25.08.2013 Views

GEONIEMEN

GEONIEMEN

GEONIEMEN

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

O ammoniak<br />

Q perkament<br />

O kalkoen<br />

O Oo<br />

O bikini<br />

S AMD ERS<br />

mokka Q<br />

<strong>GEONIEMEN</strong><br />

WOORDENBOEK<br />

O bajonet<br />

''oorden die zijn a<br />

O marathon<br />

pils O<br />

O krent<br />

O flamenco<br />

O denim<br />

Nijgh & Van Ditmar<br />

O bavaroise<br />

O fazant<br />

O damast<br />

O duffel<br />

casselerrib Q


O Geoniemen zijn woorden die zijn<br />

afgeleid van de namen van dorpen, steden, streken,<br />

gebergten, rivieren en landen - woorden dus waar je<br />

naartoe kunt reizen. Dit boek behandelt de geschiedenis<br />

van ruim 400 van dit soort woorden. Wanneer en hoe<br />

kwamen badminton, bikini, krent, mokka of pils in het<br />

Nederlands terecht? Wat is de geschiedenis van de<br />

plaats en de zaak? Komt het woord ook voor in het<br />

Engels, Frans en Duits? Op zulke vragen geeft dit boek<br />

een antwoord, dat wordt gestaafd met landkaarten en<br />

literatuur en dat tegelijkertijd laat zien hoe spannend en<br />

verrassend de geschiedenis van woorden kan zijn.<br />

Ewoud Sanders (1958) is historicus, lexicograaf en<br />

ournalist. Hij is auteur van het Eponiemenwoordenboek en<br />

publiceert onder meer in NRC Handelsblad en Onze Taal.<br />

en lol van de auteur. [...] Sanders bewijst dat etymologie<br />

söannend en geest/? kan zijn.'<br />

H. Br. Corstius in de Volkskrant


Geoniemenwoordenboek


Ewoud Sanders<br />

in samenwerking met Jaap Engelsman<br />

<strong>GEONIEMEN</strong><br />

WOORDENBOEK<br />

Woorden die zijn afgeleid van plaatsnamen<br />

Nijgh &Van Ditmar<br />

Amsterdam 1996


Voor al die ijverige i9


INHOUD<br />

Voorwoord<br />

7<br />

Geoniemen alfabetisch<br />

13<br />

Thematisch register<br />

253<br />

Alfabetisch register<br />

262


Er gaat geen dag voorbij of er doet zich iets voor wat ons met<br />

onze onwetendheid confronteert.<br />

Casanova (vertaling Theo Kars) Memoires i (1991) 28<br />

Weinig is zo geschikt om deemoed te leren als de lexicographie.<br />

C.F.A. van Dam Spaans handwoordenboek (19 54 3 )<br />

Elke woordenboekmaker die alleen, of hooguit met een of twee<br />

anderen moet werken - en dat is zeker in ons taalgebied een<br />

praktische èn noodzakelijke beperking - weet dat zijn tijd en<br />

kennis tekort zullen schieten.<br />

Arie de Ru Trefwoord 10 (1995) 75-76


VOORWOORD<br />

'Mijnheer, ik ben dol op het lezen van voorwoorden!'<br />

Voltaire, in: Casanova (vertaling Theo Kars) Memoires 6 (1994) 282<br />

Dit is het eerste Nederlandse geoniemenwoordenboek.* Geoniemen<br />

zijn woorden met een geografisch element. Meestal is<br />

dat de naam van een dorp, een stad of een streek, maar het kan<br />

ook een land zijn, een continent of een eiland, een heuvel, een<br />

dal, een berg, een zee, een rivier, een bron, of zelfs een volk.<br />

Soms springt de plaatsnaam je als het ware tegemoet, soms<br />

moest er een leger taaiarcheologen aan te pas komen om het<br />

geografische element bloot te leggen, zoals bijvoorbeeld bij<br />

okay.<br />

In dit boek staan lange en korte lemma's. Voor de lange hebben<br />

wij doorgaans uitvoerig onderzoek verricht. Deze lemma's zijn<br />

voorzien van een literatuuropgave. Bij de korte noemen we<br />

geen bronnen. We hebben ons hiervoor voornamelijk gebaseerd<br />

op enkele bekende woordenboeken. De lange lemma's staan op<br />

hun alfabetische plaats, de korte zijn ondergebracht op thema<br />

of op gebied van herkomst. Zo staan bij barnevelder enkele<br />

andere kippen die naar een plaats zijn genoemd; bij sinaasappel<br />

staan verschillende woorden die — net als deze zuidvrucht — verband<br />

houden met China. Alles is terug te vinden via de registers<br />

achter in dit boek.<br />

Het Nederlands telt naar schatting vijftienhonderd geoniemen.<br />

Althans, zoveel hebben wij er in de loop der jaren verzameld.<br />

Dit boek bevat ruim honderddertig lange lemma's (ofwel<br />

hoofdlemma's) en een kleine driehonderd korte. De keuze was<br />

*De eerste inventarisatie van woorden die zijn afgeleid van namen - waaronder<br />

geoniemen - is te vinden in G.A. Nauta's artikel 'Iets over eigennamen<br />

die appellatieven geworden zijn', in: Taal en Letteren 10 (1900) 59-73,<br />

& 96-112. Aanvullingen op dit artikel zijn te vinden in jaargang 14 (1904)<br />

557-562, en jaargang 16 (1906) 108-109.<br />

Begin 1992 kondigde uitgeverij Thomas Rap de verschijning aan van<br />

Flamenco komt van Vlaanderen, of hoe de geografie de Nederlandse woordenschat<br />

verrijkt, van Robert-Henk Zuidinga. Dit boek is echter tot op heden<br />

niet verschenen.<br />

Ruim dertig stukjes uit het boek dat u nu in handen houdt, zijn eerder<br />

gepubliceerd in NRC Handelsblad. De meeste zijn echter grondig herzien.<br />

7


voorwoord<br />

subjectief. We hebben een doorsnee uit het materiaal gemaakt<br />

en vervolgens voorrang verleend aan woorden die min of meer<br />

gangbaar zijn. Toch worden in dit boek ook enkele ongewone<br />

en verouderde woorden behandeld. De redenen daarvoor lopen<br />

uiteen. Zo is quenast met opname beloond omdat dit het enige<br />

overtuigende geoniem is met een q. Voor vaste verbindingen als<br />

Leidse kaas en Spaanse vlieg hebben we geen plaats ingeruimd.<br />

Bij uitzondering is Zweeds wittebrood opgenomen, omdat hier<br />

zo'n hardnekkige mythe aan ten grondslag ligt. Andere woorden,<br />

zoals pharosy een verouderd woord voor vuurtoren, zijn<br />

opgenomen vanwege het boeiende verhaal erachter.<br />

Dit laatste raakt de essentie van dit boek, waarmee we twee<br />

zaken beogen. Allereerst hebben we geprobeerd te laten zien dat<br />

etymologie, de verklaring van de herkomst van woorden, leuk<br />

kan zijn. Sinds anderhalve eeuw verschijnen er in Nederland en<br />

België etymologische woordenboeken, waarvan de samenstellers<br />

bijna zonder uitzondering saaiheid lijken te hebben nagestreefd.<br />

Etymologen hebben een eigen taal ontwikkeld die zelfs voor<br />

deskundigen soms moeilijk te volgen is en die geen leek zal<br />

opwinden.<br />

In de tweede plaats willen we met dit boek, net als met het in<br />

1990 verschenen Eponiemenwoordenboek, bevorderen dat etymologen<br />

zich niet alleen bekommeren om de geschiedenis van het<br />

woord, maar ook om die van de zaak. Die twee zijn niet los te<br />

koppelen: pas door je te verdiepen in de zaak, kun je de herkomst<br />

van een woord echt goed doorgronden. Dit wordt in<br />

de etymologie wel onderkend, maar nog veel te weinig toegepast.<br />

De beslissing om bij de lange lemma's diep te graven, heeft consequenties<br />

gehad voor de selectie. Soms moesten we woorden<br />

laten schieten omdat we er - vooralsnog - niet uit kwamen. Zo<br />

staat in tal van woordenboeken dat satijn in de 14de eeuw is<br />

genoemd naar de Chinese havenplaats Tzu t'ing of Tseu-tung.<br />

De etymologen verzuimen echter steeds nauwkeurig aan te<br />

geven waar de bedoelde plaatsen liggen. Door de westerse chaos<br />

in de schrijfwijze van Chinese namen valt zodoende zonder<br />

diepgaand onderzoek niet uit te maken om welke plaatsen het<br />

gaat. Zo ontbreken wel meer 'bekende' geoniemen in onze<br />

selectie; daar staan echter vele verrassingen tegenover.<br />

8


Opbouw en verantwoording<br />

voorwoord<br />

1 Trefwoord<br />

De trefwoorden volgen de spelling van de Grote Van Dale<br />

(1992 12 ). Spellingvarianten worden doorgaans genoemd in de<br />

lopende tekst. De aanstaande algemene spellingherziening heeft<br />

geen invloed op de trefwoorden in dit boek; de meeste geoniemen<br />

zijn immers leenwoorden.<br />

2 Datering<br />

We hebben veel tijd gestoken in het dateren van woorden.<br />

Dateringen zijn van essentieel belang: het is nu eenmaal een<br />

heel verschil of een woord in 1600 of in 1950 is ontstaan of<br />

geleend. Bovendien zijn dateringen een belangrijk houvast bij<br />

woordhistorisch onderzoek: ze kunnen bijvoorbeeld een indruk<br />

geven van de reis die een woord door de diverse talen heeft<br />

afgelegd.<br />

Voor het dateren van de buitenlandse vormen (zie punt 6<br />

hieronder) hebben we dankbaar gebruik gemaakt van enkele<br />

standaardwerken. Voor het Engels vooral van de Oxford English<br />

Dictionary. Voor het Frans van de Nouveau Petit Robert, de Dictionnaire<br />

étymologique et historique du français (1993 2 ) van<br />

Dauzat, en van Alain Rey's indrukwekkende Dictionnaire historique<br />

de la langue française (1994 2 ).<br />

De Duitse literatuur wijkt op dit punt af. Kluge geeft wel eens<br />

exacte dateringen, maar de meeste Duitse etymologische woordenboeken<br />

dateren niet of hanteren ruime marges ('eerste helft<br />

19de eeuw'). Vele jaartallen bij Duitse vormen zijn dan ook het<br />

resultaat van bescheiden eigen onderzoek. We hebben ons daarbij<br />

beperkt tot naspeuringen in oude Duitse woordenboeken en<br />

encyclopedieën - hoofdzakelijk I9de-eeuwse werken.<br />

Bij de dateringen van Nederlandse woorden hebben wij ons<br />

slechts een enkele maal beperkt tot het Woordenboek der<br />

Nederlandsche Taal. Negentiende-eeuwse dateringen zijn meestal<br />

gebaseerd op eigen onderzoek. Verder hebben we gebruik<br />

gemaakt van het etymologische woordenboek van De Vries en<br />

De Tollenaere, van de aanvullingen daarop door F. Claes en<br />

natuurlijk van het Middelnederlands en het Vroegmiddelnederlands<br />

woordenboek in wording.<br />

9


voorwoord<br />

Waar mogelijk zijn verschillende betekenissen apart gedateerd.<br />

Het jaartal staat dan achter de betekenis, bijvoorbeeld zoeaaf<br />

Franse infanterist (1855); lid van Vaticaanse ordedienst (1863).<br />

3 Brontaal<br />

Na de datering noemen we slechts de taal waaruit het Nederlands<br />

het woord rechtstreeks heeft ontleend. Meer informatie<br />

volgt meestal in de lopende tekst. Een enkele maal komt het<br />

voor dat een latere betekenis van een woord uit een andere taal<br />

komt. Dit is als volgt genoteerd: geiser (1845, uit het IJslands)<br />

warme springbron (184$); waterverwarmingstoestel f1898, uit het<br />

Engels).<br />

4 Betekenis<br />

Dit is geen verklarend maar een taalhistorisch woordenboek.<br />

De definities zijn daarom opzettelijk beknopt gehouden.<br />

5 Encyclopedische gegevens<br />

Het 'verhaaltje' gaat zowel in op de geschiedenis van het woord<br />

als op die van de zaak. Als etymologen het niet met elkaar eens<br />

zijn, geven wij de verschillende standpunten kort weer. Een vet<br />

woord in de lopende tekst verwijst naar een ander lang lemma<br />

in het boek. Meestal staat er ook nog z.a. (zie aldaar) bij. Vetcursief<br />

is voorbehouden aan samenstellingen en dergelijke en<br />

aan verwante geoniemen, die in een kleiner korps aan het lange<br />

lemma zijn toegevoegd. Vet-cursief verwijst dus niet naar een<br />

andere plaats in het boek.<br />

6 Buitenlandse vormen<br />

Wij geven hier altijd de hedendaagse vorm in het Engels, Duits<br />

en Frans, gevolgd door het jaartal waarin dit woord voor het<br />

eerst is aangetroffen, tenminste als dit bekend is. Een enkele<br />

maal wordt ook een oudere buitenlandse vorm gegeven, als deze<br />

relevant is voor het verhaal, bijvoorbeeld: Engels bungalow<br />

(1659 bunguloue, 1784 bungalow).<br />

Als er geen buitenlandse vorm is ingevuld, betekent dit dat we<br />

die niet hebben gevonden.<br />

In principe worden alleen de etymologisch verwante vormen<br />

vermeld. Bij bougie staat dus niet dat de Duitsers dit een Zünd-<br />

10


voorwoord<br />

kerze noemen, want anders dan bougie gaat dat woord niet<br />

terug op de Algerijnse plaats Bugia. Dat bijvoorbeeld bij bantamgewicht<br />

toch de Franse tegenhanger poids coq wordt vermeld,<br />

komt omdat bantam en coq allebei haan betekenen.<br />

Als een woord verschillende betekenissen heeft, die lang na<br />

elkaar zijn ontstaan, dan wordt dit bij de buitenlandse vormen<br />

op deze manier aangegeven: Frans bougie (1300 [kaars]; 1690<br />

[medisch instrument]; 1888 [auto-onderdeel]).<br />

We hebben enkele geoniemen opgenomen die nog niet in (buitenlandse)<br />

woordenboeken voorkomen, zoals ebolavirus en<br />

lymeziekte. De buitenlandse vormen voor die woorden hebben<br />

we nagezocht in elektronische bestanden van buitenlandse<br />

kranten.<br />

7 Verwante woorden<br />

Onder aan een aantal hoofdlemmas volgen - in een kleinere<br />

letter - verwante geoniemen. Zoals gezegd staan die vet-cursief.<br />

8 Bronnen<br />

De bronnen zijn chronologisch gerangschikt. De titels zijn zo<br />

verkort dat ze makkelijk herkenbaar zijn. De bronnenlijst is<br />

zeker niet compleet. Wel is steeds de belangrijkste literatuur<br />

genoemd. Een n direct achter het paginanummer verwijst naar<br />

een noot op die pagina, WNT staat voor Woordenboek der Nederlandsche<br />

Taal\ OED voor Oxford English Dictionary. Omdat we<br />

gebruik hebben gemaakt van de cd-romversie van de OED,<br />

staan hierbij geen paginanummers. Bij het voortreffelijke Leenwoordenboek<br />

van Nicoline van der Sijs staan geen paginacijfers<br />

omdat dit bij het voltooien van ons manuscript nog niet in<br />

boekvorm beschikbaar was.<br />

Als de informatie in een bepaalde bron niet bij het bewuste<br />

trefwoord zelf stond, is aangegeven onder welk trefwoord wij de<br />

informatie dan hebben gevonden. Zo staat er in het literatuurlijstje<br />

bij perubalsem bijvoorbeeld: OED (1993 2 ) (amicable). Bij<br />

amicable is namelijk de vroegste Engelse bewijsplaats te vinden<br />

van Balsam of Peru (leve de cd-rom!).<br />

11


voorwoord<br />

Tot slot: een woordenboek schrijf je nooit alleen. Wij zijn dan<br />

ook velen dank verschuldigd, onder wie Margit Rem voor werk<br />

aan de databank, Arthur Sedee van de afdeling documentatie<br />

van NRC Handelsblad en P.A.F. van Veen, Leen Verhoeff en<br />

J. van Donselaar voor het aanleveren van lijsten met geoniemen.<br />

Rob Tempelaars trad met regelmaat op als onmisbare cicerone<br />

door het WNT. Milou Stockmann en Marlou de Wit zorgden<br />

ervoor dat alle informatie werd samengevoegd, gerangschikt<br />

en gearchiveerd en deden nader onderzoek. Daarnaast<br />

kregen wij hulp van onder meer Gerald en Carolien van Berkel,<br />

Har Brok, Monique Bullinga, Harry Cohen, Charles Coster,<br />

Alexander van den Eijnde, Albert Hoffstadt, Nop Maas,<br />

Ietse Meij, J.H. van Meurs, Fons Moerdijk, Hans Moll,<br />

Marijke Mooijaart, Wil Pijnenburg, Rob Rentenaar, Ed Schilders,<br />

Sophie Verburgh en J.L. Versteegh. Cato Hamburger had<br />

veel geduld en trad op als strenge eindredactrice, met een overtuigende<br />

afkeer van het woord meerdere'. Nicoline van der Sijs<br />

corrigeerde niet alleen de drukproef, maar gaf ook enkele waardevolle<br />

aanvullingen.<br />

Heemstede — Amsterdam, augustus 199$<br />

Ewoud Sanders, Jaap Engelsman<br />

12


Abessijn<br />

A<br />

abessijn<br />

(ipji, uit het Engels) huiskat van een bepaald slank, kortharig ras in<br />

wildkleur<br />

Abessijnse katten hebben een lang en slank lichaam en een<br />

heel bijzondere vacht in goudbruine wildkleur. Wildkleur wil<br />

zeggen dat iedere haar twee of meer verschillende tinten<br />

heeft. Het resultaat is een prachtig zogeheten changeanteffect.<br />

De Abessijnse kat is genoemd naar Abessinië (tegenwoordig<br />

Ethiopië) in Noordoost-Afrika. Of het ras daar werkelijk vandaan<br />

komt, is niet helemaal zeker. In het Westen zijn deze<br />

katten omstreeks 1870 voor het eerst gesignaleerd, en wel in<br />

Engeland. Hun verschijning wordt op twee manieren verklaard.<br />

Volgens de ene theorie is de Abessijn in Engeland<br />

gefokt, mogelijk door kruising met Egyptische katten. De<br />

naam Abessijn zou zijn gekozen bij wijze van associatie met<br />

het historische stamland van de huiskat, dat ten zuiden van<br />

Egypte moet worden gezocht. Maar volgens anderen is de<br />

Abessijnse kat omstreeks 1870 wel degelijk rechtstreeks uit<br />

Abessinië naar Engeland gebracht.<br />

Deze poezenverplaatsing was - aldus de tweede verklaring -<br />

de spin-off van een internationaal conflict. In 1855 had een<br />

ambitieuze heerser in de streek Amhara in noordwestelijk<br />

Ethiopië zichzelf onder de naam Theodorus in uitgeroepen<br />

tot 'koning der koningen'. Halverwege de jaren zestig stond<br />

Theodorus op het toppunt van zijn macht. Hij knoopte<br />

diplomatieke betrekkingen aan met Engeland, maar na een<br />

voorspoedig begin werd in 1866 de Amhaars-Engelse verstandhouding<br />

lelijk verstoord. Theodorus zette toen namelijk<br />

enkele Britse afgezanten gevangen. Dat kon het Empire niet<br />

over zijn kant laten gaan. In 1868 trok een Engels expeditieleger<br />

van meer dan 30.000 man onder Sir Robert Napier van<br />

de Rode Zee naar de vesting Magdala, waar Theodorus zich<br />

had verschanst. Deze liet op het laatste moment de gevangenen<br />

vrij, maar dat baatte hem niet. Op 13 april 1868 namen<br />

13


abessijn<br />

de Britten Magdala zonder veel moeite in, en ze lieten er geen<br />

steen op de andere. Theodorus maakte tijdens de bestorming<br />

een eind aan zijn leven. Zijn zoon Alamayahu werd, overeenkomstig<br />

Theodorus' wens, meegenomen naar Engeland en in<br />

Rugby (z.a.) op school gedaan, waar hij al in 1879 zou overlijden.<br />

In mei 1868 vertrokken de Engelse troepen weer uit Abessinië.<br />

Behalve de zoon van de koning der koningen reisden<br />

- nog steeds volgens deze tweede theorie - ook een paar<br />

inheemse katjes mee naar Engeland. De vakliteratuur meldt<br />

dat een van de eerste in Engeland gesignaleerde Abessijnen<br />

'Zula of 'Zoela heette, een naam die in kringen van Abessijnse<br />

katten ook nu nog in zwang is. Een verklaring voor<br />

deze naam wordt niet gegeven. Toch vormt juist die een<br />

directe schakel met Abessinië. Zula was namelijk het plaatsje<br />

aan de Rode Zee waar de Britse troepen zich voor de thuisreis<br />

inscheepten, het laatste stukje Abessijnse grond dat die katten<br />

ooit hebben gezien.<br />

Engels Abyssinian cat(iSy6); Frans abyssin (1948).<br />

Vergelijk kartuizer, siamees<br />

De angorakat wordt gekenmerkt door zijn lange, zachte haren. De<br />

naam is voor het eerst gesignaleerd in het Frans, in de late 18de eeuw.<br />

Vermoedelijk dankt de kat zijn naam aan de overeenkomst van zijn<br />

haren met de vacht van de witte, langharige angorageit, die angorawol<br />

levert. Die geit is op haar beurt genoemd naar de plaats van herkomst:<br />

Angora, tegenwoordig Ankara, de hoofdstad van Turkije. Volgens<br />

sommige bronnen zou echter ook de angorakat uit Klein-Azië afkomstig<br />

zijn. In elk geval is angora een algemene aanduiding geworden voor<br />

diverse langharige huisdieren, waarvan de fraaie angorakonijnen, die<br />

ook angorawol leveren, wel de bekendste zijn.<br />

De cyper of cyperse kat is een bekend standaardmodel onder de kortharige<br />

huiskatten: grijs met donkere strepen. De kat is in het Nederlands<br />

al zeker sedert de 16de eeuw onder deze benaming bekend. Hij heet<br />

ongetwijfeld naar het eiland Cyprus in de oostelijke Middellandse Zee,<br />

maar waarom is niet duidelijk. De typische tekening van de cyperse kat<br />

kwam al voor in het oude Egypte.<br />

De Manxkat schijnt in de vorige eeuw voor het eerst te zijn opgemerkt<br />

op het eiland Man, een Brits kroondomein in de Ierse Zee (Manx<br />

betekent 'ván Man). Manxkatten kunnen diverse kleuren hebben. Ze<br />

onderscheiden zich door hun huppelende manier van lopen en vooral<br />

door het ontbreken van een staart.<br />

Alle katten rollen graag door kattekruid (Nepeta faassenii) en eten ervan<br />

om hun maag te zuiveren. Een oude en gewestelijke naam voor dit<br />

14


agaat<br />

muntachtige gewas is neppe (vgl. Amerikaans-Engels catnip). Neppe is<br />

ontleend aan het Latijn, en zou teruggaan op het Etruskische plaatsje<br />

Nepete, thans Nepi, op zo'n 35 kilometer ten noorden van Rome.<br />

ABESSIJN: Ency. Brit" I (1910) 91-92 (Abyssinia) & 28 (191 I) 1049 (Zula); M. Wright &<br />

S. Wakers The book of the cat (London 1980) 76-77; OED (19932).<br />

agaat<br />

(±1266, uit het Frans) zeer<br />

hard kiezel- of kwartsgesteente<br />

In het voorjaar van 1787<br />

maakte een Duitse koopman<br />

die zich Johann Philipp Möller<br />

noemde, een rondreis over Sicilië. Hij was buitengewoon<br />

nieuwsgierig en hield aantekening van alles wat hij zag. Op<br />

28 april proefde hij letterlijk de vruchtbare grond waaruit het<br />

graan zo rijkelijk opschoot - 'er zal weinig zand in zitten, hij<br />

knerst amper tussen de tanden' - waarna hij een korte<br />

beschouwing over de geologische oorsprong van deze bodem<br />

nogal abrupt afsloot met de opmerking: 'Een vermoeden<br />

omtrent de rivier de Achates zal morgen worden bevestigd.'<br />

En de volgende dag? Geen woord. Maar hoewel Goethe -<br />

want dat was de ware naam van deze koopman - zijn Italienische<br />

Reise pas dertig jaar later te boek heeft gesteld en<br />

meteen daarop het oorspronkelijke reisdagboek heeft verbrand,<br />

valt toch wel te achterhalen welk vermoeden hij wilde<br />

bevestigen. Achates is namelijk de klassieke naam van het<br />

riviertje dat tegenwoordig gewoonlijk Dirillo (maar ook wel<br />

Acate) wordt genoemd en dat niet ver van het plaatsje Gela in<br />

het zuiden van Sicilië in de Middellandse Zee uitmondt. Wat<br />

ligt meer voor de hand dan dat Goethe, die de hele klassieke<br />

literatuur als reisgids voor Italië gebruikte, op 29 april 1787 de<br />

bevestiging heeft gezocht en gevonden van een mededeling<br />

van Plinius?<br />

Deze had namelijk in 77 n.Chr. geschreven dat bij de Achates<br />

in Sicilië voor het eerst de stenen waren gevonden die in het<br />

Middelnederlands achates of achaet heetten, maar die we<br />

inmiddels kennen als agaat. In een ander hoofdstuk beschrijft<br />

Plinius trouwens nog een steen die naar een rivier is genoemd:<br />

het zwarte, gladde git, die bij Gagas (of Gagai) in<br />

Lycië werd gedolven.<br />

15


agaat<br />

Het vreemde is dat die laatste verklaring in vrijwel alle etymologische<br />

woordenboeken zonder tegenwerping is overgenomen;<br />

maar dat de agaat zo heet naar de Siciliaanse rivier<br />

Achates, daar mogen taalkundigen graag een kanttekening bij<br />

plaatsen. Zo zou het logischer zijn als het woord agaat van<br />

Oosterse oorsprong was, want daar komen veel namen van<br />

edelstenen vandaan, luidt één bedenking. Ook is geprobeerd<br />

de steennaam af te leiden van het Semitisch, maar een echt<br />

bevredigend alternatief voor Plinius' verklaring is nog niet<br />

gevonden.<br />

Overigens schreef Plinius dat agaten dan wel op Sicilië waren<br />

ontdekt, maar dat ze nadien nog op talloze andere plaatsen<br />

waren gevonden. 'Voorheen stond de steen in hoog aanzien',<br />

schrijft hij, 'maar nu helemaal niet meer.'<br />

Wat niet wegneemt dat de agaat volgens hem over bijzondere<br />

eigenschappen beschikte. Zo zouden agaten uitstekend helpen<br />

tegen schorpioenesteken. 'Ik kan me goed voorstellen dat<br />

de stenen van Sicilië die eigenschap bezitten', aldus Plinius,<br />

'want zodra een schorpioen de lucht van die streek inademt,<br />

verliest hij zijn gif.' In Perzië zouden agaten gebruikt worden<br />

om stormen en orkanen tot bedaren te brengen en rivieren te<br />

keren. 'Egaal gekleurde stenen maken een atleet onoverwinnelijk,<br />

zeggen ze', aldus Plinius.<br />

Zeker is dat egaal gekleurde agaten zeldzaam zijn, want het<br />

voornaamste kenmerk van deze siersteen is dat hij als een<br />

toverbal uit een groot aantal verschillend gekleurde laagjes<br />

is opgebouwd. Overigens zijn vrijwel alle geslepen agaten<br />

kunstmatig gekleurd. Hierbij wordt een techniek gebruikt die<br />

de Romeinen al kenden.<br />

Eeuwenlang werden agaten vooral gevonden in Idar-Oberstein,<br />

ten oosten van Trier. Maar omstreeks 1800 raakte de<br />

voorraad daar uitgeput. Sinds 1827 komen de meeste agaten<br />

uit het zuiden van Brazilië en Uruguay. De stenen die daar<br />

worden opgegraven zijn uitzonderlijk groot: soms zelfs meters<br />

lang. Agaat was lange tijd populair als halssierraad. Dit inspireerde<br />

Bilderdijk in 1781 tot de dichtregels:<br />

16<br />

O! ware ik u een halssieraad,<br />

Of kostelijk kleinood, van jaspis of agaat:


Zo mogt ik 't zachte albast van uwen boezem strelen,<br />

En dartel om uw' gorgel [= strot] spelen!<br />

agaat<br />

Niet minder belangrijk is dat er miljoenen knikkers uit agaat<br />

zijn gemaakt. De handel in agaat-knikkers bloeide in Oberstein<br />

al in de middeleeuwen. Omstreeks 1870 was er zoveel<br />

vraag naar, dat alleen daar al meer dan duizend mensen leefden<br />

van de knikkerindustrie.<br />

Engels agate (1570); Duits Achat (±1200); Frans agate (13de<br />

eeuw).<br />

Er zijn zeker een paar honderd mineralen genoemd naar hun vindplaats.<br />

Omdat de meeste daarvan slechts aan specialisten bekend zijn, volgt hier<br />

een kleine keuze (zie ook labrador(steen)).<br />

Andesiet is door de Duitse geoloog en paleontoloog Christian Leopold<br />

Baron von Buch (1774-1853) afgeleid van de Andes, een van de voornaamste<br />

vindplaatsen van dit stollingsgesteente.<br />

Beril is een doorschijnend of halfdoorschijnend mineraal, waarvan de<br />

naam door sommige etymologen wordt afgeleid van de Zuidindiase stad<br />

Belur, 200 kilometer ten noorden van Calicut. Uit geslepen, heldere<br />

stukken beril werden in de middeleeuwen in Italië de eerste brillen<br />

gemaakt. Het element beryllium is in 1798 door Nicolas Louis Vauquelin<br />

in beril ontdekt en ernaar genoemd.<br />

Agaat bestaat in hoofdzaak uit het mineraal chalcedoon. Sommigen leiden<br />

deze naam af van de stad Chalcedon, het huidige Kadiköy in<br />

Turkije. Anderen menen dat de Latijnse vorm carc(h)edonia wijst op de<br />

havenstad Carthago, van waaruit het mineraal indertijd zou zijn<br />

geëxporteerd.<br />

Sardis of sardius, een variëteit van chalcedoon, is genoemd naar Sardis,<br />

de hoofdstad van Lydië. In het Latijn werd deze steen lapis Sardius<br />

'Sardische steen' genoemd. De steen is oranje- of roodbruin van kleur en<br />

wordt ook bloedsteen genoemd. Van oudsher waren de oranje stenen uit<br />

Klein-Azië beroemd.<br />

Ook sardonyx, een uit lagen bestaande, veelkleurige onyx, komt van<br />

oorsprong uit de stad Sardis. De oorspronkelijke betekenis was 'onyx uit<br />

Sardis'. Sardonyx wordt vooral gebruikt om er cameeën van te snijden.<br />

Volgens de Romeinse schrijver Plinius (iste eeuw n.Chr.) heette de<br />

halfedelsteen topaas naar het eiland Topadzios in de Rode Zee, waar hij<br />

in grote hoeveelheden werd aangetroffen. Welk eiland Plinius precies<br />

bedoelde, is niet bekend. Bovendien wordt ernstig betwijfeld of hij met<br />

topadzios wel de steen op het oog had die wij nu kennen als topaas.<br />

Hoewel verscheidene moderne etymologen zich nog aan Plinius houden,<br />

is topaas dus waarschijnlijk geen geoniem.<br />

AGAAT: Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist. XXXVII, 54; Bilderdijk<br />

Dichtw. 9 (1781) 424; Winkler Prins' I (1870) 226-229; WNT I (1882) 2061-2063; Franck<br />

& Wijk Etym. wdb. (19122) ||; WNT Suppl. I (1956) 815-817; Vries Ned. etym. wdb.<br />

17


anjer<br />

(1971) 10; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (I975 21) 5; Vries & Tollenaere Etym. wdb.<br />

(1991 l5) 59; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (I993 2) 9; Düda & Rejl Gr. mineralen ency.<br />

(1993) 360; OED (19932).<br />

anjer, anjelier<br />

(±i$oo angelier; 1608 angier) bekende snijbloem en sierplant<br />

In de zuidelijke uitlopers van de Alpen, deels in Zwitserland,<br />

deels in Italië, strekt zich het Lago Maggiore uit, waarvan A.<br />

Winkler Prins in 1877 de volgende beschrijving gaf: 'Hoogst<br />

bevallig zijn de boorden van dit meer; ten noorden en westen<br />

verheffen zich hooge granietgevaarten, die ten zuiden en oosten<br />

tot met wijngaarden beplante heuvels afdalen. Aan de<br />

helling dier heuvels ziet men fraaije villas te midden van een<br />

weelderigen plantengroei en langs den waterzoom schoon<br />

gelegene dorpen, afgewisseld met olijfgaarden.' Niet bepaald<br />

een omgeving die herinnert aan de Tweede Anjeliersdwarsstraat.<br />

Maar taalkundig is er volgens de etymologische woordenboeken<br />

wel degelijk verband. Zij houden het erop dat de<br />

woorden anjelier en anjer teruggaan op het dorpje Angera,<br />

dat gelegen is aan de zuidoostelijke oever van het meer en dat<br />

reeds in de middeleeuwen enige bekendheid genoot.<br />

De anjelier, die sinds 1967 in Nederland officieel anjer heet, is<br />

waarschijnlijk in de 12de eeuw door kruisvaarders uit het<br />

Midden-Oosten meegenomen naar Europa. Tussen 1200 en<br />

1500 is deze exotische sierplant vanuit Italië en Frankrijk in<br />

het Nederlandse taalgebied ingevoerd, wellicht aanvankelijk<br />

onder de aan het Frans ontleende naam violet(te). In de<br />

16de eeuw kwamen daar, eveneens uit het Frans, de prachtige<br />

namen girojfel en genojfel bij, die in Zuid-Nederland en België<br />

in talloze regionale varianten voortleven. Intussen was er<br />

omstreeks 1500 nog een naam voor dezelfde bloem gesignaleerd,<br />

angelier, waarin gemakkelijk het moderne anjelier te<br />

herkennen valt. Kort na 1600 kwam daar nog angier (anjer)<br />

bij-<br />

Het zonderlinge is nu dat anjer en anjelier alleen in het<br />

Nederlands voorkomen; ze zijn niet, zoals bij de naam van<br />

een uitheemse plant te verwachten valt, aanwijsbaar aan een<br />

andere taal ontleend.<br />

Tot 1891 had niemand daarvan wakker gelegen, maar in dat<br />

18


anjer<br />

jaar waren deze bloemennamen aan de beurt voor een gedegen<br />

historische behandeling in het Woordenboek der Nederlandsche<br />

Taal. Redacteur De Vries kwam er in de beschikbare<br />

tijd niet uit. 'De oorsprong der beide namen, anjer en anjelier,<br />

is met de gegevens, die men tot dusverre bezit, niet te<br />

verklaren', moest hij bekennen. Een jaar later stierf hij. Zijn<br />

collega Kluyver zette het onderzoek voort. Jarenlang speurde<br />

hij naar aanknopingspunten in andere talen, tot hij ten slotte<br />

in 1898 een verklaring meende te hebben gevonden. Omdat<br />

nergens buiten het Nederlands verwante bloemennamen te<br />

vinden waren, zouden volgens Kluyver de namen anjer en<br />

anjelier wel eens op een plaatsnaam kunnen teruggaan. Die<br />

plaatsnaam moest dan wel - dat was een lelijke complicatie -<br />

een verklaring bieden voor beide namen. Na lang zoeken<br />

kwam Kluyver op Angera (vroeger ook wel Anghiera of<br />

Anghera geheten). Uit die plaats afkomstige anjers zouden in<br />

Nederland zoiets als 'genoffelen van Angiere' zijn genoemd,<br />

waarvan na verloop van tijd angiere zou zijn overgebleven, dat<br />

dan anjer werd. Het mooie was nu dat Angera behalve een<br />

Italiaanse ook een Latijnse naam had, die Angleria luidde.<br />

Latijn was in die tijd de internationale voertaal van de<br />

geleerde wereld, dus plantkundigen zouden anjers uit Anghiera<br />

caryophylli anglerii hebben genoemd. In de volkstaal kon<br />

hieruit na verloop van tijd door verkorting en verbastering de<br />

vorm anjelier zijn ontstaan. Bovendien lag Angera in Italië,<br />

van waaruit deze bloemen West-Europa hadden bereikt.<br />

Tot zover de theorie van Kluyver, die overigens niet zonder<br />

bezwaren is. Critici hebben erop gewezen dat tussenvormen<br />

als 'genoffelen van Angiere' en caryophylli anglerii nooit zijn<br />

aangetroffen. Daar komt bij dat niet zeker is of in het plaatsje<br />

Angera in de middeleeuwen eigenlijk wel anjers werden<br />

gekweekt of verhandeld. Maar niemand heeft nog een betere<br />

verklaring gevonden. We houden we het er dus maar op dat<br />

typisch Nederlandse verschijnselen als het Anjerfonds en de<br />

Tweede Anjeliersdwarsstraat hun naam danken aan een van<br />

de 'schoon gelegene dorpen' aan het Lago Maggiore.<br />

ANJER: Winkler Prinsi 9 (1877) 632; WNT II' (1898) 486-489; A. Kluyver, 'Anjer en<br />

anjelier', in: TNTL 17 (1898) 147-160, 320; J.W. Muller, 'Nog iets over anjer en anjelier', in:<br />

TNTL 17 (1898) 262-268; WNT Suppl. I (1956) 1171-1172; Vries Ned. etym. wdb. (1971)<br />

19


antimakassar<br />

16-17; Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 62; Brok Bloemnamen (1991) 17, 19, 31 -33,<br />

40-42, 50, 223-225; F. de Tollenaere, bespr. van Brok Bloemnamen, in: Taal en Tongval 45<br />

(1993) 96-97; F. de Tollenaere, 'Etymologica: "angelier'", in: TNTL 109 (1993) 166-168.<br />

antimakassar<br />

(1856, uit het Engels) kleedje over rugleuningen<br />

Antimakassar is een woord dat je vooral verwacht in een<br />

roman. 'Vader leunde achterover in zijn fluwelen fauteuil en<br />

nestelde zijn hoofd behaaglijk tegen de vaalwitte, gehaakte<br />

antimakassar.' Zo'n soort zin, die je vooral zult vinden in een<br />

I9de-eeuwse roman, want die eeuw zag de geboorte van dit<br />

woord en de bloei van het kleedje.<br />

Antimakassar is een samenstelling van het Griekse anti, tegen,<br />

en makassar(olie). Sinds het begin van de 19de eeuw waren er<br />

twee soorten makassarolie op de markt. De echte makassar-<br />

olie was afkomstig van Makassar, een koninkrijk op de zuid-<br />

westpunt van het eiland Celebes (tegenwoordig Sulawesi<br />

geheten). A. Winkler Prins omschreef makassarolie in zijn<br />

encyclopedie als 'eene soort van plantaardige boter met eene<br />

20


antimakassar<br />

lichtbruine kleur en een ranzigen reuk, die door koking verkregen<br />

wordt uit de zaden van Schleichera trijuga Willd! De<br />

andere makassarolie was een haargroeimiddel dat in Engeland<br />

werd geproduceerd door de firma Rowland & Son. 'Dit praeparaat<br />

is niets anders dan olijven- of amandelolie', schamperde<br />

Winkler Prins, 'met welriekende oliën vermengd en<br />

met alkannawortel rood gekleurd.' Het middeltje werd echter<br />

'grandiloquently advertised' en de fabrikanten beweerden dat<br />

het was samengesteld met ingrediënten uit Makassar. In 1809<br />

schreef A. Rowland jr. een Essay on [...] the Human Hair, ivith<br />

Remarks on the Virtues of the Macassar OU<br />

Rowland & Son deponeerden 'Macassar Oil' als een handelsmerk,<br />

maar dit mocht niet baten, want al gauw werd het<br />

gebruikt als soortnaam voor allerlei smeerseltjes uit het Verre<br />

Oosten. In 1819 schreef Byron in Don Juam 'In virtues<br />

nothing earthly could surpass her,/ Save thine "incomparable<br />

oil", Macassar!' (In deugden boog zij slechts voor 't monopolie/<br />

Van uw, Makassar, 'weergaloze olie!'). Omstreeks 1830<br />

was makassarolie in heel Europa een begrip. Een van de velen<br />

die ontdekten dat het als haargroeimiddel niets voorstelde<br />

was een jongeman die in 1846 werd opgevoerd in een gedicht<br />

van W.J. van Zeggelen. De jongen probeert wanhopig een<br />

baard te kweken:<br />

Macassar-oil, gras d'ours, pommade de Lion,<br />

Met nigritine en cosmétique,<br />

Hij had met taai geduld beproefd;<br />

Maar vruchtloos bleken alle zeepen en pommaden!<br />

[...] Vergeefs ging 't staal hem daaglijks langs de koonen,<br />

En zeepte hij zich 't vel volhardend in;<br />

Geen enkel dokument mocht 's jonkmans ijver kronen,<br />

Als donzig zij' bleef kaak en kin.<br />

De meeste mannen smeerden makassarolie echter niet op hun<br />

kin, maar in hun haar. Wat moest de propere huisvrouw<br />

daartegen beginnen? Juist, een antimakassar haken. Vanaf ongeveer<br />

1850 werden de rugleuningen van stoelen, canapés en<br />

sofa's hiermee beschermd. Over de kwaliteit van dit haakwerk<br />

worden we geïnformeerd door de Encyclopaedia Britannica,<br />

21


adminton<br />

die de kleedjes in 1910 een apart trefwoord gaf. 'De oorspronkelijke<br />

antimakassars waren vrijwel altijd wit en gehaakt; ze<br />

waren stug, hard en oncomfortabel. In het derde kwart van<br />

de 19de eeuw werden ze eenvoudiger en minder smakeloos,<br />

en gemaakt van zacht materiaal, meestal gekleurde wol of<br />

zijde.'<br />

Voor de bewoners van Makassar was de export van de echte<br />

makassarolie overigens niet erg belangrijk. Ooit was Makassar<br />

een van de machtigste staten in de Indische Oceaan,<br />

maar later, nadat het eiland aan het eind van de 17de eeuw<br />

door de Nederlanders was bezet, verloor het alle invloed.<br />

Omstreeks 1850 meldde het Algemeen noodwendig Woordenboek<br />

der Zamenleving. 'De inwoners [van Makassar] zijn wel<br />

de beschaafdste en ondernemendste, maar ook de roofzuchtigste<br />

van alle Maleijers; zij drijven voornamelijk handel in<br />

schildpadden en vogelnestjes.'<br />

In 1970 stond Makassar te boek als de voornaamste<br />

uitvoerhaven van rotan. Van makassarolie was toen allang<br />

geen spoor meer te bekennen.<br />

Engels antimacassar (1852).<br />

Byron Don Juan I (1819) XVII; Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving 2 (1843) 101 I; %<br />

Ned. ency. besch. stand 9 (1867) 325; Winkler Prins' 10 (1878) 328; Ency. Brit" 2 (1910)<br />

127; WNT Suppl. I (1956) 1277; J. Stevens Cox DicL of hairdressing & wigmaking (19842)<br />

99-100; OED (1993*).<br />

badminton<br />

B<br />

(1915, uit het Engels) soort tennis<br />

met een shuttle<br />

Volgens L. de Wolff (1951)<br />

dankt Nederland de introductie<br />

van het badminton aan<br />

A. den Hoed uit Schiedam.<br />

Omstreeks 1920 had Den<br />

) 5<br />

ENGEL^NDiiy^<br />

Bristol Londen'<br />

Hoed de sport leren kennen in Ierland. Elf jaar later was hij<br />

22


adminton<br />

een van de oprichters van de Nederlandse Badminton Bond.<br />

De sport is genoemd naar Badminton House, het kasteel<br />

van de hertog van Beaufort in Avon, voorheen Gloucestershire.<br />

Het was hier dat het eerste spelletje badminton werd<br />

gespeeld.<br />

Over de precieze gang van zaken lopen de meningen uiteen.<br />

Volgens sommigen is de uitvinding van het badminton te<br />

danken aan een regenbui. In i860 gaf de hertog van Beaufort<br />

een tuinfeest. De kinderen amuseerden zich met een oeroud<br />

spelletje dat vroeger in Nederland bekendstond als vederbal<br />

en in Engeland als battledore of shuttlecock. Met paletjes sloegen<br />

zij een met leer overtrokken en met veertjes versierd balletje<br />

van kurk naar elkaar over. Door slecht weer dreigde alles<br />

ineens mis te lopen. Maar vindingrijke gasten spanden een<br />

net in de hal van Badminton House, namen het kinderspeelgoed<br />

in beslag en voilà, badminton was een feit. Een van de<br />

feestgangers vertrok later naar India, zo vervolgt deze geschiedenis,<br />

waar hij het spel introduceerde.<br />

Waarschijnlijker is echter dat het spelletje met pluimbal en<br />

racket omstreeks 1873 voor het eerst op een feest te Badminton<br />

House werd gespeeld door Engelse officieren die de sport<br />

in India hadden leren kennen. Volgens sommigen zou het<br />

daar poon worden genoemd, maar het kan goed zijn dat hier<br />

sprake is van verwarring met de Indiase plaats Poona, waar<br />

de badmintonregels voor het eerst werden vastgelegd. Anderen<br />

situeren deze mijlpaal te Karachi - wat bewijst dat de<br />

prehistorie van het badminton nooit goed in kaart is<br />

gebracht.<br />

Zeker is dat het spel in Engeland aanvankelijk vooral werd<br />

gespeeld in Bath en Cheltenham en andere plaatsen waar<br />

gepensioneerde kolonialen samenkwamen. Het spel won echter<br />

snel aan populariteit. In 1895 werd de Badminton Association<br />

opgericht en in 1899 werden de eerste kampioenschappen<br />

uitgeschreven. Er verscheen een Badminton<br />

Magazine en een Badminton Gazette en binnen korte tijd<br />

raakte het spel ook buiten Engeland bekend. Amerika liep<br />

wat dit betreft voorop. Ai in 1878 werd in New York een<br />

badmintonclub opgericht. Alleen mannen en meisjes die<br />

'goodlooking' èn ongebonden waren, werden toegelaten.<br />

23


alaclava<br />

Nederland zag badminton aanvankelijk als een puur Britse<br />

aangelegenheid. De Winkler Prins maakte er in 1915 melding<br />

van, naar het lijkt met enige verbazing: 'In Engeland bestaat<br />

zelfs een "Badminton Association'Y In 1938 omschreef een<br />

woordenboek badminton als een 'soort van tafeltennis'. En in<br />

1948 meldde de Winkler Prins: 'In Nederland is er omstreeks<br />

1930-1935 een vleug van belangstelling geweest, met bezoek<br />

van bekende spelers, doch opgang heeft het spel hier nog niet<br />

gemaakt, vnl. door gemis aan goede spelgelegenheid.'<br />

Waarschijnlijk is dit de verklaring waarom het zo lang duurde<br />

voordat onze handwoordenboeken dit woord opnamen. Van<br />

Dale vermeldt badminton pas sinds 1950, Koenen sinds 1952<br />

- ruim dertig jaar nadat A. den Hoed het spel uit Ierland<br />

meenam naar Schiedam.<br />

Engels badminton (1874); Duits Badminton; Frans badminton<br />

(1882).<br />

Vergelijk rugby<br />

Peek & Aflalo Ency. sport games (1900); Ency. Brit" 3 (1910) 189-190; Winkler Prins* 2<br />

(1915) 486; Oosthoek ency.2 2 (1932) 75; Brandt Het vreemde woord (19382) 76; Winkler<br />

Prins* 3 (1948) 36; De Wolff Sport ency. (1951) 122; Arlott Oxf. Comp. Sports & Games<br />

(1975) 42-43; Ency. Brit's 18 (1981) 139; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 87; OED<br />

(19932).<br />

balaclava<br />

(±ipyo, uit het Engels) bivakmuts; brandvrije kap voor autocoureurs<br />

Iedere Britse scholier weet waar het woord balaclava vandaan<br />

komt. De naam van deze bivakmuts is verbonden met de<br />

even heldhaftige als zinloze dood van 247 Engelse cavaleristen.<br />

Balaclava is een kleine havenstad op de Krim. Het ligt in een<br />

vallei ten zuidoosten van Sebastopol. Tijdens de Krimoorlog<br />

coördineerden de Engelsen van hieruit hun aanvallen op de<br />

Russen.<br />

In de vroege ochtend van 25 oktober 1854 openden de Russen<br />

de aanval op Balaclava. Zij verdreven de Turken - bondgenoten<br />

van de Engelsen - van de hellingen van de vallei, maar<br />

werden in het dal tegengehouden door de Engelsen en de<br />

Fransen. De Russen trokken zich aan het eind van de vallei<br />

24


alaclava<br />

terug op de hellingen en brachten de op de Turken veroverde<br />

kanonnen in stelling.<br />

Dit was al gebeurd toen de Britse opperbevelhebber Lord Raglán<br />

de lichte cavalerie, de zogeheten Light Brigade, opdracht<br />

gaf te verhinderen dat de Russen de Turkse kanonnen in<br />

beslag namen. De opdracht was dubbelzinnig verwoord en de<br />

officier die de order in het veld in ontvangst nam, vroeg tot<br />

twee keer toe wat precies de bedoeling was: de kanonnen<br />

waren immers al in Russische handen. Maar orders waren<br />

orders, ook toen al, en kort daarop vielen 673 cavaleristen de<br />

Russen frontaal aan. Zij reden als het ware een hoefijzer binnen<br />

en werden zowel van voren als van opzij zwaar beschoten.<br />

Resultaat: binnen twintig minuten vonden in de vallei van<br />

Balaclava 247 cavaleristen en 497 paarden de dood. Naderhand<br />

verklaarde Raglan dat zijn order verkeerd was begrepen.<br />

De Franse generaal Bosquet, die de aanval gadesloeg, zou<br />

hebben gezegd 'C'est magnifique, mais ce nest pas la guerre'.<br />

In Engeland maakte de heldhaftige aanval echter grote indruk.<br />

Binnen een paar weken publiceerde Alfred Tennyson<br />

zijn befaamde gedicht 'The Charge of the Light Brigade', met<br />

daarin de regels:<br />

Their's not to make reply,<br />

Their's not to reason why,<br />

Their's but to do and die:<br />

Into the valley of Death<br />

Rode the six hundred.<br />

Wat heeft dit alles nu te maken met de bivakmuts? Hoewel<br />

de winters op de Krim bitter koud zijn, hebben historici op<br />

afbeeldingen van de Krimoorlog geen soldaten kunnen vinden<br />

die een dergelijke muts droegen. Veel soldaten lieten tegen<br />

de kou hun baard staan. Toen zij later ongeschoren huiswaarts<br />

keerden, raakten baarden in de mode. Deze baarden<br />

zouden aanvankelijk balaclava zijn genoemd.<br />

Andere bekende kledingstukken waren wel gedragen in de<br />

Krimoorlog. James Thomas Brudenell, de zevende graaf van<br />

Cardigan (1797-1868), leidde de aanval van de lichte cavalerie.<br />

Uit eigen zak had Cardigan eerder zijn huzaren uitgerust met<br />

25


antamgewicht<br />

een wollen vest, dat in 1855 in Engeland in de mode raakte<br />

onder de naam cardigan. Omdat Lord Raglan (1788-1855) bij<br />

Waterloo een arm had verloren, droeg hij een jas waarvan de<br />

mouwen één geheel vormden met de rest van het kledingstuk.<br />

Ook deze raglanjas kwam in 1855 m Engeland in de<br />

mode, later gevolgd door de bekende raglanmouw.<br />

De bivakmuts die balaclava wordt genoemd, is waarschijnlijk<br />

pas omstreeks 1880 in Engeland ontstaan. 'Zonder twijfel<br />

dankt de muts zijn naam aan de gedachte dat hij zeer nuttig<br />

en geliefd zou zijn geweest ten tijde van Balaclava, aldus<br />

Viney (1984). Partridge (1949) legt een vergelijkbaar verband.<br />

In ieder geval behoorde de bivakmuts al snel tot de standaarduitrusting<br />

van soldaten en bergbeklimmers.<br />

Later, tijdens de felle demonstraties in Parijs in de jaren zestig,<br />

werd de muts veel door protesterende studenten gedragen.<br />

Daarna gold de bivakmuts een tijdje als een 'modieus<br />

gegeven'. In de autosport is een balaclava reglementair verplicht.<br />

Het gaat hier niet om een gewone bivakmuts, maar<br />

om een brandvrije kap die alleen de ogen en in sommige<br />

gevallen ook de neus vrijlaat. Dat de Grote Van Dale alleen<br />

deze betekenis noemt, doet weinig eer aan de heroïsche<br />

geschiedenis van de balaclava.<br />

Engels Balaclava (heimet) (1881).<br />

In het Frans kreeg een lange jas met capuchon zoals die tijdens de<br />

Krimoorlog door officieren werd gedragen, de naam criméenne. Het<br />

Engels kent bovendien crimean shirt (1862) voor een stevig, wijd hemd<br />

dat later geliefd was bij Australische kolonisten. Eveneens van de Krim<br />

afkomstig is het krimmer. Sinds het begin van de 19de eeuw wordt<br />

hiermee een grijze, fijne bontsoort aangeduid die is gemaakt van de huid<br />

van lammeren uit de Krim. Voorheen stond het te boek als een kostbare<br />

bontsoort, maar volgens kenners behoort het nu tot de middenklasse.<br />

BALACLAVA: Alg. Ned. ency. besch. stand 2 (1865) 262; Winkler Prins 1 2 (1871) 72; Ency.<br />

Brit 11 2 (1910) 234; Partridge Name into word (1949) 34; Viney Magenta, Marathon, Mecca<br />

(1984) 7; Verhoeff 'Namen van kledingstukken [...] uit de militaire sfeer', in: Ons Leger<br />

(juni 1985) 31; O'Hara Mode ency. (1989) 27; Merriam-Webster new book of word hist. 52-<br />

53; OED (19932); NRCH 7.9.1994.<br />

bantamgewicht<br />

(ip33, uit het Engels) gewichtsklasse in sport<br />

Bantam is een stad op West-Java, in het gebied Bantam, aan<br />

26


antamgewicht<br />

de Baai van Bantam. Hier maakten de Nederlanders vobr het<br />

eerst kennis met de Indische archipel: vier schepen van de<br />

Compagnie van Verre gingen er op 22 juni 1596 voor anker.<br />

Voor de komst van de Europeanen was Bantam (toen nog<br />

Banten geheten) al een drukbezochte havenstad en de hoofdstad<br />

van het sultanaat Bantam. Er werd op grote schaal in<br />

peper gehandeld. De Hollanders bouwden er een fort, pakhuizen<br />

en een factorij. Maar nadat de handel naar Batavia<br />

was verplaatst, raakte Bantam in verval.<br />

Vanuit Bantam werd in de eerste helft van de 18de eeuw een<br />

hoenderras naar Europa uitgevoerd. Het is niet duidelijk of<br />

dit ras inheems was in Bantam, of dat de hoenderen oorspronkelijk<br />

uit Japan kwamen. In het Engels werden ze in<br />

ieder geval bantams genoemd. Het ging om kleine hoenderen<br />

met veren op hun poten.<br />

Ondanks hun kleine formaat waren de bantam hanen zo<br />

strijdlustig dat ze veel werden gebruikt bij hanengevechten.<br />

Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw werd bantam in het<br />

Engels dan ook overdrachtelijk gebruikt voor iemand die<br />

klein en vechtlustig was - voor haantjes kortom.<br />

De 18de eeuw bracht in Engeland naast de bantams ook de<br />

renaissance van de bokssport. De Grieken en Romeinen hadden<br />

wat gebokst, maar daarna was deze vechtsport in onbruik<br />

geraakt. Vanaf 1700 gingen de Engelsen er echter stevig<br />

tegenaan. Ze vochten op kermissen en in zaaltjes, voor geld<br />

en met de blote vuist. Alles was toegestaan en het ging er<br />

bloederig aan toe.<br />

De eerste beroemde Engelse bokser was een zekere James<br />

Figg, die zich in 1719 uitriep tot kampioen van Engeland<br />

èn van de wereld. Hij wist deze titel zeker vijftien jaar te<br />

behouden. Jack Broughton (1704-1789) was de eerste die de<br />

bokssport veredelde. Boksen en worstelen liepen aanvankelijk<br />

in elkaar over, maar Broughton gebruikte alleen zijn vuisten.<br />

Terecht, zo bleek, want hij was kampioen van 1740 tot 1750.<br />

Pas in de 19de eeuw werd de bokssport echt gereguleerd,<br />

vooral door Lord Queensberry (1844-1900). Kopstoten, bijten,<br />

trappen en slaan onder de gordel werden officieel verboden<br />

en er werden verschillende gewichtsklassen ingesteld<br />

(voordien stonden er soms boksers in de ring die 25 kilo in<br />

27


arnevelder<br />

gevecht scheelden). Kleine boksers stonden toen al bekend<br />

als bantams, dus de benaming bantam weight lag voor de<br />

hand. Boksers in deze klasse mogen tussen de 50,802 en<br />

53,524 kilo wegen. Wegen ze minder, dan behoren ze tot de<br />

Vlieggewichten'; zijn ze zwaarder, dan komen ze uit bij de<br />

Vedergewichten'. In totaal bestaan er zeven gewichtsklassen.<br />

Nederland maakte pas aan het eind van de 19de eeuw kennis<br />

met boksen. Dit was vooral te danken aan de Britse bokser<br />

Henry J.J. Placké, die zich in 1897 in Amsterdam vestigde. In<br />

1900 werd het eerste kampioenschap van Amsterdam uitgeschreven<br />

en in 1902 het eerste kampioenschap van Nederland.<br />

Zesentwintig jaar later, in 1928, werd de Rotterdamse<br />

bokser Bep van Klaveren olympisch kampioen. Kampioen<br />

vedergewicht, niet bantamgewicht.<br />

Engels bantam weight (1884); Duits Bantamgewichp, Frans<br />

poids coq (1924).<br />

Paulus Ency. v. Ned.-lndië2 I (1917) 166-167; Winkler Prins* 3 (1915) 673; Winkler Prinss 3<br />

(1933) 688-692; Ency. Brit'5 3 (1981) 91-96 (boxing); Flexner Listening to America (1984)<br />

113; Veen Etym. wdb. (1989) 85; OED (19932).<br />

barnevelder<br />

(1933) bepaald hoenderras<br />

In de vaderlandse geschiedenis geniet het Gelderse dorp<br />

Barneveld vooral bekendheid door de zelfopoffering van Jan<br />

van Schaffelaar, die in 1482 van de torentrans zou zijn gesprongen<br />

om zijn krijgsmakkers te redden. De internationale doorbraak<br />

van Barneveld volgde omstreeks 1930. Volgens diverse<br />

naslagwerken was Barneveld indertijd wereldberoemd vanwege<br />

de daar gefokte kippen, die bij ons bekendstonden als<br />

Barneveldhoenders, Barnevelder-kippen of simpelweg barnevelders.<br />

Omstreeks 1850 begon men in Barneveld met het kruisen van<br />

boerenkippen met Aziatische rassen. Dit waren achtereenvolgens<br />

de Cochin, de Brahma en de Langshan - allemaal hoenderen<br />

die naar plaatsnamen zijn genoemd (zie hieronder).<br />

Vooral de Langshan, die omstreeks 1871 uit China was geïmporteerd,<br />

had veel invloed op de barnevelder. Het resultaat<br />

was een zwartbruine kip die het hele jaar door legt, ook in de<br />

28


arnevelder<br />

winter, en zo'n tweehonderd grote donkerbruine eieren per<br />

jaar produceert. Bruine eieren stonden indertijd in hoog aanzien,<br />

want die bleven langer vers, dacht men.<br />

In 1906 werd de barnevelder officieel erkend. De kippen<br />

werden daarna geëxporteerd naar onder andere Duitsland,<br />

Engeland, de Verenigde Staten, Canada, Indonesië, Australië<br />

en Nieuw-Zeeland. Barneveld zelf ontwikkelde zich tot het<br />

centrum van de Europese eierhandel. Net voor de Tweede<br />

Wereldoorlog produceerde men daar al 110 miljoen eieren per<br />

jaar.<br />

Toch was de bloeitijd van de barnevelder toen eigenlijk al<br />

voorbij. Een en ander was het gevolg van ziekten, te veel<br />

inteelt en concurrentie van Amerikaanse kippenrassen. Omstreeks<br />

1950 werd nog een poging gedaan het ras op te peppen<br />

door het te kruisen met een Franse bruine-eierenlegger, maar<br />

de barnevelder was toen al ruim voorbijgestreefd door andere<br />

rassen. Tegenwoordig wordt de barnevelder alleen nog voor<br />

de sport gefokt. Een bronzen beeldje van de kip in het<br />

winkelcentrum van Barneveld herinnert aan betere tijden.<br />

Engels Barnevelder (1936), Dutch AU Browns.<br />

Vergelijk leghorn<br />

Er zijn veel meer hoenderrassen genoemd naar plaatsnamen, waaronder<br />

de ancona, een zwartbonte kip, zo genoemd naar de Italiaanse havenplaats<br />

Ancona. Van hieruit werd het dier omstreeks 1850 naar Engeland<br />

verscheept. Ancona's waren beroemd om hun grote eieren.<br />

De bantam of bantammer heet zo naar Bantam op West-Java, van waaruit<br />

deze kip naar Europa werd uitgevoerd. Zie verder bij bantamgewicht.<br />

De brahma of brahmapoetra is inheems in India in een landstreek aan<br />

de rivier de Brahmapoetra. In 1850 werd het dier vanuit de Verenigde<br />

Staten naar Engeland gebracht, waar het werd aangeboden aan koningin<br />

Victoria. De kippen lieten zich gemakkelijk vetmesten en waren goede<br />

leghennen.<br />

Ook de Cochin of Cochinchinakip liet zich makkelijk vetmesten. Met<br />

Cochin-China werd vroeger de zuidelijkste regio van het tegenwoordige<br />

Vietnam aangeduid: de streek ten zuiden van Ho Chi Minhstad, het<br />

vroegere Saigon. Van hieruit werd dit hoenderras omstreeks 1860 naar<br />

Europa verscheept.<br />

De Langshan is een zwarte kip die in 1871 vanuit Langshan naar de<br />

Verenigde Staten kwam. Langshan is een vlek zo'n honderd kilometer<br />

ten NNW van Shanghai, bij de plaats Nantong. Via Engeland kwamen<br />

deze kippen omstreeks 1920 in Nederland terecht.<br />

De minorcakip werd omstreeks 1830 van het Spaanse eiland Minorca<br />

29


asalt<br />

naar Engeland uitgevoerd. Anderen menen dat Franse ballingen de kip<br />

al omstreeks 1780 in Engeland introduceerden. Minorca's leggen grote<br />

witte eieren en zijn zelden broeds.<br />

De Orpington werd in 1875 in Orpington in Kent gefokt door een<br />

zekere William Cook. De kippen zijn zwart of geelwit en staan te boek<br />

als goede braadhoenders die ook 's winters vrij veel eieren leggen. In<br />

Nederland werden ze vooral gefokt voor de sport.<br />

De welsummer ontstond rond de eeuwwisseling in Nederland en werd<br />

gefokt in Welsum, Terwolde, Olst, Wijhe en Epe. Het dier legde grote<br />

bruine eieren, maar omdat dit er 's winters niet genoeg waren, werd het<br />

ras nooit echt populair.<br />

De wyandotte werd omstreeks 1935 veel in ons land gehouden. Deze kip<br />

legt veel eieren, ook in de winter, en levert goed mals vlees. De kip werd<br />

omstreeks 1877 in Amerika gefokt en genoemd naar de Wyandotte-<br />

Indianen uit Ontario. Niet lang na de introductie van dit ras zouden<br />

deze Indianen zijn uitgestorven, zo verklaart de hoenderliteratuur deze<br />

vernoeming.<br />

Het Yokohamahoen, ten slotte, is een enorme sierkip die omstreeks<br />

1870 vanuit de Japanse havenstad Yokohama naar Europa werd<br />

verscheept. De staart van een yokohama kan wel 1,20 m lang worden.<br />

BARNEVELDER: Kath. eneyJ 3 (1933) 818; Winkler Prinss 2 (1933) 667; Kath. encyl 3<br />

(1949) 934; Avicultura 11.11.1991, p. 30-32; OED (1993*) (outo'); Goriny Koot,<br />

