 immortel m.<br />
Over de onperfoonlijke Werkwoorden il est,<br />
il y a, c'est.<br />
Het woordje het, voor het behulpzaam werkwoord<br />
étre, zijn, ftaande, wordt dan eens door //,<br />
dan eens door ce vertaald : het wordt door il overgezet,<br />
wanneer er een toevoegelijk naamwoord,<br />
nom adj., op volgt; bij voorbeeld: het is waar, il<br />
est vrai; hier gebruikt men //, om dat er het toevoegelijk<br />
naamwoord vrai, waar, op volgt.<br />
Ten tweeden wordt het door // overgezet, wanneer<br />
er tijd, tems, op volgt; bij voorbeeld: il est<br />
tems de nous en aller, het is tijd om heen te gaan,<br />
il fait beau tems, het is mooi weêr.<br />
Het betekent ce, wanneer er een zelfftandig naamwoord,<br />
.nom. fubfl., op volgt; bij voorbeeld: het<br />
is een braaf man, eest un honncte homme.<br />
Men zegt ook c'est, en niet il est, wanneer er<br />
een bijwoord van hoeveelheid, aclverbe de quantlté,<br />
volgt; c'est trop peu, het is te weinig, Pest asfez,<br />
't is genoeg; ook voor een deelwoord, participe,<br />
c'est ïien dit, 't is. wel gezegd, c'en est fait, het<br />
is er mede gedaan, zijn deelwoorden.
. Over de onperfoonlijke Werkwoorden, ijgj<br />
En eindelijk voor een perfoonlijk voornaamwoord.<br />
eet moi, ik ben het<br />
Cest wordt met de perfoonlijke voornaamwoorden<br />
aldus vervoegd.<br />
L'indicatif le préfent.<br />
Cest moi, ik ben het.<br />
Cet toi, gij zijt het.<br />
Cest lui, hij is het, c'est elle, zij is het.<br />
C est KOUS , wij zijn het.<br />
C'est vous, gij of gijl. zijt het.<br />
Ce font eux, of elles, zij zijn het.<br />
Le premier prétérit.<br />
Cétoit moi, ik was het.<br />
Cé tolt tot, gij waart het.<br />
Cétoit lui, elle, hij, zij was het.<br />
Cétoit nous, wij waren het.<br />
Cétoit vous, gij, gijl. waart het»<br />
Cétolent eux, elles, zij waren het.<br />
Le fecond prétérit.<br />
r moi,<br />
I toi, |<br />
Ce fut \ lui. elle, ^ net Nederduitsch als<br />
j nous, | boven.<br />
L vous, J<br />
Ce furent eux, elles.<br />
Le parfait.<br />
f moi, ik ben het \<br />
J tot, gij zijt het j<br />
Ca été 4 lui, elle, hij, zij is het '<br />
j nous, wij zijn het f geweest<br />
L vous, gijl. zijt het J<br />
C'ont été eux, elles, zij zijn het J
Over dè onperfoonlijke Werkwoorden<br />
Le plusque parfait.<br />
{moi, ik was het<br />
! toi, gij waart het I<br />
Cavoit été 4 lui, elle, hij, zij washet !<br />
i nous, wij waren het j geweest.<br />
[jvous, gij, gijl. waart het I<br />
Cavoient été eux, elles, zij waren het J<br />
Le futur.<br />
Cmol, ik zal ^<br />
| toi, gij zult j<br />
Ce fera\ lui, elle, hij, zij zal '<br />
I nous, wij zullen {"<br />
/ {.vous, gijl. zult I<br />
Ce feront eux,elles, zij zullen J<br />
L'imparfait.<br />
n e t Zl<br />
l a<br />
°<br />
f moi, ik zou "|<br />
| toi, gij zoudt j<br />
Ce feroitK lui, elle, hij, zij zou 1 »<br />
t nous, wij zouden J<br />
n e t z l<br />
J n<br />
"<br />
Lw»*, gijl- zoüdt I<br />
Ce feroient eux, elles, zij zouden J<br />
Le futur compofé.<br />
Xmoii ik zal T<br />
| toi, gij zult .<br />
C««f4 /«ƒ. elle, hij, zij zal » g* gejjest<br />
I nous, wij zullen f «]n,oiMD<br />
Lww,- gijl- zult I<br />
t > e n<br />
'<br />
Cauront été eux, elles, zij zullen J
Over de onperfoonlij'k'e Werkmordtn. 33?<br />
Vimparfait compofé.<br />
{mol, ik zou<br />
£, • j , \ toi<br />
> SÜ zoudt I<br />
Cauro.t été i M,elle, hij, «ij 2 0 U 'het gewéést zijn,<br />
w w<br />
> wy zouden f of hebbm<br />
. .
338 Over de snperfoonlijke Werkwoorden.<br />
Le plusque parfait.<br />
Cmoi, dat ik het ware, hadde "J<br />
\toi, gij het waret, haddet |^<br />
Quec'eütétéi, lui,elle, hij, zij het ware, hadde y J<br />
nous wij het waren, hadden j g<br />
{vous, gijl. het waret, haddet r<br />
Que c'eusfentétéeux,elles, zij het waren, hadden J<br />
Dewiil nu ik Un het, enz., ook je le fuis, enz.,<br />
beteS, zo zal het niet ten onpasfe zijn om hier<br />
tevens aantewijzen het onderfeheid, dat er tusfchen<br />
rVr? moi en ie le fuis plaats vindt.-<br />
C<br />
NeS in acht, >t, wanneer men «mjndstoj.<br />
danieheid wil aanwijzen, men le voor het werK<br />
woofd / ^ plaatst; 'bij voorbeeld vraagende: zijt<br />
5? een eerlijk man? ja, ik ben het; * *»<br />
f nnéte homme? oui, je le fuis; dat is, ik ben een<br />
eerlijk man; maar ziet men alleen op den perfoon,<br />
zo gebruikt men c'est en ce font met de perfoonlijke<br />
voornaamwoorden moi, toi, lm , e Ie, nous, vous,<br />
eux elles: wie heeft mij geroepen? ik ben het, die<br />
u geroepen heb; qui m'a appeilé? c'est mot, qm<br />
W<br />
VJst a<br />
%1l é<br />
'y a worden alleen in den derden perfoon<br />
van het enkelvoudig gebruikt, en betekenen<br />
zo wel er is, als er zijn.<br />
Voorbeeld van vervoeging van het onper.<br />
foonlijke werkwoord // y a.<br />
II y a, er is, of er zijn.<br />
L'indicDtif le préfent.<br />
Le premier prétérit,<br />
11 y avoit, er was, of er waren.<br />
Le fecond prétérit,<br />
Jl y tuf, er was, of er waren»
Over de onperfoonlljke WerJmeorèift. 3^<br />
Le parfait.<br />
L'y a eu, er is, of er zijn geweest.<br />
Le plusque parfait.<br />
II y avoit eu, er was, of er waren geweest»<br />
Le futur.<br />
II y aura, ër zal, of er zullen zijn.<br />
" Ulmparfait.<br />
Il y auroii, er zoü, of er Zouden zijd*<br />
Le futur compofé.<br />
Il y aura eu, er zal, of er zullen geweest zijn, hf<br />
f,. r. ' hebben.<br />
L tmparfatt compofé.<br />
Il y auroit eu, er Zoü, of zouden geweest zijn, of<br />
r. r.r- -A&i hebben*<br />
Le fabjonclif le préfent.<br />
Qull g alt, dat ër zijj of zijn,<br />
Üopiatïf.<br />
jjSptf $ e<br />
&> dat ër ware, of waren.<br />
Le parfait.<br />
Qjty ƒ alt eu, dat er geweest zij, zijn, hebbé,<br />
• - r f hebben.<br />
Le plusque parfait.<br />
Qu'it y eüt eu, dat er geweest ware, wafeii, haddéj<br />
hadden*
tj4o Opfeilen, betreffende de<br />
Men zegt ook in • den tegenwoordigen tijd der<br />
toonende wijze:<br />
Hier ben ik, daar ben ik, me voici, me voila.<br />
Hier zijt gij, daar zijt gij, te voici, te voila.<br />
Hier is hij, zi j, daar is hij, zij, Ie, la, voici ,le,la voila.<br />
Hier zijn wij, daar zijn wij, wow voici,. nous voila.<br />
Hier zijt gijl., daar zijt gijl., vous voici, vous voila.<br />
Hier zijn zij, daar zijn'zij, les voici, les voila.<br />
In de overige tijden zet men het woordlijk over;<br />
als:<br />
Hier was ik, daar was ik, pitois iel, j'étoisla, en<br />
zo voords.<br />
Men dient eindelijk nog te letten, ózt,^ wanneer<br />
na het onperfoonlijke voornaamwoord c'est moi,<br />
e'est toi, en zo voords, het opzichtlijke voornaamwoord,<br />
qui met een tweede werkwoord gevonden<br />
wordt, zo moet dit laatfte werkwoord in den zelfden<br />
perfoon ftaan, die door het voorafgaande onperfoonlijke<br />
weikwoord aangewezen wordt: ik ben<br />
het, die het doe, c'est moi, qui le fais; gij zijt<br />
het, die het zegt, c'est vous, qui le dites; hij is<br />
het, die komt, c'est lui, qui vient, en zo voords.<br />
Opftellen, betreffende de onperfoonlijke Werkwoorden<br />
il est, il y a, cest, er is, er<br />
zijn, het is, enz.<br />
N Q<br />
. I.<br />
Er zijn, er waren, er hebben geweest, er zullen<br />
zijn, en er zouden geweest hebben veele verborgene<br />
i dingen in de Natuur. Er is niets, er<br />
was niets, er is niets geweest, en er zal niets ge-<br />
! caché.
onperfoonlijke Werkwoorden. 341<br />
weest zijn zo gevaarlijk 2 als 3 een kwaade tong.<br />
Het is, het was, het is geweest, en het zal zijn<br />
roemruchtig 4 te zijn nuttig aan zijn Vaderland. Is<br />
het niet altijd tijd om het goede 5 te doen? Zou<br />
het niet gevaarlijk zijn om zijne bekeering 6 uitteltellen<br />
tot aan zijnen dood? Het is zeker, dat<br />
het uur des doods ons niet bekend is. Het is volftrekt<br />
7 noodzaaklijk dat de kinders ziek onderwerpen<br />
8 aan den wil en aan de begeerten hunner ouders<br />
en meesters.<br />
2 de fi dangerenx. 5 bien m. 7 abfolöment.<br />
3 que. 6 converfion ƒ. 8 fe foumettre. •<br />
4 glorieux.<br />
N°. 2. '<br />
Het is eene vaste 1 zaak, dat de mhdaadigers^<br />
verdienen 3 geftraft te worden 4; zou het wel geoorloofd<br />
5 zijn de onfchuldigen 6 te ftraffen ? Er waren<br />
gisteren veele menfchen in de kerk; ik"had gedacht,<br />
dat er niet veelen zouden geweest hebben;<br />
maar ik heb mis gehad 7. Er zijn van daag niet<br />
veele leerlingen in de fchool geweest; er zijn verfcheidenen<br />
8, die uit rijden 9 zijn gegaan. Ik<br />
hoop, dat er morgen meer zullen zijn. Er zouden<br />
gewis weinige leerlingen zijn, welke in de fchool<br />
zouden komen uit hunne eigene beweeging 10, indien<br />
het de vrees van geftraft te worden niet ware,<br />
die hen n belettede 12 t'huis te blijven. -«*<br />
1 certain.<br />
2 criminel m.<br />
, 3 mériter.<br />
4 d'être.<br />
.5 permis.<br />
6 innocent m.<br />
7 fe tromper.<br />
S plufieurs.<br />
9 en voiture.<br />
10 motif m.<br />
Ï3<br />
11 les.<br />
12 ernpêcher: mm<br />
gebruike kiir d;n<br />
wenfc henden tijd.
34*
onperfoonlijke Werkwoorden. %\%-<br />
van alle menfchen het goede te doen en het kwaade<br />
te laaten ? Ër is eene goede tucht 14 in on.<br />
ze fchool. Er waren fchoone boeken in de boekerij<br />
15 van uwen broeder.<br />
14 discipline ƒ. 15 bibliothéque ƒ.<br />
N°. 5.<br />
Er zullen fchoone bloemen in onzen hof zijn ; ik<br />
wenschte wel dat ze er reeds waren! zullen er ook<br />
zijn in den uwen? Er zouden veele zijn, indien<br />
mijn vader het hadde gewild. Het is zeker, dat de<br />
tijd onzer jeugd de kostelijkfte van ons leven is.<br />
Het is niet mogelijk om ieder een 1 te vergenoegen<br />
a. Er is een tijd om te fpeelen, en er is ook<br />
een tijd om te leeren. Leert dan 3 terwijl 4 het<br />
tijd is om te leeren, en fpeelt wanneer het tijd aal<br />
zijn om te fpeelen! Er waren veele Heeren bij 5<br />
uwen vader; zullen er morgen veelen zijn? er zal<br />
niemand zijn. Ik wenschte dat het waar 6 ware!<br />
ik zou er over 7 zeer .verblijd zijn 8.<br />
1 tout le monde. 4 «ndis. ' 7 en. '<br />
a contenter, 5 chez. 8 aiiè.<br />
3 donc. 6 vrai.<br />
N°. 6".<br />
Het is een fraai boek, dat 1 gij daar hebt. Het ft<br />
zeer onvoorzichtig te zeggen alles wat men denkt.<br />
Het is eene algemeene bekentenis 2, dat het geheel 3<br />
zo groot is als alle deszelfs deelen 4 te zamen genomen<br />
5. Waren er vlijtige jongelingen in de<br />
fchool, toen 6 gij er waart? Het is jammer 7, dat<br />
I que. 4 partie/. 6 lorsque.<br />
a axiome m, 5 prifes enlèmble. 7 dommage.<br />
3 tout m.<br />
Y 4
344<br />
Opfeilen, betreffende de<br />
de Heer N. zo ongelukkig geweest is! het is zo<br />
een eerlijk man! I3 er niets nieuw* 8'l Ik heb niets<br />
vernomen 9. Hebt gij zijn huis gezien? ik heb het<br />
gezien 10. Er is fchoon huisraad, en er is achter<br />
het huis een fchoone en groote hof. Wij hebben<br />
er in li geweest. Het is iet fraais 12. Er is in<br />
het midden van dien hof eene fchoone fontein geweest:<br />
ik wenschte wel, dat dezelve er nog warel<br />
J de nouveau. 10 vue. 12 de beau.<br />
9 apprendre, 11 y.<br />
Over de onperfoonlijke Werkwoorden cest<br />
moi, enz,, en over me voici, enz.<br />
N°. 1.<br />
ïk ben het, die hem 1 zeggen zou, dat hij wèl<br />
zou doen te komen. Zijt gij het, die mij komt bezoeken<br />
2? ik geloof dat hij het is, die u dit verhaal<br />
3 gedaan heeft. Wij zullen het zijn, die het<br />
verzekeren zullen, en waarom zouden zij het niet<br />
zijn, die het geloven zouden? Zijn het deeze Heeren<br />
niet, die met ons zullen gaan wandelen? Ik<br />
ben verzekerd, dat zij het zijn zullen, die ons die<br />
eer zullen aandoen. Waart gij het, die in den hof<br />
wandeldet, toen wij er in traden 4? Ik ben het<br />
niet geweest, maar het is mijn vader geweest, die<br />
aan den tuinier bevolen heeft 5, om de groote laan 6,<br />
te harken 7.<br />
I lui. 4 entrer, 2 prét. 6 allee f. fa<br />
3 venir voir. s ordonner. 7 ratelei><br />
3 rectt vi.<br />
. 2,<br />
Ik wenschte wel dat zij het waren, die 1 \\ eene<br />
joede tijding 2 bragten 3! Het zal mijn broeder<br />
1 3 nouvelle ƒ. 3 apporter, Pept.
onperfoonlijke Werkwoorden. 345<br />
niet zijn, die Ar*» 4 eene flechte tijding zal brengen;<br />
maar ik wenschte dat gij het waret! want hij<br />
feit 5, flelde, heeft gefield, en zal ftellen al zijn<br />
vertrouwen 6 op 7 u. ïk zal het evenwel 8 tiet zijn;<br />
ik hoop dat gij het zult zijn. Zou dat daar y die<br />
koopman met zijn, van wien gij mij gefproken hebt?<br />
Hij is het niet, maar het is die, welken 10 gij gisteren<br />
buiten 11 de ftad ontmoet hebt 12. Waar '13<br />
zijt gij, mijn broeder? hier ben ik! Waar is mijn<br />
Heer uw neef? hier is hij! Waar zijn uwe zusters?<br />
hier zijn zij! Ik wist niet, dat zii het &1<br />
ren 14, die daar flonden 15.<br />
4 lui. 8 pourtant. 12 rencontrer.<br />
5 mettre.<br />
6 confience/.<br />
7<br />
9 ia.<br />
J 0 que.<br />
J 3 0fi.<br />
i 4 A fopt.<br />
en<br />
* hors de. is fe tenir.<br />
N°. 3.<br />
Zult gij het niet zijn, die 1 hem 2 verwelkomen<br />
zult 3? zonder twijfel zal ik het zijn: ik ben het<br />
ook geweest, die van hem affcheld 4 genomen heb<br />
toen 5 hij van hier vertrokken is 6, en zou ik het<br />
niet zijn die hem verwelkomen zou? het zou zeer<br />
onbeleefd 7 van mijn' kant 8 zijn, zo 9 ik het 10 na.<br />
liet 11 Zijn het die lieden niet geweest, die u<br />
zo 12 bedrogen hebben, of zijn het deezen peweest?<br />
deezen zijn het geweest: zij zijn het, ;die 3fj in 13<br />
dwaaling 14 gebragt hebben 15; maar zij zullen het<br />
niet meer zijn die mij bedriegen zullen; want ik<br />
ken1 hunne bedriegerijen 16 en hunne dubbelhartigheid<br />
17. Het is fchandelijk iS de lieden te misleiden<br />
19, die vertrouwen in ons hebben.<br />
1<br />
? u<br />
.'- • ' 8<br />
,<br />
Pa»/. ,5 induire. '<br />
1<br />
* L" ... 9 fi. 16 tromperie-/-.<br />
3 d,re le bienvenu. 10 y.<br />
4 congé. n rnanquer.<br />
I ? d u p i i c ; t é<br />
coeur f.<br />
'd 5 lorsque. 12 tant. ,g honrcux.<br />
7 mcivfi. - 14 erreur ƒ.<br />
Ï 5<br />
^
346 Over de regeering der Werkwoorden,.<br />
N°. 4.<br />
Zijn het niet die zelfde Heeren, die te 1 Afflfterdam<br />
woonen 2 en die u deeze fioffen 3 verkocht<br />
hebben? het zijn dezelfden. Waar in is mijn boek?<br />
hier is het. Waar zijn uwe pennen? daar zijn zij.<br />
Weet gij niet waar 5 mijn zakdoek gebleven 6 is?<br />
hier is hij. Zijt gij het niet, aan wien ik mijn mes<br />
geleend heb? het is aan ons niet, dat gij het geleend<br />
hebt. Wij zullen het zijn, die hem eenen<br />
brief fchrijven zullen. Ik wenschte dat gij het waret,<br />
die hem 7 een antwoord gaaft 8, dat 9 hem<br />
aanflond 10! Zou hij het zijn, die mij uit de verlegenheid<br />
11 zou komen redden 12? ik geloot het<br />
niet. Hij is het zelf, die zich in de grootfte verlegenheid<br />
der wereld bevond. Zou het mogelijk<br />
zijn?<br />
1 ï.<br />
3 demeurer.<br />
3 étoffe/.<br />
S que.<br />
6 devenir.<br />
7 'ui,<br />
9 qu';<br />
10 plaire, anpz.<br />
n embarrasw,<br />
4 oü. « faire*<br />
1 2 t i r e r<br />
'<br />
XXI. R E G E L .<br />
Over de regeering der Werkwoorden.<br />
Alle werkwoorden worden geregeerd en zeer vee-<br />
Jen regeeren.<br />
Een werkwoord wordt geregeerd, wanneer er een<br />
perfoon of zaak voorhanden is die iet verricht, en<br />
waarnaar het werkwoord zich in perfoon en in getal<br />
fchikt. Zulk een perfoon of zaak, offchoou<br />
die uitgedrukt of niet uitgedrukt zij, wordt gezegd<br />
de noemer of nominativus van bet werkwooid te<br />
zijn: ik fcrrrijf eenen brief, fécris une lettrei g\\<br />
fpreekt van geld, vous parlez d'argent: God fchiep
Over de regeering der Werkwoorden. 347<br />
de wereld, Dleu créa h monde: wij betrachten onzen<br />
phgc nous fatfins notre devoir: zij, de menfchen,<br />
bouwen huizen, tls, les hommes, bdtisfient des mail<br />
Jons. •<br />
? 6Z<br />
e b o v e n t o a n d e<br />
i<br />
Tpreekwijzen ziet men,<br />
dat 1* de daader, en des de nominativus is van het<br />
werkwoord fihrifi, gij van fpreekt, Godvzn fihiep,<br />
wij1 van betrachten, zij, of menfchen, vah bouwen.<br />
Wanneer het een lijdend werkwoord is, zo noemt<br />
men nominatif den perfoon of zaak, die lijdt of iredaan<br />
wordt: ik wordt bemind, j e fiuls aimè- lz<br />
mensch wordt geacht, rhomme est estimé: dus is<br />
hier ik de nominativus van wordt bemind, en de<br />
mensch van wordt geacht.<br />
^ e<br />
'V Z<br />
jru d<br />
, es<br />
d a t h e t we '<br />
r k<br />
woord zich naar zijn<br />
nominatif fchikt, in perfoon en in getal<br />
Wanneer er meer dan één voor een<br />
werkwoord gaan , dan moet hetzelve in het meervoudig<br />
getal volgen; als: Cicero en Demosthenes<br />
Si r<br />
° 0 t e<br />
/ e d e n a a r S<br />
C '<br />
k e r o n e t<br />
BemosthZ<br />
étoient de grands orateurs; gij en ik zijn het ééns<br />
vous et mot fiommes d'accord. '<br />
worden m het meervoudig geplaatst, om dat hun'<br />
ne noemers Cicero en Demosthenes zo wel als Wf en<br />
l*, fchoon elk op zich zeiven enkelvoudig, famen<br />
gevoegd, meervoudig worden.<br />
S<br />
'<br />
wamfeer nf'<br />
V i<br />
" d t g e<br />
n e u i t z o n d<br />
5 ^ng, dan alleen,<br />
wanneer de noemers door een ander woordje dan<br />
door en of noch verbonden worden; alsdan wordt<br />
het werkwoord liever in het enkelvoudige geul 4-<br />
^vlfnT T fl b k n<br />
zet; als: de vader zo wel als de zoon heeft bevole<br />
k<br />
f & ' omland/kan<br />
nf/% hec<br />
/evoe1en d<br />
« Franfche Academie,<br />
kan na l un en Pautre, en na ni Pun ni Pautre her<br />
ï e<br />
in W<br />
Ser rd W1,]ekeU<br />
m ; is!iik 0f ifl h e t<br />
ol: in het meervoudig geplaatst<br />
',<br />
worden;<br />
enkeSüg<br />
dus zeg?<br />
L ê<br />
ibn/bJJ ei zlia<br />
f\<br />
g o e d ; e n o o k r u n et<br />
Vpudig ' d<br />
° C h W<br />
^ L<br />
r-<br />
V verkiest het meer-
348 Over de regeering der Werkwoorden.<br />
Wij zullen op eene andere plaats zeggen in welken<br />
perfoon het werkwoord flaan moet, indien het<br />
noemers van verfchiilende perfoonen heeft; des zullen<br />
wij overgaan tot de regeering der werkwoorden<br />
zelve.<br />
Bij de daadlijke werkwoorden, verbes aftifs, noemt<br />
men le cas du verbe, den perfoon of zaak, die gedaan<br />
wordt. God fchiep de wereld, Dleu créa le<br />
monde; hier is de wereld, le monde, het cafus van<br />
het daadlijk werkwoord fchiep, créa, om dat de<br />
wereld de zaak is, die gefchapen werd.<br />
Wanneer een daadlijk werkwoord gezegd wordt<br />
den genitif of den datif te regeeren, zo moet alleen<br />
daardoor verftaan worden, dat de perfoon of zaak,<br />
die lijdt of gedaan wordt, en die achter aan volgt,<br />
ten zij het een pronom relatif of pronom conjontlif<br />
zij, in den genitif of datif moet flaan; bij voorbeeld<br />
: hij geniet groote voorrechten ; dit moet<br />
overgezet worden als of er ftonde: van groote voorrechten,<br />
il jouit de grands avantages; om dat het<br />
werkwoord jouir, genieten, in het Fransch den<br />
genitif regeert of den ablatif, dat het zelfde is.<br />
Hij heeft zijnen broeder een gefchenk gezonden;<br />
dit zet men over: aan zijnen broeder, il a envoié<br />
tin préfent a fon frere; want zenden, envoier, regeert<br />
een datif van den perfoon, aan wien gezonden<br />
wordt.<br />
Indien een werkwoord gezegd wordt den accufatif<br />
te regeeren, zo plaatze men flechts het cafus<br />
van het werkwoord in den nominatif, om dat de<br />
accufatif in 't Fransch gelijk is aan den nominatif,<br />
ten opzichte der naamwoorden. Hij befchuldigt<br />
het kind, il accufe l''enfant; het kind, ï''enfant, is<br />
in den accufatif, om dat het werkwoord accufer,<br />
befchuldigen, den accufatif regeert; het kind, f enfant,<br />
is het cafus van het werkwoord befchuldigen,<br />
zijnde de perfoon die befchuldigd wordt.<br />
De werkwoorden étre, zijn, paroltre, fchijnen,<br />
devenir, worden, hebben een nominatif vóór en na<br />
zich: il est honnète homme, hij is een eerlijk man;<br />
il paroit tout autre, hij fchijnt een geheel ander
Over de regeering der Werkwoorden) 3 4 p<br />
mensch te zijn ; » deviendra un homme favant, hij<br />
zal een geleerd man worden: honnéte homme, tout<br />
Zl Zi. L°^ >e<br />
{ ava<br />
" f<br />
ftaan i n d > nominatif,<br />
betrekking hebbende op H, den nominatif van de<br />
werkwoorden est, paroit, deviendra.<br />
i',' behaagen, parvenir, gcraaken, fadomer*<br />
zch toeleggen,. fW««r, zich ophouden, resfemh/er,<br />
gelijken, appartenir, toebehooren, enz., zijn<br />
onz.jd.ge werkwoorden, wrto» e W r«, die den geever<br />
of datif regeêren:<br />
-P/Mr* w io»,, fV* déplaire aux méchants, wanneer<br />
men braave lieden behaagt, dan mishaagt<br />
men de kwaaden.<br />
a<br />
iW»> aux honneurs, tot de eerampten geraaken.<br />
Sadomier fe hvrer, Pappliquer aux études, Zich op<br />
net Itudeeren toeleggen.<br />
^hangen" * "m f'tf Qm?<br />
i<br />
e l i<br />
5 JÖ^Aft' jfl §<br />
e m a n d aa<br />
"kleeven, aan-<br />
k t<br />
'<br />
°P zi<br />
inen vader,<br />
Uafparttent a tous les Chrétiens, het betaamt alle<br />
Christenen.<br />
CV //?*» «f * dit boek behoort mij toe.<br />
vl\\lT° rtUn<br />
* f S $ Zij<br />
e v r k l l d e n Iasii<br />
'" S<br />
Veele onzijdige werkwoorden regeeren den teeler.<br />
le genitif: *<br />
S'approcher de quelque chofe, de quelqu'un, tot iet<br />
tot iemand naderen. '<br />
Changer d'habit, van kleed veranderen, een ander<br />
kleed aandoen.<br />
tfavifer d'une rufe, eenen list verzinnen.<br />
Se charger de la dépenfe, zich met de onkosten belaaden,<br />
de onkosten op zich neemen.<br />
e malheur<br />
mij" * ° > d i t on<br />
geluk bedroeft<br />
$e vous prie d'une chofe, ik verzoek u om ééne
*5© Over de regeering der Werkwoorden.<br />
Wanneer men te kennen wil geeven wien, waaraan<br />
, waarheen, waarin, waartoe iet toe of behoort,<br />
zo eischt het werkwoord den geever, le<br />
datif; als:<br />
Dltes li mon valet, zeg mijnen knecht.<br />
Portez ce livre a rtionfeur, breng Mijnheer dit<br />
boek.<br />
Pendre Pépée au croc, den degen aan den haak<br />
hangen.<br />
d[etter a terre, op de aarde nederwerpen.<br />
rirer au bui, naar het wit fchieten»<br />
Aller èt Péglife, naar de kerk gaan.<br />
Accoutumer un homme au travail, iemand tot het<br />
werken gewennen.<br />
Travailler h tin po'ème, aan een gedicht werken. *•<br />
Prendre plaifir a la mufique, in de muziek vermaak<br />
fcheppen,<br />
jfe m'en prends a vous, ik houd mij deswegen»<br />
aan u.<br />
// ne fait, a qui s'en prendre, hij weet niet, wien<br />
hij de fchuld geeven zal.<br />
Etre prét, hablle, enclln, dpreh quelque chofe, vaar*<br />
dig, bekwaam, genegen, greetig naar iet zijn.<br />
"Etre le premier au bal, het eerst bij den dans zijn*<br />
Etre heureux au jeu, gelukkig in het fpel weezen.<br />
Indien het een perfoonlijk voornaamwoord iSj dat<br />
in den datif moet ftaan, zonder dat er een anderd<br />
cafus bij zij, dan moet het een volftrekt perfoonlijk<br />
voornaamwoord, pronom perfonnel abfolu, zijn:<br />
Parlez vous a moi? fpreekt gij met mij?<br />
Ce n'est pas a moi, het ligt niet aan mij.<br />
Avez vous penfé d moi? hebt gij aan mij gedacht?<br />
// ne tlent pas a moi, het ftaat niet aan mij.<br />
Je me fe bien d elle, ik vertrouw haar wel.<br />
Fous tfètes pas propre a cela, gij deugt daar niet<br />
toe.<br />
Na de werkwoorden ouir, voir en fe laisfer, wordt
Over de regming der Werkwoorden. 35$<br />
menigmaal een geever, datif, gezet, wanneer er<br />
nog een werkwoord bij ftaat; als:<br />
W a n n e e r<br />
«<br />
yai fouvent out dire il mon pere ou il un tel, ik heb<br />
ren z J<br />
)Jnen d e £ Z e n e n g e C n e n h o<br />
eggen °*<br />
Je lui ai out plufieurs fois conter cette fablt, ik heb<br />
hem meermaalen deeze fabel hooren vernaaien<br />
J at Jouvent, oüi par Ier de cela d mon hóte, ik heb<br />
er imjnen waard menigmaal van hooren fpreeken.<br />
je l at out dtre h certain gentilhomme, ik heb het<br />
zekeren edelman hooren zeggen.<br />
yai vu faire une belle cure d un operateur, ik heb<br />
eenen arts eene heerlijke kuur zien doen.<br />
Je lui at vu couper d?un coup un gros baton, ik heb<br />
hem een' grooten ftok met éénen hak zien doof.<br />
houwen.<br />
Laisfez faire cela h un autre, laat dit een' ander*<br />
doen.<br />
Ilfaut laisfer faire de telles chofes a un infenfé, men<br />
moet eenen onzinnigen dit laaten doen.<br />
Chacun fe laisfe emporter it fa pasfton, elk laac<br />
zich door zijne neiging regeeren.<br />
Het werkwoord demander eischt een' geever, dartf,<br />
vau den perfoon, die gevraagd, en den aanklaager<br />
accufatif, van de zaak, waarom gevraagd of<br />
welke begeerd wordt:<br />
6<br />
Demander quelque chofe it quelqu'un, iemand om iet<br />
vraagen. *<br />
De werkwoorden, waardoor iemand iet toegeschreven<br />
of toegerekend wordt, en de werkwoorden,<br />
die een gevolg betekenen, worden met den<br />
geever, datif, gezet; als:<br />
Tenir it honneur, voor eene eer houden,<br />
A fa home, tot zijne fchande.<br />
Zo ook de volgende fpreekwijzen:
35» Over de regeering der Werkwoorden.<br />
Suivre quelqu'un d petits pas, iemand met kleins<br />
fchreden volgen.<br />
Pasfer Ie.tems d quelque chofe, den tijd met iet door»<br />
! brengen.<br />
Cagner au jeu, met het fpel winnen.<br />
II a gagné beaucoup d'argeiit aux dez, hij heeft Veel<br />
geld met dobbelen gewonnen.<br />
Alle daadlijke werkwoorden, verbes aftifs, regeeren<br />
een' aanklaager, accufatif:<br />
jf'aime la vertu, ik bemin de deugd.<br />
Porter un fardeau, eenen last draagen.<br />
II pas fa fon chemln, hij ging zijnen weg.<br />
De werkwoorden ai der, as fister, croire, favorifer,<br />
remercier, fêcourir, fervir, affeétionner, féllciter,<br />
congratuler, flater en prévenir, regeeren den aanklaa'.<br />
ger, accufatif, van den perfoon; als:<br />
Aider quelqu'un, iemand helpen.<br />
Asfister les pauvres et fêcourir les affllgès, de armen<br />
bijftaan en de bedrukten helpen.<br />
II faut croire les miniflres et les médecins, men moet<br />
de predikanten en de artfen gelooven.<br />
II faut croire la Sainte Ecriture, comme la parole ' de<br />
Dleu, men moet de Heilige Schrift, als Gods<br />
woord, gelooven.<br />
Favorifer les bons, de vroomen bijftaan.<br />
Remercier ceux, qui nous font du blen, de geenen<br />
bedanken, die ons wèl doen.<br />
Sécourir une ville, een ftad bijftaan.<br />
Croire wordt ook wel met een' datif gebruikt irt<br />
deeze lpreekvvijze:<br />
On croit plus aux yeux, qu'aux orellles, men gelooft<br />
het gezicht meer dan liet gehoor.<br />
En met het voorzetzel en:<br />
Croire en Dieu, in God gelooven. g<br />
Af
üver de r'ege'ering der Werkwoorden. 35$-<br />
As f ster, wanneer het betekent tegenwoordig zijn,<br />
tn fervir in de betekenis van helpen, nuttig zijn,<br />
neemen ook den datif aan; als:<br />
Asfster a une affaire, bij eene zaak tegenwoordig<br />
zijn.<br />
Lts petits hens fervent aux pauvres, de kleine goederen<br />
zijn den armen dienltig.<br />
Satlsfalre. vergenoegen, voldoen, regeert zowel<br />
een' datif als een' accufatif;<br />
Satlsfalre fa curiofti, zijne nieuwsgierigheid voldoen.<br />
Ênfeigner en apprendre, voor leeren, eifchen een'<br />
accufatif des perlöons, wanneer de zaak, die men<br />
leert, niet daarbij gevoegd wordt, en een' datif,<br />
wanneer men de zaak daarbij voegt; maar anders<br />
alujd-een' accufatif der zaaken; als:<br />
// faut ênfeigner les ignorants, men moet de onwee»<br />
tenden leeren.<br />
II infruit et enfeigne bie'n les enfans, hij leert en<br />
onderwijst de kinders wel.<br />
Ênfeigner une fcience a quelqu'un, iemand eene wee»<br />
tenfchap leeren.<br />
// lui enfeigne la phllofephie, hij onderwijst hem in 4<br />
- de Wijsbegeene.<br />
Ênfeigner les langues, de taalan leeren»<br />
Het Werkwoord étudier, wanneer het fudeeren be*<br />
tekent, vordert den naam der weetenfchap, die men<br />
beftudeert, in den accufatif, of met een voorzetzel;<br />
als:<br />
II étudie le droit oü en drolt, hij ftudeert in de<br />
rechten,<br />
II étudie la medecine ou en medecine, hij ftudeert in<br />
de medicijnen.<br />
Wanneer het betekent leeren, nadenken, dan eisckt<br />
het den accufatif; als;<br />
Z
354 Opfeilen, betreffende de<br />
II étudie fa lecon, hij leert zijne los.<br />
II étudie un jlrmon, hij beftudeert eene predikatie.<br />
En wanneer het toeleggen, zich bevlijtigen betekent,<br />
dan eischt het den datif, als:<br />
S'étudier a quelque chofe, zich ergens op toeleggen.<br />
De werkwoorden jouir, genieten, ufer, gebruiken,<br />
abufer, misbruiken, manquer, ontbeeren, avoir<br />
befoin, van nooden hebben, regeeren den génitif;<br />
als: § .<br />
Jouir d'un avantage, een voorrecht genieten.<br />
Ufer ou abufer de fon autorité, zijn gezach gebruiken<br />
of misbruiken.<br />
Je manque de tout, ik ontbeer alles.<br />
Avoir befoin d''argent, geld van nooden hebben.<br />
Over de regeering van het werkwoord jouer, fpeelen,<br />
zullen wij op zijne plaats fpreeken.<br />
Het geen hier, ter aanwijzinge van de regeering<br />
der werkwoorden ontbreekt, kan, door de ondervinding<br />
en het gebruik der Woordenboeken , vergoed<br />
worden; daarenboven vindt men in de opftelfen<br />
hierover handelende, het cafus aangewezen,<br />
dat'het werkwoord zo van den perfoon als van de<br />
zaak regeert.<br />
Opftellen, betreffende de regeeting der<br />
Werkwoorden.<br />
N°. i.<br />
De luiheid «ntleent i dikwijls den naam van rust,<br />
«w 2 zich daardoor 3 te dekken 4 voor de billijke S<br />
I emprunter. 4 fe mettre a cou- 5 j u<br />
«te><br />
a pour. vert gén.<br />
3 par 1*»
egeert ng der Werkwoorden. tggg<br />
%laam 6, welke 7 zij verdient 8. Niemand vergeet<br />
zijne vermaaken 5 maar weinigen 9 aan hunnen<br />
pligr. De geenen, die 10 de armoede<br />
worden 11 , en die rijkdommen trachten te 12<br />
Verkrijgen 13, beginnen ook moede 14 worden<br />
eerlijke lieden te zijn. Ik ledank 15 u voor den<br />
raad, dien gij mij geeft. De geene, die eenen<br />
anderen zijn geheim toevertrouwt 16, zonder ie voc*<br />
ren 17 van deszelfs vroomheid 18 en ingetogenheid 19<br />
overtuigd 20 te zijn, heeft groot onrecht 21 zich<br />
teit beklaagen, indien hij komt verraaden 23 ^24<br />
**WY/
gjc' Opfeilen, betreftttdc de<br />
Wij moeten aan den uitflag io van eene zaak nier<br />
wanhoopen 11. De galei- boeven 12 worden gevoed 13<br />
met droog brood en met water, en worden gekleed<br />
14 met flechte kleederen; die ongelukkigen<br />
mo ten met hun lot 15 te vreede zijn 16. Niemand<br />
zal gJukkiger zijn dan gijl., indien gijl. u vergenoegt<br />
17, gijl. u hebt, gijl. u hadt, en gijl. u zult<br />
hebben vergenoegd 18 met uw lot. De Heer N. is<br />
aLijd zotuer geld, terwijl dat zijn broeder alle<br />
jaaren de inkomften 19 van duizend guldens geniet<br />
20 Ik verblijde mij 21, ik verblijdde mij, ik<br />
heb mij, ik had mij, en ik zou mij htbben verblijd<br />
over den gelukkigen ftatt zijner gezondheid.<br />
10 réusfite f. 14 être vêtu gén. 3 8 contentés.<br />
11 fedéfespérergen. 15 fort m. IQ revenu m.<br />
12 forcat m. 16 fe contentergen. 20 jouir gen.<br />
13 être nourri gen. 17 fe contenter gén. 21 fe réjouir gén.<br />
N°. 3.<br />
Een oneindig 1 getal 2 gevaaren dreigen 3 bier<br />
tp aarde 4 de menfchen met den dood. Deezen<br />
genieten 5, door de geheime orders der Godlijke<br />
voorzienigheid, een langer leven dan anderen.<br />
De zonde vervalt 6, vervulde, heeft vervuld, en<br />
zal vervullen den geest met wantrouwen 7, en het<br />
hart met vreeze en verwarring 8. De eene klaagt 9,<br />
klaagde . heeft geklaagd, had geklaagd, en zou<br />
hebben geklaagd over de armoede, de andere over<br />
eei'ige onpasfelljkbeid 10; de eene dat 11 hij te 12<br />
oud 13 is, en de andere dat hij niet oud genoeg is.<br />
Ik zal den brief van mijnen oom terftond niet beantwoorden<br />
14, om dat hij den mijnen ook niet ge-<br />
ï infinï. 6 remnlir gén. van 10 indispofition ƒ.<br />
2 nombre m. de zaak waarmede, ir que.<br />
3 ménacer gén. van 7 défiance ƒ. 12 trop.<br />
de zaak waarmede. S em harras m. 13 9gé.<br />
4 ici bas. 9 fe plaindre gén. 14 repondre dat,<br />
5 jouir gén.
egeering der Werkwoorden. 3$<br />
woon 15 is terftond te 16 beantwoorden. Ik wenschte<br />
wel, dat gijl. u meer toelaget 17 op dé kennis 18<br />
van u zei ven, dan 19 op die van de gebreken van<br />
uwen naasten 20.<br />
i5 accoutumé. 17 s'appliquer dat. 19 qvc<br />
ï6 de. 18 connoisfance ƒ. 20 piuchain m.<br />
N°. 4.<br />
God gebiedt 1 ons, in zijn woord, onze ouders<br />
en meesters te a gehoorzaamen 3, en ons niet tegen<br />
lumne bevelen aantekanten 4 De huichelaar 5 fpot 6,<br />
had gelpot, zal hebben en zou hebben gefpot te<br />
gelijk 7 met den hemel en met de aarde; hij is<br />
van' God gehaat en van alle eerlijke lieden verfoeid.<br />
Ieder een "belaadt zich 8, heeft zich, had z ;<br />
ch, zal<br />
zieh hebben, en zou zich hebben beladen met de<br />
zorg om 9 anderen regels 10 van gedrag voortefchrijven<br />
11 Een mensch, die 12 al zijn tijd tot zijne<br />
vermaaken bsfleedt 13, loopt gevaar 14 om eens 15<br />
de noodige dingen te mis/en 16. Wij oordeelen 17<br />
over iemands zeden door zijn gedrag. Wij bemoeien<br />
ons 18 dikwijls meer met eens anders 19 zaaken<br />
20 dan met de onzen. Het zou te 21 wenfchen<br />
zijn, dat 22 niemand zich bemoeide, dan<br />
met zijne eigene zaaken.<br />
1 ordonner. 10 regie ƒ. 16 manquer gén.<br />
2 de. 11 prescrire dat. van 17 juge gén van den<br />
3 obéïr dat. van den den perfonn. perfoon of zaak<br />
perfoon 12 qui. waarover men *ot.<br />
4 s'oppofer dat. 13 prodiguer , dat. deelt<br />
5 hypocrite. van den perfoon of li fe méler gén.<br />
6 fe moquergéj. zaak waartoemen 19 autrui.<br />
7 touta la fois. befteedt. 20 affaire/.<br />
S fe charger gén. 14 courir risque. 21 a.<br />
g de. IS un jour. 2,2 qua.<br />
Z 3
• Opfeilen, betreffende dn<br />
N°. 5.<br />
Het ïs onmogelijk ieder te behaagen 1; wan*<br />
het geen den eenen behaagt, mishaagt 2 den anderen.<br />
Ieder is niet voor de ftudie gefchapen 3.<br />
Men. wordt de deugd ongevoeligiijk 4 ;;zo£^ 5, wanneer<br />
men zich zeiven moede wordt. De wijsbegeerte<br />
6 zegepraalt 7 ligtlifk 8 over de voorledene 9<br />
en toekomende 10 rampen 11; maar de tegenwoordige<br />
12 rampen zegepraalen over dezelve 13. Ik zal<br />
morgen uit de ftad gaan, daarom moet ik mij tot<br />
de reis 14 gereed maaken 15. Wij zijn verpligt<br />
onzen naasten goed te doen 16, zo wij'ook willen<br />
dat 17 men ons goed doe 18. Een rechte benijder<br />
19 benijdt 20 zelfs den geenen, die 21 hem 22<br />
goed doet.<br />
1 plaire dat. van den 8 aïfément, 16 faire du bien dat.<br />
perfoon. 9 pasfé. 17 que.<br />
2 déplaire dat. van 10 futur. 18 p réf. du fubj.<br />
den perfoon. 11 mal ni. ' 19 envieux.<br />
3 être fait dat. 12 préfent. 20 porter envie<br />
4 infenflblement. 13 lui »». , van den perfoon,.<br />
5 Ce lasler gén. 14 voïage KJ. 21 qui.<br />
6 philofophie ƒ. 15 fo préparer dat. 22 lui..<br />
,7 triompher gen.<br />
3NP. f5.<br />
Er zijn lieden, die 1 aan hun toilet 2 geheele 3<br />
uuren doorbrengen 4, en die niet kunnen, niet<br />
hebben kunnen, cn niet zullen kunnen befluiten 5,<br />
om 6 een uurtje tot het leezen. 7 /«. befteeden 8. De<br />
roemwaardige 9 deugd /W 10 nooit zonder beloo-<br />
1 qui. 5 fe réfoudre. de zaak waartoe,<br />
2 toilette/. ' 6 a. ,<br />
3 entier. 7 lecture ƒ. 9 glorieus.<br />
| pas%. "f eroploier «ff, r«?j 19 lajsfer.
egeering der Werkwoorden. 359<br />
nïng een' van alle de geenen, die zich aan haar 11<br />
verbinden ia, zich hebben, zich hadden, zich zullen<br />
hebben, en zich zouden hebben aan haar verbanden<br />
13; zij deelt dezelve den Heidenen 14 mede<br />
15, zelfs in dit leven, en zij bewaart 16 eene<br />
onvergankelijke 17 kroon 18 voor den Christen 19 in<br />
de andere wereld. De aankleeving 20 of onverfchilligheid<br />
21, welke 11 de wijsgeeren voor het leven<br />
balden, was niets anders 23 dan een fmaak hunner<br />
eigenliefde 24, waarover 25 men niet meer behoort 26<br />
te twisten 27 dan over den lfnaak der tong, en over<br />
de keuze 28 der kleuren.<br />
ir lui ?n. elle/. 17 impérisfible. 23 autrë chofe.<br />
12 s'attacher dat. 18 couronne ƒ. 24 amour propre m,<br />
j£ atrachés. 19 Cbrétien m. 25 dont.<br />
14 Païen »*. 20 attacbement m. 26 ü faut.<br />
J5 communiquer 21 indifférence ƒ. 27 disputer gen.<br />
dat. van den p.rf. 22 que. 28 choix ƒ.<br />
16 réferver.<br />
N «"«*• van de» per/. 16 débile.<br />
Z 4
36© Opfeilen, betreffende de '<br />
feeten 17 ligchaarn. God heeft de onfterveli'ke ziel<br />
met het ftervelijk ligchaam verbonden 18 door naauwe<br />
banden 19, Men moet 20, men moest, men<br />
heeft moeten, men zal moeten, en men zou moeten<br />
de voorzichtigheid mat de dapperheid paaren 21<br />
om 22 een' goeden krijgsman uittemaaken 23.<br />
3<br />
o Ufé<br />
1 9 , i e n m<br />
-' j ' , - z a a k<br />
wtaméde.<br />
IS linir dat. van de 20 il faut. n2 p 0 Ur.<br />
zaak waaraan. 21 joindre dat, van de 23 l'aire.<br />
N°. 8.<br />
Ieder klaagt over zijn geheugen i ; maar niemand<br />
klaagt over zijn oorda?/ 2. Men kan voor<br />
zijnen moed 3 niet üt&nin 4, als 5 men zich nooit<br />
in het gevaar bevonden heeft. Onze vijanden komen<br />
nader 6 bij de waarheid in liet oordeel, dat 7<br />
zij over ons vellen 8, dan wij zeiven. Wij moeten<br />
werken om 9 onze driften 10 te beteugelen 11 en<br />
om onze gezondheid te herf ellen 12, wanneer zij<br />
ontfleld 13 is. De neiging 14, welke alle menfchen<br />
geweien 15 om wenfehen 16 te doen 17, is een waare<br />
blijk van de onvolmaaktheid aller dingen deezes<br />
levens. De eerlijke man doet niemand fchade 18<br />
en hij fpreekt nooit kwaad 19 van zijnen naasten!<br />
Wanneer* eene leezing 20 u den geest verheft, en<br />
dat zij u edele en moedige 21 gevoelens 22 inboezemt<br />
23, zoek 24 dan naar geen' anderen regel<br />
egeering der Werkwoorden* «jSt<br />
N°. 9.<br />
Alle dingen , die 1 onder den hemel zijn, dienen a<br />
tot 's menfchen gebruik 3. Een braaf kind fchikt<br />
zich 4 naar den wil zijner ouderen, en een braaf<br />
leerling heeft zich gefchikt naar dien van zijnen<br />
meester. Een oplettend kind antwoordt 5 altijd op<br />
het geene, dat 6 men hem 7 vraagt. De eenigfte 8<br />
zaak, waarop 9 de menfchen zich moesten toeleggen<br />
10, is de kennis van zich zeiven. Een<br />
goede vader zal zijne kinderen nooit de dingen,<br />
die it hun fchadelijk zijn, toeflaan ia. Het Capitolium<br />
13, van de overvalling 14 der Gaulen 15, door<br />
het gefchreeuw 16-der geheiligde 17 ganzen 18, en<br />
niet door de waakzaamheid 19 der fchildwachten 20,<br />
bevrijd 21, is een hiflorifche 22 trek 23, meer gefchikt<br />
24 om 25 het geluk 26 der Romeinen aantetoonen,<br />
dan om hun krijgskundig 27 bevel 28 eer<br />
aan te doen 29 in 30 die gelegenheid.<br />
1 qui. 12 accorder dat. van 22 biftorique.<br />
2 fervir dat. dm perfoon. 23 trait m.<br />
3 ufage m, 13 capirole m. 24 propre,<br />
4 fe conformer dat. 14 furprife/. 25 «.<br />
5 répondrerfof van 15 Gaulois. a6 bonheur m.<br />
de zaak waaraan. 16 chant ro. 27 militaire.<br />
6 ce que. 17 facré. 28 commandement<br />
7 lui. Ï8 oie ƒ. m.<br />
8 feul. 19 vigilance/. 29 faire honneur<br />
9 h la quelle. 20 fentinelle ƒ. "2ot.<br />
10 s'appliquer. 21 délivró. 30 en.<br />
11 qui. ,<br />
N°. 10.<br />
De inftellers 1 van den Heldenfchen 2 Godsdienst<br />
hebben allerleie Goden en Godinnen tempels toegewijd<br />
3; zij hebben niet alleen der deugden en der<br />
I auteur m. 2 Païen. 3 dédier dat. van den<br />
perfom.<br />
z$
«,6s, Opfeilen, betreffende de .<br />
gezondheid, maar ook der ondeugden en der ziekten,<br />
als 4 der vrees, der lafhartigheid, der gramfchap,<br />
der koorts, der pest, en aan eene menigte $<br />
anderen, tempels opgericht 6; maar zij hebben er 7<br />
den dood geenen 8 toegeheiligd 9 : dat was een<br />
klaar bewijs, dat 10 zij niet wisten, hoe n zich<br />
met hem ia te verzoenen 13; zij hadden geene offerhanden<br />
14 om 15 zijne woede te fluiten 16. Zij<br />
befchouwden hem 17 als den wreedlien en onverzoenlijkfen<br />
18 Vijand. De naam des doods joeg 19<br />
hun fchrik aan, en het was een der flechtlte voortekens<br />
ao.<br />
4 comme. den ter/oen. 16 réfister dat.<br />
5 multitude ƒ. 10 que. 17 le.<br />
€ ériger dat. van den 11 comment. 18 implacable.<br />
perjoon. 12 lui. 19 infpirer dat. vm<br />
7 en. 13 fe reconcilier. den perfoon.<br />
8 point. 14 facrifice m. 20 augure m.<br />
9 confaerer dat. van 1 s pour.<br />
N°. tu<br />
Het woord 1 volmaakt 2 wordt toegepast 3 niet alleen<br />
op de perfoonen, maar nog op.de werken 4 en<br />
op alle andere dingen, wanneer 5 de gelegenheid<br />
het 6 vordert 7, het vorderde, het heeft gevorderd,<br />
en het zal vorderen. Een zaak is geheel 8, wanneer<br />
zij noch geknot 9, noch gebroken 10, noch<br />
yerdeeld 11 is, en dat 12 alle haare deelen 13 zijn<br />
te zamen gevoegd 14 of vergaderd 15 op 16 de wijze<br />
ij zo als 18 zij het moeten zijn. Zij is volledig<br />
19, wanneer haar 20 niets ontbreekt 21, en<br />
1 mot m. 8 entier. 15 asfèmblé.<br />
3 parfait. 9 mutilé. 16 de.<br />
3 s'appliquer dat. 10 brifé. 17 ftfon ƒ.<br />
4 ouvrage m. 11 parragé. 18 comme.<br />
g lorsque. 12 que. 10 complet,<br />
6 le. 13 partie ƒ. 20 lui.<br />
7 requén'r. ' 14 joint, 2* mahquer.
egiering der Werkwoorden. 365<br />
wanneer zij alles heeft wat 22 haar toekomt 23. Het<br />
eerde dier woorden heeft meer opzicht 24. op het<br />
geheel 25 der deelen 26, welke alleenlijk 27 J/e-<br />
»*» 28 0?» 29 de zaak in haare wezenlijke 30 wZ/fomenheid<br />
31 xc ftellen 32; het tweede heeft meer opzicht<br />
op het geheel der deelen, welke dienen tot de<br />
toevallige 33 volmaaktheid 34 der zaak.<br />
22 qui. 27 fimplement. 31 intégrité/.<br />
23 convenir. 28 fervir dat. 32 conftituer ace.<br />
24 fe rapporter «at. 29 a. 33 accidentel.<br />
25 totalité ƒ. 30 esfentiel. 34 perfeciion ƒ.<br />
26 portion ƒ.<br />
N°. 12.<br />
IIet«s gevaarlijk
3 6<br />
+<br />
• ÖpJ!ellen, betreffende de<br />
N°. 13.<br />
Vraagt dien man dartr, of 1 wij op den 2 rechten<br />
3 weg zijn.' Vraagt die menfchen hoe laat het<br />
ss! Vraagt hem wat hij wil! Ik bid 4 u om vergiffenis<br />
5. Hij bad hem om het leven. Naar wien<br />
vraagt gij 6? ik vraag naar uwen broeder. Wij<br />
zullen naar den weg vraagen- Wij houden 7 het<br />
voor eer om 8 de eerften te zijn , en zij houden<br />
het voor oneer 9 om geftraft te worden. Ik ben<br />
bij die zaak tegenwoordig geweest 10. Men moet il<br />
de onweetenden leeren 12. Hij leert 13 en onderwijst<br />
de kinders wèl Hij leert 14' hun fchrijven15<br />
en leezen 16. Wilt gij mijnen zoon die weetenfchap<br />
leeren? Hij heeft mijnen neef de wijsbegeerte 17 geleerd.<br />
Die man bemoeit zich 18 met de taaien te<br />
leeren.<br />
j fi. 7 tenir dat.<br />
2 lees in den. 8 de.<br />
3 droit. 9 déshonneur.<br />
4 demander aec. van 10 asfiscer dat.<br />
de zaak. 11 ü faut.<br />
5 pardon. 12 ênfeigner ace.<br />
§ demander ace. 13 inftruire.<br />
N°. 14..<br />
14 ênfeigner dat.<br />
van den perfoon.<br />
15 a écrire.<br />
16 a lire.<br />
J7 philofophïe ƒ,<br />
18 fe mêler gén.<br />
Men moet 1 alleen 2 zoeken wèl te 3 denken en<br />
te fpreeken, zonder de anderen tot onzen fmaak en<br />
tot onze gevoelens te willen overhaalen 4. Dat is<br />
eene al te groote onderneeming. Men beklaagt zich<br />
dikwijls, dat een ieder kwaad van ons fpreekt 5,<br />
cn men denkt 6 niet aan zijne eigene gebreken. Het<br />
mistrouwen is de moeder der veiligheid; maar alle<br />
menfchen te betrouwen 7, en niemand te betrouwen,<br />
1 il faut. 4 amener dat. van de 5 médire gén.<br />
S feulement. zaakm wcltt wn 6 fe fou venir gén.<br />
3 a. overhaalt. 7 fe fier dat.
egeering der Werkwoorden,<br />
zijn twee gebreken; het eerfte verdient den naam<br />
van domheid. en het andere dien yajn argwaan. Heb<br />
niets te 8 doen met bedriegers, zij zullen uwe ligtgeloovigheid<br />
9 misbruiken 10! Bemoei u 11 nooit met<br />
de zaaken van anderen 12 ! Men merkt 13 de gebreken<br />
van andere menfchen eerder dan ziine eigenen.<br />
Laaten wij anderen het ongeluk niet wijten 14, dat<br />
wij ons zeiven op den hals gehaald hebben 15 door<br />
onze onvoorzichtigheid.<br />
8 a. 12 aütrui. den perfoon.<br />
9 crédulité ƒ. 13 s'appercevoïr 15 s' ttirer ace. van<br />
jo abufer gén- gén. de zaak.<br />
11 fe méler gén. 14 imputer dat. van<br />
N°. 15.<br />
Een moeder, die aan haare dochter eene goede<br />
opvoeding wil geeven, zal zorgvuldiglijk i op alle<br />
derzelver gangen 2 letten 3. De vrouwen, die zich<br />
met niets dan met haare huishouding 4 hemoejen 5,<br />
fpnaren 6 aan haare mannen niet alleen veel gelds,<br />
maar ook veel verdriets 7. De koopman, noar wien<br />
gij verneemin 8 wilt, heeft bankerot geppeeld 9.<br />
Europa io is bulten twijfel 11 het bevoikfte en<br />
vuehtbanrfte werelddeel en men vindt er bijna<br />
alle*, wat tot het onderhoud en de gemakken des<br />
levens dient ia. De lakenfche- en wn||en-kleeleren<br />
befchutten 13 tegen de koude De Natuur had Efopus<br />
„4 eenen vrijen geest gefchonken; maar de wet<br />
der n enfehen had zijn ligchaam ter flaavernij 15 gefchikt<br />
16. De geene, die zijnen naasten hinderlaag<br />
I foigneufement. 7 ctogrin m. 13 eiarantir gén van<br />
a démarche f. 8 s'intormer gén. de zaak waartoe. •<br />
3 faire auention dat. 9 faire banque'- 14 Efope.<br />
4 ménage m route. 15 fervitudeƒ.<br />
5 fe mêler gén. 10 l'l' urope. 16 destmer dat van<br />
6 éparane dat. van 11 fans con redit. de z*ak waart»*.<br />
den perfoon. 12 fervir dat.
3fjfj Opfeilen, betref, de regeer, der Werkwoorden,<br />
gen 17 legt 18, haalt zich op den hals 19 het kwaad,<br />
dat hij anderen doen wil.<br />
17 embuche/. 18 dresfer dat, van 19 s'attirer.<br />
den perjoon.<br />
N°. 16.<br />
De hoofdfiofen t werken 2 Wederkeerigllfk % de<br />
eene op de andere, volgends 4 zekere wetten, wel*<br />
ke 5 uit haare betrekkingen 6 voordvloejen 7, en die<br />
betrekkingen verbinden 8 haar 9 met de bergfloffen<br />
10, inet de planten, met de dieren, en met den<br />
mensch. Deeze, als de voornaamlte Jïamxx. flrekt<br />
zijne takken uit 12 over 13 den aardkloot 14. De<br />
foorten 15 en de ondeelbaare dingen 16 hebben be±<br />
trekking 17 op de grootheid en vastheid 18 der aarde.<br />
De grootheid en vastheid der aarde hebben betrekking<br />
op de. plaats 19, welke 20 zij in het planeet<br />
jtelzel 21 bekleeden 22, Het natuurkundige<br />
beantwoordt 24 aan het zedelijke 25, en het zedelijke<br />
aan het natuurkundige; beiden 26 hebben tot «7<br />
«/ï«7?e 28 einde het geluk der verflandige 29 j*ju<br />
»«x 30. Uit de betrekkingen, die tusfchen alle<br />
deelen der wereld befiaan 31, en uit kracht 32 van<br />
welke zij tot een algemeen 33 doel 34 zamenfpam<br />
n e n<br />
35 •> fprutt 36 de overeenjlemmlng 37 deezer we.<br />
reld.<br />
1 élement ?n. 14 globe w. 25 moral m.<br />
2<br />
agi r<br />
- 1.5 espece ƒ. 26 1'un et Tautre.<br />
3 réciproquement. 16 individu m. 27 pour.<br />
4 fuiyant. 17 avoir du rapport 28 dernier.<br />
5 q'u- oto. 39 intelligent.<br />
6 rapport m. 18 iblidité /. 30 être 1»<br />
7 refulter ge». 19 place/. 31 fubfister.<br />
8 lier dat. van de 20 que. 32 en vertu.<br />
zaak waaraan. 21 fystême plané^ 33 générai.<br />
9 'es- taire m. 34 but w».<br />
10 mineral m. 22 occupen. 35: concourir dat.<br />
xi tronc m. 23 phylique m. ' 36 refulter gén. ><br />
12 étendre.<br />
13 ilir.<br />
34 repondre. 37 harmonie'/.
0 v e r d e<br />
Rekkelijke Voornaamwoorden, tff<br />
XXII. R E G E L .<br />
Over de betrekkelijke Voornaamwoorden.<br />
Dss Pronoms relatifs.<br />
Die pronoms relatifs zijn de volgenden:<br />
Qfj. que, guoi dont, zo wel voor het manliike<br />
j k e<br />
als voor het vrouwlijke gedacht.<br />
Le quel voor het manlijke; en<br />
La quelle voor het vrouwlijke.<br />
J?° m<br />
* .,, die, welke, dat.<br />
Oén. etAbl.
go'S Om de betrekkelijke Voornaamwoordeni<br />
Het betrekkelijke voornaamwoord, pronom rélaiif,<br />
fchikt zich altijd naar zijn antécédent, of vooraf»<br />
gaanden perfoon of zaak, in gedacht en in getal5<br />
maar het cafus hangt af van het volgende werkwoord:<br />
Dieu, qui aime les hommes, God, die de men»<br />
fchen bemint.<br />
Var gent, que f ai dèpenfè, het geld, dat ik verteerd<br />
heb.<br />
La femme, qui m'a vu, de vrouw, die mij gezien<br />
heeft.<br />
Les files, dont f ai parlé, de meisjes, van dewelke<br />
of waarvan ik gefproken heb.<br />
L''enfant, d qui fat donné un livre, het kind,<br />
aan wien of waaraan ik een boek gegeven heb.<br />
In de eerde fpreekwijze is qui manlijk enkelvoudig<br />
betrekking hebbende op Dieu, dat manlijk enkelvoudig<br />
is; qui daat in den nominatif, om dat<br />
het de nominatif is van het werkwoord aime, be-<br />
^"in'de tweede heeft que betrekking op argent, eil<br />
is des manlijk enkelvoudig; het daat in den accufatif,<br />
om dat het de cafus is van het werkwoord<br />
'depenfer, dat den accufatif regeert. ;<br />
Dit zij genoeg ter verklaaringe der overige fpreekwijzen.<br />
Wanneer men van zaaken fpreekt, en er voor<br />
dewelke, hetwelke, enz., een voorzetzel daat, zo<br />
gebruikt men altijd le qttel, les quels, la quelle, les<br />
quelles, enz.; als:<br />
La fttuation dans la quelle je me trouve, de omdandigheid,<br />
in dewelke of waarin ik mij bevinde.<br />
Wanneer er het voorzetzel en voorgaat, zet men<br />
het ook wel over door ou, la fttuation, ou je me<br />
trouve,<br />
Zt
Over de betrekkelijke Foornaamwoordeti. So><br />
Le baton, fur le quel je me repofe, de ftok. oo<br />
welken, of waarop, ik rust. ' P<br />
Ook wanneer er eene keuze plaats vindti<br />
^oSntgSt^ %<br />
% V<br />
° mP w e I k<br />
Nooit gebruikt men de qui, wanneer men van<br />
dieren o levenlooze fcheplèien fpreekt; du? zei?<br />
jne.1 nooit, Pouvrage de qui je pari, m£TTe\ doft<br />
je parle, het werk van het welke, of waarover t<br />
fpreek. Als men van menfchen of van dingen<br />
fpreekt, die als perfoonen voorkomen /is zS<br />
onverfchilhg of men de qui, dont, du quel, e„7<br />
* qui of au quel gebruikt, fchoon men zich alsdan<br />
m'eest van -de qui, dont en a qui bediene. "<br />
Jlui ftaat en wordt in den accufatif gebruikt<br />
pTrSien^ietT <br />
M t l d<br />
di,<br />
*« - « h<br />
" ^<br />
La file pour quj il a idnt cPamour, het meisje£<br />
heeft<br />
W W a a r v o o r<br />
hij zo veel liefde<br />
Le valei fur qui tl 'rejette la faute. de knecht<br />
op wien hij de fchuld werpt. "necnt,<br />
Hier ftaat ?«/ in den accufatif, om dat de voorzetzels^r<br />
en/«r, dien naamval regeeren<br />
in de betekenis van wie, en op perfoonen<br />
Ziende, wordt aldus i n den accufatif ook Se?<br />
voorzetzel gebruikt wanneer heT volgende werkwoord<br />
den accufatif regeert; als:<br />
8<br />
^i/zfe'<br />
3 e V<br />
' ° !S> i k W S e t W k n<br />
» o f w e I k f i l i<br />
Hier is qui in den accufatif, en de naamval<br />
van^het werkwoord «fe, V'den accufat^ri<br />
Aa
370 Over de betrekkelijke Voornaamwoorden:<br />
Zo ook indien men vraagender wijze en van perfoonen<br />
fpreekt:<br />
Qui vois je? wien zie ik?<br />
Als het op zaaken .ziet, zegt men altijd que in<br />
den accufatif: que voisje? wat zie ik?<br />
Que is een voornaamwoord, wanneer het door<br />
le quel, la quelle, enz., kan veranderd worden.<br />
Venfant, que je vois, het kind, dat ik zie, is<br />
even als men zcide: l''enfant, le quel je vois, het<br />
kind, het welke ik zie.<br />
Indien het dus niet kan veranderd worden, zo is<br />
que geen voornaamwoord maar een voegwoord, conjonStion:<br />
je fats, que vous avez tort, ik weet, dat gij ongelijk<br />
hebt.<br />
Hier kan men niet zeggen, le quel, les_ quels, la<br />
touelle of les quelles, vous avez tort; des is que, m<br />
deeze fpreekwijze, een voegwoord.<br />
Quel, quels, quelles, worden pronoms abfolus genaamd;<br />
zij zijn altijd van een naamwoord verzeld<br />
waarnaar zij zich in gedacht, getal en naamval<br />
fchikken, en betekenen in het Nederduitsch wat,<br />
of welk; als:<br />
Quel livre avez vous la? wat, of welk boek hebt<br />
gii daar? „ _,, T ^<br />
De quels garcons, ei de quelles files pflez vous?<br />
van wat, of welke jongens en meisjes fpreekt gij#<br />
Het geene, dat geene, zijn ook betrekkelijke voornaamwoorden<br />
, en worden, in 't Fransch, door cc<br />
mi, ce que, ce dont, overgezet, naar den naam*<br />
val, dien het volgende werkwoord regeert:<br />
Ce qui me perfuade, het geen mij overreedt.<br />
Ce que je vois, het geen ik zie.<br />
Ce dont vousparlez, het geen, waarover gij fpreekt.
