03.08.2013 Views

werkende kracht zonder vergoeding

werkende kracht zonder vergoeding

werkende kracht zonder vergoeding

SHOW MORE
SHOW LESS

Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!

Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.

april 2013/14 ARBEID, LOON EN RESULTAAT<br />

Ontbinding pachtovereenkomst met terug<strong>werkende</strong><br />

<strong>kracht</strong> <strong>zonder</strong> <strong>vergoeding</strong><br />

HR 1 maart 2013, 11/00538, NTFR 2013/626<br />

HR 1 maart 2013, 11/04954, NTFR 2013/635<br />

HR 1 maart 2013, 11/04696, NTFR 2013/639<br />

Art. 3.92, Wet IB 2001; Art. 16, AWR; Art. 4.12, Wet IB 2001; Art. 10, Wet VPB 1969<br />

1. Inleiding<br />

Op 1 maart 2013 heeft de Hoge Raad drie samenhangende<br />

uitspraken gedaan over een situatie<br />

waarin een pachtovereenkomst met de eigen bv<br />

met terug<strong>werkende</strong> <strong>kracht</strong> <strong>zonder</strong> <strong>vergoeding</strong> werd<br />

ontbonden. In de desbetreffende procedures wordt<br />

aandacht besteed aan de waardering op de werkzaamheidsbalans<br />

per 1 januari 2001, de vraag of<br />

toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling<br />

met terug<strong>werkende</strong> <strong>kracht</strong> beëindigd kan worden,<br />

