25.08.2013 Views

GEONIEMEN

GEONIEMEN

GEONIEMEN

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

O ammoniak<br />

Q perkament<br />

O kalkoen<br />

O Oo<br />

O bikini<br />

S AMD ERS<br />

mokka Q<br />

<strong>GEONIEMEN</strong><br />

WOORDENBOEK<br />

O bajonet<br />

''oorden die zijn a<br />

O marathon<br />

pils O<br />

O krent<br />

O flamenco<br />

O denim<br />

Nijgh & Van Ditmar<br />

O bavaroise<br />

O fazant<br />

O damast<br />

O duffel<br />

casselerrib Q


O Geoniemen zijn woorden die zijn<br />

afgeleid van de namen van dorpen, steden, streken,<br />

gebergten, rivieren en landen - woorden dus waar je<br />

naartoe kunt reizen. Dit boek behandelt de geschiedenis<br />

van ruim 400 van dit soort woorden. Wanneer en hoe<br />

kwamen badminton, bikini, krent, mokka of pils in het<br />

Nederlands terecht? Wat is de geschiedenis van de<br />

plaats en de zaak? Komt het woord ook voor in het<br />

Engels, Frans en Duits? Op zulke vragen geeft dit boek<br />

een antwoord, dat wordt gestaafd met landkaarten en<br />

literatuur en dat tegelijkertijd laat zien hoe spannend en<br />

verrassend de geschiedenis van woorden kan zijn.<br />

Ewoud Sanders (1958) is historicus, lexicograaf en<br />

ournalist. Hij is auteur van het Eponiemenwoordenboek en<br />

publiceert onder meer in NRC Handelsblad en Onze Taal.<br />

en lol van de auteur. [...] Sanders bewijst dat etymologie<br />

söannend en geest/? kan zijn.'<br />

H. Br. Corstius in de Volkskrant


Geoniemenwoordenboek


Ewoud Sanders<br />

in samenwerking met Jaap Engelsman<br />

<strong>GEONIEMEN</strong><br />

WOORDENBOEK<br />

Woorden die zijn afgeleid van plaatsnamen<br />

Nijgh &Van Ditmar<br />

Amsterdam 1996


Voor al die ijverige i9


INHOUD<br />

Voorwoord<br />

7<br />

Geoniemen alfabetisch<br />

13<br />

Thematisch register<br />

253<br />

Alfabetisch register<br />

262


Er gaat geen dag voorbij of er doet zich iets voor wat ons met<br />

onze onwetendheid confronteert.<br />

Casanova (vertaling Theo Kars) Memoires i (1991) 28<br />

Weinig is zo geschikt om deemoed te leren als de lexicographie.<br />

C.F.A. van Dam Spaans handwoordenboek (19 54 3 )<br />

Elke woordenboekmaker die alleen, of hooguit met een of twee<br />

anderen moet werken - en dat is zeker in ons taalgebied een<br />

praktische èn noodzakelijke beperking - weet dat zijn tijd en<br />

kennis tekort zullen schieten.<br />

Arie de Ru Trefwoord 10 (1995) 75-76


VOORWOORD<br />

'Mijnheer, ik ben dol op het lezen van voorwoorden!'<br />

Voltaire, in: Casanova (vertaling Theo Kars) Memoires 6 (1994) 282<br />

Dit is het eerste Nederlandse geoniemenwoordenboek.* Geoniemen<br />

zijn woorden met een geografisch element. Meestal is<br />

dat de naam van een dorp, een stad of een streek, maar het kan<br />

ook een land zijn, een continent of een eiland, een heuvel, een<br />

dal, een berg, een zee, een rivier, een bron, of zelfs een volk.<br />

Soms springt de plaatsnaam je als het ware tegemoet, soms<br />

moest er een leger taaiarcheologen aan te pas komen om het<br />

geografische element bloot te leggen, zoals bijvoorbeeld bij<br />

okay.<br />

In dit boek staan lange en korte lemma's. Voor de lange hebben<br />

wij doorgaans uitvoerig onderzoek verricht. Deze lemma's zijn<br />

voorzien van een literatuuropgave. Bij de korte noemen we<br />

geen bronnen. We hebben ons hiervoor voornamelijk gebaseerd<br />

op enkele bekende woordenboeken. De lange lemma's staan op<br />

hun alfabetische plaats, de korte zijn ondergebracht op thema<br />

of op gebied van herkomst. Zo staan bij barnevelder enkele<br />

andere kippen die naar een plaats zijn genoemd; bij sinaasappel<br />

staan verschillende woorden die — net als deze zuidvrucht — verband<br />

houden met China. Alles is terug te vinden via de registers<br />

achter in dit boek.<br />

Het Nederlands telt naar schatting vijftienhonderd geoniemen.<br />

Althans, zoveel hebben wij er in de loop der jaren verzameld.<br />

Dit boek bevat ruim honderddertig lange lemma's (ofwel<br />

hoofdlemma's) en een kleine driehonderd korte. De keuze was<br />

*De eerste inventarisatie van woorden die zijn afgeleid van namen - waaronder<br />

geoniemen - is te vinden in G.A. Nauta's artikel 'Iets over eigennamen<br />

die appellatieven geworden zijn', in: Taal en Letteren 10 (1900) 59-73,<br />

& 96-112. Aanvullingen op dit artikel zijn te vinden in jaargang 14 (1904)<br />

557-562, en jaargang 16 (1906) 108-109.<br />

Begin 1992 kondigde uitgeverij Thomas Rap de verschijning aan van<br />

Flamenco komt van Vlaanderen, of hoe de geografie de Nederlandse woordenschat<br />

verrijkt, van Robert-Henk Zuidinga. Dit boek is echter tot op heden<br />

niet verschenen.<br />

Ruim dertig stukjes uit het boek dat u nu in handen houdt, zijn eerder<br />

gepubliceerd in NRC Handelsblad. De meeste zijn echter grondig herzien.<br />

7


voorwoord<br />

subjectief. We hebben een doorsnee uit het materiaal gemaakt<br />

en vervolgens voorrang verleend aan woorden die min of meer<br />

gangbaar zijn. Toch worden in dit boek ook enkele ongewone<br />

en verouderde woorden behandeld. De redenen daarvoor lopen<br />

uiteen. Zo is quenast met opname beloond omdat dit het enige<br />

overtuigende geoniem is met een q. Voor vaste verbindingen als<br />

Leidse kaas en Spaanse vlieg hebben we geen plaats ingeruimd.<br />

Bij uitzondering is Zweeds wittebrood opgenomen, omdat hier<br />

zo'n hardnekkige mythe aan ten grondslag ligt. Andere woorden,<br />

zoals pharosy een verouderd woord voor vuurtoren, zijn<br />

opgenomen vanwege het boeiende verhaal erachter.<br />

Dit laatste raakt de essentie van dit boek, waarmee we twee<br />

zaken beogen. Allereerst hebben we geprobeerd te laten zien dat<br />

etymologie, de verklaring van de herkomst van woorden, leuk<br />

kan zijn. Sinds anderhalve eeuw verschijnen er in Nederland en<br />

België etymologische woordenboeken, waarvan de samenstellers<br />

bijna zonder uitzondering saaiheid lijken te hebben nagestreefd.<br />

Etymologen hebben een eigen taal ontwikkeld die zelfs voor<br />

deskundigen soms moeilijk te volgen is en die geen leek zal<br />

opwinden.<br />

In de tweede plaats willen we met dit boek, net als met het in<br />

1990 verschenen Eponiemenwoordenboek, bevorderen dat etymologen<br />

zich niet alleen bekommeren om de geschiedenis van het<br />

woord, maar ook om die van de zaak. Die twee zijn niet los te<br />

koppelen: pas door je te verdiepen in de zaak, kun je de herkomst<br />

van een woord echt goed doorgronden. Dit wordt in<br />

de etymologie wel onderkend, maar nog veel te weinig toegepast.<br />

De beslissing om bij de lange lemma's diep te graven, heeft consequenties<br />

gehad voor de selectie. Soms moesten we woorden<br />

laten schieten omdat we er - vooralsnog - niet uit kwamen. Zo<br />

staat in tal van woordenboeken dat satijn in de 14de eeuw is<br />

genoemd naar de Chinese havenplaats Tzu t'ing of Tseu-tung.<br />

De etymologen verzuimen echter steeds nauwkeurig aan te<br />

geven waar de bedoelde plaatsen liggen. Door de westerse chaos<br />

in de schrijfwijze van Chinese namen valt zodoende zonder<br />

diepgaand onderzoek niet uit te maken om welke plaatsen het<br />

gaat. Zo ontbreken wel meer 'bekende' geoniemen in onze<br />

selectie; daar staan echter vele verrassingen tegenover.<br />

8


Opbouw en verantwoording<br />

voorwoord<br />

1 Trefwoord<br />

De trefwoorden volgen de spelling van de Grote Van Dale<br />

(1992 12 ). Spellingvarianten worden doorgaans genoemd in de<br />

lopende tekst. De aanstaande algemene spellingherziening heeft<br />

geen invloed op de trefwoorden in dit boek; de meeste geoniemen<br />

zijn immers leenwoorden.<br />

2 Datering<br />

We hebben veel tijd gestoken in het dateren van woorden.<br />

Dateringen zijn van essentieel belang: het is nu eenmaal een<br />

heel verschil of een woord in 1600 of in 1950 is ontstaan of<br />

geleend. Bovendien zijn dateringen een belangrijk houvast bij<br />

woordhistorisch onderzoek: ze kunnen bijvoorbeeld een indruk<br />

geven van de reis die een woord door de diverse talen heeft<br />

afgelegd.<br />

Voor het dateren van de buitenlandse vormen (zie punt 6<br />

hieronder) hebben we dankbaar gebruik gemaakt van enkele<br />

standaardwerken. Voor het Engels vooral van de Oxford English<br />

Dictionary. Voor het Frans van de Nouveau Petit Robert, de Dictionnaire<br />

étymologique et historique du français (1993 2 ) van<br />

Dauzat, en van Alain Rey's indrukwekkende Dictionnaire historique<br />

de la langue française (1994 2 ).<br />

De Duitse literatuur wijkt op dit punt af. Kluge geeft wel eens<br />

exacte dateringen, maar de meeste Duitse etymologische woordenboeken<br />

dateren niet of hanteren ruime marges ('eerste helft<br />

19de eeuw'). Vele jaartallen bij Duitse vormen zijn dan ook het<br />

resultaat van bescheiden eigen onderzoek. We hebben ons daarbij<br />

beperkt tot naspeuringen in oude Duitse woordenboeken en<br />

encyclopedieën - hoofdzakelijk I9de-eeuwse werken.<br />

Bij de dateringen van Nederlandse woorden hebben wij ons<br />

slechts een enkele maal beperkt tot het Woordenboek der<br />

Nederlandsche Taal. Negentiende-eeuwse dateringen zijn meestal<br />

gebaseerd op eigen onderzoek. Verder hebben we gebruik<br />

gemaakt van het etymologische woordenboek van De Vries en<br />

De Tollenaere, van de aanvullingen daarop door F. Claes en<br />

natuurlijk van het Middelnederlands en het Vroegmiddelnederlands<br />

woordenboek in wording.<br />

9


voorwoord<br />

Waar mogelijk zijn verschillende betekenissen apart gedateerd.<br />

Het jaartal staat dan achter de betekenis, bijvoorbeeld zoeaaf<br />

Franse infanterist (1855); lid van Vaticaanse ordedienst (1863).<br />

3 Brontaal<br />

Na de datering noemen we slechts de taal waaruit het Nederlands<br />

het woord rechtstreeks heeft ontleend. Meer informatie<br />

volgt meestal in de lopende tekst. Een enkele maal komt het<br />

voor dat een latere betekenis van een woord uit een andere taal<br />

komt. Dit is als volgt genoteerd: geiser (1845, uit het IJslands)<br />

warme springbron (184$); waterverwarmingstoestel f1898, uit het<br />

Engels).<br />

4 Betekenis<br />

Dit is geen verklarend maar een taalhistorisch woordenboek.<br />

De definities zijn daarom opzettelijk beknopt gehouden.<br />

5 Encyclopedische gegevens<br />

Het 'verhaaltje' gaat zowel in op de geschiedenis van het woord<br />

als op die van de zaak. Als etymologen het niet met elkaar eens<br />

zijn, geven wij de verschillende standpunten kort weer. Een vet<br />

woord in de lopende tekst verwijst naar een ander lang lemma<br />

in het boek. Meestal staat er ook nog z.a. (zie aldaar) bij. Vetcursief<br />

is voorbehouden aan samenstellingen en dergelijke en<br />

aan verwante geoniemen, die in een kleiner korps aan het lange<br />

lemma zijn toegevoegd. Vet-cursief verwijst dus niet naar een<br />

andere plaats in het boek.<br />

6 Buitenlandse vormen<br />

Wij geven hier altijd de hedendaagse vorm in het Engels, Duits<br />

en Frans, gevolgd door het jaartal waarin dit woord voor het<br />

eerst is aangetroffen, tenminste als dit bekend is. Een enkele<br />

maal wordt ook een oudere buitenlandse vorm gegeven, als deze<br />

relevant is voor het verhaal, bijvoorbeeld: Engels bungalow<br />

(1659 bunguloue, 1784 bungalow).<br />

Als er geen buitenlandse vorm is ingevuld, betekent dit dat we<br />

die niet hebben gevonden.<br />

In principe worden alleen de etymologisch verwante vormen<br />

vermeld. Bij bougie staat dus niet dat de Duitsers dit een Zünd-<br />

10


voorwoord<br />

kerze noemen, want anders dan bougie gaat dat woord niet<br />

terug op de Algerijnse plaats Bugia. Dat bijvoorbeeld bij bantamgewicht<br />

toch de Franse tegenhanger poids coq wordt vermeld,<br />

komt omdat bantam en coq allebei haan betekenen.<br />

Als een woord verschillende betekenissen heeft, die lang na<br />

elkaar zijn ontstaan, dan wordt dit bij de buitenlandse vormen<br />

op deze manier aangegeven: Frans bougie (1300 [kaars]; 1690<br />

[medisch instrument]; 1888 [auto-onderdeel]).<br />

We hebben enkele geoniemen opgenomen die nog niet in (buitenlandse)<br />

woordenboeken voorkomen, zoals ebolavirus en<br />

lymeziekte. De buitenlandse vormen voor die woorden hebben<br />

we nagezocht in elektronische bestanden van buitenlandse<br />

kranten.<br />

7 Verwante woorden<br />

Onder aan een aantal hoofdlemmas volgen - in een kleinere<br />

letter - verwante geoniemen. Zoals gezegd staan die vet-cursief.<br />

8 Bronnen<br />

De bronnen zijn chronologisch gerangschikt. De titels zijn zo<br />

verkort dat ze makkelijk herkenbaar zijn. De bronnenlijst is<br />

zeker niet compleet. Wel is steeds de belangrijkste literatuur<br />

genoemd. Een n direct achter het paginanummer verwijst naar<br />

een noot op die pagina, WNT staat voor Woordenboek der Nederlandsche<br />

Taal\ OED voor Oxford English Dictionary. Omdat we<br />

gebruik hebben gemaakt van de cd-romversie van de OED,<br />

staan hierbij geen paginanummers. Bij het voortreffelijke Leenwoordenboek<br />

van Nicoline van der Sijs staan geen paginacijfers<br />

omdat dit bij het voltooien van ons manuscript nog niet in<br />

boekvorm beschikbaar was.<br />

Als de informatie in een bepaalde bron niet bij het bewuste<br />

trefwoord zelf stond, is aangegeven onder welk trefwoord wij de<br />

informatie dan hebben gevonden. Zo staat er in het literatuurlijstje<br />

bij perubalsem bijvoorbeeld: OED (1993 2 ) (amicable). Bij<br />

amicable is namelijk de vroegste Engelse bewijsplaats te vinden<br />

van Balsam of Peru (leve de cd-rom!).<br />

11


voorwoord<br />

Tot slot: een woordenboek schrijf je nooit alleen. Wij zijn dan<br />

ook velen dank verschuldigd, onder wie Margit Rem voor werk<br />

aan de databank, Arthur Sedee van de afdeling documentatie<br />

van NRC Handelsblad en P.A.F. van Veen, Leen Verhoeff en<br />

J. van Donselaar voor het aanleveren van lijsten met geoniemen.<br />

Rob Tempelaars trad met regelmaat op als onmisbare cicerone<br />

door het WNT. Milou Stockmann en Marlou de Wit zorgden<br />

ervoor dat alle informatie werd samengevoegd, gerangschikt<br />

en gearchiveerd en deden nader onderzoek. Daarnaast<br />

kregen wij hulp van onder meer Gerald en Carolien van Berkel,<br />

Har Brok, Monique Bullinga, Harry Cohen, Charles Coster,<br />

Alexander van den Eijnde, Albert Hoffstadt, Nop Maas,<br />

Ietse Meij, J.H. van Meurs, Fons Moerdijk, Hans Moll,<br />

Marijke Mooijaart, Wil Pijnenburg, Rob Rentenaar, Ed Schilders,<br />

Sophie Verburgh en J.L. Versteegh. Cato Hamburger had<br />

veel geduld en trad op als strenge eindredactrice, met een overtuigende<br />

afkeer van het woord meerdere'. Nicoline van der Sijs<br />

corrigeerde niet alleen de drukproef, maar gaf ook enkele waardevolle<br />

aanvullingen.<br />

Heemstede — Amsterdam, augustus 199$<br />

Ewoud Sanders, Jaap Engelsman<br />

12


Abessijn<br />

A<br />

abessijn<br />

(ipji, uit het Engels) huiskat van een bepaald slank, kortharig ras in<br />

wildkleur<br />

Abessijnse katten hebben een lang en slank lichaam en een<br />

heel bijzondere vacht in goudbruine wildkleur. Wildkleur wil<br />

zeggen dat iedere haar twee of meer verschillende tinten<br />

heeft. Het resultaat is een prachtig zogeheten changeanteffect.<br />

De Abessijnse kat is genoemd naar Abessinië (tegenwoordig<br />

Ethiopië) in Noordoost-Afrika. Of het ras daar werkelijk vandaan<br />

komt, is niet helemaal zeker. In het Westen zijn deze<br />

katten omstreeks 1870 voor het eerst gesignaleerd, en wel in<br />

Engeland. Hun verschijning wordt op twee manieren verklaard.<br />

Volgens de ene theorie is de Abessijn in Engeland<br />

gefokt, mogelijk door kruising met Egyptische katten. De<br />

naam Abessijn zou zijn gekozen bij wijze van associatie met<br />

het historische stamland van de huiskat, dat ten zuiden van<br />

Egypte moet worden gezocht. Maar volgens anderen is de<br />

Abessijnse kat omstreeks 1870 wel degelijk rechtstreeks uit<br />

Abessinië naar Engeland gebracht.<br />

Deze poezenverplaatsing was - aldus de tweede verklaring -<br />

de spin-off van een internationaal conflict. In 1855 had een<br />

ambitieuze heerser in de streek Amhara in noordwestelijk<br />

Ethiopië zichzelf onder de naam Theodorus in uitgeroepen<br />

tot 'koning der koningen'. Halverwege de jaren zestig stond<br />

Theodorus op het toppunt van zijn macht. Hij knoopte<br />

diplomatieke betrekkingen aan met Engeland, maar na een<br />

voorspoedig begin werd in 1866 de Amhaars-Engelse verstandhouding<br />

lelijk verstoord. Theodorus zette toen namelijk<br />

enkele Britse afgezanten gevangen. Dat kon het Empire niet<br />

over zijn kant laten gaan. In 1868 trok een Engels expeditieleger<br />

van meer dan 30.000 man onder Sir Robert Napier van<br />

de Rode Zee naar de vesting Magdala, waar Theodorus zich<br />

had verschanst. Deze liet op het laatste moment de gevangenen<br />

vrij, maar dat baatte hem niet. Op 13 april 1868 namen<br />

13


abessijn<br />

de Britten Magdala zonder veel moeite in, en ze lieten er geen<br />

steen op de andere. Theodorus maakte tijdens de bestorming<br />

een eind aan zijn leven. Zijn zoon Alamayahu werd, overeenkomstig<br />

Theodorus' wens, meegenomen naar Engeland en in<br />

Rugby (z.a.) op school gedaan, waar hij al in 1879 zou overlijden.<br />

In mei 1868 vertrokken de Engelse troepen weer uit Abessinië.<br />

Behalve de zoon van de koning der koningen reisden<br />

- nog steeds volgens deze tweede theorie - ook een paar<br />

inheemse katjes mee naar Engeland. De vakliteratuur meldt<br />

dat een van de eerste in Engeland gesignaleerde Abessijnen<br />

'Zula of 'Zoela heette, een naam die in kringen van Abessijnse<br />

katten ook nu nog in zwang is. Een verklaring voor<br />

deze naam wordt niet gegeven. Toch vormt juist die een<br />

directe schakel met Abessinië. Zula was namelijk het plaatsje<br />

aan de Rode Zee waar de Britse troepen zich voor de thuisreis<br />

inscheepten, het laatste stukje Abessijnse grond dat die katten<br />

ooit hebben gezien.<br />

Engels Abyssinian cat(iSy6); Frans abyssin (1948).<br />

Vergelijk kartuizer, siamees<br />

De angorakat wordt gekenmerkt door zijn lange, zachte haren. De<br />

naam is voor het eerst gesignaleerd in het Frans, in de late 18de eeuw.<br />

Vermoedelijk dankt de kat zijn naam aan de overeenkomst van zijn<br />

haren met de vacht van de witte, langharige angorageit, die angorawol<br />

levert. Die geit is op haar beurt genoemd naar de plaats van herkomst:<br />

Angora, tegenwoordig Ankara, de hoofdstad van Turkije. Volgens<br />

sommige bronnen zou echter ook de angorakat uit Klein-Azië afkomstig<br />

zijn. In elk geval is angora een algemene aanduiding geworden voor<br />

diverse langharige huisdieren, waarvan de fraaie angorakonijnen, die<br />

ook angorawol leveren, wel de bekendste zijn.<br />

De cyper of cyperse kat is een bekend standaardmodel onder de kortharige<br />

huiskatten: grijs met donkere strepen. De kat is in het Nederlands<br />

al zeker sedert de 16de eeuw onder deze benaming bekend. Hij heet<br />

ongetwijfeld naar het eiland Cyprus in de oostelijke Middellandse Zee,<br />

maar waarom is niet duidelijk. De typische tekening van de cyperse kat<br />

kwam al voor in het oude Egypte.<br />

De Manxkat schijnt in de vorige eeuw voor het eerst te zijn opgemerkt<br />

op het eiland Man, een Brits kroondomein in de Ierse Zee (Manx<br />

betekent 'ván Man). Manxkatten kunnen diverse kleuren hebben. Ze<br />

onderscheiden zich door hun huppelende manier van lopen en vooral<br />

door het ontbreken van een staart.<br />

Alle katten rollen graag door kattekruid (Nepeta faassenii) en eten ervan<br />

om hun maag te zuiveren. Een oude en gewestelijke naam voor dit<br />

14


agaat<br />

muntachtige gewas is neppe (vgl. Amerikaans-Engels catnip). Neppe is<br />

ontleend aan het Latijn, en zou teruggaan op het Etruskische plaatsje<br />

Nepete, thans Nepi, op zo'n 35 kilometer ten noorden van Rome.<br />

ABESSIJN: Ency. Brit" I (1910) 91-92 (Abyssinia) & 28 (191 I) 1049 (Zula); M. Wright &<br />

S. Wakers The book of the cat (London 1980) 76-77; OED (19932).<br />

agaat<br />

(±1266, uit het Frans) zeer<br />

hard kiezel- of kwartsgesteente<br />

In het voorjaar van 1787<br />

maakte een Duitse koopman<br />

die zich Johann Philipp Möller<br />

noemde, een rondreis over Sicilië. Hij was buitengewoon<br />

nieuwsgierig en hield aantekening van alles wat hij zag. Op<br />

28 april proefde hij letterlijk de vruchtbare grond waaruit het<br />

graan zo rijkelijk opschoot - 'er zal weinig zand in zitten, hij<br />

knerst amper tussen de tanden' - waarna hij een korte<br />

beschouwing over de geologische oorsprong van deze bodem<br />

nogal abrupt afsloot met de opmerking: 'Een vermoeden<br />

omtrent de rivier de Achates zal morgen worden bevestigd.'<br />

En de volgende dag? Geen woord. Maar hoewel Goethe -<br />

want dat was de ware naam van deze koopman - zijn Italienische<br />

Reise pas dertig jaar later te boek heeft gesteld en<br />

meteen daarop het oorspronkelijke reisdagboek heeft verbrand,<br />

valt toch wel te achterhalen welk vermoeden hij wilde<br />

bevestigen. Achates is namelijk de klassieke naam van het<br />

riviertje dat tegenwoordig gewoonlijk Dirillo (maar ook wel<br />

Acate) wordt genoemd en dat niet ver van het plaatsje Gela in<br />

het zuiden van Sicilië in de Middellandse Zee uitmondt. Wat<br />

ligt meer voor de hand dan dat Goethe, die de hele klassieke<br />

literatuur als reisgids voor Italië gebruikte, op 29 april 1787 de<br />

bevestiging heeft gezocht en gevonden van een mededeling<br />

van Plinius?<br />

Deze had namelijk in 77 n.Chr. geschreven dat bij de Achates<br />

in Sicilië voor het eerst de stenen waren gevonden die in het<br />

Middelnederlands achates of achaet heetten, maar die we<br />

inmiddels kennen als agaat. In een ander hoofdstuk beschrijft<br />

Plinius trouwens nog een steen die naar een rivier is genoemd:<br />

het zwarte, gladde git, die bij Gagas (of Gagai) in<br />

Lycië werd gedolven.<br />

15


agaat<br />

Het vreemde is dat die laatste verklaring in vrijwel alle etymologische<br />

woordenboeken zonder tegenwerping is overgenomen;<br />

maar dat de agaat zo heet naar de Siciliaanse rivier<br />

Achates, daar mogen taalkundigen graag een kanttekening bij<br />

plaatsen. Zo zou het logischer zijn als het woord agaat van<br />

Oosterse oorsprong was, want daar komen veel namen van<br />

edelstenen vandaan, luidt één bedenking. Ook is geprobeerd<br />

de steennaam af te leiden van het Semitisch, maar een echt<br />

bevredigend alternatief voor Plinius' verklaring is nog niet<br />

gevonden.<br />

Overigens schreef Plinius dat agaten dan wel op Sicilië waren<br />

ontdekt, maar dat ze nadien nog op talloze andere plaatsen<br />

waren gevonden. 'Voorheen stond de steen in hoog aanzien',<br />

schrijft hij, 'maar nu helemaal niet meer.'<br />

Wat niet wegneemt dat de agaat volgens hem over bijzondere<br />

eigenschappen beschikte. Zo zouden agaten uitstekend helpen<br />

tegen schorpioenesteken. 'Ik kan me goed voorstellen dat<br />

de stenen van Sicilië die eigenschap bezitten', aldus Plinius,<br />

'want zodra een schorpioen de lucht van die streek inademt,<br />

verliest hij zijn gif.' In Perzië zouden agaten gebruikt worden<br />

om stormen en orkanen tot bedaren te brengen en rivieren te<br />

keren. 'Egaal gekleurde stenen maken een atleet onoverwinnelijk,<br />

zeggen ze', aldus Plinius.<br />

Zeker is dat egaal gekleurde agaten zeldzaam zijn, want het<br />

voornaamste kenmerk van deze siersteen is dat hij als een<br />

toverbal uit een groot aantal verschillend gekleurde laagjes<br />

is opgebouwd. Overigens zijn vrijwel alle geslepen agaten<br />

kunstmatig gekleurd. Hierbij wordt een techniek gebruikt die<br />

de Romeinen al kenden.<br />

Eeuwenlang werden agaten vooral gevonden in Idar-Oberstein,<br />

ten oosten van Trier. Maar omstreeks 1800 raakte de<br />

voorraad daar uitgeput. Sinds 1827 komen de meeste agaten<br />

uit het zuiden van Brazilië en Uruguay. De stenen die daar<br />

worden opgegraven zijn uitzonderlijk groot: soms zelfs meters<br />

lang. Agaat was lange tijd populair als halssierraad. Dit inspireerde<br />

Bilderdijk in 1781 tot de dichtregels:<br />

16<br />

O! ware ik u een halssieraad,<br />

Of kostelijk kleinood, van jaspis of agaat:


Zo mogt ik 't zachte albast van uwen boezem strelen,<br />

En dartel om uw' gorgel [= strot] spelen!<br />

agaat<br />

Niet minder belangrijk is dat er miljoenen knikkers uit agaat<br />

zijn gemaakt. De handel in agaat-knikkers bloeide in Oberstein<br />

al in de middeleeuwen. Omstreeks 1870 was er zoveel<br />

vraag naar, dat alleen daar al meer dan duizend mensen leefden<br />

van de knikkerindustrie.<br />

Engels agate (1570); Duits Achat (±1200); Frans agate (13de<br />

eeuw).<br />

Er zijn zeker een paar honderd mineralen genoemd naar hun vindplaats.<br />

Omdat de meeste daarvan slechts aan specialisten bekend zijn, volgt hier<br />

een kleine keuze (zie ook labrador(steen)).<br />

Andesiet is door de Duitse geoloog en paleontoloog Christian Leopold<br />

Baron von Buch (1774-1853) afgeleid van de Andes, een van de voornaamste<br />

vindplaatsen van dit stollingsgesteente.<br />

Beril is een doorschijnend of halfdoorschijnend mineraal, waarvan de<br />

naam door sommige etymologen wordt afgeleid van de Zuidindiase stad<br />

Belur, 200 kilometer ten noorden van Calicut. Uit geslepen, heldere<br />

stukken beril werden in de middeleeuwen in Italië de eerste brillen<br />

gemaakt. Het element beryllium is in 1798 door Nicolas Louis Vauquelin<br />

in beril ontdekt en ernaar genoemd.<br />

Agaat bestaat in hoofdzaak uit het mineraal chalcedoon. Sommigen leiden<br />

deze naam af van de stad Chalcedon, het huidige Kadiköy in<br />

Turkije. Anderen menen dat de Latijnse vorm carc(h)edonia wijst op de<br />

havenstad Carthago, van waaruit het mineraal indertijd zou zijn<br />

geëxporteerd.<br />

Sardis of sardius, een variëteit van chalcedoon, is genoemd naar Sardis,<br />

de hoofdstad van Lydië. In het Latijn werd deze steen lapis Sardius<br />

'Sardische steen' genoemd. De steen is oranje- of roodbruin van kleur en<br />

wordt ook bloedsteen genoemd. Van oudsher waren de oranje stenen uit<br />

Klein-Azië beroemd.<br />

Ook sardonyx, een uit lagen bestaande, veelkleurige onyx, komt van<br />

oorsprong uit de stad Sardis. De oorspronkelijke betekenis was 'onyx uit<br />

Sardis'. Sardonyx wordt vooral gebruikt om er cameeën van te snijden.<br />

Volgens de Romeinse schrijver Plinius (iste eeuw n.Chr.) heette de<br />

halfedelsteen topaas naar het eiland Topadzios in de Rode Zee, waar hij<br />

in grote hoeveelheden werd aangetroffen. Welk eiland Plinius precies<br />

bedoelde, is niet bekend. Bovendien wordt ernstig betwijfeld of hij met<br />

topadzios wel de steen op het oog had die wij nu kennen als topaas.<br />

Hoewel verscheidene moderne etymologen zich nog aan Plinius houden,<br />

is topaas dus waarschijnlijk geen geoniem.<br />

AGAAT: Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist. XXXVII, 54; Bilderdijk<br />

Dichtw. 9 (1781) 424; Winkler Prins' I (1870) 226-229; WNT I (1882) 2061-2063; Franck<br />

& Wijk Etym. wdb. (19122) ||; WNT Suppl. I (1956) 815-817; Vries Ned. etym. wdb.<br />

17


anjer<br />

(1971) 10; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (I975 21) 5; Vries & Tollenaere Etym. wdb.<br />

(1991 l5) 59; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (I993 2) 9; Düda & Rejl Gr. mineralen ency.<br />

(1993) 360; OED (19932).<br />

anjer, anjelier<br />

(±i$oo angelier; 1608 angier) bekende snijbloem en sierplant<br />

In de zuidelijke uitlopers van de Alpen, deels in Zwitserland,<br />

deels in Italië, strekt zich het Lago Maggiore uit, waarvan A.<br />

Winkler Prins in 1877 de volgende beschrijving gaf: 'Hoogst<br />

bevallig zijn de boorden van dit meer; ten noorden en westen<br />

verheffen zich hooge granietgevaarten, die ten zuiden en oosten<br />

tot met wijngaarden beplante heuvels afdalen. Aan de<br />

helling dier heuvels ziet men fraaije villas te midden van een<br />

weelderigen plantengroei en langs den waterzoom schoon<br />

gelegene dorpen, afgewisseld met olijfgaarden.' Niet bepaald<br />

een omgeving die herinnert aan de Tweede Anjeliersdwarsstraat.<br />

Maar taalkundig is er volgens de etymologische woordenboeken<br />

wel degelijk verband. Zij houden het erop dat de<br />

woorden anjelier en anjer teruggaan op het dorpje Angera,<br />

dat gelegen is aan de zuidoostelijke oever van het meer en dat<br />

reeds in de middeleeuwen enige bekendheid genoot.<br />

De anjelier, die sinds 1967 in Nederland officieel anjer heet, is<br />

waarschijnlijk in de 12de eeuw door kruisvaarders uit het<br />

Midden-Oosten meegenomen naar Europa. Tussen 1200 en<br />

1500 is deze exotische sierplant vanuit Italië en Frankrijk in<br />

het Nederlandse taalgebied ingevoerd, wellicht aanvankelijk<br />

onder de aan het Frans ontleende naam violet(te). In de<br />

16de eeuw kwamen daar, eveneens uit het Frans, de prachtige<br />

namen girojfel en genojfel bij, die in Zuid-Nederland en België<br />

in talloze regionale varianten voortleven. Intussen was er<br />

omstreeks 1500 nog een naam voor dezelfde bloem gesignaleerd,<br />

angelier, waarin gemakkelijk het moderne anjelier te<br />

herkennen valt. Kort na 1600 kwam daar nog angier (anjer)<br />

bij-<br />

Het zonderlinge is nu dat anjer en anjelier alleen in het<br />

Nederlands voorkomen; ze zijn niet, zoals bij de naam van<br />

een uitheemse plant te verwachten valt, aanwijsbaar aan een<br />

andere taal ontleend.<br />

Tot 1891 had niemand daarvan wakker gelegen, maar in dat<br />

18


anjer<br />

jaar waren deze bloemennamen aan de beurt voor een gedegen<br />

historische behandeling in het Woordenboek der Nederlandsche<br />

Taal. Redacteur De Vries kwam er in de beschikbare<br />

tijd niet uit. 'De oorsprong der beide namen, anjer en anjelier,<br />

is met de gegevens, die men tot dusverre bezit, niet te<br />

verklaren', moest hij bekennen. Een jaar later stierf hij. Zijn<br />

collega Kluyver zette het onderzoek voort. Jarenlang speurde<br />

hij naar aanknopingspunten in andere talen, tot hij ten slotte<br />

in 1898 een verklaring meende te hebben gevonden. Omdat<br />

nergens buiten het Nederlands verwante bloemennamen te<br />

vinden waren, zouden volgens Kluyver de namen anjer en<br />

anjelier wel eens op een plaatsnaam kunnen teruggaan. Die<br />

plaatsnaam moest dan wel - dat was een lelijke complicatie -<br />

een verklaring bieden voor beide namen. Na lang zoeken<br />

kwam Kluyver op Angera (vroeger ook wel Anghiera of<br />

Anghera geheten). Uit die plaats afkomstige anjers zouden in<br />

Nederland zoiets als 'genoffelen van Angiere' zijn genoemd,<br />

waarvan na verloop van tijd angiere zou zijn overgebleven, dat<br />

dan anjer werd. Het mooie was nu dat Angera behalve een<br />

Italiaanse ook een Latijnse naam had, die Angleria luidde.<br />

Latijn was in die tijd de internationale voertaal van de<br />

geleerde wereld, dus plantkundigen zouden anjers uit Anghiera<br />

caryophylli anglerii hebben genoemd. In de volkstaal kon<br />

hieruit na verloop van tijd door verkorting en verbastering de<br />

vorm anjelier zijn ontstaan. Bovendien lag Angera in Italië,<br />

van waaruit deze bloemen West-Europa hadden bereikt.<br />

Tot zover de theorie van Kluyver, die overigens niet zonder<br />

bezwaren is. Critici hebben erop gewezen dat tussenvormen<br />

als 'genoffelen van Angiere' en caryophylli anglerii nooit zijn<br />

aangetroffen. Daar komt bij dat niet zeker is of in het plaatsje<br />

Angera in de middeleeuwen eigenlijk wel anjers werden<br />

gekweekt of verhandeld. Maar niemand heeft nog een betere<br />

verklaring gevonden. We houden we het er dus maar op dat<br />

typisch Nederlandse verschijnselen als het Anjerfonds en de<br />

Tweede Anjeliersdwarsstraat hun naam danken aan een van<br />

de 'schoon gelegene dorpen' aan het Lago Maggiore.<br />

ANJER: Winkler Prinsi 9 (1877) 632; WNT II' (1898) 486-489; A. Kluyver, 'Anjer en<br />

anjelier', in: TNTL 17 (1898) 147-160, 320; J.W. Muller, 'Nog iets over anjer en anjelier', in:<br />

TNTL 17 (1898) 262-268; WNT Suppl. I (1956) 1171-1172; Vries Ned. etym. wdb. (1971)<br />

19


antimakassar<br />

16-17; Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 62; Brok Bloemnamen (1991) 17, 19, 31 -33,<br />

40-42, 50, 223-225; F. de Tollenaere, bespr. van Brok Bloemnamen, in: Taal en Tongval 45<br />

(1993) 96-97; F. de Tollenaere, 'Etymologica: "angelier'", in: TNTL 109 (1993) 166-168.<br />

antimakassar<br />

(1856, uit het Engels) kleedje over rugleuningen<br />

Antimakassar is een woord dat je vooral verwacht in een<br />

roman. 'Vader leunde achterover in zijn fluwelen fauteuil en<br />

nestelde zijn hoofd behaaglijk tegen de vaalwitte, gehaakte<br />

antimakassar.' Zo'n soort zin, die je vooral zult vinden in een<br />

I9de-eeuwse roman, want die eeuw zag de geboorte van dit<br />

woord en de bloei van het kleedje.<br />

Antimakassar is een samenstelling van het Griekse anti, tegen,<br />

en makassar(olie). Sinds het begin van de 19de eeuw waren er<br />

twee soorten makassarolie op de markt. De echte makassar-<br />

olie was afkomstig van Makassar, een koninkrijk op de zuid-<br />

westpunt van het eiland Celebes (tegenwoordig Sulawesi<br />

geheten). A. Winkler Prins omschreef makassarolie in zijn<br />

encyclopedie als 'eene soort van plantaardige boter met eene<br />

20


antimakassar<br />

lichtbruine kleur en een ranzigen reuk, die door koking verkregen<br />

wordt uit de zaden van Schleichera trijuga Willd! De<br />

andere makassarolie was een haargroeimiddel dat in Engeland<br />

werd geproduceerd door de firma Rowland & Son. 'Dit praeparaat<br />

is niets anders dan olijven- of amandelolie', schamperde<br />

Winkler Prins, 'met welriekende oliën vermengd en<br />

met alkannawortel rood gekleurd.' Het middeltje werd echter<br />

'grandiloquently advertised' en de fabrikanten beweerden dat<br />

het was samengesteld met ingrediënten uit Makassar. In 1809<br />

schreef A. Rowland jr. een Essay on [...] the Human Hair, ivith<br />

Remarks on the Virtues of the Macassar OU<br />

Rowland & Son deponeerden 'Macassar Oil' als een handelsmerk,<br />

maar dit mocht niet baten, want al gauw werd het<br />

gebruikt als soortnaam voor allerlei smeerseltjes uit het Verre<br />

Oosten. In 1819 schreef Byron in Don Juam 'In virtues<br />

nothing earthly could surpass her,/ Save thine "incomparable<br />

oil", Macassar!' (In deugden boog zij slechts voor 't monopolie/<br />

Van uw, Makassar, 'weergaloze olie!'). Omstreeks 1830<br />

was makassarolie in heel Europa een begrip. Een van de velen<br />

die ontdekten dat het als haargroeimiddel niets voorstelde<br />

was een jongeman die in 1846 werd opgevoerd in een gedicht<br />

van W.J. van Zeggelen. De jongen probeert wanhopig een<br />

baard te kweken:<br />

Macassar-oil, gras d'ours, pommade de Lion,<br />

Met nigritine en cosmétique,<br />

Hij had met taai geduld beproefd;<br />

Maar vruchtloos bleken alle zeepen en pommaden!<br />

[...] Vergeefs ging 't staal hem daaglijks langs de koonen,<br />

En zeepte hij zich 't vel volhardend in;<br />

Geen enkel dokument mocht 's jonkmans ijver kronen,<br />

Als donzig zij' bleef kaak en kin.<br />

De meeste mannen smeerden makassarolie echter niet op hun<br />

kin, maar in hun haar. Wat moest de propere huisvrouw<br />

daartegen beginnen? Juist, een antimakassar haken. Vanaf ongeveer<br />

1850 werden de rugleuningen van stoelen, canapés en<br />

sofa's hiermee beschermd. Over de kwaliteit van dit haakwerk<br />

worden we geïnformeerd door de Encyclopaedia Britannica,<br />

21


adminton<br />

die de kleedjes in 1910 een apart trefwoord gaf. 'De oorspronkelijke<br />

antimakassars waren vrijwel altijd wit en gehaakt; ze<br />

waren stug, hard en oncomfortabel. In het derde kwart van<br />

de 19de eeuw werden ze eenvoudiger en minder smakeloos,<br />

en gemaakt van zacht materiaal, meestal gekleurde wol of<br />

zijde.'<br />

Voor de bewoners van Makassar was de export van de echte<br />

makassarolie overigens niet erg belangrijk. Ooit was Makassar<br />

een van de machtigste staten in de Indische Oceaan,<br />

maar later, nadat het eiland aan het eind van de 17de eeuw<br />

door de Nederlanders was bezet, verloor het alle invloed.<br />

Omstreeks 1850 meldde het Algemeen noodwendig Woordenboek<br />

der Zamenleving. 'De inwoners [van Makassar] zijn wel<br />

de beschaafdste en ondernemendste, maar ook de roofzuchtigste<br />

van alle Maleijers; zij drijven voornamelijk handel in<br />

schildpadden en vogelnestjes.'<br />

In 1970 stond Makassar te boek als de voornaamste<br />

uitvoerhaven van rotan. Van makassarolie was toen allang<br />

geen spoor meer te bekennen.<br />

Engels antimacassar (1852).<br />

Byron Don Juan I (1819) XVII; Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving 2 (1843) 101 I; %<br />

Ned. ency. besch. stand 9 (1867) 325; Winkler Prins' 10 (1878) 328; Ency. Brit" 2 (1910)<br />

127; WNT Suppl. I (1956) 1277; J. Stevens Cox DicL of hairdressing & wigmaking (19842)<br />

99-100; OED (1993*).<br />

badminton<br />

B<br />

(1915, uit het Engels) soort tennis<br />

met een shuttle<br />

Volgens L. de Wolff (1951)<br />

dankt Nederland de introductie<br />

van het badminton aan<br />

A. den Hoed uit Schiedam.<br />

Omstreeks 1920 had Den<br />

) 5<br />

ENGEL^NDiiy^<br />

Bristol Londen'<br />

Hoed de sport leren kennen in Ierland. Elf jaar later was hij<br />

22


adminton<br />

een van de oprichters van de Nederlandse Badminton Bond.<br />

De sport is genoemd naar Badminton House, het kasteel<br />

van de hertog van Beaufort in Avon, voorheen Gloucestershire.<br />

Het was hier dat het eerste spelletje badminton werd<br />

gespeeld.<br />

Over de precieze gang van zaken lopen de meningen uiteen.<br />

Volgens sommigen is de uitvinding van het badminton te<br />

danken aan een regenbui. In i860 gaf de hertog van Beaufort<br />

een tuinfeest. De kinderen amuseerden zich met een oeroud<br />

spelletje dat vroeger in Nederland bekendstond als vederbal<br />

en in Engeland als battledore of shuttlecock. Met paletjes sloegen<br />

zij een met leer overtrokken en met veertjes versierd balletje<br />

van kurk naar elkaar over. Door slecht weer dreigde alles<br />

ineens mis te lopen. Maar vindingrijke gasten spanden een<br />

net in de hal van Badminton House, namen het kinderspeelgoed<br />

in beslag en voilà, badminton was een feit. Een van de<br />

feestgangers vertrok later naar India, zo vervolgt deze geschiedenis,<br />

waar hij het spel introduceerde.<br />

Waarschijnlijker is echter dat het spelletje met pluimbal en<br />

racket omstreeks 1873 voor het eerst op een feest te Badminton<br />

House werd gespeeld door Engelse officieren die de sport<br />

in India hadden leren kennen. Volgens sommigen zou het<br />

daar poon worden genoemd, maar het kan goed zijn dat hier<br />

sprake is van verwarring met de Indiase plaats Poona, waar<br />

de badmintonregels voor het eerst werden vastgelegd. Anderen<br />

situeren deze mijlpaal te Karachi - wat bewijst dat de<br />

prehistorie van het badminton nooit goed in kaart is<br />

gebracht.<br />

Zeker is dat het spel in Engeland aanvankelijk vooral werd<br />

gespeeld in Bath en Cheltenham en andere plaatsen waar<br />

gepensioneerde kolonialen samenkwamen. Het spel won echter<br />

snel aan populariteit. In 1895 werd de Badminton Association<br />

opgericht en in 1899 werden de eerste kampioenschappen<br />

uitgeschreven. Er verscheen een Badminton<br />

Magazine en een Badminton Gazette en binnen korte tijd<br />

raakte het spel ook buiten Engeland bekend. Amerika liep<br />

wat dit betreft voorop. Ai in 1878 werd in New York een<br />

badmintonclub opgericht. Alleen mannen en meisjes die<br />

'goodlooking' èn ongebonden waren, werden toegelaten.<br />

23


alaclava<br />

Nederland zag badminton aanvankelijk als een puur Britse<br />

aangelegenheid. De Winkler Prins maakte er in 1915 melding<br />

van, naar het lijkt met enige verbazing: 'In Engeland bestaat<br />

zelfs een "Badminton Association'Y In 1938 omschreef een<br />

woordenboek badminton als een 'soort van tafeltennis'. En in<br />

1948 meldde de Winkler Prins: 'In Nederland is er omstreeks<br />

1930-1935 een vleug van belangstelling geweest, met bezoek<br />

van bekende spelers, doch opgang heeft het spel hier nog niet<br />

gemaakt, vnl. door gemis aan goede spelgelegenheid.'<br />

Waarschijnlijk is dit de verklaring waarom het zo lang duurde<br />

voordat onze handwoordenboeken dit woord opnamen. Van<br />

Dale vermeldt badminton pas sinds 1950, Koenen sinds 1952<br />

- ruim dertig jaar nadat A. den Hoed het spel uit Ierland<br />

meenam naar Schiedam.<br />

Engels badminton (1874); Duits Badminton; Frans badminton<br />

(1882).<br />

Vergelijk rugby<br />

Peek & Aflalo Ency. sport games (1900); Ency. Brit" 3 (1910) 189-190; Winkler Prins* 2<br />

(1915) 486; Oosthoek ency.2 2 (1932) 75; Brandt Het vreemde woord (19382) 76; Winkler<br />

Prins* 3 (1948) 36; De Wolff Sport ency. (1951) 122; Arlott Oxf. Comp. Sports & Games<br />

(1975) 42-43; Ency. Brit's 18 (1981) 139; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 87; OED<br />

(19932).<br />

balaclava<br />

(±ipyo, uit het Engels) bivakmuts; brandvrije kap voor autocoureurs<br />

Iedere Britse scholier weet waar het woord balaclava vandaan<br />

komt. De naam van deze bivakmuts is verbonden met de<br />

even heldhaftige als zinloze dood van 247 Engelse cavaleristen.<br />

Balaclava is een kleine havenstad op de Krim. Het ligt in een<br />

vallei ten zuidoosten van Sebastopol. Tijdens de Krimoorlog<br />

coördineerden de Engelsen van hieruit hun aanvallen op de<br />

Russen.<br />

In de vroege ochtend van 25 oktober 1854 openden de Russen<br />

de aanval op Balaclava. Zij verdreven de Turken - bondgenoten<br />

van de Engelsen - van de hellingen van de vallei, maar<br />

werden in het dal tegengehouden door de Engelsen en de<br />

Fransen. De Russen trokken zich aan het eind van de vallei<br />

24


alaclava<br />

terug op de hellingen en brachten de op de Turken veroverde<br />

kanonnen in stelling.<br />

Dit was al gebeurd toen de Britse opperbevelhebber Lord Raglán<br />

de lichte cavalerie, de zogeheten Light Brigade, opdracht<br />

gaf te verhinderen dat de Russen de Turkse kanonnen in<br />

beslag namen. De opdracht was dubbelzinnig verwoord en de<br />

officier die de order in het veld in ontvangst nam, vroeg tot<br />

twee keer toe wat precies de bedoeling was: de kanonnen<br />

waren immers al in Russische handen. Maar orders waren<br />

orders, ook toen al, en kort daarop vielen 673 cavaleristen de<br />

Russen frontaal aan. Zij reden als het ware een hoefijzer binnen<br />

en werden zowel van voren als van opzij zwaar beschoten.<br />

Resultaat: binnen twintig minuten vonden in de vallei van<br />

Balaclava 247 cavaleristen en 497 paarden de dood. Naderhand<br />

verklaarde Raglan dat zijn order verkeerd was begrepen.<br />

De Franse generaal Bosquet, die de aanval gadesloeg, zou<br />

hebben gezegd 'C'est magnifique, mais ce nest pas la guerre'.<br />

In Engeland maakte de heldhaftige aanval echter grote indruk.<br />

Binnen een paar weken publiceerde Alfred Tennyson<br />

zijn befaamde gedicht 'The Charge of the Light Brigade', met<br />

daarin de regels:<br />

Their's not to make reply,<br />

Their's not to reason why,<br />

Their's but to do and die:<br />

Into the valley of Death<br />

Rode the six hundred.<br />

Wat heeft dit alles nu te maken met de bivakmuts? Hoewel<br />

de winters op de Krim bitter koud zijn, hebben historici op<br />

afbeeldingen van de Krimoorlog geen soldaten kunnen vinden<br />

die een dergelijke muts droegen. Veel soldaten lieten tegen<br />

de kou hun baard staan. Toen zij later ongeschoren huiswaarts<br />

keerden, raakten baarden in de mode. Deze baarden<br />

zouden aanvankelijk balaclava zijn genoemd.<br />

Andere bekende kledingstukken waren wel gedragen in de<br />

Krimoorlog. James Thomas Brudenell, de zevende graaf van<br />

Cardigan (1797-1868), leidde de aanval van de lichte cavalerie.<br />

Uit eigen zak had Cardigan eerder zijn huzaren uitgerust met<br />

25


antamgewicht<br />

een wollen vest, dat in 1855 in Engeland in de mode raakte<br />

onder de naam cardigan. Omdat Lord Raglan (1788-1855) bij<br />

Waterloo een arm had verloren, droeg hij een jas waarvan de<br />

mouwen één geheel vormden met de rest van het kledingstuk.<br />

Ook deze raglanjas kwam in 1855 m Engeland in de<br />

mode, later gevolgd door de bekende raglanmouw.<br />

De bivakmuts die balaclava wordt genoemd, is waarschijnlijk<br />

pas omstreeks 1880 in Engeland ontstaan. 'Zonder twijfel<br />

dankt de muts zijn naam aan de gedachte dat hij zeer nuttig<br />

en geliefd zou zijn geweest ten tijde van Balaclava, aldus<br />

Viney (1984). Partridge (1949) legt een vergelijkbaar verband.<br />

In ieder geval behoorde de bivakmuts al snel tot de standaarduitrusting<br />

van soldaten en bergbeklimmers.<br />

Later, tijdens de felle demonstraties in Parijs in de jaren zestig,<br />

werd de muts veel door protesterende studenten gedragen.<br />

Daarna gold de bivakmuts een tijdje als een 'modieus<br />

gegeven'. In de autosport is een balaclava reglementair verplicht.<br />

Het gaat hier niet om een gewone bivakmuts, maar<br />

om een brandvrije kap die alleen de ogen en in sommige<br />

gevallen ook de neus vrijlaat. Dat de Grote Van Dale alleen<br />

deze betekenis noemt, doet weinig eer aan de heroïsche<br />

geschiedenis van de balaclava.<br />

Engels Balaclava (heimet) (1881).<br />

In het Frans kreeg een lange jas met capuchon zoals die tijdens de<br />

Krimoorlog door officieren werd gedragen, de naam criméenne. Het<br />

Engels kent bovendien crimean shirt (1862) voor een stevig, wijd hemd<br />

dat later geliefd was bij Australische kolonisten. Eveneens van de Krim<br />

afkomstig is het krimmer. Sinds het begin van de 19de eeuw wordt<br />

hiermee een grijze, fijne bontsoort aangeduid die is gemaakt van de huid<br />

van lammeren uit de Krim. Voorheen stond het te boek als een kostbare<br />

bontsoort, maar volgens kenners behoort het nu tot de middenklasse.<br />

BALACLAVA: Alg. Ned. ency. besch. stand 2 (1865) 262; Winkler Prins 1 2 (1871) 72; Ency.<br />

Brit 11 2 (1910) 234; Partridge Name into word (1949) 34; Viney Magenta, Marathon, Mecca<br />

(1984) 7; Verhoeff 'Namen van kledingstukken [...] uit de militaire sfeer', in: Ons Leger<br />

(juni 1985) 31; O'Hara Mode ency. (1989) 27; Merriam-Webster new book of word hist. 52-<br />

53; OED (19932); NRCH 7.9.1994.<br />

bantamgewicht<br />

(ip33, uit het Engels) gewichtsklasse in sport<br />

Bantam is een stad op West-Java, in het gebied Bantam, aan<br />

26


antamgewicht<br />

de Baai van Bantam. Hier maakten de Nederlanders vobr het<br />

eerst kennis met de Indische archipel: vier schepen van de<br />

Compagnie van Verre gingen er op 22 juni 1596 voor anker.<br />

Voor de komst van de Europeanen was Bantam (toen nog<br />

Banten geheten) al een drukbezochte havenstad en de hoofdstad<br />

van het sultanaat Bantam. Er werd op grote schaal in<br />

peper gehandeld. De Hollanders bouwden er een fort, pakhuizen<br />

en een factorij. Maar nadat de handel naar Batavia<br />

was verplaatst, raakte Bantam in verval.<br />

Vanuit Bantam werd in de eerste helft van de 18de eeuw een<br />

hoenderras naar Europa uitgevoerd. Het is niet duidelijk of<br />

dit ras inheems was in Bantam, of dat de hoenderen oorspronkelijk<br />

uit Japan kwamen. In het Engels werden ze in<br />

ieder geval bantams genoemd. Het ging om kleine hoenderen<br />

met veren op hun poten.<br />

Ondanks hun kleine formaat waren de bantam hanen zo<br />

strijdlustig dat ze veel werden gebruikt bij hanengevechten.<br />

Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw werd bantam in het<br />

Engels dan ook overdrachtelijk gebruikt voor iemand die<br />

klein en vechtlustig was - voor haantjes kortom.<br />

De 18de eeuw bracht in Engeland naast de bantams ook de<br />

renaissance van de bokssport. De Grieken en Romeinen hadden<br />

wat gebokst, maar daarna was deze vechtsport in onbruik<br />

geraakt. Vanaf 1700 gingen de Engelsen er echter stevig<br />

tegenaan. Ze vochten op kermissen en in zaaltjes, voor geld<br />

en met de blote vuist. Alles was toegestaan en het ging er<br />

bloederig aan toe.<br />

De eerste beroemde Engelse bokser was een zekere James<br />

Figg, die zich in 1719 uitriep tot kampioen van Engeland<br />

èn van de wereld. Hij wist deze titel zeker vijftien jaar te<br />

behouden. Jack Broughton (1704-1789) was de eerste die de<br />

bokssport veredelde. Boksen en worstelen liepen aanvankelijk<br />

in elkaar over, maar Broughton gebruikte alleen zijn vuisten.<br />

Terecht, zo bleek, want hij was kampioen van 1740 tot 1750.<br />

Pas in de 19de eeuw werd de bokssport echt gereguleerd,<br />

vooral door Lord Queensberry (1844-1900). Kopstoten, bijten,<br />

trappen en slaan onder de gordel werden officieel verboden<br />

en er werden verschillende gewichtsklassen ingesteld<br />

(voordien stonden er soms boksers in de ring die 25 kilo in<br />

27


arnevelder<br />

gevecht scheelden). Kleine boksers stonden toen al bekend<br />

als bantams, dus de benaming bantam weight lag voor de<br />

hand. Boksers in deze klasse mogen tussen de 50,802 en<br />

53,524 kilo wegen. Wegen ze minder, dan behoren ze tot de<br />

Vlieggewichten'; zijn ze zwaarder, dan komen ze uit bij de<br />

Vedergewichten'. In totaal bestaan er zeven gewichtsklassen.<br />

Nederland maakte pas aan het eind van de 19de eeuw kennis<br />

met boksen. Dit was vooral te danken aan de Britse bokser<br />

Henry J.J. Placké, die zich in 1897 in Amsterdam vestigde. In<br />

1900 werd het eerste kampioenschap van Amsterdam uitgeschreven<br />

en in 1902 het eerste kampioenschap van Nederland.<br />

Zesentwintig jaar later, in 1928, werd de Rotterdamse<br />

bokser Bep van Klaveren olympisch kampioen. Kampioen<br />

vedergewicht, niet bantamgewicht.<br />

Engels bantam weight (1884); Duits Bantamgewichp, Frans<br />

poids coq (1924).<br />

Paulus Ency. v. Ned.-lndië2 I (1917) 166-167; Winkler Prins* 3 (1915) 673; Winkler Prinss 3<br />

(1933) 688-692; Ency. Brit'5 3 (1981) 91-96 (boxing); Flexner Listening to America (1984)<br />

113; Veen Etym. wdb. (1989) 85; OED (19932).<br />

barnevelder<br />

(1933) bepaald hoenderras<br />

In de vaderlandse geschiedenis geniet het Gelderse dorp<br />

Barneveld vooral bekendheid door de zelfopoffering van Jan<br />

van Schaffelaar, die in 1482 van de torentrans zou zijn gesprongen<br />

om zijn krijgsmakkers te redden. De internationale doorbraak<br />

van Barneveld volgde omstreeks 1930. Volgens diverse<br />

naslagwerken was Barneveld indertijd wereldberoemd vanwege<br />

de daar gefokte kippen, die bij ons bekendstonden als<br />

Barneveldhoenders, Barnevelder-kippen of simpelweg barnevelders.<br />

Omstreeks 1850 begon men in Barneveld met het kruisen van<br />

boerenkippen met Aziatische rassen. Dit waren achtereenvolgens<br />

de Cochin, de Brahma en de Langshan - allemaal hoenderen<br />

die naar plaatsnamen zijn genoemd (zie hieronder).<br />

Vooral de Langshan, die omstreeks 1871 uit China was geïmporteerd,<br />

had veel invloed op de barnevelder. Het resultaat<br />

was een zwartbruine kip die het hele jaar door legt, ook in de<br />

28


arnevelder<br />

winter, en zo'n tweehonderd grote donkerbruine eieren per<br />

jaar produceert. Bruine eieren stonden indertijd in hoog aanzien,<br />

want die bleven langer vers, dacht men.<br />

In 1906 werd de barnevelder officieel erkend. De kippen<br />

werden daarna geëxporteerd naar onder andere Duitsland,<br />

Engeland, de Verenigde Staten, Canada, Indonesië, Australië<br />

en Nieuw-Zeeland. Barneveld zelf ontwikkelde zich tot het<br />

centrum van de Europese eierhandel. Net voor de Tweede<br />

Wereldoorlog produceerde men daar al 110 miljoen eieren per<br />

jaar.<br />

Toch was de bloeitijd van de barnevelder toen eigenlijk al<br />

voorbij. Een en ander was het gevolg van ziekten, te veel<br />

inteelt en concurrentie van Amerikaanse kippenrassen. Omstreeks<br />

1950 werd nog een poging gedaan het ras op te peppen<br />

door het te kruisen met een Franse bruine-eierenlegger, maar<br />

de barnevelder was toen al ruim voorbijgestreefd door andere<br />

rassen. Tegenwoordig wordt de barnevelder alleen nog voor<br />

de sport gefokt. Een bronzen beeldje van de kip in het<br />

winkelcentrum van Barneveld herinnert aan betere tijden.<br />

Engels Barnevelder (1936), Dutch AU Browns.<br />

Vergelijk leghorn<br />

Er zijn veel meer hoenderrassen genoemd naar plaatsnamen, waaronder<br />

de ancona, een zwartbonte kip, zo genoemd naar de Italiaanse havenplaats<br />

Ancona. Van hieruit werd het dier omstreeks 1850 naar Engeland<br />

verscheept. Ancona's waren beroemd om hun grote eieren.<br />

De bantam of bantammer heet zo naar Bantam op West-Java, van waaruit<br />

deze kip naar Europa werd uitgevoerd. Zie verder bij bantamgewicht.<br />

De brahma of brahmapoetra is inheems in India in een landstreek aan<br />

de rivier de Brahmapoetra. In 1850 werd het dier vanuit de Verenigde<br />

Staten naar Engeland gebracht, waar het werd aangeboden aan koningin<br />

Victoria. De kippen lieten zich gemakkelijk vetmesten en waren goede<br />

leghennen.<br />

Ook de Cochin of Cochinchinakip liet zich makkelijk vetmesten. Met<br />

Cochin-China werd vroeger de zuidelijkste regio van het tegenwoordige<br />

Vietnam aangeduid: de streek ten zuiden van Ho Chi Minhstad, het<br />

vroegere Saigon. Van hieruit werd dit hoenderras omstreeks 1860 naar<br />

Europa verscheept.<br />

De Langshan is een zwarte kip die in 1871 vanuit Langshan naar de<br />

Verenigde Staten kwam. Langshan is een vlek zo'n honderd kilometer<br />

ten NNW van Shanghai, bij de plaats Nantong. Via Engeland kwamen<br />

deze kippen omstreeks 1920 in Nederland terecht.<br />

De minorcakip werd omstreeks 1830 van het Spaanse eiland Minorca<br />

29


asalt<br />

naar Engeland uitgevoerd. Anderen menen dat Franse ballingen de kip<br />

al omstreeks 1780 in Engeland introduceerden. Minorca's leggen grote<br />

witte eieren en zijn zelden broeds.<br />

De Orpington werd in 1875 in Orpington in Kent gefokt door een<br />

zekere William Cook. De kippen zijn zwart of geelwit en staan te boek<br />

als goede braadhoenders die ook 's winters vrij veel eieren leggen. In<br />

Nederland werden ze vooral gefokt voor de sport.<br />

De welsummer ontstond rond de eeuwwisseling in Nederland en werd<br />

gefokt in Welsum, Terwolde, Olst, Wijhe en Epe. Het dier legde grote<br />

bruine eieren, maar omdat dit er 's winters niet genoeg waren, werd het<br />

ras nooit echt populair.<br />

De wyandotte werd omstreeks 1935 veel in ons land gehouden. Deze kip<br />

legt veel eieren, ook in de winter, en levert goed mals vlees. De kip werd<br />

omstreeks 1877 in Amerika gefokt en genoemd naar de Wyandotte-<br />

Indianen uit Ontario. Niet lang na de introductie van dit ras zouden<br />

deze Indianen zijn uitgestorven, zo verklaart de hoenderliteratuur deze<br />

vernoeming.<br />

Het Yokohamahoen, ten slotte, is een enorme sierkip die omstreeks<br />

1870 vanuit de Japanse havenstad Yokohama naar Europa werd<br />

verscheept. De staart van een yokohama kan wel 1,20 m lang worden.<br />

BARNEVELDER: Kath. eneyJ 3 (1933) 818; Winkler Prinss 2 (1933) 667; Kath. encyl 3<br />

(1949) 934; Avicultura 11.11.1991, p. 30-32; OED (1993*) (outo'); Goriny Koot,<br />

