01.08.2013 Views

Overgeslagen anekdoten: sub: I. Von der Warheit 4: Vier ...

Overgeslagen anekdoten: sub: I. Von der Warheit 4: Vier ...

Overgeslagen anekdoten: sub: I. Von der Warheit 4: Vier ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Overgeslagen</strong> <strong>anekdoten</strong>:<br />

<strong>sub</strong>: I. <strong>Von</strong> <strong>der</strong> <strong>Warheit</strong><br />

4: <strong>Vier</strong> jonkvrouwen, komen bij elkaar. Hun namen luiden VUUR, WATER,<br />

LUCHT en WAARHEID. Op de vraag waar zij elkaar kunnen terug vinden<br />

zegt VUUR: Sla op harde steen. LUCHT zegt: Waar het boomblad beweegt.<br />

WATER zegt: Waar je biezen vindt, moet je graven. Desgevraagd<br />

antwoordt WAARHEID dat zij geen eigen huis heeft.<br />

5: Een rijke man heeft een knecht. Een an<strong>der</strong>e rijke man wil die knecht<br />

overnemen, maar hoe ontslag te krijgen? Vertel hem de waarheid! Als de<br />

eerste rijke man zijn knecht vraagt het meisje langs te sturen, geeft die<br />

hem een reprimande voor echtbreuk. Dat is voor de rijke man een reden<br />

tot ontslag, en de knecht mag naar de an<strong>der</strong>e rijke man vertrekken.<br />

6: Een edelman heeft altijd iets lekkers in huis voor zijn gasten. Als hij<br />

van huis gaat, eet zijn echtgenote stiekem met de buurvrouw de paling<br />

op. Bij terugkomst vertelt zijn ekster hem zijn vrouw gedaan heeft, maar<br />

die ontkent het en geeft de schuld aan een otter. Als de man vertelt dat<br />

de vogel haar verklikt heeft, trekken zij en haar buurvrouw de veren uit<br />

zijn kop. Als de vogel een kale man ziet passeren, zegt hij: ‘Zeker ook<br />

over paling gesproken?!’<br />

7: In de senaat te ROME verschijnen letters op de wand: PPP SSS RRR FFF<br />

Als niemand weet wat dit betekent, wordt BEDA VENERABILIS erbij<br />

gehaald. Die zegt: Pater Patrie Profectus (de va<strong>der</strong> des va<strong>der</strong>lands is<br />

vertrokken) Sapientia Secum Sublate (en heeft de WIJSHEID met zich<br />

meegenomen) Regnum ROME Ruet (het ROMEINSE RIJK zal ineenstorten)<br />

Ferro Flamma Fame (door het zwaar, door vuur en door honger).<br />

Woedend steken zij hem de ogen uit.<br />

8: VALERIUS 1 schrijft over een beeld op een zuil dat kan zeggen of<br />

iemand gestolen heeft. Een dief komt met een hamer naar het beeld toe<br />

en dreigt het de kop in te slaan als het beeld hem verraadt. Omdat het<br />

beeld niets an<strong>der</strong>s dan de waarheid kon zeggen antwoordde het:<br />

1. Romeins schrijver, 1e eeuw, auteur van ‘Facta et Dicta Memorabilia’.


Tempora mutantur, homines deteriorantur, et qui vult dicere veritatem,<br />

frangitur sibi caput (De tijden zijn veran<strong>der</strong>d, de mensen slechter<br />

geworden, wie de waarheid wil zeggen wordt zijn kop ingeslagen.<br />

9: Als een vrouw echtbreuk pleegt, kraaien er drie hanen. De<br />

huishoudster verstaat wat de hanen zeggen. Haan 1: ‘Mijn vrouwe is<br />

haar man ontrouw’. Hij wordt gebraden. Haan 2: ‘Mijn vriend is<br />

gestorven omdat hij de waarheid zei’. Hij wordt gebraden. Haan 3: ‘Audi<br />

vide tace si vis vivere in pace’ (Hoor zie en zwijg als je in vrede wilt<br />

leven).<br />

<strong>sub</strong> II. <strong>Von</strong> Jungfrawen gůt und boess<br />

11. Een edelman die beschermheer van een klooster is, wordt verliefd<br />

op een van de nonnen en eist haar op. Als er boden uitgezonden zijn<br />

om haar te halen vraagt zij: Wat trekt hem zo in mij aan? Uw ogen,<br />

antwoordt de bode. De non gaat naar binnen, laat zich beide ogen<br />

uitsteken en geeft die met een brief aan de bo<strong>der</strong>: Hier heb je wat je<br />

wilt, laat me me nu met rust. De man komt tot inkeer en weent van<br />

berouw. Nu gebeuren er twee won<strong>der</strong>en: 1) de man wordt kuis, en 2)<br />

bij de non groeien de ogen weer aan.<br />

13. Een edelman vrijt een boerendochter en spreekt met haar af haar op<br />

te komen halen. Als hij komt is het huis leeg, en de edelman denkt voor<br />

de gek gehouden te zijn. Maar dan ontwaart hij de boerendochter in een<br />

vat die door het bomgat ‘kijk, kijk’ (‘koekoek’?) roept. Hij zet haar op<br />

zijn paard en neemt haar mee. Conclusie: zij beleed haar kuisheid<br />

slechts met de mond.<br />

14. Een va<strong>der</strong> heeft drie dochter en probeert hen op een nette manier<br />

uit te huwelijken. Een van zijn problemen is: in welke volgorde. Hij laat<br />

zijn dochter hun handen wassen, en wier handen het eerst droog zijn<br />

zal het eerste huwen. De jongste dochter wappert met haar handen,<br />

roepend: ik wil geen man, ik wil geen man. Met als gevolg dat haar<br />

handen het eerst droog zijn. Ook zij beleed haar kuisheid slechts met de<br />

mond.


15. Een meisje klaagt bij een rechter verkracht te zijn. Hij zegt haar de<br />

volgende dag met de da<strong>der</strong> terug te komen. Ook stuurt hij haar een<br />

knecht achterna die haar zogenaamd moet beroven. Als ze de volgende<br />

dag de zogenaamde berover ziet, klaagt ze hem aan bij de rechter. Ook<br />

vertelt ze dat ze zoveel misbaar gemaakt heeft, dat de beroving niet<br />

doorging. De rechter antwoordt haar dat als ze zoveel misbaar gemaakt<br />

had toen ze zogenaamd verkracht werd, er ook niets gebeurd zou zijn.<br />

16. In de grote steden sturen moe<strong>der</strong>s hun dochter naar edellieden en<br />

rijke geestelijken om hen geld afhandig te maken.<br />

<strong>sub</strong> III. <strong>Von</strong> <strong>der</strong> Ler Vatter und Muter<br />

19. Kin<strong>der</strong>en moeten hun ou<strong>der</strong>s gehoorzamen, an<strong>der</strong>s komen ze bij de<br />

beul. Het is makkelijk vrienden te vinden om geld te verkwisten, maar<br />

als bedelaar ben je het voorwerp van spot. BOETIUS vertelt hoe een niet<br />

deugende zoon terechtgesteld werd, en verzocht zijn va<strong>der</strong> een<br />

afscheidskus te mogen geven. Toen hem dat werd toegestaan beet hij<br />

zijn va<strong>der</strong> de neus af: had die hem maar moeten straffen toen hij jong<br />

was, dan zou hij nu niet ter dood gebracht hoeven worden.<br />

22. Een rijke man heeft een zoon die niet deugen wil. Op een dag komt<br />

zijn va<strong>der</strong> thuis, en dan ziet hij zijn zoon uit het raam staan pissen. Als<br />

de jongen zijn va<strong>der</strong> ziet, houdt hij meteen op en gaat naar binnen. De<br />

va<strong>der</strong> is verheugd, want hij denkt dat de jongen uit schaamte handelde.<br />

Maar als hij het aan hem vraagt, krijgt hij als antwoord: ‘Ik was bang dat<br />

je mij aan mijn pisstraal naar beneden zou trekken.’<br />

Zo zijn veel jongelui, aan wie de doop verspild is... Franciscus Petrarca<br />

zegt: ‘Als een boom bloeit, dan hoop je op vruchten. An<strong>der</strong>en lijken<br />

goed in hun jeugd, maar worden in hun ou<strong>der</strong>dom slecht: Angelicus<br />

iuvenis, senibus sattanisat in annis.<br />

<strong>sub</strong> IV. Ein Titel von den Narren<br />

23. Een nar was door een heer cadeau gedaan aan een an<strong>der</strong>e heer,<br />

Twee knechten moesten hem ophalen en naar zijn nieuwe huis<br />

brengen. On<strong>der</strong>weg liep de nar tergend langzaam, wat de woede van de


knechten opwekte. ‘Een nar doet niets zon<strong>der</strong> slaag’, is diens antwoord,<br />

waarop de twee knechten hem met slaag opdrijven. Nu rent de nar zo<br />

hard dat ze hem niet bij kunnen houden.<br />

Zo gaat het met veel mensen die niet naar de Hemel willen lopen, die<br />

worden dan met ziektes en plagen de goede kant opgedreven.<br />

Zo gaat het ook met veel honden, die zouden in een hoek liggen<br />

dutten als ze niet door hun heer in gang geslagen werden.<br />

Ook zijn er veel vrouwen die denken dat hu man niet van hen houdt<br />

als ze niet geslagen worden.<br />

Toch zijn er ook honden en vrouwen die niet geslagen willen worden.<br />

Als God je slaat, is dat een teken dat Hij je lief heeft (Sapientia 4: cap.)<br />

24. Er was eens een domme hond, die op twee bergen twee kastelen zag<br />

staan. De bewoners van beide kastelen hadden de gewoonte dat als er<br />

gegeten werd de wachter een liedje floten. Zodra hij op het ene kasteel<br />

hoort fluiten, gaat hij erheen. Halverwege houdt het fluiten op en begint<br />

men op het an<strong>der</strong>e kasteel te fluiten. De hond loopt terug en gaat nu<br />

naar het an<strong>der</strong>e kasteel. Dit herhaalt zich zodat hij niets te eten krijgt.<br />

Evenzo gedragen mensen zich die voortdurend kiezen tussen tijdelijk<br />

genot en het eeuwig geluk. ’s Ochtends gaan ze naar de mis, maar na<br />

het eten naar de duivel.<br />

26. Er waren eens twee broer, de een was dwaas, de an<strong>der</strong> wijs.<br />

On<strong>der</strong>weg komen ze bij een driesprong: een brede gladde weg, en een<br />

smalle rotsachtige. Ze ruzieën met elkaar welke weg te nemen. De nar<br />

kiest voor de brede smalle, en de wijze broer wil hem niet alleen laten.<br />

On<strong>der</strong>weg worden ze gevangen genomen en in een kerker gegooid. De<br />

wijze broer geeft zijn dwaze hiervan de schuld, maar die zegt: Als jij de<br />

an<strong>der</strong>e weg gekozen had, was ik jou achterna gekomen.<br />

Lichaam en ziel zijn als deze twee broers. Als de ziel het lichaam volgt,<br />

gaat het fout. Het lichaam moet de ziel volgen.<br />

28. Een ter dood veroordeelde wordt uitgeleid en komt langs een<br />

bakkerij, waar vers brood buiten staat. Hij vraagt de beul om brood. Die<br />

koopt een wit brood en snijdt er een stuk af. Nu vraagt de ter dood<br />

veroordeelde dief om de korst on<strong>der</strong> het brood ervan af te krabben,<br />

want dat zou ongezond zijn. Het antwoord luidt: Voor hoe lang jij nog<br />

te leven hebt, maakt dat niets uit.


