1973 BRABANTS HEEM JAARGANG 25 (XXV) - Hops
1973 BRABANTS HEEM JAARGANG 25 (XXV) - Hops
1973 BRABANTS HEEM JAARGANG 25 (XXV) - Hops
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
OVER HOEVEN EN HOEVENAARS<br />
ONDER HET KASTEEL VAN TILBURG<br />
INLEIDING '<br />
De Zogeheten Kasteelhoeve aan de Hasseltstraat te Tilburg is na de Tongerlose<br />
Hoef (1969) en de Hasseltse kapel (1972) het derde monument, dat onder de<br />
stuwende leiding van prof. dr. H.F. J .M. van den Eerenbeemt hersteld werd in zijn<br />
vroegere schoonheid. Hielden de twee vorige restauraties respectievelijk verband<br />
met de abdij van Tongerlo en de kerkelijke geschiedenis van Tilburg, de thans<br />
gerestaureerde Kasteelhoeve herinnert aan het voormalig kasteel van Tilburg, dat<br />
omstreeks 1858 werd afgebroken.<br />
Naar men weet werd de heerlijkheid Tilburg en Goirle in 1387 te zamen met<br />
Drunen (uitgezonderd het hof van Giersbergen) en de tol van Venloon (. = Loon<br />
op Zand) door hertogin Johanna van Brabant in pand gegeven aan Pauwels van<br />
Haestrecht, heer van Loon op Zand, zulks als onderpand van een geldlening, die<br />
Pauwels aan hertogin Johanna verstrekt had. Pas in' 1613 zou de toenmalige heer<br />
van Tilburg en Goirle zijn heerlijkheid in volle eigendom verwerven. Na de verpanding<br />
in 1387 aan Pauwels van Haestrecht werden vanuit het kasteel van Loon op<br />
Zand voortaan ook de heerlijke rechten uitgeoefend over Tilburg en Goirle, waar<br />
de schout optrad als vertegenwoordiger van de heer. Aan een kasteel in deze<br />
nieuwe heerlijkheid bestond vooralsnog geen behoefte.<br />
Het jaar 1473 (juist vijf eeuwen geleden! ) is gedenkwaardig, omdat in dat jaar na<br />
de dood van Pauwels van Haestrecht — de kleinzoon van voornoemde Pauwels —<br />
de heerlijkheden Drunen en Venloon alsmede de heerlijkheid Tilburg en Goirle van<br />
elkaar gescheiden en verdeeld werden onder diens drie zonen. Jan van Haestrecht<br />
verkreeg in dat jaar de heerlijkheid Tilburg en Goirle. Eerst toen was er reden voor<br />
het stichten van een afzonderlijk kasteel ter plaatse 1 ).<br />
Tot voor kort wezen de oudst bekende archiefstukken al op het ^bestaan rond<br />
1500 van het kasteel van Tilburg - aangeduid als „die steenen camer aen die cleyn<br />
Hasselt" — dat derhalve gebouwd moest zijn onder Jan van Haestrecht, heer van<br />
Tilburg en Goirle (1473-1507). De veronderstelling, dat het kasteel aan de Hasselt<br />
reeds spoedig na de verdeling der drie heerlijkheden gesticht zou zijn, vond ik.<br />
bevestigd tijdens een onlangs ingesteld onderzoek in het archief der abdij van<br />
Tongerlo. In een aldaar berustend charter uit 1483, uitgegeven door schepenen van<br />
Tilburg en Goirle, wordt namelijk een stuk land te Tilburg nader omschreven als<br />
„ter stheden, gheheiten die stheenen camer..." en in een soortgelijk charter uit<br />
1491 is sprake van „ter stede geheiten aen die Hasselt bij die stenen camer, daer nu<br />
ter tijt op woont Andries Peter Franszoon...". Het kasteel van Tilburg moet derhalve<br />
minstens vóór 1483 bestaan hebben 2 ).<br />
Daarnaast zou men de vermoedelijke oorsprong van het Tilburgse kasteel indirect<br />
kunnen afleiden uit een gegeven van geheel andere aard. In 1483, toen de met een<br />
aantal zijkapellen en een nieuwe toren vergrote parochiekerk van Tilburg geconsacreerd<br />
werd, wordt namelijk ook een Sint Jorisaltaar (altare s. Georgii) vermeld 3 ),<br />
hetgeen er óp duidt, dat voordien het gelijknamige schuttersgilde werd opgericht.<br />
Wanneer men bedenkt, dat dergelijke schuttersgilden — ter bescherming (de oude<br />
102
enaming voor beschermen was „schutten") • van „outer en heerd" - dikwijls<br />
werden opgericht door de plaatselijke heer - mede ter bescherming van zijn persoon<br />
en zijn „heerlijke goederen" — dan is het niet zo verwonderlijk als er vóór<br />
1483 al een kasteel (of „steenen camer") bestond.<br />
Hoe dit ook zij, Jan van Haestrecht, heer van Tilburg en Goirle (1473-1507), is<br />
ongetwijfeld de grondlegger geweest van de „steenen camer" te Tilburg aan de<br />
„cleyn Hasselt". Dit kasteel met zijn veelbewogen geschiedenis kwam na 1473 in<br />
het bezit van vele opeenvolgende heren van Tilburg en Goirle, die stamden uit de<br />
adelijke famüies Van Haestrecht (1473-1524), VanMalsen (1524-1621),Schetz van<br />
Grobbendonck (1621-1710), Van Hessen-Kassei (1710-1754) en Van Hogendorp<br />
(1754-1858). In 1858 ging het kasteel van Tilburg roemloos ten onder om plaats<br />
te maken voor een fabriek.<br />
Rond dit dorpskasteel, zoals er vroeger met name in de Meierij van 's-Hertogehbosch<br />
vele gestaan hebben, was tot in het midden van de negentiende eeuw het<br />
natuurlijke landschap vrijwel onveranderd gebleven. In een krans er omheen lagen<br />
de onderhorige pachthoeven, waar de pachters of hoevenaars soms generaties lang<br />
dienstbaar bleven tot levensonderhoud van hun kasteelheren. Het kasteel met zijn<br />
grachten, tuinaanleg, opgaande bomen, vijvers en dreven gaf anderzijds zijn glans<br />
mee aan het alledaagse leven van de dorpsbewoners.<br />
In navolgend artikel is getracht enig historisch inzicht te verschaffen in de nabij<br />
het kasteel gelegen onderhorige hoeven en om voornamelijk aan de hand van een<br />
aantal zgn. huurcedulen (pachtcontracten) enkele bijzonderheden te achterhalen<br />
over de hoevenaars, die op deze hoeven woonden en. werkten. Ten slotte kan'een<br />
overzichtskaart van omstreeks 1858 helpen verduidelijken, hoezeer sindsdien de<br />
domeingronden rondom het voormalig kasteel van bestemming veranderden.<br />
Temidden daarvan herinnert de thans in schoonheid herstelde Kasteelhoeve niet<br />
alleen aan het heerlijke kasteel van weleer, maar betekent dit antieke boerenhuis<br />
ook een bouwsteen voor Tilburg, dat bouwt aan de stad van morgen.<br />
HISTORISCHE ACHTERGROND<br />
Het verhaal over hoeven en hoevenaars onder het kasteel van Tilburg is moeilijk te<br />
vertellen zonder de geschiedenis van het kasteel zelf daarbij te betrekken. Daarom<br />
vooraf een korte beschouwing over dit adellijke huis der heren van Tilburg en<br />
Goirle.<br />
In het spraakgebruik wordt nogal vlot omgesprongen mét het woord „kasteel",<br />
hoewel men daarmee eigenlijk alleen de versterkte adellijke huizen uit de Middeleeuwen<br />
zou mogen aanduiden. Zo'n verdedigbare edelmanswoning uit de Middeleeuwen<br />
was altijd door een gracht omgeven. Bij de latere onverdedigbare adellijke<br />
huizen bleef die traditionele omgrachting dan ook dikwijls als kenmerk van de<br />
bevoorrechte stand gehandhaafd 4 ).<br />
Het — vermoedelijk tussen 1473 en 1483 gebouwde — kasteel van Tilburg-was niet<br />
alleen een „omwaterde huysinge" maar moet als „steenen camer" oorspronkelijk<br />
