22.07.2013 Views

Federaal ontwikkelingsplan 2003-2010 (pdf, 6 MB) - Elia

Federaal ontwikkelingsplan 2003-2010 (pdf, 6 MB) - Elia

Federaal ontwikkelingsplan 2003-2010 (pdf, 6 MB) - Elia

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

3


4<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


INHOUDSTAFEL<br />

Inleiding 13<br />

WETTELIJKE CONTEXT 15<br />

DRIE DOELSTELLINGEN AAN DE BASIS VAN DE ONTWIKKELING<br />

VAN HET ELEKTRICITEITSNET: ENERGIE, MILIEU, ECONOMIE 16<br />

KRACHTLIJNEN VAN HET ONTWIKKELINGSPLAN 17<br />

BELEID INZAKE DE ONTWIKKELING VAN HET ELEKTRICITEITSNET 18<br />

ALGEMENE OPBOUW VAN HET ONTWIKKELINGSPLAN 18<br />

1 Inzet en belang van de ontwikkeling<br />

van het elektriciteitsnet 21<br />

1.1 ALGEMEEN KADER: ROL VAN HET ELEKTRICITEITSNET 23<br />

1.1.1 Algemeen 23<br />

1.1.2 Het Belgische elektriciteitstransmissienet 23<br />

1.2 METHODOLOGIE VOOR DE ONTWIKKELING<br />

VAN HET ELEKTRICITEITSNET 25<br />

1.2.1 Algemene beschrijving 25<br />

1.2.2 Onzekerheden die de ontwikkeling van het elektriciteitsnet<br />

kenmerken 26<br />

1.2.3 De visie op korte en middellange termijn 31<br />

2 Evolutie van het verbruik 33<br />

2.1 ENERGIEVOORUITZICHTEN VOLGENS HET FEDERAAL PLANBUREAU 36<br />

2.1.1 Basishypotheses 37<br />

2.1.2 Vooruitzichten in verband met het elektriciteitsverbruik 39<br />

2.2 MODELLERING VAN HET VERBRUIK VOOR ELK LOKAAL AFNAMEPUNT 43<br />

2.2.1 Analyse van historische observatiegegevens 47<br />

2.2.2 “Bruto”-prognoses van lokaal verbruik 48<br />

2.2.3 “Definitieve” prognoses van lokaal verbruik 49<br />

2.3 DEFINITIE VAN VERBRUIKSSCENARIO’S 49<br />

2.3.1 “Kyoto-variant” 50<br />

2.3.2 “Macro-economische variant” 51<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

5


6<br />

3 Evolutie van de productie 53<br />

3.1 EVOLUTIE VAN HET PRODUCTIEPARK 55<br />

3.2 HYPOTHESES VAN HET INDICATIEF PROGRAMMA VAN DE<br />

PRODUCTIEMIDDELEN 55<br />

3.2.1 Centrale productie 55<br />

3.2.2 Decentrale productie 56<br />

3.3 HYPOTHESES VAN HET ONTWIKKELINGSPLAN 57<br />

3.3.1 Centrale productie 57<br />

3.3.2 Decentrale productie 58<br />

3.4 VOORUITZICHTEN MET BETREKKING TOT DE IMPORT 61<br />

3.5 DEFINITIE VAN PRODUCTIESCENARIO’S 61<br />

3.5.1 Basisscenario’s 62<br />

3.5.2 Scenario’s “verhoging van de import” 64<br />

3.5.3 Scenario’s “zonder buitengebruikstellingen” en “stillegging<br />

van de niet-economische productie-eenheden – 2009” 65<br />

3.5.4 Scenario’s “gunstige lokalisaties voor de eenheden” 65<br />

3.5.5 Scenario’s “projecten voor nieuwe productie-eenheden” 66<br />

4 De Belgische transacties in de internationale<br />

context 67<br />

4.1 TRANSACTIECAPACITEIT TUSSEN VERSCHILLENDE LANDEN 69<br />

4.1.1 België in het midden van Europa 69<br />

4.1.2 Definities 70<br />

4.1.3 Methodiek om de capaciteiten te bepalen 71<br />

4.1.4 Methode voor de simulatie van transacties 73<br />

4.1.5 Berekende transactiecapaciteiten 74<br />

4.1.6 Valorisatie van het blindvermogen 74<br />

4.2 TRANSACTIECAPACITEIT TUSSEN BELGIË EN DE BUURLANDEN 74<br />

4.2.1 Vragen in verband met de import 75<br />

4.2.2 Vragen in verband met andere doorslaggevende transacties 77<br />

4.3 HET EUROPEES INTERCONNECTIENET 77<br />

5 Criteria voor de ontwikkeling van het<br />

transmissienet 79<br />

5.1 TECHNISCHE CRITERIA VOOR DE DIMENSIONERING VAN HET<br />

TRANSMISSIENET 81<br />

5.1.1 Beschrijving van het load-flowmodel 81<br />

5.1.2 Methodes voor dimensionering 83<br />

5.1.3 Ontwikkelingscriteria 87<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


5.1.4 Standaardinfrastructuur en -uitrusting 89<br />

5.1.5 Voorziene evoluties inzake de load-flowmodellen 89<br />

5.2 ECONOMISCHE EVALUATIE EN EVALUATIE VAN DE MILIEU-IMPACT 90<br />

5.2.1 Economische evaluatie 90<br />

5.2.2 Evaluatie van de milieu-impact 95<br />

6 Referentie-transmissienet 99<br />

BESCHRIJVING VAN DE VERSTERKINGEN VAN NATIONAAL BELANG<br />

WAARVOOR TEGEN <strong>2003</strong> VERBINTENISSEN WERDEN AANGEGAAN 106<br />

6.1.1 nieuw voedingspunt van 150 kV te Avernas vanuit Tihange 106<br />

6.1.2 De nieuwe ondergrondse verbinding van 150 kV tussen<br />

Blauwe Toren, Slijkens en Koksijde 106<br />

6.1.3 De nieuwe 380/ 150 kV-transformator te Reppel 107<br />

6.1.4 De nieuwe verbinding van 150 kV tussen Izegem en<br />

Sint-Baafs-Vijve 107<br />

6.1.5 De nieuwe verbinding van 150 kV tussen Gouy en Trivières 107<br />

6.1.6 De herstructurering van de as Gouy-Baisy-Thy 108<br />

6.2 VERSTERKINGEN VAN GEWESTELIJK BELANG WAARVOOR<br />

TEGEN <strong>2003</strong> VERBINTENISSEN ZIJN AANGEGAAN 108<br />

6.2.1 Versterkingen van de verbindingen van 150 kV 109<br />

6.2.2 Versterkingen van de transformatie 109<br />

6.2.3 Gedetailleerde beschrijving van de versterkingen 111<br />

7 Versterkingen van het transmissienet<br />

tegen het jaar 2006 117<br />

7.1 HET ELEKTRICITEITSNET AFSTEMMEN OP HET PRODUCTIE- EN<br />

VERBRUIKSNIVEAU 119<br />

7.2 DIAGNOSE VAN DE KNELPUNTEN IN HET ELEKTRICITEITSNET 121<br />

7.3 BESCHRIJVING VAN VERSTERKINGEN VAN NATIONAAL BELANG 121<br />

7.3.1 Basisscenario - 2006 121<br />

7.3.2 Scenario “verhoging van de import – 2006” 122<br />

7.3.3 Scenario “zonder buitengebruikstelling” 128<br />

7.4 TECHNISCH EN ECONOMISCH HAALBAARHEIDSONDERZOEK 129<br />

7.4.1 Technische uitvoerbaarheid 129<br />

7.4.2 Beperkingen inzake ruimtelijke ordening 129<br />

7.4.3 Zoeken naar het socio-economisch optimum<br />

voor de eindverbruiker 131<br />

7.5 VERSTERKINGEN VAN GEWESTELIJK BELANG 140<br />

7.5.1 Versterkingen van de 150 kV-verbindingen 141<br />

7.5.2 Versterkingen van de transformatie 141<br />

7.5.3 Gedetailleerde beschrijving van de versterkingen 142<br />

7.6 UITVOERINGSPLANNING 145<br />

7.6.1 Versterkingen van nationaal belang 146<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

7


8<br />

7.6.2 Versterkingen van gewestelijk belang 147<br />

7.6.3 Beschrijving van het net tegen het jaar 2006 147<br />

8 Versterkingen van het transmissienet<br />

tegen het jaar 2009 151<br />

8.1 AANPASSING VAN HET ELEKTRICITEITSNET AAN DE PRODUCTIE-<br />

EN VERBRUIKSNIVEAUS 153<br />

8.2 DIAGNOSE VAN DE KNELPUNTEN IN HET ELEKTRICITEITSNET 153<br />

8.3 BESCHRIJVING VAN DE VERSTERKINGEN VAN NATIONAAL BELANG 154<br />

8.3.1 Basisscenario - 2009 154<br />

8.3.2 Scenario “verhoging van de import– 2009” 154<br />

8.3.3 Scenario “stilleggen van de niet-economische<br />

productie-eenheden – 2009” 155<br />

8.4 TECHNISCHE EN ECONOMISCHE HAALBAARHEIDSSTUDIE 156<br />

8.4.1 Technische haalbaarheid 156<br />

8.4.2 Beperkingen inzake ruimtelijke ordening 156<br />

8.4.3 Zoeken naar het socio-economische optimum voor de<br />

eindverbruiker 157<br />

8.5 VERSTERKINGEN VAN GEWESTELIJK BELANG 158<br />

8.5.1 Versterkingen van de 150 kV-verbindingen 159<br />

8.5.2 Versterkingen van de transformatie 159<br />

8.5.3 Haalbaarheid van de voorgestelde versterkingsprojecten 162<br />

8.6 BESCHRIJVING VAN HET NET TEGEN HET JAAR 2009 163<br />

9 Versterkingen van het transmissienet die niet<br />

aan de onderzochte tijdstippen zijn gebonden 167<br />

9.1 SCENARIO “GUNSTIGE LOKALISATIES” 169<br />

9.1.1 Identificatie van “gunstige lokalisaties” 170<br />

9.1.2 Gunstige parken die de ontwikkelingen van het net beperken 171<br />

9.2 SCENARIO “NIEUWE PRODUCTIEPROJECTEN” 171<br />

9.2.1 Technische haalbaarheid 171<br />

9.2.2 Socio-economische evaluatie 174<br />

Conclusies & uitvoering van het Ontwikkelingsplan 177<br />

OVERZICHT VAN DE BESCHOUWDE SCENARIO’S 179<br />

NETVERSTERKINGEN GEPLAND TEGEN 2006 182<br />

NETVERSTERKINGEN TEGEN 2009 185<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


LIJST VAN FIGUREN EN TABELLEN<br />

Tabel 1.1: Geografische lengte van het Belgische hoogspanningsnet 24<br />

Figuur 1.2: Geografisch schema van het Belgische 380 kV-net 24<br />

Figuur 2.1: Aanpak om de verbruiksprognoses op te stellen 35<br />

Figuur 2.2: Internationale brandstofprijzen<br />

(in constante Euro van 1990/ tep) 38<br />

Figuur 2.3: Voorspelde evolutie van het Belgische elektriciteitsverbruik<br />

tussen 2001 en 2009 volgens de “Kyoto-variant”<br />

en de “macro- economische variant” (in TWh) 39<br />

Tabel 2.4: Eindverbruik van elektriciteit (GWh) (2002-2009, “Kyoto-<br />

variant”) 40<br />

Tabel 2.5: Eindverbruik van elektriciteit (GWh) (2002-2009, “macro-<br />

economische variant”) 41<br />

Tabel 2.6: Jaarlijkse groeipercentages van het elektriciteitsverbruik<br />

per sector (2002-2009) 43<br />

Figuur 2.7: Voorbeeld van lokaal distributieverbruik tijdens 4 typedagen 44<br />

Figuur 2.8: Voorbeeld van lokaal industrieel verbruik tijdens 4 typedagen 45<br />

Figuur 2.9: Ander voorbeeld van lokaal industrieel verbruik tijdens 4<br />

typedagen 45<br />

Figuur 2.10: Voorbeeld van lokaal industrieel verbruik van het type<br />

”staaloven in nachtbedrijf” tijdens 4 typedagen 46<br />

Figuur 2.11: Evolutie van het piekverbruik (globaal en sectoraal) –<br />

“Kyoto-variant” 51<br />

Figuur 2.12: Evolutie van het piekverbruik (globaal en sectoraal) –<br />

“Macro-economische variant” 52<br />

Tabel 3.1: Kenmerkenvan de productie-eenheden die in 2002 in<br />

bedrijf zijn genomen of die voor 2004 of 2005 zijn gepland 58<br />

Tabel 3.2: Hypotheses inzake het opgestelde vermogen van off-shore<br />

windturbineparken 58<br />

Tabel 3.3: Evolutie van het opgestelde vermogen aan hernieuwbare<br />

energiebronnen (windenergie en biomassa) in vergelijking<br />

met 2001 59<br />

Tabel 3.4: Evolutie van het opgestelde vermogen van het windmolenpark 60<br />

Tabel 3.5: Evolutie van het opgestelde vermogen van<br />

warmtekrachtkoppelingsinstalalties 60<br />

Figuur 3.6: Productieplan “op de piek” tot en met 2005, in MW –<br />

“Kyoto-variant” 62<br />

Figuur 3.7: Productieplan “op de piek” tot en met 2008, in MW –<br />

“Kyoto-variant” 63<br />

Figuur 3.8: Productieplan “op de piek” tot en met 2005, in MW –<br />

“Macro-economische variant” 64<br />

Figuur 3.9: Productieplan “op de piek” tot en met 2008, in MW –<br />

“Macro-economische variant” 64<br />

Figuur 4.1: Flux voortvloeiend uit een commerciële transactie<br />

van 100 MW tussen Duitsland en Italië 70<br />

Figuur 4.2: Voorbeeld van transit van 100 MW van Frankrijk naar<br />

Duitsland over het UCTE-net, op een gegeven moment -<br />

voorstelling van de fysische en contractuele fluxen 72<br />

Figuur 4.3: Aansluitingslijnen op het net van België en de buurlanden 76<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

9


10<br />

Figuur 6.1: Referentienet 103<br />

Tabel 6.2: Lijst van de nieuwe verbindingen van 150 kV,<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

gepland tegen het jaar <strong>2003</strong> 109<br />

Tabel 6.3: Lijst van de investeringen met betrekking tot de vervanging<br />

van de bestaande 150/70-36 kV-transformatoren door<br />

krachtiger 150/70-36 kV-transformatoren,<br />

gepland tegen het jaar <strong>2003</strong> 109<br />

Tabel 6.4: Lijst van de investeringen met betrekking tot de nieuwe<br />

380-150/70-36 kV-transformatoren<br />

op de bestaande posten, gepland tegen het jaar <strong>2003</strong> 110<br />

Tabel 6.5: Lijst van de investeringen met betrekking tot de vervanging<br />

van de bestaande 220-150 kV/MS-transformatoren door<br />

krachtiger 220-150 kV/MS-transformatoren,<br />

gepland tegen het jaar <strong>2003</strong> 110<br />

Tabel 6.6: Lijst van de investeringen met betrekking tot de nieuwe<br />

150 kV/MS-transformatoren op de bestaande posten<br />

tegen het jaar <strong>2003</strong> 111<br />

Tabel 6.7: Lijst van de investeringen met betrekking tot de nieuwe<br />

150 kV posten, gepland tegen het jaar <strong>2003</strong> 111<br />

Figuur 7.1: Hypotheses over de evolutie van het verbruik tussen 2002<br />

en <strong>2010</strong> (in MW) 120<br />

Tabel 7.2: Versterkingen van de transformatie die in het basisscenario<br />

nodig zijn tegen 2006 122<br />

Tabel 7.3: Versterkingen op het vlak van de nodige lijnen in het<br />

basisscenario tegen 2006 122<br />

Tabel 7.4: Versterkingen in de transformatie die nodig zijn om een<br />

Belgische import van 3.700 MW te waarborgen tegen 2006 124<br />

Tabel 7.5: Versterkingen van de lijnen die nodig zijn om een Belgische<br />

import van 3.700 MW te waarborgen tegen 2006 125<br />

Figuur 7.6: Gevolgen van het importniveau van Nederland op de<br />

importcapaciteit van België 126<br />

Tabel 7.7: Versterkingen m.b.t. de faseverschuivers die nodig zijn<br />

om een Belgische import van 3.700 MW te waarborgen<br />

tegen 2006 127<br />

Tabel 7.8: Voor- en nadelen van de verschillende voorzieningen<br />

om de spanning in te stellen 128<br />

Tabel 7.9: Socio-economische vergelijking van de varianten voor de<br />

versterking van de transformatie in Avelgem/ Ruien<br />

en Wortegem 133<br />

Tabel 7.10: Socio-economische evaluatie van het tweede draadstel<br />

Avelgem-Avelin 134<br />

Tabel 7.11: Maximaal toelaatbare transactiecapaciteit tussen Frankrijk<br />

en België naargelang van het niveau van versterking<br />

van het Belgische net 134<br />

Tabel 7.12: Socio-economische vergelijking van de varianten van de<br />

versterking van de lijn Chooz-Monceau met installatie<br />

van een faseverschuiver in Monceau en van de versterking<br />

van de lijn Gramme-Massenhoven 135<br />

Tabel 7.13: Vergelijking van de installatie van een faseverschuiver in<br />

Valentinoise of Monceau 136<br />

Tabel 7.14: Socio-economische vergelijking van de varianten met<br />

betrekking tot de installatie van een faseverschuiver<br />

op de lijn Chooz-Monceau 137


Tabel 7.15: Socio-economische vergelijking van de varianten van de<br />

versterking van de transformatie in Gouy 139<br />

Tabel 7.16: Socio-economische evaluatie van de installatie van twee<br />

faseverschuivers aan de Belgisch-Nederlandse grens 140<br />

Tabel 7.17: Nieuwe 150 kV-verbindingen tegen 2005 141<br />

Tabel 7.18: Investeringen met betrekking tot de nieuwe 150/ 70-36 kV-<br />

transformatoren in bestaande posten tegen 2005 141<br />

Tabel 7.19: Investeringen met betrekking tot nieuwe 150 kV/ MS-<br />

transformatoren in bestaande posten tegen 2005 142<br />

Tabel 7.20: Planning van de investeringen van nationaal belang<br />

tegen 2006 146<br />

Tabel 7.21: Planning van de investeringen van gewestelijk belang<br />

tegen 2005 147<br />

Figuur 7.22: Beschrijving van het net tegen het jaar 2006 148<br />

Tabel 8.1: Versterkingen van de posten en transformatoren die<br />

nodig zijn om tegen 2009 een Belgische import van<br />

4.700 MW te waarborgen 155<br />

Tabel 8.2: Versterkingen van de lijnen die nodig zijn om tegen 2009<br />

een Belgische import van 4.700 MW te waarborgen 155<br />

Tabel 8.3: Socio-economische evaluatie van de transformator<br />

te Zutendaal 158<br />

Tabel 8.4: Socio-economische evaluatie van het tweede draadstel<br />

Gramme-Massenhoven 158<br />

Tabel 8.5: Indicatieve lijst van de nieuwe 150 kV-verbindingen<br />

tegen 2009 159<br />

Tabel 8.6: Indicatieve lijst van de versterkingen door de vervanging<br />

van bestaande 220-150/70-36 kV transformatoren door<br />

krachtiger 220-150/70-36 kV transformatoren tegen 2009. 160<br />

Tabel 8.7: Indicatieve lijst van de tegen 2009 geplande investeringen<br />

in nieuwe 220-150/70-26 kV-transformatoren in bestaande<br />

posten 160<br />

Tabel 8.8: Indicatieve lijst van de tegen 2009 geplande investeringen<br />

in nieuwe 150 kV-posten 160<br />

Tabel 8.9: Indicatieve lijst van de tegen 2009 geplande versterkingen<br />

door de vervanging van bestaande 220-150/ MS-transfor-<br />

matoren door krachtigere 220-150/ MS-transformatoren 161<br />

Tabel 8.10: Indicatieve lijst van de tegen 2009 geplande investeringen<br />

door de vervanging van bestaande transformatoren die in<br />

70 kV zijn aangesloten, door nieuwe transformatoren met<br />

een groter nominaal vermogen die in 150 kV zijn<br />

aangesloten 161<br />

Tabel 8.11: Indicatieve lijst van de tegen 2009 geplande investeringen<br />

in nieuwe 220-150 kV/ MS-transformatoren<br />

in bestaande posten 162<br />

Tabel 8.12: Indicatieve lijst van de tegen 2009 geplande investeringen<br />

door nieuwe 150 kV-posten 162<br />

Figuur 8.13: Beschrijving van het net tegen het jaar 2009 164<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

11


12<br />

Tabel 9.1: Overzicht van de beste lokalisaties voor<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

het spanningsniveau 150 kV 170<br />

Tabel 9.2: Percentage van het nominale vermogen dat door het net<br />

kan worden vervoerd, voor een opgesteld vermogen van<br />

580 MW, waarvan 230 in 150 kV met Zeebrugge en 350 MW<br />

met Slijkens verbonden 173<br />

Tabel 9.3: Socio-economische evaluatie van het project voor de<br />

inlussing van de lijn Mercator-Zwijndrecht in de 150 kV-<br />

post te Kallo 174<br />

Tabel 9.4: Socio-economische evaluatie voor de aansluiting van<br />

off-shore windmolenparken 175<br />

Figuur 10.1: Overzicht van de beschouwde scenario’s 181<br />

Tabel 10.2: Planning van de investeringen van nationaal belang<br />

tegen 2006 184<br />

Tabel 10.3: Planning van de investeringen van gewestelijk belang<br />

tegen 2005 185


Inleiding<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

13


14<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


VOORWERP<br />

In voorliggend document wordt het Ontwikkelingsplan voor het transmissienet<br />

voorgesteld, dat de netbeheerder moet opstellen in overeenstemming met de<br />

wet van 29 april 1999 over de organisatie van de elektriciteitsmarkt. Zoals<br />

bepaald in voornoemde wet wordt dit Plan voorgelegd aan de federale minister<br />

bevoegd voor Energie. Na goedkeuring door de Minister en onder voorbehoud<br />

van eventuele wijzigingen die dienen te worden aangebracht om de gevraagde<br />

goedkeuring te krijgen, wordt dit Plan bindend voor de netbeheerder.<br />

WETTELIJKE CONTEXT<br />

De openstelling van de elektriciteitsmarkt werd ingeluid door de Richtlijn<br />

96/92/EEG van het Europese Parlement en van de Raad van 19 december 1996<br />

betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne elektriciteitsmarkt. Deze<br />

richtlijn werd op federaal niveau omgezet, meer bepaald door de wet van 29<br />

april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. Artikel 13 van<br />

deze wet belast de beheerder van het elektriciteitstransmissienet met de<br />

opdracht om een <strong>ontwikkelingsplan</strong> voor het net op te stellen in overleg met de<br />

Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG) en na<br />

overleg met het <strong>Federaal</strong> Planbureau en het Controlecomité. Dit<br />

Ontwikkelingsplan wordt vervolgens ter goedkeuring voorgelegd aan de federale<br />

minister bevoegd voor Energie (de “Minister”).<br />

Het Ontwikkelingsplan voor het transmissienet (“Ontwikkelingsplan”) dekt een<br />

periode van zeven jaar en wordt om de twee jaar aangepast voor de volgende<br />

zeven jaar. Het voornoemde artikel 13 bepaalt dat het Ontwikkelingsplan voor<br />

de eerste keer moet worden opgesteld binnen twaalf maanden na het in voege<br />

treden van dit artikel. De inwerkingtreding van artikel 13 is voorzien in artikel 1,<br />

4° van het Koninklijk Besluit van 3 mei 1999, dat de datum vastlegt van het in<br />

voege treden van de bepalingen van de wet van 29 april 1999 betreffende de<br />

organisatie van de elektriciteitsmarkt. Dit artikel bepaalt dat voornoemd artikel<br />

13 in werking treedt op de datum waarop de aanduiding van de eerste<br />

netbeheerder van kracht wordt. De transmissienetbeheerder werd aangeduid<br />

door het Ministerieel Besluit van 13 september 2002 betreffende de aanduiding<br />

van de beheerder van het elektrisch transmissienet, dat verscheen in het<br />

Staatsblad van 17 september 2002. Artikel 3 van dit Besluit bepaalt dat dit<br />

Besluit van kracht wordt op de dag van zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad<br />

(meer bepaald op 17 september 2002).<br />

Artikel 13 §2 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de<br />

elektriciteitsmarkt bepaalt dat het Ontwikkelingsplan volgende elementen moet<br />

bevatten:<br />

• een gedetailleerde raming van de behoeften aan transmissiecapaciteit, met<br />

aanduiding van de onderliggende hypotheses;<br />

• het investeringsplan: de netbeheerder verbindt zich ertoe het uit te voeren om<br />

aan die behoeften te voldoen.<br />

Het Ontwikkelingsplan houdt rekening met de nood aan een adequate<br />

reservecapaciteit en met de projecten van gemeenschappelijk belang<br />

aangewezen door de instellingen van de Europese Unie in het domein van de<br />

transeuropese netten.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

15


16<br />

Naast beheerder van het transmissienet op federaal niveau werd <strong>Elia</strong> ook<br />

aangeduid als distributienetbeheerder voor het Vlaams Gewest, als beheerder<br />

van het regionaal transportnet in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en als<br />

beheerder van het lokaal transportnet in het Waals Gewest. In die hoedanigheid<br />

moet <strong>Elia</strong> naast dit Ontwikkelingsplan ook een Investeringsplan voor het Vlaams<br />

Gewest, een Investeringsplan voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en een<br />

Aanpassingsplan voor het Waals Gewest opstellen. Voor <strong>Elia</strong> vormen al deze<br />

plannen een coherent geheel, dat een optimum nastreeft voor het hele net van<br />

380 kV tot en met 30 kV.<br />

DRIE DOELSTELLINGEN AAN DE BASIS VAN DE ONTWIKKELING VAN<br />

HET ELEKTRICITEITSNET: ENERGIE, MILIEU, ECONOMIE<br />

Het Ontwikkelingsplan voor het transmissienet beschrijft de investeringen die<br />

nodig zijn om te voldoen aan de behoeften inzake transmissiecapaciteit voor<br />

elektriciteit, betrouwbaarheid van het net en milieudoelstellingen en dit tegen<br />

de laagst mogelijke kostprijs voor de gemeenschap. De term kostprijs moet hier<br />

in een ruimere dan de strikt economische zin worden begrepen. Dit betekent dat<br />

men ook rekening moet houden met de energetische, milieu- en economische<br />

aspecten.<br />

De doelstelling is die investeringen te kiezen, die de gemeenschap het meeste<br />

baat bijbrengen 1 .<br />

Hierbij worden er drie doelstellingen nagestreefd:<br />

• energie: waken over het elektriciteitstransport op lange termijn, rekening<br />

houdend met de beschikbare productiemiddelen, het verbruik, de geografische<br />

spreiding en de evolutie ervan;<br />

• milieu: opteren voor duurzame oplossingen, met een minimale impact op het<br />

leefmilieu en de ruimtelijke ordening;<br />

• economie: streven naar het meest voordelige transporttarief voor de<br />

eindverbruiker, met inachtneming van de voorgaande dwingende vereisten.<br />

De interacties tussen die verschillende doelstellingen zijn talrijk en vaak zelfs<br />

tegenstrijdig.<br />

Zo kan de uitwerking van een beleid dat rekening houdt met de onzekerheden<br />

met betrekking tot de evolutie en de lokalisatie van de productiemiddelen voor<br />

elektriciteit 2 in de context van de vrijgemaakte markt en met de onzekerheden<br />

met betrekking tot de evolutie van het verbruik van elektriciteit 3 , en/ of dat<br />

1 Artikel 12 van de wet van 29 april 1999 met betrekking tot de organisatie van de elektriciteitsmarkt bepaalt dit in de<br />

volgende bewoordingen 1 : “Na advies van de Commissie stelt de Koning de regels vast inzake de doelstellingen die de<br />

netbeheerder moet nastreven inzake kostenbeheersing”.<br />

2 De onzekerheden met betrekking tot de evolutie van de productiemiddelen spruiten ondermeer voort uit het<br />

inschakelen van hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppeling om tegemoet te komen aan de<br />

beleidslijnen inzake duurzame ontwikkeling: de realisatie van deze doelstellingen hangt af van de respons van de<br />

markt ten aanzien van de steunmaatregelen die worden ingevoerd. Een andere bron van onzekerheid hangt samen<br />

met de beschikbaarheid van de thermische centrales en wordt veroorzaakt door de evolutie van de brandstofprijzen,<br />

die zeer volatiel zijn, net zoals die van aardolie en aardgas.<br />

3 Hierin liggen de onzekerheden vervat verbonden aan de respons van de verbruiker op de invoering van de<br />

maatregelen inzake de beheersing van de vraag.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


ekening houdt met bepaalde ecologische normen, in tegenspraak lijken met de<br />

vereiste van economische rendabiliteit vanuit het oogpunt van de gemeenschap.<br />

Toch is het de belangrijkste ambitie van dit Ontwikkelingsplan om een<br />

evenwicht te vinden tussen deze drie doelstellingen. Bij de uitwerking van het<br />

plan liet men zich leiden door het streven naar de ontwikkeling van een zo<br />

optimaal mogelijk elektriciteitsnet dat wordt gekenmerkt door:<br />

• een betrouwbaar vervoer van elektriciteit op korte en op lange termijn;<br />

• een concurrentiële en stabiele transportprijs;<br />

• een minimale impact op het leefmilieu en de ruimtelijke ordening;<br />

• een beperking van de risico’s die inherent zijn aan investeringsbeslissingen in<br />

de context van een onzekere toekomst.<br />

De investeringsbeslissingen worden genomen in functie van de middelen<br />

waarover de netbeheerder beschikt, dit om zo goed mogelijk rekening te<br />

kunnen houden met de onzekerheden die eigen zijn aan de elektriciteitsmarkt<br />

en de nieuwe omgeving.<br />

KRACHTLIJNEN VAN HET ONTWIKKELINGSPLAN<br />

Bij het opstellen van het Ontwikkelingsplan streeft de netbeheerder ernaar om<br />

tegemoet te komen aan de belangrijke doelstellingen die de vrijmaking van de<br />

elektriciteitsmarkt vooropstelt.<br />

De voorstellen die hij doet voor de ontwikkeling van het net, hebben tot doel:<br />

• de openstelling van de elektriciteitsmarkt te faciliteren door het vergroten van<br />

de importcapaciteit van België;<br />

• de afhankelijkheid van het transmissienet ten opzichte van het Belgische<br />

productiepark te verminderen door het plannen van nieuwe investeringen in<br />

het net wanneer dit mogelijk en economisch verantwoord is, alsook in functie<br />

van de middelen waarover de netbeheerder kan beschikken. Doel hiervan is<br />

telkens terugkerende verplichtingen van productie-eenheden weg te werken.<br />

Daarnaast wordt rekening gehouden met de beleidskeuzes die werden gemaakt.<br />

Zo houdt het Ontwikkelingsplan rekening met de doelstellingen op het vlak van<br />

hernieuwbare energie en warmtekrachtkoppeling, alsook met de projecten voor<br />

windmolenparken in de Noordzee, zoals die aanvankelijk werden gepland. De<br />

aankondigingen die de federale regering recent deed in verband met<br />

windmolenparken in de Noordzee werden nog niet volledig in dit plan verwerkt.<br />

Er zijn nog aanvullende studies vereist om de ontwikkelingen van het net te<br />

bepalen die noodzakelijk zijn voor de aansluiting van off-shore windparken met<br />

een totaal nominaal vermogen van meer dan 600 MW, zoals aanvankelijk werd<br />

aangekondigd.<br />

Tenslotte heeft de netbeheerder het Plan opgesteld vanuit de zorg het hoofd te<br />

kunnen bieden aan de toename van het elektriciteitsverbruik in België. Dit plan<br />

omvat dan ook de investeringen die ervoor moeten zorgen dat de huidige<br />

doelstelling van betrouwbaarheid van de voeding voor alle aansluitingen op het<br />

transmissienet op elk niveau behouden blijft.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

17


18<br />

BELEID INZAKE DE ONTWIKKELING VAN HET ELEKTRICITEITSNET<br />

Het vermaasde net dat door de netbeheerder <strong>Elia</strong> System Operator (“<strong>Elia</strong>”)<br />

wordt beheerd, bestrijkt spanningsniveaus van 380 kV tot en met 30 kV en<br />

vormt vanuit beheerstechnisch oogpunt één geheel (met inbegrip van alle<br />

bijhorende elementen die nodig zijn voor het verwezenlijken van de wettelijke<br />

opdracht en de sociale doelstelling van <strong>Elia</strong>). De globale krachtlijnen vormen het<br />

algemene referentiekader, ook al heeft het eigenlijke Ontwikkelingsplan alleen<br />

betrekking op de spanningsniveaus 380 tot 150 kV.<br />

De krachtlijnen van het beleid van <strong>Elia</strong> op het vlak van de ontwikkeling van het<br />

Belgische elektriciteitsnet 4 zijn de volgende:<br />

• voorkeur voor het ondergronds aanleggen van nieuwe verbindingen met een<br />

spanning van hoogstens 36 kV;<br />

• een maximale benutting van de bestaande 220 kV, 150 kV en 70 kV-<br />

infrastructuur;<br />

• indien nieuwe verbindingen in dit spanningsbereik noodzakelijk zijn, bij<br />

voorkeur opteren voor:<br />

− luchtlijnen op plaatsen waar deze kunnen worden aangelegd langs<br />

bestaande of ingeplande grote infrastructuren. Bij wijze van compensatie<br />

zullen in dit geval bestaande lijnen eventueel en waar mogelijk worden<br />

verwijderd om een milieu-evenwicht te bewaren;<br />

− ondergrondse kabels in de andere gevallen;<br />

• voortzetting van de ontwikkeling van zeer-hoge-spanningsverbindingen<br />

(380kV) via luchtlijnen om redenen van technische en economische aard.<br />

ALGEMENE OPBOUW VAN HET ONTWIKKELINGSPLAN<br />

Het Ontwikkelingsplan is in 10 hoofdstukken ingedeeld.<br />

Na een korte beschrijving van de rol van het elektriciteitsnet geeft het eerste<br />

hoofdstuk de methodologie van de ontwikkeling van het net die in dit<br />

Ontwikkelingsplan werd toegepast.<br />

Hoofdstuk 2 en 3 zijn gewijd aan de beschrijving van de basishypotheses en de<br />

scenario’s die werden uitgewerkt vanuit het standpunt van het<br />

elektriciteitsverbruik enerzijds en de elektriciteitsproductie anderzijds.<br />

Hoofdstuk 4 behandelt het probleem van de internationale transacties. Zo<br />

onderzoekt het de impact op het vlak van:<br />

• de beperkingen waarmee België wordt geconfronteerd op het vlak van de<br />

importcapaciteit ten gevolge van het interconnectienet;<br />

• de beperkingen op het vlak van de import in België ten gevolge van andere<br />

Europese transacties.<br />

Hoofdstuk 5 beschrijft het proces om het transmissienet te dimensioneren. Dit is<br />

een complex proces, aangezien hierbij rekening moet worden gehouden met<br />

technische, economische en milieufactoren en met hun talrijke interacties.<br />

4 Het beleid van TNB zal echter worden bijgestuurd indien dit noodzakelijk mocht blijken om aan de geldende<br />

wetgeving te voldoen.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


In hoofdstuk 6 wordt het referentietransmissienet gedefinieerd en beschreven.<br />

De projecten voor de versterking van het net, die door de evolutie van het<br />

verbruik worden teweeggebracht, worden in de hoofdstukken 7 tot 9<br />

beschreven:<br />

• hoofdstuk 7 is gewijd aan de ontwikkelingen van het net tegen het jaar 2006;<br />

• hoofdstuk 8 beschrijft ter informatie de investeringen die tegen het jaar 2009<br />

zijn gepland;<br />

• hoofdstuk 9 behandelt de investeringen in het net ten gevolge van de<br />

wijzigingen van het productiepark met een onzekere termijn.<br />

Tot besluit volgt een samenvatting van het uitvoeringsplan van de verscheidene<br />

investeringen voor de versterking van het net, dat ter goedkeuring aan de<br />

Minister wordt voorgelegd.<br />

Het voorliggend Ontwikkelingsplan werd opgesteld op basis van een aantal<br />

gegevens, die elders in deze tekst nader worden omschreven. Een belangrijk<br />

deel van deze gegevens zijn hypothetisch en dus per definitie onzeker. Bijgevolg<br />

dient een algemeen voorbehoud te worden geformuleerd aangaande de<br />

voorstellen die worden gedaan in dit Ontwikkelingsplan. Bovendien zorgt de<br />

voortdurende evolutie van de geldende wetten en regelgevende teksten op het<br />

vlak van de elektriciteit (in ruime zin genomen, met inbegrip van milieu,<br />

stedenbouw, enz. ) voor andere elementen van onzekerheid.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

19


20<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


1 Inzet en belang van<br />

de ontwikkeling van<br />

het elektriciteitsnet<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

21


22<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


1.1 ALGEMEEN KADER: ROL VAN HET ELEKTRICITEITSNET<br />

1.1.1 ALGEMEEN<br />

De elektriciteitsnetten werden aanvankelijk ontworpen met als doel te waken<br />

over een betrouwbare en optimale elektriciteitsbevoorrading voor de<br />

verbruikers.<br />

• De netten verbinden alle productie-eenheden met elkaar en beogen daardoor<br />

een hulpfunctie te waarborgen in het geval van defecten of storingen.<br />

• De netten maken het mogelijk om energie, die door gedelokaliseerde bronnen<br />

(grote waterkrachtcentrales, kerncentrales, enz.) wordt opgewekt, naar de<br />

afnamepunten te transporteren.<br />

• De netten beogen te zorgen voor het transport van de energie die massaal en<br />

op een welbepaalde plaats wordt opgewekt – door machines die grotendeels<br />

op hogere spanningsniveaus zijn aangesloten – naar verbruikers die meestal<br />

verspreid zijn over een bepaald grondgebied en op lagere spanningsniveaus<br />

zijn aangesloten.<br />

• De netten maken het mogelijk om synergieën tussen verschillende<br />

productiesystemen te creëren, bijvoorbeeld (en hoofdzakelijk) tussen<br />

waterkrachteenheden en thermische centrales. Zo zijn tijdens de dooi grote<br />

hoeveelheden energie uit waterkracht beschikbaar in de Alpen. Deze energie<br />

kan worden ingevoerd, zodat de overwegend thermische productie ontlast of<br />

zelfs gedeeltelijk stilgelegd kan worden.<br />

• Door de liberalisering van de elektriciteitssector wil het net eveneens een rol<br />

vervullen in het faciliteren van de elektriciteitsmarkt en, in de mate van het<br />

mogelijke, ertoe bijdragen dat er meer commerciële transacties kunnen<br />

worden uitgevoerd. In die context moet het net elke transactie mogelijk<br />

maken tussen de verschillende knooppunten en over de landsgrenzen heen.<br />

Het doel van de liberalisering bestaat er immers in om elke gebruiker de<br />

mogelijkheid te bieden om zijn elektriciteitsleverancier vrij te kiezen, alsook<br />

het type van productie, dit op basis van criteria die hijzelf bepaalt (prijs,<br />

kwaliteit, groene stroom,…).<br />

1.1.2 HET ELEKTRICITEITSTRANSMISSIENET IN BELGIË<br />

Het transmissienet dat door <strong>Elia</strong> System Operator (“<strong>Elia</strong>”) als netbeheerder<br />

wordt beheerd, bestaat uit luchtlijnen en ondergrondse kabels met een<br />

spanning van 380 kV tot en met 30 kV (met inbegrip van alle bijhorende<br />

elementen die nodig zijn voor het verwezenlijken van de wettelijke opdrachten<br />

en de sociale doelstelling van <strong>Elia</strong>). Meer dan 800 hoogspanningsposten zetten<br />

de spanning naar het gewenste niveau om. Het volledige hoogspanningsnet<br />

bestaat uit 8.181 km verbindingen, waarvan 5.604 km luchtlijnen en 2.577 km<br />

ondergrondse kabels.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

23


24<br />

Tabel 1.1: Geografische lengte van het Belgische hoogspanningsnet<br />

Het door <strong>Elia</strong> beheerde net vervult drie grote functies:<br />

• De 380 kV-lijnen vormen de ruggengraat van het Belgische en Europese net.<br />

− Het 380 kV-net omvat verbindingen met Nederland en Frankrijk, die<br />

hoofdzakelijk op 380 kV worden uitgebaat. Deze internationale verbindingen<br />

werden aanvankelijk aangelegd om wederzijdse bijstand tussen de nationale<br />

netten mogelijk te maken. Vandaag worden ze gebruikt om van de<br />

elektriciteitsmarkt één internationale markt te maken.<br />

− De kerncentrales van Doel en Tihange en de centrale van Coo zijn hierop<br />

aangesloten.<br />

Figuur 1.2: Geografisch schema van het Belgische 380 kV-net<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


