31.07.2013 Views

U I T S P R A A K 1 1 – 1 4 8 - Universiteit Leiden

U I T S P R A A K 1 1 – 1 4 8 - Universiteit Leiden

U I T S P R A A K 1 1 – 1 4 8 - Universiteit Leiden

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

U I T S P R A A K 1 1 <strong>–</strong> 1 4 8<br />

van het College van beroep voor de examens van de <strong>Universiteit</strong> <strong>Leiden</strong><br />

inzake<br />

het beroep van XXX, appellante<br />

tegen<br />

de Examencommissie propedeuse Rechtsgeleerdheid, verweerder<br />

Secretariaat: Rapenburg 70<br />

Postbus 9500<br />

2300 RA <strong>Leiden</strong><br />

Telefoon 071 527 81 18<br />

Fax 071 527 45 67<br />

1. Ontstaan en loop van het geding<br />

College van beroep voor de examens<br />

Met de op 8 december 2011 ingekomen brief van 7 december 2011 tekent appellante<br />

beroep aan tegen het besluit van verweerder van 10 november 2011, waarbij het aan haar<br />

op 16 augustus 2011 gegeven negatief advies met betrekking tot de voorzetting van de<br />

propedeutische fase van de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid, waaraan krachtens<br />

artikel 7.8b, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek<br />

(“WHW”) een afwijzing is verbonden, is gehandhaafd.<br />

Bij brief van 7 september 2011 heeft appellante tegen het besluit van 16 augustus 2011<br />

beroep aangetekend welk beroep is behandeld en heeft geresulteerd in een uitspraak van<br />

het College van 4 oktober 2011, waarbij het bestreden besluit is gehandhaafd (CBE 11-<br />

088).<br />

Bij brief van 16 november 2011 heeft appellante tegen het besluit van 4 oktober 2011<br />

beroep aangetekend bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs, de behandeling<br />

van dit beroep is aangehouden tot uiterlijk 1 maart 2012 opdat ons College op<br />

onderhavige administratief beroep kan beslissen.<br />

Ter onderbouwing van haar administratief beroep heeft appellante aangevoerd dat zij,<br />

anders dan verweerder, niet inziet dat geen sprake is van een reeds tot nu toe gevoerde<br />

ordelijke procedure. Zij is van mening dat de dekkende hinderverklaring van 31 oktober<br />

2011 tot de procedure betreffende het bindend studieadvies van het studiejaar 2010-2011<br />

dient te behoren. Zij stelt dat de opmerking in het besluit van 10 november 2011 dat de<br />

decaan in de regel geen volledige hinderverklaring afgeeft het haar onmogelijk heeft<br />

gemaakt een volledig dekkende hinderverklaring over te leggen binnen de gestelde termijn.<br />

Zij is van mening dat zodra zij een volledig dekkende hinderverklaring heeft gekregen zij<br />

deze onverwijld heeft overgelegd. Zij herhaalt dat zij het studiejaar 2010-2011 niet in staat<br />

is geweest te studeren.


Uitspraak<br />

11-148<br />

Blad 2/8<br />

College van beroep voor de examens<br />

Appellante is van mening dat haar persoonlijke omstandigheden van dien aard zijn<br />

gebleken dat zij eerder al voor een volledig dekkende hinderverklaring in aanmerking had<br />

moeten komen. Wanneer daar geen reden voor zou hebben bestaan had aan haar anders in<br />

latere instantie geen dekkende hinderverklaring kunnen worden afgegeven.<br />

Zij stelt dat, nu gebleken is dat de eerste verklaring niet juist is geweest, weliswaar<br />

afgegeven op de juiste feiten maar ten onrechte niet volledig dekkend, verweerder de<br />

herziene verklaring had moeten volgen en het bindend studieadvies besluit van<br />

16 augustus 2011 had moeten herzien.<br />

Tot slot geeft zij aan dat het feit dat zij ook stond ingeschreven bij een HBO-opleiding in<br />

datzelfde studiejaar niet ter zake doet omdat zij daar maar weinig colleges hoefde te volgen<br />

en zij ook bij deze opleiding aanzienlijke vertraging heeft opgelopen.<br />

Bij brief van 12 december 2011 is door het afdelingshoofd Studie- en<br />

studentondersteuning, SOZ een toelichting gegeven op de aangepaste hinderverklaring van<br />

appellante.<br />

Op 19 januari 2012 is een verweerschrift ingediend. Daarin is aangegeven dat het<br />

beroepschrift geen aanleiding is voor verweerder de beslissing te herzien. Dit betekent dat<br />

het verzoek om herziening van het op 16 augustus 2011 uitgebracht negatief bindend<br />

studieadvies wordt afgewezen. Voor de motivering wordt verwezen naar het besluit van<br />

