30.07.2013 Views

BOEKBESPREKING - Books and Journals

BOEKBESPREKING - Books and Journals

BOEKBESPREKING - Books and Journals

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>BOEKBESPREKING</strong><br />

*n ie<br />

rmams, eine vergleichende ethnographische<br />

Studie von GERHARD LINDBLOM, mit 29 Textabbildungen<br />

und 1 Tafel. Göteborgs Kungl.<br />

Vetenskaps — och Vitterhets — Samhalles<br />

H<strong>and</strong>lingar, Fjarde Följden. XXVIII : 1.<br />

Göteborg, Wettergren & Kerber, Preis 6 Kr.<br />

De Zweedsche Staatsspoorweg had op 22 Augustus 1924 de leden<br />

van het 21ste Int. Amerikanisten-Congres, van Göteborg uit,<br />

over een fraaie elf (bergstroom) heen, na een half uur sporens, ergens<br />

aan een heuvelhelling in de eenzaamheid neergezet. Van daar<br />

was de lange stoet van meer dan honderd vijf tig personen, door<br />

weide en bosch, over een rotspad dat straks bij het vertrek onder<br />

veelkleurig Bengaalsch licht zou worden afgedaald, langs terrassen,<br />

vijvers en fonteinen, langzaam naar boven geklommen naar<br />

het 18de eeuwsche, tal van kunstschatten bevattende buiten<br />

Gwnneio, waar Barones de Sparre hare gasten ontving.<br />

De begroeting was afgeloopen; het sonore lied van de Zweedsche<br />

zangers scheen nog bosch en veld te vervullen; in kleine groepen<br />

zocht men, terwijl de toppen van dennen en berken door de<br />

laatste zonnestralen werden verguld, in de stilte van den frisschen<br />

vallenden avond de vergezichten op in het geaccidenteerde terrein<br />

om het huis. Daar klonk: „Heeft U over Boschnegers geschreven<br />

? „Weet U wat een Zoo is ? den steller dezer regelen tegemoet.<br />

Twee congresleden, Dr. Gustaf Bolinder en Dr. Gerhard Lindblom,<br />

beiden van Stockholm, maakten van de gelegenheid gebruik<br />

om kennis te maken en van hunne belangstelling in Suriname<br />

en de Surinaamsche Boschnegers te doen blijken. Deze ontmoeting<br />

had tot gevolg, dat ons later van het hierboven vermelde<br />

geschrift een exemplaar werd ter h<strong>and</strong> gesteld. Wij willen dit boek<br />

bij de lezers van de W. I. Gids aankondigen.


420 <strong>BOEKBESPREKING</strong><br />

De 120 bladzijden (in gr. 8vo) besla<strong>and</strong>e verh<strong>and</strong>eling, door den<br />

samensteller, Dr. Lindblom, bescheiden eene „Kleine Untersuchung"<br />

genoemd die hij slechts als een voorloopige wil beschouwd<br />

zien, heeft zijn ontstaan te danken aan de in het Ethnografische<br />

Museum te Stockholm aanwezige, door Baron Dr. A. Klinckowström<br />

in 1890 in Suriname, volgens opdracht van de Zweedsche<br />

Vereeniging voorAnthropologie enGeographie bijeengebrachte verzameling,<br />

welke afkomstig is van de vier Djoeka-dorpen aan de<br />

monding van de Sara-Kreek: Koffiekamp, Pisjang, Kriekie en<br />

Maripa-ondro; van Ganzee en Toledo (Saramakkaner-dorpen aan<br />

de Boven-Suriname), en van Tamarin (Boven-Cottica), terwijl er<br />

ook voorwerpen toe behooren van de christelijke neger-bevolking<br />

van Berg-en-Daal aan de Suriname. Deze belangwekkende en<br />

goede verzameling, zegt Dr. L., waarschijnlijk toen de beste van<br />

de Boschnegers die naar Europa werd gebracht (ligt in deze woorden,<br />

vragen wij, niet een verwijt, dat onze Nederl<strong>and</strong>sche ethografen<br />

iets hebben verzuimd) — is echter te klein om alleen vele<br />

vragen met zekerheid te kunnen beantwoorden. Zij telt 286 nummers,<br />

namelijk 223 van voorwerpen van negers, en de rest van<br />

Arowakken en Caraïben; in de eerste groep bevinden zich 30 roeispaaiitjes<br />

(kleine parels, „Rührspaten") en 33 Kakbassen. Bezoek<br />

aan buitenl<strong>and</strong>sche, in het bijzonder aan Nederl<strong>and</strong>sch musea,<br />