• Het hoogspanningsnet wordt nog aangevuld met de 220 kV- en 150 kV-<br />

verbindingen:<br />

− zij dienen voor het elektriciteitstransport naar de grote afnamepunten en<br />

naar het binnenland;<br />

− de grote thermische centrales – behalve de kerncentrales en de<br />

pompcentrale van Coo – zijn op het 150 kV- en 220 kV-net aangesloten;<br />

− de grote industriële klanten zijn erop aangesloten;<br />

− de grote windturbineparken – d.w.z. met een opgesteld vermogen van<br />

100 MW en meer – die in de Noordzee zullen worden aangelegd, zullen<br />

rechtstreeks op spanningsniveaus van 150 kV of 380 kV op het transportnet<br />

worden aangesloten.<br />

• De verdeling naar de transformatiepunten, die de middenspanningsnetten<br />

voeden, gebeurt hoofdzakelijk door verbindingen met 70 kV en 36/30/26 kV,<br />

die dienen om:<br />

− het vermogen vanaf de grote 150/70 kV- of<br />

150/ 36/ 30/ 26 kV-knooppunten naar de verschillende voedingspunten van<br />

de middenspanning te voeren;<br />

− de industriële klanten te bevoorraden, die op een vermogen van 30 tot<br />

40 MW hebben ingeschreven en die rechtstreeks op het 36/30/26 kV- of 70<br />

kV-net zijn aangesloten.<br />

De decentrale productie-eenheden winnen steeds meer aan belang. Ze worden<br />

op een spanningsniveau van 70 kV of lager op het net aangesloten. Het gaat<br />

hier om installaties met hernieuwbare energiebronnen 5 (wind, biomassa en<br />

waterkracht) en warmtekrachtkoppelingsinstallaties (eenheden voor de<br />

gemengde productie van elektriciteit en warmte, doorgaans met een vermogen<br />

van 45 MW of minder). Deze warmtekrachtkoppelingsinstallaties produceren<br />

hoofdzakelijk energie voor plaatselijk verbruik. De overtollige productie wordt in<br />

het net gevoed. Wanneer de installatie niet in bedrijf is, moet de energie die<br />

nodig is voor de plaatselijke behoeften, van het net worden afgenomen.<br />

Via de midden- en laagspanningsnetten wordt de elektrische energie door de<br />

distributienetbeheerders naar de huishoudelijke verbruikers gebracht. De<br />

70/36/30/26 kV-netten worden vermaasd geëxploiteerd (dit betekent dat een<br />

punt via verscheidene wegen kan worden bevoorraad). De midden- en<br />

laagspanningsnetten worden echter radiaal uitgebaat (een gegeven punt wordt<br />

normaal slechts via één weg bevoorraad: bij een incident zijn dan schakelingen<br />

vereist om een andere voeding te verkrijgen).<br />

1.2 METHODOLOGIE VOOR DE ONTWIKKELING VAN HET<br />

ELEKTRICITEITSNET<br />

1.2.1 ALGEMENE BESCHRIJVING<br />

Het Ontwikkelingsplan is in de eerste plaats bedoeld om een plan uit te werken<br />

voor de uitbreiding van het net voor de komende zeven jaar, rekening houdend<br />

met de waarschijnlijke behoeften van de huidige en toekomstige gebruikers, en<br />

waarbij wordt nagestreefd om de gewenste beschikbaarheid en<br />

betrouwbaarheid zo goed mogelijk te waarborgen.<br />

5 Hernieuwbare Energiebron<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

25


26<br />

De methodologie van het Ontwikkelingsplan kan in drie verschillende fases<br />

worden uitgesplitst.<br />

• De eerste fase bestaat in het vastleggen van de parameters die een bepalende<br />

invloed hebben op de ontwikkeling van het net, zoals bijvoorbeeld de evolutie<br />

van het elektriciteitsverbruik en de evolutie van het productiepark. Ook de<br />

spreiding van het verbruik over de verscheidene afnamepunten vormt een<br />

zeer belangrijk element in deze fase.<br />

• In een tweede fase wordt een reeks zeer uiteenlopende scenario’s uitgewerkt<br />

op basis van de verschillende hypotheses die na afloop van de eerste fase zijn<br />

overgebleven. Met behulp van deze scenario’s moeten alle denkbare scenario’s<br />

kunnen worden bestreken die op het niveau van het beleid inzake de<br />

energievoorziening en de vrijmaking van de markt in België worden bepaald:<br />

importniveau, onafhankelijkheid ten opzichte van het productiepark,<br />

transitniveaus enz. Voor ieder scenario worden vervolgens de vereiste<br />

netversterkingen bepaald volgens welbepaalde technische criteria.<br />

• In de derde fase worden de aan te brengen wijzigingen geëvalueerd, waarbij<br />

niet alleen rekening wordt gehouden met de technische criteria, maar ook met<br />

de economische en milieugebonden aspecten evenals overwegingen in<br />

verband met de ruimtelijke ordening.<br />

De laatste twee fases vormen een iteratief proces.<br />

Het zoeken naar oplossingen in verband met de ontwikkeling van het net is een<br />

complex proces, waarbij rekening moet worden gehouden met een hele reeks<br />

onzekerheden die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met de markt.<br />

In deel 1.2.2 hieronder vindt u een gedetailleerde beschrijving van de<br />

belangrijkste bronnen van onzekerheid die samenhangen met de<br />

evolutieparameters van de elektriciteitsproductie en het elektriciteitsverbruik.<br />

Overigens hebben niet alle beslissingen in verband met de ontwikkeling van het<br />

net waarmee het Ontwikkelingsplan rekening houdt, dezelfde reikwijdte.<br />

Beslissingen voor de korte termijn zijn economisch en/of technisch<br />

onomkeerbaar, terwijl beslissingen die op de middellange termijn slaan,<br />

afhankelijk zijn van omstandigheden die geleidelijk aan nauwkeuriger zullen<br />

worden omschreven. In dit verband worden er twee opeenvolgende termijnen<br />

beschouwd bij het uitwerken van de scenario’s: een korte termijn en een<br />

middellange termijn. In deel 1.2.3 worden de redenen voor deze keuze op een<br />

rijtje gezet.<br />

1.2.2 ONZEKERHEDEN DIE DE ONTWIKKELING VAN HET ELEKTRICITEITSNET<br />

KENMERKEN<br />

Het Ontwikkelingsplan van het elektriciteitstransmissienet heeft betrekking op<br />

de spanningsniveaus van 380 kV tot 150 kV.<br />

Dankzij het 380kV-150kV-net kunnen grote centrale productie-eenheden<br />

worden aangesloten en wordt de interconnectie met Nederland en Frankrijk<br />

verzekerd. Op die spanningsniveaus is de ontwikkeling van het net dan ook<br />

bijzonder gevoelig voor de evolutie van het productiepark en het niveau van de<br />

transit- en importstromen alsook voor hun herkomst en bestemming.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


De onzekerheden over de evolutie van het elektriciteitsverbruik hebben een<br />

beperktere impact voor de spanningsniveaus van 380 kV tot 150 kV 6 . Voor dit<br />

aspect houdt één van de belangrijkste onzekerheden verband met de<br />

beheersing van de vraag, die afhankelijk is van de reactie van de consument op<br />

de ingevoerde steunmaatregelen (maatregelen op het vlak van het rationele<br />

gebruik van energie, CO2-taksen,…).<br />

De belangrijkste bronnen van onzekerheid die de ontwikkeling van het net<br />

kenmerken, houden verband met:<br />

• de centrale productie;<br />

• de transit- en importfluxen;<br />

• de decentrale productie;<br />

• de beheersing van de vraag.<br />

Al deze elementen worden in de volgende delen gedetailleerd beschreven.<br />

Onzekerheden in verband met de centrale productie<br />

Het 380-150kV net werd nauw aansluitend op het productiepark ontworpen,<br />

zodat de energie die in Belgische en buitenlandse eenheden wordt<br />

geproduceerd, zo efficiënt mogelijk naar de verbruikers kan worden vervoerd.<br />

De ontwikkeling van het 380-150 kV-net is dan ook bijzonder gevoelig voor<br />

wijzigingen in het productiepark en/ of de lokalisatie van de productie-<br />

eenheden.<br />

Op een vrijgemaakte markt, waar het transport en de productie van energie<br />

worden gescheiden, heeft de netbeheerder geen voorafgaande kennis van de<br />

bedoelingen van de producenten. Deze laatste hanteren voortaan een nieuwe<br />

economische logica die door de markt wordt opgelegd en waarbij ook rekening<br />

moet worden gehouden met de concurrentie. Het is dan ook niet uitgesloten dat<br />

producenten om economische redenen bestaande installaties sluiten, waarbij ze<br />

niet lang vooraf verwittigen 7 en onder voorbehoud van bepaalde wettelijke<br />

verplichtingen. Daarnaast kunnen ze ook nieuwe eenheden bouwen zonder dat<br />

ze hun bedoelingen lang op voorhand kenbaar moeten maken. Zo is de bouw<br />

van een STEG-centrale binnen een termijn van twee jaar realiseerbaar (zonder<br />

rekening te houden met de termijnen voor het verkrijgen van de licenties en<br />

vergunningen). De versterkingen van het net die hiervoor nodig zijn, kunnen<br />

echter vaak niet op dezelfde termijn worden uitgevoerd.<br />

De ontwikkeling van de productiemiddelen is voortaan losgekoppeld van de<br />

ontwikkeling van het transmissienet. Wat de productie betreft, heeft de CREG<br />

van de wetgever de opdracht gekregen om een indicatief tienjarenprogramma<br />

op te stellen voor de elektriciteitsproductiemiddelen. Dit Programma moet<br />

iedere drie jaar worden bijgewerkt.<br />

6 Bij deze spanningsniveaus wordt de algemene evolutie van het verbruik op het niveau van de knooppunten van het<br />

transmissienet geëvalueerd, en niet op het niveau van de eindverbruiker die op lagere spanningsniveaus is<br />

aangesloten.<br />

7 Het Technische Reglement voorziet een meldingstermijn van zes maanden.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

27


28<br />

Het Indicatief Programma van de Productiemiddelen voor de periode 2002-2011<br />

werd op 15 januari 2002 8 opgesteld. Hierin vindt u onder meer een plan met de<br />

beste technologieën die moeten worden ingevoerd om zo goedkoop mogelijk op<br />

de behoeften in te spelen, rekening houdend met de verplichtingen op het<br />

gebied van milieu en bevoorradingszekerheid en waarbij de diversifiëring van de<br />

bronnen die worden aangewend voor de energiebevoorrading wordt<br />

gewaarborgd. Dit Indicatief Programma van de Productiemiddelen vormt een<br />

hulpmiddel voor de overheden die een energiebeleid wensen uit te werken en<br />

het vormt een referentiekader voor de partijen die daarin wensen te investeren.<br />

Het programma heeft echter geen dwingend karakter: het initiatief om in<br />

bepaalde productiemiddelen te investeren, wordt volledig door de markt<br />

bepaald. Bovendien vindt u in het Indicatief Programma van de<br />

Productiemiddelen geen enkele informatie over de daadwerkelijke lokalisatie<br />

van de nieuwe eenheden.<br />

In de context van een vrijgemaakte markt is de elektriciteitsproductie een<br />

concurrentiële activiteit geworden, die hoofdzakelijk wordt gestuurd door de<br />

wetten van de markt. De beslissingen om te investeren zijn voortaan gebaseerd<br />

op criteria van economische rendabiliteit en zijn erop gericht om het risico voor<br />

de investeerders en de exploitanten tot een minimum te beperken. De<br />

beslissing om nieuwe productie-installaties te bouwen wordt onafhankelijk door<br />

iedere producent genomen, waarbij geen rekening meer moet worden gehouden<br />

met wettelijke verplichtingen op het vlak van de coördinatie van deze<br />

investeringen.<br />

Daarnaast behoudt de overheid zich het recht voor om de beslissingen op het<br />

vlak van de investeringen te sturen met het oog op de bevoorradingszekerheid,<br />

de toegang tot energie voor allen, een rationeel beheer van de energiemiddelen,<br />

een beheersing van de milieueffecten enz… In de praktijk betekent dit dat de<br />

overheid bepaalde productiemiddelen kan verbieden en andere kan stimuleren.<br />

Aangezien dit energiebeleid zomaar nog pas is afgerond, is het moeilijk om in te<br />

schatten op welke manier de investeerders zullen reageren op de<br />

ondersteuningsmaatregelen die in dit verband zullen worden genomen.<br />

Tenslotte zal de evolutie van het productiepark ook worden beïnvloed door de<br />

technologische ontwikkelingen en het effect van het beleid van de openbare<br />

overheden.<br />

Onzekerheden in verband met de transit- en importfluxen<br />

Het 380 kV-220 kV-net heeft aansluitingspunten met Nederland en Frankrijk 9 .<br />

Het 150 kV-net, dat vermazingen tussen de knooppunten van het 380 kV-net<br />

verzekert, kan daarom worden beïnvloed door de fluxen die op de<br />

spanningsniveaus 380 kV-220 kV worden vervoerd. In bepaalde<br />

omstandigheden kan het 150 kV-net een knelpunt vormen voor de import of de<br />

transit.<br />

8 Op 15 januari 2002 werd een werkdocument in verband met het Indicatief Programma van de Productiemiddelen van<br />

elektriciteit door de CREG opgesteld. De definitieve versie van dit document, die door de Algemene Raad van de<br />

CREG werd goedgekeurd en die op de internet-site van de CREG werd gepubliceerd, is gedateerd van 19 december<br />

2002.<br />

9 België heeft geen enkele rechtstreekse verbinding met Duitsland.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


De ontwikkeling van het 380 kV-150 kV-net is dan ook bijzonder gevoelig voor<br />

de hypotheses in verband met de import en de transit en de afkomst en de<br />

bestemming van de beschouwde fluxen.<br />

De volumes van de elektrische energie die wordt geïmporteerd of geëxporteerd,<br />

zijn van verschillende criteria afhankelijk: overschotten en/ of tekorten in de<br />

buurlanden, prijsverschillen tussen België en de buurlanden, beschikbare<br />

transmissiecapaciteit op de interconnectielijnen met Nederland en Frankrijk.<br />

De vrijgemaakte markt is een recente realiteit; wij kunnen dan ook niet<br />

voldoende terugvallen op ervaring op dit vlak. Het is daarom uitermate moeilijk<br />

om de evolutie van de prijzen te trachten te voorspellen. Ook de evaluatie van<br />

de elasticiteit van de prijzen ten opzichte van de vraag naar geïmporteerde<br />

elektrische energie is erg delicaat.<br />

Er zijn erg weinig aanwijzingen beschikbaar in verband met de evolutie van de<br />

productiemiddelen – en dus van de beschikbare volumes – van de buurlanden<br />

binnen de termijn die door het Ontwikkelingsplan wordt beschouwd.<br />

De transmissiecapaciteiten die beschikbaar zijn voor de transacties met<br />

Nederland en Frankrijk worden tenslotte niet meer eenvoudigweg berekend op<br />

basis van de transmissiecapaciteit van de interconnectielijnen over de grenzen<br />

van deze landen 10 . Ze worden immers beïnvloed door de verdeling van de<br />

geïmporteerde fluxen tussen de grenzen met Frankrijk en Nederland. Deze<br />

verdeling wordt op haar beurt dan weer door verschillende factoren beïnvloed:<br />

herkomst van de geïmporteerde elektrische energie, volumes, herkomst en<br />

bestemming van de transitfluxen die het land doorkruisen, evolutie van de<br />

netten in de buurlanden – en daarover hebben we weinig informatie, zeker<br />

tegen het jaar 2009.<br />

Het Indicatief Programma van de Productiemiddelen maakt een onderscheid<br />

tussen vier importvarianten. De “hoge variant” komt overeen met het<br />

waarschijnlijke productietekort tegen het einde van de termijn die door het<br />

huidige Ontwikkelingsplan wordt beschouwd. Deze variant is gebaseerd op<br />

ramingen met betrekking tot het aanbod dat in België beschikbaar is en het<br />

verbruik tegen die datum. Toch geeft het Indicatief Programma van de<br />

Productiemiddelen geen enkele informatie over de sites vanwaar die elektrische<br />

energie zal moeten worden geïmporteerd.<br />

Overigens houdt het Programma ook geen rekening met de productie-eenheden<br />

in België, waarvan de elektriciteit voor exportdoeleinden bedoeld zou zijn.<br />

Tegen het einde van de termijn die door het Ontwikkelingsplan wordt<br />

beschouwd, zou de situatie van het productiepark niet op een ingrijpende<br />

manier gewijzigd mogen zijn. De overschotten van de eigen productie ten<br />

opzichte van het eigen verbruik van België zouden beperkt moeten blijven en<br />

buiten de “kritieke” momenten voor het net moeten blijven, rekening houdend<br />

met de dimensionering van dat net. De exportfluxen worden dan ook niet als<br />

doorslaggevend beschouwd in de dimensionering van het net.<br />

De evaluatie van de transitfluxen valt buiten het referentiekader van het<br />

Indicatief Programma van de Productiemiddelen. De hypotheses, die in het<br />

10 De netto transfercapaciteiten tussen België en haar buurlanden, die voor de winter van 2000-2001 en voor de zomer<br />

van 2001 door de ETSO werden gepubliceerd op basis van de gegevens die werden vrijgegeven door de beheerders<br />

van de betrokken netten, zijn beschikbaar in het Indicatief Programma van de Productiemiddelen voor Elektriciteit.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

29


30<br />

Ontwikkelingsplan worden beschouwd voor de transitfluxen die door België<br />

worden geleid, komen overeen met het Indicatief Programma van de<br />

Productiemiddelen en zijn ook gebaseerd op scenario’s, die werden uitgewerkt<br />

door TenneT, de beheerder van het Nederlandse net in zijn “Capaciteitsplan<br />

2001-2007”. Bovendien houden deze scenario’s geen rekening met de limieten<br />

van de grensoverschrijdende interconnectielijnen van het Nederlandse en het<br />

Belgische net.<br />

Onzekerheden in verband met de decentrale productie<br />

De impact van een decentraal productiemiddel op het net is vooral afhankelijk<br />

van zijn type, zijn eventueel intermitterende karakter, de mogelijkheden op het<br />

vlak van de sturing van de elektriciteitsproductie en de omvang van de eenheid<br />

en het spanningsniveau waarop het is aangesloten.<br />

Door de decentrale productie kan een deel van de elektriciteitsproductie via<br />

plaatselijke netten met laag- of middenspanning naar de verbruiker worden<br />

geleid. Op die manier kan het hoogspanningsnet enigszins worden ontlast. Dit<br />

zou in het transmissienet tot een stagnatie of zelfs een verlaging van het netto<br />

verbruik kunnen leiden. Maar hoewel de decentrale productie zou kunnen<br />

toelaten om investeringen in het hoogspanningsnet tijdelijk uit te stellen, blijft<br />

haar impact beperkt en zou het net zo moeten worden geconfigureerd dat het<br />

iedere productie-omstandigheid die inherent is aan dit soort eenheden kan<br />

opvangen.<br />

De decentrale productiemiddelen, zoals warmtekrachtkoppeling en windenergie,<br />

worden gestuurd volgens de karakteristieken die inherent zijn aan het type<br />

productie en niet volgens de elektriciteitsbehoeften. Bij wijze van voorbeeld<br />

kunnen we hier zeggen dat de productie van elektriciteit uit windenergie slechts<br />

kan worden geschat op basis van hypotheses over de kracht en de<br />

schommelingen van de wind. Bij warmtekrachtkoppeling wordt de productie<br />

bepaald door een industrieel proces, dat best van wat dichterbij wordt bekeken.<br />

Zolang deze middelen slechts een klein percentage van het vermogen van het<br />

productiepark uitmaken, zijn nauwkeurige evaluaties niet nodig. Dit zal echter<br />

veranderen zodra hun belang een aanzienlijk niveau bereikt.<br />

Daarenboven moet bijzondere aandacht worden besteed aan de nodige<br />

middelen voor de compensatie van blindvermogen, gelet op de inductieve<br />

afnames van deze installaties. De inplanting van die compensatiemiddelen per<br />

spanningsniveau van het net wordt zorgvuldig bestudeerd in functie van de<br />

beschikbare informatie in verband met de geplande decentrale productie-<br />

eenheden.<br />

Onzekerheden in verband met de beheersing van de vraag<br />

De ontwikkeling van het elektriciteitstransmissienet wordt meer bepaald<br />

gestuurd door de toename van het verbruik die op het niveau van de<br />

knooppunten van het net worden beschouwd. Op die spanningsniveaus is de<br />

samenvoeging van de vraag van dien aard, dat men aanneemt dat de<br />

wisselvalligheden in verband met het eindverbruik elkaar compenseren.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


De belangrijkste bron van onzekerheid in verband met de vraag houdt evenwel<br />

verband met de potentiële impact van het beleid dat wordt gevoerd om de<br />

vraag onder controle te houden 11 . Dit aspect is grotendeels afhankelijk van de<br />

reactie van de verbruiker op de ondersteuningsmaatregelen die hiervoor worden<br />

ingevoerd.<br />

Deze impact is overigens om verschillende redenen moeilijk kwantificeerbaar.<br />

De penetratie van de acties is niet lineair in de tijd 12 . Bovendien wordt ze<br />

beïnvloed door externe parameters zoals de economische groei, de gemiddelde<br />

temperatuur en de energetische vervangingsmiddelen. Ze is eveneens<br />

onderhevig aan interferenties met andere sectoren. De evaluaties van de<br />

effecten van het beleid waarmee men de vraag wil beheersen, leveren<br />

grootteordes op die omzichtig dienen te worden geïnterpreteerd.<br />

In deze context moet de beheerder van het net dus nastreven om het net zo te<br />

ontwikkelen, dat aan ieder lokaal verbruik kan worden voldaan, wat ook het<br />

afnameniveau is.<br />

Om in termen van verbruiksevolutie een zo breed mogelijk spectrum te<br />

bestrijken, zal het Ontwikkelingsplan worden getoetst aan twee sterk<br />

contrasterende varianten, op hun beurt geïnspireerd door de varianten die door<br />

het <strong>Federaal</strong> Planbureau werden voorgesteld:<br />

• de “Kyoto-variant” of de “lage” verbruiksvariant, die ervan uitgaat dat de<br />

milieudoelstellingen worden gehaald conform de aangegane verbintenissen in<br />

het kader van het Kyoto-protocol;<br />

• de “macro-economische variant” of de “hoge” verbruiksvariant, die een<br />

sterkere stijging van het elektriciteitsverbruik voorziet, in het licht van de<br />

recente opwaartse trends in het verbruik.<br />

1.2.3 DE VISIE OP KORTE EN MIDDELLANGE TERMIJN<br />

Gelet op de vele onzekerheden die de ontwikkeling van het net omgeven, is het<br />

aangewezen verschillende alternatieve oplossingen achter de hand te houden en<br />

daarenboven alle nodige maatregelen te nemen om snel te kunnen reageren op<br />

onvoorziene omstandigheden.<br />

Daarom is de methodologie die in het kader van het Ontwikkelingsplan werd<br />

ontwikkeld, op twee fases gebaseerd: een eerste fase beperkt zich tot de korte<br />

termijn en een tweede fase bestrijkt de middellange termijn.<br />

De eerste fase heeft betrekking op de eerste helft van de periode van zeven<br />

jaar die door het Ontwikkelingsplan wordt gedekt. Voor deze periode is het van<br />

essentieel belang dat de beste keuze worden gemaakt. De beslissingen die dan<br />

worden genomen, zijn immers zo goed als onomkeerbaar. Gezien de termijnen<br />

die nodig zijn om versterkingen door te voeren, is het immers bijna niet<br />

mogelijk om beslissingen uit te stellen of te herroepen 13 . Bij de eerste fase van<br />

11 Bij het beleid waarmee men de vraag probeert te beheersen, maakt men een onderscheid tussen twee types<br />

maatregelen:<br />

• enerzijds maatregelen die tot doel hebben om het energieverbruik in absolute cijfers te verminderen; meestal<br />

gebeurt dit door het gebruik van uitrustingen die zuiniger met energie omspringen;<br />

• anderzijds maatregelen die tot doel hebben om het verbruik op piekmomenten te verminderen en dat verbruik uit te<br />

stellen of te vervroegen, vb. door de toepassing van piek- en daltarieven.<br />

12 Zij volgt een S-vormige curve.<br />

13 Zonder onnodige extra kosten met zich mee te brengen.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

31


32<br />

het plan zijn alle versterkingen voorzien die nodig zijn om de betrouwbare<br />

werking van het net te kunnen blijven vrijwaren.<br />

De tweede fase heeft betrekking op de volgende jaren binnen die termijn van<br />

zeven jaar waarop het Ontwikkelingsplan slaat. Op die langere termijn is het<br />

niet mogelijk om gefundeerde beslissingen te nemen, aangezien er te weinig<br />

nauwkeurige informatie voorhanden is over de parameters die van<br />

doorslaggevend belang zijn voor de ontwikkeling van het net. Het is echter wel<br />

van belang om ervoor te zorgen dat de beslissingen die in het kader van de<br />

eerste fase werden genomen, de toekomstige ontwikkeling niet in gevaar<br />

brengen. Die beslissingen moeten immers nog de mogelijkheid open laten voor<br />

alle scenario’s die voor de tweede ontwikkelingsfase werden beschouwd.<br />

Voor deze periode geeft het Ontwikkelingsplan:<br />

• indicatieve versterkingspistes;<br />

• beslissingen in verband met studieprojecten over installaties met langere<br />

realisatietermijnen.<br />

Alle varianten die voor de tweede fase worden beschouwd, zullen in ieder geval<br />

opnieuw worden geëvalueerd bij de uitwerking van de volgende<br />

Ontwikkelingsplannen en zullen op hun beurt tot nauwkeurige en bindende<br />

beslissingen leiden.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


2 Evolutie van het<br />

verbruik<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

33


34<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


De geraamde evoluties van het elektriciteitsverbruik, voor alle afnamepunten<br />

die via de verschillende voedingspunten van het net worden bevoorraad en die<br />

hierna “lokaal afnamepunt” worden genoemd, behoren tot de exogene gegevens<br />

die in de load-flowmodellen worden ingevoerd om op basis daarvan de nodige<br />

versterkingen te bepalen.<br />

De uitwerking van lokale verbruiksprognoses is dan ook een onmisbare fase bij<br />

het opstellen van het Ontwikkelingsplan voor het elektriciteitnet.<br />

Die lokale verbruiksprognoses komen voort uit een vergelijkingsproces tussen<br />

twee informatiebronnen die elk vanuit een andere logica vertrekken, meer<br />

bepaald vanuit een “macro-economische” en een “micro-economische”<br />

invalshoek.<br />

De macro-economische informatie is gebaseerd op de energievooruitzichten van<br />

het <strong>Federaal</strong> Planbureau 14 . Bij de micro-economische benadering worden dan<br />

weer prognoses voor elk lokaal verbruik opgesteld op basis van<br />

geïndividualiseerde analyses, historische observaties en groeiverwachtingen die<br />

door de netgebruikers zelf worden aangekondigd.<br />

De confrontatie tussen beide informatiebronnen kan worden beschouwd als een<br />

synthese van enerzijds de “top-down” methode en anderzijds de “bottom-up”<br />

benadering.<br />

Figuur 2.1: Aanpak om de verbruiksprognoses op te stellen<br />

Hoe de lokale verbruiksvooruitzichten uitgewerkt worden, wordt hierna<br />

gedetailleerd beschreven. In deel 2.1 wordt het macro-economische<br />

referentiekader beschreven, namelijk de energievooruitzichten van het <strong>Federaal</strong><br />

Planbureau. De micro-economische benadering met betrekking tot de<br />

modellering van het verbruik voor ieder lokaal afnamepunt en de integratie<br />

14 “Energievooruitzichten 2000-2020: Exporatieve scenario’s voor België”, <strong>Federaal</strong> Planbureau (Planning Paper 88),<br />

januari 2001.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

35


36<br />

ervan in het macro-economische kader wordt daarna uiteengezet in deel 2.2. In<br />

deel 2.3 tenslotte wordt een cijfermatig overzicht gegeven van de<br />

verbruiksvooruitzichten tegen het jaar 2006 en tegen het jaar 2009.<br />

2.1 ENERGIEVOORUITZICHTEN VOLGENS HET FEDERAAL<br />

PLANBUREAU<br />

Het macro-economische referentiekader dat werd gebruikt bij de berekening<br />

van de vooruitzichten van het lokaal verbruik, die werden opgesteld voor de<br />

behoeften van de ontwikkeling van het elektriciteitsnet, is gebaseerd op de<br />

energievooruitzichten voor België, zoals die door het <strong>Federaal</strong> Planbureau<br />

werden geformuleerd. Deze werden opgesteld met behulp van het PRIMES-<br />

model 15 .<br />

Wat de marktontwikkelingen betreft, neemt het <strong>Federaal</strong> Planbureau<br />

verscheidene varianten in overweging. De onderlinge verschillen tussen die<br />

varianten situeren zich op het vlak van macro-economische werkhypotheses,<br />

prijzen van energiegrondstoffen en politieke beleidskeuzes zoals de uitstap uit<br />

de kernenergie en de verplichtingen van het Kyoto-protocol.<br />

Voor de ontwikkeling van het elektriciteitsnet werden uit de varianten die in de<br />

werken van het <strong>Federaal</strong> Planbureau werden beschreven, twee varianten<br />

weerhouden: de “Kyoto-variant” en de “macro-economische variant”. Deze twee<br />

varianten leiden tot erg uiteenlopende vooruitzichten op het vlak van de<br />

evolutie van het elektriciteitsverbruik, waardoor een breed spectrum van<br />

mogelijke ontwikkelingen kan worden bestreken. Deze varianten sluiten<br />

overigens aan bij twee van de vier vraagscenario’s die de CREG in haar<br />

Indicatief Programma van de Productiemiddelen voor Elektriciteit 2002-2011<br />

heeft opgenomen, namelijk de scenario’s die worden aangeduid met de namen<br />

“Beheersing van de vraag” en “Business as usual 16 ”.<br />

De “Kyoto-variant” leidt tot de meest gematigde perspectieven voor het<br />

Belgische elektriciteitsverbruik. Deze variant simuleert immers een Belgisch<br />

energiesysteem dat rekening houdt met de opgelegde beperking van CO2-<br />

emissies in het kader van het Kyoto-protocol, waartoe België zich heeft<br />

verbonden.<br />

De “macro-economische variant”, daarentegen, weerspiegelt een sterke stijging<br />

van het Belgische elektriciteitsverbruik. Enerzijds is deze variant gebaseerd op<br />

de hoogste economische groeiverwachtingen, die zich vooral na 2005<br />

15 PRIMES is een energiemodel dat de Europese energiemarkt in zijn geheel en de energiemarkten van de lidstaten op<br />

lange termijn simuleert (tegen het jaar 2030). Dit model is een instrument waarmee men de energiemarkt kan<br />

analyseren, voorspellingen kan maken over deze markt, rekening houdend met de verschillende varianten op het vlak<br />

van de externe omgeving (economische groei en structuur, prijs van de brandstoffen enz…). Bovendien kan men<br />

dankzij dit model de impact van politieke keuzen op het energievlak simuleren. Dit is een partieel evenwichtmodel,<br />

gebaseerd op de hypothese dat zowel producenten als consumenten op prijssignalen reageren. Het evenwicht wordt<br />

bereikt wanneer in ieder segment van het energiesysteem de prijs de vraag en het aanbod op dezelfde hoogte<br />

brengt. Het evenwicht wordt “partieel” genoemd omwille van het feit dat er geen feedback is van de energetische<br />

sfeer naar de economische sfeer. Het elektriciteitsverbruik vormt één van de segmenten van de endogeen gemaakte<br />

energiemarkt in PRIMES. Lezers die geïnteresseerd zijn in een volledige beschrijving hiervan, kunnen terecht in<br />

bijlage 1 van de Planning Paper 88 van het Federale Planbureau.<br />

16 Op te merken valt dat dit scenario grotendeels geïnspireerd is op de referentievariant van het <strong>Federaal</strong> Planbureau en<br />

afwijkt van de “macro-economische variant” die in dit document naar voren wordt geschoven. Wat het afgenomen<br />

vermogen betreft, is die afwijking echter verwaarloosbaar klein. Deze zou tegen het jaar 2006 slechts 0,5% en tegen<br />

het jaar 2009 1,5% vertegenwoordigen.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


nadrukkelijk in de industriële activiteiten zouden moeten doorzetten. Anderzijds<br />

houdt zij geen rekening met de beperkingen voortvloeiend uit de verbintenissen<br />

die België in het kader van het Kyoto-protocol is aangegaan.<br />

De netbeheerder heeft de opdracht om het net zo te ontwikkelen dat hij een<br />

adequate capaciteit kan waarborgen. Dit verantwoordt de keuze om de “hoge”<br />

variant op het vlak van de vooruitzichten van het elektrische verbruik te<br />

weerhouden. Zo kan hij het net dimensioneren dat het aan elk lokale afname<br />

kan voldoen, wat ook het niveau van de vraag is.<br />

Bovendien voorziet de methodologie voor de dimensionering van het net in twee<br />

fases in het Ontwikkelingsplan een “stevige” ontwikkeling op korte termijn en<br />

een “soepele” ontwikkeling op middellange termijn. Volgens deze hypothese kan<br />

redelijkerwijze ervan uit worden gegaan dat wanneer men een investering<br />

beslist door overschatting van het verbruik men slechts anticipeert op een<br />

investering die waarschijnlijk enkele jaren later toch zou moeten worden<br />

gerealiseerd.<br />

Het deel 2.1.1 overloopt kort de belangrijkste onderliggende hypotheses van<br />

deze twee varianten van de energievooruitzichten van het <strong>Federaal</strong> Planbureau.<br />

De eruit voortvloeiende vooruitzichten voor het elektriciteitsverbruik en hun<br />

opsplitsing naar activiteitensectoren worden in deel 2.1.2 uiteengezet.<br />

2.1.1 BASISHYPOTHESES<br />

De ontwikkeling van het elektriciteitsnet is gebaseerd op de verwachtingen van<br />

het <strong>Federaal</strong> Planbureau, zoals vervat in de Planning Paper 88, waarvan de<br />

hypotheses in de volgende delen beknopt worden toegelicht. Deze hypotheses<br />

worden voor beide varianten (“Kyoto”-variant en “macro-economische” variant)<br />

gebruikt, met uitzondering van de veronderstelde groei van de Belgische<br />

economie.<br />

Economische groeihypotheses voor België<br />

De economische groeiverwachtingen voor het BBP waarop de simulaties voor de<br />

periode 2002-2009 zijn gebaseerd, situeren zich rond 2,3% per jaar voor de<br />

“Kyoto-variant” en rond 2,4% voor de “macro-economische variant”.<br />

In beide varianten wordt uitgegaan van een lichte vertraging van de<br />

economische groei tijdens het tweede gedeelte van de beschouwde periode ten<br />

opzichte van het eerste gedeelte.<br />

In de industrie zouden de activiteiten het sterkst groeien. Binnen die sector<br />

zouden vooral de energie-intensieve bedrijfstakken (chemie, staalnijverheid)<br />

bijzonder dynamisch voor de dag komen.<br />

Ook in de dienstensector zou de groei sterk zijn, zij het in iets mindere mate<br />

dan de groei van de industriële activiteiten.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

37


38<br />

Demografische hypotheses<br />

Op basis van de hypotheses dat, enerzijds, de gemiddelde grootte van de<br />

gezinnen kleiner zal worden 17 en, anderzijds, de Belgische bevolking zal<br />

toenemen 18 , zou het aantal gezinnen tijdens de periode 2002-2009 een<br />

gemiddelde aangroei van 0,5% per jaar kennen.<br />

Hypotheses met betrekking tot de prijzen van energieproducten<br />

Figuur 2.2 toont de onderliggende tendensen voor de internationale<br />

brandstofprijzen. De steenkoolprijs zou stabiel blijven, terwijl de prijsnoteringen<br />

van aardolie en aardgas na 2005 een stijging zouden laten optekenen.<br />

Figuur 2.2: Internationale brandstofprijzen (in constante Euro van 1990/toe)<br />

Klimaathypotheses<br />

Er wordt verondersteld dat de klimaatomstandigheden tijdens de beschouwde<br />

periode constant zullen blijven. Als referentie worden daarbij de<br />

klimaatomstandigheden gehanteerd die in 1995 werden opgetekend 19 .<br />

17 De gemiddelde gezinsgrootte wordt voor <strong>2010</strong> op 2,3 leden geraamd, daar waar zij in 2000 nog 2,4 leden bedroeg.<br />

Deze evolutie is sociaal-cultureel van aard en houdt verband met de opkomst van “atypische” gezinsvormen zoals<br />

éénoudergezinnen, alleenstaanden, gescheiden ouders enz.<br />

18 België zal in <strong>2010</strong> naar schatting 10,332 miljoen inwoners tellen, tegenover 10,281 miljoen in 2000.<br />

19 De klimaatomstandigheden worden gemodelleerd op basis van het aantal graaddagen, d.w.z. de som van de<br />

verschillen tussen 15°C en de gemiddelde dagtemperaturen, voor zover die laatste zich onder 15°C bevinden.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


2.1.2 VOORUITZICHTEN IN VERBAND MET HET ELEKTRICITEITSVERBRUIK<br />

Volgens de “Kyoto-variant” zou het Belgische elektriciteitsverbruik tijdens de<br />

periode 2002-2009 met gemiddeld 1,2% per jaar toenemen, om aan het einde<br />

van de beschouwde periode 88 TWh te bedragen. Volgens de alternatieve<br />

variant of de “macro-economische variant” zou het gemiddelde verbruik sneller<br />

toenemen, en wel met ongeveer 2,0% per jaar, wat in 2009 tot een totaal<br />

elektriciteitsverbruik van 93 TWh zou leiden.<br />

De figuur 2.3 toont de voorspelde evolutie van het Belgische<br />

elektriciteitsverbruik volgens beide varianten.<br />

Figuur 2.3: Voorspelde evolutie van het Belgische elektriciteitsverbruik tussen 2001 en 2009 volgens de<br />

“Kyoto-variant” en de “macro-economische variant” (in TWh)<br />

De structuur van het Belgische elektriciteitsverbruik per activiteitensector,<br />

hierna de “sectorale structuur” genoemd, zal in beide beschouwde varianten in<br />

hoge mate gelijklopen en blijft betrekkelijk stabiel tijdens de beschouwde<br />

periode. Ze blijft immers gekenmerkt door een overwicht van de industrie –<br />

goed voor meer dan de helft van het totale elektriciteitsverbruik – en door een<br />

niet verwaarloosbaar aandeel van het huishoudelijke verbruik, dat bijna één<br />

derde van dat totale verbruik voor zijn rekening neemt.<br />

In de hiernavolgende delen worden de vooruitzichten op het vlak van het<br />

elektriciteitsverbruik geschetst, zoals die uit beide varianten naar voren komen<br />

en wel vanuit twee invalshoeken:<br />

• de sectorale structuur van het elektriciteitsverbruik van nu tot 2009;<br />

• de gemiddelde sectorale groeipercentages van het elektriciteitsverbruik tussen<br />

2002 en 2009.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

39


40<br />

Sectorale structuur van het Belgische elektriciteitsverbruik<br />

De sectorale structuren van het elektriciteitsverbruik die in beide varianten<br />

worden geprojecteerd, vertonen weinig verschillen.<br />

De grote tendensen, die zich tussen nu en 2009 aftekenen, zijn de volgende:<br />

• De industrie zal nog altijd het leeuwendeel van het elektriciteitsverbruik voor<br />

haar rekening nemen (53%). Binnen die sector zullen de chemische nijverheid<br />

en, in een mindere mate, de ijzer- en staalindustrie de grootste<br />

elektriciteitsvolumes verbruiken, aangezien beide bedrijfstakken alleen al goed<br />

zijn respectievelijk 19% en 8 tot 9% van het totale elektriciteitsverbruik in<br />

België.<br />

• Het elektriciteitsverbruik van de gezinnen zal eveneens aanzienlijk blijven: de<br />

huishoudelijke verbruikers zullen ongeveer 28% van het totale<br />

elektriciteitsverbruik vertegenwoordigen.<br />

• Tenslotte en ondanks de forse toename die tijdens de beschouwde periode<br />

wordt opgetekend, zal het elektriciteitsverbruik van de dienstensector<br />

gematigd blijven in vergelijking met de industriële en huishoudelijke sectoren.<br />

De tertiaire sector zal hooguit 16 tot 17% van het totale elektriciteitsverbruik<br />

voor zijn rekening nemen.<br />

De tabellen 2.4 en 2.5 geven meer details over de geprojecteerde evolutie van<br />

het elektriciteitsverbruik (in GWh) tussen 2002 en 2009, respectievelijk voor de<br />

“Kyoto” en de “macro-economische” varianten.<br />

Tabel 2.4: Eindverbruik van elektriciteit (GWh) (2002-2009, “Kyoto-variant”)<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Tabel 2.5: Eindverbruik van elektriciteit (GWh) (2002-2009, “macro-economische variant”)<br />

Sectorale groeipercentages tussen 2002 en 2009<br />

De gemiddelde jaargroei van het Belgische elektriciteitsverbruik over de periode<br />

2002-2009 zou volgens de “Kyoto-variant” 1,2% en volgens de “macro-<br />

economische variant” 2% bedragen. Dit groeiverschil tussen beide varianten<br />

wordt in dezelfde verhouding teruggevonden in de verschillende sectoren, op<br />

enkele uitzonderingen na, die met overschakelingen op andere brandstoffen te<br />

maken hebben.<br />

Bovendien moet erop gewezen worden dat de evolutie van de verscheidene<br />

sectoren binnen de beschouwde periode in beide varianten gelijklopend is,<br />

ondanks de onderliggende hypothese van een economische groeivertraging<br />

tijdens het tweede deel van de beschouwde periode. Deze vaststelling duidt op<br />

een toenemende elektrificatie van de Belgische economie.<br />

“Kyoto-variant”<br />

De tertiaire sector zou, met een gemiddelde stijging van 2,3% per jaar, de<br />

sterkste groei van het elektriciteitsverbruik vertonen. Deze trend zou kunnen<br />

wijzen op de economisch goede gezondheid van de dienstensector, maar ook op<br />

een minder uitgesproken daling van de globale energie-intensiteit van deze<br />

sector 20 in vergelijking met andere economische sectoren.<br />

20 Voor de periode 2000-2020 houden de energievooruitzichten van het <strong>Federaal</strong> Planbureau rekening met een<br />

gemiddelde daling van de energie-intensiteit (verhouding tussen het energieverbruik en de waarde van de productie)<br />

van 0,14% voor de dienstensector tegenover 1,74% voor de economie in haar geheel.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

41


42<br />

In de transportsector zou het elektriciteitsverbruik aan een betrekkelijk hoog<br />

groeiritme van gemiddeld 2,1% op jaarbasis toenemen. Deze hoge dynamiek<br />

kan worden verklaard door de toegenomen transportbehoeften, gekoppeld aan<br />

een intensiever gebruik van het spoorwegtransport, dat in hoge mate op<br />

elektriciteit is aangewezen, zowel voor het personen- als voor het<br />

goederenvervoer.<br />

Het elektriciteitsverbruik in de industrie zou weliswaar minder krachtig<br />

toenemen dan in de diensten- en transportsector, maar zou toch over de<br />

beschouwde periode nog een sterke toename kennen, met een gemiddelde<br />

groei van 1,6% per jaar. Een nadere analyse van de verschillende subsectoren<br />

leert ons dat de toename van het elektriciteitsverbruik in de industrie vooral<br />

door de chemische nijverheid en door de ijzer- en staalindustrie zou worden<br />

gedragen, niet alleen wegens hun gewicht, maar ook door hun sterke<br />

dynamiek: het gemiddelde elektriciteitsverbruik van deze sectoren zou op<br />

jaarbasis immers toenemen met respectievelijk 2,8% en 2,3%. In de overige<br />

industriële subsectoren zou er een heel wat bescheidener groei van het<br />

elektriciteitsverbruik worden opgemeten.<br />

Het elektriciteitsverbruik van de gezinnen 21 zou in de “Kyoto-variant” een<br />

gemiddelde nulgroei op jaarbasis laten zien. Deze stagnatie vindt haar<br />

oorsprong in het gelijktijdig optreden van fenomenen, waarvan de<br />

respectievelijke weerslag op het huishoudelijke elektriciteitsverbruik elkaar<br />

compenseren:<br />

• Een toename van het elektriciteitsverbruik in de huishoudelijke sector als een<br />

gevolg van het groeiend aantal gezinnen. Deze impact zal nog worden<br />

versterkt door de stijging van het gemiddelde beschikbare inkomen, dat zowel<br />

een intensiever gebruik van huishoudelijke elektrische toestellen met zich<br />

brengt als een toename van te verwarmen woningoppervlaktes.<br />

• Een aantal fenomenen van structurele aard, die ertoe zullen leiden dat<br />

gezinnen minder elektriciteit zullen verbruiken, een verbetering van het<br />

energierendement van huishoudelijke elektrische toestellen, de omschakeling<br />

van elektriciteit op gas voor verwarmingsdoeleinden enz…<br />

“Macro-economische variant”<br />

De tertiaire sector zou zijn elektriciteitsverbruik met gemiddeld 3,7% per jaar<br />

zien toenemen.<br />

De transportsector, van zijn kant, zou zijn elektriciteitsverbruik met gemiddeld<br />

2,8% per jaar zien stijgen. Dit is een ietwat hoger groeitempo dan volgens de<br />

“Kyoto-variant”. In vergelijking met de andere activiteitensectoren is deze<br />

bijkomende toename van het elektriciteitsverbruik echter minder uitgesproken.<br />