10 november 2011. In reactie op de gronden van het beroep geeft verweerder aan dat de<br />

zaak is gesloten met de uitspraak van het College van beroep voor de examens van<br />

4 oktober 2011. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de verklaring van hinder<br />

van 14 juli 2011, wegens persoonlijke omstandigheden, in dit geval vanwege bijzondere<br />

familieomstandigheden, de basis vormt voor het besluit. Verweerder licht toe dat in het<br />

geval van uitzonderlijke bijzondere familieomstandigheden een decaan beschikt over de<br />

mogelijkheid een volledig dekkende hinderverklaring af te geven. Hij doet dat in de regel<br />

niet zoals aangegeven in het besluit van10 november 2011omdat er bij voorkomende<br />

familieomstandigheden in de meeste gevallen wel een mogelijkheid bestaat om hoe gering<br />

ook enige tijd aan de studie te besteden. Over de hinderverklaring van 31 oktober 2011 is<br />

verweerder van oordeel dat deze verklaring na afloop van de procedure op grond van de<br />

Regeling bindend studieadvies <strong>Universiteit</strong> <strong>Leiden</strong> is ingediend en derhalve niet kan<br />

worden meegewogen.<br />

Verweerder is bovendien van oordeel dat de verklaring van 31 oktober 2011 op zich een<br />

nieuw feit vormt, maar is gebaseerd op dezelfde omstandigheden als waarop de verklaring<br />

van 14 juli 2011 is afgegeven. De persoonlijke omstandigheden, op grond waarvan de<br />

verklaringen zijn afgegeven, zijn derhalve door verweerder gewogen bij het nemen van het<br />

besluit van 16 augustus 2011.<br />

Het beroep is op 15 februari 2012 behandeld tijdens een openbare zitting van een kamer<br />

uit het College, waarop appellante en haar gemachtigde in persoon zijn verschenen.<br />

Namens verweerder is XXX ter zitting verschenen.


Uitspraak<br />

11-148<br />

Blad 3/8<br />

College van beroep voor de examens<br />

Gemachtigde licht toe dat zij het woord zal voeren namens appellante. Zij overhandigt een<br />

pleitnota en pleit overeenkomstig. De pleitnota is gehecht aan de uitspraak.<br />

Verweerder stelt dat hetgeen gemachtigde als laatste punt in haar pleitnota naar voren<br />

brengt reeds aan de orde is geweest bij de behandeling van het beroep tegen het besluit van<br />

16 augustus 2011. Die behandeling heeft geresulteerd in een uitspraak van 4 oktober 2011.<br />

Hij zal hier dan ook niet meer op ingaan.<br />

De herziene verklaring is gebaseerd op een verklaring van de bedrijfsarts over<br />

familieomstandigheden terwijl de bevoegde persoon die oordeelt over deze<br />

omstandigheden de studentendecaan is.<br />

Verweerder merkt op dat de brief van 12 december 2011 van het Hoofd Studie- en<br />

Studentenondersteuning, SOZ waarin een toelichting is gegeven op het uitbrengen van de<br />

herziene verklaring niet op zijn verzoek is opgesteld.<br />

Appellante wordt gevraagd aan te geven hoe de herziene verklaring in gang is gezet nu in<br />

de pleitnotitie staat dat de studentendecaan haar heeft geadviseerd naar de bedrijfsarts te<br />

gaan. Zij stelt dat zij naar de studentendecaan is gegaan en heeft gevraagd hoe het kan dat<br />

de decaan niet zo een volledig dekkende verklaring kan geven. De decaan zou hebben<br />

gezegd: Je kan het beste naar de bedrijfsarts gaan want die kan beslissen hoe zwaar de<br />

omstandigheden wegen en wat er precies aan de hand is en die kan je dan een verklaring<br />

geven mocht dat nodig zijn. Zodoende is appellante naar de bedrijfsarts gegaan en die<br />

heeft uiteindelijk wel de dekkende verklaring gegeven.<br />

Verweerder wordt gevraagd naar een reactie hierop.<br />

Verweerder stelt dat de procedure was doorlopen en dat het hem verbaast dat in oktober<br />

een decaan, die eerder al een verklaring heeft afgegeven, nog aan deze student het advies<br />

geeft naar de bedrijfsarts te gaan en daar een verklaring te halen. Verweerder stelt dat juist<br />

de decaan weet wie bevoegd is de verklaring omtrent familieomstandigheden af te geven.<br />