ter vergelijking, was niet mogelijk; daarom werd alleen van<br />

de in Zweden toegankelijke litteratuur over Guiana, West-Indiê<br />

en West-Afrika gebruik gemaakt. Tusschen haakjes vormt die litteratuur<br />

een boekenverzameling, waarvan de titels /ten bladzijden<br />

beslaan, een eerbiedwaardige lijst dus, die wellicht nog menig geschrift<br />

bevat, waarvan aanschaffing voor de Koloniale Bibliotheek<br />

te Paramaribo wenschelijk zou kunnen zijn. Dr.L. publiceerde zijn<br />

studie in de hoop, dat daardoor mede de vraag naar de afkomst<br />

van de Surinaamsche negerslaven zou kunnen worden opgehelderd,<br />

en dat daarmee een geleerde zou kunnen worden gebaat, die<br />

zich ernstig met het veelbelovende onderzoek naar de beschaving<br />

(kultur) van de Boschnegers, hunne Afrikaansche verwantschap<br />

en den invloed op hen van naburige Indianen, zou willen bezighouden.<br />

Hij is er zich echter van bewust bij menig punt over te<br />

weinig bewijsmateriaal te hebben beschikt.<br />

: Hoofdstuk I h<strong>and</strong>elt over den oorsprong en het vervoer van de<br />

slaven uit West-Afrika. Uitgegaan wordt van de door Stedman ge-


<strong>BOEKBESPREKING</strong> 421<br />

noemde negerstammen. Daarvan worden de Abo, de Coromantin,<br />

de Nagos, de Papa (Pawpaw), de Pombos, de N. Zoko (Ansokko)<br />

en de Loango min of meer „thuisgebracht", maar verder worden<br />

nog genoemd de Carbaris en de Ardras, en wordt Duttenhofer<br />

aangehaald, in zijn „Ueber die Emancipation der Neger," Noerdlingen,<br />

1855, welk geschrift melding maakte van de Domakoekoe-,<br />

Tiamba-, Loango-, Socco- en Mosi-Negers van de Goudkust. Wij<br />

willen hier de a<strong>and</strong>acht vestigen op de noot op blz.9, dat de schrijver<br />

eerst de Encyclopaedic van Nederl<strong>and</strong>sch West-Indiê in h<strong>and</strong>en<br />

kreeg, «arfa/ hij al zijn materiaal gerangschikt en zijne bevindingen<br />

reeds te boek had gesteld. Opnieuw komt deze leemte uit<br />

op blz. 96 bij „Naamgeving", waar de schrijver in een noot zegt<br />

dat hij, eerst na gepoogd te hebben om door de vergelijking van<br />

Boschneger-namen de vraag naar hun oorsprong op te lossen, ken»<br />

nis kreeg van het artikel Naamgeving in de Encyclopaedic Mondeling<br />

heeft de schrijver nog aan steller dezes medegedeeld, dat hij<br />

in de Encyclopaedie voor zijn onderwerp uiterst belangrijke opmerkingen<br />

heeft aangetroffen.<br />

Er volgtnu in hoofdstuk II eene beschrijving van de voorwerpen<br />

van de verzameling Klinckovström, in vergelijking met Afrikaansche<br />

namen en voorwerpen. Wij leeren daaruit.dat het woord<br />

/oo (dorp) ontleend is aan het lbo of de Joruba-taalgroep. Een<br />

houten deurslot uit Koffiekamp (met een eigenaardig dier-ornament,<br />

op de beteekenis waarvan evenwel n*c< gewezen wordt) is<br />

opgenomen als figuur 1. In de noot op blz. 22 wordt de mogelijkheid<br />

aangetoond, dat het houten deurslot ook met slaven uit Mozambique,<br />

door middel van de Portugeesche Joden via Brazilië<br />

naar Suriname is overgebracht, en vermeld, dat het zelfs in Bolivia<br />

bij Indianen is aangetroffen. Waar, vraagt de schrijver als hij<br />

het huisraad bespreekt, komt het voord £r«£t v<strong>and</strong>aan?<br />

Als onderdeden van de verzameling worden drie „swizzle-stokjes"<br />

genoemd. Steller dezes was aanvankelijk van meening, dat de<br />

een of <strong>and</strong>er oolijke Surinamer den Heer Klinckovström had beet<br />

genomen, door hem die in de Surinaamsche huishouding bekende<br />

instrumentjes als voorwerpen van de Boschnegers in h<strong>and</strong>en te<br />

spelen; de verzekering van Dr. L.: „jedenfalls ist dieses Gerat<br />

nicht selten in Afrika," doet ons echter twijfelen. Zou per slot van<br />

rekening de swizzlestok een Boschneger-uitvinding zijn? In Centraal-Amerika,<br />

