22.08.2013 Views

downloaden - Bureau Beke

downloaden - Bureau Beke

downloaden - Bureau Beke

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

gen – zo blijft het de vraag of de beschuldigde daadwerkelijk het zedendelict heeft<br />

gepleegd. Desalniettemin wordt geconcludeerd dat de recidive ongeveer twee keer zo<br />

hoog blijkt te zijn als het onderzoek zich niet alleen beperkt tot de groep veroordeelde<br />

daders (Loucks, 2002).<br />

Een belangrijke conclusie voor wat betreft de recidive van zedendelinquenten in het algemeen<br />

is dat zij minder vaak recidiveren dan daders van andere typen delicten (Gelb,<br />

2007; Lievore, 2004; Harris & Hanson, 2004; Leuw et al., 2004). Lievore (2004)<br />

voegt als kritische opmerking toe dat het onduidelijk blijft wat de oorzaak is van deze<br />

lagere mate van zedenrecidive. Heeft het te maken met eventuele beperkte mogelijkheden<br />

voor het individu om weer delicten te plegen, met het feit dat hij werkelijk is<br />

gerehabiliteerd, of komt het doordat politie en justitie er niet in slagen nieuwe delicten<br />

op te sporen? Het is niet ondenkbaar dat veroordeelde daders – als zij weer delicten<br />

plegen – rekening houden met de ‘fouten’ die zij in het verleden hebben gemaakt en<br />

waardoor zij uiteindelijk zijn opgepakt en veroordeeld.<br />

Zo blijkt uit de opsporingspraktijk dat daders die eerder zijn veroordeeld voor verkrachting,<br />

bijvoorbeeld eerder geneigd zijn om bij nieuwe delicten een condoom te<br />

gebruiken, of beter hun best doen om het vinden van het slachtoffer voor de politie<br />

moeilijk te maken.<br />

In een meta-analytische studie vonden Hanson, Morton-Bourgon en Harris (2003) de<br />

volgende recidivecijfers. Na vijf jaar recidiveerde 14 procent, na tien jaar 20 procent,<br />

na vijftien jaar 24 procent en na twintig jaar 27 procent. Deze cijfers gelden voor<br />

alle zedendelinquenten (zowel pedoseksuele delicten als verkrachting van meerderjarigen).<br />

Een verdieping van de recidivecijfers van pedoseksuele daders laat zien dat het<br />

recidive cijfer van daders met onbekende jongens als slachtoffer hoger is dan dat van<br />

daders met onbekende meisjes, en dat de incestdaders het minst recidiveren. Hanson<br />

et al. (2003) geven aan dat meerdere meta-analyses dezelfde uitkomsten laten zien.<br />

Deze data geven aan dat de meeste daders niet recidiveren, hoewel – zoals eerder betoogd<br />

– niet alle delicten aan de politie worden gerapporteerd. Alle experts gaan uit<br />

van onderrapportage, maar de mate waarin blijft moeilijk te bepalen. Een redelijke<br />

inschatting is volgens de auteurs dat de feitelijke recidive 10 tot 15 procent hoger ligt.<br />

Ondanks het algemene beeld dat pedoseksuele daders vaak in herhaling vallen, zijn de<br />

recidivecijfers lager dan onder geweldplegers.<br />

De twee belangrijkste risicofactoren bij zedenrecidive zijn de problemen in seksuele<br />

zelfregulatie en in algemene zelfregulatie, waaronder antisociale neigingen (Hanson<br />

& Morton-Bourgon, 2005). Bij problemen in de seksuele zelfregulatie gaat het niet<br />

alleen om een seksueel afwijkende voorkeur (parafilie), die een sterke voorspeller voor<br />

recidive is, maar ook om seksuele preoccupatie. Hanson en Morton-Bourgon sluiten<br />

daarbij aan op het onderzoek van Kafka en Hennen (2003) naar hyperseksuele stoornissen<br />

en naar de grote overeenkomsten tussen deze stoornissen en parafilieën.<br />

29

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!