You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
5<br />
BESCHRIJVING DER ADELLIJKE SLOTEN VAN SCHIELAND,<br />
door SIMON VANDER SLUYS.<br />
(Naar HS. No. io van het Gemeentearchief).<br />
1474.<br />
Dit slot Bulgersteijn is gelegen aande west zijde opden houck<br />
vande stede van <strong>Rotterdam</strong> beneden den dijck binnen der stadts<br />
muijren, ende het is seer out, maar het heeft een seer groot ende<br />
sterck gebou geweest, alsoo daar noch drie sware toorenen geheel<br />
vervallen staan nu inden jare 1472. Dit slodt segtmen is gebout<br />
geweest vande heer van Wassenhoven (1) ende is oock een leen<br />
vande selve heer geweest, want dese heeren hebben hier altijt, eer<br />
<strong>Rotterdam</strong> tot een stadt is gecomen, alhier den hooft visch gehadt<br />
met den 20 penningh: want men secht onder dit slot veel visschers<br />
in hutten hebben gewoont. Altijt, hoe het is off niet, men<br />
weet dit dat het een swaar gebou is, aan te sien de vervallen<br />
muijren ende toornen. Men seijt in een vande toornen ontrent<br />
6 voeten boven het water aanden noortwest houck eenen grooten<br />
steen inde muijr met dese letteren staan<br />
is te verstaan z/£rfo?«/ 1071 (2). Het<br />
schijndt dat dit slot op dese tijt wederom<br />
is vertimmert geweest, maar door wie en<br />
weet men niet. Soo ick bevonden hebbe<br />
in eenige oude schrijften, soo heeft inden jare 1374 eenen heer<br />
Gillis van Bulgersteijn geweest, die bijden hartoogh Aelbert van<br />
Beijeren voor het sloot Gijldenburgh was ende aldaar doot geslagen<br />
wert. Desen heeft twee zonen naar gelaten, den ousten<br />
heer Lievijn van Bulgersteijn ende den jongsten heer Jan van<br />
Bulgersteijn, die tot Utrecht begraven leijt inden jare 1392 aanden<br />
ingangh vande deure inde Outmunsterskercke, gelijck den steen<br />
van het graff uijtwijst. Heer Lieven was getrout met eender nichte<br />
van heer Willem van Naaltwijck, daar hij kinderen bij kreech, ende<br />
hij leijt begraven der Goude. Hoe veel ofte wat kinderen dat heer<br />
Lieven van Bulgersteijn heeft naagelaten, dat en hebbe ick van<br />
niemant kunnen weten. Altijt is waar dat in mijnen tijt voorden<br />
(1) Lees: Wassenaer.<br />
(2) De steen was: »2 voet langh" en »i voet breet."
elegge van Neuijs is geweest eenen heer Aerent van Bulgersteijn,<br />
die capiteijn was van 300 knechten, ende is in Gelderlant tot<br />
Nimwegen gestorven. Desen heer heeft noch eenen broeder gehadt,<br />
met namen heer Jan van Bulgersteijn: dese was getrout met eene<br />
nichte vanden prince Jan van Chijmaij, ende was wonachtich<br />
binnen Utrecht inden jare 1474: hij hadde kinderen. Vorders en<br />
wete ick hier niet bijsonders aff te schrijven, maar ick late de<br />
vervallen toorens ende muijren tot getuijgen.<br />
No. 2.<br />
Het slot Weena, anders genaamt het Hoff, is gelegen aande<br />
noortsijde buijten de stadts muijren van <strong>Rotterdam</strong>, van outs genaamt<br />
het hoff van Weena. Onder dit slodt heeft eerst gehoort<br />
Blomersdijck ende Beuckelsdijck, ende met het ambacht van Cool<br />
het ambacht van Bleijswijck ende het ambacht van Berckel. Men<br />
sech dat dit sloot is gebout van eenen jonger zoone vande geslachte<br />
vande burghgraven van Leijden, met namen heer Christiaan<br />
van Wassenaar, eenen oom van heer Alewijn van Wassenaar<br />
heer van Rijnlant. Desen heer Christiaan van Weena heeft dit slot<br />
te leen gehouden vanden burghgrave van Leijden, ende hij hadde<br />
nagelaten eenen zoon met twee dochters. De outste dochter Weijntgen<br />
van Weena is vroech gestorven binnen Parijs inden jare 11375<br />
ende sij liet na eenen zoon ende eene dochter. Dese heeren<br />
hebben altijt de hoogh officier inde stadt <strong>Rotterdam</strong> gestelt, ende<br />
mochten altijt bij dage ende bij nachte inder stede comen ende<br />
uijt ende ingaan tot haren believen. In mijnen tijt soo is geweest<br />
vrou Oda van Weena, ende is tot Delft nonne gestorven inden<br />
jare 1467. Dit was een suster van heer Adriaan van Weena, hadde<br />
eenen zoon heer Gerrit van Weena, ridder voor Nimwegen. Heer<br />
Adriaan hadde een neeve, heer Arent van Weena, heeft de heerlijckheijt<br />
van Gijssenburgh gecocht inden jare 1446. Dese heerlijckheijt<br />
van Weena is verscheijde male vercocht geweest, ende is nu<br />
een slodt dat sonder toorens off muijren verwoest leijt sedert den<br />
jare 1426, als Willem Nagel met sijnen aanhangh veel slooten<br />
heeft inden gronde verb rant ende verdistrueert. Hier sijn noch<br />
groote stucken muijrs overrich, die noch huijden te sien sijn inden<br />
jare 1472.<br />
Zfttf S/
gelegen een vierndeel mijls buijten de stadt <strong>Rotterdam</strong> aande<br />
oostzijde beneden den dijck in een morassigh pleijn. Het heeft<br />
seer wijde grachten ende schoone muijren; het heeft vier toornen,<br />
seer hooge schoon ende groot. Dit slot is eerstmaal gebout van<br />
heer Hugo van Cralingen, rijdder ende stadthouder van Hollant<br />
inden jare 1233. Desen heer Hugo van Cralingen die was mede<br />
opden tornoije, daar den grave Floris vermoordt wert in Walslant<br />
vanden grave van Claarmont. Ende comt nu toe den heer Floris<br />
van Cralingen, heer van Roodenrijs, ende is getrout met juffrou<br />
Lijsbet van Cats, eene schoone vrouwe, ende wonen nu tot <strong>Rotterdam</strong><br />
aande noortzijde bij het vervallen slot van Bulgersteijn.<br />
Dit slodt van Cralingen is mede verwoest van Willem Nagel<br />
inden jare 1426, als heer Gilles van Cralingen hier heer aff was.<br />
Desen heer Gilles was mede op het accoordt tot Wordrijcum gemaackt<br />
tusschen vrou Jacoba ende Jan van Beijeren haren oom.<br />
Dit slot is wederom opgemaeckt van desen heer Floris van Cralingen<br />
inden jare 1462. Desen heer Floris was met sijnen oom<br />
heer Daniel van Cralingen met den hertoogh Philps van Borgonijen<br />
op crooninge vanden coningh Lodewijck in Vranckrijck, daar<br />
heer Philps van Wassenaar ridder geslagen wert inden jare 1460.<br />
Desen heer Floris heeft eenen jongen zone, naar sijn vader Gilles<br />
genaamt, ende is nu out 4 jare in den jare 1472.<br />
No. 4.<br />
Het slot Hillegersbergh is wel het grootste ende outste slot<br />
hier ontrent geweest. Het is gelegen een mijle van <strong>Rotterdam</strong>,<br />
noortoosten vande stadt aff, is al gebout eer datter sware dijeken<br />
om het lant sijn geweest; maar van wie dit is geboudt, dat en canmen<br />
door de outheit niet wel weten. Hetselve is noch seer groot,<br />
met sware muijren ende schoone toorens, met een capell off<br />
kerek gelegen op een hogen bergh off heuvel, ende leijt nu heel<br />
vervallen. De lantluijden die plegen hier op dese hooghste haar selven<br />
te salveren, als het lant des winters daar onder vloeijde vanhet<br />
Maas water. Hier heeft op dien tijt een proffetesse gewoont, daar<br />
seer veel wonder aff geseijt werde, ende daar desen bergh sijnen<br />
name aff soude hebben, ende was genaamt Hillegaert. Hier wert<br />
veel van gelogen, dat niet wel te geloven en is. Dit slodt is verwoest<br />
ende vernielt inden jare 1426 van capiteijn Nagel metsijne<br />
roovers. Het was een capiteijn van vrou Jacoba. Ende dit slot
8<br />
behoort doen toe heer Adriaan van Matenesse, ende was getrout<br />
met vrou Ael van Spangen, ende coompt nu toe inden jare<br />
1472 heer Wouter van Matenesse, die getrout is met vrou Lijsbet<br />
van Cralingen, maar hij was eerst getrout met juffrou Durff<br />
van Rijn. Dijt vervallen slodt toont hem van verre noch grootelij<br />
eken ende seer schoon verheven int aansien, ende het is<br />
een seer sterek gebou, ende rontomme is seer schoon maar laach<br />
weijlant.<br />
No. 5.<br />
Dit slot te Spangen, eerst een slodt van Matenesse genaamt,<br />
maar is bijden heer Philps van Matenesse verandert van name,<br />
ende heeft het Spangen genaamt, omdat het midden inden lande<br />
gelegen is, diemen Spangen noemt. Ende dit slodt heeft desen<br />
heer seer schoon ende groot verboudt, met een capelle ofte kereke<br />
daar aan, met vijf groote schoone toorens. Dit slodt was vertimmert<br />
inden jare 1310 seer schoon ende groot, dat int heele lant geen<br />
grooter werde bevonde, ende is gelegen bij Ouderschie. Desen<br />
heer Phillips was getrout met vrou Soffija van Dorp, ende hij was<br />
mede inden slagh opden Casselbergh met graaff Willem van<br />
Hollant ende den coninck Phlijps van Vranckrijck inden jare<br />
1328. Dit slodt was mede wat bedorven vande Cabbelliausche partije,<br />
daar graaff Willem van Hollant opperste van was, inden jare<br />
1351. Dijt en leet doen geen groote schade, also den heer Dirck<br />
van Spangen doen in Brabant was ende doen de goederen van<br />
Spangen besat. Dit slodt is 35 jaren hier na inden jare 1384<br />
wederom gerepareert ende opgemaeckt van heer Dircx zoone met<br />
namen heer Philps van Spangen, ende hij was getrout met Henricktge<br />
heer Gijsberts dochter van Iselsteijn. Dijt seer schoon<br />
gebou is geheel te gronde vernielt van capitein Willem Nagel<br />
inden jare 1426, als heer Engelbrecht van Spangen (1) inden<br />
jare 1453, maar soo groot niet als van te vooren was, maar veel<br />
kleijnder. Desen heer Philps was mede opde groote dachvaart<br />
te Sluijs, gehouden bijden hertoogh Philps van Borgonijen inden<br />
jare 1467. Ende nu coomt dit slodt toe heer Cornelis van Spangen,<br />
een fraeij jongen heer ende eenen zoon van heer Philps<br />
(1) Voeg in: daar heer aff was, ende is daarnaar weder opgebout<br />
bij heer Philps van Spangen.
voornoemt. Desen heer Comelis is seer machtich van goet, ende<br />
was inden jare 1460 geboren, ende is nu out 12 jaren inden<br />
jare 1472.<br />
No. 6.<br />
Het slodt van Matenesse is gelegen inden lande van Matenesse<br />
opde kant vande Rieviere, off anders de Schie genaamt, onderde<br />
vesten van Schiedam. Dit sloodt is seer out ende gebout vanden<br />
heer van Wassenaar ende burghgraeff van Leijden, want dit slodt<br />
is een leen geweest vanden heer van Weena, ende men meent<br />
dat den eersten heer een soon vande burghgraven van Leijden<br />
is geweest, die dit goet hebben beseten, want dese heeren hebben<br />
den namen van dit slodt gedragen tot nu toe. Desen eersten<br />
heer was genaamt heer Phillips van Matenesse; dese was met den<br />
grave Diderick van Hollant ende Gerrit van Putte tot Dordrecht<br />
getoogen, daar sij alle de Ceulsche heeren wt dreven ende den<br />
grave doot bleeff inden jare 1048. Voorts soo hebben de Delvenaars<br />
inden jare 1351 dijt slodt geheel verbrant, alsoo den<br />
twist vande Houcxe ende Cabeliausche seer groot was, ende den<br />
hertoogh Willem tooch met de Cabeliausche selver uijt, want de<br />
Houcxe heeren waren al op hare slooten ende huijsen gevlucht,<br />
die sij tegen de Cabelliausche sterck hadden gemaackt. Ende heer<br />
Daniel van Matenesse die was mede op dit slodt gevlucht, daar<br />
hij vande Cappelliausche partij e is belegen geweest ende het selve<br />
most opgeven 5 ende dat slodt worde doen alheel verwoest met noch<br />
wel 17 schoone slooten ende huijsen in Hollant gelegen, die mede<br />
vernielt sijn geworden. Die van Schiedam en hebben sedert niet<br />
willen toelaten, dat dit slodt soude opgetimmert werden, dat nu<br />
noch soo vervallen in sijn muijren leijt, waar van dat men de<br />
groote bequaemelijcken kan sien. Dijt slodt met de landen daaraan<br />
gelegen coompt nu toe heer Wouter van Matenesse, die<br />
mede besitter is van het slodt ende landen van Hillegersbergh,<br />
ende desen heeft een jongen zoon, met namen heer Adriaan van<br />
Matenesse, in den jare 1472.<br />
No. 7.<br />
Het slodt Starrenburgh is gelegen inde lande tusschen Ouderschie<br />
ende Schiedam. Het is gebout inden jare 1316 van heer<br />
Dirck van Cralingen ende Starrenburgh, een zoon van eenen heer
IO<br />
Hugo van Cralingen. Desen heer Hugo was een jongen zoon<br />
van heer Ghijslijn van Cralingen, die inden jare 1227 metden<br />
biscop van Utrecht voor Coewoerde verslagen bleeff met een<br />
sijner sonen heer Ogier van Cralingen. Desen heer Ogier van<br />
Cralingen heeft een dochter naargelaten, vrou Aelburgh. Dese<br />
is erffgenaam geworden van alle heer Dircx goederen, haren<br />
neve voornoemt. Dese vrou Aelburgh was getrout met den ridder<br />
heer Aerent van Duijvenvoorde, soodat dit slodt van Starrenburgh<br />
altijt is aande heeren van Duijvenvoorde gebleven tot nu<br />
toe, want het is nu aanbehoorende den heer Jan van Duijvenvoorde,<br />
heer Jan van Starrenburgh, ende is nu getrout met juffrou<br />
Lijsbet Grebbers van Leijden, in den jare 1472.<br />
/fr/ üf#y> /* ZW*&r3#r£v4. No. 8.<br />
Dit huijs is gelegen op de Polder vaart tusschen de stadt Delft<br />
ende Schiedam, opden houck van eenen arm van de Reviere off<br />
Schie, nu genaamt de Polder wateringe, daar dese wateringe inde<br />
Polder vaart koomt, ende is comende uijt de Schiedamsche Schie.<br />
Dijt huijs is gebout op een hoogh stuck lants langhs de vaart gelegen<br />
van eenen heer Phillips van Wassenaar, die getrout was<br />
inden jare 1311 met een dochter van heer Sijmon van Benthem,<br />
genaamt vrou Godelijn van Benthem. Dit was een nichte van<br />
desen heer Philps, want heer Sijmon van Benthem hadde dese<br />
dochter bij vrouwe Jacoba van Wassenaar in echte gewonnen.<br />
Wanneer desen heer Philps dit huijs heeft geboudt, is wel bekent,<br />
want den steen, die aan dit huijs staadt, seght Polderburgh<br />
anno 1313. Dit huijs seghtmen heeft men heer Phillips Polderburgh<br />
genaamt, om dat het lant daarom gelegen veel leeger lant<br />
is, ende om dat de bijgelegen lantluijden haar hier bij noodt van<br />
watervloedt soude cunnen bergen. De Cabelliausche parthije met<br />
graaff Willem van Hollant sijn van Delft gecomen, ende hebben<br />
dit slodt geheel vernielt inden jare 1351; want desen heer<br />
Phillips was mede vande sterckste partij e vande Houcxe, ende<br />
was doenmaals binnen Leijden met sijnen zoon heer Dirck, doen<br />
out 29 jaren, die dit huijs wederom heeft op doen bouwen inden<br />
jare 1387. Dit huijs heeft eenen toren ende is redelijck wel geboudt.<br />
Het behoort nu toe den heer Jan van Wassenaar, een seer<br />
grooten vrindt vande Houcxe parthije, Desen heer was mede<br />
met den hartoge Phillips van Borgonijen inden oorloge tegen die
II<br />
van Gendt, want sij en wilden geen schattinge geven van het<br />
soudt, dat den Prinse daar op hadde gestelt inden jare 1453; ende<br />
was mede opde groote dachvaart te Sluijs inden jare 1467 met<br />
den hartoge Phillips van Borgonijen. Desen heer Jan heeft een<br />
Franse vrouwe getrout, genaamt Catharina van Craon. Bij dese<br />
hadde hij twee dochters ende noch kinderen, vrouch gestorven.<br />
Desen heere was inden jare 1472 out 49 jaren, ende van geboren<br />
inden jare 1423.<br />
No. 9.<br />
Het slodt is gelegen aande uijtloop vande Poldervaart bij Schiedam.<br />
Het is een groot gebou geweest, ende is gebout van eenen<br />
heer Robbert van Heusden ende Spieringh. Ende desen heerwas<br />
mede inden jare 1203 opde begraeffenisse van graaff Dirck van<br />
Hollant. Desen heer Robbert heeft eenen jongen zoone gehadt,<br />
met namen heer Jan van Spieringh, die dit slodt aan eenen heer<br />
Harman van Poelgeest vercocht inden jare 1229. Desen heer<br />
Harman die heeft dijt slodt wederom wel opgemaackt ende gerepareert<br />
inden jare 1262, die doenmaals den eersten heer van<br />
Spieringhxhouck is genaamt. Ende als de Cabbeliausche partijein<br />
Hollant opstonden, soo is dit slodt mede verbrant ten gronde toe<br />
van graaff Willem van Hollant inden jare 1351, met het slodt<br />