'Barnevelder is ongeveer een eeuw oud', in: Algemeen Dagblad 26.1.1995; Mededeling<br />

dhr. Egbers, secretaris v.d. Barnevelderclub.<br />

basalt<br />

(1778, uit het Frans) zeer hard vulkanisch gesteente<br />

Basalt is een zeer hard, donker gesteente van vulkanische oorsprong,<br />

dat per vierkante centimeter wel drieduizend kilo<br />

kan dragen - zeg maar een flinke bestelwagen. Omdat basalt<br />

bovendien in de natuur voorkomt in praktische, potloodvormige<br />

zuilen die zich gemakkelijk op lengte laten hakken,<br />

is het de ideale bekleding voor zwaarbeproefde oppervlakken<br />

als kaden en beschoeiingen. Daarvoor wordt het sedert het<br />

begin van de vorige eeuw veelvuldig gebruikt.<br />

In de literatuur van de Lage Landen is de symboolwaarde van<br />

dit sombere, stugge materiaal niet onopgemerkt gebleven.<br />

Anna Blaman (1905-1960) schreef in 1941: 'Dat is een worsteling<br />

van een verdrinkende tegen bazalt. Er is geen houvast,<br />

met alle liefde niet, al worstel je, al smeek je. Je glijdt af en<br />

verdrinkt.' En P.C. Boutens (1870-1943) dichtte ooit: 'Hoe<br />

over 't brandend blind bazalt/ Vind ik den weg naar Lethe? -/<br />

O alles te vergeten/ Eer de avond valt!'<br />

30


asalt<br />

In een verder verleden hield men met basalt geen natuurlijke,<br />

maar menselijke vijanden op afstand: de Romeinen<br />

bouwden vestingmuren van blokken basalt, waarvan sommige<br />

nu al tweeduizend jaar lang het verval trotseren. Lang is<br />

gedacht dat zij deze steen basaltes noemden. Dat woord is<br />

bekend uit de Natuurlijke Historie van Plinius, die sinds de<br />

16de eeuw ijverig werd bestudeerd. Vele moderne talen hebben<br />

sindsdien basaltes geleend in de vorm basalt. Toen dit<br />

woord goed en wel ingeburgerd was, ontdekte men dat de<br />

vorm basaltes op een vergissing berustte. Van de meeste<br />

teksten uit de oudheid, ook die van Plinius, zijn geen originelen<br />

bewaard gebleven. Wij kennen ze uit middeleeuwse,<br />

met de hand geschreven kopieën. Bij dat overschrijven werden<br />

natuurlijk fouten gemaakt, en pas in 1831 bleek na<br />

tekstvergelijkingen dat er bij Plinius oorspronkelijk niet basaltes<br />

had gestaan, maar basanites, dat teruggaat op het Griekse<br />

basanites (lithos) of basanos 'basan-steen'.<br />

In de oudheid was basalt veelal afkomstig uit Egypte. Vele<br />

taalkundigen hebben dan ook daar de oorsprong van het<br />

woord gezocht, en meenden deze te hebben gevonden in de<br />

Egyptische gesteentenaam bahan. Volkomen bevredigend was<br />

deze verklaring niet, want het was niet duidelijk hoe bahan in<br />

het Grieks de vorm basanos had kunnen krijgen.<br />

Later is een heel andere verklaring voorgesteld: het Griekse<br />

basanites (lithos) kan worden opgevat als 'steen uit Basan'.<br />

Basan is de vroegere naam van een gebied in Syrië, ten oosten<br />

van het Meer van Tiberias. Wie vertrouwd is met de Bijbel,<br />

zal de naam meteen herkennen, bijvoorbeeld uit psalm 68:<br />

'de berg Basan is een berg Gods, de berg Basan is een bultige<br />

berg'. De vraag is natuurlijk: was of is er basalt in Basan? De<br />

Christelijke encyclopaedie gaf hierop in 1925 een duidelijk antwoord.<br />

Met nadruk worden de 'zwarte basalthuizen, poorten<br />

en deuren' beschreven, die 'nog heden de bewondering der<br />

reizigers' opwekken. Niet minder dan zestig ommuurde steden<br />

hebben de Israëlieten hier indertijd ingenomen (Deut.<br />

3:4). Als die allemaal uit de lokale steen waren opgetrokken,<br />

hebben zij er een zware dobber aan gehad.<br />

Engels basalt (1694); Duits Basalt (18de eeuw); Frans basalte<br />

(i553).<br />

31


auxiet<br />

Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist XXXVI, 11; Christelijke ency. I (1925)<br />

239-240; M. Niedermann, 'Ghost words', in: Museum Helveticum 2 (1945) 127-128; Vrind<br />

e.a. Natuursteen (19472) 78-80; Frisk Griechisches etym. Wtb. I (1960) 222; Vries Ned.<br />

etym. wdb. (1971) 34; Dauzat D/ct. étym. (19932) 69; OED (19932).<br />

bauxiet<br />

(i8yi, uit het Frans) aardachtig mineraal<br />

Weinig mineralen zijn zo bekend als bauxiet. Dat komt ongetwijfeld<br />

omdat het de belangrijkste grondstof is voor aluminium,<br />

een metaal dat we nu associëren met vliegtuigen en<br />

schuifpuien, maar dat aanvankelijk, in het laatste kwart van<br />

de 19de eeuw, werd gebruikt voor sieraden, gedenkpenningen,<br />

bestek en sextanten. Bauxiet heet zo naar het Franse<br />

plaatsje Les Baux-de-Provence, in de wandeling kortweg Les<br />

Baux genoemd. Het ligt 19 kilometer ten noordoosten van<br />

Arles, in het departement Bouches-du-Rhóne. In de omgeving<br />

van Les Baux komen harde aardlagen voor, die men<br />

altijd voor versteende rode klei had gehouden. In 1821 ontdekte<br />

de Franse mineraloog Pierre Berthier (1772-1861) echter<br />

dat de lagen in feite bestonden uit een verweerde<br />

steensoort.<br />

De monsters die hij onderzocht bleken 52 procent aluminiumoxyde<br />

te bevatten, 27,6 procent ijzeroxyde en 20,4 procent<br />

water. Berthier noemde het alumine hydratée de Beaux',<br />

ofwel gehydrateerde aluminium uit Beaux. De Franse geoloog<br />

P.A. Dufrénoy maakte daar in 1847 beauxite van, wat in 1861<br />

door de Parijse scheikundige E.H. Sainte-Claire Deville werd<br />

gewijzigd in bauxite. Sainte-Claire Deville was in 1861 de<br />

eerste die erin slaagde zuiver aluminium af te scheiden. Maar<br />

de techniek die hij gebruikte was erg duur, en in het begin<br />

was aluminium dan ook zeer kostbaar - voor één pond<br />

betaalde men in Nederland omstreeks 1870 1400 gulden. Pas<br />

nadat de Amerikaan Charles Martin Hall er in 1886 in was<br />

geslaagd het produktieproces aanmerkelijk goedkoper te<br />

maken, werd aluminium op grote schaal geproduceerd en<br />

werd bauxiet een uiterst belangrijke grondstof.<br />

Voor Les Baux luidde de ontdekking van het bauxiet geen<br />

nieuw leven in. Het stadje was ontstaan rond een prachtig<br />

slot, boven op een rots. In de middeleeuwen was het een<br />

32


avarois<br />

belangrijke plaats geweest, met zo'n vierduizend inwoners.<br />

Maar in de 16de eeuw had de Franse koning opdracht gegeven<br />

Les Baux met de grond gelijk te maken, nadat het zich<br />

onder de familie De Manville had ontwikkeld tot een protestants<br />

bolwerk. Daarna was het nooit meer goedgekomen.<br />

Toen Berthier in 1821 in de buurt van Les Baux zijn spade in<br />

de grond stak, woonden er 1531 mensen in het stadje. De winning<br />

van bauxiet bracht uiteindelijk veel werk voor de streek,<br />

maar in 1901 telde Les Baux nog maar 123 inwoners. Het was<br />

een dode stad geworden, en dat bleef zo tot het werd uitgeroepen<br />

tot een van de schilderachtigste ruïnes van Frankrijk.<br />

Tegen die tijd was de winning van bauxiet allang geen exclusief<br />

Franse bezigheid meer. Al voor de eeuwwisseling had<br />

men bij het Wocheinmeer in de Oostenrijkse Alpen bauxiet<br />

gevonden, dat met nationale trots Wocheinit werd genoemd.<br />

En omstreeks 1915 stuitte men in Suriname op enorme hoeveelheden<br />

bauxiet. Deze mijnen werden door de Nederlanders<br />

geëxploiteerd, wat de Winkler Prins in 1948 deed verzuchten:<br />

'Bauxiet is thans voor Suriname het voornaamste<br />

produkt, [...] maar de voornaamste baten liet Nederland zich<br />

ontglippen.'<br />

Engels bauxite (1861); Duits Bauxit (19de eeuw), Frans<br />

beauxite (1847).<br />

Ency. Brit 11 3 (1910) 542-543; Darsy (ed.) D/ct biogr. et d'hist. I (1922) 298; Winkler Prins'<br />

3 (1871) 237; Winkler Prins3 3 (1906) 4-5; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 33; Kluge Etym.<br />

Wtb. d. deutschen Spr. (197521) 58; Dauzat D/ct étym. (19932) 72; Rfeifer Etym. Wtb. d.<br />

Deutschen (19932) 107; OED (19932); Rey D/ct hist. longue frang. (19942) 197.<br />

bavarois, bavaroise<br />

(1824, uit het Frans) siroopthee (1824); koud nagerecht (1886)<br />

Volgens culinaire naslagwerken dient men strikt onderscheid<br />

te maken tussen bavarois en bavaroise. De samenstellers van<br />

menukaarten trekken zich daar echter niets van aan. Of je<br />

nu een bavarois of een bavaroise bestelt, het gerecht dat je<br />

moet afrekenen is een vruchtenmoes met gelatine en geslagen<br />

room. In de 19de eeuw lag dat heel anders. Toen verstond<br />

men onder een bavaroise - dus met een e - 'siroop-thee, thee<br />

met siroop de capillaire'. Capillaire siroop werd bereid uit het<br />

33


avarois<br />

sap van varenkruid, in de volksmond vrouwen- of venushaar<br />

genoemd, en in de wetenschap Adiantum capillus veneris.<br />

Over de herkomst van dit drankje bestaat in de culinaire<br />

geschiedschrijving weinig onenigheid. Het zou omstreeks<br />

1660 in de mode zijn gebracht door Beierse prinsen van het<br />

geslacht Wittelsbach, die zich in Parijs hadden gevestigd. De<br />

prinsen dronken graag een kopje thee bij café Procope, gele-<br />

gen aan de Rue des Fossés-Saint-Germain-des-Prés. Ze wil-<br />

den dat de thee in een kristallen karaf werd geserveerd en in<br />

plaats van suiker gaven ze, naar Beiers gebruik, de voorkeur<br />

aan capillaire siroop.<br />

Al snel schonken ook andere cafés het nieuwe drankje. Naar<br />

de prinsen werd het bavaroise genoemd, Frans voor 'Beierse'.<br />

Later werd de bereiding aangepast: er kwam een schepje poe-<br />

dersuiker bij, een eierdooier, opgeklopte warme melk en een<br />

scheutje likeur - veelal kirsch, rum of marasquin. 'Het is een<br />

aangename drank, die de hoest verzacht, de zweetafscheiding<br />

bevordert en een weldadig gevoel teweegbrengt dat tot slape-<br />

righeid leidt', aldus een I9de-eeuws naslagwerk.<br />

De geschiedenis van de bavarois, het koude nagerecht, is<br />

minder helder. Van oudsher stond dit dessert bekend als fro-<br />

mage bavarois. Onder die naam is het ook te vinden in een<br />

verhandeling over 'zoete tussenschotels' van de beroemde<br />

Franse kok Marie-Antoine Carême (1784-1833). Over de oor-<br />

sprong van het gerecht zegt de Larousse Gastronomique<br />

(1960): 'De naam doet vermoeden dat het oorspronkelijk uit<br />

Beieren komt, maar wij denken eerder dat het zo is genoemd<br />

door een Franse kok die werkte voor een of ander voor-<br />

aanstaand Beiers geslacht.'<br />

De aanduiding fromage is misleidend, want daar bedoelde<br />

men indertijd geen kaas mee, maar een pudding in de vorm<br />

van een ronde kaas. Er bestonden verschillende recepten voor<br />

deze pudding, steeds met als basisingrediënten eierdooiers,<br />

room, smaakstoffen, melk, suiker en gelatine.<br />

Het bavarois-dessert veroverde spoedig de Europese keuken.<br />

Voor zover bekend maakte Kramers Algemeene Kunstwoorden-<br />

tolk in 1886 als eerste onderscheid tussen de bavaroise als<br />

warme 'stroopthee' en het koude nagerecht, zij het dat hier<br />

sprake is van een 'soort van room-ijs met vruchten'. In 1948<br />

34


éarnaisesaus<br />

vermeldt de Winkler Prins als eerste naast het drankje, dat<br />

toen al werd afgedaan als ouderwets, de bavaroise als 'koude<br />

pudding'.<br />

Precies dertig jaar eerder, in 1918, had het geslacht Wittelsbach<br />

na een bewind van meer dan zevenhonderd jaar de<br />

Beierse troon moeten opgeven.<br />

Engels bavarois, Bavarian cream (1846); Frans bavarois, bavaroise<br />

(1815).<br />

Vergelijk pêche melba<br />

Twee andere nagerechten:<br />

Charlotte-riisse, room (ijs) pudding met gelei en een rand van biscuits, is<br />

door Carême genoemd naar de Engelse prinses Charlotte (1796-1817), de<br />

enige dochter van koning George iv. Het tweede deel van het woord is<br />

afgeleid van Rusland. Carême creëerde dit nagerecht namelijk toen hij<br />

in dienst was van de Russische tsaar Alexander. Eerder had hij de prinses<br />

vernoemd in het gerecht apple Charlotte.<br />

Plombière of plombiere-ijs, een portie ijs van twee of meer soorten met<br />

gekonfijte vruchten, is genoemd naar de badplaats Plombières-les-Bains<br />

in de Vogezen. Balzac noemt dit nagerecht al in 1846. Er is dus niet,<br />

zoals je soms leest, een verband met het geheime overleg in Plombières<br />

tussen Napoleon III en Cavour in 1858, een ontmoeting die de aanzet<br />

gaf tot de Frans-Italiaanse oorlog tegen Oostenrijk. Waarschijnlijk werd<br />

het ijsgerecht simpelweg uitgevonden in Plombières.<br />

BAVAROIS(E): Weiland Kunstwdb. (1824) 55; Kramers Kunstwoordentolk (1886«) 128;<br />

Bouillet D/ct univ. scienc. etc (1896) 159; Winkler Prins 6 2 (1948) 392; Wartburg & Bloch<br />

D/ct étym. langue frang. (1950) 62; Courtine Nouv. Larousse gastron. (1960) 150-152; Ned.<br />

Larousse ency. 4 (1972) 90; Veen Etym. wdb. (1989) 89; Guillemard /Vlots de la cuisine (1990)<br />

37-38; Spaargaren Pompadour (1992) 11; Dauzat D/ct étym. (19932) 72; OED (1993*); Rey<br />

Dia hist langue frang. (1994*) 197.<br />

béarnaisesaus<br />

(1886, uit het Frans) botersaus<br />

Béarn is een landstreek in het uiterste zuidwesten van<br />

Frankrijk, aan de voet van de Pyreneeën. De naam is afgeleid<br />

van de Gallo-Romeinse stad Beneharnum. Vroeger was het<br />

een apart graafschap, maar in 1620 werd het door Lodewijk<br />

xiii bij de kroon gevoegd. Koning Hendrik iv (1553-1610),<br />

bijgenaamd 'Le grand Béarnais', was de laatste graaf van<br />

Béarn.<br />

De bekende saus van eierdooiers, boter en kruiden werd in<br />

de 19de eeuw naar deze landstreek sauce béarnaise genoemd.<br />

Waarom precies is niet duidelijk. De literatuur zegt hierover<br />

35


ermuda<br />

het volgende: i. de saus werd in Béarn uitgevonden; 2. de<br />

saus werd voor het eerst bereid in 1830 in het restaurant<br />

'Hendrik iv' in Saint-Germain-en-Laye bij Parijs en genoemd<br />

naar 'Le grand Béarnais'; 3. dit klopt niet want het restaurant<br />

'Hendrik iv' dateert pas van 1836 en daarbij is er al een recept<br />

voor béarnaise bekend uit 1818; 4. koning Hendrik iv stond<br />

bekend als een fijnproever en de béarnaisesaus werd speciaal<br />

voor hem gemaakt; 5. de saus werd voor het eerst geserveerd<br />

nabij Parijs, door een kok die uit Béarn kwam.<br />

Kortom, het waarom is niet bekend, maar dat de saus heet<br />

naar de Zuidfranse landstreek Béarn, dat is zeker.<br />

Engels Béarnaise {1877); Frans (sauce) béarnaise (1818).<br />

Met béarn wordt een in Béarn gefokt schaperas aangeduid. De melk van<br />

deze schapen wordt gebruikt voor het bereiden van de schimmelkaas<br />

roquefort. Deze heet naar het dorpje Roquefort-sur-Soulzon in het<br />

zuiden van het Frans Centraal Massief. In grotten daar in de omgeving<br />

laat men schapekazen uit heel Zuidwest-Frankrijk en zelfs van Corsica<br />

een maand of drie rijpen, waardoor zich in de kazen een blauwe<br />

schimmel vormt.<br />

Een bekende saus vindt zijn oorsprong op het eiland Minorca of Menorca,<br />

dat tot de Balearen behoort. Dit was eeuwenlang van grote strategische<br />

betekenis voor de scheepvaart in de Middellandse Zee. In 1707<br />

wisten de Engelsen het in handen te krijgen, maar in het voorjaar van<br />

1756 veroverde de Franse maarschalk en rokkenjager Louis François<br />

Armand de Richelieu (1696-1788) Minorca door de citadel van de hoofdstad<br />

Mahón in te nemen. Wat er daarna precies gebeurde, is niet<br />

duidelijk, maar de proviandsituatie was na de strijd blijkbaar niet ideaal.<br />

De kok van de bevelhebber zou toen met olie en eigeel een koude saus<br />

hebben geïmproviseerd, de sauce mahonnaise, later mayonnaise, onze<br />

mayonaise.<br />

BÉARNAISESAUS: Kramers Kunstwoordentolk (I886 4) 128; Prosper & Courtine Nouveau<br />

Larousse Gastron. (1967) 153; Winkler Prins 7 3 (1971) 310-311; Ned. Larousse ency. 4<br />

(1972) 104-105; Guillemard Mots de la cuisine (1990) 39; Spaargaren Pompadour (1992)<br />

11; OED (19932).<br />

bermuda, bermudashort(s)<br />

(1974, uit het Engels) korte broek met pijpen die iets boven de<br />

knie eindigen<br />

De Bermuda-eilanden liggen een kleine duizend kilometer<br />

ten oosten van de Verenigde Staten. In 1502 werden ze ontdekt<br />

door de Spanjaard Juan Bermudez. Doorgaans is het<br />

weer er prachtig, maar in de nazomer komen er hevige or-<br />

36


ermuda<br />

kanen voor. Bermudez maakte zo'n orkaan mee en noemde<br />

de eilanden Los Diabolos.<br />

Los Diabolos bleven onbewoond totdat Sir George Somers<br />

(1554-1610) er in 1609 schipbreuk leed. Samen met andere<br />

landverhuizers was hij op weg naar Virginia, maar hij besloot<br />

op de eilanden te blijven.<br />

In 1684 werden de Bermuda- of Somerseilanden een Britse<br />

kolonie en dat zijn ze nog steeds.<br />

De inwoners van Bermuda voerden al snel produkten uit die<br />

naar de eilanden werden genoemd. Engelse en Amerikaanse<br />

woordenboeken maken melding van bermuda(s) in de betekenis<br />

sigaar (±1640), krenten (1737) en aardappelen (1797).<br />

En dan heb je nog Bermudas cedar (1756), Bermuda-grass<br />

(1808), Bermuda rig ('tuig') (1853) en Bermuda lilies (1899).<br />

Omstreeks 1950 kwam hier nog een vaste verbinding bij: Bermuda<br />

shorts, spoedig verkort tot bermuda(s).<br />

Een van de belangrijkste bronnen van inkomsten op de Bermuda-eilanden<br />

is het toerisme. Al in de jaren vijftig trokken<br />

de eilanden jaarlijks gemiddeld 80.000 bezoekers.<br />

Volgens Schacknat (1992) werd de korte broek in effen schutkleur<br />

met twee kontzakken op de Bermudas voor het eerst<br />

door Britse soldaten gedragen. Amerikaanse toeristen namen<br />

de broek mee naar de VS, waar hij als strandkleding in de<br />

mode raakte.<br />

In de Verenigde Staten kreeg de broek een ruitjespatroon en<br />

steeds meer kleur. 'Sinds de jaren zestig', aldus Schacknat,<br />

'wordt ook de Oude Wereld in toenemende mate geteisterd<br />

door dit kledingstuk dat er in negen van de tien gevallen uitziet<br />

alsof het in de opruiming is gekocht: goedkoop katoentje,<br />

een haastige print er op geragd, elastiek in de taille, klaar.'<br />

Engels Bermuda shorts (1949), Bermudas (1961); Duits Bermudashortsr,<br />

Frans bermuda (1958).<br />

Craigie & Hulbert Dia. Amer. Engl. I (1938) 197; Winkler Prins* 3 (1948) 751 (Bermuda-<br />

eilanden); American Speech 21 (1956) 307, & 36 (1971) 80; Schoeffler & Gale Esquire's<br />

Ency. of 20th Century Men's Fashions (1973) 85; Koenen & Drewes Verklarend handwdb.<br />

(197427) |30; O'Hara Mode ency. (1989) 35; Rey-Debove Dia des anglic. (19902) 59;<br />

Schacknat De kleren v.d. man (1992) 21; OED (I993 2); Rey Dia hist. langue frang. (19942)<br />

209.<br />

37


ikini<br />

bikini<br />

(1952, uit het Frans) tweedelig<br />

damesbadpak<br />

Op i juli 1946, om 9 uur<br />

's morgens, brachten de Amerikanen<br />

bij het atol Bikini in<br />

de Stille Zuidzee een atoombom<br />

tot ontploffing. Het was<br />

Kwajatein * ^Wot|e<br />

° Q eAAH -<br />

MARSHALL-, *<br />

E f LANDEN<br />

de eerste proef met een atoombom die van tevoren was<br />

aangekondigd en de kranten stonden er bol van. De feiten<br />

waren dan ook indrukwekkend.<br />

De Amerikanen wilden onderzoeken wat voor effect de ontploffing<br />

had op oorlogsschepen en opvarenden. Daartoe hadden<br />

zij zo'n negentig oorlogsbodems verankerd in de lagune<br />

van Bikini, dat in 1945 als mandaatgebied aan hen was toegewezen.<br />

De schepen waren volgepakt met oorlogstuig en<br />

proefdieren, voornamelijk ratten, varkens, geiten en schapen.<br />

De 161 Bikiniërs waren tegen hun zin overgebracht naar een<br />

ander eiland.<br />

Bij de eerste proef werd de bom een paar honderd meter<br />

boven het water tot ontploffing gebracht. De materiële schade<br />

bleef beperkt, maar 'het verlies aan levende wezens', zo<br />

heet het ergens, 'was zeer aanzienlijk, doch niet algeheel'. Bij<br />

de tweede proef, die op 24 juli plaatshad, werd de atoombom<br />

onder water tot ontploffing gebracht. Hierbij ontstond<br />

een enorme waterpaddestoel.<br />

Vier dagen na de eerste ontploffing, op 5 juli 1946, toonde<br />

danseres Micheline Bernardine op een modeshow in het<br />

Molitor-zwembad te Parijs de eerste bikini - een gebeurtenis<br />

die hijgend werd verslagen door onder andere de Herald<br />

Tribune-, 'Why folks, that suit was so small that...'.<br />

Het navelonthullende damesbadpak werd vrijwel gelijktijdig<br />

op de markt gebracht door twee Fransen. De Parijse ontwerper<br />

Jacques Heim (1899-1967) noemde het kledingstuk Atome,<br />

Louis Réard (1897-1984) koos voor bikini. Heim was<br />

indertijd een bekende ontwerper, Réard vrijwel onbekend.<br />

Réard was eigenlijk monteur, maar na de Tweede Wereldoorlog<br />

was hij gaan werken bij het kledingbedrijf van zijn moeder.<br />

Zijn ontwerp gold als zeer gewaagd, hoewel het minstens<br />

38


ikini<br />

vier keer zoveel stof bevatte als de huidige modellen.<br />

Waarom noemde Réard zijn badpakje bikini? Daarover lopen<br />

de meningen uiteen. Sommigen menen dat de Bikiniërs als<br />

eersten zo'n tweedelig zwempakje zouden hebben gedragen,<br />

maar dit is onjuist. Vergelijkbare badpakjes komen al voor op<br />

Minoïsche muurschilderingen van 1600 v.Chr. Volgens anderen<br />

koos Réard voor bikini omdat het Latijnse voorvoegsel<br />

bi, 'tweevoudig', zo goed van toepassing was op een tweedelig<br />

badpak. Rees (1991) gaat ervan uit dat Réard de bikini zo<br />

noemde naar de kleine omvang van het atol. Waarschijnlijker<br />

is echter Réard voor bikini koos omdat hij ervan uitging dat<br />

het badpakje zou inslaan als een bom.<br />

Aanvankelijk was de bikini vaker op de voorpagina's te vinden<br />

dan op het strand. Maar in 1947 raakte de bikini in<br />

Frankrijk in de mode. De rest van Europa volgde in de jaren<br />

vijftig en zestig. In de Verenigde Staten mocht het zwempakje<br />

'that revealed everything about a girl except her mother's maiden<br />

name' aanvankelijk niet op openbare stranden worden<br />

gedragen, maar omstreeks 1963, nadat het model enigszins<br />

was aangepast, werd de bikini ook daar buitengewoon populair.<br />

Volgens het Winkler Prins jaarboek 1958 dook het woord in<br />

1952 voor het eerst in het Nederlands op. Het zwempak<br />

wordt omschreven als 'een op de sterk explosieve atoombomproeven<br />

bij het eiland Bikini geïnspireerde naam voor een<br />

tweedelig, zeer weinig bedekkend damesbadpakje'. Met groot<br />

inzicht in het strandleven wordt erbij vermeld: 'Thans niet<br />

meer in de mode.' De meest aseksuele definitie is te vinden in<br />

de Grote Van Dale van 1961: 'tweedelig damesbadpakje bestaande<br />

uit gordel en bustehouder'.<br />

Voor de Bikiniërs liepen de atoomproeven uit op een ramp.<br />

Pas in 1969 - 23 jaar na de eerste proeven - kregen zij toestemming<br />

terug te keren naar hun eiland, maar vanwege de<br />

radioactiviteit bleven sommige gebieden ontoegankelijk. Met<br />

het bedrijf van Louis Réard liep het ook slecht af: in 1988<br />

ging het op de fles, na twee slechte zomers.<br />

Engels bikini (1948); Duits Bikini (1946); Frans bikini (1946).<br />

Oosthoek ency. 4 3 (1948) 30-31; Winkler Prins 6 4 (1949) 180; Van Nierop Nieuwe woorden<br />

(1975) 27-28; Büch Eilanden (1981) 141-147; Küpper Wtb. d. deutschen Umgangsspr. 2<br />

39


ockbier<br />

(1963) 70; NRCH 18.9.1984, & 19.12.1988; O'Hara Mode ency. (1989) 37; Lencek &<br />

Bosker Making Waves (1989) 90; Rey-Debove D/ct des anglic. (I990 2) 62; Vries &<br />

Tollenaere Etym. wdb. (1991 "5) 83; Rees Phrase & Allus. (1992) 38; OED (19932); Pfeifer<br />

Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 136; Germa D/ct. des éponymes (1993) 29; Rey D/ct. hist.<br />

langue frang. (19942) 220.<br />

bockbier<br />

(1886, uit het Duits) zwaar; zoet donker bier<br />

Einbeck of Eirabeck, zoals het vroeger werd gespeld, ligt ten<br />

zuiden van Hannover aan de rivier de Ilme. In de 15de eeuw<br />

was het de beroemdste brouwersstad van Europa. Was elders<br />

het commercieel brouwen grotendeels in handen van kloosters<br />

of hertogelijke hoven, in Einbeck mochten ook de burgers<br />

bier brouwen, tenminste als ze hiervoor belasting betaalden.<br />

Er was een stadsbrouwmeester die over de benodigde<br />

spullen beschikte, waaronder een groot brouwvat. Burgers<br />

konden alles wat ze nodig hadden bij hem lenen. De oude<br />

huizen in Einbeck herinneren nog aan deze tijd: ze hebben<br />

hoge deuren, waar het brouwvat doorheen kon worden gereden,<br />

grote luchtige zolders voor de opslag van graan, en ruime<br />

kelders om het bier in te laten rijpen.<br />

Bier uit Einbeck werd uitgevoerd naar de belangrijkste Hanzesteden<br />

in Duitsland en langs de Oostzee, zoals Hamburg,<br />

Riga en Stockholm. De paardenspannen die het bier naar de<br />

haven brachten, werden geëscorteerd door huursoldaten. Het<br />

bier was zoet en donker en had een extra hoog alcoholgehalte<br />

om het lang goed te houden. Luther (1483-1546) zou er dol op<br />

zijn geweest. Later werd zijn portret dan ook afgebeeld op<br />

flesjes met dit bier.<br />

In de 16de eeuw kreeg Einbeck concurrentie van München,<br />

waar het Eimbecker bier werd nagemaakt. Mettertijd werd<br />

Eimbecker bier in het Beierse dialect verbasterd tot Aimbock,<br />

Ambock of Oanbock. Omdat het meeste en het beste Eimbecker<br />

bier op den duur uit München kwam, was voor de gebruikers<br />

de relatie met Einbeck niet meer duidelijk. In de<br />

19de eeuw werd eim dan ook gevoeld als een lidwoord.<br />

Bovendien werd bock begrepen als de diernaam bok. Het was<br />

in Duitsland niet vreemd om 'ein Bock' te bestellen, omdat er<br />

al bieren bestonden met namen als Stier, Geit en Eend.<br />

40


ockbier<br />

In het Nederlands is de benaming 'Einbecker bier' aangetroffen<br />

in 1733. Net als het Frans en Engels leenden wij de<br />

naam bockbier in de tweede helft van de 19de eeuw. Met het<br />

plaatsje Einbeck was het toen droevig gesteld. Woonden er in<br />

de middeleeuwen nog 12.000 mensen, in 1875 was dat aantal<br />

bijna gehalveerd.<br />

Engels bock (1856); Duits Bockbier (16de eeuw einbeckisch<br />

Bier); Frans boc(k) (1855).<br />

Vergelijk pils<br />

Enkele andere bieren:<br />

geuze is een zwaar bier uit het Sennedal ten westen van Brussel. Het<br />

wordt gemaakt uit een mengsel van verschillende lambieks (een soort<br />

tarwebier). Het woord is ontleend aan het Duitse Gose, een witbier dat<br />

in de middeleeuwen in Goslar, 40 kilometer ten oosten van Einbeck,<br />

werd gebrouwen met water uit het onstuimige riviertje de Gose.<br />

Oorspronkelijk sprak men van Goslarer Bier.<br />

Jopenbier, donkerbruin Duits bier, is volgens sommigen genoemd naar<br />

een straat in Dantzig, de Jopengasse, waar de brouwerij was gevestigd die<br />

dit bier vanaf de 15de eeuw produceerde. Anderen leiden het af van de<br />

vruchtnaam joop, de vrucht van de meidoorn.<br />

Kriek, kriekbier of krieklambiek wordt gebrouwen met kersen. In<br />

Zuid-Nederland is een kriek een vroegrijpe, rode, zurige kers, maar ten<br />

noorden van de Moerdijk duidt men er een katrijpe, donkere, zoete kers<br />

mee aan. Al in de 16de eeuw dacht men dat kriek was afgeleid van het<br />

Latijnse (prunum) graecum 'Griekse (pruim)'; het zou dus gaan om een<br />

uit Griekenland afkomstige vrucht. Dit is echter nooit sluitend aangetoond.<br />

Peterman, een soort lichtbruin Leuvens bier, is genoemd naar de St.-<br />

Pieter, de dominerende kerk van Leuven, die op zijn beurt is genoemd<br />

naar de heilige Petrus. Peterman is ook de bijnaam voor de inwoners van<br />

Leuven.<br />

Trappistenbier, zwaar, donkerbruin kloosterbier, ontstond in de 19de<br />

eeuw in Belgische trappistenkloosters. De orde der trappisten (een afsplitsing<br />

van de cisterciënzers) is genoemd naar het klooster La (Grande)<br />

Trappe in het Franse Normandië. De abdij werd gebouwd in 1140, vernield<br />

tijdens de Franse revolutie en herbouwd in 1815. Trappistenbier<br />

wordt alleen gebrouwen in vijf Belgische abdijen.<br />

BOCKBIER: Hoogstraten Groot alg. hist wdb. 3 (1733) 56; Weigand Deutsches Wtb.<br />

(19095) 260; Ency. Brit" 9 (1910) 134; Franck & Wijk Etym. wdb. (19122) 79; Gerlach<br />

Ro/en In andermans vaarwater (1950) 96-99; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (1975 2»)<br />

88; M. Jackson Spectrum Bieratlas (Utrecht 19876) 52-54; Dauzat Dict. étym. (19932) 87;<br />

OED (19932); pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 154.<br />

41


ougie<br />

bougie<br />

(1824, uit het Frans) kaars, medisch instrument (1824); vonkhrug<br />

in automotor (1917')<br />

'Zij nam de bougie van de pijler der trap, en ging naar boven;<br />

hij met zijn couranten naar de eetkamer', schreef Louis Couperus<br />

in 1889, in Eline Vere.<br />

Bijna dertig jaar voor Couperus dit schreef had Lenoir in<br />

Frankrijk de eerste bruikbare explosiemotor uitgevonden.<br />

Om het gas tot ontploffing te brengen maakte hij gebruik<br />

van enkele batterijen. Deze bleken echter hoogst onbetrouwbaar<br />

en al snel bedacht men allerlei andere ontstekingsmechanismen.<br />

Vanaf 1888 noemde men zo'n vonkbrug in Frankrijk<br />

een bougie.<br />

Nu zal niemand Eline Vere ervan verdenken dat zij met het<br />

ontstekingsmechanisme van een explosiemotor naar boven<br />

liep. Nee, zij pakte een kaars van de trappijler. Maar de<br />

bougie-kaars en de auto-bougie zijn wel familie van elkaar.<br />

Om deze familierelatie bloot te leggen moeten we een flinke<br />

stap terug doen, namelijk naar de middeleeuwen. Omstreeks<br />

1300 genoot de Algerijnse havenstad Bugia een grote reputatie<br />

als producent en exporteur van fijne was. Bugia wordt ook<br />

wel Boedjaya gespeld of Bugaya, maar met de Fransen schrijven<br />

onze huidige naslagwerken vrijwel altijd Bougie. Bougie<br />

stond bekend als de beste ankerplaats langs de hele Algerijnse<br />

kust en kooplieden uit Pisa, Venetië en Genua dreven er een<br />

levendige handel. In de 15de eeuw was het een schuilplaats<br />

voor zeerovers en in de 16de eeuw kwam de stad in Turkse<br />

handen. Daarna ging het snel bergafwaarts. 'Toen de Franschen<br />

haar in 1833 m bezit namen, was zij niets meer dan een<br />

ellendig dorp', aldus A. Winkler Prins.<br />

Maar goed, taalkundig had bougie toen al school gemaakt.<br />

Aanvankelijk betekende het in het Frans 'fijne kaarsenwas uit<br />

de havenplaats Bougie'. Maar zoals bij zoveel van dit soort<br />

woorden, werd bougie al snel een soortnaam voor waskaars.<br />

De Fransen kenden nog een ander woord voor kaars, namelijk<br />

chandelle. Gaandeweg kregen deze twee woorden verschillende<br />

betekenissen. Chandelle werd in de 17de eeuw gebruikt<br />

voor een eenvoudige talkkaars voor het volk; bougie was<br />

toentertijd voorbehouden aan de chique aristocratische kaarsen.<br />

42


ougie<br />

In diezelfde eeuw kreeg bougie nog een andere betekenis, die<br />

net als 'kaars' ook in het Engels en Nederlands zou doordringen.<br />

Vanwege de overeenkomst in vorm noemde men een<br />

bepaald medisch instrument een bougie. Het ging om een<br />

dunne, lange, gladde cilinder die werd gebruikt om 'natuurlijke<br />

kanalen in het lichaam' - zoals de pisbuis - te onderzoeken,<br />

open te houden of te verwijden. In de 19de eeuw<br />

onderscheidde men maar liefst 30 verschillende soorten bougies,<br />

die werden onderverdeeld in vier categorieën: stijve<br />

metalen bougies, rekbare bougies, veerkrachtige bougies en<br />

weke bougies. Zo'n weke bougie bestond uit opgerold linnen<br />

of zijde, gedompeld in gesmolten was. Het verwijden van een<br />

kanaal met een bougie noemde men bougisseren.<br />

Verliep de overgang van bougie-kaars naar bougie-kanaaloprekker<br />

via de overeenkomst in vorm en materiaal, de overgang<br />

van kaars naar autobougie verliep via de functie. Het<br />

lijkt nu een beetje vergezocht om het minuscule vonkje in<br />

een bougie te vergelijken met het vlammetje van de waskaars,<br />

maar aanvankelijk was dat vonkje helemaal niet zo klein. Bij<br />

sommige vroege explosiemotoren werd het ontstekingsmechanisme<br />

verwarmd door een forse brander.<br />

In Nederlandse naslagwerken sprak men aanvankelijk van een<br />

'porseleinen gloeibuisje'. Vanaf 1917 vind je bougie in de betekenis<br />

waar wij tegenwoordig het eerst aan denken.<br />

Er zijn trouwens mensen die bij bougie helemaal niet denken<br />

aan dat gevoelige porseleinen gloeibuisje dat 's winters voor<br />

zoveel startproblemen zorgt. Volgens de Grote Van Dale betekent<br />

een vuile bougie oplopen in de volkstaal zoveel als 'een geslachtsziekte<br />

krijgen'. Dit is geen exportprodukt uit de Algerijnse<br />

havenplaats Bougie. Waskaarsen trouwens ook allang<br />

niet meer. Tegenwoordig handelt men er voornamelijk in<br />

olie.<br />

Engels bougie (1755 [kaars]; ±1760 [medisch instrument]);<br />

Frans bougie (1300 [kaars]; 1690 [medisch instrument]; 1888<br />

[auto-onderdeel]).<br />

Weiland Kunstwdb. (1824) 62; Nieuwenhuis Kunsten en wetensch. 2 (1855) 134; Winkler<br />

Prins 1 4 (1872) 329; Couperus Eline Vere (1987) 15; WNT IIP (1902) 752; Bauwens Ned.<br />

wdb. der geneeskunde (1910-1914) 432; Oosthoek ency.' 2 (1917) 794 & 5 (1919) 385;<br />

Winkler Prinss 4 (1933) I I; Philippa Koffie, kaffer en katoen (1989) 62; OED (19932); Rey<br />

Dia hist. langue frang. (19942) 256.<br />

43


azielhout<br />

brazielhout, braziliehout<br />

(14de eeuw, uit het Frans) zeer harde houtsoort<br />

Weinig mensen weten nu nog wat brazielhout of braziliehout<br />

is. Toch was dit ruim drie eeuwen lang de belangrijkste<br />

grondstof voor rode verf. Wat ligt er meer voor de hand dan<br />

te denken dat brazielhout naar Brazilië is genoemd? In feite is<br />

het precies andersom: Brazilië heet zo naar dit harde verfhout.<br />

Het grootste land in Zuid-Amerika werd in 1500 ontdekt<br />

door de Spaanse zeevaarder Vicente Yanez Pinzón, een<br />

metgezel van Columbus. Hij onderzocht de kuststreek, verklaarde<br />

het land Spaans grondbezit en vertrok weer, met in<br />

het ruim monsters van de grondstoffen die hij had aangetroffen.<br />

Zoals planten, edelstenen en... braziel<br />

Braziel was de benaming voor het rode verfhout van een<br />

boom uit Oost-Indië. De herkomst van het woord is onbekend,<br />

maar omstreeks 1400 luidde de Latijnse vorm brasilium.<br />

Dit was in het Spaans en Portugees overgenomen als<br />

brasil. Het nieuwe land bleef slechts zeer kort Spaans eigendom.<br />

Al op 22 april 1500 ging het over in Portugese handen,<br />

in overeenstemming met een bestaand verdrag. De Portugezen<br />

noemden het aanvankelijk Terra da Vera Cruz, 'Land van<br />

het Ware Kruis'. Maar na 1540 sprak men van Terra de brasil\<br />

'Land van het rode verfhout', later verkort tot Brasil.<br />

De naam braziel was ook bij ons al in gebruik vóór de ontdekking<br />

van Brazilië. Al in de middeleeuwen ontstond de<br />

samenstelling braziliehout, hoewel dit eigenlijk dubbelop is.<br />

Maar toen het verfhout met scheepsladingen tegelijk uit dit<br />

land werd aangevoerd, vatte men braziel op als 'hout uit Brazilië'.<br />

Hoe dan ook, de Caesalpinia crispa, zoals de wetenschappelijke<br />

naam van deze circa vijftien meter hoge boom luidt, werd<br />

in Brazilië in grote blokken gezaagd en naar tal van Europese<br />

landen uitgevoerd. Het was een hele klus om er vervolgens<br />

verfstof van te maken. Het rode kernhout was bikkelhard.<br />

Vanaf de 16de eeuw werd het schaven of raspen ervan gedaan<br />

door misdadigers in speciaal daartoe opgerichte rasphuizen.<br />

Deze tuchthuizen maakten grote indruk op reizigers die ons<br />

land bezochten, vooral omdat de gedetineerden helemaal<br />

rood zagen van het zaagsel. Later werd het hout in molens<br />

44


en<br />

gemalen, de braziliemolens. De houtpulp werd vervolgens behandeld<br />

met kokend water, wijngeest en aluin, tot er een heldere<br />

purperrode verfstof aan kon worden onttrokken.<br />

Tot halverwege de 19de eeuw leverde het braziliehout, samen<br />

met andere roodhout-bomen, de verfstof waarmee wollen,<br />

katoenen en zijde stoffen werden gekleurd. Maar gaandeweg<br />

moest het brasileïne, zoals de eigenlijke kleurstof wordt genoemd,<br />

plaatsmaken voor kleurstoffen die duurzamer bleken<br />

en mooier werden gevonden. Toch is het braziliehout nooit<br />

helemaal verdwenen. In navolging van de Franse instrumentbouwer<br />

François Tourte (1747-1835) maakt men er nog steeds<br />

strijkstokken van. Het brasileïne wordt nog gebruikt om kazen<br />

mee rood te verven. Daarmee ontstond alweer een nieuw<br />

woord: haasrood - niet een begrip dat je meteen in verband<br />

zou brengen met bomen uit Brazilië.<br />

Engels brazil wood (1530); Duits Brasilholz, Frans brésil (1168).<br />

Vergelijk campêchehout<br />

Het meeste braziliehout kwam uit de staat Pernambuco, gelegen in het<br />

noordoosten van Brazilië. Naarmate de vaart op Pernambuco toenam,<br />

sprak men behalve van braziliehout ook van pernambukhout. Omdat<br />

Pernambuco aanvankelijk bekendstond als Pernambuco, ontstond bovendien<br />

de benaming fernambukhout. Beide vormen staan nog steeds<br />

in Van Dale. Overigens heeft braziel als tweede betekenis 'Braziliaanse<br />

tabak'. Anders dan het braziliehout is deze natuurlijk wèl naar Brazilië<br />

genoemd. Hetzelfde geldt voor braziliaan, 'topaas uit Brazilië', en voor<br />

braziliaantje 'kleine sigaar'. Brasilianiet is een mineraal dat in 1945 in<br />

Brazilië werd ontdekt, in de deelstaat Minas Gérais.<br />

BRAZIELHOUT: Verdam Middelned. wdb. I (1885) 1435-1436; Winkler Prins' 4 (1872)<br />

415-416; WNT III > (1902) I 166; Winkler Prins* 16 (1953) 152 (roodhout); Veen Etym. wdb.<br />

(1989) 124-125; OED (19932); Rey Dia. hist. langue franç. (19942) 278 (braise).<br />

bren, brengun<br />

(1950, uit het Engels) licht vuurwapen met grote vuursnelheid<br />

Vele tientallen wapens zijn genoemd naar hun maker. Dat<br />

geldt bijvoorbeeld voor de colt, de uzi en de kalasjnikov, die<br />

respectievelijk zijn uitgevonden door de Amerikaan Samuel<br />

Colt, de Israëlische majoor Uziel Gal en de Russische majoor<br />

Michaïl Kalasjnikov. Slechts een klein aantal wapens is vernoemd<br />

naar een plaats. Bij deze wapens is de bren een buitenbeentje.<br />

De bren is namelijk niet vernoemd naar één<br />

plaats, maar naar twee.<br />

45


en<br />

De bren is uitgevonden door de Tsjech Vaclav Holek. Die<br />

was verbonden aan de 'Zb Company' in Brno, de belangrijkste<br />

industriestad van het voormalige Tsjechoslowakije.<br />

Toen het Britse leger in 1930 op zoek ging naar een vervanger<br />

voor het zogeheten Lewis-machinegeweer, wees de militair<br />

attaché van de ambassade in Praag op Holeks wapen, dat<br />

toen nog luisterde naar de fantasieloze naam 'Zb 26'.<br />

De Zb 26 werd getest, nogmaals getest en andermaal getest<br />

en in juni 1931 concludeerden de Britten dat het een uitstekend<br />

wapen was dat zeker verder zou moeten worden<br />

getest. Twee testjaren later sprak Holek met de ontwerper van<br />

de rijkswapenfabriek in Enfield in Middlesex af om het wapen<br />

op 25 punten aan te passen. Uiteindelijk besloot het Britse<br />

leger in 1937 de oude machinegeweren te vervangen door<br />

de bren. Het wapen zou voortaan in licentie worden geproduceerd<br />

door de Royal Small Arms Factory in Enfield. Bij<br />

deze gelegenheid wijzigde men de naam in bren of brengun,<br />

een samenvoeging van de plaatsnamen BRno en ENfield.<br />

In de jaren daarna werd de bren alleen in Enfield gemaakt.<br />

Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog ontdekten de<br />

Britten hoe kwetsbaar dit hen maakte. Er waren toen zo'n<br />

30.000 brens gemaakt, maar na de evacuatie bij Duinkerken<br />

hadden zij er nog maar 2300. Men begon het wapen nu in<br />

razend tempo te produceren, niet alleen in Enfield, maar ook<br />

in Australië en Canada.<br />

Hoewel de bren te boek staat als een licht wapen, woog hij in<br />

feite ruim tien kilo. De vuursnelheid bedroeg zo'n 500 schoten<br />

per minuut. Het verhaal gaat dat Britse soldaten tijdens<br />

de Tweede Wereldoorlog de 'sensitive parts' van hun onderhoudsgevoelige<br />

bren beschermden met een condoom. In verband<br />

hiermee zou Winston Churchill opdracht hebben gegeven<br />

condooms te maken die drie keer zo groot waren als<br />

gebruikelijk. Op de verpakking zou hij hebben laten zetten:<br />

'British Made, medium size'.<br />

Engels Bren (gun) (1937).<br />

Vergelijk sten<br />

Kath. ency.2 6 (1950) 96; I.V. Hogg The ency. ofinfantry weapons of World War II (1977) 73-<br />

74; Archer (red.) Jane's Infantry Weapons (1978) 306 e.v.; Toronto Star 8.10.1990; OED<br />

(19932).<br />

46


ungalow<br />

bungalow<br />

(1863, uit het Engels) vrijstaande woning, gewoonlijk van één<br />

verdieping; buitenhuisje, vakantiehuisje<br />

Op de afdeling Nederlandse Geschiedenis van het Rijksmuseum<br />

in Amsterdam hangt een groot, knullig schilderij uit<br />

1665 van Hendrik van Schuylenburgh. Het stelt een handelspost<br />

van de Verenigde Oostindische Compagnie (voc) in<br />

Bengalen voor. Dit gebied - tegenwoordig verdeeld over de<br />

Indiase deelstaat West-Bengalen en de staat Bangladesh -<br />

wordt grotendeels gevormd door de delta van twee machtige<br />

rivieren, de Ganges en de Brahmapoetra. In de 17de eeuw<br />

behoorde deze streek tot het rijk van de Mogols, die een<br />

groot deel van India beheersten. Met hun toestemming vestigden<br />

verscheidene Europese naties handelsposten in de delta,<br />

niet ver van de latere wereldstad Calcutta. De Nederlanders<br />

kochten er voor een prikje onder meer zijde, katoen<br />

en opium, die ze met dikke winst verhandelden. Het schijnt<br />

dat de corruptie in de Nederlandse handelspost in Bengalen<br />

zelfs naar voc-maatstaven ongehoorde vormen aannam.<br />

Het interessante van de afbeelding van deze handelspost is nu<br />

dat er, naast een riant hoofdgebouw in Europese stijl en een<br />

paar aandoenlijke, houterige olifanten, een stuk of wat bijgebouwen<br />

in lokale trant op voorkomen: rechthoekige optrekjes<br />

met bolronde daken, die wel iets weghebben van omgekeerde<br />

boten. Deze gebouwtjes zijn, zo niet de rechtstreekse voorzaten,<br />

dan toch wel familie van onze bungalows.<br />

Het is bekend dat al in de eerste helft van de 17de eeuw<br />

westerse handelaren in Bengalen van dergelijke gebouwen gebruik<br />

maakten. Ze hadden het voordeel dat ze door de inheemse<br />

bevolking in zeer korte tijd uit ter plaatse beschikbare<br />

materialen - bamboe, gras, leem - konden worden opgetrokken.<br />

Men noemde zoiets bangla, wat niets anders betekent<br />

dan 'Bengaals'; denk maar aan Bangladesh., 'Bengaals land'.<br />

In de oudste westerse teksten komt het woord in allerlei varianten<br />

voor, zoals banggolo, bunguloue en, op een Nederlandse<br />

kaart van omstreeks 1680, Bangelaer. De variatie is een gevolg<br />

van het feit dat het woord via verschillende Indiase talen is<br />

doorgegeven en in verschillende Europese talen min of meer<br />

fonetisch is genoteerd.<br />

47


ungalow<br />

In het begin van de 19de eeuw hebben de Nederlanders hun<br />

bezittingen in dit gebied aan de Engelsen overgedaan in ruil<br />

voor een stukje Sumatra. De verdere ontwikkeling van de<br />

bungalow - een schrijfwijze die in 1784 voor het eerst is aangetroffen<br />

(in het Engels) - was dan ook tot diep in de 19de<br />

eeuw een exclusief Britse aangelegenheid. In Brits-Indië werd<br />

de bungalow een van de voornaamste typen gebouwen die bij<br />

Europeanen in gebruik waren. Een zekere eenvoud bleef kenmerkend:<br />

bungalows dienden als bijgebouw, gastenverblijf,<br />

vakantiehuisje en dergelijke. In zijn basisvorm was de koloniale<br />

bungalow een vrijstaand, vierkant gebouw van één verdieping,<br />

met veranda's en een vrij hoog dak van gevlochten<br />

riet of gras. Die dakvorm lijkt eigenlijk niet zo heel veel op de<br />

bootvorm van dat oorspronkelijke Bengaalse dak, en er zijn<br />

dan ook over de oorsprong van de bungalow concurrerende<br />

theorieën in omloop, bijvoorbeeld de veronderstelling dat hij<br />

zou zijn geïnspireerd op de Britse legertent. Dat het woord<br />

bungalow teruggaat op Bengalen, wordt echter door niemand<br />

betwijfeld.<br />

Halverwege de 19de eeuw, toen het Engelse wereldrijk stevig<br />

gevestigd was, keerden steeds meer kolonialen voor hun oude<br />

dag terug naar het moederland, waar sommigen van hen een<br />

woning in 'Indiase' trant lieten optrekken. De in Brits-Indië<br />

al gevestigde functie van de bungalow als vrijetijdswoning of<br />

buitenhuisje reisde mee: de eerste bungalow die in de westerse<br />

wereld werd gebouwd en als zodanig gepresenteerd, verrees<br />

in het jaar 1869 in de badplaats-in-opkomst Westgate aan de<br />

Engelse zuidoostkust, een kleine honderd kilometer van Londen.<br />

Het idee sloeg aan en de bungalow verbreidde zich binnen<br />

enkele decennia over de hele westerse wereld, hardnekkig<br />

achtervolgd door een aura van luxe - want wie kon zich<br />

eigenlijk een buitenhuisje veroorloven? - en ontspanning.<br />

Nederlandse naslagwerken vermelden bungalow sinds het<br />

eind van de 19de eeuw. Het duurde toen nog vele decennia<br />

voordat hier de eerste bungalows werden gebouwd. Echt veel<br />

zijn het er nooit geworden. De meeste Nederlanders moesten<br />

genoegen nemen met een bungalowtent.<br />

Engels bungalow (1659 bunguloue, 1784 bungalow); Duits<br />

Bungalow (1877); Frans bungalow (1826).<br />

48


camembert<br />

Kiesewetter Fremdwtb. (18776) 93; yu|e & Burnell Hobson-Jobson (1903*) 128-129; Ene/.<br />

Brit' 5 V (1979) 120 (Hooghly); F. Lequin Het personeel van de Verenigde Oost-Indische<br />

Compagnie in [...] Bengalen (diss. Leiden 1982) 100-104, II6; A.D. King The bungalow<br />

(1984); Haslinghuis Bouwkundige termen (19862) 83; Petit Robert (19932) 272; OED<br />

(19932).<br />

camembert<br />

C<br />

(1900, uit het Frans) ronde<br />

zachte schimmelkaas<br />

Op een dag in 1926 vroeg de<br />

Amerikaanse arts Joe Knirim<br />

de burgemeester van Vimoutiers<br />

te spreken. Knirim was<br />

directeur van een kliniek waar<br />

nogal wat maagpatiënten werden<br />

behandeld. Hij schreef<br />

zijn patiënten onder andere camembert NOOT en velen hadden<br />

daar baat bij gevonden. Knirim was naar Vimoutiers gekomen<br />

om een krans te leggen op het graf van Marie Harel, die<br />

te boek stond als de uitvindster van de camembert.<br />

De burgervader van Vimoutiers kon Knirim wel het nodige<br />

over Marie Harel vertellen. De overlevering wilde dat zij de<br />

kaas in 1791 op de markt had gebracht. Volgens sommigen<br />

had zij het geheime recept van een monnik gekregen. Anderen<br />

hielden het erop dat zij de kaas na lang experimenteren<br />

zelf had ontwikkeld. In ieder geval noemde zij de kaas naar<br />

haar woonplaats, Camembert, een vlek ten zuidwesten van<br />

Vimoutiers in het Normandische departement Orne. Op één<br />

punt moest de burgemeester Knirim echter teleurstellen: een<br />

kranslegging behoorde niet tot de mogelijkheden, want het<br />

was niet bekend waar Harel lag begraven. Knirim zat niet bij<br />

de pakken neer. Waar geen gedenkteken is kan er eentje<br />

komen, moet hij hebben gedacht, en hij besloot een standbeeld<br />

voor Marie Harel op te richten. Hij opende een soort<br />

inschrijving en tekende zelf in voor twintig dollar - nogal<br />

49


camembert<br />

karig als je bedenkt dat hij een fortuin had verdiend aan het<br />

op recept voorschrijven van camembert.<br />

Aangestoken door Knirim verdiepte dokter Broullard uit<br />

Vimoutiers zich ondertussen in het leven van Marie Harel.<br />

De conclusies van zijn onderzoek waren nogal onthutsend. In<br />

de eerste plaats bleek dat Harel helemaal niet uit Camembert<br />

kwam. Zij was in 1761 geboren in Roiville, een ander gehucht<br />

onder de rook van Vimoutiers. Bovendien kon zij de camembert<br />

niet in 1791 hebben uitgevonden, want die kaas wordt al<br />

beschreven in een naslagwerk uit 1788. Wel werd duidelijk dat<br />

Harel de kaas had verkocht in Vimoutiers en in naburige<br />

dorpen, waaronder Camembert. Ook zou zij zich sterk hebben<br />

gemaakt voor de kwaliteitsverbetering ervan.<br />

Knirim liet zich echter door dit alles niet ontmoedigen. Op<br />

15 april 1928 onthulde Alexandre Millerand, voormalig president<br />

van Frankrijk en senator van Orne, in Vimoutiers een<br />

standbeeld van een ferme Franse boerin in traditionele klederdracht.<br />

Op een enorme stenen fa^ade achter het beeld<br />

stond: A Marie Harel/ créatrice du fromage/ de camembert/<br />

1761'.<br />

Eén persoon moet zeker geweten hebben dat dit niet helemaal<br />

klopte en dat was een zekere Roger. Die wordt namelijk<br />

in de geschiedschrijving van de camembert vermeld als de<br />

man die in 1910 op het idee kwam de camembert te bestuiven<br />

met Penicillium candidum, de oppervlakteschimmel die de<br />

kaas z'n specifieke witgele uiterlijk geeft. Tot dan toe was de<br />

camembert een zogeheten bleu. Eigenlijk had Knirim een<br />

standbeeld moeten oprichten voor Roger, want het was deze<br />

oppervlakteschimmel die zijn patiënten van hun maagklachten<br />

afhielp. Maar toen zich een kans voordeed om dit onrecht<br />

te herstellen, werd deze niet benut. Nadat het standbeeld in<br />

1944 tijdens de geallieerde invasie was verwoest, werd in de<br />

jaren vijftig een replica onthuld, andermaal zonder de belangrijke<br />

bijdrage van Roger te vermelden.<br />

Op 22 november 1955 nam de Franse regering een wet aan die<br />

een syndicaat van producenten in Normandië het recht gaf<br />

het etiket Véritable Camembert' te voeren. Dit heeft niet<br />

kunnen verhinderen dat de kaas op grote schaal buiten Frankrijk<br />

wordt geproduceerd, onder meer in Duitsland, Denemarken<br />

en de Verenigde Staten.<br />

50


campêchehout<br />

De geur van camembert is treffend geschetst door de Franse<br />

dichter Léon-Paul Fargue (1876-1947). Toen deze voor het<br />

eerst een camembert rook, zou hij verheerlijkt hebben verzucht:<br />

'Gods voeten.' Niet duidelijk is of deze gebeurtenis<br />

plaatshad vóór 1910, toen de camembert nog een bleu was, of<br />

nadien.<br />

Engels Camembert (1878); Duits Camembert; Frans camembert<br />

(1866).<br />

Vivat's ency. 2 (1900) 1421; F. Sander Kaas (1968) 27-30; Ned. Larousse ency. 6 (1973)<br />

465; Larousse kaas ency. (1978) 42-43, 99-100; Dauzat Dici étym. (19932) 117; Germa<br />

Dict des éponymes (1993) 45; OED (19932); Rey Dict. hist langue frang. (19942) 333.<br />

campêchehout<br />

(1605, uit het Frans) violet verfhout<br />

Campeche ligt aan de westkust van Yucatán en is de hoofdstad<br />

van de gelijknamige staat. Dit hele gebied leverde veel<br />

geoniemen op, want ook tabasco (z.a.) en sisal (z.a.) komen<br />

uit deze contreien.<br />

De Spanjaarden landden er in 1517, op een van hun eerste<br />

tochten naar de Nieuwe Wereld. In 1540 stichtten zij er de<br />

stad San Francisco de Campeche, op fundamenten uit de<br />

Mayatijd. Drie havens in dit gebied mochten handel drijven<br />

met Spanje, Campeche was daar een van.<br />

Van de 16de tot het eind van de 19de eeuw was het zware,<br />

harde campêchehout — in oude teksten ook wel campesy of<br />

campelhout gespeld - het voornaamste exportprodukt. Het is<br />

afkomstig van de Haematoxylon campecheanum, een kleine<br />

boom die inheems is in subtropisch Amerika en die later ook<br />

werd aangeplant in Oost-Azië. Aanvankelijk werd dit hout<br />

alleen gebruikt als verfhout. Net als brazielhout (z.a.) werd<br />

het door misdadigers in zogeheten rasphuizen geraspt. Het<br />

leverde verschillende kleurstoffen op: rood, blauw (door toevoeging<br />

van ammoniak), bruin (met ijzer) en zwart (met koper).<br />

In de 19de eeuw werd campêchehout bovendien gebruikt<br />

als geneesmiddel tegen buikloop en bloedingen. Later<br />

werd er vulpeninkt van gemaakt - zogeheten campêchehoutinkt-<br />

evenals meubels en parketvloeren.<br />

Aan het begin van de 20ste eeuw was de haven van Cam-<br />

51


campêchehout<br />

peche te ondiep geworden voor zware schepen. De export<br />

werd toen verplaatst naar de havenstad Carmen. In 1936 werd<br />

de stad Campeche in haar geheel uitgeroepen tot monument,<br />

vanwege de vele gebouwen uit de koloniale tijd.<br />

Sinds het midden van de 19de eeuw staat campêchehout ook<br />

bekend als blauwbont. De Engelsen spreken doorgaans van<br />

logwood.<br />

Engels campeachy wood (1652); Duits Campecheholz; Frans<br />

bois de campeche.<br />

Vergelijk brazielhout<br />

Enkele andere houtsoorten:<br />

Carolina pitte, is een zachte maar sterke houtsoort. Het eerste lid is<br />

genoemd naar het gebied van herkomst, de vroegere Engelse kolonie<br />

Carolina in de Verenigde Staten, die is genoemd naar Carolus (Karei) 11<br />

van Engeland.<br />

Coromandel of coromandelhout is hard en zeer zwaar, gestreept ebbehout.<br />

Dit hout is afkomstig van Coromandel, de oostkust van de deelstaat<br />

Madras in India. Al in het begin van de 17de eeuw vestigde de<br />

Oost-Indische Compagnie hier factorijen. Coromandel wordt toegepast<br />

voor beeldhouwwerk, sierwerk en meubelfineer.<br />

Oregon, grenehout, is genoemd naar de Amerikaanse kuststaat Oregon,<br />

die voor bijna vijftig procent bedekt is met bos. Deze staat is de<br />

belangrijkste leverancier van timmerhout in de VS. Oregon pine wordt<br />

op grote schaal gebruikt en komt van de douglasspar, een boom die in<br />

1825 door de Schotse botanicus David Douglas (1798-1834) in het<br />

noordwesten van de VS werd ontdekt.<br />

Parana-pine is een gemakkelijk bewerkbare houtsoort van een Braziliaanse<br />

naaldboom en wordt onder andere gebruikt voor bezemstelen,<br />

stokken, kerkmeubels en verder overal waar kwastvrij hout moet worden<br />

verwerkt. Het hout heet zo naar de plaats van herkomst, de Zuidbraziliaanse<br />

deelstaat Paraná.<br />

Provinciehout is een verouderde (i6de-eeuwse) benaming voor campêchehout.<br />

Het werd gebruikt voor de produktie van verf en als timmerhout.<br />

Het heet zo naar de Provence in Zuid-Frankrijk, waar dit hout<br />

vandaan kwam.<br />

Tonkin is een soort bamboe voor hengels en is van oorsprong afkomstig<br />

uit de streek Ton(g)kin in het noorden van Vietnam. Van Dale vermeldt<br />

ook tonkinstok (gebruikt als hengel of om planten op te binden). Op 2<br />

augustus 1964 zouden Vietnamese torpedoboten in de Golf van Tonkin<br />

een Amerikaans schip hebben aangevallen. Dit was voor de Amerikaanse<br />

regering aanleiding de oorlog tegen Noord-Vietnam openlijk te beginnen.<br />

CAMPÊCHEHOUT: Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetensch.' 2 (1821) 33, & 4<br />

(1824) 22; Hoffmann Fremdwtb. (I865'0) 82; Ency. Brit" 5 (1910) 134; Metz<br />

Woordverklaring (1937) 50, 538; Winkler Prins* 4 (1949) 287-288 & II (1951) 249; Veen<br />

