toekomstigeouderenzorg - Tilburg University
toekomstigeouderenzorg - Tilburg University
toekomstigeouderenzorg - Tilburg University
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Toekomstige ouderenzorg<br />
De vraag aan bod? ...of... vangt de oudere bot?<br />
Exploratie van de toekomstige vraag naar en het toekomstige aanbod van ouderenzorg in Nederland<br />
en<br />
exploratie van een route voor de zoektocht vanuit een cliëntgericht aanbiederperspectief naar adequate<br />
inhoudelijke en strategische antwoorden op de dynamiek van de kloof tussen vraag en aanbod<br />
Strategie en Management van Organisaties in de Gezondheidszorg<br />
Drs. Vincent A.J.M. Vroom<br />
Bertilla
Toekomstige ouderenzorg<br />
De vraag aan bod ?……of……vangt de oudere bot ?<br />
Exploratie van de toekomstige vraag naar en het toekomstige aanbod van<br />
ouderenzorg in Nederland<br />
en<br />
exploratie van een route voor de zoektocht vanuit een cliëntgericht<br />
aanbiederperspectief naar adequate inhoudelijke en strategische antwoorden op de<br />
dynamiek van de kloof tussen vraag en aanbod.<br />
Drs. Vincent A.J.M. Vroom<br />
Stichting ZuidOostZorg<br />
Verpleeg- en reactiveringscentrum Bertilla, Drachten.<br />
April 2003
Inhoudsopgave<br />
Nawoord vooraf<br />
Voorwoord<br />
Hoofdstuk 1 Inleiding<br />
1.1 1 Achtergrond van dit leeronderzoek<br />
1.2 2 Onderzoeksdoelen en bijbehorende vraagstellingen<br />
1.3 3 Definities<br />
1.4 6 Werkwijze/opzet en indeling<br />
Hoofdstuk 2 Exploratie van de dynamiek van de toekomstige vraag<br />
2.1 7 Inleiding<br />
2.2 8 Vraaggerichte en vraaggestuurde zorg<br />
2.3 11 Demografisch overzicht<br />
2.4 17 Epidemiologische aspecten<br />
2.4.1 17 Inleiding<br />
2.4.2 17 Epidemiologie<br />
2.4.3 17 Epidemiologie van de veroudering<br />
2.4.4 19 What’s new?<br />
2.4.5 20 Wie zijn het meest kwetsbaar?<br />
2.4.6 22 Ziektebeelden en zorgbehoeften<br />
2.4.7 23 Enkele hoofdzaken voortvloeiend uit epidemiologische gegevens<br />
2.5 25 Sociaal-culturele trends en ontwikkelingen<br />
2.5.1 25 Inleiding<br />
2.5.2 26 Onderwijs en opleiding<br />
2.5.3 27 Arbeidsmarktpositie<br />
2.5.4 28 Financiële positie van huidige en toekomstige ouderen<br />
2.5.5 30 Wonen<br />
2.5.6 32 Gezondheid<br />
2.5.7 34 Lichaamsbeweging<br />
2.5.8 34 Gebruik van dienstverlening en zorgvoorzieningen<br />
2.5.9 35 ICT-gebruik<br />
2.5.10 35 Allochtone ouderen<br />
2.5.11 36 Ontkerkelijking en democratisering<br />
2.5.12 37 Levensloopaspecten<br />
2.6 43 Schets van de wensen, vragen, noden en behoeften van de ‘toekomstige oudere’<br />
2.6.1 43 Inleiding<br />
2.6.2 43 Klantpreferenties<br />
2.6.3 45 Kwaliteit van leven<br />
2.6.4 45 Een visie op ouderen en hun behoeften aan zorg- en dienstverlening in 2020
Hoofdstuk 3 Exploratie van de dynamiek van het toekomstige aanbod<br />
3.1 50 Inleiding<br />
3.2 51 Politieke aspecten<br />
3.2.1 52 Beleidsuitdagingen in het licht van levensloopaspecten aan de aanbodzijde<br />
3.2.2 54 Modernisering van de AWBZ<br />
3.2.3 57 Effecten van het overheidsbeleid op het huidige en toekomstige aanbod<br />
3.3 58 Economische aspecten<br />
3.3.1 58 Inleiding<br />
3.3.2 58 Enkele economische dimensies die van belang zijn voor aanbod van ouderenzorg<br />
3.3.2.1 58 Betaalbaarheid<br />
3.3.2.2 62 Bemensbaarheid<br />
3.3.2.3 63 Gevolgen van vergrijzing voor de overheidsfinanciën<br />
3.3.3 63 Marktwerking in de gehele zorgsector: een zorg extra?<br />
3.3.4 64 Marktwerking in de ouderenzorg: een zorg minder?<br />
3.4 65 Sociaal-culturele aspecten<br />
3.4.1 65 Inleiding<br />
3.5 66 Zal het toekomstige aanbod de kloof met de vraag weten te overbruggen?<br />
Hoofdstuk 4 De analyse van de strategische kloof : de strategische keuzes van<br />
ouderenzorgaanbieders als antwoord op de dynamiek van de kloof tussen vraag<br />
en aanbod<br />
4.1 67 Inleiding<br />
4.2 68 Heroriëntatie, herordening en transformatie<br />
4.2.1 68 What business are we in?<br />
4.3 69 Welk aanbod past bij de in hoofdstuk 2 geschetste vraag(-ontwikkeling)?<br />
4.3.1 69 Inleiding<br />
4.3.2 69 Hulpvrager perspectief op de vraag(-ontwikkeling)<br />
4.3.3 70 Hulpverlener perspectief op de vraag(-ontwikkeling)<br />
4.4 73 Huidige en toekomstige positionering van ouderenzorgaanbieders<br />
4.4.1 73 Huidige positionering van ouderenzorgaanbieders<br />
4.4.2 74 Toekomstige positionering van ouderenzorgaanbieders<br />
4.4.3 74 Voorzien in meerwaarde voor de zorgvrager en onderscheidend vermogen verwerven<br />
4.4.4 77 Van opties naar strategische keuzes<br />
Beschouwing 82<br />
Literatuur 83<br />
Bijlagen 85
Nawoord vooraf<br />
Varifocus.<br />
Dynamiek belichten terwijl je er zelf onderdeel van uitmaakt is lastig. Om een helder beeld te<br />
krijgen is rust en afstand nodig. Echter in “in het spitsuur van het leven“ – zie verderop in<br />
deze scriptie – is er per definitie geen rust en geen tijd om eens gefocust te raken op een uit<br />
te lichten onderwerp.<br />
Om een helder beeld te krijgen van een bewegend voorwerp moet de sluitertijd kort zijn. Nou<br />
die tijd was kort. Als tijd schaars is dan wel in een situatie van 120 % baan met avond-,<br />
nacht- en weekenddiensten en kinderen in de zwemlesleeftijd. Tevens belandden mijn<br />
ouders gedurende de cursustijd in de vijfde levensfase namelijk die met ernstige<br />
gezondheidsproblemen en werden zij beiden kort na elkaar opgenomen in een verpleeghuis.<br />
Hoe kon ik me als verpleeghuisarts beter in het onderwerp verdiepen, ik werd gefocust nu<br />
ook eens vanuit een ander perspectief. Niets mis mee: hoe voegen anderen waarde toe en<br />
hou jezelf eens een spiegel voor.<br />
Meestal lees je in een voorwoord allerlei dankbetuigingen. Ik bezondig mezelf daar niet aan.<br />
Niet dat ik niemand dank verschuldigd zou zijn, maar veeleer omdat bij mij enig berouw<br />
opborrelt. Immers wie haalt het in zijn hoofd om tijdens het spitsuur te besluiten links en<br />
rechts, zoals in China – onze buitenlandse bestemming – maar dat terzijde, in te gaan halen.<br />
Het gezegde luidt toch “bij twijfel niet inhalen”? Geen gebrek aan twijfel genoten zeker zo<br />
rond mei 2000 toen ik mij bij Aad de Roo aanmeldde voor de SMOG 10 expeditie.<br />
Geen dankbetuigingen dus, maar op de eerste plaats welgemeende excuses aan al degenen<br />
waarop ik mij in absolute dan wel in relatieve zin onvoldoende heb gefocust en wel met<br />
name tijdens het schrijven van dit prachtige werkstuk, dat naar ik aanneem voor de auteur de<br />
meeste toegevoegde waarde zal hebben. Ik zal mij in het post-opleidings-tijdperk socialer<br />
focussen, die zorg zal ik aan bod laten komen, waarvan akte.<br />
Grou, 3 april 2003<br />
Vincent Vroom.
Voorwoord<br />
Deze scriptie is geschreven in het kader van een leeronderzoek ter afronding van het<br />
postdoctorale programma “Strategie en Management van Organisaties in de<br />
Gezondheidszorg”. Tijdens deze opleiding krijgen de cursisten een enorme hoeveelheid<br />
informatie over zich uitgestort. Ze gooien zichzelf als het ware in een snelle kweekreactor<br />
want door al die informatie en de fors interactieve opzet van het onderwijsprogramma wordt<br />
in sneltreinvaart het blikveld van de deelnemers verruimd c.q. vertroebeld. De hoop en<br />
verwachting is vervolgens dat deze aantasting van gegroeide percepties van de<br />
werkelijkheid leidt tot het ter discussie stellen van bestaande paradigma’s. Voor de<br />
deelnemers geldt dat ze “still confused but on a higher level” terechtkomen. De uitkomst zou<br />
moeten zijn dat de cursisten t.z.t. beter in staat zijn aan strategie ontwikkeling te doen. Dit<br />
schijnt over het algemeen redelijk te lukken.<br />
Strategie ontwikkeling is mensenwerk. Het vindt plaats op basis van strategische analyse<br />
waarin feiten en ontwikkelingen en de daarmee gepaard gaande invloeden volgens een of<br />
ander analysemodel in contact worden gebracht met kennis, ervaring en subjectieve<br />
beleving, het gevoel en de intuïtie, van managers.<br />
Volgens Johnson en Scholes (1) verloopt strategie ontwikkeling in vier fases:<br />
- probleembewustwording<br />
- probleemformulering<br />
- ontwikkeling van oplossingen<br />
- het selecteren van de oplossing.<br />
Januari 2002 werden weer verkiezingen gehouden en iedereen leek zich terdege bewust van<br />
de vergrijzingvraagstuk. De zorg voor de zorg en in het bijzonder ook voor ouderenzorg staat<br />
prominent in de partijprogramma’s en daarmee voor de komende jaren op de politieke<br />
agenda. Of is het wellicht toch – weer – de zorg voor het geld, de economische groei en de<br />
welvaart die centraal staat, in plaats van de zorg voor welzijn.<br />
Zoals gezegd strategie ontwikkeling is mensenwerk. Mensen zijn geen computers waarin je<br />
variabelen stopt en een uitkomst laat berekenen. Mensen kennen gevoel. Ze proberen wel<br />
rationeel over te komen en de werkelijkheid te bevatten maar zoals Mintzberg het<br />
formuleerde: “Nobody can have reality in his/her head, because no head is big enough”.<br />
Mintzberg (2) is er is er in de bestudering van strategisch management achter gekomen dat<br />
het overgrote deel van strategie ontwikkeling berust op intuïtie. Veel strategie is<br />
“opportunistic” of “emergent strategy” die nogal eens “planned strategy” doorkruist. Soms<br />
wordt strategie bijvoorbeeld door wetgeving opgelegd: “imposed strategy”, dit is zeker in de<br />
publieke sector een belangrijke sturende factor.<br />
In het kader van deze scriptie dien ik mij te beperken tot hoofdlijnen en ben ik me ervan<br />
bewust dat je ook niet moet denken dat je ontwikkelingen en de invloeden ervan kunt<br />
voorspellen. Dit wordt simpelweg al duidelijk uit het feit dat de invloeden van historische<br />
ontwikkelingen vaak al niet goed te begrijpen zijn.<br />
Grou, 3 april 2003<br />
Vincent Vroom
Hoofdstuk 1 Inleiding<br />
1.1 Achtergrond van dit leeronderzoek<br />
Waarom een scriptie?<br />
De toegevoegde waarde van het schrijven van een scriptie in dit<br />
onderwijsprogramma moet m.i. gezien het in het voorwoord genoemde niet gezocht<br />
worden in belangwekkende uitkomsten van de analyse tussen invloeden van allerlei<br />
ontwikkelingen en de strategische keuzes die in dat licht als optimaal zouden moeten<br />
worden gekwalificeerd, maar veeleer in het persoonlijke zoek- en leerproces. Deze<br />
scriptie is in verband daarmee met name ook een verslag van deze zoektocht. Ik<br />
verwacht dat ik in deze verslaggeving daarom ook af en toe naar het oordeel van<br />
sommige lezers het pad enigszins zal verlaten omdat mijn denken over dit onderwerp<br />
dat dan op dat moment van mij verlangt.<br />
Een voorbeeld hiervan is het navolgende:<br />
Wat brengt ons de toekomst? Wie had ooit gedacht dat in 1989 de Berlijnse muur<br />
zou vallen en ook de rest van het ”IJzeren gordijn” zou verdwijnen en de eenwording<br />
van Europa mogelijk zou worden? Niet alle veranderingen verlopen geleidelijke en/of<br />
voorspelbaar (voorstelbaar). Verrassingen zijn en blijven mogelijk. Geplande<br />
strategie wordt niet zelden ingehaald door nieuwe ontwikkelingen en<br />
omstandigheden. Als schrijver van een scriptie die de titel draagt “Medisch aspecten<br />
van oorlogs- en vredesvraagstukken “ kan ik daarom dan ook niet nalaten deze<br />
scriptie ook in de belangrijke internationale politieke en sociale context van de<br />
globalisering te plaatsen.<br />
Heden ten dage is er niet meer sprake van een “koude oorlog” maar een is er een<br />
nieuwe tweedeling in “good guys and bad guys” oftewel de Verenigde Staten<br />
(en – in haar kielzog? – de VN ?) tegen de landen van “de as van Het Kwaad”.<br />
De nieuwe tweedeling zou ook als een conflict tussen twee systeemopvattingen<br />
kunnen worden benoemd nl. die tussen het open – op democratische “westerse”<br />
beginselen gestoelde – en het gesloten – op religieus en/of politiek<br />
fundamentalistische uitgangspunten gebaseerde – systeem. (Een en ander werd<br />
begin december 2002 prachtig toegelicht in een uitzending van het programma<br />
Tegenlicht van de VPRO.)<br />
Het is helaas niet denkbeeldig dat dit wereldconflict in de nabije toekomst ook ons<br />
relatief veilige Europa danig zal beïnvloeden.<br />
Het feit dat er in veel landen op deze planeet niet eens een fatsoenlijke moeder- en<br />
kindzorg bestaat en dat vele kinderen – als ze niet zelf al vroegtijdig zijn overleden –<br />
door het ten gevolge van allerlei infectieziekten vroegtijdig overlijden van hun ouders<br />
als wees moeten opgroeien zou ons in relatie tot het eigen ouderenzorgvraagstuk en<br />
onze gezondheidszorgvraagstukken in het algemeen enig relativeringsvermogen<br />
moeten kunnen geven. Tevens zou het tot het inzicht moeten leiden dat onze<br />
(Nederlandse/Europese) veiligheid, onze vrijheid, ons welzijn in de huidige<br />
werkelijkheid onlosmakelijk verbonden is met die van andere delen van de<br />
wereldbevolking.<br />
Als verpleeghuisarts, sociaal geriater en verpleeghuismanager heb ik nu ongeveer<br />
15 jaar ervaring opgedaan. Verpleeghuiszorg richt zich niet alleen op ouderen maar
de ouderendoelgroep is wel de belangrijkste doelgroep. Voor mijzelf vond ik het<br />
nodig om nu eens wat indringender stil te staan bij de belangrijkste dimensies van<br />
het vergrijzingvraagstuk met de strategische invalshoeken die daarbij vanuit ‘de<br />
ouderenzorg- sector’ aan de orde zijn of (moeten) zullen komen.
1.2 Onderzoeksdoelen en bijbehorende vraagstellingen<br />
- De hoofddoelstelling van dit leeronderzoek luidt: zicht krijgen op de dynamiek van<br />
de kloof tussen vraag en aanbod in de ouderenzorg in de komende jaren en het<br />
vinden van een route die instrumenteel kan zijn om aangrijpingspunten voor m.n.<br />
zorgaanbieders te vinden die gebruikt kunnen worden om de kloof te verkleinen.<br />
Kortom : het vinden van een systematische en praktische wijze om te komen tot<br />
strategie ontwikkeling.<br />
De bijbehorende vraagstellingen luiden:<br />
Welke dynamiek zal de kloof tussen zorgbehoefte en zorgaanbod in de ouderenzorg<br />
de komende jaren onder invloed van allerlei ontwikkelingen (kansen en<br />
bedreigingen), zoals met name de sociaal-culturele ontwikkelingen, te zien geven?<br />
Zijn er aangrijpingspunten voor zorgaanbieders te benoemen om die kloof te<br />
verkleinen? Op welke wijze – met behulp van welke methoden/methodieken – zijn<br />
deze aangrijpingspunten door de diverse aanbieders te vinden?<br />
- Een belangrijke nevendoelstelling luidt: trachten via analyse van de verzamelde<br />
gegevens een visie te ontwikkelen die ondersteuning kan geven aan zowel<br />
persoonlijke (strategische) keuzes als ook strategische keuzes voor de ‘eigen’<br />
organisatie c.q. ouderenzorg in het algemeen: kortom de strategie ontwikkeling zelve.<br />
De bij deze nevendoelstelling behorende vraagstelling luidt:<br />
Hoe ontwikkelt de kloof zich bij ongewijzigde strategische positionering van de<br />
aanbieders in de ouderenzorg en welke veranderingen in die trend zijn nodig om de<br />
kloof (verder) te verkleinen.
1.3 Definities<br />
In deze scriptie zijn een aantal begrippen aan de orde die nadere omschrijving casu<br />
quo definiëring behoeven.<br />
Ouderen:<br />
In rapporten van bijvoorbeeld het Sociaal Cultureel Planbureau wordt de – arbitraire -<br />
grens waarop mensen tot de ouderen worden gerekend, bij 55 jaar gelegd. Dat is op<br />
zich niet verwonderlijk aangezien in die rapporten vaak een vergelijking wordt<br />
gemaakt met andere volwassenen, met name de groep van 35 tot 55 jaar. Deze in<br />
zekere zin lage grens in het licht van deze scriptie waarin gezocht wordt naar m.n.<br />
toekomstige vraagtrends wel handig want de jongere ouderen van vandaag zijn<br />
immers de nieuwe ouderen van na circa 2015. In het algemeen verstaat men onder<br />
‘ouderen’ de mensen vanaf 65 jaar , de leeftijd waarop men AOW gerechtigd is.<br />
Bezien vanuit de invalshoek van de gezondheidszorg is het overigens weinig<br />
zinvol ‘ouderen’ als een homogene categorie te beschouwen. Het is zeker waar<br />
dat een groeiende categorie ouderen met het klimmen der jaren geconfronteerd<br />
wordt met een cumulatie van (chronische) ziekten (de zogenoemde multi-<br />
of co-morbiditeit). Dit neemt evenwel niet weg dat een aanzienlijk deel van<br />
de ouderen vrij is van dit soort ziekten en geen of weinig last heeft van lichamelijke<br />
beperkingen of psychische problemen (zie hoofdstuk 2). Ook deze constatering<br />
leidt tot de conclusie dat een gedifferentieerde benadering wenselijk<br />
is.<br />
Gezondheidszorg:<br />
Wat onder gezondheidszorg wordt verstaan, is in de loop der tijden sterk gewijzigd.<br />
Stond aanvankelijk het voorkomen van ziekte en voortijdige sterfte<br />
centraal (preventieve en curatieve zorgvoorzieningen), thans wordt een bredere<br />
definitie gehanteerd. Ook de zorg voor personen met een langdurige ziekte<br />
of handicap behoort nu tot het aandachtsgebied van de gezondheidszorg. Het<br />
gaat hierbij om de verzorging en verpleging alsook om voorzieningen in de<br />
sfeer van de welzijnssector (persoonlijke verzorging, huishoudelijke ondersteuning<br />
en dergelijke). Verder zijn de zorg- en woonvoorzieningen dichter bij elkaar<br />
komen te liggen. Deze brede benadering van de gezondheidszorg vormt<br />
het vertrekpunt van deze scriptie.<br />
In de gezondheidszorg wordt veelal een tweedeling gemaakt tussen cure en<br />
care. Bij de cure gaat het om de geneeskundige zorg en bij de care wordt gedoeld<br />
op de zorg aan chronisch zorgbehoevenden. In de praktijk doen zich<br />
echter steeds meer tussenvormen voor, waardoor dit onderscheid aan belang<br />
verliest.<br />
Het onderscheid tussen cure en care is in hoofdlijnen terug te vinden in de<br />
compartimentering van de zorg in drie gedeelten. Een nadere toelichting daarop is<br />
handig, bijvoorbeeld omdat de mogelijkheden die de overheid heeft om de<br />
(financiering van) gezondheidszorg te beïnvloeden daarin wat duidelijker worden,
maar deze wil ik buiten de scriptie houden en is daarom als bijlage (bijlage 1)<br />
toegevoegd.<br />
Ouderenzorg:<br />
- Zorg voor ouderen en meer dan dat.<br />
De zorgverlening aan ouderen, ouderenzorg, bestrijkt het brede domein van<br />
ondersteuning , begeleiding, huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en<br />
verpleging. Ouderenzorg wordt in deze scriptie breed opgevat als een geheel van<br />
voorzieningen, dat is geëent op wensen en behoeften van ouderen. Ouderenzorg is<br />
daarmee meer dan alleen zorgverlening in engere zin. Het is dienstverlening aan<br />
ouderen van zowel sociale als zakelijke aard en omvat aspecten als wonen, zorg en<br />
diensten, maar ook de onderlinge afstemming daarvan.<br />
De wisselwerking tussen informele en formele zorgverleners is daarbij uitgegroeid tot<br />
een apart aandachtsveld voor onderzoek.<br />
Hoewel ouderen ook relatief veel gebruik maken van andere zorgvoorzieningen ( o.a.<br />
ziekenhuizen, eerstelijnszorg , medicijnen en hulpmiddelen) en daar belangrijke<br />
waardetoevoegingen worden gerealiseerd, zal ik mij in het kader van deze scriptie<br />
voornamelijk richten te op de zogeheten basisvoorzieningen voor ouderen, namelijk<br />
de thuiszorg (gezinsverzorging en wijkverpleging), de verzorgingshuizen en de<br />
verpleeghuizen.<br />
In de ouderenzorg ligt het accent vaak op ‘care’, ook al kunnen tegelijkertijd ook<br />
‘cure’- vragen aan de orde zijn. Van Lieshout (1994) heeft uiteengezet, dat het<br />
onderscheid tussen beide begrippen – care en cure – niet zo duidelijk te trekken is<br />
als vaak wordt gesuggereerd (3). Naar zijn mening gaat het in de praktijk van de<br />
zorgverlening vaak om het tussengebied tussen het elimineren van een ziekte of<br />
stoornis enerzijds en het volledig overnemen van levenstaken anderzijds. Voor veel<br />
chronische ziekten is de zorg primair gericht op het afremmen en zo mogelijk<br />
mitigeren van het beloop, op het behandelen van de gevolgen van de ziekte en op de<br />
preventie van complicaties. (4)<br />
Het verzekeringstechnische onderscheid tussen de drie compartimenten in het<br />
verzekeringsstelsel negeert dit tussengebied. De impliciete veronderstelling is dat het<br />
eerste compartiment (AWBZ) gericht is op ‘care’. De ouderenzorg wordt over het<br />
algemeen in het eerste compartiment geplaatst, met als uitzondering de curatieve<br />
zorg voor geriatrische patiënten. Daarmee kan worden vastgesteld dat op z’n minst in<br />
kwantitatieve zin thuiszorginstellingen, verzorgingshuizen en verpleeghuizen de<br />
voornaamste leveranciers van ouderenzorg zijn. Van oudsher wordt ook het Welzijn<br />
Ouderen vaak tot de ouderenzorg gerekend. Deze werksoort valt hoofdzakelijk onder<br />
de beleidsverantwoordelijkheid van de gemeenten en kent de Welzijnswet als<br />
richtinggevend wettelijk kader (5).<br />
- Zorg van ouderen.<br />
‘Ouderenzorg’ wordt zo blijkt uit het bovenstaande gedefinieerd als de zorg in brede<br />
zin voor ouderen echter met een beetje fantasie kan men ook denken aan een<br />
betekenis op macroniveau die met name ouderen zelf en hun belangenverenigingen,<br />
maar ook andere bezorgde betrokkenen, eraan zouden kunnen hechten namelijk de<br />
zorg van ouderen ten aanzien van de bedreigingen – en zo men wil de kansen –<br />
waaraan de zorg voor ouderen in de toekomst bloot zal komen te staan. Deze<br />
scriptie beoogt met name ook ouderenzorg in die betekenis in beeld te brengen en te
zoeken naar nieuwe perspectieven vanuit zowel zorgvragers als ook – en niet in de<br />
laatste plaats – de aanbieders en andere betrokken instanties.<br />
Ook op microniveau kan er een betekenis aan toegekend worden, namelijk belicht<br />
vanuit de trend dat in toenemende mate het de oudere zelf is die de regie wenst te<br />
voeren en zijn eigen dienstverlening inkoopt dan wel aan een ‘zorgmakelaar’<br />
uitbesteedt.<br />
Tevens kan men denken aan de zorg die ouderen aan elkaar ter beschikking stellen<br />
c.q. voor elkaar op de een of andere wijze arrangeren. Ook dit zal in de toekomst een<br />
steeds vaker voorkomende inhoud zijn die aan de term ouderenzorg kan worden<br />
gekoppeld: de zorg van ouderen voor ouderen (‘ouderen voor ouderen’).<br />
Sector:<br />
Het woord sector wordt zowel voor de gezondheidszorg als geheel, zorgsector, en<br />
als ook voor een bedrijfstak, bijvoorbeeld de sector V&V gebruikt.<br />
Vraag:<br />
Het begrip ‘vraag’ heeft enerzijds een informele individuele betekenis namelijk de<br />
uitdrukking van wensen (‘wants’) en objectieve behoeften (‘needs’), anderzijds een<br />
formele individuele betekenis in de vertaling van de wensen en behoeften naar<br />
formele aanspraken indicaties genaamd met andere woorden formele aanspraken op<br />
zorg (‘demands’). In paragraaf 2.2 zal uitgebreid ingegaan worden op begrippen die<br />
samenhangen met ‘de vraag’, zoals vraaggericht en vraaggestuurd.<br />
Aanbod:<br />
Als ‘vraag’ een subjectieve behoefte is of de ‘geobjectiveerde’ formele aanspraak<br />
dan is ‘aanbod’ de dienst die beoogt in de behoefte of de rechtmatige aanspraak te<br />
voorzien.<br />
Vergrijzing:<br />
Met vergrijzing wordt gedoeld op het toenemende aandeel van ouderen in de<br />
totale bevolking. De mate en ontwikkeling van vergrijzing wordt veelal bepaald<br />
door het aantal 65-plussers in procenten van de totale bevolking uit te<br />
drukken.<br />
Dubbele vergrijzing:<br />
Bij dubbele vergrijzing gaat het om ontwikkelingen die ertoe leiden dat de categorie<br />
80-plussers binnen de categorie ouderen het snelst toeneemt. Met andere<br />
woorden: het aandeel van 80-plussers in de populatie 65-plussers stijgt.<br />
De grijze druk:<br />
De grijze druk is een aan de vergrijzing gerelateerd demografisch kengetal en<br />
drukt het aantal 65-plussers uit als percentage van het aantal 20-64-jarigen (de<br />
potentiële beroepsbevolking). De grijze druk geeft de verhouding weer tussen<br />
de draaglast en het (potentiële) draagvlak. Het feitelijke draagvlak is afhankelijk<br />
van de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie en het aantal gewerkte<br />
uren.<br />
PEST-analyse:<br />
Een analyse aan de hand van een inventarisatie van Politieke, Economische,<br />
Sociaal- Culturele en Technologische invloeden.
Waardeketen<br />
De waardeketen is een praktisch model om de diverse mogelijkheden om<br />
waardetoevoeging<br />
voor de afnemer van een product of dienst te realiseren op het spoor te komen.<br />
Men zou kunnen stellen dat een product of een dienst een bepaalde waarde voor de<br />
afnemer heeft of vertegenwoordigt; toegevoegde waarde ontstaat in optima forma<br />
door goed te ‘luisteren’ naar de klant en op die manier in te zoomen op zijn/haar<br />
waarden en behoeften en kan vervolgens via een praktische vertaalslag gerealiseerd<br />
worden door: de service die wordt geboden ( ‘after-sales zijn belangrijker dan sales’<br />
); door de bejegening (uitermate belangrijk in dienstverlening); de<br />
klachtenbehandeling; de versterkte informatie; de kredietmogelijkheden etc.<br />
De term waardesysteem, een vlechtwerk van waardeketens van de aanbodzijde om<br />
klanten optimaal te bedienen en daarmee tevreden te stellen en als klant te<br />
behouden, hangt hier nauw mee samen. In paragraaf 4.2 ‘heroriëntatie, herordening<br />
en transformatie’ zal uitgebreid op het waardeketendenken worden ingegaan.<br />
1.4 Werkwijze/opzet en indeling<br />
In hoofdstuk 2 wordt aan de hand van een PEST-analyse de dynamiek van de<br />
toekomstige vraag geëxploreerd, daarbij ligt een duidelijk zwaartepunt op sociaalculturele<br />
aspecten.<br />
Eerst zal uitvoerig worden stilgestaan bij wat onder vraag, vraaggericht en<br />
vraaggestuurd allemaal wordt verstaan (2.2). Duidelijk zal worden dat deze termen<br />
door verschillende ‘spelers’, belangengroepen, in hun eigen voordeel en dus niet<br />
eenduidig worden uitgelegd. Vervolgens zal een demografisch overzicht worden<br />
gegeven zodat enigszins duidelijk wordt welke veranderingen we in de<br />
bevolkingsopbouw tegemoet gaan (2.3). Daarna komen epidemiologische aspecten<br />
die hun invloed op de vraagkant doen gelden aan de beurt (2.4).<br />
De voorlaatste paragraaf van dit hoofdstuk belicht belangrijke sociaal-culturele trends<br />
zoals die door het SCP recent zijn geregistreerd (2.5). Dit is een belangrijk onderdeel<br />
want dit deel vormt de opmaat naar waar het feitelijk om draait bij het optimaal<br />
bedienen van de klant namelijk inzoomen op en aansluiting trachten te vinden bij de<br />
preferenties van de (toekomstige) klant. In de laatste paragraaf, 2.6, zal op<br />
hoofdlijnen een beschrijving van die preferenties worden gegeven. Tevens zal een<br />
visie op ouderenzorg in 2020 worden verwoord.