zegt Dr. L., wordt het houtje als „Cacao stirring<br />

stick" gebruikt.<br />

Men zou zeggen, dat de Heer Lindblom, bij zijne nasporingen<br />

van de verzameling K.l-dingen heeft gevonden, die zelfs den Suri-


422 <strong>BOEKBESPREKING</strong><br />

namer nog weinig of niet bekend zijn. Hij spreekt ons van drie<br />

klompen van klei (doti), op welke het kookgerei boven het vuur<br />

wordt geplaatst; hij vorscht naar de wijze waarop de Boschnegers<br />

hun aardewerk vervaardigen; hij gaat zelfs in op een door Joest<br />

gegeven (ons inziens overdreven) oordeel over de inrichting van<br />

„Aborte." De ca/èassi-èangi trekken zijn a<strong>and</strong>acht; hij vraagt zich<br />

af of soms ook hoofdringen (om lasten op het hoofd te dragen) bestaan<br />

i); het is hem onbekend waartoe de houten schotels worden<br />

gebezigd (naar onze bevinding: voor het er op nederleggen van<br />

naaigereedschap). De techniek van de m<strong>and</strong>en en draagkorven<br />

(vooral van die voorzien van vlechtwerk om den last door hoofd te<br />

doen torschen, welke soort hij in volkenkundig opzicht zeer merkwaardig<br />

acht) wordt nagegaan, verder de cassave bereiding (ontleend<br />

aan de Indianen), dan: een bakvorm, besta<strong>and</strong>e uit een strik<br />

van rotan, ook nog: de vlechtwijze van den vuurwaaier. De kodja's<br />

(waschgoedkloppers), van het Kikongo fowJ», stok, knods, worden<br />

genoemd: „voraussichtlich ein Andenken aus der Sklavenzeit".<br />

(Dit is ons niet duidelijk; meent Dr. L. dat de Boschnegers thans<br />

hun kleederen ntó meer uitkloppen en wasschen?) De ook in Affrika<br />

inheemsche houten bankjes worden uitvoerig beh<strong>and</strong>eld en<br />

eene afbeelding wordt gegeven van den „Staats-troon" (een houten<br />

bankje met een groote fraai gesneden leuning), afkomstig van<br />

„Kapitein" Broko Hamakka. Dr. L. noemt nu verder de houten kisten,<br />

de spindels (kéké's, de afbeeldingen er van staan ten onderste<br />

boven), het weven door mannen. Hij verlangt er naar het weefgestoelte<br />

van de Boschnegers, door steller dezes beschreven in den<br />

Catalogus van de Ned. W. I. tentoonstelling te Haarlem, 1899, te<br />

kunnen vergelijken met het Afrikaansche door Ling Roth vermeld,<br />

en hij veronderstelt (o. i. ten onrechte), dat het sepoen hoedoe,<br />

Syc/>«-/»M^ volgens Dr. Klinckovström, het hout waarop de<br />

sepoen, de kuitb<strong>and</strong>en worden gehaakt, als gewicht bij het weven<br />

dienst doet.<br />

i) Dr. L. (blz. 76, noot 2) betwijfelt of de opgave van Dr. ten Kate juist<br />

is, dat kleine ringen, uit dekbladen van een vrucht vervaardigd, als hoofdsiersel<br />

of ,,„Ko/>/n»g" zouden dienen bij den fetischdans van plantagenegers<br />

in Suriname, Dr. ten Kate schrijft ons, dat hij voor die vergissing<br />

slechts gedeeltelijk verantwoordelijk is; Dr. Schmeltz zette tegen zijn<br />

wensch en bedoeling het desbetreffende stuk voor het Int. Archiv. für<br />

Ethnographie, 1888, Taf. 21, Fig. 4, in elk<strong>and</strong>er, naar een onvolledigen<br />

kaart-catalogus, en terwijl dr. t. K. zich op de Hemenway-expeditie bevond.<br />

Dr. t. K. gelooft niet aan het bestaan van zulkeen „Kopfring." voor<br />

zoover hij zich het voorwerp herinnert. Zie ook „TydscAr.u. A. .KOM. JVrf<br />

. G«noo*scAa/>". Nov. 1924, blz. 668.


<strong>BOEKBESPREKING</strong> 423<br />

Terecht acht Dr. L. de haarkammen, die ook aan de Goudkust<br />

voorkomen, van bijzonder belang voor de ornamentiek (evenals<br />

de meeste ftangt, de ca/èassi-s/wtfw en de />i&tcn-ƒ>«/•»), welke ornamentiek<br />

Dr. L. later hoopt te beh<strong>and</strong>elen.<br />

Het komt ons voor, dat wij de a<strong>and</strong>acht van onze lezers niet te<br />

lang mogen vragen voor bijzonderheden omtrent de vele door den<br />

heer L. onderzochte voorwerpen. Wij willen nu verder in dit opzicht<br />

volstaan met aan te teekenen, dat hij in dit hoofdstuk nog<br />

schrijft over: haardracht, tatoeage, vischvangst, muziekinstrumenten,<br />

spelen, het dradenkruis, staven (waAAa riAt *) en huisgoden<br />

alsmede over obia (ot/ia).<br />

Het derde hoofdstuk bevat onderzoekingen naar eenige zeden<br />

en gebruiken, zooals bij overlijden en bij begraven, naar de begrippen<br />

Azemaw, ^4^ra (oAara of inwonende geest bij de Tshi-volken),<br />

Zto/bw, Torn', Leèa; voorts beschouwingen over de Xank»/n',<br />

over anansi', fo'/wwga, over het moederrecht, over het vuistgevecht<br />

tusschen den man en dengene die zijne vrouw heeft verleid. De<br />

naam Oseisie beteekent in de Ibo-taal: boom, stok, boomgodheid,<br />

de laatste, volgens A. G. Leonard, in „The lower Niger <strong>and</strong> its Tribes,"<br />

