You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
O ammoniak<br />
Q perkament<br />
O kalkoen<br />
O Oo<br />
O bikini<br />
S AMD ERS<br />
mokka Q<br />
<strong>GEONIEMEN</strong><br />
WOORDENBOEK<br />
O bajonet<br />
''oorden die zijn a<br />
O marathon<br />
pils O<br />
O krent<br />
O flamenco<br />
O denim<br />
Nijgh & Van Ditmar<br />
O bavaroise<br />
O fazant<br />
O damast<br />
O duffel<br />
casselerrib Q
O Geoniemen zijn woorden die zijn<br />
afgeleid van de namen van dorpen, steden, streken,<br />
gebergten, rivieren en landen - woorden dus waar je<br />
naartoe kunt reizen. Dit boek behandelt de geschiedenis<br />
van ruim 400 van dit soort woorden. Wanneer en hoe<br />
kwamen badminton, bikini, krent, mokka of pils in het<br />
Nederlands terecht? Wat is de geschiedenis van de<br />
plaats en de zaak? Komt het woord ook voor in het<br />
Engels, Frans en Duits? Op zulke vragen geeft dit boek<br />
een antwoord, dat wordt gestaafd met landkaarten en<br />
literatuur en dat tegelijkertijd laat zien hoe spannend en<br />
verrassend de geschiedenis van woorden kan zijn.<br />
Ewoud Sanders (1958) is historicus, lexicograaf en<br />
ournalist. Hij is auteur van het Eponiemenwoordenboek en<br />
publiceert onder meer in NRC Handelsblad en Onze Taal.<br />
en lol van de auteur. [...] Sanders bewijst dat etymologie<br />
söannend en geest/? kan zijn.'<br />
H. Br. Corstius in de Volkskrant
Geoniemenwoordenboek
Ewoud Sanders<br />
in samenwerking met Jaap Engelsman<br />
<strong>GEONIEMEN</strong><br />
WOORDENBOEK<br />
Woorden die zijn afgeleid van plaatsnamen<br />
Nijgh &Van Ditmar<br />
Amsterdam 1996
Voor al die ijverige i9
INHOUD<br />
Voorwoord<br />
7<br />
Geoniemen alfabetisch<br />
13<br />
Thematisch register<br />
253<br />
Alfabetisch register<br />
262
Er gaat geen dag voorbij of er doet zich iets voor wat ons met<br />
onze onwetendheid confronteert.<br />
Casanova (vertaling Theo Kars) Memoires i (1991) 28<br />
Weinig is zo geschikt om deemoed te leren als de lexicographie.<br />
C.F.A. van Dam Spaans handwoordenboek (19 54 3 )<br />
Elke woordenboekmaker die alleen, of hooguit met een of twee<br />
anderen moet werken - en dat is zeker in ons taalgebied een<br />
praktische èn noodzakelijke beperking - weet dat zijn tijd en<br />
kennis tekort zullen schieten.<br />
Arie de Ru Trefwoord 10 (1995) 75-76
VOORWOORD<br />
'Mijnheer, ik ben dol op het lezen van voorwoorden!'<br />
Voltaire, in: Casanova (vertaling Theo Kars) Memoires 6 (1994) 282<br />
Dit is het eerste Nederlandse geoniemenwoordenboek.* Geoniemen<br />
zijn woorden met een geografisch element. Meestal is<br />
dat de naam van een dorp, een stad of een streek, maar het kan<br />
ook een land zijn, een continent of een eiland, een heuvel, een<br />
dal, een berg, een zee, een rivier, een bron, of zelfs een volk.<br />
Soms springt de plaatsnaam je als het ware tegemoet, soms<br />
moest er een leger taaiarcheologen aan te pas komen om het<br />
geografische element bloot te leggen, zoals bijvoorbeeld bij<br />
okay.<br />
In dit boek staan lange en korte lemma's. Voor de lange hebben<br />
wij doorgaans uitvoerig onderzoek verricht. Deze lemma's zijn<br />
voorzien van een literatuuropgave. Bij de korte noemen we<br />
geen bronnen. We hebben ons hiervoor voornamelijk gebaseerd<br />
op enkele bekende woordenboeken. De lange lemma's staan op<br />
hun alfabetische plaats, de korte zijn ondergebracht op thema<br />
of op gebied van herkomst. Zo staan bij barnevelder enkele<br />
andere kippen die naar een plaats zijn genoemd; bij sinaasappel<br />
staan verschillende woorden die — net als deze zuidvrucht — verband<br />
houden met China. Alles is terug te vinden via de registers<br />
achter in dit boek.<br />
Het Nederlands telt naar schatting vijftienhonderd geoniemen.<br />
Althans, zoveel hebben wij er in de loop der jaren verzameld.<br />
Dit boek bevat ruim honderddertig lange lemma's (ofwel<br />
hoofdlemma's) en een kleine driehonderd korte. De keuze was<br />
*De eerste inventarisatie van woorden die zijn afgeleid van namen - waaronder<br />
geoniemen - is te vinden in G.A. Nauta's artikel 'Iets over eigennamen<br />
die appellatieven geworden zijn', in: Taal en Letteren 10 (1900) 59-73,<br />
& 96-112. Aanvullingen op dit artikel zijn te vinden in jaargang 14 (1904)<br />
557-562, en jaargang 16 (1906) 108-109.<br />
Begin 1992 kondigde uitgeverij Thomas Rap de verschijning aan van<br />
Flamenco komt van Vlaanderen, of hoe de geografie de Nederlandse woordenschat<br />
verrijkt, van Robert-Henk Zuidinga. Dit boek is echter tot op heden<br />
niet verschenen.<br />
Ruim dertig stukjes uit het boek dat u nu in handen houdt, zijn eerder<br />
gepubliceerd in NRC Handelsblad. De meeste zijn echter grondig herzien.<br />
7
voorwoord<br />
subjectief. We hebben een doorsnee uit het materiaal gemaakt<br />
en vervolgens voorrang verleend aan woorden die min of meer<br />
gangbaar zijn. Toch worden in dit boek ook enkele ongewone<br />
en verouderde woorden behandeld. De redenen daarvoor lopen<br />
uiteen. Zo is quenast met opname beloond omdat dit het enige<br />
overtuigende geoniem is met een q. Voor vaste verbindingen als<br />
Leidse kaas en Spaanse vlieg hebben we geen plaats ingeruimd.<br />
Bij uitzondering is Zweeds wittebrood opgenomen, omdat hier<br />
zo'n hardnekkige mythe aan ten grondslag ligt. Andere woorden,<br />
zoals pharosy een verouderd woord voor vuurtoren, zijn<br />
opgenomen vanwege het boeiende verhaal erachter.<br />
Dit laatste raakt de essentie van dit boek, waarmee we twee<br />
zaken beogen. Allereerst hebben we geprobeerd te laten zien dat<br />
etymologie, de verklaring van de herkomst van woorden, leuk<br />
kan zijn. Sinds anderhalve eeuw verschijnen er in Nederland en<br />
België etymologische woordenboeken, waarvan de samenstellers<br />
bijna zonder uitzondering saaiheid lijken te hebben nagestreefd.<br />
Etymologen hebben een eigen taal ontwikkeld die zelfs voor<br />
deskundigen soms moeilijk te volgen is en die geen leek zal<br />
opwinden.<br />
In de tweede plaats willen we met dit boek, net als met het in<br />
1990 verschenen Eponiemenwoordenboek, bevorderen dat etymologen<br />
zich niet alleen bekommeren om de geschiedenis van het<br />
woord, maar ook om die van de zaak. Die twee zijn niet los te<br />
koppelen: pas door je te verdiepen in de zaak, kun je de herkomst<br />
van een woord echt goed doorgronden. Dit wordt in<br />
de etymologie wel onderkend, maar nog veel te weinig toegepast.<br />
De beslissing om bij de lange lemma's diep te graven, heeft consequenties<br />
gehad voor de selectie. Soms moesten we woorden<br />
laten schieten omdat we er - vooralsnog - niet uit kwamen. Zo<br />
staat in tal van woordenboeken dat satijn in de 14de eeuw is<br />
genoemd naar de Chinese havenplaats Tzu t'ing of Tseu-tung.<br />
De etymologen verzuimen echter steeds nauwkeurig aan te<br />
geven waar de bedoelde plaatsen liggen. Door de westerse chaos<br />
in de schrijfwijze van Chinese namen valt zodoende zonder<br />
diepgaand onderzoek niet uit te maken om welke plaatsen het<br />
gaat. Zo ontbreken wel meer 'bekende' geoniemen in onze<br />
selectie; daar staan echter vele verrassingen tegenover.<br />
8
Opbouw en verantwoording<br />
voorwoord<br />
1 Trefwoord<br />
De trefwoorden volgen de spelling van de Grote Van Dale<br />
(1992 12 ). Spellingvarianten worden doorgaans genoemd in de<br />
lopende tekst. De aanstaande algemene spellingherziening heeft<br />
geen invloed op de trefwoorden in dit boek; de meeste geoniemen<br />
zijn immers leenwoorden.<br />
2 Datering<br />
We hebben veel tijd gestoken in het dateren van woorden.<br />
Dateringen zijn van essentieel belang: het is nu eenmaal een<br />
heel verschil of een woord in 1600 of in 1950 is ontstaan of<br />
geleend. Bovendien zijn dateringen een belangrijk houvast bij<br />
woordhistorisch onderzoek: ze kunnen bijvoorbeeld een indruk<br />
geven van de reis die een woord door de diverse talen heeft<br />
afgelegd.<br />
Voor het dateren van de buitenlandse vormen (zie punt 6<br />
hieronder) hebben we dankbaar gebruik gemaakt van enkele<br />
standaardwerken. Voor het Engels vooral van de Oxford English<br />
Dictionary. Voor het Frans van de Nouveau Petit Robert, de Dictionnaire<br />
étymologique et historique du français (1993 2 ) van<br />
Dauzat, en van Alain Rey's indrukwekkende Dictionnaire historique<br />
de la langue française (1994 2 ).<br />
De Duitse literatuur wijkt op dit punt af. Kluge geeft wel eens<br />
exacte dateringen, maar de meeste Duitse etymologische woordenboeken<br />
dateren niet of hanteren ruime marges ('eerste helft<br />
19de eeuw'). Vele jaartallen bij Duitse vormen zijn dan ook het<br />
resultaat van bescheiden eigen onderzoek. We hebben ons daarbij<br />
beperkt tot naspeuringen in oude Duitse woordenboeken en<br />
encyclopedieën - hoofdzakelijk I9de-eeuwse werken.<br />
Bij de dateringen van Nederlandse woorden hebben wij ons<br />
slechts een enkele maal beperkt tot het Woordenboek der<br />
Nederlandsche Taal. Negentiende-eeuwse dateringen zijn meestal<br />
gebaseerd op eigen onderzoek. Verder hebben we gebruik<br />
gemaakt van het etymologische woordenboek van De Vries en<br />
De Tollenaere, van de aanvullingen daarop door F. Claes en<br />
natuurlijk van het Middelnederlands en het Vroegmiddelnederlands<br />
woordenboek in wording.<br />
9
voorwoord<br />
Waar mogelijk zijn verschillende betekenissen apart gedateerd.<br />
Het jaartal staat dan achter de betekenis, bijvoorbeeld zoeaaf<br />
Franse infanterist (1855); lid van Vaticaanse ordedienst (1863).<br />
3 Brontaal<br />
Na de datering noemen we slechts de taal waaruit het Nederlands<br />
het woord rechtstreeks heeft ontleend. Meer informatie<br />
volgt meestal in de lopende tekst. Een enkele maal komt het<br />
voor dat een latere betekenis van een woord uit een andere taal<br />
komt. Dit is als volgt genoteerd: geiser (1845, uit het IJslands)<br />
warme springbron (184$); waterverwarmingstoestel f1898, uit het<br />
Engels).<br />
4 Betekenis<br />
Dit is geen verklarend maar een taalhistorisch woordenboek.<br />
De definities zijn daarom opzettelijk beknopt gehouden.<br />
5 Encyclopedische gegevens<br />
Het 'verhaaltje' gaat zowel in op de geschiedenis van het woord<br />
als op die van de zaak. Als etymologen het niet met elkaar eens<br />
zijn, geven wij de verschillende standpunten kort weer. Een vet<br />
woord in de lopende tekst verwijst naar een ander lang lemma<br />
in het boek. Meestal staat er ook nog z.a. (zie aldaar) bij. Vetcursief<br />
is voorbehouden aan samenstellingen en dergelijke en<br />
aan verwante geoniemen, die in een kleiner korps aan het lange<br />
lemma zijn toegevoegd. Vet-cursief verwijst dus niet naar een<br />
andere plaats in het boek.<br />
6 Buitenlandse vormen<br />
Wij geven hier altijd de hedendaagse vorm in het Engels, Duits<br />
en Frans, gevolgd door het jaartal waarin dit woord voor het<br />
eerst is aangetroffen, tenminste als dit bekend is. Een enkele<br />
maal wordt ook een oudere buitenlandse vorm gegeven, als deze<br />
relevant is voor het verhaal, bijvoorbeeld: Engels bungalow<br />
(1659 bunguloue, 1784 bungalow).<br />
Als er geen buitenlandse vorm is ingevuld, betekent dit dat we<br />
die niet hebben gevonden.<br />
In principe worden alleen de etymologisch verwante vormen<br />
vermeld. Bij bougie staat dus niet dat de Duitsers dit een Zünd-<br />
10
voorwoord<br />
kerze noemen, want anders dan bougie gaat dat woord niet<br />
terug op de Algerijnse plaats Bugia. Dat bijvoorbeeld bij bantamgewicht<br />
toch de Franse tegenhanger poids coq wordt vermeld,<br />
komt omdat bantam en coq allebei haan betekenen.<br />
Als een woord verschillende betekenissen heeft, die lang na<br />
elkaar zijn ontstaan, dan wordt dit bij de buitenlandse vormen<br />
op deze manier aangegeven: Frans bougie (1300 [kaars]; 1690<br />
[medisch instrument]; 1888 [auto-onderdeel]).<br />
We hebben enkele geoniemen opgenomen die nog niet in (buitenlandse)<br />
woordenboeken voorkomen, zoals ebolavirus en<br />
lymeziekte. De buitenlandse vormen voor die woorden hebben<br />
we nagezocht in elektronische bestanden van buitenlandse<br />
kranten.<br />
7 Verwante woorden<br />
Onder aan een aantal hoofdlemmas volgen - in een kleinere<br />
letter - verwante geoniemen. Zoals gezegd staan die vet-cursief.<br />
8 Bronnen<br />
De bronnen zijn chronologisch gerangschikt. De titels zijn zo<br />
verkort dat ze makkelijk herkenbaar zijn. De bronnenlijst is<br />
zeker niet compleet. Wel is steeds de belangrijkste literatuur<br />
genoemd. Een n direct achter het paginanummer verwijst naar<br />
een noot op die pagina, WNT staat voor Woordenboek der Nederlandsche<br />
Taal\ OED voor Oxford English Dictionary. Omdat we<br />
gebruik hebben gemaakt van de cd-romversie van de OED,<br />
staan hierbij geen paginanummers. Bij het voortreffelijke Leenwoordenboek<br />
van Nicoline van der Sijs staan geen paginacijfers<br />
omdat dit bij het voltooien van ons manuscript nog niet in<br />
boekvorm beschikbaar was.<br />
Als de informatie in een bepaalde bron niet bij het bewuste<br />
trefwoord zelf stond, is aangegeven onder welk trefwoord wij de<br />
informatie dan hebben gevonden. Zo staat er in het literatuurlijstje<br />
bij perubalsem bijvoorbeeld: OED (1993 2 ) (amicable). Bij<br />
amicable is namelijk de vroegste Engelse bewijsplaats te vinden<br />
van Balsam of Peru (leve de cd-rom!).<br />
11
voorwoord<br />
Tot slot: een woordenboek schrijf je nooit alleen. Wij zijn dan<br />
ook velen dank verschuldigd, onder wie Margit Rem voor werk<br />
aan de databank, Arthur Sedee van de afdeling documentatie<br />
van NRC Handelsblad en P.A.F. van Veen, Leen Verhoeff en<br />
J. van Donselaar voor het aanleveren van lijsten met geoniemen.<br />
Rob Tempelaars trad met regelmaat op als onmisbare cicerone<br />
door het WNT. Milou Stockmann en Marlou de Wit zorgden<br />
ervoor dat alle informatie werd samengevoegd, gerangschikt<br />
en gearchiveerd en deden nader onderzoek. Daarnaast<br />
kregen wij hulp van onder meer Gerald en Carolien van Berkel,<br />
Har Brok, Monique Bullinga, Harry Cohen, Charles Coster,<br />
Alexander van den Eijnde, Albert Hoffstadt, Nop Maas,<br />
Ietse Meij, J.H. van Meurs, Fons Moerdijk, Hans Moll,<br />
Marijke Mooijaart, Wil Pijnenburg, Rob Rentenaar, Ed Schilders,<br />
Sophie Verburgh en J.L. Versteegh. Cato Hamburger had<br />
veel geduld en trad op als strenge eindredactrice, met een overtuigende<br />
afkeer van het woord meerdere'. Nicoline van der Sijs<br />
corrigeerde niet alleen de drukproef, maar gaf ook enkele waardevolle<br />
aanvullingen.<br />
Heemstede — Amsterdam, augustus 199$<br />
Ewoud Sanders, Jaap Engelsman<br />
12
Abessijn<br />
A<br />
abessijn<br />
(ipji, uit het Engels) huiskat van een bepaald slank, kortharig ras in<br />
wildkleur<br />
Abessijnse katten hebben een lang en slank lichaam en een<br />
heel bijzondere vacht in goudbruine wildkleur. Wildkleur wil<br />
zeggen dat iedere haar twee of meer verschillende tinten<br />
heeft. Het resultaat is een prachtig zogeheten changeanteffect.<br />
De Abessijnse kat is genoemd naar Abessinië (tegenwoordig<br />
Ethiopië) in Noordoost-Afrika. Of het ras daar werkelijk vandaan<br />
komt, is niet helemaal zeker. In het Westen zijn deze<br />
katten omstreeks 1870 voor het eerst gesignaleerd, en wel in<br />
Engeland. Hun verschijning wordt op twee manieren verklaard.<br />
Volgens de ene theorie is de Abessijn in Engeland<br />
gefokt, mogelijk door kruising met Egyptische katten. De<br />
naam Abessijn zou zijn gekozen bij wijze van associatie met<br />
het historische stamland van de huiskat, dat ten zuiden van<br />
Egypte moet worden gezocht. Maar volgens anderen is de<br />
Abessijnse kat omstreeks 1870 wel degelijk rechtstreeks uit<br />
Abessinië naar Engeland gebracht.<br />
Deze poezenverplaatsing was - aldus de tweede verklaring -<br />
de spin-off van een internationaal conflict. In 1855 had een<br />
ambitieuze heerser in de streek Amhara in noordwestelijk<br />
Ethiopië zichzelf onder de naam Theodorus in uitgeroepen<br />
tot 'koning der koningen'. Halverwege de jaren zestig stond<br />
Theodorus op het toppunt van zijn macht. Hij knoopte<br />
diplomatieke betrekkingen aan met Engeland, maar na een<br />
voorspoedig begin werd in 1866 de Amhaars-Engelse verstandhouding<br />
lelijk verstoord. Theodorus zette toen namelijk<br />
enkele Britse afgezanten gevangen. Dat kon het Empire niet<br />
over zijn kant laten gaan. In 1868 trok een Engels expeditieleger<br />
van meer dan 30.000 man onder Sir Robert Napier van<br />
de Rode Zee naar de vesting Magdala, waar Theodorus zich<br />
had verschanst. Deze liet op het laatste moment de gevangenen<br />
vrij, maar dat baatte hem niet. Op 13 april 1868 namen<br />
13
abessijn<br />
de Britten Magdala zonder veel moeite in, en ze lieten er geen<br />
steen op de andere. Theodorus maakte tijdens de bestorming<br />
een eind aan zijn leven. Zijn zoon Alamayahu werd, overeenkomstig<br />
Theodorus' wens, meegenomen naar Engeland en in<br />
Rugby (z.a.) op school gedaan, waar hij al in 1879 zou overlijden.<br />
In mei 1868 vertrokken de Engelse troepen weer uit Abessinië.<br />
Behalve de zoon van de koning der koningen reisden<br />
- nog steeds volgens deze tweede theorie - ook een paar<br />
inheemse katjes mee naar Engeland. De vakliteratuur meldt<br />
dat een van de eerste in Engeland gesignaleerde Abessijnen<br />
'Zula of 'Zoela heette, een naam die in kringen van Abessijnse<br />
katten ook nu nog in zwang is. Een verklaring voor<br />
deze naam wordt niet gegeven. Toch vormt juist die een<br />
directe schakel met Abessinië. Zula was namelijk het plaatsje<br />
aan de Rode Zee waar de Britse troepen zich voor de thuisreis<br />
inscheepten, het laatste stukje Abessijnse grond dat die katten<br />
ooit hebben gezien.<br />
Engels Abyssinian cat(iSy6); Frans abyssin (1948).<br />
Vergelijk kartuizer, siamees<br />
De angorakat wordt gekenmerkt door zijn lange, zachte haren. De<br />
naam is voor het eerst gesignaleerd in het Frans, in de late 18de eeuw.<br />
Vermoedelijk dankt de kat zijn naam aan de overeenkomst van zijn<br />
haren met de vacht van de witte, langharige angorageit, die angorawol<br />
levert. Die geit is op haar beurt genoemd naar de plaats van herkomst:<br />
Angora, tegenwoordig Ankara, de hoofdstad van Turkije. Volgens<br />
sommige bronnen zou echter ook de angorakat uit Klein-Azië afkomstig<br />
zijn. In elk geval is angora een algemene aanduiding geworden voor<br />
diverse langharige huisdieren, waarvan de fraaie angorakonijnen, die<br />
ook angorawol leveren, wel de bekendste zijn.<br />
De cyper of cyperse kat is een bekend standaardmodel onder de kortharige<br />
huiskatten: grijs met donkere strepen. De kat is in het Nederlands<br />
al zeker sedert de 16de eeuw onder deze benaming bekend. Hij heet<br />
ongetwijfeld naar het eiland Cyprus in de oostelijke Middellandse Zee,<br />
maar waarom is niet duidelijk. De typische tekening van de cyperse kat<br />
kwam al voor in het oude Egypte.<br />
De Manxkat schijnt in de vorige eeuw voor het eerst te zijn opgemerkt<br />
op het eiland Man, een Brits kroondomein in de Ierse Zee (Manx<br />
betekent 'ván Man). Manxkatten kunnen diverse kleuren hebben. Ze<br />
onderscheiden zich door hun huppelende manier van lopen en vooral<br />
door het ontbreken van een staart.<br />
Alle katten rollen graag door kattekruid (Nepeta faassenii) en eten ervan<br />
om hun maag te zuiveren. Een oude en gewestelijke naam voor dit<br />
14
agaat<br />
muntachtige gewas is neppe (vgl. Amerikaans-Engels catnip). Neppe is<br />
ontleend aan het Latijn, en zou teruggaan op het Etruskische plaatsje<br />
Nepete, thans Nepi, op zo'n 35 kilometer ten noorden van Rome.<br />
ABESSIJN: Ency. Brit" I (1910) 91-92 (Abyssinia) & 28 (191 I) 1049 (Zula); M. Wright &<br />
S. Wakers The book of the cat (London 1980) 76-77; OED (19932).<br />
agaat<br />
(±1266, uit het Frans) zeer<br />
hard kiezel- of kwartsgesteente<br />
In het voorjaar van 1787<br />
maakte een Duitse koopman<br />
die zich Johann Philipp Möller<br />
noemde, een rondreis over Sicilië. Hij was buitengewoon<br />
nieuwsgierig en hield aantekening van alles wat hij zag. Op<br />
28 april proefde hij letterlijk de vruchtbare grond waaruit het<br />
graan zo rijkelijk opschoot - 'er zal weinig zand in zitten, hij<br />
knerst amper tussen de tanden' - waarna hij een korte<br />
beschouwing over de geologische oorsprong van deze bodem<br />
nogal abrupt afsloot met de opmerking: 'Een vermoeden<br />
omtrent de rivier de Achates zal morgen worden bevestigd.'<br />
En de volgende dag? Geen woord. Maar hoewel Goethe -<br />
want dat was de ware naam van deze koopman - zijn Italienische<br />
Reise pas dertig jaar later te boek heeft gesteld en<br />
meteen daarop het oorspronkelijke reisdagboek heeft verbrand,<br />
valt toch wel te achterhalen welk vermoeden hij wilde<br />
bevestigen. Achates is namelijk de klassieke naam van het<br />
riviertje dat tegenwoordig gewoonlijk Dirillo (maar ook wel<br />
Acate) wordt genoemd en dat niet ver van het plaatsje Gela in<br />
het zuiden van Sicilië in de Middellandse Zee uitmondt. Wat<br />
ligt meer voor de hand dan dat Goethe, die de hele klassieke<br />
literatuur als reisgids voor Italië gebruikte, op 29 april 1787 de<br />
bevestiging heeft gezocht en gevonden van een mededeling<br />
van Plinius?<br />
Deze had namelijk in 77 n.Chr. geschreven dat bij de Achates<br />
in Sicilië voor het eerst de stenen waren gevonden die in het<br />
Middelnederlands achates of achaet heetten, maar die we<br />
inmiddels kennen als agaat. In een ander hoofdstuk beschrijft<br />
Plinius trouwens nog een steen die naar een rivier is genoemd:<br />
het zwarte, gladde git, die bij Gagas (of Gagai) in<br />
Lycië werd gedolven.<br />
15
agaat<br />
Het vreemde is dat die laatste verklaring in vrijwel alle etymologische<br />
woordenboeken zonder tegenwerping is overgenomen;<br />
maar dat de agaat zo heet naar de Siciliaanse rivier<br />
Achates, daar mogen taalkundigen graag een kanttekening bij<br />
plaatsen. Zo zou het logischer zijn als het woord agaat van<br />
Oosterse oorsprong was, want daar komen veel namen van<br />
edelstenen vandaan, luidt één bedenking. Ook is geprobeerd<br />
de steennaam af te leiden van het Semitisch, maar een echt<br />
bevredigend alternatief voor Plinius' verklaring is nog niet<br />
gevonden.<br />
Overigens schreef Plinius dat agaten dan wel op Sicilië waren<br />
ontdekt, maar dat ze nadien nog op talloze andere plaatsen<br />
waren gevonden. 'Voorheen stond de steen in hoog aanzien',<br />
schrijft hij, 'maar nu helemaal niet meer.'<br />
Wat niet wegneemt dat de agaat volgens hem over bijzondere<br />
eigenschappen beschikte. Zo zouden agaten uitstekend helpen<br />
tegen schorpioenesteken. 'Ik kan me goed voorstellen dat<br />
de stenen van Sicilië die eigenschap bezitten', aldus Plinius,<br />
'want zodra een schorpioen de lucht van die streek inademt,<br />
verliest hij zijn gif.' In Perzië zouden agaten gebruikt worden<br />
om stormen en orkanen tot bedaren te brengen en rivieren te<br />
keren. 'Egaal gekleurde stenen maken een atleet onoverwinnelijk,<br />
zeggen ze', aldus Plinius.<br />
Zeker is dat egaal gekleurde agaten zeldzaam zijn, want het<br />
voornaamste kenmerk van deze siersteen is dat hij als een<br />
toverbal uit een groot aantal verschillend gekleurde laagjes<br />
is opgebouwd. Overigens zijn vrijwel alle geslepen agaten<br />
kunstmatig gekleurd. Hierbij wordt een techniek gebruikt die<br />
de Romeinen al kenden.<br />
Eeuwenlang werden agaten vooral gevonden in Idar-Oberstein,<br />
ten oosten van Trier. Maar omstreeks 1800 raakte de<br />
voorraad daar uitgeput. Sinds 1827 komen de meeste agaten<br />
uit het zuiden van Brazilië en Uruguay. De stenen die daar<br />
worden opgegraven zijn uitzonderlijk groot: soms zelfs meters<br />
lang. Agaat was lange tijd populair als halssierraad. Dit inspireerde<br />
Bilderdijk in 1781 tot de dichtregels:<br />
16<br />
O! ware ik u een halssieraad,<br />
Of kostelijk kleinood, van jaspis of agaat:
Zo mogt ik 't zachte albast van uwen boezem strelen,<br />
En dartel om uw' gorgel [= strot] spelen!<br />
agaat<br />
Niet minder belangrijk is dat er miljoenen knikkers uit agaat<br />
zijn gemaakt. De handel in agaat-knikkers bloeide in Oberstein<br />
al in de middeleeuwen. Omstreeks 1870 was er zoveel<br />
vraag naar, dat alleen daar al meer dan duizend mensen leefden<br />
van de knikkerindustrie.<br />
Engels agate (1570); Duits Achat (±1200); Frans agate (13de<br />
eeuw).<br />
Er zijn zeker een paar honderd mineralen genoemd naar hun vindplaats.<br />
Omdat de meeste daarvan slechts aan specialisten bekend zijn, volgt hier<br />
een kleine keuze (zie ook labrador(steen)).<br />
Andesiet is door de Duitse geoloog en paleontoloog Christian Leopold<br />
Baron von Buch (1774-1853) afgeleid van de Andes, een van de voornaamste<br />
vindplaatsen van dit stollingsgesteente.<br />
Beril is een doorschijnend of halfdoorschijnend mineraal, waarvan de<br />
naam door sommige etymologen wordt afgeleid van de Zuidindiase stad<br />
Belur, 200 kilometer ten noorden van Calicut. Uit geslepen, heldere<br />
stukken beril werden in de middeleeuwen in Italië de eerste brillen<br />
gemaakt. Het element beryllium is in 1798 door Nicolas Louis Vauquelin<br />
in beril ontdekt en ernaar genoemd.<br />
Agaat bestaat in hoofdzaak uit het mineraal chalcedoon. Sommigen leiden<br />
deze naam af van de stad Chalcedon, het huidige Kadiköy in<br />
Turkije. Anderen menen dat de Latijnse vorm carc(h)edonia wijst op de<br />
havenstad Carthago, van waaruit het mineraal indertijd zou zijn<br />
geëxporteerd.<br />
Sardis of sardius, een variëteit van chalcedoon, is genoemd naar Sardis,<br />
de hoofdstad van Lydië. In het Latijn werd deze steen lapis Sardius<br />
'Sardische steen' genoemd. De steen is oranje- of roodbruin van kleur en<br />
wordt ook bloedsteen genoemd. Van oudsher waren de oranje stenen uit<br />
Klein-Azië beroemd.<br />
Ook sardonyx, een uit lagen bestaande, veelkleurige onyx, komt van<br />
oorsprong uit de stad Sardis. De oorspronkelijke betekenis was 'onyx uit<br />
Sardis'. Sardonyx wordt vooral gebruikt om er cameeën van te snijden.<br />
Volgens de Romeinse schrijver Plinius (iste eeuw n.Chr.) heette de<br />
halfedelsteen topaas naar het eiland Topadzios in de Rode Zee, waar hij<br />
in grote hoeveelheden werd aangetroffen. Welk eiland Plinius precies<br />
bedoelde, is niet bekend. Bovendien wordt ernstig betwijfeld of hij met<br />
topadzios wel de steen op het oog had die wij nu kennen als topaas.<br />
Hoewel verscheidene moderne etymologen zich nog aan Plinius houden,<br />
is topaas dus waarschijnlijk geen geoniem.<br />
AGAAT: Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist. XXXVII, 54; Bilderdijk<br />
Dichtw. 9 (1781) 424; Winkler Prins' I (1870) 226-229; WNT I (1882) 2061-2063; Franck<br />
& Wijk Etym. wdb. (19122) ||; WNT Suppl. I (1956) 815-817; Vries Ned. etym. wdb.<br />
17
anjer<br />
(1971) 10; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (I975 21) 5; Vries & Tollenaere Etym. wdb.<br />
(1991 l5) 59; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (I993 2) 9; Düda & Rejl Gr. mineralen ency.<br />
(1993) 360; OED (19932).<br />
anjer, anjelier<br />
(±i$oo angelier; 1608 angier) bekende snijbloem en sierplant<br />
In de zuidelijke uitlopers van de Alpen, deels in Zwitserland,<br />
deels in Italië, strekt zich het Lago Maggiore uit, waarvan A.<br />
Winkler Prins in 1877 de volgende beschrijving gaf: 'Hoogst<br />
bevallig zijn de boorden van dit meer; ten noorden en westen<br />
verheffen zich hooge granietgevaarten, die ten zuiden en oosten<br />
tot met wijngaarden beplante heuvels afdalen. Aan de<br />
helling dier heuvels ziet men fraaije villas te midden van een<br />
weelderigen plantengroei en langs den waterzoom schoon<br />
gelegene dorpen, afgewisseld met olijfgaarden.' Niet bepaald<br />
een omgeving die herinnert aan de Tweede Anjeliersdwarsstraat.<br />
Maar taalkundig is er volgens de etymologische woordenboeken<br />
wel degelijk verband. Zij houden het erop dat de<br />
woorden anjelier en anjer teruggaan op het dorpje Angera,<br />
dat gelegen is aan de zuidoostelijke oever van het meer en dat<br />
reeds in de middeleeuwen enige bekendheid genoot.<br />
De anjelier, die sinds 1967 in Nederland officieel anjer heet, is<br />
waarschijnlijk in de 12de eeuw door kruisvaarders uit het<br />
Midden-Oosten meegenomen naar Europa. Tussen 1200 en<br />
1500 is deze exotische sierplant vanuit Italië en Frankrijk in<br />
het Nederlandse taalgebied ingevoerd, wellicht aanvankelijk<br />
onder de aan het Frans ontleende naam violet(te). In de<br />
16de eeuw kwamen daar, eveneens uit het Frans, de prachtige<br />
namen girojfel en genojfel bij, die in Zuid-Nederland en België<br />
in talloze regionale varianten voortleven. Intussen was er<br />
omstreeks 1500 nog een naam voor dezelfde bloem gesignaleerd,<br />
angelier, waarin gemakkelijk het moderne anjelier te<br />
herkennen valt. Kort na 1600 kwam daar nog angier (anjer)<br />
bij-<br />
Het zonderlinge is nu dat anjer en anjelier alleen in het<br />
Nederlands voorkomen; ze zijn niet, zoals bij de naam van<br />
een uitheemse plant te verwachten valt, aanwijsbaar aan een<br />
andere taal ontleend.<br />
Tot 1891 had niemand daarvan wakker gelegen, maar in dat<br />
18
anjer<br />
jaar waren deze bloemennamen aan de beurt voor een gedegen<br />
historische behandeling in het Woordenboek der Nederlandsche<br />
Taal. Redacteur De Vries kwam er in de beschikbare<br />
tijd niet uit. 'De oorsprong der beide namen, anjer en anjelier,<br />
is met de gegevens, die men tot dusverre bezit, niet te<br />
verklaren', moest hij bekennen. Een jaar later stierf hij. Zijn<br />
collega Kluyver zette het onderzoek voort. Jarenlang speurde<br />
hij naar aanknopingspunten in andere talen, tot hij ten slotte<br />
in 1898 een verklaring meende te hebben gevonden. Omdat<br />
nergens buiten het Nederlands verwante bloemennamen te<br />
vinden waren, zouden volgens Kluyver de namen anjer en<br />
anjelier wel eens op een plaatsnaam kunnen teruggaan. Die<br />
plaatsnaam moest dan wel - dat was een lelijke complicatie -<br />
een verklaring bieden voor beide namen. Na lang zoeken<br />
kwam Kluyver op Angera (vroeger ook wel Anghiera of<br />
Anghera geheten). Uit die plaats afkomstige anjers zouden in<br />
Nederland zoiets als 'genoffelen van Angiere' zijn genoemd,<br />
waarvan na verloop van tijd angiere zou zijn overgebleven, dat<br />
dan anjer werd. Het mooie was nu dat Angera behalve een<br />
Italiaanse ook een Latijnse naam had, die Angleria luidde.<br />
Latijn was in die tijd de internationale voertaal van de<br />
geleerde wereld, dus plantkundigen zouden anjers uit Anghiera<br />
caryophylli anglerii hebben genoemd. In de volkstaal kon<br />
hieruit na verloop van tijd door verkorting en verbastering de<br />
vorm anjelier zijn ontstaan. Bovendien lag Angera in Italië,<br />
van waaruit deze bloemen West-Europa hadden bereikt.<br />
Tot zover de theorie van Kluyver, die overigens niet zonder<br />
bezwaren is. Critici hebben erop gewezen dat tussenvormen<br />
als 'genoffelen van Angiere' en caryophylli anglerii nooit zijn<br />
aangetroffen. Daar komt bij dat niet zeker is of in het plaatsje<br />
Angera in de middeleeuwen eigenlijk wel anjers werden<br />
gekweekt of verhandeld. Maar niemand heeft nog een betere<br />
verklaring gevonden. We houden we het er dus maar op dat<br />
typisch Nederlandse verschijnselen als het Anjerfonds en de<br />
Tweede Anjeliersdwarsstraat hun naam danken aan een van<br />
de 'schoon gelegene dorpen' aan het Lago Maggiore.<br />
ANJER: Winkler Prinsi 9 (1877) 632; WNT II' (1898) 486-489; A. Kluyver, 'Anjer en<br />
anjelier', in: TNTL 17 (1898) 147-160, 320; J.W. Muller, 'Nog iets over anjer en anjelier', in:<br />
TNTL 17 (1898) 262-268; WNT Suppl. I (1956) 1171-1172; Vries Ned. etym. wdb. (1971)<br />
19
antimakassar<br />
16-17; Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 62; Brok Bloemnamen (1991) 17, 19, 31 -33,<br />
40-42, 50, 223-225; F. de Tollenaere, bespr. van Brok Bloemnamen, in: Taal en Tongval 45<br />
(1993) 96-97; F. de Tollenaere, 'Etymologica: "angelier'", in: TNTL 109 (1993) 166-168.<br />
antimakassar<br />
(1856, uit het Engels) kleedje over rugleuningen<br />
Antimakassar is een woord dat je vooral verwacht in een<br />
roman. 'Vader leunde achterover in zijn fluwelen fauteuil en<br />
nestelde zijn hoofd behaaglijk tegen de vaalwitte, gehaakte<br />
antimakassar.' Zo'n soort zin, die je vooral zult vinden in een<br />
I9de-eeuwse roman, want die eeuw zag de geboorte van dit<br />
woord en de bloei van het kleedje.<br />
Antimakassar is een samenstelling van het Griekse anti, tegen,<br />
en makassar(olie). Sinds het begin van de 19de eeuw waren er<br />
twee soorten makassarolie op de markt. De echte makassar-<br />
olie was afkomstig van Makassar, een koninkrijk op de zuid-<br />
westpunt van het eiland Celebes (tegenwoordig Sulawesi<br />
geheten). A. Winkler Prins omschreef makassarolie in zijn<br />
encyclopedie als 'eene soort van plantaardige boter met eene<br />
20
antimakassar<br />
lichtbruine kleur en een ranzigen reuk, die door koking verkregen<br />
wordt uit de zaden van Schleichera trijuga Willd! De<br />
andere makassarolie was een haargroeimiddel dat in Engeland<br />
werd geproduceerd door de firma Rowland & Son. 'Dit praeparaat<br />
is niets anders dan olijven- of amandelolie', schamperde<br />
Winkler Prins, 'met welriekende oliën vermengd en<br />
met alkannawortel rood gekleurd.' Het middeltje werd echter<br />
'grandiloquently advertised' en de fabrikanten beweerden dat<br />
het was samengesteld met ingrediënten uit Makassar. In 1809<br />
schreef A. Rowland jr. een Essay on [...] the Human Hair, ivith<br />
Remarks on the Virtues of the Macassar OU<br />
Rowland & Son deponeerden 'Macassar Oil' als een handelsmerk,<br />
maar dit mocht niet baten, want al gauw werd het<br />
gebruikt als soortnaam voor allerlei smeerseltjes uit het Verre<br />
Oosten. In 1819 schreef Byron in Don Juam 'In virtues<br />
nothing earthly could surpass her,/ Save thine "incomparable<br />
oil", Macassar!' (In deugden boog zij slechts voor 't monopolie/<br />
Van uw, Makassar, 'weergaloze olie!'). Omstreeks 1830<br />
was makassarolie in heel Europa een begrip. Een van de velen<br />
die ontdekten dat het als haargroeimiddel niets voorstelde<br />
was een jongeman die in 1846 werd opgevoerd in een gedicht<br />
van W.J. van Zeggelen. De jongen probeert wanhopig een<br />
baard te kweken:<br />
Macassar-oil, gras d'ours, pommade de Lion,<br />
Met nigritine en cosmétique,<br />
Hij had met taai geduld beproefd;<br />
Maar vruchtloos bleken alle zeepen en pommaden!<br />
[...] Vergeefs ging 't staal hem daaglijks langs de koonen,<br />
En zeepte hij zich 't vel volhardend in;<br />
Geen enkel dokument mocht 's jonkmans ijver kronen,<br />
Als donzig zij' bleef kaak en kin.<br />
De meeste mannen smeerden makassarolie echter niet op hun<br />
kin, maar in hun haar. Wat moest de propere huisvrouw<br />
daartegen beginnen? Juist, een antimakassar haken. Vanaf ongeveer<br />
1850 werden de rugleuningen van stoelen, canapés en<br />
sofa's hiermee beschermd. Over de kwaliteit van dit haakwerk<br />
worden we geïnformeerd door de Encyclopaedia Britannica,<br />
21
adminton<br />
die de kleedjes in 1910 een apart trefwoord gaf. 'De oorspronkelijke<br />
antimakassars waren vrijwel altijd wit en gehaakt; ze<br />
waren stug, hard en oncomfortabel. In het derde kwart van<br />
de 19de eeuw werden ze eenvoudiger en minder smakeloos,<br />
en gemaakt van zacht materiaal, meestal gekleurde wol of<br />
zijde.'<br />
Voor de bewoners van Makassar was de export van de echte<br />
makassarolie overigens niet erg belangrijk. Ooit was Makassar<br />
een van de machtigste staten in de Indische Oceaan,<br />
maar later, nadat het eiland aan het eind van de 17de eeuw<br />
door de Nederlanders was bezet, verloor het alle invloed.<br />
Omstreeks 1850 meldde het Algemeen noodwendig Woordenboek<br />
der Zamenleving. 'De inwoners [van Makassar] zijn wel<br />
de beschaafdste en ondernemendste, maar ook de roofzuchtigste<br />
van alle Maleijers; zij drijven voornamelijk handel in<br />
schildpadden en vogelnestjes.'<br />
In 1970 stond Makassar te boek als de voornaamste<br />
uitvoerhaven van rotan. Van makassarolie was toen allang<br />
geen spoor meer te bekennen.<br />
Engels antimacassar (1852).<br />
Byron Don Juan I (1819) XVII; Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving 2 (1843) 101 I; %<br />
Ned. ency. besch. stand 9 (1867) 325; Winkler Prins' 10 (1878) 328; Ency. Brit" 2 (1910)<br />
127; WNT Suppl. I (1956) 1277; J. Stevens Cox DicL of hairdressing & wigmaking (19842)<br />
99-100; OED (1993*).<br />
badminton<br />
B<br />
(1915, uit het Engels) soort tennis<br />
met een shuttle<br />
Volgens L. de Wolff (1951)<br />
dankt Nederland de introductie<br />
van het badminton aan<br />
A. den Hoed uit Schiedam.<br />
Omstreeks 1920 had Den<br />
) 5<br />
ENGEL^NDiiy^<br />
Bristol Londen'<br />
Hoed de sport leren kennen in Ierland. Elf jaar later was hij<br />
22
adminton<br />
een van de oprichters van de Nederlandse Badminton Bond.<br />
De sport is genoemd naar Badminton House, het kasteel<br />
van de hertog van Beaufort in Avon, voorheen Gloucestershire.<br />
Het was hier dat het eerste spelletje badminton werd<br />
gespeeld.<br />
Over de precieze gang van zaken lopen de meningen uiteen.<br />
Volgens sommigen is de uitvinding van het badminton te<br />
danken aan een regenbui. In i860 gaf de hertog van Beaufort<br />
een tuinfeest. De kinderen amuseerden zich met een oeroud<br />
spelletje dat vroeger in Nederland bekendstond als vederbal<br />
en in Engeland als battledore of shuttlecock. Met paletjes sloegen<br />
zij een met leer overtrokken en met veertjes versierd balletje<br />
van kurk naar elkaar over. Door slecht weer dreigde alles<br />
ineens mis te lopen. Maar vindingrijke gasten spanden een<br />
net in de hal van Badminton House, namen het kinderspeelgoed<br />
in beslag en voilà, badminton was een feit. Een van de<br />
feestgangers vertrok later naar India, zo vervolgt deze geschiedenis,<br />
waar hij het spel introduceerde.<br />
Waarschijnlijker is echter dat het spelletje met pluimbal en<br />
racket omstreeks 1873 voor het eerst op een feest te Badminton<br />
House werd gespeeld door Engelse officieren die de sport<br />
in India hadden leren kennen. Volgens sommigen zou het<br />
daar poon worden genoemd, maar het kan goed zijn dat hier<br />
sprake is van verwarring met de Indiase plaats Poona, waar<br />
de badmintonregels voor het eerst werden vastgelegd. Anderen<br />
situeren deze mijlpaal te Karachi - wat bewijst dat de<br />
prehistorie van het badminton nooit goed in kaart is<br />
gebracht.<br />
Zeker is dat het spel in Engeland aanvankelijk vooral werd<br />
gespeeld in Bath en Cheltenham en andere plaatsen waar<br />
gepensioneerde kolonialen samenkwamen. Het spel won echter<br />
snel aan populariteit. In 1895 werd de Badminton Association<br />
opgericht en in 1899 werden de eerste kampioenschappen<br />
uitgeschreven. Er verscheen een Badminton<br />
Magazine en een Badminton Gazette en binnen korte tijd<br />
raakte het spel ook buiten Engeland bekend. Amerika liep<br />
wat dit betreft voorop. Ai in 1878 werd in New York een<br />
badmintonclub opgericht. Alleen mannen en meisjes die<br />
'goodlooking' èn ongebonden waren, werden toegelaten.<br />
23
alaclava<br />
Nederland zag badminton aanvankelijk als een puur Britse<br />
aangelegenheid. De Winkler Prins maakte er in 1915 melding<br />
van, naar het lijkt met enige verbazing: 'In Engeland bestaat<br />
zelfs een "Badminton Association'Y In 1938 omschreef een<br />
woordenboek badminton als een 'soort van tafeltennis'. En in<br />
1948 meldde de Winkler Prins: 'In Nederland is er omstreeks<br />
1930-1935 een vleug van belangstelling geweest, met bezoek<br />
van bekende spelers, doch opgang heeft het spel hier nog niet<br />
gemaakt, vnl. door gemis aan goede spelgelegenheid.'<br />
Waarschijnlijk is dit de verklaring waarom het zo lang duurde<br />
voordat onze handwoordenboeken dit woord opnamen. Van<br />
Dale vermeldt badminton pas sinds 1950, Koenen sinds 1952<br />
- ruim dertig jaar nadat A. den Hoed het spel uit Ierland<br />
meenam naar Schiedam.<br />
Engels badminton (1874); Duits Badminton; Frans badminton<br />
(1882).<br />
Vergelijk rugby<br />
Peek & Aflalo Ency. sport games (1900); Ency. Brit" 3 (1910) 189-190; Winkler Prins* 2<br />
(1915) 486; Oosthoek ency.2 2 (1932) 75; Brandt Het vreemde woord (19382) 76; Winkler<br />
Prins* 3 (1948) 36; De Wolff Sport ency. (1951) 122; Arlott Oxf. Comp. Sports & Games<br />
(1975) 42-43; Ency. Brit's 18 (1981) 139; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 87; OED<br />
(19932).<br />
balaclava<br />
(±ipyo, uit het Engels) bivakmuts; brandvrije kap voor autocoureurs<br />
Iedere Britse scholier weet waar het woord balaclava vandaan<br />
komt. De naam van deze bivakmuts is verbonden met de<br />
even heldhaftige als zinloze dood van 247 Engelse cavaleristen.<br />
Balaclava is een kleine havenstad op de Krim. Het ligt in een<br />
vallei ten zuidoosten van Sebastopol. Tijdens de Krimoorlog<br />
coördineerden de Engelsen van hieruit hun aanvallen op de<br />
Russen.<br />
In de vroege ochtend van 25 oktober 1854 openden de Russen<br />
de aanval op Balaclava. Zij verdreven de Turken - bondgenoten<br />
van de Engelsen - van de hellingen van de vallei, maar<br />
werden in het dal tegengehouden door de Engelsen en de<br />
Fransen. De Russen trokken zich aan het eind van de vallei<br />
24
alaclava<br />
terug op de hellingen en brachten de op de Turken veroverde<br />
kanonnen in stelling.<br />
Dit was al gebeurd toen de Britse opperbevelhebber Lord Raglán<br />
de lichte cavalerie, de zogeheten Light Brigade, opdracht<br />
gaf te verhinderen dat de Russen de Turkse kanonnen in<br />
beslag namen. De opdracht was dubbelzinnig verwoord en de<br />
officier die de order in het veld in ontvangst nam, vroeg tot<br />
twee keer toe wat precies de bedoeling was: de kanonnen<br />
waren immers al in Russische handen. Maar orders waren<br />
orders, ook toen al, en kort daarop vielen 673 cavaleristen de<br />
Russen frontaal aan. Zij reden als het ware een hoefijzer binnen<br />
en werden zowel van voren als van opzij zwaar beschoten.<br />
Resultaat: binnen twintig minuten vonden in de vallei van<br />
Balaclava 247 cavaleristen en 497 paarden de dood. Naderhand<br />
verklaarde Raglan dat zijn order verkeerd was begrepen.<br />
De Franse generaal Bosquet, die de aanval gadesloeg, zou<br />
hebben gezegd 'C'est magnifique, mais ce nest pas la guerre'.<br />
In Engeland maakte de heldhaftige aanval echter grote indruk.<br />
Binnen een paar weken publiceerde Alfred Tennyson<br />
zijn befaamde gedicht 'The Charge of the Light Brigade', met<br />
daarin de regels:<br />
Their's not to make reply,<br />
Their's not to reason why,<br />
Their's but to do and die:<br />
Into the valley of Death<br />
Rode the six hundred.<br />
Wat heeft dit alles nu te maken met de bivakmuts? Hoewel<br />
de winters op de Krim bitter koud zijn, hebben historici op<br />
afbeeldingen van de Krimoorlog geen soldaten kunnen vinden<br />
die een dergelijke muts droegen. Veel soldaten lieten tegen<br />
de kou hun baard staan. Toen zij later ongeschoren huiswaarts<br />
keerden, raakten baarden in de mode. Deze baarden<br />
zouden aanvankelijk balaclava zijn genoemd.<br />
Andere bekende kledingstukken waren wel gedragen in de<br />
Krimoorlog. James Thomas Brudenell, de zevende graaf van<br />
Cardigan (1797-1868), leidde de aanval van de lichte cavalerie.<br />
Uit eigen zak had Cardigan eerder zijn huzaren uitgerust met<br />
25
antamgewicht<br />
een wollen vest, dat in 1855 in Engeland in de mode raakte<br />
onder de naam cardigan. Omdat Lord Raglan (1788-1855) bij<br />
Waterloo een arm had verloren, droeg hij een jas waarvan de<br />
mouwen één geheel vormden met de rest van het kledingstuk.<br />
Ook deze raglanjas kwam in 1855 m Engeland in de<br />
mode, later gevolgd door de bekende raglanmouw.<br />
De bivakmuts die balaclava wordt genoemd, is waarschijnlijk<br />
pas omstreeks 1880 in Engeland ontstaan. 'Zonder twijfel<br />
dankt de muts zijn naam aan de gedachte dat hij zeer nuttig<br />
en geliefd zou zijn geweest ten tijde van Balaclava, aldus<br />
Viney (1984). Partridge (1949) legt een vergelijkbaar verband.<br />
In ieder geval behoorde de bivakmuts al snel tot de standaarduitrusting<br />
van soldaten en bergbeklimmers.<br />
Later, tijdens de felle demonstraties in Parijs in de jaren zestig,<br />
werd de muts veel door protesterende studenten gedragen.<br />
Daarna gold de bivakmuts een tijdje als een 'modieus<br />
gegeven'. In de autosport is een balaclava reglementair verplicht.<br />
Het gaat hier niet om een gewone bivakmuts, maar<br />
om een brandvrije kap die alleen de ogen en in sommige<br />
gevallen ook de neus vrijlaat. Dat de Grote Van Dale alleen<br />
deze betekenis noemt, doet weinig eer aan de heroïsche<br />
geschiedenis van de balaclava.<br />
Engels Balaclava (heimet) (1881).<br />
In het Frans kreeg een lange jas met capuchon zoals die tijdens de<br />
Krimoorlog door officieren werd gedragen, de naam criméenne. Het<br />
Engels kent bovendien crimean shirt (1862) voor een stevig, wijd hemd<br />
dat later geliefd was bij Australische kolonisten. Eveneens van de Krim<br />
afkomstig is het krimmer. Sinds het begin van de 19de eeuw wordt<br />
hiermee een grijze, fijne bontsoort aangeduid die is gemaakt van de huid<br />
van lammeren uit de Krim. Voorheen stond het te boek als een kostbare<br />
bontsoort, maar volgens kenners behoort het nu tot de middenklasse.<br />
BALACLAVA: Alg. Ned. ency. besch. stand 2 (1865) 262; Winkler Prins 1 2 (1871) 72; Ency.<br />
Brit 11 2 (1910) 234; Partridge Name into word (1949) 34; Viney Magenta, Marathon, Mecca<br />
(1984) 7; Verhoeff 'Namen van kledingstukken [...] uit de militaire sfeer', in: Ons Leger<br />
(juni 1985) 31; O'Hara Mode ency. (1989) 27; Merriam-Webster new book of word hist. 52-<br />
53; OED (19932); NRCH 7.9.1994.<br />
bantamgewicht<br />
(ip33, uit het Engels) gewichtsklasse in sport<br />
Bantam is een stad op West-Java, in het gebied Bantam, aan<br />
26
antamgewicht<br />
de Baai van Bantam. Hier maakten de Nederlanders vobr het<br />
eerst kennis met de Indische archipel: vier schepen van de<br />
Compagnie van Verre gingen er op 22 juni 1596 voor anker.<br />
Voor de komst van de Europeanen was Bantam (toen nog<br />
Banten geheten) al een drukbezochte havenstad en de hoofdstad<br />
van het sultanaat Bantam. Er werd op grote schaal in<br />
peper gehandeld. De Hollanders bouwden er een fort, pakhuizen<br />
en een factorij. Maar nadat de handel naar Batavia<br />
was verplaatst, raakte Bantam in verval.<br />
Vanuit Bantam werd in de eerste helft van de 18de eeuw een<br />
hoenderras naar Europa uitgevoerd. Het is niet duidelijk of<br />
dit ras inheems was in Bantam, of dat de hoenderen oorspronkelijk<br />
uit Japan kwamen. In het Engels werden ze in<br />
ieder geval bantams genoemd. Het ging om kleine hoenderen<br />
met veren op hun poten.<br />
Ondanks hun kleine formaat waren de bantam hanen zo<br />
strijdlustig dat ze veel werden gebruikt bij hanengevechten.<br />
Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw werd bantam in het<br />
Engels dan ook overdrachtelijk gebruikt voor iemand die<br />
klein en vechtlustig was - voor haantjes kortom.<br />
De 18de eeuw bracht in Engeland naast de bantams ook de<br />
renaissance van de bokssport. De Grieken en Romeinen hadden<br />
wat gebokst, maar daarna was deze vechtsport in onbruik<br />
geraakt. Vanaf 1700 gingen de Engelsen er echter stevig<br />
tegenaan. Ze vochten op kermissen en in zaaltjes, voor geld<br />
en met de blote vuist. Alles was toegestaan en het ging er<br />
bloederig aan toe.<br />
De eerste beroemde Engelse bokser was een zekere James<br />
Figg, die zich in 1719 uitriep tot kampioen van Engeland<br />
èn van de wereld. Hij wist deze titel zeker vijftien jaar te<br />
behouden. Jack Broughton (1704-1789) was de eerste die de<br />
bokssport veredelde. Boksen en worstelen liepen aanvankelijk<br />
in elkaar over, maar Broughton gebruikte alleen zijn vuisten.<br />
Terecht, zo bleek, want hij was kampioen van 1740 tot 1750.<br />
Pas in de 19de eeuw werd de bokssport echt gereguleerd,<br />
vooral door Lord Queensberry (1844-1900). Kopstoten, bijten,<br />
trappen en slaan onder de gordel werden officieel verboden<br />
en er werden verschillende gewichtsklassen ingesteld<br />
(voordien stonden er soms boksers in de ring die 25 kilo in<br />
27
arnevelder<br />
gevecht scheelden). Kleine boksers stonden toen al bekend<br />
als bantams, dus de benaming bantam weight lag voor de<br />
hand. Boksers in deze klasse mogen tussen de 50,802 en<br />
53,524 kilo wegen. Wegen ze minder, dan behoren ze tot de<br />
Vlieggewichten'; zijn ze zwaarder, dan komen ze uit bij de<br />
Vedergewichten'. In totaal bestaan er zeven gewichtsklassen.<br />
Nederland maakte pas aan het eind van de 19de eeuw kennis<br />
met boksen. Dit was vooral te danken aan de Britse bokser<br />
Henry J.J. Placké, die zich in 1897 in Amsterdam vestigde. In<br />
1900 werd het eerste kampioenschap van Amsterdam uitgeschreven<br />
en in 1902 het eerste kampioenschap van Nederland.<br />
Zesentwintig jaar later, in 1928, werd de Rotterdamse<br />
bokser Bep van Klaveren olympisch kampioen. Kampioen<br />
vedergewicht, niet bantamgewicht.<br />
Engels bantam weight (1884); Duits Bantamgewichp, Frans<br />
poids coq (1924).<br />
Paulus Ency. v. Ned.-lndië2 I (1917) 166-167; Winkler Prins* 3 (1915) 673; Winkler Prinss 3<br />
(1933) 688-692; Ency. Brit'5 3 (1981) 91-96 (boxing); Flexner Listening to America (1984)<br />
113; Veen Etym. wdb. (1989) 85; OED (19932).<br />
barnevelder<br />
(1933) bepaald hoenderras<br />
In de vaderlandse geschiedenis geniet het Gelderse dorp<br />
Barneveld vooral bekendheid door de zelfopoffering van Jan<br />
van Schaffelaar, die in 1482 van de torentrans zou zijn gesprongen<br />
om zijn krijgsmakkers te redden. De internationale doorbraak<br />
van Barneveld volgde omstreeks 1930. Volgens diverse<br />
naslagwerken was Barneveld indertijd wereldberoemd vanwege<br />
de daar gefokte kippen, die bij ons bekendstonden als<br />
Barneveldhoenders, Barnevelder-kippen of simpelweg barnevelders.<br />
Omstreeks 1850 begon men in Barneveld met het kruisen van<br />
boerenkippen met Aziatische rassen. Dit waren achtereenvolgens<br />
de Cochin, de Brahma en de Langshan - allemaal hoenderen<br />
die naar plaatsnamen zijn genoemd (zie hieronder).<br />
Vooral de Langshan, die omstreeks 1871 uit China was geïmporteerd,<br />
had veel invloed op de barnevelder. Het resultaat<br />
was een zwartbruine kip die het hele jaar door legt, ook in de<br />
28
arnevelder<br />
winter, en zo'n tweehonderd grote donkerbruine eieren per<br />
jaar produceert. Bruine eieren stonden indertijd in hoog aanzien,<br />
want die bleven langer vers, dacht men.<br />
In 1906 werd de barnevelder officieel erkend. De kippen<br />
werden daarna geëxporteerd naar onder andere Duitsland,<br />
Engeland, de Verenigde Staten, Canada, Indonesië, Australië<br />
en Nieuw-Zeeland. Barneveld zelf ontwikkelde zich tot het<br />
centrum van de Europese eierhandel. Net voor de Tweede<br />
Wereldoorlog produceerde men daar al 110 miljoen eieren per<br />
jaar.<br />
Toch was de bloeitijd van de barnevelder toen eigenlijk al<br />
voorbij. Een en ander was het gevolg van ziekten, te veel<br />
inteelt en concurrentie van Amerikaanse kippenrassen. Omstreeks<br />
1950 werd nog een poging gedaan het ras op te peppen<br />
door het te kruisen met een Franse bruine-eierenlegger, maar<br />
de barnevelder was toen al ruim voorbijgestreefd door andere<br />
rassen. Tegenwoordig wordt de barnevelder alleen nog voor<br />
de sport gefokt. Een bronzen beeldje van de kip in het<br />
winkelcentrum van Barneveld herinnert aan betere tijden.<br />
Engels Barnevelder (1936), Dutch AU Browns.<br />
Vergelijk leghorn<br />
Er zijn veel meer hoenderrassen genoemd naar plaatsnamen, waaronder<br />
de ancona, een zwartbonte kip, zo genoemd naar de Italiaanse havenplaats<br />
Ancona. Van hieruit werd het dier omstreeks 1850 naar Engeland<br />
verscheept. Ancona's waren beroemd om hun grote eieren.<br />
De bantam of bantammer heet zo naar Bantam op West-Java, van waaruit<br />
deze kip naar Europa werd uitgevoerd. Zie verder bij bantamgewicht.<br />
De brahma of brahmapoetra is inheems in India in een landstreek aan<br />
de rivier de Brahmapoetra. In 1850 werd het dier vanuit de Verenigde<br />
Staten naar Engeland gebracht, waar het werd aangeboden aan koningin<br />
Victoria. De kippen lieten zich gemakkelijk vetmesten en waren goede<br />
leghennen.<br />
Ook de Cochin of Cochinchinakip liet zich makkelijk vetmesten. Met<br />
Cochin-China werd vroeger de zuidelijkste regio van het tegenwoordige<br />
Vietnam aangeduid: de streek ten zuiden van Ho Chi Minhstad, het<br />
vroegere Saigon. Van hieruit werd dit hoenderras omstreeks 1860 naar<br />
Europa verscheept.<br />
De Langshan is een zwarte kip die in 1871 vanuit Langshan naar de<br />
Verenigde Staten kwam. Langshan is een vlek zo'n honderd kilometer<br />
ten NNW van Shanghai, bij de plaats Nantong. Via Engeland kwamen<br />
deze kippen omstreeks 1920 in Nederland terecht.<br />
De minorcakip werd omstreeks 1830 van het Spaanse eiland Minorca<br />
29
asalt<br />
naar Engeland uitgevoerd. Anderen menen dat Franse ballingen de kip<br />
al omstreeks 1780 in Engeland introduceerden. Minorca's leggen grote<br />
witte eieren en zijn zelden broeds.<br />
De Orpington werd in 1875 in Orpington in Kent gefokt door een<br />
zekere William Cook. De kippen zijn zwart of geelwit en staan te boek<br />
als goede braadhoenders die ook 's winters vrij veel eieren leggen. In<br />
Nederland werden ze vooral gefokt voor de sport.<br />
De welsummer ontstond rond de eeuwwisseling in Nederland en werd<br />
gefokt in Welsum, Terwolde, Olst, Wijhe en Epe. Het dier legde grote<br />
bruine eieren, maar omdat dit er 's winters niet genoeg waren, werd het<br />
ras nooit echt populair.<br />
De wyandotte werd omstreeks 1935 veel in ons land gehouden. Deze kip<br />
legt veel eieren, ook in de winter, en levert goed mals vlees. De kip werd<br />
omstreeks 1877 in Amerika gefokt en genoemd naar de Wyandotte-<br />
Indianen uit Ontario. Niet lang na de introductie van dit ras zouden<br />
deze Indianen zijn uitgestorven, zo verklaart de hoenderliteratuur deze<br />
vernoeming.<br />
Het Yokohamahoen, ten slotte, is een enorme sierkip die omstreeks<br />
1870 vanuit de Japanse havenstad Yokohama naar Europa werd<br />
verscheept. De staart van een yokohama kan wel 1,20 m lang worden.<br />
BARNEVELDER: Kath. eneyJ 3 (1933) 818; Winkler Prinss 2 (1933) 667; Kath. encyl 3<br />
(1949) 934; Avicultura 11.11.1991, p. 30-32; OED (1993*) (outo'); Goriny Koot,<br />
'Barnevelder is ongeveer een eeuw oud', in: Algemeen Dagblad 26.1.1995; Mededeling<br />
dhr. Egbers, secretaris v.d. Barnevelderclub.<br />
basalt<br />
(1778, uit het Frans) zeer hard vulkanisch gesteente<br />
Basalt is een zeer hard, donker gesteente van vulkanische oorsprong,<br />
dat per vierkante centimeter wel drieduizend kilo<br />
kan dragen - zeg maar een flinke bestelwagen. Omdat basalt<br />
bovendien in de natuur voorkomt in praktische, potloodvormige<br />
zuilen die zich gemakkelijk op lengte laten hakken,<br />
is het de ideale bekleding voor zwaarbeproefde oppervlakken<br />
als kaden en beschoeiingen. Daarvoor wordt het sedert het<br />
begin van de vorige eeuw veelvuldig gebruikt.<br />
In de literatuur van de Lage Landen is de symboolwaarde van<br />
dit sombere, stugge materiaal niet onopgemerkt gebleven.<br />
Anna Blaman (1905-1960) schreef in 1941: 'Dat is een worsteling<br />
van een verdrinkende tegen bazalt. Er is geen houvast,<br />
met alle liefde niet, al worstel je, al smeek je. Je glijdt af en<br />
verdrinkt.' En P.C. Boutens (1870-1943) dichtte ooit: 'Hoe<br />
over 't brandend blind bazalt/ Vind ik den weg naar Lethe? -/<br />
O alles te vergeten/ Eer de avond valt!'<br />
30
asalt<br />
In een verder verleden hield men met basalt geen natuurlijke,<br />
maar menselijke vijanden op afstand: de Romeinen<br />
bouwden vestingmuren van blokken basalt, waarvan sommige<br />
nu al tweeduizend jaar lang het verval trotseren. Lang is<br />
gedacht dat zij deze steen basaltes noemden. Dat woord is<br />
bekend uit de Natuurlijke Historie van Plinius, die sinds de<br />
16de eeuw ijverig werd bestudeerd. Vele moderne talen hebben<br />
sindsdien basaltes geleend in de vorm basalt. Toen dit<br />
woord goed en wel ingeburgerd was, ontdekte men dat de<br />
vorm basaltes op een vergissing berustte. Van de meeste<br />
teksten uit de oudheid, ook die van Plinius, zijn geen originelen<br />
bewaard gebleven. Wij kennen ze uit middeleeuwse,<br />
met de hand geschreven kopieën. Bij dat overschrijven werden<br />
natuurlijk fouten gemaakt, en pas in 1831 bleek na<br />
tekstvergelijkingen dat er bij Plinius oorspronkelijk niet basaltes<br />
had gestaan, maar basanites, dat teruggaat op het Griekse<br />
basanites (lithos) of basanos 'basan-steen'.<br />
In de oudheid was basalt veelal afkomstig uit Egypte. Vele<br />
taalkundigen hebben dan ook daar de oorsprong van het<br />
woord gezocht, en meenden deze te hebben gevonden in de<br />
Egyptische gesteentenaam bahan. Volkomen bevredigend was<br />
deze verklaring niet, want het was niet duidelijk hoe bahan in<br />
het Grieks de vorm basanos had kunnen krijgen.<br />
Later is een heel andere verklaring voorgesteld: het Griekse<br />
basanites (lithos) kan worden opgevat als 'steen uit Basan'.<br />
Basan is de vroegere naam van een gebied in Syrië, ten oosten<br />
van het Meer van Tiberias. Wie vertrouwd is met de Bijbel,<br />
zal de naam meteen herkennen, bijvoorbeeld uit psalm 68:<br />
'de berg Basan is een berg Gods, de berg Basan is een bultige<br />
berg'. De vraag is natuurlijk: was of is er basalt in Basan? De<br />
Christelijke encyclopaedie gaf hierop in 1925 een duidelijk antwoord.<br />
Met nadruk worden de 'zwarte basalthuizen, poorten<br />
en deuren' beschreven, die 'nog heden de bewondering der<br />
reizigers' opwekken. Niet minder dan zestig ommuurde steden<br />
hebben de Israëlieten hier indertijd ingenomen (Deut.<br />
3:4). Als die allemaal uit de lokale steen waren opgetrokken,<br />
hebben zij er een zware dobber aan gehad.<br />
Engels basalt (1694); Duits Basalt (18de eeuw); Frans basalte<br />
(i553).<br />
31
auxiet<br />
Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist XXXVI, 11; Christelijke ency. I (1925)<br />
239-240; M. Niedermann, 'Ghost words', in: Museum Helveticum 2 (1945) 127-128; Vrind<br />
e.a. Natuursteen (19472) 78-80; Frisk Griechisches etym. Wtb. I (1960) 222; Vries Ned.<br />
etym. wdb. (1971) 34; Dauzat D/ct. étym. (19932) 69; OED (19932).<br />
bauxiet<br />
(i8yi, uit het Frans) aardachtig mineraal<br />
Weinig mineralen zijn zo bekend als bauxiet. Dat komt ongetwijfeld<br />
omdat het de belangrijkste grondstof is voor aluminium,<br />
een metaal dat we nu associëren met vliegtuigen en<br />
schuifpuien, maar dat aanvankelijk, in het laatste kwart van<br />
de 19de eeuw, werd gebruikt voor sieraden, gedenkpenningen,<br />
bestek en sextanten. Bauxiet heet zo naar het Franse<br />
plaatsje Les Baux-de-Provence, in de wandeling kortweg Les<br />
Baux genoemd. Het ligt 19 kilometer ten noordoosten van<br />
Arles, in het departement Bouches-du-Rhóne. In de omgeving<br />