In hoofdstuk 3 wordt de hierboven genoemde PEST-analyse voortgezet om de<br />
dynamiek van het toekomstige aanbod op macroniveau te belichten, in die exploratie<br />
komen met name P(politieke) en E(economische) aspecten aan de orde.<br />
Toekomstige betaalbaarheid en bemensbaarheid zullen op hoofdlijnen worden<br />
benoemd. Dat ook aan de aanbodkant de realiteit niet altijd eenduidig en helder is<br />
maar dat het veeleer een krachtenveld is dat het decor vormt waarin de ‘spelers’,<br />
waaronder ook aanbieders, hun strategische opties moeten formuleren en zullen<br />
moeten proberen tot de juiste strategische keuzes te komen zal worden belicht.<br />
In hoofdstuk 4 wordt desondanks geprobeerd zicht te krijgen op de dynamiek van de<br />
kloof tussen vraag en aanbod in de ouderenzorg in de komende jaren en het vinden<br />
van een route die instrumenteel kan zijn om aangrijpingspunten voor m.n.<br />
zorgaanbieders te vinden die gebruikt kunnen worden om de kloof te verkleinen. De<br />
aandacht zal daarbij uitgaan naar het meso- en met name ook het microniveau waar<br />
het natuurlijk allemaal om gaat: het zo goed mogelijk vertalen van de diverse wensen<br />
en behoeften van ouderen in een daadwerkelijk passend persoonlijk maar ook<br />
professioneel verantwoord aanbod. Het waardeketendenken staat, naast zorgethiek<br />
en wettelijke kaders met betrekking tot professionele zorgverlening, daarbij vanuit het<br />
leverancier-klant perspectief centraal.<br />
Een route zal worden beschreven die het vinden van een enigszins systematische en<br />
praktische wijze om te komen tot strategie ontwikkeling mogelijk maakt, de<br />
hoofddoelstelling van deze scriptie.<br />
In de ‘Beschouwing’, waarmee de scriptie wordt afgesloten, zal het accent naar de<br />
eigen visie voor de toekomst worden verlegd. Deze visie komt als het ware voort uit<br />
een reactie op de actuele strategische positionering van allerlei spelers in de<br />
ouderenzorg waarmee ik nu in de praktijk van alle dag bij de uitvoering van mijn<br />
brede takenpakket geconfronteerd word en de stortvloed aan indrukken die ik tijdens<br />
dit leeronderzoek op me in heb laten werken.
Hoofdstuk 2 Exploratie van de dynamiek van de toekomstige vraag<br />
2.1 Inleiding<br />
Het Nederlandse ouderenbeleid ontstond na de Tweede Wereldoorlog. Globaal worden daarin<br />
door Huijsman (6) vijf perioden in onderscheiden:<br />
- groei zonder beleid (1955-1970)<br />
- beleid zonder groei (1970-1983)<br />
- kostenbeheersing en substitutie (1983-1992)<br />
- interbellum van zoeken naar nieuwe beleidswegen (1992-1996)<br />
- (de start van) de modernisering van de ouderenzorg (vanaf 1996)<br />
Jarenlang heeft niet de vraag maar het aanbod centraal gestaan uit een oogpunt van<br />
kostenbeheersing. Dit heeft geleid tot het formuleren van de vraag casu quo de behoefte van<br />
de zorgvrager in aanbodtermen zoals ‘ik heb behoefte aan een verzorgingshuisplaats’ in<br />
plaats van een nadere analyse van de problematiek met een samenstelling van een op de<br />
zorgvraag afgestemd dienstverleningsaanbod. Tevens heeft deze insteek geleid tot<br />
wachtlijsten voor bijvoorbeeld thuiszorg en verpleeghuiszorg. Deze situatie deed geen recht<br />
aan het collectieve verzekeringskarakter van de AWBZ en heeft geleid tot een operatie die dit<br />
jaar (2003) in een zeer belangrijke zo niet cruciale fase belandt: de modernisering van de<br />
AWBZ. Onder de gevleugelde titel ‘Klanten Kiezen” is door het ministerie van VWS deze<br />
exercitie nader toegelicht. Eindelijk lijkt ‘de vraag’ aan bod te komen.<br />
In dit hoofdstuk zal ik eerst enkele belangrijke kwantitatieve (2.3 en 2.4) en vervolgens een reeks<br />
kwalitatieve trends en ontwikkelingen (2.5) aan de orde stellen die – naar verwachting – van invloed<br />
zullen zijn op de vraag naar zorg en andere dienstverlening aan ouderen. De zich wijzigende en reeds<br />
gewijzigde klantpreferenties zullen langs hoofdlijnen belicht worden. Aldus zal een beeld geschetst<br />
worden van de (al dan niet subjectieve) behoeften van de huidige en – naar verwachting – de<br />
toekomstige ouderen.<br />
Allereerst is het echter van belang om stil te staan bij het begrip ‘vraag’ en wat er onder verstaan kan<br />
worden en welke termen , zoals ‘vraaggericht’ en ‘vraaggestuurd’ – kernbegrippen in de<br />
moderniseringsoperatie – , ermee samenhangen en hoe die zaken onderling weer in relatie tot elkaar<br />
gebracht kunnen worden (2.2).
2.2 Vraaggerichte en vraaggestuurde zorg<br />
Over de inhoud van de termen vraaggerichte en vraaggestuurde zorg, die vaak door<br />
elkaar heen worden gebruikt, bestaat veel begripsverwarring. Dit komt voornamelijk<br />
omdat het vanuit verschillende belangen(-groepen) wordt belicht en ingevuld niet in de<br />
laatste plaats met het doel om vanuit eigen strategisch denken en handelen de discussie<br />
rond de implementatie van de begrippen in de dagelijkse praktijk maximaal te beïnvloeden.<br />
Invalshoeken zijn o.a. : de individuele cliënt, de Nederlandse Patiënten/Consumenten<br />
Federatie, de professionele hulpverlener, de indicatiesteller (gemeentelijke of provinciale<br />
overheid), de centrale overheid.<br />
In deze paragraaf zal ik tot verheldering van deze begrippen proberen te komen (7), tot slot<br />
zal de positie van dienstverlening in ouderenzorg worden toegelicht.<br />
Wants, needs en demands<br />
Allereerst het begrip ‘vraag’. Feitelijk gaat het hier om behoeften van een zorgvrager.<br />
In de literatuur wordt dikwijls een onderscheid gemaakt tussen de aan het Engels<br />
ontleende begrippen wants, needs en demands.<br />
Het begrip wants wordt wel omschreven als de subjectieve behoefte: de wensen en<br />
de verwachtingen die een individuele patiënt heeft. Het gaat daarbij om de hulp en<br />
ondersteuning die het individu in staat stellen te leven volgens zijn eigen kwaliteitsnormen.<br />
Het perspectief van de zorgvrager staat centraal.<br />
Het begrip needs verwijst naar een geobjectiveerde behoefte. Dat wil zeggen de behoefte<br />
aan zorg volgens de opvattingen van deskundigen, veelal de professionele hulpverleners,<br />
maar bijvoorbeeld ook indicatiestellers. Het accent ligt op het proces van interactie tussen<br />
zorgvrager en hulpverlener.<br />
Centraal daarbij staat de professionele standaard die gebaseerd is op begrippen als medisch<br />
noodzakelijk, doeltreffend en doelmatig. Bij de indicatiestelling wordt op dit moment als<br />
standaard het zogenaamde BIO-protocol gehanteerd. (Een ruim 40 pagina’s tellend<br />
objectiviteit suggererend gedrocht opgesteld door het ‘Breed Indicatie Overleg’; je zou bijna<br />
denken dat het iets met (het) leven te maken heeft.)<br />
Het begrip demands wordt gebruikt voor dat deel van de subjectieve behoefte dat<br />
door de patiënt daadwerkelijk is omgezet in een vraag naar zorg.<br />
De relatie tussen deze drie begrippen is als volgt. Een mogelijke objectieve behoefte<br />
aan zorg (need) zal worden bepaald door stoornissen, gebreken of problemen. De<br />
beleving daarvan leidt tot een subjectief ervaren behoefte (want). De daadwerkelijke<br />
vraag naar zorg (demand) wijkt hier weer vanaf. Niet alles waar behoefte aan is, door<br />
wie dan ook bepaald, leidt tot een vraag om zorg.<br />
Vooral het begrip ‘need’ geeft veel aanleiding tot discussie. Immers: wat is ‘objectief’<br />
en wie bepaalt dat?<br />
Vraaggerichte zorg
Wanneer we kijken naar de rol van de vraag in het hulpverleningsproces wordt de<br />
waarde en de betekenis van de drie begrippen wants, needs en demands verder<br />
duidelijk (8).<br />
De gezondheidszorg kenmerkt zich onder meer door een professionele<br />
verantwoordelijkheid voor de zorgverlening.<br />
De hulpvrager moet proberen helder te krijgen wat zijn probleem is en welke wensen<br />
hij heeft voor de oplossing van zijn problemen. De hulpverlener heeft tot taak de<br />
patiënt te ondersteunen en te begeleiden dat deze een helder zicht krijgt op zijn<br />
problemen en zijn wensen over de oplossing daarvan. Vervolgens probeert de<br />
hulpverlener oplossingen aan te reiken die aansluiten bij de (zonodig) verhelderde<br />
wensen van de patiënt. De hulpverlener heeft daarbij de plicht alleen die oplossingen<br />
aan te bieden die voldoen aan professionele standaarden. In een open dialoog<br />
tussen hulpvrager en hulpverlener wordt tenslotte besloten over de te leveren zorg.<br />
Daarbij heeft de patiënt het laatste woord. Alleen hij kan uiteindelijk beslissen of het<br />
hulpaanbod ook wordt geëffectueerd. In een open communicatie kan worden<br />
voorkomen dat de vraag van de patiënt verwordt tot een eis aan de hulpverlener of<br />
dat de hulpverlener een aanbod opdringt dat niet tegemoet komt aan de behoeften<br />
van de patiënt.<br />
Gegeven deze typering van het hulpverleningsproces komt de RVZ tot de volgende<br />
omschrijving van het begrip vraaggerichte zorg:<br />
Vraaggerichte zorg is een gezamenlijke inspanning van de patiënt en hulpverlener die er in resulteert<br />
dat de patiënt de hulp ontvangt die tegemoet komt aan zijn wensen en verwachtingen en die tevens<br />
voldoet aan professionele standaarden (8).<br />
Om optimaal vraaggerichte zorgverlening te realiseren, is een open relatie tussen<br />
patiënt en zorgverlener noodzakelijk, met respect voor en eerbiediging van de<br />
wederzijdse posities en verantwoordelijkheden. Hoe meer de hulpverlening er in<br />
slaagt zich in te leven in de positie van de patiënt en hoe meer de patiënt bekend<br />
maakt wat hij wil en belangrijk vindt, des te groter is de kans op een vraaggerichte<br />
zorgverlening.<br />
Vraaggestuurde zorg.<br />
In de literatuur worden twee betekenissen van het begrip vraaggestuurde zorg<br />
gehanteerd, die wezenlijk van elkaar verschillen. (Van der Grinten 2000; (9) )<br />
In de eerste plaats wordt het begrip vraagsturing gebruikt als tegenhanger van<br />
aanbodsturing. Daarmee wordt aangeduid dat door beïnvloeding van de vraag (en<br />
niet door het aanbod te reguleren) de aard en de omvang van de geleverde zorg<br />
gestuurd wordt. Dit kan omschreven worden door als sturing van de vraag (de vraag<br />
is het object).<br />
Daarnaast wordt het begrip vraagsturing gebruikt om aan te duiden dat de (zoveel<br />
mogelijk geobjectiveerde) vraag naar zorg de grondslag moet zijn voor het<br />
gezondheidszorgbeleid. Deze betekenis van vraagsturing houdt in dat het<br />
zorgsysteem zodanig wordt ingericht (macroniveau), dat een optimale zorgverlening<br />
mogelijk wordt. Of de zorgverlening ook daadwerkelijk vraaggericht is, hangt af van<br />
de feitelijke gang van zaken in de individuele zorgrelatie (microniveau).
De RVZ reserveert de term vraagsturing voor de tweede betekenis: het faciliteren<br />
van een vraaggerichte zorgverlening. Dat wil dus zeggen: sturing door de vraag (de<br />
vraag is het subject):<br />
Vraagsturing is het mogelijk maken dat binnen de structuur en de financiering van de<br />
gezondheidszorg en de daaraan direct gerelateerde beleidsterreinen beter ingespeeld wordt op wat<br />
patiënten willen en belangrijk vinden. Vraagsturing is dus facilitering van vraaggerichte zorgverlening<br />
(8).<br />
Deze keuze voor ‘vraagsturing als facilitering van de vraaggerichte zorgverlening’<br />
betekent in de visie van de RVZ niet, dat er geen plaats zou zijn voor<br />
vraagbeïnvloeding (bijvoorbeeld door het stimuleren van goed patiëntschap). De<br />
raad is ervan overtuigd dat in de symbiose van goed hulpverlenerschap en goed<br />
patiëntschap een adequaat hulpaanbod tot stand komt dat in veel gevallen zal<br />
afwijken van de in eerste instantie door de patiënt geëxpliciteerde vraag naar hulp,<br />
maar dat uiteindelijk veel beter voldoet aan zijn behoefte.<br />
Goudriaan en Vaalburg (9) hebben op basis van literatuur onderzoek en gesprekken met<br />
gebruikers de begrippen vraaggerichte en vraaggestuurde zorg gedefinieerd vanuit het<br />
perspectief vanuit de zorgvragers.<br />
Een vraaggericht aanbod is dat aanbod dat, op collectief of individueel niveau, naar de opvatting van<br />
de gebruiker of zijn vertegenwoordiger, optimaal bijdraagt aan het omgaan met de problemen die hij<br />
ervaart.<br />
Een vraaggestuurd aanbod is dat aanbod dat, op collectief of individueel niveau, naar de opvatting<br />
van de gebruiker of zijn vertegenwoordiger, optimaal bijdraagt aan het omgaan met de problemen die<br />
hij ervaart én waarbij hij zelf de middelen heeft om het aanbod daadwerkelijk te sturen (9).<br />
Ook in deze laatste definitie wordt vraagsturing opgevat als facilitering van<br />
vraaggerichte zorg, maar de auteurs expliciteren dit als: het beschikken door de<br />
vrager over financiële middelen om de zorg en dienstverlening daadwerkelijk aan te<br />
sturen.<br />
Goudriaan en Vaalburg leggen de nadruk op de autonomie van de gebruiker. Ze<br />
gaan uit van een autonome, zelfbewuste hulpvrager. Bij hen weegt de want zwaarder<br />
dan de need en het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt zwaarder dan de<br />
professionele standaarden van de hulpverlener.<br />
Sevenhuijsen (1996,2000; (7) ) en van Houten (1999,2001; (12) ) wijzen vanuit een<br />
zorgethisch perspectief op de beperkingen van het begrip autonomie. Zij<br />
benadrukken dat kwetsbaarheid een onlosmakelijk deel is van het leven en van de<br />
ouderdom. Volledige autonomie bestaat niet, in werkelijkheid is sprake van<br />
‘relationele autonomie’. De leidende gedachte van de zorgethiek luidt: dat mensen<br />
elkaar nodig hebben om een goed leven te kunnen leiden en dat ze slechts als<br />
individu kunnen bestaan door en via zorgende relaties met anderen.<br />
Zorgrelaties zijn per definitie ongelijkwaardig, met een voortdurende spanning tussen<br />
afhankelijkheid en autonomie. Een groot deel wil of kan niet zelf de zorg regisseren en<br />
zal daarvoor een beroep willen of moeten doen op anderen (familie of vrienden,<br />
professionele zaakwaarnemers, zoals ouderenadviseur of hulpverleners).<br />
Vanuit de vaststelling dat autonomie in de praktijk begrenst is en in een relationele<br />
context bekeken moet worden is betoogd dat op de vraaggestuurde ideologie zoals<br />
die door Goudriaan en Vaalburg naar voren is gebracht, nogal wat valt af te dingen.<br />
Het proces waarin een vraag naar zorg wordt vertaald in een adequaat en
samenhangend arrangement van dienstverlening wordt gekenmerkt door een hoge<br />
mate van complexiteit.<br />
Dienstverlening<br />
Dikwijls wordt dienstverlening naast verpleging en verzorging -gefinancierd vanuit het<br />
AWBZ- gezet.<br />
Enerzijds gaat het om welzijnsfuncties, zoals die op basis van de Welzijnswet en de<br />
Wet Voorzieningen Gehandicapten, WVG, door gemeentelijke overheden worden<br />
gefinancierd en georganiseerd en anderzijds gaat het om diensten die privaat als<br />
uitkomst van privaat/publieke samenwerking worden aangeboden. Sterk in<br />
ontwikkeling is bijvoorbeeld het aanbod van zogenaamde brengdiensten die het<br />
langer zelfstandig wonen ondersteunen. Brengdiensten zijn bijvoorbeeld: alarmering,<br />
warme maaltijdvoorzieningen, huishoudelijke hulp, klussendienst en informatie en<br />
advies.<br />
Dienstverlening hoeft echter niet naast verpleging en verzorging te worden geplaatst.<br />
Welzijnsdiensten kunnen worden gezien in het verlengde van en ter ondersteuning<br />
van woon- en zorgdiensten. Dienstverlening heeft dus betrekking op zowel woon-,<br />
zorg- en welzijnsdiensten. Deze diensten kunnen in verschillende privaat/publieke<br />
arrangementen kunnen worden aangeboden.<br />
2.3 Demografisch overzicht<br />
In deze paragraaf wordt een beeld geschetst van de omvang van de<br />
ouderenpopulatie<br />
in Nederland. Tevens wordt aandacht besteed aan enkele kenmerken van deze<br />
bevolkingsgroep.<br />
Op 1 januari 2000 waren er 3,7 miljoen mensen van 55 jaar of ouder in Nederland;<br />
dat is circa 23% van de bevolking. Ter vergelijking: in 1970 waren er 2,5 miljoen en<br />
in 2030 zullen er, naar verwachting, circa 6 miljoen mensen van 55 jaar of ouder zijn<br />
(zie ook figuur 1.1). Dit betekent dat het aantal 55-plussers de komende dertig jaar,<br />
naar verwachting, met circa 63% zal toenemen.
Uit figuur 1.1 valt op te maken dat de komende tien jaar met name het aantal<br />
van het absolute aantal ouderen heeft ook gevolg voor het percentage ouderen<br />
binnen<br />
de bevolking. Op dit moment is circa 23% van de Nederlanders 55 jaar of ouder. Dit<br />
percentage zal toenemen tot 35% in 2030 (zie figuur 1.2). Niet alleen het aantal<br />
ouderen<br />
zal stijgen, maar ook zullen toekomstige ouderen op tal van aspecten verschillen van<br />
de huidige generatie ouderen. Aan een aantal van deze aspecten zal in paragraaf<br />
2.5 aandacht worden besteed.<br />
Uit figuur 1.2 blijkt dat het aandeel 15-64-jarigen – de potentiële beroepsbevolking –<br />
de komende jaren steeds kleiner zal worden. Dit verschijnsel heeft zich nog niet<br />
eerder<br />
voorgedaan. Voorheen ging een toenemend aandeel ouderen gepaard met een<br />
afnemend aandeel jongeren en bleef het percentage 15-64-jarigen ongeveer gelijk.<br />
Deze afname van het aandeel 15-64-jarigen is aanleiding voor een brede<br />
maatschappelijke<br />
discussie over de betaalbaarheid van de AOW en de zorg voor ouderen.
In tabel 1.1 worden enkele demografische kenmerken van de groep 55-plussers<br />
weergegeven.<br />
Iets meer dan de helft van hen is vrouw en ongeveer 30% alleenstaand. Deze<br />
aandelen vrouwen en eenpersoonshuishoudens stijgen met de leeftijd. Er zijn in<br />
Nederland<br />
bijna 75.000 ouderen uit de vier grootste etnische minderheidsgroeperingen. In<br />
paragraaf 2.5.10 wordt ingegaan op de leefsituatie van deze ouderen.
De oudste leeftijdsgroepen blijken voornamelijk uit vrouwen te bestaan. Zo is 63%<br />
van de 75-84-jarigen en 74% van de 85-plussers vrouw. Deze aandelen zijn niet<br />
altijd<br />
zo hoog geweest. In 1970 was het aandeel vrouwen bij de 75-plussers<br />
nog circa 58%. De verwachting is dat de komende jaren het aandeel vrouwen weer<br />
zal<br />
dalen. Dit hangt onder meer samen met het feit dat het verschil in levensverwachting<br />
tussen mannen en vrouwen kleiner wordt (10).<br />
Dat het verschil in de gemiddelde levensverwachting tussen mannen en vrouwen<br />
steeds kleiner wordt, hoeft niet te betekenen dat ook het aandeel alleenstaanden zal<br />
afnemen. De komende jaren zal het percentage ouderen in een<br />
eenpersoonshuishouden<br />
ongeveer gelijk blijven, iets minder dan 30%, volgens de prognoses van het Centraal<br />
Bureau voor de Statistiek (CBS). Bij de huishoudenvorm speelt natuurlijk niet alleen<br />
verweduwing een rol. Mensen kunnen ook als gevolg van echtscheidingen een<br />
eenpersoonshuishouden voeren of nooit hebben samengewoond.<br />
Een deels hiermee samenhangend belangrijk gegeven met betrekking tot de omvang<br />
van de totale zorgvraag is het feit dat de meest kwetsbare categorie ouderen, te<br />
weten de alleenstaande vrouwen van 80 jaar en ouder, in de komende 20 jaar veel<br />
minder snel zal groeien dan de afgelopen 20 jaar. Deze groep zal in aantal met 18%<br />
toenemen, terwijl de totale oudere bevolking circa 50% meer personen zal tellen.<br />
Gezondheidsproblemen en daarmee de vraag naar zorg nemen toe met het stijgen<br />
van de leeftijd. Hieronder wordt een prognose gegeven van de 65+ en de 80+<br />
ouderen als onderdeel van de totale bevolking. Tevens is het % van de vrouwen in<br />
die leeftijdgroep vermeld (waarmee ook het % mannen bekend is). Zichtbaar wordt<br />
dat dit percentage de komende decennia daalt. Allereerst zal een prognose van de<br />
omvang van de totale Nederlandse bevolking worden gegeven.<br />
Tabel 2: Totale Nederlandse bevolkingsprognose, aantallen x1000;<br />
bron CBS, 1999<br />
2000 15.848
2010 16.611 (toename met 4,8 % t.o.v. 2000; gemiddeld ca. ½ % per jaar)<br />
2030 17.389 (toename met 9,7 % t.o.v 2000; gemiddeld ca. ¼ % per jaar vanaf 2010)<br />
Verwacht wordt dat de bevolking zal groeien tot een maximum van 18 miljoen in<br />
2040.<br />
Tabel 3: Bevolkingprognose ( middenvariant; april 1999), aantallen x<br />
1000; bron CBS, 1999<br />
2000 totaal % van totale bevolking % vrouw binnen de leeftijdgroep<br />
65+ 2.154 13,6 59,2<br />
80+ 503 3,2 69,8<br />
(65-79 1.651 10,4)<br />
2010 totaal % van totale bevolking % vrouw binnen de leeftijdgroep<br />
65+ 2.465 14,8 56,8<br />
80+ 618 3,7 66,7<br />
(65-79 1.847 11,1)<br />
2030 totaal % van totale bevolking % vrouw binnen de leeftijdgroep<br />
65+ 3.772 21,7 53,9<br />
80+ 985 5,7 59,6<br />
(65-79 2.787 16,0)<br />
Duidelijk wordt de vergrijzing van de bevolking in absolute en relatieve zin zichtbaar.<br />
Nadere analyse maakt ook iets opmerkelijks duidelijk want binnen de groep 65+<br />
neemt het 80+-aandeel volgens bovenstaande prognose niet schrikbarend toe.<br />
Namelijk van 23,4 % in 2000 via 25,1% in 2010 toe tot 26,1% in 2030.<br />
Gelet op de in hoofdstuk 1 gegeven definitie van dubbele vergrijzing kan op grond<br />
van bovenstaande prognose gesteld worden dat het met de dubbele vergrijzing in<br />
Nederland tot 2030 wel meevalt.<br />
In absolute zin neemt het aantal 80+-ouderen tussen 2010 en 2030 met 367.000 toe:<br />
dit komt neer op gemiddeld18.350 extra 80+-ouderen per jaar. Een toename van 5,7<br />
- 3,7= 2% in 20 jaar: gemiddeld 0,1 % toename t.o.v. de totale bevolking.
In absolute zin neemt het aantal 65-79 jarige in dezelfde periode toe van 1.847.000<br />
naar 2.787.000 een toename van 940.000 oftewel gemiddeld 47.000 extra 65-79<br />
jarigen per jaar.<br />
Een toename van 16 -11,1= 4,9 % in 20 jaar: gemiddeld 0,25 % per jaar.<br />
Duidelijk wordt dat tot 2030 de groep ouderen van 65-79 jaar gemiddeld 2,5x sterker<br />
per jaar toeneemt dan de groep tachtigplussers.<br />
Deze constatering is van belang in het licht van een mogelijkerwijs tijdens de<br />
vergrijzing van de bevolking optredende tendens om als oudere voor andere – veelal<br />
– nog oudere ouderen (bijvoorbeeld de eigen ouders) op de een of andere wijze zorg<br />
te dragen: ‘ouderen voor ouderen’. Een toenemend solidariteitsgevoel waaraan<br />
daadwerkelijk inhoud zal worden gegeven kan de vraag naar professionele<br />
dienstverlening sterk beïnvloeden. Aannemelijk is dat deze solidariteit toeneemt<br />
naarmate het formele aanbod op dat moment al niet aan de vraag kan voldoen dan<br />
wel dat ouderen, die op dat moment nog niet zorgbehoeftig zijn, geconfronteerd<br />
dreigen te worden met een onttoereikend aanbod (zie ook paragraaf 2.5.12 en<br />
3.2.1).<br />
Na 2030 stroomt de groep 65-79 jarigen vanzelfsprekend door naar de 80+-groep.<br />
Men verwacht dat tot 2040 het percentage 65+ in de Nederlandse bevolking zal<br />
blijven stijgen tot een maximum van ca. 23 %. De babyboomgeneratie begint daarna<br />
geleidelijk aan uit te sterven. Dit betekent dat pas vanaf ca. 2030 de dubbele<br />
vergrijzing een fenomeen is dat kwantitatief belangrijker wordt.<br />
Ongeveer 5% van de 65-plussers woont in een verzorgingshuis en circa 2% in een<br />
verpleeghuis (zie figuur 1.4). In totaal wonen er ongeveer 160.000 ouderen (65plussers)<br />
in een tehuis. Dit zijn met name hoogbejaarde ouderen: ruim 80.000 ouderen die in<br />
een verzorgings- of verpleeghuis wonen, zijn 85 jaar of ouder. In de paragrafen 2.5.5<br />
(wonen) en 2.5.8 (zorg) zal meer aandacht worden besteed aan het gebruik van<br />
deze voorzieningen.
Over het aantal ouderen in beschermende woonvormen zijn geen landelijke<br />
gegevens<br />
beschikbaar. Dit komt doordat definities van hetgeen onder een beschermende<br />
woonvorm<br />
verstaan moet worden, variëren en doordat een landelijk registratiesysteem<br />
ontbreekt.<br />
De Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) spreekt over 32.000 woningen<br />
in woonzorgcomplexen die na 1987 zijn gebouwd (waarvan 20% niet aan alle eisen<br />
voldoet die de SEV heeft opgesteld om van een woonzorgcomplex te kunnen<br />
spreken) en 66.000 woningen (hof-, aanleun- en steunpuntwoningen) van voor 1987<br />
(11). Ongeveer 25% van deze woningen wordt door twee personen bewoond. Dit zou<br />
betekenen dat er eind jaren negentig ongeveer 122.000 ouderen in een<br />
beschermende woonvorm woonden.<br />
Belangrijke punten:<br />
• De Nederlandse bevolking vergrijst door ouder wordende babyboomers , het<br />
lage geboortecijfer en een stijgende levensverwachting. In 2040 bedraagt de<br />
piek in het aantal 65-plussers als percentage van de bevolking 23.<br />
• In vergelijking met andere Europese landen valt de vergrijzing mee. Ook<br />
wordt de Nederlandse piek tien jaar eerder bereikt.<br />
• Tot 2030 is er sprake van een geringe ‘dubbele vergrijzing’.<br />
• De bevolking blijft groeien, tot 18 miljoen in 2040. Daarna zet de krimp in.