Etym. wdb. (1989) 136; OED (19932).<br />

52


canadel<br />

canadei<br />

(1945) meisje dat na de bevrijding verkering kreeg met een<br />

Canadese soldaat<br />

Nederlandse meisjes worden sinds lang voor del uitgemaakt.<br />

In het Middelnederlands had dit niet alleen een negatieve<br />

betekenis: delle of dille kon 'babbelaarster' betekenen, maar<br />

ook 'meisje' of'liefje'. Pas in de 18de eeuw bedoelde men met<br />

del doorgaans 'slons', 'slet' of 'sloerie'. Het woord canadel<br />

dateert van mei 1945. Er werden meisjes mee aangeduid die<br />

het aanlegden met een Canadese soldaat. En dat deden er<br />

veel, want de Canadezen hadden een forse bijdrage geleverd<br />

aan de bevrijding van Nederland, het waren aardige jongens<br />

en eindelijk mocht het weer: dansen en uitgaan. Vrijen met<br />

een Canadees was in die dagen zo gewoon dat Lou de Groot<br />

er een beroemd liedje over schreef, getiteld 'Trees heeft een<br />

Canadees'. De eerste twee coupletten luiden:<br />

In mijn straatje woont een meisje<br />

Luistrend naar de naam van Trees,<br />

'n Echte Hollandse verschijning<br />

Knap, en aardig in d'r vlees.<br />

Nooit moest zij iets van verkering<br />

Vrijen vond ze ongezond.<br />

Maar direct na de bevrijding<br />

Ging 't gerucht van mond tot mond:<br />

Trees heeft een Canadees.<br />

O', wat is dat kindje in haar sas.<br />

Trees heeft een Canadees.<br />

Samen in de jeep en dan vol gas.<br />

Al vindt zij dat Engels lang niet mis is<br />

Wil zij dolgraag weten wat een kiss is.<br />

Trees heeft een Canadees.<br />

O', wat is dat kindje in haar sas.<br />

Het liedje eindigt met de vraag: 'Och, hoe zal het gaan met<br />

Treesje/ Als haar boy uit Canada,/ Binnenkort weer zal verdwijnen<br />

/ naar zijn "home" in Ottawa.' Het antwoord is<br />

inmiddels bekend: niet goed. In 1946 werden naar schatting<br />

53


canadei<br />

7000 buitenechtelijke kinderen geboren, vergeleken met 2500<br />

in 1939. Ongeveer 2000 Canadese soldaten trouwden met<br />

hun Trees, de rest keerde alleen naar Canada terug.<br />

Een en ander had een enorme nasleep, die in 1985 door Olga<br />

Rains werd vastgelegd in haar boek Children of the Liberation.<br />

Rains, die zelf met 'haar' soldaat naar Canada ging, beschrijft<br />

hierin de levensgeschiedenis van 32 Nederlandse meisjes en<br />

hun 'bevrijdingskinderen'.<br />

Het verhaal van een van hen stond later model voor de<br />

televisieserie De zomer van '45. Dit meisje moest bevallen in<br />

een tehuis voor ongehuwde moeders. Om de weeën op te<br />

wekken werd zij gedwongen vloeren te boenen. Tijdens de<br />

bevalling werd zij geblinddoekt. Omdat het kind te vroeg<br />

kwam, kreeg het drie weken borstvoeding: de moeder werd<br />

nu niet alleen geblinddoekt, haar handen werden vastgebonden.<br />

Toen Canadese veteranen in 1980 35 jaar bevrijding meevierden,<br />

stonden er mensen langs de weg met borden als: 'Are<br />

you my Dad?', en: 'Where are you Daddy?' Dit inspireerde<br />

Rains tot het oprichten van een organisatie die bevrijdings-<br />

kinderen helpt bij het zoeken naar hun vader.<br />

In 1986 spande een van deze kinderen een rechtszaak aan<br />

tegen zijn moeder. Tijdens een kort geding kreeg hij eindelijk<br />

te horen wat zijn moeder hem in geen 41 jaar had willen<br />

vertellen: de naam van zijn vader, een Canadese soldaat die<br />

het had aangelegd met een meisje dat daardoor werd uitgemaakt<br />

voor canadei.<br />

Canadabalsem wordt gewonnen uit de bast van de Pinus balsamea en<br />

de Abies balsamea - bomen die inheems zijn Ín Canada en het noorden<br />

van de Verenigde Staten. De hars ontstaat in de schors en verzamelt zich<br />

in holten tot builen, die om de twee a drie jaar in de zomer worden<br />

opengeprikt. Canadabalsem is volkomen helder, lichtgeel en zwak fluorescerend,<br />

met een aangename geur. Van circa 1850 tot omstreeks 1970<br />

werd deze balsem op grote schaal gebruikt voor onder meer het insmelten<br />

van microscopische preparaten. De canadapopulier (wetenschappelijke<br />

naam: Populus canadensis) komt van oorsprong uit Canada maar is<br />

een bastaard van de Amerikaanse en de zwarte populier. Hij heeft een<br />

kegelvormige kroon, bloeit in maart en april en komt veel voor in<br />

Midden-Europa. Canadathee werd in de 18de en 19de eeuw getrokken<br />

van de groene bladeren en twijgen van de Gaultheria procumbens, een<br />

kleine heester die inheems is in Canada. De thee werd in platte, vier-<br />

54


champagne<br />

kante koeken op de markt gebracht en stond ook wel bekend als<br />

Labradorthee. De heester was genoemd naar de amateur-plantkundige<br />

J.Fr. Gaulthier (1708-11751), arts en raadsheer te Quebec.<br />

CANADEL: WNT IIP (1916) 2388; H. van Gelder, 'Een moppie van de straat. Lou de<br />

Groot en het periodieke succes van een bevrijdingsliedje', in: NRCH 21.5.1985; J. Gerards<br />

'Jim H. op zoek naar vader', in: Algemeen Dagblad 21.6.1986; F. Jensma 'Door bevrijders<br />

verleid', in: NRCH 8.8.1987; Co de Kloet Morgen komt een nieuwe dag (Baarn 1990) 188;<br />

A. Visser 'Kinderen van de bevrijding op zoek naar hun vaders', in: NRCH 30.9.1991.<br />

champagne<br />

(1772, uit het Frans) schuimende<br />

wijnsoort<br />

Het gaat te ver om te zeggen<br />

dat champagne een Engelse<br />

wijn is, maar in de geschiedenis<br />

van de duurste bubbeldrank<br />

aller tijden spelen de Britten een grotere rol dan de<br />

Fransen ons willen doen geloven.<br />

Het begint al met een kleine controverse over de oorsprong<br />

van de zogeheten coupe-, het Y-vormige champagneglas, dat<br />

pas in de 19de eeuw werd vervangen door de fluit, het hoge,<br />

smalle glas dat we met oud en nieuw massaal aan de lippen<br />

zetten. De Fransen mogen graag beweren dat voor het trechterglas<br />

de borsten van Marie-Antoinette model hebben gestaan.<br />

Een Engelse historicus heeft echter aangetoond dat het<br />

glas in Engeland werd gemaakt, ruim honderd jaar 'before<br />

Marie-Antoinette had any breasts to speak of'.<br />

Belangrijker is echter de vraag wie als eerste de belletjes in de<br />

champagne heeft gestopt. Vanaf ongeveer de 3de eeuw n.Chr.<br />

was champagne namelijk een bubbelloze witte wijn, die werd<br />

gemaakt van druiven uit Champagne: een streek in Noordoost-Frankrijk,<br />

waarvan tegenwoordig het departement Marne<br />

de kern vormt.<br />

De bodem in Champagne bevat veel kalk. Dit geeft de druiven<br />

een smaak die al vroeg werd gewaardeerd. Aan kroningsbanketten<br />

werd gul vin de Champagne geschonken en de<br />

Franse vorst Hendrik iv (1553-1610) noemde zich vol trots<br />

'Heer van de beste wijngaarden ter wereld'.<br />

De Fransen beweren dat de bubbeltjes een 'uitvinding' zijn<br />

55


champagne<br />

van de benedictijner monnik (dom) Pierre Pérignon (1638-<br />

1715). Dom Pérignon was van omstreeks 1670 tot 1715 keldermeester<br />

van de abdij Hautvillers, gelegen boven het Marnedal<br />

in het hart van Champagne. In sommige versies van het verhaal<br />

was hij blind en bovendien verantwoordelijk voor de<br />

omvangrijke financiële administratie van de abdij, maar die<br />

combinatie is niet erg waarschijnlijk. Op een goede dag merkte<br />

dom Pérignon - zeggen de Fransen - dat de wijn van de<br />

abdij wijngaarden in het voorjaar na de oogst in zogeheten<br />

nagisting kwam. Vooral bij wijnen uit wijngaarden met een<br />

hoog kalkgehalte kwam daarbij veel koolzuur vrij.<br />

Nu is nagisting bij wijn heel gebruikelijk, maar normaal ontsnapt<br />

het koolzuur ongezien uit het fust. In Hautvillers werd<br />

de jonge vin de Champagne echter in flessen bewaard. Volgens<br />

sommigen werden flessen tot dan toe afgesloten met in olie<br />

gedrenkte lappen of hennep. Dom Pérignon zou als eerste op<br />

het idee zijn gekomen hiervoor een kurk te gebruiken, die hij<br />

vervolgens met een draad vastbond. Het koolzuur kon niet<br />

meer ontsnappen, en voilà, de eerste, zeer primitieve, mousserende<br />

champagne was een feit.<br />

Volgens Engelse champagnevorsers werd dit effect niet het<br />

eerst opgemerkt door Dom Pérignon, maar bij toeval ontdekt<br />

door ongeduldige Engelse bottelaars, die de op grote schaal<br />

uit Frankrijk geïmporteerde champagnewijn te vroeg in goed<br />

gesloten flessen stopten. De Britten dateren een en ander<br />

omstreeks 1660. Overigens erkennen ook zij de grote bijdrage<br />

die dom Pérignon vervolgens leverde aan de kwaliteitsverbetering<br />

van de mousserende champagne: deze keldermeester<br />

mengde als eerste wijnen van verschillende wijngaarden en<br />

druivensoorten, iets wat nu als essentieel wordt beschouwd<br />

voor de smaak van champagne.<br />

In de champagneliteratuur twijfelt niemand meer aan de<br />

belangrijke Britse bijdrage. Ook de ontwikkeling van het<br />

woord champagne pleit hiervoor. Taalkundigen gaan ervan<br />

uit dat de verkorting van vin de champagne tot champagne<br />

samenviel met de ontdekking van mousserende champagne.<br />

Die verkorting had eerst plaats in het Engels, daarna pas in<br />

het Frans. Het waren ook de Britten die begonnen met die<br />

malle namen voor champagneflessen, zoals jéroboam voor een<br />

56


champagne<br />

fles met vier keer, en rehoboam voor een fles met zes keer de<br />

gewone inhoud. De Fransen leenden deze woorden uit het<br />

Engels. Gaandeweg voegden ze er nog allerlei andere oudtestamentische<br />

flessennamen aan toe, zoals methusalem (8 flessen),<br />

balthasar (16 flessen) en nebukadnezar {20 flessen).<br />

In Nederland moet champagne al vanaf de 17de eeuw bekend<br />

zijn geweest. Champagneflessen met schuimende inhoud<br />

komen in ieder geval voor op schilderijen uit die tijd. Maar<br />

de vroegste schriftelijke bewijsplaats dateert vooralsnog van<br />

1772, toen de produktie en export van mousserende champagne<br />

pas echt goed op gang was gekomen. Een anonieme dichter<br />

rijmde toen:<br />

Of als Champagne- Wyn uwe adren heeft ontstooken,<br />

En een te hitzig vocht, u 't bloed in 't lyf doet kooken.<br />

Overigens heeft champagne onze poëten vaak geïnspireerd.<br />

Zo dichtte Jacob van Lennep in 1826:<br />

Nu zien wy midd'lerwijl Orontes beste wijnen,<br />

In emmers wel gekoeld, op 's Doctors last verschijnen [...]<br />

De Rudesheimer mee, die glorie van Germanje;<br />

De kurk springt ploffend op der schuimende Champagne...<br />

Wie denkt dat het champagne-ontbijt een recente uitvinding<br />

is van decadente yuppies, heeft het mis. Want al omstreeks<br />

1850 dichtte De Génestet:<br />

En 't geestige paar uit het land van Kokanje<br />

Trok heen — na een stevig ontbijt met champanje.<br />

Hoewel champagne van het begin af aan een hoge status had,<br />

raakte de chique schuimwijn al snel bekend onder het gewone<br />

volk. Dit verbasterde het woord op een gruwelijke<br />

manier. Zo is het aangetroffen als sjempie (Frans Coenens<br />

Zondagsrust (1902): 'massa sjempie gezopen, soms 's oches<br />

vroeg al...'), champie, sampanje of kortweg panje. Van vin de<br />

champagne, via champagne-wijn, naar sjempie - soms is het<br />

een troost dat niet alle verbasteringen beklijven.<br />

Engels champagne (1664); Duits Champagner (1710); Frans<br />

champagne (1695).<br />

57


charleston<br />

Satiriesch wdb., in: Verzameling van ernstige en boertige heekelschriften (1772) 46; Van<br />

Lennep Poëtische wrk. I (1861) 104; Winkler Prins' 5 (1873) 322-323; Ency. Br/t" 28<br />

(1911) 723; WNT IIP (1916) 2003; De Génestet (ed. Tiele) Dichtwerken (z.j.) 101;<br />

Winkler Prins? 5 (1971) 275; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (197521) 116; Johnson<br />

Wijnatlas (19778) 106-109; Born Wijnlexicon (1978*) 33-35; J. Goode The cultured glutton<br />

(1987) 172-173; OED (19932); Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 190; Rey Diet hist<br />

langue frang. (19942) 336.<br />

charleston<br />

(1926, uit het Engels) Noordamerikaanse dans in vierkwartsmaat<br />

De geschiedenis van de charleston begint niet, zoals je zou<br />

verwachten, in Charleston, South Carolina, maar in Nigeria<br />

en Ghana. Daar zijn volksdansen aangetroffen met bewegingen<br />

die sprekend lijken op de dans die wij nu in de eerste<br />

plaats associëren met de Roaring Twenties, met dames in glitterjurkjes<br />

die er op foto's soms bijstaan als hardrijders bij de<br />

start, vaak ook nog met zo'n badmuts-hoedje op.<br />

Met de negerslaven reisde de Afrikaanse dans mee naar<br />

Noord-Amerika. Omstreeks de eeuwwisseling was het een bekende<br />

dans in de zuidelijke staten, vooral in de havenstad<br />

Charleston. Daar dansten de havenarbeiders deze wilde solo,<br />

die werd begeleid met handgeklap en voetgestamp.<br />

Door arbeiders die uit het zuiden wegtrokken werd de dans<br />

meegenomen naar New York. Zij kwamen samen in een<br />

buurt die bekendstond als 'The Jungles'. Ze dansten daar tot<br />

diep in de nacht op pianomuziek. Een van de toehoorders<br />

was de zwarte pianist James Price 'Jimmy' Johnson (1894-<br />

1955). Johnson deed er inspiratie op voor veel van de liedjes<br />

waarmee hij later beroemd werd.<br />

In 1923 schreef Johnson samen met Cecil Mack een liedje<br />

getiteld 'Charleston' voor de zwarte musical Runnin Wild\ die<br />

op 25 augustus 1923 in New York in première ging. Er werd<br />

op gedanst door een zekere Elisabeth Wench. Over de oorsprong<br />

van de dans laat de liedtekst geen onduidelijkheid<br />

bestaan:<br />

58<br />

Carolina, Carolina, At last they've got you on the map,<br />

With a new tune, Funny blue tune, With a peculiar snap!<br />

You may not be able to buck or wing,<br />

Fox-trot, two-step, or even swing;


If you've got religion, in your feet,<br />

You can do this prance and do it neat.<br />

Charleston! Charleston! Made in Carolina!<br />

charleston<br />

Het liedje stelde niet veel voor, maar de dans sloeg in als<br />

een bom en Runniri Wild beleefde ruim 200 voorstellingen.<br />

Meteen in oktober 1923 werd Johnsons 'Charleston' voor het<br />

eerst op de plaat gezet. Overigens niet door Johnson zelf, van<br />

wie geen opname bekend is. In 1924 volgde de tweede opname<br />

en in 1925 - toen de charleston in de VS een soort manie<br />

was geworden - volgden tientallen andere opnames.<br />

In de loop van 1925 bereikten deze platen Europa. Josephine<br />

Baker zorgde voor een sensatie door de charleston solo te<br />

dansen in la Revue negre in Parijs en daarna was er geen<br />

houden meer aan.<br />

De charleston was wild, veel wilder dan de foxtrot, de boston<br />

of de one-step, dansen waarin de jeugd zich na de Eerste<br />

Wereldoorlog massaal had uitgeleefd. Op sommige plaatsen<br />

in de Verenigde Staten werd de charleston dan ook verboden.<br />

Dit voorbeeld werd in Amsterdam nagevolgd door de fijnchristelijke<br />

burgemeester Willem de Vlugt (1872-1945).<br />

Bij Het Leven vroegen ze zich indertijd af wat er dan zo<br />

onzedelijk was aan de charleston. Het tijdschrift stuurde een<br />

verslaggever op pad, die terechtkwam bij de heer Leefson,<br />

toen een bekend dansleraar. Leefson moest hard om het<br />

verbod lachen, zo berichtte Het Leven op 10 april 1926. 'De<br />

"Charleston" zou onzedelijk zijn?', aldus Leefson. 'Och kom,<br />

meneer, dat is een fabeltje! Je kunt alles onfatsoenlijk maken,<br />

maar juist omdat wij geen negers zijn, dansen wij de<br />

"Charleston" anders dan negers.'<br />

Leefson en de zijnen gingen nog een stuk verder: zij<br />

schaafden de charleston bij tot een respectabele Engelse<br />

ballroom-dans, met stappen die wel iets uitbundiger waren<br />

dan te doen gebruikelijk, maar die nauwelijks meer leken op<br />

de bewegingen van de havenarbeiders uit Charleston.<br />

Omstreeks 1927 was de lol er dan ook af. De charleston werd<br />

verdreven door onder andere de Black Bottom. In de jaren<br />

vijftig en zestig volgde een korte opleving, voornamelijk in<br />

nostalgische musicals, met dames in charlestonjurkjes en<br />

hoeden als badmutsen.<br />

59


charleston<br />

Engels Charleston (1923); Duits Charleston (1926); Frans<br />

charleston (1925).<br />

Enkele andere dansen:<br />

Allemande, een dans met een langzaam walsachtig tempo, is een verkorting<br />

van Frans danse allemande 'Duitse dans'. Vanuit Engeland, de<br />

Nederlanden en Noord-Frankrijk verspreidde de allemande zich<br />

omstreeks 1550 over de rest van Europa. Na 1660 kreeg de allemande in<br />

de zogeheten Franse suite een vaste plaats aan het begin, als<br />

openingsdans, na een eventuele ouverture. Tot halverwege de 17de eeuw<br />

was het een van de bekendste en populairste dansvormen.<br />

De bergamasca, een rondedans van paren, is genoemd naar de Noorditaliaanse<br />

provincie Bergamo, waar deze dans aan het eind van de 16de<br />

eeuw ontstond. De muziek bestond uit een eenvoudige, steeds terugkerende<br />

bas, waarboven in een snel tempo verschillende melodieën<br />

werden geïmproviseerd. In de 16de en 17de eeuw verspreidde de dans<br />

zich door heel Europa. Vooral in Engeland was hij zeer populair.<br />

De ècossaise of Schotse dans was in de 18de eeuw geliefd in Frankrijk.<br />

Een snellere variant veroverde in de 19de eeuw Wenen. De herkomst van<br />

de dans is onduidelijk: sommigen zien er een oude Schotse dans in —<br />

ècossaise is Frans voor 'Schots' - anderen menen dat de Fransen eenvoudigweg<br />

dachten dat de Schotten op die manier dansten.<br />

Een complex van heftig bewogen zang, dans en muziek dat voor noorderlingen<br />

als bij uitstek Spaans geldt, is de flamenco. Deze hoort thuis<br />

in Andalusië, het zuidelijkste deel van Spanje. Over de oorsprong en de<br />

geschiedenis van de flamenco bestaat nog altijd veel onzekerheid. In elk<br />

geval moeten de zigeuners, die in de 15de eeuw in Spanje arriveerden, er<br />

een belangrijke rol in hebben gespeeld. Tot de vorming van de flamenco<br />

hebben waarschijnlijk islamitische, christelijke, joodse en — via de zigeuners<br />

— misschien zelfs Indiase muzikale tradities bijgedragen. Ook de<br />

herkomst van de naam flamenco zelf is omstreden, al zijn de meeste<br />

onderzoekers het erover eens dat de betekenis 'Vlaams' eraan ten<br />

grondslag moet liggen. Vlaanderen werd blijkbaar geassocieerd met een<br />

uitbundige levenswijze, want flamenco kreeg in het Spaans onder meer<br />

de betekenissen 'flamboyant, zwierig' en 'zigeuner-'. Mogelijk meende<br />

men dat de zigeuners uit onze contreien afkomstig waren. In de 19de<br />

eeuw is het woord flamenco in het Spaans voor het eerst gebruikt om er<br />

deze muziek, zang en dans mee aan te duiden. Pas halverwege de 20ste<br />

eeuw is de flamenco, waarop de nette burgerij vroeger neerkeek, opgeklommen<br />

tot een internationaal erkende kunstvorm.<br />

De habanera, een lied en een trage Cubaanse dans, dankt zijn naam aan<br />

Havanna (La Habana), de hoofdstad van Cuba. De dans was aan het<br />

begin van de 19de eeuw geliefd in de Verenigde Staten. Daarna drong hij<br />

ook door in Europa, vooral in Spanje. Een van de beroemdste habanera's<br />

is La Paloma van S. Iradier, een Spaanse componist die een tijd in Cuba<br />

verbleef.<br />

De polonaise ontstond aan het eind van de 16de eeuw in Polen. De<br />

polonaise was ooit een statige, trage en vormelijke dans. In de tweede<br />

helft van de 18de eeuw werd hij overal in Europa gedanst. Daarna raakte<br />

60


chartreuse<br />

hij in vergetelheid, om aan het begin van de 19de eeuw weer in de mode<br />

te raken. Vroeger werd met polonaise ook een overrok met banden of<br />

een nauwsluitende overjas aangeduid. Voor zover bekend is de betekenis<br />

'dans waarbij men in een lange sliert achter elkaar aan host' nog niet zo<br />

oud. Vergelijk house, mazurka, tarantella en varsovienne.<br />

CHARLESTON: Het Leven 10.4.1926, p. 471; Sadie (ed.) New Grove dict of music 4<br />

(1980) 159-160; Ene/. 6r/t'5 2 (1981) 767 & 18 (1981) 802; Kernfeld (ed.) New Grove Dict<br />

of Jazz I (1988) 620; Bordman The Oxford comp. to American theatre (1984) 137; O'Hara<br />

Mode ency. (1989) 59; Rey-Debove Dia des anglic. (19902) 131; OED (19932).<br />

chartreuse<br />

(1886, uit het Frans) likeur (1886); kartuizerklooster (1962); met<br />

deze likeur bereid gebakje (1962)<br />

Omdat niet alleen de maatschappij, maar zelfs de kerk hem te<br />

werelds was geworden, trok de Keulse geestelijke Bruno Hartefaust<br />

(±1030-1101) zich in 1084 met zes metgezellen terug in<br />

een uiterst ongastvrij stukje hooggebergte ten noorden van<br />

Grenoble in de Franse Alpen. Hiermee legde hij de grondslag<br />

voor de kloosterorde der kartuizers. Over de oorspronkelijke<br />

naam van hun toevluchtsoord bestaat enige onduidelijkheid:<br />

Cartusia, Catursiani Montes, Catorissium of iets dergelijks.<br />

In het Frans is het in elk geval Chartreuse geworden, wat in<br />

het Middelnederlands onder meer is geleend als Chartroys. De<br />

thans gangbare Nederlandse vorm kartuizer is vermoedelijk<br />

beïnvloed door het Duitse Kartause.<br />

Uit Hartefausts eerste nederzetting is de Grande-Chartreuse<br />

voortgekomen, het moederklooster van de orde der kartuizers.<br />

Daar werd zijn ideaal verwezenlijkt: het gemeenschapsleven<br />

van een klooster, gecombineerd met de eenzaamheid<br />

van het kluizenaarsbestaan. In een kartuizerklooster leidt elke<br />

monnik in een eigen woninkje met een werkplaats en een<br />

moestuintje een sober leven van onthechting en contemplatie.<br />

Vooral de maaltijden zijn uiterst karig. Conversatie is<br />

slechts toegestaan op de wekelijkse wandeling.<br />

Van alle kloosterorden is die der kartuizers haar oorspronkelijke<br />

ideaal het meest trouw gebleven, al waren in later tijd<br />

met name de Italiaanse kartuizers niet wars van enige opsmuk.<br />

In Italië heet een kartuizerklooster certosa. Een bepaald<br />

soort inlegwerk van ivoor of been, waarvan de mooiste stukken<br />

voor die kloosters zijn vervaardigd, dankt daaraan de<br />

61


chartreuse<br />

naam certosina. Volgens de woordenboeken zouden overigens<br />

de woorden certosa en chartreuse in het Nederlands beide<br />

gebezigd worden in de betekenis 'kartuizerklooster', maar je<br />

zult ze niet vaak horen.<br />

Na een periode van bloei en uitbreiding in de late middeleeuwen<br />

raakte de orde vanaf de 16de eeuw door de Reformatie<br />

en door conflicten met overheden in de problemen. De<br />

monniken werden zelfs tweemaal voor lange tijd verdreven<br />

uit de Grande-Chartreuse. In de 19de eeuw was de eens zo<br />

welvarende orde vrijwel failliet. Haar economisch herstel<br />

dankt zij aan een verrassend produkt: sterke drank.<br />

Chartreuse is een likeur met een alcoholgehalte van 45 tot<br />

50%, verkrijgbaar in geel en in groen. Volgens de literatuur<br />

heeft ze een uitgesproken engelwortelsmaak. Naar men zegt<br />

worden er 128 verschillende kruiden in verwerkt. Naast de<br />

likeur bestaat er een speciale kruidendrank, het Elixir (végétale)<br />

de la Grande-Chartreuse. In het Nederlands is de naam<br />

chartreuse overgegaan op een soort zandgebak waarin deze<br />

drank wordt verwerkt.<br />

Volgens sommige berichten zou de chartreuse omstreeks het<br />

midden van de 19de eeuw door de kartuizers speciaal zijn uitgevonden<br />

om de orde weer op de been te helpen. Dat laatste<br />

is zeker gelukt, want de opbrengst heeft haar in staat gesteld<br />

geconfisqueerde kloostergebouwen terug te kopen en te herstellen,<br />

en tal van charitatieve projecten te steunen.<br />

Over de geschiedenis van de chartreuse en de kruidendrank<br />

doen echter ook schilderachtiger verhalen de ronde. Zo zou<br />

in de 17de eeuw een lid van de adellijke familie d'Estrées de<br />

kartuizers het recept van de drank hebben geschonken. Die<br />

zouden het eeuwenlang slechts als geneesmiddel op de markt<br />

in Grenoble hebben verkocht, tot in de 19de eeuw enkele<br />

ingekwartierde officieren opperden dat hiermee superzaken te<br />

doen waren, hetgeen juist bleek.<br />

Mooi is ook het verhaal dat in 1737 in de Grande-Chartreuse<br />

broeder Jéróme de drank juist in produktie zou brengen, toen<br />

hij kwam te overlijden. Op zijn sterfbed kon hij nog net een<br />

andere broeder het (uiteraard geheime) recept toefluisteren.<br />

Later, tijdens de Franse revolutie, verkocht een vluchtende<br />

monnik het recept aan een drogist in Lyon voor een snee<br />

62


chartreuse<br />

brood - de traditie eist in zulke gevallen eigenlijk een korst<br />

brood, maar je kunt niet alles hebben. Na de nodige verwikkelingen<br />

keerde het recept uiteindelijk bij de monniken terug.<br />

Tegenwoordig wordt chartreuse op twee plaatsen gestookt: in<br />

de Spaanse plaats Tarragona voor Spanje, Portugal en Latijns-<br />

Amerika, en in het plaatsje Voiron nabij de Grande-Chartreuse<br />

voor de rest van de wereld.<br />

Engels charterhouse (1500), Carthusian monastery / convent<br />

(1828 [klooster]); chartreuse (1866 [likeur]); Duits Kartause<br />

[klooster]; Chartreuse, Kartauser(likör) [likeur]; Frans chartreuse<br />

(±1300 [klooster]; 1863 [likeur]).<br />

Vergelijk Kartuizer<br />

Enkele andere (sterke) dranken:<br />

Armagnac, een destillaat van witte wijnen, is genoemd naar de landstreek<br />

Armagnac in het uiterste zuidwesten van Frankrijk. Deze streek<br />

ligt slechts 100 kilometer ten zuiden van de cognacstreek, en armagnac<br />

wordt dan ook altijd vergeleken met cognac. Die vergelijking valt zelden<br />

gunstig uit: armagnac wordt gezien als het minder bedeelde broertje van<br />

cognac, hoewel de fabrikanten sinds jaar en dag proberen dit imago op<br />

te vijzelen. In Armagnac wordt al sinds de 15de eeuw drank gestookt.<br />

Bourbon is genoemd naar het district Bourbon County in Kentucky in<br />

de VS, waar dominee Elijah Craig in 1789 voor het eerst whisky zou<br />

hebben gestookt. Omstreeks 1810 waren er alleen al in Bourbon County<br />

zo'n tweeduizend ketels in bedrijf. Overigens is Bourbon County<br />

genoemd naar het Franse koningshuis Bourbon, dat op zijn beurt weer<br />

is vernoemd is naar het kasteel Bourbon, tegenwoordig Bourbon<br />

l'Archambault, in het department Allier.<br />

Calvados, brandewijn die gestookt is uit appelwijn, is afkomstig uit en<br />

genoemd naar het Franse departement Calvados in Normandië. Over de<br />

wijze waarop dat departement aan zijn naam gekomen is, valt in<br />

populaire publikaties wel eens een merkwaardig verhaal te lezen. In 1588<br />

zou een schip van de Spaanse armada op de kust van Normandië zijn<br />

gestrand. Dat schip heette 'El Salvador' (De Verlosser). De streeknaam<br />

Calvados zou een verschrijving zijn van de naam van dit schip. Vanzelfsprekend<br />

is deze verklaring zeer omstreden. Aan het feit dat de drank<br />

calvados naar de streek is genoemd, doet dat echter niets af.<br />

Zoals bekend is cognac genoemd naar het Franse stadje Cognac in het<br />

departement Charente in Frankrijk. Volgens de overlevering zouden de<br />

boeren in Charente in de 16de eeuw door een Nederlander op het idee<br />

zijn gebracht om hun wijn te destilleren. Het idee was dat het destillaat<br />

later weer met water zou worden aangelengd. Het nam minder plaats in<br />

en was dus goedkoper te vervoeren. Het destillaat zelf viel echter zo in<br />

de smaak dat men zich al snel daartoe beperkte.<br />

Daiquiri, een cocktail van citroen, vruchtensuiker, rum en ijsgruis, is<br />

genoemd naar de gelijknamige plaats, even ten oosten van Santiago op<br />

63


cheddar (kaas)<br />

Cuba. De rum uit Daiquiri was het eerste ingrediënt van deze cocktail,<br />

die omstreeks 1920 in de mode kwam.<br />

Pisco, een sterk soort brandewijn, is genoemd naar Pisco, de haven voor<br />

de wijnbouwers uit de zuidelijke dalen van Peru, in het bijzonder het<br />

Icadal, waar de druiven worden verbouwd die voor dit drankje worden<br />

gebruikt. Pisco is normaal waterhelder, maar soms laat men het liggen<br />

om het een bleekgele citroenkleur te geven. Vaak wordt het als 'kopstoot'<br />

gedronken met citroen, suikersiroop, ijsgruis en eiwit als pisco<br />

sour.<br />

De herkomst van het woord schiedammer(tje) voor jenever laat zich<br />

gemakkelijk raden. De reputatie van de jeneverstokerijen in Schiedam<br />

was zo groot, dat dit begrip ook doordrong in het Engels (als schiedam,<br />

voor het eerst aangetroffen in 1821) en het Frans (.schiedam, 1842). Een<br />

fraaie beschrijving van de stokerijen te Schiedam is te vinden in Sara<br />

Burgerhart (1782): 'Toen wij te Schiedam kwamen, gingen wij het stadje<br />

door en omwandelen, en zagen een of twee branderijen. In de vroolijkheid<br />

des harten waagden wij, nevens de heeren, eens te proeven van<br />

den oud vaderlandschen kost, jenevertje-lief. Onze heeren werden, 't zij<br />

door de sterke uitwaseming, 't zij door het ongewone, spoedig gewaar,<br />

dat de Schiedamsche kost ongemeen krachtig is.' Men sprak ook van<br />

schiedams nat.<br />

Tequila, sterkedrank bereid uit gegist cactussap, wordt door de Mexicanen<br />

aanbevolen als 'remedie tegen al het slechte en om al het goede<br />

mee te vieren.' Het is genoemd naar het plaatsje Tequila in Mexico, dat<br />

zo'n zestig kilometer ten noordwesten van Guadalajara ligt. Sinds het<br />

midden van de 19de eeuw is tequila in het Westen bekend; sinds omstreeks<br />

1970 is het in de mode.<br />

CHARTREUSE (klooster, likeur): Kramers Kunstwoordentolk (1886«) 209; Ency. Brit." 5<br />

(1911) 432-433 (Carthusians); Kath. ency 2 7 (1950) 177-178; Steneker Vinetum* 69; Born<br />

Wijnlexicon (19784) 36; Petit Robert (19932) 350; OED (19932).<br />

cheddar(kaas)<br />

(ipop, uit het Engels) pikante harde kaas<br />

Het plaatsje Cheddar ligt in Zuid-Engeland, een eindje ten<br />

zuidwesten van Bristol, aan de voet van de Mendip Hills, bij<br />

de toegang tot een spectaculair natuurmonument: een kloof<br />

tussen steile kalksteenrotsen en druipsteengrotten, waarin<br />

overblijfselen uit de Steentijd zijn gevonden.<br />

Aan het eind van de 16de eeuw begonnen de boeren in<br />

Cheddar kaas te maken. In 1600 schreef William Camden<br />

(1551-1623) hierover in Britannia, het eerste Engelse aardrijkskundige<br />

overzichtswerk: 'Ten noordwesten van Wells (Somerset)<br />

vlak onder de heuvel van Mendip ligt Cheddar, dat<br />

beroemd is om zijn uitzonderlijke, wonderbaarlijke kazen,<br />

64


chihuahua<br />

waarvan sommige exemplaren ongewone kracht vergen om ze<br />

op tafel te krijgen, en die een verrukkelijke smaak hebben.'<br />

Camden overdreef niet: cheddars wegen soms 45 kilo en hebben<br />

een delicate, hazelnootachtige smaak. Hoe die smaak precies<br />

ontstaat, is nog steeds niet duidelijk, hoewel er verschillende<br />

onderzoeken naar zijn gedaan.<br />

De boeren van Cheddar hielden de bereidingswijze van hun<br />

kaas strikt geheim. Maar enkele van hun nazaten emigreerden<br />

naar Amerika, en het geheim reisde mee. In 1851 stichtte een<br />

zekere Jesse Williams in de staat New York de eerste cheddarfabriek.<br />

Al aan het eind van de 19de eeuw produceerden de<br />

Verenigde Staten meer - en betere! - cheddar dan Engeland.<br />

In 1980 bedroeg de jaarlijkse produktie in de vs ruim 410<br />

miljoen kilo. Een flink deel daarvan ging naar Engeland.<br />

Andere grote producenten zijn Canada, Australië, Nieuw-<br />

Zeeland, Roemenië en Nederland.<br />

Cheddar wordt gemaakt uit zachte, volle koeiemelk, al dan<br />

niet gepasteuriseerd. De kaas heeft de vorm van een cilinder,<br />

is meestal geel van kleur en heeft een stugge structuur.<br />

Dit laatste maakt het mogelijk om uitzonderlijk grote cheddars<br />

te maken. Zo kreeg koningin Victoria in 1840 als huwelijksgeschenk<br />

van de boeren uit East- en West-Pennard een<br />

cheddar van maar liefst 558 kilo. De Amerikanen wilden hier<br />

niet voor onderdoen en in januari 1964 maakten zij, in 43 uur<br />

tijd, een cheddar van maar liefst 15.190 kilo - de grootste kaas<br />

aller tijden.<br />

Het begrip cheddar duikt pas in 1909 voor het eerst in onze<br />

naslagwerken op. Kramers maakt echter al in 1855 melding<br />

van de Vette weiden en beroemde kaasbereiding' in Cheddar.<br />

Engels Cheddar (1661); Frans cheddar (1895).<br />

Kramers Geogr. wdb. (1855) 201; Winkler Prins3 10 (1909) 123; Ency. Brit" 6 (1910) 21, & 7<br />

(1910) 746-749; Wagenaar Ency. voedings- en genotmiddelen (1938) 161; Partridge Name<br />

into word (1949) 98; Sander Kaas (1968) 84-85; Larousse kaas ency. (1978) 51-52; Guinness<br />

book of records (Londen I980 27) 172; Rey-Debove DicL des anglic (I990 2) 134; Petit Robert<br />

(19932) 357; OED (19932).<br />

chihuahua<br />

(ipi8, waarschijnlijk uit het Engels) Mexicaanse dwerghond<br />

De Mexicaanse staat Chihuahua wordt door de Rio Grande<br />

65


chihuahua<br />

gescheiden van de Verenigde Staten. Het is de grootste en<br />

rijkste staat van Mexico en levert zo'n veertig procent van de<br />

landelijke produktie van onder meer goud, zilver, koper, zink<br />

en lood. De gelijknamige hoofdstad is het handels- en spoorwegcentrum<br />

voor een groot deel van Noord-Mexico.<br />

Van oudsher komt in deze deelstaat een hondenras voor dat<br />

wordt beschouwd als het kleinste ter wereld. De gladharige<br />

soort weegt gemiddeld tussen de i en 2,75 kilo en past gemakkelijk<br />

in een dameshandtas. Echte kleintjes wegen soms niet<br />

meer dan negen ons! De langharige soort weegt maximaal 3,5<br />

kilo.<br />

Sommige kynologen menen dat de chihuahua (spreek uit:<br />

sjiwawd) ooit in het wild heeft geleefd en door de Azteken is<br />

gedomesticeerd, anderen zien er een door de mens gefokt<br />

dwergras in. In ieder geval is de chihuahua verwant aan de<br />

heilige hond van de oude Azteken.<br />

Chihuahuas komen veel voor in de Mexicaanse deelstaat<br />

waar ze naar zijn genoemd. De Britten maakten er als eersten<br />

melding van, halverwege de 19de eeuw. Tot het begin van<br />

deze eeuw waren ze in Europa zeer zeldzaam. Nog in 1929<br />

veroorzaakte de aankomst in Engeland van drie van deze<br />

dwerghondjes een sensatie.<br />

Anders dan het gewicht doet vermoeden is de chihuahua een<br />

taai hondje. Het is een echt sporthondje en een scherp waker.<br />

Over het uiterlijk van dit dwerghondje schreef Toepoel: 'Er<br />

zit iets van een wild nachtdiertje in en het hoofd heeft de<br />

knorrige burgermansuitdrukking van vele primitieve rassen.'<br />

Het is maar goed dat chihuahuas geen Nederlands lezen.<br />

Engels Chihuahua (1858); Duits Chihuahua; Frans chihuahua.<br />

Oosthoek ency. '4 (1918) 834 (dwerghond); Toepoel & Van de Weijer Toepoels hondenency.<br />

(±19704) 135-136; Dam Honden (19632) 83; Van Rheenen Ency. v.d. hondenliefhebber<br />

(19745) 64-65; OED (19932).<br />

66


D<br />

daalder<br />

daalder<br />

(1542, uit het Nederduits)<br />

zilveren munt<br />

Dat in 1516 in het Joachimsdal<br />

in Bohemen buitengewoon<br />

rijke zilveraders werden<br />

gevonden, zal de meeste mensen<br />

tegenwoordig een zorg zijn. Ten onrechte, want nog<br />

dagelijks vinden wij de gevolgen van deze ontdekking in onze<br />

portemonnee. En niet alleen wij, maar ook de inwoners van<br />

onder meer Australië, Brunei, Canada, Fiji, Guyana, Hong<br />

Kong, Jamaica, Liberia, Maleisië, Nieuw-Zeeland, Singapore,<br />

Taiwan, de Verenigde Staten en Zimbabwe. Daarnaast staat<br />

de hele internationale valutahandel bij de mijnwerkers van<br />

Joachimsthal in het krijt.<br />

De vondst in het Joachimsthal - tegenwoordig Jachymov in<br />

Tsjechië - was voor het koninkrijk Bohemen een godsgeschenk.<br />

Sinds de 13de eeuw was Bohemen economisch grotendeels<br />

afhankelijk van de zilverhandel. Maar de Hussietenoorlogen<br />

hadden het land in het begin van de 15de eeuw in<br />

een diepe crisis gestort. De zilvervondst in het Joachimsthal<br />

bracht hierin op slag verandering. Duitse banken en handelshuizen<br />

trokken royaal de beurs open om in de mijnbouw<br />

ter plaatse te investeren. Binnen de kortste keren verrees in de<br />

voorheen onbewoonde vallei een plaats van enige betekenis.<br />

Woonden er in 1520 nog 4963 mensen, vijf jaar later waren<br />

dit er 13.411.<br />

Overal in het westelijke gedeelte van het Ertsgebergte werd<br />

plotseling zilver gevonden, en dorpen schoten als paddestoelen<br />

uit de grond. Maar Joachimsthal bleef het belangrijkst. In<br />

1524 waren hier al 613 mijnen geopend, een getal dat uiteindelijk<br />

zou groeien tot 944. Een kleine tienduizend mijnwerkers<br />

brachten er tussen 1520 en 1533 - de grootste bloeiperiode<br />

- jaarlijks ruim tienduizend kilo zilver naar boven.<br />

Van een deel van dat zilver werden munten geslagen, voor het<br />

67


daalder<br />

eerst in 1519. Op de voorzijde stond een beeltenis van Sint-<br />

Joachim, de vader van Maria en de naamgever van de vallei.<br />

Op de achterzijde een 'klimmende' Boheemse leeuw, het wapen<br />

van de graven van Schlick, de eigenaars van Joachimsthal.<br />

De munten waren zwaar (zo'n 25 tot 30 gram) en zeer betrouwbaar.<br />

Ze stonden onder verschillende namen bekend:<br />

Schlickenthaler (naar de graven van Schlick), guldengroschen,<br />

maar vooral Joachimsthaler. Dit laatste werd al spoedig verkort<br />

tot thaler. In het Nederduits, wat toen de handelstaal<br />

was, werd dit daler.<br />

Tot ver in de 19de eeuw geven onze woordenboeken 'daler' als<br />

de correcte vorm, maar in de spreektaal trok men zich daar<br />

niets van aan. Zoals polier tot 'polder' was geworden, en keiler<br />

tot 'kelder', zo werd daler tot 'daalder'. De thaler uit Joachimsthal<br />

werden internationaal als voorbeeld genomen. In Nederland<br />

werden de eerste daalders in 1538 geslagen, door Gelre,<br />

Nijmegen en Deventer. De Fransen leenden het begrip als<br />

daldre, de Spanjaarden als daeldre.<br />

Ook de Engelsen namen de nieuwe muntnaam over.<br />

Aanvankelijk schreven ook zij dal(l)er (1540), maar al vóór<br />

1600 werd dit verbasterd tot dollar (z.a.). Ondertussen bleven<br />

de geldmunters van Joachimsthal enorme hoeveelheden<br />

zilveren munten slaan. Tussen 1516 en 1545 brachten ze in totaal<br />

ruim 3,2 miljoen thaler in omloop.<br />

Dat de graven van Schlick daar flink aan verdienden, zat de<br />

Boheemse koning niet lekker. Al in 1528 ontnam hij de<br />

Schlicks het muntrecht. In 1545 ging hij nog een stap verder:<br />

hij ontnam de graven alle bezittingen in en rond Joachimsthal,<br />

zogenaamd omdat zij de mijnwetten hadden overtreden.<br />

Veel wijzer werd de Boheemse vorst van dit alles niet. In 1545<br />

waren de meeste zilveraders in Joachimsthal namelijk al uitgeput.<br />

Het mijnwerkersdorp stroomde leeg, en zelfs met belastingverlagingen,<br />

overheidssubsidies en gunstige vestigingsvoorwaarden<br />

lukte het niet de mijnwerkers naar Joachimsthal<br />

terug te lokken. In 1594 waren er nog maar zo'n tachtig over.<br />

Dat daalder en dollar zich tegen die tijd internationaal een<br />

vaste plaats hadden verworven in het monetaire vocabulaire,<br />

zal voor het Boheemse vorstenhuis een schrale troost zijn<br />

geweest.<br />

68


Engels dollar (1540); Duits Thaler (1519); Frans daldre.<br />

dalmatiër<br />

Winkler Prins' 9 (1877) 88, & 13 (1880) 577; Verdam Middelned. wdb. 3 (1894) 1044;<br />

WNT ll|2 (1916) 2186-2187; Winkler Prins? 6 (1972) 123, & 10 (1973) 422; Kluge Etym.<br />

Wtb. d. deutschen Spr. (197521) 768; Sluyzer e.a. De taaishow (1980) 108-109; Vries &<br />

Tollenaere Etym. wdb. (1991'S) 104; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 1409; OED<br />

(19932); j Majer, 'Ore mining and the town of St. Joachimsthal/Jachymov at the time of<br />

Georgius Agricola', in: Geojournal 32.2 (1994) 91-100.<br />

dalmatiër<br />

(1918, uit het Duits) witte horid met ronde zwarte of bruine<br />

vlekken<br />

Dalmatië, de kuststrook van het vroegere Joegoslavië, strekt<br />

zich over een lengte van wel 300 km uit langs de Adriatische<br />

Zee. Sedert dit gebied in 34 v.Chr. door de Romeinen werd<br />

veroverd, is het door vele volkeren en rijken overheerst, waaronder<br />

de Goten, de Venetianen, de Turken en de Oostenrijkers.<br />

Een paar jaar geleden raakte de streek betrokken in de<br />

verwoestende burgeroorlog tussen Kroatiërs, Bosniërs en<br />

Serviërs.<br />

De dalmatiër - daar zijn alle hondenboeken het over eens -<br />

stamt niet uit Dalmatië. Vermoedelijk komt het ras uit Zuid-<br />

Azië, maar ook dat is niet zeker. Waarom heet de hond dan<br />

toch dalmatiër? Volgens Weekley (1921) en Klein (1971) simpelweg<br />

omdat men dacht dat de hond wel uit Dalmatië<br />

kwam. Van de Weijer (±1970) brengt de naam echter in verband<br />

met de dalmatica. Dit is een wit overkleed dat van<br />

oudsher in de rooms-katholieke kerk door misdienaren wordt<br />

gedragen. Het heet zo omdat de Romeinen het uit Dalmatië<br />

meenamen, of omdat het van wol uit Dalmatië werd gemaakt.<br />

Sommige dalmaticas zouden een patroon van ronde<br />

vlekken op de witte ondergrond hebben gehad. Zoals iedereen<br />

weet die de Disneyfdm 101 Dalmatiërs heeft gezien, hebben<br />

dalmatiërs een witte vacht met ronde vlekken. Vandaar<br />

de naam.<br />

Hoe het ook zij, de dalmatiër is al aangetroffen op schilderijen<br />

uit de 17de eeuw. Hij is verwant aan de Engelse pointer en<br />

deed aanvankelijk dienst als jachthond. In de 19de eeuw was<br />

hij in Engeland en Frankrijk zeer in trek bij paardenliefhebbers,<br />

die hem bij hun ritten meenamen. Daarnaast begeleidde<br />

hij rijtuigen.<br />

69


denim<br />

Engelse fokkers bepaalden dat de typische huidvlekken niet<br />

in elkaar mogen overlopen; ze moeten rond en scherp afgetekend<br />

zijn, minimaal zo groot als een sixpence (2 cm) en<br />

maximaal zo groot als een halfcrown (3,2 cm).<br />

In Nederland sprak men aanvankelijk van Dalmatiner hond<br />

of Dalmatiner dog (1918). Later werd dit Dalmatische hond<br />

(1935) en dalmatiër. De zwartgevlekte dalmatiër kreeg al snel<br />

de bijnaam rijst-met-krentenhond, versus rijst-met-rozijnenhond<br />

voor de bruingevlekte soort. Engelse dalmatiërs moeten<br />

de bijnaamplumpuddingvevàmtn.<br />

Engels Dalmatian dog (1810), Dalmatian (1893); Duits Dalmatiner<br />

(1934); Frans dalmatien(ne) (1961).<br />

Vergelijk labrador, newfoundlander<br />

Skeat Etym. dia. (1909) 153; Weekley Etym. dict modern English (1921) 407; Basler Duden<br />

Rechtschreibung (19342) 94; Dam Honden (1963*) 89-90; Toepoel & Van de Weijer<br />

Toepoels hondenency. (±1970«) 151-152; Klein Etym. dict Engl. (1971) 189; Van Rheenen<br />

Ency. v.d. hondenliefhebber (19745) 76; Petit Robert (19932) 532; OED (19932).<br />

denim<br />

(ip43, uit het Engels) katoenen stof<br />

Nîmes ligt in het zuiden van Frankrijk, tussen Avignon en<br />

Montpellier. De stad heeft een bewogen geschiedenis. Nîmes<br />

bloeide onder de Romeinen, werd verwoest door de Germanen<br />

en Moren en kwam pas in 1229 aan de Franse kroon, na<br />

de kruistocht tegen de Albigenzen. De stad speelde vervolgens<br />

een grote rol tijdens de godsdienstoorlogen.<br />

Ondanks deze politieke onrust slaagde Nîmes erin een belangrijke<br />

handelsplaats te worden. Men maakte er onder andere<br />

serge, een lichte, gekeperde wollen stof.<br />

Nu werd serge sinds de 16de eeuw op tal van plaatsen gemaakt.<br />

De stof was sterk en buitengewoon goedkoop en daarom<br />

zeer geliefd bij het volk. Om de verschillende soorten uit<br />

elkaar te houden, plakte men er de plaats van herkomst aan<br />

vast. Zo onderscheidde men onder andere 'serge de Ghent',<br />

'serge de Roan', 'serge de Berry', 'serge de Rome' en 'serge de<br />

Nîmes'. In het Frans is die laatste aanduiding voor het eerst<br />

aangetroffen in 1742, in het Nederlands in 1793 (als 'Sergie<br />

van Nismes').<br />

De Engelsen spraken over Serge Denims (1695). Laat nu serge<br />

70


dollar<br />

weg en je houdt alleen denim over. Die verkorting had plaats<br />

in de Verenigde Staten, in de tweede helft van de 19de eeuw.<br />

De Amerikanen bedoelden met denim overigens geen gekeperde<br />

wollen stof, maar een grove katoenen stof. Van die stof<br />

maakte Levi Strauss (1829-1902), een vanuit Beieren naar<br />

Amerika geëmigreerde marskramer, in de jaren vijftig van de<br />

vorige eeuw in San Francisco stevige, blauwe werkbroeken<br />

voor mijnwerkers. Die broeken stonden later bekend als<br />

(blue) jeans, denims, levis, Texas- of spijkerbroeken. De Fransen<br />

leenden van dit rijtje eerst het woord blue jeans en later, pas<br />

omstreeks 1970, denim. Zo keerde de stofnaam uit Nîmes, na<br />

lange omzwervingen in het buitenland, terug op Franse<br />

bodem.<br />

Engels denim (1695 Serge Denims)-, Duits Denim; Frans serge<br />

de Nîmes (1742), denim (±1970).<br />

Vergelijk jeans<br />

Marin D/ct François et Hollandois (I793 6) 464; Kramers Kunstwoordentolk (1847) 813<br />

(sergie); Verdam Middelned. wdb. 7 (1912) 163 (sarge); WNT XIV (1936) 1310 (serge);<br />

Craigie & Hulbert D/ct Amer. Engl. 2 (1940) 747; Bonthond Wdb. manufacturier (19432) 23;<br />

Winkler Prins* 7 (1950) 37; Winkler Prins? 14 (1974) 216 (Nîmes); O'Hara Mode ency. (1989)<br />

118-120, 206; Rey-Debove D/ct des anglic. (19902) 218-219; Merriam-Webster new book of<br />

word hist (1991) 137; OED (19932).<br />

dollar<br />

(1821, uit het Engels) munt<br />

De daalder, schreven wij, is de moeder van de dollar. De<br />

benaming daalder vindt haar oorsprong in het stadje Joachimsthal<br />

in het vroegere koninkrijk Bohemen. Vanaf 1519<br />

werden hier zilvermunten geslagen die in Duitsland al snel<br />

thaler werden genoemd, bij ons daalders of dalers en in het<br />

Engels dollars. Onverklaard bleef echter hoe de dollar de<br />

munteenheid van de Verenigde Staten werd.<br />

Welnu, de eerste munt die in Noord-Amerika op grote schaal<br />

werd gebruikt, was de leeuwendaalder - een zilveren munt<br />

die in 1575 in de provincie Holland voor het eerst werd geslagen.<br />

Hollandse kolonisten namen deze munt omstreeks<br />

1620 mee naar Amerika. De lion dollar of lion was bij kooplui<br />

en matrozen een geliefde munt, maar niet de enige. Daarnaast<br />

betaalde men graag met de Spaanse peso, die bekendstond<br />

als de Spanish dollar.<br />

71


dollar<br />

De Amerikaanse kolonisten hadden voortdurend gebrek aan<br />

muntgeld. Engeland eiste namelijk dat zij hun belastingen<br />

voldeden in zilveren of gouden munten. Bovendien zorgden<br />

de Britten ervoor dat er in de koloniën zo weinig mogelijk<br />

Brits geld in omloop was. Ze scheepten de kolonisten af met<br />

monetaire kliekjes: oude, versleten en ongewilde munten. Zo<br />

werden de kolonisten eens opgezadeld met een partij munten<br />

die zo slecht was dat hij door de Ieren was geweigerd. Het<br />

gevolg was dat de kolonisten aanvankelijk voornamelijk vertrouwden<br />

op ruilhandel. Er werd betaald met kaas, bijlen,<br />

kippen, vaten cider, hooi, stookhout, zout, wol en ga zo maar<br />

door. Daarnaast ontstond er langzaamaan een grote verscheidenheid<br />

aan koloniaal geld.<br />

In opdracht van de Massachusetts Bay Colony sloegen de<br />

zilversmeden John Huil en Robert Sanderson in 1652 in Boston<br />

de eerste Noordamerikaanse munt, de pine tree shilling.<br />

Zij gingen hier precies dertig jaar mee door, maar al die tijd<br />

bleef er op de munt '1652' staan, om te voorkomen dat de<br />

Britten doorkregen hoeveel munten er werden geslagen. Al<br />

snel brachten ook de andere koloniën geld uit, nu eens dollars<br />

genaamd, dan weer ponden of shillings. Daarnaast waren<br />

er munten in omloop uit Mexico, Portugal, Brazilië en vrijwel<br />

alle Europese landen. Kortom, wat betaalmiddelen betreft<br />

was het in de 17de en 18de eeuw aan gene zijde van de Atlantische<br />

Oceaan een ongelooflijk zootje. De waarde van een<br />

munt stond op een gegeven moment gelijk aan z'n gewicht in<br />

zilver of goud, en iedere geldwisselaar had een weegschaaltje.<br />

Het was duidelijk dat er iets moest gebeuren. In 1775, kort<br />

voor het uitbreken van de Amerikaanse Vrijheidsoorlog, begon<br />

het voorlopige parlement met het uitgeven van Continental<br />

money. De waarde werd uitgedrukt in dollars. Een vervelende<br />

bijkomstigheid was dat men om de oorlog te financieren<br />

zoveel biljetten bijdrukte dat dit geld spoedig waardeloos<br />

werd. Wel kreeg het begrip dollar hiermee een stevige positie.<br />

Het was dan ook geen echte verrassing dat Gouverneur Morris<br />

(1752-1816), die in 1782 opdracht had gekregen een voorstel<br />

te doen voor een nieuwe, officiële Amerikaanse munteenheid,<br />

op de proppen kwam met dollars en centen (een woord dat<br />

wij waarschijnlijk later uit het Amerikaans-Engels leenden).<br />

72


dollar<br />

Overigens was Gouverneur de voornaam van Morris, niet<br />

zijn functie - hij was zoiets als staatssecretaris. Het voorstel<br />

van Morris deed de Amerikaanse bankiers verdriet. Zij hadden<br />

liever vastgehouden aan het Britse pond.<br />

Hoewel Morris het meeste werk deed, staat Thomas Jefferson<br />

bekend als 'de vader van de Amerikaanse dollar'. Jefferson<br />

paste het rapport van Morris aan en schreef in 1784 een officieel<br />

memorandum aan het Congres, waarin hij het dollaren-cent-systeem<br />

voorstelde. Op 6 juli 1785 nam het Congres<br />

dit voorstel aan en op 2 april 1792 werd het wettelijk vastgelegd.<br />

Vanzelfsprekend waren alle buitenlandse munten hiermee<br />

niet op slag verdwenen. Sterker nog: in 1793 bepaalde het<br />

Congres dat in Amerika ook buitenlandse munten wettig<br />

betaalmiddel bleven. Dat duurde maar liefst tot 1857. Tot die<br />

tijd kon je in de VS dus gewoon betalen met je daalder - de<br />

Nederduitse moeder van de dollar.<br />

Engels dollar (±1600); Duits Dollar, Frans dollar (1773).<br />

Enkele andere muntnamen met een geografische herkomst:<br />

De beiersgulden was een goudgulden die werd geslagen door Jan van<br />

Beieren (1420-1425), ruwaard van Holland. Op de munt stond een afbeelding<br />

van Johannes de Doper.<br />

De bezant is een gouden munt die in de middeleeuwen in Byzantium<br />

(nu Istanboel) werd geslagen. In het Middelnederlands sprak men van<br />

besant of bisant. De munt was in de 9de eeuw gangbaar in Europa. Later<br />

werd met bezant ook een kleine zilveren of gouden schijf op een<br />

wapenschild aangeduid.<br />

De heller is genoemd naar Schwabisch-Hall in Duitsland, waar men<br />

deze kleinste Zuidduitse munt omstreeks 1230 begon te slaan. In<br />

Oostenrijk werd de munt tussen 1893 en 1916 opnieuw gebruikt.<br />

De Mechelaar was een zilveren munt die in 1485 werd geslagen in<br />

Mechelen en in andere Bourgondische muntateliers.<br />

De rand werd in 1961 de Zuidafrikaanse munteenheid. Deze munt is<br />

genoemd naar Witwatersrand, een bergrug in Zuid-Afrika waar uitgestrekte<br />

goudvelden liggen. De goudmijnen van Witwatersrand leveren<br />

naar schatting een derde van de wereldgoudproduktie.<br />

De florijn, ten slotte, wordt soms ten onrechte afgeleid van de plaatsnaam<br />

Florence. Florijn is echter via het Frans ontleend aan het Italiaanse<br />

fiorino, dat een verkleinvorm is van fiore 'bloem'. De florijn werd in de<br />

13de eeuw in Florence geslagen met als versiering de lelies van het stadswapen.<br />

Onze aanduiding fl. voor gulden stamt van deze muntnaam af.<br />

DOLLAR: Ency. Brit." 8 (1911) 389; WNT IIR (1916) 2772; Mencken Am. Lang. (1947«)<br />

I 16; Nussbaum A history of the dollar (1957); Flexner Ustening to America (1984) 181 -202;<br />

Rey-Debove D/ct. des anglic. (19902) 239; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (1993*) 1409;<br />

OED (19932).<br />

73


duffel<br />

duffel<br />

(1637) dikke wollen stof; zware<br />

winterjas<br />

De Duitse taalgeleerde Tiling<br />

leidde dujfel&t van het Latijnse<br />

duplex 'dubbel'. Bilderdijk<br />

dacht de herkomst te moeten<br />

zoeken in het 'Oosterse'diftik<br />

en de vooraanstaande Belgische<br />

etymoloog Vercoullie<br />

bracht duffel in verband met het Vlaamse werkwoord doffelen,<br />

dat onder andere 'toestoppen' en 'inwikkelen' betekent.<br />

De theorieën van Tiling en Bilderdijk werden snel naar het<br />

rijk der fabelen verwezen, maar met Vercoullie had men meer<br />

moeite. Beweerde hij niet dat er in het stadje Duffel in de<br />

provincie Antwerpen nooit textielindustrie was geweest? De<br />

Utrechtse taalkundige Van Haeringen maakte in 1936 een<br />

eind aan de onzekerheid. Hij sprak van 'onwraakbare oude<br />

getuigenissen' die pleiten voor afleiding van de plaats Duffel,<br />

en sindsdien beschouwt men deze kwestie als afgedaan.<br />

Duffel was in de 16de eeuw een bloeiende textielstad. Maar<br />

vanwege de strategische ligging aan de rivier de Nete werd het<br />

tijdens de godsdienstoorlogen verschillende keren verwoest,<br />

te weten in 1576, in 1584 en nogmaals in 1606. De textielarbeiders<br />

trokken weg en daardoor raakte deze bedrijfstak in de<br />

eerste helft van de 17de eeuw in verval.<br />

Zo kon het gebeuren dat in 1755 ruim 35 procent van de 2.254<br />

inwoners van Duffel te boek stond als arme lieden. In het Engels<br />

was het woord duffle voor grove wollen stof toen allang<br />

een begrip. De vroegste vermelding dateert van 1677 en al in<br />

1684 werden duffle coats gedragen - de verre voorouders van<br />

onze houtje-touwtje-jas. Vooral in de 19de eeuw was de duffelse<br />

jas in Europa populair bij werklieden, vissers en zeelieden.<br />

En omdat loodsen vaak korte duffelse jekkers droegen,<br />

werden zij door zeelui wel aangesproken met Dujfel of fan<br />

Duffel<br />

Voor woordenboekmakers heeft Duffel overigens een bijzondere<br />

betekenis omdat het de geboorteplaats is van Cornelis<br />

Kiliaan (1528-1607), de grondlegger van de wetenschappelijke<br />

74


dumdumkogel<br />

lexicografie. Op het dorpsplein staat zijn buste.<br />

Engels duffle, duffel (1677); Duits Düffel, Duffle-coat, Frans<br />

duffelcoat (1945).<br />

Vergelijk ulster<br />

Bilderdijk Verkl. geslachtlijst I (1832) 168; Taal- en Letterbode 4 (1873) 3-5; De Bo Westvl.<br />

idioticon I (1873) 275; De Jager Wdb. frequent (1878) 29; Gezelle Loquela (1907) 127-<br />

128; WNT IIR (1916) 3553-3554; Vercoullie Etym. wdb. (19253) 77; Franck & Wijk Etym.<br />

wdb. (I9I2 2) 140; Haeringen Suppl. etym. wdb. (1936) 40; De Seyn Gesch.- en aardr. wdb.<br />

(19652) 340-342; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 141; Viëtor Zeemanstaal (1972) 63;<br />

Hasquin Gemeenten van België (1980) 213; O'Hara Mode ency. (1989) 80; Rey-Debove<br />