van Les Baux komen harde aardlagen voor, die men<br />
altijd voor versteende rode klei had gehouden. In 1821 ontdekte<br />
de Franse mineraloog Pierre Berthier (1772-1861) echter<br />
dat de lagen in feite bestonden uit een verweerde<br />
steensoort.<br />
De monsters die hij onderzocht bleken 52 procent aluminiumoxyde<br />
te bevatten, 27,6 procent ijzeroxyde en 20,4 procent<br />
water. Berthier noemde het alumine hydratée de Beaux',<br />
ofwel gehydrateerde aluminium uit Beaux. De Franse geoloog<br />
P.A. Dufrénoy maakte daar in 1847 beauxite van, wat in 1861<br />
door de Parijse scheikundige E.H. Sainte-Claire Deville werd<br />
gewijzigd in bauxite. Sainte-Claire Deville was in 1861 de<br />
eerste die erin slaagde zuiver aluminium af te scheiden. Maar<br />
de techniek die hij gebruikte was erg duur, en in het begin<br />
was aluminium dan ook zeer kostbaar - voor één pond<br />
betaalde men in Nederland omstreeks 1870 1400 gulden. Pas<br />
nadat de Amerikaan Charles Martin Hall er in 1886 in was<br />
geslaagd het produktieproces aanmerkelijk goedkoper te<br />
maken, werd aluminium op grote schaal geproduceerd en<br />
werd bauxiet een uiterst belangrijke grondstof.<br />
Voor Les Baux luidde de ontdekking van het bauxiet geen<br />
nieuw leven in. Het stadje was ontstaan rond een prachtig<br />
slot, boven op een rots. In de middeleeuwen was het een<br />
32
avarois<br />
belangrijke plaats geweest, met zo'n vierduizend inwoners.<br />
Maar in de 16de eeuw had de Franse koning opdracht gegeven<br />
Les Baux met de grond gelijk te maken, nadat het zich<br />
onder de familie De Manville had ontwikkeld tot een protestants<br />
bolwerk. Daarna was het nooit meer goedgekomen.<br />
Toen Berthier in 1821 in de buurt van Les Baux zijn spade in<br />
de grond stak, woonden er 1531 mensen in het stadje. De winning<br />
van bauxiet bracht uiteindelijk veel werk voor de streek,<br />
maar in 1901 telde Les Baux nog maar 123 inwoners. Het was<br />
een dode stad geworden, en dat bleef zo tot het werd uitgeroepen<br />
tot een van de schilderachtigste ruïnes van Frankrijk.<br />
Tegen die tijd was de winning van bauxiet allang geen exclusief<br />
Franse bezigheid meer. Al voor de eeuwwisseling had<br />
men bij het Wocheinmeer in de Oostenrijkse Alpen bauxiet<br />
gevonden, dat met nationale trots Wocheinit werd genoemd.<br />
En omstreeks 1915 stuitte men in Suriname op enorme hoeveelheden<br />
bauxiet. Deze mijnen werden door de Nederlanders<br />
geëxploiteerd, wat de Winkler Prins in 1948 deed verzuchten:<br />
'Bauxiet is thans voor Suriname het voornaamste<br />
produkt, [...] maar de voornaamste baten liet Nederland zich<br />
ontglippen.'<br />
Engels bauxite (1861); Duits Bauxit (19de eeuw), Frans<br />
beauxite (1847).<br />
Ency. Brit 11 3 (1910) 542-543; Darsy (ed.) D/ct biogr. et d'hist. I (1922) 298; Winkler Prins'<br />
3 (1871) 237; Winkler Prins3 3 (1906) 4-5; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 33; Kluge Etym.<br />
Wtb. d. deutschen Spr. (197521) 58; Dauzat D/ct étym. (19932) 72; Rfeifer Etym. Wtb. d.<br />
Deutschen (19932) 107; OED (19932); Rey D/ct hist. longue frang. (19942) 197.<br />
bavarois, bavaroise<br />
(1824, uit het Frans) siroopthee (1824); koud nagerecht (1886)<br />
Volgens culinaire naslagwerken dient men strikt onderscheid<br />
te maken tussen bavarois en bavaroise. De samenstellers van<br />
menukaarten trekken zich daar echter niets van aan. Of je<br />
nu een bavarois of een bavaroise bestelt, het gerecht dat je<br />
moet afrekenen is een vruchtenmoes met gelatine en geslagen<br />
room. In de 19de eeuw lag dat heel anders. Toen verstond<br />
men onder een bavaroise - dus met een e - 'siroop-thee, thee<br />
met siroop de capillaire'. Capillaire siroop werd bereid uit het<br />
33
avarois<br />
sap van varenkruid, in de volksmond vrouwen- of venushaar<br />
genoemd, en in de wetenschap Adiantum capillus veneris.<br />
Over de herkomst van dit drankje bestaat in de culinaire<br />
geschiedschrijving weinig onenigheid. Het zou omstreeks<br />
1660 in de mode zijn gebracht door Beierse prinsen van het<br />
geslacht Wittelsbach, die zich in Parijs hadden gevestigd. De<br />
prinsen dronken graag een kopje thee bij café Procope, gele-<br />
gen aan de Rue des Fossés-Saint-Germain-des-Prés. Ze wil-<br />
den dat de thee in een kristallen karaf werd geserveerd en in<br />
plaats van suiker gaven ze, naar Beiers gebruik, de voorkeur<br />
aan capillaire siroop.<br />
Al snel schonken ook andere cafés het nieuwe drankje. Naar<br />
de prinsen werd het bavaroise genoemd, Frans voor 'Beierse'.<br />
Later werd de bereiding aangepast: er kwam een schepje poe-<br />
dersuiker bij, een eierdooier, opgeklopte warme melk en een<br />
scheutje likeur - veelal kirsch, rum of marasquin. 'Het is een<br />
aangename drank, die de hoest verzacht, de zweetafscheiding<br />
bevordert en een weldadig gevoel teweegbrengt dat tot slape-<br />
righeid leidt', aldus een I9de-eeuws naslagwerk.<br />
De geschiedenis van de bavarois, het koude nagerecht, is<br />
minder helder. Van oudsher stond dit dessert bekend als fro-<br />
mage bavarois. Onder die naam is het ook te vinden in een<br />
verhandeling over 'zoete tussenschotels' van de beroemde<br />
Franse kok Marie-Antoine Carême (1784-1833). Over de oor-<br />
sprong van het gerecht zegt de Larousse Gastronomique<br />
(1960): 'De naam doet vermoeden dat het oorspronkelijk uit<br />
Beieren komt, maar wij denken eerder dat het zo is genoemd<br />
door een Franse kok die werkte voor een of ander voor-<br />
aanstaand Beiers geslacht.'<br />
De aanduiding fromage is misleidend, want daar bedoelde<br />
men indertijd geen kaas mee, maar een pudding in de vorm<br />
van een ronde kaas. Er bestonden verschillende recepten voor<br />
deze pudding, steeds met als basisingrediënten eierdooiers,<br />
room, smaakstoffen, melk, suiker en gelatine.<br />
Het bavarois-dessert veroverde spoedig de Europese keuken.<br />
Voor zover bekend maakte Kramers Algemeene Kunstwoorden-<br />
tolk in 1886 als eerste onderscheid tussen de bavaroise als<br />
warme 'stroopthee' en het koude nagerecht, zij het dat hier<br />
sprake is van een 'soort van room-ijs met vruchten'. In 1948<br />
34
éarnaisesaus<br />
vermeldt de Winkler Prins als eerste naast het drankje, dat<br />
toen al werd afgedaan als ouderwets, de bavaroise als 'koude<br />
pudding'.<br />
Precies dertig jaar eerder, in 1918, had het geslacht Wittelsbach<br />
na een bewind van meer dan zevenhonderd jaar de<br />
Beierse troon moeten opgeven.<br />
Engels bavarois, Bavarian cream (1846); Frans bavarois, bavaroise<br />
(1815).<br />
Vergelijk pêche melba<br />
Twee andere nagerechten:<br />
Charlotte-riisse, room (ijs) pudding met gelei en een rand van biscuits, is<br />
door Carême genoemd naar de Engelse prinses Charlotte (1796-1817), de<br />
enige dochter van koning George iv. Het tweede deel van het woord is<br />
afgeleid van Rusland. Carême creëerde dit nagerecht namelijk toen hij<br />
in dienst was van de Russische tsaar Alexander. Eerder had hij de prinses<br />
vernoemd in het gerecht apple Charlotte.<br />
Plombière of plombiere-ijs, een portie ijs van twee of meer soorten met<br />
gekonfijte vruchten, is genoemd naar de badplaats Plombières-les-Bains<br />
in de Vogezen. Balzac noemt dit nagerecht al in 1846. Er is dus niet,<br />
zoals je soms leest, een verband met het geheime overleg in Plombières<br />
tussen Napoleon III en Cavour in 1858, een ontmoeting die de aanzet<br />
gaf tot de Frans-Italiaanse oorlog tegen Oostenrijk. Waarschijnlijk werd<br />
het ijsgerecht simpelweg uitgevonden in Plombières.<br />
BAVAROIS(E): Weiland Kunstwdb. (1824) 55; Kramers Kunstwoordentolk (1886«) 128;<br />
Bouillet D/ct univ. scienc. etc (1896) 159; Winkler Prins 6 2 (1948) 392; Wartburg & Bloch<br />
D/ct étym. langue frang. (1950) 62; Courtine Nouv. Larousse gastron. (1960) 150-152; Ned.<br />
Larousse ency. 4 (1972) 90; Veen Etym. wdb. (1989) 89; Guillemard /Vlots de la cuisine (1990)<br />
37-38; Spaargaren Pompadour (1992) 11; Dauzat D/ct étym. (19932) 72; OED (1993*); Rey<br />
Dia hist langue frang. (1994*) 197.<br />
béarnaisesaus<br />
(1886, uit het Frans) botersaus<br />
Béarn is een landstreek in het uiterste zuidwesten van<br />
Frankrijk, aan de voet van de Pyreneeën. De naam is afgeleid<br />
van de Gallo-Romeinse stad Beneharnum. Vroeger was het<br />
een apart graafschap, maar in 1620 werd het door Lodewijk<br />
xiii bij de kroon gevoegd. Koning Hendrik iv (1553-1610),<br />
bijgenaamd 'Le grand Béarnais', was de laatste graaf van<br />
Béarn.<br />
De bekende saus van eierdooiers, boter en kruiden werd in<br />
de 19de eeuw naar deze landstreek sauce béarnaise genoemd.<br />
Waarom precies is niet duidelijk. De literatuur zegt hierover<br />
35
ermuda<br />
het volgende: i. de saus werd in Béarn uitgevonden; 2. de<br />
saus werd voor het eerst bereid in 1830 in het restaurant<br />
'Hendrik iv' in Saint-Germain-en-Laye bij Parijs en genoemd<br />
naar 'Le grand Béarnais'; 3. dit klopt niet want het restaurant<br />
'Hendrik iv' dateert pas van 1836 en daarbij is er al een recept<br />
voor béarnaise bekend uit 1818; 4. koning Hendrik iv stond<br />
bekend als een fijnproever en de béarnaisesaus werd speciaal<br />
voor hem gemaakt; 5. de saus werd voor het eerst geserveerd<br />
nabij Parijs, door een kok die uit Béarn kwam.<br />
Kortom, het waarom is niet bekend, maar dat de saus heet<br />
naar de Zuidfranse landstreek Béarn, dat is zeker.<br />
Engels Béarnaise {1877); Frans (sauce) béarnaise (1818).<br />
Met béarn wordt een in Béarn gefokt schaperas aangeduid. De melk van<br />
deze schapen wordt gebruikt voor het bereiden van de schimmelkaas<br />
roquefort. Deze heet naar het dorpje Roquefort-sur-Soulzon in het<br />
zuiden van het Frans Centraal Massief. In grotten daar in de omgeving<br />
laat men schapekazen uit heel Zuidwest-Frankrijk en zelfs van Corsica<br />
een maand of drie rijpen, waardoor zich in de kazen een blauwe<br />
schimmel vormt.<br />
Een bekende saus vindt zijn oorsprong op het eiland Minorca of Menorca,<br />
dat tot de Balearen behoort. Dit was eeuwenlang van grote strategische<br />
betekenis voor de scheepvaart in de Middellandse Zee. In 1707<br />
wisten de Engelsen het in handen te krijgen, maar in het voorjaar van<br />
1756 veroverde de Franse maarschalk en rokkenjager Louis François<br />
Armand de Richelieu (1696-1788) Minorca door de citadel van de hoofdstad<br />
Mahón in te nemen. Wat er daarna precies gebeurde, is niet<br />
duidelijk, maar de proviandsituatie was na de strijd blijkbaar niet ideaal.<br />
De kok van de bevelhebber zou toen met olie en eigeel een koude saus<br />
hebben geïmproviseerd, de sauce mahonnaise, later mayonnaise, onze<br />
mayonaise.<br />
BÉARNAISESAUS: Kramers Kunstwoordentolk (I886 4) 128; Prosper & Courtine Nouveau<br />
Larousse Gastron. (1967) 153; Winkler Prins 7 3 (1971) 310-311; Ned. Larousse ency. 4<br />
(1972) 104-105; Guillemard Mots de la cuisine (1990) 39; Spaargaren Pompadour (1992)<br />
11; OED (19932).<br />
bermuda, bermudashort(s)<br />
(1974, uit het Engels) korte broek met pijpen die iets boven de<br />
knie eindigen<br />
De Bermuda-eilanden liggen een kleine duizend kilometer<br />
ten oosten van de Verenigde Staten. In 1502 werden ze ontdekt<br />
door de Spanjaard Juan Bermudez. Doorgaans is het<br />
weer er prachtig, maar in de nazomer komen er hevige or-<br />
36
ermuda<br />
kanen voor. Bermudez maakte zo'n orkaan mee en noemde<br />
de eilanden Los Diabolos.<br />
Los Diabolos bleven onbewoond totdat Sir George Somers<br />
(1554-1610) er in 1609 schipbreuk leed. Samen met andere<br />
landverhuizers was hij op weg naar Virginia, maar hij besloot<br />
op de eilanden te blijven.<br />
In 1684 werden de Bermuda- of Somerseilanden een Britse<br />
kolonie en dat zijn ze nog steeds.<br />
De inwoners van Bermuda voerden al snel produkten uit die<br />
naar de eilanden werden genoemd. Engelse en Amerikaanse<br />
woordenboeken maken melding van bermuda(s) in de betekenis<br />
sigaar (±1640), krenten (1737) en aardappelen (1797).<br />
En dan heb je nog Bermudas cedar (1756), Bermuda-grass<br />
(1808), Bermuda rig ('tuig') (1853) en Bermuda lilies (1899).<br />
Omstreeks 1950 kwam hier nog een vaste verbinding bij: Bermuda<br />
shorts, spoedig verkort tot bermuda(s).<br />
Een van de belangrijkste bronnen van inkomsten op de Bermuda-eilanden<br />
is het toerisme. Al in de jaren vijftig trokken<br />
de eilanden jaarlijks gemiddeld 80.000 bezoekers.<br />
Volgens Schacknat (1992) werd de korte broek in effen schutkleur<br />
met twee kontzakken op de Bermudas voor het eerst<br />
door Britse soldaten gedragen. Amerikaanse toeristen namen<br />
de broek mee naar de VS, waar hij als strandkleding in de<br />
mode raakte.<br />
In de Verenigde Staten kreeg de broek een ruitjespatroon en<br />
steeds meer kleur. 'Sinds de jaren zestig', aldus Schacknat,<br />
'wordt ook de Oude Wereld in toenemende mate geteisterd<br />
door dit kledingstuk dat er in negen van de tien gevallen uitziet<br />
alsof het in de opruiming is gekocht: goedkoop katoentje,<br />
een haastige print er op geragd, elastiek in de taille, klaar.'<br />
Engels Bermuda shorts (1949), Bermudas (1961); Duits Bermudashortsr,<br />
Frans bermuda (1958).<br />
Craigie & Hulbert Dia. Amer. Engl. I (1938) 197; Winkler Prins* 3 (1948) 751 (Bermuda-<br />
eilanden); American Speech 21 (1956) 307, & 36 (1971) 80; Schoeffler & Gale Esquire's<br />
Ency. of 20th Century Men's Fashions (1973) 85; Koenen & Drewes Verklarend handwdb.<br />
(197427) |30; O'Hara Mode ency. (1989) 35; Rey-Debove Dia des anglic. (19902) 59;<br />
Schacknat De kleren v.d. man (1992) 21; OED (I993 2); Rey Dia hist. langue frang. (19942)<br />
209.<br />
37
ikini<br />
bikini<br />
(1952, uit het Frans) tweedelig<br />
damesbadpak<br />
Op i juli 1946, om 9 uur<br />
's morgens, brachten de Amerikanen<br />
bij het atol Bikini in<br />
de Stille Zuidzee een atoombom<br />
tot ontploffing. Het was<br />
Kwajatein * ^Wot|e<br />
° Q eAAH -<br />
MARSHALL-, *<br />
E f LANDEN<br />
de eerste proef met een atoombom die van tevoren was<br />
aangekondigd en de kranten stonden er bol van. De feiten<br />
waren dan ook indrukwekkend.<br />
De Amerikanen wilden onderzoeken wat voor effect de ontploffing<br />
had op oorlogsschepen en opvarenden. Daartoe hadden<br />
zij zo'n negentig oorlogsbodems verankerd in de lagune<br />
van Bikini, dat in 1945 als mandaatgebied aan hen was toegewezen.<br />
De schepen waren volgepakt met oorlogstuig en<br />
proefdieren, voornamelijk ratten, varkens, geiten en schapen.<br />
De 161 Bikiniërs waren tegen hun zin overgebracht naar een<br />
ander eiland.<br />
Bij de eerste proef werd de bom een paar honderd meter<br />
boven het water tot ontploffing gebracht. De materiële schade<br />
bleef beperkt, maar 'het verlies aan levende wezens', zo<br />
heet het ergens, 'was zeer aanzienlijk, doch niet algeheel'. Bij<br />
de tweede proef, die op 24 juli plaatshad, werd de atoombom<br />
onder water tot ontploffing gebracht. Hierbij ontstond<br />
een enorme waterpaddestoel.<br />
Vier dagen na de eerste ontploffing, op 5 juli 1946, toonde<br />
danseres Micheline Bernardine op een modeshow in het<br />
Molitor-zwembad te Parijs de eerste bikini - een gebeurtenis<br />
die hijgend werd verslagen door onder andere de Herald<br />
Tribune-, 'Why folks, that suit was so small that...'.<br />
Het navelonthullende damesbadpak werd vrijwel gelijktijdig<br />
op de markt gebracht door twee Fransen. De Parijse ontwerper<br />
Jacques Heim (1899-1967) noemde het kledingstuk Atome,<br />
Louis Réard (1897-1984) koos voor bikini. Heim was<br />
indertijd een bekende ontwerper, Réard vrijwel onbekend.<br />
Réard was eigenlijk monteur, maar na de Tweede Wereldoorlog<br />
was hij gaan werken bij het kledingbedrijf van zijn moeder.<br />
Zijn ontwerp gold als zeer gewaagd, hoewel het minstens<br />
38
ikini<br />
vier keer zoveel stof bevatte als de huidige modellen.<br />
Waarom noemde Réard zijn badpakje bikini? Daarover lopen<br />
de meningen uiteen. Sommigen menen dat de Bikiniërs als<br />
eersten zo'n tweedelig zwempakje zouden hebben gedragen,<br />
maar dit is onjuist. Vergelijkbare badpakjes komen al voor op<br />
Minoïsche muurschilderingen van 1600 v.Chr. Volgens anderen<br />
koos Réard voor bikini omdat het Latijnse voorvoegsel<br />
bi, 'tweevoudig', zo goed van toepassing was op een tweedelig<br />
badpak. Rees (1991) gaat ervan uit dat Réard de bikini zo<br />
noemde naar de kleine omvang van het atol. Waarschijnlijker<br />
is echter Réard voor bikini koos omdat hij ervan uitging dat<br />
het badpakje zou inslaan als een bom.<br />
Aanvankelijk was de bikini vaker op de voorpagina's te vinden<br />
dan op het strand. Maar in 1947 raakte de bikini in<br />
Frankrijk in de mode. De rest van Europa volgde in de jaren<br />
vijftig en zestig. In de Verenigde Staten mocht het zwempakje<br />
'that revealed everything about a girl except her mother's maiden<br />
name' aanvankelijk niet op openbare stranden worden<br />
gedragen, maar omstreeks 1963, nadat het model enigszins<br />
was aangepast, werd de bikini ook daar buitengewoon populair.<br />
Volgens het Winkler Prins jaarboek 1958 dook het woord in<br />
1952 voor het eerst in het Nederlands op. Het zwempak<br />
wordt omschreven als 'een op de sterk explosieve atoombomproeven<br />
bij het eiland Bikini geïnspireerde naam voor een<br />
tweedelig, zeer weinig bedekkend damesbadpakje'. Met groot<br />
inzicht in het strandleven wordt erbij vermeld: 'Thans niet<br />
meer in de mode.' De meest aseksuele definitie is te vinden in<br />
de Grote Van Dale van 1961: 'tweedelig damesbadpakje bestaande<br />
uit gordel en bustehouder'.<br />
Voor de Bikiniërs liepen de atoomproeven uit op een ramp.<br />
Pas in 1969 - 23 jaar na de eerste proeven - kregen zij toestemming<br />
terug te keren naar hun eiland, maar vanwege de<br />
radioactiviteit bleven sommige gebieden ontoegankelijk. Met<br />
het bedrijf van Louis Réard liep het ook slecht af: in 1988<br />
ging het op de fles, na twee slechte zomers.<br />
Engels bikini (1948); Duits Bikini (1946); Frans bikini (1946).<br />
Oosthoek ency. 4 3 (1948) 30-31; Winkler Prins 6 4 (1949) 180; Van Nierop Nieuwe woorden<br />
(1975) 27-28; Büch Eilanden (1981) 141-147; Küpper Wtb. d. deutschen Umgangsspr. 2<br />
39
ockbier<br />
(1963) 70; NRCH 18.9.1984, & 19.12.1988; O'Hara Mode ency. (1989) 37; Lencek &<br />
Bosker Making Waves (1989) 90; Rey-Debove D/ct des anglic. (I990 2) 62; Vries &<br />
Tollenaere Etym. wdb. (1991 "5) 83; Rees Phrase & Allus. (1992) 38; OED (19932); Pfeifer<br />
Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 136; Germa D/ct. des éponymes (1993) 29; Rey D/ct. hist.<br />
langue frang. (19942) 220.<br />
bockbier<br />
(1886, uit het Duits) zwaar; zoet donker bier<br />
Einbeck of Eirabeck, zoals het vroeger werd gespeld, ligt ten<br />
zuiden van Hannover aan de rivier de Ilme. In de 15de eeuw<br />
was het de beroemdste brouwersstad van Europa. Was elders<br />
het commercieel brouwen grotendeels in handen van kloosters<br />
of hertogelijke hoven, in Einbeck mochten ook de burgers<br />
bier brouwen, tenminste als ze hiervoor belasting betaalden.<br />
Er was een stadsbrouwmeester die over de benodigde<br />
spullen beschikte, waaronder een groot brouwvat. Burgers<br />
konden alles wat ze nodig hadden bij hem lenen. De oude<br />
huizen in Einbeck herinneren nog aan deze tijd: ze hebben<br />
hoge deuren, waar het brouwvat doorheen kon worden gereden,<br />
grote luchtige zolders voor de opslag van graan, en ruime<br />
kelders om het bier in te laten rijpen.<br />
Bier uit Einbeck werd uitgevoerd naar de belangrijkste Hanzesteden<br />
in Duitsland en langs de Oostzee, zoals Hamburg,<br />
Riga en Stockholm. De paardenspannen die het bier naar de<br />
haven brachten, werden geëscorteerd door huursoldaten. Het<br />
bier was zoet en donker en had een extra hoog alcoholgehalte<br />
om het lang goed te houden. Luther (1483-1546) zou er dol op<br />
zijn geweest. Later werd zijn portret dan ook afgebeeld op<br />
flesjes met dit bier.<br />
In de 16de eeuw kreeg Einbeck concurrentie van München,<br />
waar het Eimbecker bier werd nagemaakt. Mettertijd werd<br />
Eimbecker bier in het Beierse dialect verbasterd tot Aimbock,<br />
Ambock of Oanbock. Omdat het meeste en het beste Eimbecker<br />
bier op den duur uit München kwam, was voor de gebruikers<br />
de relatie met Einbeck niet meer duidelijk. In de<br />
19de eeuw werd eim dan ook gevoeld als een lidwoord.<br />
Bovendien werd bock begrepen als de diernaam bok. Het was<br />
in Duitsland niet vreemd om 'ein Bock' te bestellen, omdat er<br />
al bieren bestonden met namen als Stier, Geit en Eend.<br />
40
ockbier<br />
In het Nederlands is de benaming 'Einbecker bier' aangetroffen<br />
in 1733. Net als het Frans en Engels leenden wij de<br />
naam bockbier in de tweede helft van de 19de eeuw. Met het<br />
plaatsje Einbeck was het toen droevig gesteld. Woonden er in<br />
de middeleeuwen nog 12.000 mensen, in 1875 was dat aantal<br />
bijna gehalveerd.<br />
Engels bock (1856); Duits Bockbier (16de eeuw einbeckisch<br />
Bier); Frans boc(k) (1855).<br />
Vergelijk pils<br />
Enkele andere bieren:<br />
geuze is een zwaar bier uit het Sennedal ten westen van Brussel. Het<br />
wordt gemaakt uit een mengsel van verschillende lambieks (een soort<br />
tarwebier). Het woord is ontleend aan het Duitse Gose, een witbier dat<br />
in de middeleeuwen in Goslar, 40 kilometer ten oosten van Einbeck,<br />
werd gebrouwen met water uit het onstuimige riviertje de Gose.<br />
Oorspronkelijk sprak men van Goslarer Bier.<br />
Jopenbier, donkerbruin Duits bier, is volgens sommigen genoemd naar<br />
een straat in Dantzig, de Jopengasse, waar de brouwerij was gevestigd die<br />
dit bier vanaf de 15de eeuw produceerde. Anderen leiden het af van de<br />
vruchtnaam joop, de vrucht van de meidoorn.<br />
Kriek, kriekbier of krieklambiek wordt gebrouwen met kersen. In<br />
Zuid-Nederland is een kriek een vroegrijpe, rode, zurige kers, maar ten<br />
noorden van de Moerdijk duidt men er een katrijpe, donkere, zoete kers<br />
mee aan. Al in de 16de eeuw dacht men dat kriek was afgeleid van het<br />
Latijnse (prunum) graecum 'Griekse (pruim)'; het zou dus gaan om een<br />
uit Griekenland afkomstige vrucht. Dit is echter nooit sluitend aangetoond.<br />
Peterman, een soort lichtbruin Leuvens bier, is genoemd naar de St.-<br />
Pieter, de dominerende kerk van Leuven, die op zijn beurt is genoemd<br />
naar de heilige Petrus. Peterman is ook de bijnaam voor de inwoners van<br />
Leuven.<br />
Trappistenbier, zwaar, donkerbruin kloosterbier, ontstond in de 19de<br />
eeuw in Belgische trappistenkloosters. De orde der trappisten (een afsplitsing<br />
van de cisterciënzers) is genoemd naar het klooster La (Grande)<br />
Trappe in het Franse Normandië. De abdij werd gebouwd in 1140, vernield<br />
tijdens de Franse revolutie en herbouwd in 1815. Trappistenbier<br />
wordt alleen gebrouwen in vijf Belgische abdijen.<br />
BOCKBIER: Hoogstraten Groot alg. hist wdb. 3 (1733) 56; Weigand Deutsches Wtb.<br />
(19095) 260; Ency. Brit" 9 (1910) 134; Franck & Wijk Etym. wdb. (19122) 79; Gerlach<br />
Ro/en In andermans vaarwater (1950) 96-99; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (1975 2»)<br />
88; M. Jackson Spectrum Bieratlas (Utrecht 19876) 52-54; Dauzat Dict. étym. (19932) 87;<br />
OED (19932); pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 154.<br />
41
ougie<br />
bougie<br />
(1824, uit het Frans) kaars, medisch instrument (1824); vonkhrug<br />
in automotor (1917')<br />
'Zij nam de bougie van de pijler der trap, en ging naar boven;<br />
hij met zijn couranten naar de eetkamer', schreef Louis Couperus<br />
in 1889, in Eline Vere.<br />
Bijna dertig jaar voor Couperus dit schreef had Lenoir in<br />
Frankrijk de eerste bruikbare explosiemotor uitgevonden.<br />
Om het gas tot ontploffing te brengen maakte hij gebruik<br />
van enkele batterijen. Deze bleken echter hoogst onbetrouwbaar<br />
en al snel bedacht men allerlei andere ontstekingsmechanismen.<br />
Vanaf 1888 noemde men zo'n vonkbrug in Frankrijk<br />
een bougie.<br />
Nu zal niemand Eline Vere ervan verdenken dat zij met het<br />
ontstekingsmechanisme van een explosiemotor naar boven<br />
liep. Nee, zij pakte een kaars van de trappijler. Maar de<br />
bougie-kaars en de auto-bougie zijn wel familie van elkaar.<br />
Om deze familierelatie bloot te leggen moeten we een flinke<br />
stap terug doen, namelijk naar de middeleeuwen. Omstreeks<br />
1300 genoot de Algerijnse havenstad Bugia een grote reputatie<br />
als producent en exporteur van fijne was. Bugia wordt ook<br />
wel Boedjaya gespeld of Bugaya, maar met de Fransen schrijven<br />
onze huidige naslagwerken vrijwel altijd Bougie. Bougie<br />
stond bekend als de beste ankerplaats langs de hele Algerijnse<br />
kust en kooplieden uit Pisa, Venetië en Genua dreven er een<br />
levendige handel. In de 15de eeuw was het een schuilplaats<br />
voor zeerovers en in de 16de eeuw kwam de stad in Turkse<br />
handen. Daarna ging het snel bergafwaarts. 'Toen de Franschen<br />
haar in 1833 m bezit namen, was zij niets meer dan een<br />
ellendig dorp', aldus A. Winkler Prins.<br />
Maar goed, taalkundig had bougie toen al school gemaakt.<br />
Aanvankelijk betekende het in het Frans 'fijne kaarsenwas uit<br />
de havenplaats Bougie'. Maar zoals bij zoveel van dit soort<br />
woorden, werd bougie al snel een soortnaam voor waskaars.<br />
De Fransen kenden nog een ander woord voor kaars, namelijk<br />
chandelle. Gaandeweg kregen deze twee woorden verschillende<br />
betekenissen. Chandelle werd in de 17de eeuw gebruikt<br />
voor een eenvoudige talkkaars voor het volk; bougie was<br />
toentertijd voorbehouden aan de chique aristocratische kaarsen.<br />
42
ougie<br />
In diezelfde eeuw kreeg bougie nog een andere betekenis, die<br />
net als 'kaars' ook in het Engels en Nederlands zou doordringen.<br />
Vanwege de overeenkomst in vorm noemde men een<br />
bepaald medisch instrument een bougie. Het ging om een<br />
dunne, lange, gladde cilinder die werd gebruikt om 'natuurlijke<br />
kanalen in het lichaam' - zoals de pisbuis - te onderzoeken,<br />
open te houden of te verwijden. In de 19de eeuw<br />
onderscheidde men maar liefst 30 verschillende soorten bougies,<br />
die werden onderverdeeld in vier categorieën: stijve<br />
metalen bougies, rekbare bougies, veerkrachtige bougies en<br />
weke bougies. Zo'n weke bougie bestond uit opgerold linnen<br />
of zijde, gedompeld in gesmolten was. Het verwijden van een<br />
kanaal met een bougie noemde men bougisseren.<br />
Verliep de overgang van bougie-kaars naar bougie-kanaaloprekker<br />
via de overeenkomst in vorm en materiaal, de overgang<br />
van kaars naar autobougie verliep via de functie. Het<br />
lijkt nu een beetje vergezocht om het minuscule vonkje in<br />
een bougie te vergelijken met het vlammetje van de waskaars,<br />
maar aanvankelijk was dat vonkje helemaal niet zo klein. Bij<br />
sommige vroege explosiemotoren werd het ontstekingsmechanisme<br />
verwarmd door een forse brander.<br />
In Nederlandse naslagwerken sprak men aanvankelijk van een<br />
'porseleinen gloeibuisje'. Vanaf 1917 vind je bougie in de betekenis<br />
waar wij tegenwoordig het eerst aan denken.<br />
Er zijn trouwens mensen die bij bougie helemaal niet denken<br />
aan dat gevoelige porseleinen gloeibuisje dat 's winters voor<br />
zoveel startproblemen zorgt. Volgens de Grote Van Dale betekent<br />
een vuile bougie oplopen in de volkstaal zoveel als 'een geslachtsziekte<br />
krijgen'. Dit is geen exportprodukt uit de Algerijnse<br />
havenplaats Bougie. Waskaarsen trouwens ook allang<br />
niet meer. Tegenwoordig handelt men er voornamelijk in<br />
olie.<br />
Engels bougie (1755 [kaars]; ±1760 [medisch instrument]);<br />
Frans bougie (1300 [kaars]; 1690 [medisch instrument]; 1888<br />
[auto-onderdeel]).<br />
Weiland Kunstwdb. (1824) 62; Nieuwenhuis Kunsten en wetensch. 2 (1855) 134; Winkler<br />
Prins 1 4 (1872) 329; Couperus Eline Vere (1987) 15; WNT IIP (1902) 752; Bauwens Ned.<br />
wdb. der geneeskunde (1910-1914) 432; Oosthoek ency.' 2 (1917) 794 & 5 (1919) 385;<br />
Winkler Prinss 4 (1933) I I; Philippa Koffie, kaffer en katoen (1989) 62; OED (19932); Rey<br />
Dia hist. langue frang. (19942) 256.<br />
43
azielhout<br />
brazielhout, braziliehout<br />
(14de eeuw, uit het Frans) zeer harde houtsoort<br />
Weinig mensen weten nu nog wat brazielhout of braziliehout<br />
is. Toch was dit ruim drie eeuwen lang de belangrijkste<br />
grondstof voor rode verf. Wat ligt er meer voor de hand dan<br />
te denken dat brazielhout naar Brazilië is genoemd? In feite is<br />
het precies andersom: Brazilië heet zo naar dit harde verfhout.<br />
Het grootste land in Zuid-Amerika werd in 1500 ontdekt<br />
door de Spaanse zeevaarder Vicente Yanez Pinzón, een<br />
metgezel van Columbus. Hij onderzocht de kuststreek, verklaarde<br />
het land Spaans grondbezit en vertrok weer, met in<br />
het ruim monsters van de grondstoffen die hij had aangetroffen.<br />
Zoals planten, edelstenen en... braziel<br />
Braziel was de benaming voor het rode verfhout van een<br />
boom uit Oost-Indië. De herkomst van het woord is onbekend,<br />
maar omstreeks 1400 luidde de Latijnse vorm brasilium.<br />
Dit was in het Spaans en Portugees overgenomen als<br />
brasil. Het nieuwe land bleef slechts zeer kort Spaans eigendom.<br />
Al op 22 april 1500 ging het over in Portugese handen,<br />
in overeenstemming met een bestaand verdrag. De Portugezen<br />
noemden het aanvankelijk Terra da Vera Cruz, 'Land van<br />
het Ware Kruis'. Maar na 1540 sprak men van Terra de brasil\<br />
'Land van het rode verfhout', later verkort tot Brasil.<br />
De naam braziel was ook bij ons al in gebruik vóór de ontdekking<br />
van Brazilië. Al in de middeleeuwen ontstond de<br />
samenstelling braziliehout, hoewel dit eigenlijk dubbelop is.<br />
Maar toen het verfhout met scheepsladingen tegelijk uit dit<br />
land werd aangevoerd, vatte men braziel op als 'hout uit Brazilië'.<br />
Hoe dan ook, de Caesalpinia crispa, zoals de wetenschappelijke<br />
naam van deze circa vijftien meter hoge boom luidt, werd<br />
in Brazilië in grote blokken gezaagd en naar tal van Europese<br />
landen uitgevoerd. Het was een hele klus om er vervolgens<br />
verfstof van te maken. Het rode kernhout was bikkelhard.<br />
Vanaf de 16de eeuw werd het schaven of raspen ervan gedaan<br />
door misdadigers in speciaal daartoe opgerichte rasphuizen.<br />
Deze tuchthuizen maakten grote indruk op reizigers die ons<br />
land bezochten, vooral omdat de gedetineerden helemaal<br />
rood zagen van het zaagsel. Later werd het hout in molens<br />
44
en<br />
gemalen, de braziliemolens. De houtpulp werd vervolgens behandeld<br />
met kokend water, wijngeest en aluin, tot er een heldere<br />
purperrode verfstof aan kon worden onttrokken.<br />
Tot halverwege de 19de eeuw leverde het braziliehout, samen<br />
met andere roodhout-bomen, de verfstof waarmee wollen,<br />
katoenen en zijde stoffen werden gekleurd. Maar gaandeweg<br />
moest het brasileïne, zoals de eigenlijke kleurstof wordt genoemd,<br />
plaatsmaken voor kleurstoffen die duurzamer bleken<br />
en mooier werden gevonden. Toch is het braziliehout nooit<br />
helemaal verdwenen. In navolging van de Franse instrumentbouwer<br />
François Tourte (1747-1835) maakt men er nog steeds<br />
strijkstokken van. Het brasileïne wordt nog gebruikt om kazen<br />
mee rood te verven. Daarmee ontstond alweer een nieuw<br />
woord: haasrood - niet een begrip dat je meteen in verband<br />
zou brengen met bomen uit Brazilië.<br />
Engels brazil wood (1530); Duits Brasilholz, Frans brésil (1168).<br />
Vergelijk campêchehout<br />
Het meeste braziliehout kwam uit de staat Pernambuco, gelegen in het<br />
noordoosten van Brazilië. Naarmate de vaart op Pernambuco toenam,<br />
sprak men behalve van braziliehout ook van pernambukhout. Omdat<br />
Pernambuco aanvankelijk bekendstond als Pernambuco, ontstond bovendien<br />
de benaming fernambukhout. Beide vormen staan nog steeds<br />
in Van Dale. Overigens heeft braziel als tweede betekenis 'Braziliaanse<br />
tabak'. Anders dan het braziliehout is deze natuurlijk wèl naar Brazilië<br />
genoemd. Hetzelfde geldt voor braziliaan, 'topaas uit Brazilië', en voor<br />
braziliaantje 'kleine sigaar'. Brasilianiet is een mineraal dat in 1945 in<br />
Brazilië werd ontdekt, in de deelstaat Minas Gérais.<br />
BRAZIELHOUT: Verdam Middelned. wdb. I (1885) 1435-1436; Winkler Prins' 4 (1872)<br />
415-416; WNT III > (1902) I 166; Winkler Prins* 16 (1953) 152 (roodhout); Veen Etym. wdb.<br />
(1989) 124-125; OED (19932); Rey Dia. hist. langue franç. (19942) 278 (braise).<br />
bren, brengun<br />
(1950, uit het Engels) licht vuurwapen met grote vuursnelheid<br />
Vele tientallen wapens zijn genoemd naar hun maker. Dat<br />
geldt bijvoorbeeld voor de colt, de uzi en de kalasjnikov, die<br />
respectievelijk zijn uitgevonden door de Amerikaan Samuel<br />
Colt, de Israëlische majoor Uziel Gal en de Russische majoor<br />
Michaïl Kalasjnikov. Slechts een klein aantal wapens is vernoemd<br />
naar een plaats. Bij deze wapens is de bren een buitenbeentje.<br />
De bren is namelijk niet vernoemd naar één<br />
plaats, maar naar twee.<br />
45
en<br />
De bren is uitgevonden door de Tsjech Vaclav Holek. Die<br />
was verbonden aan de 'Zb Company' in Brno, de belangrijkste<br />
industriestad van het voormalige Tsjechoslowakije.<br />
Toen het Britse leger in 1930 op zoek ging naar een vervanger<br />
voor het zogeheten Lewis-machinegeweer, wees de militair<br />
attaché van de ambassade in Praag op Holeks wapen, dat<br />
toen nog luisterde naar de fantasieloze naam 'Zb 26'.<br />
De Zb 26 werd getest, nogmaals getest en andermaal getest<br />
en in juni 1931 concludeerden de Britten dat het een uitstekend<br />
wapen was dat zeker verder zou moeten worden<br />
getest. Twee testjaren later sprak Holek met de ontwerper van<br />
de rijkswapenfabriek in Enfield in Middlesex af om het wapen<br />
op 25 punten aan te passen. Uiteindelijk besloot het Britse<br />
leger in 1937 de oude machinegeweren te vervangen door<br />
de bren. Het wapen zou voortaan in licentie worden geproduceerd<br />
door de Royal Small Arms Factory in Enfield. Bij<br />
deze gelegenheid wijzigde men de naam in bren of brengun,<br />
een samenvoeging van de plaatsnamen BRno en ENfield.<br />
In de jaren daarna werd de bren alleen in Enfield gemaakt.<br />
Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog ontdekten de<br />
Britten hoe kwetsbaar dit hen maakte. Er waren toen zo'n<br />
30.000 brens gemaakt, maar na de evacuatie bij Duinkerken<br />
hadden zij er nog maar 2300. Men begon het wapen nu in<br />
razend tempo te produceren, niet alleen in Enfield, maar ook<br />
in Australië en Canada.<br />
Hoewel de bren te boek staat als een licht wapen, woog hij in<br />
feite ruim tien kilo. De vuursnelheid bedroeg zo'n 500 schoten<br />
per minuut. Het verhaal gaat dat Britse soldaten tijdens<br />
de Tweede Wereldoorlog de 'sensitive parts' van hun onderhoudsgevoelige<br />
bren beschermden met een condoom. In verband<br />
hiermee zou Winston Churchill opdracht hebben gegeven<br />
condooms te maken die drie keer zo groot waren als<br />
gebruikelijk. Op de verpakking zou hij hebben laten zetten:<br />
'British Made, medium size'.<br />
Engels Bren (gun) (1937).<br />
Vergelijk sten<br />
Kath. ency.2 6 (1950) 96; I.V. Hogg The ency. ofinfantry weapons of World War II (1977) 73-<br />
74; Archer (red.) Jane's Infantry Weapons (1978) 306 e.v.; Toronto Star 8.10.1990; OED<br />
(19932).<br />
46
ungalow<br />
bungalow<br />
(1863, uit het Engels) vrijstaande woning, gewoonlijk van één<br />
verdieping; buitenhuisje, vakantiehuisje<br />
Op de afdeling Nederlandse Geschiedenis van het Rijksmuseum<br />
in Amsterdam hangt een groot, knullig schilderij uit<br />
1665 van Hendrik van Schuylenburgh. Het stelt een handelspost<br />
van de Verenigde Oostindische Compagnie (voc) in<br />
Bengalen voor. Dit gebied - tegenwoordig verdeeld over de<br />
Indiase deelstaat West-Bengalen en de staat Bangladesh -<br />
wordt grotendeels gevormd door de delta van twee machtige<br />
rivieren, de Ganges en de Brahmapoetra. In de 17de eeuw<br />
behoorde deze streek tot het rijk van de Mogols, die een<br />
groot deel van India beheersten. Met hun toestemming vestigden<br />
verscheidene Europese naties handelsposten in de delta,<br />
niet ver van de latere wereldstad Calcutta. De Nederlanders<br />
kochten er voor een prikje onder meer zijde, katoen<br />
en opium, die ze met dikke winst verhandelden. Het schijnt<br />
dat de corruptie in de Nederlandse handelspost in Bengalen<br />
zelfs naar voc-maatstaven ongehoorde vormen aannam.<br />
Het interessante van de afbeelding van deze handelspost is nu<br />
dat er, naast een riant hoofdgebouw in Europese stijl en een<br />
paar aandoenlijke, houterige olifanten, een stuk of wat bijgebouwen<br />
in lokale trant op voorkomen: rechthoekige optrekjes<br />
met bolronde daken, die wel iets weghebben van omgekeerde<br />
boten. Deze gebouwtjes zijn, zo niet de rechtstreekse voorzaten,<br />
dan toch wel familie van onze bungalows.<br />
Het is bekend dat al in de eerste helft van de 17de eeuw<br />
westerse handelaren in Bengalen van dergelijke gebouwen gebruik<br />
maakten. Ze hadden het voordeel dat ze door de inheemse<br />
bevolking in zeer korte tijd uit ter plaatse beschikbare<br />
materialen - bamboe, gras, leem - konden worden opgetrokken.<br />
Men noemde zoiets bangla, wat niets anders betekent<br />
dan 'Bengaals'; denk maar aan Bangladesh., 'Bengaals land'.<br />
In de oudste westerse teksten komt het woord in allerlei varianten<br />
voor, zoals banggolo, bunguloue en, op een Nederlandse<br />
kaart van omstreeks 1680, Bangelaer. De variatie is een gevolg<br />
van het feit dat het woord via verschillende Indiase talen is<br />
doorgegeven en in verschillende Europese talen min of meer<br />
fonetisch is genoteerd.<br />
47
ungalow<br />
In het begin van de 19de eeuw hebben de Nederlanders hun<br />
bezittingen in dit gebied aan de Engelsen overgedaan in ruil<br />
voor een stukje Sumatra. De verdere ontwikkeling van de<br />
bungalow - een schrijfwijze die in 1784 voor het eerst is aangetroffen<br />
(in het Engels) - was dan ook tot diep in de 19de<br />
eeuw een exclusief Britse aangelegenheid. In Brits-Indië werd<br />
de bungalow een van de voornaamste typen gebouwen die bij<br />
Europeanen in gebruik waren. Een zekere eenvoud bleef kenmerkend:<br />
bungalows dienden als bijgebouw, gastenverblijf,<br />
vakantiehuisje en dergelijke. In zijn basisvorm was de koloniale<br />
bungalow een vrijstaand, vierkant gebouw van één verdieping,<br />
met veranda's en een vrij hoog dak van gevlochten<br />
riet of gras. Die dakvorm lijkt eigenlijk niet zo heel veel op de<br />
bootvorm van dat oorspronkelijke Bengaalse dak, en er zijn<br />
dan ook over de oorsprong van de bungalow concurrerende<br />
theorieën in omloop, bijvoorbeeld de veronderstelling dat hij<br />
zou zijn geïnspireerd op de Britse legertent. Dat het woord<br />
bungalow teruggaat op Bengalen, wordt echter door niemand<br />
betwijfeld.<br />
Halverwege de 19de eeuw, toen het Engelse wereldrijk stevig<br />
gevestigd was, keerden steeds meer kolonialen voor hun oude<br />
dag terug naar het moederland, waar sommigen van hen een<br />
woning in 'Indiase' trant lieten optrekken. De in Brits-Indië<br />
al gevestigde functie van de bungalow als vrijetijdswoning of<br />
buitenhuisje reisde mee: de eerste bungalow die in de westerse<br />
wereld werd gebouwd en als zodanig gepresenteerd, verrees<br />
in het jaar 1869 in de badplaats-in-opkomst Westgate aan de<br />
Engelse zuidoostkust, een kleine honderd kilometer van Londen.<br />
Het idee sloeg aan en de bungalow verbreidde zich binnen<br />
enkele decennia over de hele westerse wereld, hardnekkig<br />
achtervolgd door een aura van luxe - want wie kon zich<br />
eigenlijk een buitenhuisje veroorloven? - en ontspanning.<br />
Nederlandse naslagwerken vermelden bungalow sinds het<br />
eind van de 19de eeuw. Het duurde toen nog vele decennia<br />
voordat hier de eerste bungalows werden gebouwd. Echt veel<br />
zijn het er nooit geworden. De meeste Nederlanders moesten<br />
genoegen nemen met een bungalowtent.<br />
Engels bungalow (1659 bunguloue, 1784 bungalow); Duits<br />
Bungalow (1877); Frans bungalow (1826).<br />
48
camembert<br />
Kiesewetter Fremdwtb. (18776) 93; yu|e & Burnell Hobson-Jobson (1903*) 128-129; Ene/.<br />
Brit' 5 V (1979) 120 (Hooghly); F. Lequin Het personeel van de Verenigde Oost-Indische<br />
Compagnie in [...] Bengalen (diss. Leiden 1982) 100-104, II6; A.D. King The bungalow<br />
(1984); Haslinghuis Bouwkundige termen (19862) 83; Petit Robert (19932) 272; OED<br />
(19932).<br />
camembert<br />
C<br />
(1900, uit het Frans) ronde<br />
zachte schimmelkaas<br />
Op een dag in 1926 vroeg de<br />
Amerikaanse arts Joe Knirim<br />
de burgemeester van Vimoutiers<br />
te spreken. Knirim was<br />
directeur van een kliniek waar<br />
nogal wat maagpatiënten werden<br />
behandeld. Hij schreef<br />
zijn patiënten onder andere camembert NOOT en velen hadden<br />
daar baat bij gevonden. Knirim was naar Vimoutiers gekomen<br />
om een krans te leggen op het graf van Marie Harel, die<br />
te boek stond als de uitvindster van de camembert.<br />
De burgervader van Vimoutiers kon Knirim wel het nodige<br />
over Marie Harel vertellen. De overlevering wilde dat zij de<br />
kaas in 1791 op de markt had gebracht. Volgens sommigen<br />
had zij het geheime recept van een monnik gekregen. Anderen<br />
hielden het erop dat zij de kaas na lang experimenteren<br />
zelf had ontwikkeld. In ieder geval noemde zij de kaas naar<br />
haar woonplaats, Camembert, een vlek ten zuidwesten van<br />
Vimoutiers in het Normandische departement Orne. Op één<br />
punt moest de burgemeester Knirim echter teleurstellen: een<br />
kranslegging behoorde niet tot de mogelijkheden, want het<br />
was niet bekend waar Harel lag begraven. Knirim zat niet bij<br />
de pakken neer. Waar geen gedenkteken is kan er eentje<br />
komen, moet hij hebben gedacht, en hij besloot een standbeeld<br />
voor Marie Harel op te richten. Hij opende een soort<br />
inschrijving en tekende zelf in voor twintig dollar - nogal<br />
49
camembert<br />
karig als je bedenkt dat hij een fortuin had verdiend aan het<br />
op recept voorschrijven van camembert.<br />
Aangestoken door Knirim verdiepte dokter Broullard uit<br />
Vimoutiers zich ondertussen in het leven van Marie Harel.<br />
De conclusies van zijn onderzoek waren nogal onthutsend. In<br />
de eerste plaats bleek dat Harel helemaal niet uit Camembert<br />
kwam. Zij was in 1761 geboren in Roiville, een ander gehucht<br />
onder de rook van Vimoutiers. Bovendien kon zij de camembert<br />
niet in 1791 hebben uitgevonden, want die kaas wordt al<br />
beschreven in een naslagwerk uit 1788. Wel werd duidelijk dat<br />
Harel de kaas had verkocht in Vimoutiers en in naburige<br />
dorpen, waaronder Camembert. Ook zou zij zich sterk hebben<br />
gemaakt voor de kwaliteitsverbetering ervan.<br />
Knirim liet zich echter door dit alles niet ontmoedigen. Op<br />
15 april 1928 onthulde Alexandre Millerand, voormalig president<br />
van Frankrijk en senator van Orne, in Vimoutiers een<br />
standbeeld van een ferme Franse boerin in traditionele klederdracht.<br />
Op een enorme stenen fa^ade achter het beeld<br />
stond: A Marie Harel/ créatrice du fromage/ de camembert/<br />
1761'.<br />
Eén persoon moet zeker geweten hebben dat dit niet helemaal<br />
klopte en dat was een zekere Roger. Die wordt namelijk<br />
in de geschiedschrijving van de camembert vermeld als de<br />
man die in 1910 op het idee kwam de camembert te bestuiven<br />
met Penicillium candidum, de oppervlakteschimmel die de<br />
kaas z'n specifieke witgele uiterlijk geeft. Tot dan toe was de<br />
camembert een zogeheten bleu. Eigenlijk had Knirim een<br />
standbeeld moeten oprichten voor Roger, want het was deze<br />
oppervlakteschimmel die zijn patiënten van hun maagklachten<br />
afhielp. Maar toen zich een kans voordeed om dit onrecht<br />
te herstellen, werd deze niet benut. Nadat het standbeeld in<br />
1944 tijdens de geallieerde invasie was verwoest, werd in de<br />
jaren vijftig een replica onthuld, andermaal zonder de belangrijke<br />
bijdrage van Roger te vermelden.<br />
Op 22 november 1955 nam de Franse regering een wet aan die<br />
een syndicaat van producenten in Normandië het recht gaf<br />
het etiket Véritable Camembert' te voeren. Dit heeft niet<br />
kunnen verhinderen dat de kaas op grote schaal buiten Frankrijk<br />
wordt geproduceerd, onder meer in Duitsland, Denemarken<br />
en de Verenigde Staten.<br />
50
campêchehout<br />
De geur van camembert is treffend geschetst door de Franse<br />
dichter Léon-Paul Fargue (1876-1947). Toen deze voor het<br />
eerst een camembert rook, zou hij verheerlijkt hebben verzucht:<br />
'Gods voeten.' Niet duidelijk is of deze gebeurtenis<br />
plaatshad vóór 1910, toen de camembert nog een bleu was, of<br />
nadien.<br />
Engels Camembert (1878); Duits Camembert; Frans camembert<br />
(1866).<br />
Vivat's ency. 2 (1900) 1421; F. Sander Kaas (1968) 27-30; Ned. Larousse ency. 6 (1973)<br />
465; Larousse kaas ency. (1978) 42-43, 99-100; Dauzat Dici étym. (19932) 117; Germa<br />
Dict des éponymes (1993) 45; OED (19932); Rey Dict. hist langue frang. (19942) 333.<br />
campêchehout<br />
(1605, uit het Frans) violet verfhout<br />
Campeche ligt aan de westkust van Yucatán en is de hoofdstad<br />
van de gelijknamige staat. Dit hele gebied leverde veel<br />
geoniemen op, want ook tabasco (z.a.) en sisal (z.a.) komen<br />
uit deze contreien.<br />
De Spanjaarden landden er in 1517, op een van hun eerste<br />
tochten naar de Nieuwe Wereld. In 1540 stichtten zij er de<br />
stad San Francisco de Campeche, op fundamenten uit de<br />
Mayatijd. Drie havens in dit gebied mochten handel drijven<br />
met Spanje, Campeche was daar een van.<br />
Van de 16de tot het eind van de 19de eeuw was het zware,<br />
harde campêchehout — in oude teksten ook wel campesy of<br />
campelhout gespeld - het voornaamste exportprodukt. Het is<br />
afkomstig van de Haematoxylon campecheanum, een kleine<br />
boom die inheems is in subtropisch Amerika en die later ook<br />
werd aangeplant in Oost-Azië. Aanvankelijk werd dit hout<br />
alleen gebruikt als verfhout. Net als brazielhout (z.a.) werd<br />
het door misdadigers in zogeheten rasphuizen geraspt. Het<br />
leverde verschillende kleurstoffen op: rood, blauw (door toevoeging<br />
van ammoniak), bruin (met ijzer) en zwart (met koper).<br />
In de 19de eeuw werd campêchehout bovendien gebruikt<br />
als geneesmiddel tegen buikloop en bloedingen. Later<br />
werd er vulpeninkt van gemaakt - zogeheten campêchehoutinkt-<br />
evenals meubels en parketvloeren.<br />
Aan het begin van de 20ste eeuw was de haven van Cam-<br />
51
campêchehout<br />
peche te ondiep geworden voor zware schepen. De export<br />
werd toen verplaatst naar de havenstad Carmen. In 1936 werd<br />
de stad Campeche in haar geheel uitgeroepen tot monument,<br />
vanwege de vele gebouwen uit de koloniale tijd.<br />
Sinds het midden van de 19de eeuw staat campêchehout ook<br />
bekend als blauwbont. De Engelsen spreken doorgaans van<br />
logwood.<br />
Engels campeachy wood (1652); Duits Campecheholz; Frans<br />
bois de campeche.<br />
Vergelijk brazielhout<br />
Enkele andere houtsoorten:<br />
Carolina pitte, is een zachte maar sterke houtsoort. Het eerste lid is<br />
genoemd naar het gebied van herkomst, de vroegere Engelse kolonie<br />
Carolina in de Verenigde Staten, die is genoemd naar Carolus (Karei) 11<br />
van Engeland.<br />
Coromandel of coromandelhout is hard en zeer zwaar, gestreept ebbehout.<br />
Dit hout is afkomstig van Coromandel, de oostkust van de deelstaat<br />
Madras in India. Al in het begin van de 17de eeuw vestigde de<br />
Oost-Indische Compagnie hier factorijen. Coromandel wordt toegepast<br />
voor beeldhouwwerk, sierwerk en meubelfineer.<br />
Oregon, grenehout, is genoemd naar de Amerikaanse kuststaat Oregon,<br />
die voor bijna vijftig procent bedekt is met bos. Deze staat is de<br />
belangrijkste leverancier van timmerhout in de VS. Oregon pine wordt<br />
op grote schaal gebruikt en komt van de douglasspar, een boom die in<br />
1825 door de Schotse botanicus David Douglas (1798-1834) in het<br />
noordwesten van de VS werd ontdekt.<br />
Parana-pine is een gemakkelijk bewerkbare houtsoort van een Braziliaanse<br />
naaldboom en wordt onder andere gebruikt voor bezemstelen,<br />
stokken, kerkmeubels en verder overal waar kwastvrij hout moet worden<br />
verwerkt. Het hout heet zo naar de plaats van herkomst, de Zuidbraziliaanse<br />
deelstaat Paraná.<br />
Provinciehout is een verouderde (i6de-eeuwse) benaming voor campêchehout.<br />
Het werd gebruikt voor de produktie van verf en als timmerhout.<br />
Het heet zo naar de Provence in Zuid-Frankrijk, waar dit hout<br />
vandaan kwam.<br />
Tonkin is een soort bamboe voor hengels en is van oorsprong afkomstig<br />
uit de streek Ton(g)kin in het noorden van Vietnam. Van Dale vermeldt<br />
ook tonkinstok (gebruikt als hengel of om planten op te binden). Op 2<br />
augustus 1964 zouden Vietnamese torpedoboten in de Golf van Tonkin<br />
een Amerikaans schip hebben aangevallen. Dit was voor de Amerikaanse<br />
regering aanleiding de oorlog tegen Noord-Vietnam openlijk te beginnen.<br />
CAMPÊCHEHOUT: Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetensch.' 2 (1821) 33, & 4<br />
(1824) 22; Hoffmann Fremdwtb. (I865'0) 82; Ency. Brit" 5 (1910) 134; Metz<br />
Woordverklaring (1937) 50, 538; Winkler Prins* 4 (1949) 287-288 & II (1951) 249; Veen<br />
Etym. wdb. (1989) 136; OED (19932).<br />
52
canadel<br />
canadei<br />
(1945) meisje dat na de bevrijding verkering kreeg met een<br />
Canadese soldaat<br />
Nederlandse meisjes worden sinds lang voor del uitgemaakt.<br />
In het Middelnederlands had dit niet alleen een negatieve<br />
betekenis: delle of dille kon 'babbelaarster' betekenen, maar<br />
ook 'meisje' of'liefje'. Pas in de 18de eeuw bedoelde men met<br />
del doorgaans 'slons', 'slet' of 'sloerie'. Het woord canadel<br />
dateert van mei 1945. Er werden meisjes mee aangeduid die<br />
het aanlegden met een Canadese soldaat. En dat deden er<br />
veel, want de Canadezen hadden een forse bijdrage geleverd<br />
aan de bevrijding van Nederland, het waren aardige jongens<br />
en eindelijk mocht het weer: dansen en uitgaan. Vrijen met<br />
een Canadees was in die dagen zo gewoon dat Lou de Groot<br />
er een beroemd liedje over schreef, getiteld 'Trees heeft een<br />
Canadees'. De eerste twee coupletten luiden:<br />
In mijn straatje woont een meisje<br />
Luistrend naar de naam van Trees,<br />
'n Echte Hollandse verschijning<br />
Knap, en aardig in d'r vlees.<br />
Nooit moest zij iets van verkering<br />
Vrijen vond ze ongezond.<br />
Maar direct na de bevrijding<br />
Ging 't gerucht van mond tot mond:<br />
Trees heeft een Canadees.<br />
O', wat is dat kindje in haar sas.<br />
Trees heeft een Canadees.<br />
Samen in de jeep en dan vol gas.<br />
Al vindt zij dat Engels lang niet mis is<br />
Wil zij dolgraag weten wat een kiss is.<br />
Trees heeft een Canadees.<br />
O', wat is dat kindje in haar sas.<br />
Het liedje eindigt met de vraag: 'Och, hoe zal het gaan met<br />
Treesje/ Als haar boy uit Canada,/ Binnenkort weer zal verdwijnen<br />
/ naar zijn "home" in Ottawa.' Het antwoord is<br />
inmiddels bekend: niet goed. In 1946 werden naar schatting<br />
53
canadei<br />
7000 buitenechtelijke kinderen geboren, vergeleken met 2500<br />
in 1939. Ongeveer 2000 Canadese soldaten trouwden met<br />
hun Trees, de rest keerde alleen naar Canada terug.<br />
Een en ander had een enorme nasleep, die in 1985 door Olga<br />
Rains werd vastgelegd in haar boek Children of the Liberation.<br />
Rains, die zelf met 'haar' soldaat naar Canada ging, beschrijft<br />
hierin de levensgeschiedenis van 32 Nederlandse meisjes en<br />
hun 'bevrijdingskinderen'.<br />
Het verhaal van een van hen stond later model voor de<br />
televisieserie De zomer van '45. Dit meisje moest bevallen in<br />
een tehuis voor ongehuwde moeders. Om de weeën op te<br />
wekken werd zij gedwongen vloeren te boenen. Tijdens de<br />
bevalling werd zij geblinddoekt. Omdat het kind te vroeg<br />
kwam, kreeg het drie weken borstvoeding: de moeder werd<br />
nu niet alleen geblinddoekt, haar handen werden vastgebonden.<br />
Toen Canadese veteranen in 1980 35 jaar bevrijding meevierden,<br />
stonden er mensen langs de weg met borden als: 'Are<br />
you my Dad?', en: 'Where are you Daddy?' Dit inspireerde<br />
Rains tot het oprichten van een organisatie die bevrijdings-<br />
kinderen helpt bij het zoeken naar hun vader.<br />
In 1986 spande een van deze kinderen een rechtszaak aan<br />
tegen zijn moeder. Tijdens een kort geding kreeg hij eindelijk<br />
te horen wat zijn moeder hem in geen 41 jaar had willen<br />
vertellen: de naam van zijn vader, een Canadese soldaat die<br />
het had aangelegd met een meisje dat daardoor werd uitgemaakt<br />
voor canadei.<br />
Canadabalsem wordt gewonnen uit de bast van de Pinus balsamea en<br />
de Abies balsamea - bomen die inheems zijn Ín Canada en het noorden<br />
van de Verenigde Staten. De hars ontstaat in de schors en verzamelt zich<br />
in holten tot builen, die om de twee a drie jaar in de zomer worden<br />
opengeprikt. Canadabalsem is volkomen helder, lichtgeel en zwak fluorescerend,<br />
met een aangename geur. Van circa 1850 tot omstreeks 1970<br />
werd deze balsem op grote schaal gebruikt voor onder meer het insmelten<br />
van microscopische preparaten. De canadapopulier (wetenschappelijke<br />
naam: Populus canadensis) komt van oorsprong uit Canada maar is<br />
een bastaard van de Amerikaanse en de zwarte populier. Hij heeft een<br />
kegelvormige kroon, bloeit in maart en april en komt veel voor in<br />
Midden-Europa. Canadathee werd in de 18de en 19de eeuw getrokken<br />
van de groene bladeren en twijgen van de Gaultheria procumbens, een<br />
kleine heester die inheems is in Canada. De thee werd in platte, vier-<br />
54
champagne<br />
kante koeken op de markt gebracht en stond ook wel bekend als<br />
Labradorthee. De heester was genoemd naar de amateur-plantkundige<br />
J.Fr. Gaulthier (1708-11751), arts en raadsheer te Quebec.<br />
CANADEL: WNT IIP (1916) 2388; H. van Gelder, 'Een moppie van de straat. Lou de<br />
Groot en het periodieke succes van een bevrijdingsliedje', in: NRCH 21.5.1985; J. Gerards<br />
'Jim H. op zoek naar vader', in: Algemeen Dagblad 21.6.1986; F. Jensma 'Door bevrijders<br />
verleid', in: NRCH 8.8.1987; Co de Kloet Morgen komt een nieuwe dag (Baarn 1990) 188;<br />
A. Visser 'Kinderen van de bevrijding op zoek naar hun vaders', in: NRCH 30.9.1991.<br />
champagne<br />
(1772, uit het Frans) schuimende<br />
wijnsoort<br />
Het gaat te ver om te zeggen<br />
dat champagne een Engelse<br />
wijn is, maar in de geschiedenis<br />
van de duurste bubbeldrank<br />
aller tijden spelen de Britten een grotere rol dan de<br />
Fransen ons willen doen geloven.<br />
Het begint al met een kleine controverse over de oorsprong<br />
van de zogeheten coupe-, het Y-vormige champagneglas, dat<br />
pas in de 19de eeuw werd vervangen door de fluit, het hoge,<br />
smalle glas dat we met oud en nieuw massaal aan de lippen<br />
zetten. De Fransen mogen graag beweren dat voor het trechterglas<br />
de borsten van Marie-Antoinette model hebben gestaan.<br />
Een Engelse historicus heeft echter aangetoond dat het<br />
glas in Engeland werd gemaakt, ruim honderd jaar 'before<br />
Marie-Antoinette had any breasts to speak of'.<br />
Belangrijker is echter de vraag wie als eerste de belletjes in de<br />
champagne heeft gestopt. Vanaf ongeveer de 3de eeuw n.Chr.<br />
was champagne namelijk een bubbelloze witte wijn, die werd<br />
gemaakt van druiven uit Champagne: een streek in Noordoost-Frankrijk,<br />
waarvan tegenwoordig het departement Marne<br />
de kern vormt.<br />
De bodem in Champagne bevat veel kalk. Dit geeft de druiven<br />
een smaak die al vroeg werd gewaardeerd. Aan kroningsbanketten<br />
werd gul vin de Champagne geschonken en de<br />
Franse vorst Hendrik iv (1553-1610) noemde zich vol trots<br />
'Heer van de beste wijngaarden ter wereld'.<br />
De Fransen beweren dat de bubbeltjes een 'uitvinding' zijn<br />
55
champagne<br />
van de benedictijner monnik (dom) Pierre Pérignon (1638-<br />
1715). Dom Pérignon was van omstreeks 1670 tot 1715 keldermeester<br />
van de abdij Hautvillers, gelegen boven het Marnedal<br />
in het hart van Champagne. In sommige versies van het verhaal<br />
was hij blind en bovendien verantwoordelijk voor de<br />
omvangrijke financiële administratie van de abdij, maar die<br />
combinatie is niet erg waarschijnlijk. Op een goede dag merkte<br />
dom Pérignon - zeggen de Fransen - dat de wijn van de<br />
abdij wijngaarden in het voorjaar na de oogst in zogeheten<br />
nagisting kwam. Vooral bij wijnen uit wijngaarden met een<br />
hoog kalkgehalte kwam daarbij veel koolzuur vrij.<br />
Nu is nagisting bij wijn heel gebruikelijk, maar normaal ontsnapt<br />
het koolzuur ongezien uit het fust. In Hautvillers werd<br />
de jonge vin de Champagne echter in flessen bewaard. Volgens<br />
sommigen werden flessen tot dan toe afgesloten met in olie<br />
gedrenkte lappen of hennep. Dom Pérignon zou als eerste op<br />
het idee zijn gekomen hiervoor een kurk te gebruiken, die hij<br />
vervolgens met een draad vastbond. Het koolzuur kon niet<br />
meer ontsnappen, en voilà, de eerste, zeer primitieve, mousserende<br />
champagne was een feit.<br />
Volgens Engelse champagnevorsers werd dit effect niet het<br />
eerst opgemerkt door Dom Pérignon, maar bij toeval ontdekt<br />
door ongeduldige Engelse bottelaars, die de op grote schaal<br />
uit Frankrijk geïmporteerde champagnewijn te vroeg in goed<br />
gesloten flessen stopten. De Britten dateren een en ander<br />
omstreeks 1660. Overigens erkennen ook zij de grote bijdrage<br />
die dom Pérignon vervolgens leverde aan de kwaliteitsverbetering<br />
van de mousserende champagne: deze keldermeester<br />
mengde als eerste wijnen van verschillende wijngaarden en<br />
druivensoorten, iets wat nu als essentieel wordt beschouwd<br />
voor de smaak van champagne.<br />
In de champagneliteratuur twijfelt niemand meer aan de<br />
belangrijke Britse bijdrage. Ook de ontwikkeling van het<br />
woord champagne pleit hiervoor. Taalkundigen gaan ervan<br />
uit dat de verkorting van vin de champagne tot champagne<br />
samenviel met de ontdekking van mousserende champagne.<br />
Die verkorting had eerst plaats in het Engels, daarna pas in<br />
het Frans. Het waren ook de Britten die begonnen met die<br />
malle namen voor champagneflessen, zoals jéroboam voor een<br />
56
champagne<br />
fles met vier keer, en rehoboam voor een fles met zes keer de<br />
gewone inhoud. De Fransen leenden deze woorden uit het<br />
Engels. Gaandeweg voegden ze er nog allerlei andere oudtestamentische<br />
flessennamen aan toe, zoals methusalem (8 flessen),<br />
balthasar (16 flessen) en nebukadnezar {20 flessen).<br />
In Nederland moet champagne al vanaf de 17de eeuw bekend<br />
zijn geweest. Champagneflessen met schuimende inhoud<br />
komen in ieder geval voor op schilderijen uit die tijd. Maar<br />
de vroegste schriftelijke bewijsplaats dateert vooralsnog van<br />
1772, toen de produktie en export van mousserende champagne<br />
pas echt goed op gang was gekomen. Een anonieme dichter<br />
rijmde toen:<br />
Of als Champagne- Wyn uwe adren heeft ontstooken,<br />