Veel mensen handelen zelfs als hun laatste uur geslagen heeft uit<br />

routine, an<strong>der</strong>en daarentegen blijven zoeken.<br />

29. Een vos werd naar de galg gebracht omdat hij zoveel ganzen en<br />

kippen gestolen had. On<strong>der</strong>weg wilde hij via een an<strong>der</strong>e straat, en wel<br />

omdat hij zo graag nog eens ganzen zou willen zien.<br />

Zo zijn ook veel mensen: ze klagen erover dat ze de zonde moeten<br />

laten, in plaats van dat zij zich over hun zonden beklagen: Ecclesiasticus<br />

41 O mors ...<br />

30. Een man geeft zijn vrouw een kostbare edelsteen ter bewaring. Op<br />

een dag krijgt zij trek, juist op het moment dat een vrouw langskomt<br />

met een salade. Omdat ze geen penning heeft, geeft ze de edelsteen in<br />

ruil voor de salade.<br />

Evenzo verpatsen veel mensen het eeuwige voor het tijdelijke.<br />

34. Het regende eens, en ie<strong>der</strong>een, ook de ou<strong>der</strong>en, die door de regen<br />

geraakt werd ging dwaas en kin<strong>der</strong>lijk gedrag vertonen. Een wijs man<br />

zag dat en vroeg om meer regenwater. Dat was er niet, maar er was<br />

ver<strong>der</strong>op een beekje, en daarin zat hetzelfde water. De wijze man dronk<br />

uit de beek, maakte zich nat en werd net zo gek.<br />

Verwijzing naar Paulus I Corinthen 2: Si quis vult sapiens esse in hoc<br />

seculo ...<br />

36. Er was iemand van zinnen geraakt en werd daarom door kin<strong>der</strong>en<br />

gepest. Op een gegeven moment grijpt hij iemand bij zijn haar. Een<br />

an<strong>der</strong> slaat hem een gat in zijn kop, waar rook en damp uitkomt. In een<br />

klap is hij genezen.<br />

Geen beter medicijn voor een gek dan hem een gat in zijn kop te<br />

hakken: O medici, mediam capitis pertundite venam! (Medici, open de<br />

middelste a<strong>der</strong> van het hoofd!).<br />

38. Er was een nar met een stok die ie<strong>der</strong>een die hij tegenkwam sloeg,<br />

maar zo zachtjes dat je het nauwelijks voelde. In diezelfde stad kwam<br />

nog een nar met dezelfde gewoonte. Op een dag komt de stadsnar de<br />

an<strong>der</strong>e narren tegen en zij slaan elkaar. Geen van drieën wil de laatste<br />

zijn die geslagen is, en zij gaan ermee door totdat ze erbij neervallen.<br />

Daarna slaan ze nooit meer iemand, maar als ze een an<strong>der</strong>e nar zien,<br />

waarschuwen ze de mensen: Pas op voor die nar, die slaat je!


Evenzo gedragen zich de grote heren, die elkaar voortdurend in de<br />

haren zitten: Stultus post damnum pactum facit.<br />

43. Er was eens een nar in STRASSBURG die HANSS SONTAG heette. Als men<br />

hem vraagde wanneer het de feestdag van sint Laurentius was dan zei de<br />

nar: Weet ik niet. En dan zijn de an<strong>der</strong>: Dat weet je wel. Dat ging uren<br />

achtereen door. Maar dankzij een hemels ingeven wist hij wél hoeveel<br />

tijd er was tussen Kersmis en Fastnacht.<br />

Maar de slijmers en hielenlikkers zeggen altijd ‘ja’ tegen hun heer, wat<br />

die ook beweert. En dat soort heren is de baas.<br />

47. CESARIUS [van Heisterbach] schrijft: Er was eens een ketter die<br />

ELIGIUS BOOGRIS heette, die woonde in de stad CAMERACH. De ketter<br />

wendde voor door de duivel bezeten te zijn. Men ving hem en bracht<br />

hem naar sint Eucharius. Hij werd ter genezing aan een bed geketend in<br />

de kerk gelegd. Een bezeten student doorziet het bedrog, verzamelt<br />

brandbaar materiaal, legt dat om en on<strong>der</strong> het bed van de ketter, en<br />

steekt het aan. De ketter roept moord en brand. Wachter schieten toe,<br />

maar de student heeft een zwaard en verdedigt zich lang genoeg om de<br />

ketter te laten verbranden. Vervolgens brengt God de student weer bij<br />

zinnen.<br />

48. Soms heeft een nar een antwoord als een wijs man dat niet vinden<br />

kan, zoals JOHANNES ANDREE schrijft. En arm man komt in een herberg<br />

waar een groot stuk vlees een aan het spit gebraden wordt. De arme<br />

man houdt zijn stuk brood tussen het vlees en het vuur, vangt vleesnat<br />

op en eet zo zijn brood op. De herbergier vraagt hem als hij weggaat om<br />

een oortje. ‘Ik heb toch niets gegeten of gedronken?,’ zegt de arme man’<br />

‘Je hebt de smaak van mijn vlees gegeten,’ zegt de waard. Het komt voor<br />

de rechter. Een van de rechters had een nar. Toen die de beraadslaging<br />

over het vonnis hoorde, zei hij: ‘De arme man moet de waard betalen<br />

met de klank van geld.’ En zo geschiedde.<br />

49. Er was eens een abt die een nar had. Op een feestdag moet hij de<br />

vespers leiden. Voor de vespers bidt men in stilte een pater noster, en<br />

dan begint de vespers. De abt zong: Deus in adiutorium meum intende<br />

(Ps. 69) en het koor antwoordde: Domine, ad adiuvandum me festina.<br />

Daarop geeft de nar de abt een kaakslag en zegt: ‘Dat geschreeuw heb je<br />

in de kerk gedaan.’


51. Een paus schreef eens een keizer een brief met de bekende aanhef:<br />

‘Aan onze beminde zoon in Cristus, onze dierbare zoon Fre<strong>der</strong>ik.<br />

Terwijl de brief werd voorgelezen zei de nar: ‘Dat is gelogen. Hij is niet<br />

de zoon van een geestelijke. Ik heb zijn ou<strong>der</strong>s gekend, en dat waren<br />

nette mensen!’<br />

54. Er waren eens mensen in een huis die zongen en sprongen, want in<br />

dat huis was een bron, en als je daarvan dronk dan ging je dat gedrag<br />

vertonen. Er kwam een wijs man die er schande van sprak, maar hij ging<br />

wel kijken, en toen men hem te drinken aanbood, pakte hij dat aan en<br />

ging net zo doen.<br />

Zo is het ook met mensen die thuis beweren dat zij in de raad wel<br />

eens de waarheid zullen zeggen, maar als ze in de raad zijn, zeggen ze<br />

niets meer.<br />

<strong>sub</strong> V. <strong>Von</strong> Ordenslüten und gůten Brů<strong>der</strong>n<br />

55. Een edelman kan niet overweg met de abt van het klooster waarvan<br />

hij beschermheer is. Hij dwingt hem antwoord te geven op drie vragen:<br />

1) Wat vind je van mij?; 2) Wat is het middelpunt van de wereld? en 3)<br />

Hoe ver liggen geluk en ongeluk van elkaar? Gedeprimeerd gaat de abt<br />

een wandelingetje maken en ontmoet zo een zwijnenhoe<strong>der</strong> die hem<br />

wil helpen. Als de dag daar is, verschijnt de zwijnenhoe<strong>der</strong> als abt<br />

gekleed en geeft de volgende antwoorden: 1) Ik vind je 28 penningen<br />

waard. Hoe bedoel je, vraagt de edelman. Christus was er 30 waard, dan<br />

de keizer 29, en u dus 28. Antwoord geaccepteerd. 2) Mijn godshuis, en<br />

als u het niet gelooft, meet het dan maar na. Antwoord geaccepteerd. 3)<br />

Eén nacht, want gisteravond was ik nog zwijnenhoe<strong>der</strong> en nu ben ik abt.<br />

Antwoord geaccepteerd. De nieuwe abt mag abt blijven, maar houdt de<br />

oude abt in ere.<br />

56. Een kardinaal had een kloosterling als kapelaan, waar hij op gesteld<br />

was. Op een dag tafelt de kardinaal en zegt tot de kapelaan die bij hem<br />

staat: ‘Quidquid agit mundus, monachus vult esse secundus, id est<br />

quietus.’ (Wat de wereld betreft, wil een monnik tweede zijn, dat is<br />

rustig.) De monnik ontkent dit: Vult esse primus (Hij wil de eerste zijn.).<br />

Mooi gezegd, antwoordt de kardinaal.


57. Een rid<strong>der</strong> in FLORENCE had een kloosterling als biechtva<strong>der</strong>. De man<br />

predikte de hele vasten door dezelfde preek. Op paasmaandag nodigt de<br />

rid<strong>der</strong> de kloosterling bij zich te eten uit. die arriveert al als de rid<strong>der</strong><br />

nog in de kerk zit. In de keuken weet de kloosterling zeer tegen de zin<br />

van de kok alvast een kraanvogelpoot te eten te krijgen. De eenpotige<br />

kraanvogel ontgaat de rid<strong>der</strong> niet, maar hij laat zich sussen door de<br />

biechtva<strong>der</strong> die het hem allemaal zal uitleggen: deze kraanvogel had<br />

maar één poot.<br />

Na het eten gaan beiden wandelen en komen daar waar een hoop<br />

kraanvogels staan, allemaal op één poot. Ziet u wel, zegt de biechtva<strong>der</strong>.<br />

Dan klapt de rid<strong>der</strong> hard in zijn handen, de kraanvogels strekken hun<br />

tweede poot uit en vliegen weg! Had dat ook aan tafel gedaan, is het<br />

antwoord van de biechtva<strong>der</strong>.<br />

58. Een kloosterling tevens biechtva<strong>der</strong> is uitgenodigd bij een edelman<br />

te komen eten. Aan tafel zitten ook diens vrouw, twee dochters en twee<br />

zonen. De edelman legt een kip op het bord van de kloosterling en<br />

vraagt met die te verdelen. Kan ik niet, zegt de kloosterling en geeft hem<br />

terug. Maar hij krijgt de kip weer terug: verdelen! Ik kan alleen volgens<br />

de Schrift verdelen, zegt de kloosterling. Doe dat dan maar, zegt de<br />

vrouw des huizes. De kloosterling geeft de kop aan de edelman, de hals<br />

aan de vrouw, de dochter elk een vleugel, de zonen elk een poot, en de<br />

rest at hijzelf op.<br />

De edelman verlangt uitleg en krijgt die: Hij is hoofd van het gezin, en<br />

zijn vrouw komt daarna, de dochters vliegen rondjes op zoek naar een<br />

man, en hele huishouden staat en valt met de zonen, en dus kregen zij<br />

de poten. En een kip zon<strong>der</strong> kop, nek, vleugels en poten ziet er niet uit.<br />

En een monnik in een pij heeft zijn snavel op zijn rug, en daarom hoort<br />

de (rest van de) kip mij toe.<br />

59. Een edelman neemt in een oorlog de zoon van een burger gevangen.<br />

Na verloop van tijd laat hij hem uit zijn kerker halen om met hem te<br />

praten. De jongeman vraagt vrijgelaten te worden, hij zal met God als<br />

borg acht weken later het losgeld van hon<strong>der</strong>d gulden komen brengen.<br />