Hij verwijst naar de brief van 12 december 2011, waarin is toegelicht dat de bedrijfsarts in<br />

principe verklaringen voor medische omstandigheden afgeeft en in dit geval<br />

omstandigheden heeft gewogen waarover al door de studentendecaan een verklaring was<br />

opgesteld in juli 2011. Hier moet sprake van een communicatiestoornis zijn geweest.<br />

Verweerder stelt zich op het standpunt dat gesteld dat de zaak opnieuw zou moeten<br />

worden behandeld, en gegeven het feit dat twee verklaringen voor zouden liggen, alleen de<br />

verklaring van 14 juli 2011 zou meewegen bij de beoordeling omdat deze door de daartoe<br />

bevoegde persoon is afgegeven.<br />

De voorzitter geeft aan dat een verzoek om heroverweging in het bestuursrecht mogelijk is<br />

maar dat daarvoor sprake moet zijn van nieuwe feiten of omstandigheden, dat wil zeggen<br />

feiten of omstandigheden die niet bekend waren ten tijde van de vorige beschikking. De<br />

vraag is of de herziene verklaring kan worden aangemerkt als een zodanig nieuw feit.


Uitspraak<br />

11-148<br />

Blad 4/8<br />

College van beroep voor de examens<br />

Appellante is immers al in juli 2011 bij de decaan geweest en heeft toen dezelfde<br />

familieomstandigheden op tafel gelegd.<br />

In dit licht wordt gevraagd naar het precieze advies van de studieadviseur destijds aan<br />

appellante.<br />

Appellante geeft aan dat zij is geadviseerd zo goed mogelijk haar best te doen en zoveel<br />

mogelijk punten te halen<br />

Tot slot benadrukt de gemachtigde dat de verklaring van 31 oktober 2011 een herziene<br />

verklaring van de studentendecaan betreft en dat deze is gebaseerd op de verklaring van de<br />

bedrijfsarts van 6 oktober 2011. Zij stelt dat de verklaring een novum betreft omdat de<br />

verklaring weliswaar is gegrond op dezelfde omstandigheden maar daaraan een andere<br />

conclusie is verbonden.<br />

2. De overwegingen ten aanzien van de ontvankelijkheid<br />

Appellante heeft tijdig beroep ingesteld tegen het besluit van 10 november 2011. Het<br />

beroepschrift voldoet ook overigens aan de daaraan ingevolge de Algemene wet<br />

bestuursrecht (“Awb”) en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek<br />

("WHW") gestelde eisen, zodat het administratief beroep ontvankelijk is.<br />

3. De overwegingen ten aanzien van het geschil<br />

Bij het in administratief beroep bestreden besluit is het verzoek afgewezen het bij eerder<br />

besluit aan appellante gegeven negatief studieadvies met betrekking tot de voorzetting van<br />

de bacheloropleiding rechtsgeleerdheid, waaraan krachtens artikel 7.8b, derde lid, van de<br />

WHW een afwijzing is verbonden, te herzien.<br />

Het College dient overeenkomstig artikel 7.61, tweede lid, van de WHW te beoordelen of<br />

de bestreden beslissing al dan niet in strijd is met het recht.<br />

Ingevolge artikel 7.8b, eerste lid, van de WHW, brengt het instellingsbestuur van een<br />

bekostigde universiteit of hogeschool iedere student uiterlijk aan het einde van diens eerste<br />

jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale<br />

bacheloropleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de<br />

bacheloropleiding. In geval van een deeltijdse bacheloropleiding regelt het<br />

instellingsbestuur het tijdstip waarop dat advies wordt uitgebracht.<br />

Ingevolge artikel 7.8b, zesde lid, van de WHW worden door het instellingsbestuur nadere<br />

regels vastgesteld die in elk geval betrekking hebben op de studieresultaten en de<br />

voorzieningen. Voor de <strong>Universiteit</strong> <strong>Leiden</strong> zijn deze regels vastgelegd in de Regeling


Uitspraak<br />

11-148<br />

Blad 5/8<br />

College van beroep voor de examens<br />

Bindend Studieadvies en de bijbehorende Procedure persoonlijke omstandigheden in het<br />

kader van het bindend studieadvies (hierna te noemen: “de Regeling”).<br />

Ingevolge artikel 7.8b, zevende lid, van de WHW wordt bij algemene maatregel van<br />

bestuur bepaald welke persoonlijke omstandigheden, bedoeld in het derde lid, het<br />

instellingsbestuur in zijn beoordeling betrekt. Deze omstandigheden zijn neergelegd in het<br />