London 1906, „reserved exclusively for chiefs of first rank<br />

<strong>and</strong> upwards." De naam van kapitein Apotoe (Apatu) zegt Dr. L.,<br />

is Caraïbisch, en beteekent de korte vierhoekige Indiaansche<br />

knods; het Bonni-hoofd van dien naam heeft ons echter met nadruk<br />

verzekerd, dat hem de naam a^aWoe, de ketel of pot, gegeven<br />

werd, omdat hij, reeds als jongen, zulk een groot dik hoofd had.<br />

*) De Boschnegerhoofden ontvangen, zooals dr. Lindblom doet uitkomen,<br />

van het Bestuur, als teeken van hunne waardigheid, een stok met zilveren<br />

knop. Dr. L. veronderstelt, dat de ontvluchte slaven zelf een gesneden<br />

houten staf als symbool voor hun opperhoofd hadden ingevoerd, op<br />

grond van het in Afrika geijkte gebruik van een dergelijken stok, staf of<br />

scepter door negerkoningen. Hij duidt inderdaad treffende overeenkomsten<br />

aan, tusschen een door dr. Klinckovström uit Koffiekamp medegebrachten<br />

hoofdmansstaf — dien wij echter tyaAAa/iAi zouden noemen — en een<br />

„ceremonial staff" uit Benin.<br />

Wij meenen te mogen aannemen, dat de vroeger aan de Boschnegerhoofden<br />

verstrekte staven ongeveer denzelfden vorm zullen hebben gehad<br />

als den in lateren tijd daarvoor gebruikelijken tamboer-majoorsstaf. Tusschen<br />

dezen en den „wakka-tiki" bestaat zulk een groot verschil, dat wij,<br />

in tegenstelling van dr. L., het niet waarschijnlijk achten, dat het Bestuur,<br />

bij het sluiten van den vrede met de wegloopers, aan den hoofdman een<br />

staf uitreikte om daardoor een reeds bij hen in zwang zijnd Afrikaansch gebruik<br />

te bekrachtigen.


424 <strong>BOEKBESPREKING</strong><br />

Een lijst van wat de schrijver de beschavingselementen van de<br />

Boschnegers noemt, toont nader aan welke verwantschappen hij<br />

in Afrika dan wel bij de Indianen gevonden heeft. Achter het<br />

woord leuningstoel bijvoorbeeld (teeken van de waardigheid van<br />

den Granman) vinden wij als „oorsprong" aangeteekend: Goudkust,<br />

Aschanti, Slavenkust, Niger-gebied.<br />

In een slotwoord zet de schrijver nog eens zijne bedoeling uiteen.<br />

De Tshi-volken „de Coromantiner", hebben bij de Boschnegers<br />

de sterkste sporen nagelaten, daarna de volken van de Slaven<br />

kust: de Ewe, en in mindere mate de Joruba. In ieder geval hebben<br />

de B. met echt Afrikaansch conservatisme in de wouden van<br />

Guiana een stuk West-Afrika geschapen en bewaard. De ornamentiek,<br />

die dr. L. zooals gezegd later wil beh<strong>and</strong>elen, en de taal, zullen<br />

hierover ook nog licht kunnen werpen. De invloed van de Indianen<br />

schijnt betrekkelijk gering geweest en hoofdzakelijk op<br />

stoffelijk gebied beperkt te zijn gebleven. Een studie van de negers<br />

in Brazilië en van hunne geschiedenis, is wellicht noodzakelijk<br />

om de Boschneger-beschaving te kunnen doorgronden. Misschien<br />

zal een onderzoek naar de negerbeschaving in Brazilië en<br />

in de noordelijke republieken van Z. Amerika uitwijzen, dat ons<br />

oordeel, over wat wij denken dat oorspronkelijk Indiaansch was,<br />

op sommige punten dient te worden herzien. Dr. Bolinder vestigt<br />

er de a<strong>and</strong>acht op (Zeitschr. f. Ethnol. 1917), dat reeds in de 16de<br />

eeuw ontvluchte negerslaven in Bolivia meermalen met Indianen<br />

in aanraking kwamen. De vraag wat de Indianen aan de negers<br />

hebben ontleend, is dus vooralsnog moeilijk te beantwoorden.<br />

Dr. Lindblom eindigt met de volgende opwekking, die het lezen<br />

en het overdenken ten volle waard is: „Es dürfte eine lockende<br />

Aufgabe für den sein, der Zeit und Mittel dazu hat, die Buschneger<br />

Guayanas in ihrer Heimat selbst zum Gegenst<strong>and</strong> einer systematischen<br />