En een te hitzig vocht, u 't bloed in 't lyf doet kooken.<br />
Overigens heeft champagne onze poëten vaak geïnspireerd.<br />
Zo dichtte Jacob van Lennep in 1826:<br />
Nu zien wy midd'lerwijl Orontes beste wijnen,<br />
In emmers wel gekoeld, op 's Doctors last verschijnen [...]<br />
De Rudesheimer mee, die glorie van Germanje;<br />
De kurk springt ploffend op der schuimende Champagne...<br />
Wie denkt dat het champagne-ontbijt een recente uitvinding<br />
is van decadente yuppies, heeft het mis. Want al omstreeks<br />
1850 dichtte De Génestet:<br />
En 't geestige paar uit het land van Kokanje<br />
Trok heen — na een stevig ontbijt met champanje.<br />
Hoewel champagne van het begin af aan een hoge status had,<br />
raakte de chique schuimwijn al snel bekend onder het gewone<br />
volk. Dit verbasterde het woord op een gruwelijke<br />
manier. Zo is het aangetroffen als sjempie (Frans Coenens<br />
Zondagsrust (1902): 'massa sjempie gezopen, soms 's oches<br />
vroeg al...'), champie, sampanje of kortweg panje. Van vin de<br />
champagne, via champagne-wijn, naar sjempie - soms is het<br />
een troost dat niet alle verbasteringen beklijven.<br />
Engels champagne (1664); Duits Champagner (1710); Frans<br />
champagne (1695).<br />
57
charleston<br />
Satiriesch wdb., in: Verzameling van ernstige en boertige heekelschriften (1772) 46; Van<br />
Lennep Poëtische wrk. I (1861) 104; Winkler Prins' 5 (1873) 322-323; Ency. Br/t" 28<br />
(1911) 723; WNT IIP (1916) 2003; De Génestet (ed. Tiele) Dichtwerken (z.j.) 101;<br />
Winkler Prins? 5 (1971) 275; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (197521) 116; Johnson<br />
Wijnatlas (19778) 106-109; Born Wijnlexicon (1978*) 33-35; J. Goode The cultured glutton<br />
(1987) 172-173; OED (19932); Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 190; Rey Diet hist<br />
langue frang. (19942) 336.<br />
charleston<br />
(1926, uit het Engels) Noordamerikaanse dans in vierkwartsmaat<br />
De geschiedenis van de charleston begint niet, zoals je zou<br />
verwachten, in Charleston, South Carolina, maar in Nigeria<br />
en Ghana. Daar zijn volksdansen aangetroffen met bewegingen<br />
die sprekend lijken op de dans die wij nu in de eerste<br />
plaats associëren met de Roaring Twenties, met dames in glitterjurkjes<br />
die er op foto's soms bijstaan als hardrijders bij de<br />
start, vaak ook nog met zo'n badmuts-hoedje op.<br />
Met de negerslaven reisde de Afrikaanse dans mee naar<br />
Noord-Amerika. Omstreeks de eeuwwisseling was het een bekende<br />
dans in de zuidelijke staten, vooral in de havenstad<br />
Charleston. Daar dansten de havenarbeiders deze wilde solo,<br />
die werd begeleid met handgeklap en voetgestamp.<br />
Door arbeiders die uit het zuiden wegtrokken werd de dans<br />
meegenomen naar New York. Zij kwamen samen in een<br />
buurt die bekendstond als 'The Jungles'. Ze dansten daar tot<br />
diep in de nacht op pianomuziek. Een van de toehoorders<br />
was de zwarte pianist James Price 'Jimmy' Johnson (1894-<br />
1955). Johnson deed er inspiratie op voor veel van de liedjes<br />
waarmee hij later beroemd werd.<br />
In 1923 schreef Johnson samen met Cecil Mack een liedje<br />
getiteld 'Charleston' voor de zwarte musical Runnin Wild\ die<br />
op 25 augustus 1923 in New York in première ging. Er werd<br />
op gedanst door een zekere Elisabeth Wench. Over de oorsprong<br />
van de dans laat de liedtekst geen onduidelijkheid<br />
bestaan:<br />
58<br />
Carolina, Carolina, At last they've got you on the map,<br />
With a new tune, Funny blue tune, With a peculiar snap!<br />
You may not be able to buck or wing,<br />
Fox-trot, two-step, or even swing;
If you've got religion, in your feet,<br />
You can do this prance and do it neat.<br />
Charleston! Charleston! Made in Carolina!<br />
charleston<br />
Het liedje stelde niet veel voor, maar de dans sloeg in als<br />
een bom en Runniri Wild beleefde ruim 200 voorstellingen.<br />
Meteen in oktober 1923 werd Johnsons 'Charleston' voor het<br />
eerst op de plaat gezet. Overigens niet door Johnson zelf, van<br />
wie geen opname bekend is. In 1924 volgde de tweede opname<br />
en in 1925 - toen de charleston in de VS een soort manie<br />
was geworden - volgden tientallen andere opnames.<br />
In de loop van 1925 bereikten deze platen Europa. Josephine<br />
Baker zorgde voor een sensatie door de charleston solo te<br />
dansen in la Revue negre in Parijs en daarna was er geen<br />
houden meer aan.<br />
De charleston was wild, veel wilder dan de foxtrot, de boston<br />
of de one-step, dansen waarin de jeugd zich na de Eerste<br />
Wereldoorlog massaal had uitgeleefd. Op sommige plaatsen<br />
in de Verenigde Staten werd de charleston dan ook verboden.<br />
Dit voorbeeld werd in Amsterdam nagevolgd door de fijnchristelijke<br />
burgemeester Willem de Vlugt (1872-1945).<br />
Bij Het Leven vroegen ze zich indertijd af wat er dan zo<br />
onzedelijk was aan de charleston. Het tijdschrift stuurde een<br />
verslaggever op pad, die terechtkwam bij de heer Leefson,<br />
toen een bekend dansleraar. Leefson moest hard om het<br />
verbod lachen, zo berichtte Het Leven op 10 april 1926. 'De<br />
"Charleston" zou onzedelijk zijn?', aldus Leefson. 'Och kom,<br />
meneer, dat is een fabeltje! Je kunt alles onfatsoenlijk maken,<br />
maar juist omdat wij geen negers zijn, dansen wij de<br />
"Charleston" anders dan negers.'<br />
Leefson en de zijnen gingen nog een stuk verder: zij<br />
schaafden de charleston bij tot een respectabele Engelse<br />
ballroom-dans, met stappen die wel iets uitbundiger waren<br />
dan te doen gebruikelijk, maar die nauwelijks meer leken op<br />
de bewegingen van de havenarbeiders uit Charleston.<br />
Omstreeks 1927 was de lol er dan ook af. De charleston werd<br />
verdreven door onder andere de Black Bottom. In de jaren<br />
vijftig en zestig volgde een korte opleving, voornamelijk in<br />
nostalgische musicals, met dames in charlestonjurkjes en<br />
hoeden als badmutsen.<br />
59
charleston<br />
Engels Charleston (1923); Duits Charleston (1926); Frans<br />
charleston (1925).<br />
Enkele andere dansen:<br />
Allemande, een dans met een langzaam walsachtig tempo, is een verkorting<br />
van Frans danse allemande 'Duitse dans'. Vanuit Engeland, de<br />
Nederlanden en Noord-Frankrijk verspreidde de allemande zich<br />
omstreeks 1550 over de rest van Europa. Na 1660 kreeg de allemande in<br />
de zogeheten Franse suite een vaste plaats aan het begin, als<br />
openingsdans, na een eventuele ouverture. Tot halverwege de 17de eeuw<br />
was het een van de bekendste en populairste dansvormen.<br />
De bergamasca, een rondedans van paren, is genoemd naar de Noorditaliaanse<br />
provincie Bergamo, waar deze dans aan het eind van de 16de<br />
eeuw ontstond. De muziek bestond uit een eenvoudige, steeds terugkerende<br />
bas, waarboven in een snel tempo verschillende melodieën<br />
werden geïmproviseerd. In de 16de en 17de eeuw verspreidde de dans<br />
zich door heel Europa. Vooral in Engeland was hij zeer populair.<br />
De ècossaise of Schotse dans was in de 18de eeuw geliefd in Frankrijk.<br />
Een snellere variant veroverde in de 19de eeuw Wenen. De herkomst van<br />
de dans is onduidelijk: sommigen zien er een oude Schotse dans in —<br />
ècossaise is Frans voor 'Schots' - anderen menen dat de Fransen eenvoudigweg<br />
dachten dat de Schotten op die manier dansten.<br />
Een complex van heftig bewogen zang, dans en muziek dat voor noorderlingen<br />
als bij uitstek Spaans geldt, is de flamenco. Deze hoort thuis<br />
in Andalusië, het zuidelijkste deel van Spanje. Over de oorsprong en de<br />
geschiedenis van de flamenco bestaat nog altijd veel onzekerheid. In elk<br />
geval moeten de zigeuners, die in de 15de eeuw in Spanje arriveerden, er<br />
een belangrijke rol in hebben gespeeld. Tot de vorming van de flamenco<br />
hebben waarschijnlijk islamitische, christelijke, joodse en — via de zigeuners<br />
— misschien zelfs Indiase muzikale tradities bijgedragen. Ook de<br />
herkomst van de naam flamenco zelf is omstreden, al zijn de meeste<br />
onderzoekers het erover eens dat de betekenis 'Vlaams' eraan ten<br />
grondslag moet liggen. Vlaanderen werd blijkbaar geassocieerd met een<br />
uitbundige levenswijze, want flamenco kreeg in het Spaans onder meer<br />
de betekenissen 'flamboyant, zwierig' en 'zigeuner-'. Mogelijk meende<br />
men dat de zigeuners uit onze contreien afkomstig waren. In de 19de<br />
eeuw is het woord flamenco in het Spaans voor het eerst gebruikt om er<br />
deze muziek, zang en dans mee aan te duiden. Pas halverwege de 20ste<br />
eeuw is de flamenco, waarop de nette burgerij vroeger neerkeek, opgeklommen<br />
tot een internationaal erkende kunstvorm.<br />
De habanera, een lied en een trage Cubaanse dans, dankt zijn naam aan<br />
Havanna (La Habana), de hoofdstad van Cuba. De dans was aan het<br />
begin van de 19de eeuw geliefd in de Verenigde Staten. Daarna drong hij<br />
ook door in Europa, vooral in Spanje. Een van de beroemdste habanera's<br />
is La Paloma van S. Iradier, een Spaanse componist die een tijd in Cuba<br />
verbleef.<br />
De polonaise ontstond aan het eind van de 16de eeuw in Polen. De<br />
polonaise was ooit een statige, trage en vormelijke dans. In de tweede<br />
helft van de 18de eeuw werd hij overal in Europa gedanst. Daarna raakte<br />
60
chartreuse<br />
hij in vergetelheid, om aan het begin van de 19de eeuw weer in de mode<br />
te raken. Vroeger werd met polonaise ook een overrok met banden of<br />
een nauwsluitende overjas aangeduid. Voor zover bekend is de betekenis<br />
'dans waarbij men in een lange sliert achter elkaar aan host' nog niet zo<br />
oud. Vergelijk house, mazurka, tarantella en varsovienne.<br />
CHARLESTON: Het Leven 10.4.1926, p. 471; Sadie (ed.) New Grove dict of music 4<br />
(1980) 159-160; Ene/. 6r/t'5 2 (1981) 767 & 18 (1981) 802; Kernfeld (ed.) New Grove Dict<br />
of Jazz I (1988) 620; Bordman The Oxford comp. to American theatre (1984) 137; O'Hara<br />
Mode ency. (1989) 59; Rey-Debove Dia des anglic. (19902) 131; OED (19932).<br />
chartreuse<br />
(1886, uit het Frans) likeur (1886); kartuizerklooster (1962); met<br />
deze likeur bereid gebakje (1962)<br />
Omdat niet alleen de maatschappij, maar zelfs de kerk hem te<br />
werelds was geworden, trok de Keulse geestelijke Bruno Hartefaust<br />
(±1030-1101) zich in 1084 met zes metgezellen terug in<br />
een uiterst ongastvrij stukje hooggebergte ten noorden van<br />
Grenoble in de Franse Alpen. Hiermee legde hij de grondslag<br />
voor de kloosterorde der kartuizers. Over de oorspronkelijke<br />
naam van hun toevluchtsoord bestaat enige onduidelijkheid:<br />
Cartusia, Catursiani Montes, Catorissium of iets dergelijks.<br />
In het Frans is het in elk geval Chartreuse geworden, wat in<br />
het Middelnederlands onder meer is geleend als Chartroys. De<br />
thans gangbare Nederlandse vorm kartuizer is vermoedelijk<br />
beïnvloed door het Duitse Kartause.<br />
Uit Hartefausts eerste nederzetting is de Grande-Chartreuse<br />
voortgekomen, het moederklooster van de orde der kartuizers.<br />
Daar werd zijn ideaal verwezenlijkt: het gemeenschapsleven<br />
van een klooster, gecombineerd met de eenzaamheid<br />
van het kluizenaarsbestaan. In een kartuizerklooster leidt elke<br />
monnik in een eigen woninkje met een werkplaats en een<br />
moestuintje een sober leven van onthechting en contemplatie.<br />
Vooral de maaltijden zijn uiterst karig. Conversatie is<br />
slechts toegestaan op de wekelijkse wandeling.<br />
Van alle kloosterorden is die der kartuizers haar oorspronkelijke<br />
ideaal het meest trouw gebleven, al waren in later tijd<br />
met name de Italiaanse kartuizers niet wars van enige opsmuk.<br />
In Italië heet een kartuizerklooster certosa. Een bepaald<br />
soort inlegwerk van ivoor of been, waarvan de mooiste stukken<br />
voor die kloosters zijn vervaardigd, dankt daaraan de<br />
61
chartreuse<br />
naam certosina. Volgens de woordenboeken zouden overigens<br />
de woorden certosa en chartreuse in het Nederlands beide<br />
gebezigd worden in de betekenis 'kartuizerklooster', maar je<br />
zult ze niet vaak horen.<br />
Na een periode van bloei en uitbreiding in de late middeleeuwen<br />
raakte de orde vanaf de 16de eeuw door de Reformatie<br />
en door conflicten met overheden in de problemen. De<br />
monniken werden zelfs tweemaal voor lange tijd verdreven<br />
uit de Grande-Chartreuse. In de 19de eeuw was de eens zo<br />
welvarende orde vrijwel failliet. Haar economisch herstel<br />
dankt zij aan een verrassend produkt: sterke drank.<br />
Chartreuse is een likeur met een alcoholgehalte van 45 tot<br />
50%, verkrijgbaar in geel en in groen. Volgens de literatuur<br />
heeft ze een uitgesproken engelwortelsmaak. Naar men zegt<br />
worden er 128 verschillende kruiden in verwerkt. Naast de<br />
likeur bestaat er een speciale kruidendrank, het Elixir (végétale)<br />
de la Grande-Chartreuse. In het Nederlands is de naam<br />
chartreuse overgegaan op een soort zandgebak waarin deze<br />
drank wordt verwerkt.<br />
Volgens sommige berichten zou de chartreuse omstreeks het<br />
midden van de 19de eeuw door de kartuizers speciaal zijn uitgevonden<br />
om de orde weer op de been te helpen. Dat laatste<br />
is zeker gelukt, want de opbrengst heeft haar in staat gesteld<br />
geconfisqueerde kloostergebouwen terug te kopen en te herstellen,<br />
en tal van charitatieve projecten te steunen.<br />
Over de geschiedenis van de chartreuse en de kruidendrank<br />
doen echter ook schilderachtiger verhalen de ronde. Zo zou<br />
in de 17de eeuw een lid van de adellijke familie d'Estrées de<br />
kartuizers het recept van de drank hebben geschonken. Die<br />
zouden het eeuwenlang slechts als geneesmiddel op de markt<br />
in Grenoble hebben verkocht, tot in de 19de eeuw enkele<br />
ingekwartierde officieren opperden dat hiermee superzaken te<br />
doen waren, hetgeen juist bleek.<br />
Mooi is ook het verhaal dat in 1737 in de Grande-Chartreuse<br />
broeder Jéróme de drank juist in produktie zou brengen, toen<br />
hij kwam te overlijden. Op zijn sterfbed kon hij nog net een<br />
andere broeder het (uiteraard geheime) recept toefluisteren.<br />
Later, tijdens de Franse revolutie, verkocht een vluchtende<br />
monnik het recept aan een drogist in Lyon voor een snee<br />
62
chartreuse<br />
brood - de traditie eist in zulke gevallen eigenlijk een korst<br />
brood, maar je kunt niet alles hebben. Na de nodige verwikkelingen<br />
keerde het recept uiteindelijk bij de monniken terug.<br />
Tegenwoordig wordt chartreuse op twee plaatsen gestookt: in<br />
de Spaanse plaats Tarragona voor Spanje, Portugal en Latijns-<br />
Amerika, en in het plaatsje Voiron nabij de Grande-Chartreuse<br />
voor de rest van de wereld.<br />
Engels charterhouse (1500), Carthusian monastery / convent<br />
(1828 [klooster]); chartreuse (1866 [likeur]); Duits Kartause<br />
[klooster]; Chartreuse, Kartauser(likör) [likeur]; Frans chartreuse<br />
(±1300 [klooster]; 1863 [likeur]).<br />
Vergelijk Kartuizer<br />
Enkele andere (sterke) dranken:<br />
Armagnac, een destillaat van witte wijnen, is genoemd naar de landstreek<br />
Armagnac in het uiterste zuidwesten van Frankrijk. Deze streek<br />
ligt slechts 100 kilometer ten zuiden van de cognacstreek, en armagnac<br />
wordt dan ook altijd vergeleken met cognac. Die vergelijking valt zelden<br />
gunstig uit: armagnac wordt gezien als het minder bedeelde broertje van<br />
cognac, hoewel de fabrikanten sinds jaar en dag proberen dit imago op<br />
te vijzelen. In Armagnac wordt al sinds de 15de eeuw drank gestookt.<br />
Bourbon is genoemd naar het district Bourbon County in Kentucky in<br />
de VS, waar dominee Elijah Craig in 1789 voor het eerst whisky zou<br />
hebben gestookt. Omstreeks 1810 waren er alleen al in Bourbon County<br />
zo'n tweeduizend ketels in bedrijf. Overigens is Bourbon County<br />
genoemd naar het Franse koningshuis Bourbon, dat op zijn beurt weer<br />
is vernoemd is naar het kasteel Bourbon, tegenwoordig Bourbon<br />
l'Archambault, in het department Allier.<br />
Calvados, brandewijn die gestookt is uit appelwijn, is afkomstig uit en<br />
genoemd naar het Franse departement Calvados in Normandië. Over de<br />
wijze waarop dat departement aan zijn naam gekomen is, valt in<br />
populaire publikaties wel eens een merkwaardig verhaal te lezen. In 1588<br />
zou een schip van de Spaanse armada op de kust van Normandië zijn<br />
gestrand. Dat schip heette 'El Salvador' (De Verlosser). De streeknaam<br />
Calvados zou een verschrijving zijn van de naam van dit schip. Vanzelfsprekend<br />
is deze verklaring zeer omstreden. Aan het feit dat de drank<br />
calvados naar de streek is genoemd, doet dat echter niets af.<br />
Zoals bekend is cognac genoemd naar het Franse stadje Cognac in het<br />
departement Charente in Frankrijk. Volgens de overlevering zouden de<br />
boeren in Charente in de 16de eeuw door een Nederlander op het idee<br />
zijn gebracht om hun wijn te destilleren. Het idee was dat het destillaat<br />
later weer met water zou worden aangelengd. Het nam minder plaats in<br />
en was dus goedkoper te vervoeren. Het destillaat zelf viel echter zo in<br />
de smaak dat men zich al snel daartoe beperkte.<br />
Daiquiri, een cocktail van citroen, vruchtensuiker, rum en ijsgruis, is<br />
genoemd naar de gelijknamige plaats, even ten oosten van Santiago op<br />
63
cheddar (kaas)<br />
Cuba. De rum uit Daiquiri was het eerste ingrediënt van deze cocktail,<br />
die omstreeks 1920 in de mode kwam.<br />
Pisco, een sterk soort brandewijn, is genoemd naar Pisco, de haven voor<br />
de wijnbouwers uit de zuidelijke dalen van Peru, in het bijzonder het<br />
Icadal, waar de druiven worden verbouwd die voor dit drankje worden<br />
gebruikt. Pisco is normaal waterhelder, maar soms laat men het liggen<br />
om het een bleekgele citroenkleur te geven. Vaak wordt het als 'kopstoot'<br />
gedronken met citroen, suikersiroop, ijsgruis en eiwit als pisco<br />
sour.<br />
De herkomst van het woord schiedammer(tje) voor jenever laat zich<br />
gemakkelijk raden. De reputatie van de jeneverstokerijen in Schiedam<br />
was zo groot, dat dit begrip ook doordrong in het Engels (als schiedam,<br />
voor het eerst aangetroffen in 1821) en het Frans (.schiedam, 1842). Een<br />
fraaie beschrijving van de stokerijen te Schiedam is te vinden in Sara<br />
Burgerhart (1782): 'Toen wij te Schiedam kwamen, gingen wij het stadje<br />
door en omwandelen, en zagen een of twee branderijen. In de vroolijkheid<br />
des harten waagden wij, nevens de heeren, eens te proeven van<br />
den oud vaderlandschen kost, jenevertje-lief. Onze heeren werden, 't zij<br />
door de sterke uitwaseming, 't zij door het ongewone, spoedig gewaar,<br />
dat de Schiedamsche kost ongemeen krachtig is.' Men sprak ook van<br />
schiedams nat.<br />
Tequila, sterkedrank bereid uit gegist cactussap, wordt door de Mexicanen<br />
aanbevolen als 'remedie tegen al het slechte en om al het goede<br />
mee te vieren.' Het is genoemd naar het plaatsje Tequila in Mexico, dat<br />
zo'n zestig kilometer ten noordwesten van Guadalajara ligt. Sinds het<br />
midden van de 19de eeuw is tequila in het Westen bekend; sinds omstreeks<br />
1970 is het in de mode.<br />
CHARTREUSE (klooster, likeur): Kramers Kunstwoordentolk (1886«) 209; Ency. Brit." 5<br />
(1911) 432-433 (Carthusians); Kath. ency 2 7 (1950) 177-178; Steneker Vinetum* 69; Born<br />
Wijnlexicon (19784) 36; Petit Robert (19932) 350; OED (19932).<br />
cheddar(kaas)<br />
(ipop, uit het Engels) pikante harde kaas<br />
Het plaatsje Cheddar ligt in Zuid-Engeland, een eindje ten<br />
zuidwesten van Bristol, aan de voet van de Mendip Hills, bij<br />
de toegang tot een spectaculair natuurmonument: een kloof<br />
tussen steile kalksteenrotsen en druipsteengrotten, waarin<br />
overblijfselen uit de Steentijd zijn gevonden.<br />
Aan het eind van de 16de eeuw begonnen de boeren in<br />
Cheddar kaas te maken. In 1600 schreef William Camden<br />
(1551-1623) hierover in Britannia, het eerste Engelse aardrijkskundige<br />
overzichtswerk: 'Ten noordwesten van Wells (Somerset)<br />
vlak onder de heuvel van Mendip ligt Cheddar, dat<br />
beroemd is om zijn uitzonderlijke, wonderbaarlijke kazen,<br />
64
chihuahua<br />
waarvan sommige exemplaren ongewone kracht vergen om ze<br />
op tafel te krijgen, en die een verrukkelijke smaak hebben.'<br />
Camden overdreef niet: cheddars wegen soms 45 kilo en hebben<br />
een delicate, hazelnootachtige smaak. Hoe die smaak precies<br />
ontstaat, is nog steeds niet duidelijk, hoewel er verschillende<br />
onderzoeken naar zijn gedaan.<br />
De boeren van Cheddar hielden de bereidingswijze van hun<br />
kaas strikt geheim. Maar enkele van hun nazaten emigreerden<br />
naar Amerika, en het geheim reisde mee. In 1851 stichtte een<br />
zekere Jesse Williams in de staat New York de eerste cheddarfabriek.<br />
Al aan het eind van de 19de eeuw produceerden de<br />
Verenigde Staten meer - en betere! - cheddar dan Engeland.<br />
In 1980 bedroeg de jaarlijkse produktie in de vs ruim 410<br />
miljoen kilo. Een flink deel daarvan ging naar Engeland.<br />
Andere grote producenten zijn Canada, Australië, Nieuw-<br />
Zeeland, Roemenië en Nederland.<br />
Cheddar wordt gemaakt uit zachte, volle koeiemelk, al dan<br />
niet gepasteuriseerd. De kaas heeft de vorm van een cilinder,<br />
is meestal geel van kleur en heeft een stugge structuur.<br />
Dit laatste maakt het mogelijk om uitzonderlijk grote cheddars<br />
te maken. Zo kreeg koningin Victoria in 1840 als huwelijksgeschenk<br />
van de boeren uit East- en West-Pennard een<br />
cheddar van maar liefst 558 kilo. De Amerikanen wilden hier<br />
niet voor onderdoen en in januari 1964 maakten zij, in 43 uur<br />
tijd, een cheddar van maar liefst 15.190 kilo - de grootste kaas<br />
aller tijden.<br />
Het begrip cheddar duikt pas in 1909 voor het eerst in onze<br />
naslagwerken op. Kramers maakt echter al in 1855 melding<br />
van de Vette weiden en beroemde kaasbereiding' in Cheddar.<br />
Engels Cheddar (1661); Frans cheddar (1895).<br />
Kramers Geogr. wdb. (1855) 201; Winkler Prins3 10 (1909) 123; Ency. Brit" 6 (1910) 21, & 7<br />
(1910) 746-749; Wagenaar Ency. voedings- en genotmiddelen (1938) 161; Partridge Name<br />
into word (1949) 98; Sander Kaas (1968) 84-85; Larousse kaas ency. (1978) 51-52; Guinness<br />
book of records (Londen I980 27) 172; Rey-Debove DicL des anglic (I990 2) 134; Petit Robert<br />
(19932) 357; OED (19932).<br />
chihuahua<br />
(ipi8, waarschijnlijk uit het Engels) Mexicaanse dwerghond<br />
De Mexicaanse staat Chihuahua wordt door de Rio Grande<br />
65
chihuahua<br />
gescheiden van de Verenigde Staten. Het is de grootste en<br />
rijkste staat van Mexico en levert zo'n veertig procent van de<br />
landelijke produktie van onder meer goud, zilver, koper, zink<br />
en lood. De gelijknamige hoofdstad is het handels- en spoorwegcentrum<br />
voor een groot deel van Noord-Mexico.<br />
Van oudsher komt in deze deelstaat een hondenras voor dat<br />
wordt beschouwd als het kleinste ter wereld. De gladharige<br />
soort weegt gemiddeld tussen de i en 2,75 kilo en past gemakkelijk<br />
in een dameshandtas. Echte kleintjes wegen soms niet<br />
meer dan negen ons! De langharige soort weegt maximaal 3,5<br />
kilo.<br />
Sommige kynologen menen dat de chihuahua (spreek uit:<br />
sjiwawd) ooit in het wild heeft geleefd en door de Azteken is<br />
gedomesticeerd, anderen zien er een door de mens gefokt<br />
dwergras in. In ieder geval is de chihuahua verwant aan de<br />
heilige hond van de oude Azteken.<br />
Chihuahuas komen veel voor in de Mexicaanse deelstaat<br />
waar ze naar zijn genoemd. De Britten maakten er als eersten<br />
melding van, halverwege de 19de eeuw. Tot het begin van<br />
deze eeuw waren ze in Europa zeer zeldzaam. Nog in 1929<br />
veroorzaakte de aankomst in Engeland van drie van deze<br />
dwerghondjes een sensatie.<br />
Anders dan het gewicht doet vermoeden is de chihuahua een<br />
taai hondje. Het is een echt sporthondje en een scherp waker.<br />
Over het uiterlijk van dit dwerghondje schreef Toepoel: 'Er<br />
zit iets van een wild nachtdiertje in en het hoofd heeft de<br />
knorrige burgermansuitdrukking van vele primitieve rassen.'<br />
Het is maar goed dat chihuahuas geen Nederlands lezen.<br />
Engels Chihuahua (1858); Duits Chihuahua; Frans chihuahua.<br />
Oosthoek ency. '4 (1918) 834 (dwerghond); Toepoel & Van de Weijer Toepoels hondenency.<br />
(±19704) 135-136; Dam Honden (19632) 83; Van Rheenen Ency. v.d. hondenliefhebber<br />
(19745) 64-65; OED (19932).<br />
66
D<br />
daalder<br />
daalder<br />
(1542, uit het Nederduits)<br />
zilveren munt<br />
Dat in 1516 in het Joachimsdal<br />
in Bohemen buitengewoon<br />
rijke zilveraders werden<br />
gevonden, zal de meeste mensen<br />
tegenwoordig een zorg zijn. Ten onrechte, want nog<br />
dagelijks vinden wij de gevolgen van deze ontdekking in onze<br />
portemonnee. En niet alleen wij, maar ook de inwoners van<br />
onder meer Australië, Brunei, Canada, Fiji, Guyana, Hong<br />
Kong, Jamaica, Liberia, Maleisië, Nieuw-Zeeland, Singapore,<br />
Taiwan, de Verenigde Staten en Zimbabwe. Daarnaast staat<br />
de hele internationale valutahandel bij de mijnwerkers van<br />
Joachimsthal in het krijt.<br />
De vondst in het Joachimsthal - tegenwoordig Jachymov in<br />
Tsjechië - was voor het koninkrijk Bohemen een godsgeschenk.<br />
Sinds de 13de eeuw was Bohemen economisch grotendeels<br />
afhankelijk van de zilverhandel. Maar de Hussietenoorlogen<br />
hadden het land in het begin van de 15de eeuw in<br />
een diepe crisis gestort. De zilvervondst in het Joachimsthal<br />
bracht hierin op slag verandering. Duitse banken en handelshuizen<br />
trokken royaal de beurs open om in de mijnbouw<br />
ter plaatse te investeren. Binnen de kortste keren verrees in de<br />
voorheen onbewoonde vallei een plaats van enige betekenis.<br />
Woonden er in 1520 nog 4963 mensen, vijf jaar later waren<br />
dit er 13.411.<br />
Overal in het westelijke gedeelte van het Ertsgebergte werd<br />
plotseling zilver gevonden, en dorpen schoten als paddestoelen<br />
uit de grond. Maar Joachimsthal bleef het belangrijkst. In<br />
1524 waren hier al 613 mijnen geopend, een getal dat uiteindelijk<br />
zou groeien tot 944. Een kleine tienduizend mijnwerkers<br />
brachten er tussen 1520 en 1533 - de grootste bloeiperiode<br />
- jaarlijks ruim tienduizend kilo zilver naar boven.<br />
Van een deel van dat zilver werden munten geslagen, voor het<br />
67
daalder<br />
eerst in 1519. Op de voorzijde stond een beeltenis van Sint-<br />
Joachim, de vader van Maria en de naamgever van de vallei.<br />
Op de achterzijde een 'klimmende' Boheemse leeuw, het wapen<br />
van de graven van Schlick, de eigenaars van Joachimsthal.<br />
De munten waren zwaar (zo'n 25 tot 30 gram) en zeer betrouwbaar.<br />
Ze stonden onder verschillende namen bekend:<br />
Schlickenthaler (naar de graven van Schlick), guldengroschen,<br />
maar vooral Joachimsthaler. Dit laatste werd al spoedig verkort<br />
tot thaler. In het Nederduits, wat toen de handelstaal<br />
was, werd dit daler.<br />
Tot ver in de 19de eeuw geven onze woordenboeken 'daler' als<br />
de correcte vorm, maar in de spreektaal trok men zich daar<br />
niets van aan. Zoals polier tot 'polder' was geworden, en keiler<br />
tot 'kelder', zo werd daler tot 'daalder'. De thaler uit Joachimsthal<br />
werden internationaal als voorbeeld genomen. In Nederland<br />
werden de eerste daalders in 1538 geslagen, door Gelre,<br />
Nijmegen en Deventer. De Fransen leenden het begrip als<br />
daldre, de Spanjaarden als daeldre.<br />
Ook de Engelsen namen de nieuwe muntnaam over.<br />
Aanvankelijk schreven ook zij dal(l)er (1540), maar al vóór<br />
1600 werd dit verbasterd tot dollar (z.a.). Ondertussen bleven<br />
de geldmunters van Joachimsthal enorme hoeveelheden<br />
zilveren munten slaan. Tussen 1516 en 1545 brachten ze in totaal<br />
ruim 3,2 miljoen thaler in omloop.<br />
Dat de graven van Schlick daar flink aan verdienden, zat de<br />
Boheemse koning niet lekker. Al in 1528 ontnam hij de<br />
Schlicks het muntrecht. In 1545 ging hij nog een stap verder:<br />
hij ontnam de graven alle bezittingen in en rond Joachimsthal,<br />
zogenaamd omdat zij de mijnwetten hadden overtreden.<br />
Veel wijzer werd de Boheemse vorst van dit alles niet. In 1545<br />
waren de meeste zilveraders in Joachimsthal namelijk al uitgeput.<br />
Het mijnwerkersdorp stroomde leeg, en zelfs met belastingverlagingen,<br />
overheidssubsidies en gunstige vestigingsvoorwaarden<br />
lukte het niet de mijnwerkers naar Joachimsthal<br />
terug te lokken. In 1594 waren er nog maar zo'n tachtig over.<br />
Dat daalder en dollar zich tegen die tijd internationaal een<br />
vaste plaats hadden verworven in het monetaire vocabulaire,<br />
zal voor het Boheemse vorstenhuis een schrale troost zijn<br />
geweest.<br />
68
Engels dollar (1540); Duits Thaler (1519); Frans daldre.<br />
dalmatiër<br />
Winkler Prins' 9 (1877) 88, & 13 (1880) 577; Verdam Middelned. wdb. 3 (1894) 1044;<br />
WNT ll|2 (1916) 2186-2187; Winkler Prins? 6 (1972) 123, & 10 (1973) 422; Kluge Etym.<br />
Wtb. d. deutschen Spr. (197521) 768; Sluyzer e.a. De taaishow (1980) 108-109; Vries &<br />
Tollenaere Etym. wdb. (1991'S) 104; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 1409; OED<br />
(19932); j Majer, 'Ore mining and the town of St. Joachimsthal/Jachymov at the time of<br />
Georgius Agricola', in: Geojournal 32.2 (1994) 91-100.<br />
dalmatiër<br />
(1918, uit het Duits) witte horid met ronde zwarte of bruine<br />
vlekken<br />
Dalmatië, de kuststrook van het vroegere Joegoslavië, strekt<br />
zich over een lengte van wel 300 km uit langs de Adriatische<br />
Zee. Sedert dit gebied in 34 v.Chr. door de Romeinen werd<br />
veroverd, is het door vele volkeren en rijken overheerst, waaronder<br />
de Goten, de Venetianen, de Turken en de Oostenrijkers.<br />
Een paar jaar geleden raakte de streek betrokken in de<br />
verwoestende burgeroorlog tussen Kroatiërs, Bosniërs en<br />
Serviërs.<br />
De dalmatiër - daar zijn alle hondenboeken het over eens -<br />
stamt niet uit Dalmatië. Vermoedelijk komt het ras uit Zuid-<br />
Azië, maar ook dat is niet zeker. Waarom heet de hond dan<br />
toch dalmatiër? Volgens Weekley (1921) en Klein (1971) simpelweg<br />
omdat men dacht dat de hond wel uit Dalmatië<br />
kwam. Van de Weijer (±1970) brengt de naam echter in verband<br />
met de dalmatica. Dit is een wit overkleed dat van<br />
oudsher in de rooms-katholieke kerk door misdienaren wordt<br />
gedragen. Het heet zo omdat de Romeinen het uit Dalmatië<br />
meenamen, of omdat het van wol uit Dalmatië werd gemaakt.<br />
Sommige dalmaticas zouden een patroon van ronde<br />
vlekken op de witte ondergrond hebben gehad. Zoals iedereen<br />
weet die de Disneyfdm 101 Dalmatiërs heeft gezien, hebben<br />
dalmatiërs een witte vacht met ronde vlekken. Vandaar<br />
de naam.<br />
Hoe het ook zij, de dalmatiër is al aangetroffen op schilderijen<br />
uit de 17de eeuw. Hij is verwant aan de Engelse pointer en<br />
deed aanvankelijk dienst als jachthond. In de 19de eeuw was<br />
hij in Engeland en Frankrijk zeer in trek bij paardenliefhebbers,<br />
die hem bij hun ritten meenamen. Daarnaast begeleidde<br />
hij rijtuigen.<br />
69
denim<br />
Engelse fokkers bepaalden dat de typische huidvlekken niet<br />
in elkaar mogen overlopen; ze moeten rond en scherp afgetekend<br />
zijn, minimaal zo groot als een sixpence (2 cm) en<br />
maximaal zo groot als een halfcrown (3,2 cm).<br />
In Nederland sprak men aanvankelijk van Dalmatiner hond<br />
of Dalmatiner dog (1918). Later werd dit Dalmatische hond<br />
(1935) en dalmatiër. De zwartgevlekte dalmatiër kreeg al snel<br />
de bijnaam rijst-met-krentenhond, versus rijst-met-rozijnenhond<br />
voor de bruingevlekte soort. Engelse dalmatiërs moeten<br />
de bijnaamplumpuddingvevàmtn.<br />
Engels Dalmatian dog (1810), Dalmatian (1893); Duits Dalmatiner<br />
(1934); Frans dalmatien(ne) (1961).<br />
Vergelijk labrador, newfoundlander<br />
Skeat Etym. dia. (1909) 153; Weekley Etym. dict modern English (1921) 407; Basler Duden<br />
Rechtschreibung (19342) 94; Dam Honden (1963*) 89-90; Toepoel & Van de Weijer<br />
Toepoels hondenency. (±1970«) 151-152; Klein Etym. dict Engl. (1971) 189; Van Rheenen<br />
Ency. v.d. hondenliefhebber (19745) 76; Petit Robert (19932) 532; OED (19932).<br />
denim<br />
(ip43, uit het Engels) katoenen stof<br />
Nîmes ligt in het zuiden van Frankrijk, tussen Avignon en<br />
Montpellier. De stad heeft een bewogen geschiedenis. Nîmes<br />
bloeide onder de Romeinen, werd verwoest door de Germanen<br />
en Moren en kwam pas in 1229 aan de Franse kroon, na<br />
de kruistocht tegen de Albigenzen. De stad speelde vervolgens<br />
een grote rol tijdens de godsdienstoorlogen.<br />
Ondanks deze politieke onrust slaagde Nîmes erin een belangrijke<br />
handelsplaats te worden. Men maakte er onder andere<br />
serge, een lichte, gekeperde wollen stof.<br />
Nu werd serge sinds de 16de eeuw op tal van plaatsen gemaakt.<br />
De stof was sterk en buitengewoon goedkoop en daarom<br />
zeer geliefd bij het volk. Om de verschillende soorten uit<br />
elkaar te houden, plakte men er de plaats van herkomst aan<br />
vast. Zo onderscheidde men onder andere 'serge de Ghent',<br />
'serge de Roan', 'serge de Berry', 'serge de Rome' en 'serge de<br />
Nîmes'. In het Frans is die laatste aanduiding voor het eerst<br />
aangetroffen in 1742, in het Nederlands in 1793 (als 'Sergie<br />
van Nismes').<br />
De Engelsen spraken over Serge Denims (1695). Laat nu serge<br />
70
dollar<br />
weg en je houdt alleen denim over. Die verkorting had plaats<br />
in de Verenigde Staten, in de tweede helft van de 19de eeuw.<br />
De Amerikanen bedoelden met denim overigens geen gekeperde<br />
wollen stof, maar een grove katoenen stof. Van die stof<br />
maakte Levi Strauss (1829-1902), een vanuit Beieren naar<br />
Amerika geëmigreerde marskramer, in de jaren vijftig van de<br />
vorige eeuw in San Francisco stevige, blauwe werkbroeken<br />
voor mijnwerkers. Die broeken stonden later bekend als<br />
(blue) jeans, denims, levis, Texas- of spijkerbroeken. De Fransen<br />
leenden van dit rijtje eerst het woord blue jeans en later, pas<br />
omstreeks 1970, denim. Zo keerde de stofnaam uit Nîmes, na<br />
lange omzwervingen in het buitenland, terug op Franse<br />
bodem.<br />
Engels denim (1695 Serge Denims)-, Duits Denim; Frans serge<br />
de Nîmes (1742), denim (±1970).<br />
Vergelijk jeans<br />
Marin D/ct François et Hollandois (I793 6) 464; Kramers Kunstwoordentolk (1847) 813<br />
(sergie); Verdam Middelned. wdb. 7 (1912) 163 (sarge); WNT XIV (1936) 1310 (serge);<br />
Craigie & Hulbert D/ct Amer. Engl. 2 (1940) 747; Bonthond Wdb. manufacturier (19432) 23;<br />
Winkler Prins* 7 (1950) 37; Winkler Prins? 14 (1974) 216 (Nîmes); O'Hara Mode ency. (1989)<br />
118-120, 206; Rey-Debove D/ct des anglic. (19902) 218-219; Merriam-Webster new book of<br />
word hist (1991) 137; OED (19932).<br />
dollar<br />
(1821, uit het Engels) munt<br />
De daalder, schreven wij, is de moeder van de dollar. De<br />
benaming daalder vindt haar oorsprong in het stadje Joachimsthal<br />
in het vroegere koninkrijk Bohemen. Vanaf 1519<br />
werden hier zilvermunten geslagen die in Duitsland al snel<br />
thaler werden genoemd, bij ons daalders of dalers en in het<br />
Engels dollars. Onverklaard bleef echter hoe de dollar de<br />
munteenheid van de Verenigde Staten werd.<br />
Welnu, de eerste munt die in Noord-Amerika op grote schaal<br />
werd gebruikt, was de leeuwendaalder - een zilveren munt<br />
die in 1575 in de provincie Holland voor het eerst werd geslagen.<br />
Hollandse kolonisten namen deze munt omstreeks<br />
1620 mee naar Amerika. De lion dollar of lion was bij kooplui<br />
en matrozen een geliefde munt, maar niet de enige. Daarnaast<br />
betaalde men graag met de Spaanse peso, die bekendstond<br />
als de Spanish dollar.<br />
71
dollar<br />
De Amerikaanse kolonisten hadden voortdurend gebrek aan<br />
muntgeld. Engeland eiste namelijk dat zij hun belastingen<br />
voldeden in zilveren of gouden munten. Bovendien zorgden<br />
de Britten ervoor dat er in de koloniën zo weinig mogelijk<br />
Brits geld in omloop was. Ze scheepten de kolonisten af met<br />
monetaire kliekjes: oude, versleten en ongewilde munten. Zo<br />
werden de kolonisten eens opgezadeld met een partij munten<br />
die zo slecht was dat hij door de Ieren was geweigerd. Het<br />
gevolg was dat de kolonisten aanvankelijk voornamelijk vertrouwden<br />
op ruilhandel. Er werd betaald met kaas, bijlen,<br />
kippen, vaten cider, hooi, stookhout, zout, wol en ga zo maar<br />
door. Daarnaast ontstond er langzaamaan een grote verscheidenheid<br />
aan koloniaal geld.<br />
In opdracht van de Massachusetts Bay Colony sloegen de<br />
zilversmeden John Huil en Robert Sanderson in 1652 in Boston<br />
de eerste Noordamerikaanse munt, de pine tree shilling.<br />
Zij gingen hier precies dertig jaar mee door, maar al die tijd<br />
bleef er op de munt '1652' staan, om te voorkomen dat de<br />
Britten doorkregen hoeveel munten er werden geslagen. Al<br />
snel brachten ook de andere koloniën geld uit, nu eens dollars<br />
genaamd, dan weer ponden of shillings. Daarnaast waren<br />
er munten in omloop uit Mexico, Portugal, Brazilië en vrijwel<br />
alle Europese landen. Kortom, wat betaalmiddelen betreft<br />
was het in de 17de en 18de eeuw aan gene zijde van de Atlantische<br />
Oceaan een ongelooflijk zootje. De waarde van een<br />
munt stond op een gegeven moment gelijk aan z'n gewicht in<br />
zilver of goud, en iedere geldwisselaar had een weegschaaltje.<br />
Het was duidelijk dat er iets moest gebeuren. In 1775, kort<br />
voor het uitbreken van de Amerikaanse Vrijheidsoorlog, begon<br />
het voorlopige parlement met het uitgeven van Continental<br />
money. De waarde werd uitgedrukt in dollars. Een vervelende<br />
bijkomstigheid was dat men om de oorlog te financieren<br />
zoveel biljetten bijdrukte dat dit geld spoedig waardeloos<br />
werd. Wel kreeg het begrip dollar hiermee een stevige positie.<br />
Het was dan ook geen echte verrassing dat Gouverneur Morris<br />
(1752-1816), die in 1782 opdracht had gekregen een voorstel<br />
te doen voor een nieuwe, officiële Amerikaanse munteenheid,<br />
op de proppen kwam met dollars en centen (een woord dat<br />
wij waarschijnlijk later uit het Amerikaans-Engels leenden).<br />
72
dollar<br />
Overigens was Gouverneur de voornaam van Morris, niet<br />
zijn functie - hij was zoiets als staatssecretaris. Het voorstel<br />
van Morris deed de Amerikaanse bankiers verdriet. Zij hadden<br />
liever vastgehouden aan het Britse pond.<br />
Hoewel Morris het meeste werk deed, staat Thomas Jefferson<br />
bekend als 'de vader van de Amerikaanse dollar'. Jefferson<br />
paste het rapport van Morris aan en schreef in 1784 een officieel<br />
memorandum aan het Congres, waarin hij het dollaren-cent-systeem<br />
voorstelde. Op 6 juli 1785 nam het Congres<br />
dit voorstel aan en op 2 april 1792 werd het wettelijk vastgelegd.<br />
Vanzelfsprekend waren alle buitenlandse munten hiermee<br />
niet op slag verdwenen. Sterker nog: in 1793 bepaalde het<br />
Congres dat in Amerika ook buitenlandse munten wettig<br />
betaalmiddel bleven. Dat duurde maar liefst tot 1857. Tot die<br />
tijd kon je in de VS dus gewoon betalen met je daalder - de<br />
Nederduitse moeder van de dollar.<br />
Engels dollar (±1600); Duits Dollar, Frans dollar (1773).<br />
Enkele andere muntnamen met een geografische herkomst:<br />
De beiersgulden was een goudgulden die werd geslagen door Jan van<br />
Beieren (1420-1425), ruwaard van Holland. Op de munt stond een afbeelding<br />
van Johannes de Doper.<br />
De bezant is een gouden munt die in de middeleeuwen in Byzantium<br />
(nu Istanboel) werd geslagen. In het Middelnederlands sprak men van<br />
besant of bisant. De munt was in de 9de eeuw gangbaar in Europa. Later<br />
werd met bezant ook een kleine zilveren of gouden schijf op een<br />
wapenschild aangeduid.<br />
De heller is genoemd naar Schwabisch-Hall in Duitsland, waar men<br />
deze kleinste Zuidduitse munt omstreeks 1230 begon te slaan. In<br />
Oostenrijk werd de munt tussen 1893 en 1916 opnieuw gebruikt.<br />
De Mechelaar was een zilveren munt die in 1485 werd geslagen in<br />
Mechelen en in andere Bourgondische muntateliers.<br />
De rand werd in 1961 de Zuidafrikaanse munteenheid. Deze munt is<br />
genoemd naar Witwatersrand, een bergrug in Zuid-Afrika waar uitgestrekte<br />
goudvelden liggen. De goudmijnen van Witwatersrand leveren<br />
naar schatting een derde van de wereldgoudproduktie.<br />
De florijn, ten slotte, wordt soms ten onrechte afgeleid van de plaatsnaam<br />
Florence. Florijn is echter via het Frans ontleend aan het Italiaanse<br />
fiorino, dat een verkleinvorm is van fiore 'bloem'. De florijn werd in de<br />
13de eeuw in Florence geslagen met als versiering de lelies van het stadswapen.<br />
Onze aanduiding fl. voor gulden stamt van deze muntnaam af.<br />
DOLLAR: Ency. Brit." 8 (1911) 389; WNT IIR (1916) 2772; Mencken Am. Lang. (1947«)<br />
I 16; Nussbaum A history of the dollar (1957); Flexner Ustening to America (1984) 181 -202;<br />
Rey-Debove D/ct. des anglic. (19902) 239; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (1993*) 1409;<br />
OED (19932).<br />
73
duffel<br />
duffel<br />
(1637) dikke wollen stof; zware<br />
winterjas<br />
De Duitse taalgeleerde Tiling<br />
leidde dujfel&t van het Latijnse<br />
duplex 'dubbel'. Bilderdijk<br />
dacht de herkomst te moeten<br />
zoeken in het 'Oosterse'diftik<br />
en de vooraanstaande Belgische<br />
etymoloog Vercoullie<br />
bracht duffel in verband met het Vlaamse werkwoord doffelen,<br />
dat onder andere 'toestoppen' en 'inwikkelen' betekent.<br />
De theorieën van Tiling en Bilderdijk werden snel naar het<br />
rijk der fabelen verwezen, maar met Vercoullie had men meer<br />
moeite. Beweerde hij niet dat er in het stadje Duffel in de<br />
provincie Antwerpen nooit textielindustrie was geweest? De<br />
Utrechtse taalkundige Van Haeringen maakte in 1936 een<br />
eind aan de onzekerheid. Hij sprak van 'onwraakbare oude<br />
getuigenissen' die pleiten voor afleiding van de plaats Duffel,<br />
en sindsdien beschouwt men deze kwestie als afgedaan.<br />
Duffel was in de 16de eeuw een bloeiende textielstad. Maar<br />
vanwege de strategische ligging aan de rivier de Nete werd het<br />
tijdens de godsdienstoorlogen verschillende keren verwoest,<br />
te weten in 1576, in 1584 en nogmaals in 1606. De textielarbeiders<br />
trokken weg en daardoor raakte deze bedrijfstak in de<br />
eerste helft van de 17de eeuw in verval.<br />
Zo kon het gebeuren dat in 1755 ruim 35 procent van de 2.254<br />
inwoners van Duffel te boek stond als arme lieden. In het Engels<br />
was het woord duffle voor grove wollen stof toen allang<br />
een begrip. De vroegste vermelding dateert van 1677 en al in<br />
1684 werden duffle coats gedragen - de verre voorouders van<br />
onze houtje-touwtje-jas. Vooral in de 19de eeuw was de duffelse<br />
jas in Europa populair bij werklieden, vissers en zeelieden.<br />
En omdat loodsen vaak korte duffelse jekkers droegen,<br />
werden zij door zeelui wel aangesproken met Dujfel of fan<br />
Duffel<br />
Voor woordenboekmakers heeft Duffel overigens een bijzondere<br />
betekenis omdat het de geboorteplaats is van Cornelis<br />
Kiliaan (1528-1607), de grondlegger van de wetenschappelijke<br />
74
dumdumkogel<br />
lexicografie. Op het dorpsplein staat zijn buste.<br />
Engels duffle, duffel (1677); Duits Düffel, Duffle-coat, Frans<br />
duffelcoat (1945).<br />
Vergelijk ulster<br />
Bilderdijk Verkl. geslachtlijst I (1832) 168; Taal- en Letterbode 4 (1873) 3-5; De Bo Westvl.<br />
idioticon I (1873) 275; De Jager Wdb. frequent (1878) 29; Gezelle Loquela (1907) 127-<br />
128; WNT IIR (1916) 3553-3554; Vercoullie Etym. wdb. (19253) 77; Franck & Wijk Etym.<br />
wdb. (I9I2 2) 140; Haeringen Suppl. etym. wdb. (1936) 40; De Seyn Gesch.- en aardr. wdb.<br />
(19652) 340-342; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 141; Viëtor Zeemanstaal (1972) 63;<br />
Hasquin Gemeenten van België (1980) 213; O'Hara Mode ency. (1989) 80; Rey-Debove<br />
D/ct des anglic. (19902) 254.<br />
dumdumkogel<br />
(1899, uit het Engels) vervormende<br />
kogel<br />
Dum Dum ligt acht kilometer<br />
ten noordoosten van Calcutta<br />
in India. De plaats ontstond<br />
uit een militair kampement<br />
dat de Britten hier aan<br />
het eind van de 18de eeuw<br />
bouwden. Ze zetten er ook<br />
een patronenfabriek neer, wat<br />
Dum Dum in de 19de eeuw<br />
de bijnaam 'Woolwich of<br />
India bezorgde, naar de buitenwijk<br />
van Londen waar de Royal Gun Factory was gevestigd.<br />
Dum Dum heeft zijn naam vereeuwigd in de dumdumkogel,<br />
maar die is daar niet uitgevonden. Het was allang bekend dat<br />
kogels met bijgevijlde punt grote schade aanrichten doordat<br />
de kogel in het lichaam vervormt. Al na de slag bij Waterloo<br />
werden de Britten ervan beschuldigd met zulke kogels te<br />
hebben geschoten, en ook jagers gebruikten ze. Maar dat waren<br />
kogels die met de hand waren bijgevijld en niet machinaal<br />
vervaardigd.<br />
Het eerste patent op zo'n vervormende kogel werd in 1891<br />
gedeponeerd door de Britse generaal-majoor J.W. Tweedie.<br />
Hij had een kogel uitgevonden met een holle en een met een<br />
75
dumdumkogel<br />
zachte punt. Jagers begroetten de uitvinding met enthousiasme<br />
en ook het Britse leger toonde interesse.<br />
Die belangstelling nam toe na een strafexpeditie in 1895 in<br />
Chitral, een stad op de grens van Afghanistan en Brits-Indië.<br />
Daar waren de Britse soldaten toegerust met een nieuw type<br />
geweer: de klein kaliber Lee-Metford M89. Tot hun stomme<br />
verbazing zagen ze dat de woeste bergbewoners gewoon doorliepen<br />
als ze waren geraakt. De stopping-power van de kogels<br />
van de Lee-Metford bleek veel te klein. Naderhand leidde dit<br />
tot boze brieven in The Times.<br />
Het Royal Laboratory in Woolwich begon nu te experimenteren<br />
met vervormende kogels. Tweedie's kogel met een holle<br />
punt bleek het meest effectief en men besloot een partij naar<br />
India te sturen om ze uit te proberen. In de literatuur wordt<br />
deze kogel de Tweedie hullet genoemd.<br />
Inmiddels experimenteerde ook de patronenfabriek in Dum<br />
Dum met vervormende kogels. Aanvankelijk beperkte men<br />
zich tot het bijvijlen van de loden punt, maar in 1897 nam<br />
kapitein Neville Sneyd Bertie-Clay, opzichter in Dum Dum,<br />
patent op een kogel die verdacht veel op de Tweedie bullet<br />
leek.<br />
Op 12 december 1896 werd Bertie-Clay's kogel gedemonstreerd<br />
op de jaarlijkse rifle meeting in Meerut, in India. De<br />
kogels werden met een Lee-Metford afgeschoten op een dood<br />
schaap. Ze veroorzaakten slechts een klein inschotgat, maar<br />
een vuistgroot uitschotgat. Beenderen werden vergruizeld, ingewanden<br />
spatten uit elkaar. 'De Britse soldaat', sprak kolonel<br />
Hill enthousiast, 'heeft hiermee het beste geweer en<br />
's werelds meest effectieve kogel in handen.'<br />
Het gezag in Brits-Indië gaf de patronenfabriek in Dum<br />
Dum toestemming om de kogel te gaan produceren. Officieel<br />
heette het patroon 'Cartridge, SA Ball, .303 inch, Cordite,<br />
Mk 11 Special', maar gemakshalve sprak men van dum-dum<br />
bullet, wat al snel werd verkort tot dum-dum. Binnen een<br />
paar jaar werd deze naam geleend in onder meer het Frans,<br />
Duits, Nederlands, Spaans en Italiaans.<br />
Generaal-majoor Tweedie had vreselijk de pest in: hij had<br />
gewild dat de kogel naar hem was genoemd en hij beschuldigde<br />
Bertie-Clay van plagiaat. Een en ander leidde in 1897-<br />
76
dumdumkogel<br />
1898 tot een onverkwikkelijke discussie tussen Tweedie en<br />
Bertie-Clay in The Engineer, waarin Bertie-Clay toegaf dat hij<br />
slechts Tweedie's kogel op enkele punten had verbeterd.<br />
De Britten gebruikten de kogel tegen opstandige Indiërs, in<br />
de slag bij Omdurman in de Soedanoorlog (waarbij maar<br />
liefst 10.000 Soedanezen het leven lieten, tegen 500 Engelsen)<br />
en in de Boerenoorlog, hoewel ze dat laatste indertijd hardnekkig<br />
ontkenden. Intussen nam internationaal de druk toe<br />
om de kogel te verbieden. Op 29 juli 1899, tijdens de eerste<br />
Haagse vredesconferentie, werd een resolutie aangenomen die<br />
het gebruik verbood van 'kogels die zich gemakkelijk in het<br />
menselijk lichaam uitzetten of zich platdrukken, zoals kogels<br />
met een harde mantel die de kern niet geheel omgeeft of die<br />
van insnijdingen zijn voorzien'. Alleen Groot-Brittannië, de<br />
Verenigde Staten en Portugal stemden tegen.<br />
Wel besloten de Britten voortaan met de kogels alleen op<br />
wilden te schieten, niet op Europeanen. Britse soldaten kregen<br />
twee soorten kogels mee: dumdums en gewone. Maar in<br />
Afrika, waar de Britten het ook nogal eens aan de stok hadden<br />
met Duitsers en Fransen, greep men soms naar de verkeerde<br />
munitie. Bovendien bleek de dumdumkogel op lange<br />
afstand niet erg nauwkeurig.<br />
Daarom besloten de Britten op 13 november 1902 de produktie<br />
van dumdumkogels stop te zetten, in Woolwich en in<br />
Dum Dum. Niet dat de kogels daarna nooit meer zijn gebruikt,<br />
want er moest nog een flinke voorraad worden weggewerkt.<br />
Bovendien waren ook anderen ze gaan maken, zelfs<br />
in landen die fel hadden geprotesteerd tegen het Britse gebruik<br />
van dumdumkogels.<br />
Engels dum-dum (hullet) (1897); Duits Dumdum(geschoft)<br />
(1898); Frans dum-dum (1899).<br />
Een al oudere Verfijning' van het handvuurwapen is de bajonet, het<br />
lange mes dat aan de loop van een geweer kan worden bevestigd. Als de<br />
munitie op was of de strijd uitliep op een lijf-aan-lijfgevecht, kon de soldaat<br />
proberen met de bajonet op het geweer zijn directe tegenstander op<br />
afstand te houden of te doorsteken. De naam gaat terug op de stad<br />
Bayonne in het uiterste zuidwesten van Frankrijk, waar dit wapen in de<br />
16de eeuw voor het eerst is geproduceerd of bedacht. De praktische<br />
kliksluiting waarmee de bajonet op het geweer wordt bevestigd, heeft als<br />
bajonetsluitingvtIe vreedzame toepassingen gevonden.<br />
77
ebolavirus<br />
Lyddiet is een ontplofbare stof die bestaat uit gesmolten of geperst<br />
picrinezuur. Deze springstof werd vroeger gebruikt als lading voor<br />
geschut. Hij is genoemd naar de plaats Lydd in Kent, waar hij omstreeks<br />
1888 voor de eerste maal werd beproefd. Lyddiet is hetzelfde als meliniet,<br />
een springstof die in 1884 in Frankrijk werd uitgevonden door Eugène<br />
Turpin.<br />
Een oerlikon is een verkorting van Oerlikon light anti-aircraft cannon,<br />
een snelvurend 20 mm luchtafweerkanon. Het werd in de Tweede<br />
Wereldoorlog gebruikt op schepen. Het is genoemd naar de Zwitserse<br />
plaats Oerlikon, een voorstad van Zürich, waar het werd gemaakt door<br />
de Werkzeugmaschinenfabrik Oerlikon Buhrle & Co. Oerlikon is dus<br />
eigenlijk een merknaam. Van Dale vermeldt het echter niet als zodanig.<br />
Ook semtex is eigenlijk een merknaam. Deze reukloze, zeer krachtige<br />
plastic springstof wordt gemaakt door Synthesia, een fabriek in Semtin,<br />
een buitenwijk van de Tsjechische stad Pardubice. Semtex is een<br />
samentrekking van SEMTin en EXplosive. Semtex is zeer moeilijk op te<br />
sporen en daarom geliefd bij terroristen. In maart 1995 ging Synthesia<br />
naar de beurs. De koers van het aandeel steeg meteen met dertig<br />
procent.<br />
DUMDUMKOGEL: Vivat's ency. 3 (1901) 2345 Yule & Burnell Hobson-Jobson (19032)<br />
330; Ency. Brit.' 1 6 (1910) 251-252 (Chitral), & 8 (1910) 661-662; Winkler Prins* 6 (1934)<br />
574; Ency. Brit 15 III (1981) 702; Niel Pilfold, 'Dum dum', in: Handgunner magazine (1988)<br />
9-23, 39-61; OED (19932); petit R0ben (19932) 693. Met dank aan J.H.P. Waterman<br />
(Beverwijk) en J.H. van Meurs (Zaandam).<br />
ebolavirus<br />
E<br />
(ip78, uit het Engels) klein draadvorming virus (filovirus) dat<br />
gevaarlijke bloedingen veroorzaakt<br />
De Ebola is een zijrivier van de Zaïre. Ze stroomt in het noorden<br />
van Zaïre (het voormalige Belgisch Kongo), in het hart<br />
van Afrika.<br />
In september 1976 brak in het dal van de Ebola een gevaarlijke<br />
ziekte uit, die een paar maanden daarvoor ook in Soedan<br />
was gesignaleerd. De kern van de epidemie werd het kleine<br />
ziekenhuis van Yambuku, waar Belgische missiezusters de scepter<br />
zwaaiden. Zij gaven dagelijks, op alle afdelingen van het<br />
ziekenhuis, tientallen injecties en gebruikten daarvoor slechts<br />
vijf injectiespuiten.<br />
78
ebolavirus<br />
In totaal raakten 318 mensen met het ebolavirus besmet.<br />
Negentig procent van hen stierf binnen korte tijd een gruwelijke<br />
dood: ebola verwoest namelijk de organen en veroorzaakt<br />
bloedingen uit alle lichaamsopeningen. Het zogeheten<br />
Zaïre-ebola is het dodelijkste virus dat we kennen, op het<br />
aids-veroorzakende HIV na.<br />
Aanvankelijk had men geen idee om wat voor virus het ging.<br />
Bloedmonsters werden tegelijkertijd in Engeland, België en<br />
de Verenigde Staten onderzocht. K.M. Johnson en F.A. Murphy<br />
van het Center for Disease Control in Atlanta stelden in<br />
1977 vast dat het om een variant ging van het zogeheten marburgvirus<br />
(zie verder hieronder). Na overleg met hun Britse<br />
en Belgische collega's stelden zij de naam Ebola virus voor.<br />
De uitbarsting van het ebolavirus in Zaïre was korte tijd<br />
wereldnieuws. Daarna verslapte de aandacht, tot het virus in<br />
1989 plotseling opdook in de Verenigde Staten. De ziekte<br />
werd geconstateerd bij enkele honderden apen in een quarantainegebouw<br />
in Reston, een plaatsje in de buurt van Washington<br />
DC. Deze variant van het ebolavirus staat bekend als<br />
het Restonvirus. Alle apen werden afgemaakt door een speciale<br />
afdeling van het Amerikaanse leger. Recentelijk, in maart<br />
1995, dook het ebolavirus andermaal op in Zaïre, bij het<br />
plaatsje Kikwit. Ditmaal vielen er binnen korte tijd negentig<br />
slachtoffers, onder wie — wederom — enkele missiezusters.<br />
De natuurlijke gastheer voor het virus is nog niet gevonden.<br />
De meeste besmettingen worden veroorzaakt door eenzelfde<br />
injectiespuit te gebruiken voor verschillende personen of door<br />
onzorgvuldige omgang met uitwerpselen.<br />
Engels Ebola virus (1977); Duits Ebola-Virus; Frans virus Ebola.<br />
Vergelijk lymeziekte<br />
Het marburgvirus was het eerste zogeheten filovirus (draadvormig<br />
virus) dat werd ontdekt. In 1967 raakten laboranten van Behringwerke<br />
in de Duitse stad Marburg ermee besmet. Ze bleken allemaal met vers<br />
weefsel van groene meerkatten (een bepaald apenras) te hebben gewerkt.<br />
Van de 25 zieken overleden er zeven. De ziekte werd een tijdje de<br />
'groene-apenziekte' genoemd. De meerkatten bleken echter niet de<br />
natuurlijke dragers van het virus te zijn, dus die naam hield geen stand.<br />
Een ziekte waarmee het ebolavirus aanvankelijk werd verward is de<br />
lassakoorts. Deze infectieziekte wordt overgebracht door muizen en<br />
79
emmentaler<br />
werd voor het eerst waargenomen in het dorp Lassa in Nigeria.<br />
Enkele andere ziekten met een geografisch element in de naam zijn:<br />
maltakoorts ofwel febris melitensis, een infectieziekte die wordt overgebracht<br />
door geiten en die het eerst is waargenomen op Malta. Deze<br />
ziekte komt vooral voor in de havenplaatsen langs de Middellandse Zee.<br />
Texaskoorts, voor het eerst waargenomen in Texas in de Verenigde<br />
Staten, en in de 19de eeuw berucht in de zuidelijke staten van de VS. De<br />
ziekte komt inmiddels in de tropen overal voor, maar vooral bij runderen.<br />
Met name varianten van het griepvirus worden vaak naar de plaats van<br />
herkomst genoemd. Berucht is onder meer de Spaanse griep van 1918-<br />
1919, die 25 miljoen slachtoffers eiste, meer dan de hele Eerste<br />
Wereldoorlog. In 1968 begon in Oost-Azië een epidemie van een type<br />
dat al spoedig Hongkong-griep of Mao-griep werd genoemd. Deze<br />
maakte vooral veel slachtoffers in de VS.<br />
EBOLAVIRUS: K.M. Johnson e.a., 'Isolation and partial characterisation of a new virus<br />
causing acute haemorrhagic fever in Zaire', in: Lancet 12.3.1977, p. 569-582; R. Preston Het<br />
killervirus (Amsterdam 1994) 60 e.v.; Wim Kohier 'Dodelijke virussen', in: NRCH<br />
18.5.1995.<br />
emmentaler<br />
(1866, uit het Duits) harde,<br />
bleekgele kaas met grote gaten<br />
Het Emmental ligt ten oosten<br />
van de Zwitserse hoofdstad<br />
Bern. Het dankt zijn<br />
naam aan het riviertje de Emme,<br />
dat aan de voet van de<br />
2350 m hoge Rothorn ontspringt.<br />
Sinds mensenheugenis wordt in dit dal emmentaler gemaakt.<br />
Handelaren brachten de kazen vroeger met muilezels over de<br />
passen naar Italië, Duitsland, Spanje en Frankrijk. Schepen<br />
van de Oost-Indische Compagnie namen ze mee op lange reizen.<br />
Aanvankelijk wogen de kazen zo'n 35 kilo. Ter gelegenheid<br />
van de wereldtentoonstelling in Parijs in 1889 werd de eerste<br />
king-size emmentaler gemaakt. De Zwitserse fabrikanten trokken<br />
hiermee zeer veel aandacht. Sindsdien weegt een emmentaler<br />
tussen de 60 en 130 kilo en wordt hij niet meer in de<br />
alpenweiden gemaakt, maar in fabrieken.<br />
Voor een emmentaler van 80 kilo heeft men ruim duizend<br />
liter koemelk nodig. Om de soepele toelevering daarvan te<br />
80
epsomzout<br />
garanderen, zijn op plaatsen met veel verkeer kabelliften<br />
gebouwd die de melkbussen rechtstreeks van de bergweiden<br />
naar de kaasfabriek brengen.<br />
Emmentaler staat wel bekend als de 'Koning der kazen.<br />
Behalve om z'n gewicht en kwaliteit is de kaas beroemd om<br />
z'n gaten, die nogal eens aanleiding geven tot beeldspraak, in<br />
de trant van 'Emmenthaler-gaten in de fiscale wet' (NRCH<br />
8.11.1993). Men mag graag vertellen dat die gaten in de kaas<br />
worden geschoten of geboord. In feite ontstaan ze doordat<br />
bepaalde micro-organismen het in de kaas ontstane melkzuur<br />
veranderen in propionzuur. Gasbellen die hierbij ontstaan<br />
vormen de kleine gaten, die volgens voorschrift niet groter<br />
mogen zijn dan een walnoot.<br />
Emmentaler wordt allang niet meer alleen in Zwitserland gemaakt,<br />
maar ook in Frankrijk, Duitsland, Finland en Oostenrijk.<br />
Op de korst van echte Zwitserse emmentaler staat<br />
met grote rode letters 'Switzerland'.<br />
Buiten Zwitserland wordt emmentaler vaak verward met gruyère<br />
(z.a.). Zo omschrijft ook Van Dale emmentaler als een<br />
'soort van gruyère'. Volgens de kaashoeken is dit echter apert<br />
onjuist.<br />
Emmentaler wordt bijna altijd met een h gespeld. Maar de<br />
Zwitserse kaasunie is op dit punt Zwitsers precies: geen h.<br />
Engels Emmental, Emmenthal (1902); Duits Emmentaler<br />
(Käse)\ Frans emmenthal, emmental (1880).<br />
Wijk Rzn Alg. aardrijksk. wdb. 3 (1822) 859; Alg. Ned. ency. besch. stand 5 (1866) 373;<br />
Winkler Prins' 6 (1873) 561; Sander Kaas (1968) 60-65; Larousse kaas ency. (1978) 71-72;<br />
OED (19932).<br />
epsomzout<br />
(1778, uit het Engels) bitter zout, magnesiumsulfaat<br />
Epsom ligt in het graafschap Surrey, aan de voet van de<br />
North Downs, ten noorden van Londen. Omstreeks 1618<br />
werden hier minerale bronnen ontdekt, volgens Van Hoogstraten<br />
(1733) door een zekere Hendrik Wicker: 'Hy vondt<br />
een weinig helder water opborrelen in eene holte, die door<br />
een paardevoet gemaakt was.' In 1695 werd bij Epsom het<br />
epsomiet ontdekt: een glasachtig mineraal.<br />
8!