Over de betrekkelijke Foomaamtvoorden. i n<br />
Ook ia den datif gebmSTt men ce voor a qmi;<br />
Ce a auoijepenfe, dat geene waarom ik denk.<br />
lijk betrekkelijke voornfamwooS Z<br />
" Z<br />
" n e i e n<br />
S "<br />
voor werkwoorden *H<br />
ren: W a n t de voornaamwoorden /, J J 'T^'<br />
altijd m den betekVnAnrf* •<br />
/ w<br />
*<br />
ftaa<br />
' 1<br />
kitsch, d * z e L % ^ ^ Neder-<br />
' f ï ^ * ^ V * i manl<br />
^ ^ ^ ^ * e<br />
^^^es! je les vois, zie hier uwe boeken!<br />
Cest un grand avnntage, Peu ioaïr h» r tl<br />
groot voorrecht, ikfeblei hlc ' " m<br />
II est en ville, hij is in de ftad.<br />
Ce qui est en moi, het geen in mij is.<br />
Aa a
37* Opfeilen, letreffende de<br />
Opftellen, betreffende de betrekkelijke<br />
Voornaamwoorden.<br />
N°. i.<br />
God, die, in bet begin, alle dingen, die in<br />
wezen zijn i, gefchapen heeft, onderhoudt•% dezelve<br />
door zijne godlijke voorzienigheid, lk hoop,<br />
dat gij de brieven, die ik u fchrijven zal, wèl zult<br />
ontvingen. De man, over wien ik gisteren gefproken<br />
heb, is hij 3 uwen broeder gewe«t, di.<br />
ongelukkiglijk 4 niet t'huis was De jongen, welken<br />
gij eln paket 5, öat hij mij behandtgen 6 moest,<br />
gegeven hebt, is niet tot onzent 7 geweest, om dat<br />
Mvoor 8 Mijnheer uwen vader, dien hij ontmoet<br />
heeft, een bood f hap 9 van de uiterfte 10 noodzaskeliikheid<br />
11 te doen 12 had. De armoede is eene<br />
omftandigheid 13 van fortuin , tegenover gefield 14<br />
aan die der rijkdommen, in dewelke men van de<br />
gemakken 15 des levens beroofd is, en uit dewelke<br />
men niet altijd meester is te geraaken 16.<br />
1 exister.<br />
2 entretenir.<br />
3 chez.<br />
4 malheureux<br />
5 paquet.<br />
6 remetjre.<br />
7 chez nous.<br />
8 pour.<br />
9 mesfage 1».<br />
10 dernier. .<br />
11 nécesfné ƒ.<br />
N°. 2.<br />
12 a faire.<br />
13 fituation/.<br />
14 oppofé.<br />
15 commodité ƒ.<br />
16 de fortir.<br />
Ik hoop, dat gijl. de vermaaningen, welke IK<br />
ul. dagelijks doe, niet zult verachten, dat gijl- het<br />
werk, dat men ul. geeven zal, wèl zult maaken,<br />
en dat gijl. de lesfen, welken gijl. zult moeten opzeggen<br />
1, wèl zult kennen 2! De jongelingen, die,<br />
1 réciter.<br />
a favoir.
etrekkelijke Voornaamwoorden. 3/3--<br />
zich van hunnen pligt wèl zullen gekweten 3 hebben<br />
. zullen de belooningen 4, die de meesters aan<br />
dusdaanlge 5 leerlingen toefchlkken 6, ontvangen;<br />
snaar in tegendeel de geenen, die hunnen pligt niet<br />
zullen waargenomen hebben 7, zullen zich de ftraf,<br />
die hunne nalaatigheid en ongehoorzaamheid verdienen<br />
8, op den hals haaien 9. Past dan Io wèl<br />
op 11, want gijl. weet, dat gijl. alleen de vruchten<br />
der moeite 12, die gijl. aanwendt 13, zult<br />
plukken 14!<br />
3 acquiiés. 7 rempl*. n donc.<br />
4 récompenfe ƒ. 8 mériter. IÏ peine ƒ.<br />
5 te!. 9 s'attirer. i% emploïer.<br />
6 destiner. 10 prendre garde, 14 recueillir.<br />
N°. 3.<br />
De kinkers, die eene goede opvoeding zullen gekregen<br />
hebben 1, zullen aan hunne ouders en meesters<br />
den eerbied, die hun toekomt 2. bewijzen 3,<br />
en zij zullen aan de zorg, welke zij voor hen 4<br />
hebben, beantwoorden. De man, aan wien ik mijnen<br />
brief gezonden had 5, om 6 het geld, dat ik<br />
zijnen buurman geleend had, te ontvangen, is buiten<br />
7 de ftad. Wij zijn verpligt 8 om 9 de lieden,<br />
aan welken wij eerbied verfchuldigd zijn 10, te achten.<br />
DeJonge lieden, die den tijd hunner jeugd,<br />
welke kostelijker is dan goud, verwaarloozen,<br />
worden u veracht van alle de geenen, die hm<br />
kennen 12.<br />
a recevoir. 5 envoyer. 9 de.<br />
a appartanir» 6 pour. 10 devoir.<br />
3 rendre. 7 hors de. j 1 être.<br />
4 eux. g obligé. 12 connoitre.<br />
A* 3
574 Opfeilen, betreffende di<br />
N°. 4.<br />
Zodra i men de oogen opent, opende, heeft<br />
geopend, en zal openen, om 2 de dingen, die de<br />
Heere gefchapen 3 heeft, en die Hij, door zijne<br />
godlijke voorzienigheid, onderhoudt 4, te befchouwen<br />
5, is men getroffen 6 door de indrukzelen 7<br />
van eene wonderbaare H magt 9, welke in alle dingen,<br />
die ons omringen 10, doorf raait 11, doordraaide,<br />
heeft doorgedraaid, zal doordraaien, en<br />
zou doordraaien, en die onzen geest uitlokt 12,<br />
om 13 de oorzaak, die dusdanige 14 dingen heeft<br />
yoordgebragt 15, te zoeken 16. Het is onmogelijk,<br />
dat de floffe 17 zich zelve hebbe 18 gefchapen 19.<br />
Het is nóodzaakelijk $0 dat zij een Schepper gehad<br />
hebbe,<br />
j dèsque. 8 étonnant. 15 produire.<br />
2 pour. 9 puisfance ƒ. 16 rechercher.<br />
3 crées. 10 environner. 17 matiere/.<br />
4 entretenir. 11 rel uire. 18 préf du fubj,<br />
5 contempler. 12 inviter. 19 créé.<br />
6 frappé. 13 2i. 3 0 nécesfaire.<br />
7 impreslion ƒ. 14 tel.<br />
N°. 5.<br />
Het betaamt 1 ons niet de vermaaningen, welke<br />
enze ouders ons doen, te 2 verwerpen 3. Het is<br />
van onzen pligt de dingen, die ons nuttig zijn, te<br />
legren._ Het zal van uwen pligt zijn, de beloften,<br />
die gij gaat doen, te vervullen 4. Cain, die<br />
landman 5 was, "offerde 6 eens 7 aan den Pleere 8<br />
eene offerhande 9 van de vruchten, die hij van de<br />
1 convenir. 5 laboureur m- 7 un jour.<br />
2 de. 6 offrir dat. van den 8 Seigneur n,<br />
3 rejetter. perfoon, o" fopt. 9 offrande f<br />
4 remplir.
etrekkelijke Foornaamwoorden. §75<br />
aarde geplukt 10 had, en Abel, die herder was,<br />
deed 11 aan den Heere eene oferhande 12 van de<br />
eerstgeborenen 13 zijner fchaapskooje 14; maar de<br />
ofterhande, die Abel offerde, was 15 aan God aangenaamer<br />
dan die, welke Cain Hem offerde; want<br />
Cain was godloos en Abel was rechtvaardig.<br />
10 cueillis. r2 oblfcation ƒ. 14 bergerie ƒ„<br />
11 faire 2 prét. 13 premier né m. 15 2 prét.<br />
N°. 6.<br />
De naarlligheid en de oplettendheid, welke'de<br />
meester van alle leerlingen, wier opvoeding en<br />
onderwijs hem zijn toevertrouwd 1, eischt 2, zijn<br />
zeer nóodzaakelijk, om tot de kennis der dingen<br />
te 3 geraaken 4, welken zij verpligt zijn te 5 weeten.<br />
Dat is een man, die wèl fpreekt. Zie daar 6<br />
de Dames 7, welke gij zoekt! Geef mij weder 8 de<br />
boeken, die ik u geleend 9 heb! Het is van het<br />
fortuin, dat ik alles verwacht 10. Het is een man<br />
daar ieder 11 goed 12 van fpreekt 13. De verachting,<br />
welke hij mij betoond 14 heeft, heeft de<br />
vriendfchap, die ik voor hem had, zeer ver.<br />
flaauwd 15.<br />
1 être confié dat. 6 voila. 11 tout le monde,<br />
van den perfoon. 7 dame/. 12 bien m.<br />
2 exiger. 8 rendre. 13 dire.<br />
3 de. 9 prétés. 14 témoigné.<br />
4 par venir dat. 10 attendre. 15 ralentir.<br />
5 de.<br />
N°. 7.<br />
De afflammelingen 1 van Noach s, die de foutheld<br />
3 gehad hebben om eenen toren te 4 bouwen,<br />
1 descendant 1», 3 audace ƒ. 4 de,<br />
a Noé,<br />
Aa 4
376 Opfeilen, betreffende de<br />
wiens /pits 5 aan de hemelen moest raaken, zijn<br />
verflrooid geworden 6 over 7 den geheelen aardbodem<br />
, zo dat 8 zij genoodzaakt geweest zijn het<br />
werk, dat zij begonnen hadden, te flaaken 9; want<br />
God verwarde 10 hunne fpraak 11, zo dat 12 zij<br />
elkander niet verfionden 13. ' Deeze verwarring 14.<br />
heeft waarfchijnelijk 15 de verfchillende 16 taaien,<br />
die men in onderfcheidene 17 Landen 18 fpreekt,<br />
voordgebragt 19. Het oogmerk 20, dat de menfchen<br />
gehad hebben dien toren ?t? 21 bouwen, was<br />
waarfchijnelijk 22 om piet 23 van elkander te fcheiden<br />
24, het geen tegenflrijdig 25 was met 26 het<br />
inzicht 27 des Scheppers.<br />
5 Pommet ra. 14 confufion ƒ. in 'f part.<br />
ö" être disperfé, \g apparemment. préf.<br />
7 par. 16 différent, 22 apparemment. •<br />
8 enforte que. 17 divers. 23 afin de ne pas«'<br />
9 fe aélister gén. 18 pais m. 24 fe féparer.<br />
10 confondre 2prst. 19 produire. 25 contraire.<br />
11 langage m< ao büt TB. 26 h.<br />
32 teliement que. 2! en: het volgende 27 intention ƒ«<br />
13 s'entendre. werkwoord moet<br />
N°. 8.<br />
De Heidenfche 1 fchrijvers 2 verhaalen ons deeze<br />
gebeurtenis 3, van dewélke wij in het voorgaande 4<br />
opftel melding 5 gemaakt hebben; maar ïu eenen<br />
verbloemden 6 zin 7. Wij leezen dan 8, dat de reuzen<br />
, die zij kinderen der aarde noemen, alle bergen,<br />
die zij vinden konden 9, op elkander fiapelden<br />
10, om den troon, van den God Jupiter te 11<br />
beklimmen 12, die hén met zijnen bhkfem 13 van<br />
a Païai. 6 flguré. entasfer 2 prét..<br />
2 auteur w. 7 lens m. 11 pour.<br />
3 événement m. 8 donc. 12 escalader.<br />
4 précédent. 9 2 p«s, ig foudrc /.<br />
g mention ƒ.
etrekkelijke Foornaamwoorden. 377<br />
boven veder in'den afgrond 14 flortte 15. Uit deeze<br />
fabel hebben zij nog afgeteld'rö? dat één dier<br />
reuzen onder den vuurbraakenden berg 17 Etna<br />
in 18 Sicilië 19 gelegen 20, begraaven is, waaruit<br />
21 hij niet ophoudt vlammen te 22 23<br />
ür zijn er, die met reden 24 meenen 25 dat de Hei"<br />
denen veele gebeurtenisfen, welke zij daarna 26<br />
naar 27 hunnen 28 hebben toegetakeld 20<br />
30 de Jooden hebben overgenomen 31.<br />
14 abïrr.e m. 1<br />
20 fitné. 26 e n f u i t e i<br />
35 preeipiter. 21 d'oü. 2 7 >!<br />
16 déduire. 22 de. 2g „; ö t<br />
Vvolcan'm. 23 vomir. 39 ar-scgr-s.<br />
j 8<br />
^ n><br />
.<br />
2<br />
4 avec raifon. 30 chez!"<br />
19 Sicile, 25 croire. 31 prendre.<br />
N°. 9.<br />
_De menfchen, die geenen godsdienst hebben<br />
zijn de verfoejwg 1 van allen de geenen, die hen<br />
kennen. De lusthof2 van Eden, die het verblijf*<br />
onzer eerfte ouderen geweest is, is niet meer in<br />
wezen 4, en, door hunne zonden, hebben zii het<br />
beeld5 van onfierveliïkheid verloren, naar het wel<br />
ke zij gefchapen geweest waren. Uw broeder is<br />
gisteren bij 6 mij geweest,, aan wien ik gezegd<br />
heb dat de Heer , dien hij zocht 7, en dien hijver<br />
angde te 8 fpreeken 9, uit was gegaan ie. Gel<br />
.ukkig is de mensch, die, van de wereldfche bekommerntsfen<br />
n ontheven 12, de aangenaamheden 1*<br />
1 4<br />
• f e , * » ; ^<br />
l e m<br />
'<br />
e e n e<br />
hekoorelijke 15 « / « ^<br />
16 wr/c&i/* 17, en die de aardfche rijkdom-<br />
2 paradis m. 8.de. , 4 g oö t er.<br />
3 fejour m. 9 parler
378 Opfeilen, betreffende de<br />
men, welke alle andere menfchen met zo veel<br />
drifts 18 begeeren, weinig acht 19.<br />
18 tant de pasfion. 19 faire peu de cas gén.<br />
N°. 10.<br />
Romulus, die een broeder had, genaamd Remus,<br />
heeft het beruchte 1 Rome 2 gebouwd, dat<br />
daarna 3 de hoofdflad 4 van de gantfche bekende<br />
wereld werd 5. Romulus, die een Griek 6 was,<br />
heeft de gewoonten 7 en den godsdienst, die hij<br />
in zijn rijk invoerde 8, uit Griekenland- 9 medegehragt<br />
10. Het is zeker, dat de Romeinen, die,<br />
door hunne dapperheid 11 en krijgstucht 12, zo beroemd<br />
geworden zijn, vlugtelingen 13 van verfchillende<br />
volken waren. De Romeinen hebben altijd,<br />
door hunne dapperheid, vermaard geweest, zo<br />
lang 14 er vijanden waren, die hun het hoofd durfden<br />
bieden 3,5, en die zij te 16 bef rijden 17 hadden.<br />
1 fameux.<br />
2 Rome/.<br />
3 enfuite.<br />
4 capitale ƒ.<br />
5 devenir 2 prét.<br />
6 Grec.<br />
7 coutume.<br />
8 introduire.<br />
9 de la Grece.<br />
10 transporrer.<br />
ix bravoure/.<br />
12 discipline militaire<br />
/.<br />
N°. 11.<br />
13 fugitif.<br />
j 4 ausfi longtems<br />
"que.<br />
ié faire faee dat,<br />
16 h.<br />
17 combattre.<br />
Het gevaar 1, waaruit gij mij gered hebt, was<br />
groot. Ik heb mijnen oom van de zaak 2, daar<br />
gij mij gisteren over gefproken hebt, verwittigd 3,<br />
die dezelve mijnen vader zal voordragen 4. Mijn<br />
broeder heeft reeds het geld verteerd 5, dat hij gis*<br />
ï péril m, 3 avertir. den perfoon.<br />
2 affaire/. 4 propoler dut. van 5 dépenlèr.
I<br />
betrekkelijke Foornaamwoorden.<br />
379<br />
teren ontving 6. Hij is een jongen, die het geld<br />
niet verdient te hebben, dat men hem geeft, om<br />
dat ti» hetzelve uitgeeft 7 z o d r a 8 h i j h*. o n t v a„.<br />
gen heeft, De zaak, daar gij mij gisteren over<br />
f e e d S<br />
g e d a a n<br />
f<br />
* M<br />
verhaalt, dat<br />
Cromwel twintig kamers had, en dat zijne beste<br />
vrienden nooit wisten in welke hij fliep. Een fchriiver<br />
moet wèl letten 10 op de dingen, die hij zeJ,<br />
en op de woorden u, die hij gebruikt 12.<br />
6 recevoir 2 pró. 9 terminée. n terme m.<br />
7 depenftr. 10 faire attention 12 fe fervir gén.<br />
8 desque.<br />
ë<br />
N°. 12.<br />
De vruchten , die de boom der kennisfe des goeds 1<br />
en des.kwaads 2 droeg, waren aangenaam en be~<br />
geerelijky, maar Adam en Eva, aan wie God verboden<br />
had 4 om er van te 5 eeten , durfden 6 er<br />
met zzn raakm 7. Zij hebben echter d'arvan gegeten,<br />
doordien de flang, die listiger 8 was dan<br />
alle overige 9 gedierten des velds, hen verleidde 10.<br />
Ik hoop niet, dat gijl. de dingen, wier nuttigheid<br />
gijl. nog niet bemerkt hebt 11, verwaarloozen<br />
zult. De Apostelen 12 verkondigden ia het Euangelium<br />
14 aan de geenen, die hen hooren 15 wilden,<br />
ïk weet met aan welk der twee boeken, die gij<br />
mij geleend 16 hebt, ik de voorkeuze 17 geeven zaU<br />
1 bieti m. 7 t o u c h e r d a u I 3 a n n o n c e r <<br />
\ défirabie artificieu^. 14 Evangile «.<br />
2 ^& 1<br />
4défendre.<br />
9 a u t r e<br />
* «5 écouter ace.<br />
10 féduire 2 pr&s zl p.êcés.<br />
'I n%r „ *
j8o Opftellen, "betreffende tte<br />
N°. 13.<br />
De zaaken, die het Euangelium ons vooffchr'tjft 1,<br />
zijn nuttig en nóodzaakelijk voor het we;z jn onzer<br />
onltervelijke zielen, die, na dit leven, eeuwiglij k 2<br />
gelukkig of ongelukkig zijn zullen, naar 3 de werken<br />
4, die de mensch zal gedaan 5 hebben Het<br />
hlankétzel 6, dat de vrouwen gebruiken 7, is loodwit<br />
8 en vermiljoen 9; maar het blankétzd, waarvan<br />
de mannen zich veeltijds 10 bedienen 11, om de<br />
kwaade gebreken te 12 bedekken, waarmede hun<br />
hart vervuld is 13, zijn de rijkdommen, wier glans 14<br />
de oogen der wereldlingen 15 verblindt 16. Ue weétenfchap,<br />
op welke ik mij toegelegd heb 17, is zeer<br />
nuttig.<br />
1 prescrire.<br />
2 éternellement.<br />
3 felon.<br />
4 oeuvre/.<br />
5 faites.<br />
6 fard m.<br />
7 emploïer ace.<br />
8 cérufe ƒ.<br />
9 vermilion m.<br />
10 fouvent.<br />
11 fe fervir gén.<br />
li pour.<br />
N 9<br />
. 14.<br />
13 être rempli gên.<br />
14 éclat «2.<br />
15 mondaki m.<br />
16 aveOgler.<br />
J7 s'appliquer
etrekkelijke Voornaamwoorden. $\Sl<br />
ningen der aarde afhangen. ' Hoe veele 12 groote<br />
mannen zijn er niet geweest, wier groote daaien<br />
en uitmuntend 13 vernuft 14 in de vergetenheid 15<br />
zijn begraven 16 geworden!<br />
j2 combien de.<br />
13 excellent.<br />
14 pénie m.<br />
15 oubli m.<br />
N° 15.<br />
16 enfévelis.<br />
Gij zult zekerlijk 1 de waaren 2 gezien hebben,<br />
die men mij gezonden 3 heeft; indien gij dezelve<br />
niet gezien 4 hebt, wenschte ik wel, dat gi' ze<br />
zaget! Ik zal ze komen zien, zo dra 5 de tij 1 het<br />
mij zal toelaaten. De geene, die de deugd betracht<br />
6, en zich op de fraaje weetenfchappen toelegt<br />
7, geniet een vaster 8 geluk dan de geene, die<br />
zijn leven in de wellust en in de vermaaken doorbrengt<br />
9. Wij luisteren 10 met vlijt 11 naar de<br />
raadgeevingen 12 , welke ons gegeven worden door<br />
de geenen, die onze driften weeten te vleien 13.<br />
Hij heeft mij den brief laaten 14 leezen, dien gij<br />
hem gefchreven 15 hebt. Ik ben hem zeer verpligt<br />
16 voor de befcherming 17, daar hij mij medé<br />
vereert 18.<br />
1 certatoement.<br />
2 marchandife/.<br />
3 envoiées.<br />
4 vues.<br />
5 dès que.<br />
6 pratiquer.<br />
7 s'appliquer dat.<br />
8 folide.<br />
9 pasfer.<br />
10 écouter ace.<br />
11 docilité ƒ. -<br />
12 confeii m.<br />
13 flauer.<br />
N°. 16.<br />
14 faire.<br />
15 écrite.<br />
16 êire obügé a<br />
quelqu'un.<br />
17 protecticn,<br />
18 honorer.<br />
Wilt gij het huis, dat ik heb laaten 1 bouwen»<br />
komen zien? ik zal het morgen komen zien, zo<br />
1 faire.
#52 Opfeilen, betreffende de<br />
mijne bezigheden het toelaaten, doch, bij aldien ik<br />
verhindering i kwame te 3 krijgen 4, zal ik niet nalaaten<br />
u daarvan te 5 verwittigen 6. Er zijn leerlingen<br />
, die zeggen, dat zij eene zaak wèl begrijpen,^^;;<br />
7 zij dezelve niet begrijpenL gijl. wilt<br />
mij ook dikwijls doen gelooven 8, dat gijl. de regels,<br />
welke ik u verklaar 9, wèl begrijpt , terwijl ik<br />
overtuigd ben, dat gij dezelve niet begrijpt. De<br />
huichelaars 10 bedekken zich 11 met het masker ia<br />
van godvrucht 13, maar wij kunnen ons niet weerhouden<br />
T 4 hen te 15 verfoejen 16, zodra wij hen<br />
ontmaskerd 17 zullen hebben.<br />
2 empêchement in.<br />
3 a.<br />
4 avoir.<br />
5 de.<br />
6 avertir.<br />
7 quoique.<br />
8 a croire.<br />
9 expliquer.<br />
10 hypocrite m.<br />
11 fe couvrir gén.<br />
12 masqué m.<br />
N°. 17.<br />
13 pieté/.<br />
14 s'empécher.<br />
15 de.<br />
16 détester.<br />
17 démasquées.<br />
De deugd maakt 1 den mensch gelukkig, daarom<br />
moeten wij trachten dezelve te verkrijgen; de on.<br />
deugd, in tegendeel, maakt den mensch ongelukkig;<br />
het is des 2 van onzen pligt die te vlieden 3.<br />
De gezelfchappen der deugdzaame en geleerde lieden<br />
zijn nuttig, het zal des van onzen pligt zijn<br />
die te zoeken 4; maar dikwijls mijden 5 wij dezelve.<br />
De redenen. 6 der vleiers zijn gevaarlijk, het<br />
zou des van uwen pligt zijn aan dezelven het oor<br />
niet te leenen 7. Onze ouders beminnen ons-; het<br />
is des billijk 8 dat wij hen ook beminnen, en dat<br />
wij hun dank weeten 9 voor de opvoeding, die zij<br />
ons geeven. De vruchten, die niet rijp 10 zijn,<br />
1 rendre<br />
2 donc.<br />
3 fuir<br />
4 rechercher ace.<br />
5 éviter ace.<br />
6 discours m.<br />
7 prérer.<br />
8 juste.<br />
9 (avoir gréa quei.<br />
qu'un de quelque<br />
chofe.<br />
10 mur.
etrekkelijke Podrnaammorden, 3^3<br />
zijn niet goed om te n eeten; wij zullen des wèl<br />
doen met er niet van te 12 eeten.<br />
zi a. 12 de.<br />
De tucht 1 is zeer nóodzaakelijk in de fchoole om 2<br />
den i w M 3 en de dartelheid 4 der kinderen te<br />
beteugelen 5, zodat 6 een perfoon, die wèl denkr,<br />
ÜezeWe ' iet verwerpen zal 7. Indien wijde moei<br />
wtlhge 8 kinders van tijd tot 9 tijd niet ffrafren wii<br />
zouden hen nooit in hunnen pligt kunnen houden 10.<br />
De meesters, die hen nooit ftraffen, Zijn nooit in<br />
ftaat hen wèl op te voeden it. De gelukkige begaafdheden<br />
12 trekken uit de armoede de geenen<br />
die er in geboren zijn, en de verkwisting 13 dompelt<br />
er de rijken in. Ken geduurige 14 arbeid is<br />
het hulpmiddel tegen de nooddruft 15, indien men<br />
nalaat daartoe toevlugt te neemen 16, wordt zij eene<br />
rechtvaardige ftraf der ledigheid 17. De wijze voorzorgen<br />
18 komen het gebrek 19 voor 20; de overtollige<br />
21 en onmaatige 22 verteeringen 23 veroorzaaken<br />
hetzelve dikwijls.<br />
1 discipline/.<br />
2 pour.<br />
3 mfolence/.<br />
4 pétulance ƒ.<br />
5 'eprimer.<br />
6 enlorte que.<br />
9 en.<br />
10 contenir.<br />
11 infi, uire.<br />
12 talent m.<br />
13 prodigalité/.<br />
14 asfidu.<br />
17'fainéantife ƒ.<br />
18 précaution /.<br />
19 difètte /<br />
20 prévenir"<br />
21 fuperflu.<br />
2 2 i m, n odéré.<br />
s S 'f ' nd<br />
'e ence<br />
17 fainéantife/.<br />
18 précaution/.<br />
19 dilètte ƒ.<br />
20 prévenir.<br />
21 fuperflu.<br />
22 immodéré.<br />
X reveche.<br />
/- 23 confommarion/.<br />
confommation/<br />
16 avoir recours
jS4 Opfeilen, betreffende di<br />
men, welke het gezicht 3 behooren 4, en Welke de<br />
lucht met haare lieflijke 5 uitwaazemingen 6 vervullen;<br />
maar w ;<br />
j zien dezelve "niet meer in den<br />
winter 7. Wanneer wij 's morgéns eene bloem<br />
zien, met alle haare bekoorlijkheden 8 vercierd 9,<br />
vinden wij haar fomtijds 's avonds geheel en al 10<br />
ontbloot ir van alle haare cleraadjen 12. Het for»<br />
tuin verheft 13 een' perfoon fomtijds tot 14 aan de<br />
wolken 15, waarvan 16 zij hem, in één oogenblik,<br />
in den diepften poel 17 van elende dompelt. Wanneer<br />
wij de werken 18 der Natuur befchouwen 19',<br />
vergenoegen wij ons ±o met dezelve te 21 bewonderen<br />
22, zonder te denken aan den Schepper, die<br />
dezelve heeft voordgebragt 23, en die dezelve onderhoudt<br />
24 door zijne godlijke goedheid.<br />
3 v<br />
" e<br />
/«<br />
4 charmer.<br />
5 fuave.<br />
6 exhalaifon ƒ.<br />
7 en hivpr.<br />
8 ch?rme m.<br />
9 paré.<br />
10 entierement.<br />
11 dépouillé.<br />
12 ornement m.<br />
13 élever.<br />
14 jusqué.<br />
15 nue ƒ.<br />
16 d'oü.<br />
17 abime m.<br />
N 0<br />
. 20.<br />
18 oeuvre/.<br />
19 contempler.<br />
20 fe contenter.<br />
21 de.<br />
22 admirer.<br />
23 produites.<br />
24 entretertif.<br />
Wat ongeluk vreest gij ? aan welke gevaaren gaat<br />
gij u blootftellen 1 ? welke fouten hebt gij in uwe<br />
overzerting gemaakt? Welke boeken hebt gtf daar?<br />
over welke zaaken handelen 1 zij ? wat behelzen 3<br />
zij? waarmede brengt gij uwen tijd door? wat vraagt<br />
gij? Wat denkbeeld 4 hebt gij van zijne inborst gevormd<br />
5? Wat z'jn het voor huizen, die men verkocht<br />
6 heeft? Uit 7 welke deur ziit gij gegaan 8?<br />
Over wat voor een ongeluk beklaagt gij «9?<br />
op<br />
1 s'exDofer. 4 idéé/ 7 par.<br />
2 traitt-r. 5 fe f -mier. 8 for'ir.<br />
3 renfermer. 6 vendues. ' 9 le plaindre
etrekkelijke Voornaamwoorden; 385<br />
op io welke eene wijze 11 heeft zich dat toegedragen<br />
12? Aan welken koopman hebt gij de waaren<br />
verkocht? Aan welke lieden hebt gij het geld toevertrouwd<br />
13? Bij 14 welke gelegenheid hebt gij<br />
met mijnen vader kennis gemaakt 15?<br />
ÏO de. 13 confier dat. van 15 faire connoisfan-<br />
11 manierei den perfoon. ce.<br />
12 fe faire. 14 a.<br />
N°. ar.<br />
Van welken wijn begeeft gij dat ik u geeve?<br />
geef mij van den besten! Uit wat land zijt gij?<br />
Wie heeft u dat gezegd? Wiens afbeelding 1 hebt<br />
gij daar? het is die van mijnen vadèr- Wet wien<br />
ïpraakt gij zo even? Wiens mes is dat? ik weet<br />
niet aan wien het toebehoort. Wien zoekt gij?<br />
ik zoek mijne zuster! Wat zou het zijn, zo gij<br />
haat niet vondt? ik zou daarover zeer bedroefd<br />
zijn. Waarover lacht gij ? fpot gij 2 met mij of<br />
met hem? ik doe noch het een noch het ander.<br />
Waarover bekommert gij «3? ik bekommer mij<br />
nergens 4 over. Welken van deeze twee boeken<br />
verkiest gij 5? welke Van deeze pennen vindt gij<br />
de beste ?<br />
1 portrait in. 3 fe foucier gén. 5 préférer.<br />
2 fe moques gén, 4 rien.<br />
N°. 22.<br />
Waarover fpreekt gij? Waarvan maakt men dat?<br />
Waarmede onderhoudt men deeze beesten? Waarvan<br />
beflaat 1 hij? Waaraan denkt gif? Waaraan vergaaf<br />
t 2 gij u? Waarmede fijt 3 gij den tijd? Wat<br />
man zijt gij? over welke zaaken fpreekt gij? Tot<br />
1 s'entretenir. 2 s'amufer. % pasfer.<br />
Bb
Over de perfoonlijke Foornaamwoorden. 38;<br />
hebben, den perfoon te kennen, of flaan in deszelfs<br />
plaats.<br />
Zij worden onderfcheiden in pronoms perfonnels<br />
abjolus en pronoms perfonnels confon&ifs.<br />
De pronoms perfonnels abfolus zijn je en moi ik<br />
nous, wij, *« en /«, gij, vous, gij, gijlieden, //<br />
en lui, inj, en zij; voor het manlijke<br />
en elles, zij, voor het vrouwlijke foi, zich. •<br />
Zij worden aldus verbogen:<br />
Masc. et fêm. fngul. Manl. en vrouwl. enkelv.<br />
Nom. je eu moi, ik.<br />
Gén. et Abl. de moi, van mij.<br />
Dat. a moi, aan mij.<br />
Ace. moi, mij.<br />
Masc. et fém. plur. Manl. en vrouwl. meerv.<br />
Nom. nous, wij.<br />
Gén. et Abl. de nous, van ons.<br />
Dat. a nous, aan ons.<br />
Ace. nous, ons.<br />
Masc. et fém. fngul. Manl. en vrouwl. enkelv."<br />
Nom. tu ou tol, gij.<br />
Gén. et Abl. de toi, wm u.<br />
Dat. a toi, aan u.<br />
Ace. toi, u.<br />
Masc. et fém. plur. Manl. en vrouwl. meerv.<br />
Nom. vous, gij, gijlieden.<br />
Gén. et Abl. de vous,.vin a, ulieaen.<br />
Dat. a vous, aan u, ulieden<br />
Ace. vous, u, ulieden.<br />
Bb a
388 Over de perfoonlijke Voornaamwoorden.<br />
Masculin fngulier. Manlijk enkelvoudig.<br />
Nom. // ou lui, hij.<br />
Gén. et Abl. de lui, van hem.<br />
Dat. d lui, aan hem.<br />
Ace. lui, hem.<br />
Masculin pluriel. Manlijk meervoudig.<br />
Nom. ils ou eux, zij.<br />
Gén. et Abl. d'eux, van hun.<br />
Dat. d eux, aan hun.<br />
Ace, eux, hen,<br />
Fèminin fngulier. Vrouwlijk enkelvoudig.<br />
, Nom. elle, zij.<br />
Gén. et Abl. d'elle, van haar.<br />
Dat. d elle, aan haar.<br />
Ace. elle, haar.<br />
Féminin pluriel. Vrouwlijk meervoudig.<br />
Nom. elles, zij.<br />
Gen. et Abl. d'elles, van haar.<br />
Dat. « elles, aan haar.<br />
Ace. elles, haar.<br />
Soi, zich, wordt pronom rêfléchi, en on, men,<br />
pronom gènéral genaamd.<br />
Soi, zich, wordt aldus verbogen:<br />
Singulier Enkelvoudig.<br />
Nom.<br />
Gen et Abl. de foi, van zich.<br />
Dat. ft foi, aan zich.<br />
Ace. foi, zich.
Over de perfoonlijke Fboornaamwserden. 3S9<br />
Pluriel. Meervoudig.<br />
Nom. eux mémes, elles mémes, zij zei ven.<br />
Gén. et Abl. d'eux mémes. belles métnes, van hun, of<br />
haar zeiven.<br />
Dat. d eux mémes, d elles mémes, aan hun ,<br />
haar zeiven.<br />
Ace. eux mémes, elles mémes, hen, haar zeiven.<br />
Mol, toi, lui, elle, eux, elles, foi même, nous,<br />
wij, vous, gij, gijlieden, worden gebruikt achter<br />
het onperfoonlijke werkwoord c'est; als:<br />
C'est moi, ik ben het.<br />
(f est toi, gij zijt het.<br />
Cest lui, hij is het.<br />
C'est elle, zij is het.<br />
Ook in den datif:<br />
Ce
390 Qyer de perfoonlijke Voornaamwoorden.<br />
Ten vierden, na een voorzetfel:<br />
ffe 'ne veux pas venir avec toi, avec lui, avec ètle- 9<br />
ik wil niet met u, met hem, met haar gaan.<br />
Wanneer ik, gij, hij, zij, enz., tot meerder<br />
nadruk herhaald worden, zo wordt het eerfte altijd<br />
door moi, toi, lui, elle, eux elles, overgezet:<br />
Ik! zou ik het doen? moil le ferois-je?<br />
Ook wanneer men met nadruk fpreekt, al valt er<br />
geene herhaaling voor, gebruikt men altijd de pro*<br />
noms perfonnels abfolus:<br />
't Is aan hem, dat ik het zeg, c'est a lui, que je<br />
le dis. '<br />
Ik ipreek hem aan, je parle a lui.<br />
Eindelijk, wanneer een werkwoord den genitif<br />
of ahlatif regeert; als:<br />
Ik zal hem, hen of haar gebruiken om die boodfchap<br />
te doen, je me fervir ai de lui,, d''elle,<br />
d'eux, d'elles pour faire cette commisfon.<br />
De pronoms perfonnels conjonEllfs zijn me, mij,<br />
fe, u, fe, zich, nous, ons, vous, u, ulieden, en<br />
worden voor het werkwoord geplaatst, wanneer dat<br />
Werkwoord den datif of accufatifregeert; als:<br />
II me plaint, hij beklaagt mij.<br />
Je te frappe, ik fla u.<br />
II s'accufe, hij befchuldigt zich,<br />
Cet homme nous évite, die man mijdt ons.<br />
Ils vous ahandonnent, zij verlaat en u.<br />
De perfoonlijke voornaamwoorden me, te, fe,<br />
• nous, vous, ftaan , in de bovengemelde fpreekwijzen,<br />
hl den accufatif, om dat de werkwoorden plaindre,
Over de perfoonlijke Voornaamwoorden, 39*<br />
frapper, accufer, èviter en abandonner dien naamval<br />
van den perfoon regeeren.<br />
In de volgende zinnen liaan die vooniaamwoor..<br />
den m den datif:<br />
II me donne de Pargent, hij geeft mij geld.<br />
Je vous_ dois beaucoup, ik ben u veel fchuidig.<br />
Ils fe difent des Injures, zij zeggen elkander beledigingen.<br />
Le maitre nous le défend, de meester verbiedt het<br />
ons.<br />
Want de werkwoorden donner, geeven, devoir;<br />
fchuidig zijn, dire, zeggen, défendre, verbieden,<br />
regeeren den datif van den perfoon.<br />
. De pronoms perfonnels conjonStifs le, la, les, zich<br />
m gedacht en getal fchikkende naar den perfoon<br />
ot de perfoonen, op welke zij betrekking hebben,<br />
worden geplaatst voor de werkwoorden die den accujattf<br />
regeeren; als:<br />
Je le vois, ik zie hem.<br />
Je la connois, ik ken haar.<br />
Je les aime,. ik bemin hen, of haar.<br />
Voir, zien, connoltre, kennen, almer, beminnen,"<br />
regeeren den accufatif.<br />
Wanneer le, la, les op zaaken zien, dan noemt<br />
men ze pronoms relatifs.<br />
Lui, hem, haar, leur, hun, haar, worden ge.<br />
plaatst alleen voor werkwoorden, die den datif van<br />
den perfoon regeeren:<br />
Je lui pardonne, ik vergeef hem, haar.<br />
Je leur parle, ik fpreek hun of haar aan.<br />
Par donner, vergeeven, en par Ier, fpreeken, regeeren<br />
den datif vm den perfoon.<br />
Haar wordt door leur overgezet, wanneer men<br />
meer dan één vrouwlijke perfoon bedoelt.<br />
Indien men van zaaken fpreekt, en het werk»<br />
Bb 4
J9* Over de perfoonlijke Foornaamwoorden:<br />
woord regeert den génitif, zo wordt dezelve, hetzelve,<br />
het, ze, enz., door en overgezet en voor<br />
het werkwoord geplaatst; als:<br />
Ik geniet hetzelve, dezelve, fen jouis.<br />
Maar indien het werkwoord den datif regeert,<br />
en op zaaken ziet, dan gebruikt men y voor het<br />
werkwoord:<br />
yy fuis attaché, ik ben er aan verbonden.<br />
Een wederhoorig werkwoord, 'verbe réciproque,<br />
is, zo als reeds op zijne pjaats gezegd is, een werk»<br />
woord dat altijd verzeld is van één der pronoms perfonnels<br />
conjon&ifs, me, te, fe, nous, vous, fe, die<br />
altijd of in den accufatif of in den datif Haan: om<br />
nu juist te kunnen bepaalen, in welken van die<br />
twee naamvallen zij Haan, zo merke men aan, welken<br />
naamval het werkwoord regeert, daar het wederhoorige<br />
van gevormd is; bij voorbeeld bij de we*<br />
derhoorige werkwoorden;<br />
Se noyer, verdrinken.<br />
Se peigner, zich kammen.<br />
Se battre, elkander liaan.<br />
ftaat fe in den accufatif, om dat de werkwoorden<br />
noyer, peigner, battre den accufatif regeeren; want<br />
men zegt:<br />
Noyer quelqü'un, iemand verdrinken.<br />
Peigner quelqü'un, iemand kammen.<br />
Battre quelqü'un, iemand flaan.<br />
Bij de volgenden ftaat fe in den datif:<br />
Se parle*, elkander aanlpreeken.<br />
Se faire tort, zich nadeel doen,<br />
Want parler, fpreeken, faire tort, nadeel doeu 3<br />
regeeren den datif; dewijl men zegt:
Over de perfoonlijke Voornaamwoorden. 393<br />
Parler ü quelqu'un, iemand aanfpreeken.<br />
Faire tort d quelqu'un, iemand nadeel, onrecht<br />
aandoen.<br />
De kennis hiervan is ten uiterflen nóodzaakelijk<br />
wanneer wij over de deelwoorden zullen handelen'<br />
Opfeilen, betreffende de perfoonlijke Voornaamwoorden.<br />
N°. i.<br />
Zo gij Mevrouw uwe moeder bemint, moet gij t<br />
haar gehoorzaamen, en alles doen wat haar behaagt.<br />
Deeze plant heeft water noodig 2, men moet haar<br />
hetzelve 3 geeven. In de opvoeding der kinderen<br />
moet men tot 4 oogmerk hebben hun den geest<br />
te oefenen en te befchaaven, en hen. des 5 te fchikken<br />
6 om 1 wèl waarteneemen 8 de verlchillende<br />
posten 9, die hun toegefchikt 10 zullen zijn; maar<br />
vooral 11 moet men hun de godsdienfiige 12 oefening<br />
13, die God van hun elscht 14, leeren 15.<br />
Niets zet de kinderen meer aan 16 tot de oefening i?<br />
der deugden, dan de goede voorbeelden, die men<br />
nooit moet nalaaten 18 hun te geeven.<br />
1 il faut.<br />
2 avoir befoin gén.<br />
3 en.<br />
4 pour.<br />
g ainfi. • •<br />
6 dispofer.<br />
7 a.<br />
8 remplir.<br />
9 poste m.<br />
10 asfigné.<br />
11 furtout.<br />
12 religieux.<br />
13 culte 1».<br />
N°. 2.<br />
•14 exiger.<br />
15 ênfeigner.<br />
16 porteraof, van de<br />
zaak.<br />
17 pratique/.<br />
18 manquCr.<br />
Een zekere 1 vos, de flimfle 2 en de vleiêndfle 3<br />
ï certain, , « rufé. 3 flaneur,<br />
Bb 5 v ;
594- Opfeilen, betreffende de<br />
van allen, zag 4 eens 5 een raaf gezeten 6* op een'<br />
boom, welke in zijnen bek een mik kaas hield 7:<br />
zijne groeting 8 was 9 welhaast 10 gereed 11. Hij<br />
had te doen 12 met een' gek, die er 13 nooit ontvangen<br />
had; maar hij, die de kracht 14 der groe»<br />
tingen kende, groette 15 hem op 16 deeze wijze 17:<br />
Zijt gij het? mijn vriend, de Raaf? wat vind ik u<br />
fchoon 18 van daag! wat doen u de lieden groot onrecht<br />
19! ik verzeker u, dat*ik geen fchooner vogel<br />
ken dan u. Wanneer gijl. dit opftel wèl zult overgezet<br />
hebben, zullen wij ul. het overige 20 den<br />
volgenden keer 21 opgeeven 2a. Let 23 voornaamlijk<br />
wèl op de regeering 24 der werkwoorden, waarover<br />
wij ul. voor eenigen tijd 25 onderhouden hebben<br />
26.<br />
.4 2 pnt.<br />
5 un jour.<br />
6 perché.<br />
7 tenir.<br />
8 falutation ƒ.<br />
9 2 prét.<br />
10 bientöt.<br />
21 prêt.<br />
12 avoir a faire<br />
13 en.<br />
14 force f.<br />
15 faluer 2 prét.<br />
16 de.<br />
17 maniere ƒ.<br />
18 beau.<br />
19 tort m.<br />
20 reste 7».<br />
N". 3.<br />
21 fois f.<br />
22 dicler.<br />
23 faire attention<br />
dat.<br />
24 régime m.<br />
25 il y a quelque<br />
tems.<br />
26 entretenir.<br />
De vos, voordvaarende 1 de raaf het woord 2 tee<br />
.te voegen 3, 4 hem nog: voor mij, ik houde<br />
mij verzekerd, dat niemand, beter 5 dan gij, verdient<br />
6 de koning der vogelen te zijn, indien de<br />
fraaiheid van uwe ftem die uwer vederen 7 evenaart<br />
8. De raaf was zeer voldaan over de 9 loftuitingen<br />
10, die men hem kwam te geeven, en den<br />
bek willende openen, om zijnen vleier zijne fraaje<br />
1 continuer. 5 mieux- 8 égaler.<br />
•s parole ƒ. 6 mériter. 9 lees van de,<br />
3 addreslèr. 7 plumage m. 10 éloge m.<br />
4 2 prét.
perfoonlijke Voornaamwoorden. 395<br />
Item te laaten hooren ij, Het 12 hij het ftuk kaas<br />
vallen voor 13 den vos, dewelke, hetzelve fchielijk<br />
opgeraapt 14 hebbende, hem zeide: leer 15 nu van<br />
mij, Raaf! nooit vleiers gehoor te geeven 16, noch<br />
hunne fraaje woorden te gelooven 171 Ik geloof,<br />
dat de verklaaring van deeze fabel zo ligt is te 18<br />
maaken, dat gij geene moeite zult hebben, om de<br />
loepasüng daarvan zeiven 19 te maaken.<br />
Ji faire entendre 14 ramasfer. i 7 aj 0uter foi dat.<br />
dat. van den per. 15 apprendre iperj. 18 a.<br />
. f."",- •• du fngul. 19 vous mémes.<br />
72 Jaisler. jf, prëzer 1'oreille<br />
13 devant. dat.<br />
N°. 4.<br />
Twee boezemvrienden 1 leefden gelukkig genoegde<br />
een van hun het Fortuin, dat niet verre 2 van<br />
hem was, niet kennende, wilde 3 alle plaatfen 4<br />
daar 5 men van hetzelve fprak, doorloopen 6. Zijn<br />
vriend zag 7 wel, dat hij te veel ingenomen was 8 met<br />
hetzelve, om 9 hem te kunnen beletten 10 hem te<br />
verlaaten 11. Wij zullen zien, zeide 12 hij, wie<br />
van ons beiden 13 het gelukkigde zijn zal, of gij<br />
die u zo om het Fortuin bekommert 14 , of ik, die hetzelve<br />
gerustlijk 15 zal afwachten 16 Bij aldien nu<br />
deeze fabel mijne leerlingen 'aanflaat 17, en dat<br />
hunne overzetting beantwoordt 18 aan mijne ver.<br />
wachting 19, zal ik hun in het volgende opftel verhaaien,<br />
wie van hun beiden het Fortuin h et eerst<br />
vond 20.<br />
J iritime ami m. 8 être épris gén. 15 tranquilemenr.<br />
2 éloigné. _ , p pour.<br />
3 avoir envie zptèt. 10 empêcher.<br />
4endroitm. 11 quiter.<br />
l 6 attendre.<br />
j 7 plaire dat<br />
i8repondreto.au<br />
| o ü<br />
- . 122 prét. fubj.<br />
6 parcoumr. I 3 deux. 19 attente.<br />
7 2 ptet. 14 s'inquieter gén. 20 2 prét.
39 6 Opfeilen, betreffende de<br />
De eerfte plaats i, alwaar a aankwam 3 de geene,<br />
die het Fortuin wilde 4 opzoeken, was aan het<br />
hof 5. Het is waar 6, dat hij er eenige voetfiappen<br />
7 van het Fortuin vond door de gunften 8, die<br />
deeze eigenzinnige 9 Godin dan 10 aan den eenon,<br />
dan aan den an teren bewijst; maar hij kon tot hetzelve<br />
niet naderen 11. Van daar 12 ging hij elders;<br />
maar hij vond het nergens. Ziende eindelijk,<br />
dat hoe meer 13 hij hetzelve zocht, hoe meer<br />
het zich van hem verwijderde 14, kwam hij weder<br />
15 tot 16 zijnen vriend, en hij vond het aan<br />
deszelfs deur, terwijl dat deeze gerustlijk 17 fliep.<br />
Wat dunkt 18 u van deeze fabel? gij zult zekerlijk<br />
met mij toeflemmen 19, dat zij den grootften aandacht<br />
verdient 20.<br />
1 endroit m, 8 faveur /. 15 revenir 2 prét.<br />
2 oü. 9 capricieux. 16 h.<br />
3 arriver 2 prét. 10 tantót. 17 tranquillement.<br />
4 2 prét. 11 s'approcher gén. 18 fembler.<br />
5 cowf. 12 de la. 19 convenir,<br />
6 vrai. ' 13 plus. 20 mériter.<br />
7 tracé/, 14 s'éloigner.<br />
N°. 6.<br />
De hoog 1 kan niet 2 altijd. gefpannen 3 zijn,<br />
insgelijks kan men de kinders niet verpligten altijd<br />
te werken; men moet 4 hun fomtijds toelaaten 5<br />
zich te vermaaken 6; want zo men hen altijd in de<br />
fchool wilde houden, zouden zij in de ftudie een<br />
weêrzin krijgen 7. Men moet de kinders op 8 zijden<br />
tijd ftraffen en beloonen. Men moet hen be-<br />
1 are TB.! S 4 il faut. 7 fe dégoóter gén.<br />
2 ne fauroi*. 5 permettre. 8 a.<br />
9 tendu. 6 fe dhertir.
perfoonlijke VooPnaamwoorasn. 39*<br />
loonen, wanneer zij het verdienen 9, om 10 hen<br />
aantemoedigen 11, en om hun fmaak voor de ftudie<br />
der weetenfchappen in te boezemen 12 Men moet<br />
hen ook berispen eu ftraffen,' wanneer men bemerkt<br />
13, dat men hen met 14 goede woorden 15<br />
niet meer beftuuren i_6 kin. De meester fchept<br />
meer vermaak i?, 18 zijne leerlingen te prijzen,<br />
dan om hen te ftrafEen. Hij eischt van hun niets<br />
dan het geen zij aan zich zei ven verfchuldigd zijn 19.<br />
9 mériter. 13 renarquer.. ' 17 fe plaire.<br />
10 pour. 14 rar 18 h.<br />
11 encourager. 15 parole f. 19 devoir,<br />
12 infpirer. 16 gouverner.<br />
N°. 7.<br />
Ik kom u goeden dag zeggen:' ik zal binnen x<br />
een oogenblik vertrekken: %\j doet mij veel eer<br />
aan; maar heb de goedheid om 2 eerst met mij een<br />
glas wijn te drinken! Hebt gij mij iet te 3 belasten<br />
4? Zo gij onze goede vrienden komt te ontmoeten,<br />
doe hun mijne groetenis 5! Gij hebt ons<br />
zo dikwijls beloofd ons een bezoek te geeven 6, en<br />
gij hebt tot nog toe bij 7 ons den voet niet gezet<br />
8. Hebt gij eenige fraaje boeken om mij te<br />
leenen? ik zal ze u wederzenden 9, zodra 10 ik ze<br />
zal gelezen 11, of zodra gij ze zult van nooden<br />
hebben 12. Hebt gij niets van mij hooren zeggen?<br />
ik heb niets van u hooren zeggen; maar ieder 13<br />
fpreekt van hun en van haar.<br />
1 dans. 6 rendre vifite. 10 dèsque.<br />
2 de. 7 chez. 11 lus.<br />
3 a<br />
- 8 mettre. 12 avoir befoin génl<br />
4 ordonner. 9 renvoïer. 13 tout Ie monde.<br />
5 complimentsm.pl.
0% Opfeilen, betreffende dt<br />
N°. 8;<br />
Mijnheer! neem dat boek; geloof mij; weiger<br />
het niet! Lees het en onderzoek het ! Hetzelve<br />
handelt i over de gebreken der menfchen. Er zijn<br />
men
perfoonlijke Poornaatmvoordtn. 399<br />
begin ik met 9 hun niets anders 10 te leeren, dart<br />
het geen voor hun verftand vatbaar is 11, en<br />
aan ieder ding, dat ik hun leer,, geef ik den tijd<br />
firn 12 zich in hun geheugen 13 in orde te plaatzen<br />
14, en op 15 die wijze ga ik voord 16, zonder<br />
hun da hersfenen met andere moejelijkere dingen af<br />
te matten 17,<br />
9 par- n de. 15 de.<br />
10 rien autre chofe. 13 mémoire ƒ. 16 continuer.<br />
11 être a la portee 14 s'arranger. ,17 fatiguer. *<br />
gén.<br />
N°. 10;<br />
Men kan zeggen, dat de meeste 1 menfchen bedriegers<br />
zijn, en dat men op hen niet vertrouwen 2<br />
kan; maar fel mij op de proef 3, ik bied mij u aan<br />
met al wat mij toebehoort 4. Mijn neef heeft zijn<br />
proces 5 gewonnen, na dat 6 ik heb hooren zeggen;<br />
dat heeft zijne vrienden, zo wel als mij, vermaak<br />
gedaan 7. Mijnheer D zegt, dat gij aan<br />
alle vrienden, behalven aan hem, een bezoek gegeven<br />
hebt 8. Gij hebt groote veranderingen aan uw<br />
huis laaten 9 maaken, federt 10 dat hetzelve u toebehoort.<br />
Het kost mij wel vier duizend guldens,<br />
en ik geloof voor vast 11, dat het mij wel op 12 zes<br />
duizend guldens zal komen te flaan 13, na dat 14<br />
ik aan hetzelve de noodige veranderingen zal hebben<br />
laaten maaken.<br />
1<br />
? lu<br />
j' art<br />
'/<br />
5 rocès m<br />
P - 10 depuis.<br />
2 le tier dat. \ 6 a ce que. n pofitivement.<br />
3 mettre a 1'epreu- 7 faire plaifir dat. 12 a.<br />
ve<br />
* 8 rendre viiite dat. 13 revenir.<br />
4 appartennv o faire. 14 après que.
qoö ' :<br />
Opftèllen, betreffende de<br />
N°. II.<br />
De Heidenen, die niet verlicht i waren door dé ü<br />
fakkel der openbaaringe 3, baden houten, fteenen,<br />
gouden en zilveren beelden 4 aan; maar wij, dié<br />
Christenen zijn, weeten dat wij God moeten aanbidden<br />
in 5 geest en in waarheid. Gij ziet mij<br />
aan 6 eu zegt niets. Zij hebben mij gegroet en<br />
zijn vertrokken. Ik zeg, en zal altijd zeggen, dat<br />
de deugd meer verdient gezocht 7 te worden dan de<br />
rijkdommen. Gij hebt het mij bewezen, en Zult<br />
het mij nog meer bewijzen. Men zegt en fchrijfe<br />
zo veel dat ik moeite heb om 8 het te gelooven.<br />
"Verberg ons niet de verlegenheid 9, waarin 10 gij<br />
Ti bevindt-! Gij zijt grooter dan ik. Zij is rijker<br />
dan hij. Kom met ons, met hem, en met haar,<br />
en wij zullen u fraaje dingen laaten 11 zien, waarover<br />
gij u verwonderen zult ia!<br />
j éclairés. 5 en. 9 embarras m.<br />
2 lees van den. 6 regarder. 10 oü.<br />
3 révélation ƒ. 7 recherchés. 11 faire.<br />
4 ftatue. 8 a. .12 s'étonner gén.<br />
N°. 12.<br />
Spreekt gij 1 met mij, met hem, met haar, of<br />
met hun? ik weet niet met wien gij fpreekt. Christus<br />
zegt: komt 2 allen tot mij, gij, die vermoeid 3<br />
en beladen 4 zijt, én ik zal u verligten 5! Het<br />
ftaat niet aan mij om 6 u te helpen. Ik bid u, aan<br />
mij te gedenken. Ik zal hem daarover 7 fpreeken,<br />
zodra de gelegenheid zich daartoe zal aanbieden 8.<br />
Ah<br />
1 parler dat. van dm 3 fatigué. 6 de.<br />
perjoon. 4 chargé. 7 en.<br />
5 venir dat. S foulager. 8 piefenter.
perfoonlijke Foornaamwoorden, ^<br />
Ah 9 iemand naar mij vraagt io, kom en roep mijl<br />
Men gaf n hem een antwoord, dat hij niet verwachtte<br />
i 2. Dat is een zaak, aan welke - waarheid<br />
wij n.et twijfelen 13 tiet is een man, op wkns<br />
gedrag men mets vindt te zeggen l 4 ; ik w£«S i«<br />
hem meer dan iemand 16. Wij hebbed ahes gedaJJ<br />
9<br />
T , 4<br />
3 dot<br />
«ér<br />
10 demander ace. 14 a redire dat.<br />
11 faire ajfifc 15- fe fier dat.<br />
ié perfonne.<br />
I? pour. >i<br />
18 détourner<br />
12 s'attendre dar. ««ournei.<br />
De eigenliefde 1 is achterdochtig 2; mên moe*<br />
haar niet JW/TMWW 3. Zij is gevfarlifk- S is de'<br />
oorfp rong , le Q n z e *• Jgfa «y is de<br />
deugd is kostelijk; aan haar is hit, dat wij' onzen<br />
liet dat men zijnen vlijt moet aanwenden o. De<br />
tZ nlrA m<br />
- hjk IO<br />
> hj<br />
art n o c h<br />
j -> den jonge,<br />
mfri"? • en<br />
i nj<br />
?l art<br />
D e<br />
; ' Gefchiedkunde il zeef<br />
zl<br />
L J J/^'f^ 11 ons van het wsr/«fc«* 12<br />
en zij geeft ons lesfen voor het tegenwoordige i\<br />
en voor het I 4. Leen mij uw 3 het<br />
fhydt niet wel; ik zal het laaten 15 flZn WaaJ<br />
is uwe pen? daar is zij! Zij i s niet goed ikTa<br />
dezelve vermaaken 16. J<br />
Ga niet op lief ijs ? het is<br />
te broos 17: het zal breeken 18.<br />
J<br />
'<br />
2 a<br />
captieux P<br />
'° Pre<br />
2 captieux. * { 8 pour.<br />
3fe fierdaf. 9 emploïer,<br />
r é r e<br />
« , P «' *<br />
4 f u t u r<br />
15 faire<br />
4 dérèglement n. 10 inexorable; 16 retaiüer.<br />
£ v<br />
f a<br />
!* ,<br />
6 gloire/.<br />
1 1<br />
inftruirei<br />
I a pasfé.. 17 fraeile '<br />
^ J ^ .<br />
Cc
%'öa Ove? de noemen van onderfcheidene perfoonen.<br />
XXIV. R E G E L .<br />
Wanneer de noemers van -verfcheidene perfoonen<br />
bij een werkwoord gevoegd worden, dan moet hetzelve<br />
zich naar den waardigften perfoon richten;<br />
de eerfte wordt waardiger dan de tweede, en de<br />
tweede waardiger dan de derde geacht; als:<br />
Fous et moi favtnfs vu, gij en ik hebben het<br />
gezien.<br />
Vous et lui êtes amis, gij en hij zijt vrienden.<br />
Vous et. nous fommes contens, gij en wij zijn te<br />
vreden.<br />
Eux et nous fommes mêprifês, zij en wij worden<br />
veracht.<br />
Merkt aan, dat hij, die fpreekt, zich zeiven altijd<br />
het laatst noemt.<br />
Wanneer ook hij met een ander perfoonlijk naamwoord<br />
door het voegwoord, en, et, vereenigd<br />
wordt, zo wordt het nooit door il maar altijd door<br />
lui overgezet; en fpreekt men in het meervoudige,<br />
dan gebruikt men nooit ils, maar wel eux, te weeten<br />
voor het manlijke geflacht; als:<br />
Hij en ik waren uitgegaan, lui et moi étlons<br />
fortis.<br />
Men behoeve hier niet te herhaalen, dat hes<br />
werkwoord altijd in het meervoudige moet geplaatst<br />
worden , wanneer het meer dan éénen noemer heeft;<br />
dit is uit de bovengenoemde fpreekwijzen genoeg<br />
te zien.
Vpftelkn, 'betreffende de noemers,<br />
enz. 403<br />
Opfeilen: wanneer het Werkwoord meer dan<br />
éen noemer of noemers van onderfcheidene<br />
perfoonen heeft.<br />
N°. Ï.<br />
W 3 r e n<br />
£tt 'of eh^nvStr '<br />
t e<br />
^°°<br />
het volk verLfen Zr "d g w" fi<br />
en ik zouden gelukkiger geweest z\m ? Xr^*<br />
hpu daarmede niet haddet 5 Gife/uwe<br />
zuster rf„ 6 d e achting van ieder- Zr<br />
tóch. enik zïlta " ^ , y ^ i j n"« f<br />
J Clcéron. 5 ft miler jfr, „ ..<br />
2 oreteur ut,
404 Cfftellen, betreffende de<br />
van avond mij en mijnen vriend gezelfchap te honden<br />
? gii en uw broeder zouden er mogelijk 6 Mijnheer<br />
en Mejuffrouw N.... vinden. Zoudt gij en<br />
hij mij en hem wel het vermaak willen aandoen, om<br />
ons morgen avond een bezoek te komen geeven?<br />
mijne broeders en ik zullen ten onzen huize 7 een<br />
concert geeven. Gij en hij zullen er tegenwoordig<br />
zijn zo gij wilt.<br />
6 peut-être. 7 chez nous.<br />
N°. 3-<br />
Uw neef en gij zijn de eerften van de fchooï,<br />
en mijn broeder en ik zijn de laatften. Mijnheer<br />
N.... en ik hebben gisteren in 1 het gezelfchap<br />
van zijnen neef en van den uwen geweest; wij hebben<br />
ons zeer wèl vermaakt 2; maar wij zouden nog<br />
meer vermaaks gehad hebben, zo gij en zij er geweest<br />
waart. Is mijne nicht er ook geweest? zij<br />
en haar broeder hebben zelfs met ons gefpeeld.<br />
Mijnheer D... en ik zijn er niet langer dan tot<br />
tien uuren gebleven; maar zij en haar broeder waren<br />
er nog, toen Mijnheer N... en ik zijn weggegaan<br />
3. Hij en ik zijn altijd beste vrienden geweest;<br />
maar zijn broeder en hij verftaan elkander<br />
niet 4. Uw broeder en ik hebben zulks zeer wèl<br />
opgemerkt 5.<br />
1 en. 3 s'en aller. 5 remarquer.<br />
2 s'amufer. 4 s'entendre.<br />
N°. 4.<br />
Leeren uwe zusters de mufiekook? ja: zij,mijn<br />
broeder en ik, leeren die allen; maar zij en mijn<br />
broeder zijn meer gevorderd 1 dan ik en mijn neef,<br />
1 avancés.
noemers van onderfcheidene perfoonen. 405<br />
die niet begonnen hebben te 2 leeren dan de voorledene<br />
week. Mijn neef en ik zouden wel wenfchen,<br />
dat wij zo gevorderd waren als gij, die<br />
reeds ver gevorderd zijt. Kent gij den Heer, die<br />
gisteren in 3 het zelfde gezelfchap geweest is,<br />
daar 4 uw vader, mijne moeder, gij, zijn broeder<br />
en ik geweest hebben? niemand van ons allen kent<br />
hem. Uw vader en ik meenen 5 hem ergens gezien<br />
te hebben; maar wij herinneren ons 6 noch den tijd<br />
noch de plaats. Ik heb vernomen, dat uw vader,<br />
mijn oom en gij van voornemens zijt 7 eene reis te<br />
doen. Mijn broeder en ik zouden wel van de partij<br />
8 willen zijn, indien uwe moeder en gij het<br />
goedkeurdet 9,<br />
2 a. 5 croire. 8 partie/.<br />
3 en. 6 fe fouvenir gén. 9 approuver.<br />
4 ou. 7 avoir réfolu.<br />
XXV. R E G E L .<br />
Over de Bijwoorden.<br />
Des Adverbes.<br />
Het bijwoord, adverbe, is een woord, dat onveranderlijk<br />
is; dat noch verbogen noch vervoegd<br />
wordt; dat noch aan geflacht noch aan getal gebonden<br />
is: het is een woord, dat eenige omftandigheid<br />
uitdrukt van het toevoegelijke naamwoord,<br />
de Padjectif, van het werkwoord, du verbe, of<br />
zelfs van een ander bijwoord, daar het betrekking<br />
op heeft; als:<br />
God is oneindig rechtvaardig, Dieu est infiniment<br />
juste.<br />
Openbaar nooit het geen men u toevertrouwd<br />
heeft, ne divulguez jamais ce que Pon vous a<br />
confié.<br />
God ftraft de godloózen zeer frenglijk, Dieu<br />
punit trés lëvérement les impies.<br />
Cc 3
4
Over de regeering der Bijwoorden. 407,.<br />
faire notre devoir, fecondement nous ne devons<br />
prendre que des plaifrs permis.<br />
De bijwoorden van tijd worden dan eens vóór<br />
dan eeas na het werkwoord gezet: '<br />
• Heden is het mooi wéér, morgen zal het regenen<br />
aujourd'hui, il fait beau tems, demain ilpleJ. vra, ot, tl fait aujoud'hui beau tems. il tleuvra<br />
demain.<br />
r<br />
' Oomment, hoe, ou, waar, daar, alwaar, combien,<br />
hoe veel, pourquot, waarom, quand, wanneer komen<br />
vóór het werkwoord:<br />
Oiï la voluptè denteure, il n'y a plus de retenue<br />
daar, of alwaar, de wellust huistvest vind'<br />
geene ingetogenheid meer plaats.<br />
Over de regeering der Bijwoorden.<br />
De bijwoorden van hoeveelheid, les adverbes de<br />
-quaniité, als: beaucoup, veel, peu, weinig, moins<br />
minder,frop, te veel, asfez, genoeg, point, niet'<br />
geen, rien, niets, plus, meer, tant, autant, zo<br />
veel, guere, weinig, bijna geen, neemen de na<br />
zich, wanneer er een naamwoord op volgt:<br />
Hij heeft veel gelds, il a beaucoup d'argent.<br />
Wij hebben weinig vermogen, nous avons 'peu de<br />
pouvoir. . r<br />
Minder woorden, moins de paroles.<br />
Al te veel eigenliefde, trop d'amour propre.<br />
Tijds genoeg, asfez de tems.<br />
Hij heeft geene vrienden, iln'a point d'amls.<br />
Meer gelds, plus d'argent.<br />
Zo veel gelegenheid, tant, autant d'occafon.<br />
Weinig, of geene vijanden, guere cPennemis.<br />
Cc 4
4c8 Over de regeering der Bijwoorden.<br />
Men zegt ook met het bepaalde lidwoordje;<br />
Meer dan de helft, plus de la mottig.<br />
Veele menfchen, bien du monde.<br />
Het bijwoord van hoeveelheid neemt pok de vqo*<br />
zich, als" rien er voor gaat:<br />
Rien de trop, niets te veel.<br />
Beaucoup en peu neemeu ook wel de voor zichj,<br />
wanneer zij eene vergelijking te kennen geeven.<br />
11 est de beaucoup plus grand, hij is merkelijk<br />
grooter.<br />
Si vous êtes plus riche que moi, c'est de peu, zo<br />
gij rijker zijt dan ik, zal het weinig zijn.<br />
Beaucoup, peu, trop, asfez, en meer andere bij-s<br />
woorden van hoeveel? of hoegroot-heid , neemen de.<br />
of d voor zich, naar den naamval dien het voorafgaande<br />
werk- of naam-woord regeert:<br />
yai d faire 4 beaucoup de gens, ik heb met veele<br />
lieden te doen.<br />
II ufe de trop de familiaritè, hij gebruikt te veel<br />
gemeenzaamheid.<br />
11 est indigne dg tant d'estime, hij is zo, veel achting<br />
onwaardig.<br />
De bijwoorden van hoeveelheid neemen ook fomtijds<br />
het bepaalde lidwoordje voor zich, wanneer<br />
men in het Nederduitsch voor het bijvvqord fa of<br />
het vindt. Haan; als:<br />
De weinige moeite, die ik neeme, le peu de<br />
peine, que je prends.<br />
Eenige. bijwoorden-, als convenablement, pasfende,<br />
ionfof.mément , overeenkomfliglijk , préférablement,<br />
\\) voorkeuze, prlvatlvement, behalven, neemen, den<br />
• pever, le datif, na zich; als:
Over de regeering der Bijwoorden. 405<br />
Met zijnen ftaat pasfende, convenablement a fon<br />
état.<br />
Overeenkomftïglijk met uwe geneigdheid, conformément<br />
d votre inclination.<br />
Boven alle anderen, préférablement a tout autre.<br />
Plus en davantage betekenen in het Nederduitsch<br />
woordlijk wel het zelfde, doch worden onderfcheidenlijk<br />
gebruikt.<br />
Davantage wordt nooit gebruikt dan zonder ge-<br />
Volg; bij voorbeeld:<br />
De weetenfchap is achtenswaardig, maar de deugd<br />
nog meer, la Jcience est esthnable, mals la vertu<br />
Vest bien davantage.<br />
Maar men gebruikt plus wanneer er een naamwoord<br />
op volgt; als; .<br />
Ongelukkig de geenen, die de rijkdommen meer<br />
dan de deugd achten, malheur a ceux, qui est/ment<br />
plus les rickesfes, que la vertu.<br />
De bijwoorden van wijze zijn, even als de toe»<br />
voegelijke naamwoorden, onderhevig aan de trappen<br />
van vergelijking!<br />
Volmaaktlijk, parfaltement.<br />
Volmaaktlijker, plus parfaltement.<br />
Op de volmaaktfte wijze , le plus parfaitemem.<br />
Opftellen., betreffende de rangfehikking des<br />
Bijwoorden.<br />
N°. T.<br />
Een wijs mensch fpreekt zediglijk van zich zeiven,<br />
en zegt niets, zonder zijne woorden 1 zorgvuldiglijk<br />
gewogen te hebben. Laaten wij altijd<br />
1 parole/.<br />
Cc 5
t,xo Opfeilen, betreffende ae<br />
san anderen hunne misflagen vergeven even ah of'z<br />
wij dagelijks misdagen begingen 3, en laaten wij<br />
ons volkomenlijk van het kwaad afhouden 4, als<br />
of wij nooit aan iemand iet vergeven hadden.<br />
Waarfchijnelijk zou hij mij bedrogen hebben, indien<br />
wij niet wèl op onze hoede 5 geweest waren. Ik<br />
kan u oprechtlijk verzekeren, dat wij er niets van<br />
geweten hebben. Ik wil volftrekt gaan zien, wie<br />
de geene is, die u zo enbetaamelijk 6 behandeld<br />
heeft. Vindt gij niet dat dit wonderlijk 7 wèl bemerkt<br />
is? wij hoopen, dat zij wel haast zullen te<br />
rug komen! Ik verzeker u, dat zij volmaaktlijk<br />
wèl te zamen leeven.<br />
a comme fi. 4 s'abflenir. 6 infolemment,<br />
3 commettre. 5 fur nos gardes. 7 admirabiement.<br />
N°. a.<br />
Deeze man redeneert 1 overeenkomfllgiljk 2 met<br />
zijne Hechte grondbeginzelen. Vooreerst moet gij<br />
uw werk maaken, en niet fpeelen, dan na uwe<br />
lesfen wèl geleerd te hebben. Vooreerst moeten<br />
wij God liefhebben 3 boven 4 alles, en ten tweeden<br />
is het onze pligt nooit aan anderen 5 te doen,<br />
dan het geen wij willen, dat men ons doe 6. Uw<br />
broeder heeft zich zo wijslijk gedragen, dat hij<br />
daardoor ieders achting verdiend heeft. Ik geloof<br />
niet, dat gij u wijslijker zoudt hebben kunnen gedragen.<br />
Gij zijt onvermoejelijk 7. Het zou mij onmogelijk<br />
zijn om S 70 aaneen 9 bezig te.wezen.<br />
De inwooners, befloten hebbende 10 om 11 liever 12<br />
te fterven dan 13 zich overtegeeven 14, booden 15<br />
een' dapperen 16 wederfland 17.<br />
1 raifonner.<br />
2 conformément.<br />
.3 aimer.<br />
4 préférablement.<br />
.> autrui.<br />
6 préf. du fubj.<br />
7 infatigable.<br />
8 de.<br />
9 asfidument.<br />
10 déierminé.<br />
11' a.<br />
12 plutót.<br />
13 que de.<br />
14 fe rendre.<br />
15 2 prét,<br />
16 vigoureux.<br />
17 réliflance /.