'Barnevelder is ongeveer een eeuw oud', in: Algemeen Dagblad 26.1.1995; Mededeling<br />

dhr. Egbers, secretaris v.d. Barnevelderclub.<br />

basalt<br />

(1778, uit het Frans) zeer hard vulkanisch gesteente<br />

Basalt is een zeer hard, donker gesteente van vulkanische oorsprong,<br />

dat per vierkante centimeter wel drieduizend kilo<br />

kan dragen - zeg maar een flinke bestelwagen. Omdat basalt<br />

bovendien in de natuur voorkomt in praktische, potloodvormige<br />

zuilen die zich gemakkelijk op lengte laten hakken,<br />

is het de ideale bekleding voor zwaarbeproefde oppervlakken<br />

als kaden en beschoeiingen. Daarvoor wordt het sedert het<br />

begin van de vorige eeuw veelvuldig gebruikt.<br />

In de literatuur van de Lage Landen is de symboolwaarde van<br />

dit sombere, stugge materiaal niet onopgemerkt gebleven.<br />

Anna Blaman (1905-1960) schreef in 1941: 'Dat is een worsteling<br />

van een verdrinkende tegen bazalt. Er is geen houvast,<br />

met alle liefde niet, al worstel je, al smeek je. Je glijdt af en<br />

verdrinkt.' En P.C. Boutens (1870-1943) dichtte ooit: 'Hoe<br />

over 't brandend blind bazalt/ Vind ik den weg naar Lethe? -/<br />

O alles te vergeten/ Eer de avond valt!'<br />

30


asalt<br />

In een verder verleden hield men met basalt geen natuurlijke,<br />

maar menselijke vijanden op afstand: de Romeinen<br />

bouwden vestingmuren van blokken basalt, waarvan sommige<br />

nu al tweeduizend jaar lang het verval trotseren. Lang is<br />

gedacht dat zij deze steen basaltes noemden. Dat woord is<br />

bekend uit de Natuurlijke Historie van Plinius, die sinds de<br />

16de eeuw ijverig werd bestudeerd. Vele moderne talen hebben<br />

sindsdien basaltes geleend in de vorm basalt. Toen dit<br />

woord goed en wel ingeburgerd was, ontdekte men dat de<br />

vorm basaltes op een vergissing berustte. Van de meeste<br />

teksten uit de oudheid, ook die van Plinius, zijn geen originelen<br />

bewaard gebleven. Wij kennen ze uit middeleeuwse,<br />

met de hand geschreven kopieën. Bij dat overschrijven werden<br />

natuurlijk fouten gemaakt, en pas in 1831 bleek na<br />

tekstvergelijkingen dat er bij Plinius oorspronkelijk niet basaltes<br />

had gestaan, maar basanites, dat teruggaat op het Griekse<br />

basanites (lithos) of basanos 'basan-steen'.<br />

In de oudheid was basalt veelal afkomstig uit Egypte. Vele<br />

taalkundigen hebben dan ook daar de oorsprong van het<br />

woord gezocht, en meenden deze te hebben gevonden in de<br />

Egyptische gesteentenaam bahan. Volkomen bevredigend was<br />

deze verklaring niet, want het was niet duidelijk hoe bahan in<br />

het Grieks de vorm basanos had kunnen krijgen.<br />

Later is een heel andere verklaring voorgesteld: het Griekse<br />

basanites (lithos) kan worden opgevat als 'steen uit Basan'.<br />

Basan is de vroegere naam van een gebied in Syrië, ten oosten<br />

van het Meer van Tiberias. Wie vertrouwd is met de Bijbel,<br />

zal de naam meteen herkennen, bijvoorbeeld uit psalm 68:<br />

'de berg Basan is een berg Gods, de berg Basan is een bultige<br />

berg'. De vraag is natuurlijk: was of is er basalt in Basan? De<br />

Christelijke encyclopaedie gaf hierop in 1925 een duidelijk antwoord.<br />

Met nadruk worden de 'zwarte basalthuizen, poorten<br />

en deuren' beschreven, die 'nog heden de bewondering der<br />

reizigers' opwekken. Niet minder dan zestig ommuurde steden<br />

hebben de Israëlieten hier indertijd ingenomen (Deut.<br />

3:4). Als die allemaal uit de lokale steen waren opgetrokken,<br />

hebben zij er een zware dobber aan gehad.<br />

Engels basalt (1694); Duits Basalt (18de eeuw); Frans basalte<br />

(i553).<br />

31


auxiet<br />

Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist XXXVI, 11; Christelijke ency. I (1925)<br />

239-240; M. Niedermann, 'Ghost words', in: Museum Helveticum 2 (1945) 127-128; Vrind<br />

e.a. Natuursteen (19472) 78-80; Frisk Griechisches etym. Wtb. I (1960) 222; Vries Ned.<br />

etym. wdb. (1971) 34; Dauzat D/ct. étym. (19932) 69; OED (19932).<br />

bauxiet<br />

(i8yi, uit het Frans) aardachtig mineraal<br />

Weinig mineralen zijn zo bekend als bauxiet. Dat komt ongetwijfeld<br />

omdat het de belangrijkste grondstof is voor aluminium,<br />

een metaal dat we nu associëren met vliegtuigen en<br />

schuifpuien, maar dat aanvankelijk, in het laatste kwart van<br />

de 19de eeuw, werd gebruikt voor sieraden, gedenkpenningen,<br />

bestek en sextanten. Bauxiet heet zo naar het Franse<br />

plaatsje Les Baux-de-Provence, in de wandeling kortweg Les<br />

Baux genoemd. Het ligt 19 kilometer ten noordoosten van<br />

Arles, in het departement Bouches-du-Rhóne. In de omgeving<br />

van Les Baux komen harde aardlagen voor, die men<br />

altijd voor versteende rode klei had gehouden. In 1821 ontdekte<br />

de Franse mineraloog Pierre Berthier (1772-1861) echter<br />

dat de lagen in feite bestonden uit een verweerde<br />

steensoort.<br />

De monsters die hij onderzocht bleken 52 procent aluminiumoxyde<br />

te bevatten, 27,6 procent ijzeroxyde en 20,4 procent<br />

water. Berthier noemde het alumine hydratée de Beaux',<br />

ofwel gehydrateerde aluminium uit Beaux. De Franse geoloog<br />

P.A. Dufrénoy maakte daar in 1847 beauxite van, wat in 1861<br />

door de Parijse scheikundige E.H. Sainte-Claire Deville werd<br />

gewijzigd in bauxite. Sainte-Claire Deville was in 1861 de<br />

eerste die erin slaagde zuiver aluminium af te scheiden. Maar<br />

de techniek die hij gebruikte was erg duur, en in het begin<br />

was aluminium dan ook zeer kostbaar - voor één pond<br />

betaalde men in Nederland omstreeks 1870 1400 gulden. Pas<br />

nadat de Amerikaan Charles Martin Hall er in 1886 in was<br />

geslaagd het produktieproces aanmerkelijk goedkoper te<br />

maken, werd aluminium op grote schaal geproduceerd en<br />

werd bauxiet een uiterst belangrijke grondstof.<br />

Voor Les Baux luidde de ontdekking van het bauxiet geen<br />

nieuw leven in. Het stadje was ontstaan rond een prachtig<br />

slot, boven op een rots. In de middeleeuwen was het een<br />

32


avarois<br />

belangrijke plaats geweest, met zo'n vierduizend inwoners.<br />

Maar in de 16de eeuw had de Franse koning opdracht gegeven<br />

Les Baux met de grond gelijk te maken, nadat het zich<br />

onder de familie De Manville had ontwikkeld tot een protestants<br />

bolwerk. Daarna was het nooit meer goedgekomen.<br />

Toen Berthier in 1821 in de buurt van Les Baux zijn spade in<br />

de grond stak, woonden er 1531 mensen in het stadje. De winning<br />

van bauxiet bracht uiteindelijk veel werk voor de streek,<br />

maar in 1901 telde Les Baux nog maar 123 inwoners. Het was<br />

een dode stad geworden, en dat bleef zo tot het werd uitgeroepen<br />

tot een van de schilderachtigste ruïnes van Frankrijk.<br />

Tegen die tijd was de winning van bauxiet allang geen exclusief<br />

Franse bezigheid meer. Al voor de eeuwwisseling had<br />

men bij het Wocheinmeer in de Oostenrijkse Alpen bauxiet<br />

gevonden, dat met nationale trots Wocheinit werd genoemd.<br />

En omstreeks 1915 stuitte men in Suriname op enorme hoeveelheden<br />

bauxiet. Deze mijnen werden door de Nederlanders<br />

geëxploiteerd, wat de Winkler Prins in 1948 deed verzuchten:<br />

'Bauxiet is thans voor Suriname het voornaamste<br />

produkt, [...] maar de voornaamste baten liet Nederland zich<br />

ontglippen.'<br />

Engels bauxite (1861); Duits Bauxit (19de eeuw), Frans<br />

beauxite (1847).<br />

Ency. Brit 11 3 (1910) 542-543; Darsy (ed.) D/ct biogr. et d'hist. I (1922) 298; Winkler Prins'<br />

3 (1871) 237; Winkler Prins3 3 (1906) 4-5; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 33; Kluge Etym.<br />

Wtb. d. deutschen Spr. (197521) 58; Dauzat D/ct étym. (19932) 72; Rfeifer Etym. Wtb. d.<br />

Deutschen (19932) 107; OED (19932); Rey D/ct hist. longue frang. (19942) 197.<br />

bavarois, bavaroise<br />

(1824, uit het Frans) siroopthee (1824); koud nagerecht (1886)<br />

Volgens culinaire naslagwerken dient men strikt onderscheid<br />

te maken tussen bavarois en bavaroise. De samenstellers van<br />

menukaarten trekken zich daar echter niets van aan. Of je<br />

nu een bavarois of een bavaroise bestelt, het gerecht dat je<br />

moet afrekenen is een vruchtenmoes met gelatine en geslagen<br />

room. In de 19de eeuw lag dat heel anders. Toen verstond<br />

men onder een bavaroise - dus met een e - 'siroop-thee, thee<br />

met siroop de capillaire'. Capillaire siroop werd bereid uit het<br />

33


avarois<br />

sap van varenkruid, in de volksmond vrouwen- of venushaar<br />

genoemd, en in de wetenschap Adiantum capillus veneris.<br />

Over de herkomst van dit drankje bestaat in de culinaire<br />

geschiedschrijving weinig onenigheid. Het zou omstreeks<br />

1660 in de mode zijn gebracht door Beierse prinsen van het<br />

geslacht Wittelsbach, die zich in Parijs hadden gevestigd. De<br />

prinsen dronken graag een kopje thee bij café Procope, gele-<br />

gen aan de Rue des Fossés-Saint-Germain-des-Prés. Ze wil-<br />

den dat de thee in een kristallen karaf werd geserveerd en in<br />

plaats van suiker gaven ze, naar Beiers gebruik, de voorkeur<br />

aan capillaire siroop.<br />

Al snel schonken ook andere cafés het nieuwe drankje. Naar<br />

de prinsen werd het bavaroise genoemd, Frans voor 'Beierse'.<br />

Later werd de bereiding aangepast: er kwam een schepje poe-<br />

dersuiker bij, een eierdooier, opgeklopte warme melk en een<br />

scheutje likeur - veelal kirsch, rum of marasquin. 'Het is een<br />

aangename drank, die de hoest verzacht, de zweetafscheiding<br />

bevordert en een weldadig gevoel teweegbrengt dat tot slape-<br />

righeid leidt', aldus een I9de-eeuws naslagwerk.<br />

De geschiedenis van de bavarois, het koude nagerecht, is<br />

minder helder. Van oudsher stond dit dessert bekend als fro-<br />

mage bavarois. Onder die naam is het ook te vinden in een<br />

verhandeling over 'zoete tussenschotels' van de beroemde<br />

Franse kok Marie-Antoine Carême (1784-1833). Over de oor-<br />

sprong van het gerecht zegt de Larousse Gastronomique<br />

(1960): 'De naam doet vermoeden dat het oorspronkelijk uit<br />

Beieren komt, maar wij denken eerder dat het zo is genoemd<br />

door een Franse kok die werkte voor een of ander voor-<br />

aanstaand Beiers geslacht.'<br />

De aanduiding fromage is misleidend, want daar bedoelde<br />

men indertijd geen kaas mee, maar een pudding in de vorm<br />

van een ronde kaas. Er bestonden verschillende recepten voor<br />

deze pudding, steeds met als basisingrediënten eierdooiers,<br />

room, smaakstoffen, melk, suiker en gelatine.<br />

Het bavarois-dessert veroverde spoedig de Europese keuken.<br />

Voor zover bekend maakte Kramers Algemeene Kunstwoorden-<br />

tolk in 1886 als eerste onderscheid tussen de bavaroise als<br />

warme 'stroopthee' en het koude nagerecht, zij het dat hier<br />

sprake is van een 'soort van room-ijs met vruchten'. In 1948<br />

34


éarnaisesaus<br />

vermeldt de Winkler Prins als eerste naast het drankje, dat<br />

toen al werd afgedaan als ouderwets, de bavaroise als 'koude<br />

pudding'.<br />

Precies dertig jaar eerder, in 1918, had het geslacht Wittelsbach<br />

na een bewind van meer dan zevenhonderd jaar de<br />

Beierse troon moeten opgeven.<br />

Engels bavarois, Bavarian cream (1846); Frans bavarois, bavaroise<br />

(1815).<br />

Vergelijk pêche melba<br />

Twee andere nagerechten:<br />

Charlotte-riisse, room (ijs) pudding met gelei en een rand van biscuits, is<br />

door Carême genoemd naar de Engelse prinses Charlotte (1796-1817), de<br />

enige dochter van koning George iv. Het tweede deel van het woord is<br />

afgeleid van Rusland. Carême creëerde dit nagerecht namelijk toen hij<br />

in dienst was van de Russische tsaar Alexander. Eerder had hij de prinses<br />

vernoemd in het gerecht apple Charlotte.<br />

Plombière of plombiere-ijs, een portie ijs van twee of meer soorten met<br />

gekonfijte vruchten, is genoemd naar de badplaats Plombières-les-Bains<br />

in de Vogezen. Balzac noemt dit nagerecht al in 1846. Er is dus niet,<br />

zoals je soms leest, een verband met het geheime overleg in Plombières<br />

tussen Napoleon III en Cavour in 1858, een ontmoeting die de aanzet<br />

gaf tot de Frans-Italiaanse oorlog tegen Oostenrijk. Waarschijnlijk werd<br />

het ijsgerecht simpelweg uitgevonden in Plombières.<br />

BAVAROIS(E): Weiland Kunstwdb. (1824) 55; Kramers Kunstwoordentolk (1886«) 128;<br />

Bouillet D/ct univ. scienc. etc (1896) 159; Winkler Prins 6 2 (1948) 392; Wartburg & Bloch<br />

D/ct étym. langue frang. (1950) 62; Courtine Nouv. Larousse gastron. (1960) 150-152; Ned.<br />

Larousse ency. 4 (1972) 90; Veen Etym. wdb. (1989) 89; Guillemard /Vlots de la cuisine (1990)<br />

37-38; Spaargaren Pompadour (1992) 11; Dauzat D/ct étym. (19932) 72; OED (1993*); Rey<br />

Dia hist langue frang. (1994*) 197.<br />

béarnaisesaus<br />

(1886, uit het Frans) botersaus<br />

Béarn is een landstreek in het uiterste zuidwesten van<br />

Frankrijk, aan de voet van de Pyreneeën. De naam is afgeleid<br />

van de Gallo-Romeinse stad Beneharnum. Vroeger was het<br />

een apart graafschap, maar in 1620 werd het door Lodewijk<br />

xiii bij de kroon gevoegd. Koning Hendrik iv (1553-1610),<br />

bijgenaamd 'Le grand Béarnais', was de laatste graaf van<br />

Béarn.<br />

De bekende saus van eierdooiers, boter en kruiden werd in<br />

de 19de eeuw naar deze landstreek sauce béarnaise genoemd.<br />

Waarom precies is niet duidelijk. De literatuur zegt hierover<br />

35


ermuda<br />

het volgende: i. de saus werd in Béarn uitgevonden; 2. de<br />

saus werd voor het eerst bereid in 1830 in het restaurant<br />

'Hendrik iv' in Saint-Germain-en-Laye bij Parijs en genoemd<br />

naar 'Le grand Béarnais'; 3. dit klopt niet want het restaurant<br />

'Hendrik iv' dateert pas van 1836 en daarbij is er al een recept<br />

voor béarnaise bekend uit 1818; 4. koning Hendrik iv stond<br />

bekend als een fijnproever en de béarnaisesaus werd speciaal<br />

voor hem gemaakt; 5. de saus werd voor het eerst geserveerd<br />

nabij Parijs, door een kok die uit Béarn kwam.<br />

Kortom, het waarom is niet bekend, maar dat de saus heet<br />

naar de Zuidfranse landstreek Béarn, dat is zeker.<br />

Engels Béarnaise {1877); Frans (sauce) béarnaise (1818).<br />

Met béarn wordt een in Béarn gefokt schaperas aangeduid. De melk van<br />

deze schapen wordt gebruikt voor het bereiden van de schimmelkaas<br />

roquefort. Deze heet naar het dorpje Roquefort-sur-Soulzon in het<br />

zuiden van het Frans Centraal Massief. In grotten daar in de omgeving<br />

laat men schapekazen uit heel Zuidwest-Frankrijk en zelfs van Corsica<br />

een maand of drie rijpen, waardoor zich in de kazen een blauwe<br />

schimmel vormt.<br />

Een bekende saus vindt zijn oorsprong op het eiland Minorca of Menorca,<br />

dat tot de Balearen behoort. Dit was eeuwenlang van grote strategische<br />

betekenis voor de scheepvaart in de Middellandse Zee. In 1707<br />

wisten de Engelsen het in handen te krijgen, maar in het voorjaar van<br />

1756 veroverde de Franse maarschalk en rokkenjager Louis François<br />

Armand de Richelieu (1696-1788) Minorca door de citadel van de hoofdstad<br />

Mahón in te nemen. Wat er daarna precies gebeurde, is niet<br />

duidelijk, maar de proviandsituatie was na de strijd blijkbaar niet ideaal.<br />

De kok van de bevelhebber zou toen met olie en eigeel een koude saus<br />

hebben geïmproviseerd, de sauce mahonnaise, later mayonnaise, onze<br />

mayonaise.<br />

BÉARNAISESAUS: Kramers Kunstwoordentolk (I886 4) 128; Prosper & Courtine Nouveau<br />

Larousse Gastron. (1967) 153; Winkler Prins 7 3 (1971) 310-311; Ned. Larousse ency. 4<br />

(1972) 104-105; Guillemard Mots de la cuisine (1990) 39; Spaargaren Pompadour (1992)<br />

11; OED (19932).<br />

bermuda, bermudashort(s)<br />

(1974, uit het Engels) korte broek met pijpen die iets boven de<br />

knie eindigen<br />

De Bermuda-eilanden liggen een kleine duizend kilometer<br />

ten oosten van de Verenigde Staten. In 1502 werden ze ontdekt<br />

door de Spanjaard Juan Bermudez. Doorgaans is het<br />

weer er prachtig, maar in de nazomer komen er hevige or-<br />

36


ermuda<br />

kanen voor. Bermudez maakte zo'n orkaan mee en noemde<br />

de eilanden Los Diabolos.<br />

Los Diabolos bleven onbewoond totdat Sir George Somers<br />

(1554-1610) er in 1609 schipbreuk leed. Samen met andere<br />

landverhuizers was hij op weg naar Virginia, maar hij besloot<br />

op de eilanden te blijven.<br />

In 1684 werden de Bermuda- of Somerseilanden een Britse<br />

kolonie en dat zijn ze nog steeds.<br />

De inwoners van Bermuda voerden al snel produkten uit die<br />

naar de eilanden werden genoemd. Engelse en Amerikaanse<br />

woordenboeken maken melding van bermuda(s) in de betekenis<br />

sigaar (±1640), krenten (1737) en aardappelen (1797).<br />

En dan heb je nog Bermudas cedar (1756), Bermuda-grass<br />

(1808), Bermuda rig ('tuig') (1853) en Bermuda lilies (1899).<br />

Omstreeks 1950 kwam hier nog een vaste verbinding bij: Bermuda<br />

shorts, spoedig verkort tot bermuda(s).<br />

Een van de belangrijkste bronnen van inkomsten op de Bermuda-eilanden<br />

is het toerisme. Al in de jaren vijftig trokken<br />

de eilanden jaarlijks gemiddeld 80.000 bezoekers.<br />

Volgens Schacknat (1992) werd de korte broek in effen schutkleur<br />

met twee kontzakken op de Bermudas voor het eerst<br />

door Britse soldaten gedragen. Amerikaanse toeristen namen<br />

de broek mee naar de VS, waar hij als strandkleding in de<br />

mode raakte.<br />

In de Verenigde Staten kreeg de broek een ruitjespatroon en<br />

steeds meer kleur. 'Sinds de jaren zestig', aldus Schacknat,<br />

'wordt ook de Oude Wereld in toenemende mate geteisterd<br />

door dit kledingstuk dat er in negen van de tien gevallen uitziet<br />

alsof het in de opruiming is gekocht: goedkoop katoentje,<br />

een haastige print er op geragd, elastiek in de taille, klaar.'<br />

Engels Bermuda shorts (1949), Bermudas (1961); Duits Bermudashortsr,<br />

Frans bermuda (1958).<br />

Craigie & Hulbert Dia. Amer. Engl. I (1938) 197; Winkler Prins* 3 (1948) 751 (Bermuda-<br />

eilanden); American Speech 21 (1956) 307, & 36 (1971) 80; Schoeffler & Gale Esquire's<br />

Ency. of 20th Century Men's Fashions (1973) 85; Koenen & Drewes Verklarend handwdb.<br />

(197427) |30; O'Hara Mode ency. (1989) 35; Rey-Debove Dia des anglic. (19902) 59;<br />

Schacknat De kleren v.d. man (1992) 21; OED (I993 2); Rey Dia hist. langue frang. (19942)<br />

209.<br />

37


ikini<br />

bikini<br />

(1952, uit het Frans) tweedelig<br />

damesbadpak<br />

Op i juli 1946, om 9 uur<br />

's morgens, brachten de Amerikanen<br />

bij het atol Bikini in<br />

de Stille Zuidzee een atoombom<br />

tot ontploffing. Het was<br />

Kwajatein * ^Wot|e<br />

° Q eAAH -<br />

MARSHALL-, *<br />

E f LANDEN<br />

de eerste proef met een atoombom die van tevoren was<br />

aangekondigd en de kranten stonden er bol van. De feiten<br />

waren dan ook indrukwekkend.<br />

De Amerikanen wilden onderzoeken wat voor effect de ontploffing<br />

had op oorlogsschepen en opvarenden. Daartoe hadden<br />

zij zo'n negentig oorlogsbodems verankerd in de lagune<br />

van Bikini, dat in 1945 als mandaatgebied aan hen was toegewezen.<br />

De schepen waren volgepakt met oorlogstuig en<br />

proefdieren, voornamelijk ratten, varkens, geiten en schapen.<br />

De 161 Bikiniërs waren tegen hun zin overgebracht naar een<br />

ander eiland.<br />

Bij de eerste proef werd de bom een paar honderd meter<br />

boven het water tot ontploffing gebracht. De materiële schade<br />

bleef beperkt, maar 'het verlies aan levende wezens', zo<br />

heet het ergens, 'was zeer aanzienlijk, doch niet algeheel'. Bij<br />

de tweede proef, die op 24 juli plaatshad, werd de atoombom<br />

onder water tot ontploffing gebracht. Hierbij ontstond<br />

een enorme waterpaddestoel.<br />

Vier dagen na de eerste ontploffing, op 5 juli 1946, toonde<br />

danseres Micheline Bernardine op een modeshow in het<br />

Molitor-zwembad te Parijs de eerste bikini - een gebeurtenis<br />

die hijgend werd verslagen door onder andere de Herald<br />

Tribune-, 'Why folks, that suit was so small that...'.<br />

Het navelonthullende damesbadpak werd vrijwel gelijktijdig<br />

op de markt gebracht door twee Fransen. De Parijse ontwerper<br />

Jacques Heim (1899-1967) noemde het kledingstuk Atome,<br />

Louis Réard (1897-1984) koos voor bikini. Heim was<br />

indertijd een bekende ontwerper, Réard vrijwel onbekend.<br />

Réard was eigenlijk monteur, maar na de Tweede Wereldoorlog<br />

was hij gaan werken bij het kledingbedrijf van zijn moeder.<br />

Zijn ontwerp gold als zeer gewaagd, hoewel het minstens<br />

38


ikini<br />

vier keer zoveel stof bevatte als de huidige modellen.<br />

Waarom noemde Réard zijn badpakje bikini? Daarover lopen<br />

de meningen uiteen. Sommigen menen dat de Bikiniërs als<br />

eersten zo'n tweedelig zwempakje zouden hebben gedragen,<br />

maar dit is onjuist. Vergelijkbare badpakjes komen al voor op<br />

Minoïsche muurschilderingen van 1600 v.Chr. Volgens anderen<br />

koos Réard voor bikini omdat het Latijnse voorvoegsel<br />

bi, 'tweevoudig', zo goed van toepassing was op een tweedelig<br />

badpak. Rees (1991) gaat ervan uit dat Réard de bikini zo<br />

noemde naar de kleine omvang van het atol. Waarschijnlijker<br />

is echter Réard voor bikini koos omdat hij ervan uitging dat<br />

het badpakje zou inslaan als een bom.<br />

Aanvankelijk was de bikini vaker op de voorpagina's te vinden<br />

dan op het strand. Maar in 1947 raakte de bikini in<br />

Frankrijk in de mode. De rest van Europa volgde in de jaren<br />

vijftig en zestig. In de Verenigde Staten mocht het zwempakje<br />

'that revealed everything about a girl except her mother's maiden<br />

name' aanvankelijk niet op openbare stranden worden<br />

gedragen, maar omstreeks 1963, nadat het model enigszins<br />

was aangepast, werd de bikini ook daar buitengewoon populair.<br />

Volgens het Winkler Prins jaarboek 1958 dook het woord in<br />

1952 voor het eerst in het Nederlands op. Het zwempak<br />

wordt omschreven als 'een op de sterk explosieve atoombomproeven<br />

bij het eiland Bikini geïnspireerde naam voor een<br />

tweedelig, zeer weinig bedekkend damesbadpakje'. Met groot<br />

inzicht in het strandleven wordt erbij vermeld: 'Thans niet<br />

meer in de mode.' De meest aseksuele definitie is te vinden in<br />

de Grote Van Dale van 1961: 'tweedelig damesbadpakje bestaande<br />

uit gordel en bustehouder'.<br />

Voor de Bikiniërs liepen de atoomproeven uit op een ramp.<br />

Pas in 1969 - 23 jaar na de eerste proeven - kregen zij toestemming<br />

terug te keren naar hun eiland, maar vanwege de<br />

radioactiviteit bleven sommige gebieden ontoegankelijk. Met<br />

het bedrijf van Louis Réard liep het ook slecht af: in 1988<br />

ging het op de fles, na twee slechte zomers.<br />

Engels bikini (1948); Duits Bikini (1946); Frans bikini (1946).<br />

Oosthoek ency. 4 3 (1948) 30-31; Winkler Prins 6 4 (1949) 180; Van Nierop Nieuwe woorden<br />

(1975) 27-28; Büch Eilanden (1981) 141-147; Küpper Wtb. d. deutschen Umgangsspr. 2<br />

39


ockbier<br />

(1963) 70; NRCH 18.9.1984, & 19.12.1988; O'Hara Mode ency. (1989) 37; Lencek &<br />

Bosker Making Waves (1989) 90; Rey-Debove D/ct des anglic. (I990 2) 62; Vries &<br />

Tollenaere Etym. wdb. (1991 "5) 83; Rees Phrase & Allus. (1992) 38; OED (19932); Pfeifer<br />

Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 136; Germa D/ct. des éponymes (1993) 29; Rey D/ct. hist.<br />

langue frang. (19942) 220.<br />

bockbier<br />

(1886, uit het Duits) zwaar; zoet donker bier<br />

Einbeck of Eirabeck, zoals het vroeger werd gespeld, ligt ten<br />

zuiden van Hannover aan de rivier de Ilme. In de 15de eeuw<br />

was het de beroemdste brouwersstad van Europa. Was elders<br />

het commercieel brouwen grotendeels in handen van kloosters<br />

of hertogelijke hoven, in Einbeck mochten ook de burgers<br />

bier brouwen, tenminste als ze hiervoor belasting betaalden.<br />

Er was een stadsbrouwmeester die over de benodigde<br />

spullen beschikte, waaronder een groot brouwvat. Burgers<br />

konden alles wat ze nodig hadden bij hem lenen. De oude<br />

huizen in Einbeck herinneren nog aan deze tijd: ze hebben<br />

hoge deuren, waar het brouwvat doorheen kon worden gereden,<br />

grote luchtige zolders voor de opslag van graan, en ruime<br />

kelders om het bier in te laten rijpen.<br />

Bier uit Einbeck werd uitgevoerd naar de belangrijkste Hanzesteden<br />

in Duitsland en langs de Oostzee, zoals Hamburg,<br />

Riga en Stockholm. De paardenspannen die het bier naar de<br />

haven brachten, werden geëscorteerd door huursoldaten. Het<br />

bier was zoet en donker en had een extra hoog alcoholgehalte<br />

om het lang goed te houden. Luther (1483-1546) zou er dol op<br />

zijn geweest. Later werd zijn portret dan ook afgebeeld op<br />

flesjes met dit bier.<br />

In de 16de eeuw kreeg Einbeck concurrentie van München,<br />

waar het Eimbecker bier werd nagemaakt. Mettertijd werd<br />

Eimbecker bier in het Beierse dialect verbasterd tot Aimbock,<br />

Ambock of Oanbock. Omdat het meeste en het beste Eimbecker<br />

bier op den duur uit München kwam, was voor de gebruikers<br />

de relatie met Einbeck niet meer duidelijk. In de<br />

19de eeuw werd eim dan ook gevoeld als een lidwoord.<br />

Bovendien werd bock begrepen als de diernaam bok. Het was<br />

in Duitsland niet vreemd om 'ein Bock' te bestellen, omdat er<br />

al bieren bestonden met namen als Stier, Geit en Eend.<br />

40


ockbier<br />

In het Nederlands is de benaming 'Einbecker bier' aangetroffen<br />

in 1733. Net als het Frans en Engels leenden wij de<br />

naam bockbier in de tweede helft van de 19de eeuw. Met het<br />

plaatsje Einbeck was het toen droevig gesteld. Woonden er in<br />

de middeleeuwen nog 12.000 mensen, in 1875 was dat aantal<br />

bijna gehalveerd.<br />

Engels bock (1856); Duits Bockbier (16de eeuw einbeckisch<br />

Bier); Frans boc(k) (1855).<br />

Vergelijk pils<br />

Enkele andere bieren:<br />

geuze is een zwaar bier uit het Sennedal ten westen van Brussel. Het<br />

wordt gemaakt uit een mengsel van verschillende lambieks (een soort<br />

tarwebier). Het woord is ontleend aan het Duitse Gose, een witbier dat<br />

in de middeleeuwen in Goslar, 40 kilometer ten oosten van Einbeck,<br />

werd gebrouwen met water uit het onstuimige riviertje de Gose.<br />

Oorspronkelijk sprak men van Goslarer Bier.<br />

Jopenbier, donkerbruin Duits bier, is volgens sommigen genoemd naar<br />

een straat in Dantzig, de Jopengasse, waar de brouwerij was gevestigd die<br />

dit bier vanaf de 15de eeuw produceerde. Anderen leiden het af van de<br />

vruchtnaam joop, de vrucht van de meidoorn.<br />

Kriek, kriekbier of krieklambiek wordt gebrouwen met kersen. In<br />

Zuid-Nederland is een kriek een vroegrijpe, rode, zurige kers, maar ten<br />

noorden van de Moerdijk duidt men er een katrijpe, donkere, zoete kers<br />

mee aan. Al in de 16de eeuw dacht men dat kriek was afgeleid van het<br />

Latijnse (prunum) graecum 'Griekse (pruim)'; het zou dus gaan om een<br />

uit Griekenland afkomstige vrucht. Dit is echter nooit sluitend aangetoond.<br />

Peterman, een soort lichtbruin Leuvens bier, is genoemd naar de St.-<br />

Pieter, de dominerende kerk van Leuven, die op zijn beurt is genoemd<br />

naar de heilige Petrus. Peterman is ook de bijnaam voor de inwoners van<br />

Leuven.<br />

Trappistenbier, zwaar, donkerbruin kloosterbier, ontstond in de 19de<br />

eeuw in Belgische trappistenkloosters. De orde der trappisten (een afsplitsing<br />

van de cisterciënzers) is genoemd naar het klooster La (Grande)<br />

Trappe in het Franse Normandië. De abdij werd gebouwd in 1140, vernield<br />

tijdens de Franse revolutie en herbouwd in 1815. Trappistenbier<br />

wordt alleen gebrouwen in vijf Belgische abdijen.<br />

BOCKBIER: Hoogstraten Groot alg. hist wdb. 3 (1733) 56; Weigand Deutsches Wtb.<br />

(19095) 260; Ency. Brit" 9 (1910) 134; Franck & Wijk Etym. wdb. (19122) 79; Gerlach<br />

Ro/en In andermans vaarwater (1950) 96-99; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (1975 2»)<br />

88; M. Jackson Spectrum Bieratlas (Utrecht 19876) 52-54; Dauzat Dict. étym. (19932) 87;<br />

OED (19932); pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 154.<br />

41


ougie<br />

bougie<br />

(1824, uit het Frans) kaars, medisch instrument (1824); vonkhrug<br />

in automotor (1917')<br />

'Zij nam de bougie van de pijler der trap, en ging naar boven;<br />

hij met zijn couranten naar de eetkamer', schreef Louis Couperus<br />

in 1889, in Eline Vere.<br />

Bijna dertig jaar voor Couperus dit schreef had Lenoir in<br />

Frankrijk de eerste bruikbare explosiemotor uitgevonden.<br />

Om het gas tot ontploffing te brengen maakte hij gebruik<br />

van enkele batterijen. Deze bleken echter hoogst onbetrouwbaar<br />

en al snel bedacht men allerlei andere ontstekingsmechanismen.<br />

Vanaf 1888 noemde men zo'n vonkbrug in Frankrijk<br />

een bougie.<br />

Nu zal niemand Eline Vere ervan verdenken dat zij met het<br />

ontstekingsmechanisme van een explosiemotor naar boven<br />

liep. Nee, zij pakte een kaars van de trappijler. Maar de<br />

bougie-kaars en de auto-bougie zijn wel familie van elkaar.<br />

Om deze familierelatie bloot te leggen moeten we een flinke<br />

stap terug doen, namelijk naar de middeleeuwen. Omstreeks<br />

1300 genoot de Algerijnse havenstad Bugia een grote reputatie<br />

als producent en exporteur van fijne was. Bugia wordt ook<br />

wel Boedjaya gespeld of Bugaya, maar met de Fransen schrijven<br />

onze huidige naslagwerken vrijwel altijd Bougie. Bougie<br />

stond bekend als de beste ankerplaats langs de hele Algerijnse<br />

kust en kooplieden uit Pisa, Venetië en Genua dreven er een<br />

levendige handel. In de 15de eeuw was het een schuilplaats<br />

voor zeerovers en in de 16de eeuw kwam de stad in Turkse<br />

handen. Daarna ging het snel bergafwaarts. 'Toen de Franschen<br />

haar in 1833 m bezit namen, was zij niets meer dan een<br />

ellendig dorp', aldus A. Winkler Prins.<br />

Maar goed, taalkundig had bougie toen al school gemaakt.<br />

Aanvankelijk betekende het in het Frans 'fijne kaarsenwas uit<br />

de havenplaats Bougie'. Maar zoals bij zoveel van dit soort<br />

woorden, werd bougie al snel een soortnaam voor waskaars.<br />

De Fransen kenden nog een ander woord voor kaars, namelijk<br />

chandelle. Gaandeweg kregen deze twee woorden verschillende<br />

betekenissen. Chandelle werd in de 17de eeuw gebruikt<br />

voor een eenvoudige talkkaars voor het volk; bougie was<br />

toentertijd voorbehouden aan de chique aristocratische kaarsen.<br />

42


ougie<br />

In diezelfde eeuw kreeg bougie nog een andere betekenis, die<br />

net als 'kaars' ook in het Engels en Nederlands zou doordringen.<br />

Vanwege de overeenkomst in vorm noemde men een<br />

bepaald medisch instrument een bougie. Het ging om een<br />

dunne, lange, gladde cilinder die werd gebruikt om 'natuurlijke<br />

kanalen in het lichaam' - zoals de pisbuis - te onderzoeken,<br />

open te houden of te verwijden. In de 19de eeuw<br />

onderscheidde men maar liefst 30 verschillende soorten bougies,<br />

die werden onderverdeeld in vier categorieën: stijve<br />

metalen bougies, rekbare bougies, veerkrachtige bougies en<br />

weke bougies. Zo'n weke bougie bestond uit opgerold linnen<br />

of zijde, gedompeld in gesmolten was. Het verwijden van een<br />

kanaal met een bougie noemde men bougisseren.<br />

Verliep de overgang van bougie-kaars naar bougie-kanaaloprekker<br />

via de overeenkomst in vorm en materiaal, de overgang<br />

van kaars naar autobougie verliep via de functie. Het<br />

lijkt nu een beetje vergezocht om het minuscule vonkje in<br />

een bougie te vergelijken met het vlammetje van de waskaars,<br />

maar aanvankelijk was dat vonkje helemaal niet zo klein. Bij<br />

sommige vroege explosiemotoren werd het ontstekingsmechanisme<br />

verwarmd door een forse brander.<br />

In Nederlandse naslagwerken sprak men aanvankelijk van een<br />

'porseleinen gloeibuisje'. Vanaf 1917 vind je bougie in de betekenis<br />

waar wij tegenwoordig het eerst aan denken.<br />

Er zijn trouwens mensen die bij bougie helemaal niet denken<br />

aan dat gevoelige porseleinen gloeibuisje dat 's winters voor<br />

zoveel startproblemen zorgt. Volgens de Grote Van Dale betekent<br />

een vuile bougie oplopen in de volkstaal zoveel als 'een geslachtsziekte<br />

krijgen'. Dit is geen exportprodukt uit de Algerijnse<br />

havenplaats Bougie. Waskaarsen trouwens ook allang<br />

niet meer. Tegenwoordig handelt men er voornamelijk in<br />

olie.<br />

Engels bougie (1755 [kaars]; ±1760 [medisch instrument]);<br />

Frans bougie (1300 [kaars]; 1690 [medisch instrument]; 1888<br />

[auto-onderdeel]).<br />

Weiland Kunstwdb. (1824) 62; Nieuwenhuis Kunsten en wetensch. 2 (1855) 134; Winkler<br />

Prins 1 4 (1872) 329; Couperus Eline Vere (1987) 15; WNT IIP (1902) 752; Bauwens Ned.<br />

wdb. der geneeskunde (1910-1914) 432; Oosthoek ency.' 2 (1917) 794 & 5 (1919) 385;<br />

Winkler Prinss 4 (1933) I I; Philippa Koffie, kaffer en katoen (1989) 62; OED (19932); Rey<br />

Dia hist. langue frang. (19942) 256.<br />

43


azielhout<br />

brazielhout, braziliehout<br />

(14de eeuw, uit het Frans) zeer harde houtsoort<br />

Weinig mensen weten nu nog wat brazielhout of braziliehout<br />

is. Toch was dit ruim drie eeuwen lang de belangrijkste<br />

grondstof voor rode verf. Wat ligt er meer voor de hand dan<br />

te denken dat brazielhout naar Brazilië is genoemd? In feite is<br />

het precies andersom: Brazilië heet zo naar dit harde verfhout.<br />

Het grootste land in Zuid-Amerika werd in 1500 ontdekt<br />

door de Spaanse zeevaarder Vicente Yanez Pinzón, een<br />

metgezel van Columbus. Hij onderzocht de kuststreek, verklaarde<br />

het land Spaans grondbezit en vertrok weer, met in<br />

het ruim monsters van de grondstoffen die hij had aangetroffen.<br />

Zoals planten, edelstenen en... braziel<br />

Braziel was de benaming voor het rode verfhout van een<br />

boom uit Oost-Indië. De herkomst van het woord is onbekend,<br />

maar omstreeks 1400 luidde de Latijnse vorm brasilium.<br />

Dit was in het Spaans en Portugees overgenomen als<br />

brasil. Het nieuwe land bleef slechts zeer kort Spaans eigendom.<br />

Al op 22 april 1500 ging het over in Portugese handen,<br />

in overeenstemming met een bestaand verdrag. De Portugezen<br />

noemden het aanvankelijk Terra da Vera Cruz, 'Land van<br />

het Ware Kruis'. Maar na 1540 sprak men van Terra de brasil\<br />

'Land van het rode verfhout', later verkort tot Brasil.<br />

De naam braziel was ook bij ons al in gebruik vóór de ontdekking<br />

van Brazilië. Al in de middeleeuwen ontstond de<br />

samenstelling braziliehout, hoewel dit eigenlijk dubbelop is.<br />

Maar toen het verfhout met scheepsladingen tegelijk uit dit<br />

land werd aangevoerd, vatte men braziel op als 'hout uit Brazilië'.<br />

Hoe dan ook, de Caesalpinia crispa, zoals de wetenschappelijke<br />

naam van deze circa vijftien meter hoge boom luidt, werd<br />

in Brazilië in grote blokken gezaagd en naar tal van Europese<br />

landen uitgevoerd. Het was een hele klus om er vervolgens<br />

verfstof van te maken. Het rode kernhout was bikkelhard.<br />

Vanaf de 16de eeuw werd het schaven of raspen ervan gedaan<br />

door misdadigers in speciaal daartoe opgerichte rasphuizen.<br />

Deze tuchthuizen maakten grote indruk op reizigers die ons<br />

land bezochten, vooral omdat de gedetineerden helemaal<br />

rood zagen van het zaagsel. Later werd het hout in molens<br />

44


en<br />

gemalen, de braziliemolens. De houtpulp werd vervolgens behandeld<br />

met kokend water, wijngeest en aluin, tot er een heldere<br />

purperrode verfstof aan kon worden onttrokken.<br />

Tot halverwege de 19de eeuw leverde het braziliehout, samen<br />

met andere roodhout-bomen, de verfstof waarmee wollen,<br />

katoenen en zijde stoffen werden gekleurd. Maar gaandeweg<br />

moest het brasileïne, zoals de eigenlijke kleurstof wordt genoemd,<br />

plaatsmaken voor kleurstoffen die duurzamer bleken<br />

en mooier werden gevonden. Toch is het braziliehout nooit<br />

helemaal verdwenen. In navolging van de Franse instrumentbouwer<br />

François Tourte (1747-1835) maakt men er nog steeds<br />

strijkstokken van. Het brasileïne wordt nog gebruikt om kazen<br />

mee rood te verven. Daarmee ontstond alweer een nieuw<br />

woord: haasrood - niet een begrip dat je meteen in verband<br />

zou brengen met bomen uit Brazilië.<br />

Engels brazil wood (1530); Duits Brasilholz, Frans brésil (1168).<br />

Vergelijk campêchehout<br />

Het meeste braziliehout kwam uit de staat Pernambuco, gelegen in het<br />

noordoosten van Brazilië. Naarmate de vaart op Pernambuco toenam,<br />

sprak men behalve van braziliehout ook van pernambukhout. Omdat<br />

Pernambuco aanvankelijk bekendstond als Pernambuco, ontstond bovendien<br />

de benaming fernambukhout. Beide vormen staan nog steeds<br />

in Van Dale. Overigens heeft braziel als tweede betekenis 'Braziliaanse<br />

tabak'. Anders dan het braziliehout is deze natuurlijk wèl naar Brazilië<br />

genoemd. Hetzelfde geldt voor braziliaan, 'topaas uit Brazilië', en voor<br />

braziliaantje 'kleine sigaar'. Brasilianiet is een mineraal dat in 1945 in<br />

Brazilië werd ontdekt, in de deelstaat Minas Gérais.<br />

BRAZIELHOUT: Verdam Middelned. wdb. I (1885) 1435-1436; Winkler Prins' 4 (1872)<br />

415-416; WNT III > (1902) I 166; Winkler Prins* 16 (1953) 152 (roodhout); Veen Etym. wdb.<br />

(1989) 124-125; OED (19932); Rey Dia. hist. langue franç. (19942) 278 (braise).<br />

bren, brengun<br />

(1950, uit het Engels) licht vuurwapen met grote vuursnelheid<br />

Vele tientallen wapens zijn genoemd naar hun maker. Dat<br />

geldt bijvoorbeeld voor de colt, de uzi en de kalasjnikov, die<br />

respectievelijk zijn uitgevonden door de Amerikaan Samuel<br />

Colt, de Israëlische majoor Uziel Gal en de Russische majoor<br />

Michaïl Kalasjnikov. Slechts een klein aantal wapens is vernoemd<br />

naar een plaats. Bij deze wapens is de bren een buitenbeentje.<br />

De bren is namelijk niet vernoemd naar één<br />

plaats, maar naar twee.<br />

45


en<br />

De bren is uitgevonden door de Tsjech Vaclav Holek. Die<br />

was verbonden aan de 'Zb Company' in Brno, de belangrijkste<br />

industriestad van het voormalige Tsjechoslowakije.<br />

Toen het Britse leger in 1930 op zoek ging naar een vervanger<br />

voor het zogeheten Lewis-machinegeweer, wees de militair<br />

attaché van de ambassade in Praag op Holeks wapen, dat<br />

toen nog luisterde naar de fantasieloze naam 'Zb 26'.<br />

De Zb 26 werd getest, nogmaals getest en andermaal getest<br />

en in juni 1931 concludeerden de Britten dat het een uitstekend<br />

wapen was dat zeker verder zou moeten worden<br />

getest. Twee testjaren later sprak Holek met de ontwerper van<br />

de rijkswapenfabriek in Enfield in Middlesex af om het wapen<br />

op 25 punten aan te passen. Uiteindelijk besloot het Britse<br />

leger in 1937 de oude machinegeweren te vervangen door<br />

de bren. Het wapen zou voortaan in licentie worden geproduceerd<br />

door de Royal Small Arms Factory in Enfield. Bij<br />

deze gelegenheid wijzigde men de naam in bren of brengun,<br />

een samenvoeging van de plaatsnamen BRno en ENfield.<br />

In de jaren daarna werd de bren alleen in Enfield gemaakt.<br />

Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog ontdekten de<br />

Britten hoe kwetsbaar dit hen maakte. Er waren toen zo'n<br />

30.000 brens gemaakt, maar na de evacuatie bij Duinkerken<br />

hadden zij er nog maar 2300. Men begon het wapen nu in<br />

razend tempo te produceren, niet alleen in Enfield, maar ook<br />

in Australië en Canada.<br />

Hoewel de bren te boek staat als een licht wapen, woog hij in<br />

feite ruim tien kilo. De vuursnelheid bedroeg zo'n 500 schoten<br />

per minuut. Het verhaal gaat dat Britse soldaten tijdens<br />

de Tweede Wereldoorlog de 'sensitive parts' van hun onderhoudsgevoelige<br />

bren beschermden met een condoom. In verband<br />

hiermee zou Winston Churchill opdracht hebben gegeven<br />

condooms te maken die drie keer zo groot waren als<br />

gebruikelijk. Op de verpakking zou hij hebben laten zetten:<br />

'British Made, medium size'.<br />

Engels Bren (gun) (1937).<br />

Vergelijk sten<br />

Kath. ency.2 6 (1950) 96; I.V. Hogg The ency. ofinfantry weapons of World War II (1977) 73-<br />

74; Archer (red.) Jane's Infantry Weapons (1978) 306 e.v.; Toronto Star 8.10.1990; OED<br />

(19932).<br />

46


ungalow<br />

bungalow<br />

(1863, uit het Engels) vrijstaande woning, gewoonlijk van één<br />

verdieping; buitenhuisje, vakantiehuisje<br />

Op de afdeling Nederlandse Geschiedenis van het Rijksmuseum<br />

in Amsterdam hangt een groot, knullig schilderij uit<br />

1665 van Hendrik van Schuylenburgh. Het stelt een handelspost<br />

van de Verenigde Oostindische Compagnie (voc) in<br />

Bengalen voor. Dit gebied - tegenwoordig verdeeld over de<br />

Indiase deelstaat West-Bengalen en de staat Bangladesh -<br />

wordt grotendeels gevormd door de delta van twee machtige<br />

rivieren, de Ganges en de Brahmapoetra. In de 17de eeuw<br />

behoorde deze streek tot het rijk van de Mogols, die een<br />

groot deel van India beheersten. Met hun toestemming vestigden<br />

verscheidene Europese naties handelsposten in de delta,<br />

niet ver van de latere wereldstad Calcutta. De Nederlanders<br />

kochten er voor een prikje onder meer zijde, katoen<br />

en opium, die ze met dikke winst verhandelden. Het schijnt<br />

dat de corruptie in de Nederlandse handelspost in Bengalen<br />

zelfs naar voc-maatstaven ongehoorde vormen aannam.<br />

Het interessante van de afbeelding van deze handelspost is nu<br />

dat er, naast een riant hoofdgebouw in Europese stijl en een<br />

paar aandoenlijke, houterige olifanten, een stuk of wat bijgebouwen<br />

in lokale trant op voorkomen: rechthoekige optrekjes<br />

met bolronde daken, die wel iets weghebben van omgekeerde<br />

boten. Deze gebouwtjes zijn, zo niet de rechtstreekse voorzaten,<br />

dan toch wel familie van onze bungalows.<br />

Het is bekend dat al in de eerste helft van de 17de eeuw<br />

westerse handelaren in Bengalen van dergelijke gebouwen gebruik<br />

maakten. Ze hadden het voordeel dat ze door de inheemse<br />

bevolking in zeer korte tijd uit ter plaatse beschikbare<br />

materialen - bamboe, gras, leem - konden worden opgetrokken.<br />

Men noemde zoiets bangla, wat niets anders betekent<br />

dan 'Bengaals'; denk maar aan Bangladesh., 'Bengaals land'.<br />

In de oudste westerse teksten komt het woord in allerlei varianten<br />

voor, zoals banggolo, bunguloue en, op een Nederlandse<br />

kaart van omstreeks 1680, Bangelaer. De variatie is een gevolg<br />

van het feit dat het woord via verschillende Indiase talen is<br />

doorgegeven en in verschillende Europese talen min of meer<br />

fonetisch is genoteerd.<br />

47


ungalow<br />

In het begin van de 19de eeuw hebben de Nederlanders hun<br />

bezittingen in dit gebied aan de Engelsen overgedaan in ruil<br />

voor een stukje Sumatra. De verdere ontwikkeling van de<br />

bungalow - een schrijfwijze die in 1784 voor het eerst is aangetroffen<br />

(in het Engels) - was dan ook tot diep in de 19de<br />

eeuw een exclusief Britse aangelegenheid. In Brits-Indië werd<br />

de bungalow een van de voornaamste typen gebouwen die bij<br />

Europeanen in gebruik waren. Een zekere eenvoud bleef kenmerkend:<br />

bungalows dienden als bijgebouw, gastenverblijf,<br />

vakantiehuisje en dergelijke. In zijn basisvorm was de koloniale<br />

bungalow een vrijstaand, vierkant gebouw van één verdieping,<br />

met veranda's en een vrij hoog dak van gevlochten<br />

riet of gras. Die dakvorm lijkt eigenlijk niet zo heel veel op de<br />

bootvorm van dat oorspronkelijke Bengaalse dak, en er zijn<br />

dan ook over de oorsprong van de bungalow concurrerende<br />

theorieën in omloop, bijvoorbeeld de veronderstelling dat hij<br />

zou zijn geïnspireerd op de Britse legertent. Dat het woord<br />

bungalow teruggaat op Bengalen, wordt echter door niemand<br />

betwijfeld.<br />

Halverwege de 19de eeuw, toen het Engelse wereldrijk stevig<br />

gevestigd was, keerden steeds meer kolonialen voor hun oude<br />

dag terug naar het moederland, waar sommigen van hen een<br />

woning in 'Indiase' trant lieten optrekken. De in Brits-Indië<br />

al gevestigde functie van de bungalow als vrijetijdswoning of<br />

buitenhuisje reisde mee: de eerste bungalow die in de westerse<br />

wereld werd gebouwd en als zodanig gepresenteerd, verrees<br />

in het jaar 1869 in de badplaats-in-opkomst Westgate aan de<br />

Engelse zuidoostkust, een kleine honderd kilometer van Londen.<br />

Het idee sloeg aan en de bungalow verbreidde zich binnen<br />

enkele decennia over de hele westerse wereld, hardnekkig<br />

achtervolgd door een aura van luxe - want wie kon zich<br />

eigenlijk een buitenhuisje veroorloven? - en ontspanning.<br />

Nederlandse naslagwerken vermelden bungalow sinds het<br />

eind van de 19de eeuw. Het duurde toen nog vele decennia<br />

voordat hier de eerste bungalows werden gebouwd. Echt veel<br />

zijn het er nooit geworden. De meeste Nederlanders moesten<br />

genoegen nemen met een bungalowtent.<br />

Engels bungalow (1659 bunguloue, 1784 bungalow); Duits<br />

Bungalow (1877); Frans bungalow (1826).<br />

48


camembert<br />

Kiesewetter Fremdwtb. (18776) 93; yu|e & Burnell Hobson-Jobson (1903*) 128-129; Ene/.<br />

Brit' 5 V (1979) 120 (Hooghly); F. Lequin Het personeel van de Verenigde Oost-Indische<br />

Compagnie in [...] Bengalen (diss. Leiden 1982) 100-104, II6; A.D. King The bungalow<br />

(1984); Haslinghuis Bouwkundige termen (19862) 83; Petit Robert (19932) 272; OED<br />

(19932).<br />

camembert<br />

C<br />

(1900, uit het Frans) ronde<br />

zachte schimmelkaas<br />

Op een dag in 1926 vroeg de<br />

Amerikaanse arts Joe Knirim<br />

de burgemeester van Vimoutiers<br />

te spreken. Knirim was<br />

directeur van een kliniek waar<br />

nogal wat maagpatiënten werden<br />

behandeld. Hij schreef<br />

zijn patiënten onder andere camembert NOOT en velen hadden<br />

daar baat bij gevonden. Knirim was naar Vimoutiers gekomen<br />

om een krans te leggen op het graf van Marie Harel, die<br />

te boek stond als de uitvindster van de camembert.<br />

De burgervader van Vimoutiers kon Knirim wel het nodige<br />

over Marie Harel vertellen. De overlevering wilde dat zij de<br />

kaas in 1791 op de markt had gebracht. Volgens sommigen<br />

had zij het geheime recept van een monnik gekregen. Anderen<br />

hielden het erop dat zij de kaas na lang experimenteren<br />

zelf had ontwikkeld. In ieder geval noemde zij de kaas naar<br />

haar woonplaats, Camembert, een vlek ten zuidwesten van<br />

Vimoutiers in het Normandische departement Orne. Op één<br />

punt moest de burgemeester Knirim echter teleurstellen: een<br />

kranslegging behoorde niet tot de mogelijkheden, want het<br />

was niet bekend waar Harel lag begraven. Knirim zat niet bij<br />

de pakken neer. Waar geen gedenkteken is kan er eentje<br />

komen, moet hij hebben gedacht, en hij besloot een standbeeld<br />

voor Marie Harel op te richten. Hij opende een soort<br />

inschrijving en tekende zelf in voor twintig dollar - nogal<br />

49


camembert<br />

karig als je bedenkt dat hij een fortuin had verdiend aan het<br />

op recept voorschrijven van camembert.<br />

Aangestoken door Knirim verdiepte dokter Broullard uit<br />

Vimoutiers zich ondertussen in het leven van Marie Harel.<br />

De conclusies van zijn onderzoek waren nogal onthutsend. In<br />

de eerste plaats bleek dat Harel helemaal niet uit Camembert<br />

kwam. Zij was in 1761 geboren in Roiville, een ander gehucht<br />

onder de rook van Vimoutiers. Bovendien kon zij de camembert<br />

niet in 1791 hebben uitgevonden, want die kaas wordt al<br />

beschreven in een naslagwerk uit 1788. Wel werd duidelijk dat<br />

Harel de kaas had verkocht in Vimoutiers en in naburige<br />

dorpen, waaronder Camembert. Ook zou zij zich sterk hebben<br />

gemaakt voor de kwaliteitsverbetering ervan.<br />

Knirim liet zich echter door dit alles niet ontmoedigen. Op<br />

15 april 1928 onthulde Alexandre Millerand, voormalig president<br />

van Frankrijk en senator van Orne, in Vimoutiers een<br />

standbeeld van een ferme Franse boerin in traditionele klederdracht.<br />

Op een enorme stenen fa^ade achter het beeld<br />

stond: A Marie Harel/ créatrice du fromage/ de camembert/<br />

1761'.<br />

Eén persoon moet zeker geweten hebben dat dit niet helemaal<br />

klopte en dat was een zekere Roger. Die wordt namelijk<br />

in de geschiedschrijving van de camembert vermeld als de<br />

man die in 1910 op het idee kwam de camembert te bestuiven<br />

met Penicillium candidum, de oppervlakteschimmel die de<br />

kaas z'n specifieke witgele uiterlijk geeft. Tot dan toe was de<br />

camembert een zogeheten bleu. Eigenlijk had Knirim een<br />

standbeeld moeten oprichten voor Roger, want het was deze<br />

oppervlakteschimmel die zijn patiënten van hun maagklachten<br />

afhielp. Maar toen zich een kans voordeed om dit onrecht<br />

te herstellen, werd deze niet benut. Nadat het standbeeld in<br />

1944 tijdens de geallieerde invasie was verwoest, werd in de<br />

jaren vijftig een replica onthuld, andermaal zonder de belangrijke<br />

bijdrage van Roger te vermelden.<br />

Op 22 november 1955 nam de Franse regering een wet aan die<br />

een syndicaat van producenten in Normandië het recht gaf<br />

het etiket Véritable Camembert' te voeren. Dit heeft niet<br />

kunnen verhinderen dat de kaas op grote schaal buiten Frankrijk<br />

wordt geproduceerd, onder meer in Duitsland, Denemarken<br />

en de Verenigde Staten.<br />

50


campêchehout<br />

De geur van camembert is treffend geschetst door de Franse<br />

dichter Léon-Paul Fargue (1876-1947). Toen deze voor het<br />

eerst een camembert rook, zou hij verheerlijkt hebben verzucht:<br />

'Gods voeten.' Niet duidelijk is of deze gebeurtenis<br />

plaatshad vóór 1910, toen de camembert nog een bleu was, of<br />

nadien.<br />

Engels Camembert (1878); Duits Camembert; Frans camembert<br />

(1866).<br />

Vivat's ency. 2 (1900) 1421; F. Sander Kaas (1968) 27-30; Ned. Larousse ency. 6 (1973)<br />

465; Larousse kaas ency. (1978) 42-43, 99-100; Dauzat Dici étym. (19932) 117; Germa<br />

Dict des éponymes (1993) 45; OED (19932); Rey Dict. hist langue frang. (19942) 333.<br />

campêchehout<br />

(1605, uit het Frans) violet verfhout<br />

Campeche ligt aan de westkust van Yucatán en is de hoofdstad<br />

van de gelijknamige staat. Dit hele gebied leverde veel<br />

geoniemen op, want ook tabasco (z.a.) en sisal (z.a.) komen<br />

uit deze contreien.<br />

De Spanjaarden landden er in 1517, op een van hun eerste<br />

tochten naar de Nieuwe Wereld. In 1540 stichtten zij er de<br />

stad San Francisco de Campeche, op fundamenten uit de<br />

Mayatijd. Drie havens in dit gebied mochten handel drijven<br />

met Spanje, Campeche was daar een van.<br />

Van de 16de tot het eind van de 19de eeuw was het zware,<br />

harde campêchehout — in oude teksten ook wel campesy of<br />

campelhout gespeld - het voornaamste exportprodukt. Het is<br />

afkomstig van de Haematoxylon campecheanum, een kleine<br />

boom die inheems is in subtropisch Amerika en die later ook<br />

werd aangeplant in Oost-Azië. Aanvankelijk werd dit hout<br />

alleen gebruikt als verfhout. Net als brazielhout (z.a.) werd<br />

het door misdadigers in zogeheten rasphuizen geraspt. Het<br />

leverde verschillende kleurstoffen op: rood, blauw (door toevoeging<br />

van ammoniak), bruin (met ijzer) en zwart (met koper).<br />

In de 19de eeuw werd campêchehout bovendien gebruikt<br />

als geneesmiddel tegen buikloop en bloedingen. Later<br />

werd er vulpeninkt van gemaakt - zogeheten campêchehoutinkt-<br />

evenals meubels en parketvloeren.<br />

Aan het begin van de 20ste eeuw was de haven van Cam-<br />

51


campêchehout<br />

peche te ondiep geworden voor zware schepen. De export<br />

werd toen verplaatst naar de havenstad Carmen. In 1936 werd<br />

de stad Campeche in haar geheel uitgeroepen tot monument,<br />

vanwege de vele gebouwen uit de koloniale tijd.<br />

Sinds het midden van de 19de eeuw staat campêchehout ook<br />

bekend als blauwbont. De Engelsen spreken doorgaans van<br />

logwood.<br />

Engels campeachy wood (1652); Duits Campecheholz; Frans<br />

bois de campeche.<br />

Vergelijk brazielhout<br />

Enkele andere houtsoorten:<br />

Carolina pitte, is een zachte maar sterke houtsoort. Het eerste lid is<br />

genoemd naar het gebied van herkomst, de vroegere Engelse kolonie<br />

Carolina in de Verenigde Staten, die is genoemd naar Carolus (Karei) 11<br />

van Engeland.<br />

Coromandel of coromandelhout is hard en zeer zwaar, gestreept ebbehout.<br />

Dit hout is afkomstig van Coromandel, de oostkust van de deelstaat<br />

Madras in India. Al in het begin van de 17de eeuw vestigde de<br />

Oost-Indische Compagnie hier factorijen. Coromandel wordt toegepast<br />

voor beeldhouwwerk, sierwerk en meubelfineer.<br />

Oregon, grenehout, is genoemd naar de Amerikaanse kuststaat Oregon,<br />

die voor bijna vijftig procent bedekt is met bos. Deze staat is de<br />

belangrijkste leverancier van timmerhout in de VS. Oregon pine wordt<br />

op grote schaal gebruikt en komt van de douglasspar, een boom die in<br />

1825 door de Schotse botanicus David Douglas (1798-1834) in het<br />

noordwesten van de VS werd ontdekt.<br />

Parana-pine is een gemakkelijk bewerkbare houtsoort van een Braziliaanse<br />

naaldboom en wordt onder andere gebruikt voor bezemstelen,<br />

stokken, kerkmeubels en verder overal waar kwastvrij hout moet worden<br />

verwerkt. Het hout heet zo naar de plaats van herkomst, de Zuidbraziliaanse<br />

deelstaat Paraná.<br />

Provinciehout is een verouderde (i6de-eeuwse) benaming voor campêchehout.<br />

Het werd gebruikt voor de produktie van verf en als timmerhout.<br />

Het heet zo naar de Provence in Zuid-Frankrijk, waar dit hout<br />

vandaan kwam.<br />

Tonkin is een soort bamboe voor hengels en is van oorsprong afkomstig<br />

uit de streek Ton(g)kin in het noorden van Vietnam. Van Dale vermeldt<br />

ook tonkinstok (gebruikt als hengel of om planten op te binden). Op 2<br />

augustus 1964 zouden Vietnamese torpedoboten in de Golf van Tonkin<br />

een Amerikaans schip hebben aangevallen. Dit was voor de Amerikaanse<br />

regering aanleiding de oorlog tegen Noord-Vietnam openlijk te beginnen.<br />

CAMPÊCHEHOUT: Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetensch.' 2 (1821) 33, & 4<br />

(1824) 22; Hoffmann Fremdwtb. (I865'0) 82; Ency. Brit" 5 (1910) 134; Metz<br />

Woordverklaring (1937) 50, 538; Winkler Prins* 4 (1949) 287-288 & II (1951) 249; Veen<br />