epsomzout<br />
In de 18de eeuw bloeide Epsom als kuuroord. Het werd bezocht<br />
door koningen en stond in hoog aanzien. Door verdamping<br />
werd uit het bittere mineraalwater van Epsom zout<br />
gewonnen, dat bij ons aanvankelijk bekendstond als Engels<br />
zout of bitterzout. Vanaf het begin van de 19de eeuw sprak<br />
men bovendien van epsomzout.<br />
Epsomzout had verschillende toepassingen: in de geneeskunde<br />
werd het gebruikt als laxeermiddel ('afvoermiddel'), weverijen<br />
gebruikten het om katoenen weefsels zwaarder te maken<br />
en het werd gebruikt als kleurstof.<br />
Aan het eind van de 18de eeuw nam de betekenis van Epsom<br />
als kuuroord af. Dit werd ruimschoots gecompenseerd door<br />
de paardenraces die hier sinds 1730 jaarlijks worden gehouden.<br />
Het beroemdst is de derby, een race die in 1780 werd<br />
ingesteld door de twaalfde graaf van Derby. De Epsom races<br />
worden in de week voor Pinksteren gehouden en trokken al<br />
halverwege de 19de eeuw tussen de drie- en vierhonderdduizend<br />
toeschouwers.<br />
Engels Epsom, Epsom-salt (1770); Duits Epsomsalz (1879);<br />
Frans seldEpsom (1812).<br />
Vergelijk seidlitzerzout<br />
Enkele andere zouten:<br />
Baaizout, keukenzout gewonnen uit zeewater. Dit is genoemd naar de<br />
baai van Bourgneuf ten zuiden van Nantes in Frankrijk, van waaruit in<br />
de middeleeuwen zeer hoogwaardig zeezout (in het Middelnederlands<br />
bayesout) naar heel Europa werd uitgevoerd. Het zout werd gewonnen<br />
door zeewater zeer langzaam te laten verdampen.<br />
Emserzout, geneeskrachtig zout, is genoemd naar de Duitse badplaats<br />
Ems, waar dit zout wordt gewonnen uit natriumhoudende bronnen.<br />
Emserzout ontstaat door verdamping van emserwater. Het werd<br />
voorgeschreven bij aandoeningen aan de longen en tegen hoest. Sinds<br />
circa 1935 is er kunstmatig emserzout op de markt.<br />
Rochellezout is hetzelfde als seignettezout, namelijk kaliumnatriumtartraat.<br />
Dit werd uitgevonden door de Franse arts Pierre Seignette (1660-<br />
1719) uit La Rochelle. Seignette noemde het zelf polychreste. In Engeland<br />
raakte het geneeskrachtige zout in de 18de eeuw bekend onder de namen<br />
Seignettes salt en Rochelle salt. Wij leenden deze laatste vorm omstreeks<br />
1865 uit het Engels.<br />
EPSOMZOUT: Hoogstraten Groot alg. hist wdb. 3 (1733) 129; Chomel Alg. huishoudelijk<br />
wdb. (17782) 300 (bronwater-zout); Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving I (1836) 515;<br />
Kramers Geogr. wdb. (1855) 295; Heyse Fremdwtb. (1879'6) 329; Ency. Brit" 9 (1910)<br />
82
fachingerwater<br />
708-709; Vercoullie Etym. wdb. (19253) 85; Metz Woordverkl. (1937) 47, 130; Winkler<br />
Prins 6 8 (1950) 198; Winkler Prins7 (1972) 193; OED (19932); Rey Did hist langue frang.<br />
(19942) 1910.<br />
F<br />
fachingerwater<br />
(1823, uit het Duits) natronhoudend bronwater<br />
Fachingerwater is het duurste Duitse bronwater. Het is een<br />
zogeheten Heilwasser met maar liefst 42 soorten mineralen en<br />
weinig koolzuur. Het wordt tegenwoordig vooral voorgeschreven<br />
om braken bij kinderen tegen te gaan en bij problemen<br />
met lever, galblaas of nieren. Goethe bezong al de kwaliteiten<br />
van het bronwater uit Fachingen - een stadje aan de rivier de<br />
Lahn onder de rook van Wiesbaden - én in Nederland was<br />
fachingerwater in de 19de eeuw een rage. Zo schreef Hildebrand<br />
in 1839 in de Camera Obscura: 'Op de sociëteit dronk<br />
hij nooit iets anders dan fachingerwater, en aan zijn tafel<br />
nooit iets anders dan portwijn.'<br />
Indertijd dronk men het fachingerwater om twee redenen:<br />
omdat het je in combinatie met wijn en suiker een opkikker<br />
gaf, of om gezondheidsredenen. Men ging ervan uit dat<br />
fachingerwater hielp tegen galvlek en 'rotkoortsen', tegen<br />
krampachtige ongemakken in de piswegen, tegen het oprispen<br />
van groene gal en tegen ophoping van slijm in de ingewanden.<br />
Het vreemde is dat de geneeskrachtige werking van het bronwater<br />
uit Fachingen twee keer is ontdekt. Omstreeks het<br />
begin van onze jaartelling waren de bronnen bij Fachingen<br />
beroemd. Maar na de Romeinse tijd verzandden ze.<br />
De tweede ontdekking had plaats in 1745. In dat jaar dronk<br />
een schipper uit Keulen, die last had van hardnekkige constipatie,<br />
in Fachingen uit de bron die vlak bij de Lahn lag.<br />
Hij dronk niet in de hoop op genezing, maar om zijn dorst te<br />
lessen, zoals generaties dorpsbewoners dat voor hem hadden<br />
gedaan. Toch was kort daarop zijn buikverstopping weg. 'Het<br />
83
fachingerwater<br />
gerucht van deze gelukkige en onverwachte genezing verspreidde<br />
zich ras in naburige landen. Hoopsgewijze bezochten<br />
de bewoners derzelve deze wonderdoenende bron, en werden<br />
zonder arts of kruidmenger, van vele ongemakken genezen.'<br />
Aldus de Leidse hoogleraar Gt. Nieuwenhuis in 1823. Nieuwenhuis<br />
moet Fachingen zelf hebben bezocht. Hij was er zo<br />
enthousiast over dat hij in zijn encyclopedie maar liefst zeven<br />
pagina's wijdde aan de geschiedenis en de kwaliteiten van dit<br />
bronwater.<br />
De bestuurders van het hertogdom Nassau waren er als de<br />
kippen bij om het wonder van Fachingen te exploiteren. Men<br />
zocht naar de oorsprong van de bron en vond nog drie andere<br />
bronnen. Vanaf 1746 werd het bronwater naar het buitenland<br />
geëxporteerd.<br />
Aanvankelijk liep de handel redelijk, maar al snel ging er van<br />
alles mis: nalatige opzichters en slechte kruiken met bedorven<br />
bronwater beïnvloedden de handel nadelig. Het was de koopman<br />
August Theodor Pilgrim die hier in 1788 verandering in<br />
bracht. Hij verbeterde de kruiken en liet ze voorzien van een<br />
afbeelding van de Nassause leeuw en het opschrift Fachinger<br />
mineral Wasser. Stevig verzegeld werden ze verzonden naar<br />
opslagplaatsen die in de voornaamste handelsplaatsen werden<br />
ingericht. Bovendien liet hij de kruiken vooral in de<br />
voorjaarsmaanden vullen, als het bronwater op z'n krachtigst<br />
en smakelijkst was. Kortom, het fachingerwater kon aan z'n<br />
zegetocht beginnen, en aan het begin van de 19de eeuw<br />
exporteerde Fachingen jaarlijks ruim 500.000 kruiken.<br />
Duits Fachinger Wasser (±1788).<br />
Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetenschJ 3 (1823) 605-612; Winkler Prins 1 7 (1874) 12;<br />
Hildebrand Camera Obscura (I886 16) 251; Holman & Schotanus Natuurlijk... mineraalwater<br />
(1990).70-71.<br />
84
fazant<br />
fazant<br />
(13de eeuw, uit het Frans)<br />
hoenderachtige vogel met fraaie<br />
veren<br />
Ten oosten van de Zwarte<br />
Zee, ingeklemd tussen de<br />
Grote en de Kleine Kaukasus,<br />
ligt Georgië. Een van de<br />
rivieren die er van de bergen<br />
naar beneden komen is de<br />
Rioni, die nabij de stad Poti uitmondt in de Zwarte Zee.<br />
De oude Grieken kenden deze streek als Colchis, en de Rioni<br />
als de Phasis. Het gebied lag aan de rand van de hun bekende<br />
wereld. De Grieken hadden er al in de 6de eeuw v.Chr. een<br />
handelsnederzetting, maar over de tijd daarvoor deden de<br />
wildste verhalen de ronde. Letterlijk legendarisch was bijvoorbeeld<br />
de tocht van de Argonauten, die er onder leiding<br />
van Jason op uit waren getrokken om het Gulden Vlies te<br />
bemachtigen. Dat was een gouden ramsvacht, die in de bossen<br />
van Colchis door een vuurspuwend monster werd bewaakt.<br />
Met hulp van de plaatselijke tovenares Medea, die verliefd<br />
werd op Jason, konden de Argonauten zich met de<br />
begeerde buit uit de voeten maken. Het verhaal gaat dat zij<br />
behalve het Gulden Vlies ook een exotische vogel met een<br />
buitengewoon fraai verenkleed meenamen. Voor de Grieken<br />
was dat een 'Phasiaanse' vogel — een phasianos. In het Latijn<br />
werd dat phasianus.<br />
Of de introductie van de fazant in de klassieke wereld werkelijk<br />
te danken is aan de Argonauten, valt te betwijfelen.<br />
Zeker is wel dat de vogel in de Kaukasus nog altijd inheems is<br />
en dat hij in Griekenland en bij de Romeinen algemeen<br />
bekend was. Via de Romeinen is de fazant al in de vroege<br />
middeleeuwen in Midden- en West-Europa terechtgekomen.<br />
Phasianus werd in de middeleeuwen in het Frans tot faisant,<br />
later faisan. Het Nederlands heeft het woord weer aan het<br />
Frans ontleend. In het Middelnederlands was de vorm fasaen<br />
gangbaar. Ook de vermoedelijk rechtstreeks door het Latijn<br />
beïnvloede vorm phasiaan kwam wel voor.<br />
De gewone fazant, die dus al meer dan tweeduizend jaar in<br />
85
fazant<br />
Europa rondwandelt en ook wel, maar minder enthousiast,<br />
rondvliegt, draagt de officiële soortnaam Phasianus colchicus -<br />
een duidelijke verwijzing naar zijn gebied van herkomst. De<br />
soort omvat enige tientallen ondersoorten, die onderling<br />
gemakkelijk te kruisen zijn. Zo is de bekende witte ring rond<br />
de hals van de fazant pas in de 19de eeuw hier geïntroduceerd,<br />
door kruising met een uit China afkomstige ondersoort.<br />
De spectaculaire goudfazant, vroeger goudlakensche<br />
fazant geheten, is eveneens afkomstig uit China. Een opvallende<br />
soort Ís verder de argusfazant uit de Indonesische<br />
archipel, die inclusief staart wel twee meter lang kan worden.<br />
Een patroon van tientallen ogen siert zijn veren.<br />
Fazanten werden vroeger veelvuldig gefokt in zogenaamde<br />
fazan(t)erieën en vervolgens vrijgelaten ten behoeve van de<br />
jacht. In het wild werden ze bijgevoerd om de stand op peil te<br />
houden. Een geschoten fazant gaat in de pot, want hij smaakt<br />
uitstekend. De culinaire gewoonte om wild adellijk te laten<br />
worden, dat wil zeggen het te laten liggen tot het bijna begint<br />
te rotten, wordt van oudsher op fazantevlees toegepast. In het<br />
Frans noemt men zelfs het adellijk laten worden van alle<br />
wildsoorten faisander.<br />
De fazant voelt zich in de Nederlandse bossen en duinen<br />
thuis en is er verre van zeldzaam. Toch blijft hij in de ogen<br />
van sommige vogelkenners een uitheemse parvenu.<br />
Engels pheasant (1299 fesaund)\ Duits Fasan\ Frans faisan<br />
(1170 faisani).<br />
Een keuze uit de vele vogelsoorten die naar geografische begrippen zijn<br />
genoemd (zie ook barnevelder):<br />
De adeliepinguïn (Pygoscelis adeliaé) leeft in grote aantallen op Antarctica.<br />
Hij is van andere pinguïns te onderscheiden door een zwarte keel<br />
en een witte ring rond het oog. Zijn naam dankt hij aan Adélieland, de<br />
kust van het stuk Zuidpoolgebied dat aan Frankrijk toebehoort. De<br />
ontdekker ervan, Dumont d'Urville, noemde dit land in 1840 naar zijn<br />
vrouw, Adélie.<br />
Bassaangans en jan-van-gent zijn twee namen voor één forse zeevogel<br />
(.Sula bassana). Om aan voedsel te komen, duikt deze vogel van een<br />
flinke hoogte in zee om een vis te vangen. De naam bassaangans gaat<br />
terug op het kleine, voor de mens nauwelijks toegankelijke eiland Bass<br />
Rock voor de Schotse oostkust nabij Edinburgh, waar deze vogels sedert<br />
eeuwen in grote aantallen nestelen. Vroeger hield men ze voor een ganzensoort;<br />
later zijn ze ingedeeld bij de pelikaanachtigen. De naam janvan-gent<br />
is niet bevredigend verklaard, maar met de Belgische plaats<br />
86
fazant<br />
Gent heeft hij ongetwijfeld niets te maken. Waarschijnlijk is er verband<br />
met het verouderde woord gent 'ganzerik'.<br />
Bemer ('Bohemer') en Boheemse gaai zijn verouderde namen voor de<br />
pestvogel (Bombycilla garrulus), die vooral in Noord-Europa broedt, niet<br />
speciaal in Bohemen (Tsjechië). Ook in het Engels en Frans wordt deze<br />
trekvogel met Bohemen geassocieerd. Mogelijk deed hij door zijn onregelmatige<br />
bezoeken aan West-Europa denken aan de rondzwervende<br />
zigeuners, die om hun vermeende land van herkomst ook wel bohemers<br />
werden genoemd. In de aan het Frans ontleende vorm bohémien is die<br />
naam voor zigeuners bij ons ingeburgerd in de betekenis 'ongeregeld<br />
levend mens, artiest'.<br />
De gilaspecht (.Melanerpes hypopolius uropygialis) leeft in Noordwest-<br />
Mexico en het zuidwesten van de Verenigde Staten. Hij dankt zijn naam<br />
aan de Gila, een iooo kilometer lange rivier die door New Mexico en<br />
Arizona westwaarts stroomt en bij Yuma uitmondt in de Colorado. Een<br />
bekendere bewoner van die streek is het gilamonster of de gilahagedis<br />
(Heloderma suspectum), die ongeveer een halve meter lang kan worden.<br />
Hij heeft een prachtige, kleurig getekende huid en is sloom van aard,<br />
maar kan gemeen en bovendien giftig bijten.<br />
De koperwiek (Turdus iliacus), een lijsterachtige vogel, wordt in sommige<br />
streken van Nederland noorman genoemd, omdat hij ons land<br />
slechts aandoet op doorreis van en naar zijn zomerverblijf in Noord-<br />
Europa.<br />
Texelaar is, behalve de naam van een Texels schaperas en een kaasmerk,<br />
een volksnaam voor de wilde zwaan (Cygnus cygnus). Nu is Texel wel een<br />
bekend vogeleiland, maar juist zwanen komen er niet in grote aantallen<br />
voor, en zeker niet als broedvogels, dus deze naam is vooralsnog<br />
onverklaard.<br />
In tropisch Amerika leeft een koekoekachtige vogel (Monastes fuscd) met<br />
een grijs verenkleed en een rode snavel, waaronder lange haren hangen.<br />
Die 'baard' heeft hem de naam trappist bezorgd, naar de kloosterorde<br />
der trappisten, waarvan de lekebroeders - niet de monniken — veelal een<br />
baard dragen. Deze orde is genoemd naar het klooster La (Grande)<br />
Trappe in het Franse Normandië.<br />
FAZANT: Verdam Middelned. wdb. II (1889) 780; WNT III 3 (1920) 4397-4398; A.J.A.<br />
Claes Jachtfazanten (Almere 1988) 13-19, 35-41; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr.<br />
(198922) 203; Broedvogels van Noord-Holland (1990) 263-265; Pet/t Robert (19932) 887;<br />
Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 325; OED (19932).<br />
87
fez<br />
fez<br />
(1836, uit het Frans) muts met<br />
afhangend kwastje<br />
De fez is genoemd naar de<br />
Marokkaanse stad Fez, daar<br />
is iedereen het over eens.<br />
Verschillende woordenboeken<br />
maken echter een voorbehoud<br />
als het gaat om de vraag<br />
of de fez ook oorspronkelijk<br />
uit Fez komt. Dat voorbehoud is onnodig, want in het Frans<br />
- waar dit woord het eerst opduikt - sprak men aanvankelijk<br />
van bonnet de Fez 'muts uit Fez'. Dat was in 1664. Kort daarop<br />
werd dit verkort tot fes of fez., spellingvarianten die ook bij<br />
ons nog steeds voorkomen.<br />
Fez werd in 808 gesticht door sultan Edris Ben Edris. In de<br />
middeleeuwen was het de belangrijkste stad in de islamitische<br />
wereld en telde het 90.000 huizen en maar liefst 785 moskeeën.<br />
Vanaf de 16de eeuw, toen de sultan zijn zetel naar<br />
elders verplaatste, zette het verval in. In de 19de eeuw was Fez<br />
niet veel soeps meer: de straten waren er 'eng, bogtig en morsig',<br />
het graf van stichter Edris was een vrijplaats voor misdadigers<br />
geworden en aan de eens zo verlichte universiteit<br />
werd nu necromantie onderwezen - waarzeggerij door geestenbezwering.<br />
Fez stond bekend om twee produkten: de muts<br />
die eruitziet als een omgekeerde bloempot met afhangende<br />
kwast, en marokijn (z.a.) - rood geiteleer dat in de 17de<br />
eeuw internationaal bekendstond als 'het fijnste leer uit Barbarije'.<br />
Voor beide produkten maakten de ambachtslieden<br />
gebruik van een kleurstof die zij bereidden uit een bes die in<br />
de omgeving van Fez in overdaad groeide.<br />
Omdat het recept voor deze kleurstof zorgvuldig geheim<br />
werd gehouden, werden de mutsen lange tijd alleen in Fez<br />
gemaakt. Later kwam daar Tunis bij en in de tweede helft van<br />
de 19de eeuw was de fez een internationaal produkt geworden,<br />
dat werd vervaardigd in Zuid-Frankrijk, Oostenrijk,<br />
Zwitserland, Duitsland en Turkije.<br />
Vooral in Griekenland en Turkije werd de fez in de vorige<br />
eeuw veel gedragen, door mannen en vrouwen. In 1826 werd<br />
88
finlandiseren<br />
de fez in Turkije zelfs verplicht gesteld voor ambtenaren en<br />
militairen. De rang bleek uit de kostbaarheid van de fez, die<br />
bij ons ook wel 'Turkse kap' werd genoemd. In het Arabisch<br />
sprak men ook van tarboesj.<br />
Bij zijn poging het oude Turkije naar Westeuropees model te<br />
hervormen, verbood Atatürk in 1924 de fez. Als we het Woordenboek<br />
der Nederlandsche Taal mogen geloven, werd het<br />
mutsje omstreeks dezelfde tijd 'hier te lande wel in huis of bij<br />
sport gedragen'. Tegenwoordig kom je de fez nog zelden in<br />
het wild tegen, eigenlijk alleen nog in de klederdrachten van<br />
Griekenland, Albanië en de overige Balkanlanden.<br />
Engels fez{ 1803); Duits .fe (1804); Frans fez (1672).<br />
Nederlandsch Magazijn (1843) 353; Nieuwenhuis Kunsten en wetensch. 2 3 (1856) 279; Alg.<br />
Ned. ency. besch. stand 6 (1866) 116, 120; Winkler Prins' 7 (1874) 85, 91; Ency. Brit" 10<br />
(1911) 306-307; WNT III 3 (1920) 4437; Deutsches Fremdwtb. 7 (1988) 251; Philippa Koffie,<br />
kaffer en katoen (1989) 40; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 337; OED (19932);<br />
Rey D/'ct hist langue frang. (1994 2) 792.<br />
finlandiseren<br />
(±1975) tot afhankelijke neutraliteit dwingen<br />
Finlandisering is een begrip uit de discussie over wapenbeheersing<br />
in de jaren zeventig en tachtig. Het werd vooral<br />
gebruikt door voorstanders van de plaatsing van Amerikaanse<br />
kruisraketten in Europa. Kwamen die er niet, dan zou Europa,<br />
zo vreesden zij, zoetjesaan worden gefmlandiseerd - lees:<br />
dan zou het in militair, economisch en politiek opzicht binnen<br />
de invloedssfeer komen van wat toen nog de Sovjetunie<br />
heette.<br />
Finland werd beschouwd als een land dat zich bij zijn belangrijkste<br />
beslissingen had laten inpakken door de Sovjetunie.<br />
De Finnen hebben dit altijd hardnekkig ontkend, maar<br />
in Rusland zijn inmiddels archieven geopend waaruit blijkt<br />
dat Urho Kekkonen (1900-1986), de vroegere Finse president,<br />
nog verder is gegaan dan men altijd heeft gedacht.<br />
Kekkonen was president van 1956 tot 1981. Van zijn nauwe<br />
betrekkingen met de Sovjetunie maakte hij geen geheim. Hij<br />
ging regelmatig vissen met Aleksej Kosygin en in 1964 kreeg<br />
hij zelfs de Lenin-orde.<br />
Maar in eigen land hield hij zich altijd verre van de com-<br />
89
finlandiseren<br />
munisten. Zijn goede contacten met het Kremlin gebruikte<br />
hij als troef ten opzichte van de kiezers: dankzij hem konden<br />
conflicten met Rusland, zoals de bloedige Winteroorlog van<br />
1939-1940, worden voorkomen.<br />
Inmiddels is duidelijk dat Kekkonen niet zo onafhankelijk<br />
was als hij deed voorkomen. In 1956 gaf de Finse communistische<br />
partij in opdracht van de KGB op het beslissende moment<br />
haar steun aan Kekkonen. En toen die in 1961 de verkiezingen<br />
dreigde te verliezen, lokte Chroesjtsjov met opzet<br />
een crisis met Finland uit. Kekkonen reisde naar Rusland,<br />
bezwoer deze namaak-crisis en won de verkiezingen - waardoor<br />
de Sovjetunie nog langer op een trouwe vazal kon rekenen.<br />
Met het ineenstorten van de Sovjetunie is finlandisering een<br />
historische term geworden. Je leest hem af en toe nog in de<br />
krant, maar waarschijnlijk zal hij binnen een paar jaar worden<br />
bijgezet in de kelders van het taaimuseum.<br />
Twee vergelijkbare begrippen:<br />
Balkaniseren, een rijk in kleine, elkaar vijandig gezinde stukken verdelen,<br />
waardoor er wanorde en terreur ontstaat. Dit gebeurde op de<br />
Balkan door het uiteenvallen van het Ottomaanse Rijk in de jaren voor<br />
en na de Eerste Wereldoorlog. Het woord werd in Duitsland voor het<br />
eerst gebruikt (balkanisieren) en later in het Engels opgenomen (Balka-<br />
nizê).<br />
Jutlandiseren betekent zoveel als jezelf buiten de markt plaatsen, kennelijk<br />
in navolging van Jutland. Het is een recent begrip, dat opgang<br />
maakte nadat het was gebruikt door Neelie Smit-Kroes, de toenmalige<br />
minister van Verkeer en Waterstaat. In een bericht over de relatief betere<br />
TGV-spoorverbindingen van Frankrijk met België en Duitsland schreef<br />
NRC Handelsblad op 9.4.1991: 'De vrees voor "Jutlandisering" van<br />
Nederland is dan ook niet onterecht.' Vooralsnog heeft dit begrip de<br />
woordenboeken niet gehaald.<br />
Kramers vermeldt in 1863 hollandizeeren voor 'hollandsche vormen aan<br />
zeden geven'. Het is niet waarschijnlijk dat het hier gaat om een<br />
voorloper van hollanditis.<br />
FINLANDISEREN: Winkler Prins* 8 (1950) 590; Nederlof Lexicon politiek-militair-<br />
strategische termen (1979) 25, & (19923) 85; WP ency. W.O. II I (1980) 210-211; Prisma<br />
van Europa (1992) 90-91; F. van Straten, 'Finlandisering met bijsmaak', in: NRCH<br />
31.10.1992.<br />
90
G<br />
gaas<br />
gaas<br />
(1692, uit het Frans) dun<br />
garenweefsel; vlechtwerk van<br />
metaaldraad<br />
De herkomst van het woord<br />
gaas is omstreden. Sommigen<br />
leiden het af van het Arabische<br />
woord gazz, dat 'floszijde' betekent, dat wil zeggen: de<br />
losse zijde die wordt gesponnen van het buitenste deel van de<br />
cocon. Anderen leiden het af van de plaats Gaza in Palestina.<br />
Voorstanders van de eerste theorie wijzen erop dat de Arabieren<br />
gazz uit het Perzisch leenden. Perzië had ooit een<br />
bloeiende zijdehandel; van Gaza is niet bekend dat er gaas<br />
werd gemaakt of verhandeld. De voorstanders van de Gazatheorie<br />
brengen hier weer tegenin dat er verschillende stoffen<br />
zijn genoemd naar doorvoerhavens. In de 19de eeuw werd er<br />
in Gaza trouwens wel katoen en zijde gemaakt.<br />
De strijd is onbeslist, maar zeker is wel dat Gaza van oudsher<br />
een belangrijke handelsplaats was, omdat het voor karavanen<br />
de laatste stop was op de reis van Palestina naar Egypte.<br />
Bovendien lag het erg gunstig voor handel met Syrië en Arabië.<br />
Dit alles maakte de stad ook tot een begeerde prooi:<br />
Alexander de Grote veroverde haar in 333 v.Chr., kort daarop<br />
gevolgd door Antigonus. De Arabieren maakten zich in 643<br />
n.Chr. meester van Gaza.<br />
Ook de kruisvaarders waren in Gaza en waarschijnlijk namen<br />
zij de stof in de 13de eeuw voor het eerst mee naar Europa.<br />
Echt plezierige herinneringen zullen ze overigens niet aan<br />
Gaza hebben gehad, want ze zijn daar tot tweemaal toe verpletterend<br />
verslagen.<br />
In het middeleeuws Latijn werd gaas gazzatum genoemd.<br />
Hieronder verstond men een soort dundoek. In 1279 bepaalde<br />
een concilie dat monniken deze doeken niet mochten dragen,<br />
waarschijnlijk omdat ze rijk versierd waren. In het Frans<br />
is gaze voor het eerst aangetroffen in de tweede helft van de<br />
91
geiser<br />
15de eeuw. Via het Frans kwam deze stofnaam vervolgens<br />
terecht in het Engels, Duits en Nederlands.<br />
Gaas raakte bij ons aan het eind van de 18de eeuw in de<br />
mode. De stof komt vele malen ter sprake in het werk van<br />
Wolff Sc Deken. 'Ik heb [sic] met Letje uitgeweest, om dat<br />
nieuwmodiesch gaas', schrijft Sara in de De historie van mejuffrouw<br />
Sara Burgerhart (1782). 'Het stuk was byna weg; doch<br />
men wagtte alle daag nog fraaier [...]'. Wolff & Deken noemen<br />
gaas als stof voor japonnen, halsdoeken, boezelaars en<br />
als garnering. Ook gebruiken zij gaas reeds figuurlijk in<br />
'gegaasde beelden'.<br />
Engels gauze (1561); Duits Gaze (1693); Frans gaze (1461).<br />
Wanneer Hildebrand in de Camera Obscura kennismaakt met de schatrijke<br />
Henriëtte Kegge, draagt zij een 'weelderig négligé van wit batist en<br />
kronkelige tule'. Tule, vroeger ook wel tulle, is een zeer licht, open weefsel<br />
met zeshoekige mazen. Het wordt gebruikt voor vitrage en als ondergrond<br />
voor kant. Iets dergelijks schijnt in Frankrijk al in de 11de eeuw te<br />
zijn vervaardigd, maar de moderne naam dateert pas uit de 17de eeuw.<br />
De stof is genoemd naar een Frans stadje waar hij werd gemaakt: Tulle,<br />
in het departement Corrèze, aan de westzijde van het Centraal Massief.<br />
GAAS: W. Beurs De groote waereld (1692) 10-11, 32; Wolff en Deken (ed. Buijnsters,<br />
1980) Sara Burgerhart (1782) brief 56, p. 307; Wijk Rzn Alg. aardrijksk. wdb. (1821) 1019<br />
(Gozo); Winkler Prins> 7 (1874) 295-296; WNT IV (1889) I I I-I 13; Franck & Wijk Etym.<br />
wdb. (I9I2 2) 172; Haeringen Suppl. etym. wdb. (1936) 52; Vieu-Kuik Franse woorden door<br />
Wolff en Deken I (1957) 198-199; Onions Oxf. dia. Engl. etym. (1985) 391; Deutsches<br />
Fremdwtb. 7 (1988) 253; Philippa Koffie, kaffer en katoen (1989) 35-36; Ibrahim<br />
Kulturgeschichtliche Wortforschung (1991) 103-104; Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 ls )<br />
138; Dauzat Dia. étym. (19932) 333; OED (19932); Rfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932)<br />
403; Rey Dia. hist. langue frang. (19942) 875.<br />
geiser<br />
(1845, uit het IJslands) warme<br />
springbron (184$); waterverwarmingstoestel<br />
(1898, uit het<br />
Engels)<br />
In het zuiden van IJsland,<br />
aan de voet van een grote<br />
gletscher, ligt de beroemdste springbron ter wereld: de Grote<br />
Geiser. Geologen schatten, op basis van aslagen, dat dit<br />
gebied al zo'n tienduizend jaar vulkanisch actief is. De eerste<br />
beschrijving van de springbronnen dateert echter uit de 13de<br />
92
geiser<br />
eeuw. Als gevolg van een aardbeving, zo schreef iemand in<br />
1294, verdwenen sommige bronnen en ontstonden andere.<br />
Dat is daarna zo doorgegaan. Het zuiden van IJsland wordt<br />
gemiddeld twee keer per eeuw door een flinke aardbeving<br />
getroffen, wat grote gevolgen kan hebben voor de springbronnen.<br />
Zo lag de Grote Geiser er in de tweede helft van de 16de<br />
eeuw kalmpjes bij. Maar door een aardbeving in 1630 spoot<br />
hij het water uit z'n onderaardse bekken met zo'n kracht<br />
omhoog, dat het hele omliggende gebied schudde. Sindsdien<br />
geniet de Grote Geiser wereldfaam. In talloze reisverslagen is<br />
een beschrijving te vinden van de typische manier waarop<br />
deze springbron tot uitbarsting komt: eerst is onderaards<br />
gerommel te horen, de bodem begint te trillen, uit het water<br />
in het bovengrondse bekken ontsnappen stoombellen, en<br />
dan... wordt het rustig. Zo gaat dat verschillende keren achter<br />
elkaar, maar dan zwelt het gerommel aan tot gedonder, het<br />
water in de kom begint te golven, wolken stoom ontsnappen,<br />
in de diepte is een geweldige dreun te horen en ten slotte<br />
spuit met geraas een kokende waterstraal omhoog, vroeger<br />
wel tachtig meter de lucht in.<br />
Een fraaie beschrijving van een springbron op IJsland - niet<br />
van de Grote Geiser overigens - is te vinden in een reisverslag<br />
van walvisvaarder C.G. Zorgdrager. In 1699 maakte kapitein<br />
Zorgdrager met zijn mannen een uitstapje naar het binnenland<br />
van IJsland, aan de noordkant van het eiland. Omdat<br />
hem verteld was dat de bronnen kokend water spoten, had<br />
hij een stuk schapevlees meegenomen, dat hij aan een touw<br />
in de bron wierp. Telkens werd het vlees op de straal omhooggespoten.<br />
Na negen keer spuiten was het gaar. De mannen<br />
aten het vlees met brood en dronken afgekoeld bronwater.<br />
Zorgdrager bewaarde een gedroogd stuk vlees als<br />
souvenir. Hij meldde nog dat het water van een andere<br />
springbron goed heette tegen 'Venusquaalen', die juist op<br />
IJsland hardnekkig waren. Hij probeerde bovendien een<br />
verklaring voor de springbronnen te geven, maar daar bakte<br />
hij niet veel van.<br />
Dat laatste gold trouwens ook voor de meeste wetenschappers.<br />
Pas in 1846 ontdekte de beroemde Duitse scheikundige<br />
93
geiser<br />
Robert Bunsen hoe de Grote Geiser ongeveer werkt. Hij liet<br />
er thermometers in zakken, verrichtte talloze metingen, en<br />
kwam met een theorie die - met slechts kleine aanpassingen<br />
- nog steeds staat.<br />
Inmiddels was het begrip geiser zo bekend geworden dat het<br />
internationaal werd gebruikt voor warme springbronnen in<br />
het algemeen. In veel woordenboeken heerste op dit punt<br />
aanvankelijk verwarring. Zo omschreef Calisch geiser in 1864<br />
als 'algemeene benaming van reusachtige springbronnen op<br />
het eiland IJsland'. In feite werden de springbronnen alleen<br />
buiten IJsland geisers genoemd. Op IJsland zelf had en heeft<br />
iedere springbron een eigen naam, met als bekendste de Grote<br />
Geiser. Geysir betekent in het IJslands 'gutser, spuiter', van<br />
het werkwoord geysa, dat 'gutsen' of 'omhoogspuiten' betekent.<br />
Maar goed, in de meeste moderne talen werd geiser dus een<br />
soortnaam voor springbron. In het laatste kwart van de 19de<br />
eeuw kwam daar in het Engels en Nederlands nog een betekenis<br />
bij, die van waterverwarmingstoestel. Engeland liep<br />
indertijd vooraan met de ontwikkeling van warm watertoestellen;<br />
later nam Duitsland die rol over.<br />
Met geiser (aanvankelijk vaak 'geyser' gespeld) bedoelde men<br />
omstreeks de eeuwwisseling een toestel om badwater te verwarmen,<br />
veelal gevoed met gas, maar ook met cokes of kolen.<br />
Het waren enorme ketels, apparaten die wij nu boilers zouden<br />
noemen. Vanaf 1920 maakte de keukengeiser in Nederland<br />
algemeen opgang. In het begin had je nog open geisers,<br />
maar die hadden als nadeel dat het water een deel van de<br />
verbrandingsgassen opnam, wat een vieze smaak gaf. Overigens<br />
is de keukengeiser al weer een tijdje op z'n retour: de<br />
markt krimpt jaarlijks met tien procent. Ook de Grote Geiser<br />
is op z'n retour. In 1981 is, om uitbarstingen te bevorderen,<br />
het onderaardse kanaal schoongemaakt, maar hij spuit slechts<br />
als er eerst een flinke hoeveelheid zeep in wordt gekieperd -<br />
een hulpmiddel dat in de 19de eeuw werd ontdekt. Zelfs dan<br />
haalt hij met moeite veertig meter. De Grote Geiser blijft<br />
daarmee ruim achter bij geisers elders in de wereld.<br />
Engels geyser (1780 [springbron]; 1878 [verwarmingstoestel]);<br />
Duits Geysir.; Geisir [springbron]; Frans geyser [springbron]<br />
(1824).<br />
94
A. Mourbach C.G. Zorgdragers 8loeyende Opkomst der Aloude en Hedendaagsche Groen-<br />
landsche Visschery (1720) 38-46; Nederlandsch Magazijn (1834) 193-195, & (1835) 347-<br />
349, & (1845) 387-390; Nieuwenhuis Aanhangsel 3 (1836) 28-29; Calisch Nieuw wdb. der<br />
Ned. taal (1864) 396; Winkler Prins' 7 (1874) 426; Winkler Prins* 7 (1916) 765-768, & 8<br />
(1917) 2; Oosthoek ency. 5 (1919) 884-885; Alders In Holland staat een huis (1944*) 122-<br />
123; Winkler Prins 6 9 (1950) 181-183; Cleasby & Vigfusson & Craigie An Icelandic-English<br />
dict (19572); Helgi Torfason The Great Geysir (Reykjavik 1985); OED (19932); pfeifer<br />
Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 414; Petit Robert (19932) | o 17.<br />
git<br />
(14de eeuw, uit het Frans) harde zwarte delfstof, vooral gebruikt<br />
voor sieraden<br />
Zwart is geen kleur, weten wijsneuzen, maar wat is dan het<br />
verschil tussen zwart en gitzwart? En wat is gift<br />
Git is een delfstof die is ontstaan door verkoling van hout dat<br />
in rottingsslik heeft gelegen. Git staat ook bekend als bergwas,<br />
pekkool, zwart agaat of zwart barnsteen. In de oudheid<br />
noemde men de steen gagates. Plinius herleidde deze naam<br />
tot de rivier en de plaats Gagai in Lycië, indertijd een koninkrijk<br />
aan de zuidkust van Klein-Azië. Doorgaans hechten<br />
etymologen niet veel waarde aan de woordverklaringen van<br />
Plinius, maar in dit geval wordt zijn bewering vrijwel overal<br />
zonder tegensputteren overgenomen.<br />
Gagai is niet meer dan een voetnoot in de geschiedenis van<br />
de klassieke oudheid. Volgens de Princeton encyclopedia of<br />
classical sites (1976) is het plaatsje in de vierde eeuw v.Chr.<br />
voor het eerst vermeld. Het zou zijn gesticht door in moeilijkheden<br />
verkerende zeelieden uit Rhodos, die verheugd 'Ga,<br />
ga!' (land, land) riepen toen ze de kust zagen. Het verhaal wil<br />
dat zij het oord van hun behouden aankomst 'Landland'<br />
hebben gedoopt: Gagai. Een metropool is het nooit geworden.<br />
Tegenwoordig resten er slechts schamele ruïnes, waarin<br />
precies één inscriptie is gevonden.<br />
Over de eigenschappen die aan de stenen uit Gagai werden<br />
toegeschreven zijn we dankzij Plinius heel wat beter ingelicht.<br />
Krassen die met deze zwarte, gladde steen op aardewerk worden<br />
gezet, kunnen nooit meer worden gewist, meende hij.<br />
'Verbrandt men de steen, dan houden de dampen slangen op<br />
afstand en verdrijven ze hysterische aandoeningen; men kan<br />
er epilepsie mee diagnostiseren en maagdelijkheid mee con-<br />
git<br />
95
git<br />
troleren. Een aftreksel van de steen in wijn helpt tegen kiespijn<br />
en samen met was is hij goed tegen de klierziekte.'<br />
Bovendien gebruikten zieners de steen bij voorspellingen, zo<br />
besloot hij.<br />
Stenen uit Gagai waren al vroeg in Nederland bekend. In het<br />
Middelnederlands schreef men gagaet, later aget of g(h)et en<br />
weer later git. Het wegvallen van de g aan het begin van het<br />
woord is waarschijnlijk te wijten aan verwarring met agaat<br />
(z.a.) - een steen die volgens Plinius ook van een riviernaam<br />
is afgeleid, de Achates op Sicilië. Overigens bleef ook de vorm<br />
gagaat bestaan, maar die is minder gebruikelijk.<br />
Git werd in grote hoeveelheden in Duitsland gevonden, vooral<br />
in Württemberg. Er werden onder andere gespen en snuifdozen<br />
van gemaakt, maar vooral sieraden, met name voor de<br />
rouw. Bilderdijk vertaalde in 1808 een Latijns gedicht van Van<br />
Baerle over een 'zwartkoralen borstklis' om de hals van Maria<br />
Tesselschade, dat begint met de regels:<br />
Tessel, waarom zulk een borstweer voor den toegang tot uw<br />
hart?<br />
Waarom voor dien kuischen boezem, zulk een<br />
oogverschrikkend zwart?<br />
Zal dit git de liefde weeren, die, uws ondanks, u beloert?<br />
Dichters mochten flonkerende zwarte ogen graag vergelijken<br />
met het glimmend zwarte git en dus dichtte Simon van Beaumont<br />
(1573-1654):<br />
Hondert Kusjes hondertmaal,<br />
[...] Zoud' ik zonder rusten gheven,<br />
[...] An uw koontjes, roodt en wit,<br />
An uw borstjes, hardt en rondt<br />
An uw ooghjes, als een git,<br />
Schoone noordtster van mijn leven.<br />
Op zijn beurt maakte Tollens git nog zwarter dan het al is<br />
door het te verbinden met ravenveren. 'Haar vlechten zijn als<br />
ravengit/ Haar boezem is als zwanenwit', dichtte hij. Waarmee<br />
maar gezegd wil zijn dat zwart wel degelijk een kleur is,<br />
en gitzwart helemaal.<br />
96
Engels jet (±1387); Duits GagaP, Frans jais (1268).<br />
gorgonzola<br />
Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist XXXVI, 34; S. v. Beaumont (ed.<br />
Tideman) Gedichten (1843) 281; H. Tollens Gezamelijke dichtwerken X (1848) 140;<br />
Bilderdijk De dichtwerken 9 (1858) 424; Winkler Prins > I (1870) 226-229; WNT IV (1889)<br />
2402-2406, & Suppl. I (1956) 815-816 (agaat); Vries Ned. etym. wdb. (1971) 209; Princeton<br />
ency. classical sites (1976) 342; Dauzat D/ct. étym. (19932) 404; OED (19932).<br />
gorgonzola<br />
(ip03, uit het Italiaans) soort<br />
blauwe kaas<br />
Wie vanuit Milaan in oostelijke<br />
richting de oude hoofdweg<br />
naar Bergamo neemt,<br />
bereikt al na een kilometer of<br />
tien het stadje Gorgonzola, dat tegenwoordig zo'n 15.000<br />
inwoners telt. Gorgonzola - dat zal duidelijk zijn - is de<br />
bakermat van de gelijknamige kaas. In de omgeving van<br />
Gorgonzola lagen vroeger rijke weidegronden.<br />
In de herfst lieten herders op hun tocht van de Alpen naar de<br />
Po vlakte hier hun koeien rusten. Van de melk van deze koeien<br />
werd een kaas gemaakt die stracchino werd genoemd, naar<br />
het Lombardische stracco, dat 'moe' betekent. Later sprak<br />
men van stracchino di Gorgonzola. Dit is nog steeds de officiële<br />
naam, maar in de spreektaal zegt men kortweg gorgonzola<br />
of zelfs zola. De kaasproduktie in Gorgonzola moet al in<br />
de 9de eeuw zijn begonnen. Aanvankelijk maakte men alleen<br />
in de herfst kaas, maar toen de belangstelling toenam, begon<br />
men dit ook 's winters te doen. Pas aan het eind van de 19de<br />
eeuw raakte gorgonzola internationaal bekend.<br />
Gorgonzola is een romige kaas, die wordt gemaakt van verse,<br />
volle koeiemelk, meestal een mengsel van ochtend- en avondmelk.<br />
De blauwe schimmel wordt veroorzaakt door de Penicillium<br />
roqueforti - dezelfde schimmel als in stilton (z.a.) en<br />
roquefort.<br />
Al sinds het begin van deze eeuw wordt gorgonzola ook buiten<br />
Italië gemaakt, vooral in Engeland en Denemarken. In<br />
Gorgonzola zelf wordt tegenwoordig nauwelijks meer kaas<br />
gemaakt.<br />
Engels Gorgonzola (1878); Duits Gorgonzola.; Frans gorgonzola<br />
(1890).<br />
97
gruyère<br />
Vivat's ency. 5 (1903) 3343; Wagenaar Ency. voedings- en genotmiddelen (1938) 161;<br />
Partridge Name into word (1949) 183; Sander Kaas (1968) 55-56; Larousse kaas ency.<br />
(1978) 90-91; La Stella Dizionario storico di deonomastica (1984) 108; Petit Robert (I993 2)<br />
1030; OED (19932).<br />
gruyère<br />
(1822, uit het Frans) soort van gatenkaas<br />
Als de Frans-Duitse taalgrens in Zwitserland iets verder westelijk<br />
had gelopen, hadden wij de streek Gruyère in het kanton<br />
Fribourg waarschijnlijk gekend als het Greyerzer Land,<br />
want zo noemen de Duitsers dit gebied. Dwars door dit oude<br />
graafschap stroomt van zuid naar noord de Saane, die via de<br />
Aare uitmondt in de Rijn.<br />
In deze streek wordt sinds het begin van de 12de eeuw een<br />
volvette, harde kaas met kleine gaatjes gemaakt. De Zwitsers<br />
omschrijven hem wisselend als het kleine broertje van de<br />
emmentaler (z.a.) of - iets positiever - als de kaas die nooit<br />
verveelt.<br />
Gruyère wordt zowel in de dalen als op de bergweiden gemaakt<br />
in wielvormen van zo'n 45 kilo. Traditioneel werden<br />
deze op de schouders gedragen, op een houten stellage.<br />
Sinds lang wordt ook in Frankrijk en België gruyère gemaakt.<br />
De Fransen hebben zelfs wettelijk recht op de benaming gruyère,<br />
samen met de Zwitsers. Dat is vastgelegd in het Verdrag<br />
van Stresa (1952), waarin diverse landen overeenkwamen merknamen<br />
van een aantal kaassoorten buiten de eigen grenzen te<br />
beschermen.<br />
In 1993 produceerde Zwitserland 24.000 ton gruyère. Een<br />
kwart daarvan werd binnen de Europese Gemeenschap afgezet.<br />
Engels Gruyère (1802); Duits Greyerzer (Käse); Frans gruyère<br />
(1674).<br />
Wijk Rzn Mg. aardrijksk. wdb. 3 (1822) 1150; Kramers Geogr. wdb. (1855) 363; Winkler<br />
Prins6 10 (1951) 118; Sander Kaas (1968) 65-66; Larousse kaas ency. (1978) 95-96; Petit<br />
Robert (19932) |055; Dauzat Dict étym. (19932) 356; OED (19932).<br />
98
Haarlemmerolie<br />
H<br />
haarlemmerolie<br />
(1734) bepaalde olie die een geneeskrachtige werking zou hebben<br />
Haarlemmerolie bestaat uit terpentijn, natuurhars, lijnolie,<br />
ontgiftigd zwavelpoeder en nog enkele ingrediënten, die de<br />
fabrikant al 300 jaar angstvallig geheimhoudt. De uitvinding<br />
van het goedje wordt toegeschreven aan de Haarlemse schoolmeester<br />
Claes Tilly (1665-1734). In een uitputtend artikel over<br />
dit onderwerp toont Henri Spijkerman echter aan dat Tilly<br />
reeds vele voorgangers had: al in 1625 werd een vergelijkbaar<br />
middel in Praag aan de man gebracht en waarschijnlijk is het<br />
nog ouder.<br />
Hoe het ook zij, Tilly begon in 1696 in Haarlem met de verkoop<br />
van dit 'wondermiddel'. Hij noemde het Medicamentum<br />
Gratia Probatum, maar in de volksmond stond het al<br />
spoedig bekend als Tilly-olie of Tilly-balsem. Later sprak men<br />
vooral van Haarlemmerolie.<br />
Al snel kreeg Tilly te maken met moordende concurrentie.<br />
Hij beklaagde zich bij het stadsbestuur en kreeg in 1734<br />
toestemming om de naam 'Oprechte Haarlemmerolie' te voeren.<br />
Op de lange termijn bood dit echter geen soelaas. Met<br />
name in de Franse tijd, toen niemand zich meer aan plaatselijke<br />
ordonnanties stoorde, kende Haarlem enkele tientallen<br />
fabriekjes waar Haarlemmerolie werd geproduceerd.<br />
Er werd dan ook goed aan verdiend. Haarlemmerolie werd<br />
aanbevolen tegen talloze ongerieven, zoals galstenen, geelzucht,<br />
ingewandsstoornissen, slechte adem, reumatiek, jicht<br />
en krampen, nierstenen, ontsteking van de urinewegen, griep,<br />
netelkoorts, hooikoorts, maden, bloedzweren, lichte verbrandingen,<br />
insektenbeten, winterhanden, kloven, tandpijn, haaruitval<br />
- ja wat kon je er eigenlijk niet mee genezen? Het werd<br />
internationaal aan de man gebracht; al in de 18de eeuw was<br />
de bijsluiter, behalve in het Nederlands, Frans, Duits en Engels,<br />
ook gesteld in het Zweeds, Deens en Portugees. Missionarissen<br />
introduceerden het middeltje in de 19de eeuw in<br />
Afrika, waar het nog steeds gretig aftrek vindt, net als in<br />
99
hamburger<br />
Noord- en Zuid-Amerika. In totaal wordt Haarlemmerolie<br />
tegenwoordig naar maar liefst 45 landen geëxporteerd, in de<br />
vorm van drank, capsules, zalf en zetpillen.<br />
In 1989 werd Haarlemmerolie van de lijst van geneesmiddelen<br />
geschrapt. Het College ter beoordeling van geneesmiddelen<br />
achtte de werking ervan namelijk niet bewezen. De tekst in<br />
de bijsluiter moest worden aangepast. Bij de enig overgebleven<br />
producent, de firma C. de Koning Tilly in Haarlem, zat<br />
men daar niet mee: goede wijn behoeft geen krans, was hun<br />
reactie. Maar er zijn er die menen dat Haarlemmerolie een<br />
kwakzalversmiddeltje is, dat schadelijk kan zijn voor de<br />
gezondheid.<br />
Engels Dutch drops (1844), Haarlem-oil {1885).<br />
WNT V (1900) 1451; 'Oprechte Haarlemmerolie is geen echte medicijn meer', in: NRCH<br />
13.12.1989; Henri Spijkerman, 'Haarlemmerolie, het Medicamentum Gratia Probatum',<br />
in: Haerlem jaarboek (1993) 51-80.<br />
hamburger<br />
(1938, uit het Engels) plat,<br />
gebraden stuk gehakt<br />
Hoog in het noorden van<br />
Duitsland, op het punt waar<br />
de Elbe zich van een rivier tot<br />
een bescheiden zeearm verbreedt,<br />
ligt de agglomeratie<br />
Hamburg. Deze belangrijke havenstad is een van de zelfstandige<br />
Länder van de Bondsrepubliek en telt meer dan anderhalf<br />
miljoen inwoners.<br />
Halverwege de 19de eeuw namen emigranten uit Hamburg<br />
een vleesgerecht mee naar de Verenigde Staten dat daar mettertijd<br />
zou uitgroeien tot de populairste snelle hap aller tijden.<br />
Omstreeks 1884 noemde men dit vleesgerecht Hamburg<br />
steak. Niet lang daarna sprak men van Hamburger steak, wat<br />
rond de eeuwwisseling werd ingekort tot hamburger.<br />
De grootste propagandist die dit gebraden stuk gehakt ooit<br />
heeft gehad was de Amerikaanse voedselhervormer J.H. Salisbury<br />
(1823-1905). Naar hem werd de hamburger omstreeks<br />
1897 salisbury steak genoemd, een naam die je nog wel eens<br />
100
hamburger<br />
ziet opduiken in restaurants die zich te chic voelen om een<br />
hamburger te serveren.<br />
De hamburger werd aanvankelijk zonder brood geserveerd.<br />
Het kadetje kwam er - zo meldt de Amerikaanse literatuur -<br />
omstreeks 1912 bij. In het begin van de jaren dertig verdrong<br />
de hamburger in de Verenigde Staten de hot dog als populairste<br />
snelle hap. Vanaf dat moment was de opmars van de<br />
hamburger niet meer te stoppen. Men zag het woord abusievelijk<br />
aan voor een samenstelling van ham en burger, hoewel<br />
er geen ham aan te pas kwam. Burger werd nu een achtervoegsel<br />
voor allerlei gerechten, zoals de cheeseburger en de<br />
whimpeyburger. Laatstgenoemde dankt zijn naam aan Wimpie,<br />
een personage uit de Popeye-strip. In Nederlandse woordenboeken<br />
is de hamburger voor het eerst aangetroffen in<br />
1938, maar de opkomst van dit gerecht dateert van na de<br />
Tweede Wereldoorlog.<br />
Engels Hamburger steak (1884); Duits Hamburger, Frans hamburger<br />
(1930).<br />
Enkele andere vleeswaren:<br />
De herkomst van casselerrib (Kasseier of Kafiler in het Duits) is onzeker,<br />
maar sommigen brengen deze naam in verband met de Duitse stad<br />
Kassei. Dat het woord met een c wordt gespeld, komt doordat de<br />
ontlening verliep via de Franse vorm Cassel of op grond van een oudere<br />
Duitse schrijfwijze.<br />
Parmaham, gerookte ham, is in een bepaalde klasse restaurants sinds<br />
enkele decennia in combinatie met meloen het meest geserveerde<br />
voorgerecht, maar heeft zich nog altijd geen plaatsje mogen verwerven<br />
in onze woordenboeken. Van oorsprong komt parmaham uit Parma in<br />
Italië, waar de hammen in de buitenlucht worden gedroogd. Inmiddels<br />
wordt ze ook in talloze andere landen gemaakt, waaronder Nederland.<br />
Italië heeft meermaals geprobeerd de naam te beschermen, maar tot nu<br />
toe tevergeefs.<br />
Tartaar, gehakte biefstuk, dankt zijn naam aan het verhaal dat de<br />
Tartaren met lappen vlees onder hun zadel reden om die mals te maken.<br />
De correcte naam voor dit Mongoolse volk is trouwens Tataren. De<br />
foutieve vorm Tartaren ontstond in de middeleeuwen, door associatie<br />
met Tartarus, in de Griekse en Romeinse mythologie het rijk van de<br />
eeuwige duisternis.<br />
De herkomst van berliner, een soort van boterhamworst, behoeft geen<br />
toelichting.<br />
HAMBURGER: WNT V (1900) 1730; Wagenaar Ency. voedings- en genotmiddelen (1938)<br />
392; Mencken Am. Lang. Suppl. I (1945) 427-428; Flexner I hear America talking (1976)<br />
183-184; Rey-Debove D/'ct des anglic. (I990 2) 376; Merriam-Webster new book of word hist.<br />
(1991) 211; OED (19932).<br />
101
hit<br />
house<br />
(1769) klein paard\ shetlandpony<br />
Van de 16de eeuw tot het eind van de 18de eeuw stonden de<br />
Shetlandeilanden bij ons bekend als Hitland of de Hitlandse<br />
eilanden (zie hierover verder bij Shetlandpony). De eilanden<br />
waren beroemd om hun uitzonderlijk rijke viswateren, hun<br />
uitstekende wol en hun dwergpaardjes. Die paardjes werden<br />
aanvankelijk Hitlandse paarden genoemd. Dit werd eerst verkort<br />
tot hitlander en vervolgens tot hit of hitje. Later - aan<br />
het begin van de 20ste eeuw - werd dit woord verdrongen<br />
door Shetlandpony en Shetlander, begrippen die we uit het<br />
Engels leenden. Hit(je) bleef bestaan, maar kreeg de betekenis<br />
van klein paard in het algemeen.<br />
Overigens noemt men zo'n klein paardje in het noorden van<br />
ons land veelal ked(de). Ked was van oorsprong de naam van<br />
een zeer kleine hit. Een relatief groot dwergpaardje noemde<br />
men een dubbele hit.<br />
WNT VI (1912) 770-771, & VII' (1926) 1924-1925 (ked); Franck & Wijk Etym. wdb.<br />
(19122) 253; Vercoullie Etym. wdb. (19253) 133; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 258-259;<br />
Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 is) 171.<br />
house, house-muziek<br />
(1987y uit het Engels) monotone, elektronische dansmuziek<br />
House ontstond omstreeks 1982 in The Warehouse in Chicago,<br />
een club die was gevestigd in een oud pakhuis. Frankie<br />
Knuckles was daar discjockey sinds 1977. Hij staat te boek als<br />
de 'Godfather of house'. Al in 1971, als discjockey in New<br />
York, was Knuckles begonnen om bestaande platen met<br />
elkaar te combineren met behulp van twee draaitafels en een<br />
mengpaneel. Hij mengde disco- en zogeheten Philly-soulnummers<br />
met de elektronische muziek van groepen als Kraftwerk<br />
en New Order tot nieuwe dansmuziek. Later maakte hij<br />
hiervoor gebruik van drumcomputers, synthesizers, sequencers<br />
en sample-apparatuur.<br />
Knuckles verliet The Warehouse in 1983, maar toen was de<br />
nieuwe dansmuziek, die naar de dansclub house werd genoemd,<br />
al populair buiten Chicago. Vanuit Amerika waaide<br />
de nieuwe muziek in 1986 over naar Londen, waar house eerst<br />
alleen in undergroundclubs te horen was. Nadat Britse disc-<br />
102
house<br />
jockeys de muziek in de zomer van 1987 bij de toeristen op<br />
Ibiza in de mode hadden gebracht, brak in Londen een houserage<br />
uit.<br />
In het najaar van 1987 was house voor het eerst in Amsterdam<br />
te horen, in de club RoXY, waar de muziek aanvankelijk<br />
nauwelijks publiek trok. Maar nadat in september 1988 in<br />
Amsterdam de eerste grote house-party was gehouden, verbreidde<br />
het fenomeen zich als een olievlek.<br />
Aanvankelijk bleef het ondergronds: de organisatoren werkten<br />
met uitnodigingen, 'flyers' die van hand tot hand gingen<br />
en binnen allerlei netwerken werden verspreid. Na ruim een<br />
jaar kregen house-party's een slechte naam, vooral door het<br />
gebruik van de drug ecstasy of xtc. In Utrecht raakte een<br />
jongen zwaar gewond en in Amsterdam liep een feest volledig<br />
uit de hand, waarbij een moskee werd ontheiligd. Rond de<br />
jaarwisseling 1989-1990 werden een aantal feesten verboden.<br />
Medio 1991 waren de house-party's zo populair en vaak<br />
massaal geworden dat de echte pioniers al nostalgisch terugblikten.<br />
Eind 1991 werden in Nederland maandelijks zo'n<br />
vierhonderd nieuwe house-platen uitgebracht.<br />
Als verklaring voor de populariteit van house-muziek wordt<br />
vaak de hartslagtheorie gegeven: het tempo van veel housenummers<br />
is 120 beats per minuut (bpm) en wie danst bereikt<br />
door de inspanning dezelfde hartslagfrequentie, waardoor<br />
muziek en lichaam een eenheid vormen. Het is echter heel<br />
onwaarschijnlijk dat de hartslag bij inspanning bij iedereen<br />
precies op 120 slagen zou blijven steken.<br />
House kreeg al snel te maken met talloze afsplitsingen. Op<br />
een gegeven moment onderscheidde men acid house, deep<br />
house, ethno house, garage house, hip house, mellow house,<br />
soft house, soul house, techno house en tribal house - stijlen<br />
die alleen door kenners uit elkaar te houden zijn. Nederland<br />
was in 1991 internationaal toonaangevend op het gebied van<br />
gabber-house, een extreme vorm van house waarbij het ritme<br />
in 1993 werd opgeschroefd tot 180 bpm. Gabber is hier overigens<br />
geen Engels woord, maar Amsterdams voor 'makker'.<br />
De afgelopen jaren is vele malen voorspeld dat de house-rage<br />
binnen een jaar voorbij zou zijn. Vooralsnog is dat echter niet<br />
het geval. Discjockey 'Per' (1964), een van de tien beste<br />
103
jeans<br />
house-dj's in Nederland, weet waarom: 'House-muziek is de<br />
westerse variant op de trancemuziek. In Afrika doen ze dat<br />
met trommeltjes om een kampvuur. [...] Als het een goede<br />
avond is, ga je helemaal kapot.'<br />
Engels house (1986).<br />
Koenen & Smits Peptalk (1989) 136; Greg Kot, 'House what it is. How it began', in:<br />
Chicago Tribune 19.8.1990; American Speech 66.3 (1991) 316-317, 320-321; Geert Mak,<br />
'Ecstasy', in: NRCH 29.6.1991; Bernard Hulsman, 'De meisjes blijven weg', in: NRCH<br />
22.1 1. 1991; Alain C. Verhave, P. ter Weijden Amsterdam Housenation (Doctoraalscriptie<br />
UvA 1991); Tulloch Oxfo. diet new words (1992) 157; Laura Starink, 'DJ Per', in: NRCH<br />
4.1.1993.<br />
J<br />
jeans<br />
(1784, uit het Engels) gekeperde katoenen stof (1784); spijkerbroek<br />
(ip 70)<br />
Textielindustrie Ís nog altijd een van de pijlers van Genua's<br />
economie. Die industrie dateert uit de middeleeuwen. Toen<br />
maakte deze Italiaanse stad, prachtig gelegen aan de Golf van<br />
Genua, naam door haar zijdeweverijen. In de 16de eeuw werd<br />
er op grote schaal goud- en zilverkant gemaakt, en in de 17de<br />
eeuw linnen kloskant.<br />
Behalve kant en zijde produceerden de Genuezen fustein,<br />
een sterke, halflinnen of katoenen stof. Bij de Fransen stond<br />
Genua indertijd bekend als Janne(s) of Gênes. De Engelsen<br />
leerden de Genuese stof via de Fransen kennen. Zij verbas-<br />
104
jeans<br />
terden Gênes tot Jene of Gene en noemden de stof Jene fustian<br />
(1567) 'fustein uit Genua'. De toevoeging fustein kwam al<br />
spoedig te vervallen en de spelling van 'Jene' veranderde langzaamaan<br />
in jean of jeanes. In het Nederlands is deze stofnaam<br />
voor het eerst aangetroffen in 1784, in de vorm yeens. De stof<br />
werd onder andere gebruikt als voering voor corsetten, pakken<br />
en schoenen.<br />
Jeans in de betekenis broek is van veel jonger datum. Deze<br />
betekenis is in het Engels voor het eerst opgetekend in 1843.<br />
Niet lang daarna, omstreeks 1850, maakte Levi Strauss (1829-<br />
1902) in San Francisco de eerste broek, die wij nu onder meer<br />
kennen als blue jeans. Strauss gebruikte hiervoor denim<br />
(z.a.), een stof die hij met indigo blauw kleurde. Denim en<br />
jean(s) werden in het Amerikaanse spraakgebruik echter al<br />
snel min of meer gelijkgesteld.<br />
Voor zover bekend werd jeans in de betekenis 'spijkerbroek'<br />
in Nederland pas in 1970 voor het eerst opgetekend - in het<br />
Jargonboek voor hippe en andere vogels. Minder hippe woordenboeken<br />
volgden schoorvoetend. Zo vermeldt Van Dale<br />
jeans pas sinds 1984.<br />
Engels jeans (1567 [weefsel]; 1843 [broek]); Duits Jeans (20ste<br />
eeuw [broek]); Frans jean(s), blue-jean(s) (1959 [broek]).<br />
Vergelijk jodphurs<br />
Fustein zelf is ook lang aangezien voor een geoniem. Men meende dat<br />
het was genoemd naar Fustat of Fostat, een voorstad van Cairo in<br />