Uitvoeringsbesluit WHW. In artikel 2.1, eerste lid, van dit besluit zijn de persoonlijke<br />

omstandigheden limitatief opgesomd. Dit betreft ziekte van betrokkene, lichamelijke,<br />

zintuiglijke of andere functiestoornis van betrokkene, zwangerschap van betrokkene,<br />

bijzondere familieomstandigheden, het lidmaatschap van universiteitsraad of<br />

faculteitsraad en het lidmaatschap van het bestuur van een studentenorganisatie van enige<br />

omvang met volledige rechtsbevoegdheid.<br />

Ingevolge artikel 7.13, eerste lid, van de WHW stelt het instellingsbestuur voor elke door<br />

de instelling aangeboden opleiding of groep van opleidingen een onderwijs- en<br />

examenregeling vast.<br />

Ingevolge artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder f, van de WHW worden - voor zover<br />

thans van belang - in de onderwijs- en examenregeling, onverminderd het overigens in<br />

deze wet terzake bepaalde, ten minste de nadere regels geregeld, bedoeld in artikel 7.8b,<br />

zesde lid.<br />

Ingevolge artikel 6.3.1 van de Onderwijs- en examenregeling bacheloropleiding<br />

Rechtsgeleerdheid 2010-2011 (hierna: “de OER”) krijgt in het jaar van zijn of haar eerste<br />

inschrijving elke student schriftelijk advies over de voortzetting van zijn of haar opleiding.<br />

Voor informatie over het aantal malen dat, en de tijdstippen waarop dit gebeurt, alsmede<br />

voor de consequenties die daaraan worden of kunnen worden verbonden, hij verwezen<br />

naar de Regeling bindend studieadvies <strong>Universiteit</strong> <strong>Leiden</strong>, zoals die geldt in het betrokken<br />

studiejaar.<br />

Ingevolge artikel 6.3.3 van de OER worden de studieadviezen uitgebracht onder<br />

verantwoordelijkheid van het faculteitsbestuur door de examencommissie van de<br />

opleiding.<br />

Ingevolge artikel 2.1.7, van de Regeling wordt het eindadvies bedoeld in artikel 7.8b, derde<br />

lid van de WHW, uiterlijk 31 augustus van het eerste studiejaar schriftelijk aan elke<br />

voltijdstudent die voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding is ingeschreven en<br />

uiterlijk 31 augustus van het tweede studiejaar aan elke deeltijdstudent die voor de<br />

propedeutische fase van de bacheloropleiding is ingeschreven, uitgebracht.<br />

Ingevolge artikel 2.4 van de Procedure bijzondere omstandigheden zoals vastgelegd in de<br />

Regeling, dient de student wanneer studievertraging optreedt ten gevolge van ernstige<br />

familieomstandigheden voor augustus een eigen verklaring omtrent de aard, de duur en de


Uitspraak<br />

11-148<br />

Blad 6/8<br />

College van beroep voor de examens<br />

ernst van de omstandigheden en een ondersteunende verklaring van een studentendecaan<br />

op te sturen naar SOZ/BSA. De afdeling SOZ schrijft een verklaring ten behoeve van de<br />

examencommissie. De examencommissie houdt in haar studieadvies rekening met de in de<br />

verklaring genoemde gevolgen van de persoonlijke omstandigheden voor de<br />

studievoortgang en beoordeelt de geleverde studieprestatie in het licht van het aangepaste<br />

studieplan.<br />

Bij het nemen van het besluit aangaande het bindend studieadvies dient rekening te<br />

worden gehouden met het doel van de regels omtrent dit studieadvies. Dit doel luidt dat<br />

iedere student een advies krijgt over de voortzetting van zijn of haar studie. Bij het<br />

uitbrengen van het advies wordt meegewogen of de prestaties van de student aannemelijk<br />

maken dat de student met succes de bacheloropleiding in een redelijke tijd kan afronden.<br />

Het advies is negatief en heeft een bindend karakter als de studieresultaten van de student<br />

niet voldoen aan de vereisten die daaraan door de <strong>Universiteit</strong> <strong>Leiden</strong> zijn gesteld.<br />

Door appellante is - na het publiceren van de uitspraak van het College van<br />