Untersuchung zu machen. Die vereigneteste Person<br />

dafür ware wohl jem<strong>and</strong>, der sowohl praktische als theoretische<br />

Kenntnisse der Ethnolngie Westafrikas besitzt und zugleich mit<br />

musealen Sammlungen und wenigstens mit einer von den wichtigsten<br />

westafrikaanschen Sprachen vertraut ist. Und so muss er natürlich<br />

auch die Litteratur über Guayana mit Nachbargebieten<br />

überdie ehemaligen Buschneger auf Jamaica und über die Neger<br />

derWestindischen Insein im algemeinen wie auch in Brasilien kennen.<br />

Dieses ware ja das Ideal aber auch der, der nur einen Teil<br />

von diesen wünschenswerten Vorkenntnissen besitzt, könnte<br />

eine gute Arbeit machen."<br />

Wie van onzen Nederl<strong>and</strong>schen stam, hier of in Suriname, zal


<strong>BOEKBESPREKING</strong> 425<br />

aan dien oproep willen voldoen ? Met betrekking tot Suriname is<br />

vroeger dit geschreven: „Auch in weitab gelegenen Winkeln des<br />

Erdballs schlummern noch genug der Probleme, die zur Lösung<br />

der Ratsel, welche dem Entwicklingsgang der Menschheit anhaf ten,<br />

beitragen können." Welk jong Surinamer zal zich geroepen gevoelen<br />

om door zijn arbeid als met één slag, zijn geboortel<strong>and</strong> het<br />

middenpunt te doen zijn van groote belangstelling van geheel de<br />

wetenschappelijke wereld? Hij zou al dadelijk voor hebben zijn<br />

kennis van l<strong>and</strong> en volk, van het negerengelsch, zijn geacclimatiseerd<br />

zijn.<br />

Zij die onderwijs geven, dienen de atmosfeer te scheppen waarin<br />

de jeugd zich kan ontwikkelen. De liefde tot, de belangstelling<br />

in de dingen, is — tot waarneming — de eerste en voornaamste<br />

drijfveer. Te Paramaribo ontbreekt eene zoo gemakkelijk samen<br />

te stellen collectie van Boschnegervoorwerpen, met (voor alles!)<br />

betrouwbare opgaven van de plaatsen van herkomst*). Wie neemt<br />

tot het inrichten daarvan het initiatief? Het is onnoodig om<br />

„Lanti" in de zaak te kennen; ieder ontwikkeld Surinamer heeft<br />

het in zijn macht er mede te beginnen. De Heer F. W. van Eeden<br />

ving zelf met het latere Koloniaal Museum te Haarlem aan door<br />

een verzameling op een zolderkamertje *).<br />

Zoo gaarne zouden wij zien, dat onder de Surinaamsche jeugd<br />

i) Paramaribo — zoo deelde Dr. H. D. Benjamins mede in zijn bespreking<br />

van 77k! finfisA Gwiawa Hawdftooft 1922, dit Tijdschrift, zesde Jaargang<br />

1924/'25 blz. 136 — bezat een goede kern voor een toekomstig museum.<br />

Uit grove onkunde liet een vroeger bestuur (d. w. z. het Surinaamsche<br />

Gouvernement) de voorwerpen — waaronder unica — onder de scholen<br />

verdeden! — Het voornaamste zal met de jaren wel zoek geraakt zijn.<br />

•) De buitenl<strong>and</strong>er, en degeen in Nederl<strong>and</strong> die Suriname niet kent,<br />

moet, uit onze opwekking tot het in het leven roepen van een museum, niet<br />

opmaken, dat het Nederl<strong>and</strong>sch-Zuid-Amerikaansch gebiedsdeel alle gelegenheden<br />

en inrichtingen voor het leeren waarnemen en tot studie mist.<br />

Gezwegen van de inrichtingen voor medische en <strong>and</strong>ere onderzoekingen in<br />

het Militair Hospitaal, zijn, buiten en behalve tal van scholen, te Paramaribo<br />

aanwezig: een cultuurtuin, een laboratorium, en eene verzameling<br />

van wetenschappelijke werken op het gebied van plantkunde en entomologie,<br />

als onderdeden van het L<strong>and</strong>bouwdepartement. Bovendien kan de<br />

kolonie bogen op een goede gelegenheid tot het doen van natuurwetenschappelijke<br />

waarnemingen in het binnenl<strong>and</strong>, welke in dit Tijdschrift,<br />

Tweede Jaargang, 1921, blz. 65tot 76, onderden titel: Een vreemdelingenlaboratorium<br />