Etym. wdb. (1989) 136; OED (19932).<br />

52


canadel<br />

canadei<br />

(1945) meisje dat na de bevrijding verkering kreeg met een<br />

Canadese soldaat<br />

Nederlandse meisjes worden sinds lang voor del uitgemaakt.<br />

In het Middelnederlands had dit niet alleen een negatieve<br />

betekenis: delle of dille kon 'babbelaarster' betekenen, maar<br />

ook 'meisje' of'liefje'. Pas in de 18de eeuw bedoelde men met<br />

del doorgaans 'slons', 'slet' of 'sloerie'. Het woord canadel<br />

dateert van mei 1945. Er werden meisjes mee aangeduid die<br />

het aanlegden met een Canadese soldaat. En dat deden er<br />

veel, want de Canadezen hadden een forse bijdrage geleverd<br />

aan de bevrijding van Nederland, het waren aardige jongens<br />

en eindelijk mocht het weer: dansen en uitgaan. Vrijen met<br />

een Canadees was in die dagen zo gewoon dat Lou de Groot<br />

er een beroemd liedje over schreef, getiteld 'Trees heeft een<br />

Canadees'. De eerste twee coupletten luiden:<br />

In mijn straatje woont een meisje<br />

Luistrend naar de naam van Trees,<br />

'n Echte Hollandse verschijning<br />

Knap, en aardig in d'r vlees.<br />

Nooit moest zij iets van verkering<br />

Vrijen vond ze ongezond.<br />

Maar direct na de bevrijding<br />

Ging 't gerucht van mond tot mond:<br />

Trees heeft een Canadees.<br />

O', wat is dat kindje in haar sas.<br />

Trees heeft een Canadees.<br />

Samen in de jeep en dan vol gas.<br />

Al vindt zij dat Engels lang niet mis is<br />

Wil zij dolgraag weten wat een kiss is.<br />

Trees heeft een Canadees.<br />

O', wat is dat kindje in haar sas.<br />

Het liedje eindigt met de vraag: 'Och, hoe zal het gaan met<br />

Treesje/ Als haar boy uit Canada,/ Binnenkort weer zal verdwijnen<br />

/ naar zijn "home" in Ottawa.' Het antwoord is<br />

inmiddels bekend: niet goed. In 1946 werden naar schatting<br />

53


canadei<br />

7000 buitenechtelijke kinderen geboren, vergeleken met 2500<br />

in 1939. Ongeveer 2000 Canadese soldaten trouwden met<br />

hun Trees, de rest keerde alleen naar Canada terug.<br />

Een en ander had een enorme nasleep, die in 1985 door Olga<br />

Rains werd vastgelegd in haar boek Children of the Liberation.<br />

Rains, die zelf met 'haar' soldaat naar Canada ging, beschrijft<br />

hierin de levensgeschiedenis van 32 Nederlandse meisjes en<br />

hun 'bevrijdingskinderen'.<br />

Het verhaal van een van hen stond later model voor de<br />

televisieserie De zomer van '45. Dit meisje moest bevallen in<br />

een tehuis voor ongehuwde moeders. Om de weeën op te<br />

wekken werd zij gedwongen vloeren te boenen. Tijdens de<br />

bevalling werd zij geblinddoekt. Omdat het kind te vroeg<br />

kwam, kreeg het drie weken borstvoeding: de moeder werd<br />

nu niet alleen geblinddoekt, haar handen werden vastgebonden.<br />

Toen Canadese veteranen in 1980 35 jaar bevrijding meevierden,<br />

stonden er mensen langs de weg met borden als: 'Are<br />

you my Dad?', en: 'Where are you Daddy?' Dit inspireerde<br />

Rains tot het oprichten van een organisatie die bevrijdings-<br />

kinderen helpt bij het zoeken naar hun vader.<br />

In 1986 spande een van deze kinderen een rechtszaak aan<br />

tegen zijn moeder. Tijdens een kort geding kreeg hij eindelijk<br />

te horen wat zijn moeder hem in geen 41 jaar had willen<br />

vertellen: de naam van zijn vader, een Canadese soldaat die<br />

het had aangelegd met een meisje dat daardoor werd uitgemaakt<br />

voor canadei.<br />

Canadabalsem wordt gewonnen uit de bast van de Pinus balsamea en<br />

de Abies balsamea - bomen die inheems zijn Ín Canada en het noorden<br />

van de Verenigde Staten. De hars ontstaat in de schors en verzamelt zich<br />

in holten tot builen, die om de twee a drie jaar in de zomer worden<br />

opengeprikt. Canadabalsem is volkomen helder, lichtgeel en zwak fluorescerend,<br />

met een aangename geur. Van circa 1850 tot omstreeks 1970<br />

werd deze balsem op grote schaal gebruikt voor onder meer het insmelten<br />

van microscopische preparaten. De canadapopulier (wetenschappelijke<br />

naam: Populus canadensis) komt van oorsprong uit Canada maar is<br />

een bastaard van de Amerikaanse en de zwarte populier. Hij heeft een<br />

kegelvormige kroon, bloeit in maart en april en komt veel voor in<br />

Midden-Europa. Canadathee werd in de 18de en 19de eeuw getrokken<br />

van de groene bladeren en twijgen van de Gaultheria procumbens, een<br />

kleine heester die inheems is in Canada. De thee werd in platte, vier-<br />

54


champagne<br />

kante koeken op de markt gebracht en stond ook wel bekend als<br />

Labradorthee. De heester was genoemd naar de amateur-plantkundige<br />

J.Fr. Gaulthier (1708-11751), arts en raadsheer te Quebec.<br />

CANADEL: WNT IIP (1916) 2388; H. van Gelder, 'Een moppie van de straat. Lou de<br />

Groot en het periodieke succes van een bevrijdingsliedje', in: NRCH 21.5.1985; J. Gerards<br />

'Jim H. op zoek naar vader', in: Algemeen Dagblad 21.6.1986; F. Jensma 'Door bevrijders<br />

verleid', in: NRCH 8.8.1987; Co de Kloet Morgen komt een nieuwe dag (Baarn 1990) 188;<br />

A. Visser 'Kinderen van de bevrijding op zoek naar hun vaders', in: NRCH 30.9.1991.<br />

champagne<br />

(1772, uit het Frans) schuimende<br />

wijnsoort<br />

Het gaat te ver om te zeggen<br />

dat champagne een Engelse<br />

wijn is, maar in de geschiedenis<br />

van de duurste bubbeldrank<br />

aller tijden spelen de Britten een grotere rol dan de<br />

Fransen ons willen doen geloven.<br />

Het begint al met een kleine controverse over de oorsprong<br />

van de zogeheten coupe-, het Y-vormige champagneglas, dat<br />

pas in de 19de eeuw werd vervangen door de fluit, het hoge,<br />

smalle glas dat we met oud en nieuw massaal aan de lippen<br />

zetten. De Fransen mogen graag beweren dat voor het trechterglas<br />

de borsten van Marie-Antoinette model hebben gestaan.<br />

Een Engelse historicus heeft echter aangetoond dat het<br />

glas in Engeland werd gemaakt, ruim honderd jaar 'before<br />

Marie-Antoinette had any breasts to speak of'.<br />

Belangrijker is echter de vraag wie als eerste de belletjes in de<br />

champagne heeft gestopt. Vanaf ongeveer de 3de eeuw n.Chr.<br />

was champagne namelijk een bubbelloze witte wijn, die werd<br />

gemaakt van druiven uit Champagne: een streek in Noordoost-Frankrijk,<br />

waarvan tegenwoordig het departement Marne<br />

de kern vormt.<br />

De bodem in Champagne bevat veel kalk. Dit geeft de druiven<br />

een smaak die al vroeg werd gewaardeerd. Aan kroningsbanketten<br />

werd gul vin de Champagne geschonken en de<br />

Franse vorst Hendrik iv (1553-1610) noemde zich vol trots<br />

'Heer van de beste wijngaarden ter wereld'.<br />

De Fransen beweren dat de bubbeltjes een 'uitvinding' zijn<br />

55


champagne<br />

van de benedictijner monnik (dom) Pierre Pérignon (1638-<br />

1715). Dom Pérignon was van omstreeks 1670 tot 1715 keldermeester<br />

van de abdij Hautvillers, gelegen boven het Marnedal<br />

in het hart van Champagne. In sommige versies van het verhaal<br />

was hij blind en bovendien verantwoordelijk voor de<br />

omvangrijke financiële administratie van de abdij, maar die<br />

combinatie is niet erg waarschijnlijk. Op een goede dag merkte<br />

dom Pérignon - zeggen de Fransen - dat de wijn van de<br />

abdij wijngaarden in het voorjaar na de oogst in zogeheten<br />

nagisting kwam. Vooral bij wijnen uit wijngaarden met een<br />

hoog kalkgehalte kwam daarbij veel koolzuur vrij.<br />

Nu is nagisting bij wijn heel gebruikelijk, maar normaal ontsnapt<br />

het koolzuur ongezien uit het fust. In Hautvillers werd<br />

de jonge vin de Champagne echter in flessen bewaard. Volgens<br />

sommigen werden flessen tot dan toe afgesloten met in olie<br />

gedrenkte lappen of hennep. Dom Pérignon zou als eerste op<br />

het idee zijn gekomen hiervoor een kurk te gebruiken, die hij<br />

vervolgens met een draad vastbond. Het koolzuur kon niet<br />

meer ontsnappen, en voilà, de eerste, zeer primitieve, mousserende<br />

champagne was een feit.<br />

Volgens Engelse champagnevorsers werd dit effect niet het<br />

eerst opgemerkt door Dom Pérignon, maar bij toeval ontdekt<br />

door ongeduldige Engelse bottelaars, die de op grote schaal<br />

uit Frankrijk geïmporteerde champagnewijn te vroeg in goed<br />

gesloten flessen stopten. De Britten dateren een en ander<br />

omstreeks 1660. Overigens erkennen ook zij de grote bijdrage<br />

die dom Pérignon vervolgens leverde aan de kwaliteitsverbetering<br />

van de mousserende champagne: deze keldermeester<br />

mengde als eerste wijnen van verschillende wijngaarden en<br />

druivensoorten, iets wat nu als essentieel wordt beschouwd<br />

voor de smaak van champagne.<br />

In de champagneliteratuur twijfelt niemand meer aan de<br />

belangrijke Britse bijdrage. Ook de ontwikkeling van het<br />

woord champagne pleit hiervoor. Taalkundigen gaan ervan<br />

uit dat de verkorting van vin de champagne tot champagne<br />

samenviel met de ontdekking van mousserende champagne.<br />

Die verkorting had eerst plaats in het Engels, daarna pas in<br />

het Frans. Het waren ook de Britten die begonnen met die<br />

malle namen voor champagneflessen, zoals jéroboam voor een<br />

56


champagne<br />

fles met vier keer, en rehoboam voor een fles met zes keer de<br />

gewone inhoud. De Fransen leenden deze woorden uit het<br />

Engels. Gaandeweg voegden ze er nog allerlei andere oudtestamentische<br />

flessennamen aan toe, zoals methusalem (8 flessen),<br />

balthasar (16 flessen) en nebukadnezar {20 flessen).<br />

In Nederland moet champagne al vanaf de 17de eeuw bekend<br />

zijn geweest. Champagneflessen met schuimende inhoud<br />

komen in ieder geval voor op schilderijen uit die tijd. Maar<br />

de vroegste schriftelijke bewijsplaats dateert vooralsnog van<br />

1772, toen de produktie en export van mousserende champagne<br />

pas echt goed op gang was gekomen. Een anonieme dichter<br />

rijmde toen:<br />

Of als Champagne- Wyn uwe adren heeft ontstooken,<br />

En een te hitzig vocht, u 't bloed in 't lyf doet kooken.<br />

Overigens heeft champagne onze poëten vaak geïnspireerd.<br />

Zo dichtte Jacob van Lennep in 1826:<br />

Nu zien wy midd'lerwijl Orontes beste wijnen,<br />

In emmers wel gekoeld, op 's Doctors last verschijnen [...]<br />

De Rudesheimer mee, die glorie van Germanje;<br />

De kurk springt ploffend op der schuimende Champagne...<br />

Wie denkt dat het champagne-ontbijt een recente uitvinding<br />

is van decadente yuppies, heeft het mis. Want al omstreeks<br />

1850 dichtte De Génestet:<br />

En 't geestige paar uit het land van Kokanje<br />

Trok heen — na een stevig ontbijt met champanje.<br />

Hoewel champagne van het begin af aan een hoge status had,<br />

raakte de chique schuimwijn al snel bekend onder het gewone<br />

volk. Dit verbasterde het woord op een gruwelijke<br />

manier. Zo is het aangetroffen als sjempie (Frans Coenens<br />

Zondagsrust (1902): 'massa sjempie gezopen, soms 's oches<br />

vroeg al...'), champie, sampanje of kortweg panje. Van vin de<br />

champagne, via champagne-wijn, naar sjempie - soms is het<br />

een troost dat niet alle verbasteringen beklijven.<br />

Engels champagne (1664); Duits Champagner (1710); Frans<br />

champagne (1695).<br />

57


charleston<br />

Satiriesch wdb., in: Verzameling van ernstige en boertige heekelschriften (1772) 46; Van<br />

Lennep Poëtische wrk. I (1861) 104; Winkler Prins' 5 (1873) 322-323; Ency. Br/t" 28<br />

(1911) 723; WNT IIP (1916) 2003; De Génestet (ed. Tiele) Dichtwerken (z.j.) 101;<br />

Winkler Prins? 5 (1971) 275; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (197521) 116; Johnson<br />

Wijnatlas (19778) 106-109; Born Wijnlexicon (1978*) 33-35; J. Goode The cultured glutton<br />

(1987) 172-173; OED (19932); Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 190; Rey Diet hist<br />

langue frang. (19942) 336.<br />

charleston<br />

(1926, uit het Engels) Noordamerikaanse dans in vierkwartsmaat<br />

De geschiedenis van de charleston begint niet, zoals je zou<br />

verwachten, in Charleston, South Carolina, maar in Nigeria<br />

en Ghana. Daar zijn volksdansen aangetroffen met bewegingen<br />

die sprekend lijken op de dans die wij nu in de eerste<br />

plaats associëren met de Roaring Twenties, met dames in glitterjurkjes<br />

die er op foto's soms bijstaan als hardrijders bij de<br />

start, vaak ook nog met zo'n badmuts-hoedje op.<br />

Met de negerslaven reisde de Afrikaanse dans mee naar<br />

Noord-Amerika. Omstreeks de eeuwwisseling was het een bekende<br />

dans in de zuidelijke staten, vooral in de havenstad<br />

Charleston. Daar dansten de havenarbeiders deze wilde solo,<br />

die werd begeleid met handgeklap en voetgestamp.<br />

Door arbeiders die uit het zuiden wegtrokken werd de dans<br />

meegenomen naar New York. Zij kwamen samen in een<br />

buurt die bekendstond als 'The Jungles'. Ze dansten daar tot<br />

diep in de nacht op pianomuziek. Een van de toehoorders<br />

was de zwarte pianist James Price 'Jimmy' Johnson (1894-<br />

1955). Johnson deed er inspiratie op voor veel van de liedjes<br />

waarmee hij later beroemd werd.<br />

In 1923 schreef Johnson samen met Cecil Mack een liedje<br />

getiteld 'Charleston' voor de zwarte musical Runnin Wild\ die<br />

op 25 augustus 1923 in New York in première ging. Er werd<br />

op gedanst door een zekere Elisabeth Wench. Over de oorsprong<br />

van de dans laat de liedtekst geen onduidelijkheid<br />

bestaan:<br />

58<br />

Carolina, Carolina, At last they've got you on the map,<br />

With a new tune, Funny blue tune, With a peculiar snap!<br />

You may not be able to buck or wing,<br />

Fox-trot, two-step, or even swing;


If you've got religion, in your feet,<br />

You can do this prance and do it neat.<br />

Charleston! Charleston! Made in Carolina!<br />

charleston<br />

Het liedje stelde niet veel voor, maar de dans sloeg in als<br />

een bom en Runniri Wild beleefde ruim 200 voorstellingen.<br />

Meteen in oktober 1923 werd Johnsons 'Charleston' voor het<br />

eerst op de plaat gezet. Overigens niet door Johnson zelf, van<br />

wie geen opname bekend is. In 1924 volgde de tweede opname<br />

en in 1925 - toen de charleston in de VS een soort manie<br />

was geworden - volgden tientallen andere opnames.<br />

In de loop van 1925 bereikten deze platen Europa. Josephine<br />

Baker zorgde voor een sensatie door de charleston solo te<br />

dansen in la Revue negre in Parijs en daarna was er geen<br />

houden meer aan.<br />

De charleston was wild, veel wilder dan de foxtrot, de boston<br />

of de one-step, dansen waarin de jeugd zich na de Eerste<br />

Wereldoorlog massaal had uitgeleefd. Op sommige plaatsen<br />

in de Verenigde Staten werd de charleston dan ook verboden.<br />

Dit voorbeeld werd in Amsterdam nagevolgd door de fijnchristelijke<br />

burgemeester Willem de Vlugt (1872-1945).<br />

Bij Het Leven vroegen ze zich indertijd af wat er dan zo<br />

onzedelijk was aan de charleston. Het tijdschrift stuurde een<br />

verslaggever op pad, die terechtkwam bij de heer Leefson,<br />

toen een bekend dansleraar. Leefson moest hard om het<br />

verbod lachen, zo berichtte Het Leven op 10 april 1926. 'De<br />

"Charleston" zou onzedelijk zijn?', aldus Leefson. 'Och kom,<br />

meneer, dat is een fabeltje! Je kunt alles onfatsoenlijk maken,<br />

maar juist omdat wij geen negers zijn, dansen wij de<br />

"Charleston" anders dan negers.'<br />

Leefson en de zijnen gingen nog een stuk verder: zij<br />

schaafden de charleston bij tot een respectabele Engelse<br />

ballroom-dans, met stappen die wel iets uitbundiger waren<br />

dan te doen gebruikelijk, maar die nauwelijks meer leken op<br />

de bewegingen van de havenarbeiders uit Charleston.<br />

Omstreeks 1927 was de lol er dan ook af. De charleston werd<br />

verdreven door onder andere de Black Bottom. In de jaren<br />

vijftig en zestig volgde een korte opleving, voornamelijk in<br />

nostalgische musicals, met dames in charlestonjurkjes en<br />

hoeden als badmutsen.<br />

59


charleston<br />

Engels Charleston (1923); Duits Charleston (1926); Frans<br />

charleston (1925).<br />

Enkele andere dansen:<br />

Allemande, een dans met een langzaam walsachtig tempo, is een verkorting<br />

van Frans danse allemande 'Duitse dans'. Vanuit Engeland, de<br />

Nederlanden en Noord-Frankrijk verspreidde de allemande zich<br />

omstreeks 1550 over de rest van Europa. Na 1660 kreeg de allemande in<br />

de zogeheten Franse suite een vaste plaats aan het begin, als<br />

openingsdans, na een eventuele ouverture. Tot halverwege de 17de eeuw<br />

was het een van de bekendste en populairste dansvormen.<br />

De bergamasca, een rondedans van paren, is genoemd naar de Noorditaliaanse<br />

provincie Bergamo, waar deze dans aan het eind van de 16de<br />

eeuw ontstond. De muziek bestond uit een eenvoudige, steeds terugkerende<br />

bas, waarboven in een snel tempo verschillende melodieën<br />

werden geïmproviseerd. In de 16de en 17de eeuw verspreidde de dans<br />

zich door heel Europa. Vooral in Engeland was hij zeer populair.<br />

De ècossaise of Schotse dans was in de 18de eeuw geliefd in Frankrijk.<br />

Een snellere variant veroverde in de 19de eeuw Wenen. De herkomst van<br />

de dans is onduidelijk: sommigen zien er een oude Schotse dans in —<br />

ècossaise is Frans voor 'Schots' - anderen menen dat de Fransen eenvoudigweg<br />

dachten dat de Schotten op die manier dansten.<br />

Een complex van heftig bewogen zang, dans en muziek dat voor noorderlingen<br />

als bij uitstek Spaans geldt, is de flamenco. Deze hoort thuis<br />

in Andalusië, het zuidelijkste deel van Spanje. Over de oorsprong en de<br />

geschiedenis van de flamenco bestaat nog altijd veel onzekerheid. In elk<br />

geval moeten de zigeuners, die in de 15de eeuw in Spanje arriveerden, er<br />

een belangrijke rol in hebben gespeeld. Tot de vorming van de flamenco<br />

hebben waarschijnlijk islamitische, christelijke, joodse en — via de zigeuners<br />

— misschien zelfs Indiase muzikale tradities bijgedragen. Ook de<br />

herkomst van de naam flamenco zelf is omstreden, al zijn de meeste<br />

onderzoekers het erover eens dat de betekenis 'Vlaams' eraan ten<br />

grondslag moet liggen. Vlaanderen werd blijkbaar geassocieerd met een<br />

uitbundige levenswijze, want flamenco kreeg in het Spaans onder meer<br />

de betekenissen 'flamboyant, zwierig' en 'zigeuner-'. Mogelijk meende<br />

men dat de zigeuners uit onze contreien afkomstig waren. In de 19de<br />

eeuw is het woord flamenco in het Spaans voor het eerst gebruikt om er<br />

deze muziek, zang en dans mee aan te duiden. Pas halverwege de 20ste<br />

eeuw is de flamenco, waarop de nette burgerij vroeger neerkeek, opgeklommen<br />

tot een internationaal erkende kunstvorm.<br />

De habanera, een lied en een trage Cubaanse dans, dankt zijn naam aan<br />

Havanna (La Habana), de hoofdstad van Cuba. De dans was aan het<br />

begin van de 19de eeuw geliefd in de Verenigde Staten. Daarna drong hij<br />

ook door in Europa, vooral in Spanje. Een van de beroemdste habanera's<br />

is La Paloma van S. Iradier, een Spaanse componist die een tijd in Cuba<br />

verbleef.<br />

De polonaise ontstond aan het eind van de 16de eeuw in Polen. De<br />

polonaise was ooit een statige, trage en vormelijke dans. In de tweede<br />

helft van de 18de eeuw werd hij overal in Europa gedanst. Daarna raakte<br />

60


chartreuse<br />

hij in vergetelheid, om aan het begin van de 19de eeuw weer in de mode<br />

te raken. Vroeger werd met polonaise ook een overrok met banden of<br />

een nauwsluitende overjas aangeduid. Voor zover bekend is de betekenis<br />

'dans waarbij men in een lange sliert achter elkaar aan host' nog niet zo<br />

oud. Vergelijk house, mazurka, tarantella en varsovienne.<br />

CHARLESTON: Het Leven 10.4.1926, p. 471; Sadie (ed.) New Grove dict of music 4<br />

(1980) 159-160; Ene/. 6r/t'5 2 (1981) 767 & 18 (1981) 802; Kernfeld (ed.) New Grove Dict<br />

of Jazz I (1988) 620; Bordman The Oxford comp. to American theatre (1984) 137; O'Hara<br />

Mode ency. (1989) 59; Rey-Debove Dia des anglic. (19902) 131; OED (19932).<br />

chartreuse<br />

(1886, uit het Frans) likeur (1886); kartuizerklooster (1962); met<br />

deze likeur bereid gebakje (1962)<br />

Omdat niet alleen de maatschappij, maar zelfs de kerk hem te<br />

werelds was geworden, trok de Keulse geestelijke Bruno Hartefaust<br />

(±1030-1101) zich in 1084 met zes metgezellen terug in<br />

een uiterst ongastvrij stukje hooggebergte ten noorden van<br />

Grenoble in de Franse Alpen. Hiermee legde hij de grondslag<br />

voor de kloosterorde der kartuizers. Over de oorspronkelijke<br />

naam van hun toevluchtsoord bestaat enige onduidelijkheid:<br />

Cartusia, Catursiani Montes, Catorissium of iets dergelijks.<br />

In het Frans is het in elk geval Chartreuse geworden, wat in<br />

het Middelnederlands onder meer is geleend als Chartroys. De<br />

thans gangbare Nederlandse vorm kartuizer is vermoedelijk<br />

beïnvloed door het Duitse Kartause.<br />

Uit Hartefausts eerste nederzetting is de Grande-Chartreuse<br />

voortgekomen, het moederklooster van de orde der kartuizers.<br />

Daar werd zijn ideaal verwezenlijkt: het gemeenschapsleven<br />

van een klooster, gecombineerd met de eenzaamheid<br />

van het kluizenaarsbestaan. In een kartuizerklooster leidt elke<br />

monnik in een eigen woninkje met een werkplaats en een<br />

moestuintje een sober leven van onthechting en contemplatie.<br />

Vooral de maaltijden zijn uiterst karig. Conversatie is<br />

slechts toegestaan op de wekelijkse wandeling.<br />

Van alle kloosterorden is die der kartuizers haar oorspronkelijke<br />

ideaal het meest trouw gebleven, al waren in later tijd<br />

met name de Italiaanse kartuizers niet wars van enige opsmuk.<br />

In Italië heet een kartuizerklooster certosa. Een bepaald<br />

soort inlegwerk van ivoor of been, waarvan de mooiste stukken<br />

voor die kloosters zijn vervaardigd, dankt daaraan de<br />

61


chartreuse<br />

naam certosina. Volgens de woordenboeken zouden overigens<br />

de woorden certosa en chartreuse in het Nederlands beide<br />

gebezigd worden in de betekenis 'kartuizerklooster', maar je<br />

zult ze niet vaak horen.<br />

Na een periode van bloei en uitbreiding in de late middeleeuwen<br />

raakte de orde vanaf de 16de eeuw door de Reformatie<br />

en door conflicten met overheden in de problemen. De<br />

monniken werden zelfs tweemaal voor lange tijd verdreven<br />

uit de Grande-Chartreuse. In de 19de eeuw was de eens zo<br />

welvarende orde vrijwel failliet. Haar economisch herstel<br />

dankt zij aan een verrassend produkt: sterke drank.<br />

Chartreuse is een likeur met een alcoholgehalte van 45 tot<br />

50%, verkrijgbaar in geel en in groen. Volgens de literatuur<br />

heeft ze een uitgesproken engelwortelsmaak. Naar men zegt<br />

worden er 128 verschillende kruiden in verwerkt. Naast de<br />

likeur bestaat er een speciale kruidendrank, het Elixir (végétale)<br />

de la Grande-Chartreuse. In het Nederlands is de naam<br />

chartreuse overgegaan op een soort zandgebak waarin deze<br />

drank wordt verwerkt.<br />

Volgens sommige berichten zou de chartreuse omstreeks het<br />

midden van de 19de eeuw door de kartuizers speciaal zijn uitgevonden<br />

om de orde weer op de been te helpen. Dat laatste<br />

is zeker gelukt, want de opbrengst heeft haar in staat gesteld<br />

geconfisqueerde kloostergebouwen terug te kopen en te herstellen,<br />

en tal van charitatieve projecten te steunen.<br />

Over de geschiedenis van de chartreuse en de kruidendrank<br />

doen echter ook schilderachtiger verhalen de ronde. Zo zou<br />

in de 17de eeuw een lid van de adellijke familie d'Estrées de<br />

kartuizers het recept van de drank hebben geschonken. Die<br />

zouden het eeuwenlang slechts als geneesmiddel op de markt<br />

in Grenoble hebben verkocht, tot in de 19de eeuw enkele<br />

ingekwartierde officieren opperden dat hiermee superzaken te<br />

doen waren, hetgeen juist bleek.<br />

Mooi is ook het verhaal dat in 1737 in de Grande-Chartreuse<br />

broeder Jéróme de drank juist in produktie zou brengen, toen<br />

hij kwam te overlijden. Op zijn sterfbed kon hij nog net een<br />

andere broeder het (uiteraard geheime) recept toefluisteren.<br />

Later, tijdens de Franse revolutie, verkocht een vluchtende<br />

monnik het recept aan een drogist in Lyon voor een snee<br />

62


chartreuse<br />

brood - de traditie eist in zulke gevallen eigenlijk een korst<br />

brood, maar je kunt niet alles hebben. Na de nodige verwikkelingen<br />

keerde het recept uiteindelijk bij de monniken terug.<br />

Tegenwoordig wordt chartreuse op twee plaatsen gestookt: in<br />

de Spaanse plaats Tarragona voor Spanje, Portugal en Latijns-<br />

Amerika, en in het plaatsje Voiron nabij de Grande-Chartreuse<br />

voor de rest van de wereld.<br />

Engels charterhouse (1500), Carthusian monastery / convent<br />

(1828 [klooster]); chartreuse (1866 [likeur]); Duits Kartause<br />

[klooster]; Chartreuse, Kartauser(likör) [likeur]; Frans chartreuse<br />

(±1300 [klooster]; 1863 [likeur]).<br />

Vergelijk Kartuizer<br />

Enkele andere (sterke) dranken:<br />

Armagnac, een destillaat van witte wijnen, is genoemd naar de landstreek<br />

Armagnac in het uiterste zuidwesten van Frankrijk. Deze streek<br />

ligt slechts 100 kilometer ten zuiden van de cognacstreek, en armagnac<br />

wordt dan ook altijd vergeleken met cognac. Die vergelijking valt zelden<br />

gunstig uit: armagnac wordt gezien als het minder bedeelde broertje van<br />

cognac, hoewel de fabrikanten sinds jaar en dag proberen dit imago op<br />

te vijzelen. In Armagnac wordt al sinds de 15de eeuw drank gestookt.<br />

Bourbon is genoemd naar het district Bourbon County in Kentucky in<br />

de VS, waar dominee Elijah Craig in 1789 voor het eerst whisky zou<br />

hebben gestookt. Omstreeks 1810 waren er alleen al in Bourbon County<br />

zo'n tweeduizend ketels in bedrijf. Overigens is Bourbon County<br />

genoemd naar het Franse koningshuis Bourbon, dat op zijn beurt weer<br />

is vernoemd is naar het kasteel Bourbon, tegenwoordig Bourbon<br />

l'Archambault, in het department Allier.<br />

Calvados, brandewijn die gestookt is uit appelwijn, is afkomstig uit en<br />

genoemd naar het Franse departement Calvados in Normandië. Over de<br />

wijze waarop dat departement aan zijn naam gekomen is, valt in<br />

populaire publikaties wel eens een merkwaardig verhaal te lezen. In 1588<br />

zou een schip van de Spaanse armada op de kust van Normandië zijn<br />

gestrand. Dat schip heette 'El Salvador' (De Verlosser). De streeknaam<br />

Calvados zou een verschrijving zijn van de naam van dit schip. Vanzelfsprekend<br />

is deze verklaring zeer omstreden. Aan het feit dat de drank<br />

calvados naar de streek is genoemd, doet dat echter niets af.<br />

Zoals bekend is cognac genoemd naar het Franse stadje Cognac in het<br />

departement Charente in Frankrijk. Volgens de overlevering zouden de<br />

boeren in Charente in de 16de eeuw door een Nederlander op het idee<br />

zijn gebracht om hun wijn te destilleren. Het idee was dat het destillaat<br />

later weer met water zou worden aangelengd. Het nam minder plaats in<br />

en was dus goedkoper te vervoeren. Het destillaat zelf viel echter zo in<br />

de smaak dat men zich al snel daartoe beperkte.<br />

Daiquiri, een cocktail van citroen, vruchtensuiker, rum en ijsgruis, is<br />

genoemd naar de gelijknamige plaats, even ten oosten van Santiago op<br />

63


cheddar (kaas)<br />

Cuba. De rum uit Daiquiri was het eerste ingrediënt van deze cocktail,<br />

die omstreeks 1920 in de mode kwam.<br />

Pisco, een sterk soort brandewijn, is genoemd naar Pisco, de haven voor<br />

de wijnbouwers uit de zuidelijke dalen van Peru, in het bijzonder het<br />

Icadal, waar de druiven worden verbouwd die voor dit drankje worden<br />

gebruikt. Pisco is normaal waterhelder, maar soms laat men het liggen<br />

om het een bleekgele citroenkleur te geven. Vaak wordt het als 'kopstoot'<br />

gedronken met citroen, suikersiroop, ijsgruis en eiwit als pisco<br />

sour.<br />

De herkomst van het woord schiedammer(tje) voor jenever laat zich<br />

gemakkelijk raden. De reputatie van de jeneverstokerijen in Schiedam<br />

was zo groot, dat dit begrip ook doordrong in het Engels (als schiedam,<br />

voor het eerst aangetroffen in 1821) en het Frans (.schiedam, 1842). Een<br />

fraaie beschrijving van de stokerijen te Schiedam is te vinden in Sara<br />

Burgerhart (1782): 'Toen wij te Schiedam kwamen, gingen wij het stadje<br />

door en omwandelen, en zagen een of twee branderijen. In de vroolijkheid<br />

des harten waagden wij, nevens de heeren, eens te proeven van<br />

den oud vaderlandschen kost, jenevertje-lief. Onze heeren werden, 't zij<br />

door de sterke uitwaseming, 't zij door het ongewone, spoedig gewaar,<br />

dat de Schiedamsche kost ongemeen krachtig is.' Men sprak ook van<br />

schiedams nat.<br />

Tequila, sterkedrank bereid uit gegist cactussap, wordt door de Mexicanen<br />

aanbevolen als 'remedie tegen al het slechte en om al het goede<br />

mee te vieren.' Het is genoemd naar het plaatsje Tequila in Mexico, dat<br />

zo'n zestig kilometer ten noordwesten van Guadalajara ligt. Sinds het<br />

midden van de 19de eeuw is tequila in het Westen bekend; sinds omstreeks<br />

1970 is het in de mode.<br />

CHARTREUSE (klooster, likeur): Kramers Kunstwoordentolk (1886«) 209; Ency. Brit." 5<br />

(1911) 432-433 (Carthusians); Kath. ency 2 7 (1950) 177-178; Steneker Vinetum* 69; Born<br />

Wijnlexicon (19784) 36; Petit Robert (19932) 350; OED (19932).<br />

cheddar(kaas)<br />

(ipop, uit het Engels) pikante harde kaas<br />

Het plaatsje Cheddar ligt in Zuid-Engeland, een eindje ten<br />

zuidwesten van Bristol, aan de voet van de Mendip Hills, bij<br />

de toegang tot een spectaculair natuurmonument: een kloof<br />

tussen steile kalksteenrotsen en druipsteengrotten, waarin<br />

overblijfselen uit de Steentijd zijn gevonden.<br />

Aan het eind van de 16de eeuw begonnen de boeren in<br />

Cheddar kaas te maken. In 1600 schreef William Camden<br />

(1551-1623) hierover in Britannia, het eerste Engelse aardrijkskundige<br />

overzichtswerk: 'Ten noordwesten van Wells (Somerset)<br />

vlak onder de heuvel van Mendip ligt Cheddar, dat<br />

beroemd is om zijn uitzonderlijke, wonderbaarlijke kazen,<br />

64


chihuahua<br />

waarvan sommige exemplaren ongewone kracht vergen om ze<br />

op tafel te krijgen, en die een verrukkelijke smaak hebben.'<br />

Camden overdreef niet: cheddars wegen soms 45 kilo en hebben<br />

een delicate, hazelnootachtige smaak. Hoe die smaak precies<br />

ontstaat, is nog steeds niet duidelijk, hoewel er verschillende<br />

onderzoeken naar zijn gedaan.<br />

De boeren van Cheddar hielden de bereidingswijze van hun<br />

kaas strikt geheim. Maar enkele van hun nazaten emigreerden<br />

naar Amerika, en het geheim reisde mee. In 1851 stichtte een<br />

zekere Jesse Williams in de staat New York de eerste cheddarfabriek.<br />

Al aan het eind van de 19de eeuw produceerden de<br />

Verenigde Staten meer - en betere! - cheddar dan Engeland.<br />

In 1980 bedroeg de jaarlijkse produktie in de vs ruim 410<br />

miljoen kilo. Een flink deel daarvan ging naar Engeland.<br />

Andere grote producenten zijn Canada, Australië, Nieuw-<br />

Zeeland, Roemenië en Nederland.<br />

Cheddar wordt gemaakt uit zachte, volle koeiemelk, al dan<br />

niet gepasteuriseerd. De kaas heeft de vorm van een cilinder,<br />

is meestal geel van kleur en heeft een stugge structuur.<br />

Dit laatste maakt het mogelijk om uitzonderlijk grote cheddars<br />

te maken. Zo kreeg koningin Victoria in 1840 als huwelijksgeschenk<br />

van de boeren uit East- en West-Pennard een<br />

cheddar van maar liefst 558 kilo. De Amerikanen wilden hier<br />

niet voor onderdoen en in januari 1964 maakten zij, in 43 uur<br />

tijd, een cheddar van maar liefst 15.190 kilo - de grootste kaas<br />

aller tijden.<br />

Het begrip cheddar duikt pas in 1909 voor het eerst in onze<br />

naslagwerken op. Kramers maakt echter al in 1855 melding<br />

van de Vette weiden en beroemde kaasbereiding' in Cheddar.<br />

Engels Cheddar (1661); Frans cheddar (1895).<br />

Kramers Geogr. wdb. (1855) 201; Winkler Prins3 10 (1909) 123; Ency. Brit" 6 (1910) 21, & 7<br />

(1910) 746-749; Wagenaar Ency. voedings- en genotmiddelen (1938) 161; Partridge Name<br />

into word (1949) 98; Sander Kaas (1968) 84-85; Larousse kaas ency. (1978) 51-52; Guinness<br />

book of records (Londen I980 27) 172; Rey-Debove DicL des anglic (I990 2) 134; Petit Robert<br />

(19932) 357; OED (19932).<br />

chihuahua<br />

(ipi8, waarschijnlijk uit het Engels) Mexicaanse dwerghond<br />

De Mexicaanse staat Chihuahua wordt door de Rio Grande<br />

65


chihuahua<br />

gescheiden van de Verenigde Staten. Het is de grootste en<br />

rijkste staat van Mexico en levert zo'n veertig procent van de<br />

landelijke produktie van onder meer goud, zilver, koper, zink<br />

en lood. De gelijknamige hoofdstad is het handels- en spoorwegcentrum<br />

voor een groot deel van Noord-Mexico.<br />

Van oudsher komt in deze deelstaat een hondenras voor dat<br />

wordt beschouwd als het kleinste ter wereld. De gladharige<br />

soort weegt gemiddeld tussen de i en 2,75 kilo en past gemakkelijk<br />

in een dameshandtas. Echte kleintjes wegen soms niet<br />

meer dan negen ons! De langharige soort weegt maximaal 3,5<br />

kilo.<br />

Sommige kynologen menen dat de chihuahua (spreek uit:<br />

sjiwawd) ooit in het wild heeft geleefd en door de Azteken is<br />

gedomesticeerd, anderen zien er een door de mens gefokt<br />

dwergras in. In ieder geval is de chihuahua verwant aan de<br />

heilige hond van de oude Azteken.<br />

Chihuahuas komen veel voor in de Mexicaanse deelstaat<br />

waar ze naar zijn genoemd. De Britten maakten er als eersten<br />

melding van, halverwege de 19de eeuw. Tot het begin van<br />

deze eeuw waren ze in Europa zeer zeldzaam. Nog in 1929<br />

veroorzaakte de aankomst in Engeland van drie van deze<br />

dwerghondjes een sensatie.<br />

Anders dan het gewicht doet vermoeden is de chihuahua een<br />

taai hondje. Het is een echt sporthondje en een scherp waker.<br />

Over het uiterlijk van dit dwerghondje schreef Toepoel: 'Er<br />

zit iets van een wild nachtdiertje in en het hoofd heeft de<br />

knorrige burgermansuitdrukking van vele primitieve rassen.'<br />

Het is maar goed dat chihuahuas geen Nederlands lezen.<br />

Engels Chihuahua (1858); Duits Chihuahua; Frans chihuahua.<br />

Oosthoek ency. '4 (1918) 834 (dwerghond); Toepoel & Van de Weijer Toepoels hondenency.<br />

(±19704) 135-136; Dam Honden (19632) 83; Van Rheenen Ency. v.d. hondenliefhebber<br />

(19745) 64-65; OED (19932).<br />

66


D<br />

daalder<br />

daalder<br />

(1542, uit het Nederduits)<br />

zilveren munt<br />

Dat in 1516 in het Joachimsdal<br />

in Bohemen buitengewoon<br />

rijke zilveraders werden<br />

gevonden, zal de meeste mensen<br />

tegenwoordig een zorg zijn. Ten onrechte, want nog<br />

dagelijks vinden wij de gevolgen van deze ontdekking in onze<br />

portemonnee. En niet alleen wij, maar ook de inwoners van<br />

onder meer Australië, Brunei, Canada, Fiji, Guyana, Hong<br />

Kong, Jamaica, Liberia, Maleisië, Nieuw-Zeeland, Singapore,<br />

Taiwan, de Verenigde Staten en Zimbabwe. Daarnaast staat<br />

de hele internationale valutahandel bij de mijnwerkers van<br />

Joachimsthal in het krijt.<br />

De vondst in het Joachimsthal - tegenwoordig Jachymov in<br />

Tsjechië - was voor het koninkrijk Bohemen een godsgeschenk.<br />

Sinds de 13de eeuw was Bohemen economisch grotendeels<br />

afhankelijk van de zilverhandel. Maar de Hussietenoorlogen<br />

hadden het land in het begin van de 15de eeuw in<br />

een diepe crisis gestort. De zilvervondst in het Joachimsthal<br />

bracht hierin op slag verandering. Duitse banken en handelshuizen<br />

trokken royaal de beurs open om in de mijnbouw<br />

ter plaatse te investeren. Binnen de kortste keren verrees in de<br />

voorheen onbewoonde vallei een plaats van enige betekenis.<br />

Woonden er in 1520 nog 4963 mensen, vijf jaar later waren<br />

dit er 13.411.<br />

Overal in het westelijke gedeelte van het Ertsgebergte werd<br />

plotseling zilver gevonden, en dorpen schoten als paddestoelen<br />

uit de grond. Maar Joachimsthal bleef het belangrijkst. In<br />

1524 waren hier al 613 mijnen geopend, een getal dat uiteindelijk<br />

zou groeien tot 944. Een kleine tienduizend mijnwerkers<br />

brachten er tussen 1520 en 1533 - de grootste bloeiperiode<br />

- jaarlijks ruim tienduizend kilo zilver naar boven.<br />

Van een deel van dat zilver werden munten geslagen, voor het<br />

67


daalder<br />

eerst in 1519. Op de voorzijde stond een beeltenis van Sint-<br />

Joachim, de vader van Maria en de naamgever van de vallei.<br />

Op de achterzijde een 'klimmende' Boheemse leeuw, het wapen<br />

van de graven van Schlick, de eigenaars van Joachimsthal.<br />

De munten waren zwaar (zo'n 25 tot 30 gram) en zeer betrouwbaar.<br />

Ze stonden onder verschillende namen bekend:<br />

Schlickenthaler (naar de graven van Schlick), guldengroschen,<br />

maar vooral Joachimsthaler. Dit laatste werd al spoedig verkort<br />

tot thaler. In het Nederduits, wat toen de handelstaal<br />

was, werd dit daler.<br />

Tot ver in de 19de eeuw geven onze woordenboeken 'daler' als<br />

de correcte vorm, maar in de spreektaal trok men zich daar<br />

niets van aan. Zoals polier tot 'polder' was geworden, en keiler<br />

tot 'kelder', zo werd daler tot 'daalder'. De thaler uit Joachimsthal<br />

werden internationaal als voorbeeld genomen. In Nederland<br />

werden de eerste daalders in 1538 geslagen, door Gelre,<br />

Nijmegen en Deventer. De Fransen leenden het begrip als<br />

daldre, de Spanjaarden als daeldre.<br />

Ook de Engelsen namen de nieuwe muntnaam over.<br />

Aanvankelijk schreven ook zij dal(l)er (1540), maar al vóór<br />

1600 werd dit verbasterd tot dollar (z.a.). Ondertussen bleven<br />

de geldmunters van Joachimsthal enorme hoeveelheden<br />

zilveren munten slaan. Tussen 1516 en 1545 brachten ze in totaal<br />

ruim 3,2 miljoen thaler in omloop.<br />

Dat de graven van Schlick daar flink aan verdienden, zat de<br />

Boheemse koning niet lekker. Al in 1528 ontnam hij de<br />

Schlicks het muntrecht. In 1545 ging hij nog een stap verder:<br />

hij ontnam de graven alle bezittingen in en rond Joachimsthal,<br />

zogenaamd omdat zij de mijnwetten hadden overtreden.<br />

Veel wijzer werd de Boheemse vorst van dit alles niet. In 1545<br />

waren de meeste zilveraders in Joachimsthal namelijk al uitgeput.<br />

Het mijnwerkersdorp stroomde leeg, en zelfs met belastingverlagingen,<br />

overheidssubsidies en gunstige vestigingsvoorwaarden<br />

lukte het niet de mijnwerkers naar Joachimsthal<br />

terug te lokken. In 1594 waren er nog maar zo'n tachtig over.<br />

Dat daalder en dollar zich tegen die tijd internationaal een<br />

vaste plaats hadden verworven in het monetaire vocabulaire,<br />

zal voor het Boheemse vorstenhuis een schrale troost zijn<br />

geweest.<br />

68


Engels dollar (1540); Duits Thaler (1519); Frans daldre.<br />

dalmatiër<br />

Winkler Prins' 9 (1877) 88, & 13 (1880) 577; Verdam Middelned. wdb. 3 (1894) 1044;<br />

WNT ll|2 (1916) 2186-2187; Winkler Prins? 6 (1972) 123, & 10 (1973) 422; Kluge Etym.<br />

Wtb. d. deutschen Spr. (197521) 768; Sluyzer e.a. De taaishow (1980) 108-109; Vries &<br />

Tollenaere Etym. wdb. (1991'S) 104; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 1409; OED<br />

(19932); j Majer, 'Ore mining and the town of St. Joachimsthal/Jachymov at the time of<br />

Georgius Agricola', in: Geojournal 32.2 (1994) 91-100.<br />

dalmatiër<br />

(1918, uit het Duits) witte horid met ronde zwarte of bruine<br />

vlekken<br />

Dalmatië, de kuststrook van het vroegere Joegoslavië, strekt<br />

zich over een lengte van wel 300 km uit langs de Adriatische<br />

Zee. Sedert dit gebied in 34 v.Chr. door de Romeinen werd<br />

veroverd, is het door vele volkeren en rijken overheerst, waaronder<br />

de Goten, de Venetianen, de Turken en de Oostenrijkers.<br />

Een paar jaar geleden raakte de streek betrokken in de<br />

verwoestende burgeroorlog tussen Kroatiërs, Bosniërs en<br />

Serviërs.<br />

De dalmatiër - daar zijn alle hondenboeken het over eens -<br />

stamt niet uit Dalmatië. Vermoedelijk komt het ras uit Zuid-<br />

Azië, maar ook dat is niet zeker. Waarom heet de hond dan<br />

toch dalmatiër? Volgens Weekley (1921) en Klein (1971) simpelweg<br />

omdat men dacht dat de hond wel uit Dalmatië<br />

kwam. Van de Weijer (±1970) brengt de naam echter in verband<br />

met de dalmatica. Dit is een wit overkleed dat van<br />

oudsher in de rooms-katholieke kerk door misdienaren wordt<br />

gedragen. Het heet zo omdat de Romeinen het uit Dalmatië<br />

meenamen, of omdat het van wol uit Dalmatië werd gemaakt.<br />

Sommige dalmaticas zouden een patroon van ronde<br />

vlekken op de witte ondergrond hebben gehad. Zoals iedereen<br />

weet die de Disneyfdm 101 Dalmatiërs heeft gezien, hebben<br />

dalmatiërs een witte vacht met ronde vlekken. Vandaar<br />

de naam.<br />

Hoe het ook zij, de dalmatiër is al aangetroffen op schilderijen<br />

uit de 17de eeuw. Hij is verwant aan de Engelse pointer en<br />

deed aanvankelijk dienst als jachthond. In de 19de eeuw was<br />

hij in Engeland en Frankrijk zeer in trek bij paardenliefhebbers,<br />

die hem bij hun ritten meenamen. Daarnaast begeleidde<br />

hij rijtuigen.<br />

69


denim<br />

Engelse fokkers bepaalden dat de typische huidvlekken niet<br />

in elkaar mogen overlopen; ze moeten rond en scherp afgetekend<br />

zijn, minimaal zo groot als een sixpence (2 cm) en<br />

maximaal zo groot als een halfcrown (3,2 cm).<br />

In Nederland sprak men aanvankelijk van Dalmatiner hond<br />

of Dalmatiner dog (1918). Later werd dit Dalmatische hond<br />

(1935) en dalmatiër. De zwartgevlekte dalmatiër kreeg al snel<br />

de bijnaam rijst-met-krentenhond, versus rijst-met-rozijnenhond<br />

voor de bruingevlekte soort. Engelse dalmatiërs moeten<br />

de bijnaamplumpuddingvevàmtn.<br />

Engels Dalmatian dog (1810), Dalmatian (1893); Duits Dalmatiner<br />

(1934); Frans dalmatien(ne) (1961).<br />

Vergelijk labrador, newfoundlander<br />

Skeat Etym. dia. (1909) 153; Weekley Etym. dict modern English (1921) 407; Basler Duden<br />

Rechtschreibung (19342) 94; Dam Honden (1963*) 89-90; Toepoel & Van de Weijer<br />

Toepoels hondenency. (±1970«) 151-152; Klein Etym. dict Engl. (1971) 189; Van Rheenen<br />

Ency. v.d. hondenliefhebber (19745) 76; Petit Robert (19932) 532; OED (19932).<br />

denim<br />

(ip43, uit het Engels) katoenen stof<br />

Nîmes ligt in het zuiden van Frankrijk, tussen Avignon en<br />

Montpellier. De stad heeft een bewogen geschiedenis. Nîmes<br />

bloeide onder de Romeinen, werd verwoest door de Germanen<br />

en Moren en kwam pas in 1229 aan de Franse kroon, na<br />

de kruistocht tegen de Albigenzen. De stad speelde vervolgens<br />

een grote rol tijdens de godsdienstoorlogen.<br />

Ondanks deze politieke onrust slaagde Nîmes erin een belangrijke<br />

handelsplaats te worden. Men maakte er onder andere<br />

serge, een lichte, gekeperde wollen stof.<br />

Nu werd serge sinds de 16de eeuw op tal van plaatsen gemaakt.<br />

De stof was sterk en buitengewoon goedkoop en daarom<br />

zeer geliefd bij het volk. Om de verschillende soorten uit<br />

elkaar te houden, plakte men er de plaats van herkomst aan<br />

vast. Zo onderscheidde men onder andere 'serge de Ghent',<br />

'serge de Roan', 'serge de Berry', 'serge de Rome' en 'serge de<br />

Nîmes'. In het Frans is die laatste aanduiding voor het eerst<br />

aangetroffen in 1742, in het Nederlands in 1793 (als 'Sergie<br />

van Nismes').<br />

De Engelsen spraken over Serge Denims (1695). Laat nu serge<br />

70


dollar<br />

weg en je houdt alleen denim over. Die verkorting had plaats<br />

in de Verenigde Staten, in de tweede helft van de 19de eeuw.<br />

De Amerikanen bedoelden met denim overigens geen gekeperde<br />

wollen stof, maar een grove katoenen stof. Van die stof<br />

maakte Levi Strauss (1829-1902), een vanuit Beieren naar<br />

Amerika geëmigreerde marskramer, in de jaren vijftig van de<br />

vorige eeuw in San Francisco stevige, blauwe werkbroeken<br />

voor mijnwerkers. Die broeken stonden later bekend als<br />

(blue) jeans, denims, levis, Texas- of spijkerbroeken. De Fransen<br />

leenden van dit rijtje eerst het woord blue jeans en later, pas<br />

omstreeks 1970, denim. Zo keerde de stofnaam uit Nîmes, na<br />

lange omzwervingen in het buitenland, terug op Franse<br />

bodem.<br />

Engels denim (1695 Serge Denims)-, Duits Denim; Frans serge<br />

de Nîmes (1742), denim (±1970).<br />

Vergelijk jeans<br />

Marin D/ct François et Hollandois (I793 6) 464; Kramers Kunstwoordentolk (1847) 813<br />

(sergie); Verdam Middelned. wdb. 7 (1912) 163 (sarge); WNT XIV (1936) 1310 (serge);<br />

Craigie & Hulbert D/ct Amer. Engl. 2 (1940) 747; Bonthond Wdb. manufacturier (19432) 23;<br />

Winkler Prins* 7 (1950) 37; Winkler Prins? 14 (1974) 216 (Nîmes); O'Hara Mode ency. (1989)<br />

118-120, 206; Rey-Debove D/ct des anglic. (19902) 218-219; Merriam-Webster new book of<br />

word hist (1991) 137; OED (19932).<br />

dollar<br />

(1821, uit het Engels) munt<br />

De daalder, schreven wij, is de moeder van de dollar. De<br />

benaming daalder vindt haar oorsprong in het stadje Joachimsthal<br />

in het vroegere koninkrijk Bohemen. Vanaf 1519<br />

werden hier zilvermunten geslagen die in Duitsland al snel<br />

thaler werden genoemd, bij ons daalders of dalers en in het<br />

Engels dollars. Onverklaard bleef echter hoe de dollar de<br />

munteenheid van de Verenigde Staten werd.<br />

Welnu, de eerste munt die in Noord-Amerika op grote schaal<br />

werd gebruikt, was de leeuwendaalder - een zilveren munt<br />

die in 1575 in de provincie Holland voor het eerst werd geslagen.<br />

Hollandse kolonisten namen deze munt omstreeks<br />

1620 mee naar Amerika. De lion dollar of lion was bij kooplui<br />

en matrozen een geliefde munt, maar niet de enige. Daarnaast<br />

betaalde men graag met de Spaanse peso, die bekendstond<br />

als de Spanish dollar.<br />

71


dollar<br />

De Amerikaanse kolonisten hadden voortdurend gebrek aan<br />

muntgeld. Engeland eiste namelijk dat zij hun belastingen<br />

voldeden in zilveren of gouden munten. Bovendien zorgden<br />

de Britten ervoor dat er in de koloniën zo weinig mogelijk<br />

Brits geld in omloop was. Ze scheepten de kolonisten af met<br />

monetaire kliekjes: oude, versleten en ongewilde munten. Zo<br />

werden de kolonisten eens opgezadeld met een partij munten<br />

die zo slecht was dat hij door de Ieren was geweigerd. Het<br />

gevolg was dat de kolonisten aanvankelijk voornamelijk vertrouwden<br />

op ruilhandel. Er werd betaald met kaas, bijlen,<br />

kippen, vaten cider, hooi, stookhout, zout, wol en ga zo maar<br />

door. Daarnaast ontstond er langzaamaan een grote verscheidenheid<br />

aan koloniaal geld.<br />

In opdracht van de Massachusetts Bay Colony sloegen de<br />

zilversmeden John Huil en Robert Sanderson in 1652 in Boston<br />

de eerste Noordamerikaanse munt, de pine tree shilling.<br />

Zij gingen hier precies dertig jaar mee door, maar al die tijd<br />

bleef er op de munt '1652' staan, om te voorkomen dat de<br />

Britten doorkregen hoeveel munten er werden geslagen. Al<br />

snel brachten ook de andere koloniën geld uit, nu eens dollars<br />

genaamd, dan weer ponden of shillings. Daarnaast waren<br />

er munten in omloop uit Mexico, Portugal, Brazilië en vrijwel<br />

alle Europese landen. Kortom, wat betaalmiddelen betreft<br />

was het in de 17de en 18de eeuw aan gene zijde van de Atlantische<br />

Oceaan een ongelooflijk zootje. De waarde van een<br />

munt stond op een gegeven moment gelijk aan z'n gewicht in<br />

zilver of goud, en iedere geldwisselaar had een weegschaaltje.<br />

Het was duidelijk dat er iets moest gebeuren. In 1775, kort<br />

voor het uitbreken van de Amerikaanse Vrijheidsoorlog, begon<br />

het voorlopige parlement met het uitgeven van Continental<br />

money. De waarde werd uitgedrukt in dollars. Een vervelende<br />

bijkomstigheid was dat men om de oorlog te financieren<br />

zoveel biljetten bijdrukte dat dit geld spoedig waardeloos<br />

werd. Wel kreeg het begrip dollar hiermee een stevige positie.<br />

Het was dan ook geen echte verrassing dat Gouverneur Morris<br />

(1752-1816), die in 1782 opdracht had gekregen een voorstel<br />

te doen voor een nieuwe, officiële Amerikaanse munteenheid,<br />

op de proppen kwam met dollars en centen (een woord dat<br />

wij waarschijnlijk later uit het Amerikaans-Engels leenden).<br />

72


dollar<br />

Overigens was Gouverneur de voornaam van Morris, niet<br />

zijn functie - hij was zoiets als staatssecretaris. Het voorstel<br />

van Morris deed de Amerikaanse bankiers verdriet. Zij hadden<br />

liever vastgehouden aan het Britse pond.<br />

Hoewel Morris het meeste werk deed, staat Thomas Jefferson<br />

bekend als 'de vader van de Amerikaanse dollar'. Jefferson<br />

paste het rapport van Morris aan en schreef in 1784 een officieel<br />

memorandum aan het Congres, waarin hij het dollaren-cent-systeem<br />

voorstelde. Op 6 juli 1785 nam het Congres<br />

dit voorstel aan en op 2 april 1792 werd het wettelijk vastgelegd.<br />

Vanzelfsprekend waren alle buitenlandse munten hiermee<br />

niet op slag verdwenen. Sterker nog: in 1793 bepaalde het<br />

Congres dat in Amerika ook buitenlandse munten wettig<br />

betaalmiddel bleven. Dat duurde maar liefst tot 1857. Tot die<br />

tijd kon je in de VS dus gewoon betalen met je daalder - de<br />

Nederduitse moeder van de dollar.<br />

Engels dollar (±1600); Duits Dollar, Frans dollar (1773).<br />

Enkele andere muntnamen met een geografische herkomst:<br />

De beiersgulden was een goudgulden die werd geslagen door Jan van<br />

Beieren (1420-1425), ruwaard van Holland. Op de munt stond een afbeelding<br />

van Johannes de Doper.<br />

De bezant is een gouden munt die in de middeleeuwen in Byzantium<br />

(nu Istanboel) werd geslagen. In het Middelnederlands sprak men van<br />

besant of bisant. De munt was in de 9de eeuw gangbaar in Europa. Later<br />

werd met bezant ook een kleine zilveren of gouden schijf op een<br />

wapenschild aangeduid.<br />

De heller is genoemd naar Schwabisch-Hall in Duitsland, waar men<br />

deze kleinste Zuidduitse munt omstreeks 1230 begon te slaan. In<br />

Oostenrijk werd de munt tussen 1893 en 1916 opnieuw gebruikt.<br />

De Mechelaar was een zilveren munt die in 1485 werd geslagen in<br />

Mechelen en in andere Bourgondische muntateliers.<br />

De rand werd in 1961 de Zuidafrikaanse munteenheid. Deze munt is<br />

genoemd naar Witwatersrand, een bergrug in Zuid-Afrika waar uitgestrekte<br />

goudvelden liggen. De goudmijnen van Witwatersrand leveren<br />

naar schatting een derde van de wereldgoudproduktie.<br />

De florijn, ten slotte, wordt soms ten onrechte afgeleid van de plaatsnaam<br />

Florence. Florijn is echter via het Frans ontleend aan het Italiaanse<br />

fiorino, dat een verkleinvorm is van fiore 'bloem'. De florijn werd in de<br />

13de eeuw in Florence geslagen met als versiering de lelies van het stadswapen.<br />

Onze aanduiding fl. voor gulden stamt van deze muntnaam af.<br />

DOLLAR: Ency. Brit." 8 (1911) 389; WNT IIR (1916) 2772; Mencken Am. Lang. (1947«)<br />

I 16; Nussbaum A history of the dollar (1957); Flexner Ustening to America (1984) 181 -202;<br />

Rey-Debove D/ct. des anglic. (19902) 239; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (1993*) 1409;<br />

OED (19932).<br />

73


duffel<br />

duffel<br />

(1637) dikke wollen stof; zware<br />

winterjas<br />

De Duitse taalgeleerde Tiling<br />

leidde dujfel&t van het Latijnse<br />

duplex 'dubbel'. Bilderdijk<br />

dacht de herkomst te moeten<br />

zoeken in het 'Oosterse'diftik<br />

en de vooraanstaande Belgische<br />

etymoloog Vercoullie<br />

bracht duffel in verband met het Vlaamse werkwoord doffelen,<br />

dat onder andere 'toestoppen' en 'inwikkelen' betekent.<br />

De theorieën van Tiling en Bilderdijk werden snel naar het<br />

rijk der fabelen verwezen, maar met Vercoullie had men meer<br />

moeite. Beweerde hij niet dat er in het stadje Duffel in de<br />

provincie Antwerpen nooit textielindustrie was geweest? De<br />

Utrechtse taalkundige Van Haeringen maakte in 1936 een<br />

eind aan de onzekerheid. Hij sprak van 'onwraakbare oude<br />

getuigenissen' die pleiten voor afleiding van de plaats Duffel,<br />

en sindsdien beschouwt men deze kwestie als afgedaan.<br />

Duffel was in de 16de eeuw een bloeiende textielstad. Maar<br />

vanwege de strategische ligging aan de rivier de Nete werd het<br />

tijdens de godsdienstoorlogen verschillende keren verwoest,<br />

te weten in 1576, in 1584 en nogmaals in 1606. De textielarbeiders<br />

trokken weg en daardoor raakte deze bedrijfstak in de<br />

eerste helft van de 17de eeuw in verval.<br />

Zo kon het gebeuren dat in 1755 ruim 35 procent van de 2.254<br />

inwoners van Duffel te boek stond als arme lieden. In het Engels<br />

was het woord duffle voor grove wollen stof toen allang<br />

een begrip. De vroegste vermelding dateert van 1677 en al in<br />

1684 werden duffle coats gedragen - de verre voorouders van<br />

onze houtje-touwtje-jas. Vooral in de 19de eeuw was de duffelse<br />

jas in Europa populair bij werklieden, vissers en zeelieden.<br />

En omdat loodsen vaak korte duffelse jekkers droegen,<br />

werden zij door zeelui wel aangesproken met Dujfel of fan<br />

Duffel<br />

Voor woordenboekmakers heeft Duffel overigens een bijzondere<br />

betekenis omdat het de geboorteplaats is van Cornelis<br />

Kiliaan (1528-1607), de grondlegger van de wetenschappelijke<br />

74


dumdumkogel<br />

lexicografie. Op het dorpsplein staat zijn buste.<br />

Engels duffle, duffel (1677); Duits Düffel, Duffle-coat, Frans<br />

duffelcoat (1945).<br />

Vergelijk ulster<br />

Bilderdijk Verkl. geslachtlijst I (1832) 168; Taal- en Letterbode 4 (1873) 3-5; De Bo Westvl.<br />

idioticon I (1873) 275; De Jager Wdb. frequent (1878) 29; Gezelle Loquela (1907) 127-<br />

128; WNT IIR (1916) 3553-3554; Vercoullie Etym. wdb. (19253) 77; Franck & Wijk Etym.<br />

wdb. (I9I2 2) 140; Haeringen Suppl. etym. wdb. (1936) 40; De Seyn Gesch.- en aardr. wdb.<br />

(19652) 340-342; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 141; Viëtor Zeemanstaal (1972) 63;<br />

Hasquin Gemeenten van België (1980) 213; O'Hara Mode ency. (1989) 80; Rey-Debove<br />

D/ct des anglic. (19902) 254.<br />

dumdumkogel<br />

(1899, uit het Engels) vervormende<br />

kogel<br />

Dum Dum ligt acht kilometer<br />

ten noordoosten van Calcutta<br />

in India. De plaats ontstond<br />

uit een militair kampement<br />

dat de Britten hier aan<br />

het eind van de 18de eeuw<br />

bouwden. Ze zetten er ook<br />

een patronenfabriek neer, wat<br />

Dum Dum in de 19de eeuw<br />

de bijnaam 'Woolwich of<br />

India bezorgde, naar de buitenwijk<br />

van Londen waar de Royal Gun Factory was gevestigd.<br />

Dum Dum heeft zijn naam vereeuwigd in de dumdumkogel,<br />

maar die is daar niet uitgevonden. Het was allang bekend dat<br />

kogels met bijgevijlde punt grote schade aanrichten doordat<br />

de kogel in het lichaam vervormt. Al na de slag bij Waterloo<br />

werden de Britten ervan beschuldigd met zulke kogels te<br />

hebben geschoten, en ook jagers gebruikten ze. Maar dat waren<br />

kogels die met de hand waren bijgevijld en niet machinaal<br />

vervaardigd.<br />

Het eerste patent op zo'n vervormende kogel werd in 1891<br />

gedeponeerd door de Britse generaal-majoor J.W. Tweedie.<br />

Hij had een kogel uitgevonden met een holle en een met een<br />

75


dumdumkogel<br />

zachte punt. Jagers begroetten de uitvinding met enthousiasme<br />

en ook het Britse leger toonde interesse.<br />

Die belangstelling nam toe na een strafexpeditie in 1895 in<br />

Chitral, een stad op de grens van Afghanistan en Brits-Indië.<br />

Daar waren de Britse soldaten toegerust met een nieuw type<br />

geweer: de klein kaliber Lee-Metford M89. Tot hun stomme<br />

verbazing zagen ze dat de woeste bergbewoners gewoon doorliepen<br />

als ze waren geraakt. De stopping-power van de kogels<br />

van de Lee-Metford bleek veel te klein. Naderhand leidde dit<br />

tot boze brieven in The Times.<br />

Het Royal Laboratory in Woolwich begon nu te experimenteren<br />

met vervormende kogels. Tweedie's kogel met een holle<br />

punt bleek het meest effectief en men besloot een partij naar<br />

India te sturen om ze uit te proberen. In de literatuur wordt<br />

deze kogel de Tweedie hullet genoemd.<br />

Inmiddels experimenteerde ook de patronenfabriek in Dum<br />

Dum met vervormende kogels. Aanvankelijk beperkte men<br />

zich tot het bijvijlen van de loden punt, maar in 1897 nam<br />

kapitein Neville Sneyd Bertie-Clay, opzichter in Dum Dum,<br />

patent op een kogel die verdacht veel op de Tweedie bullet<br />

leek.<br />

Op 12 december 1896 werd Bertie-Clay's kogel gedemonstreerd<br />

op de jaarlijkse rifle meeting in Meerut, in India. De<br />

kogels werden met een Lee-Metford afgeschoten op een dood<br />

schaap. Ze veroorzaakten slechts een klein inschotgat, maar<br />

een vuistgroot uitschotgat. Beenderen werden vergruizeld, ingewanden<br />

spatten uit elkaar. 'De Britse soldaat', sprak kolonel<br />

Hill enthousiast, 'heeft hiermee het beste geweer en<br />

's werelds meest effectieve kogel in handen.'<br />

Het gezag in Brits-Indië gaf de patronenfabriek in Dum<br />

Dum toestemming om de kogel te gaan produceren. Officieel<br />

heette het patroon 'Cartridge, SA Ball, .303 inch, Cordite,<br />

Mk 11 Special', maar gemakshalve sprak men van dum-dum<br />

bullet, wat al snel werd verkort tot dum-dum. Binnen een<br />

paar jaar werd deze naam geleend in onder meer het Frans,<br />

Duits, Nederlands, Spaans en Italiaans.<br />

Generaal-majoor Tweedie had vreselijk de pest in: hij had<br />

gewild dat de kogel naar hem was genoemd en hij beschuldigde<br />

Bertie-Clay van plagiaat. Een en ander leidde in 1897-<br />

76


dumdumkogel<br />

1898 tot een onverkwikkelijke discussie tussen Tweedie en<br />

Bertie-Clay in The Engineer, waarin Bertie-Clay toegaf dat hij<br />

slechts Tweedie's kogel op enkele punten had verbeterd.<br />

De Britten gebruikten de kogel tegen opstandige Indiërs, in<br />

de slag bij Omdurman in de Soedanoorlog (waarbij maar<br />

liefst 10.000 Soedanezen het leven lieten, tegen 500 Engelsen)<br />

en in de Boerenoorlog, hoewel ze dat laatste indertijd hardnekkig<br />

ontkenden. Intussen nam internationaal de druk toe<br />

om de kogel te verbieden. Op 29 juli 1899, tijdens de eerste<br />

Haagse vredesconferentie, werd een resolutie aangenomen die<br />

het gebruik verbood van 'kogels die zich gemakkelijk in het<br />

menselijk lichaam uitzetten of zich platdrukken, zoals kogels<br />

met een harde mantel die de kern niet geheel omgeeft of die<br />

van insnijdingen zijn voorzien'. Alleen Groot-Brittannië, de<br />

Verenigde Staten en Portugal stemden tegen.<br />

Wel besloten de Britten voortaan met de kogels alleen op<br />

wilden te schieten, niet op Europeanen. Britse soldaten kregen<br />

twee soorten kogels mee: dumdums en gewone. Maar in<br />

Afrika, waar de Britten het ook nogal eens aan de stok hadden<br />

met Duitsers en Fransen, greep men soms naar de verkeerde<br />

munitie. Bovendien bleek de dumdumkogel op lange<br />

afstand niet erg nauwkeurig.<br />

Daarom besloten de Britten op 13 november 1902 de produktie<br />

van dumdumkogels stop te zetten, in Woolwich en in<br />

Dum Dum. Niet dat de kogels daarna nooit meer zijn gebruikt,<br />

want er moest nog een flinke voorraad worden weggewerkt.<br />

Bovendien waren ook anderen ze gaan maken, zelfs<br />

in landen die fel hadden geprotesteerd tegen het Britse gebruik<br />

van dumdumkogels.<br />

Engels dum-dum (hullet) (1897); Duits Dumdum(geschoft)<br />

(1898); Frans dum-dum (1899).<br />

Een al oudere Verfijning' van het handvuurwapen is de bajonet, het<br />

lange mes dat aan de loop van een geweer kan worden bevestigd. Als de<br />

munitie op was of de strijd uitliep op een lijf-aan-lijfgevecht, kon de soldaat<br />

proberen met de bajonet op het geweer zijn directe tegenstander op<br />

afstand te houden of te doorsteken. De naam gaat terug op de stad<br />

Bayonne in het uiterste zuidwesten van Frankrijk, waar dit wapen in de<br />

16de eeuw voor het eerst is geproduceerd of bedacht. De praktische<br />

kliksluiting waarmee de bajonet op het geweer wordt bevestigd, heeft als<br />

bajonetsluitingvtIe vreedzame toepassingen gevonden.<br />

77


ebolavirus<br />

Lyddiet is een ontplofbare stof die bestaat uit gesmolten of geperst<br />

picrinezuur. Deze springstof werd vroeger gebruikt als lading voor<br />

geschut. Hij is genoemd naar de plaats Lydd in Kent, waar hij omstreeks<br />

1888 voor de eerste maal werd beproefd. Lyddiet is hetzelfde als meliniet,<br />

een springstof die in 1884 in Frankrijk werd uitgevonden door Eugène<br />

Turpin.<br />

Een oerlikon is een verkorting van Oerlikon light anti-aircraft cannon,<br />

een snelvurend 20 mm luchtafweerkanon. Het werd in de Tweede<br />

Wereldoorlog gebruikt op schepen. Het is genoemd naar de Zwitserse<br />

plaats Oerlikon, een voorstad van Zürich, waar het werd gemaakt door<br />

de Werkzeugmaschinenfabrik Oerlikon Buhrle & Co. Oerlikon is dus<br />

eigenlijk een merknaam. Van Dale vermeldt het echter niet als zodanig.<br />

Ook semtex is eigenlijk een merknaam. Deze reukloze, zeer krachtige<br />

plastic springstof wordt gemaakt door Synthesia, een fabriek in Semtin,<br />

een buitenwijk van de Tsjechische stad Pardubice. Semtex is een<br />

samentrekking van SEMTin en EXplosive. Semtex is zeer moeilijk op te<br />

sporen en daarom geliefd bij terroristen. In maart 1995 ging Synthesia<br />

naar de beurs. De koers van het aandeel steeg meteen met dertig<br />

procent.<br />

DUMDUMKOGEL: Vivat's ency. 3 (1901) 2345 Yule & Burnell Hobson-Jobson (19032)<br />