D/ct des anglic. (19902) 254.<br />

dumdumkogel<br />

(1899, uit het Engels) vervormende<br />

kogel<br />

Dum Dum ligt acht kilometer<br />

ten noordoosten van Calcutta<br />

in India. De plaats ontstond<br />

uit een militair kampement<br />

dat de Britten hier aan<br />

het eind van de 18de eeuw<br />

bouwden. Ze zetten er ook<br />

een patronenfabriek neer, wat<br />

Dum Dum in de 19de eeuw<br />

de bijnaam 'Woolwich of<br />

India bezorgde, naar de buitenwijk<br />

van Londen waar de Royal Gun Factory was gevestigd.<br />

Dum Dum heeft zijn naam vereeuwigd in de dumdumkogel,<br />

maar die is daar niet uitgevonden. Het was allang bekend dat<br />

kogels met bijgevijlde punt grote schade aanrichten doordat<br />

de kogel in het lichaam vervormt. Al na de slag bij Waterloo<br />

werden de Britten ervan beschuldigd met zulke kogels te<br />

hebben geschoten, en ook jagers gebruikten ze. Maar dat waren<br />

kogels die met de hand waren bijgevijld en niet machinaal<br />

vervaardigd.<br />

Het eerste patent op zo'n vervormende kogel werd in 1891<br />

gedeponeerd door de Britse generaal-majoor J.W. Tweedie.<br />

Hij had een kogel uitgevonden met een holle en een met een<br />

75


dumdumkogel<br />

zachte punt. Jagers begroetten de uitvinding met enthousiasme<br />

en ook het Britse leger toonde interesse.<br />

Die belangstelling nam toe na een strafexpeditie in 1895 in<br />

Chitral, een stad op de grens van Afghanistan en Brits-Indië.<br />

Daar waren de Britse soldaten toegerust met een nieuw type<br />

geweer: de klein kaliber Lee-Metford M89. Tot hun stomme<br />

verbazing zagen ze dat de woeste bergbewoners gewoon doorliepen<br />

als ze waren geraakt. De stopping-power van de kogels<br />

van de Lee-Metford bleek veel te klein. Naderhand leidde dit<br />

tot boze brieven in The Times.<br />

Het Royal Laboratory in Woolwich begon nu te experimenteren<br />

met vervormende kogels. Tweedie's kogel met een holle<br />

punt bleek het meest effectief en men besloot een partij naar<br />

India te sturen om ze uit te proberen. In de literatuur wordt<br />

deze kogel de Tweedie hullet genoemd.<br />

Inmiddels experimenteerde ook de patronenfabriek in Dum<br />

Dum met vervormende kogels. Aanvankelijk beperkte men<br />

zich tot het bijvijlen van de loden punt, maar in 1897 nam<br />

kapitein Neville Sneyd Bertie-Clay, opzichter in Dum Dum,<br />

patent op een kogel die verdacht veel op de Tweedie bullet<br />

leek.<br />

Op 12 december 1896 werd Bertie-Clay's kogel gedemonstreerd<br />

op de jaarlijkse rifle meeting in Meerut, in India. De<br />

kogels werden met een Lee-Metford afgeschoten op een dood<br />

schaap. Ze veroorzaakten slechts een klein inschotgat, maar<br />

een vuistgroot uitschotgat. Beenderen werden vergruizeld, ingewanden<br />

spatten uit elkaar. 'De Britse soldaat', sprak kolonel<br />

Hill enthousiast, 'heeft hiermee het beste geweer en<br />

's werelds meest effectieve kogel in handen.'<br />

Het gezag in Brits-Indië gaf de patronenfabriek in Dum<br />

Dum toestemming om de kogel te gaan produceren. Officieel<br />

heette het patroon 'Cartridge, SA Ball, .303 inch, Cordite,<br />

Mk 11 Special', maar gemakshalve sprak men van dum-dum<br />

bullet, wat al snel werd verkort tot dum-dum. Binnen een<br />

paar jaar werd deze naam geleend in onder meer het Frans,<br />

Duits, Nederlands, Spaans en Italiaans.<br />

Generaal-majoor Tweedie had vreselijk de pest in: hij had<br />

gewild dat de kogel naar hem was genoemd en hij beschuldigde<br />

Bertie-Clay van plagiaat. Een en ander leidde in 1897-<br />

76


dumdumkogel<br />

1898 tot een onverkwikkelijke discussie tussen Tweedie en<br />

Bertie-Clay in The Engineer, waarin Bertie-Clay toegaf dat hij<br />

slechts Tweedie's kogel op enkele punten had verbeterd.<br />

De Britten gebruikten de kogel tegen opstandige Indiërs, in<br />

de slag bij Omdurman in de Soedanoorlog (waarbij maar<br />

liefst 10.000 Soedanezen het leven lieten, tegen 500 Engelsen)<br />

en in de Boerenoorlog, hoewel ze dat laatste indertijd hardnekkig<br />

ontkenden. Intussen nam internationaal de druk toe<br />

om de kogel te verbieden. Op 29 juli 1899, tijdens de eerste<br />

Haagse vredesconferentie, werd een resolutie aangenomen die<br />

het gebruik verbood van 'kogels die zich gemakkelijk in het<br />

menselijk lichaam uitzetten of zich platdrukken, zoals kogels<br />

met een harde mantel die de kern niet geheel omgeeft of die<br />

van insnijdingen zijn voorzien'. Alleen Groot-Brittannië, de<br />

Verenigde Staten en Portugal stemden tegen.<br />

Wel besloten de Britten voortaan met de kogels alleen op<br />

wilden te schieten, niet op Europeanen. Britse soldaten kregen<br />

twee soorten kogels mee: dumdums en gewone. Maar in<br />

Afrika, waar de Britten het ook nogal eens aan de stok hadden<br />

met Duitsers en Fransen, greep men soms naar de verkeerde<br />

munitie. Bovendien bleek de dumdumkogel op lange<br />

afstand niet erg nauwkeurig.<br />

Daarom besloten de Britten op 13 november 1902 de produktie<br />

van dumdumkogels stop te zetten, in Woolwich en in<br />

Dum Dum. Niet dat de kogels daarna nooit meer zijn gebruikt,<br />

want er moest nog een flinke voorraad worden weggewerkt.<br />

Bovendien waren ook anderen ze gaan maken, zelfs<br />

in landen die fel hadden geprotesteerd tegen het Britse gebruik<br />

van dumdumkogels.<br />

Engels dum-dum (hullet) (1897); Duits Dumdum(geschoft)<br />

(1898); Frans dum-dum (1899).<br />

Een al oudere Verfijning' van het handvuurwapen is de bajonet, het<br />

lange mes dat aan de loop van een geweer kan worden bevestigd. Als de<br />

munitie op was of de strijd uitliep op een lijf-aan-lijfgevecht, kon de soldaat<br />

proberen met de bajonet op het geweer zijn directe tegenstander op<br />

afstand te houden of te doorsteken. De naam gaat terug op de stad<br />

Bayonne in het uiterste zuidwesten van Frankrijk, waar dit wapen in de<br />

16de eeuw voor het eerst is geproduceerd of bedacht. De praktische<br />

kliksluiting waarmee de bajonet op het geweer wordt bevestigd, heeft als<br />

bajonetsluitingvtIe vreedzame toepassingen gevonden.<br />

77


ebolavirus<br />

Lyddiet is een ontplofbare stof die bestaat uit gesmolten of geperst<br />

picrinezuur. Deze springstof werd vroeger gebruikt als lading voor<br />

geschut. Hij is genoemd naar de plaats Lydd in Kent, waar hij omstreeks<br />

1888 voor de eerste maal werd beproefd. Lyddiet is hetzelfde als meliniet,<br />

een springstof die in 1884 in Frankrijk werd uitgevonden door Eugène<br />

Turpin.<br />

Een oerlikon is een verkorting van Oerlikon light anti-aircraft cannon,<br />

een snelvurend 20 mm luchtafweerkanon. Het werd in de Tweede<br />

Wereldoorlog gebruikt op schepen. Het is genoemd naar de Zwitserse<br />

plaats Oerlikon, een voorstad van Zürich, waar het werd gemaakt door<br />

de Werkzeugmaschinenfabrik Oerlikon Buhrle & Co. Oerlikon is dus<br />

eigenlijk een merknaam. Van Dale vermeldt het echter niet als zodanig.<br />

Ook semtex is eigenlijk een merknaam. Deze reukloze, zeer krachtige<br />

plastic springstof wordt gemaakt door Synthesia, een fabriek in Semtin,<br />

een buitenwijk van de Tsjechische stad Pardubice. Semtex is een<br />

samentrekking van SEMTin en EXplosive. Semtex is zeer moeilijk op te<br />

sporen en daarom geliefd bij terroristen. In maart 1995 ging Synthesia<br />

naar de beurs. De koers van het aandeel steeg meteen met dertig<br />

procent.<br />

DUMDUMKOGEL: Vivat's ency. 3 (1901) 2345 Yule & Burnell Hobson-Jobson (19032)<br />

330; Ency. Brit.' 1 6 (1910) 251-252 (Chitral), & 8 (1910) 661-662; Winkler Prins* 6 (1934)<br />

574; Ency. Brit 15 III (1981) 702; Niel Pilfold, 'Dum dum', in: Handgunner magazine (1988)<br />

9-23, 39-61; OED (19932); petit R0ben (19932) 693. Met dank aan J.H.P. Waterman<br />

(Beverwijk) en J.H. van Meurs (Zaandam).<br />

ebolavirus<br />

E<br />

(ip78, uit het Engels) klein draadvorming virus (filovirus) dat<br />

gevaarlijke bloedingen veroorzaakt<br />

De Ebola is een zijrivier van de Zaïre. Ze stroomt in het noorden<br />

van Zaïre (het voormalige Belgisch Kongo), in het hart<br />

van Afrika.<br />

In september 1976 brak in het dal van de Ebola een gevaarlijke<br />

ziekte uit, die een paar maanden daarvoor ook in Soedan<br />

was gesignaleerd. De kern van de epidemie werd het kleine<br />

ziekenhuis van Yambuku, waar Belgische missiezusters de scepter<br />

zwaaiden. Zij gaven dagelijks, op alle afdelingen van het<br />

ziekenhuis, tientallen injecties en gebruikten daarvoor slechts<br />

vijf injectiespuiten.<br />

78


ebolavirus<br />

In totaal raakten 318 mensen met het ebolavirus besmet.<br />

Negentig procent van hen stierf binnen korte tijd een gruwelijke<br />

dood: ebola verwoest namelijk de organen en veroorzaakt<br />

bloedingen uit alle lichaamsopeningen. Het zogeheten<br />

Zaïre-ebola is het dodelijkste virus dat we kennen, op het<br />

aids-veroorzakende HIV na.<br />

Aanvankelijk had men geen idee om wat voor virus het ging.<br />

Bloedmonsters werden tegelijkertijd in Engeland, België en<br />

de Verenigde Staten onderzocht. K.M. Johnson en F.A. Murphy<br />

van het Center for Disease Control in Atlanta stelden in<br />

1977 vast dat het om een variant ging van het zogeheten marburgvirus<br />

(zie verder hieronder). Na overleg met hun Britse<br />

en Belgische collega's stelden zij de naam Ebola virus voor.<br />

De uitbarsting van het ebolavirus in Zaïre was korte tijd<br />

wereldnieuws. Daarna verslapte de aandacht, tot het virus in<br />

1989 plotseling opdook in de Verenigde Staten. De ziekte<br />

werd geconstateerd bij enkele honderden apen in een quarantainegebouw<br />

in Reston, een plaatsje in de buurt van Washington<br />

DC. Deze variant van het ebolavirus staat bekend als<br />

het Restonvirus. Alle apen werden afgemaakt door een speciale<br />

afdeling van het Amerikaanse leger. Recentelijk, in maart<br />

1995, dook het ebolavirus andermaal op in Zaïre, bij het<br />

plaatsje Kikwit. Ditmaal vielen er binnen korte tijd negentig<br />

slachtoffers, onder wie — wederom — enkele missiezusters.<br />

De natuurlijke gastheer voor het virus is nog niet gevonden.<br />

De meeste besmettingen worden veroorzaakt door eenzelfde<br />

injectiespuit te gebruiken voor verschillende personen of door<br />

onzorgvuldige omgang met uitwerpselen.<br />

Engels Ebola virus (1977); Duits Ebola-Virus; Frans virus Ebola.<br />

Vergelijk lymeziekte<br />

Het marburgvirus was het eerste zogeheten filovirus (draadvormig<br />

virus) dat werd ontdekt. In 1967 raakten laboranten van Behringwerke<br />

in de Duitse stad Marburg ermee besmet. Ze bleken allemaal met vers<br />

weefsel van groene meerkatten (een bepaald apenras) te hebben gewerkt.<br />

Van de 25 zieken overleden er zeven. De ziekte werd een tijdje de<br />

'groene-apenziekte' genoemd. De meerkatten bleken echter niet de<br />

natuurlijke dragers van het virus te zijn, dus die naam hield geen stand.<br />

Een ziekte waarmee het ebolavirus aanvankelijk werd verward is de<br />

lassakoorts. Deze infectieziekte wordt overgebracht door muizen en<br />

79


emmentaler<br />

werd voor het eerst waargenomen in het dorp Lassa in Nigeria.<br />

Enkele andere ziekten met een geografisch element in de naam zijn:<br />

maltakoorts ofwel febris melitensis, een infectieziekte die wordt overgebracht<br />

door geiten en die het eerst is waargenomen op Malta. Deze<br />

ziekte komt vooral voor in de havenplaatsen langs de Middellandse Zee.<br />

Texaskoorts, voor het eerst waargenomen in Texas in de Verenigde<br />

Staten, en in de 19de eeuw berucht in de zuidelijke staten van de VS. De<br />

ziekte komt inmiddels in de tropen overal voor, maar vooral bij runderen.<br />

Met name varianten van het griepvirus worden vaak naar de plaats van<br />

herkomst genoemd. Berucht is onder meer de Spaanse griep van 1918-<br />

1919, die 25 miljoen slachtoffers eiste, meer dan de hele Eerste<br />

Wereldoorlog. In 1968 begon in Oost-Azië een epidemie van een type<br />

dat al spoedig Hongkong-griep of Mao-griep werd genoemd. Deze<br />

maakte vooral veel slachtoffers in de VS.<br />

EBOLAVIRUS: K.M. Johnson e.a., 'Isolation and partial characterisation of a new virus<br />

causing acute haemorrhagic fever in Zaire', in: Lancet 12.3.1977, p. 569-582; R. Preston Het<br />

killervirus (Amsterdam 1994) 60 e.v.; Wim Kohier 'Dodelijke virussen', in: NRCH<br />

18.5.1995.<br />

emmentaler<br />

(1866, uit het Duits) harde,<br />

bleekgele kaas met grote gaten<br />

Het Emmental ligt ten oosten<br />

van de Zwitserse hoofdstad<br />

Bern. Het dankt zijn<br />

naam aan het riviertje de Emme,<br />

dat aan de voet van de<br />

2350 m hoge Rothorn ontspringt.<br />

Sinds mensenheugenis wordt in dit dal emmentaler gemaakt.<br />

Handelaren brachten de kazen vroeger met muilezels over de<br />

passen naar Italië, Duitsland, Spanje en Frankrijk. Schepen<br />

van de Oost-Indische Compagnie namen ze mee op lange reizen.<br />

Aanvankelijk wogen de kazen zo'n 35 kilo. Ter gelegenheid<br />

van de wereldtentoonstelling in Parijs in 1889 werd de eerste<br />

king-size emmentaler gemaakt. De Zwitserse fabrikanten trokken<br />

hiermee zeer veel aandacht. Sindsdien weegt een emmentaler<br />

tussen de 60 en 130 kilo en wordt hij niet meer in de<br />

alpenweiden gemaakt, maar in fabrieken.<br />

Voor een emmentaler van 80 kilo heeft men ruim duizend<br />

liter koemelk nodig. Om de soepele toelevering daarvan te<br />

80


epsomzout<br />

garanderen, zijn op plaatsen met veel verkeer kabelliften<br />

gebouwd die de melkbussen rechtstreeks van de bergweiden<br />

naar de kaasfabriek brengen.<br />

Emmentaler staat wel bekend als de 'Koning der kazen.<br />

Behalve om z'n gewicht en kwaliteit is de kaas beroemd om<br />

z'n gaten, die nogal eens aanleiding geven tot beeldspraak, in<br />

de trant van 'Emmenthaler-gaten in de fiscale wet' (NRCH<br />

8.11.1993). Men mag graag vertellen dat die gaten in de kaas<br />

worden geschoten of geboord. In feite ontstaan ze doordat<br />

bepaalde micro-organismen het in de kaas ontstane melkzuur<br />

veranderen in propionzuur. Gasbellen die hierbij ontstaan<br />

vormen de kleine gaten, die volgens voorschrift niet groter<br />

mogen zijn dan een walnoot.<br />

Emmentaler wordt allang niet meer alleen in Zwitserland gemaakt,<br />

maar ook in Frankrijk, Duitsland, Finland en Oostenrijk.<br />

Op de korst van echte Zwitserse emmentaler staat<br />

met grote rode letters 'Switzerland'.<br />

Buiten Zwitserland wordt emmentaler vaak verward met gruyère<br />

(z.a.). Zo omschrijft ook Van Dale emmentaler als een<br />

'soort van gruyère'. Volgens de kaashoeken is dit echter apert<br />

onjuist.<br />

Emmentaler wordt bijna altijd met een h gespeld. Maar de<br />

Zwitserse kaasunie is op dit punt Zwitsers precies: geen h.<br />

Engels Emmental, Emmenthal (1902); Duits Emmentaler<br />

(Käse)\ Frans emmenthal, emmental (1880).<br />

Wijk Rzn Alg. aardrijksk. wdb. 3 (1822) 859; Alg. Ned. ency. besch. stand 5 (1866) 373;<br />

Winkler Prins' 6 (1873) 561; Sander Kaas (1968) 60-65; Larousse kaas ency. (1978) 71-72;<br />

OED (19932).<br />

epsomzout<br />

(1778, uit het Engels) bitter zout, magnesiumsulfaat<br />

Epsom ligt in het graafschap Surrey, aan de voet van de<br />

North Downs, ten noorden van Londen. Omstreeks 1618<br />

werden hier minerale bronnen ontdekt, volgens Van Hoogstraten<br />

(1733) door een zekere Hendrik Wicker: 'Hy vondt<br />

een weinig helder water opborrelen in eene holte, die door<br />

een paardevoet gemaakt was.' In 1695 werd bij Epsom het<br />

epsomiet ontdekt: een glasachtig mineraal.<br />

8!


epsomzout<br />

In de 18de eeuw bloeide Epsom als kuuroord. Het werd bezocht<br />

door koningen en stond in hoog aanzien. Door verdamping<br />

werd uit het bittere mineraalwater van Epsom zout<br />

gewonnen, dat bij ons aanvankelijk bekendstond als Engels<br />

zout of bitterzout. Vanaf het begin van de 19de eeuw sprak<br />

men bovendien van epsomzout.<br />

Epsomzout had verschillende toepassingen: in de geneeskunde<br />

werd het gebruikt als laxeermiddel ('afvoermiddel'), weverijen<br />

gebruikten het om katoenen weefsels zwaarder te maken<br />

en het werd gebruikt als kleurstof.<br />

Aan het eind van de 18de eeuw nam de betekenis van Epsom<br />

als kuuroord af. Dit werd ruimschoots gecompenseerd door<br />

de paardenraces die hier sinds 1730 jaarlijks worden gehouden.<br />

Het beroemdst is de derby, een race die in 1780 werd<br />

ingesteld door de twaalfde graaf van Derby. De Epsom races<br />

worden in de week voor Pinksteren gehouden en trokken al<br />

halverwege de 19de eeuw tussen de drie- en vierhonderdduizend<br />

toeschouwers.<br />

Engels Epsom, Epsom-salt (1770); Duits Epsomsalz (1879);<br />

Frans seldEpsom (1812).<br />

Vergelijk seidlitzerzout<br />

Enkele andere zouten:<br />

Baaizout, keukenzout gewonnen uit zeewater. Dit is genoemd naar de<br />

baai van Bourgneuf ten zuiden van Nantes in Frankrijk, van waaruit in<br />

de middeleeuwen zeer hoogwaardig zeezout (in het Middelnederlands<br />

bayesout) naar heel Europa werd uitgevoerd. Het zout werd gewonnen<br />

door zeewater zeer langzaam te laten verdampen.<br />

Emserzout, geneeskrachtig zout, is genoemd naar de Duitse badplaats<br />

Ems, waar dit zout wordt gewonnen uit natriumhoudende bronnen.<br />

Emserzout ontstaat door verdamping van emserwater. Het werd<br />

voorgeschreven bij aandoeningen aan de longen en tegen hoest. Sinds<br />

circa 1935 is er kunstmatig emserzout op de markt.<br />

Rochellezout is hetzelfde als seignettezout, namelijk kaliumnatriumtartraat.<br />

Dit werd uitgevonden door de Franse arts Pierre Seignette (1660-<br />

1719) uit La Rochelle. Seignette noemde het zelf polychreste. In Engeland<br />

raakte het geneeskrachtige zout in de 18de eeuw bekend onder de namen<br />

Seignettes salt en Rochelle salt. Wij leenden deze laatste vorm omstreeks<br />

1865 uit het Engels.<br />

EPSOMZOUT: Hoogstraten Groot alg. hist wdb. 3 (1733) 129; Chomel Alg. huishoudelijk<br />

wdb. (17782) 300 (bronwater-zout); Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving I (1836) 515;<br />

Kramers Geogr. wdb. (1855) 295; Heyse Fremdwtb. (1879'6) 329; Ency. Brit" 9 (1910)<br />

82


fachingerwater<br />

708-709; Vercoullie Etym. wdb. (19253) 85; Metz Woordverkl. (1937) 47, 130; Winkler<br />

Prins 6 8 (1950) 198; Winkler Prins7 (1972) 193; OED (19932); Rey Did hist langue frang.<br />

(19942) 1910.<br />

F<br />

fachingerwater<br />

(1823, uit het Duits) natronhoudend bronwater<br />

Fachingerwater is het duurste Duitse bronwater. Het is een<br />

zogeheten Heilwasser met maar liefst 42 soorten mineralen en<br />

weinig koolzuur. Het wordt tegenwoordig vooral voorgeschreven<br />

om braken bij kinderen tegen te gaan en bij problemen<br />

met lever, galblaas of nieren. Goethe bezong al de kwaliteiten<br />

van het bronwater uit Fachingen - een stadje aan de rivier de<br />

Lahn onder de rook van Wiesbaden - én in Nederland was<br />

fachingerwater in de 19de eeuw een rage. Zo schreef Hildebrand<br />

in 1839 in de Camera Obscura: 'Op de sociëteit dronk<br />

hij nooit iets anders dan fachingerwater, en aan zijn tafel<br />

nooit iets anders dan portwijn.'<br />

Indertijd dronk men het fachingerwater om twee redenen:<br />

omdat het je in combinatie met wijn en suiker een opkikker<br />

gaf, of om gezondheidsredenen. Men ging ervan uit dat<br />

fachingerwater hielp tegen galvlek en 'rotkoortsen', tegen<br />

krampachtige ongemakken in de piswegen, tegen het oprispen<br />

van groene gal en tegen ophoping van slijm in de ingewanden.<br />

Het vreemde is dat de geneeskrachtige werking van het bronwater<br />

uit Fachingen twee keer is ontdekt. Omstreeks het<br />

begin van onze jaartelling waren de bronnen bij Fachingen<br />

beroemd. Maar na de Romeinse tijd verzandden ze.<br />

De tweede ontdekking had plaats in 1745. In dat jaar dronk<br />

een schipper uit Keulen, die last had van hardnekkige constipatie,<br />

in Fachingen uit de bron die vlak bij de Lahn lag.<br />

Hij dronk niet in de hoop op genezing, maar om zijn dorst te<br />

lessen, zoals generaties dorpsbewoners dat voor hem hadden<br />

gedaan. Toch was kort daarop zijn buikverstopping weg. 'Het<br />

83


fachingerwater<br />

gerucht van deze gelukkige en onverwachte genezing verspreidde<br />

zich ras in naburige landen. Hoopsgewijze bezochten<br />

de bewoners derzelve deze wonderdoenende bron, en werden<br />

zonder arts of kruidmenger, van vele ongemakken genezen.'<br />

Aldus de Leidse hoogleraar Gt. Nieuwenhuis in 1823. Nieuwenhuis<br />

moet Fachingen zelf hebben bezocht. Hij was er zo<br />

enthousiast over dat hij in zijn encyclopedie maar liefst zeven<br />

pagina's wijdde aan de geschiedenis en de kwaliteiten van dit<br />

bronwater.<br />

De bestuurders van het hertogdom Nassau waren er als de<br />

kippen bij om het wonder van Fachingen te exploiteren. Men<br />

zocht naar de oorsprong van de bron en vond nog drie andere<br />

bronnen. Vanaf 1746 werd het bronwater naar het buitenland<br />

geëxporteerd.<br />

Aanvankelijk liep de handel redelijk, maar al snel ging er van<br />

alles mis: nalatige opzichters en slechte kruiken met bedorven<br />

bronwater beïnvloedden de handel nadelig. Het was de koopman<br />

August Theodor Pilgrim die hier in 1788 verandering in<br />

bracht. Hij verbeterde de kruiken en liet ze voorzien van een<br />

afbeelding van de Nassause leeuw en het opschrift Fachinger<br />

mineral Wasser. Stevig verzegeld werden ze verzonden naar<br />

opslagplaatsen die in de voornaamste handelsplaatsen werden<br />

ingericht. Bovendien liet hij de kruiken vooral in de<br />

voorjaarsmaanden vullen, als het bronwater op z'n krachtigst<br />

en smakelijkst was. Kortom, het fachingerwater kon aan z'n<br />

zegetocht beginnen, en aan het begin van de 19de eeuw<br />

exporteerde Fachingen jaarlijks ruim 500.000 kruiken.<br />

Duits Fachinger Wasser (±1788).<br />

Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetenschJ 3 (1823) 605-612; Winkler Prins 1 7 (1874) 12;<br />

Hildebrand Camera Obscura (I886 16) 251; Holman & Schotanus Natuurlijk... mineraalwater<br />

(1990).70-71.<br />

84


fazant<br />

fazant<br />

(13de eeuw, uit het Frans)<br />

hoenderachtige vogel met fraaie<br />

veren<br />

Ten oosten van de Zwarte<br />

Zee, ingeklemd tussen de<br />

Grote en de Kleine Kaukasus,<br />

ligt Georgië. Een van de<br />

rivieren die er van de bergen<br />

naar beneden komen is de<br />

Rioni, die nabij de stad Poti uitmondt in de Zwarte Zee.<br />

De oude Grieken kenden deze streek als Colchis, en de Rioni<br />

als de Phasis. Het gebied lag aan de rand van de hun bekende<br />

wereld. De Grieken hadden er al in de 6de eeuw v.Chr. een<br />

handelsnederzetting, maar over de tijd daarvoor deden de<br />

wildste verhalen de ronde. Letterlijk legendarisch was bijvoorbeeld<br />

de tocht van de Argonauten, die er onder leiding<br />

van Jason op uit waren getrokken om het Gulden Vlies te<br />

bemachtigen. Dat was een gouden ramsvacht, die in de bossen<br />

van Colchis door een vuurspuwend monster werd bewaakt.<br />

Met hulp van de plaatselijke tovenares Medea, die verliefd<br />

werd op Jason, konden de Argonauten zich met de<br />

begeerde buit uit de voeten maken. Het verhaal gaat dat zij<br />

behalve het Gulden Vlies ook een exotische vogel met een<br />

buitengewoon fraai verenkleed meenamen. Voor de Grieken<br />

was dat een 'Phasiaanse' vogel — een phasianos. In het Latijn<br />

werd dat phasianus.<br />

Of de introductie van de fazant in de klassieke wereld werkelijk<br />

te danken is aan de Argonauten, valt te betwijfelen.<br />

Zeker is wel dat de vogel in de Kaukasus nog altijd inheems is<br />

en dat hij in Griekenland en bij de Romeinen algemeen<br />

bekend was. Via de Romeinen is de fazant al in de vroege<br />

middeleeuwen in Midden- en West-Europa terechtgekomen.<br />

Phasianus werd in de middeleeuwen in het Frans tot faisant,<br />

later faisan. Het Nederlands heeft het woord weer aan het<br />

Frans ontleend. In het Middelnederlands was de vorm fasaen<br />

gangbaar. Ook de vermoedelijk rechtstreeks door het Latijn<br />

beïnvloede vorm phasiaan kwam wel voor.<br />

De gewone fazant, die dus al meer dan tweeduizend jaar in<br />

85


fazant<br />

Europa rondwandelt en ook wel, maar minder enthousiast,<br />

rondvliegt, draagt de officiële soortnaam Phasianus colchicus -<br />

een duidelijke verwijzing naar zijn gebied van herkomst. De<br />

soort omvat enige tientallen ondersoorten, die onderling<br />

gemakkelijk te kruisen zijn. Zo is de bekende witte ring rond<br />

de hals van de fazant pas in de 19de eeuw hier geïntroduceerd,<br />

door kruising met een uit China afkomstige ondersoort.<br />

De spectaculaire goudfazant, vroeger goudlakensche<br />

fazant geheten, is eveneens afkomstig uit China. Een opvallende<br />

soort Ís verder de argusfazant uit de Indonesische<br />

archipel, die inclusief staart wel twee meter lang kan worden.<br />

Een patroon van tientallen ogen siert zijn veren.<br />

Fazanten werden vroeger veelvuldig gefokt in zogenaamde<br />

fazan(t)erieën en vervolgens vrijgelaten ten behoeve van de<br />

jacht. In het wild werden ze bijgevoerd om de stand op peil te<br />

houden. Een geschoten fazant gaat in de pot, want hij smaakt<br />

uitstekend. De culinaire gewoonte om wild adellijk te laten<br />

worden, dat wil zeggen het te laten liggen tot het bijna begint<br />

te rotten, wordt van oudsher op fazantevlees toegepast. In het<br />

Frans noemt men zelfs het adellijk laten worden van alle<br />

wildsoorten faisander.<br />

De fazant voelt zich in de Nederlandse bossen en duinen<br />

thuis en is er verre van zeldzaam. Toch blijft hij in de ogen<br />

van sommige vogelkenners een uitheemse parvenu.<br />

Engels pheasant (1299 fesaund)\ Duits Fasan\ Frans faisan<br />

(1170 faisani).<br />

Een keuze uit de vele vogelsoorten die naar geografische begrippen zijn<br />

genoemd (zie ook barnevelder):<br />

De adeliepinguïn (Pygoscelis adeliaé) leeft in grote aantallen op Antarctica.<br />

Hij is van andere pinguïns te onderscheiden door een zwarte keel<br />

en een witte ring rond het oog. Zijn naam dankt hij aan Adélieland, de<br />

kust van het stuk Zuidpoolgebied dat aan Frankrijk toebehoort. De<br />

ontdekker ervan, Dumont d'Urville, noemde dit land in 1840 naar zijn<br />

vrouw, Adélie.<br />

Bassaangans en jan-van-gent zijn twee namen voor één forse zeevogel<br />

(.Sula bassana). Om aan voedsel te komen, duikt deze vogel van een<br />

flinke hoogte in zee om een vis te vangen. De naam bassaangans gaat<br />

terug op het kleine, voor de mens nauwelijks toegankelijke eiland Bass<br />

Rock voor de Schotse oostkust nabij Edinburgh, waar deze vogels sedert<br />

eeuwen in grote aantallen nestelen. Vroeger hield men ze voor een ganzensoort;<br />

later zijn ze ingedeeld bij de pelikaanachtigen. De naam janvan-gent<br />

is niet bevredigend verklaard, maar met de Belgische plaats<br />

86


fazant<br />

Gent heeft hij ongetwijfeld niets te maken. Waarschijnlijk is er verband<br />

met het verouderde woord gent 'ganzerik'.<br />

Bemer ('Bohemer') en Boheemse gaai zijn verouderde namen voor de<br />

pestvogel (Bombycilla garrulus), die vooral in Noord-Europa broedt, niet<br />

speciaal in Bohemen (Tsjechië). Ook in het Engels en Frans wordt deze<br />

trekvogel met Bohemen geassocieerd. Mogelijk deed hij door zijn onregelmatige<br />

bezoeken aan West-Europa denken aan de rondzwervende<br />

zigeuners, die om hun vermeende land van herkomst ook wel bohemers<br />

werden genoemd. In de aan het Frans ontleende vorm bohémien is die<br />

naam voor zigeuners bij ons ingeburgerd in de betekenis 'ongeregeld<br />

levend mens, artiest'.<br />

De gilaspecht (.Melanerpes hypopolius uropygialis) leeft in Noordwest-<br />

Mexico en het zuidwesten van de Verenigde Staten. Hij dankt zijn naam<br />

aan de Gila, een iooo kilometer lange rivier die door New Mexico en<br />

Arizona westwaarts stroomt en bij Yuma uitmondt in de Colorado. Een<br />

bekendere bewoner van die streek is het gilamonster of de gilahagedis<br />

(Heloderma suspectum), die ongeveer een halve meter lang kan worden.<br />

Hij heeft een prachtige, kleurig getekende huid en is sloom van aard,<br />

maar kan gemeen en bovendien giftig bijten.<br />

De koperwiek (Turdus iliacus), een lijsterachtige vogel, wordt in sommige<br />

streken van Nederland noorman genoemd, omdat hij ons land<br />

slechts aandoet op doorreis van en naar zijn zomerverblijf in Noord-<br />

Europa.<br />

Texelaar is, behalve de naam van een Texels schaperas en een kaasmerk,<br />

een volksnaam voor de wilde zwaan (Cygnus cygnus). Nu is Texel wel een<br />

bekend vogeleiland, maar juist zwanen komen er niet in grote aantallen<br />

voor, en zeker niet als broedvogels, dus deze naam is vooralsnog<br />

onverklaard.<br />

In tropisch Amerika leeft een koekoekachtige vogel (Monastes fuscd) met<br />

een grijs verenkleed en een rode snavel, waaronder lange haren hangen.<br />

Die 'baard' heeft hem de naam trappist bezorgd, naar de kloosterorde<br />

der trappisten, waarvan de lekebroeders - niet de monniken — veelal een<br />

baard dragen. Deze orde is genoemd naar het klooster La (Grande)<br />

Trappe in het Franse Normandië.<br />

FAZANT: Verdam Middelned. wdb. II (1889) 780; WNT III 3 (1920) 4397-4398; A.J.A.<br />

Claes Jachtfazanten (Almere 1988) 13-19, 35-41; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr.<br />

(198922) 203; Broedvogels van Noord-Holland (1990) 263-265; Pet/t Robert (19932) 887;<br />

Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 325; OED (19932).<br />

87


fez<br />

fez<br />

(1836, uit het Frans) muts met<br />

afhangend kwastje<br />

De fez is genoemd naar de<br />

Marokkaanse stad Fez, daar<br />

is iedereen het over eens.<br />

Verschillende woordenboeken<br />

maken echter een voorbehoud<br />

als het gaat om de vraag<br />

of de fez ook oorspronkelijk<br />

uit Fez komt. Dat voorbehoud is onnodig, want in het Frans<br />

- waar dit woord het eerst opduikt - sprak men aanvankelijk<br />

van bonnet de Fez 'muts uit Fez'. Dat was in 1664. Kort daarop<br />

werd dit verkort tot fes of fez., spellingvarianten die ook bij<br />

ons nog steeds voorkomen.<br />

Fez werd in 808 gesticht door sultan Edris Ben Edris. In de<br />

middeleeuwen was het de belangrijkste stad in de islamitische<br />

wereld en telde het 90.000 huizen en maar liefst 785 moskeeën.<br />

Vanaf de 16de eeuw, toen de sultan zijn zetel naar<br />

elders verplaatste, zette het verval in. In de 19de eeuw was Fez<br />

niet veel soeps meer: de straten waren er 'eng, bogtig en morsig',<br />

het graf van stichter Edris was een vrijplaats voor misdadigers<br />

geworden en aan de eens zo verlichte universiteit<br />

werd nu necromantie onderwezen - waarzeggerij door geestenbezwering.<br />

Fez stond bekend om twee produkten: de muts<br />

die eruitziet als een omgekeerde bloempot met afhangende<br />

kwast, en marokijn (z.a.) - rood geiteleer dat in de 17de<br />

eeuw internationaal bekendstond als 'het fijnste leer uit Barbarije'.<br />

Voor beide produkten maakten de ambachtslieden<br />

gebruik van een kleurstof die zij bereidden uit een bes die in<br />

de omgeving van Fez in overdaad groeide.<br />

Omdat het recept voor deze kleurstof zorgvuldig geheim<br />

werd gehouden, werden de mutsen lange tijd alleen in Fez<br />

gemaakt. Later kwam daar Tunis bij en in de tweede helft van<br />

de 19de eeuw was de fez een internationaal produkt geworden,<br />

dat werd vervaardigd in Zuid-Frankrijk, Oostenrijk,<br />

Zwitserland, Duitsland en Turkije.<br />

Vooral in Griekenland en Turkije werd de fez in de vorige<br />

eeuw veel gedragen, door mannen en vrouwen. In 1826 werd<br />

88


finlandiseren<br />

de fez in Turkije zelfs verplicht gesteld voor ambtenaren en<br />

militairen. De rang bleek uit de kostbaarheid van de fez, die<br />

bij ons ook wel 'Turkse kap' werd genoemd. In het Arabisch<br />

sprak men ook van tarboesj.<br />

Bij zijn poging het oude Turkije naar Westeuropees model te<br />

hervormen, verbood Atatürk in 1924 de fez. Als we het Woordenboek<br />

der Nederlandsche Taal mogen geloven, werd het<br />

mutsje omstreeks dezelfde tijd 'hier te lande wel in huis of bij<br />

sport gedragen'. Tegenwoordig kom je de fez nog zelden in<br />

het wild tegen, eigenlijk alleen nog in de klederdrachten van<br />

Griekenland, Albanië en de overige Balkanlanden.<br />

Engels fez{ 1803); Duits .fe (1804); Frans fez (1672).<br />

Nederlandsch Magazijn (1843) 353; Nieuwenhuis Kunsten en wetensch. 2 3 (1856) 279; Alg.<br />

Ned. ency. besch. stand 6 (1866) 116, 120; Winkler Prins' 7 (1874) 85, 91; Ency. Brit" 10<br />

(1911) 306-307; WNT III 3 (1920) 4437; Deutsches Fremdwtb. 7 (1988) 251; Philippa Koffie,<br />

kaffer en katoen (1989) 40; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 337; OED (19932);<br />

Rey D/'ct hist langue frang. (1994 2) 792.<br />

finlandiseren<br />

(±1975) tot afhankelijke neutraliteit dwingen<br />

Finlandisering is een begrip uit de discussie over wapenbeheersing<br />

in de jaren zeventig en tachtig. Het werd vooral<br />

gebruikt door voorstanders van de plaatsing van Amerikaanse<br />

kruisraketten in Europa. Kwamen die er niet, dan zou Europa,<br />

zo vreesden zij, zoetjesaan worden gefmlandiseerd - lees:<br />

dan zou het in militair, economisch en politiek opzicht binnen<br />

de invloedssfeer komen van wat toen nog de Sovjetunie<br />

heette.<br />

Finland werd beschouwd als een land dat zich bij zijn belangrijkste<br />

beslissingen had laten inpakken door de Sovjetunie.<br />

De Finnen hebben dit altijd hardnekkig ontkend, maar<br />

in Rusland zijn inmiddels archieven geopend waaruit blijkt<br />

dat Urho Kekkonen (1900-1986), de vroegere Finse president,<br />

nog verder is gegaan dan men altijd heeft gedacht.<br />

Kekkonen was president van 1956 tot 1981. Van zijn nauwe<br />

betrekkingen met de Sovjetunie maakte hij geen geheim. Hij<br />

ging regelmatig vissen met Aleksej Kosygin en in 1964 kreeg<br />

hij zelfs de Lenin-orde.<br />

Maar in eigen land hield hij zich altijd verre van de com-<br />

89


finlandiseren<br />

munisten. Zijn goede contacten met het Kremlin gebruikte<br />

hij als troef ten opzichte van de kiezers: dankzij hem konden<br />

conflicten met Rusland, zoals de bloedige Winteroorlog van<br />

1939-1940, worden voorkomen.<br />

Inmiddels is duidelijk dat Kekkonen niet zo onafhankelijk<br />

was als hij deed voorkomen. In 1956 gaf de Finse communistische<br />

partij in opdracht van de KGB op het beslissende moment<br />

haar steun aan Kekkonen. En toen die in 1961 de verkiezingen<br />

dreigde te verliezen, lokte Chroesjtsjov met opzet<br />

een crisis met Finland uit. Kekkonen reisde naar Rusland,<br />

bezwoer deze namaak-crisis en won de verkiezingen - waardoor<br />

de Sovjetunie nog langer op een trouwe vazal kon rekenen.<br />

Met het ineenstorten van de Sovjetunie is finlandisering een<br />

historische term geworden. Je leest hem af en toe nog in de<br />

krant, maar waarschijnlijk zal hij binnen een paar jaar worden<br />

bijgezet in de kelders van het taaimuseum.<br />

Twee vergelijkbare begrippen:<br />

Balkaniseren, een rijk in kleine, elkaar vijandig gezinde stukken verdelen,<br />

waardoor er wanorde en terreur ontstaat. Dit gebeurde op de<br />

Balkan door het uiteenvallen van het Ottomaanse Rijk in de jaren voor<br />

en na de Eerste Wereldoorlog. Het woord werd in Duitsland voor het<br />

eerst gebruikt (balkanisieren) en later in het Engels opgenomen (Balka-<br />

nizê).<br />

Jutlandiseren betekent zoveel als jezelf buiten de markt plaatsen, kennelijk<br />

in navolging van Jutland. Het is een recent begrip, dat opgang<br />

maakte nadat het was gebruikt door Neelie Smit-Kroes, de toenmalige<br />

minister van Verkeer en Waterstaat. In een bericht over de relatief betere<br />

TGV-spoorverbindingen van Frankrijk met België en Duitsland schreef<br />

NRC Handelsblad op 9.4.1991: 'De vrees voor "Jutlandisering" van<br />

Nederland is dan ook niet onterecht.' Vooralsnog heeft dit begrip de<br />

woordenboeken niet gehaald.<br />

Kramers vermeldt in 1863 hollandizeeren voor 'hollandsche vormen aan<br />

zeden geven'. Het is niet waarschijnlijk dat het hier gaat om een<br />

voorloper van hollanditis.<br />

FINLANDISEREN: Winkler Prins* 8 (1950) 590; Nederlof Lexicon politiek-militair-<br />

strategische termen (1979) 25, & (19923) 85; WP ency. W.O. II I (1980) 210-211; Prisma<br />

van Europa (1992) 90-91; F. van Straten, 'Finlandisering met bijsmaak', in: NRCH<br />

31.10.1992.<br />

90


G<br />

gaas<br />

gaas<br />

(1692, uit het Frans) dun<br />

garenweefsel; vlechtwerk van<br />

metaaldraad<br />

De herkomst van het woord<br />

gaas is omstreden. Sommigen<br />

leiden het af van het Arabische<br />

woord gazz, dat 'floszijde' betekent, dat wil zeggen: de<br />

losse zijde die wordt gesponnen van het buitenste deel van de<br />

cocon. Anderen leiden het af van de plaats Gaza in Palestina.<br />

Voorstanders van de eerste theorie wijzen erop dat de Arabieren<br />

gazz uit het Perzisch leenden. Perzië had ooit een<br />

bloeiende zijdehandel; van Gaza is niet bekend dat er gaas<br />

werd gemaakt of verhandeld. De voorstanders van de Gazatheorie<br />

brengen hier weer tegenin dat er verschillende stoffen<br />

zijn genoemd naar doorvoerhavens. In de 19de eeuw werd er<br />

in Gaza trouwens wel katoen en zijde gemaakt.<br />

De strijd is onbeslist, maar zeker is wel dat Gaza van oudsher<br />

een belangrijke handelsplaats was, omdat het voor karavanen<br />

de laatste stop was op de reis van Palestina naar Egypte.<br />

Bovendien lag het erg gunstig voor handel met Syrië en Arabië.<br />

Dit alles maakte de stad ook tot een begeerde prooi:<br />

Alexander de Grote veroverde haar in 333 v.Chr., kort daarop<br />

gevolgd door Antigonus. De Arabieren maakten zich in 643<br />

n.Chr. meester van Gaza.<br />

Ook de kruisvaarders waren in Gaza en waarschijnlijk namen<br />

zij de stof in de 13de eeuw voor het eerst mee naar Europa.<br />

Echt plezierige herinneringen zullen ze overigens niet aan<br />

Gaza hebben gehad, want ze zijn daar tot tweemaal toe verpletterend<br />

verslagen.<br />

In het middeleeuws Latijn werd gaas gazzatum genoemd.<br />

Hieronder verstond men een soort dundoek. In 1279 bepaalde<br />

een concilie dat monniken deze doeken niet mochten dragen,<br />

waarschijnlijk omdat ze rijk versierd waren. In het Frans<br />

is gaze voor het eerst aangetroffen in de tweede helft van de<br />

91


geiser<br />

15de eeuw. Via het Frans kwam deze stofnaam vervolgens<br />

terecht in het Engels, Duits en Nederlands.<br />

Gaas raakte bij ons aan het eind van de 18de eeuw in de<br />

mode. De stof komt vele malen ter sprake in het werk van<br />

Wolff Sc Deken. 'Ik heb [sic] met Letje uitgeweest, om dat<br />

nieuwmodiesch gaas', schrijft Sara in de De historie van mejuffrouw<br />

Sara Burgerhart (1782). 'Het stuk was byna weg; doch<br />

men wagtte alle daag nog fraaier [...]'. Wolff & Deken noemen<br />

gaas als stof voor japonnen, halsdoeken, boezelaars en<br />

als garnering. Ook gebruiken zij gaas reeds figuurlijk in<br />

'gegaasde beelden'.<br />

Engels gauze (1561); Duits Gaze (1693); Frans gaze (1461).<br />

Wanneer Hildebrand in de Camera Obscura kennismaakt met de schatrijke<br />

Henriëtte Kegge, draagt zij een 'weelderig négligé van wit batist en<br />

kronkelige tule'. Tule, vroeger ook wel tulle, is een zeer licht, open weefsel<br />

met zeshoekige mazen. Het wordt gebruikt voor vitrage en als ondergrond<br />

voor kant. Iets dergelijks schijnt in Frankrijk al in de 11de eeuw te<br />

zijn vervaardigd, maar de moderne naam dateert pas uit de 17de eeuw.<br />

De stof is genoemd naar een Frans stadje waar hij werd gemaakt: Tulle,<br />

in het departement Corrèze, aan de westzijde van het Centraal Massief.<br />

GAAS: W. Beurs De groote waereld (1692) 10-11, 32; Wolff en Deken (ed. Buijnsters,<br />

1980) Sara Burgerhart (1782) brief 56, p. 307; Wijk Rzn Alg. aardrijksk. wdb. (1821) 1019<br />

(Gozo); Winkler Prins> 7 (1874) 295-296; WNT IV (1889) I I I-I 13; Franck & Wijk Etym.<br />

wdb. (I9I2 2) 172; Haeringen Suppl. etym. wdb. (1936) 52; Vieu-Kuik Franse woorden door<br />

Wolff en Deken I (1957) 198-199; Onions Oxf. dia. Engl. etym. (1985) 391; Deutsches<br />

Fremdwtb. 7 (1988) 253; Philippa Koffie, kaffer en katoen (1989) 35-36; Ibrahim<br />

Kulturgeschichtliche Wortforschung (1991) 103-104; Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 ls )<br />

138; Dauzat Dia. étym. (19932) 333; OED (19932); Rfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932)<br />

403; Rey Dia. hist. langue frang. (19942) 875.<br />

geiser<br />

(1845, uit het IJslands) warme<br />

springbron (184$); waterverwarmingstoestel<br />

(1898, uit het<br />

Engels)<br />

In het zuiden van IJsland,<br />

aan de voet van een grote<br />

gletscher, ligt de beroemdste springbron ter wereld: de Grote<br />

Geiser. Geologen schatten, op basis van aslagen, dat dit<br />

gebied al zo'n tienduizend jaar vulkanisch actief is. De eerste<br />

beschrijving van de springbronnen dateert echter uit de 13de<br />

92


geiser<br />

eeuw. Als gevolg van een aardbeving, zo schreef iemand in<br />

1294, verdwenen sommige bronnen en ontstonden andere.<br />

Dat is daarna zo doorgegaan. Het zuiden van IJsland wordt<br />

gemiddeld twee keer per eeuw door een flinke aardbeving<br />

getroffen, wat grote gevolgen kan hebben voor de springbronnen.<br />

Zo lag de Grote Geiser er in de tweede helft van de 16de<br />

eeuw kalmpjes bij. Maar door een aardbeving in 1630 spoot<br />

hij het water uit z'n onderaardse bekken met zo'n kracht<br />

omhoog, dat het hele omliggende gebied schudde. Sindsdien<br />

geniet de Grote Geiser wereldfaam. In talloze reisverslagen is<br />

een beschrijving te vinden van de typische manier waarop<br />

deze springbron tot uitbarsting komt: eerst is onderaards<br />

gerommel te horen, de bodem begint te trillen, uit het water<br />

in het bovengrondse bekken ontsnappen stoombellen, en<br />

dan... wordt het rustig. Zo gaat dat verschillende keren achter<br />

elkaar, maar dan zwelt het gerommel aan tot gedonder, het<br />

water in de kom begint te golven, wolken stoom ontsnappen,<br />

in de diepte is een geweldige dreun te horen en ten slotte<br />

spuit met geraas een kokende waterstraal omhoog, vroeger<br />

wel tachtig meter de lucht in.<br />

Een fraaie beschrijving van een springbron op IJsland - niet<br />

van de Grote Geiser overigens - is te vinden in een reisverslag<br />

van walvisvaarder C.G. Zorgdrager. In 1699 maakte kapitein<br />

Zorgdrager met zijn mannen een uitstapje naar het binnenland<br />

van IJsland, aan de noordkant van het eiland. Omdat<br />

hem verteld was dat de bronnen kokend water spoten, had<br />

hij een stuk schapevlees meegenomen, dat hij aan een touw<br />

in de bron wierp. Telkens werd het vlees op de straal omhooggespoten.<br />

Na negen keer spuiten was het gaar. De mannen<br />

aten het vlees met brood en dronken afgekoeld bronwater.<br />

Zorgdrager bewaarde een gedroogd stuk vlees als<br />

souvenir. Hij meldde nog dat het water van een andere<br />

springbron goed heette tegen 'Venusquaalen', die juist op<br />

IJsland hardnekkig waren. Hij probeerde bovendien een<br />

verklaring voor de springbronnen te geven, maar daar bakte<br />

hij niet veel van.<br />

Dat laatste gold trouwens ook voor de meeste wetenschappers.<br />

Pas in 1846 ontdekte de beroemde Duitse scheikundige<br />

93


geiser<br />

Robert Bunsen hoe de Grote Geiser ongeveer werkt. Hij liet<br />

er thermometers in zakken, verrichtte talloze metingen, en<br />

kwam met een theorie die - met slechts kleine aanpassingen<br />

- nog steeds staat.<br />

Inmiddels was het begrip geiser zo bekend geworden dat het<br />

internationaal werd gebruikt voor warme springbronnen in<br />

het algemeen. In veel woordenboeken heerste op dit punt<br />

aanvankelijk verwarring. Zo omschreef Calisch geiser in 1864<br />

als 'algemeene benaming van reusachtige springbronnen op<br />

het eiland IJsland'. In feite werden de springbronnen alleen<br />

buiten IJsland geisers genoemd. Op IJsland zelf had en heeft<br />

iedere springbron een eigen naam, met als bekendste de Grote<br />

Geiser. Geysir betekent in het IJslands 'gutser, spuiter', van<br />

het werkwoord geysa, dat 'gutsen' of 'omhoogspuiten' betekent.<br />

Maar goed, in de meeste moderne talen werd geiser dus een<br />

soortnaam voor springbron. In het laatste kwart van de 19de<br />

eeuw kwam daar in het Engels en Nederlands nog een betekenis<br />

bij, die van waterverwarmingstoestel. Engeland liep<br />

indertijd vooraan met de ontwikkeling van warm watertoestellen;<br />

later nam Duitsland die rol over.<br />

Met geiser (aanvankelijk vaak 'geyser' gespeld) bedoelde men<br />

omstreeks de eeuwwisseling een toestel om badwater te verwarmen,<br />

veelal gevoed met gas, maar ook met cokes of kolen.<br />

Het waren enorme ketels, apparaten die wij nu boilers zouden<br />

noemen. Vanaf 1920 maakte de keukengeiser in Nederland<br />

algemeen opgang. In het begin had je nog open geisers,<br />

maar die hadden als nadeel dat het water een deel van de<br />

verbrandingsgassen opnam, wat een vieze smaak gaf. Overigens<br />

is de keukengeiser al weer een tijdje op z'n retour: de<br />

markt krimpt jaarlijks met tien procent. Ook de Grote Geiser<br />

is op z'n retour. In 1981 is, om uitbarstingen te bevorderen,<br />

het onderaardse kanaal schoongemaakt, maar hij spuit slechts<br />

als er eerst een flinke hoeveelheid zeep in wordt gekieperd -<br />

een hulpmiddel dat in de 19de eeuw werd ontdekt. Zelfs dan<br />

haalt hij met moeite veertig meter. De Grote Geiser blijft<br />

daarmee ruim achter bij geisers elders in de wereld.<br />

Engels geyser (1780 [springbron]; 1878 [verwarmingstoestel]);<br />

Duits Geysir.; Geisir [springbron]; Frans geyser [springbron]<br />

(1824).<br />

94


A. Mourbach C.G. Zorgdragers 8loeyende Opkomst der Aloude en Hedendaagsche Groen-<br />

landsche Visschery (1720) 38-46; Nederlandsch Magazijn (1834) 193-195, & (1835) 347-<br />

349, & (1845) 387-390; Nieuwenhuis Aanhangsel 3 (1836) 28-29; Calisch Nieuw wdb. der<br />

Ned. taal (1864) 396; Winkler Prins' 7 (1874) 426; Winkler Prins* 7 (1916) 765-768, & 8<br />

(1917) 2; Oosthoek ency. 5 (1919) 884-885; Alders In Holland staat een huis (1944*) 122-<br />

123; Winkler Prins 6 9 (1950) 181-183; Cleasby & Vigfusson & Craigie An Icelandic-English<br />

dict (19572); Helgi Torfason The Great Geysir (Reykjavik 1985); OED (19932); pfeifer<br />

Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 414; Petit Robert (19932) | o 17.<br />

git<br />

(14de eeuw, uit het Frans) harde zwarte delfstof, vooral gebruikt<br />

voor sieraden<br />

Zwart is geen kleur, weten wijsneuzen, maar wat is dan het<br />

verschil tussen zwart en gitzwart? En wat is gift<br />

Git is een delfstof die is ontstaan door verkoling van hout dat<br />

in rottingsslik heeft gelegen. Git staat ook bekend als bergwas,<br />

pekkool, zwart agaat of zwart barnsteen. In de oudheid<br />

noemde men de steen gagates. Plinius herleidde deze naam<br />

tot de rivier en de plaats Gagai in Lycië, indertijd een koninkrijk<br />

aan de zuidkust van Klein-Azië. Doorgaans hechten<br />

etymologen niet veel waarde aan de woordverklaringen van<br />

Plinius, maar in dit geval wordt zijn bewering vrijwel overal<br />

zonder tegensputteren overgenomen.<br />

Gagai is niet meer dan een voetnoot in de geschiedenis van<br />

de klassieke oudheid. Volgens de Princeton encyclopedia of<br />

classical sites (1976) is het plaatsje in de vierde eeuw v.Chr.<br />

voor het eerst vermeld. Het zou zijn gesticht door in moeilijkheden<br />

verkerende zeelieden uit Rhodos, die verheugd 'Ga,<br />

ga!' (land, land) riepen toen ze de kust zagen. Het verhaal wil<br />

dat zij het oord van hun behouden aankomst 'Landland'<br />

hebben gedoopt: Gagai. Een metropool is het nooit geworden.<br />

Tegenwoordig resten er slechts schamele ruïnes, waarin<br />

precies één inscriptie is gevonden.<br />

Over de eigenschappen die aan de stenen uit Gagai werden<br />

toegeschreven zijn we dankzij Plinius heel wat beter ingelicht.<br />

Krassen die met deze zwarte, gladde steen op aardewerk worden<br />

gezet, kunnen nooit meer worden gewist, meende hij.<br />

'Verbrandt men de steen, dan houden de dampen slangen op<br />

afstand en verdrijven ze hysterische aandoeningen; men kan<br />

er epilepsie mee diagnostiseren en maagdelijkheid mee con-<br />

git<br />

95


git<br />

troleren. Een aftreksel van de steen in wijn helpt tegen kiespijn<br />

en samen met was is hij goed tegen de klierziekte.'<br />

Bovendien gebruikten zieners de steen bij voorspellingen, zo<br />

besloot hij.<br />

Stenen uit Gagai waren al vroeg in Nederland bekend. In het<br />

Middelnederlands schreef men gagaet, later aget of g(h)et en<br />

weer later git. Het wegvallen van de g aan het begin van het<br />

woord is waarschijnlijk te wijten aan verwarring met agaat<br />

(z.a.) - een steen die volgens Plinius ook van een riviernaam<br />

is afgeleid, de Achates op Sicilië. Overigens bleef ook de vorm<br />

gagaat bestaan, maar die is minder gebruikelijk.<br />

Git werd in grote hoeveelheden in Duitsland gevonden, vooral<br />

in Württemberg. Er werden onder andere gespen en snuifdozen<br />

van gemaakt, maar vooral sieraden, met name voor de<br />

rouw. Bilderdijk vertaalde in 1808 een Latijns gedicht van Van<br />

Baerle over een 'zwartkoralen borstklis' om de hals van Maria<br />

Tesselschade, dat begint met de regels:<br />

Tessel, waarom zulk een borstweer voor den toegang tot uw<br />

hart?<br />

Waarom voor dien kuischen boezem, zulk een<br />

oogverschrikkend zwart?<br />

Zal dit git de liefde weeren, die, uws ondanks, u beloert?<br />

Dichters mochten flonkerende zwarte ogen graag vergelijken<br />

met het glimmend zwarte git en dus dichtte Simon van Beaumont<br />

(1573-1654):<br />

Hondert Kusjes hondertmaal,<br />

[...] Zoud' ik zonder rusten gheven,<br />

[...] An uw koontjes, roodt en wit,<br />

An uw borstjes, hardt en rondt<br />

An uw ooghjes, als een git,<br />

Schoone noordtster van mijn leven.<br />

Op zijn beurt maakte Tollens git nog zwarter dan het al is<br />

door het te verbinden met ravenveren. 'Haar vlechten zijn als<br />

ravengit/ Haar boezem is als zwanenwit', dichtte hij. Waarmee<br />

maar gezegd wil zijn dat zwart wel degelijk een kleur is,<br />

en gitzwart helemaal.<br />

96


Engels jet (±1387); Duits GagaP, Frans jais (1268).<br />

gorgonzola<br />

Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist XXXVI, 34; S. v. Beaumont (ed.<br />

Tideman) Gedichten (1843) 281; H. Tollens Gezamelijke dichtwerken X (1848) 140;<br />

Bilderdijk De dichtwerken 9 (1858) 424; Winkler Prins > I (1870) 226-229; WNT IV (1889)<br />

2402-2406, & Suppl. I (1956) 815-816 (agaat); Vries Ned. etym. wdb. (1971) 209; Princeton<br />

ency. classical sites (1976) 342; Dauzat D/ct. étym. (19932) 404; OED (19932).<br />

gorgonzola<br />

(ip03, uit het Italiaans) soort<br />

blauwe kaas<br />

Wie vanuit Milaan in oostelijke<br />

richting de oude hoofdweg<br />

naar Bergamo neemt,<br />

bereikt al na een kilometer of<br />

tien het stadje Gorgonzola, dat tegenwoordig zo'n 15.000<br />

inwoners telt. Gorgonzola - dat zal duidelijk zijn - is de<br />

bakermat van de gelijknamige kaas. In de omgeving van<br />

Gorgonzola lagen vroeger rijke weidegronden.<br />

In de herfst lieten herders op hun tocht van de Alpen naar de<br />

Po vlakte hier hun koeien rusten. Van de melk van deze koeien<br />

werd een kaas gemaakt die stracchino werd genoemd, naar<br />

het Lombardische stracco, dat 'moe' betekent. Later sprak<br />

men van stracchino di Gorgonzola. Dit is nog steeds de officiële<br />

naam, maar in de spreektaal zegt men kortweg gorgonzola<br />

of zelfs zola. De kaasproduktie in Gorgonzola moet al in<br />

de 9de eeuw zijn begonnen. Aanvankelijk maakte men alleen<br />

in de herfst kaas, maar toen de belangstelling toenam, begon<br />

men dit ook 's winters te doen. Pas aan het eind van de 19de<br />

eeuw raakte gorgonzola internationaal bekend.<br />

Gorgonzola is een romige kaas, die wordt gemaakt van verse,<br />

volle koeiemelk, meestal een mengsel van ochtend- en avondmelk.<br />

De blauwe schimmel wordt veroorzaakt door de Penicillium<br />

roqueforti - dezelfde schimmel als in stilton (z.a.) en<br />

roquefort.<br />

Al sinds het begin van deze eeuw wordt gorgonzola ook buiten<br />

Italië gemaakt, vooral in Engeland en Denemarken. In<br />

Gorgonzola zelf wordt tegenwoordig nauwelijks meer kaas<br />

gemaakt.<br />

Engels Gorgonzola (1878); Duits Gorgonzola.; Frans gorgonzola<br />

(1890).<br />

97


gruyère<br />

Vivat's ency. 5 (1903) 3343; Wagenaar Ency. voedings- en genotmiddelen (1938) 161;<br />

Partridge Name into word (1949) 183; Sander Kaas (1968) 55-56; Larousse kaas ency.<br />

(1978) 90-91; La Stella Dizionario storico di deonomastica (1984) 108; Petit Robert (I993 2)<br />

1030; OED (19932).<br />

gruyère<br />

(1822, uit het Frans) soort van gatenkaas<br />

Als de Frans-Duitse taalgrens in Zwitserland iets verder westelijk<br />

had gelopen, hadden wij de streek Gruyère in het kanton<br />

Fribourg waarschijnlijk gekend als het Greyerzer Land,<br />

want zo noemen de Duitsers dit gebied. Dwars door dit oude<br />

graafschap stroomt van zuid naar noord de Saane, die via de<br />

Aare uitmondt in de Rijn.<br />

In deze streek wordt sinds het begin van de 12de eeuw een<br />

volvette, harde kaas met kleine gaatjes gemaakt. De Zwitsers<br />

omschrijven hem wisselend als het kleine broertje van de<br />

emmentaler (z.a.) of - iets positiever - als de kaas die nooit<br />

verveelt.<br />

Gruyère wordt zowel in de dalen als op de bergweiden gemaakt<br />

in wielvormen van zo'n 45 kilo. Traditioneel werden<br />

deze op de schouders gedragen, op een houten stellage.<br />

Sinds lang wordt ook in Frankrijk en België gruyère gemaakt.<br />

De Fransen hebben zelfs wettelijk recht op de benaming gruyère,<br />

samen met de Zwitsers. Dat is vastgelegd in het Verdrag<br />

van Stresa (1952), waarin diverse landen overeenkwamen merknamen<br />

van een aantal kaassoorten buiten de eigen grenzen te<br />

beschermen.<br />

In 1993 produceerde Zwitserland 24.000 ton gruyère. Een<br />

kwart daarvan werd binnen de Europese Gemeenschap afgezet.<br />

Engels Gruyère (1802); Duits Greyerzer (Käse); Frans gruyère<br />

(1674).<br />

Wijk Rzn Mg. aardrijksk. wdb. 3 (1822) 1150; Kramers Geogr. wdb. (1855) 363; Winkler<br />

Prins6 10 (1951) 118; Sander Kaas (1968) 65-66; Larousse kaas ency. (1978) 95-96; Petit<br />

Robert (19932) |055; Dauzat Dict étym. (19932) 356; OED (19932).<br />

98


Haarlemmerolie<br />

H<br />

haarlemmerolie<br />

(1734) bepaalde olie die een geneeskrachtige werking zou hebben<br />

Haarlemmerolie bestaat uit terpentijn, natuurhars, lijnolie,<br />

ontgiftigd zwavelpoeder en nog enkele ingrediënten, die de<br />

fabrikant al 300 jaar angstvallig geheimhoudt. De uitvinding<br />

van het goedje wordt toegeschreven aan de Haarlemse schoolmeester<br />

Claes Tilly (1665-1734). In een uitputtend artikel over<br />

dit onderwerp toont Henri Spijkerman echter aan dat Tilly<br />

reeds vele voorgangers had: al in 1625 werd een vergelijkbaar<br />

middel in Praag aan de man gebracht en waarschijnlijk is het<br />

nog ouder.<br />

Hoe het ook zij, Tilly begon in 1696 in Haarlem met de verkoop<br />

van dit 'wondermiddel'. Hij noemde het Medicamentum<br />

Gratia Probatum, maar in de volksmond stond het al<br />

spoedig bekend als Tilly-olie of Tilly-balsem. Later sprak men<br />

vooral van Haarlemmerolie.<br />

Al snel kreeg Tilly te maken met moordende concurrentie.<br />

Hij beklaagde zich bij het stadsbestuur en kreeg in 1734<br />

toestemming om de naam 'Oprechte Haarlemmerolie' te voeren.<br />

Op de lange termijn bood dit echter geen soelaas. Met<br />

name in de Franse tijd, toen niemand zich meer aan plaatselijke<br />

ordonnanties stoorde, kende Haarlem enkele tientallen<br />

fabriekjes waar Haarlemmerolie werd geproduceerd.<br />

Er werd dan ook goed aan verdiend. Haarlemmerolie werd<br />

aanbevolen tegen talloze ongerieven, zoals galstenen, geelzucht,<br />

ingewandsstoornissen, slechte adem, reumatiek, jicht<br />

en krampen, nierstenen, ontsteking van de urinewegen, griep,<br />

netelkoorts, hooikoorts, maden, bloedzweren, lichte verbrandingen,<br />

insektenbeten, winterhanden, kloven, tandpijn, haaruitval<br />

- ja wat kon je er eigenlijk niet mee genezen? Het werd<br />

internationaal aan de man gebracht; al in de 18de eeuw was<br />

de bijsluiter, behalve in het Nederlands, Frans, Duits en Engels,<br />

ook gesteld in het Zweeds, Deens en Portugees. Missionarissen<br />

introduceerden het middeltje in de 19de eeuw in<br />

Afrika, waar het nog steeds gretig aftrek vindt, net als in<br />

99


hamburger<br />

Noord- en Zuid-Amerika. In totaal wordt Haarlemmerolie<br />

tegenwoordig naar maar liefst 45 landen geëxporteerd, in de<br />

vorm van drank, capsules, zalf en zetpillen.<br />

In 1989 werd Haarlemmerolie van de lijst van geneesmiddelen<br />

geschrapt. Het College ter beoordeling van geneesmiddelen<br />

achtte de werking ervan namelijk niet bewezen. De tekst in<br />

de bijsluiter moest worden aangepast. Bij de enig overgebleven<br />

producent, de firma C. de Koning Tilly in Haarlem, zat<br />

men daar niet mee: goede wijn behoeft geen krans, was hun<br />

reactie. Maar er zijn er die menen dat Haarlemmerolie een<br />

kwakzalversmiddeltje is, dat schadelijk kan zijn voor de<br />

gezondheid.<br />

Engels Dutch drops (1844), Haarlem-oil {1885).<br />

WNT V (1900) 1451; 'Oprechte Haarlemmerolie is geen echte medicijn meer', in: NRCH<br />