ook een verdedigbaar huis geweest zijn. We kunnen ons van dat „steenen huys"<br />
echter geen enkele voorstelling meer maken, omdat er niets van overgebleven is. In<br />
103
de zestiende eeuw kon een kasteel nauwelijks nog als verdedigbaar bouwwerk<br />
dienen, zoals blijkt uit de verwoesting van het Tilburgse kasteel aan de Hasselt in<br />
1581 tijdens de rampzalige Tachtigjarige Oorlog. Hoewel de kanselier (van Brabant)<br />
in 1582 opdracht had gekregen om de „omwaterde huysingen" te Tilburg<br />
wederom te fortificeren (versterken), mocht deze „fortificatie" op verzoek van de<br />
heer en de ingezetenen van Tilburg achterwege blijven. Toen het kasteel van Tilburg<br />
omstreeks 1600 weer enigermate was heropgebouwd, kon men dit adellijk<br />
huis in elk geval blijven herkennen aan de omringende gracht 5 ).<br />
In de loop der eeuwen volgden Verschillende adellijke geslachten elkaar op in het<br />
bezit van de heerlijkheid Tilburg en Goirle. Jan van Haestrecht, de grondlegger van<br />
het kasteel van Tilburg, gaf zijn erfdochter Margriet vóór 1500 ten huwelijk aan<br />
Robbrecht van Malsen, waardoor de heerlijkheid weldra overging naar het geslacht<br />
Van Malsen. Enkele generaties later trouwde Maria van Malsen als dochter van<br />
Huybert van Malsen, de toenmalige heer van Tilburg en Goirle (1588-1612), in<br />
1604 met Antony Schetz baron van Grobbendonck, een Zuidnederlands edelman<br />
en bekend- militair gouverneur van de stad 's-Hertogenbosch. Voor de lokale geschiedenis<br />
van Tilburg is deze alliantie van bijzondere betekenis geweest.<br />
Nog onder Huybert van Malsen werden onderhandelingen gevoerd over de aankoop<br />
van zijn tot dan toe in pand bezittende heerlijkheid", maar eerst na zijn dood<br />
(22 maart 1612) verwierf Adriaan van Malsen, diens zoon en opvolger als heer van<br />
Tilburg en Goirle (1613-1621), de heerlijkheid „mits titule van absoluten coop".<br />
Als officier in Spaanse dienst verbleef Adriaan van Malsen echter dikwijls in het<br />
buitenland en toen hij in 1621 ongehuwd was overleden, ging de heerlijkheid over<br />
aan zijn zuster Maria van Malsen, de echtgenote van Antony Schetz baron van<br />
Grobbendonck.<br />
Het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) was een periode van betrekkelijke rust geweest<br />
voor deze streken, die door het oorlogsgeweld zo zwaar geteisterd waren.<br />
Die jaren werden daarom benut als een herstelperiode en menig door de oorlog<br />
geschonden gebouw is toen gerestaureerd. Het is wel zo goed als zeker dat juist in<br />
die jaren ook het kasteel van Tilburg een grondige gedaanteverandering ondergaan<br />
heeft, terwijl zulks op z'n ruimst genomen zelfs nog tot aan de overgave der stad<br />
's-Hertogenbosch in 1629 gebeurd kan zijn.<br />
Overbekend is het eind zeventiendeeeilwse aanzicht-van het kasteel van Tilburg op<br />
de gravure „Prospectus castelli Tilborch" (H. Cause fecit 1696, J. van Croes delineavit;<br />
men lette bij het onderschrift op de eigentijdse spelling „Tilborch"), zoals<br />
die afgebeeld staat in verschillende werken uit de achttiende eeuw over adellijke<br />
huizen in het hertogdom Brabant. Het wapen in de linkerbovenhoek van deze<br />
gravure duidt op de hoogadellijke familie Schetz (in zilver een opvliegende zwarte<br />
raaf op een groen heuveltje) als „heer van Grobbendonck" en als „heer van Wesemael"<br />
(beide titels: in rood drie zilveren lelies met afgesneden voet). Op het ovale<br />
vrouwelijke schild daartegenover in de rechterbovenhoek staat het bekende wapen<br />
van „Glymes-Bergen", dat ook door de heren van Grimbergen gevoerd werd 6 ).<br />
Deze eind zeventiendeeeuwse voorstelling — zoals die voor het eerst afgebeeld<br />
staat in „Brabantia Illustrata" uit 1705 — werd sedertdien als boekillustratie steeds<br />
opnieuw nagebootst. De bouwgeschiedenis van dat kasteel was toentertijd echter<br />
104
nog lang niet ten einde en ook de latere tijden zijn er niet ongemerkt aan voorbijgegaan.<br />
We zullen hierop nog nader terugkomen..<br />
Na afloop van het Bestand in 1621 werd dé oorlog tussen de Republiek en Spanje<br />
hervat met alle noodlottige gevolgen vandien. Donkere wolken overschaduwden<br />
wederom het Brabantse land. Frederik Hendrik sloeg in 1629 het beleg voor de<br />
sterke vestingstad 's-Hertogenbosch, hoofdstad der Meierij en „slotel van Brabant".<br />
Tegen dit Staatse beleg werd van Spaanse zijde een legermacht gevormd tot<br />
ontzet 7 ). De belegering van 's-Hertogenbosch werd uiteraard ook in Tilburg met<br />
spanning gevolgd, waar de vermaarde verdediger van de Meierijse hoofdstad met<br />
zijn vrouw immers het kasteel en de heerlijkheid bezat. Maar de oude hertogstad<br />
werd voor de Republiek veroverd in 1629, dat aldus het fatale jaar werd voor de<br />
Meierijse historie!<br />
Nadat de stad 's-Hertogenbosch was gevallen, volgde nog een felle strijd tussen de<br />
Republiek en Spanje aangaande de soevereiniteit over de Meierij met de beruchte<br />
retorsietijd, waarin zowel van Spaanse als Staatse zijde vergeldingsmaatregelen<br />
werden getroffen. De in 1648 gesloten vrede van Munster betekende het einde van<br />
de Tachtigjarige Oorlog en bekrachtigde de feitelijke verovering door de Staatsen<br />
van het noordelijk gebied in het oude hertogdom Brabant 8 ). '<br />
De generaliteitsperiode (1648-1794) — waarin Staats-Brabant door de Republiek<br />
bestuurd en behandeld werd als een wingewest — zou voor de katholieke Brabanders<br />
een tijdperk' worden van diepe vernedering, die anderhalve eeuw lang zou<br />
voortduren. Ook de Tilburgse bevolking beleefde toen uiterst moeilijke tijden.<br />
Het kasteel van Tilburg aan de Hasselt bood tot 1710 - zolang dit nog in het bezit<br />
bleef van het katholieke geslacht Schetz van Grobbendonck als heren van Tilburg<br />
en Goirle — een goede schuilgelegenheid aan priesters en gelovigen. Zo vonden in<br />
1635, toen de retorsietijd op zijn felst was, een viertal kartuizers van de voormalige<br />
kartuize „Sophia's burg" te Vught - namelijk de prior, de vicarius, de procurator<br />
en een broeder - daar op hun omzwervingen door de Meierij een tijdelijk<br />
onderkomen 9 ). In de tijd van schuil- en schuurkefken, toen de openbare uitoefening<br />
van de katholieke godsdienst verboden werd, zochten de Tilburgse parochianen<br />
met hun herders — sinds eeuwen Norbertijnen der abdij van Tongerlo 10 ) —<br />
meermaals een veilig toevlucht op het kasteel aan de Hasselt.<br />
Meergenoemde heer van Tilburg en Goirle, Antony Schetz - baron van Grobbendonck,<br />
heer van Wesemael, ridder in de orde van St. Jacob en (sinds 1628) heer<br />
van Durbuy 11 ) (aan de Ourthe, onder het voormalige hertogdom Luxemburg) —<br />
was als militair gouverneur van 's-Hertogenbosch met zijn talrijke gezin in de<br />