van Matenesse ende Polderburgh, het slodt Hoodenpijl ende Steenhuijsen,<br />
met meer andere schoone slooten ende heerlijcke huijsen<br />
alsdoen de Houcxe partije toebehoorende. Het slodt behoorde<br />
doen op dese tijt toe een heer Hugo van Spieringshouck. Desen<br />
heer Hugo was een goet capiteijn inden oorloge van Utrecht,<br />
ende om sijn klouckheit seer vermaart ende ontsien, inden jare<br />
1356 tot Douway geweest op de huldinge van vrou Jacoba. Inden<br />
jare 1417 eenen heer Arent van Spieringhshouck, die getrout was<br />
met vrou Adriane van Abeele, een suster van heer Flooris van<br />
Abeele. Desen heer Arent liet na twee dochters. De oudste met<br />
namen juffrou Johanna van Spieringhshouck was getrout met heer<br />
Frederick van Nieuvelt, ende dese hadde tesamen eenen soon, die<br />
op groot dachvaart tot Sluijs was inden jare 1467, met namen<br />
heer Willem van Nieuvelt, heer van Spieringhshouck ende ridder,<br />
ende is nu getrout met vrou Willimina Nagel, een dochter van<br />
heer Isbrant Nagel, Desen heer Willem woont nu inden Hage,<br />
ende is out ontrent 68 jaren inden jare 1472. Desen heer Willem
12<br />
was erffgenaam vande goederen van Spieringh, die hij van sijn<br />
grootvader ende hadde een soon mede Willem heer Arent van<br />
Nieuvelt genaamt (i) met drie dochters. Ende desen heer Willem<br />
is nu besitter van dit vervallen slodt, dat sedert den jare 1356 is<br />
in ruwijne blijven leggen.<br />
^ ^ SW/ tó CÖ/*//
13<br />
<strong>Rotterdam</strong>, daar de Rotte inde Maase loopt. Bij dit huijs te<br />
Crooswijck heeft inden jare 1065 ten tijde van gravinne vrouwe<br />
Geertruijde een sluijs geweest, die het buijtewater vande Maas<br />
wt het lant keerde, als het lant om <strong>Rotterdam</strong> noch maar besommerdijckt<br />
was. Dijt huijs is geboudt van eenen jongen broeder van<br />
eenen heer uijt de stamme van Cralingen gesprooten, maar wanneer<br />
is onbekent. Dese heeren hebben hier mede eenen tol gehadt,<br />
ende het is nu aanbehoorende de heer Jacob van Crooswijck,<br />
wonende tot Sevenberge. Van dit huijs staat eenen grooten<br />
vierkanten tooren buijten inde rieviere, ende het laat hem aansien<br />
dat het niet wel grooter en heeft geweest als desen ouden<br />
hoogen toorn.<br />
II.<br />
In tijdsorde volgt op Simon vander Sluys een gedicht<br />
over den Jonkerfransenoorlog, door een onbekend auteur,<br />
die zich slechts A. J. teekent, kort na den oorlog geschreven.<br />
Historisch bezit het geen waarde, daar al<br />
wat het vermeldt breeder is beschreven in het bekende<br />
verhaal va"n den pastoor der S. Laurenskerk Willem<br />
vander Sluys. Het is naar den thans in het <strong>Rotterdam</strong>sche<br />
Gemeentearchief berustenden autograaf des schrijvers<br />
in 1825 door J. Koning uitgegeven in de<br />
i* deel, 2* stuk, bl. 141—182, en behoeft daarom hier<br />
niet te worden afgedrukt.<br />
III.<br />
In een vijftal handschriften van het Gemeentearchief<br />
(No. 31—34 en No. 46, f o. 115—120) vindt men afschriften<br />
van een reeks aanteekeningen, die geschreven waren<br />
op witte bladen, waarmede in de 17® eeuw een exemplaar<br />
van Z?*V C%n?;*^Vié z/#« Zf
14<br />
op, dat de aanteekeningen door minstens vier verschillende<br />
handen waren geschreven; en de inhoud der groepen,<br />
waarin hij ze naar het schrift verdeelde, bewijst,<br />
dat hij juist zag. Een dier groepen heeft voor ons<br />
veel waarde (i), daar zij bestaat uit een 45tal aantee-<br />
(i) Een andere groep aanteekeningen was in de<br />
geschreven door of op last van een zekeren Joris Claassen de<br />
Groot, die ze gevonden had in een door hem geërfd exemplaar<br />
der 5KW«^ & .^Vy, dat vroeger aan Martinus Duncanus behoord<br />
had en door dezen vereerd was aan heer Adam Sasbout. Nu<br />
was Duncanus blijkens van Heussen (AV&f/z/fo ///.r/tfrzV *# CW-<br />
/&*/
keningen uitsluitend over lokale gebeurtenissen te <strong>Rotterdam</strong><br />
tusschen 1437 en 1576, waarvan vele ons uit<br />
geen enkele andere bron bekend zijn en alleen van een<br />
tijdgenoot afkomstig kunnen wezen. Hun inhoud laat<br />
zich aldus groepeeren:<br />
i°. vooreerst zijn dertien der 45 berichten direct of<br />
indirect aan de Divisiekroniek ontleend;<br />
20. drie zijn overgenomen van opschriften, nl. het<br />
geboortejaar 1467 van Erasmus, en de twee berichten<br />
op 1449 en 1547 over den bouw der S. Laurenskerk<br />
(van Spaan, i^ ed., p. 259 en 414);<br />
30. daaraan sluiten vier andere aan eveneens over<br />
den kerkbouw (op 12 Maart 1488, 1490, 1496 en<br />
1510—1513);<br />
40. twee vermelden de stichting van kapellen in de<br />
stad (op 1497 en 1499);<br />
50. elf de stichting van altaren in de kerk tusschen<br />
1490 en 1497, waarbij een twaalfde over hetzelfde onderwerp<br />
op 1437, waarover later uitvoeriger zal worden<br />
gesproken 5<br />
60. drie zijn doodsberichten van geestelijken in 1497,<br />
1499 en 1521;<br />
70. drie aanteekeningen betreffen den overgang der<br />
kerk op de Hervormden in 1572 en 1573,<br />
80. en eindelijk loopen vijf mededeelingen over de<br />
stadsfabricage, waarvan er één op 1490 is gesteld, en<br />
de andere vier tusschen 1547 en 1576 vallen.<br />
Uit dit overzicht volgt reeds aanstonds, dat, afgezien<br />
van de twee eerste groepjes, de overige zes niet door<br />
een zelfden tijdgenoot het eerst kunnen zijn opgeteekend.<br />
En het tijdsverloop tusschen 1488 en 1576, en het verschil<br />
van hun inhoud maken zulks onaannemelijk. Het<br />
kroniekje, waaraan de 45 aanteekeningen ontleend waren,<br />
die Willem Aardenhout in de
i6<br />
met één hand geschreven vond, moet dus — behalve<br />
de excerpten uit de Divisiekroniek en de drie inscripties<br />
— uit minstens twee andere bronnen samengesteld<br />
zijn geweest. En dit wordt bevestigd door de vergelijking<br />
met een andere kroniek, die wij thans ter hand<br />
moeten nemen.<br />
Deze is opgesteld door een in 1623 overleden bakker,<br />
Jan Gerritsz. van Waerschut, en is direct of<br />
indirect de hoofdbron geweest van nagenoeg alle<br />
kronieken en beschrijvingen van <strong>Rotterdam</strong> uit de<br />
17e en i8« eeuw. Er zijn ten minste twaalf afschriften<br />
ervan tot ons gekomen. Ze bestaat uit drie scherp<br />
onderscheiden stukken: een tot 1576 loopend kroniekje,<br />
een in 1614 opgestelde beschrijving der stad<br />
in 1584, en een daaraan aansluitend naar het schijnt<br />
zelfstandig kroniekje tot Augustus 1623, voornamelijk<br />
de gebouwen en straten betreffende. De beide laatsten<br />
kunnen wij ter zijde laten, maar het eerste is<br />
voor ons van veel belang, daar het kennelijk nauw<br />
verwant is aan de 45 aanteekeningen, die door W. Aardenhout<br />
werden afgeschreven, en die verder gemakshalve<br />
het kroniekje van Aardenhout zullen worden genoemd.<br />
Gelijk zijn zij echter geenszins: van Waerschut heeft ten<br />
deele meer, ten deele minder dan Aardenhout. Van de<br />
acht groepjes, die het kroniekje van dezen uitmaken,<br />
heeft gene het eerste, tweede, derde en achtste eveneens,<br />
op de eenige uitzondering na van het bericht op 1496<br />
over den kerkbouw uit het derde groepje. Maar het<br />
vierde, vijfde, zesde en zevende mist van Waerschut geheel,<br />
evenzoo met één uitzondering, nl. het bericht over<br />
de stichting van het bakkersaltaar in 1437 uit de vijfde<br />
groep. Daarentegen heeft hij 19 excerpten uit de Divisiekroniek<br />
meer dan Aardenhout, en 8 andere bij<br />
dezen evenmin voorkomende berichten uit de 16* eeuw
(meest tusschen 1555 en 1576) over den aanleg van<br />
straten enz., volkomen gelijksoortig met de 5 aanteekeningen<br />
over de stadsfabricage van het achtste groepje;<br />
terwijl hij daarenboven nog vermeldt: de verrassing door<br />
Bossu in 1572 met een opgaaf der dooden, het sterfjaar<br />
van Erasmus, een <strong>Rotterdam</strong>schen schepenbrief van<br />
1340, een in 1506 door het Hof van Holland aan<br />
<strong>Rotterdam</strong> geschreven brief, en een paar privilegies van<br />
Willem III en Aelbrecht, waaraan eenige opmerkingen<br />
(o. a. over de wapens van <strong>Rotterdam</strong> en Schieland) worden<br />
vastgeknoopt, die aan geen oudere bron ontleend<br />
schijnen.<br />
Uit deze vergelijking der twee kroniekjes is hun ontstaan<br />
gemakkelijk op te maken. Daar al de aanteekeningen,<br />
die van Waerschut meer heeft dan Aardenhout,<br />
geheel passen in het kader van die, welke bij beiden<br />
voorkomen, is het niet waarschijnlijk, dat van Waerschut<br />
ze aan een andere bron zou ontleend hebben dan die,<br />
waaruit beiden de gemeenschappelijke berichten geput<br />
hebben. De 25, die zij gemeen hebben, moeten dus<br />
met de 34, die alleen van Waerschut heeft overgenomen,<br />
één kroniekje hebben uitgemaakt, dat door dezen geheel<br />
of grootendeels is afgeschreven, en door den opsteller<br />
van het kroniekje van Aardenhout slechts (voor den<br />
Bourgondischen en Oostenrijkschen tijd) is geêxcerpeerd.<br />
Op die gemeenschappelijke bron komen wij later afzonderlijk<br />
terug.<br />
Met de 20 berichten, die Aardenhout meer heeft dan<br />
van Waerschut, staat het geheel anders. Vergelijkt men<br />
hun inhoud — de groepjes 4 tot 7 (behalve het bericht<br />
op 1437) en de aanteekening op 1496 van groep 3 —<br />
met de andere, aan de gemeenschappelijke bron ontleende<br />
groepjes 1 tot 3 en 8, dan valt het op, dat zij<br />
zoowel in tijd als in inhoud vrij scherp daarvan ver-<br />
2
i8<br />
schillen. Terwijl de gemeenschappelijke berichten van<br />
1437 tot 1576 loopen, liggen van de 20, die Aardenhout<br />
alleen heeft, 16 in de tien jaren tusschen 1490 en 1499,<br />
één in 1521 en de drie anderen in 1572 en 1573. En<br />
terwijl deze 20 allen uitsluitend kerkelijke gebeurtenissen<br />
behelzen, heeft het gemeenschappelijke kroniekje slechts<br />
vier berichten van dergelijken aard, en wel juist die,<br />
welke als den bouw der hoofdkerk van <strong>Rotterdam</strong> betreffende,<br />
sterk naderen tot de achtste groep over de<br />
stadsfabncage. Het schijnt daarom niet twijfelachtig, dat<br />
de opsteller van het kroniekje van Aardenhout de 20<br />
alleen door hem bewaarde berichten niet uit het kroniekje<br />
kan hebben geput, dat door van Waerschut is<br />
afgeschreven, maar die aan andere bronnen moet hebben<br />
ontleend.<br />
En wel aan twee. Uit de jaartallen is op te maken,<br />
dat de zestien kerkelijke gebeurtenissen tusschen 1490<br />
en 1499 waarschijnlijk niet door denzelfden persoon<br />
het eerst zijn opgeteekend, die de drie berichten over<br />
den overgang der S. Laurenskerk op de Hervormden in<br />
1572 opschreef. Nu staan de laatsten bij Aardenhout<br />
niet chronologisch tusschen de aanteekeningen op 1555<br />
en 1576, maar maken zij het slot uit van dit kroniekje<br />
na het laatste uit de gemeenschappelijke bron geputte<br />
bericht op 1576. Dit schijnt een niet onduidelijke aanwijzing,<br />
dat het de opsteller van het kroniekje van Aardenhout<br />
zelf was, die ze — misschien uit eigen herinnering<br />
— eraan toevoegde, nadat hij zijn excerpt uit de<br />
oudere bronnen voltooid had.<br />
Er blijven dus de zestien kerkelijke berichten tusschen<br />
1490 en 1499 met de eene losse aanteekening op<br />
1521 over. Hun inhoud toont aan, dat zij alleen<br />
van een tijdgenoot afkomstig kunnen zijn, en dit stempelt<br />
ze tot het oudste bewaard gebleven geschrift over
19<br />
<strong>Rotterdam</strong>'s geschiedenis na dat van Simon vander<br />
Sluys. Wie de opsteller ervan was, laat zich zelfs<br />
eenigermate gissen. Aan het slot der laatste aanteekening<br />
op 1496 namelijk wordt medegedeeld, dat destijds heer<br />
Johan vanden Honert pastoor der S. Laurenskerk was,'<br />
en heer Willem vander Sluys zijn kapellaan, »die namaels<br />
pastoor wierd ende langh leefde." De laatste woorden<br />
zijn er kennelijk door een der afschrijvers bijgevoegd.<br />
Neemt men ze weg, dan wettigt naar het<br />
schijnt die vermelding naast den pastoor ook van den<br />
kapellaan, welken wij kennen als den beschrijver van<br />
den Jonkerfransenoorlog, het vermoeden, dat het heer<br />
Willem vander Sluys zelf was, die deze kerkelijke gebeurtenissen,<br />
welke hij allen moet hebben bijgewoond,<br />
het eerst heeft opgeteekend. En dat temeer, omdat hij<br />
in de in 1509 geschreven inleiding van den Jonkerfransenoorlog<br />
ons meedeelt, vroeger ook te hebben gedacht<br />
over het opstellen eener geschiedenis zijner geboortestad,<br />
maar dat voornemen te hebben laten varen.<br />
Is het waar, wat het bericht op 1496 vermeldt, dat<br />
hij >lang leefde," dan zou ook het op zich zelf staande<br />
bericht op 1521 misschien van hem afkomstig kunnen<br />
zijn. In elk geval moet dat zijn opgeteekend door<br />
iemand, die in nauwe betrekking tot het Bagijnhof stond.<br />
Hier volge thans de tekst van het kerkelijk kroniekje<br />
met de aanteekening op 1521. Op de door van Waerschut<br />
afgeschreven kroniek wordt later onder IX teruggekomen.<br />
KERKELIJK KRONIEKJE 1490—1499,<br />
misschien opgesteld door WILLEM VANDER SLUYS.<br />
(Naar HS. No. 46 van het Gemeentearchief.)<br />
Int [selue] jaer 1490 op S. Laurens auont soo brachten de backers<br />
dat schoon altaer datse hadden doen bouwen ter eere van onse
2O<br />
lieue Vrouwe, ende stelden dat opt hoge choor. Dit hadde int<br />
timmeren deser kerke gestaen in een houte huijsgen voorde Bagij<br />
nestraet.<br />
Ao. 1492 in mey wierden in S. Laurenskerk gemaekt twee<br />
altaeren, het eene ter eere van S. Lucas, ende tander van S. Nicolaes,<br />
ende gestelt voorde twee middelste pijlaeren voort hoge<br />
choor, S. Lucas aende rechter, ende S. Nicolaes aende linker<br />
sijde; hier van daen quam S. Lucas ende Nicolaes gilde.<br />
Int selue jaer deden de schoemaekers maeken een schoon<br />
altaer, ter eere van S. Crispijn, ende wierd gestelt inde eerste<br />
capel aende rechter hand inde kerke, ende genaemt S. Crispijns<br />
capel, ende gewijd door David biscop van Wtrecht.<br />
Ao. 1493 wierden noch twee altaeren gemaekt, teene vande<br />
vetwariers, tander vande molenaers, ende gestelt voorde twee<br />
buyten pijlaeren voort hoge choor, die ter rechter sijde was genaemt<br />
S. Victor, de linker S. Eloy.<br />
Noch wierd gegeuen een schoon altaer door 25 maegden van<br />
Gorcom ter eere van S. Barbara, ende gestelt inde eerste capelle<br />
aende linker sijde, ende genaemt S. Barbaren capelle.<br />
Ao. 1494 soe dede Alijda van Hemert, weduwe van Claes<br />
Janssoon (1), bouwen een schoon verheuen altaer ter eere van S.<br />
Brigitta, sijnde het achtste altaer, ende gestelt inde eerste capelle<br />
opt choor, aende linker hand tegen de groote kerksteech. Ende<br />
sij gaff tot een eeuwich testament jaerlijcx 20 ponde witte broods<br />
aen twintich arme weduwen met 20 stuyuers, datse alle jaer op<br />
S. Brigitten auond deede wtdelen.<br />
Noch wierd opt selue jaer gebout het negende ende tiende<br />
altaer van achtien jonge borgers soons ende achtien dogters,<br />
het eene ter eere van S. Franciscus, tander van S. Clara 5 Franciscus<br />
wierd gesteld aende rechter sijde ende Clara aende linker<br />
sijde inde twee volgende capellen, ende genaemt S. Franciscus<br />
ende Clara capellen.<br />
Noch wilden den timmermans een altaer stellen inde eerste<br />
capelle opt choor naest den Oppert, maer alsoo het den pastoor<br />
ende de smits, die haer altaer daerin wilden stellen, niet en verstonden<br />
datse het opt choor souden stellen, soo dreuen sij malkanderen<br />
wt met slaen, ende sij moesten doen des volgenden<br />
(1) C. van Alkemade voegt hierbij: Duijfhuijs.