13.12.1989; Henri Spijkerman, 'Haarlemmerolie, het Medicamentum Gratia Probatum',<br />

in: Haerlem jaarboek (1993) 51-80.<br />

hamburger<br />

(1938, uit het Engels) plat,<br />

gebraden stuk gehakt<br />

Hoog in het noorden van<br />

Duitsland, op het punt waar<br />

de Elbe zich van een rivier tot<br />

een bescheiden zeearm verbreedt,<br />

ligt de agglomeratie<br />

Hamburg. Deze belangrijke havenstad is een van de zelfstandige<br />

Länder van de Bondsrepubliek en telt meer dan anderhalf<br />

miljoen inwoners.<br />

Halverwege de 19de eeuw namen emigranten uit Hamburg<br />

een vleesgerecht mee naar de Verenigde Staten dat daar mettertijd<br />

zou uitgroeien tot de populairste snelle hap aller tijden.<br />

Omstreeks 1884 noemde men dit vleesgerecht Hamburg<br />

steak. Niet lang daarna sprak men van Hamburger steak, wat<br />

rond de eeuwwisseling werd ingekort tot hamburger.<br />

De grootste propagandist die dit gebraden stuk gehakt ooit<br />

heeft gehad was de Amerikaanse voedselhervormer J.H. Salisbury<br />

(1823-1905). Naar hem werd de hamburger omstreeks<br />

1897 salisbury steak genoemd, een naam die je nog wel eens<br />

100


hamburger<br />

ziet opduiken in restaurants die zich te chic voelen om een<br />

hamburger te serveren.<br />

De hamburger werd aanvankelijk zonder brood geserveerd.<br />

Het kadetje kwam er - zo meldt de Amerikaanse literatuur -<br />

omstreeks 1912 bij. In het begin van de jaren dertig verdrong<br />

de hamburger in de Verenigde Staten de hot dog als populairste<br />

snelle hap. Vanaf dat moment was de opmars van de<br />

hamburger niet meer te stoppen. Men zag het woord abusievelijk<br />

aan voor een samenstelling van ham en burger, hoewel<br />

er geen ham aan te pas kwam. Burger werd nu een achtervoegsel<br />

voor allerlei gerechten, zoals de cheeseburger en de<br />

whimpeyburger. Laatstgenoemde dankt zijn naam aan Wimpie,<br />

een personage uit de Popeye-strip. In Nederlandse woordenboeken<br />

is de hamburger voor het eerst aangetroffen in<br />

1938, maar de opkomst van dit gerecht dateert van na de<br />

Tweede Wereldoorlog.<br />

Engels Hamburger steak (1884); Duits Hamburger, Frans hamburger<br />

(1930).<br />

Enkele andere vleeswaren:<br />

De herkomst van casselerrib (Kasseier of Kafiler in het Duits) is onzeker,<br />

maar sommigen brengen deze naam in verband met de Duitse stad<br />

Kassei. Dat het woord met een c wordt gespeld, komt doordat de<br />

ontlening verliep via de Franse vorm Cassel of op grond van een oudere<br />

Duitse schrijfwijze.<br />

Parmaham, gerookte ham, is in een bepaalde klasse restaurants sinds<br />

enkele decennia in combinatie met meloen het meest geserveerde<br />

voorgerecht, maar heeft zich nog altijd geen plaatsje mogen verwerven<br />

in onze woordenboeken. Van oorsprong komt parmaham uit Parma in<br />

Italië, waar de hammen in de buitenlucht worden gedroogd. Inmiddels<br />

wordt ze ook in talloze andere landen gemaakt, waaronder Nederland.<br />

Italië heeft meermaals geprobeerd de naam te beschermen, maar tot nu<br />

toe tevergeefs.<br />

Tartaar, gehakte biefstuk, dankt zijn naam aan het verhaal dat de<br />

Tartaren met lappen vlees onder hun zadel reden om die mals te maken.<br />

De correcte naam voor dit Mongoolse volk is trouwens Tataren. De<br />

foutieve vorm Tartaren ontstond in de middeleeuwen, door associatie<br />

met Tartarus, in de Griekse en Romeinse mythologie het rijk van de<br />

eeuwige duisternis.<br />

De herkomst van berliner, een soort van boterhamworst, behoeft geen<br />

toelichting.<br />

HAMBURGER: WNT V (1900) 1730; Wagenaar Ency. voedings- en genotmiddelen (1938)<br />

392; Mencken Am. Lang. Suppl. I (1945) 427-428; Flexner I hear America talking (1976)<br />

183-184; Rey-Debove D/'ct des anglic. (I990 2) 376; Merriam-Webster new book of word hist.<br />

(1991) 211; OED (19932).<br />

101


hit<br />

house<br />

(1769) klein paard\ shetlandpony<br />

Van de 16de eeuw tot het eind van de 18de eeuw stonden de<br />

Shetlandeilanden bij ons bekend als Hitland of de Hitlandse<br />

eilanden (zie hierover verder bij Shetlandpony). De eilanden<br />

waren beroemd om hun uitzonderlijk rijke viswateren, hun<br />

uitstekende wol en hun dwergpaardjes. Die paardjes werden<br />

aanvankelijk Hitlandse paarden genoemd. Dit werd eerst verkort<br />

tot hitlander en vervolgens tot hit of hitje. Later - aan<br />

het begin van de 20ste eeuw - werd dit woord verdrongen<br />

door Shetlandpony en Shetlander, begrippen die we uit het<br />

Engels leenden. Hit(je) bleef bestaan, maar kreeg de betekenis<br />

van klein paard in het algemeen.<br />

Overigens noemt men zo'n klein paardje in het noorden van<br />

ons land veelal ked(de). Ked was van oorsprong de naam van<br />

een zeer kleine hit. Een relatief groot dwergpaardje noemde<br />

men een dubbele hit.<br />

WNT VI (1912) 770-771, & VII' (1926) 1924-1925 (ked); Franck & Wijk Etym. wdb.<br />

(19122) 253; Vercoullie Etym. wdb. (19253) 133; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 258-259;<br />

Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 is) 171.<br />

house, house-muziek<br />

(1987y uit het Engels) monotone, elektronische dansmuziek<br />

House ontstond omstreeks 1982 in The Warehouse in Chicago,<br />

een club die was gevestigd in een oud pakhuis. Frankie<br />

Knuckles was daar discjockey sinds 1977. Hij staat te boek als<br />

de 'Godfather of house'. Al in 1971, als discjockey in New<br />

York, was Knuckles begonnen om bestaande platen met<br />

elkaar te combineren met behulp van twee draaitafels en een<br />

mengpaneel. Hij mengde disco- en zogeheten Philly-soulnummers<br />

met de elektronische muziek van groepen als Kraftwerk<br />

en New Order tot nieuwe dansmuziek. Later maakte hij<br />

hiervoor gebruik van drumcomputers, synthesizers, sequencers<br />

en sample-apparatuur.<br />

Knuckles verliet The Warehouse in 1983, maar toen was de<br />

nieuwe dansmuziek, die naar de dansclub house werd genoemd,<br />

al populair buiten Chicago. Vanuit Amerika waaide<br />

de nieuwe muziek in 1986 over naar Londen, waar house eerst<br />

alleen in undergroundclubs te horen was. Nadat Britse disc-<br />

102


house<br />

jockeys de muziek in de zomer van 1987 bij de toeristen op<br />

Ibiza in de mode hadden gebracht, brak in Londen een houserage<br />

uit.<br />

In het najaar van 1987 was house voor het eerst in Amsterdam<br />

te horen, in de club RoXY, waar de muziek aanvankelijk<br />

nauwelijks publiek trok. Maar nadat in september 1988 in<br />

Amsterdam de eerste grote house-party was gehouden, verbreidde<br />

het fenomeen zich als een olievlek.<br />

Aanvankelijk bleef het ondergronds: de organisatoren werkten<br />

met uitnodigingen, 'flyers' die van hand tot hand gingen<br />

en binnen allerlei netwerken werden verspreid. Na ruim een<br />

jaar kregen house-party's een slechte naam, vooral door het<br />

gebruik van de drug ecstasy of xtc. In Utrecht raakte een<br />

jongen zwaar gewond en in Amsterdam liep een feest volledig<br />

uit de hand, waarbij een moskee werd ontheiligd. Rond de<br />

jaarwisseling 1989-1990 werden een aantal feesten verboden.<br />

Medio 1991 waren de house-party's zo populair en vaak<br />

massaal geworden dat de echte pioniers al nostalgisch terugblikten.<br />

Eind 1991 werden in Nederland maandelijks zo'n<br />

vierhonderd nieuwe house-platen uitgebracht.<br />

Als verklaring voor de populariteit van house-muziek wordt<br />

vaak de hartslagtheorie gegeven: het tempo van veel housenummers<br />

is 120 beats per minuut (bpm) en wie danst bereikt<br />

door de inspanning dezelfde hartslagfrequentie, waardoor<br />

muziek en lichaam een eenheid vormen. Het is echter heel<br />

onwaarschijnlijk dat de hartslag bij inspanning bij iedereen<br />

precies op 120 slagen zou blijven steken.<br />

House kreeg al snel te maken met talloze afsplitsingen. Op<br />

een gegeven moment onderscheidde men acid house, deep<br />

house, ethno house, garage house, hip house, mellow house,<br />

soft house, soul house, techno house en tribal house - stijlen<br />

die alleen door kenners uit elkaar te houden zijn. Nederland<br />

was in 1991 internationaal toonaangevend op het gebied van<br />

gabber-house, een extreme vorm van house waarbij het ritme<br />

in 1993 werd opgeschroefd tot 180 bpm. Gabber is hier overigens<br />

geen Engels woord, maar Amsterdams voor 'makker'.<br />

De afgelopen jaren is vele malen voorspeld dat de house-rage<br />

binnen een jaar voorbij zou zijn. Vooralsnog is dat echter niet<br />

het geval. Discjockey 'Per' (1964), een van de tien beste<br />

103


jeans<br />

house-dj's in Nederland, weet waarom: 'House-muziek is de<br />

westerse variant op de trancemuziek. In Afrika doen ze dat<br />

met trommeltjes om een kampvuur. [...] Als het een goede<br />

avond is, ga je helemaal kapot.'<br />

Engels house (1986).<br />

Koenen & Smits Peptalk (1989) 136; Greg Kot, 'House what it is. How it began', in:<br />

Chicago Tribune 19.8.1990; American Speech 66.3 (1991) 316-317, 320-321; Geert Mak,<br />

'Ecstasy', in: NRCH 29.6.1991; Bernard Hulsman, 'De meisjes blijven weg', in: NRCH<br />

22.1 1. 1991; Alain C. Verhave, P. ter Weijden Amsterdam Housenation (Doctoraalscriptie<br />

UvA 1991); Tulloch Oxfo. diet new words (1992) 157; Laura Starink, 'DJ Per', in: NRCH<br />

4.1.1993.<br />

J<br />

jeans<br />

(1784, uit het Engels) gekeperde katoenen stof (1784); spijkerbroek<br />

(ip 70)<br />

Textielindustrie Ís nog altijd een van de pijlers van Genua's<br />

economie. Die industrie dateert uit de middeleeuwen. Toen<br />

maakte deze Italiaanse stad, prachtig gelegen aan de Golf van<br />

Genua, naam door haar zijdeweverijen. In de 16de eeuw werd<br />

er op grote schaal goud- en zilverkant gemaakt, en in de 17de<br />

eeuw linnen kloskant.<br />

Behalve kant en zijde produceerden de Genuezen fustein,<br />

een sterke, halflinnen of katoenen stof. Bij de Fransen stond<br />

Genua indertijd bekend als Janne(s) of Gênes. De Engelsen<br />

leerden de Genuese stof via de Fransen kennen. Zij verbas-<br />

104


jeans<br />

terden Gênes tot Jene of Gene en noemden de stof Jene fustian<br />

(1567) 'fustein uit Genua'. De toevoeging fustein kwam al<br />

spoedig te vervallen en de spelling van 'Jene' veranderde langzaamaan<br />

in jean of jeanes. In het Nederlands is deze stofnaam<br />

voor het eerst aangetroffen in 1784, in de vorm yeens. De stof<br />

werd onder andere gebruikt als voering voor corsetten, pakken<br />

en schoenen.<br />

Jeans in de betekenis broek is van veel jonger datum. Deze<br />

betekenis is in het Engels voor het eerst opgetekend in 1843.<br />

Niet lang daarna, omstreeks 1850, maakte Levi Strauss (1829-<br />

1902) in San Francisco de eerste broek, die wij nu onder meer<br />

kennen als blue jeans. Strauss gebruikte hiervoor denim<br />

(z.a.), een stof die hij met indigo blauw kleurde. Denim en<br />

jean(s) werden in het Amerikaanse spraakgebruik echter al<br />

snel min of meer gelijkgesteld.<br />

Voor zover bekend werd jeans in de betekenis 'spijkerbroek'<br />

in Nederland pas in 1970 voor het eerst opgetekend - in het<br />

Jargonboek voor hippe en andere vogels. Minder hippe woordenboeken<br />

volgden schoorvoetend. Zo vermeldt Van Dale<br />

jeans pas sinds 1984.<br />

Engels jeans (1567 [weefsel]; 1843 [broek]); Duits Jeans (20ste<br />

eeuw [broek]); Frans jean(s), blue-jean(s) (1959 [broek]).<br />

Vergelijk jodphurs<br />

Fustein zelf is ook lang aangezien voor een geoniem. Men meende dat<br />

het was genoemd naar Fustat of Fostat, een voorstad van Cairo in<br />

Egypte. Zo staat het nog in het WNT. Tegenwoordig gaat men er echter<br />

van uit dat fustein via via teruggaat op het Griekse lina xylina dat<br />

letterlijk 'houten linnen' betekent.<br />

Indigo, de kleurstof waarmee Strauss zijn jeans blauw kleurde, is via het<br />

Latijn ontleend aan het Griekse indikon. Dit is een verkorting uit Indikon<br />

pharmakon, 'Indisch geneesmiddel'. De indigoplant werd vroeger in<br />

grote hoeveelheden uit Indië aangevoerd. Inmiddels is deze kleurstof<br />

vrijwel geheel verdrongen door synthetische produkten.<br />

JEANS: Craigie & Hulbert D/ct Amer. Engl. 3 (1942) 1337; Broersma Recht voor z'n raap<br />

(1970); Veen Etym. wdb. (1989) 372; O'Hara Mode ency. (1989) 118-120, 206; Rey-<br />

Debove D/ct. des anglic. (1990*) 69-70, 450; Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 '5) 183;<br />

Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 596; Grauls Uitvinders v.h. dagelijks leven 2 (1993)<br />

57-63; OED (19932); Rey D/ct. hist. langue frang. (19942) 235-236, 1068.<br />

105


jerrycan<br />

jerrycan<br />

(ip59, uit het Engels) plat blik met handvat en tuit<br />

Dat jerry de Engelse scheldnaam is voor Duitser, is bij velen<br />

bekend. Veel minder bekend is wat de jerrycan daarmee te<br />

maken heeft.<br />

Het is heel eenvoudig. Het platte benzineblik met handvat en<br />

tuit is een Duitse uitvinding. De Duitsers noemen zo'n ding<br />

een Kanister. Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakten ze<br />

er volop gebruik van. In 1942 maakte het Engelse leger in<br />

Noord-Afrika enkele van deze blikken buit op de troepen van<br />

Rommel. Ze waren diep onder de indruk van hun bruikbaar-<br />

heid. De blikken werden naar Engeland gestuurd, waar ze al<br />

snel in produktie werden genomen. De Britse soldaten doop-<br />

ten het blik jerrycan, ofwel mojfenblik. Later werd dit de offi-<br />

ciële naam binnen de NAVO, behalve in Duitsland, waar ze<br />

nog steeds van Kanister spreken.<br />

De scheldnaam jerry dateert overigens niet van de Tweede<br />

Wereldoorlog maar van de Eerste. Aanvankelijk werden er<br />

Duitse gevechtsvliegtuigen mee aangeduid. Maar al snel werd<br />

het ook de bijnaam voor Duitse soldaten, samen met onder<br />

andere Fritz en Hun. Hoogstwaarschijnlijk is het een verbas-<br />

tering van German en in het begin schreef men dan ook wel<br />

Gerry. Een van de oudere betekenissen van jerry, dat in slang<br />

onder meer pispot' betekent, sloot goed aan bij deze bij-<br />

naam.<br />

Na de Tweede Wereldoorlog kwamen de jerrycans terecht in<br />

legerdumps. 'Toen in de jaren '50 de Westeuropese wagenpar-<br />

ken begonnen uit te dijen', aldus Van Nierop (1979), 'behoor-<br />

de de jerrycan al spoedig tot de vaste hebbedingen van vele<br />

autobezitters.' Het Nederlandse leger kent jerrycanboys.<br />

Hiermee worden militairen aangeduid die zijn belast met de<br />

zogeheten Bos-voorziening, ofwel met de verstrekking van<br />

Benzine, Olie en Smeermiddelen. Als we onze woordenboe-<br />

ken moeten geloven, kun je in jerrycans alleen benzine ver-<br />

voeren. In de praktijk worden ze voor van alles gebruikt.<br />

Zelfs de soldaten van Rommel deden er al water in.<br />

Engels jerrican, jerrycan (1943); Frans jerricane, jerrycan<br />

(i944)-<br />

106


jersey<br />

Zandvoort Eng. in the Netherlands (1964) 55; Van Nierop Nieuwe woorden 3 (1979) 78-79;<br />

Salleveldt Wdb.Jan Soldaat (1980«) 62; Höfler D/ct anglicismes (1982) 135; Veen Etym. wdb.<br />

(1989) 372; Rey-Debove Dict des anglic (I990 2) 451-452; De Coster Wdb. jargon en slang<br />

(1992) 336; OED (1993*); Rey D/ct hist langue frang. (1994^) 1069.<br />

jersey<br />

(i88p, uit het Engels) gebreide bovenkleding (i88p); rundveeras<br />

(ipio); machinaal gebreide stof(ipn)<br />

Jersey is het grootste en meest zuidelijke van de Britse<br />

Kanaaleilanden. Het ligt slechts 24 km van de kust van Normandië.<br />

De bewoners komen dan ook van oorsprong uit<br />

Frankrijk en Frans is op Jersey de officiële taal. Wel verstaat<br />

iedereen Engels, want Jersey maakt al sinds eeuwen deel uit<br />

van de Britse Eilanden (maar niet van het Verenigd Koninkrijk,<br />

een subtiel staatkundig verschil).<br />

Op Jersey werd eeuwenlang fanatiek gebreid. In het Engels is<br />

jersey sinds de 16de eeuw een begrip voor (een breisel van)<br />

fijne kam wol. Vooral de gebreide kousen - Jersey stockings —<br />

hadden een grote naam. Ook Nederlandstalige naslagwerken<br />

maken hier al vroeg melding van. Zo schreef Van Hoogstraten<br />

in 1733: 'De inwoners [van Jersey] [...] zyn oorspronkelyk<br />

van de Normannen en Britten, spreken bedorven<br />

Fransch, en dryven groten koophandel met koussen: want de<br />

wol valt hier seer fyn en wit.'<br />

In de 19de eeuw werd jersey internationaal een begrip. Er<br />

werden nauwsluitende truien mee aangeduid, met korte of<br />

lange mouwen, die aanvankelijk alleen werden gedragen als<br />

sportkleding, vooral bij tennis, roeien en voetbal. Later raakten<br />

deze jerseys ook in de mode als vrouwenkleding. Dit was<br />

mede te danken aan de actrice Lillie Langtry (1852-1929). Zij<br />

was geboren op Jersey, getrouwd met een diplomaat, en minnares<br />

van de prins van Wales (later Edward vin). Haar<br />

promotie van jersey leverde haar de bijnaam 'The Jersey Lily'<br />

op.<br />

Sinds het begin van de 20ste eeuw wordt jersey tevens<br />

gebruikt voor een zachte, machinaal gebreide stof. Aanvankelijk<br />

werd die van wol gemaakt, later ook van katoen, nylon,<br />

rayon en andere synthetische draden. In de jaren twintig was<br />

jersey de meest modieuze stof; er werden jurken en mantelpakjes<br />

van gemaakt.<br />

107


jodhpurs<br />

Op Jersey waren de breinaalden inmiddels vrijwel geheel tot<br />

stilstand gekomen. De inwoners wisten echter een goede<br />

boterham te verdienen aan de uitvoer van wat eerst jerseyvee<br />

(1910) werd genoemd, en later kortweg jersey, grote zware<br />

melkkoeien die in Engeland en de Verenigde Staten zeer geliefd<br />

waren. Tegenwoordig staat Jersey vooral bekend als<br />

belastingparadijs.<br />

Engels jersey (1583); Duits Jersey (20ste eeuw); Frans jersey<br />

(1666 [laken]; 1881 [trui]; 1889 [uit één draad gebreide stof]).<br />

Hoogstraten Groot alg. hist wdb. 4 (1733) 96; Kath. ency.' 14 (1936) 526 (jerseyvee);<br />

Schoeffler & Gale Esquire's Ency. of 20th Century Men's Fashions (1973) 350; O'Hara Mode<br />

ene/. (1989) 120, 137; Rey-Debove Dia des anglic. (19902) 452; Pfeifer Etym. Wtb. d.<br />

Deutschen (19932) 597; OED (19932).<br />

jodhpurs<br />

(1947, uit het Engels) enkellange<br />

rijbroek, strak om de<br />

kuiten, wijd van boven<br />

Jodhpur betekent letterlijk<br />

'soldatenstad'. Voorheen waren<br />

er een stad èn een staat<br />

Jodhpur, maar de staat ging<br />

in 1949 op in het deelgebied Rajasthan. De stad ligt ten zuidwesten<br />

van Delhi, aan de rand van de Grote Indiase Woestijn.<br />

Aan het eind van de vorige eeuw raakten in Engeland<br />

rijbroeken in de mode die eerst voluit Jodhpur (riding) breeches<br />

werden genoemd en vervolgens kortweg jodhpurs. Jodhpurs<br />

zijn erg wijd van de heup tot de knie, aan de zijkanten<br />

uitlopend in halve cirkels, en zitten van knie tot enkel strak<br />

om het been. Ze zijn afgewerkt met een boord of met een<br />

stuk stof dat onder de voet zit.<br />

Volgens Koenen en Smits (1992) heet de broek zo omdat de<br />

maharadja van Jodhpur omstreeks 1860 een dergelijk kledingstuk<br />

droeg bij het polospel. Britse officieren namen broek en<br />

sport over en brachten ze naar Engeland.<br />

Feit is dat de Britten omstreeks 1860 voor het eerst in aanraking<br />

kwamen met het polospel, maar het betrof hier theeplanters<br />

in Manipur, een staat die helemaal aan de andere<br />

kant van India ligt, tegen Birma aan. In 1871 werd in Enge-<br />

108


kalkoen<br />

land voor het eerst polo gespeeld. De sport werd binnen korte<br />

tijd buitengewoon populair. Al in 1875 trokken wedstrijden<br />

in Richmond en Hurlingham ruim 10.000 toeschouwers.<br />

De verbinding Jodhpur breeches is pas in 1899 voor het eerst in<br />

het Engels aangetroffen. Het is dus heel waarschijnlijk dat<br />

deze rijbroeken los staan van de introductie van het polospel<br />

en pas later naar Engeland zijn uitgevoerd. Mogelijk werden<br />

ze aanvankelijk simpelweg in Jodhpur gemaakt, dat van oudsher<br />

een textielindustrie kent. De etymologische woordenboeken<br />

geven hierover echter geen uitsluitsel.<br />

Zeker is dat jodhpurs op een gegeven moment bij polo werden<br />

gedragen, net als bij andere paardesporten. Omstreeks<br />

1950 raakten ze in de mode als vrouwenbroeken. Nu zie je ze<br />

ook weer, zij het minder wijd.<br />

Engels jodhpurs (1899); Duits Jodhpurhose (1938); Frans jodhpurs<br />

(1939).<br />

Vergelijk jeans<br />

Ency. Brit 11 15 (1911) 427; Klein Lexikon der Mode (1950) 196; Schoeffler & Gale Esquire's<br />

Ency. of 20th Century Men's Fashions (1973) 445; Ency. Brit is 14 (1981) 760-761 (polo);<br />

Höfler Dict anglicismes (1982) 137; O'Hara Mode ency. (1989) 120; Rey-Debove Dia des<br />

anglic. (19902) 456; Koenen & Smits Peptalk (1992*) 158; OED (19932).<br />

kalkoen<br />

(iS51) hoenderachtige vogel<br />

De geschiedenis van het<br />

woord kalkoen is een echte<br />

hersenkraker. De kalkoen heet<br />

zo naar de Indiase havenplaats<br />

Calicut, maar de vogel komt<br />

uit Midden-Amerika.<br />

Bovendien doet het vreemde<br />

verschijnsel zich voor dat de<br />

naam van de vogel in diverse<br />

andere talen ook op zijn geo-<br />

K<br />

109


kalkoen<br />

grafische herkomst wijst, maar wel telkens op een andere. Zo<br />

zeggen de Engelsen turkey, naar Turkije. De Fransen zeggen<br />

dinde, wat een samentrekking is van coq d'Inde 'Indische<br />

haan'. En de Portugezen zeggen perü, naar het gelijknamige<br />

land. Al deze woorden duiken aan het begin van de 16de<br />

eeuw op. Had er toen soms een diaspora van kalkoenen<br />

plaats?<br />

Laten we beginnen met de geschiedenis van de havenplaats<br />

Calicut. Calicut ligt aan de zuidwestkust van India. De Portugees<br />

Pedro da Covilham - en niet Vasco da Gama, zoals je<br />

vaak leest - kwam hier omstreeks 1487 voor het eerst in India<br />

aan land. In de decennia daarna dwongen de Portugezen de<br />

inwoners van Calicut handel met hen te drijven. Het voornaamste<br />

exportprodukt was eerst peper, later een katoenen<br />

stof (zie verder hieronder).<br />

Ondertussen maakten de Spanjaarden in 1518 in Mexico -<br />

aan de andere kant van de aardbol - kennis met de kalkoen.<br />

De Azteken hielden deze vogel als huisdier. Al snel verscheepten<br />

de Spanjaarden het beest naar Europa, via Zuid-<br />

Amerika. Dit verklaart de Portugese naam perü. Maar hoe<br />

kwam men er dan toch toe de kalkoen te vernoemen naar<br />

Calicut in India?<br />

Sommigen denken dat het schip dat de kalkoen naar Europa<br />

bracht, een tussenstop maakte in Calicut. Dat is echter wel<br />

heel ver om, zelfs in een tijd dat men niet keek op een extra<br />

jaartje zeilen.<br />

De meeste taalkundigen echter gaan ervan uit dat de kalkoen<br />

zijn naam dankt aan het feit dat men in de 16de eeuw slechts<br />

een vaag benul had van de wereld buiten Europa. Formeel<br />

maakte men indertijd onderscheid tussen West-Indië (Amerika,<br />

denk ook aan de Indianen), en Oost-Indië (Zuid-Azië).<br />

Maar het was allemaal Indië, en ergens in dat exotische<br />

gebied achter de horizon lag Calicut.<br />

Calicut ontwikkelde zich binnen korte tijd tot de spil in de<br />

handel tussen India en Europa en kreeg daarmee grote bekendheid.<br />

In Nederlandse postincunabelen uit 1504 en 1508<br />

wordt de plaats afwisselend 'Callicuten' en 'Calcoen' genoemd.<br />

Later verwarden etymologen Calicut overigens eindeloos<br />

met Calcutta, wat het er allemaal niet eenvoudiger op<br />

maakt.<br />

110


kalkoen<br />

Maar goed, de kalkoen uit Midden-Amerika werd beschouwd<br />

als een vogel uit Oost-Indië, een gebied dat men vereenzelvigde<br />

met Calicut. Zo verklaren onze taalkundigen het<br />

woord kalkoen, en ze doen dat op basis van een overtuigende<br />

hoeveelheid citaten uit onze literatuur. Daarin wordt de vogel<br />

eerst kalikoetse haan of kalkoense haan genoemd en later<br />

kortweg kalikoet of kalkoen - vormen die lang naast elkaar<br />

bleven bestaan.<br />

Dat men de vogels in Engeland turkeys noemde, komt waarschijnlijk<br />

doordat ze vanuit Turkije of via Turkse handelaren<br />

werden geleverd (vgl. turkoois). Ook in het Nederlands is de<br />

vorm Turcksche henne (1567) aangetroffen, en in het Duits<br />

sprak men na Indianisch han en Kalekuttisch hun, onder<br />

andere van turkische henne (inmiddels van Truthahn).<br />

Waarschijnlijk bracht Anthonis Mulock, een kapitein uit Zierikzee,<br />

de kalkoen als eerste naar Nederland. Mulock keerde<br />

in 1528 terug van een reis naar Afrika en de Kaapverdische<br />

eilanden met aan boord 'die eerste Kalkoensche hoenderen',<br />

aldus een kroniek van Zeeland uit 1644. Waar Mulock deze<br />

kalkoenen precies vandaan had, meldt de kroniek niet, maar<br />

hoogstwaarschijnlijk uit Spanje. In ieder geval was hij er<br />

apetrots op: hij liet meteen een kalkoenkop in zijn familiewapen<br />

opnemen.<br />

De kalkoen verwierf zich niet alleen snel een plaatsje op ons<br />

bord, maar ook in de spreektaal. De kam en lellen van een<br />

kalkoen worden rood als hij zich opblaast en dat gaf aanleiding<br />

tot de uitdrukking hij ziet zo rood als een kalkoense of<br />

kalikoetse haan. Van iemand die onverstaanbare brabbeltaal<br />

uitsloeg, zei men dat hij kalikoets sprak, naar het gekal van<br />

de kalkoen. En een dikke, rode (puist)neus noemde men een<br />

kalkoenneus of een kalkoense neus. Die uitdrukking is al te<br />

vinden bij Erasmus.<br />

De Britten noemden de stoffen uit Calicut aanvankelijk Calicut-cloth of<br />

Calico-cloth (1540). Later werd dit verkort tot calico (1578). De Fransen<br />

leenden dit begrip uit het Engels. Wij namen twee vormen over: eerst<br />

calico uit het Engels, later calicot uit het Frans. De stof werd onder meer<br />

gebruikt voor boekbanden.<br />

KALKOEN: Grimm Deutsches Wtb. 5 (1873) 62; Winkler Prinsi 9 (1877) 178-179; Balfour<br />

Cyclopaedia of India I (I885 3) 549; Nagtglas Levensberichten van Zeeuwen 2 (1893) 239;<br />

112


kamerdoek<br />

Franck & Wijk Etym. wdb. (19122) 287; WNT VII' (1926) 963-964, 996-999, 1001-1003;<br />

Onze Taal (1942) 95; TNTL 70 (1952) 281-283, & 74 (1956) 304; R. v.d. Meulen Verh. der<br />

KNAW 66. 2 (1959) 37; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 297; Winkler Prins 7 10 (1973) 594;<br />

Postma & Scheepmaker Wat van eksters komt... (1989) 218; Veen Etym. wdb. (1989) 381;<br />

Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 '*) 187; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 1471;<br />

OED (19932).<br />

kamerdoek<br />

(vóór 1585) zeer fijn linnen<br />

Anders dan menig Hollander zal denken ligt Kamerijk niet in<br />

België, maar in Frankrijk. In Noord-Frankrijk om precies te<br />

zijn, aan de bovenloop van de Schelde, schuin onder Valenciennes.<br />

Al in de derde eeuw n.Chr. was Cambrai, zoals de Franse<br />

naam luidt, een belangrijk textielcentrum. Belangrijke steden<br />

zijn gewilde prooien en Kamerijk kende dan ook een roerige<br />

geschiedenis: het werd verwoest door de Noormannen, ingepikt<br />

door de Duitsers en onder de duim gehouden door de<br />

Vlamingen en Bourgondiërs, tot het, in 1677, voorgoed werd<br />

ingelijfd bij Frankrijk. De stad stond toen allang internationaal<br />

bekend om de produktie van zeer fijn linnen, dat onder<br />

meer werd gebruikt voor halsdoeken, zakdoeken, dassen, manchetten,<br />

kragen, mutsen en borduurwerk.<br />

Kamerijk heeft zijn naam op twee manieren in onze taal<br />

verankerd. Of eigenlijk op drie manieren, als je het woord<br />

batist meetelt. Dit zeer fijne, zachte doek heet waarschijnlijk<br />

zo naar de I3de-eeuwse wever Jean Baptiste uit Kamerijk.<br />

In eerste instantie stond het fijne linnen uit Kamerijk bekend<br />

als kamerijks doek. Door verkorting of samentrekking sprak<br />

men al snel van kamerdoek, hoewel verschillende schrijvers uit<br />

puristische overwegingen tot in de 19de eeuw 'kamerijks<br />

doek' bleven schrijven. Zo schreef Hildebrand in 1839 in de<br />

Camera Obscura: 'Zij heeft om haar hals een aardig snoertje<br />

kleine paarlen met een juweelen bootje, en een hoogen dikgeplooiden<br />

kamerijkschen doek in haar lage japon van weerschijnende<br />

zijde met ruim lijf.'<br />

De Engelsen noemden de stof cambric, naar de Franse stadsnaam.<br />

Via het Engels kwam cambric in het Nederlands terecht,<br />

en Van Dale vermeldt ze nog steeds allebei: cambric en<br />

kamerdoek. Aanvankelijk bedoelde men met cambric overi-<br />

112


kanarie<br />

gens imitatie-kamerdoek, maar dat onderscheid is inmiddels<br />

vervaagd.<br />

Kamerdoek was voor Kamerijk een belangrijk exportprodukt,<br />

en stof en woord reisden samen over de grens. Zo kwam dit<br />

Nederlandse woord in het Duits terecht als Kammertuch, in<br />

het Deens als kammerdug en in het Zweeds als kammarduk.<br />

Uit het Engels leenden de Denen en Zweden weer de vorm<br />

kambrik, zodat Kamerijk zich ook in die talen een stevige<br />

positie heeft verworven. Steviger in ieder geval dan die van de<br />

textielindustrie in Cambrai, want inmiddels worden kamerdoek,<br />

cambric en batist ook in allerlei andere plaatsen gemaakt.<br />

Engels cambric (1530); Duits Kammertuch (1585); Frans cambrai<br />

(1608).<br />

Rijnhart Alg. wdb. prakt leven l (1866) 720; Hildebrand Camera Obscura (1886 16) 59;<br />

Vercoullie Etym. wdb. (19253) 151; WNT VII 1 (1926) I 100-1 101, I 107; Winkler Prins7 10<br />

(1973) 606-607; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (19752') 56, 344; OED (19932);<br />

Dauzat Dict étym. (19932) 71, 117.<br />

kanarie<br />

(iS54, uit het Frans) zangvogel<br />

uit de familie van de vinken<br />

De Canarische Eilanden zijn<br />

vele malen ontdekt. Over het<br />

algemeen wordt 1334 be-<br />

^ v f ^ Jh<br />

/S \ J ^RJERTE-<br />

TÊNERIFÊ V^^almas VENTURA<br />

QRAN CANAPtïA<br />

schouwd als het jaar van de eigenlijke ontdekking: toen<br />

landde hier een uit de koers geslagen Frans schip. Maar al in<br />

de 12de eeuw werden de eilanden bezocht door Moorse<br />

kooplieden. En ook zij werden voorgegaan door een hele<br />

reeks eerdere 'ontdekkers': Carthagers, Grieken en Romeinen.<br />

In 77 n.Chr. gaf de Romeinse encyclopedist Plinius de Oudere<br />

een mooie beschrijving van de Canarische Eilanden. In<br />

navolging van de Grieken heeft hij het over de Insulae Fortunatae,<br />

de Gelukkige Eilanden. In de Griekse mythologie<br />

zijn dit eilanden waarvan de bewoners onsterfelijk zijn, waar<br />

al het goede in overvloed aanwezig is en waar het altijd zomer<br />

is. Voor de Canarische Eilanden nuanceert Plinius dit. Zeker,<br />

je vindt hier veel fruit, honing, dadelpalmen en noten, 'maar',<br />

zo stelt hij, 'deze eilanden worden geplaagd door de rottende<br />

113


kanarie<br />

lijken van monsters die telkens aanspoelen uit zee.'<br />

Plinius meldt ook dat er op de eilanden veel vogels voorkomen,<br />

en daar moeten de betbetovergrootouders van onze<br />

kanaries tussen hebben gezeten. Iedereen kan bedenken dat<br />

de kanarie zo heet naar de Canarische Eilanden, maar het<br />

dier waaraan de eilanden zelf hun naam danken was niet het<br />

populaire gele zangvogeltje, maar de hond (canis in het<br />

Latijn). In de oudheid werden de eilanden namelijk bevolkt<br />

door massa's uitzonderlijk grote honden, en Insulae Canariae<br />

betekent dan ook Hondeneilanden. Die honden zijn sinds<br />

lang uitgestorven, maar kanaries komen er nog in het wild<br />

voor.<br />

Wie deze zangvogeltjes het eerst uitvoerde is onduidelijk. De<br />

kanarieliteratuur noemt in dit verband Jean de Béthencourt.<br />

De Béthencourt wordt afgeschilderd als een eenvoudige Franse<br />

matroos die trouwde met een inlands meisje. Hij leefde<br />

voornamelijk van visvangst en landbouw, maar in zijn vrije<br />

tijd ving hij grauwgroene vogeltjes, waarvan de mannetjes<br />

prachtig konden zingen. In kooitjes gaf hij ze mee aan<br />

Spaanse schepen.<br />

Kanariekundigen mogen blij zijn dat ze voor deze laster niet<br />

worden aangeklaagd door nazaten van Jean de Béthencourt<br />

(±1360-1422). De Béthencourt was namelijk een Normandisch<br />

edelman en avonturier die tussen 1402 en 1406 samen<br />

met Gadifer de la Salie het grootste deel van de Canarische<br />

Eilanden veroverde op de Guanches, de oorspronkelijke inwoners.<br />

De Béthencourt werd hiervoor tot koning van de<br />

Canarische Eilanden benoemd - niet tot kooitjes-knutselaar.<br />

Het is wel waarschijnlijk dat schepen van de Béthencourt de<br />

eerste kanaries naar Spanje brachten. Feit is dat daar al in de<br />

15de eeuw een levendige handel in canarios ontstond. Door<br />

alleen mannetjes uit te voeren slaagden de Spanjaarden er<br />

lange tijd in deze handel te monopoliseren. Maar zoals<br />

kanariekwekers weten zijn er bij hoge uitzondering ook popjes<br />

die eruitzien en zingen als mannetjes. Volgens de overlevering<br />

viel zo'n popje op een gegeven moment in handen van een<br />

oplettende en ondernemende priester. Hoe het ook zij, na<br />

Spanje veroverde de kanariehandel Italië en van daaruit de<br />

rest van Europa.<br />

114


kanarie<br />

Vooral de Duitsers ontwikkelden zich tot vooraanstaande<br />

kanariefokkers. Kanaries uit het Harzgebergte - zogeheten<br />

Harzerkanaries - verwierven een grote reputatie als zangers.<br />

In bijna ieder huis in Andreasberg werden de Zuckervögele<br />

(zoals de Duitsers ze aanvankelijk noemden) gefokt, maar<br />

ook in Tirol, Saksen, Zwaben en Beieren sloeg men druk aan<br />

het kruisen en kweken. Al in de 18de eeuw onderscheidde<br />

men bij kanaries 28 verschillende 'kleurslagen'.<br />

Duitse handelaren hadden bij ons niet zo'n goede naam. In<br />

1773, in de vierde druk van zijn boekje Kanari-uitspanningen<br />

of nieuwe verhandeling van kanari-teelt gaf F. van Wickede<br />

allerlei tips om te voorkomen dat je door Duitse kanarieverkopers<br />

werd getild. Je moet de kanaries 'gestadig en langzaem'<br />

tegen het achterlijf blazen, schreef Van Wickede; is dit<br />

bultig, rood, dik of gespannen, dan zit je binnen een paar<br />

dagen met een dood pietje.<br />

Overigens kreeg kanarie bij ons verschillende betekenissen.<br />

Zo werden dienders in Nederlands-Indië een tijdlang<br />

kanaries genoemd, naar hun kanariegele uniform. Hetzelfde<br />

lot trof infanteristen van het Nederlandse leger en agenten te<br />

Alkmaar. Ook iemands bijzit kon een kanarie worden genoemd.<br />

Endt (1982) geeft kanarieneuker als synoniem voor 'miereneuker';<br />

Hoppenbrouwers (1991) tekende onder jongeren befkanarie<br />

op voor een 'geile jongen, iemand die alsmaar achter<br />

vrouwen aanzit'. De meeste mensen zullen bij kanarie echter<br />

alleen denken aan het zangvogeltje van de vele malen ontdekte<br />

Hondeneilanden.<br />

Engels canary(-bird) (1576); Duits Kanarienvogel {1603); Frans<br />

canari (1576).<br />

In oude teksten betekent kanarie soms ook wijn. Dit is een verkorting<br />

van kanariesek of kanariewijn - begrippen die in de 16de of 17de eeuw<br />

doordrongen in onder andere het Nederlands, Duits en Engels. Kanariewijn<br />

was een zoete, zware wijn, die leek op madera. Tot halverwege de<br />

19de eeuw was kanariewijn voor de Canarische Eilanden een belangrijk<br />

exportprodukt. In 1853 maakte een druivenziekte hier echter een eind<br />

aan. Van Dale geeft als tweede betekenis van kanariesek: '(spott.) water'.<br />

KANARIE: Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist VI, 36; Beer & Laurillard<br />

Woordenschat (1899) 543; WNT VII 1 (1926) 1214-1221; Vries Ned. etym. wdb. (1971)<br />

300; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (19752') 345; Vriends Prisma kanarieboek (19782)<br />

115


kariatide<br />

13-22; Endt Barg. wdb. (1974*) 88; Veen Etym. wdb. (1989) 383; Vries & Tollenaere Etym.<br />

wdb. (199115) |88; Hoppen brouwers Jongerentaal (1991) 82; Pfeifer Etym. Wtb. d.<br />

Deutschen (19932) 614; OED (19932); Rey Diet hisl longue frang. (19942) 336.<br />

kariatide<br />

(1733) gebeeldhouwde zuil in de vorm van een vrouw<br />

Diep in de heuvels van de Peloponnesos, het grote schiereiland<br />

dat het zuidelijk deel van Griekenland vormt, ligt het<br />

dorpje Kariai, dat in de oudheid Karyai heette. Het lag toen<br />

op de grens van Arcadië en Lakonië (Sparta). Karyai bezat<br />

een befaamde tempel, gewijd aan Artemis. Behalve de godin<br />

van de jacht was Artemis ook de godin die aan jonge meisjes<br />

schoonheid en gezondheid schonk. Op tempelfeesten in<br />

Karyai voerden meisjes - karyatides - bijzondere dansen uit<br />

ter ere van Artemis.<br />

Aan het begin van de 5de eeuw v.Chr. brachten de oorlogen<br />

tussen de Grieken en de Perzen (zie marathon) Karyai in<br />

moeilijkheden; het koos namelijk partij voor de Perzen. Toen<br />

de Grieken uiteindelijk de strijd wonnen, wreekten zij zich<br />

op het verraderlijke Karyai. Volgens een door de Romeinse<br />

schrijver en bouwmeester Vitruvius (iste eeuw v.Chr.) opgetekende<br />

overlevering zouden alle mannelijke inwoners van<br />

Karyai zijn gedood, en de vrouwen in slavernij weggevoerd.<br />

Ter herinnering aan die slavernij werd in de Griekse bouwkunst<br />

het motief geïntroduceerd van zuilen in de vorm van<br />

gebeeldhouwde vrouwenfiguren - symbolische lastdraagsters.<br />

Zulke figuren werden sedert ten minste de 4de eeuw v.Chr.<br />

kariatiden genoemd. Het beroemdste voorbeeld hiervan uit<br />

de oudheid zijn de zes kariatiden van de voorhal van het<br />

Erechtheion op de Akropolis in Athene (420-415 v.Chr.).<br />

Houding en kleding van deze figuren zouden zijn gemodelleerd<br />

naar die van de Artemisdanseressen uit Karyai.<br />

Het verhaal van Vitruvius is vaak herhaald, maar doet onwaarschijnlijk<br />

aan. Zo dateert het idee om gebeeldhouwde<br />

menselijke figuren een architectonische functie te geven, van<br />

ver voor de Perzische oorlogen. Bovendien bestaat over een<br />

aantal zaken onzekerheid: werden die tempelfeesten in Karyai<br />

al zo vroeg gehouden? Heulde Karyai werkelijk met de Perzen,<br />

of wordt het verward met Karystos op Euboia, waarover<br />

116


kariatide<br />

min of meer hetzelfde wordt bericht? Zijn de gebeurtenissen<br />

uit de tijd van de Perzische oorlogen misschien verward met<br />

die van een eeuw later, toen Karyai afvallig werd van Sparta<br />

en met harde hand werd gecorrigeerd?<br />

Hoe dit ook zij, zulke beelden heten tot op heden kariatiden.<br />

Dat komt doordat het handboek van Vitruvius over de<br />

antieke bouwkunst in de 15de en 16de eeuw de bijbel was van<br />

iedere architect. Het idee om mensenfiguren als decoratieve<br />

dragende elementen te gebruiken, sprak de renaissancebouwmeesters<br />

sterk aan. Een prachtig voorbeeld van kariatiden uit<br />

de moderne tijd is het viertal dat de beeldhouwer Artus<br />

Quellinus in 1652-1654 heeft gemaakt voor de vierschaar<br />

(rechtbank) in het Amsterdamse stadhuis - nu het Paleis op<br />

de Dam.<br />

Engels caryatid{ 1563); Duits Karyatide-, Frans cariatide (1547).<br />

Twee groepen woorden sluiten aan bij kariatide, woorden die teruggaan<br />

op namen uit de omgeving van Karyai, en woorden die betrekking<br />

hebben op de bouwkunst.<br />

Karyai lag, zoals gezegd, op de grens van Arcadië (in het noordwesten)<br />

en Lakonië (in het zuiden); het laatstgenoemde gebied was in de oudheid<br />

het domein van Sparta (tegenwoordig Sparti), een van de machtigste<br />

Griekse staten. In de 8ste en 7de eeuw v.Chr. had de Spartaanse<br />

maatschappij interessante en in moderne ogen niet onsympathieke<br />

trekken, zoals een zekere gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen in<br />

het openbare leven. Er werd ook gemengd gesport, en de Spartanen<br />

behaalden op de Olympische Spelen geregeld meer dan de helft van de<br />

eerste plaatsen. In de loop van de 6de eeuw werd de vrouw in Sparta<br />

teruggedrongen in de moederrol, terwijl de samenleving allengs verregaand<br />

op militaire leest werd geschoeid: strenge tucht en onderwerping<br />

aan de staat werden de hoogste idealen. Geen wonder dat al in de<br />

oudheid spartaans synoniem werd met soberheid en tucht.<br />

In etymologie en betekenis nauw verwant met spartaans is het begrip<br />

laconiek, oorspronkelijk het bijvoeglijk naamwoord bij Lakonië, de<br />

kern van het Spartaanse rijk. Dit woord kreeg al bij de oude Grieken de<br />

overdrachtelijke betekenissen 'sober' en 'kort van stof', waaraan wederom<br />

de (veronderstelde) eigenschappen van de Spartaanse bevolking<br />

ten grondslag lagen. In modern Nederlands betekent laconiek ongeveer<br />

'onverstoorbaar' en 'droog, kort maar krachtig'. Ook de afgeleide vorm<br />

laconisme komt voor, zoals in 'iets met groot laconisme opnemen'.<br />

Ten noordwesten van Karyai lag Arcadië, dat een heel andere reputatie<br />

geniet dan Sparta. Een Arcadië is een lustoord, waar herders, herderinnetjes<br />

en goden zich de lieve lange dag fluitspelend en flirtend<br />

vermeien in de schone natuur, zonder ooit door ziekten, hagelbuien of<br />

onroerend-goedbelasting te worden geplaagd. Zij leiden, kortom, een<br />

arcadisch bestaan. De voor deze beeldvorming - die geen verband<br />

117


kartuizer<br />

houdt met het werkelijke herdersleven in Arcadië - beslissende combinatie<br />

van toon en motieven is door de Romeinse schrijver Vergilius<br />

(70-19 v.Chr.) tot stand gebracht in het dichtwerk Bucolica. Hierdoor<br />

geïnspireerd heeft sedert de renaissance de zogenaamde herdersroman of<br />

arcadia tot diep in de 18de eeuw een hoge vlucht genomen in de<br />

Westeuropese literatuur.<br />

Tot slot enkele geoniemen op het gebied van de bouwkunst:<br />

Een vast element in de kerkelijke en wereldlijke pronkarchitectuur van<br />

alle tijden is het baldakijn. Dit woord is uiteindelijk genoemd naar<br />

Bagdad, tegenwoordig de hoofdstad van Irak. In de middeleeuwen<br />

noemde men in Italië, waarlangs de Europese contacten met de Oriënt<br />

verliepen, deze plaats Baldacco. Een uit die stad afkomstig produkt<br />

heette baldacchino. Nu voerde Bagdad voor zover bekend geen baldakijnen<br />

uit, maar wel kostbare stoffen: brokaat en weefsels van zijde- en<br />

gouddraad - geknipte materialen voor sprookjesachtige baldakijnen. In<br />

de Europese talen is de naam baldakijn geleidelijk aan van het weefsel<br />

overgegaan op de overhuiving die eruit werd vervaardigd. De oude<br />

betekenis is zelfs volkomen in onbruik geraakt, en baldakijnen van<br />

steen, metaal of zelfs plastic zijn geen zeldzaamheid meer.<br />

Een ander woord waarvan de betekenis is overgegaan van een weefsel op<br />

een architectonisch element, is fries. In de oudheid stonden de<br />

bewoners van het rijk Phrygië in westelijk Klein-Azië bekend om hun<br />

prachtige goudborduurwerk. De Romeinen noemden dit dan ook opus<br />

phrygium 'Phrygisch werk', waarvan het eerste element in de loop van de<br />

tijd verloren is gegaan. Het tweede element is via het Franse frise in het<br />

Nederlands uiteindelijk geworden tot fries. (De overgang van phrygium<br />

naar frise wordt overigens niet door alle etymologen ondersteund.) In de<br />

renaissance werd de term aanvankelijk speciaal gebruikt voor de<br />

versierde ('geborduurde') horizontale strook die in een klassiek opgezet<br />

gebouw tussen de architraaf en de kroonlijst loopt. Later werd de<br />

betekenis verruimd tot 'horizontale sierstrook' zonder meer. Zulke<br />

stroken hadden dikwijls een meander (z.a.) als motief, waarvan de<br />

oorsprong eveneens in Phrygië ligt.<br />

KARIATIDE: Hoogstraten Groot alg. hist wdb. 2 (1733) 85 (Carie); Lübker & Erler<br />

Reallex. des klassischen Altertums (I89I 7) 620; Grand Larousse ency. (1960) 671; Ency. Brit 15<br />

II (1979) 603-604; Nuchelmans e.a. Wdb. der oudheid 2 (1979) 1612; Ziegler &<br />

Sontheimer (red.) Kleine Pauly 3 (1979) 139-140; Dauzat Diet étym. (1993*) 126; OED<br />

(19932).<br />

kartuizer<br />

(iy6iy naar het Frans) kortharig katteras<br />

De kartuizer kat heeft een kortharige, blauwgrijze vacht en<br />

felle, oranjegele ogen. Hij is mollig van bouw, met een forse,<br />

ronde kop en kleine oren. Kartuizers staan bekend als lief en<br />

slim, en als goede muizenvangers. Hun naam is ongetwijfeld<br />

afgeleid van de kloosterorde der kartuizers, die in 1084 door<br />

118


kartuizer<br />

de heilige Bruno Hartefaust (±1030-1101) in de Franse Alpen<br />

is gesticht en zich van daaruit over heel Europa heeft verbreid<br />

(zie chartreuse). De naam van de orde gaat terug op die<br />

oudste vestigingsplaats, die Cartusia, Catursiani Montes, Catorissium<br />

of iets van dien aard moet hebben geheten. Zowel de<br />

naam van de kloosterorde als die van de kat werd vroeger wel<br />

geschreven als kart/zuizer, maar dat is taalhistorisch ongegrond.<br />

Kartuizer monniken leiden in principe in grote afzondering<br />

een zeer sober leven. In de 16de en 17de eeuw genoten ze<br />

echter in Noord-Nederland, met name in Amsterdam, de<br />

reputatie van paters goedleven. Van een bolwangig persoon<br />

die er welgedaan uitzag, kon je in die tijd zeggen dat hij wangen<br />

had als een kartuizer.<br />

Ook de kartuizer kat heeft bolle wangen, maar als verklaring<br />

voor zijn naam is dat niet toereikend. Die naam is trouwens<br />

pas sinds het begin van de 18de eeuw bekend. Het ras zou<br />

volgens sommigen al in 1558 zijn gesignaleerd. De vraag is<br />

waarom deze kat dan wèl naar de kartuizers is genoemd.<br />

Hierop zijn verschillende antwoorden voorgesteld. Een voor<br />

de hand liggende veronderstelling is dat deze katten door de<br />

kartuizer monniken werden gefokt. Dat is niet uitgesloten,<br />

maar bevestigd is het evenmin. Volgens een andere verklaring<br />

zouden kartuizer monniken de kat uit Zuid-Afrika naar<br />

Frankrijk hebben gebracht. Dat zou dan in verband met de<br />

missie moeten zijn geweest, maar daarin waren de kartuizers<br />

nu juist niet actief. Ten slotte beweren verscheidene naslagwerken<br />

dat de kat zo is genoemd omdat zijn vacht de kleur<br />

heeft van het grauwe habijt van de kartuizer monniken. Maar<br />

de kartuizers dragen geen grauw habijt - zij gaan van oudsher<br />

in het wit gekleed.<br />

Vooralsnog blijft de vernoemingskwestie onopgelost. De laatste<br />

die zich daar druk over maakt, is de kartuizer kat.<br />

Engels Chartreux, Chartreuse (1838); Duits Kartauserkatze,<br />

Frans chat des chartreux; chartreux, chartreuse (1723).<br />

Vergelijk Abessijn, chartreuse, siamees<br />

WNT VII' (1926) 1684-1685, 1778 (kot); Dubois Lexis (1975) 302; Grand Larousse ency. 2<br />

(1960) 903; M. Wright & S. Walters Book of the cat (1980) 67; Petit Robert (19932) 350-<br />

351; OED (1993*); N. v.d. Sijs Leenwdb. (1995).<br />

119


kasjmier<br />

kasjmier<br />

(1835, uit het Frans) fijne wollen stof<br />

Kasjmir is een gebied aan de voet van de Himalaya. Vroeger<br />

stond het bekend als het 'paradijs van India, het 'land zonder<br />

weerga of 'de tuin van eeuwigdurende lente'. Rijke Indiërs<br />

trokken er in de warmste maanden naartoe. Dat doen ze<br />

trouwens nog steeds.<br />

Vanaf de 15de eeuw maakten wevers in Kasjmir doeken uit de<br />

haren van geiten uit Tibet. De fraaiste werden gemaakt van<br />

de fijne haartjes van de onderbuik van deze geit. Het waren<br />

soepele, zeer zachte omslagdoeken met prachtige patronen.<br />

Omdat een doek gemiddeld zes manjaren weven vergde,<br />

waren ze zeer kostbaar.<br />

Via Perzië bereikten de eerste doeken Europa. Het Perzische<br />

woord s(h)âly 'omslagdoek, schoudermantel', reisde mee en<br />

kwam halverwege de 17de eeuw terecht in het Engels (shawl),<br />

Frans (châle) en Duits (Schal). Wij leenden het Engelse<br />

woord en maakten daar na verloop van tijd sjaal van. Hiermee<br />

bedoelde men aanvankelijk alleen omslagdoeken uit<br />

Kasjmir.<br />

Aan het eind van de 18de eeuw raakten de doeken uit Kasjmir<br />

in Engeland in de mode. Let wel: men beschikte alleen over<br />

gebruikte doeken, sjaals die waren doortrokken 'met het<br />

zweet van een exotische danseres of van een oude Nabob',<br />

zoals het ergens heet.<br />

Vanuit Engeland waaide de mode spoedig over naar Frankrijk.<br />

Hier sloegen de doeken in als een bom. De sjaal was precies<br />

het kledingstuk dat aansloot bij de nieuwe, klassiek georiënteerde<br />

mode. Nadat keizerin Joséphine zich in 1809 had<br />

laten portretteren in een jurk gemaakt van witte kasjmiersjaals,<br />

was er geen houden meer aan. Iedere dame van stand<br />

moest er ten minste één hebben, maar liefst meerdere. De<br />

sjaal werd, verpakt in een sandelhouten doos, het huwelijksgeschenk<br />

bij uitstek.<br />

Al snel oversteeg de vraag het aanbod. Er werden enorme<br />

bedragen voor een doek neergeteld, soms wel tot twaalfduizend<br />

francs. En de prijzen stegen zelfs nog verder toen Napoleon<br />

een verbod uitvaardigde op alle goederen die door Engelse<br />

schepen werden vervoerd. De kasjmiersjaals werden nu<br />

120


kasjmier<br />

Frankrijk binnengesmokkeld, voornamelijk via Rusland.<br />

Ook Franse fabrikanten gingen nu sjaals maken. De beste<br />

kwamen van Guillaume Ternaux (1763-1833), die de fijne haartjes<br />

van de kasjmiergeit eerst uit Kasjmir importeerde. Maar<br />

omdat dit erg duur was, financierde Ternaux in 1818 een expeditie<br />

om kasjmiergeiten naar Frankrijk over te brengen. Deze<br />

expeditie werd zijn ondergang, want van de 1289 geiten overleefden<br />

er slechts vierhonderd de reis. Bovendien leerde men<br />

in Frankrijk iets essentieels over de kasjmiergeit: dit dier produceert<br />

alleen donshaartjes als bescherming tegen de extreme<br />

winters in de Himalaya. In een milder klimaat houdt het hier<br />

spontaan mee op.<br />

Ook in Engeland ging men op grote schaal kasjmiersjaals<br />

namaken. De sjaals uit de Schotse stad Paisley (z.a.) waren<br />

het bekendst.<br />

Zoals gezegd betekende sjaal aanvankelijk alleen omslagdoek<br />

uit Kasjmir. Maar omdat er al spoedig ook sjaals uit andere<br />

landen op de markt kwamen, ontstond de samenstelling<br />

cach emir-shawl, die in het Nederlands voor het eerst is aangetroffen<br />

in 1835. Later werd dit verkort tot cachemir en zo staat<br />

het - naast kasjmier - nog steeds in Van Dale. Gaandeweg<br />

kreeg dit woord een andere betekenis: vanaf omstreeks 1850<br />

werd het bij ons gebruikt voor een lichte, gekeperde wollen<br />

stof.<br />

Ondertussen exporteerde Kasjmir nog steeds omslagdoeken.<br />

Daar telde men in Nederland omstreeks 1866 enorme bedragen<br />

voor neer. Zo kostte een eenvoudige vierkante doek<br />

uit Kasjmir tussen de 100 en 600 gulden. Een extra fraaie<br />

kostte 2000 gulden. Een eenvoudige lange sjaal kostte tussen<br />

de 250 en 700 gulden, een echte mooie gemiddeld 2700!<br />

Toch was de mode toen al bijna voorbij. Door massaproduktie<br />

kon op een gegeven moment iedereen zich een sjaal of<br />

omslagdoek veroorloven. Die verloor daardoor zijn status, en<br />

vanaf ongeveer 1870 haalde de chic er zijn neus voor op.<br />

De gevolgen voor de wevers in Kasjmir waren ingrijpend. Ze<br />

gingen sneller werken, waardoor de kwaliteit afnam. Zelfs in<br />

India gaf men nu de voorkeur aan Engelse kasjmiers. Na de<br />

Frans-Duitse oorlog van 1870 stortte de export vanuit Kasjmir<br />

helemaal in. Duizenden wevers stierven in de hongersnood<br />

van 1877.<br />

121


koeterwaals<br />

In Frankrijk bleef het nog een tijdje gewoonte om een sjaal<br />

als huwelijksgeschenk te geven, maar geen vrouw dacht er<br />

nog over zo'n doek te dragen. Tegen het eind van de 19de<br />

eeuw hing de kasjmier als decoratie over de piano.<br />

Engels cashmere (1822); Duits Kaschmir(wolle) (1832); Frans<br />

cachemire (1803).<br />

Ook het woord sjaal wordt in sommige woordenboeken aangemerkt als<br />

een geoniem. Zij doen dit op gezag van de Noordafrikaanse wereldreiziger<br />

Ibn Battoeta (1304-1377), die in 1345 in India de plaats Shaliat of<br />

Chalyat bezocht. Hij schreef hierover: 'Een bijzonder mooie stad, waar<br />

de stoffen worden gemaakt die haar naam dragen.' Maar waarschijnlijk<br />

vergiste Battoeta zich. Saliya was namelijk een algemene aanduiding<br />

voor 'weversgemeenschap' (van Sanskrit shalika 'wever'). Bovendien<br />

heeft nooit iemand kunnen achterhalen welke plaats Battoeta bedoelde.<br />

KASJMIER: Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetensch. 1 2 (1821) 63-64; Nederlandsch<br />

Magazijn (1835) 185-186; Nieuwenhuis Kunsten en wetensch.2 2 (1855) 237; Rijnhart Alg.<br />

wdb. prakt leven (1866) 605-606; Alg. Ned. ency. besch. stand 8 (1866) 316-317; Winkler<br />

Prins• 9 (1877) 260-261; Yule & Burnell Hobson-Jobson (19032) 824 (shawl); O'Hara Mode<br />

ency. (1984) 124; M. Lévi-Strauss Cashmere shawl (1988); Rey-Debove D/'ct des anglic.<br />

(19902) 123; OED (19932); Rey D/ct hist longue frang. (19942) 317.<br />

koeterwaals<br />

(1617 [koeterwaal], uit het Duits) onverstaanbare taal; gebrekkig<br />

Nederlands; dieventaal<br />

Kort voor het begin van onze jaartelling werd een groot deel<br />

van Europa door Keltische stammen bewoond. In het zuiden<br />

van Gallië - nu Frankrijk - leefden onder meer de Volcae.<br />

Het verhaal ging dat zij in hun hoofdstad Tolosa (Toulouse)<br />

een grote goudschat bezaten, maar verder is over hen weinig<br />

bekend. Bij de verovering van Gallië door Caesar behoorden<br />

de Volcae tot de eersten die werden onderworpen. Daarmee<br />

was de expansie van het Romeinse rijk nog lang niet ten<br />

einde, en de Keltische volkeren raakten in de verdrukking<br />

tussen de uit het zuiden opdringende veroveraars en de weerbarstige<br />

Germanen in het noorden. Vele Kelten gingen op in<br />

de Romeinse cultuur.<br />

Blijkbaar golden de Volcae als een toonbeeld van deze assimilatie,<br />

want in de loop van de middeleeuwen kreeg hun<br />

naam in de Germaanse talen allengs de betekenis 'geromaniseerde<br />

zuiderling', later ook meer specifiek 'Italiaan' of 'Frans-<br />

122


koeterwaals<br />

man'. Terwijl deze betekenisontwikkeling zich voltrok, veranderde<br />

het woord Volca - zo veronderstellen de etymologen -<br />

via een middeleeuwse vorm als Walch tot het modern Duitse<br />

Welsch. In het Nederlands werd dat Waals, waarmee wij<br />

tegenwoordig enkel nog de Franstalige cultuur in België aanduiden.<br />

Vroeger was een Waal een Franstalige in het algemeen.<br />

Je had Duitsers (waartoe de Nederlanders in de 17de<br />

eeuw ook zichzelf rekenden), en je had Walen. Iemand van<br />

wie werd gezegd dat hij Duitsen en Walen schuldig was,<br />

stond bij Jan en alleman in het krijt.<br />

De Walen spreken een Romaanse, vanuit het Nederlands<br />

gezien bij uitstek 'vreemde', taal. Koeterwaals is nog een<br />

graadje erger. Voor een verklaring van dat 'koeter' moeten we<br />

terugkeren naar de Romeinse tijd. Nadat heel Gallië door de<br />

Romeinen was onderworpen, kwam het strategisch belangrijke<br />

Alpengebied aan de beurt. Daar, zo'n beetje op de grens<br />

van het tegenwoordige Oostenrijk en Zwitserland, woonden<br />

de Raetiërs. Zij verweerden zich fel, maar moesten in het<br />

jaar 15 v.Chr. ten slotte het hoofd buigen voor de Romeinse<br />

overmacht. In hun gebied stichtten de Romeinen aan<br />

de bovenloop van de Rijn de plaats Curia Raetorum, het<br />

'bestuurscentrum van de Raetiërs'. Van die naam resteert na<br />

tweeduizend jaar alleen het eerste gedeelte, dat tegenwoordig<br />

geschreven wordt als Chur. Dat is de hoofdstad van het Zwitserse<br />

kanton Graubünden. De herinnering aan de Raetiërs is<br />

bewaard gebleven in de naam van een taal die gesproken<br />

wordt in een klein gebied ten zuiden van Chur: het Raetisch<br />

of Retoromaans.<br />

Men veronderstelt nu dat in de middeleeuwen deze Romaanse<br />

streektaal bij zijn Duitse noorderburen gold als het toppunt<br />

van onbegrijpelijk uitheems gebrabbel, erger nog dan de<br />

overige Romaanse, welsche talen. Nu werd in Zuidduitse dialecten<br />

Chur uitgesproken als kauer. Welsch uit Kauer was dus<br />

Kaurerwelsch. Onder invloed van kaudern, dat 'onduidelijk<br />

spreken' betekent, zou hieruit de tegenwoordige Duitse vorm<br />

Kauderwelsch zijn ontstaan. Het Nederlandse koeterwaals gaat<br />

terug op het Duitse Kauderwelsch.<br />

Voor het woorddeel kauder zijn ook andere verklaringen<br />

voorgesteld, waarin Chur geen rol speelt. Toch zou het aardig<br />

123


krent<br />

zijn als de verklaring met Chur juist was. Dan zou koeterwaals<br />

namelijk een zeldzaam voorbeeld zijn van een dubbelgeoniem,<br />

een samengesteld woord waarvan beide delen teruggaan<br />

op een geografisch begrip.<br />

Duits Kauderwelsch (1247 Kudirwale).<br />

Vergelijk walnoot<br />

Lübker & Erler Reallex. des klassischen Altertums (18917) 1029 (Raetia); Ency. Brit' 1 28<br />

(1911) 178 (Volcae); Franck & Wijk Etym. wdb. (1912*) 330; WNT VII 2 (1941) 5001-5003;<br />