Dat laatste lukt niet. Op een dag ziet de edelman een abt of prior met<br />

een knecht op twee mooie paarden. Te mooi, vindt hij voor een<br />

kloosterling, die zouden op ezels moeten rijden. Hij grijpt het paard van<br />

de monnik en vraagt hem wie zijn heer is. God, luidt het antwoord. Van


Hem heb ik nog wat te goed, zegt de edelman, en hij legt de monnik<br />

gevangen en neemt hem alles af. Een paar weken later komt de<br />

burgermanszoon met de losprijs. Die mag hij houden. Zijn borg heeft al<br />

betaald. Moraal: dat komt ervan als geestelijken de aan hen gegeven<br />

aalmoezen misbruiken door er rijker dan een edelman uit te zien.<br />

60. Er was eens een abt die zijn omgeving afperste en zijn gierigste en<br />

meest gehate monnik tot gastneester aanstelde. Op een winterdag komt<br />

er een voordrager die om on<strong>der</strong>dak vraagt, wat niet geweigerd kan<br />

worden. De man wordt echter in het hondenhok ingekwartierd en krijgt<br />

bijzon<strong>der</strong> beroerd te eten en te drinken. De volgende dag gaat de<br />

jongleur naar de abt toe om hem uitvoerig te bedanken voor de genoten<br />

gastvrijheid, en vertelt daarbij een verhaal dat diametraal aan de<br />

werkelijkheid is. Woedend laat de abt de gastmeester beurs slaan en<br />

benoemt een an<strong>der</strong>.<br />

61. Een abt van een Benedictijner klooster wordt door zijn<br />

beschermheer van haar vee beroofd. De abt maakt bezwaar: ze eten<br />

weliswaar geen vlees, maar hebben de meesten voor de verkoop. Geen<br />

resultaat. Hij stuurt zijn twee geleerdste monniken naar hem toe. Geen<br />

resultaat. Dan stuurt hij zijn simpelste geestelijke naar hem toe, en<br />

draagt hem op zoveel mogelijk vlees te bemachtigen. De simpele<br />

monnik mag meeëten, tast stevig toe en eet schaamteloos vlees. Als de<br />

gastheer daar een opmerking over maakt, antwoordt de simpele monnik<br />

dat zijn abt hem dat bevolen had. De gastheer begrijpt wat de ware<br />

bedoeling was en geeft hem het vee mee terug. Soms bereik je meer met<br />

eenvoud dan met kunst en wetenschap.<br />

62. Een klooster had de gewoonte twee kandidaten voor abt voor te<br />

dragen en de vorst koos dan één van hen tot abt. Op een dag sterft de<br />

abt en moet er een nieuwe komen. De ene kandidaat van het klooster is<br />

arm en bescheiden, de an<strong>der</strong> koopt de landsheer om, wordt het daarom,<br />

en voert een wereldlijke staat. Dat gaat irriteren en men zoekt een reden<br />

om de man af te zetten en de an<strong>der</strong> aan te nemen. Nu was het<br />

voorgeschreven dat ie<strong>der</strong>een een naald bij zich droeg, dus wordt hij<br />

daar op een onmogelijk tijdstip naar gevraagd. Had hij niet bij zich, de<br />

an<strong>der</strong> die getipt was wél. Tja, als iemand kleinigheden al verwaarloost,<br />

wat betekent dat voor belangrijker dingen?! Als men kwaad wil, is een<br />

stok om de hond te slaan snel gevonden.


63. Bij de Franciscanen te MILAAN was een doctor die van menig notabel<br />

biechtva<strong>der</strong> was. Die boden hem aan als hij gasten zou hebben van ver<br />

dat zij die zouden verwennen. Op een dag krijgt hij gasten en vraagt een<br />

burgervrouw iets knaps te koken. Dat doet ze, en ze geeft het gerecht<br />

met wijn mee aan haar zoon die alles opeet en opdrinkt. De Abt is<br />

woedend en overlaadt de vrouw met verwijten. Die zegt het eten aan<br />

haar zoon meegegeven te hebben, en de zoon zegt dat hij het eten bij<br />

het klooster heeft afgegeven aan een monnik die zich de dienaar van de<br />

doctor noemde. Of hij hem zou kunnen herkennen, vraagt de moe<strong>der</strong>.<br />

Ja, antwoordt deze. Alle priesters en broe<strong>der</strong>s worden opgetrommeld,<br />

en de zoon kijkt allen aan: ik kan hen niet uit elkaar houden, ze zijn<br />

allemaal even grijs. Met welk antwoord ie<strong>der</strong>s eer gered is.<br />

64. In MILAAN bij de Franciscanen was een pater gardiaan die het heel<br />

goed kon vinden met de hertog. Als het eten op is, wordt hij naar hem<br />

om hulp gestuurd. De hertog is in verga<strong>der</strong>ing. De gardiaan vraagt hem<br />

te mogen zien. Ik ben bezig, is het antwoord. Eén woord maar, vraagt de<br />

gardiaan. OK één woord, of an<strong>der</strong>s krijg je een pak slaag. De gardiaan<br />

gaat naar binnen, knielt voor de hertog en zegt: ‘Suppa’ (soep).<br />

Ie<strong>der</strong>een moet lachen, en nog voordat hij terug is, is er eten en drinken<br />

in overvloed.<br />

<strong>sub</strong> VI. <strong>Von</strong> Nunnen.<br />

65. Er was eens een nonnenklooster dat onteigend dreigde te worden<br />

door de zoon van de gulle gever. De abdis maakte de zaak bij de<br />

landsheer aanhangig. Die vroeg haar hoeveel nonnen zij had. 24, luidt<br />

het antwoord. En hoeveel priesters, vraagt de landsheer. 12, luidt het<br />

antwoord. Dat klopt niet, zegt de landsheer, dat zou an<strong>der</strong>som moeten.<br />

Nee, zegt de abdis, zo is het goed: elke priester heeft zijn eigen non, en<br />

de an<strong>der</strong>en zijn voor de gasten. Dit antwoord bevalt de landsheer<br />

<strong>der</strong>mate goed dat hij de abdis belooft de zaak voor haar te regelen.<br />

66. FELIX HEMERLIN schrijft dat een vrouw die het met de landsheer doet<br />

net zo goed een hoer is als een vrouw die het met hon<strong>der</strong>d boeren doet,<br />

en dat een non die het met een priester doet net zo’n grote hoer is als<br />

een non die het met veertig monniken doet. Wie in staat van (één)


doodzonde sterft is net zo verdoemd als iemand hon<strong>der</strong>d doodzonden<br />

gedaan heeft: Qui offendit in uno, factus est omnium reus etc. (Jacobus<br />

2:10).<br />

In dit verband beschreef hij een non die gezondigd had met een man,<br />

en die bij een burger thuis kwam die een ekster bezat. Zodra de ekster<br />

de non zag, riep hij: hoerenzak, hoerenzak! De non schrok hier zo van -<br />

zij dacht dat de hemel haar zonde publiek maakte - dat zij ophield met<br />

zondigen.<br />

<strong>sub</strong> VII. <strong>Von</strong> Pfaffen<br />

67. Er was eens priester die alle jaren de fiscaal vier gulden gaf om<br />

ongestraft zijn gang te kunnen gaan met de huishoudster. Maar op een<br />

gegeven moment hield hij daarmee op en gaf ook geen geld meer. Toen<br />

de fiscaal zijn vier gulden kwam halen, zei de priester: ‘Daar lig ik niet<br />

meer bij. Ze is nu met een an<strong>der</strong>. Vraag die vier gulden maar aan hem!’<br />

68. Er was in een dorp een slechte priester en een goede prediker. Tot<br />

verdriet van de laatste volgden de dorpelingen het slechte voorbeeld<br />

beter dan zijn goede woorden. Als hij op een dag een zieke het<br />

sacrament moet brengen, volgen vele dorpelingen hem na. De predikant<br />

loopt door het open riool, maar de dorpelingen volgen de schone weg.<br />

Deden jullie dat ook maar als manier van leven, houdt de prediker hen<br />

voor.<br />

69. Een kloosterling vraagt een leek of hij weet waarom papen,<br />

monniken en leken elkaar haten? De leek weet het niet. Vanwege de<br />

eieren, zegt de kloosterling. Monniken eten veel eieren, papen veel<br />

kippen, en dus maken de monniken de kippen duur en de papen de<br />

eieren duur.<br />

De schrijver van dit boek, de Franciscaan JOHANNES PAULI van het<br />

klooster te STRAATSBURG, heeft uitgerekend dat zijn convent van 60<br />

monniken per jaar 22.000 eieren opeet [Dat is gemiddeld bijna één ei<br />

per persoon per dag, WK]. Kun je nagaan hoeveel eieren erop gegeten<br />

worden, met name door de niet vleesetende orden. Als alle eieren<br />

kippen zouden worden, kon je 60 kippen voor een schelling kopen, en<br />

als je alle kippen eieren zou laten leggen, kocht je 1000 eieren voor zes<br />

penningen. Vandaar die haat...


70. Een dorpspriester had een gast en daarvoor goede vis gekocht. Hij<br />

gaf de vis aan zijn leerling om die te bereiden, want hij moest zelf een<br />

jagersmis lezen. Tijdens de mis moest hij voortdurend aan die vis<br />

denken, en of zijn leerling die wel goed zou zouten. Tijdens de canon<br />

komt de duivels als kok gekleed naar het altaar met een pan vis, en<br />

vraagt de priester of ze goed gezouten zijn. Moraal, een priester die de<br />

mis leest moet zich niet laten afleiden door trivialiteiten.<br />

71. Er was eens een abt die meer<strong>der</strong>e dorpen had, en daarin als regel<br />

dat een openlijke echtbreker openlijk boete moest doen door voor het<br />

kruis uit een rondje om de kerk te lopen. Als een boer een<br />

buitenechtelijk kind krijgt, maant de priester hem openlijk boete te<br />

doen, wat de boer weigert. Daarop stapt de priester naar diens heer. De<br />

boer vraagt de priester wat hij toch van hem wil. De kin<strong>der</strong>en van de<br />

priester zijn toch ook buitenechtelijk. Als de priester een rondje om de<br />

kerk wil lopen, zal hij meelopen. Daarom zei CATO: Turpe est doctori,<br />

cum culpa redarguit ipsum (Het is een blamage voor een wijs man als<br />

zijn eigen schuld zich tegen hem keert).<br />

72. Er was eens een man die een hond had, waarop hij en zijn vrouw<br />

zeer gesteld waren. Het beest wist zich zo geliefd te maken dat het<br />

gerucht de ronde deed dat deze hond in een vroeger leven een mens<br />

geweest was. Na zijn dood koopt de man de dorspriester om om met<br />

vier gulden om de hond op het kerkhof in gewijde aarde te mogen<br />

begraven. Als de bisschop hiervan hoort, moet de priester op het matje<br />

komen. De priester geeft de bisschop zes gulden, en zegt dat in het<br />

testament van LEEUW, de hond, stond dat die voor hem (de bisschop)<br />

waren als hij in gewijde aarde begraven mocht worden. Nu vraagt de<br />

bisschop hoe de priester de hond begraven heeft. Het antwoord luidt<br />

dat de hond hem ’s avonds laat in een zak gebracht is. Nu wil de<br />

bisschop 12 gulden extra omdat de priester hem niet met het kruis heeft<br />

opgehaald.<br />

Moraal 1: met geld krijg je alles gedaan. Moraal 2: Geld maakt corrupt.<br />

73. Er was eens een boer die altijd de meest waardeloze munten in de<br />

offerschaal wierp. De priester had dit in de gaten, liet zo’n waardeloze<br />

munt in een hostie bakken, en gaf die aan de boer. De boer kon de


hostie niet doorslikken, dacht dat het een straf Gods was, biechtte zijn<br />

zonde aan de priester, en deed het nooit meer.<br />

Deze priester moet niet geprezen worden om zijn slimheid en bedrog,<br />

maar wel is het zo dat veel edelen net zo slecht zijn als deze boer door<br />

hun gehandicapte kin<strong>der</strong>en in het klooster te stoppen, alsof God niet<br />

van mooi houdt! Ook in het Oude Testament was het verboden<br />

mismaakte offerdieren te slachten...<br />

74. Er was eens een priester met een hoop geld, en dus in grote zorg<br />

waar dat te laten. Uiteindelijk besluit hij het op te bergen in het<br />

tabernakel en hij schrijft erop Dominus est in isto loco (De heer is op<br />

deze plaats). Een slimmerik kwam daarachter, nam het geld weg, en<br />

schreef eron<strong>der</strong> Surrexit, non est hic (Hij is verrezen, hij is niet meer<br />

hier). De priester dacht dat hij dood ging van verdriet.<br />

75. Twee priesters wedden met elkaar om een vismaaltijd wie de korste<br />

mis kon houden. De een was veel eer<strong>der</strong> klaar dan de an<strong>der</strong>. Aan tafel<br />

vertelt hij het Patrem en Epistel weggelaten te hebben. De an<strong>der</strong> zegt<br />

het halve Evangelie, het Patrem en het Secret weggelaten te hebben,<br />

maar toch verloren. Dat waren ellendige priesters.<br />

76. RAIMUNDUS schrijft in de berijmde SUMMA VAN DE MIS over twee<br />

priesters. De een deed naar de zin van de gelovigen te lang over de mis,<br />

de an<strong>der</strong> te kort. Ze moeten voor de bisschop komen, die hen vraagt<br />

hoe dat zit. De langzame zegt dat hij de woorden van de Canon zo mooi<br />

vindt, dat hij ze woord voor woord uitspreekt. De an<strong>der</strong> zegt dat als hij<br />

het altaar na<strong>der</strong>t hij overvallen wordt door rare gedachten, en vandaar<br />

dat hij haast maakt. De bisschop gaat met beide antwoorden accoord.<br />

Moraal: leken moeten niet zeuren als verschillende priesters op een<br />

verschillende manier de mis celebreren.<br />

77. Een goede maar niet geleerde abt wordt wegens zijn ongeleerdheid<br />

bij de paus voorgedragen voor ontslag. De paus ontvangt hem en<br />

overhoort hem in wat kin<strong>der</strong>en leren moeten. De abt weet het niet. Dan<br />

zal hij belangrijker dingen ook wel niet weten, denkt de paus: Papa que<br />

pars? (Welke woordsoort is papa?). Een participium (deelwoord),<br />

antwoordt de abt [Taalkundig een fout antwoord, WK]. Quare? Waarom?<br />

“Qui capit partem a clero, partem a seculari, cum totius orbis doloris<br />

significatione sive modis et temporibus. (Omdat hij deels van de clerus


neemt, deels van de leken, met als gevolg het leed van de hele wereld,<br />

hetzij in modi (actief, passief, vragende vorm c.q. gebiedende wijs),<br />

hetzij in tijden (vroeger, nu en in de toekomst) 2 Als je dat weet, weet je<br />