21<br />
jaers beijde haer altaer stellen inde kerke, de timmermans inde<br />
derde capel aende rechter hand, genoemt wierd S. Josephs capel,<br />
ende de smits inde derde aende linker hand, ende wierd genoemt<br />
Eloy de groote.<br />
Ao. 1496 wierd het elfde ende twaelfde altaer gesteld tegen de<br />
twee eerste pijlaeren inde kerke tegens het choor, het eene ter<br />
eere van S. Bonauenture (1), ende het andere van S. Catherina (2).<br />
Opt selue jaer wierd noch den 8 julij gestelt het dertiende<br />
altaer voorde tweede pijlaer inde kerke, ter eere van S. Joris,<br />
aende linker hand naest de Hooghstraet, ende wierd gegeuen<br />
van twaelf wedunaers.<br />
Int selue jaer ist hoge altaer vant choor seer verandert ende<br />
soo hoogh opgehaeld dat de bouenste top gelijk stond met de<br />
steenen ommegangh, ende alsdoen was pastoor van S. Laurens<br />
kerk heer Johan vanden Honert, ende capellaen heer (Willem)<br />
vander Sluys, die namaels pastoor wierd ende langh leefde.<br />
Ao. 1497 dede den bisschop Philippus (sic) van Borgondien bouwen<br />
twee costelijke altaeren, het eene ter eere van S. Martinus,<br />
ende tander van S. Willebrordus, ende wierden gesteld opt choor<br />
voorde galerij vant oxael aende rechter hand tegen den Oppert,<br />
S. Martinus aende linker sijde tegen de Hooghstraet, S. Willebrordus<br />
aende ouersijde, ende wierden S. Martens ende Willeboorts<br />
capel genoemt. Ende dese altaeren bragte den biscop<br />
selfs, sonder datter ijemant aff wiste, voordatse voorde kerke met<br />
ses wagens geladen waeren.<br />
Ao. 1497 den 22 maert wierd de eerste steen geleyt aen S.<br />
(Jakops) capelle inden Oppert, ende ook een dwersstraet gemaekt<br />
van dat smalle watertge, dat vande Delfse vaert inde Rotte<br />
liep, ende dit wierd gevult ende S. Jacobsstraet genoemt tot aenden<br />
Oppert, ende van daer tot aende Rotte wierd het methuijsen<br />
betimmerd.<br />
Int Selue jaer storff int clooster ten Paradijse binnen <strong>Rotterdam</strong><br />
suster Gerberga van Montfoort, oud 123 jaeren 5 maenden; sij<br />
(1) C. van Alkemade voegt hierbij: of Beinardinus aende<br />
pijlaer neffens de predikstoel aende noordzijde.<br />
(2) C. van Alkemade voegt hierbij: aende eerste pijlaer aende<br />
zuydzijde vande predikstoel.
22<br />
konde noch sonder bril sien te lesen, ende had 87 jaeren een<br />
bagijn aldaer geweest, ende is aldaer opt bagijnhoff begrauen.<br />
Ao. 1499 begonmen inde Lombertstraet te bouwen de capelle,<br />
daer namaels veel spels om was, alsoo de pastoor van <strong>Rotterdam</strong><br />
niet wilde toelaten daer misse inte doen anders dan op feestdagen<br />
(1).<br />
Ao. 1499 den 2 mey storff in <strong>Rotterdam</strong> de weduwe Alijdavan<br />
Hemert, oud 75 jaer, begrauen in S. Brigitten capelle bij haer<br />
gebout. Sij maekte al haer goed bij testament aende kerke, als<br />
twee huijsen opde Hoogstraet, een inden Oppert, vier mergen<br />
lants in Crooswijk, ende alle haere linde ende wolle klederen<br />
ende huijsraed aen een arme vrou met vijf kinderen, die haer<br />
man dood gevallen was van S. Laurens toorn.<br />
? Ao. 1521 storff in <strong>Rotterdam</strong> den vromen minnebroeder Dirk<br />
van Munster. Hij quam den 2 augustij vander Goude, ende<br />
storff den 4 dito, soo als hij den 2 int clooster offte bagijnhoff<br />
het Paradijs had gepredikt het aflaet van Partiunkel. Hij wierd<br />
int Paradijs begrauen aende linker hand vant altaer. Hij was<br />
een geleerd man, doch had veele vijanden vande geestelijke, die<br />
sijn leere voor ketterije wtkreten, maer de bisschop David van<br />
Borgonje was sijn beschermheer. Hij heeft een boekje gemaekt<br />
genoemd den Christen Spiegel vol schoone leeringe.<br />
IV.<br />
Van meer gewicht dan een der drie vorige stukken<br />
is het daarop in tijdsorde volgende verhaal van den<br />
Jonkerfransenoorlog, in 1509 door Willem vander Sluys<br />
geschreven. Daar hij zelf zegt ooggetuige te zijn geweest<br />
van de meeste der gebeurtenissen, en hetgeen wij uit<br />
de Divisiekroniek en van elders weten, niet met zijn berichten<br />
strijdt, verdient zijn verhaal vertrouwen. Het<br />
is door van Alkemade met eenigszins gewijzigde redactie<br />
uitgegeven onder den titel van<br />
(1) C. van Alkemade voegt erbij: ende niet in gepredikt.
23<br />
(<strong>Rotterdam</strong> bij P. Losel, 1724, 2« druk 1756),<br />
en over het algemeen kan met die uitgave nog worden<br />
volstaan. Slechts vier stukken uit het geschrift van vander<br />
Sluys verdienen hier te worden afgedrukt, nl. de<br />
voorrede, zijn levensbeschrijving, de in het verhaal ingelaschte<br />
beschrijving der stad — de oudste, die bewaard<br />
is gebleven — en het slot.<br />
UIT DEN JONKERFRANSENOORLOG<br />
Van WlLLEM VANDER SLUYS, I509.<br />
(Volgens HS. No. io van het Gemeentearchief.)<br />
1.<br />
Inden tijt van mijn ledicheyt bij mijn seluen ouerleggende ende<br />
doorsiende eenige geschreuen memoryen, die mijn bij gelegentheyt<br />
ter handt sijn gecomen, daer veel in is verhaelt van mijn<br />
geboorte stadt <strong>Rotterdam</strong>, soo is mijn genegentheyt ende lust<br />
geperst geweest, om veel oude geschiedenissen van onse stadt<br />
wijdtloopich te verhalen. Maer alsoo ick die geschiedenissen niet<br />
en hebbe gesien, noch oock en wete van wie deselue sijn geschreuen,<br />
soo en hebbe ick mijn selffs daer toe niet door de<br />
lusten laten bewegen, maer hebbe alleenlijcken voorgenomen om<br />
maer te beschrijuen het gene dat ick in mijnen tijt hebbe beleeft,<br />
ende dat de stadt <strong>Rotterdam</strong> is ouercomen, het welcke ick met<br />
mijn oogen meest hebbe gesien ende selue bij ben geweest. Vorders<br />
soo heeft mijn oom mr. Sijmon vander Sluys geboren tot<br />
<strong>Rotterdam</strong> in sijaen tijt geschreuen ende verhaelt veel oude gelegentheden<br />
deser stadt aengaende; soo heeft mijn noodich gedacht<br />
een register van alle de dorpen, landen off lantsheerlijckheden<br />
ende heerlijcke huysen ende slooten, gelijck die onder<br />
<strong>Rotterdam</strong> waren gedeelt ende geuoucht ten tijde vanden hartoch<br />
Phillips van Borgonyen, als den seluen hertoch tot <strong>Rotterdam</strong><br />
de verdeylinge maeckte ende verstont dat Schielant alsoo behoorde<br />
verdeelt te werden, gedaen inden jare 1436; want die heeft mijn<br />
oom met sijne eygen handt wt de memory schriften selue uyt<br />
geschreuen, gelijck als die geteyckent waren in het cabijnet vanden<br />
hertooch Carel van Borgonyen, ende gelijck mijnen oom
24<br />
deselue in persoone gesien heeft inden jare 1472; soo heeft het<br />
mijn noodich gedacht dit register hier bij mijn beschrijuinge te<br />
voegen, alsoo het register meestendeel in dese beschriuinge vermeit<br />
wert. Ende alsoo ick lange gedacht hadde om dese beschriuinge<br />
in het licht te brengen, soo heeft de ongelegentheyt<br />
vanden tijt het selue niet willen toelaten. Maer alsoo ick nu<br />
oudt werde ende dese stads geschiedenissen, die ick op verscheyde<br />
pampieren hadde gestelt, ende alsoo na mijn doot mochten verstroit<br />
werden, soo hebbe ick nu deseluen bij malcanderen gestelt<br />
jnden jare 1509, ende dat voor soo veel als ick noodich hebbe<br />
geacht dese stadts geschiedenissen in het licht te brengen, vertrouwende<br />
dat den leser desen mijnen dienst bij haer aengenaem<br />
sijn, gedaen inden jare 1509 den 21 julij.<br />
2.<br />
Beminde Leser. Alsoo ick door veel verscheyde van mijn<br />
vrienden ben gebeden om mijn eygen leuen bij dese geschiedenissen<br />
te voegen, om dat ick door mijn leuens getuygenisse dese<br />
mijne beschrijuinge beter gelooue aenden leser soude vesten ende<br />
het selue doen aennemen, soo sal ick dan geperst sijnde mijn<br />
leuen hier int cort verhalen. Ick Willem vander Sluys ben geboren<br />
tot <strong>Rotterdam</strong> inden jare 1453. Mijn vader Jacob vander<br />
Sluys was op dese tijt inde Vlaemsche oorloge, ende is gestoruen<br />
146S. Hij hadde eenen broeder mr. Sijmon vander Sluys. Desen<br />
heeft door groote geleertheyt geweest raet ende doctoor vanden<br />
prince Carel van Borgonyen inden jare 1463, ende is daer na<br />
vanden seluen prince domproost van Vtrecht gemaeckt inden jare<br />
1474, inde plaets van heer Gijsbert van Breederode, die na sijn<br />
geuangenisse is gestoruen int jaer. 1479 tot Breda int 63ste jaer<br />
sijns ouderdoms. Vorders na mijns vaders doot soo heeft mijnen<br />
oom mijn voocht sijnde mijn gesonden in dat clooster vande Regulieren<br />
buyten der Goude gelegen; als doen was ick 15 jaren<br />
out. Aldaer 8 jaren geweest sijnde, soo heeft mijnen oom mij<br />
tot Louen ter schole gesonden inden jare 1474. Daer ben ick<br />
gebleuen tot den jare 1481, ende ben prijster geworden tot <strong>Rotterdam</strong><br />
out sijnde 29 jaren inden jare 1482 van S. Sebastiaens
25<br />
capelle. Daer hebbe ick het prijster ampt bedient tot het47ejaer<br />
mijns ouderdoms, ende doen ben ick prijster geworden inde S.<br />
Laurens kercke tot <strong>Rotterdam</strong> inden jare 1500, als onsen jongen<br />
heer Carel tot Gent was geboren. Vorders soo hebbe ick na<br />
mijn ooms doot veel verscheyde ende notable memoryen schriften<br />
in sijn papieren geuonden, aen roerende de stadt <strong>Rotterdam</strong>, soo<br />
dat ick voorgenomen hebbe te beginnen daer het mijnen oom<br />
stucx wijse heeft gelaten. Om dan den leser niet te verueelen<br />
door het verhalen van mijn eygen leuen, soo sal ick dan tot mijn<br />
voorgenomen werck comen om te verhalen, dat dese stadt <strong>Rotterdam</strong><br />
is ouercomen, dat ick al meest selue hebbe gesien in eygen<br />
persoone, ende in mijnen tijt is geschiet, dat dese stadts opcomste<br />
seer verhindert heeft, alsoo den leser seluen sal connen oordeelen.<br />
« •<br />
Eer dat ick verder dese oorloge beschrijue, soo is noodich. dat<br />
wij de stadts gelegentheden verhalen, gelijck deselue nu gelegen<br />
is. Beginnende dan, soo segge ick, dat den oorspronck van dese<br />
stadt <strong>Rotterdam</strong> met sijnen name vande reuyere de Rotter of<br />
Rotte, daer dese reuyere vande Maese met eenen dam off dijck<br />
met vijff sluysen daer inne staende is aff geschut ofte aff gedamt,<br />
waer van dat dese stadt sijnen name heeft gecregen; dat wij alsoo<br />
vastelijcken mogen geloouen. Want gelijck Schiedam de Schie<br />
aff damt, ende Amsterdam den Amstel vande reuyere de Ide aff<br />
damt, ende alsoo daer van haren name voeren, soo en is hier<br />
geen andere gedachte, ofte <strong>Rotterdam</strong> heeft van dese reuiere ende<br />
den dam oorspronckelijk sijnen name gecregen. Dese sluysen<br />
en sijn niet anders als een scheydinge ende dam voor het vloeyende<br />
Maes water, dat seer versch aengenaem ende sachtelick met volle<br />
off nieuwe mane smorgens ende tsauonts tusschen 3 ende 4 vren<br />
opt hoochste vloeyt ende van dese sluysen weit gestut; als dan<br />
loopt het seer versch ende liefflijcken weder aff nae see toe. De<br />
reviere de Maes is voor dese stadt seer wijdt met sommige<br />
slijckerige droochten. ende het Maes water vloeyt hier midden<br />
door de stadt, want dese stadt leyt soo veel als inde Maes met<br />
een gedeelte.