Meierijse hoofdstad blijven wonen tot aan de overgave van deze stad in 1629.<br />
Daarna vertrok hij naar het zuidelijk deel van het door krijgsgeweld verscheurde<br />
hertogdom Brabant. De sinds 1629 gevoerde strijd tussen de Republieken Spanje<br />
aangaande de soevereiniteit over de Meierij van 's-Hertogenbosch betrof ook de<br />
soevereiniteit over de heerlijkheden. Deze betwiste soevereiniteit tussen de naast<br />
elkaar bestaande „Raad en Leenhof van Brabant" te Brussel enerzijds en de gelijknamige<br />
instelling te 's-Gravenhage anderzijds kwam in 1648 definitief aan de Staten-Generaal.<br />
Zekerheidshalve had Antony Schetz baron van Grobbendonck voorshands<br />
in 1633 de heerlijkheid Tilburg en Goirle laten verheffen voor de Staatse<br />
105
instantie. Intussen was de strijdlust bij deze oude krijgsman nog lang niet uitgedoofd,<br />
want in 1635 tijdens het beleg, van Leuven door Staatse troepen onder<br />
Frederik Hendrik werd Grobbendonck als gouverneur van deze stad op zijn beurt<br />
de succesvolle verdediger aan Spaanse zijde. Antony Schetz, die reeds de titel-<br />
„baron van Grobbendonck" voerde, werd in 1637 met zijn familie door Philips IV,<br />
koning van Spanje en soeverein van Brabant, in de gravenstand verheven. Hij<br />
overleed te Brussel in 1640, waarna diens weduwe Maria van Malsen als „graviridouairière"<br />
vrouwe van Tilburg en Goirle was (1641-1650). Na haar dood in 1650<br />
werd zij naast haar man in de Jezüiëtenkerk te Brussel begraven 12 ). Het vroegere<br />
.tijdsbeeld was inmiddels voorgoed voorbij.<br />
Verschillende katholieke families van adellijke afkomst hebben zich na de troebelen<br />
van de Tachtigjarige Oorlog gevestigd in de Zuidelijke Nederlanden, al behielden<br />
zij in Staats-Brabant hun heerlijke rechten. Sinds de Munsterse vrede van 1648<br />
interesseerden weinig kasteelheren zich nog voor hun bezittingen in de Republiek<br />
en waren deze adellijke heren eerder geneigd hun heerlijke goederen in dit Generaliteitsland<br />
te verkopen. Aldus geraakten hier reeds in de loop der zeventiende eeuw<br />
vele kastelen stilaan in verval.<br />
Hoe het toentertijd gesteld was met het kasteel van Tilburg valt op te maken uit<br />
enkele schaarse archiefvondsten 13 ). Terwijl Antony Schetz met zijn familie buiten<br />
de heerlijkheid verbleef, werd namens de heer op diens kasteel te Tilburg het<br />
bewind gevoerd door een slotvoogd of kastelein. In de jaren 1626-1630 wordt<br />
namelijk Antony Mantello vermeld als „casteleijn op den huyse des Heeren van<br />
Tilborch", terwijl later in 1637 sprake is van Eustaes Ie Roulx „doen ter tijt<br />
casteleijn op den huyse des Heeren van Tilborch". Blijkens een verklaring uit 1627<br />
van de toenmalige secretaris der heerlijkheid Tilburg en Goirle was er „rogge door<br />
de moldenaars en ho(e)venaars van sijne Edele mijns Heere den Baron van Grob-bendoncq<br />
alhier binnen Tilborch gelevert op den castéle aen den casteleijn aldaer".<br />
Deze kasteleins waren kasteel-bewonende rentmeesters, belast met het beheer van<br />
de heerlijke goederen. In 1641 'wordt Gerart van Nuènen — die de laatste katholieke<br />
secretaris (1645-1650) van de heerlijkheid zou worden — genoemd als „rentmeester<br />
en de casteleijn van Mevrouwe de'Gravinne van Grobbendoncq, Vrouwe<br />
deser Heerlijcheyt", dat was Maria van Malsen, die immers vrouwe van Tilburg en<br />
Goirle was (1641-1650).<br />
Haar oudste zoon Lancelot Schetz van Grobbendonck, die te 's-Hertogenbosch<br />
(St. Jan) gedoopt werd op 3 mei 1606, was ondertussen gehuwd met Margareta<br />
Claire de Noyelles 14 ). Dit echtpaar heeft bij tijd en wijle op het kasteel van<br />
Tilburg gewoond, want in 1646 en 1651 werden daar kinderen uit hun huwelijk<br />
geboren. Maar omstreeks 1648. - nog ten tijde van Maria van Malsen als „Mevrouwe<br />
de Graeffinne van Grobbendoncq, Vrouwe tot Tilborch ende Goirle" -<br />
werd het kasteel niet bewoond blijkens een aantekening, luidende: „'t Sloth ofte<br />
sHeeren huys, tegenwoirdich nijet bewoont wordende" 1S ). En Jacob van Oudenhoven<br />
schreef in zijn bekende „Beschryvinge van de Meyerye van 'sHertogenbossche"<br />
uit 1649 op blz. 39: „Tilborch (ende Goerlé) is een Heerlijckheyt ende is<br />
de Heer Lantslot Schets, Grave van Grobbendonck ende Durbuy, Baron van Wesemael<br />
etc:, Gouverneur van de Stadt ende 't Hertoghdom.van Limborch, Heere van<br />
106
Tilborch (ende Goerle) ende heeft daer een schoon Gasteel", terwijl deze schrijver<br />
in diens latere editie van 1670 op blz. 71 volstond mét de sobere notitie: „Tot<br />
Tilburch leyt het Slot van den Heere.van Tilburch".<br />
Na de dood van zijn moeder in 1650 volgde Lancelot Schetz - graaf van Grobbendohck,<br />
baron van Wesem'ael. heer van stad en lande van Durbuy — op als heer van<br />
Tilburg en Goirle. Waarschijnlijk verbleef deze heer met vrouw en kinderen afwisselend<br />
op zijn kastelen te Tilburg (in de voortaan tot Staats-Brabant behorende<br />
Meierij van 's-Hertogenbosch), te Grobbendonk (in het kwartier van Antwerpen) ,<br />
en te Durbuy (in het hertogdom Luxemburg). Nog .in 1650 werd graaf Lancelot<br />
van Grobbendonck als de nieuwe heer van Tilburg en Goirle feestelijk ingehaald,<br />
zulks ten laste dorpsrekening 16 ). In die rekening wordt Johan Verrassen terloops<br />
als rentmeester van de heer vermeld. De bezitter van een heerlijkheid in de Meierij<br />
had ter plaatse voorlopig nog genoeg invloed, doch hij woonde bij voorkeur in de<br />
Zuidelijke of Spaanse Nederlanden en liet dan vele zaken in zijn heerlijkheid<br />
behartigen door een rentmeester. Zo v/oonde genoemde rentmeester Jan Verrassen<br />
jarenlang op de „neerhuysinge" (neerhof) van het kasteel te Tilburg. Bekendheid<br />
met namen van vroegere rentmeesters blijft onmisbaar bij het opsporen van huurcontracten,<br />
welke immers door de rentmeester namens de heer met molenaars en<br />
hoevenaars werden afgesloten.<br />
Uit de periode 1650-1680 - toen de heerlijkheid Tilburg en Goirle in bez-it was<br />
van graaf Lancelot van Grobbendonck (1650-1664) en daarna van diens weduwe<br />
(1664-1680) - verdienen enkele historische bijzonderheden onze aandacht. Reeds<br />
in 1651 verkreeg de nieuwe heer van de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden<br />
octrooi tot oprichting van de zgn. Heikantse molen te Tilburg 17 ) en in hetzelfde<br />
jaar werd op het kasteel van Tilburg een zoon Charles (met de doopnamen<br />
Carolus Hubertus Augustinus) geboren, die hem later als heer van Tilburg/en<br />
Goirle zou opvolgen. In dat jaar hadden beide echtelieden — „Mon Seigneur Ie<br />
Comte de Grobbendoncq et Dame Margareta Claire de Noyelle, sa compagne" -<br />
zelfs hun besloten testament al geregeld bij een akte, die voor de Tilburgse notaris<br />