2.4 Epidemiologische aspecten<br />
2.4.1 Inleiding<br />
Ook epidemiologische aspecten zijn van invloed op de kwantiteit en de kwaliteit van<br />
de vraag. Nederland vergrijst en dat zal een grotere vraag naar zorg met zich<br />
meebrengen. In deze paragraaf zullen enkele van de achtergronden van deze op<br />
zich juiste bewering aan de orde komen. De bedoeling daarvan is om te laten zien<br />
dat er geen simpele enkelvoudige verklaring voor dit verschijnsel bestaat, maar dat<br />
het gaat om een verwevenheid van demografische, technologische, culturele en<br />
zorginhoudelijke processen.<br />
2.4.2 Epidemiologie<br />
De epidemiologie is de wetenschappelijke discipline die de onderbouwing levert van<br />
uitspraken over het voorkomen van ziekten en beperkingen op groepsniveau en die<br />
als basis kan dienen voor voorspellingen van gezondheid en zorgbehoeften in de<br />
toekomst.<br />
De epidemiologie levert dus informatie over de kans om op een bepaalde leeftijd een<br />
ziekte of beperking te krijgen. Maar ook levert zij informatie over groepen in de<br />
bevolking die een grotere kans hebben op ziekten en beperkingen dan gemiddeld.<br />
De definitie van ‘epidemiologie’ is: de leer van de verspreiding en de veroorzaking<br />
van ziekten. Veroudering omvat echter meer en is complexer dan het optreden van<br />
afzonderlijke ziekten. Het gaat niet alleen om ziekten in de strikte zin van het woord,<br />
maar ook om de daarmee samenhangende beperkingen, psychische gesteldheid en<br />
hulpbehoevendheid. Naar analogie van de standaarddefinitie ‘epidemiologie’ kan met<br />
‘epidemiologie van de veroudering’ worden aangeduid: de studie van (de<br />
verspreiding en veroorzaking van) veranderingen van de gezondheid bij het ouder<br />
worden (12).<br />
2.4.3 Epidemiologie van de veroudering<br />
De epidemiologie van de veroudering geeft in de eerste plaats een beschrijving van<br />
de veranderingen in de gezondheid in brede zin die met het ouder worden optreden.<br />
In de tweede plaats bestudeert zij de achtergronden van gezondheidsveranderingen,<br />
waarmee zij een voorspelling probeert te geven van de kansen op<br />
gezondheidsveranderingen naar gelang van de kenmerken van de persoon en diens<br />
omgeving. Beide onderstaande figuren geven schematisch het bovenstaande weer<br />
(12). Daarmee is zij niet alleen uit op oorzakelijke samenhangen door het bepalen
van risicofactoren, maar heeft ook tot doel groepen of individuen te onderscheiden<br />
met een verhoogd risico op achteruitgang in de gezondheid.<br />
Uit deze omschrijving blijkt wel dat de epidemiologie van de veroudering niet een<br />
puur medische wetenschap is. Zij vertoont overlap met de sociologie, de psychologie,<br />
de demografie, de biologie en zorgwetenschappen, en heeft duidelijke raakvlakken<br />
met de economie en de politicologie. Zij is daarmee bij uitstek interdisciplinair.<br />
Onderstaande schema’s geven grafisch de ontwikkeling van gezondheidsproblemen<br />
weer. Het eerste schema geeft daarbij weer dat een ziekte kán leiden tot een stoornis<br />
en een stoornis vervolgens kán leiden tot een beperking die vervolgens ook niet altijd<br />
hoeft te leiden tot een hulpbehoefte. Het hebben van een ziekte zegt daarom nog<br />
niets of de persoon in kwestie ook tot een hulpbehoefte, lees zorgvraag zal komen.<br />
Het tweede schema geeft vervolgens aan welke invloeden (persoon/omgeving) waar<br />
een invloed uitoefenen en duidelijk wordt aangegeven dat van psychisch<br />
welbevinden een invloed uitgaat op alle onderdelen van de cascade en vice versa.<br />
De min of meer centrale rol van het psychisch welbevinden komt in dit schema helder<br />
uit de verf. In ‘What’s new’, waarmee het betoog zal worden voortgezet, zal dit nader<br />
worden toegelicht.<br />
ziekte<br />
Ontwikkeling van gezondheidsproblemen<br />
hulp-<br />
behoefte<br />
beperking<br />
stoornis<br />
ziekte<br />
persoon omgeving<br />
stoornis<br />
lichamelijke<br />
beperking<br />
rolbeperking/<br />
hulpbehoefte
2.4.4 What’s new?<br />
Psychisch welbevinden<br />
Uit recente onderzoeken blijkt dat het aantal mensen met overgewicht in Nederland<br />
schrikbarend stijgt (14) Uit het advies van de RVZ blijkt dat op dit moment 4 van de 10<br />
Nederlanders last hebben van overgewicht en dat zeker 1 van hen lijdt aan obesitas.<br />
Nederland lijkt met ongeveer 10 jaar verschil de Amerikaanse trend te volgen.<br />
Overgewicht kan leiden tot c.q. gepaard gaan met ziekten en depressies.<br />
Overgewicht en obesitas hebben een grotere invloed op het aantal chronische<br />
aandoeningen dan rookgedrag of excessief alcoholgebruik. De ermee gepaard<br />
gaande co-morbiditeit zoals diabetes en gewrichtklachten c.q. mobiliteitsproblemen<br />
zullen waarschijnlijk tot een groter beroep op zorgdiensten zullen gaan leiden en<br />
helaas niet alleen door ouderen. Indien Nederland de Amerikaanse trend gaat<br />
volgen, dan zullen in een generatie de directe kosten, veroorzaakt door overgewicht<br />
en obesitas, verdrievoudigen (15).<br />
Toch is het niet zo dat iedere ‘need’ leidt tot een ‘demand’. Dit is onder andere te<br />
verklaren uit het gegeven dat met het toenemen van de leeftijd en het achteruitgaan<br />
van de lichamelijke conditie de ‘ervaren gezondheid’ (hetgeen als maat kan dienen<br />
voor psychisch welbevinden) veelal gelijk blijkt te blijven. De ervaren gezondheid<br />
houdt kennelijk geen gelijke tred met de objectieve ziektelast. Tevens blijkt de<br />
ervaren gezondheid een goede voorspeller voor de overlevingsduur te zijn. Het<br />
bieden van een adequaat pakket van welzijnsdiensten aan ouderen zou dus wel<br />
eens een belangrijke sleutel kunnen zijn voor het inperken van wants, needs en<br />
demands op het vlak zorgdiensten. In relatie tot wat kan worden omschreven als<br />
‘subjectieve gezonde levensverlenging’ dringt de vraag zich op of interventies die<br />
aan het psychisch welbevinden ondersteuning bieden wellicht effectiever zijn dan<br />
zorg- en/of behandelinginterventies? Anders gezegd of het welzijnsaspect in de<br />
ouderenzorg, zeker in het licht van ‘scheiden van wonen en zorg’ waarbij welzijn het
kind dreigt te worden dat met het badwater wordt weggegooid, niet veel meer<br />
aandacht moet krijgen.<br />
Om een voorbeeld te geven van hoe zo’n psychische aanpassing in zijn werk kan<br />
gaan, gaan we na wat ouderen belangrijk vinden in hun leven. Hier hebben we een<br />
negental nevenaspecten in willekeurige volgorde:<br />
- een goede geestelijke gezondheid<br />
- een leuk gezin<br />
- een goede huisvesting<br />
- een goed huwelijk<br />
- een goed inkomen<br />
- een goede lichamelijke gezondheid<br />
- een sterk geloof<br />
- veel vrienden en kennissen<br />
- een zinvolle tijdsbesteding.<br />
De lezer kan zelf nagaan welke aspecten hij/zij belangrijk vindt.<br />
De deelnemers werd gevraagd welke drie van de negen aspecten hij belangrijkst<br />
vonden.<br />
De meerderheid heeft een goede lichamelijke gezondheid als hoogste prioriteit. Als<br />
we onderscheid maken tussen gezonde ouderen en ouderen met een chronische<br />
ziekten, dan zien we iets opmerkelijks. Het percentage zieke ouderen dat belang<br />
hecht aan een goede lichamelijke gezondheid is kleiner dan bij niet zieke ouderen?<br />
Het is inderdaad beter om iets wat je niet hebt, ook niet belangrijk te vinden, dan om<br />
belang te blijven hechten aan iets wat je niet meer hebt – in dit geval een goede<br />
gezondheid. Zo bezien is hier sprake van een psychische aanpassing.<br />
Verder is het zo, dat als het ene aspect minder belangrijk wordt, een andere aspect<br />
belangrijker kan worden. Met andere woorden, er kan een verschuiving in prioriteiten<br />
optreden. Dit is inderdaad het geval: zieke ouderen vinden een goede huisvesting<br />
belangrijker dan gezonde ouderen. Dit is begrijpelijk, want met een goede<br />
huisvesting, hebben zij minder last van de beperkingen waarmee ziekten gepaard<br />
kunnen gaan. Misschien nog opmerkelijker is, dat zieke ouderen een sterk geloof<br />
belangrijker vinden dan gezonde ouderen. Wellicht putten zieke ouderen kracht in<br />
hun geloof, terwijl geloof voor gezonde ouderen minder relevant is (12).<br />
2.4.5 Wie zijn het meest kwetsbaar?<br />
(Hoge) Ouderdom komt met gebreken. Eens zelfbewuste en mondige burgers<br />
kunnen door ziekte en aftakeling hun mondigheid verliezen. Behoeften veranderen<br />
als mensen ouder worden. Mensen worden kwetsbaarder en meer onzeker. De<br />
behoefte aan veiligheid, intimiteit en samen zijn neemt toe. Maar kwetsbaarheid kan<br />
iedereen in elke fase van het leven overkomen. Een aantal factoren blijkt daardoor<br />
bepalend te zijn.<br />
Volgens Duyvendak (20) wordt kwetsbaarheid bepaald door de mate waarin mensen<br />
beschikken over contextueel kapitaal (sociaal netwerk), sociaal-economisch kapitaal<br />
(financiële middelen), sociaal-cultureel kapitaal (sociale vaardigheden).<br />
Timmermans (21) noemt dezelfde factoren als bepalend voor het huidige gebruik van<br />
AWBZ voorzieningen. Overigens zal, zoals in het demografisch overzicht (2.3) al
werd gemeld, de op dit moment meest kwetsbare categorie – alleenstaande vrouwen<br />
van 80 jaar en ouder – in de komende 20 jaar veel minder snel groeien dan de<br />
afgelopen 20 jaar.<br />
In bijgevoegde tabel zet de Klerk (2001; (7) ) de risicofactoren voor het ontstaan van<br />
lichamelijke en psychische stoornissen en beperkingen bij ouderen op een rij. De<br />
risicofactoren worden ingedeeld in vier groepen: persoons- en<br />
persoonlijkheidskenmerken, tekorten in hulpbronnen, leefstijlkenmerken en<br />
gezondheidsproblemen.<br />
Veel factoren komen in beide rijen in de tabel voor en blijken dus het risico op zowel<br />
de lichamelijke als de psychische beperkingen te vergroten.<br />
Risicofactoren van lichamelijke beperkingen en psychische stoornissen of beperkingen onder ouderen<br />
(de Klerk)<br />
Lichamelijke beperkingen Psychische stoornissen<br />
en/of beperkingen<br />
_________________________________________________________________________________<br />
Persoons- en per- kwetsbaarheid kwetsbaarheid<br />
soonlijkheidsken- gebrek aan competentie/ gebrek aan competentie/<br />
merken veerkracht veerkracht<br />
vrouw vrouw<br />
zeer hoge leeftijd zeer hoge leeftijd<br />
bewoner grote stad
Hulpbronnen lage sociaal-economische lage sociaal-economische positie<br />
positie<br />
klein sociaal netwerk weinig sociaal contact<br />
verlies van belangrijke netwerk-<br />
leden<br />
Leefstijlkenmerken risicovolle leefstijl alleen wonen<br />
inadequaat hulpzoekgedrag inadequaat hulpzoekgedrag<br />
Gezondheidspro-<br />
blemen 2 of meer chronische aan- 2 of meer chronische aan-<br />
doeningen doeningen<br />
beroerte beroerte<br />
dementie dementie<br />
ziekten van het bewegings- ziekten van het ademhalings-<br />
apparaat wegen<br />
depressie- en angststoornissen andere psychische stoornissen<br />
hartziekten<br />
lichamelijke beperkingen<br />
In dit overzicht staan de belangrijkste risicofactoren die van invloed zijn op de<br />
kwetsbaarheid van ouderen. Opvallend is dat een aantal aandoeningen of<br />
omstandigheden in beide rijen in de tabel voorkomen. Dat illustreert de wisselwerking<br />
tussen lichamelijke aandoeningen, psychische stoornissen en fysieke dan wel<br />
psychische beperkingen.<br />
De meest kwetsbare categorie ouderen, namelijk alleenstaande vrouwen ouder dan<br />
80 jaar, werd in de voorgaande paragraaf vanuit demografisch oogpunt kort<br />
besproken.<br />
Kwetsbaarheid blijkt ook groter indien men ergens, mogelijk zelf zeer lang geleden in<br />
de levensloop een traumatische gebeurtenis heeft moeten incasseren. Een<br />
voorbeeld is de Hongerwinter van 1944-45. De deelnemers aan het Longitudinal<br />
Aging Study Amsterdam (LASA)-onderzoek waren toen zeven jaar en ouder.<br />
Deelnemers die destijds in de steden in het Westen woonden – dus acht maanden<br />
honger hadden – werden vergeleken met degenen die op het platteland woonden –<br />
dus geen honger hadden. Kijken we naar de ervaren gezondheid anno 1993, dan<br />
blijkt dat die slechter bij degenen die de Hongerwinter aan den lijve hebben<br />
meegemaakt. Het doet er niet toe hoe oud zij waren tijdens de Hongerwinter, al deze<br />
ouderen ervaren nú hun gezondheid als slechter.<br />
Dit gegeven betekent voor de praktijk van de analyse van de zorgvraag men terdege<br />
stil moet staan bij traumatische gebeurtenissen in de levensloop ook al zijn die zeer<br />
vroeg het leven van de persoon in kwestie opgetreden.<br />
2.4.6 Ziektebeelden en zorgbehoeften<br />
Op dit moment zijn de voornaamste zorgvragen van cliënten die in intramurale<br />
voorzieningen verblijven een gevolg van aandoeningen als dementie (in al zijn<br />
verschijningsvormen), CVA’s, neurologische aandoeningen (zoals de ziekte van
Parkinson) en kanker. Deze ziekten leiden tot beperkingen in zelfzorg en tot<br />
psychosociale problematiek.<br />
Dementie: preventie en therapie<br />
Van groot belang voor de vraag, in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin, naar<br />
intramurale, semi- en extramurale verpleeghuis- en verzorgingshuiszorg zijn de<br />
diverse aandoeningen die leiden tot een dementie syndroom. De meest frequent<br />
voorkomende vorm van dementie is de ziekte van Alzheimer. Andere kwantitatief<br />
belangrijke maar minder vaak voorkomende vormen zijn multi-infarct dementie,<br />
Lewy-body-dementie en Frontaalkwab dementie. De twee laatst genoemde typen<br />
mogen dan weliswaar niet zo frequent voorkomen, de erbij optredende<br />
gedragsstoornissen, die nogal eens slecht op medicatie reageren, leiden tot een<br />
grote vraag naar allerlei zorgdiensten.<br />
De pathogenese van deze ziekten is verschillend. Wereldwijd wordt veel onderzoek<br />
verricht om de exacte oorzaak-gevolg-route uiteindelijk leidend tot de klinische<br />
diagnose ‘Dementie syndroom’ te ontrafelen. Toch, zo blijkt uit een recent advies van<br />
een commissie van de Gezondheidsraad getiteld ‘Dementie’, mag er op korte termijn<br />
geen belangrijke doorbraak op het gebied van de behandeling, primaire preventie<br />
van enkele in kwantitatief opzicht belangrijke oorzaken van dementie, zoals<br />
bijvoorbeeld Seniele Dementie van het Alzheimer Type (SDAT), worden verwacht<br />
(13).<br />
Dementie is een ziekte die vooral de zeer oude mensen treft. Van de 65-jarigen lijdt<br />
bijna 1% aan dementie. Dit percentage loopt op tot ruim 40 bij mensen van 90 jaar<br />
en ouder. Het aantal zeer oude mensen in ons land neemt de komende decennia<br />
aanzienlijk toe. Als de prevalentiecijfers niet veranderen en curatieve behandelingen<br />
uitblijven, zal het aantal mensen met dementie, dat nu ruim 175 000 bedraagt, in<br />
2010 zijn opgelopen tot ruim<br />
207 000. In 2050 zullen er naar verwachting 412 000 dementiepatiënten zijn. Anders<br />
gezegd:<br />
in 2000 was naar schatting 1 op de 93 mensen in ons land dement, in 2010 zal dat 1<br />
op de 81 zijn, en in 2050 1 op de 44. De vraag naar zorg voor deze doelgroep zal de<br />
komende jaren dus fors stijgen. De noodzakelijke zorg, behandeling en begeleiding<br />
kunnen nu al niet altijd op tijd worden geboden. Daarbij komt dat de omvang van de<br />
potentiële beroepsbevolking (mensen van 15 tot 64 jaar) nog aanzienlijk zal krimpen.<br />
Stonden er in 2000 tegenover elke dementerende nog 63 potentiële werknemers, in<br />
2010 zijn dat er nog maar 55 en in 2050 slechts 27. De commissie komt in verband<br />
met het bovengenoemde tot de slotsom dat er jaarlijks maar liefst ca. 1300<br />
instellingsplaatsen (ongeveer 6 verpleeghuizen) moeten worden toegevoegd aan de<br />
huidige capaciteit om de verschraling van de zorg aan deze doelgroep niet verder te<br />
laten toenemen.<br />
Dementering is een ziekteproces dat dermate ingrijpend inwerkt dat voor een groot<br />
deel van deze patiënten een opname in een verpleeghuis (of een verzorgingshuis)<br />
noodzakelijk wordt. Niet zelden is opname het beste voor zowel de patiënt als zijn<br />
partner/ mantelzorger. Terecht wordt er op gewezen dat de manier waarop de<br />
overheid de wenselijkheid van uitstel van opname beklemtoont, het gevoel versterkt<br />
dat het verkeerd is om een dementerende naaste te laten opnemen. (Een belangrijk<br />
stukje van de zorgkloof tekent zich al af).
Dat er discussie over de aantallen bestaat blijkt uit vergelijking van bovenstaande<br />
cijfermateriaal met de gegevens, uit een andere bron afkomstig mag verondersteld<br />
worden, die hieronder vermeld staan. De totalen liggen meer dan 25.000 onder de<br />
eerder genoemde aantallen uit het rapport van de Gezondheidsraad: een verschil<br />
van 15 tot 20 %!<br />
Tabel 4: Prognose ontwikkeling dementie in 2000, 2010 en 2030 naar leeftijdscategorie;<br />
becijferd op basis van : CBS, 1999 en Tester et al., 1999 (16)<br />
2000 Totaal aantal 2010 Totaal aantal 2030 Totaal aantal<br />
dementerenden dementerenden dementerenden<br />
65-79 57.615 62.695 96.545<br />
80-84 35.750 43.768 76.050<br />
85-89 34.128 42.768 59.400<br />
90-94 18.354 21.252 32.200<br />
Totaal 145.847 170.525 264.195<br />
Door de gegevens van tabel 2,3 en 4 te combineren zou in 2010 170.525 van de<br />
2.465.000 65+-ers dement zijn Dit is 6,9 % van die leeftijdgroep. Ruim 1 % van de<br />
totale bevolking.<br />
17.4 % van de 80+-ers blijkt dement. In 2030 blijkt ruim 1.5 % van de totale bevolking<br />
dement.<br />
2.4.7 Enkele hoofdzaken voortvloeiend uit epidemiologische gegevens<br />
Van der Maas (18) trekt in zijn essay ‘Vergrijzing, volksgezondheid en de vraag naar<br />
zorg’ een paar heldere conclusies waarmee ik deze paragraaf over epidemiologie wil<br />
besluiten:<br />
1. De vergrijzing in Nederland is vooral het gevolg van het ouder worden van de grote<br />
naoorlogse geboortegolf, waardoor er in de komende decennia veel meer<br />
bejaarden zullen zijn. De toename van de levensverwachting levert in de komende<br />
decennia slechts een zeer beperkte bijdrage aan de vergrijzing.<br />
2. Wanneer het totale zorggebruik van de Nederlander van een bepaalde<br />
leeftijd de komende decennia constant zou blijven, zouden de kosten van<br />
de gezondheidszorg met ongeveer 1% stijgen. Dat hoeft economisch en<br />
maatschappelijk geen enkel probleem te zijn. Maar het is vrijwel zeker dat<br />
het totale zorggebruik per Nederlander van een bepaalde leeftijd juist veel<br />
verder zal stijgen, onder meer dankzij een toenemend effectieve,<br />
preventieve en curatieve gezondheidszorg. Wij zijn in staat voor veel ziekten<br />
het optreden van ernstige verschijnselen en vervolgens sterfte uit te stellen
maar daarvoor is vaak vroege diagnostiek en levenslange behandeling<br />
nodig. Daarnaast verhoogt effectieve levensverlenging de kans op het<br />
krijgen van nu nog niet goed te bestrijden aandoeningen die wel<br />
zorgafhankelijk maken. Zoals mobiliteitsbeperkingen, verlies van<br />
gezichtsvermogen en dementie.<br />
3. Door de combinatie van de onder 1 en 2 genoemde factoren zal de totale<br />
zorgvraag in Nederland in de komende decennia waarschijnlijk exponentieel<br />
verder stijgen. De stijging van de vraag op hoge leeftijd zal zowel medische<br />
interventies (cure) als zorg (care) betreffen. De discussie over keuze in de<br />
zorg zal dan ook een steeds minder vrijblijvend karakter krijgen en<br />
verdelingsvraagstukken, ook die betreffende naar leeftijd, zullen steeds<br />
urgenter worden.<br />
4. Naast deze beschrijving uit demografisch en epidemiologisch perspectief<br />
moeten we ook op een meer inhoudelijke manier naar de geneeskunde en de<br />
gezondheidszorg in de laatste leeftijdsfase kijken. De plaats die ouderen in de<br />
toekomstige samenleving zullen innemen is niet gemakkelijk te voorspellen. In<br />
een stabiele samenleving en gunstig economisch klimaat zal deze positie<br />
gunstiger zijn dan in een situatie van onrust en schaarste. De beschikbaarheid<br />
van zorg en de bereidheid deze beschikbaar te stellen zijn daarmee ook nogal<br />
onvoorspelbaar. Maar onafhankelijk van deze omstandigheden, zal de laatste<br />
leeftijdsfase, waarin de kans op zorgafhankelijkheid toeneemt, waarin vaak comorbiditeit<br />
aanwezig is en waarin medische gerichtheid op levensverlenging<br />
voor de patiënt niet vanzelfsprekend is, speciale eisen stellen aan de inzet aan<br />
cure en care.<br />
De dynamiek van de vraag is in de voorgaande paragrafen vanuit demografische<br />
(2.3) en epidemiologische (2.4) optiek belicht.<br />
In de navolgende paragraaf zal de exploratie van de dynamiek van de vraag verder<br />
worden doorgezet en wel gebruik makend van onderzoek dat recent is verricht naar<br />
belangrijke sociaal-culturele ontwikkelingen en maatschappelijke trends.
2.5 Sociaal-culturele trends en ontwikkelingen<br />
2.5.1 Inleiding<br />
In het navolgende wordt een overzicht gegeven van sociaal-culturele feiten,trends en<br />
ontwikkelingen (19). Deze onderwerpen, bijvoorbeeld op het gebied van financiële<br />
positie, wonen, gezondheid en gebruik van dienstverlening en zorgvoorzieningen,<br />
zeggen veel over de veranderende positie van ouderen in de samenleving en geven<br />
daarmee ook een schetsmatig beeld van veranderende maatschappelijke positie van<br />
ouderen. Achtereenvolgens zullen de volgende sociaal-culturele aspecten worden<br />
belicht:<br />
- onderwijs en opleiding<br />
- arbeidsmarktpositie<br />
- financiële positie van huidige en toekomstige ouderen<br />
- wonen<br />
- gezondheid<br />
- lichaamsbeweging<br />
- gebruik van dienstverlening en voorzieningen<br />
- ICT-gebruik<br />
- allochtone ouderen<br />
- ontkerkelijking en democratisering<br />
- levensloopaspecten<br />
Uiteraard kent ieder onderwerp zijn eigen specifieke vraagstellingen. Toch worden al<br />
deze domeinen ongeveer langs hetzelfde stramien belicht. Zo worden zoveel<br />
mogelijk de volgende vragen beantwoord:<br />
– In hoeverre nemen ouderen deel aan de samenleving (onderwijs, arbeidsmarkt,<br />
enz.)?<br />
– Wat zijn de kenmerken van de ouderen die hieraan deelnemen?<br />
– Wat zijn de belemmeringen die ouderen ondervinden bij de maatschappelijke<br />
integratie – een belangrijke doelstelling van opeenvolgende kabinetten – ?<br />
– Zijn er hierin ontwikkelingen in de tijd (de jaren negentig) te zien?<br />
– In hoeverre verschilt de positie van ouderen in beschermende woonvormen,<br />
verzorgings- en verpleeghuizen van die van ouderen die zelfstandig wonen?<br />
Alvorens op deze onderwerpen nader in te gaan wil ik een stukje tekst aanhalen dat ik op<br />
mijn zoektocht naar gegevens tegen kwam. Het betreft de huidige generatie ouderen.<br />
De huidige generatie ouderen<br />
“Veel mensen hebben een wat belegen en erg uniform beeld van de huidige generatie<br />
ouderen. Alsof ze allemaal alleen maar van klassieke muziek en schilderijen van<br />
Ruijsdael houden. Maar onder de Nederlandse ouderen van nu zitten ook al mensen<br />
die aan het begin stonden van de jaren 60-revolte, mensen die van jazz houden en van<br />
hiphop. Er is veel meer diversiteit dan dikwijls verondersteld wordt. En dan hebben
we nog niet eens over de mensen met een andere etnisch-culturele achtergrond”<br />
(Booij, De Schildershoek).<br />
2.5.2 Onderwijs en opleiding<br />
Aangezien juist de mensen met een meer dan gemiddelde opleiding (de zogenaamd<br />
‘hoger opgeleiden’) en de (hogere) middenklasse veelal trendsetters zijn en andere<br />
lager geschoolden trendvolgers is het niet verwonderlijk dat de reeks onderwerpen<br />
die belicht wordt begint met juist dit onderwerp. Uitgaande van de definitie van<br />
‘ouderen’ zoals die gehanteerd wordt door het SCP, dat zoals eerder vermeld de<br />
leeftijdsgrens bij 55 jaar legt, zal het thema vanuit twee gezichtspunten worden<br />
behandeld: het opleidingsniveau van de ouderen en de deelname van de ouderen<br />
aan opleidingen en cursussen waaronder het up-to-date houden van kennis en<br />
vaardigheden van oudere werknemers.<br />
Kennis en informatie spelen een belangrijke rol in de hedendaagse samenleving. Om<br />
volwaardig en in zelfstandigheid te kunnen functioneren, moeten volwassenen<br />
beschikken over een minimum aan kennis en vaardigheden. Het streven alle<br />
jongeren<br />
minimaal tot een zogenoemde startkwalificatie op te leiden, berust op dat<br />
uitgangspunt.<br />
De in het jeugdonderwijs opgedane kennis en vaardigheden zijn evenwel geen<br />
eindpunt. Scholing en opleiding kunnen de aanvankelijke kennis en vaardigheden in<br />
de verdere levensloop aanvullen, verbreden, verdiepen of vernieuwen. Het beleid<br />
gaat<br />
ervan uit dat een 'leven lang leren' een noodzaak is voor alle burgers (OCenW 1998).<br />
Ouderen hebben een opleidingsachterstand op jongere volwassenen. Elke volgende<br />
lichting jongeren gaat langer naar school dan de voorgaande en wanneer zij eenmaal<br />
van school af is, verandert haar opleidingsniveau niet zo heel veel meer. Zo ontstaat<br />
de situatie dat ouderen bijna per definitie lager zijn opgeleid dan jongere<br />
volwassenen.<br />
De omvang van de achterstand hangt af van het tempo waarin de groei van de<br />
onderwijsdeelname in het verleden is verlopen; hoe hoger het groeitempo, hoe groter<br />
de<br />
achterstand van ouderen. Met name onder oudere vrouwen zijn er nog vele – bijna<br />
vier op de tien – die niet meer dan basisonderwijs hebben gevolgd, en de<br />
achterstand<br />
van oudere vrouwen op de vergelijkingsgroep van 35-54 jaar is dan ook groot. Het<br />
opleidingspeil van oudere mannen is hoger – 22% heeft niet meer dan<br />
basisonderwijs<br />
voltooid – en hun achterstand op jongere volwassenen geringer.<br />
In vergelijking met enkele decennia terug is het opleidingsniveau van ouderen sterk<br />
toegenomen; in de vroege jaren zeventig had nog 60% à 70% van de ouderen niet<br />
meer dan basisonderwijs doorlopen.
Bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen zijn in doorsnee lager opgeleid dan<br />
zelfstandig wonende ouderen; meer dan de helft van de tehuisbewoners heeft<br />
slechts<br />
basisonderwijs voltooid.<br />
Het opleidingsniveau is slechts een indicatie voor kennis en vaardigheden. Echter,<br />
ook<br />
een directe meting van de zogeheten ’functionele geletterdheid’ wijst op een<br />
achterstand:<br />
het percentage ouderen met een laag niveau van functionele geletterdheid is<br />
ongeveer<br />
twee keer zo hoog als bij jongere volwassenen.<br />
Gezien de voorspellende kracht van het<br />
opleidingsniveau op tal van terreinen, is de<br />
stijging van het opleidingsniveau van ouderen een belangrijke ontwikkeling.<br />
Niettemin<br />
lijkt er reden voor enige relativering. Door alleen af te gaan op het formele<br />
opleidingsniveau worden de capaciteiten van oudere volwassenen waarschijnlijk<br />
onderschat.<br />
De komende decennia zal het opleidingspeil van ouderen verder toenemen. Over 25<br />
jaar zullen drie op de tien oudere mannen en ruim twee op de tien oudere vrouwen<br />
hoger opgeleid zijn. Nog slechts één op de tien ouderen zal ongeschoold zijn (alleen<br />
basisonderwijs). Oudere vrouwen zullen hun achterstand op oudere mannen tegen<br />
die<br />
tijd voor een groot deel hebben ingelopen. De stijging van het opleidingsniveau zal<br />
waarschijnlijk gunstige gevolgen hebben voor de leefsituatie en de zelfstandigheid<br />
van<br />
ouderen en het beroep op zorgvoorzieningen afremmen. Of de achterstand op<br />
jongere<br />
volwassen zal verdwijnen is onzeker. Zolang de deelname aan het initiële onderwijs<br />
blijft toenemen – en daar ziet het in ieder geval de komende jaren naar uit – zullen<br />
ouderen een achterstand houden.<br />
Een minderheid van de ouderen van 55-64 jaar neemt deel aan betaalde arbeid. Het<br />
up-to-date houden van de kennis en vaardigheden van oudere werknemers kan<br />
bijdragen<br />
aan het verhogen van de arbeidsparticipatie van deze leeftijdsgroep. Haar deelname<br />
aan scholing en opleiding – het gaat doorgaans om bedrijfsopleidingen – volgt wel<br />
een stijgende lijn maar is nog altijd gering in vergelijking met andere leeftijdsgroepen.<br />
De korte periode waarin de investering moet worden terugverdiend, werkt<br />
waarschijnlijk<br />
belemmerend.<br />
Verreweg de meeste ouderen die een opleiding willen volgen, weten de weg naar het<br />
aanbod te vinden. De groep die wel een opleiding wil volgen, maar daar niet aan<br />
toekomt,<br />
is niet zo groot (circa 5%). Als belangrijkste reden om geen opleiding of cursus
te (willen) volgen noemt men het feit dat men het te druk heeft of dat men simpelweg<br />
de behoefte niet voelt. Daarnaast zijn er ouderen die in feite wel een opleidingswens<br />
hebben, maar die de wens hebben laten varen vanwege de gevoelde onmogelijkheid<br />
hem te vervullen.<br />
2.5.3 Arbeidsmarktpositie<br />
De forse stijging van de arbeidsdeelname van ouderen, die in de Rapportage<br />
ouderen<br />
1998 werd gesignaleerd, heeft zich de afgelopen jaren onverminderd voortgezet.<br />
Sinds<br />
in 1993 het dieptepunt in de arbeidsparticipatie van ouderen werd bereikt, is het<br />
aandeel<br />
55-64-jarige mannen dat betaald werk verricht met tien procentpunten toegenomen<br />
en het aandeel werkende vrouwen van 55-64 jaar met negen procentpunten. Sinds<br />
1997<br />
is ook de arbeidsdeelname van mannen van 60 jaar en ouder voor het eerst<br />
gestegen.<br />
Bij vrouwen in deze leeftijdscategorie neemt de arbeidsparticipatie echter nog<br />
nauwelijks<br />
toe. In totaal had in 2000 een op de drie personen van 55-64 jaar betaald werk:<br />
de helft van de mannen en een op de vijf vrouwen in deze leeftijdscategorie.<br />
Dat nu ook de arbeidsdeelname onder 60-64-jarige mannen stijgt, duidt erop dat de<br />
wijzigingen in VUT-regelingen, die de afgelopen jaren in de meeste CAO’s zijn<br />
overeengekomen, inmiddels effect beginnen te sorteren. De ’spilleeftijd’ waarop de<br />
meeste<br />
mannen het arbeidsproces verlaten, is verschoven van 60 naar 61 jaar. Bij de<br />
vrouwen<br />
wint daarentegen de uittredingsleeftijd van 60 jaar steeds meer aan populariteit,<br />
waarschijnlijk doordat steeds meer werkende vrouwen gebruik kunnen maken van<br />
een VUT-regeling.<br />
In de periode 1993-1997 kon de stijging van de arbeidsparticipatie van 55-59-jarige<br />
mannen voor een belangrijk deel worden verklaard uit het feit dat steeds minder<br />
oudere<br />
mannen werkloos werden. In de meest recente jaren was de instroom van oudere<br />
mannen<br />
in de WW echter stabiel, terwijl de instroom in de WAO weer iets toenam. Mogelijk<br />
is de stijging in de arbeidsdeelname van mannen van 55-59 jaar ten dele te danken<br />
aan het feit dat meer mannen met een (gedeeltelijke)<br />
arbeidsongeschiktheidsuitkering<br />
(blijven) werken.<br />
Het percentage werkende ouderen varieert sterk tussen de bedrijfstakken. In de<br />
horeca<br />
en in de computer- en informatiesector werken de minste 50-plussers (minder dan<br />
10%<br />
van het personeelsbestand), in nutsbedrijven (energie en waterleiding), het<br />
onderwijs,
de uitgeverijen, de sociale werkplaatsen en in onderzoekinstellingen de meeste<br />
(minimaal<br />
25%). Deze percentages zeggen overigens nog weinig over de verschillen in de<br />
kans om tot relatief hoge leeftijd te blijven werken. Een vergrijzend<br />
personeelsbestand<br />
kan namelijk ook het gevolg zijn van een geringe instroom van jongeren, bijvoorbeeld<br />
doordat de werkgelegenheid in een sector stagneert.<br />
Op basis van de ontwikkeling in de periode 1994-1999 kan worden vastgesteld dat in<br />
de landbouw en visserij en in de zakelijke dienstverlening meer dan de helft van de<br />
55-59-jarigen vijf jaar later nog steeds werkzaam is. In de sectoren onderwijs en<br />
cultuur<br />
en overige dienstverlening blijven ongeveer twee op iedere vijf werkenden tussen 55<br />
en 59 jaar nog minimaal vijf jaar werken. In de andere sectoren geldt dit voor niet<br />
meer dan een kwart van het personeel van 55-59 jaar.<br />
Wanneer 50-plussers het arbeidsproces verlaten, betekent dit nog niet dat zij niet<br />
meer<br />
actief zijn. Een deel gaat bijvoorbeeld onbetaald vrijwilligerswerk doen. Van de 50-<br />
64-<br />
jarigen die geen betaald werk (meer) doen, blijkt dan ook een hoger percentage<br />
actief<br />
te zijn in het vrijwilligerswerk dan van degenen die (nog) wel een betaalde baan<br />
hebben.<br />
Dat het verschil tussen beide groepen vrij klein is, komt ten dele doordat de<br />
samenstelling<br />
van de groep niet-werkende ouderen naar opleiding en geslacht afwijkt van<br />
die van de groep werkenden. Bij gelijk opleidingsniveau en sekse doen ouderen<br />
zonder<br />
betaald werk wel degelijk aanzienlijk vaker vrijwilligerswerk dan leeftijdgenoten<br />
met betaald werk.<br />
2.5.4 Financiële positie van huidige en toekomstige ouderen<br />
Bij de gemiddelde 65-plusser vormt, eind 1998, de AOW 68% van het inkomen. Dit<br />
aandeel is in de jaren negentig iets in belang gedaald, terwijl de pensioeninkomsten<br />
iets<br />
belangrijker zijn geworden, vooral bij mannen. 31% van de mannen heeft het<br />
pensioen<br />
als belangrijkste bron van inkomen, tegenover 8% van de vrouwen. Verwacht wordt<br />
dat de toekomstige ouderen meer inkomen uit pensioenen zullen krijgen. Wordt niet<br />
naar het gemiddelde voor elke persoon, maar naar de samenstelling van het totale<br />
inkomen van de ouderen gekeken, dan is in 1998 ruim 50% afkomstig uit de AOW en<br />
30-40% uit pensioenen. De inkomsten uit andere bronnen dan de AOW zijn dus<br />
geconcentreerd bij een kleine groep.<br />
Het gemiddelde besteedbare inkomen van oudere huishoudens is tussen 1990 en<br />
1998<br />
nauwelijks gestegen (en daarmee is de inkomensontwikkeling dezelfde als die van
35-54-jarigen).<br />
Het inkomen van ouderenhuishoudens is gemiddeld 15.000 gulden per jaar lager dan<br />
van de huishoudens van 35-54-jarigen. Hoe ouder het huishouden, des te lager is<br />
het<br />
inkomen. Alleenstaande vrouwen hebben het laagste gemiddelde inkomen, personen<br />
in tehuizen buiten beschouwing gelaten.<br />
In het algemeen geldt dat hoe ouder het huishouden is, des te vaker het een laag<br />
inkomen<br />
heeft. In 1998 is het aandeel ouderen met een laag inkomen duidelijk gedaald ten<br />
opzichte van 1990. Het verschil met de niet-ouderen (van 35-54 jaar) is gehalveerd,<br />
en leeftijdsverschillen spelen een geringere rol. Toch heeft nog altijd 21% van de 75-<br />
plussers een laag inkomen. Ouderen moeten niet alleen vaak rondkomen van een<br />
laag<br />
inkomen, maar zij hebben vaak ook voortdurend een laag inkomen. Dit komt doordat<br />
zij nauwelijks kansen hebben om het eigen inkomen te vergroten.<br />
Het aantal huishoudens dat rapporteert (zeer) moeilijk rond te kunnen komen met het<br />
inkomen, maakt ruim 10% uit van alle huishoudens, zowel van de totale bevolking als<br />
van de ouderen. Dit percentage is in 1999 vrijwel even hoog als in 1990. Alleen<br />
alleenstaande vrouwen geven vaker (20%) op moeilijk rond te kunnen komen.<br />
Ouderen in<br />
beschermende woonvormen zeggen vrijwel net zo vaak met het inkomen goed rond<br />
te<br />
kunnen komen als ouderen die zelfstandig wonen.<br />
De vaste lasten zijn in de jaren negentig voor iedereen gestegen, maar voor ouderen<br />
het<br />
meest; respectievelijk 3,8 procentpunten voor huishoudens van 65-plussers en 1,5<br />
procentpunt voor huishoudens van 35-54-jarigen. Dit is vooral het gevolg van de<br />
stijging<br />
van de directe woonlasten (kale huur; de huurwaarde) en de lokale heffingen.<br />
In 1998 geven huishoudens van 75-plussers, alleenstaande oudere vrouwen en<br />
ouderenhuishoudens met een laag inkomen (voor een deel overlappende groepen)<br />
vaak bijna de helft van hun inkomen uit aan vaste lasten.<br />
Bij de bewoners van verzorgings- en verpleeghuizen valt het relatief hoge<br />
percentage<br />
op dat zij uitgeven aan vaste lasten. Als van hun, vaak geringe, inkomen de eigen<br />
bijdrage<br />
voor het tehuis en de vaste kosten voor levensonderhoud (verzekering, kosten<br />
van persoonlijke verzorging) zijn betaald, lijkt er relatief weinig over te blijven voor<br />
zaken als cadeautjes.<br />
Het Nederlandse pensioenstelsel bestaat uit de volgende drie pijlers:<br />
1. De AOW, een sociale voorziening ten behoeve van 65-plussers, gefinancierd<br />
door middel van een omslagstelsel. De werkenden dragen dus premies af,<br />
waarmee de uitkering van gepensioneerden wordt betaald.
2. De bedrijfspensioenregelingen, waarbij werknemers en werkgevers via hun<br />
CAO worden verplicht om pensioenpremies af te dragen zodat de werknemer<br />
na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd aanspraak kan maken<br />
op een aanvullend pensioen. Financiering van dit pensioen gebeurt door<br />
middel van een kapitaaldekkingsstelsel. Een werknemer spaart hierbij in<br />
principe voor zijn eigen pensioen. De laatste jaren krijgen werknemers ook<br />
steeds vaker de mogelijkheid om op vrijwillige basis extra premies af te<br />
dragen om zodoende hun bedrijfspensioen te verhogen.<br />
3. De individuele pensioenvoorzieningen, waarbij individuen vrijwillig door<br />
middel van extra besparingen hun toekomstig pensioen verhogen. Ook<br />
hierbij wordt gebruik gemaakt van een kapitaaldekkingsstelsel.<br />
Als gevolg van de financiering via een omslagstelsel zijn de gevolgen van<br />
vergrijzing het duidelijkst bij de AOW. De sterke stijging van het aantal 65-plussers<br />
ten opzichte van het aantal werkenden leidt ertoe dat het bedrag dat jaarlijks aan<br />
AOW-uitkeringen moet worden uitgekeerd flink zal oplopen, terwijl het aantal<br />
werkenden dat deze uitkeringen moet bekostigen relatief zal dalen. Als gevolg van<br />
de huidige opzet van de aanvullende pensioenen, de tweede en de derde pijler<br />
van het pensioenstelsel, zal de vergrijzing echter ook hier gevolgen hebben.<br />
Het gemengde stelsel met zowel kapitaaldekking als omslag, is vanuit het oogpunt<br />
van risicospreiding gunstig. De eerste pijler (AOW) is beter bestand tegen macroeconomische<br />
risico’s zoals inflatie, de tweede pijler (verplicht pensioen) is beter<br />
bestand tegen demografische risico’s. De kapitaaldekking van de tweede – en veelal<br />
ook de derde pijler – zijn is echter kwetsbaar in door de sterke afhankelijkheid van<br />
het beursklimaat. Grote wijzigingen in de samenstelling van dit systeem zijn dan ook<br />
niet gewenst. Flexibilisering van de pensioengerechtigde leeftijd maakt het mogelijk<br />
dat dit risico voor de werknemer is op te vangen. Zo heeft langer werken het effect<br />
van een tweesnijdend zwaard: het pensioenvermogen stijgt terwijl het verwachte<br />
aantal jaren van pensioen genieten afneemt. Voor de maandelijkse pensioenuitkering<br />
heeft dit al snel een effect van enkele procenten. Sinds de introductie van de AOW is<br />
de levensverwachting flink toegenomen. Dat rechtvaardigt een verhoging van de<br />
pensioengerechtigde leeftijd. Betaalbaarheid van oudedagsvoorzieningen is verder<br />
gebaat bij waardevaste in plaats van welvaartvaste aanspraken. In het eerste geval<br />
wordt gecorrigeerd voor inflatie, in het tweede geval voor de loonontwikkeling. Het<br />
nadeel van de welvaartsvaste pensioenen is dat een stijging van de<br />
arbeidsproductiviteit de financierbaarheid niet helpt (omdat op de lange duur lonen<br />
de productiviteitsontwikkeling volgen).<br />
Wat kan t.a.v. de toekomstige financiële positie van<br />
ouderen voorspeld worden?<br />
Gezien het grote aantal plussen en minnen is het niet mogelijk om harde uitspraken<br />
te doen over de toekomstige financiële positie van ouderen. Grosso modo verwacht<br />
de CSED ( Commissie Sociaal-Economische Deskundigen) dat de gemiddelde<br />
inkomenspositie van de toekomstige ouderen in absolute zin nog zal verbeteren.<br />
Verder is het moeilijk om een uitspraak te doen over de mate waarin de gemiddelde<br />
inkomenspositie zal verbeteren; onderzoeken geven aanleiding te veronderstellen<br />
dat een inkomensverbetering van ouderen weinig spectaculair zal zijn. Dit kan echter
veranderen bij een forse stijging van de arbeidsparticipatie, bijvoorbeeld ten gevolge<br />
van een sterk groeiende economie. De ervaring die ouderen bezitten of krapte op de<br />
arbeidsmarkt zal hen langer dan in een haperende economie aan hun baan binden.<br />
Of de relatieve inkomenspositie van toekomstige ouderen (ten opzichte van<br />
toekomstige werkenden) gemiddeld al dan niet zal verbeteren, is afhankelijk<br />
van een groot aantal onzekere factoren. Duidelijk is wel dat er binnen de groep<br />
toekomstige ouderen grote verschillen zullen zijn naar inkomens- en<br />
vermogenspositie.<br />
2.5.5 Wonen<br />
In dit onderdeel is de woonsituatie van de bevolking van 55 jaar en ouder<br />
beschreven.<br />
Voor het eerst in de reeks ouderenrapportages is er specifieke aandacht voor de<br />
woonsituatie van ouderen in beschermende woonvormen, zowel extramuraal als<br />
intramuraal.<br />
De kwaliteit van de woningen van zelfstandig wonende ouderen is iets toegenomen<br />
tussen 1990 en 1998. Dit is enerzijds het gevolg van het feit dat zij steeds vaker in<br />
relatief nieuwe woningen wonen vanwege de toename van de bouw van specifiek<br />
voor<br />
ouderen bedoelde woningen. Anderzijds is de ruimte in de woning van ouderen<br />
toegenomen.<br />
Zij wonen minder vaak in een- of tweekamerwoningen en hebben in 1998 een<br />
grotere woonkamer dan in 1990 het geval was.<br />
De leeftijd, de gezondheid en de huishoudenvorm spelen een belangrijke rol in het<br />
verhuisgedrag van ouderen. Dit uit zich in het feit dat zij steeds vaker een speciaal<br />
voor ouderen bestemde woning betrekken of willen betrekken. Hierbij gaat het om<br />
zelfstandige woonruimten die het label ’ouderenwoning’ dragen. Dit is een zeer<br />
heterogene<br />
categorie, die loopt van een flat met lift tot een woning met zorg. Vooral<br />
alleenstaande<br />
ouderen opteren voor een dergelijke woning. De wens om naar een dergelijke<br />
woning te verhuizen is aanzienlijk toegenomen in de jaren negentig.<br />
Een verhuizing naar een ’ouderenwoning’ betekent meestal dat de eigen woning<br />
moet<br />
worden ingeruild voor een huurwoning. Het aanbod van koopappartementen speciaal<br />
bedoeld voor ouderen is beperkt. Dit heeft tot gevolg dat een aanzienlijk deel van de<br />
ouderen die willen verhuizen en het liefst een woning zouden kopen, genoodzaakt is<br />
te gaan huren. Deze wens tot kopen neemt toe omdat een steeds groter deel van de<br />
ouderen eigenaar-bewoner is, vooral ouderen tot 75 jaar.<br />
De woonlasten van hurende ouderen zijn in de jaren negentig fors toegenomen.<br />
Gemiddeld besteden zij in 1998 een kwart van hun besteedbaar inkomen aan<br />
woonlasten;<br />
dit aandeel beliep in 1990 niet meer dan 20%. Bijna de helft van de hurende ouderen<br />
besteedt meer dan 25% van het inkomen aan woonlasten. Worden de energielasten<br />
en
de lokale heffingen bij de huurlasten opgeteld, dan blijken ouderen meer dan een<br />
derde<br />
van hun inkomen aan totale woonlasten te besteden. 30% van de ouderen besteedt<br />
meer<br />
dan 40% van het inkomen aan de totale woonlasten.<br />
Deze cijfers staan in schril contrast met de woonlasten in de koopsector. De<br />
woonlasten<br />
van oudere eigenaren-bewoners zijn veel lager dan die van oudere huurders. Dit<br />
komt<br />
doordat het verloop in de tijd van de woonlasten in de huur- en koopsector sterk van<br />
elkaar verschillen. In de koopsector ligt de piek in de woonlasten in de eerste jaren<br />
na<br />
aankoop, om daarna gestaag af te nemen. In de huursector loopt in het gunstigste<br />
geval de huurprijs mee met de algemene kostenstijging. Overigens moet hierbij<br />
worden<br />
aangetekend dat bij de woonlasten in de koopsector het gederfde rendement op het<br />
in<br />
de woning opgebouwde vermogen niet is meegeteld. Toch zijn ook bij de ouderen<br />
met<br />
een eigen woning de woonlasten fors toegenomen. Dit komt doordat zij steeds<br />
minder<br />
vaak de hypotheek op de woning hebben afgelost. Het aandeel ouderen met een<br />
hypotheekvrije woning is tussen 1990 en 1998 afgenomen van 56% naar 40%.<br />
Desondanks<br />
is het in de woning opgebouwde vermogen van ouderen in de jaren negentig fors<br />
toegenomen.<br />
Is de kwaliteit van de woning van ouderen erop vooruitgegaan, ook over de<br />
woonomgeving<br />
hebben zij relatief weinig klachten. Ouderen zijn veel meer tevreden over<br />
de fysieke aspecten van het woonmilieu dan de rest van de bevolking. Zij vinden de<br />
bebouwing aantrekkelijker en ervaren minder overlast van stank, stof, lawaai en<br />
verkeer<br />
dan het jongere deel van de bevolking. Ook omtrent de sociale aspecten van de<br />
woonomgeving zijn zij beter te spreken. Toch voelt een derde van de ouderen zich<br />
niet<br />
gehecht aan de buurt waar zij wonen. Het enige aspect waarin ouderen in negatieve<br />
zin afwijken van de overige bevolking, is de angst die men heeft voor beroving of<br />
lastiggevallen worden op straat in de buurt.<br />
De geschiktheid van de woningvoorraad voor ouderen is beperkt. Niet meer dan 20%<br />
is zonder traplopen bereikbaar en heeft binnen ook geen trappen. Terwijl het aandeel<br />
ouderen toeneemt, neemt het aandeel van dergelijk 0-trapswoningen in de voorraad<br />
af.<br />
Nog geen derde van alle ouderen woont in een 0-trapswoning.<br />
Het aantal ouderenwoningen is in de jaren negentig meer dan verdubbeld tot<br />
450.000.<br />
Steeds vaker gaat het om flat-/etagewoningen en steeds vaker betreft het ruimere<br />
woningen dan voorheen. Vrijwel altijd bevinden ze zich in de huursector. Bekend is<br />
dat gezondheidsrisico’s en daarmee ook de gezonde levensverwachting en het
gezonde levenspercentage afhankelijk zijn van sociaal-economische klasse (16).<br />
Mensen die in huurwoningen wonen behoren vaker dan gemiddeld tot de lagere<br />
sociaal-economische groepen. Of deze relatie ook voor ouderen, die immers nogal<br />
eens heel bewust om praktische redenen en met het oog op de toekomst kiezen voor<br />
een huurwoning, in dezelfde mate een rol speelt heb ik in het kader van deze scriptie<br />
niet nagezocht.<br />
Ook al zijn er steeds meer woningen speciaal bedoeld voor ouderen, ook binnen de<br />
reguliere voorraad is het mogelijk een woning geschikt te maken voor bewoning door<br />
ouderen met specifieke fysieke beperkingen. De Wet voorzieningen gehandicapten<br />
voorziet in de financiële mogelijkheid de woning aan te passen. Twee derde van de<br />
mensen die gebruikmaakt van deze regeling, is 65 jaar of ouder. Het gebruik van<br />
deze<br />
regeling is tussen 1995 en 1999 meer dan verdubbeld en betreft nu 120.000 nieuwe<br />
toekenningen per jaar. Hiermee is het mogelijk om vrijwel elke woning geschikt te<br />
maken voor bewoning door ouderen met beperkingen.<br />
Veel ouderen besluiten echter de woning niet aan te passen, maar naar een<br />
aangepaste<br />
woning te verhuizen, waar een of andere vorm van zorgverlening mogelijk is. Deze<br />
beschermende woonvormen hebben diverse namen, zoals een woonzorgcomplex of<br />
aanleunwoning. In vrijwel alle gevallen is er een leeftijds- en/of zorgindicatie nodig<br />
om in een dergelijke woning te kunnen wonen. De meeste liggen in de buurt van een<br />
verzorgingshuis. Vrijwel altijd is er sprake van een alarmeringssysteem. Meer dan de<br />
helft van dit soort woningen heeft niet meer dan twee kamers. Naarmate ze van<br />
recentere<br />
datum zijn, is het kamertal en het totale woonoppervlak groter. Dit is vooral voor de<br />
oudere (echt)paren een uitkomst. De reden om naar een dergelijke woning te<br />
verhuizen<br />
is vooral gelegen in de ongeschiktheid van de vorige woning. De zorgbehoefte speelt<br />
nog geen hoofdrol in de verhuisbeslissing.<br />
Dit is wel het geval wanneer ouderen naar niet-zelfstandige (intramurale)<br />
woonvoorzieningen<br />
verhuizen. Ouderen zien zich genoodzaakt naar een verzorgingshuis te verhuizen<br />
vanwege afnemende mogelijkheden een zelfstandig leven te leiden. De zwaarte<br />
van het (regelen van het) huishouden wordt het vaakst (57%) opgegeven als<br />
belangrijke<br />
reden om deze stap te zetten. Daarnaast noemt een derde van de bewoners van<br />
verzorgingshuizen de zorgbehoefte als belangrijke verhuisreden.<br />
Een verhuizing naar een verzorgingshuis betekent een sterke afname van de ruimte<br />
in<br />
de woning. Het grootste deel (83%) van de woonverblijven aldaar heeft niet meer<br />
dan<br />
één kamer. Het aandeel tweekamerwoningen is in de jaren negentig wel iets<br />
toegenomen.<br />
Een kwart van de ouderen in verzorgingshuizen is ontevreden over de omvang van<br />
het<br />
woonverblijf.<br />
De capaciteit van verzorgingshuizen wordt de laatste jaren sterk teruggebracht. Zij<br />
die in een verzorgingshuis worden opgenomen of verblijven zijn in toenemende mate
afhankelijk van zorg. De ontwikkeling van de zorgzwaarte van bewoners van<br />
verzorgingshuizen uitgedrukt in gemiddeld aantal zorgminuten per dag is van 1993<br />
tot 1997 van ca. 93 naar 102 gestegen (16). Veelal worden bewoners van<br />
verzorgingshuizen door middel van substitutie van verpleeghuiszorg in staat gesteld<br />
in hun appartement te blijven wonen dan wel wordt overplaatsing naar een<br />
verpleeghuissetting zo lang als mogelijk en verantwoord is uitgesteld.<br />
Bij de bewoners van verpleeghuizen leeft er veel meer onvrede over de eigen ruimte<br />
die men tot zijn/haar beschikking heeft. Niet meer dan een kwart van de<br />
verpleeghuisbewoners verblijft op een eigen kamer, terwijl meer dan de helft van de<br />
bewoners die een kamer moeten delen, daarover ontevreden is. Dit is niet<br />
verwonderlijk omdat 40% van de verpleeghuisbewoners een kamer heeft waarin drie<br />
tot zes personen zijn<br />
gehuisvest. Dat een dergelijke huisvestingssituatie niet meer aan de moderne<br />
maatstaven<br />
voldoet, blijkt uit het gegeven dat er in verpleeghuizen gebouwd na 1990 alleen nog<br />
maar een- en tweepersoonskamers (50/50) voorkomen. Als de wensen van de<br />
verpleeghuisbewoners zouden worden gehonoreerd, zou het aandeel<br />
eenpersoonskamers nog veel verder moeten toenemen. De aandacht voor de<br />
woonfunctie in verpleeghuizen<br />
neemt de afgelopen jaren dus toe, ook al blijft het een woonvoorziening waar<br />
ouderen vanwege een hoge mate van zorgbehoefte noodgedwongen naartoe<br />
verhuizen.<br />
2.5.6 Gezondheid<br />
Een meerderheid van de ouderen voelt zich gezond, heeft geen ernstige chronische<br />
aandoeningen of een aandoening die weinig last geeft dankzij medische<br />
behandeling.<br />
Van fysieke of psychische beperkingen heeft eveneens een meerderheid geen of<br />
weinig<br />
last. Bovendien blijken ziekten en beperkingen ook bij ouderen nogal eens van<br />
voorbijgaande aard. Zo bezien is de uitspraak ‘ouderdom<br />
komt met gebreken’ beslist te negatief.<br />
Maar het werd ook duidelijk dat een minderheid van de ouderen in Nederland kampt<br />
met psychische problemen, met ernstige chronische aandoeningen en met blijvende<br />
ernstige cognitieve of lichamelijke beperkingen. Er zijn wat dit betreft grote<br />
verschillen<br />
tussen categorieën ouderen. Oudere vrouwen hebben veel meer en vaker<br />
gezondheidsproblemen dan oudere mannen; deze man-vrouwverschillen doen zich<br />
overigens ook onder de jongere bevolking voor. Belangrijker is het verschil naar<br />
leeftijd: onder degenen van 80 jaar en ouder heeft een meerderheid met relatief<br />
ernstige gezondheidsproblemen te kampen. Bovendien lijdt een groot aantal van hen<br />
aan verschillende van zulke problemen. Toch blijkt er onder deze categorie oude<br />
ouderen een grote groep te zijn, die tot op zeer hoge leeftijd – en vermoedelijk tot<br />
vlak voor hun overlijden – redelijk tot goed gezond blijft.