Bijwoorden van hoeveelheid. 4 ï t<br />
Opftellen, betreffende de Bijwoorden van<br />
hoeveelheid.<br />
N°. f.<br />
Doorgaands i vindt men meer onkundigen 2 dan<br />
kundigen 3. -Er zijn, in de wereld, minder godvruchtige»<br />
4 dan godloózen. Ik heb hooren zeggen<br />
dat de Heer N . . . veel bekwaamheden, maar<br />
weinig middelen bezit 5. Hij heeft middelen genoeg<br />
om 6 ordentelijk 7 te leeven. Hoe veel kinderen<br />
heeft mijnheer uw broeder"-' men heeft mii<br />
gezegd, dat hij er 8 zes heeft. Hebt gij gelds genoeg<br />
om 9 uwe reis te volbrengen 10? Zo git geen<br />
geld hebt, zal ik het u leenen Er is niets beter 11<br />
dan goede vrienden te hebben. Men leert 12 zé<br />
kennen 13 in den nood 14. Doorgaands verfchaft<br />
de wellust meer bekommernis dan vermaak. Er is<br />
geen rust, alwaar 15 geen deugd is. De geenen<br />
die regeeren 16, zijn gelijk 17 aan de hemelfchê<br />
hebben" 12<br />
"' ^<br />
g k m<br />
* 8 m a a r g e e n r u s t<br />
ï ordinairement. 7 bonnétement. 13 connoïtr*<br />
2 ignorant. 8 e n. b e f.<br />
3 favant. 0 p o u r. ^ o ü ><br />
1 0 a c h e v e r<br />
5 t avoir. f^v*' - 16 gouverner.<br />
u m e i J | e u r > ^ r e s f e m b l e r<br />
u r<br />
P P° ' ï2 apprendre a, 18 éclat m.<br />
N°. 2.<br />
itör» heeft veel verftands »« x o m 2 m e t<br />
de grooten te keven. Er zijn weinige menfchen 3,<br />
4 il faut. a p o u r s 3 ^
4i 2 Opftellen, betreffende ae<br />
aan wie men een geheim zou kunnen toevertrouwen<br />
4. Heb een weinig gedulds, ik zal bij 5 u zijn<br />
binnen 6 een oogenblik! Ik heb mijnen knecht nog<br />
veele 7 zaaken te zeggen. Er is meer levendigheid 8<br />
dan imaak onder de menfchen, of, om 9 beter 10<br />
te fpreeken, er zijn weinige menfchen, wier verftand<br />
vergezeld 11 is van een' zekeren fmaak en<br />
van eene oordeelkundige 12 berisping 13. Het al te<br />
groote doorzicht 14 en de al te groote oprechtheid<br />
zijn dikwijls gevaarlijke klippen aan het hof. De<br />
geenen, die de meeste 15 vertooning 16 met 17 hunpe<br />
geleerdheid maaken, zijn fomtijds de grootfte<br />
weetnieten 18.-<br />
4 confier. 9 P'°UF. 14 perfpicacité ƒ,<br />
5 a. 10 mieux. 15 plus.<br />
0 dans. 11 accompagné. 16 parade.<br />
7 bien. 12 judicieux. 17 de.<br />
2 vivacité/. 13 cntique ƒ. 18 ignorant.<br />
N°. 3-<br />
Wanneer men dikwijls ziet de weinige zorg, die<br />
de onders en meesters neemen om 1 aan hunne kinders<br />
en leerlingen eene goede opvoeding te geeven,<br />
kunnen wij ons niet wederhoudeft 2 te zeggen, dat<br />
de redenlooze dieren 3 hen hierin 4 verre 5 overtreffen<br />
6. Zo wij geene 7 gebreken hadden, zouden<br />
wij zo veel 8 vermaaks niet fcheppen 9 om 10<br />
die in anderen optèmerken 11. Wij hebben geen<br />
krachts genoeg, om der reden 12 altijd te gehoorzaamen.<br />
Er is in de jaloersheid 13 meer eigenliefde,<br />
dan liefde. Er zijn lieden, die veel rijker zijn<br />
dan ik, en daar zijn er 14 ook, die minder rijk<br />
1 pour. 6 furpasfer. ! 1 remarquer.<br />
2 empêcher. 7 point. 12 raifon ƒ.<br />
3 brute/. 8 tant. 13 jaloufie/.<br />
4 en ceci. 9 prendre plaifir. 14 il-y-en»a.<br />
5 de beaucoup. 10 k. . •
Bijwoorden van hoeveelheid, 41^<br />
zijn dan gij. Hij geniet te weinig inkomften 15,<br />
om zo veele verteeringen 16 te kunnen goedmaahen<br />
17.<br />
15 revenu m. 16 dépenfe ƒ. 17 fournir dat.<br />
X X V I . R E G E L ,<br />
Wanneer het voegwoord que, met een werkwoord<br />
in de toonende wijze geplaatst, gevonden<br />
wordt achter de bijwoorden plus, meer, moins,<br />
minder, mieux, beter, pis, erger, of achter de<br />
loevoegelijke naamwoorden meilleur, beter, moindre,<br />
minder, en pire, erger, en meer anderen, in<br />
den graad vin vergelijking ftaande, zo zet men ne<br />
voor het werkwoord:<br />
Hij is rijker dan gij denkt, tl est plus riche que<br />
vous ne penfez.<br />
Gij zijt minder ziek, dan men zegt, vous êtes<br />
moins malade, qu'on ne dit.<br />
Zij zingt beter, dan zij danst, elle chante mieux,<br />
qttelle ne danfe.<br />
Gij hebt het erger gemaakt, dan ik gedacht had,<br />
vous avez fait pis que je ne penfols.<br />
Zo is het ook gelegen met autrement, autre chofe<br />
en autre, bij een zelfftandig naamwoord:<br />
Het is er geheel anders mede gelegen dan gij<br />
denkt, il en' est tout autrement que vous ne penfez.<br />
De menfchen verbeelden zich geheel anders te<br />
weezen, dan zij zijn, les hommes s'imaginent<br />
être tout autres, qu'ils ne font.<br />
Echter wordt het ontkennende woordje ne weg.<br />
gelaten , wanneer op que een aanwijzend voornaamwoord<br />
, pronom démonflratif, volgt, zo als dat<br />
geene, de geene, het geene, enz.
#ï4 Opfeilen, betreffende het gebruik<br />
Er is niets waarachtiger, dan het geen ik u zeg,<br />
il ft'y a rien de plus vrai. que ce que je vous dis.<br />
Geen huis is fraajer, dan dat de Heer N... heeft<br />
laaten bouwen, point de plus helle maifon, què<br />
celle que le Sleur N. ». a fait batir.<br />
Opftellen, betreffende het gebruik van het ontkennende<br />
woordje ne na een comparatif.<br />
N°. i.<br />
De rijkdommen zijn dikwijls fchadelijker dan de<br />
armoede ongemaklijk is. Er zijn lieden, die beter<br />
fchrijven, dan zij fpretken! Er zijn lieden, die<br />
meer zeggen, dan zij in ftaat zijn te bewijzen i.<br />
Die- dingen zullen droeviger 2 gevolgen 3 hebben,<br />
dan men denkt. Gij eet meer, dan gij zult kunnen<br />
verteeren 4. Wij verteeren 5 meer, dan wij winnen.<br />
Hij doet meer dan hem past 6. De kinders hebben<br />
van daag beter gefchreven, dan zij gisteren gedaan<br />
hebben. Men heeft hem grooter dienften beweezen<br />
7, dan hij verdient. Hij heeft meer geld in<br />
één jaar verteerd, dan zijn vader geduurende al<br />
zijn leven heeft kunnen winnen; en als hij voordvaart<br />
8 met 9 zo verkwistend 10 te leeven, zal hij<br />
nog armer worden, dan men denkt.<br />
1 prouver. 5 dépenfèr. 8 continuer.<br />
s facheux. 6 il eonvient dat. 9 a<br />
3 fuite/. 7 rendre* 10 prodigalement.<br />
4 digérer.<br />
NO. 2.<br />
Het kwaad gedrag van uwen neef heeft meer<br />
verdriets aan zijne ouders veroorzaakt, dan de goede<br />
zeden van zijnen broeder hun vreugde verfchaft<br />
hebben i. Hij is wijzer dan hij fchijnt 2. Zij<br />
f donner. 2 paro?tre.
van het ontkennende woordje ne. 413<br />
fchijnt zotter te zijn dan zij in der daad is, De<br />
pennen zijn beter, dan ik gedacht had. Het gevaar<br />
was grooter, dan gij het u verbeeld hadt. Men<br />
heeft hem meer eer bewezen 3, dan hij verdienr.<br />
Uit zal hem nog gekker maaken 4, dan hij is Het<br />
«•ï;*ouder, dan het voorleden' jaar geweest is.<br />
Grij biedt 6 ermii minder voor, dan ik er zelf voor<br />
gegeven heb. Een zot kan meer vraagen 7 doen<br />
in één dag, dan een man van verftand in een iaar<br />
zou kunnen 8 beantwoorden 9. De dood komt<br />
doorgaands eerder, dan wij begeeren.<br />
3 faire. 6 offrir. 8 favoir.<br />
4 :endre. 7 question ƒ. 9 réfoudre.<br />
5 li fait.<br />
n i lu L f<br />
rs 1 7<br />
i<br />
'l<br />
N°. 3.<br />
]ïl W l<br />
z e r<br />
'<br />
'<br />
d a n z<br />
>i fchijnen.<br />
lk heb bevonden 2, dat de zaak geheel o anders a.<br />
was dan gij mij verhaald hadt. Ik verzeker u dat het<br />
er geheel anders 5 mede gelegen is 6, dan gij meent.<br />
De menfchen1 zijn tnwendiglijk 7 geheel anders dan<br />
zij uiterlijk 8 fcmjnen. Ik zou wel ongelukkig ziin<br />
indien ik anders dachte, dan ik zeg. De Franfchen<br />
leezen en fpreeken de woorden geheel anders uit Q<br />
dan zij fchrijven. Dit is eene gantsch andere zaak<br />
dan het geen men mij is komen vernaaien. Er il<br />
mets waarachtig, dan' het geen Gods woord ons<br />
df^1^ :& m<br />
°« k e r w<br />
^*nap, dan<br />
7 intén<br />
! »»» ' eure<br />
ment. u étudier.<br />
4 autre. 8 extérieurement.
% 16 Over het oftderfcheid tusfchen mieux en meillear.<br />
N°. 4.<br />
Er is geen beter gebouw 1, clan het geen men<br />
op vaste a gronden gebouwd heeft. Niets onthoudt<br />
3 men beter, dan het geen men" in zijne<br />
kindsheid geleerd, heeft. Wij zijn meer geneigd4<br />
om ons te verontschuldigen 5, dan om onze mis/lagen<br />
6 te bekennen 7. Het is fehooner zijne driften<br />
te overwinnen, dan zijne vijanden te overwinnen.<br />
Het werk is moejelijker, dan zij het zich verbeelden.<br />
Uwe moeder is gieriger, dan uwe moei milddaadig<br />
is. Ik geloof dat hij armer is, dan hij weet, en<br />
hij gelooft rijker te zijn, dan hij is. Zijne ouders<br />
wenschten wel, dat hij minder verteeringen maakte,<br />
dan hij nu doet. De kinders fpeelen meer<br />
dan zij leeren. Het is dat de ouders toegeevender 8<br />
zijn, dan zij het zouden moeten weezen.<br />
1 édiflce m. 4 porté h. 7 reconnoitre.<br />
s folide. 5 s'excufer. 8 indulgent.<br />
3 retenir. 6 tort m.<br />
XXVII. R E G E L .<br />
Over het onderfcheid, dat er is tusfchefi<br />
mieux en meüleur.<br />
Mieux en meilleur betekenen beiden beter in het<br />
Nederduitsch; echter is mieux een bijwoord, en<br />
meilleur, meilleure een toevoegelijk naamwoord.<br />
Beter wordt door mieux overgezet, wanneer het<br />
bij een werp woord ftaat, en te kennen geeft, dat<br />
iet op eene betere wijze gefchiedt:<br />
Hij fchrijft beter, il écrit mieux.<br />
Het wordt door meilleur overgezet, wanneer hét<br />
bijeen' fubftantif ftaat, of er opziet, om te kennen<br />
te geeven, dat de eene zaak of perfoon beter Is dan<br />
de andere:<br />
Dit fchrift is beter dan het uwe, cette écriture<br />
est meilleure gue la votre.<br />
Op-
t)pftellen, betreffende mieüx en meilieuf. ifctf-<br />
Öpflellen, betreffende het onderfcheid, dal<br />
er is tusfchen mieux en meilleur.<br />
Deeze jonge fchrijft beter, cian uw heef, en dé<br />
letters van zijn lchritt zijn ook beter gemankt, dan<br />
die van het uwe. Het gedrag van uwen broedef<br />
is beter, dan dat van den onzen. Indien gij beter<br />
begeert tc worden, dan gij zijt* zult gij u beter"<br />
m^tm gedragen i, dan gij 7^ beden toé a gedaan 1<br />
hebt. Het antwoord , c\at gij op 3 onze vraag gedaan<br />
4 hebt, beantwoordt beter.ain ons inzicht 5<br />
dan het geene, dat uw broeder ons gedaan Velt!<br />
Hij meent 6 misleiden , dat ons inzicht nier goed<br />
is, Maf ik verzeker li, d t liet onze béfpr is -San<br />
het zijne. Ik wenschte, dat hij beter onderricht 7<br />
ware van ae omttandigheden, in welken wij ons<br />
bevinden. Ik zal trachten om 8 iiem betere onderrichtingen<br />
nopens 9 dit onderwerp 10 te geeven, dari<br />
hij tot nog toe gehad heeft.<br />
t fe corripdrter. g intention /. 8 de.<br />
2 jusqti'a prelènt. 6 croire. 9 touchant.<br />
.8 °*. 7 inftruit. io fujöc mi<br />
4 iaitö.<br />
N°. si<br />
Ik weet, dat gij nergens 1 een 3<br />
zult vinden, dan den zijnen, én dat gij nergens<br />
beter zult onderwezen worden, dan in zijné fchooL<br />
Dit huis io beter gebouwd, dan het uwe- De bouw-<br />
Jtoffen 2, die men gebruikt heeft om.% het te bott*<br />
wen, zijn beter, dan die, welke mm'toi 4 het uW«l<br />
i gulle part. 3' pour; 4 Pour4<br />
a matêriaux ni, pt,<br />
Dd<br />
beteren mêUu
Over de regeering der<br />
gebruikt heeft, lk zal u beter onthaalen 5, zodra<br />
ïk mij in betere omftandigheden zal bevinden. Mijne<br />
zaaken zullen wel beter gaan, wanneer ik betere<br />
vrienden zal hebben. Gij zult beter doen te<br />
wachten tot dat 6 gij daartoe 7 eene betere gelegenheid<br />
hebt 8. Maak een beter fchrift, en fchnjt<br />
beter, dan gij van den morgen gedaan hebt! Help<br />
mij, op dat ik beter in ftaat zij mijn voornemen<br />
uit te voeren 9! Ik had betere verwachting 10 van<br />
hem, dan ik nu heb.<br />
5 accueillir. 7 en. 9 exécuteri<br />
6 jusqu'a ce que. 8 préf. du fubj. 10 opinion ƒ.<br />
XXVIII. R E G E L .<br />
Over de regeering der toevoegelij ke Naamwoorden.<br />
Du régime des adjeclifs.<br />
Sommige adjeclifs regeeren niet; anderen reges.<br />
ren een naamwoord, nom; anderen een werkwoord,<br />
virbe.<br />
De adjectif, die een naamwoord regeeren, regeeren<br />
den gènitif of den datif, dat is te zeggen, dat<br />
het naamwoord. 't welk op zulk een adje&if volgt,<br />
en er van afhangt, in één van die twee naamvallen<br />
ftaan moet.<br />
De adjeclifs, na welken het naamwoord in den<br />
gènitif moet geplaatst worden, zijn grootendeels de<br />
volgenden:<br />
Digne, waardig, indigne, onwaardig, 'plein, vol,<br />
content, vergenoegd, te vreden, mècontent, onvergenoegd,<br />
misnoegd , fatisfait, voldaan, capable,<br />
bekwaam, incapable, onbekwaam, cisriem,<br />
nieuwsgierig, avide, gretig, las, moedr.
ioevoegelijke Naamwoorden 1<br />
,<br />
o -j w<br />
Ën verders alle deelwoorden als adjecitjfs aangemerkt,<br />
en afkomftig van werkwoorden, die den<br />
gémttf regeeren; als: risp*, begaafd, van dotter,<br />
begaaven; privé, beroofd, van pHver, berooven;<br />
rempli, vervuld, van remplir, vervullen; pourvu,<br />
Voorzien, vzn pourvotr, voorzien, en zo voords.<br />
II est indigm des regards iPütt hohnête homme, hij<br />
is het aanzien van een' eerlijken man onwaardie.<br />
li est rempli Porgüeil, hij is vól hoogmoed.<br />
De adjeiïifs die een' datif m zich neemen, z^r»<br />
grootendeels de volgenden i .<br />
Facjle, gemaklijk, dlffiilè, moejelijk, fujet, onderdanig,<br />
odieax, haatelijk, femblable, gelijkvormig,<br />
gelijk, gelijk, nuttig, ,vL<br />
*//*, onnut, pen; cleux, verdervelijk, revêche *<br />
weêrfpannig, rebele, oproerig, attentIf, aandachtig,<br />
fourd doof, redoutable, ontzachÜjk,<br />
fenfible, gevoelig, infenfible, ongevoelig,prompt,<br />
fpoedig W//, traag, gereed, enclln,<br />
geneigd, agréable, aangenaam, désagréa'ble, onaangenaam,<br />
nuifible; fchadelijk, conhu, bekend,<br />
incomrn, onbekend, posfible, mogelijk, imposfble,<br />
onmogelijk, nécesfaire, nóodzaakelijk, pro*<br />
pre, gefchikt, appllcable, toepasfeliik, relatlf,<br />
betrekkelijk, conforme, overeenkomftig, mal<br />
Jéant, kwalijk pasfende, profitable é avantageux,<br />
yoordeelig, préjudlciable, nadeel^, en<br />
redevable verfchuldigd, regeert een' datif vaii<br />
den perloon en een' gènitif van de zaak,<br />
Öhélsfam, gehoorzaam, désobéïsfant, ongehoorzaam<br />
en verders ook alle deelwoorden, van werkwoorden<br />
afkomftig, die den datif regeeren; alss<br />
mvert, open, adonné, overgegeven, en zo voords.<br />
// est propre d tout, hij is tot alles gefehikr,<br />
Dd s
4»c Opfeilen > betreffende dt<br />
La porte est ouverte a tout le monde, de deur is<br />
voor ieder open.<br />
Connu, bekend, op een' perfoon ziende, neemt den<br />
gènitif na zich:<br />
Ctt homme est connu de tout le monde, die man<br />
is bij ieder bekend.<br />
Maar connu, in de betekenis van openbaar, regeert<br />
den datif.<br />
'n<br />
Opfretten, betreffende de regeering der toevoegelij<br />
ke Naamwoorden.<br />
N°. i.<br />
Een mensch, die vol moed, en met de goederen<br />
des fortuins niet begunflgd i is, is dikwijls meer<br />
te 2 vreezen, dan de geene, die met deszelfs weldaaden^<br />
overladen 3 is. De hoop moet altijd met<br />
een wijs vooruitzicht 4 en met eene redelijke 5 vreeze<br />
verzeld 6 gaan 7. Een trotfche Wijsgeer der<br />
oudheid 8 zeide, dat niets in de wereld, noch de<br />
vreeze noch de hoop van een' wijzen mensch waardig<br />
9 was. De leerling moet zijnen meester, een<br />
kind zijne ouders, eene dochtet haarer moeder, en<br />
een dienstbode zijnen meester en zijner meesteresfe<br />
onderdanig 10 zijn. Het is niet moejelljk 11 voor<br />
eiken 12 mensch zijnen pligt te doen, Hij is een<br />
man, die voor alle waarfchouwlngen 13, welken men<br />
hem doet, doof 14 is.<br />
t favorifé gén, 6 accompagné gén. 11 difficile dat.<br />
a a. 7 être. 12 tout.<br />
3 comb!é. 8 antiquité ƒ." 13 avertisfement a».<br />
4 prévoyance ƒ. 9 digne gén. 14 fovird dat.<br />
5 raifonnable. 10 foumis dat.
egeering der Gevoegelijke Naamwoorden, 4*t<br />
N°. 2.<br />
Zie daar opmerkingen 1 met wijsheid vervuld 2,<br />
en eene deftige oorfprong waardig! De ziel is een<br />
verflandig 3 wezen 4, tot goed 5, tot kwaad 6, tot<br />
geluk, en tot ongeluk bekwaam 7, Weinige menfchen<br />
zijn bekwaam eene goede daad te begaan 8<br />
zonder getuigen 9. Die man is ongevoelig 10 voor<br />
alle verwijtingen 11. Ik hoop, dat de leerling ge~<br />
voelig 12 zijn zal voor de goedheid, met dewelke<br />
de meester lien behandelt 13. Indien een kind zich<br />
op zijnen pligt toelegt 14, zal hij een nuttig 15 lid<br />
voor de maatfchappij 16 worden 17; maar hij zal<br />
voor den Staat gevaarlijk 18 zijn, indien hij aan<br />
de ongebondenheid 19 overgegeven 20 is. De grootfte<br />
vergenoeging der gelukkige menfchen is, hun geluk<br />
waardig te zijn.<br />
1 réflrdon ƒ. % faire. ïjr utile dat.<br />
2 rempli gén. 9 témoin m. 16 focieté f.<br />
3 intelligent. 10 infenfible dat. 17 devenir.<br />
4 étre m, , 11 reproche »n. 18 dangereux dat.<br />
5 bien. 12 fenfible dat. 19 Iibertinage m,<br />
6 mal. 13 traiter. 20 adonné dat.<br />
7 capable gin, 14 s'appliquer dat,<br />
NA 3.<br />
De geene, die met ondeugden bezoedeld 1 is, is<br />
de aanfckouwing 2 van een' eerlijken mensch 0»waardig<br />
3. Men ziet een groot getal menfchen bekwaam<br />
tot eene wijze daad; men ziet er 4 nog<br />
een grooter getal tot eene jchrandere 5 en behendige<br />
6 daad bekwaam; maar zeer weinigen zijn<br />
tot eene edelmoedige daad bekwaam. Indien de<br />
geest niet geoefend wordt, is dezelve gelijk 7 aan<br />
1 fouillé gén. 4 en. 6 adroir.<br />
2 regards m. pi. 5 ipgénieux. 7 femblable ést,<br />
3 indigne gén.<br />
Dd 3
42S Opfeilen, betreffende de<br />
eene dorre 8 woestijn, of aan een boscb 9 vol distelen<br />
en onkruid. Veefo 10 lieden zijn zodaniglijk<br />
11 met eigenzinnigheid 12 en met verwaand-,<br />
heid 13 opgevuld 14, dat zij niets goedkeuren 15,<br />
pf aanneemen 16, dan het geen van hun komt. '<br />
8 aride. 11 tellement. 14 rempli gén.<br />
9 bois m,. 12 caprice m. 35 approuver.<br />
10 bien. 13 pré'öniption ƒ. 16 admeure.<br />
N°. 4.<br />
Het gedrag 1, dat gij gehouden 2 hebt, is geen-,<br />
.zins overeenkom/lig 3 met de bevelen, die men u<br />
gegeven 4 heeft. Het geen gij gezegd hebt, is op<br />
niemand toepasfelijk 5, dan op u. Deeze ftap 6 is<br />
zeer nadeellg 7 voor zijn' goeden naam 8. De geenen,<br />
die met oordeel, bekwaamheid 9 en middelen<br />
'voorzien 10 zijn, om 11 iet te leeren, en die dit alles<br />
verwaarloozen en verwerpen, haaien zich op.<br />
den hak 12 de v'erfoejing van ieder 13. Den leerling<br />
is het niet geoorloofd 14 tegen zijnen meester<br />
wederfpannig 15 te zijn. Zijt den uwen altijd gehoorzaam,<br />
gelijk u\ve broeders het den hunnen<br />
aijn!<br />
1 conduite f. 6 démarche f. 11 pour.<br />
2 tenue. 7 préjudieiable(te. 12 s'attirer.<br />
3 conforme dat. 8 réputation ƒ. 13 tout le monde.<br />
4 donnés. • 9 capaciié ƒ 14 permis dat.<br />
5 applicable dat. 10 pourvu gén. 15 rebele dat.<br />
N°. 5.<br />
De geenen, die zich op de kleine dingen toeleg-,<br />
gen 1, worden. 2 gemeenlijk 3 onbekwaam 4 tot<br />
de grooten. Het is gemaklijker de bedieningen 5,<br />
1 s'appiiquer gin, 3 ordinairement. 5 charge/.<br />
2 devénir. ' 4 incapasle gén.
egeering der toevoegelijke Naamwoorden. 433<br />
die men niet heeft, waardig te fchijnen 6, dan die,<br />
welken men waarneemt 7, waardig te zijn. Al te 8<br />
misnoegd 9 over zich zeiven te zijn, is eene zwakheid,<br />
en al te vergenoegd 10 over zich zeiven te<br />
zijn, is eene zotheid u. Een der gefchiedfchrijvers<br />
12 van Alexander zegt, dat, bijaldien de verever<br />
aar 13 zijner dapperheid alles verfchuldigd 14<br />
was, was hij het nog meer aan het fortuin, dat<br />
hij alleen van alle menfchen in 15 zijne magt 16<br />
had. Een huisbediende 17 aandachtig \% op zijnen<br />
pligt, is een waare 19 Phenix.<br />
6 parojtre. 13 corquérant m. 15 en.<br />
7 remplir. 14 redevabie gén., f6 puistance ƒ.<br />
8 trop. van de zaak. die 17 domestique m.<br />
9 mécontent gén. men verfchuldigd 18 attentif' dat,<br />
10 content gén, is, en de datif 19 vrai.<br />
11 fbttile ƒ. van de zaak of<br />
12 hifbrien m, , perfoon waaraan.<br />
N°. 6.<br />
De welfpreekendheld 1 is te verkiezen 2 boven alle<br />
andere bevalligheden 3. De rijkdommen zijn meer<br />
gefchikt 4 ter verfappinge 5 van den moed 6, dan<br />
tot deszelfs vermeerdering 7. Het hart des vroomen<br />
is voor de bedriegelijke 8 vleierijen der wereld<br />
doof 9. Het is den mensch eigen 10 voor den<br />
dood te vreezen 11. De deugdzaame mensch heeft<br />
voor de dingen dezer wereld niet dan eene achting,<br />
evenredig 12 met derzelver waardije 13, en<br />
alle zijne begeerten zijn op de hemelfche goederen<br />
14 gegrond 15 , die der veranderinge niet onderhevig<br />
16 zijn. Er zijn kinders in de fchool, die<br />
1 éloquence/. 7 aggrandisfement 12 proportionnéifaf.<br />
2 préf'érable dat. m 13 valeur ƒ.<br />
3 agrément m. 8 trompeur. 14 Hen «1.<br />
4 propre dat. 9 fourd dat. jg fondé.<br />
5 amollislèment m. 10 ordinaire dat. 16 fujet dat.<br />
6 courage m. ll craindre ace.<br />
Dd 4
Opfeilen, betreffende de<br />
ongevoelig 1 7 zjj n voor alle vermaaningen, voor alle<br />
bedreigingen en voor aile belooniugen, en onvatbaar<br />
18 voor alle opmerking 19 en voor alle rede-,<br />
peering 30.<br />
J7 infenfible dat. 19 réflexion ƒ. ao raifonnement s\<br />
18; infuseeptiblegék<br />
JLyeurgus 1 was zeer gereed 2 tot het uitdeelen 3<br />
der belooningen 4. Het Opperwezen 5 is zeer gereed<br />
tot de goedertierenheid, en zeer traag 6 tot<br />
da gramfchap. Er zijn lieden, die zeer geneigd 7<br />
zijn tot de ongebondenheid. Het ftilzwijgen 8 is<br />
ie verkiezen 9 boven het onbefchoft 10 ge/nap 11<br />
van eenen windmaaker 12. Er is geene vergenoeging<br />
gelijk 13 die, welke uit eene goede daad voordvloeit<br />
14, De leugenair is bij God en bij de men-:<br />
ichen haatelljk 15, De geest moet voor de waar-;<br />
beid open 16 zijn. Men moet 17 alle menschlijkheid.<br />
18 afleggen 19, om 20 voor het lijden 21 eens.<br />
Qngelukkigen gevoelloos 22 te kunnen zijn.<br />
3 Lycurgue. 9 p*éférab!e dat. 16 ouvert dat.<br />
a pmmpr dat.. 10 impertinent. 17 il faut.<br />
3 dhtribution ƒ. 11 bnbtl »p. J8 humanité/.<br />
4 récompeiife ƒ. 12 fanfatónjpi, 19 fedépouilïergeVt,<br />
5 être fuprême. 13 ièmblable dat. 20 pour.<br />
6 't'ardif dat. 14 découler. 21 fouffrarices ƒ.<br />
7 porré dat. 35 odieux afaft. 22 inlenfible dat.<br />
$ iilence m.<br />
N?. 9.<br />
De mensch is aan ziekten, ongemakken, zwakheid,<br />
eu meer 1 andere dingen onderhevig a. Het<br />
egeering der toevoegelijke Naamwoorden. 4*5<br />
voor het gezicht 4 aangenaam 5 en voor de reuk 6<br />
onaangenaam 7 zijn. Het gezelfchap van een' wèlopgevoeden<br />
man is ieder aangenaam. De leerlingen<br />
zijn dikwijls meer met het fpel, dan roet de lludie<br />
bezig 8. De menfchen flaan zich toe 9 veele uitfpanningen<br />
10, die voor hunne gezondheid fchadefijk<br />
11 zijn. Ik kan niet 12 begrijpen, welke de<br />
beweegredenen 13 zijn, die u aanzetten 14 om 15 mij<br />
dus te behandelen ió, naardien 17 ik altijd zo zeer 18<br />
uwe belangens 19 ben' toegedaan 20 geweest.<br />
4 vue ƒ. 10 récréation/. 16 traiter.<br />
5 agréable dat. 11 nuilible dat. 17 vu que.<br />
6 odorat m 12 je ne faurois. 18 fi fort.<br />
7 désagréable dat. 13 motifüi. 19 iniérêt m.<br />
8 occupé rfst. 14 porter, 30 attaché dat.<br />
9 fe permettre. 15 a.<br />
N°. 9.<br />
Er zijn in de Natuur nog veele geheimen, die den<br />
mensch onbekend 1 zijn- De overdenking a moet<br />
gevoegd 3 zijn bij het leezen 4. Onze beste, nuttiglte<br />
en noodzaai^elijkfte kundigheden zijn wij der<br />
oudervmdiuge verfchuldigd5. De geenen, die meer<br />
het fpel dan der iludie zijn toegedaan 6, flaan 7<br />
bloot 8 voor geduurlge 9 berispingen en beltraffingen.<br />
Is het niet fchandelijk, dat kinders, met verltand<br />
en oordeel begaafd 10, op zulke zaaken aan.<br />
dachtig 11 zijn, die niet alleen hun niet noodzaaklek,<br />
maar nog, die hun fchadelijk zijn. De mensch,<br />
die geen gedrag houdt met zijne pligten overeenkomftig<br />
12, is den naam van redelijk fchepzel onwaar*<br />
dig 13.<br />
1 inconnu dat. fom vooraan, en 8 expofé dat.<br />
2 méditation ƒ. de gen. van de zaak 9 continuel.<br />
3 joint dat. die men verfchuU 10 doué gén.<br />
4 leclure f. digi is. 11 attentif dat.<br />
5 redevaMe dat. van 6 afteSionné dat. 12 conforme dat,<br />
de zaak of denper- 7 être. 13 indigne gró»<br />
Dd 5
|.a6 Wanneer men de, k of pour<br />
XXIX. R E G E L *<br />
Wanneer men de, a of -pour voor een werkwoord<br />
moer plaatzen, dat in de onbepaalde<br />
wijze, ïinfinitif, ftaat, of dezelven volkomenlij<br />
k weglaaten.<br />
Een werkwoord, in den infinitif ftaande, kan<br />
onafhangelijk zijn, of hetzelve kan een werkwoord,<br />
verbe, of naamwoord, nom, of voegwoord, cow<br />
jonction, voor zich hebben, daar het van afhangt<br />
of geregeerd wordt.<br />
De infinitif is onafhangelijk, en neemt noch de<br />
noch d voor zich, wanneer een zin daarmede begint,<br />
zonder dat er een werkwoord, naamwoord<br />
of voegwoord, vooraf ga; bij voorbeeld:<br />
Eene goede opvoeding aan zijne kinders te geeven,<br />
is zo veel als hun een tweede leven te<br />
geeven, donner a fes enfans une bonne éducation<br />
, c'est leur donner une feconde vie.<br />
Wanneer twee werkwoorden op elkander volgen,<br />
moet het tweede in den infinitif liaan, zonder de<br />
behulpzaame 'weikwoorden avoir of étre hier onder<br />
te begrijpen. f<br />
Nu plaatst men voor het tweede werkwoord, dat<br />
in den infinitif ftaat, één der woordjes, de, d of<br />
pour, of men laat dezelven weg.<br />
Men gebruikt de voor een' infinitif als er een ander<br />
werkwoord voorafgaat, dat bidden, gebieden,<br />
verbieden, verhinderen, vreezen, raaden, afraaden,<br />
toelaaten, vergunnen, belooven, kaasten, ophouden,<br />
rekenen, dreigen, te kennen geeft; bij voorbeeld:<br />
Ik verzoek u te zwijgen, je vous prie de vout<br />
taire.<br />
Jk beveel, ik gebied u uittegaan, je vous ordon-<br />
%e, je vous commande de fortir.
voor een werkwoord moet plaatzen, enz. 4a?<br />
Ik verbied u te fpreeken , je vous défends deparler.<br />
Hij beJet, verhindert mij te werken, 11 m'empêche<br />
.de travailler.<br />
Ik vrees u belet aan te doen. je crains de vous<br />
Incommoder.<br />
Ik raad ll, tl cr van aftehouden, je vous confeille<br />
de m» en abftenir.<br />
ft raad u if her te doen, je vous déconfeille de<br />
le faire.<br />
lk fta u toe tc fpeelen, je vous permets de jouer.<br />
Ik beloof u er fe gaan, je vous promets d'y aller.<br />
Ik ga] u fpyêd ducn maaken, je vous hateral d'aller.<br />
li011 op tnct mij te plaagen! cesfez de me tourmen<br />
ter!<br />
Ik maak ftaat, ik denk te vertrekken, je compte<br />
de partir.<br />
Hij creigde hem te dooden, il ménaga de le tuer.<br />
Zo in het algemeen, wanneer het eerfte werkwoord<br />
den genitif regeert; daar men zegt: fe eontenter<br />
de quelque chofe, zich met iet vergenoegen;<br />
zo zegt men ook: fe contenter de faire une chofe,<br />
zich vergenoegen met eene zaak te doen, s'ahflenir<br />
de quelque chofe, zich van iet onthouden; zo ook<br />
s'abflentr de faire une chofe, zich wederhouden van<br />
iet te doen.<br />
Te, na het werkwoord avoir, wordt door d overgezet;<br />
als: gij hebt met een'eerlijken man /«•doen,<br />
vous avez d faire a un honnête homme.<br />
Ten tweeden gebruikt men a tusfehen twee werkwoorden,<br />
wanneer iet gegeven wordt om te doen<br />
of te maaken, en wanneer het tweede werkwoord<br />
lijdend kan gemaakt worden; als:<br />
Geeven om te maaken, donner è faire.<br />
Hij zal genoeg te doen vinden, il trouvera asfez<br />
a faire.<br />
Ten derden wordt met tusfehen twee werkwoorden<br />
door d overgezet:
418 Wanneer men de, k of pour<br />
Gij zhlt niets niet twisten winnen, vous ne ga-<br />
. gnerez rien a contester.<br />
Ten.vierden, wanneer het eerfte werkwoord een<br />
zoeken, vinden, vraagen, f rekken, dienen, of eenige<br />
naarftigheid te kennen geeft, als ook met het werkwoord<br />
aimer, wanneer het zo veel betekent als vermaak<br />
cn lust ergens in hebben:<br />
Iemand zoeken dienst te doen, chercher d rendre<br />
fervice d quelqu'un.<br />
Hij vindt op alles te bedillen, il trouve d redire<br />
d tout.<br />
Hij zal mij wijzen hoe dit te doen, il me mon*<br />
trera d le faire.<br />
Hij leert danfen, il apprend d danfer.<br />
Hij houdt van lagchen, il aime d rire.<br />
Hij vraagt u te fpreeken, il demande a vousparler.<br />
Dit dient, of ftrekt, om u gelukkig te maaken,<br />
ceci tend, ou fert, d vous rendre heureux.<br />
Ten vijfden, wanneer men te vindt na het behulpzaame.<br />
werkwoord être, zijn:<br />
Het is te vreezen, il est a craindre.<br />
Uij is te verontfchuldigen, il est d excufer.<br />
Ten zesden, wanneer het eerfte werkwoord wedcrhoorig<br />
is, en een' datif regeert, zo wordt ook<br />
het tusfchenftaande woordje te, of om te, door d<br />
overgezet; als: hij beijvert zich om verfen te maaken,<br />
il s'étudie, il sapplique d faire des vers; want<br />
men zegt: zich op iet toeleggen, s'appliquer a quelque<br />
chofe.<br />
Sommige Werkwoorden neemen de of a na zich,<br />
ïiaar dat de welluidenciheid het vereischt; als : commencer,<br />
continuer, contraindre, engager, exhorter, f oreer,<br />
s'efforeer, manquer, obliger, tacher, met die<br />
werkwoorden gebruikt men a, om de herhaaling<br />
van de te ontgaan, en ook wel de, wanneer d meermaaien<br />
voorkomt, of om eene gaaping, door d«
voor een werkwoord moet plaatzen, enz,. 43^<br />
ontmoeting der klinkletteren veroorzaakt, wegteneemen;<br />
bij voorbeeld:<br />
Hij begon naar u te vraagen, 11 commenca a demander<br />
de ros nouvelles.<br />
Hij had zijnen brief begonnen te fchrijven , 11<br />
avoit commencé cVècrlre fa letire.<br />
Hij begint aftekomen, il commence. d descendre.<br />
Hij noodzaakte mij dit voornemen te laaten vaaren,<br />
// me forca d'abandonner cette entreprife.<br />
Dat verpligtte hen zich vier mijlen van daar te<br />
legeren, cela les obligea de camper d quatre<br />
lleues de ld.<br />
Contralndre, forcer en obliger neemen in een' lijdenden<br />
zin'doorgaands de na zich:<br />
zi \\, z\: ••' Ü ipfeïo»<br />
Hij werd genoodzaakt terng te gaan, il fut cvn~<br />
traint de fe retirer.<br />
Hij werd gedwongen de piaats te verlaaten, il<br />
fut forcé d'abandonner la placé.<br />
Men is dikwijls vernligt iet met tegenzin te doen,<br />
on est fouvent 'obligé "de faire une chofe' d contrt<br />
coeur.<br />
Na commencer gebruikt men oók wel par:<br />
Veele lieden bemoejen zich met de wereld te ver«<br />
beteren, maar niemand biina begint met zich<br />
zelven te verbeteren; asfez de gens fe mélent<br />
de réformer le monde, mais presque perfonne ne<br />
commence par fe réformer foi même.<br />
Dit gebeurt voornaamlijk, wanneer men de plaats<br />
aanwijst, waar men begint.<br />
Na engager, s'engager, exhorter, gebruikt men<br />
meest d:<br />
Ik heb hem overgehaald om ons een bezoek te<br />
geeven, je F ai engagé d nous venir voir.<br />
Hij verbindt zich om de eerfte aftekomen, il<br />
s'engage d descendre le premier.
430 Wanneer men de, a of pour<br />
Echter kan men na die werkwoorden ook de<br />
gebruiken, om de herhaaling der klinkletteren te<br />
mijden:<br />
Hij verbindt zich om te Amfterdam te komen,<br />
il s'engage de venir d Amflerdam.<br />
Hij vermaande hem deszelfs trouw te beproeven.<br />
il Pexkorta d'éprouver fa foi.<br />
Sejforcer vereischt d na zich, wanneer het zo<br />
Veel betekent als, ziek geweld aandoen, zich pijnigen:<br />
Doe u geen geweld aan met fchreeuwen, ne vous<br />
efforcez pas a crler.<br />
S'ejforcer, in de betekenis van zijn best doen t<br />
vordert de;<br />
Ieder moet zijn best doen, zich bevlijtigen, om<br />
in wijsheid toeteneemen, chacun doit s'efforcer<br />
de croitre en fagesfei<br />
Manquer, ontkennender wijze gebezigd, neemt<br />
de na zich voor de volgende onbepaalde wijze:<br />
De ongelukkigen laaten nooit na te klaagen, lei<br />
malheureux ne manquent jamals de fe plaindre*<br />
Ook zegt men:<br />
Het fcheelde weinig, of hij was gevallen, il mam<br />
qua de tombêr.<br />
Manquer, zonder ne, vordert gemeenlijks d:<br />
Ik heb nagelaten of vergeten het te doen, fat<br />
manqué d le faire.<br />
Tacher, eene bedoeling uitdrukkende, vereischt ai<br />
Hij zoekt mij verlegen te maaken, il tdche fc<br />
m'embarrasfer.
voor een werkwoord moet plaatzen, enz. 431<br />
Tdcher neemt de na zich, wanneer het betekent,<br />
alle ziïne poogingen iii het werk ftellen.<br />
Tarder vordert d; als:<br />
Hij heeft te lang gewacht met ons te helpen, il<br />
a trop tardê a nous fêcourir.<br />
Wanneer het als een onperfoonlijk werkwoord gebruikt<br />
wordt, zet men er de achter:<br />
Hij zou gaarne vertrekken, il lui tarde de partir.<br />
Wanneer twee werkwoorden van elkander afhangen,<br />
en het eerfte is één der volgenden; a.]&; aller,<br />
•voir, venir, pen f er, croire, daigner, envoier, prétendre,<br />
fembler, parol tre, f avoir, ofcr, valoir, pouvoir<br />
of vouloir, zo zet men noch de noch ü tusfehen<br />
beiden; bij voorbeeld:<br />
Iemand gaan zien, aller voir quelqiïun.<br />
Ik zie hem komen, je le- vois venir.<br />
Ik kom u waarfchouwen, je viens vous avettir.<br />
Doch wanneer venir zo even betekent, zet men<br />
de tusfehen beiden:<br />
Hij is zn even aangekomen, il vient d'arrlver.<br />
Hij meende mij te verfchrikken, il penfa ni'effraiet.<br />
Ik gel >of hem gezien te hebben : je crois F avoir vu.<br />
Hij verwaardigt zich niet mij aantezien, il ne<br />
da'gne pas me regarder.<br />
Ik zal het hem laaten zeggen, je le lui enverrai<br />
dire.<br />
Ik meen gelijk te hebben, je prètends avoir raifon.<br />
Hij fchijnt kwaad te zijn, // femble etre faché.<br />
Hij weet niet te zwijgen, il ne fait pas fe taire.<br />
Ik durf er naar toe gaan, fofe y aller.<br />
Het is beter zich er van aftehouden, 11 vaut mieux<br />
s'en abfenir.<br />
Zo ook faire, in de betekenis van laaten of nood-<br />
Viaken:
|3* Wanneer men de, a o/poui'<br />
Je le lui fera't faire, ik zal het hem doen doen;<br />
Je ferai faire une paire de ftuliers, ik zal een<br />
paar fchoenen laaten maaken.<br />
Het woordje te, of om te, wordt door pour overgezet,<br />
wanneer men de oorzaak wil te kennen geeven,<br />
waarom en tot welk einde men het doet, en<br />
-wanneer iemand als een antwoord geeven wil op<br />
de vraag waarom; als:<br />
'Je fuis ici pour prendre congé de vous, ik' ben<br />
hier om affcheid van u te neemen.<br />
Hierbij' is ook aantemerken, dat het woordje pour<br />
menigmaal voor een' infinitif gebruikt wordt, in<br />
plaats van que of afinque:<br />
Hij' is een al te eerlijk man, om mij dit te weigeren<br />
, // est trop honnête homme pour me refufer cela.<br />
Een werkwoord kan, zo als reeds gezegd is,<br />
voor zich hebben een naamwoord, dat is, een ad*<br />
jecllf of een fubfiantif, waarvan het afhangt.<br />
Wanneer een adjectif het onperfoonlijke werkwoord<br />
il est, het is, voor zich heelt, en er volgt op dien<br />
adjectif een werkwoord in den infinitif, zo zet men<br />
de tusfehen beiden; a;s:<br />
Het is moejelijk te zwijgen, il est dijfcile de fe<br />
taire.<br />
Doch heeft een adje&if dat onperfoonlijke werkwoord<br />
V est niet voor zich, en kan het volgende<br />
werkwoord, 't welk in den infinitif Haat, lijdend gemaakt<br />
worden, zo gebruikt inen d in plaats van<br />
de; als:<br />
Dit werk is moejelijk te maaken, eet ouvragé est<br />
dijfcile d faire.<br />
Hij of die perfoon
voor een werkwoord moet plaatzen, enz. 433.<br />
De adjeBifs, die een' gènitif regenen, neemen, behalven<br />
dat, de na zich, indien er een werkwoord ia<br />
den wfmitif op volgt, dat niet lijdend, pasfif, kan<br />
gemaakt worden: '<br />
Hij is bekwaam om alles te doen, il est cababls<br />
de tout faire.<br />
Ik ben nieuwsgierig dit te weeten, je fuis ctt*<br />
rieux de favolr cela.<br />
Maar de adjectif, die een' datif van de zaak regeeren,<br />
en het onperfoonlijk werkwoord il est, het<br />
is, niet voor zich hebben, vorderen d voor den<br />
infinitif; als:<br />
De mensch is gereed om kwaad te doen, ?homme<br />
est prompt a mal faire.<br />
Hij is gereed om die daad te begaan, il est prét<br />
a commettre cette a&ion.<br />
Te, of om te, volgende op een bijvoegeh'jk naamwoord<br />
van orde, als premier, ficond, dernier, enz.,<br />
wordt door d overgezet; als:<br />
Hij is de eerfte om tegentefpreeken, il est U<br />
premier d faire des repliques.<br />
Indien het werkwoord, dat in den Infinitif ftaat<br />
van een voorafgaand fubfiantif afhangt, dat het deelende<br />
lidwoordje en het onperfoonlijk werkwoord<br />
it y a voor zich heeft, wordt te, of om te, door d<br />
overgezet:<br />
Er fteekt vermetenheid in dit te doen, il y a de<br />
la témérité a faire.<br />
Insgelijks, indien er een bijwoord van hoeveelheid,<br />
adverbe de quantitê, ftaat, in plaats, van het<br />
fubfiantif:<br />
Er is niets te vreezen, // n'y a rien d craindre*<br />
Ee
434 Wanneer men de, a of pour voor een werkw., enz.<br />
Zo het fubfiantif 'het onperfoonlijk werkwoord<br />
c'est voor zich heeft, gebruikt men que de:<br />
Het is een vermaak te fpeelen, c'est un plaifr<br />
que de jouer.<br />
Is het fubfiantif vergezeld van een adjeciif. dat<br />
den gènitif of den datif regeert, zojiangt het volgende<br />
werkwoord af van het adjectif, maar niet<br />
van het fubftantif:<br />
Hij houdt een gedrag, waardig om nagevolgd te<br />
worden, il tient une conduite digne d'être imitée.<br />
Dit is eene gebeurdtenis, zeer gefchikt om mij den<br />
moed te beneemen, voila une avanture trés propre<br />
d me dècourager.<br />
Behalven dat plaatst men de na het fubftantif:<br />
Er is een tijd om te leeren en een tijd om te<br />
fpeelen, il y a un tems d'apprendre et un tems<br />
de jouer.<br />
Wanneer een werkwoord in den infinitif ftaat,<br />
en een voegwoord voor zich heeft, zo plaatst men<br />
de voor hetzelve:<br />
Om weder te komen, afin de revenir.<br />
Alvoorens te fpreeken, avant de parler.<br />
De voorzetzels, pripofitions, fans, pour, voor<br />
een infinitif ftaande, vorderen noch de, noch di<br />
als:<br />
Zonder u te waarfchouwen, fans vous avertir.<br />
Om u te dienen, pour vous fervir.
Opfeilen: betreffende de voor een' infinitif. 435<br />
Opftellen: wanneer men de voor een' infinitif<br />
plaatzen moet.<br />
N°. 1.<br />
Ik bid u mij te komen bezoeken t, zodra 2 uwé<br />
bezigheden het zullen toelaaten 3; want het is langgeleden<br />
4, dat wij de eer niet gehad hebben u "te<br />
êien. Ik beveel u als vriend 5 het te doen. Ik<br />
verbiede ü uittegaan, Voor dat 6 ik het u ze/o-e 7<br />
Wij zullen u nooit beletten uwen pligt te doen*<br />
Zij vreezen ons belet aan te doen 8; rflaar ik raad<br />
hun zich daaraan niet te kreunen 9. Ik raad u niet<br />
af 10 het te dóen. Vergun 11 mij met u te "-aan!<br />
Sta mij toe li deezen man een woord te zeggen!<br />
ik beloof u weder te komen 12. Haast u i\ dart<br />
weder te komen. Het houdt op ia. met regenen.<br />
De begeerte 15 om ü te zien, heeft 'mij hier gedreven<br />
16. Ik zal blijde zijn de gelegenheid te hebben<br />
u te dienen. Mijn vader heeft den tijd niet<br />
om u te fchrijven. Hij is al te veel 17 met zaakeri<br />
bezet 18*<br />
1 venir voir. 7 préf dufdj. 13 fe hater.<br />
2 desque. 8 incommoder. 14 U ceslè.<br />
3 permettre. 9 fe foucier gén. 15 défir m.<br />
4 ii y a longtems, 10 déconfeiller. 16 eonduire.<br />
0 en ami. ii permettre; 17 trop,<br />
ö avantque; ia tevèhif. i8oecupég«fo<br />
N°. a.<br />
Het is tijd orri heen te gaan 1. ik heb lust 2 mij<br />
hier nog wat 3 op te houden 4. Ik ben bedroefd <<br />
deeze tijding te vernoemen 6, en wij zijn bedroeft<br />
ï s'en aller. 3 uh peu. 5 étre faehé.<br />
a envie ƒ. 4 s'arreter. ö apprendrss<br />
Ee 2
436 Cfflellen, wanneer men de<br />
niets ontvangen te hebben. Onze vrienden waren<br />
zeer verblijd 7 ons in goede gezondheid te zien.<br />
Ik ben te vreden met te "betaalen het geen ik fchuidig<br />
ben 8. Ik ben van voorneemen 9 hem eenen<br />
brief te fchrijven. Wij zijn bekommerd 10 hem nog<br />
niet gezien te hebben. Het is een lust 11 te fpeelen.<br />
Het is een vermaak te rusten, wanneer men<br />
n.oede ia is van werken. Het is een verdriet t'huis<br />
te blijven, wanneer men lust heeft om uit te gaan,<br />
Ket is een groot genoegen te paard te rijden 13.<br />
Is het niet een groot verdriet voor den meester,<br />
te zien dat de leerlingen geene 14 vorderingen 15<br />
maaken ?<br />
7 aife. 10 être en peinei 13 monter h chevaJ.<br />
8 devoir. 11 plaifir m. 14 point.<br />
9 avoir réfolu- 12 las. 15 progrès m.<br />
N°. 3.<br />
Het is goed aan zich zeiven te denken. Het<br />
is raadzaam 1 daar naar te verneemen 2. De meester<br />
heeft het gezach 3 u te beveelen 4. De rechter<br />
heeft de magt 5 om den misdaadiger in de gevangenis<br />
6 te zetten 7. Wij hebben verlof 8 om heen<br />
te gaan 9. Ik zal het liever 10 verbranden, dan<br />
het u te geeven. Het is geen geringe zaak 11 in<br />
zijne gunst 12 te flaan 13. Dit is den tijd en de<br />
inkt misbruiken 14 zulke 15 dingen te fchrijven.<br />
Het is te verwonderen 16, dat zo veele 17 jonge lie-'<br />
den niet eerder moede worden 18 hunne driften op<br />
te volgen 19, dan wanneer de elende hen volftrekt 20<br />
1, il est a propos. 8 avoir la permis. 13 être.<br />
2 s'informer gén. üon. 14 abufer gén.<br />
3 autorité/. 9 s'en aller. 15 pareil,<br />
4 ordonner. 10 plutót. 16 étonnant.<br />
5 pouvoir is. 11 peu de chofè. 17 tant.<br />
6 en prifon, 12 bonnes graces ƒ. 18 fe lasfer.<br />
7 mettre. fl, 19 s'abandonnerda».<br />
20 abfolument.
voor een'' infinitif plaatzen moet. 419<br />
dwingt 21 dezelve te verzanken 22. De godlijke<br />
en menschlijke wetten beveelen hun deugdzaam te<br />
zijn, en zich van het kwaaddoen te onthouden 23.<br />
Zij verbieden hun ook de anderen, door hunne<br />
kwaade voorbeelden, te bederven. Hunne ouders<br />
bidden hen op hun tijdlijk en eeuwig welzijn acht<br />
te flaan 24.<br />
21 öbliger. 23 s'abftenir. 24 avoir égard dat.<br />
22 renoncer dat.<br />
N°. 4.<br />
Deugdzaame en oprechte vrienden raaden 1 hun<br />
de kwaade gezelfchappen te mijden, en de droevige<br />
voorbeelden van de geenen 2, die in hun verderf $<br />
gelopen zijn 4, moesten hen wederhouden 5 van op<br />
hunne voetftappen 6 te treeden 7; niet te min 8, onaangezien<br />
9 de zorgen van zo veele braave lieden ,<br />
die op zich neemen 10 om op hun gedrag het oog te<br />
houden n, ziet men echter, dat zij voordgaan 12<br />
nalatig, wederfpannig 13 en hardnekkig te zijn. Ik<br />
begeer niet te weeten, wie u deeze dingen verhaald<br />
heeft, het is mij genoeg 14 er van onderricht 15 te<br />
zijn. Er is een tijd om geboren te worden 16 en<br />
een tijd om te fterven. Gijl. zijt gelukkig de gelegenheid<br />
te hebben, om uwen geest met de kennis<br />
der fchoone weetenfchappen te verrijken 17.<br />
1 confeiller. 6 tracé/. 12 continuer.<br />
a celui, celle. 7 marcber. 13 revêcbe.<br />
ceux, celles. 8 néanmoins. 14 il me fuffit.<br />
3 perte/. 9 malgré. 15 indruk.<br />
4 courir. io fe charger. 16 naitre.<br />
g empêcher. 11 veiller. 17 enrichir.<br />
N®. 5.<br />
De mensch zoekt te vergeefs de rust en de gerustheid;<br />
de Voorzienigheid ftaat hem niet toe in<br />
Ee 3
438 Opfeilen: wanneer men de<br />
dit leven met werken op te houden i; en indien de<br />
verveeling i of vermoejing 3 hem fomtijds zijn werk 4<br />
doen flaaken 5, is het niet voor langen tijd: hij is<br />
weldra 6 genoodzaakt 7 tot zijne taak 8 weder te<br />
keeren 9, en om den ploeg 10 weder aan-te-grifpen<br />
11. Er is geen grooter verdriet voor een 5<br />
-<br />
meester, dan te zien, dat alle moeiten, die hij<br />
aanwendt tot 12 het welzijn zijner leerlingen, nutloos<br />
worden; derhalven verzoek ik u naarftiger<br />
en oplettender te zijn , dan gij tot nu toe geweest<br />
zijt, indien gij genegen zijt 13 hem alle reden 14<br />
van klaagen 15 te beneemèn.<br />
1 cesfer. 6 biemöt. 11 reprendre.<br />
2 enn.ui. 7 contraindre. 12 pour.<br />
3 épuifement m. 8 tache f. 13 avoir envie.<br />
4 labeur m. 9 retourner dat. 14 fujet m.<br />
5 discontinuer. 10 charrue ƒ. 15 plainte/.<br />
N°. 6,<br />
Het rs wel waar, dat ieder niet in de verpligting<br />
is, om alles te weeten^ de zaak zou volkomen onmogeliik<br />
zijn; maar echter is het ieders pligt zijnen<br />
geest "te oefenen 1. Ieder is niet bekwaam om te<br />
Sudeeren; maar er zijn echter veele lieden, aan<br />
wie de verhevenheid % van hunnen rang het gemak 3<br />
en de gelegenheid verfchaft 4, om hun vcrltand te<br />
volmaaken 5, en om hunne ziel met eene menigte<br />
van kundigheden te verrijken 6; de geenen, die de.<br />
laaglie clasfen bekleeden 7, hebben beroepen 8, die<br />
eenen zekeren trap van kunde vereifchen. Ik heb<br />
nu geene gelegenheid om u te fpreeken; maar ik<br />
zal de vrijheid neemen om zelf morgen bij u te<br />
komen 9.<br />
1 cultiver. den perfaon. 7 oecuper.<br />
2 élération ƒ. ' perfrftionner. 8 vocat'on ƒ.<br />
3 commodité/. 6 enrichir gén. van 9 aller troimr ace. .<br />
^ procurer dat. van de zaak wairmede.
voor eet? infinitif plaatzen moet. 43i»<br />
N°. 7.<br />
Alle menfchen hebben een allerfierkst belang in 1<br />
het geen een ander leven betreft 2, en bij gevolg<br />
is het voor hen van het uiterfe 3 gewlgt 4 rechte 5<br />
gedachten 6 ten opzichte 7 van den godsdienst te<br />
hebben, en dienaangaande 8 wèl te redeneeren 9.<br />
Het is te vergeefsch 10, dat men zeggen zou: ik<br />
heb den tijd niet om mij daarin te oefenen 11. De<br />
dagelijkfche tusfchenpoozlngen 12 van rust in het 13<br />
midden van den noodzaakelijkften arbeid, en de eerfte<br />
dag van eiken week, onder de Christenen aan<br />
de oefening der godsvrucht 14 toegewijd 15, verfchaffen<br />
den allerbezigften altijd den tijd om zich<br />
te oefenen.<br />
1 en.<br />
2 coneerner.<br />
3 dernier.<br />
4 importance/.<br />
5 jusce.<br />
6 idéé ƒ.<br />
7 a 1'égardJ<br />
8 a ce fujet.<br />
9 raifonner.<br />
10 en vain.<br />
N°. 8.<br />
11 s'inftruïre gén,<br />
12 intervalle m.<br />
13 lees aan het.<br />
14 piété ƒ.<br />
15 conlacré.<br />
Het is de pligt en het wezenlijk I belaug van elken<br />
2 redelijken 3 mensch, zijn verftand te oefenen,<br />
zijn oordeel te richten 4, een' fchat van nuttige<br />
kundigheden te verzamelen, en de kunst van<br />
wèl te redeneeren te verkrijgen, voor zo veel 5 de<br />
post, dien hij bekleedt 6, en de omltandigheden,<br />
waarin 7 hij zich bevindt, en zijne natuurlijke bekwaamheden<br />
hem daartoe 8 de middelen verfchaffen.<br />
De gebreken van ons oordeel ftellen ons bloot 9 aan<br />
duizend dwaalingen en aan duizend wanordes in<br />
1 esféntiel. 5 autant. 8 en.<br />
2 tout. 6 occuper. 9 expofèr dat. van ie<br />
3 raifonnable. 7 o£i. zaak waarvoor.<br />
4 former.<br />
Ee 4
44° Opfeilen: wanneer men a<br />
ons gedrag. Laaten wij ons wachten io om onbefutsdUjk<br />
ii te oordeelen {i over de dingen d£<br />
wij niet wèl begrijpen. «mgen, die<br />
lofegarder. li étourdiment, is juger gén.<br />
OpfteUen: wanneer men d voor een' infinitif<br />
plaanzen moet,<br />
N°. i.<br />
ffif i, die zich aan het fpeelen overgeeft a. zal<br />
doorgaands meer verliezen, dan hij winnen zaf. Uw<br />
broeder is een zeer beminnelijk man; hij legt ziek toe *<br />
om ieder dienst te doen. Er is in de fchool e»n<br />
meester, die de jonge lieden leert 4 fchermen 5; een<br />
andere, die hun leert op de 6 viool fpeelen: en<br />
nog een ander, die hun leert danfen. Wii hebben<br />
geleerd 7 te paard te rijden 8. Wanneer men niets<br />
doet, leert men kwaad doen 9. Met de kreupelen 10<br />
leert men hinken n. Dit kind begint te loopen 12<br />
en te praaten. Ik begin- moede te worden wf Het<br />
begint laat te worden 14. Het begint te regenen<br />
Wanneer de zakpijp I 5 vol is, begint zij te fpee-<br />
lreeken ^ ^<br />
1 7<br />
° f V o 1 m e n s c h he<br />
S 5<br />
1 ce'Mi. 7 apprendre. 13 fè" Jasfir.<br />
* ^nner. 8 monter a clieval. 14 fe faire t a r d <<br />
3 s étudier. 0 m a! fa; re. , 5 m i l ( e u e v q<br />
*<br />
4 montrer. 10 boireux. 16 Tonner. 7<br />
5 faire des armes. n clccber. 1 ? füui 0 i«« van de. 12, marcher..<br />
N°. 2.<br />
Ik ben bereid 1 u te dienen. De mensch is eereed<br />
2 om kwaad te doen. Hij is tot die. zaak. |L<br />
4 prêt. 5 prompt,.
voor eer? infinitif plaatzen moet. 441<br />
fehikt 3 als een ezel om op de 4 harp te fpeelen<br />
Zij fpeelen om alles te verliezen. De mufikanten<br />
winnen 5 hunnen kost 6 met zingen, en de danfers<br />
7 met danfen. Hij is een man, die zijnen tijd<br />
met ledigzttten 8 doorbrengt; maar zijn broeder<br />
brengt denzelven door met (tudeeren. Gijl. brengt<br />
ook bijna al uwen tijd door met fpeelen; legt u<br />
hever toe 9 om uwen pligt te doen, gelijk het<br />
braave jongelingen betaamt 10. Houdt u niet' op 11<br />
met twisten is. Om de waarheid te zeggen doet<br />
gij weinige vorderingen. Ik geloof, daUk genoodzaakt<br />
zal zijn om ul. groorere lesfen te leeren en<br />
meer werks te maaken te geeven.<br />
3 propre. 7 baladin. 10 convenir dat.<br />
4 lees van de. H rien faire. 11 s'amufer.<br />
5 gJgner. 9 s'appliquer. 12 fe querciler.<br />
0 vie.<br />
N°. 3-<br />
e e f<br />
,. p J?.ii , te<br />
,feten en te drinken, als het u be-<br />
Iietr. Wij hebben veel te fchrijven. Ik heb eene<br />
groote les te leeren. Zij hebben hunne fchoenen<br />
te lappen 1 gegeven. Hij heeft mij een boek gegeven<br />
om in-te-binden 2. De moeder heeft haaïer<br />
dochter te naajen gegeven. Hij zal van daag genoeg<br />
te doen hebben. Hij zal de tijd niet hebben<br />
om uittegaan. In Italië 3 zijd veele lieden, die<br />
hunnen kost 4 winnen met anderen te fiaan en te<br />
vermoorden. Die man houdt 5 van lagchen en<br />
boetten. Men moest vermaak fcheppen <br />
% en Italië. 6 lire. 9 e6timer,-<br />
Ee 5
44^<br />
Opfeilen: manneer men ï<br />
N°. 4.<br />
Het is-zijne fchuld 1 niet: hij is te verfchoonen 2.<br />
Gij doet kwalijk hem te mishandelen 3. Er is niets<br />
te duchten 4. Ik zie, dat er niets is te winnen.<br />
Zij zien, dat er niets goeds te hoopen is. Er zijn<br />
veele hinderpaalen 5 te overwinnen. De fcherpzinnige<br />
6 vraagen zijn als 7 de kreeften, waaraan S<br />
meer te pluizen 9 dan te eeten is. Wat hebt gij<br />
van de nadenmiddag te doen ? ik heb niets te doen.<br />
Zoudt gij dan 10 lust 11 hebben om een wandeling<br />
12 met ons te doen? Wij zullen niet nalaaten<br />
om u wéér fhuis 13 te brengen 14. Ik heb nog<br />
eenige boodfchappen te doen , die geen uitflel 15<br />
lijden. Gij hebt van dien kant 16 niets te vreezen.<br />
Hij zal het 17 hebben te verantwoorden 18.<br />
1 faute/". 7 comme. 13 chez vous.<br />
2 excufer. 8 oü. 14 reconduire.<br />
3 maltraiter. 9 éplucher. 15 délai.<br />
4 craindre. 10 donc. 16 coté m.<br />
5 obftacle m. tl envie. 17 en.<br />
6 fubiil. 12 tour de prome- 18 répondre.<br />
nade m.<br />
N°. 5.<br />
Wij hebben eenen magtigen vijand te bef rijden 1;<br />
maar zij zullen moeite 2 hebben om ons te wederftaan<br />
3 De Christen heeft drie groote vijanden<br />
te beltrijden, te weeten, de wereld, den duivel en<br />
zijn eigen vleesch 4. Wij moeten flaat maaken 5<br />
om allen eens 6 te fterven; daarom vermaan 7 ik u<br />
te leeven , als of 8 gij op het punt 9 flondt 10 om<br />
te fterven. Naauwlijks 11 heeft men begonnen te<br />
1 combattre. g s'attendre. 9 point m.<br />
2 peme/. 6 un jour. 10 être._<br />
3 réfister. 7 exhorter. na peine»<br />
4 cha:r ƒ. 8 comme fi.
voor een" infinitif plaatzen moet. 44J<br />
ieeven, of men moet 12 denken om te fterven. Hij<br />
had zijnen brief begonnen te fchrijven, toen ik inkwam<br />
13, Hij verdedigde zich 14 zo lang 15 hij<br />
kon 16; maar eindelijk werd hij genoodzaakt 17, om<br />
zich over te geeven 18. Zijn Hecht gedrag heeft<br />
Zijne vrienden genoodzaakt hem te verlaaten 19.<br />
12 qu'il faur. 15 ausfi longtems. 18 fe rendre,<br />
13 entrer 2 prét. 16 2 prét. 19 abandonner,<br />
14 fe défendre2pc. 17 être obligé 2pr.<br />
N°. 6.<br />
Gelijk- de godsdienst ons verpligt de braave vorflen<br />
te eerbiedigen, insgelijks zijn de vorften verpligt<br />
den godsdienst te eerbiedigen. Leer 1 flilzwijgend<br />
2 lijden, en gij zult niet misfen 3 den bijftand<br />
van God te ondervinden 4! Men veracht den<br />
geenen, die nalaat 5 de pligten van zijn beroep<br />
waar te neemen 6. Ik weet, dat hij tracht 7 mij<br />
te fchaaden 8, maar alle zijne poogingen 9 zijn<br />
vruchtloos. Uw broeder heeft lang . getoefd 10 om<br />
weder te komen. Ik begon verdrietig te worden 11.<br />
Wij verlangen 12 te vertrekken. De gefchiedkunde<br />
is gefchikt 13 om het hart te vormen en om den<br />
geest te verderen 14. Ik heb geen lust 15 om mij<br />
bloot te feilen 16, om om uwent wil 17 geflagen te<br />
worden.<br />
1 apprendre.<br />
2 en filence.<br />
3 manquer.<br />
4 éprouver.<br />
5 manquer.<br />
ê. rernpiir.<br />
7 tacher.<br />
8 nuire.<br />
9 effort m.<br />
10 tarder.<br />
11 s'impatienter.<br />
12 defirer.<br />
13 propre.<br />
14 orner.<br />
15 en vie.<br />
16 s'expofèr.<br />
17 pour 1'amour de<br />
vous.