‘genoeg’, antwoordt de paus, en de abt mag in zijn ambt blijven.<br />

79. Er was eens een priester door de duivel bezeten. Na langdurige<br />

bezwering zegt de boze geest dat hij niet eer<strong>der</strong> zal wijken voordat men<br />

een priester heeft die een ‘maagd’ is en die drie missen celebreert. Zijn<br />

vrienden gaan naar de Predikheren en brengen daar het verzoek over: ze<br />

zullen er graag drie gulden voor geven. Het verzoek wordt niet<br />

ingewilligd, en zo trekken zij langs an<strong>der</strong>e orden vruchteloos zoekend<br />

ver<strong>der</strong> zon<strong>der</strong> een priester te vinden die een ‘maagd?’ is. Een priester<br />

kan al biechthorend zijn maagdelijkheid verliezen als een vrouw hem<br />

het verlies van haar maagdelijkheid bekent. Moraal: so er umb seinen<br />

Blůmen kumen ist und het Aureolam verloren, als die Doctoren davon<br />

schreiben in dem fierden Bůch Sententiarum.<br />

80. Een heilige heremiet was benieuwd naar de straf van zielen. Een<br />

engel neemt hem mee naar het Vagevuur. Daar ziet hij een ziel die<br />

nauwelijks lijdt maar erg klaagt, en een ziel die veel lijdt maar vrolijk is.<br />

Laatste ziel heeft gehoord dat er een kind geboren is dat priester zal<br />

worden, en als het zijn eerste mis zal lezen wordt hij verlost, en daarom<br />

is hij vrolijk. De an<strong>der</strong>e ziel daarentegen weet niet wanneer hij verlost<br />

zal worden en is daarom bedroefd.<br />

De kracht van de eerste mis is zo groot, omdat een priester nooit met<br />

meer aandacht een mis zal lezen dan zijn eerste mis. Na verloop van tijd<br />

zal hij nonchalant worden. Ooit schreef een grote prediker dat je een<br />

kersverse priester geen grotere dienst kunt bewijzen dan hem direct<br />

daarna in een zak te verdrinken. Doe je dat niet dan zal hij later een<br />

zondig leven gaan leiden.<br />

83. Twee burgers gaan naar ROME voor een aflaatbrief. De een is rijk de<br />

an<strong>der</strong> arm. De rijke man koopt voor veel geld een aflaatbrief, en geeft<br />

daar hoog over op. De arme man kan slechts biechten. Jaren later sterft<br />

de arme man en komt in de Hel. Een paar jaar later komt ook de rijke<br />

man in de Hel. Maar je had toch een brief?, vraagt de arme man. Ja,<br />

2. Met dank aan prof. dr. Chris Heesakkers en drs. Dirk van Miert


antwoordt de rijke man, maar de duivel die mij kwam halen was<br />

ongeleerd en kon niet lezen...<br />

87. Een dief had een pact met de duivel gesloten voor hulp bij diefstal.<br />

De duivel ging accoord op voorwaarde dat het om kleine dingen ging:<br />

kippen, ganzen enzovoort. De man heeft het geluk aan zijn zijde. Op<br />

een keer steelt hij zoveel ganzen dat hij een paard steelt om die ganzen<br />

mee te nemen. Prompt wordt hij gepakt en opgehangen. De duivel<br />

verleidt je eerst tot het stelen van kleine dingen, maar lokt daarmee het<br />

stelen van steeds grotere dingen uit. God daarentegen kijkt niet naar<br />

klein of groot, maar naar de mentale instelling van de mens. Ook de<br />

wereld is een dief. Ze adviseert je een jaar lang je goed te gedragen,<br />

daarna twee jaar enzovoort, en zo loop je achter haar aan als KONRAD<br />

achter het vee, en kun je niet an<strong>der</strong>s meer. Daarom Principiis obsta<br />

(Ovidius, Remedia amoris): Begin er niet aan!<br />

90. Een dief wilde bij een boer een zeug stelen en kwam on<strong>der</strong>weg de<br />

duivel tegen. Die was naar diezelfde boer<strong>der</strong>ij on<strong>der</strong>weg om een kind te<br />

wurgen dat door de boerin moe<strong>der</strong> vervloekt werd als het haar ’s nachts<br />

wakker huilde. Kan het kind nog gered worden?, vraagt de dief. Alleen<br />

als de moe<strong>der</strong> het zegent, zegt de duivel. De inbreker maakt het kind<br />

wakker dat begint te huilen. De moe<strong>der</strong> roept: ‘De duivel hale je.’ Nog<br />

net op tijd roept de dief ‘Benedicite, benedicite!’ en de moe<strong>der</strong> roept<br />

hem dat na. Zo wordt het kind gespaard. Maar nu roept de duivel ‘Dief,<br />

dief!’ Het is slecht zaken doen met de duivel. Mijd slecht gezelschap!<br />

91. Er was een in ENGELAND vereerde heilige GOLLOTUS die uit een kroes<br />

wilde drinken waarin de duivel zat. Maar omdat hij eerst een kruis sloeg,<br />

kon de duivel er niet uit. Had hij het kruisteken on<strong>der</strong> de kroes gemaakt<br />

dan had de duivel er niet in kunnen blijven. Veel mensen slaan tijdens<br />

het Pax Domini vele kruisen en houden daardoor de duivel in hun<br />

lichaam. Zij zouden er beter aan doen kuis te leven, in dat geval komt de<br />

duivel het lichaam niet binnen.<br />

92. CESARIUS vertelt over een edelman die de duivel tegenkomt in de<br />

gedaante van een goedgeklede jongeman, die hem vraagt zijn dienaar te<br />

mogen zijn. De edelman vond dat goed en nam hem als knecht in<br />

dienst. Hij is zo goed dat zijn an<strong>der</strong>e knechten weg kunnen. Op een dag<br />

komen ze bij een diep water gereden, waar de edelman wordt


overvallen door zijn vijand, maar dankzij de hulp van zijn duivelse<br />

knecht over het water kan ontkomen. Dan wordt de edelmans vrouw<br />

ziek. Alleen leeuwinnenmelk kan haar helpen, zegt de knecht. Hoe kom<br />

ik hier in SAKSEN aan leeuwinnemelk, vraagt de edelman zich af. Doe ik<br />

wel, zegt de knecht, en is een uur later terug met leeuwinnenmelk,<br />

waarmee de vrouw gezalfd en genezen wordt. De knecht vertelt dat hij<br />

naar ARABIË geweest is, naar het land <strong>der</strong> MOREN, dat hij daar een hol<br />

gevonden heeft, de welpen eruit gejaagd en moe<strong>der</strong> leeuwin gemolken.<br />

Dan ben je een engel of een duivel, zegt de man. Ik ben een duivel,<br />

antwoordt die, samen met LUCIFER uit de hemel gevallen, en ik vind het<br />

leuk om on<strong>der</strong> de mensen te zijn. Maar dan kun je niet langer bij mij<br />

blijven, zegt de man, en hij vraagt hem wat hij als loon wenst. De duivel<br />

vraagt twee guldens, krijgt die, maar geeft ze weer terug om er een<br />

klokje voor de kapel voor te kopen. Dat was - zegt CESARIUS - omdat de<br />

mensen daar gewoon waren op zon- en feestdagen naar die kapel<br />

gingen, en omdat er geen klok geluid werd, kwamen ze te vroeg. De<br />

duivel wilde hen voortaan op tijd laten komen...<br />

93. Een rid<strong>der</strong> is op vastenavond op weg naar een toernooi en ontmoet<br />

langs de kant van de weg een door de duivel bezeten dochter. Het<br />

meisje biedt zich aan met hem mee te gaan, waarin de rid<strong>der</strong> toestemt.<br />

Nu vraagt de duivel of hij in zijn lichaam mag meerijden. Nee. Of hij in<br />

zijn zadel mag meerijden? Nee. Waarin dan wel? De rid<strong>der</strong> laat de duivel<br />

een eed zweren om zichzelf te beschermen en verleent de duivel<br />

on<strong>der</strong>dak in de zoom van zijn overkleed. Tijdens het toernooi verslaat<br />

hij alles en ie<strong>der</strong>een. Na het toernooi gaat hij bidden en veran<strong>der</strong>t hij<br />

van levenswijze. Hij wordt een godvruchtig mens en zegt de duivel de<br />

huur op. Moraal: mijd de duivel, ook al spiegelt hij je voordeel voor.<br />

94. Een boer brandt elke dag een kaarsje voor het Heilig Sacrament en<br />

vervolgens brandt hij achter het altaar een kaarsje voor een schil<strong>der</strong>ij van<br />

de duivel. De pastoor krijgt dat in de gaten en roept hem ter<br />

verantwoording. De boer zegt dat hij God om iets goeds vraagt, en de<br />

duivel om met rust gelaten te worden. Wij mensen moeten niet dwazer<br />

zijn. Je hebt knechten en huurlingen nodig om je te beschermen, maar<br />

ook een priester.<br />

95. Op een keer kwamen er een hoop mensen uit DUITSLAND naar ROME,<br />

naar PETRUS en PAULUS. De paus hoort dat en ontbiedt hen, zodat ze later


kunnen vertellen dat ze de paus ontmoet hebben. Het gesprek is<br />

geanimeerd en verloopt in het LATIJN. Een van de aanwezigen overtreft<br />

alle an<strong>der</strong>en in uiterlijk. Maar als de paus hem aanspreekt, blijkt hij<br />

noch LATIJN noch FRANS te kennen... Een hol vat. Daarom had<br />

ARISTOTELES gelijk toen hij zei: Qui proficit in scientia et defficit in<br />

moribus plus deficit quam proficit. (Wie groeit in kennis maar<br />

achteruitgaat in zijn gedrag gaat meer achteruit dan vooruit.)<br />

96. Een doctor uit PARIJS komt in een an<strong>der</strong>e stad, waarvan de vorst een<br />

hekel aan geestelijken had. Hij ontbiedt de doctor en vraagt hem<br />

hoeveel geestelijken je nodig hebt. De doctor antwoordt met een<br />

we<strong>der</strong>vraag: Hoeveel vossenstaarten heb je nodig om tot aan de hemel<br />

te reiken? Weet ik veel, zegt de vorst, zeg het maar. Als ze lang genoeg<br />

zijn heb je er maar drie nodig, maar ze zijn allemaal ongelijk. Met<br />

priesters is het net zo. Alle boeren zijn ongelijk en sommige hebben veel<br />

priesters nodig, an<strong>der</strong>en weinig. Vertel mij dus eerst hoe uw mensen<br />