Charles de Roy opgemaakt werd „sur Ie Chasteau de Tilbourgh" (op het kasteel<br />
van Tilburg) 18 ). Graaf Lancelot verleende in 1652 een nieuwe gildekaart (afgeleid<br />
van „charter") aan het van ouds bestaande schuttersgilde Sint Sebastiaan te Tilburg,<br />
waarmee de traditionele band tussen heer en schuttersgilde bestendigd werd.<br />
Het jaar 1651 bracht een ingrijpende verandering teweeg ten aanzien van het<br />
benoemingsrecht, hetwelk de heren in hun heerlijkheden uitoefenden. Ingevolge<br />
een plakkaat van de Staten-Generaal móesten de katholieke ambtenaren worden<br />
vervangen door hervormden. Met deze maatregel werd vanuit het Noorden de<br />
doorvoering van de zgn. politieke reformatie in dit gewest krachtig ter hand genomen.<br />
Terwijl al in 1650 de schepenbank der heerlijkheid Tilburg en Goirle was<br />
omgezet, moest daar in 1651 de katholieke schout plaats maken voor een protestant<br />
en werd tevens een protestantse secretaris aangesteld 19 ).<br />
In hun heerlijkheden waren de katholieke edellieden gedwongen mee te doen om<br />
erger te voorkomen. Ook in Tilburg en Goirle bleef de katholieke heer nochtans<br />
een hechte steun voor de bevolking in die sombere tijden. Lancelot Schetz overleed<br />
in 1664 na een indrukwekkende loopbaan, want volgens een akte uit 1659-<br />
,107
voerde deze edelman de titels: graaf van Grobbendonck, baanderheer (baron) van<br />
Wesemael, erfmaarschalk van Brabant, heer van stad en lande van Durbuy, heer<br />
van Tilburg en Goirle, heer van Pulle etcetera, raad van oorlog van zijne Majesteit,<br />
kolonel van een regiment paarden (sic! ), gouverneur en kapitein-generaal van het<br />
hertogdom Limburg en andere landen van Overmase 20 ).<br />
Zijn weduwe Marguerite Claire de Noyelles volgde hem op als vrouwe van Tilburg<br />
en Goirle (1664-1680), maar verbleef doorgaans op haar kasteel te Durbuy. Tijdens<br />
haar bestuur vonden enkele vermeldenswaardige feiten plaats. Nog in 1665<br />
werd door deze gravin het Tilburgse kolveniersgilde opgericht, beter bekend als<br />
gilde Sint Dionysius. De schuttersgildën genoten ook in deze heerlijkheid de voortdurende<br />
protectie van hun heren. In 1666 werd te Durbuy een akte opgemaakt<br />
door Margareta de Noyelles-als „Gravinne van Grobbendoncq, Baronesse van Wesemael,<br />
Vrouwe der Stadt ende Lande van Durbuy, Tilborch, Goirle etcetera", waarin<br />
zij behalve voor zichzelf mede „voor onse soohe Carolus Huybertus de Grobbendoncq"<br />
alsook „voor onse andere kinderen" het drossaardambt van Tilburg en<br />
Goirle verleent aan Hendrick Verschueren in plaats van de overleden Arnoldus<br />
Cloostermans. Deze akte werd medeondertekend door haar zojuist vermelde vijftienjarige<br />
zoon, die zich noemde „Charles de Grobbendoncq, Seigneur de Tilbourg"<br />
en wiens oom Ignatius Augustinus van Grobbendonck, een hoge geestelijke,<br />
als voogd over zijn neef vanuit Brussel schriftelijk goedkeuring hechtte aan de<br />
bewuste benoemingsakte 21 ). Als rentmeester fungeerde nog steeds Jan Verrassen<br />
op de neerhof van het Tilburgse kasteel.<br />
Dit zou allemaal zo blijven tot 1680, in welk jaar er een verwisseling van allerlei<br />
.functionarissen plaats had. Hiermede naderen we het einde van de zeventiende<br />
eeuw,- dat we als uitgangspunt zullen nemen bij ons hierna volgend verhaal over<br />
een vijftal kasteelhoeven te Tilburg.<br />
108
DE KASTEELHOEVEN<br />
Het eigen grondbezit der heren van Tilburg en Goirle binnen deze heerlijkheid<br />
was aanvankelijk slechts van beperkte omvang. Behalve de heerlijke rechten bezat<br />
de heer er aan grondgebied niet veel meer dan „die steenen camer aen die cleyn<br />
Hasselt" met de naaste omgeving en enkele landerijen. Rond dit dorpskasteel te<br />
Tilburg aan de Hasselt werden de dorneingronden geleidelijk uitgebreid. De onderhorige<br />
pachthoeven pasten in de toenmalige kasteelhuishouding en dienden tot<br />
levensonderhoud der kasteelheren. De rentmeester was belast met het beheer van<br />
de heerlijke goederen.<br />
Wegens het ontbreken van eigentijdse archiefstukken - met name van rentmeestersrekeningen<br />
— kan over de begintijd echter weinig met zekerheid worden vastgesteld.<br />
Wel moet het mogelijk zijn om voornamelijk aan de hand van een aantal zgn.<br />
huurcedulen (pachtcontracten) uit het Tilburgse Schepenprotocol toch enkele bijzonderheden<br />
te achterhalen over hoeven en hoevenaars onder het kasteel van<br />
Tilburg. Het onderzoek, dat we hierover instelden, strekt zich globaal uit vanaf het<br />
einde der zeventiende eeuw tot aan de nieuwere tijd en is bedoeld als grondslag<br />
voor verdere nasporingen.<br />
In 1665 - ten .tijde van Marguerite Claire de Novelles als weduwe van graaf<br />
Lancelot van Grobbendonck en vrouwe van Tilburg en Goirle (1664-1680) - had<br />
er overeenkomstig de instructie van de Staten-Generaal een „kapitale schatting"<br />
plaats, waarin ook de heerlijke bezittingen getaxeerd werden met het oog op een<br />
in te voeren vermogensbelasting. Naast molens en andere bezittingen van de heer<br />
van Tilburg en Goirle staan in het desbetreffende kohier 22 ) de volgende goederen<br />
opgesomd:<br />
— „sHeeren huijs, 't welck niet en v/ert bewoont". Zoals men weet woonde de<br />
vrouwe van Tilburg en Goirle meestal op haar kasteel te Durbuy.<br />
- „Het neerhuijs, door den rentmeester Johan Verrassen gebruijckt, metten hoff<br />
ende thien loopensaeten soo saeij- als weijlandt". Rentmeester Johan Verrassen<br />
woonde jarenlang (ca. 1650-1678) op de neerhof van het kasteel. Hij was waarschijnlijk<br />
uit Mechelen afkomstig en huwde (vóór 1650) met Clara van den Campe<br />
(dochter van Carel van den Campe 23 ), eertijds drossaard van.Megen en rentmeester<br />
van gouverneur Antony Schetz baron van Grobbendonck te 's-Hertogenbosch).<br />
Zij zouden in 1678 kort na elkaar op het „slot" te Tilburg overlijden. Uit hun<br />
huwelijk werden verschillende kinderen geboren, waaronder Lancelot, die te Tilburg<br />
gedoopt werd op 6 oktober 1654 en de naam kreeg van de als peter fungerende<br />
graaf Lancelot van Grobbendonck. Deze dopeling groeide aldus op in de nabijheid<br />
van het kasteel en zou later zijn vader opvolgen als rentmeester.<br />
— „Een hoeve aen den heertganck van de Hoeven, bestaende in eene huijsinge,<br />
schuere, stalle etcetera, met sesenyijftich lopensaeten lant ende weije, 20 lopensaeten<br />
beemden ende eenige slechte heijvelden". Hiermede wordt bedoeld de vroegere<br />
hoeve aen den Heerstal, later genaamd de Pijlijserhoeve of Waterhoef, die<br />
gelegen was in de herdgang (volgens de betekenis van wijk of gehucht) van de<br />
Hoeven. Deze hoeve kwam omstreeks 1500 in het bezit van dé voorname familie<br />
Pijlijser uit Heusden en ging door vererving over naar aanverwante families. In de<br />
109 .