26<br />
Van wie dat dese stadt eerstelijck is gebout, ende door wie<br />
deselue eerst is bewoont geweest, dat laet ick de curieuse ondersoecken.<br />
Altijts weten wij, dat dese stadts omvanch is geweest<br />
ende met haer muyeren omvangen inden jare 1270, gelijck deselue<br />
in hare groote nu leyt volgens eenige oude steenen die<br />
inde muyeren ende toorens gemetselt staende wt wijsen. Dese<br />
stadt <strong>Rotterdam</strong> heeft nu ouer eenige jaren veel ouervallen ende<br />
sware costen gehadt vande oorlogen die in Hollant hebben geweest.<br />
Soo mijnen oom mr. Sijmon vander Sluys schrijft, soo<br />
heeft dese stadt inden jare 1427, als vrou Jacob tegen de Noorthollantsche<br />
steden oorloochde, neuens andere groote steden op<br />
gebrocht aenden hartoge Phillips van Borgonyen als hier volcht:<br />
Haerlem 5000 schilden,<br />
Leyden 3500 »<br />
Delft 35OO »<br />
Amsterdam 3000 »<br />
Hoorn 2000 »<br />
ende <strong>Rotterdam</strong> 1250 »<br />
Dese wierden doen voor de bequaemste ende grootste steden<br />
gehouden. Noch heeft de stadt <strong>Rotterdam</strong> door het versoeck<br />
van hertoch Carel van Borgonyen inden jare 1461 de somme<br />
van 1150 schilden op gebrocht. Inden jare 1436 soo heeft hertoch<br />
Phillips van Borgonyen een verdeelinge gemaeckt van alle<br />
de dorpen, landen ende ambachts heerlijckheden met alle de<br />
heerlijcke slooten ende huysen ende een capelle. Dese landen<br />
ende ambachten dorpen ende slooten heeft mijnen oom heer<br />
Sijmon vander Sluys ordentelijcken beschreuen, ende sijn hier<br />
achter bij geuoecht alles seer bequaemelijcken gestelt, daer ick<br />
den leser wij se.<br />
<strong>Rotterdam</strong> is seer wel voorsien van alle leeftochten, die van<br />
alle plaetsen daer om gelegen aen gebracht werden, met veel<br />
schoone boomen ende aert vruchten, oock ouervloedige getalen<br />
van alderhande visschen, die alhier ter marct gebracht werden,<br />
soo uyt der zee als op dese Mase ende uyt de binnen wateren<br />
geuangen werden, dat geen stadt in heel Hollant hier bij te vergelijcken<br />
en is. In dese stadt wert na haer groote veel goets<br />
van alderhande coopmanschappen verhandelt, die wt Spanyen,<br />
Vranckrijck, Italien ende Engelant aldaer aencomen, ooc veel<br />
coren van Oosten ende wijnen van Hoochduytslant, die dan met
27<br />
harinck ende visch wel geladen weder nae andere landen varen.<br />
De inwoonders maecken veel schepen ende reeden veel buysen,<br />
die des somers ende swinters met hare vangst van harinck ende<br />
visch niet alleen dese stadt versien, maer alle omleggende landen,<br />
die sij op oosten ende westen senden, ende halen daer weder<br />
wt andere landen voor wijnen coren kennyp pijck hout ende<br />
alderhande coopmanschap ende speserije, dat de inwoonders groot<br />
proffijt aenbrencht. Men maeckt hier veel wolle lakenen.<br />
Om dan weder te keren, soo sullen wij weder begijnnen, daer<br />
het is gelaten.<br />
Beminde Leser. Alsoo ick niet anders voor en hebbe gehadt<br />
als om dese sware oorlogen van <strong>Rotterdam</strong> te beschrijuen, ende<br />
die met mijne oogen meest hebbe gesien, soo sal ick dese mijne<br />
beschrijuinge voleynden met de doot, die de principaelste oorsaecke<br />
hier van hebben geweest. Want de stadt <strong>Rotterdam</strong> was met<br />
dese oorlogen soo seer vervallen, dat hier niet veel oorsaecke is<br />
voorgevallen, dat beschrijuens waerdich soude mogen sijn. Daer<br />
om hebbe ick hier tot een besluyt bij geuoucht eenige oude<br />
slooten ende heerlijcke huysen, die ick in mijns ooms boucken<br />
hebbe geuonden ende bij hem in geschrifte gestelt, die ick tot<br />
dese mijne beschrijuinge noodich achte bijgestelt te werden.<br />
V.<br />
Onder den titel >Beschrijvinge vande eerste beginselen,<br />
privilegiën, oorlogen, regeringe ende gelegentheyd der<br />
stede <strong>Rotterdam</strong>" is een van 1296 tot 1572 loopend<br />
kroniekje bewaard in drie handschriften (Rga. No. 4,<br />
No. 25 0. f°. 1—12, en No. 46
28<br />
ming. Het bestaat ten deele uit excerpten uit een aantal<br />
min of meer algemeen bekende gedrukte werken, ten<br />
deele uit een kroniekje, dat tusschen 1512 en 1524 moet<br />
zijn samengesteld.<br />
Dit laatste is wederom niets dan een excerpt uit het<br />
toen in gebruik zijnde en nog als No. 1 in het gemeentearchief<br />
bewaarde officiëele privilegieboek, en uit<br />
enkele losse niet daarin opgenomen privilegies. Het<br />
oudste in dit kroniekje vermelde stuk is het charter van<br />
1328, het jongste de confirmatie der privilegies door<br />
Karel V in 1512. Het bevat geen enkel zelfstandig bericht,<br />
en mist dus alle waarde voor de geschiedenis.<br />
VI.<br />
Van denzelfden aard is een ander opstel, dat onder<br />
den titel >Aanstellinge van de Raaden en Vroedschap<br />
der stad <strong>Rotterdam</strong>" door C. van Alkemade is afgeschreven<br />
in handschrift No. 58, i* deel. Het is een korte<br />
compilatie over de wijze van samenstelling der vroedschap,<br />
vermoedelijk tusschen 1518 en 1524 uit het privilegieboek<br />
getrokken, en in het begin der 17e eeuw (men zie<br />
de aanteekening op 1602) vermeerderd met een naamlijst<br />
der vroedschappen, uit de vroedschapsboeken geëxcerpeerd.<br />
Alleen die naamlijst heeft eenige waarde,<br />
omdat de bronnen ervan ten deele zijn teloor gegaan.<br />
VIL<br />
Een derde soortgelijk geschrift is nog een > Memorie<br />
uit de respective Privilegiën, bijde Graven van Hollant<br />
hier voortijds de Stad <strong>Rotterdam</strong> gegeven ende verleent<br />
aangaande het kiesen en zetten van Burgermeesteren,<br />
Schepenen ende Vroedschappen derzelver stede, opgestelt<br />
door des Stats secretaris." Uit het feit, dat wel het
29<br />
privilegie van 1524, maar niet dat van 1580 over het<br />
onderwerp vermeld wordt, blijkt, dat het tusschen die<br />
jaren moet zijn geschreven. Het heeft geen historische<br />
waarde.<br />
VIII.<br />
In het handschrift van het gemeentearchief No. 10 vindt<br />
men — na een afschrift van den Jonkerfransenoorlog van<br />
Willem vander Sluys met de beschrijving der sloten van<br />
Schieland van Simon vander Sluys — een kroniekje onder<br />
den titel »Een Cort Verhaal wat dat inde Stede van<br />
<strong>Rotterdam</strong> ende daarontrent is gepasseert zedert den<br />
Jare 1500." Het is kort na 1623 vervaardigd en bestaat<br />
uit een ouder tot 1575 loopend kroniekje, een<br />
excerpt van de boven onder II vermelde kroniek van<br />
Jan Gerritsz. van Waerschut, en enkele aanteekeningen<br />
over het laatst der i6« eeuw uit een Nederlandsche geschiedenis.<br />
Neemt men de twee laatste groepen eruit<br />
weg, dan blijft er een kroniekje over, samengesteld uit<br />
een compilatie van de op <strong>Rotterdam</strong> betrekking hebbende<br />
gebeurtenissen tusschen 1502 en 1575 uit een<br />
Nederlandsche geschiedenis, vermeerderd met enkele berichten<br />
over de bezetting der stad door Bossu in April<br />
1572, die wellicht van ooggetuigen afkomstig zijn. Dezen,<br />
de eenigen uit het kroniekje, die niet waardeloos<br />
zijn, worden hier meegedeeld.<br />
EEN CORT VERHAAL WAT DAT INDE STEDE VAN ROTTERDAM<br />
ENDE DAARONTRENT IS GEPASSEERT ZEDERT DEN JARE I5OO.<br />
(Naar HS. No. 10 van het Gemeentearchief, fo. 81 sqq.)<br />
1572 den 9 april sijnde de vierde paasdach swoensdaachs soo<br />
is den graaff van Bossu met sijn Spanjaarden voorde Oostpoort<br />
voor <strong>Rotterdam</strong> gecomen versoeckende om daar ingelaten te sijn,
30<br />
maar het is hem beleeffelijck affgeslagen ende de borgers hebben<br />
haar in de wapenen gestelt vreesende tegen danck overweldicht<br />
te werden. Den grave dit merckende dacht door list de Spanjaars<br />
inde stadt te crijgen sonder fortse off gewelt. Soo is hij<br />
door versoeck met eenige edele inde stadt gelaten, ende heeft<br />
bij de overheit vande stadt versocht om sijn volck maar soude<br />
passeren, want hij op andere plaatsen meende te trecken, doch<br />
na veel redenen soo is geaccordeert, dat de Spanjaarden met een<br />
rot off ten hoogsten twee rotten met ongelade roers door de stadt<br />
souden passeren, ende als die dan door waren soudemen wederom<br />
andere in laten omte passeren tot de leste toe. Onder welck<br />
decksel de Spanjaarden al gereet buyten inde wapenen stonden,<br />
soo is het eerste rot met groote furie ingecomen sonder haar<br />
roers te blossen, dat de wacht vande burgers haar niet conde<br />
steuyten, dat murmuratie veroorsaackte, soodat een smidt met<br />
een voorhamer inde hant tegen den graaff seyde, datter meer<br />
inde stadt quamen dan het geordonneerde getal, ende dat men<br />
de poorte soude sluyten. Waarover Bossu hem hiete liegen, ende<br />
dat het hem niet toe en quam het conincx volck te tellen. Swart<br />
Jan den smidt seyde, dat het hem bevolen was de wacht ende<br />
het tellen daarvan. Bossu met gramschap sijn swaert uyt treckende<br />
na den smidt, die den slach keerde, doch wiert noch van Bossu<br />
doorsteecken, ende noch een backer genaamt Jan Dominicus wert<br />
doodelijck gewondt<br />
Voorts soo hebben eenige edele de wacht aande poort overweldicht,<br />
soodat de dooden tusschen de 3 a 400 gerekent werden.<br />
In dese moort sijn onder andere persoonen omgebracht dese<br />
volgende persoonen met namen.<br />
Ten eersten Jan Jacobsz. Roos out Burgemeester, wert vande<br />
Spanjaars doot geschooten tusschen de Delffse Poort ende het<br />
Hofrpoortge, soo hij door ordre vande heeren vande Vroetschap<br />
de Delffse Poort hadde geopent om dat de Spanjaarden door de<br />
selve uyt souden trecken volgens het accoordt. Sij hebben hem<br />
den ringh vande vingeren getrocken ende de koussen, die nade<br />
oude wijse vant lant aan den broeck vast waren, hebben sij aff<br />
gesneeden ende van sijn beenen getrocken, ende het lichaam seer<br />
mishandelt in een waterloose geworpen, ende is mede daar na<br />
op het kerckhoff onder andere dooden leggende, bekent geworden<br />
door een die het slijck van sijn aangesicht affdede.
Hier sijn 48 dood en met den smidt Swart Jan, die van Bossu<br />
doorsteecken was. Nadat dese gruywelijcke moort geschiet was,<br />
soo hebben sij de stadt beset ende groote moetwille bedreven<br />
aan vrouwen ende dochters, ende de borgerij grooten overlast<br />
gedaan. Dijt duyrden wel 15 weecken, want den graaff van<br />
Bossu meende hier sijnen stoel van oorloge tegen de Watergeusen<br />
te stellen. Die van den Briel voeren op Delftshaven over de<br />
Maas, ende hebben dat ingenomen met het, slodt te Spangen,<br />
daar sij Schiedam mede besetten, sonder dat sij luyden eenich<br />
leet aan d'ingesetene deden. Maar alsoo de Spanjaarden van<br />
<strong>Rotterdam</strong> den 10 April met eenige vaandelen knechten op<br />
Delftshaven een schielijcken inval deden, soo hebben sij het alles<br />
vermoort, dat sij vonden, dat sulcken schrick aande omleggende<br />
steden veroorsaackte, dat sij hare poorten door heel Hollant voor<br />
de Spanjaarden toe slooten, ende geen toevoer aan <strong>Rotterdam</strong><br />