Egypte. Zo staat het nog in het WNT. Tegenwoordig gaat men er echter<br />
van uit dat fustein via via teruggaat op het Griekse lina xylina dat<br />
letterlijk 'houten linnen' betekent.<br />
Indigo, de kleurstof waarmee Strauss zijn jeans blauw kleurde, is via het<br />
Latijn ontleend aan het Griekse indikon. Dit is een verkorting uit Indikon<br />
pharmakon, 'Indisch geneesmiddel'. De indigoplant werd vroeger in<br />
grote hoeveelheden uit Indië aangevoerd. Inmiddels is deze kleurstof<br />
vrijwel geheel verdrongen door synthetische produkten.<br />
JEANS: Craigie & Hulbert D/ct Amer. Engl. 3 (1942) 1337; Broersma Recht voor z'n raap<br />
(1970); Veen Etym. wdb. (1989) 372; O'Hara Mode ency. (1989) 118-120, 206; Rey-<br />
Debove D/ct. des anglic. (1990*) 69-70, 450; Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 '5) 183;<br />
Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 596; Grauls Uitvinders v.h. dagelijks leven 2 (1993)<br />
57-63; OED (19932); Rey D/ct. hist. langue frang. (19942) 235-236, 1068.<br />
105
jerrycan<br />
jerrycan<br />
(ip59, uit het Engels) plat blik met handvat en tuit<br />
Dat jerry de Engelse scheldnaam is voor Duitser, is bij velen<br />
bekend. Veel minder bekend is wat de jerrycan daarmee te<br />
maken heeft.<br />
Het is heel eenvoudig. Het platte benzineblik met handvat en<br />
tuit is een Duitse uitvinding. De Duitsers noemen zo'n ding<br />
een Kanister. Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakten ze<br />
er volop gebruik van. In 1942 maakte het Engelse leger in<br />
Noord-Afrika enkele van deze blikken buit op de troepen van<br />
Rommel. Ze waren diep onder de indruk van hun bruikbaar-<br />
heid. De blikken werden naar Engeland gestuurd, waar ze al<br />
snel in produktie werden genomen. De Britse soldaten doop-<br />
ten het blik jerrycan, ofwel mojfenblik. Later werd dit de offi-<br />
ciële naam binnen de NAVO, behalve in Duitsland, waar ze<br />
nog steeds van Kanister spreken.<br />
De scheldnaam jerry dateert overigens niet van de Tweede<br />
Wereldoorlog maar van de Eerste. Aanvankelijk werden er<br />
Duitse gevechtsvliegtuigen mee aangeduid. Maar al snel werd<br />
het ook de bijnaam voor Duitse soldaten, samen met onder<br />
andere Fritz en Hun. Hoogstwaarschijnlijk is het een verbas-<br />
tering van German en in het begin schreef men dan ook wel<br />
Gerry. Een van de oudere betekenissen van jerry, dat in slang<br />
onder meer pispot' betekent, sloot goed aan bij deze bij-<br />
naam.<br />
Na de Tweede Wereldoorlog kwamen de jerrycans terecht in<br />
legerdumps. 'Toen in de jaren '50 de Westeuropese wagenpar-<br />
ken begonnen uit te dijen', aldus Van Nierop (1979), 'behoor-<br />
de de jerrycan al spoedig tot de vaste hebbedingen van vele<br />
autobezitters.' Het Nederlandse leger kent jerrycanboys.<br />
Hiermee worden militairen aangeduid die zijn belast met de<br />
zogeheten Bos-voorziening, ofwel met de verstrekking van<br />
Benzine, Olie en Smeermiddelen. Als we onze woordenboe-<br />
ken moeten geloven, kun je in jerrycans alleen benzine ver-<br />
voeren. In de praktijk worden ze voor van alles gebruikt.<br />
Zelfs de soldaten van Rommel deden er al water in.<br />
Engels jerrican, jerrycan (1943); Frans jerricane, jerrycan<br />
(i944)-<br />
106
jersey<br />
Zandvoort Eng. in the Netherlands (1964) 55; Van Nierop Nieuwe woorden 3 (1979) 78-79;<br />
Salleveldt Wdb.Jan Soldaat (1980«) 62; Höfler D/ct anglicismes (1982) 135; Veen Etym. wdb.<br />
(1989) 372; Rey-Debove Dict des anglic (I990 2) 451-452; De Coster Wdb. jargon en slang<br />
(1992) 336; OED (1993*); Rey D/ct hist langue frang. (1994^) 1069.<br />
jersey<br />
(i88p, uit het Engels) gebreide bovenkleding (i88p); rundveeras<br />
(ipio); machinaal gebreide stof(ipn)<br />
Jersey is het grootste en meest zuidelijke van de Britse<br />
Kanaaleilanden. Het ligt slechts 24 km van de kust van Normandië.<br />
De bewoners komen dan ook van oorsprong uit<br />
Frankrijk en Frans is op Jersey de officiële taal. Wel verstaat<br />
iedereen Engels, want Jersey maakt al sinds eeuwen deel uit<br />
van de Britse Eilanden (maar niet van het Verenigd Koninkrijk,<br />
een subtiel staatkundig verschil).<br />
Op Jersey werd eeuwenlang fanatiek gebreid. In het Engels is<br />
jersey sinds de 16de eeuw een begrip voor (een breisel van)<br />
fijne kam wol. Vooral de gebreide kousen - Jersey stockings —<br />
hadden een grote naam. Ook Nederlandstalige naslagwerken<br />
maken hier al vroeg melding van. Zo schreef Van Hoogstraten<br />
in 1733: 'De inwoners [van Jersey] [...] zyn oorspronkelyk<br />
van de Normannen en Britten, spreken bedorven<br />
Fransch, en dryven groten koophandel met koussen: want de<br />
wol valt hier seer fyn en wit.'<br />
In de 19de eeuw werd jersey internationaal een begrip. Er<br />
werden nauwsluitende truien mee aangeduid, met korte of<br />
lange mouwen, die aanvankelijk alleen werden gedragen als<br />
sportkleding, vooral bij tennis, roeien en voetbal. Later raakten<br />
deze jerseys ook in de mode als vrouwenkleding. Dit was<br />
mede te danken aan de actrice Lillie Langtry (1852-1929). Zij<br />
was geboren op Jersey, getrouwd met een diplomaat, en minnares<br />
van de prins van Wales (later Edward vin). Haar<br />
promotie van jersey leverde haar de bijnaam 'The Jersey Lily'<br />
op.<br />
Sinds het begin van de 20ste eeuw wordt jersey tevens<br />
gebruikt voor een zachte, machinaal gebreide stof. Aanvankelijk<br />
werd die van wol gemaakt, later ook van katoen, nylon,<br />
rayon en andere synthetische draden. In de jaren twintig was<br />
jersey de meest modieuze stof; er werden jurken en mantelpakjes<br />
van gemaakt.<br />
107
jodhpurs<br />
Op Jersey waren de breinaalden inmiddels vrijwel geheel tot<br />
stilstand gekomen. De inwoners wisten echter een goede<br />
boterham te verdienen aan de uitvoer van wat eerst jerseyvee<br />
(1910) werd genoemd, en later kortweg jersey, grote zware<br />
melkkoeien die in Engeland en de Verenigde Staten zeer geliefd<br />
waren. Tegenwoordig staat Jersey vooral bekend als<br />
belastingparadijs.<br />
Engels jersey (1583); Duits Jersey (20ste eeuw); Frans jersey<br />
(1666 [laken]; 1881 [trui]; 1889 [uit één draad gebreide stof]).<br />
Hoogstraten Groot alg. hist wdb. 4 (1733) 96; Kath. ency.' 14 (1936) 526 (jerseyvee);<br />
Schoeffler & Gale Esquire's Ency. of 20th Century Men's Fashions (1973) 350; O'Hara Mode<br />
ene/. (1989) 120, 137; Rey-Debove Dia des anglic. (19902) 452; Pfeifer Etym. Wtb. d.<br />
Deutschen (19932) 597; OED (19932).<br />
jodhpurs<br />
(1947, uit het Engels) enkellange<br />
rijbroek, strak om de<br />
kuiten, wijd van boven<br />
Jodhpur betekent letterlijk<br />
'soldatenstad'. Voorheen waren<br />
er een stad èn een staat<br />
Jodhpur, maar de staat ging<br />
in 1949 op in het deelgebied Rajasthan. De stad ligt ten zuidwesten<br />
van Delhi, aan de rand van de Grote Indiase Woestijn.<br />
Aan het eind van de vorige eeuw raakten in Engeland<br />
rijbroeken in de mode die eerst voluit Jodhpur (riding) breeches<br />
werden genoemd en vervolgens kortweg jodhpurs. Jodhpurs<br />
zijn erg wijd van de heup tot de knie, aan de zijkanten<br />
uitlopend in halve cirkels, en zitten van knie tot enkel strak<br />
om het been. Ze zijn afgewerkt met een boord of met een<br />
stuk stof dat onder de voet zit.<br />
Volgens Koenen en Smits (1992) heet de broek zo omdat de<br />
maharadja van Jodhpur omstreeks 1860 een dergelijk kledingstuk<br />
droeg bij het polospel. Britse officieren namen broek en<br />
sport over en brachten ze naar Engeland.<br />
Feit is dat de Britten omstreeks 1860 voor het eerst in aanraking<br />
kwamen met het polospel, maar het betrof hier theeplanters<br />
in Manipur, een staat die helemaal aan de andere<br />
kant van India ligt, tegen Birma aan. In 1871 werd in Enge-<br />
108
kalkoen<br />
land voor het eerst polo gespeeld. De sport werd binnen korte<br />
tijd buitengewoon populair. Al in 1875 trokken wedstrijden<br />
in Richmond en Hurlingham ruim 10.000 toeschouwers.<br />
De verbinding Jodhpur breeches is pas in 1899 voor het eerst in<br />
het Engels aangetroffen. Het is dus heel waarschijnlijk dat<br />
deze rijbroeken los staan van de introductie van het polospel<br />
en pas later naar Engeland zijn uitgevoerd. Mogelijk werden<br />
ze aanvankelijk simpelweg in Jodhpur gemaakt, dat van oudsher<br />
een textielindustrie kent. De etymologische woordenboeken<br />
geven hierover echter geen uitsluitsel.<br />
Zeker is dat jodhpurs op een gegeven moment bij polo werden<br />
gedragen, net als bij andere paardesporten. Omstreeks<br />
1950 raakten ze in de mode als vrouwenbroeken. Nu zie je ze<br />
ook weer, zij het minder wijd.<br />
Engels jodhpurs (1899); Duits Jodhpurhose (1938); Frans jodhpurs<br />
(1939).<br />
Vergelijk jeans<br />
Ency. Brit 11 15 (1911) 427; Klein Lexikon der Mode (1950) 196; Schoeffler & Gale Esquire's<br />
Ency. of 20th Century Men's Fashions (1973) 445; Ency. Brit is 14 (1981) 760-761 (polo);<br />
Höfler Dict anglicismes (1982) 137; O'Hara Mode ency. (1989) 120; Rey-Debove Dia des<br />
anglic. (19902) 456; Koenen & Smits Peptalk (1992*) 158; OED (19932).<br />
kalkoen<br />
(iS51) hoenderachtige vogel<br />
De geschiedenis van het<br />
woord kalkoen is een echte<br />
hersenkraker. De kalkoen heet<br />
zo naar de Indiase havenplaats<br />
Calicut, maar de vogel komt<br />
uit Midden-Amerika.<br />
Bovendien doet het vreemde<br />
verschijnsel zich voor dat de<br />
naam van de vogel in diverse<br />
andere talen ook op zijn geo-<br />
K<br />
109
kalkoen<br />
grafische herkomst wijst, maar wel telkens op een andere. Zo<br />
zeggen de Engelsen turkey, naar Turkije. De Fransen zeggen<br />
dinde, wat een samentrekking is van coq d'Inde 'Indische<br />
haan'. En de Portugezen zeggen perü, naar het gelijknamige<br />
land. Al deze woorden duiken aan het begin van de 16de<br />
eeuw op. Had er toen soms een diaspora van kalkoenen<br />
plaats?<br />
Laten we beginnen met de geschiedenis van de havenplaats<br />
Calicut. Calicut ligt aan de zuidwestkust van India. De Portugees<br />
Pedro da Covilham - en niet Vasco da Gama, zoals je<br />
vaak leest - kwam hier omstreeks 1487 voor het eerst in India<br />
aan land. In de decennia daarna dwongen de Portugezen de<br />
inwoners van Calicut handel met hen te drijven. Het voornaamste<br />
exportprodukt was eerst peper, later een katoenen<br />
stof (zie verder hieronder).<br />
Ondertussen maakten de Spanjaarden in 1518 in Mexico -<br />
aan de andere kant van de aardbol - kennis met de kalkoen.<br />
De Azteken hielden deze vogel als huisdier. Al snel verscheepten<br />
de Spanjaarden het beest naar Europa, via Zuid-<br />
Amerika. Dit verklaart de Portugese naam perü. Maar hoe<br />
kwam men er dan toch toe de kalkoen te vernoemen naar<br />
Calicut in India?<br />
Sommigen denken dat het schip dat de kalkoen naar Europa<br />
bracht, een tussenstop maakte in Calicut. Dat is echter wel<br />
heel ver om, zelfs in een tijd dat men niet keek op een extra<br />
jaartje zeilen.<br />
De meeste taalkundigen echter gaan ervan uit dat de kalkoen<br />
zijn naam dankt aan het feit dat men in de 16de eeuw slechts<br />
een vaag benul had van de wereld buiten Europa. Formeel<br />
maakte men indertijd onderscheid tussen West-Indië (Amerika,<br />
denk ook aan de Indianen), en Oost-Indië (Zuid-Azië).<br />
Maar het was allemaal Indië, en ergens in dat exotische<br />
gebied achter de horizon lag Calicut.<br />
Calicut ontwikkelde zich binnen korte tijd tot de spil in de<br />
handel tussen India en Europa en kreeg daarmee grote bekendheid.<br />
In Nederlandse postincunabelen uit 1504 en 1508<br />
wordt de plaats afwisselend 'Callicuten' en 'Calcoen' genoemd.<br />
Later verwarden etymologen Calicut overigens eindeloos<br />
met Calcutta, wat het er allemaal niet eenvoudiger op<br />
maakt.<br />
110
kalkoen<br />
Maar goed, de kalkoen uit Midden-Amerika werd beschouwd<br />
als een vogel uit Oost-Indië, een gebied dat men vereenzelvigde<br />
met Calicut. Zo verklaren onze taalkundigen het<br />
woord kalkoen, en ze doen dat op basis van een overtuigende<br />
hoeveelheid citaten uit onze literatuur. Daarin wordt de vogel<br />
eerst kalikoetse haan of kalkoense haan genoemd en later<br />
kortweg kalikoet of kalkoen - vormen die lang naast elkaar<br />
bleven bestaan.<br />
Dat men de vogels in Engeland turkeys noemde, komt waarschijnlijk<br />
doordat ze vanuit Turkije of via Turkse handelaren<br />
werden geleverd (vgl. turkoois). Ook in het Nederlands is de<br />
vorm Turcksche henne (1567) aangetroffen, en in het Duits<br />
sprak men na Indianisch han en Kalekuttisch hun, onder<br />
andere van turkische henne (inmiddels van Truthahn).<br />
Waarschijnlijk bracht Anthonis Mulock, een kapitein uit Zierikzee,<br />
de kalkoen als eerste naar Nederland. Mulock keerde<br />
in 1528 terug van een reis naar Afrika en de Kaapverdische<br />
eilanden met aan boord 'die eerste Kalkoensche hoenderen',<br />
aldus een kroniek van Zeeland uit 1644. Waar Mulock deze<br />
kalkoenen precies vandaan had, meldt de kroniek niet, maar<br />
hoogstwaarschijnlijk uit Spanje. In ieder geval was hij er<br />
apetrots op: hij liet meteen een kalkoenkop in zijn familiewapen<br />
opnemen.<br />
De kalkoen verwierf zich niet alleen snel een plaatsje op ons<br />
bord, maar ook in de spreektaal. De kam en lellen van een<br />
kalkoen worden rood als hij zich opblaast en dat gaf aanleiding<br />
tot de uitdrukking hij ziet zo rood als een kalkoense of<br />
kalikoetse haan. Van iemand die onverstaanbare brabbeltaal<br />
uitsloeg, zei men dat hij kalikoets sprak, naar het gekal van<br />
de kalkoen. En een dikke, rode (puist)neus noemde men een<br />
kalkoenneus of een kalkoense neus. Die uitdrukking is al te<br />
vinden bij Erasmus.<br />
De Britten noemden de stoffen uit Calicut aanvankelijk Calicut-cloth of<br />
Calico-cloth (1540). Later werd dit verkort tot calico (1578). De Fransen<br />
leenden dit begrip uit het Engels. Wij namen twee vormen over: eerst<br />
calico uit het Engels, later calicot uit het Frans. De stof werd onder meer<br />
gebruikt voor boekbanden.<br />
KALKOEN: Grimm Deutsches Wtb. 5 (1873) 62; Winkler Prinsi 9 (1877) 178-179; Balfour<br />
Cyclopaedia of India I (I885 3) 549; Nagtglas Levensberichten van Zeeuwen 2 (1893) 239;<br />
112
kamerdoek<br />
Franck & Wijk Etym. wdb. (19122) 287; WNT VII' (1926) 963-964, 996-999, 1001-1003;<br />
Onze Taal (1942) 95; TNTL 70 (1952) 281-283, & 74 (1956) 304; R. v.d. Meulen Verh. der<br />
KNAW 66. 2 (1959) 37; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 297; Winkler Prins 7 10 (1973) 594;<br />
Postma & Scheepmaker Wat van eksters komt... (1989) 218; Veen Etym. wdb. (1989) 381;<br />
Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 '*) 187; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 1471;<br />
OED (19932).<br />
kamerdoek<br />
(vóór 1585) zeer fijn linnen<br />
Anders dan menig Hollander zal denken ligt Kamerijk niet in<br />
België, maar in Frankrijk. In Noord-Frankrijk om precies te<br />
zijn, aan de bovenloop van de Schelde, schuin onder Valenciennes.<br />
Al in de derde eeuw n.Chr. was Cambrai, zoals de Franse<br />
naam luidt, een belangrijk textielcentrum. Belangrijke steden<br />
zijn gewilde prooien en Kamerijk kende dan ook een roerige<br />
geschiedenis: het werd verwoest door de Noormannen, ingepikt<br />
door de Duitsers en onder de duim gehouden door de<br />
Vlamingen en Bourgondiërs, tot het, in 1677, voorgoed werd<br />
ingelijfd bij Frankrijk. De stad stond toen allang internationaal<br />
bekend om de produktie van zeer fijn linnen, dat onder<br />
meer werd gebruikt voor halsdoeken, zakdoeken, dassen, manchetten,<br />
kragen, mutsen en borduurwerk.<br />
Kamerijk heeft zijn naam op twee manieren in onze taal<br />
verankerd. Of eigenlijk op drie manieren, als je het woord<br />
batist meetelt. Dit zeer fijne, zachte doek heet waarschijnlijk<br />
zo naar de I3de-eeuwse wever Jean Baptiste uit Kamerijk.<br />
In eerste instantie stond het fijne linnen uit Kamerijk bekend<br />
als kamerijks doek. Door verkorting of samentrekking sprak<br />
men al snel van kamerdoek, hoewel verschillende schrijvers uit<br />
puristische overwegingen tot in de 19de eeuw 'kamerijks<br />
doek' bleven schrijven. Zo schreef Hildebrand in 1839 in de<br />
Camera Obscura: 'Zij heeft om haar hals een aardig snoertje<br />
kleine paarlen met een juweelen bootje, en een hoogen dikgeplooiden<br />
kamerijkschen doek in haar lage japon van weerschijnende<br />
zijde met ruim lijf.'<br />
De Engelsen noemden de stof cambric, naar de Franse stadsnaam.<br />
Via het Engels kwam cambric in het Nederlands terecht,<br />
en Van Dale vermeldt ze nog steeds allebei: cambric en<br />
kamerdoek. Aanvankelijk bedoelde men met cambric overi-<br />
112
kanarie<br />
gens imitatie-kamerdoek, maar dat onderscheid is inmiddels<br />
vervaagd.<br />
Kamerdoek was voor Kamerijk een belangrijk exportprodukt,<br />
en stof en woord reisden samen over de grens. Zo kwam dit<br />
Nederlandse woord in het Duits terecht als Kammertuch, in<br />
het Deens als kammerdug en in het Zweeds als kammarduk.<br />
Uit het Engels leenden de Denen en Zweden weer de vorm<br />
kambrik, zodat Kamerijk zich ook in die talen een stevige<br />
positie heeft verworven. Steviger in ieder geval dan die van de<br />
textielindustrie in Cambrai, want inmiddels worden kamerdoek,<br />
cambric en batist ook in allerlei andere plaatsen gemaakt.<br />
Engels cambric (1530); Duits Kammertuch (1585); Frans cambrai<br />
(1608).<br />
Rijnhart Alg. wdb. prakt leven l (1866) 720; Hildebrand Camera Obscura (1886 16) 59;<br />
Vercoullie Etym. wdb. (19253) 151; WNT VII 1 (1926) I 100-1 101, I 107; Winkler Prins7 10<br />
(1973) 606-607; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (19752') 56, 344; OED (19932);<br />
Dauzat Dict étym. (19932) 71, 117.<br />
kanarie<br />
(iS54, uit het Frans) zangvogel<br />
uit de familie van de vinken<br />
De Canarische Eilanden zijn<br />
vele malen ontdekt. Over het<br />
algemeen wordt 1334 be-<br />
^ v f ^ Jh<br />
/S \ J ^RJERTE-<br />
TÊNERIFÊ V^^almas VENTURA<br />
QRAN CANAPtïA<br />
schouwd als het jaar van de eigenlijke ontdekking: toen<br />
landde hier een uit de koers geslagen Frans schip. Maar al in<br />
de 12de eeuw werden de eilanden bezocht door Moorse<br />
kooplieden. En ook zij werden voorgegaan door een hele<br />
reeks eerdere 'ontdekkers': Carthagers, Grieken en Romeinen.<br />
In 77 n.Chr. gaf de Romeinse encyclopedist Plinius de Oudere<br />
een mooie beschrijving van de Canarische Eilanden. In<br />
navolging van de Grieken heeft hij het over de Insulae Fortunatae,<br />
de Gelukkige Eilanden. In de Griekse mythologie<br />
zijn dit eilanden waarvan de bewoners onsterfelijk zijn, waar<br />
al het goede in overvloed aanwezig is en waar het altijd zomer<br />
is. Voor de Canarische Eilanden nuanceert Plinius dit. Zeker,<br />
je vindt hier veel fruit, honing, dadelpalmen en noten, 'maar',<br />
zo stelt hij, 'deze eilanden worden geplaagd door de rottende<br />
113
kanarie<br />
lijken van monsters die telkens aanspoelen uit zee.'<br />
Plinius meldt ook dat er op de eilanden veel vogels voorkomen,<br />
en daar moeten de betbetovergrootouders van onze<br />
kanaries tussen hebben gezeten. Iedereen kan bedenken dat<br />
de kanarie zo heet naar de Canarische Eilanden, maar het<br />
dier waaraan de eilanden zelf hun naam danken was niet het<br />
populaire gele zangvogeltje, maar de hond (canis in het<br />
Latijn). In de oudheid werden de eilanden namelijk bevolkt<br />
door massa's uitzonderlijk grote honden, en Insulae Canariae<br />
betekent dan ook Hondeneilanden. Die honden zijn sinds<br />
lang uitgestorven, maar kanaries komen er nog in het wild<br />
voor.<br />
Wie deze zangvogeltjes het eerst uitvoerde is onduidelijk. De<br />
kanarieliteratuur noemt in dit verband Jean de Béthencourt.<br />
De Béthencourt wordt afgeschilderd als een eenvoudige Franse<br />
matroos die trouwde met een inlands meisje. Hij leefde<br />
voornamelijk van visvangst en landbouw, maar in zijn vrije<br />
tijd ving hij grauwgroene vogeltjes, waarvan de mannetjes<br />
prachtig konden zingen. In kooitjes gaf hij ze mee aan<br />
Spaanse schepen.<br />
Kanariekundigen mogen blij zijn dat ze voor deze laster niet<br />
worden aangeklaagd door nazaten van Jean de Béthencourt<br />
(±1360-1422). De Béthencourt was namelijk een Normandisch<br />
edelman en avonturier die tussen 1402 en 1406 samen<br />
met Gadifer de la Salie het grootste deel van de Canarische<br />
Eilanden veroverde op de Guanches, de oorspronkelijke inwoners.<br />
De Béthencourt werd hiervoor tot koning van de<br />
Canarische Eilanden benoemd - niet tot kooitjes-knutselaar.<br />
Het is wel waarschijnlijk dat schepen van de Béthencourt de<br />
eerste kanaries naar Spanje brachten. Feit is dat daar al in de<br />
15de eeuw een levendige handel in canarios ontstond. Door<br />
alleen mannetjes uit te voeren slaagden de Spanjaarden er<br />
lange tijd in deze handel te monopoliseren. Maar zoals<br />
kanariekwekers weten zijn er bij hoge uitzondering ook popjes<br />
die eruitzien en zingen als mannetjes. Volgens de overlevering<br />
viel zo'n popje op een gegeven moment in handen van een<br />
oplettende en ondernemende priester. Hoe het ook zij, na<br />
Spanje veroverde de kanariehandel Italië en van daaruit de<br />
rest van Europa.<br />
114
kanarie<br />
Vooral de Duitsers ontwikkelden zich tot vooraanstaande<br />
kanariefokkers. Kanaries uit het Harzgebergte - zogeheten<br />
Harzerkanaries - verwierven een grote reputatie als zangers.<br />
In bijna ieder huis in Andreasberg werden de Zuckervögele<br />
(zoals de Duitsers ze aanvankelijk noemden) gefokt, maar<br />
ook in Tirol, Saksen, Zwaben en Beieren sloeg men druk aan<br />
het kruisen en kweken. Al in de 18de eeuw onderscheidde<br />
men bij kanaries 28 verschillende 'kleurslagen'.<br />
Duitse handelaren hadden bij ons niet zo'n goede naam. In<br />
1773, in de vierde druk van zijn boekje Kanari-uitspanningen<br />
of nieuwe verhandeling van kanari-teelt gaf F. van Wickede<br />
allerlei tips om te voorkomen dat je door Duitse kanarieverkopers<br />
werd getild. Je moet de kanaries 'gestadig en langzaem'<br />
tegen het achterlijf blazen, schreef Van Wickede; is dit<br />
bultig, rood, dik of gespannen, dan zit je binnen een paar<br />
dagen met een dood pietje.<br />
Overigens kreeg kanarie bij ons verschillende betekenissen.<br />
Zo werden dienders in Nederlands-Indië een tijdlang<br />
kanaries genoemd, naar hun kanariegele uniform. Hetzelfde<br />
lot trof infanteristen van het Nederlandse leger en agenten te<br />
Alkmaar. Ook iemands bijzit kon een kanarie worden genoemd.<br />
Endt (1982) geeft kanarieneuker als synoniem voor 'miereneuker';<br />
Hoppenbrouwers (1991) tekende onder jongeren befkanarie<br />
op voor een 'geile jongen, iemand die alsmaar achter<br />
vrouwen aanzit'. De meeste mensen zullen bij kanarie echter<br />
alleen denken aan het zangvogeltje van de vele malen ontdekte<br />
Hondeneilanden.<br />
Engels canary(-bird) (1576); Duits Kanarienvogel {1603); Frans<br />
canari (1576).<br />
In oude teksten betekent kanarie soms ook wijn. Dit is een verkorting<br />
van kanariesek of kanariewijn - begrippen die in de 16de of 17de eeuw<br />
doordrongen in onder andere het Nederlands, Duits en Engels. Kanariewijn<br />
was een zoete, zware wijn, die leek op madera. Tot halverwege de<br />
19de eeuw was kanariewijn voor de Canarische Eilanden een belangrijk<br />
exportprodukt. In 1853 maakte een druivenziekte hier echter een eind<br />
aan. Van Dale geeft als tweede betekenis van kanariesek: '(spott.) water'.<br />
KANARIE: Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist VI, 36; Beer & Laurillard<br />
Woordenschat (1899) 543; WNT VII 1 (1926) 1214-1221; Vries Ned. etym. wdb. (1971)<br />
300; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (19752') 345; Vriends Prisma kanarieboek (19782)<br />
115
kariatide<br />
13-22; Endt Barg. wdb. (1974*) 88; Veen Etym. wdb. (1989) 383; Vries & Tollenaere Etym.<br />
wdb. (199115) |88; Hoppen brouwers Jongerentaal (1991) 82; Pfeifer Etym. Wtb. d.<br />
Deutschen (19932) 614; OED (19932); Rey Diet hisl longue frang. (19942) 336.<br />
kariatide<br />
(1733) gebeeldhouwde zuil in de vorm van een vrouw<br />
Diep in de heuvels van de Peloponnesos, het grote schiereiland<br />
dat het zuidelijk deel van Griekenland vormt, ligt het<br />
dorpje Kariai, dat in de oudheid Karyai heette. Het lag toen<br />
op de grens van Arcadië en Lakonië (Sparta). Karyai bezat<br />
een befaamde tempel, gewijd aan Artemis. Behalve de godin<br />
van de jacht was Artemis ook de godin die aan jonge meisjes<br />
schoonheid en gezondheid schonk. Op tempelfeesten in<br />
Karyai voerden meisjes - karyatides - bijzondere dansen uit<br />
ter ere van Artemis.<br />
Aan het begin van de 5de eeuw v.Chr. brachten de oorlogen<br />
tussen de Grieken en de Perzen (zie marathon) Karyai in<br />
moeilijkheden; het koos namelijk partij voor de Perzen. Toen<br />
de Grieken uiteindelijk de strijd wonnen, wreekten zij zich<br />
op het verraderlijke Karyai. Volgens een door de Romeinse<br />
schrijver en bouwmeester Vitruvius (iste eeuw v.Chr.) opgetekende<br />
overlevering zouden alle mannelijke inwoners van<br />
Karyai zijn gedood, en de vrouwen in slavernij weggevoerd.<br />
Ter herinnering aan die slavernij werd in de Griekse bouwkunst<br />
het motief geïntroduceerd van zuilen in de vorm van<br />
gebeeldhouwde vrouwenfiguren - symbolische lastdraagsters.<br />
Zulke figuren werden sedert ten minste de 4de eeuw v.Chr.<br />
kariatiden genoemd. Het beroemdste voorbeeld hiervan uit<br />
de oudheid zijn de zes kariatiden van de voorhal van het<br />
Erechtheion op de Akropolis in Athene (420-415 v.Chr.).<br />
Houding en kleding van deze figuren zouden zijn gemodelleerd<br />
naar die van de Artemisdanseressen uit Karyai.<br />
Het verhaal van Vitruvius is vaak herhaald, maar doet onwaarschijnlijk<br />
aan. Zo dateert het idee om gebeeldhouwde<br />
menselijke figuren een architectonische functie te geven, van<br />
ver voor de Perzische oorlogen. Bovendien bestaat over een<br />
aantal zaken onzekerheid: werden die tempelfeesten in Karyai<br />
al zo vroeg gehouden? Heulde Karyai werkelijk met de Perzen,<br />
of wordt het verward met Karystos op Euboia, waarover<br />
116
kariatide<br />
min of meer hetzelfde wordt bericht? Zijn de gebeurtenissen<br />
uit de tijd van de Perzische oorlogen misschien verward met<br />
die van een eeuw later, toen Karyai afvallig werd van Sparta<br />
en met harde hand werd gecorrigeerd?<br />
Hoe dit ook zij, zulke beelden heten tot op heden kariatiden.<br />
Dat komt doordat het handboek van Vitruvius over de<br />
antieke bouwkunst in de 15de en 16de eeuw de bijbel was van<br />
iedere architect. Het idee om mensenfiguren als decoratieve<br />
dragende elementen te gebruiken, sprak de renaissancebouwmeesters<br />
sterk aan. Een prachtig voorbeeld van kariatiden uit<br />
de moderne tijd is het viertal dat de beeldhouwer Artus<br />
Quellinus in 1652-1654 heeft gemaakt voor de vierschaar<br />
(rechtbank) in het Amsterdamse stadhuis - nu het Paleis op<br />
de Dam.<br />
Engels caryatid{ 1563); Duits Karyatide-, Frans cariatide (1547).<br />
Twee groepen woorden sluiten aan bij kariatide, woorden die teruggaan<br />
op namen uit de omgeving van Karyai, en woorden die betrekking<br />
hebben op de bouwkunst.<br />
Karyai lag, zoals gezegd, op de grens van Arcadië (in het noordwesten)<br />
en Lakonië (in het zuiden); het laatstgenoemde gebied was in de oudheid<br />
het domein van Sparta (tegenwoordig Sparti), een van de machtigste<br />
Griekse staten. In de 8ste en 7de eeuw v.Chr. had de Spartaanse<br />
maatschappij interessante en in moderne ogen niet onsympathieke<br />
trekken, zoals een zekere gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen in<br />
het openbare leven. Er werd ook gemengd gesport, en de Spartanen<br />
behaalden op de Olympische Spelen geregeld meer dan de helft van de<br />
eerste plaatsen. In de loop van de 6de eeuw werd de vrouw in Sparta<br />
teruggedrongen in de moederrol, terwijl de samenleving allengs verregaand<br />
op militaire leest werd geschoeid: strenge tucht en onderwerping<br />
aan de staat werden de hoogste idealen. Geen wonder dat al in de<br />
oudheid spartaans synoniem werd met soberheid en tucht.<br />
In etymologie en betekenis nauw verwant met spartaans is het begrip<br />
laconiek, oorspronkelijk het bijvoeglijk naamwoord bij Lakonië, de<br />
kern van het Spartaanse rijk. Dit woord kreeg al bij de oude Grieken de<br />
overdrachtelijke betekenissen 'sober' en 'kort van stof', waaraan wederom<br />
de (veronderstelde) eigenschappen van de Spartaanse bevolking<br />
ten grondslag lagen. In modern Nederlands betekent laconiek ongeveer<br />
'onverstoorbaar' en 'droog, kort maar krachtig'. Ook de afgeleide vorm<br />
laconisme komt voor, zoals in 'iets met groot laconisme opnemen'.<br />
Ten noordwesten van Karyai lag Arcadië, dat een heel andere reputatie<br />
geniet dan Sparta. Een Arcadië is een lustoord, waar herders, herderinnetjes<br />
en goden zich de lieve lange dag fluitspelend en flirtend<br />
vermeien in de schone natuur, zonder ooit door ziekten, hagelbuien of<br />
onroerend-goedbelasting te worden geplaagd. Zij leiden, kortom, een<br />
arcadisch bestaan. De voor deze beeldvorming - die geen verband<br />
117
kartuizer<br />
houdt met het werkelijke herdersleven in Arcadië - beslissende combinatie<br />
van toon en motieven is door de Romeinse schrijver Vergilius<br />
(70-19 v.Chr.) tot stand gebracht in het dichtwerk Bucolica. Hierdoor<br />
geïnspireerd heeft sedert de renaissance de zogenaamde herdersroman of<br />
arcadia tot diep in de 18de eeuw een hoge vlucht genomen in de<br />
Westeuropese literatuur.<br />
Tot slot enkele geoniemen op het gebied van de bouwkunst:<br />
Een vast element in de kerkelijke en wereldlijke pronkarchitectuur van<br />
alle tijden is het baldakijn. Dit woord is uiteindelijk genoemd naar<br />
Bagdad, tegenwoordig de hoofdstad van Irak. In de middeleeuwen<br />
noemde men in Italië, waarlangs de Europese contacten met de Oriënt<br />
verliepen, deze plaats Baldacco. Een uit die stad afkomstig produkt<br />
heette baldacchino. Nu voerde Bagdad voor zover bekend geen baldakijnen<br />
uit, maar wel kostbare stoffen: brokaat en weefsels van zijde- en<br />
gouddraad - geknipte materialen voor sprookjesachtige baldakijnen. In<br />
de Europese talen is de naam baldakijn geleidelijk aan van het weefsel<br />
overgegaan op de overhuiving die eruit werd vervaardigd. De oude<br />
betekenis is zelfs volkomen in onbruik geraakt, en baldakijnen van<br />
steen, metaal of zelfs plastic zijn geen zeldzaamheid meer.<br />
Een ander woord waarvan de betekenis is overgegaan van een weefsel op<br />
een architectonisch element, is fries. In de oudheid stonden de<br />
bewoners van het rijk Phrygië in westelijk Klein-Azië bekend om hun<br />
prachtige goudborduurwerk. De Romeinen noemden dit dan ook opus<br />
phrygium 'Phrygisch werk', waarvan het eerste element in de loop van de<br />
tijd verloren is gegaan. Het tweede element is via het Franse frise in het<br />
Nederlands uiteindelijk geworden tot fries. (De overgang van phrygium<br />
naar frise wordt overigens niet door alle etymologen ondersteund.) In de<br />
renaissance werd de term aanvankelijk speciaal gebruikt voor de<br />
versierde ('geborduurde') horizontale strook die in een klassiek opgezet<br />
gebouw tussen de architraaf en de kroonlijst loopt. Later werd de<br />
betekenis verruimd tot 'horizontale sierstrook' zonder meer. Zulke<br />
stroken hadden dikwijls een meander (z.a.) als motief, waarvan de<br />
oorsprong eveneens in Phrygië ligt.<br />
KARIATIDE: Hoogstraten Groot alg. hist wdb. 2 (1733) 85 (Carie); Lübker & Erler<br />
Reallex. des klassischen Altertums (I89I 7) 620; Grand Larousse ency. (1960) 671; Ency. Brit 15<br />
II (1979) 603-604; Nuchelmans e.a. Wdb. der oudheid 2 (1979) 1612; Ziegler &<br />
Sontheimer (red.) Kleine Pauly 3 (1979) 139-140; Dauzat Diet étym. (1993*) 126; OED<br />
(19932).<br />
kartuizer<br />
(iy6iy naar het Frans) kortharig katteras<br />
De kartuizer kat heeft een kortharige, blauwgrijze vacht en<br />
felle, oranjegele ogen. Hij is mollig van bouw, met een forse,<br />
ronde kop en kleine oren. Kartuizers staan bekend als lief en<br />
slim, en als goede muizenvangers. Hun naam is ongetwijfeld<br />
afgeleid van de kloosterorde der kartuizers, die in 1084 door<br />
118
kartuizer<br />
de heilige Bruno Hartefaust (±1030-1101) in de Franse Alpen<br />
is gesticht en zich van daaruit over heel Europa heeft verbreid<br />
(zie chartreuse). De naam van de orde gaat terug op die<br />
oudste vestigingsplaats, die Cartusia, Catursiani Montes, Catorissium<br />
of iets van dien aard moet hebben geheten. Zowel de<br />
naam van de kloosterorde als die van de kat werd vroeger wel<br />
geschreven als kart/zuizer, maar dat is taalhistorisch ongegrond.<br />
Kartuizer monniken leiden in principe in grote afzondering<br />
een zeer sober leven. In de 16de en 17de eeuw genoten ze<br />
echter in Noord-Nederland, met name in Amsterdam, de<br />
reputatie van paters goedleven. Van een bolwangig persoon<br />
die er welgedaan uitzag, kon je in die tijd zeggen dat hij wangen<br />
had als een kartuizer.<br />
Ook de kartuizer kat heeft bolle wangen, maar als verklaring<br />
voor zijn naam is dat niet toereikend. Die naam is trouwens<br />
pas sinds het begin van de 18de eeuw bekend. Het ras zou<br />
volgens sommigen al in 1558 zijn gesignaleerd. De vraag is<br />
waarom deze kat dan wèl naar de kartuizers is genoemd.<br />
Hierop zijn verschillende antwoorden voorgesteld. Een voor<br />
de hand liggende veronderstelling is dat deze katten door de<br />
kartuizer monniken werden gefokt. Dat is niet uitgesloten,<br />
maar bevestigd is het evenmin. Volgens een andere verklaring<br />
zouden kartuizer monniken de kat uit Zuid-Afrika naar<br />
Frankrijk hebben gebracht. Dat zou dan in verband met de<br />
missie moeten zijn geweest, maar daarin waren de kartuizers<br />
nu juist niet actief. Ten slotte beweren verscheidene naslagwerken<br />
dat de kat zo is genoemd omdat zijn vacht de kleur<br />
heeft van het grauwe habijt van de kartuizer monniken. Maar<br />
de kartuizers dragen geen grauw habijt - zij gaan van oudsher<br />
in het wit gekleed.<br />
Vooralsnog blijft de vernoemingskwestie onopgelost. De laatste<br />
die zich daar druk over maakt, is de kartuizer kat.<br />
Engels Chartreux, Chartreuse (1838); Duits Kartauserkatze,<br />
Frans chat des chartreux; chartreux, chartreuse (1723).<br />
Vergelijk Abessijn, chartreuse, siamees<br />
WNT VII' (1926) 1684-1685, 1778 (kot); Dubois Lexis (1975) 302; Grand Larousse ency. 2<br />
(1960) 903; M. Wright & S. Walters Book of the cat (1980) 67; Petit Robert (19932) 350-<br />
351; OED (1993*); N. v.d. Sijs Leenwdb. (1995).<br />
119
kasjmier<br />
kasjmier<br />
(1835, uit het Frans) fijne wollen stof<br />
Kasjmir is een gebied aan de voet van de Himalaya. Vroeger<br />
stond het bekend als het 'paradijs van India, het 'land zonder<br />
weerga of 'de tuin van eeuwigdurende lente'. Rijke Indiërs<br />
trokken er in de warmste maanden naartoe. Dat doen ze<br />
trouwens nog steeds.<br />
Vanaf de 15de eeuw maakten wevers in Kasjmir doeken uit de<br />
haren van geiten uit Tibet. De fraaiste werden gemaakt van<br />
de fijne haartjes van de onderbuik van deze geit. Het waren<br />
soepele, zeer zachte omslagdoeken met prachtige patronen.<br />
Omdat een doek gemiddeld zes manjaren weven vergde,<br />
waren ze zeer kostbaar.<br />
Via Perzië bereikten de eerste doeken Europa. Het Perzische<br />
woord s(h)âly 'omslagdoek, schoudermantel', reisde mee en<br />
kwam halverwege de 17de eeuw terecht in het Engels (shawl),<br />
Frans (châle) en Duits (Schal). Wij leenden het Engelse<br />
woord en maakten daar na verloop van tijd sjaal van. Hiermee<br />
bedoelde men aanvankelijk alleen omslagdoeken uit<br />
Kasjmir.<br />
Aan het eind van de 18de eeuw raakten de doeken uit Kasjmir<br />
in Engeland in de mode. Let wel: men beschikte alleen over<br />
gebruikte doeken, sjaals die waren doortrokken 'met het<br />
zweet van een exotische danseres of van een oude Nabob',<br />
zoals het ergens heet.<br />
Vanuit Engeland waaide de mode spoedig over naar Frankrijk.<br />
Hier sloegen de doeken in als een bom. De sjaal was precies<br />
het kledingstuk dat aansloot bij de nieuwe, klassiek georiënteerde<br />
mode. Nadat keizerin Joséphine zich in 1809 had<br />
laten portretteren in een jurk gemaakt van witte kasjmiersjaals,<br />
was er geen houden meer aan. Iedere dame van stand<br />
moest er ten minste één hebben, maar liefst meerdere. De<br />
sjaal werd, verpakt in een sandelhouten doos, het huwelijksgeschenk<br />
bij uitstek.<br />
Al snel oversteeg de vraag het aanbod. Er werden enorme<br />
bedragen voor een doek neergeteld, soms wel tot twaalfduizend<br />
francs. En de prijzen stegen zelfs nog verder toen Napoleon<br />
een verbod uitvaardigde op alle goederen die door Engelse<br />
schepen werden vervoerd. De kasjmiersjaals werden nu<br />
120
kasjmier<br />
Frankrijk binnengesmokkeld, voornamelijk via Rusland.<br />
Ook Franse fabrikanten gingen nu sjaals maken. De beste<br />
kwamen van Guillaume Ternaux (1763-1833), die de fijne haartjes<br />
van de kasjmiergeit eerst uit Kasjmir importeerde. Maar<br />
omdat dit erg duur was, financierde Ternaux in 1818 een expeditie<br />
om kasjmiergeiten naar Frankrijk over te brengen. Deze<br />
expeditie werd zijn ondergang, want van de 1289 geiten overleefden<br />
er slechts vierhonderd de reis. Bovendien leerde men<br />
in Frankrijk iets essentieels over de kasjmiergeit: dit dier produceert<br />
alleen donshaartjes als bescherming tegen de extreme<br />
winters in de Himalaya. In een milder klimaat houdt het hier<br />
spontaan mee op.<br />
Ook in Engeland ging men op grote schaal kasjmiersjaals<br />
namaken. De sjaals uit de Schotse stad Paisley (z.a.) waren<br />
het bekendst.<br />
Zoals gezegd betekende sjaal aanvankelijk alleen omslagdoek<br />
uit Kasjmir. Maar omdat er al spoedig ook sjaals uit andere<br />
landen op de markt kwamen, ontstond de samenstelling<br />
cach emir-shawl, die in het Nederlands voor het eerst is aangetroffen<br />
in 1835. Later werd dit verkort tot cachemir en zo staat<br />
het - naast kasjmier - nog steeds in Van Dale. Gaandeweg<br />
kreeg dit woord een andere betekenis: vanaf omstreeks 1850<br />
werd het bij ons gebruikt voor een lichte, gekeperde wollen<br />
stof.<br />
Ondertussen exporteerde Kasjmir nog steeds omslagdoeken.<br />
Daar telde men in Nederland omstreeks 1866 enorme bedragen<br />
voor neer. Zo kostte een eenvoudige vierkante doek<br />
uit Kasjmir tussen de 100 en 600 gulden. Een extra fraaie<br />
kostte 2000 gulden. Een eenvoudige lange sjaal kostte tussen<br />
de 250 en 700 gulden, een echte mooie gemiddeld 2700!<br />
Toch was de mode toen al bijna voorbij. Door massaproduktie<br />
kon op een gegeven moment iedereen zich een sjaal of<br />
omslagdoek veroorloven. Die verloor daardoor zijn status, en<br />
vanaf ongeveer 1870 haalde de chic er zijn neus voor op.<br />
De gevolgen voor de wevers in Kasjmir waren ingrijpend. Ze<br />
gingen sneller werken, waardoor de kwaliteit afnam. Zelfs in<br />
India gaf men nu de voorkeur aan Engelse kasjmiers. Na de<br />
Frans-Duitse oorlog van 1870 stortte de export vanuit Kasjmir<br />
helemaal in. Duizenden wevers stierven in de hongersnood<br />
van 1877.<br />
121
koeterwaals<br />
In Frankrijk bleef het nog een tijdje gewoonte om een sjaal<br />
als huwelijksgeschenk te geven, maar geen vrouw dacht er<br />
nog over zo'n doek te dragen. Tegen het eind van de 19de<br />
eeuw hing de kasjmier als decoratie over de piano.<br />
Engels cashmere (1822); Duits Kaschmir(wolle) (1832); Frans<br />
cachemire (1803).<br />
Ook het woord sjaal wordt in sommige woordenboeken aangemerkt als<br />
een geoniem. Zij doen dit op gezag van de Noordafrikaanse wereldreiziger<br />
Ibn Battoeta (1304-1377), die in 1345 in India de plaats Shaliat of<br />
Chalyat bezocht. Hij schreef hierover: 'Een bijzonder mooie stad, waar<br />
de stoffen worden gemaakt die haar naam dragen.' Maar waarschijnlijk<br />
vergiste Battoeta zich. Saliya was namelijk een algemene aanduiding<br />
voor 'weversgemeenschap' (van Sanskrit shalika 'wever'). Bovendien<br />
heeft nooit iemand kunnen achterhalen welke plaats Battoeta bedoelde.<br />
KASJMIER: Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetensch. 1 2 (1821) 63-64; Nederlandsch<br />
Magazijn (1835) 185-186; Nieuwenhuis Kunsten en wetensch.2 2 (1855) 237; Rijnhart Alg.<br />
wdb. prakt leven (1866) 605-606; Alg. Ned. ency. besch. stand 8 (1866) 316-317; Winkler<br />
Prins• 9 (1877) 260-261; Yule & Burnell Hobson-Jobson (19032) 824 (shawl); O'Hara Mode<br />
ency. (1984) 124; M. Lévi-Strauss Cashmere shawl (1988); Rey-Debove D/'ct des anglic.<br />
(19902) 123; OED (19932); Rey D/ct hist longue frang. (19942) 317.<br />
koeterwaals<br />
(1617 [koeterwaal], uit het Duits) onverstaanbare taal; gebrekkig<br />
Nederlands; dieventaal<br />
Kort voor het begin van onze jaartelling werd een groot deel<br />
van Europa door Keltische stammen bewoond. In het zuiden<br />
van Gallië - nu Frankrijk - leefden onder meer de Volcae.<br />
Het verhaal ging dat zij in hun hoofdstad Tolosa (Toulouse)<br />
een grote goudschat bezaten, maar verder is over hen weinig<br />
bekend. Bij de verovering van Gallië door Caesar behoorden<br />
de Volcae tot de eersten die werden onderworpen. Daarmee<br />
was de expansie van het Romeinse rijk nog lang niet ten<br />
einde, en de Keltische volkeren raakten in de verdrukking<br />
tussen de uit het zuiden opdringende veroveraars en de weerbarstige<br />
Germanen in het noorden. Vele Kelten gingen op in<br />
de Romeinse cultuur.<br />
Blijkbaar golden de Volcae als een toonbeeld van deze assimilatie,<br />
want in de loop van de middeleeuwen kreeg hun<br />
naam in de Germaanse talen allengs de betekenis 'geromaniseerde<br />
zuiderling', later ook meer specifiek 'Italiaan' of 'Frans-<br />
122
koeterwaals<br />
man'. Terwijl deze betekenisontwikkeling zich voltrok, veranderde<br />
het woord Volca - zo veronderstellen de etymologen -<br />
via een middeleeuwse vorm als Walch tot het modern Duitse<br />
Welsch. In het Nederlands werd dat Waals, waarmee wij<br />
tegenwoordig enkel nog de Franstalige cultuur in België aanduiden.<br />
Vroeger was een Waal een Franstalige in het algemeen.<br />
Je had Duitsers (waartoe de Nederlanders in de 17de<br />
eeuw ook zichzelf rekenden), en je had Walen. Iemand van<br />
wie werd gezegd dat hij Duitsen en Walen schuldig was,<br />
stond bij Jan en alleman in het krijt.<br />
De Walen spreken een Romaanse, vanuit het Nederlands<br />
gezien bij uitstek 'vreemde', taal. Koeterwaals is nog een<br />
graadje erger. Voor een verklaring van dat 'koeter' moeten we<br />
terugkeren naar de Romeinse tijd. Nadat heel Gallië door de<br />
Romeinen was onderworpen, kwam het strategisch belangrijke<br />
Alpengebied aan de beurt. Daar, zo'n beetje op de grens<br />
van het tegenwoordige Oostenrijk en Zwitserland, woonden<br />
de Raetiërs. Zij verweerden zich fel, maar moesten in het<br />
jaar 15 v.Chr. ten slotte het hoofd buigen voor de Romeinse<br />
overmacht. In hun gebied stichtten de Romeinen aan<br />
de bovenloop van de Rijn de plaats Curia Raetorum, het<br />
'bestuurscentrum van de Raetiërs'. Van die naam resteert na<br />
tweeduizend jaar alleen het eerste gedeelte, dat tegenwoordig<br />
geschreven wordt als Chur. Dat is de hoofdstad van het Zwitserse<br />
kanton Graubünden. De herinnering aan de Raetiërs is<br />
bewaard gebleven in de naam van een taal die gesproken<br />
wordt in een klein gebied ten zuiden van Chur: het Raetisch<br />
of Retoromaans.<br />
Men veronderstelt nu dat in de middeleeuwen deze Romaanse<br />
streektaal bij zijn Duitse noorderburen gold als het toppunt<br />
van onbegrijpelijk uitheems gebrabbel, erger nog dan de<br />
overige Romaanse, welsche talen. Nu werd in Zuidduitse dialecten<br />
Chur uitgesproken als kauer. Welsch uit Kauer was dus<br />
Kaurerwelsch. Onder invloed van kaudern, dat 'onduidelijk<br />
spreken' betekent, zou hieruit de tegenwoordige Duitse vorm<br />
Kauderwelsch zijn ontstaan. Het Nederlandse koeterwaals gaat<br />
terug op het Duitse Kauderwelsch.<br />
Voor het woorddeel kauder zijn ook andere verklaringen<br />
voorgesteld, waarin Chur geen rol speelt. Toch zou het aardig<br />
123
krent<br />
zijn als de verklaring met Chur juist was. Dan zou koeterwaals<br />
namelijk een zeldzaam voorbeeld zijn van een dubbelgeoniem,<br />
een samengesteld woord waarvan beide delen teruggaan<br />
op een geografisch begrip.<br />
Duits Kauderwelsch (1247 Kudirwale).<br />
Vergelijk walnoot<br />
Lübker & Erler Reallex. des klassischen Altertums (18917) 1029 (Raetia); Ency. Brit' 1 28<br />
(1911) 178 (Volcae); Franck & Wijk Etym. wdb. (1912*) 330; WNT VII 2 (1941) 5001-5003;<br />
L. Weisberger, 'Walhisk', in: Rheinische Vierteljahrsblätter 13 (1948) 87-146; Vries Ned.<br />
etym. wdb. (1971) 343; Ency. Brit' 5 7 (1979) 960 (Gaul); WNT XXIV (1989) 85-92 (waal),<br />
95-101 (waalsch); Veen Etym. wdb. (1989) 409, 808 (Waal); Kluge Etym. Wtb. d. deutschen<br />
Spr. (198922) 363, 786 (welsch); Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 638-639, 1554-<br />
1555 (welsch); H. te Winkel, 'Rare jongens, die Galliërs!', in: Onze Taal 62 (1993) 176-<br />
177; N. v.d. Sijs Leenwdb. (1995).<br />
krent<br />
t><br />
(15de eeuw, uit het Frans) gedroogde druif<br />
Weinig vruchten hebben zoveel invloed op de Griekse<br />
geschiedenis gehad als de krent. In al zijn verschrompelde<br />
nietigheid zorgde de krent nog geen honderd jaar geleden<br />
voor faillissementen, tolheffingen, internationale beraadsla-<br />
124
krent<br />
gingen, opstanden, ja zelfs voor het aftreden van een minister-president.<br />
De krent is genoemd naar de Griekse stad Korinthe. In de<br />
ons omringende talen is die vernoeming duidelijker zichtbaar.<br />
De Duitsers spreken van Korinthe, de Fransen van raisin de<br />
Corinthe. Wij leenden de Franse benaming maar verkortten<br />
die al in de middeleeuwen tot corente en vervolgens tot krent.<br />
In de oudheid was Korinthe zeer rijk. In de loop der tijd had<br />
het echter zwaar te lijden van aardbevingen, invallen en verwoestingen.<br />
In 1858 richtte een aardbeving zo veel schade aan<br />
dat de stad zeven kilometer van de oude plaats opnieuw werd<br />
opgebouwd.<br />
De Korinthiërs voerden toen nog altijd krenten uit, zij het op<br />
kleine schaal. In 1877 kwam hierin plotseling verandering. In<br />
dat jaar raakten de Franse wijngaarden ernstig aangetast door<br />
druifluis ofwel Phylloxera (vgl. malaga). De Franse wijnboeren<br />
kochten massaal Griekse krenten om er mengwijnen mee<br />
te maken. De uitvoer van Griekse krenten naar Frankrijk<br />
steeg van 881 ton in 1877 tot 20.999 ton i* 1 x 88o ~ een stijging<br />
van maar liefst 2300 procent. En dat bleek nog slechts het<br />
begin. In 1889 voerden de Grieken 70.000 ton krenten uit<br />
naar Frankrijk en 50.000 ton naar Engeland.<br />
Heel Griekenland begon als bezeten druiven te verbouwen.<br />
Alle andere vormen van nijverheid werden verwaarloosd, en<br />
olijfbomen, sinaasappelbomen en citroenbomen werden omgehakt<br />
om plaats te maken voor de Vitis vinifera apyrena, zoals<br />
de krentenproducerende wijnstok officieel heet. Om de produktie<br />
zo snel mogelijk te kunnen opvoeren, stak men zich<br />
tegen hoge rente in de schulden; de grote winsten werden<br />
geïnvesteerd in nieuwe aanplantingen, terwijl de leningen<br />
niet werden afbetaald.<br />
In 1891 was de schade aan de Franse wijngaarden echter zo<br />
goed als hersteld. En zoals dat gaat bij Franse boeren, klonk<br />
er vervolgens een luid protest tegen de valse concurrentie uit<br />
Griekenland. De Franse regering zag zich gedwongen de<br />
invoerrechten op Griekse krenten te verhogen: in 1891 van zes<br />
naar vijftien, in 1894 van vijftien naar vijfentwintig francs per<br />
honderd kilo. Dit laatste bleek genoeg om de export vrijwel<br />
stil te leggen. De Grieken boorden nieuwe markten aan, maar<br />
dit mocht niet baten.<br />
125
labberdaan<br />
De Griekse regering richtte een speciale bank op - onmiddellijk<br />
de 'Kren ten-Bank' gedoopt - die de overschotten tegen<br />
een vast tarief opkocht. Binnen de kortste keren zat de bank<br />
echter met een enorme krentenberg. Ondertussen bleef de<br />
produktie toenemen, waardoor de prijs van de krent nog verder<br />
daalde. In 1903 stelde een groep buitenlandse investeerders<br />
voor de uitvoer van krenten te reguleren. Toen premier<br />
Theotokis dit weigerde, braken er zulke ernstige onlusten<br />
uit dat hij het veld moest ruimen. Onder zijn opvolger<br />
ging de Krenten-Bank over de kop, de kwekers raakten wanhopig<br />
- kortom, het was tijd voor een staatsmonopolie. Dat<br />
kwam er en is tot op heden gebleven.<br />
Voor Korinthe was dit alles extra ongunstig. Als krentenproducent<br />
moest de stad het al snel afleggen tegen de eilanden<br />
Zäkinthos en Kefallinia. Omstreeks 1920 voerde Korinthe<br />
nauwelijks meer krenten uit.<br />
Engels currant (±1390); Duits Korinthe (1495); Frans raisin de<br />
Corinthe.<br />
Winkler Prins' 9 (1877) 554; Verdam Middelned. wdb. 3 (1894) 1914 (corente); Ency. ßr/t"<br />
7 (1910) 648 (currant), & 12 (1910) 434-435 (Greece); WNT VIII' (1916) 162-164;<br />
Oosthoek ency. 7 (1921) 498; OED (I993 2); Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (1993*) 718.<br />
labberdaan<br />
L<br />
(1512, uit het Frans) gezouten kabeljauw<br />
Vaak kost een etymologie heel wat hoofdbrekens. Dat is helemaal<br />
zo als van een woord verschillende vormen bestaan die<br />
wat de herkomst betreft in andere richtingen wijzen. Dit<br />
geldt onder andere voor labberdaan, dat sinds het begin van<br />
de 16de eeuw in het Nederlands voorkomt en dat behalve als<br />
lab(b)erdaan is aangetroffen als ab(b)erdaan.<br />
De meeste mensen kennen labberdaan nu alleen nog van<br />
Marten Toonders Heer Bommel en de Labberdaan. Bij Toonder<br />
heeft dit woord echter niets met gezouten kabeljauw te<br />
126
labberdaan<br />
maken: het gaat hier om een volkje dat van werken houdt.<br />
Toonder zou dit woord hebben afgeleid van het Latijnse<br />
laborare werken en daan, zoals in onderdaan.<br />
Wat de gezouten labberdaan betreft, Willem Bilderdijk herleidde<br />
dit woord in 1832 tot de Schotse plaats Aberdeen. Nu<br />
exporteerde Aberdeen indertijd enorme hoeveelheden zoute<br />
vis. Veel woordenboeken namen Bilderdijks verklaring dan<br />
ook over. Labberdaan werd als fout afgedaan, abberdaan<br />
moest het zijn.<br />
De Leidse hoogleraar Matthias de Vries wees Bilderdijks verklaring<br />
echter krachtig van de hand. Aberdeen is noch de<br />
eerste, noch de voornaamste plaats geweest, die de kabeljauwvangst<br />
dreef of de zoute visch toebereidde', schreef hij in<br />
1870. Bovendien kwam het woord in het Engels voor als<br />
haberdine. Het was onwaarschijnlijk dat Britten de naam van<br />
een vertrouwde haven zo zouden verhaspelen.<br />
Hoe zat het dan wel? De beste methode om de herkomst van<br />
dit woord te achterhalen, stelde De Vries, was zich te verdiepen<br />
in de geschiedenis van de gezouten kabeljauw. Hij veronderstelde<br />
dat de naam verwees naar de vissers die met het<br />
inzouten waren begonnen. Dat moesten vissers zijn geweest<br />
die ver van huis visten, anders hadden ze hun kabeljauw wel<br />
vers naar de markt gebracht.<br />
Nu visten de Basken uit de streek van Bayonne vanouds op<br />
de banken van Newfoundland. Een gedeelte van het Baskenland<br />
staat bekend als Le Labourd. Dit naar de hoofdstad<br />
Bayonne, die in de Romeinse tijd Lapurdanus heette. 'Ik<br />
geloof te mogen aannemen', schreef De Vries, 'dat de labberdaan<br />
aan dat land van Labourd haren naam ontleend heeft.<br />
De gezouten kabeljauw, die door de visschers van Bayonne en<br />
omstreken naar huis werd gebracht, en die dan uit het land<br />
van Labourd naar elders ter markt kwam, hoe kon men haar<br />
een natuurlijker naam geven dan piscis Lapurdanus, poisson<br />
du Labourd\ labourdarf. [...] De kooplieden van Bretagne en<br />
Normandije, die de zoutevisch uit Bayonne aankregen,<br />
verspreidden den naam van labourdan door geheel Frankrijk.<br />
Maar in hun mond kon de 1, als artikel opgevat, wegvallen en<br />
het woord tot abourdan worden. Naar de Fransche uitspraak<br />
ging ourregelmatig in erover.'<br />
127
labberdaan<br />
Dit laatste verklaart ook de dubbele vorm in het Nederlands.<br />
Hollandse' en Vlaamse kooplieden die de vis uit de havens<br />
van Bretagne en Normandië haalden, leerden hem kennen als<br />
abordan. Zij maakten daar ab(b)erdaan van. Maar wie de vis<br />
rechtstreeks in Bayonne kocht of van Baskische vissers op zee,<br />
hoorde labourdan en maakte hiervan lab(b)erdaan - vormen<br />
die naast elkaar in gebruik bleven.<br />
De Vries verzuchtte dat deze zoektocht hem erg veel tijd had<br />
gekost. Zijn verklaring staat echter nog steeds overeind en<br />
wordt zelfs aangehaald in de Oxford English Dictionary. Wel<br />
probeerde Kluyver (1944) labberdaan nog te herleiden tot de<br />