tweede helft van de zestiende eeuw schijnt deze „omwaterde huysinge" te zijn<br />
overgedragen aan de heer van Tilburg en Goirle. Vanwege de omringende gracht<br />
werd deze boerderij in de volksmond ook de Waterhoef genoemd 24 ). Bedoelde<br />
hoeve was derhalve een yan de toenmalige kasteelhoe ven.<br />
— „Noch een-hoeve, bëstaende in eene huijsinge, schuere, schop e.tcetera, gelegen<br />
aen den heertganck van de Hasselt, met 48 lopensaeten lant ende weije, mitsgaders<br />
28 lopensaeten slechte beemden ende heijvelden".<br />
- „Noch een hoeve, gelegen ter plaetse voorscreven, bëstaende in een huijsinge,<br />
schuere etcetera, met vijftich lopensaeten soo lant als weije, mitsgaders <strong>25</strong> lopensaeten<br />
ledige beestevelden ende heijvelden met noch een weijken".<br />
De twee laatstgenoemde hoeven in de herdgang van de Hasselt waren eveneens<br />
toenmalige kasteelhoe ven, die in latere rentmeestersrekeningen aangeduid worden<br />
als hoeve I (dit is de nu herstelde Kasteélhoeve) en hoeve H.<br />
Volgens de zojuist weergegeven omschrijving uit de „kapitale schatting" van 1665<br />
bedroegen de bijbehorende gronden van de Pijlijserhoeve of Waterhoef in totaal 76<br />
lopensaat, terwijl bij hoeve I en hoeve II respectievelijk 76 en 75 lopensaat grond<br />
behoorde. Gerekend tegen 6 lopensaat per hectare <strong>25</strong> ) bedroeg derhalve de grondoppervlakte<br />
van elk dezer drie kasteelhoeven destijds ongeveer 12 a 13 ha.<br />
Na 1665 zouden daar nog een tweetal kasteelhoeven bijkomen. Naar het schijnt<br />
werd enige tijd nadien de zogenoemde hoeve III aan de Hasselt gebouwd of aangekocht,<br />
welke hoeve gelegen was tussen de twee van óuds bestaande hoeven I en II.<br />
Vervolgens zou in 1736 nog een nabij het kasteel gelegen hoeve in de herdgang van<br />
de Hoeven aangekocht worden, die de naam 1 kreeg van nieuwe hoeve.<br />
Van deze vijf kasteelhoeven wordt hierna de verdere historie geschetst. De ligging<br />
van deze pachthoeven rond het kasteel van Tilburg staat op de overzichtskaart<br />
aangegeven. Hoeve I betreft de thans gerestaureerde Kasteelhoeve, de enige die tot<br />
in onze tijd overeind zou blijven.<br />
ONDER DE LAATSTE HEREN SCHETZ VAN GROBBENDONCK<br />
(1680-1710)<br />
In 1680 werd „in feite" een nieuwe heer over de heerlijkheid aangesteld, hoewel<br />
de leenverheffing pas tien jaar later zou volgen. Op 14 september van het jaar 1680<br />
vaardigde de vrouwe van Tilburg en Goirle, Marguerite Claire de Novelles „Com-<br />
'tesse de Grobbendoncq, Baronne de Wesemael, Dame de Durbuy, Tilbourg etcetera",<br />
op haar kasteel te Durbuy — „donné a Durbuy en notre chateau" — een<br />
belangrijk besluit uit, waarbij zij aan haar zoon Josephus Bonaventura Schetz van<br />
Grobbendonck - aangeduid als „notre fils Joseph, Baron de Tilbourg" - volmacht<br />
gaf .om namens haar bepaalde heerlijke rechten óver Tilburg en Goirle uit te<br />
oefenen, zoals het benoemen van personen in de vacante functies en het ontvangen<br />
van inkomsten uit de heerlijkheid 26 ). Reeds op 19 september daarna werd genoemde<br />
Baron van Tilburg als nieuwe heer schitterend ingehaald en logeerde deze<br />
tot en met 31 oktober — zes weken lang — gastvrij op zijn kasteel, terwijl dat alles<br />
voor rekening kwam van de dorpskas 27 ). De eerste dag van zijn verblijf liet de<br />
110
Baron al door de Tilburgse schepenen een akte opmaken waarin hij opdracht gaf<br />
aan een procureur voor de Raad van Brabant te 's-Gravenhage om namens hem een<br />
lopend proces in het oog te houden, dat Ignatius Augustinus de Grobbendonck,<br />
gewezen bisschop van Gent, destijds als zijn oom en voogd in 's-Gravenhage had<br />
laten voeren 28 ). In die periode stelde hij op zijn beurt als „Baron de Tilbourg" bij<br />
akte van 17 oktober 1680 — „actum o.p onsen castele van Grobbendoncq" — de in<br />
Hilvarenbeek geboren Johan Moonen aan als zijn agent of gemachtigde om namens<br />
hem allerlei zaken betreffende de heerlijkheid te behartigen, zoals het aanstellen<br />
van bepaalde functionarissen. Dit nieuwe ambt van agent of van „gemachtigde van<br />
de Edele Heere Baron van Tilborch" zou deze Tilburgse katholieke lakenkoopman<br />
Johan Moonen vervullen van 1680 tot 1688, waarna hij opgevolgd werd door zijn<br />
schoonzoon, de lakenkoopman Marinus de Wolff, die in 1691 tevens rentmeester<br />
werd 29 ).<br />
Josephus Bonaventura de Grobbendoncq stelde voorts zelf bij akte van 21 oktober<br />
1680 de protestant Adriaan Bérnagie aan als drossaard van Tilburg en Goirle<br />
wegens de dood van diens voorganger Hendrick Verschueren. Nog dezelfde dag<br />
legde de pasbenoemde drossaard de voorgeschreven eed afin handen van de Baron<br />
van Tilburg. De nieuwe heer stelde vervolgens persoonlijk bij akte van 29 oktober<br />
1680 de reeds besproken Lancelot Verrassen aan tot rentmeester vanwege de dood<br />
van diens vader Jan Verrassen. Beide benoemingsakten werden door Josephus<br />
Bonaventura Schetz van Grobbendonck „gegeven op ons casteel tot Tilborch". De<br />
aanstelling tot rentmeester geschiedde overigens eerst nadat daags tevoren op 28<br />
oktober Jacobus van der Burcht, president-schepen, zich borg verklaard had voor<br />
Lancelot Verrassen. Deze rentmeester werd belast met het beheer van de heerlijke<br />
goederen - ondermeer betreffende de pachten van molens en hoeven - en kreeg<br />
dezelfde emolumenten als zijn overleden vader „ende sal sijne wooninge hebben<br />
op het Nederhof van onsen Castele aldaèr tot Tilborch"; voorts moest hij jaarlijks<br />
een behoorlijke rentmeestersrekening indienen 30 ).<br />
Nadat de nieuwe heer aldus in het najaar van 1680 orde op zaken gesteld had in de<br />
heerlijkheid Tilburg en Goirle, vertrok hij weer naar het-Zuiden en liet verder zijn<br />
belangen binnen de heerlijkheid behartigen door de agent Johan Moonen en de<br />
rentmeester Lancelot Verrassen. Daar kwamen echter steeds meer schuldeisers aan<br />
de deur voor mijnheer de baron, die buitenslands verbleef en diep in de schuld zat.<br />
Josephus Bonaventura Schetz van Grobbendonck, heer van Tilburg en Goirle<br />
(1680-1690), verhief het leen pas op l april 1690 en overleed nog in hetzelfde<br />
jaar 31 ).<br />
Zijn hiervoor vermelde broer Charles Schetz — intussen graaf van Grobbendonck,<br />
baanderheer (baron) van Wesemael, heer van stad en land van Durbuy etcetera,<br />
kolonel van een regiment infanterie in Spaanse dienst — volgde hem op als heer<br />
van Tilburg en Goirle (1690-1710). Op zijn naam was vroeger al eens een leenverheffing<br />
gesteld geweest.<br />
Het lijkt mij nuttig om ter verduidelijking hier een voorlopige opstelling in te<br />
voegen ten aanzien van de zonen (voor zover bekend) uit het huwelijk van Lance-<br />
111
lot Schetz - sinds 1641 graaf van Grobbendonck etcetera -• en Marguerite Claire<br />
deNoyelles:<br />
\.Antoine Ignace (Antonius Ignatius), geboren in 1642, erfde in' 1665 - na de<br />