Oudere personen maken meer gebruik van medische zorg dan jongere, maar het zijn<br />
vooral de zieke ouderen die veel zorg vragen. Zeker wanneer er sprake is van comorbiditeit<br />
worden er bovendien vaak meerdere vormen van medische dienstverlening naast<br />
elkaar gebruikt. Ouderen met CARA en/of kanker (vaak gepaard gaand met<br />
lichamelijke<br />
beperkingen en depressie) en degenen met hart- en vaat- en/of suikerziekte doen<br />
het<br />
meest een beroep op de medische voorzieningen. Na het 65ste jaar zijn dementie en<br />
gewrichtsaandoeningen de diagnosen die tot de hoogste kosten leiden, ook doordat<br />
dit<br />
ziektebeeld meestal tot een langdurig zorggebruik (dikwijls binnen een tehuis) leidt.<br />
De huisarts is de zorgverlener die het vaakst wordt geraadpleegd. Zijn of haar kennis<br />
van de problematiek van de oudere is van cruciaal belang, want, meer dan in andere<br />
fasen van het leven, hangen in de ouderdom verschillende klachten samen.<br />
Preventie<br />
van het ontstaan van nieuwe klachten en van ongevallen is belangrijk.<br />
Verschillen in gezondheid tussen ouderen worden voor een belangrijk deel bepaald<br />
door aanleg maar ook door gedrag, positieve en negatieve ervaringen, en kansen<br />
eerder<br />
in de levensloop. Toch ontstaat ook veel gezondheidsproblematiek door<br />
omstandigheden<br />
die zich op latere leeftijd voordoen. Zo blijkt een grote groep ouderen riskante<br />
gewoonten<br />
als roken en overmatig eten of alcoholgebruik te hebben, en een nog groter deel<br />
neemt<br />
minder beweging dan voor hun gezondheid gewenst is. Gezonde leefgewoonten<br />
hebben<br />
een gunstiger effect op de gezondheid naarmate daarmee op jongere leeftijd wordt<br />
begonnen, maar ook op oudere leeftijd levert gezond leven nog gezondheidswinst<br />
op.<br />
Psychische problemen doen zich onder een vrij grote groep ouderen voor. Ook<br />
hierbij<br />
ligt het begin vaak in het verleden. Aanleg, een in de jeugd verworven<br />
kwetsbaarheid,<br />
maar ook zeer negatieve oorlogservaringen blijken voor een deel verantwoordelijk<br />
voor de psychische problematiek op latere leeftijd. Voor een ander deel ontstaan<br />
zulke<br />
problemen door verlieservaringen op oudere leeftijd; het verlies van de partner, van<br />
de<br />
eigen gezondheid of van sociaal contact blijken relatief vaak tot depressie- en<br />
angststoornissen te leiden.<br />
Lichamelijke beperkingen ontstaan op oudere leeftijd voornamelijk doordat<br />
chronische<br />
aandoeningen optreden. Ziekten van het bewegingsapparaat – waaronder reuma en<br />
artrose –, dementie en beroerte blijken de meest invaliderende ziekten, maar de<br />
achteruitgang in lichamelijk functioneren is het grootst als er sprake is van co-
morbiditeit:<br />
het hebben van twee of meer chronische aandoeningen.<br />
Ook de gevolgen van psychische stoornissen blijken ingrijpend. Ze leiden vaak tot<br />
andere psychische problemen, tot cognitieve beperkingen en tot lichamelijke<br />
beperkingen,<br />
en tasten het welbevinden en sociaal functioneren sterk aan.<br />
Bij een groep ouderen gaan gezondheidsproblemen en daardoor ontstane sociale<br />
problemen elkaar zodanig oproepen en versterken dat hun gezondheid in een<br />
neerwaartse<br />
spiraal geraakt, die uiteindelijk leidt tot verlies van de zelfstandigheid. Naar<br />
verhouding komt dit het vaakst onder de oude ouderen voor. Het hoeft dan ook geen<br />
verbazing te wekken dat onder deze laatste groep relatief veel personen voorkomen,<br />
die zich door chronische ziekten of handicaps ernstig belemmerd voelen in hun<br />
dagelijks<br />
functioneren – een kwart van de personen van 75 jaar en ouder.4.6<br />
2.5.7 Lichaamsbeweging<br />
In het kader van dit thema wordt belicht in hoeverre ouderen – 55-plussers –<br />
lichamelijk<br />
actief zijn en welke factoren van invloed zijn op lichamelijke activiteit. Daarnaast is<br />
het verband tussen beweging en gezondheid belicht.<br />
Oudere sporten minder dan jongere mensen. Toch sport bijna de helft (44%) van de<br />
55-plussers. Het percentage sporters onder de 35-plussers is tussen 1983 en 1999<br />
toegenomen van 47% tot 61%. De grootste toename is te zien bij de 55-plussers.<br />
Ouderen<br />
doen vooral aan zwemmen, fietsen, tennis en wandelen, sporten die ook onder<br />
jongeren<br />
veel beoefend worden. Slechts een klein aandeel van de ouderen doet aan<br />
teamsport<br />
of sport via een vereniging.<br />
Overige vormen van lichaamsbeweging zijn met name lopen en fietsen, maar ook<br />
klussen en tuinieren. Ook hier geldt dat naarmate de leeftijd toeneemt, men minder<br />
aan lichaamsbeweging doet. Dit hangt vooral samen met de gezondheid: ouderen<br />
bewegen minder, omdat zij vaker lichamelijke beperkingen hebben dan anderen.<br />
Naast de vraag of men wel of niet aan lichaamsbeweging doet, is om een effect op<br />
de<br />
gezondheid te kunnen bereiken, ook de intensiteit van de beweging van belang.<br />
Ouderen<br />
wordt aangeraden minimaal vijf dagen per week een half uur per dag matig<br />
intensieve<br />
inspanning te leveren, bijvoorbeeld door te zwemmen, fietsen of te lopen. Het exacte<br />
aandeel dat aan deze norm voldoet, is moeilijk vast te stellen, omdat veel afhangt
van<br />
het type activiteiten dat wordt meegenomen, en de manier waarop wordt vastgesteld<br />
of de intensiteit voldoende is. Hildebrandt et al. (20) menen dat ongeveer 20% van de<br />
bevolking zou voldoende aan sportieve activiteiten deelneemt om aan deze norm te<br />
beantwoorden. Als ook andere activiteiten (in het huishouden, op het werk of lopen<br />
en fietsen) worden meegenomen, voldoet ongeveer 40% van de Nederlanders, naar<br />
eigen zeggen, aan de norm. Duidelijk is in ieder geval dat de meerderheid van de<br />
bevolking niet<br />
genoeg actief is om aan de norm te voldoen.<br />
Uit de literatuur is op te maken dat er een verband is tussen lichamelijke gezondheid<br />
en sport: bewegen leidt tot reductie van het risico op ziekten en heeft ook een positief<br />
effect op het beloop van bepaalde ziekten. Ook in dit onderzoek komt een relatie<br />
tussen<br />
lichamelijke gezondheid – met name de aanwezigheid van lichamelijke beperkingen<br />
–<br />
en de deelname aan lichaamsbeweging naar voren. Het wordt echter niet duidelijk of<br />
mensen door meer te sporten, gezonder zijn, of dat zij meer sporten, omdát ze<br />
gezonder<br />
zijn. Een relatie tussen bewegen en psychische stoornissen kon in deze studie alleen<br />
worden aangetoond bij de cognitieve stoornissen. Ook hier is echter de richting van<br />
het verband niet bekend.<br />
2.5.8 Gebruik van dienstverlening en zorgvoorzieningen<br />
Het al dan niet gebruik maken van dienstverlening en zorgvoorzieningen komt voort uit een<br />
behoefte dan wel het ontbreken ervan en het op een andere manier sublimeren van die<br />
behoefte. Het bovenstaande onderwerp heeft zowel vraag- als ook aanbodaspecten in zich.<br />
Het huidige gebruik van dienstverlening en zorgvoorzieningen zegt iets maar<br />
niet alles over de huidige vraag naar deze voorzieningen. In een vanwege<br />
kostenbeheersing op schaarste gefocuste aanbodgestuurde<br />
uitvoeringsorganisatie is niet de vraag maar het aanbod bepalend voor het<br />
gebruik van de beschikbare capaciteit, er is immers altijd een gebrek aan<br />
capaciteit. In de afgelopen twintig jaar hebben verpleeg- en<br />
verzorgingshuizen altijd op volle bezetting gedraaid. Dat komt door de<br />
stringente beheersing in de AWBZ van de intramurale capaciteit:<br />
gecontroleerde schaarste. Economen zien daarin een aanwijzing dat het<br />
aanbod vraag oproept. Professionals in het veld zien daarin een bevestiging<br />
van de inschatting dat de verkeerde politieke keuzes zijn gemaakt dan wel<br />
op z’n minst dat de centrale overheid haar verplichtingen verzaakt,<br />
aangezien voor de AWBZ wel een premie moet worden betaald, maar dat<br />
als het erop aan komt, het toch niet een echte verzekering blijkt te zijn.<br />
Historische gegevens over het gebruik van intramurale zorgvoorzieningen<br />
zeggen dus, omdat er sprake is van ‘gecontroleerde schaarste’, niets over de<br />
werkelijk aanwezige vraag en zijn een onvoldoende valide basis om<br />
uitspraken te doen over toekomstige ontwikkelingen aan de vraagkant. De
conclusie moet worden getrokken dat dit onderdeel in het volgende<br />
hoofdstuk, dat de exploratie van de dynamiek van het toekomstige aanbod<br />
tot onderwerp heeft, besproken moet worden.<br />
2.5.9 ICT-gebruik<br />
ICT-gebruik stelt de zorgvragers in staat achtergrondinformatie over hun<br />
aandoening(en) op te zoeken en daardoor beter geïnformeerd hun (toekomstige)<br />
zorgvraag te articuleren tevens stelt ICT-gebruik hen in staat het aanbod letterlijk en<br />
figuurlijk in beeld te brengen en zelfs zelf een dienstverleningsarrangement in de<br />
brede zin van het woord samen te stellen.<br />
Al met al is het onderwerp ‘ICT-gebruik’ daarmee met name een item dat in het<br />
volgende hoofdstuk, waarin de exploratie van het toekomstige aanbod besproken<br />
wordt, aan de orde moet komen.<br />
2.5.10 Allochtone ouderen<br />
De bevindingen over de positie van allochtone ouderen wijzen steeds in dezelfde<br />
richting.<br />
Turkse en Marokkaanse ouderen zijn nauwelijks in de Nederlandse samenleving<br />
geïntegreerd, terwijl de integratie van Surinaamse en Antilliaanse ouderen veel<br />
verder<br />
is gevorderd.<br />
Bij de Turkse en de Marokkaanse ouderen is de economische, sociale en culturele<br />
afstand ten opzichte van de autochtone samenleving zeer groot. Ook is hun<br />
gezondheid<br />
slechter dan van de ouderen uit de andere onderzochte groepen. Veel Turkse en<br />
Marokkaanse ouderen bevinden zich in de marge van de Nederlandse samenleving.<br />
Onder Turkse en Marokkaanse ouderen is het aantal inactieven hoog en hebben<br />
vele<br />
zeer lage inkomens waarvan ze naar eigen zeggen niet of moeilijk kunnen<br />
rondkomen.<br />
Voorts onderhouden Turkse en Marokkaanse ouderen in hun vrije tijd nauwelijks<br />
sociale contacten met autochtonen; zij verkeren vooral in eigen kring. Qua<br />
opvattingen<br />
over onder meer man-vrouwrollen en godsdienst wijken zij sterk af van het<br />
autochtone 'gemiddelde'. De Turkse en de Marokkaanse ouderen zijn groepen op<br />
zichzelf,<br />
afgesneden van de economische, sociale en culturele hoofdstroom van de<br />
Nederlandse samenleving.<br />
Op gezette tijden gaan er stemmen op om onder de Turkse en Marokkaanse<br />
ouderen<br />
die niet langer economisch actief zijn, de arbeidsparticipatie te bevorderen. Afgaande<br />
op de bevindingen in dit hoofdstuk mag men verwachten dat dergelijke initiatieven<br />
niet licht tot succes zullen leiden. Bedacht moet worden dat het om een categorie
gaat<br />
met voor de arbeidsmarkt zeer ongunstige individuele kenmerken. Velen van hen<br />
hebben<br />
nauwelijks scholing gehad, zijn praktisch analfabeet en beheersen het Nederlands<br />
niet of nauwelijks. Bovendien zijn velen al geruime tijd uit het arbeidsproces en<br />
oriënteren zich niet langer op betaalde arbeid. Om werkgevers ervan te overtuigen<br />
personen uit deze categorie aan te nemen, alsmede te stimuleren dat Turkse en<br />
Marokkaanse ouderen zich op de arbeidsmarkt gaan richten, zal niet eenvoudig zijn.<br />
De posities van de Surinaamse en de Antilliaanse ouderen verschillen dag en nacht<br />
met die van de Turkse en Marokkaanse ouderen. Op verschillende punten<br />
onderscheiden<br />
zij zich nauwelijks van autochtone ouderen. Zij hebben een redelijk goede sociaal-<br />
economische positie weten te verwerven en zijn eveneens in sociaal en cultureel<br />
opzicht in sterke mate geïntegreerd. Deze uitkomst is onder andere toe te schrijven<br />
aan de migratiegeschiedenis van deze groepen. Een substantieel deel van de<br />
Surinaamse en Antilliaanse ouderen is afkomstig uit de bovenlaag van de<br />
(toenmalige)<br />
Surinaamse respectievelijk Antilliaanse samenleving. Vooral met het onderwijs als<br />
mobiliteitskanaal zijn ze in Nederland geïntegreerd, zowel in economisch, cultureel<br />
als sociaal opzicht. Dit beeld geldt overigens niet voor alle Surinaamse en<br />
Antilliaanse<br />
ouderen. Anderen die doorgaans lager zijn opgeleid en vaak als arbeidsmigrant of op<br />
jonge leeftijd met de familie zijn meegekomen, hebben een minder gunstige positie<br />
weten te behalen. Alles bijeengenomen is de integratie van nogal wat Surinaamse en<br />
Antilliaanse ouderen echter tamelijk voorspoedig verlopen, hetgeen van de Turkse<br />
en<br />
Marokkaanse ouderen niet kan worden gezegd.<br />
2.5.11 Ontkerkelijking en democratisering<br />
De verwachte grotere mondigheid van ouderen in de toekomst wordt niet alleen in<br />
verband gebracht met een hoger opleidingsniveau en meer beschikking over<br />
informatie.<br />
Brinkgreve (2001; (7)) wijst op de invloed van ontkerkelijking (secularisering) die een<br />
andere houding met zich heeft meegebracht in ons denken over lichaam en ziel, over<br />
ziekte en gezondheid. Zij verwijst hierbij naar het boek ‘Betoverde wereld’ van<br />
Dunning (1999; (21)).<br />
Dunning beschrijft hierin dat zonder uitzicht op het hiernamaals en zonder de<br />
zekerheid van een aanwezige God berusting in lot en lijden is verdwenen en heeft<br />
plaats gemaakt voor een houding waarin maximaal gestreefd wordt al onze<br />
verlangens in ons aardse bestaan te realiseren. Dit is een ingrijpende verandering in<br />
het denken: geen lot, geen berusting, geen gelatenheid en ook geen troost van<br />
hemel en voorzienigheid. Het is niet meer de gedachte van Gods hand, maar de taal<br />
van het recht geworden. Het recht op gezondheid, het recht op zorg, of in elk geval<br />
de eis dat alles in het werk wordt gesteld tot instandhouding van het leven. Een goed<br />
voorbeeld van deze houding is te vinden in een krantenberichtje in najaar 1999 van<br />
een vrouw die van de ziekenhuisartsen in het AZU eist dat deze haar doodzieke door<br />
de artsen opgegeven vader in leven houden.
Brinkgreve wijst tevens op het feit dat de algehele democratisering van de<br />
gezagsverhoudingen ook in de gezondheidszorg is doorgedrongen, waardoor de<br />
autoriteit van artsen en andere hulpverleners is verzwakt. Ook van Houten (2001; (7))<br />
meent dat binnen de gezondheidszorg, mede gelet op nu al bestaande regelingen op<br />
het gebied van patiëntenrechten, weinig ruimte voor patriarchale verhoudingen<br />
overblijft. Patiënten en cliënten en cliënten zullen een respectvolle bejegening eisen,<br />
waarbij zij serieus genomen worden en er rekening wordt gehouden met de eigen<br />
ervaringsdeskundigheid.<br />
De invloed van secularisering en democratisering versterken elkaar en leiden ertoe<br />
dat de vraag naar behandeling en zorg nog sterker zal toenemen dan op de eerder<br />
geschetste trends mag worden verwacht.<br />
Brinkgreve: “ De als gevolg van de secularisering veranderde houding ten opzichte<br />
van het leven (‘als dit leven het enige is, moet het ten volle geproefd’) leidt tot een<br />
cultivering van de gezondheid. Gezondheid is voor veel mensen de belangrijkste<br />
waarde geworden, scoort het hoogst volgens het onderzoek van het SCP; en steeds<br />
hoger, ruim voor een gelukkig huwelijk en een gelukkig gezinsleven. Dit leidt tot een<br />
eisende houding aan artsen – de eis van zorg en voortdurende behandeling – maar<br />
behelst ook een taak voor het individu. Ziekte wordt steeds meer gezien als iets waar<br />
wat aan te doen valt, wat te bestrijden is, en wat dus ook binnen het gebied van de<br />
eigen verantwoordelijkheid valt. Het werken aan je gezondheid is een morele code<br />
geworden, die je schendt als je het laat waaien, als je het gevecht tegen de ziekte<br />
niet aangaat, als je berust”.<br />
Van belang is het te realiseren dat de eigen verantwoordelijkheid voor de gezondheid<br />
voor de vraag naar zorg tweeërlei gevolgen kan hebben. Enerzijds kunnen mensen<br />
een gezondere leefstijl aanmeten en daarmee ziekte en zorg mogelijk voorkomen.<br />
Aan de andere kant kan het niet berusten in de ziekte die je overkomt juist naar een<br />
grotere vraag naar zorg leiden, omdat mensen alles in het werk zullen stellen om<br />
beter te worden of de zorg te verkrijgen die men nodig acht. Het idee van een<br />
maakbare samenleving mag dan aan kracht hebben ingeboet, maar – in lijn met de<br />
individualisering – de gedachte van een maakbare gezondheid viert hoogtij. Het<br />
ideaal is, zoals Paul Schnabel (directeur SCP) het formuleerde, om gezond te<br />
sterven en dit behoeft veel zorg en behandeling(……) Hier komt ook de discussie<br />
over de zgn. ‘pil van Drion’ om de hoek kijken: als het leven klaar is en de uitzichtloze<br />
verveling en/of eenzaamheid gelijkgeschakeld lijkt te gaan worden aan uitzichtloos<br />
lijden zou volgens sommigen een ‘gezond einde’ middels ‘de pil van Drion’ mogelijk<br />
gemaakt dienen te worden.<br />
Onze gezondheid is gemiddeld inderdaad beter dan die van onze ouders, al zijn er<br />
nog steeds grote verschillen tussen bevolkingsgroepen. De sociaal economische<br />
gezondheidsverschillen zijn het gevolg van verschillen in kansen en risico’s tijdens de<br />
levensloop, die met sociaal economische posities samenhangen.<br />
Of onze gunstige gezondheidstoestand zich op langere termijn zal handhaven hangt<br />
af van diverse factoren zoals: milieu, technologie, werkgelegenheid, economie en<br />
geluk. Over de afloop wordt getwist. Sommige deskundigen menen, dat we door alle<br />
technologie wel ouder maar ook zieker worden. Anderen veronderstellen, dat met het<br />
stijgen van de levensverwachting er weliswaar meer, maar ook gezondere tachtig<br />
jarigen zullen zijn. (Zie ook paragraaf 2.4 ‘Epidemiologische aspecten’.)
2.5.12 Levensloopaspecten<br />
In paragraaf 2.4 kwam het levensloopperspectief al even aan de orde. Daar lag toen<br />
de nadruk op traumatische ervaringen die zich in het leven van een individu al dan<br />
niet hebben voorgedaan in relatie tot de door die persoon ‘ervaren gezondheid’.<br />
Hier gaat het om levensloopaspecten op populatieniveau. Hier zal kort worden<br />
stilgestaan bij trends die waar te nemen zijn in de verschillende stadia van het leven<br />
en dan met name toegespitst op zorg, gezondheid en de levensloop van ouderen<br />
(22,25)<br />
Destandaardisering<br />
Inleiding<br />
We zien de laatste decennia grote belangrijke maatschappelijke veranderingen<br />
optreden. Een van deze zeer belangrijke ontwikkelingen heeft betrekking op wat de<br />
biografie van de gemiddelde burger genoemd zou kunnen worden. Was in het<br />
midden van de vorige eeuw nog sprake van een standaardbiografie, in het laatste<br />
kwart zette de trend naar destandaardisering in. Ongeacht leeftijd en de fase van hun<br />
leven willen burgers steeds meer zelf invulling geven aan hoe zij werken, leren,<br />
zorgen, wonen en maatschappelijk participeren, afgestemd op hun individuele<br />
behoeften en wensen.<br />
Eerst volgt een schets van de overgang van een standaardbiografie naar een<br />
keuzebiografie (I). Ondanks de toegenomen keuzemogelijkheden die mensen<br />
tegenwoordig hebben om hun leven volgens eigen behoeften in te vullen, zijn er wel<br />
een drietal patronen te onderscheiden. Die staan in II. In III gaat het om de vraag<br />
welke veranderingen in vraagpatronen zich aftekenen op de terreinen wonen en,<br />
tenslotte, zorg en gezondheid. In hoofdstuk 3 (paragraaf 3.2.1) zal ingegaan worden<br />
op enkele daaruit voortvloeiende beleidsuitdagingen.<br />
I : Van standaardbiografie naar keuzebiografie<br />
De standaardbiografie van leren-werken/zorgen-pensioen kende in de jaren ‘50 en<br />
‘60 van de vorige eeuw haar hoogtepunt. Er was sprake van een drietal duidelijk te<br />
onderscheiden fasen in het leven van mensen, die voornamelijk seksespecifiek<br />
werden ingevuld. In de eerste fase kregen kinderen verzorging en scholing, waarbij<br />
jongens een ander opleidingspatroon volgden dan meisjes. Volwassen mannen<br />
richtten zich in hun tweede fase exclusief op betaald werk, terwijl volwassen vrouwen<br />
voornamelijk de zorg op zich namen. Een ander patroon dan dat van kostwinner en<br />
huisvrouw was er in die tweede fase vrijwel niet. Brak de derde fase, ‘de oude dag’,<br />
eenmaal aan, dan waren mannen vrijgesteld van betaalde arbeid, terwijl vrouwen<br />
hun zorgverantwoordelijkheid behielden. De overgangen tussen de verschillende<br />
fasen kwamen voor vrijwel iedereen op hetzelfde moment. Deze standaardbiografie<br />
weerspiegelde zich in wet- en regelgeving, onderwijs, betaalde arbeid en zorg. Ook<br />
de indeling en inrichting van woningen en wijken waren er op afgestemd. Meer in het<br />
algemeen kan worden geconstateerd dat de verzorgingsstaat was ingericht volgens<br />
een eenduidige, seksespecifieke ordening van de levensloop van burgers.<br />
Breuken in deze standaardlevensloop begonnen in het laatste kwart van de vorige
eeuw zichtbaar te worden. Dit heeft onder meer te maken met toenemende<br />
individualisering, een sterke stijging van de participatie van vrouwen aan onderwijs<br />
en arbeid, acceptatie van anticonceptie, een hogere levensverwachting en een<br />
grotere behoefte van mannen om meer dan alleen betaald werk te verrichten. Met de<br />
komst van een diensten- en kenniseconomie, de toenemende betekenis die<br />
volwassenen aan opleiding toekennen en ict-ontwikkelingen werd de<br />
standaardbiografie geleidelijk omgezet in een keuzebiografie. De multiculturalisering<br />
van onze samenleving tenslotte droeg er mede toe bij dat oude<br />
vanzelfsprekendheden ter discussie kwamen te staan. Veel gezinnen uit nietwesterse<br />
landen hebben zelf overigens de stap naar een keuzebiografie nog niet<br />
gemaakt.<br />
In deze keuzebiografie willen individuen zelf meer verantwoordelijkheid dragen voor<br />
de prioriteiten, keuzes en beslissingen in hun leven. De gedragsveranderingen die<br />
hiervan het gevolg zijn, beperken zich trouwens niet tot de jongere generatie, maar<br />
zijn ook bij ouderen zichtbaar. Ook ouderen zijn autonomie en keuzevrijheid steeds<br />
belangrijker gaan vinden, bijvoorbeeld als het gaat om hun woonsituatie of hun<br />
verwachtingen op het gebied van gezondheid en zorg.<br />
II : Nieuwe patronen<br />
De keuzemogelijkheden voor burgers om hun levensloop naar eigen inzicht in te<br />
vullen, zijn anno 2002 dan wel toegenomen, dat betekent niet dat er in de moderne<br />
levensloop geen patronen te onderscheiden zijn. Het gaat om de volgende drie:<br />
- het doorlópen van vijf levensfasen;<br />
- combinaties van activiteiten in alle levensfasen;<br />
- transities tussen en binnen verschillende levensfasen.<br />
Vijf levensfasen<br />
De levensloop van burgers strekt zich tegenwoordig niet uit over drie, maar over vijf<br />
fasen.<br />
De twee nieuwe fasen zijn die van de jongvolwassenheid en de actieve ouderdom,<br />
de tweede en de vierde fase.<br />
De eerste fase, die van de vroege jeugd, duurt tot ongeveer het 15e jaar. In de<br />
tweede fase die tot ongeveer het 30e jaar duurt leggen jongeren zich nog niet vast in<br />
een baan of een duurzame relatie. Het is ook een periode met weinig<br />
zorgverantwoordelijkheid voor anderen. De derde fase, globaal vanaf 30 tot 60 jaar,<br />
is voor de meeste mensen de fase waarin gezin en kinderen centraal staan. Het is de<br />
drukke middenfase van het leven waarin velen werken, leren en zorgen combineren.
De traditionele eenverdienerhuishoudens wijken inmiddels in aantal voor de<br />
anderhalfverdienershuishoudens, vooral bij de hoger opgeleiden.<br />
De vierde fase, vanaf circa 60 - 65 jaar tot doorgaans 80 jaar of zelfs later, die van de<br />
actieve<br />
ouderdom, is als zelfstandige levensfase vrij recent. Het is vooral de ‘gezonde<br />
levensverwachting’, de periode dus waarin ouderen hun leven in redelijke<br />
gezondheid doorbrengen, die de opkomst van deze nieuwe fase verklaart. Hoewel<br />
de levensverwachting is toegenomen, is de leeftijd waarop mensen uittreden uit het<br />
arbeidsproces de afgelopen decennia gedaald. Dit heeft zich in de meeste West-<br />
Europese landen voorgedaan.<br />
Of en wanneer de vijfde fase ingaat hangt af van de mate waarin ouderen lichamelijk<br />
of geestelijk aangewezen raken op intensieve zorg van anderen. Dat verschilt sterk<br />
individueel. Zo woont, (N.B.) meer dan 80 procent van de 85+-ers nog zelfstandig en<br />
is minder dan een vijfde van hen afhankelijk van anderen als het gaat om de<br />
dagelijkse activiteiten.<br />
Combinaties van activiteiten<br />
Stond in de standaardlevensloop in elke levensfase één activiteit centraal,<br />
tegenwoordig wordt gesproken van een ‘cultuur van combineren’. Dit geldt het sterkst<br />
voor de middenfase waarin mensen werken, zorgen en leren combineren. Deze fase<br />
wordt ook wel het ‘spitsuur van het leven’ genoemd (22). Voor huishoudens met<br />
kinderen is de financiële druk en de tijdsdruk in deze fase hoog. Vooral mannen<br />
hebben het de laatste decennia steeds drukker gekregen: zij zijn meer tijd gaan<br />
besteden aan de zorg voor kinderen, terwijl ook hun tijdsbesteding aan de betaalde<br />
arbeid licht is toegenomen. Voor vrouwen is de tijdsdruk relatief minder sterk<br />
gestegen omdat de extra tijdsbesteding aan betaalde arbeid deels ten koste gaat van<br />
de onbetaalde arbeid, onderstaande figuur geeft een indruk.
Bron: SCP, Trend in de tijd: een schets van recente ontwikkelingen in tijdsbesteding<br />
en tijdsordening, Den Haag, 2001.<br />
Transities binnen en tussen levensfasen<br />
Veelvuldig wensen mensen tegenwoordig transities te maken van het ene domein of<br />
de ene leefsfeer naar de andere. De ambities van mensen op de arbeidsmarkt zijn<br />
anders dan voorheen. Dit leidt tot regelmatige baanwisselingen of tot de overstap<br />
van loondienst naar zelfstandige. Transities, gewenst dan wel gedwongen, doen zich<br />
ook voor als mensen er een tijdje tussen uit gaan om te zorgen, te leren, te reizen of<br />
bij ziekte, werkloosheid of het begeleiden van een terminale patiënt. Soms wordt<br />
hiervoor een hoge prijs betaald in de zin van directe inkomensdaling, afname van<br />
verdiencapaciteit of verlies van opgebouwde rechten in de sociale zekerheid. De<br />
brug van de ene leefsfeer naar de andere laat niet altijd tweerichtingsverkeer toe.<br />
Kenmerk van de transities die mensen tussen levensfasen maken is dat die transities<br />
tegenwoordig diffuser zijn en veelal langer duren dan toen de standaardbiografie nog<br />
gold. Zij markeren minder dan voorheen dat de ene levensfase is afgesloten en een<br />
nieuwe is begonnen.<br />
In het navolgende onderdeel, III , zal een link worden gelegd tussen de<br />
levensloopveranderingen enerzijds en de betekenis daarvan voor de aard en de<br />
omvang van de – toekomstige – vraag naar zorg- en dienstverlening anderzijds.