330; Ency. Brit.' 1 6 (1910) 251-252 (Chitral), & 8 (1910) 661-662; Winkler Prins* 6 (1934)<br />

574; Ency. Brit 15 III (1981) 702; Niel Pilfold, 'Dum dum', in: Handgunner magazine (1988)<br />

9-23, 39-61; OED (19932); petit R0ben (19932) 693. Met dank aan J.H.P. Waterman<br />

(Beverwijk) en J.H. van Meurs (Zaandam).<br />

ebolavirus<br />

E<br />

(ip78, uit het Engels) klein draadvorming virus (filovirus) dat<br />

gevaarlijke bloedingen veroorzaakt<br />

De Ebola is een zijrivier van de Zaïre. Ze stroomt in het noorden<br />

van Zaïre (het voormalige Belgisch Kongo), in het hart<br />

van Afrika.<br />

In september 1976 brak in het dal van de Ebola een gevaarlijke<br />

ziekte uit, die een paar maanden daarvoor ook in Soedan<br />

was gesignaleerd. De kern van de epidemie werd het kleine<br />

ziekenhuis van Yambuku, waar Belgische missiezusters de scepter<br />

zwaaiden. Zij gaven dagelijks, op alle afdelingen van het<br />

ziekenhuis, tientallen injecties en gebruikten daarvoor slechts<br />

vijf injectiespuiten.<br />

78


ebolavirus<br />

In totaal raakten 318 mensen met het ebolavirus besmet.<br />

Negentig procent van hen stierf binnen korte tijd een gruwelijke<br />

dood: ebola verwoest namelijk de organen en veroorzaakt<br />

bloedingen uit alle lichaamsopeningen. Het zogeheten<br />

Zaïre-ebola is het dodelijkste virus dat we kennen, op het<br />

aids-veroorzakende HIV na.<br />

Aanvankelijk had men geen idee om wat voor virus het ging.<br />

Bloedmonsters werden tegelijkertijd in Engeland, België en<br />

de Verenigde Staten onderzocht. K.M. Johnson en F.A. Murphy<br />

van het Center for Disease Control in Atlanta stelden in<br />

1977 vast dat het om een variant ging van het zogeheten marburgvirus<br />

(zie verder hieronder). Na overleg met hun Britse<br />

en Belgische collega's stelden zij de naam Ebola virus voor.<br />

De uitbarsting van het ebolavirus in Zaïre was korte tijd<br />

wereldnieuws. Daarna verslapte de aandacht, tot het virus in<br />

1989 plotseling opdook in de Verenigde Staten. De ziekte<br />

werd geconstateerd bij enkele honderden apen in een quarantainegebouw<br />

in Reston, een plaatsje in de buurt van Washington<br />

DC. Deze variant van het ebolavirus staat bekend als<br />

het Restonvirus. Alle apen werden afgemaakt door een speciale<br />

afdeling van het Amerikaanse leger. Recentelijk, in maart<br />

1995, dook het ebolavirus andermaal op in Zaïre, bij het<br />

plaatsje Kikwit. Ditmaal vielen er binnen korte tijd negentig<br />

slachtoffers, onder wie — wederom — enkele missiezusters.<br />

De natuurlijke gastheer voor het virus is nog niet gevonden.<br />

De meeste besmettingen worden veroorzaakt door eenzelfde<br />

injectiespuit te gebruiken voor verschillende personen of door<br />

onzorgvuldige omgang met uitwerpselen.<br />

Engels Ebola virus (1977); Duits Ebola-Virus; Frans virus Ebola.<br />

Vergelijk lymeziekte<br />

Het marburgvirus was het eerste zogeheten filovirus (draadvormig<br />

virus) dat werd ontdekt. In 1967 raakten laboranten van Behringwerke<br />

in de Duitse stad Marburg ermee besmet. Ze bleken allemaal met vers<br />

weefsel van groene meerkatten (een bepaald apenras) te hebben gewerkt.<br />

Van de 25 zieken overleden er zeven. De ziekte werd een tijdje de<br />

'groene-apenziekte' genoemd. De meerkatten bleken echter niet de<br />

natuurlijke dragers van het virus te zijn, dus die naam hield geen stand.<br />

Een ziekte waarmee het ebolavirus aanvankelijk werd verward is de<br />

lassakoorts. Deze infectieziekte wordt overgebracht door muizen en<br />

79


emmentaler<br />

werd voor het eerst waargenomen in het dorp Lassa in Nigeria.<br />

Enkele andere ziekten met een geografisch element in de naam zijn:<br />

maltakoorts ofwel febris melitensis, een infectieziekte die wordt overgebracht<br />

door geiten en die het eerst is waargenomen op Malta. Deze<br />

ziekte komt vooral voor in de havenplaatsen langs de Middellandse Zee.<br />

Texaskoorts, voor het eerst waargenomen in Texas in de Verenigde<br />

Staten, en in de 19de eeuw berucht in de zuidelijke staten van de VS. De<br />

ziekte komt inmiddels in de tropen overal voor, maar vooral bij runderen.<br />

Met name varianten van het griepvirus worden vaak naar de plaats van<br />

herkomst genoemd. Berucht is onder meer de Spaanse griep van 1918-<br />

1919, die 25 miljoen slachtoffers eiste, meer dan de hele Eerste<br />

Wereldoorlog. In 1968 begon in Oost-Azië een epidemie van een type<br />

dat al spoedig Hongkong-griep of Mao-griep werd genoemd. Deze<br />

maakte vooral veel slachtoffers in de VS.<br />

EBOLAVIRUS: K.M. Johnson e.a., 'Isolation and partial characterisation of a new virus<br />

causing acute haemorrhagic fever in Zaire', in: Lancet 12.3.1977, p. 569-582; R. Preston Het<br />

killervirus (Amsterdam 1994) 60 e.v.; Wim Kohier 'Dodelijke virussen', in: NRCH<br />

18.5.1995.<br />

emmentaler<br />

(1866, uit het Duits) harde,<br />

bleekgele kaas met grote gaten<br />

Het Emmental ligt ten oosten<br />

van de Zwitserse hoofdstad<br />

Bern. Het dankt zijn<br />

naam aan het riviertje de Emme,<br />

dat aan de voet van de<br />

2350 m hoge Rothorn ontspringt.<br />

Sinds mensenheugenis wordt in dit dal emmentaler gemaakt.<br />

Handelaren brachten de kazen vroeger met muilezels over de<br />

passen naar Italië, Duitsland, Spanje en Frankrijk. Schepen<br />

van de Oost-Indische Compagnie namen ze mee op lange reizen.<br />

Aanvankelijk wogen de kazen zo'n 35 kilo. Ter gelegenheid<br />

van de wereldtentoonstelling in Parijs in 1889 werd de eerste<br />

king-size emmentaler gemaakt. De Zwitserse fabrikanten trokken<br />

hiermee zeer veel aandacht. Sindsdien weegt een emmentaler<br />

tussen de 60 en 130 kilo en wordt hij niet meer in de<br />

alpenweiden gemaakt, maar in fabrieken.<br />

Voor een emmentaler van 80 kilo heeft men ruim duizend<br />

liter koemelk nodig. Om de soepele toelevering daarvan te<br />

80


epsomzout<br />

garanderen, zijn op plaatsen met veel verkeer kabelliften<br />

gebouwd die de melkbussen rechtstreeks van de bergweiden<br />

naar de kaasfabriek brengen.<br />

Emmentaler staat wel bekend als de 'Koning der kazen.<br />

Behalve om z'n gewicht en kwaliteit is de kaas beroemd om<br />

z'n gaten, die nogal eens aanleiding geven tot beeldspraak, in<br />

de trant van 'Emmenthaler-gaten in de fiscale wet' (NRCH<br />

8.11.1993). Men mag graag vertellen dat die gaten in de kaas<br />

worden geschoten of geboord. In feite ontstaan ze doordat<br />

bepaalde micro-organismen het in de kaas ontstane melkzuur<br />

veranderen in propionzuur. Gasbellen die hierbij ontstaan<br />

vormen de kleine gaten, die volgens voorschrift niet groter<br />

mogen zijn dan een walnoot.<br />

Emmentaler wordt allang niet meer alleen in Zwitserland gemaakt,<br />

maar ook in Frankrijk, Duitsland, Finland en Oostenrijk.<br />

Op de korst van echte Zwitserse emmentaler staat<br />

met grote rode letters 'Switzerland'.<br />

Buiten Zwitserland wordt emmentaler vaak verward met gruyère<br />

(z.a.). Zo omschrijft ook Van Dale emmentaler als een<br />

'soort van gruyère'. Volgens de kaashoeken is dit echter apert<br />

onjuist.<br />

Emmentaler wordt bijna altijd met een h gespeld. Maar de<br />

Zwitserse kaasunie is op dit punt Zwitsers precies: geen h.<br />

Engels Emmental, Emmenthal (1902); Duits Emmentaler<br />

(Käse)\ Frans emmenthal, emmental (1880).<br />

Wijk Rzn Alg. aardrijksk. wdb. 3 (1822) 859; Alg. Ned. ency. besch. stand 5 (1866) 373;<br />

Winkler Prins' 6 (1873) 561; Sander Kaas (1968) 60-65; Larousse kaas ency. (1978) 71-72;<br />

OED (19932).<br />

epsomzout<br />

(1778, uit het Engels) bitter zout, magnesiumsulfaat<br />

Epsom ligt in het graafschap Surrey, aan de voet van de<br />

North Downs, ten noorden van Londen. Omstreeks 1618<br />

werden hier minerale bronnen ontdekt, volgens Van Hoogstraten<br />

(1733) door een zekere Hendrik Wicker: 'Hy vondt<br />

een weinig helder water opborrelen in eene holte, die door<br />

een paardevoet gemaakt was.' In 1695 werd bij Epsom het<br />

epsomiet ontdekt: een glasachtig mineraal.<br />

8!


epsomzout<br />

In de 18de eeuw bloeide Epsom als kuuroord. Het werd bezocht<br />

door koningen en stond in hoog aanzien. Door verdamping<br />

werd uit het bittere mineraalwater van Epsom zout<br />

gewonnen, dat bij ons aanvankelijk bekendstond als Engels<br />

zout of bitterzout. Vanaf het begin van de 19de eeuw sprak<br />

men bovendien van epsomzout.<br />

Epsomzout had verschillende toepassingen: in de geneeskunde<br />

werd het gebruikt als laxeermiddel ('afvoermiddel'), weverijen<br />

gebruikten het om katoenen weefsels zwaarder te maken<br />

en het werd gebruikt als kleurstof.<br />

Aan het eind van de 18de eeuw nam de betekenis van Epsom<br />

als kuuroord af. Dit werd ruimschoots gecompenseerd door<br />

de paardenraces die hier sinds 1730 jaarlijks worden gehouden.<br />

Het beroemdst is de derby, een race die in 1780 werd<br />

ingesteld door de twaalfde graaf van Derby. De Epsom races<br />

worden in de week voor Pinksteren gehouden en trokken al<br />

halverwege de 19de eeuw tussen de drie- en vierhonderdduizend<br />

toeschouwers.<br />

Engels Epsom, Epsom-salt (1770); Duits Epsomsalz (1879);<br />

Frans seldEpsom (1812).<br />

Vergelijk seidlitzerzout<br />

Enkele andere zouten:<br />

Baaizout, keukenzout gewonnen uit zeewater. Dit is genoemd naar de<br />

baai van Bourgneuf ten zuiden van Nantes in Frankrijk, van waaruit in<br />

de middeleeuwen zeer hoogwaardig zeezout (in het Middelnederlands<br />

bayesout) naar heel Europa werd uitgevoerd. Het zout werd gewonnen<br />

door zeewater zeer langzaam te laten verdampen.<br />

Emserzout, geneeskrachtig zout, is genoemd naar de Duitse badplaats<br />

Ems, waar dit zout wordt gewonnen uit natriumhoudende bronnen.<br />

Emserzout ontstaat door verdamping van emserwater. Het werd<br />

voorgeschreven bij aandoeningen aan de longen en tegen hoest. Sinds<br />

circa 1935 is er kunstmatig emserzout op de markt.<br />

Rochellezout is hetzelfde als seignettezout, namelijk kaliumnatriumtartraat.<br />

Dit werd uitgevonden door de Franse arts Pierre Seignette (1660-<br />

1719) uit La Rochelle. Seignette noemde het zelf polychreste. In Engeland<br />

raakte het geneeskrachtige zout in de 18de eeuw bekend onder de namen<br />

Seignettes salt en Rochelle salt. Wij leenden deze laatste vorm omstreeks<br />

1865 uit het Engels.<br />

EPSOMZOUT: Hoogstraten Groot alg. hist wdb. 3 (1733) 129; Chomel Alg. huishoudelijk<br />

wdb. (17782) 300 (bronwater-zout); Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving I (1836) 515;<br />

Kramers Geogr. wdb. (1855) 295; Heyse Fremdwtb. (1879'6) 329; Ency. Brit" 9 (1910)<br />

82


fachingerwater<br />

708-709; Vercoullie Etym. wdb. (19253) 85; Metz Woordverkl. (1937) 47, 130; Winkler<br />

Prins 6 8 (1950) 198; Winkler Prins7 (1972) 193; OED (19932); Rey Did hist langue frang.<br />

(19942) 1910.<br />

F<br />

fachingerwater<br />

(1823, uit het Duits) natronhoudend bronwater<br />

Fachingerwater is het duurste Duitse bronwater. Het is een<br />

zogeheten Heilwasser met maar liefst 42 soorten mineralen en<br />

weinig koolzuur. Het wordt tegenwoordig vooral voorgeschreven<br />

om braken bij kinderen tegen te gaan en bij problemen<br />

met lever, galblaas of nieren. Goethe bezong al de kwaliteiten<br />

van het bronwater uit Fachingen - een stadje aan de rivier de<br />

Lahn onder de rook van Wiesbaden - én in Nederland was<br />

fachingerwater in de 19de eeuw een rage. Zo schreef Hildebrand<br />

in 1839 in de Camera Obscura: 'Op de sociëteit dronk<br />

hij nooit iets anders dan fachingerwater, en aan zijn tafel<br />

nooit iets anders dan portwijn.'<br />

Indertijd dronk men het fachingerwater om twee redenen:<br />

omdat het je in combinatie met wijn en suiker een opkikker<br />

gaf, of om gezondheidsredenen. Men ging ervan uit dat<br />

fachingerwater hielp tegen galvlek en 'rotkoortsen', tegen<br />

krampachtige ongemakken in de piswegen, tegen het oprispen<br />

van groene gal en tegen ophoping van slijm in de ingewanden.<br />

Het vreemde is dat de geneeskrachtige werking van het bronwater<br />

uit Fachingen twee keer is ontdekt. Omstreeks het<br />

begin van onze jaartelling waren de bronnen bij Fachingen<br />

beroemd. Maar na de Romeinse tijd verzandden ze.<br />

De tweede ontdekking had plaats in 1745. In dat jaar dronk<br />

een schipper uit Keulen, die last had van hardnekkige constipatie,<br />

in Fachingen uit de bron die vlak bij de Lahn lag.<br />

Hij dronk niet in de hoop op genezing, maar om zijn dorst te<br />

lessen, zoals generaties dorpsbewoners dat voor hem hadden<br />

gedaan. Toch was kort daarop zijn buikverstopping weg. 'Het<br />

83


fachingerwater<br />

gerucht van deze gelukkige en onverwachte genezing verspreidde<br />

zich ras in naburige landen. Hoopsgewijze bezochten<br />

de bewoners derzelve deze wonderdoenende bron, en werden<br />

zonder arts of kruidmenger, van vele ongemakken genezen.'<br />

Aldus de Leidse hoogleraar Gt. Nieuwenhuis in 1823. Nieuwenhuis<br />

moet Fachingen zelf hebben bezocht. Hij was er zo<br />

enthousiast over dat hij in zijn encyclopedie maar liefst zeven<br />

pagina's wijdde aan de geschiedenis en de kwaliteiten van dit<br />

bronwater.<br />

De bestuurders van het hertogdom Nassau waren er als de<br />

kippen bij om het wonder van Fachingen te exploiteren. Men<br />

zocht naar de oorsprong van de bron en vond nog drie andere<br />

bronnen. Vanaf 1746 werd het bronwater naar het buitenland<br />

geëxporteerd.<br />

Aanvankelijk liep de handel redelijk, maar al snel ging er van<br />

alles mis: nalatige opzichters en slechte kruiken met bedorven<br />

bronwater beïnvloedden de handel nadelig. Het was de koopman<br />

August Theodor Pilgrim die hier in 1788 verandering in<br />

bracht. Hij verbeterde de kruiken en liet ze voorzien van een<br />

afbeelding van de Nassause leeuw en het opschrift Fachinger<br />

mineral Wasser. Stevig verzegeld werden ze verzonden naar<br />

opslagplaatsen die in de voornaamste handelsplaatsen werden<br />

ingericht. Bovendien liet hij de kruiken vooral in de<br />

voorjaarsmaanden vullen, als het bronwater op z'n krachtigst<br />

en smakelijkst was. Kortom, het fachingerwater kon aan z'n<br />

zegetocht beginnen, en aan het begin van de 19de eeuw<br />

exporteerde Fachingen jaarlijks ruim 500.000 kruiken.<br />

Duits Fachinger Wasser (±1788).<br />

Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetenschJ 3 (1823) 605-612; Winkler Prins 1 7 (1874) 12;<br />

Hildebrand Camera Obscura (I886 16) 251; Holman & Schotanus Natuurlijk... mineraalwater<br />

(1990).70-71.<br />

84


fazant<br />

fazant<br />

(13de eeuw, uit het Frans)<br />

hoenderachtige vogel met fraaie<br />

veren<br />

Ten oosten van de Zwarte<br />

Zee, ingeklemd tussen de<br />

Grote en de Kleine Kaukasus,<br />

ligt Georgië. Een van de<br />

rivieren die er van de bergen<br />

naar beneden komen is de<br />

Rioni, die nabij de stad Poti uitmondt in de Zwarte Zee.<br />

De oude Grieken kenden deze streek als Colchis, en de Rioni<br />

als de Phasis. Het gebied lag aan de rand van de hun bekende<br />

wereld. De Grieken hadden er al in de 6de eeuw v.Chr. een<br />

handelsnederzetting, maar over de tijd daarvoor deden de<br />

wildste verhalen de ronde. Letterlijk legendarisch was bijvoorbeeld<br />

de tocht van de Argonauten, die er onder leiding<br />

van Jason op uit waren getrokken om het Gulden Vlies te<br />

bemachtigen. Dat was een gouden ramsvacht, die in de bossen<br />

van Colchis door een vuurspuwend monster werd bewaakt.<br />

Met hulp van de plaatselijke tovenares Medea, die verliefd<br />

werd op Jason, konden de Argonauten zich met de<br />

begeerde buit uit de voeten maken. Het verhaal gaat dat zij<br />

behalve het Gulden Vlies ook een exotische vogel met een<br />

buitengewoon fraai verenkleed meenamen. Voor de Grieken<br />

was dat een 'Phasiaanse' vogel — een phasianos. In het Latijn<br />

werd dat phasianus.<br />

Of de introductie van de fazant in de klassieke wereld werkelijk<br />

te danken is aan de Argonauten, valt te betwijfelen.<br />

Zeker is wel dat de vogel in de Kaukasus nog altijd inheems is<br />

en dat hij in Griekenland en bij de Romeinen algemeen<br />

bekend was. Via de Romeinen is de fazant al in de vroege<br />

middeleeuwen in Midden- en West-Europa terechtgekomen.<br />

Phasianus werd in de middeleeuwen in het Frans tot faisant,<br />

later faisan. Het Nederlands heeft het woord weer aan het<br />

Frans ontleend. In het Middelnederlands was de vorm fasaen<br />

gangbaar. Ook de vermoedelijk rechtstreeks door het Latijn<br />

beïnvloede vorm phasiaan kwam wel voor.<br />

De gewone fazant, die dus al meer dan tweeduizend jaar in<br />

85


fazant<br />

Europa rondwandelt en ook wel, maar minder enthousiast,<br />

rondvliegt, draagt de officiële soortnaam Phasianus colchicus -<br />

een duidelijke verwijzing naar zijn gebied van herkomst. De<br />

soort omvat enige tientallen ondersoorten, die onderling<br />

gemakkelijk te kruisen zijn. Zo is de bekende witte ring rond<br />

de hals van de fazant pas in de 19de eeuw hier geïntroduceerd,<br />

door kruising met een uit China afkomstige ondersoort.<br />

De spectaculaire goudfazant, vroeger goudlakensche<br />

fazant geheten, is eveneens afkomstig uit China. Een opvallende<br />

soort Ís verder de argusfazant uit de Indonesische<br />

archipel, die inclusief staart wel twee meter lang kan worden.<br />

Een patroon van tientallen ogen siert zijn veren.<br />

Fazanten werden vroeger veelvuldig gefokt in zogenaamde<br />

fazan(t)erieën en vervolgens vrijgelaten ten behoeve van de<br />

jacht. In het wild werden ze bijgevoerd om de stand op peil te<br />

houden. Een geschoten fazant gaat in de pot, want hij smaakt<br />

uitstekend. De culinaire gewoonte om wild adellijk te laten<br />

worden, dat wil zeggen het te laten liggen tot het bijna begint<br />

te rotten, wordt van oudsher op fazantevlees toegepast. In het<br />

Frans noemt men zelfs het adellijk laten worden van alle<br />

wildsoorten faisander.<br />

De fazant voelt zich in de Nederlandse bossen en duinen<br />

thuis en is er verre van zeldzaam. Toch blijft hij in de ogen<br />

van sommige vogelkenners een uitheemse parvenu.<br />

Engels pheasant (1299 fesaund)\ Duits Fasan\ Frans faisan<br />

(1170 faisani).<br />

Een keuze uit de vele vogelsoorten die naar geografische begrippen zijn<br />

genoemd (zie ook barnevelder):<br />

De adeliepinguïn (Pygoscelis adeliaé) leeft in grote aantallen op Antarctica.<br />

Hij is van andere pinguïns te onderscheiden door een zwarte keel<br />

en een witte ring rond het oog. Zijn naam dankt hij aan Adélieland, de<br />

kust van het stuk Zuidpoolgebied dat aan Frankrijk toebehoort. De<br />

ontdekker ervan, Dumont d'Urville, noemde dit land in 1840 naar zijn<br />

vrouw, Adélie.<br />

Bassaangans en jan-van-gent zijn twee namen voor één forse zeevogel<br />

(.Sula bassana). Om aan voedsel te komen, duikt deze vogel van een<br />

flinke hoogte in zee om een vis te vangen. De naam bassaangans gaat<br />

terug op het kleine, voor de mens nauwelijks toegankelijke eiland Bass<br />

Rock voor de Schotse oostkust nabij Edinburgh, waar deze vogels sedert<br />

eeuwen in grote aantallen nestelen. Vroeger hield men ze voor een ganzensoort;<br />

later zijn ze ingedeeld bij de pelikaanachtigen. De naam janvan-gent<br />

is niet bevredigend verklaard, maar met de Belgische plaats<br />

86


fazant<br />

Gent heeft hij ongetwijfeld niets te maken. Waarschijnlijk is er verband<br />

met het verouderde woord gent 'ganzerik'.<br />

Bemer ('Bohemer') en Boheemse gaai zijn verouderde namen voor de<br />

pestvogel (Bombycilla garrulus), die vooral in Noord-Europa broedt, niet<br />

speciaal in Bohemen (Tsjechië). Ook in het Engels en Frans wordt deze<br />

trekvogel met Bohemen geassocieerd. Mogelijk deed hij door zijn onregelmatige<br />

bezoeken aan West-Europa denken aan de rondzwervende<br />

zigeuners, die om hun vermeende land van herkomst ook wel bohemers<br />

werden genoemd. In de aan het Frans ontleende vorm bohémien is die<br />

naam voor zigeuners bij ons ingeburgerd in de betekenis 'ongeregeld<br />

levend mens, artiest'.<br />

De gilaspecht (.Melanerpes hypopolius uropygialis) leeft in Noordwest-<br />

Mexico en het zuidwesten van de Verenigde Staten. Hij dankt zijn naam<br />

aan de Gila, een iooo kilometer lange rivier die door New Mexico en<br />

Arizona westwaarts stroomt en bij Yuma uitmondt in de Colorado. Een<br />

bekendere bewoner van die streek is het gilamonster of de gilahagedis<br />

(Heloderma suspectum), die ongeveer een halve meter lang kan worden.<br />

Hij heeft een prachtige, kleurig getekende huid en is sloom van aard,<br />

maar kan gemeen en bovendien giftig bijten.<br />

De koperwiek (Turdus iliacus), een lijsterachtige vogel, wordt in sommige<br />

streken van Nederland noorman genoemd, omdat hij ons land<br />

slechts aandoet op doorreis van en naar zijn zomerverblijf in Noord-<br />

Europa.<br />

Texelaar is, behalve de naam van een Texels schaperas en een kaasmerk,<br />

een volksnaam voor de wilde zwaan (Cygnus cygnus). Nu is Texel wel een<br />

bekend vogeleiland, maar juist zwanen komen er niet in grote aantallen<br />

voor, en zeker niet als broedvogels, dus deze naam is vooralsnog<br />

onverklaard.<br />

In tropisch Amerika leeft een koekoekachtige vogel (Monastes fuscd) met<br />

een grijs verenkleed en een rode snavel, waaronder lange haren hangen.<br />

Die 'baard' heeft hem de naam trappist bezorgd, naar de kloosterorde<br />

der trappisten, waarvan de lekebroeders - niet de monniken — veelal een<br />

baard dragen. Deze orde is genoemd naar het klooster La (Grande)<br />

Trappe in het Franse Normandië.<br />

FAZANT: Verdam Middelned. wdb. II (1889) 780; WNT III 3 (1920) 4397-4398; A.J.A.<br />

Claes Jachtfazanten (Almere 1988) 13-19, 35-41; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr.<br />

(198922) 203; Broedvogels van Noord-Holland (1990) 263-265; Pet/t Robert (19932) 887;<br />

Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 325; OED (19932).<br />

87


fez<br />

fez<br />

(1836, uit het Frans) muts met<br />

afhangend kwastje<br />

De fez is genoemd naar de<br />

Marokkaanse stad Fez, daar<br />

is iedereen het over eens.<br />

Verschillende woordenboeken<br />

maken echter een voorbehoud<br />

als het gaat om de vraag<br />

of de fez ook oorspronkelijk<br />

uit Fez komt. Dat voorbehoud is onnodig, want in het Frans<br />

- waar dit woord het eerst opduikt - sprak men aanvankelijk<br />

van bonnet de Fez 'muts uit Fez'. Dat was in 1664. Kort daarop<br />

werd dit verkort tot fes of fez., spellingvarianten die ook bij<br />

ons nog steeds voorkomen.<br />

Fez werd in 808 gesticht door sultan Edris Ben Edris. In de<br />

middeleeuwen was het de belangrijkste stad in de islamitische<br />

wereld en telde het 90.000 huizen en maar liefst 785 moskeeën.<br />

Vanaf de 16de eeuw, toen de sultan zijn zetel naar<br />

elders verplaatste, zette het verval in. In de 19de eeuw was Fez<br />

niet veel soeps meer: de straten waren er 'eng, bogtig en morsig',<br />

het graf van stichter Edris was een vrijplaats voor misdadigers<br />

geworden en aan de eens zo verlichte universiteit<br />

werd nu necromantie onderwezen - waarzeggerij door geestenbezwering.<br />

Fez stond bekend om twee produkten: de muts<br />

die eruitziet als een omgekeerde bloempot met afhangende<br />

kwast, en marokijn (z.a.) - rood geiteleer dat in de 17de<br />

eeuw internationaal bekendstond als 'het fijnste leer uit Barbarije'.<br />

Voor beide produkten maakten de ambachtslieden<br />

gebruik van een kleurstof die zij bereidden uit een bes die in<br />

de omgeving van Fez in overdaad groeide.<br />

Omdat het recept voor deze kleurstof zorgvuldig geheim<br />

werd gehouden, werden de mutsen lange tijd alleen in Fez<br />

gemaakt. Later kwam daar Tunis bij en in de tweede helft van<br />

de 19de eeuw was de fez een internationaal produkt geworden,<br />

dat werd vervaardigd in Zuid-Frankrijk, Oostenrijk,<br />

Zwitserland, Duitsland en Turkije.<br />

Vooral in Griekenland en Turkije werd de fez in de vorige<br />

eeuw veel gedragen, door mannen en vrouwen. In 1826 werd<br />

88


finlandiseren<br />

de fez in Turkije zelfs verplicht gesteld voor ambtenaren en<br />

militairen. De rang bleek uit de kostbaarheid van de fez, die<br />

bij ons ook wel 'Turkse kap' werd genoemd. In het Arabisch<br />

sprak men ook van tarboesj.<br />

Bij zijn poging het oude Turkije naar Westeuropees model te<br />

hervormen, verbood Atatürk in 1924 de fez. Als we het Woordenboek<br />

der Nederlandsche Taal mogen geloven, werd het<br />

mutsje omstreeks dezelfde tijd 'hier te lande wel in huis of bij<br />

sport gedragen'. Tegenwoordig kom je de fez nog zelden in<br />

het wild tegen, eigenlijk alleen nog in de klederdrachten van<br />

Griekenland, Albanië en de overige Balkanlanden.<br />

Engels fez{ 1803); Duits .fe (1804); Frans fez (1672).<br />

Nederlandsch Magazijn (1843) 353; Nieuwenhuis Kunsten en wetensch. 2 3 (1856) 279; Alg.<br />

Ned. ency. besch. stand 6 (1866) 116, 120; Winkler Prins' 7 (1874) 85, 91; Ency. Brit" 10<br />

(1911) 306-307; WNT III 3 (1920) 4437; Deutsches Fremdwtb. 7 (1988) 251; Philippa Koffie,<br />

kaffer en katoen (1989) 40; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 337; OED (19932);<br />

Rey D/'ct hist langue frang. (1994 2) 792.<br />

finlandiseren<br />

(±1975) tot afhankelijke neutraliteit dwingen<br />

Finlandisering is een begrip uit de discussie over wapenbeheersing<br />

in de jaren zeventig en tachtig. Het werd vooral<br />

gebruikt door voorstanders van de plaatsing van Amerikaanse<br />

kruisraketten in Europa. Kwamen die er niet, dan zou Europa,<br />

zo vreesden zij, zoetjesaan worden gefmlandiseerd - lees:<br />

dan zou het in militair, economisch en politiek opzicht binnen<br />

de invloedssfeer komen van wat toen nog de Sovjetunie<br />

heette.<br />

Finland werd beschouwd als een land dat zich bij zijn belangrijkste<br />

beslissingen had laten inpakken door de Sovjetunie.<br />

De Finnen hebben dit altijd hardnekkig ontkend, maar<br />

in Rusland zijn inmiddels archieven geopend waaruit blijkt<br />

dat Urho Kekkonen (1900-1986), de vroegere Finse president,<br />

nog verder is gegaan dan men altijd heeft gedacht.<br />

Kekkonen was president van 1956 tot 1981. Van zijn nauwe<br />

betrekkingen met de Sovjetunie maakte hij geen geheim. Hij<br />

ging regelmatig vissen met Aleksej Kosygin en in 1964 kreeg<br />

hij zelfs de Lenin-orde.<br />

Maar in eigen land hield hij zich altijd verre van de com-<br />

89


finlandiseren<br />

munisten. Zijn goede contacten met het Kremlin gebruikte<br />

hij als troef ten opzichte van de kiezers: dankzij hem konden<br />

conflicten met Rusland, zoals de bloedige Winteroorlog van<br />

1939-1940, worden voorkomen.<br />

Inmiddels is duidelijk dat Kekkonen niet zo onafhankelijk<br />

was als hij deed voorkomen. In 1956 gaf de Finse communistische<br />

partij in opdracht van de KGB op het beslissende moment<br />

haar steun aan Kekkonen. En toen die in 1961 de verkiezingen<br />

dreigde te verliezen, lokte Chroesjtsjov met opzet<br />

een crisis met Finland uit. Kekkonen reisde naar Rusland,<br />

bezwoer deze namaak-crisis en won de verkiezingen - waardoor<br />

de Sovjetunie nog langer op een trouwe vazal kon rekenen.<br />

Met het ineenstorten van de Sovjetunie is finlandisering een<br />

historische term geworden. Je leest hem af en toe nog in de<br />

krant, maar waarschijnlijk zal hij binnen een paar jaar worden<br />

bijgezet in de kelders van het taaimuseum.<br />

Twee vergelijkbare begrippen:<br />

Balkaniseren, een rijk in kleine, elkaar vijandig gezinde stukken verdelen,<br />

waardoor er wanorde en terreur ontstaat. Dit gebeurde op de<br />

Balkan door het uiteenvallen van het Ottomaanse Rijk in de jaren voor<br />

en na de Eerste Wereldoorlog. Het woord werd in Duitsland voor het<br />

eerst gebruikt (balkanisieren) en later in het Engels opgenomen (Balka-<br />

nizê).<br />

Jutlandiseren betekent zoveel als jezelf buiten de markt plaatsen, kennelijk<br />

in navolging van Jutland. Het is een recent begrip, dat opgang<br />

maakte nadat het was gebruikt door Neelie Smit-Kroes, de toenmalige<br />

minister van Verkeer en Waterstaat. In een bericht over de relatief betere<br />

TGV-spoorverbindingen van Frankrijk met België en Duitsland schreef<br />

NRC Handelsblad op 9.4.1991: 'De vrees voor "Jutlandisering" van<br />

Nederland is dan ook niet onterecht.' Vooralsnog heeft dit begrip de<br />

woordenboeken niet gehaald.<br />

Kramers vermeldt in 1863 hollandizeeren voor 'hollandsche vormen aan<br />

zeden geven'. Het is niet waarschijnlijk dat het hier gaat om een<br />

voorloper van hollanditis.<br />

FINLANDISEREN: Winkler Prins* 8 (1950) 590; Nederlof Lexicon politiek-militair-<br />

strategische termen (1979) 25, & (19923) 85; WP ency. W.O. II I (1980) 210-211; Prisma<br />

van Europa (1992) 90-91; F. van Straten, 'Finlandisering met bijsmaak', in: NRCH<br />

31.10.1992.<br />

90


G<br />

gaas<br />

gaas<br />

(1692, uit het Frans) dun<br />

garenweefsel; vlechtwerk van<br />

metaaldraad<br />

De herkomst van het woord<br />

gaas is omstreden. Sommigen<br />

leiden het af van het Arabische<br />

woord gazz, dat 'floszijde' betekent, dat wil zeggen: de<br />

losse zijde die wordt gesponnen van het buitenste deel van de<br />

cocon. Anderen leiden het af van de plaats Gaza in Palestina.<br />

Voorstanders van de eerste theorie wijzen erop dat de Arabieren<br />

gazz uit het Perzisch leenden. Perzië had ooit een<br />

bloeiende zijdehandel; van Gaza is niet bekend dat er gaas<br />

werd gemaakt of verhandeld. De voorstanders van de Gazatheorie<br />

brengen hier weer tegenin dat er verschillende stoffen<br />

zijn genoemd naar doorvoerhavens. In de 19de eeuw werd er<br />

in Gaza trouwens wel katoen en zijde gemaakt.<br />

De strijd is onbeslist, maar zeker is wel dat Gaza van oudsher<br />

een belangrijke handelsplaats was, omdat het voor karavanen<br />

de laatste stop was op de reis van Palestina naar Egypte.<br />

Bovendien lag het erg gunstig voor handel met Syrië en Arabië.<br />

Dit alles maakte de stad ook tot een begeerde prooi:<br />

Alexander de Grote veroverde haar in 333 v.Chr., kort daarop<br />

gevolgd door Antigonus. De Arabieren maakten zich in 643<br />

n.Chr. meester van Gaza.<br />

Ook de kruisvaarders waren in Gaza en waarschijnlijk namen<br />

zij de stof in de 13de eeuw voor het eerst mee naar Europa.<br />

Echt plezierige herinneringen zullen ze overigens niet aan<br />

Gaza hebben gehad, want ze zijn daar tot tweemaal toe verpletterend<br />

verslagen.<br />

In het middeleeuws Latijn werd gaas gazzatum genoemd.<br />

Hieronder verstond men een soort dundoek. In 1279 bepaalde<br />

een concilie dat monniken deze doeken niet mochten dragen,<br />

waarschijnlijk omdat ze rijk versierd waren. In het Frans<br />

is gaze voor het eerst aangetroffen in de tweede helft van de<br />

91


geiser<br />

15de eeuw. Via het Frans kwam deze stofnaam vervolgens<br />

terecht in het Engels, Duits en Nederlands.<br />

Gaas raakte bij ons aan het eind van de 18de eeuw in de<br />

mode. De stof komt vele malen ter sprake in het werk van<br />

Wolff Sc Deken. 'Ik heb [sic] met Letje uitgeweest, om dat<br />

nieuwmodiesch gaas', schrijft Sara in de De historie van mejuffrouw<br />

Sara Burgerhart (1782). 'Het stuk was byna weg; doch<br />

men wagtte alle daag nog fraaier [...]'. Wolff & Deken noemen<br />

gaas als stof voor japonnen, halsdoeken, boezelaars en<br />

als garnering. Ook gebruiken zij gaas reeds figuurlijk in<br />

'gegaasde beelden'.<br />

Engels gauze (1561); Duits Gaze (1693); Frans gaze (1461).<br />

Wanneer Hildebrand in de Camera Obscura kennismaakt met de schatrijke<br />

Henriëtte Kegge, draagt zij een 'weelderig négligé van wit batist en<br />

kronkelige tule'. Tule, vroeger ook wel tulle, is een zeer licht, open weefsel<br />

met zeshoekige mazen. Het wordt gebruikt voor vitrage en als ondergrond<br />

voor kant. Iets dergelijks schijnt in Frankrijk al in de 11de eeuw te<br />

zijn vervaardigd, maar de moderne naam dateert pas uit de 17de eeuw.<br />

De stof is genoemd naar een Frans stadje waar hij werd gemaakt: Tulle,<br />

in het departement Corrèze, aan de westzijde van het Centraal Massief.<br />

GAAS: W. Beurs De groote waereld (1692) 10-11, 32; Wolff en Deken (ed. Buijnsters,<br />

1980) Sara Burgerhart (1782) brief 56, p. 307; Wijk Rzn Alg. aardrijksk. wdb. (1821) 1019<br />

(Gozo); Winkler Prins> 7 (1874) 295-296; WNT IV (1889) I I I-I 13; Franck & Wijk Etym.<br />

wdb. (I9I2 2) 172; Haeringen Suppl. etym. wdb. (1936) 52; Vieu-Kuik Franse woorden door<br />

Wolff en Deken I (1957) 198-199; Onions Oxf. dia. Engl. etym. (1985) 391; Deutsches<br />

Fremdwtb. 7 (1988) 253; Philippa Koffie, kaffer en katoen (1989) 35-36; Ibrahim<br />

Kulturgeschichtliche Wortforschung (1991) 103-104; Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 ls )<br />

138; Dauzat Dia. étym. (19932) 333; OED (19932); Rfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932)<br />

403; Rey Dia. hist. langue frang. (19942) 875.<br />

geiser<br />

(1845, uit het IJslands) warme<br />

springbron (184$); waterverwarmingstoestel<br />

(1898, uit het<br />

Engels)<br />

In het zuiden van IJsland,<br />

aan de voet van een grote<br />

gletscher, ligt de beroemdste springbron ter wereld: de Grote<br />

Geiser. Geologen schatten, op basis van aslagen, dat dit<br />

gebied al zo'n tienduizend jaar vulkanisch actief is. De eerste<br />

beschrijving van de springbronnen dateert echter uit de 13de<br />

92


geiser<br />

eeuw. Als gevolg van een aardbeving, zo schreef iemand in<br />

1294, verdwenen sommige bronnen en ontstonden andere.<br />

Dat is daarna zo doorgegaan. Het zuiden van IJsland wordt<br />

gemiddeld twee keer per eeuw door een flinke aardbeving<br />

getroffen, wat grote gevolgen kan hebben voor de springbronnen.<br />

Zo lag de Grote Geiser er in de tweede helft van de 16de<br />

eeuw kalmpjes bij. Maar door een aardbeving in 1630 spoot<br />

hij het water uit z'n onderaardse bekken met zo'n kracht<br />

omhoog, dat het hele omliggende gebied schudde. Sindsdien<br />

geniet de Grote Geiser wereldfaam. In talloze reisverslagen is<br />

een beschrijving te vinden van de typische manier waarop<br />

deze springbron tot uitbarsting komt: eerst is onderaards<br />

gerommel te horen, de bodem begint te trillen, uit het water<br />

in het bovengrondse bekken ontsnappen stoombellen, en<br />

dan... wordt het rustig. Zo gaat dat verschillende keren achter<br />

elkaar, maar dan zwelt het gerommel aan tot gedonder, het<br />

water in de kom begint te golven, wolken stoom ontsnappen,<br />

in de diepte is een geweldige dreun te horen en ten slotte<br />

spuit met geraas een kokende waterstraal omhoog, vroeger<br />

wel tachtig meter de lucht in.<br />

Een fraaie beschrijving van een springbron op IJsland - niet<br />

van de Grote Geiser overigens - is te vinden in een reisverslag<br />

van walvisvaarder C.G. Zorgdrager. In 1699 maakte kapitein<br />

Zorgdrager met zijn mannen een uitstapje naar het binnenland<br />

van IJsland, aan de noordkant van het eiland. Omdat<br />

hem verteld was dat de bronnen kokend water spoten, had<br />

hij een stuk schapevlees meegenomen, dat hij aan een touw<br />

in de bron wierp. Telkens werd het vlees op de straal omhooggespoten.<br />

Na negen keer spuiten was het gaar. De mannen<br />

aten het vlees met brood en dronken afgekoeld bronwater.<br />

Zorgdrager bewaarde een gedroogd stuk vlees als<br />

souvenir. Hij meldde nog dat het water van een andere<br />

springbron goed heette tegen 'Venusquaalen', die juist op<br />

IJsland hardnekkig waren. Hij probeerde bovendien een<br />

verklaring voor de springbronnen te geven, maar daar bakte<br />

hij niet veel van.<br />

Dat laatste gold trouwens ook voor de meeste wetenschappers.<br />

Pas in 1846 ontdekte de beroemde Duitse scheikundige<br />

93


geiser<br />

Robert Bunsen hoe de Grote Geiser ongeveer werkt. Hij liet<br />

er thermometers in zakken, verrichtte talloze metingen, en<br />

kwam met een theorie die - met slechts kleine aanpassingen<br />

- nog steeds staat.<br />

Inmiddels was het begrip geiser zo bekend geworden dat het<br />

internationaal werd gebruikt voor warme springbronnen in<br />

het algemeen. In veel woordenboeken heerste op dit punt<br />

aanvankelijk verwarring. Zo omschreef Calisch geiser in 1864<br />

als 'algemeene benaming van reusachtige springbronnen op<br />

het eiland IJsland'. In feite werden de springbronnen alleen<br />

buiten IJsland geisers genoemd. Op IJsland zelf had en heeft<br />

iedere springbron een eigen naam, met als bekendste de Grote<br />

Geiser. Geysir betekent in het IJslands 'gutser, spuiter', van<br />

het werkwoord geysa, dat 'gutsen' of 'omhoogspuiten' betekent.<br />

Maar goed, in de meeste moderne talen werd geiser dus een<br />

soortnaam voor springbron. In het laatste kwart van de 19de<br />

eeuw kwam daar in het Engels en Nederlands nog een betekenis<br />

bij, die van waterverwarmingstoestel. Engeland liep<br />

indertijd vooraan met de ontwikkeling van warm watertoestellen;<br />

later nam Duitsland die rol over.<br />

Met geiser (aanvankelijk vaak 'geyser' gespeld) bedoelde men<br />

omstreeks de eeuwwisseling een toestel om badwater te verwarmen,<br />

veelal gevoed met gas, maar ook met cokes of kolen.<br />

Het waren enorme ketels, apparaten die wij nu boilers zouden<br />

noemen. Vanaf 1920 maakte de keukengeiser in Nederland<br />

algemeen opgang. In het begin had je nog open geisers,<br />

maar die hadden als nadeel dat het water een deel van de<br />

verbrandingsgassen opnam, wat een vieze smaak gaf. Overigens<br />

is de keukengeiser al weer een tijdje op z'n retour: de<br />

markt krimpt jaarlijks met tien procent. Ook de Grote Geiser<br />

is op z'n retour. In 1981 is, om uitbarstingen te bevorderen,<br />

het onderaardse kanaal schoongemaakt, maar hij spuit slechts<br />

als er eerst een flinke hoeveelheid zeep in wordt gekieperd -<br />

een hulpmiddel dat in de 19de eeuw werd ontdekt. Zelfs dan<br />

haalt hij met moeite veertig meter. De Grote Geiser blijft<br />

daarmee ruim achter bij geisers elders in de wereld.<br />

Engels geyser (1780 [springbron]; 1878 [verwarmingstoestel]);<br />

Duits Geysir.; Geisir [springbron]; Frans geyser [springbron]<br />

(1824).<br />

94


A. Mourbach C.G. Zorgdragers 8loeyende Opkomst der Aloude en Hedendaagsche Groen-<br />

landsche Visschery (1720) 38-46; Nederlandsch Magazijn (1834) 193-195, & (1835) 347-<br />

349, & (1845) 387-390; Nieuwenhuis Aanhangsel 3 (1836) 28-29; Calisch Nieuw wdb. der<br />

Ned. taal (1864) 396; Winkler Prins' 7 (1874) 426; Winkler Prins* 7 (1916) 765-768, & 8<br />

(1917) 2; Oosthoek ency. 5 (1919) 884-885; Alders In Holland staat een huis (1944*) 122-<br />

123; Winkler Prins 6 9 (1950) 181-183; Cleasby & Vigfusson & Craigie An Icelandic-English<br />

dict (19572); Helgi Torfason The Great Geysir (Reykjavik 1985); OED (19932); pfeifer<br />

Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 414; Petit Robert (19932) | o 17.<br />

git<br />

(14de eeuw, uit het Frans) harde zwarte delfstof, vooral gebruikt<br />

voor sieraden<br />

Zwart is geen kleur, weten wijsneuzen, maar wat is dan het<br />

verschil tussen zwart en gitzwart? En wat is gift<br />

Git is een delfstof die is ontstaan door verkoling van hout dat<br />

in rottingsslik heeft gelegen. Git staat ook bekend als bergwas,<br />

pekkool, zwart agaat of zwart barnsteen. In de oudheid<br />

noemde men de steen gagates. Plinius herleidde deze naam<br />

tot de rivier en de plaats Gagai in Lycië, indertijd een koninkrijk<br />

aan de zuidkust van Klein-Azië. Doorgaans hechten<br />

etymologen niet veel waarde aan de woordverklaringen van<br />

Plinius, maar in dit geval wordt zijn bewering vrijwel overal<br />

zonder tegensputteren overgenomen.<br />

Gagai is niet meer dan een voetnoot in de geschiedenis van<br />

de klassieke oudheid. Volgens de Princeton encyclopedia of<br />

classical sites (1976) is het plaatsje in de vierde eeuw v.Chr.<br />

voor het eerst vermeld. Het zou zijn gesticht door in moeilijkheden<br />

verkerende zeelieden uit Rhodos, die verheugd 'Ga,<br />

ga!' (land, land) riepen toen ze de kust zagen. Het verhaal wil<br />

dat zij het oord van hun behouden aankomst 'Landland'<br />

hebben gedoopt: Gagai. Een metropool is het nooit geworden.<br />

Tegenwoordig resten er slechts schamele ruïnes, waarin<br />

precies één inscriptie is gevonden.<br />

Over de eigenschappen die aan de stenen uit Gagai werden<br />

toegeschreven zijn we dankzij Plinius heel wat beter ingelicht.<br />

Krassen die met deze zwarte, gladde steen op aardewerk worden<br />

gezet, kunnen nooit meer worden gewist, meende hij.<br />

'Verbrandt men de steen, dan houden de dampen slangen op<br />

afstand en verdrijven ze hysterische aandoeningen; men kan<br />

er epilepsie mee diagnostiseren en maagdelijkheid mee con-<br />

git<br />

95


git<br />

troleren. Een aftreksel van de steen in wijn helpt tegen kiespijn<br />

en samen met was is hij goed tegen de klierziekte.'<br />

Bovendien gebruikten zieners de steen bij voorspellingen, zo<br />

besloot hij.<br />

Stenen uit Gagai waren al vroeg in Nederland bekend. In het<br />

Middelnederlands schreef men gagaet, later aget of g(h)et en<br />

weer later git. Het wegvallen van de g aan het begin van het<br />

woord is waarschijnlijk te wijten aan verwarring met agaat<br />

(z.a.) - een steen die volgens Plinius ook van een riviernaam<br />

is afgeleid, de Achates op Sicilië. Overigens bleef ook de vorm<br />

gagaat bestaan, maar die is minder gebruikelijk.<br />

Git werd in grote hoeveelheden in Duitsland gevonden, vooral<br />

in Württemberg. Er werden onder andere gespen en snuifdozen<br />

van gemaakt, maar vooral sieraden, met name voor de<br />

rouw. Bilderdijk vertaalde in 1808 een Latijns gedicht van Van<br />

Baerle over een 'zwartkoralen borstklis' om de hals van Maria<br />

Tesselschade, dat begint met de regels:<br />

Tessel, waarom zulk een borstweer voor den toegang tot uw<br />

hart?<br />

Waarom voor dien kuischen boezem, zulk een<br />

oogverschrikkend zwart?<br />

Zal dit git de liefde weeren, die, uws ondanks, u beloert?<br />

Dichters mochten flonkerende zwarte ogen graag vergelijken<br />

met het glimmend zwarte git en dus dichtte Simon van Beaumont<br />

(1573-1654):<br />

Hondert Kusjes hondertmaal,<br />

[...] Zoud' ik zonder rusten gheven,<br />

[...] An uw koontjes, roodt en wit,<br />

An uw borstjes, hardt en rondt<br />

An uw ooghjes, als een git,<br />

Schoone noordtster van mijn leven.<br />

Op zijn beurt maakte Tollens git nog zwarter dan het al is<br />

door het te verbinden met ravenveren. 'Haar vlechten zijn als<br />

ravengit/ Haar boezem is als zwanenwit', dichtte hij. Waarmee<br />

maar gezegd wil zijn dat zwart wel degelijk een kleur is,<br />

en gitzwart helemaal.<br />

96


Engels jet (±1387); Duits GagaP, Frans jais (1268).<br />

gorgonzola<br />

Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist XXXVI, 34; S. v. Beaumont (ed.<br />

Tideman) Gedichten (1843) 281; H. Tollens Gezamelijke dichtwerken X (1848) 140;<br />

Bilderdijk De dichtwerken 9 (1858) 424; Winkler Prins > I (1870) 226-229; WNT IV (1889)<br />

2402-2406, & Suppl. I (1956) 815-816 (agaat); Vries Ned. etym. wdb. (1971) 209; Princeton<br />

ency. classical sites (1976) 342; Dauzat D/ct. étym. (19932) 404; OED (19932).<br />

gorgonzola<br />

(ip03, uit het Italiaans) soort<br />

blauwe kaas<br />

Wie vanuit Milaan in oostelijke<br />

richting de oude hoofdweg<br />

naar Bergamo neemt,<br />

bereikt al na een kilometer of<br />

tien het stadje Gorgonzola, dat tegenwoordig zo'n 15.000<br />

inwoners telt. Gorgonzola - dat zal duidelijk zijn - is de<br />

bakermat van de gelijknamige kaas. In de omgeving van<br />

Gorgonzola lagen vroeger rijke weidegronden.<br />

In de herfst lieten herders op hun tocht van de Alpen naar de<br />

Po vlakte hier hun koeien rusten. Van de melk van deze koeien<br />

werd een kaas gemaakt die stracchino werd genoemd, naar<br />

het Lombardische stracco, dat 'moe' betekent. Later sprak<br />

men van stracchino di Gorgonzola. Dit is nog steeds de officiële<br />

naam, maar in de spreektaal zegt men kortweg gorgonzola<br />

of zelfs zola. De kaasproduktie in Gorgonzola moet al in<br />

de 9de eeuw zijn begonnen. Aanvankelijk maakte men alleen<br />

in de herfst kaas, maar toen de belangstelling toenam, begon<br />

men dit ook 's winters te doen. Pas aan het eind van de 19de<br />

eeuw raakte gorgonzola internationaal bekend.<br />

Gorgonzola is een romige kaas, die wordt gemaakt van verse,<br />

volle koeiemelk, meestal een mengsel van ochtend- en avondmelk.<br />

De blauwe schimmel wordt veroorzaakt door de Penicillium<br />

roqueforti - dezelfde schimmel als in stilton (z.a.) en<br />

roquefort.<br />

Al sinds het begin van deze eeuw wordt gorgonzola ook buiten<br />

Italië gemaakt, vooral in Engeland en Denemarken. In<br />

Gorgonzola zelf wordt tegenwoordig nauwelijks meer kaas<br />

gemaakt.<br />

Engels Gorgonzola (1878); Duits Gorgonzola.; Frans gorgonzola<br />

(1890).<br />

97


gruyère<br />

Vivat's ency. 5 (1903) 3343; Wagenaar Ency. voedings- en genotmiddelen (1938) 161;<br />

Partridge Name into word (1949) 183; Sander Kaas (1968) 55-56; Larousse kaas ency.<br />

(1978) 90-91; La Stella Dizionario storico di deonomastica (1984) 108; Petit Robert (I993 2)<br />

1030; OED (19932).<br />

gruyère<br />

(1822, uit het Frans) soort van gatenkaas<br />

Als de Frans-Duitse taalgrens in Zwitserland iets verder westelijk<br />

had gelopen, hadden wij de streek Gruyère in het kanton<br />

Fribourg waarschijnlijk gekend als het Greyerzer Land,<br />

want zo noemen de Duitsers dit gebied. Dwars door dit oude<br />

graafschap stroomt van zuid naar noord de Saane, die via de<br />

Aare uitmondt in de Rijn.<br />

In deze streek wordt sinds het begin van de 12de eeuw een<br />

volvette, harde kaas met kleine gaatjes gemaakt. De Zwitsers<br />

omschrijven hem wisselend als het kleine broertje van de<br />

emmentaler (z.a.) of - iets positiever - als de kaas die nooit<br />

verveelt.<br />

Gruyère wordt zowel in de dalen als op de bergweiden gemaakt<br />

in wielvormen van zo'n 45 kilo. Traditioneel werden<br />

deze op de schouders gedragen, op een houten stellage.<br />

Sinds lang wordt ook in Frankrijk en België gruyère gemaakt.<br />

De Fransen hebben zelfs wettelijk recht op de benaming gruyère,<br />

samen met de Zwitsers. Dat is vastgelegd in het Verdrag<br />

van Stresa (1952), waarin diverse landen overeenkwamen merknamen<br />

van een aantal kaassoorten buiten de eigen grenzen te<br />

beschermen.<br />

In 1993 produceerde Zwitserland 24.000 ton gruyère. Een<br />

kwart daarvan werd binnen de Europese Gemeenschap afgezet.<br />

Engels Gruyère (1802); Duits Greyerzer (Käse); Frans gruyère<br />

(1674).<br />

Wijk Rzn Mg. aardrijksk. wdb. 3 (1822) 1150; Kramers Geogr. wdb. (1855) 363; Winkler<br />

Prins6 10 (1951) 118; Sander Kaas (1968) 65-66; Larousse kaas ency. (1978) 95-96; Petit<br />

Robert (19932) |055; Dauzat Dict étym. (19932) 356; OED (19932).<br />

98


Haarlemmerolie<br />

H<br />

haarlemmerolie<br />

(1734) bepaalde olie die een geneeskrachtige werking zou hebben<br />

Haarlemmerolie bestaat uit terpentijn, natuurhars, lijnolie,<br />

ontgiftigd zwavelpoeder en nog enkele ingrediënten, die de<br />

fabrikant al 300 jaar angstvallig geheimhoudt. De uitvinding<br />

van het goedje wordt toegeschreven aan de Haarlemse schoolmeester<br />

Claes Tilly (1665-1734). In een uitputtend artikel over<br />

dit onderwerp toont Henri Spijkerman echter aan dat Tilly<br />

reeds vele voorgangers had: al in 1625 werd een vergelijkbaar<br />

middel in Praag aan de man gebracht en waarschijnlijk is het<br />

nog ouder.<br />

Hoe het ook zij, Tilly begon in 1696 in Haarlem met de verkoop<br />

van dit 'wondermiddel'. Hij noemde het Medicamentum<br />

Gratia Probatum, maar in de volksmond stond het al<br />

spoedig bekend als Tilly-olie of Tilly-balsem. Later sprak men<br />

vooral van Haarlemmerolie.<br />

Al snel kreeg Tilly te maken met moordende concurrentie.<br />

Hij beklaagde zich bij het stadsbestuur en kreeg in 1734<br />

toestemming om de naam 'Oprechte Haarlemmerolie' te voeren.<br />

Op de lange termijn bood dit echter geen soelaas. Met<br />

name in de Franse tijd, toen niemand zich meer aan plaatselijke<br />

ordonnanties stoorde, kende Haarlem enkele tientallen<br />

fabriekjes waar Haarlemmerolie werd geproduceerd.<br />

Er werd dan ook goed aan verdiend. Haarlemmerolie werd<br />

aanbevolen tegen talloze ongerieven, zoals galstenen, geelzucht,<br />

ingewandsstoornissen, slechte adem, reumatiek, jicht<br />

en krampen, nierstenen, ontsteking van de urinewegen, griep,<br />

netelkoorts, hooikoorts, maden, bloedzweren, lichte verbrandingen,<br />

insektenbeten, winterhanden, kloven, tandpijn, haaruitval<br />

- ja wat kon je er eigenlijk niet mee genezen? Het werd<br />

internationaal aan de man gebracht; al in de 18de eeuw was<br />

de bijsluiter, behalve in het Nederlands, Frans, Duits en Engels,<br />

ook gesteld in het Zweeds, Deens en Portugees. Missionarissen<br />

introduceerden het middeltje in de 19de eeuw in<br />

Afrika, waar het nog steeds gretig aftrek vindt, net als in<br />

99


hamburger<br />

Noord- en Zuid-Amerika. In totaal wordt Haarlemmerolie<br />

tegenwoordig naar maar liefst 45 landen geëxporteerd, in de<br />

vorm van drank, capsules, zalf en zetpillen.<br />

In 1989 werd Haarlemmerolie van de lijst van geneesmiddelen<br />

geschrapt. Het College ter beoordeling van geneesmiddelen<br />

achtte de werking ervan namelijk niet bewezen. De tekst in<br />

de bijsluiter moest worden aangepast. Bij de enig overgebleven<br />

producent, de firma C. de Koning Tilly in Haarlem, zat<br />

men daar niet mee: goede wijn behoeft geen krans, was hun<br />

reactie. Maar er zijn er die menen dat Haarlemmerolie een<br />

kwakzalversmiddeltje is, dat schadelijk kan zijn voor de<br />

gezondheid.<br />

Engels Dutch drops (1844), Haarlem-oil {1885).<br />

WNT V (1900) 1451; 'Oprechte Haarlemmerolie is geen echte medicijn meer', in: NRCH<br />

13.12.1989; Henri Spijkerman, 'Haarlemmerolie, het Medicamentum Gratia Probatum',<br />

in: Haerlem jaarboek (1993) 51-80.<br />

hamburger<br />

(1938, uit het Engels) plat,<br />

gebraden stuk gehakt<br />

Hoog in het noorden van<br />

Duitsland, op het punt waar<br />

de Elbe zich van een rivier tot<br />

een bescheiden zeearm verbreedt,<br />

ligt de agglomeratie<br />

Hamburg. Deze belangrijke havenstad is een van de zelfstandige<br />

Länder van de Bondsrepubliek en telt meer dan anderhalf<br />

miljoen inwoners.<br />

Halverwege de 19de eeuw namen emigranten uit Hamburg<br />

een vleesgerecht mee naar de Verenigde Staten dat daar mettertijd<br />

zou uitgroeien tot de populairste snelle hap aller tijden.<br />

Omstreeks 1884 noemde men dit vleesgerecht Hamburg<br />

steak. Niet lang daarna sprak men van Hamburger steak, wat<br />

rond de eeuwwisseling werd ingekort tot hamburger.<br />

De grootste propagandist die dit gebraden stuk gehakt ooit<br />

heeft gehad was de Amerikaanse voedselhervormer J.H. Salisbury<br />

(1823-1905). Naar hem werd de hamburger omstreeks<br />

1897 salisbury steak genoemd, een naam die je nog wel eens<br />

100


hamburger<br />

ziet opduiken in restaurants die zich te chic voelen om een<br />

hamburger te serveren.<br />

De hamburger werd aanvankelijk zonder brood geserveerd.<br />

Het kadetje kwam er - zo meldt de Amerikaanse literatuur -<br />

omstreeks 1912 bij. In het begin van de jaren dertig verdrong<br />

de hamburger in de Verenigde Staten de hot dog als populairste<br />

snelle hap. Vanaf dat moment was de opmars van de<br />

hamburger niet meer te stoppen. Men zag het woord abusievelijk<br />

aan voor een samenstelling van ham en burger, hoewel<br />

er geen ham aan te pas kwam. Burger werd nu een achtervoegsel<br />

voor allerlei gerechten, zoals de cheeseburger en de<br />

whimpeyburger. Laatstgenoemde dankt zijn naam aan Wimpie,<br />

een personage uit de Popeye-strip. In Nederlandse woordenboeken<br />

is de hamburger voor het eerst aangetroffen in<br />

1938, maar de opkomst van dit gerecht dateert van na de<br />

Tweede Wereldoorlog.<br />

Engels Hamburger steak (1884); Duits Hamburger, Frans hamburger<br />

(1930).<br />

Enkele andere vleeswaren:<br />

De herkomst van casselerrib (Kasseier of Kafiler in het Duits) is onzeker,<br />

maar sommigen brengen deze naam in verband met de Duitse stad<br />

Kassei. Dat het woord met een c wordt gespeld, komt doordat de<br />

ontlening verliep via de Franse vorm Cassel of op grond van een oudere<br />

Duitse schrijfwijze.<br />

Parmaham, gerookte ham, is in een bepaalde klasse restaurants sinds<br />

enkele decennia in combinatie met meloen het meest geserveerde<br />

voorgerecht, maar heeft zich nog altijd geen plaatsje mogen verwerven<br />

in onze woordenboeken. Van oorsprong komt parmaham uit Parma in<br />

Italië, waar de hammen in de buitenlucht worden gedroogd. Inmiddels<br />

wordt ze ook in talloze andere landen gemaakt, waaronder Nederland.<br />

Italië heeft meermaals geprobeerd de naam te beschermen, maar tot nu<br />

toe tevergeefs.<br />

Tartaar, gehakte biefstuk, dankt zijn naam aan het verhaal dat de<br />

Tartaren met lappen vlees onder hun zadel reden om die mals te maken.<br />

De correcte naam voor dit Mongoolse volk is trouwens Tataren. De<br />

foutieve vorm Tartaren ontstond in de middeleeuwen, door associatie<br />

met Tartarus, in de Griekse en Romeinse mythologie het rijk van de<br />

eeuwige duisternis.<br />

De herkomst van berliner, een soort van boterhamworst, behoeft geen<br />

toelichting.<br />

HAMBURGER: WNT V (1900) 1730; Wagenaar Ency. voedings- en genotmiddelen (1938)<br />