zijn dan zal ik u vertellen hoeveel priesters u nodig hebt.<br />

97. Vaak worden geleerden lastiggevallen met irritante domme vragen<br />

over God. Toen dat doctor KEISERSPERG overkwam, stelde hij een<br />

we<strong>der</strong>vraag: Als een luis je bijt, zie je een blaar en een kuiltje. Als een vlo<br />

je bijt, zie je een rood vlekje. Maar als een mug je bijt, zie je niets. Hoe<br />

kan dat? Ze wisten het niet. Daarop sprak de doctor: Als je zulke simpele<br />

dingen al niet weet, waarom maak je je druk over goddelijke zaken?<br />

99. Een hoge prelaat - wiens naam om die reden niet genoemd wordt -<br />

die zich aan een gebraden kip brandde, bleef LATIJN praten: O quanta<br />

patimus propter ecclesiam dei. etc. (O, hoeveel lijd wij voor de kerk van<br />

God!) Zegt er iemand: Reuerendissime domine non patimus, sed<br />

patimur. (Allereerwaardigste heer, het is niet lijd maar lijden). Waarop<br />

de prelaat antwoordt: Siue patimus, siue patimur, idem est, vtrumque<br />

est genitiui casus. (Of het nu lijd of lijden is, dat is hetzelfde, in beide<br />

gevallen is het een genitivus.)<br />

100. Iemand vraagt waarom een bisschopsmijter van boven open is en<br />

twee punten heeft. Het antwoord luidt: beide helften betekenen het<br />

Oude en het Nieuwe Testament, die door een bisschop gekend moeten<br />

worden. Daarom vraagt de bisschop die hem wijdt: Scia vtrumque<br />

testamentum? (Ken je beide Testamenten?). Ja, hij weet niet


Testamentum cuius generis ( ). En wat betekenen die twee linten die<br />

achter aan de mijter hangen? Die betekenen [ver<strong>der</strong> onbegrijpelijk].<br />

103. Tijdens een priesterwijding moet een pas gewijde priester uit het<br />

Evangelie voorzingen. Zijn blad eindigt met taberna en pas na het<br />

omslaan volgt cula (taberna = kroegen, tabernacula = tenten). De<br />

wijbisschop ergert zich hieraan en roept: Ein Dreck! (Drol!). De pas<br />

gewijde priester zingt ver<strong>der</strong> wat er in het boek staat: Tibi unum, Moisi<br />

unum et Helie unum. (een voor u, een voor MOZES en een voor ELIAS).<br />

Ie<strong>der</strong>een moet lachen.<br />

120. VALERIUS MAXIMUS beweert dat rechters meer geneigd zouden<br />

moeten zijn tot zachtaardigheid dan hardheid. Volgt het voorbeeld van<br />

koning FILACARTO van ATHENE, wiens dochter werd bemind door een<br />

(vrij)gezel. Hij stalkt haar zo’n beetje en een keer in de kerk valt hij haar<br />

om de hals waar ie<strong>der</strong>een bij is. De man wordt opgepakt en voor de<br />

koning gebracht. Hij beweert enkel goede bedoelingen te hebben gehad<br />

en te hebben gehandeld vanuit een natuurlijke liefde voor haar en haar<br />

familie. De koning, die hem eerst wilde laten doden, laat zich nu<br />

ompraten door zijn vrouw hem vrij te laten. Zij zei namelijk: Als je<br />

degenen doodt die ons liefhebben, wat te doen met die ons haten?!<br />

121. Twee boeren procedeerden om een os. Beiden beweerden dat hij<br />

van hem was. De wijze mannen besloten dat de os geblinddoekt moest<br />

drinken bij de gebruikelijke waterput. Als hij gedronken had moest de<br />

blinddoek worden weggenomen, en met wie de os meeliep, diens os<br />

was het. Zo kreeg de juiste boer zijn os terug.<br />

122. Iemand is bevriend met iemand die rechter wordt. Op een dag<br />

bena<strong>der</strong>t hij hem met een zaak die voor hem niet al te gunstig staat in<br />

de hoop dat zijn oude vriend hem zal bevoordelen. Deze weigert dit te<br />

doen met het oog op zijn zieleheil.<br />

129. Er was eens een edele onkreukbare rechter die ziek werd. Op zijn<br />

ziekbed hoort hij een meisje huilen, zij blijkt te zijn verkracht door<br />

de/een zoon van zijn broer. De edelman legt een broodmes on<strong>der</strong> zijn<br />

kussen. Hij ontbiedt zijn neef, vraagt hem hem te omarmen en steekt<br />

hem dood. Als hij nog zieker wordt, komt er een priester die hem de<br />

biecht afneemt. De rechter biecht alles op behalve de doodslag, en wel


omdat dat geen zonde was, maar justitie. Als de priester hem het<br />

sacrament weigert, komt er ‘vanzelf’ een hostie op de tong van de man<br />

liggen.<br />

136. Er was een overdreven devote echtgenote, die altijd als haar man<br />

zin had met een uitvlucht kwam: Zaterdagavond was ongepast, zondag<br />

was gewijd aan de Heilige Drie-eenheid, maandag was aller zielen dag,<br />

dinsdag aller engelen dag, op woensdag werd Jezus verkocht, op<br />

don<strong>der</strong>dag zweette Hij bloed, op vrijdag was Hij gestorven enzovoort.<br />

Daarop haalde de man een meisje in huis en legde haar bij zich in bed.<br />

Zij was te heilig voor hem arme zondaar. Vanaf toen sloeg de vrouw<br />

geen nacht over.<br />

[onduidelijke passage]<br />

De tong is het zwaard van de vrouw. Daarom moet je haar op haar mond<br />

slaan om die tong in de schede te houden.<br />

137. Een man is ziek. De dokter verbood hem varkensvlees, melk, vis,<br />

fruit enzovoort. Zegt die man, ik kan overal zon<strong>der</strong> maar niet zon<strong>der</strong> vis.<br />

Zegt de dokter, je mag de staart eten, dat is gezond want die beweegt<br />

altijd. Dan is de tong van mijn vrouw ook goed te eten, zegt de man,<br />

want die beweegt ook dag en nacht. En hij deed niet wat de dokter zei.<br />

138. Een man is met zijn vrouw aan boord van een schip. Het schip<br />

blijkt te zwaar beladen, en ie<strong>der</strong>een moet overboord gooien wat hem<br />

het zwaarst is. Daarop zegt de man als hij aan de beurt is, het zwaarste<br />

dat ik heb is de tong van mijn vrouw, die kan ik noch mijn buren<br />

verdragen.<br />

142. Een man had een weerspannige vrouw die altijd dwars lag. Hij<br />

verzon de volgende list: hij organiseerde een feestje in zijn tuin en zette<br />

de eettafel dicht bij een waterpartij neer, en zijn vrouw met haar rug<br />

naar het water. Aan tafel gezeten maande hij haar wat dichterbij te<br />

komen zitten, waarop zijn reageerde door haar stoel naar achteren te<br />

zetten. Totdat ze in het water viel en verdronk. De visite gaat met haken<br />

stroomafwaarts zoeken, maar volgens haar man kunnen ze beter<br />

stroomopwaarts zoeken, recalcitrant als zij was.


Volgen nog enkele voorbeelden van twistzieke vrouwen met als<br />

conclusie: wat je als man ook doet, je doet het nooit goed.<br />

146. Een rid<strong>der</strong> legde grote liefde aan de dag voor zijn echtgenote, maar<br />

nadat zij gestorven was had hij zo een an<strong>der</strong>e vrouw. De eerste nacht dat<br />

zij het bed deelden, hoorde hij een geluid en werden de dekens<br />

weggetrokken. De rid<strong>der</strong> schrok en vroeg wie dat deed. De geest van<br />

zijn overleden vrouw antwoordde dat haar va<strong>der</strong> overdag en zij ’s nachts<br />

hem zouden straffen omdat hij zijn liefde voor zijn overleden vrouw<br />

vergeten was. En zo geschiedde. Evenzo doet God met ons als wij Hem<br />

vergeten.<br />

149. In ENGELAND werd iemand on<strong>der</strong>weg opgepakt, en toen men hem<br />

wilde onthoofden sprak hij: Met niets heb ik de dood verdiend behalve<br />

dat ik nooit van mijn vrouw gehouden heb.<br />

<strong>sub</strong> XIII. <strong>Von</strong> den Zauberern.<br />

<strong>Von</strong> dem glauben<br />

154. Een Jood zegt tegen een christen dat hij zich in heel veel van diens<br />

geloof kan vinden behalve dat God in MARIA geweest is. Zegt de christen:<br />

Geloof je dat God overal kan zijn? Ja, zegt de Jood. In een steen? Ja, zegt<br />

de Jood. In een mestput? Ja, zegt de jood. Waarom dan niet in Maria,<br />

zegt de christen, en hij grijpt de Jood beet en gooit hem in de mestput:<br />

Ga daar God maar zoeken!<br />

155. Een boer krijgt een kind dat bij gebrek van aanwezigheid van een<br />

priester of iemand an<strong>der</strong>s door hemzelf gedoopt wordt. Kort daarop<br />

sterft het. De boer legt het dode kind in een kistje, geeft zijn zoon<br />

opdracht een kalf uit de stal te halen en hem achterna te komen, gaat<br />

naar de plaatselijke priester, zegt hem dat hijzelf het kind gedoopt heeft<br />

en vraagt hem het kind in gewijde aarde te begraven. Hoe precies heb je<br />

hem gedoopt, vraagt de priester. Ik doop u in de naam van de Va<strong>der</strong> en<br />

de Heilige Geest. En waar is de Zoon gebleven, vraagt de priester. Die<br />

komt eraan met een kalf, en dat is voor u als u mijn kind in gewijde<br />

aarde begraaft. De priester pakte het kalf aan, deed niet moeilijk over de<br />

doop en begroef het.


156. Een bisschop rijdt door het land met twintig paarden. Dan ziet hij<br />

een varkenshoe<strong>der</strong> en spreekt hem aan: Ben je een christen? Ja, waarom<br />

niet! Geloof je in de Drieëenheid, in de Va<strong>der</strong>, de Zoon en de Heilige<br />

Geest. In de va<strong>der</strong> en de zoon geloof ik wel, als de zeugen van u zijn,<br />

maar niet in de heilige geest want er is niemand in ons dorp die zo<br />

heet... De bisschop moest om het antwoord lachen.<br />

<strong>sub</strong> XV. <strong>Von</strong> <strong>der</strong> Hoffart. <strong>Overgeslagen</strong> werd: XIV. <strong>Von</strong> dem Glauben.<br />

163. Er was eens een hovaardige trotse abt, wiens godshuis - dat al zo<br />

arm was - werd aangetast door een edelman. De abt ging klagen bij de<br />

landsvorst. Die wilde de abt een les in deemoed leren en sprak: aan uw<br />

schoenen kan ik zien hoe arm uw godshuis is, want ze zijn zo smal dat<br />

uw tenen op elkaar liggen.<br />

Volgt een uitval naar de eigentijdse schoenenmode, met name tegen<br />

schoenen met snavels.<br />

Blijkbaar kon de landsheer aan de tenen van de abt zien dat hij<br />

snavelschoenen droeg.<br />

172. Een vogel - sterla [sic] in het Latijn, maar ik zeg ‘Hasenstosser’ heeft<br />

een grote haas gevangen. Ofschoon hij honger heeft kan de vogel het<br />

niet nalaten zijn buit aan an<strong>der</strong>e vogels te laten zien, zo trots is hij. Zo<br />

raakt hij zijn prooi kwijt: Qui vult rem suam pan<strong>der</strong>e, cupit illam<br />

per<strong>der</strong>e. (Wie zijn ‘zaak’ wil vermeer<strong>der</strong>en, begeert haar te verliezen.)<br />

173. ESOPUS vertelt hoe een wolf op een keer een jonge vette geit (?)<br />

gevangen neemt en op wil eten. De geit vraagt de wolf eerst wat voor<br />

hem te fluiten - ze heeft gehoord dat hij dat zo goed kan - om daarop te<br />

kunnen dansen. De wolf doet het, de geit zet het op een huilen, dat<br />

horen de honden en die bevrijden de geit. Hieruit kunnen wij leren dat<br />

als wij iets goeds hebben of doen dat we dat in stilte moeten doen. Hij is<br />

een wijs man die zijn voordeel verzwijgt en zijn nadeel uitspreekt.<br />

Het zou mij aan adem (?) ontbreken te schrijven over mensen die een<br />

schat hadden gevonden en dat niet konden verzwijgen. Ze beroemden<br />

zich erop en gingen eraan ten on<strong>der</strong>. Het werd hen afgenomen.<br />

Lees hierover NICOLAUS DE LYRA over de verborgen schat in de akker<br />

van de weduwe (sic) in het evangelie van MATHEUS (13:44).