Anders gezegd in het navolgende wordt geprobeerd de vraag te beantwoorden hoe<br />
de nieuwe keuzevrijheid in levensloopplanning zich vertaalt in de wensen en<br />
verwachtingen van burgers als het gaat om zorgen, wonen en gezondheid?<br />
(Levensloopveranderingen op het gebied van onderwijs en werken hebben met<br />
name invloed aan de aanbodzijde en zullen in een volgend hoofdstuk belicht<br />
worden).<br />
We zijn hier aangekomen op een belangrijk punt in de analyse aan de vraagkant: de<br />
vertaling van allerlei levenslooptrends naar de invloed daarvan op klantpreferenties<br />
en de daaruit voortvloeiende vraagpatronen.<br />
In de paragraaf die volgt op het hieronder geschreven stuk, 2.6, zal een afrondend<br />
beeld van de wensen, vragen, noden en behoeften van de ‘toekomstige oudere’<br />
gegeven worden. Het onderstaande behoort tot de verhandeling over<br />
levensloopveranderingen en staat daarom nog in deze paragraaf. Het kan ook<br />
beschouwd worden als een deel van de volgende paragraaf.<br />
III : Gevolgen voor vraagpatronen van burgers, d.i. ouderen.<br />
Kanttekeningen vooraf (23)<br />
Voordat de veranderingen in preferenties en de daaruit voortvloeiende<br />
vraagpatronen worden beschreven, zijn drie kanttekeningen op hun plaats.<br />
In de eerste plaats slaan nieuwe trends in de levensloop niet bij alle burgers tegelijk<br />
en in dezelfde mate aan. Vrouwen, jongeren en hoger opgeleiden zijn duidelijke<br />
voorlopers, terwijl bij anderen veranderingen veel trager verlopen of zich helemaal<br />
niet voordoen. Zo wordt in verschillende migratieculturen levensloop meer<br />
beschouwd als een ‘lot’ waar men maar ten dele iets aan kan doen. Nieuwkomers die<br />
op latere leeftijd naar Nederland komen, hebben vaak ook andere vraagpatronen.<br />
In de tweede plaats manifesteert de behoefte aan bepaalde voorzieningen zich soms<br />
pas als er een concreet beroep op kan worden gedaan. Kinderopvang is daar een<br />
voorbeeld van: ondanks de uitbreiding is er nog steeds sprake van forse wachtlijsten,<br />
wat duidt op een latente behoefte. Daarom gaan de door Sociale Zaken en<br />
Werkgelegenheid voor deze Verkenning Levensloop geraadpleegde externe<br />
deskundigen in hun analyses ook in op te<br />
verwachten ontwikkelingen in de vraag die vooralsnog niet of weinig gearticuleerd is.<br />
Tenslotte is er naast verandering ook sprake van continuïteit. Ondanks de<br />
toegenomen keuzevrijheid en de nadruk op eigen verantwoordelijkheid, blijken de<br />
meeste mensen bijvoorbeeld nog steeds bereid om collectieve premies te betalen<br />
voor goede voorzieningen op het terrein van sociale zekerheid en gezondheid. En als<br />
het gaat om het combineren van betaald werk met andere activiteiten, doet een<br />
meerderheid dit het liefst vanuit een vaste positie op de arbeidsmarkt (24).<br />
Gevolgen ten aanzien van wonen (23)<br />
Verhuisden mensen vroeger meestal maar twee keer in hun leven, bij trouwen en na<br />
pensionering, tegenwoordig zijn er veel meer momenten waarop van een verhuizing<br />
sprake kan zijn, al blijven mensen sinds kort weer langer in hun woning wonen. Dit<br />
heeft te maken met het toegenomen eigen woningbezit, het belang dat mensen
hechten aan het eigen huis en de eisen die ze eraan stellen. Dit zal leiden tot een<br />
groeiende behoefte aan multifunctionele woningen: het huis waar men woont dient<br />
meerdere doeleinden, zoals kantoor (telewerken), winkel (teleshoppen), school<br />
(teleleren) en, met de toenemende vraag naar thuiszorg, ook ‘zorgcentrum’. Deze<br />
nieuwe gerichtheid op de eigen woning maakt ook de directe woonomgeving<br />
belangrijker. De vraag naar voorzieningen binnen een bereikbare afstand neemt toe<br />
door de krappere tijdsbudgetten van mensen. Volwassenen wonen<br />
bovendien vaker op grote afstand van familie, omdat zij in verband met hun studie of<br />
werk naar een andere plaats of regio zijn verhuisd. Het netwerk van informele hulp is<br />
daarmee deels weggevallen. Mensen hebben daarom meer behoefte aan<br />
vervangende sociale netwerken op buurt- en wijkniveau. Ook de toegenomen<br />
levensverwachting heeft consequenties voor de kwantitatieve en kwalitatieve eisen<br />
die aan de woningvoorraad worden gesteld. De wens van steeds meer mensen om<br />
zelfstandig te blijven wonen als zij zorg nodig hebben, vertaalt zich in het type<br />
woningen dat hiervoor nodig is.<br />
Het bejaardentehuis verdwijnt en maakt plaats voor een brede schakering aan<br />
seniorenwoningen.<br />
Bij voorkeur dienen zorg en de daarmee samenhangende dienstverlening<br />
georganiseerd te worden rondom de plek waar het dagelijkse bestaan zich voltrekt.<br />
Deze benadering wordt wel aangeduid met de term ‘territoriaal’(7). Verbetering van<br />
de sociale kwaliteit van de hele leefomgeving staat daarbij voorop.<br />
Etnische groepen stellen andere voorwaarden aan het woningbestand: zij leven vaak<br />
in grotere gezins- of familieverbanden. Dat stelt weer andere eisen aan<br />
levensloopbestendig wonen. Daarnaast heeft men vaak andere preferenties ten<br />
aanzien van de voorzieningen in de publieke ruimte.<br />
Gevolgen ten aanzien van zorg en gezondheid (23)<br />
Wat het zorgen betreft heeft destandaardisering van de levensloop op verschillende<br />
manieren invloed op de vraag van burgers. Omdat de zorg voor kinderen, een zieke<br />
partner of oudere ouders steeds vaker wordt gecombineerd met betaalde arbeid is<br />
de vraag naar kinderopvang en andere gezinsvervangende zorgvoorzieningen<br />
(huishoudelijke hulp, wasserijen of klussendiensten) sterk toegenomen en het<br />
verzadigingspunt lijkt nog lang niet bereikt. Weliswaar zijn er vandaag de dag meer<br />
mogelijkheden om zorg uit te besteden dan in het verleden, het aanbod loopt nog<br />
steeds achter bij de vraag. Het is één van de factoren die ertoe bijdragen dat<br />
vrouwen in Nederland op hogere leeftijd hun eerste kind krijgen of in het geheel<br />
afzien van kinderen. Niet alleen wordt zorg in gezinsverband steeds vaker<br />
gecombineerd met betaalde arbeid, de tijd die mensen eraan besteden is ook<br />
toegenomen. Daardoor is de tijds- en leefdruk in de middenfase sterk toegenomen.<br />
Soms loopt de stress zo hoog op dat de gezondheid erdoor wordt aangetast. Samen<br />
met de vergrijzing, het<br />
toenemend aantal alleenstaanden en de hogere waardering van een goede<br />
gezondheid dragen deze ontwikkelingen ertoe bij dat de vraag naar informele en<br />
professionele zorg in de komende decennia verder zal toenemen.
2.6 Schets van de wensen, vragen, noden en behoeften van de ‘toekomstige<br />
oudere’<br />
2.6.1 Inleiding<br />
Om de klant optimaal van dienst te kunnen zijn moet de aanbieder goed weten<br />
waarmee hij voor de klant de meeste toegevoegde waarde creëert. De aanbieder<br />
moet goed weten welke wensen, vragen, noden en behoeften de klant heeft. Als hij<br />
erin slaagt zijn aanbod naadloos te laten aansluiten aan datgene wat de cliënt op dat<br />
moment in die situatie wenst te ontvangen dan wordt voor beide een win-win situatie<br />
bereikt want de klant is tevreden en de aanbieder versterkt zijn onderscheidend<br />
vermogen en daarmee zijn marktpositie.<br />
In alle voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk zijn veel trends en ontwikkelingen<br />
benoemd die (uit)zicht bieden op de veranderingen in klantpreferenties. In deze<br />
paragraaf zal een schetsmatige samenvatting worden gemaakt, 2.6.4,die als het<br />
ware meegenomen moet worden naar de volgende hoofdstukken die gaan over de<br />
ontwikkelingen die aan de aanbodkant te zien (zullen) zijn, hoofdstuk 3, en zullen<br />
moeten zijn, hoofdstuk 4.<br />
Vooraf gaande daaraan en als aanloop naar die schetsmatige samenvatting zullen in<br />
grote algemene termen de hoofdzaken van de klantpreferenties benoemd en<br />
toegelicht worden (2.6.2) en zal aandacht gegeven worden aan ‘kwaliteit van leven’<br />
als dé kernparameter in de chronische zorg (2.6.3).<br />
2.6.2 Klantpreferenties<br />
Wat vindt de klant belangrijk en welke trends zijn daarbij van belang, want het<br />
klantgedrag is aan veranderingen onderhevig. De vraag naar (veranderende)<br />
wensen ten aanzien van zorg, gezondheid en levensloop is een vraag naar<br />
(veranderende) waarden, betekenissen en doeleinden die zowel op het niveau van
een samenleving als geheel (macroniveau) als op het niveau van individuele burgers<br />
beantwoord kan worden. Belangrijk is het in dit verband te beseffen dat nieuwe<br />
trends het eerst aanslaan bij hoger opgeleiden en mensen uit de (hogere)<br />
middenklasse. Het kan soms jaren duren voordat deze veranderingen optreden bij<br />
lager opgeleiden, lagere inkomensgroepen of allochtone groepen.<br />
Waarden die centraal staan zijn:<br />
Zelfstandigheid, goede gezondheid en gelijkwaardigheid. (25, 26)<br />
Zelfstandigheid<br />
Er zal sprake zijn van een verdere emancipatie van ouderen resulterend in een grotere mate<br />
van zelfbewustzijn en een toenemend belang dat gehecht wordt aan zelfstandigheid en<br />
onafhankelijkheid. Deze trend is een gevolg van een sterk toegenomen deelname aan het<br />
(hoger) onderwijs, de erosie van gezagsverhoudingen (democratisering), toegenomen<br />
welvaart, betere rechtspositie van patiënten (klachtrecht) en een grotere beschikbaarheid<br />
van medische informatie.<br />
Op individueel niveau leidt de toegenomen zelfstandigheid tot een nadrukkelijker formuleren<br />
van individuele wensen of ervaringen.Moderne cliënten nemen een assertieve houding aan<br />
tegenover degene die hen zorg biedt. Meer inspraak in de eigen behandeling – reeds<br />
geformaliseerd in de WGBO ( wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst ) – en<br />
een respectvolle behandeling, dat is waar het bij de meeste mensen om gaat en meer en<br />
meer om zal gaan. Iemand kan wel een ziekte of een beperking hebben maar dat betekent<br />
niet dat deze persoon in een afhankelijkheidsverhouding ten opzichte van de hulpverlening<br />
dient te staan. De toekomstige premiebetaler eist waar voor zijn geld en zal steeds vaker om<br />
individueel maatwerk vragen. Uiteindelijk zullen patiënten een grotere inbreng bij de<br />
organisatie van de zorg opeisen. Ook zullen zij inkoopcoöperaties voor budgethouders<br />
vormen die hen de werkgeversverplichtingen en administratieve lasten uit de handen nemen.<br />
Goede gezondheid.<br />
Een andere centrale waarde betreft de sterk toegenomen betekenis van lichamelijke<br />
gezondheid in de afgelopen decennia. Dit onder meer als gevolg van het proces van<br />
secularisering. In een tijd waarin mensen hun persoonlijk heil vooral op geestelijk<br />
niveau zoeken en verwachten dat dit heil zich pas na de dood optimaal zal<br />
voltrekken, is het lichamelijke van secundair belang. Vanaf de jaren zestig zien we<br />
evenwel een meer positieve houding tegenover het lichamelijke ontstaan. Naarmate<br />
het leven na de dood achter de horizon verdwijnt, komt de kwaliteit van het leven<br />
vóór de dood meer in de belangstelling. Deze ontwikkeling is - behalve door<br />
secularisering - ook bewerkstelligd<br />
door de vorderingen van medische technologie. Hoewel de dood nog niet<br />
uitgebannen is, kan men haar door diagnostiek en prognose langer van zich<br />
afhouden. Door de toename van het aantal gezonde levensjaren krijgt het fysieke<br />
welbevinden nadrukkelijker betekenis. Bovendien heeft de welvaart van de afgelopen<br />
decennia een definitief einde gemaakt aan de cultuur van soberheid die Nederland<br />
zo lang kenmerkte. Door dit alles is de collectieve<br />
waardering van een goede gezondheid in de loop der jaren sterk gestegen.<br />
Overigens dragen ook de hogere verwachtingen met betrekking tot de eigen vitaliteit<br />
en een grotere gevoeligheid voor ongemakken op lichamelijk gebied bij aan de<br />
toegenomen medische consumptie en is deze dus niet uitsluitend een gevolg van<br />
demografische ontwikkelingen.<br />
Een en ander komt ook bij individuele waardeoordelen tot uitdrukking. Midden jaren<br />
negentig merkt meer dan de helft van de bevolking (53 procent) een goede<br />
gezondheid als het voornaamste in het leven aan, terwijl dat dertig jaar daarvóór nog
maar een derde was (36 procent) (27). Vreemd genoeg brengt dit óók nieuwe zorgen<br />
met zich mee. Terwijl de gezondheid eind jaren vijftig voor 20 procent van de<br />
ondervraagden een bron van bezorgdheid was, komt dat aandeel in 1995 al bijna op<br />
de helft uit (46 procent) (28). Dit is opmerkelijk omdat er geen aanwijzingen bestaan<br />
dat de objectieve gezondheidstoestand<br />
van de Nederlanders verslechterd is. Integendeel, de meeste indicatoren wijzen uit<br />
dat veel burgers juist gezonder leven dan enkele decennia terug.<br />
Gelijkwaardigheid<br />
Deze waarde heeft vooral betrekking op de derde van de vijf levensfasen en ik zal er daarom<br />
niet diep op ingaan. Het gaat om gelijkwaardige ontplooiing in de breedte voor zowel<br />
mannen als vrouwen als het gaat om de zorg voor kinderen, het verwerven van inkomen<br />
en deelname aan uiteenlopende sectoren van het sociale leven.<br />
Ook de toekomstige oudere gaat op een nieuwe wijze consumeren. Vuursteen (29) beschrijft<br />
in zijn essay, “Het nieuwe consumeren”, de verdere ontwikkeling van de kritische<br />
consument. Hij voorspelt ondermeer een toename van individualiteit, autonomie, en<br />
zelfbeschikking van consumenten. Ondersteund door goede informatievoorziening (vaak<br />
mondiaal) ontstaat meer inzicht in kosten en baten voor de consument. Hierdoor ontstaat<br />
een situatie waarin de keuzevrijheid van de consument ook zinvol is. De consument is in<br />
staat te onderhandelen en hierin eigen afwegingen te maken. Daarnaast zal de consument<br />
ook gehoord worden door de toekomstige producent, hierdoor wordt bevestigd dat er een<br />
tweerichtingsverkeer ontstaan is tussen producent en consument. In het bovenstaande<br />
scenario heeft de consument diverse instrumenten om tot “onderhandeling” te komen met de<br />
producent. Deze onderhandeling vindt plaats tijdens het verkoopproces, maar ook nog<br />
voordat het product vervaardigd is. Kortom, de afhankelijke consument heeft plaats gemaakt<br />
voor de “nieuwe consument”:<br />
- De consument die steeds meer individuele eisen stelt aan producten en diensten.<br />
- De consument zal steeds meer willen onderhandelen over de kosten en baten van<br />
producten en diensten die hij wil aanschaffen.<br />
- De consument zal steeds meer behoefte hebben aan instrumenten die het<br />
bovenstaande proces faciliteren.<br />
- De consument zal op het vlak van service meer eisen gaan stellen.<br />
2.6.3 Kwaliteit van leven<br />
Kwaliteit van leven wordt wel opgevat als de tevredenheid over het eigen leven. In de<br />
gerontologie heeft kwaliteit van leven te maken met ’succesvol ouder worden’ en<br />
staat in directe relatie tot: functionele mogelijkheden, subjectief welbevinden, pijn,<br />
energieniveau, regie over eigen leven en eigenwaarde. ‘Kwaliteit van leven’ is als het<br />
ware per definitie een zeer persoonlijke aangelegenheid, die bij verminderde<br />
geestesvermogens van de persoon in kwestie slechts door iemand die de persoon<br />
goed kent (gekend heeft) met een zekere mate van adequaatheid kan worden<br />
waargenomen.<br />
Onderzoek heeft 16 levensdimensies naar voren gebracht die gerelateerd zijn aan<br />
tevredenheid over het leven en levensgeluk.<br />
Deze dimensies zijn:<br />
1. gezondheid<br />
2. eigenwaarde<br />
3. waarden en normen (levensfilosofie)<br />
4. levensstandaard (geld)<br />
5. werk<br />
6. ontspanning<br />
7. leren
8. creativiteit<br />
9. hulp, sociale ondersteuning<br />
10. liefdesrelatie<br />
11. vriendschappen<br />
12. relatie met kinderen<br />
13. relaties met familie<br />
14. huis<br />
15. buurt, omgeving<br />
16. gemeenschap<br />
Gezondheid heeft niet alleen betrekking op de objectieve of objectiveerbare gezondheid<br />
zoals in de voorgaande paragraaf is besproken maar als ook de ‘ervaren gezondheid’ , de<br />
subjectieve gezondheid, zoals die in paragraaf 2.4.4 als zeer belangrijk is gesignaleerd.<br />
Hulp, sociale ondersteuning, buurt, omgeving en gemeenschap zijn in de voorgaande<br />
paragraaf onder het kopje ‘Gevolgen voor vraagpatronen van burgers’ al nader belicht.<br />
Eigenwaarde zal waar het gaat om hulpbehoevendheid sterk in relatie staan tot het kunnen<br />
handhaven van een zekere mate van autonomie en zelfstandigheid.<br />
Kwaliteit van leven wordt in toenemende mate beschouwd als kernparameter voor de<br />
kwaliteit van zorg in de chronische sector. Het gaat daarbij om een continuüm van zorg,<br />
gericht op:<br />
- het bevorderen van algeheel welbevinden<br />
- het versterken van sociale integratie<br />
- het voorkomen van medische complicaties<br />
- het tegengaan van functionele beperkingen<br />
2.6.4 Een visie op ouderen en hun behoeften aan zorg- en dienstverlening in 2020<br />
- Wie zijn de ouderen van 2020?<br />
- Wat zijn hun sociaal-economische kenmerken?<br />
- Welke andere kenmerken zijn belangrijk?<br />
- Op welke gebieden ontwikkelen zij behoeften aan dienstverlening vanwege hun<br />
ouderdom?<br />
Bovenstaande vragen zijn vragen die in de afronding van dit hoofdstuk over de<br />
dynamiek van de toekomstige vraag aan de orde zijn. Beantwoording ervan moet<br />
leiden tot de in de inleiding van deze paragraaf genoemde ‘schetsmatige<br />
samenvatting’.<br />
De ouderen van 2020 en enige van hun kenmerken<br />
In 2020 staan we aan de vooravond van de echte vergrijzinggolf (zie ook fig.1.1), die<br />
in 2040 zijn piek zal bereiken als ca. 23% van de totale bevolking 65 jaar of ouder zal<br />
zijn . De babyboomers verlaten de arbeidsmarkt en treden hun vierde levensfase<br />
binnen. Over het algemeen zijn zij nog redelijk vitaal. De groep 65+-ers t/m 85 jarigen<br />
is vele malen groter dan de groep 85+-ers. De overgrote meerderheid tot 85 jaar
verblijft zelfstandig thuis. Boven de 75 woont de meerderheid alleen. Slechts een<br />
klein deel van de ouderen onder de 85 jaar is op formeel dan wel informeel<br />
geleverde zorg aangewezen en slechts een minderheid daarvan maakt daarbij<br />
gebruik van verzorgingshuis- of verpleeghuiszorg ( zie fig. 1.4). Dat neemt niet weg<br />
dat velen van hen, waarschijnlijk een minderheid, zich door chronische ziekten of<br />
handicaps ernstig belemmerd voelen in hun dagelijks functioneren. Deze<br />
problematiek neemt boven de 85 jaar fors toe, zo is bijvoorbeeld ca. 25%<br />
dementerend. Al dan niet in combinatie met dementie hebben vele hoogbejaarden<br />
een of meer lichamelijke aandoeningen – leidend tot stoornissen en vervolgens<br />
veelal ook beperkingen – zoals artrose, ziekten van de luchtwegen en hart- en<br />
vaatziekten.Velen zijn daarbij aangewezen op een dermate intensieve vorm van zorg<br />
dat die niet altijd meer thuis geleverd kan worden.<br />
De babyboomers zijn gemiddeld genomen beter opgeleid dan hun ouders die veelal<br />
niet meer dan lagere school onderwijs hadden genoten. Zij hebben de economische<br />
herstelperiode van de jaren zestig en zeventig met al haar vernieuwende sociaalculturele<br />
impulsen van nabij meegemaakt en zelf mede vorm gegeven. Velen van<br />
hen hebben ondanks vliegtuigkapingen en de aanslagen met de vliegtuigen op het<br />
WTC veelvuldig het luchtruim gekozen en veel van de wereld gezien. Door de<br />
verplichte bedrijfspensioenen is er op z’n minst een extra inkomstenbron naast de<br />
AOW-uitkering, die vanaf 68 jaar wordt uitbetaald. Door toegenomen eigen<br />
woningbezit vallen voor een grote groep de woonlasten aanzienlijk lager uit.<br />
Sommige babyboomers hebben tijdens hun derde levensfase een tijdlang minder<br />
gewerkt om zich even los te maken van het gevoel dat zij leven om te werken of om<br />
de zorg voor de kinderen wat beter te kunnen verdelen. Nu ze richting<br />
pensioengerechtigde leeftijd schreiden besluiten steeds meer van hen, met name de<br />
hoger opgeleiden, om deels betaald deels vrijwillig (onbetaald) nog maatschappelijk<br />
actief te blijven. Ze blijven ook lang politiek actief. Geregeld zijn ze in Europa maar<br />
ook daarbuiten op vakantie maar ook spannen ze zich in om voor hulpbehoevende<br />
ouderen in hun naaste omgeving datgene mogelijk te maken wat zij zelf ook bij<br />
toenemende zorgbehoefte gerealiseerd zouden willen zien, namelijk zo lang mogelijk<br />
in de eigen vertrouwde omgeving blijven wonen temidden van het sociale netwerk<br />
van dorp, wijk of buurt. Ze zijn allergisch voor personen en instanties die menen de<br />
regie over hun leven te moeten nemen, zij kennen hun rechten en zijn zolang de<br />
cognitieve functies niet haperen goed in staat zelf keuzes te maken en raadplegen<br />
daar regelmatig het Internet voor. Via dat medium komen veel ouderen in de steden<br />
in contact met vrijwilligersnetwerkjes of bouwen ze zelf aan een netwerkje.<br />
Verschillen in gezondheid tussen ouderen worden voor een belangrijk deel bepaald<br />
door aanleg maar ook door gedrag, positieve en negatieve ervaringen, en kansen<br />
eerder<br />
in de levensloop. Niet alle ouderen hebben tijdens de jaren zestig en zeventig en de<br />
daarop volgende perioden de wind mee gehad. Tijdens de jaren tachtig zijn velen,<br />
met name de lager opgeleiden, buiten de boot gevallen en ondanks de ‘Melkertbanen’<br />
en de in de jaren negentig aantrekkende economie niet uit de lagere sociaaleconomische<br />
positie los gekomen. Zij zijn duidelijk een kwetsbare groep en zijn<br />
relatief oververtegenwoordigd in residentiële zorgvoorzieningen.<br />
Een grote groep ouderen houdt er riskante gewoonten als roken en overmatig eten of<br />
alcoholgebruik op na, en een nog groter deel neemt minder beweging dan voor hun<br />
gezondheid gewenst is.
De allochtone groep ouderen is net als de ouderen groep als geheel heterogeen wat<br />
betreft etnische achtergrond, religie en culturele identiteit. Turken, Marokkanen,<br />
Surinamers en Antillianen (Arubanen inbegrepen) vormen de grootste<br />
minderheidsgroepen, gevolg door Molukkers, vluchtelingen en asielzoekers. In 2020<br />
zijn ongeveer 300.000 van hen ouder dan 60 jaar. Velen van hen, waarschijnlijk ca.<br />
50 %, zijn in Nederland geboren en zijn onderdeel van de ‘tweede generatie’. Een<br />
deel van hen wordt, bijvoorbeeld in onderzoeken, tot de categorie ‘allochtoon’<br />
gerekend maar voelt zich niet allochtoon. De verschillen, zoals in aandoeningen,<br />
gezondheidsbeleving en zorgconsumptie, met de autochtone ouderen maar ook van<br />
subgroepen binnen de categorie zoals die in 2000 nog duidelijk aanwezig waren zijn<br />
aan het verbleken.<br />
De vraag naar woon-, zorg- en welzijnsdiensten in 2020<br />
Wat hebben mensen die in 2020 langdurig op zorg en verpleging zijn aangewezen nodig en<br />
hoe willen zij dat aan hun vraag wordt beantwoord.<br />
De vraag zal integraal zijn en de hele leefsituatie omvatten: (blijven) wonen in je<br />
eigen huis, jezelf in je omgeving kunnen redden en als je iets gaat mankeren de zorg<br />
zelf – of samen met zelfgekozen anderen – willen en kunnen organiseren. De<br />
gevraagde woon-, zorg- en welzijnsdiensten moeten de kwaliteit van leven<br />
verbeteren en het sociaal participeren bevorderen.<br />
De vraag naar zorg en andere dienstverlening zal sterk geïndividualiseerd worden<br />
verwoord. Te verwachten zijn een toenemende mondigheid en een kritische houding<br />
van cliënten en een grotere behoefte aan goede informatie. Cliënten zullen zich niet<br />
automatisch aan de gegeven omstandigheden aanpassen, maar hun wensen<br />
kenbaar maken en zij verwachten dat die daadwerkelijk gerealiseerd worden. Ze<br />
willen meer zeggenschap en meer keuzevrijheid.<br />
Tegelijkertijd zal het aantal mensen met een hogere opleiding en gewend aan een<br />
relatief hoge levensstandaard flink gestegen zijn. Mondige ouderen zullen een<br />
vooraanstaande positie innemen in het publieke debat, er zullen grijze opinion<br />
leaders opstaan. De vraag naar woon-, zorg- en welzijnsdiensten zal ook pluriformer<br />
worden doordat steeds meer allochtonen in Nederland oud worden. Tegelijkertijd<br />
zullen ook meer Nederlanders hun oude dag geheel of gedeeltelijk in het buitenland<br />
doorbrengen.<br />
In 2020 heeft een op de vier Nederlanders een chronische aandoening. Langdurig<br />
zorggebruik wordt dus eigenlijk heel gewoon. Langdurige zorggebruikers zullen – al<br />
dan niet met behulp van anderen – zelf willen formuleren wat hun vraag precies is.<br />
Zolang zij dat kunnen, willen velen de benodigde zorg en andere dienstverlening<br />
zoveel mogelijk zelf regisseren en inkopen: collectief gefinancierde diensten via een<br />
PGB of PVB, vouchers of andere betaalmiddelen, aanvullende diensten door deze<br />
zelf te betalen of door hiervoor een particuliere verzekering af te sluiten.<br />
Veel mensen zullen bij het maken van keuzes een beroep willen of moeten doen op<br />
de steun van anderen. Dit kunnen familie, vrienden of kennissen zijn, maar er zal ook<br />
een groeiende vraag zijn naar professionele ondersteuning, advies en bemiddeling.<br />
Het aantal ouderen- adviseurs, zorgmakelaars en case managers zal dan ook flink<br />
toenemen.
Langdurige zorggebruikers zullen zich steeds beter als kritische consumenten<br />
organiseren. Cliënten vragen goede consumenten informatie en zij zullen een<br />
vergelijking willen maken tussen de dienstverlening van verschillende aanbieders.<br />
Ook zullen er inkoopcoöperaties voor budgethouders zijn gevormd die hen de<br />
werkgeversverplichtingen en administratieve lasten uit handen nemen.<br />
Er zal veel vraag zijn naar dienstverlening in de brede betekenis: woon- en<br />
welzijnsdiensten die nodig zijn om zelfstandig te blijven leven. In feite alles wat vooraf<br />
gaat aan een zorgvraag: huishoudelijke hulp, boodschappenservice,<br />
vervoersdiensten, maaltijden aan huis enz. Er zal veel gebruik gemaakt worden van<br />
e-commerce, diensten worden veelvuldig door internet besteld.<br />
“Met de jaren zal er sprake zijn van een groeiende groep zorgvragers met<br />
koopkracht. Zij zullen geen genoegen nemen met de kale, schrale zorg binnen de<br />
huidige beperkingen van de AWBZ. Mensen willen het leefniveau dat zij tijdens het<br />
werkzame leven hebben opgebouwd voortzetten als zij ouder zijn. Wanneer zij hun<br />
hele leven een huishoudelijke hulp hebben gehad of een comfortabele woning met<br />
dienstverlening, dan wil men die leefstijl op de oude dag continueren” (Verstegen<br />
2001; (7) ).<br />
Aan de kwaliteit van leven in de thuissituatie zullen hogere eisen worden gesteld. Het<br />
welbevinden van cliënten en hun mantelzorgers wordt beïnvloed door de vaak<br />
intensieve zorgbehoefte en de daarmee gepaard gaan inperkingen van mobiliteit en<br />
sociale contacten. De vraag naar welzijnsdiensten als zorgondersteuning, respijtzorg,<br />
lotgenotencontact en activering van het sociale netwerk zal daarom toenemen.<br />
Verwacht wordt dat mensen in de toekomst veel meer op basis van welzijnsmotieven<br />
dan op basis van medische indicatie kiezen voor een geconcentreerde woonvorm.<br />
De behoefte aan veiligheid, beschutting en een sociaal netwerk spelen daarbij een<br />
belangrijke rol. Een volwaardig zelfstandig appartement met gezamenlijke<br />
voorzieningen en diensten kan hierin voorzien. Daarmee wordt geanticipeerd op de<br />
mogelijkheid dat men in de toekomst meer zorgafhankelijk wordt. Als de problematiek<br />
zwaarder wordt, kan geleidelijk naar een oplossing worden gezocht en de overstap<br />
naar een verpleeghuis dikwijls worden voorkomen.<br />
Men zal dit liever niet hardop uitspreken. Mensen in de leeftijd van 60/65 jaar, die in<br />
alle opzichten nog vitaal zijn, zijn dikwijls geneigd tot het voeren van<br />
struisvogelpolitiek. Men wil liever niet geassocieerd worden met invalide of<br />
gehandicapte mensen. De term ‘woonzorgcomplex’ zal dan ook niet<br />
meer worden gebezigd, men spreekt liever van een ‘residentie’. Ook een term als<br />
’woonzorgzone’ lijkt negatieve associaties met een getto op te roepen.<br />
Zorgvriendelijke wijken is dan een beter woord.<br />
Aan het leefklimaat in woonzorgvoorzieningen zullen eveneens hogere eisen worden<br />
gesteld. Ruimte voor zelfstandigheid en privacy, maar vooral voldoende en<br />
respectvolle aandacht wordt de norm.<br />
“Als men op een gegeven moment toch op een woonzorgvoorziening is aangewezen,<br />
dan blijft de zelfstandigheid zoveel mogelijk intact. Uiteraard is de privacy<br />
gewaarborgd en de cliënt kan zijn normale leefpatroon doorzetten. Dus ook het<br />
respecteren van die kleine dingen in het leven, zoals eten op tijdstippen die men<br />
gewend was en een glaasje wijn dat daarbij hoorde. De dagelijkse dingen die het
leven aangenaam maken moeten ook in collectieve voorzieningen beschikbaar zijn”<br />
(Verstegen 2001; (7) ).<br />
Mensen die gebruik maken van voorzieningen voor zorg met verblijf zullen<br />
gemakkelijk gebruik willen maken van een restaurant, winkels, sportfaciliteiten zoals<br />
een fitnessruimte en een zwembad, recreatieve activiteiten als bridge, klaverjassen,<br />
het theater en de bioscoop. Zij willen hun hond of kat meenemen naar de<br />
woonzorgvoorziening. Ook ouderen die op een residentiële voorziening zijn<br />
aangewezen zullen allerlei sociale activiteiten willen ondernemen en niet geïsoleerd<br />
van de rest van de samenleving met alleen maar ouderen willen leven.<br />
Met bovenstaande schetsmatige samenvatting van de oudere en zijn/haar wensen,<br />
vragen, noden en behoeften, in het – arbitrair gekozen – jaar 2020 beëindig ik de<br />
exploratie van de toekomstige vraag en vervolg ik het leeronderzoek met een<br />
exploratie van het toekomstige aanbod op macroniveau, hoofdstuk 3.