De beperking van de CO2-emissies werkt in deze sector immers minder<br />

remmend op het elektriciteitsverbruik, aangezien een geringere CO2-uitstoot<br />

hier enkel kan worden bereikt door een hypothetische verbetering van het<br />

energierendement van andere transportmiddelen dan de spoorweg, die niet op<br />

elektriciteit aangewezen zijn.<br />

Het elektriciteitsverbruik van de industrie zou gemiddeld met 2,4% per jaar<br />

toenemen. Alle industriële sectoren, met uitzondering van de ijzer- en<br />

21 De bestudeerde projecties staan volledig los van de klimaatomstandigheden die voor de beschouwde simulatieperiode<br />

als constant worden beschouwd (hypothese van ongewijzigd aantal graaddagen)<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


staalindustrie, zouden tot dit verschil bijdragen. Vooral voor de sectoren<br />

metaalverwerking, textiel, leder, kleding en raffinaderijen zou de “macro-<br />

economische variant” een hoger en zelfs aanzienlijk hoger elektriciteitsverbruik<br />

in het vooruitzicht stellen.<br />

Het elektriciteitsverbruik van de gezinnen 22 kan als stabiel worden omschreven,<br />

aangezien het een gemiddelde groei van amper 0,4% per jaar zou bereiken. Net<br />

als bij de “Kyoto-variant” zou de evolutie van het verbruik ook hier door elkaar<br />

opheffende fenomenen worden gekenmerkt. In de “macro-economische variant”<br />

is de impact van het beschikbare inkomen echter aanzienlijk krachtiger, wegens<br />

de optimistischere economische groeiverwachtingen.<br />

Overzichtstabel<br />

De tabel 2.6 geeft een overzicht van de jaarlijkse groeipercentages van het<br />

elektriciteitsverbruik tussen 2002 en 2009, naar sector uitgesplitst en<br />

respectievelijk voor de “Kyoto” en de “macro-economische” varianten.<br />

Tabel 2.6: Jaarlijkse groeipercentages van het elektriciteitsverbruik per sector (2002-2009)<br />

2.2 MODELLERING VAN HET VERBRUIK VOOR ELK LOKAAL<br />

AFNAMEPUNT<br />

Een van de grote uitdagingen bij de ontwikkeling van het net bestaat erin om<br />

een precies inzicht te verwerven in het chronologische gedrag van de lokale<br />

afnamepunten, die via dat net worden bevoorraad. Het verbruiksniveau van een<br />

lokaal afnamepunt schommelt immers aanzienlijk naargelang van het tijdstip<br />

van de dag, de dag van de week en het seizoen.<br />

Daarbij worden er aanzienlijke verschillen vastgesteld naargelang van het type<br />

van lokaal verbruik:<br />

22 De bestudeerde projecties staan volledig los van de klimaatomstandigheden die voor de beschouwde simulatieperiode<br />

als constant worden beschouwd (hypothese van ongewijzigd aantal graaddagen).<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

43


44<br />

• Voor een lokaal verbruik van het “huishoudelijke” type is de schommeling van<br />

het verbruiksniveau in de loop van een dag betrekkelijk repetitief van dag tot<br />

dag, met hogere niveaus in de winter dan in de zomer en met een jaarlijkse<br />

piek in de winter omstreeks 18.00 u, wanneer de verwarmings- en<br />

verlichtingsbehoeften toenemen.<br />

• Voor een lokaal verbruik van het “tertiaire” type is de schommeling van het<br />

verbruiksniveau min of meer repetitief tijdens de werkdagen, terwijl de dagen<br />

van het weekend veeleer een atypisch verbruikspatroon vertonen.<br />

• Een lokaal verbruik van het “industriële” type is doorgaans constanter tijdens<br />

het volledige jaar. Toch zijn er over het algemeen verbruiksdalingen tijdens de<br />

vakantieperiodes vast te stellen. Soms zijn er ook verbruiksdalingen tijdens de<br />

ploegwissels van de arbeiders te registreren. Bij energie-intensieve industriële<br />

activiteiten kan de verbruikspiek eventueel ook ‘s nachts vallen 23 ,…<br />

De figuren 2.7 tot 2.10 illustreren de verbruikscurven voor verschillende types<br />

lokaal verbruik. Figuur 2.7 toont een curve van lokaal distributieverbruik,<br />

opgedeeld in een “huishoudelijk” en een “tertiair” verbruikstype. De drie andere<br />

figuren tonen verscheidene voorbeelden van lokale verbruikscurven van het<br />

“industriële” type. Deze verbruikscurven zijn representatief voor vier<br />

typedagen 24 en illustreren de vastgestelde verschillen tussen winter en zomer<br />

enerzijds en een werkdag en een zaterdag anderzijds.<br />

Figuur 2.7: Voorbeeld van lokaal distributieverbruik op vier typedagen<br />

23 Dit fenomeen is in principe het resultaat van tariefvoordelen die van de producenten werden bedongen.<br />

24 Winterse woensdag (27/11/2002) – winterse zaterdag (30/11/2002) – zomerse woensdag (10/7/2002) – zomerse<br />

zaterdag (13/7/2002)<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Figuur 2.8: Voorbeeld van lokaal industrieel verbruik op 4 typedagen<br />

Figuur 2.9: Ander voorbeeld van lokaal industrieel verbruik op vier typedagen<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

45


46<br />

Figuur 2.10: Voorbeeld van lokaal industrieel verbruik van het type “staaloven in nachtbedrijf” op vier<br />

typedagen<br />

De dimensionering van het elektriciteitsnet moet zodanig worden berekend dat<br />

in de mate van het mogelijke steeds voldoende capaciteit beschikbaar is om elk<br />

lokaal verbruik te dekken, ongeacht het verbruiksniveau.<br />

Om alle mogelijke verbruiksniveaus in aanmerking te nemen, zou idealiter met<br />

probabilistische modellen moeten worden gewerkt. Deze modellen zijn op dit<br />

ogenblik echter nog onvoldoende ontwikkeld voor de volledige dimensionering<br />

van het elektriciteitsnet.<br />

Vandaar dat in dit stadium voor de deterministische methode werd geopteerd.<br />

In het kader van dit plan is deze methode gebaseerd op twee werkingspunten<br />

van het net, die op het vlak van de capaciteitsbehoeften als kritiek worden<br />

beschouwd. Het gaat hier om:<br />

• het moment van de hoogste vraag, d.w.z. “op de piek”, dat inderdaad een<br />

kritiek moment vormt op het niveau van het net;<br />

• het moment van een lagere vraag, dat ongeveer 85% van de piekvraag<br />

bedraagt en dat overeenkomt met een situatie in het tussenseizoen, dus<br />

“buiten de piek”. Bij dit werkingspunt kan men rekening houden met een<br />

maximum belasting van sommige elementen van het net ten gevolge van de<br />

mogelijkheden voor een hogere invoer “buiten de piek” en het feit dat<br />

sommige productiemachines in de lagere spanningsnetten worden<br />

uitgeschakeld.<br />

In het vervolg van dit hoofdstuk wordt onder piek verstaan: de nationale piek.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


De moeilijkheid van de deterministische methode schuilt in de voorspelling van<br />

elk lokaal verbruik op het ogenblik van de piek. Dit varieert immers van jaar tot<br />

jaar, gezien het in sterke mate afhankelijk is van toevallige<br />

weersomstandigheden.<br />

Van de verbruikers en distributeurs wordt verwacht dat ze verbruiksprognoses<br />

meedelen met betrekking tot de piek van hun eigen lokaal verbruik 25 en de piek<br />

van de afnamepost waarop de lokale verbruikers zijn aangesloten. Op basis<br />

daarvan kunnen, ten behoeve van de dimensionering van het net, prognoses<br />

voor het lokale verbruik worden afgeleid “op de piek” en “buiten de piek”.<br />

De uitwerking van deze prognoses verloopt in meerdere fases, die hierna<br />

beknopt worden toegelicht en die in de volgende delen uitvoeriger aan bod<br />

zullen komen. Voor alle duidelijkheid wordt alleen de benadering voor de<br />

situatie “op de piek” beschreven. Ze is echter rechtstreeks overzetbaar bij de<br />

uitwerking van de prognoses van het lokale verbruik “buiten de piek”.<br />

Voor elk lokaal verbruik worden voor het afgelopen jaar en op basis van de<br />

ingezamelde observatiegegevens, twee waarden bepaald:<br />

• de maximale waarde van het afgenomen vermogen voor deze afnamepost;<br />

• de waarde van het afgenomen vermogen op datzelfde punt op het ogenblik<br />

van de piek.<br />

De verhouding tussen beide waarden levert een “participatiecoëfficiënt” in de<br />

piek op. Met behulp van deze coëfficiënt kunnen lokale verbruiksprognoses op<br />

het ogenblik van de piek worden bepaald, vertrekkend vanuit lokale<br />

verbruiksprognoses op het ogenblik van de lokale piek van elk afnamepunt zelf.<br />

Deze laatste data worden bepaald op basis van historische gegevens en<br />

intentieverklaringen van de klanten. De verkregen lokale verbruiksprognoses<br />

worden vervolgens gecorrigeerd om globaal zo goed mogelijk aan te sluiten op<br />

de prognoses van het elektriciteitsverbruik in België, die in het kader van de<br />

energievooruitzichten van het <strong>Federaal</strong> Planbureau werden opgesteld.<br />

2.2.1 ANALYSE VAN HISTORISCHE OBSERVATIEGEGEVENS<br />

De analyse van historische observatiegegevens verloopt volgens de hierna<br />

beschreven methodologie. Het komt erop aan om:<br />

• vermogensafnamegegevens uit het verleden in te zamelen en te valideren;<br />

• de afnamegegevens op de piek van de post te analyseren;<br />

• de afnamegegevens op de globale piek te analyseren;<br />

• op basis daarvan de participatiecoëfficiënt van elke belasting in de piek af te<br />

leiden.<br />

Inzameling en validering van vermogensafnamegegevens<br />

Om prognoses uit te werken met betrekking tot de verbruikstoename op elk<br />

afnamepunt van het net, moeten eerst de brutogegevens worden ingezameld en<br />

gevalideerd met betrekking tot de historiek van de vermogensafnames van elk<br />

lokaal afnamepunt en van de transformatiepost die dit afnamepunt bevoorraadt.<br />

25 Het Technische Reglement voorziet dat de gebruiker van het net aan de beheerder van het net de beschikbare<br />

planningsgegevens met betrekking tot de 7 jaren die op het lopende jaar volgen, bezorgt. Bovendien was de<br />

procedure voor de planning van het net in het kader van de uitrustingsplannen al gebaseerd op de raadpleging van de<br />

klanten met betrekking tot hun vooruitzichten voor de verbruikspieken.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

47


48<br />

Deze gegeven worden “tellingen” genoemd, zijn voor ieder kwartuur<br />

beschikbaar en zijn afkomstig van de meetpunten.<br />

Deze tellingen worden geanalyseerd om incoherenties en andere gebreken<br />

(ontbrekende waarden, uitzonderlijke waarden enz…) te detecteren. Ze worden<br />

gevalideerd en eventueel gecorrigeerd in overleg met de netgebruikers<br />

(rechtstreekse afnemers of distributeurs).<br />

Lokaal verbruik op de piek van de transformatorpost<br />

De gevalideerde gegevens van het voorbije jaar met betrekking tot het<br />

afgenomen vermogen op elk voedingspunt van het net worden geanalyseerd.<br />

Voor elke transformatorpost wordt het ogenblik van het jaar bepaald, waarop de<br />

post het zwaarst werd belast, d.w.z. de “asynchrone piek”, in die zin dat deze<br />

zich voordoet op een ander ogenblik van de globale verbruikspiek.<br />

Vervolgens worden de bijdragen bepaald van de verschillende lokale verbruiken,<br />

die door de transformatorpost worden gevoed op het ogenblik van zijn<br />

maximale belasting, d.w.z. de asynchrone vermogens 26 .<br />

Lokaal verbruik op het ogenblik van de globale piek<br />

Voor elk afnamepunt dat op het net is aangesloten, wordt ook het niveau van<br />

de vermogensafname op de globale piek bepaald, d.w.z. het “synchrone”<br />

vermogen.<br />

Participatiecoëfficiënt<br />

Voor elk lokaal verbruik wordt de verhouding tussen de “asynchrone” en<br />

“synchrone” vermogens bepaald, hierna “participatiecoëfficiënt” in de piek<br />

genoemd.<br />

2.2.2 “BRUTO”-PROGNOSES VAN LOKAAL VERBRUIK<br />

Lokale verbruiksprognoses op de piek van de respectieve afnamepunten<br />

Voor elke lokale verbruikersgroep die door het net wordt bevoorraad, worden er<br />

prognoses uitgewerkt van het afgenomen vermogen op het ogenblik van de piek<br />

van de post waarop de groep aangesloten is. Ze worden opgesteld op basis van<br />

het groeipercentage dat als volgt wordt geraamd:<br />

• voor het industriële segment wordt de verwachte toename van het verbruik<br />

door de eindafnemer zelf meegedeeld 27 ;<br />

• voor het verbruik van de distributie 28 bepaalt <strong>Elia</strong>, in overleg met de<br />

distributienetbeheerders, een groeipercentage dat meestal groter is dan nul.<br />

26 Voor het huishoudelijke verbruik wordt dit aandeel herleid tot een niveau dat overeenkomt met dat wat in het geval<br />

van “normale” temperaturen zou zijn bereikt. Deze correctie wordt enkel in het geval van negatieve temperaturen<br />

doorgevoerd. Hiermee wil men een al te sterke invloed van de temperatuur op het huishoudelijke verbruik<br />

neutraliseren, om met genormaliseerde en meer representatieve waarden te kunnen werken.<br />

27 Wanneer de gebruiker hierover geen gegevens verschaft, wordt een nulgroeipercentage gehanteerd.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Lokale verbruiksprojecties op de piek<br />

Het vermogen dat tijdens de piek van de afnameposten door elke lokale<br />

verbruiksgroep wordt afgenomen, wordt met behulp van de<br />

“participatiecoëfficiënten” omgezet in afgenomen vermogen op het ogenblik van<br />

de piek.<br />

2.2.3 “DEFINITIEVE” PROGNOSES VAN LOKAAL VERBRUIK<br />

De “bruto”-prognoses met betrekking tot het lokale verbruik worden<br />

gecorrigeerd om zo goed mogelijk aan te sluiten op de prognoses van het<br />

elektriciteitsverbruik in België, die in het raam van de energievooruitzichten van<br />

het <strong>Federaal</strong> Planbureau werden opgesteld.<br />

Deze “bijsturing” gebeurt zo dat de verwachte evoluties op het vlak van lokaal<br />

verbruik verenigbaar zijn met:<br />

• de globale prognose van het nationale verbruik “op de piek” of “buiten de<br />

piek” 29 ;<br />

• de sectorale streefwaarden, berekend op basis van de sectorale<br />

groeipercentages die in het gehanteerde macro-economische scenario zijn<br />

opgenomen.<br />

2.3 DEFINITIE VAN VERBRUIKSSCENARIO’S<br />

Zoals in het begin van dit hoofdstuk werd aangestipt, is de dimensionering van<br />

het elektriciteitsnet onder meer gebaseerd op prognoses met betrekking tot de<br />

afnames van alle lokale verbruikersgroepen, die door het net “op de piek” en<br />

“buiten de piek” worden bevoorraad. Deze gegevens worden hierna per sector<br />

gebundeld, zowel voor de twee deelperiodes van het Ontwikkelingsplan die voor<br />

de ontwikkeling van het elektriciteitsnet werden beschouwd, als voor beide<br />

verbruiksvarianten die in aanmerking zijn genomen.<br />

Vooraleer de resultaten te becommentariëren, moet de aandacht worden<br />

gevestigd op de volgende elementen. Het niveau van een lokaal verbruik in<br />

functie van het tijdstip van het jaar en de dag, nl. zijn “profiel”, vertoont<br />

aanzienlijke verschillen naargelang van het beschouwde verbruikstype:<br />

industrie, gezinnen, handel enz. Deze “desynchronisatie” komt uiteraard ook tot<br />

uiting in de overeenkomstige sectorale totalen. Bijgevolg varieert het relatieve<br />

gewicht van de verschillende sectoren in het totale verbruik naargelang van de<br />

beschouwde referentieperiode. Dit verklaart waarom het relatieve aandeel, in<br />

termen van vermogen, van elke hierna besproken sector “op de piek” of “buiten<br />

de piek” aanzienlijk verschilt van het relatieve gewicht dat aan dezelfde<br />

sectoren wordt toegekend in deel 2.1, waarin het jaarlijkse energieverbruik<br />

onder de loep wordt genomen 30 .<br />

28 Vermogensafnames door de distributienetbeheerders die de eindverbruikers van de midden- en laagspanningsnetten<br />

bevoorraden.<br />

29 Ter herinnering: er worden twee reeksen plaatselijke verbruiksprognoses opgesteld: de ene weerspiegelt de bijdragen<br />

op het moment van de piek en de andere weerspiegelt de bijdragen op het moment dat het net het minste wordt<br />

belast (buiten de piek).<br />

30 De belangrijkste verschillen situeren zich op het niveau van het relatieve gewicht van de groep “gezinnen, tertiaire<br />

sector, klein- en middenbedrijf” enerzijds en van de industrie anderzijds. Zo weegt het verbruik van de groep,<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

49


50<br />

2.3.1 “KYOTO-VARIANT”<br />

Van nu tot 2006<br />

Tegen 2006 wordt het vermogen afgenomen van het Belgische elektriciteitsnet<br />

“op de piek” geraamd op 14,1 GW. De huishoudelijke verbruikers, de tertiaire<br />

sector en de kleine en middelgrote ondernemingen zouden samen 9,4 GW<br />

afnemen, of 66% van het totale vermogen. De industriële verbruikers zouden<br />

4,3 GW of 30% van het totale vermogen afnemen. Bij die laatstgenoemde<br />

verbruikscategorie nemen de chemische nijverheid en de ijzer- en staalindustrie<br />

het leeuwendeel voor hun rekening met respectievelijk 1,6 en 1,2 GW.<br />

In 2006 zou het vermogen, dat “buiten de piek” wordt afgenomen, 12 GW<br />

bedragen. De huishoudelijke verbruikers, de tertiaire sector en de kleine en<br />

middelgrote ondernemingen zouden hiervan 7,7 GW voor hun rekening nemen,<br />

hetzij 65% van het verbruikte vermogen. De industriële verbruikers zouden<br />

3,9 GW verbruiken, of 33% van het totale vermogen. De chemische nijverheid<br />

en de ijzer- en staalindustrie zouden met respectievelijk 1,6 en 1 GW het<br />

zwaarst op het verbruik blijven doorwegen.<br />

Van nu tot 2009<br />

Tegen 2009 wordt het vermogen afgenomen van het Belgische elektriciteitsnet<br />

“op de piek” geraamd op 14,6 GW. De huishoudelijke verbruikers, de tertiaire<br />

sector en de kleine en middelgrote ondernemingen zouden samen 9,8 GW<br />

afnemen, of 67% van het totale vermogen. De industriële verbruikers zouden<br />

4,3 GW of 30% van het totale vermogen afnemen. Bij die laatstgenoemde<br />

verbruikscategorie zouden de chemische nijverheid en de ijzer- en staalindustrie<br />

nog steeds het leeuwendeel voor hun rekening nemen met respectievelijk 1,7<br />

en 1,1 GW.<br />

Het vermogen dat “buiten de piek” wordt afgenomen, wordt in 2009 op<br />

12,4 GW geraamd. De huishoudelijke verbruikers, de tertiaire sector en de<br />

kleine en middelgrote ondernemingen zouden 8 GW afnemen, of 64% van het<br />

verbruikte vermogen. De industriële verbruikers zouden 4,1 GW of 33% van het<br />

totale vermogen verbruiken. Bij die laatstgenoemde categorie zouden de<br />

chemische nijverheid en de ijzer- en de staalindustrie respectievelijk 1,7 en<br />

1,1 GW voor hun rekening nemen.<br />

“gezinnen, tertiaire sector, kleine en middelgrote ondernemingen” aanzienlijk zwaarder door op het ogenblik van de<br />

nationale piek dan over het hele jaar genomen. Het industriële verbruik daarentegen weegt minder zwaar door op het<br />

tijdstip van de nationale piek dan over het hele jaar genomen. Het tijdstip van de nationale piek (omstreeks 18.00 u<br />

op een winterdag) verklaart deze vaststelling, aangezien op dat ogenblik verscheidene huishoudelijke toepassingen<br />

gelijktijdig en massaal voorkomen (verlichting, bereiding van de maaltijd, verwarming).<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Figuur 2.11: Evolutie van het piekverbruik (globaal en sectoraal) – “Kyoto-variant”<br />

2.3.2 “MACRO-ECONOMISCHE VARIANT”<br />

Van nu tot 2006<br />

Tegen 2006 wordt het van het Belgische elektriciteitsnet afgenomen vermogen<br />

“op de piek” geraamd op 14,7 GW. De huishoudelijke verbruikers, de tertiaire<br />

sector en de kleine en middelgrote ondernemingen zouden samen 9,8 GW<br />

afnemen, of 67% van het totale vermogen. De industriële afnemers zouden<br />

4,3 GW of 30% van het totale vermogen afnemen. Bij die laatstgenoemde<br />

verbruikerscategorie nemen de chemische nijverheid en de ijzer- en<br />

staalindustrie het leeuwendeel voor hun rekening met respectievelijk 1,7 en<br />

1 GW.<br />

Het afgenomen vermogen “buiten de piek” wordt in 2006 op 12,5 GW geraamd.<br />

De huishoudelijke verbruikers, de tertiaire sector en de kleine en middelgrote<br />

ondernemingen zouden 8,1 GW verbruiken, of 65% van het verbruikte<br />

vermogen. Het industriële verbruik zou 4 GW bedragen, of 32% van het totale<br />

vermogen. De chemische nijverheid en de ijzer- en staalindustrie zouden met<br />

respectievelijk 1,6 en 1 GW het zwaarst op het verbruik blijven doorwegen.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

51


52<br />

Van nu tot 2009<br />

Tegen 2009 wordt het van het Belgische elektriciteitsnet afgenomen vermogen<br />

“op de piek” geraamd op 15,6 GW. De huishoudelijke verbruikers, de tertiaire<br />

sector en de kleine en middelgrote ondernemingen zouden samen 10,4 GW<br />

afnemen, of 66% van het totale vermogen. De industriële afnemers van hun<br />

kant zouden 4,7 GW verbruiken, of 30% van het totale vermogen. Bij die<br />

laatstgenoemde verbruikerscategorie zouden de chemische nijverheid en de<br />

ijzer- en staalindustrie de belangrijkste verbruikers blijven met een verbruik van<br />

respectievelijk 1,9 en 1,2 GW.<br />

Voor 2009 wordt het vermogen dat “buiten de piek” wordt afgenomen, op<br />

13,3 GW geraamd. De huishoudelijke verbruikers, de tertiaire sector en de<br />

kleine en middelgrote ondernemingen zouden samen 8,5 GW verbruiken of 64%<br />

van het verbruikte vermogen. De industriële afnemers van hun kant zouden 4,3<br />

GW verbruiken, of 32% van het totale vermogen. Bij die laatstgenoemde<br />

verbruikerscategorie zouden de chemische nijverheid en de ijzer- en<br />

staalindustrie respectievelijk 1,8 en 1,1 GW verbruiken.<br />

Figuur 2.12: Evolutie van het verbruik “op de piek” (globaal en sectoraal) – “Macro-economische variant”<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


3 Evolutie van de<br />

productie<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

53


54<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


3.1 EVOLUTIE VAN HET PRODUCTIEPARK<br />

De uitwerking van prognoses over de evolutie van de elektriciteitsproductie is<br />

een belangrijke fase in het opstellen van het uitbreidingsprogramma van het<br />

elektriciteitsnet. Deze prognoses maken deel uit van de exogene gegevens die<br />

in de loadflow-modellen worden ingevoerd, om in een eerste fase knelpunten te<br />

lokaliseren en om vervolgens de versterkingen te bepalen die noodzakelijk zijn<br />

om de gewenste transportcapaciteit te verzekeren.<br />

Deze prognoses trachten de evolutie van het productiepark te bepalen. Ze<br />

hangen nauw samen met het energiebeleid van een land en worden dan ook<br />

hoofdzakelijk beïnvloed door keuzes die de overheid heeft gemaakt. Niettemin is<br />

de elektriciteitsproductie in een geliberaliseerde marktomgeving ook<br />

onderworpen aan de wetten van de markt en van de vrije mededinging.<br />

Artikel 3 van de wet van 29 april 1999 houdende de organisatie van de<br />

elektriciteitsmarkt belast de CREG met de uitwerking van een tienjaarlijks<br />

Indicatief Programma van de Productiemiddelen voor elektriciteit, in<br />

samenwerking met het Bestuur voor Energie van het federale Ministerie van<br />

Economische Zaken. Dit programma moet om de drie jaar worden opgesteld.<br />

Het eerste Indicatief programma van de Productiemiddelen voor elektriciteit<br />

werd in januari 2002 door de CREG ter goedkeuring aan de Minister voorgelegd.<br />

Het werd in december 2002 goedgekeurd.<br />

Het productiepark waarvan dit Ontwikkelingsplan uitgaat, is gebaseerd op:<br />

• het productiepark van Electrabel, zoals dat in 2001 in haar jaarverslag werd<br />

omschreven;<br />

• de door CPTE geleverde inlichtingen;<br />

• de buitengebruikstelling van productie-eenheden, zoals officieel meegedeeld<br />

door Electrabel in januari 2000;<br />

• verscheidene inlichtingen:<br />

− afkomstig uit het Indicatief Programma van de Productiemiddelen voor<br />

elektriciteit, waaronder met name de prognoses op het vlak van de<br />

decentrale productie;<br />

− met betrekking tot de vergunningen voor productiemiddelen, die door de<br />

CREG werden toegekend;<br />

− afgeleid uit openbare aankondigingen, zoals bijvoorbeeld het bevriezen van<br />

de ingebruikneming van nieuwe productie-eenheden op de terreinen van<br />

Arcelor in Seraing.<br />

3.2 HYPOTHESES VAN HET INDICATIEF PROGRAMMA VAN DE<br />

PRODUCTIEMIDDELEN<br />

3.2.1 CENTRALE PRODUCTIE<br />

Wat de centrale productie betreft, verwijst het Indicatief Programma van de<br />

Productiemiddelen naar de gegevens, die de ondernemingen uit de sector<br />

hebben verstrekt over het bestaande productiepark en de aangekondigde<br />

planning van buitengebruikstellingen.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

55


56<br />

3.2.2 DECENTRALE PRODUCTIE<br />

Voor de decentrale productie werkt het Indicatief Programma van de<br />

Productiemiddelen met varianten inzake investeringen in hernieuwbare<br />

energiebronnen enerzijds en investeringen in kwalitatieve<br />

warmtekrachtkoppelingsinstallaties anderzijds. Voor beide methodes van<br />

decentrale productie wordt er een “lage” en een “hoge” variant in aanmerking<br />

genomen.<br />

Wat de warmtekrachtkoppeling betreft, is er nog een derde variant beschikbaar<br />

op basis van de gewestelijke beleidsplannen.<br />

Investeringsvarianten in hernieuwbare energiebronnen<br />

Hernieuwbare energiebronnen zijn een verzamelbegrip voor alle energie, die uit<br />

andere bronnen dan fossiele brandstoffen wordt opgewekt, met uitzondering<br />

van de kernenergie. Het Indicatief Programma van de Productiemiddelen<br />

beperkt het potentieel aan hernieuwbare energiebronnen in België tot de<br />

productie van windenergie en de valorisatie van biomassa, overeenkomstig de<br />

aanbevelingen van de Commissie AMPERE 31 .<br />

De waarden die verbonden zijn aan de “lage” variant stemmen op nationaal<br />

niveau overeen met de doelstellingen die Vlaanderen en Wallonië voor <strong>2010</strong><br />

hebben vooropgesteld, d.w.z. respectievelijk 5% en 8% van het<br />

elektriciteitsverbruik in deze Gewesten.<br />

De “hoge” variant, die de periode tot 2011 bestrijkt, beantwoordt aan het<br />

geraamde productiepotentieel van deze energiebronnen tegen 2020, zoals dat<br />

vooropgesteld is door de Commissie AMPERE. Dit sluit aan op de nationale<br />

indicatieve doelstellingen van het Parlement en de Raad 32 , die de verschillende<br />

EU-lidstaten tegen <strong>2010</strong> moeten bereiken.<br />

Investeringsvarianten in warmtekrachtkoppeling<br />

Het principe van de gecombineerde productie van warmte en elektriciteit<br />

bestaat erin om de energie-inhoud van de brandstof optimaal te benutten om<br />

zowel een vereiste hoeveelheid warmte op te wekken aan een gegeven<br />

temperatuur als een maximale hoeveelheid elektrische energie.<br />

De exploitatie van warmtekrachtkoppelingseenheden wordt gestuurd door de<br />

warmtevraag. Bijgevolg is de productie van elektrische energie niet gestuurd<br />

door het elektriciteitsverbruik.<br />

De “lage” variant stemt overeen met het opgestelde vermogen dat als<br />

uitgangspunt wordt gehanteerd in de studie van de Europese Commissie 33 , die<br />

in maart 2001 werd uitgevoerd met betrekking tot de economische evaluatie<br />

31 Het AMPERE-verslag gaat ervan uit dat de overige hernieuwbare energiebronnen, d.w.z. waterkracht, fotovoltaïsche<br />

cellen, aardwarmte, getijdenenergie, alsook alternatieve energiebronnen (waterstof omgezet in brandstofcellen) in de<br />

loop van de komende twintig jaar slechts een marginale ontwikkeling zullen kennen.<br />

32 Richtlijn 2001/77/EG van het Europese Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering<br />

van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt.<br />

33 “Economic Evaluation of Sectoral Emission Reduction Objectives for Climate Change”, K. Blok, D. de Jager,<br />

C.Hendricks, maart 2001.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


van de doelstellingen inzake sectorale emissiebeperkingen om de<br />

klimaatsverandering het hoofd te bieden.<br />

De “hoge” variant, die de periode tot 2011 bestrijkt, stemt overeen met het<br />

resterende nog op te stellen potentieel tegen 2020, zoals geciteerd door de<br />

Commissie AMPERE vanuit de veronderstelling van een voluntaristisch beleid,<br />

dat het moet mogelijk maken dit niveau tegen 2011 te bereiken.<br />

De variant “gewestelijke beleidsplannen” cumuleert de verschillende<br />

doelstellingen, die de Gewesten hebben voorgesteld met betrekking tot de<br />

productie van elektrische energie door kwalitatieve<br />

warmtekrachtkoppelingsinstallaties 34 .<br />

3.3 HYPOTHESES VAN HET ONTWIKKELINGSPLAN<br />

3.3.1 CENTRALE PRODUCTIE<br />

De hypotheses inzake centrale productie worden gedefinieerd in<br />

overeenstemming met deze die in het Indicatief Programma van de<br />

Productiemiddelen zijn opgenomen.<br />

Ze zijn gebaseerd op het productiepark zoals Electrabel dat in 2001 in haar<br />

jaarverslag heeft omschreven en op de inlichtingen van CPTE.<br />

Ze houden ook rekening met de buitengebruikstellingen die in januari 2000<br />

officieel door de producenten werden aangekondigd. Deze deklasseringen<br />

hebben betrekking op alle klassieke steenkoolgestookte eenheden en andere<br />

fossiele eenheden van 125 MW die in het bestaande productiepark voorkomen,<br />

met uitzondering van Rodenhuize 3. Volgende eenheden zouden buiten gebruik<br />

worden gesteld:<br />

• periode 2005-2006: Amercoeur 1, Amercoeur 2 en Awirs 4;<br />

• periode 2006-2007: Mol 11, Mol 12, Monceau, Ruien 3 en Ruien 4.<br />

De twee nieuwe eenheden die op de terreinen van Arcelor in Seraing waren<br />

gepland, met name twee gasturbines van telkens 44 MW die op het 70 kV-net<br />

zouden worden aangesloten, zijn voorlopig afgevoerd. Daartegenover staat dat<br />

de twee gasturbines en de stoomturbine van Le Val in Seraing met een<br />

vermogen van 450 MW in 220 kV zullen ingezet blijven. Dit vermogen zou zijn<br />

herleid tot 220 MW, indien met de twee nieuwe eenheden op de site van Arcelor<br />

werd rekening gehouden.<br />

Bovendien gaat het productieplan ervan uit dat de volgende eenheden in bedrijf<br />

zijn:<br />

• alle gasturbines met gecombineerde cyclus (STEG) die in 2000 in bedrijf<br />

waren;<br />

• alle klassieke gasgestookte eenheden van 300 MW, d.w.z. Kallo 1 en Kallo 2,<br />

Ruien 6, Rodenhuize 4;<br />

• alle klassieke steenkoolgestookte eenheden van 300 MW, d.w.z. Langerlo 1,<br />

Langerlo 2 en Ruien 5;<br />

• Rodenhuize 3, een klassieke steenkoolgestookte eenheid van 125 MW.<br />

34 De cijfers zijn ook opgenomen in deel 3.3.2<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

57


58<br />

Ook de nieuwe eenheden die in 2002 in bedrijf zijn genomen of die voor 2004 of<br />

2005 zijn gepland, zijn in de hypotheses van het productieplan opgenomen. De<br />

onderstaande tabel 3.1 geeft een overzicht van de belangrijkste kenmerken van<br />

deze nieuwe eenheden.<br />

Tabel 3.1: Kenmerken van de productie-eenheden die in 2002 in bedrijf zijn genomen of die voor 2004 of<br />

2005 gepland zijn<br />

In termen van off-shore productie van windenergie zijn de hypotheses<br />

gebaseerd op officiële aankondigingen van potentiële off-shore<br />

windenergieprojecten in de Noordzee en op de hypotheses inzake hernieuwbare<br />

energiebronnen, die door de Gewesten zijn gedefinieerd en in scenario K7 van<br />

het Indicatief Programma van de Productiemiddelen zijn opgenomen. De<br />

hypotheses in termen van opgesteld vermogen worden in de onderstaande tabel<br />

3.2 samengevat 35 .<br />

Tabel 3.2: Hypothese inzake het opgestelde vermogen van off-shore windturbineparken<br />

3.3.2 DECENTRALE PRODUCTIE<br />

De hypotheses inzake decentrale productie worden gedefinieerd in<br />

overeenstemming met deze die door de Gewesten werden vooropgesteld. Ze<br />

35 Wat het productieplan betreft, wordt verondersteld dat 60% van het opgestelde vermogen op de “piek” aanwezig is.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


zijn opgenomen in scenario “K7” van het Indicatief Programma van de<br />

Productiemiddelen.<br />

Hypotheses op het vlak van hernieuwbare energiebronnen<br />

De voorspelde evolutie van de hernieuwbare energiebronnen 36 is gebaseerd op<br />

de “hoge” variant van het Indicatief Programma van de Productiemiddelen.<br />

Deze prognoses worden in de onderstaande tabel 3.3 samengevat.<br />

Tabel 3.3: Evolutie van het opgestelde vermogen aan hernieuwbare energiebronnen (windenergie en<br />

biomassa) in vergelijking met 2001<br />

De verdeling tussen de windenergie en de valorisatie van de biomassa werd in<br />

het Vlaamse Gewest bepaald pro rata van de prognoses van hun respectieve<br />

evolutie tegen het jaar 2004. In het Waalse Gewest werd de verdeling gemaakt<br />

op basis van de aanvragen van studies voor de aansluiting van windturbines.<br />

Tabel 3.4 hieronder geeft de evolutiehypotheses weer voor de windenergie 37 per<br />

gewest. Het saldo van de opgestelde hernieuwbare energiebronnen, namelijk<br />

het verschil tussen het park van de hernieuwbare energiebronnen en het<br />

windmolenpark, komt overeen met de valorisatie van de biomassa.<br />

36 Uitgaande van de nationale prognoses vervat in het Indicatief Programma van de Productiemiddelen werden er<br />

gewestelijke prognoses opgesteld op basis van indicatoren, die door de volgende documenten werden aangereikt:<br />

• le projet de Plan pour la Maîtrise durable de l’énergie à l’horizon <strong>2010</strong> en Wallonie (Ministère de la Région wallonne,<br />

mars 2002);<br />

• het Advies over groene stroom (Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen – juli 2000).<br />

37 Qua productieplan, op de piek beschouwt men op basis van de beschikbare gegevens over de wind een<br />

aanwezigheidspotentieel van:<br />

• 60% voor de off-shore windturbines<br />

• 37.5% voor de on-shore windturbines in het Vlaamse gewest<br />

• 34.5% voor de on-shore windturbines in het Waalse gewest<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

59


60<br />

Tabel 3.4: Evolutie van het opgestelde vermogen van het windmolenpark<br />

Hypotheses op het vlak van warmtekrachtkoppeling<br />

De voorspelde evolutie van de investeringen in kwalitatieve<br />

warmtekrachtkoppelingsinstallaties in België steunt op de variant “gewestelijke<br />

beleidsplannen” van het Indicatief Programma van de Productiemiddelen.<br />

Op gewestelijk niveau zijn indicatieve waarden beschikbaar. De hypotheses<br />

inzake warmtekrachtkoppeling zijn op die gegevens gebaseerd. Tabel 3.5 bevat<br />

een overzicht van de voorspelde evolutie van de warmtekrachtkoppeling.<br />

Tabel 3.5: Evolutie van het opgestelde vermogen van warmtekrachtkoppelingsinstallaties<br />

Hypotheses met betrekking tot de inplanting van decentrale productie-<br />

eenheden<br />

De decentrale productie wordt als volgt ingeplant:<br />

• eenheden waarvoor aansluitingsaanvragen zijn ingediend, worden in het<br />

loadflow-model toegewezen aan de netknooppunten waarop ze zullen worden<br />

aangesloten;<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


• het saldo van het vermogen, waarvan de inplanting nog niet is gedefinieerd,<br />

wordt gelijkmatig gespreid over het 70-26 kV-net in Vlaanderen en in<br />

Wallonië, om geen enkel knooppunt te bevoordelen of te benadelen.<br />

3.4 VOORUITZICHTEN MET BETREKKING TOT DE IMPORT<br />

De vrijmaking van de markten leidt ertoe dat tussen verschillende landen<br />

interconnectielijnen voor capaciteit ter beschikking worden gesteld voor de<br />

internationale handel in elektriciteit. De netto import van elektriciteit kende<br />

onlangs een sterke groei. De geïmporteerde elektriciteit is grotendeels uit<br />

Frankrijk afkomstig.<br />

In deze context onderzoekt het Ontwikkelingsplan ook de ontwikkelingen die<br />

nodig zijn om de mogelijkheden van België op het vlak van de import te<br />

vergroten.<br />

De maximum importniveaus die worden beschouwd, zijn de volgende:<br />

• tegen 2006: 3700 MW;<br />

• tegen 2009: 4700 MW.<br />

Het is duidelijk dat deze hoge importniveaus sterk het importpotentieel van<br />

Nederland 38 beperken.<br />

3.5 DEFINITIE VAN PRODUCTIESCENARIO’S<br />

Op basis van de hypotheses die in deel 3.3 werden beschreven, werden er twee<br />

basisscenario’s voor het productieplan ontwikkeld, in samenhang met de eerder<br />

beschreven verbruiksscenario’s, met name de “Kyoto-variant” en de “macro-<br />

economische variant” 39 . Voor ieder van deze scenario’s werden de twee<br />

termijnen van het plan beschouwd: de periode tegen 2006 en de periode tegen<br />

2009. Uit een nadere gegevensanalyse blijkt dat beide scenario’s nauwelijks van<br />

elkaar verschillen, zowel tegen 2006 als tegen 2009.<br />

De basisscenario’s die voortvloeien uit de confrontatie van een gemiddeld<br />

basisproductiepark 40 in België op de piek en het Belgische verbruik op de piek<br />

worden geïllustreerd in deel 3.5. In de delen 3.5.2 tot 3.5.5 worden de<br />

varianten beschreven van het productiepark die op deze basisscenario’s werden<br />

gebouwd.<br />

Sommige van deze varianten kunnen met de tijdsperiodes van het plan in<br />

verband worden gebracht:<br />

• de varianten die samenhangen met de openstelling van de markt, houden<br />

bijvoorbeeld rekening met de realisatietermijnen van de nodige investeringen;<br />

• de impact van het uitstel van de buitengebruikstelling van bestaande<br />

eenheden die gepland is tegen 2005-2006.<br />

38 De onderlinge afhankelijkheid van de Belgische en Nederlandse import wordt meer in detail beschreven in<br />

hoofdstuk 4.<br />

39 Naamgeving door het <strong>Federaal</strong> Planbureau<br />

40 Onder gemiddeld productiepark verstaan we het productiepark waarbij in economische orde de productiegroepen<br />

opgesteld zijn, die in een normale situatie ingezet worden, met uitzondering van piekeenheden (zoals tubojets,<br />

gasturbines met open cyclus, ...)<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

61


62<br />

Andere zijn dan weer volledig onafhankelijk: de zoektocht naar gunstige<br />

plaatsen voor de installatie van nieuwe eenheden wordt in hoge mate bepaald<br />

door het bestaande transportnet en heeft dus weinig te maken met de<br />

tijdsperiodes van het plan. Hetzelfde geldt voor de projecten voor de nieuwe<br />

eenheden of voor het uitstellen van de buitengebruikstelling van bestaande<br />

eenheden, die worden bepaald door wijzigingen in het productiepark, waarvan<br />

de tijdsperiode onzeker blijft.<br />

3.5.1 BASISSCENARIO’S<br />

“Kyoto-variant” – Tegen 2006 en 2009<br />

Om het verbruik en de verliezen op de piek te dekken, is een minimum import<br />

van 436 MW nodig tegen het jaar 2006. Het opgestelde vermogen van het<br />

productiepark 41 zou – exclusief piekeenheden en met inachtneming van de<br />

aangekondigde buitengebruikstellingen – moeten volstaan tegen het jaar 2009.<br />

Deze raming is gebaseerd op de hypothese van een totale benutting, op de<br />

piek, van het opgestelde vermogen van nieuwe eenheden, van welke aard ook:<br />

klassiek, off-shore windturbines en decentraal (warmtekrachtkoppeling en<br />

hernieuwbare energiebronnen).<br />

De figuren 3.6 en 3.7 illustreren de scenario’s voor het productieplan die<br />

respectievelijk werden weerhouden tegen het jaar 2006 en 2009 voor de<br />

“Kyoto-variant”.<br />

Figuur 3.6: Productieplan op de piek tot en met 2005, in MW – “Kyoto-variant”<br />

41 De beschikbare vooruitzichten m.b.t. het productiepark zijn optimistisch: het ingezet vermogen houdt rekening met<br />

de primaire reserve maar niet met de behoeften aan secundaire reserve.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Figuur 3.7: Productieplan op de piek tot en met 2008, in MW – “Kyoto-variant”<br />

