Spijkenisse Buitengebied - Ruimtelijkeplannen.nl

Spijkenisse Buitengebied - Ruimtelijkeplannen.nl Spijkenisse Buitengebied - Ruimtelijkeplannen.nl

ruimtelijkeplannen.nl
from ruimtelijkeplannen.nl More from this publisher
14.08.2013 Views

Natuur 38 Haringvliet en omgeving Bruine kiekendief, blauwborst en rietzanger nestelen verspreid langs de oever van het Haringvliet. Kievit en goudplevier gebruiken grazige oeverlanden als voedselgebied en rustplaats. Kleine zilverreiger, zwemeendensoorten en meerkoet houden zich vooral op in de oeverzones. Slechtvalk en visarend worden in het winterseizoen vooral in de buurt van vogelconcentraties langs de oever aangetroffen. Voor amfibieën heeft het Haringvliet een zeer beperkte betekenis als leefgebied, door het relatief hoge zoutgehalte. Beninger Slikken In dit gebied broeden blauwborst, kleine karekiet, bosrietzanger, rietgors, nachtegaal, kemphaan, bruine kiekendief, baardmannetje, grutto, veldleeuwerik en graspieper. In de winter wordt het gebied gebruikt door verschillende ganzen- en eendensoorten en ook als rustplaats voor de blauwe kiekendief. Vanwege het belang van het gebied voor ganzen- en eendensoorten in de winter, is het beheer in het natuurgebied op deze soorten gericht. In het gebied komen naar verwachting geen reptielen voor. Mogelijk heeft de bruine kikker een leefgebied op de Beninger Slikken (Atlas van de Nederlandse amfibieën en reptielen, 1986). Slijkplaat Op de kale zandplaat temidden van het Haringvliet hebben met name kokmeeuw en visdief broedkolonies. Daarnaast heeft ook de dwergstern hier een broedkolonie en komen in het gebied strandplevier en kluut voor. Slijkplaat heeft door haar geïsoleerde ligging temidden van het Haringvliet naar verwachting geen betekenis voor amfibieën, reptielen, insecten of zoogdieren. Overige gebieden In de agrarische gebieden komen met name algemene soorten voor. Soorten als patrijs, kievit, graspieper en kneu zijn in lage dichtheden aanwezig. Het open agrarische gebied in het zuiden van het plangebied wordt veelvuldig gebruikt door voedselzoekende ganzen. Het gaat om de polders Oudenhoorn, Zuidland, Velgersdijk en Oud-Schuddebeurs. In het zuidelijk deel van het plangebied zijn 's winters tien- tot twintigduizend ganzen voedselzoekende ganzen aanwezig. Dit zijn met name kolgans en brandgans en, in kleinere aantallen, rotgans, toendrarietgans, kleine rietgans en grauwe gans. Tevens worden hier 's winters knobbelzwaan en kleine zwaan aangetroffen. De genoemde soorten eten overdag oogstresten, gras en wintergewassen en slapen op de Beninger Slikken of langs het Haringvliet en het Spui. In het brakke deel van de Spuigorzen broedt de kluut. Polder Heenvliet, een deel van Polder Abbenbroek en (de omgeving van) Polder Biert en Welvliet zijn oude polderlandschappen. De graslanden zijn, indien vochtig, van belang als broedgebied voor weidevogels en als gebied voor voedselzoekende ganzen. Nederland neemt voor beide vogelgroepen een belangrijke plaats in. In polder Biert en Welvliet komen weidevogelsoorten als grutto en tureluur voor, maar ook de graspieper, veldleeuwerik en slobeend. Mogelijk komt de rosse woelmuis in polder Biert voor. Rond de Vierambachtenboezem komen kleine karekiet, blauwborst, roerdomp en bruine kiekendief voor. Ook is de ijsvogel waargenomen. Door het soortenrijke grasland is het gebied aantrekkelijk voor weidevogels, zoals kluut en tureluur. Ten westen van deze kreekrestant, ten noorden van het Mallebos, broedt een steenuil en is een kolonie blauwe reigers gevestigd. Bijzonder is verder de roekenkolonie bij Geervliet langs de Groene Kruisweg. 5.2.3. Flora- en faunawet De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen "licht" en "zwaar" beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik danwel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 231.12764.01 Spijkenisse