L. Weisberger, 'Walhisk', in: Rheinische Vierteljahrsblätter 13 (1948) 87-146; Vries Ned.<br />

etym. wdb. (1971) 343; Ency. Brit' 5 7 (1979) 960 (Gaul); WNT XXIV (1989) 85-92 (waal),<br />

95-101 (waalsch); Veen Etym. wdb. (1989) 409, 808 (Waal); Kluge Etym. Wtb. d. deutschen<br />

Spr. (198922) 363, 786 (welsch); Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 638-639, 1554-<br />

1555 (welsch); H. te Winkel, 'Rare jongens, die Galliërs!', in: Onze Taal 62 (1993) 176-<br />

177; N. v.d. Sijs Leenwdb. (1995).<br />

krent<br />

t><br />

(15de eeuw, uit het Frans) gedroogde druif<br />

Weinig vruchten hebben zoveel invloed op de Griekse<br />

geschiedenis gehad als de krent. In al zijn verschrompelde<br />

nietigheid zorgde de krent nog geen honderd jaar geleden<br />

voor faillissementen, tolheffingen, internationale beraadsla-<br />

124


krent<br />

gingen, opstanden, ja zelfs voor het aftreden van een minister-president.<br />

De krent is genoemd naar de Griekse stad Korinthe. In de<br />

ons omringende talen is die vernoeming duidelijker zichtbaar.<br />

De Duitsers spreken van Korinthe, de Fransen van raisin de<br />

Corinthe. Wij leenden de Franse benaming maar verkortten<br />

die al in de middeleeuwen tot corente en vervolgens tot krent.<br />

In de oudheid was Korinthe zeer rijk. In de loop der tijd had<br />

het echter zwaar te lijden van aardbevingen, invallen en verwoestingen.<br />

In 1858 richtte een aardbeving zo veel schade aan<br />

dat de stad zeven kilometer van de oude plaats opnieuw werd<br />

opgebouwd.<br />

De Korinthiërs voerden toen nog altijd krenten uit, zij het op<br />

kleine schaal. In 1877 kwam hierin plotseling verandering. In<br />

dat jaar raakten de Franse wijngaarden ernstig aangetast door<br />

druifluis ofwel Phylloxera (vgl. malaga). De Franse wijnboeren<br />

kochten massaal Griekse krenten om er mengwijnen mee<br />

te maken. De uitvoer van Griekse krenten naar Frankrijk<br />

steeg van 881 ton in 1877 tot 20.999 ton i* 1 x 88o ~ een stijging<br />

van maar liefst 2300 procent. En dat bleek nog slechts het<br />

begin. In 1889 voerden de Grieken 70.000 ton krenten uit<br />

naar Frankrijk en 50.000 ton naar Engeland.<br />

Heel Griekenland begon als bezeten druiven te verbouwen.<br />

Alle andere vormen van nijverheid werden verwaarloosd, en<br />

olijfbomen, sinaasappelbomen en citroenbomen werden omgehakt<br />

om plaats te maken voor de Vitis vinifera apyrena, zoals<br />

de krentenproducerende wijnstok officieel heet. Om de produktie<br />

zo snel mogelijk te kunnen opvoeren, stak men zich<br />

tegen hoge rente in de schulden; de grote winsten werden<br />

geïnvesteerd in nieuwe aanplantingen, terwijl de leningen<br />

niet werden afbetaald.<br />

In 1891 was de schade aan de Franse wijngaarden echter zo<br />

goed als hersteld. En zoals dat gaat bij Franse boeren, klonk<br />

er vervolgens een luid protest tegen de valse concurrentie uit<br />

Griekenland. De Franse regering zag zich gedwongen de<br />

invoerrechten op Griekse krenten te verhogen: in 1891 van zes<br />

naar vijftien, in 1894 van vijftien naar vijfentwintig francs per<br />

honderd kilo. Dit laatste bleek genoeg om de export vrijwel<br />

stil te leggen. De Grieken boorden nieuwe markten aan, maar<br />

dit mocht niet baten.<br />

125


labberdaan<br />

De Griekse regering richtte een speciale bank op - onmiddellijk<br />

de 'Kren ten-Bank' gedoopt - die de overschotten tegen<br />

een vast tarief opkocht. Binnen de kortste keren zat de bank<br />

echter met een enorme krentenberg. Ondertussen bleef de<br />

produktie toenemen, waardoor de prijs van de krent nog verder<br />

daalde. In 1903 stelde een groep buitenlandse investeerders<br />

voor de uitvoer van krenten te reguleren. Toen premier<br />

Theotokis dit weigerde, braken er zulke ernstige onlusten<br />

uit dat hij het veld moest ruimen. Onder zijn opvolger<br />

ging de Krenten-Bank over de kop, de kwekers raakten wanhopig<br />

- kortom, het was tijd voor een staatsmonopolie. Dat<br />

kwam er en is tot op heden gebleven.<br />

Voor Korinthe was dit alles extra ongunstig. Als krentenproducent<br />

moest de stad het al snel afleggen tegen de eilanden<br />

Zäkinthos en Kefallinia. Omstreeks 1920 voerde Korinthe<br />

nauwelijks meer krenten uit.<br />

Engels currant (±1390); Duits Korinthe (1495); Frans raisin de<br />

Corinthe.<br />

Winkler Prins' 9 (1877) 554; Verdam Middelned. wdb. 3 (1894) 1914 (corente); Ency. ßr/t"<br />

7 (1910) 648 (currant), & 12 (1910) 434-435 (Greece); WNT VIII' (1916) 162-164;<br />

Oosthoek ency. 7 (1921) 498; OED (I993 2); Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (1993*) 718.<br />

labberdaan<br />

L<br />

(1512, uit het Frans) gezouten kabeljauw<br />

Vaak kost een etymologie heel wat hoofdbrekens. Dat is helemaal<br />

zo als van een woord verschillende vormen bestaan die<br />

wat de herkomst betreft in andere richtingen wijzen. Dit<br />

geldt onder andere voor labberdaan, dat sinds het begin van<br />

de 16de eeuw in het Nederlands voorkomt en dat behalve als<br />

lab(b)erdaan is aangetroffen als ab(b)erdaan.<br />

De meeste mensen kennen labberdaan nu alleen nog van<br />

Marten Toonders Heer Bommel en de Labberdaan. Bij Toonder<br />

heeft dit woord echter niets met gezouten kabeljauw te<br />

126


labberdaan<br />

maken: het gaat hier om een volkje dat van werken houdt.<br />

Toonder zou dit woord hebben afgeleid van het Latijnse<br />

laborare werken en daan, zoals in onderdaan.<br />

Wat de gezouten labberdaan betreft, Willem Bilderdijk herleidde<br />

dit woord in 1832 tot de Schotse plaats Aberdeen. Nu<br />

exporteerde Aberdeen indertijd enorme hoeveelheden zoute<br />

vis. Veel woordenboeken namen Bilderdijks verklaring dan<br />

ook over. Labberdaan werd als fout afgedaan, abberdaan<br />

moest het zijn.<br />

De Leidse hoogleraar Matthias de Vries wees Bilderdijks verklaring<br />

echter krachtig van de hand. Aberdeen is noch de<br />

eerste, noch de voornaamste plaats geweest, die de kabeljauwvangst<br />

dreef of de zoute visch toebereidde', schreef hij in<br />

1870. Bovendien kwam het woord in het Engels voor als<br />

haberdine. Het was onwaarschijnlijk dat Britten de naam van<br />

een vertrouwde haven zo zouden verhaspelen.<br />

Hoe zat het dan wel? De beste methode om de herkomst van<br />

dit woord te achterhalen, stelde De Vries, was zich te verdiepen<br />

in de geschiedenis van de gezouten kabeljauw. Hij veronderstelde<br />

dat de naam verwees naar de vissers die met het<br />

inzouten waren begonnen. Dat moesten vissers zijn geweest<br />

die ver van huis visten, anders hadden ze hun kabeljauw wel<br />

vers naar de markt gebracht.<br />

Nu visten de Basken uit de streek van Bayonne vanouds op<br />

de banken van Newfoundland. Een gedeelte van het Baskenland<br />

staat bekend als Le Labourd. Dit naar de hoofdstad<br />

Bayonne, die in de Romeinse tijd Lapurdanus heette. 'Ik<br />

geloof te mogen aannemen', schreef De Vries, 'dat de labberdaan<br />

aan dat land van Labourd haren naam ontleend heeft.<br />

De gezouten kabeljauw, die door de visschers van Bayonne en<br />

omstreken naar huis werd gebracht, en die dan uit het land<br />

van Labourd naar elders ter markt kwam, hoe kon men haar<br />

een natuurlijker naam geven dan piscis Lapurdanus, poisson<br />

du Labourd\ labourdarf. [...] De kooplieden van Bretagne en<br />

Normandije, die de zoutevisch uit Bayonne aankregen,<br />

verspreidden den naam van labourdan door geheel Frankrijk.<br />

Maar in hun mond kon de 1, als artikel opgevat, wegvallen en<br />

het woord tot abourdan worden. Naar de Fransche uitspraak<br />

ging ourregelmatig in erover.'<br />

127


labberdaan<br />

Dit laatste verklaart ook de dubbele vorm in het Nederlands.<br />

Hollandse' en Vlaamse kooplieden die de vis uit de havens<br />

van Bretagne en Normandië haalden, leerden hem kennen als<br />

abordan. Zij maakten daar ab(b)erdaan van. Maar wie de vis<br />

rechtstreeks in Bayonne kocht of van Baskische vissers op zee,<br />

hoorde labourdan en maakte hiervan lab(b)erdaan - vormen<br />

die naast elkaar in gebruik bleven.<br />

De Vries verzuchtte dat deze zoektocht hem erg veel tijd had<br />

gekost. Zijn verklaring staat echter nog steeds overeind en<br />

wordt zelfs aangehaald in de Oxford English Dictionary. Wel<br />

probeerde Kluyver (1944) labberdaan nog te herleiden tot de<br />

Gaskonse vorm van het Latijnse fabrefacienda, 'wat toebereid<br />

moet worden'. Latere etymologen noemen dit echter 'hoogst<br />

onzeker' en 'zeer onwaarschijnlijk'.<br />

Overigens werd de labberdaan indertijd niet duur betaald. De<br />

zoutevis was zelfs zo goedkoop dat de uitdrukking in omloop<br />

kwam daar kun je geen labberdaan voor eten, voor: alle waar is<br />

naar zijn geld. Misschien verklaart dit de opmerkelijke<br />

betekenis die De Beer en Laurillard in 1899 voor labberdaan<br />

geven: slappe koffie.<br />

Engels haberdine (1300); Duits Laberdaw, Frans laberdan.<br />

Gerookte haring wordt ook wel harderwijker genoemd. Harderwijk<br />

stond vroeger bekend om z'n gerookte bokkingen. Al voor de Tweede<br />

Wereldoorlog was er van die industrie niet veel meer over. Van Dale<br />

vermeldt de uitdrukking 'hij droogt uit als een Harderwijker bokking',<br />

met als toelichting Van een vervelend mens gezegd'.<br />

De benaming nijlbaars spreekt voor zich. De nijlbaars is de grootste<br />

zoetwatervis van Afrika en kan 1,75 lang worden. De vraag naar de<br />

oorsprong van de Nijl, een van de grootste rivieren ter wereld, hield de<br />

oude Grieken en Romeinen al bezig, getuige de uitdrukking caput Nili<br />

quaerere, 'het begin van de Nijl zoeken'. Tot 1863 moest men zich wat dit<br />

betreft behelpen met kaarten van Ptolemaeus, maar dat jaar lukte het de<br />

Engelse reizigers Speke en Grant de grote Nijlmeren te vinden. Stanley<br />

vond later de rivier die het grootste van deze meren — het Victoriameer —<br />

voedt. Naar dit meer wordt de nijlbaars ook victoriabaars genoemd. De<br />

Nijl zit in allerlei samenstellingen die geen toelichting behoeven, zoals<br />

nijlgans, nijlkrokodil, nijlpaard\ nijlsnoek etc. Aardig is dat de rivier<br />

twee kleurnamen opleverde: nijlblauw en nijlgroen.<br />

De sardien is genoemd naar het eiland Sardinië, waar deze vis in de<br />

oudheid op grote schaal werd gevangen. Wij leenden dit woord uit het<br />

Frans. Vroeger sprak men ook wel van schardijn, sardijn of sardel. In de<br />

19de eeuw waren sardientjes erg duur. Rijnhart schreef in 1866: 'De sardijnen<br />

worden slechts zeer weinig gebruikt, niettegenstaande zij over-<br />

128


labrador<br />

heerlijk zijn, en den eetlust bij het ontbijt zeer opwekken. De hooge<br />

prijs is voorzeker de oorzaak, dat zij zo weinig in zwang zijn.' Ook<br />

sardonisch, boosaardig, gaat terug op Sardinië. De Romeinen spraken<br />

van Sardonius risus, 'Sardinische lach', de Grieken van Sardanios gelos,<br />

'bittere lach'. Sardanios betekent in het Grieks Verbitterd' of minachtend'.<br />

Dit versmolt echter met sardonios, dat Sardinisch betekent. Men<br />

dacht dat 'sardonisch' verwees naar de gevolgen van het eten van een<br />

bittere plant, de herba Sardonia (ranonkel), die op Sardinië inheems is.<br />

Volgens de overlevering veroorzaakte het eten van dit kruid kramp in de<br />

aangezichtsspieren - sardonisch lachen - en later de dood. Deze uitdrukking<br />

komt al voor in de Odyssee (boek 20, regel 299-303).<br />

LABBERDAAN: Bilderdijk Verklarende Geslachtlijst I (1832) 6; Harrebomée Spreekwdb. li<br />

(1861) 2; WNT I (1882) 602; M. de Vries 'Labberdaan', in: Taal- en letterbode I (1870)<br />

274-280; Beer & Laurillard Woordenschat (1899) 602; Franck & Wijk Etym. wdb. (1912*)<br />

366; WNT VIII' (1916) 875; A. Kluyver 'Gissingen in verband met het woord<br />

labberdaan', Meded. KNAW, letterk., 69 A 2 (1930); Haeringen Suppl. etym. wdb. (1936)<br />

96; WNT Suppl. I (1956) 289; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 380; Vries & Tollenaere Etym.<br />

wdb. (1991 is) 220; OED (19932); J. Bruggeman 'Labberdaan', in: NRCH 20.12.1994.<br />

labrador<br />

(i8y6y uit het Engels) middelgrote, kortharige hond met hangoren<br />

Zo'n vijftig jaar na de ontdekking van de labradorsteen (z.a.)<br />

maakte Europa kennis met honden uit Labrador. Die honden<br />

zouden met vissersschepen zijn meegekomen uit Newfoundland,<br />

de Canadese provincie waar Labrador deel van uitmaakt.<br />

Zeker is dat de labrador verwant is aan de newfoundlander<br />

(z.a.) - de zwarte, zwemgrage hond die door de ruige<br />

vissers van Newfoundland werd gebruikt.<br />

Volgens de overlevering kwamen de labradors in 1830 aan in<br />

de haven van Poole. Daar werden ze opgemerkt door de<br />

tweede graaf van Malmesbury, die er een paar kocht en later<br />

nog andere deed overkomen. De liefde voor deze honden<br />

bleek erfelijk: ook de derde graaf van Malmesbury sloeg aan<br />

het fokken. Hij kruiste de labrador met retrievers en setters,<br />

maar - zo stellen de kenners ons gerust - het echte labradortype<br />

bleef overheersen.<br />

In de tweede helft van de 19de eeuw was de labrador in heel<br />

Europa bekend en geliefd. In 1903 werd de labrador officieel<br />

als ras erkend.<br />

De dieren hebben zo'n goede neus dat ze tijdens de Eerste en<br />

129


labrador<br />

Tweede Wereldoorlog vaak werden ingezet om mijnen te<br />

zoeken. Ze bleken zelfs mijnen te kunnen aanwijzen die meer<br />

dan 15 cm onder de grond lagen.<br />

Labradors zijn over het algemeen zwart van kleur. Labradors<br />

met een gelige vacht worden ook wel golden retrievers genoemd.<br />

Engels Labrador (dog, retriever) (1842); Duits Labradorhund,<br />

Frans chien de Labrador (1867), Labrador (1900).<br />

Vergelijk dalmatiër<br />

Uit Labrador werd in de 18de en 19de eeuw ook Labradorthee<br />

aangevoerd. Deze werd getrokken van de groene bladeren en twijgen van<br />

de Gaultheria procumbens, een kleine heester die inheems is in Labrador<br />

en Canada. De thee werd in platte, vierkante koeken op de markt<br />

gebracht en stond ook wel bekend als Canadathee. Olie van de heester<br />

werd verkocht als Oil of Winter green.<br />

LABRADOR: Winkler Prins 1 8 (1876) 453; Toepoel & Van de Weijer Toepoels<br />

hondenency. (±1970*) 351-352; Petit Robert (1993*) 1248; OED (19932).<br />

labrador, labradorsteen<br />

(1782) kleurrijke sier steen<br />

Labrador is een schiereiland<br />

in het oosten van Canada.<br />

Het maakt deel uit van de<br />

provincie Newfoundland en<br />

is vele malen ondekt: in het<br />

jaar 986 door de Noormannen<br />

(die het Helleland steenland'<br />

noemden), in 1497 door<br />

de voor Engeland varende<br />

Italiaan John Cabot (1450-1498) en in 1501 door de Portugees<br />

Gaspar Cortereal.<br />

Cortereal noemde het Tierra del Labrador. Volgens sommigen<br />

bedacht hij hiermee de Portugese zeevaarder Joao Fernandes,<br />

bijgenaamd 'Lavrador'. Anderen houden het erop dat Tierra<br />

del Labrador 'bouwland' of 'land geschikt voor akkerbouw'<br />

betekent. In ieder geval had dit dan alleen betrekking op de<br />

kuststrook. Het binnenland van Labrador is namelijk juist<br />

zeer onvruchtbaar en onherbergzaam. Tot laat in de 19de<br />

eeuw waagde bijna niemand zich in het binnenland en nog<br />

130


leghorn<br />

altijd is het grootste deel van Labrador onbewoond.<br />

Labrador raakte aan het eind van de 18de eeuw in Europa<br />

bekend door een toevallige vondst. Omstreeks 1770 leden een<br />

paar Hernhutters, leden van een Duitse christelijke gemeenschap,<br />

schipbreuk voor de kust van Labrador. Daar vonden ze<br />

kiezelachtige stenen die op de splijtvlakken zeer fraaie groene,<br />

blauwe en gele kleuren vertoonden. De Hernhutters bleven<br />

in Labrador om er de Eskimo's te bekeren, maar de stenen<br />

stuurden ze naar Europa, waar ze met groot enthousiasme<br />

werden ontvangen.<br />

In Nederland kreeg dit mineraal, dat behoort tot de zogeheten<br />

veldspaten, de naam Labradorsteen (1782). Net als in<br />

de ons omringende talen werd dit spoedig verkort tot<br />

Labrador. Vanaf het begin van de 19de eeuw werd labradoriet<br />

de gebruikelijke naam.<br />

Labradoriet wordt tegenwoordig onder meer gevonden in<br />

Italië, Finland, Rusland, de VS en Groenland, maar de grootste<br />

stenen komen nog altijd uit Labrador. Men maakt er<br />

vooral sierstenen van.<br />

Engels Labradore stone (1778), Labradore (1794); Duits Labradorstein<br />

(1778), Labrador, Frans pierre de Labrador (1783),<br />

Labrador (1803).<br />

Vergelijk quenast<br />

Houttuyn Natuurlyke historie III, 3 (1782) 141; Nieuwenhuis Kunsten en wetensch. 2 3<br />

(1856) 270 (feldspaath); Winfder Prins' 9 (1877) 615-616; Ency. Brit»' 16 (1911) 28n;<br />

Winkler Prins* 12 (1951) 467; Veen Etym. wdb. (1989) 430; Düdi & Rejl Gr. mineralen ency.<br />

(1993) 392; Petit Robert (19932) 1248; OED (1993*).<br />

leghorn<br />

(ipof, uit het Engels) bepaald hoenderras<br />

Een leghorn is een van oorsprong Italiaanse kip die uitstekend<br />

legt. De kip dankt haar naam echter niet aan het<br />

werkwoord leggen - zoals de leghen - maar aan de Italiaanse<br />

havenplaats Livorno.<br />

Livorno heette in de 17de en 18de eeuw Legorno. De Engelsen<br />

noemden het Leghorn. Uit Livorno importeerden zij een<br />

bepaald soort tarwestro om hoeden van te vlechten. In het<br />

Engels heeft leghorn dan ook als eerste betekenis 'strooien<br />

hoed' of 'hoedenstro', betekenissen die halverwege de 18de<br />

eeuw ontstonden.<br />

131


lolaborstel<br />

De geschiedschrijving van het pluimvee wil dat een Italiaanse<br />

scheepskapitein omstreeks 1835 vanuit Livorno naar Amerika<br />

voer met enkele hoenders aan boord. Dankzij de 'kweekijver<br />

der Amerikanen', zoals het ergens heet, werden de hoenders<br />

veredeld. Het resultaat was een slanke kip, betrekkelijk laag<br />

op de gele poten en met een volle, zware staart. Haar<br />

belangrijkste kenmerk is dat ze al na vijf maanden begint te<br />

leggen, ook 's winters, en dat ze gemiddeld 250 tot 300 eieren<br />

per jaar legt. Naar de plaats van inscheping werd deze kleine<br />

eierfabriek leghorn genoemd.<br />

Omstreeks 1869 werd de leghorn van Amerika overgebracht<br />

naar Engeland. Vandaaruit veroverde de kip de rest van Europa.<br />

De kip zou omstreeks 1880 in Nederland zijn geïntroduceerd.<br />

Leghorn werd al snel een begrip in onder andere het<br />

Frans, Duits en Engels. De Italianen spreken echter nog<br />

steeds van Gallina Livornese.<br />

Voor zover bekend vermeldde Vivat's Geïllustreerde Encyclopaedie<br />

de leghorn in 1905 als eerste. Veel vertrouwen in de<br />

'Italianen', zoals de kippen hier in het begin ook werden<br />

genoemd, had de encyclopedie niet: 'leghorn [...] ook naam<br />

van een uit Amerika afkomstig hoenderras, fraai van voorkomen<br />

doch van weinig waarde'.<br />

Dertig jaar later stond de leghorn te boek als het belangrijkste<br />

pluimveeras in Nederland.<br />

Engels Leghorn (1869); Duits Leghorn; Frans leghorn (1888).<br />

Vergelijk barnevelder<br />

Vivat's ency. 7 (1905) 4868; Winkler Prins* II (1919) 225; Oosthoek ency. 1 7 (1921) 652;<br />

Minderhoud Ned. landbouw (1935) 182-183; Winkler Prins 5 11 (1936) 148; Kath. ency.' 16<br />

(1936) 258; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (1975 2') 431; Rey-Debove D/ct. des anglic.<br />

(19902) 497; OED (19932).<br />

Lolaborstel<br />

(1953, uit het Duits) afwasborstel<br />

Hohenlockstedt is een klein industriestadje in Schleswig-<br />

Holstein, veertig kilometer ten noorden van Hamburg. Vroeger<br />

was het een legerplaats en heette het Lockstedter Lager,<br />

dus Lockstedter kamp. In 1939 woonden er 3000 mensen, in<br />

1950 ruim 5500. Er worden schoenen geproduceerd, metaal,<br />

textiel, tabak en aanvankelijk ook afwasborstels. Deze wer-<br />

132


lommerd<br />

den in Nederland Lolaborstels genoemd, naar de plaatsnaam<br />

LOckstedter LAger.<br />

Tegenwoordig ervaren wij Lolaborstel als een merknaam,<br />

maar in 1953 lag dat volgens de Winkler Prins van de vrouw<br />

beslist anders. De échte Lolaborstels werden indertijd - voor<br />

Nederland - gemaakt door de Lola Borstelfabriek N.V. te<br />

Groesbeek. 'Door verschillende andere fabrieken wordt evenwel<br />

gelijksoortig borstelwerk in de handel gebracht', aldus de<br />

Winkler Prins. 'Een typische bijzonderheid is hierbij, dat de<br />

grote bekendheid van het merk Lola ertoe heeft geleid, dat<br />

dit merk allengs als een soortnaam beschouwd werd voor afwasborstels,<br />

waardoor de consument menigmaal ten onrechte<br />

de overtuiging krijgt dat men een originele Lola heeft ontvangen.'<br />

De namaak-Lolas waren slecht gemaakt en de borstelkop kon<br />

niet vervangen worden - de belangrijkste innovatie van de<br />

Lolaborstel. De slechte borstels bleken ook schadelijk voor de<br />

reputatie van de echte Lola, zodat de fabrikant hiervan<br />

indertijd allerlei advertenties moest plaatsen om de consument<br />

het verschil uit te leggen.<br />

Dat Lolaborstels meteen werden nagemaakt, komt omdat er<br />

in deze branche verrassend veel geld te verdienen valt. Zo<br />

besteedden in 1993 6,2 miljoen Nederlanders ruim 52 miljoen<br />

gulden aan afwasborstels. Omdat de klassieke houten afwasborstel<br />

is verdrongen door die van kunststof, zitten daar<br />

inmiddels nauwelijks meer Lolaborstels tussen.<br />

WP v.d. vrouw 2 (1953) 1593; Der große Brockhaus7 (1955) 292; Müllers großes<br />

deutsches Ortsbuch (I980 20) 609; Rob Biersma De afwasborstel (1990); Frank van Alphen<br />

'Afwasborstel', in: NRCH 8.7.1993<br />

lommerd<br />

(.1281, uit het Frans) bank van lening<br />

Lombardije is een streek in Noord-Italië, tussen de Po, het<br />

Gardameer en het Lago Maggiore. Economisch is het<br />

het belangrijkste deel van Italië, met Milaan als commercieel<br />

centrum.<br />

Lombardije speelde economisch al vroeg een belangrijke rol.<br />

Het bankwezen kwam hier in de iide eeuw tot bloei. Vanaf<br />

133


lommerd<br />

de 13de eeuw zwermden handelaren uit Lombardije uit over<br />

de rest van Europa. Lenen van geld tegen rente of onderpand<br />

was indertijd bij de kerkelijke en de burgerlijke wet verboden.<br />

Om toch in deze behoefte te voorzien, maakten vorsten voor<br />

joden en Lombarden een uitzondering. Tegen betaling van<br />

een jaarlijks bedrag kregen zij het recht om in een bepaalde<br />

stad een bank of tafel te exploiteren.<br />

Aanvankelijk maakten vooral hoge edele heren en bisschoppen<br />

van hun diensten gebruik. Maar de opkomst en bloei<br />

van de stedelijke economie voegde daar al gauw de gegoede<br />

burgerij aan toe. Wie leende liet een onderpand achter;<br />

later werd ook rente bedongen, die kon oplopen van 10 tot<br />

15 procent, soms zelfs tot 30 procent. Behalve als geldschieters<br />

deden de Lombarden dienst als wisselaars en kooplieden.<br />

Nederland maakte in 1260 voor het eerst kennis met de<br />

Lombarden. Hun financiële praktijken vielen niet meteen<br />

in goede aarde. Al in 1267, zeven jaar na hun komst, moesten<br />

Lombarden eens de Utrechtse dom in vluchten om het vege<br />

lijf te redden. Maar een legertje boerenkinkels onder leiding<br />

van heer Gerard van Amstel drong de kerk binnen en sloeg ze<br />

ter plekke dood. Later kregen de Lombarden herhaaldelijk te<br />

maken met excommunicatie, bedrijfsverbod, verbanning en<br />

confiscatie.<br />

Al in de 13de eeuw kreeg lombaert (Lombard) bij ons de betekenissen<br />

'bankier, geldhandelaar, wisselaar, geldschieter' of<br />

'woekeraar'. Later schreef men ook lombard, lombaard en<br />

lomberd, waarmee een instelling bedoeld werd die geld leent<br />

op onderpand. Lommerdis daar een volkse verbastering van.<br />

Toen in de 17de eeuw verschillende steden, in de eerste plaats<br />

Amsterdam, de banken in eigen beheer namen, ontstond er<br />

een onderscheid tussen een openbare bank van lening en een<br />

particuliere bank van lening. In de volksmond werd lommerd<br />

of lombard voor beide instellingen gebruikt. Nog later, in de<br />

19de eeuw, ervoer men de term lommerd als gemeenzaam;<br />

deftige luitjes in geldnood brachten hun spulletjes naar de<br />

lombard.<br />

Het particuliere pandjeshuis werd door het volk bovendien<br />

aangeduid als 'Ome Jan'. Ook in de ons omringende talen<br />

zocht men het wat dit betreft in de familierelaties. Zo sprak<br />

134


lommerd<br />

men in Engeland van my uncles of uncle three balls, in Frankrijk<br />

van ma tante (Dumont) of van mon oncle (du pret), en in<br />

Duitsland van mein Onkel. 'De naam zal wel hieruit ontstaan<br />

zijn', aldus Stoett (1943), 'dat men slechts voorwendde naar<br />

een oom Jan te gaan, omdat men er zich voor schaamde iets<br />

naar den lommerd of achter de schuine deur te moeten brengen.'<br />

In Amsterdam bij dag en nacht (1897) geeft Justus van Maurik<br />

een fraaie beschrijving van een gezelschap Jordanezen dat op<br />

een tochtje met een rijtuig door de stad plotseling de lommerd<br />

tegenkomt.<br />

De wagen houdt stil en allen schreeuwen zoo luid mogelijk:<br />

'Dag oome Jan!' tot een bejaard man, die met zijn<br />

vrouw aan den eenen en een parapluie onder den anderen<br />

arm, aan den kant van den weg, naar de voorbijsnorrende<br />

wagens kijkt.<br />

't Is de pandjeshuishouder van de Lindengracht. Iedereen<br />

kent hem, iedereen heeft hem op zijn beurt noodig en<br />

daarom klinken hem allerlei vriendelijke groeten tegen.<br />

'Dag oome!' gilt Koos, 'loopt mijn klokkie nog?'<br />

'Heb je mijn jas wel afgeborsteld?'<br />

'Complement aan mijn vestketting!'<br />

'Zal je goed op mijn belletjes passen?'<br />

'Pas je wel op, dat mijn perreplu niet schimmelt!'<br />

[...] 'Neem je petten af voor Oome!' kraait Koos uit den<br />

kattenbak en met zijn hoed salueerend, voegt hij er bij: 'Als<br />

hij kwaad op jelui wordt, geeft hij te weinig. Kijk, Slabak,<br />

hij lacht al tegen je jas; dat's een oude kennis van hem.'<br />

Engels Lombard (1377); Duits Lombard[geschafi)\ Frans<br />

lombard (1268).<br />

'De bank van leening', in: Nederlandsch Magazijn (1844) 194-197; Justus van Maurik<br />

Amsterdam bij dag en nacht (3e druk z.j. [1897']) 83; Verdam Middelned. wdb. IX (1899)<br />

746-749 (lombaert); WNT VIII 2 (1924) 2654-2655 (lombard), 2659-2661 (lommerd), &<br />

WNT VII' (1926) 183 (Oome Jan); Stoett Ned. spreekw. (19435) 394-395 (Oome Jan);<br />

Winkler Prins 7 12 (1973) 191-192; J. de Bruyn-van der Helm, 'La prima occorenza della<br />

parola lombardo 'banchiere' nei testi nederlandesi medievali', in: Quaderni di semantica 2<br />

(1984) 367-374; Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 "S) 233; OED (I993 2); Dauzat Dict<br />

étym. (I993 2) 436.<br />

135


lunapark<br />

lunapark<br />

(1916, uit het Engels) pretpark<br />

Coney Island is een schiereiland op de zuidwestpunt van<br />

Long Island bij New York. Het hoort bij Brooklyn. 'Coney is<br />

volgens sommigen een verbastering van het Nederlandse konijn,<br />

een dier dat hier vroeger in groten getale zou hebben<br />

rondgehuppeld.<br />

Coney Island ontwikkelde zich in het laatste kwart van de<br />

19de eeuw tot de populairste badplaats van de Verenigde Staten.<br />

Austin Corbin (1827-1896) en George Cornelius Tilyou<br />

(1862-1914) leverden hier een grote bijdrage aan.<br />

Corbin zag als eerste de mogelijkheid om van Coney Island<br />

een supervakantieoord te maken. In 1876-1877 legde hij de<br />

New York & Manhattan Beach Railway naar Coney Island<br />

aan, gevolgd door andere verbindingen per spoor en per boot.<br />

Het schiereiland werd zo goed ontsloten.<br />

George Tilyou was de zoon van een hoteleigenaar op Coney<br />

Island. In 1876, toen bleek dat veel bezoekers van de wereldtentoonstelling<br />

in Philadelphia naar Coney Island kwamen<br />

om de Atlantische Oceaan te zien, opende hij zijn eerste souvenirkraampje.<br />

Hij was toen veertien. Tilyou verkocht doosjes<br />

met gezeefd zand en flessen zeewater. Op zijn 17de liet hij<br />

de bekende Bowery aanleggen, een soort kermis-straat, gevolgd<br />

door Tilyous Surf Theatre, het eerste grote vermaaksoord<br />

op het schiereiland, dat al zeer in trek was bij het grote<br />

publiek.<br />

Alle ondernemers schreeuwden er over de geweldige capaciteit<br />

van hun hotels. Zo beweerde het Sea Beach Palace in 1879<br />

al 15.000 maaltijden tegelijk te kunnen serveren. In 1882 werd<br />

een hotel gebouwd in de vorm van een olifant, met in zijn<br />

voorpoten een diorama en een sigarenwinkel.<br />

In de jaren tachtig en de vroege jaren negentig was John Y.<br />

McKane de grote baas op Coney Island, dat onder zijn<br />

bewind de bijnaam Sodom by the Sea kreeg. Tilyou slaagde<br />

erin McKane weg te werken en probeerde vervolgens van<br />

Coney Island een fatsoenlijke badplaats te maken. De pretparken<br />

op het eiland, waaronder Tilyous Steeplechase Park,<br />

trokken toen al een enorme hoeveelheid bezoekers: zo'n 5<br />

miljoen per seizoen, soms wel 200.000 op één dag.<br />

136


lunapark<br />

In 1901 bezocht Tilyou in Buffalo (N.Y.) de Panamerikaanse<br />

tentoonstelling. Daar kon je in een cyclorama met een ruimteschip<br />

een Trip to the Moon maken, inclusief vlucht (met<br />

uitzicht door de patrijspoorten), landing, en een kort verblijf<br />

op de maan. De maanreizigers werden verwelkomd door reuzen<br />

en dwergen en kregen een groene kaas mee als souvenir.<br />

Tilyou kocht deze attractie, met de eigenaars Frederic Thompson<br />

en Skip Dundy erbij, voor Steeplechase Park. Maar eind<br />

1902 begonnen Thompson en Dundy voor zichzelf. Ze kochten<br />

een oud pretpark op Coney Island, sloopten het grotendeels,<br />

en bouwden Luna Park.<br />

In mei 1903 werd Luna Park geopend. Voor 10 dollarcent<br />

kwam de bezoeker terecht in één groot, 'Super-Saracenic,<br />

Oriental Orgasmic' decor, zoals John F. Kasson het noemt in<br />

zijn studie over Coney Island rond de eeuwwisseling. Een<br />

kwart miljoen elektrische lampjes maakte het park ook<br />

's avonds overweldigend. Er was een stuk Venetië nagebouwd,<br />

inclusief gondels, en verder een Japanse tuin, een Iers dorp, een<br />

Eskimodorp, een Nederlandse molen en een Chinees theater.<br />

Je kon er op olifanten of kamelen rijden en er was een compleet<br />

circus. Sommige vertoningen waren uitermate wreed,<br />

zoals de publieke executie van een oude olifant (die eerst<br />

zogenaamd vergiftigde wortels kreeg en vervolgens werd geelektrocuteerd)<br />

en de act van het paard King, dat van een<br />

hoge toren in een zwembad moest duiken. Er werden ook<br />

natuurrampen nagespeeld: de val van Pompei, grote overstromingen<br />

en een brand in een gebouw van vier verdiepingen.<br />

Je moest vooral actief zijn; er waren wel bankjes, maar Thompson<br />

en Dundy zagen mensen liever niet stilzitten en stuurden<br />

muziekkorpsen op hen af om ze in beweging te brengen. Er<br />

waren bibberende plaveisels, schietstoelen, roetsj banen met<br />

loopings en door namaaklandschappen, waterglijbanen -<br />

kortom, alles waar moderne pretparken goede sier mee maken<br />

werd in Luna Park en elders op Coney Island al eens<br />

vertoond.<br />

Het succes van Luna Park leidde tot concurrentie van Dreamland<br />

Park, dat op de proppen kwam met een miljoen lampjes,<br />

een dorp met 300 dwergen en een brand in een gebouw van<br />

zes verdiepingen. Ironisch genoeg ging Dreamland Park in<br />

1911 zelf geheel in vlammen op.<br />

137


lymeziekte<br />

De aftakeling van Luna Park zette in 1907 in. Dundy stierf<br />

dat jaar, nog geen vijftig jaar oud. Thompson ging in 1912<br />

failliet en stierf een paar jaar later, 46 jaar oud. Luna Park<br />

bleef bestaan, maar slaagde er niet in ieder seizoen met nieuwe<br />

attracties te komen, waardoor de belangstelling spoedig<br />

terugliep.<br />

Internationaal was Luna Park toen echter al een begrip geworden.<br />

Vanaf 1911 wordt het in het Engels gebruikt voor<br />

grote pretparken in het algemeen. Rusland kende in 1913 een<br />

theater 'Luna-Park' en Nederlandse woordenboeken vermelden<br />

lunapark sinds 1916, in de betekenis park voor vermaak'<br />

of 'moderne soort van kermis'. Van Dale geeft het bovendien<br />

als synoniem voor cake-walk.<br />

In de jaren veertig werd Luna Park op Coney Island een paar<br />

keer door brand getroffen. Van de oude glans was toen al<br />

niets meer over. Dat het park later moest plaatsmaken voor<br />

een parkeerplaats en nog later voor woonhuizen, is dan ook<br />

een vorm van 'genadige euthanasie' genoemd.<br />

Engels Luna Park (1911); Duits Luna-Park Frans luna-park.<br />

Vergelijk vauxhall<br />

Ency. 6rit.il 6 (1910) 897 (Coney Island); Koenen Verkl. handwdb. (1916") 493; Dia. of<br />

Amer. Biogr. 4 (1930) 436 (Corbin), & 18 (1936) 553 (Tilyou); John F. Kasson Amusing the<br />

million: Coney Island at the turn of the century (New York 1978) 61-82; Stewart Dia of<br />

American place-names (1986) 110; Veen Etym. wdb. (1989) 456; OED (19932).<br />

lymeziekte<br />

(±198$, uit het Engels) bepaalde door teken overgebrachte bacteriële<br />

ziekte<br />

Vanuit het hart van New York steekt Long Island meer dan<br />

150 kilometer oostwaarts de Atlantische Oceaan in; aan de<br />

noordzijde omsluit dit eiland een baai, de Long Island<br />

Sound. De noordkust van die baai behoort tot Connecticut,<br />

een dichtbevolkte maar ook dichtbeboste staat. Daar aan de<br />

kust, nabij New London, ligt het district Lyme.<br />

Hier werd in 1975 een merkwaardig verschijnsel opgemerkt,<br />

namelijk een 'epidemie' van reumatische aandoeningen, die<br />

normaal gesproken niet epidemisch optreden. Onderzoek<br />

door medewerkers van de Yale-universiteit wees uit dat deze<br />

kwaal werd veroorzaakt door een bacterie, die naar zijn ont-<br />

138


magenta<br />

dekker Willy Burgdorfer Borrelia burgdorferi werd gedoopt.<br />

Behalve voor gewrichtsaandoeningen bleek deze bacterie ook<br />

verantwoordelijk voor kwalen van de huid, het zenuwstelsel<br />

en het hart. Dit complex van aandoeningen wordt, naar de<br />

plaats van ontdekking, lymeziekte genoemd. Deze ziekte komt<br />

echter op vele plaatsen in de wereld voor, ook in Nederland.<br />

De Borrelia burgdorferi kan haar kwalijke werk alleen doen als<br />

ze in het bloed van de mens belandt. Dat gebeurt via de beet<br />

van een teek. Deze kleine parasiet leeft in gebieden die begroeid<br />

zijn met bomen en struiken. Hij bijt zich vast in de<br />

huid van dieren en mensen om zich vol te zuigen met hun<br />

bloed. Dat zou op zich niet zoveel kwaad kunnen, als die<br />

teken hun slachtoffers niet met allerlei ziekten konden besmetten,<br />

waaronder de lymeziekte.<br />

Hoewel waakzaamheid tegen besmetting met de lymeziekte<br />

geboden is, moet de kans hierop niet worden overschat, zo<br />

meldt een brochure. Niet elke teek brengt de besmetting<br />

over, en zelfs een besmette teek kan pas gevaarlijk worden als<br />

hij meer dan een of twee dagen ongestoord bloed kan zuigen.<br />

Bij verblijf in dichtbegroeide gebieden is geregelde controle<br />

van de huid dus een goede vorm van preventie.<br />

Engels Lyme disease (±1980); Duits Lyme-Krankheit, Lyme-<br />

Erkrankung, Frans maladie de Lyme.<br />

Wat u moet weten van tekebeten en van Lyme-ziekte die erdoor kan worden overgedragen<br />

(brochure SAAG, Koog aan de Zaan 1993); Fred S. Kantor, 'Disarming Lyme disease', in:<br />

Scientific American (sept. 1994) 20-25; 'Vaccin ontwikkeld tegen ziekte van lyme', in:<br />

NRCH 8.12.1994.<br />

magenta<br />

M<br />

(i8yo, uit het Engels) rode verfstof karmozijntint<br />

William Henry Perkin (1838-1907) was pas vijftien toen hij in<br />

1853 in Londen scheikunde ging studeren. Twee jaar later<br />

werd hij assistent van de Duitse scheikundige August Wil-<br />

139


magenta<br />

helm von Hofmann (1818-1892), die toen al geruime tijd in<br />

Engeland verbleef. Hofmann hield zich onder andere bezig<br />

met onderzoek naar kinine.<br />

Kort nadat Perkin aan de universiteit was ingeschreven, richtte<br />

hij thuis, op zijn kamer, een eenvoudig laboratorium in.<br />

Daar deed hij samen met een vriendje scheikundige proeven.<br />

In de paasvakantie van 1856 probeerde Perkin aniline om te<br />

zetten in kinine, een idee dat hem door Hofmann aan de<br />

hand was gedaan. Dat mislukte, maar de proef leverde wel<br />

een vies, donker goedje op. Toen Perkin dit nader onderzocht,<br />

bleek het een sterke, paarsblauwe kleurstof te bevatten.<br />

Perkin slaagde erin deze te isoleren. Hij noemde de kleurstof<br />

aanvankelijk Aniline purple of Tyrian purple en later mauveïne.<br />

Perkin bleek de eerste synthetische kleurstof te hebben gemaakt<br />

en sloeg meteen munt uit zijn uitvinding. Al in 1857<br />

opende hij nabij Londen een kleurstoffenfabriek. Zijn vader,<br />

die er aanvankelijk tegen was geweest dat zijn zoon scheikunde<br />

ging studeren, financierde de onderneming, hoewel<br />

Hofmann dit afraadde: hij vond Perkin, toen pas achttien, te<br />

jong en te onervaren. Later zou Hofmann trouwens goudgeld<br />

verdienen aan deze handel.<br />

De uitvinding van een synthetische kleurstof zorgde internationaal<br />

voor een sensatie: stoffen konden hiermee veel makkelijker<br />

worden gekleurd, en in nieuwe, helderder tinten.<br />

Wetenschappers in Engeland, Frankrijk en Duitsland stortten<br />

zich op deze markt en spoedig kwam de ene synthetische<br />

kleurstof na de andere in de handel, waaronder, in 1858, het<br />

rode fuchsine.<br />

In diezelfde tijd raakten Frankrijk en Italië in oorlog met<br />

Oostenrijk. De Oostenrijkers hadden indertijd verschillende<br />

bezittingen in Italië. De Italianen streefden naar onafhankelijkheid,<br />

en in een opwelling had de Franse keizer Napoleon<br />

in toegezegd Italië Van de Alpen tot de Adriatische zee' te<br />

zullen bevrijden van de Oostenrijkers.<br />

De Oostenrijkers hadden al twee veldslagen verloren toen zij<br />

in de late avond van 3 juni 1859, na een lange dagmars, halt<br />

hielden bij Magenta, een gehucht ten westen van Milaan,<br />

gelegen aan de Ticino. Zij bevonden zich op de linkeroever<br />

140


magenta<br />

van de Ticino, de Fransen en Piemontezen hielden de rechteroever<br />

bezet, zonder dat de beide legers dit van elkaar wisten.<br />

Toen het in de vroege ochtend werd ontdekt, braken er<br />

eerst gevechten uit bij de bruggen over de rivier. Rond het<br />

middaguur concentreerde de strijd zich bij Magenta.<br />

Aan Franse zijde stonden 54.000 soldaten en aan Oostenrijkse<br />

zijde 58.000. Het was de Franse aanvoerder MacMahon<br />

(1808-1893) die de strijd besliste: zonder daartoe opdracht te<br />

hebben gekregen viel hij de Oostenrijkers in de rechterflank<br />

aan. Later kreeg hij de titel hertog van Magenta.<br />

De verliezen waren groot. Het aantal doden en gewonden aan<br />

Franse zijde bedroeg 4000 (plus 600 vermisten) en aan Oostenrijkse<br />

zijde 5700 (plus 4500 vermisten). Nog altijd is bij<br />

Magenta een knekelhuis te bezichtigen waarin de stoffelijke<br />

resten van 9000 doden zijn samengebracht.<br />

Het slagveld bij Magenta zag rood van het bloed. Kort na<br />

deze slag werd in Engeland een nieuwe, donkerrode fuchsineverbinding<br />

op de markt gebracht, die 'Magenta red' werd<br />

genoemd. Het patent op de chemische samenstelling hiervan<br />

werd op 11 augustus 1860 in Londen verleend aan een zekere<br />

R. Smith. 'Magenta red' werd vrijwel meteen verkort tot<br />

magenta, een woord dat al in 1870 in het Nederlands opduikt.<br />

De strijd tussen Frankrijk en Oostenrijk was met de slag bij<br />

Magenta niet beslist. Twintig dagen later volgde, bij het dorpje<br />

Solferino, een nog heviger treffen, dat het slagveld nog dieper<br />

rood kleurde. Deze slag gaf niet alleen aanleiding tot de<br />

kleurnaam solferino (z.a.), maar door de toevallige aanwezigheid<br />

van Henri Dunant ook tot de oprichting van het Rode<br />

Kruis.<br />

Engels magenta (1860); Duits Magenta (1861); Frans magenta<br />

(i95o)-<br />

Gerding & Opwijrda Zakwdb. der scheikunde (1870) 262; Meyers Konversations-Lexikon 3 I<br />

(1874) 648 e.v. (Anilin); Winkler Prins» 10 (1878) 302; Ency. Brit." 14 (1911) 917, & 17<br />

(1911) 263-264, 304; Dict Nat biogr. 2de suppl. III (1912) 104-106; ENSIE 8 (1950) 636;<br />

Dict. of scientific biogr. X (1974) 515-517; Ency. Brit. '5 5 (1981) 1099, 1106-1107, & 16<br />

(1981) 374; Ons Leger (juni 1985) 30; OED (19932); Petit Robert (19932) 1322; Rey Dict<br />

hist. languefrang. (19942) 1163.<br />

141


magneet<br />

magneet<br />

(1266, uit het Latijn) stuk magneeterts of gemagnetiseerd metaal,<br />

dat soortgelijke materialen aantrekt en afstoot<br />

Als in de oudheid een Griek de gevoelens van zijn echtgenote<br />

wilde peilen, hoefde hij alleen maar een stukje magneetsteen<br />

onder haar hoofdkussen te leggen. Was zij haar man trouw,<br />

dan zou zij zich tegen hem aan vlijen; in het andere geval zou<br />

de kracht van de steen haar het bed uit slingeren.<br />

Dat is maar één voorbeeld van de bijzondere eigenschappen<br />

die de magneet werden toegedicht. Ook als geneesmiddel<br />

stond de steen in hoog aanzien: er was nauwelijks een kwaal<br />

te vinden waartegen magneetpoeder niet baatte. Je moest het<br />

in melk opgelost drinken om je gezichtsvermogen te verbeteren,<br />

en ook bij bloedspuwingen en verstoppingen werd<br />

inwendig gebruik aangeraden, bijvoorbeeld in combinatie<br />

met honing. Daarnaast ging het verhaal dat je een magneet<br />

van zijn kracht kon beroven door hem met knoflook in te<br />

smeren; bokkebloed maakte dit weer ongedaan.<br />

De magneet was in Griekenland en Klein-Azië vermoedelijk<br />

al in de 8ste eeuw v.Chr. bekend. Het ging daarbij uitsluitend<br />

om natuurlijke magneten in de vorm van stukken magneetsteen,<br />

tegenwoordig magnetiet of magneetijzersteen genaamd.<br />

Ook de Grieken hadden hiervoor al verschillende namen,<br />

waaronder Magnètis (lithos) 'steen uit Magnesia, zodat enig<br />

verband tussen deze steen en een plaats van die naam aannemelijk<br />

lijkt. Een probleem is dat de antieke schrijvers over de<br />

vindplaatsen van de magneetsteen nauwelijks bruikbare berichten<br />

hebben nagelaten.<br />

De Griekse wereld kende minstens drie Magnesias: een streek<br />

142


magneet<br />

op het Griekse vasteland, bij Thessalië, en twee stadjes in<br />

Lydië, het uiterste westen van Klein-Azië (nu Turkije). Met<br />

elk van deze oorden hebben taalkundigen de term magneet in<br />

verband gebracht. De Real-Encyclopadie van Pauly en Wissowa,<br />

het grootste naslagwerk over de klassieke oudheid, interpreteert<br />

de beschikbare gegevens als volgt. Het feit dat magneetsteen<br />

ook 'Lydische steen werd genoemd, wijst in de<br />

richting van Klein-Azië. Daarbij komt dat deze steensoort<br />

aanvankelijk wel werd aangeduid als 'Herakleïsche steen'. Nu<br />

zijn in de nabijheid van het Lydische Magnesia bij (de berg)<br />

Sipylos sporen gevonden van een kleine nederzetting Herakleia.<br />

Het lijkt dus aannemelijk dat de magneetsteen aan dit<br />

Magnesia zijn naam dankt. De plaats ligt nabij de Turkse<br />

westkust, zo'n 30 km ten noordoosten van Izmir (Smyrna), en<br />

heet tegenwoordig Manisa. Tot zover Pauly en Wissowa.<br />

Helemaal bevredigend is deze verklaring niet. De voor de<br />

hand liggende vraag, of in de nabije omgeving van Magnesia<br />

en Herakleia eigenlijk wel magneeterts te vinden is, wordt<br />

niet gesteld, laat staan beantwoord. Bovendien was er in de<br />

Griekse wereld altijd wel een van de talloze Herakleia's of<br />

Herakleions in de buurt - er ligt er bijvoorbeeld ook een aan<br />

de kust direct ten noorden van de streek Magnesia op het<br />

Griekse vasteland. Ten slotte werden ook steensoorten van<br />

slechts vagelijk oosterse herkomst — basalt bijvoorbeeld — wel<br />

'Lydische steen' genoemd. Ze hoefden daarom nog niet in<br />

Lydië te zijn gedolven.<br />

Maar al is nog onduidelijk welk Magnesia de naamgever is<br />

geweest, het woord magneet is gebleven. Via het Latijn is het<br />

in de meeste moderne Europese talen terechtgekomen. Alleen<br />

in het Frans is magnete na de middeleeuwen verdrongen door<br />

aimanty dat samenhangt met diamant.<br />

Aan dieper inzicht in het magnetisme zijn de Grieken niet<br />

toegekomen. Pas in de late middeleeuwen werd in het Westen<br />

het kompas uitgevonden. In China was dat al eeuwen eerder<br />

ontdekt. Nader onderzoek naar het wezen van de magneet<br />

werd aan het einde van 16de eeuw verricht door de Engelsman<br />

William Gilbert, die constateerde dat de aarde eigenlijk<br />

één grote magneet is.<br />

In de 18de eeuw deed zich een intermezzo voor in de ont-<br />

143


magneet<br />

raadseling van het magnetisme. Al in de oudheid had de filosoof<br />

Thales uit de zo levend aandoende aantrekkingskracht<br />

van magneten de conclusie getrokken dat deze stenen een<br />

soort ziel zouden bezitten. De Weense dokter F.A. Mesmer<br />

(1733-1815) draaide deze redenering om: hij concludeerde uit<br />

de geheimzinnige sympathieën en antipathieën tussen de<br />

ene mens en de andere dat ook levende wezens magnetische<br />

eigenschappen bezitten, het zogenaamde dierlijk magnetisme,<br />

dat vooral bekend is geworden als mesmerisme. Mesmer was<br />

een fantast, die door zijn geheimzinnige, suggestieve optreden<br />

echter een tijdlang veel succes had. Nog in 1824 meldde<br />

Nieuwenhuis dat de 'levenswerkzaamheid' van alle delen van<br />

het lichaam, met name in 'het zenuwgestel van den onderbuik',<br />

veel baat vond bij behandeling door een magnetiseur.<br />

In de loop van de 19de eeuw brachten ten slotte onderzoekers<br />

als 0rsted, Ampère, Faraday, Maxwell en Lorentz de samenhang<br />

tussen magnetisme en elektriciteit tot in details aan het<br />

licht. Zonder hun ontdekkingen zou de moderne wereld verstoken<br />

zijn van elektriciteitscentrales, videobanden, diskettes<br />

en telefoonkaarten. Een tot de verbeelding sprekende toepassing<br />

is de snelle experimentele trein die dankzij sterke elektromagneten<br />

boven zijn spoor zweeft.<br />

Maar dat je met magneten iets kunt laten zweven, was in<br />

de oudheid ook al bedacht. Bouwmeester Timochares uit<br />

Alexandrië heeft gewerkt aan een tempel met een plafond<br />

van magneetsteen, waaronder een ijzeren beeld van koningin<br />

Arsinoë vrij in de lucht zou komen te zweven. Voor zover<br />

bekend is dit project echter nooit gerealiseerd.<br />

Engels magnet (1398 magnes)\ Duits MagneP, Oudfrans magnete<br />

(12de eeuw).<br />

Met de naam magnesia worden diverse verbindingen van magnesium<br />

aangeduid, die zeer uiteenlopende toepassingen vinden, van laxeermiddel<br />

(zie epsomzout) tot grondstof voor vuurvaste stenen. Als het<br />

woord magneet teruggaat op de plaatsnaam Magnesia, dan geldt dat -<br />

zou je denken - natuurlijk helemaal voor het woord magnesia. Maar zo<br />

simpel ligt het niet. In de oudheid werden allerlei stoffen Magnetis<br />

(lithos) 'steen uit Magnesia genoemd. Bij de magneet is geen misverstand<br />

mogelijk, maar bij andere stoffen die in klassieke teksten<br />

worden vermeld, valt vaak niet meer met zekerheid uit maken wat er<br />

precies werd bedoeld. Het lijkt evenwel aannemelijk dat de term<br />

magnesia zijn oorsprong vindt in een van de Magnesia's in Klein-Azië<br />

(zie hierboven).<br />

144


malaga<br />

Magnesium, een zeer licht, zilverwit metaal, dat in de natuur overvloedig,<br />

maar uitsluitend in verbindingen, voorkomt, is in 1808 door<br />

Davy voor het eerst in zuivere vorm bereid. Hij had het meteen de van<br />

magnesia afgeleide naam magnesium willen geven, maar koos, omdat<br />

die naam al was vergeven, met tegenzin voor magnium. Een paar jaar<br />

later is dat toch nog goed gekomen. Magnesium verbrandt met een zeer<br />

felle vlam en werd daarom in de fotografie toegepast als flitslicht. In de<br />

loop van de 20ste eeuw heeft de produktie van magnesium een hoge<br />

vlucht genomen. Doordat het nog lichter is dan aluminium, is het onder<br />

meer van belang voor de vliegtuigbouw. Voor het welzijn van planten,<br />

dieren en mensen is magnesium onmisbaar.<br />

MAGNEET: Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetenschJ 4 (1824) 409-418; WNT IX<br />

(1913) 97-99; Pauly & Wissowa Real-Ency. der class. Altertumswiss. 14 (1930) 472-486;<br />

Winkler Prins? 12 (1973) 460-463; Stilwell Princeton Ency. ofClassical Sites (1976) 544-545;<br />

Ency. Brit is 11 (1979) 310-311; OED (1993*).<br />

malaga<br />

(±1750, uit het Spaans) donkerbruine Spaanse dessertwijn<br />

Málaga ligt in het zuiden van Spanje aan de Costa del Sol.<br />

Ten westen en ten noorden wordt de stad beschut door hoge<br />

bergen. Op de hellingen daarvan groeien olijven, amandelen,<br />

citroenen en druiven. Malaga werd door de Feniciërs gesticht.<br />

De naam is afgeleid van het Fenicisch malha, dat zout' betekent;<br />

hier werd vis gezouten.<br />

De wijnproduktie in Málaga moet al in de oudheid zijn<br />

begonnen. Er zijn restanten gevonden van een Romeinse<br />

wijnkelder en ook de Moren, die de stad in de 8ste eeuw<br />

innamen, maakten er wijn. Ze noemden die xarab almalaqui,<br />

'Malagasiroop', waarschijnlijk om het alcoholische karakter<br />

ervan te verdoezelen - islamieten mogen immers geen alcohol<br />

drinken.<br />

In 1487 werden de Moren uit Málaga verdreven. Datzelfde<br />

jaar verenigden de wijnboeren zich in een broederschap, de<br />

'Hermandad de los Viñeros de Málaga. Zij bewaakten de<br />

kwaliteit van de wijn en controleerden de export ervan.<br />

De wijn die wij kennen als malaga wordt bereid uit twee<br />

soorten druiven: de muskadel en de Pedro Ximénes (die in de<br />

16de eeuw door een zekere Peter Simons uit de Rijnstreek<br />

naar Spanje zou zijn gebracht). Daarbij worden druiven gebruikt<br />

die aan de wijnstok bijna tot rozijnen zijn ingedroogd.<br />

Het resultaat is een geurige, zoete donkerbruine wijn met een<br />

enigszins karamelachtige smaak.<br />

145


malaga<br />

In de 17de eeuw won de uitvoer van malagawijn voor het<br />

eerst aan betekenis. Jaarlijks werden er ruim 15.000 vaten<br />

uitgevoerd. In 1791 bood de Spaanse ambassadeur in Moskou<br />

keizerin Catharina enkele kisten met malagawijn aan. Die<br />

viel zo bij haar in de smaak dat zij toestemming gaf om<br />

malaga voortaan zonder tol in te voeren in Rusland. Aan het<br />

eind van de 18de eeuw exporteerde Malaga wereldwijd enorme<br />

hoeveelheden wijn, en daarnaast malagarozijnen en<br />

druiven. Het stak daarmee Barcelona naar de kroon als belangrijkste<br />

handelsstad in Spanje.<br />

De tweede helft van de 19de eeuw bracht een ommekeer. In<br />

1851 raakten de wijngaarden van Málaga aangetast door<br />

meeldauw en in 1876 door druifluis (Phylloxera; vgl. krent).<br />

Binnen een paar jaar waren vrijwel alle wijngaarden<br />

vernietigd. Veel wijnboeren emigreerden naar Zuid-Amerika.<br />

Málaga was nog steeds van deze klap aan het herstellen toen<br />

de stad tijdens de Spaanse Burgeroorlog grotendeels werd verwoest.<br />

In diezelfde periode raakte de zoete Spaanse dessertwijn<br />

uit de mode. Wel bleef men hoog opgeven van de versterkende<br />

werking ervan. Nog in 1974 raadde Wina Born<br />

malaga aan tegen bloedarmoede en 'geestelijke depressies'. En<br />

als slaapmutsje.<br />

Engels Malaga {winè) (1608); Duits Malaga (1783); Frans<br />

malaga (1761).<br />

De malagueña is een melancholiek Zuidspaans danslied, dat in Málaga<br />

is ontstaan als variant op de fandango. De zangers en dansers worden<br />

gewoonlijk begeleid door gitaren en castagnetten, waarbij men vaak<br />

improviseert. In de kunstmuziek is de malagueña onder meer toegepast<br />

door Ravel.<br />

MALAGA: Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetenschJ 4 (1824) 233; Nederlandsch<br />

Magazijn (1845) 73-74; Winkler Prins' 10 (1878) 330; WNT IX (1913) 137; Born<br />

Wijnlexicon (19784) III; T. Lord Spectrum drankatlas (1979) 93; Deutsches Fremdwtb. 1<br />

(1988) 268; H. Duijker Wine atlas of Spain (1992) 210-214; OED (19932).<br />

146


marathon(loop), marathon-<br />

wedstrijd<br />

marathon(loop)<br />

(±1900, uit het Frans of Engels)<br />

hardloopwedstrijd over 42,19$<br />

kilometer<br />

Een kind weet dat de marathon<br />

zo heet omdat in de oudheid<br />

eens een Griek 40 kilometer<br />

achter elkaar heeft<br />

hardgelopen om thuis in Athene<br />

te gaan vertellen dat de slag<br />

bij Marathon gewonnen was.<br />

Na amechtig zijn boodschap<br />

te hebben uitgestoten, viel hij<br />

dood neer. Ter herinnering aan dit heldenfeit is in 1896 bij de<br />

eerste moderne Olympische Spelen een hardloopwedstrijd<br />

over dezelfde afstand ingesteld, die ook geregeld buiten<br />

Olympisch verband wordt gelopen. De oude Grieken hielden<br />

ook wel Olympische Spelen, maar zij liepen geen marathons.<br />

Wie van die oorspronkelijke 'Marathonloop' uit de oudheid,<br />

die in het jaar 490 v.Chr. zou hebben plaatsgevonden, het<br />

fijne weten wil, merkt al snel dat Dichtung hier een straatlengte<br />

voorligt op Wahrheit.<br />

Omstreeks 500 v.Chr. was Griekenland een lappendeken van<br />

dwergstaatjes die elkaar het licht in de ogen niet gunden. De<br />

voornaamste rivalen waren Sparta en Athene. Alleen bij groot<br />

gevaar van buitenaf wilden de Grieken hun vetes nog wel<br />

eens bijleggen. Zo'n gevaar deed zich voor in 490 v.Chr., toen<br />

koning Darius van Perzië Griekenland binnenviel. Een Perzisch<br />

leger van minstens 25.000 soldaten stak de Egeïsche Zee<br />

over en landde bij het plaatsje Marathon aan de oostkust van<br />

Attika, slechts door een bergrug gescheiden van Athene. De<br />

Atheners stuurden meteen een professionele hardloper -<br />

Pheidippides of Philippides geheten - naar Sparta om bijstand<br />

te vragen. In afwachting van het resultaat stuurden ze<br />

hun leger van zo'n 10.000 man door de heuvels naar Marathon,<br />

waar zij en de Perzen een dag of wat om elkaar heen<br />

draaiden.<br />

Pheidippides bereikte Sparta in twee dagen, wat niet gek is<br />

147


marathon(loop)<br />

voor meer dan 200 kilometer door ruig terrein. De Spartanen<br />

lieten weten dat ze om godsdienstige redenen pas over een<br />

dag of wat troepen konden sturen. Met dat nieuws holde<br />

Pheidippides naar Athene terug.<br />

Bij Marathon kwam het enkele dagen later tot een veldslag<br />

tussen de Atheners, onder Kallimachos en Miltiades, en de<br />

Perzische overmacht, die werd aangevoerd door Datis. Hoe<br />

het mogelijk was, is niet helemaal duidelijk, maar de Grieken<br />

wonnen de strijd. Een belangrijke factor was zeker, dat de<br />

Perzische cavalerie niet ter plaatse was. Toen de hulptroepen<br />

uit Sparta ten slotte arriveerden, konden die alleen nog het<br />

slagveld bewonderen.<br />

Deze overwinning op de Perzen geldt als een gebeurtenis van<br />

het grootste gewicht in de geschiedenis van Griekenland.<br />

Ook in die tijd werd dit al zo gezien. Een treffende illustratie<br />

hiervan vormt het grafschrift van de Athener Aischylos (525-<br />

456 v.Chr.), een van de grootste toneelschrijvers uit de geschiedenis.<br />

Hij was de meest gevierde treurspeldichter van<br />

zijn tijd, en werd met reusachtig eerbetoon begraven. Aischylos'<br />

korte grafschrift rept met geen woord van zijn theaterwerk,<br />

maar noemt als hoogtepunt van zijn leven slechts zijn<br />

moedige optreden in de slag bij Marathon.<br />

De legende wil dat na de slag een Griekse soldaat in volle<br />

wapenrusting in één ruk naar Athene rende om de overwinning<br />

te melden, waar hij met de uitroep 'Verheugt u, we hebben<br />

gewonnen!' ineenzakte. Herodotos (±484-1425 v.Chr.),<br />

die het hele gebeuren een halve eeuw later op basis van<br />

informatie uit de eerste hand uitvoerig beschreef, maakt hier<br />

echter geen melding van. Sterker nog, het vroegste bericht<br />

over deze hardloper vinden we bij de schrijver Plutarchus -<br />

600 jaar na de strijd, zeg maar alsof het eerste bericht over de<br />

moord op Floris v (1296) uit 1900 zou dateren. Volgens Plutarchus<br />

heette de loper Thersippos of Eukles; een nóg latere<br />

schrijver maakte er Pheidippides van, maar we mogen veilig<br />

aannemen dat daar een misverstand in het spel was. Het is<br />

natuurlijk niet uitgesloten dat een snelle boodschapper het<br />

bericht van de overwinning naar Athene heeft gebracht, maar<br />

daarover is niets met zekerheid bekend. Toch is juist het<br />

laatste, onbetrouwbare bericht de basis geworden voor de<br />

148


marathon(loop)<br />

later gangbare ideeën over de marathon.<br />

Na de strijd, die in de vroege ochtenduren dicht bij zee had<br />

plaatsgevonden, wisten de meeste Perzen zich op hun schepen<br />

in veiligheid te brengen. Aangezien de wind gunstig was,<br />

koersten zij onmiddellijk zuidwaarts, om te proberen Athene<br />

in te nemen voordat het Griekse leger uit Marathon kon<br />

terugkeren. De Grieken zagen de Perzen wegzeilen, trokken<br />

hun conclusies, lieten een contingent bij de buit achter en<br />

marcheerden in ijltempo over de bergen naar de stad terug,<br />

waar ze nog dezelfde dag aankwamen. De Perzische vloot<br />

kwam te laat, keek het nog even aan en wendde de steven<br />

naar Azië. Tot zover Herodotos.<br />

Verscheidene moderne geschiedschrijvers menen dat de<br />

Atheense troepen de mars naar huis onmogelijk op de dag<br />

van de veldslag zelf kunnen hebben volbracht. Daar kun je<br />

van achter de schrijftafel natuurlijk van alles over beweren,<br />

maar de Britse kolonel N.G.L. Hammond, die in 1968 een<br />

meesterlijke studie over de Marathon-campagne heeft gepubliceerd,<br />

heeft als student in 1930 de proef op de som genomen:<br />

ook een al vermoeide wandelaar - zeg maar met een<br />

veldslag in de benen - bleek de afstand in een uur of acht te<br />

kunnen afleggen. Het is dus zonder meer aannemelijk dat het<br />

Atheense leger nog bij daglicht de stad heeft bereikt. Negenduizend<br />

marathonlopers zijn die avond uitgeput maar verheugd<br />

in de stad teruggekeerd.<br />

In het collectief geheugen van de westerse wereld heeft het<br />

idee postgevat dat Pheidippides of Philippides de eerste 'Marathon'<br />

zou hebben gelopen. Illustratief hiervoor is het gedicht<br />

'Pheidippides' van de Engelsman Robert Browning uit<br />

1879. Browning, die toen op het toppunt van zijn roem<br />

stond, gooide alles op één heroïsche hoop. Hij liet Pheidippides<br />

eerst van Athene naar Sparta en terug draven, vervolgens<br />

naar Marathon gaan, daar vechten en ten slotte het goede<br />

nieuws naar Athene brengen: 'Run, Pheidippides, one race<br />

more!'Het werd zijn laatste.<br />

Zeventien jaar nadat de legende aldus bezegeld was, werd in<br />

Griekenland de eerste marathon gelopen, van Marathon naar<br />

Athene. Winnaar werd de Griekse boer Spiridon Loues. De<br />

afstand bedroeg ongeveer 38 kilometer. Dit klinkt misschien<br />

149


marok<br />

verrassend voor de moderne lezer, die weet dat tegenwoordig<br />

voor iedere marathon de wedstrijdleiding hemel en aarde<br />

beweegt om te zorgen dat het traject exact 42 kilometer en<br />

195 meter lang is, omdat anders een eventueel record niet<br />

wordt erkend. Het oorspronkelijke traject biedt natuurlijk<br />

geen houvast, daarvoor zijn de begrippen 'bij Marathon en<br />

'Athene' te vaag. De afstand van 42,195 kilometer werd voor<br />

het eerst gelopen op de Olympische Spelen in Londen in<br />

1908, toen de race begon bij het koninklijk paleis in Windsor<br />

en eindigde voor de koninklijke loge in het White-Citystadion.<br />

In 1924, toen de Olympische Spelen in Parijs plaatsvonden,<br />

werd besloten voortaan deze afstand aan te houden.<br />

Engels marathon (race) (1896); Duits Marathonlaufi Frans<br />

marathon (1896).<br />

R. Browning Poems (Oxford 1963) 627-632; Pauly & Wissowa Real-Ency. der class.<br />

Altertumswiss. 6 (1909) 1936 (Pheidippides), & 2. Reihe 5 (1934) 2455 (Thersippos); N.G.L.<br />