“Macro-economische variant” – Tegen 2006 en 2009<br />

Om het verbruik en de verliezen op de piek te dekken, zal er minstens 900 MW<br />

moeten worden geïmporteerd om het deficit van het opgestelde vermogen van<br />

het Belgische productiepark te dekken, exclusief piekeenheden en met<br />

inachtneming van de aangekondigde buitengebruikstellingen. Dit geldt zowel<br />

voor de tijdsperiode tot 2006 als voor de tijdsperiode tot 2009.<br />

De benuttingsgraad is gebaseerd op dezelfde hypothese als dewelke in het<br />

kader van het “Kyoto-scenario” wordt gehanteerd.<br />

De figuren 3.8 en 3.9 illustreren de scenario’s voor het basisproductieplan tot en<br />

met 2006 en 2009, uitgaande van de “macro-economische variant”.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

63


64<br />

Figuur 3.8: Productieplan op de piek tot het jaar 2006, in MW – “Macro-economische variant”<br />

Figuur 3.9: Productieplan op de piek tegen het jaar 2009, in MW – “Macro-economische variant”<br />

3.5.2 SCENARIO’S “VERHOGING VAN DE IMPORT”<br />

In de context van de vrijstelling van de elektriciteitsmarkten worden eveneens<br />

scenario’s voor “verhoging van de import” bestudeerd die rekening houden met<br />

hogere importniveaus dan degene die resulteren van het verschil “Belgisch<br />

productiepark – Belgisch verbruik”. Deze variant toont de ontwikkelingen van<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


het net aan die nodig zijn om de Belgische elektriciteitsmarkt open te stellen en<br />

die minder afhankelijk te maken van het Belgische productiepark.<br />

Deze scenario’s houden rekening met realistische maximum importniveaus die<br />

mogelijk zijn gelet op de investeringen die tegen de beschouwde tijdsperiodes<br />

zouden kunnen gerealiseerd worden:<br />

• 3700 MW tegen het jaar 2006;<br />

• 4700 MW tegen het jaar 2009.<br />

De opbouw van deze scenario’s is gebaseerd op het stilleggen van de minst<br />

economische machines van het Belgische productiepark en hun compensatie<br />

door injecties op een knooppunt van een buurland. In die optiek is het<br />

importniveau de doorslaggevende parameter. Er hoeft tussen de varianten<br />

(“Kyoto” of “macro-economisch”) dan ook geen onderscheid te worden<br />

gemaakt.<br />

Doordat het Belgische importpotentieel in sterke mate afhankelijk is van het<br />

importniveau van Nederland, werd er een gevoeligheidsstudie uitgevoerd om de<br />

impact van de transit Frankrijk-Nederland te evalueren op de<br />

importmogelijkheden in België.<br />

3.5.3 SCENARIO’S “ZONDER BUITENGEBRUIKSTELLINGEN” EN<br />

“STILLEGGING VAN DE NIET-ECONOMISCHE PRODUCTIE-EENHEDEN –<br />

2009”<br />

Gezien de snelle wijzigingen van de economische omgeving en de<br />

veranderingen in de organisatie van de elektriciteitsmarkt in België zouden de<br />

buitengebruikstellingen van productie-eenheden 42 die hiervoor werden<br />

beschreven, kunnen worden uitgesteld. Dat is de reden waarom het volledig<br />

uitstellen van de aangekondigde buitengebruikstellingen ook als variant wordt<br />

overwogen voor het basisscenario tegen 2006.<br />

Bovendien zouden het kunnen gebeuren dat tegen 2009 afhankelijk van de<br />

versterking van de capaciteit van de interconnectielijnen tussen Frankrijk en<br />

België en/of de ontwikkeling van de decentrale productie, de producenten<br />

eenheden buiten gebruik zouden moeten stellen om een economische reden: de<br />

impact van de stillegging van de productie-eenheden van Kallo, Langerlo,<br />

Rodenhuize en Ruien werd geëvalueerd als een variant voor het basisscenario<br />

tegen 2009.<br />

3.5.4 SCENARIO’S “GUNSTIGE LOKALISATIES VOOR DE EENHEDEN”<br />

In tegenstelling tot de scenario’s “openstelling van de markt”, werden als<br />

variant voor het basisgeval daarentegen scenario’s bestudeerd waarin naar<br />

gunstige locaties wordt gezocht voor de productie-eenheden in België, die de<br />

versterking van het net zoveel mogelijk beperken.<br />

42 De lijst met de buitengebruikstellingen die in januari 2000 officieel door de producenten werden meegedeeld, vindt u<br />

in deel 3.3.1.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

65


66<br />

3.5.5 SCENARIO’S “PROJECTEN VOOR NIEUWE PRODUCTIE-EENHEDEN”<br />

De ontwikkelingen van het net die nodig zijn of die vermeden worden bij de<br />

uitvoering van gekende projecten van nieuwe grote productie-eenheden vormen<br />

een laatste variant.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


4 De Belgische<br />

transacties in de<br />

internationale<br />

context<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

67


68<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


4.1 TRANSACTIECAPACITEIT TUSSEN VERSCHILLENDE LANDEN<br />

4.1.1 BELGIË IN HET MIDDEN VAN EUROPA<br />

Het Belgisch elektrisch systeem maakt deel uit van een geïnterconnecteerd<br />

systeem dat zich uitstrekt van Portugal tot Polen. De beschikbare<br />

transmissiecapaciteit op de grenzen wordt mede bepaald door de topologie van<br />

het Europese net (dit wil zeggen de werking van elementen 43 die in dienst zijn<br />

en de wijze waarop ze met elkaar verbonden zijn) en de uitwisselingen tussen<br />

derde zones. Belangrijke elementen daarbij zijn de buitendienststellingen van<br />

elementen in het 380/220 kV-net, met inbegrip van transmissielijnen en<br />

belangrijke productie-eenheden zowel in eigen land als in de ons omliggende<br />

landen. Zo zal bijvoorbeeld de capaciteit op de Zuidgrens sterk beïnvloed<br />

worden door wat er op de grenzen tussen Nederland, Frankrijk, Duitsland,<br />

Zwitserland en Groot-Brittannië gebeurt.<br />

Voor België kunnen deze externe omstandigheden een zeer belangrijke invloed<br />

hebben. België ligt immers tussen landen die doorgaans veel elektrische stroom<br />

invoeren (Nederland en Duitsland) of uitvoeren (Frankrijk).<br />

De geografische positie van België in het hart van het Europese transportnet ligt<br />

aan de basis van belangrijke niet-genomineerde stromen die voor <strong>Elia</strong> een<br />

belangrijk element van onzekerheid vormen in de berekening van de<br />

uitwisselingscapaciteit met onze buurlanden. Uit ervaring weten wij dat deze<br />

niet-genomineerde 44 stromen bijzonder groot zijn in de zomer en op feestdagen<br />

die enkel in een gedeelte van Europa worden gevierd.<br />

Op figuur 4.1 staan de fluxen weergegeven die voortvloeien uit een transactie<br />

van 100 MW tussen Duitsland en Italië. Hierbij stellen we vast dat 22 MW – of<br />

22% van het vermogen dat van Duitsland naar Italië wordt vervoerd –<br />

doorheen België loopt. Bij een belangrijke storing in het Europese net (b.v.<br />

wanneer er onverwacht een productie-eenheid in Nederland, Duitsland of<br />

Frankrijk zou uitvallen), veranderen deze transitfluxen onmiddellijk en<br />

ingrijpend de fluxen op het Belgische net.<br />

43 netelementen of grootschalige productie-eenheden<br />

44 fluxen die over het net lopen zonder aan de netbeheerder meegedeeld te zijn (“nomineerd”)<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

69


70<br />

Figuur 4.1: Flux voortvloeiend uit een commerciële transactie van 100 MW tussen Duitsland en Italië<br />

4.1.2 DEFINITIES<br />

De definities en berekeningmethodes die <strong>Elia</strong> toepast, zijn deze zoals bepaald<br />

door ETSO, de vereniging van Europese netbeheerders 45 .<br />

De definities komen vereenvoudigd neer op:<br />

Total Transfer Capacity (TTC)<br />

De maximale capaciteit die voor uitwisseling van elektriciteit beschikbaar is<br />

tussen netten in aan elkaar grenzende geografische zones zonder dat de<br />

veiligheid van het net in het gedrang komt, en onder voorbehoud van feiten of<br />

nieuwe informatie die aan de netbeheerder wordt meegedeeld door de<br />

marktpartijen of door andere netbeheerders.<br />

45 Op de website van ETSO (www.etso-net.org) vindt U een document waarin een volledige omschrijving wordt gegeven<br />

van de vermelde definities.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Transmission Reliability Margin (TRM)<br />

De minimale reserve waarover de netbeheerder op de transmissielijnen moet<br />

beschikken om in geval van nood andere landen waarmee zijn net direct of<br />

indirect verbonden is, te kunnen helpen.<br />

Net Transfer Capacity (NTC)<br />

De capaciteit die beschikbaar is voor commerciële transacties.<br />

4.1.3 METHODIEK OM DE CAPACITEITEN TE BEPALEN<br />

Om aan de markt een bepaalde NTC ter beschikking te stellen, past de<br />

netbeheerder volgend principe toe:<br />

NTC = TTC – TRM<br />

TRM<br />

<strong>Elia</strong> reserveert gewoonlijk 250 MW op elke grens voor onderlinge internationale<br />

hulp in het kader van de exploitatieregels van UCTE (Union pour la Coordination<br />

du Transport d’Electricité). In geval dat er één of meerdere productie-eenheden<br />

in één of meerdere landen onverwacht uitvallen, wordt dit gebrek aan productie<br />

dat hieruit voortvloeit, onmiddellijk gecompenseerd door een verhoging van de<br />

productie in de centrales van alle andere geïnterconnecteerde landen. De TRM-<br />

reserve laat toe om een deel van deze energie door het Belgisch net, en de<br />

andere Europese netten, te transporteren.<br />

TTC<br />

De TTC is niet gelijk aan de som van de capaciteiten van de individuele<br />

grenslijnen per grens. De elektriciteitsstromen verdelen zich immers op een<br />

onevenwichtige wijze over de individuele onderdelen van het transmissienet.<br />

Bovendien wordt rekening gehouden met het zogenaamde N-1 criterium: het<br />

net moet nog steeds uitbaatbaar blijven wanneer er zich een onvoorziene<br />

uitschakeling voordoet.<br />

Om de TTC tussen twee netten te berekenen bepaalt iedere netbeheerder een of<br />

meerdere basisscenario's. Elk scenario komt overeen met een toestand van het<br />

elektrisch systeem zoals deze zich in de voorgaande jaren, maanden of dagen<br />

heeft voorgedaan. Elke toestand geeft op de belangrijkste elektrische<br />

verbindingen elektriciteitsstromen in functie van waar elektriciteit geproduceerd<br />

en verbruikt wordt, zowel in België als in onze buurlanden. De netbeheerder<br />

houdt voor deze landen rekening met dit deel van het elektrisch systeem dat<br />

vermoedelijk een invloed uitoefent op de verdeling van de elektrische stromen<br />

in zijn eigen net. Vertrekkend van deze scenario's worden simulaties van<br />

vermogensuitwisselingen tussen naburige zones uitgevoerd, die erop gericht<br />

zijn de elektriciteitsstromen binnen het net te evalueren, om zodoende de<br />

waarde van de “Total Transfer Capacity” of TTC te bepalen.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

71


72<br />

Invloed van niet-genomineerde fluxen<br />

Aangezien de netten uit continentaal Europa zeer sterk met elkaar verbonden<br />

zijn (we noemen dit "vermaasde netten") tracht de netbeheerder rekening te<br />

houden met de elektrische stromen die vermoedelijk over zijn net zullen vloeien<br />

zonder dat hij hiervan noodzakelijkerwijs vooraf op de hoogte is gebracht. Deze<br />

elektriciteitsstromen worden gewoonlijk niet-genomineerde stromen,<br />

parallelstromen of kringstromen genoemd. Zij vloeien fysisch over het net maar<br />

zijn niet aangemeld ("genomineerd") bij de netbeheerder. Zij zijn het resultaat<br />

van transportcontracten die worden gesloten tussen marktpartijen en andere<br />

netbeheerders zonder rekening te houden met de fysische realiteit.<br />

Figuur 4.2: Voorbeeld van een transit van 100 MW van Frankrijk naar Duitsland over het UCTE-net op een<br />

gegeven moment – weergave van de fysische en contractuele fluxen<br />

Figuur 4.2 toont een commerciële transactie tussen Frankrijk en Duitsland en de<br />

door deze transactie in het volledige Europese net teweeggebrachte fluxen.<br />

Voor de beschouwde nettoestand merkt men dat 22% van het vermogen via<br />

België gaat. Dit percentage varieert op ieder moment in functie van de energie,<br />

die in ieder knooppunt van het net wordt geproduceerd en verbruikt, en van de<br />

configuratie van het UCTE-net.<br />

Het is ook interessant vast te stellen dat dezelfde fluxen zouden worden<br />

voortgebracht door twee gelijktijdige commerciële transacties: de verkoop van<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


100 MW door Frankrijk aan Zwitserland en de verkoop van 100 MW door<br />

Zwitserland aan Duitsland.<br />

In de studies voor de netontwikkeling, gaat men ervan uit dat alle gegevens<br />

over de productie en het verbruik bekend zijn. Zij worden zowel voor België als<br />

voor de buurlanden vastgelegd. Toch gaat het hier om een ideale situatie, die<br />

men in de reële exploitatie niet aantreft. De huidige marktregels laten iedere<br />

economische marktspeler immers toe om vrij een “contractuele weg” te kiezen,<br />

die het afnamepunt met het leveringspunt van de elektriciteit verbindt. Dit<br />

verschil tussen de “contractuele weg” en de “fysische weg” geeft aanleiding tot<br />

“niet-geïdentificeerde fluxen”.<br />

Overigens kunnen ook de transacties binnen een land een invloed hebben op de<br />

fluxen in een ander land: zo stellen we regelmatig vast dat de fluxen, die<br />

doorheen België gaan, schommelen in functie van het productieplan in Duitsland<br />

of Frankrijk.<br />

De transactiecapaciteiten worden dus in hoge mate beïnvloed door de<br />

transacties en de productieplannen in alle landen van het Europese<br />

interconnectienet en vooral in de buurlanden.<br />

Invloed van de faseverschuivers<br />

Faseverschuivers maken het mogelijk de energietransporten op<br />

hoogspanningslijnen continu tussen bepaalde waarden te regelen. Bij een juiste<br />

inplanting van meerdere faseverschuivers, b.v. op de verbindingslijnen tussen<br />

België en Nederland wordt het mogelijk de niet-geïdentificeerde fluxen in<br />

belangrijke mate te beperken. Hierdoor kunnen de marges tussen de fysisch<br />

beschikbare transmissiecapaciteiten en deze, die aan de markt onder<br />

bedrijfszekere omstandigheden kunnen toegekend worden, beperkt worden.<br />

Dit voorstel wordt in het hoofdstuk 7 verder ontwikkeld.<br />

4.1.4 METHODE VOOR DE SIMULATIE VAN TRANSACTIES<br />

De studies in verband met de netontwikkeling zijn gebaseerd op de simulatie<br />

van de fluxen doorheen het net. Daarvoor moeten ze zich baseren op de<br />

gegevens van alle transacties tussen de landen die deel uitmaken van het<br />

UCTE 46 -net. De beheerders van de nationale netten beschikken niet over al deze<br />

gegevens. Daarom wordt het referentie UCTE-net wel beschouwd als een<br />

realistische startsituatie. Hierin vindt men de import- of exportsaldo’s per land,<br />

die overeenkomen met een werkingspunt 47 tijdens de winter.<br />

Teneinde beter de onzekerheid te beheren van de gegevens over de<br />

internationale transacties en van de evolutie van de elektriciteitsnetten in de<br />

buurlanden, worden er studies voor de netontwikkeling uitgevoerd met behulp<br />

van scenario’s die heel uiteenlopende toestanden simuleren. De simulaties<br />

leveren, voor iedere bestudeerde toestand, de elektriciteitsfluxen op de<br />

belangrijkste elektrische verbindingen op in functie van de respectieve<br />

lokalisatie van de productie en het verbruik van elektriciteit, en dit zowel in<br />

België als in de buurlanden.<br />

46 Union of the Coordination of Transmission of Electricity<br />

47 Het concept van het werkingspunt wordt in hoofdstuk 5 gedetailleerd beschreven (deel 5.1.2)<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

73


74<br />

Bij de simulatie van een transactie tussen twee landen wordt de productie in het<br />

importerende land verlaagd door een aantal productie-eenheden stil te leggen<br />

en de productie in het exporterende land verhoogd. Het exporterende net wordt<br />

vaak voorgesteld door één enkel knooppunt, dat dan met de term<br />

“compensatieknooppunt” wordt aangeduid.<br />

Naargelang van de knooppunten die hierbij worden gekozen, verdelen de fluxen<br />

zich op verschillende manieren. Zo stellen we bij een exporttransactie van<br />

Frankrijk naar België het volgende vast:<br />

• een stijging van de productie in het oosten van Frankrijk (Vigy) zet de 380 kV-<br />

verbinding tussen Lonny en Achène meer onder druk dan de verbinding tussen<br />

Avelgem en Avelin;<br />

• een stijging van de productie in het westen van Frankrijk heeft het<br />

tegenovergestelde effect.<br />

Een voorbeeld: wanneer er vanuit Frankrijk 100 MW naar België moet worden<br />

geïmporteerd, variëren de fluxen over de zuidgrens, van 75 tot 62% (en 25 tot<br />

38% voor de noordgrens) naargelang van het feit dat de productie in het<br />

westen of in het oosten van Frankrijk gecompenseerd wordt.<br />

4.1.5 BEREKENDE TRANSACTIECAPACITEITEN<br />

De door de studies voor netdimensionering bepaalde transactiecapaciteiten zijn<br />

maximumwaarden. Zij worden immers berekend voor een werkingspunt tijdens<br />

de winter, d.w.z. op een moment dat het volledige net in dienst is en met<br />

producties en verbruiken die duidelijk bepaald zijn in de landen van de UCTE.<br />

Bij een normale exploitatie worden deze voorwaarden bijna nooit vervuld:<br />

• er zijn wijzigingen in de netconfiguratie veroorzaakt door de<br />

buitendienststelling van elementen door incidenten of werkzaamheden;<br />

• het werkelijke productiepark verschilt van het referentieproductiepark;<br />

• de verbruikswaarden wijken af van de weerhouden prognoses;<br />

• de netbeheerder voorziet een marge om niet-geïdentificeerde fluxen te<br />

kunnen opvangen.<br />

4.1.6 VALORISATIE VAN HET BLINDVERMOGEN<br />

De contracten die tussen de verschillende marktspelers werden afgesloten,<br />

hebben alleen betrekking op het actieve vermogen. Het transport kan echter<br />

niet gebeuren zonder een degelijke spanningshuishouding, meer bepaald door<br />

het beheer van het blindvermogen. Het is dan ook absoluut nodig om<br />

mechanismen te voorzien voor de valorisatie van de blindenergie.<br />

4.2 TRANSACTIECAPACITEIT TUSSEN BELGIË EN DE BUURLANDEN<br />

Het Belgische net is gelegen tussen landen die gewoonlijk veel elektrische<br />

energie importeren (Nederland, Duitsland) of exporteren (Frankrijk). Bovendien<br />

zijn het Belgische en het Nederlandse erg afhankelijk van elkaar: op de<br />

noordgrens van België doet zich eerder zelden een congestie voor, terwijl dat bij<br />

de zuidgrens wel vaak het geval is. Bovendien heeft de bewuste keuze van<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Nederland, om een groot deel van haar elektriciteitsverbruik door import te<br />

dekken, rechtstreekse gevolgen voor het Belgische net.<br />

Aan de zuidgrens van België beschikt Frankrijk tegenwoordig over belangrijke<br />

overschotten in de elektriciteitsproductie, die zo goed mogelijk op de Europese<br />

markt worden gevaloriseerd. Deze situatie, in combinatie met de wil van<br />

Nederland om zoveel mogelijk elektriciteit te importeren, veroorzaakt een<br />

belangrijke transit tussen Frankrijk en Nederland. Deze transit gaat uiteraard<br />

deels via België.<br />

Onder meer in samenwerking met TenneT en RTE werden studies uitgevoerd<br />

om de limieten van het interconnectienet te bepalen als nog meer elektriciteit<br />

door België en Nederland geïmporteerd wordt.<br />

In de volgende delen vindt u de belangrijkste conclusies van verscheidene<br />

studies:<br />

• studies over de elementen die de transacties op de netten in de Benelux-<br />

landen beperken. Deze studies werden gezamenlijk met TenneT uitgevoerd<br />

voor de situatie in <strong>2003</strong>, dus zonder versterking van de interconnectielijnen<br />

tussen Frankrijk en België;<br />

• een gevoeligheidsstudie over de invloed van de flux tussen het Verenigd<br />

Koninkrijk en Frankrijk op het potentieel van België om elektriciteit vanuit<br />

Frankrijk te importeren; deze gevoeligheidsstudie werd uitgevoerd in het<br />

kader van de studie voor de versterking van de interconnectielijnen tussen<br />

Frankrijk en België tegen het jaar 2006, met versterking van de<br />

interconnectielijnen aan de Frans-Belgische grens;<br />

• een studie over de invloed van de lokalisatie van het compensatieknooppunt<br />

(een knooppunt dat de herkomst van de geïmporteerde elektriciteit kenmerkt)<br />

op de verdeling van de fluxen over de interconnectielijnen. Deze studie werd<br />

uitgevoerd voor het jaar 2009.<br />

4.2.1 VRAGEN IN VERBAND MET DE IMPORT<br />

Onderlinge afhankelijkheid van de transactie op het net in de Benelux<br />

Doordat de nationale netten zo sterk met elkaar gekoppeld zijn, kunnen de<br />

respectieve importniveaus van België en Nederland uit het Zuidoosten van<br />

Europa niet afzonderlijk van elkaar worden beschouwd. Vanuit het oogpunt van<br />

de import moet het net van de Benelux-landen dan ook als één geheel worden<br />

beschouwd.<br />

Als de interconnectielijnen aan de Frans-Belgische grens niet worden versterkt,<br />

bedraagt de importcapaciteit van de Benelux tegen het jaar <strong>2003</strong> 48 vanaf het<br />

Zuidoosten van Europa 49 6.000 MW rekening houdend met het criterium<br />

“n-1” 50 .<br />

48 De situatie van het Belgische net tegen het jaar <strong>2003</strong> wordt in hoofdstuk 6 beschreven.<br />

49 Men aanvaardt overbelastingen tot 10% op de lijnen, wat overeenkomt met de seizoensgebonden capaciteit die voor<br />

de winter werd bepaald.<br />

50 Het criterium “n-1” wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

75


76<br />

Invloed van de herkomst van de import<br />

De studies over de limietwaarden van het net ten opzichte van potentiële extra<br />

import van België en Nederland beschouwden verschillende lokalisaties in<br />

Frankrijk, Zwitserland, Duitsland en Polen.<br />

Hieruit vloeit voort dat het herkomstland van de elektrische energie, de<br />

importcapaciteit als volgt beïnvloedt:<br />

• in de meeste gevallen doen er zich congesties voor aan de zuidgrens van<br />

België;<br />

• als de Franse productie eerder in het westen dan in het oosten van Frankrijk is<br />

geconcentreerd, doen de problemen zich eerder voor op de verbinding<br />

Avelgem-Avelin dan op Moulaine-Aubange;<br />

• op de Belgisch-Nederlandse interconnectielijnen (de lijnen Zandvliet-Borssele,<br />

Zandvliet-Geertruidenberg, Gramme-Maasbracht en Meerhout-Maasbracht)<br />

worden zelden congesties vastgesteld.<br />

Als erg grote hoeveelheden elektriciteit van Duitsland naar de Benelux worden<br />

geïmporteerd, worden de verbindingen Maasbracht (NL) - Siersdorf (D) en<br />

Maasbracht (NL) - Rommerskirchen (D) knelpunten, ondanks het feit dat op de<br />

Duits-Nederlandse grens in Meeden en Gronau faseverschuivers werden<br />

geïnstalleerd.<br />

Op figuur 4.3 worden de verschillende interconnectielijnen, waarvan hierboven<br />

sprake is, weergegeven.<br />

Figuur 4.3: Interconnectielijnen van het Belgisch net met de buurlanden<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


4.2.2 VRAGEN IN VERBAND MET ANDERE DOORSLAGGEVENDE TRANSACTIES<br />

Invloed van transacties tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk<br />

Hoewel we uit historische gegevens kunnen afleiden dat het Verenigd Koninkrijk<br />

meestal ongeveer 2.000 MW elektriciteit vanuit Frankrijk importeert, zien we<br />

ook steeds vaker dat die fluxen in de tegenovergestelde richting gaan.<br />

Wanneer de fluxen in omgekeerde richting gaan door de internationale<br />

gelijkstroomverbinding tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk (import van<br />

1.000 MW door Frankrijk vanuit het Verenigd Koninkrijk), wordt het net in het<br />

noorden van Frankrijk en op de as Avelgem-Avelin zwaarder belast. In deze<br />

toestand wordt de importcapaciteit van België beperkt met ongeveer 500 MW<br />

op de piek en met ongeveer 900 MW buiten de piek in vergelijking met de<br />

situatie waarbij er 2.000 MW naar Groot-Brittannië wordt geëxporteerd.<br />

Invloed van de transacties tussen Frankrijk en Duitsland<br />

De transacties tussen Frankrijk en Duitsland beïnvloeden de transits in het net<br />

van de Benelux. Transacties, die in dezelfde richting worden uitgevoerd als de<br />

Belgische of de Nederlandse import, verminderen de importcapaciteit van<br />

België.<br />

4.3 HET EUROPEES INTERCONNECTIENET<br />

Ontwikkeling van het Europees interconnectienet<br />

Elke netbeheerder ziet de ontwikkeling van de internationale verbindingen in het<br />

kader van de behoeften van zijn net en van zijn markt. Het is niettemin nodig<br />

dat alle ontwikkelingen van de verschillende landen ergens gecoördineerd<br />

zouden worden. Deze taak wordt gedeeltelijk opgenomen door de Europese<br />

Commissie, die nog onlangs in een beslissing de interconnecties vastgelegd<br />

heeft die prioritair voor Europa moeten ontwikkeld worden 51 .<br />

Beheer van de congesties<br />

Een Ontwikkelingsplan heeft niet de opdracht om de marktmechanismen te<br />

bespreken, die nodig zijn om de beschikbare capaciteiten op een billijke manier<br />

te verdelen, allereerst tussen de netten van de verscheidene landen en dan<br />

tussen de marktspelers.<br />

Niettemin moet men beseffen dat versterkingen van internationale verbindingen<br />

weinig zin hebben, als ze niet door aangepaste mechanismen begeleid worden.<br />

Zo worden binnen ETSO gedetailleerde voorstellen bestudeerd en uitgewerkt,<br />

om de beschikbare transactiecapaciteiten tussen netten op een economisch<br />

doeltreffende manier uit te baten (bijvoorbeeld: de gecoördineerde veiling van<br />

beschikbare capaciteiten). Geïnteresseerden kunnen de documenten raadplegen<br />

51 Decision n° 1229/<strong>2003</strong>/EC of the European Parliament and of the Council of 26 June <strong>2003</strong> laying down a series of<br />

guidelines for trans-European energy networks and repealing Decision N°1254/96/EC.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

77


78<br />

die op website van ETSO ter beschikking gesteld worden, die al op deel 4.1.2<br />

vermeld werd.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


5 Criteria voor de<br />

ontwikkeling van het<br />

transmissienet<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

79


80<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


De eerste stap in de dimensionering van het net bestaat erin knelpunten op te<br />

sporen. Dit zijn kritieke punten, waar de technische ontwikkelingscriteria niet<br />

langer gerespecteerd worden bijvoorbeeld omwille van de evolutie van:<br />

• het elektriciteitsverbruik;<br />

• het productiepark;<br />

• de internationale transacties.<br />

Zodra deze kritieke punten opgespoord zijn, worden de netversterkingen<br />

bepaald, die noodzakelijk zijn om de vereiste capaciteit te blijven waarborgen.<br />

Hiervoor wordt – naast technische parameters – eveneens rekening gehouden<br />

met zowel economische criteria als met de impact van de netinvesteringen op<br />

het leefmilieu. Dit moet uiteindelijk leiden tot de beste oplossing voor de<br />

gemeenschap.<br />

5.1 TECHNISCHE CRITERIA VOOR DE DIMENSIONERING VAN HET<br />

TRANSMISSIENET<br />

5.1.1 BESCHRIJVING VAN HET LOAD-FLOWMODEL<br />

Om een model te ontwikkelen van een elektriciteitsnet worden verscheidene<br />

berekeningsinstrumenten gebruikt:<br />

• een loadflow-model;<br />

• een berekeningsmodel voor het kortsluitvermogen 52 in elk knooppunt van het<br />

net;<br />

• een model voor de statische en dynamische stabiliteit van het net 53 ;<br />

• een model voor de spanningsstabiliteit 54 .<br />

Het model voor het verloop van de fluxen dient om een simulatie te maken van<br />

de load-flows op een of meer specifieke werkingspunten 55 . Een werkingspunt<br />

wordt gekenmerkt door een bepaalde netconfiguratie, een bepaalde<br />

samenstelling van het productiepark, een bepaalde import- en transitsituatie en<br />

een zeker belastingsniveau voor elk totaal verbruik.<br />

Om een netmodel uit te werken moeten een aantal gegevens bekend zijn over:<br />

• de netelementen en de wijze waarop ze met elkaar geschakeld zijn;<br />

• de injectiebronnen in het net: met name de productie-eenheden en de<br />

elektriciteitsimport;<br />

• de lokale verbruiken en afnames op het net.<br />

In de delen 5.1.1 tot 5.1.3 hierna wordt dieper ingegaan op de hiertoe<br />

noodzakelijke gegevens.<br />

52 Het kortsluitvermogen is een conventionele waarde gelijk aan het product van de nominale spanning en de<br />

kortsluitstroom (de stroom ontstaan bij een rechtstreekse aarding van de drie fasen).<br />

53 Onder de statische en dynamische stabiliteit van een net wordt verstaan de mate waarin dat net in staat is om de<br />

synchrone werking van de productie-eenheden te waarborgen, zowel bij lichte als zware storingen.<br />

54 Met het model voor de spanningsstabiliteit kan worden nagegaan of de spanningsdalingen veroorzaakt door de<br />

energietransfers tussen de knooppunten van het net, zelfs bij een incident, binnen aanvaardbare normen blijven.<br />

55 Het begrip “werkingspunt” wordt gedetailleerd omschreven in het vervolg van dit hoofdstuk, in deel 5.1.2<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

81


82<br />

Netmodel<br />

Het net beheerd door <strong>Elia</strong><br />

Voor de berekening van de load-flows is een databank nodig die de<br />

karakteristieken van alle netelementen op de spanningsniveaus van 380 kV tot<br />

26 kV omvat, met inbegrip van hun schakelschema.<br />

Deze gegevens omvatten de elektrische kenmerken (weerstand, inductantie,<br />

capaciteit,…) van elk netelement, alsook hun werkingslimieten (nominaal<br />

vermogen, kortsluitvastheid,…).<br />

De buitenlandse netten<br />

Het Belgische net maakt onlosmakelijk deel uit van een groter geheel: het<br />

UCTE-net en de daarmee verbonden netten. Een analyse van de werking van<br />

het Belgische net dient dan ook rekening te houden met deze buitenlandse<br />

netten.<br />

De gegevens over deze netten worden verzameld volgens de procedures<br />

vastgelegd in onderling overleg tussen de verschillende netbeheerders en<br />

uitgewerkt binnen de UCTE. Zo geven de verschillende landen geen volledig<br />

beeld van hun netten, maar een vereenvoudigde voorstelling. Voor de delen die<br />

de interconnectiefluxen slechts in beperkte mate beïnvloeden, wordt een<br />

equivalent schema gebruikt.<br />

<strong>Elia</strong> maakt nog een verdere vereenvoudiging van dit Europese net: enkel een<br />

kring rondom België wordt volledig voorgesteld; de rest van Europa wordt sterk<br />

geschematiseerd.<br />

Voor de berekeningen gebruikt <strong>Elia</strong> altijd de meest recente configuratie van het<br />

UCTE-net.<br />

Model van het productiepark en van de import<br />

Belgisch productiepark<br />

Het model voor de load-flows in het elektriciteitsnet maakt ook gebruik van een<br />

aantal gegevens over de productie-eenheden, met name hun nominaal<br />

vermogen, hun kortsluitinductantie, hun statisme voor actieve vermogen en<br />

voor blindvermogen hun werkingsgebied en hun werkingspunt.<br />

Import van elektriciteit<br />

Wanneer de productie en het verbruik in het Belgische systeem niet in<br />

evenwicht zijn, voorziet het programma compensatie vanuit een knooppunt, dat<br />

voor een vrij neutrale verdeling van de fluxen over de Frans-Belgische en de<br />

Nederlands-Belgische grenzen zorgt 56 .<br />

56 Indien nodig worden ook varianten onderzocht.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Model van de afnames<br />

De berekening van de load-flows gebeurt op basis van een voorstelling van de<br />

afnames opgetekend in elk te onderzoeken knooppunt van het net voor het<br />

betreffende werkingspunt.<br />

Behalve indien expliciet anders voorzien, wordt de voeding van een<br />

netgebruiker altijd afgebeeld met een hoofdvoeding en slechts één hulpvoeding.<br />

5.1.2 METHODES VOOR DIMENSIONERING<br />

Bij de traditionele methodes wordt het net gewoonlijk op basis van de<br />

“belastingspiek” gedimensioneerd.<br />

Met belastingspiek wordt bedoeld:<br />

• bij de dimensionering van de 380 kV- tot en met 150 kV-netten: de nationale<br />

belastingspiek, die overeenstemt met het maximaal opgevraagd vermogen in<br />

de loop van een jaar 57 ;<br />

• bij de dimensionering van de netten met een lagere spanning dan 150 kV,<br />

namelijk deze op 70 kV t.e.m. 26 kV: de belastingspiek voor de invloedzone<br />

van het bestudeerde lokale net 58 ;<br />

• bij de dimensionering van de aansluiting van verbruikers: de lokale<br />

belastingspiek 59 .<br />

Om rekening te houden met werkingscondities, waar bepaalde netelementen<br />

en/of productie-eenheden buiten bedrijf zijn wegens onderhoud, bepaalt men<br />

een werkingspunt “buiten de piek”. Het is immers nuttig om de belastingen voor<br />

dit werkingspunt te verifiëren waarvoor in principe:<br />

• de import- en/of transitvolumes hoger 60 liggen dan bij de “nationale piek”;<br />

• de nominale capaciteiten van de netelementen verlaagd zijn ten opzichte van<br />

de omstandigheden tijdens de winter.<br />

Het werkingspunt “buiten de piek” wordt conventioneel bepaald als het<br />

dagelijkse punt op een moment van het jaar waarop het verbruik zo ver is<br />

gedaald dat het gevraagde vermogen nog 85% bedraagt van de nationale<br />

verbruikspiek.<br />

Overigens kunnen er zich voor een bepaald werkingspunt (“op de piek” of<br />

“buiten de piek”) verschillende toestanden van het net voordoen, die allemaal<br />

kunnen worden onderzocht. Zo onderzoekt men enerzijds de verschillende<br />

werkingspunten van het net in zijn toestand van “volledige beschikbaarheid”,<br />

d.w.z. wanneer alle elementen van het net en alle productie-eenheden in de<br />

bestudeerde situatie beschikbaar zijn. Anderzijds onderzoekt men ook die<br />

werkingspunten in het net in toestanden die met de term “toestand met<br />

57 In de Noord-Europese landen valt de nationale belastingspiek gewoonlijk tijdens een koude, donkere periode. Waar<br />

een intensief beroep wordt gedaan op airconditioning, zoals bijvoorbeeld in Californië, verplaatst de nationale<br />

belastingspiek zich naar de zomer, tijdens hittegolven.<br />

58 De belastingspiek van een bepaalde zone ligt gewoonlijk hoger dan de belasting van deze zone op het ogenblik van<br />

de nationale belastingspiek<br />

Het tijdstip van de belastingspiek van lokale netten is afhankelijk van de aard van de belastingen aangesloten op dit<br />

net.<br />

59 De netgebruiker is in principe als enige verantwoordelijk voor de prognose van de waarde en het tijdstip van zijn<br />

individuele belastingspiek. De netbeheerder controleert alleen of de gegeven voorspellingen plausibel zijn.<br />

60 Het potentieel aan productie tegen lage kost is in onze buurlanden immers hoger buiten de piek dan op de piek.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

83


84<br />

incidenten” wordt aangeduid en die worden gekenmerkt door het verlies van<br />

netelementen en/ of productie-eenheden.<br />

De volgende delen geven een omschrijving van de werkingspunten en<br />

toestanden van het net die voor de simulaties worden weerhouden.<br />

Beschrijving van de geanalyseerde werkingspunten<br />

Het net wordt bestudeerd “op de piek” en “buiten de piek”.<br />

Bij het onderzoek van het werkingspunt “buiten de piek” wordt rekening<br />

gehouden met drie verschillende werkingspunten:<br />

• het basiswerkingspunt “buiten de piek”;<br />

• twee andere werkingspunten “buiten de piek” die toelaten de impact te<br />

onderzoeken van de onbeschikbaarheid wegen onderhoud van volgende<br />

elementen:<br />

- de grootste eenheid van de zone en<br />

- ieder element (lijnen of transformator) van het 380 kV-net dat deel uitmaakt<br />

van het interconnectienet.<br />

Voor elk werkingspunt (“op de piek” en “buiten de piek”), worden er<br />

verschillende varianten voor de transit over het net onderzocht.<br />

In alle gevallen wordt het evenwicht tussen de productie en het verbruik op het<br />

compensatieknooppunt hersteld.<br />

Werkingspunt “op de piek”<br />

Op de piek wordt verondersteld dat alle infrastructuren van het net en van het<br />

productiepark beschikbaar zijn 61 .<br />

Het productieplan 62 wordt door de producenten opgesteld. Indien dit niet<br />

beschikbaar is, maakt de netbeheerder zelf een economische stapeling op basis<br />

van de beschikbare gegevens en de gekozen hypotheses. Zo worden alleen<br />

eenheden ingezet die in normale omstandigheden werken, zonder de<br />

piekeenheden, zoals turbojets, gasturbines in open cyclus,...<br />

Basiswerkingspunt “buiten de piek”<br />

“Buiten de piek” wordt verondersteld dat alle infrastructuren van het net en van<br />

het productiepark beschikbaar zijn, net zoals “op de piek”.<br />

Het beschouwde productieplan is hetzelfde als het plan dat werd omschreven<br />

voor het werkingspunt op de piek. De werkingspunten van de eenheden zijn zo<br />

aangepast, dat de productie met het verbruiksniveau in evenwicht wordt<br />

gebracht.<br />

61 Bij de piek onderzoekt men geen situaties met geprogrammeerde onbeschikbaarheden.<br />

62 Het Productieplan bepaalt de keuze van de productie-eenheden in dienst<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Werkingspunt “buiten de piek”, waarbij de grootste eenheid van de<br />

zone niet beschikbaar is<br />

Op basis van het werkingspunt “buiten de piek” werkt de TNB werkingspunten<br />

uit waarbij de grootste eenheid van de zone niet beschikbaar is. Voor die<br />

werkingspunten vervangt men in principe de stilgelegde productie-eenheid door<br />

één of meer productie-eenheden die niet worden gebruikt in het productieplan<br />

voor het basiswerkingspunt “buiten de piek” 63 .<br />

Werkingspunt “buiten de piek” met onbeschikbare elementen in het<br />

380 kV-net<br />

Op basis van het werkingspunt “buiten de piek” werkt het TNB werkingspunten<br />

uit waarbij 380 kV-netelementen – lijnen of transformatoren – niet beschikbaar<br />

zijn. Indien nodig wordt het productieplan aangepast, zodat het element in<br />

kwestie buiten dienst kan worden gesteld.<br />

Transitvarianten<br />

Op basis van de werkingspunten “op de piek” en “buiten de piek” zonder<br />

onbeschikbaarheid, onderzoekt men in de mate van het mogelijke de impact<br />

van verschillende niveaus van transitfluxen via ons net – bijvoorbeeld tussen<br />

Frankrijk en Nederland.<br />

Beschrijving van de onderzochte toestanden<br />

Op een bepaald werkingspunt kunnen zich verscheidene te onderzoeken<br />

nettoestanden voordoen:<br />

• de gezonde toestand: een ideale toestand waarin alle voorziene netelementen<br />

en productie-eenheden in bedrijf zijn;<br />

• alle toestanden met “enkelvoudig incident”, gekenmerkt door het verlies van<br />

één element (netelement of productie-eenheid);<br />

• alle toestanden met “dubbel incident”, gekenmerkt door het verlies van één<br />

productie-eenheid in combinatie met ofwel een andere productie-eenheid<br />

ofwel een netelement;<br />

• alle toestanden met incident op een 380 kV-railstel.<br />

Gezonde nettoestand<br />

De gezonde toestand is een ideale toestand waarin alle netelementen en<br />

productie-eenheden beschikbaar worden geacht, behalve de elementen, die<br />

volgens de planning uitdrukkelijk als buiten dienst worden voorzien.<br />

Voor ieder bestudeerd werkingspunt wordt het net op de meest efficiënte<br />

manier uitgebaat zowel wat de onderlinge schakeling van de verscheidene<br />

netelementen 64 als de spanningsregeling 65 betreft.<br />

63 Men aanvaardt dat er verplichte productie-eenheden zijn.<br />

64 De schakeling van de netelementen behelst:<br />

• het aansluiten van de netelementen op één of ander railstel;<br />

• de werking van de railstellen in gekoppelde of ontkoppelde toestand;<br />

• de buitendienststelling van bepaalde verbindingen (openen van de verbindingen aan één of andere kant).<br />

65 De spanningsregeling betekent:<br />

• inzetten van de blindvermogenproducties:productie-eenheden, condensatorbatterijen, Static Var Compensator,...;<br />

• instellen van de stappenregelaars op de transformatoren.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

85


86<br />

De gezonde toestand geldt als basistoestand voor alle andere toestanden, die<br />

het gevolg zijn van incidenten, zoals hierna beschreven.<br />

De nettoestanden bij “enkelvoudig incident”<br />

Met “enkelvoudig incident” of “N-1 incident” wordt bedoeld het verlies van één<br />

productie-eenheid of één netelement 66 : bovengrondse lijn, ondergrondse kabel,<br />

transformator, condensatorbatterij, enz.<br />

Voor de simulatie van de enkelvoudige incidenten worden alle elementen van<br />

het Belgische net in aanmerking genomen. Ook de elementen van buitenlandse<br />

netten die door hun nabijheid in geval van incident een belangrijke invloed op<br />

het Belgische net kunnen hebben, worden in incidentsimulaties opgenomen.<br />

In de simulatie van een enkelvoudig incident is het niet toegestaan om het even<br />

welke schakeling uit te voeren om de gevolgen 67 van dat incident te beperken.<br />