Natuur 39 bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien er sprake is van: - een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling); - er geen alternatief is; - geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. De Flora- en faunawet is in zoverre voor het onderhavige bestemmingsplan van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet zal worden verkregen. In dat geval is het bestemmingsplan vanwege de Flora- en faunawet niet uitvoerbaar. 5.2.4. Natuurbeschermingswet 1998 Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten: - door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn; - door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten; - door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten. Voor de onder a genoemde gebieden geldt dat voor nieuwe bestemmingsplannen die significante gevolgen voor het betrokken gebied kunnen hebben, een "passende beoordeling" van de gevolgen die het plan voor het gebied kan hebben, gemaakt dient te worden. Voor de gebieden zoals bedoeld onder b is het verboden zonder vergunning van Gedeputeerde Staten handelingen te (doen) verrichten, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, het landschap, de natuurwetenschappelijke waarde, de dieren en de planten in het gebied. Daarbij is bepaald dat, indien handelingen significante gevolgen voor het betrokken gebied kunnen hebben, een vergunning slechts wordt verleend, indien met zekerheid vaststaat dat hierdoor de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast. Dit tenzij zwaarwegende belangen tot het verlenen van vergunning noodzakelijk. Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden nagegaan of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het plan tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen. In dat geval zou het bestemmingsplan niet uitvoerbaar zijn en zou daaraan goedkeuring moeten worden onthouden. Voor de onder c genoemde gebieden geldt dat indien Gedeputeerde Staten van de provincie (een gedeelte van) het plangebied hebben aangewezen tot beschermd landschapsgezicht, het bestemmingsplan er mede op gericht moet zijn dit landschapsgezicht − met inachtneming van het aanwijzingsbesluit van Gedeputeerde Staten − te beschermen. Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend van aard. Er wordt echter medewerking gegeven aan de bouw van een nieuw gemaal aan de dijk langs het Spui. Tevens wordt een watergang gegraven en worden een paar bestaande waterlopen verbreed. De bouw van een gemaalgebouw en een opslagloods kan niet gezien worden als een beduidende ingreep in de natuur. De aanleg van water − in samenhang overigens met het tot stand brengen van een moerasgebiedje − is evenmin een ingreep die strijdig is met de Natuurbeschermingswet 1998. 5.2.5. Waardering Om te beoordelen welke gebiedsdelen op grond van hun ecologische betekenis in aanmerking komen voor bescherming, worden de volgende criteria gehanteerd: - kenmerkendheid: de mate waarin de in een gebied voorkomende flora en fauna karakteristiek is voor het delta- en zeekleigebied; Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 231.12764.01 Spijkenisse

Natuur 39<br />

bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie<br />

van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten<br />

wordt deze ontheffing slechts verleend, indien er sprake is van:<br />

- een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik<br />

en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);<br />

- er geen alternatief is;<br />

- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.<br />

De Flora- en faunawet is in zoverre voor het onderhavige bestemmingsplan van belang, dat bij<br />

de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het bestemmingsplan<br />

niet in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan<br />

tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen<br />

ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet zal worden verkregen. In dat geval is het bestemmingsplan<br />

vanwege de Flora- en faunawet niet uitvoerbaar.<br />

5.2.4. Natuurbeschermingswet 1998<br />

Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober<br />

2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:<br />

- door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;<br />

- door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;<br />

- door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.<br />

Voor de onder a genoemde gebieden geldt dat voor nieuwe bestemmingsplannen die significante<br />

gevolgen voor het betrokken gebied kunnen hebben, een "passende beoordeling" van de<br />

gevolgen die het plan voor het gebied kan hebben, gemaakt dient te worden.<br />

Voor de gebieden zoals bedoeld onder b is het verboden zonder vergunning van Gedeputeerde<br />

Staten handelingen te (doen) verrichten, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, het<br />

landschap, de natuurwetenschappelijke waarde, de dieren en de planten in het gebied. Daarbij<br />

is bepaald dat, indien handelingen significante gevolgen voor het betrokken gebied kunnen<br />

hebben, een vergunning slechts wordt verleend, indien met zekerheid vaststaat dat hierdoor de<br />

natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast. Dit tenzij zwaarwegende belangen<br />

tot het verlenen van vergunning noodzakelijk.<br />

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden nagegaan of de Natuurbeschermingswet<br />

1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer<br />

de uitvoering van het plan tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat<br />

daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.<br />

In dat geval zou het bestemmingsplan niet uitvoerbaar zijn en zou daaraan goedkeuring<br />

moeten worden onthouden.<br />

Voor de onder c genoemde gebieden geldt dat indien Gedeputeerde Staten van de provincie<br />

(een gedeelte van) het plangebied hebben aangewezen tot beschermd landschapsgezicht, het<br />

bestemmingsplan er mede op gericht moet zijn dit landschapsgezicht − met inachtneming van<br />

het aanwijzingsbesluit van Gedeputeerde Staten − te beschermen. Het onderhavige bestemmingsplan<br />

is conserverend van aard. Er wordt echter medewerking gegeven aan de bouw van<br />

een nieuw gemaal aan de dijk langs het Spui. Tevens wordt een watergang gegraven en worden<br />

een paar bestaande waterlopen verbreed. De bouw van een gemaalgebouw en een opslagloods<br />

kan niet gezien worden als een beduidende ingreep in de natuur. De aa<strong>nl</strong>eg van water<br />

− in samenhang overigens met het tot stand brengen van een moerasgebiedje − is evenmin<br />

een ingreep die strijdig is met de Natuurbeschermingswet 1998.<br />

5.2.5. Waardering<br />

Om te beoordelen welke gebiedsdelen op grond van hun ecologische betekenis in aanmerking<br />

komen voor bescherming, worden de volgende criteria gehanteerd:<br />

- kenmerkendheid: de mate waarin de in een gebied voorkomende flora en fauna karakteristiek<br />

is voor het delta- en zeekleigebied;<br />

Adviesbureau RBOI<br />

Rotterdam / Middelburg<br />

231.12764.01<br />

<strong>Spijkenisse</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!