174. Er was eens een grote eikenboom die omwaaide en in een weitje<br />

viel waar veel riet groeide. Hij vroeg het tere riet hoe het kwam dat hij<br />

sterke boom omwaaide en dat zij bleven staan. Wij buigen ons hoofd<br />

deemoedig voor de wind, is het antwoord. En als de wind weg is,<br />

richten wij ons weer op. Maar jullie grote bomen zijn hovaardig en<br />

willen de wind weerstaan, en daarom waaien jullie om.<br />

Evenzo zullen de armen straks bij het Laatste Oordeel de hoofden<br />

opheffen en de rijken zullen omgeworpen worden.<br />

<strong>sub</strong> XVI. <strong>Von</strong> <strong>der</strong> Geitigkeit.<br />

177. Op een dag drijft een priester de duivel uit een bezeten mens.<br />

Vervolgens vraagt hij de duivel welke zonde de mens het vaakst<br />

verdoemt. De duivel antwoordt: An<strong>der</strong>s dan je denkt is het niet de<br />

onkuisheid maar de gierigheid. Als men de echt breekt, voelt men zich<br />

schuldig, en loopt men als een varkentje met de wolf mee... Gierigheid<br />

wordt als normaal ervaren. Met geld kun je alles bereiken: Peccunie<br />

omnia obediunt (Alles gehoorzaamt aan geld).<br />

182. Er was eens een tyran die slecht voor zijn on<strong>der</strong>danen was, reden<br />

waarom God hem een droom bezorgde: Hij droomde dat hij geknield<br />

voor het altaar van Onze Lieve Vrouw zo’n honger kreeg dat hij het kind<br />

Jezus uit haar armen nam en eerste het hoofd opat, vervolgens de<br />

schou<strong>der</strong>s en daarna de rest. Wakker geschrokken vraagt hij zijn<br />

biechtva<strong>der</strong> om uitleg: Het kind Jezus staat model voor zijn volk. Het<br />

hoofd en de schou<strong>der</strong>s zijn de prelaten en de rest van het lichaam de<br />

overige on<strong>der</strong>danen. De tyran geloofde het en beterde zijn leven.<br />

183. Een tyran droomde dat hij voor een kruisbeeld kwam en eet een<br />

hand daarvan op. Als hij ook de an<strong>der</strong>e hand wil opeten krijgt hij een<br />

muilpeer van het beeld en valt in een graf. Hij laat zich de droom<br />

uitleggen. Je hebt geld van de priester - de hand van God - afgenomen,<br />

en nu wil je het geld van de armen afpakken. Pas maar op dat God je het<br />

graf niet in slaat... De tyran trok zich er niets van aan en stierf.<br />

Verwijzing naar Achab in 3 Regum 20 (koning Benadab tyranniseert<br />

koning Achab van Israel).


<strong>sub</strong> XVII. <strong>Von</strong> den Wůcherern.<br />

199. Een monnik wordt met zijn medebroe<strong>der</strong>s uitgenodigd bij een rijk<br />

man te komen eten. Tijdens het Benedicite zegt hij: God zegene alles<br />

wat rechtmatig verkregen is, maar alles wat onrechtmatig verkregen is,<br />

laat dat als de wind verdwijnen. Daarna stond er niets meer op tafel...<br />

De rijke man beterde zijn leven.<br />

200. Aan de overkant van de zee wordt een duivel uitgedreven. Hem<br />

wordt gevraagd waarme hij de mensen het liefst bekoorde. Het<br />

antwoord luidt: onrechtmatig verkregen goed en onkuisheid. Het laatste<br />

ook al doe je het niet meer dan blijf je er toch aan denken...<br />

202. Een wijs man kwam in de verleiding geld uit te lenen, maar zag<br />

daar met het oog op zijn zieleheil vanaf. De Wijze Man zegt: Sicus<br />

capiuntur pisces (Prediker 9, 12): Zoals de vissen met een draad en een<br />

haak gevangen worden, zo worden mensen met tijdelijke begeerte<br />

gevangen. Maar nog zotter dan de vissen zijn de mensen, want gevangen<br />

vissen proberen zich te bevrijden, terwijl de mens in het kwaad volhardt.<br />

Wat hij in zijn hart heeft, sluit hij op, met de hel tot gevolg:<br />

Degluciamus eum (Spreuken 1, 12): Laten wij hem verslinden.<br />

<strong>sub</strong> XVIII. <strong>Von</strong> dem Eebruch, von ersamen Frawen.<br />

205. Sommige mannen zoeken een goede vrouw die meewerkt, an<strong>der</strong>e<br />

mannen een slechte vrouw.<br />

Er was eens een vrouw die twee maaltijden op tafel zette, een<br />

eenvoudige moesschotel met water, een een gebraden kip met<br />

wittebrood en wijn. De man mocht kiezen wat hij wilde: eenvoud en<br />

een werkende vrouw, of luxe en zijn vrouw de hort op. Hij koos voor<br />

het laatste: de kroeg en liet zijn vrouw vreemdgaan.<br />

209. Op een burcht is het de gewoonte kuisheid te betrachten. Er waren<br />

eens drie dienstmaagden die zwanger bleken. De knechten die erop aan<br />

gesproken waren, zeiden dat het hun eigen schuld was. De maagden<br />

hadden hen uitgescholden voor kapoenen en toen voelden zij zich<br />

gedwongen te laten zien dat zij hanen waren.


Zo gaat dat nu eenmaal: ie<strong>der</strong>een zit achter elkaar aan. Als je bang bent<br />

voor je vrouw, wees dan niet bang voor de straatschen<strong>der</strong>s in donkere<br />

stegen, maar voor je eigen (stal)personeel, want als het brandt en er is<br />

geen water, dan dooft men het met mest!<br />

210. Een senator in Rome had zo’n slechte adem dat er niemand naast<br />

hem wilde zitten. Thuis wil hij zijn vrouw slaan, omdat ze hem dat niet<br />

verteld had. Maar zij zegt: ik dacht dat alle mannen zo roken. Een<br />

eerlijke vrouw dus, die nooit dicht bij een an<strong>der</strong>e man kwam!<br />

Tegenwoordig bewaren de vrouwen in het geheel geen afstand, ook niet<br />

in de biechtstoel, en als je daar dan als priester met je nuchtere maag zit<br />

en ze komen tegen je aan ademen met hun kegel, dan zou je tegen ze<br />

willen zeggen: praat tegen mijn oren, niet tegen mijn neus!<br />

213. Iemand beloofde eens naar SINT JACOBS te zullen gaan, maar deed<br />

dat niet. ’s Winters was het te koud, ’s zomers te warm, in de lente<br />

moest hij zaaien en in de herfst oogste. Uiteindelijk ging hij toch, maar<br />

toen hij een paar mijl buiten zijn dorp gegaan was, bleef hij staan,<br />

strekte zijn armen uit richting SINT JACOBS en zijn dorp en riep: “Trek<br />

allen, trek! Trek meisje, trek! Vervolgens keerde hij zich om en ging<br />

terug naar huis. Zo werd het spreekwoord waar: één vrouwenhaar trekt<br />

sterker dan een klokkentouw.<br />

Hierna nog wat losse opmerkingen over echtgenotes en minnaressen die<br />

niet in het voordeel van de echtgenotes uitvallen.<br />

214. Er was eens een gehuwde man die zei zijn vrouw om wille van God<br />

genomen te hebben. Nooit had hij meer berouw over een aalmoes...<br />

Ook had hij zijn vrouw liever dan zichzelf, want hij wenste haar in de<br />

hemel en zichzelf niet bij haar. Laat God haar maar houden! De man wil<br />

dat de vrouw een wolf - lupa? = hoer - is, en daarom wil de vrouw dat<br />

de man een schaap is, kan ze hem opeten...<br />

216. In een stad woonde een doctor die pastoor was. Omdat wijn en<br />

koren erg duur waren stuurde een wasvrouw haar mooie dochter naar<br />

die doctor toe en vroeg om wasgoed. De doctor die geen huishoudster<br />

had, gaf zijn wasgoed af en bracht het later gewassen, gedroogd en<br />

gestreken weer terug. Het bevalt zo goed dat moe<strong>der</strong> en dochter bij de<br />

doctor intrekken. Als hij hiervoor wordt gestraft door de heren van de<br />

gemeenteraad verdedigt hij zich met: EVA heeft ADAM in het PARADIJS


edrogen, en deze EVA heeft mij bedrogen, wat geen won<strong>der</strong> is, want ze<br />

heet EVA.<br />

Zo gaat dat nu altijd: de mens verliest alle schaamte om aan zijn gerief<br />

te komen. Wat de duivel samenbrengt kan niemand scheiden als hij het<br />

vuur van de onbetamelijke liefde aanblaast. Wat God echter bijeenbrengt<br />

in het sacrament van het huwelijk dat vuur tracht de duivel te doven.<br />

217. In diezelfde stad waren twee mensen die samen woonden, wat niet<br />

goed gevonden werd. Toch waren ze onverbrekelijk. Ze vroegen de<br />

bisschop hen te huwen, maar die weigerde dat: ze waren in <strong>der</strong>de graad<br />

aan elkaar verwant. Uiteindelijk geeft hij hen dispensatie, huwt hen,<br />

maar nog geen week later hebben ze ruzie en willen een scheiding. De<br />

bisschop spreekt die uit en zegt: door het sacrament van het huwelijk is<br />

de duivel uit jullie verdreven.<br />

Daarom zegt Franciscus Petrarcha: Mensen hebben er grote moeite<br />

mee om uithoudingsvermogen aan de dag te leggen waar dat nodig is,<br />

en zich te gedragen bij ernstige gebeurtenissen - een bruiloft is niet om<br />

te feesten!<br />

<strong>sub</strong> XIX. <strong>Von</strong> den Bülern.<br />

218. Er zijn drie soorten vrijgezellen: 1) die geen eigen meisje hebben<br />

en het dus met ie<strong>der</strong>een doen, en op zondag in het bordeel zitten. Deze<br />

lijken op doordraaiers. 2) die wel een meisje hebben en monogaam zijn.<br />

Deze zitten in de kroeg en ontmoeten hun meisje elke vier of acht<br />

dagen. Deze lijken op mensen die een gemeenschappelijke maaltijd in<br />

de herberg gebruiken. 3) Zij die weliswaar ongehuwd zijn, maar leven<br />

als keurig gehuwde mensen. Deze lijken op diegenen die een gastmaal<br />

eten. Verwijzing naar hertog BECHTOLDUS VON ZERINGEN, wiens twee<br />

zonen met vergif om het leven gebracht zijn, en die in SOLOTURN<br />

begraven liggen in de kerk van de heilige URSULA, zoals FELIX HEMERLIN<br />

schrijft.<br />

Nu zult u vragen: wie van de drie staat het verst van God vandaan, en<br />

welke boete moeten zij doen? Het antwoord luidt: de <strong>der</strong>de, want<br />

terwijl de eerste twee amper aan zondigen toekomen heeft hij alle<br />

gelegenheid.<br />

<strong>sub</strong> XX. <strong>Von</strong> <strong>der</strong> Straff des Eebruchs.