De nettoestanden bij “dubbel incident”<br />

Een “dubbel incident” of “N-2 incident” wordt gekenmerkt door het verlies van<br />

twee elementen: één productie-eenheid, ofwel samen met een andere<br />

productie-eenheid ofwel met één netelement. Deze benadering is<br />

gerechtvaardigd, omdat het waarschijnlijker is dat een productie-eenheid<br />

onbeschikbaar wordt dan een netelement.<br />

Vermits het weinig waarschijnlijk is dat zich simultaan twee netincidenten<br />

voordoen, wordt voor de simulatie het volgende schema gehanteerd:<br />

• het eerste incident is het verlies van een productie-eenheid;<br />

• een enkelvoudige schakeling 68 is toegestaan om de bedrijfszekerheid te<br />

herstellen;<br />

• het tweede incident is ofwel een productie-eenheid ofwel een netelement.<br />

In het Belgische net wordt nooit het “mastincident” beschouwd: er wordt dus<br />

verondersteld dat de verscheidene draadstellen of circuits, die op dezelfde<br />

masten aangelegd zijn, niet samen kunnen uitvallen. Dit valt te rechtvaardigen<br />

door de zeer lage waarschijnlijkheid van dergelijk incident.<br />

De nettoestanden bij “incidenten met railstellen” in 380 kV<br />

Een “railstelincident” verwijst naar het verlies van een railstel in een 380 kV-<br />

post. Een railstel wordt hierbij in de strikte zin gedefinieerd, d.w.z. als een rails-<br />

gedeelte zonder vermogenschakelaar.<br />

66 Met uitzondering van railstellen die afzonderljik behandeld worden.<br />

67 In de 36 kV en 30 kV-netten wordt niettemin een uitzondering gemaakt voor automatische schakelingen tengevolge<br />

van het verlies van een netelement. Deze schakelingen worden door een automaat uitgevoerd zonder enige<br />

menselijke tussenkomst.<br />

68 Een enkelvoudige schakeling is een schakeling die alleen van de verloren productie afhankelijk is en niet van de<br />

nettopologie en die verbonden is aan het verlies van de productie:<br />

• door het openen of sluiten van één vermogenschakelaar;<br />

• door de overschakeling van één netelement van een railstel op het andere in een HS-post die met gescheiden<br />

railstellen wordt geëxploiteerd;<br />

• door het verhogen of verlagen van de productie van blindvermogen op een productie-eenheid.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Combinaties van werkingspunten en toestanden<br />

De werkingspunten “buiten de piek” met onbeschikbaarheid van 380 kV-<br />

netelementen worden uitsluitend onderzocht voor de gezonde toestand en voor<br />

de enkelvoudige incidenten.<br />

Alle andere beschouwde werkingspunten van het net worden onderzocht voor<br />

de gezonde toestand en voor alle toestanden ten gevolge van een enkelvoudig<br />

incident, een dubbel incident en een incident met railstellen.<br />

5.1.3 ONTWIKKELINGSCRITERIA<br />

De werking van een elektrisch net wordt door verschillende parameters<br />

gekenmerkt:<br />

• de waarden van de fluxen op het net, namelijk:<br />

− de fluxen, die bepaalde toelaatbare drempels niet mogen overschrijden;<br />

− de spanningsniveaus in elk knooppunt van het net, die binnen een gegeven<br />

bereik rond de nominale waarde moeten blijven;<br />

− de productie van de eenheden, die binnen het voorziene werkingsdomein<br />

moet blijven, zowel op het vlak van actief vermogen als van blindvermogen;<br />

• het kortsluitvermogen;<br />

• de stabiliteit van het net tegenover een spanningsinstorting;<br />

• de dynamische en statische stabiliteit.<br />

Voor elke nettoestand zijn grenswaarden vastgelegd voor elk van deze<br />

parameters. Een net beantwoordt aan de ontwikkelingscriteria als voor de<br />

onderzochte toestand de waarden van alle parameters in alle load-<br />

flowsimulaties onder de limietwaarden of binnen het vooropgestelde bereik<br />

blijven.<br />

De parameters van de netfluxen<br />

De parameters, die het verloop van de netfluxen bepalen, zijn de stromen in elk<br />

netelement, de waarde van de spanning in elk knooppunt en de behoeften aan<br />

blindvermogen.<br />

Transportcapaciteit en het overschrijden van die capaciteit<br />

De transportcapaciteit van een bovengrondse lijn of een ondergrondse kabel<br />

wordt gekenmerkt door de nominale stroom, deze van een transformator door<br />

zijn nominaal vermogen. De nominale stroom of het nominaal vermogen zijn<br />

vastgelegd in overeenstemming met de geldende normen, en dit voor<br />

welbepaalde omstandigheden inzake omgevingstemperatuur en andere externe<br />

factoren. Zo wordt voor bovengrondse lijnen rekening gehouden met de<br />

windsterkte en de zonnestraling en voor ondergrondse kabels met de wijze van<br />

aanleg, alsook met de thermische weerstand van de grond.<br />

Voor bepaalde incidenttoestanden worden grotere marges aanvaard tegenover<br />

de verschillende limietwaarden, om rekening te houden met het buitengewoon<br />

karakter van het incident.<br />

De toelaatbare capaciteit schommelt met de seizoenen; bij de analyse van een<br />

toestand wordt met deze schommelingen rekening gehouden. De capaciteit van<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

87


88<br />

een netelement is beperkt door zijn opwarmingslimiet. Deze limiet is zelf<br />

rechtstreeks afhankelijk van de omgevingstemperatuur. Op dit ogenblik worden<br />

alleen voor de bovengrondse lijnen seizoengebonden capaciteiten toegepast 69 .<br />

Spanningsniveau<br />

De spanning tussen twee knooppunten in het net moet binnen een toelaatbaar<br />

werkingsgebied blijven. Dit werkingsgebied is breder voor toestanden ten<br />

gevolge van een dubbel incident of een incident met railstellen dan voor de<br />

gezonde toestand en de toestanden ten gevolge van een enkelvoudig incident.<br />

Productie van blindvermogen<br />

De productie van blindvermogen van de eenheden moet binnen een<br />

aanvaardbaar werkingsgebied 70 blijven, tussen een maximum en een minimum<br />

waarde.<br />

De gekozen aanpak bestaat erin de producties van blindvermogen te laten<br />

regelen via de spanningsregelaars van de productie-eenheden en erop toe te<br />

zien dat ze binnen het toelaatbare bereik 71 blijven.<br />

Driefasig kortsluitvermogen<br />

Het driefasig kortsluitvermogen wordt beperkt door de bestaande uitrustingen in<br />

de HS-posten. Bovendien leggen de Technische Reglementen maximale<br />

ontwerpwaarden op voor de verscheidene spanningsniveaus.<br />

Met ontwikkelingsberekeningen wordt nagegaan of de berekende<br />

kortsluitstromen in geen enkel knooppunt de grenswaarden van het Technisch<br />

Reglement overschrijden. Indien de ontwerpwaarden van bepaalde uitrustingen<br />

in een HS-post overschreden worden, moeten oplossingen worden gezocht,<br />

ofwel om de waarden van de kortsluitstromen in dat knooppunt te verminderen,<br />

ofwel om de uitrustingen te vervangen die deze beperkingen veroorzaken.<br />

Spanningsstabiliteit<br />

Door de sterke vermazing van het Belgische net en de strenge spanningscriteria<br />

is het risico van een spanningsinstorting voor de onderzochte toestanden zeer<br />

laag, maar de spanningsstabiliteit wordt niettemin gecheckt.<br />

69 Voor de ondergrondse kabels wordt geen rekening gehouden met seizoengebonden capaciteiten daar de<br />

grondtemperatuur op de diepte van de kabels weinig aan seizoenschommelingen onderhevig is. De mogelijkheid<br />

wordt onderzocht om voor de transformatoren seizoengebonden capaciteiten in te voeren.<br />

70 Het werkingsgebied hangt af van verscheidene parameters: het geleverde actieve vermogen, de<br />

koelingsvoorwaarden, de spanning op de alternator. In de huidige omstandigheden wordt enkel met de eerste<br />

parameter rekening gehouden.<br />

71 In het alternatief wordt ervan uitgegaan dat de spanningsregelaar de productie van blindvermogen binnen het<br />

regelbereik houdt en dat er dus geen risico bestaat dat de maximum- of minimumdrempels ooit worden<br />

overschreden. Dit kan men voorstellen via het load-flowberekeningsmodel. Het volstaat de spanning te controleren<br />

wanneer de productie van blindvermogen de maximum- of minimumdrempel bereikt.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Dynamische stabiliteit<br />

Studies over de dynamische stabiliteit worden uitgevoerd bij:<br />

• de aansluiting van belangrijke productie-eenheden;<br />

• belangrijke structurele wijzigingen in het net.<br />

De dynamische stabiliteit van het net wordt toereikend geacht als geen enkele<br />

productie-eenheid het synchronisme verliest bij een driefasige kortsluiting op<br />

het interconnectienet, en op voorwaarde dat de fout uitgeschakeld wordt binnen<br />

de tijdspanne die in het Technisch Reglement is vastgelegd.<br />

5.1.4 STANDAARDINFRASTRUCTUUR EN -UITRUSTING<br />

Wanneer het net niet aan de criteria inzake dimensionering voldoet, wordt het<br />

versterkt met standaardinfrastructuur en -uitrusting 72 .<br />

De gegevens voor de infrastructuur en uitrusting, die in de simulaties voor de<br />

ontwikkeling van het net worden gebruikt, stemmen overeen met de kenmerken<br />

van de standaardinfrastructuur en –uitrusting die thans op het terrein worden<br />

gebruikt.<br />

5.1.5 VOORZIENE EVOLUTIES INZAKE DE LOAD-FLOWMODELLEN<br />

Vandaag is de methodologie voor de dimensionering van het net gebaseerd op<br />

deterministische criteria.<br />

Dit onderzoek kan worden vervangen door een probabilistische analyse,<br />

uitgebreid met een aantal – over het hele jaar verspreide – werkingspunten.<br />

Deze werkingspunten moeten dan rekening houden met:<br />

• verscheidene toestanden van het productiepark;<br />

• belastingsniveaus, die de evolutie over het hele jaar weerspiegelen;<br />

• nettoestanden waar meerdere netelementen buiten dienst zijn;<br />

• verscheidene internationale transitfluxen.<br />

Deze probabilistische aanpak kan een beter zicht geven op de netontwikkeling<br />

dan de huidige benadering met een beperkt aantal typische werkingspunten en<br />

toestanden. Deze methode vereist echter het verzamelen van een massa<br />

gegevens en de simulatie van een zeer groot aantal werkingspunten. Bovendien<br />

moeten betrouwbare statistische gegevens beschikbaar zijn over de probabiliteit<br />

van elk van de talrijke geanalyseerde werkingspunten, alsook de nodige tools<br />

om al die resultaten te verwerken en te analyseren.<br />

Deze methoden worden momenteel in onderzoeksprojecten uitgetest.<br />

72 Met infrastructuur bedoelt men de belangrijkste netelementen: lijnen, kabels, posten, transformatoren en<br />

condensatorbatterijen. Dit zijn de elementen die veel plaats innemen, die de grootste investeringen vereisen en die<br />

de zwaarste milieu-invloed hebben. Het begrip uitrusting omvat alle andere elementen: onderbrekingstoestellen,<br />

meettoestellen, beveiligingen,… en dan met name de controle- en de sturingsapparatuur.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

89


90<br />

5.2 ECONOMISCHE EVALUATIE EN EVALUATIE VAN DE MILIEU-<br />

IMPACT<br />

De delen 5.2.1 en 5.2.2 hierna verduidelijken welke stappen worden<br />

ondernomen om te komen tot investeringen, die een optimaal evenwicht<br />

vormen tussen de economische criteria en de eisen van het milieu enerzijds en<br />

de technische criteria anderzijds.<br />

5.2.1 ECONOMISCHE EVALUATIE<br />

De economische evaluatie tracht uit alle technisch haalbare oplossingen die<br />

oplossing te identificeren, die het beste voldoet vanuit een economisch<br />

standpunt. Gezien de meestal lange afschrijvingsduur van de geplande<br />

investeringen moet deze zoektocht rekening houden met de evolutie van de<br />

behoeften in de tijd. Het onderzoek moet dan ook een voldoende lange periode<br />

beschouwen om een keuze voor kortetermijnoplossingen te vermijden. Deze<br />

zijn meestal niet optimaal en kunnen op langere termijn zeer duur uitvallen.<br />

De volgende denkpistes worden verkend bij het zoeken naar een optimale<br />

oplossing vanuit economisch standpunt:<br />

• onderzoek van de topologische wijzigingsmogelijkheden: nagaan of de<br />

wijzigingen in de configuratie van de netelementen volstaan om – zonder<br />

investeringen in het net – aan de ontwikkelingscriteria te voldoen;<br />

• onderzoek naar het beste gebruik van de bestaande infrastructuur (posten of<br />

verbindingen): in de mate van het mogelijke de bestaande infrastructuren<br />

versterken vooraleer de realisatie van nieuwe infrastructuur te overwegen;<br />

• onderzoek naar de realisatie van nieuwe bijkomende infrastructuur;<br />

• analyse van de spreiding van de investeringen in de tijd: hiermee wordt<br />

beoogd de versterkingen zoveel mogelijk tot het strikt noodzakelijke minimum<br />

te beperken en stapsgewijs aan de evolutie van de behoeften aan te passen;<br />

• zoeken naar een algemeen “optimum” op lange termijn: vergelijking vanuit<br />

een technisch-economisch standpunt van de varianten, die op basis van de<br />

eerste vier denkpistes werden overwogen.<br />

Exploratie van de topologische wijzigingsmogelijkheden<br />

Met topologische wijziging wordt de wijziging bedoeld van de aansluitingen van<br />

verschillende verbindingen en transformatoren op de railstellen van een post,<br />

voor zover deze post kan worden geëxploiteerd met gescheiden railstellen.<br />

Wijzigingen kunnen gelijktijdig in meerdere posten worden gerealiseerd om zo<br />

tot een hogere doeltreffendheid te komen. Een andere mogelijkheid is het<br />

exploiteren met open koppeling van de railstellen van een post waarvan de<br />

koppeling tot dan gesloten was.<br />

De investeringskosten voor een wijziging in de exploitatie van railstellen zijn<br />

vrijwel te verwaarlozen: de enige kosten zijn de eventuele installatie van een<br />

bijkomend railstel met het oog op het waarborgen van bedrijfszekerheid van het<br />

net, ook bij onderhoud van een railstel.<br />

In sommige gevallen kan het buiten of in dienst stellen van bepaalde<br />

netelementen, afhankelijk van de aan- of afwezigheid van een productie-<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


eenheid, een doeltreffende topologische ingreep zijn. Deze maatregel wordt<br />

reeds genomen voor bepaalde productie-eenheden en bepaalde 380/150 kV-<br />

transformatoren in de 380 kV- en 150 kV-netten en kan naar andere netten<br />

worden uitgebreid.<br />

Deze maatregel kan echter slechts zelden worden toegepast vermits hij de<br />

complexiteit verhoogt en daardoor de exploitatieveiligheid van het net verlaagt.<br />

Onderzoek naar een beter gebruik van de bestaande infrastructuur<br />

De tweede denkpiste betreft de mogelijkheden om bestaande infrastructuren te<br />

versterken. In de volgende delen bekijken we achtereenvolgens de<br />

mogelijkheden om bovengrondse lijnen en transformatieposten te versterken.<br />

Mogelijkheden om bovengrondse lijnen te versterken<br />

Bij overbelasting van een luchtlijn tijdens de simulatie van bepaalde incidenten<br />

is de plaatsing van een tweede draadstel – als dat nog niet gebeurd is – een<br />

eerste mogelijke oplossing.<br />

Het versterken van de geleiders van een bestaande lijn wordt eveneens<br />

onderzocht, al zijn de mogelijkheden daarvoor vrij beperkt. Geleiders met een<br />

grotere sectie oefenen in principe immers een zwaardere mechanische kracht<br />

uit op de masten. Het kan daarom nodig zijn de metalen structuren (het<br />

geraamte) en zelfs de funderingen van die masten te versterken. Op deze wijze<br />

lopen de kosten voor deze investeringen al snel enorm op en evenaren ze soms<br />

de kostprijs voor de volledige heraanleg van de lijn.<br />

Mogelijkheden om de transformatoren te versterken<br />

Als het transformatievermogen van een post niet meer volstaat, wordt als<br />

eerste oplossing gedacht aan zijn versterking: ofwel door de vervanging van de<br />

bestaande transformator(en) door krachtiger transformator(en), ofwel door de<br />

installatie van bijkomende transformatoren in de bestaande post. De vaste<br />

kosten voor de oprichting van een nieuwe post lopen immers vrij hoog op.<br />

Toch kan het gebeuren dat deze oplossingen niet meer mogelijk zijn door de<br />

verzadiging van de post op het vlak van beschikbare ruimte of van het<br />

potentieel om het vermogen af te voeren.<br />

De verzadiging van de posten voor de voeding van het middenspanningsnet<br />

wordt vooral veroorzaakt door het middenspanningsnet zelf. De wegen aan de<br />

uitgang van de post kunnen namelijk volledig ingenomen worden door de<br />

middenspanningskabels, die nodig zijn om het vermogen af te voeren. Verder is<br />

de geografische uitgestrektheid van de zone voor voeding in middenspanning<br />

beperkt: op grotere afstand worden de spanningsverliezen via de kabels immers<br />

te groot, zodat de criteria voor de spanning op het einde van het<br />

middenspanningsnet niet meer worden gerespecteerd.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

91


92<br />

Onderzoek naar de realisatie van nieuwe infrastructuur<br />

Een derde denkpiste is de bouw van nieuwe infrastructuur. Hierna wordt de<br />

werkwijze voor de aanleg van nieuwe verbindingen of nieuwe posten<br />

verduidelijkt.<br />

De keuze voor nieuwe infrastructuur valt binnen een beperkte lijst<br />

gestandaardiseerde installaties. Met het oog op rationalisatie van de kosten legt<br />

de netbeheerder zichzelf immers een beperking op in de keuze van het<br />

nominale vermogen van de installaties. De optimale dimensionering van deze<br />

installaties wordt gewaarborgd door geregeld uitgevoerd theoretisch onderzoek<br />

op basis van de prijsevolutie van uitrustingen en technieken.<br />

Werkwijze voor de aanleg van nieuwe verbindingen<br />

Economisch gezien is de kortste verbinding tussen twee netknooppunten de<br />

optimale oplossing om overeenstemming met de technische<br />

ontwikkelingscriteria te bereiken. De hierbij gehanteerde werkwijze is intuïtief.<br />

Gezien het grote aantal bestaande knooppunten binnen het net is het immers<br />

onmogelijk om alle mogelijke combinaties voor verbindingen tussen twee<br />

knooppunten te onderzoeken. De mogelijkheid om nieuwe knooppunten op te<br />

richten verhoogt bovendien het aantal mogelijke situaties.<br />

Uiteindelijk wordt gekozen voor die oplossing, die een minimale afstand (en<br />

kost) combineert met een aanvaardbare uitvoering qua ruimtelijke ordening.<br />

Werkwijze voor de oprichting van nieuwe posten<br />

Het belangrijkste keuzecriterium voor de bouw van een nieuwe post is de<br />

afstand ten opzichte van de bestaande infrastructuur. Het komt er op aan om<br />

de lengte van de nieuwe verbindingen tot een minimum te beperken.<br />

Toch spelen nog twee andere criteria hierin een belangrijke rol:<br />

• de moeilijkheidsgraad voor de vestiging van nieuwe installaties; dit heeft te<br />

maken met de beperkingen inzake ruimtelijke ordening;<br />

• de nabijheid van de post tot het zwaartepunt van de te voeden belastingen.<br />

De beperking van de afstand van een nieuwe post tot de bestaande<br />

verbindingen stemt perfect overeen met de doelstellingen inzake ruimtelijke<br />

ordening. Verder worden nieuwe posten bij voorkeur ingeplant in zones, die<br />

voor de industrie zijn gereserveerd.<br />

De posten voor de voeding van het middenspanningsnet moeten zodanig<br />

worden ingeplant, dat de lengte van het middenspanningsnet tot een minimum<br />

wordt beperkt. Anders gezegd: deze posten moeten zo dicht mogelijk bij het<br />

zwaartepunt van het te bevoorraden verbruik liggen. Daarom moet de ligging<br />

van dit zwaartepunt niet alleen in de huidige situatie worden onderzocht, maar<br />

ook op basis van de perspectieven op langere termijn voor de evolutie van het<br />

verbruik.<br />

De voormelde criteria zijn niet altijd onderling verenigbaar. Er moeten bijgevolg<br />

keuzes worden gemaakt.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Analyse van de spreiding van de investeringen in de tijd<br />

Bij het uitwerken van lange termijnoplossingen wordt altijd de spreiding van de<br />

investeringen in de tijd onderzocht. De evolutie van het elektriciteitsverbruik<br />

wordt immers gekenmerkt door een vrij constante jaarlijkse stijging, in<br />

tegenstelling tot een investering, die de capaciteit van de netten in één stap<br />

drastisch verhoogt. Daardoor levert de realisatie van een investering op korte<br />

termijn meestal een capaciteitsoverschot op. Een gespreide realisatie in<br />

opeenvolgende stappen laat echter toe de stijging van de capaciteit beter af te<br />

stemmen op de evolutie van het verbruik. Deze oplossing beperkt ook de kosten<br />

door de spreiding van de investeringen in de tijd.<br />

Deze methode is zeer gangbaar bij de oprichting van een nieuw voedingspunt<br />

voor het middenspanningsnet:<br />

• de eerste investering is de realisatie van de nieuwe post en het aansluiten<br />

ervan op het bestaande net; één enkele HS/MS-transformator wordt<br />

geïnstalleerd, terwijl de hulpvoeding wordt voorzien vanuit het<br />

middenspanningsnet;<br />

• de tweede transformator wordt geïnstalleerd zodra het net niet meer in staat<br />

is de nodige hulpvoeding te waarborgen, als de eerste transformator uitvalt.<br />

Zoeken naar een algemeen “optimum” op lange termijn<br />

De verschillende varianten voor de versterking van een bepaald knelpunt<br />

worden technisch-economisch vergeleken op basis van de baremakosten van de<br />

verschillende voorziene werken.<br />

Bij in de tijd gespreide investeringen worden de varianten vergeleken op basis<br />

van de geactualiseerde waarde van de investeringskosten. De actualisatievoet<br />

die hiervoor wordt gebruikt, is de WACC (Weighted Average Cost of Capital) van<br />

<strong>Elia</strong>. De vergelijking wordt gemaakt over een voldoende lange periode: dit biedt<br />

de garantie dat de geselecteerde oplossing op lange termijn geldig is en geen<br />

verloren kosten meebrengt 73 .<br />

De voornaamste moeilijkheid voor de technisch-economische evaluatie is de<br />

definitie van de varianten. Er moet immers een kader worden bepaald voor de<br />

vergelijking hiervan, zodat alle elementen in overweging worden genomen die<br />

betekenisvolle kostprijsverschillen opleveren. Afhankelijk van het geval zal die<br />

vergelijking uitsluitend de investeringskosten betreffen of worden uitgebreid tot<br />

andere kostenelementen voor de netbeheerder, zoals bijvoorbeeld:<br />

• het niveau van de verliezen binnen de netten;<br />

• de kosten voor klein en groot onderhoud voor verschillende uitrustingstypes;<br />

• de congestieopheffing, of met andere woorden: de kosten om de producenten<br />

– tegen financiële vergoeding door de netbeheerder – te verplichten<br />

productie-eenheden te doen draaien met het oog op de veiligheid van het net.<br />

Posten ter voeding van het middenspanningsnet<br />

Een bijkomende moeilijkheid doet zich voor op het niveau van de posten voor<br />

de voeding van het middenspanningsnet. Het zoeken naar het economische<br />

optimum moet gebeuren vanuit een globale studie voor de hoog- en<br />

73 Onder verloren kosten worden kosten bedoeld met betrekking tot installaties die overbodig worden.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

93


94<br />

middenspanningsnetten, die echter door verschillende netbeheerders worden<br />

beheerd. Daarom worden de nodige investeringen bepaald vanuit een<br />

gemeenschappelijk optimum, zodat vermeden wordt dat de ene netbeheerder<br />

voor minimale investeringen kiest, die de andere netbeheerder tot zwaardere<br />

investeringen verplichten. De beheerders van de verschillende netten<br />

overleggen daarom samen om voor de eindgebruiker de economisch optimale<br />

investering te waarborgen.<br />

De procedure die wordt gevolgd stemt overeen met de intenties van de federale<br />

en regionale wetgevers, die een overleg tussen de verschillende netbeheerders<br />

voorzien, zodat zij de ontwikkeling van hun respectieve netten kunnen<br />

optimaliseren 74 .<br />

Belastingsoverdrachten van de spanningsniveaus 70 tot 26 kV naar het<br />

spanningsniveau 220 tot 250 kV<br />

Het sociaal-economische optimum wordt eveneens nagestreefd voor de<br />

hoogspanningsnetten die volledig door <strong>Elia</strong> worden beheerd en die onder<br />

regionale of federale bevoegdheid vallen.<br />

Studies hebben immers aangetoond dat het - gezien de tendens om het net met<br />

ondergrondse kabels uit te breiden - economisch gunstiger is de ontwikkeling<br />

van het 220-150 kV-net te bevorderen, evenals de directe transformatie vanuit<br />

dit net naar de middenspanningsnetten.<br />

De versterking van de rechtstreekse voeding van het middenspanningsnet vanaf<br />

het 220-150 kV-net door de installatie van 220-150 kV/ MS-transformatoren,<br />

vindt plaats:<br />

• voor een versterking van het vermogen van het transformatievermogen naar<br />

het middenspanningsnet;<br />

• om versterkingen van het 70 tot 26 kV-net en/ of transformaties van het 220-<br />

150 kV spanningsniveaus naar 70 tot 36 kV-spanningsniveaus te vermijden.<br />

Toch mag deze aanpak niet worden veralgemeend.<br />

Hij wordt namelijk niet toegepast in zones waar:<br />

• geen 220-150 kV-net is;<br />

• het 70 tot 26 kV-net voldoende is ontwikkeld;<br />

• de belastingsdichte laag is.<br />

Algemeen beleid op het vlak van de ontkoppeling van het 70 kV-net<br />

Het elektriciteitsverbruik in België blijft stijgen en de vermazing van het 150 kV-<br />

net wordt steeds groter. In die context moet men vermijden dat zich in de 70<br />

kV-netten parallelstromen vormen 75 . Belangrijke fluxen in het 150 kV-net<br />

kunnen het 70 kV-net belasten en er knelpunten veroorzaken. Deze knelpunten<br />

zouden dan de capaciteit van het 150 kV-net beperken en zouden versterkingen<br />

van het 70 kV-net vereisen, als geen alternatieve maatregel wordt genomen.<br />

Om deze situatie te vermijden, wordt een beleid van ontkoppeling van de 70<br />

kV-netten toegepast telkens wanneer dit mogelijk is. Hiervoor moet het 70 kV-<br />

net in het ideale geval in onafhankelijke deelnetten worden uitgebaat, die door<br />

74 Art. 372 van het Koninklijk Besluit van 19 december 2002 dat een technisch reglement vastlegt voor het beheer van<br />

het transmissienet voor elektriciteit en de toegang ertoe.<br />

75 Het 70 kV-net heeft immers minder capaciteit dan het 150 kV-net.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


150/70 kV-transformatoren worden gevoed, die de bevoorradingszekerheid<br />

waarborgen en vermijden dat wederzijdse hulpvoedingen tussen de 70 kV-<br />

deelnetten nodig zijn.<br />

5.2.2 EVALUATIE VAN DE MILIEU-IMPACT<br />

De ontwikkeling van het net ligt in de lijn van de milieubeleidsverklaring van<br />

<strong>Elia</strong>, die hierna wordt weergegeven.<br />

Milieubeleidsplan<br />

Het milieubeleid van <strong>Elia</strong> is gebaseerd op de volgende grote principes:<br />

We gaan een verbintenis aan<br />

We integreren duurzame ontwikkeling en meer<br />

bepaald milieuzorg in onze dagelijkse werkzaamheden<br />

en in de ontwikkeling van onze activiteiten op lange<br />

termijn. Hiervoor werken we concrete beleidspunten<br />

en actieplannen uit.<br />

We willen weten<br />

We onderzoeken de milieu-invloeden van onze<br />

infrastructuur en onze activiteiten, we volgen ze op en<br />

we inventariseren ze. We zetten ons in voor<br />

onderzoek en ontwikkeling op het vlak van<br />

milieuvriendelijke en energie-efficiënte technieken en<br />

processen.<br />

We doen<br />

We spannen ons in om de impact van onze<br />

infrastructuur en onze activiteiten op het milieu zoveel<br />

mogelijk te beperken. We exploiteren onze<br />

infrastructuur en voeren onze activiteiten uit op basis<br />

van de beste beschikbare technieken. We beperken<br />

de aanleg van nieuwe infrastructuur door optimaal<br />

gebruik te maken van de bestaande.<br />

We sturen bij<br />

We evalueren onze milieuprestaties op regelmatige<br />

basis en sturen de beleidspunten en actieplannen<br />

waar nodig bij.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

95


96<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

We delen de verantwoordelijkheid<br />

We betrekken onze medewerkers actief bij het<br />

milieubeleid en zorgen voor de nodige opleiding en<br />

vorming om dit in de praktijk te kunnen brengen. De<br />

milieuzorg van <strong>Elia</strong> is immers een<br />

verantwoordelijkheid op elk niveau van de<br />

onderneming.<br />

We doen iets meer<br />

We zetten ons in op het vlak van de bescherming van<br />

het milieu waar dit binnen het ondernemingsbeleid<br />

mogelijk is.<br />

We informeren<br />

Evaluatie van de impacten op het milieu<br />

We willen een constructieve dialoog aangaan met de<br />

overheden, de milieu-instellingen en –organisaties, de<br />

netgebruikers en het publiek. We informeren geregeld<br />

over de milieu-invloeden van onze activiteiten, ons<br />

milieubeleid, onze acties en milieuprestaties.<br />

Zoals reeds beschreven, wordt uit alle varianten die voor de versterking van het<br />

net technisch mogelijk zijn, een oplossing gekozen die ook de effecten op het<br />

milieu beperkt. Een beleid dat voorrang geeft aan de ontwikkeling van de<br />

bestaande infrastructuur, beperkt per definitie de invloed op de omgeving. Toch<br />

wordt reeds bij de uitwerking van de diverse varianten een bondig onderzoek<br />

gevoerd om versterkingen van bestaande infrastructuur te weren, die om<br />

specifieke redenen een doorslaggevend effect zouden hebben op het milieu.<br />

Voorbeelden:<br />

• In welbepaalde gevallen wordt er niet meer gekozen voor de uitbreiding van<br />

posten die in een woonzone liggen, ook al is dat fysisch mogelijk; in dat geval<br />

wordt er een nieuwe post opgericht, die eventueel de functies van de<br />

bestaande post overneemt.<br />

• Bij de realisatie van nieuwe infrastructuur worden de oplossingen om het net<br />

te versterken, gezocht vanuit de vaste wil om de milieu-effecten tot een<br />

minimum te beperken. Verder houdt het haalbaarheidsonderzoek voor nieuwe<br />

installaties rekening met beperkingen op het vlak van de ruimtelijke ordening


en meer bijzonder de beperkingen in woonzones en beschermde zones<br />

(Natura 2000, natuurparken, …).<br />

Voor alle nieuwe installaties en bij de uitvoering van plannen in bestaande<br />

posten worden bovendien alle maatregelen genomen om het effect van onze<br />

installaties op de omgeving te beperken, en dit op het vlak van:<br />

• geluid;<br />

• verontreiniging van de bodem en het grondwater;<br />

• visueel effect.<br />

Beperking van de geluidshinder<br />

De transformatoren zijn de belangrijkste bronnen van geluidshinder in het net.<br />

De aankoop van transformatoren met een zeer laag geluidsniveau maakt al vele<br />

jaren deel uit van ons beleid inzake ontwikkeling van het elektriciteitsnet.<br />

Bovendien wordt bij de oprichting van een nieuwe post of bij het verhogen van<br />

het transformatievermogen van een bestaande post gemeten hoeveel geluid de<br />

bestaande transformatoren genereren. Op basis hiervan wordt voor de post in<br />

kwestie een simulatie gemaakt van het resultaat van de<br />

transformatieversterkingen 76 om het geluidsniveau te schatten dat in de nieuwe<br />

situatie zal worden bereikt. Op basis daarvan worden vanaf de conceptie van<br />

het project geluiddempende maatregelen uitgewerkt om conform te blijven met<br />

de geluidsnormen, die worden opgelegd door de milieureglementeringen.<br />

Maatregelen tegen vervuiling van de bodem en het grondwater<br />

In de posten vormt het grote volume minerale olie in de transformatoren de<br />

grootste potentiële vervuilingsbron voor bodem en grondwater.<br />

Op dit moment bestaat de oplossing erin de transformatoren op te stellen boven<br />

een vloeistofdichte betonnen kuip, die de olie zal opvangen die na een incident<br />

uit een eventuele scheur in de metalen transformatorkuip zou kunnen lekken. In<br />

deze betonnen kuip wordt de eventuele ontsnappende olie opgevangen en<br />

gerecupereerd, om te beletten dat deze in de bodem zou doordringen.<br />

Het beleid van <strong>Elia</strong> bestaat erin een vloeistofdichte betonnen olieopvangkuip te<br />

voorzien:<br />

• voor alle nieuwe transformatoren;<br />

• voor de bestaande transformatoren, zodra er in deze posten grote<br />

aanpassingswerken of projecten worden uitgevoerd.<br />

Beperking van de visuele effecten<br />

Wat elektrische installaties betreft, vormen de luchtlijnen en de<br />

transformatieposten de belangrijkste bronnen van visuele hinder.<br />

Beleid voor de beperking van de visuele effecten van de luchtlijnen<br />

Het beleid aangaande de ontwikkeling van het elektriciteitsnet is al vele jaren<br />

gericht op de beperking van het visuele effect door nieuwe verbindingen bij<br />

76 De transformatieversterkingen bestaan uit:<br />

• de vervanging van bestaande transformatoren door krachtigere transformatoren;<br />

• de installatie van bijkomende transformatoren.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

97


98<br />

voorkeur te realiseren met ondergrondse kabels, zeker voor de 150 kV- tot 26<br />

kV-netten. Bovendien worden de kabels bij voorkeur in het openbare wegennet<br />

aangelegd en gebundeld met de ondergrondse installaties van de andere<br />

nutsbedrijven.<br />

Beleid voor de beperking van de visuele effecten van de transformatieposten<br />

Voor de realisatie van nieuwe posten wordt het aanlegplan van de site opgesteld<br />

in overleg met de bevoegde overheden. Hierbij wordt geprobeerd de post zo<br />

goed mogelijk te integreren, bijvoorbeeld door rondom de post groenschermen<br />

aan te leggen. Verder is het visuele effect van de moderne posten sterk<br />

verminderd door gebruik van railstellen in gesteunde buizen in plaats van<br />

railstellen met gespannen kabels.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


6 Referentietransmissienet<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

99


100<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Voor dit Ontwikkelingsplan wordt het net zoals het begin <strong>2003</strong> in gebruik is als<br />

referentienet gekozen, met inbegrip van de investeringen die zijn voorzien in<br />

<strong>2003</strong>, meer bepaald:<br />

• investeringen die nog niet in gebruik werden genomen, maar waarvan de<br />

stand van zaken zo is dat ze niet meer in vraag kunnen worden gesteld zonder<br />

ingrijpende gevolgen;<br />

• investeringen die werden goedgekeurd in vorige Uitrustingsplannen.<br />

De investeringen in het interconnectienet zijn van rechtstreeks belang voor de<br />

transmissiecapaciteit.<br />

De huidige toestand van het net 380kV-150 kV wordt weergegeven in<br />

afbeelding 6.1, d.w.z. zoals het net in <strong>2003</strong> wordt uitgebaat.<br />

Een aantal bouwprojecten worden met stippellijnen weergegeven. Dit zijn<br />

investeringen die werden opgenomen in de laatste twee Uitrustingsplannen<br />

(1988-1998 en 1995-2005). Deze projecten werden goedgekeurd door de<br />

toenmalige regering. Bovendien werd de noodzaak van de projecten bevestigd<br />

in studies die in 2001 gebeurden over de periode tot <strong>2003</strong>, en dit op een<br />

moment dat de aanduiding van <strong>Elia</strong> als beheerder van het transmissienet nog<br />

niet effectief was.<br />

De versterkingen van nationaal belang hebben betrekking op:<br />

• een nieuw 150 kV-voedingspunt in Avernas vanuit Tihange;<br />

• een nieuwe 150 kV-verbinding tussen Blauwe Toren, Slijkens en Koksijde;<br />

• een nieuwe 380/ 150 kV-transformator in Reppel;<br />

• een nieuwe 150 kV-verbinding tussen Izegem en Sint-Baafs-Vijve;<br />

• een nieuwe 150 kV-verbinding tussen Gouy en Trivières;<br />

• de herstructurering van de as Gouy-Baisy-Thy.<br />

De volgende investeringen, die in vorige Uitrustingsplannen werden<br />

goedgekeurd, worden echter niet in aanmerking genomen voor de periode die in<br />

dit Ontwikkelingsplan wordt bestudeerd:<br />

• Tihange-Courcelles 380 kV;<br />

• Courcelles-Trivières 380 kV;<br />

• Avelgem-Chièvres 380 kV;<br />

• Chièvres-Trivières 380 kV.<br />

De 380 kV-lijn Tihange-Courcelles, die was voorzien in het Uitrustingsplan<br />

1995-2005, is niet meer nodig binnen het tijdskader van dit Ontwikkelingsplan.<br />

Ondanks het feit dat de belasting op de as Gramme-Courcelles hoog blijft, is<br />

deze ontdubbeling niet meer verantwoord, gelet op de investeringen in de<br />

productie door industriële warmtekrachtkoppeling in de streek van Antwerpen,<br />

de in dit Plan voorgestelde versterkingen en de algemene stijging van het<br />

verbruik.<br />

Binnen het tijdskader van het plan voorzien wij evenmin de realisatie van de<br />

380-kV lijn Courcelles-Trivières-Chièvres-Avelgem, zelfs niet gedeeltelijk. Ook<br />

deze lijn was voorzien in het Uitrustingsplan 1995-2005. Als de toename van<br />

het elektriciteitsverbruik in Henegouwen een nieuwe 380/150 kV–transformator<br />

noodzakelijk zou maken, komt hiervoor immers alleen de post van Trivières in<br />

aanmerking, en zou deze moeten gevoed worden vanuit de 380 kV-post van<br />

Courcelles. De 380 kV-lus die door Henegouwen loopt zou ook nodig kunnen<br />

blijken door de economische ontwikkeling en vooral door de inplanting van<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

101


102<br />

nieuwe productiegroepen in Henegouwen. Als besluit kunnen we stellen dat de<br />

volledige of gedeeltelijke realisatie van de 380 kV-lijn Courcelles-Trivières-<br />

Chièvres-Avelgem in de toekomst niet kan worden uitgesloten, ook al is ze<br />

momenteel niet voorzien in dit Plan.<br />

Overigens werden er ook investeringen van gewestelijk belang opgenomen, om<br />

de voeding van de lokale afnames te kunnen versterken.<br />

In dit hoofdstuk worden de versterkingen beschreven die zijn voorzien voor het<br />

jaar <strong>2003</strong>. Deel 6.1 geeft de versterkingen van nationaal belang. De lijst met de<br />

investeringen van gewestelijk belang wordt weergegeven in deel 6.2.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

103


104<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

105


106<br />

BESCHRIJVING VAN DE VERSTERKINGEN VAN NATIONAAL BELANG<br />

WAARVOOR TEGEN <strong>2003</strong> VERBINTENISSEN WERDEN AANGEGAAN<br />

6.1.1 NIEUW VOEDINGSPUNT VAN 150 KV TE AVERNAS VANUIT TIHANGE<br />

Deze investering wordt momenteel gerealiseerd: zij bestaat uit een 380 kV-lijn<br />

vanaf Tihange 2, de 380/ 150 kV-post van Tihange bis, een bovengrondse<br />

150 kV-lijn van Tihange bis tot Bois l’Image en een dubbele ondergrondse<br />

150 kV-verbinding Bois l’Image-Avernas.<br />

Deze nieuwe voeding van het 150 kV-net zal worden aangevuld met een<br />

dubbele verbinding met ondergrondse 150 kV-kabels tussen Avernas en Tienen,<br />

die de nieuwe post te Avernas met het Brabantse net moet verbinden. De<br />

nieuwe post van Avernas is intussen gebouwd en wordt gevoed via de 150 kV-<br />

verbinding van Godsheide-Brustem-Landen-Avernas.<br />

Deze investeringen komen tegemoet aan drie dringende behoeften:<br />

• de voeding van de zone Zuid-Limburg/ Brabant;<br />

• de voeding van de hogesnelheidslijn tussen Leuven en Luik;<br />

• de afvoer van het overtollige vermogen dat momenteel in de streek van Luik<br />

wordt geproduceerd.<br />

6.1.2 DE NIEUWE ONDERGRONDSE VERBINDING VAN 150 KV TUSSEN<br />

BLAUWE TOREN, SLIJKENS EN KOKSIJDE<br />

Vermits de 380 kV-luchtlijn tussen Izegem en Zedelgem niet kon worden<br />

gerealiseerd, werd beslist een nieuwe ondergrondse 150kV-verbinding aan te<br />

leggen tussen Blauwe Toren, Slijkens en Koksijde. De 380 kV-verbinding, die<br />

was ingeschreven in het Uitrustingsplan 1988-1998 en die werd overgenomen in<br />

het Uitrustingsplan 1995-2005, werd immers herzien door een beslissing van de<br />

regering die werd meegedeeld door de Minister van Economische Zaken in<br />

1999.<br />

De nieuwe ondergrondse verbinding tussen het westen en het oosten van West-<br />

Vlaanderen zal het 150 kV-net versterken, vooral op het vlak van de<br />

bevoorradingszekerheid. De verbinding tussen de posten van Koksijde en<br />

Slijkens kan bovendien een oplossing bieden voor de moeilijke situatie van de<br />

post van Koksijde. Het verbruik van deze post stijgt immers voortdurend, terwijl<br />

bijna geen hulpvoedingen voorzien zijn in geval van het uitvallen van de 150<br />

kV-voeding.<br />

De verbinding Koksijde-Slijkens zal worden aangevuld met een reeks andere<br />

projecten, waardoor deze investering optimaal kan worden benut:<br />

• een nieuwe 150 kV-verbinding tussen Beveren en Koksijde, inclusief:<br />

− de overschakeling van de bestaande 70 kV-verbinding tussen Beveren-<br />

Staden-Beerst naar 150 kV;<br />

− de aanleg van een nieuw draadstel tussen Beerst en Koksijde;<br />

• de volledige omschakeling van de post te Beerst van het 70 kV-net naar het<br />