392; Mencken Am. Lang. Suppl. I (1945) 427-428; Flexner I hear America talking (1976)<br />

183-184; Rey-Debove D/'ct des anglic. (I990 2) 376; Merriam-Webster new book of word hist.<br />

(1991) 211; OED (19932).<br />

101


hit<br />

house<br />

(1769) klein paard\ shetlandpony<br />

Van de 16de eeuw tot het eind van de 18de eeuw stonden de<br />

Shetlandeilanden bij ons bekend als Hitland of de Hitlandse<br />

eilanden (zie hierover verder bij Shetlandpony). De eilanden<br />

waren beroemd om hun uitzonderlijk rijke viswateren, hun<br />

uitstekende wol en hun dwergpaardjes. Die paardjes werden<br />

aanvankelijk Hitlandse paarden genoemd. Dit werd eerst verkort<br />

tot hitlander en vervolgens tot hit of hitje. Later - aan<br />

het begin van de 20ste eeuw - werd dit woord verdrongen<br />

door Shetlandpony en Shetlander, begrippen die we uit het<br />

Engels leenden. Hit(je) bleef bestaan, maar kreeg de betekenis<br />

van klein paard in het algemeen.<br />

Overigens noemt men zo'n klein paardje in het noorden van<br />

ons land veelal ked(de). Ked was van oorsprong de naam van<br />

een zeer kleine hit. Een relatief groot dwergpaardje noemde<br />

men een dubbele hit.<br />

WNT VI (1912) 770-771, & VII' (1926) 1924-1925 (ked); Franck & Wijk Etym. wdb.<br />

(19122) 253; Vercoullie Etym. wdb. (19253) 133; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 258-259;<br />

Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 is) 171.<br />

house, house-muziek<br />

(1987y uit het Engels) monotone, elektronische dansmuziek<br />

House ontstond omstreeks 1982 in The Warehouse in Chicago,<br />

een club die was gevestigd in een oud pakhuis. Frankie<br />

Knuckles was daar discjockey sinds 1977. Hij staat te boek als<br />

de 'Godfather of house'. Al in 1971, als discjockey in New<br />

York, was Knuckles begonnen om bestaande platen met<br />

elkaar te combineren met behulp van twee draaitafels en een<br />

mengpaneel. Hij mengde disco- en zogeheten Philly-soulnummers<br />

met de elektronische muziek van groepen als Kraftwerk<br />

en New Order tot nieuwe dansmuziek. Later maakte hij<br />

hiervoor gebruik van drumcomputers, synthesizers, sequencers<br />

en sample-apparatuur.<br />

Knuckles verliet The Warehouse in 1983, maar toen was de<br />

nieuwe dansmuziek, die naar de dansclub house werd genoemd,<br />

al populair buiten Chicago. Vanuit Amerika waaide<br />

de nieuwe muziek in 1986 over naar Londen, waar house eerst<br />

alleen in undergroundclubs te horen was. Nadat Britse disc-<br />

102


house<br />

jockeys de muziek in de zomer van 1987 bij de toeristen op<br />

Ibiza in de mode hadden gebracht, brak in Londen een houserage<br />

uit.<br />

In het najaar van 1987 was house voor het eerst in Amsterdam<br />

te horen, in de club RoXY, waar de muziek aanvankelijk<br />

nauwelijks publiek trok. Maar nadat in september 1988 in<br />

Amsterdam de eerste grote house-party was gehouden, verbreidde<br />

het fenomeen zich als een olievlek.<br />

Aanvankelijk bleef het ondergronds: de organisatoren werkten<br />

met uitnodigingen, 'flyers' die van hand tot hand gingen<br />

en binnen allerlei netwerken werden verspreid. Na ruim een<br />

jaar kregen house-party's een slechte naam, vooral door het<br />

gebruik van de drug ecstasy of xtc. In Utrecht raakte een<br />

jongen zwaar gewond en in Amsterdam liep een feest volledig<br />

uit de hand, waarbij een moskee werd ontheiligd. Rond de<br />

jaarwisseling 1989-1990 werden een aantal feesten verboden.<br />

Medio 1991 waren de house-party's zo populair en vaak<br />

massaal geworden dat de echte pioniers al nostalgisch terugblikten.<br />

Eind 1991 werden in Nederland maandelijks zo'n<br />

vierhonderd nieuwe house-platen uitgebracht.<br />

Als verklaring voor de populariteit van house-muziek wordt<br />

vaak de hartslagtheorie gegeven: het tempo van veel housenummers<br />

is 120 beats per minuut (bpm) en wie danst bereikt<br />

door de inspanning dezelfde hartslagfrequentie, waardoor<br />

muziek en lichaam een eenheid vormen. Het is echter heel<br />

onwaarschijnlijk dat de hartslag bij inspanning bij iedereen<br />

precies op 120 slagen zou blijven steken.<br />

House kreeg al snel te maken met talloze afsplitsingen. Op<br />

een gegeven moment onderscheidde men acid house, deep<br />

house, ethno house, garage house, hip house, mellow house,<br />

soft house, soul house, techno house en tribal house - stijlen<br />

die alleen door kenners uit elkaar te houden zijn. Nederland<br />

was in 1991 internationaal toonaangevend op het gebied van<br />

gabber-house, een extreme vorm van house waarbij het ritme<br />

in 1993 werd opgeschroefd tot 180 bpm. Gabber is hier overigens<br />

geen Engels woord, maar Amsterdams voor 'makker'.<br />

De afgelopen jaren is vele malen voorspeld dat de house-rage<br />

binnen een jaar voorbij zou zijn. Vooralsnog is dat echter niet<br />

het geval. Discjockey 'Per' (1964), een van de tien beste<br />

103


jeans<br />

house-dj's in Nederland, weet waarom: 'House-muziek is de<br />

westerse variant op de trancemuziek. In Afrika doen ze dat<br />

met trommeltjes om een kampvuur. [...] Als het een goede<br />

avond is, ga je helemaal kapot.'<br />

Engels house (1986).<br />

Koenen & Smits Peptalk (1989) 136; Greg Kot, 'House what it is. How it began', in:<br />

Chicago Tribune 19.8.1990; American Speech 66.3 (1991) 316-317, 320-321; Geert Mak,<br />

'Ecstasy', in: NRCH 29.6.1991; Bernard Hulsman, 'De meisjes blijven weg', in: NRCH<br />

22.1 1. 1991; Alain C. Verhave, P. ter Weijden Amsterdam Housenation (Doctoraalscriptie<br />

UvA 1991); Tulloch Oxfo. diet new words (1992) 157; Laura Starink, 'DJ Per', in: NRCH<br />

4.1.1993.<br />

J<br />

jeans<br />

(1784, uit het Engels) gekeperde katoenen stof (1784); spijkerbroek<br />

(ip 70)<br />

Textielindustrie Ís nog altijd een van de pijlers van Genua's<br />

economie. Die industrie dateert uit de middeleeuwen. Toen<br />

maakte deze Italiaanse stad, prachtig gelegen aan de Golf van<br />

Genua, naam door haar zijdeweverijen. In de 16de eeuw werd<br />

er op grote schaal goud- en zilverkant gemaakt, en in de 17de<br />

eeuw linnen kloskant.<br />

Behalve kant en zijde produceerden de Genuezen fustein,<br />

een sterke, halflinnen of katoenen stof. Bij de Fransen stond<br />

Genua indertijd bekend als Janne(s) of Gênes. De Engelsen<br />

leerden de Genuese stof via de Fransen kennen. Zij verbas-<br />

104


jeans<br />

terden Gênes tot Jene of Gene en noemden de stof Jene fustian<br />

(1567) 'fustein uit Genua'. De toevoeging fustein kwam al<br />

spoedig te vervallen en de spelling van 'Jene' veranderde langzaamaan<br />

in jean of jeanes. In het Nederlands is deze stofnaam<br />

voor het eerst aangetroffen in 1784, in de vorm yeens. De stof<br />

werd onder andere gebruikt als voering voor corsetten, pakken<br />

en schoenen.<br />

Jeans in de betekenis broek is van veel jonger datum. Deze<br />

betekenis is in het Engels voor het eerst opgetekend in 1843.<br />

Niet lang daarna, omstreeks 1850, maakte Levi Strauss (1829-<br />

1902) in San Francisco de eerste broek, die wij nu onder meer<br />

kennen als blue jeans. Strauss gebruikte hiervoor denim<br />

(z.a.), een stof die hij met indigo blauw kleurde. Denim en<br />

jean(s) werden in het Amerikaanse spraakgebruik echter al<br />

snel min of meer gelijkgesteld.<br />

Voor zover bekend werd jeans in de betekenis 'spijkerbroek'<br />

in Nederland pas in 1970 voor het eerst opgetekend - in het<br />

Jargonboek voor hippe en andere vogels. Minder hippe woordenboeken<br />

volgden schoorvoetend. Zo vermeldt Van Dale<br />

jeans pas sinds 1984.<br />

Engels jeans (1567 [weefsel]; 1843 [broek]); Duits Jeans (20ste<br />

eeuw [broek]); Frans jean(s), blue-jean(s) (1959 [broek]).<br />

Vergelijk jodphurs<br />

Fustein zelf is ook lang aangezien voor een geoniem. Men meende dat<br />

het was genoemd naar Fustat of Fostat, een voorstad van Cairo in<br />

Egypte. Zo staat het nog in het WNT. Tegenwoordig gaat men er echter<br />

van uit dat fustein via via teruggaat op het Griekse lina xylina dat<br />

letterlijk 'houten linnen' betekent.<br />

Indigo, de kleurstof waarmee Strauss zijn jeans blauw kleurde, is via het<br />

Latijn ontleend aan het Griekse indikon. Dit is een verkorting uit Indikon<br />

pharmakon, 'Indisch geneesmiddel'. De indigoplant werd vroeger in<br />

grote hoeveelheden uit Indië aangevoerd. Inmiddels is deze kleurstof<br />

vrijwel geheel verdrongen door synthetische produkten.<br />

JEANS: Craigie & Hulbert D/ct Amer. Engl. 3 (1942) 1337; Broersma Recht voor z'n raap<br />

(1970); Veen Etym. wdb. (1989) 372; O'Hara Mode ency. (1989) 118-120, 206; Rey-<br />

Debove D/ct. des anglic. (1990*) 69-70, 450; Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 '5) 183;<br />

Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 596; Grauls Uitvinders v.h. dagelijks leven 2 (1993)<br />

57-63; OED (19932); Rey D/ct. hist. langue frang. (19942) 235-236, 1068.<br />

105


jerrycan<br />

jerrycan<br />

(ip59, uit het Engels) plat blik met handvat en tuit<br />

Dat jerry de Engelse scheldnaam is voor Duitser, is bij velen<br />

bekend. Veel minder bekend is wat de jerrycan daarmee te<br />

maken heeft.<br />

Het is heel eenvoudig. Het platte benzineblik met handvat en<br />

tuit is een Duitse uitvinding. De Duitsers noemen zo'n ding<br />

een Kanister. Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakten ze<br />

er volop gebruik van. In 1942 maakte het Engelse leger in<br />

Noord-Afrika enkele van deze blikken buit op de troepen van<br />

Rommel. Ze waren diep onder de indruk van hun bruikbaar-<br />

heid. De blikken werden naar Engeland gestuurd, waar ze al<br />

snel in produktie werden genomen. De Britse soldaten doop-<br />

ten het blik jerrycan, ofwel mojfenblik. Later werd dit de offi-<br />

ciële naam binnen de NAVO, behalve in Duitsland, waar ze<br />

nog steeds van Kanister spreken.<br />

De scheldnaam jerry dateert overigens niet van de Tweede<br />

Wereldoorlog maar van de Eerste. Aanvankelijk werden er<br />

Duitse gevechtsvliegtuigen mee aangeduid. Maar al snel werd<br />

het ook de bijnaam voor Duitse soldaten, samen met onder<br />

andere Fritz en Hun. Hoogstwaarschijnlijk is het een verbas-<br />

tering van German en in het begin schreef men dan ook wel<br />

Gerry. Een van de oudere betekenissen van jerry, dat in slang<br />

onder meer pispot' betekent, sloot goed aan bij deze bij-<br />

naam.<br />

Na de Tweede Wereldoorlog kwamen de jerrycans terecht in<br />

legerdumps. 'Toen in de jaren '50 de Westeuropese wagenpar-<br />

ken begonnen uit te dijen', aldus Van Nierop (1979), 'behoor-<br />

de de jerrycan al spoedig tot de vaste hebbedingen van vele<br />

autobezitters.' Het Nederlandse leger kent jerrycanboys.<br />

Hiermee worden militairen aangeduid die zijn belast met de<br />

zogeheten Bos-voorziening, ofwel met de verstrekking van<br />

Benzine, Olie en Smeermiddelen. Als we onze woordenboe-<br />

ken moeten geloven, kun je in jerrycans alleen benzine ver-<br />

voeren. In de praktijk worden ze voor van alles gebruikt.<br />

Zelfs de soldaten van Rommel deden er al water in.<br />

Engels jerrican, jerrycan (1943); Frans jerricane, jerrycan<br />

(i944)-<br />

106


jersey<br />

Zandvoort Eng. in the Netherlands (1964) 55; Van Nierop Nieuwe woorden 3 (1979) 78-79;<br />

Salleveldt Wdb.Jan Soldaat (1980«) 62; Höfler D/ct anglicismes (1982) 135; Veen Etym. wdb.<br />

(1989) 372; Rey-Debove Dict des anglic (I990 2) 451-452; De Coster Wdb. jargon en slang<br />

(1992) 336; OED (1993*); Rey D/ct hist langue frang. (1994^) 1069.<br />

jersey<br />

(i88p, uit het Engels) gebreide bovenkleding (i88p); rundveeras<br />

(ipio); machinaal gebreide stof(ipn)<br />

Jersey is het grootste en meest zuidelijke van de Britse<br />

Kanaaleilanden. Het ligt slechts 24 km van de kust van Normandië.<br />

De bewoners komen dan ook van oorsprong uit<br />

Frankrijk en Frans is op Jersey de officiële taal. Wel verstaat<br />

iedereen Engels, want Jersey maakt al sinds eeuwen deel uit<br />

van de Britse Eilanden (maar niet van het Verenigd Koninkrijk,<br />

een subtiel staatkundig verschil).<br />

Op Jersey werd eeuwenlang fanatiek gebreid. In het Engels is<br />

jersey sinds de 16de eeuw een begrip voor (een breisel van)<br />

fijne kam wol. Vooral de gebreide kousen - Jersey stockings —<br />

hadden een grote naam. Ook Nederlandstalige naslagwerken<br />

maken hier al vroeg melding van. Zo schreef Van Hoogstraten<br />

in 1733: 'De inwoners [van Jersey] [...] zyn oorspronkelyk<br />

van de Normannen en Britten, spreken bedorven<br />

Fransch, en dryven groten koophandel met koussen: want de<br />

wol valt hier seer fyn en wit.'<br />

In de 19de eeuw werd jersey internationaal een begrip. Er<br />

werden nauwsluitende truien mee aangeduid, met korte of<br />

lange mouwen, die aanvankelijk alleen werden gedragen als<br />

sportkleding, vooral bij tennis, roeien en voetbal. Later raakten<br />

deze jerseys ook in de mode als vrouwenkleding. Dit was<br />

mede te danken aan de actrice Lillie Langtry (1852-1929). Zij<br />

was geboren op Jersey, getrouwd met een diplomaat, en minnares<br />

van de prins van Wales (later Edward vin). Haar<br />

promotie van jersey leverde haar de bijnaam 'The Jersey Lily'<br />

op.<br />

Sinds het begin van de 20ste eeuw wordt jersey tevens<br />

gebruikt voor een zachte, machinaal gebreide stof. Aanvankelijk<br />

werd die van wol gemaakt, later ook van katoen, nylon,<br />

rayon en andere synthetische draden. In de jaren twintig was<br />

jersey de meest modieuze stof; er werden jurken en mantelpakjes<br />

van gemaakt.<br />

107


jodhpurs<br />

Op Jersey waren de breinaalden inmiddels vrijwel geheel tot<br />

stilstand gekomen. De inwoners wisten echter een goede<br />

boterham te verdienen aan de uitvoer van wat eerst jerseyvee<br />

(1910) werd genoemd, en later kortweg jersey, grote zware<br />

melkkoeien die in Engeland en de Verenigde Staten zeer geliefd<br />

waren. Tegenwoordig staat Jersey vooral bekend als<br />

belastingparadijs.<br />

Engels jersey (1583); Duits Jersey (20ste eeuw); Frans jersey<br />

(1666 [laken]; 1881 [trui]; 1889 [uit één draad gebreide stof]).<br />

Hoogstraten Groot alg. hist wdb. 4 (1733) 96; Kath. ency.' 14 (1936) 526 (jerseyvee);<br />

Schoeffler & Gale Esquire's Ency. of 20th Century Men's Fashions (1973) 350; O'Hara Mode<br />

ene/. (1989) 120, 137; Rey-Debove Dia des anglic. (19902) 452; Pfeifer Etym. Wtb. d.<br />

Deutschen (19932) 597; OED (19932).<br />

jodhpurs<br />

(1947, uit het Engels) enkellange<br />

rijbroek, strak om de<br />

kuiten, wijd van boven<br />

Jodhpur betekent letterlijk<br />

'soldatenstad'. Voorheen waren<br />

er een stad èn een staat<br />

Jodhpur, maar de staat ging<br />

in 1949 op in het deelgebied Rajasthan. De stad ligt ten zuidwesten<br />

van Delhi, aan de rand van de Grote Indiase Woestijn.<br />

Aan het eind van de vorige eeuw raakten in Engeland<br />

rijbroeken in de mode die eerst voluit Jodhpur (riding) breeches<br />

werden genoemd en vervolgens kortweg jodhpurs. Jodhpurs<br />

zijn erg wijd van de heup tot de knie, aan de zijkanten<br />

uitlopend in halve cirkels, en zitten van knie tot enkel strak<br />

om het been. Ze zijn afgewerkt met een boord of met een<br />

stuk stof dat onder de voet zit.<br />

Volgens Koenen en Smits (1992) heet de broek zo omdat de<br />

maharadja van Jodhpur omstreeks 1860 een dergelijk kledingstuk<br />

droeg bij het polospel. Britse officieren namen broek en<br />

sport over en brachten ze naar Engeland.<br />

Feit is dat de Britten omstreeks 1860 voor het eerst in aanraking<br />

kwamen met het polospel, maar het betrof hier theeplanters<br />

in Manipur, een staat die helemaal aan de andere<br />

kant van India ligt, tegen Birma aan. In 1871 werd in Enge-<br />

108


kalkoen<br />

land voor het eerst polo gespeeld. De sport werd binnen korte<br />

tijd buitengewoon populair. Al in 1875 trokken wedstrijden<br />

in Richmond en Hurlingham ruim 10.000 toeschouwers.<br />

De verbinding Jodhpur breeches is pas in 1899 voor het eerst in<br />

het Engels aangetroffen. Het is dus heel waarschijnlijk dat<br />

deze rijbroeken los staan van de introductie van het polospel<br />

en pas later naar Engeland zijn uitgevoerd. Mogelijk werden<br />

ze aanvankelijk simpelweg in Jodhpur gemaakt, dat van oudsher<br />

een textielindustrie kent. De etymologische woordenboeken<br />

geven hierover echter geen uitsluitsel.<br />

Zeker is dat jodhpurs op een gegeven moment bij polo werden<br />

gedragen, net als bij andere paardesporten. Omstreeks<br />

1950 raakten ze in de mode als vrouwenbroeken. Nu zie je ze<br />

ook weer, zij het minder wijd.<br />

Engels jodhpurs (1899); Duits Jodhpurhose (1938); Frans jodhpurs<br />

(1939).<br />

Vergelijk jeans<br />

Ency. Brit 11 15 (1911) 427; Klein Lexikon der Mode (1950) 196; Schoeffler & Gale Esquire's<br />

Ency. of 20th Century Men's Fashions (1973) 445; Ency. Brit is 14 (1981) 760-761 (polo);<br />

Höfler Dict anglicismes (1982) 137; O'Hara Mode ency. (1989) 120; Rey-Debove Dia des<br />

anglic. (19902) 456; Koenen & Smits Peptalk (1992*) 158; OED (19932).<br />

kalkoen<br />

(iS51) hoenderachtige vogel<br />

De geschiedenis van het<br />

woord kalkoen is een echte<br />

hersenkraker. De kalkoen heet<br />

zo naar de Indiase havenplaats<br />

Calicut, maar de vogel komt<br />

uit Midden-Amerika.<br />

Bovendien doet het vreemde<br />

verschijnsel zich voor dat de<br />

naam van de vogel in diverse<br />

andere talen ook op zijn geo-<br />

K<br />

109


kalkoen<br />

grafische herkomst wijst, maar wel telkens op een andere. Zo<br />

zeggen de Engelsen turkey, naar Turkije. De Fransen zeggen<br />

dinde, wat een samentrekking is van coq d'Inde 'Indische<br />

haan'. En de Portugezen zeggen perü, naar het gelijknamige<br />

land. Al deze woorden duiken aan het begin van de 16de<br />

eeuw op. Had er toen soms een diaspora van kalkoenen<br />

plaats?<br />

Laten we beginnen met de geschiedenis van de havenplaats<br />

Calicut. Calicut ligt aan de zuidwestkust van India. De Portugees<br />

Pedro da Covilham - en niet Vasco da Gama, zoals je<br />

vaak leest - kwam hier omstreeks 1487 voor het eerst in India<br />

aan land. In de decennia daarna dwongen de Portugezen de<br />

inwoners van Calicut handel met hen te drijven. Het voornaamste<br />

exportprodukt was eerst peper, later een katoenen<br />

stof (zie verder hieronder).<br />

Ondertussen maakten de Spanjaarden in 1518 in Mexico -<br />

aan de andere kant van de aardbol - kennis met de kalkoen.<br />

De Azteken hielden deze vogel als huisdier. Al snel verscheepten<br />

de Spanjaarden het beest naar Europa, via Zuid-<br />

Amerika. Dit verklaart de Portugese naam perü. Maar hoe<br />

kwam men er dan toch toe de kalkoen te vernoemen naar<br />

Calicut in India?<br />

Sommigen denken dat het schip dat de kalkoen naar Europa<br />

bracht, een tussenstop maakte in Calicut. Dat is echter wel<br />

heel ver om, zelfs in een tijd dat men niet keek op een extra<br />

jaartje zeilen.<br />

De meeste taalkundigen echter gaan ervan uit dat de kalkoen<br />

zijn naam dankt aan het feit dat men in de 16de eeuw slechts<br />

een vaag benul had van de wereld buiten Europa. Formeel<br />

maakte men indertijd onderscheid tussen West-Indië (Amerika,<br />

denk ook aan de Indianen), en Oost-Indië (Zuid-Azië).<br />

Maar het was allemaal Indië, en ergens in dat exotische<br />

gebied achter de horizon lag Calicut.<br />

Calicut ontwikkelde zich binnen korte tijd tot de spil in de<br />

handel tussen India en Europa en kreeg daarmee grote bekendheid.<br />

In Nederlandse postincunabelen uit 1504 en 1508<br />

wordt de plaats afwisselend 'Callicuten' en 'Calcoen' genoemd.<br />

Later verwarden etymologen Calicut overigens eindeloos<br />

met Calcutta, wat het er allemaal niet eenvoudiger op<br />

maakt.<br />

110


kalkoen<br />

Maar goed, de kalkoen uit Midden-Amerika werd beschouwd<br />

als een vogel uit Oost-Indië, een gebied dat men vereenzelvigde<br />

met Calicut. Zo verklaren onze taalkundigen het<br />

woord kalkoen, en ze doen dat op basis van een overtuigende<br />

hoeveelheid citaten uit onze literatuur. Daarin wordt de vogel<br />

eerst kalikoetse haan of kalkoense haan genoemd en later<br />

kortweg kalikoet of kalkoen - vormen die lang naast elkaar<br />

bleven bestaan.<br />

Dat men de vogels in Engeland turkeys noemde, komt waarschijnlijk<br />

doordat ze vanuit Turkije of via Turkse handelaren<br />

werden geleverd (vgl. turkoois). Ook in het Nederlands is de<br />

vorm Turcksche henne (1567) aangetroffen, en in het Duits<br />

sprak men na Indianisch han en Kalekuttisch hun, onder<br />

andere van turkische henne (inmiddels van Truthahn).<br />

Waarschijnlijk bracht Anthonis Mulock, een kapitein uit Zierikzee,<br />

de kalkoen als eerste naar Nederland. Mulock keerde<br />

in 1528 terug van een reis naar Afrika en de Kaapverdische<br />

eilanden met aan boord 'die eerste Kalkoensche hoenderen',<br />

aldus een kroniek van Zeeland uit 1644. Waar Mulock deze<br />

kalkoenen precies vandaan had, meldt de kroniek niet, maar<br />

hoogstwaarschijnlijk uit Spanje. In ieder geval was hij er<br />

apetrots op: hij liet meteen een kalkoenkop in zijn familiewapen<br />

opnemen.<br />

De kalkoen verwierf zich niet alleen snel een plaatsje op ons<br />

bord, maar ook in de spreektaal. De kam en lellen van een<br />

kalkoen worden rood als hij zich opblaast en dat gaf aanleiding<br />

tot de uitdrukking hij ziet zo rood als een kalkoense of<br />

kalikoetse haan. Van iemand die onverstaanbare brabbeltaal<br />

uitsloeg, zei men dat hij kalikoets sprak, naar het gekal van<br />

de kalkoen. En een dikke, rode (puist)neus noemde men een<br />

kalkoenneus of een kalkoense neus. Die uitdrukking is al te<br />

vinden bij Erasmus.<br />

De Britten noemden de stoffen uit Calicut aanvankelijk Calicut-cloth of<br />

Calico-cloth (1540). Later werd dit verkort tot calico (1578). De Fransen<br />

leenden dit begrip uit het Engels. Wij namen twee vormen over: eerst<br />

calico uit het Engels, later calicot uit het Frans. De stof werd onder meer<br />

gebruikt voor boekbanden.<br />

KALKOEN: Grimm Deutsches Wtb. 5 (1873) 62; Winkler Prinsi 9 (1877) 178-179; Balfour<br />

Cyclopaedia of India I (I885 3) 549; Nagtglas Levensberichten van Zeeuwen 2 (1893) 239;<br />

112


kamerdoek<br />

Franck & Wijk Etym. wdb. (19122) 287; WNT VII' (1926) 963-964, 996-999, 1001-1003;<br />

Onze Taal (1942) 95; TNTL 70 (1952) 281-283, & 74 (1956) 304; R. v.d. Meulen Verh. der<br />

KNAW 66. 2 (1959) 37; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 297; Winkler Prins 7 10 (1973) 594;<br />

Postma & Scheepmaker Wat van eksters komt... (1989) 218; Veen Etym. wdb. (1989) 381;<br />

Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 '*) 187; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 1471;<br />

OED (19932).<br />

kamerdoek<br />

(vóór 1585) zeer fijn linnen<br />

Anders dan menig Hollander zal denken ligt Kamerijk niet in<br />

België, maar in Frankrijk. In Noord-Frankrijk om precies te<br />

zijn, aan de bovenloop van de Schelde, schuin onder Valenciennes.<br />

Al in de derde eeuw n.Chr. was Cambrai, zoals de Franse<br />

naam luidt, een belangrijk textielcentrum. Belangrijke steden<br />

zijn gewilde prooien en Kamerijk kende dan ook een roerige<br />

geschiedenis: het werd verwoest door de Noormannen, ingepikt<br />

door de Duitsers en onder de duim gehouden door de<br />

Vlamingen en Bourgondiërs, tot het, in 1677, voorgoed werd<br />

ingelijfd bij Frankrijk. De stad stond toen allang internationaal<br />

bekend om de produktie van zeer fijn linnen, dat onder<br />

meer werd gebruikt voor halsdoeken, zakdoeken, dassen, manchetten,<br />

kragen, mutsen en borduurwerk.<br />

Kamerijk heeft zijn naam op twee manieren in onze taal<br />

verankerd. Of eigenlijk op drie manieren, als je het woord<br />

batist meetelt. Dit zeer fijne, zachte doek heet waarschijnlijk<br />

zo naar de I3de-eeuwse wever Jean Baptiste uit Kamerijk.<br />

In eerste instantie stond het fijne linnen uit Kamerijk bekend<br />

als kamerijks doek. Door verkorting of samentrekking sprak<br />

men al snel van kamerdoek, hoewel verschillende schrijvers uit<br />

puristische overwegingen tot in de 19de eeuw 'kamerijks<br />

doek' bleven schrijven. Zo schreef Hildebrand in 1839 in de<br />

Camera Obscura: 'Zij heeft om haar hals een aardig snoertje<br />

kleine paarlen met een juweelen bootje, en een hoogen dikgeplooiden<br />

kamerijkschen doek in haar lage japon van weerschijnende<br />

zijde met ruim lijf.'<br />

De Engelsen noemden de stof cambric, naar de Franse stadsnaam.<br />

Via het Engels kwam cambric in het Nederlands terecht,<br />

en Van Dale vermeldt ze nog steeds allebei: cambric en<br />

kamerdoek. Aanvankelijk bedoelde men met cambric overi-<br />

112


kanarie<br />

gens imitatie-kamerdoek, maar dat onderscheid is inmiddels<br />

vervaagd.<br />

Kamerdoek was voor Kamerijk een belangrijk exportprodukt,<br />

en stof en woord reisden samen over de grens. Zo kwam dit<br />

Nederlandse woord in het Duits terecht als Kammertuch, in<br />

het Deens als kammerdug en in het Zweeds als kammarduk.<br />

Uit het Engels leenden de Denen en Zweden weer de vorm<br />

kambrik, zodat Kamerijk zich ook in die talen een stevige<br />

positie heeft verworven. Steviger in ieder geval dan die van de<br />

textielindustrie in Cambrai, want inmiddels worden kamerdoek,<br />

cambric en batist ook in allerlei andere plaatsen gemaakt.<br />

Engels cambric (1530); Duits Kammertuch (1585); Frans cambrai<br />

(1608).<br />

Rijnhart Alg. wdb. prakt leven l (1866) 720; Hildebrand Camera Obscura (1886 16) 59;<br />

Vercoullie Etym. wdb. (19253) 151; WNT VII 1 (1926) I 100-1 101, I 107; Winkler Prins7 10<br />

(1973) 606-607; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (19752') 56, 344; OED (19932);<br />

Dauzat Dict étym. (19932) 71, 117.<br />

kanarie<br />

(iS54, uit het Frans) zangvogel<br />

uit de familie van de vinken<br />

De Canarische Eilanden zijn<br />

vele malen ontdekt. Over het<br />

algemeen wordt 1334 be-<br />

^ v f ^ Jh<br />

/S \ J ^RJERTE-<br />

TÊNERIFÊ V^^almas VENTURA<br />

QRAN CANAPtïA<br />

schouwd als het jaar van de eigenlijke ontdekking: toen<br />

landde hier een uit de koers geslagen Frans schip. Maar al in<br />

de 12de eeuw werden de eilanden bezocht door Moorse<br />

kooplieden. En ook zij werden voorgegaan door een hele<br />

reeks eerdere 'ontdekkers': Carthagers, Grieken en Romeinen.<br />

In 77 n.Chr. gaf de Romeinse encyclopedist Plinius de Oudere<br />

een mooie beschrijving van de Canarische Eilanden. In<br />

navolging van de Grieken heeft hij het over de Insulae Fortunatae,<br />

de Gelukkige Eilanden. In de Griekse mythologie<br />

zijn dit eilanden waarvan de bewoners onsterfelijk zijn, waar<br />

al het goede in overvloed aanwezig is en waar het altijd zomer<br />

is. Voor de Canarische Eilanden nuanceert Plinius dit. Zeker,<br />

je vindt hier veel fruit, honing, dadelpalmen en noten, 'maar',<br />

zo stelt hij, 'deze eilanden worden geplaagd door de rottende<br />

113


kanarie<br />

lijken van monsters die telkens aanspoelen uit zee.'<br />

Plinius meldt ook dat er op de eilanden veel vogels voorkomen,<br />

en daar moeten de betbetovergrootouders van onze<br />

kanaries tussen hebben gezeten. Iedereen kan bedenken dat<br />

de kanarie zo heet naar de Canarische Eilanden, maar het<br />

dier waaraan de eilanden zelf hun naam danken was niet het<br />

populaire gele zangvogeltje, maar de hond (canis in het<br />

Latijn). In de oudheid werden de eilanden namelijk bevolkt<br />

door massa's uitzonderlijk grote honden, en Insulae Canariae<br />

betekent dan ook Hondeneilanden. Die honden zijn sinds<br />

lang uitgestorven, maar kanaries komen er nog in het wild<br />

voor.<br />

Wie deze zangvogeltjes het eerst uitvoerde is onduidelijk. De<br />

kanarieliteratuur noemt in dit verband Jean de Béthencourt.<br />

De Béthencourt wordt afgeschilderd als een eenvoudige Franse<br />

matroos die trouwde met een inlands meisje. Hij leefde<br />

voornamelijk van visvangst en landbouw, maar in zijn vrije<br />

tijd ving hij grauwgroene vogeltjes, waarvan de mannetjes<br />

prachtig konden zingen. In kooitjes gaf hij ze mee aan<br />

Spaanse schepen.<br />

Kanariekundigen mogen blij zijn dat ze voor deze laster niet<br />

worden aangeklaagd door nazaten van Jean de Béthencourt<br />

(±1360-1422). De Béthencourt was namelijk een Normandisch<br />

edelman en avonturier die tussen 1402 en 1406 samen<br />

met Gadifer de la Salie het grootste deel van de Canarische<br />

Eilanden veroverde op de Guanches, de oorspronkelijke inwoners.<br />

De Béthencourt werd hiervoor tot koning van de<br />

Canarische Eilanden benoemd - niet tot kooitjes-knutselaar.<br />

Het is wel waarschijnlijk dat schepen van de Béthencourt de<br />

eerste kanaries naar Spanje brachten. Feit is dat daar al in de<br />

15de eeuw een levendige handel in canarios ontstond. Door<br />

alleen mannetjes uit te voeren slaagden de Spanjaarden er<br />

lange tijd in deze handel te monopoliseren. Maar zoals<br />

kanariekwekers weten zijn er bij hoge uitzondering ook popjes<br />

die eruitzien en zingen als mannetjes. Volgens de overlevering<br />

viel zo'n popje op een gegeven moment in handen van een<br />

oplettende en ondernemende priester. Hoe het ook zij, na<br />

Spanje veroverde de kanariehandel Italië en van daaruit de<br />

rest van Europa.<br />

114


kanarie<br />

Vooral de Duitsers ontwikkelden zich tot vooraanstaande<br />

kanariefokkers. Kanaries uit het Harzgebergte - zogeheten<br />

Harzerkanaries - verwierven een grote reputatie als zangers.<br />

In bijna ieder huis in Andreasberg werden de Zuckervögele<br />

(zoals de Duitsers ze aanvankelijk noemden) gefokt, maar<br />

ook in Tirol, Saksen, Zwaben en Beieren sloeg men druk aan<br />

het kruisen en kweken. Al in de 18de eeuw onderscheidde<br />

men bij kanaries 28 verschillende 'kleurslagen'.<br />

Duitse handelaren hadden bij ons niet zo'n goede naam. In<br />

1773, in de vierde druk van zijn boekje Kanari-uitspanningen<br />

of nieuwe verhandeling van kanari-teelt gaf F. van Wickede<br />

allerlei tips om te voorkomen dat je door Duitse kanarieverkopers<br />

werd getild. Je moet de kanaries 'gestadig en langzaem'<br />

tegen het achterlijf blazen, schreef Van Wickede; is dit<br />

bultig, rood, dik of gespannen, dan zit je binnen een paar<br />

dagen met een dood pietje.<br />

Overigens kreeg kanarie bij ons verschillende betekenissen.<br />

Zo werden dienders in Nederlands-Indië een tijdlang<br />

kanaries genoemd, naar hun kanariegele uniform. Hetzelfde<br />

lot trof infanteristen van het Nederlandse leger en agenten te<br />

Alkmaar. Ook iemands bijzit kon een kanarie worden genoemd.<br />

Endt (1982) geeft kanarieneuker als synoniem voor 'miereneuker';<br />

Hoppenbrouwers (1991) tekende onder jongeren befkanarie<br />

op voor een 'geile jongen, iemand die alsmaar achter<br />

vrouwen aanzit'. De meeste mensen zullen bij kanarie echter<br />

alleen denken aan het zangvogeltje van de vele malen ontdekte<br />

Hondeneilanden.<br />

Engels canary(-bird) (1576); Duits Kanarienvogel {1603); Frans<br />

canari (1576).<br />

In oude teksten betekent kanarie soms ook wijn. Dit is een verkorting<br />

van kanariesek of kanariewijn - begrippen die in de 16de of 17de eeuw<br />

doordrongen in onder andere het Nederlands, Duits en Engels. Kanariewijn<br />

was een zoete, zware wijn, die leek op madera. Tot halverwege de<br />

19de eeuw was kanariewijn voor de Canarische Eilanden een belangrijk<br />

exportprodukt. In 1853 maakte een druivenziekte hier echter een eind<br />

aan. Van Dale geeft als tweede betekenis van kanariesek: '(spott.) water'.<br />

KANARIE: Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist VI, 36; Beer & Laurillard<br />

Woordenschat (1899) 543; WNT VII 1 (1926) 1214-1221; Vries Ned. etym. wdb. (1971)<br />

300; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (19752') 345; Vriends Prisma kanarieboek (19782)<br />

115


kariatide<br />

13-22; Endt Barg. wdb. (1974*) 88; Veen Etym. wdb. (1989) 383; Vries & Tollenaere Etym.<br />

wdb. (199115) |88; Hoppen brouwers Jongerentaal (1991) 82; Pfeifer Etym. Wtb. d.<br />

Deutschen (19932) 614; OED (19932); Rey Diet hisl longue frang. (19942) 336.<br />

kariatide<br />

(1733) gebeeldhouwde zuil in de vorm van een vrouw<br />

Diep in de heuvels van de Peloponnesos, het grote schiereiland<br />

dat het zuidelijk deel van Griekenland vormt, ligt het<br />

dorpje Kariai, dat in de oudheid Karyai heette. Het lag toen<br />

op de grens van Arcadië en Lakonië (Sparta). Karyai bezat<br />

een befaamde tempel, gewijd aan Artemis. Behalve de godin<br />

van de jacht was Artemis ook de godin die aan jonge meisjes<br />

schoonheid en gezondheid schonk. Op tempelfeesten in<br />

Karyai voerden meisjes - karyatides - bijzondere dansen uit<br />

ter ere van Artemis.<br />

Aan het begin van de 5de eeuw v.Chr. brachten de oorlogen<br />

tussen de Grieken en de Perzen (zie marathon) Karyai in<br />

moeilijkheden; het koos namelijk partij voor de Perzen. Toen<br />

de Grieken uiteindelijk de strijd wonnen, wreekten zij zich<br />

op het verraderlijke Karyai. Volgens een door de Romeinse<br />

schrijver en bouwmeester Vitruvius (iste eeuw v.Chr.) opgetekende<br />

overlevering zouden alle mannelijke inwoners van<br />

Karyai zijn gedood, en de vrouwen in slavernij weggevoerd.<br />

Ter herinnering aan die slavernij werd in de Griekse bouwkunst<br />

het motief geïntroduceerd van zuilen in de vorm van<br />

gebeeldhouwde vrouwenfiguren - symbolische lastdraagsters.<br />

Zulke figuren werden sedert ten minste de 4de eeuw v.Chr.<br />

kariatiden genoemd. Het beroemdste voorbeeld hiervan uit<br />

de oudheid zijn de zes kariatiden van de voorhal van het<br />

Erechtheion op de Akropolis in Athene (420-415 v.Chr.).<br />

Houding en kleding van deze figuren zouden zijn gemodelleerd<br />

naar die van de Artemisdanseressen uit Karyai.<br />

Het verhaal van Vitruvius is vaak herhaald, maar doet onwaarschijnlijk<br />

aan. Zo dateert het idee om gebeeldhouwde<br />

menselijke figuren een architectonische functie te geven, van<br />

ver voor de Perzische oorlogen. Bovendien bestaat over een<br />

aantal zaken onzekerheid: werden die tempelfeesten in Karyai<br />

al zo vroeg gehouden? Heulde Karyai werkelijk met de Perzen,<br />

of wordt het verward met Karystos op Euboia, waarover<br />

116


kariatide<br />

min of meer hetzelfde wordt bericht? Zijn de gebeurtenissen<br />

uit de tijd van de Perzische oorlogen misschien verward met<br />

die van een eeuw later, toen Karyai afvallig werd van Sparta<br />

en met harde hand werd gecorrigeerd?<br />

Hoe dit ook zij, zulke beelden heten tot op heden kariatiden.<br />

Dat komt doordat het handboek van Vitruvius over de<br />

antieke bouwkunst in de 15de en 16de eeuw de bijbel was van<br />

iedere architect. Het idee om mensenfiguren als decoratieve<br />

dragende elementen te gebruiken, sprak de renaissancebouwmeesters<br />

sterk aan. Een prachtig voorbeeld van kariatiden uit<br />

de moderne tijd is het viertal dat de beeldhouwer Artus<br />

Quellinus in 1652-1654 heeft gemaakt voor de vierschaar<br />

(rechtbank) in het Amsterdamse stadhuis - nu het Paleis op<br />

de Dam.<br />

Engels caryatid{ 1563); Duits Karyatide-, Frans cariatide (1547).<br />

Twee groepen woorden sluiten aan bij kariatide, woorden die teruggaan<br />

op namen uit de omgeving van Karyai, en woorden die betrekking<br />

hebben op de bouwkunst.<br />

Karyai lag, zoals gezegd, op de grens van Arcadië (in het noordwesten)<br />

en Lakonië (in het zuiden); het laatstgenoemde gebied was in de oudheid<br />

het domein van Sparta (tegenwoordig Sparti), een van de machtigste<br />

Griekse staten. In de 8ste en 7de eeuw v.Chr. had de Spartaanse<br />

maatschappij interessante en in moderne ogen niet onsympathieke<br />

trekken, zoals een zekere gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen in<br />

het openbare leven. Er werd ook gemengd gesport, en de Spartanen<br />

behaalden op de Olympische Spelen geregeld meer dan de helft van de<br />

eerste plaatsen. In de loop van de 6de eeuw werd de vrouw in Sparta<br />

teruggedrongen in de moederrol, terwijl de samenleving allengs verregaand<br />

op militaire leest werd geschoeid: strenge tucht en onderwerping<br />

aan de staat werden de hoogste idealen. Geen wonder dat al in de<br />

oudheid spartaans synoniem werd met soberheid en tucht.<br />

In etymologie en betekenis nauw verwant met spartaans is het begrip<br />

laconiek, oorspronkelijk het bijvoeglijk naamwoord bij Lakonië, de<br />

kern van het Spartaanse rijk. Dit woord kreeg al bij de oude Grieken de<br />

overdrachtelijke betekenissen 'sober' en 'kort van stof', waaraan wederom<br />

de (veronderstelde) eigenschappen van de Spartaanse bevolking<br />

ten grondslag lagen. In modern Nederlands betekent laconiek ongeveer<br />

'onverstoorbaar' en 'droog, kort maar krachtig'. Ook de afgeleide vorm<br />

laconisme komt voor, zoals in 'iets met groot laconisme opnemen'.<br />

Ten noordwesten van Karyai lag Arcadië, dat een heel andere reputatie<br />

geniet dan Sparta. Een Arcadië is een lustoord, waar herders, herderinnetjes<br />

en goden zich de lieve lange dag fluitspelend en flirtend<br />

vermeien in de schone natuur, zonder ooit door ziekten, hagelbuien of<br />

onroerend-goedbelasting te worden geplaagd. Zij leiden, kortom, een<br />

arcadisch bestaan. De voor deze beeldvorming - die geen verband<br />

117


kartuizer<br />

houdt met het werkelijke herdersleven in Arcadië - beslissende combinatie<br />

van toon en motieven is door de Romeinse schrijver Vergilius<br />

(70-19 v.Chr.) tot stand gebracht in het dichtwerk Bucolica. Hierdoor<br />

geïnspireerd heeft sedert de renaissance de zogenaamde herdersroman of<br />

arcadia tot diep in de 18de eeuw een hoge vlucht genomen in de<br />

Westeuropese literatuur.<br />

Tot slot enkele geoniemen op het gebied van de bouwkunst:<br />

Een vast element in de kerkelijke en wereldlijke pronkarchitectuur van<br />

alle tijden is het baldakijn. Dit woord is uiteindelijk genoemd naar<br />

Bagdad, tegenwoordig de hoofdstad van Irak. In de middeleeuwen<br />

noemde men in Italië, waarlangs de Europese contacten met de Oriënt<br />

verliepen, deze plaats Baldacco. Een uit die stad afkomstig produkt<br />

heette baldacchino. Nu voerde Bagdad voor zover bekend geen baldakijnen<br />

uit, maar wel kostbare stoffen: brokaat en weefsels van zijde- en<br />

gouddraad - geknipte materialen voor sprookjesachtige baldakijnen. In<br />

de Europese talen is de naam baldakijn geleidelijk aan van het weefsel<br />

overgegaan op de overhuiving die eruit werd vervaardigd. De oude<br />

betekenis is zelfs volkomen in onbruik geraakt, en baldakijnen van<br />

steen, metaal of zelfs plastic zijn geen zeldzaamheid meer.<br />

Een ander woord waarvan de betekenis is overgegaan van een weefsel op<br />

een architectonisch element, is fries. In de oudheid stonden de<br />

bewoners van het rijk Phrygië in westelijk Klein-Azië bekend om hun<br />

prachtige goudborduurwerk. De Romeinen noemden dit dan ook opus<br />

phrygium 'Phrygisch werk', waarvan het eerste element in de loop van de<br />

tijd verloren is gegaan. Het tweede element is via het Franse frise in het<br />

Nederlands uiteindelijk geworden tot fries. (De overgang van phrygium<br />

naar frise wordt overigens niet door alle etymologen ondersteund.) In de<br />

renaissance werd de term aanvankelijk speciaal gebruikt voor de<br />

versierde ('geborduurde') horizontale strook die in een klassiek opgezet<br />

gebouw tussen de architraaf en de kroonlijst loopt. Later werd de<br />

betekenis verruimd tot 'horizontale sierstrook' zonder meer. Zulke<br />

stroken hadden dikwijls een meander (z.a.) als motief, waarvan de<br />

oorsprong eveneens in Phrygië ligt.<br />

KARIATIDE: Hoogstraten Groot alg. hist wdb. 2 (1733) 85 (Carie); Lübker & Erler<br />

Reallex. des klassischen Altertums (I89I 7) 620; Grand Larousse ency. (1960) 671; Ency. Brit 15<br />

II (1979) 603-604; Nuchelmans e.a. Wdb. der oudheid 2 (1979) 1612; Ziegler &<br />

Sontheimer (red.) Kleine Pauly 3 (1979) 139-140; Dauzat Diet étym. (1993*) 126; OED<br />

(19932).<br />

kartuizer<br />

(iy6iy naar het Frans) kortharig katteras<br />

De kartuizer kat heeft een kortharige, blauwgrijze vacht en<br />

felle, oranjegele ogen. Hij is mollig van bouw, met een forse,<br />

ronde kop en kleine oren. Kartuizers staan bekend als lief en<br />

slim, en als goede muizenvangers. Hun naam is ongetwijfeld<br />

afgeleid van de kloosterorde der kartuizers, die in 1084 door<br />

118


kartuizer<br />

de heilige Bruno Hartefaust (±1030-1101) in de Franse Alpen<br />

is gesticht en zich van daaruit over heel Europa heeft verbreid<br />

(zie chartreuse). De naam van de orde gaat terug op die<br />

oudste vestigingsplaats, die Cartusia, Catursiani Montes, Catorissium<br />

of iets van dien aard moet hebben geheten. Zowel de<br />

naam van de kloosterorde als die van de kat werd vroeger wel<br />

geschreven als kart/zuizer, maar dat is taalhistorisch ongegrond.<br />

Kartuizer monniken leiden in principe in grote afzondering<br />

een zeer sober leven. In de 16de en 17de eeuw genoten ze<br />

echter in Noord-Nederland, met name in Amsterdam, de<br />

reputatie van paters goedleven. Van een bolwangig persoon<br />

die er welgedaan uitzag, kon je in die tijd zeggen dat hij wangen<br />

had als een kartuizer.<br />

Ook de kartuizer kat heeft bolle wangen, maar als verklaring<br />

voor zijn naam is dat niet toereikend. Die naam is trouwens<br />

pas sinds het begin van de 18de eeuw bekend. Het ras zou<br />

volgens sommigen al in 1558 zijn gesignaleerd. De vraag is<br />

waarom deze kat dan wèl naar de kartuizers is genoemd.<br />

Hierop zijn verschillende antwoorden voorgesteld. Een voor<br />

de hand liggende veronderstelling is dat deze katten door de<br />

kartuizer monniken werden gefokt. Dat is niet uitgesloten,<br />

maar bevestigd is het evenmin. Volgens een andere verklaring<br />

zouden kartuizer monniken de kat uit Zuid-Afrika naar<br />

Frankrijk hebben gebracht. Dat zou dan in verband met de<br />

missie moeten zijn geweest, maar daarin waren de kartuizers<br />

nu juist niet actief. Ten slotte beweren verscheidene naslagwerken<br />

dat de kat zo is genoemd omdat zijn vacht de kleur<br />

heeft van het grauwe habijt van de kartuizer monniken. Maar<br />

de kartuizers dragen geen grauw habijt - zij gaan van oudsher<br />

in het wit gekleed.<br />

Vooralsnog blijft de vernoemingskwestie onopgelost. De laatste<br />

die zich daar druk over maakt, is de kartuizer kat.<br />

Engels Chartreux, Chartreuse (1838); Duits Kartauserkatze,<br />

Frans chat des chartreux; chartreux, chartreuse (1723).<br />

Vergelijk Abessijn, chartreuse, siamees<br />

WNT VII' (1926) 1684-1685, 1778 (kot); Dubois Lexis (1975) 302; Grand Larousse ency. 2<br />

(1960) 903; M. Wright & S. Walters Book of the cat (1980) 67; Petit Robert (19932) 350-<br />

351; OED (1993*); N. v.d. Sijs Leenwdb. (1995).<br />

119


kasjmier<br />

kasjmier<br />

(1835, uit het Frans) fijne wollen stof<br />

Kasjmir is een gebied aan de voet van de Himalaya. Vroeger<br />

stond het bekend als het 'paradijs van India, het 'land zonder<br />

weerga of 'de tuin van eeuwigdurende lente'. Rijke Indiërs<br />

trokken er in de warmste maanden naartoe. Dat doen ze<br />

trouwens nog steeds.<br />

Vanaf de 15de eeuw maakten wevers in Kasjmir doeken uit de<br />

haren van geiten uit Tibet. De fraaiste werden gemaakt van<br />

de fijne haartjes van de onderbuik van deze geit. Het waren<br />

soepele, zeer zachte omslagdoeken met prachtige patronen.<br />

Omdat een doek gemiddeld zes manjaren weven vergde,<br />

waren ze zeer kostbaar.<br />

Via Perzië bereikten de eerste doeken Europa. Het Perzische<br />

woord s(h)âly 'omslagdoek, schoudermantel', reisde mee en<br />

kwam halverwege de 17de eeuw terecht in het Engels (shawl),<br />

Frans (châle) en Duits (Schal). Wij leenden het Engelse<br />

woord en maakten daar na verloop van tijd sjaal van. Hiermee<br />

bedoelde men aanvankelijk alleen omslagdoeken uit<br />

Kasjmir.<br />

Aan het eind van de 18de eeuw raakten de doeken uit Kasjmir<br />

in Engeland in de mode. Let wel: men beschikte alleen over<br />

gebruikte doeken, sjaals die waren doortrokken 'met het<br />

zweet van een exotische danseres of van een oude Nabob',<br />

zoals het ergens heet.<br />

Vanuit Engeland waaide de mode spoedig over naar Frankrijk.<br />

Hier sloegen de doeken in als een bom. De sjaal was precies<br />

het kledingstuk dat aansloot bij de nieuwe, klassiek georiënteerde<br />

mode. Nadat keizerin Joséphine zich in 1809 had<br />

laten portretteren in een jurk gemaakt van witte kasjmiersjaals,<br />

was er geen houden meer aan. Iedere dame van stand<br />

moest er ten minste één hebben, maar liefst meerdere. De<br />

sjaal werd, verpakt in een sandelhouten doos, het huwelijksgeschenk<br />

bij uitstek.<br />

Al snel oversteeg de vraag het aanbod. Er werden enorme<br />

bedragen voor een doek neergeteld, soms wel tot twaalfduizend<br />

francs. En de prijzen stegen zelfs nog verder toen Napoleon<br />

een verbod uitvaardigde op alle goederen die door Engelse<br />

schepen werden vervoerd. De kasjmiersjaals werden nu<br />

120


kasjmier<br />

Frankrijk binnengesmokkeld, voornamelijk via Rusland.<br />

Ook Franse fabrikanten gingen nu sjaals maken. De beste<br />

kwamen van Guillaume Ternaux (1763-1833), die de fijne haartjes<br />

van de kasjmiergeit eerst uit Kasjmir importeerde. Maar<br />

omdat dit erg duur was, financierde Ternaux in 1818 een expeditie<br />

om kasjmiergeiten naar Frankrijk over te brengen. Deze<br />

expeditie werd zijn ondergang, want van de 1289 geiten overleefden<br />

er slechts vierhonderd de reis. Bovendien leerde men<br />

in Frankrijk iets essentieels over de kasjmiergeit: dit dier produceert<br />

alleen donshaartjes als bescherming tegen de extreme<br />

winters in de Himalaya. In een milder klimaat houdt het hier<br />

spontaan mee op.<br />

Ook in Engeland ging men op grote schaal kasjmiersjaals<br />

namaken. De sjaals uit de Schotse stad Paisley (z.a.) waren<br />

het bekendst.<br />

Zoals gezegd betekende sjaal aanvankelijk alleen omslagdoek<br />

uit Kasjmir. Maar omdat er al spoedig ook sjaals uit andere<br />

landen op de markt kwamen, ontstond de samenstelling<br />

cach emir-shawl, die in het Nederlands voor het eerst is aangetroffen<br />

in 1835. Later werd dit verkort tot cachemir en zo staat<br />

het - naast kasjmier - nog steeds in Van Dale. Gaandeweg<br />

kreeg dit woord een andere betekenis: vanaf omstreeks 1850<br />

werd het bij ons gebruikt voor een lichte, gekeperde wollen<br />

stof.<br />

Ondertussen exporteerde Kasjmir nog steeds omslagdoeken.<br />

Daar telde men in Nederland omstreeks 1866 enorme bedragen<br />

voor neer. Zo kostte een eenvoudige vierkante doek<br />

uit Kasjmir tussen de 100 en 600 gulden. Een extra fraaie<br />

kostte 2000 gulden. Een eenvoudige lange sjaal kostte tussen<br />

de 250 en 700 gulden, een echte mooie gemiddeld 2700!<br />

Toch was de mode toen al bijna voorbij. Door massaproduktie<br />

kon op een gegeven moment iedereen zich een sjaal of<br />

omslagdoek veroorloven. Die verloor daardoor zijn status, en<br />

vanaf ongeveer 1870 haalde de chic er zijn neus voor op.<br />

De gevolgen voor de wevers in Kasjmir waren ingrijpend. Ze<br />

gingen sneller werken, waardoor de kwaliteit afnam. Zelfs in<br />

India gaf men nu de voorkeur aan Engelse kasjmiers. Na de<br />

Frans-Duitse oorlog van 1870 stortte de export vanuit Kasjmir<br />

helemaal in. Duizenden wevers stierven in de hongersnood<br />

van 1877.<br />

121


koeterwaals<br />

In Frankrijk bleef het nog een tijdje gewoonte om een sjaal<br />

als huwelijksgeschenk te geven, maar geen vrouw dacht er<br />

nog over zo'n doek te dragen. Tegen het eind van de 19de<br />

eeuw hing de kasjmier als decoratie over de piano.<br />

Engels cashmere (1822); Duits Kaschmir(wolle) (1832); Frans<br />

cachemire (1803).<br />

Ook het woord sjaal wordt in sommige woordenboeken aangemerkt als<br />

een geoniem. Zij doen dit op gezag van de Noordafrikaanse wereldreiziger<br />

Ibn Battoeta (1304-1377), die in 1345 in India de plaats Shaliat of<br />

Chalyat bezocht. Hij schreef hierover: 'Een bijzonder mooie stad, waar<br />

de stoffen worden gemaakt die haar naam dragen.' Maar waarschijnlijk<br />

vergiste Battoeta zich. Saliya was namelijk een algemene aanduiding<br />

voor 'weversgemeenschap' (van Sanskrit shalika 'wever'). Bovendien<br />

heeft nooit iemand kunnen achterhalen welke plaats Battoeta bedoelde.<br />

KASJMIER: Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetensch. 1 2 (1821) 63-64; Nederlandsch<br />

Magazijn (1835) 185-186; Nieuwenhuis Kunsten en wetensch.2 2 (1855) 237; Rijnhart Alg.<br />

wdb. prakt leven (1866) 605-606; Alg. Ned. ency. besch. stand 8 (1866) 316-317; Winkler<br />

Prins• 9 (1877) 260-261; Yule & Burnell Hobson-Jobson (19032) 824 (shawl); O'Hara Mode<br />

ency. (1984) 124; M. Lévi-Strauss Cashmere shawl (1988); Rey-Debove D/'ct des anglic.<br />

(19902) 123; OED (19932); Rey D/ct hist longue frang. (19942) 317.<br />

koeterwaals<br />

(1617 [koeterwaal], uit het Duits) onverstaanbare taal; gebrekkig<br />

Nederlands; dieventaal<br />

Kort voor het begin van onze jaartelling werd een groot deel<br />

van Europa door Keltische stammen bewoond. In het zuiden<br />

van Gallië - nu Frankrijk - leefden onder meer de Volcae.<br />

Het verhaal ging dat zij in hun hoofdstad Tolosa (Toulouse)<br />

een grote goudschat bezaten, maar verder is over hen weinig<br />

bekend. Bij de verovering van Gallië door Caesar behoorden<br />

de Volcae tot de eersten die werden onderworpen. Daarmee<br />

was de expansie van het Romeinse rijk nog lang niet ten<br />

einde, en de Keltische volkeren raakten in de verdrukking<br />

tussen de uit het zuiden opdringende veroveraars en de weerbarstige<br />

Germanen in het noorden. Vele Kelten gingen op in<br />

de Romeinse cultuur.<br />

Blijkbaar golden de Volcae als een toonbeeld van deze assimilatie,<br />

want in de loop van de middeleeuwen kreeg hun<br />

naam in de Germaanse talen allengs de betekenis 'geromaniseerde<br />

zuiderling', later ook meer specifiek 'Italiaan' of 'Frans-<br />

122


koeterwaals<br />

man'. Terwijl deze betekenisontwikkeling zich voltrok, veranderde<br />

het woord Volca - zo veronderstellen de etymologen -<br />

via een middeleeuwse vorm als Walch tot het modern Duitse<br />

Welsch. In het Nederlands werd dat Waals, waarmee wij<br />

tegenwoordig enkel nog de Franstalige cultuur in België aanduiden.<br />

Vroeger was een Waal een Franstalige in het algemeen.<br />

Je had Duitsers (waartoe de Nederlanders in de 17de<br />

eeuw ook zichzelf rekenden), en je had Walen. Iemand van<br />

wie werd gezegd dat hij Duitsen en Walen schuldig was,<br />

stond bij Jan en alleman in het krijt.<br />

De Walen spreken een Romaanse, vanuit het Nederlands<br />

gezien bij uitstek 'vreemde', taal. Koeterwaals is nog een<br />

graadje erger. Voor een verklaring van dat 'koeter' moeten we<br />

terugkeren naar de Romeinse tijd. Nadat heel Gallië door de<br />

Romeinen was onderworpen, kwam het strategisch belangrijke<br />

Alpengebied aan de beurt. Daar, zo'n beetje op de grens<br />

van het tegenwoordige Oostenrijk en Zwitserland, woonden<br />

de Raetiërs. Zij verweerden zich fel, maar moesten in het<br />

jaar 15 v.Chr. ten slotte het hoofd buigen voor de Romeinse<br />

overmacht. In hun gebied stichtten de Romeinen aan<br />

de bovenloop van de Rijn de plaats Curia Raetorum, het<br />

'bestuurscentrum van de Raetiërs'. Van die naam resteert na<br />

tweeduizend jaar alleen het eerste gedeelte, dat tegenwoordig<br />

geschreven wordt als Chur. Dat is de hoofdstad van het Zwitserse<br />

kanton Graubünden. De herinnering aan de Raetiërs is<br />

bewaard gebleven in de naam van een taal die gesproken<br />

wordt in een klein gebied ten zuiden van Chur: het Raetisch<br />

of Retoromaans.<br />

Men veronderstelt nu dat in de middeleeuwen deze Romaanse<br />

streektaal bij zijn Duitse noorderburen gold als het toppunt<br />

van onbegrijpelijk uitheems gebrabbel, erger nog dan de<br />

overige Romaanse, welsche talen. Nu werd in Zuidduitse dialecten<br />

Chur uitgesproken als kauer. Welsch uit Kauer was dus<br />

Kaurerwelsch. Onder invloed van kaudern, dat 'onduidelijk<br />

spreken' betekent, zou hieruit de tegenwoordige Duitse vorm<br />

Kauderwelsch zijn ontstaan. Het Nederlandse koeterwaals gaat<br />

terug op het Duitse Kauderwelsch.<br />

Voor het woorddeel kauder zijn ook andere verklaringen<br />

voorgesteld, waarin Chur geen rol speelt. Toch zou het aardig<br />

123


krent<br />

zijn als de verklaring met Chur juist was. Dan zou koeterwaals<br />

namelijk een zeldzaam voorbeeld zijn van een dubbelgeoniem,<br />

een samengesteld woord waarvan beide delen teruggaan<br />

op een geografisch begrip.<br />

Duits Kauderwelsch (1247 Kudirwale).<br />

Vergelijk walnoot<br />

Lübker & Erler Reallex. des klassischen Altertums (18917) 1029 (Raetia); Ency. Brit' 1 28<br />

(1911) 178 (Volcae); Franck & Wijk Etym. wdb. (1912*) 330; WNT VII 2 (1941) 5001-5003;<br />

L. Weisberger, 'Walhisk', in: Rheinische Vierteljahrsblätter 13 (1948) 87-146; Vries Ned.<br />

etym. wdb. (1971) 343; Ency. Brit' 5 7 (1979) 960 (Gaul); WNT XXIV (1989) 85-92 (waal),<br />

95-101 (waalsch); Veen Etym. wdb. (1989) 409, 808 (Waal); Kluge Etym. Wtb. d. deutschen<br />

Spr. (198922) 363, 786 (welsch); Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 638-639, 1554-<br />

1555 (welsch); H. te Winkel, 'Rare jongens, die Galliërs!', in: Onze Taal 62 (1993) 176-<br />