lieten passeren, soodat de Spanjaarden haar benart siende, sijn<br />
op den 22 Julij 1572 uit <strong>Rotterdam</strong> vertrocken<br />
IX.<br />
Onder II bespraken wij reeds de verhouding tusschen<br />
twee tot 1576 loopende kroniekjes, het eene bewaard<br />
gebleven o. a. door een afschrift van W. Aardenhout, het<br />
andere opgenomen in de kroniek, samengesteld door den<br />
in 1623 overleden bakker van Waerschut. Het bleek<br />
ons toen, dat het eerste de berichten, die het met het<br />
tweede gemeen heeft, uit een origineel geëxcerpeerd had,<br />
het geheele door van Waerschut overgenomen kroniekje<br />
bevattende, en dat dit uit 59 aanteekeningen bestond. De<br />
35 uit de Divisiekroniek geëxcerpeerde berichten, de<br />
2 privilegies en de 2 afschriften van brieven interesseeren<br />
ons thans niet verder, daar zij geen zelfstandige, ons<br />
van elders onbekende berichten bevatten. Maar de inhoud<br />
der overige verdient nader bezien te worden.<br />
De oudste aanteekening, die op 1437, is tevens de<br />
meest typische. Zij levert het afdoende bewijs, dat alle
32<br />
kronieken, waarin ze voorkomt, direct of indirect uit<br />
één gemeenschappelijke bron hebben geput. Bij Aardenhout<br />
luidt zij (ontdaan van een er later bijgevoegde<br />
beschrijving van het altaar) aldus:<br />
»A^ 1437 sijn de backers binnen <strong>Rotterdam</strong> te samen<br />
vergadert, ende stemden met malcanderen ouer een om<br />
op haer eige costen te doen maken een heerlijk altaer<br />
jnde S. Laurens kerck, ter eere van onse lieue Vrouwe.<br />
Ende jn dien tijt was de kerc slechts van hout ende<br />
sonder toorn. Den voerseide altaer wierde gewijt van<br />
Roeloff van Diephout, biscop van Wtrecht, des saterdaechs<br />
voor kermisse (1), ende dewijl de backers het<br />
eerste altaer hadden gebout, soe waren sij de eerste, die<br />
een vrij gilde cregen jnde stadt."<br />
Van Waerschut daarentegen heeft haar opgenomen in<br />
dezen vorm: »A^ 1437 vergaderden een parthije backers<br />
tot <strong>Rotterdam</strong> ende deden maecken eenen altaer jnde<br />
hooftkercke van S. Laurens ter eeren de moeder Christi<br />
nae haer meeninge. De voorseide kercke hadde dien<br />
tijt noch toorn off choor als nae geseyt sal worden. Den<br />
voorseiden altaer wijdde Roeloff van Diephout de 53^ biscop<br />
van Vtrecht, ende geschiede saterdaechs voor Delffse<br />
kermisse (2) dato voorseit. Sedert dien tijt hebben de.<br />
backers haer gilde gehouden soo mans als vrouwen, maer<br />
door sommiger broeders onredelijckheyt sijn de susters<br />
nae date apsent gebleuen."<br />
(1) Indien hiermede de kermis is bedoeld, welke volgens Dr.<br />
Nicolaas Zas (Gemeentearchief No. 41, p. 97) op het Roodezand<br />
werd gevierd twee dagen voor S. Petri et Pauli, d. i. 27 Juni,<br />
dan was die Zaterdag de 22 Juni 1437.<br />
(2) Daar de Delftsche kermis volgens van Bleiswijck vroeger<br />
op S. Odulphi 12 Juni werd gevierd, zoo was die Zaterdag de<br />
8 Juni 1437.
33<br />
Men ziet, dat het verschil tusschen de twee berichten<br />
vrij groot is. Nu zijn wij toevallig in staat de juistheid<br />
van beide te toetsen. In het omstreeks het midden der<br />
15° eeuw begonnen origineele gildeboek der bakkers,<br />
(thans in het gemeentearchief berustend en in 1880 door<br />
J. H. Scheffer uitgegeven in £z>z/ ^///^air/fetf, ZV jffö&forj<br />
£« tó i?n?0*/ fc Üfo/fcfï/aftz 1400—1850) komt in het<br />
begin deze aanteekening voor:<br />
»Assit ad inceptum Sancta Maria meum. Dit es<br />
die ordinancy vanden gilde ende van die vergaderinge<br />
des heiligen confessoors ende biscobs sinte Autbaerts,<br />
dat een backer was. Jnden naem des Vaders, des Zoons,<br />
des Heiligen Geests So sijn vergadert een deel vanden<br />
backers, ende hebben doen maken een outaer, jnder<br />
kercken te <strong>Rotterdam</strong>, jn die eer Gods ende Marien<br />
sijnre moeder, ende des heiligen biscob ende confessoor<br />
sinte Autbaert. Dit voirgenoemde outaer wort gewijt<br />
van biscob Ian van Corkagen (1), des biscobs van Vtrecht<br />
subfragaen, Rodolf van Diephhout, ende gesciede jnt<br />
iaer ons heren m. cccc. xxxvij, des saterdages na Odulphus<br />
dach (2), jn die eer Gods, ende Maria sijnre gebenedider<br />
moeder, ende des heiligen biscob ende confessoor<br />
sint Autbaert, ende des heiligen apostel sinte<br />
Bertelmeus, ende der heiliger maget ende martelaerster<br />
sinte Apollonye. Ende die kermis van desen outaer<br />
houtmen altoes des sonnendages na Advincula Petri (3).<br />
Deo Gratias."<br />
De juistheid van dit bericht wordt natuurlijk door den<br />
aard der bron boven twijfel verheven. Vergelijkt men<br />
het nu met de beide anderen, dan loopt het in het oog,<br />
(1) Sic. Van Heussen noemt hem bisschop van Korke.<br />
(2) Dat is 15 Juni 1437.<br />
(3) Dat is Zondag na 1 Augustus.<br />
3
34<br />
dat dezen, hoe ook onderling verschillende, toch uit één<br />
gemeenschappelijke bron stammen, die — wat wel in<br />
het oog moet worden gehouden — over meer dan<br />
één detail verkeerd was ingelicht. En in de heiligen,<br />
aan welke het altaar gewijd was, èn in den persoon,<br />
die het wijdde, èn in den datum der wijding vergissen<br />
zij zich. Dit maakt het onaannemelijk, dat zij hetzij<br />
uit het gildeboek, of indirect van een tijdgenoot afkomstig<br />
zouden zijn; de aard en het aantal der vergissingen<br />
integendeel wijzen erop, dat hun eerste opteekening<br />
alleen op een traditie kan berust hebben.<br />
Op deze aanteekening volgt een bericht over het begin<br />
van den bouw van den toren der S. Laurenskerk in 1449.<br />
Kennelijk staat dit in nauw verband tot de andere, die<br />
in het kroniekje over den kerkbouw voorkomen: na het<br />
begin van den torenbouw in 1449 wordt in 1488 het<br />
heien van den trans en in 1490 dat van het hoogkoor<br />
vermeld, dan het inzetten der glazen in het hoogkoor<br />
van 1510 tot 1513, en eindelijk het leggen van den<br />
eersten steen der verhooging van den toren in 1547.<br />
Dit is een gesloten serie, alle groote uitwendige veranderingen<br />
der kerk vóór de hervorming omvattende. Nu<br />
valt het op, dat alleen bij de eerste en laatste dier aanteekeningen<br />
de datum vermeldt wordt, en dat blijkens<br />
van Spaan (p. 259) juist die twee data op inscripties<br />
onder aan den toren stonden, waarop bovendien nog<br />
een aantal verbouwingen na de hervorming voorkwamen,<br />
maar geen der drie andere ongedateerde van ons kroniekje.<br />
De twee data kunnen dus aan die inscripties<br />
ontleend zijn. Maar ook niet meer: de overige inhoud<br />
dezer aanteekeningen kan alleen van tijdgenooten afkomstig<br />
zijn of op traditie berusten. Immers o. a. de<br />
namen der eerste steenleggers in 1449 werden noch op<br />
de inscripties noch in een andere bron voor de hervor-
35<br />
ming dan alleen in dit kroniekje vermeld. Neemt men<br />
nu de twee data weg, dan wijzen èn de vorm èn de<br />
samenhang der vijf berichten erop, dat zij gelijktijdig<br />
na 1547 moeten zijn opgeteekend en dus op traditie<br />
berusten.<br />
De derde aanteekening, over de geboorte van Erasmus,<br />
en een andere over zijn dood, zijn ontleend aan<br />
het voetstuk van zijn standbeeld (^/fcn/dw/jrA /tfar-<br />
&?£/£/> II, 1890, p. 269).<br />
Dan volgt een bericht op 1489 over het verkleinen<br />
der stad aan de noordzijde. De onbestemdheid van den<br />
vorm — >Nu begonmen de stadt te vercleynen" — wijst<br />
ook hier op de traditie als bron. Het feit der verkleining<br />
is wel uit een groot aantal origineele stukken<br />
indirect bekend, maar den tijd, waarin ze plaats greep,<br />
weten we alleen uit dit kroniekje.<br />
Het slot vormen tien aanteekeningen over den bouw<br />
van straten, bruggen, enz. tusschen 1547 en 1576, en<br />
twee vrij uitvoerige berichten over de bezetting der stad<br />
door Bossu in April 1572, waarbij o. a. de 41 toen gedoode<br />
burgers met name worden opgesomd.<br />
Overziet men den geheelen inhoud van het kroniekje,<br />
dan blijkt geen enkele der niet aan de Divisiekroniek<br />
ontleende aanteekeningen, al omvatten ze een tijdperk<br />
van 140 jaren, het waarschijnlijk te maken, dat bij de<br />
samenstelling ervan andere oudere bronnen zouden zijn<br />
gebruikt. Afgezien van eenige gegevens, ontleend aan<br />
voor een ieder toegankelijke inscripties en aan een privilegieboek,<br />
schijnt alles op tradities te berusten. En<br />
op een viertal na — het bakkersaltaar in 1437, de<br />
geboorte en de dood van Erasmus in 1467 en 1536,<br />
en de vermoedelijk door den opsteller zelf beleefde bezetting<br />
der stad in 1572 — betreffen zij allen onderwerpen<br />
uit de stadsfabricage.
36<br />
Een en ander maakt het aannemelijk, dat ons kroniekje<br />
kort na 1576 werd opgesteld, voor een deel<br />
uit de op <strong>Rotterdam</strong> betrekking hebbende berichten der<br />
Divisiekroniek, voor een deel door het opteekenen van<br />
eenige gebeurtenissen, die den samensteller bij overlevering<br />
of uit eigen herinnering bekend waren. Wie hij<br />
was, is niet te raden. Alleen zoude de omstandigheid,<br />
dat hij buiten alle verband met de rest de stichting van<br />
het bakkersaltaar vermeldde (1), en dat zijn kroniek door<br />
den bakker Jan Gerritsz. van Waerschut werd afgeschreven<br />
en vervolgd, doen vermoeden, dat ook de samensteller<br />
tot dat gilde behoorde.<br />
KRONIEKJE VAN ROTTERDAM TOT 1576,<br />
opgenomen in de Kroniek van JAN GERRITSZ. VAN WAERSCHUT<br />
(f 30 October 1623),<br />
naar HS. No. 6 en No. 15, fa. 3—6 van het Gemeentearchief (2).<br />
[1296. Graaf Jan I te <strong>Rotterdam</strong>. (Uit de Divisiekroniek, Div.<br />
20, C. 6.)]<br />
[1328. Eerste privilegie van <strong>Rotterdam</strong> van graaf Willem III.<br />
Met de zelfstandige bijvoeging:] Ende die van <strong>Rotterdam</strong> hebben<br />
ende voeren twapen van desen graef tot sijner eere ende gedagtenisse.<br />
<<br />
[1337. Willem III sterft en wordt opgevolgd door Willem IV.<br />
(Uit Div. 22, C. 33.)]<br />
(1) Men houde in het oog, dat de andere berichten over de<br />
stichting van altaren in de kerk, die bij Aardenhout voorkomen,<br />
aan een andere bron moeten ontleend zijn, en dat hun samentreffen<br />
met het bericht van 1437 dus toevallig is. Daarenboven<br />
pleit de vorm van het bericht op 1490, eveneens over het bakkersaltaar<br />
handelende, ervoor, dat den opsteller daarvan het bericht<br />
op 1437 onbekend was.<br />
(2) De berichten, die ook in het kroniekje van Aardenhout<br />
voorkomen (zie onder III), zijn met een * aangegeven.
37<br />
1340- November II. Beminde Leser. Hier aen is volgende<br />
copie van seeckere brief gepasseert ende gesegelt van scepenen<br />
binnen <strong>Rotterdam</strong> int jaer 1340:<br />
Wij Plonis Heynricx Vissers sone ende Florens haren Dirck<br />
Boeckels broeder schepenen in <strong>Rotterdam</strong> oirconden ende kennen,<br />
dat voir ons quam Jan vander Zee ende liede schuldich te<br />
wesen Claes Slimrij often houder des briefs iiij scellinge goede<br />
hollants siaers, een conincx tornoyse gerekent voir viij penningen<br />
oft payment sijnre waerde, welcke duerende tot een erff rente op<br />
sijn huys ende erue gelegen buten dijcx tussen Pieter Boeyer ende<br />
Hanne Doeden, te betalen alle jaer die een helfte te Voirscoter<br />
marct ende dander helfte te Valckenburch marct, oft pande van<br />
Jans goeden vander Zee voirnoemt oft wie besitter waer des<br />
voirs. huys ende erfs, den darden penninck beter, ende die verlooren<br />
teynden viertien dagen na elcken dage. In oirconde desen<br />
brief besegelt met onsen segelen. Gegeuen des vridaechs nae<br />
S. Maertijns daghe inden winter int jaer ons heien m iij c ende xl.<br />
Beminde Leser. Dese voors. copie is beuonden met de principale<br />
brief van woord tot woord te accorderen, daer uyt dat<br />
lichtelijck te mereken is, wat <strong>Rotterdam</strong> op die voors. tijt voor<br />
een plaetse was.<br />
[1345. Willem IV sneuvelt en wordt opgevolgd door Margaretha,<br />
die haar zoon Willem als graaf instelt. (Uit Div. 24, C. 1, 2.)]<br />
[1350. Begin der Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. (Uit<br />
Div. 24, C. 13, 14.)]<br />
[1358. Hertog Aelbrecht ruwaard. (Uit Div. 25, C. 16.)]<br />
[1359. De Delvenaars verwoesten Polanen en Binckhorst, en<br />
verbreken de gevangenis in den Haag. (Uit Div. 26, C. 6, 7.)]<br />
Ende van dese voerseyde tijt aen heeft hertoch Aelbert van<br />
Beyeren groote moeyte vlijt ende neersticheyt gedaen om <strong>Rotterdam</strong><br />
een vaste stadt te maecken. Wel siende dat de selue<br />
plaetse was leggende aen een bequame rivyere, soe heeft hij de<br />
selue plaetse voersien met veele beneficien ende weldaden, want<br />
in sijn tijt ende leuen is die stadt <strong>Rotterdam</strong> beurijt geworden<br />
mette vesten ende toornen ende poirten, ende oeck dopperkercke (1)<br />
(1) Uit dezen naam opperkercke in plaats van parochiekercke<br />
blijkt, dat van Waerschut de redactie van het door hem afgeschreven<br />
kroniekje niet ongewijzigd heeft gelaten.
3»<br />
gemaeckt genaemt S. Laurens kerc is in sijn leuen gefondeert<br />
ende begonnen. Noch heeft deese hertoch Aelbert geordonneert<br />
ende gestelt te resideren ofte woonen binnen <strong>Rotterdam</strong><br />
den dijcgraef ende baeliu van Schielant, welcke streckende<br />
is van bij oesten de Schiedamse hauen heenen bijde Maes ende<br />
Ysel totter stadt vander Goude ende soe totten Hildam, daer in<br />
begrepen sijn ontrent xij duysent mergen lants, als de caerte<br />
daer van sijnde uytwijst. Ende twapen van Schielant is alst<br />
wapen van deesen hertoch Aelbert van Beyeren. Ende deese<br />
hertoch Aelbert mach met recht wel genaemt worden de stichter<br />
vande stadt <strong>Rotterdam</strong>.<br />
[1404. Dood van Albrecht. (Uit Div. 26, C. 58.)]<br />
[1418. October 10. Jan van Beijeren verovert <strong>Rotterdam</strong> en<br />
verblijft daar. (Uit Div. 28, C. 4, 8.)]<br />
[1425. Gevecht tusschen de <strong>Rotterdam</strong>mers en de Schoonhovenaars.<br />
(Uit Div. 28, C. 29.)]<br />
[1426. De Kennemers verwoesten eenige sloten in Schieland.<br />
(Uit Div. 28, C. 37.)]<br />
* Anno 1437 vergaderden een parthye backers tot <strong>Rotterdam</strong><br />
ende deden maecken eenen altaer jnde hooftkercke van S. Laurens<br />
ter eeren de moeder Christi nae haer meeninge. De voerseide<br />
kercke hadde dien tijt noch toorn off choor als nae geseyt<br />
sal worden. Den voerseyden altaer wijdde Roeloff van Diephout<br />
de 53e biscop van Vtrecht, ende geschiede saterdaechs voer<br />
Delffse kermisse dato voerseit. Sedert dien tijt hebben de backers<br />
haer gilde gehouden so o mans als vrouwen, maer door sommiger<br />
broeders onredelijckheyt sijn de susters nae date apsent<br />
gebleuen (1).<br />
[1438. Oorlog ter zee tegen de steden aan de Oostzee. (Uit<br />
Div. 29, C. 8.)]<br />
[1440. Uitvinding der boekdrukkunst. (Uit Div. 29, C. 1.)]<br />
* [1448. Bedijking van Charlois, (Uit Div. 29, C. 17.)]<br />
* Anno 1449 den eersten dijnsdach nae Aller Heyligen leydemen<br />
den eersten steen vanden toorn van S. Laurens kercke tot<br />
<strong>Rotterdam</strong> (2).<br />
(1) Zie boven pag. 32—34.<br />
(2) In het kroniekje van Aardenhout luidt dit bericht aldus:<br />
Op dinsdag den 6 nouember wierd den eersten steen geleyt van
39<br />
* Anno 1467 den 28 October wert geboren den wijt beroemden<br />
Erasmus van <strong>Rotterdam</strong> aende suyt sijde vande voors. kercke<br />
als aent huys noch blijct.<br />
* [1479. De stadhouder Wolfert vander Vere te <strong>Rotterdam</strong>.<br />
Joris de bastert van Brederode stadvoogd. (Uit Div. 31, C. 23.)<br />
Met de zelfstandige bijvoeging:] Die oock anno 1482 op S. Hillebrecht<br />
auont de eerste steen leyde aen een capelle op de Maes<br />
ouer Yselmonde.<br />
* [1480. Hertog Maximiliaan te <strong>Rotterdam</strong>. Philips de bastert<br />
van Brabant stad voogd. (Uit Div. 31, C. 25)]<br />
[1481. April 6. Jan van Egmont verrast Dordrecht. (Uit Div.<br />
31, C. 30.)]<br />
* Anno 1488 werden de transsen geheyt, daer aen het hooch<br />
choor soude gemaect worden aende voorseide kercke tot <strong>Rotterdam</strong><br />
(1).<br />
* [1488. November 18. Jonker Frans van Brederode Verrast<br />
<strong>Rotterdam</strong>. (Uit Div. 31, C. 62.)]<br />
* [1488. December. Aanslag der <strong>Rotterdam</strong>mers op Schoonhoven.<br />
(Ibidem.)] (2)<br />
* [1488. December 9. Delfshaven verbrand. (Ibidem.)]<br />
* [1489. Februari. Strooptocht der <strong>Rotterdam</strong>mers in het Overmaassche.<br />
(Ibidem C. 63.)]<br />
* [1489. Februari 14. Aanslag op Schiedam door een deel<br />
der bezetting. (Ibidem.)]<br />
S. Laurens kerk door jonker Aelbert van Waeueren, den tweeden<br />
door heer Adolff de Haes pastoor van <strong>Rotterdam</strong>, ende voorts<br />
wierd daer gestadigd aen gearbeyt wt lieffde, ende het volk wierd<br />
met trommelen ende trompetten ende ander speeltuygh op ende<br />
vant werk gehaelt, met een vaendel waer in Laurens bradende<br />
op een rooster verbeelt was. (HS. van Alkemade, Gemeentearchief<br />
No. 46, fo. 115 v.)<br />
(1) In het kroniekje van Aardenhout luidt dit bericht: 1488<br />
wierd geheyt den 12 maert de eerste pael vanden trans van S.<br />
Laurens kerke tot <strong>Rotterdam</strong>, daert hooge choor soude staen.<br />
(Ibidem.)<br />
(2) Dit en het volgende bericht staan in het kroniekje van<br />
Aardenhout tusschen het laatste bericht van 1489 en het eerste<br />
van 1490.