150 kV-net door het plaatsen van twee nieuwe 150/11 kV –<br />

50 MVA-transformatoren;<br />

• het toevoegen van een nieuwe 150/11 kV – 50 MVA-transformator in<br />

Koksijde;<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


• de omschakeling van het 70 kV-draadstel Staden-Westrozebeke naar 150 kV;<br />

• de versterking van de post van Westrozebeke door twee nieuwe 150/ 15kV-<br />

transformatoren, om de aanzienlijke stijging van het lokale verbruik in de<br />

afgelopen jaren op te vangen.<br />

Bovendien is deze verbinding aan de kust onmisbaar voor de aansluiting van de<br />

off-shore windturbineparken die tot nu toe werden aangekondigd.<br />

6.1.3 DE NIEUWE 380/ 150 KV-TRANSFORMATOR TE REPPEL<br />

De voeding van het 150 kV-net in het noorden van Limburg zeker worden<br />

versterkt, op het ogenblik dat de twee productie-eenheden van Mol buiten<br />

gebruik zullen worden gesteld. Bovendien kondigden sommige industriële<br />

klanten een aanzienlijke stijging aan van hun toekomstige energiebehoefte.<br />

In Reppel zal vlak onder de 380 kV-lijn Meerhout - Maasbracht een nieuwe<br />

380/150 kV - 555 MVA-transformator worden geplaatst. Het vermogen van deze<br />

transformator zal naar het 150 kV-net worden afgevoerd. Verder zal het 70 kV-<br />

net tussen Stalen, Gerdingen en Overpelt worden geherstructureerd, waarbij de<br />

draadstellen die nu op 70 kV uitgebaat naar 150 kV worden omgeschakeld.<br />

De plaatsing van deze transformator in Reppel vormt een alternatief voor de<br />

380 kV-verbinding tussen Eksel en Overpelt, die in de Uitrustingsplannen van<br />

1988-1998 en 1995-2005 werd voorzien. Dit voorstel werd immers herzien na<br />

een beslissing van de regering, die in 1999 door de Minister van Economische<br />

Zaken werd meegedeeld. Ter herinnering: de 380 kV-lijn tussen Eksel en<br />

Overpelt was voorzien ter ondersteuning van de 150 kV-netten in de Kempen.<br />

6.1.4 DE NIEUWE VERBINDING VAN 150 KV TUSSEN IZEGEM EN SINT-<br />

BAAFS-VIJVE<br />

De 150 kV-verbindingen tussen de posten van Ruien en Izegem hebben een<br />

beperkte transmissiecapaciteit, wat veiligheidsproblemen veroorzaakt voor de<br />

voeding van de streek Roeselare-Izegem als een aantal elementen in het 380<br />

kV-net niet beschikbaar zouden zijn. Een extra lus tussen de twee posten, die<br />

wordt gecreëerd door het aanleggen van een 150 kV-kabel tussen Sint-Baafs-<br />

Vijve – Oostrozebeke – Izegem moet hier een oplossing bieden.<br />

6.1.5 DE NIEUWE VERBINDING VAN 150 KV TUSSEN GOUY EN TRIVIÈRES<br />

Het Uitrustingsplan 1995-2005 voorzag de plaatsing van een nieuwe<br />

380/150 kV-transformator in Trivières, in aftakking op een nieuwe 380 kV-lijn<br />

Courcelles – Trivières – Chièvres – Avelgem. Deze lijn kon echter niet worden<br />

aangelegd.<br />

Deze transformator moest dienen om Henegouwen van de nodige stroom te<br />

voorzien en vooral om het vermogen, dat in Gouy (Charleroi) beschikbaar is,<br />

naar de streek van La Louvière te brengen. Om het ontbreken van de<br />

transformator op te vangen, werd een project gemaakt voor een nieuwe 150<br />

kV-verbinding tussen Gouy en Trivières door het gebruik van twee bestaande<br />

150 kV-antennes.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

107


108<br />

De nieuwe verbinding zal worden gerealiseerd door de bouw van een nieuwe<br />

post op de site van La Croyère in La Louvière.<br />

6.1.6 DE HERSTRUCTURERING VAN DE AS GOUY-BAISY-THY<br />

Door de voortdurende stijging van het verbruik in Waals-Brabant moet ook het<br />

150 kV-net worden versterkt dat de provincie van stroom voorziet.<br />

De recente aanleg van een nieuwe 150 kV-kabel tussen Braine l'Alleud en Baisy<br />

Thy maakte een volledige herstructurering van de 150 kV-post van Braine<br />

l’Alleud mogelijk.<br />

Momenteel wordt een derde 150 kV-draadstel aangelegd tussen Gouy en Vieux<br />

Genappe, zodat de wederzijdse ondersteuning tussen de twee 380/150 kV-<br />

transformatiepunten van Gouy en Drogenbos wordt versterkt.<br />

Bovendien werd de capaciteit van de 150 kV-antenne van Vieux Genappe –<br />

Baisy Thy versterkt, waarbij de bestaande geleiders werden vervangen door<br />

krachtigere. Op die manier wordt het oosten van Waals Brabant op een veilige<br />

manier van de nodige stroom voorzien.<br />

Overigens vereist de sterke stijging van de afnames van de 150 kV-post van<br />

Nivelles de plaatsing van een tweede 150/15 kV-transformator in Nivelles,<br />

alsook een tweede 150 kV-draadstel tussen Vieux Genappe en Nivelles.<br />

6.2 VERSTERKINGEN VAN GEWESTELIJK BELANG WAARVOOR<br />

TEGEN <strong>2003</strong> VERBINTENISSEN ZIJN AANGEGAAN<br />

Het beleid voor de versterking van de rechtstreekse voeding van het<br />

middenspanningsnet vanuit het 220-150 kV-net, door het installeren van 220-<br />

150 kV/ MS –transformatoren, werd reeds in deel 5.2.1 toegelicht.<br />

Waar dat mogelijk is, wordt hierbij steeds gestreefd naar het versterken van de<br />

rechtstreekse transformatie van het 220-150 kV-net naar de<br />

middenspanningsnetten, om zo op een economisch voordelige manier de<br />

verbruikstoename op te vangen.<br />

In de delen 6.2.1 en 6.2.2 hierna volgt een inventaris van de investeringen<br />

waarvoor reeds de nodige verbintenissen zijn aangegaan. In deel 6.2.3 vindt u<br />

een meer gedetailleerde toelichting bij deze investeringen.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


6.2.1 VERSTERKINGEN VAN DE VERBINDINGEN VAN 150 KV<br />

Tabel 6.2: Lijst van nieuwe 150 kV-verbindingen voorzien tegen <strong>2003</strong><br />

6.2.2 VERSTERKINGEN VAN DE TRANSFORMATIE<br />

Versterking van de transformatie van 380 kV naar 150/70 tot 26 kV<br />

Tabel 6.3: Lijst van investeringen om bestaande 150/70-36 kV-transformatoren te vervangen door<br />

krachtiger 150/70-36 kV-transformatoren tegen <strong>2003</strong><br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

109


110<br />

Tabel 6.4: Lijst van investeringen voor het plaatsen van nieuwe 380-150/ 70-36 kV-transformatoren in<br />

bestaande posten tegen <strong>2003</strong><br />

Versterking van de 220-150 kV/ MS-transformatie<br />

Tabel 6.5: Lijst van investeringen voor het vervangen van bestaande 220-150 kV/ MS-transformatoren<br />

door krachtiger 220-150 kV/ MS-transformatoren tegen <strong>2003</strong><br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Tabel 6.6: Lijst van investeringen voor het plaatsen van nieuwe 150 kV/MS-transformatoren in bestaande<br />

posten tegen <strong>2003</strong><br />

Bouw van nieuwe 150 kV-posten<br />

Tabel 6.7: Lijst van investeringen voor de bouw van nieuwe 150 kV-posten tegen <strong>2003</strong><br />

6.2.3 GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE VERSTERKINGEN<br />

Versterkingen in West-Vlaanderen<br />

Nieuwe 150 kV/MS-transformatoren te Beerst en Koksijde<br />

Aan de kust worden drie nieuwe transformatoren in gebruik genomen in het<br />

kader van de nieuwe ondergrondse 150 kV-verbinding tussen Blauwe Toren,<br />

Slijkens en Koksijde, en de aanleg van een tweede 150 kV-draadstel tussen<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

111


112<br />

Beerst en Koksijde 77 . Zo wordt de belasting van Beerst en Koksijde naar 150 kV<br />

overgeheveld.<br />

Nieuwe 150 kV/ MS-transformatoren in Oostrozebeke en Westrozebeke<br />

De post van Oostrozebeke profiteert van de nieuwe 150 kV-verbinding Izegem -<br />

Sint-Baafs-Vijve om een bijkomende transformator te voeden.<br />

Er werd voor de oplossing van een transformator in Westrozebeke gekozen,<br />

gezien de overschakeling van het 70 kV-draadstel van Beveren-Staden-Beerst-<br />

Koksijde naar 150 kV.<br />

Met beide transformatoren wordt een sterk stijgend verbruik van 70 kV naar<br />

150 kV overgeheveld.<br />

Versterkingen in Oost-Vlaanderen<br />

Uitrusting van een bestaande 150 kV-lijn met twee extra draadstellen<br />

De 150 kV-lijn Langerbrugge – Ruien heeft een ondersteunende functie tussen<br />

de twee productiecentra van Rodenhuize – Langerbrugge en Ruien. Bovendien<br />

zorgt zij voor de stroomvoorziening van de stad Gent en van een reeks posten<br />

in aftakking, zoals die van Drongen, Deinze en Oudenaarde. Door de toename<br />

van de belasting bereiken de fluxen op het draadstel van Ruien naar Nieuwe<br />

Vaart erg hoge waarden volgens de dimensioneringscriteria voor bepaalde<br />

incidenten. Om hieraan te verhelpen werd beslist om het tweede draadstel 78 van<br />

de 150 kV-lijn Ruien – Langerbrugge in te lussen in de 150 kV-post van Nieuwe<br />

Vaart. Dit betekent dat tussen Wondelgem en Nieuwe Vaart twee extra<br />

draadstellen moesten worden aangebracht (3 de en 4 de draadstel) die de post<br />

binnen en buiten gaan.<br />

Nieuwe 150/ 70 kV-transformator te Ninove<br />

Door het plaatsen van een nieuwe transformator in Ninove, kunnen de 70 kV-<br />

netten rond Aalst – Ninove en rond Oudenaarde – Ronse van elkaar gescheiden<br />

worden. Dit past in het algemeen beleid van ontkoppeling van het 70 kV-net,<br />

dat werd beschreven in deel 5.2.1.<br />

Nieuwe 150 kV/ MS-transformatoren te Langerbrugge, Sint-Gillis-<br />

Dendermonde en Ninove<br />

De versterking van deze posten is nodig om de toename van het lokaal verbruik<br />

op te vangen.<br />

Nieuwe 150 kV-post te Walgoed<br />

De nieuwe transformatiepost op de site van Walgoed zal de post van Temse<br />

ontlasten. Door de verzadiging van de 70/10 kV-post van Temse werd beslist<br />

een nieuw 150/10 kV-voedingspunt naar het middenspanningsnet te creëren,<br />

dicht bij de 150 kV-lijn Mercator-Rodenhuize. In een eerste fase wordt deze<br />

77 Deze versterkingen worden in de deel 6.1.2 gedetailleerd beschreven.<br />

78 Momenteel is slechts één van de twee draadstellen in de post ingelust.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


post uitgerust met één enkele 150/10 kV – 50 MVA-transformator. De<br />

hulpvoeding wordt verzekerd door het middenspanningsnet.<br />

Versterkingen in de provincie Antwerpen<br />

Nieuwe 150/36 kV- en 150/MS-transformatoren te Ketenisse en<br />

overschakeling van het op 36 kV uitgebate draadstel naar 150 kV<br />

Door de toename van de industriële belasting op de linkeroever van de Schelde<br />

moet de 150/36 kV-transformatie in Ketenisse worden versterkt en moet een<br />

nieuw voedingspunt naar de middenspanning worden opgericht. Om de dubbele<br />

voeding van de 150 kV-post van Ketenisse te verzekeren, wordt het draadstel<br />

tussen Ketenisse en Kallo, dat tot nu toe op 36 kV uitgebaat, overgeschakeld<br />

naar 150 kV.<br />

Nieuwe 150 kV/ MS-transformator te Oelegem<br />

De transformator van Oelegem wordt versterkt om de lokale verbruikstoename<br />

op te vangen.<br />

Nieuwe 150 kV-post van het Damplein(Antwerpen) en een nieuwe kabel<br />

die het Damplein met Merksem verbindt<br />

De nieuwe transformatiepost van Damplein (Antwerpen) is nodig door het<br />

stijgende verbruik en door de overschakeling van de middenspanningsnetten<br />

van de stad Antwerpen van 6 naar 15 kV.<br />

Versterkingen in Vlaams Brabant<br />

Nieuwe 150 kV-kabel tussen Verbrande Brug, Harenheide en Zaventem<br />

De nieuwe 150 kV-kabel tussen Verbrande Brug, Harenheide en Zaventem is<br />

onmisbaar om de bestaande lijnen te ontlasten. De 150 kV-lijnen Verbrande<br />

Brug-Machelen en Verbrande Brug-Schaarbeek, die een groot deel van het<br />

Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoorraden, raken immers verzadigd.<br />

Nieuwe 150/36 kV-transformatoren te Zaventem en Tienen<br />

De plaatsing van de nieuwe 150/36kV-transformator in Zaventem is nodig door<br />

de huidige verdeling van de fluxen op het 150 kV-net en door de verwachte<br />

stijging van het verbruik. De installatie ervan zal bijdragen tot de oprichting van<br />

een nieuw 36 kV-deelnet, met drie 150/36 kV-transformatoren van 125 MVA<br />

(Woluwe-Woluwe-Zaventem).<br />

Dit nieuwe transformatiepunt maakt het mogelijk:<br />

• de aanleg van nieuwe 36 kV-kabels een aantal jaren uit te stellen;<br />

• de bestaande 150 kV-lijnen te ontlasten;<br />

• de koppeling tussen 36 kV-deelnetten te vermijden bij verlies van een<br />

150/36 kV-transformator.<br />

Door de versterking van het 150 kV-net tussen Avernas en Tienen en de stijging<br />

van het verbruik in het 70 kV-net tussen Leuven, Tienen en Sint-Truiden,<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

113


114<br />

volstaat de 125 MVA-transformator in Tienen niet meer. Hij moet worden<br />

vervangen door een transformator van 145 MVA.<br />

Nieuwe 150 kV-post te Wijgmaal<br />

Door de verzadiging van de post van Wilsele zal er in Wijgmaal een nieuwe<br />

transformatiepost worden ingeplant.<br />

Versterkingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest<br />

Nieuwe 150 kV-kabel Drogenbos-Midi<br />

De aanleg van de nieuwe 150 kV-kabel Drogenbos-Midi in de loop van <strong>2003</strong>,<br />

kan worden verklaard door de toename van het lokaal verbruik. Deze nieuwe<br />

kabel moet ook het 150 kV-deelnet versterken, dat de posten van Drogenbos,<br />

Midi, Dhanis en Elsene met elkaar verbindt bij een incident. Op die manier wordt<br />

bovendien de voeding van de 36 kV-posten van Midi, Dhanis, Wiertz, Elsene en<br />

Vorst betrouwbaarder.<br />

Nieuwe transformator te Harenheide<br />

De nieuwe transformator van Harenheide verhoogt de voedingsbetrouwbaarheid<br />

van het lokaal verbruik door een rechtstreekse transformatie vanuit het 150 kV-<br />

net. Deze transformator wordt in Harenheide in aftakking aangesloten op de<br />

voorziene 150 kV-kabel tussen Verbrande Brug en Zaventem.<br />

Versterkingen in Waals Brabant<br />

Versterking van het vermogen van het bestaande 150/70 kV-<br />

transformator te Oisquercq<br />

De versterking van deze transformator is een noodzakelijk gevolg van de<br />

toename van het verbruik in het 70 kV-net van Gouy-Oisquercq.<br />

Versterkingen in Henegouwen<br />

Versterking van het transformatievermogen te Fontaine l’Evêque<br />

De versterking van deze transformator is nodig om de toename van het<br />

verbruik in de streek op te vangen. Door het vervangen van een transformator<br />

70/10 kV door een transformator 150/10 kV kan het 70 kV-net ontlast worden.<br />

Versterkingen in de Provincie Namen<br />

Nieuwe transformatoren 150/30 kV en 150/MS te Auvelais en aanleg<br />

van twee tweede draadstellen op de lijnen Tergnée-Auvelais<br />

Het 30 kV-net van Henegouwen en de Basse Sambre bestaat uit vier<br />

afzonderlijke deelnetten voor de voeding van industriële klanten: de Borinage,<br />

de regio Centrum, de regio Charleroi en de Basse Sambre. De eerste drie<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


deelnetten werden tussen 1988 en 1995 geherstructureerd om in te kunnen<br />

inspelen op de evolutie van het verbruik.<br />

Het deelnet van de Basse Sambre wordt momenteel geherstructureerd, zoals<br />

beslist in 1998. De transformatoren 150/30 kV die het deelnet van de Basse<br />

Sambre voeden waren bijna verzadigd en stonden te ver van het zwaartepunt<br />

van het verbruik in 30 kV. Twee nieuwe transformatoren 150/30 kV, die worden<br />

gevoed vanuit de post van Tergnée, werden reeds geplaatst in Auvelais.<br />

Door het verzadigingsniveau van het 70 kV-net van Namen werden twee<br />

150/12 kV-transformatoren geïnstalleerd. Daardoor kunnen de door de 70 kV-<br />

post van Auvelais gevoede afnames worden overgeheveld naar het 150 kV-net.<br />

Nieuwe 380/ 70 kV-transformator te Champion<br />

De tweede 380/70 kV–220 MVA-transformator te Champion zal de belasting<br />

ondersteunen van het 70 kV-net van Namen. Bovendien kan men door deze<br />

transformator de 70 kV-netten van Namen, Henegouwen en Oost-Brabant van<br />

elkaar scheiden. Dit gebeurt in het kader van het algemene beleid van het<br />

ontkoppelen van de 70 kV-netten.<br />

Versterkingen in de provincie Luik<br />

Nieuwe 220/70 kV-transformator in les Awirs<br />

Door het stilleggen van de productie-eenheden van les Awirs, die op 70 kV-net<br />

injecteerden, moet een nieuwe transformator worden voorzien in de post van<br />

les Awirs om het 70 kV-net van de Luikse agglomeratie en de 70 kV-lus van<br />

Haspengouw te kunnen bevoorraden.<br />

Versterkingen in de provincie Luxemburg<br />

Versterking van het vermogen van een bestaande 220 kV/ MS-<br />

transformator te Villeroux<br />

Door de groei van het lokale verbruik moet het vermogen van de 220/70/15 kV-<br />

transformator van Villeroux worden versterkt naar de middenspanning. Daarom<br />

zal de tertiaire wikkeling van deze transformator door een krachtiger 220 kV/<br />

MS-transformator worden vervangen.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

115


116<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


7 Versterkingen van<br />

het transmissienet<br />

tegen het jaar 2006<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

117


118<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


7.1 HET ELEKTRICITEITSNET AFSTEMMEN OP HET PRODUCTIE- EN<br />

VERBRUIKSNIVEAU<br />

In de hoofdstukken 2 en 3 werden de verschillende scenario’s voor het verbruik<br />

en de productie tegen het jaar 2006 beschreven. Hoofdstuk 3 toonde aan dat<br />

het Belgische productiepark volgens de productiehypotheses voor 2006<br />

(basisscenario) nagenoeg zou volstaan voor de bevoorrading van het verbruik<br />

dat in 2006 wordt verwacht. Dit geldt echter alleen als alle voorziene eenheden<br />

met hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppelinginstallaties op dat<br />

moment effectief gebouwd zijn. In de context van de vrijgemaakte markt<br />

worden ook scenario’s uitgewerkt waarbij rekening wordt gehouden met hogere<br />

importniveaus. Dit zijn de scenario’s “verhoging van de import”.<br />

De dimensionering van het transmissienet van 380 kV tot 150 kV hangt vooral<br />

samen met de evolutie van het productiepark, met de lokalisatie van de<br />

productie-eenheden en met de importniveaus, hun herkomst en de transitfluxen<br />

over ons net. Daarnaast wordt de dimensionering beïnvloed door de evolutie<br />

van het algemene verbruiksniveau.<br />

Bovendien wordt de dimensionering van de transformatie van het 150 kV-net<br />

naar het 70 tot 26 kV-net en de middenspanningsnetten bepaald door de<br />

toename van het lokale verbruik.<br />

Figuur 7.1 toont de evolutie van de belasting volgens de verbruiksvarianten<br />

“Kyoto” en “macro-economisch”.<br />

Er valt op te merken dat:<br />

• de werkelijke verbruikspiek, die in december 2002 werd geregistreerd, bijna<br />

het niveau haalde dat in het Kyoto-scenario wordt voorzien voor 2006;<br />

• het verbruiksniveau dat in het Kyoto-scenario tegen 2009 wordt voorspeld,<br />

vergelijkbaar is met het verbruiksniveau dat voor 2006 wordt vooropgesteld in<br />

de “macro-economische variant”.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

119


120<br />

Figuur 7.1: Hypotheses over de evolutie van het verbruik tussen 2002 en <strong>2010</strong> (in MW)<br />

Het net, inclusief de versterkingen die voorzien zijn voor <strong>2003</strong>, kan het<br />

verbruiksniveau aan dat in de “Kyoto-variant” in aanmerking wordt genomen,<br />

en dit zonder versterkingen van nationaal belang 79 .<br />

Bovendien ziet <strong>Elia</strong> er als transmissienetbeheerder in functie van zijn middelen<br />

op toe dat de noodzakelijke capaciteit beschikbaar is om aan de behoeften te<br />

voldoen, ongeacht het verbruiksniveau.<br />

Om die reden geeft <strong>Elia</strong> er de voorkeur aan om de investeringen uit te voeren<br />

die door de “macro-economische variant” worden bepaald. Dat is ook de reden<br />

waarom er in de hiernavolgende delen alleen aandacht wordt besteed aan de<br />

versterkingen die tegen 2006 moeten worden uitgevoerd in het kader van de<br />

“macro-economische” variant.<br />

Deel 7.2 hierna geeft de diagnose van de knelpunten in het elektriciteitsnet<br />

tegen het jaar 2006, rekening houdend met de stijging van het verbruik en van<br />

het productiepark volgens het basisscenario, indien geen enkele versterking zou<br />

zijn uitgevoerd. In deel 7.3 worden voor ieder scenario afzonderlijk de<br />

versterkingen beschreven die nodig zijn tegen 2006, in functie van de<br />

verschillende varianten van het productiepark. Een technische en economische<br />

haalbaarheidsstudie vanuit het standpunt van de eindverbruiker komt aan bod<br />

in deel 7.4. Een lijst met de versterkingen die nodig zijn door de toename van<br />

het lokaal verbruik wordt weergegeven in deel 7.5. In deel 7.6 tenslotte wordt<br />

79 Het spreekt vanzelf dat plaatselijke versterkingen nodig kunnen blijken door de uitvoering van projecten inzake<br />

decentrale productie of door belastingstoenames. Dit plan houdt alleen rekening met de vandaag gekende projecten<br />

van decentrale productie en belastingstoenames. De versterkingen die daaruit voortvloeien worden beschreven in<br />

deel 7.5.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


een overzicht gegeven van de investeringen die tegen 2006 moeten worden<br />

uitgevoerd, met een bijhorende planning voor hun indienststelling.<br />

7.2 DIAGNOSE VAN DE KNELPUNTEN IN HET ELEKTRICITEITSNET<br />

Het referentie-elektriciteitsnet dat in dit Ontwikkelingsplan als uitgangspunt<br />

wordt genomen, werd in hoofdstuk 6 omschreven. Het gaat om het net dat in<br />

het begin van <strong>2003</strong> in gebruik was, waaraan de versterkingen worden<br />

toegevoegd die tegen het jaar <strong>2003</strong> worden voorzien.<br />

De load-flow-berekeningen met de verbruiksprognoses (“macro-economische<br />

variant”) voor 2006 wijzen echter op een aantal knelpunten in het<br />

transmissienet.<br />

Deze bevinden zich in de provincies West-Vlaanderen, Henegouwen en<br />

Antwerpen:<br />

• in West-Vlaanderen en in Henegouwen hebben deze te maken met de<br />

buitengebruikstelling van productie-eenheden, die al in januari 2000 door de<br />

producenten werd aangekondigd;<br />

• in de provincie Antwerpen zijn de knelpunten het gevolg van een<br />

productietekort in deze regio.<br />

7.3 BESCHRIJVING VAN VERSTERKINGEN VAN NATIONAAL<br />

BELANG<br />

Het elektriciteitsnet moet worden aangepast om een oplossing te bieden voor de<br />

knelpunten die worden aangegeven in de load-flowmodellen. Dit hoofdstuk wil<br />

de versterkingsscenario’s die hiervoor nodig zijn zo nauwkeurig mogelijk<br />

omschrijven.<br />

In deel 5.2 werd het investeringsbeleid beschreven dat hiertoe werd uitgewerkt<br />

en uitgevoerd. Dit beleid streeft er vooral naar om de bestaande infrastructuur<br />

maximaal te benutten en nieuwe verbindingen tot een minimum te beperken.<br />

7.3.1 BASISSCENARIO - 2006<br />

Zoals reeds werd aangestipt in hoofdstuk 3, volstaat het Belgische<br />

productiepark volgens de productie- en verbruiksprognoses niet om in het<br />

verbruik te voorzien (import van 900 MW).<br />

Het productietekort dat ontstaat door het stilleggen van de productie-eenheden<br />

van Ruien (West-Vlaanderen) en Amercoeur en Monceau (Henegouwen), maakt<br />

een versterking van de 380/150 kV-transformatie in de posten van Courcelles<br />

en Gouy enerzijds en in Avelgem en Ruien anderzijds 80 onvermijdelijk. Hetzelfde<br />

verschijnsel doet zich voor in het 150 kV-net in Limburg door het stilleggen van<br />

de productie-eenheden Mol 11 en 12, als de nieuwe 380/150 kV-transformator<br />

80 De 380/150 kV-transformatoren van Avelgem/Ruien en Courcelles/Gouy zijn in 380 kV aangesloten op een extra veld<br />

dat in de eerstgenoemde posten van elk paar (Avelgem en Courcelles) werd gebouwd en dat in 150 kV wordt<br />

aangesloten op een nieuw veld dat zich in de tweede post bevindt (Ruien en Gouy) .<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

121


122<br />

van Reppel, die tegen <strong>2003</strong> is voorzien, niet wordt opgenomen 81 in de<br />

simulaties. Dit wijst op de noodzaak van deze investering.<br />

Het kortsluitvermogen in Doel ligt te hoog wanneer alle productie-eenheden<br />

worden ingezet. Dat wordt opgelost door een uitbating met open railstellen in<br />

de 380 kV-post van Doel. Indien een grote eenheid in Doel afwezig is, moet<br />

echter rekening worden gehouden met mogelijke overbelastingen bij incidenten<br />

op de 380 kV-verbindingen Doel – Mercator. Vermits het niveau van het<br />

kortsluitvermogen in die situatie opnieuw aanvaardbaar wordt, bestaat de<br />

oplossing erin de 380 kV-koppeling in Doel te sluiten.<br />

In de tabellen 7.2 en 7.3 wordt een overzicht gegeven van de investeringen die<br />

tegen 2006 moeten worden gedaan in het basisscenario (waarbij het Belgische<br />

productiepark volledig ingezet wordt om de nationale belasting te dekken).<br />

Tabel 7.2: Versterkingen van de transformatie die in het basisscenario nodig zijn tegen 2006<br />

Tabel 7.3: Versterkingen op het vlak van de nodige lijnen in het basisscenario tegen 2006<br />

7.3.2 SCENARIO “VERHOGING VAN DE IMPORT – 2006”<br />

In dit deel willen we dieper ingaan op de investeringen die nodig zijn voor een<br />

grotere openstelling van de markt tegen het jaar 2006.<br />

81 Deze investering wordt gedetailleerd beschreven in deel 6.1.3.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


In hoofdstuk 4, dat de problematiek van de internationale transacties beschrijft,<br />

leerden we dat:<br />

• de importcapaciteit van België aanzienlijk wordt beïnvloed door de transacties<br />

die door onze buurlanden worden uitgevoerd;<br />

• de respectieve importniveaus van België en Nederland vanuit het zuid-oosten<br />

van Europa niet als afzonderlijke gegevens kunnen worden beschouwd en dat<br />

het net in de Benelux dus als één geheel moet worden beschouwd als het over<br />

import gaat.<br />

De basisvariant, waarvan de voornaamste conclusies in het volgende deel<br />

worden beschreven, houdt rekening met een Belgische import van 3.700 MW.<br />

Dit importniveau werd berekend met een simulatie waarbij de minst<br />

competitieve eenheden (125 en 300 MW) werden stilgelegd. In die variant zijn<br />

de hypotheses over de totale elektrische energie-import van de Benelux<br />

gebaseerd op gegevens van de UCTE. Hier spreekt men over 6.200 MW,<br />

waarvan 2.500 MW met bestemming Nederland.<br />

Daarna werd een gevoeligheidsstudie uitgevoerd, om een beter zicht te krijgen<br />

op de impact die wijzigingen in het importniveau van Nederland hebben op de<br />

importcapaciteit van België.<br />

Basisvariant<br />

Bij hogere importniveaus dan nu het geval is, duiken er nieuwe problemen op:<br />

• belangrijke overbelastingen op de verbindingen met het buitenland: de<br />

380 kV-lijn Avelin-Avelgem, de 220 kV-lijn Aubange-Moulaine en de 220 kV-<br />

lijn Chooz-Jamiolle;<br />

• overbelastingen op de 220/150 kV-transformator van Jamiolle en de<br />

380/220 kV-transformatoren van Mazures (F);<br />

• het plaatselijk productie-overschot in Gramme en Luik leidt tot:<br />

− lichte overbelastingen op bepaalde elementen van de 380 kV-lijn Gramme-<br />

Courcelles en op de 380/150 kV-transformatoren van Tihange en Gramme,<br />

overbelastingen die toenemen door het hogere importniveau;<br />

− overbelastingen “buiten de piek” tussen Lixhe en Langerlo en tussen<br />

Gerdingen en Stalen, als één van de productie-eenheden van Langerlo wordt<br />

stilgelegd.<br />

Gezien de termijnen en kosten die in aanmerking moeten worden genomen,<br />

beperken de investeringen, die tegen 2006 kunnen gebeuren, zich tot:<br />

• de versterking van de lijn Avelgem-Avelin;<br />

• de installatie van een faseverschuiver in Monceau en de versterking van de lijn<br />

Jamiolle-Monceau.<br />

Het transactiepotentieel tussen Frankrijk en België, dat hieruit voortvloeit,<br />

bedraagt 3.700 MW.<br />

De vastgestelde congesties op de zuidgrens kunnen slechts worden opgelost<br />

door de aanleg van een tweede 380 kV-draadstel tussen Avelin en Avelgem.<br />

Deze verbinding wordt overigens omschreven als één van de projecten van<br />

gemeenschappelijk belang voor de lidstaten van de Europese Unie 82 . De aanleg<br />

van deze lijn zal er echter voor zorgen dat de twee 380/150 kV-transformatoren<br />

82 Decision n° 1229/<strong>2003</strong>/EC of the European Parliament and of the Council of 26 June <strong>2003</strong> laying down a series of<br />

guidelines for trans-European energy networks and repealing Decision N°1254/96/EC.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

123


124<br />

van Izegem en die van Avelgem sterker belast worden. Door de ingebruikname<br />

van een tweede draadstel Avelgem-Avelin is bijgevolg een versterking nodig van<br />

de 380/150 kV-transformatie in Avelgem/Ruien, als men het risico van kosten<br />

voor verplichte productie in Ruien wil vermijden. Voor de bijkomende<br />

transformator, die in Avelgem wordt geplaatst en die op 380 kV in Avelgem en<br />

op 150 kV in Ruien wordt aangesloten, is een verbinding nodig van ongeveer<br />

twee kilometer tussen Avelgem en Ruien.<br />

Door de installatie van een faseverschuiver in Monceau kan men het Franse<br />

220 kV-net en de lijn Chooz-Jamiolle enigszins ontzien bij hoge importniveaus.<br />

Hierdoor is er bovendien een hefboomeffect op het Belgische net en kan de<br />

importcapaciteit vanuit Frankrijk met ongeveer 800 MW worden opgevoerd.<br />

De tabellen 7.4 en 7.5 geven een overzicht van de investeringen die moeten<br />

worden gerealiseerd om een Belgische import van 3.700 MW mogelijk te maken<br />

tegen het jaar 2006.<br />

Tabel 7.4: Versterkingen in de transformatie die nodig zijn om een Belgische import van 3.700 MW te<br />

waarborgen tegen 2006 83<br />

83 Deze transformator werd geplaatst ter vervanging van de 220/150 kV – 290 MVA-transformator van Jamiolle, die in<br />

reserve wordt gehouden<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Tabel 7.5: Versterkingen van de lijnen die nodig zijn om een Belgische import van 3.700 MW te<br />

waarborgen tegen 2006 84<br />

Gevoeligheidsstudie<br />

Evaluatie van de impact van het importniveau van Nederland op de<br />

importcapaciteit van België<br />

In de basisvariant bedraagt het importniveau van Nederland 2.500 MW en de<br />

importcapaciteit van België 3.700 MW. Figuur 7.6. toont de impact van een<br />

hogere import vanuit Nederland 85 op de Belgische importmogelijkheden.<br />

84 De versterking wordt meer bepaald uitgevoerd op het gedeelte tussen de aansluiting van de 150 kV-antenne van de<br />

pompcentrale van de Plate-Taille en de post van Monceau.<br />

85 Uiteraard zijn deze grootteordes slechts een aanwijzing. Zoals we reeds stelden in hoofdstuk 4, worden de maximaal<br />

toelaatbare transacties ook beïnvloed door andere factoren, zoals de transacties tussen de buurlanden onderling en<br />

de plaats van herkomst en de bestemming van de transacties.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

125


126<br />

Figuur 7.6: Gevolgen van het importniveau van Nederland op de importcapaciteit van België<br />

Deze figuur toont duidelijk dat een verhoging van de capaciteit aan de Frans-<br />

Belgische grens min of meer gunstig is voor België, naargelang van het<br />

importniveau van Nederland.<br />

Evaluatie van de impact van de plaatsing van faseverschuivers aan de<br />

Belgisch-Nederlandse grens<br />

De plaatsing van faseverschuivers aan de Belgisch-Nederlandse grens in de<br />

380 kV-posten van Kinrooi en Zandvliet heeft een dubbele doelstelling:<br />

• een betere verdeling van de fluxen over de verschillende interconnectielijnen<br />

tussen België en Frankrijk. Het effect hiervan kan geraamd worden op een<br />

verhoging met 200 MW van de transactiecapaciteit tussen Frankrijk en België;<br />

• door deze installatie krijgt de Belgische transmissienetbeheerder de kans om<br />

de genomineerde fluxen aan de grenzen en de werkelijke fysische fluxen beter<br />

op elkaar af te stemmen. Dit heeft een gunstige invloed op de capaciteiten die<br />

ter beschikking van de markt worden gesteld, doordat de marges voor niet-<br />

geïdentificeerde fluxen kunnen worden beperkt.<br />

De combinatie van deze twee hierboven vermelde voordelen leidt, in een<br />

voorzichtige schatting, tot een verhoging van ongeveer 300 MW van de ter<br />

beschikking van de markt gestelde capaciteiten.<br />

Daarenboven kan de netbeheerder, door een betere beheersing van de niet-<br />

geïdentificeerde fluxen, verzekeren, dat de aan de markt ter beschikking<br />

gestelde capaciteiten stabieler zijn. Ook kan de verdeling over jaar-, maand- en<br />

dagcapaciteit verbeterd worden, door de waarden op korte termijn te verlagen<br />

ten voordele van de waarden op lange termijn. Dit geeft de Belgische<br />

marktspelers de gelegenheid beter van de opportuniteiten te kunnen profiteren,<br />

die zich op de Europese markt aanbieden.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Tabel 7.7: Versterkingen m.b.t. de faseverschuivers die nodig zijn om een Belgische import van 3.700 MW<br />

te waarborgen tegen 2006<br />

Spanningsregeling<br />

Momenteel worden studies uitgevoerd over de spanningshuishouding bij hoge<br />

importniveaus.<br />

De eerste resultaten tonen dat:<br />

• het huidige compensatieniveau volstaat tot een importniveau van ongeveer<br />

2.500 MW;<br />

• tussen 2.500 MW en 4.800 MW ongeveer 100 Mvar nodig is per 100 MW extra<br />

import.<br />

Voor een importniveau van 3.700 MW moet ongeveer 1.100 Mvar extra worden<br />

verdeeld over het net. De lopende studies moeten een antwoord geven op de<br />

volgende vragen:<br />

• welke de meest geschikte uitrustingen zijn: condensatorbatterijen of<br />

uitrustingen op basis van vermogenselektronica, zoals SVC 86 of STATCOM 87 ;<br />

• welke de gunstigste lokalisaties zijn.<br />

In tabel 7.8 worden de voor- en nadelen van de verschillende uitrustingen voor<br />

spanningsregeling op een rijtje gezet.<br />

86 Static Var Compensator – Statische var-compensator<br />

87 Static Synchronous Compensator – Statische synchrone compensator<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

127


128<br />

Tabel 7.8: Voor- en nadelen van de verschillende voorzieningen om de spanning in te stellen 88<br />

7.3.3 SCENARIO “ZONDER BUITENGEBRUIKSTELLING”<br />

Het scenario “zonder buitengebruikstelling” wil de impact evalueren van het<br />

uitstel van buitengebruikstellingen van de productie-eenheden Mol 11 en 12,<br />

Amerccœur 1 en 2, Monceau, Ruien 3 en 4 ten opzichte van de officieel<br />

aangekondigde datum van buitengebruikstelling.<br />

Netberekeningen met een volledig beschikbaar park tonen duidelijk aan dat de<br />

380/150kV-transformatoren van Gouy, Ruien en Reppel in dat geval uitgesteld<br />

kunnen worden.<br />

De transformator van Gouy is namelijk nodig voor de betrouwbaarheid van het<br />

net als de productie-eenheden van Amercoeur en Monceau worden stilgelegd.<br />

Ook de transformator van Ruien wordt sterk beïnvloed door het productiepark<br />

ingezet op het 150 kV-knooppunt te Ruien. De plaatsing van de transformator in<br />

Reppel, die werd voorzien tegen <strong>2003</strong>, is pas volledig verantwoord van zodra de<br />

eenheden Mol 11 en 12 worden stilgelegd.<br />

Als de netbeheerder beslist om de installatie van deze drie transformatoren uit<br />

te stellen, loopt hij het risico dat hij de producenten financieel zal moeten<br />

compenseren wanneer hij - om de betrouwbaarheid van het net te garanderen -<br />

de betreffende groepen (Mol 11 en 12, Amercoeur 1 en 2, Monceau, Ruien 3 en<br />

4) verplicht in dienst laat stellen, terwijl hun stillegging geprogrammeerd is.<br />

Deze transformatoren waarborgen dus een grotere onafhankelijkheid van het<br />

net ten opzichte van het productiepark. Voor het nemen van deze beslissing zal<br />

men de vergelijking moeten maken tussen de kosten voor verplichte productie<br />

van de eenheden en de investeringskosten voor de transformatoren.<br />

88 Het blindvermogen dat door de condensatorbatterijen wordt geleverd, is evenredig met het kwadraat van de<br />

spanning.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


7.4 TECHNISCH EN ECONOMISCH HAALBAARHEIDSONDERZOEK<br />

7.4.1 TECHNISCHE UITVOERBAARHEID<br />

In dit stadium vormen de geplande investeringen geen bijzondere moeilijkheid<br />

inzake technische uitvoerbaarheid.<br />

Alleen het transport van de faseverschuivers (Kinrooi, Monceau en Zandvliet)<br />

naar de beschouwde sites zal moeten worden bestudeerd. Bovendien zijn de<br />

380 kV-eenheden uitrustingen die aan de grens liggen van wat vandaag<br />

technisch haalbaar is met de bestaande standaardmodules.<br />

Tijdens de uitvoering van de werken - de plaatsing van een tweede draadstel<br />

zoals in Avelgem-Avelin of de versterking van een lijn zoals die van Jamiolle-<br />

Monceau – moet het bestaande draadstel buiten dienst worden gesteld, wat<br />

onvermijdelijk de importcapaciteit van België in die perioden zal beperken.<br />

7.4.2 BEPERKINGEN INZAKE RUIMTELIJKE ORDENING<br />

Bij elke netversterking stellen zich een aantal vragen i.v.m. ruimtelijke<br />

ordening, die tot min of meer grote termijnen leiden.<br />

• Heel wat posten werden jaren geleden opgericht vooraleer de gewestplannen<br />

bestonden en zijn vandaag zonevreemd. Bij een versterking rijst altijd de<br />

vraag of de nodige vergunningen zullen worden verkregen. Het is niet<br />

eenvoudig om een bestaande installatie naar een geschikte zone te<br />

verplaatsen, gelet op de vele hoog- en middenspanngsverbindingen waarop de<br />

post is aangesloten. Het MS-net zou moeten dan ook volledig herschikt<br />

worden. Deze werken zijn zeer duur en niet altijd mogelijk. Bovendien<br />

verlengen de huidige procedures om de bestemming van een zone te wijzigen<br />

op een bepalende manier de termijnen om projecten af te werken. Ten slotte,<br />

is het moeilijk te voorspellen hoe de bevoegde autoriteiten op de voorgestelde<br />

wijzigingen zullen reageren.<br />

• Gelijkaardige moeilijkheden zijn te verwachten voor de bouw of de aanpassing<br />

van bovengrondse hoogspanningslijnen. De procedures zijn niet altijd<br />

duidelijk. Vaak gaat heel wat tijd verloren omdat moet worden uitgezocht<br />

welke stappen dienen te worden gezet om de nodige vergunningen te<br />

verkrijgen. De afwezigheid van opgelegde termijnen in de procedures verlengt<br />

nog het proces.<br />

In deze context kan de netbeheerder moeilijk verbintenissen nemen voor de<br />

realisatietermijnen als hij geen garantie heeft voor de termijnen voor het<br />

verkrijgen van de vergunningen.<br />

In het kader van dit Ontwikkelingsplan wordt de impact van de versterkingen op<br />

de ruimtelijke ordening zo minimaal mogelijk gehouden. Bij het berekenen van<br />

de investeringen houdt men rekening met het economisch beleid en het<br />

milieubeleid dat in deel 5.2 van dit document werd besproken.<br />

Nieuwe infrastructuur wordt zoveel mogelijk beperkt:<br />

• twee verbindingen om de 380/150 kV-transformatoren in Avelgem/Ruien en in<br />

Courcelles/Gouy aan te sluiten;<br />

• een nieuwe 380 kV-post te Kinrooi om een faseverschuiver te plaatsen.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

129


130<br />

De andere ontwikkelingen worden gerealiseerd door:<br />

• de transformatoren aan te sluiten op nieuwe velden gelegen in bestaande<br />

posten;<br />

• bestaande lijnen te versterken of het aanleggen van een tweede draadstel als<br />

de verbindingen dit toelaten.<br />

Versterking in West-Vlaanderen<br />

Nieuwe 380/150 kV-transformator te Avelgem/Ruien<br />

De 380/ 150 kV-transformator van Avelgem/ Ruien komt in Avelgem en wordt<br />

aangesloten op 380 kV in Avelgem en op 150 kV in Ruien, waarbij dus van twee<br />

bestaande posten gebruik wordt gemaakt.<br />

150 kV-verbinding Avelgem-Ruien<br />

Om de 380/150 kV-transformatoren van Avelgem te kunnen aansluiten in de<br />

post van Ruien, wordt voorgesteld een nieuwe 150 kV-lijn te bouwen, voor de<br />

aansluiting van de twee transformatoren. De huidige lijn, die voor de aansluiting<br />

van de eerste transformator zorgt, volstaat niet om de twee verbindingen over<br />

te nemen en zal worden ontmanteld zodra de nieuwe lijn in dienst komt. Er was<br />

reeds een eerste contact met de betrokken overheden om dit project voor te<br />

stellen.<br />

Tweede 380 kV-draadstel Avelgem-Avelin<br />

De versterking van de verbinding Avelgem-Avelin bestaat uit de plaatsing van<br />

een tweede draadstel op een bestaande lijn, met een lengte van 23 km op<br />

Belgisch grondgebied. Inmiddels werd reeds contact genomen met de<br />

betreffende overheden om de nodige vergunningen en toelatingen te verkrijgen.<br />