177; N. v.d. Sijs Leenwdb. (1995).<br />

krent<br />

t><br />

(15de eeuw, uit het Frans) gedroogde druif<br />

Weinig vruchten hebben zoveel invloed op de Griekse<br />

geschiedenis gehad als de krent. In al zijn verschrompelde<br />

nietigheid zorgde de krent nog geen honderd jaar geleden<br />

voor faillissementen, tolheffingen, internationale beraadsla-<br />

124


krent<br />

gingen, opstanden, ja zelfs voor het aftreden van een minister-president.<br />

De krent is genoemd naar de Griekse stad Korinthe. In de<br />

ons omringende talen is die vernoeming duidelijker zichtbaar.<br />

De Duitsers spreken van Korinthe, de Fransen van raisin de<br />

Corinthe. Wij leenden de Franse benaming maar verkortten<br />

die al in de middeleeuwen tot corente en vervolgens tot krent.<br />

In de oudheid was Korinthe zeer rijk. In de loop der tijd had<br />

het echter zwaar te lijden van aardbevingen, invallen en verwoestingen.<br />

In 1858 richtte een aardbeving zo veel schade aan<br />

dat de stad zeven kilometer van de oude plaats opnieuw werd<br />

opgebouwd.<br />

De Korinthiërs voerden toen nog altijd krenten uit, zij het op<br />

kleine schaal. In 1877 kwam hierin plotseling verandering. In<br />

dat jaar raakten de Franse wijngaarden ernstig aangetast door<br />

druifluis ofwel Phylloxera (vgl. malaga). De Franse wijnboeren<br />

kochten massaal Griekse krenten om er mengwijnen mee<br />

te maken. De uitvoer van Griekse krenten naar Frankrijk<br />

steeg van 881 ton in 1877 tot 20.999 ton i* 1 x 88o ~ een stijging<br />

van maar liefst 2300 procent. En dat bleek nog slechts het<br />

begin. In 1889 voerden de Grieken 70.000 ton krenten uit<br />

naar Frankrijk en 50.000 ton naar Engeland.<br />

Heel Griekenland begon als bezeten druiven te verbouwen.<br />

Alle andere vormen van nijverheid werden verwaarloosd, en<br />

olijfbomen, sinaasappelbomen en citroenbomen werden omgehakt<br />

om plaats te maken voor de Vitis vinifera apyrena, zoals<br />

de krentenproducerende wijnstok officieel heet. Om de produktie<br />

zo snel mogelijk te kunnen opvoeren, stak men zich<br />

tegen hoge rente in de schulden; de grote winsten werden<br />

geïnvesteerd in nieuwe aanplantingen, terwijl de leningen<br />

niet werden afbetaald.<br />

In 1891 was de schade aan de Franse wijngaarden echter zo<br />

goed als hersteld. En zoals dat gaat bij Franse boeren, klonk<br />

er vervolgens een luid protest tegen de valse concurrentie uit<br />

Griekenland. De Franse regering zag zich gedwongen de<br />

invoerrechten op Griekse krenten te verhogen: in 1891 van zes<br />

naar vijftien, in 1894 van vijftien naar vijfentwintig francs per<br />

honderd kilo. Dit laatste bleek genoeg om de export vrijwel<br />

stil te leggen. De Grieken boorden nieuwe markten aan, maar<br />

dit mocht niet baten.<br />

125


labberdaan<br />

De Griekse regering richtte een speciale bank op - onmiddellijk<br />

de 'Kren ten-Bank' gedoopt - die de overschotten tegen<br />

een vast tarief opkocht. Binnen de kortste keren zat de bank<br />

echter met een enorme krentenberg. Ondertussen bleef de<br />

produktie toenemen, waardoor de prijs van de krent nog verder<br />

daalde. In 1903 stelde een groep buitenlandse investeerders<br />

voor de uitvoer van krenten te reguleren. Toen premier<br />

Theotokis dit weigerde, braken er zulke ernstige onlusten<br />

uit dat hij het veld moest ruimen. Onder zijn opvolger<br />

ging de Krenten-Bank over de kop, de kwekers raakten wanhopig<br />

- kortom, het was tijd voor een staatsmonopolie. Dat<br />

kwam er en is tot op heden gebleven.<br />

Voor Korinthe was dit alles extra ongunstig. Als krentenproducent<br />

moest de stad het al snel afleggen tegen de eilanden<br />

Zäkinthos en Kefallinia. Omstreeks 1920 voerde Korinthe<br />

nauwelijks meer krenten uit.<br />

Engels currant (±1390); Duits Korinthe (1495); Frans raisin de<br />

Corinthe.<br />

Winkler Prins' 9 (1877) 554; Verdam Middelned. wdb. 3 (1894) 1914 (corente); Ency. ßr/t"<br />

7 (1910) 648 (currant), & 12 (1910) 434-435 (Greece); WNT VIII' (1916) 162-164;<br />

Oosthoek ency. 7 (1921) 498; OED (I993 2); Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (1993*) 718.<br />

labberdaan<br />

L<br />

(1512, uit het Frans) gezouten kabeljauw<br />

Vaak kost een etymologie heel wat hoofdbrekens. Dat is helemaal<br />

zo als van een woord verschillende vormen bestaan die<br />

wat de herkomst betreft in andere richtingen wijzen. Dit<br />

geldt onder andere voor labberdaan, dat sinds het begin van<br />

de 16de eeuw in het Nederlands voorkomt en dat behalve als<br />

lab(b)erdaan is aangetroffen als ab(b)erdaan.<br />

De meeste mensen kennen labberdaan nu alleen nog van<br />

Marten Toonders Heer Bommel en de Labberdaan. Bij Toonder<br />

heeft dit woord echter niets met gezouten kabeljauw te<br />

126


labberdaan<br />

maken: het gaat hier om een volkje dat van werken houdt.<br />

Toonder zou dit woord hebben afgeleid van het Latijnse<br />

laborare werken en daan, zoals in onderdaan.<br />

Wat de gezouten labberdaan betreft, Willem Bilderdijk herleidde<br />

dit woord in 1832 tot de Schotse plaats Aberdeen. Nu<br />

exporteerde Aberdeen indertijd enorme hoeveelheden zoute<br />

vis. Veel woordenboeken namen Bilderdijks verklaring dan<br />

ook over. Labberdaan werd als fout afgedaan, abberdaan<br />

moest het zijn.<br />

De Leidse hoogleraar Matthias de Vries wees Bilderdijks verklaring<br />

echter krachtig van de hand. Aberdeen is noch de<br />

eerste, noch de voornaamste plaats geweest, die de kabeljauwvangst<br />

dreef of de zoute visch toebereidde', schreef hij in<br />

1870. Bovendien kwam het woord in het Engels voor als<br />

haberdine. Het was onwaarschijnlijk dat Britten de naam van<br />

een vertrouwde haven zo zouden verhaspelen.<br />

Hoe zat het dan wel? De beste methode om de herkomst van<br />

dit woord te achterhalen, stelde De Vries, was zich te verdiepen<br />

in de geschiedenis van de gezouten kabeljauw. Hij veronderstelde<br />

dat de naam verwees naar de vissers die met het<br />

inzouten waren begonnen. Dat moesten vissers zijn geweest<br />

die ver van huis visten, anders hadden ze hun kabeljauw wel<br />

vers naar de markt gebracht.<br />

Nu visten de Basken uit de streek van Bayonne vanouds op<br />

de banken van Newfoundland. Een gedeelte van het Baskenland<br />

staat bekend als Le Labourd. Dit naar de hoofdstad<br />

Bayonne, die in de Romeinse tijd Lapurdanus heette. 'Ik<br />

geloof te mogen aannemen', schreef De Vries, 'dat de labberdaan<br />

aan dat land van Labourd haren naam ontleend heeft.<br />

De gezouten kabeljauw, die door de visschers van Bayonne en<br />

omstreken naar huis werd gebracht, en die dan uit het land<br />

van Labourd naar elders ter markt kwam, hoe kon men haar<br />

een natuurlijker naam geven dan piscis Lapurdanus, poisson<br />

du Labourd\ labourdarf. [...] De kooplieden van Bretagne en<br />

Normandije, die de zoutevisch uit Bayonne aankregen,<br />

verspreidden den naam van labourdan door geheel Frankrijk.<br />

Maar in hun mond kon de 1, als artikel opgevat, wegvallen en<br />

het woord tot abourdan worden. Naar de Fransche uitspraak<br />

ging ourregelmatig in erover.'<br />

127


labberdaan<br />

Dit laatste verklaart ook de dubbele vorm in het Nederlands.<br />

Hollandse' en Vlaamse kooplieden die de vis uit de havens<br />

van Bretagne en Normandië haalden, leerden hem kennen als<br />

abordan. Zij maakten daar ab(b)erdaan van. Maar wie de vis<br />

rechtstreeks in Bayonne kocht of van Baskische vissers op zee,<br />

hoorde labourdan en maakte hiervan lab(b)erdaan - vormen<br />

die naast elkaar in gebruik bleven.<br />

De Vries verzuchtte dat deze zoektocht hem erg veel tijd had<br />

gekost. Zijn verklaring staat echter nog steeds overeind en<br />

wordt zelfs aangehaald in de Oxford English Dictionary. Wel<br />

probeerde Kluyver (1944) labberdaan nog te herleiden tot de<br />

Gaskonse vorm van het Latijnse fabrefacienda, 'wat toebereid<br />

moet worden'. Latere etymologen noemen dit echter 'hoogst<br />

onzeker' en 'zeer onwaarschijnlijk'.<br />

Overigens werd de labberdaan indertijd niet duur betaald. De<br />

zoutevis was zelfs zo goedkoop dat de uitdrukking in omloop<br />

kwam daar kun je geen labberdaan voor eten, voor: alle waar is<br />

naar zijn geld. Misschien verklaart dit de opmerkelijke<br />

betekenis die De Beer en Laurillard in 1899 voor labberdaan<br />

geven: slappe koffie.<br />

Engels haberdine (1300); Duits Laberdaw, Frans laberdan.<br />

Gerookte haring wordt ook wel harderwijker genoemd. Harderwijk<br />

stond vroeger bekend om z'n gerookte bokkingen. Al voor de Tweede<br />

Wereldoorlog was er van die industrie niet veel meer over. Van Dale<br />

vermeldt de uitdrukking 'hij droogt uit als een Harderwijker bokking',<br />

met als toelichting Van een vervelend mens gezegd'.<br />

De benaming nijlbaars spreekt voor zich. De nijlbaars is de grootste<br />

zoetwatervis van Afrika en kan 1,75 lang worden. De vraag naar de<br />

oorsprong van de Nijl, een van de grootste rivieren ter wereld, hield de<br />

oude Grieken en Romeinen al bezig, getuige de uitdrukking caput Nili<br />

quaerere, 'het begin van de Nijl zoeken'. Tot 1863 moest men zich wat dit<br />

betreft behelpen met kaarten van Ptolemaeus, maar dat jaar lukte het de<br />

Engelse reizigers Speke en Grant de grote Nijlmeren te vinden. Stanley<br />

vond later de rivier die het grootste van deze meren — het Victoriameer —<br />

voedt. Naar dit meer wordt de nijlbaars ook victoriabaars genoemd. De<br />

Nijl zit in allerlei samenstellingen die geen toelichting behoeven, zoals<br />

nijlgans, nijlkrokodil, nijlpaard\ nijlsnoek etc. Aardig is dat de rivier<br />

twee kleurnamen opleverde: nijlblauw en nijlgroen.<br />

De sardien is genoemd naar het eiland Sardinië, waar deze vis in de<br />

oudheid op grote schaal werd gevangen. Wij leenden dit woord uit het<br />

Frans. Vroeger sprak men ook wel van schardijn, sardijn of sardel. In de<br />

19de eeuw waren sardientjes erg duur. Rijnhart schreef in 1866: 'De sardijnen<br />

worden slechts zeer weinig gebruikt, niettegenstaande zij over-<br />

128


labrador<br />

heerlijk zijn, en den eetlust bij het ontbijt zeer opwekken. De hooge<br />

prijs is voorzeker de oorzaak, dat zij zo weinig in zwang zijn.' Ook<br />

sardonisch, boosaardig, gaat terug op Sardinië. De Romeinen spraken<br />

van Sardonius risus, 'Sardinische lach', de Grieken van Sardanios gelos,<br />

'bittere lach'. Sardanios betekent in het Grieks Verbitterd' of minachtend'.<br />

Dit versmolt echter met sardonios, dat Sardinisch betekent. Men<br />

dacht dat 'sardonisch' verwees naar de gevolgen van het eten van een<br />

bittere plant, de herba Sardonia (ranonkel), die op Sardinië inheems is.<br />

Volgens de overlevering veroorzaakte het eten van dit kruid kramp in de<br />

aangezichtsspieren - sardonisch lachen - en later de dood. Deze uitdrukking<br />

komt al voor in de Odyssee (boek 20, regel 299-303).<br />

LABBERDAAN: Bilderdijk Verklarende Geslachtlijst I (1832) 6; Harrebomée Spreekwdb. li<br />

(1861) 2; WNT I (1882) 602; M. de Vries 'Labberdaan', in: Taal- en letterbode I (1870)<br />

274-280; Beer & Laurillard Woordenschat (1899) 602; Franck & Wijk Etym. wdb. (1912*)<br />

366; WNT VIII' (1916) 875; A. Kluyver 'Gissingen in verband met het woord<br />

labberdaan', Meded. KNAW, letterk., 69 A 2 (1930); Haeringen Suppl. etym. wdb. (1936)<br />

96; WNT Suppl. I (1956) 289; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 380; Vries & Tollenaere Etym.<br />

wdb. (1991 is) 220; OED (19932); J. Bruggeman 'Labberdaan', in: NRCH 20.12.1994.<br />

labrador<br />

(i8y6y uit het Engels) middelgrote, kortharige hond met hangoren<br />

Zo'n vijftig jaar na de ontdekking van de labradorsteen (z.a.)<br />

maakte Europa kennis met honden uit Labrador. Die honden<br />

zouden met vissersschepen zijn meegekomen uit Newfoundland,<br />

de Canadese provincie waar Labrador deel van uitmaakt.<br />

Zeker is dat de labrador verwant is aan de newfoundlander<br />

(z.a.) - de zwarte, zwemgrage hond die door de ruige<br />

vissers van Newfoundland werd gebruikt.<br />

Volgens de overlevering kwamen de labradors in 1830 aan in<br />

de haven van Poole. Daar werden ze opgemerkt door de<br />

tweede graaf van Malmesbury, die er een paar kocht en later<br />

nog andere deed overkomen. De liefde voor deze honden<br />

bleek erfelijk: ook de derde graaf van Malmesbury sloeg aan<br />

het fokken. Hij kruiste de labrador met retrievers en setters,<br />

maar - zo stellen de kenners ons gerust - het echte labradortype<br />

bleef overheersen.<br />

In de tweede helft van de 19de eeuw was de labrador in heel<br />

Europa bekend en geliefd. In 1903 werd de labrador officieel<br />

als ras erkend.<br />

De dieren hebben zo'n goede neus dat ze tijdens de Eerste en<br />

129


labrador<br />

Tweede Wereldoorlog vaak werden ingezet om mijnen te<br />

zoeken. Ze bleken zelfs mijnen te kunnen aanwijzen die meer<br />

dan 15 cm onder de grond lagen.<br />

Labradors zijn over het algemeen zwart van kleur. Labradors<br />

met een gelige vacht worden ook wel golden retrievers genoemd.<br />

Engels Labrador (dog, retriever) (1842); Duits Labradorhund,<br />

Frans chien de Labrador (1867), Labrador (1900).<br />

Vergelijk dalmatiër<br />

Uit Labrador werd in de 18de en 19de eeuw ook Labradorthee<br />

aangevoerd. Deze werd getrokken van de groene bladeren en twijgen van<br />

de Gaultheria procumbens, een kleine heester die inheems is in Labrador<br />

en Canada. De thee werd in platte, vierkante koeken op de markt<br />

gebracht en stond ook wel bekend als Canadathee. Olie van de heester<br />

werd verkocht als Oil of Winter green.<br />

LABRADOR: Winkler Prins 1 8 (1876) 453; Toepoel & Van de Weijer Toepoels<br />

hondenency. (±1970*) 351-352; Petit Robert (1993*) 1248; OED (19932).<br />

labrador, labradorsteen<br />

(1782) kleurrijke sier steen<br />

Labrador is een schiereiland<br />

in het oosten van Canada.<br />

Het maakt deel uit van de<br />

provincie Newfoundland en<br />

is vele malen ondekt: in het<br />

jaar 986 door de Noormannen<br />

(die het Helleland steenland'<br />

noemden), in 1497 door<br />

de voor Engeland varende<br />

Italiaan John Cabot (1450-1498) en in 1501 door de Portugees<br />

Gaspar Cortereal.<br />

Cortereal noemde het Tierra del Labrador. Volgens sommigen<br />

bedacht hij hiermee de Portugese zeevaarder Joao Fernandes,<br />

bijgenaamd 'Lavrador'. Anderen houden het erop dat Tierra<br />

del Labrador 'bouwland' of 'land geschikt voor akkerbouw'<br />

betekent. In ieder geval had dit dan alleen betrekking op de<br />

kuststrook. Het binnenland van Labrador is namelijk juist<br />

zeer onvruchtbaar en onherbergzaam. Tot laat in de 19de<br />

eeuw waagde bijna niemand zich in het binnenland en nog<br />

130


leghorn<br />

altijd is het grootste deel van Labrador onbewoond.<br />

Labrador raakte aan het eind van de 18de eeuw in Europa<br />

bekend door een toevallige vondst. Omstreeks 1770 leden een<br />

paar Hernhutters, leden van een Duitse christelijke gemeenschap,<br />

schipbreuk voor de kust van Labrador. Daar vonden ze<br />

kiezelachtige stenen die op de splijtvlakken zeer fraaie groene,<br />

blauwe en gele kleuren vertoonden. De Hernhutters bleven<br />

in Labrador om er de Eskimo's te bekeren, maar de stenen<br />

stuurden ze naar Europa, waar ze met groot enthousiasme<br />

werden ontvangen.<br />

In Nederland kreeg dit mineraal, dat behoort tot de zogeheten<br />

veldspaten, de naam Labradorsteen (1782). Net als in<br />

de ons omringende talen werd dit spoedig verkort tot<br />

Labrador. Vanaf het begin van de 19de eeuw werd labradoriet<br />

de gebruikelijke naam.<br />

Labradoriet wordt tegenwoordig onder meer gevonden in<br />

Italië, Finland, Rusland, de VS en Groenland, maar de grootste<br />

stenen komen nog altijd uit Labrador. Men maakt er<br />

vooral sierstenen van.<br />

Engels Labradore stone (1778), Labradore (1794); Duits Labradorstein<br />

(1778), Labrador, Frans pierre de Labrador (1783),<br />

Labrador (1803).<br />

Vergelijk quenast<br />

Houttuyn Natuurlyke historie III, 3 (1782) 141; Nieuwenhuis Kunsten en wetensch. 2 3<br />

(1856) 270 (feldspaath); Winfder Prins' 9 (1877) 615-616; Ency. Brit»' 16 (1911) 28n;<br />

Winkler Prins* 12 (1951) 467; Veen Etym. wdb. (1989) 430; Düdi & Rejl Gr. mineralen ency.<br />

(1993) 392; Petit Robert (19932) 1248; OED (1993*).<br />

leghorn<br />

(ipof, uit het Engels) bepaald hoenderras<br />

Een leghorn is een van oorsprong Italiaanse kip die uitstekend<br />

legt. De kip dankt haar naam echter niet aan het<br />

werkwoord leggen - zoals de leghen - maar aan de Italiaanse<br />

havenplaats Livorno.<br />

Livorno heette in de 17de en 18de eeuw Legorno. De Engelsen<br />

noemden het Leghorn. Uit Livorno importeerden zij een<br />

bepaald soort tarwestro om hoeden van te vlechten. In het<br />

Engels heeft leghorn dan ook als eerste betekenis 'strooien<br />

hoed' of 'hoedenstro', betekenissen die halverwege de 18de<br />

eeuw ontstonden.<br />

131


lolaborstel<br />

De geschiedschrijving van het pluimvee wil dat een Italiaanse<br />

scheepskapitein omstreeks 1835 vanuit Livorno naar Amerika<br />

voer met enkele hoenders aan boord. Dankzij de 'kweekijver<br />

der Amerikanen', zoals het ergens heet, werden de hoenders<br />

veredeld. Het resultaat was een slanke kip, betrekkelijk laag<br />

op de gele poten en met een volle, zware staart. Haar<br />

belangrijkste kenmerk is dat ze al na vijf maanden begint te<br />

leggen, ook 's winters, en dat ze gemiddeld 250 tot 300 eieren<br />

per jaar legt. Naar de plaats van inscheping werd deze kleine<br />

eierfabriek leghorn genoemd.<br />

Omstreeks 1869 werd de leghorn van Amerika overgebracht<br />

naar Engeland. Vandaaruit veroverde de kip de rest van Europa.<br />

De kip zou omstreeks 1880 in Nederland zijn geïntroduceerd.<br />

Leghorn werd al snel een begrip in onder andere het<br />

Frans, Duits en Engels. De Italianen spreken echter nog<br />

steeds van Gallina Livornese.<br />

Voor zover bekend vermeldde Vivat's Geïllustreerde Encyclopaedie<br />

de leghorn in 1905 als eerste. Veel vertrouwen in de<br />

'Italianen', zoals de kippen hier in het begin ook werden<br />

genoemd, had de encyclopedie niet: 'leghorn [...] ook naam<br />

van een uit Amerika afkomstig hoenderras, fraai van voorkomen<br />

doch van weinig waarde'.<br />

Dertig jaar later stond de leghorn te boek als het belangrijkste<br />

pluimveeras in Nederland.<br />

Engels Leghorn (1869); Duits Leghorn; Frans leghorn (1888).<br />

Vergelijk barnevelder<br />

Vivat's ency. 7 (1905) 4868; Winkler Prins* II (1919) 225; Oosthoek ency. 1 7 (1921) 652;<br />

Minderhoud Ned. landbouw (1935) 182-183; Winkler Prins 5 11 (1936) 148; Kath. ency.' 16<br />

(1936) 258; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (1975 2') 431; Rey-Debove D/ct. des anglic.<br />

(19902) 497; OED (19932).<br />

Lolaborstel<br />

(1953, uit het Duits) afwasborstel<br />

Hohenlockstedt is een klein industriestadje in Schleswig-<br />

Holstein, veertig kilometer ten noorden van Hamburg. Vroeger<br />

was het een legerplaats en heette het Lockstedter Lager,<br />

dus Lockstedter kamp. In 1939 woonden er 3000 mensen, in<br />

1950 ruim 5500. Er worden schoenen geproduceerd, metaal,<br />

textiel, tabak en aanvankelijk ook afwasborstels. Deze wer-<br />

132


lommerd<br />

den in Nederland Lolaborstels genoemd, naar de plaatsnaam<br />

LOckstedter LAger.<br />

Tegenwoordig ervaren wij Lolaborstel als een merknaam,<br />

maar in 1953 lag dat volgens de Winkler Prins van de vrouw<br />

beslist anders. De échte Lolaborstels werden indertijd - voor<br />

Nederland - gemaakt door de Lola Borstelfabriek N.V. te<br />

Groesbeek. 'Door verschillende andere fabrieken wordt evenwel<br />

gelijksoortig borstelwerk in de handel gebracht', aldus de<br />

Winkler Prins. 'Een typische bijzonderheid is hierbij, dat de<br />

grote bekendheid van het merk Lola ertoe heeft geleid, dat<br />

dit merk allengs als een soortnaam beschouwd werd voor afwasborstels,<br />

waardoor de consument menigmaal ten onrechte<br />

de overtuiging krijgt dat men een originele Lola heeft ontvangen.'<br />

De namaak-Lolas waren slecht gemaakt en de borstelkop kon<br />

niet vervangen worden - de belangrijkste innovatie van de<br />

Lolaborstel. De slechte borstels bleken ook schadelijk voor de<br />

reputatie van de echte Lola, zodat de fabrikant hiervan<br />

indertijd allerlei advertenties moest plaatsen om de consument<br />

het verschil uit te leggen.<br />

Dat Lolaborstels meteen werden nagemaakt, komt omdat er<br />

in deze branche verrassend veel geld te verdienen valt. Zo<br />

besteedden in 1993 6,2 miljoen Nederlanders ruim 52 miljoen<br />

gulden aan afwasborstels. Omdat de klassieke houten afwasborstel<br />

is verdrongen door die van kunststof, zitten daar<br />

inmiddels nauwelijks meer Lolaborstels tussen.<br />

WP v.d. vrouw 2 (1953) 1593; Der große Brockhaus7 (1955) 292; Müllers großes<br />

deutsches Ortsbuch (I980 20) 609; Rob Biersma De afwasborstel (1990); Frank van Alphen<br />

'Afwasborstel', in: NRCH 8.7.1993<br />

lommerd<br />

(.1281, uit het Frans) bank van lening<br />

Lombardije is een streek in Noord-Italië, tussen de Po, het<br />

Gardameer en het Lago Maggiore. Economisch is het<br />

het belangrijkste deel van Italië, met Milaan als commercieel<br />

centrum.<br />

Lombardije speelde economisch al vroeg een belangrijke rol.<br />

Het bankwezen kwam hier in de iide eeuw tot bloei. Vanaf<br />

133


lommerd<br />

de 13de eeuw zwermden handelaren uit Lombardije uit over<br />

de rest van Europa. Lenen van geld tegen rente of onderpand<br />

was indertijd bij de kerkelijke en de burgerlijke wet verboden.<br />

Om toch in deze behoefte te voorzien, maakten vorsten voor<br />

joden en Lombarden een uitzondering. Tegen betaling van<br />

een jaarlijks bedrag kregen zij het recht om in een bepaalde<br />

stad een bank of tafel te exploiteren.<br />

Aanvankelijk maakten vooral hoge edele heren en bisschoppen<br />

van hun diensten gebruik. Maar de opkomst en bloei<br />

van de stedelijke economie voegde daar al gauw de gegoede<br />

burgerij aan toe. Wie leende liet een onderpand achter;<br />

later werd ook rente bedongen, die kon oplopen van 10 tot<br />

15 procent, soms zelfs tot 30 procent. Behalve als geldschieters<br />

deden de Lombarden dienst als wisselaars en kooplieden.<br />

Nederland maakte in 1260 voor het eerst kennis met de<br />

Lombarden. Hun financiële praktijken vielen niet meteen<br />

in goede aarde. Al in 1267, zeven jaar na hun komst, moesten<br />

Lombarden eens de Utrechtse dom in vluchten om het vege<br />

lijf te redden. Maar een legertje boerenkinkels onder leiding<br />

van heer Gerard van Amstel drong de kerk binnen en sloeg ze<br />

ter plekke dood. Later kregen de Lombarden herhaaldelijk te<br />

maken met excommunicatie, bedrijfsverbod, verbanning en<br />

confiscatie.<br />

Al in de 13de eeuw kreeg lombaert (Lombard) bij ons de betekenissen<br />

'bankier, geldhandelaar, wisselaar, geldschieter' of<br />

'woekeraar'. Later schreef men ook lombard, lombaard en<br />

lomberd, waarmee een instelling bedoeld werd die geld leent<br />

op onderpand. Lommerdis daar een volkse verbastering van.<br />

Toen in de 17de eeuw verschillende steden, in de eerste plaats<br />

Amsterdam, de banken in eigen beheer namen, ontstond er<br />

een onderscheid tussen een openbare bank van lening en een<br />

particuliere bank van lening. In de volksmond werd lommerd<br />

of lombard voor beide instellingen gebruikt. Nog later, in de<br />

19de eeuw, ervoer men de term lommerd als gemeenzaam;<br />

deftige luitjes in geldnood brachten hun spulletjes naar de<br />

lombard.<br />

Het particuliere pandjeshuis werd door het volk bovendien<br />

aangeduid als 'Ome Jan'. Ook in de ons omringende talen<br />

zocht men het wat dit betreft in de familierelaties. Zo sprak<br />

134


lommerd<br />

men in Engeland van my uncles of uncle three balls, in Frankrijk<br />

van ma tante (Dumont) of van mon oncle (du pret), en in<br />

Duitsland van mein Onkel. 'De naam zal wel hieruit ontstaan<br />

zijn', aldus Stoett (1943), 'dat men slechts voorwendde naar<br />

een oom Jan te gaan, omdat men er zich voor schaamde iets<br />

naar den lommerd of achter de schuine deur te moeten brengen.'<br />

In Amsterdam bij dag en nacht (1897) geeft Justus van Maurik<br />

een fraaie beschrijving van een gezelschap Jordanezen dat op<br />

een tochtje met een rijtuig door de stad plotseling de lommerd<br />

tegenkomt.<br />

De wagen houdt stil en allen schreeuwen zoo luid mogelijk:<br />

'Dag oome Jan!' tot een bejaard man, die met zijn<br />

vrouw aan den eenen en een parapluie onder den anderen<br />

arm, aan den kant van den weg, naar de voorbijsnorrende<br />

wagens kijkt.<br />

't Is de pandjeshuishouder van de Lindengracht. Iedereen<br />

kent hem, iedereen heeft hem op zijn beurt noodig en<br />

daarom klinken hem allerlei vriendelijke groeten tegen.<br />

'Dag oome!' gilt Koos, 'loopt mijn klokkie nog?'<br />

'Heb je mijn jas wel afgeborsteld?'<br />

'Complement aan mijn vestketting!'<br />

'Zal je goed op mijn belletjes passen?'<br />

'Pas je wel op, dat mijn perreplu niet schimmelt!'<br />

[...] 'Neem je petten af voor Oome!' kraait Koos uit den<br />

kattenbak en met zijn hoed salueerend, voegt hij er bij: 'Als<br />

hij kwaad op jelui wordt, geeft hij te weinig. Kijk, Slabak,<br />

hij lacht al tegen je jas; dat's een oude kennis van hem.'<br />

Engels Lombard (1377); Duits Lombard[geschafi)\ Frans<br />

lombard (1268).<br />

'De bank van leening', in: Nederlandsch Magazijn (1844) 194-197; Justus van Maurik<br />

Amsterdam bij dag en nacht (3e druk z.j. [1897']) 83; Verdam Middelned. wdb. IX (1899)<br />

746-749 (lombaert); WNT VIII 2 (1924) 2654-2655 (lombard), 2659-2661 (lommerd), &<br />

WNT VII' (1926) 183 (Oome Jan); Stoett Ned. spreekw. (19435) 394-395 (Oome Jan);<br />

Winkler Prins 7 12 (1973) 191-192; J. de Bruyn-van der Helm, 'La prima occorenza della<br />

parola lombardo 'banchiere' nei testi nederlandesi medievali', in: Quaderni di semantica 2<br />

(1984) 367-374; Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 "S) 233; OED (I993 2); Dauzat Dict<br />

étym. (I993 2) 436.<br />

135


lunapark<br />

lunapark<br />

(1916, uit het Engels) pretpark<br />

Coney Island is een schiereiland op de zuidwestpunt van<br />

Long Island bij New York. Het hoort bij Brooklyn. 'Coney is<br />

volgens sommigen een verbastering van het Nederlandse konijn,<br />

een dier dat hier vroeger in groten getale zou hebben<br />

rondgehuppeld.<br />

Coney Island ontwikkelde zich in het laatste kwart van de<br />

19de eeuw tot de populairste badplaats van de Verenigde Staten.<br />

Austin Corbin (1827-1896) en George Cornelius Tilyou<br />

(1862-1914) leverden hier een grote bijdrage aan.<br />

Corbin zag als eerste de mogelijkheid om van Coney Island<br />

een supervakantieoord te maken. In 1876-1877 legde hij de<br />

New York & Manhattan Beach Railway naar Coney Island<br />

aan, gevolgd door andere verbindingen per spoor en per boot.<br />

Het schiereiland werd zo goed ontsloten.<br />

George Tilyou was de zoon van een hoteleigenaar op Coney<br />

Island. In 1876, toen bleek dat veel bezoekers van de wereldtentoonstelling<br />

in Philadelphia naar Coney Island kwamen<br />

om de Atlantische Oceaan te zien, opende hij zijn eerste souvenirkraampje.<br />

Hij was toen veertien. Tilyou verkocht doosjes<br />

met gezeefd zand en flessen zeewater. Op zijn 17de liet hij<br />

de bekende Bowery aanleggen, een soort kermis-straat, gevolgd<br />

door Tilyous Surf Theatre, het eerste grote vermaaksoord<br />

op het schiereiland, dat al zeer in trek was bij het grote<br />

publiek.<br />

Alle ondernemers schreeuwden er over de geweldige capaciteit<br />

van hun hotels. Zo beweerde het Sea Beach Palace in 1879<br />

al 15.000 maaltijden tegelijk te kunnen serveren. In 1882 werd<br />

een hotel gebouwd in de vorm van een olifant, met in zijn<br />

voorpoten een diorama en een sigarenwinkel.<br />

In de jaren tachtig en de vroege jaren negentig was John Y.<br />

McKane de grote baas op Coney Island, dat onder zijn<br />

bewind de bijnaam Sodom by the Sea kreeg. Tilyou slaagde<br />

erin McKane weg te werken en probeerde vervolgens van<br />

Coney Island een fatsoenlijke badplaats te maken. De pretparken<br />

op het eiland, waaronder Tilyous Steeplechase Park,<br />

trokken toen al een enorme hoeveelheid bezoekers: zo'n 5<br />

miljoen per seizoen, soms wel 200.000 op één dag.<br />

136


lunapark<br />

In 1901 bezocht Tilyou in Buffalo (N.Y.) de Panamerikaanse<br />

tentoonstelling. Daar kon je in een cyclorama met een ruimteschip<br />

een Trip to the Moon maken, inclusief vlucht (met<br />

uitzicht door de patrijspoorten), landing, en een kort verblijf<br />

op de maan. De maanreizigers werden verwelkomd door reuzen<br />

en dwergen en kregen een groene kaas mee als souvenir.<br />

Tilyou kocht deze attractie, met de eigenaars Frederic Thompson<br />

en Skip Dundy erbij, voor Steeplechase Park. Maar eind<br />

1902 begonnen Thompson en Dundy voor zichzelf. Ze kochten<br />

een oud pretpark op Coney Island, sloopten het grotendeels,<br />

en bouwden Luna Park.<br />

In mei 1903 werd Luna Park geopend. Voor 10 dollarcent<br />

kwam de bezoeker terecht in één groot, 'Super-Saracenic,<br />

Oriental Orgasmic' decor, zoals John F. Kasson het noemt in<br />

zijn studie over Coney Island rond de eeuwwisseling. Een<br />

kwart miljoen elektrische lampjes maakte het park ook<br />

's avonds overweldigend. Er was een stuk Venetië nagebouwd,<br />

inclusief gondels, en verder een Japanse tuin, een Iers dorp, een<br />

Eskimodorp, een Nederlandse molen en een Chinees theater.<br />

Je kon er op olifanten of kamelen rijden en er was een compleet<br />

circus. Sommige vertoningen waren uitermate wreed,<br />

zoals de publieke executie van een oude olifant (die eerst<br />

zogenaamd vergiftigde wortels kreeg en vervolgens werd geelektrocuteerd)<br />

en de act van het paard King, dat van een<br />

hoge toren in een zwembad moest duiken. Er werden ook<br />

natuurrampen nagespeeld: de val van Pompei, grote overstromingen<br />

en een brand in een gebouw van vier verdiepingen.<br />

Je moest vooral actief zijn; er waren wel bankjes, maar Thompson<br />

en Dundy zagen mensen liever niet stilzitten en stuurden<br />

muziekkorpsen op hen af om ze in beweging te brengen. Er<br />

waren bibberende plaveisels, schietstoelen, roetsj banen met<br />

loopings en door namaaklandschappen, waterglijbanen -<br />

kortom, alles waar moderne pretparken goede sier mee maken<br />

werd in Luna Park en elders op Coney Island al eens<br />

vertoond.<br />

Het succes van Luna Park leidde tot concurrentie van Dreamland<br />

Park, dat op de proppen kwam met een miljoen lampjes,<br />

een dorp met 300 dwergen en een brand in een gebouw van<br />

zes verdiepingen. Ironisch genoeg ging Dreamland Park in<br />

1911 zelf geheel in vlammen op.<br />

137


lymeziekte<br />

De aftakeling van Luna Park zette in 1907 in. Dundy stierf<br />

dat jaar, nog geen vijftig jaar oud. Thompson ging in 1912<br />

failliet en stierf een paar jaar later, 46 jaar oud. Luna Park<br />

bleef bestaan, maar slaagde er niet in ieder seizoen met nieuwe<br />

attracties te komen, waardoor de belangstelling spoedig<br />

terugliep.<br />

Internationaal was Luna Park toen echter al een begrip geworden.<br />

Vanaf 1911 wordt het in het Engels gebruikt voor<br />

grote pretparken in het algemeen. Rusland kende in 1913 een<br />

theater 'Luna-Park' en Nederlandse woordenboeken vermelden<br />

lunapark sinds 1916, in de betekenis park voor vermaak'<br />

of 'moderne soort van kermis'. Van Dale geeft het bovendien<br />

als synoniem voor cake-walk.<br />

In de jaren veertig werd Luna Park op Coney Island een paar<br />

keer door brand getroffen. Van de oude glans was toen al<br />

niets meer over. Dat het park later moest plaatsmaken voor<br />

een parkeerplaats en nog later voor woonhuizen, is dan ook<br />

een vorm van 'genadige euthanasie' genoemd.<br />

Engels Luna Park (1911); Duits Luna-Park Frans luna-park.<br />

Vergelijk vauxhall<br />

Ency. 6rit.il 6 (1910) 897 (Coney Island); Koenen Verkl. handwdb. (1916") 493; Dia. of<br />

Amer. Biogr. 4 (1930) 436 (Corbin), & 18 (1936) 553 (Tilyou); John F. Kasson Amusing the<br />

million: Coney Island at the turn of the century (New York 1978) 61-82; Stewart Dia of<br />

American place-names (1986) 110; Veen Etym. wdb. (1989) 456; OED (19932).<br />

lymeziekte<br />

(±198$, uit het Engels) bepaalde door teken overgebrachte bacteriële<br />

ziekte<br />

Vanuit het hart van New York steekt Long Island meer dan<br />

150 kilometer oostwaarts de Atlantische Oceaan in; aan de<br />

noordzijde omsluit dit eiland een baai, de Long Island<br />

Sound. De noordkust van die baai behoort tot Connecticut,<br />

een dichtbevolkte maar ook dichtbeboste staat. Daar aan de<br />

kust, nabij New London, ligt het district Lyme.<br />

Hier werd in 1975 een merkwaardig verschijnsel opgemerkt,<br />

namelijk een 'epidemie' van reumatische aandoeningen, die<br />

normaal gesproken niet epidemisch optreden. Onderzoek<br />

door medewerkers van de Yale-universiteit wees uit dat deze<br />

kwaal werd veroorzaakt door een bacterie, die naar zijn ont-<br />

138


magenta<br />

dekker Willy Burgdorfer Borrelia burgdorferi werd gedoopt.<br />

Behalve voor gewrichtsaandoeningen bleek deze bacterie ook<br />

verantwoordelijk voor kwalen van de huid, het zenuwstelsel<br />

en het hart. Dit complex van aandoeningen wordt, naar de<br />

plaats van ontdekking, lymeziekte genoemd. Deze ziekte komt<br />

echter op vele plaatsen in de wereld voor, ook in Nederland.<br />

De Borrelia burgdorferi kan haar kwalijke werk alleen doen als<br />

ze in het bloed van de mens belandt. Dat gebeurt via de beet<br />

van een teek. Deze kleine parasiet leeft in gebieden die begroeid<br />

zijn met bomen en struiken. Hij bijt zich vast in de<br />

huid van dieren en mensen om zich vol te zuigen met hun<br />

bloed. Dat zou op zich niet zoveel kwaad kunnen, als die<br />

teken hun slachtoffers niet met allerlei ziekten konden besmetten,<br />

waaronder de lymeziekte.<br />

Hoewel waakzaamheid tegen besmetting met de lymeziekte<br />

geboden is, moet de kans hierop niet worden overschat, zo<br />

meldt een brochure. Niet elke teek brengt de besmetting<br />

over, en zelfs een besmette teek kan pas gevaarlijk worden als<br />

hij meer dan een of twee dagen ongestoord bloed kan zuigen.<br />

Bij verblijf in dichtbegroeide gebieden is geregelde controle<br />

van de huid dus een goede vorm van preventie.<br />

Engels Lyme disease (±1980); Duits Lyme-Krankheit, Lyme-<br />

Erkrankung, Frans maladie de Lyme.<br />

Wat u moet weten van tekebeten en van Lyme-ziekte die erdoor kan worden overgedragen<br />

(brochure SAAG, Koog aan de Zaan 1993); Fred S. Kantor, 'Disarming Lyme disease', in:<br />

Scientific American (sept. 1994) 20-25; 'Vaccin ontwikkeld tegen ziekte van lyme', in:<br />

NRCH 8.12.1994.<br />

magenta<br />

M<br />

(i8yo, uit het Engels) rode verfstof karmozijntint<br />

William Henry Perkin (1838-1907) was pas vijftien toen hij in<br />

1853 in Londen scheikunde ging studeren. Twee jaar later<br />

werd hij assistent van de Duitse scheikundige August Wil-<br />

139


magenta<br />

helm von Hofmann (1818-1892), die toen al geruime tijd in<br />

Engeland verbleef. Hofmann hield zich onder andere bezig<br />

met onderzoek naar kinine.<br />

Kort nadat Perkin aan de universiteit was ingeschreven, richtte<br />

hij thuis, op zijn kamer, een eenvoudig laboratorium in.<br />

Daar deed hij samen met een vriendje scheikundige proeven.<br />

In de paasvakantie van 1856 probeerde Perkin aniline om te<br />

zetten in kinine, een idee dat hem door Hofmann aan de<br />

hand was gedaan. Dat mislukte, maar de proef leverde wel<br />

een vies, donker goedje op. Toen Perkin dit nader onderzocht,<br />

bleek het een sterke, paarsblauwe kleurstof te bevatten.<br />

Perkin slaagde erin deze te isoleren. Hij noemde de kleurstof<br />

aanvankelijk Aniline purple of Tyrian purple en later mauveïne.<br />

Perkin bleek de eerste synthetische kleurstof te hebben gemaakt<br />

en sloeg meteen munt uit zijn uitvinding. Al in 1857<br />

opende hij nabij Londen een kleurstoffenfabriek. Zijn vader,<br />

die er aanvankelijk tegen was geweest dat zijn zoon scheikunde<br />

ging studeren, financierde de onderneming, hoewel<br />

Hofmann dit afraadde: hij vond Perkin, toen pas achttien, te<br />

jong en te onervaren. Later zou Hofmann trouwens goudgeld<br />

verdienen aan deze handel.<br />

De uitvinding van een synthetische kleurstof zorgde internationaal<br />

voor een sensatie: stoffen konden hiermee veel makkelijker<br />

worden gekleurd, en in nieuwe, helderder tinten.<br />

Wetenschappers in Engeland, Frankrijk en Duitsland stortten<br />

zich op deze markt en spoedig kwam de ene synthetische<br />

kleurstof na de andere in de handel, waaronder, in 1858, het<br />

rode fuchsine.<br />

In diezelfde tijd raakten Frankrijk en Italië in oorlog met<br />

Oostenrijk. De Oostenrijkers hadden indertijd verschillende<br />

bezittingen in Italië. De Italianen streefden naar onafhankelijkheid,<br />

en in een opwelling had de Franse keizer Napoleon<br />

in toegezegd Italië Van de Alpen tot de Adriatische zee' te<br />

zullen bevrijden van de Oostenrijkers.<br />

De Oostenrijkers hadden al twee veldslagen verloren toen zij<br />

in de late avond van 3 juni 1859, na een lange dagmars, halt<br />

hielden bij Magenta, een gehucht ten westen van Milaan,<br />

gelegen aan de Ticino. Zij bevonden zich op de linkeroever<br />

140


magenta<br />

van de Ticino, de Fransen en Piemontezen hielden de rechteroever<br />

bezet, zonder dat de beide legers dit van elkaar wisten.<br />

Toen het in de vroege ochtend werd ontdekt, braken er<br />

eerst gevechten uit bij de bruggen over de rivier. Rond het<br />

middaguur concentreerde de strijd zich bij Magenta.<br />

Aan Franse zijde stonden 54.000 soldaten en aan Oostenrijkse<br />

zijde 58.000. Het was de Franse aanvoerder MacMahon<br />

(1808-1893) die de strijd besliste: zonder daartoe opdracht te<br />

hebben gekregen viel hij de Oostenrijkers in de rechterflank<br />

aan. Later kreeg hij de titel hertog van Magenta.<br />

De verliezen waren groot. Het aantal doden en gewonden aan<br />

Franse zijde bedroeg 4000 (plus 600 vermisten) en aan Oostenrijkse<br />

zijde 5700 (plus 4500 vermisten). Nog altijd is bij<br />

Magenta een knekelhuis te bezichtigen waarin de stoffelijke<br />

resten van 9000 doden zijn samengebracht.<br />

Het slagveld bij Magenta zag rood van het bloed. Kort na<br />

deze slag werd in Engeland een nieuwe, donkerrode fuchsineverbinding<br />

op de markt gebracht, die 'Magenta red' werd<br />

genoemd. Het patent op de chemische samenstelling hiervan<br />

werd op 11 augustus 1860 in Londen verleend aan een zekere<br />

R. Smith. 'Magenta red' werd vrijwel meteen verkort tot<br />

magenta, een woord dat al in 1870 in het Nederlands opduikt.<br />

De strijd tussen Frankrijk en Oostenrijk was met de slag bij<br />

Magenta niet beslist. Twintig dagen later volgde, bij het dorpje<br />

Solferino, een nog heviger treffen, dat het slagveld nog dieper<br />

rood kleurde. Deze slag gaf niet alleen aanleiding tot de<br />

kleurnaam solferino (z.a.), maar door de toevallige aanwezigheid<br />

van Henri Dunant ook tot de oprichting van het Rode<br />

Kruis.<br />

Engels magenta (1860); Duits Magenta (1861); Frans magenta<br />

(i95o)-<br />

Gerding & Opwijrda Zakwdb. der scheikunde (1870) 262; Meyers Konversations-Lexikon 3 I<br />

(1874) 648 e.v. (Anilin); Winkler Prins» 10 (1878) 302; Ency. Brit." 14 (1911) 917, & 17<br />

(1911) 263-264, 304; Dict Nat biogr. 2de suppl. III (1912) 104-106; ENSIE 8 (1950) 636;<br />

Dict. of scientific biogr. X (1974) 515-517; Ency. Brit. '5 5 (1981) 1099, 1106-1107, & 16<br />

(1981) 374; Ons Leger (juni 1985) 30; OED (19932); Petit Robert (19932) 1322; Rey Dict<br />

hist. languefrang. (19942) 1163.<br />

141


magneet<br />

magneet<br />

(1266, uit het Latijn) stuk magneeterts of gemagnetiseerd metaal,<br />

dat soortgelijke materialen aantrekt en afstoot<br />

Als in de oudheid een Griek de gevoelens van zijn echtgenote<br />

wilde peilen, hoefde hij alleen maar een stukje magneetsteen<br />

onder haar hoofdkussen te leggen. Was zij haar man trouw,<br />

dan zou zij zich tegen hem aan vlijen; in het andere geval zou<br />

de kracht van de steen haar het bed uit slingeren.<br />

Dat is maar één voorbeeld van de bijzondere eigenschappen<br />

die de magneet werden toegedicht. Ook als geneesmiddel<br />

stond de steen in hoog aanzien: er was nauwelijks een kwaal<br />

te vinden waartegen magneetpoeder niet baatte. Je moest het<br />

in melk opgelost drinken om je gezichtsvermogen te verbeteren,<br />

en ook bij bloedspuwingen en verstoppingen werd<br />

inwendig gebruik aangeraden, bijvoorbeeld in combinatie<br />

met honing. Daarnaast ging het verhaal dat je een magneet<br />

van zijn kracht kon beroven door hem met knoflook in te<br />

smeren; bokkebloed maakte dit weer ongedaan.<br />

De magneet was in Griekenland en Klein-Azië vermoedelijk<br />

al in de 8ste eeuw v.Chr. bekend. Het ging daarbij uitsluitend<br />

om natuurlijke magneten in de vorm van stukken magneetsteen,<br />

tegenwoordig magnetiet of magneetijzersteen genaamd.<br />

Ook de Grieken hadden hiervoor al verschillende namen,<br />

waaronder Magnètis (lithos) 'steen uit Magnesia, zodat enig<br />

verband tussen deze steen en een plaats van die naam aannemelijk<br />

lijkt. Een probleem is dat de antieke schrijvers over de<br />

vindplaatsen van de magneetsteen nauwelijks bruikbare berichten<br />

hebben nagelaten.<br />

De Griekse wereld kende minstens drie Magnesias: een streek<br />

142


magneet<br />

op het Griekse vasteland, bij Thessalië, en twee stadjes in<br />

Lydië, het uiterste westen van Klein-Azië (nu Turkije). Met<br />

elk van deze oorden hebben taalkundigen de term magneet in<br />

verband gebracht. De Real-Encyclopadie van Pauly en Wissowa,<br />

het grootste naslagwerk over de klassieke oudheid, interpreteert<br />

de beschikbare gegevens als volgt. Het feit dat magneetsteen<br />

ook 'Lydische steen werd genoemd, wijst in de<br />

richting van Klein-Azië. Daarbij komt dat deze steensoort<br />

aanvankelijk wel werd aangeduid als 'Herakleïsche steen'. Nu<br />

zijn in de nabijheid van het Lydische Magnesia bij (de berg)<br />

Sipylos sporen gevonden van een kleine nederzetting Herakleia.<br />

Het lijkt dus aannemelijk dat de magneetsteen aan dit<br />

Magnesia zijn naam dankt. De plaats ligt nabij de Turkse<br />

westkust, zo'n 30 km ten noordoosten van Izmir (Smyrna), en<br />

heet tegenwoordig Manisa. Tot zover Pauly en Wissowa.<br />

Helemaal bevredigend is deze verklaring niet. De voor de<br />

hand liggende vraag, of in de nabije omgeving van Magnesia<br />

en Herakleia eigenlijk wel magneeterts te vinden is, wordt<br />

niet gesteld, laat staan beantwoord. Bovendien was er in de<br />

Griekse wereld altijd wel een van de talloze Herakleia's of<br />

Herakleions in de buurt - er ligt er bijvoorbeeld ook een aan<br />

de kust direct ten noorden van de streek Magnesia op het<br />

Griekse vasteland. Ten slotte werden ook steensoorten van<br />

slechts vagelijk oosterse herkomst — basalt bijvoorbeeld — wel<br />

'Lydische steen' genoemd. Ze hoefden daarom nog niet in<br />

Lydië te zijn gedolven.<br />

Maar al is nog onduidelijk welk Magnesia de naamgever is<br />

geweest, het woord magneet is gebleven. Via het Latijn is het<br />

in de meeste moderne Europese talen terechtgekomen. Alleen<br />

in het Frans is magnete na de middeleeuwen verdrongen door<br />

aimanty dat samenhangt met diamant.<br />

Aan dieper inzicht in het magnetisme zijn de Grieken niet<br />

toegekomen. Pas in de late middeleeuwen werd in het Westen<br />

het kompas uitgevonden. In China was dat al eeuwen eerder<br />

ontdekt. Nader onderzoek naar het wezen van de magneet<br />

werd aan het einde van 16de eeuw verricht door de Engelsman<br />

William Gilbert, die constateerde dat de aarde eigenlijk<br />

één grote magneet is.<br />

In de 18de eeuw deed zich een intermezzo voor in de ont-<br />

143


magneet<br />

raadseling van het magnetisme. Al in de oudheid had de filosoof<br />

Thales uit de zo levend aandoende aantrekkingskracht<br />

van magneten de conclusie getrokken dat deze stenen een<br />

soort ziel zouden bezitten. De Weense dokter F.A. Mesmer<br />

(1733-1815) draaide deze redenering om: hij concludeerde uit<br />

de geheimzinnige sympathieën en antipathieën tussen de<br />

ene mens en de andere dat ook levende wezens magnetische<br />

eigenschappen bezitten, het zogenaamde dierlijk magnetisme,<br />

dat vooral bekend is geworden als mesmerisme. Mesmer was<br />

een fantast, die door zijn geheimzinnige, suggestieve optreden<br />

echter een tijdlang veel succes had. Nog in 1824 meldde<br />

Nieuwenhuis dat de 'levenswerkzaamheid' van alle delen van<br />

het lichaam, met name in 'het zenuwgestel van den onderbuik',<br />

veel baat vond bij behandeling door een magnetiseur.<br />

In de loop van de 19de eeuw brachten ten slotte onderzoekers<br />

als 0rsted, Ampère, Faraday, Maxwell en Lorentz de samenhang<br />

tussen magnetisme en elektriciteit tot in details aan het<br />

licht. Zonder hun ontdekkingen zou de moderne wereld verstoken<br />

zijn van elektriciteitscentrales, videobanden, diskettes<br />

en telefoonkaarten. Een tot de verbeelding sprekende toepassing<br />

is de snelle experimentele trein die dankzij sterke elektromagneten<br />

boven zijn spoor zweeft.<br />

Maar dat je met magneten iets kunt laten zweven, was in<br />

de oudheid ook al bedacht. Bouwmeester Timochares uit<br />

Alexandrië heeft gewerkt aan een tempel met een plafond<br />

van magneetsteen, waaronder een ijzeren beeld van koningin<br />

Arsinoë vrij in de lucht zou komen te zweven. Voor zover<br />

bekend is dit project echter nooit gerealiseerd.<br />

Engels magnet (1398 magnes)\ Duits MagneP, Oudfrans magnete<br />

(12de eeuw).<br />

Met de naam magnesia worden diverse verbindingen van magnesium<br />

aangeduid, die zeer uiteenlopende toepassingen vinden, van laxeermiddel<br />

(zie epsomzout) tot grondstof voor vuurvaste stenen. Als het<br />

woord magneet teruggaat op de plaatsnaam Magnesia, dan geldt dat -<br />

zou je denken - natuurlijk helemaal voor het woord magnesia. Maar zo<br />

simpel ligt het niet. In de oudheid werden allerlei stoffen Magnetis<br />

(lithos) 'steen uit Magnesia genoemd. Bij de magneet is geen misverstand<br />

mogelijk, maar bij andere stoffen die in klassieke teksten<br />

worden vermeld, valt vaak niet meer met zekerheid uit maken wat er<br />

precies werd bedoeld. Het lijkt evenwel aannemelijk dat de term<br />

magnesia zijn oorsprong vindt in een van de Magnesia's in Klein-Azië<br />

(zie hierboven).<br />

144


malaga<br />

Magnesium, een zeer licht, zilverwit metaal, dat in de natuur overvloedig,<br />

maar uitsluitend in verbindingen, voorkomt, is in 1808 door<br />

Davy voor het eerst in zuivere vorm bereid. Hij had het meteen de van<br />

magnesia afgeleide naam magnesium willen geven, maar koos, omdat<br />

die naam al was vergeven, met tegenzin voor magnium. Een paar jaar<br />

later is dat toch nog goed gekomen. Magnesium verbrandt met een zeer<br />

felle vlam en werd daarom in de fotografie toegepast als flitslicht. In de<br />

loop van de 20ste eeuw heeft de produktie van magnesium een hoge<br />

vlucht genomen. Doordat het nog lichter is dan aluminium, is het onder<br />

meer van belang voor de vliegtuigbouw. Voor het welzijn van planten,<br />

dieren en mensen is magnesium onmisbaar.<br />

MAGNEET: Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetenschJ 4 (1824) 409-418; WNT IX<br />

(1913) 97-99; Pauly & Wissowa Real-Ency. der class. Altertumswiss. 14 (1930) 472-486;<br />

Winkler Prins? 12 (1973) 460-463; Stilwell Princeton Ency. ofClassical Sites (1976) 544-545;<br />

Ency. Brit is 11 (1979) 310-311; OED (1993*).<br />

malaga<br />

(±1750, uit het Spaans) donkerbruine Spaanse dessertwijn<br />

Málaga ligt in het zuiden van Spanje aan de Costa del Sol.<br />

Ten westen en ten noorden wordt de stad beschut door hoge<br />

bergen. Op de hellingen daarvan groeien olijven, amandelen,<br />

citroenen en druiven. Malaga werd door de Feniciërs gesticht.<br />

De naam is afgeleid van het Fenicisch malha, dat zout' betekent;<br />

hier werd vis gezouten.<br />

De wijnproduktie in Málaga moet al in de oudheid zijn<br />

begonnen. Er zijn restanten gevonden van een Romeinse<br />

wijnkelder en ook de Moren, die de stad in de 8ste eeuw<br />

innamen, maakten er wijn. Ze noemden die xarab almalaqui,<br />

'Malagasiroop', waarschijnlijk om het alcoholische karakter<br />

ervan te verdoezelen - islamieten mogen immers geen alcohol<br />

drinken.<br />

In 1487 werden de Moren uit Málaga verdreven. Datzelfde<br />

jaar verenigden de wijnboeren zich in een broederschap, de<br />

'Hermandad de los Viñeros de Málaga. Zij bewaakten de<br />

kwaliteit van de wijn en controleerden de export ervan.<br />

De wijn die wij kennen als malaga wordt bereid uit twee<br />

soorten druiven: de muskadel en de Pedro Ximénes (die in de<br />

16de eeuw door een zekere Peter Simons uit de Rijnstreek<br />

naar Spanje zou zijn gebracht). Daarbij worden druiven gebruikt<br />

die aan de wijnstok bijna tot rozijnen zijn ingedroogd.<br />

Het resultaat is een geurige, zoete donkerbruine wijn met een<br />

enigszins karamelachtige smaak.<br />

145


malaga<br />

In de 17de eeuw won de uitvoer van malagawijn voor het<br />

eerst aan betekenis. Jaarlijks werden er ruim 15.000 vaten<br />

uitgevoerd. In 1791 bood de Spaanse ambassadeur in Moskou<br />

keizerin Catharina enkele kisten met malagawijn aan. Die<br />

viel zo bij haar in de smaak dat zij toestemming gaf om<br />

malaga voortaan zonder tol in te voeren in Rusland. Aan het<br />

eind van de 18de eeuw exporteerde Malaga wereldwijd enorme<br />

hoeveelheden wijn, en daarnaast malagarozijnen en<br />

druiven. Het stak daarmee Barcelona naar de kroon als belangrijkste<br />

handelsstad in Spanje.<br />

De tweede helft van de 19de eeuw bracht een ommekeer. In<br />

1851 raakten de wijngaarden van Málaga aangetast door<br />

meeldauw en in 1876 door druifluis (Phylloxera; vgl. krent).<br />

Binnen een paar jaar waren vrijwel alle wijngaarden<br />

vernietigd. Veel wijnboeren emigreerden naar Zuid-Amerika.<br />

Málaga was nog steeds van deze klap aan het herstellen toen<br />

de stad tijdens de Spaanse Burgeroorlog grotendeels werd verwoest.<br />

In diezelfde periode raakte de zoete Spaanse dessertwijn<br />

uit de mode. Wel bleef men hoog opgeven van de versterkende<br />

werking ervan. Nog in 1974 raadde Wina Born<br />

malaga aan tegen bloedarmoede en 'geestelijke depressies'. En<br />

als slaapmutsje.<br />

Engels Malaga {winè) (1608); Duits Malaga (1783); Frans<br />

malaga (1761).<br />

De malagueña is een melancholiek Zuidspaans danslied, dat in Málaga<br />

is ontstaan als variant op de fandango. De zangers en dansers worden<br />

gewoonlijk begeleid door gitaren en castagnetten, waarbij men vaak<br />

improviseert. In de kunstmuziek is de malagueña onder meer toegepast<br />

door Ravel.<br />

MALAGA: Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetenschJ 4 (1824) 233; Nederlandsch<br />

Magazijn (1845) 73-74; Winkler Prins' 10 (1878) 330; WNT IX (1913) 137; Born<br />

Wijnlexicon (19784) III; T. Lord Spectrum drankatlas (1979) 93; Deutsches Fremdwtb. 1<br />

(1988) 268; H. Duijker Wine atlas of Spain (1992) 210-214; OED (19932).<br />

146


marathon(loop), marathon-<br />

wedstrijd<br />

marathon(loop)<br />

(±1900, uit het Frans of Engels)<br />

hardloopwedstrijd over 42,19$<br />

kilometer<br />

Een kind weet dat de marathon<br />

zo heet omdat in de oudheid<br />

eens een Griek 40 kilometer<br />

achter elkaar heeft<br />

hardgelopen om thuis in Athene<br />

te gaan vertellen dat de slag<br />

bij Marathon gewonnen was.<br />

Na amechtig zijn boodschap<br />

te hebben uitgestoten, viel hij<br />

dood neer. Ter herinnering aan dit heldenfeit is in 1896 bij de<br />

eerste moderne Olympische Spelen een hardloopwedstrijd<br />

over dezelfde afstand ingesteld, die ook geregeld buiten<br />

Olympisch verband wordt gelopen. De oude Grieken hielden<br />

ook wel Olympische Spelen, maar zij liepen geen marathons.<br />

Wie van die oorspronkelijke 'Marathonloop' uit de oudheid,<br />

die in het jaar 490 v.Chr. zou hebben plaatsgevonden, het<br />

fijne weten wil, merkt al snel dat Dichtung hier een straatlengte<br />

voorligt op Wahrheit.<br />

Omstreeks 500 v.Chr. was Griekenland een lappendeken van<br />

dwergstaatjes die elkaar het licht in de ogen niet gunden. De<br />

voornaamste rivalen waren Sparta en Athene. Alleen bij groot<br />

gevaar van buitenaf wilden de Grieken hun vetes nog wel<br />

eens bijleggen. Zo'n gevaar deed zich voor in 490 v.Chr., toen<br />

koning Darius van Perzië Griekenland binnenviel. Een Perzisch<br />

leger van minstens 25.000 soldaten stak de Egeïsche Zee<br />

over en landde bij het plaatsje Marathon aan de oostkust van<br />

Attika, slechts door een bergrug gescheiden van Athene. De<br />

Atheners stuurden meteen een professionele hardloper -<br />

Pheidippides of Philippides geheten - naar Sparta om bijstand<br />

te vragen. In afwachting van het resultaat stuurden ze<br />

hun leger van zo'n 10.000 man door de heuvels naar Marathon,<br />

waar zij en de Perzen een dag of wat om elkaar heen<br />

draaiden.<br />

Pheidippides bereikte Sparta in twee dagen, wat niet gek is<br />

147


marathon(loop)<br />

voor meer dan 200 kilometer door ruig terrein. De Spartanen<br />

lieten weten dat ze om godsdienstige redenen pas over een<br />

dag of wat troepen konden sturen. Met dat nieuws holde<br />

Pheidippides naar Athene terug.<br />

Bij Marathon kwam het enkele dagen later tot een veldslag<br />

tussen de Atheners, onder Kallimachos en Miltiades, en de<br />

Perzische overmacht, die werd aangevoerd door Datis. Hoe<br />

het mogelijk was, is niet helemaal duidelijk, maar de Grieken<br />

wonnen de strijd. Een belangrijke factor was zeker, dat de<br />

Perzische cavalerie niet ter plaatse was. Toen de hulptroepen<br />

uit Sparta ten slotte arriveerden, konden die alleen nog het<br />

slagveld bewonderen.<br />

Deze overwinning op de Perzen geldt als een gebeurtenis van<br />

het grootste gewicht in de geschiedenis van Griekenland.<br />

Ook in die tijd werd dit al zo gezien. Een treffende illustratie<br />

hiervan vormt het grafschrift van de Athener Aischylos (525-<br />

456 v.Chr.), een van de grootste toneelschrijvers uit de geschiedenis.<br />

Hij was de meest gevierde treurspeldichter van<br />

zijn tijd, en werd met reusachtig eerbetoon begraven. Aischylos'<br />

korte grafschrift rept met geen woord van zijn theaterwerk,<br />

maar noemt als hoogtepunt van zijn leven slechts zijn<br />

moedige optreden in de slag bij Marathon.<br />

De legende wil dat na de slag een Griekse soldaat in volle<br />

wapenrusting in één ruk naar Athene rende om de overwinning<br />

te melden, waar hij met de uitroep 'Verheugt u, we hebben<br />

gewonnen!' ineenzakte. Herodotos (±484-1425 v.Chr.),<br />

die het hele gebeuren een halve eeuw later op basis van<br />

informatie uit de eerste hand uitvoerig beschreef, maakt hier<br />

echter geen melding van. Sterker nog, het vroegste bericht<br />

over deze hardloper vinden we bij de schrijver Plutarchus -<br />

600 jaar na de strijd, zeg maar alsof het eerste bericht over de<br />

moord op Floris v (1296) uit 1900 zou dateren. Volgens Plutarchus<br />

heette de loper Thersippos of Eukles; een nóg latere<br />

schrijver maakte er Pheidippides van, maar we mogen veilig<br />

aannemen dat daar een misverstand in het spel was. Het is<br />

natuurlijk niet uitgesloten dat een snelle boodschapper het<br />

bericht van de overwinning naar Athene heeft gebracht, maar<br />

daarover is niets met zekerheid bekend. Toch is juist het<br />

laatste, onbetrouwbare bericht de basis geworden voor de<br />

148


marathon(loop)<br />

later gangbare ideeën over de marathon.<br />

Na de strijd, die in de vroege ochtenduren dicht bij zee had<br />

plaatsgevonden, wisten de meeste Perzen zich op hun schepen<br />

in veiligheid te brengen. Aangezien de wind gunstig was,<br />

koersten zij onmiddellijk zuidwaarts, om te proberen Athene<br />

in te nemen voordat het Griekse leger uit Marathon kon<br />

terugkeren. De Grieken zagen de Perzen wegzeilen, trokken<br />

hun conclusies, lieten een contingent bij de buit achter en<br />

marcheerden in ijltempo over de bergen naar de stad terug,<br />

waar ze nog dezelfde dag aankwamen. De Perzische vloot<br />

kwam te laat, keek het nog even aan en wendde de steven<br />

naar Azië. Tot zover Herodotos.<br />

Verscheidene moderne geschiedschrijvers menen dat de<br />

Atheense troepen de mars naar huis onmogelijk op de dag<br />

van de veldslag zelf kunnen hebben volbracht. Daar kun je<br />

van achter de schrijftafel natuurlijk van alles over beweren,<br />

maar de Britse kolonel N.G.L. Hammond, die in 1968 een<br />

meesterlijke studie over de Marathon-campagne heeft gepubliceerd,<br />

heeft als student in 1930 de proef op de som genomen:<br />

ook een al vermoeide wandelaar - zeg maar met een<br />

veldslag in de benen - bleek de afstand in een uur of acht te<br />

kunnen afleggen. Het is dus zonder meer aannemelijk dat het<br />

Atheense leger nog bij daglicht de stad heeft bereikt. Negenduizend<br />

marathonlopers zijn die avond uitgeput maar verheugd<br />

in de stad teruggekeerd.<br />

In het collectief geheugen van de westerse wereld heeft het<br />

idee postgevat dat Pheidippides of Philippides de eerste 'Marathon'<br />

zou hebben gelopen. Illustratief hiervoor is het gedicht<br />

'Pheidippides' van de Engelsman Robert Browning uit<br />

1879. Browning, die toen op het toppunt van zijn roem<br />

stond, gooide alles op één heroïsche hoop. Hij liet Pheidippides<br />

eerst van Athene naar Sparta en terug draven, vervolgens<br />

naar Marathon gaan, daar vechten en ten slotte het goede<br />

nieuws naar Athene brengen: 'Run, Pheidippides, one race<br />

more!'Het werd zijn laatste.<br />

Zeventien jaar nadat de legende aldus bezegeld was, werd in<br />

Griekenland de eerste marathon gelopen, van Marathon naar<br />

Athene. Winnaar werd de Griekse boer Spiridon Loues. De<br />

afstand bedroeg ongeveer 38 kilometer. Dit klinkt misschien<br />

149


marok<br />

verrassend voor de moderne lezer, die weet dat tegenwoordig<br />

voor iedere marathon de wedstrijdleiding hemel en aarde<br />

beweegt om te zorgen dat het traject exact 42 kilometer en<br />

195 meter lang is, omdat anders een eventueel record niet<br />

wordt erkend. Het oorspronkelijke traject biedt natuurlijk<br />

geen houvast, daarvoor zijn de begrippen 'bij Marathon en<br />

'Athene' te vaag. De afstand van 42,195 kilometer werd voor<br />

het eerst gelopen op de Olympische Spelen in Londen in<br />

1908, toen de race begon bij het koninklijk paleis in Windsor<br />

en eindigde voor de koninklijke loge in het White-Citystadion.<br />

In 1924, toen de Olympische Spelen in Parijs plaatsvonden,<br />

werd besloten voortaan deze afstand aan te houden.<br />

Engels marathon (race) (1896); Duits Marathonlaufi Frans<br />

marathon (1896).<br />

R. Browning Poems (Oxford 1963) 627-632; Pauly & Wissowa Real-Ency. der class.<br />

Altertumswiss. 6 (1909) 1936 (Pheidippides), & 2. Reihe 5 (1934) 2455 (Thersippos); N.G.L.<br />