Hoofdstuk 3<br />
Exploratie van de dynamiek van het toekomstige aanbod<br />
op macroniveau<br />
3.1 Inleiding<br />
In het voorgaande hoofdstuk is aan de hand van een PEST-analyse, die zich met<br />
voornamelijk op demografische, epidemiologische en sociaal-culturele aspecten richtte, de<br />
toekomstige vraag naar ouderenzorg verkend en is voorts een beeld van de preferenties van<br />
de ‘toekomstige oudere’ geschetst.<br />
In dit hoofdstuk wordt deze analyse voortgezet en met behulp daarvan de dynamiek van het<br />
toekomstige aanbod op macroniveau verkend en een beeld gecreëerd van het politiekeconomische<br />
krachtenveld. Dit krachtenveld vormt het andere deel van het decor waarin de<br />
‘spelers’, waaronder ook aanbieders, hun strategische opties moeten formuleren en zullen<br />
moeten proberen tot de juiste strategische keuzes te komen.<br />
Uitgaande van de noodzakelijkheid om door middel van een persoonlijke én professionele<br />
vertaling van de wensen, vragen, noden en behoeften van de klant optimaal klantgericht te<br />
werken, microniveau , zullen aanbieders tot een adequate strategische positionering,<br />
mesoniveau, moeten komen. In hoofdstuk 4 zal een methode worden aangereikt om deze<br />
vertaling slagvaardig en met oog voor kerncompetenties te maken en strategische opties te<br />
formuleren om tenslotte tot strategie ontwikkeling te komen.
3.2 Politieke aspecten<br />
3.2.1 Beleidsuitdagingen in het licht van levensloopaspecten aan de aanbodzijde<br />
Zorg en levensfase: een maatschappelijke uitdaging<br />
Nederlandse burgers hebben in de afgelopen decennia meer mogelijkheden gekregen om<br />
hun levensloop naar eigen inzicht in te richten. Mensen kunnen én willen steeds meer zelf<br />
bepalen hoe zij invulling geven aan werken, leren, zorgen en wonen. Dit wordt ook wel de<br />
destandaardisering van de levensloop genoemd (zie paragraaf 2.5.12). De moderne<br />
levensloop brengt een aantal uitdagingen met zich mee. Zo is de gezonde<br />
levensverwachting fors toegenomen, terwijl de leeftijd waarop mensen het arbeidsproces<br />
verlaten juist is gedaald. Gevoegd bij de langere opleidingsduur betekent dit dat het<br />
werkzame leven steeds korter wordt. Investeren in menselijk kapitaal wordt daarmee<br />
onaantrekkelijker terwijl deze investeringen in het licht van de opkomst van de<br />
kennissamenleving juist harde noodzaak zijn. Daarnaast wordt de periode waarin mensen<br />
werken steeds vaker gecombineerd met de zorg voor kinderen en het volgen van<br />
opleidingen. Door dit stapelen van taken is voor veel burgers een grote tijdsdruk ontstaan,<br />
die niet zelden tot voortijdige uitval uit het arbeidsproces leidt. Collectieve belangen als een<br />
duurzaam financieel draagvlak voor collectieve voorzieningen en sociale cohesie dreigen<br />
daarmee op termijn, mede in het licht van de vergrijzing, in gevaar te komen.<br />
Toenemende aandacht voor levensloop in maatschappelijke discussie<br />
Het is tegen deze achtergrond niet verbazingwekkend dat de aandacht voor ontwikkelingen<br />
in de levensloop is toegenomen. In 2001 zijn vele rapporten en artikelen verschenen over dit<br />
thema, zoals het rapport van de Commissie van Sociaal-Economische Deskundigen van de<br />
SER, verschillende publicaties van politieke partijen, het Nyfer-rapport, het rapport van de<br />
Nederlands Gezinsraad en het Centraal Bureau voor de Statistiek en het eerder verschenen<br />
WRR-rapport over generatiebewust beleid. De rapporten bewegen zich voornamelijk op het<br />
sociaal-economische terrein, en pleiten voor meer of minder ingrijpende hervormingen in<br />
sociale zekerheid en pensioenen (22,25).<br />
… en in het beleid<br />
Ook de centrale overheid bezint zich op het belang van het levensloopperspectief voor haar<br />
beleid. Natuurlijk is er de afgelopen jaren al het nodige beleid op dit thema gevoerd. Te<br />
denken valt aan het beleid rond oudere werknemers, een leven-lang-leren, arbeid en zorg,<br />
verlofsparen, kinderopvang, brede school en levensloopbestendige woningen. In de vijf<br />
verkenningen die onlangs zijn verricht is eveneens aandacht besteed aan het thema<br />
levensloop (32).<br />
Brede aanpak<br />
Het is goed om - met het oog op de komende kabinetsperiode - na te gaan of er nog meer<br />
moet en kan gebeuren.<br />
Voor deze Verkenning is een brede Interdepartementale Stuurgroep samengesteld. Ook is<br />
gebruik gemaakt van externe deskundigen en een klankbordgroep van deskundige personen<br />
en maatschappelijke organisaties (33).<br />
Uitgangspunten<br />
Levensloop gaat niet zozeer om een nieuw beleidsterrein, maar om een perspectief<br />
waarmee maatschappelijke problemen in onderlinge samenhang kunnen worden bezien.<br />
Het kabinet heeft voor het sociaal-economisch terrein uitgangspunten vastgesteld die<br />
relevant zijn voor een verkenning van de levensloopbestendigheid van het beleid en die<br />
tevens voor een aantal andere beleidsterreinen aanknopingspunten bieden (34). Zo wordt er
van uitgegaan dat mensen in principe gedurende hun hele levensloop economisch<br />
zelfstandig kunnen zijn. Daarnaast kunnen mensen in wisselende mate arbeid combineren<br />
met zorg en worden zij in staat gesteld gedurende de hele levensloop hun employability in<br />
stand te houden. Tenslotte worden meer mensen gestimuleerd hun loopbaan vorm te geven<br />
als zelfstandig ondernemer.<br />
Uiteraard is het daarbij van belang dat de collectieve sector zo is ingericht dat deze in<br />
principe op lange termijn houdbaar is. Daarbij gaat het om een grotere arbeidsparticipatie<br />
over de hele levensloop om zo het draagvlak voor de financiering van collectieve<br />
voorzieningen in het licht van de vergrijzing veilig te stellen. Het gaat ook om een grotere<br />
kwaliteit van de samenleving door meer ruimte te creëren voor onbetaalde zorg, de talenten<br />
van alle burgers aan te spreken en tegemoet te komen aan de wens van burgers om meer<br />
zeggenschap te hebben over hun eigen leven.<br />
Veranderende rol overheid<br />
Structurele veranderingen in de levensloop werpen nieuwe uitdagingen op voor de overheid.<br />
Wil de overheid deze uitdagingen aangaan, dan moet zij bereid zijn binnen de<br />
randvoorwaarden van de collectieve belangen haar beleid meer af te stemmen op de<br />
wensen van burgers.<br />
Invloed van levensloopveranderingen op de aanbodkant<br />
Ook op het aanbod van zorg- c.q. dienstverlening hebben veranderingen in de levensloop<br />
van mensen invloed. Nederlanders blijken een sterke voorkeur te hebben om tenminste een<br />
deel van de zorg zelf te verrichten (25). Het verruimen van de mogelijkheden voor<br />
werkenden om ‘zorgverlof’ op te nemen kan hierbij behulpzaam zijn.<br />
Dat geldt niet alleen voor ouders als het gaat om hun kinderen, maar ook voor kinderen<br />
ten opzichte van hun zieke of terminaal-zieke ouders, of voor partners. Gaat het om<br />
intensieve informele zorg (mantelzorg), bijvoorbeeld als er sprake is van een handicap of<br />
chronische ziekte van kind, partner of ouder, dan is deze zorg niet tot nauwelijks te<br />
combineren met een baan, de zorg voor het eigen gezin en/of opleiding.<br />
In de vierde levensfase ontstaat er ruimte voor nieuwe activiteiten door het wegvallen van de<br />
zorg voor eigen kinderen en de betaalde arbeid. Veel senioren zoeken in deze fase een<br />
nieuwe invulling van hun bestaan, bijvoorbeeld door een opleiding of cursus te volgen, zich<br />
als vrijwilliger in te zetten in het onderwijs of door de kleinkinderen op te vangen.<br />
De mogelijkheden voor intensieve vormen van mantelzorg lijken af te nemen doordat<br />
mantelzorgers minder beschikbaar zijn en ook de zorgontvanger meer zelf wil kunnen kiezen<br />
wie voor hem of haar zorgt. Om mantelzorgers bij hun vaak zware taak te ondersteunen<br />
verdient het aanbeveling mogelijkheden voor respijtzorg verder uit te breiden. Hierbij valt te<br />
denken aan het aanbieden van de mogelijkheid om chronisch zieken één of meer<br />
weekenden per jaar kortdurend op te nemen zodat de mantelzorger dan is ontlast. Ook is te<br />
denken aan het organiseren van respijtdagen en -weekenden of korte vakanties voor<br />
mantelzorgers, al dan niet in gezelschap van degenen die zij verzorgen. Ook door<br />
flexibilisering van de inzet van de professionele zorg kan de situatie voor mantelzorgers<br />
beter te dragen zijn, omdat de zorg met spoed kan worden overgenomen als zij zelf<br />
tijdelijk uitvallen. Te denken valt aan een pool van professionals die in zo’n geval flexibel in te<br />
zetten zijn. In elk geval is het belangrijk dat professionele zorg flexibel inzetbaar is: zo kan de<br />
mantelzorger haar of zijn inzet leveren op momenten dat het schikt.<br />
Om jongeren beter toe te rusten voor een leven waarin werken, leren en zorgen worden<br />
gecombineerd, valt te denken aan ‘service learning’ zoals dat in de VS in het reguliere<br />
onderwijscurriculum is geïncorporeerd. Het gaat om maatschappelijke dienstverlening en<br />
vrijwilligerswerk waarbij het geleerde gekoppeld wordt aan de inhoud van lessen. Ook<br />
zogeheten intergenerationele ‘service learning’ is een optie: scholen kunnen contracten<br />
sluiten met zorginstellingen voor ouderen, waarbij jongeren hand- en spandiensten<br />
verrichten.<br />
Het aantal mensen dat in de vierde levensfase verkeert, neemt met het ouder worden van de
abyboomgeneratie toe. In 2010 omvat die generatie bijna 3 miljoen personen. Deze<br />
mensen zijn voor het merendeel redelijk gezond en goed opgeleid. De diversiteit aan<br />
competenties en ambities van deze leeftijdsgroep is groot. Traditionele kaders voor bestaand<br />
vrijwilligerswerk hebben deze ondernemende en ‘zelfsturende’ ouderen weinig te bieden.<br />
Liever nemen zij zelf initiatieven om te voorzien in een maatschappelijke behoefte,<br />
bijvoorbeeld door een basisschool te adopteren of een sociaal restaurant op te zetten.<br />
Dergelijke projecten sluiten aan bij hun eigen ambities en preferenties.<br />
Door deze te faciliteren kan een reservoir aan kennis en kunde voor uiteenlopende<br />
maatschappelijke doelen worden ingezet.<br />
Intermezzo<br />
De laatste tijd lees ik steeds vaker dat gewaarschuwd wordt voor de effecten die het via een PGB<br />
betaalbaar stellen c.q. maken van mantelzorg of zelfs ouder-kind zorg zal gaan hebben. Gesteld wordt<br />
in die artikelen dat het om uitzonderingen gaat, maar bij 5% van de toepassingen vraagt men zich op<br />
z’n minst af waar de grenzen van de vraagsturing nu eigenlijk liggen.Te lezen valt ook dat het<br />
indicatieorgaan voor de gehandicaptenzorg geneigd is te indiceren wat de cliënt vraagt: ”Heeft een<br />
cliënt nu twintig , dertig of veertig uur begeleiding nodig? Het verschilt per indicatieadviseur welke<br />
indicatie een cliënt krijgt”. Hoezo objectieve indicatiestelling, wat een farce. Wie laat zich dat nog<br />
langer wijs maken? Als we niet uitkijken hebben we binnenkort een parlementaire enquête over de<br />
indicatiestelling en besteding van PGB’s. Dit zou wel eens een enorme spons kunnen blijken te<br />
worden waardoor zeer veel geld weglekt. Door een interpretatie van vraagsturing als sturing door de<br />
vraag in plaats van sturing op de vraag. Het lijkt mij dat als je als overheid snel van je geld af wilt, je de<br />
cliënt maximaal moet verwennen en je de illusie dat het via ‘objectieve’ indicatiestelling allemaal wel<br />
goed zal komen zo lang mogelijk moet zien te handhaven.<br />
Als de verzekeraars de organisaties zijn die de kosten moeten zien te beheersen laat hen dan ook<br />
maar bedenken hoe zij tezamen met aanbieders waarmee ze samenwerking zijn aangegaan de<br />
‘schade’ willen bepalen en hun gezamenlijke klanten willen bedienen.<br />
Overigens is de vraag naar zorg een soort van vraag die niet zelden ook door vrees wordt geleid en<br />
dient een uiterst professionele afweging plaats te vinden of de vraag altijd middels een aanbod<br />
gehonoreerd dient te worden. Het zou goed zijn eens na te gaan of er niet een andere poortwachterrol<br />
voor de huisarts c.q. een toekomstige ‘ouderenarts’ weggelegd zou kunnen zijn als het gaat om het<br />
beschikbaar stellen van zorg-in-natura (ZIN) dan wel in de vorm van een PGB.<br />
(Zie ook bijlage 2: ‘Vraagsturing’.)<br />
Met vergrijzing neemt de (getals)macht van de ouderen in onze samenleving toe. Zij zullen<br />
het algemene overheidsbeleid en dus ook het ouderenbeleid in steeds grotere mate kunnen<br />
gaan beïnvloeden. In bijlage 3, ‘ouderenbeleid’, staan de belangrijkste thema’s die daarbij<br />
aan de orde zijn. Nog niet zo lang geleden waren ouderen met eigen ‘ouderenpartijen’<br />
vertegenwoordigd in de Tweede Kamer. Hun positie mag dan in dat opzicht vervaagd zijn<br />
maar ze zijn nog wel degelijk een machtsfactor van belang. Een aantal ouderenorganisaties<br />
werken samen in het CSO: Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties. Zij<br />
hebben voor een projectminister ouderenbeleid gepleit. Ook oefenen ze invloed uit via de<br />
NP/CF: de Nederlandse Patiënten/Consumenten Federatie.<br />
De dynamiek aan de aanbodzijde in de zorg in het algemeen en ouderenzorg in het<br />
bijzonder zal sterk afhangen van de invloed die de ‘ouderenlobby’ op de beleidskeuzes van<br />
toekomstige Nederlandse regeringen zal weten uit te oefenen. Ouderenorganisaties hebben<br />
slechts een beperkte invloed op het overheidsbeleid. Dit blijkt duidelijk uit stukken van de<br />
CSO gericht aan die overheid zoals bijvoorbeeld de ‘Statementnotitie ouderenorganisaties<br />
‘Nota met Zorg Kiezen’ 29 januari 2002. Zij geven daarin tevens aan hun rol als ‘derde partij’<br />
moeilijk waar te kunnen maken. In datzelfde schrijven worden zorgverzekeraars door de<br />
CSO afgeschilderd als organisaties die oudere zorggebruikers in de eerste plaats als<br />
kostenveroorzakers in de gezondheidszorg zien. De CSO constateert daarmee blijkbaar een
weinig klantgerichte benadering van de kant van een partij die zichzelf in de discussie<br />
impliciet als eerste of tweede partij ziet. Verwacht mag worden dat de invloed van ouderen,<br />
die nu nog niet heel dominant is, met het toetreden van meer en meer ouderen uit de<br />
babyboomgeneratie sterk zal toenemen.<br />
In deze paragraaf, 3.2.1, zijn een aantal beleidsuitdagingen in het licht van<br />
levensloopaspecten aan de aanbodzijde benoemd die van invloed zijn op het informele<br />
zorgaanbod. In een intermezzo zijn enkele zorgen geuit die betrekking hebben op het<br />
betaalbaar stellen van dit informele aanbod. Deze mogelijkheid is een ontstaan in het kader<br />
van de modernisering van de AWBZ. Deze modernisering zal globaal in de volgende<br />
paragraaf worden belicht.<br />
3.2.2 Modernisering van de AWBZ<br />
Inleiding<br />
In paragraaf 2.1, de inleiding van hoofdstuk 2, werd kort even stilgestaan bij de geschiedenis<br />
van het Nederlandse ouderenbeleid. De modernisering van de AWBZ, in gang gezet onder<br />
‘Paars 2’, zal van grote invloed zijn op de kwaliteit en de kwantiteit van zorg- en<br />
dienstverlening aan ouderen. Deze operatie is een goed voorbeeld van hoe politieke<br />
besluitvorming van invloed is en wordt op de dynamiek van het aanbod, nu eens door<br />
vraagsturing en niet door het op basis van beperking van de ‘zogenaamde’ collectieve lasten<br />
centraal beheersen van het aanbod, jarenlang de veroorzaker van capaciteitstekorten en<br />
daarmee van wachtlijsten.<br />
Tot nu, maart 2003, toe is van een echte verandering in het aanbod aan ouderenzorg en<br />
-dienstverlening nog geen of slechts in beperkte mate sprake. Per 1 april zal daarin door de<br />
invoering van functiegerichte indicatiestelling ook nog niet snel veel gaan veranderen, maar<br />
wel zal geleidelijk een meer vraaggericht aanbod tot stand komen doordat ook voor ouderen<br />
het PGB, Persoons Gebonden Budget – met de daarbij behorende vrijheid in het kiezen van<br />
een aanbieder – , zijn intrede zal doen.<br />
In 1996 is het Project Modernisering Ouderenzorg van start gegaan. Met dit project werd<br />
door het Ministerie van VWS beoogd een betere afstemming tussen de verschillende<br />
voorzieningen voor de ouderenzorg tot stand te brengen. In 1998 is dit project opgegaan in<br />
de Modernisering AWBZ. Het project Modernisering AWBZ is gebaseerd op een gewijzigde<br />
benadering van de zorgverlening. Als uitgangspunt is hierbij genomen dat de cliënt met zijn<br />
of haar zorgvraag centraal staat en dat zorg op maat geleverd moet worden. Dit betekent ten<br />
opzichte van het oude systeem dat er een omslag moest plaatsvinden van aanbod- naar<br />
vraagsturing in de AWBZ. Een dergelijk groot en complex traject als de modernisering van<br />
de AWBZ bergt noodzakelijkerwijs momenten van herbezinning in zich. De zorgkantoren en<br />
het departement hebben als gevolg daarvan geopereerd in een omgeving waarin van tijd tot<br />
tijd pas op de plaats gemaakt moest worden totdat duidelijkheid kwam over noodzakelijke<br />
randvoorwaarden als de status van de zorgkantoren en de financiering van het opzetten en<br />
inrichten van basisregistraties van vraag en aanbod.<br />
Zorgketen<br />
De uitwerking van het moderniseringsproject vindt plaats door, op regionaal niveau, het<br />
gehele traject tussen hulpvraag en zorgverlening vorm te geven in een zogenoemde<br />
zorgketen. Als uitgangspunt werden daarbij de versterking van de positie van de cliënt en de<br />
‘éénloketgedachte’ gehanteerd. De zorgketen bestaat uit drie schakels, waarin steeds een<br />
actor domineert, te weten de:
• Regionale Indicatie Organen (RIO’s) ; deze organen zijn belast met de objectieve,<br />
onafhankelijke en integrale vaststelling van de zorgbehoefte;<br />
• Zorgkantoren; deze zijn belast met de zorginkoop op basis van de zorgvraag binnen hun<br />
regio, het contractbeheer en de zorgbemiddeling inclusief wachtlijstbeheer;<br />
• Zorgaanbieders, die de geïndiceerde zorg verlenen.<br />
Het bestaande AWBZ zorgpakket voor zowel het persoonsgebonden budget (PGB) als zorgin-natura<br />
(ZIN) is in een zevental functies omschreven. Het gaat om de functies:<br />
- huishoudelijke verzorging<br />
- persoonlijke verzorging<br />
- verpleging<br />
- ondersteunende begeleiding<br />
- activerende/adviserende begeleiding<br />
- behandeling *<br />
- verblijf *<br />
Deze functies beogen het gehele AWBZ domein te omvatten. De omvang van zorg – of<br />
anders gezegd de zorgzwaarte – wordt aangegeven in diverse klassen bij de functies.<br />
Vervolgens worden waarden/bedragen gekoppeld aan de functies en klassen voor het<br />
vaststellen van het PGB. Voor degene die voor zijn indicatie een PGB wil hebben moet het<br />
zorgkantoor de waarde kunnen bepalen. Om zorg te kunnen inkopen, moet dat zorgkantoor<br />
kunnen beschikken over (maximum- of richt-)prijzen per functie. Die instrumenten moeten<br />
worden vastgelegd in regelgeving en de organisaties die er mee werken, moeten daar op 1<br />
april 2003 toe in staat zijn. 1 april 2003 is de datum waarop de vereenvoudigde AWBZ-brede<br />
regeling voor het PGB in werking treedt.<br />
Regionale Indicatie Organen (RIO’s)<br />
De indeling in functies en klassen heeft consequenties voor de indicatiestelling in de gehele<br />
AWBZ. Een wijziging van het besluit zorgaanspraken is nodig. De huidige<br />
instellingsgebonden aanspraken moeten worden gewijzigd in de bovengenoemde 7 functies.<br />
Er ontstaat een indicatiestelling nieuwe stijl met als doelstelling: een onafhankelijke,<br />
objectieve (uniform, geprotocolleerd, professioneel) en integrale indicatie (verbreding naar de<br />
AWBZ-sectoren gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en de Wet<br />
Voorzieningen Gehandicapten, W.V.G.). VWS heeft een landelijk AWBZ-breed en<br />
functiegericht indicatieprotocol met bijbehorende formulierenset (42 A-viertjes) laten<br />
ontwikkelen. (Dat moet wel objectief zijn of moeten we zeggen ‘de Beer’ is los?) De RIO’s<br />
staan onder controle van een of meerdere gemeenten en aldus kan ook de gemeentelijke<br />
politiek invloed uitoefenen.<br />
Ten behoeve van de bovengenoemde onafhankelijke indicatiestelling is in 1998 een nieuw<br />
orgaan in het leven geroepen: het RIO. Het RIO dient onafhankelijk, objectief en integraal<br />
vast te stellen van welke lichamelijke of geestelijke beperkingen bij de cliënt sprake is en<br />
welke zorg daarom geïndiceerd is. Dit moet dus gebeuren met behulp van het AWBZ-breed<br />
protocol op basis waarvan functioneel geïndiceerd wordt. Dit brengt met zich dat de<br />
indicatieorganen geprofessionaliseerd zullen moeten gaan worden in termen van<br />
deskundigheid (scholing) en bedrijfsvoering (automatisering). Dit leidt her en der tot fusies<br />
van RIO’s tot wat in sommige delen van Nederland, zoals bijvoorbeeld Friesland, een<br />
Provinciaal Indicatie Orgaan (PIO ?) zal gaan heten. De invloed van de provinciale politiek<br />
komt dan min of meer rechtstreeks via het indicatie orgaan en via de met participanten in het<br />
veld opgestelde regiovisie tot stand.<br />
*: Vooralsnog kan behandeling en verblijf niet via het PGB mogelijk worden gemaakt, dus helemaal compleet is<br />
de ‘overgang’ per 1 april 2003 nog niet. Ik heb ze daarom in het bovenstaande rijtje cursief geschreven.<br />
Door de Rekenkamer is in juni 2000 een rapport gepubliceerd over de organisatie van de<br />
indicatiestelling en de oprichting van RIO’s (35).
De belangrijkste conclusies uit het onderzoek waren dat:<br />
• er sinds medio 1999 een landelijk dekkend net van RIO’s tot stand was gekomen;<br />
• de RIO’s voortvarend werkten aan de uitvoering van de wettelijk opgedragen taken;<br />
• in de praktijk (nog) geen gebruik werd gemaakt van informatie die kon leiden tot een<br />
vraaggestuurde planning van zorgvoorzieningen, alhoewel daarvoor volgens de<br />
Rekenkamer geen enkele belemmering bestond;<br />
• de onaantastbaarheid van het indicatiebesluit nog niet geheel was afgedekt.<br />
Over dit laatste punt heeft de toenmalige staatssecretaris laten weten dat een RIO indicatie<br />
niet langer de status van advies heeft maar dat het een besluit betreft waaraan de cliënt<br />
rechten kan en mag ontlenen. Dit standpunt is geheel conform een belangrijk uitgangspunt<br />
van de modernisering van de AWBZ namelijk het versterken van de positie van de klant.<br />
Zorgkantoren<br />
Formeel zijn de uitvoeringsorganen AWBZ (i.e. de zorgverzekeraars) verantwoordelijk voor<br />
deze schakel. Deze hebben hun taak gemandateerd aan de zorgkantoren. De kern van de<br />
modernisering komt er voor de zorgkantoren op neer dat ze zich voor de uitvoering van de<br />
gemoderniseerde AWBZ ontwikkelen van (passief, administrerend) verbindingskantoor tot<br />
(regionaal actief, vraag en aanbod afstemmend, doelmatigheid en kwaliteit bevorderend)<br />
zorgkantoor. De zorgkantoren vervullen in hun functie als uitvoerend orgaan AWBZ een<br />
belangrijke rol. De taak van de zorgkantoren is af te leiden uit de AWBZ (zie met name art. 6,<br />
16 (het daarop gegronde Administratiebesluit bijzondere ziektekostenverzekering, en op de<br />
mandaten en volmachten van de uitvoeringsorganen), 42 en 43 AWBZ). Zij dienen zorg te<br />
dragen voor het tot gelding kunnen brengen van een aanspraak op zorg door verzekerden.<br />
Voor een deel zijn de taken ook af te leiden uit de rationale van de modernisering van de<br />
AWBZ.<br />
Samenvattend wordt onder de wettelijke taken van de zorgkantoren verstaan het verkrijgen<br />
van inzicht in de regionale zorgbehoefte (AWBZ-brede zorgregistratie), de inkoop van zorg,<br />
het verkrijgen van zekerheid over de juiste uitvoering van de overeenkomsten, waaronder<br />
uitdrukkelijk begrepen de uitvoering van de indicatiebesluiten, en de organisatie van het<br />
wachtlijstbeheer zodanig, dat een onafhankelijke zorgtoewijzing kan plaatsvinden.<br />
Zorgaanbieders<br />
In deze schakel van de zorgketen wordt de geïndiceerde hulp daadwerkelijk verleend door<br />
zorgaanbieders. De zorg dient verleend te worden conform de wettelijk voorschriften en met<br />
inachtneming van de in de overeenkomst vastgelegde afspraken. Voor de zorgaanbieders<br />
geldt dat zij zich op heldere wijze over de geleverde prestaties verantwoorden. Voor de<br />
zorgkantoren geldt dat zij, als contractant, zich ervan vergewissen dat de afspraken worden<br />
nagekomen.<br />
Overige actoren<br />
Het CVZ, College voor Zorgverzekeringen, is belast met de aansturing en de coördinatie van<br />
de uitvoering van de AWBZ. Eén van de instrumenten die het CVZ daartoe heeft is het<br />
vaststellen van beleidsregels. Het CTZ * dient als toezichthouder toe te zien op de wijze<br />
waarop de zorgkantoren de AWBZ uitvoeren. De Inspectie voor de Gezondheidszorg is<br />
belast met het toezicht op de zorgaanbieders.<br />
*:Vanaf 1 april 2001 is de voormalige CTU, Commissie Toezicht Uitvoeringsorganisatie, in het kader van de<br />
modernisering van het toezicht omgevormd en verzelfstandigd onder de naam College Toezicht<br />
Zorgverzekeringen (CTZ).