alsmede de vraag of de pachtbeëindiging om niet<br />

resulteert in een uitdeling voor box 2 van de inkomstenbelasting<br />

en in een uitdeling voor de vennootschapsbelasting.<br />

Tevens komt de vraag aan de orde<br />

of er sprake was van een navordering rechtvaardigend<br />

nieuw feit, dan wel van een veranderd inzicht<br />

in de feiten.<br />

2. Casus<br />

Een gehuwde man en vrouw verpachten sinds 1<br />

oktober 1993 bouw- en grasland, alsmede een<br />

hoeve voor de duur van twaalf jaar aan een eigen<br />

bv. Daarbij hield de man 60% en de vrouw 40% van<br />

de aandelen in die bv. Met ingang van 1 januari<br />

2001 werd de verpachting aangemerkt als een<br />

terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen<br />

in de zin van art. 3.92 Wet IB 2001. Medio 2001<br />

staakte de bv het melkveebedrijf. Per 1 januari<br />

2003 heeft de bv het resterende deel van de onderneming<br />

overgedragen aan de man en de vrouw,<br />

die de onderneming in maatschapsverband hebben<br />

voortgezet. Op 27 februari 2003 werd de pachtovereenkomst<br />

beëindigd <strong>zonder</strong> dat er een <strong>vergoeding</strong><br />

aan de bv werd betaald. In de beëindigingsovereenkomst<br />

stond dat de pachtovereenkomst met terug<strong>werkende</strong><br />

<strong>kracht</strong> tot en met 1 januari 2003 werd<br />

beëindigd en dat de gronden en de hoeve vanaf 1<br />

januari 2003 tot het vermogen van de in maat-<br />

1 HR 1 maart 2013, nr. 11/00538, NTFR 2013/626 met commentaar van<br />

Gooijer.<br />

8<br />

schapsverband door de man en vrouw gedreven<br />

onderneming behoorden.<br />

3. IB 2002, nr. 11/00538<br />

In HR nr. 11/00538 1 (NTFR 2013/626) waren de volgende<br />

geschilpunten aan de orde:<br />

1. Moet de waarde van de gronden en de hoeve<br />

per 1 januari 2001 worden gesteld op de waarde<br />

in verpachte staat?<br />

2. In welk jaar dient de boekwinst te worden belast,<br />

2002 of 2003?<br />

Ad 1. Waarde per 1 januari 2001<br />

Ingevolge hoofdstuk 2, art. I, onderdeel AJ, IW IB<br />

2001 moeten de desbetreffende vermogensbestanddelen<br />

bij het begin van het kalenderjaar 2001 te<br />

boek worden gesteld voor de waarde in het economische<br />

verkeer op dat tijdstip. Daarbij stelt belanghebbende<br />

(de verpachter) dat de waardedruk ten<br />

gevolge van de verpachting nihil bedraagt. Volgens<br />

belanghebbende hebben hij en de (pachtende) bv,<br />

gelet op de gelieerde verhouding, onzakelijk gehandeld<br />

door bij het aangaan van de pachtovereenkomst<br />

geen <strong>vergoeding</strong> te bedingen en bij de beëindiging<br />

van de pachtovereenkomst evenmin een<br />

<strong>vergoeding</strong> te bedingen. Daarbij zouden partijen<br />

de bedoeling hebben gehad een overeenkomst te<br />

sluiten van een eenmalige pacht. Het onzakelijk<br />

handelen van partijen heeft volgens belanghebbende<br />

tot gevolg dat van enige waardedruk ten gevolge<br />

van het pachtcontract geen sprake is.<br />

Volgens Hof Den Bosch (23 december 2010, nr.<br />

10/00077, NTFR 2011/1189) heeft belanghebbende<br />

niet aannemelijk gemaakt dat het aangaan van de<br />

pachtovereenkomst niet op zakelijke gronden zou<br />

zijn geschied. Naar het oordeel van het hof moet<br />

de waarde van de gronden en de hoeve per 1 janua-<br />

NTFR Beschouwingen - April 2013


ARBEID, LOON EN RESULTAAT april 2013/14<br />

ri 2001 worden gesteld op de waarde in verpachte<br />

staat ad € 858.360, conform een vaststellingsovereenkomst.<br />

De Hoge Raad bevestigt dit oordeel<br />

(onder verwijzing naar art. 81, lid 1, Wet RO).<br />

In feite komt dit overeen met HR 18 november<br />

2011, nr. 10/04352, NTFR 2011/2491, BNB 2012/6,<br />

waarin werd geoordeeld dat de waarde in het economische<br />

verkeer van een aan de eigen bv verhuurd<br />

pand per 1 januari 2001 moet worden bepaald<br />

met inachtneming van het huurcontract,<br />

derhalve op de waarde in verhuurde staat, waarbij<br />

belanghebbende gebonden is aan de op basis van<br />

de vaststellingsovereenkomst vastgestelde waarde<br />

van het pand in verhuurde staat. 2<br />

Ad 2. Jaar waarin de boekwinst wordt belast<br />

Wat het geschil betreft in welk jaar de boekwinst<br />

dient te worden belast, 2002 of 2003, gaat het om<br />

de vraag hoe de ontbinding van de pachtovereenkomst<br />

met terug<strong>werkende</strong> <strong>kracht</strong> de terbeschikkingstelling<br />

beïnvloedt.<br />

Hof Den Bosch had geoordeeld dat de ontbinding<br />

van de pachtovereenkomst ertoe leidt dat de terbeschikkingstelling<br />

rechtens met terug<strong>werkende</strong><br />

<strong>kracht</strong> is beëindigd, zodat de blote eigendom van<br />

de gronden en de hoeve op het ondeelbare moment<br />

tussen 31 december en 1 januari 2003 aanwast tot<br />

volle eigendom en dat belanghebbende in beginsel<br />

kon kiezen tussen belastingheffing over het beëindigingsvoordeel<br />

in 2002 dan wel 2003.<br />

Volgens de Hoge Raad brengt echter het feit dat<br />

de pachtovereenkomst op 27 februari 2003 is beëindigd,<br />

mee dat de gronden en de hoeve tot die<br />

datum ter beschikking hebben gestaan van de bv.<br />

De ontbinding met terug<strong>werkende</strong> <strong>kracht</strong> kan de<br />