444<br />
Op/lellen: wanneer men a<br />
N°. 7.<br />
Dc eigenliefde is een der magtigfte vijanden, die<br />
de menfchen te bef rijden I hebben. De grooten,<br />
die daarmede ingenomen 2 zijn, flellen zich bloot 3<br />
om van pluimf rijkers 4 bedrogen te worden, die<br />
zich daardoor 5 zoeken in hunne gumt 6 te wikkelen<br />
7. Zo lang 8 men niet arbeidt om de denkbeelden<br />
te fmooren 9, die de eigenliefde in 10 ons<br />
verwekt n , zullen wij nooit onze gebreken leeren<br />
kennen. De eigenliefde vervoert 12 den mensch niet<br />
alleen om zich deugden toe te fchrijven 13, maar<br />
zij noopt 14 hem ook om zijne ondeugden voor<br />
deugden te houden ic. Hebt niets te doen met de<br />
geenen, die uwe driften vleien; gij zult wèl doen<br />
hen als de pest te fchuwen. De geenen, die het<br />
meest te geeven hebben; worden doorgaands het<br />
meest gezocht 16.<br />
1 combattre.<br />
2 épris gin.<br />
3 s'expolèr.<br />
4 adulateur m.<br />
5 par la.<br />
6 bonnes graces/^i<br />
7 s'infinuer. 12 porter.<br />
8 ausfi longtems. J 3 s'attribuer.<br />
9 s'étoufier. 14 engaaer.<br />
io"en. 15 prendre.<br />
11 exciter. 16 étre recherché.<br />
N°. 8.<br />
Alles, wat uwe ouders u zeggen, flrekt 1 om<br />
u gelukkig te maaken 2. Doet uw best 3 om de<br />
begeerten en het verlangen 4 uwer ouders te vervullen.<br />
Schept vermaak 5 in het leezen 6 van nuttige<br />
boeken. De mensch is van natuure 7 gefchlkt 8<br />
om zijne gebreken te verbergen, en om zijne deugden<br />
te vertoonen. De oordeelkundige 9 en getrouwe<br />
waarneemingen 10 der reizigers omtrent n de zeden<br />
1 tendre,<br />
2 rendre.<br />
3 travailler.<br />
4. attente/.<br />
5 prendre plaifir.<br />
6 lire ace<br />
7 naturellement.<br />
8 dispofé.<br />
9 judicieux.<br />
10 obfèrvation ƒ.<br />
11 fur.
vooreen'' infinitifplaatzen moet. '44^<br />
van de inwosneren 12 der aarde, brengen zoveel<br />
toe 14 als 15 de naamvkeurige 16 befchrijving 17<br />
der• plaatzen 18, om derzelver. berichten 19 belangrijk<br />
20 te maaken. De waare menschllevenclheld 21<br />
vordert 22 om niets op het Jïrengst 23 te behandelen<br />
24, om de zwakheden 25 te verfchoonen 26 om<br />
de gebreken te dulden 27, en om de moejeliikheden<br />
28 en de eleiide des menfchen te verligten o 9<br />
als 30 men kan. Kan men niet twijfelen 31 aan~de<br />
wijsheid dier wetten, welke, in plaats 32 van de<br />
twistgedingen 33 af te doen 34, alleen 35 dienen om<br />
die te verlengen 36.<br />
12 habitant m.<br />
13 autant.<br />
14 contribuer.<br />
15 que,<br />
16 exact.<br />
17 déscription ƒ.<br />
18 lieu m.<br />
19 relation ƒ.<br />
20 intéresianr.<br />
21 humanité/.<br />
22 con fister.<br />
23 a Ja rigueur.<br />
24 traiter.<br />
25 foibiesfe /.<br />
26 excufer.<br />
27 fupporter.<br />
28 peine/.<br />
29 foulager.<br />
30 quaud.<br />
31 douter gén.<br />
32 au lieu.<br />
33 procés m.<br />
34 terminer.<br />
35 uniquemenfi<br />
36 prolonger.<br />
Onrijpe vruchten zijn niet goed om te eeten, en<br />
verjchaalde 1 wijn is niet goed om te drinken. Men<br />
geeft hem te. veel gelds om te verteeren 2. Het<br />
geen fchandelyk is om te doen, is ook fchandelijk<br />
om te zeggen. Ezelinnen-melk is gemaklijk om<br />
te verteeren 3. riet werk; dat ik u geef, is mee<br />
moejelijk om te maaken. Het podagra ï en de fteen<br />
zijn moejehjk om te geneezen/ Dit is ligt 5 om t?<br />
zeggen . maar moejelijk 6 om te doen. Het is fraai<br />
om te zien. Gij zijt waardig geacht en geprezen<br />
T rde<br />
"- Z<br />
'Jn gedrag maakt 7 hem onwaardig<br />
om bevorderd 8 te worden. Dit zijn zaaken, die<br />
1 éventé.<br />
2 dépenfèr.<br />
3 digérer.<br />
4 goutte ƒ.<br />
5 bien aifé.<br />
6 difficile.<br />
7 rendre.<br />
8 avancé.
44.6' OpfeHeni Wanneet men de of h<br />
wel verdienen 9 opgemerkt 10 te worden. Wij heb.<br />
ben onzen tijd doorgebragt 11 met het leezen van<br />
nuttige boeken, terwijl gij den uwen met fpeeleri<br />
hebt doorgebragt.<br />
9 mériter. 10 remarquées. 11 paster.<br />
4<br />
Opftellen: wanneer men de of a voor een<br />
infinitif weglaaten moet.<br />
N°. 1.<br />
Ik zal gaan zien, hoe mijne moei vaart 1, maar'<br />
ik zie mijnen neef komen, die er mij van zal kunnen<br />
onderrichten*. Hoe vaart uwe moeder? ik heb<br />
het genoegen 3 u te zeggen dat zij welvaarender is 4.<br />
Hebt gij mij nog iet anders te zeggen? Ik meen<br />
het boek gevonden te hebben, daar ik naar zocht.<br />
Wanneer zult gij ons de eer aandoen van ons te<br />
komen bezoeken 5? Mijne bezigheden laaten mij niet<br />
toe het van daag te doen. Is uw broeder reeds<br />
aangekomen? Hij is zo even 6 aangekomen. De man<br />
van mevrouw N . . . is zo even overleden 7. Haare<br />
vrienden 8 zijn gekomen om haar te troosten 9 over<br />
dat verlies: zij verwerpt alle vertroosting 10: zij<br />
fchijnt troostloos il te zijn: zij wil uit haare kamei<br />
niet komen 12: ik durf zeggen, dat zij van droefheid<br />
overflelpt 13 is.<br />
1 fe porter. 6 il vient. IO confolation.<br />
2 inflrm're. 7 mourir. II inconfolable.<br />
3 fatisfaaion ƒ. 8 parem m. 12 fortir.<br />
4 fe porter mieux. 9 confoler 13 aceableft,<br />
5 voir.
voor eer? infinitif weglaaten moet, 44^<br />
N°. 2.<br />
Ik verzoek u te gaan zitten 1 zonder complimenten<br />
te maaken. Waar hebt gij geweest, alvoorens a<br />
hier te komen? Ik heb'eene wandeling weezen doen.<br />
Uw broeder heeft mij laaten 3 zeggen, dat het hem<br />
onmogelijk was te komen. * Hij had verfcheidene<br />
boodfchappen 4 te doen. Bij wien hebt gij deezen<br />
rok laaten 5 maaken ? Ik meen 6 het te weeten. Ik<br />
wil het u dan niet zeggen. Die man is, federt zijn<br />
fortuin, zo hoogmoedig geworden , dat hij ziek niet<br />
verwaardigt 7 mij aan te zien 8. Indien gij wist<br />
te zwijgen, zou ik u een wonderlijk 9 geval 10<br />
verhaalen, lk ben niet van zins n u iet wijs te<br />
maaken 12. Het is beter 13 niets te zeggen, dan<br />
eene logen te zeggen. Het is eene flechte gewoonte<br />
zich daaraan te gewennen ,14.<br />
1 s'asièoir.<br />
2 avant.<br />
3 envoyer.<br />
4 commisfion ƒ.<br />
5 faire.<br />
6 croire.<br />
7 dnigner.<br />
8 regarder.<br />
9 étrange.<br />
10 avanture/.<br />
11 prétendre.<br />
12 en impoier.<br />
13 il vaut mieux.<br />
14 s'accoutumer<br />
dat.<br />
Opftellen: wanneer men de, a of pour voor<br />
een' infinitif plaatst.<br />
N°. I.<br />
Hij fpeelt om te winnen, en ik fpeel*alleenlijk<br />
om mij te vermaaken 1. De gelegenheid, die gij<br />
hebt om te fpeelen, firekt 1 om u ongelukkiger te<br />
maaken 3 dan gij denkt. Het is zeker, dat het gefchiktfie<br />
4 middel om de achting van lieden van<br />
verftand te winnen, is, zich wèl te gedragen 5,<br />
1 fe divertir. 3 rendre. 5 fe comporter.<br />
2 fervir. 4 propre.
44-3 Opfeilen: Wanneer men de, rt of pour<br />
en ziek op zijne zaaken toe te leggen 6. Ik heb<br />
goederen 7 om mijnen vriend bijteftaan, zo hij ia<br />
de armoede kwame te vervallen 8, en een arm pm<br />
hem te befchermeno, zo hij In gevaar 10 ware van Zijn<br />
leven te verliezen. De Heilige Schrift geeft ons<br />
de vrijheid niet kwaade middelen te gebruiken 11,<br />
om tot goede einden 12 te geraaken 13. De artfen<br />
14 hebben het geheim niet om zich van den<br />
dood te bevrijden 15, en de wondheelers 16 kennen<br />
het middel, niet 17 om de"wonden te geneezen, die<br />
dezelve 18 in hunne vergankelijke natuur maakt.<br />
6 s'appliquer dat. 11 employer. 15 fe garantir.<br />
7 bien m. 12 fin ƒ. 16 chirurgien m.<br />
8 tomber. 13 parvenir dat. 17 ignorer.<br />
9 défendre. 14 médecin m. 18 il m. elle/.<br />
30 en danger.<br />
N°. 2,<br />
Ik heb aan mijnen vader eenen brief gefchreven»<br />
om hem te verzoeken mij het gefchenk te zenden,<br />
dat hij mij beloofd heeft. Hij zal niet nalaaten het<br />
te doen; want ik heb hem geen reden gegeven om<br />
misnoegd 1 over mij te zijn. Ik zal alles in het<br />
werk 2 feilen 3 om mijn oogmerk te bereiken 4.<br />
Wij hebben alle mogelijke middelen om hem van<br />
zijne dwaalingen te geneezen. Ik heb geen inkt om<br />
te fchrijven. Uwe manier van fchrijven ftaat den<br />
meester niet aan 5. De kunst om wèl te fchrijvén<br />
verftaat gij in het minfte niet 6. Hij heeft geen verftand<br />
genoeg om dit geheim te doorgronden 7. Men<br />
heeft het geheim om goud te maaken, nooit gevonden<br />
, en waarfchijnelijk 8 zal men het nooit vinden.<br />
Hij doet al wat hij kan om mij te plaagen, terwijl<br />
ik in tegendeel mij bevlijtig y om hem dienst te<br />
doen,<br />
j mécontent gén. 4 parvenir dat. 7 approfondir.<br />
2 en ceuvre, 5 plaire dat. 8 apparemment.<br />
3 mettre. 6 point du tout. 9 s'étudier dat.<br />
N°. 3*
Vsor eeii infinitif plaatst.<br />
N°. 3.<br />
Zoudt gij wel de goedheid willen hebben orri<br />
tl wen broeder van dit toeval 1 kennis te geeven a<<br />
Wij zien, dat hij groote begeerte 3 heeft om in dit<br />
gezelfchap toegelaten te worden 4. Wij zullen tracht<br />
ten hem de gelegenheid daartoe 5 te verfchaffen. Ik<br />
zal mijn best 6 doen, öm hem dit vermaak te bezorgen.<br />
De leerling verbeeldt zich, dat, wanneef<br />
de meester hem flraft, hij het doet, óm hem te<br />
plaagen, en mlsfchlen 7 denkt hij nog, dat de mees^<br />
ter vermaak fchept 8 in hem te kastijden 5 maar laat<br />
hij weeten, dat dit nooit gefchiedt9, dan om hem<br />
beter te maaken 10 dan hij is, en om hem met<br />
meer aandacht aan zijn werk te doen danken, dau<br />
hij tot nog toe gedaan heeft.<br />
1 accident mi 5 en, 8 prendre plaifi.-*<br />
2 donner avis, 6 de mon mieux. 9 fe faire.<br />
3 envie ƒ. 7 peut-être que. 10 rendre.<br />
4 étre recu.<br />
Ik ben heden heel vroeg 1 opgeflaan 2, om mljii<br />
Werk te maaken, en om mijne lesfen te leeren; ërt<br />
ik zal ook vroeg naar de fchool gaan, oni 3 der»<br />
meester geen reden te geeven mij te bekijven. Wij<br />
zullen doen al Wat wij zullen kunnen om ü ver*<br />
maak te verfchaffen, indien gij ons de eer aandoet<br />
van met ons té eeten. Ik héb moeite Om ér toe te<br />
befluiten 4. De mensch eet en drinkt, om zijn liga<br />
chaarn de noodige krachten té verfchaffen. Met is<br />
noo.'ig,dat de arbeider ruste 5, om met meer moedsi<br />
weder zim zijn werk te gaan 6. Men moet héÉ<br />
werk niet flaaken 7, dan om zich uit te rusten<br />
1 de grand matin. 4 fe réfoudre dat. 7 abaridohhëfj<br />
2 fe lever. 5 fe repolèr. 8 fe repofef,<br />
3 arln. 6 revenir.<br />
ff<br />
4.
Opfeilen: wanneer men de, aof pour<br />
cn oin het met meer fmaak en drift 9 te hervatten<br />
10. Veelen n pijnigen zich 11 om rijkdommen<br />
te vergaderen 13, én fchijnen 14 alleenlijk iu de<br />
wereld te zijn om geld te winnen,<br />
9 ardeur. ' 11 plufieurs. 13 smasfer.<br />
10 reprendre. 12 ié tuer. 14 fembler.<br />
N°. 5.<br />
Om gelukkig te leeven, moet men 1 met zijnen<br />
ftaat te vreden zijn. Wij zullen heen gaan 2, pm<br />
alle twist te mijden. Indien gij eene zaak niet begrijpt,<br />
zult gij wel doen te zwijgen 3, om u niet<br />
belagchelijk 4 te maaken 5 De geenen, die de magt<br />
in handen 6 hebben, ontheeren 7 nooit voorwendzeis<br />
8, om die geenen te onderdrukken 9, die van<br />
hun gezach afhangen, en die zich aan hunne dwingelandij<br />
10 niet kunnen onttrekken 11 De meeste iz<br />
menfchen misbruiken hun gezach, om die geenen<br />
te kwellen 13, die van hun afhangen De geenen<br />
die anderen onder den last 14 hunner dwinglandij<br />
doen zuchten 15, laaten niet na 16 voorwendzels<br />
te zoeken om hunne onrechtvaardigheden 17 te verbloemen<br />
18.<br />
1 il faut. 7 manquer gin. 13 chagriner.<br />
2 s'en aller. 8 préiexte m. 14 Rpidj m.<br />
3 fe taire. 9 opprimer. 15 gémir.<br />
4 ridicule. 10 tyrannie ƒ. 16 manquer.<br />
5 rendre. 11 fe foustraire. 17 injustice ƒ.<br />
é en maiu, 12 plupart/. 18 colorer.<br />
N°. 6.<br />
De grooten hebben altijd iet te verwijten t aatst<br />
de geenen, die zij van zins zijn 2 te onderdrukken<br />
3. Veelen misbruiken 4 hunnen rang, hunner?<br />
1 reprocher. 3 opprimer. 4 abufer gén.<br />
2 avoir envle.
' voor een'' infinitif plaatst. >q.$t<br />
ftaat, hun vermogen, en hun gezach, om van hunne<br />
minderen 5 onderdanigheden 6 en pligten te°-en<br />
het recht 7 en de billijkheid 8, te eifchen 9. Het<br />
gebeurt dikwijls, dat, wanneer twee perfoonen zamen<br />
twisten 10 om hunne rechten te verdedigen 11<br />
een derde 12 opkomt 13, die al het voordeel \ f van<br />
hunnen twist 15 geniet 16. De Gefchieclfchrifvers 17<br />
die het leven van Philippus 18 van Macedonië 19<br />
geichreyen hebben, zeggen, dat die vorst altijd<br />
zeer behendig 20 was 21 om zich Van de 'onéénigheden<br />
22 zijner vijanden te bedienen. De geenen<br />
die geweld 23 gebruiken 24 0111 beloften «/te dwingen<br />
25, hebben het recht niet om die te doen uitvoeren<br />
26.<br />
5 inférieur. 13 furvenïr. 20 habile dat.<br />
6 foutriisfion /. 14 avantage m. 21 q prét.<br />
7 droït m. 15 quereile /. 22 différent m.<br />
8 equité ƒ. iö jouir gén. 23 violence f.<br />
9 exiger. 1 ? hiftorien m. 24 ufer gén.<br />
10 disputer. 18 Philippe. 25 extorquer.<br />
11 defendre. 19 Macedoïne. s6 exécuter.<br />
12 tiers ni.<br />
N°. 7.<br />
De wetten der vriendfchap en der erkentenis zijn<br />
niet fterk genoeg, om de booze 1 harten te noodzaaken<br />
2 om de geenen, aan wie zij groote verpligtingen<br />
hebben, wèl te behandelen 3. Het fchijnt<br />
zelfs, dat zij zich bevlijtigen 4 om hen kwalijk te<br />
handelen 5, om zich van het jak 6 hunner weldaaden<br />
te ontflaan 7. De godloózen, die hunne kracht<br />
of hun gezach misbruiken, om ieder al het kwaad<br />
te doen, dat zij kunnen, hebben doorgaands een<br />
droevig 8 einde. Men vindt zelden lieden belangloos<br />
9 en milddaadig genoeg om groote gefchenken<br />
1 mécbant. 4 affefter. 7 f e débarrasfer.<br />
2 engager. 5 malttaiter. 8 facheux.<br />
3 traiter. fj j 0ug m. g désintéresfé.<br />
Ff 2
4 je Opfeilen: wanneer men de, a of pour<br />
te geeven, zonder hoop van eenige io wedervergelding<br />
n. Men tnoet 12 veel deugd en edelmoedigheid<br />
bezitten 13, om tegen groote milddadigheden 14<br />
heft and te zijn 15.<br />
10 aucun. 12 il faut. 14 largesfe ƒ.<br />
11 retour m, 13 avoir. 15 fe défendre.<br />
N°. 8.<br />
De mensch woont in de groote wereld Gods, en<br />
ziet alle dagen zijne antelbaare werken 1, om Hem<br />
te leeren kennen, dienen en verheerlijken. De lucht<br />
moet gevoelig 2 zijn, om 3 op alle dingen te kunnen<br />
werken 4, om de fchepen te doen zeilen, de<br />
molens te doen maaien 5, de aarde te droogen, en<br />
onze ooren te fireelen 6 door het bekoorelijk geluid<br />
7 der fpeeltuigen 8. De lucht is ook zwaar,<br />
om de dampen en "de wolken 9 te kunnen onderfeunen<br />
10 en vervoeren 11. God geeft de fneeuw, om<br />
de lucht te zuiveren, om de zaaden IE tot een<br />
warm en ligt dekzeil^ te dienen '4 tegen de flrengheden<br />
15 der witte nevels 16. De voeten zijn de<br />
twee fchraagen 17 van het ligchaam, om het te<br />
brengen, waar het weezen wil.<br />
1 oeuvre/. 8 inftrument de 14 fervir dat. van ie<br />
a ïenfible. mufique m. zaak waaraan, en<br />
3 afin. 9 nuage m. gén van de zaak<br />
4 agir. 10 foutenir waanae-<br />
5 tourner. n transporter. 15 rigueur f.<br />
6 flatter. 12 grain m 16 frimar m.<br />
7 fon w. 13 couverture/. 17 fupport m.<br />
N 0<br />
. 9.<br />
Veele groote mannen hebben zich toegelegd 1 om<br />
de natuur der mensehlijke dingen en de oorzaaken<br />
I s'appliquer.
nor een' infinitif plaatst. 4S3<br />
•«Ier omwentelingen 2 tc onderzoeken, om er de nakomelingfchap<br />
3 van te onderrichten. Efopus heeft<br />
zich niet iang gepijnigd 4 met naauwkeurige 5 be.<br />
paalingen 6 te zoeken, met lange redeneeringen 7<br />
te doen, met groote voorbeelden, uit de geschiedkunde<br />
8 getrokken 9, aan te haaien 10, om de menfchen<br />
te overreeden 11, en om hen te verpligten 12<br />
de deugd te beminnen en de ondeugd te vlieden 13.<br />
Hij heeft, om hen te onderrichten, geen gebruik<br />
gemaakt 14 dan van het behulp 15 der fabelen, en<br />
om hun affchrik 16 te geeven van zekere daaden,<br />
die de vogelen en andere dieren, van rede 17 ontbloot<br />
18, en door de enkele 19 drift 20 der Natuur<br />
befuurd 21, niet zouden willen begaan 22 hebben.<br />
2 révolution ƒ.<br />
3 postérité ƒ.<br />
4 ('e tourmenter.<br />
5 exact.<br />
6 de'finition ƒ.<br />
7 raifonnement m.<br />
8 hiftoire ƒ.<br />
9 tiré.<br />
10 citer.<br />
11 perfeder.<br />
12 engager.<br />
13 fuir.<br />
14 fe fervir.<br />
15 fecours m.<br />
\6 horreur/.<br />
17 raifon ƒ.<br />
18 dépoutvu.<br />
19 feul.<br />
20 inftinö m.<br />
21 guidé.<br />
22 faites.<br />
XXX. R E G E L .<br />
Wanneer men en voor 'een participe préfent<br />
moet plaatzen of niet, en wanneer hetzelve<br />
vervoegbaar of onvervoegbaar is.<br />
Het tegenwoordige deelwoord, le participe préfent,<br />
gaat uit op ant; als: donnant, geevende',<br />
haisfant, haatende.<br />
Men plaatst er en voor, wanneer men den zin<br />
kan omkeeren, en door toen of wanneer uitdrukken;<br />
bij voorbeeld:<br />
Ik heb hem onder het wandelen ontmoet, je l'ai<br />
«. rencontré en me promenant. .<br />
Ff 3
5.54 Wanneer men en voor een^<br />
Men zon ook kunnen zeggen: ik heb hem ortjnoet<br />
toen ik wandelde. '<br />
Hij heeft zijn been in het afklimmen gebroken,<br />
dat is, toen hij afklom, il s'est casfé la jambe<br />
cn descendant.<br />
En wordt weggelaten, wanneer de omfchrijving<br />
gefchieden kan door het opzichtlijke voornaamwoord<br />
die, dewelke, of door het voegwoord om dat:<br />
Die man, merkende dat hij ongelijk had, zweeg,<br />
eet homme, fentant qu'il avo.it tort, fe tut.<br />
Dit is even als of men zeide: *ie man, die merkte<br />
dat hij ongelijk had, zweeg; of: de man zweeg,<br />
om dat hij merkte dat hij ongelijk had.<br />
Men kan nog zeggen, dat men door te, door het,<br />
met te, met het, in te, in het of al meest door en<br />
overzet, en het volgende werkwoord in het tegenwoordige<br />
deelwoord plaatst:<br />
Gij hebt u haatelijk gemaakt door dat te zeggen,<br />
vous vous e'tes rendu haisfable en difant cela.<br />
Hij verliest veel tijds met niets te doen dan beuzelingen,<br />
il perd beaucoup de tems en ne s'amafant<br />
qiCci des bagatelles.<br />
Zij hebben misdagen in het leezen begaan, ils<br />
ont fait des faufes en li fint.<br />
Al fpreekende leert men fpreeken, en parlant on<br />
apprend a parler,<br />
Wanneer het tegenwoordige deelwoord en niet<br />
voor zich neemt, en hetzelve in het Nederduitsch.<br />
op den naamval van het voorafgaande werkwoord<br />
betrekking heeft; als:<br />
Ik heb hem kezende gevonden.<br />
Zo wordt eene dusdanige fpreekwijze overgezet,<br />
•?ils of er ftonde:
particip e préfent vtoet plaatzen of niet, enz. 45J<br />
Ik heb hem gevonden, die las, je Val trouvé,qui<br />
lifoit.<br />
Het deelwoord kezende ziet niet op ik, dat de<br />
noemer is van het werkwoord gevonden, maar wel<br />
op hem, dat deszelfs naamval is.<br />
Men zou des niet kunnen zeggen: je Pal rencontré<br />
en lifiint; want dat zou zo veel betekenen, als<br />
of er Monde: ik heb hem ontmoet toen ik bezig<br />
was met leezen.<br />
Eindelijk dient men nog optemerken, dat het tegenwoordige<br />
deelwoord, /* participe préfent, nooit<br />
vervoegbaar is, dat is te zeggen, veranderlijk in<br />
gedacht of getal, dan wanneer het behulpzaame<br />
werkwoord, zijn, étre, vóór hetzelve zou kunnen<br />
geplaatst worden; bij voorbeeld:<br />
Een verpligtend mensch maakt zich bij ieder aangenaam,<br />
une perfonne ohligeante fe fait aimer<br />
de tout le monde.<br />
Hier is het tegenwoordige deelwoord vervoegbaar,<br />
om dat men zou kunnen zeggen: een mensch,<br />
die verpligtend is, maakt zich bij ieder aangenaam.<br />
Maar zulks vindt geen plaats in de volgende<br />
fpreekwijze:<br />
Deeze man heeft eene uitmuntende inborst, altijd<br />
ieder verpligtende, wanneer hij kan, eet homme<br />
est d'un excellent caraEtêre, obllgeant toujours<br />
quand il peut.<br />
Om kort te gaan, het tegenwoordige deelwoord<br />
is aan gedacht en getal onderhevig, wanneer het<br />
als een adjeciif gebruikt en aangemerkt wordt.<br />
Ff 4
'4S ff<br />
Op/lellen, betreffende en<br />
Opftellen: wanneer men en voor een tegen^<br />
woordig deelwoord plaatse of weglaat, met<br />
eene herhaaling van het voorgaande.<br />
Men verliest het zekere i door het onzekere a na<br />
te faagen 3, en alles willende hebben , wordt men<br />
dikwijls van zijne koop 4 vtrfloken 5. Efopus venliaalt<br />
ons, dat de hond in de rivier een ltuk vleesch<br />
Tiet 6 vallen, meenende 7 het tegen iet beters te ver*<br />
wisfel&n 8. Dit voorbeeld is een goede les 9, om<br />
de al te gretige 10 lieden n te leeren 12, dat de<br />
cnverzadelijke 13 drift 14, om te bezitten het geen<br />
zij niet hebben, hen het meest 15 bedriegt, en hun<br />
doet verliezen het geene zij wezentlijk 16 bezitten.<br />
D.e gierigaarts en de keerschzuchtigeti 17 kunnen<br />
uit 18 die fabel leeren hunne gierigheid en hunne<br />
heerschzueht te maatigen 19. De gierigaart vind}<br />
zich bedrogen 20, meenende zijne Inkomflen 21 met<br />
de nieuw 22 verkregene 23 goederen te vermeerde*<br />
•ren 24, verliest hij zijn erfgoed 25, en vervalt 26<br />
in doolhoven 27 van zaaken 28 en van procesfen,<br />
dje hem bederven 29.<br />
1 certain m. 11 perfonne ƒ; 21 revenu m.<br />
2 iccertarn m. 12 apprendre. 22 nouvellenient.<br />
3 pourfuivre. 13 inlatiable. 23 acquis.<br />
4 espérances ƒ. pl. 14 défir ra. 24 grosfir.<br />
5 frustré- 15 le plus (buvent. 25 patrmioine nu<br />
6 laisfer 2 prei. 16 en effet. a6 tomber.<br />
7 croire, 17 anibitieux. 27 Sabyrinrhe nu,<br />
8 changer, 18 par. 28 affaire/.<br />
9 inflruction ƒ. 19 modcrer. 29 ruiner.<br />
5© avide. 20 fe troroper.
voor een tegenwoordig deelwoord.<br />
45?<br />
N°. 3.<br />
Men leert fpreeken, door te hooren fpreeken,<br />
gelijk i men zich zeiven onderricht 2 door de anderen<br />
te onderwijzen. Niets doende, leert men kwaad<br />
doen, en door met de boozen 07» te gaan 3, bederft<br />
4 men zijne zeden. Ik en mijn broeder hebben<br />
dikwijls, onder het wandelen, over deeze zaak<br />
gefproken. De ladder 5 der Natuur wordt gevormd<br />
6 door het overgaan 7 van het zamenfi'ellende<br />
8 tot het zamengeflelde 9, en van het minst vol*<br />
maakte tot het volmaaktlte. Het ligchaam van bij.<br />
na alle infeclen 10 beflaat 11 uit een' reeks 12 ringen,<br />
de eenen in de anderen fluitende 13, welke,<br />
door zich zamen te trekken 14, of door zich uittezetten<br />
15, door zich te verlengen 16 en te verkorten<br />
17, door zich te verwijderen 18 of tot elkander<br />
fe naderen 19, tot alle beweegingen 20 van het dier<br />
medewerken %i.<br />
j comme.<br />
2 s'inftruire,<br />
3 fréquenter ace.<br />
4 corrompre.<br />
5 échelle ƒ.<br />
6 fe former.<br />
7 pasfer.<br />
8 compofant m.<br />
9 compofé m.<br />
10 infecte m.<br />
11, étre formé.<br />
12 fuite/.<br />
13 emboité.<br />
14 fe contraéier.<br />
N°. 3.<br />
1$ fe düater.<br />
16 s'allonger.<br />
17 (è racconrcir.<br />
18 s'élargir.<br />
19 fe rapprocher.<br />
20 mouvement m.<br />
21 concourir dat.<br />
Mijn knecht heeft zich 'vergist 1 met te zeggen,<br />
dat ik niet t'huis was. Mijn broeder, de onbezonnenheid<br />
2 van mijnen knecht gehoord 3 hebbende,<br />
is daarover verfioord geworden 4. Ik wenschte wel,<br />
dat gij merktet 5, dat het niet is met fpeelen, dat<br />
gij geleerd zult worden 6\ Gij zult groote vorde-<br />
1 s'abufer. 3 apprendre. 5 fentir.<br />
2 étourderie/. 4 f e facher gin. 6 devenir.<br />
Ff 5
458 Opfeilen, betreffende ea<br />
ringen doen, door te letten 7 op het geene men u<br />
leert 8 en op het geen gij leest. Gij zult ieders<br />
achting kunnen winnen, door u wèl te gedragen 9,<br />
en door uw werk met aandacht te maaken. Mijn<br />
broeder, uwe onpnsfelijkheki vernomen hebbende,<br />
heeft niet nagelaten mij naar u te vraagen 10. De<br />
meester, ziende, dat gij u niet aan zijne bedreigingen<br />
1.1 foort 12, vindt zich verpligt tot daadlijkhe'<br />
den 13 over te gaan 14.<br />
7 faire attention dat. 10 demander de vos 12 fe lbucier gén.<br />
8 enlèigi|er. nouvelles. 13 effer «j.<br />
9 fe comporter. 11 menace ƒ. 14 pasier dat.<br />
N
voor een tegenwoordig deelwoord.<br />
N°. 5.<br />
Men verkrijgt 1, men verkreeg, men heeft verkregen,<br />
en men zal veikrijgen 'de kennis veeier<br />
weetenfchappen door het leezen en door het ftudeeren.<br />
Ik eindige deezen brief, door u te verzekeren,<br />
dat ik de eer heb uw onderdaaniglte dienaar<br />
re zijn. In het herleezen van het geen men gefchreven<br />
heeft, vindt men er altijd iet in te verbeteren.<br />
Dikwijls wint men iemands genegenheid<br />
door hem beleefdlijk te groeten, of aan te fpreeken<br />
2. Onder het fpeelen op 3 esnig 4 fpeeltuig 5,<br />
•moet men 6 wèl letten of 7 men valsch 8 fpeelt of<br />
niet. De pligten van zijn beroep 9 wèl waarneemende<br />
10, behoeft 11 men niemand te ontzien 12. Mijn<br />
broeder, het geraas 13 hoorende 14, dat er op ftraat<br />
gebeurde 15, ging terltond naar buiten 16.<br />
1 acquérir. 6 il faut. 12 ménager.<br />
2 aborder ace. 7 iï. 13 bruit m.<br />
3 lees vaD. 8 faux. 14 entendre.<br />
4 quelque.. 9 vocation ƒ. 15 fe faire 2 prét.<br />
5 infirumentdemu- 10 r»mplir, 16 fortir 2 prét.<br />
lique. II n'avoir que faire.<br />
N°. 6.<br />
De geene, die op ieder woord vloekt dat hij zegt,<br />
in het verhaalen van eene gebeurdtenis 1, haalt zich<br />
de verachting op den hals 2 van zijne toehoorders.<br />
Onder het fpeelen, moet men niet twisten 3. Het<br />
is niet door zich aan zijne driften over, te geeven 4 ,<br />
dat men gelukkig en vergenoegd leeft, maar door<br />
dezelve in toom te houden 5. Ik zie, dat men u<br />
niet eenen enkelen regel 6 wèl kan doen begrijpen,<br />
dan door denzelven dikwijls te herhaalen 7. In het<br />
1 avanture ƒ. 4 s'adonner. 6 régie ƒ.<br />
3 s'attirer. 5 maierjer. 7 répéter.<br />
3 fe quéreller.
4.6» Qpftellen, betreffende en<br />
verhaalen van een geval, voegt 8 ieder 9 daarbij<br />
van het zijne, en op 10 die wijze worde» de logens<br />
ongevoeliglijk 11 grooter 12; zij gelijken niet kwalijk<br />
atan fneeuwballen 13, welke, van een' berg vallende,<br />
overal met fneeuw bedekt, alle oogenblik'<br />
ken 14. dikker worden 15.<br />
8 ajouter. n infenfiblement. 14 a tout moment.<br />
9 chacun. 12 accroïtre. 15 groslir.<br />
10 -de. 13 boule.<br />
N 0<br />
.-7.<br />
Men voltooit 1 het geene begonnen is door voord<br />
te vaaren 2 met er aan 3 te werken. Men eindigt<br />
4 het geene reeds ver 5 gevorderd 6 is door er<br />
de laatfte hand aan te flaan 7. Men zou zich belagchelijk<br />
8 en verachtlijk 9 maaken 10 door zonder<br />
ophouden 11 te vergeeven na verfekeidene 12 herhaalde<br />
13 beledigingen 14 Men maakt zich 10 insgelijks<br />
belagchelijk en verachtlijkdoorzich eens anders 15<br />
roem 16- aan te maatigen 17. Mijn vriend, de lis-\<br />
ten 18 van uwen neef mistrouwende 19, en voor<br />
«enigen kwaaden trek ao vreezende 21, gaf voor 22<br />
zich kwalijk te bevinden, zeggende, dat zijne onpasselijkheid<br />
23 hem niet toeliet 24 uittegaan.<br />
j achever. 9 mépn'fable. 17 s'approprier.<br />
2 continuer. 10 fe rendre. 18 artifice m.<br />
3 y. 11 fanscesfe. 19 fe défier gén.<br />
4 finir. 12 plufieurs. 20 tour m.<br />
g bien. 13 redoublé. 21 craindre ace.<br />
6 avancé. 14 outrage m. 22 feindre 2 prét.<br />
7 mettre. 15 autruï. 23 indispofition ƒ.<br />
$ ridicule. 16 gloire ƒ. 24 permettre.
voor een tegenwoordig deelwoord.<br />
N°. 8.<br />
De hagel, gevormd wordende i door ontelbaare 2<br />
droppelen regen, welke bevriezen 3 onder het vallen<br />
van eene verbazende 4 hoogte, en gaande 5<br />
door eene koude lucht, en digter 6 bij de aarde,<br />
kan fomtijds het hoorn 7, en de glazen 8 van onze<br />
huizen veel befchadigen 9. De ijsregen 10 beltaat<br />
in kleine bevrozene 11 deeltjes 12 water, als een fijne<br />
regen neêrvallende, zich aan de boomen met 13 vlokken<br />
14 hechtende 15, en op de aarde eene effene 16<br />
korst maakende 17 gelijk 18 aan een doorfchijnend 19<br />
kristal 20. De vallende ftarren zijn vunrige ai ploffen<br />
22, die men in de lucht ontdekt 23, en die al<br />
brandende verteerd worden 24.<br />
1 être formé.<br />
2 ionombrable.<br />
3 fe congeler.<br />
4 prodigieux.<br />
5 pasier.<br />
6 prés gén,<br />
7 bléds m.<br />
$ vitre ra.<br />
9 endommager.<br />
jO verglas m.<br />
11 congelée.<br />
12 particule/.<br />
13 par.<br />
14 floccon f».<br />
15 s'attaeher.<br />
16 uni.<br />
N°. 9.<br />
17 former.<br />
18 femblable.<br />
10 transparent.<br />
20 crisral >».<br />
21 igné.<br />
22 matiere/.<br />
23 appercevoir.<br />
24 fe confumer.<br />
lk ken eenen man, die rijk geweest is , maar die<br />
zich verarmd heeft 1 door aan anderen geduuriglijk<br />
geld te leenen. ' Door in de ongeregeldheden te leeven,<br />
bederft 2 men zijne gezondheid. Mijn neef,<br />
aan anderen kwaad ziende doen, doet het 3 insgelijks<br />
4, maar in tegendeel fchept hij vermaak 5 in<br />
goed te doen, wanneer men hem hierin voorgaat 6,<br />
Hier komende, had 7 ik het geluk hem in goeden<br />
ï s'appauvrir.<br />
2 ruiner.<br />
3 en.<br />
4 autant.<br />
5 fe plaire.<br />
6 en donner l'exsm»<br />
ple.<br />
7 a prét.
%Si. Over de opzichtlijke woordjes le, en, y, oü.<br />
welfiand 8 te zien. Mijnheer D..., ziende dat alle<br />
zijne poogingen vruchtloos 9 waren, ontveinsde 10<br />
zijn verdriet, en zeide 11 in het heengaan 12, dat<br />
hij zich daarmede niet meer bemoejen zou 13. Door<br />
al te veel te eeten, overlaadt 14 men de maag.<br />
Men fielt zich bloot 15 aan groote gevaaren, door<br />
zich op het woord van verdachte 16 perfoonen te<br />
ver laat en 17.<br />
8 fanté. 12 s'en nll?r. 15 .s'expofer,<br />
9 inutile. 13 fe mêler gén. 16 fuspect.<br />
10 disfimuler 2pret, 14 fe furcharger. 17 fe fier dat.<br />
11 stprét.<br />
XXXI. R E G E L .<br />
Over de opzichtlijke woordjes le, en,y, oh.<br />
Het opzichtlijk woordje le, het, wordt gebruikt,<br />
wanneer het werkwoord, waarvoor het geplaatst<br />
wordt, den accufatif regeert, en het op eene onbepaalde<br />
zaak of daad ziet.<br />
Ik weet wat gij gedaan hebt: ik heb het gezien:<br />
je fals ce que vous avez fait: .je Pat vu.<br />
En gebruikt men voor eerst, wanneer het werkwoord<br />
den gènitif of ablatif regeert, zonder dat het<br />
op eene uitgedrukte zaak of daad betrekking behoeve<br />
te hebben:<br />
Heeft hij eenen brief ontvangen? ik ben er niet<br />
van onderricht; a Pil recu une lettre? je htèn<br />
fais rien.<br />
Ten tweeden wordt die, het, dezelve, hetzelve,<br />
*r, er van of daarvan, door en overgezet; wanneer<br />
er maar een gedeelte bedoeld wordt van de zaak<br />
waarover gefproken is:
Over de opzichtlijke woordjes le, en, y, oü. 46*3<br />
Ik drink wijn, ais ik dien heb, je iois du vin.<br />
quand pen ai.<br />
Indien hij geld hadde, zou hij het mij leenen, t*i)<br />
avoit de F argent, il trien prêteroiu<br />
Daar ben ik zeker van, fen fuis asfuré. '<br />
Ten derden gebruikt men en, wanneer men van<br />
•ene zekere plaats terug komt:<br />
Ik'ben er uit gekomen, fen fuis forti.<br />
Wanneer op een naamwoord van getal, nom de<br />
nombre,^ pf op een bijwoord, adverbe, een adjectif<br />
of participe vol^t, zo plaatst men nog de voor de<br />
laatst genoemden:<br />
Er zijn twee gedood en drie gekwetst, U y en<br />
a deux de més et troïs de blesfés.<br />
Deeze regel moet vonrnaamlijk in acht genomen<br />
worden, als het onperfoonlijk werkwoord il y a<br />
vooraf gaat.<br />
Het opzichtlijke woordje y plaatst men voor een<br />
werkwoord, dat een' datif regeert, het zij de zaak<br />
uitgedrukt of vooronderlteld worde:<br />
Hebt gij gezien wat hij gedaan heeft? ik heb er<br />
niet op geler; avez vous vu ce qu"tl a fait? je<br />
tiy ai pas fait attentlon.<br />
Ten tweeden wordt daar, er, er in. er heen, of<br />
naar toe, door y overgezet, om de plaats aantewijzen,<br />
daar men is, geweest is, of heen gaat:<br />
Ik ben er, ik heb er geweest, ik ga er heen, fy<br />
fuis, fy ai été, fy vals.<br />
Zo ook daaraan, daarop, daarbij, daarin, daartoe,<br />
of er aan, er op, er bij, er in, er toe:<br />
Ik heb daaraan gewerkt, j'y ai travailli.
46*4 Over de epzichtlijke woordjes le, en, y, ouY<br />
Doe er olij op, mettez y de Fnuik.<br />
Doe er dit (tuk bij , ajoutez y cette piece.<br />
Steek daar uw hand in, mettez y la main.<br />
Giet er water in, verfez y de Peau.<br />
Oü wordt veelmaalen gebruikt voor au quel, d ld<br />
quelle, aux queis, aux quelles;<br />
De tuin, waarin, of in den welken ik geweest ben,<br />
le jardin . olt fat été.<br />
De plaats, daar, of op dewelke, ik u gezien heb,<br />
le lieu, oit je vous ai vu,.<br />
De ftraat, waarin, of in dewelke gij woont, la<br />
rue, oü vous demeurez.<br />
De (traafe, waarin, of in denwelken, ik mij bevind,<br />
F ét at, oü je me trouve.<br />
D'oü wordt gebruikt voor du quel, de la quelle,<br />
desquels of desquelhs, als men van plaatzen fpreekt:<br />
De plaats. daar gij van daan, of van dewelke gij<br />
komt, Pendroit d'oü vous venez. .<br />
Par oü wordt insgelijks gebruikt voor par le quel,<br />
par la quelle, par les quels, par les quelles, wan- 1<br />
neer er een plaats door verftaan wordt:<br />
Het land, waardoor, door hetwelke, of daar wij<br />
doorgetrokken zijn, le pais, par oü nous avons<br />
pasfé.<br />
In plaats van oü wordt fomtijds que gebruikt,<br />
naamlijk wanneer het voorafgaande woörd in defl<br />
geever» au datif, ftaat, of van een 'voorzetzel,<br />
prépoftion, verzeld geweest is:<br />
Gij zult hem op dezelfde plaats vinden, daar gij<br />
hem gelaten hebt, vous le trouverez au même<br />
endroit, que vous F avez lalsfê.<br />
Hi] is door hetzelfde gat uitgegaan, waardoor hij<br />
ingekomen was, il est forti par le mtme trou,<br />
qtPil étoit entrè.<br />
Ou,
Opfeilen, betr.de opzicht!, woordjesle,en,y,oü. 45$<br />
Ou, in betekenis van of, wordt niet getekend<br />
gelijk oii, dat een bijwoord van plaats of een opzichtlijk<br />
woord is;<br />
Opbellens, betreffende de opzichtlijke woordjes<br />
de, en; yi vü.<br />
N°. ü<br />
Het is niet waar, dat uw broeder in de kerk is,<br />
Want hij gaat er naar toe, en hij zal er gewislijk<br />
blijven tot i aan het einde van de predikatie 2.<br />
Wilt gij er van hebben? neen, ik bedank er u<br />
voor. h Horatius 3 een Latijnsch 4 dichter? ja,<br />
het is er een. Is Namen, 5 een ftad ? ik geloof,<br />
dat het eene is. Ik drink wijn, wanneer ik dien<br />
heb. Is dat daar 6 geen courant 7? neen, liet xs<br />
er geert, Zie daar een mof 8, fïeek ér de hand in.<br />
Zie daar uw aandeel 9, daar is niet genoeg, lk<br />
wil er meer 10 van hebben, Qij vraagt mij orri<br />
geld; maar ik heb het niet: zo ik het hadde, zoü<br />
ik het u leenen. Ik zou hem boeken geeven, zo<br />
ik die hadde, maar ik heb ze zelf niet.<br />
1 jusque. 5 Namur. 8 manchon m.<br />
a fermon m. 6 la, g portion ƒ.<br />
3 Horace. 7 gazette ƒ. 10 davantage.<br />
4 Latin.<br />
Heeft zij er niet genoeg van? Waar vari daas<br />
komt het; dat zij er nipt genoeg van heeft? ik<br />
weet het niet: indien ik het wiste, zou ik u daarvan<br />
onderrichten 1. Hij heeft er drie. Is hij daarmede<br />
te vreden 2? Hij heeft er genoeg van. Hij<br />
Wil er meer van hebben, dajn hem toekomt 3. Hoe<br />
1 inflruire, 3 content gin. 5 revenir.<br />
Gg
#5
opzichtlijke wêordjes Ie, en, y, oü. 4Ö7<br />
N°. 4.<br />
Hebt gij reeds aan uw werk gedacht? wij hebben<br />
er nog niet aan gedacht. Mifn broeder f» er<br />
aan bezig 1. Wij zullen morgen veel vermaaks<br />
hebben, maar zij zullen er geen deel aan hebben 2.<br />
Wanneer zult gij er heen gaan? ik zal er morgen<br />
gaan, zo mijne bezigheden het toelaaten, en zo ik<br />
er den tijd toe heb. Daar is een glas wijn. Doe<br />
er water bij. Is er niets voor mii? Gij hebt er<br />
reeds van gehad. Waar komt gij van daan? komt<br />
gij van buiten 3 ? ja, w"ij komen er van daan. Wij<br />
zullen er morgen wéér heen gaan 4., om er de week<br />
doortebrengen. Wij zullen daar morgen over fpreeken.<br />
Zijt gij da.irmede te vredenV Ik ben er bedroefd<br />
5 over. Hebt gij het boek ontvangen? ja,<br />
ik bedank er u voor. Zoudt gij mij wel geld willen<br />
leenen, indien ik het noodig hadde 6? Waarom<br />
zou ik het u niet leenen? twijfelt 7 gij er aan, ik<br />
heb er u geen reden toe gegeven.<br />
I travailler a quel- 3 la campagne. 6 avoir befoin<br />
que chofe. 4 retourner. gén.<br />
3 avoir part a quel- 5 faché. 7 douter gén.<br />
que chofe.<br />
N°. 5.<br />
Wilt gij eene fnedè 1 van dit osfenvleescli ? Geef<br />
er mij eene fnede van, als het u belieft. Eet er<br />
niet te veel van? Ik zal er mij wel voor wachten 2.<br />
Doe 3 er faus 4 op. Hebt gij génoeg ? ik geloof ja.<br />
Hebt gij mets van dien man gehoord? Het is ef<br />
mede gedaan. Er is geen hulpmiddel 5 meer voor.<br />
Hoe veel gelds hebt gij er voor gegeven? Ik geloof,<br />
dat ik er één ducaat voor gegeven heb. Ik zal<br />
r tranche/. 3 mettre. 5 remede.<br />
% fe garder gén. 4 fauce f.<br />
Gg 2
%68 Opfeilen, betreffende de<br />
er eene kleine verandering aan laaten 6 maaken. Ik<br />
heb veel moeite 7 genomen, om daarin te plaagen<br />
8. Ik ken er veelen, die bet niet zouden gedaan<br />
hebben. De omftandigheden, waarin ik mij<br />
bevind, hebben mij daartoe verpligt. Het huis,<br />
waarin gij woont, is zeer klein. Ik zou een ander<br />
koopen, indien ik zo 9 rijk ware als gij.<br />
6 faire. 8 réusfir. 9 ausfi.<br />
7 peine/.<br />
N°. 6.<br />
Daar zijn twee huizen gebouwd en drie begon-"<br />
nen. Hoe veel zijn er geftorven en hoe veel zijn<br />
er ziek? Er zijn twee of drie geftorven en vijf of<br />
zes ziek. In den laatften flag 1 zijn er veelen gedood<br />
en nog meer gekwetst geworden. Hoe veel<br />
misdaadigers heeft men gevangen gezet 2 ? Men<br />
heeft er verfcheidenen gevat 3; en men zegt dat er<br />
drie gehangen en zes gebannen zullen worden. Er<br />
zijn meer armen dan rijken in de wereld. Er zijn,<br />
in deeze ftad, meer rijken dan armen. De laatfte<br />
brand 4 heeft groote verwoestingen 5 aangericht.<br />
Er zijn wel honderd huizen door de vlamme verteerd<br />
6. Veele menfchen zijn er de flagtoffers 7<br />
van geweest, Ik hoop, dat de geenen, die hunne<br />
huizen verloren hebben, daarvoor eenige fchadevergoeding<br />
8 zullen hebben.<br />
1 bajaille ƒ. 4 incendie m. 7 viétime ƒ.<br />
2 mettre en prifon. 5 ravage m. 8 dédommagement<br />
3 arrêter. 6 confumer. m.<br />
N 9<br />
. 7.<br />
Wat zegt gij van den hof, waarin wij geweest<br />
zijn ? Ik vind hem zeer fraai, en de boomen, die
opzichtlijke woordjes le, en, y, oü. 469<br />
ik er in gevonden 1 heb, zijn zeer vruchtbaar 2.<br />
Mijn vader zal er nog anderen laaten 3 planten. Ik<br />
ben er zeer nieuwsgierig naar. De ftraat, waarin<br />
wij woonen, is de langfte van de ftad. De ftaat,<br />
in welken gij u nu 4 bevindt, is zeer verfchillend 5<br />
van den geenen, waarin ik u voorleden jaar gevonden<br />
heb. De tijden, waarin wij leeven, zijn flecht.<br />
De plaats, daar gij van daan komt, is niet ver 6<br />
van hier. Dit zijn zaaken, daar ik geene kennis<br />
van heb. De ftraat, door welke wij gekomen zijn,<br />
was zeer moriig. Waarmede wilt gij, dat ik beginne?<br />
begin waarmede gij wilt. Door welke deur<br />
zal ik uitgaan? ga door welke gij wilt.<br />
1 vus. 3 faire. 5 différent.<br />
2 fertile. 4 préfentement. 6 loin. [<br />
N°. 8.<br />
Gij zult hem nog ter 1 zelfde plaatze vinden,<br />
daar gij hem gelaten hebt. Hij is door het zelfde<br />
gat uitgekomen, door het welke hij ingekomen is.<br />
Daar is het, dat ik het gelegd 2 heb. Ik vind het<br />
er niet meer. Ik ben vertrokken ten zelfden oogenblik,<br />
waarin fat gebeurde 3. Het gevaar, waaruit<br />
hij mij gered4 heeft, was grooter dan ik dacht. De<br />
weg, langs 5 welken ik u geleid 6, is de kortfte.<br />
Ik geloof, dat gij er niet wèl van onderricht zijt.<br />
De post 7, daar gij naar geftaan hebt 8, is zeer<br />
achtbaar 9. Ik ken er vier, die er zin aan had'<br />
den 10. Men moet magtige vrienden hebben n, om<br />
er in gehandhaafd te worden 12. Ik waarfchouw 13<br />
er u voor. Ik zal er naar vraagen 14.<br />
1 lees aan de. 6 mener. 11 il faut.<br />
2 mis. 7 posie m 12 étre maintenu..<br />
3 fe faire 2 prét. 8 aspirer dat. 13 avertir, gén. de,<br />
4 tirer. 9 respeétable. la chofe.<br />
5 par. 10 avoir en vie gén. ia i'informer gén.<br />
Gg 3
4?o Over de naamen'van Koningrijken ,<br />
XXXII. R E G E L .<br />
Over de naamen van de deelen der wereld,<br />
Koningrijken, Keizerrijken, Gewesten,<br />
Steden, enz.<br />
Alle naamen van Koning-, of Keizer-rijken, Gemeenebesten,<br />
en van de deelen der wereld, neemen<br />
in den nominatif en in den accufatif het bepaalde<br />
woordlidje voor zich:<br />
Pe vier deelen der wereld zijn: Europa, Afia,<br />
Africa en America; les quatre parties du monde<br />
font: PEurope, l'Afe, PAfrique et PAmérlque.<br />
Frankrijk is een vruchtbaar land, la France est<br />
un pais fertile.<br />
Holland is de magtigfte der zeven veréénigde Gewesten<br />
, la Hollancle est la plus puisfante des<br />
fept provinces unies. ,<br />
Sommige naamen van Koningrijken of Gewesten<br />
neemen het bepaalde woordlidje in den nominatif<br />
of* accufatif niet aan; als: Valentien, f^alence, Corïa,<br />
Corfuu, Rhodus, Rhodes, Napels, Naples, Venetien,<br />
Pénlfe; om dat zij denzelfden naam voeren<br />
als derzelver inhebbende fteden. Om nu de dubbelzinnigheid<br />
wegteneemen, zegt men:<br />
Het koningrijk Napels, le roiaume de Naples.<br />
De ftad Napels, la vllle de Naples.<br />
Het gemcenebest van Venetien, la rêpublique de,<br />
Vénife.<br />
De ftad Venetien, la vllle de Vénife.<br />
De naamen van fteden of dorpen neemen, even<br />
zo min in 't Fransch als in het Nederduitsch, het<br />
bepaalde lidwoord voor zich in den nominatif of in<br />
den accufatif:<br />
Amfterdam is eene groote ftad, Amferdam esp<br />
une grande vllle.
Keizerrijken, Gewesten, Stielen, enz. 47*<br />
London is de hoofdftad van Engeland, Londres<br />
est la capitale de P Angleterre.<br />
Parijs ligt in het noorden van Frankrijk, Paris<br />
est fitué au nord de la France.<br />
Van of uit voor alle naamen, zo van koningrijken,<br />
keizerrijken, gewesten, als van (redenen dorpen,<br />
enz., wordt door het onbepaalde lidwoord de<br />
overgezet:<br />
Hij is «it Engeland terug gekomen, il est revenu<br />
d' Angleterre.<br />
Ik heb veel van Amfterdam hooren zeggen, 'fat<br />
entendu parler beaucoup d'Amflerdam.<br />
Echter behouden de volgende eigennaamen van<br />
weinig bekende plaatzen het bepaalde lidwoord in<br />
alle naamvallen; zo als: Mexico, le Mexique, Japan,<br />
le Japon, Indien, les Indes, Peru, le Pêrou,<br />
Florida, la Florlde, enz.; als ook de volgenden:<br />
ie Mantouan, le Parmefan, PAbruzze, Is. Pikpanne<br />
fe, le Perche.<br />
De naamen van koningrijken, keizerrijken of gemeenebesten,<br />
neemen in den gènitif ablatif ook<br />
wel het bepaalde lidwoord, wanneer het fubfiantif<br />
hoofdftad of grenzen er voor gezet, of derzelver<br />
ligging bepaald wordt:<br />
Parijs is de hoofdftad van Frankrijk, Paris est la<br />
capitale de la Prance.<br />
Welke zijn de grenzen van Holland? quels font.<br />
les limites, les hornes de la Hollande?<br />
Spanje ligt ten zuiden van Frankrijk, PEspagne<br />
est fituée au fiid de la France.<br />
Wanneer dezelve van een werk- of naam-woord<br />
geregeerd worden, behouden zij het bepaalde lidwoord<br />
:<br />
Dit gewest hangt van Frankrijk af, is vast aan<br />
Frankriik; cette province dêpend de la France,<br />
est contigue d la France.<br />
. 98 4
£7* Over de naamen van Koningrijken,<br />
Wanneer men zegt, dat iet in een Koningrijk,<br />
Keizerrijk, of Gemeejiebest gebeurt, of zich beyindt,<br />
of het zij men er naar toe gaat, zo zet men<br />
én voor derzelver naamen:<br />
Hij is in Frankrijk, in Holland, il est, en. France,<br />
en Hollande,.<br />
Ik ga naar Engeland, naar Spanje, j.e vais en Angleterre,<br />
en Espagne.<br />
Ook zegt men: in den zomer, of zomers, en été,<br />
in den herfst, en automne, in den winter, en hyver,<br />
in Europa, in Ma, in Africa, in America, en Eu- '<br />
rope, jen Ajle, en Afrique, en Amér.ique.<br />
Indien het een naam van een ltad of dorp is, gebruikt<br />
men het onbepaalde lidwoord a:<br />
Hij is te, Amfterdam, il est, a, Amflerdam.<br />
Hij gaat naar Leiden., il va a Leide.<br />
Doch partir, r.epartjr en s'embarquer vorderen nog.<br />
het voorzetzel pour:<br />
Ik ga naar Amfterdam, je pars pour Amflerdam.<br />
Ik ga weder naar London, je repars pour Londres.<br />
Hij is naar America vertrokken, /'/ est partl pour<br />
f Amérique.<br />
De eigen naamen van Koningrijken, Keizerrijken,<br />
Gemeenebesten, die in alle gevallen het bepaalde<br />
lidwoord behouden, neemen in het bovengemelde<br />
geval au, a la, a P of aux voor zich: naar Chira<br />
gaan, aller d la Chlne, te Japan aanlanden, aborder<br />
au Japon, in Indiën zijn, être aux Indes, in Mexico,<br />
aankomen, arriver au Mexique, Zo ook : in, de.<br />
lente, au prlntems, ten noorden , au nord, au fepïentrïon,<br />
tén zuiden, au Jud, siu'midi, 'ten oosterj,<br />
a Vest, ii Poriënt, ten westen, d l'ouest, d Foccident.<br />
Hierbij zou men nog kunnen voegen, dat te, in,<br />
e-f binnen, voor een' eigennaam van eene ftad ftaan-
Keizerrijken, Gewesten, Steden, enz. 473<br />
de, door dans kan overgezet worden, wanneer men<br />
andere omftandigheden dan de wooning of het verblijf<br />
te kennen geeft:<br />
Er zijn zes honderd duizend zielen binnen London<br />
, // y a fix cent mille ames dam Londres.<br />
Opftellen, betreffende de naamen van Koningrijken,<br />
Keizerrijken, Gemeenebesten,<br />
Steden, enz.<br />
N°. I,<br />
. De lieden, die in afgelegene 1 landen geweest<br />
zijn, ah 2: in Perfie 3, in Frankrijk 4, in Duitsch-<br />
\and 5, in Engeland 6, in Spanje en in veele andere<br />
koningrijken of keizerrijken, verhaalen ons dikwijls<br />
veele wonderen 7, welken zij doorgaands met &<br />
logens opvullen 9, om den aandacht en de bewondering<br />
der geenen, die naar hen luisteren 10, gaan.<br />
de te maaken 11, zo dat 12 hun verhaal 13 alle geloof<br />
14 te hoven gaat 15; maar men vindt elders,<br />
als te Parijs 16, te London 17, te Madrid, te fVeetten<br />
18, te Confiantinopolen 19, te Amfterdam, en<br />
in andere vooniaame fteden, zo wel 20 dingen der<br />
verwonderinge waardig, als 21 in Afia, in Africa 22,<br />
ot in America 23.<br />
\ éioignés. 9 remplir. 17 Londres V.<br />
2 comme. 10 écouter ace. 18 Vienne-F.<br />
S.Perfe R. 11 exciter. ig Conflantinople<br />
4 France R. 12 enforte que. V.<br />
5 Allemagne Emp, 13 récit m. 20 ausfi bien.<br />
6 Angleterre R. 14 croïance/. 21 que.<br />
7 merveille/. 15 furpasfer. 22 Afrique.<br />
f de. 16 Paris V. 23 Amérique.<br />
%i 5
474 Opfeilen, betreffende de naamen van<br />
N Q<br />
, 2.<br />
Engeland is ten zuiden van Schotland i en ten<br />
oosten van Ierland 2 gelegen 3, Portugal 4 brengt<br />
veel wijn, olij, citroenen en oranje-appelen voord.<br />
Bajoene 5 is een zee- 6 ftad van Spanje, gelegen in<br />
Gallicie 7. Duitschland is een groot land, gelegen<br />
in het midden van Europa, ten westen van Hongarijen<br />
8 en van Poolen 9, ten zuiden van de Oostzee<br />
10 en van Denemarken 11, ten oosten van de<br />
Nederlanden 12, van Frankrijk en van Zwitzerland<br />
13, en ten noorden van Italië 14 en van Zwitzerland.<br />
De keizer Maximilianus de eerfte verdeelde<br />
15 het in negen kreitzen 16, welke zijn, Oostenrijk<br />
17, de Üpper-Rhijn 18, de Neder-Rhijn 19,<br />
Peyeren 20, Opper- en Neder-Saxen 2ï, Frankenland<br />
22, Swdben 23 en Westphalen 24,<br />
1 Ecosfe R. 9 Pologne ƒ. R. 17 Autriche ƒ.<br />
2 Irlande R. 10 mer baltique ƒ. i
Koningrijken, Keizerrijken, enz. 475<br />
door ik getrokken ben, zijn deezen: Parijs is de<br />
hoofdftad van Frankrijk, Madrid die van Spanje,<br />
Lisjabon 6 die van Portugal, Dublin die van Ierland,<br />
Edtmburg 7 die van Schotland, en London<br />
die van Engeland. Parijs is gelegen op de SeSneK.<br />
Lislabon op de Taag 9, Dublin op de rivier Liffi,<br />
en London op de Theems 10.<br />
6Lisbonne. % Seine/. 10 Tamife ƒ.<br />
7 Ldimbourg. 9 Tage m.<br />
N°. 4.<br />
De Zee fcheidt 1 Sicilië 2, Sardinië 3 en Corfïca 4<br />
van Italië. Het Canaal 5 fcheidt Engeland van<br />
frankrijk. Spanje, gelegen ten oosten van Portugal,<br />
is een groot koningrijk van Europa. Het<br />
wordt verdeeld in verfcheidene provinciën die bijna<br />
aften den naam van koningrijken hebben. Men<br />
vindt_in het noorden: Nav/arre,.Blskayen 6, Astune;<br />
in het westen Estrakadura- 7 en Gailicie* in<br />
het zuiden Andalufien 8, Grenada 9, Murcia '10;<br />
ten oosten Arragon en Katalonie u. l n het midden<br />
zijn Leon m en de twee Kastiliën 13. Philadelphia<br />
14 is een ftad van Noord-America i
47
Koningrijken, Keizerrijken, enz. iff<br />
ropa, tusfehen het Alpifche gebergte 9 gelegen, dat<br />
het van Frankrijk, van Savoye 10, en van de Middelandfche<br />
Zee fcheidt li. Men vergelijkt* 12 Italië<br />
bij eenen laars, waarvan het knie f uk 13 in ziek bevat<br />
14 het genieenebest van Genua 15, Piemont irj,<br />
het Mllaneefche 17, de' republiek van Venetië 18,<br />
de Haaten van Mantua 19', van Ferrara 20, van<br />
Parma 21, en van Modena 22. Naardien de tijd<br />
ons voor het tegenwoordige niet toelaat de optelling<br />
23 te doen. van de overige gewesten, zullen<br />
wij dit opftel eindigen met te zeggen, dat Rome<br />
de hoofdftad van Italië is.<br />
9 Alpes pl. 14 comprendre. 19 Mantoue.<br />
10 Savoye f. DucU. 15 Génes. 20 Ferrare.<br />
11 féparer. 16 Piémont m. 21 Parme.<br />
12 comparer. 17 Milanois m. 22 Modene.<br />
13 genouillère ƒ. 18 Vénife. 23 énumération ƒ.<br />
De zeven vëreenlgde 1 Provinciën zijn: Gelderland<br />
2, Holland 3, Zeeland 4, Utrecht 5, Friesland<br />
6, Overijsfel 7, en Groningen 8. Daarenboven<br />
9 bezitten de Hollanders de noordlijke \ o gedeelten<br />
van Braband n en van Vlaanderen ia, en<br />
eenige fteden in het bisdom 13 Luik 14 en in het<br />
graaffchap Namen 15. De overige tien Provinciën<br />
behooren ten deele 16 aan het huis van Oostenrijk 17<br />
en ten deele aan Frankrijk; te weeten: Braband,<br />
Limburg 18, Luxenburg 19, Antwerpen 20, Vlaan*<br />
1 uni. 8 Groningue, Pr. 15 Namur.<br />
2 Gueldre f. et Ville. 16 en partie,<br />
3 Hollande. 9 outre cela. 17 Autriche,<br />
4 Zélande ƒ. 10 feptentrional. 18 Limbourg, Pm.<br />
5 Utrecht, Prov. et 11 Braband m. Pr. et Ville.<br />
Ville. 12 Flandre/. Pr. 19 Luxembourg,<br />
6 Frife ƒ. 13 évéché m. Prov. et Ville.<br />
7 Overysfel, 14 Liege. ao Anvers, Marquifat<br />
et Ville,
^S; Opfeilen? betreffende de naamen van<br />
jetrn, het Artoifche 21, Henegouwen 22, Namen-,<br />
Pdechrfltn 23. Het aartsbisdom 24 Kamerik 25 en<br />
het bisdom Luik zijn nog daarin gefloten 26. De<br />
zeventien Gewesten zijn gelegen tusfehen Duitschlaud,<br />
Frankrijk en de Noordzee. De Nederlanden<br />
hebben eertijds aan Spanje toebehoord.<br />
2t Artoi*- Pr. 23 Malines, Sei- 25 Cambray.<br />
3a la Hainaut Pr. gneurie et Ville. 26 enclavé.<br />
24 archevêché.<br />
N°. 8.<br />
'Cairo 1 is gelegen in Ègypten 2, Mekka 3 iri<br />
Arabie 4. Middelburg 5, Vlisfingen 6 en Zierikzee<br />
zijn lieden gelegen in Zeeland. Leeuwarden . Franeker,<br />
Hariingen en Sneek zijn ^fteden van .Friesland.<br />
Japan 7 is een groot land" in het oostlijke 8<br />
gedeelte van Afie, met den tijtel 9 van keizerrijk.<br />
Men onder fcheidt 10 Indien 11 in Oost-Indien 12 en in<br />
West-lndiën 13. Ik heb eenige lieden gezien, waarvan<br />
fommigen van Japan, fommigen van Mexico 14,<br />
en janderen van Groot-Cairo gekomen zijn, Rhodu'i<br />
15, Candia 16, en Corfu 17, zijn .eilanden van<br />
de Middellandfche Zee. Gij fpreekt over de Koningen<br />
van China-18, over die van Japan, en over<br />
het goud van Peru 19; maar wij fpreeken over de<br />
wijnen van Frankrijk, over de wol van,Spanje, en<br />
over het porcelein 20 van Per/ie 21.<br />
1 Caire m. Ville 6 Flesfingue. 14 Mexjque »..£>»]>.<br />
iXAfr. 1 Japon m. Empire. 15 Rbodes.<br />
2 Egypte R. 8 oriental. 16 Candie ƒ.<br />
3 Mecque f. Ville 9 titre m. 17 Corfou.<br />
d'Afie. TO distinguer. 18 Chine/.<br />
4 Arabie,presqu'isle 11 Indes pl. 19 Pérou «2.<br />
d'^te. 12 grandes Indes. 20 porcelaine ƒ.<br />
5 Middelbourg. 13 petites Indes. 21 Perfe.
Koningrijken, Keizerrijken, MS, 47$<br />
N°. 9. ,<br />
Campen of da ftad Campen, Zwol of de ftad<br />
Zwol, Deventer of de ftad Deventer, zijn gelegen<br />
m de provincie Overijsfel. Men vindt dc munt 1<br />
te Campen, en een gymnafum 2 te Deventer. Er<br />
is van daag een fchip vol vreemdelingen van verfchillende<br />
natëu aangekomen. Er waren eenigen,<br />
die van Duitschland, van Spanje, van Engeland,<br />
van Turkijen 3, van Denemarken, van Hongarijen,<br />
van Pruisfen, van Italië, ja zelfs van Africa en<br />
America hier aangekomen zijn, en er zal morgen<br />
wederom een ander fchip vertrekken 4 naar America<br />
met lieden, die zich herwaards § begeven 6'hebben<br />
van Middelburg, van Leeuwarden, van Campen,<br />
van Utrecht, van Amflerdam, en van verfcheidene %<br />
andere fteden.<br />
ï monnoie ƒ. 4 repartir. 6 rendus.'<br />
2 gymnafe m. 5 ici. 7 plufieurs.<br />
3 Turquie.<br />
N° 10<br />
• * * j<br />
Soliman 1, de groote keizer der ongeloovige 2<br />
Turken 3, had de groote ftad Weenen 4, in Oostenrijk<br />
5 gelegen, belegerd 6; maar hij is van 7 den<br />
Roomfchen keizer Karei den vijfden 8 verjaagd 9,<br />
en verpligt geweest in Afie, zijn vaderland, te wit<br />
ken 10, dat grooter is dan Europa, het .rijk der<br />
Christenen De Turken hebben aan de Christenen<br />
Conftantinopolen ontweldigd 11, die magtige ftad,<br />
welke grooter is dan twee of drie andere fteden<br />
van Europa. In Regensburg 12 wordt de rijks*<br />
dag 13 gehouden 14, Jn Leipzig 15. bloejen de kun-<br />
1 Soliman, 6 asfiéger. u eniever.<br />
2 incrédüle. 7 p a r. 12 Ratisbonne V.<br />
3 Turc. 8 Charles quirif, 13 diete f.<br />
4 Vienne. 9 repousfer. 14 fe tenir.<br />
5 Autriahe Prov. 10 fe retirer. 15 Leipzig K ,
$6 Of feilen, betreffende de naamen van<br />
ften en de koophandel. In Amfterdam vindt men<br />
rijke kooplieden. In Engeland vindt men geen wolven<br />
meer. In Italië en in Frankrijk bloejen de zijden<br />
fabrieken 16.<br />
16 fabrique de foie ƒ.<br />
in Weeneri woont 1 de Roomfche kéizer. De prins,<br />
van Oranje houdt ...zijn hof 2 in 's Graavenhaage 3.<br />
Men had aan 4 oudtijds 5 Diana 6 te Ephefen 7 9<br />
en Minerva 8 te Athenen 9. De voprnaamfte Wijs-<br />
eeren der oudheid 10 hebben geleefd te Athenen.,<br />
f<br />
oofdftad van Griekenland n. Uit Noorwegen<br />
2endt men dé beste masten door gantsch Europa»<br />
De eerlie wijnflokken 12 zijn uit het Óósten 13 naar<br />
Griekenland, uit Griekenland naar Italië, en van<br />
daar naar Zwi r<br />
zerland, haar Frankrijk en _ naar<br />
Duitschland gebragt 14 geworden. Wanneer is die<br />
Heer uit Portugal hier gekomen ? Ik weet het niet:<br />
maar hij maakt flaat 15 om de toekomende week<br />
naar Holland te vertrekken.<br />
i réfider; 6 Diane. ïi Grecé/.<br />
s cour/. 7 Ephefe Ville. 12 fep de vigne «li,<br />
3 la Haye. 8 Minerve. 13 Levant m.<br />
4 adorer. 9 Athenes Ville. 14 transportés.<br />
5 autrefois; 10 antiquité ƒ. 15 compten<br />
N°. 12.<br />
Daar is een fchip, dat voorleden, jaar vah China<br />
vertrokken is, en dit andere is van Peru terug<br />
gekomen. Mijn broeder heeft mij bij 1 zijne terugkaatst<br />
2 uit Japan, veele k'ostbaare 3 dingen medege*<br />
1)». 2 retour m. 3 prlcietix.