Hammond, The campaign and the battle of Marathon', in: The Journal of Hellenic Studies<br />

88 (1968) 13-57; Arlott Oxf. Comp. Sports & Games (1975) 644-645; Hartnoll Oxf. Comp.<br />

Theatre (19783) 14-15 (Aeschylus); Ency. Brit'* VI (1979) 596, & I (1979) 147-149<br />

(Aeschylus), & 8 (1979) 309-310 (Greco-Persian Wars); J.J. MacAloon This great symbol:<br />

Pierre de Coubertin [...] (1981) 225-226; N. McWhirter (red.) Het groot Guinness record<br />

boek (1984) 174; Maanen Kleine ency. van misvattingen (19945) 117-118.<br />

marok, marokijn<br />

(1771, uit het Frans) fijn soort geitenleer<br />

Marokijn is een woord dat boekenliefhebbers met regelmaat<br />

tegenkomen, vooral in veiling- en antiquariaatscatalogi. Chique<br />

boeken werden vaak ingebonden in dit kostbare, geverfde<br />

geitenleer. Vooral de Fransen waren er dol op, en in een gedicht<br />

over Verlaine schreef Slauerhoff dan ook:<br />

Zijn werk ligt nu in marokijn gebonden<br />

Bij jonge vrouwen in lauw-warm boudoir<br />

Of onder hun kussen: hij vond vaak geen sponde<br />

Dan kille banken langs het triest trottoir<br />

Marokijn is de Europese naam voor geitenleer uit Marokko<br />

of een imitatie daarvan. In Marokko zelf heet het heel anders,<br />

namelijk filali offileli, naar de provincie Tifdalet, waar het op<br />

grote schaal wordt gemaakt.<br />

150


marok<br />

Al in de 15de eeuw ontwikkelden Marokkaanse leerbewerkers<br />

een techniek om geitenleer te verven. Twee eeuwen later gold<br />

het rode marokijn uit Fez als 'het fijnste leer uit Barbarije'.<br />

In de 18de en de 19de eeuw werd marokijn ook op grote<br />

schaal gemaakt in Syrië, op Cyprus en vooral in Turkije.<br />

Diverse i9de-eeuwse naslagwerken wijzen op de grote terughoudendheid<br />

van de Turken om iets over de produktietechniek<br />

los te laten. Zo schreef Nieuwenhuis in 1825 over het<br />

Marrokijn-leder. 'De Turken houden de bereiding van hetzelve<br />

zoo geheim, dat zij door geene aanbiedingen van geld<br />

tot derselver ontdekking zijn over te halen. Men weet echter,<br />

dat zij kalk, smak [d.i. sumak, een heester], galnoten, hondsdrek,<br />

de huisjes van den eikel der Velanischen eik, meekrap,<br />

cochenille, vermillioen, de schel van den granaat-appel, en<br />

het zaad van eenen rhamnus daartoe gebruiken.'<br />

Overigens overdreef Nieuwenhuis wel een beetje, want al in<br />

1771 had Chomel uitvoerig beschreven hoe je rood, zwart,<br />

geel en blauw marokijn kon maken. 'Het beste marroquin is<br />

week, zagt en smeudig in het aanraaken', aldus Chomel, die<br />

in totaal 3 bladzijden wijdt aan de vervaardiging van dit leer.<br />

Diverse woordenboeken verklaren marokijn synoniem met<br />

corduaan, Turks leer en saffiaan. Dit laatste woord heeft in<br />

Van Dale (1992) per ongeluk twee etymologieën: het wordt -<br />

terecht - afgeleid van het Perzische saxtïyan 'geitenleer', maar<br />

ten onrechte staat er ook: 'zo geheten naar de stad Safi in<br />

Marokko'. Overigens werden sigarenkokers vroeger vaak bekleed<br />

met saffiaan, wat hoogstwaarschijnlijk heeft geleid tot<br />

het van oorsprong Bargoense saffie voor 'sigaar' of'sigaret'.<br />

Omstreeks 1950 werd marokijn behalve voor boekbanden<br />

gebruikt voor sieraden en 'fijn schoenwerk'. Tegenwoordig<br />

worden er eigenlijk alleen nog bijzondere oude boeken mee<br />

opgelapt.<br />

Engels maroquin (1511), morocco (leather) (1634); Duits Maroquin,<br />

Marokkoleder (1727); Frans maroquin (1479).<br />

Zijden of kunstzijden japonstof met een ribachtig uiterlijk staat bekend<br />

als marocain of crêpe-marocain. Waarschijnlijk heet dit zo omdat het<br />

lijkt op marokijn. Hetzelfde geldt voor marokijnpapier, dat omstreeks<br />

1830 op de markt werd gebracht. Omstreeks diezelfde tijd kende men<br />

snuiftabak die marokko werd genoemd.<br />

151


mazurka<br />

MAROKIJN: Chomel Alg. huishoudelijk wdb. (1771) 1791; Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten<br />

en wetensch.> 4 (1824) 236, 476; Dozy Oosterlingen (1867) 61; Winkler Prins* 9 (1877) 756<br />

6 10 (1878) 408; WNT IX (1913) 260; Winkler Prins* 12 (1951) 604; Deutsches Fremdwtb.<br />

7 (1988) 269; Philippa Koffie, kaffer en katoen (1989) 40; Buynsters Verzamelen van boeken<br />

(1992) 37; OED (19932); Rey Dia. hist langue frang. (19942) 1195.<br />

mazurka<br />

(1843, uit het Frans) dansmelodie in driekwartsmaat<br />

Al omstreeks het jaar iooo leefden er Mazuren in de Poolse<br />

streek die later naar hen Mazurië zou heten, ten noorden van<br />

het huidige Warschau. Het is een waterrijk gebied, dat in de<br />

loop van de geschiedenis ook aan Pruisen en Rusland heeft<br />

toebehoord.<br />

In de 16de eeuw ontstonden in deze streek verschillende<br />

varianten op de traditionele polka. Specialisten onderscheiden<br />

de mazur, de kujawiak (uit Kujavië) en de oberek, volksdansen<br />

die uiteindelijk samensmolten tot de mazurka.<br />

Gedurende de 17de eeuw verspreidde de nieuwe dans zich<br />

door Polen. De Polen noemen de dans overigens mazurek,<br />

mazurka is een verbogen vorm die via het Russisch in de<br />

Westeuropese talen is terechtgekomen. De Poolse koning Augustus<br />

II (1697-1733) introduceerde de mazurka aan het<br />

Saksische hof. Vervolgens raakten de Russische en de Franse<br />

chic in de ban ervan. Van Parijs waaide de mazurka over naar<br />

Londen en van Londen naar de Verenigde Staten. Omstreeks<br />

1840 waren er in Europa weinig mensen die er nog nooit een<br />

hadden gehoord.<br />

Dat was zeker ook te danken aan Chopin (1810-1849). Oorspronkelijk<br />

was de mazurka volksmuziek, gespeeld op een<br />

soort doedelzak. Chopin - van oorsprong Pools - verbreidde<br />

de mazurka in de kunstmuziek. Hij componeerde zo'n vijftig<br />

mazurka's voor piano, waarbij hij thema's uit de volksdans als<br />

uitgangspunt nam. Volgens kenners behoren ze, zowel technisch<br />

als ritmisch, tot zijn moeilijkste stukken.<br />

In Nederland schreef men aanvankelijk mazurka. Weiland gaf<br />

in 1832 nog de Poolse vorm masure 'eene dansmelodie der<br />

Polen in 3/4 maat'. Kramers geeft in 1847 als nevenvorm<br />

masürek, De Jager maakt melding van mazurkeren en<br />

mazurken (1857) 'de Poolse dansmuziek uitvoeren'. Anders<br />

dan de mazurka zijn die laatste woorden echter in onbruik<br />

geraakt.<br />

152


meander<br />

Engels mazurka (1842; eerder Mizurka [1818], Mazourca<br />

[1831]); Duits Mazurka (±1840); Frans mazurka (1829).<br />

Vergelijk varsovienne<br />

Kramers Kunstwoordentolk (1847) 534; De Jager Wdb. frequent. 2 (1878) 377; WNT IX<br />

(1913) 325; Winkler Prins* 13 (1952) 436; TNTL 70 (1952) 283-284; Sachs Gesch. v.d. dans<br />

(1969) 456; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 432; New Grove dict of music 11 (1980) 865;<br />

Petit Robert (19932) 1371; OED (19932); Rey Dict hist. langue frang. (19942) 1210.<br />

meander<br />

(1733, uit het Frans of het Latijn) rivierbocht; randversiering<br />

Een van de hoofdornamenten in de Griekse kunst tijdens de<br />

zogeheten geometrische periode was de meander. Ook later in<br />

de oudheid werd deze randversiering - ook wel 'sleutelrand'<br />

of 'Griekse rand' genoemd - veelvuldig gebruikt in de beeldende<br />

kunst en de architectuur.<br />

De versiering deed de Grieken denken aan de Maiandros, een<br />

sterk kronkelende rivier in wat toen Phrygië heette. Het<br />

Griekse maiandros werd in het Latijn geleend als maeander.<br />

Van daaruit kwam het onder andere in het Frans, Engels en<br />

Nederlands terecht.<br />

De rivier de Meander - tegenwoordig Büyük ('Grote') Menderes<br />

in Turkije - was al vroeg in de oudheid bekend.<br />

Homerus maakt er melding van en ook bij Ovidius komt de<br />

bochtige rivier ter sprake. Vondel vertaalde de passage in 1671<br />

als volgt:<br />

Meander, rijk begaafd,<br />

Die dertel krinklende den zoom des oevers laaft<br />

In 77 n.Chr. schreef Plinius over de wonderlijke rivier in<br />

Klein-Azië: 'De Meander, die ontspringt uit een meer op de<br />

berg Aulocrene, stroomt langs vele steden en ontvangt het<br />

water van talrijke zijvieren. Hij kronkelt zo sterk, dat het vaak<br />

lijkt of hij helemaal op zijn uitgangspunt zal terugkeren.'<br />

Men neemt aan dat meanders ontstaan door schroefdraadvormige<br />

stroming. Deskundigen onderscheiden twee soorten:<br />

vrije meanders, die door klei, zand, grind of ander los materiaal<br />

stromen, en dal- of insnijdingsmeanders. Die laatste<br />

lopen door vast gesteente.<br />

153


mekkabalsem<br />

Dat de typische vorm van meanders tot vergelijkingen zou<br />

leiden, kon niet missen. Al in de 16de en 17de eeuw hebben<br />

Engelse schrijvers het over meanders als ze eigenlijk ingewanden<br />

bedoelen, hersenen, ingewikkelde danspasjes of labyrinten.<br />

Ook in het Frans kreeg méandre al in het begin van de<br />

17de eeuw een figuurlijke betekenis, namelijk geraaskal, omwegen<br />

in een gesprek'.<br />

In Nederland kon je in de 18de eeuw iemand een Meander<br />

noemen 'die slinksche wegen en moeielyke paden betreedt'.<br />

Weiland omschreef meandrisch in 1824 als Verward, verdraaid<br />

rondgaande, zoo als in een doolhof, of ook kronkelend,<br />

als een rivier'. Toen op een gegeven moment een koraalgewas<br />

werd ontdekt dat eruitzag als 'een kronkelende<br />

hersen', was de naam dan ook snel bedacht: meandriet.<br />

Engels meander (1576); Duits Mäander (1792 mäandrisch<br />

'meandrisch'); Frans méandre {1552).<br />

Ovidius Metam. boek II, r. 246, in: Vondel (ed. Verwey 1937) Volledige werken 1309;<br />

Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist V, 31; Hoogstraten Groot alg. hist wdb.<br />

53 (1733) 14; Weiland Kunstwdb. (1824) 260; WP van de kunst 2 (1959) 460; Winkler Prins?<br />

12 (1973) 776; Deutsches Fremdwtb. 7 (1988) 268; OED (1993*); Rey Dict hist langue<br />

frong. (19942) |2I0.<br />

mekkabalsem<br />

geneeskrachtige, geurige balsem<br />

Mekkabalsem wordt gewonnen uit de Commiphora opobalsamum,<br />

een struik of kleine boom die inheems is in Mesopotamië<br />

en rond de Rode Zee en die vroeger in Egypte en Syrië<br />

werd gekweekt. De boom kwam en kómt in Mekka niet voor,<br />

maar de balsem werd waarschijnlijk vanuit die stad bekend in<br />

West-Europa. In de oudheid waren vooral de balsemtuinen<br />

van Jericho en Matarea beroemd.<br />

De balsem ontstaat wanneer in de boomschors wordt gesneden,<br />

door het uitkoken van de takken of als natuurlijk produkt.<br />

Mekkabalsem stond vroeger in zeer hoog aanzien. Tot in de<br />

16de eeuw werd hij in de rooms-katholieke kerk gebruikt<br />

voor het heilig oliesel en als brandstof voor de eeuwige<br />

lampen. In 1571 besliste paus Pius v echter dat voor het heilig<br />

oliesel voortaan perubalsem (z.a.) moest worden gebruikt,<br />

omdat deze duurzamer was.<br />

154


melbatoost<br />

De struik die mekkabalsem levert, stond vroeger ook bekend<br />

als de boom van Gilead. Deze benaming gaat terug op het<br />

bijbelverhaal (Gen. 37:25) waarin Jozef door zijn broeders<br />

wordt verkocht aan een Ismaëlitische karavaan uit Gilead. De<br />

kamelen uit deze karavaan droegen gom, hars en balsem. In<br />

Gilead, het ruige bergland in het Overjordaanse, groeiden in<br />

de oudtestamentische tijd veel balsembomen.<br />

Mekkabalsem werd in de oudheid gebruikt als geneesmiddel,<br />

voor kosmetische doeleinden en om lijken te balsemen.<br />

Tegenwoordig wordt hij alleen nog toegepast in parfums.<br />

Engels Balsam of Mecca (1721), Mecca balm, balsam (1823);<br />

Duits Mekkabalsam; Frans baume de la Mecque.<br />

Er zijn zeer veel balsems genoemd naar de plaats van herkomst. Hun<br />

namen spreken bijna allemaal voor zich. Omstreeks 1950 waren nog in<br />

Nederland te koop: canadabalsem, Cartagenabalsem, Columbiabalsem,<br />

Guyanabalsem, parabalsem (naar de Braziliaanse staat Para),<br />

rigabalsem en Venezuelabalsem.<br />

MEKKABALSEM: Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist XII, 54; Nieu-<br />

wenhuis Aanhangsel I (1833) 303; Ency. Brit 11 3 (1910) 285-286; Metz Woordverklaring<br />

(1937) 27; Winkler Prins' 3 (1948) 146; Kath. ency.2 3 (1949) 798; Miller Alg. bijbelse ency.<br />

(±1960) 76, 241; OED (19932) (balsam).<br />

melbatoost<br />

(±ip84, uit het Engels) dun, plat toostje<br />

Net als pêche-melba (z.a.) is melbatoost vernoemd naar de<br />

Australische zangeres Helen Mitchell (1861-1931). Mitchell<br />

kwam uit Richmond, een voorstad van Melbourne. Bij haar<br />

Europese debuut, in 1887 i n Brussel, koos zij de artiestennaam<br />

Madame Melba - naar de stad waar zij als zesjarig<br />

meisje voor het eerst optrad. Vanaf 1918 mocht ze de Engelse<br />

titel 'Dame' voeren en stond ze bekend als Dame Nellie of<br />

Dame Melba.<br />

De uitvinding van de melbatoost is geboekstaafd in de biografie<br />

van de beroemde Zwitserse hotelier César Ritz (1850-<br />

1918). Ritz bezat een reeks hotels, waaronder het Savoy in<br />

Londen. In 1897 vond Georges-Auguste Escoffier (1846-1935),<br />

chef-kok van het Savoy, op aanwijzingen van mevrouw Ritz<br />

een nieuw toostje uit door een geroosterde boterham overlangs<br />

door te snijden en opnieuw te roosteren. Hij noemde<br />

het toast Marie - naar mevrouw Ritz.<br />

155


mokka<br />

Een paar weken daarna keerde Melba, na een tournee door de<br />

Verenigde Staten, ziek terug naar Londen. Melba had last van<br />

buikloop en Escoffier raadde haar toost aan. Mevrouw Ritz<br />

hoorde dit toevallig. Zij was toch al niet ingenomen met de<br />

naam 'toast Marie' en suggereerde daarom 'toast Melba'. Zo<br />

staat het in de biografie van César Ritz, geschreven door zijn<br />

vrouw.<br />

Een andere verklaring wil dat Melba tijdens een vermageringskuur<br />

weigerde Escoffiers pâté te eten als die op brood<br />

werd opgediend. Daarop zou Escoffier de melbatoost hebben<br />

uitgevonden. Dit is echter minder aannemelijk.<br />

De melbatoostjes van Escoffier waren gekruld en zeer breekbaar.<br />

Ze werden slechts als exclusief hapje in dure restaurants<br />

geserveerd. De uitvinding van de platte melbatoostjes staat op<br />

naam van de Amerikaanse Marjorie Weil (1900-1990). In 1932<br />

kocht zij de Devon Bakeries in New York. Weil ontdekte dat<br />

de toostjes plat uit de oven kwamen als je een strijkijzer op<br />

het deeg zette. Sindsdien wordt melbatoost internationaal<br />

massaal geproduceerd, onder andere bij Buitoni in Toscane.<br />

Alleen al in Nederland worden er jaarlijks 30 miljoen pakjes<br />

van verkocht.<br />

Engels Melba toast (1897).<br />

Vergelijk pêche-melba<br />

M.L. Ritz César Ritz (1938) xiv, 204; Hendrickson Dict eponyms (1985) 212; Australian dict<br />

ofbiogr. 10 (1986) 475-479; H.M. 'Melbatoost voor de gewone man', in: NRCH 9.5.1990;<br />

Trahair Australian dict of eponyms (1992) 135-136, 176; OED (I993 2); Jacomijn de Raad,<br />

'Melbatoast', in: Volkskrant 31.12.1994.<br />

mokka<br />

(i66iy uit het Arabisch) eerste<br />

kwaliteit koffie; stijve room<br />

met koffie-extract<br />

Koffie komt oorspronkelijk<br />

uit Oost-Afrika. Tal van woordenboeken<br />

leiden het woord<br />

koffie daarom af van het Ethiopische district Kaffa of Kefa,<br />

dat in onherbergzaam hoogland ten zuidwesten van Addis<br />

Abeba ligt. Koffie is hier inheems en groeit er nog steeds<br />

overdadig. Toch verwerpen de meest gezaghebbende studies<br />

156


mokka<br />

de afleiding van koffie uit Kaffa, ondanks de verleidelijke<br />

klankovereenkomst. Het is nu eenmaal niet aangetoond dat<br />

Kaffa al koffie exporteerde tegen het einde van de 14de eeuw,<br />

toen de islamitische wereld deze drank leerde kennen.<br />

Het Arabische kahwa - de moeder van alle Europese benamingen<br />

voor koffie - is al ouder dan de koffie zelf. De vroegere<br />

betekenis was 'wijn'. Toen de koffie zijn intrede deed,<br />

vielen bepaalde overeenkomsten op met wijn: beide waren<br />

stimulerend, eetlustremmend en donker van kleur. Daarom<br />

werd de nieuwe drank gezien als een soort 'wijn' en met<br />

hetzelfde woord aangeduid, dat oorspronkelijk 'het donkere<br />

(brouwsel)' betekende. Koffie is dus geen geoniem, maar<br />

mokka - eerste kwaliteit koffie - is dat wel.<br />

Het woord is afgeleid van de plaats die vroeger Mocha werd<br />

genoemd en tegenwoordig Al Mukha. De havenplaats Mocha<br />

ligt in Jemen, dicht bij de zuidpunt van de Rode Zee, waar de<br />

kust van het Arabisch schiereiland bijna Afrika raakt. Jemen<br />

was ooit de belangrijkste producent van koffie, met Mocha<br />

als voornaamste uitvoerhaven. Over hoe dat zo gekomen is,<br />

bestaan in de Arabische wereld verschillende lezingen.<br />

Het meest verbreid is het verhaal over de kluizenaar Omar al-<br />

Shadhili (f1471). Op een kwade dag werd Shadhili uit Mocha<br />

verbannen, volgens sommigen omdat hij zich zou hebben<br />

vergrepen aan een koningsdochter. Hij vluchtte met zijn<br />

volgelingen de bergen in, waar hij zich in leven hield met<br />

koffiebessen. Zieken die hem kwamen opzoeken genazen<br />

dankzij de koffiebessen. Zij zorgden dat de kluizenaar mocht<br />

terugkeren naar Mocha en gaven bekendheid aan de geneeskrachtige<br />

werking van de bessen.<br />

Nog in deze tijd geldt Shadhili in Arabië als de beschermheilige<br />

van koffieplanters, koffiedrinkers en de eigenaars van<br />

koffiehuizen. Algerijnen noemen koffie ook wel shadhiliyye,<br />

naar deze heilige.<br />

Shadhili zou koffie ook hebben aanbevolen om wakker te<br />

blijven bij religieuze oefeningen. Dit sluit aan bij bevindingen<br />

van Arabische historici. Die gaan ervan uit dat het<br />

gebruik van koffie in de Arabische wereld is verbreid door<br />

Jemenitische soefi's, die koffie dronken als opwekkend middel<br />

bij (nachtelijke) religieuze ceremonies.<br />

157


mokka<br />

Overigens brouwden de Arabieren hun koffie indertijd door<br />

de hele bes, het vruchtvlees èn de pit (de koffieboon) langdurig<br />

te koken. In Koffie in Nederland (1994) wordt de smaak<br />

ervan vergeleken met warme Cola. In de eerste helft van de<br />

16de eeuw, toen de koffie inmiddels naar Egypte, Syrië en<br />

Turkije was uitgevoerd, begon men vermoedelijk pas met het<br />

branden van de bonen.<br />

In Arabië werd koffie in het begin herhaaldelijk verboden, te<br />

beginnen in 1511 in Mekka. De oudst bekende Arabische tekst<br />

over koffie is een manuscript uit 1587 van een zekere Abd-al-<br />

Kadir, waarvan de titel, vrij vertaald, luidt: 'Betoog ten gunste<br />

van het legaal gebruik van koffie'. De heersers in Arabië<br />

en Turkije hadden vooral bezwaar tegen de koffithuizen, die<br />

werden gezien als broedplaatsen van sociale en politieke<br />

onrust. Om diezelfde reden probeerde men in de 18de eeuw<br />

in Engeland, Frankrijk en de Nederlanden koffiehuizen aan<br />

banden te leggen.<br />

De eerste Europeanen kwamen omstreeks 1570 in aanraking<br />

met koffie. Voor zover bekend maakte de Zuidnederlandse<br />

plantkundige Carolus Clusius (1526-1609) - aan wie Nederland<br />

onder andere de snijboon, de schorseneer en de tulp<br />

dankt - in 1574 als eerste melding van de koffie boon. In 1582<br />

beschreef de Duitser Leonart Rauwulf (1540-1596) als eerste<br />

hoe de Arabieren koffie dronken. Een vroege Nederlandse<br />

vertaling van zijn reisverslag spreekt van een drank 'die sij<br />

veel agten, "chaube" genaamd, die schier so swart is als inkt,<br />

en in de gebreekene van de maag zeer gezond en dienstig is'.<br />

De Italiaanse plantkundige Prosper Alpinus (1533-1617) toonde<br />

de westerse wereld in 1592 als eerste de koffitplant, door<br />

hem persoonlijk nagetekend in de tuin van een rijke Turk in<br />

Cairo.<br />

De Nederlandse handel op Mocha kwam pas aan het begin<br />

van de 17de eeuw op gang, nadat de Spaanse en Portugese<br />

hegemonie was doorbroken. In opdracht van de Verenigde<br />

Oost-Indische Compagnie (voc) deed de Haarlemse koopman<br />

Pieter van den Broecke in 1616 Mocha aan. Omdat zijn<br />

schip zwaar was bewapend, ontving de plaatselijke gouverneur<br />

de Hollanders met tromgeroffel, fluitspel en andere eerbewijzen.<br />

Hij vergastte hen op weelderige banketten en hulde<br />

158


mokka<br />

hen in goudbrokaten erekleden. Maar ze kregen geen toestemming<br />

om een handelskantoor in Mocha te vestigen.<br />

Het was de voc trouwens niet om koffie te doen, maar om<br />

de handel in zijde, suiker en specerijen. Pas in 1628 kocht Job<br />

Christiaensz. Grijph als eerste Hollander in Mocha 15.000<br />

pond ruwe koffie, bestemd voor de Perzische markt. Lange<br />

tijd verhandelde de voc alleen koffie in Azië. Pas in 1660<br />

achtte men de Europese vraag naar koffie groot genoeg om in<br />

de Oost een bestelling te plaatsen. In het najaar van 1661<br />

kwam de eerste koffie in Amsterdam aan en werd de eerste<br />

openbare koffieveiling gehouden. Er kwam 21.481 pond<br />

'Mochase caeuwe' onder de hamer. Twintig jaar later zaten de<br />

koffiehuizen in Amsterdam al stampvol. Omdat velen dachten<br />

dat alle koffie uit Mocha kwam, werd koffie ook wel<br />

Mokka-vocht genoemd.<br />

Ondertussen verliep de handel met Mocha slecht. De Hollanders<br />

hadden er te kampen met veel concurrentie en Jemen<br />

raakte herhaaldelijk in oorlog. In 1699 brachten de Hollanders<br />

de koffieplant over naar Java en vanaf 1711 kwam de<br />

aanvoer van 'Javaansche coffy' naar de Republiek op gang.<br />

Terwijl koffie de hele wereld veroverde, raakte Mocha langzaam<br />

in het slop. De haven verzandde en de handel werd naar<br />

Aden verplaatst. Al in het begin van de 19de eeuw werd<br />

gemeld dat Mocha er vanuit zee bedrieglijk mooi uitzag;<br />

inspectie van nabij leerde dat de stad grotendeels uit ruïnes<br />

bestond.<br />

Engels mocha (1773); Duits Mokka (1829); Frans moka (1771).<br />

Ook mochaleer is naar Mocha genoemd. Dit leer wordt vooral gebruikt<br />

voor handschoenen. Een mokkasteen is een agaat (z.a.) met daarin<br />

figuren die sterk op wieren of mossen lijken. Daarom staat deze steen<br />

ook bekend als mosagaat. Mokkastenen werden vanuit Mocha aangevoerd.<br />

Ze zijn zeldzaam en worden vooral gebruikt als sieraad.<br />

MOKKA: Hoogstraten Groot alg. hist wdb. 5 (1733) 266; Chomel Alg. huishoudelijk wdb. 2 I<br />

(1769) 399-403; Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetensch.' 4 (1824) 588; Nederlands<br />

Magazijn 4 (1838) 3-5; Ency. BritJ' 15 (1911) 627 (Kaffa), & 18 (1911) 651 (mokha); WNT<br />

IX (1913) 1013 (mokka), & VIR (1941) 5027 (koffie); Ency. of Islam new ed. 4 (1978) 449-<br />

455 (kahwa); C. Prouty, E. Rosenfeld Hist dict. of Ethiopia (1981) 37, 113; A. Masri<br />

Arabisches Lehnwortgut im Englischen (1982) 145-147; A.S. Kaye, The etymology of<br />

"coffee": the dark brew', in: Journal of the American Oriental Society 106.3 (1986) 557-558;<br />

C.G. Brouwer De VOC in Jemen 1614-1655 (1988) 25 e.v.; Deutsches Fremdwtb. 7 (1988)<br />

272; OED (1993*); P. Reinders, T. Wijsenbeek Koffie in Nederland (1994) 11-24.<br />

159


mousseline<br />

molton<br />

(1824, uit het Frans) dik wollen, halfwollen of katoenen weefsel<br />

De herkomst van het woord molton is niet met zekerheid<br />

bekend. Engelse woordenboeken brengen het in verband met<br />

het marktplaatsje South Molton in Devonshire. Van de 16de<br />

tot de 18de eeuw werd hier op grote schaal gehandeld in wol,<br />

serge, kamgaren en vilt. Franse woordenboeken leidden molleton<br />

echter af van mollet, dat nogal zacht' betekent.<br />

In de 19de eeuw kozen de meeste Nederlandse naslagwerken<br />

voor de afleiding van het Engelse stadje. Moderne Nederlandse<br />

woordenboeken kiezen de kant van de Franse taalkundigen.<br />

Er is een complicerende factor waar je bijna nooit over leest.<br />

In het Frans is het woord voor het eerst aangetroffen in 1664.<br />

Men spreekt hier over 'molletons d'Angleterre' - wat toch<br />

weer in de richting van Engeland wijst.<br />

Overigens is molton in het Engels inmiddels verouderd. Dit<br />

begrip deed dienst van de 16de tot de 19de eeuw. Wat wij nu<br />

een molton noemen heet in het Engels een flannel of een<br />

flannelette.<br />

Engels molton (1545); Duits Molton; Frans molleton (1664).<br />

Wijk Rzn Mg. aardrijksk. wdb. 5 (1824) 585; Ency. BritJ' 25 (1911) 513-514; WNT IX<br />

(1913) 1042; Hatzfeld & Darmesteter Dia. général de la langue Française (I932 9) 1539;<br />

OED (19932).<br />

mousseline<br />

(1824, uit het Frans) los geweven stof van katoen, wol of zijde<br />

Mosoel ligt in het noorden van Irak, aan de rechteroever van<br />

de Tigris. Het is de derde stad van Irak, na Bagdad en Basra.<br />

Aan de overzijde van de Tigris liggen de ruïnes van Ninive,<br />

waar ooit honderdtwintigduizend mensen woonden die volgens<br />

de profeet Jona het onderscheid niet kenden 'tussen hun<br />

rechterhand en hun linkerhand' (Jona 4:11).<br />

Mosoel werd in 636 door de Islamieten veroverd. Later maakte<br />

de stad deel uit van het Mongoolse, het Perzische en het<br />

Turkse rijk. In 1925 werd Mosoel toegewezen aan Irak.<br />

Van oudsher werden in Mosoel textielgoederen uit Armenië,<br />

de Kaukasus en Perzië verhandeld, aanvankelijk vooral aan de<br />

160


mousseline<br />

Venetianen. Er werden ook stoffen gemaakt. De stad ligt op<br />

een knooppunt van verkeerswegen en de Arabische naam -<br />

al-Mawsil- betekent dan ook Verenigingspunt'.<br />

Marco Polo (1254-1324) maakte als eerste westerling melding<br />

van de fijne stof uit Mosoel. Hij noemde dit mosulin, een<br />

woord dat in de 17de eeuw door de Fransen werd overgenomen<br />

als mousseline. Via het Frans kwam het in de overige<br />

moderne talen terecht.<br />

In Nederlandse woordenboeken duikt mousseline pas in 1824<br />

op, maar waarschijnlijk is het ouder. Er bestond ook een<br />

ander woord voor, namelijk neteldoek. Bonthond maakt in<br />

1943 tevens melding van mousselinetNoor 'grove mousseline'.<br />

Wit vensterglas stond vroeger bekend als mousseline-glas,<br />

een vertaling van het Franse verre-mousseline (1846). Daarnaast<br />

kent men onder meer mousselinegebak (deeg met extra<br />

boter) en mousselinesaus.<br />

Mousseline werd gemaakt van katoen, wol of zijde. De stof<br />

werd vroeger veel gebruikt, vooral in dameskleding. De grote<br />

vraag leidde ertoe dat mousseline al snel op tal van andere<br />

plaatsen werd gemaakt, vooral in Schotland.<br />

Engels muslin (1609), mousseline (1696); Duits Musselin (18de<br />

eeuw); Frans mousseline (1656).<br />

Weiland Kunstwdb. (1824) 284; Dozy Oosterlingen (1867) 68; WNT IX (1913) 1180, 1878<br />

(neteldoek); Bonthond Wdb. manufacturier (19432) 46; Winkler Prinsó 14 (1952) 32; R.<br />

Latham The travels of Marco Polo (1982) 51; Philippa Koffie, kaffer en katoen (1989) 39;<br />

OED (19932); Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 902; Rey D/'ct hist langue frang.<br />

(19942) 1285.<br />

161


nappa<br />

nappa, nappaleer<br />

N<br />

(1943, uit het Engels) leer van<br />

lamsvel<br />

De Engelsen schrijven doorgaans<br />

napa. Etymologisch is<br />

dat de juiste spelling, want<br />

nappaleer dankt zijn naam<br />

aan de Amerikaanse plaats<br />

Napa. Napa ligt ten noorden<br />

van San Francisco in Californie,<br />

in de provincie Napa,<br />

aan de rivier de Napa, een naam die is ontleend aan een<br />

Indianentaal. De oorspronkelijke betekenis ervan is niet<br />

bekend. In het etymologisch woordenboek van Van Dale en<br />

in de Grote Van Dale wordt nappa abusievelijk afgeleid van<br />

het middeleeuws Latijnse nap(p)a,, dat 'tafellaken' of 'servet'<br />

betekent. Dit is echter zeker onjuist.<br />

In de tweede helft van de 19de eeuw profiteerde Napa van de<br />

enorme expansie van San Francisco (zie shanghaaien). Hout,<br />

vee en kwik werden via Napa vervoerd naar San Francisco,<br />

dat zich ontwikkelde tot een voorname handelsplaats.<br />

Aan het eind van de 19de eeuw kwamen er twee belangrijke<br />

produkten bij: uitstekende tafelwijn (Napa winê) en leer.<br />

Nappaleer wordt bereid uit lamsvellen, die aanvankelijk werden<br />

gelooid met plantaardige stoffen, zoals gambir, later met<br />

chroom. In het begin maakte men er vrijwel uitsluitend herenen<br />

sporthandschoenen van, later ook tassen, jassen en bekle-<br />

dingen.<br />

Er wordt in Napa nu nog steeds leer gemaakt, hoewel de<br />

streek inmiddels vooral bekendheid geniet als het hart van<br />

het Californische wijnland.<br />

Engels napa, nappa (1897); Duits Nappa, Nappaleder.<br />

Enkele andere leersoorten:<br />

Corduaan of corduaan-leer, fijn glanzend leer van geite- of bokkevellen,<br />

is genoemd naar de Spaanse stad Córdoba, waar het oorspronkelijk<br />

162


newfoundlander<br />

vandaan kwam. In de 19de eeuw onderscheidde men twee soorten corduaan:<br />

glimmend zwart en ruw zwart. Van de laatste soort werden onder<br />

andere rouwhandschoenen gemaakt.<br />

Gamaschen, beenbeschermers of slobkousen, werden gemaakt van leer<br />

uit Ghadames in het uiterste westen van Libië, dat in de middeleeuwen<br />

hoog stond aangeschreven. Later werd er katoen of nylon voor gebruikt.<br />

Wij leenden dit woord, dat gangbaar is onder bergbeklimmers en skiërs,<br />

uit het Duits.<br />

Rusteer, een verouderd woord voor juchtleer, is een samentrekking van<br />

'Russisch leer', dat wil zeggen: op Russische manier gelooid rundleer. De<br />

Russen looiden het leer in een mengsel van boombasten, waarna ze het<br />

met berkenolie inwreven. Tussen 1780 en 1830 werden nogal wat boeken<br />

in rusleer gebonden, waaronder veel Statenbijbels.<br />

Volgens sommigen is zeem afgeleid van het Zweedse samsk, 'leer uit<br />

Samland', een gebied in Oost-Pruisen. Anderen houden het er echter op<br />

dat dit woord afstamt van het Franse chamois 'gems', of dat het via<br />

Slavische talen teruggaat op het Turks semisz 'vet'.<br />

Vergelijk marokijn en perkament<br />

NAPPA: Bonthond Wób. manufacturier (19432) 47; WinkJer Prins* 12 (1951) 604; Ency.<br />

Brit 's VII (1981) 186; Veen Etym. wdb. (1989) 510; P. Brill, J. Groen Amerika van A tot Z<br />

(1992) 191-192; OED (19932).<br />

newfoundlander<br />

(1834, uit het Engels) tamelijk hoogbenig, langharig Canadees<br />

honderas<br />

Newfoundland is een provincie in het oosten van Canada<br />

die het gelijknamige eiland omvat, alsmede het schiereiland<br />

Labrador (z.a.). Het is vele malen ontdekt: in 986 door de<br />

Noormannen, in 1404 door Normandische vissers, in 1497<br />

door de voor Engeland varende Italiaan John Cabot (1450-<br />

1498) en in 1501 door de Portugees Gaspar Cortereal. De<br />

Italiaanse ontdekkingsreiziger Giovanni da Verrazano (±1485-<br />

±1528) zou het Terre Neuve of Terra Nova, 'Nieuw (gevonden)<br />

Land', hebben genoemd, wat door de Engelsen werd vertaald<br />

als Newfoundland.<br />

Aanvankelijk hadden de Britten slechte ervaringen met de<br />

kolonisatie van Newfoundland. In 1536 stichtte de Engelse<br />

koopman Hoare er als eerste een kolonie. 'Doch dit mislukte',<br />

verhaalt het woordenboek van Witsen Geysbeek, 'want hij<br />

geraakte in zulk eenen hongersnood, dat vele zijner togtgenooten<br />

door hunne eigen makkers omgebragt en verteerd<br />

werden; zij, die het leven er van af bragten en in Engeland<br />

163


newfoundlander<br />

terug kwamen, waren zoo zeer veranderd, dat zij door hunne<br />

naaste betrekkingen niet herkend werden. William Butt, een<br />

ridder uit Norfolk, konde zijn zoon alleen herkennen en zich<br />

deswege overtuigen door eene wrat, die deze van zijn eerste<br />

jeugd af op een zeker gedeelte van zijn ligchaam had gehad.'<br />

In 1583 nam Sir Humphrey Gilbert het gebied opnieuw in<br />

bezit namens de Engelse kroon, maar inmiddels hadden ook<br />

de Fransen zich er gevestigd. Tot ver in de 18de eeuw bleven<br />

Frankrijk en Engeland elkaar het gebied betwisten. Newfoundland<br />

was zo geliefd omdat de zee er barstensvol kabeljauw<br />

zat.<br />

De vissers van Newfoundland maakten bij hun werk gebruik<br />

van grote, zwarte honden. Deze honden trokken sleden en<br />

karren en men zou ze zelfs hebben geleerd visnetten aan land<br />

te slepen. De dieren waren hartstochtelijke zwemmers en ze<br />

werden - en worden nog steeds - ingezet bij de redding van<br />

drenkelingen.<br />

Over de herkomst van deze honden wordt in de kynologische<br />

literatuur getwist. Volgens sommigen zou de hond oorspronkelijk<br />

afkomstig zijn uit Noorwegen. Anderen denken dat hij<br />

door Spaanse zeelieden werd meegenomen; zij veronderstellen<br />

verwantschap met de Pyrenese berghond. Weer anderen<br />

denken aan Franse of Engelse invloed.<br />

Zeker is dat de hond zich in Newfoundland ontwikkelde tot<br />

een schrandere, rappe en taaie hond. Dit moest ook wel,<br />

want de vissers van Newfoundland waren 'werkzaam, maar<br />

ruw en onwetend', zoals het ergens heet, en zij behandelden<br />

hun honden zo slecht dat alleen de sterks ten het overleefden.<br />

De slechte verzorging leidde bij hen in ieder geval tot een<br />

voorkeur voor vis: verse vis, gedroogde vis, zelfs voor zoute vis<br />

haalde de hond zijn neus niet op.<br />

Aan het begin van de 19de eeuw raakte de hond uit Newfoundland<br />

in Europa bekend. Bij ons sprak men aanvankelijk<br />

van Newfoundland-hond (1834) of Newfoundlandsche hond.<br />

Maar al spoedig gebruikte men newfoundlander (1844).<br />

De indruk die de taaie, zwemgrage hond hier maakte, moge<br />

blijken uit een citaat uit Eline Vere. 'En hij blikte', schreef<br />

Couperus in 1889, 'haar verwijtend toe met zijn soezige,<br />

domme blik, als van een goedige New-Foundlander.'<br />

164


o.k.<br />

Engels Newfoundland dog (1773), Newfoundlander (1806);<br />

Duits Neufundländer; Frans (chien de) terre-neuve (1837).<br />

Vergelijk dalmatiër<br />

Nederlandsch Magazijn (1834) 289-290; Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving 2 (1843)<br />

1334-1335; Ency. ßr/t." 19 (1911) 478-486; Toepoel & Van de Weijer Toepoels<br />

hondenency. (±1970«) 384-386; Couperus Eline Vere (1987) 17; Petit Robert (19932) 2237;<br />

OED (19932).<br />

O.K., okay<br />

(i8pp, uit het Engels) in orde<br />

O<br />

Wie zich verdiept in de her-<br />

komst van het woord okay,<br />

trekt een beerput open. Op de<br />

bodem daarvan ligt een enor-<br />

me stapel papier. Er bestaan<br />

zeker dertig verschillende ver-<br />

klaringen voor deze uitdruk-<br />

king. Zij zou afgeleid zijn<br />

van het Franse au quai 'op<br />

de kade', van de Haïtiaanse<br />

havenplaats Aux Cayes, of<br />

van de Indianentaal Choctaw, waarin oke staat voor 'het is zo'.<br />

Er zijn verklaringen die okay afleiden uit het Deens, Duits,<br />

Schots en Afrikaans. Ook wordt okay in verband gebracht<br />

met allerlei personen met de initialen O.K. Met de<br />

Amerikaanse spoorwegbeambte Obadiah Kelly bijvoorbeeld,<br />

die ieder pakket dat hij in ontvangst nam met zijn initialen<br />

bestempelde. En met Old Keokuk, een indianenhoofdman<br />

die enkele verdragen met 'O.K.' ondertekende. Voeg daar nog<br />

een flinke stoet o.K.-ers aan toe: Amerikanen, Duitsers,<br />

Engelsen en vele anderen, en de chaos is compleet.<br />

Gelukkig is er iemand die al deze theorieën uitgebreid heeft<br />

onderzocht. In 1963 en 1964 publiceerde de Amerikaanse<br />

hoogleraar Allen Walker Read een reeks van vijf artikelen - te<br />

zamen goed voor 104 dichtbedrukte pagina's - in het tijd-<br />

165


o.k.<br />

schrift American Speech. Al voor Read hadden verschillende<br />

wetenschappers hun tanden in okay gezet; na Read nog een<br />

paar, maar geen enkele theorie is zo overtuigend als die van<br />

hem.<br />

Wat wil het geval? De inwoners van de Amerikaanse stad<br />

Boston gaven zich in de zomer van 1838 met passie over aan<br />

het spelen met afkortingen. Het meest geliefd waren O.F.M.<br />

voor Our First Men, N.G. voor No Go, en S.P. voor Small<br />

Potatoes. Read geeft hiervan een indrukwekkende hoeveelheid<br />

voorbeelden uit kranten uit die tijd. Vaak spelde men de<br />

woorden ook nog eens opzettelijk verkeerd: zo stond de<br />

afkorting o.w. voor Oll Wright.<br />

Oll Wright wordt beschouwd als de directe voorganger van<br />

O.K. Deze afkorting is voor het eerst aangetroffen in de<br />

Boston Morning Post van 23 maart 1839, m een artikel van<br />

Charles Gordon Greene. O.K. stond hier voor Oll Korrect, een<br />

opzettelijke verschrijving van all correct.<br />

Die zomer waaide de afkortingenrage over naar New York. In<br />

de herfst van 1839 raakte New Orleans geïnfecteerd. De<br />

afkorting O.K. reisde mee, zoals Read omstandig aantoont.<br />

Maar waar blijft nu de plaatsnaam? Die houdt direct verband<br />

met Martin Van Buren (1782-1862), indertijd Democratisch<br />

president van de Verenigde Staten. Van Buren was in 1837 tot<br />

president gekozen. Hij was geboren in Kinderhook, een dorpje<br />

in de staat New York dat in de 17de eeuw door Nederlanders<br />

was gesticht. Zijn bijnaam luidde 'The Fox of Kinderhook'.<br />

De afkorting O.K. voor 'Oll Korrect' was ongetwijfeld in<br />

vergetelheid geraakt, als zij niet zo'n voorname plaats had<br />

gekregen in de felle politieke campagne van 1840. Whigs<br />

(voorlopers van de Republikeinen) en Democraten zochten<br />

naar nieuwe slogans en probeerden zich tegen eikaars aanvallen<br />

te verweren. De Democraten grepen daarbij terug op<br />

een oud recept: zij neutraliseerden scheldnamen door ze tot<br />

geuzennaam te verheffen.<br />

Behalve voor 'de vos uit Kinderhook' werd president Van<br />

Buren uitgemaakt voor 'de tovenaar uit Kinderhook' en 'the<br />

Dutchman of Kinderhook' en 'Old Kinderhook'. De Democraten<br />

kozen nu Old Kinderhook tot geuzennaam. Op 23<br />

166


o.k.<br />

maart 1840 richten zij The Democratie O.K. club op, om Van<br />

Buren te helpen aan een tweede termijn, O.K. werd een slogan,<br />

een strijdkreet. Aanvankelijk werd de betekenis geheim<br />

gehouden, maar na twee maanden verklaarden de Democraten<br />

dat het stond voor Old Kinderhook.<br />

Tegen die tijd hadden de Whigs zelf ook al een verklaring<br />

verzonnen, 'O.K. - Velen vragen zich af wat de betekenis van<br />

de mysterieuze letters is', schreef een Whig op 2 april 1840 in<br />

de Daily Express. 'Welnu, het is Arabisch, moet andersom<br />

worden gelezen en betekent kicked ouP. uit het presidentiële<br />

paleis.'<br />

Later kwamen ze met nog allerlei andere verklaringen, zoals:<br />

Off to Kinderhook, Orful Katastrophe, Oll Krying en een<br />

reeks die begon met Out of... gevolgd door onder andere<br />

Kash, Karacter, Kredit, Klothes en Klients.<br />

Even hadden de Democraten spijt van hun nieuwe slogan,<br />

maar ze besloten eraan vast te houden. De daarop volgende<br />

campagne was zo hevig dat de uitdrukking O.K. zich als een<br />

olievlek over het land verbreidde.<br />

Niet dat dit Martin Van Buren aan de overwinning hielp. 'De<br />

Vos van Kinderhook' werd in 1840 overtuigend verslagen<br />

door William Henry Harrison. Maar taalkundig gezien was<br />

Van Burens campagne een groot succes: O.K. begon aan een<br />

zegetocht die uiteindelijk aan het Nederlands de uitdrukkingen<br />

okay, oké, okee, okido en het wanstaltige okidoki zou<br />

toevoegen.<br />

In 1848 deed Van Buren nog een gooi naar het presidentschap.<br />

Toen dat niet lukte, trok hij zich terug in Kinderhook,<br />

zijn onbetekenende geboortedorp, dat bijdroeg aan de populariteit<br />

van een afkorting die internationaal miljoenen keren<br />

per minuut wordt gebezigd.<br />

Engels o.k. (1839); Duits o.k. (eind 19de eeuw); Frans o.k.<br />

(1869).<br />

Storfer Wörter und ihre Schicksale (1935) 303-306; American Speech (verder Am. Sp.) 7<br />

(1942) 126-128; Mencken American Language (I947 4) 205-208; Allen Walker Read, The<br />

first stage in the history of "o.k.'", in: Am. Sp. 28.1 (1963) 5-27; Idem, The second stage<br />

in the history of "o.k."', in: Am. Sp. 28.2 (1963) 83-102; Idem, The folklore of "o.k.'", in:<br />

Am. Sp. 29.1 (1964) 5-25; Idem, 'Later stages in the history of "o.k."', in: Am. Sp. 29.2<br />

(1964) 83-101; Idem, 'Successive revisions in the explanation of "o.k.'", in: Am. Sp. 29.4<br />

167


omber<br />

(1964) 243-267; Am. Sp. 31 (1966) 238; The etymology of ok again', in: Am. Sp. 40 (1975)<br />

333-335; F.G. Cassidy 'OK - is it African?', in: Am. Sp. 46 (1981) 269-273; Hendrickson<br />

Dia. eponyms (1985) 239; Rey-Debove D/'ct des anglic. (19902) 640-641; Merriam-Webster<br />

newbook ofwordhist. (1991) 329-331; OED (19932).<br />

omber<br />

(iyjiy uit het Frans) donkerbruine, vette aardsoort<br />

Sommige definities uit oude woordenboeken zijn niet te<br />

overtreffen. Zoals deze, uit 1856, van Turksche umber. 'Eene<br />

weeke, als was glinsterende, doch somwijlen doffe, leder-,<br />

kastanje- of ook wel geelachtig bruine, ondoorschijnende,<br />

weinig aflkleurende, in de breuk schilferachtig vertoonende,<br />

sterk aan de tong klevende delfstof.'<br />

Waarschijnlijk is umber of omber, zoals wij nu schrijven, genoemd<br />

naar Umbrië, de streek in Italië waar deze vette<br />

aardsoort het eerst werd aangetroffen. Een andere theorie is<br />

dat omber is afgeleid van het Latijnse umbra, dat 'schaduw'<br />

betekent. Dan zou terra Umbriae 'schaduw-aarde' betekenen,<br />

in plaats van 'Umbrische aarde', waarvan omber een verkorting<br />

is. De meeste deskundigen houden het echter op het<br />

laatste.<br />

Omber werd al in de oudheid gebruikt als grondstof voor<br />

bruine verf. Door branden werd het zachter, fijner en donkerder.<br />

Schilders gebruikten het om er schaduw mee aan te<br />

geven. Italiaanse kaasboeren gebruikten het bovendien om<br />

parmezaanse kazen een donker jasje te geven.<br />

In de 19de eeuw waren in Nederland verschillende soorten<br />

omber in omloop: gebrande en ongebrande omber, en Turkse<br />

en Cyprische omber. Ook Duitsland leverde veel omber. Dit<br />

stond bekend als Keulse of Kasselse aarde. Omstreeks 1960<br />

werd omber geheel verdrongen door synthetische verfstoffen.<br />

Engels umber (1568); Duits Umber, Umbra\ Frans terre<br />

d'ombre (1562), ombre (1762).<br />

Enkele andere aardsoorten:<br />

Kaolien, porseleinaarde, is genoemd naar de oorspronkelijke vindplaats,<br />

de heuvel Gao-ling of Gaoling (oude schrijfwijze: Kao-ling) bij<br />

Jingdezhen in Zuidoost-China, in de provincie Jiangxi (Kiangsi). Gaoling<br />

betekent letterlijk 'Hoge heuvel'. Kaolien is een verweringsprodukt<br />

van veldspaatgesteenten. De Franse pater d'Entrecolles gaf in 1712 als<br />

168


opzoomeren<br />

eerste Europeaan bekendheid aan dit materiaal, dat wordt gebruikt voor<br />

de produktie van porselein en als vulmiddel. Het wordt inmiddels ook<br />

gewonnen in onder andere Engeland, Frankrijk en de VS. Gereinigde<br />

kaolien levert het mineraal kaoliniet.<br />

Kimberliet, diamanthoudende aarde, is genoemd naar de Zuidafrikaanse<br />

stad Kimberley, centrum van de diamantindustrie. Kimberley<br />

werd gesticht in 1871, toen er voor het eerst diamanten werden gevonden.<br />

De stad is genoemd naar Lord Kimberley, indertijd de Britse<br />

minister van Koloniën. Kimberliet treedt op als vulling in kraterpijpen<br />

(ook wel kimberleypijpen genoemd) waarin diamant voorkomt. Het<br />

staat ook bekend als 'blauwe aarde'.<br />

Pozzuolaan is een soort van vulkanische aarde. De Romeinen lengden<br />

het aan met water en gebruikten het als cement. Deze aardsoort heet zo<br />

naar de Italiaanse havenplaats Pozzuoli in Campanië, waar ze voor het<br />

eerst werd aangetroffen. Ook de schrijfwijzen pozzolaan(aarde) en<br />

puzzolaan komen voor.<br />

Tripel\ fijne polijstaarde, is genoemd naar de Libische uitvoerhaven<br />

Tripoli. Tripel bestaat uit kiezelzuur met wat ijzeroxyde en aluminiumoxyde.<br />

Wij leenden dit woord uit het Frans, waar het al in het begin van<br />

de 16de eeuw is aangetroffen.<br />

OMBER: Chomel Alg. huishoudelijk wdb 2 3 (1771) 2364; Witsen Geysbeek Wdb.<br />

zamenleving 5 (1856) 3914-3915; Littré Dia. longue frang. 2 (1863) 820; WNT X (1893)<br />

167; Vercoullie Etym. wdb. (19253) 247; Metz Woordverklaring (1937) 365; Winkler Prins*<br />

14 (1952) 718; OED (19932).<br />

opzoomeren<br />

(1994) het door burgers opknappen van hun woonomgeving<br />

Wie op 28 mei 1994 aan de Opzoomerdag in Rotterdam heeft<br />

deelgenomen, weet dat opzoomeren een woord met toekomst<br />

is. Een paar maanden na de Opzoomerdag in Rotterdam<br />

werd aan de Weesperzijde in Amsterdam een 'Opzoomerfeest'<br />

gehouden en ongetwijfeld zullen er meer volgen. Als het opzoomeren<br />

inderdaad beklijft, zal de spelling van dit woord<br />

ongetwijfeld veranderen: opzoomeren doe je met mooi weer,<br />

aan het begin van de zomer, dus die tweede 0 is geen lang<br />

leven beschoren. Volgens Van Dale bestaat opz


orvietaan<br />

niet langer te klagen over hun verloederde buurt, maar zelf<br />

aan de slag te gaan. Opzoomer zelf hield trouwens grote<br />

schoonmaak in de wijsgerige benadering van de theologie,<br />

maar dit terzijde. Onder aanvuring van de familie Hooymayer<br />

wisten de bewoners van de straat drugspanden weg te<br />

krijgen door de politie 'scheel te bellen', werden er geveltuintjes<br />

aangelegd en speciale gevellampen geplaatst, die opzoomerbollen<br />

werden genoemd.<br />

In 1990 tekende minister Dales het zogeheten startconvenant<br />

sociale vernieuwing op de stoep van de familie Hooymayer en<br />

in mei 1994 was de Opzoomerstraat brandpunt van de<br />

Opzoomerdag. Het succes van die dag is onder meer af te<br />

lezen aan de enorme hoeveelheid materiaal die door de gemeente<br />

werd afgezet: 60.000 bezems, 2.300 opzoomerbollen,<br />

2.500 bloembakken voor balkons, 50.000 heesters en 3,3<br />

kilometer aan gevel tuintjes. En dat alles gratis en voor niks,<br />

een feit dat het succes van het opzoomeren wellicht verklaart.<br />

Nieuw Ned. biogr. wdb 6 (1924) 1080-1082 (C.W. Opzoomer); J. Okkema (red.)<br />

Straatnamen van Rotterdam (1992) 293; Coen van Zwol, 'Opzoomeren: een explosie van<br />

burgerzin', in: NRCH 27.5.1994.<br />

orvietaan<br />

(1716, uit het Frans of het<br />

Italiaans) voorheen vermaard<br />

tegengif; wondermiddel<br />

Op een steile rots in Umbrië<br />

in het hart van Italië ligt het<br />

oeroude stadje Orvieto. Letterlijk<br />

oeroud, want de naam<br />

Orvieto komt van het Latijnse<br />

Urbs Vetus, dat 'oude stad' betekent. De plaats beleefde<br />

haar grootste bloei in de late middeleeuwen.<br />

In het begin van de 17de eeuw maakte Girolamo di Ferrante<br />

uit Orvieto naam als bereider van een algemeen tegengif.<br />

Volgens Migliorini (1957) verkreeg Girolamo in 1609 het<br />

alleenrecht om dit tegengif in Toscane te verkopen. In Italië<br />

stond het bekend als orvietano-, in Frankrijk - waar het gretig<br />

aftrek vond - als orviétan.<br />

170


orvietaan<br />

Vanzelfsprekend hield Girolamo het recept ervan geheim.<br />

Maar zijn weduwe erfde dit geheim en verklapte het aan haar<br />

derde echtgenoot, een zekere Cristoforo Contugi. In de<br />

papieren waarmee Contugi in 1646 tot Fransman werd genaturaliseerd,<br />

werd hij 'Ie véritable Orviétan' genoemd, aldus<br />

Migliorini. In 1647 kreeg Contugi patent op de verkoop van<br />

het tegengif en het exclusieve gebruik van de naam orviétan.<br />

Tot het einde van de 18de eeuw beriepen de erven Contugi<br />

zich op dit privilege.<br />

Girolamo stelde orvietaan samen uit 54 ingrediënten. Niet<br />

toevallig komt dit precies overeen met het aantal ingrediënten<br />

van mithridaat, het bekendste tegengif uit de oudheid. Dit<br />

tegengif dankt zijn naam aan Mithridates vi (132-63 v.Chr.),<br />

die volgens de overlevering in voortdurende angst voor vergiftiging<br />

leefde en zich daarom aan allerlei vergiften gewend<br />

had. Beide tegengiften werden samengesteld uit onder meer<br />

gedroogde adder, schorseneren, driedistel, meesterwortel, engelwortel,<br />

addertong en rozemarijn.<br />

In Frankrijk werd orvietaan volgens Migliorini 'met het<br />

gebruikelijk spektakel van de charlatan' aan de man gebracht.<br />

Daardoor kreeg marchand d'orviétan of orviétan als tweede<br />

betekenis 'kwakzalver, wonderdoener' of 'charlatan die op het<br />

marktplein wondermiddeltjes verkoopt'. 'De uitvinder zwolg<br />

op de openbare markt [...] alle vergiften die men hem<br />

aanbood, in, zonder letsel', aldus Bilderdijk (1833). Overigens<br />

dacht Bilderdijk dat Orvieto in Spanje lag.<br />

Het is onduidelijk of wij dit woord uit het Frans of rechtstreeks<br />

uit het Italiaans hebben geleend. Het is in ieder geval<br />

aangetroffen als orviétan, orvitaan, orvientaan en orviaat.<br />

Vooral in de 17de eeuw was orvietaan zeer in zwang. In<br />

Nederland werd het aan het eind van de 18de eeuw nog<br />

voorgeschreven tegen waterpokken, pest en rode hond.<br />

Engels orviétan (1676); Duits Orviétan; Frans orviétan (1625<br />

[tegengif]; 1690 [charlatan]).<br />

J. van Gijzen Het vermaaklyk buitenleven (1716) 34; Chomel Alg. huishoudelijk wdb. 2 3<br />

(1771) 2483; Bilderdijk Verkl. geslachtlijst 2 (1833) 308; Lachatre Nouveau d/ct universel<br />

(1852) 928; Littré Diet longue frang. 3 (1869) 867; WNT XI (1910) 1509; Wartburg<br />

Franz. Etym. Wtb. 1 (1955) 425; Bruno Migliorini Saggi linguistici (Florence 1957) 277;<br />

Battaglia Grande diz. della lingua Italiana XII (1984) 175; OED (19932); Petit Robert (19932)<br />

1552.<br />

171


pêche-melba<br />

P<br />

paisley<br />

(ipjo, uit het Engels) abstract kleurrijk motiefin stoffen<br />

Paisley ligt in het noorden van Schotland, zo'n tien kilometer<br />

ten westen van Glasgow. In de tweede helft van de 19de eeuw<br />

ontwikkelde deze plaats zich tot de belangrijkste Schotse textielstad.<br />

Paisley had zijn bloei voornamelijk te danken aan de produktie<br />

van imitatie-kasjmiersjaals. Voor de echte sjaals uit<br />

Kasjmier betaalde men indertijd een vermogen (zie verder bij<br />

kasjmier). Dit stimuleerde de Schotten (en de Engelsen) om<br />

deze sjaals na te maken. Edinburgh en Paisley stortten zich<br />

op dezelfde markt, maar Paisley won, mede dankzij de goede<br />

verbindingen per spoor en boot.<br />

Aanvankelijk probeerden de bedrijven in Paisley de kasjmiersjaals<br />

zo getrouw mogelijk na te bootsen. Maar gaandeweg<br />

pasten ze het patroon aan tot een abstract kleurrijk motief.<br />

Dit speciale patroon stond bekend als paisley-pattern, later<br />

verkort tot paisley.<br />

In de 19de eeuw paste men paisley vooral toe op sjaals en<br />

japonnen. Tussen 1960 en 1980 werden ook panties, rokken,<br />

jurken en jassen hiermee opgesierd. Tegenwoordig zie je het<br />

vaak bij mannenkleding, vooral op chokers, kamerjassen en<br />

pyjama's. Paisley wordt allang niet meer alleen in Paisley<br />

gemaakt<br />

Engels paisley (1834 Paisley shawl).<br />

Bridgeman & Drury Ency. of Victoriano (1975) 294; O'Hara Mode ency. (1989) 162; Veen<br />

Etym. wdb. (1989) 547; Koenen & Smits Peptalk (19922) 207-208; OED (19932).<br />

pêche-melba<br />

(ip42, uit het Frans) nagerecht van perziken met ijs<br />

Melbourne, de hoofdstad van de Australische deelstaat Victoria,<br />

is tegenwoordig de zuidelijkst gelegen miljoenenstad ter<br />

wereld. Het is een heel jonge stad, de eerste westerse kolonisten<br />

vestigden zich hier pas in 1835. ^37 werd de neder-<br />

172


pêche-melba<br />

zetting genoemd naar de toenmalige Britse premier, Lord Melbourne<br />

(1779-1848). Nadat in 1851 in de omgeving goud was<br />

gevonden, telde de plaats binnen enkele jaren 80.000 inwoners.<br />

De beroemdste zangeres die Australië ooit heeft voortgebracht,<br />

Helen Mitchell (1861-1931), kwam uit Richmond, een<br />

voorstad van Melbourne. Haar vader had in Melbourne een<br />

groot aannemersbedrijf. Haar operadebuut in 1887 in Brussel<br />

als Gilda in Verdi's Rigoletto sloeg in als een bom. In 1888<br />

zong zij Lucia di Lammermoor in Covent Garden in Londen.<br />

Daarna trad ze met groot succes op in alle grote operahuizen.<br />

In 1926 nam zij afscheid.<br />

Aanvankelijk trad Mitchell op als Madame Melba - een<br />

naam die zij ontleende aan de stad Melbourne. Vanaf 1918<br />

mocht ze de Engelse titel 'Dame' voeren en stond ze bekend<br />

als Dame Nellie of Dame Melba.<br />

Volgens de overlevering kreeg Melba het in 1892, tijdens een<br />

van haar tournees, aan de stok met Georges-Auguste Escoffier<br />

(1846-1935), de beroemde Franse chef-kok van het Savoyhotel<br />

in Londen. De diva gaf een galasouper en wilde pêches<br />

flambées als dessert, maar Escoffier stond erop ijs te serveren.<br />

Nu was Melba iemand om rekening mee te houden. Zij was<br />

zeer wilskrachtig en fel. 'Ze kon het succes goed aan', schrijft<br />

haar biograaf, 'maar ze kon af en toe driftig zijn.'<br />

Het dispuut eindigde in een compromis: een nieuw nagerecht,<br />

dat Escoffier ter ere van de sopraan pêche-melba noemde.<br />

Zo werden - doordat pêche teruggaat op de landnaam<br />

Perzië - Australië en het Nabije Oosten in één dessert verenigd.<br />

Het originele gerecht moet hebben bestaan uit vanille-ijs, in<br />

vanillesiroop gestoofde perziken en frambozensap. Pas later<br />

voegde men vaak slagroom, geraspte amandelen of pistaches<br />

toe.<br />

Engels peach Melba, pêche Melba; Duits Pfirsich Melba; Frans<br />

pêches melba (1892).<br />

Vergelijk bavarois(e), melbatoost<br />

Kramers woordentolk (1942") 623; Ency. Brit'* 11 (1979) 870 (Melbourne), & I (1979) 967<br />