terbeschikkingstelling aan de bv niet ongedaan<br />

maken. De Hoge Raad concludeert dan ook dat de<br />

terbeschikkingstelling is beëindigd in het jaar 2003<br />

en dat het daarbij behaalde resultaat slechts in dat<br />

jaar in aanmerking kan worden genomen.<br />

In een enigszins vergelijkbare kwestie oordeelde<br />

Hof Amsterdam 24 juni 2010, nr. 08/00541, NTFR<br />

2010/1896, V-N 2010/62.15 (waartegen geen beroep<br />

in cassatie is ingesteld): ‘Een latere ontbinding van<br />

de pachtovereenkomst met terug<strong>werkende</strong> <strong>kracht</strong><br />

tot ultimo 2001 noch een later aangegane pachtovereenkomst<br />

met belanghebbendes vader met<br />

terug<strong>werkende</strong> <strong>kracht</strong> tot ultimo 2001 kunnen de<br />

2 Zie omtrent de invloed van huurdersinvesteringen op onder andere<br />

de openingsbalans voor de toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling<br />

bijvoorbeeld het artikel ‘Huurdersinvesteringen en<br />

NTFR Beschouwingen - April 2013<br />

feitelijke terbeschikkingstelling aan de BV per ultimo<br />

2001 en gedurende het begin van 2002 ongedaan<br />

maken.’<br />

Verder overwoog de Hoge Raad in zijn uitspraak<br />

van 25 oktober 1978, nr. 18.747, BNB 1979/56, omtrent<br />

de ontbinding van een maatschap met terug<strong>werkende</strong><br />

<strong>kracht</strong>: ‘dat het Hof verplicht was met<br />

betrekking tot het tijdstip van de ontbinding van<br />

de maatschap uit te gaan van de werkelijk bestaande<br />

toestand en voor de belastingheffing geen betekenis<br />

toe te kennen aan de terug<strong>werkende</strong> <strong>kracht</strong><br />

welke partijen in hun onderlinge verhouding aan<br />

het besluit van 16 oktober 1972 hadden toegekend’.<br />

Voor de toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling<br />

is derhalve duidelijk geworden dat een<br />

overeengekomen terug<strong>werkende</strong> <strong>kracht</strong> de feitelijke<br />

terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen<br />

niet kan overrulen. De feitelijke terbeschikkingstelling<br />

kan niet met terug<strong>werkende</strong> <strong>kracht</strong><br />

worden beëindigd.<br />

4. Navordering IB 2003, nr. 11/04954<br />

Aan de man en de vrouw waren over het jaar 2003<br />

door de inspecteur navorderingsaanslagen IB opgelegd<br />

omdat er sprake zou zijn van een uitdeling<br />

wegens het niet bedingen van een <strong>vergoeding</strong> in<br />

verband met de beëindiging van de pachtovereenkomst<br />

(op 27 februari 2003) die de man en de<br />

vrouw met de bv hadden gesloten.<br />

Hof Den Bosch 30 september 2011, nr. 11/00029,<br />

NTFR 2012/467, oordeelde dat het aanmerken als<br />

een uitdeling in beginsel juist kan zijn, tenzij dit<br />

voordeel als inkomen uit een werkzaamheid in<br />

hetzelfde of een ander jaar aan de belastingheffing<br />

is onderworpen. Nu dit voordeel reeds als belastbaar<br />

inkomen van werk en woning van het jaar<br />

2002 in de heffing is betrokken, is het volgens het<br />

hof in strijd met het systeem van de Wet IB 2001<br />

het voordeel in het jaar 2003 als uitdeling in het<br />

belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang te<br />

begrijpen.<br />

De Hoge Raad geeft echter aan dat het hof heeft<br />

miskend dat het bij de beëindiging van de terbeschikkingstelling<br />

genoten voordeel uit hoofde van<br />

de waardeaangroei bij de verpachter (belanghebbende)<br />

een ander voordeel is dan het voordeel dat<br />

de pachter (de bv) zich liet ontgaan door ter zake<br />

de terbeschikkingstellingsregeling’ van N.M. Ligthart en H.K. Nijkamp<br />

in WFR 2012/950.<br />

9


april 2013/14 ARBEID, LOON EN RESULTAAT<br />

van de beëindiging van de pachtovereenkomst<br />

geen <strong>vergoeding</strong> te bedingen. Verder geldt dat indien<br />

een beëindiging op zakelijke gronden gepaard<br />

zou zijn gegaan met het betalen van een <strong>vergoeding</strong><br />

aan de bv, daaraan de conclusie moet worden<br />

verbonden dat het resultaat uit overige werkzaamheden<br />

voor de gevolgen van die onzakelijkheid<br />

moet worden gecorrigeerd (de ‘at arm’s length’correctie).<br />

Het resultaat uit overige werkzaamheden<br />

(de behaalde boekwinst) dient derhalve met<br />

het bedrag van de zakelijke pachtontbindings<strong>vergoeding</strong><br />

(het voordeel dat de bv zich heeft laten<br />

ontgaan) te worden verminderd. Van tweemaal<br />

heffen over hetzelfde voordeel is derhalve geen<br />

sprake, aldus de Hoge Raad.<br />

De pachtbeëindiging om niet resulteert in een<br />

uitdeling (in box 2) (van in casu € 368.000, waarvan<br />

60% ofwel € 220.800 toekomt aan de man).<br />

5. Navorderingsaanslag VPB 2003, nr.<br />

11/04696<br />

Inzake de procedure betreffende de navorderingsaanslag<br />

VPB 2003 was met name in geschil of de<br />

inspecteur wel beschikte over een navordering<br />