Gaskonse vorm van het Latijnse fabrefacienda, 'wat toebereid<br />
moet worden'. Latere etymologen noemen dit echter 'hoogst<br />
onzeker' en 'zeer onwaarschijnlijk'.<br />
Overigens werd de labberdaan indertijd niet duur betaald. De<br />
zoutevis was zelfs zo goedkoop dat de uitdrukking in omloop<br />
kwam daar kun je geen labberdaan voor eten, voor: alle waar is<br />
naar zijn geld. Misschien verklaart dit de opmerkelijke<br />
betekenis die De Beer en Laurillard in 1899 voor labberdaan<br />
geven: slappe koffie.<br />
Engels haberdine (1300); Duits Laberdaw, Frans laberdan.<br />
Gerookte haring wordt ook wel harderwijker genoemd. Harderwijk<br />
stond vroeger bekend om z'n gerookte bokkingen. Al voor de Tweede<br />
Wereldoorlog was er van die industrie niet veel meer over. Van Dale<br />
vermeldt de uitdrukking 'hij droogt uit als een Harderwijker bokking',<br />
met als toelichting Van een vervelend mens gezegd'.<br />
De benaming nijlbaars spreekt voor zich. De nijlbaars is de grootste<br />
zoetwatervis van Afrika en kan 1,75 lang worden. De vraag naar de<br />
oorsprong van de Nijl, een van de grootste rivieren ter wereld, hield de<br />
oude Grieken en Romeinen al bezig, getuige de uitdrukking caput Nili<br />
quaerere, 'het begin van de Nijl zoeken'. Tot 1863 moest men zich wat dit<br />
betreft behelpen met kaarten van Ptolemaeus, maar dat jaar lukte het de<br />
Engelse reizigers Speke en Grant de grote Nijlmeren te vinden. Stanley<br />
vond later de rivier die het grootste van deze meren — het Victoriameer —<br />
voedt. Naar dit meer wordt de nijlbaars ook victoriabaars genoemd. De<br />
Nijl zit in allerlei samenstellingen die geen toelichting behoeven, zoals<br />
nijlgans, nijlkrokodil, nijlpaard\ nijlsnoek etc. Aardig is dat de rivier<br />
twee kleurnamen opleverde: nijlblauw en nijlgroen.<br />
De sardien is genoemd naar het eiland Sardinië, waar deze vis in de<br />
oudheid op grote schaal werd gevangen. Wij leenden dit woord uit het<br />
Frans. Vroeger sprak men ook wel van schardijn, sardijn of sardel. In de<br />
19de eeuw waren sardientjes erg duur. Rijnhart schreef in 1866: 'De sardijnen<br />
worden slechts zeer weinig gebruikt, niettegenstaande zij over-<br />
128
labrador<br />
heerlijk zijn, en den eetlust bij het ontbijt zeer opwekken. De hooge<br />
prijs is voorzeker de oorzaak, dat zij zo weinig in zwang zijn.' Ook<br />
sardonisch, boosaardig, gaat terug op Sardinië. De Romeinen spraken<br />
van Sardonius risus, 'Sardinische lach', de Grieken van Sardanios gelos,<br />
'bittere lach'. Sardanios betekent in het Grieks Verbitterd' of minachtend'.<br />
Dit versmolt echter met sardonios, dat Sardinisch betekent. Men<br />
dacht dat 'sardonisch' verwees naar de gevolgen van het eten van een<br />
bittere plant, de herba Sardonia (ranonkel), die op Sardinië inheems is.<br />
Volgens de overlevering veroorzaakte het eten van dit kruid kramp in de<br />
aangezichtsspieren - sardonisch lachen - en later de dood. Deze uitdrukking<br />
komt al voor in de Odyssee (boek 20, regel 299-303).<br />
LABBERDAAN: Bilderdijk Verklarende Geslachtlijst I (1832) 6; Harrebomée Spreekwdb. li<br />
(1861) 2; WNT I (1882) 602; M. de Vries 'Labberdaan', in: Taal- en letterbode I (1870)<br />
274-280; Beer & Laurillard Woordenschat (1899) 602; Franck & Wijk Etym. wdb. (1912*)<br />
366; WNT VIII' (1916) 875; A. Kluyver 'Gissingen in verband met het woord<br />
labberdaan', Meded. KNAW, letterk., 69 A 2 (1930); Haeringen Suppl. etym. wdb. (1936)<br />
96; WNT Suppl. I (1956) 289; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 380; Vries & Tollenaere Etym.<br />
wdb. (1991 is) 220; OED (19932); J. Bruggeman 'Labberdaan', in: NRCH 20.12.1994.<br />
labrador<br />
(i8y6y uit het Engels) middelgrote, kortharige hond met hangoren<br />
Zo'n vijftig jaar na de ontdekking van de labradorsteen (z.a.)<br />
maakte Europa kennis met honden uit Labrador. Die honden<br />
zouden met vissersschepen zijn meegekomen uit Newfoundland,<br />
de Canadese provincie waar Labrador deel van uitmaakt.<br />
Zeker is dat de labrador verwant is aan de newfoundlander<br />
(z.a.) - de zwarte, zwemgrage hond die door de ruige<br />
vissers van Newfoundland werd gebruikt.<br />
Volgens de overlevering kwamen de labradors in 1830 aan in<br />
de haven van Poole. Daar werden ze opgemerkt door de<br />
tweede graaf van Malmesbury, die er een paar kocht en later<br />
nog andere deed overkomen. De liefde voor deze honden<br />
bleek erfelijk: ook de derde graaf van Malmesbury sloeg aan<br />
het fokken. Hij kruiste de labrador met retrievers en setters,<br />
maar - zo stellen de kenners ons gerust - het echte labradortype<br />
bleef overheersen.<br />
In de tweede helft van de 19de eeuw was de labrador in heel<br />
Europa bekend en geliefd. In 1903 werd de labrador officieel<br />
als ras erkend.<br />
De dieren hebben zo'n goede neus dat ze tijdens de Eerste en<br />
129
labrador<br />
Tweede Wereldoorlog vaak werden ingezet om mijnen te<br />
zoeken. Ze bleken zelfs mijnen te kunnen aanwijzen die meer<br />
dan 15 cm onder de grond lagen.<br />
Labradors zijn over het algemeen zwart van kleur. Labradors<br />
met een gelige vacht worden ook wel golden retrievers genoemd.<br />
Engels Labrador (dog, retriever) (1842); Duits Labradorhund,<br />
Frans chien de Labrador (1867), Labrador (1900).<br />
Vergelijk dalmatiër<br />
Uit Labrador werd in de 18de en 19de eeuw ook Labradorthee<br />
aangevoerd. Deze werd getrokken van de groene bladeren en twijgen van<br />
de Gaultheria procumbens, een kleine heester die inheems is in Labrador<br />
en Canada. De thee werd in platte, vierkante koeken op de markt<br />
gebracht en stond ook wel bekend als Canadathee. Olie van de heester<br />
werd verkocht als Oil of Winter green.<br />
LABRADOR: Winkler Prins 1 8 (1876) 453; Toepoel & Van de Weijer Toepoels<br />
hondenency. (±1970*) 351-352; Petit Robert (1993*) 1248; OED (19932).<br />
labrador, labradorsteen<br />
(1782) kleurrijke sier steen<br />
Labrador is een schiereiland<br />
in het oosten van Canada.<br />
Het maakt deel uit van de<br />
provincie Newfoundland en<br />
is vele malen ondekt: in het<br />
jaar 986 door de Noormannen<br />
(die het Helleland steenland'<br />
noemden), in 1497 door<br />
de voor Engeland varende<br />
Italiaan John Cabot (1450-1498) en in 1501 door de Portugees<br />
Gaspar Cortereal.<br />
Cortereal noemde het Tierra del Labrador. Volgens sommigen<br />
bedacht hij hiermee de Portugese zeevaarder Joao Fernandes,<br />
bijgenaamd 'Lavrador'. Anderen houden het erop dat Tierra<br />
del Labrador 'bouwland' of 'land geschikt voor akkerbouw'<br />
betekent. In ieder geval had dit dan alleen betrekking op de<br />
kuststrook. Het binnenland van Labrador is namelijk juist<br />
zeer onvruchtbaar en onherbergzaam. Tot laat in de 19de<br />
eeuw waagde bijna niemand zich in het binnenland en nog<br />
130
leghorn<br />
altijd is het grootste deel van Labrador onbewoond.<br />
Labrador raakte aan het eind van de 18de eeuw in Europa<br />
bekend door een toevallige vondst. Omstreeks 1770 leden een<br />
paar Hernhutters, leden van een Duitse christelijke gemeenschap,<br />
schipbreuk voor de kust van Labrador. Daar vonden ze<br />
kiezelachtige stenen die op de splijtvlakken zeer fraaie groene,<br />
blauwe en gele kleuren vertoonden. De Hernhutters bleven<br />
in Labrador om er de Eskimo's te bekeren, maar de stenen<br />
stuurden ze naar Europa, waar ze met groot enthousiasme<br />
werden ontvangen.<br />
In Nederland kreeg dit mineraal, dat behoort tot de zogeheten<br />
veldspaten, de naam Labradorsteen (1782). Net als in<br />
de ons omringende talen werd dit spoedig verkort tot<br />
Labrador. Vanaf het begin van de 19de eeuw werd labradoriet<br />
de gebruikelijke naam.<br />
Labradoriet wordt tegenwoordig onder meer gevonden in<br />
Italië, Finland, Rusland, de VS en Groenland, maar de grootste<br />
stenen komen nog altijd uit Labrador. Men maakt er<br />
vooral sierstenen van.<br />
Engels Labradore stone (1778), Labradore (1794); Duits Labradorstein<br />
(1778), Labrador, Frans pierre de Labrador (1783),<br />
Labrador (1803).<br />
Vergelijk quenast<br />
Houttuyn Natuurlyke historie III, 3 (1782) 141; Nieuwenhuis Kunsten en wetensch. 2 3<br />
(1856) 270 (feldspaath); Winfder Prins' 9 (1877) 615-616; Ency. Brit»' 16 (1911) 28n;<br />
Winkler Prins* 12 (1951) 467; Veen Etym. wdb. (1989) 430; Düdi & Rejl Gr. mineralen ency.<br />
(1993) 392; Petit Robert (19932) 1248; OED (1993*).<br />
leghorn<br />
(ipof, uit het Engels) bepaald hoenderras<br />
Een leghorn is een van oorsprong Italiaanse kip die uitstekend<br />
legt. De kip dankt haar naam echter niet aan het<br />
werkwoord leggen - zoals de leghen - maar aan de Italiaanse<br />
havenplaats Livorno.<br />
Livorno heette in de 17de en 18de eeuw Legorno. De Engelsen<br />
noemden het Leghorn. Uit Livorno importeerden zij een<br />
bepaald soort tarwestro om hoeden van te vlechten. In het<br />
Engels heeft leghorn dan ook als eerste betekenis 'strooien<br />
hoed' of 'hoedenstro', betekenissen die halverwege de 18de<br />
eeuw ontstonden.<br />
131
lolaborstel<br />
De geschiedschrijving van het pluimvee wil dat een Italiaanse<br />
scheepskapitein omstreeks 1835 vanuit Livorno naar Amerika<br />
voer met enkele hoenders aan boord. Dankzij de 'kweekijver<br />
der Amerikanen', zoals het ergens heet, werden de hoenders<br />
veredeld. Het resultaat was een slanke kip, betrekkelijk laag<br />
op de gele poten en met een volle, zware staart. Haar<br />
belangrijkste kenmerk is dat ze al na vijf maanden begint te<br />
leggen, ook 's winters, en dat ze gemiddeld 250 tot 300 eieren<br />
per jaar legt. Naar de plaats van inscheping werd deze kleine<br />
eierfabriek leghorn genoemd.<br />
Omstreeks 1869 werd de leghorn van Amerika overgebracht<br />
naar Engeland. Vandaaruit veroverde de kip de rest van Europa.<br />
De kip zou omstreeks 1880 in Nederland zijn geïntroduceerd.<br />
Leghorn werd al snel een begrip in onder andere het<br />
Frans, Duits en Engels. De Italianen spreken echter nog<br />
steeds van Gallina Livornese.<br />
Voor zover bekend vermeldde Vivat's Geïllustreerde Encyclopaedie<br />
de leghorn in 1905 als eerste. Veel vertrouwen in de<br />
'Italianen', zoals de kippen hier in het begin ook werden<br />
genoemd, had de encyclopedie niet: 'leghorn [...] ook naam<br />
van een uit Amerika afkomstig hoenderras, fraai van voorkomen<br />
doch van weinig waarde'.<br />
Dertig jaar later stond de leghorn te boek als het belangrijkste<br />
pluimveeras in Nederland.<br />
Engels Leghorn (1869); Duits Leghorn; Frans leghorn (1888).<br />
Vergelijk barnevelder<br />
Vivat's ency. 7 (1905) 4868; Winkler Prins* II (1919) 225; Oosthoek ency. 1 7 (1921) 652;<br />
Minderhoud Ned. landbouw (1935) 182-183; Winkler Prins 5 11 (1936) 148; Kath. ency.' 16<br />
(1936) 258; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (1975 2') 431; Rey-Debove D/ct. des anglic.<br />
(19902) 497; OED (19932).<br />
Lolaborstel<br />
(1953, uit het Duits) afwasborstel<br />
Hohenlockstedt is een klein industriestadje in Schleswig-<br />
Holstein, veertig kilometer ten noorden van Hamburg. Vroeger<br />
was het een legerplaats en heette het Lockstedter Lager,<br />
dus Lockstedter kamp. In 1939 woonden er 3000 mensen, in<br />
1950 ruim 5500. Er worden schoenen geproduceerd, metaal,<br />
textiel, tabak en aanvankelijk ook afwasborstels. Deze wer-<br />
132
lommerd<br />
den in Nederland Lolaborstels genoemd, naar de plaatsnaam<br />
LOckstedter LAger.<br />
Tegenwoordig ervaren wij Lolaborstel als een merknaam,<br />
maar in 1953 lag dat volgens de Winkler Prins van de vrouw<br />
beslist anders. De échte Lolaborstels werden indertijd - voor<br />
Nederland - gemaakt door de Lola Borstelfabriek N.V. te<br />
Groesbeek. 'Door verschillende andere fabrieken wordt evenwel<br />
gelijksoortig borstelwerk in de handel gebracht', aldus de<br />
Winkler Prins. 'Een typische bijzonderheid is hierbij, dat de<br />
grote bekendheid van het merk Lola ertoe heeft geleid, dat<br />
dit merk allengs als een soortnaam beschouwd werd voor afwasborstels,<br />
waardoor de consument menigmaal ten onrechte<br />
de overtuiging krijgt dat men een originele Lola heeft ontvangen.'<br />
De namaak-Lolas waren slecht gemaakt en de borstelkop kon<br />
niet vervangen worden - de belangrijkste innovatie van de<br />
Lolaborstel. De slechte borstels bleken ook schadelijk voor de<br />
reputatie van de echte Lola, zodat de fabrikant hiervan<br />
indertijd allerlei advertenties moest plaatsen om de consument<br />
het verschil uit te leggen.<br />
Dat Lolaborstels meteen werden nagemaakt, komt omdat er<br />
in deze branche verrassend veel geld te verdienen valt. Zo<br />
besteedden in 1993 6,2 miljoen Nederlanders ruim 52 miljoen<br />
gulden aan afwasborstels. Omdat de klassieke houten afwasborstel<br />
is verdrongen door die van kunststof, zitten daar<br />
inmiddels nauwelijks meer Lolaborstels tussen.<br />
WP v.d. vrouw 2 (1953) 1593; Der große Brockhaus7 (1955) 292; Müllers großes<br />
deutsches Ortsbuch (I980 20) 609; Rob Biersma De afwasborstel (1990); Frank van Alphen<br />
'Afwasborstel', in: NRCH 8.7.1993<br />
lommerd<br />
(.1281, uit het Frans) bank van lening<br />
Lombardije is een streek in Noord-Italië, tussen de Po, het<br />
Gardameer en het Lago Maggiore. Economisch is het<br />
het belangrijkste deel van Italië, met Milaan als commercieel<br />
centrum.<br />
Lombardije speelde economisch al vroeg een belangrijke rol.<br />
Het bankwezen kwam hier in de iide eeuw tot bloei. Vanaf<br />
133
lommerd<br />
de 13de eeuw zwermden handelaren uit Lombardije uit over<br />
de rest van Europa. Lenen van geld tegen rente of onderpand<br />
was indertijd bij de kerkelijke en de burgerlijke wet verboden.<br />
Om toch in deze behoefte te voorzien, maakten vorsten voor<br />
joden en Lombarden een uitzondering. Tegen betaling van<br />
een jaarlijks bedrag kregen zij het recht om in een bepaalde<br />
stad een bank of tafel te exploiteren.<br />
Aanvankelijk maakten vooral hoge edele heren en bisschoppen<br />
van hun diensten gebruik. Maar de opkomst en bloei<br />
van de stedelijke economie voegde daar al gauw de gegoede<br />
burgerij aan toe. Wie leende liet een onderpand achter;<br />
later werd ook rente bedongen, die kon oplopen van 10 tot<br />
15 procent, soms zelfs tot 30 procent. Behalve als geldschieters<br />
deden de Lombarden dienst als wisselaars en kooplieden.<br />
Nederland maakte in 1260 voor het eerst kennis met de<br />
Lombarden. Hun financiële praktijken vielen niet meteen<br />
in goede aarde. Al in 1267, zeven jaar na hun komst, moesten<br />
Lombarden eens de Utrechtse dom in vluchten om het vege<br />
lijf te redden. Maar een legertje boerenkinkels onder leiding<br />
van heer Gerard van Amstel drong de kerk binnen en sloeg ze<br />
ter plekke dood. Later kregen de Lombarden herhaaldelijk te<br />
maken met excommunicatie, bedrijfsverbod, verbanning en<br />
confiscatie.<br />
Al in de 13de eeuw kreeg lombaert (Lombard) bij ons de betekenissen<br />
'bankier, geldhandelaar, wisselaar, geldschieter' of<br />
'woekeraar'. Later schreef men ook lombard, lombaard en<br />
lomberd, waarmee een instelling bedoeld werd die geld leent<br />
op onderpand. Lommerdis daar een volkse verbastering van.<br />
Toen in de 17de eeuw verschillende steden, in de eerste plaats<br />
Amsterdam, de banken in eigen beheer namen, ontstond er<br />
een onderscheid tussen een openbare bank van lening en een<br />
particuliere bank van lening. In de volksmond werd lommerd<br />
of lombard voor beide instellingen gebruikt. Nog later, in de<br />
19de eeuw, ervoer men de term lommerd als gemeenzaam;<br />
deftige luitjes in geldnood brachten hun spulletjes naar de<br />
lombard.<br />
Het particuliere pandjeshuis werd door het volk bovendien<br />
aangeduid als 'Ome Jan'. Ook in de ons omringende talen<br />
zocht men het wat dit betreft in de familierelaties. Zo sprak<br />
134
lommerd<br />
men in Engeland van my uncles of uncle three balls, in Frankrijk<br />
van ma tante (Dumont) of van mon oncle (du pret), en in<br />
Duitsland van mein Onkel. 'De naam zal wel hieruit ontstaan<br />
zijn', aldus Stoett (1943), 'dat men slechts voorwendde naar<br />
een oom Jan te gaan, omdat men er zich voor schaamde iets<br />
naar den lommerd of achter de schuine deur te moeten brengen.'<br />
In Amsterdam bij dag en nacht (1897) geeft Justus van Maurik<br />
een fraaie beschrijving van een gezelschap Jordanezen dat op<br />
een tochtje met een rijtuig door de stad plotseling de lommerd<br />
tegenkomt.<br />
De wagen houdt stil en allen schreeuwen zoo luid mogelijk:<br />
'Dag oome Jan!' tot een bejaard man, die met zijn<br />
vrouw aan den eenen en een parapluie onder den anderen<br />
arm, aan den kant van den weg, naar de voorbijsnorrende<br />
wagens kijkt.<br />
't Is de pandjeshuishouder van de Lindengracht. Iedereen<br />
kent hem, iedereen heeft hem op zijn beurt noodig en<br />
daarom klinken hem allerlei vriendelijke groeten tegen.<br />
'Dag oome!' gilt Koos, 'loopt mijn klokkie nog?'<br />
'Heb je mijn jas wel afgeborsteld?'<br />
'Complement aan mijn vestketting!'<br />
'Zal je goed op mijn belletjes passen?'<br />
'Pas je wel op, dat mijn perreplu niet schimmelt!'<br />
[...] 'Neem je petten af voor Oome!' kraait Koos uit den<br />
kattenbak en met zijn hoed salueerend, voegt hij er bij: 'Als<br />
hij kwaad op jelui wordt, geeft hij te weinig. Kijk, Slabak,<br />
hij lacht al tegen je jas; dat's een oude kennis van hem.'<br />
Engels Lombard (1377); Duits Lombard[geschafi)\ Frans<br />
lombard (1268).<br />
'De bank van leening', in: Nederlandsch Magazijn (1844) 194-197; Justus van Maurik<br />
Amsterdam bij dag en nacht (3e druk z.j. [1897']) 83; Verdam Middelned. wdb. IX (1899)<br />
746-749 (lombaert); WNT VIII 2 (1924) 2654-2655 (lombard), 2659-2661 (lommerd), &<br />
WNT VII' (1926) 183 (Oome Jan); Stoett Ned. spreekw. (19435) 394-395 (Oome Jan);<br />
Winkler Prins 7 12 (1973) 191-192; J. de Bruyn-van der Helm, 'La prima occorenza della<br />
parola lombardo 'banchiere' nei testi nederlandesi medievali', in: Quaderni di semantica 2<br />
(1984) 367-374; Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 "S) 233; OED (I993 2); Dauzat Dict<br />
étym. (I993 2) 436.<br />
135
lunapark<br />
lunapark<br />
(1916, uit het Engels) pretpark<br />
Coney Island is een schiereiland op de zuidwestpunt van<br />
Long Island bij New York. Het hoort bij Brooklyn. 'Coney is<br />
volgens sommigen een verbastering van het Nederlandse konijn,<br />
een dier dat hier vroeger in groten getale zou hebben<br />
rondgehuppeld.<br />
Coney Island ontwikkelde zich in het laatste kwart van de<br />
19de eeuw tot de populairste badplaats van de Verenigde Staten.<br />
Austin Corbin (1827-1896) en George Cornelius Tilyou<br />
(1862-1914) leverden hier een grote bijdrage aan.<br />
Corbin zag als eerste de mogelijkheid om van Coney Island<br />
een supervakantieoord te maken. In 1876-1877 legde hij de<br />
New York & Manhattan Beach Railway naar Coney Island<br />
aan, gevolgd door andere verbindingen per spoor en per boot.<br />
Het schiereiland werd zo goed ontsloten.<br />
George Tilyou was de zoon van een hoteleigenaar op Coney<br />
Island. In 1876, toen bleek dat veel bezoekers van de wereldtentoonstelling<br />
in Philadelphia naar Coney Island kwamen<br />
om de Atlantische Oceaan te zien, opende hij zijn eerste souvenirkraampje.<br />
Hij was toen veertien. Tilyou verkocht doosjes<br />
met gezeefd zand en flessen zeewater. Op zijn 17de liet hij<br />
de bekende Bowery aanleggen, een soort kermis-straat, gevolgd<br />
door Tilyous Surf Theatre, het eerste grote vermaaksoord<br />
op het schiereiland, dat al zeer in trek was bij het grote<br />
publiek.<br />
Alle ondernemers schreeuwden er over de geweldige capaciteit<br />
van hun hotels. Zo beweerde het Sea Beach Palace in 1879<br />
al 15.000 maaltijden tegelijk te kunnen serveren. In 1882 werd<br />
een hotel gebouwd in de vorm van een olifant, met in zijn<br />
voorpoten een diorama en een sigarenwinkel.<br />
In de jaren tachtig en de vroege jaren negentig was John Y.<br />
McKane de grote baas op Coney Island, dat onder zijn<br />
bewind de bijnaam Sodom by the Sea kreeg. Tilyou slaagde<br />
erin McKane weg te werken en probeerde vervolgens van<br />
Coney Island een fatsoenlijke badplaats te maken. De pretparken<br />
op het eiland, waaronder Tilyous Steeplechase Park,<br />
trokken toen al een enorme hoeveelheid bezoekers: zo'n 5<br />
miljoen per seizoen, soms wel 200.000 op één dag.<br />
136
lunapark<br />
In 1901 bezocht Tilyou in Buffalo (N.Y.) de Panamerikaanse<br />
tentoonstelling. Daar kon je in een cyclorama met een ruimteschip<br />
een Trip to the Moon maken, inclusief vlucht (met<br />
uitzicht door de patrijspoorten), landing, en een kort verblijf<br />
op de maan. De maanreizigers werden verwelkomd door reuzen<br />
en dwergen en kregen een groene kaas mee als souvenir.<br />
Tilyou kocht deze attractie, met de eigenaars Frederic Thompson<br />
en Skip Dundy erbij, voor Steeplechase Park. Maar eind<br />
1902 begonnen Thompson en Dundy voor zichzelf. Ze kochten<br />
een oud pretpark op Coney Island, sloopten het grotendeels,<br />
en bouwden Luna Park.<br />
In mei 1903 werd Luna Park geopend. Voor 10 dollarcent<br />
kwam de bezoeker terecht in één groot, 'Super-Saracenic,<br />
Oriental Orgasmic' decor, zoals John F. Kasson het noemt in<br />
zijn studie over Coney Island rond de eeuwwisseling. Een<br />
kwart miljoen elektrische lampjes maakte het park ook<br />
's avonds overweldigend. Er was een stuk Venetië nagebouwd,<br />
inclusief gondels, en verder een Japanse tuin, een Iers dorp, een<br />
Eskimodorp, een Nederlandse molen en een Chinees theater.<br />
Je kon er op olifanten of kamelen rijden en er was een compleet<br />
circus. Sommige vertoningen waren uitermate wreed,<br />
zoals de publieke executie van een oude olifant (die eerst<br />
zogenaamd vergiftigde wortels kreeg en vervolgens werd geelektrocuteerd)<br />
en de act van het paard King, dat van een<br />
hoge toren in een zwembad moest duiken. Er werden ook<br />
natuurrampen nagespeeld: de val van Pompei, grote overstromingen<br />
en een brand in een gebouw van vier verdiepingen.<br />
Je moest vooral actief zijn; er waren wel bankjes, maar Thompson<br />
en Dundy zagen mensen liever niet stilzitten en stuurden<br />
muziekkorpsen op hen af om ze in beweging te brengen. Er<br />
waren bibberende plaveisels, schietstoelen, roetsj banen met<br />
loopings en door namaaklandschappen, waterglijbanen -<br />
kortom, alles waar moderne pretparken goede sier mee maken<br />
werd in Luna Park en elders op Coney Island al eens<br />
vertoond.<br />
Het succes van Luna Park leidde tot concurrentie van Dreamland<br />
Park, dat op de proppen kwam met een miljoen lampjes,<br />
een dorp met 300 dwergen en een brand in een gebouw van<br />
zes verdiepingen. Ironisch genoeg ging Dreamland Park in<br />
1911 zelf geheel in vlammen op.<br />
137
lymeziekte<br />
De aftakeling van Luna Park zette in 1907 in. Dundy stierf<br />
dat jaar, nog geen vijftig jaar oud. Thompson ging in 1912<br />
failliet en stierf een paar jaar later, 46 jaar oud. Luna Park<br />
bleef bestaan, maar slaagde er niet in ieder seizoen met nieuwe<br />
attracties te komen, waardoor de belangstelling spoedig<br />
terugliep.<br />
Internationaal was Luna Park toen echter al een begrip geworden.<br />
Vanaf 1911 wordt het in het Engels gebruikt voor<br />
grote pretparken in het algemeen. Rusland kende in 1913 een<br />
theater 'Luna-Park' en Nederlandse woordenboeken vermelden<br />
lunapark sinds 1916, in de betekenis park voor vermaak'<br />
of 'moderne soort van kermis'. Van Dale geeft het bovendien<br />
als synoniem voor cake-walk.<br />
In de jaren veertig werd Luna Park op Coney Island een paar<br />
keer door brand getroffen. Van de oude glans was toen al<br />
niets meer over. Dat het park later moest plaatsmaken voor<br />
een parkeerplaats en nog later voor woonhuizen, is dan ook<br />
een vorm van 'genadige euthanasie' genoemd.<br />
Engels Luna Park (1911); Duits Luna-Park Frans luna-park.<br />
Vergelijk vauxhall<br />
Ency. 6rit.il 6 (1910) 897 (Coney Island); Koenen Verkl. handwdb. (1916") 493; Dia. of<br />
Amer. Biogr. 4 (1930) 436 (Corbin), & 18 (1936) 553 (Tilyou); John F. Kasson Amusing the<br />
million: Coney Island at the turn of the century (New York 1978) 61-82; Stewart Dia of<br />
American place-names (1986) 110; Veen Etym. wdb. (1989) 456; OED (19932).<br />
lymeziekte<br />
(±198$, uit het Engels) bepaalde door teken overgebrachte bacteriële<br />
ziekte<br />
Vanuit het hart van New York steekt Long Island meer dan<br />
150 kilometer oostwaarts de Atlantische Oceaan in; aan de<br />
noordzijde omsluit dit eiland een baai, de Long Island<br />
Sound. De noordkust van die baai behoort tot Connecticut,<br />
een dichtbevolkte maar ook dichtbeboste staat. Daar aan de<br />
kust, nabij New London, ligt het district Lyme.<br />
Hier werd in 1975 een merkwaardig verschijnsel opgemerkt,<br />
namelijk een 'epidemie' van reumatische aandoeningen, die<br />
normaal gesproken niet epidemisch optreden. Onderzoek<br />
door medewerkers van de Yale-universiteit wees uit dat deze<br />
kwaal werd veroorzaakt door een bacterie, die naar zijn ont-<br />
138
magenta<br />
dekker Willy Burgdorfer Borrelia burgdorferi werd gedoopt.<br />
Behalve voor gewrichtsaandoeningen bleek deze bacterie ook<br />
verantwoordelijk voor kwalen van de huid, het zenuwstelsel<br />
en het hart. Dit complex van aandoeningen wordt, naar de<br />
plaats van ontdekking, lymeziekte genoemd. Deze ziekte komt<br />
echter op vele plaatsen in de wereld voor, ook in Nederland.<br />
De Borrelia burgdorferi kan haar kwalijke werk alleen doen als<br />
ze in het bloed van de mens belandt. Dat gebeurt via de beet<br />
van een teek. Deze kleine parasiet leeft in gebieden die begroeid<br />
zijn met bomen en struiken. Hij bijt zich vast in de<br />
huid van dieren en mensen om zich vol te zuigen met hun<br />
bloed. Dat zou op zich niet zoveel kwaad kunnen, als die<br />
teken hun slachtoffers niet met allerlei ziekten konden besmetten,<br />
waaronder de lymeziekte.<br />
Hoewel waakzaamheid tegen besmetting met de lymeziekte<br />
geboden is, moet de kans hierop niet worden overschat, zo<br />
meldt een brochure. Niet elke teek brengt de besmetting<br />
over, en zelfs een besmette teek kan pas gevaarlijk worden als<br />
hij meer dan een of twee dagen ongestoord bloed kan zuigen.<br />
Bij verblijf in dichtbegroeide gebieden is geregelde controle<br />
van de huid dus een goede vorm van preventie.<br />
Engels Lyme disease (±1980); Duits Lyme-Krankheit, Lyme-<br />
Erkrankung, Frans maladie de Lyme.<br />
Wat u moet weten van tekebeten en van Lyme-ziekte die erdoor kan worden overgedragen<br />
(brochure SAAG, Koog aan de Zaan 1993); Fred S. Kantor, 'Disarming Lyme disease', in:<br />
Scientific American (sept. 1994) 20-25; 'Vaccin ontwikkeld tegen ziekte van lyme', in:<br />
NRCH 8.12.1994.<br />
magenta<br />
M<br />
(i8yo, uit het Engels) rode verfstof karmozijntint<br />
William Henry Perkin (1838-1907) was pas vijftien toen hij in<br />
1853 in Londen scheikunde ging studeren. Twee jaar later<br />
werd hij assistent van de Duitse scheikundige August Wil-<br />
139
magenta<br />
helm von Hofmann (1818-1892), die toen al geruime tijd in<br />
Engeland verbleef. Hofmann hield zich onder andere bezig<br />
met onderzoek naar kinine.<br />
Kort nadat Perkin aan de universiteit was ingeschreven, richtte<br />
hij thuis, op zijn kamer, een eenvoudig laboratorium in.<br />
Daar deed hij samen met een vriendje scheikundige proeven.<br />
In de paasvakantie van 1856 probeerde Perkin aniline om te<br />
zetten in kinine, een idee dat hem door Hofmann aan de<br />
hand was gedaan. Dat mislukte, maar de proef leverde wel<br />
een vies, donker goedje op. Toen Perkin dit nader onderzocht,<br />
bleek het een sterke, paarsblauwe kleurstof te bevatten.<br />
Perkin slaagde erin deze te isoleren. Hij noemde de kleurstof<br />
aanvankelijk Aniline purple of Tyrian purple en later mauveïne.<br />
Perkin bleek de eerste synthetische kleurstof te hebben gemaakt<br />
en sloeg meteen munt uit zijn uitvinding. Al in 1857<br />
opende hij nabij Londen een kleurstoffenfabriek. Zijn vader,<br />
die er aanvankelijk tegen was geweest dat zijn zoon scheikunde<br />
ging studeren, financierde de onderneming, hoewel<br />
Hofmann dit afraadde: hij vond Perkin, toen pas achttien, te<br />
jong en te onervaren. Later zou Hofmann trouwens goudgeld<br />
verdienen aan deze handel.<br />
De uitvinding van een synthetische kleurstof zorgde internationaal<br />
voor een sensatie: stoffen konden hiermee veel makkelijker<br />
worden gekleurd, en in nieuwe, helderder tinten.<br />
Wetenschappers in Engeland, Frankrijk en Duitsland stortten<br />
zich op deze markt en spoedig kwam de ene synthetische<br />
kleurstof na de andere in de handel, waaronder, in 1858, het<br />
rode fuchsine.<br />
In diezelfde tijd raakten Frankrijk en Italië in oorlog met<br />
Oostenrijk. De Oostenrijkers hadden indertijd verschillende<br />
bezittingen in Italië. De Italianen streefden naar onafhankelijkheid,<br />
en in een opwelling had de Franse keizer Napoleon<br />
in toegezegd Italië Van de Alpen tot de Adriatische zee' te<br />
zullen bevrijden van de Oostenrijkers.<br />
De Oostenrijkers hadden al twee veldslagen verloren toen zij<br />
in de late avond van 3 juni 1859, na een lange dagmars, halt<br />
hielden bij Magenta, een gehucht ten westen van Milaan,<br />
gelegen aan de Ticino. Zij bevonden zich op de linkeroever<br />
140
magenta<br />
van de Ticino, de Fransen en Piemontezen hielden de rechteroever<br />
bezet, zonder dat de beide legers dit van elkaar wisten.<br />
Toen het in de vroege ochtend werd ontdekt, braken er<br />
eerst gevechten uit bij de bruggen over de rivier. Rond het<br />
middaguur concentreerde de strijd zich bij Magenta.<br />
Aan Franse zijde stonden 54.000 soldaten en aan Oostenrijkse<br />
zijde 58.000. Het was de Franse aanvoerder MacMahon<br />
(1808-1893) die de strijd besliste: zonder daartoe opdracht te<br />
hebben gekregen viel hij de Oostenrijkers in de rechterflank<br />
aan. Later kreeg hij de titel hertog van Magenta.<br />
De verliezen waren groot. Het aantal doden en gewonden aan<br />
Franse zijde bedroeg 4000 (plus 600 vermisten) en aan Oostenrijkse<br />
zijde 5700 (plus 4500 vermisten). Nog altijd is bij<br />
Magenta een knekelhuis te bezichtigen waarin de stoffelijke<br />
resten van 9000 doden zijn samengebracht.<br />
Het slagveld bij Magenta zag rood van het bloed. Kort na<br />
deze slag werd in Engeland een nieuwe, donkerrode fuchsineverbinding<br />
op de markt gebracht, die 'Magenta red' werd<br />
genoemd. Het patent op de chemische samenstelling hiervan<br />
werd op 11 augustus 1860 in Londen verleend aan een zekere<br />
R. Smith. 'Magenta red' werd vrijwel meteen verkort tot<br />
magenta, een woord dat al in 1870 in het Nederlands opduikt.<br />
De strijd tussen Frankrijk en Oostenrijk was met de slag bij<br />
Magenta niet beslist. Twintig dagen later volgde, bij het dorpje<br />
Solferino, een nog heviger treffen, dat het slagveld nog dieper<br />
rood kleurde. Deze slag gaf niet alleen aanleiding tot de<br />
kleurnaam solferino (z.a.), maar door de toevallige aanwezigheid<br />
van Henri Dunant ook tot de oprichting van het Rode<br />
Kruis.<br />
Engels magenta (1860); Duits Magenta (1861); Frans magenta<br />
(i95o)-<br />
Gerding & Opwijrda Zakwdb. der scheikunde (1870) 262; Meyers Konversations-Lexikon 3 I<br />
(1874) 648 e.v. (Anilin); Winkler Prins» 10 (1878) 302; Ency. Brit." 14 (1911) 917, & 17<br />
(1911) 263-264, 304; Dict Nat biogr. 2de suppl. III (1912) 104-106; ENSIE 8 (1950) 636;<br />
Dict. of scientific biogr. X (1974) 515-517; Ency. Brit. '5 5 (1981) 1099, 1106-1107, & 16<br />
(1981) 374; Ons Leger (juni 1985) 30; OED (19932); Petit Robert (19932) 1322; Rey Dict<br />
hist. languefrang. (19942) 1163.<br />
141
magneet<br />
magneet<br />
(1266, uit het Latijn) stuk magneeterts of gemagnetiseerd metaal,<br />
dat soortgelijke materialen aantrekt en afstoot<br />
Als in de oudheid een Griek de gevoelens van zijn echtgenote<br />
wilde peilen, hoefde hij alleen maar een stukje magneetsteen<br />
onder haar hoofdkussen te leggen. Was zij haar man trouw,<br />
dan zou zij zich tegen hem aan vlijen; in het andere geval zou<br />
de kracht van de steen haar het bed uit slingeren.<br />
Dat is maar één voorbeeld van de bijzondere eigenschappen<br />
die de magneet werden toegedicht. Ook als geneesmiddel<br />
stond de steen in hoog aanzien: er was nauwelijks een kwaal<br />
te vinden waartegen magneetpoeder niet baatte. Je moest het<br />
in melk opgelost drinken om je gezichtsvermogen te verbeteren,<br />
en ook bij bloedspuwingen en verstoppingen werd<br />
inwendig gebruik aangeraden, bijvoorbeeld in combinatie<br />
met honing. Daarnaast ging het verhaal dat je een magneet<br />
van zijn kracht kon beroven door hem met knoflook in te<br />
smeren; bokkebloed maakte dit weer ongedaan.<br />
De magneet was in Griekenland en Klein-Azië vermoedelijk<br />
al in de 8ste eeuw v.Chr. bekend. Het ging daarbij uitsluitend<br />
om natuurlijke magneten in de vorm van stukken magneetsteen,<br />
tegenwoordig magnetiet of magneetijzersteen genaamd.<br />
Ook de Grieken hadden hiervoor al verschillende namen,<br />
waaronder Magnètis (lithos) 'steen uit Magnesia, zodat enig<br />
verband tussen deze steen en een plaats van die naam aannemelijk<br />
lijkt. Een probleem is dat de antieke schrijvers over de<br />
vindplaatsen van de magneetsteen nauwelijks bruikbare berichten<br />
hebben nagelaten.<br />
De Griekse wereld kende minstens drie Magnesias: een streek<br />
142
magneet<br />
op het Griekse vasteland, bij Thessalië, en twee stadjes in<br />
Lydië, het uiterste westen van Klein-Azië (nu Turkije). Met<br />
elk van deze oorden hebben taalkundigen de term magneet in<br />
verband gebracht. De Real-Encyclopadie van Pauly en Wissowa,<br />
het grootste naslagwerk over de klassieke oudheid, interpreteert<br />
de beschikbare gegevens als volgt. Het feit dat magneetsteen<br />
ook 'Lydische steen werd genoemd, wijst in de<br />
richting van Klein-Azië. Daarbij komt dat deze steensoort<br />
aanvankelijk wel werd aangeduid als 'Herakleïsche steen'. Nu<br />
zijn in de nabijheid van het Lydische Magnesia bij (de berg)<br />
Sipylos sporen gevonden van een kleine nederzetting Herakleia.<br />
Het lijkt dus aannemelijk dat de magneetsteen aan dit<br />
Magnesia zijn naam dankt. De plaats ligt nabij de Turkse<br />
westkust, zo'n 30 km ten noordoosten van Izmir (Smyrna), en<br />
heet tegenwoordig Manisa. Tot zover Pauly en Wissowa.<br />
Helemaal bevredigend is deze verklaring niet. De voor de<br />
hand liggende vraag, of in de nabije omgeving van Magnesia<br />
en Herakleia eigenlijk wel magneeterts te vinden is, wordt<br />
niet gesteld, laat staan beantwoord. Bovendien was er in de<br />
Griekse wereld altijd wel een van de talloze Herakleia's of<br />
Herakleions in de buurt - er ligt er bijvoorbeeld ook een aan<br />
de kust direct ten noorden van de streek Magnesia op het<br />
Griekse vasteland. Ten slotte werden ook steensoorten van<br />
slechts vagelijk oosterse herkomst — basalt bijvoorbeeld — wel<br />
'Lydische steen' genoemd. Ze hoefden daarom nog niet in<br />
Lydië te zijn gedolven.<br />
Maar al is nog onduidelijk welk Magnesia de naamgever is<br />
geweest, het woord magneet is gebleven. Via het Latijn is het<br />
in de meeste moderne Europese talen terechtgekomen. Alleen<br />
in het Frans is magnete na de middeleeuwen verdrongen door<br />
aimanty dat samenhangt met diamant.<br />
Aan dieper inzicht in het magnetisme zijn de Grieken niet<br />
toegekomen. Pas in de late middeleeuwen werd in het Westen<br />
het kompas uitgevonden. In China was dat al eeuwen eerder<br />
ontdekt. Nader onderzoek naar het wezen van de magneet<br />
werd aan het einde van 16de eeuw verricht door de Engelsman<br />
William Gilbert, die constateerde dat de aarde eigenlijk<br />
één grote magneet is.<br />
In de 18de eeuw deed zich een intermezzo voor in de ont-<br />
143
magneet<br />
raadseling van het magnetisme. Al in de oudheid had de filosoof<br />
Thales uit de zo levend aandoende aantrekkingskracht<br />
van magneten de conclusie getrokken dat deze stenen een<br />
soort ziel zouden bezitten. De Weense dokter F.A. Mesmer<br />
(1733-1815) draaide deze redenering om: hij concludeerde uit<br />
de geheimzinnige sympathieën en antipathieën tussen de<br />
ene mens en de andere dat ook levende wezens magnetische<br />
eigenschappen bezitten, het zogenaamde dierlijk magnetisme,<br />
dat vooral bekend is geworden als mesmerisme. Mesmer was<br />
een fantast, die door zijn geheimzinnige, suggestieve optreden<br />
echter een tijdlang veel succes had. Nog in 1824 meldde<br />
Nieuwenhuis dat de 'levenswerkzaamheid' van alle delen van<br />
het lichaam, met name in 'het zenuwgestel van den onderbuik',<br />
veel baat vond bij behandeling door een magnetiseur.<br />
In de loop van de 19de eeuw brachten ten slotte onderzoekers<br />
als 0rsted, Ampère, Faraday, Maxwell en Lorentz de samenhang<br />
tussen magnetisme en elektriciteit tot in details aan het<br />
licht. Zonder hun ontdekkingen zou de moderne wereld verstoken<br />
zijn van elektriciteitscentrales, videobanden, diskettes<br />
en telefoonkaarten. Een tot de verbeelding sprekende toepassing<br />
is de snelle experimentele trein die dankzij sterke elektromagneten<br />
boven zijn spoor zweeft.<br />
Maar dat je met magneten iets kunt laten zweven, was in<br />
de oudheid ook al bedacht. Bouwmeester Timochares uit<br />
Alexandrië heeft gewerkt aan een tempel met een plafond<br />
van magneetsteen, waaronder een ijzeren beeld van koningin<br />
Arsinoë vrij in de lucht zou komen te zweven. Voor zover<br />
bekend is dit project echter nooit gerealiseerd.<br />
Engels magnet (1398 magnes)\ Duits MagneP, Oudfrans magnete<br />
(12de eeuw).<br />
Met de naam magnesia worden diverse verbindingen van magnesium<br />
aangeduid, die zeer uiteenlopende toepassingen vinden, van laxeermiddel<br />
(zie epsomzout) tot grondstof voor vuurvaste stenen. Als het<br />
woord magneet teruggaat op de plaatsnaam Magnesia, dan geldt dat -<br />
zou je denken - natuurlijk helemaal voor het woord magnesia. Maar zo<br />
simpel ligt het niet. In de oudheid werden allerlei stoffen Magnetis<br />
(lithos) 'steen uit Magnesia genoemd. Bij de magneet is geen misverstand<br />
mogelijk, maar bij andere stoffen die in klassieke teksten<br />
worden vermeld, valt vaak niet meer met zekerheid uit maken wat er<br />
precies werd bedoeld. Het lijkt evenwel aannemelijk dat de term<br />
magnesia zijn oorsprong vindt in een van de Magnesia's in Klein-Azië<br />
(zie hierboven).<br />
144
malaga<br />
Magnesium, een zeer licht, zilverwit metaal, dat in de natuur overvloedig,<br />
maar uitsluitend in verbindingen, voorkomt, is in 1808 door<br />
Davy voor het eerst in zuivere vorm bereid. Hij had het meteen de van<br />
magnesia afgeleide naam magnesium willen geven, maar koos, omdat<br />
die naam al was vergeven, met tegenzin voor magnium. Een paar jaar<br />
later is dat toch nog goed gekomen. Magnesium verbrandt met een zeer<br />
felle vlam en werd daarom in de fotografie toegepast als flitslicht. In de<br />
loop van de 20ste eeuw heeft de produktie van magnesium een hoge<br />
vlucht genomen. Doordat het nog lichter is dan aluminium, is het onder<br />
meer van belang voor de vliegtuigbouw. Voor het welzijn van planten,<br />
dieren en mensen is magnesium onmisbaar.<br />
MAGNEET: Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetenschJ 4 (1824) 409-418; WNT IX<br />
(1913) 97-99; Pauly & Wissowa Real-Ency. der class. Altertumswiss. 14 (1930) 472-486;<br />
Winkler Prins? 12 (1973) 460-463; Stilwell Princeton Ency. ofClassical Sites (1976) 544-545;<br />
Ency. Brit is 11 (1979) 310-311; OED (1993*).<br />
malaga<br />
(±1750, uit het Spaans) donkerbruine Spaanse dessertwijn<br />
Málaga ligt in het zuiden van Spanje aan de Costa del Sol.<br />
Ten westen en ten noorden wordt de stad beschut door hoge<br />
bergen. Op de hellingen daarvan groeien olijven, amandelen,<br />
citroenen en druiven. Malaga werd door de Feniciërs gesticht.<br />
De naam is afgeleid van het Fenicisch malha, dat zout' betekent;<br />
hier werd vis gezouten.<br />
De wijnproduktie in Málaga moet al in de oudheid zijn<br />
begonnen. Er zijn restanten gevonden van een Romeinse<br />
wijnkelder en ook de Moren, die de stad in de 8ste eeuw<br />
innamen, maakten er wijn. Ze noemden die xarab almalaqui,<br />
'Malagasiroop', waarschijnlijk om het alcoholische karakter<br />
ervan te verdoezelen - islamieten mogen immers geen alcohol<br />
drinken.<br />
In 1487 werden de Moren uit Málaga verdreven. Datzelfde<br />
jaar verenigden de wijnboeren zich in een broederschap, de<br />
'Hermandad de los Viñeros de Málaga. Zij bewaakten de<br />
kwaliteit van de wijn en controleerden de export ervan.<br />
De wijn die wij kennen als malaga wordt bereid uit twee<br />
soorten druiven: de muskadel en de Pedro Ximénes (die in de<br />
16de eeuw door een zekere Peter Simons uit de Rijnstreek<br />
naar Spanje zou zijn gebracht). Daarbij worden druiven gebruikt<br />
die aan de wijnstok bijna tot rozijnen zijn ingedroogd.<br />
Het resultaat is een geurige, zoete donkerbruine wijn met een<br />
enigszins karamelachtige smaak.<br />
145
malaga<br />
In de 17de eeuw won de uitvoer van malagawijn voor het<br />
eerst aan betekenis. Jaarlijks werden er ruim 15.000 vaten<br />
uitgevoerd. In 1791 bood de Spaanse ambassadeur in Moskou<br />
keizerin Catharina enkele kisten met malagawijn aan. Die<br />
viel zo bij haar in de smaak dat zij toestemming gaf om<br />
malaga voortaan zonder tol in te voeren in Rusland. Aan het<br />
eind van de 18de eeuw exporteerde Malaga wereldwijd enorme<br />
hoeveelheden wijn, en daarnaast malagarozijnen en<br />
druiven. Het stak daarmee Barcelona naar de kroon als belangrijkste<br />
handelsstad in Spanje.<br />
De tweede helft van de 19de eeuw bracht een ommekeer. In<br />
1851 raakten de wijngaarden van Málaga aangetast door<br />
meeldauw en in 1876 door druifluis (Phylloxera; vgl. krent).<br />
Binnen een paar jaar waren vrijwel alle wijngaarden<br />
vernietigd. Veel wijnboeren emigreerden naar Zuid-Amerika.<br />
Málaga was nog steeds van deze klap aan het herstellen toen<br />
de stad tijdens de Spaanse Burgeroorlog grotendeels werd verwoest.<br />
In diezelfde periode raakte de zoete Spaanse dessertwijn<br />
uit de mode. Wel bleef men hoog opgeven van de versterkende<br />
werking ervan. Nog in 1974 raadde Wina Born<br />
malaga aan tegen bloedarmoede en 'geestelijke depressies'. En<br />
als slaapmutsje.<br />
Engels Malaga {winè) (1608); Duits Malaga (1783); Frans<br />
malaga (1761).<br />
De malagueña is een melancholiek Zuidspaans danslied, dat in Málaga<br />
is ontstaan als variant op de fandango. De zangers en dansers worden<br />
gewoonlijk begeleid door gitaren en castagnetten, waarbij men vaak<br />
improviseert. In de kunstmuziek is de malagueña onder meer toegepast<br />
door Ravel.<br />
MALAGA: Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetenschJ 4 (1824) 233; Nederlandsch<br />
Magazijn (1845) 73-74; Winkler Prins' 10 (1878) 330; WNT IX (1913) 137; Born<br />
Wijnlexicon (19784) III; T. Lord Spectrum drankatlas (1979) 93; Deutsches Fremdwtb. 1<br />
(1988) 268; H. Duijker Wine atlas of Spain (1992) 210-214; OED (19932).<br />
146
marathon(loop), marathon-<br />
wedstrijd<br />
marathon(loop)<br />
(±1900, uit het Frans of Engels)<br />
hardloopwedstrijd over 42,19$<br />
kilometer<br />
Een kind weet dat de marathon<br />
zo heet omdat in de oudheid<br />
eens een Griek 40 kilometer<br />
achter elkaar heeft<br />
hardgelopen om thuis in Athene<br />
te gaan vertellen dat de slag<br />
bij Marathon gewonnen was.<br />
Na amechtig zijn boodschap<br />
te hebben uitgestoten, viel hij<br />
dood neer. Ter herinnering aan dit heldenfeit is in 1896 bij de<br />
eerste moderne Olympische Spelen een hardloopwedstrijd<br />
over dezelfde afstand ingesteld, die ook geregeld buiten<br />
Olympisch verband wordt gelopen. De oude Grieken hielden<br />
ook wel Olympische Spelen, maar zij liepen geen marathons.<br />
Wie van die oorspronkelijke 'Marathonloop' uit de oudheid,<br />
die in het jaar 490 v.Chr. zou hebben plaatsgevonden, het<br />
fijne weten wil, merkt al snel dat Dichtung hier een straatlengte<br />
voorligt op Wahrheit.<br />
Omstreeks 500 v.Chr. was Griekenland een lappendeken van<br />
dwergstaatjes die elkaar het licht in de ogen niet gunden. De<br />
voornaamste rivalen waren Sparta en Athene. Alleen bij groot<br />
gevaar van buitenaf wilden de Grieken hun vetes nog wel<br />
eens bijleggen. Zo'n gevaar deed zich voor in 490 v.Chr., toen<br />
koning Darius van Perzië Griekenland binnenviel. Een Perzisch<br />
leger van minstens 25.000 soldaten stak de Egeïsche Zee<br />
over en landde bij het plaatsje Marathon aan de oostkust van<br />
Attika, slechts door een bergrug gescheiden van Athene. De<br />
Atheners stuurden meteen een professionele hardloper -<br />
Pheidippides of Philippides geheten - naar Sparta om bijstand<br />
te vragen. In afwachting van het resultaat stuurden ze<br />
hun leger van zo'n 10.000 man door de heuvels naar Marathon,<br />
waar zij en de Perzen een dag of wat om elkaar heen<br />
draaiden.<br />
Pheidippides bereikte Sparta in twee dagen, wat niet gek is<br />
147
marathon(loop)<br />
voor meer dan 200 kilometer door ruig terrein. De Spartanen<br />
lieten weten dat ze om godsdienstige redenen pas over een<br />
dag of wat troepen konden sturen. Met dat nieuws holde<br />
Pheidippides naar Athene terug.<br />
Bij Marathon kwam het enkele dagen later tot een veldslag<br />
tussen de Atheners, onder Kallimachos en Miltiades, en de<br />
Perzische overmacht, die werd aangevoerd door Datis. Hoe<br />
het mogelijk was, is niet helemaal duidelijk, maar de Grieken<br />
wonnen de strijd. Een belangrijke factor was zeker, dat de<br />
Perzische cavalerie niet ter plaatse was. Toen de hulptroepen<br />
uit Sparta ten slotte arriveerden, konden die alleen nog het<br />
slagveld bewonderen.<br />
Deze overwinning op de Perzen geldt als een gebeurtenis van<br />
het grootste gewicht in de geschiedenis van Griekenland.<br />
Ook in die tijd werd dit al zo gezien. Een treffende illustratie<br />
hiervan vormt het grafschrift van de Athener Aischylos (525-<br />
456 v.Chr.), een van de grootste toneelschrijvers uit de geschiedenis.<br />
Hij was de meest gevierde treurspeldichter van<br />
zijn tijd, en werd met reusachtig eerbetoon begraven. Aischylos'<br />
korte grafschrift rept met geen woord van zijn theaterwerk,<br />
maar noemt als hoogtepunt van zijn leven slechts zijn<br />
moedige optreden in de slag bij Marathon.<br />
De legende wil dat na de slag een Griekse soldaat in volle<br />
wapenrusting in één ruk naar Athene rende om de overwinning<br />
te melden, waar hij met de uitroep 'Verheugt u, we hebben<br />
gewonnen!' ineenzakte. Herodotos (±484-1425 v.Chr.),<br />
die het hele gebeuren een halve eeuw later op basis van<br />
informatie uit de eerste hand uitvoerig beschreef, maakt hier<br />
echter geen melding van. Sterker nog, het vroegste bericht<br />
over deze hardloper vinden we bij de schrijver Plutarchus -<br />
600 jaar na de strijd, zeg maar alsof het eerste bericht over de<br />
moord op Floris v (1296) uit 1900 zou dateren. Volgens Plutarchus<br />
heette de loper Thersippos of Eukles; een nóg latere<br />
schrijver maakte er Pheidippides van, maar we mogen veilig<br />
aannemen dat daar een misverstand in het spel was. Het is<br />
natuurlijk niet uitgesloten dat een snelle boodschapper het<br />
bericht van de overwinning naar Athene heeft gebracht, maar<br />
daarover is niets met zekerheid bekend. Toch is juist het<br />
laatste, onbetrouwbare bericht de basis geworden voor de<br />
148
marathon(loop)<br />
later gangbare ideeën over de marathon.<br />
Na de strijd, die in de vroege ochtenduren dicht bij zee had<br />
plaatsgevonden, wisten de meeste Perzen zich op hun schepen<br />
in veiligheid te brengen. Aangezien de wind gunstig was,<br />
koersten zij onmiddellijk zuidwaarts, om te proberen Athene<br />
in te nemen voordat het Griekse leger uit Marathon kon<br />
terugkeren. De Grieken zagen de Perzen wegzeilen, trokken<br />
hun conclusies, lieten een contingent bij de buit achter en<br />
marcheerden in ijltempo over de bergen naar de stad terug,<br />
waar ze nog dezelfde dag aankwamen. De Perzische vloot<br />
kwam te laat, keek het nog even aan en wendde de steven<br />
naar Azië. Tot zover Herodotos.<br />
Verscheidene moderne geschiedschrijvers menen dat de<br />
Atheense troepen de mars naar huis onmogelijk op de dag<br />
van de veldslag zelf kunnen hebben volbracht. Daar kun je<br />
van achter de schrijftafel natuurlijk van alles over beweren,<br />
maar de Britse kolonel N.G.L. Hammond, die in 1968 een<br />
meesterlijke studie over de Marathon-campagne heeft gepubliceerd,<br />
heeft als student in 1930 de proef op de som genomen:<br />
ook een al vermoeide wandelaar - zeg maar met een<br />
veldslag in de benen - bleek de afstand in een uur of acht te<br />
kunnen afleggen. Het is dus zonder meer aannemelijk dat het<br />
Atheense leger nog bij daglicht de stad heeft bereikt. Negenduizend<br />
marathonlopers zijn die avond uitgeput maar verheugd<br />
in de stad teruggekeerd.<br />
In het collectief geheugen van de westerse wereld heeft het<br />
idee postgevat dat Pheidippides of Philippides de eerste 'Marathon'<br />
zou hebben gelopen. Illustratief hiervoor is het gedicht<br />
'Pheidippides' van de Engelsman Robert Browning uit<br />
1879. Browning, die toen op het toppunt van zijn roem<br />
stond, gooide alles op één heroïsche hoop. Hij liet Pheidippides<br />
eerst van Athene naar Sparta en terug draven, vervolgens<br />
naar Marathon gaan, daar vechten en ten slotte het goede<br />
nieuws naar Athene brengen: 'Run, Pheidippides, one race<br />
more!'Het werd zijn laatste.<br />
Zeventien jaar nadat de legende aldus bezegeld was, werd in<br />
Griekenland de eerste marathon gelopen, van Marathon naar<br />
Athene. Winnaar werd de Griekse boer Spiridon Loues. De<br />
afstand bedroeg ongeveer 38 kilometer. Dit klinkt misschien<br />
149
marok<br />
verrassend voor de moderne lezer, die weet dat tegenwoordig<br />
voor iedere marathon de wedstrijdleiding hemel en aarde<br />
beweegt om te zorgen dat het traject exact 42 kilometer en<br />
195 meter lang is, omdat anders een eventueel record niet<br />
wordt erkend. Het oorspronkelijke traject biedt natuurlijk<br />
geen houvast, daarvoor zijn de begrippen 'bij Marathon en<br />
'Athene' te vaag. De afstand van 42,195 kilometer werd voor<br />
het eerst gelopen op de Olympische Spelen in Londen in<br />
1908, toen de race begon bij het koninklijk paleis in Windsor<br />
en eindigde voor de koninklijke loge in het White-Citystadion.<br />
In 1924, toen de Olympische Spelen in Parijs plaatsvonden,<br />
werd besloten voortaan deze afstand aan te houden.<br />
Engels marathon (race) (1896); Duits Marathonlaufi Frans<br />
marathon (1896).<br />
R. Browning Poems (Oxford 1963) 627-632; Pauly & Wissowa Real-Ency. der class.<br />
Altertumswiss. 6 (1909) 1936 (Pheidippides), & 2. Reihe 5 (1934) 2455 (Thersippos); N.G.L.<br />
Hammond, The campaign and the battle of Marathon', in: The Journal of Hellenic Studies<br />
88 (1968) 13-57; Arlott Oxf. Comp. Sports & Games (1975) 644-645; Hartnoll Oxf. Comp.<br />
Theatre (19783) 14-15 (Aeschylus); Ency. Brit'* VI (1979) 596, & I (1979) 147-149<br />
(Aeschylus), & 8 (1979) 309-310 (Greco-Persian Wars); J.J. MacAloon This great symbol:<br />
Pierre de Coubertin [...] (1981) 225-226; N. McWhirter (red.) Het groot Guinness record<br />
boek (1984) 174; Maanen Kleine ency. van misvattingen (19945) 117-118.<br />
marok, marokijn<br />
(1771, uit het Frans) fijn soort geitenleer<br />
Marokijn is een woord dat boekenliefhebbers met regelmaat<br />
tegenkomen, vooral in veiling- en antiquariaatscatalogi. Chique<br />
boeken werden vaak ingebonden in dit kostbare, geverfde<br />
geitenleer. Vooral de Fransen waren er dol op, en in een gedicht<br />
over Verlaine schreef Slauerhoff dan ook:<br />
Zijn werk ligt nu in marokijn gebonden<br />
Bij jonge vrouwen in lauw-warm boudoir<br />
Of onder hun kussen: hij vond vaak geen sponde<br />
Dan kille banken langs het triest trottoir<br />
Marokijn is de Europese naam voor geitenleer uit Marokko<br />
of een imitatie daarvan. In Marokko zelf heet het heel anders,<br />
namelijk filali offileli, naar de provincie Tifdalet, waar het op<br />
grote schaal wordt gemaakt.<br />
150
marok<br />
Al in de 15de eeuw ontwikkelden Marokkaanse leerbewerkers<br />
een techniek om geitenleer te verven. Twee eeuwen later gold<br />
het rode marokijn uit Fez als 'het fijnste leer uit Barbarije'.<br />
In de 18de en de 19de eeuw werd marokijn ook op grote<br />
schaal gemaakt in Syrië, op Cyprus en vooral in Turkije.<br />
Diverse i9de-eeuwse naslagwerken wijzen op de grote terughoudendheid<br />
van de Turken om iets over de produktietechniek<br />
los te laten. Zo schreef Nieuwenhuis in 1825 over het<br />
Marrokijn-leder. 'De Turken houden de bereiding van hetzelve<br />
zoo geheim, dat zij door geene aanbiedingen van geld<br />