voor biologisch onderzoek in Suriname, uitvoerig door Dr.<br />

Gerold Stahel en Dr. A. Reyne beschreven is. Eindelijk heeft men er, voor<br />

ieder beschaafd persoon toegankelijk, een onder het beheer en oppertoezicht<br />

van den Inspecteur van het Onderwijs sta<strong>and</strong>e, vele kostbare en zeldzame<br />

werken over Suriname tellende boekerij, die nu reeds voor studie ge-


426 <strong>BOEKBESPREKING</strong><br />

geestdrift ontstond om er toe bij te dragen hun l<strong>and</strong> groot te doen<br />

zijn.In het nu ligt wat worden zal Suriname bergt schatten,<br />

ook op volkenkundig gebied; aan de Surinamers ze te exploreeren<br />

en dienstig te maken voor het menschelijk weten en bewustzijn.<br />

En indien niet in Suriname, moge er dan iem<strong>and</strong> zijn onder de leerlingen<br />

van onze drie Amerikanisten te Leiden, van Prof. Dr. C. C.<br />

Uhlenbeck, van Prof. Dr. J. P. B. de Josselin de Jong, en van<br />

Prof. Dr. A. W. Nieuwenhuis, wien de uitvoering van de door Dr.<br />

Lindblom gedachte onderzoekingen moge toelachen.<br />

L. C. VAN PANHUYS.<br />

:schikt, straks zoodra de kolonie eenigszins meer tot bloei zal zijn geraakt,<br />

het aangewezen uitgangspunt zal kunnen zijn voor een breede verspreiding<br />

van wetenschappelijke kennis, en, in overleg met het L<strong>and</strong>bouwdepartement,<br />

een instituut tot ruiling van boeken en periodieken met <strong>and</strong>ere bibli<br />

otheken.<br />

Wij zullen Dr. Lindblom verzoeken om een exemplaar van zijn werk te<br />

.doen toekomen aan de Koloniale Bibliotheek te Paramaribo.


<strong>BOEKBESPREKING</strong>.<br />

Ficar/s<br />

27 ^4«g. JS24 :: /on.<br />

rfoor G. J. M. DAHLHAUS Dominicaan<br />

Afï'ssï'onarts van Cwrafao. Drukkerij R.<br />

Bracke—Van Geert. Baasbode.<br />

Nog maar vier jaren is het geleden, dat ik mij zette om het gedenkboek<br />

der Dominikaner missie, uitgegeven bij haar goudenjublieum,<br />

in dit tijdschrift te bespreken. Uit de eerste twee hoofdstukken<br />

van dat werk, dat Z)e CwafaoscAe AftsstV wor 2^70 beh<strong>and</strong>elt,<br />

is reeds gebleken, welk een heldenfiguur de eerste bisschop,<br />

Niewindt, is geweest. En het is gereedelijk te begrijpen, dat<br />

de Roomsche missie het eeuwfeest zijner eerste aankomst opCuracao<br />

niet onopgemerkt heeft willen laten voorbijgaan. Pater<br />

Dahlhaus, die reeds heel wat bouwstof uit de jaren 1824—1860<br />

had bijeenverzameld, toen hij in 1917 „de chronologische ontwikkeling.<br />

. van het bijzonder onderwijs in de kolonie Curacao"<br />

voor de leden der Staten-Generaal schetste (is Niewindt niet de<br />

„grondlegger van het volksonderwijs" inde kolonie geweest ?), heeft<br />

deze taak op zich genomen, en daarbij gebruik kunnen maken van<br />

eene hoeveelheid gegevens, door de paters Euwens en Van Gijlswijk<br />

in den loop der jaren uit het koloniaal- en het kerkelijk archief<br />

bijeengebracht.<br />

Een werk van bijna 500 bladzijden ligt thans voor ons, en vraagt<br />

bespreking. Beginnen wij dan met een woord van waardeering<br />

voor den arbeid van den schrijver, wien op zijn ziekbed, dat zijn<br />

sterfbed geworden is, het eerste door de drukpers afgeleverde<br />

exemplaar nog juist is uitgereikt kunnen worden. Dit is eene tragische<br />

bijzonderheid, die de veronderstelling wettigt, dat — naar<br />

den mensch gesproken — pater Dahlhaus dit van groote piëteit<br />

getuigende werk, onder hevig lichaamslijden volbracht, met eenige<br />

jaren van zijn leven heeft moeten betalen. Zonder zijn eigen godsdienstige<br />

gevoelens geweld aan te doen heeft de schrijver blijkbaar<br />

gestreefd naar die volkomen onpartijdigheid, zonder welke de historicus<br />

geen geschiedschrijver mag zijn. En hierin is hij over het<br />

algemeen zeker geslaagd. Een bewijs hiervan is voor mij de beschrijving<br />

der bekeeringsgeschiedenis van Doortje Gorsira met al<br />

wat daaruit geworden is, eene beschrijving, die ook op <strong>and</strong>ersdenkenden<br />