rechtvaardigend nieuw feit en zo ja, of ter zake<br />

van de pachtbeëindiging om niet sprake is van een<br />

uitdeling tot een bedrag van € 368.000.<br />

5.1. Nieuw feit?<br />

In deze procedure moest ten eerste beoordeeld<br />

worden of het eerst tijdens de beroepsprocedure<br />

ter zake van de aanslag IB/PVV 2002 innemen van<br />

het standpunt dat de beëindiging van de pachtovereenkomst<br />

niet op zakelijke gronden heeft plaatsgevonden,<br />

een nieuw feit oplevert dat navordering<br />

rechtvaardigt. Volgens belanghebbende was sprake<br />

van het innemen van een nieuw standpunt over<br />

de fiscale duiding van feiten die de inspecteur reeds<br />

bekend waren.<br />

Ook A-G Niessen (15 mei 2012, nr. 11/04696, NTFR<br />

2012/1748) was van mening dat de inspecteur niet<br />

beschikte over een nieuw feit, omdat de inspecteur<br />

voor het opleggen van de (primitieve) aanslag reeds<br />

beschikte over de pachtbeëindigingsovereenkomst<br />

en er volgens de advocaat-generaal sprake was van<br />

een veranderd inzicht in de feiten.<br />

Blijkens HR 23 oktober 1957, nr. 13.247, BNB<br />

1957/316, levert een veranderd inzicht van de inspecteur<br />

geen grond op voor het opleggen van een<br />

navorderingsaanslag, indien de inspecteur op basis<br />

van dezelfde feitelijke gegevens, als waarover hij<br />

bij het opleggen van de oorspronkelijke aanslag<br />

10<br />

beschikte, later tot een andere conclusie komt dan<br />

bij het opleggen van die aanslag.<br />

De Hoge Raad stelt in casu voorop dat de bv in haar<br />

aangifte geen melding heeft gemaakt van een uitdeling<br />

van winst ter zake van de beëindiging van<br />

de pacht. Voorts is volgens de Hoge Raad van belang<br />

dat het niet-bedingen van een beëindigings<strong>vergoeding</strong><br />

niet onder alle omstandigheden onzakelijk<br />

is. Met andere woorden, voor het ontbreken<br />

van een <strong>vergoeding</strong> ter zake van de beëindiging<br />

van de pachtovereenkomst was ook een andere<br />

niet onwaarschijnlijke verklaring mogelijk dan de<br />

verklaring dat partijen onzakelijk hebben gehandeld<br />

(vgl. HR 12 maart 2010, nr. 08/04868, NTFR<br />

2010/734, BNB 2010/155). Hoewel de inspecteur op<br />

de hoogte was van de inhoud van de pachtbeëindigingsovereenkomst,<br />

was hij gelet op het voorgaande,<br />

niet gehouden om de aangifte aan een nader<br />

onderzoek te onderwerpen. Volgens de Hoge Raad<br />

bevat het eerst tijdens de beroepsprocedure ter<br />

zake van de aanslag IB 2002 ingenomen standpunt<br />

nieuwe informatie omtrent de beweerdelijke feitelijke<br />

omstandigheden met betrekking tot een op<br />

zich bij de inspecteur bekende constellatie. Er is<br />

derhalve wel sprake van een nieuw feit dat navordering<br />

rechtvaardigt.<br />

5.2. Uitdeling?<br />

Nu belanghebbende in de procedure IB 2002 heeft<br />

verdedigd dat het afzien van een pachtbeëindigings<strong>vergoeding</strong><br />