tot derselver ontdekking zijn over te halen. Men weet echter,<br />
dat zij kalk, smak [d.i. sumak, een heester], galnoten, hondsdrek,<br />
de huisjes van den eikel der Velanischen eik, meekrap,<br />
cochenille, vermillioen, de schel van den granaat-appel, en<br />
het zaad van eenen rhamnus daartoe gebruiken.'<br />
Overigens overdreef Nieuwenhuis wel een beetje, want al in<br />
1771 had Chomel uitvoerig beschreven hoe je rood, zwart,<br />
geel en blauw marokijn kon maken. 'Het beste marroquin is<br />
week, zagt en smeudig in het aanraaken', aldus Chomel, die<br />
in totaal 3 bladzijden wijdt aan de vervaardiging van dit leer.<br />
Diverse woordenboeken verklaren marokijn synoniem met<br />
corduaan, Turks leer en saffiaan. Dit laatste woord heeft in<br />
Van Dale (1992) per ongeluk twee etymologieën: het wordt -<br />
terecht - afgeleid van het Perzische saxtïyan 'geitenleer', maar<br />
ten onrechte staat er ook: 'zo geheten naar de stad Safi in<br />
Marokko'. Overigens werden sigarenkokers vroeger vaak bekleed<br />
met saffiaan, wat hoogstwaarschijnlijk heeft geleid tot<br />
het van oorsprong Bargoense saffie voor 'sigaar' of'sigaret'.<br />
Omstreeks 1950 werd marokijn behalve voor boekbanden<br />
gebruikt voor sieraden en 'fijn schoenwerk'. Tegenwoordig<br />
worden er eigenlijk alleen nog bijzondere oude boeken mee<br />
opgelapt.<br />
Engels maroquin (1511), morocco (leather) (1634); Duits Maroquin,<br />
Marokkoleder (1727); Frans maroquin (1479).<br />
Zijden of kunstzijden japonstof met een ribachtig uiterlijk staat bekend<br />
als marocain of crêpe-marocain. Waarschijnlijk heet dit zo omdat het<br />
lijkt op marokijn. Hetzelfde geldt voor marokijnpapier, dat omstreeks<br />
1830 op de markt werd gebracht. Omstreeks diezelfde tijd kende men<br />
snuiftabak die marokko werd genoemd.<br />
151
mazurka<br />
MAROKIJN: Chomel Alg. huishoudelijk wdb. (1771) 1791; Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten<br />
en wetensch.> 4 (1824) 236, 476; Dozy Oosterlingen (1867) 61; Winkler Prins* 9 (1877) 756<br />
6 10 (1878) 408; WNT IX (1913) 260; Winkler Prins* 12 (1951) 604; Deutsches Fremdwtb.<br />
7 (1988) 269; Philippa Koffie, kaffer en katoen (1989) 40; Buynsters Verzamelen van boeken<br />
(1992) 37; OED (19932); Rey Dia. hist langue frang. (19942) 1195.<br />
mazurka<br />
(1843, uit het Frans) dansmelodie in driekwartsmaat<br />
Al omstreeks het jaar iooo leefden er Mazuren in de Poolse<br />
streek die later naar hen Mazurië zou heten, ten noorden van<br />
het huidige Warschau. Het is een waterrijk gebied, dat in de<br />
loop van de geschiedenis ook aan Pruisen en Rusland heeft<br />
toebehoord.<br />
In de 16de eeuw ontstonden in deze streek verschillende<br />
varianten op de traditionele polka. Specialisten onderscheiden<br />
de mazur, de kujawiak (uit Kujavië) en de oberek, volksdansen<br />
die uiteindelijk samensmolten tot de mazurka.<br />
Gedurende de 17de eeuw verspreidde de nieuwe dans zich<br />
door Polen. De Polen noemen de dans overigens mazurek,<br />
mazurka is een verbogen vorm die via het Russisch in de<br />
Westeuropese talen is terechtgekomen. De Poolse koning Augustus<br />
II (1697-1733) introduceerde de mazurka aan het<br />
Saksische hof. Vervolgens raakten de Russische en de Franse<br />
chic in de ban ervan. Van Parijs waaide de mazurka over naar<br />
Londen en van Londen naar de Verenigde Staten. Omstreeks<br />
1840 waren er in Europa weinig mensen die er nog nooit een<br />
hadden gehoord.<br />
Dat was zeker ook te danken aan Chopin (1810-1849). Oorspronkelijk<br />
was de mazurka volksmuziek, gespeeld op een<br />
soort doedelzak. Chopin - van oorsprong Pools - verbreidde<br />
de mazurka in de kunstmuziek. Hij componeerde zo'n vijftig<br />
mazurka's voor piano, waarbij hij thema's uit de volksdans als<br />
uitgangspunt nam. Volgens kenners behoren ze, zowel technisch<br />
als ritmisch, tot zijn moeilijkste stukken.<br />
In Nederland schreef men aanvankelijk mazurka. Weiland gaf<br />
in 1832 nog de Poolse vorm masure 'eene dansmelodie der<br />
Polen in 3/4 maat'. Kramers geeft in 1847 als nevenvorm<br />
masürek, De Jager maakt melding van mazurkeren en<br />
mazurken (1857) 'de Poolse dansmuziek uitvoeren'. Anders<br />
dan de mazurka zijn die laatste woorden echter in onbruik<br />
geraakt.<br />
152
meander<br />
Engels mazurka (1842; eerder Mizurka [1818], Mazourca<br />
[1831]); Duits Mazurka (±1840); Frans mazurka (1829).<br />
Vergelijk varsovienne<br />
Kramers Kunstwoordentolk (1847) 534; De Jager Wdb. frequent. 2 (1878) 377; WNT IX<br />
(1913) 325; Winkler Prins* 13 (1952) 436; TNTL 70 (1952) 283-284; Sachs Gesch. v.d. dans<br />
(1969) 456; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 432; New Grove dict of music 11 (1980) 865;<br />
Petit Robert (19932) 1371; OED (19932); Rey Dict hist. langue frang. (19942) 1210.<br />
meander<br />
(1733, uit het Frans of het Latijn) rivierbocht; randversiering<br />
Een van de hoofdornamenten in de Griekse kunst tijdens de<br />
zogeheten geometrische periode was de meander. Ook later in<br />
de oudheid werd deze randversiering - ook wel 'sleutelrand'<br />
of 'Griekse rand' genoemd - veelvuldig gebruikt in de beeldende<br />
kunst en de architectuur.<br />
De versiering deed de Grieken denken aan de Maiandros, een<br />
sterk kronkelende rivier in wat toen Phrygië heette. Het<br />
Griekse maiandros werd in het Latijn geleend als maeander.<br />
Van daaruit kwam het onder andere in het Frans, Engels en<br />
Nederlands terecht.<br />
De rivier de Meander - tegenwoordig Büyük ('Grote') Menderes<br />
in Turkije - was al vroeg in de oudheid bekend.<br />
Homerus maakt er melding van en ook bij Ovidius komt de<br />
bochtige rivier ter sprake. Vondel vertaalde de passage in 1671<br />
als volgt:<br />
Meander, rijk begaafd,<br />
Die dertel krinklende den zoom des oevers laaft<br />
In 77 n.Chr. schreef Plinius over de wonderlijke rivier in<br />
Klein-Azië: 'De Meander, die ontspringt uit een meer op de<br />
berg Aulocrene, stroomt langs vele steden en ontvangt het<br />
water van talrijke zijvieren. Hij kronkelt zo sterk, dat het vaak<br />
lijkt of hij helemaal op zijn uitgangspunt zal terugkeren.'<br />
Men neemt aan dat meanders ontstaan door schroefdraadvormige<br />
stroming. Deskundigen onderscheiden twee soorten:<br />
vrije meanders, die door klei, zand, grind of ander los materiaal<br />
stromen, en dal- of insnijdingsmeanders. Die laatste<br />
lopen door vast gesteente.<br />
153
mekkabalsem<br />
Dat de typische vorm van meanders tot vergelijkingen zou<br />
leiden, kon niet missen. Al in de 16de en 17de eeuw hebben<br />
Engelse schrijvers het over meanders als ze eigenlijk ingewanden<br />
bedoelen, hersenen, ingewikkelde danspasjes of labyrinten.<br />
Ook in het Frans kreeg méandre al in het begin van de<br />
17de eeuw een figuurlijke betekenis, namelijk geraaskal, omwegen<br />
in een gesprek'.<br />
In Nederland kon je in de 18de eeuw iemand een Meander<br />
noemen 'die slinksche wegen en moeielyke paden betreedt'.<br />
Weiland omschreef meandrisch in 1824 als Verward, verdraaid<br />
rondgaande, zoo als in een doolhof, of ook kronkelend,<br />
als een rivier'. Toen op een gegeven moment een koraalgewas<br />
werd ontdekt dat eruitzag als 'een kronkelende<br />
hersen', was de naam dan ook snel bedacht: meandriet.<br />
Engels meander (1576); Duits Mäander (1792 mäandrisch<br />
'meandrisch'); Frans méandre {1552).<br />
Ovidius Metam. boek II, r. 246, in: Vondel (ed. Verwey 1937) Volledige werken 1309;<br />
Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist V, 31; Hoogstraten Groot alg. hist wdb.<br />
53 (1733) 14; Weiland Kunstwdb. (1824) 260; WP van de kunst 2 (1959) 460; Winkler Prins?<br />
12 (1973) 776; Deutsches Fremdwtb. 7 (1988) 268; OED (1993*); Rey Dict hist langue<br />
frong. (19942) |2I0.<br />
mekkabalsem<br />
geneeskrachtige, geurige balsem<br />
Mekkabalsem wordt gewonnen uit de Commiphora opobalsamum,<br />
een struik of kleine boom die inheems is in Mesopotamië<br />
en rond de Rode Zee en die vroeger in Egypte en Syrië<br />
werd gekweekt. De boom kwam en kómt in Mekka niet voor,<br />
maar de balsem werd waarschijnlijk vanuit die stad bekend in<br />
West-Europa. In de oudheid waren vooral de balsemtuinen<br />
van Jericho en Matarea beroemd.<br />
De balsem ontstaat wanneer in de boomschors wordt gesneden,<br />
door het uitkoken van de takken of als natuurlijk produkt.<br />
Mekkabalsem stond vroeger in zeer hoog aanzien. Tot in de<br />
16de eeuw werd hij in de rooms-katholieke kerk gebruikt<br />
voor het heilig oliesel en als brandstof voor de eeuwige<br />
lampen. In 1571 besliste paus Pius v echter dat voor het heilig<br />
oliesel voortaan perubalsem (z.a.) moest worden gebruikt,<br />
omdat deze duurzamer was.<br />
154
melbatoost<br />
De struik die mekkabalsem levert, stond vroeger ook bekend<br />
als de boom van Gilead. Deze benaming gaat terug op het<br />
bijbelverhaal (Gen. 37:25) waarin Jozef door zijn broeders<br />
wordt verkocht aan een Ismaëlitische karavaan uit Gilead. De<br />
kamelen uit deze karavaan droegen gom, hars en balsem. In<br />
Gilead, het ruige bergland in het Overjordaanse, groeiden in<br />
de oudtestamentische tijd veel balsembomen.<br />
Mekkabalsem werd in de oudheid gebruikt als geneesmiddel,<br />
voor kosmetische doeleinden en om lijken te balsemen.<br />
Tegenwoordig wordt hij alleen nog toegepast in parfums.<br />
Engels Balsam of Mecca (1721), Mecca balm, balsam (1823);<br />
Duits Mekkabalsam; Frans baume de la Mecque.<br />
Er zijn zeer veel balsems genoemd naar de plaats van herkomst. Hun<br />
namen spreken bijna allemaal voor zich. Omstreeks 1950 waren nog in<br />
Nederland te koop: canadabalsem, Cartagenabalsem, Columbiabalsem,<br />
Guyanabalsem, parabalsem (naar de Braziliaanse staat Para),<br />
rigabalsem en Venezuelabalsem.<br />
MEKKABALSEM: Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist XII, 54; Nieu-<br />
wenhuis Aanhangsel I (1833) 303; Ency. Brit 11 3 (1910) 285-286; Metz Woordverklaring<br />
(1937) 27; Winkler Prins' 3 (1948) 146; Kath. ency.2 3 (1949) 798; Miller Alg. bijbelse ency.<br />
(±1960) 76, 241; OED (19932) (balsam).<br />
melbatoost<br />
(±ip84, uit het Engels) dun, plat toostje<br />
Net als pêche-melba (z.a.) is melbatoost vernoemd naar de<br />
Australische zangeres Helen Mitchell (1861-1931). Mitchell<br />
kwam uit Richmond, een voorstad van Melbourne. Bij haar<br />
Europese debuut, in 1887 i n Brussel, koos zij de artiestennaam<br />
Madame Melba - naar de stad waar zij als zesjarig<br />
meisje voor het eerst optrad. Vanaf 1918 mocht ze de Engelse<br />
titel 'Dame' voeren en stond ze bekend als Dame Nellie of<br />
Dame Melba.<br />
De uitvinding van de melbatoost is geboekstaafd in de biografie<br />
van de beroemde Zwitserse hotelier César Ritz (1850-<br />
1918). Ritz bezat een reeks hotels, waaronder het Savoy in<br />
Londen. In 1897 vond Georges-Auguste Escoffier (1846-1935),<br />
chef-kok van het Savoy, op aanwijzingen van mevrouw Ritz<br />
een nieuw toostje uit door een geroosterde boterham overlangs<br />
door te snijden en opnieuw te roosteren. Hij noemde<br />
het toast Marie - naar mevrouw Ritz.<br />
155
mokka<br />
Een paar weken daarna keerde Melba, na een tournee door de<br />
Verenigde Staten, ziek terug naar Londen. Melba had last van<br />
buikloop en Escoffier raadde haar toost aan. Mevrouw Ritz<br />
hoorde dit toevallig. Zij was toch al niet ingenomen met de<br />
naam 'toast Marie' en suggereerde daarom 'toast Melba'. Zo<br />
staat het in de biografie van César Ritz, geschreven door zijn<br />
vrouw.<br />
Een andere verklaring wil dat Melba tijdens een vermageringskuur<br />
weigerde Escoffiers pâté te eten als die op brood<br />
werd opgediend. Daarop zou Escoffier de melbatoost hebben<br />
uitgevonden. Dit is echter minder aannemelijk.<br />
De melbatoostjes van Escoffier waren gekruld en zeer breekbaar.<br />
Ze werden slechts als exclusief hapje in dure restaurants<br />
geserveerd. De uitvinding van de platte melbatoostjes staat op<br />
naam van de Amerikaanse Marjorie Weil (1900-1990). In 1932<br />
kocht zij de Devon Bakeries in New York. Weil ontdekte dat<br />
de toostjes plat uit de oven kwamen als je een strijkijzer op<br />
het deeg zette. Sindsdien wordt melbatoost internationaal<br />
massaal geproduceerd, onder andere bij Buitoni in Toscane.<br />
Alleen al in Nederland worden er jaarlijks 30 miljoen pakjes<br />
van verkocht.<br />
Engels Melba toast (1897).<br />
Vergelijk pêche-melba<br />
M.L. Ritz César Ritz (1938) xiv, 204; Hendrickson Dict eponyms (1985) 212; Australian dict<br />
ofbiogr. 10 (1986) 475-479; H.M. 'Melbatoost voor de gewone man', in: NRCH 9.5.1990;<br />
Trahair Australian dict of eponyms (1992) 135-136, 176; OED (I993 2); Jacomijn de Raad,<br />
'Melbatoast', in: Volkskrant 31.12.1994.<br />
mokka<br />
(i66iy uit het Arabisch) eerste<br />
kwaliteit koffie; stijve room<br />
met koffie-extract<br />
Koffie komt oorspronkelijk<br />
uit Oost-Afrika. Tal van woordenboeken<br />
leiden het woord<br />
koffie daarom af van het Ethiopische district Kaffa of Kefa,<br />
dat in onherbergzaam hoogland ten zuidwesten van Addis<br />
Abeba ligt. Koffie is hier inheems en groeit er nog steeds<br />
overdadig. Toch verwerpen de meest gezaghebbende studies<br />
156
mokka<br />
de afleiding van koffie uit Kaffa, ondanks de verleidelijke<br />
klankovereenkomst. Het is nu eenmaal niet aangetoond dat<br />
Kaffa al koffie exporteerde tegen het einde van de 14de eeuw,<br />
toen de islamitische wereld deze drank leerde kennen.<br />
Het Arabische kahwa - de moeder van alle Europese benamingen<br />
voor koffie - is al ouder dan de koffie zelf. De vroegere<br />
betekenis was 'wijn'. Toen de koffie zijn intrede deed,<br />
vielen bepaalde overeenkomsten op met wijn: beide waren<br />
stimulerend, eetlustremmend en donker van kleur. Daarom<br />
werd de nieuwe drank gezien als een soort 'wijn' en met<br />
hetzelfde woord aangeduid, dat oorspronkelijk 'het donkere<br />
(brouwsel)' betekende. Koffie is dus geen geoniem, maar<br />
mokka - eerste kwaliteit koffie - is dat wel.<br />
Het woord is afgeleid van de plaats die vroeger Mocha werd<br />
genoemd en tegenwoordig Al Mukha. De havenplaats Mocha<br />
ligt in Jemen, dicht bij de zuidpunt van de Rode Zee, waar de<br />
kust van het Arabisch schiereiland bijna Afrika raakt. Jemen<br />
was ooit de belangrijkste producent van koffie, met Mocha<br />
als voornaamste uitvoerhaven. Over hoe dat zo gekomen is,<br />
bestaan in de Arabische wereld verschillende lezingen.<br />
Het meest verbreid is het verhaal over de kluizenaar Omar al-<br />
Shadhili (f1471). Op een kwade dag werd Shadhili uit Mocha<br />
verbannen, volgens sommigen omdat hij zich zou hebben<br />
vergrepen aan een koningsdochter. Hij vluchtte met zijn<br />
volgelingen de bergen in, waar hij zich in leven hield met<br />
koffiebessen. Zieken die hem kwamen opzoeken genazen<br />
dankzij de koffiebessen. Zij zorgden dat de kluizenaar mocht<br />
terugkeren naar Mocha en gaven bekendheid aan de geneeskrachtige<br />
werking van de bessen.<br />
Nog in deze tijd geldt Shadhili in Arabië als de beschermheilige<br />
van koffieplanters, koffiedrinkers en de eigenaars van<br />
koffiehuizen. Algerijnen noemen koffie ook wel shadhiliyye,<br />
naar deze heilige.<br />
Shadhili zou koffie ook hebben aanbevolen om wakker te<br />
blijven bij religieuze oefeningen. Dit sluit aan bij bevindingen<br />
van Arabische historici. Die gaan ervan uit dat het<br />
gebruik van koffie in de Arabische wereld is verbreid door<br />
Jemenitische soefi's, die koffie dronken als opwekkend middel<br />
bij (nachtelijke) religieuze ceremonies.<br />
157
mokka<br />
Overigens brouwden de Arabieren hun koffie indertijd door<br />
de hele bes, het vruchtvlees èn de pit (de koffieboon) langdurig<br />
te koken. In Koffie in Nederland (1994) wordt de smaak<br />
ervan vergeleken met warme Cola. In de eerste helft van de<br />
16de eeuw, toen de koffie inmiddels naar Egypte, Syrië en<br />
Turkije was uitgevoerd, begon men vermoedelijk pas met het<br />
branden van de bonen.<br />
In Arabië werd koffie in het begin herhaaldelijk verboden, te<br />
beginnen in 1511 in Mekka. De oudst bekende Arabische tekst<br />
over koffie is een manuscript uit 1587 van een zekere Abd-al-<br />
Kadir, waarvan de titel, vrij vertaald, luidt: 'Betoog ten gunste<br />
van het legaal gebruik van koffie'. De heersers in Arabië<br />
en Turkije hadden vooral bezwaar tegen de koffithuizen, die<br />
werden gezien als broedplaatsen van sociale en politieke<br />
onrust. Om diezelfde reden probeerde men in de 18de eeuw<br />
in Engeland, Frankrijk en de Nederlanden koffiehuizen aan<br />
banden te leggen.<br />
De eerste Europeanen kwamen omstreeks 1570 in aanraking<br />
met koffie. Voor zover bekend maakte de Zuidnederlandse<br />
plantkundige Carolus Clusius (1526-1609) - aan wie Nederland<br />
onder andere de snijboon, de schorseneer en de tulp<br />
dankt - in 1574 als eerste melding van de koffie boon. In 1582<br />
beschreef de Duitser Leonart Rauwulf (1540-1596) als eerste<br />
hoe de Arabieren koffie dronken. Een vroege Nederlandse<br />
vertaling van zijn reisverslag spreekt van een drank 'die sij<br />
veel agten, "chaube" genaamd, die schier so swart is als inkt,<br />
en in de gebreekene van de maag zeer gezond en dienstig is'.<br />
De Italiaanse plantkundige Prosper Alpinus (1533-1617) toonde<br />
de westerse wereld in 1592 als eerste de koffitplant, door<br />
hem persoonlijk nagetekend in de tuin van een rijke Turk in<br />
Cairo.<br />
De Nederlandse handel op Mocha kwam pas aan het begin<br />
van de 17de eeuw op gang, nadat de Spaanse en Portugese<br />
hegemonie was doorbroken. In opdracht van de Verenigde<br />
Oost-Indische Compagnie (voc) deed de Haarlemse koopman<br />
Pieter van den Broecke in 1616 Mocha aan. Omdat zijn<br />
schip zwaar was bewapend, ontving de plaatselijke gouverneur<br />
de Hollanders met tromgeroffel, fluitspel en andere eerbewijzen.<br />
Hij vergastte hen op weelderige banketten en hulde<br />
158
mokka<br />
hen in goudbrokaten erekleden. Maar ze kregen geen toestemming<br />
om een handelskantoor in Mocha te vestigen.<br />
Het was de voc trouwens niet om koffie te doen, maar om<br />
de handel in zijde, suiker en specerijen. Pas in 1628 kocht Job<br />
Christiaensz. Grijph als eerste Hollander in Mocha 15.000<br />
pond ruwe koffie, bestemd voor de Perzische markt. Lange<br />
tijd verhandelde de voc alleen koffie in Azië. Pas in 1660<br />
achtte men de Europese vraag naar koffie groot genoeg om in<br />
de Oost een bestelling te plaatsen. In het najaar van 1661<br />
kwam de eerste koffie in Amsterdam aan en werd de eerste<br />
openbare koffieveiling gehouden. Er kwam 21.481 pond<br />
'Mochase caeuwe' onder de hamer. Twintig jaar later zaten de<br />
koffiehuizen in Amsterdam al stampvol. Omdat velen dachten<br />
dat alle koffie uit Mocha kwam, werd koffie ook wel<br />
Mokka-vocht genoemd.<br />
Ondertussen verliep de handel met Mocha slecht. De Hollanders<br />
hadden er te kampen met veel concurrentie en Jemen<br />
raakte herhaaldelijk in oorlog. In 1699 brachten de Hollanders<br />
de koffieplant over naar Java en vanaf 1711 kwam de<br />
aanvoer van 'Javaansche coffy' naar de Republiek op gang.<br />
Terwijl koffie de hele wereld veroverde, raakte Mocha langzaam<br />
in het slop. De haven verzandde en de handel werd naar<br />
Aden verplaatst. Al in het begin van de 19de eeuw werd<br />
gemeld dat Mocha er vanuit zee bedrieglijk mooi uitzag;<br />
inspectie van nabij leerde dat de stad grotendeels uit ruïnes<br />
bestond.<br />
Engels mocha (1773); Duits Mokka (1829); Frans moka (1771).<br />
Ook mochaleer is naar Mocha genoemd. Dit leer wordt vooral gebruikt<br />
voor handschoenen. Een mokkasteen is een agaat (z.a.) met daarin<br />
figuren die sterk op wieren of mossen lijken. Daarom staat deze steen<br />
ook bekend als mosagaat. Mokkastenen werden vanuit Mocha aangevoerd.<br />
Ze zijn zeldzaam en worden vooral gebruikt als sieraad.<br />
MOKKA: Hoogstraten Groot alg. hist wdb. 5 (1733) 266; Chomel Alg. huishoudelijk wdb. 2 I<br />
(1769) 399-403; Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetensch.' 4 (1824) 588; Nederlands<br />
Magazijn 4 (1838) 3-5; Ency. BritJ' 15 (1911) 627 (Kaffa), & 18 (1911) 651 (mokha); WNT<br />
IX (1913) 1013 (mokka), & VIR (1941) 5027 (koffie); Ency. of Islam new ed. 4 (1978) 449-<br />
455 (kahwa); C. Prouty, E. Rosenfeld Hist dict. of Ethiopia (1981) 37, 113; A. Masri<br />
Arabisches Lehnwortgut im Englischen (1982) 145-147; A.S. Kaye, The etymology of<br />
"coffee": the dark brew', in: Journal of the American Oriental Society 106.3 (1986) 557-558;<br />
C.G. Brouwer De VOC in Jemen 1614-1655 (1988) 25 e.v.; Deutsches Fremdwtb. 7 (1988)<br />
272; OED (1993*); P. Reinders, T. Wijsenbeek Koffie in Nederland (1994) 11-24.<br />
159
mousseline<br />
molton<br />
(1824, uit het Frans) dik wollen, halfwollen of katoenen weefsel<br />
De herkomst van het woord molton is niet met zekerheid<br />
bekend. Engelse woordenboeken brengen het in verband met<br />
het marktplaatsje South Molton in Devonshire. Van de 16de<br />
tot de 18de eeuw werd hier op grote schaal gehandeld in wol,<br />
serge, kamgaren en vilt. Franse woordenboeken leidden molleton<br />
echter af van mollet, dat nogal zacht' betekent.<br />
In de 19de eeuw kozen de meeste Nederlandse naslagwerken<br />
voor de afleiding van het Engelse stadje. Moderne Nederlandse<br />
woordenboeken kiezen de kant van de Franse taalkundigen.<br />
Er is een complicerende factor waar je bijna nooit over leest.<br />
In het Frans is het woord voor het eerst aangetroffen in 1664.<br />
Men spreekt hier over 'molletons d'Angleterre' - wat toch<br />
weer in de richting van Engeland wijst.<br />
Overigens is molton in het Engels inmiddels verouderd. Dit<br />
begrip deed dienst van de 16de tot de 19de eeuw. Wat wij nu<br />
een molton noemen heet in het Engels een flannel of een<br />
flannelette.<br />
Engels molton (1545); Duits Molton; Frans molleton (1664).<br />
Wijk Rzn Mg. aardrijksk. wdb. 5 (1824) 585; Ency. BritJ' 25 (1911) 513-514; WNT IX<br />
(1913) 1042; Hatzfeld & Darmesteter Dia. général de la langue Française (I932 9) 1539;<br />
OED (19932).<br />
mousseline<br />
(1824, uit het Frans) los geweven stof van katoen, wol of zijde<br />
Mosoel ligt in het noorden van Irak, aan de rechteroever van<br />
de Tigris. Het is de derde stad van Irak, na Bagdad en Basra.<br />
Aan de overzijde van de Tigris liggen de ruïnes van Ninive,<br />
waar ooit honderdtwintigduizend mensen woonden die volgens<br />
de profeet Jona het onderscheid niet kenden 'tussen hun<br />
rechterhand en hun linkerhand' (Jona 4:11).<br />
Mosoel werd in 636 door de Islamieten veroverd. Later maakte<br />
de stad deel uit van het Mongoolse, het Perzische en het<br />
Turkse rijk. In 1925 werd Mosoel toegewezen aan Irak.<br />
Van oudsher werden in Mosoel textielgoederen uit Armenië,<br />
de Kaukasus en Perzië verhandeld, aanvankelijk vooral aan de<br />
160
mousseline<br />
Venetianen. Er werden ook stoffen gemaakt. De stad ligt op<br />
een knooppunt van verkeerswegen en de Arabische naam -<br />
al-Mawsil- betekent dan ook Verenigingspunt'.<br />
Marco Polo (1254-1324) maakte als eerste westerling melding<br />
van de fijne stof uit Mosoel. Hij noemde dit mosulin, een<br />
woord dat in de 17de eeuw door de Fransen werd overgenomen<br />
als mousseline. Via het Frans kwam het in de overige<br />
moderne talen terecht.<br />
In Nederlandse woordenboeken duikt mousseline pas in 1824<br />
op, maar waarschijnlijk is het ouder. Er bestond ook een<br />
ander woord voor, namelijk neteldoek. Bonthond maakt in<br />
1943 tevens melding van mousselinetNoor 'grove mousseline'.<br />
Wit vensterglas stond vroeger bekend als mousseline-glas,<br />
een vertaling van het Franse verre-mousseline (1846). Daarnaast<br />
kent men onder meer mousselinegebak (deeg met extra<br />
boter) en mousselinesaus.<br />
Mousseline werd gemaakt van katoen, wol of zijde. De stof<br />
werd vroeger veel gebruikt, vooral in dameskleding. De grote<br />
vraag leidde ertoe dat mousseline al snel op tal van andere<br />
plaatsen werd gemaakt, vooral in Schotland.<br />
Engels muslin (1609), mousseline (1696); Duits Musselin (18de<br />
eeuw); Frans mousseline (1656).<br />
Weiland Kunstwdb. (1824) 284; Dozy Oosterlingen (1867) 68; WNT IX (1913) 1180, 1878<br />
(neteldoek); Bonthond Wdb. manufacturier (19432) 46; Winkler Prinsó 14 (1952) 32; R.<br />
Latham The travels of Marco Polo (1982) 51; Philippa Koffie, kaffer en katoen (1989) 39;<br />
OED (19932); Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 902; Rey D/'ct hist langue frang.<br />
(19942) 1285.<br />
161
nappa<br />
nappa, nappaleer<br />
N<br />
(1943, uit het Engels) leer van<br />
lamsvel<br />
De Engelsen schrijven doorgaans<br />
napa. Etymologisch is<br />
dat de juiste spelling, want<br />
nappaleer dankt zijn naam<br />
aan de Amerikaanse plaats<br />
Napa. Napa ligt ten noorden<br />
van San Francisco in Californie,<br />
in de provincie Napa,<br />
aan de rivier de Napa, een naam die is ontleend aan een<br />
Indianentaal. De oorspronkelijke betekenis ervan is niet<br />
bekend. In het etymologisch woordenboek van Van Dale en<br />
in de Grote Van Dale wordt nappa abusievelijk afgeleid van<br />
het middeleeuws Latijnse nap(p)a,, dat 'tafellaken' of 'servet'<br />
betekent. Dit is echter zeker onjuist.<br />
In de tweede helft van de 19de eeuw profiteerde Napa van de<br />
enorme expansie van San Francisco (zie shanghaaien). Hout,<br />
vee en kwik werden via Napa vervoerd naar San Francisco,<br />
dat zich ontwikkelde tot een voorname handelsplaats.<br />
Aan het eind van de 19de eeuw kwamen er twee belangrijke<br />
produkten bij: uitstekende tafelwijn (Napa winê) en leer.<br />
Nappaleer wordt bereid uit lamsvellen, die aanvankelijk werden<br />
gelooid met plantaardige stoffen, zoals gambir, later met<br />
chroom. In het begin maakte men er vrijwel uitsluitend herenen<br />
sporthandschoenen van, later ook tassen, jassen en bekle-<br />
dingen.<br />
Er wordt in Napa nu nog steeds leer gemaakt, hoewel de<br />
streek inmiddels vooral bekendheid geniet als het hart van<br />
het Californische wijnland.<br />
Engels napa, nappa (1897); Duits Nappa, Nappaleder.<br />
Enkele andere leersoorten:<br />
Corduaan of corduaan-leer, fijn glanzend leer van geite- of bokkevellen,<br />
is genoemd naar de Spaanse stad Córdoba, waar het oorspronkelijk<br />
162
newfoundlander<br />
vandaan kwam. In de 19de eeuw onderscheidde men twee soorten corduaan:<br />
glimmend zwart en ruw zwart. Van de laatste soort werden onder<br />
andere rouwhandschoenen gemaakt.<br />
Gamaschen, beenbeschermers of slobkousen, werden gemaakt van leer<br />
uit Ghadames in het uiterste westen van Libië, dat in de middeleeuwen<br />
hoog stond aangeschreven. Later werd er katoen of nylon voor gebruikt.<br />
Wij leenden dit woord, dat gangbaar is onder bergbeklimmers en skiërs,<br />
uit het Duits.<br />
Rusteer, een verouderd woord voor juchtleer, is een samentrekking van<br />
'Russisch leer', dat wil zeggen: op Russische manier gelooid rundleer. De<br />
Russen looiden het leer in een mengsel van boombasten, waarna ze het<br />
met berkenolie inwreven. Tussen 1780 en 1830 werden nogal wat boeken<br />
in rusleer gebonden, waaronder veel Statenbijbels.<br />
Volgens sommigen is zeem afgeleid van het Zweedse samsk, 'leer uit<br />
Samland', een gebied in Oost-Pruisen. Anderen houden het er echter op<br />
dat dit woord afstamt van het Franse chamois 'gems', of dat het via<br />
Slavische talen teruggaat op het Turks semisz 'vet'.<br />
Vergelijk marokijn en perkament<br />
NAPPA: Bonthond Wób. manufacturier (19432) 47; WinkJer Prins* 12 (1951) 604; Ency.<br />
Brit 's VII (1981) 186; Veen Etym. wdb. (1989) 510; P. Brill, J. Groen Amerika van A tot Z<br />
(1992) 191-192; OED (19932).<br />
newfoundlander<br />
(1834, uit het Engels) tamelijk hoogbenig, langharig Canadees<br />
honderas<br />
Newfoundland is een provincie in het oosten van Canada<br />
die het gelijknamige eiland omvat, alsmede het schiereiland<br />
Labrador (z.a.). Het is vele malen ontdekt: in 986 door de<br />
Noormannen, in 1404 door Normandische vissers, in 1497<br />
door de voor Engeland varende Italiaan John Cabot (1450-<br />
1498) en in 1501 door de Portugees Gaspar Cortereal. De<br />
Italiaanse ontdekkingsreiziger Giovanni da Verrazano (±1485-<br />
±1528) zou het Terre Neuve of Terra Nova, 'Nieuw (gevonden)<br />
Land', hebben genoemd, wat door de Engelsen werd vertaald<br />
als Newfoundland.<br />
Aanvankelijk hadden de Britten slechte ervaringen met de<br />
kolonisatie van Newfoundland. In 1536 stichtte de Engelse<br />
koopman Hoare er als eerste een kolonie. 'Doch dit mislukte',<br />
verhaalt het woordenboek van Witsen Geysbeek, 'want hij<br />
geraakte in zulk eenen hongersnood, dat vele zijner togtgenooten<br />
door hunne eigen makkers omgebragt en verteerd<br />
werden; zij, die het leven er van af bragten en in Engeland<br />
163
newfoundlander<br />
terug kwamen, waren zoo zeer veranderd, dat zij door hunne<br />
naaste betrekkingen niet herkend werden. William Butt, een<br />
ridder uit Norfolk, konde zijn zoon alleen herkennen en zich<br />
deswege overtuigen door eene wrat, die deze van zijn eerste<br />
jeugd af op een zeker gedeelte van zijn ligchaam had gehad.'<br />
In 1583 nam Sir Humphrey Gilbert het gebied opnieuw in<br />
bezit namens de Engelse kroon, maar inmiddels hadden ook<br />
de Fransen zich er gevestigd. Tot ver in de 18de eeuw bleven<br />
Frankrijk en Engeland elkaar het gebied betwisten. Newfoundland<br />
was zo geliefd omdat de zee er barstensvol kabeljauw<br />
zat.<br />
De vissers van Newfoundland maakten bij hun werk gebruik<br />
van grote, zwarte honden. Deze honden trokken sleden en<br />
karren en men zou ze zelfs hebben geleerd visnetten aan land<br />
te slepen. De dieren waren hartstochtelijke zwemmers en ze<br />
werden - en worden nog steeds - ingezet bij de redding van<br />
drenkelingen.<br />
Over de herkomst van deze honden wordt in de kynologische<br />
literatuur getwist. Volgens sommigen zou de hond oorspronkelijk<br />
afkomstig zijn uit Noorwegen. Anderen denken dat hij<br />
door Spaanse zeelieden werd meegenomen; zij veronderstellen<br />
verwantschap met de Pyrenese berghond. Weer anderen<br />
denken aan Franse of Engelse invloed.<br />
Zeker is dat de hond zich in Newfoundland ontwikkelde tot<br />
een schrandere, rappe en taaie hond. Dit moest ook wel,<br />
want de vissers van Newfoundland waren 'werkzaam, maar<br />
ruw en onwetend', zoals het ergens heet, en zij behandelden<br />
hun honden zo slecht dat alleen de sterks ten het overleefden.<br />
De slechte verzorging leidde bij hen in ieder geval tot een<br />
voorkeur voor vis: verse vis, gedroogde vis, zelfs voor zoute vis<br />
haalde de hond zijn neus niet op.<br />
Aan het begin van de 19de eeuw raakte de hond uit Newfoundland<br />
in Europa bekend. Bij ons sprak men aanvankelijk<br />
van Newfoundland-hond (1834) of Newfoundlandsche hond.<br />
Maar al spoedig gebruikte men newfoundlander (1844).<br />
De indruk die de taaie, zwemgrage hond hier maakte, moge<br />
blijken uit een citaat uit Eline Vere. 'En hij blikte', schreef<br />
Couperus in 1889, 'haar verwijtend toe met zijn soezige,<br />
domme blik, als van een goedige New-Foundlander.'<br />
164
o.k.<br />
Engels Newfoundland dog (1773), Newfoundlander (1806);<br />
Duits Neufundländer; Frans (chien de) terre-neuve (1837).<br />
Vergelijk dalmatiër<br />
Nederlandsch Magazijn (1834) 289-290; Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving 2 (1843)<br />
1334-1335; Ency. ßr/t." 19 (1911) 478-486; Toepoel & Van de Weijer Toepoels<br />
hondenency. (±1970«) 384-386; Couperus Eline Vere (1987) 17; Petit Robert (19932) 2237;<br />
OED (19932).<br />
O.K., okay<br />
(i8pp, uit het Engels) in orde<br />
O<br />
Wie zich verdiept in de her-<br />
komst van het woord okay,<br />
trekt een beerput open. Op de<br />
bodem daarvan ligt een enor-<br />
me stapel papier. Er bestaan<br />
zeker dertig verschillende ver-<br />
klaringen voor deze uitdruk-<br />
king. Zij zou afgeleid zijn<br />
van het Franse au quai 'op<br />
de kade', van de Haïtiaanse<br />
havenplaats Aux Cayes, of<br />
van de Indianentaal Choctaw, waarin oke staat voor 'het is zo'.<br />
Er zijn verklaringen die okay afleiden uit het Deens, Duits,<br />
Schots en Afrikaans. Ook wordt okay in verband gebracht<br />
met allerlei personen met de initialen O.K. Met de<br />
Amerikaanse spoorwegbeambte Obadiah Kelly bijvoorbeeld,<br />
die ieder pakket dat hij in ontvangst nam met zijn initialen<br />
bestempelde. En met Old Keokuk, een indianenhoofdman<br />
die enkele verdragen met 'O.K.' ondertekende. Voeg daar nog<br />
een flinke stoet o.K.-ers aan toe: Amerikanen, Duitsers,<br />
Engelsen en vele anderen, en de chaos is compleet.<br />
Gelukkig is er iemand die al deze theorieën uitgebreid heeft<br />
onderzocht. In 1963 en 1964 publiceerde de Amerikaanse<br />
hoogleraar Allen Walker Read een reeks van vijf artikelen - te<br />
zamen goed voor 104 dichtbedrukte pagina's - in het tijd-<br />
165
o.k.<br />
schrift American Speech. Al voor Read hadden verschillende<br />
wetenschappers hun tanden in okay gezet; na Read nog een<br />
paar, maar geen enkele theorie is zo overtuigend als die van<br />
hem.<br />
Wat wil het geval? De inwoners van de Amerikaanse stad<br />
Boston gaven zich in de zomer van 1838 met passie over aan<br />
het spelen met afkortingen. Het meest geliefd waren O.F.M.<br />
voor Our First Men, N.G. voor No Go, en S.P. voor Small<br />
Potatoes. Read geeft hiervan een indrukwekkende hoeveelheid<br />
voorbeelden uit kranten uit die tijd. Vaak spelde men de<br />
woorden ook nog eens opzettelijk verkeerd: zo stond de<br />
afkorting o.w. voor Oll Wright.<br />
Oll Wright wordt beschouwd als de directe voorganger van<br />
O.K. Deze afkorting is voor het eerst aangetroffen in de<br />
Boston Morning Post van 23 maart 1839, m een artikel van<br />
Charles Gordon Greene. O.K. stond hier voor Oll Korrect, een<br />
opzettelijke verschrijving van all correct.<br />
Die zomer waaide de afkortingenrage over naar New York. In<br />
de herfst van 1839 raakte New Orleans geïnfecteerd. De<br />
afkorting O.K. reisde mee, zoals Read omstandig aantoont.<br />
Maar waar blijft nu de plaatsnaam? Die houdt direct verband<br />
met Martin Van Buren (1782-1862), indertijd Democratisch<br />
president van de Verenigde Staten. Van Buren was in 1837 tot<br />
president gekozen. Hij was geboren in Kinderhook, een dorpje<br />
in de staat New York dat in de 17de eeuw door Nederlanders<br />
was gesticht. Zijn bijnaam luidde 'The Fox of Kinderhook'.<br />
De afkorting O.K. voor 'Oll Korrect' was ongetwijfeld in<br />
vergetelheid geraakt, als zij niet zo'n voorname plaats had<br />
gekregen in de felle politieke campagne van 1840. Whigs<br />
(voorlopers van de Republikeinen) en Democraten zochten<br />
naar nieuwe slogans en probeerden zich tegen eikaars aanvallen<br />
te verweren. De Democraten grepen daarbij terug op<br />
een oud recept: zij neutraliseerden scheldnamen door ze tot<br />
geuzennaam te verheffen.<br />
Behalve voor 'de vos uit Kinderhook' werd president Van<br />
Buren uitgemaakt voor 'de tovenaar uit Kinderhook' en 'the<br />
Dutchman of Kinderhook' en 'Old Kinderhook'. De Democraten<br />
kozen nu Old Kinderhook tot geuzennaam. Op 23<br />
166
o.k.<br />
maart 1840 richten zij The Democratie O.K. club op, om Van<br />
Buren te helpen aan een tweede termijn, O.K. werd een slogan,<br />
een strijdkreet. Aanvankelijk werd de betekenis geheim<br />
gehouden, maar na twee maanden verklaarden de Democraten<br />
dat het stond voor Old Kinderhook.<br />
Tegen die tijd hadden de Whigs zelf ook al een verklaring<br />
verzonnen, 'O.K. - Velen vragen zich af wat de betekenis van<br />
de mysterieuze letters is', schreef een Whig op 2 april 1840 in<br />
de Daily Express. 'Welnu, het is Arabisch, moet andersom<br />
worden gelezen en betekent kicked ouP. uit het presidentiële<br />
paleis.'<br />
Later kwamen ze met nog allerlei andere verklaringen, zoals:<br />
Off to Kinderhook, Orful Katastrophe, Oll Krying en een<br />
reeks die begon met Out of... gevolgd door onder andere<br />
Kash, Karacter, Kredit, Klothes en Klients.<br />
Even hadden de Democraten spijt van hun nieuwe slogan,<br />
maar ze besloten eraan vast te houden. De daarop volgende<br />
campagne was zo hevig dat de uitdrukking O.K. zich als een<br />
olievlek over het land verbreidde.<br />
Niet dat dit Martin Van Buren aan de overwinning hielp. 'De<br />
Vos van Kinderhook' werd in 1840 overtuigend verslagen<br />
door William Henry Harrison. Maar taalkundig gezien was<br />
Van Burens campagne een groot succes: O.K. begon aan een<br />
zegetocht die uiteindelijk aan het Nederlands de uitdrukkingen<br />
okay, oké, okee, okido en het wanstaltige okidoki zou<br />
toevoegen.<br />
In 1848 deed Van Buren nog een gooi naar het presidentschap.<br />
Toen dat niet lukte, trok hij zich terug in Kinderhook,<br />
zijn onbetekenende geboortedorp, dat bijdroeg aan de populariteit<br />
van een afkorting die internationaal miljoenen keren<br />
per minuut wordt gebezigd.<br />
Engels o.k. (1839); Duits o.k. (eind 19de eeuw); Frans o.k.<br />
(1869).<br />
Storfer Wörter und ihre Schicksale (1935) 303-306; American Speech (verder Am. Sp.) 7<br />
(1942) 126-128; Mencken American Language (I947 4) 205-208; Allen Walker Read, The<br />
first stage in the history of "o.k.'", in: Am. Sp. 28.1 (1963) 5-27; Idem, The second stage<br />
in the history of "o.k."', in: Am. Sp. 28.2 (1963) 83-102; Idem, The folklore of "o.k.'", in:<br />
Am. Sp. 29.1 (1964) 5-25; Idem, 'Later stages in the history of "o.k."', in: Am. Sp. 29.2<br />
(1964) 83-101; Idem, 'Successive revisions in the explanation of "o.k.'", in: Am. Sp. 29.4<br />
167
omber<br />
(1964) 243-267; Am. Sp. 31 (1966) 238; The etymology of ok again', in: Am. Sp. 40 (1975)<br />
333-335; F.G. Cassidy 'OK - is it African?', in: Am. Sp. 46 (1981) 269-273; Hendrickson<br />
Dia. eponyms (1985) 239; Rey-Debove D/'ct des anglic. (19902) 640-641; Merriam-Webster<br />
newbook ofwordhist. (1991) 329-331; OED (19932).<br />
omber<br />
(iyjiy uit het Frans) donkerbruine, vette aardsoort<br />
Sommige definities uit oude woordenboeken zijn niet te<br />
overtreffen. Zoals deze, uit 1856, van Turksche umber. 'Eene<br />
weeke, als was glinsterende, doch somwijlen doffe, leder-,<br />
kastanje- of ook wel geelachtig bruine, ondoorschijnende,<br />
weinig aflkleurende, in de breuk schilferachtig vertoonende,<br />
sterk aan de tong klevende delfstof.'<br />
Waarschijnlijk is umber of omber, zoals wij nu schrijven, genoemd<br />
naar Umbrië, de streek in Italië waar deze vette<br />
aardsoort het eerst werd aangetroffen. Een andere theorie is<br />
dat omber is afgeleid van het Latijnse umbra, dat 'schaduw'<br />
betekent. Dan zou terra Umbriae 'schaduw-aarde' betekenen,<br />
in plaats van 'Umbrische aarde', waarvan omber een verkorting<br />
is. De meeste deskundigen houden het echter op het<br />
laatste.<br />
Omber werd al in de oudheid gebruikt als grondstof voor<br />
bruine verf. Door branden werd het zachter, fijner en donkerder.<br />
Schilders gebruikten het om er schaduw mee aan te<br />
geven. Italiaanse kaasboeren gebruikten het bovendien om<br />
parmezaanse kazen een donker jasje te geven.<br />
In de 19de eeuw waren in Nederland verschillende soorten<br />
omber in omloop: gebrande en ongebrande omber, en Turkse<br />
en Cyprische omber. Ook Duitsland leverde veel omber. Dit<br />
stond bekend als Keulse of Kasselse aarde. Omstreeks 1960<br />
werd omber geheel verdrongen door synthetische verfstoffen.<br />
Engels umber (1568); Duits Umber, Umbra\ Frans terre<br />
d'ombre (1562), ombre (1762).<br />
Enkele andere aardsoorten:<br />
Kaolien, porseleinaarde, is genoemd naar de oorspronkelijke vindplaats,<br />
de heuvel Gao-ling of Gaoling (oude schrijfwijze: Kao-ling) bij<br />
Jingdezhen in Zuidoost-China, in de provincie Jiangxi (Kiangsi). Gaoling<br />
betekent letterlijk 'Hoge heuvel'. Kaolien is een verweringsprodukt<br />
van veldspaatgesteenten. De Franse pater d'Entrecolles gaf in 1712 als<br />
168
opzoomeren<br />
eerste Europeaan bekendheid aan dit materiaal, dat wordt gebruikt voor<br />
de produktie van porselein en als vulmiddel. Het wordt inmiddels ook<br />
gewonnen in onder andere Engeland, Frankrijk en de VS. Gereinigde<br />
kaolien levert het mineraal kaoliniet.<br />
Kimberliet, diamanthoudende aarde, is genoemd naar de Zuidafrikaanse<br />
stad Kimberley, centrum van de diamantindustrie. Kimberley<br />
werd gesticht in 1871, toen er voor het eerst diamanten werden gevonden.<br />
De stad is genoemd naar Lord Kimberley, indertijd de Britse<br />
minister van Koloniën. Kimberliet treedt op als vulling in kraterpijpen<br />
(ook wel kimberleypijpen genoemd) waarin diamant voorkomt. Het<br />
staat ook bekend als 'blauwe aarde'.<br />
Pozzuolaan is een soort van vulkanische aarde. De Romeinen lengden<br />
het aan met water en gebruikten het als cement. Deze aardsoort heet zo<br />
naar de Italiaanse havenplaats Pozzuoli in Campanië, waar ze voor het<br />
eerst werd aangetroffen. Ook de schrijfwijzen pozzolaan(aarde) en<br />
puzzolaan komen voor.<br />
Tripel\ fijne polijstaarde, is genoemd naar de Libische uitvoerhaven<br />
Tripoli. Tripel bestaat uit kiezelzuur met wat ijzeroxyde en aluminiumoxyde.<br />
Wij leenden dit woord uit het Frans, waar het al in het begin van<br />
de 16de eeuw is aangetroffen.<br />
OMBER: Chomel Alg. huishoudelijk wdb 2 3 (1771) 2364; Witsen Geysbeek Wdb.<br />
zamenleving 5 (1856) 3914-3915; Littré Dia. longue frang. 2 (1863) 820; WNT X (1893)<br />
167; Vercoullie Etym. wdb. (19253) 247; Metz Woordverklaring (1937) 365; Winkler Prins*<br />
14 (1952) 718; OED (19932).<br />
opzoomeren<br />
(1994) het door burgers opknappen van hun woonomgeving<br />
Wie op 28 mei 1994 aan de Opzoomerdag in Rotterdam heeft<br />
deelgenomen, weet dat opzoomeren een woord met toekomst<br />
is. Een paar maanden na de Opzoomerdag in Rotterdam<br />
werd aan de Weesperzijde in Amsterdam een 'Opzoomerfeest'<br />
gehouden en ongetwijfeld zullen er meer volgen. Als het opzoomeren<br />
inderdaad beklijft, zal de spelling van dit woord<br />
ongetwijfeld veranderen: opzoomeren doe je met mooi weer,<br />
aan het begin van de zomer, dus die tweede 0 is geen lang<br />
leven beschoren. Volgens Van Dale bestaat opz
orvietaan<br />
niet langer te klagen over hun verloederde buurt, maar zelf<br />
aan de slag te gaan. Opzoomer zelf hield trouwens grote<br />
schoonmaak in de wijsgerige benadering van de theologie,<br />
maar dit terzijde. Onder aanvuring van de familie Hooymayer<br />
wisten de bewoners van de straat drugspanden weg te<br />
krijgen door de politie 'scheel te bellen', werden er geveltuintjes<br />
aangelegd en speciale gevellampen geplaatst, die opzoomerbollen<br />
werden genoemd.<br />
In 1990 tekende minister Dales het zogeheten startconvenant<br />
sociale vernieuwing op de stoep van de familie Hooymayer en<br />
in mei 1994 was de Opzoomerstraat brandpunt van de<br />
Opzoomerdag. Het succes van die dag is onder meer af te<br />
lezen aan de enorme hoeveelheid materiaal die door de gemeente<br />
werd afgezet: 60.000 bezems, 2.300 opzoomerbollen,<br />
2.500 bloembakken voor balkons, 50.000 heesters en 3,3<br />
kilometer aan gevel tuintjes. En dat alles gratis en voor niks,<br />
een feit dat het succes van het opzoomeren wellicht verklaart.<br />
Nieuw Ned. biogr. wdb 6 (1924) 1080-1082 (C.W. Opzoomer); J. Okkema (red.)<br />
Straatnamen van Rotterdam (1992) 293; Coen van Zwol, 'Opzoomeren: een explosie van<br />
burgerzin', in: NRCH 27.5.1994.<br />
orvietaan<br />
(1716, uit het Frans of het<br />
Italiaans) voorheen vermaard<br />
tegengif; wondermiddel<br />
Op een steile rots in Umbrië<br />
in het hart van Italië ligt het<br />
oeroude stadje Orvieto. Letterlijk<br />
oeroud, want de naam<br />
Orvieto komt van het Latijnse<br />
Urbs Vetus, dat 'oude stad' betekent. De plaats beleefde<br />
haar grootste bloei in de late middeleeuwen.<br />
In het begin van de 17de eeuw maakte Girolamo di Ferrante<br />
uit Orvieto naam als bereider van een algemeen tegengif.<br />
Volgens Migliorini (1957) verkreeg Girolamo in 1609 het<br />
alleenrecht om dit tegengif in Toscane te verkopen. In Italië<br />
stond het bekend als orvietano-, in Frankrijk - waar het gretig<br />
aftrek vond - als orviétan.<br />
170
orvietaan<br />
Vanzelfsprekend hield Girolamo het recept ervan geheim.<br />
Maar zijn weduwe erfde dit geheim en verklapte het aan haar<br />
derde echtgenoot, een zekere Cristoforo Contugi. In de<br />
papieren waarmee Contugi in 1646 tot Fransman werd genaturaliseerd,<br />
werd hij 'Ie véritable Orviétan' genoemd, aldus<br />
Migliorini. In 1647 kreeg Contugi patent op de verkoop van<br />
het tegengif en het exclusieve gebruik van de naam orviétan.<br />
Tot het einde van de 18de eeuw beriepen de erven Contugi<br />
zich op dit privilege.<br />
Girolamo stelde orvietaan samen uit 54 ingrediënten. Niet<br />
toevallig komt dit precies overeen met het aantal ingrediënten<br />
van mithridaat, het bekendste tegengif uit de oudheid. Dit<br />
tegengif dankt zijn naam aan Mithridates vi (132-63 v.Chr.),<br />
die volgens de overlevering in voortdurende angst voor vergiftiging<br />
leefde en zich daarom aan allerlei vergiften gewend<br />
had. Beide tegengiften werden samengesteld uit onder meer<br />
gedroogde adder, schorseneren, driedistel, meesterwortel, engelwortel,<br />
addertong en rozemarijn.<br />
In Frankrijk werd orvietaan volgens Migliorini 'met het<br />
gebruikelijk spektakel van de charlatan' aan de man gebracht.<br />
Daardoor kreeg marchand d'orviétan of orviétan als tweede<br />
betekenis 'kwakzalver, wonderdoener' of 'charlatan die op het<br />
marktplein wondermiddeltjes verkoopt'. 'De uitvinder zwolg<br />
op de openbare markt [...] alle vergiften die men hem<br />
aanbood, in, zonder letsel', aldus Bilderdijk (1833). Overigens<br />
dacht Bilderdijk dat Orvieto in Spanje lag.<br />
Het is onduidelijk of wij dit woord uit het Frans of rechtstreeks<br />
uit het Italiaans hebben geleend. Het is in ieder geval<br />
aangetroffen als orviétan, orvitaan, orvientaan en orviaat.<br />
Vooral in de 17de eeuw was orvietaan zeer in zwang. In<br />
Nederland werd het aan het eind van de 18de eeuw nog<br />
voorgeschreven tegen waterpokken, pest en rode hond.<br />
Engels orviétan (1676); Duits Orviétan; Frans orviétan (1625<br />
[tegengif]; 1690 [charlatan]).<br />
J. van Gijzen Het vermaaklyk buitenleven (1716) 34; Chomel Alg. huishoudelijk wdb. 2 3<br />
(1771) 2483; Bilderdijk Verkl. geslachtlijst 2 (1833) 308; Lachatre Nouveau d/ct universel<br />
(1852) 928; Littré Diet longue frang. 3 (1869) 867; WNT XI (1910) 1509; Wartburg<br />
Franz. Etym. Wtb. 1 (1955) 425; Bruno Migliorini Saggi linguistici (Florence 1957) 277;<br />
Battaglia Grande diz. della lingua Italiana XII (1984) 175; OED (19932); Petit Robert (19932)<br />
1552.<br />
171
pêche-melba<br />
P<br />
paisley<br />
(ipjo, uit het Engels) abstract kleurrijk motiefin stoffen<br />
Paisley ligt in het noorden van Schotland, zo'n tien kilometer<br />
ten westen van Glasgow. In de tweede helft van de 19de eeuw<br />
ontwikkelde deze plaats zich tot de belangrijkste Schotse textielstad.<br />
Paisley had zijn bloei voornamelijk te danken aan de produktie<br />
van imitatie-kasjmiersjaals. Voor de echte sjaals uit<br />
Kasjmier betaalde men indertijd een vermogen (zie verder bij<br />
kasjmier). Dit stimuleerde de Schotten (en de Engelsen) om<br />
deze sjaals na te maken. Edinburgh en Paisley stortten zich<br />
op dezelfde markt, maar Paisley won, mede dankzij de goede<br />
verbindingen per spoor en boot.<br />
Aanvankelijk probeerden de bedrijven in Paisley de kasjmiersjaals<br />
zo getrouw mogelijk na te bootsen. Maar gaandeweg<br />
pasten ze het patroon aan tot een abstract kleurrijk motief.<br />
Dit speciale patroon stond bekend als paisley-pattern, later<br />
verkort tot paisley.<br />
In de 19de eeuw paste men paisley vooral toe op sjaals en<br />
japonnen. Tussen 1960 en 1980 werden ook panties, rokken,<br />
jurken en jassen hiermee opgesierd. Tegenwoordig zie je het<br />
vaak bij mannenkleding, vooral op chokers, kamerjassen en<br />
pyjama's. Paisley wordt allang niet meer alleen in Paisley<br />
gemaakt<br />
Engels paisley (1834 Paisley shawl).<br />
Bridgeman & Drury Ency. of Victoriano (1975) 294; O'Hara Mode ency. (1989) 162; Veen<br />
Etym. wdb. (1989) 547; Koenen & Smits Peptalk (19922) 207-208; OED (19932).<br />
pêche-melba<br />
(ip42, uit het Frans) nagerecht van perziken met ijs<br />
Melbourne, de hoofdstad van de Australische deelstaat Victoria,<br />
is tegenwoordig de zuidelijkst gelegen miljoenenstad ter<br />
wereld. Het is een heel jonge stad, de eerste westerse kolonisten<br />
vestigden zich hier pas in 1835. ^37 werd de neder-<br />
172
pêche-melba<br />
zetting genoemd naar de toenmalige Britse premier, Lord Melbourne<br />
(1779-1848). Nadat in 1851 in de omgeving goud was<br />
gevonden, telde de plaats binnen enkele jaren 80.000 inwoners.<br />
De beroemdste zangeres die Australië ooit heeft voortgebracht,<br />
Helen Mitchell (1861-1931), kwam uit Richmond, een<br />
voorstad van Melbourne. Haar vader had in Melbourne een<br />
groot aannemersbedrijf. Haar operadebuut in 1887 in Brussel<br />
als Gilda in Verdi's Rigoletto sloeg in als een bom. In 1888<br />
zong zij Lucia di Lammermoor in Covent Garden in Londen.<br />
Daarna trad ze met groot succes op in alle grote operahuizen.<br />
In 1926 nam zij afscheid.<br />
Aanvankelijk trad Mitchell op als Madame Melba - een<br />
naam die zij ontleende aan de stad Melbourne. Vanaf 1918<br />
mocht ze de Engelse titel 'Dame' voeren en stond ze bekend<br />
als Dame Nellie of Dame Melba.<br />
Volgens de overlevering kreeg Melba het in 1892, tijdens een<br />
van haar tournees, aan de stok met Georges-Auguste Escoffier<br />
(1846-1935), de beroemde Franse chef-kok van het Savoyhotel<br />
in Londen. De diva gaf een galasouper en wilde pêches<br />
flambées als dessert, maar Escoffier stond erop ijs te serveren.<br />
Nu was Melba iemand om rekening mee te houden. Zij was<br />
zeer wilskrachtig en fel. 'Ze kon het succes goed aan', schrijft<br />
haar biograaf, 'maar ze kon af en toe driftig zijn.'<br />
Het dispuut eindigde in een compromis: een nieuw nagerecht,<br />
dat Escoffier ter ere van de sopraan pêche-melba noemde.<br />
Zo werden - doordat pêche teruggaat op de landnaam<br />
Perzië - Australië en het Nabije Oosten in één dessert verenigd.<br />
Het originele gerecht moet hebben bestaan uit vanille-ijs, in<br />
vanillesiroop gestoofde perziken en frambozensap. Pas later<br />
voegde men vaak slagroom, geraspte amandelen of pistaches<br />
toe.<br />
Engels peach Melba, pêche Melba; Duits Pfirsich Melba; Frans<br />
pêches melba (1892).<br />
Vergelijk bavarois(e), melbatoost<br />
Kramers woordentolk (1942") 623; Ency. Brit'* 11 (1979) 870 (Melbourne), & I (1979) 967<br />
(Bendigo); Australian dict. of biogr. 10 (1986) 475-479; Manser Melba Toast, Bowie's knife<br />
(1988) 148-149; Trahair Australian dict of eponyms (1992) 135-136, 161; Grauls Bintje<br />
(1991) 224-225; Sanders Eponiemenwdb. (19937) 156-158; Petit Robert (19932) 1379; OED<br />
(19932).<br />
173
pekin<br />
pekin, peking<br />
(1824, uit het Frans) gestreepte (kunst)zijde<br />
In China wordt al sinds 3000 v.Chr. zijde geteeld. Pas in 200<br />
n.Chr. gebeurde dit ook buiten China. Van de 7de tot de 11de<br />
eeuw was Byzantium de belangrijkste zijdemarkt in Europa.<br />
De Arabieren verbreidden de zijdeteelt vervolgens via Noord-<br />
Afrika naar Italië en Frankrijk. In dat laatste land kwam de<br />
zijdecultuur vanaf het eind van de 16de eeuw tot grote bloei.<br />
Voor het noorden van China was Peking de voornaamste producent<br />
en doorvoermarkt van zijde. Pei ching (Beijing) betekent<br />
letterlijk 'noordelijke hoofdstad', ten opzichte van Nan<br />
ching 'zuidelijke hoofdstad'. Peking en Nanking leven internationaal<br />
voort in een stofnaam: pekin en nanking en nankinette.<br />
Met pekin wordt gestreepte zijde aangeduid. Die stof werd<br />
niet alleen uit Peking gehaald, maar ook in Europa gemaakt.<br />
Guillaume Raynal (1713-1796) schreef in 1783 dat de beste<br />
pekin indertijd uit Valence in Zuid-Frankrijk kwam, niet uit<br />
China. In de 19de eeuw werd pekin tevens gemaakt in<br />
Wenen, Berlijn en Krefeld.<br />
Pekin was vroeger zeer geliefd. De stof werd vooral verwerkt<br />
in vrouwenkleding. In het Nederlands is dit woord voor het<br />
eerst aangetroffen in 1824, in de (verouderde) Franse spelling<br />
pequin.<br />
Engels Peking, Pekin (1783); Duits Peking, Frans pékin (1564).<br />
De pekingeend vftïd in 1873 vanuit Peking overgebracht naar Engeland<br />
en de Verenigde Staten. Het is een grote, zware, opgericht staande eend<br />
- wetenschappelijke naam Anas sinensis - die vanaf het begin van deze<br />
eeuw ook in Nederland wordt gefokt. Pekingeend als gerecht, een specialiteit<br />
van de Pekinese keuken, kreeg in Europa pas omstreeks 1950<br />
bekendheid.<br />
In 1926 werden in een kalkgroeve bij Zhoukoudian, 45 km ten zuidwesten<br />
van Peking, de eerste overblijfselen gevonden van de Pekingmens<br />