Koningrijken, Keizerrijken, enz. t$t<br />
gebragt. De Spanjaarden 4 hebben uit Mexico eh<br />
uit Peru veele rijkdommen gehaald 5. Wanneer<br />
zullen dié kooplieden naar China gaan? ik geloof,<br />
dat zij een reis naar Japan en naar Mexico zullen<br />
doen, fen dat zij van daar naar Peru zullen over*<br />
feeken 6. Deeze Jood heeft iang te Cairo gewoond.<br />
Picardljên 7 en het Artoifche maakten eertijds een<br />
éénig gebied uih Valentie 8 is eene det aangettaamlte<br />
Provinciën van Spanje. Venetië is een der<br />
fchöonlté^ der rijk(le 4en dér beroemdlte fteden van<br />
de wereld. Iri den herfst vindt m'en bloemen en<br />
vruchten te gelijk. Dat is in den zomer, maar niet<br />
in dé lente noch in den winter gebeurd.<br />
4 Espagnol. 6 paster. 8 Valence.<br />
5 tirer. 7 Picardie/ Pm.<br />
XXXlII. R E G E L .<br />
Over de Voorzetzels. Des Prépoftiom.<br />
Eén voorzetzel, prèpofitlon, neemt altijd een'gé~<br />
hitif of ablatif, of een' datif of een' accufatif nü<br />
zich.<br />
J<br />
De volgenden regeeren den gènitif of ahlatif; als i<br />
A caufe, om, van wege, ter oorzaake; wegens.<br />
.A cóté, op zijde, naast, arrière, weg, achter.<br />
Aütour, rondom, om, aux environs, omtrent.<br />
Au travers, dwars door, over dwars.<br />
Au milièu, ih het midden, midden, op. in,<br />
A Tégard, aangaande, ten opzichte-<br />
Au desfus, boven, boven op,<br />
. Au aesfóus, onder, beneden.<br />
Au deed, aan deeze zijde.<br />
Au dela. aan geene zijde.<br />
Au devant, te gemoet, at/près, r>ïj<<br />
Proche, nabij, digt bij.<br />
Hors. buiten, loitt, wijd, ver, .<br />
Mh
tfi% Over de Foorzetzels..<br />
Prés, bij; vis-d-vis, tegen over»<br />
Au dedans, van binnen, binnen.<br />
Au dehors, van buiten; au lieu, in plaats.<br />
Tout le long, langs, langs heen.<br />
Le long, langs, d couvert, bedekt, vis-d-vis, reent<br />
tegen over.<br />
De volgenden regeeren den datif:<br />
Jusque of jusques, tot, .quand, aangaande, par.<br />
rapport, ten opzichte.<br />
In den accufatif, dat hetzelfde is als de nominatif,<br />
wordt het naam of voornaam-woord geplaatst<br />
na de volgende voorzeifelen:<br />
Après, d'après, na, d travers, door, avant, voor,<br />
dam, in, binnen, entre, onder, tusfehen, environ,<br />
omtrent, rondom, hors, buiten, hormis,<br />
excepté, uitgenomen, malgrè, tegen wil en<br />
dank, in weêrwil, nonohflant, niettegenftaande,<br />
outre, boven, over par, door, parmi, onder,<br />
tusfehen, pour, voor,"om, devant, voor, derriere,<br />
achter, dehors, buiten, avec, met, chez,<br />
tot, bij, ten huize, contre, tegen, dès, van,<br />
van toen af, federt, desfus, op, boven, desfus,<br />
onder, beneden, depuis, federt, en, in,<br />
envers, jegens, pendant, geduurende, fans,<br />
zonder, fans, uitgenomen, felon, naar, volgends,<br />
fulvant, volgends, naar, fur, op, fous,<br />
onder, vers, bij, naar, touchant, aangaande,<br />
betreffende, ten opzichte, par desfus, boven,<br />
over heen, par desfous, onder door, fnon, uitgenomen,<br />
uitgezonderd.<br />
Avant en devant hebben dit onderfcheid. dat avant<br />
van den tijd, en devant van de plaats verfiaau<br />
wordt, welke men dan ook menigmaal met de<br />
woorden de en par gebruikt; als:<br />
Avant le jour, vóór den dag.
Over de Pborzetzelt. 4^<br />
Devant le logls, voor het huis.<br />
Par devant notre logls, VOor ons huis voorbij.<br />
Vtez vous de devant'moi, ga voor mij weg, heen.'<br />
/« het huis, aan het huis, of naar het huis, wordt<br />
altijd overgezet door chez, terwijl men er een per*<br />
ioonhjk voornaamwoord achter aan voegt, om te<br />
beeld" 1<br />
g e e v e u w i e n s h u i s<br />
^ men bedoelt; bij voor-<br />
H i<br />
J<br />
i s<br />
" o o i t<br />
f n<br />
mijn huis geweest, il n'a jamais<br />
CVS Cf76Z f?tOi*<br />
Ik ben aan uw huis geweest, fdi été chez vous.<br />
Echter wanneer men in een huis ware, dat door<br />
den evenaar niet bewoond wordt, zo wordt het<br />
woordhjk overgezet; ali: ik woon nu in het huis<br />
van den heer N., je demeure aStuellement dans la<br />
mat Jon de mónfeur N.; dat is te zeggen, dat de<br />
heer N. wel de eigenaar of bewooner is, of &.<br />
weest is, van het huis dat ik bewoon; maar dat<br />
iiij er nu. niet meer wormachtig is.<br />
Na venir of fortir zet men nog de voor chez:<br />
Je vlens, je fors de chez vous, ik kom van uw<br />
iiuis, ik ga uit uw huis.<br />
Dans en en worden niet onverfchilliglijk gebruikt<br />
Dans geeft een' bepaalden, en en een' uitgebreid<br />
den en onbepaalden zin te kennen:<br />
De beleefdheid vindt meer plaats in de hoofdftad<br />
dan in de provinciën, la polltesfe regne plus<br />
dans la capitale que dans les provinces — dit is<br />
eene bepaaling.<br />
Maar in een' uitgebreiden zin zegt men:<br />
Hij is in de gevangenis geworpen, // a eti mis<br />
en prtfon.<br />
Hh 2
484 Over 4e foorzetzels.<br />
Maar wordt de plaats bepaald, het zij door eetf<br />
adjectif of door een volgend pronom relatif, zo ge»<br />
bruikt men dans:<br />
Hij is in eene naauwe gevangenis gezet, il a été'<br />
enfermé dans une étroite prifon.<br />
Dans en en geeven ook den tijd te kennen. ,<br />
Dans beantwoordt aan de vraag quand, wanneer,<br />
en en duidt de langte des tijds aan t<br />
De dood komt; wanneer f in het oogenblik, dat<br />
er het minst aan gedacht wordt; la mort arrivé;<br />
quand? dans 'le moment, qu'on y penfe<br />
moins.<br />
Hij zal dit in een oogenblik gedaan hebben, il •<br />
aura fait cela en un infant.<br />
Durant en pendant zijn hierirf onderfcheiden, dat<br />
men het eerfte gebjuikt om eene geduurzaamheid<br />
zonder tusfchenpoozing. uittedrukken:<br />
De vijanden hebben geduurende den geheelen win.<br />
ter, of den geheelen w'nter lang, in het veld<br />
geweest; les ennemis ont été en campagne durant<br />
tout rhiver.<br />
Dit geeft eene duurzaamheid znnder tusfchenpoozing<br />
te kennen; maar wmneer men zegt: hij heeft<br />
er geduurende den winter aan gewerkt, zo gebruikt<br />
men pendant: il y a travaillé pendant Fhiver; want<br />
het, is niet waarfchij'-elijk of mogelijk, dat de werking<br />
onophoudelijk zij.<br />
Après, avec, en, entre, chez, par, neemen ve|4»<br />
maaien de voor zich, als:<br />
Ik fpreek volgends een' goeden fchrijver, je park<br />
d'après un bon auteur.<br />
Naar het leven fch lderen, peindre d'après nature.<br />
Zijne vrienden onderscheiden van de geenen„ die<br />
het niet zijn, distinguer fes amis d'aveff ceux^<br />
qui ne le font pas.
Over de Fborzetzels. 485<br />
De bovenkamer is grooter dan de benedenkamer,<br />
la chambre d'en haut est plus grande que celle<br />
(Fen bas.<br />
Er zijn weinigen onderhen, il y en a peu cPentre<br />
eux.<br />
Van wegens, uit naam of gezach van den koning,<br />
de par le roi.<br />
Ik kom van uw huis, je viens de chez vous.<br />
Hetzelfde vindt ook wel plaats voor auprès, dehors,<br />
devant, derrière, desfus, des fous, zo als uit<br />
de volgende fpreekwijzen te zien is:<br />
Hij komt niet van het vuur, // ne houge d''auprès<br />
du feu.<br />
De buitenfte duisternis, les ténèbres de dehors.<br />
De voordeur, de achterdeur, la porte de devant,<br />
la porte de derrière.<br />
De bovenfte en onderfte lip , la levre de desfus<br />
et celle de desfous.<br />
Dedans, dehors, desfus, desfous, neemen ook wel<br />
par voor zich;<br />
In- en uit-wendig, par dedans et par dehors.<br />
Voor en achter de huizen, par devant et par<br />
derrière les maifons.<br />
Over of onder iet doorloopen, pasfer par desfus<br />
ou par desfous quelque chofe.<br />
Opftellen, betreffende de Voorzetzels^<br />
des prépofitions.<br />
N°. 1.<br />
De meester is. dikwijls digter 1 bij u, dan gij<br />
itenkt: dikwijls denkt gj, dat hij ver 2. van u is,<br />
ï proche gén. 2 loin gén.<br />
Hh 3
4§5- ' Opfeilen, betreffende de Voorzetzels.<br />
terwijl 3 hij ooggetuige 4 is van uwe buitenfpoo,.<br />
rigrieden. Doet «Ha uwe daaden, ah of 5 uwe<br />
ouders en meesters altijd bij 6 u waren. Ik zal u<br />
het boek zenden, daar gij mij om gevraagd hebt;<br />
maar aangaande 7 het andere, ik heb het niet meer.<br />
ïk heb het aan uwen broeder reeds wedergegeven.<br />
Ik verzeker u, dat ik uw vriend zijn zal tot 8<br />
aan den dood tos. Wij zullen u tot aan de deur<br />
brengen 9. Wanneer de meester u ftraft, doet hij<br />
het wegens 10 uwe nalatigheid eu ongehoorzaamheid.<br />
Gaat uwe ouders en meesters te gemast ix"<br />
in 12 al het geen hun aangenaam is 13!<br />
3 pendanti 7 pour ace. n au devant gir.,<br />
4 témoin oculaire, 8 jflsque dat. 12 en.<br />
5 comme fi. Q conduire. 13 faire plaifir.<br />
6 avec ace. j© k caufe gén.<br />
N°. i .<br />
r.<br />
Een mensch, die met fhndvastifïhcid en geduld<br />
gewapend 1 is,' is tegen alle aanvallen 2 des fortuins<br />
gedekt 3. De verlangen des.meflfchea f rekken ziek<br />
vit 4 tot aan- geene zijde 5 des grafs. > Ik zal hem<br />
niets zeggen ten opzichte 6 van de oraftandigheden,<br />
daar_ik mij in bevind. Wij leezen in de heilige<br />
Schrift, dat de duivel rondom 7 ons heenen loopt 8<br />
als 9 een brullende 10 leeuw. Ik fond 11 vlak 11<br />
tegen hem over 13, toen hij naast 14 u gezeten<br />
was 15. Er zijn visfehen die zich boven 16 het<br />
water verheffen 17, om zich aan de vervolging van<br />
anderen te onttrekken 18. Ik heb eenen man ge-<br />
ï armé gin. 7 nutour gén. 13 vis-a-vis gén,<br />
2 attaque/. ^ 8 tournee 14 a cóté ge».<br />
3 a couvert géi. 9 comme. j.^ être asiis.<br />
4 s'étendre. 10 rugir. 16 au desfus gén. •<br />
£ au delk gen. i I fe tenir. 17 s'é/ever.<br />
5 par rapport dat. 12 justement. 18 fe fbustraire.
Opfeilen, betreffende de Foorzetzels. 4S;<br />
zien. die onder 19 het water kon zwemmen. Ik<br />
heb buiten 20 de ftad eenen man ontmoet, die zijnen<br />
mantel boven over -i het hoofd jloeg aa. Hij<br />
wandelde langs 23 de rivier.<br />
19 au desfous gén. 21 par desfus ace. 23 le long gén.<br />
ao hors gén. 22 mettre.<br />
N°. 3.<br />
Hij heeft er twee gezien, die vochten 1 wegens a<br />
zekeren hoon. dien de een den anderen had aangedaan<br />
3. De een van hun flak 4 zijnen degen<br />
door en door 5 het ligchaam van zijne tegenpartij 6,<br />
in tegenwoordigheid 7 van drie andere perfoonen,<br />
die, zo wel als hij, achter 8 eenen boom waren<br />
gaan jïaan 9, om aanfehouwers Io van het gevecht<br />
11 te zijn. Men heeft een fterk kasteel gebouwd,<br />
dtgt bij 12 een fchoon dorp in een fraai<br />
dal, daar een lange laan 13 is, naast 14 eene diepe<br />
rivier Er is nog een groote herberg regt over 15<br />
een' dikken toren, voor denwelken men eenen winkel<br />
vindt, daar ik eenen ronden hoed gekocht heb.<br />
Doe 16 uwen overrok 17 aan over uwen rok heen 18,<br />
want het is koud!<br />
1 fe battre.<br />
2 au fujet gén.<br />
3 faire,<br />
fpasfer.<br />
5 au travers gén.<br />
é adverfaiie m.<br />
7 en préiènce.<br />
8 derrière ace.<br />
9 fe poster.<br />
10 fpf;ciateur m.<br />
11 duel m.<br />
12 proche gen,<br />
13 allee f.<br />
14 a coté gén.<br />
15 vis-a-vis gén.<br />
ió mettre.<br />
17 furtout m,<br />
18 par desfus ace.<br />
De geenen, die buiten 1 de ftad zijn, zullen niet<br />
op fchool komen. Veelen onder 2 ul. misbruiken 3<br />
I hors gén. 2 d'entre ace. 3 abufer gén.<br />
Hh 4
$88 Over het gebruik der bijvoegende wijze.<br />
de goedheid des meesters. De menfchen gaan<br />
voord 4 met kwaad te doen, in wetrwjl 5 van alle<br />
de ftraffen, die de boosdoenclers 6 da^lijks ondervinden<br />
7. Een blinde onderfeheidt 8 niet ' het witte<br />
van 9 het zwarte. Men moet den fchuldigen van<br />
den onfchuldigen onderfcheiden 10. De fterren, die<br />
wij wachters 11 noemen, zijn kleinere kloot en 12,<br />
welke zich bevinden bij 13 of rondom 14 groote<br />
pïaneeten. Eén der wachters beweegt zich om Venus,<br />
één om de Aarde, vier om Jupiter, en vijf<br />
qm Saturnus 15. De loop 16 van onze aarde om<br />
de zon, gefchiedt 17 in 18 driehonderd vijf-en-zestig<br />
dagen, zes uuren, en eenige minuten.<br />
4 continuer.<br />
5 malgré ace.<br />
en over de Voegwoorden. 48^<br />
kennen, da» het naast volgen de werkwoord in ééne<br />
Van beide wijzen geplaatst moet worden.<br />
Het werkwoord wordt in de bijvoegende wijze<br />
geplaatst na de voegwoorden afin que, op dat, cé<br />
moins que, ten zij, avant que, voor dat, au cas<br />
que, en cas que, in gevalle dat, malgré que, niettegenltaande,<br />
bien que, encore que, quoique, fchoon,<br />
alhoewel, de crainte que, de peur que, uit vreeze<br />
dat, jusqu'd ce que, tot dat, pofiè ou fuppofé que,<br />
vooronderfleld fat, pour que, op dat, pourvu que,<br />
mids, quelque... que, quelque,quoique, welke of wat.<br />
Jans que, zonder dat, fioit que, het zij:<br />
Zijt deugdzaam, op dat gij geacht wordet, foiez<br />
yertueax, afin que vous foïez estlmés.<br />
Gij zult het niet gelooven, ten zij ik het u verzekere,<br />
vous ne le croirez pas, a moins que je<br />
ne vous raffirme. •<br />
Ik zal het u zeggen, eer dat, of voor dat, hij<br />
kome je vous le dirai avant qifll vlenne.<br />
In gevalle hij het zegge, au cas que, olt en cat<br />
qu'il le dlfe<br />
Ik zal het, in weérwil van hem, doen, je le fe-<br />
L rat, malgré qu'il en alt.<br />
Schóón, of alhoewel, dit zo niet zij, bien que,<br />
encore que, quoique cela ne fiolt pas alnfi.<br />
Uit vreeze, dat hij er aan mogte (terven, de peur<br />
que, de crainte qu'll tien meure.<br />
Tot dat ik kome, jusqu'a ce que je vlenne.<br />
Vooronderfteld dat hij gelijk hebbe, fuppofé qu'il<br />
alt raifon.<br />
Zo hij er maar op let, pour peu, qtiil y fasfe<br />
attention.<br />
Mids dat gij zwijget, pourvu que vous vous talfez.<br />
Hoe belangrijk die tijding ook zij, quelque importante<br />
que foit cette nouvelle.<br />
Zonder dat ik hem er van. verwittige, fans que<br />
je Pen avertisfe.<br />
Jiet zij hij kome, het zij hij ga, foit qtiil vlenne,<br />
foit quil s'en aille.<br />
Hh 5
49° Over hei gebruik der bij voegende wfyze,<br />
Na de voegwoorden d moins que, fans que, enz..<br />
'plaatst men nog het ontkennende woordje ne voor<br />
het volgende werkwoord, indien men in den voorafgaanden<br />
zin ontkennender wijze fpreekt:<br />
Ik zal het niet doen, ten zij, of zonder dat gij<br />
het mij beveelet, je ne le feralpa\ a moins que.<br />
ou fans que vous ne me 1''ordonnkz.<br />
Er zijn eenige voegwoorden, als: Sinon que, f<br />
ce n'est que , deforte que, enforte que, 'tellement que ,<br />
de manlere que, die dan eens de toonende wijze,<br />
t'indicatif dan eens de bijvoegende wijze, le fubjonclif,<br />
na zich neemen.<br />
Men gebruikt de toonende wijze, wanneer men<br />
verzekeren wil, en de bijvoegende wijze, wanneer<br />
men, zonder te verzekeren, zich op eene twijfelachtige<br />
of wenfehende manier uitdrukt.<br />
De bijvoegende wijze heeft, in 't Fransch, maar<br />
twee tijden, die men noemt: den tegenwoordigen<br />
tijd der bijvoegende wijze, le préfent du fubjonctif,<br />
en den wenfehenden tijd, l'optatif, die men eigenlijk<br />
beter den onvolmaakten tijd der bijvoegende<br />
wijze zoude kunnen noemen; want de onvolmaakte<br />
tijd, die in de lesboekjes van PIERRE MARIN gevonden<br />
wordt voor den wenfehenden tijd, is in<br />
't Fransch geen tijd der bijvoegende wijze.<br />
Wanneer na een voegwoord, dat de bijvoegende<br />
wijze regeert,een toekomenden tijd gevonden wordt,<br />
zo plaatst men in 't Fransch het werkwoord in den<br />
tegenwoordigen tijd van de bijvoegende wijze:<br />
Ik twijfel zeer of hij komen zal, je doute fon<br />
qu'il vlenne.<br />
Maar vindt men, in het Nederduitsch. het werkwoord<br />
in den eerften of tweeden voorledenen, of<br />
in den onvolmaakten tijd, zo gebruikt men, in 't<br />
Fransch, den wenfehenden tijd:<br />
lk heb het gedaan, op dat hij hier niet zou komen,<br />
je Pal fait, pour qu'il ne vint pas ici.
en over de Voegwoorden. 49*<br />
In de zamengeftelde tijden lette men maar op den<br />
tijd, waarin het werkwoord hebben of zijn Haat;<br />
het voegwoord quand, al f eischi den onvolmaakten<br />
tijd, Ichoon de tegenwoordige tijd in het Nederduitsch<br />
gebruikt worde:<br />
Al wiste hij het, quand il le faurolt.<br />
Het is niet noodig aantewijzen, welke voegwoorden<br />
volltrekt altijd de toonende wijze na zich neemen,<br />
dewijl het zeker is, dat men dezelve gebruikt<br />
wanneer de bijvoegende niet vereischt wordt. *<br />
Opfeilen, betreffende het gebruik der bijvoegende<br />
wijze, en over de Voegwoorden,<br />
die dezelve regeeren.<br />
N°. r,<br />
Befleedt 1 wèl den tijd uwer jeugd, op dat gijl.<br />
eens a waardiglijk de pligten van u\v beroep %moget<br />
4 waameemen 5! Ik wenschte wel dar gij]<br />
uwen tijd beter beiteedet, dan gij doet, op dat<br />
wij geen rede 6 zouden hebben, om ul. van nalaatigheid<br />
te befchuldigen! Wij zullen u verlof 7 geever,<br />
om van daag uittegaan, op voorwaarde, dat<br />
gij morgen met uit zult gaan. Alhoewel de heerschzucht<br />
8 eene ondeugd zij, is zij echter de grondflag<br />
vceier deugden. Al 9 waart gij nog tienmaal<br />
iterker dan gij zijt, zult gij daarbij 10 niets winnen.<br />
Men zoude het u toegelhai hebben, zonde*<br />
dat gij de min (te moeite naamet. Ik heb voorgenomen<br />
n hem te fpreeken, eer dat gij het doetf Hij<br />
1 employer. 5 remplir. 9 encore que.<br />
2 un jour. 6 Rijer. 10 y<br />
3 vocation ƒ• 7 permisfion ƒ. „ réfoudre.<br />
4 pouvoir. 3 ambition ƒ.
49» Opfeilen, betreffende hef gebruik<br />
is hier geweest, eer dat ik het wist. Gij zoude<br />
niets vorderen 12, indien gij er gingt, vóór dat ik<br />
hem gelproken hadde.<br />
J2 avancer.<br />
N°. 2.<br />
Laat 1 u door uwe ouders en meesters regec»<br />
ren 2, die niets dan uw welzijn beoogen, tot dat<br />
gijl. in ltaat zijt om u zeiven te heftuuren 3. Leert<br />
Uwe lesfen van buiten 4 zonder fouten, op dat de<br />
meester u achte en u beminne. Wij zullen het<br />
doen, mits hij het ons gebiede 5, maar al 6 gebood<br />
hij bet u, geloof ik echter niet, dat gij het<br />
doen zoudet. Ik mérkte 7 wel, wat hij wilde, eer<br />
hij mij zijne meening % zeide. Ik twijfel daaraan 9<br />
niet, mits dat het geen gij mij zegt, waar zij. Hij<br />
heeft ons het g*heim- toevertrouwd 10, mits dat wij<br />
wisten te zwijgen. Wij zouden het u niet zeggen,<br />
al 11 zoudt gij ons honderd guldens willen geeven.<br />
Oyrus zeide, dat men niet waardig was te gebieden<br />
12, ten zij men beter ware dan de geenen,aan<br />
wie men bevelen geeft 12.<br />
% laisfer. 5 ordonner. 9 en.<br />
i» gouverner. 6 quand. 10 confièr.<br />
3 lè conduire. 7 (èntir. n encore que.<br />
4 par coeur. 8 penfée ƒ. 12 commander n<br />
quelqu'un.<br />
Berisp nooit een' ander', ten zij gij het beter weetet.<br />
Ik zou het nooit gedaan hebben, ten zij fneo<br />
mij daartoe gedwongen hadde. Wij hebben onzen<br />
pligt gedaan, zonder dat gij ons daartoe gedwetfgen<br />
1 hebbet. Wij zouden den weg wel gevonden<br />
hebben, zonder dat gij de Kïoeite genomen<br />
jt forens.
der bijvoegende wijze, enz.<br />
fladder., ons dien te wijzen. Gij zult het niet randen<br />
2, zonder dat wij het u zeggen. Ik zal het<br />
gewis doen, ten zij gij mij bewijzet, dat ik ongelijk<br />
heb. Het J>ast 3 niet aan kinders te fpreeken,<br />
eer men hen ondervraage. Gij hebt dikwijls gefproken,<br />
zonder dat wij u ondervraagd hebben.<br />
Het past den leerling niet zijne plaats te verhaten<br />
4, eer men hem roepe. Zou het niet des meesters<br />
-pligt zijn, den leerling de eerlie grondregelen<br />
5 der taaie te leeren 6, eer hij hen iet gave overtezetten.<br />
•2 deviner. 4 quiter. 6 ênfeigner,<br />
3 il sonvient dat. s princpe «r.<br />
Jtk zal mij op u niet vertrouwen 1, voor en aleer 2.<br />
gij mij niet van de oprechtheid uwer vriendfchap"<br />
overtuigd zult hebben. Wij wisfen wel, wat hij<br />
te zeggen had, eer gij kwaamt. Gij zoudt « niet<br />
? ered hebben 3, ten zij wij hier gekomen waren.<br />
_k zal niet gelooven, dat hij zo veel verflands heeft,<br />
ten zij ik er bewijzen van hebbe. Wanneer gij in<br />
Holland zijn zult, verzoek ik u ons ten fpoedigfien<br />
4 te fcürijven, op dat wij van alles onderricht $<br />
kunnen zijn. Ik beloof het u, mits ik daanoe den<br />
tijd hebbe, op voorwaarde, dat gij ons telkens met<br />
een antwoord vereeren zult. Ik ben verzekerd,<br />
dat hij komen zal, het zij het regene, het zij het<br />
mooi weèr zij. De partij 6 zal doorgaan - , hij kome<br />
of kome niet. Wij zullen het gefchenk aanbier.<br />
den, het zij hij het weigere, het zij hij het aanneeme<br />
8.<br />
1 fe fier dat. 4 au plutót. 7 fe faire.<br />
2 avant que. 5 inflruit. 8 accepten.<br />
% fe tirer d'affaire. 6 partie ƒ.
494 Opfeilen, betreffende het gebruik<br />
N°. 5.<br />
Er legt mij weinig aan gelegen 1, mits de waaren2<br />
goed zijn. Maak /laat 3 op mij, in gevalle<br />
ik het doen kan. Zoudt gij niet wèl doen te wachten,<br />
tot dat men u kwame roepen? Spreek er met<br />
mijnen oom over, op dat hij voor mij een goed<br />
woord doe 4. Ik zal u niets verbergen, mits gij<br />
mij beloovet te zwijgen. Wij zullen op (taanden<br />
voet doen, wat men ons gebiedt, op dat men niet<br />
over ons klagtig valle 5. Uwe ouders zullen noch<br />
de moeite, noch de onkosten ontzien 6, mits gij<br />
vorderet 7. Men gaf u veele fchriften te maaken,<br />
op dat gij binnen kort wèl zoudet leeren fchrijven.<br />
Hij zal niet naar fchool gaan, ten zij men het hem<br />
beveele Gedraag u 8 dusdaniglijk, dat gij de achting<br />
der welmeenende lieden 9 verdient.<br />
ï peu m'importe. 4 intercéder. 7 profiter<br />
2 marchandife ƒ. 5 fe plaindre gén. 8 fe comporter<br />
3 compter. 6 ménager. 9 gens de bien ?J.<br />
N°. 6.<br />
Hij heeft zich zodaniglijk gedragen, dat hij zich<br />
de verfoejing der deugdzaame lieden op den hals gehaald<br />
heeft 1. Alvoorens 2 iet te onderneemen<br />
neemt dusdaniglijk uwe maatregelen 3, dat gij u<br />
zei ven niets te verwijten hebt, zo gij niet komt<br />
te flaagen 4. Gij hebt regte maatregelen genomen,<br />
zo dat 5 gij u niets te verwijten 6 zult hebben<br />
, zo gij niet verkrijgt 7 b*t geen gij begeert.<br />
Zij hebben hun werk wèl gemaakt, zo dat 5 de<br />
meester meer reden 8 gehad heeft hen te prijzen,<br />
1 s'attirer. 4 réusfir. 7 obtenir.<br />
2 avant de. 5 enforte que. • 8 fujet<br />
3 mefure ƒ. 6 reprocher.
der bijvoegende wijze, enz. '495<br />
dan hen te bekijven. Gijl. gedraagt u fomtijds zodaniglijk,<br />
dat de meester genoodzaakt is ul. te bekijven.<br />
Ik wenschte wel, dat gijl, u zodaniglijk<br />
gtódroeget, dat uwe ouders de onkosten niet beklaagden<br />
9, die zij voor u doen!<br />
9 regretter.<br />
N°. 7.<br />
Gij zondigt nog dusdaniglijk tegen de voorgaande<br />
i regelen, dat ik genoodzaakt zal zijn op nieuw a<br />
weder te beginnen 3, in gevalle gij niet oplettender<br />
zijt, dan gij tot nog toe geweest zijt. Wij zullen<br />
onzen pligt dusdaniglijk waarneemen 4, dat ieder<br />
genoodzaakt zal zijn te zeggen, dat wij braave en<br />
naarftige leerlingen zijn. Mijn werk zal zo even 5<br />
gemaakt zijn, zo dat ik alsdan 6 met u zal kunnen<br />
uitgaan Ik zal er gaan, op dat 7 men niet zegge,<br />
dat de bevreesdheid mij wederhoudt; maar vooronderfteld,<br />
dat die lieden mij gelijk gaven 8, zeg mij<br />
dan, wat voordeel ik er van haaien 9 zal. Gij<br />
zoudt mij dienst doen, indien gij die zaak afdeedet<br />
10, zonder dat ik mij daarmede zou moeten<br />
öemoejen.<br />
I précédent,<br />
a de nouveau.<br />
3 recommencer.<br />
4 retnplir.<br />
5 bientöt.<br />
6 alors<br />
7 puurque.<br />
XXXV. R E G E L .<br />
8 donner railbn.<br />
9 remporter.<br />
10 terminer. rs:I<br />
Wanneer men que gebruikt in plaats van de voegwoorden<br />
fi, d moinsque, avantque, dèsque, ausfitê'tque,<br />
fiottque, quoique, afinque, fiansque en de ce<br />
que, zo wordt het volgende werkwoord in de bijvoegende<br />
wijze geplaatst; bij voorbeeld: • *
gfjjjjj Opfeilen, betreffende het gebruik<br />
Zo dat gebeurt eu ik het merke, f cela arrivé<br />
et que je m'en appergolve ; is even als of er<br />
ftoude: zo dat gebeurt en zo ik het merk.<br />
Ik zou liet niet doen, ten zij gij het begeerdet<br />
en hij hét toeftemde, je ne le fcrois pas, a<br />
moinsque vous ne le voulusfez et qu'il n'y confentlt;<br />
het is als of er ftonde: en tén zij hij het<br />
toeftemde.<br />
Ik zal hier zijn, eer dat fiij kome of het weeté,<br />
je ferai ici, avantqu'il vlenne ou qu'il le fache;<br />
om te zeggen: of eer dat hij het weete,> eri<br />
zo met de overigen.<br />
N°. 8.<br />
Indien gij de gefchiedenis leest, en eenen vorst<br />
zoekt te gelijk i van het fortuin begurtfligd 2 ert<br />
vervolgd 3, zult gij dien vinden in den perfoon van<br />
den Keizer Hendrik den vierden. Epaminondas, in<br />
het gevecht 4 van Mantinea 5 gekwetst 6 zijnde;<br />
heeft ha faal 7 uit zijne won.ie niet willen laaten<br />
rukken 8, voor dat 9 hij de tijding van de overwinning<br />
gekregen had. Scipio Emilianus 10 hield<br />
niets vooi zich zeiven ever if, fchoon hij de meester<br />
van Carthago 12 geweest ware, en hij zijne<br />
krijgskrachten, meer nan eenig 13 ander veldheer $<br />
verrijkt hadde 14. Zodra 15 da' gebeurde 16, en<br />
hij mij naar de reden 17 vroeg, antwoordde 18 ik<br />
hem* dat ik er niets van wist. Ik zeg her u, op<br />
dat gij het weeten en op uwe hoede zijn zult 19^<br />
Gij zoudt het moeten wee f|j<br />
n zonder dat ik het<br />
fc zeide, of u daarvour' waarfchouwde 20.<br />
i ég-ilemenf.<br />
£ favorifé.<br />
g perfécuré.<br />
4 haiaille ƒ.<br />
£ Mantifiée.<br />
6 blesfèr.<br />
7 fer m.<br />
8 a r<br />
ncher.. 15 ausfifötque.<br />
9 que. 16 arriver 2 pr.<br />
ïo Scipïrh Emilien. 17 faifon/.<br />
1 r )^rd( r 1 pr. 18 2 prét<br />
12 Carthage. 19 étre fur les gar<br />
13 aucm<br />
des.<br />
14 earichire 20 averrir, gén de<br />
la chofe
'der bijvoegende wijze, iiïti<br />
PT. 9.<br />
49?<br />
Ik zou wel gewenscht hebben; dat deeze zaak<br />
ren anderen 1 genomen hadde, ten zii gij andere<br />
inzichten; en behendigheid 2 èn voorzichtigheid<br />
genoeg hebbet om uw oogmerk te bereiken 3.<br />
?wc7z 4 die zaak- bejlist was 5, en ik zag, dat er<br />
Èiets meer aan té doen was, heb ik gemeend, dat<br />
ik wèl zou doen mij daarvan te onthouden;, Zo<br />
dra hij mij gezegd had, dat hij komen zou, en hij<br />
ttij tevens verzekerde, dat zijn broeder met hem<br />
komen zou, heb ik geen oogenblik willen toeven<br />
óm u daar kennis van te geeven. Ik zal in mijn<br />
befluit volharden 6, op dat men mij niet van ligtzinnigheid<br />
7 befchuldige, en men niet zegge, dat<br />
i'k onbezonnen 8 gehandeld heb 9. Ik ben verwonderd<br />
10, dat gij u niet' hebt laaten 11 aandienen<br />
12, en dat gij inkomt 13 zonder te groeten.<br />
1 tournure /. 6 per'fister. 10 s'étonnsr.<br />
2 habileté ƒ. 7 ,'égéreté ƒ. 11 faire.<br />
3 atreindrè. 8 en étourdi/. 12 annonces<br />
4 dèsque. 9 agir. 13 entrer.<br />
5 2 prét.<br />
XXXVI. R È G E ïi.<br />
Zodra men met eenige twijfeling fpreekt, en het<br />
eerfte werkwoord ondervraagender wijze wordt<br />
voorgefteld, plaatst men het tweede werkwoord<br />
hl de bijvoegende wijze; het zelfde gebeurt, wanneer<br />
het eerfte werkwoord fi voor zich heeft, of<br />
van het ontkennende woordje ne verzeld is; pij<br />
voorbeeld?<br />
Meent gij, dat hij boosaartig genoeg is om mij<br />
nadeel te doen ? croyez vous, qtPil foit asfez,<br />
fiféchant pour mei faire du tort.<br />
n
Opfi'ellen, betreffende het gebruik<br />
Ik geloof niet, dat men een groot man kan zijn,<br />
zonder groote deugden te bezitten, je ne crois<br />
pas qWon puisfe être un grand homme, fi Von<br />
tfa pas de grandes vertus.<br />
Indien ik geweeten hadde, dat gij niet zoudt gekomen<br />
zijn, fi j'avois ju, que vous ne fusfiez<br />
pas venu.<br />
Maar wanneer men vastlijk verzekert, gebruikt<br />
men de toonende wijze:<br />
Denkt gij, dat hij niet rijker is dan ik? crotez<br />
vous, qu'it n'est pas plus riche que moi?<br />
Zo gij overtuigd zijt, dat hij gelijk heeft, fi vous'<br />
et es perfuadéy qu'll a rai fon.<br />
Que regeert ook de bijvoegende wijze in de ge.<br />
biedende fpreekwijzen.<br />
N°. IQ.<br />
Meent gij, dat een eerlijk man achtenswaardiger i<br />
is, dan een fchelm? Meent gij, dat men geleerd<br />
wordt, zonder met orde 2 te ltudeeren? Ik geloof<br />
niet, dat er waare vriendfehap zijn kan tusfehen 3<br />
perfoonen, die niet deugdzaam zijn. Indien ik verzekerd<br />
ware, dat hij van daag niet komerf zou,<br />
zou ik weder aan mijne bezigheden gaan 4. Indien<br />
gij overtuigd zijt, dat hij een eerlijk man is, en<br />
dat hij uw welzijn begeert 5, zo volg zijne raadgeevingen.<br />
Men zegge, wat men zal willen, ik<br />
ben van het tegendeel 6 overtuigd. Laat ik doen,<br />
wat ik zal kunnen, ik zal hem nooit van denkb"<br />
ld doen veranderen. Laaten zij hier komen,<br />
indien zij ons nog iet anders hebben te zeggen,<br />
Laat hij heen gaan 7, op dat hij niet hoore, wat<br />
wij zeggen.<br />
1 estimable. 4 retourner. 6 contraire<br />
2 méthode. 5 vouloir, 7 s'en aller.<br />
3 emre.
der bijvoegende wijze, enz. -405<br />
XXXVII. R E G E L .<br />
, De opzichtlijke voornaamwoorden »«, dont.<br />
ie quel, enz., regeeren de bijvoegende wijze<br />
• Voor eerst» wanneer er een adje£lif vooraf gaat,<br />
dat » den fuperlatlf ftaat, of wel eene onder'<br />
vraaging.<br />
Ten tweeden, wanneer men, door het Werkwoord,<br />
dat op den fuperlatlf volgt, zonder te verzekeren,<br />
eenen wensch, eeue voorwaarde, iet twijfelachtigs<br />
of toekomends uitdrukt:<br />
De beste getuigenis, die men hebben kan. is die<br />
van een zuiver gewiste, le meilleur témóignage<br />
qu on puhfe avoir, Pest celui (Vune bonne con-<br />
Jcience.<br />
Wie is de man, die mij zal kunnen verzekeren,<br />
dat de zaak zodanig is? quel est Phomme, qui<br />
puisfe m asfurer que la chofe est telle ?<br />
Het opzichtlijke voornaamwoord qui, 'enz., de<br />
woorden niemand, geen, niets, voor zich hebbende,<br />
regeert de bijvoegende wijze:<br />
Er is niemand, die het weete, il n"y a perfonne.<br />
qui le fache.<br />
Er is geen gevaar; of ik heb er aan bloot g e.<br />
fteld geweest., il rfy a point de danger oü, au<br />
quel fe n'aie été expofé.<br />
Ik zie niets dat mij behoeve te verfchrikken j*<br />
ne vois rien, qui doive nfeffraler. '<br />
lk heb er geen' gezien, die bij deezen te vergelijken<br />
zij, je rfen ai vu aucun qui foit cemparable<br />
a celui- ei.<br />
Quelque... que. quoi-què, en tout que, hebben omtrent<br />
dfzelfde betekenis; echter regeeren de twee<br />
eerften de oijvoegende wijze; tout que, in tegendeel,<br />
eischt de toonende wijze:<br />
li 2
$co Over het gebruik der bijvoegende wijze,.<br />
Hoe gek liïj ook is, tout fot qu'il est.<br />
Hoe billijk uwe klagten'ook zijn, toutes justes'<br />
que font vos plainfes.<br />
Hoe groot het huis ook zij, quelque grande que<br />
foit la maifon.<br />
NB. Men merke wèl aan, dat het adjectif altijd<br />
tusfehen quelque en que, • of tusfehen fout<br />
en que flaan moet.<br />
Wat gij er ook van 'zegget, quoi que vous en<br />
difiez.<br />
Wanneer er een adjectif ftaat tusfehen quelque en<br />
que, dan is quelque niet verbuigbaar, en aan geen<br />
geflacht of getal gebonden:<br />
Hoe groot de huizen ook zijn, quelque grandes<br />
que foient les maifons.<br />
Maar quelque is verbuigbaar, en aan gedacht en<br />
getal onderhevig, zodra er een fubfiantif tusfehen<br />
beiden ftaat, daar quelque zich naar fchikt:<br />
Welke rijkdommen gij ook hebbet, quelques rlchesfes<br />
que vous aiez.<br />
Om kort te gaan, quelque-que, in de betekenis<br />
van hoe ook, is onverbuigbaar; maar in tegendeel<br />
is het verbuigbaar, wanneer het betekent wie ook,<br />
wat ook, of welke ook.<br />
Hoedanig wordt, in 't Fransch, overgezet door<br />
quel-que, queis-que, quelle-que, of quelles-que, en dit<br />
voornaamwoord neemt het zelfde getal en geilacht<br />
aan, als het fubfiantif, daar het op ziet, en het<br />
tusfehen beiden ftaande werkwoord wordt in de<br />
bijvoegende wijze geplaatst:<br />
Hoedanig uw beroep ook zij, quelle-que foit vetrr<br />
vecation.
en over de Voegwoorden. §QI<br />
* Het NeJe»duitfeIie woordje of wordt door het opzichtlijke<br />
voornaamwoord qui,enz. /overgezet,wanneer<br />
er, in ae voorafgaande fpreekwijze/ gevonden<br />
wordt één der woordjes geen, niemand, niets, en<br />
het volgende werkwoord moet in de bijvoegende<br />
wijze geplaatst worden:<br />
Er is geen mensch, of hij is ftervelijk, il n'y a<br />
point d''homme, qui ne foit mortel.<br />
Jk heb niets, of het is tot uwen dienst, je it'ai<br />
rien, qui ne foit d votre fervice.<br />
Er is geen boek, of hij heeft het gelezen, il n'y<br />
a point de livres, qu'il n'alt lu.<br />
In de twee eerfte fpreekwijzen worden of hij en<br />
«ƒ het door qui overgezet, om dat hij en het noemers<br />
zijn van het volgende werkwoord, en tevens<br />
opzicht hebben op de voorgaande woorden mensch<br />
en niets.<br />
In de derde fpreekwijze wordt of het deor que<br />
•overgezet, om dat het geregeerd wordt van het<br />
werkwoord gelezen.<br />
Indien des de noemer van het tweede werkwoord<br />
geen opzicht heeft op het voorgaande, zo hangt<br />
het opzichtlijke voornaamwoord af van het laatfte<br />
werkwoord, en wordt of in den gènitif of ablatif,<br />
of in den datif al accufatifgeplaatst:<br />
Ik heb niets gezegd, of hij heeft er mij van gefproken,<br />
je n'ai rien dit, dont il ne m'ait parlé.<br />
Er is geen mensch, of hij heeft er de zaak aan<br />
verhaald, // n'y a perfonne, d qui il n'ait ra.<br />
conté 1'affaire.<br />
Er is niets, of hij kan het doen, il n'y a rien,<br />
. qu'il ne puisje faire.<br />
Of wordt ook door que overgezet, wanneer zulks<br />
door fans que zou hebben kunnen gefchieden:<br />
Er is geen gevaar, of hij ftort er zich in, // n'y<br />
fi point de péril, qu'il ne s'y plonge.<br />
Ü 3
Soi Opfeilen, betreffende het gebruik<br />
Men zou ook kunnen zeggen: fans qu'il ne sH<br />
plonge.<br />
1<br />
Ook ziet men uit al het voorgaande, dat men ne<br />
by het tweede werkwoord plaatst, indien men voor-'<br />
at ontkennender wijze gefproken heeft.<br />
De beste fioet i die een vorst heeft, is, het hart<br />
zijner onderdaanen. Welke dwaas i is er, die verzekerd<br />
is, al ware 3 hij in den bloei 4 van zijne<br />
jaaren 5, dat hij tot aan den avond leeven zal.<br />
.ten mensch, die geene vrienden heeft, vindt niemand<br />
op wien hij ftaat kan maaken 6, en van wien<br />
hij reden 7 heefc bijftand te verwachten. Hij<br />
?s de grootfte dwaas, dien ik ken/ne. Zij is het<br />
hoyaardigfte fchepzel, dat men ooit gezien hebbe.<br />
Hoe 8 wijs hij ook zif, hij is niet in ftaat om er<br />
op te antwoorden. Rome, altijd vast 9 in haare<br />
grondheginzelen 10, had het oor voor hunne klagten<br />
gefloten 11, hoe 12 billijk 13 dezelve ook waren.<br />
Wat hij er ook van moae zeggen, zal hij<br />
iiooit m ftaat zijn mij te doen zien, "dat ik oneelijk<br />
heb.<br />
6<br />
1 cortége m. 6 compter. 10 principe m.<br />
2 inienfé, 7 lieu. t l fermé dat.<br />
3 encore que. 8 tout...que. ' 12 quelque... que.<br />
4 fleur/. 9 ferme. 13 juste.<br />
5 age m.<br />
N°. 12.<br />
Er ligt ons weinig aan gelegen, wat befluit gij<br />
genomen hebbet. Welke rijkdommen gij ook hebbet,<br />
en welke voorrechten gij ook geniet", zult gij niet<br />
gelukkig zijn, indien gij uwe hartstochten niet weet<br />
te beteugelen 1. Hoe verlicht en bekwaam wij ook<br />
; répnmer.
der bijvoegende wijze, enz. 503<br />
sijn, laaten wij niet op onze kundigheden roewen<br />
2. Nooit zal hij te vrede zijn, tot welken trap<br />
van eer men hem verhefe 3 Hoe verfchillend en<br />
hoe tegenfïrijdig ook alle de volken der aarde door<br />
hunnen aart, door hunne zeden en geneigdheden<br />
zijn, komen zij echter allen overeen 4 in een dénig<br />
en voornaam punt, naamlijk in het innerlijke 5 gevoel<br />
6 van eene eerbewijzing, aan het Opperwezen<br />
verfchuldigd 7. Men moet gcduuriglijk aan God<br />
denken, in welke omftandigheden men zich ook bevinde.<br />
Er is nog eenig hulpmiddel, hoe groot zijne<br />
elende ook zij.<br />
3 fe vanter gén. 4 s-accorder. 6 (èntiment m.<br />
3 élever dat. van de 5 intérieur. 7 dü.<br />
zaak waartoe.<br />
N°. I 3.<br />
Hoedanig ook uwe geboorte 1 en uwe waardigheden<br />
zijn, moet gij niemand verachten. Een tijtel2 %<br />
hoedanig die ook zij, is niets, indien de geenen,<br />
die denzelven voeren 3, niet groot door hen zeiven<br />
zijn. Hoedanig de middelen ook zijn, die hij aanwendt<br />
4, zal hij nooit flaageu. Hoe goed de<br />
meester ook zij, hij zal nooit toelaaten, dat gij<br />
ilechte dingen doet. Er is geen mensch, of hij<br />
kan zich uit de nooddruft 5 redden 6, ten zij hij<br />
buiten ftaat zij te werken. Ik ken niemand, of<br />
hij heeft gebreken. Er zal geen werk zijn , of het<br />
zal berispers 7 vinden. Ër zijn geene gevaaren, of<br />
hij heeft ze getart 8. Wij hebben niets gezien, of<br />
wij hebben er van gefproken. Er zijn geene wellustigheden<br />
9, of hij heeft er zich aan overgegeven<br />
10.<br />
1 naisfance/. 5 indigence ƒ. g braver.<br />
2 titre m. 6 fe tirer. 9 volupté/.<br />
3 porter. 7 cenfeur f». 10 fe Jivrer dat.<br />
4 emploïer.<br />
Ii 4
504 Over het gebruik der bijvoegende wijze,<br />
XXXVIII. R E G E L .<br />
Het voegwoord que regeert de bijvoegende wiize<br />
na de werkwoorden rouloir, willen, exiger ei-'<br />
lenen demander, vraagen, vorderen, fouhaiter,<br />
Wenfcheu, défrer, hegeeren, verlangen, cmpêcher,<br />
Deietten, déjendre, verbieden, permettre, toeflaan<br />
ordonnex, commander, beveelen, gebieden, avoir<br />
pin, jaire en forte, zorg draagen, attendre, wachten,<br />
prter, bidden, Ilfuffit, het is genoeg, il faut,<br />
men moet, men is verpligt, ils'enfaut, het fcheelt,<br />
tl est tems,, het is tijd; en doorgaands na het onperloonhjke<br />
werkwoord U est, wanneer het een ad*<br />
jccttf bij zich heeft:<br />
Je veux que vous y alliez, ik wil, ik begeer dat<br />
gij er gaat.-<br />
b<br />
yexige,je demande je fouhahe, je dé f re que cela<br />
je fasfe ikeisch, ik vorder, ik wensch, ik<br />
^ begeer dat dit gelchiedc. *<br />
fè feraitout ce que je pourrai pour empécher au'il<br />
• ne-vtenne,, ik zal mijn uiterlte best aanwenden<br />
om te beletten dat hij hier kome.<br />
Ne permettez pas qu'on forte, 11a niet toe dat men<br />
uitga. r '•'<br />
Le maltre, commande et ordonne qu'on f ta'Te de<br />
nieester gebiedt, beveelt dat men zal zwijgen<br />
Atezjain, falies en forte, qu'on ne fen apfercoh.e<br />
pas, draag zorg, dat men het niet merke<br />
Attendez qne je jbrte avec vous, wacht, ik zal met<br />
u uitgaan. * ^<br />
Jeprie Dieu, qu'il vous bénis fe, ik bid God, dat<br />
hij u zegene. • ' ,<br />
Ilfuffit, que nous lui aiotss fait voir het is genoe"dat<br />
wij hem aangetoond hebben.<br />
b ><br />
II faut, qu'on s'abftlenne du vice, men moet zich<br />
van. de ondeugd aYhouden. '<br />
27 s'en faut beaucoup, qu'il foit riche, liet fcheelt<br />
veel, dat hij rijk zij.
en over de Voegwoorden. 505<br />
It est tems qu'on vous le dife, het is tijd dat mea<br />
het u zegge.<br />
// est nécesfaire, que je Fen avertisfe, het is noo<br />
dig, dat ik hem daarvan verwittige.<br />
Men ziet uit het voorgaande, dat het tweede<br />
•werkwoord ne voor zich neemt, wanneer het eerfte<br />
werkwoord empêcher het voegwoord mie bii zich<br />
heeft.<br />
Het werkwoord twijfelen, douter, neemt in het<br />
Nederduitsch of, en in 't Fransch que na zich. dat<br />
de bijvoegende wijze regeert:<br />
Ik twijfel, of hij, zonder uwen bijftand, zich<br />
zou gered hebben 1. je doute, qu'il etit réusfi<br />
fins votre fecours!<br />
Heeft het werkwoord twijfelen een ontkenningswoordje<br />
bij zich,"zo moet het tweede werkwoord<br />
dat in de bijvoegende wijze ftaat, ook ontkennenper<br />
wijze uitgedrukt worden:<br />
Ik twijfel niet, of gij zult goed gezelfchap hebben,<br />
je ne doute pas, que vous n'ayez bonne<br />
compagnie.<br />
'Indien men verzekerender wijze fpreekt, zo wordt<br />
of na twijfelen ook wel door fi overgezet, en het<br />
volgende werkwoord in de toonende wijze geplaatst:<br />
Ik twijfel, of hij komen zal of niet: je doute, s'il<br />
viendra ou non.<br />
Het werkwoord vreezen, craindre, avoir peur.<br />
het voegwoord que na zich neemende, zo moet het<br />
volgende werkwoord ook in de bijvoegende wijze<br />
'flaan-, en het ontkennings-woordje ne voor zich<br />
hebben, wanneer men verzekerender wijze fpreektpij<br />
voorbeeld:<br />
Ik vrees dat het regenen zal, je crains qu'il ne<br />
• pleuve.<br />
Ii 5<br />
J
5o6 Over het gebruik der bijvoegende wijze,<br />
Ik was beducht, dat u een ongeluk mogt overkomen,<br />
j'avois peur, qu'il ne vous arrivdt un<br />
malheur.<br />
Maar wanneer men met zulk een werkwoord óntkennender<br />
wijze fpreeken wil, dan voegt men er<br />
nog pas, point, rien, perfonne, jamais, plus, que,<br />
of iet dergelijks bij; bij voorbeeld:<br />
lk vrees, dat het morgen geen mooi weêr zijn<br />
zal, je crains, qu'il ne fasfe pas beau tems<br />
demain.<br />
Ik vrees, dat niemand komen zal, je crains, que<br />
perfonne ne vlenne.<br />
Ik vrees , dat hij er niets aan doen zal, je crains,<br />
qu'il rfen fasfe rien. '<br />
Ik vrees, dat hij geen geld hebben zal, je crains,<br />
qu'il n'ait point d'argent.<br />
Ik vrees, dat hij nooit rijk zal worden, je crains,<br />
qu'il ne devienne jamals riche.<br />
Ik vrees, dat hij er niet meer van zal hebben,<br />
je crains., qu'il n'en ait plus.<br />
Ik vrees, dat hij niet dan laat komen zal, je<br />
crains, qu'il ne vlenne que tard.<br />
Zo is het ook met de voegwoorden de peur que,<br />
de crainte que gelegen:<br />
Uit vreeze, dat hij hier kome, de peur, de crainte<br />
qu'il ne vlenne ici.<br />
Uit vreeze, dat hij het niet doe, de peur, de<br />
crainte qu'il ne le fasfe pas.<br />
Doch indien het werkwoord vreezen, of het voegwoord<br />
uit vreeze, de onbepaalde wijze, F Infinitif,<br />
na zich neemt, zo fchikt zich 't Fransch naar<br />
het Nederduitsch:<br />
Hij vreest te moeten bukken, // craint de devoir<br />
plier.
eu ever de Voegwoorden, gof<br />
Ik vrees, niet te kunnen komen, je crains de ne<br />
pas pouvoir venir.<br />
Aangaande het werkwoord moeten, dient nog aangemerkt<br />
te worden, dat het door il faut overgezet<br />
wordt, wanneer het eenen pligt te kennen geelt.<br />
Moeten betekent devoir, wanneer er eene volltrek-<br />
wor" 0<br />
^^ 1<br />
^<br />
1 1<br />
f d W a n g t C k e n n e n<br />
^ °<br />
8 e<br />
g8yen<br />
Men moet de deugd betrachten, il fat» pratiquer<br />
la vertu. *<br />
Ik moet u zeggen, il faut que je vous dife.<br />
Hij moet zwijgen, il dolt Je taire.<br />
Wanneer het werkwoord moeten door il faut que<br />
overgezet wordt, zo plaatst men deszelfs noemer<br />
achter que, en het volgende werkwoord in de bijvoegende<br />
wijze:<br />
Men moet den godsdienst eerbiedigen, il faut<br />
qu on respette la réllgion, of // faut respe&er.<br />
Die zaak moest anders zijn, il faudroit. que h<br />
chofe fut tout autre.<br />
Volgt er de onbepaalde wijze op, zo wordt echter<br />
de noemer achter aan gezet:<br />
Gij moet u daar niet mede bemoejen, il ne faut<br />
pas vous en mêler.<br />
m , 4.<br />
De ouders en meesters willen; dat de kinders<br />
hun gehoorzaam zijn zullen. Ik wenschte wel<br />
dat mijne leerlingen nooit reden aan den meester<br />
gaven, om over het tegendeel te klaagen! Het is<br />
noodig, dat de geene, die fpreekt, ziek verf aan-
5o8 Opfeilen,- betreffende het gebruik<br />
haar maake i voor de geenen, die naar hem luisteren<br />
a, en dat de geene, die fchrijft, van voorneemen<br />
zij 3 zich te doen bevatten 4 van de geenen,<br />
die zijne werken' zullen kezen. Het is genoeg 5,<br />
dat een bekwaam 6 mensch niets verzuimd hebbe,<br />
om eene onderneming te doen gelukken; de kwaa.<br />
de uitflag 7 moet 8 zijne verdienften niet verminderen.<br />
Ik w'ensch roet al mijn hart, dat dit gebeure;<br />
maar ik vrees , dat men u zal misleid hebben l<br />
1 fe mettre a la 3 avoir desfein, 6 habile.<br />
portée gén. 4 comprendre. '7 fuccès m.<br />
2 écouter ace. 5 il fuffit. 8 il faut.<br />
N°. 15.<br />
Uw vader wil, dat gij alleen naar binten zult<br />
gaan; maar uwe moeder zal nooit toelaaten, dat<br />
gij zonder mij gaat, uit vreeze, dat u eenig ongeluk<br />
op weg overkome 1. Ik zal wachten, tot dat a<br />
gij gereed zijt om met ons te gaan. Ik wenschte<br />
wel, dat gij den man gezien, en dat gij hem gei'proken<br />
haddet! ik twijfel niet, of zijne redeneenngen<br />
zouden u behaagd hebben. Ik ben verwonderd<br />
3, dat gij niet begrijpt het geen ik u gisteren<br />
gezegd heb. Het is tijd, dat ik mij duidelijker<br />
verklaare. Mij dunkt, dat het tijd is, dat ik ga.<br />
Wij wilden nooit, dat uwe daaden uwe woorden<br />
tegenfpraken 4. Wij zullen zorgen 5, dat men u<br />
toefta te gaan en te komen, zo dikwijls het u behaagen<br />
zal, mids gij deeze goedheid niet misbruiket 6,<br />
1 arriver. 3 s'étonner. 5 avoir foin.<br />
a que. 4 démentir. 6 abufer gm.<br />
N°. 16.<br />
Het is droevig 1, dat eene fchoone begaafdheid 2,<br />
i facbeux. 2 talent m.
der bijvoegende wijze, enz. $0$<br />
door de haatelijkfte aller ondeugden bevlekt geweest<br />
is. Het was noodig, dat ik u met mijne raadgeevingen<br />
bijftond 3, op dat gij u niet in de gtootfte<br />
elende zoudet dompelen. Het is goed, dat wij t'huis<br />
zijn, want het begint te jlormen 4. Het is niet mo*<br />
gelijk, dat dit gebeure, zonder dat ik mij daarmede<br />
bemoeje. Zou het niet noodzaaklijk zijn, dat gij<br />
de regels, die wij doorgelopen 5 hebben, wèl begreept,-<br />
eer wij tot anderen overgingen 6. Ik twijfel<br />
geenzins, of ieder, die wèl denkt, zal van het<br />
zelfde gevoelen zijn, en ik vrees, dat gij veel zult<br />
vergeten hebben. Het is onmogelijk, dat een kwaa*<br />
de boom goede vruchten voordbrenge.<br />
3 asfister, gén. vm 4 faire gros tems. S pasfer dat. ;<br />
de zaak. 5 parcourues.<br />
N?. 17.<br />
Het is wonderlijk, dat gij u mengt \ in jfttafcérTj<br />
daar gij de minfte kennis niet van hebt. Het is<br />
mogelijk', dat gij mijnen broeder ontmoet hebt. Ik<br />
vrees, dat gij u zult bedrogen hebben. Het is zeker,<br />
dat hij van de morgen niet wèl was 2, en dat<br />
zijne onpaslijkheid hem het befluit bad doen neemen<br />
om t'huis te blijven. Het is waar, dat hij dit<br />
befluit genomen had, maar hij heeft zich weêr bedacht<br />
3. Ik geloof niet, dat hij van de fierkfien 4<br />
is. Zou het waar of valsch zijn , dat de Heer N.<br />
den voorledenen nacht vertrokken is, zonder affcheld<br />
te neemen 5. Het is zeker, dat. zijne zaaken<br />
zeer verward 6 waren. Het is te verwonderen<br />
7, dat het publiek het niet bij tljds 8 gemerkt<br />
heeft 9.<br />
1 s'ingérer.<br />
2 fe porter mal.<br />
3 fe ravifèr.<br />
4 vigonreux.<br />
5 dire adieu,<br />
6 délabré.<br />
7 étonnant.<br />
8 a tems.<br />
9 s'appercevoif génl,
£io Opfeilen, betreffende het gebruik<br />
N°. 18.<br />
Ik heb altijd getwijfeld, of dit huwlijk plaats zou<br />
hebben i. Wij twijfelen, of uw broeder, zonder!<br />
uwen bijftahd, in zijn voorneemen zou geflaagd a<br />
hebben. Ik twijfel niet, indien gij daar 3 uw verblijf<br />
gaat houden, of gij zult goeden wijn hebben,<br />
en wèl onthaald 4 worden; maar ik twijfel ook<br />
niet, of gij zult verpligt zijn wèl te betaalen. Ik<br />
twijfel, of hij komen zal dan niet. Ik twijfel, of<br />
wij goed weêr zullen hebben of niet. Ik vrees,<br />
dat het regenen zal. Wij vreesden, dat niemand<br />
komen zou. Ik heb gevreesd, u in uwe bezigheden<br />
teflooren 5. Ik was beducht, dat eenig ongeluk<br />
u' mogte overgekomen zijn. Wij zouden hem<br />
wel geld leenen, maar wij vreezen, dat hij het ons»<br />
nooit zal wedergeeven.<br />
I avoir lieu. 3 IS. 5 troubler.<br />
S réusfir. 4 accueilli.<br />
N°. 19.<br />
lk vrees, dat hij onverdraagelijk hoogmoedig zal<br />
Worden, wanneer hij het ampt zal verkreegen hebben<br />
ti Ik ken den man met 1 wien gij te doen hebt;<br />
ik vrees, dat hij u onrecht zal aandoen, lk heb reeds<br />
twee brieven aan mijnen vriend gefchreven, uit vreeze,<br />
dat hij mij vergeten mogt; maar ik twijfel zeer,<br />
of hij dezelve ontvangen 3 heeft; want hij heeft mij<br />
tot heden toe niet geantwoord. Het is zeer mogelijk,<br />
dat zijne groote bezigheden zijn filzwijgen 4<br />
zullen veroorzaakt 5 hebben. Mijn oom is gisteren<br />
ziek geworden 6. Ik vrees, dat hij van avond niet<br />
zal kunnen komen. Gijl. doet uwen pligt, uit vree-<br />
I obtenir. 3 recues. 5 caufer.<br />
•3 a. 4 lilence w. 6 tomber malads.
der bijvoegende wijze, enz, 515<br />
ze dat men ü ftraffen zal, Wij zullen ons met die<br />
zaak niet bemoejen, uit vreeze, dat wij in het zelf-<br />
Ce ongeluk gewikkeld 7 worden.<br />
7 engagé.<br />
N a<br />
. ao.<br />
' Wat zij er ook van zeggen, zij zullen zich aaü<br />
de kracht der waarheid moeten over geeven 1. Wii<br />
moeten zedig zijn, welke verdienden wij ook hebben.<br />
Wij behoorden nooit, in welke omftandigheden<br />
wij ons ook bevinden, tegen het getuigen van<br />
ons gewisfe aan te gaan 2. Het is niet genoeg dat<br />
een meester in de kuuften en weetenfchappen, die<br />
hij onderwar, ervaren 3 zij, hij moet nog de goede<br />
manier v a n te onderwijzen verdaan, en hij be-<br />
•hoort gedulds genoeg te hebben, om er gebruik<br />
van te maaken. Gijl. zult moeten doen, wat men<br />
m. gebiedt, zo gij niet bekeeven noch geftraft wilt<br />
worden. Phihppus zeide tot den rechtsgeleerden 4<br />
Velascu»: ik Verwacht, dat, in alle twijfelachtige<br />
Zaaken, gij tegen mij bejllst 5.<br />
1 fe rendre. 3 verfé. 5 prononcer.<br />
2 agir, 4 juriüconfulte m.<br />
N
512 Opfeilen, betreffend: het gebruik<br />
hart; zij geleidt den zondaar naar de fieilte 7, zonder<br />
dat hij het weete; zij beneemt 8 hem zijne vrij^<br />
heid, zonder dat hij zich daarover beklaage, en<br />
houdt 9 hem in de boejen 10, zonder dat hij der*<br />
-zelver 11 zwaarte gevoele. De adeldom is aan de<br />
vaders gefchonken, om dat zij deugdzaam waren,<br />
en zij is aan de kinderen overgelaten 12, op dat zij<br />
het zouden worden. Wij moeten 13 beleefd zijn,<br />
tegen wien het ook zij, dat wij fpreeken.<br />
7 précipice m. 9 tenir. 12 laisfée.<br />
8 oter, dat. van dm 10 fer wi. 13 il fau: qua;<br />
perfoon. 11 §m<br />
N°. 22.<br />
De befchaafdheld 1 beflaat 2 in niets te zeggeri<br />
èn in niets te doen, dat anderen zoude kunnen mis^<br />
haagen. God, die oneindig goed is, laat niet toe;<br />
dat wij boven 3 onze krachten verzocht 4 worden.<br />
Er is geene ftad ih' Etiropa, die rijker 5 is dan<br />
deeze. Om in de verkeering uit te munten 6, bekoort<br />
men 7 aan de rijken gelijk te zijn 8, die al<br />
hun goed in .9 gereed 10 geld hebben, eri men behoort<br />
eene wonderbaare 11 tegenwoordigheid van'<br />
geest en geheugen 12 te hebben, welke ons, met<br />
even zo veel 13 fnelheid 14 als overvloed, zaaken en<br />
woorden verfchaft. Ik heb in zijn huis niets gezien,<br />
of het was fchoon en prachtig 15. Er is<br />
geen huis, waar men grootere vertrekken 16 vinden<br />
kan.<br />
1 politesle ƒ. 7 il faut. 12 mémoire/.<br />
2 confister h. 8 resfemb'er. 13 autant gén.<br />
3 au desfus gén, 9 en. 14 rapidité ƒ.<br />
4 tentés. IO comptant. 15 ma'gn;fique.<br />
5 opulent. 11 admirable. 16 appartement m.<br />
6 exceller.<br />
• N°. 43-
'ê'tr bijvoegende wijze; "enz, |riPl<br />
N ó<br />
. a3. Een heidensch fchrïjver zegt: fpreek weinig en<br />
ftenk veel,. zo gij wilt., dat men u voor een' man<br />
Van verftand houde. Hoedanig de vriendfchap..zij*<br />
die men voor iemand heeft, wil i de voorzichtigheid<br />
nögthans, dat men in eene zaak van gewigt<br />
met wederhoudetdheid 2 te wirk ga 3. De gaaf<br />
otn wèl te fpreeken is zo groot, dat ik zeer twijfel,<br />
of er ééri is* dié bij dezelve kan vergeleken<br />
'worden 4. De Opperheer 5 der Natuur heeft gewild,<br />
dat de menfchen zich wederzijdfche 6 hulp 7<br />
zouden toebrengen 8, en dat ieder 9 dé rampen,<br />
die hij voor zich zeiven vreezen zou, van zijnen<br />
naasten zou afkeeren 10. Het zij wij w aken, het<br />
«ij wij flaapen, het zij wij gaan of rusten, het zij<br />
wij eeten of vasten, het zij wij werken of ledig<br />
zitten 11, Wij naderen even wei ongevoeliglijk tot 12<br />
het graf»<br />
1 demander. 6* réciproque. 10 détnurner.<br />
2 retenue ƒ. 7 fecours in. ï 1 être fans rien<br />
3 agir. 8 fe donner. faire.<br />
4 être comparé dat. 9 chaeuri. ia vers,<br />
5 Maïtre ra.<br />
W\ 34.<br />
Dewijl gijl. ha den middag een öplteï om het<br />
best 1 zult maaken, om te zien wie van ulieden<br />
de eerfte zal zijn, vrees ik, dat gül. nog zult<br />
zondigen tegen den regel der voegwoorden, fchoon<br />
Wij denzelven dagelijks hei-haaien. Zou het mógetijk<br />
zijn, dat eenigen onder 2 ulieden denzelvert<br />
nog niet wèl begreeperï? Meent gijl., dat ik lust<br />
hebbe om mij bij denzelven 3 nog langer op te houden<br />
4? Ik wenschte wel, dat gijl. dit opftel zon^<br />
1 a 1'envi. 3 y, 4 s'arreter,<br />
a d'entre.