Gezien de te verwachten moeilijkheden om een nieuwe bovengrondse 380 kV-<br />

lijn door het natuurpark “Parc Naturel du Pays des Collines” te bouwen, was het<br />

voorzien om het tweede draadstel van de bestaande lijn Avelgem-Avelin door<br />

het park te gebruiken om de nieuwe lijn Avelgem-Chièvres-Trivières-Courcelles<br />

te verwezenlijken. De aanleg van het tweede draadstel Avlgem-Avelin<br />

hypothekeert dus zeer sterk de realisatie op termijn van deze 380 kV-lus.<br />

Versterking in Henegouwen<br />

Versterking van de 220/150 kV-lijn Jamiolle-Monceau<br />

Bij deze versterking worden de bestaande geleiders van het op 150 kV<br />

uitgebate draadstel vervangen door geleiders met een grotere capaciteit. De<br />

versterking moet gebeuren tussen de post van Monceau en het raakpunt van de<br />

lijn Chooz-Monceau met de 150 kV-antenne van de pompcentrale van Plate-<br />

Taille. Deze investering heeft verder geen gevolgen op het vlak van ruimtelijke<br />

ordening.<br />

De 220/150 kV-post van Jamiolle zal worden ontmanteld.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Installatie van de faseverschuiver te Monceau<br />

De faseverschuiver wordt geïnstalleerd in de bestaande post van Monceau, die<br />

in een industriegebied is gelegen.<br />

Nieuwe 380/150 kV-transformator te Courcelles/Gouy<br />

De 380/150 kV-transformator van Gouy/Courcelles wordt op 380 kV<br />

aangesloten in Courcelles en op 150 kV in Gouy, en dit in twee bestaande<br />

posten.<br />

Verbinding Gouy-Courcelles<br />

Voor de aansluiting is een nieuwe verbinding met een lengte van 1,8 km nodig.<br />

Dit moet gebeuren in een landbouwzone.<br />

Momenteel worden drie verschillende varianten in overweging genomen:<br />

• de transformator wordt in Gouy geïnstalleerd en er wordt een 380 kV-lijn<br />

gebouwd tussen Courcelles en Gouy;<br />

• de transformator wordt in Courcelles geïnstalleerd en er wordt een 150 kV-lijn<br />

gebouwd tussen Courcelles en Gouy;<br />

• de transformator wordt in Courcelles geïnstalleerd en er wordt een<br />

ondergrondse 150 kV-lijn aangelegd tussen Courcelles en Gouy.<br />

De modaliteiten worden nog verder onderzocht en uitgewerkt om tot een<br />

uiteindelijke keuze te komen.<br />

Faseverschuivers in de provincies Antwerpen en Limburg<br />

De faseverschuiver van Zandvliet wordt in een bestaande post geïnstalleerd.<br />

In Kinrooi moet een nieuwe post worden opgericht. Om de aanleg van nieuwe<br />

380 kV-lijnen te vermijden, is het noodzakelijk deze post in te planten vlakbij<br />

het raakpunt met de Belgisch-Nederlandse interconnecties Meerhout-<br />

Maasbracht en Gramme-Maasbracht. Gezien dit gebied als landbouwzone is<br />

ingekleurd in het bestaande gewestplan, is een Ruimtelijk Uitvoeringsplan<br />

noodzakelijk. De eerste contacten werden al gelegd met AROHM 89 met de<br />

bedoeling de procedures zo snel mogelijk op te starten.<br />

7.4.3 ZOEKEN NAAR HET SOCIO-ECONOMISCH OPTIMUM VOOR DE<br />

EINDVERBRUIKER<br />

Voor ieder project dat in deel 7.3 aan bod komt, werden de verschillende<br />

varianten onderworpen aan een technisch-commerciële vergelijking. De<br />

economische evaluatie gebeurt vanuit het standpunt van de eindverbruiker en<br />

zij kadert in het economisch beleid en het milieubeleid, dat in deel 5.2 van dit<br />

document wordt beschreven.<br />

De vergelijking van de varianten voor de nieuwe transformatoren wordt hierna<br />

weergegeven. Voor de plaatsing van het tweede 380 kV-draadstel Avelgem-<br />

89 Administratie ruimtelijke ordening, huisvesting, monumenten<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

131


132<br />

Avelin werd geen andere variant overwogen, aangezien elke andere oplossing<br />

een nieuwe verbinding vereiste die minstens even lang was.<br />

De budgettaire ramingen die hierna worden voorgesteld, omvatten de studies,<br />

de uitvoering van de plannen en de schema’s, de aankoop van uitrustingen en<br />

de uitvoering van de werken. We wijzen erop dat het hier uitsluitend gaat om<br />

grootteordes die gebaseerd zijn op een eerste raming van de kosten die door de<br />

investering worden teweeggebracht. Het is de bedoeling om aan de hand van<br />

deze informatie de varianten met elkaar te vergelijken.<br />

Nieuwe 380/150 kV-transformator in Avelgem/Ruien en<br />

150 kV-verbinding Avelgem-Ruien<br />

Rendabiliteitsstudie voor de transformator van Avelgem/Ruien<br />

Het is aangewezen om in Avelgem/Ruien een nieuwe transformator te<br />

installeren, om de onafhankelijkheid van het net ten opzichte van het<br />

productiepark te waarborgen, en om de kosten voor opgelegde productie van de<br />

eenheden van Ruien te vermijden.<br />

Er werd een risicostudie gemaakt om de investeringskosten van de nieuwe<br />

transformator van Avelgem/Ruien en de kosten in verband met het risico van de<br />

verplichte productie te vergelijken. Doel van deze investering is de netveiligheid<br />

te waarborgen.<br />

Uit deze studie blijkt dat de jaarlijkse afschrijvingskost van de investering<br />

overeenkomt met:<br />

• 5 weken verplichte productie van Ruien 5;<br />

• 3 weken verplichte productie van Ruien 6.<br />

Deze rendabiliteitsberekeningen worden gemaakt op basis van:<br />

• een afschrijvingsperiode van 37 jaar;<br />

• een actualisatievoet die overeenkomt met de WACC (Weighted Average Cost<br />

of Capital) van <strong>Elia</strong>;<br />

• gemiddelde prijzen voor verplichte productie, gebaseerd op de lopende<br />

contracten;<br />

• 60 uur werking per week, gespreid over 5 dagen.<br />

Socio-economische vergelijking tussen de investeringsvarianten<br />

Voor de versterking van de transformatie van Ruien werden twee varianten<br />

bekeken. Het alternatief voor de nieuwe transformator van Avelgem/Ruien is<br />

een nieuwe transformator in Wortegem. De nieuwe transformator zou dan in<br />

aftakking op de 380 kV-lijn Avelgem-Mercator worden aangesloten.<br />

Technisch gezien zijn deze oplossingen min of meer gelijkwaardig. De<br />

aanwezigheid van twee aftakkingen op de lijn Avelgem-Mercator (waaronder<br />

één in Rodenhuize en één in Wortegem) vormt echter een klein nadeel.<br />

Ook wat hun impact op de ruimtelijke ordening en het milieu betreft, is er<br />

weinig verschil tussen de twee oplossingen. Het gaat immers om de versterking<br />

van bestaande posten met nieuwe transformatoren, zonder dat daarvoor nieuwe<br />

380 kV-lijnen moeten worden aangelegd.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


De beslissing werd genomen op basis van de respectieve kosten van de twee<br />

oplossingen. Het budget voor een nieuwe transformator in Avelgem/Ruien ligt<br />

40% lager dan het budget dat werd berekend voor de installatie van een<br />

transformator in Wortegem.<br />

Dit verschil kan als volgt worden verklaard:<br />

• voor de transformator van Avelgem/Ruien moet de 150 kV-lijn Avelgem-Ruien<br />

worden versterkt;<br />

• voor de transformator van Wortegem zijn de aansluitingskosten heel wat<br />

lager, maar is wel de aanpassing vereist van de metaalomsloten 150 kV-post<br />

van Wortegem en de bouw van acht nieuwe velden.<br />

In tabel 7.9 wordt de vergelijking van beide varianten geïllustreerd.<br />

Tabel 7.9: Socio-economische vergelijking van de varianten voor de versterking van de transformatie in<br />

Avelgem/ Ruien en Wortegem<br />

Tweede 380 kV-draadstel Avelgem-Avelin<br />

De versterking van de Frans-Belgische interconnectie door de plaatsing van het<br />

tweede draadstel Avelgem-Avelin beperkt de kosten en de impact op het milieu<br />

en de ruimtelijke ordening tot een minimum, vermits zij geen volwaardige<br />

nieuwe infrastructuur vereist. Bovendien zal de fasetranspositie van de twee<br />

draadstellen het elektrisch veld en het magnetisch veld onder de lijn doen<br />

afnemen in vergelijking met de huidige toestand.<br />

In tabel 7.10 ziet u welke socio-economische evaluatiecriteria werden<br />

gehanteerd voor het tweede draadstel Avelgem-Avelin.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

133


134<br />

Tabel 7.10: Socio-economische evaluatie van het tweede draadstel Avelgem-Avelin<br />

Faseverschuiver van Monceau en versterking van Jamiolle-Monceau<br />

Socio-economische vergelijking van de investeringsvarianten Chooz-<br />

Monceau en Gramme-Massenhoven<br />

In tabel 7.11 worden de resultaten van een studie over de maximaal toegelaten<br />

transactiecapaciteit tussen Frankrijk en België weergegeven naargelang van het<br />

versterkingsniveau van het Belgische net. De versterkingen worden erin<br />

vermeld in volgorde van doeltreffendheid voor de maximaal toelaatbare<br />

transacties. De maximale transacties stemmen overeen met een winterdag, met<br />

een volledig net en met een importsaldo voor Nederland van 2500 MW.<br />

Tabel 7.11: Maximaal toelaatbare transactiecapaciteit tussen Frankrijk en België naargelang van het niveau<br />

van versterking van het Belgische net<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Deze studie toont ook de volgende zaken aan:<br />

• De versterking van de 380 kV-lijn Avelgem-Avelin en de installatie van een<br />

faseverschuiver in Monceau is bijna even doeltreffend als de versterking van<br />

de 380 kV-lijnen Avelgem-Avelin en Gramme-Massenhoven 90 . Bovendien is de<br />

installatie van een faseverschuiver in Monceau vanuit economisch standpunt<br />

te verkiezen boven de versterking van de lijn Gramme-Massenhoven.<br />

• Als men ze maximaal wil benutten moet de nieuwe 380 kV-lijn Aubange-<br />

Moulaine daarentegen worden gerealiseerd na de versterking van de lijn<br />

Gramme-Massenhoven.<br />

De tabel hierna geeft een economische vergelijking van de versterking van de<br />

lijn Chooz-Monceau met installatie van een faseverschuiver en de versterking<br />

van de lijn Gramme-Massenhoven.<br />

Tabel 7.12: Socio-economische vergelijking van de varianten van de versterking van de lijn Chooz-<br />

Monceau met installatie van een faseverschuiver in Monceau en van de versterking van de lijn Gramme-<br />

Massenhoven 91<br />

Socio-economische vergelijking van de investeringsvarianten met<br />

betrekking tot de installatie van een faseverschuiver op de lijn Chooz-<br />

Monceau<br />

De installatie van de faseverschuiver te Monceau is het resultaat van langdurig<br />

overleg tussen de beheerders van het Belgische en het Franse net, om tot een<br />

optimale oplossing te komen voor de overbelastingen die zich op de as<br />

Monceau-Chooz-Mazures voordoen door de versterking van de interconnecties.<br />

In een eerste fase werd overwogen om de transformator van Jamiolle te<br />

versterken, maar dit leidde tot overbelastingen op de 220 kV-lijn Jamiolle-<br />

Chooz. Bovendien bleef het knelpunt op de 380/220 kV-transformatoren van<br />

Mazures bestaan.<br />

Een oplossing voor deze beperking op het interconnectienet had kunnen<br />

bestaan uit de opening van de lijn Jamiolle-Chooz. Deze oplossing zou het<br />

90 De versterking van de verbinding Gramme-Massenhoven wordt in hoofdstuk 8 beschreven.<br />

91 De nieuwe 150/70 kV-voeding die in de post te Thy-le-Château wordt gerealiseerd, wordt in de schatting van deze<br />

variant niet opgenomen.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

135


136<br />

voordeel bieden dat de transactiemogelijkheden tussen Frankrijk en België<br />

verhogen. Daartegenover staat dat Henegouwen één van haar<br />

bevoorradingspunten zou verliezen. In dat geval zou op termijn een extra<br />

380/150 kV-transformator moeten worden voorzien. De enige plaats die<br />

hiervoor momenteel in aanmerking zou komen, is de post van Trivières. Dit is<br />

een erg zware investering, gezien de noodzaak om een 20 kilometer lange<br />

nieuwe 380 kV-lijn te bouwen tussen Courcelles en Trivières.<br />

Het alternatief voor de 380/150 kV-transformator van Trivières is de installatie<br />

van een faseverschuiver op de lijn Chooz-Monceau.<br />

Voor de lokalisatie van deze faseverschuiver werden twee varianten bestudeerd:<br />

• de eerste variant was de opstelling van de faseverschuiver in een nieuwe post<br />

te Valentinoise (Silenrieux) vlak onder de lijnen Jamiolle-Monceau (220/150<br />

kV) en de antenne van Plate-Taille (150 kV);<br />

• de tweede variant – waarvoor uiteindelijk werd gekozen – voorziet de<br />

installatie van een faseverschuiver in de bestaande 150 kV-post van Monceau.<br />

Daarnaast moet de voeding van de 70 kV-lus van Henegouwen, die ondersteund<br />

wordt door de 150/70 kV-transformator te Neuville, worden versterkt.<br />

Daarvoor komt er een nieuwe 150/70 kV-voeding in de post van Thy-le-<br />

Château 92 vanaf de post van:<br />

• Valentinoise (Silenrieux) in de eerste variant;<br />

• Monceau in de tweede variant.<br />

In tabel 7.13 hierna worden de belangrijkste voor- en nadelen van deze<br />

varianten op een rijtje gezet.<br />

Tabel 7.13: Vergelijking van de installatie van een faseverschuiver in Valentinoise of Monceau<br />

Tabel 7.14 geeft de socio-economische vergelijking van de twee varianten. Deze<br />

economische vergelijking omvat de plaatsing van de kabel die nodig is voor de<br />

voeding van de 70 kV-lus van Henegouwen in Thy-le-Château.<br />

92 Deze investering wordt in de investeringen van gewestelijk belang opgenomen.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Tabel 7.14: Socio-economische vergelijking van de varianten met betrekking tot de installatie van een<br />

faseverschuiver op de lijn Chooz-Monceau<br />

Versterking van de interconnecties met Frankrijk<br />

De twee voorgestelde investeringen voor het verhogen van de<br />

interconnectiecapaciteit tussen Frankrijk en België – het tweede draadstel<br />

Avelgem-Avelin en de versterking van Chooz-Monceau - zijn volledig<br />

gerechtvaardigd vanuit een socio-economisch oogpunt. De investeringskost<br />

wordt namelijk op zeer korte termijn door de Belgische elektriciteitsverbruiker<br />

teruggewonnen door het verschil in de marktprijzen tussen Frankrijk en België.<br />

Het is noodzakelijk om deze versterkingen zo spoedig mogelijk te<br />

verwezenlijken, om maximaal te profiteren van huidige productieoverschotten<br />

op Europees niveau.<br />

Nieuwe 380/150 kV-transformator in Courcelles/Gouy en verbinding<br />

Gouy-Courcelles<br />

Studie van de rendabiliteit van de transformator van Courcelles/Gouy<br />

De voorkeur gaat naar de nieuwe transformator van Courcelles/Gouy, zodat de<br />

onafhankelijkheid van het net ten opzichte van het productiepark kan worden<br />

bevorderd en het risico van de kosten voor de verplichte inzet van de eenheden<br />

van Monceau en Amercoeur wordt vermeden.<br />

Er werd een risicostudie uitgevoerd waarin de investeringskosten van de nieuwe<br />

transformator van Courcelles/Gouy werden vergeleken met de kosten van de<br />

verplichte productie omwille van de netveiligheid.<br />

Hieruit blijkt dat de jaarlijkse afschrijvingskosten van de investering<br />

overeenkomen met 6 tot 13 weken opgelegde productie van een eenheid van<br />

Amercoeur 2, volgens de parameters die in de berekeningen worden<br />

gehanteerd.<br />

Deze rendabiliteitsberekening wordt uitgevoerd op basis van:<br />

• een afschrijvingstermijn van 37 jaar;<br />

• een actualisatievoet dat gelijk is aan de WACC (Weighted Average Cost of<br />

Capital) van <strong>Elia</strong>;<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

137


138<br />

• gemiddelde prijzen voor verplichte productie op basis van de lopende<br />

contracten;<br />

• een produceerd vermogen dat varieert van 60 tot 90 MW;<br />

• 108 tot 168 bedrijfsuren per week;<br />

• een continu-inzet of een inzet met starts en stops.<br />

Socio-economische vergelijking van de investeringsvarianten<br />

In het kader van de transformatieversterking van Hengouwen werden drie<br />

varianten bekeken.<br />

Naast de nieuwe transformator in Courcelles/Gouy zijn de twee andere<br />

varianten:<br />

• een nieuwe transformator in Tergnée, waarvan de aansluiting de aanleg zou<br />

vereisen van een tweede draadstel van de 380 kV-lijn Saint-Amand-Tergnée,<br />

hetzij over 7,5 km, en een aanpassing van de post;<br />

• een nieuwe transformator in Trivières, die de bouw van een 380 kV-lijn over<br />

een afstand van 20 km vanaf Courcelles vereist.<br />

Vanuit technisch oogpunt zijn deze oplossingen min of meer evenwaardig.<br />

Vanuit hun impact op de ruimtelijke ordening en het milieu werd met de<br />

volgende elementen rekening gehouden:<br />

• het gaat om versterkingen van bestaande posten door nieuwe<br />

transformatoren;<br />

• de aansluiting van deze transformatoren vereist de aanleg van het tweede<br />

draadstel van een bestaande lijn of de bouw van een nieuwe verbinding in het<br />

380 of 150 kV-net over een lengte van 2 tot 20 kilometer, naargelang van het<br />

geval.<br />

Het is duidelijk dat de bouw van een nieuwe verbinding met een lengte van 20<br />

km (in het geval van de bouw van een nieuwe transformator) minder gunstig is<br />

op het vlak van de ruimtelijke ordening en milieu dan de verbindingen die<br />

moeten worden voorzien voor de andere varianten, zelfs als de bouw van deze<br />

lijn zou gepaard gaan met de ontmanteling van bestaande 150 kV-lijnen.<br />

Bovendien is deze oplossing vanuit budgettair standpunt bijna drie keer duurder<br />

dan de oplossing waarvoor uiteindelijk werd gekozen.<br />

De keuze tussen de versterkingsvarianten in Tergnée of in Gouy werd gemaakt<br />

op basis van de kosten voor de twee oplossingen. Het budget voor de installatie<br />

van een nieuwe transformator in Tergnée ligt 20% hoger dan het budget dat<br />

werd berekend voor de installatie van een transformator in Gouy.<br />

En wel om de volgende redenen:<br />

• het budget voor de installatie van de nieuwe transformator in Tergnée ligt<br />

minder hoog wat de aansluiting betreft: het budget van de plaatsing van het<br />

tweede draadstel in Saint-Amand-Tergnée is ongeveer 40% van het budget<br />

voor de realisatie van een nieuwe bovengrondse lijn tussen Courcelles en<br />

Gouy;<br />

• dit voordeel wordt echter teniet gedaan door de noodzaak om vier bijkomende<br />

velden te bouwen voor de uitbreiding van de post van Tergnée (waarvan drie<br />

380 kV-velden), terwijl twee volstaan voor de uitbreiding van de posten van<br />

Courcelles en Gouy (waaronder één 380 kV-veld).<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


In tabel 7.15 hierna wordt de vergelijking van deze drie varianten geïllustreerd.<br />

Tabel 7.15: Socio-economische vergelijking van de varianten van de versterking van de transformatie in<br />

Gouy<br />

Installatie van faseverschuivers aan de Belgisch-Nederlandse grens<br />

De tabel hierna geeft een overzicht van de socio-economische evaluatie van de<br />

installatie van twee faseverschuivers in de 380 kV-posten van Kinrooi en<br />

Zandvliet. Vandaag is het alleen mogelijk een eerste richtprijs van deze<br />

installatie te geven, zoals hij in de tabel 7.16 opgenomen is. Verdere studies<br />

zijn nodig om een betere raming op te stellen.<br />

Zoals al in deel 7.3.2 vermeld, hebben deze faseverschuivers een positief effect<br />

op de grootte, de stabiliteit en de termijn van importcapaciteiten, die aan de<br />

markt ter beschikking gesteld worden. Op basis van voorzichtige schattingen in<br />

verband met de verhoging van de capaciteiten en de mogelijke winst op het<br />

prijsverschil tussen de buurlanden en België, kan de kost voor de installatie van<br />

deze faseverschuivers op enkele jaren teruggewonnen worden. De kWh-prijzen<br />

zijn zowel gebaseerd op de prijsindicatoren op korte en lange termijn van de<br />

elektriciteitsbeurzen (spotprijzen en futures/forward prijzen voor energie). Zoals<br />

voor de versterking van de interconnecties, moet de indienstname zo vlug<br />

mogelijk verwezenlijkt worden om de opportuniteiten vol te kunnen benutten,<br />

die uit de huidige productieovercapaciteit in Europa voortvloeien.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

139


140<br />

Tabel 7.16: Socio-economische evaluatie van de installatie van twee faseverschuivers aan de Belgisch-<br />

Nederlandse grens<br />

7.5 VERSTERKINGEN VAN GEWESTELIJK BELANG<br />

Het beleid van de versterking van de rechtstreekse voeding van het<br />

middenspanningsnet vanaf het 220-150 kV-net door de installatie van 220-150<br />

kV/MS-transformatoren werd in deel 5.2.1 toegelicht. Ter herinnering: het gaat<br />

erom om, waar mogelijk, de directe transformatie te versterken vanaf het 220-<br />

150 kV-net naar de middenspanningsnetten, om op die manier tegen de laagste<br />

kosten een verbruiksstijging op te vangen.<br />

Deze investeringen, die samenhangen met de evolutie van het plaatselijk<br />

verbruik, kunnen moeilijk worden gepland voor een periode van meer dan twee<br />

jaar. Dat is ook de reden waarom de definitieve beslissingen in de plannen voor<br />

de ontwikkeling van de gewestelijke netten zich beperken tot het jaar 2005.<br />

Door de samenhang hiermee hebben de versterkingen van gewestelijk belang,<br />

die in dit Plan werden overgenomen, betrekking op dezelfde tijdsperiode.<br />

Het overzicht van de investeringen die hiervoor worden voorzien tegen 2005<br />

wordt opgenomen in de delen 7.5.1 en 7.5.2 hierna. In deel 7.5.3 vindt u een<br />

meer gedetailleerde uitleg over de investeringen.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


7.5.1 VERSTERKINGEN VAN DE 150 KV-VERBINDINGEN<br />

Tabel 7.17: Nieuwe 150 kV-verbindingen tegen 2005<br />

7.5.2 VERSTERKINGEN VAN DE TRANSFORMATIE<br />

Versterking van de transformatie 220-150/70 tot 26 kV<br />

Tabel 7.18: Investeringen met betrekking tot de nieuwe 150/ 70-36 kV-transformatoren in bestaande<br />

posten tegen 2005<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

141


142<br />

Versterking van de transformatie 150 kV/MS<br />

Tabel 7.19: Investeringen met betrekking tot nieuwe 150 kV/ MS-transformatoren in bestaande posten<br />

tegen 2005 93<br />

7.5.3 GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE VERSTERKINGEN<br />

West-Vlaanderen<br />

Versterking van de 150/36 kV-post te Koksijde<br />

De toename van het verbruik van Lombardsijde, gevoed op 36 KV, vergt een<br />

versterking. Hierbij werd om economische redenen de voorkeur gegeven aan<br />

een nieuwe 150/36 kV-transformator in de post te Koksijde boven het<br />

alternatief bestaande uit de versterking in Slijkens. Bovendien maakt deze<br />

oplossing de aansluiting van “on-shore” windmolenparken in het hinterland van<br />

Koksijde mogelijk. Hierbij ontstaat een embryo voor een 36 kV-net, parallel met<br />

het zwakke en verzadigde 70 kV-net, in deze streek in volle economische<br />

ontwikkeling.<br />

Uitstel van de versterking van de post van Ham<br />

Simulaties, uitgevoerd voor de periode tot 2006, tonen het grote belang aan om<br />

de transformatie van de post van Ham te versterken. Tegen het einde van de<br />

beschouwde periode moet de transformator van de post van Ham immers bij<br />

een incident als reserve optreden voor de posten van Flora en Nieuwe Vaart. Op<br />

deze post zijn echter ook productie-eenheden (gasturbine en eenheid met SPE-<br />

diesel) aangesloten, die onregelmatig worden ingezet. Hierdoor kan de transfer<br />

naar deze reserve-transformator niet op ieder moment worden gewaarborgd.<br />

Op lange termijn zou men dit kunnen oplossen door een nieuwe transformator<br />

te installeren in Ham en deze met Ringvaart te verbinden door het tweede<br />

draadstel aan te leggen van de bestaande lijn tussen Ringvaart en Ham.<br />

93 De plaatsing van de 150/15 kV-transformator in Mol zou kunnen worden vervangen door een 70/15 kV-transformator<br />

met hetzelfde vermogen, in functie van de transformatoren die in het reservepark in voorraad zijn.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Er werd echter geopteerd voor een tijdelijk alternatief voor deze investeringen<br />

tegen 2006.<br />

Dit alternatief bestaat uit:<br />

• de uitwerking van specifieke exploitatievoorwaarden voor de diesel productie-<br />

eenheden, die op de post van Ham zijn aangesloten;<br />

• de herstructurering van het net in de zone van Ham die werd voorzien voor<br />

<strong>2003</strong>, namelijk de aanleg van 36 kV-kabels tussen Destelbergen en Sint<br />

Amandsberg en tussen Sint Amandsberg en Flora.<br />

Provincie Antwerpen<br />

Tweede 150 kV-draadstel Scheldelaan-Zevende Havendok<br />

De installatie van een productiegroep van 400 MW in Zandvliet en<br />

productiegroepen voor 120 MW in Zwijndrecht vergt de aanleg van een tweede<br />

150 kV-draadstel Scheldelaan – Zevende Havendok.<br />

Waals Brabant<br />

Nieuwe 150/15 kV-transformator te Oisquercq<br />

Om te voldoen aan de sterk gestegen plaatselijke belasting, zal een derde<br />

150/15 kV-transformator van 50 MVA worden geïnstalleerd en zal een tweede<br />

MS-cabine worden gebouwd.<br />

Nieuwe 150/15 kV-transformator te Nivelles<br />

De versterking van de transformatie in Nivelles is een gevolg van de stijging van<br />

het plaatselijke verbruik. De post van Nivelles wordt momenteel immers slechts<br />

gevoed door één enkele 150/15 kV-transformator. Als hulpvoeding wordt een<br />

beroep gedaan op een middenspanningsverbinding met een sterke capaciteit<br />

vanaf de post van Baulers. Deze hulpvoeding volstaat echter niet meer,<br />

waardoor er in Nivelles een tweede transformator zal moeten worden geplaatst.<br />

De verbinding met hoge capaciteit kan dan dienen als hulpvoeding voor de post<br />

van Baulers en zo kunnen daar de investeringen ter versterking worden<br />

uitgesteld.<br />

Provincie Luik<br />

Nieuwe 150/70 kV-transformator in Eupen, nieuwe 150 kV-kabel Lixhe<br />

– Battice en overschakeling van een 70 kV-draadstel van de lijn Battice-<br />

Eupen naar 150 kV<br />

Omwille van de stijging van het elektriciteitsverbruik in de streek van Eupen<br />

moeten volgende versterkingen worden uitgevoerd:<br />

• het transformatievermogen naar zowel het 70 kV-net als het 15 kV-net in<br />

Eupen verhogen door de installatie van een bijkomende 150/70kV-<br />

transformator, waarvan de tertiaire wikkeling de 15 kV-cabine zal voeden;<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

143


144<br />

• de 150 kV-voeding van de volledige oostelijke regio van België (Verviers-<br />

Eupen) vanaf de post van Lixhe: hiervoor moet een nieuwe 150 kV-kabel<br />

tussen Lixhe en Battice worden aangelegd, die zal worden verlengd tot Eupen<br />

door een 70 kV-draadstel van de lijn Battice-Eupen over te schakelen naar<br />

150 kV.<br />

Nieuwe 220/70 kV-transformator te Brume<br />

Door de groeiprognoses van het verbruik zal een derde 220/70 kV-<br />

transformator worden geïnstalleerd in de post van Brume. Deze dient om het 70<br />

kV-net te Cierreux te voeden. Hij zal via een nieuwe 70 kV-verbinding tussen<br />

Brume en Cierreux worden verbonden met de 70 kV-post van Cierreux. Deze<br />

versterking is nodig om de 70 kV-lus tussen de posten van Trois-Ponts en<br />

Houffalize te voeden.<br />

Provincie Namen<br />

Nieuwe 150/70 kV-transformator in Thy-le-Château en nieuwe 150 kV-<br />

kabel tussen Monceau en Thy-le-Château (Henegouwen)<br />

De nieuwe transformator van Thy-le-Château speelt een cruciale rol in de<br />

veiligheid van de voeding van de lus Couvin-Solre-St-Géry-Clermont-Thy-le-<br />

Château-Hanzinelle-Neuville. Deze transformator zal via een 150 kV-kabel vanaf<br />

de post van Monceau worden gevoed.<br />

Provincie Henegouwen<br />

Nieuwe 150/10 kV-transformator in Gouy<br />

Om de hogere belasting op te vangen, die vooral het gevolg is van de<br />

ontwikkeling van een industriezone, moet het transformatievermogen van de<br />

post van Gouy worden versterkt.<br />

Hiervoor werden twee mogelijkheden beschouwd:<br />

• de vervanging van de twee 70/10 kV-transformatoren van 20 MVA door twee<br />

70/10 kV-transformatoren van 40 MVA;<br />

• de overheveling van de belasting naar 150 kV.<br />

Uiteindelijk werd voor de tweede mogelijkheid gekozen. Deze kadert immers in<br />

het beleid van de versterking van de rechtstreekse voeding van de<br />

middenspanningsnetten vanaf het 150 kV-net. De belasting wordt in normale<br />

omstandigheden gevoed door de nieuwe 150/10 kV-transformator van 40 MVA.<br />

De twee bestaande 70/10 kV-transformatoren van 20 MVA worden in monobloc<br />

aangesloten als hulpvoeding.<br />

Nieuwe 150/15 kV-transformatoren in Chièvres<br />

Er worden twee nieuwe 150/15 kV-transformatoren van 50 MVA in de<br />

bestaande 150 kV-post van Chièvres geïnstalleerd. Deze post voedt momenteel<br />

de HST-lijn Parijs-Brussel. Door deze nieuwe injectie kunnen vanuit technisch-<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


economisch 94 standpunt verschillende problemen in de nabijgelegen 70 kV- en<br />

150 kV-netten worden opgelost. Er is een alternatief mogelijk bestaande uit een<br />

reeks plaatselijke versterkingen, maar deze vergen heel zware investeringen.<br />

Het zou meer bepaald gaan om:<br />

• de versterking van de post van Lens, wat nodig is voor de netveiligheid bij een<br />

incident. Hierbij zou de bestaande transformator (70/15 kV - 20 MVA) worden<br />

vervangen door een krachtiger transformator (70/15 kV - 40 MVA). Hierdoor<br />

zou het 70 kV-net tussen Baudour, Lens, Deux-Acren en Ligne echter<br />

zwaarder worden belast; met de nieuwe transformator van Chièvres kan men<br />

de middenspanningsbelasting van Lens op Chièvres overnemen;<br />

• de installatie van een tweede transformator (70/15 kV - 40 MVA) ter<br />

versterking van de post van Ligne, waarmee het hogere verbruik in de streek<br />

Leuze-Ligne-Deux-Acren kan worden opgevangen: deze oplossing zou echter<br />

op korte termijn leiden tot de verzadiging van het 70 kV-net tussen Baudour,<br />

Lens, Deux-Acren en Ligne. Er bestaat hier echter ook een variant op: de<br />

installatie van een 150/15 kV-transformator van 50 MVA die zou worden<br />

gevoed door een 150 kV-kabel vanaf Chièvres. Dit is echter een erg dure<br />

oplossing. Met de nieuwe transformator van Chièvres kan men echter de<br />

middenspanningsbelasting van Ligne op Chièvres overnemen;<br />

• de volledige of gedeeltelijke overschakeling van de 70 kV-posten van<br />

Quevauchamps, Elouges en Pâturages en van het 70 kV-net Baudour-<br />

Pâturages-Elouges naar 150 kV door het gestegen verbruik. Hiervoor zullen<br />

zowel de plaatselijke transmissiebeheerder als de distributienetbeheerder<br />

zware investeringen moeten doen. De installatie van de nieuwe transformator<br />

in Chièvres biedt hen de kans deze investeringen uit te stellen;<br />

• de versterking van de 150 kV-lijn Chièvres-Ruien of van een alternatief; de<br />

150 kV-lijn Chièvres-Ruien voedt in aftakking de post van Ligne, die het<br />

70 kV-net ondersteunt en die rechtstreeks het plaatselijke 15 kV-verbruik<br />

voedt. De nieuwe transformator van Chièvres beperkt aanzienlijk de<br />

overbelasting op de 150 kV-lijn Chièvres-Ruien bij een incident, doordat ze de<br />

transits over de verschillende 150 kV-lijnen Baudour-Chièvres en Chièvres-<br />

Ruien evenwichtig verdeelt.<br />

Versterking van de bestaande 150 kV-lijn Tergnée-Montignies tussen<br />

Tergnée en Port de la Praye<br />

Het deel Tergnée-Pont-de-Loup van de 150 kV-verbinding Tergnée–Montignies<br />

is bijna verzadigd. Door de groeiprognoses van het verbruik op 150 kV in de<br />

streek van Charleroi zal de capaciteit van de lijn Tergnée-Farciennes-Pont-de-<br />

Loup worden versterkt teneinde de beschikbare transitcapaciteit volop te<br />

benutten op de verbinding Pont-de-Loup-Montignies-Monceau, die een<br />

verlenging vormt van de verbinding Tergnée-Pont-de-Loup.<br />

7.6 UITVOERINGSPLANNING<br />

In de tabellen 7.20 en 7.21 vindt u een overzicht van de uitvoeringsplanning<br />

voor de versterkingen van nationaal belang en van gewestelijk belang.<br />

94 Hoewel de DNB nieuwe middenspanningskabels moet plaatsen vanaf de nieuwe site, is de globale oplossing TNB-DNB<br />

de optimale oplossing.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

145


146<br />

7.6.1 VERSTERKINGEN VAN NATIONAAL BELANG<br />

Tabel 7.20: Planning van de investeringen van nationaal belang tegen 2006<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


7.6.2 VERSTERKINGEN VAN GEWESTELIJK BELANG<br />

Tabel 7.21: Planning van de investeringen van gewestelijk belang tegen 2005<br />

7.6.3 BESCHRIJVING VAN HET NET TEGEN HET JAAR 2006<br />

Figuur 7.22 hierna beschrijft het hoogspanningsnet tegen het jaar 2006,<br />

rekening houdend met de versterkingen die door de TNB worden voorgesteld.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

147


148<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

149


150<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


8 Versterkingen van<br />

het transmissienet<br />

tegen het jaar 2009<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

151


152<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


8.1 AANPASSING VAN HET ELEKTRICITEITSNET AAN DE<br />

PRODUCTIE- EN VERBRUIKSNIVEAUS<br />

In de hoofdstukken 2 en 3 werden de verschillende scenario’s voor het verbruik<br />

en de productie tegen het jaar 2009 beschreven. Bovendien werd in hoofdstuk 3<br />

aangetoond dat het Belgische productiepark niet in staat is, om in 2009 het<br />

Belgisch verbruik te dekken (behalve in één scenario). Dit is zelfs het geval als<br />

alle aangekondigde eenheden met hernieuwbare energiebronnen en<br />

warmtekrachtkoppelinginstallaties gebouwd zouden zijn. Daarenboven werden<br />

in de context van de vrijmaking van de markt scenario’s uitgewerkt met hogere<br />

importniveaus. Dit zijn de “verhoging van de import”-scenario’s.<br />

Ter herinnering vermelden we nog even dat afbeelding 7.1 in hoofdstuk 7<br />

duidelijk aantoont dat het geschatte verbruiksniveau in het Kyoto-scenario<br />

tegen 2009 vergelijkbaar is met het verbruiksniveau dat volgens de “macro-<br />

economische” variant voor 2006 in aanmerking werd genomen. Hierna wordt<br />

daarom uitsluitend aandacht besteed aan de versterkingen die moeten worden<br />

gerealiseerd in het kader van de “macro-economische” variant tegen 2009.<br />

Deel 8.2 hierna geeft de diagnose van de knelpunten in het elektriciteitsnet<br />

tegen het jaar 2009, door de stijging van het verbruik en het productiepark van<br />

het basisscenario, als geen bijkomende versterkingen worden uitgevoerd<br />

tegenover het jaar 2006 95 . In deel 8.3 wordt iedere versterking - door het<br />

productiepark gestuurd en nodig tegen 2009 - per scenario beschreven. In deel<br />

8.4 vindt u de technische en economische haalbaarheidsstudie vanuit het<br />

standpunt van de eindverbruiker. Deel 8.5 geeft de lijst van de versterkingen<br />

die nodig zijn door de stijging van het plaatselijk verbruik. In deel 8.6 tenslotte<br />

vindt u een samenvatting van de investeringen die tegen 2009 worden gepland.<br />

De investeringen die in dit hoofdstuk worden beschreven, worden louter ter<br />

informatie gegeven. Ze moeten nog worden bevestigd in een volgende uitgave<br />

van het Ontwikkelingsplan.<br />

8.2 DIAGNOSE VAN DE KNELPUNTEN IN HET ELEKTRICITEITSNET<br />

Het referentie-elektriciteitsnet dat voor de studies tegen 2009 wordt<br />

beschouwd, wordt in deel 7.6 omschreven. Het gaat meer bepaald om het net<br />

dat is geprogrammeerd tegen het jaar 2006.<br />

Bovendien voorziet Nederland dat de 380 kV-post in Borssele voltooid zal zijn<br />

tegen 2006.<br />

De dimensionering van het transmissienet 380 kV tot 150 kV hangt vooral<br />

samen met de evolutie van het productiepark en de lokalisatie ervan, met de<br />

niveaus en de herkomst van de import, en de transit over ons net. De<br />

dimensionering wordt ook beïnvloed door de evolutie van het algemene<br />

verbruiksniveau.<br />

Het algemene groeiniveau van het verbruik is tussen 2006 en 2009 relatief<br />

zwak: hiervoor zijn geen extra versterkingen van het algemene net nodig. De<br />

95 De versterkingen waarmee rekening werd gehouden, worden in deel 7.6 vermeld.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

153


154<br />

toename van het plaatselijke verbruik vereist echter wel versterkingen van<br />

gewestelijk belang.<br />

Overigens is er vandaag weinig of geen informatie beschikbaar over de<br />

perspectieven inzake investeringen in de productie op die termijn. De<br />

berekeningen met load-flowmodellen op basis van de beschikbare informatie<br />

tonen aan dat geen grote moeilijkheden verwacht worden voor het<br />

transmissienet, als dat tegen 2006 inderdaad versterkt is zoals voorzien.<br />

8.3 BESCHRIJVING VAN DE VERSTERKINGEN VAN NATIONAAL<br />

BELANG<br />

8.3.1 BASISSCENARIO - 2009<br />

Volgens de prognoses voor de investeringen in de productie tegen het jaar 2009<br />

die momenteel beschikbaar zijn, moet het voor het jaar 2006 versterkte net<br />

normaal gezien volstaan om de algemene stijging van het verbruik op te<br />

vangen.<br />

8.3.2 SCENARIO “VERHOGING VAN DE IMPORT– 2009”<br />

Het transactiepotentieel tussen Frankrijk en België, dat voortvloeit uit de<br />

versterkingen die voorzien zijn tegen 2006, bedraagt 3.700 MW, waarbij ook<br />

rekening wordt gehouden met een importniveau van 2.500 MW voor Nederland.<br />

Dit potentieel kan op 4.700 MW worden gebracht als volgende bijkomende<br />

investeringen worden gedaan:<br />

• versterking van de 380 kV-lijn Gramme-Massenhoven;<br />

• nieuwe 380 kV-lijn Aubange-Moulaine (deels op Frans grondgebied).<br />

Om het volle potentieel ervan te kunnen benutten moet de lijn Aubange-<br />

Moulaine in dienst worden gesteld na het plaatsen van het tweede draadstel van<br />

Gramme-Massenhoven.<br />

Het deel van de nieuwe lijn Aubange–Moulaine dat over Belgisch grondgebied<br />

loopt, is volledig klaar. De beheerder van het Franse net liet intussen weten dat<br />

het deel op Frans grondgebied ten vroegste in 2009 klaar zal zijn.<br />

Bij een importniveau van 4.700 MW komen er overbelastingen op de 380 kV-lijn<br />

Gramme-Courcelles en de 380/150 kV-transformatoren van Tihange en<br />

Gramme, door het stilleggen van de productie-eenheden in het 150 kV-net. Met<br />

het tweede draadstel Gramme-Massenhoven kan men het probleem van deze<br />

overbelastingen oplossen, die te maken hebben met overproductie in de streek<br />

van Luik.<br />

Om het risico van een verplichte productie te Langerlo buiten de piekmomenten<br />

te vermijden, moet er in Zutendaal een bijkomende 380/150 kV-transformator<br />

worden geplaatst, in aftakking onder de 380 kV-verbinding Gramme-<br />

Massenhoven.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Tabellen 8.1 en 8.2 geven een overzicht van de investeringen die moeten<br />

gebeuren om tegen 2009 een Belgische import van 4.700 MW mogelijk te<br />

maken.<br />

Tabel 8.1: Versterkingen van de posten en transformatoren die nodig zijn om tegen 2009 een Belgische<br />

import van 4.700 MW te waarborgen<br />

Tabel 8.2: Versterkingen van de lijnen die nodig zijn om tegen 2009 een Belgische import van 4.700 MW<br />

te waarborgen<br />

Zoals reeds werd aangegeven in deel 7.3.2, zal de stijging van het importniveau<br />

ongetwijfeld behoeften doen ontstaan inzake compensatie in blindvermogen. Er<br />

worden momenteel studies uitgevoerd om de meest geschikte investeringen<br />

hiervoor te bepalen.<br />

8.3.3 SCENARIO “STILLEGGEN VAN DE NIET-ECONOMISCHE PRODUCTIE-<br />

EENHEDEN – 2009”<br />

De Belgische producenten zouden om economische redenen kunnen overwegen<br />

om bepaalde van hun machines tijdelijk of periodiek stil te leggen. Het scenario<br />