dood van zijn vader (1664) — de titel graaf van Grobbendonck etc., doch bleef<br />
ongehuwd en sneuvelde in 1672 (tijdens het Hollandse „rampjaar") als kapitein<br />
der cavalerie in dienst van de Spaanse koning Karel II.<br />
2. Eugène (Eugenius Hyacinthus), geboren in 1646 op het kasteel van Tilburg (bij<br />
. zijn doop op 16 augustus 1646 fungeerden als dpopheffers Antonius Ignatius van<br />
Grobbendoncq namens Eugène de Noyelles, alsmede Agnes van Grobbendoncq<br />
namens Florentia van Grobbendoncq, de vrouw van de Baron van Bois de Lessines),<br />
is vermoedelijk jonggestorven (vóór 1666).<br />
3. Charles (Carolus Hubertus Augustinus), geboren in 1651 op het kasteel van<br />
Tilburg (bij zijn doop op 22 september 1651 fungeerden als doopheffers Carel van<br />
Malsen, heer van Onsenoort, alsmede Johanna van Malsen, vrouwe van Vucht,<br />
namens Isabella van Malsen, vrouwe van Poelgeest), verkreeg in 1666 — na de dood<br />
van zijn vader (1664) — de titel Seigneur de Tilbourg (op 26 juli 1666 vond te<br />
zijnen name de leenverheffing van Tilburg en Goirle plaats voor de Raad en Leenhof<br />
van Brabant te 's-Gravenhage); hij erfde in 1672 - na de dood van zijn oudste<br />
broer Antoine Ignace — de titel graaf van Grobbendonck etc. Vermoedelijk werd<br />
in verband met de militaire loopbaan van graaf Charles zijn jongere broer Joseph<br />
aangewezen als heer van Tilburg en Goirle (1680-1690),'na wiens dood hijzelf<br />
weer'genoodzaakt was deze heerlijkheid over te nemen. Het graafschap Grobbendonck<br />
bleef uiteraard de allervoornaamste heerlijkheid van deze familie. Graaf<br />
Charles van Grobbendonck — de laatste graaf uit de familie Schetz — overleed<br />
kinderloos in 1724, maar was wel gehuwd, zoals verderop nog blijken zal.<br />
4. Joseph (Josephus Bonaventura), geboren na 1651, voerde sinds 1680 de titel<br />
Baron de Tilbourg (hoewel de leenverheffing pas op l april 1690 volgde) en<br />
overleed ongehuwd in 1690, waarna zijn oudere broer Charles de heerlijkheid<br />
Tilburg en Goirle weer overnam (1690-1710) 32 ).<br />
Er was echter veel geld nodig om de nagelaten schulden van broer Joseph te<br />
kunnen aflossen, die letterlijk „den banjerheer" (= baanderheer of baron) had<br />
uitgehangen. Die geldverlegenheid kreeg een onaangename nasleep. Op 18 december<br />
1690 liet de nieuwe heer, graaf Charles van Grobbendonck, voor het Tilburgse<br />
gerecht een vordering instellen tegen zijn rentmeester Lancelot Verrassen en diens<br />
borgen inzake een aan „sijne genade" nog verschuldigde geldsom van 435 gulden.<br />
Reeds de volgende dag (19 december) verscheen Claes Daniels van Heijst voor<br />
schepenen van Tilburg en Goirle om goed te vinden dat rentmeester Lancelot<br />
Verrassen zijn roerende goederen publiek zou verkopen, om daarop zoveel mogelijk<br />
te verhalen de achterstallige pachtpenningen wegens' de door hem bewoonde<br />
hoeve. Weer een dag later (20 december) stelde agent Marinus de Wolffzich borg<br />
inzake de door de graaf gevorderde geldsom. Claes Daniels van Heijst had in het<br />
voorjaar deze hoeve opnieuw gehuurd en wel voor één jaar, namelijk van half april<br />
1690 tot half april 1691. We zullen daar straks nog op terugkomen 33 ).<br />
Op 2 januari 1691 verscheen graaf Charles van Grobbendonck als heer van Tilburg<br />
en Goirle voor de Bossche notaris Willem Vos en liet daar een notariële akte<br />
112
opmaken, waarbij de graaf beloofde de schuld van zijn overleden broer Josephus<br />
Bonaventura te zullen betalen aan Mr. Victor van Beughem.<br />
Deze advocaat te 's-Hertögenbosch had destijds ten laste van Josephus Bonaventura<br />
van Grobbendonck als toenmalige bezitter van de heerlijkheid Tilburg en Goirle<br />
een kapitaal van in totaal 15.800 gulden verstrekt (volgens Bossche schepenschuldbrieven<br />
van 2 januari 1,685 en 27 september 1686) tot betaling der lasten van<br />
genoemde heerlijkheid. Onder overlegging van deze notarisakte moest namens de<br />
nieuwe heer van Tilburg en Goirle bij de Raad en Leenhof van Brabant te 's-Gravenhage<br />
de leenverheffing vernieuwd worden, hetgeen geschiedde op 19 december<br />
1691. In deze leenverheffing heet deze heerlijkheid „op hem gesuccedeert als<br />
outsten soone van sijnen vader zaliger" (dat was graaf Lancelot van Grobbendonck)<br />
34 ).<br />
Rentmeester Lancelot Venassen, de jonge weduwnaar van Digna van der Burcht (t<br />
Tilburg 20-7-1684), had inmiddels het bijltje erbij neergelegd en werd opgevolgd<br />
door voornoemde Marinus de Wolf/die immers al sinds 1688 als agent van de heer<br />
fungeerde. Bij schepenakte van 4 januari 1691 vond de borgstelling plaats voor de<br />
administratie en het bewind van Marinus de Wolff als nieuwe rentmeester over de<br />
goederen en inkomsten van de heer. Vermeldenswaard is het contract, dat op 10<br />
april 1691 voor notaris Arnold van Loon tussen de oude en de nieuwe rentmeester<br />
opgemaakt werd. Volgens dit accoprd moest Lancelot Verrassen de aldaar opgesomde<br />
leen- en cijnsboeken en andere documenten van de graaf van Grobbendonck<br />
betreffende de heerlijkheid binnen zekere tijd ter hand stellen aan Marinus<br />
de Wolff, terwijl half april de „nederhuijsinge van de Casteele" door de vroegere<br />
bewoner ontruimd moest zijn voor de nieuwe rentmeester 35 ).<br />
Blijkens een nader ingesteld onderzoek 36 ) was Charles Schetz, graaf van Grobbendonck,<br />
baron van Wesemael etc. en heer van Tilburg en Goirle (1690-1710), toentertijd<br />
gehuwd met Marie-Magdalaine, dochter van Eugène de Berghes (= van Glymes-Bergen),<br />
graaf van Grimbergen. Zijn gemalin stamde aldus uit de Grimbergse<br />
tak van het bekende geslacht Glymes. Met dit grafelijk (kinderloos gebleven) huwelijk<br />
zijn beide wapenschilden op de bekende gravure van het kasteel van Tilburg<br />
nu wel afdoende verklaard. Toen dit (onbewoonde) kasteel getekend werd —<br />
volgens een eigentijdse verklaring: in februari 1696 — ten behoeve .van bedoelde<br />
gravure, woonde Marinus de Wolff daar als rentmeester op de neerhof, zoals we<br />
gezien hebben. Als officier in Spaanse dienst verbleef ook de nieuwe heer meestal<br />
buiten de heerlijkheid. Drossaard was nog steeds Adriaan Bernagie (1680-1724).<br />
Hoe was het omstreeks 1690 gesteld rnet de rond het kasteel liggende pachthoeven?<br />
Dat tijdstip vormt namelijk een geschikt uitgangspunt, omdat in dat jaar de<br />
gebroeders Van Grobbendonck elkaar opvolgden als heer van Tilburg en Goirle,<br />
terwijl Lancelot Verrassen toen nog rentmeester (1680-1690) was naast de agent<br />
Marinus de Wolff. • .<br />
Welnu, in een notariële akte van 1685 trad de toen ongeveer 63-jarige Claes Cornelis<br />
Claessen op als „hoevenaar op de hoeve — toecomende den Edele Heere Baron<br />
van Tilborgh ende Goirle - geleghen alhier tot Tilborgh achter den Casteele,<br />
genaemt het Pijlijser", om op verzoek van Lancelot Verrassen, rentmeester van<br />