^14 Over het voorledene Deelwoord.<br />
der feilen maaktet! Ik eisch niets, dat hoven ;f<br />
uw vermogen 6 is. Er is niets in dit opftel, of<br />
gij kunt het zonder feilen overzetten, mids gijl.<br />
lettet 7 op den regel, dien wij ul., aangaande 8<br />
het gebruik van de bijvoegende wijze, gegeven 9<br />
lijjbben.<br />
5 an desfus. 7 faire attention g touchant.<br />
ö capacité/. dat. 9 donnée.<br />
XXXIX. R E G E L.<br />
Over het voorledene Deelwoord, du<br />
participe pasje'.<br />
Het voorledene deelwoord, ofparticipe pasfé, kas<br />
Vóór zich hebben het werkwoord avoir of être; ook<br />
wordt het fomtijds zonder één van beiden als eert<br />
adjeciif gebruikt, en alsdan fchikt het zich altijd in<br />
geflacht en getal naar het zelfftaudige naamwoord,<br />
daar het betrekking op heeft:<br />
Une ville asfégée, eene belegerde ftad.<br />
Un habit rétréci, een kleed, dat naauwer gemaakt<br />
is.<br />
Des follicitatlons réitérées, herhaalde aanzoekingen.<br />
Des livres reliés, ingebondene boeken.<br />
Hier worden de deelwoorden asflégê, rétréci, réiteri,<br />
relié, als adjeclifs befchouwd, zonder avoir of<br />
être gebruikt wordende.<br />
Indien een voorleden deelwoord het behulpzaame<br />
Werkwoord être' voor zich heeft, moet het ook als<br />
een adjeciif befchouwd worden, en fchikt zich naar<br />
den noemer van het behulpzaame werkwoord être,<br />
in gedacht en getal:<br />
Hij is bemind, il est aimé.<br />
Zij is bemind, elle est aimée.
Over hei voorledene Deelwoord. ". ijjg<br />
Zij zijn gehaat, ils font hdis.<br />
elles font holes.<br />
Echter lette men, dat het deelwoord zich bii de<br />
wederhoorige werkwoorden niet naar derzelver noemer<br />
fchikt, fchoon die werkwoorden in de zamengefielde<br />
tijden altijd met (ire, zijn of wezen, vervoegd<br />
worden; maar het fchikt zich altijd in geflacht<br />
en getal naai- de pronoms conjoncllfs, me,-te,<br />
fe, nous, vous, fe, wanneer deeze in den accufatif<br />
«aan: indien deeze voornaamwoorden in den datif<br />
Honden, zoude het deelwoord onveranderlijk zijn<br />
en geen geflacht of getal aanneemen; bij voorbeeld<br />
men zegt:<br />
II s"est noiê, hij is verdronken»<br />
Alle s est noièe, zij is verdronken.<br />
lis fe font noiés, \<br />
Elles fe font noties, ƒ zi z i<br />
J J n<br />
verdronken.<br />
Hier fchikt zich het deelwoord noiê, verdronken»<br />
suet naar de noemers il, elle, ils of elles; maar naar<br />
het pronom conjonclif fe, dat in den accufatif ftaat<br />
om dat het daadhjke werkwoord noier, verdrinken<br />
den accufatif regeert; want men zegt: noier mteU<br />
•qu'un, iemand verdrinken.<br />
Het deelwoord is onveranderlijk, wanneer men<br />
Segt:<br />
// s'est donné<br />
Elle s'est donné 1<br />
Ils fe font donné f beaucoup de peine.<br />
Elles fe font donné-*<br />
Hij of zij heeft, of zij hebben, zich veel<br />
moeite gegeven.<br />
Het deelwoord donné neemt hier geen geflacht of<br />
getal aan. om dat het pronom conjonclif, fe, in den<br />
datif ftaat; want het daadlijke werkwoord donner<br />
regeert den datif van den perfoon, wijl men zegt<br />
donner quelque chofe d quelqu'un, iemand iet geeven.<br />
Kk 2
Over het voorledene Deelwoord.<br />
Ook nog blijft het deelwoord van een wederhoc*<br />
rig werkwoord onveranderlijk, wanneer het voorafgaande<br />
pronom conjonclif \zn een achteraankomend<br />
werkwoord geregeerd wordt; bi} voorbeeldt<br />
II s'est fait peindre ^ H ; j o f z i j h e e f t z; c h<br />
' fle sest fajt petndre, \ of zij hebben zich,<br />
Ih fe fint fait peindre ? h a t e n u i t f c h i l d e r e n:<br />
Alles Je font fait peindre<br />
Hier fchikt zich het deelwoord fait niet naar fs^<br />
dewijl het van het werkwoord peindre, en niet van<br />
faire, geregeerd wordt,, dat ligt te bemerken is.<br />
Wanneer het deelwoord verzeld is van het behulpzaame<br />
werkwoord avoir, zo is het onveranderlijk;<br />
bij voorbeeld:.<br />
77 a aimé, hij heeft bemind,<br />
• Èlle a aimé, zij heeft bemind.<br />
Ils ont aimé, ?<br />
Elles ont aimé ,5 ZI<br />
J hebben bemind.<br />
Uitgezonderd wanneer het werkwoord avoir, he"ö«<br />
ben, een pronom conjonclif voor zich heeft, dat 'm<br />
den accufatif'ftaat, als dan is het deelwoord veranderlijk,<br />
en fchikt zich naar het gemelde voornaamwoord<br />
in geflacht en in getal:.<br />
jfai vu votre foeur; je Pal almée: ik heb uwe<br />
zuster gezien; ik heb haar bemind.<br />
Elle a vu votre frere; elle Pa- aimé: zij heeft nweiï<br />
broeder gezien;' zi) heeft hem bemind.<br />
Voila les livres; je les ai aehetés: zie daar de boeken<br />
; ik heb ze gekocht.<br />
Voici les plumes; je les at retalllèes,• zie daar de<br />
pennen; ik heb dezelven vermaakt.<br />
Een jonge "zal zeggen: elle m-a vu, zij heeft mij<br />
gezien.<br />
Een meisje daarentegen: // m'a miprifèe, hij heeft<br />
mij veracht.
Over het voorledene Deelwoord.<br />
Men zal tegen een' jongen zeggen: fe vous ai estfmé,<br />
ik heb u geacht; en in het meervoudige: je<br />
vous ai estimés.<br />
Maar tegen een vrouw of meisje: je vous ai es*<br />
timée; en in het meervoudige: je vous ai estimées,<br />
ik heb ul. geacht.<br />
Ten tweeden, indien het opzichtlijke voornaamwoord<br />
que vooraan komt, zo fchikt het deelwoord<br />
er zich ook naar:<br />
U homme, que f'ai vu, de man, dien ik gezien heb.<br />
Les hommes, que f'ai vus, de mannen, die ik gezien<br />
heb.<br />
La fille, que fai aimée, het meisje, dat ik be«<br />
mind heb. /<br />
Les filles, que fai aimèes, de meisjes, die ik be»<br />
mii.d heb.<br />
Doch het deelwoord wordt onveranderlijk, zolira<br />
het opzichtlijke voornaamwoord in een' anderen<br />
naamval dan in den accufatif ftaat, des is het deelwoord<br />
onveranderlijk in de volgende fpreekwijzen:<br />
La chofe, dont fai parlé, de zaak, daar ik van<br />
gefproken heb.<br />
La femme, a qui fal donné de Var gent, de vrouw,<br />
aan wie ik geld gegeven heb.<br />
Om te weeten, of het deelwoord veranderlijk of<br />
onveranderlijk is, heeft men maar na te gaan van<br />
welk werkwoord het pronom relatlf, of pronom conjoncrif<br />
geregeerd wordt.<br />
Het is onveranderlijk in de volgende fpreekwijzen :^<br />
De weg, dien ik begonnen heb te houden, la<br />
route, que fai commmcé a fulvre.<br />
Hunne rijkdommen hebben hem doen eerbiedigen,<br />
leurs grands biens les ont fait respecter.<br />
Jk heb haar zien uitfchilderen , je Fai vu peindre.<br />
Kk 3
fft$> Over het voorledene Deelwoord.<br />
Commencé, begonnen, is onveranderlijk, om dat<br />
que niet van commencer maar van fulvre afhangt;<br />
dus wordt les van respecter, en niet van fait, la,<br />
van peindre, en niet ,van vu geregeerd.<br />
Maar het is veranderlijk in de volgende fpreekwijzen<br />
:<br />
r<br />
liet yoorneemen, dat ik genomen heb, om naar<br />
buiten te gaan, la réfolutlon, que faiprife d'ah.<br />
Ier a la campagne.<br />
De kinders, die men gedwongen heeft te wer?<br />
ken, les enfans, qu'on a forcés de travalller.<br />
Ik heb haar zien fchilderen, je Pal vue peindre.<br />
Ik heb haar hooren zingen, je 2'ai entendue chanter*<br />
In de eerde fpreekwijze wordt que geregeerd van<br />
prendre, en niet van aller.<br />
In de tweede fpreekwijze hangt que van forcer,<br />
en niet van travailler af.<br />
'fen derden wordt la geregeerd van voir, en niet<br />
van peindre; en ten vierden is la de naamval van<br />
entendre, en niet van chanter.<br />
De deelwoorden pu en voulu blijven onveranderlijk<br />
; bij voorbeeld:<br />
Ik heb de (lappen gedaan, die ik heb kunnen, fat<br />
fait les démarches, que fai pu.<br />
Ik heb hem de boeken gegeven, die ik wilde, je,<br />
lui ai donné les livres que fai voulu.<br />
In de eerfte fpreekwijze hangt les af van het weggelatene<br />
werkwoord faire, doen, en in de tweede<br />
van het verzwegene- werkwoord donner, geeven-<br />
Eindelijk is aantemerken, dat het deelwoord veranderlijk<br />
is, en de voor zich neemt, wanneer er<br />
?en getal of hoeveelheid uitgedrukt wordt, voor.<br />
naamlijk indien het onperfoonlijke werkwoord il y a<br />
voorafgaat:<br />
II y a deux hommes de tuis et quatre de hlcsfês,<br />
er zijn twee mannen gedood en vier gekwetst.
Opfeilen, betreffende het voerledene Deelwoord. 519<br />
Opfrellen, - betreffende het voorledene<br />
deelwoord.<br />
N°. u<br />
De ftad is belegerd 1 geweest, en de vijanden<br />
zijn terug gedreven 2 geworden. De deur werd 2<br />
opengelopen, en het venfter geopend. De pannen<br />
zullen Pinnen 4 een oogenblik vermaakt 5 zijn. De<br />
ftad is flormenderhand 6 ingenomen 7, en de huizen<br />
zijn door de vlammen verteerd 8 geworden. Mijn<br />
wil zal gedaan en mijn raad gevolgd worden. Hebt<br />
gij de boeken gezien, die ik gekocht heb? ik heb<br />
ze gezien ; zij zijn zeer netjes 9 Ingebonden 10.<br />
Dit huis is zeer 11 duur 12 verkocht: ik zou het<br />
gekocht hebben, zo het- goed kooper 13 verkocht<br />
geworden ware. Wij hebben de waaren onderzocht<br />
14, die gij ons gezonden hebt: zij zijn zo<br />
goed niet, als die ik in de voorledene week gekocht<br />
heb. De zaak, daar gij mij van gefproken hebt.<br />
zal zo fpoedlg 15 niet afgedaan 16 zijn, als men<br />
het denkt, I<br />
1 asfiéger.<br />
2 repousfer.<br />
3 2 pit.<br />
4 dans.<br />
5 retailler.<br />
é d'asfauu<br />
7 prendre.<br />
li confumer.<br />
9 propremenr.<br />
10 relier.<br />
11 bien.<br />
12 cher.<br />
N°. 2.<br />
13 « meilleur mar*<br />
chés<br />
14 examiner.<br />
15 fi-tót.<br />
16 tsrminer..<br />
Hebt gij de vrouw 1 van Mijnheer N... gezien ?<br />
Ik heb haar gezien, en ik heb haar gefproken. Zij<br />
is gisteren naar bulten 2 gegaan. Wacht 3 tot dat 4.<br />
1 époufe ƒ. 3 attendre. 4 que.<br />
3 la «ampsgne,<br />
Kk 4
5*a Opfeilen, betreffende hei<br />
mijn brief gefchreven is, indien gij wilt, dat ik<br />
met u yitga. Ik heb lust 5 om u hét beflüit 6 mede.<br />
te deelen 7, dat ik genomen heb. ' Hebt gij de<br />
brieven ontvangen , die ik u gefchreven heb? Ik<br />
heb ze ontvangen eer dat ik uit Amfteldam vertrokken<br />
was. Zie daar de v'erfen, die ik gemaakt<br />
heb. Geef ze mij weder na dat gij ze zult nagezien<br />
8 hebben! Ik bedank u voor dé goedheid, die<br />
gij voor mij gehad hebt. Ik heb de handlchoenen<br />
gevonden, die gij verloren hadt. Gij moet 9 de<br />
glazen 10 betaalen, die gij gebroken hebt. Zij heeft<br />
de goede gedachten verloren, die zij van u had<br />
opgevat ii. De moeite, die mijne vrienden zich<br />
gegeyen hebben, is grooter dan gij denkt.<br />
5 avoir envïe. 8 examiner. 10 vitre ƒ.<br />
6 réfolution ƒ. 9 il f am. u coccevoir.<br />
7 communiquer.<br />
De dingen, die door God gefchapen zijn, v/or*<br />
den door zijne voorzienigheid bewaard en onderhouden.<br />
De dieren, die in het begin gefchapen zijn,<br />
werden 1 den mensch onderworpen 2. De geenen,<br />
iiie van den wil huns meesters onderricht 3 zullen<br />
geweest zijn, en die denzelven niet zullen gedaan<br />
hebben, zullen dubbel 4 geitraft worden. De.<br />
dingen, die u door uwe ouders en meesters geleerd<br />
5* zullen zijn, verdienen wèl in uw 'geheugen<br />
6 geprent 7 te worden. De ouders hebben zich<br />
bedroefd 8 over de luiheid en over de domheid hunner<br />
kinderen, die zich derzelver verontwaardiging 9<br />
9p den hals gehaald hebben 10. De roem 11, dié<br />
jfjnze voorouders 12 ons nagelaten hebben, is een<br />
3[ 2 jr» s ênfeigner. 9 indignatión f.<br />
3 asfujettïr, dat.van 6 mémoire ƒ. 10 s'attirer.<br />
de zaak waaraan, 7 empreiodre. 11 gloire/.<br />
3 mftrüire» ' 8 s'affligor gin, 12 ancêtre m,<br />
4 doublement,
voorledene Deelwoord. §*i<br />
trfgoed 13, waarvan de verdienflen 14 alleen ons d»<br />
bezitting kunnen geeven.<br />
1% héritage m. 14 mérite m.<br />
N°. 4,<br />
Ik twijfel zeer, of gij wel ooit gelezen zult hebben,<br />
dat de oude 1 helden, door hunne uitfteekende<br />
daaden, zich veel eer en een' grooten naam verworven<br />
hebben, en zich dus eeretekenen 2 hebben<br />
doen oprichten 3, welke van ieder gezien werden.<br />
Hunne daaden werden in de jaarboeken 4' vereeu*<br />
wlgd 5, op dat de nakomelingen 6 hun best zouden<br />
doen 7, niet alleen om hen te evenaarten 8, maar<br />
zelfs om hen te overtreffen, Wij leezen ook in de<br />
heilige Schrift, dat de ontdekking 9, die Mardochai<br />
10 gedaan had van de zamenzweering, tegen<br />
den koning Asfuerus ge fineed n, in de jaarboeken<br />
was aangetekend geworden 12, Indien de deugd en<br />
de bekwaamheden nooit zonder belooning bleeVen,<br />
zou men hedendaags oneindig 13 meer menfchen<br />
Vinden, die dezelven zouden trachten, te verkrijgen.<br />
1 ancien. 6 postérité f. fingl 10 Mardochée.<br />
2 trophée m, 7 s'efforcer. n tramer.<br />
3 ériger. 8 égaler. ia annoter.<br />
4 chronique f 9 découverte ƒ. j 3 infiniment,<br />
5 éternifer.<br />
N'. 5.<br />
Wij moeten ons toeleggen 1 om de goede en kwaade<br />
hoedanigheden te ontdekken, met dewelken wij<br />
geboren zijn; en na dezelven wèl gekend te hebben,<br />
moeten wij werken om de goeden te vestigen<br />
2 en om de Hechten te verbeteren. De kwaade<br />
tijdingen hebben zich altijd rasfer verfpreid -3 dan<br />
5 i^ppliquer. 2 fortifier. 3 f e rérandre.<br />
Kk 5
4sc Opfeilen, betreffende het 1<br />
c?e goeden. De ftudie ontflaat 4 ons van de dwaalingen<br />
5, waarin de vooroordeelen 6 van de flechte<br />
opvoeding ons gedompeld hadden. Ik heb u de<br />
dingen niet geweigerd, die gij mij gevraagd hebt,<br />
jk heb ze u toegefaan 7. Ik heb haar hooren zingen,<br />
zij heeft eene fchoone (tem. Hebt gij haar het<br />
lied hooren zingen, dat ik voor haar had uitgefchreven?<br />
ik heb het haar hooren zingen. Ik heb hooren<br />
zeggen, dat uwe zuster zich heeft laaten 8<br />
nitfchilderen 9. Zij tekent 10 fraai, lk geloof het,<br />
fchoon ik haar nooit heb zien tekenen.<br />
4 affranchir. 7 accorder. 9 peindre.<br />
5 erreur ƒ. 8 faire. 10 desiiner.<br />
6 préjugé m.<br />
N°. 6.<br />
De lieden, die ik heb zien voorbijgaan, zijn in<br />
de herberg gegaan t. De fchoenen, die gij hebt<br />
laaten maaken, zijn reeds verfleten 2. De kamer,<br />
die men gereed gemaakt heeft 3, is groot genoeg.<br />
De foldaaten, welken men genoodzaakt heeft uittetrekken,<br />
waren in groot getal. Zij heeft zich in<br />
het zingen geoefend 4. Zij heeft zich eenen man 5<br />
verkozen 6. De reden, die hij gemeend heeft dat<br />
ik goed zou keuren 7, zijn deezen. Ik zend u de<br />
boeken, die gij begeerd hebt, dat ik voor u zoude<br />
koopen. Zend mij de fpecerijen, die gij gezegd hebt<br />
voor mij te koopen. Gij hebt mij de dingen gevraagd<br />
, die gij geweten 'hebt. dat ik niet in ftaat<br />
zijn zou u te bezorgen 8. Ik heb alle middelen in<br />
het werk gefield 9, die ik kon. Wij hebben de lesfen,<br />
die de meester ons gegeven had, zo goed geleerd,<br />
als wij hebben kunnen.<br />
1 entrer. 4 s'exarcer a. 7 approuver.<br />
a ufer. 5 man' m. 8 procurer.<br />
3 préparer. 6 choilir. 9 emploïer.
voorledene Deelwoord. 3^3.<br />
Mijne zuster is voor ast uuren niet opgeftaan i.<br />
Wij zijn om 2 vijf uuren opgeftaan. Die juffers<br />
hebben zich op de mufiek toegelegd. Zti heef L zich<br />
welhaast den dood van haaren man getroost 3. Zij<br />
hebben zich van de ftad meester gemaakt 4. Hoe<br />
veel lieden zijn er niet, welke berouw gehad hebben<br />
5 van zich in hunne jeugd op de fraaje weetenfchappen<br />
niet te hebben toegelegd 6. Men moet 7<br />
nooit, om in de ftudie der weetenfchappen te vorderen<br />
8, van den rechten 9 weg 10 afgaan 11, welken<br />
men beginnen heeft te volgen ia. Demetrius<br />
Phalerus 13, vernomen hebbende, dat de Atheners 14<br />
zijne flanclbeelden 15 omverre geworpen hadden 16,<br />
zeide 17: zij hebben de deugd niet omverre geworpen,<br />
die mij dezelven heeft laaten oprichten 18.<br />
1<br />
[ e ie<br />
ver. 8 avancer. 14 Athénien.<br />
2<br />
«' 9 vrai.<br />
3 fe confoler gén. 10 route/.<br />
4 fe rendre maitre. ?i fe détourner.<br />
5 fe repentir gén. 12 fuivre.<br />
«5 s'appüquer dat. 13 Démétrius de<br />
7 '1 f»ut. Phalere.<br />
15 (laaie ƒ.<br />
16 renverlèr.<br />
17 2 pr.<br />
18 dresfer.<br />
N°. 8.<br />
De wiskunst 1, op welke gij niet gewild hebt,<br />
dat ik mij zoude toeleggen, is zeer nuttig. De gefchiedenis,<br />
die ik u te "leezen gegevqn heb, heeft<br />
mij zeêr aangenaam toegefchenen 2. De maatregelen,<br />
die gij mij gezegd hebt te neamen, zijn deezen.<br />
De regel, dien ik begonnen heb u te verklaa.<br />
ren, is van groot belang 3. De dames, die ik heb<br />
zien voorbijgaan, zijn dezelfden, die gij gszien<br />
hebt. Veele vrouwen hebben zich aan de deur<br />
1. lesmathómatiques/. 2 paroitre. 3 importance ƒ.
$24. Opfeilen, betreffende kat<br />
vertoond 4, en ik heb ze laaten 5 doorgaan 6. Hij<br />
beeft Van het hof 7 alle gunflen 8 verkregen 9, die<br />
hij ge wil i heeft, Deeze itad is door den koophandel<br />
bloejende 10 geworden n. Hij heeft de gelegenheid<br />
verwaarloosd, welke hij gehad heeft om<br />
den vijand te flaan. Zij is hem gaan fpreeken. Zij<br />
zijn ons om raad komen vraagen.<br />
4 fe prefenter. 7 cour ƒ. ro floris/lnt.<br />
5 laisfer. 8 faveur/. ïi devenir.<br />
6 pasfer. 9 obtenir.<br />
N°. 9.<br />
Men heeft mij een naauwkeurig verhaal 1 gedaan<br />
van de elende, die de inwooners deezer ftad uitgedaan<br />
hebben. De groote hitte 2, die wij gehad<br />
hebben, heeft veele ziekten veroorzaakt. Deeze<br />
dag is één van die geenen, welke zij aan de vermaaken<br />
toegeheiligd 3 hebben. Ik hoop, dat gij<br />
eindelijk den regel der deelwoorden, die u zo dikwijls<br />
verklaard 4 geweest is, wèl zult begrepen<br />
hebben; maar om dat ik vrees, dat gij denzelven<br />
nog mogt vergeeten, indien wij er in het, geheel<br />
niet meer van fpiaken, zullen wij denzelven van<br />
rijd tot tijd herhaalen. Er zijn twee fchepen vergaan<br />
en drie geflrand 5. Daar is niets zo verbom<br />
gen, of het wordt eindelijk openhaar 6,<br />
ï recit m. 3 confacrer. 5 éehouer.<br />
9. chaleur/. 4 expliquer. 6 fe découvrir,<br />
N°. 10.<br />
Alle de geenen, wier geneigdheden 1 te veel aan<br />
de wereld en aan de ijdele wellustigheden der aar»<br />
«le gehecht s zijri, zijn b'lootgefteld aan alle gewei*<br />
l ireunation ƒ, 2 attaché.
voorledene Deelwoord, gzg<br />
denaarijen 3 des doods. De partijfchappen 4, dié<br />
eenen ftaat verdeelen 5, zijn bekwaam denzelven ts<br />
vernielen 6, hoe bloejend die ook zij. De ondergang<br />
7 van het Romeinfche gemeenebest is een ontegenfpreekelijk<br />
8 voorbeeld van deeze les 9; de inwendige<br />
10 verdeeldh den 11 , en- de oneenigheid ia<br />
der burgeren \%, hadden hetzelve veelmaalen14 otitfield<br />
iï, en hebben bet eindelijk geheel en al 16"<br />
verwoest 1,7. Ziedaar de fomma 18 gelds, die gij<br />
mij g-leend hadt. Ik ben blijde, van de gelegenheid<br />
om 11 diens: re doen gehad te hebben, en ik verzeker<br />
u, dat ik dezelve nooit zal laaten voorbijgaan<br />
19'.<br />
3 "iolence ƒ. 9 maxime ƒ. 15 ébranler.<br />
4 d'sfeniiün ƒ. 10 intestin. 16 de fond en cour<br />
5 diWfer, 11 diviti^n /. We.<br />
6 ruïrer. ja desunion ƒ. 17 ruïner.<br />
7 ruïne/. 13 cit-ïen m. 18 fomme/.<br />
8 authentique. 14 fouvent. 19 échapper»<br />
N°. II.<br />
De dampen 1 zijn ^zww 2 en onzichtbaare voch*<br />
tigheden 3, die in de lucht drijven 4, en weikei*,<br />
verdikt 5 en zichtbaar 6 geworden zijnde '7, wu/.<br />
8 genoemd Worden 9, die de wind, welke maar<br />
een flroom 10 van lucht is. hier en daar iï in den<br />
dampkring 12 boven en drgt bij onze aarde doet<br />
zweeven 13 Die dampen f ij gen op 11 van de aarde,<br />
en van al wat zich er op 15 bevindt, en door<br />
haare ligtheid 16 .(rijven zij in de beneden- 17 flreek r8<br />
van de lm.hr, om deeze reden dampkring genoemd 19.<br />
ï vapeur/. «& nuage m, 14 s'élever.<br />
2 délié. 9 nommer. 15 y.<br />
3 humidité ƒ. IO courant m. 16 légéreté /.<br />
4 nager. II 9.1 et la 17 bas.<br />
5 épaisfir. 12 at nosphèrem. 18 rétdon/.<br />
6 vifible. 13 fiotter, 19 appelier,<br />
7 devenir.
#20 Óver den eerften en tweeden voortedenen tijd.<br />
De dampen, zich in de lucht tot 20 wolken 21 gevormd<br />
hebbende 22, vervrolijken 23 ons gezicht door<br />
haare geduuriglijk verfichtllende-24 gedaanten, befchutten<br />
25 ons tegen den al te leevendigen glans 26<br />
der zonne, verfrisfchen 27 de lucht, en, daarin 28<br />
onzuiver 19 opgerezen 30 zijnde, worden zij er van<br />
God gezuiverd en tot 31 eenen vruchtbaaren 34<br />
regen gefchikt 33.<br />
2 0 en<br />
« 2 1<br />
21 nuage m.<br />
? garantir ge».<br />
26 éclat m.<br />
30 monter.<br />
31 pour.<br />
22 fe former.<br />
23 réjouir.<br />
24 différent.<br />
27 rafraichir.<br />
28 y.<br />
29 impur.<br />
32 fertile.<br />
33 préparen<br />
XL. R E G E L .<br />
Over den eerften en tweeden voorledenen tijd*<br />
De eerfte voorledene tijd wordt gebruikt, wanneer<br />
er van eene daad of gebeurtenis gefprokert<br />
wordt, die wel voorleden, maar echter nog eene<br />
geduurzaamheid te kennen geeft; bij voorbeeld:<br />
De volken, die in de duisternis waren, hebben<br />
een groot licht gezien, les peuples, qui ètoient<br />
dans les ténèbres, ont vu une grande lumiere.<br />
Die tiid wordt ook nog doorgaands met het voegwoord<br />
fi gebruikt, wanneer het zo veel betekent<br />
als, bijaldien, indien, wanneer; bij voorbeeld:<br />
Indien de jeugd wilde, en de, ouderdom konde,<br />
fi jeunesje vouloit, et vielllesje pouvolt.<br />
Men gebruikt den tweeden voorledenen tijd, wanneer<br />
men Van eenen tijd fpreekt, die volkomen<br />
voorbij is: er moet ten minften een dag verlopen<br />
zijn, van dien tijd af te rekenen dat men fpreekt*
0>er den eerften en tweeden voorledenen tijd.<br />
Men zoude dus niet wèl fpreeken,» wanneer men<br />
zeide: het is deeze week, deeze maand, dit iaar<br />
zeer koud geweest, il fit un trés grand frold cette<br />
fematne ce mots, cette année-ci: men behoorde hier<br />
den volmaakten tijd te gebruiken, en te zeggen il<br />
afait om dat de-week, de maand, of het jaar,<br />
Biet volkomen voorbij is. '<br />
Ook zegt men niet: je regus ce matin la vifite de<br />
Monfieur votre fiere, ik kreeg van de morgen een<br />
bezoek van Mijnheer uw' vader; men behoorde te<br />
zeggen: jat regu; want deeze morgen, moet als<br />
een gedeelte van den tegenwoordigen dag aangemerkt<br />
worden.<br />
5<br />
° ö<br />
Maar men zegt zeer wèl: il yeut hier deux ans<br />
quejarnvat de France, het was gisteren twee jaar<br />
dat ik uit Frankrijk vertrok.<br />
Den volmaakten tijd zou men nog in de volgende<br />
fpreekwijze gebruiken: il y a qulnze jours que<br />
je ne jms fiortt, ik ben in geen veertien dagen uit<br />
geweest; naardien de veertien dagen nog niet ten<br />
vollen verfcheenen zijn.<br />
Deeze tweede voorledene tijd wordt ook wel his- '<br />
tonfche tijd genaamd, om dat dezelve in den histonfchen<br />
ftijl veel te pas komt:<br />
Alexandre attaqua Dar lus, le vainqult deux fois<br />
fit prifionnieres fia mere, fit femme et fes filles *<br />
Alexander tastte Darius aan, overwon hem tot<br />
tweemaalen toe, en nam deszelfs moeder, vrouw<br />
en dochters gevangen.<br />
Opflellen, betreffende den eerflen en tweeden<br />
voorledenen tijd.<br />
N°. i.<br />
Het lust mij i, ulieden van daag eene fabej te<br />
I j'ai envie,
52ê Opfeilen betreffende den<br />
verhaalen, die ul. van groote nuttigheid zal kunne»<br />
zijn, indien gijl. uit dezelve de noodige gevolgtrek*<br />
kingen 2 weet te maaken 3. Twee kikvorfchen leef.<br />
den in een moeras; maar de hitte der zon hetzelve<br />
uitgedroogd hebbende, gingen zij beiden daar uit*<br />
en zoehten een ander verblijf 4: zij kwamen 5 bij<br />
eenen put, en fprongen er'blijmoedig in; doch het<br />
water van den put, door de geweldige hitte der<br />
zonne,. ook uitgedroogd geworden zijnde, kwamen,<br />
zij elendig om 6, om dat zij niet bedacht hadden 7,<br />
alvoorens 8 er intefpringen, dat zij niet weder uit<br />
den put zouden kunnen komen 9, wanneer het wa.<br />
ter daarin ook opgedroogd zoude zijn. Ik hoop, dat<br />
deeze fabel u zal leeren te overdenken alvoorens té<br />
beginneii!<br />
* conféquerice/. 5 arriver. 8 avant;<br />
3 tirer. 6 périr. 9 fortin<br />
4 demeure/. 7 réfléchir.<br />
Een zoon zeide eens 1 tot zijnen vader, dat hij<br />
alle zijne vrienden ten eeten 2 genodigd had. De<br />
vader, zijnen zoon de valfche meening willende te<br />
kennen geeven , welke hij van de oprechtheid zijner<br />
gewaande 3 vrienden had, fpoorde hem aan 4 hunne<br />
trouw op de proef te feilen 5, en hun ten dien einde<br />
wijs te maaken 6, dat hij zich in eén groot gebrek<br />
aan geld 7 bevond, en dat hij, door zijne<br />
fchuldeifchers gedrongen 8, niet wist, wat te beginnen<br />
9. De zoon volgde den wijzen raad van zijnen<br />
vader op io; err, toén het geheele gezelfchap aan<br />
tafel was, vertelde hij aan zijne vrienden den hoogen<br />
1 un jour. 5 mettre al'épreuve. 9 de quel boi» fake<br />
3 a fouper. 6 faire accroire. fléche.<br />
3 prétendu, 7 befoin d'argent. 10 fuivre.<br />
4 engager, 2 presfé.
eerften en tweeden voorledenen tijd. 5*5<br />
'gen nood ti j waartoe hij gebragt was 12. In het<br />
volgende opftel zult gij), zien, dat geen van hun<br />
den naam van vriend verdiende, en dat zij allen<br />
Verdweenen, zodra hunne vriendfcbap op dè proef<br />
gefteld werd.<br />
11 extrëmitë. is être rédde*<br />
W. 3.<br />
Zodra hij het verhaal 1 zijner elende geëindigd<br />
11 ad 2, verwonderde men zich daarover, en meri<br />
kon niet begrijpen hoe hij. in 3 zo korten tijd, ert<br />
door zo weinige verteeringen te doen, zich zodahiglijk<br />
had kunnen in fchulden'jleeken 4; fornmigeri<br />
verontschuldigden zich met 5 het onvermogen 6,<br />
Waarin zij waren, om hem dienst te doen 7; de<br />
anderen zoch:en hem met eene ijdele hoop te voeden<br />
8; kortom 9, zij verhVfeu hem allen en verdwéenen.<br />
De vader, op den volgenden dag. zijnen<br />
zoon ondervraagd hebbende omtrent 10 den ultjlag<br />
11 Van zijne list 12, zag deeze zich gedrongen<br />
te bekennen 13, dat hij zich bedrogen had, en.<br />
dat er onder deezé menigte 14 vrienden niet eeri<br />
éénige geweest was, die hem had Willen bijftaan 15»<br />
1 récit tó.<br />
2 achever.<br />
3 en.<br />
4 s'ëndetter.<br />
5 pari><br />
impuisfance ƒ.<br />
7 rendre fervice. 11 fuccès m.<br />
8 repaitre, gén. 12 rufe/.<br />
van de zaak. 13 avouer.<br />
9 enfin. 14 multitude ƒ*<br />
10 fur.<br />
ia asfisten<br />
N°. 4.<br />
Iemand bij eenen vriend aan tafel zijnde, alwaar<br />
mén, oridér anderen, viseh opdischte 1 , wiens reiik<br />
te kennen gaf, dat hij niet te versch 2 was ; hij<br />
1 fervir. 2 frais.<br />
LI
Opfeilen, betreffende den<br />
nam den fchotel op 3, hield zijnen mond digt hij<br />
den hop 4, van den visch, als of hij hem iet had<br />
ingeluisterd 5; waarna hij den fchotel weder op zijne<br />
plaats zettede 6. De geene, die onthaalde 7,<br />
vroeg hem, waarom hij dat deed? De andere verhaalde<br />
hem, dat het eenige dagen geittien was 8,<br />
dat hij een' broeder op 9 zee verloren had, en dat<br />
hij aan den visch gevraagd had, of hij er niets<br />
van wist: en wat heeft hij u geantwoord, zeide<br />
hem de gastheer 10? hij heeft mij geantwoord;<br />
hernam 11 deeze, dat hij er mij niets van zeggen<br />
kon, naardien het reeds zeer lang geleden was, dat<br />
men hem uit het water gehaald had.<br />
3 lever. 7 régaler. 9 fur.<br />
4 hure f. 8 il y avoit quel- 10 hóte m.<br />
$ chucheter. ques jours. 11 repliquer.<br />
6 remettre.<br />
N». 5.<br />
Twee Kardinaalen, gekomen zijnde om den fchilder<br />
Raphaël te zien, befchouwden 1 met veel aan?<br />
dacht het fchilderij, waarop St. Petrus en St. Paulus<br />
afgemaald waren 2. Na hetzelve wèl befchouwd 3.<br />
te hebben, zeiden zij aan den fchilder, dat hij huu<br />
het aangezicht te rood gemaakt had; deeze, daarover<br />
ver foor d zijnde 4, antwoordde hun: mijne Hee.<br />
ren 5! dat moet ulieden niet verwonderen, want<br />
ik heb hen gefchilderd dusdanig als zij in den hemel<br />
zijn, en het is de fchaamte van opvolgers te<br />
hebben zo als 6 gijlieden, die hen doet bloozen. Ik<br />
twijfel zeer of zij dit antwoord zullen verwacht<br />
hebben 7.<br />
X confidérer. 4 être piqué. 6 tel.<br />
2 repréfenter. 5 Mesfeigneurs. 7 s'attendre dat.<br />
3 examiner.
eerften en tweeden voorledenen tijd, £3 j<br />
3N°. 6.<br />
Een edelman, door den koning van Frankrijk in<br />
'gezantfchap 1 naar het hof a van den Grooten Heer<br />
gezonden zijnde, werd in de vergadering 3 gebragt<br />
4 gelijk 5 de andere afgezanten 6; maar ziende,<br />
dat de anderen gezeten waren, en dat er ^een<br />
zitplaats voor hem was, deed zijnen mantel af 7,<br />
en ging er met veel vrijmoedigheid 8 op zirten, en<br />
flelde zijnen last 9 in 10 orde, en zonder dé minfte<br />
ontroering 11 voor 11* De keizer, die zijne tegenwoordigheid<br />
van geest bewonderd had 13, deed hem,<br />
»« het verkenen 14 van het gehoor 15, herinneren 16<br />
om zijnen mantel j^/er o/> te neemen 17; maar de<br />
edelman antwoordde met bevalligheid18, dat de afgezanten<br />
van den koning zijnen meester, de gewoonte<br />
niet hadden om hunne zitplaatzen mede te<br />
draagen 19.<br />
1 en ambasfade.<br />
2 cour f<br />
3 asfemblee ƒ.<br />
4 introduirei<br />
5 comme.<br />
6 ambasladeur m.<br />
7 óter;<br />
8 llberté/.<br />
9 commisfion ƒ.<br />
10 par.<br />
11 trouble m.<br />
Ia txpofer.<br />
13 admirer.<br />
N°. 7.<br />
14 a la fin.<br />
15 audiei:ce ƒ.<br />
16 resfbuvenir.<br />
17 reprendre.<br />
18 grace.<br />
19 poner avec euk<br />
Een fperwer 1, zijnen dorst zoekende te lesfchenz 9<br />
vond eene fles, die half 3 vol water was, zo dat<br />
hij er niet bij kon komen 4. Hij wilde er in het<br />
eerst 5 een gat met zijnen bek in maaken; maar<br />
het glas was te dik; toen beproefde 6 hij dezelve<br />
'omver te flooten 7; maar zij was te zwaar. Hij be.<br />
'dacht 8 eindelijk een middel, dat hem gelukte: hij<br />
ï épervier m.<br />
2 fe dé.
-532 Opfeilen, betreffende den<br />
wierp zo veel kleine (teentjes in de fles, tot dat<br />
het water hoog genoeg rees 9 om er bij te kunnen<br />
komen. Men kan zeer dikwijls door uitvinding<br />
eerder dan door geweld in eene Zaak flaagen 10:<br />
deeze fabel leert ons, dat de hinderpaalen, die wij<br />
in het begin ontmoeten, ons niet moeten ter neder<br />
flaan n, noch ons aan den goeden uitflag doen<br />
wanhoopen 12; laaten wij onze poogingen 13 verdubbelen,<br />
en wij zullen ondervinden, dat de volharding<br />
14 veele zaaken mogelijk maakt.<br />
9 monter. 11 rebuter. 13 effbrt m.<br />
10 venir a bout gen. 12 fe désespdrer. 14 perfévérance f.<br />
N°. 8.<br />
De eerflemaal, dat Efopus toonde, dat zijn geest<br />
oneindiglijk van zijn ligchaam verfchilde, was, toen<br />
de andere huisbedienden vijgen opgegeten hadden,<br />
die men voor zijnen meester bewaard 1 had; zrj<br />
befcbuldigden Efopus die gegeten te hebben. Zijn<br />
meester aan deeze lastering 2 geloof flaande 3, om<br />
dat Efopus, die moeite had om zich uit te druk'<br />
ken 4, niets tot zijne verdediging zeide, zou hem<br />
ftrenglijk hebben laaten kastijden; maar Efopus?<br />
verzocht hem om de ilrafoefening een oogenblik<br />
uit te ftellen 5. Hij liep naar de keuken, bragt<br />
laauw 6 water, dat hij inzwolg 7, en zich met den<br />
vinger tot braaken 8 dwingende 9, gaf hij het water<br />
zuiver 10 over n , naardien 12 hij nuchteren 13<br />
was. Hij verzocht den meester, om aan zijne befchuldigers<br />
te beveelen hetzelfde te deen 14, en<br />
naauwlijks hadden zij het ge-dronken, 0/15 zij<br />
1 réferver.
eerften en tweeden voorledenen tijd. 533<br />
fpoogen het met de vijgen uit 16", en zij werden<br />
geftraft zo als zij het verdienden.<br />
16 rejetter.<br />
N°. 9.<br />
Men zegt, dat de Indiaanen 1 lompe 2 en domme<br />
Meden zijn, echter ga ik u de fchranderheid 3 van<br />
één' hunner verhaalen, het geen doet zien dat de<br />
regel niet algemeen is: een Spanjaard 4 had het<br />
paard van eenen Indiaan geltolen; deeze, ziende<br />
dat de rechter hem van de misdaad niet kon overtuigen,<br />
niettegenitaande alle de moeite, die hij genomen<br />
had, wierp eenen zak over 5 den kop van<br />
het paard , en vroeg aan den dief, aan 6 wat oog<br />
het paard blind 7 was? de dief, zeer verlegen 8,<br />
antwoordde in het honderd om 9, dat het aan het<br />
rechter oog was; toen de Indiaan, den kop van het<br />
paard ontdekkende, zeide: men ziet wel dat het<br />
paard u niet toebehoort 10, want gij weet niet, dat<br />
hetzelve noch aan het rechter noch aan het linker<br />
oog blind is. De dief, overtuigd, werd geftraft zo<br />
als hij het verdiende.<br />
1 Indien m. 5 fur. 8 embarrasfé.<br />
2 grosfier. 6 de. 9 au hazard.<br />
3 finesfe/. 7 borgne. 10 être dat.<br />
4 Espagnol m.<br />
' N°. 10.<br />
Eenige ridders van Malta fpraken zamen over het<br />
gevaar, waaraan zij blootgefleld zijn zouden, indien<br />
het gerucht, dat men verjpreidde 1, waar was,<br />
dat de Tiirken hen dreigden aan te vallen 2 met<br />
eene magtige vloot. Er was édn van die ridders,<br />
SM Opfeilen, betreffende den<br />
met alleen zeer klein, maar ook zeer gerimpeld 4<br />
was: zo als die beden gemeenlijk de fpeelbal 5 der<br />
anderen zijn, was er één onder hen, die zeide:<br />
wat hebben wij te vreezen? hebben wij niet eenen<br />
Samfon onder ons, die een geheel leger van Turken<br />
verftaan
eer/ten en weeden veorledenen tijd. 535<br />
N°. 12;<br />
Zie hier weder een fabel, waardig om in uw<br />
geheugen 1 geprent 2. te worden ! Een mierle ., die<br />
in eene kooi voor het venlter hing,zong bij nacht:<br />
een vledermuis vloog er naar toe 3, en vraagde<br />
haar, waarom zij niet liever bij den dag zong, en<br />
bij nacht fliep? De rede daarvan is, zeide zij, dat,<br />
toen ik bij den dag zong, ik mij zelve verried, en<br />
dus gevangen werd, daaruit heb ik geleerd, dat ik<br />
wèl zal doen bij den dag te zwijgen; maar uwe<br />
voorzorg is te laat 4,hernam 5 de vledermuis, want<br />
gij zoudt wèl gedaan hebben te zwijgen, voor dat<br />
gij gevangen werd. Veele lieden willen voorzorgen<br />
gebruiken na dezelve zeer fchandelijk verzuimd te<br />
hebben, toen het nog tijd was. De omflandigheid 6<br />
van deeze meerle,leere u te overdenken 7 alvoorens<br />
te beginnen,<br />
I mémoire ƒ. 4 tardif. 6 (ituation f.<br />
3 empreindre. 5 repartir. 7 réfléchir.<br />
3 s'approeher gén.<br />
XLI. R E G E L .<br />
Over den afftand van de eene plaats tot de<br />
andere, en over den tijd, die er van<br />
de eene gebeurtenis tot de andere<br />
verloopt.<br />
De woorden, waardoor men wil aanwijzen, hoe<br />
verre de eene plaats van de andere gelegen is, of<br />
den tijd, die er verloopt van de eene gebeurtenis<br />
lot de andere, worden na het werkwoord in den<br />
datif, en de plaats, va» welke gerekend wordt, in<br />
«en gènitif gezet:<br />
* Ll 4
536 Opfeilen, 'betreffende den<br />
DU is eene halve mijl van de ftad gefchied, cela<br />
s'est fait d une demi lieue de la ville.<br />
Een halve mijl; de afftand zijnde, wordt des in<br />
't Fransch in den datif geplaatst.<br />
Opftellen, betrelFende den afftand van de<br />
eene plaats tot de andere.<br />
Wij zullen een mijl van hi*er het middagmaal honden<br />
i. Dit is gefchied een musketfchoot 2 van de<br />
ftad. Dit huis is omtrent 3 een uur daar van daan.<br />
De koets is een halve mijl van de ftad geplunderd 4.<br />
Zijne buitenplaats is een uur van de ftad. Het fiot 5<br />
is een mijl van de zee. Hij heeft een' man dertig<br />
fchreden van hem af gezien. Het klooster é van<br />
St. Dionyfius 7 ligt twee mijlen van Parijs.' Mid,<br />
delburg is agt mijlen noord-oosten van Brugge 8 j<br />
twaalf mijlen noord-westen van Gent 9, en negenen-twintig<br />
mijlen zuid-westen van Amfteldam. WH<br />
sijn dagelijks maar twee vinger breed van den dood.<br />
Wij zijn maar tien pasfen van huis.<br />
I diner. 4 pilfer. 7 St. Dénis.<br />
3 la portee du 5 chateau m. g Brugss.<br />
mousquet, 6 clcjtre m. 9 Gand. '<br />
3 environ.<br />
N°. 2.<br />
Madrid, de hoofdftad van Spanje, is 106 mijlen<br />
noord-oosten van Lisfabon, 250 mijlen van Parijs<br />
300 mijlen zuid-westen van London, en 300 mifi<br />
len van Rome. Ziet gij dien toren niet? hij ligt<br />
ico roeden van ons af. Zwol ligt drie uuren van<br />
Campen. Een uur van daar zullen wij een dorp
tifftand van de eene plaats tot de andere, enz. 53<br />
vinden, daar wij ons zullen kunnen ververfchen 1,<br />
De Had, die gij van verre ziet^ is drie mijlen van<br />
ons af. Ik dacht, dat wij maar twee mijlen van de<br />
ftad af waren. Ons huis is niet méér dan vijftig<br />
fdireden van het uwe af. Die boomen flaan 2 zes<br />
voet van elkander 3 af. De tuin van mijnen oom.<br />
is wel een mijl hier van daan. Ik wenschte wel,<br />
dat hij hier maar een quartier uurs van daan ware!<br />
Bourdeaux is een zee-flad 4 van Frankrijk, gelegen<br />
op de Garonne 5, 35 mijlen zuid-westen van Parijs,<br />
j fe rafraichir. 3 1'un 1'atitre 5 Garonne ƒ. riv.<br />
? être. 4 ville maritime.<br />
XLII. R E G E L .<br />
Over de plaats waar men is, en waar men<br />
heen gaat.<br />
De plaats, waar men is of waar men naar toe<br />
gaat, wordt in den datif geplaatst; men zonderc<br />
hiervan uit de naamen van koning- en keizer-riikin,<br />
van fteden, enz., naardien hierover afzonderlijk<br />
reeds gehandeld is:<br />
Ik ga naar de kerk, je vals a Féglife.<br />
Hij is in de fchool, il est a Pécole.<br />
De plaats daar men naar toe gaat, of waar men<br />
is, wordt ook door y overgezet:<br />
Ik ga er naar toe, je m'y en vals.<br />
Ik ben er, fy fuis.<br />
Wanneer iet in een plaats befloten is, gebruikt<br />
men het voorzetzel dans of en:<br />
Er zijn fchoone vertrekken in het huis van mijnen<br />
vader, // y a de beaux appartement dans la<br />
matfon de mon pere.<br />
LI 5
£3& Opftellen, betreffende de plaats<br />
Op ftraat wordt altijd door dans la rue overgezet»<br />
Na entrer gebruikt men meestentijds dans:<br />
Hij trad in de kamer, ij entra dans la chambre.<br />
Dans wordt in plaats van en gebruikt, wanneer<br />
men met bepaaling fpreekt; dus zegt men:<br />
Treed in de koets, montez dans le carosfe.<br />
Hij zat in een koets, // étoif en carosfe.<br />
Wanneer men zich boven op iet plaatst of bevindt,<br />
of het eene ligchaam op het andere rust of<br />
gezet wordt, gebruikt men fur:<br />
Hij is op het dak, il est fur le foit.<br />
Zo zegt men ook, pasfer fur un pont, over eene<br />
brug gaan.<br />
Opftellen, betreffende de plaats waar men<br />
is, of naar toe gaat.<br />
N°. i.<br />
De meid is naar de markt gegaan, om boter<br />
eieren, en andere eetwaaren i te koopen. Onze<br />
knecht is naar ae hal gegaan, om vleesch te koopen.<br />
Ik geloof, dat hij er kalfsvleesch en een fchaa»<br />
penbout koopen zal. Wij hebben gisteren op de<br />
kermis geweest, en wij hebben er veele fraaje dingen<br />
gezien. Wij zullen morgen naar het koffijhuis<br />
gaan. Zij zijn gewoon er alle dagen te gaan. Hebt<br />
gij gisteren avond in den fchouwbürg geweest? wij<br />
hebben er geweest. Wij zullen overmorgen naar<br />
de buitenplaats van mijnen oom gaan, die maar een<br />
mijl van de ftad is. De jongens, die op ftraat loopen<br />
in plaats van op fchool te kqmen, verdienen<br />
i denree/.
waar men is, of naar toe gaat. 53^<br />
gèftraft ie worden. De regeering is op het ftad.<br />
huis vergaderd 2. '<br />
3 asfemblé»<br />
N 9<br />
. s.<br />
Men vindt lieden, die liever willen 1 naar de<br />
kroeg z, dan naar de kerk gaan. Ik ken eenen<br />
man, dien men den geheelen dag 3 in de kroes<br />
Vindt, en die er al zijn geld ver/peelt 4. Waarom<br />
Zijt gij gisteren niet op fchool geweest? Het is mii<br />
onmogelijk geweest er te komen; mijne onpaslijkheid<br />
verhinderde mij uittegaan. Waar waart gij?<br />
ik was op de beurs. Hij legt zich neder 5 in dê<br />
ichaduw. Zij flaan 6 in de regen. De huishoud*<br />
fter 7 fluit de- groenten 8 in den ••kelder. Er is in<br />
deeze ftad niets bijzonders te zien. Die jonge<br />
heeft mijnen hoed in het water geworpen; ik weet<br />
niet hoe ik hem er uit zal haaien 9. Is Mijnheer<br />
uw vader nog buiten?neen, hij is reeds in de ftad.<br />
1 aimer mieux. 4 jouer. 7 ménagere f.<br />
2 cabaret m. 5 fe coucher. 8 ?é"ume ff "<br />
3 journée ƒ. 6 f e tenir. 9 retirer.<br />
h e b<br />
„o?r^<br />
r b<br />
?. n<br />
° P<br />
, d e<br />
N°. 3.<br />
? ans<br />
P- arti<br />
i geweest. Zij zijn<br />
paar den fchouwburg m een koets gebragt 1. Laa<br />
fen wij in de zaal treeden, als het u belieft. Waas<br />
hebt gij mijne boeken gelaten? lk heb ze gelaten<br />
op dezelfde plaats, daar gij z e gelegd hadt 2. Op<br />
welke plaats hebt gij ze gezien? Ik heb ze op den<br />
lesfenaar gevonden. De beeren kunnen 3 op de boo.<br />
men klauteren 4 als de katten. Wij hebben eenen<br />
blinden op de nieuwe brug gezien. Men moet<br />
t = r . , f a v oj r, 4 g, r o p e r >
54» Ovtf de afmeetingen der ligchaamen.<br />
over eene fteenen brug gaan om in de groote kerk<br />
te komen 5. Gaat op de bank maar niet op de r%fei<br />
zitten 6! Er zijn in uw huis meer vertrekken<br />
dan ik dacht. Men vindt op de wallen 7 kanonnen,<br />
om op den vijand te vuuren 8.<br />
5 entrer. 7 rempart m. 8 faire feu.<br />
ó s'aslèoir.<br />
XLIII. R E G E L .<br />
Over de afmeetingen der ligchaamen.<br />
Wanneer men zeggen wil hoe hoog, hoe diep,<br />
hoe lang, of hoe breed een ligchaam is, zo wordt<br />
het werkwoord zijn in 't Fransch overgezet door<br />
avoir, en het naamwoord, dat de hoogte, diepte,<br />
lengte of breedte aantoont, wordt door een' fubftantif<br />
overgezet, en na avoir in den gènitif ge.<br />
plaatst.<br />
Hoog wordt onverfchilliglijk door hauteur of haut;<br />
breed door largeur of large; lang door Jongueur of<br />
long overgezet. Indien de adjeclifs haut, large en<br />
long gebruikt worden, in plaats van de fubftantifs<br />
hauteur, largeur en longueur, zo let, dat dezelven<br />
alsdan noch aan geflacht noch aan getal gebonden<br />
zijn; bij voorbeeld:<br />
Hoe breed is dat laken? combien ce drap a Pil de<br />
large.<br />
De berg is honderd voet hoog, cette montagne a<br />
cent fieds de hauteur.<br />
Wanneer men aantoonen wil hoe veel het eene<br />
ligchaam langer, breeder, of hooger is dan het andere<br />
, zo wordt het verfchil achter aan met het bepaalde<br />
lid woordje in den gènitif geplaatst:<br />
Hij is een hoofd hooger dan ik, il est plus grand<br />
que moi de la téte.
Opfeilen, betref, de afmeetingen der ligchaamen. 541<br />
Opftellen, betreffende de afmeetingen der<br />
ligcha„men.<br />
N° 1.<br />
Mij dunkt, dat dn berg, die een mijl van óns<br />
af ligt, wel vijfug roeden hoog, en ten minnen<br />
honderd breed is. Zoudt gij wel gelooven, dac<br />
die boom twintig voet hoög is, en zes voet diameter<br />
heeft? Een mensch van zes voet is van eene<br />
oede langte i. Deeze gralt is honderd voet<br />
f<br />
reed, en die toren is bijna veertig roeden hoog.<br />
Er zijn dwergen, die maar één voet hoog zijn.<br />
Wij leezen in den bijbel, dat Saul een hoofd grooter<br />
was dan al het volk. Dit ftuk 2 laken is vijf<br />
Vierdendeel ellen breed, en tien ellen Jang. Er zijn<br />
boomen, die wel zes vademen dik 3 zijn. Men<br />
zegt, dat er visl'chen zijn, die meer dan tien ellen<br />
lang zijn, en men verhaalt, dat er in America Hangen<br />
gevonden worden 4, die wel zestig ellen lang<br />
zijn.<br />
1 taille/. 3 circuit. 4 il fe trouve,<br />
2 piece ƒ.<br />
N°. 3.<br />
Wij vonden gisteren eenen Heen, die agt voet<br />
breed, zes voet lang, en twaalf voet hoog was.<br />
Wij hebben in eene zekere kerk pylaaren gezien,<br />
die.wel dertig voet hoog waram De olifant is vijftien<br />
voet hoog, en zijn fnuit 1 is agt voet lang.<br />
De berg 2 Etna is zesduizend, en de berg Fefuvtus 3<br />
duizend fchreden hoog. De walvisch is zestig voet,<br />
en zijne vinnen zijn lang ieder zeven voet. Eeni-<br />
I trompe/. 2 mont m. 3 Véfuve m.
544 Opftellen, betref, de afmeetingen der ligchaamen<br />
ge boomen zijn dertig tot zeven-en-dertig voet<br />
dik. De eiken, de esfchen, en de cederboomen zijn<br />
honderd-en-vijftig voet hoog. De Gangès 4 is<br />
vierhonderd-en-zestig, de Donauw 5 driehonderden-vijftig,<br />
en deEuphraató driehonderd-en-zestig<br />
mijlen lang. Men verhaalt ons, dat Goliath zes<br />
(Ellen lang was.<br />
4 Gange m. riv. 5 Danube m. riv. Ö Euphrate m. riv.<br />
N°. 3.<br />
De haajen 1 leeven in de zee van roof. Er zijri<br />
er, die elf of twaalf vademen lang zijn, en wier<br />
buik twee of drie vadertien dik is; zij verflinden<br />
al wat zij vinden. Pennant zag op het eiland Aran<br />
eenen haai, die zeven-en-twintig voet en vier duim<br />
lang was. Men heeft er ook gevangen, die zesen-dertig<br />
tot veertig voet lang waren. Er is een<br />
foort 2 van haajen, aan wie de Natuur ast vleeschachtige<br />
3 vinnen voor aan 4 de borst gaf, welke<br />
anderhalf voet lang en negen duim breed omtrent 5<br />
het midden waren. Zijn lever 6 is vijf voet lang,en<br />
geeft 7 traan 8. De Heer Hughes zegt in zijne<br />
gefchiedenis van Barbados', dat de grootfte vleriermuizen,<br />
die men op het eiland Madasascar ziet, zo<br />
groot zijn als een kleine duif, en dat hunne vleugelen<br />
van het eene einde 9 tot het andere agtieri<br />
duimen wijd zijn.<br />
1 requin m. 4 f ur le devant de. 7 fournir. ,<br />
2 espece ƒ. 5 vers 8 huiie ƒ.<br />
3 charnu. 6 foye m. 9 bous.
Over de zaak, waartoe iet dient, ent. 54$<br />
XLIV. R E G E L .<br />
Over de zaak, waartoe iet dient of gebruikt<br />
wordt.<br />
Wanneer men alleen aanduiden wil, waarfoé iet<br />
gebruikt wordt, dan wordt de zaak, waartoe iet<br />
dient, m den datif met het bepaalde lid woordje<br />
gezet, wanneer er met bepaaling gefproken wordt.<br />
N°. 1.<br />
Men vindt lij 1 de kruideniers 2 kruid- * doozen.<br />
Men ziet in de herbergen wijnkannen en bierkannen<br />
Zet de waterkruik 4 op de plank van het<br />
bed. Zeg aan de meid, dat zij mij het olijflesie<br />
brenger Ik wil, dat zij naar de botermarkt 2<br />
om boter te koopen. Ik ben op de osfenmarkt ge',<br />
weest om eenen os te koopen. Wij hebben op<br />
de korenmarkt geweest om koren te- koopen. Es<br />
zal dit jaar geen paardenmarkt zijn. Hebt gij den<br />
melkpot geborgen ? Ik heb hem bij de rozijnenkorf<br />
gezet. Zie daar de hnnenmand; doe er uw linnen<br />
m! De inktkruik is in de fchool. Zie of 5 e" iet<br />
m is! Berg 6 die pennen in de pennendoos!<br />
1 c h e z<br />
- 3 épices ƒ. p[. 5 fi<br />
sépicierw. 4 cruche/ 6 i'errer.<br />
XLV. R E G E L .<br />
Over den tijd.<br />
Wanneer de tijd bepaald wordt, op welken iet<br />
'TgTplaat*. W<br />
° r d £ d e 2 e l V e d0Qr<br />
' ^ndl in den £
544<br />
Over den tijd.<br />
Hij ïs te vijf uur aangekomen, // est arrivé è<br />
clnq heures.<br />
Hij .is te paafchen vertrokken, il est parti a<br />
paques.<br />
Wordt de tijd nog naauwkeuriger uitgedrukt,<br />
door de bijvoeging van een gedeelte des dags of<br />
des nachts, zo plaatst men dit tweede tijdvak achter<br />
aan in den gènitif:<br />
Wij hebben 's morgens te zeven uuren bij hem<br />
geweest, nous avons été chez lui a fept heufcs<br />
du matin.<br />
Te middag, of te twaalf uur, wordt door a midi,<br />
cn te middernacht door d minuit overgezet.<br />
Échter zegt men in den accufatif of ia den nominatif<br />
le matin, 'smorgens, le foir, des avonds, la<br />
•nult, des nachts,<br />
Indien iet op meer dan éénen morgen, dan ééneh<br />
avond, dag of nacht gebeurt, zegt men tous lés<br />
matins, tous les foirs, tous les jours, tout es lesnuits,<br />
en zo voords.<br />
:<br />
Eene geduurzaamheid te kennen geevende, gebruikt<br />
men altijd den accufatif:<br />
Hij is een jaar te Amfteldam geweest, il a été<br />
un an a Amflerdam.<br />
Om den tijd uittedrukken, die er verlopen is,<br />
gebruikt men il y a:<br />
Hij is voor een jaar geftorven, il est mort il y a<br />
un an, of tl y a un an qu'il est mort.<br />
Het is omtrent een week geleden dat ik het ge.<br />
hoord heb, // y a environ hult jours, que je<br />
Fai appris.<br />
Hierbij merke men op, dat veertien dagen overgezet<br />
wordt door quinze jours.<br />
Te-
'Over den tijd.<br />
Tegen voor een woord, dat een tijdftip betekent,<br />
wordt door vers, en binnen door dans overgezet:<br />
Dit gebeurde tegen den avond; eed arriva vers<br />
le foir.<br />
Hij zal bihnen drie dagen hier zijn, // [era ici<br />
dans trois jours.<br />
Na vtrloop betekent ook danst<br />
Hij zal na verloop van drie weeken vertrekken,<br />
il partira dans trois fmaines d'lei,<br />
Als men zegt, dat iet in den zomer, in deii<br />
herfst, of in den winter voorvalt, gebruikt men<br />
en, zonder lidwoord:<br />
In den zomer, en été; in den herfst, en automne;<br />
in den winter, en hiver.<br />
In het jaar wordt overgezet door en Pannée of<br />
Pan, zonder voorzetzel:<br />
In het jaar eenduizend zevenhonderd drie-en-ne«<br />
gentig, Pan mil fept cent nonante et trois.<br />
Ook gebruikt men veeltijds en of dans wanneep<br />
er een voornaamwoord voor het zelfltandige woord<br />
gaat:<br />
In dien tijd, en ce tems ld-,<br />
In zijne ieugd, clans fa jeunesfe.<br />
In dit oogenblik, en of dans ce moment ei.<br />
Op deezen dag, en ce jour cl.<br />
Op wat plaats, en quel endroit.<br />
In den ouderdom wordt beter overgezet door d<br />
Page, dan door dans Page.<br />
üe dagtekening wordt in deh accufatif met hefi<br />
bepaalde lidwoordje gezet:<br />
. Dit gebeurde op den tienden maart, ceci arriva<br />
le dlx de mars.<br />
Mm
$/ rG Opfeilenbetreffende den tijd.<br />
Hiertoe gebruikt men de hoofdgetallen deux, trois,<br />
en zo voords, doch den eerften wordt altijd door<br />
Ie premier overgezet.<br />
indien men zegt den geheelen dag, den geheelen<br />
nacht, het geheele jaar, en zo voorus, om te zeg.<br />
gen: niet eens, geduurende al dien tijd, zo # plaatst<br />
men de voor aan in 't Fransch:<br />
Ik heb den geheelen nacht niet kunnen flaapen,<br />
je 11 al pu dormir de toute la nuit.<br />
Om te zeggen, hoe laat het is, gebruikt men<br />
geen lidwoord :<br />
Het is vier uur, tl est quatre heures.<br />
Wanneer de dag en tevens een gedeelte van denzelven<br />
uitgedrukt wordt, zo zet men dm dag inden<br />
accufatif, en deszelfs gedeelte achter aan' 'm<br />
den datif:<br />
Zondag avond, dimanche au foir.<br />
Opftellen, betreffende den tijd.<br />
N°. I.<br />
Hij is een vferde deel jaars te" Parijs en zes weeken<br />
te Lion geweest. Hij heeft zich een jaar in<br />
Frankrijk en agt maanden in I'alie opgehouden i.<br />
Hij heeft drie of vier dagen h'
'Gpftelien, betreffende den tijd. 54?'<br />
De oorlofdagen 4 worden gegeven te paafchen, te<br />
pinxtereu, te kerstijd, en geduurende de kermis.<br />
Men predikt alle zondagen in de kerk,<br />
4 vacanceƒ.<br />
Het is wel een jaar geleden, dat ik u niet gezien<br />
heb. Ik ben blijde u van daag te zien. Ik<br />
zal veertien dagen bij u komen doorbrengen, indien<br />
mijne bezigheden het toelaaten. Ik zal ^genoodzaakt<br />
zijn, om, binnen eenige weeken, weder naar Holland<br />
te vertrekken 1. Wij zullen 'toekomende 2 jatr 3,<br />
als het God belieft, een reisje naar Engeland doen,<br />
en wij zullen er alsdan twee of drie maanden blijven.<br />
Hier is voor .twee of drie dagen een groot<br />
ongeluk gebeurd. De brug brak 4, en de overgan-<br />
'gers 5 vielen in het water, zonder dat men een*<br />
lénigen 6 kon redden 7. Dit ongeluk gebeurde des<br />
nadenmiddags ten twee uuren. Ik geloof, dat hen<br />
drie dagen geleden is, dat dit gebeurde.<br />
1 s'en retourner. 4 fe casfer» (5 un &ul.<br />
2 prochain. 5 pasfant m. 7 fauver.<br />
3 annde ƒ.<br />
N°. 3.<br />
Is het reeds negen uuren geflagen? Ik kan het<br />
ïiiet_zeggen; maar ik twijfel er aan, want de meester<br />
is altijd gewoon om juist te negen uuren in de<br />
fchool te zijn, en hij wil ook, dat de leerlingen «r<br />
op dat uur zullen zijn. Het is zo even geflagen.<br />
Het is reeds quartier over negen op 1 mijn horologie.<br />
Hoe laat zijt gij gewoou aan tafel te gaan?<br />
Wij eeten doorgaands om twaalf uuren; want wij<br />
behooren des nademiddags op onzen tijd op fchool<br />
Mm 2
54'2 Op/lellen, betreffende den tijd.<br />
te zijn. Mijne broeders zijn de geheele week niet<br />
op fchool geweest. Wilt gij mij de eer aandoen '<br />
om nadenmiddag bij mij te komen? Ik zal het niet<br />
vergeeten; ik zal tegen den avond komen. Gij zult<br />
mij verpligten 2; wij zullen van avond goed gezelfchap<br />
hebben.<br />
3 obliger.<br />
N°. 4. ' . /<br />
Ik heb den geheelen nacht niet kunnen flaapem<br />
Ik dacht 1 geduuriglijk om de gebeurtenis van gisteren.<br />
Ik heb bij deeze gelegenheid veele dingen<br />
vernomen, die ik niet wist. Dat gebeurde in het<br />
zelfde oogenblik, dat wij zamen fpraken. Ik heb<br />
uwen broeder het geheele jaar niet gezien. Hij is<br />
het geheele jaar in Engeland geweest. Mijne zuster<br />
is gisteren avond aangekomen. Hoe laat was het<br />
toen zij aangekomen is ? Het was agt uuren. Zij<br />
is een dag en een nacht op zee geweekt. Hij is<br />
een man, die, in zijne jeugd, veele buitenfpoorigsheden<br />
begaan heeft Er is in deezen tijd niet veel<br />
gelds te winnen. De koophandel heeft reeds veele<br />
jaaren gekwijnd. Er zijn kooplieden, die, voor<br />
eenige jaaren, zeer rijk waren; maar die nu zesr<br />
arm zijn, door het verlies, dat zij geduurende dera<br />
oorlog geleden hebben.<br />
•j réver a quelque chole.<br />
N°. 5.<br />
De olympiaden 1 dienden 2 tot tijdvakken 3 voor<br />
de Gweken. Zij hebbèn haaren naam ontleend 4.<br />
van de olympifche 5 fpelen, door Iphitus ingefteld f<br />
1 olympiade ƒ. v m den perjoon. 5 olympique.<br />
2 lervir, gén. Van 3 époque ƒ. 6 Mituer.<br />
«e zaak, en dat. 4 prendre, .