niet op zakelijke gronden was gebaseerd,<br />

trok Hof Den Bosch (30 september 2011, nr.<br />

11/00030) hieruit de conclusie dat deze bevoordeling<br />

van de man en de vrouw welbewust is geschied<br />

en louter voortvloeide uit de aandeelhoudersrelatie<br />

met de bv. Volgens het hof zal immers tussen zakelijk<br />

handelende partijen, behoudens zeer bij<strong>zonder</strong>e<br />

omstandigheden (die gesteld noch gebleken<br />

zijn), een reguliere pachtovereenkomst niet worden<br />

beëindigd <strong>zonder</strong> ter zake een <strong>vergoeding</strong><br />

overeen te komen.<br />

Het hof heeft het – door belanghebbende niet bestreden<br />

– bedrag van de uitdeling ter zake van de<br />

niet-bedongen beëindigings<strong>vergoeding</strong> verlaagd<br />

tot het bedrag van de boekwinst die de man en de<br />

vrouw hebben behaald bij het einde van de terbeschikkingstelling<br />

van de gronden en de hoeve aan<br />

de bv.<br />

In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat het hof er<br />

ten onrechte aan is voorbijgegaan dat het voordeel<br />

uit hoofde van de waardeaangroei bij de verpachter<br />

(de man en de vrouw) ter zake van de beëindiging<br />

NTFR Beschouwingen - April 2013


ARBEID, LOON EN RESULTAAT april 2013/14<br />

van de terbeschikkingstelling een ander voordeel<br />

is dan het voordeel dat de pachter (de bv) zich laat<br />

ontgaan door ter zake van de beëindiging geen<br />

<strong>vergoeding</strong> te bedingen. De Hoge Raad komt tot<br />

het oordeel dat ter zake van de pachtbeëindiging<br />

om niet sprake is van een uitdeling tot een bedrag<br />

van € 368.000.<br />

6. Art. 3.99 Wet IB 2001: werkzaamheid<br />

groeit uit tot onderneming<br />

In de inkomstenbelastingprocedure voor het hof<br />

speelde ook de discussie of de heffing over de<br />

boekwinst bij het einde van de terbeschikkingstelling<br />

niet achterwege diende te blijven op grond<br />

van art. 3.99 Wet IB 2001 (de Hoge Raad komt aan<br />

dit punt niet toe). Deze bepaling zorgt voor een<br />

geruisloze doorschuiving van de stille reserves indien<br />

een werkzaamheid uitgroeit tot een onderneming.<br />

In casu gaat de onderneming van de bv over<br />

naar de maatschap van de man en de vrouw, en<br />

worden de gronden en de hoeve gerekend tot het<br />

verplichte bedrijfsvermogen van de maatschap. In<br />

zo’n geval is er mijns inziens geen sprake van een<br />

uitgroeien van een werkzaamheid tot een onderneming.<br />

Blijkens de wetsgeschiedenis 3 wordt met<br />

dat uitgroeien namelijk gedoeld op een uitbouwen<br />

van de werkzaamheden tot een onderneming.<br />

Wanneer in een vergelijkbare situatie wordt gekozen<br />

voor een geruisloze terugkeer uit de bv (ex art.<br />

14c Wet VPB 1969), kan een beroep worden gedaan<br />

op de doorschuiffaciliteit van art. 3.98 Wet IB 2001.<br />

Ingeval men geen gebruik wenst te maken van de<br />

geruisloze terugkeerfaciliteit, is er naar de mening<br />

van de staatssecretaris van Financiën, blijkende<br />

uit vraag 10 van het ingetrokken 4 besluit van 29<br />

april 2004, nr. CPP2003/2360M, NTFR 2004/692, BNB<br />

2004/242, geen aanleiding om de faciliteit wel in<br />

de sfeer van het resultaat uit overige werkzaamheden<br />

te verlenen. Op grond van art. 25, lid 14, IW<br />

1990 jo. art. 4a Uitv.reg. IW 1990 kan onder voorwaarden<br />

wel voor de duur van ten hoogste tien<br />

jaar (rentedragend) uitstel van betaling worden<br />

verkregen voor de inkomstenbelasting die is verschuldigd<br />

wegens het beëindigen van de terbeschikkingstelling.<br />

Bij gebruikmaking van deze beperkte<br />

uitstelfaciliteit dient men er wel op bedacht te zijn<br />

dat de belastingschuld waarvoor uitstel van betaling<br />

is verkregen, in box 3 niet als schuld in aanmerking<br />

wordt genomen.<br />

Naar mijn mening zou het de wetgever sieren als<br />

ook voor andere situaties van een overgang van<br />

een werkzaamheid naar een onderneming (dan<br />

die onder art. 3.98 en 3.99 Wet IB 2001 vallen) een<br />

facultatieve geruisloze doorschuiffaciliteit mogelijk<br />

zou worden gemaakt.<br />

7. Terug<strong>werkende</strong> <strong>kracht</strong><br />

Hiervoor hebben we gezien dat de feitelijke terbeschikkingstelling<br />

niet met terug<strong>werkende</strong> <strong>kracht</strong><br />

kan worden beëindigd. Eerder oordeelde ook<br />

Rechtbank Breda op 2 januari 2012, nr. 12/972, LJN<br />

BZ3587, dat de verkoop van aandelen in een bv<br />

met terug<strong>werkende</strong> <strong>kracht</strong> geen invloed heeft op<br />

de terbeschikkingstellingsregeling. De rechtbank<br />

oordeelde dat de belanghebbende tot 3 juli 2007<br />

feitelijk gerechtigd was tot de aandelen in de bv<br />

en dat de terbeschikkingstellingsregeling pas op<br />

dat moment eindigde. Hieraan deed volgens de<br />

rechtbank niet af dat de aandelen per 1 januari<br />

2007 voor rekening en risico van de koper kwamen.<br />

In de praktijk zien we ook bij de start van een<br />

werkzaamheid wel eens een terug<strong>werkende</strong> <strong>kracht</strong><br />