grooten indruk maken moet. Voor een groot deel zal<br />

dit hierdoor komen, dat Dahlhaus de officieele stukken spreken


428 <strong>BOEKBESPREKING</strong><br />

laat, en slechts hier en daar een enkel woord als inleiding laat<br />

voorafgaan of als slotsom volgen. En op enkele uitzonderinge na<br />

volgt hij daarin het voorbeeld van zijn held, wiens zelfbeheersching<br />

en ingehoudenheid hij niet nalaat terecht te roemen. Als<br />

zulke uitzonderingen zou ik willen aanwijzen die plaatsen, waar<br />

de heer D. de tegenwerking der overheid aan anti-roomschgezindheid<br />

toeschrijft, en m. i. te weinig rekening houdt met den geest<br />

van den tijd, waarin de gebeurtenissen zich afspelen. Hoe <strong>and</strong>ers<br />

te verklaren, dat van den Gouverneur Rammelman Elsevier Jr.,<br />

bij wiens vertrek naar Holl<strong>and</strong> (hier lees ik voor het eerst, dat hij<br />

is teruggeroepen, en het zou belangwekkend zijn daarvan meer bijzonderheden<br />

te vernemen) gezegd wordt: „bij het heengaan van<br />

dezen despoot was de Bisschop verlost van den meest vij<strong>and</strong>igen<br />

tegenst<strong>and</strong>er, dien hij onder de Gouverneurs van Curacao, gedurende<br />

30 jaren, had ontmoet; maar tevens ons arm, zwart volk<br />

van hun meest haatdragenden verachter en den grootsten verkrachtervan<br />

hunne maatschappelijke en godsdienstige rechten" —<br />

dat van dezen zelfden gouverneur in een volgend hoofdstuk moet<br />

verteld worden, dat hij den eersten steen legt voor eene kerk<br />

in de West-divisie en daarbij goede wenschen uitspreekt voor het<br />

welgelukken dezer onderneming en het bereiken „van het hiermede<br />

beoogde doel: godsdienst en ware beschaving."? De schrijver<br />

vraagt, wat er bij het hooren van deze woorden uit den mond<br />

van dien bewindsman wel moet zijn omgegaan in het gemoed van<br />

Monseigneur Niewindt. Op mijn beurt waag ik het te vragen, of<br />

de bisschop, die toch zelf den gezaghebber voor deze plechtigheid<br />

wel zal hebben uitgenoodigd, Dahlhaus' bovenaangehaald oordeel<br />

tot het zijne zou gemaakt hebben.<br />

Het is zoo, als pater Wahlen in een voorin afgedrukten brief opmerkt<br />

aan den schrijver: „Uw werk lezend, kan men zich bijna<br />

niet voorstellen, dat de feiten daarin vermeld ,nog slechts 70 a 80<br />

jaren geleden gebeurd zijn." Dit behoeft geen verwijt aan personen<br />

te zijn, en schijnt ook niet zoo bedoeld te zijn, als volgt: „Weleen<br />

verbazend verschil in de ideeën die toen overheerschten en die welke<br />

tegenwoordig overal gelden." Overal? Er zijn helaas nog altijd l<strong>and</strong>en<br />

, waar de praktij k zeker niet gunstig afsteekt bij het Curacao van<br />

toen, als het gaat om verdraagzaamheid jegens <strong>and</strong>ersdenkenden.<br />

Na een voorwoord, vermelding van studiebronnen, eene inleiding,<br />

waarin vooral over den Baron van Wijkerslooth van<br />

Schalkwijk, den beschermer van Niewindt en van Curacao, gesproken<br />

wordt, en eene korte beschrijving der toest<strong>and</strong>en in en<br />

om de R. K. kerk op Curacao vóór 1824, komt de schrijver op


<strong>BOEKBESPREKING</strong> 429<br />

bladz. 55 tot zijn eigenlijk doel, de levensschets van den eersten<br />

bisschop, aanvankelijk nog apostolisch prefect, van Curacao. Van<br />

bladzijde tot bladzijde wordt men dan meer en meer overtuigd,<br />

dat deze levensschets van een persoon is eene schets van de geschiedenis<br />

der R. K. in Curasao in die 36 jaar, en hoe had het <strong>and</strong>ers<br />

gekund, waar men hier te doen heeft met een priester, die<br />

niet voor zichzelf leeft maar voor God, zijne kudde en zijne kerk.<br />

Hierin ligt de algemeene beteekenis van dit boek voor de geschiedenis<br />

van Curasao; het is de beschrijving van een stuk koloniale<br />

geschiedenis, waarvan men bij Simons en Brusse, de eenigen, die<br />

dit tijdvak beh<strong>and</strong>elen, nagenoeg niet <strong>and</strong>ers vermeld vindt dan de<br />