, Opfeilen, betreffende den tijd. 549<br />
7 eere van Hercules. Men vierde 8 dezelven<br />
alle vier jaaren in den zonnen flilfand 9, omtrent 10<br />
den negentienden Julij. De zondvloed gefchiedde<br />
in liet jaar eenduizend zeshonderd zes-en-vijftig<br />
van de wereld. De kinderen Israëls trekken 11 uit<br />
Egypten in den jaare tweeduizend vijfhonderd endertien<br />
van de fchepping De Mespas 12 werd geboren<br />
13 in den jaare vierduizend van de wereld.<br />
Het is nu eenduizend zevenhonderd en drie-ennegentig<br />
jaar geleden, dat dit gebeurde 14. Het<br />
is 15 doorgaands zeer heet geduurende de hondsdagen<br />
16. Het heeft den voorledenen winter in de<br />
maanden december 'en januarij weinig gevrozen.<br />
7 en 1*. II arriver 2 pr. 14 arriver 2 pr.<br />
8 célébrer. 12 Mtsfie m. 15 faire.<br />
9 folfh'ce m. 13 naitre 2 pr. 16 canicule ƒ. I<br />
ÏO vers.<br />
N°. 6.<br />
Men was het eens 1 omtrent 2 het getij 3, waarmede<br />
4 het jaar beginnen moest. De Hebreeuwen 5<br />
de Chaldeenen 6. de Egyptenaarcn 7,' en de Perfin<br />
8, begonnen hetzelve in den herfst 9; de Grieken<br />
omtrent 10 den zonnen-fiilfland 11 van den zomer;<br />
de Romeinen 12 in'den zonnen-ftilftand van<br />
den winter; de Mahomedaanen 13 juist in de dagen<br />
nachts-evening 14 van de lente; de Heidenen 15<br />
van Ltdi'èn 16 op den eerften dag van maart; de<br />
Arabieren 17 bij den ingang 18 van de zon in het<br />
teken van den leeuw.; eindelijk is het maar tweehonderd<br />
en agt-en-twintig jaaren geleden, dat men<br />
in Frankrijk begonnen heeft het jaar te tellen van<br />
1 être d'accord. j 7 Egiptien. 13 Mahométan.<br />
•2 fur. 8 Perlan. 14 équinoxe m.<br />
3 faifon/. 9 automne. 15 Gentil m.<br />
4 oü. 10 vers. 16 Inde.<br />
jS Hébreux. n folftice w. 17 Arabe.<br />
é Caldéen. 12 Romain. 18 entree/.<br />
Mm $
föo Opfeilen, betreffende den tijd.<br />
de maand januari] «ƒ19, uit hrachte 20 van ee»<br />
2 1 v a n<br />
Karei den negenden 22; want van te,<br />
vooren begon het te paafchen. Het Pariemens<br />
Jcnikte er 2/^23 niet naar, dan in het jaar vijftienhonderd<br />
zeven-en-zestig.<br />
x<br />
9 P«. 2i ordonnance ƒ. 23 fe conformer<br />
?0 en vertu. 32 Charles neuf, dat.<br />
Christophorus Columbus 1, geboren te Genua n %<br />
neeft anno eenduizend vierhonderd en tweeënnegentig<br />
het vierde .gedeelte van onzen aardkloot<br />
ontdekt, dat de nakomelingfchap America genoemd<br />
heeft naar 3 eenen Amerlais Fespiiclus 4, een Fleren,<br />
tyner 5 yan geboorte. Men geeft voor 6, dat het<br />
eerite klokkenfpel 7 te Aiost in Vlaanderen in den<br />
jaare eenduizend Vierhonderd zeven-en-tagti* gemaakt<br />
is geweest. De eerfte chocolade 8 is u\i Mexico<br />
9 door de Spanjaarden omtrent het jaar 1520 in<br />
Europa gebragt. Emesius 10, hertog van Saxen-<br />
Gotha 11, is geboren den 30 januarij anno 174c.<br />
De ketzenn Maria Tfurefia 11, koningin van Hongaruen<br />
en Bohemen, Aartshertogin 13 van Oosten-<br />
1S<br />
g<br />
e b o r e<br />
n den 13 mal anno 1717. Karei<br />
oe derde, koning van Spanjen, werd geboren 15<br />
den 20 januari) anno 1716.<br />
1 Christcphe Co- 6 pr&endre. u Ssxc-(lorna.<br />
n b<br />
J°' * 7 carillon m.<br />
2 Ijenes. g chocolat ra.<br />
3 daprès. 9 mexique ra.<br />
4 Americ Vespuee. 1® Ërnest.<br />
12 Marie Thérefe.<br />
13 Archiduchesfen,<br />
14 Autriche,<br />
15 naitre 2 «r,<br />
5 Fforentm.<br />
r
Over den ouderdom. •<br />
XLVI. R E G E L .<br />
Over den ouderdom.<br />
Wanneer men vraagt: hoe oud zijt gij? zo zet<br />
•men het over als of er Monde: wat ouderdom hebt<br />
gij? quel age avez vous? en alzo door alle perfoonen<br />
g<br />
Ais men het getal der jaaren noemt, wordt oud<br />
in 't Fransch niet uitgedrukt, maar het wetkwoord<br />
«/«dooravoir overgezet'; bij voorbeeld: Wpswij.<br />
tig jaaren oud; dit wordt overgezet als of er ftonde.<br />
hij 'heeft twintig jaaren, tl a vtngt ans.<br />
S<br />
In den ouderdom wordt liefst (zo als reeds gezegd<br />
is) door h Fage overgezet:<br />
In den ouderdom van vijftig jaaren, h Fage de<br />
cinquante ans.<br />
Oud, ten opzichte van menfchen gefproken, die<br />
veele jaaren oud zijn, zigt men agé:<br />
Die man is reeds oud, eet homme est deja agé ou<br />
avancé en age.<br />
Jgé, zo veel betekenende als a Fage, neemt de<br />
ïia zich:<br />
Hij ftierf oud zestig jaar, il mourut a Fage, ou,<br />
agé de foixante ans.<br />
Oud worden wordt veeltijds door vim[JS"<br />
wanneer men de jaaren van iemands leeftijd er bij<br />
doet:^<br />
jjgj werd honderd jaaren oud, il vécut cent ans.<br />
Het werkwoord gaan, voor een zeker getal jaar<br />
e n ftaande, wordt door entrer overgezet:<br />
Zij gaat in haar agttiende jaar, elle entre dans fa.<br />
dixhuitiems annèe.<br />
Mm 4
N°. j.<br />
*** oudere.<br />
^ in * m<br />
Hi.i» he\ g e h e e l T ^ ^<br />
oud werd. &nhXl£f 7%^<br />
d e<br />
e n<br />
, gewan E n o ' "T vijf jaaren oud zijn-<br />
d £<br />
a d e<br />
f\Euoa, nog pgtKnÊïS ' "- ^booL<br />
} ü V a d e r Ada<br />
fnos gewan in zijn neeenSl , -<br />
e e n e n 2<br />
jaarna Kenan. Deez» S , Ë£ ^ , met<br />
honderd e„ vijftig'S^^'^^e daarna nog'aV<br />
E n o s<br />
ouderdom van ne? P l / J Reikte 5 des den<br />
o naicre 2 p r,<br />
Jered was ouder toen hu<br />
f<br />
~ en<br />
- ne<br />
f gentig j a a c<br />
a n t<br />
««honderd twee-en^estiï^V * ^* ^d'nj<br />
^d gewan Hen och; deeze g<br />
Jf^3 ° Uf<br />
'-<br />
D e<br />
«e £
Opjlellen, betreffende den ouderdom. 553<br />
honderd ne?en-en zestig jaaren bereikte; zijn zoon<br />
Lamech leefde maar zevenhonderd z ven - en - zeventig<br />
jaaren. Deeze Lamech gewan Noach 4 di vyfc<br />
honderd jaaren oud was, toen Sera, Cham en Japhet<br />
geboren werden 5.<br />
4 Noé. 5 naitre 2 pr.<br />
N°. 3-<br />
Er zijn menfchen, die eenen buitengewoonen ouderdom<br />
bereikt hebben. Petrus Zonen, een boer<br />
van Keveresch, ftierf den 5 januartj 1724, oud i8 é<br />
iaaren. De jone/ït 1 van zijne zoonen was toen 90<br />
jaaren oud. Johannes Jenkens, geftorven te Eiserton<br />
in Yorkshire anno 1670, was 169 jaaren oud.<br />
Thomas Parre, een boer van Shrophshire, overleed a<br />
te London, alwaar Karei de eerlie, koning van Enreland,<br />
hem ontboden had 3, in den ouderdom van<br />
ï „ iaaren en 9 maanden. Hij was hertrouwd 4<br />
in zin raofte jaar, en leefde na dit huwelijk.nog<br />
02 iaaren. In 1648 ftierf te M.nshual l homas Danim<br />
oud i5< iaaren. Chrhtiaan 5 Hartknoch,<br />
eroo'tvader van Stephanus 6 Hartknoch, historiefchrijver<br />
7 van Ptuisfen, is overleden in den ouderdom<br />
van' 130 jaaren.<br />
T cadet m. 4 fe remsrier. 6 Etienne.<br />
I mourir 2.pr. 5 Chréiien, 7 histonographe m.<br />
3 faire venir.<br />
N°. 4.<br />
TohannesEffingham ftierf den i6den februarij 1757,,<br />
oud 144 jaaren. Christiaan Jacob Drakenberg is.<br />
e a<br />
overleden op den 2Silen juh'j anno 1770-. u> °<br />
ouderdom van 1.46 jaar, na daags te vooren 1 zijne<br />
vrienden als naar gewoonte bezocht te hebben, ril)<br />
3 la veille.<br />
Mm 5<br />
*
554 Over fe, x e r t ! l l i g> fe ^<br />
het i„de ja3r zifns'ïeve /vt<br />
oétobèr.va* het «lfde , ?<br />
duwe, genaamd S f r $ S<br />
öofle^aar was. fchensch ^ dl<br />
- e<br />
'f"<br />
of of 6<br />
9o of ioo jaaren.<br />
d a t<br />
p d e i i 2<br />
4^en<br />
i n<br />
° f d o<br />
" W " SI"<br />
7 5 l e e t c do<br />
°rgaands<br />
a étre empJoïé. 4 flo!te ^<br />
Danois. , cé,,J^ Igggp-f*<br />
XLVll REGEL.<br />
ven, worden ^ # ^ | | 0 ^ ^<br />
ES J o V ^ ^<br />
m U Z i j d £<br />
foie<br />
« evoe<br />
rd, ^ habit doublé ch<br />
C C h t e r<br />
entadSe^^^r^r"<br />
in Plaats van den S/S J<br />
B<br />
'% a<br />
o f<br />
en zulks gefchiedt 3 ^
tn het middel waardoor iet gefchiedt. 533<br />
Charger è bales, a mitraille, met kogels, met<br />
fchroót laadcn.<br />
Se battre a coups de polng, met de vuist vechten.<br />
Se battre a Pépée, au pistolet, met den degen,<br />
met het pistool vechten.<br />
Tenir quelque chofe a-la main, iet in de hand<br />
houden.<br />
Pasfer le tems a faire quelque chofe, den tijd met<br />
iet doorbrengen.<br />
.Peindre a Phulle, met olijverwen fchilderen.<br />
Ook wordt veeltijds avec en par voor het werktuig<br />
geplaatst; zulks gefchiedt voornaamlijk op dé<br />
vraag waarmede, of met welk ding of werktuig, en<br />
yoords ook hoe of waardoor, door wat middel? als:<br />
Avec.qu.oi avez vous fait cela? waarmede hebt
556 Opfeilen, betreffende het werktuig<br />
Opftellen, betreffende het werktuig dat men<br />
gebruikt, en het middel waardoor iet<br />
. gedaan wordt,<br />
N°. V.<br />
'Er zijn kinders, die met de handen en voeten<br />
flaan, wanneer men hun weigert hét geen zij vraagen;<br />
indien de ouders en meesters zich bij tljds i<br />
niet tegen deeze oplopendheden 2 met alle hunne<br />
magt verzetten 3, zullen hunne kinderen, met er<br />
tijd, onverdraagelijke 4 fchepzelen worden. Waar<br />
komt u die buil 5 aan het hoofd van daan? Ik heb<br />
het hoofd tegen de deur gefloten 6. Gij behoordet 7<br />
van jchaamte 8 te bloozen 9 over uwe onvoorzichtigheid.<br />
Indien gij het gezien haddet, zoudt gij er<br />
van vrees over verbleekt zijn 10. lk verbeeld mij,<br />
dat men nooit elendlger 11 omkomt 12, dan wanneer<br />
men van honger of dorst fterlt. Ér zijn dieren,<br />
die hunne maag vullen met alles wat zij vinden.<br />
1 a tems. 5 bosfè ƒ. 9 rougir.<br />
2 emportement m. 6 fe heurter. 10 palir.<br />
3 s'oppofer dat. 7 devoir. 11 miierablemenr*<br />
4 infupportable. 8 hqnte. 12 périr.<br />
N°. 2.<br />
Wat zult gij met aile die boeken doen? gij zult<br />
er maar drie of vier noodig hebben. Weet gij<br />
waar 1 mijne pen gebleven is 2? lk heb ze met<br />
mijne eigene oogen gezien. Wij hebben ze met<br />
onze eigene handen op de tafel gelegd. Waarmede<br />
hebt gij uwen mantel laaten 3 voeren 4? ik heb hem<br />
met trijp 5 laaten voeren. Ik houd niet 6 van klee-<br />
l
dat men gebruikt, en hei middel, enz.. 55?<br />
déren met goud belegd 7. Het is lang geleden, dat<br />
ik mijnen broeder eenen brief gefchreven heb, ik<br />
hoop, dat hij mij met den eerlten met een klein<br />
antwoord 8 zal vereeren! Wanneer zult gij mij met<br />
een bezoek 9 vereeren? Ik zal het doen, zodra ik<br />
met geene bezigheden zal overlaaden 10 zijn. Ziedaar<br />
een briefje, met uwe eigene hand geichreven!<br />
7 chamarré. 9 viflte ƒ. 10 lurchargé.<br />
ï mot de réponfe.<br />
N°. 3.<br />
Men is verpligt om de armen met zijne aalmoezen<br />
i bij te flaan 2. De christelijke llejdaadlgheid'$<br />
eischc het op de uitdrukkelijke 4 wijze. De Natuur<br />
is met weinig vergenoegd; maar echter vindt<br />
men bijna niemand, die zich vergenoegt met het<br />
geen hij heeft. De gevangenen 5 worden dikwijls<br />
gevoed met droog brood en water. Ik oordeel das<br />
men raazend 6 moet zijn, om met den degen of<br />
met het pistool te vechten, zonder daartoe 7 genoodzaakt<br />
8 te zijn om zijn leven te redden a a<br />
Neem dit boek met beide 10 handen aan 11; want<br />
zonder dat zoudt gij het laaten 12 vallen! Het is<br />
niet noodig, ik kan het op mijn gemak 13 met ééne<br />
hand houden 14. Waarmede zullen wij morgen den<br />
tijd doorbrengen ? wij zullen dien met het jaagen 15,<br />
met het ylsfchen 16, of met het wanaeleu 17, doorbrengen,<br />
zo gij het wilt.<br />
I aumöne ƒ. 7 y. 13 aife ƒ.<br />
a asiister. 8 forcé. 14 tenir.<br />
3 charité/. 9 fauver. 15 chabfe ƒ.<br />
4 expres. IO deux. 16 pêche/.<br />
5 prifonnier m. 11 empoigner. 17 promenade/*<br />
6 enragé. 12 laisfer.
£>58 Over de fpeelt uigen, de /pelen*<br />
Waarmede hebt gij dat gemaakt? met mijne harii<br />
den. Ik begrijp zeer ligt 1, dat dit niet met devoeten<br />
kan gemaakt worden 2; gij doet dus 3 eene<br />
dwaaze vraag 4. De inkt is te bleek, ik zal ze<br />
met de pen omroeren 5. Men moet 6 met den lepel,<br />
met den vork, maar niet met de handen eeten;<br />
de welvoegelijkheid 7 eischt het. Veele bakkers kneeden<br />
8 het brood met de handen, anderen doen het<br />
met de voeten. Waarmede hebben zij hem geflagen,<br />
met den ftok of met de hand? het heugt 9<br />
mij niet meer. Neem deeze kool vuur met den<br />
tang; want zo gij ze met de hand neemt, zult gij<br />
u gewis branden. Ik geloof, dat deeze wijn met<br />
water gemengd is, hij heeft er den fmaak van.<br />
1 facilement. 4 question/. 7 bienféance/.<br />
2 ie faire. 5 retnuer. ' 8 paitrir.<br />
3 donc. 6 il faut. 9 ft fouvenir gén,<br />
XLVIII. R E G E L .<br />
Over de fpeeltuigen, de fpelen, en over<br />
de fom die men waagt.<br />
Het fpeeltuig, daar men op fpeelt, wordt inden<br />
'allatif of gènitif geplaatst:<br />
Hij fpeelt op de viool, il joue du vlolon.<br />
Wanneer men een zeker fpel fpeelt, het zij met<br />
de dobbelfteenen, het zij met de kaart, zo wordt<br />
het Ipel.. dat: men fpeelt, of het middel, waardoor<br />
zulks gefchiedt, in den datif'gezet; a^s:<br />
Met de kaart fpeelen, jouer aux 'cartes.<br />
Met de dobbelfteenen fpeelen, jouer aux dez.
en over de firn,- die men waagt. £5e><br />
Op het dambord fpeelen, jouer aux dames.<br />
Met de bal fpeelen, kaatzun, jouer a la paume.<br />
Blindemannetje fpeelen ,• jouer a colin malllard.<br />
Het _g ld, of de goederen, waarom.men fpeelt,<br />
die men in het fpel waagt, worden m den accufatif<br />
of nominatif gezet:<br />
Om hoe veel wilt gij fpeelen? comhlen voulezvous<br />
jouer?<br />
Ik fpeel om een' ducaat, je joue un ducat.<br />
Ik fpeel_ nooit om grof geld, je ne joue jamals<br />
gros jeu.<br />
Insgelijks wordt in den accufatif 'of nominatif gezet<br />
het geld, waarom men wedt:<br />
lk wed om^ionderdducaaten, je gage cent ducats.<br />
OpftelJen, betreffende de fpeeltuïgen, de (pelen,<br />
en de fom die men waagt.<br />
Rfs i.<br />
Ik heb op het concert geweest, en ik heb aldaar<br />
een' vermaarden muflkant hooren fpeelen. Hij fp^elde<br />
volmaakt wèl op de viool i, op de bas 2, en<br />
op de alt 3; en zijn broeder fpeelt ook mee.tc-lijk 4<br />
op de claveclmbaal 5, op het orgel 6 fop de fluit 7,<br />
en op de w'alihoorn 8 Dit tijdverdrijf'9 behoorde 10<br />
'zekerlijk verkoozen te worden ir boven dat geene,<br />
het welk ons dikwijls arm maakt 12. Wij hebben<br />
eenen perfoon gezien, die zo lang met de kaart 13<br />
1 violon m. 6 orgue;/. pl, 10 de 'oir.<br />
2 hasle f. 7 flsjte/. 11 être préferé dat.<br />
3 viole ƒ 8 cor de cbasfe m, 12 appiuvrir.<br />
4 en rnaitre. 9 pasfetems mY 13 carte/.<br />
5 clavecin m.
$6ö Opfeilen, betreffende de fpeelt-utgen,<br />
fpeelde. tot dat 14 hij daardoor zijne vrouw ën<br />
kinder.-- in de grootfte armoede gedompeld 15 had 16.<br />
De uiuiiek is van alle ijdelheden deezer wereld de<br />
nuttijifte er de aangenaamfte. Wanneer men op<br />
eenig fpeeltuig 17 fpeelen kan i8„, is men altijd aangenaam<br />
in gezelfchap; men vervrolijkt 19 het, eri<br />
men trekt het dikwijls uit eene kwijnende 20 droef<br />
geestigheid 21.<br />
q ce que. 17 inftrument de 19 réjouir.<br />
'r. miifique* 20 languisfant.<br />
Fopt, 18 favosr. 21 métancolie/*<br />
N°. 2.<br />
Geen 1 fpel komt mij fchadelljker 2 *>00r 3 dafi<br />
run geehè, dat Van het geval 4 afhangt. Er zijn<br />
verfc.h-idene fpelen die maar van de bekwaamheid 5<br />
en van de behendigheid 6 des fpeelers. afhangen, eu<br />
1 :e tevens ved toebrengen 7 tot de gezondheid.<br />
Men 1 an zich veel beweeging 8 geeven, wanneer<br />
m n het trok' 9, het kolf- 10, of kaats- 11 fpel<br />
f eelt. Schoon de kansfpelen door de Romeinfche<br />
wenen ver oo ien geweest zijn 12, fchijnt 13 het<br />
echter, Hat zij dikwijls met de bikkels 14 en dobbelfteenen<br />
15 fpeel len. De keizer Augustus Verloor<br />
eens op 16 éénen avond 17 m t het dobbelfpel<br />
soooo fes tertien 18, en Nero waagde 19 er 40000<br />
op één worp 20.<br />
1 "ul. 8 mouvement m. 15 dé.<br />
2 pi- nicieux. 9 b'lla'd n». 16 en.<br />
3 p ? e 10 crosfe. 17 foirée f.<br />
4 h e, d m iftl 1<br />
P a n e<br />
' ' '<br />
1<br />
^ festerce,<br />
: hai •e é f. >üj
de fpelen, en over de f'om die men waagt, 561<br />
N°. 3.<br />
! Waarmede zullen 'wij den avond doorbrengend<br />
Wij zijn juist met ons vijven, laaten wij dan Jan.<br />
'turlu 1 fpeelen. Neem af 2 , als het u belieft;<br />
maar eer dat 3 wij beginnen, zeg mij om hoe veel<br />
gij fpeelen wilt; wïj zullen vijf ftuivers in den pot 4<br />
doen 5; ik ben er mede te vreden. Heb de goed--<br />
Heid van de kaart te geeven! Wat is 6 .troef 7?<br />
Klaveren 8 is troef. VV'ie haalt dien flag? Het is<br />
Mijnheer uw neef; ik geloof dat wij alle drie beest<br />
zullen 'zijn 9; Ik ben van uw gevoelen; want hij<br />
heeft niet dan troeven in de hand. Ik vind dat<br />
wij al te grof 10 fpeelen. Ziedaar nu reeds vijf-»<br />
tien ftuivers in den pot. Hóe veel kaarten moet<br />
gij hebben ii ? Ik heb er geen van doen. Ik (peel<br />
op mijn fpel. Gij doet wèl van niet mede te<br />
doen 12, want ziedaar lanturlul<br />
1 lanturlu m. 5 mettre. Q faire la béte.<br />
2 couper. 6 faire. 10 gros jeu.<br />
3 avantque Jubj. 7 a tout. 11 il faut.<br />
4 jeu m. 8 trefle. 12 y aller.<br />
N'o. 4*<br />
Ik wed ï om honderd guldens, dat Mijnheer uw<br />
fieef zijn proces winnen zal. Wij houden 2 veel<br />
van op het fchaakbord 3 of op het dambord 4 te<br />
fpeelen; want dan fpeelt men om geen geld. Het<br />
verdriet mij 5 altijd, wanneet 1<br />
ik zie dat men om<br />
veel gelds fpeelt. Laaten wij van avond op het<br />
ichaakbord fpeeleri. Ik ken geen edeler fpel dan<br />
dat; maar ik wed öm een' ducaat, dat gij nfet altijd<br />
winnen zult. Men ziet zelden met de kaarten<br />
fpeelen, zonder dat 6 men eenjg geld in den pot<br />
I gager, 3. échecs m, pl. 5 s'ennuïer.<br />
is aimer. 4 dames c<br />
- 6 fans que.<br />
Nn
$S3 Over het uitlaaten van het woordje met.<br />
zet 7. Wij wedden om al wat gij wilt, dat zij<br />
op het laatst nog zullen twisten 8, zodra 9 de wijn<br />
hunne hersfenen zal verhit hebben.<br />
7 mettre préf. dufubj. 8 fe quêreller. 9 dèsque.'<br />
XL1X. R_ E G E L.<br />
Over het uitlaaten van het woordje met.<br />
Het voorzetzel met, geen gezelfchap te kennen<br />
geevende, en ook niet eenig mi.ldel waardoor iet<br />
gefchiedt, wordt alsdan in 't Fransch volkomen<br />
weggelaten; bij voorbeeld:<br />
Hij viel mij aan' met den degen in de hand, il<br />
m'attaqua Vépèe a la main.<br />
Hij ging met het hoofd gebukt, il s'en alla la<br />
tête balsfée.<br />
Dit vindt voornaamlijk plaats, wanneer men het<br />
voorzetzel met door hebbende of houdende zou kunnen<br />
overzetten<br />
Men lette wèl, dat men altijd het bepaalde lidwoordje<br />
le, la ©f les, gebruiken moet, wanneer het<br />
voorzetzel met weggelaten wordt:<br />
Hij gaat met een gebukt hoofd, // marche la této<br />
baisfée.<br />
Behalven dat men zonder lidwoord zegt:<br />
Met flaande trommen en vliegende vaandels, ta/i»<br />
beurs batlans et enfeignes deplmées.
Op/lellen, betr. hei uitlaaten van het woordje met. 563<br />
Opftelleh, betreffende het uitlaaten van het<br />
voorzetzel met.<br />
N°. u<br />
Hij is. op ons afgekomen 1 met den degen in de<br />
hand; hij was van nog een' anderen verzeld 2 , die<br />
op mijnen makker is aangevallen 3 met het pistool<br />
in de hand. Wij zijn echter blijven flaan 4, en<br />
hebben hen afgewacht 5 met den degen in de hand.<br />
Wij hebben ons gisteren avond zeer wel vermaakt 6'<br />
er was iemand, die met eeii glas in de hand danste,<br />
terwijl een ander het zeilde deed 7 met eene<br />
fles in de hand. Zodra ik t'huis was, liep mijne<br />
zuster mij te gemoet 8 met uitgebreide 9 armen.<br />
Wanneer ik mijnen hond flaan wil, loopt hij weg<br />
met de Haart tusfehen de beenen. Die arme lieden<br />
baden mij met gevouWene 10 handen, hun eenig<br />
geld te geeven.<br />
t venir ibndre fur 4 tenir pied ferme. 8 aller au devant<br />
quelqu'un, _ 5 attendre. de quelqu'un»<br />
2 accompagné. 6 s'amulèr. 9 étendu.<br />
3 venir attaquer. 7 en faire autant. 10 joint.<br />
N°. 2o-<br />
Het past 1 niet aan welopgevoede 2 kinders, hiirine<br />
ouders en meesters met den hoed op het hoofd<br />
aantefpreeken. Hij heefc ons zijne ongelukken vei*<br />
haald met traanen in de oogen. Kent gij den man ,<br />
die voorbijgaat met een gebukt 3 hoofd? Zij zijn<br />
met ledige handen t'huis gekomen A. Onze dienstboden<br />
brengen geheele 5 uuren door 6 met de armeri<br />
1 il convient, 3 baisfé. 5 entier.<br />
"3 bien né. 4 revenir.
£6*4 Over de wijzen, modes of mameren.<br />
ever elkander geflagen 7. De beleefde menfcbéïï<br />
fpreeken hunne meerderen 8 aan met den hoed af 9.<br />
De krijgsknechten zijn uitgetrokken met flaande 10<br />
trommels en met vliegende 11 vaandels 12. Depriesteresfen<br />
13 van Bacchus liepen, geduurende de feestdagen,<br />
met loshangend 14 hair langs de ftraaten vaa<br />
Rome.<br />
7 croifé. 10 battant. 13 prètresfe ƒ.<br />
8 fupérieur rm 11 déploïé. 14 épars.<br />
9 ba». 12 enfeigne/.<br />
L. R E G E L .<br />
Over de wijzen , modes of manieren.<br />
De wijze, waarop iet gefchiedt, wordt in dert<br />
dtt'f geplaatst met het bepaalde lidwoord, terwijl<br />
men het toevoegelijke naamwoord in het vrouwlijke<br />
geflacht gebruikt, om dat men er de vrouwlijke<br />
zelfftandige naamwoorden node of maniere onder<br />
verftaat; dus zegt men:<br />
Op zijn Fransch, a fa Franpoif.<br />
Op zijn Hollandsch, a la Hollandoife.<br />
Doch het woordje als voor een zelfftandig naamwoord<br />
ftaande, wordt door en overgezet; bij voor»<br />
beeld r<br />
• Hij was als een boer gekleed, il ètoit habtllé en<br />
paifan.<br />
Men ziet tevens, dat het voorzetzel en geen lid.<br />
woord na zich neemt.
Opfeilen, betref, de wijzen, modes of manieren. 565<br />
Op ftellen, betreffende de wijzen, modes of<br />
manieren.<br />
N°. 1.<br />
Hij was op zijn Fransch gekleed. Dit vleesch<br />
is op zijn Engelsen toebereid 1. Deeze kousfen zijn<br />
op zijn Italiaansch gewerkt. Ik heb gisteren veele<br />
menfchen gezien, waarvan eenigen op zijn Spaansch,<br />
anderen op zijn Hollandsch, en anderen op zijn<br />
Fransch leefden. Er waren op de botermarkt eenige<br />
geringe lieden 2, waarvan fommigen als matroos:en<br />
en anderen als bedelaars gekleed waren. Het<br />
buis, daar ik gisteren in geweest heb, is op zijn<br />
ouderwetsch 3 gebouwd; maar ons huis is op zijn<br />
nieuwerwetsch 4 gebouwd. De fpijzen, op zijn Hollandsch<br />
toebereid, zijn doorgaands zeer voedzaam 5.<br />
De boeren zijn naar de oude mode gekleed. Men<br />
wordt in deeze herberg vorstlijk gediend en gehuisvest<br />
6.<br />
1 préparé. ' 3 amique. 5 nourrisiant.<br />
•2 gens du -commun. 4 'moderne. é logé.<br />
N°. 2.<br />
Wij hebben eenen heer ontmoet, die als een boer<br />
gekleed was; ik was als een burger gekleed, toen<br />
ik hem ontmoette. Veele jonge lieden leeven als<br />
Josbandigen 1. Er zijn weinigen, die als Christenen<br />
denken en handelen 2. Ër zijn lieden i die als<br />
helden voor het vaderland geftorven zijn. Ik geef<br />
u deezen raad als een oprecht vriend. Doe uwen<br />
pligt als een braaf man, en foor u 3 niet aan de<br />
kwaadfpreekers 4! Gehoorzaamt als braave kinders<br />
1 libertin m. 3 fe foi cier gén. 4 médifant nu<br />
§ .agir»<br />
Nn 3
§66 Over de verfchUlende deelen van het ligchaam., enz,<br />
aan de bevelen, die uwe ouders en meesters u geeven,<br />
dan zullen zij u ook als braave ouders 'er,<br />
meesters behandelen 5! zij zullen u ook alle dingen,<br />
die gij hun op eene betaamelijke 6 wijze vraagen<br />
zult, met al hun hart toe/taan 7. Wij ondervinden.<br />
8 alle dagen, dat God' voor alle fchepzelen<br />
als een getrouwe Vader zorgt 9.<br />
5 traiter. 7 accorder. 9 avoir foin gén.<br />
6 décent. y éprouver.<br />
LI. R E G E L .<br />
Over de verfchillende deelen van het ligchaam,<br />
en van het gemoed, en tevens wanneer het<br />
JNederduitfche woordje een door het<br />
bepaalde lidwoord moet overgezet<br />
of uirgclaaten worden.<br />
Wanneer een deel van het ligchaam of gemoed<br />
moet befchreeven worden, dan neemen de Franfchen<br />
het bepaalde lidwoordje voor het zelffiandige<br />
naamwoord, en zetten het toevoegelijke naamwoord<br />
achter aan.<br />
Hij heeft een dik hoofd', zet men over als of er<br />
Itonde: hij heeft het'hoofd dik, Ha la t'i'te groffe.<br />
' _ Zo wordt het woordje een ooit door het bepaalde<br />
lidwoord overgezet; bij voorbeeld:<br />
Ik wensch u een'goeden morgen, goedenavond,<br />
je vous fouhaitc, je vous donne le bon jour, le<br />
bon foir.<br />
Ik heb niet een Huiver, je n'ai pas le fou.<br />
Het lidwoord wordt, zoo wel als het woordje<br />
ten, weggelaten, wanneer men te kennen geeft<br />
van welke landaart iemand is;<br />
Hu is een Hollander, // est Hollandois.
Opfeilen, betref, de deelen van het ligchaam, enz. 56*?<br />
Opftellen, betreffende de verfchillende deelen<br />
van het ligchaam en van het gemoed,<br />
en wanneer men het woordje een<br />
door het bepaalde lidwoord moet<br />
overzetten of weglaaten.<br />
N°. 1.<br />
Alle volken hebben bet hoofd op dezelfde \vij.<br />
.ze niet gevormd 1. De Europeaanen 2 hebben<br />
eene ovaalronde 3 hersfenpan 4. De Indiaanen 5<br />
hebben eene meer fpitstoeloopende 6 hersfenpan, een<br />
kort" achterhoofd 7 en fterkere kaakebeeneu 8. De<br />
Jlfrikaanen 9 hebben een fmal achterhoofd, een'<br />
breeden nek, een kort neusbeen ip, een weinig uitf'eekend<br />
11 kaakebeen; daarom hebben de Afrikaa.<br />
nen ingebegene 12 neuzen en dikke 13 lippen. De<br />
Nomadifche 14 Tartaaren 15, de Kalmukken 16, en<br />
de overige volken, die digt bij de Caspifche 17 zee<br />
woonen, en in de landen, die zich vandaar tot in<br />
het noorden uitfl'rekken 18, hebben een langwerpige<br />
3 hoofdfchedel, een plat voorhoofd, diepe 19<br />
oogholen 20, korte neusbeenen, en een fpitfe 21 kin.<br />
1 formé.<br />
3 Europeen" m.<br />
3 oblong.<br />
4 crime m.<br />
5 Indien m, 1<br />
-<br />
6 aboutisfant en<br />
pointe.<br />
7 occiput m.<br />
8 machoire/.<br />
9 Africain m.<br />
10 os nafal m.<br />
11 forrant.<br />
12 épaté.<br />
13 gros.<br />
14 Nomade,<br />
15 Tartare.<br />
NA s.<br />
16 Calmuc.<br />
17 Caspien.<br />
18 s'étendre.<br />
19 avant dans la<br />
• téte.<br />
20 creux des yeux.<br />
21 pointu.<br />
Dit kind heeft een goed geheugen 1 en een zeer<br />
ï mémoire/.<br />
Nn 4
§63 Wanneer geen lidwoord, hoegenaamd,<br />
levendig 2' begrip 3. Ik wensch u een' goeden dag.<br />
Mij dunkt, dat gij een neêrflagtig 4 voorkomen 5<br />
hebt. Hebt gij eenige kwaade ontmoeting 6 gehad?<br />
Ik bevind mij in de verlegenheid 7. ik heb niet een'<br />
Huiver in de wereld. Èfopus, die ons 200 veele<br />
nuttige eh fraaje fabelen heeft nagelaten 8, was een<br />
geboren Haaf; hij was daarenboven de lelijklte eri<br />
tle mismaakjle 9 van alle menfchen van zijnen tijd.<br />
Hij had een fpits hoofd, een platten'neus, een dikke<br />
n en korten hals, dikke lippen, en een taanachtig 10<br />
vel. Buiten dien had hij een zeer dikke buik, hij<br />
Was gebult 11 en fcheef 12. Wij-zijn gisteren in<br />
eene herberg geweest. Er waren veele vreemdelingen:<br />
een van hun was een Kranschman, en een<br />
ander was een Duitfcher, die ik voor eenige jaaren<br />
in Engeland gezien heb.<br />
3 vif. 6 rencontre ƒ. ï 0 bazané.<br />
3 conception/. 7 embarras ?». n bosfü. '<br />
4 abattn. 8 iaisfé. 12 tortu.<br />
$ "is'. 9 dilforme.<br />
LIL R E G E L .<br />
\Vanneer geen lidwoord, hoegenaamd, voor<br />
liet zelfftandige naamwoord geplaatst<br />
' wordt.<br />
Bij gelegenheid van de deelende lidwoorden is<br />
geleerd, dat wanneer het zelfftandige naamwoord,<br />
in het Nederduitsch, geen lidwoord of voornaamwoord<br />
voor zich heeft", dat men het' alsdan gemeenlijk<br />
oyerzet als of er van de of van liet voor<br />
^tonde: de volgende fpreekwijzen maaken eene uitè<br />
zondering op 1<br />
den regel.<br />
Dus zegt men in 't Fransch., even als in hetNe*<br />
derduitsch, zonder lidwoord:
voor het zelfftandige naamwoord geplaatst wordt. 56$<br />
Avoir faim, honger hebben, hongeren.<br />
'Avoir foif, dorst hebben , dorfteu.<br />
Avoir appétit, eetlust hebben.<br />
Avoir envie, lust, genegenheid hebben.<br />
Avoir desfein, yan voornemen zijn.<br />
Avoir coutume, de gewoonte hébben , ge7 woon zijn.<br />
Avoir chaud, froid, warmte, koude hebben, warm,<br />
koud zijn.<br />
Avoir pitiê, medelijden hebben.<br />
Avoir peur, vrees hebben, bevreesd zijn.<br />
Avoir horreur, af'chrik hebben.<br />
Avoir tort, ongelijk hebben.<br />
Avoir raifón, gelijk hebben.<br />
Avoir occafon, gelegenheid hebben.<br />
Avoir acqèS) toegang hebben.<br />
Donner avis, bericht geeven, berichten.<br />
Donner caution, v- rzekering geeven ,<br />
ftellen..<br />
borg<br />
Donner quitance, fchril'tlijk bewijs van betaalijig<br />
geeven,<br />
Donner parole, zijn woord geeven.<br />
Donner rendez vous, eene plaats beftemmen.<br />
Donner cours, in zwang brengen.<br />
Donner prife, vat, gelegenheid, aanleiding<br />
tegen zich zeiven geeven.<br />
Se donner carrière, zich goede dagen geeven.<br />
Donner fentence, vonnis wijzen.<br />
Donner raifon, gelijk geeven.<br />
Donner tort, ongelijk geeven.<br />
Demander pardon, ex* vergiffenis, verfchooning.<br />
cufe, ' vraagen.<br />
Entendre raifon, reden verftaan.<br />
Entendre raillerie, boert, jokkernij verftaan.<br />
Faire grace, genade doen, bewijzen,.<br />
Faire voile, onder zeil gaan.<br />
Faire naufrage, fchipbreuk lijden.<br />
Faire banqueroute, bankerot fpeelen.<br />
Faire alliance, een verbond maaken, een<br />
verbintenis aangaan.<br />
Faire plaifirt vermaak aandoen.<br />
Nn 5
57« Wanneer geen lidwoord, hoegenaamd,<br />
Faire front, face, tegen over Haan, het hoofd<br />
bieden.<br />
Faire bonne mine, een goed gelaat vertoonen.<br />
Faire fortune, zijn fortuin maaken.<br />
Faire tort, ongelijk aandoen.<br />
Fnre raifon, belcheid doen.<br />
Faire peur, bevreesd maaken;<br />
Faire fustice, recht doen.<br />
Faire honneur, eer aandoen.<br />
Faire ménage, het huis beftuuren.<br />
Faire fm, vuur geeven, vuuren.<br />
Faire bréche, bres fchieten.<br />
Faire violence, geweld aandoen.<br />
Faire prifonnier, gevangen neemen.<br />
Faire as faut > ltorm loopen.<br />
Faire bon accueli, een goed onthaal aandoen.<br />
Faire bonte, te fchande maaken.<br />
Faire horreur, fchrik aandoen.<br />
Faire pitié, mededogen verwekken.<br />
Faire bonne ou mauvaife goede of kwaade cier maa«<br />
chère. ken.<br />
Faire connotsfiince, kennis maaken.<br />
Faire tête, het hoofd bieden.<br />
Faire attentlon, acht geeven.<br />
Faire diligence, fpoed maaken.<br />
Faire fond, ftaat maaken.<br />
Faire mentlon, melding maaken.<br />
Faire cas, gewag maaken.<br />
Faire part, mededeelen.<br />
Gagner pais, wegfpoeden.<br />
Lier amitié, converfa- vriendfchap, gefprek, omtion,<br />
commerce, gang maaken.<br />
Mettre fin, e en einde maaken, eindigen.<br />
Mettre ordre, toeftel maaken, in orde brengen.<br />
Par Ier raifon, naar rede en billijkheid fpreeken.<br />
Parler Francais, Alle- Fransch, Hoogduitsch, enz..<br />
. mand, etc., fpreeken.<br />
Pasfer maitre, meester worden.<br />
Pasfer condamnatlon,] zich- fchuidig verklaaren.
voor het zelfftandige naamwoord geplaatst wordt. 57X<br />
Porter honheur, malheur, geluk of ongeluk toebrengen.<br />
Porter tèmoignage, getuigenis geeven.<br />
Porter envie, benijden.<br />
Cela porte coup, dat is van klem, nadruk.<br />
Prendre patience, geduld neemen.<br />
Prendre garde, zich wachten, in acht neemen.<br />
Prendre jour, een' dag bepaalen.<br />
Prendre langue, kondfchap inhaalen.<br />
Prendre, reprendre ha- adem haaien, rusten.<br />
lelne,<br />
Prendre courage, moed vatten.<br />
Prendre terre, aan land gaan.<br />
Prendre confeil, om raad gaan.<br />
Prendre occafion, gelegenheid neemen.<br />
Prendre piti'é, medelijden hebben. '<br />
Prendre partl, partij kiezen.<br />
Prendre raclne , wortel fchieten.<br />
Prendre cours, in zwang komen.<br />
Prendre feu, vuur vatten.<br />
Prendre naisfince, geboren worden.<br />
Chercher querelle, dis- twist zoeken.<br />
pute,<br />
Rendre compte, rekening doen, rekenfchap<br />
geeven.<br />
Rendre honneur, honneur, eer aandoen.<br />
Rendre obé'isfance, gehoorzaamheid bewijzen.<br />
Rendre fentence, een vonnis wijzen.<br />
Rendre tèmoignage, tèmoignage , getuigenis geeven.<br />
Plendre raifon, reden geeven.<br />
Rendre réponfe, antwoord geeven,<br />
Rendre fervice, dienst doen.<br />
Rouler carrosfe, eene koets houden.<br />
Tenir école, auherge,<br />
fchool, herberg,winkel houhoutlque,<br />
houtlque ,<br />
den.<br />
Tenir table, tafel houden.<br />
Tenir parole parole, , woord houden.<br />
Tenir maifon, eene huishouding hebben.<br />
Tenir confeil,<br />
raad houden.<br />
Wanneer een zelfftandige naamwoord in het Nederduitsch<br />
een voorzetzel zonder lidwoord voor
572 Wanneer geen' lidwoord', hoegenaamd, enz.<br />
zich heeft, zo gebruikt men er doorgaands ook<br />
geen in 't Fransch:<br />
Met drift, avec ardeur.<br />
Met er haast, en diligence, '<br />
Uit fpijt, par dépit.<br />
Zonder geld, fans ar gent.<br />
Tot belooning, pour rècompenfe.<br />
Zo is het ook omtrent de naamen der Heiligen,<br />
wanneer ze na één van deeze zelfftandige naamwoorden,<br />
Rue, Porte, Eglife, Pont, Fauxbourg,<br />
enz., gezet worden; als:<br />
De St, Antonyftraat, la rue St. /ihtqine,<br />
De St, Pieterskerk, Péglife St. Rierre.<br />
Als het ontkennende woordje ni het werkwoord,<br />
hebben, avoir, voor zich heeft, neemt het doorgaands<br />
geen lidwoord na zich:<br />
Ik heb noch goud noch zilver, je n'ai ni or ni<br />
argent.<br />
Het lidwoord wordt ook wel weggelaten, wanneer<br />
er met hevigheid en beweeging gefproken<br />
wordt:<br />
Intirèt, honneur, confcienpe, tout est facrifé, belangen,<br />
eer, geweten, alles wordt opgeofferd.<br />
Na tout, ia de betekenis van allen of elk, laat<br />
men het bepaalde lidwoord menigmaal weg; als:<br />
Toute crèature cherche fa pat ure, elk dier ("alle<br />
dier zonder onderfcheidj zoekt zijn voedzel.<br />
Schoon tout, gantsch of geheel betekenende, altijd<br />
een lidwoord of voornaamwoord na zich neerne;<br />
teut le monde, de geheele wereld; toute ma v[e, a\<br />
mijn leven.
Opfeilen: wanneer geen lidwoord, enz. $y$<br />
Cpftellen, betreffende de gevallen wanneer geen<br />
lidwoord, hoegenaarrd, voor het zelfftandige<br />
naamwoord geplaatst wordt,<br />
N°. i.<br />
Nooit eet men met meer eetlust, dan wanneer*<br />
men honger heeft. Geef mij te drinken, want ik<br />
heb groote dorst J Het is reeds twaalf uuren; hebt<br />
gij. geen lust i om aan tafel te gaan? ja, zekerlijk.<br />
Ik heb reeds voor een uur honger gehad. Ik ben<br />
van voornemen, om morgen een reisje naar 2 Holland<br />
te doen. Mijn broeder heeft de gewoonte mij<br />
te verzeilen 3. Ik geloof, dat wij van daag warmte<br />
zullen hebben. Mijnheer D... heeft mij verzocht<br />
om u honderd guldens te betaalen, die hij u fchuidig<br />
is 4. Ik verzoek u mij een bewijs van betaaling<br />
5 te geeven, na dat ik u het geld zal betaald<br />
hebben. Hij zou u daarvan wel bericht gegevea<br />
hebben, indien de"tijd het hem hadde toegelaten.<br />
1 envie. 3 aecompngner. 5 quitance ƒ.<br />
3 pour. 4 devoir.<br />
N°. 2.<br />
Hij is een man, die naar rede luistert. Zijn broeder<br />
verftaat geen boert. Deeze zaak heeft reeds<br />
lang genoeg geduurd 1, ik zal er 2 een einde van<br />
maaken. Blijf 3 in 4 rust; ik zal daarop goede<br />
orde ftellen. De koning is edelmoedig genoeg om<br />
hem genade te bewijzen. Zes fehepen zijn voorleden<br />
week in zee gelopen 5, en twee hebben er fchip-,<br />
breuk geleden. Zij waren onder zeil gegaan naar 6><br />
t trainer. 3 demeurer. 5 entrer.<br />
3 y. 4 er
574 Of ft ellén: wanneer geen lidwoord, hoegenaamd.<br />
America. De koning heeft een verbond gemaakt<br />
met de nabuurige mogendheden. Kent gij den man<br />
wel, die deeze week bankerot gegaan is? Ik begeer<br />
geen kennis met hem te maaken. Hij heeft den moed<br />
niet om een' eerlijken man het hoofd te bieden. Heb<br />
geduld! gij doet mij groot vermaak aan.<br />
NA 3. '<br />
Wij zulten wel acht 1 geeven 1 op het geene ons<br />
te* doen ftaat 3. Wij zullen eenen dag bepaalen,<br />
om hem te gaan fpreeken; maar, alvóorens 4 dit te<br />
doen, zullen wij bij mijnen broeder om raad komen.<br />
Met geduld komt men alles te hoven 5. Handel<br />
6 niet met oploopendheld 7, gij zult er niets bij<br />
winnen. Hij is met 8 er haast 9 vertrokken Hij<br />
komf mij voor 10 een eerlijk man te zijn. Ik raad<br />
het u als vriend. Zegt gij mij dat uit 11 fpijt ia<br />
of uit hoert 13? Zonder geld en zonder vrienden<br />
kan men niets verkrijgen i£. Men leert geen Fransch<br />
fpreeken zonder moeite. Ter 15 belooninge van alle<br />
de moeite, die ik genomen heb, elsch 16 ik nietÈ<br />
dan oppasfendheid en gehoorzaamheid.<br />
1 garde. 6 aeir. 12 dépit m.<br />
2 prendre. 7 emportement m. 13 raillerie /.<br />
3 rester a faire. 8 en. 14 obtenir.<br />
4 avant. , 9 diligence. 15 en.<br />
,5 venir a bout de 10 il me paroit. ïó demander.<br />
quelque chofe. 11 par.<br />
N°. 4.'<br />
Welziju, eer, geweten, alles wordt opgeofferd<br />
aan de ongeoorloofdfte 1 vermaaken. De deugd is<br />
de dochter des Hemels: gelukkig de geene, die dezelve<br />
betracht 2 van zijne kindschheid af 3. Hij<br />
1 illicite. 2 pratiquer. 3 dis.
voor het zelfftandige naamwoord geplaatst wordt. 5f§<br />
brengt zijne jeugd door zonder kwelling 4, zijne<br />
manlijke jaaren 5 zonder kommer 6, en zijnen<br />
ou ierdom zonder knaagingen 7. De St. Pieterskerk<br />
die men te Rome ziet, is grooter dan de<br />
St Pauluskerk van London. Men vindt het oudemannenhuis<br />
in de St. Antonyftraat. De naam van<br />
Lodewnks .haven is in den jaare i in veranderd in<br />
dien van vrijen 8 haven. Met hem zijn aiie onderneemingen<br />
gemaklijk 9, en alle hinderpaalen overkomelijk<br />
10. Wat fcheelt u 11? altijd dezelfde verlegenheid<br />
ia dezelfde ongerustheid 13, en dezelfde<br />
behoeftigheid 14, De wijze vraagt noch rijkdom<br />
noch armoede. Wij zullen ééns 15 rekenfchap geeven<br />
van alle onze daaden.<br />
4ag- ation /. 8 franc. I 3 embarras m.<br />
3 yirmte/. oaifé. 13 inouiétude ƒ„<br />
6 inquiemde/". ï 0 inlurmontable. 14 indigence f.<br />
1 remord m. ,1 avoir. i 5 u n j o u r.<br />
LUI. R E G E L .<br />
Over de ziekten.<br />
De kwaal, waaraan men ziek ligt of overliidt<br />
beeldS^Wof ablai<br />
'f geplaatst; bij vïor-<br />
Hij ligt ziek aan de koorts, il est malade de la<br />
fiévre.<br />
Hij is aan eene beroerte geitorven, il est mort<br />
a une paralifie.<br />
datif g P<br />
eze a<br />
tI' ^<br />
m e<br />
" p ! j n g e V O e I t<br />
» W o r d t i n d e n<br />
Hij heeft tandpijn, // a mal aux dents.<br />
aiA 3<br />
k<br />
n s o f u<br />
w o r d t<br />
f * \ ° ï Sgen, overgezet<br />
als of er ftonde: de koorts hebben, avoir la fiévrl
576<br />
Ovér de.ziekte ffi<br />
, Aan de tering zijn^ of de tering hebben, betekent<br />
être étique; en dus ook: hij ligt aan eene beroerte,<br />
il est paralitique.<br />
Wanneer het lidwoord een vooraf gaat, zo zet<br />
inen de plaats, waar inen pijn heeft, in den gènitifi<br />
Ik heb een zwaare hoofdpijn, fai un furieux mal<br />
de tête.<br />
NA ï.<br />
_Mijn vader ligt ziek aan de kdorts; maar ik weer<br />
hiet of het aan de anderdaagfche of aan de derdendaagfche<br />
koorts is. Mijn moeder is voor een jaar<br />
aan de darmpijn i overleden 2. De eené heeft pijn<br />
in het hoofd, de andere heeft pijn in de keel, een<br />
derde pijn in den buik, een Vierde pijn in de lenden,<br />
en zo voords 3: het zijn kwaaien, waaraan<br />
weinige menfchen fterven. lk ben den geheelen<br />
dag met eene zwaare hoofdpijn gekweld 4 geweest^<br />
welke mij allen lust benomen heeft om uittegaan. Ik<br />
vind, dat men veel lijdt, wanneer men tandpijn<br />
heeft. Ik geloof,*dat mij ftof in de oogen gevallen'<br />
is, want ik heb groote pijn in de oogen. De geeneri,<br />
die te veel eeten, hebben doorgaands pijn in<br />
de maag.<br />
1 colique ƒ. 3 ainfi du reste. 4 tourmenter.<br />
2 mort.<br />
N*. &<br />
t Zii heeft een zweer 1 in de keel. . Hij heeft pijn<br />
ïh de borst. Ik heb pijn voor het hart. Zij heh'A<br />
ben pijn in het oor 'Wij zijn hier aan de tocht<br />
blootgefteld. Ik heb er pijn van in den nek. lk<br />
keü eenen man, die de teering heeft, en ik twijfel<br />
«iet<br />
i abcès m.
'Over het hezïti. voornaamwoord 'en hip. VJwoork $ff<br />
niet of hij zal er binnen kort aan fterven. De wandeling<br />
heeft mij vermoeid. Ik heb er pijn van aan<br />
armen en beenen. De kinderen, die wormen hébben,<br />
hebben dikwijls jeukte in den neus, en pijn in<br />
den bufk. Mijn broeder heeft twee kinders gehad,<br />
die aan de kinderpakjes 2 geftorven zijiy hij had<br />
2e hun niet laaten inenten 3. , De geenen, aan wiè<br />
— men ze heeft laaten inenten, fterven er zelden aan.<br />
Zijne zuster is,aan de waterzucht overleden, waaraan<br />
zij lang gekwijnd heeft.<br />
£ petites véroles ƒ. 3 inocuier.<br />
LIV. R E G E L .<br />
Wanneer het bezittende voornaamwoord doof<br />
een bepaald lidwoord overgezet wordt.<br />
' Het bezittende voornaamwoord wordt zeef wèl iri<br />
t Fransch door het bepaalde lidwoord overgezet 1<br />
^anneer het in. 't Nederduitsch als Overtollig kan<br />
belehouwd warden: bij voorbeeld, wanneer inert<br />
zegt: hij heeft zijn been gebroken, zo zet men het<br />
pver 4ls of ér ftonde: hij hééft zich het been ge*<br />
broken, il s'est casfè la jambè. Men toont geA<br />
noegzaam aan, dat het eens anders been niet geweest<br />
is, door het voorafgaande werkwoord wederhoong,<br />
réciproque, 'te maaken, of door bij het<br />
aelve een perfoonlijk voornaamwoord te voegen,<br />
dat den lijdenden perfoon bepaalt.<br />
Echter wordt het bezittende voornaamwoord over><br />
gezet, wanneer men met nadruk fpreekt:<br />
Ik heb hem mét mijne eigene oogen gezien* jé<br />
l ai vu de mes propres yeux,<br />
Óo
Opfeilen: betref, het bezittende voornaamwoord*<br />
Opftellen, betteffende de gevallen waarin<br />
het bezittende voornaamwoord door het<br />
bepaalde lidwoord overgezet wordt.<br />
N*. i.<br />
Gisteren hebben wij eenen man gezien, die zijn<br />
been brak. Er was een man, die zijne lendenen<br />
brak, door van de trappen te vallen, waaraan hij<br />
kort daarna overleed. Hij heeft zijnen arm ver*<br />
ftuikt i. De hoogepriester Heli, vernomen hebbende<br />
, dat zijne zóonen gedood, en de arke des<br />
Heeren genomen was, viel van 2 zijnen zetel 3,<br />
brak zijnen hals en ftierf. Ik heb het ongeluk gehad<br />
om mijnen voet te branden. Indien men te<br />
gulzig eet, loopt nien gevaar zijnen mond te branden.<br />
Ik aal naar 4 den paruikemaaker gaan om mijn<br />
hair te laaten fnijden 5. Mijn hoofd heeft mij den<br />
geheelen dag zeer gedaan. Alle mijne leden doen<br />
mij zeer. Ik heb moeite om op mijnen rug te<br />
liggen.<br />
I disloquer. 3 fiège nu 5 faire faire..<br />
3 de desfus» 4 chez.<br />
N». 2. :<br />
Wie heeft uw aangezicht zo 1 zwart gemaakt z?<br />
flet is mijn broeder, die het gedaan heeft. Hij<br />
heeft zijne handen en zijn aangezicht ook zwart<br />
gemaakt, om zijne makkers te vermaaken. Ik beveel<br />
u, uw aangezicht en uwe handen terftond te<br />
wasfchen. Veelen onder ul. hebben de flechte gewoonte<br />
van met hunne elleboogen op de tafel te<br />
leunen. Ik ben zo vermoeid, dat ik op mijne bee-<br />
s tant. 2 noirejsi.