Hammond, The campaign and the battle of Marathon', in: The Journal of Hellenic Studies<br />

88 (1968) 13-57; Arlott Oxf. Comp. Sports & Games (1975) 644-645; Hartnoll Oxf. Comp.<br />

Theatre (19783) 14-15 (Aeschylus); Ency. Brit'* VI (1979) 596, & I (1979) 147-149<br />

(Aeschylus), & 8 (1979) 309-310 (Greco-Persian Wars); J.J. MacAloon This great symbol:<br />

Pierre de Coubertin [...] (1981) 225-226; N. McWhirter (red.) Het groot Guinness record<br />

boek (1984) 174; Maanen Kleine ency. van misvattingen (19945) 117-118.<br />

marok, marokijn<br />

(1771, uit het Frans) fijn soort geitenleer<br />

Marokijn is een woord dat boekenliefhebbers met regelmaat<br />

tegenkomen, vooral in veiling- en antiquariaatscatalogi. Chique<br />

boeken werden vaak ingebonden in dit kostbare, geverfde<br />

geitenleer. Vooral de Fransen waren er dol op, en in een gedicht<br />

over Verlaine schreef Slauerhoff dan ook:<br />

Zijn werk ligt nu in marokijn gebonden<br />

Bij jonge vrouwen in lauw-warm boudoir<br />

Of onder hun kussen: hij vond vaak geen sponde<br />

Dan kille banken langs het triest trottoir<br />

Marokijn is de Europese naam voor geitenleer uit Marokko<br />

of een imitatie daarvan. In Marokko zelf heet het heel anders,<br />

namelijk filali offileli, naar de provincie Tifdalet, waar het op<br />

grote schaal wordt gemaakt.<br />

150


marok<br />

Al in de 15de eeuw ontwikkelden Marokkaanse leerbewerkers<br />

een techniek om geitenleer te verven. Twee eeuwen later gold<br />

het rode marokijn uit Fez als 'het fijnste leer uit Barbarije'.<br />

In de 18de en de 19de eeuw werd marokijn ook op grote<br />

schaal gemaakt in Syrië, op Cyprus en vooral in Turkije.<br />

Diverse i9de-eeuwse naslagwerken wijzen op de grote terughoudendheid<br />

van de Turken om iets over de produktietechniek<br />

los te laten. Zo schreef Nieuwenhuis in 1825 over het<br />

Marrokijn-leder. 'De Turken houden de bereiding van hetzelve<br />

zoo geheim, dat zij door geene aanbiedingen van geld<br />

tot derselver ontdekking zijn over te halen. Men weet echter,<br />

dat zij kalk, smak [d.i. sumak, een heester], galnoten, hondsdrek,<br />

de huisjes van den eikel der Velanischen eik, meekrap,<br />

cochenille, vermillioen, de schel van den granaat-appel, en<br />

het zaad van eenen rhamnus daartoe gebruiken.'<br />

Overigens overdreef Nieuwenhuis wel een beetje, want al in<br />

1771 had Chomel uitvoerig beschreven hoe je rood, zwart,<br />

geel en blauw marokijn kon maken. 'Het beste marroquin is<br />

week, zagt en smeudig in het aanraaken', aldus Chomel, die<br />

in totaal 3 bladzijden wijdt aan de vervaardiging van dit leer.<br />

Diverse woordenboeken verklaren marokijn synoniem met<br />

corduaan, Turks leer en saffiaan. Dit laatste woord heeft in<br />

Van Dale (1992) per ongeluk twee etymologieën: het wordt -<br />

terecht - afgeleid van het Perzische saxtïyan 'geitenleer', maar<br />

ten onrechte staat er ook: 'zo geheten naar de stad Safi in<br />

Marokko'. Overigens werden sigarenkokers vroeger vaak bekleed<br />

met saffiaan, wat hoogstwaarschijnlijk heeft geleid tot<br />

het van oorsprong Bargoense saffie voor 'sigaar' of'sigaret'.<br />

Omstreeks 1950 werd marokijn behalve voor boekbanden<br />

gebruikt voor sieraden en 'fijn schoenwerk'. Tegenwoordig<br />

worden er eigenlijk alleen nog bijzondere oude boeken mee<br />

opgelapt.<br />

Engels maroquin (1511), morocco (leather) (1634); Duits Maroquin,<br />

Marokkoleder (1727); Frans maroquin (1479).<br />

Zijden of kunstzijden japonstof met een ribachtig uiterlijk staat bekend<br />

als marocain of crêpe-marocain. Waarschijnlijk heet dit zo omdat het<br />

lijkt op marokijn. Hetzelfde geldt voor marokijnpapier, dat omstreeks<br />

1830 op de markt werd gebracht. Omstreeks diezelfde tijd kende men<br />

snuiftabak die marokko werd genoemd.<br />

151


mazurka<br />

MAROKIJN: Chomel Alg. huishoudelijk wdb. (1771) 1791; Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten<br />

en wetensch.> 4 (1824) 236, 476; Dozy Oosterlingen (1867) 61; Winkler Prins* 9 (1877) 756<br />

6 10 (1878) 408; WNT IX (1913) 260; Winkler Prins* 12 (1951) 604; Deutsches Fremdwtb.<br />

7 (1988) 269; Philippa Koffie, kaffer en katoen (1989) 40; Buynsters Verzamelen van boeken<br />

(1992) 37; OED (19932); Rey Dia. hist langue frang. (19942) 1195.<br />

mazurka<br />

(1843, uit het Frans) dansmelodie in driekwartsmaat<br />

Al omstreeks het jaar iooo leefden er Mazuren in de Poolse<br />

streek die later naar hen Mazurië zou heten, ten noorden van<br />

het huidige Warschau. Het is een waterrijk gebied, dat in de<br />

loop van de geschiedenis ook aan Pruisen en Rusland heeft<br />

toebehoord.<br />

In de 16de eeuw ontstonden in deze streek verschillende<br />

varianten op de traditionele polka. Specialisten onderscheiden<br />

de mazur, de kujawiak (uit Kujavië) en de oberek, volksdansen<br />

die uiteindelijk samensmolten tot de mazurka.<br />

Gedurende de 17de eeuw verspreidde de nieuwe dans zich<br />

door Polen. De Polen noemen de dans overigens mazurek,<br />

mazurka is een verbogen vorm die via het Russisch in de<br />

Westeuropese talen is terechtgekomen. De Poolse koning Augustus<br />

II (1697-1733) introduceerde de mazurka aan het<br />

Saksische hof. Vervolgens raakten de Russische en de Franse<br />

chic in de ban ervan. Van Parijs waaide de mazurka over naar<br />

Londen en van Londen naar de Verenigde Staten. Omstreeks<br />

1840 waren er in Europa weinig mensen die er nog nooit een<br />

hadden gehoord.<br />

Dat was zeker ook te danken aan Chopin (1810-1849). Oorspronkelijk<br />

was de mazurka volksmuziek, gespeeld op een<br />

soort doedelzak. Chopin - van oorsprong Pools - verbreidde<br />

de mazurka in de kunstmuziek. Hij componeerde zo'n vijftig<br />

mazurka's voor piano, waarbij hij thema's uit de volksdans als<br />

uitgangspunt nam. Volgens kenners behoren ze, zowel technisch<br />

als ritmisch, tot zijn moeilijkste stukken.<br />

In Nederland schreef men aanvankelijk mazurka. Weiland gaf<br />

in 1832 nog de Poolse vorm masure 'eene dansmelodie der<br />

Polen in 3/4 maat'. Kramers geeft in 1847 als nevenvorm<br />

masürek, De Jager maakt melding van mazurkeren en<br />

mazurken (1857) 'de Poolse dansmuziek uitvoeren'. Anders<br />

dan de mazurka zijn die laatste woorden echter in onbruik<br />

geraakt.<br />

152


meander<br />

Engels mazurka (1842; eerder Mizurka [1818], Mazourca<br />

[1831]); Duits Mazurka (±1840); Frans mazurka (1829).<br />

Vergelijk varsovienne<br />

Kramers Kunstwoordentolk (1847) 534; De Jager Wdb. frequent. 2 (1878) 377; WNT IX<br />

(1913) 325; Winkler Prins* 13 (1952) 436; TNTL 70 (1952) 283-284; Sachs Gesch. v.d. dans<br />

(1969) 456; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 432; New Grove dict of music 11 (1980) 865;<br />

Petit Robert (19932) 1371; OED (19932); Rey Dict hist. langue frang. (19942) 1210.<br />

meander<br />

(1733, uit het Frans of het Latijn) rivierbocht; randversiering<br />

Een van de hoofdornamenten in de Griekse kunst tijdens de<br />

zogeheten geometrische periode was de meander. Ook later in<br />

de oudheid werd deze randversiering - ook wel 'sleutelrand'<br />

of 'Griekse rand' genoemd - veelvuldig gebruikt in de beeldende<br />

kunst en de architectuur.<br />

De versiering deed de Grieken denken aan de Maiandros, een<br />

sterk kronkelende rivier in wat toen Phrygië heette. Het<br />

Griekse maiandros werd in het Latijn geleend als maeander.<br />

Van daaruit kwam het onder andere in het Frans, Engels en<br />

Nederlands terecht.<br />

De rivier de Meander - tegenwoordig Büyük ('Grote') Menderes<br />

in Turkije - was al vroeg in de oudheid bekend.<br />

Homerus maakt er melding van en ook bij Ovidius komt de<br />

bochtige rivier ter sprake. Vondel vertaalde de passage in 1671<br />

als volgt:<br />

Meander, rijk begaafd,<br />

Die dertel krinklende den zoom des oevers laaft<br />

In 77 n.Chr. schreef Plinius over de wonderlijke rivier in<br />

Klein-Azië: 'De Meander, die ontspringt uit een meer op de<br />

berg Aulocrene, stroomt langs vele steden en ontvangt het<br />

water van talrijke zijvieren. Hij kronkelt zo sterk, dat het vaak<br />

lijkt of hij helemaal op zijn uitgangspunt zal terugkeren.'<br />

Men neemt aan dat meanders ontstaan door schroefdraadvormige<br />

stroming. Deskundigen onderscheiden twee soorten:<br />

vrije meanders, die door klei, zand, grind of ander los materiaal<br />

stromen, en dal- of insnijdingsmeanders. Die laatste<br />

lopen door vast gesteente.<br />

153


mekkabalsem<br />

Dat de typische vorm van meanders tot vergelijkingen zou<br />

leiden, kon niet missen. Al in de 16de en 17de eeuw hebben<br />

Engelse schrijvers het over meanders als ze eigenlijk ingewanden<br />

bedoelen, hersenen, ingewikkelde danspasjes of labyrinten.<br />

Ook in het Frans kreeg méandre al in het begin van de<br />

17de eeuw een figuurlijke betekenis, namelijk geraaskal, omwegen<br />

in een gesprek'.<br />

In Nederland kon je in de 18de eeuw iemand een Meander<br />

noemen 'die slinksche wegen en moeielyke paden betreedt'.<br />

Weiland omschreef meandrisch in 1824 als Verward, verdraaid<br />

rondgaande, zoo als in een doolhof, of ook kronkelend,<br />

als een rivier'. Toen op een gegeven moment een koraalgewas<br />

werd ontdekt dat eruitzag als 'een kronkelende<br />

hersen', was de naam dan ook snel bedacht: meandriet.<br />

Engels meander (1576); Duits Mäander (1792 mäandrisch<br />

'meandrisch'); Frans méandre {1552).<br />

Ovidius Metam. boek II, r. 246, in: Vondel (ed. Verwey 1937) Volledige werken 1309;<br />

Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist V, 31; Hoogstraten Groot alg. hist wdb.<br />

53 (1733) 14; Weiland Kunstwdb. (1824) 260; WP van de kunst 2 (1959) 460; Winkler Prins?<br />

12 (1973) 776; Deutsches Fremdwtb. 7 (1988) 268; OED (1993*); Rey Dict hist langue<br />

frong. (19942) |2I0.<br />

mekkabalsem<br />

geneeskrachtige, geurige balsem<br />

Mekkabalsem wordt gewonnen uit de Commiphora opobalsamum,<br />

een struik of kleine boom die inheems is in Mesopotamië<br />

en rond de Rode Zee en die vroeger in Egypte en Syrië<br />

werd gekweekt. De boom kwam en kómt in Mekka niet voor,<br />

maar de balsem werd waarschijnlijk vanuit die stad bekend in<br />

West-Europa. In de oudheid waren vooral de balsemtuinen<br />

van Jericho en Matarea beroemd.<br />

De balsem ontstaat wanneer in de boomschors wordt gesneden,<br />

door het uitkoken van de takken of als natuurlijk produkt.<br />

Mekkabalsem stond vroeger in zeer hoog aanzien. Tot in de<br />

16de eeuw werd hij in de rooms-katholieke kerk gebruikt<br />

voor het heilig oliesel en als brandstof voor de eeuwige<br />

lampen. In 1571 besliste paus Pius v echter dat voor het heilig<br />

oliesel voortaan perubalsem (z.a.) moest worden gebruikt,<br />

omdat deze duurzamer was.<br />

154


melbatoost<br />

De struik die mekkabalsem levert, stond vroeger ook bekend<br />

als de boom van Gilead. Deze benaming gaat terug op het<br />

bijbelverhaal (Gen. 37:25) waarin Jozef door zijn broeders<br />

wordt verkocht aan een Ismaëlitische karavaan uit Gilead. De<br />

kamelen uit deze karavaan droegen gom, hars en balsem. In<br />

Gilead, het ruige bergland in het Overjordaanse, groeiden in<br />

de oudtestamentische tijd veel balsembomen.<br />

Mekkabalsem werd in de oudheid gebruikt als geneesmiddel,<br />

voor kosmetische doeleinden en om lijken te balsemen.<br />

Tegenwoordig wordt hij alleen nog toegepast in parfums.<br />

Engels Balsam of Mecca (1721), Mecca balm, balsam (1823);<br />

Duits Mekkabalsam; Frans baume de la Mecque.<br />

Er zijn zeer veel balsems genoemd naar de plaats van herkomst. Hun<br />

namen spreken bijna allemaal voor zich. Omstreeks 1950 waren nog in<br />

Nederland te koop: canadabalsem, Cartagenabalsem, Columbiabalsem,<br />

Guyanabalsem, parabalsem (naar de Braziliaanse staat Para),<br />

rigabalsem en Venezuelabalsem.<br />

MEKKABALSEM: Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist XII, 54; Nieu-<br />

wenhuis Aanhangsel I (1833) 303; Ency. Brit 11 3 (1910) 285-286; Metz Woordverklaring<br />

(1937) 27; Winkler Prins' 3 (1948) 146; Kath. ency.2 3 (1949) 798; Miller Alg. bijbelse ency.<br />

(±1960) 76, 241; OED (19932) (balsam).<br />

melbatoost<br />

(±ip84, uit het Engels) dun, plat toostje<br />

Net als pêche-melba (z.a.) is melbatoost vernoemd naar de<br />

Australische zangeres Helen Mitchell (1861-1931). Mitchell<br />

kwam uit Richmond, een voorstad van Melbourne. Bij haar<br />

Europese debuut, in 1887 i n Brussel, koos zij de artiestennaam<br />

Madame Melba - naar de stad waar zij als zesjarig<br />

meisje voor het eerst optrad. Vanaf 1918 mocht ze de Engelse<br />

titel 'Dame' voeren en stond ze bekend als Dame Nellie of<br />

Dame Melba.<br />

De uitvinding van de melbatoost is geboekstaafd in de biografie<br />

van de beroemde Zwitserse hotelier César Ritz (1850-<br />

1918). Ritz bezat een reeks hotels, waaronder het Savoy in<br />

Londen. In 1897 vond Georges-Auguste Escoffier (1846-1935),<br />

chef-kok van het Savoy, op aanwijzingen van mevrouw Ritz<br />

een nieuw toostje uit door een geroosterde boterham overlangs<br />

door te snijden en opnieuw te roosteren. Hij noemde<br />

het toast Marie - naar mevrouw Ritz.<br />

155


mokka<br />

Een paar weken daarna keerde Melba, na een tournee door de<br />

Verenigde Staten, ziek terug naar Londen. Melba had last van<br />

buikloop en Escoffier raadde haar toost aan. Mevrouw Ritz<br />

hoorde dit toevallig. Zij was toch al niet ingenomen met de<br />

naam 'toast Marie' en suggereerde daarom 'toast Melba'. Zo<br />

staat het in de biografie van César Ritz, geschreven door zijn<br />

vrouw.<br />

Een andere verklaring wil dat Melba tijdens een vermageringskuur<br />

weigerde Escoffiers pâté te eten als die op brood<br />

werd opgediend. Daarop zou Escoffier de melbatoost hebben<br />

uitgevonden. Dit is echter minder aannemelijk.<br />

De melbatoostjes van Escoffier waren gekruld en zeer breekbaar.<br />

Ze werden slechts als exclusief hapje in dure restaurants<br />

geserveerd. De uitvinding van de platte melbatoostjes staat op<br />

naam van de Amerikaanse Marjorie Weil (1900-1990). In 1932<br />

kocht zij de Devon Bakeries in New York. Weil ontdekte dat<br />

de toostjes plat uit de oven kwamen als je een strijkijzer op<br />

het deeg zette. Sindsdien wordt melbatoost internationaal<br />

massaal geproduceerd, onder andere bij Buitoni in Toscane.<br />

Alleen al in Nederland worden er jaarlijks 30 miljoen pakjes<br />

van verkocht.<br />

Engels Melba toast (1897).<br />

Vergelijk pêche-melba<br />

M.L. Ritz César Ritz (1938) xiv, 204; Hendrickson Dict eponyms (1985) 212; Australian dict<br />

ofbiogr. 10 (1986) 475-479; H.M. 'Melbatoost voor de gewone man', in: NRCH 9.5.1990;<br />

Trahair Australian dict of eponyms (1992) 135-136, 176; OED (I993 2); Jacomijn de Raad,<br />

'Melbatoast', in: Volkskrant 31.12.1994.<br />

mokka<br />

(i66iy uit het Arabisch) eerste<br />

kwaliteit koffie; stijve room<br />

met koffie-extract<br />

Koffie komt oorspronkelijk<br />

uit Oost-Afrika. Tal van woordenboeken<br />

leiden het woord<br />

koffie daarom af van het Ethiopische district Kaffa of Kefa,<br />

dat in onherbergzaam hoogland ten zuidwesten van Addis<br />

Abeba ligt. Koffie is hier inheems en groeit er nog steeds<br />

overdadig. Toch verwerpen de meest gezaghebbende studies<br />

156


mokka<br />

de afleiding van koffie uit Kaffa, ondanks de verleidelijke<br />

klankovereenkomst. Het is nu eenmaal niet aangetoond dat<br />

Kaffa al koffie exporteerde tegen het einde van de 14de eeuw,<br />

toen de islamitische wereld deze drank leerde kennen.<br />

Het Arabische kahwa - de moeder van alle Europese benamingen<br />

voor koffie - is al ouder dan de koffie zelf. De vroegere<br />

betekenis was 'wijn'. Toen de koffie zijn intrede deed,<br />

vielen bepaalde overeenkomsten op met wijn: beide waren<br />

stimulerend, eetlustremmend en donker van kleur. Daarom<br />

werd de nieuwe drank gezien als een soort 'wijn' en met<br />

hetzelfde woord aangeduid, dat oorspronkelijk 'het donkere<br />

(brouwsel)' betekende. Koffie is dus geen geoniem, maar<br />

mokka - eerste kwaliteit koffie - is dat wel.<br />

Het woord is afgeleid van de plaats die vroeger Mocha werd<br />

genoemd en tegenwoordig Al Mukha. De havenplaats Mocha<br />

ligt in Jemen, dicht bij de zuidpunt van de Rode Zee, waar de<br />

kust van het Arabisch schiereiland bijna Afrika raakt. Jemen<br />

was ooit de belangrijkste producent van koffie, met Mocha<br />

als voornaamste uitvoerhaven. Over hoe dat zo gekomen is,<br />

bestaan in de Arabische wereld verschillende lezingen.<br />

Het meest verbreid is het verhaal over de kluizenaar Omar al-<br />

Shadhili (f1471). Op een kwade dag werd Shadhili uit Mocha<br />

verbannen, volgens sommigen omdat hij zich zou hebben<br />

vergrepen aan een koningsdochter. Hij vluchtte met zijn<br />

volgelingen de bergen in, waar hij zich in leven hield met<br />

koffiebessen. Zieken die hem kwamen opzoeken genazen<br />

dankzij de koffiebessen. Zij zorgden dat de kluizenaar mocht<br />

terugkeren naar Mocha en gaven bekendheid aan de geneeskrachtige<br />

werking van de bessen.<br />

Nog in deze tijd geldt Shadhili in Arabië als de beschermheilige<br />

van koffieplanters, koffiedrinkers en de eigenaars van<br />

koffiehuizen. Algerijnen noemen koffie ook wel shadhiliyye,<br />

naar deze heilige.<br />

Shadhili zou koffie ook hebben aanbevolen om wakker te<br />

blijven bij religieuze oefeningen. Dit sluit aan bij bevindingen<br />

van Arabische historici. Die gaan ervan uit dat het<br />

gebruik van koffie in de Arabische wereld is verbreid door<br />

Jemenitische soefi's, die koffie dronken als opwekkend middel<br />

bij (nachtelijke) religieuze ceremonies.<br />

157


mokka<br />

Overigens brouwden de Arabieren hun koffie indertijd door<br />

de hele bes, het vruchtvlees èn de pit (de koffieboon) langdurig<br />

te koken. In Koffie in Nederland (1994) wordt de smaak<br />

ervan vergeleken met warme Cola. In de eerste helft van de<br />

16de eeuw, toen de koffie inmiddels naar Egypte, Syrië en<br />

Turkije was uitgevoerd, begon men vermoedelijk pas met het<br />

branden van de bonen.<br />

In Arabië werd koffie in het begin herhaaldelijk verboden, te<br />

beginnen in 1511 in Mekka. De oudst bekende Arabische tekst<br />

over koffie is een manuscript uit 1587 van een zekere Abd-al-<br />

Kadir, waarvan de titel, vrij vertaald, luidt: 'Betoog ten gunste<br />

van het legaal gebruik van koffie'. De heersers in Arabië<br />

en Turkije hadden vooral bezwaar tegen de koffithuizen, die<br />

werden gezien als broedplaatsen van sociale en politieke<br />

onrust. Om diezelfde reden probeerde men in de 18de eeuw<br />

in Engeland, Frankrijk en de Nederlanden koffiehuizen aan<br />

banden te leggen.<br />

De eerste Europeanen kwamen omstreeks 1570 in aanraking<br />

met koffie. Voor zover bekend maakte de Zuidnederlandse<br />

plantkundige Carolus Clusius (1526-1609) - aan wie Nederland<br />

onder andere de snijboon, de schorseneer en de tulp<br />

dankt - in 1574 als eerste melding van de koffie boon. In 1582<br />

beschreef de Duitser Leonart Rauwulf (1540-1596) als eerste<br />

hoe de Arabieren koffie dronken. Een vroege Nederlandse<br />

vertaling van zijn reisverslag spreekt van een drank 'die sij<br />

veel agten, "chaube" genaamd, die schier so swart is als inkt,<br />

en in de gebreekene van de maag zeer gezond en dienstig is'.<br />

De Italiaanse plantkundige Prosper Alpinus (1533-1617) toonde<br />

de westerse wereld in 1592 als eerste de koffitplant, door<br />

hem persoonlijk nagetekend in de tuin van een rijke Turk in<br />

Cairo.<br />

De Nederlandse handel op Mocha kwam pas aan het begin<br />

van de 17de eeuw op gang, nadat de Spaanse en Portugese<br />

hegemonie was doorbroken. In opdracht van de Verenigde<br />

Oost-Indische Compagnie (voc) deed de Haarlemse koopman<br />

Pieter van den Broecke in 1616 Mocha aan. Omdat zijn<br />

schip zwaar was bewapend, ontving de plaatselijke gouverneur<br />

de Hollanders met tromgeroffel, fluitspel en andere eerbewijzen.<br />

Hij vergastte hen op weelderige banketten en hulde<br />

158


mokka<br />

hen in goudbrokaten erekleden. Maar ze kregen geen toestemming<br />

om een handelskantoor in Mocha te vestigen.<br />

Het was de voc trouwens niet om koffie te doen, maar om<br />

de handel in zijde, suiker en specerijen. Pas in 1628 kocht Job<br />

Christiaensz. Grijph als eerste Hollander in Mocha 15.000<br />

pond ruwe koffie, bestemd voor de Perzische markt. Lange<br />

tijd verhandelde de voc alleen koffie in Azië. Pas in 1660<br />

achtte men de Europese vraag naar koffie groot genoeg om in<br />

de Oost een bestelling te plaatsen. In het najaar van 1661<br />

kwam de eerste koffie in Amsterdam aan en werd de eerste<br />

openbare koffieveiling gehouden. Er kwam 21.481 pond<br />

'Mochase caeuwe' onder de hamer. Twintig jaar later zaten de<br />

koffiehuizen in Amsterdam al stampvol. Omdat velen dachten<br />

dat alle koffie uit Mocha kwam, werd koffie ook wel<br />

Mokka-vocht genoemd.<br />

Ondertussen verliep de handel met Mocha slecht. De Hollanders<br />

hadden er te kampen met veel concurrentie en Jemen<br />

raakte herhaaldelijk in oorlog. In 1699 brachten de Hollanders<br />

de koffieplant over naar Java en vanaf 1711 kwam de<br />

aanvoer van 'Javaansche coffy' naar de Republiek op gang.<br />

Terwijl koffie de hele wereld veroverde, raakte Mocha langzaam<br />

in het slop. De haven verzandde en de handel werd naar<br />

Aden verplaatst. Al in het begin van de 19de eeuw werd<br />

gemeld dat Mocha er vanuit zee bedrieglijk mooi uitzag;<br />

inspectie van nabij leerde dat de stad grotendeels uit ruïnes<br />

bestond.<br />

Engels mocha (1773); Duits Mokka (1829); Frans moka (1771).<br />

Ook mochaleer is naar Mocha genoemd. Dit leer wordt vooral gebruikt<br />

voor handschoenen. Een mokkasteen is een agaat (z.a.) met daarin<br />

figuren die sterk op wieren of mossen lijken. Daarom staat deze steen<br />

ook bekend als mosagaat. Mokkastenen werden vanuit Mocha aangevoerd.<br />

Ze zijn zeldzaam en worden vooral gebruikt als sieraad.<br />

MOKKA: Hoogstraten Groot alg. hist wdb. 5 (1733) 266; Chomel Alg. huishoudelijk wdb. 2 I<br />

(1769) 399-403; Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetensch.' 4 (1824) 588; Nederlands<br />

Magazijn 4 (1838) 3-5; Ency. BritJ' 15 (1911) 627 (Kaffa), & 18 (1911) 651 (mokha); WNT<br />

IX (1913) 1013 (mokka), & VIR (1941) 5027 (koffie); Ency. of Islam new ed. 4 (1978) 449-<br />

455 (kahwa); C. Prouty, E. Rosenfeld Hist dict. of Ethiopia (1981) 37, 113; A. Masri<br />

Arabisches Lehnwortgut im Englischen (1982) 145-147; A.S. Kaye, The etymology of<br />

"coffee": the dark brew', in: Journal of the American Oriental Society 106.3 (1986) 557-558;<br />

C.G. Brouwer De VOC in Jemen 1614-1655 (1988) 25 e.v.; Deutsches Fremdwtb. 7 (1988)<br />

272; OED (1993*); P. Reinders, T. Wijsenbeek Koffie in Nederland (1994) 11-24.<br />

159


mousseline<br />

molton<br />

(1824, uit het Frans) dik wollen, halfwollen of katoenen weefsel<br />

De herkomst van het woord molton is niet met zekerheid<br />

bekend. Engelse woordenboeken brengen het in verband met<br />

het marktplaatsje South Molton in Devonshire. Van de 16de<br />

tot de 18de eeuw werd hier op grote schaal gehandeld in wol,<br />

serge, kamgaren en vilt. Franse woordenboeken leidden molleton<br />

echter af van mollet, dat nogal zacht' betekent.<br />

In de 19de eeuw kozen de meeste Nederlandse naslagwerken<br />

voor de afleiding van het Engelse stadje. Moderne Nederlandse<br />

woordenboeken kiezen de kant van de Franse taalkundigen.<br />

Er is een complicerende factor waar je bijna nooit over leest.<br />

In het Frans is het woord voor het eerst aangetroffen in 1664.<br />

Men spreekt hier over 'molletons d'Angleterre' - wat toch<br />

weer in de richting van Engeland wijst.<br />

Overigens is molton in het Engels inmiddels verouderd. Dit<br />

begrip deed dienst van de 16de tot de 19de eeuw. Wat wij nu<br />

een molton noemen heet in het Engels een flannel of een<br />

flannelette.<br />

Engels molton (1545); Duits Molton; Frans molleton (1664).<br />

Wijk Rzn Mg. aardrijksk. wdb. 5 (1824) 585; Ency. BritJ' 25 (1911) 513-514; WNT IX<br />

(1913) 1042; Hatzfeld & Darmesteter Dia. général de la langue Française (I932 9) 1539;<br />

OED (19932).<br />

mousseline<br />

(1824, uit het Frans) los geweven stof van katoen, wol of zijde<br />

Mosoel ligt in het noorden van Irak, aan de rechteroever van<br />

de Tigris. Het is de derde stad van Irak, na Bagdad en Basra.<br />

Aan de overzijde van de Tigris liggen de ruïnes van Ninive,<br />

waar ooit honderdtwintigduizend mensen woonden die volgens<br />

de profeet Jona het onderscheid niet kenden 'tussen hun<br />

rechterhand en hun linkerhand' (Jona 4:11).<br />

Mosoel werd in 636 door de Islamieten veroverd. Later maakte<br />

de stad deel uit van het Mongoolse, het Perzische en het<br />

Turkse rijk. In 1925 werd Mosoel toegewezen aan Irak.<br />

Van oudsher werden in Mosoel textielgoederen uit Armenië,<br />

de Kaukasus en Perzië verhandeld, aanvankelijk vooral aan de<br />

160


mousseline<br />

Venetianen. Er werden ook stoffen gemaakt. De stad ligt op<br />

een knooppunt van verkeerswegen en de Arabische naam -<br />

al-Mawsil- betekent dan ook Verenigingspunt'.<br />

Marco Polo (1254-1324) maakte als eerste westerling melding<br />

van de fijne stof uit Mosoel. Hij noemde dit mosulin, een<br />

woord dat in de 17de eeuw door de Fransen werd overgenomen<br />

als mousseline. Via het Frans kwam het in de overige<br />

moderne talen terecht.<br />

In Nederlandse woordenboeken duikt mousseline pas in 1824<br />

op, maar waarschijnlijk is het ouder. Er bestond ook een<br />

ander woord voor, namelijk neteldoek. Bonthond maakt in<br />

1943 tevens melding van mousselinetNoor 'grove mousseline'.<br />

Wit vensterglas stond vroeger bekend als mousseline-glas,<br />

een vertaling van het Franse verre-mousseline (1846). Daarnaast<br />

kent men onder meer mousselinegebak (deeg met extra<br />

boter) en mousselinesaus.<br />

Mousseline werd gemaakt van katoen, wol of zijde. De stof<br />

werd vroeger veel gebruikt, vooral in dameskleding. De grote<br />

vraag leidde ertoe dat mousseline al snel op tal van andere<br />

plaatsen werd gemaakt, vooral in Schotland.<br />

Engels muslin (1609), mousseline (1696); Duits Musselin (18de<br />

eeuw); Frans mousseline (1656).<br />

Weiland Kunstwdb. (1824) 284; Dozy Oosterlingen (1867) 68; WNT IX (1913) 1180, 1878<br />

(neteldoek); Bonthond Wdb. manufacturier (19432) 46; Winkler Prinsó 14 (1952) 32; R.<br />

Latham The travels of Marco Polo (1982) 51; Philippa Koffie, kaffer en katoen (1989) 39;<br />

OED (19932); Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 902; Rey D/'ct hist langue frang.<br />

(19942) 1285.<br />

161


nappa<br />

nappa, nappaleer<br />

N<br />

(1943, uit het Engels) leer van<br />

lamsvel<br />

De Engelsen schrijven doorgaans<br />

napa. Etymologisch is<br />

dat de juiste spelling, want<br />

nappaleer dankt zijn naam<br />

aan de Amerikaanse plaats<br />

Napa. Napa ligt ten noorden<br />

van San Francisco in Californie,<br />

in de provincie Napa,<br />

aan de rivier de Napa, een naam die is ontleend aan een<br />

Indianentaal. De oorspronkelijke betekenis ervan is niet<br />

bekend. In het etymologisch woordenboek van Van Dale en<br />

in de Grote Van Dale wordt nappa abusievelijk afgeleid van<br />

het middeleeuws Latijnse nap(p)a,, dat 'tafellaken' of 'servet'<br />

betekent. Dit is echter zeker onjuist.<br />

In de tweede helft van de 19de eeuw profiteerde Napa van de<br />

enorme expansie van San Francisco (zie shanghaaien). Hout,<br />

vee en kwik werden via Napa vervoerd naar San Francisco,<br />

dat zich ontwikkelde tot een voorname handelsplaats.<br />

Aan het eind van de 19de eeuw kwamen er twee belangrijke<br />

produkten bij: uitstekende tafelwijn (Napa winê) en leer.<br />

Nappaleer wordt bereid uit lamsvellen, die aanvankelijk werden<br />

gelooid met plantaardige stoffen, zoals gambir, later met<br />

chroom. In het begin maakte men er vrijwel uitsluitend herenen<br />

sporthandschoenen van, later ook tassen, jassen en bekle-<br />

dingen.<br />

Er wordt in Napa nu nog steeds leer gemaakt, hoewel de<br />

streek inmiddels vooral bekendheid geniet als het hart van<br />

het Californische wijnland.<br />

Engels napa, nappa (1897); Duits Nappa, Nappaleder.<br />

Enkele andere leersoorten:<br />

Corduaan of corduaan-leer, fijn glanzend leer van geite- of bokkevellen,<br />

is genoemd naar de Spaanse stad Córdoba, waar het oorspronkelijk<br />

162


newfoundlander<br />

vandaan kwam. In de 19de eeuw onderscheidde men twee soorten corduaan:<br />

glimmend zwart en ruw zwart. Van de laatste soort werden onder<br />

andere rouwhandschoenen gemaakt.<br />

Gamaschen, beenbeschermers of slobkousen, werden gemaakt van leer<br />

uit Ghadames in het uiterste westen van Libië, dat in de middeleeuwen<br />

hoog stond aangeschreven. Later werd er katoen of nylon voor gebruikt.<br />

Wij leenden dit woord, dat gangbaar is onder bergbeklimmers en skiërs,<br />

uit het Duits.<br />

Rusteer, een verouderd woord voor juchtleer, is een samentrekking van<br />

'Russisch leer', dat wil zeggen: op Russische manier gelooid rundleer. De<br />

Russen looiden het leer in een mengsel van boombasten, waarna ze het<br />

met berkenolie inwreven. Tussen 1780 en 1830 werden nogal wat boeken<br />

in rusleer gebonden, waaronder veel Statenbijbels.<br />

Volgens sommigen is zeem afgeleid van het Zweedse samsk, 'leer uit<br />

Samland', een gebied in Oost-Pruisen. Anderen houden het er echter op<br />

dat dit woord afstamt van het Franse chamois 'gems', of dat het via<br />

Slavische talen teruggaat op het Turks semisz 'vet'.<br />

Vergelijk marokijn en perkament<br />

NAPPA: Bonthond Wób. manufacturier (19432) 47; WinkJer Prins* 12 (1951) 604; Ency.<br />

Brit 's VII (1981) 186; Veen Etym. wdb. (1989) 510; P. Brill, J. Groen Amerika van A tot Z<br />

(1992) 191-192; OED (19932).<br />

newfoundlander<br />

(1834, uit het Engels) tamelijk hoogbenig, langharig Canadees<br />

honderas<br />

Newfoundland is een provincie in het oosten van Canada<br />

die het gelijknamige eiland omvat, alsmede het schiereiland<br />

Labrador (z.a.). Het is vele malen ontdekt: in 986 door de<br />

Noormannen, in 1404 door Normandische vissers, in 1497<br />

door de voor Engeland varende Italiaan John Cabot (1450-<br />

1498) en in 1501 door de Portugees Gaspar Cortereal. De<br />

Italiaanse ontdekkingsreiziger Giovanni da Verrazano (±1485-<br />

±1528) zou het Terre Neuve of Terra Nova, 'Nieuw (gevonden)<br />

Land', hebben genoemd, wat door de Engelsen werd vertaald<br />

als Newfoundland.<br />

Aanvankelijk hadden de Britten slechte ervaringen met de<br />

kolonisatie van Newfoundland. In 1536 stichtte de Engelse<br />

koopman Hoare er als eerste een kolonie. 'Doch dit mislukte',<br />

verhaalt het woordenboek van Witsen Geysbeek, 'want hij<br />

geraakte in zulk eenen hongersnood, dat vele zijner togtgenooten<br />

door hunne eigen makkers omgebragt en verteerd<br />

werden; zij, die het leven er van af bragten en in Engeland<br />

163


newfoundlander<br />

terug kwamen, waren zoo zeer veranderd, dat zij door hunne<br />

naaste betrekkingen niet herkend werden. William Butt, een<br />

ridder uit Norfolk, konde zijn zoon alleen herkennen en zich<br />

deswege overtuigen door eene wrat, die deze van zijn eerste<br />

jeugd af op een zeker gedeelte van zijn ligchaam had gehad.'<br />

In 1583 nam Sir Humphrey Gilbert het gebied opnieuw in<br />

bezit namens de Engelse kroon, maar inmiddels hadden ook<br />

de Fransen zich er gevestigd. Tot ver in de 18de eeuw bleven<br />

Frankrijk en Engeland elkaar het gebied betwisten. Newfoundland<br />

was zo geliefd omdat de zee er barstensvol kabeljauw<br />

zat.<br />

De vissers van Newfoundland maakten bij hun werk gebruik<br />

van grote, zwarte honden. Deze honden trokken sleden en<br />

karren en men zou ze zelfs hebben geleerd visnetten aan land<br />

te slepen. De dieren waren hartstochtelijke zwemmers en ze<br />

werden - en worden nog steeds - ingezet bij de redding van<br />

drenkelingen.<br />

Over de herkomst van deze honden wordt in de kynologische<br />

literatuur getwist. Volgens sommigen zou de hond oorspronkelijk<br />

afkomstig zijn uit Noorwegen. Anderen denken dat hij<br />

door Spaanse zeelieden werd meegenomen; zij veronderstellen<br />

verwantschap met de Pyrenese berghond. Weer anderen<br />

denken aan Franse of Engelse invloed.<br />

Zeker is dat de hond zich in Newfoundland ontwikkelde tot<br />

een schrandere, rappe en taaie hond. Dit moest ook wel,<br />

want de vissers van Newfoundland waren 'werkzaam, maar<br />

ruw en onwetend', zoals het ergens heet, en zij behandelden<br />

hun honden zo slecht dat alleen de sterks ten het overleefden.<br />

De slechte verzorging leidde bij hen in ieder geval tot een<br />

voorkeur voor vis: verse vis, gedroogde vis, zelfs voor zoute vis<br />

haalde de hond zijn neus niet op.<br />

Aan het begin van de 19de eeuw raakte de hond uit Newfoundland<br />

in Europa bekend. Bij ons sprak men aanvankelijk<br />

van Newfoundland-hond (1834) of Newfoundlandsche hond.<br />

Maar al spoedig gebruikte men newfoundlander (1844).<br />

De indruk die de taaie, zwemgrage hond hier maakte, moge<br />

blijken uit een citaat uit Eline Vere. 'En hij blikte', schreef<br />

Couperus in 1889, 'haar verwijtend toe met zijn soezige,<br />

domme blik, als van een goedige New-Foundlander.'<br />

164


o.k.<br />

Engels Newfoundland dog (1773), Newfoundlander (1806);<br />

Duits Neufundländer; Frans (chien de) terre-neuve (1837).<br />

Vergelijk dalmatiër<br />

Nederlandsch Magazijn (1834) 289-290; Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving 2 (1843)<br />

1334-1335; Ency. ßr/t." 19 (1911) 478-486; Toepoel & Van de Weijer Toepoels<br />

hondenency. (±1970«) 384-386; Couperus Eline Vere (1987) 17; Petit Robert (19932) 2237;<br />

OED (19932).<br />

O.K., okay<br />

(i8pp, uit het Engels) in orde<br />

O<br />

Wie zich verdiept in de her-<br />

komst van het woord okay,<br />

trekt een beerput open. Op de<br />

bodem daarvan ligt een enor-<br />

me stapel papier. Er bestaan<br />

zeker dertig verschillende ver-<br />

klaringen voor deze uitdruk-<br />

king. Zij zou afgeleid zijn<br />

van het Franse au quai 'op<br />

de kade', van de Haïtiaanse<br />

havenplaats Aux Cayes, of<br />

van de Indianentaal Choctaw, waarin oke staat voor 'het is zo'.<br />

Er zijn verklaringen die okay afleiden uit het Deens, Duits,<br />

Schots en Afrikaans. Ook wordt okay in verband gebracht<br />

met allerlei personen met de initialen O.K. Met de<br />

Amerikaanse spoorwegbeambte Obadiah Kelly bijvoorbeeld,<br />

die ieder pakket dat hij in ontvangst nam met zijn initialen<br />

bestempelde. En met Old Keokuk, een indianenhoofdman<br />

die enkele verdragen met 'O.K.' ondertekende. Voeg daar nog<br />

een flinke stoet o.K.-ers aan toe: Amerikanen, Duitsers,<br />

Engelsen en vele anderen, en de chaos is compleet.<br />

Gelukkig is er iemand die al deze theorieën uitgebreid heeft<br />

onderzocht. In 1963 en 1964 publiceerde de Amerikaanse<br />

hoogleraar Allen Walker Read een reeks van vijf artikelen - te<br />

zamen goed voor 104 dichtbedrukte pagina's - in het tijd-<br />

165


o.k.<br />

schrift American Speech. Al voor Read hadden verschillende<br />

wetenschappers hun tanden in okay gezet; na Read nog een<br />

paar, maar geen enkele theorie is zo overtuigend als die van<br />

hem.<br />

Wat wil het geval? De inwoners van de Amerikaanse stad<br />

Boston gaven zich in de zomer van 1838 met passie over aan<br />

het spelen met afkortingen. Het meest geliefd waren O.F.M.<br />

voor Our First Men, N.G. voor No Go, en S.P. voor Small<br />

Potatoes. Read geeft hiervan een indrukwekkende hoeveelheid<br />

voorbeelden uit kranten uit die tijd. Vaak spelde men de<br />

woorden ook nog eens opzettelijk verkeerd: zo stond de<br />

afkorting o.w. voor Oll Wright.<br />

Oll Wright wordt beschouwd als de directe voorganger van<br />

O.K. Deze afkorting is voor het eerst aangetroffen in de<br />

Boston Morning Post van 23 maart 1839, m een artikel van<br />

Charles Gordon Greene. O.K. stond hier voor Oll Korrect, een<br />

opzettelijke verschrijving van all correct.<br />

Die zomer waaide de afkortingenrage over naar New York. In<br />

de herfst van 1839 raakte New Orleans geïnfecteerd. De<br />

afkorting O.K. reisde mee, zoals Read omstandig aantoont.<br />

Maar waar blijft nu de plaatsnaam? Die houdt direct verband<br />

met Martin Van Buren (1782-1862), indertijd Democratisch<br />

president van de Verenigde Staten. Van Buren was in 1837 tot<br />

president gekozen. Hij was geboren in Kinderhook, een dorpje<br />

in de staat New York dat in de 17de eeuw door Nederlanders<br />

was gesticht. Zijn bijnaam luidde 'The Fox of Kinderhook'.<br />

De afkorting O.K. voor 'Oll Korrect' was ongetwijfeld in<br />

vergetelheid geraakt, als zij niet zo'n voorname plaats had<br />

gekregen in de felle politieke campagne van 1840. Whigs<br />

(voorlopers van de Republikeinen) en Democraten zochten<br />

naar nieuwe slogans en probeerden zich tegen eikaars aanvallen<br />

te verweren. De Democraten grepen daarbij terug op<br />

een oud recept: zij neutraliseerden scheldnamen door ze tot<br />

geuzennaam te verheffen.<br />

Behalve voor 'de vos uit Kinderhook' werd president Van<br />

Buren uitgemaakt voor 'de tovenaar uit Kinderhook' en 'the<br />

Dutchman of Kinderhook' en 'Old Kinderhook'. De Democraten<br />

kozen nu Old Kinderhook tot geuzennaam. Op 23<br />

166


o.k.<br />

maart 1840 richten zij The Democratie O.K. club op, om Van<br />

Buren te helpen aan een tweede termijn, O.K. werd een slogan,<br />

een strijdkreet. Aanvankelijk werd de betekenis geheim<br />

gehouden, maar na twee maanden verklaarden de Democraten<br />

dat het stond voor Old Kinderhook.<br />

Tegen die tijd hadden de Whigs zelf ook al een verklaring<br />

verzonnen, 'O.K. - Velen vragen zich af wat de betekenis van<br />

de mysterieuze letters is', schreef een Whig op 2 april 1840 in<br />

de Daily Express. 'Welnu, het is Arabisch, moet andersom<br />

worden gelezen en betekent kicked ouP. uit het presidentiële<br />

paleis.'<br />

Later kwamen ze met nog allerlei andere verklaringen, zoals:<br />

Off to Kinderhook, Orful Katastrophe, Oll Krying en een<br />

reeks die begon met Out of... gevolgd door onder andere<br />

Kash, Karacter, Kredit, Klothes en Klients.<br />

Even hadden de Democraten spijt van hun nieuwe slogan,<br />

maar ze besloten eraan vast te houden. De daarop volgende<br />

campagne was zo hevig dat de uitdrukking O.K. zich als een<br />

olievlek over het land verbreidde.<br />

Niet dat dit Martin Van Buren aan de overwinning hielp. 'De<br />

Vos van Kinderhook' werd in 1840 overtuigend verslagen<br />

door William Henry Harrison. Maar taalkundig gezien was<br />

Van Burens campagne een groot succes: O.K. begon aan een<br />

zegetocht die uiteindelijk aan het Nederlands de uitdrukkingen<br />

okay, oké, okee, okido en het wanstaltige okidoki zou<br />

toevoegen.<br />

In 1848 deed Van Buren nog een gooi naar het presidentschap.<br />

Toen dat niet lukte, trok hij zich terug in Kinderhook,<br />

zijn onbetekenende geboortedorp, dat bijdroeg aan de populariteit<br />

van een afkorting die internationaal miljoenen keren<br />

per minuut wordt gebezigd.<br />

Engels o.k. (1839); Duits o.k. (eind 19de eeuw); Frans o.k.<br />

(1869).<br />

Storfer Wörter und ihre Schicksale (1935) 303-306; American Speech (verder Am. Sp.) 7<br />

(1942) 126-128; Mencken American Language (I947 4) 205-208; Allen Walker Read, The<br />

first stage in the history of "o.k.'", in: Am. Sp. 28.1 (1963) 5-27; Idem, The second stage<br />

in the history of "o.k."', in: Am. Sp. 28.2 (1963) 83-102; Idem, The folklore of "o.k.'", in:<br />

Am. Sp. 29.1 (1964) 5-25; Idem, 'Later stages in the history of "o.k."', in: Am. Sp. 29.2<br />

(1964) 83-101; Idem, 'Successive revisions in the explanation of "o.k.'", in: Am. Sp. 29.4<br />

167


omber<br />

(1964) 243-267; Am. Sp. 31 (1966) 238; The etymology of ok again', in: Am. Sp. 40 (1975)<br />

333-335; F.G. Cassidy 'OK - is it African?', in: Am. Sp. 46 (1981) 269-273; Hendrickson<br />

Dia. eponyms (1985) 239; Rey-Debove D/'ct des anglic. (19902) 640-641; Merriam-Webster<br />

newbook ofwordhist. (1991) 329-331; OED (19932).<br />

omber<br />

(iyjiy uit het Frans) donkerbruine, vette aardsoort<br />

Sommige definities uit oude woordenboeken zijn niet te<br />

overtreffen. Zoals deze, uit 1856, van Turksche umber. 'Eene<br />

weeke, als was glinsterende, doch somwijlen doffe, leder-,<br />

kastanje- of ook wel geelachtig bruine, ondoorschijnende,<br />

weinig aflkleurende, in de breuk schilferachtig vertoonende,<br />

sterk aan de tong klevende delfstof.'<br />

Waarschijnlijk is umber of omber, zoals wij nu schrijven, genoemd<br />

naar Umbrië, de streek in Italië waar deze vette<br />

aardsoort het eerst werd aangetroffen. Een andere theorie is<br />

dat omber is afgeleid van het Latijnse umbra, dat 'schaduw'<br />

betekent. Dan zou terra Umbriae 'schaduw-aarde' betekenen,<br />

in plaats van 'Umbrische aarde', waarvan omber een verkorting<br />

is. De meeste deskundigen houden het echter op het<br />

laatste.<br />

Omber werd al in de oudheid gebruikt als grondstof voor<br />

bruine verf. Door branden werd het zachter, fijner en donkerder.<br />

Schilders gebruikten het om er schaduw mee aan te<br />

geven. Italiaanse kaasboeren gebruikten het bovendien om<br />

parmezaanse kazen een donker jasje te geven.<br />

In de 19de eeuw waren in Nederland verschillende soorten<br />

omber in omloop: gebrande en ongebrande omber, en Turkse<br />

en Cyprische omber. Ook Duitsland leverde veel omber. Dit<br />

stond bekend als Keulse of Kasselse aarde. Omstreeks 1960<br />

werd omber geheel verdrongen door synthetische verfstoffen.<br />

Engels umber (1568); Duits Umber, Umbra\ Frans terre<br />

d'ombre (1562), ombre (1762).<br />

Enkele andere aardsoorten:<br />

Kaolien, porseleinaarde, is genoemd naar de oorspronkelijke vindplaats,<br />

de heuvel Gao-ling of Gaoling (oude schrijfwijze: Kao-ling) bij<br />

Jingdezhen in Zuidoost-China, in de provincie Jiangxi (Kiangsi). Gaoling<br />

betekent letterlijk 'Hoge heuvel'. Kaolien is een verweringsprodukt<br />

van veldspaatgesteenten. De Franse pater d'Entrecolles gaf in 1712 als<br />

168


opzoomeren<br />

eerste Europeaan bekendheid aan dit materiaal, dat wordt gebruikt voor<br />

de produktie van porselein en als vulmiddel. Het wordt inmiddels ook<br />

gewonnen in onder andere Engeland, Frankrijk en de VS. Gereinigde<br />

kaolien levert het mineraal kaoliniet.<br />

Kimberliet, diamanthoudende aarde, is genoemd naar de Zuidafrikaanse<br />

stad Kimberley, centrum van de diamantindustrie. Kimberley<br />

werd gesticht in 1871, toen er voor het eerst diamanten werden gevonden.<br />

De stad is genoemd naar Lord Kimberley, indertijd de Britse<br />

minister van Koloniën. Kimberliet treedt op als vulling in kraterpijpen<br />

(ook wel kimberleypijpen genoemd) waarin diamant voorkomt. Het<br />

staat ook bekend als 'blauwe aarde'.<br />

Pozzuolaan is een soort van vulkanische aarde. De Romeinen lengden<br />

het aan met water en gebruikten het als cement. Deze aardsoort heet zo<br />

naar de Italiaanse havenplaats Pozzuoli in Campanië, waar ze voor het<br />

eerst werd aangetroffen. Ook de schrijfwijzen pozzolaan(aarde) en<br />

puzzolaan komen voor.<br />

Tripel\ fijne polijstaarde, is genoemd naar de Libische uitvoerhaven<br />

Tripoli. Tripel bestaat uit kiezelzuur met wat ijzeroxyde en aluminiumoxyde.<br />

Wij leenden dit woord uit het Frans, waar het al in het begin van<br />

de 16de eeuw is aangetroffen.<br />

OMBER: Chomel Alg. huishoudelijk wdb 2 3 (1771) 2364; Witsen Geysbeek Wdb.<br />

zamenleving 5 (1856) 3914-3915; Littré Dia. longue frang. 2 (1863) 820; WNT X (1893)<br />

167; Vercoullie Etym. wdb. (19253) 247; Metz Woordverklaring (1937) 365; Winkler Prins*<br />

14 (1952) 718; OED (19932).<br />

opzoomeren<br />

(1994) het door burgers opknappen van hun woonomgeving<br />

Wie op 28 mei 1994 aan de Opzoomerdag in Rotterdam heeft<br />

deelgenomen, weet dat opzoomeren een woord met toekomst<br />

is. Een paar maanden na de Opzoomerdag in Rotterdam<br />

werd aan de Weesperzijde in Amsterdam een 'Opzoomerfeest'<br />

gehouden en ongetwijfeld zullen er meer volgen. Als het opzoomeren<br />

inderdaad beklijft, zal de spelling van dit woord<br />

ongetwijfeld veranderen: opzoomeren doe je met mooi weer,<br />

aan het begin van de zomer, dus die tweede 0 is geen lang<br />

leven beschoren. Volgens Van Dale bestaat opz


orvietaan<br />

niet langer te klagen over hun verloederde buurt, maar zelf<br />

aan de slag te gaan. Opzoomer zelf hield trouwens grote<br />

schoonmaak in de wijsgerige benadering van de theologie,<br />

maar dit terzijde. Onder aanvuring van de familie Hooymayer<br />

wisten de bewoners van de straat drugspanden weg te<br />

krijgen door de politie 'scheel te bellen', werden er geveltuintjes<br />

aangelegd en speciale gevellampen geplaatst, die opzoomerbollen<br />

werden genoemd.<br />

In 1990 tekende minister Dales het zogeheten startconvenant<br />

sociale vernieuwing op de stoep van de familie Hooymayer en<br />

in mei 1994 was de Opzoomerstraat brandpunt van de<br />

Opzoomerdag. Het succes van die dag is onder meer af te<br />

lezen aan de enorme hoeveelheid materiaal die door de gemeente<br />

werd afgezet: 60.000 bezems, 2.300 opzoomerbollen,<br />

2.500 bloembakken voor balkons, 50.000 heesters en 3,3<br />

kilometer aan gevel tuintjes. En dat alles gratis en voor niks,<br />

een feit dat het succes van het opzoomeren wellicht verklaart.<br />

Nieuw Ned. biogr. wdb 6 (1924) 1080-1082 (C.W. Opzoomer); J. Okkema (red.)<br />

Straatnamen van Rotterdam (1992) 293; Coen van Zwol, 'Opzoomeren: een explosie van<br />

burgerzin', in: NRCH 27.5.1994.<br />

orvietaan<br />

(1716, uit het Frans of het<br />

Italiaans) voorheen vermaard<br />

tegengif; wondermiddel<br />

Op een steile rots in Umbrië<br />

in het hart van Italië ligt het<br />

oeroude stadje Orvieto. Letterlijk<br />

oeroud, want de naam<br />

Orvieto komt van het Latijnse<br />

Urbs Vetus, dat 'oude stad' betekent. De plaats beleefde<br />

haar grootste bloei in de late middeleeuwen.<br />

In het begin van de 17de eeuw maakte Girolamo di Ferrante<br />

uit Orvieto naam als bereider van een algemeen tegengif.<br />

Volgens Migliorini (1957) verkreeg Girolamo in 1609 het<br />

alleenrecht om dit tegengif in Toscane te verkopen. In Italië<br />

stond het bekend als orvietano-, in Frankrijk - waar het gretig<br />

aftrek vond - als orviétan.<br />

170


orvietaan<br />

Vanzelfsprekend hield Girolamo het recept ervan geheim.<br />

Maar zijn weduwe erfde dit geheim en verklapte het aan haar<br />

derde echtgenoot, een zekere Cristoforo Contugi. In de<br />

papieren waarmee Contugi in 1646 tot Fransman werd genaturaliseerd,<br />

werd hij 'Ie véritable Orviétan' genoemd, aldus<br />

Migliorini. In 1647 kreeg Contugi patent op de verkoop van<br />

het tegengif en het exclusieve gebruik van de naam orviétan.<br />

Tot het einde van de 18de eeuw beriepen de erven Contugi<br />

zich op dit privilege.<br />

Girolamo stelde orvietaan samen uit 54 ingrediënten. Niet<br />

toevallig komt dit precies overeen met het aantal ingrediënten<br />

van mithridaat, het bekendste tegengif uit de oudheid. Dit<br />

tegengif dankt zijn naam aan Mithridates vi (132-63 v.Chr.),<br />

die volgens de overlevering in voortdurende angst voor vergiftiging<br />

leefde en zich daarom aan allerlei vergiften gewend<br />

had. Beide tegengiften werden samengesteld uit onder meer<br />

gedroogde adder, schorseneren, driedistel, meesterwortel, engelwortel,<br />

addertong en rozemarijn.<br />

In Frankrijk werd orvietaan volgens Migliorini 'met het<br />

gebruikelijk spektakel van de charlatan' aan de man gebracht.<br />

Daardoor kreeg marchand d'orviétan of orviétan als tweede<br />

betekenis 'kwakzalver, wonderdoener' of 'charlatan die op het<br />

marktplein wondermiddeltjes verkoopt'. 'De uitvinder zwolg<br />

op de openbare markt [...] alle vergiften die men hem<br />

aanbood, in, zonder letsel', aldus Bilderdijk (1833). Overigens<br />

dacht Bilderdijk dat Orvieto in Spanje lag.<br />

Het is onduidelijk of wij dit woord uit het Frans of rechtstreeks<br />

uit het Italiaans hebben geleend. Het is in ieder geval<br />

aangetroffen als orviétan, orvitaan, orvientaan en orviaat.<br />

Vooral in de 17de eeuw was orvietaan zeer in zwang. In<br />

Nederland werd het aan het eind van de 18de eeuw nog<br />

voorgeschreven tegen waterpokken, pest en rode hond.<br />

Engels orviétan (1676); Duits Orviétan; Frans orviétan (1625<br />

[tegengif]; 1690 [charlatan]).<br />

J. van Gijzen Het vermaaklyk buitenleven (1716) 34; Chomel Alg. huishoudelijk wdb. 2 3<br />

(1771) 2483; Bilderdijk Verkl. geslachtlijst 2 (1833) 308; Lachatre Nouveau d/ct universel<br />

(1852) 928; Littré Diet longue frang. 3 (1869) 867; WNT XI (1910) 1509; Wartburg<br />

Franz. Etym. Wtb. 1 (1955) 425; Bruno Migliorini Saggi linguistici (Florence 1957) 277;<br />

Battaglia Grande diz. della lingua Italiana XII (1984) 175; OED (19932); Petit Robert (19932)<br />

1552.<br />

171


pêche-melba<br />

P<br />

paisley<br />

(ipjo, uit het Engels) abstract kleurrijk motiefin stoffen<br />

Paisley ligt in het noorden van Schotland, zo'n tien kilometer<br />

ten westen van Glasgow. In de tweede helft van de 19de eeuw<br />

ontwikkelde deze plaats zich tot de belangrijkste Schotse textielstad.<br />

Paisley had zijn bloei voornamelijk te danken aan de produktie<br />

van imitatie-kasjmiersjaals. Voor de echte sjaals uit<br />

Kasjmier betaalde men indertijd een vermogen (zie verder bij<br />

kasjmier). Dit stimuleerde de Schotten (en de Engelsen) om<br />

deze sjaals na te maken. Edinburgh en Paisley stortten zich<br />

op dezelfde markt, maar Paisley won, mede dankzij de goede<br />

verbindingen per spoor en boot.<br />

Aanvankelijk probeerden de bedrijven in Paisley de kasjmiersjaals<br />

zo getrouw mogelijk na te bootsen. Maar gaandeweg<br />

pasten ze het patroon aan tot een abstract kleurrijk motief.<br />

Dit speciale patroon stond bekend als paisley-pattern, later<br />

verkort tot paisley.<br />

In de 19de eeuw paste men paisley vooral toe op sjaals en<br />

japonnen. Tussen 1960 en 1980 werden ook panties, rokken,<br />

jurken en jassen hiermee opgesierd. Tegenwoordig zie je het<br />

vaak bij mannenkleding, vooral op chokers, kamerjassen en<br />

pyjama's. Paisley wordt allang niet meer alleen in Paisley<br />

gemaakt<br />

Engels paisley (1834 Paisley shawl).<br />

Bridgeman & Drury Ency. of Victoriano (1975) 294; O'Hara Mode ency. (1989) 162; Veen<br />