4O<br />
* [1489» Maart 6. De <strong>Rotterdam</strong>mers bezetten Overschie.<br />
(Ibidem C. 64.)]<br />
[1489. Maart. Zij verrassen onder Jan van Naaldwijk Geertruidenberg.<br />
(Ibidem.)]<br />
[1489. Mei 4. Strooptocht der <strong>Rotterdam</strong>mers naar Abbenbroek.<br />
(Ibidem C. 65.)]<br />
[1489. Juni 4. Scheepsstrijd op de Lek. (Ibidem.)]<br />
[1489. Aanslag van den stadhouder op het blokhuis voor <strong>Rotterdam</strong>.<br />
(Ibidem.)]<br />
[1489. Strooptocht der <strong>Rotterdam</strong>mers onder Broekhuizen naar<br />
Gouda. (Ibidem.)]<br />
* [1489. Juni 17. Nederlaag der <strong>Rotterdam</strong>mers bij Moordrecht.<br />
(Ibidem C. 67).]<br />
* [1489. Juni 22. Frans van Brederode geeft <strong>Rotterdam</strong> aan<br />
den stalmeester van Maximiliaan over, die daar eenigen tijd<br />
blijft. (Ibidem.)]<br />
* Welcke stadt van <strong>Rotterdam</strong> op die tijt cleynder gemaect<br />
werde, te weten ccc (1) treden aende nooit sijde aende wijdde<br />
ende aende lengte m ende 1 treden, om redenen dat de stadt<br />
wijt in begrip was ende weynich betimmert ende bewoent, soo<br />
datse vande borgers niet beset en conde werden, want doergaens<br />
lagen daer soldaten in van slants wegen tot stadts bewaringe.<br />
* [De <strong>Rotterdam</strong>sche kapiteins onthoofd. (Uit Div. 31, C. 67.)]<br />
* Anno 1490 werde geheyt het hooch choor van S. Laurens<br />
kercke tot <strong>Rotterdam</strong>, twerck onder de borgerye wt lieffden omgaende,<br />
gaende dagelijcx metten trommel aen ende off. De<br />
plaetse daer het voors. choor op staet, was voor tijden den thuyn<br />
hoorende aent huys den Spiegel opte Hoochstraet (2).<br />
* [1497. Juni. Philips van Bourgondie te <strong>Rotterdam</strong> gehuldigd.<br />
(Uit Div. 32, C. 11.)]<br />
Copie van seeckere missiue wt den houe van Hollant aen <strong>Rotterdam</strong><br />
gesonden date den 11 december 1506, als volcht.<br />
Op heden date deses was bijden houe van Hollant geordon-<br />
(1) Bij Aardenhout 350 treden.<br />
(2) In het kroniekje van Aardenhout wordt »de hooge tooren"<br />
in plaats van »het hooch choor" genoemd, en Jan van Couwenhouen<br />
vermeld als eigenaar van het huis de Spiegel.
41<br />
neert, alsoe seeckere brieuen ende nieumaren gecomen sijn wt<br />
den grooten houck van eenige groote personagien, dat deselue<br />
voor gewis geadverteert sijn, dat opset gemaect is int lant van<br />
Gelre om eeiiige steden van Hollant in te nemen te water ende<br />
besonder op Dordt ende <strong>Rotterdam</strong>, dat dselue van <strong>Rotterdam</strong><br />
tot costen vanden gemeenen lande van Hollant ende Vrieslant<br />
terstont mogen aennemen xxv soldaten bouen de gene die bij<br />
haer onderhouden worden, ende sullen deselue xxv soldaten betaelt<br />
worden als andere capitainen ende soldaten van slandts wegen<br />
betaelt worden, namelijc bijden rentmeester generael van<br />
Noorthollant Jacob Gouertss., ontfanger van slants penningen ter<br />
cause vande betalinge vande vjc soldaten bijden gemeenen lande<br />
om geslagen. Welcke penningen ten behoeue als voren hem in<br />
reeckeninge gepasseert sullen worden, mits ouerbrengende quitancie,<br />
geduyrende de betalinge tot weerseggens vanden voors.<br />
houe. Gedaen inden Hage date voors., bijden Stadthouder generael,<br />
Philips van Spangen ridder, mr. Jacob Ruys, Floris Oem<br />
van Wijngaerden Jansz., Floris Oem van Wijngaerden Florisz..<br />
Euert de Veer, Jan van Duyuerden, Reynier de Jonge eade Jacob<br />
Bouwenss., Raedtsluyden vanden houe. Mij present, ende was<br />
onderteyckent Bruynssen.<br />
* Anno 1510, 11, 12 ende 13 werden de glasen gemaect ende<br />
ingeset in het hooch choor van S. Laurens kercke tot <strong>Rotterdam</strong>.<br />
Anno 1536 storff Erasmus van <strong>Rotterdam</strong> den 3 julij tot Basel,<br />
sijnde aldaer begrauen, out sijnde 68 jaren 8 maenden 5 dagen.<br />
* Anno 1547 den 12 meerte leydemen den eersten steen vant<br />
verhoogen vanden toorn tot <strong>Rotterdam</strong>, als donderste hadde gestaen<br />
xcviij jaren.<br />
* Corts daer naer wert de Huybrugge van steenwerck gemaect,<br />
te voren wesende een houtten braggetien.<br />
Doen ter tijt wert mede gemaect van steenwerck het hooft<br />
aende Oude hauen aende oest sijde, te voren van rijswerck.<br />
* Anno 1554 coftmen tot <strong>Rotterdam</strong> een dusent metselsteen om<br />
xj stuyuers ende een hoet calck om gelijcken prijs.<br />
* Anno 1555, 56 ende 57 werde geheyt, gefondeert ende gemaect<br />
de treffelijcke steenen brugge onder tmart velt alhier, verciert<br />
met een heerlijck koperen beelt van Erasmus tot teecken<br />
van sijn geboorte alhier.<br />
Anno 1561 condemen alhier int beste vande stadt namelijck
42<br />
opten Middeldam een redelijck huys een geheel jaer lanck hueren<br />
om vier pont vlaems, sijn nu dierder.<br />
Anno 1563 den 10 julij saterdaechs 2 vren nae middach ontstack<br />
alhier eenen grooten brant inde Molestraet, waeyende den<br />
wint sterck wtten suyt westen, dat hij door het riet dack niet te<br />
keeren en was, verbrande tWestnieulant, den Rijstuyn, de Hooftstege,<br />
den Houttuyn ende het Oosteynde vaade Hoochstraet, oock<br />
het Prekaer monnicke clooster, het Manhuys, de Hooftpoort metten<br />
Draeybrugge, soo datter meer verbranden dan ijcl huysen, oock<br />
wel lx soo groote als cleyne schepen, sommige geladen met costelijcke<br />
waren, tot groote schade vande borgers.<br />
De regeerders der stadt siende dat de Hooftstege te enge was,<br />
hebben aflf gekeurt alle de voorhuysen aende oest sijde, soose<br />
noch vanden brant ter neder lagen, soo dat de strate wijder wert.<br />
Anno 1564 wert den Draeybrugge weder gemaect ende geleyt<br />
binnen de twee torens, daer den boom vande hauen die tijt aen<br />
sloot, voor dien tijt leggende de brugge deen eynde opt Westnieulant<br />
dander inden Rijstuyn.<br />
Anno 1571 wert gemaect tblau steenwerck vande Hoenderbrugge,<br />
voor die tijt geweest een moeijelijcke brugge met wallen<br />
onder.<br />
Anno 1572 dijnsdach den 2 april nam de graue vander Marck<br />
den Briel in met weynich volcks. De Spaengaerts sorgende voor<br />
verlies van meer steden, quam de graue van Bossu met veel<br />
Spaengaerts voor <strong>Rotterdam</strong> ende wilde daer binnen wesen. De<br />
borgers hebbent hem eerst geweygert, maer door sterck aenhouden<br />
ist hem geaccordeert, dat hij soucle marcheren met een rot tefkens,<br />
maer hebben de poorten ouerweldicht ende veel borgers<br />
vermoort, den vierden paesdach als bouen. De doode sijn dese:<br />
1. Jan Jacobsz. de Roos borgemeester. 2. Joris Batusz. brouwer.<br />
3. Hobbe Jansz. brouwer. 4. Huych Claesz. 5. Pieter Jorisz.<br />
6. Cornelis Jacobsz. 7. Henrick Zweersz. 8. Claes Schoutten. 9. Fop<br />
Fransz. stierman. 10. Cornelis Aertsz. Kieuit. 11. Willem Ariensz.<br />
van Groenhout. 12. Pieter Slampamper. 13. De Vos tambourijn.<br />
14. Cornelis Arien Mijne. 15. Goris Roelantsz. van Seuenhuysen.<br />
16. Den witten Henrick. 17, Rijck den smidt. 18. Dirck Thijsz.<br />
molenaer. 19. Jacob den smidt. 20. Jacob Aecht schoemaecker.<br />
21. Frans Jansz. smidt. 22. Marcelis Jansz. 23. Pieter de lapper.<br />
24. Thonis Rechals. 25. Den Broeder. 26. De sone van Janne de
43<br />
vrouw. 27. Huybert portier vande Schiedamse poort. 28. ende sijn<br />
sone. 29. Dooff Jan. 30. Jan Barentsz. 31. Claes Woutersz. op de<br />
Meent. 32. De sone van Maritgen Huygen. 33. Henrick Allertsz.<br />
34. Gouert den smidt. 35. Cuyper Thijs. 36. Meester Cornelis<br />
Door. 37. Willem Kerstensz. stierman. 38. Adriaen Korstensz.<br />
39. Adriaen Willemsz. Goutsbloem verdroncken. 40. Pieter Claesz.<br />
cuyper. 41. Noch een opt kerckhoff gebleuen.<br />
Dese borgers sijn bij de Spaengaerts vermoort daer als bouen,<br />
houdende de stadt in, treckende nae Delffshauen, slaende daer<br />
oock veel volcx doot ende berooffdent, doende veel quaets ouer al.<br />
Ende nae dat sij 15 weken inde stadt gelegen hadden, sijnse<br />
vertrocken den 22 julij anno als bouen.<br />
Als nu de Spaengaerts wech waren sijn veel gevluchte borgers<br />
weder in gecomen, ende heeftmen sedert dien tijt de stadt, die<br />
seer swack ende onsterck van wallen was, beginnen te verstercken,<br />
doende dit de borgers wt lieffden, waeckende den derden<br />
nacht vijff jaren aen malcanderen.<br />
Op dese tijt wert de stadt aende watersijde vergroot ontrent<br />
cxxv treden aende lengte, van bij de Oostpoort aff tot bij de<br />
Schiedamse poort toe 5 werdende deselue vergrootinge niet gedaen,<br />
datter geen plaetse was om te timmeren, want waren op<br />
die tijt veel ledige eruen ende tuynen inde stadt, maer wert gedaen<br />
om stadts versterckinge ende om schepen te bergen binnen<br />
de stadt. Want vande Nieuwe hauen ende Blaeck, dat beyde<br />
stadts vesten geweest waren, werden twee binnen hauens van<br />
gemaeckt, alsoe op die tijt den geheelen coophandel vant landt<br />
te <strong>Rotterdam</strong> was van oosterse als westerse vaert, vermits Amsterdam<br />
noch Spaens was.<br />
* Anno 1576 wert geordonneert het gasthuys op het Oosteynde<br />
alst noch blijct, staende te voren aende Huybrugge.<br />
X.<br />
Bij het ontleden van het <strong>Rotterdam</strong>sch kroniekje van<br />
1437 tot 1576, dat W. Aardenhout uit een exemplaar<br />
der C^r0#{/V£ #0» i7tf//#;z/ afschreef, bleek het ons te<br />
zijn samengesteld uit drie deelen: i°. het onder III afgedrukte<br />
kerkelijke kroniekje van 1490 tot 1499, 2°. een<br />
excerpt van het onder IX afgedrukte kroniekje, en 3°,
44<br />
enkele zelfstandige aanteekeningen van den samensteller<br />
zelf. Die laatste groep worde hier thans medegedeeld.<br />
Zij bestaat uit een beschrijving van het bakkersaltaar in<br />
de S. Laurenskerk, ingelascht in het aan het kroniekje<br />
IX ontleende bericht over de stichting van dat altaar,<br />
en uit drie aanteekeningen over den overgang der S.<br />
Laurenskerk op de Hervormden.<br />
ZELFSTANDIGE BIJVOEGINGEN<br />
van den samensteller van het Kroniekje 1437—1576, door W.<br />
Aardenhout afgeschreven in No. 31 £, p. 55—65.<br />
(Ao. 1437 sijn de backers binnen <strong>Rotterdam</strong> te samen vergadert,<br />
ende stemden met malcanderen ouer een om op haer eige<br />
costen te doen maken een heerlijk altaer in de S. Laurens kerc,<br />
ter eere van onse lieue Vrouwe), aen wekkers rechter sijde stont<br />
een Engel met een coorn seynse snijdende het coorn, ende aende<br />
linker sijde een anderen Engel met een corf vol broot. — Etc".<br />
Ao. 1572 den 12 nouember is tot <strong>Rotterdam</strong> inde S. Laurens<br />
kerk de leste misse gedaen ende predicatie vande catholijke religie<br />
door den eerwaerden heer Marten Duncanus pastoor van<br />
S. Hippolitus kerk te Delft ende deken inden Haeghe; hij vermaende<br />
de borgers seer datse wilden blijuen gehoorsame kinderen<br />
der H. Roomse kerke 5 maer opten 14 dito wiert de kerke geruymt<br />
van alle beelden ende altaeren, ende 15 dito de eerste<br />
caluiniste predicatie daerin gedaen door Cornells Cooltuyn.<br />
Ao. 1573 den 12 maert is tot <strong>Rotterdam</strong> inde groote kerke het<br />
choor geruymt van alle steene beelden ende altaeren, die noch<br />
waren blijuen staen; oock wiert het gestoelte van canonicken of<br />
prebende priesters wt het choor gedaen, ende geplaetst int oosten<br />
vande suitrek vant choor tegen den muren.<br />
Den 22 april wiert de predickstoel geplaetst aende tweede<br />
pijlaer vant choor aff, aende suyt sijde, die te voren tegen de<br />
tweede pijlaer aende noort sijde stont.<br />
XL<br />
Met de bovenstaande kroniekjes is de lijst uitgeput<br />
van de voor of omstreeks de hervorming zelf"
45<br />
standig opgestelde werkjes over <strong>Rotterdam</strong>s geschiedenis,<br />
die bewaard zijn gebleven. Doch niet de geheele lijst<br />
der betrouwbare berichten uit dien tijd. Een aantal<br />
latere, grootendeels uit compilation bestaande kronieken<br />
hebben daarenboven enkele berichten bewaard, wier herkomst<br />
niet verder is na te gaan, en waarvan vele toch<br />
vertrouwen verdienen. Wij zullen die berichten thans<br />
los aaneenvoegen, met mededeeling van de oudste bron,<br />
waarin ze gevonden worden; onder de opmerking nochtans,<br />
dat de lijst niet op absolute volledigheid aanspraak<br />
maakt, dat van enkele berichten misschien nog oudere<br />
bronnen zouden zijn aan te wijzen, en dat hun geloofwaardigheid<br />
in het midden wordt gelaten.<br />
VERSPREIDE BERICHTEN.<br />
Hugo de Cralinghe miles, Theodoricus de Gouda miles, Reynerus<br />
Boeckel miles etc. (leefden ten tijde van de graven Florens IV<br />
en Willem II.)<br />
(Johannes Geerbrandi Leidensis Carmelitani C/fcr^wzVö», geschreven<br />
1450 a 70, Ed. F. Sweertius, 1620, p. 195, 212.)<br />
ld veró indubitatum est, locum, quern Roterodamum nunc<br />
insidet, olim aestuarium fuisse, atque mans refluentis aestui extra<br />
Mosae aggeres obnoxium. Cuius rei documentum certissimum<br />
capi potest è vetusti aggeris vestigijs reliquis, qui interius recessisse<br />
ab eo, quem haec aetas Mosae reciprocanti obiectum habet, videtur,<br />
simulque è voraginibus quas superfusus Mosa dissipato perfractoque<br />
illo reliquit. Veterem autem illum aggerem ab Honinga<br />
arce Assendelfiorum dominio ad Croesuicum castellum Rotae amni<br />
adsitum, fuisse perductum volunt, atque inde pagum Oudersciam<br />
attigisse, postremó ad Sciedami moenia desijsse.<br />
(Hadriani Junii Hornani ^Ö/ÖW'Ö, 1588, p. 294.)