beroering over het doopen door de R. K. geestelijkheid van een Jood.<br />

In twee tijdvakken splitst pater Dahlhaus zijne levensbeschrijving:<br />

1824—1843 en 1844—1860. De opschriften der hoofdstukken<br />

in het eerste tijdvak geven slechts het voornaamste: de stichting<br />

van Barber en Santa Rosa, de oprichting der R. K. Maatschappij<br />

van weldadigheid, moeilijkheden met- en tegenwerking<br />

van het Gouvernement in de geschiedenis van het luiden der kerkklokken<br />

en het begraven op het R. K. kerkhof, strijd in de kerk<br />

met de „kerkmeesters", en tenslotte de eerste zorg voor de bovenwindsche<br />

eil<strong>and</strong>en. Maar in al die hoofdstukken vindt men veel<br />

meer, vindt men als het ware eene doorloopende beschrijving van de<br />

geschiedenis der inrichting van de R. K. kerk in Curacao op vasten<br />

grondslag. Ik weet wel, dat met Niewindts dood „de ziel aan de Missie<br />

ontvloden" is, en acht jaren later de Congregate V«M


430 <strong>BOEKBESPREKING</strong><br />

Roomsche schrijver en lezer. Men zal meer dan eene verklaring<br />

van feiten gezocht en onwaarschijnlijk vinden, een oordeel hier en<br />

daar hard en onbillijk, maar niem<strong>and</strong> zal gaarne in dezen tijd voor<br />

zijne rekening nemen de tegenwerking en miskenning, die Niewindt<br />

ten deel viel. Aan den <strong>and</strong>eren kant er is ook geen plaats<br />

voor een verwijt aan het Protestantisme als zoodanig, wanneer<br />

men let op wat in het moederl<strong>and</strong> jegens de Afgescheidenen in<br />

denzelfden tijd geschied is. Ik maakte in gelijken geest eene opmerking<br />

bij mijne bespreking van het gedenkboek der Dominicaners<br />

bij gelegenheid van het gouden jubileum hunner missie op<br />

Curacao, zij moet mij ook nu van het hart. Dat Monseigneur Niewindt<br />

hier niet voldoende onderscheidt, is minder onbegrijpelijk<br />

om den tijd, waarin hij leefde, en toch treft het, dat hij blijkbaar<br />

niet zetten kon, dat Mr. De Quartel, procureur des Konings inde<br />

Kolonie, die hem in 1839 in eene onaangename zaak van laster en<br />

smaad zijne hoogachting betuigd en zijne verdiensten geroemd<br />

had, op zijne beurt moeite deed om Moravische broerders op Cu<br />

racao te krijgen voor het zendingswerk onder de slaven.<br />

De uitgave van dit boek in uiterlijken zin laat veel te wenschen<br />

over. De omslag is eenvoudig en netjes, maar de typografische<br />

verzorging doet der Belgische drukkerij geen eer aan. Ten deeJe<br />

zal dit wel hieraan liggen, dat de schrijver er niet zelf de laatste<br />

h<strong>and</strong> aan heeft kunnen leggen. Dit leid ik tenminste af, uit de talrijke<br />

drukfouten en vooral uit de onjuiste weergave van bekende<br />

eigennamen als Van Diesel voor Van Dissel, Feenstra voor Teenstra,<br />

Thoel voor Phoel, Dumont voor Dermont, A. N. Faleg voor<br />

A. R. Falck, Boer voor Boey enz. Het is wel jammer, dat men niet<br />

naar een deskundigen corrector der proeven heeft gezocht. Dan<br />

ware ook voorkomen, dat soms persoonlijke opmerkingen van den<br />

schrijver niet voldoende onderscheiden zijn van den tekst der<br />

openbaar gemaakte stukken van <strong>and</strong>eren.<br />

Tot tweemaal toe heeft de R. K. missie binnen den tijd van vijf<br />

jaar de Curacaosche litteratuur met een st<strong>and</strong>aardwerk verrijkt.<br />

Van <strong>and</strong>ere zijde bestaat alle aanleiding om dit voorbeeld te volgen.<br />

In Mei 1925 zal de Vereenigde Protestantsche Gemeente op<br />

Curacao honderd jaren bestaan. Ds. Van Dissel heeft in 1859inhet<br />

/ferAAis/omc/fe ^4rcAic/ hare geboorte en eerste levensjaren in korte<br />

trekken geteekend. Moge de aansta<strong>and</strong>e herdenking den Kerkeraad<br />

reden geven eene uitvoerige geschiedenis der V. P. G. het<br />

licht te doen zien, bewerkt, als Niewindts levensschets, naar de<br />

oorspronkelijke bronnen.<br />

Dordrecht, 25 Augustus 1924. DE GAAY FORTMAN.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!