opduiken, zoals bij een geruisloze inbreng van een<br />

onderneming in een bv.<br />

Bij vraag 14 van het besluit van 1 december 2008,<br />

nr. CPP2008/520M, NTFR 2008/2487, BNB 2009/33,<br />

schrijft de staatssecretaris over de terbeschikkingstelling<br />

in de voorperiode aan een bv in oprichting:<br />

‘In de voorperiode van een BV kan reeds sprake<br />

zijn van het ter beschikking stellen in de zin van<br />

artikel 3.92, tweede lid, onderdeel a, van de Wet<br />

IB 2001. Tijdens de voorperiode wordt de belastingplichtige/oprichter<br />

aangemerkt als aanmerkelijkbelanghouder<br />

in de zin van artikel 4.6 van de Wet<br />

IB 2001. Hij heeft immers het recht om alle, nog<br />

te creëren aandelen in zijn BV te verwerven terwijl<br />

het economische belang van de nog uit te geven<br />

aandelen reeds bij hem berust. Dat er in juridische<br />

zin in de voorperiode nog geen aandelen zijn uitgegeven,<br />

acht ik van ondergeschikte betekenis. In<br />

het verlengde daarvan is de terbeschikkingstellingsregeling<br />

van toepassing indien er in de voorperiode<br />

een schuldvordering aanwezig is. Voor de volledigheid<br />

merk ik op dat de BV in oprichting de met de<br />

voorperiode samenhangende rente voor de winstbepaling<br />

in aanmerking kan nemen. Indien de BV<br />

niet tot stand komt, heeft de BV niet bestaan en<br />

daardoor de vordering ook niet. Van het ter beschikking<br />

stellen van vermogen is dan nooit sprake geweest.<br />

In het geval er andere vermogensbestandde-<br />

3 MvT, Kamerstukken II, 1998-1999, 26 727, nr. 3, p. 138. 4 Dit onderdeel is vanwege het voorlichtende karakter ingetrokken<br />