4 oktober 2011, waarbij het besluit van 16 augustus 2011 is gehandhaafd - een herziene<br />

verklaring, gedateerd 31 oktober 2011, van SOZ overgelegd, waaruit blijkt dat zij in de<br />

periode 1 september 2010 tot 1 augustus 2011 niet in staat is geweest tot het verrichten van<br />

studieprestaties.<br />

Appellante heeft deze verklaring voorgelegd aan verweerder. Zij heeft verweerder verzocht<br />

op grond hiervan het besluit van 16 augustus 2011 te heroverwegen.<br />

Verweerder heeft de algemene bevoegdheid om terug te komen op een eerder genomen<br />

besluit. Door verweerder is het verzoek tot heroverweging evenwel gemotiveerd afgewezen<br />

bij besluit van 10 november 2011.<br />

Het College heeft bij de beoordeling of verweerder in redelijkheid tot zijn beslissing heeft<br />

kunnen komen de volgende overwegingen.<br />

Ten aanzien van de vraag of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die van<br />

zodanige aard zijn dat zij tot een andere beschikking aanleiding kunnen geven, is niet in<br />

geschil dat de omstandigheden waarop appellante zich beroept al aanwezig waren op het<br />

moment dat de eerdere besluitvorming over het studieadvies zijn beslag heeft gekregen.<br />

Voor zover appellante stelt dat het nieuwe feit gelegen is in de weging van voornoemde<br />

omstandigheden in de herziene hinderverklaring van 31 oktober 2011, volgt het College<br />

haar niet. Zij overweegt daartoe allereerst dat de procedure met betrekking tot het bindend<br />

studieadvies is vastgelegd in de Regeling en een aantal termijnen bevat zowel voor de<br />

Examencommissie als voor de student die een hinderverklaring wenst aan te vragen.<br />

Volgens onderdeel 2.4 van de Regeling vormt de eigen verklaring van de student in<br />

samenhang met de ondersteunende verklaring van de studentendecaan de grond voor de<br />

hinderverklaring wegens familieomstandigheden. Deze dient voor augustus opgestuurd te<br />

worden aan SOZ/BSA. Appellante heeft tijdig een niet volledig dekkende hinderverklaring<br />

van SOZ gedateerd 14 juli 2011 overgelegd die tezamen met het feit dat appellante het


Uitspraak<br />

11-148<br />

Blad 7/8<br />

College van beroep voor de examens<br />

afgelopen studiejaar nul punten heeft gehaald reden voor de verweerder was om een<br />

negatief bindend studieadvies met betrekking tot de voortzetting van de propedeutische<br />

fase van de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid te geven, waaraan tevens een afwijzing is<br />

verbonden.<br />

Ook na het uitbrengen van het eindadvies als bedoeld in artikel 2.1.7 van de Regeling, is<br />

het mogelijk om aanvullende stukken te overleggen tijdens de procedure bij dit College.<br />

Appellante heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt in de voorgaande<br />

beroepsprocedure (CBE 11-088). Als appellante het niet eens was geweest met de<br />

hinderverklaring van 14 juli 2011 had zij dat op dat moment direct kenbaar kunnen<br />

maken. De herziene hinderverklaring van 31 oktober 2011 die weliswaar is ondertekend<br />

door de decaan maar gegrond is op de verklaring van de in deze materie onbevoegde<br />

bedrijfsarts, kan derhalve niet als een nieuw feit of omstandigheid worden gezien die<br />

aanleiding zou dienen te zijn tot heroverweging van het besluit.<br />

Nu het College ook overigens niet is gebleken van andere feiten of omstandigheden die tot<br />

een andersluidend oordeel zouden moeten leiden, dient het beroep ongegrond te worden<br />

verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit wordt gehandhaafd.


Uitspraak<br />

11-148 11-<br />

Blad 8/8<br />

4. De beslissing<br />

Het College van beroep voor de examens van de <strong>Universiteit</strong> <strong>Leiden</strong>,<br />

College van beroep voor de examens<br />

gezien artikel 7.61 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek,<br />

verklaart het beroep ongegrond.<br />

Aldus vastgesteld op 22 februari 2012 door een kamer uit het College van beroep voor de<br />

examens, bestaande uit mr. A.L.P. van Os-Ravesloot (voorzitter), mr. drs. A.R. van<br />

Kampen, prof. dr. E.M. Noorddijk, dr. mr. A.C.G. Wenink (leden), dhr. R.J. de Heer<br />

(student-lid),<br />

in tegenwoordigheid van de secretaris van het College, mr. M.A.C. de Boer.<br />

mr. A.L.P. van Os-Ravesloot mr. M.A.C. de Boer<br />

voorzitter secretaris<br />

Voor eensluidend afschrift,<br />

Verzonden op:

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!