- de Sinanthropus pekinensis. De daarop volgende opgravingen zijn de<br />
grootste die ooit voor een dergelijk onderzoek zijn verricht. In totaal<br />
vond men de overblijfselen van ruim veertig mensen, waaronder 14 schedels.<br />
Tijdens de Tweede Wereldoorlog gingen alle originelen verloren<br />
toen een trein die de fossielen vervoerde, door de Japanners werd overvallen.<br />
Wel heeft men afgietsels van alle belangrijke stukken.<br />
De kunst om damast te weven is lang geleden uitgevonden in China. In<br />
de middeleeuwen werd Damascus, nu de hoofdstad van Syrië, een<br />
belangrijk centrum van zijdeweverij. Italiaanse handelaren brachten de<br />
174
pekinees<br />
produkten, waaronder damast, naar Europa, waar ze werden genoemd<br />
naar de plaats van herkomst.<br />
Damast is een kostbare, glanzende stof, gewoonlijk in één kleur, met<br />
ingeweven figuren. Deze figuren zijn zichtbaar doordat de haaks op<br />
elkaar staande draden van het weefsel het licht verschillend weerkaatsen.<br />
Vroeger werd damast altijd gemaakt van zijde, tegenwoordig ook van<br />
linnen, katoen en kunstvezels. Er bestaat zelfs damastpapier, dat het<br />
uiterlijk van damast imiteert, maar na gebruik met vlekken en al kan<br />
worden weggegooid.<br />
Damascus had in de middeleeuwen ook een grote naam als centrum van<br />
metaalbewerking. Volgens sommige onderzoekers dankt damast zijn<br />
naam niet rechtstreeks aan Damascus, maar aan uiterlijke gelijkenis met<br />
Damascener - gedamasceerd- staal. Dit is beroemd om zijn taaiheid en<br />
hardheid. Deze worden bereikt door gecombineerd smeden van ijzer en<br />
staal, waardoor het oppervlak bovendien een bijzondere, gevlamde<br />
tekening krijgt, die door etsen kan worden versterkt of geïmiteerd.<br />
Damasceren betekent ten slotte ook het graveren van sierlijke patronen<br />
in ijzer, die soms nog met edelmetaal worden ingelegd.<br />
PEKIN(G): Weiland Kunstwdb. (1824) 528; WNT XII' (1931) 994; Winkler Prins* 18<br />
(1954) 887-888; Pet/t Robert (1993*) 1621; OED (1993*); Rey D/ct hist longue frang.<br />
(19942) 1464.<br />
pekinees<br />
(ip32, uit het Engels) klein, langharig Chinees honderas<br />
Volgens een Chinese legende dankt de pekinees zijn ontstaan<br />
aan een boeddhistische monnik, die op een dag een leeuw<br />
ontmoette die verliefd was op een aap. De leeuw vroeg de<br />
monnik hem net zo klein te maken als het aapje. Sindsdien is<br />
de wereld een klein, langharig hondje rijker, dat er inderdaad<br />
uitziet als een ineengeschrompelde leeuw met een apekop.<br />
Pekineesjes maakten in China al vroeg carrière. Het diertje<br />
zou in de 8ste eeuw onder de Tang-dynastie tot hofhond zijn<br />
gepromoveerd. De hondjes werden aan het keizerlijk hof<br />
in Peking gefokt en angstvallig bewaakt. Op ontvreemding<br />
stond de doodstraf.<br />
In de 19de eeuw probeerden de westerse mogendheden, Groot-<br />
Brittannië voorop, met geweld de ontoegankelijke Chinese<br />
markt open te breken. China moest zich schikken in ongunstige<br />
verdragen. Toen de Chinese overheid een in 1858 gesloten<br />
verdrag negeerde, en bovendien in 1860 enkele Britse<br />
onderhandelaars ter dood bracht, sloegen de Britten toe. Zij<br />
trokken op naar Peking, joegen de keizer op de vlucht en ver-<br />
175
perkament<br />
woestten in oktober 1860 het keizerlijke zomerpaleis. Bij die<br />
gelegenheid bemachtigden Britse officieren vijf pekineesjes,<br />
die ze meenamen naar Engeland. Met die diertjes, later aangevuld<br />
met andere exemplaren, werden de eerste Europese<br />
pekineesjes gefokt.<br />
Anders dan menigeen zou denken, zijn pekineesjes zeer sterk<br />
van gestel. Ze zijn buitengewoon temperamentvol, strijdlustig<br />
en — volgens kenners - zelfs een beetje overmoedig. Bovendien<br />
zijn ze lawaaierig en erg jaloers. Ondanks dit alles was de<br />
pekinees omstreeks 1935 in Nederland het meest geliefd als<br />
dameshondje.<br />
De spelling van dit woord varieert. Van Dale geeft pekinees,<br />
maar pekingees wordt het meest aangetroffen.<br />
Engels Pekin(g)ese, Pekingese dog (1898); Duits Pekinese, Frans<br />
pékinois (1923).<br />
Koenen Verklarend handwdb. (I932 17) 756; Toepoel & Van de Weijer Toepoels<br />
hondenency. (±I970 4) 402; Dam Honden (I963 2) 87; De pekingees (Zaltbommel 1980) 10;<br />
J. Spence Op zoek naar het moderne China (Amsterdam 1991) 179-181; Petit Robert<br />
(19932) 1622; OED (19932).<br />
perkament, pergamijn<br />
(1284, uit het Frans) bewerkte diere huid, gebruikt om op te<br />
schrijven<br />
Historisch gezien is het schrijven op magnetische diskettes<br />
een onrijpe gril met een onzekere toekomst. Het is niet aannemelijk<br />
dat de floppy de lange loopbaan beschoren zal zijn<br />
van solide media als schouderbladen van koeien, berkebast,<br />
kleitabletten, papyrus, potscherven, steen, papier en bovenal<br />
perkament.<br />
176
perkament<br />
Perkament is een duurzaam maar bewerkelijk produkt. Het<br />
wordt gemaakt van huiden van schapen, geiten of runderen.<br />
Nadat de haren en de opperhuid zijn losgeweekt en afgeschraapt,<br />
wordt het vel opgespannen en gedroogd. Dan worden<br />
met chemische hulpmiddelen vocht en vetresten verwijderd,<br />
waarna het oppervlak met een scherp mes wordt<br />
gladgeschraapt. Ten slotte wordt het perkament met puimsteen<br />
geschuurd. Dit procédé levert een stevig, soepel, goed<br />
beschrijfbaar en uitmuntend houdbaar materiaal op, dat zijn<br />
naam dankt aan een stad die in de oudheid Pergamon heette.<br />
De huidige naam is Bergama. Dit provinciestadje ligt op zo'n<br />
25 kilometer van de Turkse westkust, ter hoogte van het Griekse<br />
eiland Lesbos.<br />
Perkament is wel naar Pergamon genoemd, maar het is er niet<br />
uitgevonden. Al omstreeks 2700 v.Chr., lang voor de stichting<br />
van Pergamon, werd in Egypte geschreven op geprepareerde<br />
huiden, een werkwijze die overal in het Midden-Oosten<br />
werd nagevolgd. Het meest gebruikte schrijfmateriaal in<br />
Egypte was echter papyrus. Dit werd gemaakt uit de stengels<br />
van een rietachtig gewas. Papyrusbladen van hoge kwaliteit<br />
waren voor Egypte eeuwenlang een belangrijk exportprodukt.<br />
De planken in de beroemde bibliotheek van Alexandrië<br />
waren dan ook hoofdzakelijk met papyrusrollen gevuld. Dit<br />
studiecentrum was in de 3de eeuw v.Chr. door de Ptolemeïsche<br />
farao's opgezet. Onder leiding van literatuurcritici als<br />
Aristarchus werd hier orde geschapen in de versnipperde teksten<br />
van Homerus, Hesiodus en andere klassieke schrijvers.<br />
Dit werk zou later ons beeld van de klassieke Griekse letteren<br />
sterk beïnvloeden, want de teksten die door de toenmalige<br />
onderzoekers werden verworpen, zijn merendeels verloren gegaan.<br />
Terwijl de Alexandrijnse bibliotheek floreerde, groeide aan de<br />
overkant van de Middellandse Zee het onbetekenende Pergamon<br />
binnen enkele generaties uit tot de hoofdstad van een<br />
machtig rijk. Door politieke samenwerking met Rome wist<br />
koning Eumenès 11 (197-159 v.Chr.) zijn gebied sterk te vergroten.<br />
Tegelijkertijd maakte hij zijn hoofdstad tot een cultureel<br />
centrum van belang. Er verrezen in hoog tempo sportterreinen,<br />
tempels, theaters en een reusachtig, rijk met beeld-<br />
177
perkament<br />
houwwerk versierd altaar. Op het toppunt van haar macht<br />
telde de stad ruim 200.000 inwoners. Pergamon had bovendien<br />
een omvangrijke bibliotheek.<br />
De traditie wil nu dat toen de farao's in Egypte van de bibliotheek<br />
in Pergamon hoorden, zij de uitvoer van papyrus<br />
verboden, om zo de concurrent door materiaalgebrek uit te<br />
schakelen. Pergamon zou daarop noodgedwongen zijn heil<br />
hebben gezocht in de produktie van perkament en zo zijn<br />
naam hebben vereeuwigd.<br />
De historicus Richard Johnson heeft echter in 1970 aannemelijk<br />
gemaakt dat het zo niet is gegaan. Na bestudering<br />
van alle relevante teksten en het brede historische verband<br />
kwam hij tot de volgende conclusie. In 169 v.Chr., dus toen<br />
in Pergamon Eumenès 11 regeerde, werd Egypte aangevallen<br />
door de Syrische vorst Antiochus iv. De oorlog duurde twee<br />
jaar en concentreerde zich rond Alexandrië, dat niet alleen de<br />
grote bibliotheek herbergde maar ook de belangrijkste Egyptische<br />
uitvoerhaven was (vgl. p har os). In die twee jaar, maar<br />
ook al in de voorafgaande jaren, toen de oorlog dreigde, moet<br />
de uitvoer van papyrus uit Alexandrië zijn ingezakt, met vervelende<br />
gevolgen voor de afnemers. Dit — en niet een culturele<br />
boycot - zou voor de bibliothecarissen van Pergamon<br />
aanleiding zijn geweest om naar vervangende materialen uit<br />
te zien. Zo ontwikkelde Pergamon zich tot gebruiker, producent,<br />
exporteur en uiteindelijk naamgever van het perkament.<br />
Dat laatste zou overigens nog een paar honderd jaar op zich<br />
laten wachten. Vooralsnog heette perkament bij de Grieken<br />
diphthera en bij de Romeinen membrana.<br />
Intussen konden in Pergamon de bibliotheek en de wetenschap<br />
zich verder ontplooien: de beroemde arts Galenus bijvoorbeeld<br />
heeft in Pergamon medicijnen gestudeerd. In de<br />
ogen van de evangelist Johannes was dit bolwerk van kunsten<br />
en wetenschappen echter een 'troon des satans'.<br />
In 133 v.Chr. werd Pergamon ingelijfd bij het Romeinse rijk.<br />
Een kleine honderd jaar later kwam in het oostelijke deel<br />
daarvan Marcus Antonius aan de macht, die zich het hoofd<br />
op hol liet brengen door de Egyptische vorstin Cleopatra.<br />
Volgens Plutarchus zou Marcus Antonius zijn geliefde de<br />
178
perubalsem<br />
Pergameense bibliotheek van 200.000 boekrollen cadeau hebben<br />
gegeven. Als dat waar is, heeft Alexandrië uiteindelijk<br />
toch aan het langste eind getrokken.<br />
Engels parchment (1300); Duits Pergament (9de eeuw pergamin)',<br />
Frans parchemin (1050).<br />
Gaaf perkament uit Frankrijk stond in het Middelnederlands bekend als<br />
francijn. In Zuid-Nederland werd dit woord ook gebruikt voor een<br />
perkamenten patroon voor kant'.<br />
PERKAMENT: Th. Birt Das antike Buchwesen in seinem Verhältnis zur Literatur (1882) 52-<br />
57; Pauly-Wissowa Real-Ency. der classischen Altertumswissenschaft 3 (1899) 414-415<br />
(Bibliotheken), & 15 (1932) 596-601 (Membrana), & 19 (1938) 1235-1254 (Pergamon); W.<br />
Schubart Das Buch bei den Griechen und Römern (19623) 10-27; WNT XII' (1931) 1231-<br />
1237; R.R. Johnson, 'Ancient and medieval accounts of the "invention" of parchment', in:<br />
California studies in classical antiquity 3 (1970) I 15-122; R. Stillwell (ed.) Princeton ency.<br />
classical sites (1976) 688-691; Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 'S) 281; M.L. Ryder,<br />
'The biology and history of parchment', in: P. Rück (ed.) Pergament: Geschichte, Struktur,<br />
Restaurierung, Herstellung (1991) 25-33; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 989.<br />
perubalsem<br />
(1645) bruingele, aromatische balsem<br />
Anders dan de naam doet vermoeden komt perubalsem niet<br />
uit Peru. Perubalsem wordt gewonnen van een gemiddeld 17<br />
m hoge boom die wetenschappers kennen als de Myroxylon<br />
balsamum variëteit pereirae. Deze boom is inheems in Midden-Amerika,<br />
aan de zogenoemde balsemkust, in El Salvador<br />
en Guatemala. Na de ontdekking van Amerika werd de geneeskrachtige,<br />
naar vanille ruikende balsem als schatting door<br />
de Indianen opgebracht. De Spanjaarden verscheepten de<br />
balsem vervolgens via Peru naar Spanje, vandaar de naam.<br />
Perubalsem genoot al snel een grote reputatie. In 1571 besloot<br />
paus Pius v zelfs dat het heilig oliesel voortaan moest worden<br />
bereid met perubalsem, in plaats van met de minder duurzame<br />
mekkabalsem (z.a.). Omstreeks 1950 was dit in Nederland<br />
nog steeds gebruik. Perubalsem is allang in Nederland<br />
bekend. Chomel (1769) onderscheidde drie soorten: droge,<br />
witte en donkerbruine perubalsem. Overigens gebruikte Chomel<br />
door elkaar Balsem van Peru, Peruaansche balsem en Peruviaanse<br />
he balsem. Uit een samentrekking van de laatste vormen<br />
is perubalsem ontstaan.<br />
De bruine perubalsem was in Nederland het bekendst. In de<br />
179
pharos<br />
18de eeuw werd dit middeltje onder andere voorgeschreven<br />
ter versterking van zenuwen, hersenen, hart en maag. Daarnaast<br />
smeerde men het op wonden en zweren. Later werd het<br />
ook toegepast tegen jeuk, eczeem en aambeien. Tegenwoordig<br />
wordt perubalsem vooral toegepast als fixeermiddel in de<br />
parfum- en de zeepindustrie. De hars van de perubalsemboom<br />
heeft hier moeten wijken voor synthetische perubalsem.<br />
Engels Balsam of Peru (1684), Peruvian balsam (1747); Duits<br />
Perubalsam\ Frans baume du Pêrou.<br />
Uit een variëteit van de perubalsemboom - de Myrospermum (Myroxylon)<br />
toluiferum - werd vroeger tolubalsem gewonnen. Deze balsem is<br />
genoemd naar Tolü, de uitvoerhaven in Colombia, tegenwoordig<br />
Santiago de Tolü geheten. Tolubalsem was in Nederland al in de 17de<br />
eeuw bekend. Het werd onder andere voorgeschreven bij kanker, heupjicht<br />
en aambeien. Daarnaast smeerde men het op wonden. Tegenwoordig<br />
wordt tolubalsem nog toegepast in de parfumindustrie en in de farmacie,<br />
onder andere in hoestdrankjes. In 1841 destilleerde de Franse<br />
scheikundige Sainte-Claire Deville uit tolubalsem een chemisch produkt<br />
dat later door de Duitse scheikundige A.W. Hofmann (1818-1892) toluol<br />
werd genoemd, een woord dat bij ons is verdrongen door het aan het<br />
Engels ontleende tolueen. Ook dit is dus - zij het langs een omweg -<br />
afgeleid van de Colombiaanse havenplaats (Santiago de) Tolu.<br />
PERUBALSEM: J. van Beverwijck Heel-Konste, ofte Derde Deel van de Genees-Konste<br />
(Amsterdam 1656) 31; Chomel Alg. huishoudelijk wdb.2 I (1769) 129-134; WNT XII'<br />
(1931) 1358-1359; Winkler Prins* 3 (1948) 145; Kath. ency.2 3 (1949) 798; OED (19932)<br />
(amicable); Petit Robert (19932) 205.<br />
pharos<br />
(1686, uit het Grieks) vuurtoren, kustlicht<br />
Ooit was Pharos een eiland voor de kust van Egypte, bij de<br />
plaats die wij nu kennen als Alexandrië. Maar sinds eeuwen is<br />
het met een dijk vastgehecht aan het vasteland, een verbinding<br />
die later is verzand. Daarom staat Pharos op kaarten<br />
allang niet meer aangegeven als een eiland - het is een onderdeel<br />
van de haven van Alexandrië geworden, op de plaats<br />
waar nu fort Kait Bey ligt.<br />
Pharos was al in de vroege oudheid bekend. Homerus vermeldt<br />
dat Menelaos er twintig dagen zat te wachten op een<br />
gunstige wind. De overlevering wil dat Menelaos er aan een<br />
grijsaard vroeg: 'Welk eiland is dit?' Waarop de oude man<br />
180
pharos<br />
antwoordde: 'Pharao's' - ofwel: van de farao. Menelaos verstond<br />
het niet goed en herhaalde: 'Pharos?' De grijsaard knikte<br />
en vereeuwigde daarmee de naam van dit eilandje, dat later<br />
een van de Zeven Wereldwonderen zou herbergen.<br />
Dit laatste was indirect te danken aan Alexander de Grote. In<br />
332 veroverde de onstuimige Macedoniër Egypte op de Perzen.<br />
Toen hij langs Rhacotis marcheerde, een vissersdorpje<br />
aan de monding van de Nijl ter hoogte van Pharos, zag hij<br />
meteen dat dit de ideale locatie was voor een haven. Hij gaf<br />
opdracht er een stad te bouwen, die hij Alexandrië doopte -<br />
een van de vele steden die Alexander naar zichzelf noemde.<br />
Alexandrië werd ontworpen door Dinocrates van Rhodos en<br />
kreeg twee havens: aan de west- en aan de oostkant van de<br />
stad. Er werd een dam gelegd naar Pharos, dat daardoor onderdeel<br />
werd van de oostelijke haven.<br />
Naarmate de scheepvaart op Alexandrië toenam, groeide de<br />
behoefte aan een baken. Juist dit deel van de Egyptische kust<br />
was zeer vlak en zonder herkenningspunten. Bovendien<br />
moesten de schepen veel klippen en zandbanken zien te<br />
omzeilen. Daarom begon men in 297 v.Chr. in opdracht van<br />
Ptolemaeus 1 (305-282 v.Chr.) met de bouw van een enorme<br />
vuurtoren op het eiland Pharos.<br />
Wie de architect was, is niet zeker. Een tekst op de toren vermeldde<br />
de naam Sostratus. Nu was het in de oudheid zeker<br />
geen gebruik dat een architect zijn naam op een gebouw zette.<br />
Die eer was voorbehouden aan de monarch of aan de<br />
geldschieter. Daarom heeft die tekst op de vuurtoren sinds de<br />
oudheid vele pennen in beweging gebracht. Lucianus (±120-<br />
±180 n.Chr.) droeg deze oplossing aan: Sostratus beitelde zijn<br />
naam in een steen en bepleisterde die met kalk, waarop hij<br />
Ptolemaeus' naam zette - wetend dat de kalk mettertijd zou<br />
vergaan, waardoor zijn naam zou worden blootgelegd voor<br />
het nageslacht. Veel waarschijnlijker is echter dat Sostratus<br />
helemaal niet de architect was, maar de hoveling die de vuurtoren<br />
financierde.<br />
Hoe dan ook, op Pharos werd een vuurtoren neergezet die<br />
waarschijnlijk 100 meter hoog was. Het gebouw bestond uit<br />
drie geledingen en werd tijdens het bewind van Ptolemaeus 11<br />
(284-246 v.Chr.) voltooid. Op de top stond Zeus.<br />
181
pharos<br />
De vuurtoren op Pharos genoot al spoedig grote faam. De<br />
verhalen erover werden steeds gekker. Zo vermeldde Epiphases<br />
dat de toren maar liefst 559 meter hoog was! Een ander<br />
schreef dat je het licht van de toren al op 480 kilometer<br />
afstand kon zien; ruim 50 kilometer is een stuk reëler. Dat<br />
licht was overigens afkomstig van een groot vuur dat door<br />
gepolijste koperen platen werd gereflecteerd.<br />
Uit mozaïeken en munten blijkt dat de vuurtoren van Pharos<br />
al snel model stond voor andere vuurtorens in de Grieks-<br />
Romeinse wereld. Vanaf de eerste eeuw n.Chr. werden die<br />
kustlichten aangeduid als pharos of, in het Latijn, pharus.<br />
In de 16de eeuw werd dit begrip overgenomen in het Engels<br />
en Frans. Phare is in het Frans nog steeds het gewone woord<br />
voor vuurtoren, in het Engels moest pharos op den duur<br />
plaatsmaken voor lighthouse. Bij ons zijn vuurtoren (1634) en<br />
pharos tot ver in de 19de eeuw naast elkaar gebruikt, waarbij<br />
pharos soms ook wordt aangetroffen als faro, farus of pharus.<br />
In 956 n.Chr. raakte de vuurtoren van Pharos zwaar beschadigd<br />
bij een aardbeving. De bevingen van 1303 en 1323 deden<br />
het bouwwerk vervolgens de das om. Op de ruïnes van de<br />
vuurtoren werd in de 15de eeuw een fort neergezet, dat in<br />
niets meer herinnert aan het Wereldwonder dat zoveel zeelieden<br />
tot baken heeft gediend.<br />
Engels Pharos (1552); Duits Pharus (1732); Frans phare (1546).<br />
Een verwant begrip is brandaris, waarmee onder meer een grote<br />
scheepslantaarn werd aangeduid. Dit woord is afgeleid van de Brandaris,<br />
de bekende vuurtoren op Terschelling. Deze vuurtoren is op zijn beurt<br />
genoemd naar Sint Brandaan, de Ierse abt uit de 5de eeuw die een<br />
jarenlange zeereis zou hebben gemaakt.<br />
PHAROS: Homerus (vert. De Roy van Zuydewijn, 1992) Odyssee IV, 354 e.v.; Plinius (ed.<br />
Bostock & Riley, 1855-1857) Nat. Hist XXXVI, 18; Hoogstraten Groot alg. hist. wdb. 6<br />
(1733) 184; F. Kluge Seemannssprache (1911) 537 (Leuchtturm); WNT XII' (1931) 1468, &<br />
XXIII (1987) 1469-1470 (vuurtoren); Clayton & Price Seven wonders of the andent world<br />
(1988) 138-157; Veen Etym. wdb. (1989) 260 (farus); OED (19932); Rey D/ct hist langue<br />
frang. (19942) 1499-1500.<br />
182
pils<br />
(1884, uit het Duits) licht bier<br />
Op enkele tientallen kilometers<br />
ten noordoosten van<br />
Beieren ligt de Tsjechische<br />
stad Plzen, die in het westen<br />
vooral bekend is onder de<br />
Duitse variant van haar naam: Pilsen. Het nieuwe Tsjechië<br />
neemt ruwweg de plaats in van het oude Bohemen, dat in de<br />
9de eeuw deel uitmaakte van het koninkrijk Moravië.<br />
Daar begon men in die tijd met de verbouw van hop, het<br />
voornaamste bestanddeel van bier. Boheemse hop was van<br />
uitzonderlijke kwaliteit en werd al snel uitgevoerd. Ook<br />
brouwde men er ter plaatse bier van. De Bohemers zelf behoorden<br />
tot de grootste afnemers en hun drankzucht was<br />
vermaard.<br />
Om een eind te maken aan dit drankmisbruik verbood de<br />
bisschop van Praag op een gegeven moment het brouwen van<br />
bier, op straffe van excommunicatie. Bohemen ging een periode<br />
van nationale dorst in. In de 13de eeuw wist koning<br />
Wenceslaus van de Heilige Vader gedaan te krijgen dat hij het<br />
brouwverbod introk. Wel stelde Wenceslaus hier een ander<br />
verbod voor in de plaats: hij verbood de uitvoer van Boheemse<br />
hop, op straffe des doods.<br />
In het begin van de 19de eeuw produceerde Pilsen hooggegist<br />
bier, maar de brouwers waren niet tevreden over de kwaliteit<br />
ervan. Omdat Beierse bierbrouwers belangrijke verbeteringen<br />
hadden aangebracht in de zogeheten lage-gistingtechniek,<br />
besloten ze in Pilsen over te gaan op laaggegist bier. Zij<br />
bouwden een nieuwe brouwerij, die in 1842 werd geopend. Er<br />
werd goudgeel bier gemaakt, met een alcoholpercentage van<br />
zo'n 5 procent en een opmerkelijke, bittere hopsmaak.<br />
Het bier werd opgeslagen in eiken vaten, bekleed met Canadese<br />
hars, en te rijpen gelegd in enorme zandstenen kelders.<br />
Het nieuwe bier sloeg in als een bom. Omstreeks 1850 was<br />
het Pilsener bier al verkrijgbaar in Praag, Marienbad en Karlsbad.<br />
In 1856 bereikte het Wenen, dat spoedig een van de<br />
grootste markten werd. München, Berlijn, Londen en Parijs<br />
volgden. In 1863 kreeg het bier een onderscheiding op de<br />
pils<br />
183
provincieroos<br />
internationale tentoonstelling in Hamburg en tegen 1870 was<br />
Pilsener een begrip in heel bierdrinkend Europa. In diverse<br />
grote steden waren gelegenheden waar uitsluitend Pilsener<br />
werd getapt.<br />
In Nederland werd het bier omstreeks 1870 in produktie<br />
genomen door de jonge Gerard A. Heineken. Die had op z'n<br />
22ste een in slaap gesukkelde Amsterdamse brouwerij opgekocht,<br />
die hij naar het centrum van Amsterdam verplaatste.<br />
Overigens noemde Heineken het bier niet Pilsener, maar<br />
Heinekens Beiersch. De bierdrinkers spraken echter al snel van<br />
pilsener of pilsner en vervolgens kortweg van pils of pilsie.<br />
Voor de stad Pilsen had de internationale opmars van het<br />
nieuwe bier grote gevolgen. Met de brouwerij groeide de stad<br />
als kool. In 1836, een paar jaar voor de opening van de nieuwe<br />
brouwerij, telde Pilsen 8.000 inwoners. In 1867 waren dat er<br />
22.000, in 1880 47.000 en in 1906 68.292. Omstreeks de<br />
eeuwwisseling bedroeg de export van het lichtgele bier jaarlijks<br />
ruim 800.000 hectoliter.<br />
Toen ook andere brouwers hun laaggegist bier Pils of Pils(e)ner<br />
noemden, voegden de Tsjechen het Duitse woord Urquell<br />
'oorspronkelijke bron aan de naam toe. Het mocht niet<br />
baten. Nog voor de eeuwwisseling werd pils ervaren als een<br />
soortnaam. Tot een paar jaar geleden voerden de Tsjechen<br />
processen om het alleenrecht op deze naam te verkrijgen,<br />
maar zonder succes: daarvoor was het pilsje al te sterk verankerd<br />
in de Europese drinkcultuur.<br />
Engels Pils(e)ner, Pilsen (1877); Duits Pils(e)ner (vóór 1884);<br />
Frans Pilsen.<br />
Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving 3 (1847) 2035; Alg. Ned. ency. besch. stand 12 (1867)<br />
328; Winkler Prins 2 12 (1886) 314; Vivat's ency. 8 (1906) 6328; Ency. Brit" 21 (1911) 614;<br />
M. Jackson Spectrum Bieratlas (Utrecht I987 6) 25-35; R.E. Kistemaker (red.) Bier!<br />
Geschiedenis van een volksdrank (Amsterdam 1994).<br />
provincieroos<br />
(1567, uit het Frans) vleeskleurige roos<br />
De provincieroos is genoemd naar het Franse plaatsje Provins.<br />
Dit ligt in het departement Seine-et-Marne, ten oosten van<br />
Parijs, zo'n vijftig kilometer van Melun. Volgens de overlevering<br />
bracht de kruisvaarder Robert van Brie de vleeskleurige<br />
184
quenast<br />
roos uit Damascus mee naar zijn woonplaats. De oude wetenschappelijke<br />
naam luidt Rosa damascena,, de huidige Rosa<br />
gallica, ofwel 'Franse roos'.<br />
In Provins werd de roos op grote schaal gekweekt. Nederlanders<br />
introduceerden de bloem aan het eind van de 16de<br />
eeuw in Engeland. Van het sap van de bottels werd een geneeskrachtige<br />
siroop gemaakt, die werd voorgeschreven tegen<br />
galkwalen. Ook werden er levensmiddelen van gemaakt,<br />
provincieroosconserven, die Cats inspireerden tot de dichtregels:<br />
'Bereyd, wanneer het dient, provincy-roos-conserven/<br />
En ander druyve-moes, dat niet en kan bederven'.<br />
Begrijpelijk genoeg wordt de provincieroos vaak verward met<br />
de provenceroos (wetenschappelijke naam Rosa centifolia).<br />
Deze werd in de 16de eeuw in de Kaukasus gekweekt en lijkt<br />
veel op de provincieroos. Specialistische naslagwerken benadrukken<br />
echter dat het om twee verschillende soorten gaat.<br />
De provincieroos werd veel gebruikt om te kruisen.<br />
Engels Provins rose, Provence rose (1578); Frans rose de Provins.<br />
Bescherelle D/ct national franq. (18522) 1011; WNT XIR (1949) 4566-4567; Ned. Larousse<br />
ency. 19 (1977) 557; OED (19932).<br />
Q<br />
quenast<br />
(ipoo) diorietporfier<br />
Om te voorkomen dat het<br />
lijden van wielrenners onnodig<br />
wordt verlicht, houden<br />
wielervrienden in België en<br />
Noord-Frankrijk met zorg een<br />
aantal kasseienwegen in stand. Vooral de 'kasseienklassieker'<br />
Parijs-Roubaix, waarvan de laatste vijftig kilometer bekendstaat<br />
als de 'hel van het noorden', is berucht.<br />
Kasseien of kinderkoppen zijn netjes op maat gehakte blokjes<br />
natuursteen. Vele van die oude Belgische steenwegen zijn<br />
185
quenast<br />
indertijd bestraat met quenast. Dit is een bijzonder goede<br />
kwaliteit diorietporfier - een grijsgroen, zeer hard en slijtvast<br />
gesteente van vulkanische oorsprong, 'fijnkorrelig, met grootere<br />
kristallen doorspikkeld'.<br />
Quenast komt uit Quenast. Dat is een dorpje van nog geen<br />
drieduizend inwoners in het hart van België, een kilometer of<br />
twintig ten zuidwesten van Brussel en even ten zuiden van de<br />
Vlaams-Waalse taalgrens. Hier wordt al sedert de 18de eeuw<br />
in reusachtige open groeven natuursteen gewonnen. Niet<br />
alleen quenast, maar ook zuiver witte kwarts, waarvan vroeger<br />
wegmarkeringen werden gemaakt. De quenast wordt geleverd<br />
als quenastkeien of als steengruis, dat onder meer gemengd<br />
met cement wordt verwerkt tot quenasttegels, waarvan trottoirs<br />
worden gelegd.<br />
Met behulp van explosieven en speciale hamers wordt het<br />
gesteente in de groeve tot hanteerbare brokken verwerkt. Tot<br />
voor enkele tientallen jaren werden deze naar de uitgang<br />
vervoerd door middel van een systeem dat industrieel archeologen<br />
zou doen watertanden: een vernuftig stelsel van spoorwagen<br />
tj es die werden voortbewogen door aan te haken bij<br />
kilometerslange, bewegende kettingen, die vanuit één centraal<br />
punt werden aangedreven. De schrijvers van een handboek<br />
over natuursteen uit de jaren veertig werden er helemaal<br />
lyrisch van.<br />
Door de opkomst van beton- en asfaltwegen is de vraag naar<br />
straatkeien al jaren geleden volkomen ingezakt. Deze ontwikkeling<br />
valt af te lezen aan het aantal werknemers van de groeve<br />
in Quenast. Halverwege de 18de eeuw werkten er zo'n<br />
twintig man. Tegen 1900 was hun aantal tot het meer dan<br />
honderdvoudige gestegen. Dat was het hoogtepunt. In de<br />
afgelopen 25 jaar is het werknemersbestand geleidelijk teruggelopen<br />
van vijfhonderd naar honderd man.<br />
De groeve heeft zich staande kunnen houden doordat ook<br />
andere afzetmogelijkheden werden benut. Behalve voor de<br />
wegenbouw wordt quenast namelijk gebruikt voor dijkbeschoeiingen<br />
en dergelijke, onder meer ter vervanging van<br />
basalt (z.a.). Quenast heeft daarbij wel het nadeel dat het de<br />
natuurlijke 'pasvorm' van basalt mist, en dus meer moet<br />
worden bewerkt, waarbij de zo gewaardeerde hardheid juist<br />
186
ottweiler<br />
een nadeel is. Tegenwoordig levert de groeve vooral stenen<br />
en steenslag voor het ballastbed onder spoorrails in België,<br />
Nederland en Noord-Frankrijk, bijvoorbeeld voor de trajecten<br />
van de Franse hoge-snelheidstrein.<br />
Vergelijk labrador (steen)<br />
Taal en letteren 10 (1900) 67; Zwiers Bouwkundig wdb. I (1918) 290 (dioriet), & 2 (1920)<br />
254; Vrind e.a. Natuursteen (19472) 69-74, 97-98, 180; WNT XIR (1949) 5081; De Seyn<br />
Geschied- en aardr. wdb. (I95I 2) 1112-1113; Hasquin Gemeenten van België 4 (1981) 2641-<br />
2642; Coster & Zandbergen Wielerwoordenboek (1989) 75 (hel van het noorden), 86-87<br />
(kasseien(klassieker)); door de steengroeve te Quenast verstrekte inlichtingen.<br />
R<br />
rottweiler<br />
(1928, uit het Duits) stevige, kortharige waakhond<br />
Rottweil ligt in Zuid-Duitsland, aan de bovenloop van de<br />
Neckar, in de deelstaat Baden-Württemberg. De Romeinen<br />
kenden het als Arae Flaviae en hadden er een legerplaats. In<br />
de 13de eeuw werd Rottweil een vrije rijksstad. Daarna<br />
behoorde het lange tijd bij Zwitserland; sinds 1802 maakt de<br />
stad deel uit van Württemberg.<br />
Kynologen gaan ervan uit dat de rottweiler afstamt van de<br />
Romeinse legerhond. Die werd molos genoemd, een woord<br />
dat is afgeleid van Molossis, een gebied in het oude Epirus,<br />
een landstreek ten noordwesten van Griekenland aan de kust<br />
van de Ionische zee. De Romeinen kenden twee typen molossen:<br />
de zwaargebouwde vechthond en de slanke, beweeglijke<br />
veedrijver.<br />
Rottweil was vanaf de 13de eeuw een centrum van veehandel,<br />
waar ook Franse en Hongaarse transporten aankwamen. De<br />
veehandelaren ontdekten snel dat de honden uit Rottweil<br />
uitstekende veedrijvers waren. Daarnaast waren het zeer<br />
geschikte waakhonden: vaak kregen ze 's nachts of in de kroeg<br />
de geldbuidel van hun baas omgehangen. Bovendien werden<br />
ze gebruikt als trekhond, vooral door slagers.<br />
Met de veehandelaren verspreidde de rottweiler zich door<br />
187
ugby<br />
Europa. Halverwege de 19de eeuw raakte het ras echter in<br />
verval - zoals dat in de kynologische literatuur heet. Alleen<br />
slagers bleven de hond volop gebruiken als trekdier, wat ertoe<br />
leidde dat het beest in Duitsland alom Metzgerhund 'slagershond'<br />
werd genoemd.<br />
Hondenliefhebbers uit Heidelberg begonnen aan het begin<br />
van deze eeuw met de 'wederopbouw' van het ras. In januari<br />
1907 werd in Heidelberg de 'Deutscher Rottweiler Klub'<br />
opgericht. Onenigheid over de raspunten leidde al in april<br />
1907 tot oprichting van de concurrerende 'Siiddeutscher Rottweiler<br />
Klub', eveneens in Heidelberg. Tot 1921 vlogen deze<br />
clubs elkaar in de haren. Toen fuseerden ze in de 'Allgemeiner<br />
Deutscher Rottweiler Klub' - een vereniging die nog steeds<br />
bestaat.<br />
Het nazi-regime bracht donkere dagen voor de rottweiler. De<br />
nazi's namen de honden in beslag om ze in te zetten als 'berichtenhond'<br />
aan het oorlogsfront. Haak (1986) maakt echter<br />
melding van 'veel moedige fokkers' die hun honden lieten<br />
onderduiken!<br />
Na de oorlog begon het fokken opnieuw. Dit leverde uiteindelijk<br />
een intelligente, temperamentvolle hond op, die tegenwoordig<br />
vooral dienst doet als politiehond, waakhond en reddingshond.<br />
Engels Rottweiler (1907); Duits Rottweiler (±1850); Frans rottweiler.<br />
Oosthoek ency. 2 7 (1928) 124; Oosthoek ency. 2 7 (1928) 124; Toepoel & Van de Weijer<br />
Toepoels hondenency. (±197(H) 442-444; Dam Honden (19632) 65; R. Haak De Rottweiler<br />
(Best 19863) 9-18; OED (19932).<br />
rugby<br />
(i#7P, uit het Engels) balsport<br />
Rugby is een marktstadje in<br />
het graafschap Warwickshire<br />
in Engeland, ten oosten van<br />
Coventry, aan de Avon. In de<br />
i6de eeuw werd hier een particuliere<br />
kostschool voor jongens<br />
gesticht, die vooral in<br />
188
ugby<br />
van headmaster Thomas Arnold (1827-1842), tot grote bloei<br />
kwam.<br />
Op i november 1923 werd op Rugby School een plaquette<br />
onthuld ter gelegenheid van de 100ste geboortedag van de<br />
balsport die aan deze school haar naam dankt. De tekst luidt:<br />
'Deze steen gedenkt het optreden van William Webb Ellis,<br />
die met superieure minachting voor de toenmalige regels van<br />
het voetbalspel als eerste de bal oppakte, ermee wegholde en<br />
zo het speciale kenmerk van rugby in het leven riep.'<br />
William Webb Ellis (1807-1872) volgde onderwijs aan Rugby<br />
School en op Brasenose College en werd later predikant. Hij<br />
schreef enkele christelijke werkjes, waaronder A concise view<br />
to prophecy which relates to the Messiah (1832) en Dangerous<br />
errors of Romanism (1853). Was deze brave borst echt de uitvinder<br />
van zo'n onstuimige sport?<br />
Al in 1885 concludeerde Shearman dat dit niet het geval was.<br />
F.M. Marshall kwam in 1892 tot dezelfde conclusie. Dat toch<br />
Ellis op de plaquette op Rugby School wordt genoemd, komt<br />
omdat een later onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van<br />
het rugby, dat in 1895 werd uitgevoerd door een commissie<br />
van de Old Rugbeian Society, al te zeer werd geïnterpreteerd<br />
ten gunste van Rugby School.<br />
Deze commissie baseerde zich vooral op de getuigenis van<br />
een zekere Matthew Bloxam. Bloxam was echter al vijf jaar<br />
van school toen het zogeheten 'Ellis-incident' — zoals het in<br />
de rugby-literatuur genoemd wordt — plaatshad. Leerlingen<br />
die wèl samen met Ellis op school hadden gezeten, herinnerden<br />
zich hem vooral als een valsspeler, niet als De Man<br />
Die Als Eerste De Bal Opraapte. Dat zou trouwens een slecht<br />
idee zijn geweest, getuigde een oud-leerling, want omstreeks<br />
1823 stond het oprapen van de bal gelijk aan zelfmoord.<br />
De waarheid is dat men niet precies weet wie deze heldhaftige<br />
stap als eerste heeft gezet. Rugby werd vanaf het begin van de<br />
19de eeuw op verschillende Engelse kostscholen gespeeld, en<br />
bestond uit een mengeling van dribbling, spelen met de voet,<br />
en handling, spelen met de hand. Iedere school had zijn eigen<br />
regels, zodat wedstrijden eigenlijk alleen tegen Old Boys gespeeld<br />
konden worden. Verschillende scholen gingen nu hun<br />
regels uniformeren. Zo was het vanaf 1841 op Rugby School<br />
189
ugby<br />
toegestaan om de bal op te pakken. De regel werd later overgenomen<br />
door Cambridge, Oxford, Richmond en Blackheath,<br />
scholen die het rugby beslissend hebben gevormd.<br />
Overigens leek het spel aanvankelijk nauwelijks op het huidige<br />
rugby. Zo was het aantal deelnemers onbeperkt: er deden<br />
soms wel een paar honderd jongens mee. Bovendien ging<br />
het er buitengewoon ruw aan toe. Het was bijvoorbeeld toegestaan<br />
de tegenstander opzettelijk tegen z'n schenen te trappen,<br />
wat hacking vftïó. genoemd. Je mocht hem ook onderuit<br />
halen (tripping up). Onder schooljongens bleef de schade<br />
beperkt, maar toen ook volwassenen zich vol enthousiasme<br />
op de nieuwe sport stortten, leidde dit tot ernstige blessures.<br />
In 1866 legde een speler zelfs het loodje. In 1871, bij de<br />
oprichting van de Rugby Football Union, werden slaan en<br />
trappen dan ook officieel verboden. Het aantal spelers werd<br />
bij die gelegenheid teruggebracht tot twintig, later tot vijftien.<br />
Het is opvallend hoe snel rugby buiten Groot-Brittannië<br />
bekend raakte. Al in 1873 werd in Frankrijk, in Le Havre, een<br />
rugbyclub opgericht. Nederland volgde spoedig daarna. In<br />
1879 verenigde W.J.H. Muiier in Haarlem de eerste rugbyers<br />
in de Haarlemsche Football Club. Tot 1882 werd op de Koekamp<br />
in Haarlem rugby gespeeld, geen voetbal. In de decennia<br />
daarna trapte men weer alleen tegen de bal, maar in 1920<br />
werd de Nederlandse Rugby Bond opgericht. De verleiding<br />
om de bal op te rapen bleek te groot.<br />
Engels rugby (1864); Duits Rugby (eind 19de eeuw); Frans<br />
rugby (1873).<br />
Vergelijk badminton<br />
F. Boase Modern English biography, in: British Biographical Archive (Ellis); Ene/. Brit 11 23<br />
(1911) 821; De Wolff Sport ency. (1951) 503-505; Arlott Oxf. companion to sports (1975)<br />
882-885; Van Herwijnen In de lijn gespeeld (1982); Rey-Debove Dia des anglic. (1990*)<br />
869; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (1993*) 1145; OED (19932).<br />
190
S<br />
seidlitzerzout<br />
seidlitzerzout<br />
(1847, uit het Duits) bitterzout<br />
Vanuit drie dorpen in het uiterste noordwesten van het toenmalige<br />
koninkrijk Bohemen (nu Tsjechië) werden halverwege<br />
de 19de eeuw jaarlijks zo'n half miljoen kruiken mineraalwater<br />
door heel Europa verzonden. Door indamping van het<br />
bronwater verkreeg men bovendien natriumsulfaat. Dit zogeheten<br />
glauberzout (genoemd naar de iyde-eeuwse Duitse<br />
scheikundige Johann Rudolf Glauber) werd in dit geval seidlitzpoeder<br />
of seidlitzerzout genoemd, naar het vlek Seidlitz<br />
(thans Sedlec), dat in 1900 niet meer dan 183 inwoners telde.<br />
Wat de mineraalwaterproduktie betrof, was het dorp in de<br />
loop der tijden door twee naburige plaatsjes overvleugeld:<br />
Pilna (Bilina) en Saidschitz (Zajecice). Die waren in de jaren<br />
zestig van de 20ste eeuw samen nog goed voor een jaaropbrengst<br />
van enige tienduizenden hectoliters geneeskrachtig<br />
bronwater.<br />
De overvloed van heilzaam drink- en badwater in deze streek<br />
heeft eeuwenlang de Europese welgestelden aangelokt: in het<br />
naburige Teplice hebben Goethe en Beethoven elkaar in 1812<br />
ontmoet, en in Duchcov (Dux), ook al op loopafstand, heeft<br />
aan het einde van de 18de eeuw Casanova zijn levensavond<br />
gesleten en zijn memoires te boek gesteld.<br />
Net als epsomzout (z.a.) werd seidlitzerzout voorgeschreven<br />
tegen constipatie.<br />
Engels Seidlitz salt (1784); Duits Seidlitzer Salz; Frans sel de<br />
Sedlitz (1770).<br />
Chomel Alg. huishoudelijk wdb. (1778 2) 300 (bronwater-zout); Alg. Ned. ency. besch. stand I<br />
(1865), & 13 (1868) 209; Tricht Wdb. der scheikunde 12 (1870) 9551; Heyse Fremdwtb.<br />
(187916) 870; Ottüv slovnik naucny 4 (1891) 58-59, & 22 (1904) 754, & 27 (1908) 389;<br />
Tsjechoslowakije (ANWB 1980) 115; OED (19932); Rey D/ct hist. longue frang. (I994 2)<br />
1910.<br />
191
selterswater<br />
selterswater, seltserwater<br />
(1778, uit het Duits) koolzuurhoudend bronwater<br />
In de 16de eeuw werd in Selters aan de rivier de Ems, niet ver<br />
van Koblenz in Duitsland, een minerale bron ontdekt. De<br />
vreugde was van korte duur, want tijdens de Dertigjarige<br />
Oorlog werd hij onder het puin bedolven. Pas tweehonderd<br />
jaar later werd de bron opnieuw in gebruik genomen.<br />
Aanvankelijk bracht het bronwater niet veel op, maar vanaf<br />
de tweede helft van de 18de eeuw begon de export flink geld<br />
in het laatje te brengen. In 1828 werden er ruim 1 miljoen<br />
kruiken uitgevoerd, letterlijk naar alle werelddelen. Recentelijk<br />
zijn er zelfs I9de-eeuwse selterskruiken gevonden op Tasmanië<br />
en het Kangoeroe-eiland, ten zuiden van Australië. De<br />
uitvoer steeg in rap tempo: 1,5 miljoen kruiken omstreeks<br />
1850, 2 a 3 miljoen kruiken omstreeks 1870 en 4 miljoen kruiken<br />
omstreeks 1880.<br />
Rond 1850 bracht een zekere Döbereiner namaak-selterswater<br />
op de markt. Rijnhart beschreef in 1866 uitgebreid hoe je dit<br />
water moest maken: je gebruikte zakjes poeder die bij iedere<br />
apotheek te koop waren en liefst een apparaat dat bekendstond<br />
als de gazogene ofwel 'gasmaker'. 'Men heeft slechts te<br />
zorgen', onderwees Rijnhart, 'dat men, telkenmale als men<br />
een nieuwe hoeveelheid Seltzer-water bereidt, de buis en de<br />
bol, waarin de poeders geweest zijn, zorgvuldig schoonmaakt.'<br />
Selterswater bevat veel natriumchloride en is dus tamelijk<br />
zout van smaak. Men dronk het bij ontstekingen van de<br />
longen, galblaas, maag of darmen. Tijdens de Boerenoorlog<br />
dronk men het tegen cholera, malaria en tyfus.<br />
Over de spelling van het woord bestaat onzekerheid: Van<br />
Dale vermeldt zowel selterswater als seltserwater. In het Duits<br />
werd Selters een soortnaam voor spuitwater in het algemeen,<br />
vergelijkbaar met spa (z.a.) bij ons.<br />
Engels Seltzer,; Seltzer water (1741); Duits Selters, Selterswasser,<br />
Frans eau de Seltz (1771).<br />
Chomel Alg. huishoudelijk wdb. (I778 2) 4346 (zuurbronnen); Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten<br />
en wetensch.' 6 (1826) 408; Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving 4 (1852) 2903; Rijnhart<br />
Alg. wdb. prakt leven 2 (1866) 1019-1020; Alg. Ned. ency. besch. stand 13 (1868) 215;<br />
Winkler Prins 1 13 (1880) 84-85; Holman & Schotanus Natuurlijk... mineraalwater (1990) 73-<br />
74; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (1993*) 1278.<br />
192
shanghaaien, sjanghaaien<br />
shanghaaien<br />
(1974, uit het Engels) ronselen, onder valse voorwendselen inpikken<br />
Op 24 januari 1848 deed James Wilson Marshall (1810-1885)<br />
de ontdekking van zijn leven: bij de bouw van een houtzagerij<br />
voor John Sutter vond hij goud in een zuidelijke<br />
vertakking van de American River, bij Coloma in Californië.<br />
Voor San Francisco - de bakermat van de uitdrukking to<br />
shanghai- waren de gevolgen ingrijpend.<br />
In 1844, toen San Francisco nog Yerba Buena heette en Mexicaans<br />
bezit was, woonden hier zo'n dertig blanken. In 1848,<br />
twee jaar na de verovering door de Verenigde Staten, waren<br />
dat er ongeveer zevenhonderd. Na Marshalls vondst brak de<br />
hevigste goudkoorts uit die Amerika ooit heeft gekend. In<br />
1849 arriveerden er zo'n 80.000 goudzoekers. Tegen 1851 lagen<br />
in de baai van San Francisco ruim achthonderd schepen voor<br />
anker, verlaten door hun bemanning. Twee jaar later telde de<br />
stad ruim 250.000 inwoners. Velen van hen waren afkomstig<br />
uit Latijns Amerika, Australië, Italië, Japan en China.<br />
San Francisco werd een buitengewoon ruige stad, vol woekeraars.<br />
Eieren kostten een dollar per stuk en voor onroerend<br />
goed werden prijzen gevraagd die pas in 1970 werden overtroffen.<br />
Er werd gevochten, geschoten, gezopen en gemoord<br />
als nooit tevoren.<br />
Aanvankelijk was het in San Francisco bijna onmogelijk om<br />
zeelieden te ronselen. Niemand wilde weg uit dit land van<br />
goud. Dat was nog eens extra moeilijk voor schepen die<br />
Shanghai als eindbestemming hadden. Er was vanuit San<br />
Francisco geen directe vaart op Shanghai, dus om daarvandaan<br />
naar Californië terug te keren moest je zo'n beetje de<br />
halve wereld rondreizen. Iedere lange en moeilijke reis werd<br />
daarom een Shanghai voyage genoemd. Zeelieden werden<br />
gedwongen om aan zo'n reis deel te nemen, vaak op misdadige<br />
wijze. Van hen werd gezegd dat ze naar Shanghai waren<br />
gezonden. Kort daarop werd to shanghai in San Francisco de<br />
gangbare uitdrukking voor iemand dronken voeren en als<br />
bemanningslid aan boord brengen.<br />
Omstreeks 1851 hielden in San Francisco al 23 bendes zich<br />
hier min of meer openlijk mee bezig. Ze lokten zeelieden mee<br />
193
shanghaaien<br />
naar pensions door ze vrij drinken en hoeren te beloven. De<br />
zeelieden werden vervolgens volgegoten met goedkope whisky<br />
die was vermengd met opium. Als ze dronken genoeg<br />
waren, werden ze gedwongen een contract te ondertekenen<br />
waarmee ze aanmonsterden op een of ander schip. Als ze<br />
weigerden te tekenen, werden ze bruut in elkaar geslagen.<br />
Meestal werden de matrozen al binnen 24 uur stomdronken<br />
aan boord van een vertrekkend schip gebracht. De scheepskapitein<br />
betaalde de ronselaar een premie die kon oplopen tot<br />
100 dollar. In tijden van grote schaarste bedroeg de premie<br />
soms wel 300 dollar. Het bedrag werd in ieder geval altijd<br />
ingehouden op het loon van de matroos.<br />
Shanghaaien werd in San Francisco ook een geliefde manier<br />
om van je vijanden af te komen. Tegen betaling waren de<br />
bendeleden bereid iemand op te pikken en af te voeren.<br />
Tegen deze wantoestanden werden verschillende verordeningen<br />
uitgevaardigd, maar in de praktijk konden ronselaars vrij<br />
hun gang gaan. In drukke tijden streken ze soms vijf- tot<br />
achthonderd dollar per week op. Sommige pensionhouders -<br />
waar de ronselaars mee samenwerkten - toucheerden hiermee<br />
naar schatting 50.000 dollar per jaar.<br />
Een van de meest beruchte ronselaars was Calico Jim. Over<br />
hem gaat het verhaal dat hij eens zes politieagenten shanghaaide<br />
die hem kwamen arresteren. Vervolgens vluchtte hij<br />
naar Zuid-Amerika. Nadat de politieagenten waren teruggekeerd<br />
van hun onvrijwillige zeereis, legden ze geld bij elkaar<br />
om zich te wreken. Een van hen reisde naar Zuid-Amerika en<br />
vond Jim na een paar maanden in Chili. Hij schoot hem<br />
dood met zes kogels, een voor iedere politieagent.<br />
Het shanghaaien ging door tot het eind van de 19de eeuw. In<br />
1906 nam het Amerikaanse Congres een wet aan die<br />
shanghaaien officieel verbood, op straffe van duizend dollar<br />
per overtreding of een jaar gevangenisstraf. Maar pas nadat de<br />
zeelieden zich in vakbonden hadden georganiseerd, en er in<br />
de havens zeemanshuizen waren gebouwd, zodat de zeelieden<br />
niet meer waren aangewezen op onveilige pensions, verdween<br />
deze praktijk voorgoed.<br />
Engels to shanghai (1856).<br />
194
shetlandpony<br />
Craigie & Hulbert D/'ct Amer. Eng. 4 (1942-1944) 2084; H. Asbury The barbary coast<br />
(1948) 187, 194-199, 201-204; Partridge Name into word (1949) 395; American speech<br />
(1952) 202, & (1972) 97-98; Endt Barg. wdb. (1974*) 129; Ency. Brit.'* 16 (1981) 218;<br />
Flexner Listening to America (1984) 443; Hendrickson Word and phrase origins (1987) 476;<br />
Koenen & Smits Peptalk (19922) 257; OED (1993*).<br />
Shetlandpony, Shetlandse pony, Shetlander<br />
(ipio, uit het Engels) kleine pony<br />
Ten noorden van Schotland, nog voorbij de Orkaden, liggen<br />
de Shetlandeilanden. Van de 117 eilanden zijn er minder dan<br />
twintig bewoond. De eilanden zijn rotsachtig en vrijwel<br />
boomloos, met steile kusten en fjorden. Het klimaat is<br />
onaangenaam: de zomer is er warm en kort, de herfst nat en<br />
nevelig, de winter lang en zo stormachtig dat de eilanden<br />
vroeger vaak een half jaar van de buitenwereld waren afgesloten.<br />
In 1468 werden deze eilanden Schots bezit. Daarvoor waren<br />
ze in handen van de Noren. De naam Shetland is afgeleid van<br />
het Oudnoorse Hjaltland (ook wel Hjetland), het 'land van<br />
Hjalte' - kennelijk de naam van de Noorse ontdekker of<br />
eigenaar. Met de Noren en Denen bleven de Nederlanders<br />
lang spreken van Hitland.<br />
Vanaf de 16de eeuw kwamen de Hollanders zeer regelmatig<br />
op de Shetlandeilanden. Nergens was het namelijk zo goed<br />
haring vangen. De contacten waren zo intensief dat veel van<br />
de eilandbewoners, die van oudsher een Noordse taal spreken,<br />
zich ook uitstekend konden redden in het Nederlands.<br />
Behalve om z'n schapen en Shetlandwol, staat Shetland bekend<br />
om z'n bijzondere dwergpaarden. Hoe die daar zijn<br />
gekomen is onduidelijk. Sommigen denken dat ze afkomstig<br />
zijn van Noordafrikaanse dwergpaardjes die met de schepen<br />
van de Armada strandden op de kusten van Shetland.<br />
In Nederland stonden deze paardjes aanvankelijk in ieder geval<br />
bekend als Hitlandse paarden. Dit werd eerst verkort tot<br />
hitlander en vervolgens tot hit (z.a.) of hitje. In het Engels is<br />
de oudste vorm Sheltie (1655). Vanaf het begin van de 19de<br />
eeuw sprak men van Shetland pony (1801). Dit werd vervolgens<br />
verkort tot Shetland (1857) of tot Shetlander (1875).<br />
De benaming Shetlandpony of Shetlander drong pas in het<br />
195
shetlandpony<br />
begin van de 20ste eeuw in het Nederlands door. Daarnaast<br />
bleef hit (je) bestaan, maar dit kreeg steeds meer de betekenis<br />
van klein paardje in het algemeen.<br />
Klein zijn de Shetlandpony's zeker. Hun schofthoogte varieert<br />
van 87 cm tot 107 cm. Toch zijn ze heel sterk. Ze eten weinig<br />
- er viel op de Shetlandeilanden niet veel te eten - en ze zijn<br />
zeer vriendelijk.<br />
In Engeland werden de Shetlandpony's omstreeks 1850 ingezet<br />
in de kolenmijnen. In diezelfde periode werden ze uitgevoerd<br />
naar de Verenigde Staten. Daar werd een iets verfijndere<br />
soort gefokt, speciaal geschikt voor kinderen.<br />
In Nederland en België kwamen pony's eeuwenlang nauwelijks<br />
voor. Pas omstreeks 1930 kreeg de invoer van Shetlanders<br />
uit Engeland enige omvang. Deze pony's werden eerst gebruikt<br />
in de fruitteelt, daarna ook in de akkerbouw en vervolgens<br />
voornamelijk als kinderpaardje.<br />
Engels Shetlander {1875); Duits Shetlandpony.<br />
Bij veel paarderassen wijst de naam op de geografische herkomst. De<br />
meeste benamingen behoeven nauwelijks toelichting, zoals andalusïér,<br />
arabier, ardenner (klein Belgisch trekpaard), belg (zeer stevig trekpaard),<br />
brab ander, Connemarapony, dartmoor (pony), hannoveraan,<br />
holsteiner, hongaar, Mecklenburger, New-Forestpony, sydniër en<br />
Welshpony.<br />
Minder doorzichtig is hakkenei, dat vroeger vooral in dichterlijke taal<br />
werd gebruikt voor een zogeheten telganger, dat wil zeggen een klein<br />
damespaard dat bij het hollen gelijktijdig zijn beide linker-, daarna zijn<br />
beide rechterbenen verzet. Volgens sommigen dankt de hakkenei zijn<br />
naam aan Hackney in Middlesex, een om zijn paarden beroemde plaats.<br />
Dit woord dateert al uit het Middelnederlands en is via het Frans<br />
(,haquenée) ontleend aan het Engels.<br />
De lippizaner, een middelzware schimmel, dankt zijn naam aan het<br />
plaatsje Lipizza (thans Lipica in Slovenië), waar in de 16de eeuw de<br />
hofstoeterij van de Habsburgse keizer werd gesticht. Het ras is vooral<br />
bekend door het optreden van lippizaners in de beroemde Spanische<br />
Reitschule in Wenen. Deze paarden stammen af van zes paarden uit de<br />
18de eeuw. Wij leenden lippizaner uit het Duits, waar ze dit woord niet<br />
met twee p's en één z schrijven, maar precies andersom, dus Lipizzaner.<br />
In het Engels komen beide schrijfwijzen voor.<br />
SHETLANDPONY: Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetensch.* 6 (1826) 443-444;<br />
Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving 4 (1852) 2964; Winkler Prins 1 13 (1880) 125; Winkler<br />
Prins 4 15 (1922) 208; Kimman Ency. der rijkunst (1948) 132; Grand Larousse ency. 8 (1963)<br />
659; Ency. Brit. 8 (1981) 140; Winkler Prins» 19 (1992) 22 (ponyrassen); OED (19932).<br />
196
siamees<br />
siamees<br />
(±ip34, uit het Engels) bepaald katteras<br />
De siamees is een zeer markante, kortharige kat. Hij is slank<br />
gebouwd, met een vrij spitse snuit, een lichte vacht en donker<br />
contrasterende snoet, oren, poten en staart (de zogenaamde<br />
points). Siamezen worden ingedeeld op grond van de kleur en<br />
de tekening van hun points. Van nature zijn siamezen vaak<br />
scheel en hebben ze een knik in de staart. Sommige 'kenners'<br />
menen dat deze eigenschappen moeten worden beschouwd<br />
als gebreken, die door gericht fokken moeten worden geëlimineerd.<br />
Het verhaal gaat dat deze kat in zijn oosterse land<br />
van herkomst een kostbare heilige vaas moest bewaken. Hij<br />
vouwde zijn staart er stijf omheen en keek er zo waakzaam en<br />
strak naar dat hij er scheel van werd.<br />
De naam siamees of Siamese kat wijst erop dat dit ras afkomstig<br />
is uit Siam, dat we tegenwoordig kennen als Thailand.<br />
Deze forse staat - niet veel kleiner dan Frankrijk - ligt in<br />
Zuidoost-Azië, tussen Myanmar (Birma) in het noordwesten<br />
en Laos en Cambodja in het oosten. De doorgaans zeer goed<br />
ingelichte Encyclopaedia Britannica houdt echter stug vol dat<br />
over de afkomst van de siamees niets bekend is en dat er geen<br />
oosters katteras bestaat waarvan hij zou kunnen afstammen.<br />
Wright en Wakers (1980) komen met een heel ander verhaal.<br />
Volgens hen worden in de staatsbibliotheek in de Thaise<br />
hoofdstad Bangkok geïllustreerde manuscripten bewaard van<br />
vóór 1767 waarin onmiskenbaar Siamese katten zijn beschreven<br />
en afgebeeld. Het 70 kilometer ten noorden van Bangkok<br />
gelegen Ayutthaya was toen nog de hoofdstad van Siam. Er<br />
zijn aanwijzingen dat de 'siamezen' daar in hofkringen hoog<br />
aangeschreven stonden.<br />
De daaropvolgende historische vermelding van de siamees<br />
dateert van 1793, toen drie van zulke katten werden gesignaleerd<br />
in... Rusland. Dit verrassende bericht stamt uit zeer<br />
betrouwbare bron, namelijk van de begaafde natuurvorser<br />
Peter Simon Pallas (1741-1811). Hierna werd het in het Westen<br />
weer stil rond de siamees, tot het jaar 1871, toen op een kattententoonstelling<br />
in Londen een Siamese cat werd getoond -<br />
en voor het eerst zo genoemd. Wij kunnen ons nu moeilijk<br />
meer voorstellen wat een schok de verschijning van deze<br />
197
sinaasappel<br />
hoogst ongewone kat toen teweegbracht. Het arme dier werd<br />
uitgemaakt voor een onnatuurlij