Wanmer er of daar door il overgezet wordt.<br />
hen niet flaan kan. Mijne beenen doen mij zeer.<br />
Ik h :b een' fteek 3 in mijnen linker arm gekregen.<br />
Ik heb hem met mijne eigene oogen gezien. Toen<br />
mijn broeder van hier vertrok, volgde ik hem met<br />
mijne oogen, zo lang als ik kon. Wij waren tot<br />
bp óns hemd toe nat. Ik zweeg, zodra hij zijneiï<br />
mond opende.<br />
3 un coup d'épée.<br />
LV. R E G E Li<br />
Wanneer het woordje er of daar door it<br />
overgezet wordt.<br />
Het woordje er of daar wordt veeltijds in het<br />
Nederduitsch gebruikt om de plaats aantevvijzenj<br />
en dan wordt het ih 't Fransch door y of la, overgezét:<br />
Ik ben er, f y fuis:<br />
lk zie daar eenen man, je vois la un hóntmé.<br />
En alsdan gaat het in 't Nederduitsch nooiË<br />
Voor den noemer van het werkwoord: ik ben er^<br />
ben ik er? ik ben er niet, ben ik er niet?<br />
Echter gaat het woordje er of daar dikwijls voor<br />
den noemer en voor het werkwoord; alsdan wordt<br />
het in 't Fransch door il overgezet, wordende het<br />
werkwoord in den derden perfoon van het énkel-?<br />
voudig, en de noemer achter aan geplaatst; bij<br />
voorbeeld:<br />
Er komt iemand, il vient quelqu'un.<br />
Er vergingen twee fchepen, /'/ pèrit deux vaiif.<br />
jèaux.<br />
Men voegt er ook hog wei y bij é wanneer mcË<br />
de plaats wil uitdrukken :<br />
Oo i
Opfeilen, betreffende de gevallen, waarin<br />
II y arrha des gens, daar, of er kwamen lig*<br />
den aan.<br />
Het woordje het wordt ook door il overgezet,<br />
wanneer het volgende werkwoord geen' anderen<br />
noemer heeft:<br />
Het regent, ilpleut.<br />
Het is mooi weêr il fait beau. '<br />
Het is noodig, il est nécesfaire.<br />
Maar indien het werkwoord een' anderen noemer<br />
heeft, wordt het door 't werkwoord geregeerd-.<br />
Hij heeft het niet noodig, il tien a pas befoin.<br />
Opftellen, betreffende de gevallen, waarin<br />
het woordje er of daar door il overgezet<br />
wordt.<br />
W. i.<br />
Mij dunkt, dat er iemand komt om mij te fpreeken.<br />
Wij waren aan tafel, toen er een perfoon inkwam.<br />
Toen ik uit wilde gaan, kwamen er lieden,<br />
die mij tegenhielden i. Indien er geen twee<br />
juist 2 gelijkvormige bladen bef aan 3, beftaan er<br />
met te meer reden 4 geen twee volmaaltt gelijke 5<br />
menfchen. Er zijn misfchien, zegt Bonnet in zijne<br />
'befchouwing 6 der Natuur, werelden zo onvolmaakt<br />
piet betrekking 7 tot de onze, dat er niet dan wezens<br />
8 van de eerfte of tweede clasfe gevonden worden<br />
9 Tusfehen den laaglten en den verhevenften<br />
trap der ligchaamlijke volmaaktheid, zijn er bijna<br />
3 arrêter/ 4 s plus forte raifon. 7 relativement dat.<br />
2 précilèment» 5 identique 8 être-m<br />
3 exisier. 6 contemplation /. 9 fe trouver.
er of daar door il overgezet wórdt, yffÈ<br />
•m OEeindig getal midden- io trappen. Indien er<br />
tusfehen twee wezens, hoegenaamd n, eene ledig'<br />
held 12 beftonde, wat zoude dan de reden zijn van<br />
den overgang 13 van het eene tot 14 het aridere?<br />
10 intermédiaire. 12 vuide m. 14 a, i<br />
11 quelconque, 13 pasfage m», . ->i<br />
N°. s.<br />
Er is deezen winter weinig fneeuws gevallen. Het<br />
heeft van den morgen gehageld. Er wandelen weinig<br />
menfchen, wanneer het Hecht weêr is. Er gijn<br />
eenige fchepen aangekomen, die de tijding medegebragt<br />
hebben, dat er in Holland eene overfroo*<br />
tning 1 heeft plaats gehad Er ligt ons veel aan gelegen<br />
te weeteu of dit waar, dan of dit valsch is.<br />
Er zijn twee nieuwe 2 fchöollieren op fchool gekomen,<br />
indien het waar is, wat men mij gezegd heeft.<br />
Daar ligt ons weiïiig aan gelegen. Het heeft den<br />
geheelen dag geregend. Er zijn twee mannen verdronken.<br />
Er heeft zich eene goede gelegenheid aangeboden<br />
, om hem te doen begrijpen, dat het npodzaaldijk<br />
is, dat hij vertrekke. Hem ontbreekt geld.<br />
Het zal noodig zijn, dat ik het hem leene. Dunkt<br />
hèt u, dat hij 'het noodig zal hebben ? Het fchijnt zo,<br />
ï inondation/. 2 nouveau.<br />
LVI. R E G E L . '<br />
J Over de werkwoorden worden en zijn, bij *een<br />
voorleden deel- of naam-woord<br />
ftaande.<br />
Het werkwoord worden, alleen of bij een naamwoord<br />
ftaande, wordt door devenir overgezet a en<br />
Oo s
Oj>er de •Wer'kiïöirden worden en zijn,<br />
geeft eene verandering van ftaat te kennen; bi?<br />
voorbeeld:<br />
Hij wordt arm, g devientpauvre.<br />
Doch wanneer worden bij een voorleden deelwoord<br />
ftaat, wordt het een lijdend werkwoord,<br />
verhe pasfif, en alsdan zet men worden door étrè,<br />
over; dus zegt men: bemind worden, être aimé.<br />
Zit hier eene vervoeging van het lijdende werk»<br />
Woord bemind worden, étre aimé:<br />
Vinfinitif le préfent.<br />
Etre aimé, és, ie, ées, bemind worden.<br />
Le parfait.<br />
Avoi,r. i*i aimé, és, ée, èes, bemind zijn, of geweest<br />
zijn.<br />
II<br />
Lindicatif le préfint.<br />
Je fuis ik word "J<br />
Tu es - l aimé, ie, gij wordt l<br />
Pl, elle est * hij, zij wordt !<br />
Nous fommes _ wij worden f bemind,<br />
Fous Étes | aimés, èes, gijl. wordt<br />
Pis, elles font zij worden J t<br />
X étois<br />
Lt premier prétérit.<br />
- wei<br />
"d" 1<br />
Tu ét ois ï aimé, ie, gij werdt<br />
// elle étoit * hij , zij werd I. . .<br />
Nous êtions wij werden rocmmok.<br />
Fous étiez \ aimés, &r,gijï. weidt J<br />
lis, elles ètoient • zij werden 11
$?/ een voorleden deel- efnaam-woord JhtOiï&e. §8f<br />
Le fecond prétérit.<br />
*pe fus ik werd "Y<br />
'Pu fits > aimé, ée, gij werdt I<br />
Pl, elle fut * hij, zij werd '<br />
jVo»* furies _ wij werden rbemind.<br />
Fous fütes | aimés, èes, gij}, werdt |<br />
ifr, «//«• fur ent' zij werden J<br />
Xe parfait.<br />
yai . ik ben "\ bemind,<br />
Tu as ' | été aimé, ée, gij zijt j of beƒ/,<br />
elle a fi bij, zij is imindga-<br />
Nous avons - wij zijn f weest,<br />
Fous avez i été aimés,ées, gijl. z ;<br />
jt I of ge-<br />
Ils, elles ont zij zijn J worden.<br />
Le plusque paifait.<br />
yavois ik was "J bemind,<br />
Tu avois | été aimé, ée, gij waart of be-<br />
II, elle avoii * hij, zij was ! mindge-<br />
Nous avions _ wij waren Tweest,<br />
Fous aviez ? été aimés, ées, gijl. waart | of ge-<br />
11 s, elles avoient z\] waren j worden,<br />
Le futur.<br />
Je ferai ik aal ")<br />
Tu fèras > aimé, ée, gij zult j<br />
//, elle fera s<br />
hij, zij zal ' bemind<br />
Nous fier ons _ wij zullen f worden,<br />
Fous ferez ? aimés, ées, gijl. zult |<br />
Ui, elles fier ont zij zullen J<br />
Le futur pasfé.<br />
yaurai ik zal "| bemind<br />
Tu auras i été aimé, ée, gij zult. I ge-<br />
//, elle aura * hij, zij zal ! weest,<br />
Nous aurons _ wij zullen Tof ge-<br />
Fous aurez > été aimés, ées, gijl. zult I worden<br />
lis, ellesauronï zij zullen J zijn.<br />
Oo 4
'04 Over de werkwoorden, worden cn zijn,<br />
I? imparfait.<br />
*pe ferois jj^ _ z o u |<br />
Pu ferois \ aimé,, ée, gij" zoudt j.<br />
ëi ^ fcroit 0<br />
hij, zij zou '.bemind<br />
Nous feftons wij zouden f worden.<br />
Fous feriez > aimés, èes, gijf. zoudt |<br />
Ils,ellesferoient * zij zouden |<br />
?<br />
Uiniparfait pasfé.<br />
yurois_ ft zou 1 bemind<br />
« aurois | été aimé, ée, gij zoudt ge-<br />
II, elle aurolt •> hij, zij zóu ! weest,<br />
Nous aurions wij zouden jof'ge-<br />
Pous auriez j été aimés, ées, gijl. zoudt | worden<br />
Ils, elles auroiem zij zouden f zijn. ''<br />
E'impératif<br />
fe. , \ahné,ée, word>bemind.<br />
öutl,qu<br />
o n s<br />
\<br />
ümez<br />
elk foit<br />
«<br />
* • ' laat hijol"z.ij ? bemind<br />
? laaten wij J worden.<br />
^/'«^j^, wordt, gijl. bemind. '<br />
^ w^Sf» ellesfment laaten zij bemind worden.<br />
2,tf futsjanctif le, préfent.<br />
Que je fis<br />
£«f.'*>'<br />
dat ik<br />
}<br />
I | worde.<br />
ain<br />
?f dat gij wordet.<br />
//, ?« «//
pij een voorleden duel- of naam-woord ftaande. 58$<br />
Le parfait, r<br />
Quefaie<br />
Quetuaies<br />
dat ik<br />
\èté aimé, dat gij<br />
- b e. zij.<br />
mind zijt,<br />
(jil'il,qu r<br />
elleait •> f».«*V, dat bijtij s e<br />
- zij.<br />
gare nous aïons '. . • dat wij JJ^?' zijn.<br />
Que vous.otez été aimés, d a t g i j L<br />
Qu'ils,qu'ellesaient aimèes, dat zij<br />
^ z ij t ><br />
d<br />
£86* Over de werkwoorden worden en zijn,<br />
uitdrukt, zo zet men het behulpzaame werkwoord s<br />
dat zulk een deelwoord verzelt, nooit in een' zamengeftelden<br />
tijd, maar het moet Hechts woordlijk<br />
in 't Fransch overgebragt worden.<br />
Hij is, of wordt van ieder bemind, betekent, il est<br />
aimé de tout le monde, naardien er eene voordduuring<br />
vooronderfteld wordt, en il, de noemer van<br />
est aimé, eenen perfoon uitdrukt.<br />
Maar indien de noemer van het werkwoord eene<br />
zaak kenmerkt, wanneer er volftrekt geene voordduuring<br />
te pas komt, en dat tevens het deelwoord<br />
van een daadlijk werkwoord af komftig is, zo wordt<br />
het behulpzaame werkwoord iq een' zamengefteldert<br />
tijd gebruikt:<br />
Deeze brief is door mijnen broeder gefchreven,<br />
cette lettre a été ècr'tte par mon f; ére.<br />
Dit gefchiedt vooruaamlijk wanneer men zegt door<br />
wien iet gedaan is.<br />
Indien de noemer van het werkwoord eene zaak<br />
is, en er niet gezegd wordt, waardoor of door<br />
wien iet gefchiedt, zo gebruikt men bijna nooit den<br />
zamengeftelden tijd.<br />
De brief is gefchreven, betekent la lettre est<br />
écrite; hier"gebruikt men est en niet a étéwant men<br />
verklaart niet waardoor of door wien de brief gefchreven<br />
is.<br />
Bijaldien er ftonde: de brief wordt door mijnen<br />
broeder gefchreven, behoorde men het lijdende werk»<br />
woord in een daadlijk werkwoord aldus te veranderen:<br />
" /<br />
Mijn broeder fchrijft den brief, of is bezig met<br />
dien te fchrijven, mon fré're écrit, ou est accu.<br />
pè a écrire la lettre.<br />
Indien het onzijdige werkwoorden zijn, als: aller,<br />
gaan, arriver, aankomen, gebeuren, choir,<br />
Vallen, déchoir, vervallen, éclioir, verfchijnen, te<br />
beurt vallen, décèder, overlijden, enfrer, inkomen*
&j een voorleden deeU of naam-woord ftaande. $%f<br />
hnUre, geboren worden, partir, vertrekken, rester,<br />
blijven, fortir, uitgaan, tomher, vallen, venir, ko.<br />
men: verder die werkwoorden, welken er van afko.<br />
men, en anderen meer van die natuur; dan gebruikt<br />
men nooit être iii een' zamengeftelden tijd: bij voorbeeld;<br />
Hij is gegaan, il est allé.<br />
Zij zijn aangekomen, ils font arrivés.<br />
en zo met de anderen.<br />
Een werkwoord, dat in het Nederduitsch als lijdend<br />
voorkomt, wordt veeltijds in 't Fransch door<br />
een wederhoorig werkwoord overgezet, wanneer<br />
de noemer leevenlooze zaaken uitdrukt; bij voorbeeld:<br />
De kwaade tijdingen worden eerder verfpreid dan<br />
de goeden, les mauvnifes nouvelles fe repandent<br />
plutót que les bonnes.<br />
Hier wordt het lijdende werkwoord worden verfpreid<br />
door het wederhoorige fe repandre overgezet,<br />
om dat les mauvaifes nouvelles de noemer is, en<br />
geen' perfoon aanduidt.<br />
Echter gefchiedt dit ook wel, fchoon de noemer<br />
eenen perloon aanwijze, voornaamlijk wanneer de<br />
pronoms conjoncïlfs, me, te, fe, nous, vous, op den<br />
doenden perfoon kunnen terug gebragt worden- bij<br />
voorbeeld: ik word kwaad, betekent je me fache $<br />
want het is als of men zeide: ik maak mij zeiven<br />
kwaad.<br />
Het lijdende werkwoord neemt de of par na zich •<br />
dus zegt men: *<br />
Hij wordt van ieder geacht, U est estimè de tout<br />
le monde.<br />
"rVome werd door Romulus gebouwd, Rome fut<br />
bdtle par Romulus.<br />
Men, gebruikt de, wanneer het werkwoord eene?
j?8 Opfeilen, betref, de werkwoorden 'worden en zijn,<br />
daad uitdrukt, daar het ligchaam geen deel aan<br />
heeft, zo als in het eerde voorbeeld; in tegendeel<br />
drukt par eene daad van het ligchaam, of van iigchaam<br />
en ziel uit; maar nooit plaatst men par voor<br />
Dieu; dus zegt men:<br />
De Jooden zijn door God geftraft, les Juifs ont<br />
été punis de Dieu.<br />
' N°. i.<br />
De lieden , over welken wij voorleden jaar gefproken<br />
hebben, zijn ze?r rijk geworden, want zij hebben<br />
het hoogde lot uit de loterij getrokken; doch<br />
zij worden nu niet meer zo i geacht als zij het<br />
van te vooren geweest zijn; want zij zijn nu onverdrxageiijk<br />
irotsch geworden. Zo iemand zijne<br />
verteeringen niet naar i zijne inkomlteu fchikt,<br />
loopt hij gevaar van fchielijk arm te worden. De<br />
geene, die zijnen pligt verzuimd zal hebben, eu<br />
ongehoorzaam zal geweest zijn, zal ftrenglijk ge.<br />
{Iraft worden; maar de geene, die deugdzaam en<br />
oplettend is, zal van ieder geacht worden. Wij<br />
worden door de aanloklijkheden der wereidfche<br />
Voorwerpen verleid, en wij worden door kwaadq<br />
voorbeelden ligtlijk bedorven. Wij moeten aandachtiger<br />
en n aardiger zijn, zo wij geleerder willen<br />
worden dan wij zijn. De mensch is geduuriglijk<br />
aap de wisfelvalligheden des fortujns blootge-*<br />
field.<br />
ï tant. 2 Oir.<br />
N°. 2.<br />
Gij doet iemand geenzins dienst i, door hem de<br />
| otyiger, ;• _
ij een Doorleden- deel- of naani- wóórd ftaande. 589<br />
kwaade gefprekken 2 over te brengen g, die over 4<br />
hem gehouden wonen . en gehouden zijn; gij wordt<br />
weldra voor uwe onbtfcheidenheid 5 betaald, en gij<br />
wordt het eerfte voorwerp van zijnen wederzin 6<br />
en van zijn verdriet. De opmerkingen 7 zijn niet<br />
nuttig, dan wanneer zij juhf van pas 8 en in dem<br />
tijd gemaakt worden, om daarmede zijn voordeel te<br />
kunnen doeno; zij worden een onderwerp van verdriet,<br />
wanneer men dezelven te laat maakt. Alles<br />
wat zonder opmerking gedaan wordt, kan niet dan<br />
bij geval goed komen 10. De kennis der dingen<br />
wordt door veelvuldige opmerkingen verkregen.<br />
De eerfte waardigheid moet alleen door den braafften<br />
man bekleed worden. De driften kunnen de<br />
reden niet aa>iva'len 11, wanneer zij door de wijs«<br />
heid geholpen 12 wordt.<br />
2 )iscours m. 6 averfion f. 10 réusfir.<br />
3, raconter. 7 réfr'X'or ƒ.* n aciaq'uer.<br />
4 de. 8 a propos. 12 fêcourir» .;<br />
5 indiscrétion /. 9 profi;er'ge«.<br />
N». 3. •<br />
Het befluit is genomen. Dit befluit is door miü*<br />
'nen vader genomen Dit werk wordt door mijnen<br />
broeder gemaakt. De waaren worden goedkoop verkocht.<br />
Hebt gij uwe baaien peper nog? neen, ik<br />
heb ze niet meer; zij zijn verkocht. Aan wien<br />
zijn zij verkocht ? Het heugt mij niet meer. Zie<br />
daar een huis, dat door de vlammen verteerd 1<br />
wordt. Het is nog niet verbrand. Ik heb een huis<br />
gehad, dat voorleden jaar verbrand is. De kunften<br />
•en weetenfchappen kunnen niet gekocht worden.<br />
Ziedaar boeken, die ingebonden zijn I Ziedaar anderen<br />
, die ingebonden worden! Door wien is dat<br />
boek ingebonden? Ik weet het niet. Het dak is<br />
door den wind netrgefmeten 2. Men heeft e£nen<br />
2 eonfumer. 2 abattre.
gija Over de betekenis van het woordje bij.<br />
man gevangen, die van dief/lal 3 befchuldigd wordti<br />
De ftad is door de vijanden volkomen verwoest geworden.<br />
Dit kind wordt van zijne ouders aangebeden.<br />
3 vol nt.<br />
N». 4.<br />
Dat zijn dingen, die alle dagen gezien wordem<br />
Mij is verhaald geworden, dat u een ongeluk overgekomen<br />
was. Gij zijt kwalijk onderlicht. Het<br />
zou mij zeer gelpeten hebben, indien gij aan dat<br />
ongeluk blootgefteld geweest waart, is de brief<br />
gefchreven? ik geloof, dat hij door mijnen broeder<br />
gefchreven wordt. Men zal hem ü te leezen geeven<br />
zodra hij gefchreven zal zijn. De reden is<br />
den mensch gegeven,«op dat hij er zich naar fchlkke<br />
1. De dingen, die in de jeugd geleerd worden^<br />
worden niet ligtlijk vergeten Zijn vader is voorleden<br />
week overleden; de zoon ontving er de tijding<br />
van, zonder dat hij er over aangedaan 1 was.<br />
De adeldom is door de ouden 3 uitgevonden, orff<br />
de eerzucht der menfchen te voeden.<br />
1 fe conformer dat. 2 touché. 3 anciens<br />
LVII. R E G E L .<br />
Over de betekenis van het woordje bij*<br />
Het Nederduitfche voorzetzel bij wordt in \<br />
Fransch overgezet op verfchillende wijzen; bij voorbeeld:<br />
Hij ftaat bij mij, il fe tieni auprès de mol,<br />
Hij woont bij mij, il loge chez moi.<br />
Hij flaapt bij mij, // dort avec mou
Over de betekenis van bet waardje bij. ,• *$%<br />
, Ik heb geen geld bij mij, je ifai point d'argent<br />
fur moi.<br />
Dat wordt bij de el verkocht, eela fe vend i<br />
Vaune.<br />
Iemand bij de hairen vatten, preftdre quelcun par<br />
les cheveux.<br />
. Bij voorbeeld, par exemple.<br />
Bij de kaars werken, travalller h la chandelle.<br />
*•) B'j-> wanneer het zo veel betekent als digt bif %<br />
wordt door auprès overgezet, zo als in het<br />
eerfte voorbeeld te zien is.<br />
3.) Pfij wordt door chez overgezet, om te zeggen<br />
in het huis van.<br />
3. ) Pij kan de betekenis hebben van avec, wan»<br />
neer het zo veel zegt als in het gezelfchap.<br />
4. ) Bij betekent zo veel als fur, wanneer men iet<br />
bij zich draagt.<br />
5. ) Het gewigt of de maat, waarbij iet verkocht<br />
of gekocht wordt, zet men in den datif.<br />
En eindelijk wordt 6.) bij door par overgezet,<br />
voornaamlijk na de werkwoorden vatten, grijpen, of<br />
aantasten: ook gebruikt men par voor een naamwoord,<br />
wanneer bij zo veej betekent als door mid.<br />
del van.<br />
Opfte.llen, betreffende de betekenis van heC<br />
voorzetzel bij\<br />
N°. 1.<br />
Hij zou bij mij niet gebleten zijn, indien gij hem<br />
geroepen haddet. Hoe laat is het? ik weet het niet;<br />
ik heb geen horologie bij mij. Doe mij de eer van
£)& Ö0e!!en, betref, de betekenis van het woordje bij.<br />
Bij mij tê komen! Ik zai voor u betaalen, indièn<br />
gij geen geld bij u hebt. Het is bij geval, dat ik<br />
mijn beurs bij mij op de tafel heb laaten liggén.<br />
Kom bij mij in, ik zal het u wedergeeven! Ik heb<br />
altijd tabak bij mij. Bij wien hebt gij denzelven<br />
gekocht ? Bij mijnen buurman. Ik zal er vooreerst<br />
een vierdendeel i van köopen. De tabak wordt bij<br />
het pond, bij het halve pond, of bij het vierdendeel<br />
verkocht. Gij weet , dat het laken bij de elj<br />
en het bier bij het vat verkocht wordt.<br />
i quarteron m.<br />
N°. é.<br />
. Slaapt gij alleen? neen,- ik flaap bij mijheh broe-J<br />
der. Toen ik bij de brug Hond, kwam er iemand,<br />
die mij bij de mouw trok, en die mij vroeg, of ik<br />
lust had om bij u den nadenmiddag- doortebrengén»<br />
Ik meende onbekend te zijn, maar hij noemde mij<br />
bij mijnen naam. Het was mij onmogelijk hierin<br />
toeteftemmen, naardien ik verfcheidene brieven bij<br />
mij had, welken ik nog van daag zal moeten beantwoorden.<br />
Ik verzeker u, dat ik verpligt geweest<br />
ben bij de kaars te fchrijven. Indien gij toen bij<br />
mij gekomen waart, zoudt gij mij bij het vuuf<br />
hebben vinden zitten. Er zijn lieden, die liever<br />
bij de lamp dan bij de kaars willen werken. Hebt<br />
gij het boek bij u, dat gij mij te leezen zoudt ge*<br />
geven hebben? Ik heb het bij mijnen broeder ge-"<br />
laten.<br />
Ver-
Ferklaaring der Gallicismen, 'ehi.' 59^<br />
Verklaaring der Gallicismen of eigenaartige<br />
fpreekmanieren, in de volgende opftellen<br />
voorkomende.<br />
tn het wild fpreeken. Parier a tort et d tresvers,'de<br />
büt en blana<br />
Waartoe dient dit alles? A quol bon tout ceci?<br />
Ik verlta er geen woord jPe n'y entends gout'e.<br />
van.<br />
Iet op zijn' duim weeten. Savoir une chofe fur U<br />
bout du doigt.<br />
Nergens toe deugen. PP être bon a rien.<br />
Het is met u gelegen. // en est de vous.<br />
Veel getchreeuw en wei-- Beaucoup de brult et peü<br />
nig wvl- • dè befiogne.<br />
Leeven als vrolijk Fransje. Fivre au jour la journée.<br />
Zijn goéd door de billen Disfiper fon bien.<br />
lappen.<br />
Jan en alle man. Le tiert et le quart.<br />
iemand met de vingers Montrer quelqu'un au<br />
nawijzen. dolst.<br />
Iemands geduld ten einde Pousfir a bout la patience<br />
brengen. de quelqu'un.<br />
De kruik gaat zo lang te Tant va la cruche a Peau-,<br />
water, tot dat zij barst. qu'enfin elle fie brifie.<br />
Iemand redden» Tirer quelqu'un d'afairei<br />
Het komt hier maar op aan. // ne s'agit lei que.<br />
Iemand te gemoet gaan in Aller au clevant de quethet<br />
geen hem gettoegén qiPun tn ce qui lui fait<br />
geeft. plaifir.<br />
. Het is beter laat dan nooit. Mieux vaut tard que ja-<br />
•• 9 ma is.<br />
Uwe eer hangt er aaa. II y va, il s'agit de votre<br />
honneur.<br />
SVcht bij kas zijn. Etre court d'argent. .<br />
Effene rekeningen maaken Les bons comptes fint lel<br />
goede vrienden, bons amis.<br />
Pp
Ferklaaring der Gallicismen',<br />
Iemand bij zijn woord Prendre quelqii'ifn au mor.<br />
houden.<br />
Honger is de beste fans. II n' est fauce qued'appétit.<br />
Opdisfchen. Couvrir la table.<br />
Zijn geduld gaat ten einde» II perd patience : Sa patience<br />
est a bout.<br />
Lust hebben. Avoir envie. Etre d'humeur.<br />
Een nadenmiddag-flaapje<br />
doen.<br />
Faire la mèridienne.<br />
Goed vinden. J u<br />
g er<br />
& propos.<br />
Iemand voorbij zien gaan. Foir pasfer quelqu 7<br />
un.<br />
Het water in de eene Souffler le frold et le chaud.<br />
hand en het vuur in<br />
de andere draagen.<br />
Ik voor mij. Pour moi.<br />
Meenen het geen men zegt. Avoir le coeur fur les lèvres».<br />
Ik houd niet van dat te Je n'qime pas h faire cela.<br />
doen.<br />
Kruipen (laagheden doen). Faire le chiên couchant.<br />
Iemand zijne woorden we- Faire chanter la pallnodie<br />
der in den keel doen<br />
haaien.<br />
U quelqu'un.<br />
Ieders vriend zijn. i Etre ami de tout le monde:<br />
Gij kunt bij mij te recht Je vous en fournlral.<br />
raaken.<br />
let onbeziens koopen of Acheter ou v.endre chat en<br />
verkoopen. poche.<br />
Men zal er mij niet toe On nem'y attrapperapas.<br />
krijgen.<br />
Een ezel floot zich geen Chat échaudé craint Peau<br />
tweemaal aan<br />
fteen.<br />
éénen froide.<br />
Wat gaat gij beginnen? Qu'allez vous faire?<br />
Aan eene zaak tornen. Toucher a une corde.<br />
Van den wal in den floot Tomber de fiévre en chaud,<br />
vallen. mal de la poële dans la<br />
braife.<br />
Mis hebben. Se tromper.<br />
jHet hembd is nader dan Charité bien ordonnèe cemde<br />
rok. mence par foi même,<br />
Zijn' eigenen kop volgen. Agir de fon chef.
of eigenaart ige fpreehnanieren, enz. 59/j<br />
jjet gelag betaalen. Païer les pots casfés.<br />
Aan iet fchuidig zijn. Etre coupable d'une chofe.<br />
Haastige lpoed is zeidei l En presfant trop Palguille<br />
goed.<br />
on la perd.<br />
Zich op iemand beroepen . En apbeller a quelqu'un.<br />
Waar is hij gebleven? Pu' est tl de ven u?<br />
Een boodl'chap doen. Fiire une commisfion.<br />
Lang weg blijven. Tardet a re venir.<br />
Ergens borg voor (Taan, Rèpondre d'üne phofe.<br />
Te rijp in den mond zijn, A
i i9 2<br />
Het op iemand munten.<br />
Iet vast weeten.<br />
Zich weg pakken, zijn<br />
goedje bijeen pakken.<br />
T)t bui is over.<br />
Zijn' geest omtrent iet<br />
gerust (lellen.<br />
Er is hulp voor alles, behalven<br />
voor den dood.<br />
Geld met fpeelen verliezen.<br />
Iet ner raaden.<br />
Van (tukje tot beetje.<br />
Er zijn te veel pannen op<br />
het dak.<br />
Voor dit oogenblik.<br />
Buiten pas.<br />
Zich kinderachtig aanbellen.<br />
Ten halven.<br />
lk weet waar het ufchorr.<br />
Er ligt mij niet aan gelegen.<br />
Het beste paard ftruikelt<br />
wel eens.<br />
Wij zullen daar een fpeldje<br />
bij fteeken.<br />
Zijn geld tegen vier ten<br />
honderd uitzetten.<br />
Dat ismetdepen gemaakt.<br />
Van het eene meer houden<br />
dan van het andere.<br />
, Bij de kaars werken.<br />
Jemand tot den bedelzak<br />
brengen.<br />
Voor omtrent één jaar.<br />
Een' koets met vier paarden<br />
houden.<br />
Iet met ter haast en onbezonnen<br />
doen.<br />
let verkeerd doen.<br />
Ferklaarlng der Gallicismen,<br />
En vouloir a quelqu'un.'<br />
Etreasfuré,fürd'une chofe.<br />
Pller bagage.<br />
La tempête est pasfée.<br />
Avoir r esprit en repos fur<br />
une chofe.<br />
II y a remède è tout hormis<br />
ó la mort.<br />
Perdre fon ar gent au jeu.<br />
T étre.<br />
De fil en aiguille.<br />
Les murailles ont des ereil»<br />
les.<br />
Pour le moment.<br />
Hors de faifon.<br />
Faire F enfant*<br />
A demi.<br />
Je fais oh le bat vous bles ft.<br />
Peu m'lmporte.<br />
Il n'est f bon cbaretier,<br />
qui ne verf.<br />
Nous briferons la desfus:.<br />
Placer fon argent a raifon<br />
de quatre pour cent.<br />
Cela est fait a la plume.<br />
Prèférer Pun a Pautre.<br />
Travailler è la chandelle.<br />
Réduire quelqu'un a la<br />
mendicité, a la beface.<br />
II y a environ un an.<br />
Rouler carosfe d quatre<br />
chevaux.<br />
Faire une chofe a la hdte<br />
et a Pétourdle.<br />
Faire une chofe a rebeurz.
of eigenaartige /preekmanieren, tnz. ^Q}<br />
Ten onrechte befchuldigen.<br />
Zijn best doen.<br />
Iemand iet naar den zin<br />
doen.<br />
Hij is geen overvlieger in<br />
verftand.<br />
Boven zijn bereik.<br />
Orn de waarheid te zeggen.<br />
Iemand komen bezoeken.<br />
Te druk (te veel te doen}<br />
hebben.<br />
Hoe komt het?<br />
Zijne kinders in 't wild<br />
laaten loopen.<br />
Iemand in het oog houden.<br />
Een kind in den band<br />
houden.<br />
Met vrede laaten.<br />
Met jan en allen man<br />
twist zoeken.<br />
Hoe vaart hij?<br />
Die ziekte is doodelijk.<br />
Dit maakt mij neêrllagtig.<br />
Veel van iemand houden.<br />
Van zijne ziekte opkomen.<br />
Iemand voor liegen.<br />
Op het fterven liggen.<br />
Wat beter zijn.<br />
Een goed woord vindt<br />
eene goede plaats. ;<br />
Me» wint meer door<br />
Pi<br />
Accufer h faux.<br />
Faire de fon mieux, tout<br />
fon posfble<br />
Faire une chofe au grè de<br />
quelqu'un.<br />
Sa cervelle ne marche qu'a<br />
pas comptès.<br />
Au dela, au desfus de fa<br />
portie.<br />
A dire vrai.<br />
Venir voir quelquun, lui<br />
rendre vifite.<br />
Etre trop af air é: Avoir<br />
des occupations par desfus<br />
la te'te.<br />
D'oii vlent?<br />
Laisfer courir les enfans<br />
a Pabandon.<br />
Avoir Poeil fur quelqu'un.<br />
Tenir un enfant en bride.<br />
I^aisfer en repos.<br />
Qucreller tout le monde.<br />
Comment fe porte t'il?<br />
Cette maladie est mortelle.<br />
Cela m'abat, me met dans<br />
P abattement<br />
Es timer quelqu'un beaucoup.^<br />
Se relever, revenir defa maladie.<br />
Mentir a quelqu'un.<br />
Etre a Partiele de la mort,<br />
d Pagonie.<br />
Se porter un peu mieux.<br />
Petite pluie abat grand<br />
vent.<br />
On attrape plus de mou-<br />
3 V<br />
1
£0$ Verklaaring der Gallicismen,<br />
zachtzinnigheid dan<br />
door kwaadaartigheid.<br />
Als honden en katten te<br />
zamen leeven. .<br />
Alle blaffende honden bij-<br />
~ ten' niet.<br />
Een twistzoekende hond<br />
loopt meest met gefcheurde<br />
ooren.<br />
Zijne drift maatigen.<br />
Zich ergens wèl bij bevinden.<br />
Ergens borg voor Haan.<br />
Zich in acht 'neemen.<br />
Nerg> ns om vraagen.<br />
Een' geheel anderen weg<br />
inflaan.<br />
Iemand tot rede brengen.<br />
Voet bij ftuk houden.<br />
Iemand met den zelfden<br />
munt betaalen.<br />
Met iemand te doen hebben.<br />
Gij weet, hos. ik belta.<br />
Wat fcheelt u?<br />
Niet weeten, waar zich<br />
te keeren of te wenden.<br />
Krullen maaken.<br />
Elkander van ouds kennen.<br />
Alles verkeerd opvatten.<br />
Het ééns worden.<br />
ches avec du mi el qu'avec<br />
du vinaigre.<br />
Sentendre comme chiens<br />
et chats.<br />
Tout chien , qui aboyé,<br />
ne mord point.<br />
Chien hargneux a fou*<br />
vent roreille déchirée.<br />
Mettre de F eau dans fon<br />
vin.<br />
Se trouver biend'une chofe.<br />
Etre garant de quelque<br />
chofe, répondre jFune.<br />
chofe.<br />
Prendre sarde a foi,<br />
Ne fe foucier de riep.<br />
S'y prendre cFiine toute<br />
autre maniere. •<br />
Mettre quelqu'un ét la raifon,<br />
Tenir piéd a boule.<br />
Rendre la pareille a quel-,<br />
qiPun.<br />
Avoir a faire a quelqu'un.<br />
Vous favez, comment je<br />
fuis fait. de quel bois,<br />
je me chauffe.<br />
pdavez vous ?<br />
Ne favoirde quel bois faire<br />
fiche, de quel cóté fe<br />
t.oürner.<br />
Faire des fapons.<br />
Se connoitre ne longue main a<br />
Prendre tout a contrtpoil,<br />
S'accorder, s''entendre, i tri<br />
cFaccord.
•Openhartig fpreeken.<br />
ei'gemartige [preekmanieren, enz, 591J<br />
Het wèl met iemand meenen.<br />
Met iemand omgaan.<br />
Zijn' goeden naam verbeuren.<br />
Daar men mede verkeert,<br />
daar wordt men meü<br />
geëerd.<br />
Zij verftaan elkander als<br />
dieven op eene kermis.<br />
-Laat hem begaan.<br />
Var; voornemen zijn.<br />
iemand een' lelijken trek<br />
fpeelen.<br />
iemand in het naauw brengen.<br />
Iemand iet afraaden.<br />
Het fap is de kool niet<br />
waardig.'<br />
Tot mijn leedwezen.<br />
Dit wordt ia den wind<br />
geflagen.<br />
Het is te vergeefsch gefluit,<br />
als het paard niet<br />
pisfen wil.<br />
Het is den moriaan ge><br />
fchuurd.<br />
Zijn' gang gaan.<br />
Ergens voor inftaan.<br />
Het nadeelige van iet ondervinden.<br />
Hals over kop in zijn<br />
verderf loopen.<br />
Die zijne billen brandt,<br />
moet op deblaaren zitten.<br />
Par ter a coeur ouvert, ouvertement,<br />
Vouloir le bien de quelqu'un.<br />
Fréquenter quelqu'un.<br />
Perdre fa réputation, fa<br />
bonne renommée; fe perdre<br />
de réputation.<br />
Dis-moi, qui tu frequentes,<br />
je te dirai, qui tu<br />
es.<br />
Ils s'entendent comme larrons<br />
en foire.<br />
Laisfez le faire.<br />
Avoir desfein, intention.<br />
Jouer un mauvais tour<br />
a quelqu'un.<br />
Mettre quelqu'un a Fétroit,<br />
plonger quelqu'un dans<br />
. F embarras.<br />
Dèconfeiller une chofe cc<br />
quelqu'un.<br />
Le jeu ne vaut pas la<br />
chandelle.<br />
A regret.<br />
S'en aller a vau-Feau, fe<br />
perdre en Fair.<br />
On a beau précher d qui<br />
n'a cure ie bien faire.<br />
A laver la téte d'un dne,<br />
on y perd la lesfve.<br />
Aller jon train; pousfer<br />
fa pointe.<br />
Répondre d'une chofe.<br />
Pa'ier la folie enchére.<br />
Donner tête baisfée dans<br />
fa perdition.<br />
O ui casfe les verres, les<br />
pa'ie.<br />
Pp 4
éop . Fer klaar ing der Gallicismen,<br />
Iemand knollen voor citroenen<br />
verkoopen.<br />
Fi] is van zesfen klaar.<br />
Zeer kwalijk bij zijne<br />
' zaaken ftaan.<br />
Orde op zijne zaaken<br />
ftellen.<br />
Zijne verteeringen naar<br />
zijne iukomften fchikken.<br />
Met een' ftillen trom verhuizen.<br />
Ergens een ftokje voor<br />
fteeken.<br />
Elendigopzijn' neus ftaan<br />
kijken.<br />
Van iet noch haring noch<br />
kuit haaien.<br />
Hoe zal ik er mede leeven?<br />
Onder in de zak vindt<br />
men de rekening.<br />
Ik moet geld va'i hem<br />
hebben.<br />
Iet recht weeten.<br />
Het is geen noernens<br />
waardig.<br />
Het gaat hem wèl in de<br />
wereld.<br />
In overvloed.<br />
Zijn hof bij iemand maaken.<br />
Deo vrijen flik hebben.<br />
In de nood kent men<br />
vrienden.<br />
De kans verkeert.<br />
Iemand de hakken laaten<br />
zien.<br />
Faire accroirelt quelqu'un^<br />
que des vesftes font des<br />
lanternes.<br />
II est fait a tout.<br />
Etre fort mal dans fes, affaires.<br />
Mettre ordre d fes affaires.<br />
Regler fa dépenfe fur fon<br />
capital.<br />
Pariir fans clire adieu:<br />
Déloger fans trompette.<br />
Mettre le hola a une chofe,,<br />
Avoir un piéd de nez.<br />
Ne retirer d'une chofe ni<br />
piéd ni ai ie,<br />
Comment m'y prendrai-je ?<br />
Au hout de Panne faut /?<br />
drap.<br />
II me dolt de Pargent.<br />
Savoir une chofe au juste.<br />
Ce n'est pas la pelne d'y.<br />
pcnfer: Ce n'est pas<br />
grand chofe.<br />
La fort une le favorife.<br />
II a' le vent en pouppe.<br />
A fol fon.<br />
Faire fa cour d quelqu'un.<br />
Ai 'oir houche en cour.<br />
Cest au befoin qu'on connoit<br />
Pami.<br />
La chance toume: L'affaire<br />
change de face.,<br />
Montrer le talon, tour nep.<br />
le dos a quelqu'un,,
af eigenaartige /preekmanieren , enz, dol<br />
Er is bij hem niet meer<br />
te haaien.<br />
Iet in twijfel trekken.<br />
Qoudene bergen belooven.<br />
Iemands bijftand kunnen<br />
rnisi'en.<br />
Niets zonder inzichten<br />
doen.<br />
Eenen fpiering uitwerpen,<br />
om eenen kabeljauw te<br />
vangen.<br />
Van geluk fpreeken.<br />
Iemand aantreffen.<br />
Op iemand vertrouwen.<br />
Ai wat er van gezegd is,<br />
is waar.<br />
Ieder over den zelfden<br />
kam fcheeren.<br />
Het is duur koop leeven.<br />
Als het zo voordgaat.<br />
Niet weeten, wat aantevangen.<br />
Van erger tot erger.<br />
Of men zich al moejelijk<br />
maakt of niet.<br />
Het ongeluk wordt eens<br />
moede ons te vervolgen.<br />
pr is niets beter op dan<br />
goéde moed in tegenfpoed.<br />
Laat het loopen zo het<br />
wil.<br />
Meer dan éónen raad weeten.<br />
Er is nog altijd wel wat<br />
Voor mij te haaien.<br />
11 n'y a plus h gruger<br />
chez lui.<br />
R évoquer unechofe en doute-.<br />
Promettremonts et merveil*<br />
les.<br />
Pouvoir fe pasfer du fecours<br />
de quelqu'un.<br />
Avoir fes vues.<br />
Donner un oeuf, pour<br />
avoir un hoeuf.<br />
Se dire heuret.'x: Avoir dn<br />
bonheur.<br />
Rencontrer quelqu'un.<br />
Se fier a quelqu'un.<br />
Tout ce qu'on en a dit,<br />
est d la lettre.<br />
Mefurer tout le monde d<br />
la même aune.<br />
II fait cher vivre.<br />
Si cela dure.<br />
'Ne favolr comment s'y<br />
prendre.<br />
De mal en pis.<br />
On a beau fe chagriner.<br />
Le diable n'est pas toujours<br />
a la porte d'un<br />
pauvre homme.<br />
II n'y a qu'a avoir contre<br />
mauvaife fortune bon<br />
caeur. "<br />
Vogue la galère.<br />
Avoir plufieurs cordes a<br />
fon are.<br />
II faut que l'herbe foit bien<br />
courte, pour que je ti y<br />
trouve de quoi brouter.<br />
?? 5
Ver klaaring der Gallicismen,<br />
Die te veel onderneemt,<br />
flaagt kwalijk.<br />
Tusfehen twee doelen in<br />
de asch zitten.<br />
Het is beter te bedelen<br />
. dan te fteelen.<br />
Al te goed, is buurmans<br />
gek.<br />
Hij is niet van gisteren.<br />
Hak om zijn' tanden hebben.<br />
Als de nood aan den man<br />
komt.<br />
Muizen. nesten in zijn<br />
hoofd hebben.<br />
Zwaarigheid zoeken, daar<br />
zij niet tc vinden is.<br />
Eene zaak verkeerd aanvatten.<br />
Eene zaak gantsch anders<br />
aanleggen.<br />
Dat gaat zo fchieiijk niet<br />
als gij wel denkt.<br />
Van de nood een deugd<br />
maaken.<br />
Dat is zonder kop of<br />
ftaart.<br />
Van den os óp den ezel,<br />
of van den hak op den<br />
tak fpringen.<br />
Er wel een' eed op kunnen<br />
doen.<br />
Schoenmaaker • blijf bij<br />
uwen leest.<br />
ïn weêrwil van iemand.<br />
Het oog van den meester<br />
maakt het paard vet.<br />
Een oog in het zeilhou-<br />
Qui trop embrasfe, mal<br />
étreint<br />
Etre entre renclume et le<br />
mart eau.<br />
II vaut mieux tendre la<br />
main que le cou,<br />
Qui fe fait brebis, le hup<br />
le mange.<br />
II a vu le loup,<br />
Avoir bcc et ongle.<br />
Qtiand le cas Pexige.<br />
Avoir des rats.<br />
Se creufer des dijfcultit.<br />
Mettre la charrue devant<br />
les boeufs,<br />
S'y prendre de toute autre<br />
maniere.<br />
Cela ne fe jet te pas en<br />
moule: Cela ne va pas<br />
comme la te'te.<br />
Faire de nicesftè vertu.<br />
II n'y a ni cap ni queue,<br />
ni time ni raifon.<br />
Faire des coq-d-Fdue.<br />
En j'urer: En mettre la<br />
main au feu.<br />
Médecln ! guéris toi toi"<br />
mime.<br />
En dépit de quelqu'un.<br />
PJoeil du maltre engralsfs<br />
le cheval.<br />
Faire la guerre a Foelll<br />
Avoir Foell au guet.
of eigenaartige /preekmanieren, enz. 6o$<br />
Met iemand te doen hebben.<br />
Iet welftaanshalve doen.<br />
Van eens anders leer is<br />
het goed riem fnijden.<br />
Mislijk worden.<br />
Aan tafel ga,an.<br />
De hand in den fchotel<br />
fteeken.<br />
Iet op zijn bord fcheppen.<br />
Van tafel gaan.<br />
Uit den fchotel eeten.<br />
Iet naar den mond brengen.<br />
Zijn' mónd ledig eeten.<br />
Uit een glas drinken.<br />
De pot verwijt den ketel,<br />
dat hij zwart is.<br />
Juist ter fnede komen.<br />
Voor den braaven man<br />
fpeelen.<br />
Elkander geduurig in het<br />
hair zitten.<br />
Om een haverftroo twisten.<br />
Met iet een einde maaken.<br />
In zijne vuist om iet lagchen.<br />
Om iemand lagchen.<br />
Kort van ftof zijn.<br />
Ik heb er rouwkoop van.<br />
Uit kortswijl.<br />
Geen woord meer hiervan.<br />
Oude koejen uit de floot<br />
haaien.<br />
Aan eene zaak niet meer<br />
tornen.<br />
Bij verdrag overgaan.<br />
Avoir d faire a quelqu'un.<br />
Faire une chofe par bienféance,par<br />
maniere d''acquit.<br />
Du cuir d'autrui, on fait<br />
large courroie.<br />
Avoir mal au coeur.<br />
Se mettre a table.<br />
Porter la main au plat.<br />
Fnprendre fur fonasfette.<br />
Sortir de table.<br />
Manger dans le plat.<br />
Porter une chofe a la bouche.<br />
Vuider fa bouche.<br />
Boire dans un verre.<br />
La pelle fe moquedu fourgon._<br />
Vtnir justement a propos.<br />
Faire l'honnêie homme.<br />
Avoir quelque mallle dpartir<br />
enfemble.<br />
Dlsputer de la chape de<br />
Vévêque.<br />
Mettre fin d une chofe.<br />
PLire de quelque chofe fous<br />
cape , dans fa barbe.<br />
Se rire de quelqu'un.<br />
Etre de courte ctoffe.<br />
yen porte la folie enchère.<br />
Pour rire.<br />
Brifons la desfus: N'en.<br />
parions plus. -'<br />
Réveiller le chal, qui dort.<br />
Ne plus toucher d une af<br />
faire.<br />
Se rendre par capitulaiion.
6H Verklaar-ing der Gallicismen,<br />
De wapens neêrleggerj. Mettre bas les armes.<br />
Ergens toe komen. Se déterminer d une chofe.<br />
Eene (tad ftormenderhand Prendre une ville d'asfaut.<br />
inneemen.<br />
Iemand over de kling laa Faire pasfer-quelqu'un au<br />
ten fpringen.<br />
fi de répée.<br />
Van twee rampen moet<br />
De deux maux, H faut<br />
men den ergften ont<br />
é'viter le pire.<br />
wijken.<br />
Te vuur en te zwaard Mettre tout d feu et d<br />
alles verdelgen. ,J<br />
Ik ben er voor de fchrik<br />
afgekomen.<br />
De honger is een fcherp<br />
zwaard<br />
Zich elders neerzetten.<br />
Voor iet gedekt of befchut<br />
zijn.<br />
iVïijns bedunkens.<br />
Het zelfde doen.<br />
Hét ongeluk afwachten.<br />
Buiten iet kunnen.<br />
In de fchaduwgaan zitten.<br />
Heet zijn.<br />
Het is twaalf uur.<br />
De zon fchiet haare draaien<br />
loodrecht op mij neêr.<br />
Iet te eeten hebben,<br />
Praatjes vullen den buik<br />
niet.<br />
Een uur van de ftad.<br />
Het is mooi weêr.<br />
De lucht betrekt.<br />
Regen krijgen.<br />
Het regent, dat het giet.<br />
Dat zal ras over zijn.<br />
De lucht heldert op, klaart<br />
PP;<br />
an<br />
S'<br />
yen ai été quite pour la<br />
peur.<br />
La faim chasfe le loup du<br />
bois.<br />
Planter fon plquet ailleurs.<br />
Etre a F abri de quelque<br />
chofe.<br />
A mon avis.<br />
En faire autant. ,<br />
Narguer, braver le dan*<br />
ger, rinfortune.<br />
Pouvoir fe pasfer d'une<br />
chofe.<br />
Se mettre d l'ombre.<br />
Faire chaud.<br />
II est midi.<br />
Le foleil me donne d plomh<br />
fur la tite.<br />
Avoir de quoi manger.<br />
Ventre ajfamè n'a point<br />
d'oreille.<br />
A une lieue de la vllle,<br />
Il fait beau tems.<br />
Le tems fe cauvre.<br />
Avoir de la pluie.<br />
II pleut d verfe.<br />
Cela fe pasfera bien-têt.<br />
Le tems s'éclaircit, fe ms%<br />
su beau.
of eigenaartige fpreekmanieren , enz. t>6£<br />
Den hond in den poe vinden.<br />
.Hij zal den hond in den<br />
pot vinden.<br />
Men zal al eetende naar u<br />
wachten.<br />
Zich met iemand gelijk<br />
ftellen.<br />
Het is alles geen goud,<br />
wat er blinkt.<br />
Kaal en knapjes.<br />
Als een vorst gekleed gaan.<br />
Op mij" woord van eer.<br />
Zo arm als Job zijn.<br />
Openhartig tegen iemand<br />
zijn.<br />
Iemand uithooren.<br />
Zich eenen ftrop om den<br />
hals werpen. **<br />
Gemeenzaam met iemand<br />
omgaafb<br />
Voordm-.v.ken.<br />
De handen aan het werk<br />
flaan.<br />
Twee vliegen in éénén<br />
klap flaan.<br />
Zich moejelijkheden op<br />
den hals haaien.<br />
Loop heen.<br />
Iemand den kop warm<br />
maaken.<br />
Daar komt hij weêr aan.<br />
Het fcheelt niet veel, of<br />
ik ga heen.<br />
Ik zal hem d&ir laaten<br />
ftaan. , s<br />
Diner par coeur.<br />
On le pasfera maltre.<br />
On vous attendra comnle<br />
le tnoine Fahbè.<br />
Se mettre en paralelle, de<br />
niveau avec quelqiïun.<br />
Tout ce qui relutt, n'est<br />
pas or.<br />
'Belle montre et peu de<br />
rapport.<br />
S'habiller en prince.<br />
Foi cF homme d'honneur.<br />
Etre pauvre comme un rat<br />
d'Eglife.<br />
Parler a coeur ouvert &<br />
quelqu'un.<br />
Tirer le ver du nez & quel.<br />
qu'un.<br />
Filer fa corde.<br />
Vlvre de pair a compagnon<br />
Wvee quelqu'un.<br />
Se dépêcher.<br />
Mettre la main a l'oeuvre.<br />
Faire d'une pierre deux<br />
coups.<br />
S'attirer de mèchantes-affaires<br />
fur les, bras.<br />
Allez vous en! Allez vous<br />
promener!<br />
Echauff 'er la tête, la btle<br />
d quelqu'un.<br />
Le voila encore.<br />
Peu s'en faut, que fe ne<br />
m'en aille.<br />
Je le planterai ld.
6oó* Verklaaring der Gallicismen,<br />
Kwalijk begonnen, kwalijk<br />
gedaagd,<br />
Kasteden ia de lucht<br />
bouwen.<br />
Eén v gel in de hand is<br />
beter dan twee, die er<br />
vliegen.<br />
Zich aan den uiterlijken<br />
fchijn vergaapen.<br />
Iemand met vrede laaten.<br />
Niets met iemand te doen<br />
hebben.<br />
Iemand met den zelfden<br />
munt betaalen.<br />
'.Bij deeze gelegenheid<br />
Iemand 'm de reden vallen.<br />
Het beste, dat men doen<br />
kan, dat er op z .<br />
Hij heeft gedaan met<br />
fpreeken.<br />
Iemand uit eene netelige<br />
omltandigheia redden<br />
Er geen gat meer in zien.<br />
Een kop grooter zijn dan<br />
iemand.<br />
Voor iemand wijken.<br />
Het is niet genoeg dap-<br />
. per te zijn, men' moet<br />
ook voorzichtig weezen.<br />
Hij mag vrij fpreeken.<br />
Als een bezetene aangaan.<br />
Iemand kloekmoedig af.<br />
wachten.<br />
Handgemeen worden<br />
Eene zaak in hei vriendelijke<br />
fchikken.<br />
Beter is een half ei, dan<br />
een ledige dop.<br />
A mal enfourner, on fait<br />
des pains cofnas<br />
BiitIr des chateux en Vair.<br />
Un tlens vaut mieux quel<br />
deux tu l'auras.<br />
Jugcr fur l'étiqttette du<br />
fiac<br />
Laisfer quelqu'un en repos.<br />
N'avolr rien a dém&ler<br />
avec quelqiian.<br />
Pa'er quelqu'un de la mime<br />
monnoïe<br />
A cette occafon<br />
Couper la parolè a quelqiiun.<br />
Le meilleur est, le meilleur<br />
parti d prendre, c'est,<br />
II a fint de parler,<br />
Tirer quelquun d'un man.<br />
vais paS.<br />
N'y tr onver, n'y voir plus<br />
de remede.<br />
Pasfer quelquun de latite:<br />
Etre plus grand de la tae.<br />
Ceder le pas a quelqu'un.<br />
Il faut coudre la peau dit<br />
renard d celle du hup.<br />
II a beau parler.<br />
Faire le diable d quatre.<br />
Attendre quelqu'un de piéd<br />
ferme.<br />
En venir aux mains.<br />
Arranger accommoder unè<br />
afaire d l amlable.<br />
Toujours p~che, qui eti<br />
prend un.
of eigenaartige /preekmanieren, enz. &5f<br />
Zijn welzijn met voeten<br />
treeden.<br />
Stille waters hebben diepe<br />
gronden.<br />
Een inneemend voorkomen<br />
hebben.<br />
Men doet onvoorzichtig<br />
met zich daaraan te<br />
vergaapen.<br />
Mostaard na den maaltijd.<br />
Het ergfte van alles, is..<br />
Geene keuze hebben.<br />
Hoe ik het ook aanlegge.<br />
'ïis alles verloren moeite.<br />
Iet te boven komen.<br />
In den eerften opflag.<br />
Eene zaak voor onmogelijk<br />
houden.<br />
Op iemand als op zich<br />
zelv-'ti ftaat maaken.<br />
Zich bij iet wèl bevinden.<br />
Waar zal dit alles op<br />
uitlöopen ?<br />
Heen gaan.<br />
Her wordt laat.<br />
Tot wederzrens.<br />
Fouler fa fortuneattxpieds.<br />
II n'est pire eau que celle,<br />
qui dort.<br />
Avoir l'abord a Pair pré»<br />
venant.<br />
II y a de Plmprudence è<br />
s'y laisfer at traper.<br />
De la moutarde après diner<br />
Le plus grand mal, qu'il<br />
y a, c est..<br />
N'avolr point d'alternative.<br />
De quelle manlere que je<br />
m'y premie.<br />
Tout est peine perdue: Cest<br />
tirer fa poudre aux moineaux:<br />
Puifer de Peau<br />
dans un panierpercé.<br />
Venir d bout d'une cho/è.<br />
Au premier coup d'oell.<br />
Croire une chofe imposjible.<br />
Faire compte de quelqu'un<br />
comme de foi même.<br />
Se trouver bien d'une chofe.<br />
A quoi aboutira tout cecif<br />
S'en aller.<br />
II fe fait tard.<br />
Jusqu'a tantót, a revoif.
*<br />
"6oX Opfeilen, betrefende de Gallicismen^<br />
Opftellen, betreffende de Gallicismen, of<br />
eigenaartige Franfche fpreekmanieren.<br />
N°. i.<br />
Men behoort zo in het wild niet te fpreeken,<br />
gelijk gij doet; want waartoe dient al die wartaal?<br />
niemand verltaat er een enkel woord van. Gif zegt<br />
dat gij alles op uwen duim, weet, en wij vinder*:'<br />
dat gij nergens toe deugt. Het is met u gelegen, zo<br />
als men zegt: veel gefchreeuw en weinig Wol. Gij<br />
leeft als vrolijk Fransje; dat zal duuren^ tot dat<br />
gij al uw goed door de billen gelapt hebt, en wanneer<br />
gij niets meer in de wereld hebt, zal jan eft<br />
alle man u met de vingers nawijzen. Gij hebt het<br />
..geduld uwer ouders ten einde gebrast. De kruik<br />
gaat zo lang te water, tot zij eens barst. Ik weetniet<br />
meer hoe ik u redden zal. Her komt \u&<br />
maar op aan T om u met uwe famiije te verzoenen*<br />
Ik bid u, ga hen te gemoet, in al het geen hun<br />
genoegen geeven kan. Het is beter laat dan nooit*<br />
Uw eer, uw welzijn hangt er aan.<br />
. N°. 2.<br />
Mij dunkt, dat gij van .daag Hecht bij kas zijt".<br />
Ik zal ditmaal voor u betaalen, mits gij het rnij<br />
wedergevet. Dat is niet meer dan billijk. Effene<br />
rekeningen maaken goede vrienden. Ik houd u bij<br />
uw woord Wat zullen wii te eeten hebben? ik<br />
weet het niet; maar honger is de beste faus. Ik<br />
wenschte wel, dat men reeds opdischte! mijn geduld<br />
gaat ten einde. Hebt gij lust, om na het eeten<br />
eene wandeling te doen? Ik bedank u, want<br />
ik ben gewoon, na hot eeten een nadenmiddag,<br />
flaapje te doen Doe, zo als gij het goed zult<br />
vinden! De man, dien gij daar voorbij ziet gaan,<br />
fs
if elgettaartigs Franfcht fpreekmanierm. £09<br />
is zeer gevaarlijk, want hij draagt het Water in de<br />
eene hand en het vuur in de andere. Ik voor<br />
mij, ik kan zijnen omgang niet dulden; het geen<br />
ik zeg nieen ik; ik hou van geen kruipen. ..Men<br />
kan hem zijne woorden weêr in den hals doen. haaien<br />
, zo dikwijls als men wil. Hij wil ieders vriend<br />
zijn', en dus is hij niemands vriend.<br />
Indien gij lust hebt órh fchoon lijnwaat te koopen<br />
kunt gij bij mij te recht raaken. Doe mij het<br />
vermaak" van het te komen zien; want ik begeer u<br />
niets onbeziens te verkoopen. Men zal er mij ook<br />
nooit meer toe krijgen. Een ezel ftoot zich geen<br />
tweemaal aan één' deen. Wat gaat. gij beginnen?<br />
torn daar niet meer aan. Ik voorzie, , dat gij vaij<br />
den wal in de floot zult vallen. Ik geloof dat gij<br />
niet volkomen mis hebt; en buiten dien, het hemel<br />
is nader dan de rok. Het is niet altijd goed zijn r<br />
eigenen kop te volgen. Ik zou misfch.en tójAtó<br />
betaalen moeten, zonder aan de minde zaak fcbMj<br />
dig te zijn. Neem geduld! haastige fpoed is zelden;<br />
goed. lk beroep mij op uw eigen oordeel. Waar<br />
is uw broeder gebleven? hij is zo even van mij m<br />
pegaau, om een boodfehap te doen. Hij zal niet<br />
lang wegblijven; daar da ik borg voor.<br />
N°. 4.'<br />
Die man is waarlijk te rijp in den mond. Het<br />
Zou goed zijn hem den mond wat te fnoeren ,• want<br />
zijn gezwets (toot mij. Ieder demi het toe.. Hij<br />
heeft eindelijk zijn' man gevonden, die hem de tanden<br />
zal laaten zien. Ik wenschte wel, dat hij zc.<br />
den baas niet. meer (peelde. Wanneer hij zich in<br />
eénig gezelfchap bevindt, .heeft niemmd .gelegen,:<br />
heid oin te Ipreeken, dan hij alleen. Wanneer men,<br />
zijne redeneeringen op den keper belchouwc,' m
pi& Opflellen, betreffende de Gallicismen,-<br />
grindt men b:j flor van rekening, dat hij. zeer veeï<br />
aiet zich zeiven opheeft, terwijl idjne redeneerineen<br />
maar een zamenweefzel van onbefcboftheden zijn<br />
die verltandige lieden doodlijk verveelen Niet tegengaande<br />
de waarheid van dit alles, ziet men, dat<br />
hij bijna overal een' vrijen toegang vindt, daar ik<br />
mij grootlijks over verwonder, want ik zie niet<br />
bezit hlJ d e m i n f t e e e r b i e d e n s w<br />
' aardige hoedanigheid<br />
\. ^P^j^fm 1.3 n^rï'<br />
Gij zijt van daag in geen' goeden luim. Gij zijt,<br />
dunkt mij, kwalijk gemutst. Ik hoop niet, dat<br />
gij het op mij zult gemunt hebben. Indien ik<br />
dit vast wiste, zou ik mij fclvelijk wegpakken en<br />
niet wederkomen voor dat de bui over ware kom'<br />
kom! ftel uwen geest daaromtrent gerust. Er is huJrj<br />
yoor alles, behalven voor den dood. Hebt eii ^eld<br />
met fpeelen verloren < Ik hou niet v 3n het (bel.<br />
Gij hebt het net ge.-aaden. Ik zou u nu wel alles<br />
yan ftukje tot beetje verhaalen, maar merk op dat<br />
er re veel pannen op het dak zijn' Uwe ingercgenheid<br />
is voor dit oogenblik buiten pas. Ei lieve!<br />
ltel u zo kinderachtig niet aan! wij weeten ten<br />
ha ven waar het u fchort; maar wat ligt er aan<br />
gelegen! het beste paard llruikelt wel eens. Laaten<br />
wij er nu een fpeldje bij ftecken.<br />
N°. 0.<br />
Ik ken een' heer, die zijn geld tegen vier ten<br />
honderd uitgezet heeft. Wij hebben tekeningen 2<br />
Zien, die met de pen gemaakt, en wonderlijk wèl<br />
SfZ er<br />
hl waren,<br />
i<br />
WnnL u- T f"<br />
tlïZ £ f k<br />
Ik b0<br />
, u meer van m&ffi<br />
1 g e m a a k t<br />
, zi<br />
J* n H e t i s<br />
' " i ^ goed<br />
a i r S<br />
' . t e t e k e n e n d a t<br />
' bederft het<br />
BffiS . Z'edaar een' man , die nu tot den bedelzak<br />
?ebragt is, en die voor omtrent twee jaaren eene
of eigenaartige Franfche spreekmanieren. 6n<br />
koets met vier paarden hield. Hij is een lompert!<br />
al wat hij doet, doet hij met ter haast en onbezonnen:<br />
hij doet alles verkeerd. Ik geloof dat<br />
men hem ten onrechte befchuldigt: mij dunkt dat<br />
Mi zijn best doet. Ik zie wel, dat hij u mets naar<br />
den zin doen kan. Ieder weet, dat hijgeen overvlieger<br />
in verftand is. Gij zult dan wèl doen van<br />
niets van hem te eiichen, dat boven zijn bereik is,<br />
N°. 7.<br />
Om.de waarheid te'zeggen, het is lang geleden,<br />
dat ik u niet ben komen bezoeken; maar geloot<br />
mij' ik had het waarlijk te druk. Hoe komt het,<br />
dat'die man zijne kinders zo in het wild laat loopen?<br />
mij dunkt, dat het wel noodzaaklijk zijn zou<br />
hen in het oog en wat meer in den band te houden.<br />
Het zijn deugnieten, die niemand met vrede<br />
laaten, en met jan en alle man twist zoeken. Hoe<br />
vaart uw neef? Ik heb gehoord, dat zijne ziekte<br />
doodlijk was, en dat de geneesheeren te vergeetsch<br />
alles gedaan hadden, wat zij konden. Ik verzeker<br />
u, dat deeze tijding mij zeer neêrflachtig maakte.<br />
Het is een zo braaf man! Ik hou veel van hem.<br />
Ik hoop, dat hij van zijne ziekte zal opkomen. Ik<br />
wenschte wel, dat men mij voorgelogen hadde! ue<br />
tijd zal leeren, wat er van worden zal: hij lag gis»<br />
teren op 'c fterven; hij is van daag wat beter.<br />
N°. 8.<br />
' Een goed woord vindt eene goede plaats , zegt het<br />
fpreek woord: men wint meer door zachtzinnigheid,<br />
dan door kwaadaartigheid. Gijl. leeft dikwijls a s<br />
honden en katten zamen. Weet gij niet, dat alle<br />
blaffende honden niet bijten, en ook dat een twistzoekende<br />
hond meest met gefcheurde ooren loopt.<br />
•Maatigt uwe driften, en gij zult er u wel bij be-
6ii Opfeilen, betreffende 'de Gallicismen,<br />
vinden! ik ita er u bor >; voor. Neem u in acht f<br />
want zo gij naar mijne vermaaningen niet vraagt'<br />
zal ik eenen geheel anderen weg moeten inflaan,om<br />
u tot rede te brengen. Weest verzekerd , dat ik<br />
voet bij (tuk zal houden. Doet niemand kwaad,<br />
uit vfeeze dat men u met den zelfden munt ibetaale.<br />
Met wien meent gij te doen te hebben? gij weet<br />
nog met hoe ik beita. Wat fcheelt u? gij hebt<br />
mij zo verlegen gemaakt, dat ik niet weet wat te<br />
zeggen. Ik weet niet meer, waar mij te keeren of<br />
te wenden.<br />
N?. o.<br />
Maak zo veele krullen niet, als het u belieft! wil<br />
kennen elkander van ouds. Mij dunkt, dat gij alles<br />
verkeerd opvat, en op dien voet zullen wij het<br />
nooit ééns worden. Zijt verzekerd, dat ik ópenhartig<br />
fpreek^, en dat ik het wèl met u meen! Ik<br />
Verzoek ü met die lieden niet méér omtegaan: zij<br />
hebben hunnen goeden naam al overlang verfpeeld.<br />
Gij weet, dat, daar men mede verkeert, daar wordt<br />
men mede geëerd. Zij verftaan elkander als dieven<br />
op een kermis! Laat hun begaan. Wij zijn van<br />
voorneroen hun een' lelijken trek te fpeelen, die hen<br />
in het naauw zal brengen. Ik rnad het u af: het<br />
fap is de ko
. of eigenaartige Franfche fpreekmanieren. 613<br />
gij wel gelooven. dat met dit alles hij zeer kwalijk<br />
bij zijne zaaken ftaat? a ik vrees, en niet zonder<br />
grond, dat, zo hij er geene orde op ftek, en zijne<br />
verteeringen niet naar zijne inkortiften fchikt, dat hij<br />
ras zijn goedje bijeen zal moeten pakken, en met<br />
een ftilleii trom verhuizen; zijne fchuldeifchers behoorden<br />
er bij tijds een ftokje voor te fte-ken: indien<br />
zij hem laaten begaan, zullen zij vroeg of laat<br />
e'endig op hunnen neus ftaan kijken, en noch haring<br />
noch kuit van hem haaien. Voor mij, ik weet wel,<br />
hoe ik er mede leeven zou, indien ik in het geval<br />
ware. Onder in den zak vindt men de rekeaing.<br />
Moet gij ook nog geld van hem hebben? ik weet<br />
het niet recht; echter, zo ik iet van hem hebben<br />
moet, zal het niet noemenswaardig zijn.<br />
N°, 11.<br />
Wanneer het iemand in de wereld wèl gaat, heeft:<br />
hij vrienden in overvloed, die bij hem bun hot<br />
maaken, alleenlijk om den vrijen flik te hebben;<br />
maar in den nood kent men vrienden. Zodra de<br />
kans verkeert, en een onverwacht ongeluk hem tot<br />
den bedelzak brengt, zullen alle die vrienden hem<br />
de hakken laat.en zien, wijl zij merken, dat er bij<br />
hemViet meer te haaien is. Dit is eene waarheid,<br />
die nismand' meer in twijfel trekt. Zij belooven<br />
goudene bergen, zo lang men hunnen bijftand misten<br />
kan. Wanneer zij u een gunst bewijzen, doen zij<br />
het niet zonder inzichten. Zij werpen eenen Ipienng<br />
uit om eenen kabeljauw te vangen. Men mag wel<br />
van geluk fpreeken, wanneer men er één eenigen<br />
aantreft, op wien men vertrouwen kan. .6crioon<br />
al het geen er gezegd is, waar zij, behoort men<br />
echter alle menfchen over één' en den zeilden kam<br />
iiiet te fcheeren.
614. Opfeilen, • betreffende de Gallicismen,<br />
_S.:C :<br />
N°. 12. , '<br />
Het is hier zeer duurkoop leeven : als het zo'<br />
voortgaat, weet ik niet meer wat anntevangen, om',<br />
aan den kost te komen. Dat gaat van erger tot erger,<br />
maar of' men zich al moejelijk maake of niet,<br />
daar is niets bij te winnen; tegen wil en dank moet<br />
men geduld neemen. riet ongeluk zal eens moede'<br />
worden ons te vervolgen: niets is er beter op dan<br />
goede moed in tegenfpoed; doe uw best! laat het<br />
dan loopen zo als het wil. Een man van verftand<br />
weet altijd meer dan éénen raad. Er is nog altijd<br />
« w e l w a t<br />
voor u te haaien. Men moet nergens aan<br />
wanhoopen. Onderneem niets dat boven uw bereik<br />
is! want die te veel onderneemt, Haagt kwalijk.<br />
Help mij, bid ik u, met uw' raad! ik zit<br />
tusfehen twee doelen in de asch. Het is beter te<br />
bedelen dan te fteelen; maar ik hoop, dat God<br />
HMj voor het eene en het andere behoeden zak -<br />
tftöj l 3.<br />
Al te goed is buurmans gek; dat is zeker: op<br />
zijnen tijd moet men ook toonen, dat men niet van<br />
gisteren is, en dat men hair op zijne-tanden heeft*<br />
als de nood aan den man komt. Ik ben het met u<br />
ééns. Mij dunkt, dat gij muizen - nesten in het<br />
hoofd hebt. Zoekt geene zwaarigheid, daar zij niet<br />
te vinden is ! Gij vat de zaak verkeerd aan. Ik<br />
zou het gantsch anders aanleggen. Dat gaat zo<br />
fchielijk niet als gij wel denkt: men moet fomtijds<br />
van den nood eene deugd maaken. Ik vind noch<br />
kop noch ftaart aan al wat gij zegt. Ik wenfdntë<br />
wel, dat gij zo van den os op den ezel niet fpronget!<br />
Ik geloof, dat gij u zeiven niet verftaat; ik zou er<br />
wel een' eed op kunnen doen; en buiten dat, fefioenjnaaker!<br />
blijf bij uwen leest. Ik kan uwe rïadgeevingen<br />
wel misfen. Ik zal mijn' gang gaan, in weêrwil<br />
van alles wat gij zeggen zult. Het fpijt mij! ik<br />
verwachtte niets minder dan een dergelijk antwoord.
of eigenaartige Franfche /preekmanieren. -Cr*}<br />
N°. 14.<br />
Het oog van den meester maakt het paard vet;<br />
dit wordt door de ondervinding bevestigd. Het is<br />
goed, een oog in het zeil te houden, wanneer men<br />
met dienstboden te doen heeft, die niets doen dan<br />
welftaanshalven, en een geloofs-artikel maaken van<br />
het fpreek woord, het welk zegt: van eens anders<br />
leer is het goed riemen fnijden. Ik word mislijk,<br />
wanneer ik lieden zie, die, even als de varkens,<br />
aan tafel gaan, zonder zich gewasfehen te hebben,<br />
hunne morlige handen in den fchotel fleeken, zonder<br />
de moeite te neemen van iet op hun bord te<br />
fcheppen, en eindelijk van tafel gaan, zonder gebeden<br />
of gedankt te hebben. Heb past niet, uit<br />
den fchotel te eeten, noch iet naar den mond te<br />
brengen met den vork, den lepel, of het mes in de<br />
hand. Eet uw' mond leêg, alvoorens te drinken,<br />
en drinkt niet uit eens anders glas,<br />
N°. 15.<br />
Men ziet zeer dikwijls 1<br />
, dat de pot den ketel verwijt,<br />
dat hij zwart is. Dit fpreekwoord komt juist<br />
ter fnede, wanneer de eene deugniet den anderen<br />
zijne ondeugden verwijt, en voorden braaven man<br />
wil fpeelen. Gij zit elkander geduurig in het hair,<br />
en gij twist om een haverftroo. Ik wenschte wel,<br />
dat gij rasch met uwe krakeelingen een einde<br />
maaktet, want de ooren ruifchen er mij van! Ik<br />
moet er in mijne vuist om lagchen. Ik hoop niet,<br />
dat gij mij uitlagchen zult, want ik ben kort van<br />
ftof, en waarlijk gij zoudt er wel rouwkoop van<br />
hebben. Wees zo boos niet! ik zeide het maar<br />
uit kortswijl. Geen woord meer van dat alles, als<br />
het u belieft. Wij moeten geene oude koejen uit<br />
de floot haaien; zonder dat, zouden wij nooit gedaan<br />
hebben: ik vergeef u ook alles met al mijn<br />
hart, mits gij aan die zaak niet meer tornet.
6lG Opfeilen, betreffende de Gallkhmtn^<br />
_ De ftad is bi] verdrag overgegaan. De bezet,<br />
ting heeft de wapens moeten neêrleggen. Indien<br />
zij daartoe niet gekomen ware, zou de ftad ftormenderhand<br />
ingenomeu geweest zijn, en alle inwooners<br />
zouien over de kling hebben moeten fpringen. Zij<br />
hebben wèl gedaan, tot den overgaaf te bedui,<br />
ten, want van twee rampen moet men den ergften<br />
ontwijken. De inwooners hadden gevreesd, dat<br />
les te vuur en te zwaard zoude verdelgd geworden<br />
zijn, maar zij zijn er voor de fchrik afgekomen.<br />
Pe hongersnood perfte hen aan alle kanten, en de<br />
honger is een fcherp zwaard. Veelen hadden reeds<br />
hun goedje opgepakt, en zich elders neergezet,<br />
om voor dat fchrikkelijk onweêr gedekt te zijn;<br />
mijns bedunkens, hebben zij zeer wèl gedaan Ik<br />
zou hetzelfde gedaan hebben. De voorzichtigheid<br />
vordert, het ongeluk niet aftewachten, als men er<br />
buiten kan.<br />
N°. if.<br />
Laaten wij in de fchaduw gaan zitten, want het<br />
Is zeer heet, en behalven dat is het juist twaalf<br />
uuren op deezen zonnewijzer. De zon fchiet haare<br />
llraalen loodregt op ons neer. Hebt gij hier niet<br />
wat te eeten V praatjes vullen den buik niet. Wacht<br />
tot dat wij t'huis zijn i Wij zijn maar een quartier<br />
uurs van de ftad. Het is den geheelen dag<br />
mooi weêr geweest.' De lucht betrekt. Wij zullen<br />
ras regen krijgen. Het regent, dat het giet. Laaten<br />
wij onder cit dak voor den regen fchuilen. .Het<br />
is maar een bui; zij zal haast over zijn. De lucht<br />
begint reeds optehelderen. Laaten wij onze fchreden<br />
verdubbelen, uit vreeze, dat wij den hond in<br />
den pot vinden! ik ben het met u ééns. Zij zullen<br />
mis'chien al eetende naar ons wachten. Het is nog<br />
maar half één. Zij zijn nooit gewoon bii ons vóór<br />
éénen te eeten. Wij zullen er nog bij tij'ds zijn.
$f eigenaartige Franfche [preekmanieren.
Éi S Op ft ellen,. betreffende de Gallicismen.<br />
N°. 20.<br />
Houd goeden moed! beter is een balf ei dan een<br />
ledige dop. Ik vrees, dat gij door uwe halitarrigheid<br />
uw welzijn met de voeten treeden zult- Vertrouw<br />
niet op hem ! Stille waters hebben diepe<br />
gronden. Hij heeft een inneemend voorkomen; maar<br />
men zou zeer onvoorzichtig handelen met zich aan<br />
hetzelve te vcrgaapen. Dat is nu mostaart na den<br />
maaltijd. Het erglte van alles was, dat ik geen<br />
keuze meer had, eu eindelijk, hoe ik het niTook<br />
aanlegge, zal alles verlorene moeite zijn. Met geduld<br />
te oefenen, komt men veele dingen te boven,<br />
die men in den eerften opflag voor onmogelijk hieldt.<br />
Maak ftaat op mij, als op 11 zeiven, en gij zult er<br />
« wèl. bij bevinden! Wij zullen zien, waarop dit<br />
alles uitloopen zal. Wij zijn altijd in ftaat hem<br />
aantetoonen, dat hij ongelijk heeft. Ik ga heenhet<br />
wordt laat. Tot wederziens. *