(Bendigo); Australian dict. of biogr. 10 (1986) 475-479; Manser Melba Toast, Bowie's knife<br />

(1988) 148-149; Trahair Australian dict of eponyms (1992) 135-136, 161; Grauls Bintje<br />

(1991) 224-225; Sanders Eponiemenwdb. (19937) 156-158; Petit Robert (19932) 1379; OED<br />

(19932).<br />

173


pekin<br />

pekin, peking<br />

(1824, uit het Frans) gestreepte (kunst)zijde<br />

In China wordt al sinds 3000 v.Chr. zijde geteeld. Pas in 200<br />

n.Chr. gebeurde dit ook buiten China. Van de 7de tot de 11de<br />

eeuw was Byzantium de belangrijkste zijdemarkt in Europa.<br />

De Arabieren verbreidden de zijdeteelt vervolgens via Noord-<br />

Afrika naar Italië en Frankrijk. In dat laatste land kwam de<br />

zijdecultuur vanaf het eind van de 16de eeuw tot grote bloei.<br />

Voor het noorden van China was Peking de voornaamste producent<br />

en doorvoermarkt van zijde. Pei ching (Beijing) betekent<br />

letterlijk 'noordelijke hoofdstad', ten opzichte van Nan<br />

ching 'zuidelijke hoofdstad'. Peking en Nanking leven internationaal<br />

voort in een stofnaam: pekin en nanking en nankinette.<br />

Met pekin wordt gestreepte zijde aangeduid. Die stof werd<br />

niet alleen uit Peking gehaald, maar ook in Europa gemaakt.<br />

Guillaume Raynal (1713-1796) schreef in 1783 dat de beste<br />

pekin indertijd uit Valence in Zuid-Frankrijk kwam, niet uit<br />

China. In de 19de eeuw werd pekin tevens gemaakt in<br />

Wenen, Berlijn en Krefeld.<br />

Pekin was vroeger zeer geliefd. De stof werd vooral verwerkt<br />

in vrouwenkleding. In het Nederlands is dit woord voor het<br />

eerst aangetroffen in 1824, in de (verouderde) Franse spelling<br />

pequin.<br />

Engels Peking, Pekin (1783); Duits Peking, Frans pékin (1564).<br />

De pekingeend vftïd in 1873 vanuit Peking overgebracht naar Engeland<br />

en de Verenigde Staten. Het is een grote, zware, opgericht staande eend<br />

- wetenschappelijke naam Anas sinensis - die vanaf het begin van deze<br />

eeuw ook in Nederland wordt gefokt. Pekingeend als gerecht, een specialiteit<br />

van de Pekinese keuken, kreeg in Europa pas omstreeks 1950<br />

bekendheid.<br />

In 1926 werden in een kalkgroeve bij Zhoukoudian, 45 km ten zuidwesten<br />

van Peking, de eerste overblijfselen gevonden van de Pekingmens<br />

- de Sinanthropus pekinensis. De daarop volgende opgravingen zijn de<br />

grootste die ooit voor een dergelijk onderzoek zijn verricht. In totaal<br />

vond men de overblijfselen van ruim veertig mensen, waaronder 14 schedels.<br />

Tijdens de Tweede Wereldoorlog gingen alle originelen verloren<br />

toen een trein die de fossielen vervoerde, door de Japanners werd overvallen.<br />

Wel heeft men afgietsels van alle belangrijke stukken.<br />

De kunst om damast te weven is lang geleden uitgevonden in China. In<br />

de middeleeuwen werd Damascus, nu de hoofdstad van Syrië, een<br />

belangrijk centrum van zijdeweverij. Italiaanse handelaren brachten de<br />

174


pekinees<br />

produkten, waaronder damast, naar Europa, waar ze werden genoemd<br />

naar de plaats van herkomst.<br />

Damast is een kostbare, glanzende stof, gewoonlijk in één kleur, met<br />

ingeweven figuren. Deze figuren zijn zichtbaar doordat de haaks op<br />

elkaar staande draden van het weefsel het licht verschillend weerkaatsen.<br />

Vroeger werd damast altijd gemaakt van zijde, tegenwoordig ook van<br />

linnen, katoen en kunstvezels. Er bestaat zelfs damastpapier, dat het<br />

uiterlijk van damast imiteert, maar na gebruik met vlekken en al kan<br />

worden weggegooid.<br />

Damascus had in de middeleeuwen ook een grote naam als centrum van<br />

metaalbewerking. Volgens sommige onderzoekers dankt damast zijn<br />

naam niet rechtstreeks aan Damascus, maar aan uiterlijke gelijkenis met<br />

Damascener - gedamasceerd- staal. Dit is beroemd om zijn taaiheid en<br />

hardheid. Deze worden bereikt door gecombineerd smeden van ijzer en<br />

staal, waardoor het oppervlak bovendien een bijzondere, gevlamde<br />

tekening krijgt, die door etsen kan worden versterkt of geïmiteerd.<br />

Damasceren betekent ten slotte ook het graveren van sierlijke patronen<br />

in ijzer, die soms nog met edelmetaal worden ingelegd.<br />

PEKIN(G): Weiland Kunstwdb. (1824) 528; WNT XII' (1931) 994; Winkler Prins* 18<br />

(1954) 887-888; Pet/t Robert (1993*) 1621; OED (1993*); Rey D/ct hist longue frang.<br />

(19942) 1464.<br />

pekinees<br />

(ip32, uit het Engels) klein, langharig Chinees honderas<br />

Volgens een Chinese legende dankt de pekinees zijn ontstaan<br />

aan een boeddhistische monnik, die op een dag een leeuw<br />

ontmoette die verliefd was op een aap. De leeuw vroeg de<br />

monnik hem net zo klein te maken als het aapje. Sindsdien is<br />

de wereld een klein, langharig hondje rijker, dat er inderdaad<br />

uitziet als een ineengeschrompelde leeuw met een apekop.<br />

Pekineesjes maakten in China al vroeg carrière. Het diertje<br />

zou in de 8ste eeuw onder de Tang-dynastie tot hofhond zijn<br />

gepromoveerd. De hondjes werden aan het keizerlijk hof<br />

in Peking gefokt en angstvallig bewaakt. Op ontvreemding<br />

stond de doodstraf.<br />

In de 19de eeuw probeerden de westerse mogendheden, Groot-<br />

Brittannië voorop, met geweld de ontoegankelijke Chinese<br />

markt open te breken. China moest zich schikken in ongunstige<br />

verdragen. Toen de Chinese overheid een in 1858 gesloten<br />

verdrag negeerde, en bovendien in 1860 enkele Britse<br />

onderhandelaars ter dood bracht, sloegen de Britten toe. Zij<br />

trokken op naar Peking, joegen de keizer op de vlucht en ver-<br />

175


perkament<br />

woestten in oktober 1860 het keizerlijke zomerpaleis. Bij die<br />

gelegenheid bemachtigden Britse officieren vijf pekineesjes,<br />

die ze meenamen naar Engeland. Met die diertjes, later aangevuld<br />

met andere exemplaren, werden de eerste Europese<br />

pekineesjes gefokt.<br />

Anders dan menigeen zou denken, zijn pekineesjes zeer sterk<br />

van gestel. Ze zijn buitengewoon temperamentvol, strijdlustig<br />

en — volgens kenners - zelfs een beetje overmoedig. Bovendien<br />

zijn ze lawaaierig en erg jaloers. Ondanks dit alles was de<br />

pekinees omstreeks 1935 in Nederland het meest geliefd als<br />

dameshondje.<br />

De spelling van dit woord varieert. Van Dale geeft pekinees,<br />

maar pekingees wordt het meest aangetroffen.<br />

Engels Pekin(g)ese, Pekingese dog (1898); Duits Pekinese, Frans<br />

pékinois (1923).<br />

Koenen Verklarend handwdb. (I932 17) 756; Toepoel & Van de Weijer Toepoels<br />

hondenency. (±I970 4) 402; Dam Honden (I963 2) 87; De pekingees (Zaltbommel 1980) 10;<br />

J. Spence Op zoek naar het moderne China (Amsterdam 1991) 179-181; Petit Robert<br />

(19932) 1622; OED (19932).<br />

perkament, pergamijn<br />

(1284, uit het Frans) bewerkte diere huid, gebruikt om op te<br />

schrijven<br />

Historisch gezien is het schrijven op magnetische diskettes<br />

een onrijpe gril met een onzekere toekomst. Het is niet aannemelijk<br />

dat de floppy de lange loopbaan beschoren zal zijn<br />

van solide media als schouderbladen van koeien, berkebast,<br />

kleitabletten, papyrus, potscherven, steen, papier en bovenal<br />

perkament.<br />

176


perkament<br />

Perkament is een duurzaam maar bewerkelijk produkt. Het<br />

wordt gemaakt van huiden van schapen, geiten of runderen.<br />

Nadat de haren en de opperhuid zijn losgeweekt en afgeschraapt,<br />

wordt het vel opgespannen en gedroogd. Dan worden<br />

met chemische hulpmiddelen vocht en vetresten verwijderd,<br />

waarna het oppervlak met een scherp mes wordt<br />

gladgeschraapt. Ten slotte wordt het perkament met puimsteen<br />

geschuurd. Dit procédé levert een stevig, soepel, goed<br />

beschrijfbaar en uitmuntend houdbaar materiaal op, dat zijn<br />

naam dankt aan een stad die in de oudheid Pergamon heette.<br />

De huidige naam is Bergama. Dit provinciestadje ligt op zo'n<br />

25 kilometer van de Turkse westkust, ter hoogte van het Griekse<br />

eiland Lesbos.<br />

Perkament is wel naar Pergamon genoemd, maar het is er niet<br />

uitgevonden. Al omstreeks 2700 v.Chr., lang voor de stichting<br />

van Pergamon, werd in Egypte geschreven op geprepareerde<br />

huiden, een werkwijze die overal in het Midden-Oosten<br />

werd nagevolgd. Het meest gebruikte schrijfmateriaal in<br />

Egypte was echter papyrus. Dit werd gemaakt uit de stengels<br />

van een rietachtig gewas. Papyrusbladen van hoge kwaliteit<br />

waren voor Egypte eeuwenlang een belangrijk exportprodukt.<br />

De planken in de beroemde bibliotheek van Alexandrië<br />

waren dan ook hoofdzakelijk met papyrusrollen gevuld. Dit<br />

studiecentrum was in de 3de eeuw v.Chr. door de Ptolemeïsche<br />

farao's opgezet. Onder leiding van literatuurcritici als<br />

Aristarchus werd hier orde geschapen in de versnipperde teksten<br />

van Homerus, Hesiodus en andere klassieke schrijvers.<br />

Dit werk zou later ons beeld van de klassieke Griekse letteren<br />

sterk beïnvloeden, want de teksten die door de toenmalige<br />

onderzoekers werden verworpen, zijn merendeels verloren gegaan.<br />

Terwijl de Alexandrijnse bibliotheek floreerde, groeide aan de<br />

overkant van de Middellandse Zee het onbetekenende Pergamon<br />

binnen enkele generaties uit tot de hoofdstad van een<br />

machtig rijk. Door politieke samenwerking met Rome wist<br />

koning Eumenès 11 (197-159 v.Chr.) zijn gebied sterk te vergroten.<br />

Tegelijkertijd maakte hij zijn hoofdstad tot een cultureel<br />

centrum van belang. Er verrezen in hoog tempo sportterreinen,<br />

tempels, theaters en een reusachtig, rijk met beeld-<br />

177


perkament<br />

houwwerk versierd altaar. Op het toppunt van haar macht<br />

telde de stad ruim 200.000 inwoners. Pergamon had bovendien<br />

een omvangrijke bibliotheek.<br />

De traditie wil nu dat toen de farao's in Egypte van de bibliotheek<br />

in Pergamon hoorden, zij de uitvoer van papyrus<br />

verboden, om zo de concurrent door materiaalgebrek uit te<br />

schakelen. Pergamon zou daarop noodgedwongen zijn heil<br />

hebben gezocht in de produktie van perkament en zo zijn<br />

naam hebben vereeuwigd.<br />

De historicus Richard Johnson heeft echter in 1970 aannemelijk<br />

gemaakt dat het zo niet is gegaan. Na bestudering<br />

van alle relevante teksten en het brede historische verband<br />

kwam hij tot de volgende conclusie. In 169 v.Chr., dus toen<br />

in Pergamon Eumenès 11 regeerde, werd Egypte aangevallen<br />

door de Syrische vorst Antiochus iv. De oorlog duurde twee<br />

jaar en concentreerde zich rond Alexandrië, dat niet alleen de<br />

grote bibliotheek herbergde maar ook de belangrijkste Egyptische<br />

uitvoerhaven was (vgl. p har os). In die twee jaar, maar<br />

ook al in de voorafgaande jaren, toen de oorlog dreigde, moet<br />

de uitvoer van papyrus uit Alexandrië zijn ingezakt, met vervelende<br />

gevolgen voor de afnemers. Dit — en niet een culturele<br />

boycot - zou voor de bibliothecarissen van Pergamon<br />

aanleiding zijn geweest om naar vervangende materialen uit<br />

te zien. Zo ontwikkelde Pergamon zich tot gebruiker, producent,<br />

exporteur en uiteindelijk naamgever van het perkament.<br />

Dat laatste zou overigens nog een paar honderd jaar op zich<br />

laten wachten. Vooralsnog heette perkament bij de Grieken<br />

diphthera en bij de Romeinen membrana.<br />

Intussen konden in Pergamon de bibliotheek en de wetenschap<br />

zich verder ontplooien: de beroemde arts Galenus bijvoorbeeld<br />

heeft in Pergamon medicijnen gestudeerd. In de<br />

ogen van de evangelist Johannes was dit bolwerk van kunsten<br />

en wetenschappen echter een 'troon des satans'.<br />

In 133 v.Chr. werd Pergamon ingelijfd bij het Romeinse rijk.<br />

Een kleine honderd jaar later kwam in het oostelijke deel<br />

daarvan Marcus Antonius aan de macht, die zich het hoofd<br />

op hol liet brengen door de Egyptische vorstin Cleopatra.<br />

Volgens Plutarchus zou Marcus Antonius zijn geliefde de<br />

178


perubalsem<br />

Pergameense bibliotheek van 200.000 boekrollen cadeau hebben<br />

gegeven. Als dat waar is, heeft Alexandrië uiteindelijk<br />

toch aan het langste eind getrokken.<br />

Engels parchment (1300); Duits Pergament (9de eeuw pergamin)',<br />

Frans parchemin (1050).<br />

Gaaf perkament uit Frankrijk stond in het Middelnederlands bekend als<br />

francijn. In Zuid-Nederland werd dit woord ook gebruikt voor een<br />

perkamenten patroon voor kant'.<br />

PERKAMENT: Th. Birt Das antike Buchwesen in seinem Verhältnis zur Literatur (1882) 52-<br />

57; Pauly-Wissowa Real-Ency. der classischen Altertumswissenschaft 3 (1899) 414-415<br />

(Bibliotheken), & 15 (1932) 596-601 (Membrana), & 19 (1938) 1235-1254 (Pergamon); W.<br />

Schubart Das Buch bei den Griechen und Römern (19623) 10-27; WNT XII' (1931) 1231-<br />

1237; R.R. Johnson, 'Ancient and medieval accounts of the "invention" of parchment', in:<br />

California studies in classical antiquity 3 (1970) I 15-122; R. Stillwell (ed.) Princeton ency.<br />

classical sites (1976) 688-691; Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 'S) 281; M.L. Ryder,<br />

'The biology and history of parchment', in: P. Rück (ed.) Pergament: Geschichte, Struktur,<br />

Restaurierung, Herstellung (1991) 25-33; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 989.<br />

perubalsem<br />

(1645) bruingele, aromatische balsem<br />

Anders dan de naam doet vermoeden komt perubalsem niet<br />

uit Peru. Perubalsem wordt gewonnen van een gemiddeld 17<br />

m hoge boom die wetenschappers kennen als de Myroxylon<br />

balsamum variëteit pereirae. Deze boom is inheems in Midden-Amerika,<br />

aan de zogenoemde balsemkust, in El Salvador<br />

en Guatemala. Na de ontdekking van Amerika werd de geneeskrachtige,<br />

naar vanille ruikende balsem als schatting door<br />

de Indianen opgebracht. De Spanjaarden verscheepten de<br />

balsem vervolgens via Peru naar Spanje, vandaar de naam.<br />

Perubalsem genoot al snel een grote reputatie. In 1571 besloot<br />

paus Pius v zelfs dat het heilig oliesel voortaan moest worden<br />

bereid met perubalsem, in plaats van met de minder duurzame<br />

mekkabalsem (z.a.). Omstreeks 1950 was dit in Nederland<br />

nog steeds gebruik. Perubalsem is allang in Nederland<br />

bekend. Chomel (1769) onderscheidde drie soorten: droge,<br />

witte en donkerbruine perubalsem. Overigens gebruikte Chomel<br />

door elkaar Balsem van Peru, Peruaansche balsem en Peruviaanse<br />

he balsem. Uit een samentrekking van de laatste vormen<br />

is perubalsem ontstaan.<br />

De bruine perubalsem was in Nederland het bekendst. In de<br />

179


pharos<br />

18de eeuw werd dit middeltje onder andere voorgeschreven<br />

ter versterking van zenuwen, hersenen, hart en maag. Daarnaast<br />

smeerde men het op wonden en zweren. Later werd het<br />

ook toegepast tegen jeuk, eczeem en aambeien. Tegenwoordig<br />

wordt perubalsem vooral toegepast als fixeermiddel in de<br />

parfum- en de zeepindustrie. De hars van de perubalsemboom<br />

heeft hier moeten wijken voor synthetische perubalsem.<br />

Engels Balsam of Peru (1684), Peruvian balsam (1747); Duits<br />

Perubalsam\ Frans baume du Pêrou.<br />

Uit een variëteit van de perubalsemboom - de Myrospermum (Myroxylon)<br />

toluiferum - werd vroeger tolubalsem gewonnen. Deze balsem is<br />

genoemd naar Tolü, de uitvoerhaven in Colombia, tegenwoordig<br />

Santiago de Tolü geheten. Tolubalsem was in Nederland al in de 17de<br />

eeuw bekend. Het werd onder andere voorgeschreven bij kanker, heupjicht<br />

en aambeien. Daarnaast smeerde men het op wonden. Tegenwoordig<br />

wordt tolubalsem nog toegepast in de parfumindustrie en in de farmacie,<br />

onder andere in hoestdrankjes. In 1841 destilleerde de Franse<br />

scheikundige Sainte-Claire Deville uit tolubalsem een chemisch produkt<br />

dat later door de Duitse scheikundige A.W. Hofmann (1818-1892) toluol<br />

werd genoemd, een woord dat bij ons is verdrongen door het aan het<br />

Engels ontleende tolueen. Ook dit is dus - zij het langs een omweg -<br />

afgeleid van de Colombiaanse havenplaats (Santiago de) Tolu.<br />

PERUBALSEM: J. van Beverwijck Heel-Konste, ofte Derde Deel van de Genees-Konste<br />

(Amsterdam 1656) 31; Chomel Alg. huishoudelijk wdb.2 I (1769) 129-134; WNT XII'<br />

(1931) 1358-1359; Winkler Prins* 3 (1948) 145; Kath. ency.2 3 (1949) 798; OED (19932)<br />

(amicable); Petit Robert (19932) 205.<br />

pharos<br />

(1686, uit het Grieks) vuurtoren, kustlicht<br />

Ooit was Pharos een eiland voor de kust van Egypte, bij de<br />

plaats die wij nu kennen als Alexandrië. Maar sinds eeuwen is<br />

het met een dijk vastgehecht aan het vasteland, een verbinding<br />

die later is verzand. Daarom staat Pharos op kaarten<br />

allang niet meer aangegeven als een eiland - het is een onderdeel<br />

van de haven van Alexandrië geworden, op de plaats<br />

waar nu fort Kait Bey ligt.<br />

Pharos was al in de vroege oudheid bekend. Homerus vermeldt<br />

dat Menelaos er twintig dagen zat te wachten op een<br />

gunstige wind. De overlevering wil dat Menelaos er aan een<br />

grijsaard vroeg: 'Welk eiland is dit?' Waarop de oude man<br />

180


pharos<br />

antwoordde: 'Pharao's' - ofwel: van de farao. Menelaos verstond<br />

het niet goed en herhaalde: 'Pharos?' De grijsaard knikte<br />

en vereeuwigde daarmee de naam van dit eilandje, dat later<br />

een van de Zeven Wereldwonderen zou herbergen.<br />

Dit laatste was indirect te danken aan Alexander de Grote. In<br />

332 veroverde de onstuimige Macedoniër Egypte op de Perzen.<br />

Toen hij langs Rhacotis marcheerde, een vissersdorpje<br />

aan de monding van de Nijl ter hoogte van Pharos, zag hij<br />

meteen dat dit de ideale locatie was voor een haven. Hij gaf<br />

opdracht er een stad te bouwen, die hij Alexandrië doopte -<br />

een van de vele steden die Alexander naar zichzelf noemde.<br />

Alexandrië werd ontworpen door Dinocrates van Rhodos en<br />

kreeg twee havens: aan de west- en aan de oostkant van de<br />

stad. Er werd een dam gelegd naar Pharos, dat daardoor onderdeel<br />

werd van de oostelijke haven.<br />

Naarmate de scheepvaart op Alexandrië toenam, groeide de<br />

behoefte aan een baken. Juist dit deel van de Egyptische kust<br />

was zeer vlak en zonder herkenningspunten. Bovendien<br />

moesten de schepen veel klippen en zandbanken zien te<br />

omzeilen. Daarom begon men in 297 v.Chr. in opdracht van<br />

Ptolemaeus 1 (305-282 v.Chr.) met de bouw van een enorme<br />

vuurtoren op het eiland Pharos.<br />

Wie de architect was, is niet zeker. Een tekst op de toren vermeldde<br />

de naam Sostratus. Nu was het in de oudheid zeker<br />

geen gebruik dat een architect zijn naam op een gebouw zette.<br />

Die eer was voorbehouden aan de monarch of aan de<br />

geldschieter. Daarom heeft die tekst op de vuurtoren sinds de<br />

oudheid vele pennen in beweging gebracht. Lucianus (±120-<br />

±180 n.Chr.) droeg deze oplossing aan: Sostratus beitelde zijn<br />

naam in een steen en bepleisterde die met kalk, waarop hij<br />

Ptolemaeus' naam zette - wetend dat de kalk mettertijd zou<br />

vergaan, waardoor zijn naam zou worden blootgelegd voor<br />

het nageslacht. Veel waarschijnlijker is echter dat Sostratus<br />

helemaal niet de architect was, maar de hoveling die de vuurtoren<br />

financierde.<br />

Hoe dan ook, op Pharos werd een vuurtoren neergezet die<br />

waarschijnlijk 100 meter hoog was. Het gebouw bestond uit<br />

drie geledingen en werd tijdens het bewind van Ptolemaeus 11<br />

(284-246 v.Chr.) voltooid. Op de top stond Zeus.<br />

181


pharos<br />

De vuurtoren op Pharos genoot al spoedig grote faam. De<br />

verhalen erover werden steeds gekker. Zo vermeldde Epiphases<br />

dat de toren maar liefst 559 meter hoog was! Een ander<br />

schreef dat je het licht van de toren al op 480 kilometer<br />

afstand kon zien; ruim 50 kilometer is een stuk reëler. Dat<br />

licht was overigens afkomstig van een groot vuur dat door<br />

gepolijste koperen platen werd gereflecteerd.<br />

Uit mozaïeken en munten blijkt dat de vuurtoren van Pharos<br />

al snel model stond voor andere vuurtorens in de Grieks-<br />

Romeinse wereld. Vanaf de eerste eeuw n.Chr. werden die<br />

kustlichten aangeduid als pharos of, in het Latijn, pharus.<br />

In de 16de eeuw werd dit begrip overgenomen in het Engels<br />

en Frans. Phare is in het Frans nog steeds het gewone woord<br />

voor vuurtoren, in het Engels moest pharos op den duur<br />

plaatsmaken voor lighthouse. Bij ons zijn vuurtoren (1634) en<br />

pharos tot ver in de 19de eeuw naast elkaar gebruikt, waarbij<br />

pharos soms ook wordt aangetroffen als faro, farus of pharus.<br />

In 956 n.Chr. raakte de vuurtoren van Pharos zwaar beschadigd<br />

bij een aardbeving. De bevingen van 1303 en 1323 deden<br />

het bouwwerk vervolgens de das om. Op de ruïnes van de<br />

vuurtoren werd in de 15de eeuw een fort neergezet, dat in<br />

niets meer herinnert aan het Wereldwonder dat zoveel zeelieden<br />

tot baken heeft gediend.<br />

Engels Pharos (1552); Duits Pharus (1732); Frans phare (1546).<br />

Een verwant begrip is brandaris, waarmee onder meer een grote<br />

scheepslantaarn werd aangeduid. Dit woord is afgeleid van de Brandaris,<br />

de bekende vuurtoren op Terschelling. Deze vuurtoren is op zijn beurt<br />

genoemd naar Sint Brandaan, de Ierse abt uit de 5de eeuw die een<br />

jarenlange zeereis zou hebben gemaakt.<br />

PHAROS: Homerus (vert. De Roy van Zuydewijn, 1992) Odyssee IV, 354 e.v.; Plinius (ed.<br />

Bostock & Riley, 1855-1857) Nat. Hist XXXVI, 18; Hoogstraten Groot alg. hist. wdb. 6<br />

(1733) 184; F. Kluge Seemannssprache (1911) 537 (Leuchtturm); WNT XII' (1931) 1468, &<br />

XXIII (1987) 1469-1470 (vuurtoren); Clayton & Price Seven wonders of the andent world<br />

(1988) 138-157; Veen Etym. wdb. (1989) 260 (farus); OED (19932); Rey D/ct hist langue<br />

frang. (19942) 1499-1500.<br />

182


pils<br />

(1884, uit het Duits) licht bier<br />

Op enkele tientallen kilometers<br />

ten noordoosten van<br />

Beieren ligt de Tsjechische<br />

stad Plzen, die in het westen<br />

vooral bekend is onder de<br />

Duitse variant van haar naam: Pilsen. Het nieuwe Tsjechië<br />

neemt ruwweg de plaats in van het oude Bohemen, dat in de<br />

9de eeuw deel uitmaakte van het koninkrijk Moravië.<br />

Daar begon men in die tijd met de verbouw van hop, het<br />

voornaamste bestanddeel van bier. Boheemse hop was van<br />

uitzonderlijke kwaliteit en werd al snel uitgevoerd. Ook<br />

brouwde men er ter plaatse bier van. De Bohemers zelf behoorden<br />

tot de grootste afnemers en hun drankzucht was<br />

vermaard.<br />

Om een eind te maken aan dit drankmisbruik verbood de<br />

bisschop van Praag op een gegeven moment het brouwen van<br />

bier, op straffe van excommunicatie. Bohemen ging een periode<br />

van nationale dorst in. In de 13de eeuw wist koning<br />

Wenceslaus van de Heilige Vader gedaan te krijgen dat hij het<br />

brouwverbod introk. Wel stelde Wenceslaus hier een ander<br />

verbod voor in de plaats: hij verbood de uitvoer van Boheemse<br />

hop, op straffe des doods.<br />

In het begin van de 19de eeuw produceerde Pilsen hooggegist<br />

bier, maar de brouwers waren niet tevreden over de kwaliteit<br />

ervan. Omdat Beierse bierbrouwers belangrijke verbeteringen<br />

hadden aangebracht in de zogeheten lage-gistingtechniek,<br />

besloten ze in Pilsen over te gaan op laaggegist bier. Zij<br />

bouwden een nieuwe brouwerij, die in 1842 werd geopend. Er<br />

werd goudgeel bier gemaakt, met een alcoholpercentage van<br />

zo'n 5 procent en een opmerkelijke, bittere hopsmaak.<br />

Het bier werd opgeslagen in eiken vaten, bekleed met Canadese<br />

hars, en te rijpen gelegd in enorme zandstenen kelders.<br />

Het nieuwe bier sloeg in als een bom. Omstreeks 1850 was<br />

het Pilsener bier al verkrijgbaar in Praag, Marienbad en Karlsbad.<br />

In 1856 bereikte het Wenen, dat spoedig een van de<br />

grootste markten werd. München, Berlijn, Londen en Parijs<br />

volgden. In 1863 kreeg het bier een onderscheiding op de<br />

pils<br />

183


provincieroos<br />

internationale tentoonstelling in Hamburg en tegen 1870 was<br />

Pilsener een begrip in heel bierdrinkend Europa. In diverse<br />

grote steden waren gelegenheden waar uitsluitend Pilsener<br />

werd getapt.<br />

In Nederland werd het bier omstreeks 1870 in produktie<br />

genomen door de jonge Gerard A. Heineken. Die had op z'n<br />

22ste een in slaap gesukkelde Amsterdamse brouwerij opgekocht,<br />

die hij naar het centrum van Amsterdam verplaatste.<br />

Overigens noemde Heineken het bier niet Pilsener, maar<br />

Heinekens Beiersch. De bierdrinkers spraken echter al snel van<br />

pilsener of pilsner en vervolgens kortweg van pils of pilsie.<br />

Voor de stad Pilsen had de internationale opmars van het<br />

nieuwe bier grote gevolgen. Met de brouwerij groeide de stad<br />

als kool. In 1836, een paar jaar voor de opening van de nieuwe<br />

brouwerij, telde Pilsen 8.000 inwoners. In 1867 waren dat er<br />

22.000, in 1880 47.000 en in 1906 68.292. Omstreeks de<br />

eeuwwisseling bedroeg de export van het lichtgele bier jaarlijks<br />

ruim 800.000 hectoliter.<br />

Toen ook andere brouwers hun laaggegist bier Pils of Pils(e)ner<br />

noemden, voegden de Tsjechen het Duitse woord Urquell<br />

'oorspronkelijke bron aan de naam toe. Het mocht niet<br />

baten. Nog voor de eeuwwisseling werd pils ervaren als een<br />

soortnaam. Tot een paar jaar geleden voerden de Tsjechen<br />

processen om het alleenrecht op deze naam te verkrijgen,<br />

maar zonder succes: daarvoor was het pilsje al te sterk verankerd<br />

in de Europese drinkcultuur.<br />

Engels Pils(e)ner, Pilsen (1877); Duits Pils(e)ner (vóór 1884);<br />

Frans Pilsen.<br />

Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving 3 (1847) 2035; Alg. Ned. ency. besch. stand 12 (1867)<br />

328; Winkler Prins 2 12 (1886) 314; Vivat's ency. 8 (1906) 6328; Ency. Brit" 21 (1911) 614;<br />

M. Jackson Spectrum Bieratlas (Utrecht I987 6) 25-35; R.E. Kistemaker (red.) Bier!<br />

Geschiedenis van een volksdrank (Amsterdam 1994).<br />

provincieroos<br />

(1567, uit het Frans) vleeskleurige roos<br />

De provincieroos is genoemd naar het Franse plaatsje Provins.<br />

Dit ligt in het departement Seine-et-Marne, ten oosten van<br />

Parijs, zo'n vijftig kilometer van Melun. Volgens de overlevering<br />

bracht de kruisvaarder Robert van Brie de vleeskleurige<br />

184


quenast<br />

roos uit Damascus mee naar zijn woonplaats. De oude wetenschappelijke<br />

naam luidt Rosa damascena,, de huidige Rosa<br />

gallica, ofwel 'Franse roos'.<br />

In Provins werd de roos op grote schaal gekweekt. Nederlanders<br />

introduceerden de bloem aan het eind van de 16de<br />

eeuw in Engeland. Van het sap van de bottels werd een geneeskrachtige<br />

siroop gemaakt, die werd voorgeschreven tegen<br />

galkwalen. Ook werden er levensmiddelen van gemaakt,<br />

provincieroosconserven, die Cats inspireerden tot de dichtregels:<br />

'Bereyd, wanneer het dient, provincy-roos-conserven/<br />

En ander druyve-moes, dat niet en kan bederven'.<br />

Begrijpelijk genoeg wordt de provincieroos vaak verward met<br />

de provenceroos (wetenschappelijke naam Rosa centifolia).<br />

Deze werd in de 16de eeuw in de Kaukasus gekweekt en lijkt<br />

veel op de provincieroos. Specialistische naslagwerken benadrukken<br />

echter dat het om twee verschillende soorten gaat.<br />

De provincieroos werd veel gebruikt om te kruisen.<br />

Engels Provins rose, Provence rose (1578); Frans rose de Provins.<br />

Bescherelle D/ct national franq. (18522) 1011; WNT XIR (1949) 4566-4567; Ned. Larousse<br />

ency. 19 (1977) 557; OED (19932).<br />

Q<br />

quenast<br />

(ipoo) diorietporfier<br />

Om te voorkomen dat het<br />

lijden van wielrenners onnodig<br />

wordt verlicht, houden<br />

wielervrienden in België en<br />

Noord-Frankrijk met zorg een<br />

aantal kasseienwegen in stand. Vooral de 'kasseienklassieker'<br />

Parijs-Roubaix, waarvan de laatste vijftig kilometer bekendstaat<br />

als de 'hel van het noorden', is berucht.<br />

Kasseien of kinderkoppen zijn netjes op maat gehakte blokjes<br />

natuursteen. Vele van die oude Belgische steenwegen zijn<br />

185


quenast<br />

indertijd bestraat met quenast. Dit is een bijzonder goede<br />

kwaliteit diorietporfier - een grijsgroen, zeer hard en slijtvast<br />

gesteente van vulkanische oorsprong, 'fijnkorrelig, met grootere<br />

kristallen doorspikkeld'.<br />

Quenast komt uit Quenast. Dat is een dorpje van nog geen<br />

drieduizend inwoners in het hart van België, een kilometer of<br />

twintig ten zuidwesten van Brussel en even ten zuiden van de<br />

Vlaams-Waalse taalgrens. Hier wordt al sedert de 18de eeuw<br />

in reusachtige open groeven natuursteen gewonnen. Niet<br />

alleen quenast, maar ook zuiver witte kwarts, waarvan vroeger<br />

wegmarkeringen werden gemaakt. De quenast wordt geleverd<br />

als quenastkeien of als steengruis, dat onder meer gemengd<br />

met cement wordt verwerkt tot quenasttegels, waarvan trottoirs<br />

worden gelegd.<br />

Met behulp van explosieven en speciale hamers wordt het<br />

gesteente in de groeve tot hanteerbare brokken verwerkt. Tot<br />

voor enkele tientallen jaren werden deze naar de uitgang<br />

vervoerd door middel van een systeem dat industrieel archeologen<br />

zou doen watertanden: een vernuftig stelsel van spoorwagen<br />

tj es die werden voortbewogen door aan te haken bij<br />

kilometerslange, bewegende kettingen, die vanuit één centraal<br />

punt werden aangedreven. De schrijvers van een handboek<br />

over natuursteen uit de jaren veertig werden er helemaal<br />

lyrisch van.<br />

Door de opkomst van beton- en asfaltwegen is de vraag naar<br />

straatkeien al jaren geleden volkomen ingezakt. Deze ontwikkeling<br />

valt af te lezen aan het aantal werknemers van de groeve<br />

in Quenast. Halverwege de 18de eeuw werkten er zo'n<br />

twintig man. Tegen 1900 was hun aantal tot het meer dan<br />

honderdvoudige gestegen. Dat was het hoogtepunt. In de<br />

afgelopen 25 jaar is het werknemersbestand geleidelijk teruggelopen<br />

van vijfhonderd naar honderd man.<br />

De groeve heeft zich staande kunnen houden doordat ook<br />

andere afzetmogelijkheden werden benut. Behalve voor de<br />

wegenbouw wordt quenast namelijk gebruikt voor dijkbeschoeiingen<br />

en dergelijke, onder meer ter vervanging van<br />

basalt (z.a.). Quenast heeft daarbij wel het nadeel dat het de<br />

natuurlijke 'pasvorm' van basalt mist, en dus meer moet<br />

worden bewerkt, waarbij de zo gewaardeerde hardheid juist<br />

186


ottweiler<br />

een nadeel is. Tegenwoordig levert de groeve vooral stenen<br />

en steenslag voor het ballastbed onder spoorrails in België,<br />

Nederland en Noord-Frankrijk, bijvoorbeeld voor de trajecten<br />

van de Franse hoge-snelheidstrein.<br />

Vergelijk labrador (steen)<br />

Taal en letteren 10 (1900) 67; Zwiers Bouwkundig wdb. I (1918) 290 (dioriet), & 2 (1920)<br />

254; Vrind e.a. Natuursteen (19472) 69-74, 97-98, 180; WNT XIR (1949) 5081; De Seyn<br />

Geschied- en aardr. wdb. (I95I 2) 1112-1113; Hasquin Gemeenten van België 4 (1981) 2641-<br />

2642; Coster & Zandbergen Wielerwoordenboek (1989) 75 (hel van het noorden), 86-87<br />

(kasseien(klassieker)); door de steengroeve te Quenast verstrekte inlichtingen.<br />

R<br />

rottweiler<br />

(1928, uit het Duits) stevige, kortharige waakhond<br />

Rottweil ligt in Zuid-Duitsland, aan de bovenloop van de<br />

Neckar, in de deelstaat Baden-Württemberg. De Romeinen<br />

kenden het als Arae Flaviae en hadden er een legerplaats. In<br />

de 13de eeuw werd Rottweil een vrije rijksstad. Daarna<br />

behoorde het lange tijd bij Zwitserland; sinds 1802 maakt de<br />

stad deel uit van Württemberg.<br />

Kynologen gaan ervan uit dat de rottweiler afstamt van de<br />

Romeinse legerhond. Die werd molos genoemd, een woord<br />

dat is afgeleid van Molossis, een gebied in het oude Epirus,<br />

een landstreek ten noordwesten van Griekenland aan de kust<br />

van de Ionische zee. De Romeinen kenden twee typen molossen:<br />

de zwaargebouwde vechthond en de slanke, beweeglijke<br />

veedrijver.<br />

Rottweil was vanaf de 13de eeuw een centrum van veehandel,<br />

waar ook Franse en Hongaarse transporten aankwamen. De<br />

veehandelaren ontdekten snel dat de honden uit Rottweil<br />

uitstekende veedrijvers waren. Daarnaast waren het zeer<br />

geschikte waakhonden: vaak kregen ze 's nachts of in de kroeg<br />

de geldbuidel van hun baas omgehangen. Bovendien werden<br />

ze gebruikt als trekhond, vooral door slagers.<br />

Met de veehandelaren verspreidde de rottweiler zich door<br />

187


ugby<br />

Europa. Halverwege de 19de eeuw raakte het ras echter in<br />

verval - zoals dat in de kynologische literatuur heet. Alleen<br />

slagers bleven de hond volop gebruiken als trekdier, wat ertoe<br />

leidde dat het beest in Duitsland alom Metzgerhund 'slagershond'<br />

werd genoemd.<br />

Hondenliefhebbers uit Heidelberg begonnen aan het begin<br />

van deze eeuw met de 'wederopbouw' van het ras. In januari<br />

1907 werd in Heidelberg de 'Deutscher Rottweiler Klub'<br />

opgericht. Onenigheid over de raspunten leidde al in april<br />

1907 tot oprichting van de concurrerende 'Siiddeutscher Rottweiler<br />

Klub', eveneens in Heidelberg. Tot 1921 vlogen deze<br />

clubs elkaar in de haren. Toen fuseerden ze in de 'Allgemeiner<br />

Deutscher Rottweiler Klub' - een vereniging die nog steeds<br />

bestaat.<br />

Het nazi-regime bracht donkere dagen voor de rottweiler. De<br />

nazi's namen de honden in beslag om ze in te zetten als 'berichtenhond'<br />

aan het oorlogsfront. Haak (1986) maakt echter<br />

melding van 'veel moedige fokkers' die hun honden lieten<br />

onderduiken!<br />

Na de oorlog begon het fokken opnieuw. Dit leverde uiteindelijk<br />

een intelligente, temperamentvolle hond op, die tegenwoordig<br />

vooral dienst doet als politiehond, waakhond en reddingshond.<br />

Engels Rottweiler (1907); Duits Rottweiler (±1850); Frans rottweiler.<br />

Oosthoek ency. 2 7 (1928) 124; Oosthoek ency. 2 7 (1928) 124; Toepoel & Van de Weijer<br />

Toepoels hondenency. (±197(H) 442-444; Dam Honden (19632) 65; R. Haak De Rottweiler<br />

(Best 19863) 9-18; OED (19932).<br />

rugby<br />

(i#7P, uit het Engels) balsport<br />

Rugby is een marktstadje in<br />

het graafschap Warwickshire<br />

in Engeland, ten oosten van<br />

Coventry, aan de Avon. In de<br />

i6de eeuw werd hier een particuliere<br />

kostschool voor jongens<br />

gesticht, die vooral in<br />

188


ugby<br />

van headmaster Thomas Arnold (1827-1842), tot grote bloei<br />

kwam.<br />

Op i november 1923 werd op Rugby School een plaquette<br />

onthuld ter gelegenheid van de 100ste geboortedag van de<br />

balsport die aan deze school haar naam dankt. De tekst luidt:<br />

'Deze steen gedenkt het optreden van William Webb Ellis,<br />

die met superieure minachting voor de toenmalige regels van<br />

het voetbalspel als eerste de bal oppakte, ermee wegholde en<br />

zo het speciale kenmerk van rugby in het leven riep.'<br />

William Webb Ellis (1807-1872) volgde onderwijs aan Rugby<br />

School en op Brasenose College en werd later predikant. Hij<br />

schreef enkele christelijke werkjes, waaronder A concise view<br />

to prophecy which relates to the Messiah (1832) en Dangerous<br />

errors of Romanism (1853). Was deze brave borst echt de uitvinder<br />

van zo'n onstuimige sport?<br />

Al in 1885 concludeerde Shearman dat dit niet het geval was.<br />

F.M. Marshall kwam in 1892 tot dezelfde conclusie. Dat toch<br />

Ellis op de plaquette op Rugby School wordt genoemd, komt<br />

omdat een later onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van<br />

het rugby, dat in 1895 werd uitgevoerd door een commissie<br />

van de Old Rugbeian Society, al te zeer werd geïnterpreteerd<br />

ten gunste van Rugby School.<br />

Deze commissie baseerde zich vooral op de getuigenis van<br />

een zekere Matthew Bloxam. Bloxam was echter al vijf jaar<br />

van school toen het zogeheten 'Ellis-incident' — zoals het in<br />

de rugby-literatuur genoemd wordt — plaatshad. Leerlingen<br />

die wèl samen met Ellis op school hadden gezeten, herinnerden<br />

zich hem vooral als een valsspeler, niet als De Man<br />

Die Als Eerste De Bal Opraapte. Dat zou trouwens een slecht<br />

idee zijn geweest, getuigde een oud-leerling, want omstreeks<br />

1823 stond het oprapen van de bal gelijk aan zelfmoord.<br />

De waarheid is dat men niet precies weet wie deze heldhaftige<br />

stap als eerste heeft gezet. Rugby werd vanaf het begin van de<br />

19de eeuw op verschillende Engelse kostscholen gespeeld, en<br />

bestond uit een mengeling van dribbling, spelen met de voet,<br />

en handling, spelen met de hand. Iedere school had zijn eigen<br />

regels, zodat wedstrijden eigenlijk alleen tegen Old Boys gespeeld<br />

konden worden. Verschillende scholen gingen nu hun<br />

regels uniformeren. Zo was het vanaf 1841 op Rugby School<br />

189


ugby<br />

toegestaan om de bal op te pakken. De regel werd later overgenomen<br />

door Cambridge, Oxford, Richmond en Blackheath,<br />

scholen die het rugby beslissend hebben gevormd.<br />

Overigens leek het spel aanvankelijk nauwelijks op het huidige<br />

rugby. Zo was het aantal deelnemers onbeperkt: er deden<br />

soms wel een paar honderd jongens mee. Bovendien ging<br />

het er buitengewoon ruw aan toe. Het was bijvoorbeeld toegestaan<br />

de tegenstander opzettelijk tegen z'n schenen te trappen,<br />

wat hacking vftïó. genoemd. Je mocht hem ook onderuit<br />

halen (tripping up). Onder schooljongens bleef de schade<br />

beperkt, maar toen ook volwassenen zich vol enthousiasme<br />

op de nieuwe sport stortten, leidde dit tot ernstige blessures.<br />

In 1866 legde een speler zelfs het loodje. In 1871, bij de<br />

oprichting van de Rugby Football Union, werden slaan en<br />

trappen dan ook officieel verboden. Het aantal spelers werd<br />

bij die gelegenheid teruggebracht tot twintig, later tot vijftien.<br />

Het is opvallend hoe snel rugby buiten Groot-Brittannië<br />

bekend raakte. Al in 1873 werd in Frankrijk, in Le Havre, een<br />

rugbyclub opgericht. Nederland volgde spoedig daarna. In<br />

1879 verenigde W.J.H. Muiier in Haarlem de eerste rugbyers<br />

in de Haarlemsche Football Club. Tot 1882 werd op de Koekamp<br />

in Haarlem rugby gespeeld, geen voetbal. In de decennia<br />

daarna trapte men weer alleen tegen de bal, maar in 1920<br />

werd de Nederlandse Rugby Bond opgericht. De verleiding<br />

om de bal op te rapen bleek te groot.<br />

Engels rugby (1864); Duits Rugby (eind 19de eeuw); Frans<br />

rugby (1873).<br />

Vergelijk badminton<br />

F. Boase Modern English biography, in: British Biographical Archive (Ellis); Ene/. Brit 11 23<br />

(1911) 821; De Wolff Sport ency. (1951) 503-505; Arlott Oxf. companion to sports (1975)<br />

882-885; Van Herwijnen In de lijn gespeeld (1982); Rey-Debove Dia des anglic. (1990*)<br />

869; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (1993*) 1145; OED (19932).<br />

190


S<br />

seidlitzerzout<br />

seidlitzerzout<br />

(1847, uit het Duits) bitterzout<br />

Vanuit drie dorpen in het uiterste noordwesten van het toenmalige<br />

koninkrijk Bohemen (nu Tsjechië) werden halverwege<br />

de 19de eeuw jaarlijks zo'n half miljoen kruiken mineraalwater<br />

door heel Europa verzonden. Door indamping van het<br />

bronwater verkreeg men bovendien natriumsulfaat. Dit zogeheten<br />

glauberzout (genoemd naar de iyde-eeuwse Duitse<br />

scheikundige Johann Rudolf Glauber) werd in dit geval seidlitzpoeder<br />

of seidlitzerzout genoemd, naar het vlek Seidlitz<br />

(thans Sedlec), dat in 1900 niet meer dan 183 inwoners telde.<br />

Wat de mineraalwaterproduktie betrof, was het dorp in de<br />

loop der tijden door twee naburige plaatsjes overvleugeld:<br />

Pilna (Bilina) en Saidschitz (Zajecice). Die waren in de jaren<br />

zestig van de 20ste eeuw samen nog goed voor een jaaropbrengst<br />

van enige tienduizenden hectoliters geneeskrachtig<br />

bronwater.<br />

De overvloed van heilzaam drink- en badwater in deze streek<br />

heeft eeuwenlang de Europese welgestelden aangelokt: in het<br />

naburige Teplice hebben Goethe en Beethoven elkaar in 1812<br />

ontmoet, en in Duchcov (Dux), ook al op loopafstand, heeft<br />

aan het einde van de 18de eeuw Casanova zijn levensavond<br />

gesleten en zijn memoires te boek gesteld.<br />

Net als epsomzout (z.a.) werd seidlitzerzout voorgeschreven<br />

tegen constipatie.<br />

Engels Seidlitz salt (1784); Duits Seidlitzer Salz; Frans sel de<br />

Sedlitz (1770).<br />

Chomel Alg. huishoudelijk wdb. (1778 2) 300 (bronwater-zout); Alg. Ned. ency. besch. stand I<br />

(1865), & 13 (1868) 209; Tricht Wdb. der scheikunde 12 (1870) 9551; Heyse Fremdwtb.<br />

(187916) 870; Ottüv slovnik naucny 4 (1891) 58-59, & 22 (1904) 754, & 27 (1908) 389;<br />

Tsjechoslowakije (ANWB 1980) 115; OED (19932); Rey D/ct hist. longue frang. (I994 2)<br />

1910.<br />

191


selterswater<br />

selterswater, seltserwater<br />

(1778, uit het Duits) koolzuurhoudend bronwater<br />

In de 16de eeuw werd in Selters aan de rivier de Ems, niet ver<br />

van Koblenz in Duitsland, een minerale bron ontdekt. De<br />

vreugde was van korte duur, want tijdens de Dertigjarige<br />

Oorlog werd hij onder het puin bedolven. Pas tweehonderd<br />

jaar later werd de bron opnieuw in gebruik genomen.<br />

Aanvankelijk bracht het bronwater niet veel op, maar vanaf<br />

de tweede helft van de 18de eeuw begon de export flink geld<br />

in het laatje te brengen. In 1828 werden er ruim 1 miljoen<br />

kruiken uitgevoerd, letterlijk naar alle werelddelen. Recentelijk<br />

zijn er zelfs I9de-eeuwse selterskruiken gevonden op Tasmanië<br />

en het Kangoeroe-eiland, ten zuiden van Australië. De<br />

uitvoer steeg in rap tempo: 1,5 miljoen kruiken omstreeks<br />

1850, 2 a 3 miljoen kruiken omstreeks 1870 en 4 miljoen kruiken<br />

omstreeks 1880.<br />

Rond 1850 bracht een zekere Döbereiner namaak-selterswater<br />

op de markt. Rijnhart beschreef in 1866 uitgebreid hoe je dit<br />

water moest maken: je gebruikte zakjes poeder die bij iedere<br />

apotheek te koop waren en liefst een apparaat dat bekendstond<br />

als de gazogene ofwel 'gasmaker'. 'Men heeft slechts te<br />

zorgen', onderwees Rijnhart, 'dat men, telkenmale als men<br />

een nieuwe hoeveelheid Seltzer-water bereidt, de buis en de<br />

bol, waarin de poeders geweest zijn, zorgvuldig schoonmaakt.'<br />

Selterswater bevat veel natriumchloride en is dus tamelijk<br />

zout van smaak. Men dronk het bij ontstekingen van de<br />

longen, galblaas, maag of darmen. Tijdens de Boerenoorlog<br />

dronk men het tegen cholera, malaria en tyfus.<br />

Over de spelling van het woord bestaat onzekerheid: Van<br />

Dale vermeldt zowel selterswater als seltserwater. In het Duits<br />

werd Selters een soortnaam voor spuitwater in het algemeen,<br />

vergelijkbaar met spa (z.a.) bij ons.<br />

Engels Seltzer,; Seltzer water (1741); Duits Selters, Selterswasser,<br />

Frans eau de Seltz (1771).<br />

Chomel Alg. huishoudelijk wdb. (I778 2) 4346 (zuurbronnen); Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten<br />

en wetensch.' 6 (1826) 408; Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving 4 (1852) 2903; Rijnhart<br />

Alg. wdb. prakt leven 2 (1866) 1019-1020; Alg. Ned. ency. besch. stand 13 (1868) 215;<br />

Winkler Prins 1 13 (1880) 84-85; Holman & Schotanus Natuurlijk... mineraalwater (1990) 73-<br />

74; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (1993*) 1278.<br />

192


shanghaaien, sjanghaaien<br />

shanghaaien<br />

(1974, uit het Engels) ronselen, onder valse voorwendselen inpikken<br />

Op 24 januari 1848 deed James Wilson Marshall (1810-1885)<br />

de ontdekking van zijn leven: bij de bouw van een houtzagerij<br />

voor John Sutter vond hij goud in een zuidelijke<br />

vertakking van de American River, bij Coloma in Californië.<br />

Voor San Francisco - de bakermat van de uitdrukking to<br />

shanghai- waren de gevolgen ingrijpend.<br />

In 1844, toen San Francisco nog Yerba Buena heette en Mexicaans<br />

bezit was, woonden hier zo'n dertig blanken. In 1848,<br />

twee jaar na de verovering door de Verenigde Staten, waren<br />

dat er ongeveer zevenhonderd. Na Marshalls vondst brak de<br />

hevigste goudkoorts uit die Amerika ooit heeft gekend. In<br />

1849 arriveerden er zo'n 80.000 goudzoekers. Tegen 1851 lagen<br />

in de baai van San Francisco ruim achthonderd schepen voor<br />

anker, verlaten door hun bemanning. Twee jaar later telde de<br />

stad ruim 250.000 inwoners. Velen van hen waren afkomstig<br />

uit Latijns Amerika, Australië, Italië, Japan en China.<br />

San Francisco werd een buitengewoon ruige stad, vol woekeraars.<br />

Eieren kostten een dollar per stuk en voor onroerend<br />

goed werden prijzen gevraagd die pas in 1970 werden overtroffen.<br />

Er werd gevochten, geschoten, gezopen en gemoord<br />

als nooit tevoren.<br />

Aanvankelijk was het in San Francisco bijna onmogelijk om<br />

zeelieden te ronselen. Niemand wilde weg uit dit land van<br />

goud. Dat was nog eens extra moeilijk voor schepen die<br />

Shanghai als eindbestemming hadden. Er was vanuit San<br />

Francisco geen directe vaart op Shanghai, dus om daarvandaan<br />

naar Californië terug te keren moest je zo'n beetje de<br />

halve wereld rondreizen. Iedere lange en moeilijke reis werd<br />

daarom een Shanghai voyage genoemd. Zeelieden werden<br />

gedwongen om aan zo'n reis deel te nemen, vaak op misdadige<br />

wijze. Van hen werd gezegd dat ze naar Shanghai waren<br />

gezonden. Kort daarop werd to shanghai in San Francisco de<br />

gangbare uitdrukking voor iemand dronken voeren en als<br />

bemanningslid aan boord brengen.<br />

Omstreeks 1851 hielden in San Francisco al 23 bendes zich<br />

hier min of meer openlijk mee bezig. Ze lokten zeelieden mee<br />

193


shanghaaien<br />

naar pensions door ze vrij drinken en hoeren te beloven. De<br />

zeelieden werden vervolgens volgegoten met goedkope whisky<br />

die was vermengd met opium. Als ze dronken genoeg<br />

waren, werden ze gedwongen een contract te ondertekenen<br />

waarmee ze aanmonsterden op een of ander schip. Als ze<br />

weigerden te tekenen, werden ze bruut in elkaar geslagen.<br />

Meestal werden de matrozen al binnen 24 uur stomdronken<br />

aan boord van een vertrekkend schip gebracht. De scheepskapitein<br />

betaalde de ronselaar een premie die kon oplopen tot<br />

100 dollar. In tijden van grote schaarste bedroeg de premie<br />

soms wel 300 dollar. Het bedrag werd in ieder geval altijd<br />

ingehouden op het loon van de matroos.<br />

Shanghaaien werd in San Francisco ook een geliefde manier<br />

om van je vijanden af te komen. Tegen betaling waren de<br />

bendeleden bereid iemand op te pikken en af te voeren.<br />

Tegen deze wantoestanden werden verschillende verordeningen<br />

uitgevaardigd, maar in de praktijk konden ronselaars vrij<br />

hun gang gaan. In drukke tijden streken ze soms vijf- tot<br />

achthonderd dollar per week op. Sommige pensionhouders -<br />

waar de ronselaars mee samenwerkten - toucheerden hiermee<br />

naar schatting 50.000 dollar per jaar.<br />

Een van de meest beruchte ronselaars was Calico Jim. Over<br />

hem gaat het verhaal dat hij eens zes politieagenten shanghaaide<br />

die hem kwamen arresteren. Vervolgens vluchtte hij<br />

naar Zuid-Amerika. Nadat de politieagenten waren teruggekeerd<br />

van hun onvrijwillige zeereis, legden ze geld bij elkaar<br />

om zich te wreken. Een van hen reisde naar Zuid-Amerika en<br />

vond Jim na een paar maanden in Chili. Hij schoot hem<br />

dood met zes kogels, een voor iedere politieagent.<br />

Het shanghaaien ging door tot het eind van de 19de eeuw. In<br />

1906 nam het Amerikaanse Congres een wet aan die<br />

shanghaaien officieel verbood, op straffe van duizend dollar<br />

per overtreding of een jaar gevangenisstraf. Maar pas nadat de<br />

zeelieden zich in vakbonden hadden georganiseerd, en er in<br />

de havens zeemanshuizen waren gebouwd, zodat de zeelieden<br />

niet meer waren aangewezen op onveilige pensions, verdween<br />

deze praktijk voorgoed.<br />

Engels to shanghai (1856).<br />

194


shetlandpony<br />

Craigie & Hulbert D/'ct Amer. Eng. 4 (1942-1944) 2084; H. Asbury The barbary coast<br />

(1948) 187, 194-199, 201-204; Partridge Name into word (1949) 395; American speech<br />

(1952) 202, & (1972) 97-98; Endt Barg. wdb. (1974*) 129; Ency. Brit.'* 16 (1981) 218;<br />

Flexner Listening to America (1984) 443; Hendrickson Word and phrase origins (1987) 476;<br />

Koenen & Smits Peptalk (19922) 257; OED (1993*).<br />

Shetlandpony, Shetlandse pony, Shetlander<br />

(ipio, uit het Engels) kleine pony<br />

Ten noorden van Schotland, nog voorbij de Orkaden, liggen<br />

de Shetlandeilanden. Van de 117 eilanden zijn er minder dan<br />

twintig bewoond. De eilanden zijn rotsachtig en vrijwel<br />

boomloos, met steile kusten en fjorden. Het klimaat is<br />

onaangenaam: de zomer is er warm en kort, de herfst nat en<br />

nevelig, de winter lang en zo stormachtig dat de eilanden<br />

vroeger vaak een half jaar van de buitenwereld waren afgesloten.<br />

In 1468 werden deze eilanden Schots bezit. Daarvoor waren<br />

ze in handen van de Noren. De naam Shetland is afgeleid van<br />

het Oudnoorse Hjaltland (ook wel Hjetland), het 'land van<br />

Hjalte' - kennelijk de naam van de Noorse ontdekker of<br />

eigenaar. Met de Noren en Denen bleven de Nederlanders<br />

lang spreken van Hitland.<br />

Vanaf de 16de eeuw kwamen de Hollanders zeer regelmatig<br />

op de Shetlandeilanden. Nergens was het namelijk zo goed<br />

haring vangen. De contacten waren zo intensief dat veel van<br />

de eilandbewoners, die van oudsher een Noordse taal spreken,<br />

zich ook uitstekend konden redden in het Nederlands.<br />

Behalve om z'n schapen en Shetlandwol, staat Shetland bekend<br />

om z'n bijzondere dwergpaarden. Hoe die daar zijn<br />

gekomen is onduidelijk. Sommigen denken dat ze afkomstig<br />

zijn van Noordafrikaanse dwergpaardjes die met de schepen<br />

van de Armada strandden op de kusten van Shetland.<br />

In Nederland stonden deze paardjes aanvankelijk in ieder geval<br />

bekend als Hitlandse paarden. Dit werd eerst verkort tot<br />

hitlander en vervolgens tot hit (z.a.) of hitje. In het Engels is<br />

de oudste vorm Sheltie (1655). Vanaf het begin van de 19de<br />

eeuw sprak men van Shetland pony (1801). Dit werd vervolgens<br />

verkort tot Shetland (1857) of tot Shetlander (1875).<br />

De benaming Shetlandpony of Shetlander drong pas in het<br />

195


shetlandpony<br />

begin van de 20ste eeuw in het Nederlands door. Daarnaast<br />

bleef hit (je) bestaan, maar dit kreeg steeds meer de betekenis<br />

van klein paardje in het algemeen.<br />

Klein zijn de Shetlandpony's zeker. Hun schofthoogte varieert<br />

van 87 cm tot 107 cm. Toch zijn ze heel sterk. Ze eten weinig<br />

- er viel op de Shetlandeilanden niet veel te eten - en ze zijn<br />

zeer vriendelijk.<br />

In Engeland werden de Shetlandpony's omstreeks 1850 ingezet<br />

in de kolenmijnen. In diezelfde periode werden ze uitgevoerd<br />

naar de Verenigde Staten. Daar werd een iets verfijndere<br />

soort gefokt, speciaal geschikt voor kinderen.<br />

In Nederland en België kwamen pony's eeuwenlang nauwelijks<br />

voor. Pas omstreeks 1930 kreeg de invoer van Shetlanders<br />

uit Engeland enige omvang. Deze pony's werden eerst gebruikt<br />

in de fruitteelt, daarna ook in de akkerbouw en vervolgens<br />

voornamelijk als kinderpaardje.<br />

Engels Shetlander {1875); Duits Shetlandpony.<br />

Bij veel paarderassen wijst de naam op de geografische herkomst. De<br />

meeste benamingen behoeven nauwelijks toelichting, zoals andalusïér,<br />

arabier, ardenner (klein Belgisch trekpaard), belg (zeer stevig trekpaard),<br />

brab ander, Connemarapony, dartmoor (pony), hannoveraan,<br />

holsteiner, hongaar, Mecklenburger, New-Forestpony, sydniër en<br />

Welshpony.<br />

Minder doorzichtig is hakkenei, dat vroeger vooral in dichterlijke taal<br />

werd gebruikt voor een zogeheten telganger, dat wil zeggen een klein<br />

damespaard dat bij het hollen gelijktijdig zijn beide linker-, daarna zijn<br />

beide rechterbenen verzet. Volgens sommigen dankt de hakkenei zijn<br />

naam aan Hackney in Middlesex, een om zijn paarden beroemde plaats.<br />

Dit woord dateert al uit het Middelnederlands en is via het Frans<br />

(,haquenée) ontleend aan het Engels.<br />

De lippizaner, een middelzware schimmel, dankt zijn naam aan het<br />

plaatsje Lipizza (thans Lipica in Slovenië), waar in de 16de eeuw de<br />

hofstoeterij van de Habsburgse keizer werd gesticht. Het ras is vooral<br />

bekend door het optreden van lippizaners in de beroemde Spanische<br />

Reitschule in Wenen. Deze paarden stammen af van zes paarden uit de<br />

18de eeuw. Wij leenden lippizaner uit het Duits, waar ze dit woord niet<br />

met twee p's en één z schrijven, maar precies andersom, dus Lipizzaner.<br />

In het Engels komen beide schrijfwijzen voor.<br />

SHETLANDPONY: Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetensch.* 6 (1826) 443-444;<br />

Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving 4 (1852) 2964; Winkler Prins 1 13 (1880) 125; Winkler<br />

Prins 4 15 (1922) 208; Kimman Ency. der rijkunst (1948) 132; Grand Larousse ency. 8 (1963)<br />

659; Ency. Brit. 8 (1981) 140; Winkler Prins» 19 (1992) 22 (ponyrassen); OED (19932).<br />

196


siamees<br />

siamees<br />

(±ip34, uit het Engels) bepaald katteras<br />

De siamees is een zeer markante, kortharige kat. Hij is slank<br />

gebouwd, met een vrij spitse snuit, een lichte vacht en donker<br />

contrasterende snoet, oren, poten en staart (de zogenaamde<br />

points). Siamezen worden ingedeeld op grond van de kleur en<br />

de tekening van hun points. Van nature zijn siamezen vaak<br />

scheel en hebben ze een knik in de staart. Sommige 'kenners'<br />

menen dat deze eigenschappen moeten worden beschouwd<br />

als gebreken, die door gericht fokken moeten worden geëlimineerd.<br />

Het verhaal gaat dat deze kat in zijn oosterse land<br />

van herkomst een kostbare heilige vaas moest bewaken. Hij<br />

vouwde zijn staart er stijf omheen en keek er zo waakzaam en<br />

strak naar dat hij er scheel van werd.<br />

De naam siamees of Siamese kat wijst erop dat dit ras afkomstig<br />

is uit Siam, dat we tegenwoordig kennen als Thailand.<br />

Deze forse staat - niet veel kleiner dan Frankrijk - ligt in<br />

Zuidoost-Azië, tussen Myanmar (Birma) in het noordwesten<br />

en Laos en Cambodja in het oosten. De doorgaans zeer goed<br />

ingelichte Encyclopaedia Britannica houdt echter stug vol dat<br />

over de afkomst van de siamees niets bekend is en dat er geen<br />

oosters katteras bestaat waarvan hij zou kunnen afstammen.<br />

Wright en Wakers (1980) komen met een heel ander verhaal.<br />

Volgens hen worden in de staatsbibliotheek in de Thaise<br />

hoofdstad Bangkok geïllustreerde manuscripten bewaard van<br />

vóór 1767 waarin onmiskenbaar Siamese katten zijn beschreven<br />

en afgebeeld. Het 70 kilometer ten noorden van Bangkok<br />

gelegen Ayutthaya was toen nog de hoofdstad van Siam. Er<br />

zijn aanwijzingen dat de 'siamezen' daar in hofkringen hoog<br />

aangeschreven stonden.<br />

De daaropvolgende historische vermelding van de siamees<br />

dateert van 1793, toen drie van zulke katten werden gesignaleerd<br />

in... Rusland. Dit verrassende bericht stamt uit zeer<br />

betrouwbare bron, namelijk van de begaafde natuurvorser<br />

Peter Simon Pallas (1741-1811). Hierna werd het in het Westen<br />

weer stil rond de siamees, tot het jaar 1871, toen op een kattententoonstelling<br />

in Londen een Siamese cat werd getoond -<br />

en voor het eerst zo genoemd. Wij kunnen ons nu moeilijk<br />

meer voorstellen wat een schok de verschijning van deze<br />

197


sinaasappel<br />

hoogst ongewone kat toen teweegbracht. Het arme dier werd<br />

uitgemaakt voor een onnatuurlij