“stilleggen van de niet-economische productie-eenheden” houdt rekening met<br />

het stilleggen van Kallo 1 en 2, Langerlo 1 en 2, Rodenhuize 4 en Ruien 5 en 6.<br />

Als Kallo 1 en 2 worden stilgelegd, moet in Zandvliet een bijkomende<br />

380/150 kV-transformator worden geplaatst. Als de productie in Rodenhuize<br />

wordt stilgelegd, moet een 380/150 kV-transformator te Rodenhuize worden<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

155


156<br />

geïnstalleerd. Deze transformatoren moeten dan buiten dienst worden gesteld<br />

als deze productie-eenheden worden ingezet.<br />

Als men deze nieuwe 380/150 kV-transformatoren niet installeert, loopt men<br />

het risico van de kosten voor verplichte inzet van deze productie-eenheden bij<br />

een door de producenten geprogrammeerde stop.<br />

De netbeheerder heeft zich voorgenomen om de komende jaren bijzonder<br />

aandachtig de evolutie van het productiepark te volgen en investeringen uit te<br />

voeren indien deze noodzakelijk blijken.<br />

8.4 TECHNISCHE EN ECONOMISCHE HAALBAARHEIDSSTUDIE<br />

8.4.1 TECHNISCHE HAALBAARHEID<br />

Volgens de huidige stand van zaken zijn er op het vlak van de technische<br />

haalbaarheid geen moeilijkheden te verwachten.<br />

8.4.2 BEPERKINGEN INZAKE RUIMTELIJKE ORDENING<br />

De investeringen werden gepland in het kader van het economische en<br />

milieubeleid, zoals beschreven in deel 5.2 van dit document. Dit beleid heeft tot<br />

doel de impact van de versterkingen op de ruimtelijke ordening zo minimaal<br />

mogelijk te houden.<br />

Versterking in Limburg<br />

Nieuwe 380/150 kV transformator en post te Zutendaal<br />

De nieuwe post van Zutendaal zal gebouwd worden op een site die zich onder<br />

de bestaande lijnen bevindt. Er zal contact worden opgenomen met de overheid<br />

om de meest geschikte locatie te vinden.<br />

De transformator wordt in aftakking onder de bestaande verbinding Gramme-<br />

Massenhoven aangesloten. Voor deze aansluiting zal men het vierde draadstel<br />

van een bestaande 150 kV-lijn over een afstand van 1,7 km moeten aanleggen.<br />

Tweede 380 kV-draadstel Gramme-Massenhoven<br />

Het tweede draadstel van de verbinding Gramme-Massenhoven zal worden<br />

uitgevoerd door de bestaande lijnen als volgt aan te passen:<br />

• de bestaande gedeelten Gramme-Langerlo en Massenhoven-Heze worden nu<br />

op 150 kV uitgebaat, en moeten naar 380 kV worden overgeschakeld;<br />

• het tweede draadstel wordt over het niet-uitgeruste gedeelte aangelegd, hetzij<br />

over een afstand van 113 km tussen Heze en Zutendaal.<br />

De impact van de versterking wordt hierdoor geminimaliseerd. Bovendien moet<br />

de 150 kV-post van Heze worden uitgebreid door het verdwijnen van het<br />

150 kV-lijngedeelte tussen Massenhoven en Heze.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


8.4.3 ZOEKEN NAAR HET SOCIO-ECONOMISCHE OPTIMUM VOOR DE<br />

EINDVERBRUIKER<br />

Voor ieder project dat in deel 7.3 werd beschouwd, werden de mogelijke<br />

varianten aan een technisch-economische vergelijking onderworpen. De<br />

economische evaluatie wordt uitgevoerd vanuit het standpunt van de<br />

eindverbruiker. Zij kadert in het economisch beleid en milieubeleid dat in deel<br />

5.2 van dit document wordt beschreven.<br />

Hierna vindt u de vergelijking van de varianten die worden beschouwd voor de<br />

nieuwe transformator van Zutendaal. Er werd geen variant voor de aanleg van<br />

het tweede 380 kV-draadstel Gramme-Massenhoven beschouwd, vermits iedere<br />

andere oplossing de aanleg zou vergen van een nieuwe en minstens even lange<br />

lijn.<br />

De budgettaire schattingen die in de volgende delen worden voorgesteld,<br />

omvatten de studies, de uitvoering van de plannen en de schema’s, de aankoop<br />

van uitrustingen en de uitvoering van de werkzaamheden. Belangrijk in dit<br />

verband is het feit dat het gaat om grootte-orden die gebaseerd zijn op een<br />

eerste schatting van de kosten die door de investering ontstaan. Het is in de<br />

eerste plaats de bedoeling om met deze informatie de verschillende varianten te<br />

vergelijken.<br />

Nieuwe 380/150 kV-transformator en post te Zutendaal<br />

Rendabiliteitsstudie van de transformator van Zutendaal<br />

Met een nieuwe transformator te Zutendaal kan de onafhankelijkheid van het<br />

net ten opzichte van het productiepark worden bevorderd, zodat men het risico<br />

van kosten voor de verplichte inzet van de productie-eenheden te Langerlo kan<br />

vermijden.<br />

Er werd een risicostudie uitgevoerd om de investeringskosten van de nieuwe<br />

transformator van Zutendaal te vergelijken met de kosten van het risico van de<br />

verplichte productie omwille van de netveiligheid. Uit deze studie blijkt dat de<br />

jaarlijkse afschrijvingskost van de investering gelijk is aan zes weken opgelegde<br />

productie van een eenheid van Langerlo.<br />

Deze rendabiliteitsberekening werd uitgevoerd op basis van:<br />

• een afschrijvingsperiode van 37 jaar;<br />

• een actualisatievoet die overeenkomt met de WACC (Weighted Average Cost<br />

of Capital) van <strong>Elia</strong>;<br />

• gemiddelde prijzen voor verplichte productie gebaseerd op de lopende<br />

contracten;<br />

• een werking van 60 uur per week, gespreid of 5 (vijf) dagen.<br />

Tot nu toe werden geen alternatieven voor de transformator van Zutendaal<br />

beschouwd. In tabel 8.3 hierna vindt u de socio-economische evaluatiecriteria<br />

die bij deze investering in rekening werden gebracht.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

157


158<br />

Tabel 8.3: Socio-economische evaluatie van de transformator te Zutendaal<br />

Tweede 380 kV-draadstel Gramme-Massenhoven<br />

Met het tweede draadstel Gramme-Massenhoven kan men de capaciteitswinst<br />

door de versterking van de Belgisch-Franse interconnectie ten volle benutten.<br />

Deze investering minimaliseert de kosten en de impact op het milieu en de<br />

ruimtelijke ordening, vermits hiervoor geen volwaardige infrastructuur moet<br />

worden voorzien.<br />

Tabel 8.4 geeft een overzicht van de socio-economische evaluatiecriteria voor<br />

het tweede draadstel Gramme-Massenhoven.<br />

Tabel 8.4: Socio-economische evaluatie van het tweede draadstel Gramme-Massenhoven<br />

8.5 VERSTERKINGEN VAN GEWESTELIJK BELANG<br />

Hierna worden de tegen 2009 geplande investeringen voor de voeding van de<br />

70 kV tot 26 kV- en middenspanningsnetten vanuit het 150 kV-net beschreven.<br />

Deze investeringen hangen samen met de toename van het plaatselijke verbruik<br />

en moeten de komende jaren nog worden bevestigd of herzien, in functie van<br />

de evolutie van de verbruikscijfers. Het is niet uitgesloten dat het volgende Plan<br />

voor dezelfde termijn andere investeringen zal voorzien in de posten, om<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


toenames van het plaatselijke verbruik op te vangen die nog niet werden<br />

aangekondigd.<br />

8.5.1 VERSTERKINGEN VAN DE 150 KV-VERBINDINGEN<br />

Tabel 8.5: Indicatieve lijst van de nieuwe 150 kV-verbindingen tegen 2009<br />

8.5.2 VERSTERKINGEN VAN DE TRANSFORMATIE<br />

Men kan een onderscheid maken tussen verschillende types versterkingen:<br />

• de vervanging van bestaande transformatoren op 70 kV aangesloten, door<br />

nieuwe transformatoren met een groter nominaal vermogen op 150 kV<br />

aangesloten;<br />

• de vervanging van bestaande transformatoren door krachtiger<br />

transformatoren in een bestaande post;<br />

• de installatie van bijkomende transformatoren in bestaande posten;<br />

• de bouw van nieuwe posten.<br />

De tabellen 8.6 tot 8.12 geven een indicatieve lijsten van de investeringen<br />

volgens de types van versterkingen die hierboven werden beschreven.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

159


160<br />

Versterking van de transformatie 150/70 tot 26 kV<br />

Tabel 8.6: Indicatieve lijst van de versterkingen door de vervanging van bestaande 220-150/70-36 kV<br />

transformatoren door krachtiger 220-150/70-36 kV transformatoren tegen 2009<br />

Tabel 8.7: Indicatieve lijst van de tegen 2009 geplande investeringen in nieuwe 220-150/70-26 kV-<br />

transformatoren in bestaande posten<br />

Tabel 8.8: Indicatieve lijst van de tegen 2009 geplande investeringen in nieuwe 150 kV-posten<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Versterking van de 150 kV/ MS transformatie<br />

Tabel 8.9: Indicatieve lijst van de tegen 2009 geplande versterkingen door de vervanging van bestaande<br />

220-150/ MS-transformatoren door krachtigere 220-150/ MS-transformatoren 96<br />

Tabel 8.10: Indicatieve lijst van de tegen 2009 geplande investeringen door de vervanging van bestaande<br />

transformatoren die in 70 kV zijn aangesloten, door nieuwe transformatoren met een groter nominaal<br />

vermogen die in 150 kV zijn aangesloten<br />

96 In Battice komen er twee 150/15 kV-transformatoren in de plaats van de 3 bestaande 70/15 kV-transformatoren.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

161


162<br />

Tabel 8.11: Indicatieve lijst van de tegen 2009 geplande investeringen in nieuwe 220-150 kV/ MS-<br />

transformatoren in bestaande posten<br />

Tabel 8.12: Indicatieve lijst van de tegen 2009 geplande investeringen door nieuwe 150 kV-posten<br />

8.5.3 HAALBAARHEID VAN DE VOORGESTELDE VERSTERKINGSPROJECTEN<br />

Er moeten nog aanvullende studies gebeuren om de technische haalbaarheid<br />

en/of de haalbaarheid inzake ruimtelijke ordening te bevestigen voor bepaalde<br />

projecten die tegen 2009 worden beschouwd.<br />

Voor de verschillende voorgestelde 150 kV-kabels zullen haalbaarheids- en/of<br />

tracéstudies worden uitgevoerd.<br />

Het gaat meer bepaald om de volgende projecten:<br />

• de aftakking naar de geplande nieuwe post in Keiberg (Machelen) op de<br />

150 kV-kabel Machelen – Woluwe;<br />

• de aftakking van de post van Rijkevorsel op de 150 kV-lijn Massenhoven-Sint-<br />

Job te Brecht;<br />

• de nieuwe 150 kV-kabel tussen Heliport en Molenbeek;<br />

• de nieuwe 150 kV-kabel in de tunnel onder de Schelde;<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


• de nieuwe 150 kV-kabel tussen Wilrijk en Schelle;<br />

• de nieuwe 150 kV-kabel tussen Burcht en Antwerpen Zuid.<br />

De versterking van het net van Antwerpen vergt op lange termijn de bouw van<br />

nieuwe bovengrondse lijnen:<br />

• de verlenging van de bovengrondse 150 kV-lijn Kallo - Ketenisse tot aan de<br />

tunnel onder de Schelde;<br />

• de nieuwe bovengrondse 150 kV-lijn Solvay – Zandvliet.<br />

De haalbaarheidsstudie voor deze projecten zal het voorwerp uitmaken van<br />

overleg met de betrokken overheden.<br />

Verder zullen voor de bouw van nieuwe posten in Keiberg (Machelen) en<br />

Antwerpen-Zuid nieuwe terreinen moeten worden gezocht en aangekocht.<br />

Tenslotte moet een oplossing worden gevonden voor de 150 kV-voeding van<br />

Gasthuisberg.<br />

8.6 BESCHRIJVING VAN HET NET TEGEN HET JAAR 2009<br />

Figuur 8.13 hierna beschrijft het hoogspanningsnet met de voorziene<br />

investeringen tegen het jaar 2009.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

163


164<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

165


166<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


9 Versterkingen van<br />

het transmissienet<br />

die niet aan de<br />

onderzochte<br />

tijdstippen zijn<br />

gebonden<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

167


168<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


In dit hoofdstuk worden de varianten beschreven waarvoor in het<br />

Ontwikkelingsplan moeilijk een specifieke termijn kan worden bepaald.<br />

Enerzijds worden de lokalisaties beschouwd die in aanmerking kunnen komen<br />

voor nieuwe eenheden, d.w.z. lokalisaties die zo weinig mogelijk problemen in<br />

het net veroorzaken. Op die manier kunnen nieuwe eenheden tegen de laagste<br />

kosten voor het net en met een zo laag mogelijke impact op het milieu worden<br />

aangesloten. De uitgevoerde studie toonde aan dat de beste lokalisaties nauw<br />

verbonden zijn met de algemene structuur van het net en in die zin weinig<br />

afhankelijk zijn van de tijdstippen die in het plan werden beschouwd.<br />

Anderzijds beschrijft dit hoofdstuk de investeringen die worden bepaald door de<br />

projecten voor nieuwe reeds aangekondigde productie-eenheden, waarvan de<br />

indienststelling en/of de termijn waarbinnen de indienststelling zal plaatsvinden,<br />

erg onzeker zijn.<br />

9.1 SCENARIO “GUNSTIGE LOKALISATIES”<br />

Het zoeken naar de beste lokalisaties voor nieuwe productie-eenheden vanuit<br />

het standpunt van het net gebeurt via de berekening van globale indicatoren die<br />

de invloed op het net bepalen. Met deze indicatoren wil men de varianten<br />

vergelijken en hen vervolgens klasseren in functie van hun respectieve<br />

reservemarges tegenover de drempels van de dimensioneringscriteria.<br />

In de studie wordt naar de “gunstige lokalisaties” gezocht met de jaren 2006 en<br />

2009 als eindpunten. De resultaten voor 2009 bevestigen de resultaten voor<br />

2006. De wijzigingen van het referentienet tussen deze twee tijdstippen hebben<br />

geen ingrijpende invloed op de verkregen resultaten.<br />

Er werd rekening gehouden met eenheden van 400 MW. Dit vermogen is<br />

representatief voor monobloc-eenheden van het STEG-type en komt ook<br />

overeen met:<br />

• een gemiddelde vermogenswaarde voor centrale producties;<br />

• een drempelwaarde voor lokalisaties in het 150 kV-net.<br />

Voor de aansluiting van de machines werden twee spanningsniveaus<br />

beschouwd: 380 kV en 150 kV.<br />

De studie gebeurde in twee fases:<br />

• in een eerste fase werden de goede en slechte lokalisaties geïdentificeerd;<br />

• in een tweede fase werden “gunstige lokalisatiescenario’s” bepaald, d.w.z. de<br />

beste keuze voor:<br />

− de tweede meest gunstige lokalisatie gezien de keuze van een eerste<br />

lokalisatie;<br />

− de derde meest gunstige lokalisatie gezien de keuze van een eerste en een<br />

tweede lokalisatie;<br />

− enz.<br />

Men heeft de mogelijkheid open gelaten om één of meer 380/150 kV-<br />

transformatoren in de buurt van het aansluitingsknooppunt van een machine uit<br />

te schakelen. Zoals we reeds hebben vermeld, moet deze maatregel beperkt<br />

blijven, omdat de exploitatie van het net dan minder betrouwbaar wordt wegens<br />

de grotere complexiteit.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

169


170<br />

9.1.1 IDENTIFICATIE VAN “GUNSTIGE LOKALISATIES”<br />

380 kV-lokalisaties<br />

Voor het spanningsniveau 380 kV, zijn bijna alle lokalisaties globaal genomen<br />

gunstig. Als men de import beperkt verkleinen de problemen: het is gunstiger<br />

om op 380 kV te produceren dan op 380 kV te importeren. De 380/150 kV-<br />

transformatoren worden echter in beide gevallen even zwaar belast.<br />

De volgende “lokalisaties” worden beter vermeden:<br />

• Gramme: als hier een nieuwe productie-eenheid zou worden geïnstalleerd,<br />

worden de problemen voor de afvoeren van het vermogen nog zwaarder;<br />

• Doel, Mercator, Zandvliet: de installatie van nieuwe eenheden zou nefast zijn<br />

voor het kortsluitvermogen en zou een extra belasting vormen op de 380 kV-<br />

lijnen tussen Zandvliet, Doel en Mercator.<br />

150 kV-lokalisaties<br />

De volgende tabel geeft in de juiste volgorde de beste lokalisaties die werden<br />

weerhouden voor het spanningsniveau 150 kV.<br />

Tabel 9.1: Overzicht van de beste lokalisaties voor het spanningsniveau 150 kV<br />

Deze lokalisaties moeten één voor één verder worden onderzocht, om de bruto<br />

resultaten van deze studie te verduidelijken. Ze kunnen ook opnieuw beïnvloed<br />

worden door van wijzigingen in het 380 tot 150 kV-net.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


In dit verband kunnen volgende overwegingen reeds worden aangehaald:<br />

• de gunstige lokalisatie op de site van Awirs houdt verband met de<br />

buitendienststelling van oude machines in de productie-eenheid van Awirs 4.<br />

Als deze deklassering wordt uitgesteld, wordt de lokalisatie wel minder gunstig<br />

voor de installatie van een nieuwe eenheid. Bovendien is het mogelijk dat de<br />

150 kV-lijn Awirs-Lixhe in de toekomst wordt overgeschakeld naar 220 kV, om<br />

de overbelastingen van de transformatoren op te vangen die de voeding van<br />

de streek van Luik verzekeren;<br />

• volgens de technische criteria is de site van Merksem een gunstige lokalisatie,<br />

maar deze bevindt zich midden in stedelijk gebied;<br />

• een gedetailleerde studie toont aan dat de 150 kV-site van Beringen, die in de<br />

eerste studie naar voren kwam als gunstige lokalisatie, belangrijke<br />

overbelastingen zou veroorzaken op de 150 kV-lijn Beringen-Mol. Deze<br />

overbelastingen kunnen moeilijk worden opgelost zonder zware<br />

netinvesteringen (in de grootteorde van 40 M€), als de eenheden van Mol<br />

worden stilgelegd. Hetzelfde geldt voor de 380 kV-site van Meerhout, waar<br />

pas na de aanleg van het tweede 380 kV-draadstel Gramme-Massenhoven<br />

tussen Massenhoven en Meerhout twee machines van 400 MW kunnen worden<br />

geïnstalleerd.<br />

9.1.2 GUNSTIGE PARKEN DIE DE ONTWIKKELINGEN VAN HET NET BEPERKEN<br />

Op basis van de overwegingen in deel 9.1.1 werden er gunstige parken<br />

opgesteld.<br />

De studie toont aan dat de installatie van vier of vijf nieuwe productie-eenheden<br />

op gunstige lokalisaties het net minder belast dan de installatie van één nieuwe<br />

machine op een bepaalde gunstige site. Zo verdient de gelijktijdige invoering<br />

van twee nieuwe eenheden (in Trivières en Ruien) de voorkeur boven één<br />

nieuwe eenheid in Ruien. Hierdoor ontstaat immers een productie-evenwicht<br />

tussen verschillende elektriciteitszones, waardoor het net minder zwaar wordt<br />

belast.<br />

Bij wijze van voorbeeld kunnen we zeggen dat de lokalisatie van vier eenheden<br />

in Mol, Schelle, Ruien en Trivières een gunstige combinatie vormt. De<br />

bijkomende lokalisatie van de site van Awirs vormt een combinatie van vijf<br />

gunstige lokalisaties.<br />

9.2 SCENARIO “NIEUWE PRODUCTIEPROJECTEN”<br />

De volgende projecten van aangekondigde nieuwe productie-eenheden werden<br />

beschouwd:<br />

• een repowering van de eenheid van Kallo;<br />

• de off-shore windmolenparken in de Noordzee.<br />

9.2.1 TECHNISCHE HAALBAARHEID<br />

Repowering van Kallo<br />

Bij de repowering van Kallo worden twee nieuwe gasturbines van 250 MW voor<br />

één van de twee bestaande stoomturbines voorgeschakeld (Kallo 1). De andere<br />

turbine wordt buiten dienst gesteld. De uitlaatgassen van de gasturbines<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

171


172<br />

worden gebruikt om een deel van de stoom te produceren die nodig is voor de<br />

voeding van de bestaande stoomturbine. Als één van de twee gasturbines<br />

uitvalt, daalt de productie met de helft.<br />

Er moeten verscheidene aanpassingen gebeuren in de 150 kV-post van Kallo,<br />

om het vermogen dat door de nieuwe groep wordt voortgebracht, te kunnen<br />

afvoeren (een nominaal vermogen van 780 MW in plaats van 560 MW):<br />

• de post van Kallo moet worden aangepast om de langs de post lopende<br />

rechtstreekse 150 kV-verbinding tussen Mercator en Zwijndrecht te kunnen<br />

inlussen;<br />

• de railstellen van Kallo worden met een open koppeling uitgebaat en de<br />

configuratie van de aansluitingen wordt aangepast;<br />

• bij de exploitatie hanteert men de volgende regels om te voldoen aan de<br />

criteria voor het kortsluitvermogen: als de volledige productie van Kallo in<br />

dienst is, wordt een transformator van Mercator uitgeschakeld.<br />

Off-shore windmolenparken in de Noordzee<br />

De installatie van off-shore windmolenparken met een grote productiecapaciteit<br />

in de Noordzee vereist een versterking van het net, zodat het geproduceerde<br />

vermogen naar de verbruikers kan worden geleid. Deze versterking wordt<br />

overwogen op de spanningsniveaus 150 kV en 380 kV.<br />

Versterking op 150 kV<br />

Van deze versterking werden een tiental varianten geanalyseerd, waarvan de<br />

beste drie hierna worden beschreven en vergeleken:<br />

• de basisvariant van de versterking van de kust, die reeds werd beschouwd<br />

voor het jaar <strong>2003</strong>. Hierbij worden de 150 kV-posten van Blauwe Toren en<br />

Slijkens rechtstreeks verbonden door de omleiding en de koppeling van de<br />

twee draadstellen van de 150 kV-lijn Brugge-Slijkens;<br />

• de “Langerbrugge”-variant, die de vervanging voorziet van één van de twee<br />

verbindingen Brugge-Langerbrugge door een verbinding Blauwe Toren-<br />

Langerbrugge; één van de twee draadstellen van de 150 kV-verbinding tussen<br />

Slijkens en Brugge wordt ingelust in een rechtstreekse lijn Slijkens-Blauwe<br />

Toren; het tweede draadstel van de lijn Brugge-Slijkens blijft behouden;<br />

• de “Eeklo Noord”-variant, die de vervanging voorziet van één van de twee<br />

verbindingen Brugge-Eeklo Noord door een verbinding Blauwe Toren-Eeklo<br />

Noord; één van de twee draadstellen van de 150 kV-verbinding tussen<br />

Slijkens en Brugge wordt ingelust in een rechtstreekse lijn Slijkens-Blauwe<br />

Toren; het tweede draadstel van de lijn Brugge-Slijkens blijft behouden.<br />

In ieder van de varianten wordt de capaciteit van de verbinding Brugge-Slijkens<br />

versterkt.<br />

Er wordt rekening gehouden met windmolenparken met een totaal nominaal<br />

vermogen van 580 MW, waarvan 230 MW in 150 kV aangesloten op Zeebrugge<br />

en in 350 kV aangesloten op Slijkens.<br />

In de tabel 9.2 hierna ziet u het percentage van het nominale vermogen dat in<br />

alle veiligheid door het net kan worden vervoerd (d.w.z. bij een incident), “op<br />

de piek” en “buiten de piek” voor iedere variant.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Tabel 9.2: Percentage van het nominale vermogen dat door het net kan worden vervoerd, voor een<br />

opgesteld vermogen van 580 MW, waarvan 230 in 150 kV met Zeebrugge en 350 MW met Slijkens<br />

verbonden<br />

Op basis van een studie van de verdeling van de productie van windenergie<br />

over het hele jaar en de gemiddelde en maximale waarden die kunnen worden<br />

gehaald, werd beslist om het algemene net zo te dimensioneren dat het in staat<br />

is om naargelang van de seizoenen de volgende waarden in alle veiligheid af te<br />

voeren:<br />

• 60% van het nominale vermogen tijdens de winter;<br />

• 50% van het nominale vermogen in het tussenseizoen;<br />

• 40% van het nominale vermogen tijdens de zomer.<br />

Deze cijfers tonen aan dat de versterking die voorzien is in de basisvariant, niet<br />

volstaat om het geproduceerde referentievermogen bij een incident af te<br />

voeren. De twee andere varianten, waarvan de technische en economische<br />

prestaties heel nauw bij elkaar aanleunen, moeten nog gedetailleerder worden<br />

onderzocht, vooraleer een definitieve keuze te maken.<br />

Versterking in 380 kV<br />

Als het totale nominale vermogen van de off-shore windmolenparken 600 MW<br />

zou overschrijden, volstaan de oplossingen die in het vorige deel werden<br />

voorgesteld niet meer. De meest voor de hand liggende oplossing voorziet in<br />

dat geval de verlenging van het 380 kV-net naar de Belgische kust, door een lus<br />

te verwezenlijken tussen de posten van Izegem en Eeklo Noord. Een 380 kV-<br />

versterking in antenne op Eeklo Noord volstaat immers niet, om het vermogen<br />

in veiligheid af te voeren. Andere minder gebruikelijke oplossingen op basis van<br />

vermogenselektronica vallen ook te overwegen.<br />

Een gedetailleerde studie wordt binnenkort opgestart. Deze moet worden<br />

voorafgegaan door een overleg met alle belanghebbende partijen, en zeker met<br />

de federale regering en de federale regulator. Dit teneinde de hypothesen te<br />

kunnen vastleggen die weerhouden moeten worden inzake vermogen,<br />

lokalisatie en planning voor de uitbreidingen van de voorziene windmolenparken<br />

in de Noordzee.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

173


174<br />

9.2.2 SOCIO-ECONOMISCHE EVALUATIE<br />

Ieder project dat in deel 9.2.1 werd beschouwd, maakte het voorwerp uit een<br />

technisch-economische evaluatie. De economische evaluatie gebeurde vanuit<br />

het standpunt van de eindverbruiker. Deze evaluatie kadert in het economisch<br />

beleid en het milieubeleid, zoals beschreven in deel 5.2 van dit document.<br />

De budgettaire schattingen die hierna worden voorgesteld, omvatten de studies,<br />

de uitvoering van de plannen en de schema’s, de aankoop van uitrusting en de<br />

uitvoering van de werken. Het is belangrijk dat het hier slechts gaat om<br />

grootteorden die gebaseerd zijn op een eerste schatting van de kosten die<br />

voortvloeien uit de investering. Het is de bedoeling dat op basis van deze<br />

gegevens de varianten kunnen worden vergeleken.<br />

Repowering van Kallo<br />

De investering die nodig is om het net aan te passen bij een repowering van<br />

Kallo, bestaat hoofdzakelijk uit het aanpassen van de lijn Mercator-Zwijndrecht,<br />

zodat die lijn in de post van Kallo kan worden ingelust.<br />

In de tabel hierna ziet u de socio-economische evaluatie van het project.<br />

Tabel 9.3: Socio-economische evaluatie van het project voor de inlussing van de lijn Mercator-Zwijndrecht<br />

in de 150 kV-post te Kallo<br />

Off-shore windmolenpark in de Noordzee<br />

De investeringen in het net die nodig zijn om windmolenparken aan te sluiten<br />

met een opgesteld vermogen van ongeveer 580 MW in de Noordzee, behelzen<br />

in de drie varianten (beschreven in deel 9.2.1) hoofdzakelijk:<br />

• de versterking van de twee draadstellen van de 150 kV-lijn Brugge-Slijkens,<br />

die in ieder geval noodzakelijk is;<br />

• de aanleg van ondergrondse kabels die de nieuwe verbindingen vormen,<br />

alsook de toevoeging van velden in de posten van Blauwe Toren en Slijkens.<br />

De tabel hierna geeft de socio-economische vergelijking van de drie<br />

beschouwde varianten.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Tabel 9.4: Socio-economische evaluatie voor de aansluiting van off-shore windmolenparken<br />

De basisvariant beantwoordt niet volledig aan de technische criteria. De twee<br />

andere varianten, waarvan de technische criteria en de budgettaire schattingen<br />

heel nauw bij elkaar aanleunen, zullen het voorwerp uitmaken van een meer<br />

gedetailleerde studie.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

175


176<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Conclusies &<br />

uitvoering van het<br />

Ontwikkelingsplan<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

177


178<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Het huidig Ontwikkelingsplan berust op macro-economische hypotheses die<br />

uitgaan van de groeivooruitzichten voor het verbruik die door het <strong>Federaal</strong> Plan<br />

worden geformuleerd, en op het Indicatief Programma van de<br />

Productiemiddelen van de CREG.<br />

De ruimtelijke verdeling van het verbruik beïnvloedt in zekere mate de evolutie<br />

van het net. In dit verband spelen de “micro-economische” prognoses, die door<br />

de netgebruikers worden meegedeeld of die in overleg met de beheerders van<br />

de middenspanningsnetten worden opgesteld, een zeer belangrijke rol.<br />

Het planningsproces is een complex gegeven:<br />

• enerzijds houdt het rekening met een groot aantal onzekerheden die<br />

samenhangen met de markt en die in het kader van dit Ontwikkelingsplan<br />

vooral te maken hebben met de verbruiksvooruitzichten, de centrale en de<br />

decentrale productie, de inplanting van verbruik en productie, alsook de<br />

import- en transitfluxen;<br />

• anderzijds spelen hier ook technische, economische en milieufactoren.<br />

Bij het opstellen van hett Ontwikkelingsplan streeft de netbeheerder ernaar om<br />

tegemoet te komen aan de belangrijke doelstellingen van de vrijmaking van de<br />

elektriciteitsmarkt. De voorstellen die hij doet voor de ontwikkeling van het net,<br />

hebben meer bepaald tot doel:<br />

• de openstelling van de elektriciteitsmarkt te faciliteren door het vergroten van<br />

de importcapaciteit van België;<br />

• de afhankelijkheid van het transmissienet ten opzichte van het Belgische<br />

productiepark te verminderen door het plannen van nieuwe investeringen in<br />

het net wanneer deze economisch verantwoord zijn, dit om telkens<br />

terugkerende verplichtingen van productie-eenheden weg te werken.<br />

Daarnaast wordt rekening gehouden met de beleidskeuzes die werden gemaakt.<br />

Zo houdt het Ontwikkelingsplan rekening met de doelstellingen op het vlak van<br />

hernieuwbare energie en warmtekrachtkoppeling, alsook met de projecten voor<br />

windmolenparken in de Noordzee, zoals die aanvankelijk werden gepland. De<br />

aankondigingen die de federale regering recent deed over windmolenparken in<br />

de Noordzee werden nog niet in dit plan verwerkt. Er zijn nog aanvullende<br />

studies nodig om de ontwikkelingen van het net te bepalen die noodzakelijk zijn<br />

voor de aansluiting van off-shore windparken met een totaal nominaal<br />

vermogen van meer dan 600 MW, zoals aanvankelijk werd aangekondigd.<br />

Tenslotte heeft de netbeheerder het Plan opgesteld vanuit de zorg het hoofd te<br />

kunnen bieden aan de toename van het elektriciteitsverbruik in België. Dit plan<br />

omvat dan ook de investeringen die ervoor moeten zorgen dat de huidige<br />

betrouwbaarheid van de voeding voor alle aansluitingen op het transmissienet<br />

op elk niveau behouden blijft.<br />

OVERZICHT VAN DE BESCHOUWDE SCENARIO’S<br />

Een reeks zeer uiteenlopende scenario’s werd uitgewerkt op basis van de<br />

hypotheses van de evolutie van het verbruik en de productie, om zodoende alle<br />

denkbare scenario’s te bestrijken die werden ontwikkeld voor het beleid inzake<br />

de energievoorziening en de vrijmaking van de markt in België: importniveau,<br />

onafhankelijkheid van het productiepark, transitniveaus, enz. Voor ieder<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

179


180<br />

scenario worden vervolgens de vereiste netversterkingen bepaald volgens de<br />

gebruikelijke technische, sociaal-economische en milieugebonden criteria.<br />

De overzicht van de scenario’s wordt weergegeven in figuur 10.1.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

181


182<br />

NETVERSTERKINGEN GEPLAND TEGEN 2006<br />

Referentienet<br />

Voor dit Ontwikkelingsplan wordt het net zoals in het begin van <strong>2003</strong> in gebruik<br />

is als referentienet genomen, inclusief de investeringen die zijn voorzien in<br />

<strong>2003</strong>, en meer bepaald:<br />

• installaties die nog niet in gebruik werden genomen, maar die niet meer in<br />

vraag kunnen worden gesteld zonder ingrijpende gevolgen;<br />

• investeringen die werden goedgekeurd in vorige Uitrustingsplannen.<br />

De netversterkingen die vallen onder federale bevoegdheid zijn:<br />

• een nieuw 150 kV-voedingspunt in Avernas vanuit Tihange;<br />

• een nieuwe 150 kV-verbinding tussen Blauwe Toren, Slijkens en Koksijde;<br />

• een nieuwe 380/150 kV-transformator in Reppel;<br />

• een nieuwe 150 kV-verbinding tussen Izegem en Sint-Baafs-Vijve;<br />

• een nieuwe 150 kV-verbinding tussen Gouy en Trivières;<br />

• de herstructurering van de as Gouy-Baisy-Thy.<br />

De hierna volgende investeringen, die in vorige Uitrustingsplannen werden<br />

goedgekeurd, worden echter niet in aanmerking genomen voor de periode die in<br />

dit Ontwikkelingsplan wordt beschouwd:<br />

• Tihange-Courcelles 380 kV;<br />

• Courcelles-Trivières 380 kV;<br />

• Avelgem-Chièvres 380 kV;<br />

• Chièvres-Trivières 380 kV.<br />

De 380 kV-lijn Tihange-Courcelles, die voorzien was in het Uitrustingsplan<br />

1995-2005, is niet meer nodig binnen het tijdskader van dit Ontwikkelingsplan.<br />

Ondanks het feit dat de belasting op de as Gramme-Courcelles hoog blijft, is<br />

deze ontdubbeling niet meer verantwoord, als we rekening houden met de<br />

investeringen in de productie door industriële warmtekrachtkoppeling in de<br />

streek van Antwerpen, de in dit Plan voorgestelde versterkingen en de<br />

algemene stijging van het verbruik.<br />

Binnen het tijdskader van dit plan voorzien wij evenmin de realisatie van de<br />

380-kV lijn Courcelles-Trivières-Chièvres-Avelgem, zelfs niet gedeeltelijk. Ook<br />

deze lijn was voorzien in het Uitrustingsplan 1995-2005. Als de toename van<br />

het elektriciteitsverbruik in Henegouwen een nieuwe 380/150 kV–transformator<br />

noodzakelijk zou maken, komt hiervoor immers alleen de post van Trivières in<br />

aanmerking, en zou deze moeten gevoed worden vanuit de 380 kV-post van<br />

Courcelles. De 380 kV-lus die door Henegouwen loopt zou ook nodig kunnen<br />

blijken door de economische ontwikkeling en vooral door de inplanting van<br />

nieuwe productie-eenheden in Henegouwen. Als besluit kunnen we stellen dat<br />

de volledige of gedeeltelijke realisatie van de 380 kV-lijn Courcelles-Trivières-<br />

Chièvres-Avelgem in de toekomst niet kan worden uitgesloten, ook al is ze<br />

momenteel niet voorzien in dit Plan.<br />

Voorstel van <strong>Elia</strong> voor netversterkingen tegen 2006<br />

Het overzicht van de netversterkingen die door de netbeheerder worden<br />

voorgesteld tegen 2006 wordt hierna samengevat:<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


• De netversterkingen van nationaal belang worden weergegeven in tabel 10.2<br />

en houden rekening met:<br />

− een betere openstelling van de elektriciteitsmarkt door het vergroten van de<br />

importcapaciteit van België: aanleg van het tweede draadstel Avelgem-<br />

Avelin, versterking van de verbinding Jamiolle-Monceau, plaatsing van een<br />

faseverschuiver in Monceau en twee 380 kV-faseverschuivers in Zandvliet en<br />

Kinrooi;<br />

− de wil van de netbeheerder om de onafhankelijkheid van het transmissienet<br />

ten opzichte van het Belgische productiepark te vergroten: installatie en<br />

aansluiting van transformatoren in Avelgem/Ruien en in Courcelles/Gouy en<br />

bevestiging van de noodzaak van de transformator te Reppel, ingeschreven<br />

in het vorige uitrustingsplan.<br />

• Tabel 10.3 geeft de versterkingen van gewestelijk belang, die noodzakelijk<br />

zijn door de toename van het lokaal verbruik.<br />

• De netversterkingen die nodig zijn om off-shore windmolenparken in de<br />

Noordzee aan te sluiten zullen worden gerealiseerd in overeenstemming met<br />

de beslissingen voor de bouw ervan.<br />

Het investeringsbeleid dat hiertoe werd uitgewerkt en uitgevoerd streeft er<br />

vooral naar om de bestaande infrastructuur maximaal te benutten en nieuwe<br />

verbindingen tot een minimum te beperken.<br />

Niettemin is het belangrijk te beseffen, dat <strong>Elia</strong> geen vaste en definitieve<br />

verbintenissen kan nemen voor de realisatietermijnen, vermits deze sterk<br />

worden beïnvloed door de onzekerheden voor het verkrijgen van de nodige<br />

vergunningen.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

183


184<br />

Tabel 10.2: Planning van de investeringen van nationaal belang tegen 2006<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


Tabel 10.3: Planning van de investeringen van gewestelijk belang tegen 2005<br />

NETVERSTERKINGEN TEGEN 2009<br />

Voor het jaar 2009 worden alleen aanduidingen gegeven over de<br />

netversterkingen die door een volgend Plan gewijzigd of bevestigd zullen<br />

worden.<br />

Netversterkingen van nationaal belang<br />

• De studies, die opgestart of verder uitgewerkt moeten worden, hebben<br />

betrekking op:<br />

− de projecten die nodig zijn voor bijkomende importcapaciteit in België:<br />

− uitrustingen voor spanningsondersteuning bij hoge import ;<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

185


186<br />

− het tweede draadstel op de 380 kV-verbinding Gramme – Massenhoven met<br />

de nodige aanpassingen op de bestaande lijnen, de uitbreiding van de<br />

150 kV-post van Heze als gevolg van de verdwijning van het stuk 150 kV-<br />

lijn tussen Massenhoven en Heze;<br />

• de projecten voor het vergroten van de onafhankelijkheid van het<br />

transmissienet ten opzichte van het Belgische productiepark:<br />

− de localisatie van de nieuwe post van Zutendaal onder de bestaande lijnen;<br />

• de netversterkingen die nodig zijn om off-shore windmolenparken te kunnen<br />

aansluiten met een totaal nominaal vermogen hoger dan 600 MW. Hiervoor<br />

zullen ook minder gebruikelijke netoplossingen moeten overwogen worden op<br />

basis van vermogenselektronica. Deze studie moet worden voorafgegaan door<br />

een overleg met alle belanghebbende partijen, en vooral met de federale<br />

regering en de federale regulator. Dit om de hypothesen vast te leggen die<br />

weerhouden moeten worden inzake het vermogen, de lokalisatie en de<br />

planning voor de uitbreidingen van de voorziene windmolenparken in de<br />

Noordzee.<br />

Al deze studies zullen worden uitgevoerd in nauw overleg met de bevoegde<br />

administraties, om zo goed mogelijk tegemoet te komen aan de eisen inzake<br />

ruimtelijke ordening en bescherming van het leefmilieu.<br />

De netbeheerder heeft zich ook voorgenomen om tijdens de komende jaren<br />

zeer aandachtig de evolutie van het productiepark te volgen:<br />

• als Kallo 1 en 2 worden stilgelegd, moet een bijkomende 380/150 kV-<br />

transformator worden geplaatst in Zandvliet;<br />

• als de productie in Rodenhuize wordt stilgelegd, moet een 380/150 kV-<br />

transformator worden geïnstalleerd in Rodenhuize.<br />

Bij het niet installeren van deze nieuwe 380/150 kV-transformatoren, ontstaat<br />

het risico van kosten voor de verplichte inzet van deze productie-eenheden bij<br />

een door de producenten geprogrammeerde stop. <strong>Elia</strong> zal investeringen<br />

uitvoeren indien deze noodzakelijk blijken.<br />

Netversterkingen van gewestelijk belang<br />

Er moeten nog aanvullende studies gebeuren om de technische haalbaarheid<br />

en/of de haalbaarheid inzake ruimtelijke ordening te bevestigen voor bepaalde<br />

projecten die tegen 2009 worden beschouwd.<br />

Voor de verschillende voorgestelde 150 kV-kabels zullen nog haalbaarheids-<br />

en/of tracéstudies worden uitgevoerd.<br />

Het gaat meer bepaald om de volgende projecten:<br />

• de aftakking naar de geplande nieuwe post in Keiberg (Machelen) op de<br />

150 kV-kabel Machelen – Woluwe;<br />

• de aftakking van de post van Rijkevorsel op de 150 kV-lijn Massenhoven-Sint-<br />

Job te Brecht;<br />

• de nieuwe 150 kV-kabel tussen Heliport en Molenbeek;<br />

• de nieuwe 150 kV-kabel in de tunnel onder de Schelde;<br />

• de nieuwe 150 kV-kabel tussen Wilrijk en Schelle;<br />

• de nieuwe 150 kV-kabel tussen Burcht en Antwerpen Zuid.<br />

Op lange termijn vergt de versterking van het net van Antwerpen de bouw van<br />

nieuwe bovengrondse lijnen:<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong>


• de verlenging van de bovengrondse 150 kV-lijn Kallo - Ketenisse tot aan de<br />

tunnel onder de Schelde;<br />

• de nieuwe bovengrondse 150 kV-lijn Solvay – Zandvliet.<br />

De haalbaarheidsstudie voor deze projecten zal het voorwerp uitmaken van<br />

overleg met de betrokken overheden.<br />

Verder zullen voor de bouw van nieuwe posten in Keiberg (Machelen) en<br />

Antwerpen-Zuid nieuwe terreinen moeten worden gezocht en aangekocht.<br />

Tenslotte moet ook een oplossing worden gevonden voor de 150 kV-voeding<br />

van de post van Gasthuisberg.<br />

Ontwikkelingsplan – september <strong>2003</strong><br />

187

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!