46<br />
. . . . (i) Te weten, naer dat het lant tusschen <strong>Rotterdam</strong><br />
ende het dorp van Overschie bedijckt is gheweest, welck te voren<br />
maer moeras en was, also over ontrent vier hondert jaren een<br />
ouden dijck plach te loopen, by aldaer nu is t'huys te Hoeningen,<br />
ende so voorts na t'huys te Crooswijck, Overschie ende van daen<br />
tot Schiedam toe.<br />
(W. van Gouthoeven, Z>Wate C>£r0«z/V^ etc. 1620, p. 83.)<br />
1255 worde de zeedijk van het slot Honingen af tot Schiedam<br />
toe geleyt.<br />
(Aanteekeningen van Pieter de Raadt circa 1664. HS. van Alkemade,<br />
<strong>Rotterdam</strong>sch Gemeentearchief No. 46, fo. 123 v. —<br />
Daaruit van Heussen, A^r^/yfo 6W/fc^
47<br />
1295- Is heer Diederick van Breederoden, heer Floris den<br />
abt van Egmont, heer Hendrik burggrave van Leyden, heer<br />
Willem van Teylingen, heer Jacob van Wassenaar, heer Willem<br />
van Egmont, heer Hugo van Cralingen, enz. met nog zeer veel<br />
edelen tot <strong>Rotterdam</strong> gee o men, om naar Engeland te varen en<br />
de jonge graaf Jan t'huys te halen met koning Eduard van Engelands<br />
dogter Elisabet zijn wijf.<br />
(J. Lois, CVtfwy^ *»2. *frr ƒ/&
48<br />
geholpen en bygestaan, met volk, schepen, en alle behoeften, en<br />
haar kloekelyk in d'zeeslag voor Zierikzee hebben gedragen.<br />
(J. Lois, misschien uit de aanteekening op 1328 van van<br />
Waerschut.)<br />
1349. Is graaf Willem met veel edelen en ridders alhier gecomen,<br />
en vertrok op Dordregt, enz.<br />
(J. Lois uit van Gouthoeven fo. 384, die echter <strong>Rotterdam</strong><br />
niet noemt.)<br />
1358. Mox alio in conventu Roterodami habito (unde liquet<br />
non semper Hagae coiisse proceres) juramento se exsoluturus<br />
egit (dux Albertus) de dissolvendo aere a Wilhelmo fratri Ludovico<br />
Marchioni promisso ob relictum in Hannonios Hollandos<br />
Zelandosque principatum: nam ipsi tanquam natu majori debebatur.<br />
(M. Vossii ./4««fl//wtfz Libro XI, Tom. Ill, 1645, Ed. sec. 1680,<br />
P- 356.)<br />
Anno Domini 1374. Circa festum Epiphanie fuit magnum diluuium<br />
ex descensu fluuiorum, quod in diuersis prouinciis villas<br />
et ciuitates strauit, destructa quoque est Hollandie insula Riederwaert<br />
nuncupata; et Laka ruptis aggeribus in tantum inundauit<br />
per territorium Traiectense, vt aque fluuiales per totam Hollandiam<br />
fluerent.<br />
(Johannes a Leidis, p. 297.)<br />
1377. Ende hi (hertoge Aelbert) worde gehult in allen steden<br />
ende dede sinen eedt ende nam weder van sinen vasallen ende<br />
leenmannen trouwe ende eet alst gewoenlic is.<br />
ZfoZ/a»*// É/£. Div. 26, C. 27.)<br />
Anno 1393. Roterodami degebat vir quidam pietati deditus,<br />
qui in honorem Dei proximique solatium, sacellum cum hospitali
49<br />
quodem aedificare intendebat: attamen cum sibi in eum finem<br />
Principis sui consensu opus esse judicaret, illum instantissime expostulavit.<br />
Albertus Bavarus Hollaudiae etc. Comes, pientissimi<br />
viri intentionem non solum laudavit et approbavit, verum etiam<br />
ipsum Sacellum, Hospitale, omniaque ejus bona et reditus sub sua<br />
protectione recepit, et literis suis confirmavit die 19. maii ejusdem<br />
anni 1393.<br />
(B. de Jonghe, ZteWata Ztotozz/ö ZtowZ/z/föwö, 1717, p. 178.)<br />
1402. Septimo vero die post hoc <strong>Rotterdam</strong>enses et Schiedamenses<br />
cum pluribus armigeris ex Zuythollandia dominium Arkelense<br />
intrantes et more locustarum pergentes demoliti sunt quicquid<br />
alias ab Hollandensibus in vsum remanserat reuersique<br />
sunt eum victoriali laude ad propria habentes infinita spolia.<br />
(Johannes a Leidis, p. 321.)<br />
1402. September 6. Brandet vande kercstraet tot <strong>Rotterdam</strong><br />
westwaerts op, die nyeupoort ende die lombertstraet totten raem toe.<br />
(Metioriaelbouck van Schepenen van Cornelis Jansz., fo. 259.)<br />
1404. April 24. Sanderdaechs na S. Joris dach brandet tot<br />
<strong>Rotterdam</strong> vanden gasthuyse tottet west nieulant.<br />
(Ibidem.)<br />
1404. Eodem tempore contigit: ven. P. Conrardum de Prussia<br />
zelotissimum observantiae regularis Restauratorem per partes illas<br />
verbum Dei disseminare, multosque peccatores ad poenitentiam<br />
adducere, cujus laudabili vivendi modo, ac ferventi praedicatione<br />
pius hic novae fundationis aggressor allectus, intentionem suam<br />
eo direxit, ut Ordinis nostri Patribus Sacellum hoc cum domo<br />
adiacente in platea vulgo de Lombaertstraet, quamvis, ob angustiam,<br />
extruendo Conventui minus capacem, saltern pro habendo<br />
ibidem Vicariatu concederet, quam donationem sequentibus Litteris<br />
expressit:<br />
»In den name Godts Amen. lek Jan Dirix Sone doen cont<br />
allen Luyden, dat ick ter eeren Godts, ende tot ghenaden mynre
zielen toegheordineert, ende ghegheven hebbe den terminarii<br />
vander Jacopynen Oirden, die binnen <strong>Rotterdam</strong> die worde Godts<br />
by tijden prediken sullen, dat erve gheleghen in die Lombaerde-<br />
Straet, streckende vande Kalverstraeten an Hugeman Henricx<br />
Soens Erve, ende belegen is aen die Noordzyde mitter poirten<br />
wech, ende aen die Zuytzijde met Jacobs van Velthusen Erve, met<br />
sulcken Steenwerck alsse daer nu op is, die voorseyde terminarii<br />
te vStudeeren, ende hore ruste ter eeren Godts daer op te hebben,<br />
te betimmeren, ende te beteren na horen vermoghen, etc. Ghegheven<br />
in 't jaer ons Heeren m.cccc. ende vier, des dinxdachs na<br />
Sinte Laurentius dach."<br />
Patres Conventus nostri Ultrajectini, his litteris obtentis, mox<br />
loci illius possessionem inierunt. Sed cum anno praecedenti locus<br />
Hagensis a Capitulo Generali in Conventum fuisset erectus, P. Eylardus<br />
Sconevelt Provincialis Provinciae Saxoniae domum hanc cum<br />
suo sacello terminariis ejusdem novi Conventus Hagensis assignavit.<br />
(B. de Jonghe, Zfcw/aAz üfa/az/za ZW««zVa#d!, 11.)<br />
1411 is de Louriskerk gefundeert.<br />
(Aanteekeningen van Pieter de Raadt circa 1664, 11. — Daaruit<br />
G. van Spaan, iter^ryz/zV^ afcr £Va
1417- (O Filius supradicti donatoris, Patris sui donationem non<br />
solum ratihabuit Verum etiam domum hanc ab omnibus reditibus<br />
absolvit, ut patet ex sequentibus:<br />
»Ick Jan Jans Soen doen kond allen Luyden: dat ick ghelovet<br />
hebbe ende ghelove voor myn, mynen Erven ende Nacomelinge<br />
den Predicaren Jacopynen wtter Haghe, die Capelle die hem Jan<br />
Dirix Soen mynen Vader ghegeven ende ghemaeckt heeft in den<br />
leste van sijn leve, dien God ghenadich zy, ghelegen in de Lombaert-straet,<br />
te vryen ende te waeren van alsulcke Renten, als<br />
tot desen daghe dair op ghemaeckt mogen wesen. Om dat dit<br />
waer is, so hebbe ick desen Brief in kennissen der waerheyt besegelt<br />
mit mynen Seghele in 't Jair duysent vier hondert ende<br />
zeventhien op den zeventhiensten dach in April."<br />
(B. de Jonghe, Ztotf/ata ifa/az/zö ZW^/WVÖ/ZÖ, 11.)<br />
1418. Jtem dairna inden selven jaer worden Hertoge Jans<br />
vrienden in <strong>Rotterdam</strong> gelaten van den genen, die dair binnen<br />
woenden, dat Vrou Jacobs vrienden, die daer binnen waeren, seer<br />
versuymden, om datse snachts niet weerden en wouden, noch oec<br />
voir een wyl niet gedaen en hadden, dair Hertoge Jans vrienden<br />
met die van Dordrecht een opset op maecten ende mitten sommen<br />
van <strong>Rotterdam</strong> die hem dair toe holpen, dat Vrou Jacob ende<br />
hair vrienden tot grooten last quamen, want die Hertoge Jan<br />
Dordrecht had aen die een side, ende <strong>Rotterdam</strong> aen d'ander<br />
side. Doe verloos Vrou Jacob die stroom, ende doe wort haren<br />
vrienden, die dat vernamen, dat varen benomen. Ende onlanx<br />
dairna dat <strong>Rotterdam</strong> gewonnen was, tooch Hertoghe Jan van<br />
Dordrecht tot <strong>Rotterdam</strong>, ende bleef dair leggen mit een deel<br />
van sinen vrienden.<br />
(Johannis de Beka Cfcrtf/wVv» /£«£##j, ed. A. Matthaeus ^«ö/ffte,<br />
Ed. sec. III p. 371.)<br />
In dat selve Jaer op S. Victors dach, soe heeft Hertoch Jan<br />
van Beyeren (die al dese tijt in Dordrecht was) Vrouwe Jacob<br />
sijnre Niften die Stede van <strong>Rotterdam</strong> of gheloopen.<br />
(77
52<br />
1418. Jan Hertoch in Beyeren, Soon van Henegouwen, ende<br />
van Hollant, Zeelant, ende Vrieslant, wort ghehult in allen Steden<br />
voer een Ruwaert.<br />
p. 125.)<br />
1423. Den 25sten July, regt op den Middag, is het Dak met de<br />
Balken van St. Andries Kerk een gedeelte ingevallen; en doen<br />
het viel was het stil en warm weder. Deze Kerk stond op 't<br />
Rosant, beneden den Dyk, en men heeft doen op dit Jaar, en<br />
het volgende Jaar 1424 aan de Fondamenten van de St. Laurens<br />
Kerk sterk beginnen te metselen en werken, die al in de Jaren<br />
1412, 1413 en 1414 was begonnen.<br />
(J. Lois.)<br />
1423,4 is de Laurens kerk begost te timmeren, en S. Andries<br />
kerk wierd afgebroken, om datze te oud en te kleyn was, staende<br />
aen 't Roode zand.<br />
(C. van Alkemade, HS. <strong>Rotterdam</strong>sch Gemeentearchief No. 45,<br />
fo. 74. — Daaruit A^nk/ytè* 6W/W*» III, 1726, p. 647.)<br />
1424. Ende als hertoge Jan (van Beyeren) ghestoruen was soe<br />
vergaderden alle sine fautouers ende goede vrienden diet mit<br />
hem hadden gehouden ende concludeerden eendrachtelicken dat<br />
si hertoge Jan van Brabant ontboden ende deden hem hulden in<br />
allen steden ende dorpen van Hollant, Zeelant ende Vrieslant,<br />
als horen rechten graue ende voecht van haren geboren lants<br />
vrouwe Jacobe, nyet tegenstaende dat si van hem was ghesceyden<br />
ende hadde den hertoge van Cloucester getrouwet.<br />
Div. 28, C. 27.)<br />
1425. Int jaer ons heeren m.cccc. ende xxv soe wort Schoonhoven<br />
beleghen inde vasten; Daer die van Schoonhoven<br />
alle daghe menige overmoedighe reyse deden, ende vinghen ende<br />
versloegen veel volcx. Daer verlooren die van <strong>Rotterdam</strong> veel<br />
volcx met haer bannier.<br />
, p. 126.)
53<br />
Ende int selue jaer van xxv so wert Scoenhouen beleghen in<br />
die vasten Ende die (van Scoenhouen) togen voer<br />
<strong>Rotterdam</strong> ende namen daèr scepe wt der hauen ende voerdense<br />
die Leek op ende vochten hem daer doer, ende die van <strong>Rotterdam</strong><br />
verloren haer bannier daer, ende haer scout diese droech<br />
wert gheuanghen.<br />
(Jan Velder.aer, /VZJ«V#/#.T 7Vw/cr«w, 1480, fo. 312.)<br />
1425. Zoo is op den 6den dag May Hartog Philips van Bourgondvn<br />
tot <strong>Rotterdam</strong>, als Voogd van den Lande gehuld.<br />
(J. Lois.)<br />
1426. Dit voerseyt aldus gescyet wesende namen die Kermers<br />
vander hertoechinne wegen tot enen cappetein ende hoeftman<br />
Willem Nagel Op dese selue tijt van oerloge worden<br />
oeck ter neder geworpen dat huys te Hillegeersberghe Cralingen<br />
ende Spangen in Scijelant.<br />
Div. 28, C. 37.)<br />
1426 Isser tot <strong>Rotterdam</strong> een kamp gevogten ten bijzijn van<br />
den graef van Holland, en werd aldaer een park van hout gemaekt<br />
doorde burgemeester Gijsbert Willemszoens, kostende den<br />
graef dat hem den tresorier generael heeft goed gedaen 60 gl.<br />
facit 45
S4<br />
bleven ligghen. Het welck hem geaccordeert werde, ende hier<br />
toe gaf<br />
Haerlem 4622 schilden.<br />
Delf 3305 »<br />
Leyden 3305 »<br />
Amsterdam 2833 »<br />
<strong>Rotterdam</strong> 833 »<br />
Enchuysen 100 »<br />
(J. J. Orlers, /terr^r^z//.»^ ater .SVödfr Z^ydtew, 1614, p. 35-)<br />
1431. Doe men screef dusent iiijc xxxj op sinte Margrieten<br />
dach brandet tot <strong>Rotterdam</strong> vander kercstraet westwaerts op ende<br />
oick twest nyeulant.<br />
(Memoriaelbouck van Schepenen van Comelis Jansz. fo. 259.)<br />
1435. E** Philip van Bourgondien wierd gehuld een waaragtigen<br />
Heer en Erfgenaam in alle Landen, Steden en Poorten<br />
van Vrouw Jacoba, en wierd op den 2den Mey hier tot <strong>Rotterdam</strong><br />
in presentie van Vrouw Jacoba gehuld, gelyk in andere Steden<br />
was geschied.<br />
(J. Lois uit van Gouthoeven fo. 458, die echter <strong>Rotterdam</strong> niet<br />
noemt.)<br />
1436 was de (S. Laurens) kerk alleen gemaekt, en had geen<br />
koor noch toorn.<br />
(Aanteekeningen van Pieter de Raadt circa 1664, H» —Daaruit<br />
van Spaan, p. 253.)<br />
1436. In dit Jaar is Hartog Philips van Bourgondien tot <strong>Rotterdam</strong><br />
gekomen, en heeft aldaar den Eed van de Stad afgenomen,<br />
na de dood van Vrouw Jacoba, en heeft doen een verdeylinge<br />
van Schieland gemaakt, gelyk als Schieland doen behoorde gedeylt<br />
te wezen.<br />
(J. Lois uit het boven onder IV afgedrukte fragment van den<br />
Jonkerfransenoorlog van Willem vander Sluys, waar <strong>Rotterdam</strong><br />
echter niet genoemd wordt.)
55<br />
1441 werd het Cellebroers klooster gestigt, nu 't Latijnsche<br />
schole.<br />
(Aanteekeningen van Pieter de Raadt, 11. — Daaruit A^/vk/z/fo<br />
CW/fodfc», UI, p. 644.)<br />
1441. In dit jaar is 't Klooster begonnen van de Minnebroeders<br />
Ordre tusschen de Spuyvaart (en de Slikvaert.)<br />
(J. Lois.)<br />
In 't jaar 1441 wierd alhier het Minnebroers klooster gestigt, ter<br />
plaatse daar nu het Latijnsche school staat: de Broedersteeg draagt'er<br />
nu nog de naam van. De tegenwoordige Pape-kerk, het Paradijs<br />
genaamd, was'er de kapel van.<br />
(Van Spaan, p. 245.)<br />
1441. Zoo is een klooster van St. Anna getimmerte by de<br />
Goudse Poort, en was in twee jaren voltimmert.<br />
(J. Lois.)<br />
1442. Insuper adfuerunt Moniales tertiae regulae Sti Francisci<br />
eo in loco in quo et Walones modo concionantur, et principis<br />
Gubernatoris ab introducta haeresi solet esse receptaculum ac<br />
hospitium.<br />
(Jac. de la Torre, .AWa/zV? J*« Ztercr^/iitf J/VZ/W.T rWz<br />
/» /^//Ö»
56<br />
Et hoc in oppido monasteria quondam habuerunt sua Fratres<br />
Dominicani et Fratres Minores, quae exstructa fuerunt uno eodemque<br />
anno 1444.<br />
(Jac. de la Torre, 11.)<br />
Conventum hunc (Dominicanorum) anno 1444 fundatum fuisse<br />
in honorem S. Petri Martyris ex Provinciae monumentis habemus.<br />
Quibus autem fundatoribus fuerit erectus, non memoratur.<br />
(B. de Jonghe, ZVJ
57<br />
1447- Ende de Stad <strong>Rotterdam</strong> zend hem (heer Jan van Lanoy<br />
stadhouder van Holland) toe twintig Schutters, ende togen in<br />
Waterland daar sommige gevangen wierden, in den Hage gebragt,<br />
om dat zy de Schattinge niet wilde betalen.<br />
(J. Lois uit van Gouthoeven p. 466, die echter <strong>Rotterdam</strong> niet<br />
noemt.)<br />
1455. Den 28ste October is hier uit Braband gekomen, den Hartog<br />
Philip met zyn outste Zoon Carel Martin, met veel Heeren<br />
en Edelen, en waren hier twee dagen, en zyn den ien november<br />
na den Hage gereyst.<br />
(J. Lois uit van Gouthoeven p. 468, die het echter niet vermeldt.)<br />
1456 Zoo heeft den Heer Philip door Holland en Zeeland<br />
een generaale optogt doen beschryven, om binnen Leyden<br />
te vergaderen, daar de Poorters van <strong>Rotterdam</strong>, den uden Juli<br />
de weete af hebben gekregen, om den Bisschop David met kragt<br />
van wapenen in zyn Bisdom van Utregt te stellen.<br />
(J. Lois uit van Gouthoeven p. 472, die echter <strong>Rotterdam</strong> niet<br />
noemt.)<br />
1458. Hertoge Phillips gaf die (heerlicheden van Putten ende<br />
Strien) sinen sone den graue Kaerle van Charloys, ende die graue<br />
dede daer in een stucke lants bedijcken mit een nyewe dorp datmen<br />
noemde tlant van Charloys tegen die stede van <strong>Rotterdam</strong>me<br />
ouer an dander syde.<br />
., Div. 29, C. 17.)<br />
1463. Soo in meye is Prins Carel 's avonts ten 9 uuren seer<br />
haestelyck hier tot <strong>Rotterdam</strong> gekomen van Brussel, om een<br />
grooten haet, die Hertog Philips tegen den Prins Carel hadde genomen,<br />
en is den 13 Mey 's morgens na den Hage gereyst.<br />
(J. Lois.)