224. De heilige GANGOLF was een graaf in Boven-BOURGONDIË. Zijn<br />

vrouw zag de kapelaan liever dan hem, reden waarom hij haar voor een<br />

echtbreekster hield. De vrouw echter zei onschuldig te zijn. Op een dag<br />

zitten beiden bij een ondiepe bron in hun tuin. De graaf zegt dat als zijn<br />

vrouw hem een rood steentje uit de bron kan aangeven dat hij dan in<br />

haar onschuld gelooft. Als de vrouw het steentje gepakt heeft en haar<br />

hand wil terugtrekken, valt die eraf. Kort daarop slaat de kapelaan de<br />

graaf dood. Sindsdien verrichtte de heilige Gangolf grote<br />

won<strong>der</strong>tekenen en als dat gebeurde werden de klokken geluid. Op een<br />

dag luidden de klokken weer en zeiden enkele vrouwen tot de<br />

‘weduwe’: uw man heeft weer een teken gedaan. Ja, zegt zij, dat mijn<br />

reet kan praten, waarna zij de ene scheet na de an<strong>der</strong>e liet, en van<br />

boven geen woord meer uit kon brengen zon<strong>der</strong> van on<strong>der</strong>en mee te<br />

praten.<br />

225. Als men elke echtbreker zijn hand zou afhouwen zou het laken erg<br />

duur worden, want er zouden niet veel spinsters zijn.<br />

Ik, de schrijver van dit boek ben leesmeester gweest in een stad waar<br />

twee broe<strong>der</strong>s waren, die alle twee een vrouw hadden en die er een<br />

meisje bijnamen, met wie zij er vandoor gingen. Ze werden opgepakt en<br />

teruggebracht, en kregen on<strong>der</strong> an<strong>der</strong>e als straf dat ze alleen nog maar<br />

lange grauwe kleren mochten dragen.<br />

Toen ik op een dag in die stad in een klooster moest preken zei ik: Als<br />

elke echtbreker in het grauw en het lang zou moeten gaan, dan zou ik<br />

als eenvoudige monnik nergens een pij kunnen kopen, zo duur zou de<br />

grauwe stof worden.<br />

227. Een man heeft een vrouw die overspel pleegt. Om haar onschuld te<br />

bewijzen moet ze heet ijzer aanraken. Zij gaat naar een priester, biecht,<br />

doet boete en slaagt voor het godsoordeel. Daarna vervalt zij in de oude<br />

fout. Als haar man haar hierover aanspreekt, zegt zij dat hij niet moet<br />

zeuren. Ze heeft toch bewezen dat het niet zo is. On<strong>der</strong>tussen pakt ze<br />

het koude ijzer en brandt daaraan haar hand...<br />

<strong>sub</strong> XXI. <strong>Von</strong> <strong>der</strong> Trunkenheit


236. Iemand had de koorts en dronk daarom veel. Iemand biedt hem<br />

aan hem te genezen. Graag, zegt de zieke, maar alleen van de koorts,<br />

niet van de dorst.<br />

237. Iemand zei: Ik heb toch zo’n dorst. Hoe komt dat? vroeg een an<strong>der</strong>.<br />

Ik ging in bad en had een week dorst. Daarom ga ik elke week in bad.<br />

Het spreekwoord zegt: Wie niet slapen kan moet naar de preek<br />

luisteren. Wie niet kan bidden moet op zee gaan varen. Wie niet drinken<br />

kan die moet in bad gaan. [...] Wie geen [...] kan eten, moet zijn kruin<br />

laten scheren of een pij aantrekken. Als men ‘in de wereld’ vroom en<br />

kuis is, zodra de kruin geschoren is en de pij aangetrokken, dan is er<br />

niemand onkuiser dan hij.<br />

238. Twee drinkebroers gaan aan de wijn. Aan het einde van de avond<br />

blijven zij elkaar net zo lang naar huis brengen dat zij op de mesthoop in<br />

slaap vallen denkend dat het hun bed is. De volgende ochtend worden<br />

zij wakker van de kerkgangers. [rest onduidelijk].<br />

241. VALERIUS MAXIMUS schrijft over een man die een vrouw had, die een<br />

keer dronken was. Het werd de man verteld, en hij sloeg haar dood: een<br />

dronken vrouw weet niet welke man er aan haar zit. Deze man werd<br />

gestraft voor zijn grimmigheid.<br />

243. Een monnik die thuis bij een burger op bezoek komt, wordt<br />

voortdurend lastig gevallen door de duivel. Op een dag zegt hij tegen de<br />

duivel: Wat wil je van mij zodat je me daarna met rust laat? De duivel<br />

zegt: Pleeg echtbreuk met de vrouw. Doe ik niet, zegt de monnik. Sla<br />

haar man dood. Doe ik niet, zegt de monnik. Word dan een keer<br />

dronken, zegt de duivel. Doe ik, zegt de monnik. Eenmaal dronken<br />

pleegt hij echtbreuk en doodt de man.<br />

244. In het (negende hoofdstuk? van het) Boek van de Schepping lezen<br />

wij dat NOE na de zondvloed de wijndruif plantte en onwetend van de<br />

kracht van de wijn in zijn slaap bloot lag. Hierover zegt de meester in de<br />

Geschiedenis(sen): Het kan zijn dat dit “Sicut repletionem” : Wie <strong>der</strong> fül<br />

<strong>der</strong> speisz gat nach böser glüst, also folgt nach <strong>der</strong> trunckenheit<br />

entlösung <strong>der</strong> hüfften.<br />

In een an<strong>der</strong>e Geschiedenis lezen wij dat NOE de druif wilde planten<br />

dat hij vier gaten groef. In de eerste deed hij apenbloed, in de tweede


varkensbloed, in de <strong>der</strong>de schapenbloed, en in de vierde leeuwenbloed.<br />

Dronken mensen hebben de eigenschappen van deze vier diersoorten.<br />

De eerste soort is door het dolle heen, en merkt niets totdat ze weer<br />

nuchter zijn. Het zijn net apen: wat ze zien doen, doen ze na.<br />

De tweede soort gedraagt zich als varkens die in de mest liggen.<br />

De <strong>der</strong>de soort zijn als lammeren: als ze dronken zijn gaan ze op de<br />

geestelijke toer, maar de volgende ochtend zijn ze alles weer vergeten.<br />

De vierde soort zijn als leeuwen en willen vechten en doden.<br />

245. Kloosterlingen komen in een herberg, waar de waard hen goede<br />

wijn voorzet. Daarna brengt hij een tweede wijn. De kloosterlingen<br />

zeggen dat ze volgens hun statuten niet meer dan een wijn mogen<br />

drinken. Als ze een keer terugkomen zet de waard hen expres inferieure<br />

wijn voor. Ze vragen om betere. Maar..., zegt de waard. De prior beweert<br />

dat zeer in het klooster over gepraat hebben en dat het nu mag: de geest<br />

wil vol zijn. Dan wil hij ook onkuis zijn, sprak de waard. PAULUS zegt:<br />

Nolite inebriari (Word niet dronken! - Eph. 5:18) HIËRONYMUS zegt:<br />

Venter mer. Let op! enz.<br />

246. Iemand ging niet met een groep uit drinken, maar in zijn eentje<br />

overal proeven, en werd op die manier ook stomdronken. Zo gaan ook<br />

mensen met onkuisheid om: niet doen maar er wel aandenken. Men<br />

moet het kwade bij de gedachte aanpakken. Waar de kop van de slang in<br />

kan daar volgt de rest van het lichaam. De gedachten zijn de kop van de<br />

slag: Quasi a facie colubri fuce!<br />

247. Er was iemand die niemand uit zijn beker liet drinken en ook uit<br />

niemand an<strong>der</strong>s beker dronk. Op een dag is hij op een schip op zee in<br />

een storm en het schip dreigt te zinken. Iemand die de zee kent vertelt<br />

hem dat hij nu met an<strong>der</strong>en samen gaat (ver)drinken.<br />

Mensen scheppen behagen in niet alleen het drinken, maar ook in<br />

drinkgerei en de manier van drinken. Drinken omdat men dorst heeft, is<br />

in orde. Drinken om een an<strong>der</strong>e reden en op een an<strong>der</strong>e wijze is niet in<br />

orde.<br />

<strong>sub</strong> XXII. <strong>Von</strong> Essen


248. Er was een priester, een klaploper, die net als SCEVOLA 3 wel met<br />

an<strong>der</strong>en at, maar an<strong>der</strong>en nooit met hem had een varkentje gekocht en<br />

was worst aan het koken in een ketel boven het vuur. Hij krijgt bezoek<br />

van een collega priester die hem vraagt wat er in die ketel zit. Wasgoed<br />

van mijn huishoudster, antwoord de priester die bang is dat de man wil<br />

meeëten. Als de priester naar de deur geroepen wordt, trekt de collega<br />

wat vuile spullen uit en wil die (ook) in de ketel gooien. Niet doen,<br />

roept de priester, je be<strong>der</strong>ft mijn avondmaal! Wat dan? Het keukengoed<br />

van mijn huishoudster. Hij had geen trek in het habijt-vlees.<br />

252. JACOBUS VAN VITRY vertelt over iemand die zalig wilde worden, maar<br />

erachter kwam dat hij niet zon<strong>der</strong> plezier kon eten en drinken.<br />

Commentaar: Noli esse nimis iustus! Wees niet té rechtvaardig!<br />

(Prediker 7:16).<br />

253. De heilige GREGORIUS vertelt in zijn DIALOGEN dat een non een<br />

blaadje sla at zon<strong>der</strong> te bidden en een kruisteken te slaan, waarop de<br />

duivel in haar voer. Dat is een gebruikelijke manier om bezeten te raken.<br />

Daarom moet je altijd bidden voor het eten. Ver<strong>der</strong> pleidooi voor<br />

matigheid en de waarschuwing niet als een varken eikels te eten zon<strong>der</strong><br />

oog te hebben voor de boom waarvan ze afgevallen zijn.<br />

<strong>sub</strong> XXIII. <strong>Von</strong> dem Zorn und von Gehe des Zorns<br />

256. Over keizer OTTO lezen we dat hij met Pasen een maaltijd liet<br />

aanrichten voor zijn vorsten en raadsheren. Voordat men ging zitten was<br />

3. Mucius Sceuola/ den Romeyn/ hadde<br />

sulcken mishagen ende onverduldichheyt<br />

in sijn selven/ dat hij ghemist had<br />

den Tyran (te weten den Coninck Porsena<br />

van Toscanen/ als Valerius Maximus<br />

tuygt) doot te slaen/ die sijn va<strong>der</strong>lant verdruckte/<br />

ende tot het wtterste toe benaeude/<br />

dat hij sijn eyghen hant in’t vier stack/ om<br />

heur te verbranden/ als wraeck over heur nemende/<br />

om dat sij niet den Coninck/ maer<br />

een verkeert man ghetreft had.