Etym. wdb. (1989) 547; Koenen & Smits Peptalk (19922) 207-208; OED (19932).<br />

pêche-melba<br />

(ip42, uit het Frans) nagerecht van perziken met ijs<br />

Melbourne, de hoofdstad van de Australische deelstaat Victoria,<br />

is tegenwoordig de zuidelijkst gelegen miljoenenstad ter<br />

wereld. Het is een heel jonge stad, de eerste westerse kolonisten<br />

vestigden zich hier pas in 1835. ^37 werd de neder-<br />

172


pêche-melba<br />

zetting genoemd naar de toenmalige Britse premier, Lord Melbourne<br />

(1779-1848). Nadat in 1851 in de omgeving goud was<br />

gevonden, telde de plaats binnen enkele jaren 80.000 inwoners.<br />

De beroemdste zangeres die Australië ooit heeft voortgebracht,<br />

Helen Mitchell (1861-1931), kwam uit Richmond, een<br />

voorstad van Melbourne. Haar vader had in Melbourne een<br />

groot aannemersbedrijf. Haar operadebuut in 1887 in Brussel<br />

als Gilda in Verdi's Rigoletto sloeg in als een bom. In 1888<br />

zong zij Lucia di Lammermoor in Covent Garden in Londen.<br />

Daarna trad ze met groot succes op in alle grote operahuizen.<br />

In 1926 nam zij afscheid.<br />

Aanvankelijk trad Mitchell op als Madame Melba - een<br />

naam die zij ontleende aan de stad Melbourne. Vanaf 1918<br />

mocht ze de Engelse titel 'Dame' voeren en stond ze bekend<br />

als Dame Nellie of Dame Melba.<br />

Volgens de overlevering kreeg Melba het in 1892, tijdens een<br />

van haar tournees, aan de stok met Georges-Auguste Escoffier<br />

(1846-1935), de beroemde Franse chef-kok van het Savoyhotel<br />

in Londen. De diva gaf een galasouper en wilde pêches<br />

flambées als dessert, maar Escoffier stond erop ijs te serveren.<br />

Nu was Melba iemand om rekening mee te houden. Zij was<br />

zeer wilskrachtig en fel. 'Ze kon het succes goed aan', schrijft<br />

haar biograaf, 'maar ze kon af en toe driftig zijn.'<br />

Het dispuut eindigde in een compromis: een nieuw nagerecht,<br />

dat Escoffier ter ere van de sopraan pêche-melba noemde.<br />

Zo werden - doordat pêche teruggaat op de landnaam<br />

Perzië - Australië en het Nabije Oosten in één dessert verenigd.<br />

Het originele gerecht moet hebben bestaan uit vanille-ijs, in<br />

vanillesiroop gestoofde perziken en frambozensap. Pas later<br />

voegde men vaak slagroom, geraspte amandelen of pistaches<br />

toe.<br />

Engels peach Melba, pêche Melba; Duits Pfirsich Melba; Frans<br />

pêches melba (1892).<br />

Vergelijk bavarois(e), melbatoost<br />

Kramers woordentolk (1942") 623; Ency. Brit'* 11 (1979) 870 (Melbourne), & I (1979) 967<br />

(Bendigo); Australian dict. of biogr. 10 (1986) 475-479; Manser Melba Toast, Bowie's knife<br />

(1988) 148-149; Trahair Australian dict of eponyms (1992) 135-136, 161; Grauls Bintje<br />

(1991) 224-225; Sanders Eponiemenwdb. (19937) 156-158; Petit Robert (19932) 1379; OED<br />

(19932).<br />

173


pekin<br />

pekin, peking<br />

(1824, uit het Frans) gestreepte (kunst)zijde<br />

In China wordt al sinds 3000 v.Chr. zijde geteeld. Pas in 200<br />

n.Chr. gebeurde dit ook buiten China. Van de 7de tot de 11de<br />

eeuw was Byzantium de belangrijkste zijdemarkt in Europa.<br />

De Arabieren verbreidden de zijdeteelt vervolgens via Noord-<br />

Afrika naar Italië en Frankrijk. In dat laatste land kwam de<br />

zijdecultuur vanaf het eind van de 16de eeuw tot grote bloei.<br />

Voor het noorden van China was Peking de voornaamste producent<br />

en doorvoermarkt van zijde. Pei ching (Beijing) betekent<br />

letterlijk 'noordelijke hoofdstad', ten opzichte van Nan<br />

ching 'zuidelijke hoofdstad'. Peking en Nanking leven internationaal<br />

voort in een stofnaam: pekin en nanking en nankinette.<br />

Met pekin wordt gestreepte zijde aangeduid. Die stof werd<br />

niet alleen uit Peking gehaald, maar ook in Europa gemaakt.<br />

Guillaume Raynal (1713-1796) schreef in 1783 dat de beste<br />

pekin indertijd uit Valence in Zuid-Frankrijk kwam, niet uit<br />

China. In de 19de eeuw werd pekin tevens gemaakt in<br />

Wenen, Berlijn en Krefeld.<br />

Pekin was vroeger zeer geliefd. De stof werd vooral verwerkt<br />

in vrouwenkleding. In het Nederlands is dit woord voor het<br />

eerst aangetroffen in 1824, in de (verouderde) Franse spelling<br />

pequin.<br />

Engels Peking, Pekin (1783); Duits Peking, Frans pékin (1564).<br />

De pekingeend vftïd in 1873 vanuit Peking overgebracht naar Engeland<br />

en de Verenigde Staten. Het is een grote, zware, opgericht staande eend<br />

- wetenschappelijke naam Anas sinensis - die vanaf het begin van deze<br />

eeuw ook in Nederland wordt gefokt. Pekingeend als gerecht, een specialiteit<br />

van de Pekinese keuken, kreeg in Europa pas omstreeks 1950<br />

bekendheid.<br />

In 1926 werden in een kalkgroeve bij Zhoukoudian, 45 km ten zuidwesten<br />

van Peking, de eerste overblijfselen gevonden van de Pekingmens<br />

- de Sinanthropus pekinensis. De daarop volgende opgravingen zijn de<br />

grootste die ooit voor een dergelijk onderzoek zijn verricht. In totaal<br />

vond men de overblijfselen van ruim veertig mensen, waaronder 14 schedels.<br />

Tijdens de Tweede Wereldoorlog gingen alle originelen verloren<br />

toen een trein die de fossielen vervoerde, door de Japanners werd overvallen.<br />

Wel heeft men afgietsels van alle belangrijke stukken.<br />

De kunst om damast te weven is lang geleden uitgevonden in China. In<br />

de middeleeuwen werd Damascus, nu de hoofdstad van Syrië, een<br />

belangrijk centrum van zijdeweverij. Italiaanse handelaren brachten de<br />

174


pekinees<br />

produkten, waaronder damast, naar Europa, waar ze werden genoemd<br />

naar de plaats van herkomst.<br />

Damast is een kostbare, glanzende stof, gewoonlijk in één kleur, met<br />

ingeweven figuren. Deze figuren zijn zichtbaar doordat de haaks op<br />

elkaar staande draden van het weefsel het licht verschillend weerkaatsen.<br />

Vroeger werd damast altijd gemaakt van zijde, tegenwoordig ook van<br />

linnen, katoen en kunstvezels. Er bestaat zelfs damastpapier, dat het<br />

uiterlijk van damast imiteert, maar na gebruik met vlekken en al kan<br />

worden weggegooid.<br />

Damascus had in de middeleeuwen ook een grote naam als centrum van<br />

metaalbewerking. Volgens sommige onderzoekers dankt damast zijn<br />

naam niet rechtstreeks aan Damascus, maar aan uiterlijke gelijkenis met<br />

Damascener - gedamasceerd- staal. Dit is beroemd om zijn taaiheid en<br />

hardheid. Deze worden bereikt door gecombineerd smeden van ijzer en<br />

staal, waardoor het oppervlak bovendien een bijzondere, gevlamde<br />

tekening krijgt, die door etsen kan worden versterkt of geïmiteerd.<br />

Damasceren betekent ten slotte ook het graveren van sierlijke patronen<br />

in ijzer, die soms nog met edelmetaal worden ingelegd.<br />

PEKIN(G): Weiland Kunstwdb. (1824) 528; WNT XII' (1931) 994; Winkler Prins* 18<br />

(1954) 887-888; Pet/t Robert (1993*) 1621; OED (1993*); Rey D/ct hist longue frang.<br />

(19942) 1464.<br />

pekinees<br />

(ip32, uit het Engels) klein, langharig Chinees honderas<br />

Volgens een Chinese legende dankt de pekinees zijn ontstaan<br />

aan een boeddhistische monnik, die op een dag een leeuw<br />

ontmoette die verliefd was op een aap. De leeuw vroeg de<br />

monnik hem net zo klein te maken als het aapje. Sindsdien is<br />

de wereld een klein, langharig hondje rijker, dat er inderdaad<br />

uitziet als een ineengeschrompelde leeuw met een apekop.<br />

Pekineesjes maakten in China al vroeg carrière. Het diertje<br />

zou in de 8ste eeuw onder de Tang-dynastie tot hofhond zijn<br />

gepromoveerd. De hondjes werden aan het keizerlijk hof<br />

in Peking gefokt en angstvallig bewaakt. Op ontvreemding<br />

stond de doodstraf.<br />

In de 19de eeuw probeerden de westerse mogendheden, Groot-<br />

Brittannië voorop, met geweld de ontoegankelijke Chinese<br />

markt open te breken. China moest zich schikken in ongunstige<br />

verdragen. Toen de Chinese overheid een in 1858 gesloten<br />

verdrag negeerde, en bovendien in 1860 enkele Britse<br />

onderhandelaars ter dood bracht, sloegen de Britten toe. Zij<br />

trokken op naar Peking, joegen de keizer op de vlucht en ver-<br />

175


perkament<br />

woestten in oktober 1860 het keizerlijke zomerpaleis. Bij die<br />

gelegenheid bemachtigden Britse officieren vijf pekineesjes,<br />

die ze meenamen naar Engeland. Met die diertjes, later aangevuld<br />

met andere exemplaren, werden de eerste Europese<br />

pekineesjes gefokt.<br />

Anders dan menigeen zou denken, zijn pekineesjes zeer sterk<br />

van gestel. Ze zijn buitengewoon temperamentvol, strijdlustig<br />

en — volgens kenners - zelfs een beetje overmoedig. Bovendien<br />

zijn ze lawaaierig en erg jaloers. Ondanks dit alles was de<br />

pekinees omstreeks 1935 in Nederland het meest geliefd als<br />

dameshondje.<br />

De spelling van dit woord varieert. Van Dale geeft pekinees,<br />

maar pekingees wordt het meest aangetroffen.<br />

Engels Pekin(g)ese, Pekingese dog (1898); Duits Pekinese, Frans<br />

pékinois (1923).<br />

Koenen Verklarend handwdb. (I932 17) 756; Toepoel & Van de Weijer Toepoels<br />

hondenency. (±I970 4) 402; Dam Honden (I963 2) 87; De pekingees (Zaltbommel 1980) 10;<br />

J. Spence Op zoek naar het moderne China (Amsterdam 1991) 179-181; Petit Robert<br />

(19932) 1622; OED (19932).<br />

perkament, pergamijn<br />

(1284, uit het Frans) bewerkte diere huid, gebruikt om op te<br />

schrijven<br />

Historisch gezien is het schrijven op magnetische diskettes<br />

een onrijpe gril met een onzekere toekomst. Het is niet aannemelijk<br />

dat de floppy de lange loopbaan beschoren zal zijn<br />

van solide media als schouderbladen van koeien, berkebast,<br />

kleitabletten, papyrus, potscherven, steen, papier en bovenal<br />

perkament.<br />

176


perkament<br />

Perkament is een duurzaam maar bewerkelijk produkt. Het<br />

wordt gemaakt van huiden van schapen, geiten of runderen.<br />

Nadat de haren en de opperhuid zijn losgeweekt en afgeschraapt,<br />

wordt het vel opgespannen en gedroogd. Dan worden<br />

met chemische hulpmiddelen vocht en vetresten verwijderd,<br />

waarna het oppervlak met een scherp mes wordt<br />

gladgeschraapt. Ten slotte wordt het perkament met puimsteen<br />

geschuurd. Dit procédé levert een stevig, soepel, goed<br />

beschrijfbaar en uitmuntend houdbaar materiaal op, dat zijn<br />

naam dankt aan een stad die in de oudheid Pergamon heette.<br />

De huidige naam is Bergama. Dit provinciestadje ligt op zo'n<br />

25 kilometer van de Turkse westkust, ter hoogte van het Griekse<br />

eiland Lesbos.<br />

Perkament is wel naar Pergamon genoemd, maar het is er niet<br />

uitgevonden. Al omstreeks 2700 v.Chr., lang voor de stichting<br />

van Pergamon, werd in Egypte geschreven op geprepareerde<br />

huiden, een werkwijze die overal in het Midden-Oosten<br />

werd nagevolgd. Het meest gebruikte schrijfmateriaal in<br />

Egypte was echter papyrus. Dit werd gemaakt uit de stengels<br />

van een rietachtig gewas. Papyrusbladen van hoge kwaliteit<br />

waren voor Egypte eeuwenlang een belangrijk exportprodukt.<br />

De planken in de beroemde bibliotheek van Alexandrië<br />

waren dan ook hoofdzakelijk met papyrusrollen gevuld. Dit<br />

studiecentrum was in de 3de eeuw v.Chr. door de Ptolemeïsche<br />

farao's opgezet. Onder leiding van literatuurcritici als<br />

Aristarchus werd hier orde geschapen in de versnipperde teksten<br />

van Homerus, Hesiodus en andere klassieke schrijvers.<br />

Dit werk zou later ons beeld van de klassieke Griekse letteren<br />

sterk beïnvloeden, want de teksten die door de toenmalige<br />

onderzoekers werden verworpen, zijn merendeels verloren gegaan.<br />

Terwijl de Alexandrijnse bibliotheek floreerde, groeide aan de<br />

overkant van de Middellandse Zee het onbetekenende Pergamon<br />

binnen enkele generaties uit tot de hoofdstad van een<br />

machtig rijk. Door politieke samenwerking met Rome wist<br />

koning Eumenès 11 (197-159 v.Chr.) zijn gebied sterk te vergroten.<br />

Tegelijkertijd maakte hij zijn hoofdstad tot een cultureel<br />

centrum van belang. Er verrezen in hoog tempo sportterreinen,<br />

tempels, theaters en een reusachtig, rijk met beeld-<br />

177


perkament<br />

houwwerk versierd altaar. Op het toppunt van haar macht<br />

telde de stad ruim 200.000 inwoners. Pergamon had bovendien<br />

een omvangrijke bibliotheek.<br />

De traditie wil nu dat toen de farao's in Egypte van de bibliotheek<br />

in Pergamon hoorden, zij de uitvoer van papyrus<br />

verboden, om zo de concurrent door materiaalgebrek uit te<br />

schakelen. Pergamon zou daarop noodgedwongen zijn heil<br />

hebben gezocht in de produktie van perkament en zo zijn<br />

naam hebben vereeuwigd.<br />

De historicus Richard Johnson heeft echter in 1970 aannemelijk<br />

gemaakt dat het zo niet is gegaan. Na bestudering<br />

van alle relevante teksten en het brede historische verband<br />

kwam hij tot de volgende conclusie. In 169 v.Chr., dus toen<br />

in Pergamon Eumenès 11 regeerde, werd Egypte aangevallen<br />

door de Syrische vorst Antiochus iv. De oorlog duurde twee<br />

jaar en concentreerde zich rond Alexandrië, dat niet alleen de<br />

grote bibliotheek herbergde maar ook de belangrijkste Egyptische<br />

uitvoerhaven was (vgl. p har os). In die twee jaar, maar<br />

ook al in de voorafgaande jaren, toen de oorlog dreigde, moet<br />

de uitvoer van papyrus uit Alexandrië zijn ingezakt, met vervelende<br />

gevolgen voor de afnemers. Dit — en niet een culturele<br />

boycot - zou voor de bibliothecarissen van Pergamon<br />

aanleiding zijn geweest om naar vervangende materialen uit<br />

te zien. Zo ontwikkelde Pergamon zich tot gebruiker, producent,<br />

exporteur en uiteindelijk naamgever van het perkament.<br />

Dat laatste zou overigens nog een paar honderd jaar op zich<br />

laten wachten. Vooralsnog heette perkament bij de Grieken<br />

diphthera en bij de Romeinen membrana.<br />

Intussen konden in Pergamon de bibliotheek en de wetenschap<br />

zich verder ontplooien: de beroemde arts Galenus bijvoorbeeld<br />

heeft in Pergamon medicijnen gestudeerd. In de<br />

ogen van de evangelist Johannes was dit bolwerk van kunsten<br />

en wetenschappen echter een 'troon des satans'.<br />

In 133 v.Chr. werd Pergamon ingelijfd bij het Romeinse rijk.<br />

Een kleine honderd jaar later kwam in het oostelijke deel<br />

daarvan Marcus Antonius aan de macht, die zich het hoofd<br />

op hol liet brengen door de Egyptische vorstin Cleopatra.<br />

Volgens Plutarchus zou Marcus Antonius zijn geliefde de<br />

178


perubalsem<br />

Pergameense bibliotheek van 200.000 boekrollen cadeau hebben<br />

gegeven. Als dat waar is, heeft Alexandrië uiteindelijk<br />

toch aan het langste eind getrokken.<br />

Engels parchment (1300); Duits Pergament (9de eeuw pergamin)',<br />

Frans parchemin (1050).<br />

Gaaf perkament uit Frankrijk stond in het Middelnederlands bekend als<br />

francijn. In Zuid-Nederland werd dit woord ook gebruikt voor een<br />

perkamenten patroon voor kant'.<br />

PERKAMENT: Th. Birt Das antike Buchwesen in seinem Verhältnis zur Literatur (1882) 52-<br />

57; Pauly-Wissowa Real-Ency. der classischen Altertumswissenschaft 3 (1899) 414-415<br />

(Bibliotheken), & 15 (1932) 596-601 (Membrana), & 19 (1938) 1235-1254 (Pergamon); W.<br />

Schubart Das Buch bei den Griechen und Römern (19623) 10-27; WNT XII' (1931) 1231-<br />

1237; R.R. Johnson, 'Ancient and medieval accounts of the "invention" of parchment', in:<br />

California studies in classical antiquity 3 (1970) I 15-122; R. Stillwell (ed.) Princeton ency.<br />

classical sites (1976) 688-691; Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 'S) 281; M.L. Ryder,<br />

'The biology and history of parchment', in: P. Rück (ed.) Pergament: Geschichte, Struktur,<br />

Restaurierung, Herstellung (1991) 25-33; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 989.<br />

perubalsem<br />

(1645) bruingele, aromatische balsem<br />

Anders dan de naam doet vermoeden komt perubalsem niet<br />

uit Peru. Perubalsem wordt gewonnen van een gemiddeld 17<br />

m hoge boom die wetenschappers kennen als de Myroxylon<br />

balsamum variëteit pereirae. Deze boom is inheems in Midden-Amerika,<br />

aan de zogenoemde balsemkust, in El Salvador<br />

en Guatemala. Na de ontdekking van Amerika werd de geneeskrachtige,<br />

naar vanille ruikende balsem als schatting door<br />

de Indianen opgebracht. De Spanjaarden verscheepten de<br />

balsem vervolgens via Peru naar Spanje, vandaar de naam.<br />

Perubalsem genoot al snel een grote reputatie. In 1571 besloot<br />

paus Pius v zelfs dat het heilig oliesel voortaan moest worden<br />

bereid met perubalsem, in plaats van met de minder duurzame<br />

mekkabalsem (z.a.). Omstreeks 1950 was dit in Nederland<br />

nog steeds gebruik. Perubalsem is allang in Nederland<br />

bekend. Chomel (1769) onderscheidde drie soorten: droge,<br />

witte en donkerbruine perubalsem. Overigens gebruikte Chomel<br />

door elkaar Balsem van Peru, Peruaansche balsem en Peruviaanse<br />

he balsem. Uit een samentrekking van de laatste vormen<br />

is perubalsem ontstaan.<br />

De bruine perubalsem was in Nederland het bekendst. In de<br />

179


pharos<br />

18de eeuw werd dit middeltje onder andere voorgeschreven<br />

ter versterking van zenuwen, hersenen, hart en maag. Daarnaast<br />

smeerde men het op wonden en zweren. Later werd het<br />

ook toegepast tegen jeuk, eczeem en aambeien. Tegenwoordig<br />

wordt perubalsem vooral toegepast als fixeermiddel in de<br />

parfum- en de zeepindustrie. De hars van de perubalsemboom<br />

heeft hier moeten wijken voor synthetische perubalsem.<br />

Engels Balsam of Peru (1684), Peruvian balsam (1747); Duits<br />

Perubalsam\ Frans baume du Pêrou.<br />

Uit een variëteit van de perubalsemboom - de Myrospermum (Myroxylon)<br />

toluiferum - werd vroeger tolubalsem gewonnen. Deze balsem is<br />

genoemd naar Tolü, de uitvoerhaven in Colombia, tegenwoordig<br />

Santiago de Tolü geheten. Tolubalsem was in Nederland al in de 17de<br />

eeuw bekend. Het werd onder andere voorgeschreven bij kanker, heupjicht<br />

en aambeien. Daarnaast smeerde men het op wonden. Tegenwoordig<br />

wordt tolubalsem nog toegepast in de parfumindustrie en in de farmacie,<br />

onder andere in hoestdrankjes. In 1841 destilleerde de Franse<br />

scheikundige Sainte-Claire Deville uit tolubalsem een chemisch produkt<br />

dat later door de Duitse scheikundige A.W. Hofmann (1818-1892) toluol<br />

werd genoemd, een woord dat bij ons is verdrongen door het aan het<br />

Engels ontleende tolueen. Ook dit is dus - zij het langs een omweg -<br />

afgeleid van de Colombiaanse havenplaats (Santiago de) Tolu.<br />

PERUBALSEM: J. van Beverwijck Heel-Konste, ofte Derde Deel van de Genees-Konste<br />

(Amsterdam 1656) 31; Chomel Alg. huishoudelijk wdb.2 I (1769) 129-134; WNT XII'<br />

(1931) 1358-1359; Winkler Prins* 3 (1948) 145; Kath. ency.2 3 (1949) 798; OED (19932)<br />

(amicable); Petit Robert (19932) 205.<br />

pharos<br />

(1686, uit het Grieks) vuurtoren, kustlicht<br />

Ooit was Pharos een eiland voor de kust van Egypte, bij de<br />

plaats die wij nu kennen als Alexandrië. Maar sinds eeuwen is<br />

het met een dijk vastgehecht aan het vasteland, een verbinding<br />

die later is verzand. Daarom staat Pharos op kaarten<br />

allang niet meer aangegeven als een eiland - het is een onderdeel<br />

van de haven van Alexandrië geworden, op de plaats<br />

waar nu fort Kait Bey ligt.<br />

Pharos was al in de vroege oudheid bekend. Homerus vermeldt<br />

dat Menelaos er twintig dagen zat te wachten op een<br />

gunstige wind. De overlevering wil dat Menelaos er aan een<br />

grijsaard vroeg: 'Welk eiland is dit?' Waarop de oude man<br />

180


pharos<br />

antwoordde: 'Pharao's' - ofwel: van de farao. Menelaos verstond<br />

het niet goed en herhaalde: 'Pharos?' De grijsaard knikte<br />

en vereeuwigde daarmee de naam van dit eilandje, dat later<br />

een van de Zeven Wereldwonderen zou herbergen.<br />

Dit laatste was indirect te danken aan Alexander de Grote. In<br />

332 veroverde de onstuimige Macedoniër Egypte op de Perzen.<br />

Toen hij langs Rhacotis marcheerde, een vissersdorpje<br />

aan de monding van de Nijl ter hoogte van Pharos, zag hij<br />

meteen dat dit de ideale locatie was voor een haven. Hij gaf<br />

opdracht er een stad te bouwen, die hij Alexandrië doopte -<br />

een van de vele steden die Alexander naar zichzelf noemde.<br />

Alexandrië werd ontworpen door Dinocrates van Rhodos en<br />

kreeg twee havens: aan de west- en aan de oostkant van de<br />

stad. Er werd een dam gelegd naar Pharos, dat daardoor onderdeel<br />

werd van de oostelijke haven.<br />

Naarmate de scheepvaart op Alexandrië toenam, groeide de<br />

behoefte aan een baken. Juist dit deel van de Egyptische kust<br />

was zeer vlak en zonder herkenningspunten. Bovendien<br />

moesten de schepen veel klippen en zandbanken zien te<br />

omzeilen. Daarom begon men in 297 v.Chr. in opdracht van<br />

Ptolemaeus 1 (305-282 v.Chr.) met de bouw van een enorme<br />

vuurtoren op het eiland Pharos.<br />

Wie de architect was, is niet zeker. Een tekst op de toren vermeldde<br />

de naam Sostratus. Nu was het in de oudheid zeker<br />

geen gebruik dat een architect zijn naam op een gebouw zette.<br />

Die eer was voorbehouden aan de monarch of aan de<br />

geldschieter. Daarom heeft die tekst op de vuurtoren sinds de<br />

oudheid vele pennen in beweging gebracht. Lucianus (±120-<br />

±180 n.Chr.) droeg deze oplossing aan: Sostratus beitelde zijn<br />

naam in een steen en bepleisterde die met kalk, waarop hij<br />

Ptolemaeus' naam zette - wetend dat de kalk mettertijd zou<br />

vergaan, waardoor zijn naam zou worden blootgelegd voor<br />

het nageslacht. Veel waarschijnlijker is echter dat Sostratus<br />

helemaal niet de architect was, maar de hoveling die de vuurtoren<br />

financierde.<br />

Hoe dan ook, op Pharos werd een vuurtoren neergezet die<br />

waarschijnlijk 100 meter hoog was. Het gebouw bestond uit<br />

drie geledingen en werd tijdens het bewind van Ptolemaeus 11<br />

(284-246 v.Chr.) voltooid. Op de top stond Zeus.<br />

181


pharos<br />

De vuurtoren op Pharos genoot al spoedig grote faam. De<br />

verhalen erover werden steeds gekker. Zo vermeldde Epiphases<br />

dat de toren maar liefst 559 meter hoog was! Een ander<br />

schreef dat je het licht van de toren al op 480 kilometer<br />

afstand kon zien; ruim 50 kilometer is een stuk reëler. Dat<br />

licht was overigens afkomstig van een groot vuur dat door<br />

gepolijste koperen platen werd gereflecteerd.<br />

Uit mozaïeken en munten blijkt dat de vuurtoren van Pharos<br />

al snel model stond voor andere vuurtorens in de Grieks-<br />

Romeinse wereld. Vanaf de eerste eeuw n.Chr. werden die<br />

kustlichten aangeduid als pharos of, in het Latijn, pharus.<br />

In de 16de eeuw werd dit begrip overgenomen in het Engels<br />

en Frans. Phare is in het Frans nog steeds het gewone woord<br />

voor vuurtoren, in het Engels moest pharos op den duur<br />

plaatsmaken voor lighthouse. Bij ons zijn vuurtoren (1634) en<br />

pharos tot ver in de 19de eeuw naast elkaar gebruikt, waarbij<br />

pharos soms ook wordt aangetroffen als faro, farus of pharus.<br />

In 956 n.Chr. raakte de vuurtoren van Pharos zwaar beschadigd<br />

bij een aardbeving. De bevingen van 1303 en 1323 deden<br />

het bouwwerk vervolgens de das om. Op de ruïnes van de<br />

vuurtoren werd in de 15de eeuw een fort neergezet, dat in<br />

niets meer herinnert aan het Wereldwonder dat zoveel zeelieden<br />

tot baken heeft gediend.<br />

Engels Pharos (1552); Duits Pharus (1732); Frans phare (1546).<br />

Een verwant begrip is brandaris, waarmee onder meer een grote<br />

scheepslantaarn werd aangeduid. Dit woord is afgeleid van de Brandaris,<br />

de bekende vuurtoren op Terschelling. Deze vuurtoren is op zijn beurt<br />

genoemd naar Sint Brandaan, de Ierse abt uit de 5de eeuw die een<br />

jarenlange zeereis zou hebben gemaakt.<br />

PHAROS: Homerus (vert. De Roy van Zuydewijn, 1992) Odyssee IV, 354 e.v.; Plinius (ed.<br />

Bostock & Riley, 1855-1857) Nat. Hist XXXVI, 18; Hoogstraten Groot alg. hist. wdb. 6<br />

(1733) 184; F. Kluge Seemannssprache (1911) 537 (Leuchtturm); WNT XII' (1931) 1468, &<br />

XXIII (1987) 1469-1470 (vuurtoren); Clayton & Price Seven wonders of the andent world<br />

(1988) 138-157; Veen Etym. wdb. (1989) 260 (farus); OED (19932); Rey D/ct hist langue<br />

frang. (19942) 1499-1500.<br />

182


pils<br />

(1884, uit het Duits) licht bier<br />

Op enkele tientallen kilometers<br />

ten noordoosten van<br />

Beieren ligt de Tsjechische<br />

stad Plzen, die in het westen<br />

vooral bekend is onder de<br />

Duitse variant van haar naam: Pilsen. Het nieuwe Tsjechië<br />

neemt ruwweg de plaats in van het oude Bohemen, dat in de<br />

9de eeuw deel uitmaakte van het koninkrijk Moravië.<br />

Daar begon men in die tijd met de verbouw van hop, het<br />

voornaamste bestanddeel van bier. Boheemse hop was van<br />

uitzonderlijke kwaliteit en werd al snel uitgevoerd. Ook<br />

brouwde men er ter plaatse bier van. De Bohemers zelf behoorden<br />

tot de grootste afnemers en hun drankzucht was<br />

vermaard.<br />

Om een eind te maken aan dit drankmisbruik verbood de<br />

bisschop van Praag op een gegeven moment het brouwen van<br />

bier, op straffe van excommunicatie. Bohemen ging een periode<br />

van nationale dorst in. In de 13de eeuw wist koning<br />

Wenceslaus van de Heilige Vader gedaan te krijgen dat hij het<br />

brouwverbod introk. Wel stelde Wenceslaus hier een ander<br />

verbod voor in de plaats: hij verbood de uitvoer van Boheemse<br />

hop, op straffe des doods.<br />

In het begin van de 19de eeuw produceerde Pilsen hooggegist<br />

bier, maar de brouwers waren niet tevreden over de kwaliteit<br />

ervan. Omdat Beierse bierbrouwers belangrijke verbeteringen<br />

hadden aangebracht in de zogeheten lage-gistingtechniek,<br />

besloten ze in Pilsen over te gaan op laaggegist bier. Zij<br />

bouwden een nieuwe brouwerij, die in 1842 werd geopend. Er<br />

werd goudgeel bier gemaakt, met een alcoholpercentage van<br />

zo'n 5 procent en een opmerkelijke, bittere hopsmaak.<br />

Het bier werd opgeslagen in eiken vaten, bekleed met Canadese<br />

hars, en te rijpen gelegd in enorme zandstenen kelders.<br />

Het nieuwe bier sloeg in als een bom. Omstreeks 1850 was<br />

het Pilsener bier al verkrijgbaar in Praag, Marienbad en Karlsbad.<br />

In 1856 bereikte het Wenen, dat spoedig een van de<br />

grootste markten werd. München, Berlijn, Londen en Parijs<br />

volgden. In 1863 kreeg het bier een onderscheiding op de<br />

pils<br />

183


provincieroos<br />

internationale tentoonstelling in Hamburg en tegen 1870 was<br />

Pilsener een begrip in heel bierdrinkend Europa. In diverse<br />

grote steden waren gelegenheden waar uitsluitend Pilsener<br />

werd getapt.<br />

In Nederland werd het bier omstreeks 1870 in produktie<br />

genomen door de jonge Gerard A. Heineken. Die had op z'n<br />

22ste een in slaap gesukkelde Amsterdamse brouwerij opgekocht,<br />

die hij naar het centrum van Amsterdam verplaatste.<br />

Overigens noemde Heineken het bier niet Pilsener, maar<br />

Heinekens Beiersch. De bierdrinkers spraken echter al snel van<br />

pilsener of pilsner en vervolgens kortweg van pils of pilsie.<br />

Voor de stad Pilsen had de internationale opmars van het<br />

nieuwe bier grote gevolgen. Met de brouwerij groeide de stad<br />

als kool. In 1836, een paar jaar voor de opening van de nieuwe<br />

brouwerij, telde Pilsen 8.000 inwoners. In 1867 waren dat er<br />

22.000, in 1880 47.000 en in 1906 68.292. Omstreeks de<br />

eeuwwisseling bedroeg de export van het lichtgele bier jaarlijks<br />

ruim 800.000 hectoliter.<br />

Toen ook andere brouwers hun laaggegist bier Pils of Pils(e)ner<br />

noemden, voegden de Tsjechen het Duitse woord Urquell<br />

'oorspronkelijke bron aan de naam toe. Het mocht niet<br />

baten. Nog voor de eeuwwisseling werd pils ervaren als een<br />

soortnaam. Tot een paar jaar geleden voerden de Tsjechen<br />

processen om het alleenrecht op deze naam te verkrijgen,<br />

maar zonder succes: daarvoor was het pilsje al te sterk verankerd<br />

in de Europese drinkcultuur.<br />

Engels Pils(e)ner, Pilsen (1877); Duits Pils(e)ner (vóór 1884);<br />

Frans Pilsen.<br />

Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving 3 (1847) 2035; Alg. Ned. ency. besch. stand 12 (1867)<br />

328; Winkler Prins 2 12 (1886) 314; Vivat's ency. 8 (1906) 6328; Ency. Brit" 21 (1911) 614;<br />

M. Jackson Spectrum Bieratlas (Utrecht I987 6) 25-35; R.E. Kistemaker (red.) Bier!<br />

Geschiedenis van een volksdrank (Amsterdam 1994).<br />

provincieroos<br />

(1567, uit het Frans) vleeskleurige roos<br />

De provincieroos is genoemd naar het Franse plaatsje Provins.<br />

Dit ligt in het departement Seine-et-Marne, ten oosten van<br />

Parijs, zo'n vijftig kilometer van Melun. Volgens de overlevering<br />

bracht de kruisvaarder Robert van Brie de vleeskleurige<br />

184


quenast<br />

roos uit Damascus mee naar zijn woonplaats. De oude wetenschappelijke<br />

naam luidt Rosa damascena,, de huidige Rosa<br />

gallica, ofwel 'Franse roos'.<br />

In Provins werd de roos op grote schaal gekweekt. Nederlanders<br />

introduceerden de bloem aan het eind van de 16de<br />

eeuw in Engeland. Van het sap van de bottels werd een geneeskrachtige<br />

siroop gemaakt, die werd voorgeschreven tegen<br />

galkwalen. Ook werden er levensmiddelen van gemaakt,<br />

provincieroosconserven, die Cats inspireerden tot de dichtregels:<br />

'Bereyd, wanneer het dient, provincy-roos-conserven/<br />

En ander druyve-moes, dat niet en kan bederven'.<br />

Begrijpelijk genoeg wordt de provincieroos vaak verward met<br />

de provenceroos (wetenschappelijke naam Rosa centifolia).<br />

Deze werd in de 16de eeuw in de Kaukasus gekweekt en lijkt<br />

veel op de provincieroos. Specialistische naslagwerken benadrukken<br />

echter dat het om twee verschillende soorten gaat.<br />

De provincieroos werd veel gebruikt om te kruisen.<br />

Engels Provins rose, Provence rose (1578); Frans rose de Provins.<br />

Bescherelle D/ct national franq. (18522) 1011; WNT XIR (1949) 4566-4567; Ned. Larousse<br />

ency. 19 (1977) 557; OED (19932).<br />

Q<br />

quenast<br />

(ipoo) diorietporfier<br />

Om te voorkomen dat het<br />

lijden van wielrenners onnodig<br />

wordt verlicht, houden<br />

wielervrienden in België en<br />

Noord-Frankrijk met zorg een<br />

aantal kasseienwegen in stand. Vooral de 'kasseienklassieker'<br />

Parijs-Roubaix, waarvan de laatste vijftig kilometer bekendstaat<br />

als de 'hel van het noorden', is berucht.<br />

Kasseien of kinderkoppen zijn netjes op maat gehakte blokjes<br />

natuursteen. Vele van die oude Belgische steenwegen zijn<br />

185


quenast<br />

indertijd bestraat met quenast. Dit is een bijzonder goede<br />

kwaliteit diorietporfier - een grijsgroen, zeer hard en slijtvast<br />

gesteente van vulkanische oorsprong, 'fijnkorrelig, met grootere<br />

kristallen doorspikkeld'.<br />

Quenast komt uit Quenast. Dat is een dorpje van nog geen<br />

drieduizend inwoners in het hart van België, een kilometer of<br />

twintig ten zuidwesten van Brussel en even ten zuiden van de<br />

Vlaams-Waalse taalgrens. Hier wordt al sedert de 18de eeuw<br />

in reusachtige open groeven natuursteen gewonnen. Niet<br />

alleen quenast, maar ook zuiver witte kwarts, waarvan vroeger<br />

wegmarkeringen werden gemaakt. De quenast wordt geleverd<br />

als quenastkeien of als steengruis, dat onder meer gemengd<br />

met cement wordt verwerkt tot quenasttegels, waarvan trottoirs<br />

worden gelegd.<br />

Met behulp van explosieven en speciale hamers wordt het<br />

gesteente in de groeve tot hanteerbare brokken verwerkt. Tot<br />

voor enkele tientallen jaren werden deze naar de uitgang<br />

vervoerd door middel van een systeem dat industrieel archeologen<br />

zou doen watertanden: een vernuftig stelsel van spoorwagen<br />

tj es die werden voortbewogen door aan te haken bij<br />

kilometerslange, bewegende kettingen, die vanuit één centraal<br />

punt werden aangedreven. De schrijvers van een handboek<br />

over natuursteen uit de jaren veertig werden er helemaal<br />

lyrisch van.<br />

Door de opkomst van beton- en asfaltwegen is de vraag naar<br />

straatkeien al jaren geleden volkomen ingezakt. Deze ontwikkeling<br />

valt af te lezen aan het aantal werknemers van de groeve<br />

in Quenast. Halverwege de 18de eeuw werkten er zo'n<br />

twintig man. Tegen 1900 was hun aantal tot het meer dan<br />

honderdvoudige gestegen. Dat was het hoogtepunt. In de<br />

afgelopen 25 jaar is het werknemersbestand geleidelijk teruggelopen<br />

van vijfhonderd naar honderd man.<br />

De groeve heeft zich staande kunnen houden doordat ook<br />

andere afzetmogelijkheden werden benut. Behalve voor de<br />

wegenbouw wordt quenast namelijk gebruikt voor dijkbeschoeiingen<br />

en dergelijke, onder meer ter vervanging van<br />

basalt (z.a.). Quenast heeft daarbij wel het nadeel dat het de<br />

natuurlijke 'pasvorm' van basalt mist, en dus meer moet<br />

worden bewerkt, waarbij de zo gewaardeerde hardheid juist<br />

186


ottweiler<br />

een nadeel is. Tegenwoordig levert de groeve vooral stenen<br />

en steenslag voor het ballastbed onder spoorrails in België,<br />

Nederland en Noord-Frankrijk, bijvoorbeeld voor de trajecten<br />

van de Franse hoge-snelheidstrein.<br />

Vergelijk labrador (steen)<br />

Taal en letteren 10 (1900) 67; Zwiers Bouwkundig wdb. I (1918) 290 (dioriet), & 2 (1920)<br />

254; Vrind e.a. Natuursteen (19472) 69-74, 97-98, 180; WNT XIR (1949) 5081; De Seyn<br />

Geschied- en aardr. wdb. (I95I 2) 1112-1113; Hasquin Gemeenten van België 4 (1981) 2641-<br />

2642; Coster & Zandbergen Wielerwoordenboek (1989) 75 (hel van het noorden), 86-87<br />

(kasseien(klassieker)); door de steengroeve te Quenast verstrekte inlichtingen.<br />

R<br />

rottweiler<br />

(1928, uit het Duits) stevige, kortharige waakhond<br />

Rottweil ligt in Zuid-Duitsland, aan de bovenloop van de<br />

Neckar, in de deelstaat Baden-Württemberg. De Romeinen<br />

kenden het als Arae Flaviae en hadden er een legerplaats. In<br />

de 13de eeuw werd Rottweil een vrije rijksstad. Daarna<br />

behoorde het lange tijd bij Zwitserland; sinds 1802 maakt de<br />

stad deel uit van Württemberg.<br />

Kynologen gaan ervan uit dat de rottweiler afstamt van de<br />

Romeinse legerhond. Die werd molos genoemd, een woord<br />

dat is afgeleid van Molossis, een gebied in het oude Epirus,<br />

een landstreek ten noordwesten van Griekenland aan de kust<br />

van de Ionische zee. De Romeinen kenden twee typen molossen:<br />

de zwaargebouwde vechthond en de slanke, beweeglijke<br />

veedrijver.<br />

Rottweil was vanaf de 13de eeuw een centrum van veehandel,<br />

waar ook Franse en Hongaarse transporten aankwamen. De<br />

veehandelaren ontdekten snel dat de honden uit Rottweil<br />

uitstekende veedrijvers waren. Daarnaast waren het zeer<br />

geschikte waakhonden: vaak kregen ze 's nachts of in de kroeg<br />

de geldbuidel van hun baas omgehangen. Bovendien werden<br />

ze gebruikt als trekhond, vooral door slagers.<br />

Met de veehandelaren verspreidde de rottweiler zich door<br />

187


ugby<br />

Europa. Halverwege de 19de eeuw raakte het ras echter in<br />

verval - zoals dat in de kynologische literatuur heet. Alleen<br />

slagers bleven de hond volop gebruiken als trekdier, wat ertoe<br />

leidde dat het beest in Duitsland alom Metzgerhund 'slagershond'<br />

werd genoemd.<br />

Hondenliefhebbers uit Heidelberg begonnen aan het begin<br />

van deze eeuw met de 'wederopbouw' van het ras. In januari<br />

1907 werd in Heidelberg de 'Deutscher Rottweiler Klub'<br />

opgericht. Onenigheid over de raspunten leidde al in april<br />

1907 tot oprichting van de concurrerende 'Siiddeutscher Rottweiler<br />

Klub', eveneens in Heidelberg. Tot 1921 vlogen deze<br />

clubs elkaar in de haren. Toen fuseerden ze in de 'Allgemeiner<br />

Deutscher Rottweiler Klub' - een vereniging die nog steeds<br />

bestaat.<br />

Het nazi-regime bracht donkere dagen voor de rottweiler. De<br />

nazi's namen de honden in beslag om ze in te zetten als 'berichtenhond'<br />

aan het oorlogsfront. Haak (1986) maakt echter<br />

melding van 'veel moedige fokkers' die hun honden lieten<br />

onderduiken!<br />

Na de oorlog begon het fokken opnieuw. Dit leverde uiteindelijk<br />

een intelligente, temperamentvolle hond op, die tegenwoordig<br />

vooral dienst doet als politiehond, waakhond en reddingshond.<br />

Engels Rottweiler (1907); Duits Rottweiler (±1850); Frans rottweiler.<br />

Oosthoek ency. 2 7 (1928) 124; Oosthoek ency. 2 7 (1928) 124; Toepoel & Van de Weijer<br />

Toepoels hondenency. (±197(H) 442-444; Dam Honden (19632) 65; R. Haak De Rottweiler<br />

(Best 19863) 9-18; OED (19932).<br />

rugby<br />

(i#7P, uit het Engels) balsport<br />

Rugby is een marktstadje in<br />

het graafschap Warwickshire<br />

in Engeland, ten oosten van<br />

Coventry, aan de Avon. In de<br />

i6de eeuw werd hier een particuliere<br />

kostschool voor jongens<br />

gesticht, die vooral in<br />

188


ugby<br />

van headmaster Thomas Arnold (1827-1842), tot grote bloei<br />

kwam.<br />

Op i november 1923 werd op Rugby School een plaquette<br />

onthuld ter gelegenheid van de 100ste geboortedag van de<br />

balsport die aan deze school haar naam dankt. De tekst luidt:<br />

'Deze steen gedenkt het optreden van William Webb Ellis,<br />

die met superieure minachting voor de toenmalige regels van<br />

het voetbalspel als eerste de bal oppakte, ermee wegholde en<br />

zo het speciale kenmerk van rugby in het leven riep.'<br />

William Webb Ellis (1807-1872) volgde onderwijs aan Rugby<br />

School en op Brasenose College en werd later predikant. Hij<br />

schreef enkele christelijke werkjes, waaronder A concise view<br />

to prophecy which relates to the Messiah (1832) en Dangerous<br />

errors of Romanism (1853). Was deze brave borst echt de uitvinder<br />

van zo'n onstuimige sport?<br />

Al in 1885 concludeerde Shearman dat dit niet het geval was.<br />

F.M. Marshall kwam in 1892 tot dezelfde conclusie. Dat toch<br />

Ellis op de plaquette op Rugby School wordt genoemd, komt<br />

omdat een later onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van<br />

het rugby, dat in 1895 werd uitgevoerd door een commissie<br />

van de Old Rugbeian Society, al te zeer werd geïnterpreteerd<br />

ten gunste van Rugby School.<br />

Deze commissie baseerde zich vooral op de getuigenis van<br />

een zekere Matthew Bloxam. Bloxam was echter al vijf jaar<br />

van school toen het zogeheten 'Ellis-incident' — zoals het in<br />

de rugby-literatuur genoemd wordt — plaatshad. Leerlingen<br />

die wèl samen met Ellis op school hadden gezeten, herinnerden<br />

zich hem vooral als een valsspeler, niet als De Man<br />

Die Als Eerste De Bal Opraapte. Dat zou trouwens een slecht<br />

idee zijn geweest, getuigde een oud-leerling, want omstreeks<br />

1823 stond het oprapen van de bal gelijk aan zelfmoord.<br />

De waarheid is dat men niet precies weet wie deze heldhaftige<br />

stap als eerste heeft gezet. Rugby werd vanaf het begin van de<br />

19de eeuw op verschillende Engelse kostscholen gespeeld, en<br />

bestond uit een mengeling van dribbling, spelen met de voet,<br />

en handling, spelen met de hand. Iedere school had zijn eigen<br />

regels, zodat wedstrijden eigenlijk alleen tegen Old Boys gespeeld<br />

konden worden. Verschillende scholen gingen nu hun<br />

regels uniformeren. Zo was het vanaf 1841 op Rugby School<br />

189


ugby<br />

toegestaan om de bal op te pakken. De regel werd later overgenomen<br />

door Cambridge, Oxford, Richmond en Blackheath,<br />

scholen die het rugby beslissend hebben gevormd.<br />

Overigens leek het spel aanvankelijk nauwelijks op het huidige<br />

rugby. Zo was het aantal deelnemers onbeperkt: er deden<br />

soms wel een paar honderd jongens mee. Bovendien ging<br />

het er buitengewoon ruw aan toe. Het was bijvoorbeeld toegestaan<br />

de tegenstander opzettelijk tegen z'n schenen te trappen,<br />

wat hacking vftïó. genoemd. Je mocht hem ook onderuit<br />

halen (tripping up). Onder schooljongens bleef de schade<br />

beperkt, maar toen ook volwassenen zich vol enthousiasme<br />

op de nieuwe sport stortten, leidde dit tot ernstige blessures.<br />

In 1866 legde een speler zelfs het loodje. In 1871, bij de<br />

oprichting van de Rugby Football Union, werden slaan en<br />

trappen dan ook officieel verboden. Het aantal spelers werd<br />

bij die gelegenheid teruggebracht tot twintig, later tot vijftien.<br />

Het is opvallend hoe snel rugby buiten Groot-Brittannië<br />

bekend raakte. Al in 1873 werd in Frankrijk, in Le Havre, een<br />

rugbyclub opgericht. Nederland volgde spoedig daarna. In<br />

1879 verenigde W.J.H. Muiier in Haarlem de eerste rugbyers<br />

in de Haarlemsche Football Club. Tot 1882 werd op de Koekamp<br />

in Haarlem rugby gespeeld, geen voetbal. In de decennia<br />

daarna trapte men weer alleen tegen de bal, maar in 1920<br />

werd de Nederlandse Rugby Bond opgericht. De verleiding<br />

om de bal op te rapen bleek te groot.<br />

Engels rugby (1864); Duits Rugby (eind 19de eeuw); Frans<br />

rugby (1873).<br />

Vergelijk badminton<br />

F. Boase Modern English biography, in: British Biographical Archive (Ellis); Ene/. Brit 11 23<br />

(1911) 821; De Wolff Sport ency. (1951) 503-505; Arlott Oxf. companion to sports (1975)<br />

882-885; Van Herwijnen In de lijn gespeeld (1982); Rey-Debove Dia des anglic. (1990*)<br />

869; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (1993*) 1145; OED (19932).<br />

190


S<br />

seidlitzerzout<br />

seidlitzerzout<br />

(1847, uit het Duits) bitterzout<br />

Vanuit drie dorpen in het uiterste noordwesten van het toenmalige<br />

koninkrijk Bohemen (nu Tsjechië) werden halverwege<br />

de 19de eeuw jaarlijks zo'n half miljoen kruiken mineraalwater<br />

door heel Europa verzonden. Door indamping van het<br />

bronwater verkreeg men bovendien natriumsulfaat. Dit zogeheten<br />

glauberzout (genoemd naar de iyde-eeuwse Duitse<br />

scheikundige Johann Rudolf Glauber) werd in dit geval seidlitzpoeder<br />

of seidlitzerzout genoemd, naar het vlek Seidlitz<br />

(thans Sedlec), dat in 1900 niet meer dan 183 inwoners telde.<br />

Wat de mineraalwaterproduktie betrof, was het dorp in de<br />

loop der tijden door twee naburige plaatsjes overvleugeld:<br />

Pilna (Bilina) en Saidschitz (Zajecice). Die waren in de jaren<br />

zestig van de 20ste eeuw samen nog goed voor een jaaropbrengst<br />

van enige tienduizenden hectoliters geneeskrachtig<br />

bronwater.<br />

De overvloed van heilzaam drink- en badwater in deze streek<br />

heeft eeuwenlang de Europese welgestelden aangelokt: in het<br />

naburige Teplice hebben Goethe en Beethoven elkaar in 1812<br />

ontmoet, en in Duchcov (Dux), ook al op loopafstand, heeft<br />

aan het einde van de 18de eeuw Casanova zijn levensavond<br />

gesleten en zijn memoires te boek gesteld.<br />

Net als epsomzout (z.a.) werd seidlitzerzout voorgeschreven<br />

tegen constipatie.<br />

Engels Seidlitz salt (1784); Duits Seidlitzer Salz; Frans sel de<br />

Sedlitz (1770).<br />

Chomel Alg. huishoudelijk wdb. (1778 2) 300 (bronwater-zout); Alg. Ned. ency. besch. stand I<br />

(1865), & 13 (1868) 209; Tricht Wdb. der scheikunde 12 (1870) 9551; Heyse Fremdwtb.<br />

(187916) 870; Ottüv slovnik naucny 4 (1891) 58-59, & 22 (1904) 754, & 27 (1908) 389;<br />

Tsjechoslowakije (ANWB 1980) 115; OED (19932); Rey D/ct hist. longue frang. (I994 2)<br />

1910.<br />

191


selterswater<br />

selterswater, seltserwater<br />

(1778, uit het Duits) koolzuurhoudend bronwater<br />

In de 16de eeuw werd in Selters aan de rivier de Ems, niet ver<br />

van Koblenz in Duitsland, een minerale bron ontdekt. De<br />

vreugde was van korte duur, want tijdens de Dertigjarige<br />

Oorlog werd hij onder het puin bedolven. Pas tweehonderd<br />

jaar later werd de bron opnieuw in gebruik genomen.<br />

Aanvankelijk bracht het bronwater niet veel op, maar vanaf<br />

de tweede helft van de 18de eeuw begon de export flink geld<br />

in het laatje te brengen. In 1828 werden er ruim 1 miljoen<br />

kruiken uitgevoerd, letterlijk naar alle werelddelen. Recentelijk<br />

zijn er zelfs I9de-eeuwse selterskruiken gevonden op Tasmanië<br />

en het Kangoeroe-eiland, ten zuiden van Australië. De<br />

uitvoer steeg in rap tempo: 1,5 miljoen kruiken omstreeks<br />

1850, 2 a 3 miljoen kruiken omstreeks 1870 en 4 miljoen kruiken<br />

omstreeks 1880.<br />

Rond 1850 bracht een zekere Döbereiner namaak-selterswater<br />

op de markt. Rijnhart beschreef in 1866 uitgebreid hoe je dit<br />

water moest maken: je gebruikte zakjes poeder die bij iedere<br />

apotheek te koop waren en liefst een apparaat dat bekendstond<br />

als de gazogene ofwel 'gasmaker'. 'Men heeft slechts te<br />

zorgen', onderwees Rijnhart, 'dat men, telkenmale als men<br />

een nieuwe hoeveelheid Seltzer-water bereidt, de buis en de<br />

bol, waarin de poeders geweest zijn, zorgvuldig schoonmaakt.'<br />

Selterswater bevat veel natriumchloride en is dus tamelijk<br />

zout van smaak. Men dronk het bij ontstekingen van de<br />

longen, galblaas, maag of darmen. Tijdens de Boerenoorlog<br />

dronk men het tegen cholera, malaria en tyfus.<br />

Over de spelling van het woord bestaat onzekerheid: Van<br />

Dale vermeldt zowel selterswater als seltserwater. In het Duits<br />

werd Selters een soortnaam voor spuitwater in het algemeen,<br />

vergelijkbaar met spa (z.a.) bij ons.<br />

Engels Seltzer,; Seltzer water (1741); Duits Selters, Selterswasser,<br />

Frans eau de Seltz (1771).<br />

Chomel Alg. huishoudelijk wdb. (I778 2) 4346 (zuurbronnen); Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten<br />

en wetensch.' 6 (1826) 408; Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving 4 (1852) 2903; Rijnhart<br />

Alg. wdb. prakt leven 2 (1866) 1019-1020; Alg. Ned. ency. besch. stand 13 (1868) 215;<br />

Winkler Prins 1 13 (1880) 84-85; Holman & Schotanus Natuurlijk... mineraalwater (1990) 73-<br />

74; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (1993*) 1278.<br />

192


shanghaaien, sjanghaaien<br />

shanghaaien<br />

(1974, uit het Engels) ronselen, onder valse voorwendselen inpikken<br />

Op 24 januari 1848 deed James Wilson Marshall (1810-1885)<br />

de ontdekking van zijn leven: bij de bouw van een houtzagerij<br />

voor John Sutter vond hij goud in een zuidelijke<br />

vertakking van de American River, bij Coloma in Californië.<br />

Voor San Francisco - de bakermat van de uitdrukking to<br />

shanghai- waren de gevolgen ingrijpend.<br />

In 1844, toen San Francisco nog Yerba Buena heette en Mexicaans<br />

bezit was, woonden hier zo'n dertig blanken. In 1848,<br />

twee jaar na de verovering door de Verenigde Staten, waren<br />

dat er ongeveer zevenhonderd. Na Marshalls vondst brak de<br />

hevigste goudkoorts uit die Amerika ooit heeft gekend. In<br />

1849 arriveerden er zo'n 80.000 goudzoekers. Tegen 1851 lagen<br />

in de baai van San Francisco ruim achthonderd schepen voor<br />

anker, verlaten door hun bemanning. Twee jaar later telde de<br />

stad ruim 250.000 inwoners. Velen van hen waren afkomstig<br />

uit Latijns Amerika, Australië, Italië, Japan en China.<br />

San Francisco werd een buitengewoon ruige stad, vol woekeraars.<br />

Eieren kostten een dollar per stuk en voor onroerend<br />

goed werden prijzen gevraagd die pas in 1970 werden overtroffen.<br />

Er werd gevochten, geschoten, gezopen en gemoord<br />

als nooit tevoren.<br />

Aanvankelijk was het in San Francisco bijna onmogelijk om<br />

zeelieden te ronselen. Niemand wilde weg uit dit land van<br />

goud. Dat was nog eens extra moeilijk voor schepen die<br />

Shanghai als eindbestemming hadden. Er was vanuit San<br />

Francisco geen directe vaart op Shanghai, dus om daarvandaan<br />

naar Californië terug te keren moest je zo'n beetje de<br />

halve wereld rondreizen. Iedere lange en moeilijke reis werd<br />

daarom een Shanghai voyage genoemd. Zeelieden werden<br />

gedwongen om aan zo'n reis deel te nemen, vaak op misdadige<br />

wijze. Van hen werd gezegd dat ze naar Shanghai waren<br />

gezonden. Kort daarop werd to shanghai in San Francisco de<br />

gangbare uitdrukking voor iemand dronken voeren en als<br />

bemanningslid aan boord brengen.<br />

Omstreeks 1851 hielden in San Francisco al 23 bendes zich<br />

hier min of meer openlijk mee bezig. Ze lokten zeelieden mee<br />

193


shanghaaien<br />

naar pensions door ze vrij drinken en hoeren te beloven. De<br />

zeelieden werden vervolgens volgegoten met goedkope whisky<br />

die was vermengd met opium. Als ze dronken genoeg<br />

waren, werden ze gedwongen een contract te ondertekenen<br />

waarmee ze aanmonsterden op een of ander schip. Als ze<br />

weigerden te tekenen, werden ze bruut in elkaar geslagen.<br />

Meestal werden de matrozen al binnen 24 uur stomdronken<br />

aan boord van een vertrekkend schip gebracht. De scheepskapitein<br />

betaalde de ronselaar een premie die kon oplopen tot<br />

100 dollar. In tijden van grote schaarste bedroeg de premie<br />

soms wel 300 dollar. Het bedrag werd in ieder geval altijd<br />

ingehouden op het loon van de matroos.<br />

Shanghaaien werd in San Francisco ook een geliefde manier<br />

om van je vijanden af te komen. Tegen betaling waren de<br />

bendeleden bereid iemand op te pikken en af te voeren.<br />

Tegen deze wantoestanden werden verschillende verordeningen<br />

uitgevaardigd, maar in de praktijk konden ronselaars vrij<br />

hun gang gaan. In drukke tijden streken ze soms vijf- tot<br />

achthonderd dollar per week op. Sommige pensionhouders -<br />

waar de ronselaars mee samenwerkten - toucheerden hiermee<br />

naar schatting 50.000 dollar per jaar.<br />

Een van de meest beruchte ronselaars was Calico Jim. Over<br />

hem gaat het verhaal dat hij eens zes politieagenten shanghaaide<br />

die hem kwamen arresteren. Vervolgens vluchtte hij<br />

naar Zuid-Amerika. Nadat de politieagenten waren teruggekeerd<br />

van hun onvrijwillige zeereis, legden ze geld bij elkaar<br />

om zich te wreken. Een van hen reisde naar Zuid-Amerika en<br />

vond Jim na een paar maanden in Chili. Hij schoot hem<br />

dood met zes kogels, een voor iedere politieagent.<br />

Het shanghaaien ging door tot het eind van de 19de eeuw. In<br />

1906 nam het Amerikaanse Congres een wet aan die<br />

shanghaaien officieel verbood, op straffe van duizend dollar<br />

per overtreding of een jaar gevangenisstraf. Maar pas nadat de<br />

zeelieden zich in vakbonden hadden georganiseerd, en er in<br />

de havens zeemanshuizen waren gebouwd, zodat de zeelieden<br />

niet meer waren aangewezen op onveilige pensions, verdween<br />

deze praktijk voorgoed.<br />

Engels to shanghai (1856).<br />

194


shetlandpony<br />

Craigie & Hulbert D/'ct Amer. Eng. 4 (1942-1944) 2084; H. Asbury The barbary coast<br />

(1948) 187, 194-199, 201-204; Partridge Name into word (1949) 395; American speech<br />

(1952) 202, & (1972) 97-98; Endt Barg. wdb. (1974*) 129; Ency. Brit.'* 16 (1981) 218;<br />

Flexner Listening to America (1984) 443; Hendrickson Word and phrase origins (1987) 476;<br />

Koenen & Smits Peptalk (19922) 257; OED (1993*).<br />

Shetlandpony, Shetlandse pony, Shetlander<br />

(ipio, uit het Engels) kleine pony<br />

Ten noorden van Schotland, nog voorbij de Orkaden, liggen<br />

de Shetlandeilanden. Van de 117 eilanden zijn er minder dan<br />

twintig bewoond. De eilanden zijn rotsachtig en vrijwel<br />

boomloos, met steile kusten en fjorden. Het klimaat is<br />

onaangenaam: de zomer is er warm en kort, de herfst nat en<br />

nevelig, de winter lang en zo stormachtig dat de eilanden<br />

vroeger vaak een half jaar van de buitenwereld waren afgesloten.<br />

In 1468 werden deze eilanden Schots bezit. Daarvoor waren<br />

ze in handen van de Noren. De naam Shetland is afgeleid van<br />

het Oudnoorse Hjaltland (ook wel Hjetland), het 'land van<br />

Hjalte' - kennelijk de naam van de Noorse ontdekker of<br />

eigenaar. Met de Noren en Denen bleven de Nederlanders<br />

lang spreken van Hitland.<br />

Vanaf de 16de eeuw kwamen de Hollanders zeer regelmatig<br />

op de Shetlandeilanden. Nergens was het namelijk zo goed<br />

haring vangen. De contacten waren zo intensief dat veel van<br />

de eilandbewoners, die van oudsher een Noordse taal spreken,<br />

zich ook uitstekend konden redden in het Nederlands.<br />

Behalve om z'n schapen en Shetlandwol, staat Shetland bekend<br />

om z'n bijzondere dwergpaarden. Hoe die daar zijn<br />

gekomen is onduidelijk. Sommigen denken dat ze afkomstig<br />

zijn van Noordafrikaanse dwergpaardjes die met de schepen<br />

van de Armada strandden op de kusten van Shetland.<br />

In Nederland stonden deze paardjes aanvankelijk in ieder geval<br />

bekend als Hitlandse paarden. Dit werd eerst verkort tot<br />

hitlander en vervolgens tot hit (z.a.) of hitje. In het Engels is<br />

de oudste vorm Sheltie (1655). Vanaf het begin van de 19de<br />

eeuw sprak men van Shetland pony (1801). Dit werd vervolgens<br />

verkort tot Shetland (1857) of tot Shetlander (1875).<br />

De benaming Shetlandpony of Shetlander drong pas in het<br />

195


shetlandpony<br />

begin van de 20ste eeuw in het Nederlands door. Daarnaast<br />

bleef hit (je) bestaan, maar dit kreeg steeds meer de betekenis<br />

van klein paardje in het algemeen.<br />

Klein zijn de Shetlandpony's zeker. Hun schofthoogte varieert<br />

van 87 cm tot 107 cm. Toch zijn ze heel sterk. Ze eten weinig<br />

- er viel op de Shetlandeilanden niet veel te eten - en ze zijn<br />

zeer vriendelijk.<br />

In Engeland werden de Shetlandpony's omstreeks 1850 ingezet<br />

in de kolenmijnen. In diezelfde periode werden ze uitgevoerd<br />

naar de Verenigde Staten. Daar werd een iets verfijndere<br />

soort gefokt, speciaal geschikt voor kinderen.<br />

In Nederland en België kwamen pony's eeuwenlang nauwelijks<br />

voor. Pas omstreeks 1930 kreeg de invoer van Shetlanders<br />

uit Engeland enige omvang. Deze pony's werden eerst gebruikt<br />

in de fruitteelt, daarna ook in de akkerbouw en vervolgens<br />

voornamelijk als kinderpaardje.<br />

Engels Shetlander {1875); Duits Shetlandpony.<br />

Bij veel paarderassen wijst de naam op de geografische herkomst. De<br />

meeste benamingen behoeven nauwelijks toelichting, zoals andalusïér,<br />

arabier, ardenner (klein Belgisch trekpaard), belg (zeer stevig trekpaard),<br />

brab ander, Connemarapony, dartmoor (pony), hannoveraan,<br />

holsteiner, hongaar, Mecklenburger, New-Forestpony, sydniër en<br />

Welshpony.<br />

Minder doorzichtig is hakkenei, dat vroeger vooral in dichterlijke taal<br />

werd gebruikt voor een zogeheten telganger, dat wil zeggen een klein<br />

damespaard dat bij het hollen gelijktijdig zijn beide linker-, daarna zijn<br />

beide rechterbenen verzet. Volgens sommigen dankt de hakkenei zijn<br />

naam aan Hackney in Middlesex, een om zijn paarden beroemde plaats.<br />

Dit woord dateert al uit het Middelnederlands en is via het Frans<br />

(,haquenée) ontleend aan het Engels.<br />

De lippizaner, een middelzware schimmel, dankt zijn naam aan het<br />

plaatsje Lipizza (thans Lipica in Slovenië), waar in de 16de eeuw de<br />

hofstoeterij van de Habsburgse keizer werd gesticht. Het ras is vooral<br />

bekend door het optreden van lippizaners in de beroemde Spanische<br />

Reitschule in Wenen. Deze paarden stammen af van zes paarden uit de<br />

18de eeuw. Wij leenden lippizaner uit het Duits, waar ze dit woord niet<br />

met twee p's en één z schrijven, maar precies andersom, dus Lipizzaner.<br />

In het Engels komen beide schrijfwijzen voor.<br />

SHETLANDPONY: Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetensch.* 6 (1826) 443-444;<br />

Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving 4 (1852) 2964; Winkler Prins 1 13 (1880) 125; Winkler<br />

Prins 4 15 (1922) 208; Kimman Ency. der rijkunst (1948) 132; Grand Larousse ency. 8 (1963)<br />

659; Ency. Brit. 8 (1981) 140; Winkler Prins» 19 (1992) 22 (ponyrassen); OED (19932).<br />

196