genoemde Baron, een sprekend getuigenis af te leggen. Getuige verklaarde, dat hij<br />
113
eind januari van dat jaar. „brengende sijn pachtcoren naer den Casteele, gelijck hij<br />
de voorgaende jaren gewoon was te doen, aldaer voor de poorte van denselven<br />
casteele met sijne carré rnet coren geladen ontmoet heeft den heer Victor van<br />
Beughem, woonènde tot sHertogenbossché". Zoals men weet had deze Bossche<br />
advocaat op 2 januari 1685 een aanzienlijk kapitaal verstrekt aan Baron Joseph<br />
Schetz van Grobbendonck ten laste van de heerlijkheid Tilburg en Goirle. De<br />
schuldeiser — die blijkbaar meende als zodanig in deze heerlijkheid handelend te<br />
kunnen optreden — zou volgens deze verklaring tot de hoevenaar gezegd hebben:<br />
„wat, duyvel, doet gij hier met dat graen; brengt dat graen wederom thuys, ik wil<br />
hem (= aan de rentmeester van de Baron) dat graen niet gelevert hebben". Mr.<br />
Victor van Beughem was in zijn tijd een bekwaam rechtsgeleerde. In 1685 raakte<br />
hij echter in ernstig conflict zowel met de drossaard van Tilburg als met de Raad<br />
van Brabant te 's-Gravenhage in verband met het (onbevoegd) aanstellen door hem<br />
van een president-schepen in de heerlijkheid Tilburg en Goirle 37 ).<br />
Claes Cornelis Claessen (alias Claes Cornelis Claes Stevens of Claes Cornelis Cleijssen)<br />
is tweemaal gehuwd geweest. Uit zijn eerste huwelijk met Lijsken Jan Adriaens<br />
had hij twee zonen, namelijk Cornelis (geboren rond 1667) en Jan (geboren<br />
in 1668). In 1672 hertrouwde hij met Maria Aert Bosmans en ook uit dit huwelijk<br />
werden kinderen geboren. Deze hoevenaar overleed in 1701, nadat zijn tweede<br />
vrouw al in 1689 gestorven was. Blijkens verschillende schepenakten was hij te<br />
Tilburg een gegoed man 38 ). Het is mij niet bekend, wanneer hij hoevenaar geworden<br />
is op de Pijlijserhoeve, maar op 11 december 1690 schijnt er voor schepenen<br />
van Tilburg en Goirle weer een huurcedule te zijn opgemaakt, waarbij Claes Cornelis<br />
Claessen niet alleen de Pijlijserhoeve (alias de Waterhoef) maar ook nog een<br />
andere kasteelhoeve gepacht zou hebben. Welke andere hoeve daarmee bedoeld<br />
wordt is niet duidelijk 39 ). In 1699 huurde hij nogmaals de Pijlijserhoeve voor een<br />
termijn van zes jaren (van half april 1697 tot half april 1703) maar zoals gezegd<br />
overleed hij in 1701. Als hoevenaar werd hij kennelijk opgevolgd door zijn oudste<br />
zoon (uit het eerste huwelijk) Cornelis Claes Cleijssen, die in 1708 deze hoeve<br />
wederom inhuurde voor de tijd van zes jaren — namelijk vanaf half april 1709 tot<br />
half april 1715 — voor de som van 95 gulden als „voorlijf" en vooreen bepaalde<br />
hoeveelheid koren als „corenpacht" 40 ). Deze pachtvoorwaarden zullen nog nader<br />
behandeld worden.<br />
Intussen wasMarinus de Wolff, die sinds 1691 als rentmeester op de „nederhuïjsinge"<br />
van het kasteel woonde, in 1706 overleden, merkwaardig genoeg ten huize van<br />
drost Adriaan Bernagie aan de Heuvel. Zijn opvolger wasAnthony Vereijck, secretaris<br />
van Tilburg en Goirle (1679-1709), die tevens administrateur werd over de<br />
goederen en inkomsten van de heer, graaf Charles van Grobbendonck 41 ).<br />
Op hoeve I (de nu herstelde Kateelhoeve) woonde in 1690 vermoedelijk Claes<br />
Daniels van Heijst. Hiervoor is uiteengezet hoe deze hoevenaar in december van<br />
dat jaar betrokken raakte bij de afrekening, die de nieuwe heer wilde houden met<br />
zijn dienaren, zulks min of meer in de trant van de evangelische gelijkenis (Matth.<br />
18, 23-35). Uit zijn tweede huwelijk (met Anneke Gerit Daniels) had hij een zoon<br />
Geraert Claes van Heijst (geboren in 1658), die in 1680 trouwde rnet Deliana<br />
Cornelis Schaapsmeerders. Deze zoon werd hoevenaar op hoeve I en sloot met<br />
114
entmeester Marinus de Wolff pachtovereenkomsten afin 1695 en 1701 - telkens<br />
voor een termijn van zes jaren — maar overleed reeds in 1706. Al vanaf 1705<br />
schijnt Peter Janssen van Abeelen zich daar als hoevenaar gevestigd te hebben 42 ).<br />
Ook hier golden bijzondere pachtvoorwaarden.<br />
Over hoeve II (die gelegen was op de noordelijke hoek van de 'tegenwoordige<br />
Hasseltstraat en Van Hogendorpstraat) moet wel de huurcedule uit 1699 handelen,<br />
waarin rentmeester Marinus de Wolff een hoeve aan de Hasselt voor een termijn<br />
van acht jaren en tegen een jaarlijkse huursom van 80 gulden en zekere korenpacht<br />
verhuurt aan Jan Jan Peijnenborgh. Deze was de oudste zoon van Jan Peijnenborgh<br />
en broer van Laureys Jan Peijnenborgh, die beiden in dit pachtcontract als borgen<br />
optraden 43 ). Vreugde en verdriet wisselden elkaar af op deze hoeve. Toen Jenneke<br />
als dochter van de hoevenaar er in 1700 bruiloft vierde, waren haar beide ouders<br />
nog in leven, maar bij het huwelijk van dochter Ariaantje in 1702 waren zowel<br />
moeder (f 4-8-1701) als vader (t 184-1702) reeds overleden. Daarna blijkt Cornelis<br />
Teurlincx (Gerardzoon) daar van 1703 tot 1716 hoevenaar te zijn geweest.<br />
Tussen de hoeven I en II was hoeve III gelegen (op de zuidelijke hoek van Hasseltstraat<br />
en Van Hogendorpstraat), die in 1698 tezamen met verschillende (in de<br />
buurt gelegen en door een plaatsnaam aangeduide) percelen door rentmeester<br />
Marinus de Wolff verhuurd werd aan Martinus Stradio, gehuwd met Maria (Wouters)<br />
en reeds vader van meerdere kinderen. Deze hoeve werd verhuurd voor acht<br />
jaren — van half april 1699 tot half april 1707 — tegen een jaarlijkse huursom van<br />
86 gulden en een bepaalde korenpacht. De hoevenaar overleed echter al in 1701 en<br />
diens weduwe in 1706. Halverwege de lopende termijn - in 1703 - werd Peter<br />
Cornelis Schaapsmeerders (wiens zuster getrouwd was met zijn buurman van hoeve<br />
I) de nieuwe hoevenaar, wederom voor ,een termijn van acht jaren en tegen dezelfde<br />
pachtvoorwaarden 44 ).<br />
Keren we nu terug naar het kasteel, waar Marinus de Wolff als rentmeester op de<br />
neerhof woonde. Zijn rentmeesterschap (1691-1706) is zeker geen benijdenswaardige<br />
betrekking geweest. Want ook ten tijde van graaf Charles Schetz van Grobbendonck<br />
als heer van Tilburg en Goirle (1690-1710) was de heerlijkheid voortdurend<br />
belast met grote schulden. Er werd uiteindelijk beslag gelegd op de goederen van<br />
deze Zuidnederlandse edelman 45 ). De algehele liquidatie van de heerlijke bezittingen<br />
onder de laatste heer uit de familie Schetz van Grobbendonck kon niet lang<br />
meer uitblijven.<br />
J.A.J. BECX<br />
Dr. B. Dijksterhuis, Bijdragen tot de geschiedenis der heerlijkheid Tilburg en Goirle<br />
(Tilburg 1899), p. 8-10.<br />
Dr. P.C. Boeren, Het Hart van Brabant (Tilburg 1942), p. 10-12.<br />
Mr. H. Hardenberg, Het ontstaan van de vrijheid Tilburg, in: Van heidorp tot industriestad<br />
(Tilburg 1955), p. 53-54.<br />
Mr. J.P.W.A. Smit, Bezitters van Noord-Brabantse heerlijkheden, in: De Brabantse<br />
Leeuw, jrg. 9 (1960), p. 28 e.v.<br />
115
2<br />