er al eten op tafel gezet. Een prinsje dat door zijn va<strong>der</strong> was<br />

meegenomen is zo klein dat hij in zijn onschuld wat eten pakt. Een van<br />

de opdienaars ziet dat en geeft het kereltje een knal voor zijn kop. Zijn<br />

privé docent ziet dat en steekt de opdienaar neer. Sla zijn kop eraf, zegt<br />

de keizer, en grijpt hem. De privé docent gooit de keizer op de grond en<br />

wil hem wurgen. Men snelt de keizer te hulp en wil de man onthoofden.<br />

Niet doen, roept de keizer, en men laat hem vrij. Pointe onduidelijk.<br />

257. Een edelman had een hazewindhond. Die is op een dag alleen in<br />

de kamer met zijn kind dat in de wieg ligt. Er komt een slag uit de muur<br />

die het kind doodt. De hond op zijn beurt doodt de slang. De man die<br />

denkt dat zijn hond het kind gedood heeft, doodt de hond, om even<br />

later achter de waarheid te komen. Uit wroeging treedt hij binnen in een<br />

Benedictijner klooster. Besloten wordt in die stad dat belangrijke dingen<br />

drie keer besproken moeten worden alvorens te worden uitgevoerd.<br />

Volgt onduidelijke verwijzing naar Ambrosius en keizer Theodosius.<br />

Onduidelijke slotalinea.<br />

[XXIV. <strong>Von</strong> Tragheit]<br />

260. Een kloosterbroe<strong>der</strong> had de pest aan de metten. Elke keer als het<br />

zo laat was kreeg hij een zweetaanval, en denkend dat dat gezond voor<br />

hem was, bleef hij dan liggen. Op een grote feestdag wordt hij gemist en<br />

als de abt komt kijken ziet hij twee duivels in de gedaante van apen<br />

on<strong>der</strong> het bed zitten die daar een kolenvuur branden om de monnik te<br />

laten zweten. Vanaf dat moment mist de monnik geen metten meer.<br />

Juist het ’s nachts opstaan is gezon<strong>der</strong> voor de mens dan blijven liggen,<br />

zoals de hogere ou<strong>der</strong>dom van kloosterlingen bewijst. Met verwijzing<br />

naar KAREL DE GROTE en koning DAVID.<br />

261. Een koning die drie zonen heeft wil troonsafstand doen aan<br />

diegene die het meest lui is. Zegt zoon een: dan ben ik de juiste<br />

kandidaat, want ik ben zo lui dat als ik slapen wil en mijn ogen tranen<br />

dat ik te lui ben om mijn ogen dicht te doen. Zegt nummer twee: het<br />

koninkrijk behoort mij toe, want ik ben zo lui dat als ik bij het vuur lig te<br />

slapen en mijn hielen raken in brand dan slaap ik gewoon door. Zegt de<br />

<strong>der</strong>de dat hij noch luier is, want als men hem zou willen ophangen en<br />

hij had een mes in zijn hand dan nog was hij te lui om de strop door te


snijden. Wij spreken hier kwaad van, maar zijn desondanks nog slechter.<br />

Wij kijken naar de verkeerde dingen, gaan met de verkeerde mensen om<br />

en laten ons zo meeslepen naar de hel.<br />

262. Er was een jonge broe<strong>der</strong> die graag zalig had willen worden. Maar<br />

op een dag zei hij tegen een oude broe<strong>der</strong> dat hij weer terug de wereld<br />

in wilde gaan: zalig worden was onbegonnen werk. De oude broe<strong>der</strong><br />

vertelde hoe een va<strong>der</strong> zijn zoon uit ploegen stuurde, maar toen die<br />

zoon zag hoe groot het te ploegen veld was, dat hij toen zo<br />

geïntimideerd was dat hij niets deed. De va<strong>der</strong> sprak hem daarop<br />

bestraffend toe, en droeg hem op elke dag een stuk ter grootte van zijn<br />

eigen lichaam te ploegen. Veel sneller dan gedacht lukte het nu.<br />

De heilige AUGUSTINUS zegt dat wij onszelf te veel bezwaren. En<br />

sindsdien zijn er nog veel meer wetboeken bijgekomen die Gods<br />

boodschap eer<strong>der</strong> verhullen dan toegankelijk maken. Ga terug naar de<br />

kern van het geloof en hoed u voor de nieuwe profeten!<br />

263. Een edelman wilde naar ROME rijden om daat zijn zonden te<br />

biechten. Hij had een knecht CŮNTZ, die hij wilde meenemen. Ze<br />

reisden in de zomer, en daarom wilden zij heel vroeg reizen en rusten<br />

als het heet was. Op een avond gaan ze aan de wijn en relatief laat naar<br />

bed. Voortdurend wordt de edelman wakker en draagt hij zijn knecht op<br />

de paarden te voe<strong>der</strong>en. Maar telkens is het zo donker ‘als in een koe’.<br />

Totdat ze wakker gemaakt worden door de waard en het al hoog en<br />

breed dag is. De rest van de dag houdt CŮNTZ de edelman aan het lijntje,<br />

en zo komen ze nooit in ROME aan.<br />

De edelman is de ziel, de knecht het lichaam, en de herberg heeft vier<br />

schijnzekere hoeken: 1) de barmhartigheid Gods, 2) de an<strong>der</strong>e mensen<br />

doen het ook, 3) je bent gezond, je va<strong>der</strong> werd 100 jaar, 4) dat komt<br />

morgen wel.<br />

[XXV. <strong>Von</strong> Gedechtniss des Dotz]<br />

266. Een ‘aartsva<strong>der</strong>’ HELIAS geheten zei drie dingen waarvoor ik bang<br />

ben: 1) als mijn ziel van mijn lichaam scheidt; 2) als mijn ziel naar God<br />

zal gaan; 3) wat het vonnis zal zijn. Pas op!


267. Iemand maakte een pact met de Dood (verwijzing naar Jesaja 28:15<br />

Pepegimus fedus cum morte): de Dood zou hem niet eer<strong>der</strong> komen<br />

halen dan nadat hij 3 of 4 boden gestuurd had. De man wordt ziek, een<br />

arts komt vertelt hem om aan zijn zieleheil te denken. Zijn wijn smaakt<br />

niet meer, en nog zo wat. Als de Dood hem komt halen begint de zieke<br />

man over de 3 of 4 boden. De Dood antwoordt: 1) je werd ziek; 2) wat<br />

de dokter zei; 3) de wijn smaakte je niet meer; 4) en nog zo wat.<br />

268. Iemand was bejaard toen de duivel (hier de Dood) hem aansprak<br />

en zei hem drie keer te zullen waarschuwen. Ook maakte hij hem rijk.<br />

Het jaar daarop verschijnt de duivel hem in de gedaante van een an<strong>der</strong><br />

mens en zegt hem: Wat ben je grijs geworden. De man is woest. Het<br />

volgend jaar: Wat loop je krom. Het jaar daarop: Wat ben je ziek. Dit<br />

waren de drie boden.<br />

Zo worden ons mensen talloze boden gezonden , waarop wij meer<br />

acht zouden moeten slaan.<br />

269. Er waren drie broers, koningszonen, die alledrie koning wilden<br />

zijn. Ze gingen naar de rechtbank die zei: Wie morgen als eerste de zon<br />

ziet opgaan is de nieuwe koning. De volgende ochtend kijken twee<br />

richting zonsopgang. De <strong>der</strong>de keek richting zonson<strong>der</strong>gang, waar een<br />

berg stond die het licht van de opkomende zon terug straalde.<br />

Zodoende zag hij de zon eer<strong>der</strong>.<br />

De meeste mensen denken slechts aan hun oorsprong en hun adel,<br />

een teken van hoogmoed, niet aan hun einde, een teken van deemoed.<br />

Denk aan uw laatste dag en zondig niet meer!<br />

[XXVI. Wie sich etlich in irem Dot haben gehalten, als sie gewont<br />

haben]<br />

270. Iemand was doodziek en kreeg de laatste sacramenten. Daar zat<br />

een klein kruisje bij met een koperen Jezus. De zieke man wilde het<br />

kruisbeeld niet in huis, want in de kerk is er ooit een kruisbeeld op hem<br />

gevallen met een armbreuk tot gevolg. Zo haatdragend en simpel<br />

kunnen mensen zijn.<br />

271. Een zuiplap krijgt het laatste sacrament en drukt het kruis op zo’n<br />

manier tegen zijn lippen en zijn hart dat alle toeschouwers volschieten.


Nadat hij overleden is, verschijnt hij en vertelt dat hij verloren is. Maar<br />

dat kruis dan, vragen de omstan<strong>der</strong>s. Ik was zo dronken dat ik dacht dat<br />

het een glas wijn was...<br />

Waar je overdag aan denkt daar droom je ’s nachts van. Wat je tijdens<br />

je leven doet, doe je ook als je sterft.<br />

272. Iemand ging dood die tijdens zijn leven een enthousiast jager<br />

geweest was. Op zijn doodsbed kon hij alleen maar over jachthonden<br />

praten. Met edelvrouwen is net net zo. Die hebben meer aandacht voor<br />

hun schoothondjes dan voor God. Ze nemen ze zelfs mee naar de kerk!<br />

Dat zijn hun engelen... Zoals zij hun hondjes knuffelen zo zal de duivel<br />

hen straks te pakken nemen.<br />

Er zijn drie soorten honden: 1) boerenhonden, die zijn in orde; 2)<br />

jachthonden, die kosten meer dan ze opbrengen; 3) schoothondjes,<br />

daar heb je helemaal niets aan.<br />

274. Een praatzieke man krijgt het laatste sacrament toegediend. Daarna<br />

gaat hij echter gewoon door met zwetsen. Zijn moe<strong>der</strong> zegt het een<br />

Pater noster te bidden, maar dat weigert hij: van bidden krijgt hij een<br />

droge mond, van zwetsen niet. En dus deed hij niet wat goed voor hem<br />

was.<br />

275. Een gierige man die al een hele tijd niets meer zei en nergens op<br />

reageerde krijgt het Laatste Oliesel. Opeens kan hij weer praten en jaagt<br />

hij de priester het huis uit, bang als hij is voor zijn beurs.<br />

276. Als een zieke man de laatste sacramenten krijgt, wil de priester de<br />

mans rechterhand zalven, maar kan die niet vinden. Hij ligt erop en<br />

houdt daarin de sleutel van de geldkist vast.<br />

277. Als een zieke man de laatste sacramenten krijgt, wil hij zijn mond<br />

niet opendoen en dus gaat de priester onverrichter zake weg. Even later<br />

komt er een kikker aangekropen met een penning in zijn bek. Hij kruipt<br />

op de zieke man, laat de penning in diens mond vallen, en verdwijnt<br />

terwijl de man in de penning stikt. Weg met het geld!<br />

278. Als een gierige man de laatste sacramenten krijgt, wil hij niet<br />

biechten noch het kruis aankijken. God wil hem niet zien dus wil hij


God niet zien, want de arme man die hem geld schuldig was heeft hij<br />

ook nooit gezien.<br />

[XXVII. <strong>Von</strong> den Selen]<br />

281. Een valse koopman die voelt dat hij doodgaat zegt tot zijn ziel: Blijf<br />

bij mij voor alle goe<strong>der</strong>en die hier in de kamer staan. Nog zieker bood<br />

hij geld en al het an<strong>der</strong>e dat hij bezat, maar hij voelde dat hij de ziel niet<br />

kon tegenhouden. Daarop zei hij: als je niet bij mij wilt blijven, ga dan<br />

maar naar de duivel. Dat komt ervan als je een woekeraar bent!<br />

[XXVIII. <strong>Von</strong> Penitentz und Bůsswürcken(, můss hie ein Exempel von<br />

den Ratten gesagt sein).]<br />

282. Er was een rat die veel schade had aangericht. Oud geworden krijgt<br />

zij berouw en wil zij in een klooster gaan. Op de deur vindt zij een rat<br />

gespijkerd. Wat doe jij daar? Ik doe boete. Deze orde is mij te streng,<br />

zegt de rat, en gaat ver<strong>der</strong>. Nu vindt zij een rat in een rattenval. Wat doe<br />

jij daar? Ik doe boete. Ook deze orde is haar te streng. Dan komt zij in<br />

een kamer waar een stuk spek hangt waar ratten van vreten. Wat doen<br />

jullie? Wij doen boete. Deze orde bevalt mij wel, sprak de rat, hier wil ik<br />

voor mijn zonden boeten.<br />

Volgt een opsomming van de verschillen tussen de verschillende<br />

kloosterorden en hun specialiteiten.<br />

283. Er werd eens iemand op heterdaad betrapt. Hij werd ter dood<br />

veroordeeld, maar mocht kiezen aan welke boom hij zou worden<br />

opgehangen. Hij werd het hele bos door geleid, maar er was geen boom<br />

die hem beviel. Daarop werd hij teruggebracht en door de rechter<br />

opgehangen.<br />

Geestelijk: er is geen enkele penitentie die ons bevalt met als gevolg<br />

dat God ons aan de galg van de Hel ophangt.<br />

284. Een jonge koopman kwam op de markt van FRANCKFURT en vroeg<br />

daar om een dier dat het lichaam van een ezel had en de staart van een<br />

pauw. Dat hebben wij niet, en het werd ook niet gevonden.<br />

Veel mensen willen slecht leven maar een zalig einde hebben.


[XXIX. <strong>Von</strong> <strong>der</strong> Beicht.]

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!