5»<br />
1468. Ten derden (1), inden jare 1468 inde maent van junio,<br />
tentijde als hertoch Carel van Borgondien, sone ende erfgenaem<br />
vanden overleden grave, inden Haghe ghehuldet werde de 27.<br />
grave van Hollandt, Zeelandt, etc., soo versocht den selven grave<br />
van sijne landen een bede<br />
Waer toe die van Hollandt ende West Vrieslandt moesten betalen<br />
een somme van 372800 (schilden). Hier teghen behielt<br />
den grave aan hem, voor soo vele Dort ende hare omleggende<br />
dorpen ende steden hier aen moesten gheven, een somme van<br />
39200 (schilden). Soo resteerden noch voor de andere steden<br />
ende dorpen te betalen een somme van 333600 (schilden). De<br />
wekken betaelt souden werden, op 15 achter een volgende half<br />
jaren, komende voor twee termijnen alle jaren 41035 (schilden).<br />
Hier toe gaven jaerlicx dese volghenden de groote steden:<br />
Haerlem 3594 schilden.<br />
Delf 3375 »<br />
Leyden 3375 »<br />
Amsterdam 2875 »<br />
Gouda 1770 »<br />
Ende de volghende kleyne steden in dit oude register alsoo<br />
ghenoemt:<br />
Alcmaer 800 schilden.<br />
<strong>Rotterdam</strong> 1150 »<br />
Schiedam 350 »<br />
Hoorn 2000 »<br />
Medenblik 450 »<br />
Enchuysen 470 »<br />
Ende de reste alle de andere steden, heerlicheden ende dorpen.<br />
(J. J. Orlers, 11.)<br />
1468. Eo tempore, quo Conventus hic (Predicatorum Domini -<br />
canorum) subfuit Congregationi Hollandiae, ibidem habitas fuisse<br />
ejusdem Congregation is Convocationes legimus. Nempe, anno 1468:<br />
in festo S. Matthaei Apostoli et Evangelistae, sub P. Joanne Excuria<br />
S. T. Lic. Conventus Gandensis, ejusdem Congregationis<br />
primo Vicario Generali.<br />
(B. de Jonghe. Ztoö/ata ifa/öz/za ZWwVwVöwa, 11.)<br />
(1) Dit volgt op het bericht van 1427.
59<br />
1469. Den 21 julij is Karel van Borgondie tot <strong>Rotterdam</strong> gekomen<br />
met veel edelen.<br />
(C. van Alkemade, HS. <strong>Rotterdam</strong>sch Gemeentearchief No. 45,<br />
fo. 76 v., uit van Gouthoeven p. 485, die echter <strong>Rotterdam</strong> niet<br />
noemt.)<br />
In het jaar 1472, den 8 september, zijnde de geboortedag der<br />
Allerheiligste Maagd, heeft Gosuinus bisschop van Hieropolis, en<br />
wij bisschop van David van Borgonje, het outaar ter eere van S.<br />
Laurens en van de H. Maria Magdalena ingewijdt. En is vastgesteld<br />
dat de jaarlijksche gedagtenis deezer wijdinge gevieit<br />
zoude worden op den Zondag van S. Laurens: en dat er dan<br />
dagelijks aan 't zelve outaar te verdienen zou zijn een aflaat van<br />
40 dagen, met een aalmisse te geeven; of driemaal het Vader<br />
ons en 't Wees gegroet te leezen. En dewijl deeze gedagtenis<br />
der kerkwijdinge, of jaarlijksche kermis, wel eens quam te vallen<br />
op het feest van Mariaas Hemelvaart, zoo is dezelve gedagtenis<br />
door de Bisschoppen van Utrecht verschoven tot op den eersten<br />
zondag na het oktaaf van S. Laurens.<br />
, III, p. 626.)<br />
1477. Na de doot van Hartog Carel van Bourgonje, is den<br />
Heer vander Veere, Stadhouder van Hollant tot <strong>Rotterdam</strong> lange<br />
geweest.<br />
(J. Lois.)<br />
1477. Den 24. dag November, soo syn hier eenige Borgers by<br />
looting van <strong>Rotterdam</strong> uytgetrocken, en syn getrocken na Egmont,<br />
daer den Stadhouder Wolfert vander Veere met veele Edelen<br />
ende veel volck uyt Haerlem, Delft, Leyden, Amsterdam. Alcmaer,<br />
en andere Steden, was vergadert,, en togen samen voor dat Slot<br />
van Schagen, ende namen den Heer Albrecht daer gevangen, ende<br />
brachten hem in den Hage, op den I7den dag van December 1477.<br />
(J. Lois.)
6o<br />
1478. In 't leste van april, den 24. van de Maent, soo is den<br />
Hartog Maximiliaen van Oostenryck tot <strong>Rotterdam</strong> gecomen, ende<br />
voorts vertrocken na den Hage, en andere steden van Hollant,<br />
daer hy den Eet heeft gedaen, en is gehult als Man en Vooght<br />
van de Princesse Maria, Hartog Carel van Bourgonjen syn eenige<br />
Dogter, die hy hadde getrout den 19. Augusty 1477 binnen Gent.<br />
(J. Lois uit van Gouthoeven p. 513, die echter <strong>Rotterdam</strong> niet<br />
noemt.)<br />
1478. Eo tempore quo Conventus hic (Predicatorum Dominicanorum)<br />
subfuit Congregationi Hollandiae, ibidem habitas fuisse<br />
ejusdem Congregationis Convocationes legimus. Nempe<br />
anno 1478 in festo Nativitatis B. Mariae Virginis, sub P. Alberto<br />
Petri Conventus Hagensis, secundo Vicario Generali.<br />
(B. de Jonghe, Ztotf/ata ifata^/ö ZW«»zVö«tf, 11.)<br />
1479. Inden jare M. cccc. lxxix inde vasten dede die here vander<br />
Vere stadthouder van Hollant een generale dachuert leggen in<br />
dye stede van <strong>Rotterdam</strong>, om dat daer vergaderen souden die<br />
edelen, steden ende dorpen van dien contreije dair omtrent gelegen.<br />
So is hi dair gecomen mit luttel geselscaps ende waren<br />
op weghe meer andere dair te comen. Dit merkende Jan van<br />
Reimerswale baeliu vander stede verduchtende dat die Hoecxs de<br />
stede in nemen ende becrachten mochten in deser dachuert, versamede<br />
die scutters ende poerters vander stede, ende dede die<br />
sprake doir die stede gaen, dat die dachuert dair geleyt was om<br />
dat die Hoecxs die stede innemen souden, ende souden als dan<br />
hoir wille mitter stede doen, ende keerden dat dye ghedeputeerden<br />
van Dordrecht ende vander Goude ende meer andere die<br />
inden wegen niet binnen en quamen. Ende quamen ter plecken<br />
dair die stadthouder ouer tafel sat ende at, ende deden dair op<br />
staen ende moste die stede rumen, die welcke seer verureemde<br />
van desen scijelicken oplope ende rumoer toech wter stede naden<br />
Haghe.<br />
//
6i<br />
1479. Ende een wijl tijts dair nae liet dye stathouder syn<br />
volck weder om keren, ende hi is ghetoghen binnen die stede<br />
van <strong>Rotterdam</strong>me ende heeft dair sijn consistorie ende thoff van<br />
rechte geset ende ordineert op dat hy dair te vrijer ende te rusteliker<br />
soude moghen bliuen sitten. Mer weinich vanden raetsluden<br />
sijn by hem daer ghecomen, want dat meeste deel was vander<br />
Cabbeliauscher partije Ende als die stathouder dus een<br />
wijl tijts binnen <strong>Rotterdam</strong> gheleghen hadde hebbende tot sinen<br />
wille meest alle dye steden van Hollant behaluen Leyden Haerlem<br />
ende Amsterdamme ende dat hi sach dat hi die partijen<br />
nyet en moechte doen cesseren ende ter neder legghen, heeft hij<br />
dye stede beuolen te bewaren Jorijs de bastert van Bredenrode<br />
met die van Dordrecht ende vander Goude ende is geuaren mit<br />
alle zijn huysghesin ende goeden in zijn eijghen stede vander<br />
Vere in Walcheren, want hi was een goedertieren ende sachtmoedich<br />
man van herten dye geen ongenoechten verdragen<br />
mochte.<br />
(Ibidem C. 23.)<br />
1480. Die saken ende dingen dair (te Dordrecht) tracteert<br />
wesende, is hi (Maximiliaen) gereyst na die stede van <strong>Rotterdam</strong><br />
ende mit hem vele van Dordrecht ende vander Goude in scine<br />
oft si hem geleyden wouden ende quamen mede binnen der<br />
stede dair als doe een grote beroerte ende commocie op stont<br />
tusscen alle desen voors. heren van beiden partien met horen<br />
adherenten ende hulperen mer het wert te hants cesseert ende<br />
ter neder geleit sonder enige bloetstortinge. Doen quam Jorijs<br />
de bastert van Bredenrode capitein vander stede ende presenteerde<br />
den prince die slotelen vander stede ende die prince beualse<br />
hem weder makende ende beuelende hem capetein ende<br />
ouerste vande voors. stede. Dit gedaen zijnde reysde die prince na<br />
des Sgrauen Hage met alle zijn dienres. Ende dair wesende<br />
informeerden die Cabbeliaus den prince also dat hi Jorijs die<br />
bastert voors. destitueerde ende benam die slotelen vander stede<br />
van <strong>Rotterdam</strong> ende beualense weder heer Anthonis (1) de bas-<br />
(1) Bij van Gouthoeven en de lateren steeds Philips genoemd.
62<br />
tert van Brabant hertoghe Philips zoen van Brabant ende die<br />
wert capitein ende ouerste gemaect tegen die vander Goude ende<br />
van Dordrecht.<br />
(Ibidem C. 25.)<br />
1481. Die prince (Maximiliaen) dit (de inneming van Leiden<br />
door de Hoekschen onder Reyer van Broeckhuysen) horende<br />
wert gram ende beuael heer Joest van Lalling stathouder van<br />
Hollant die doe ter tijt by hem was dat hi van stonden an<br />
trecken soude mit machte van volc om den here van Bruechusen<br />
te resisteren ende wter stede van Leyden te verdriuen mit allen<br />
sinen hulperen ende adherenten, ende sant hem van stonden an<br />
na here Jan van Ranst marcgraue oft meijer van Andtwerpen<br />
met vele zoudenieren ende knechten. Ende die steden van Hollant<br />
deden terstont by hem comen here Anthonis die bastert van<br />
Brabant mit alle sine knechten ende leyden dye binnen die stede<br />
van <strong>Rotterdam</strong> beducht wesende voir die van Dordrecht ende<br />
vander Goude datse die in genomen mochten hebben.<br />
(Ibidem C. 29.)<br />
1481. Opten viij. dach van aprille reisde die prince wt die<br />
stede van Sint Gheertenberghe ende quam des auonts tot <strong>Rotterdam</strong><br />
mit veel edele mannen meester Pieter Corondilet sine<br />
cancelier dye graue van Wirtsenburch die graue van Nassouwen<br />
die graue van Polen twe gebroeders grauen van Tshoerle here<br />
Baltasar van Wolkensteyn mit meer andere heeren ende ridderen.<br />
Ende dair comende quamen hem te moete here Joest van Lalling<br />
stadthouder van Hollant heer Aernt van Seuenbergen heer Anthonis<br />
de bastert van Brabant heer Jan van Ranst mit meer andere<br />
ridderen ende edelen. Op dye selue tijt quam daer mede die<br />
gedeputeerde vander stede van Leyden, enz Van daer<br />
reysde die prince des donredaghes voir palmen dach, ende quam<br />
ter Goude<br />
(Ibidem C. 31.)<br />
1481. Den 10 Mey quam de Oude Hartoginne, Vrou Margrieta
63<br />
tot <strong>Rotterdam</strong>, de Oude Moeder van Vrou Maria, en vertrock den<br />
12 Mey na den Hage.<br />
(J. Lois.)<br />
1481. Op den 10. September, soo is Hartog Maximiliaen uyt<br />
Brabant tot <strong>Rotterdam</strong> gecomen, en is op den 11 en dag September<br />
vertrocken op 's Gravenhage.<br />
(J. Lois.)<br />
1481. Hier na in die maent van October hebben alle die Hollantse<br />
steden vergadert groot volck van wapenen, wt hair poorterij<br />
e by lotinghe om den biscop (David van Bourgondien) bistant<br />
ende assistencie te doen teghen sine vianden die van Wtrecht<br />
Die van <strong>Rotterdam</strong> ende Hoesden togen nader Goude ....<br />
Als nu die van Dordrecht, van Delft ende vander Haghe dair<br />
oeck gecomen waren, reysden si doe alle ghelijc na die stede<br />
van Yselsteyn .... (Den 13 October worden de Hollanders<br />
bij het blokhuis aan de Nieuwe vaart en de Lek door de Utrechtschen<br />
verslagen) .... Dair bleuen gheuangen dye wimpelen<br />
van Dordrecht, Delft, <strong>Rotterdam</strong>me ende Hoesden .... doir<br />
welcke victorie die van Wtrecht seer blide waren ende quamen<br />
binnen der stat mit hem hebbende wel ouer die c geuangen,<br />
dair dese die ouerste of waren Gherrit vander Del van<br />
<strong>Rotterdam</strong> Ende alle dese gheuanghen worden swaerlijc<br />
ransoneert ende gescattet<br />
\, Div. 31, C. 37.)<br />
1482. Ter wilen dat dese dinghen aldus in Vlaenderen gehandelt<br />
ende tracteert worden, was die hertoghe Maximiliaen in<br />
Hollant ghetoghen ende wert in allen steden ende plecken des<br />
lants van Hollant Zeelant ende Vrieslant ontfangen ende gehult,<br />
als een recht voecht ende momber der landen wten namen sinen<br />
zone hertoghe Philips dye doe ter tijt meer vyer jaren oudt was,<br />
doe sijn moeder vrouwe Marie ofliuich gheworden was, ende dit<br />
bi consent ende wille der heren ende steden vander Cabbeliaus<br />
partye, die doe tregiment ouer al Hollandt hadden.<br />
(Ibidem C. 45.)
64<br />
i486. Eo tempore quo Conventus hie (Predicatorum Dominicanorum)<br />
subfuit Congregation* Hollandiae, ibidem habitas fuisse<br />
ejusdem Congregationis Convocationes legimus. Nempe<br />
anno i486 mense Junio sub P. Mag. Michaële Francisci S. T. D.<br />
Conventus Insulensis, tertio Vicario Generali (postea Episcopo<br />
Salubriensi.)<br />
(B. de Jonghe, Ztotf/ata ito/öz//Vz ZWww/VöWfl, 11.)<br />
i486. Den 27. dag July, is den Keyser Fredericus met syn<br />
Zoon, den Koninck Maximiliaen, van Dordrecht op <strong>Rotterdam</strong> gekomen,<br />
en wiert hier heerlyk ingehaelt, ende vertrocken op Delit<br />
na den Hage.<br />
(J. Lois.)<br />
1497. Daer na inde maent van Junio, is hertoge Phillips mit<br />
groter staet van heren ende princen gecomen in Hollant, tot<br />
Dordrecht, daer hi seer eerliken ontfangen wert ende gehult na<br />
ouder costumen, ende van daer tot <strong>Rotterdam</strong>me, tot Delft, inden<br />
Hage, tot Haerlem, tot Amsterdamme, tot Leyden, ter Goude,<br />
ende so weder na Dordrecht ende na Brabant toe. Ende in<br />
allen steden wert hi mit groter feesten ende bliscappen ontfangen,<br />
ende dair worden vele costelike batamenten ende stomme figuren<br />
getoent, dat te lang ware te scriuen, dye pomperien ende costelicheden<br />
van toortsen ende vieren ende andere triumphen die<br />
in allen steden gescieden ende gedaen werden.<br />
\, Div. 32, C. 11.)