) A.A.T., charter 2327 d.d. S nov. 1483 en charter 2406 d.d. 22 nov. 1491; vgl. J.A.J.<br />
Becx in: Eeuwen en uren in de Hasseltse kapel (onder redaktie van Dr. FJ.M. van<br />
Puijenbroek, Tilburg 1972), p. 17 (noot 19).<br />
3<br />
) Eeuwen en uren in de Hasseltse kapel, a.w., p. 17 (noot 18).<br />
4<br />
) J.G.N. Renaud, Kastelen in Noord-Brabant, in: Brabants Jaarboek 1950, p. 59 e.v. Prof.<br />
Dr. E.H. ter Kuile, Kastelen en adellijke huizen, deel XIII (,1954) van de serie „De<br />
Schoonheid van ons land". .<br />
5<br />
) Gemeentearchief Tilburg, inv. Van Visvliet, 389 dorpsrekening 1581/1582), fol. 54. Vgl.<br />
ook J.A.J. Becx in: De Brabantse Leeuw, jrg. 17 (1968), p. 3.<br />
6<br />
) W.A. van Ham, Het Doorluchtig Huis van Bergen op Zoom, in: Spiegel der Historie, jrg. 4<br />
(1969), p. 161 (wapen Wezemaal), 176 (heren van Grimbergen) en 177 (nieuw wapen<br />
Glymes-Bergen).<br />
7<br />
)' Dr. L.P.L. Pirenne, De nationale betekenis van het beleg van 's-Hertogenbosch in 1629,<br />
in: Varia Historica Brabantica, dl. I (1962), p. 193 e.v.<br />
8<br />
) Dr. V.A.M. Beermann, Stad en Meierij van 's-Hertogenbosch, (I) van 1629 tot 1648<br />
(1940) en (II) van 1648 tot 1672 (1946).<br />
9<br />
) J.A.J. Becx, De laatste Kartuizers van Vught op het kasteel van Tilburg in 1635, in: De<br />
Kleine Meijerij, jrg. 15 (1961/62), nr. 11.<br />
10<br />
) Vgl. J.A.J. Becx in: De Tongerlose Hoef en Tilburg (Tilburg 1969).<br />
11<br />
) G.A.T., Not. 37 - 1687, folio 16 verso; blijkens'een daarin .aangehaalde verklaring van<br />
Maria van Malsen uit 1641, had wijlen haar man Antony Schetz, graaf van Grobbendonck,<br />
in 1628 penningen opgenomen tot belening van de heerlijkheid Durbuy.<br />
12<br />
) Taxandria, jrg. 19(1912), p. 306.<br />
L. van Miert S.J. in: Bossche Bijdragen, jrg. 4 (1921 - 1922), p. 167 en 171.<br />
13<br />
) G.A.T., R 403 - .1626 - fol. 9v e.v. en R 404 - 1630 - fol. 17v; R 35, dingtale 8 juni<br />
1637; R 618'- 1627 - fol. 7v; R 620 - 1641 -fol. 69 en R 620bis - (1641) - fol. 37.<br />
14<br />
). 'Taxandria, jrg. 15 (1908), p. 8 (voetnoot) en p. 64 (voetnoot); jrg. 28 (1921), p. 207.<br />
1S<br />
) G.A.T., inv. Van Visvliet, 221 (commerboek ca 1648), fol. <strong>25</strong>v.<br />
lé<br />
) G.A.T., inv. Van Visvliet 445, fol. 33 e.v.<br />
17<br />
) Mr. C.C.D. Ebell, inv. Heerlijkheidsarchief Tilburg en Goirle (1909), nr. 47 (45 oud).<br />
18<br />
) G.A.T., Not. 14 - 1651 - fol. 154 (inliggend).<br />
19 ) G.A.T., map „Magistraat".<br />
2°) G.A.T., R366 - 1659-fol. 127.<br />
21 ) G.A.T., R 369 - 1666 -fol. 113v.<br />
22 ) G.A.T., inv. Van Visvliet, 379 en 379a; vgl. Dijksterhujs, a.w., p. 19.<br />
- 13 ) G.A.T., inv. Van Visvliet, 422 (dorpsrekening 1621/1622); vgl. R 379, I (1682), f. 36;<br />
voogdijrekening 1680: voogd over de minderjarige wezen was Carel van den Campe<br />
(broer van Clara van den Campe), secretaris en rentmeester der stad Megen; Johan Verrassen<br />
is blijkens deze voogdijrekening ook gildebroeder van het kolveniersgilde geweest.<br />
2*) Jos van Dijk, De Pij lijserhoeve of Waterhoef in Tilburg, in: Brabants Heem, jrg. 12<br />
(1960), p.137-138.<br />
K ) Dijksterhuis, a.w., p.65 (voetnoot).<br />
) G.A.T..R377 - 1680- f. 87; R 819: 14 sept. 1680.<br />
27 ) G.A.T., inv. Van Visvliet, 475 (dorpsrekening over 1680); idem, 614 (liquidatie van de<br />
betreffende onkosten), bedoeld in Dijksterhuis, a.w., p. 14 (voetnoten).<br />
28 ) G.A.T., R 818: 19 sept. 1680; dit proces was destijds gevoerd tegen de erfgenamen van<br />
Jvr. Anna Van Hambroeck, vrouwe van Jekschot (f Oirschot 16-3-1660), en Juffr. de<br />
Roy, nu tegen de heer Van Cannart cum suis.<br />
29 ) G.A.T., R 377 - 1680 - f. 84; L.F.W. Adriaenssen publiceerde o.m. over deze Johan<br />
Moonen een uitmuntende studie in: De Brabantse Leeuw, jrg. 19 (1970), p. 159-171.<br />
3°) G.A.T., R 377 - 1680 - f. 86 en f. 88; R 818: 28 okt. 1680; R 819: 21 okt. 1680 en 29<br />
okt. 1680.<br />
31 ) R.A. 's-Hertogenbosch, inv. Raad en leenhof van Brabant (1571-1795), nr. 1324, f. 38v;<br />
over bedoelde schulden zie o.a.: G.A.T., R 379, II (1683), f. 87; R 380 - 1684 - f. 24v;<br />
R 495 - 1691 - f. Iv.<br />
116
32<br />
) Inv. Raad en leenhof van Brabant, a.w., nr. 1324, f. 38v; Jac. Anspach, Het geslacht Van<br />
Matsen (1894), p. 81 (voetnoot 1); Taxandria, jrg. 7 (1900), p. 286-287; Met Gansen<br />
Trou,jrg. 14 (1965), p. 85 ; zie vooral de literatuur in noot 36 hierna.<br />
») G.A.T., R 95, f. 102v: 18-12-1690 en 20-12-1690 (kantmelding); R 382, f. 59v: 19-12-<br />
' 1690; R 421, f. 152: huurceduul van 18-4-1690.<br />
34<br />
) G.A.T., R 495 (zgri. „Boschbrieven") - 1691 - f.lv.; inv. Notariële archieven in Noord-<br />
Brabant, I, 2826; inv. Heerlijkheidsarchief Tilburg en Goirle, a.w., nr. 13 (11 oud); inv.<br />
Raad en leenhof van Brabant, a.w., nr. 1324, f. 38-38v, nr. 1326, f. 263-263v, f. 271 en<br />
-f. 275-278.<br />
35) G.A.T., Not. 34 - 1684 - f. 27; R 421 - 1691 - f. 169; Not. 41 - 1691 - f. 10.<br />
36<br />
) Dr. A.W.E. Dek, Genealogische tabellen bij de geschiedenis der Nederlanden, in: Spiegel<br />
der Historie, jrg. 2 (1967), p:599 (tabel V).<br />
Brabantia illustrata (1705), p. 142 (gravure kasteel van Tilburg anno 1696 met tekst! ).<br />
Jurisprudentia heroica (Brussel, edities 1668, 1689 en 1714 door J.B. Christijn), p.<br />
279-280.<br />
Le théatre de la noblesse du Brabant (Liège 1705, 3 parties), I, p.118-119.<br />
Butkens, Trophées du Brabant (supplement, 1726), p. 289.<br />
Dumont, Fragmens généalogiques (Gent 1862, 6 delen), dl. I (1862), p.91-92.<br />
P.J. Goetschalckx, Geschiedenis van Grobbendonk (Hoogstraten 1897-1899, 3 delen), dl.<br />
l (1897), p.216-221. De genealogie van de familie Schetz blijkt nog onvoldoende te zijn<br />
onderzocht.<br />
37<br />
) G.A.T., Not. 58 - 1685 - f. 145v.<br />
Jhr. Mr. A.F.O. van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch,<br />
dl. 11(1912), p.81-83.<br />
Taxandria, jrg. 6 (1899), p. 202-203.<br />
Mr. J.H. van Heurn, Historie der Stad en Meyerye van 's-Hertogenbosch, dl. III (1777),<br />
p.290-294.<br />
38<br />
) G.A.T., R 374 - 1676 - f. 99v en 154v; R 469 - 1701 - f. 42v.<br />
39<br />
) G.A.T., R 95 - 1693 - f. 135v; in deze gerechtelijke uitspraak wegens achterstallige huur<br />
wordt verwezen naar de huurceduul van 11 december 1690, welke akte tot op heden<br />
echter nog niet is teruggevonden.<br />
"°) G.A.T., R 468 - 1699 - f. 218; R 469 - 1712 - f. <strong>25</strong>8.<br />
41<br />
) De Brabantse Leeuw, jrg. 19 (1970), p. 172.<br />
G.A.T., R469- 1706 - f. 114 en 116v;idem - 1712 - f. <strong>25</strong>8.<br />
42<br />
) G.A.T., R 421 - 1690 - f. 152; R 468 - 1695 - f. 120; R 469 - 1701 - f. 49.<br />
• 43 ) G.A.T., R 468 - 1699 - f. 203.<br />
*») G.A.T., R 468 - 1698 - f. 190v; R 469 - 1702 - f. 61v.<br />
4S<br />
) G.A.T., R 822, akte d.d. 27-4-1697; R 823, akten d.d. 5-4-1701 en d.d. 16-6-1701; R<br />
428 - 1701 - f.91 en97v.<br />
117