en komt daarom niet in een meer recent besluit voor.<br />

NTFR Beschouwingen - April 2013<br />

11


april 2013/14 ARBEID, LOON EN RESULTAAT<br />

len ter beschikking zijn gesteld, zoals een pand, is<br />

hetzelfde van toepassing.’<br />

In het verleden is op dit standpunt van de staatssecretaris<br />

wel kritiek geleverd, onder andere door<br />

Ligthart. 5 Hij is van mening dat pas vanaf het moment<br />

van oprichting van de bv en be<strong>kracht</strong>iging<br />

van de rechtshandelingen, het terbeschikkingstellingsregime<br />

van toepassing is (zijns inziens is er<br />

in de voorperiode ook geen sprake van een aanmerkelijk<br />

belang).<br />

Essers 6 vindt het daarentegen wel pleitbaar dat in<br />

de voorperiode de terbeschikkingstellingsregeling<br />

reeds van toepassing is.<br />

Bij een arbeidsbeloning in de voorperiode is er<br />

sprake van resultaat uit overige werkzaamheden<br />

en leidt het perfect worden van de bv, de be<strong>kracht</strong>iging,<br />

niet tot een herkwalificatie met terug<strong>werkende</strong><br />

<strong>kracht</strong> als loon uit dienstbetrekking. Moet<br />

in lijn met voornoemde opvatting van Ligthart iets<br />

dergelijks ook niet gelden voor een ‘terbeschikkingstelling’<br />

in de voorperiode? Wellicht kan worden<br />

aangesloten bij de jurisprudentie inzake de start<br />

van een werkzaamheid in de zin van de terbeschikkingstellingsregeling,<br />

met name HR 22 januari<br />

2010, nr. 08/00327, NTFR 2010/246, BNB 2010/190.<br />

Gesteld zou kunnen worden dat ‘de gezamenlijke<br />

bedoeling van de belastingplichtige en een met<br />

hem gelieerde vennootschap 7 om die zaak in gebruik<br />

te geven aan die vennootschap’ dan mede 8<br />

blijkt uit de voorovereenkomst c.q. intentieverklaring<br />

om de onderneming geruisloos in de bv in te<br />

brengen. Dan rijst nog wel de vraag hoe dient te<br />

worden omgegaan met de zogenoemde voorvoorperiode,<br />

de periode (veelal vanaf 1 januari) tot het<br />

moment van sluiten van de voorovereenkomst c.q.<br />

intentieverklaring. Dat op basis van onderdeel<br />

12.1.2 van het besluit van 30 juni 2010, nr.<br />

DGB2010/3599M, NTFR 2010/1592, om praktische<br />

redenen op verzoek medewerking wordt verleend<br />

aan omzetting met terug<strong>werkende</strong> <strong>kracht</strong> met ingang<br />

van de eerste dag van het op het laatste volledige<br />

boekjaar volgende boekjaar, wil nog niet<br />

5 ‘De oprichter in de voorperiode’, NTFR-B 2007/28, met name p. 16.<br />

6 P.H.J. Essers, ‘De fiscale voorperiodeproblematiek’, in: Schonis-bundel,<br />

Kluwer, Deventer 2006, p. 55–67.<br />

7 In oprichting.<br />

12<br />

zeggen dat dit voor een ‘terbeschikkingsteller’ tot<br />

een verplichte herkwalificatie van de voordelen<br />

met terug<strong>werkende</strong> <strong>kracht</strong> moet leiden. Wanneer<br />

men om praktische redenen een verplichte herkwalificatie<br />

van de voordelen met terug<strong>werkende</strong><br />

<strong>kracht</strong> gewenst acht, ligt daar mijns inziens een<br />

taak voor de wetgever.<br />

8. Conclusie<br />

In de procedures van 1 maart 2013 komen verschillende<br />

aspecten aan de orde. Zo blijkt dat de waarde<br />

van de aan de eigen bv verpachte gronden en de<br />

hoeve op de openingsbalans per 1 januari 2001<br />

moest worden gesteld op de waarde in verpachte<br />

staat, waarbij de hoogte conform een vaststellingsovereenkomst<br />

werd bepaald. Verder werd beslist<br />

dat de feitelijke terbeschikkingstelling niet met<br />

terug<strong>werkende</strong> <strong>kracht</strong> kan worden beëindigd.<br />

Ook werd geoordeeld dat de beëindiging van de<br />

pachtovereenkomst met de eigen bv <strong>zonder</strong> een<br />

<strong>vergoeding</strong> een verkapte uitdeling in box 2 voor<br />

de inkomstenbelasting en een uitdeling voor de<br />

vennootschapsbelasting vormde. Tevens kwam aan<br />

de orde dat indien een beëindiging op zakelijke<br />

gronden gepaard zou zijn gegaan met het betalen<br />

van een <strong>vergoeding</strong> aan de bv, het resultaat uit<br />

overige werkzaamheden voor de gevolgen van die<br />

onzakelijkheid moet worden gecorrigeerd (de ‘at<br />

arm’s length’-correctie). Dit heeft tot gevolg dat de<br />

bij het einde van de terbeschikkingstelling behaalde<br />

boekwinst in de desbetreffende situatie nog met<br />

het bedrag van de zakelijke pachtontbindings<strong>vergoeding</strong><br />

(het voordeel dat de bv zich heeft laten<br />

ontgaan) moet worden verminderd.<br />

In het bovenstaande heb ik ervoor gepleit om bij<br />

een overgang van een werkzaamheid naar een<br />

onderneming een facultatieve geruisloze doorschuiffaciliteit<br />

te introduceren (als de overgang<br />

niet onder art. 3.98 of 3.99 valt).<br />

van Es 9<br />

8 De terbeschikkingstelling zelve hoeft immers niet te blijken uit de<br />

voorovereenkomst c.q. intentieverklaring.<br />

9 Mr. J.A.G. van Es is werkzaam bij Deloitte.<br />

NTFR Beschouwingen - April 2013

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!