3.2.3 Effecten van het overheidsbeleid op het huidige en toekomstige aanbod<br />
Het beleid van de afgelopen decennia werd ingegeven door op kostenbeheersing gestoelde<br />
aanbodsturing. De residentiële capaciteit werd beperkt. Waren er in 1975 per 100 75+-ers<br />
ruim 26 plaatsen in een verzorgingshuis beschikbaar en bijna 8 bedden in een verpleeghuis,<br />
in het jaar 2000 zijn dat er nog maar ruim 12 respectievelijk 6 plaatsen per 100 75+-ers (47).<br />
De afname van de residentiele capaciteit ging gepaard met substitutiebeleid waardoor een<br />
forse extramuralisering van verzorgingshuis en verpleeghuiszorg mogelijk werd gemaakt.<br />
Deze extramuralisering neemt zeer snel toe (47). Zorgdiensten komen in toenemende mate<br />
beschikbaar in de vorm van thuiszorgdiensten die veel flexibeler in te zetten zijn en die<br />
blijkens de wijzigende klantpreferenties ook nog eens beter aansluiten bij de actuele<br />
behoeften van zorgvragers. Het beleid heeft effect gehad en de weg is geëffend voor een<br />
meer vraaggestuurde benadering die noodzakelijk is om de moderne ouderen adequaat te<br />
kunnen bedienen. Daartoe moet de AWBZ worden gemoderniseerd.<br />
De huidige AWBZ wordt gemoderniseerd. Ondertussen zal diezelfde AWBZ, blijkens<br />
uitspraken van de bij de kabinetsformatie betrokken partijen, ook getransformeerd dienen te<br />
worden. Al met al ontwikkelingen die moeilijk te voorspellen effecten zullen hebben op het<br />
formele deel van het zorgaanbod. In ieder geval zal van deze grote mate van onzekerheid<br />
geen positieve stimulans op het aanbod uitgaan.<br />
Veel, maar zeker niet alles, hangt af van de invulling die de verschillende zorgkantoren<br />
zullen gaan geven aan de rol van zorginkoper enerzijds en van kostenbeheerser<br />
(afgeschoven door de centrale overheid) anderzijds. Duidelijk werd dat de CSO niet onder de<br />
indruk is van de klantgerichtheid van zorgkantoren. Uit recent veldwerk is gebleken dat de<br />
diverse zorgkantoren hun rol op heel verschillende manieren opvatten en als gevolg daarvan<br />
ook zeer verschillend invullen (52). Dit zou kunnen leiden tot het achterblijven van een<br />
substantieel zorgaanbod. Of dit optreedt hangt met name af van de populariteit die het PGB<br />
bij ouderen of hun zaakwaarnemers zal weten te verwerven.<br />
In de navolgende paragraaf zal ingegaan worden op economische aspecten in de dynamiek<br />
van het toekomstige aanbod.<br />
Van een tegenvallende economische groei zal een toenemende aantrekkelijkheid voor een<br />
baan in de zorgsector uit gaan waardoor het juist de komende jaren beter mogelijk wordt om<br />
een adequaat aanbod van thuiszorgdiensten aan te bieden waarmee de wens van vele<br />
ouderen om zo lang mogelijk in de eigen woning te kunnen blijven wonen wordt vervuld.<br />
Diensten die dankzij de gemoderniseerde AWBZ flexibeler kunnen worden gearrangeerd en<br />
betaald. Een zekerheid lijkt er de komende jaren in de ouderenzorg in ieder geval wel te<br />
bestaan en dat is dat nog geruime tijd de vraag het aanbod zal overtreffen. Zo beschouwd<br />
geen slechte markt voor een (startende) ondernemer, die door gematigde loonontwikkeling<br />
de wind mee zal hebben indien de economie moeilijk groeit. Dat ook dit niet zeker is zal,<br />
naast vele andere economische aspecten, in het volgende hoofdstuk aan de orde komen.
3.3 Economische aspecten<br />
3.3.1 Inleiding<br />
Als we het over de economie in relatie tot vergrijzing hebben moeten we ons realiseren dat<br />
de gezondheidszorg maar een onderdeel is dat de overheid in het licht van de vergrijzing<br />
voor dilemma’s plaatst. Duidelijk is dat vergrijzing verstrekkende gevolgen zal hebben voor<br />
de overheidsfinanciën en dat de manier waarop de komen 10 tot 15 jaar met de<br />
overheidsfinanciën om wordt gegaan van invloed zal zijn op de (toekomstige) betaalbaarheid<br />
van allerlei gezondheidszorgvoorzieningen.<br />
3.3.2 Enkele economische dimensies die van belang zijn voor aanbod van ouderenzorg<br />
In deze paragraaf zullen enkele economische dimensies van ouderenzorg aan de hand van<br />
een tweetal rapporten worden besproken. De Sociaal-Economische Raad, SER, heeft in<br />
1999 door de Commissie Sociaal-economische Deskundigen een gedegen rapport<br />
uitgebracht met als titel ‘Gezondheidszorg in het licht van de toekomstige vergrijzing’. Hierin<br />
staan tal van analyses en beleidsopties om oplossingsrichtingen voor allerlei<br />
ouderenzorgknelpunten en betaalbaarheidvraagstukken te vinden. Ook de ABN-AMRO bank<br />
heeft het ‘Economisch Bureau’ opdracht gegeven onderzoek te doen naar vergrijzing in<br />
Nederland (36).<br />
Uit bovenstaande studies zal ik een aantal zaken naar voren laten komen die van belang zijn<br />
voor de (toekomstige) aanbodkant. De belangrijkste daarvan zijn:<br />
- Betaalbaarheid (3.3.2.1)<br />
- Bemensbaarheid (3.3.2.2)<br />
- Gevolgen van vergrijzing voor de overheidsfinanciën (3.3.2.3)<br />
3.3.2.1 Betaalbaarheid<br />
Kunnen we de gezondheidszorg straks nog betalen?<br />
Volgens de meeste ramingen zullen in de komende decennia de uitgaven voor de<br />
gezondheidszorg in Nederland gemiddeld met 3% per jaar stijgen, na correctie<br />
voor inflatie, met een demografische component van 1 procentpunt. De<br />
trendmatige groei van het BBP (na inflatiecorrectie) zal lager uitpakken dan 3%,<br />
zodat het aandeel van de uitgaven voor de gezondheidszorg in het BBP in de<br />
komende 40 jaar met bijna de helft zal toenemen, namelijk van thans 9% tot 13 à<br />
14% in 2040. Het gaat hier om de zorguitgaven die vallen onder het budgettair kader zorg<br />
(waaronder particuliere verzekeringen in het tweede compartiment). Op zich is dit niveau niet<br />
onbetaalbaar. De VS geeft op dit moment 14% van het BBP uit aan gezondheidszorg<br />
(collectief en particulier). Het verschil is wel dat het collectieve deel in de VS zeer beperkt is -<br />
zodat de financiering de arbeidsmarkt minder verstoort (via de wig die premies drijven tussen<br />
bruto- en nettoloon). In Nederland zou de groei van de zorguitgaven ook voor een belangrijk<br />
deel van particuliere middelen kunnen komen. Zo neemt het aantal ouderen met<br />
alleen inkomsten uit de AOW af. Door deze toenemende welvaart kunnen ouderen
meer aan gezondheidszorg uitgeven. Waarschijnlijk zullen zij dat ook doen als hun<br />
een ruimere keuze wordt geboden.<br />
Kunnen we de gezondheidszorg straks nog betalen? Om deze vraag te beantwoorden moet<br />
gekeken worden naar de kosten, de zorguitgaven. Wat zijn kosten verhogende,verlagende<br />
c.q. beheersende factoren? Zorguitgaven zullen in relatie tot demografische ontwikkelingen<br />
en technologische ontwikkelingen worden belicht. Ook zal stil worden gestaan bij effecten<br />
van overheidsbeleid m.b.t. het gezondheidszorgstelsel en de gevolgen van vergrijzing voor<br />
de overheidsfinanciën in het algemeen.<br />
Alleen naar kosten kijken is te beperkt. Daarom zal ook stil worden gestaan bij zorguitgaven<br />
in relatie tot productiviteit. Bij zorguitgaven en technologische ontwikkelingen zal daar al een<br />
aanloop toe worden gegeven.<br />
Zorguitgaven<br />
De invloed van de vergrijzing op de zorguitgaven is relatief gering. Het zijn vooral medisch<br />
technologische ontwikkelingen die de uitgaven opdrijven. Nu gaat 9% van het nationaal<br />
inkomen naar zorg, in 2040 zal dat 13 à 14% zijn. Om te voorkomen dat de wig tussen bruto-<br />
en nettoloon teveel toeneemt - dat kost namelijk banen en schaadt de concurrentiepositie -<br />
kan het collectief gefinancierde pakket aan zorg worden verkleind. Zo kunnen zaken als<br />
huishoudelijke hulp uit het pakket. Steeds minder zal de toegankelijkheid van de<br />
gezondheidszorg een probleem vormen, omdat het aantal ouderen met alleen AOW<br />
afneemt. Tegelijkertijd neemt door de groei van het aantal koopkrachtige ouderen de druk<br />
toe om meer keuzevrijheid en marktwerking in de zorg te krijgen.<br />
In het navolgende zal in twee delen worden toegelicht wat in de eerste zinnen van de<br />
bovenstaande alinea is beweerd. De onderdelen zijn:<br />
• Zorguitgaven en demografie<br />
en<br />
• Zorguitgaven en technologie<br />
Zorguitgaven en demografie<br />
Gezondheidseconomen berekenen de uitgaven per leeftijdsgroep of ziekte om er<br />
de toekomstige zorguitgaven mee te ramen. Met behulp van dergelijke ramingen<br />
kan de overheid inschatten hoeveel middelen zij moet reserveren om een<br />
adequate zorgverlening in financiële zin veilig te stellen. Over het algemeen doen<br />
ouderen vaker een beroep op de gezondheidszorg dan jongeren. Het<br />
leeftijdsprofiel van de zorguitgaven vertoont een steil patroon. In 1994 was slechts<br />
13% van de Nederlandse bevolking ouder dan 65 jaar, maar deze groep nam wel<br />
42% van de uitgaven voor de gezondheidszorg voor haar rekening. Binnen de<br />
groep ouderen zijn de verschillen aanzienlijk. Zo bedroegen de kosten per hoofd van de<br />
groep mensen tussen 80 en 85 jaar bijna vier keer de kosten van de groep van 65 tot 70<br />
jaar. Toch leggen de alleroudsten niet het grootste beslag op de middelen voor zorg. Dat<br />
komt door een schaaleffect: er zijn relatief veel minder hoogbejaarden.
Wanneer het aandeel van ouderen in de bevolking toeneemt, zullen ook de<br />
uitgaven voor de gezondheidszorg stijgen. Dit wordt duidelijk wanneer we de<br />
omvang van de verschillende leeftijdsgroepen vermenigvuldigen met de gemiddelde uitgaven per<br />
groep. Maar daarmee zijn we er nog niet. Er vindt ook een verschuiving plaats in de ziektepatronen en<br />
de overlijdensoorzaken. Dat is immers uiteindelijk de reden van de toegenomen levensverwachting.<br />
Helaas worden de extra jaren niet allemaal in goede gezondheid doorgebracht. Zo treden met name de<br />
chronische ziekten meer op. De relatief ‘goedkope’ doodsoorzaken in termen van kosten voor de<br />
gezondheid – een hartaanval bijvoorbeeld – maken plaats voor 'duurdere' oorzaken van overlijden<br />
zoals dementie en kanker.<br />
Het spreekt voor zich dat zowel een groeiend aantal chronisch zieken als de<br />
verschuiving naar andere doodsoorzaken de totale zorguitgaven opwaarts<br />
beïnvloeden. Er is echter ook een tegengesteld effect. Veel kosten voor de<br />
gezondheidszorg hangen samen met het overlijden van de patiënt. Deze kosten<br />
voor intensieve zorg worden in het laatste levensjaar gemaakt. Een stijging van de<br />
levensverwachting betekent dat de kosten voor deze zorg worden uitgesteld.<br />
Volgens de gezondheidseconomen Lubitz en Spillman heeft een toegenomen<br />
levensduur twee belangrijke effecten (37).<br />
De totale kosten voor acute zorg (ziekenhuizen, artsen) zullen afnemen. Zo worden ouderen<br />
relatief minder vaak geopereerd - een patiënt moet fit genoeg zijn om een operatie aan te<br />
kunnen en te herstellen en dat is niet altijd meer het geval. De kosten voor de langdurige<br />
zorg, denk aan verpleging en verzorging, zullen echter stijgen. Welk effect zal<br />
overheersen, is moeilijk te zeggen. De auteurs verwachten in ieder geval dat het<br />
netto-effect van een hogere levensverwachting veel kleiner zal zijn dan het<br />
uitgavenverhogende effect dat ontstaat door het toenemend aantal ouderen.<br />
Verschillende instellingen hebben een schatting gemaakt van het demografische aandeel in de<br />
volumestijging van de uitgaven voor de gezondheid in Nederland in de komende tientallen jaren. De<br />
meeste schattingen van de demografische component op langere termijn komen neer op een<br />
gemiddelde volumestijging van 1,0% per jaar. Slechts een beperkt deel daarvan is toe te schrijven aan<br />
vergrijzing. Zo zal de komende twintig jaar de Nederlandse bevolking gemiddeld met 0,5% per jaar<br />
toenemen. (Hierbij kan opgemerkt worden dat een deel van de bevolkingstoename ontstaat door de<br />
stijgende levensverwachting en dus samenhangt met vergrijzing. Het effect op de bevolkingsomvang<br />
van de stijgende levensverwachting is echter relatief gering). Volgens het CPB zal tussen 1997 en het<br />
toppunt van de vergrijzing in<br />
2040 de door vergrijzing veroorzaakte stijging van de zorguitgaven gemiddeld<br />
ongeveer 0,3% per jaar bedragen (38).<br />
Zorguitgaven en technologie<br />
Technologische innovaties in de medische wereld zorgen voor een forse toename<br />
van de uitgaven voor de gezondheidszorg. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat<br />
ongeveer de helft van de groei van de uitgaven voor de gezondheidszorg in de<br />
geïndustrialiseerde landen in het Westen voor rekening komt van de medische<br />
technologie (39,40). Volgens berekeningen van het CPB heeft technologie in Nederland<br />
over de periode 1960-1997 een kostenopdrijvend effect gehad van 2,3% per<br />
jaar (38).<br />
Vaak maakt technologie door hogere productiviteit de dingen beter en goedkoper.<br />
Toch vertaalt het zich meestal niet in lagere zorguitgaven. In de zorg heeft<br />
technologie de neiging opwaartse druk op zowel de prijs- als volumecomponent<br />
uit te oefenen. Kwaliteitsverbeterende innovaties (bijvoorbeeld minder<br />
bijwerkingen) gaan vaak gepaard met een hogere prijs. Weliswaar kan dat per<br />
'kwaliteitseenheid' kostenefficiënt zijn, maar de totale uitgaven stijgen erdoor. Ook<br />
innovaties die leiden tot een hogere productiviteit van het medisch handelen<br />
(bijvoorbeeld het sneller en beter verwijderen van de amandelen) kunnen de
kosten doen stijgen. Een veel voorkomend verschijnsel is de indicatieverruiming -<br />
ook patiënten die er minder erg aan toe zijn komen dan in aanmerking voor<br />
behandeling en zijn erin geïnteresseerd. Dat kan bijvoorbeeld zijn omdat de<br />
therapie of operatie sneller kan of gepaard gaat met minder pijn. Dat medische<br />
technologie de zorguitgaven verhoogt betekent uiteraard niet dat het ongewenst<br />
is. Patiënten hebben baat bij innovaties.<br />
Duidelijk is door de bovenstaande toelichting de stelling onderbouwd dat het niet<br />
voornamelijk de vergrijzing is die leidt tot een enorme stijging van de uitgaven voor de<br />
gezondheidszorg maar dat met name technologische innovaties daaraan debet zijn.<br />
Hierna zullen twee andere invloeden op zorguitgaven worden besproken:<br />
• Zorguitgaven en productiviteitsontwikkelingen<br />
en<br />
• Zorguitgaven en overheidsbeleid<br />
Zorguitgaven en productiviteitsontwikkelingen<br />
Behalve door productiviteitsontwikkelingen binnen de gezondheidszorgsector<br />
worden uitgaven ook beïnvloed door stijging van de productiviteit buiten de sector.<br />
Op veel plaatsen binnen de gezondheidssector blijft de productiviteit achter.<br />
Gewoon omdat ook het menselijk contact een rol speelt of omdat de<br />
dienstverlening, zoals het wassen van mensen, moeilijk te mechaniseren is. Als<br />
desondanks de lonen wel de generieke loonontwikkeling volgen, veroorzaakt dat<br />
opwaartse druk op de uitgaven voor de gezondheidszorg (het Baumol-effect).<br />
Zorguitgaven en overheidsbeleid m.b.t. het stelsel van gezondheidszorg<br />
In een poging de collectieve lasten in de hand te houden heeft de overheid de<br />
afgelopen decennia het zorgaanbod beheerst, zowel in de volume- als prijssfeer.<br />
Pogingen om onnodige groei van de zorgconsumptie te remmen door middel van<br />
prijsprikkels bij de zorgvragers zijn gestrand (denk aan de medicijnenknaak, eigen<br />
bijdrage regeling in het ziekenfonds). In de huidige situatie overtreft de vraag naar<br />
zorg het aanbod, getuige bijvoorbeeld de wachtlijstproblemen. De aanbodschaarste beperkt in de<br />
praktijk de keuzevrijheid van zorgvragers. Dat heeft als bijkomend nadeel dat niet-klantgerichte<br />
zorgaanbieders niet worden gedisciplineerd door 'met de voeten stemmende' patiënten. In een recente<br />
studie zegt de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) dat door het gebrek aan marktkrachten in<br />
de zorgsector slecht presterende zorgaanbieders niet<br />
verdwijnen. In de marktsector ontstaat vernieuwing o.a. door geboorte en sterfte van<br />
ondernemingen. Zorginstellingen daarentegen lijken vaak het eeuwige leven te hebben.<br />
Volgens de Raad geldt in de marktsector ‘creatieve destructie’, maar in<br />
de zorgsector eerder ‘creatieve conservering’ (41).<br />
De overheid is zich bewust van bovenstaande tekortkomingen en wil meer<br />
vraagsturing in het zorgstelsel, met een regierol voor de zorgverzekeraars (42). Het<br />
vrijer laten van de zorgaanbieders maakt prikkels aan de vraagkant noodzakelijk,
via de zorgverzekeraar of direct door de zorgvrager. Op dit moment is de<br />
effectieve prijs van zorgconsumptie veelal nul. Zo kent het ziekenfonds geen eigen bijdrage of eigen<br />
risico; (grofweg tweederde van de Nederlanders valt onder het ziekenfonds). Ook betalen particulier<br />
verzekerden niet altijd bij. De stelselwijziging zal hoe dan ook gepaard gaan met elementen zoals eigen<br />
bijdragen en eigen risico. De overheid is ook van plan op grotere schaal gebruik te maken van<br />
vouchers, waarbij de patiënt middelen krijgt om te besteden bij een zorgaanbieder naar keuze. (Ook<br />
een mogelijkheid om ‘misbruik’ van PGB-geld tegen te gaan).<br />
Een meer marktgerichte benadering zal de zorg naar verwachting niet goedkoper<br />
maken. Immers, er zal groter privaat aanbod ontstaan, de informatievoorsprong<br />
van arts op patiënt blijft en kwaliteit lijkt een belangrijker gegeven dan de prijs voor<br />
de vragers. Toch lijken hogere zorguitgaven de prijs waard om te betalen. De<br />
samenleving zit te wachten op een zorgsector die inspeelt op haar behoeften.<br />
Is het nu betaalbaar of niet?<br />
Het beantwoorden van de vraag of en zo ja in welke mate en op welke wijze toekomstige<br />
gezondheidszorg in het algemeen en ouderenzorg in het bijzonder betaalbaar is of kan<br />
worden gemaakt zal hangt af van veel factoren. Een belangrijke factor daarbij is de invloed<br />
die zal worden toegestaan aan een of andere al dan niet gereguleerde vorm van<br />
marktwerking. Daar zal in paragraaf 3.3.3 nader op ingegaan worden en ook daar zal<br />
aandacht voor betaalbaarheid zijn.<br />
Nu wordt eerst nog stilgestaan bij de vraag of er wel voldoende personeel in de<br />
gezondheidszorg ter beschikking zal kunnen komen, ook dit vraagstuk heeft via de<br />
loonkostenontwikkeling in de sector een belangrijke – zo niet doorslaggevende – betekenis<br />
voor het al dan niet betaalbaar zijn van de toekomstige gezondheidszorg.<br />
3.3.2.2 Bemensbaarheid<br />
Wie gaan er straks voor ons zorgen?<br />
De gemiddelde leeftijd van werknemers in de gezondheidszorg loopt op, terwijl de<br />
sector zelf ook een forse groei doormaakt. De vraag naar personeel zal toenemen<br />
terwijl het aanbod mogelijk achterblijft. Er zijn nu al personeelstekorten. Het werk<br />
in de gezondheidszorg is vaak fysiek inspannend en onregelmatig. Dat is bepaald<br />
niet het meest aantrekkelijke werk voor ouder wordende, veelal vrouwelijke,<br />
werknemers. Door toenemende geobjectiveerde zorgzwaarte enerzijds en onvoldoende bij-<br />
en nascholing anderzijds ontstaat ook een wijder wordende kwalitatieve zorgkloof (van<br />
Loveren & partners in opdracht van de NVVZ ,1999), die waarschijnlijk ook van invloed zal<br />
zijn op de arbeidstevredenheid en het ziekteverzuim dat in de zorgsector ruim boven het<br />
landelijk gemiddelde van andere sectoren ligt.<br />
In 2000 waren in Nederland ongeveer 860.000 mensen in de gezondheidszorg werkzaam.<br />
Dit is ongeveer 10% tot 11% van de actieve beroepsbevolking. Omdat de meeste<br />
werknemers in de sector een parttime dienstverband hebben, is er evenwel sprake van een<br />
latent arbeidsreservoir. Voorts kan verhoging van de arbeidsparticipatie soelaas bieden.<br />
Aangezien de uitgaven in de gezondheidszorg een volumegroei van 3% laten zien, is het<br />
niettemin duidelijk dat productiviteitsverbeteringen nodig zijn om te voorkomen dat<br />
de personeelstekorten uit de hand lopen. In sommige delen van de zorg blijft de<br />
arbeidsproductiviteit achter, in andere delen van de zorg is een inhaalslag mogelijk. Veel<br />
functie-eisen in de zorg zijn thans niet meer in overeenstemming met de feitelijke aard van<br />
het werk – de mensen zijn vaak te hoog opgeleid. Personeel dat is opgeleid om complexe<br />
problemen op te lossen, houdt zich voornamelijk bezig met routinewerk. Dit is geen<br />
doelmatige inzet van werknemers. Door de complexe processen te scheiden van de meer<br />
routinematige processen (business proces redesign) kan de arbeidsproductiviteit
omhoog. Een voorbeeld van efficiënter gebruik van arbeid is de opkomst van de<br />
'superzuster' die de arts routineklussen uit handen neemt (43). Ook zou er in<br />
arbeidsbesparende technologieën moeten worden geïnvesteerd.<br />
Overigens is het zo dat een matig tot slecht draaiende economie niet in alle opzichten slecht<br />
hoeft te zijn voor de (ouderen)zorgsector. In tijden van economische tegenspoed zullen<br />
immers meer mensen zich aangetrokken voelen tot een sector waar weinig kans is op<br />
gedwongen ontslag. Zo beschouwd is er niets op tegen om de komende 10 tot 20 jaar wat<br />
economische tegenwind te hebben omdat dan de kans dat er na 2020 als voldoende handen<br />
aan het bed beschikbaar zijn duidelijk groter is dan indien het bedrijfsleven zoals ten tijde<br />
van economische voorspoed sterk aan beschikbare arbeidspotentieel trekt. Dat komt goed<br />
uit want de komende tien jaar kan nog gerekend worden op een hoge economische<br />
trendgroei door een 'demografisch dividend', de groei van de potentiële beroepsbevolking.<br />
Voor het eerste decennium van deze eeuw schatten de economen van de ABN AMRO de<br />
gemiddelde economische groei op 2,6% per jaar (2,0% per hoofd van de bevolking). Het<br />
tweede decennium ligt de groei met 1,9% (1,6% per hoofd) een stuk lager en het zal tot de<br />
jaren veertig duren voor de economische groei weer structureel boven de 2% uitkomt. Niet<br />
uitgesloten is dat de werkelijke groei gedurende lange periodes onder de berekende<br />
trendgroei uitkomt. De technologische vooruitgang waar we een deel van de groei aan<br />
danken, is niet vanzelfsprekend.<br />
3.3.2.3 Gevolgen van vergrijzing voor de overheidsfinanciën<br />
De gevolgen van vergrijzing voor de AOW, WAO, het onderwijs en de zorg, hebben<br />
verstrekkende gevolgen voor de overheidsfinanciën. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd<br />
voor de stijging van de AOW-uitgaven. Als gevolg van de financiering via het omslagstelsel<br />
leidt de relatieve stijging van het aantal 65-plussers namelijk tot een aanzienlijke groei van<br />
de overheidsuitgaven in de komende decennia. In de studie 'Ageing in the Netherlands' heeft<br />
het CPB een poging gedaan om deze gevolgen te kwantificeren.<br />
De ABN AMRO economen komen o.a. tot de conclusie dat de vergrijzing niet alleen<br />
negatieve gevolgen heeft voor de AOW, die via een omslagstelsel gefinancierd wordt, maar<br />
ook vervelende gevolgen kan hebben voor aanvullende pensioenregelingen, gefinancierd via<br />
een kapitaaldekkingsstelsel en tevens dat zonder extra beleid de gevolgen van de<br />
aankomende vergrijzing leiden tot een ontsporing van de overheidsfinanciën. Voorts zal in<br />
tegenstelling tot wat men vaak denkt, zal het aantal WAO-ers door de vergrijzing gaan<br />
toenemen, ook geen aanlokkelijk vooruitzicht: Nederland is blijkbaar toch zieker dan we<br />
wilden geloven (zie bijlage 4: WAO).<br />
3.3.3 Marktwerking in de gehele zorgsector: een zorg extra?<br />
De invoering van marktwerking in de gezondheidszorg is niet alleen op ideologische gronden maar ook<br />
op basis van economisch-wetenschappelijke inzichten omstreden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een artikel<br />
in Medisch Contact van 17 mei 2002 (50). Daarin wordt de vooraanstaande econoom prof. dr. Sweder<br />
van Wijnbergen geïnterviewd en waarschuwt hij dat ‘een beetje marktwerking gevaarlijk kan zijn’.<br />
Hij geeft aan dat dit het geval is omdat de zorgsector simpelweg niet aan de vereiste randvoorwaarden<br />
kán voldoen.<br />
De redenen waarom de zorgsector niet aan deze randvoorwaarden kan voldoen zijn:<br />
• Er bestaat behandelplicht. Een pure marktoplossing gaat dus per definitie niet werken<br />
want ook al betaalt iemand niet, dan nog zal deze persoon op humanitaire gronden<br />
behandeld worden. In een pure marktoplossing met behandelplicht zou niemand
etalen. We hebben in verband hiermee verplichte verzekeringen en de<br />
acceptatieplicht ingevoerd, maar daarmee zijn de kosten moeilijk te beheersen: als je<br />
eenmaal verzekerd bent kan de prijs van een individuele behandeling je niets meer<br />
schelen.<br />
• De klant is prijsongevoelig. Hij of zij wil gewoon beter worden en heeft ook geen<br />
manier om de prijs te beoordelen. Hij/zij heeft ‘recht op zorg’. Zolang er schaarste<br />
bestaat is er sprake van een niet-competitieve markt. In een dergelijke markt<br />
marktwerking introduceren zal de prijzen de pan uit doen rijzen. (De bomen groeien<br />
natuurlijk niet tot in de hemel en daarom is er ooit al eens in 1991 een commissie<br />
Keuzen in de Zorg samengesteld. Die het rapport ‘Kiezen en delen’ heeft uitgebracht.<br />
Belangrijk onderwerp in dat rapport is het criterium ‘noodzakelijkheid’. De toepassing<br />
van dit criterium is, ondanks het feit dat het cruciaal is, nooit van de grond gekomen.<br />
Onlangs is in het NTVG een artikel verschenen waarin voorgesteld wordt<br />
‘noodzakelijkheid’ te definiëren in termen van ziektelast. In dat artikel wordt<br />
voorgesteld om relatief noodzakelijke behandelingen volledig te vergoeden, minder<br />
noodzakelijke slechts gedeeltelijk (44).)<br />
• De klant is onvoldoende in staat de kwaliteit van het ‘product’ te beoordelen. Het is<br />
een soort ‘geloofsgoed’, de vraag naar second opinions zal toenemen en de kosten<br />
zullen daardoor stijgen. Er zal dus een instantie moeten zijn die in staat is de kwaliteit<br />
te bewaken.<br />
• In de beoogde markt zul je, zeker bij gebrek aan huisartsen, zien dat huisartsen de<br />
kosten laag zullen willen houden en sneller en meer gaan doorverwijzen. Daardoor<br />
zullen de totale kosten de pan uit rijzen. Concurrentie bij huisartsen zal averechts<br />
werken.<br />
Het ‘zomaar’ invoeren van marktwerking in de gezondheidszorg zal volgens van Wijnbergen leiden tot<br />
een debacle als bij de Nederlandse Spoorwegen waar in 1995 zonder goed na te denken over de<br />
consequenties marktwerking werd geïntroduceerd. Het gevolg is: hogere prijzen en verslechterende<br />
dienstverlening (50). Een zorg extra!<br />
3.3.4 Marktwerking in de ouderenzorg: een zorg minder?<br />
De ouderenzorgmarkt onderscheidt zich in menig opzicht van de gezondheidszorgmarkt in het<br />
algemeen. In de ouderenzorg gaat het voor een zeer groot deel niet primair om gezondheidszorg in<br />
engere zin maar om ‘kwaliteit van leven’ wat veel breder is en waarin deelmarkten zijn te<br />
onderscheiden waarin m.i. wel degelijk plaats is voor (gereguleerde) marktwerking omdat de<br />
prijs/kwaliteit verhouding door de klant wel redelijk goed kan worden beoordeeld. Het gaat bijvoorbeeld<br />
ook om dienstverlening waar, zeker in tijden van economische tegenspoed, geen gebrek aan<br />
personeel voor is, zoals huishoudelijke ondersteuning. Privaat aanbod bestaat al en zal onder invloed<br />
van het PGB snel naar de vraag toe kunnen groeien. Als het gaat om handhaving van een bepaalde<br />
mate van kwaliteit van leven zal de gemiddelde oudere daarvoor als het enigszins gaat desnoods ook<br />
zonder PGB zeker bereid zijn de portemonnee te trekken. Hoewel over de toekomstige financiële<br />
positie van ouderen niet veel met zekerheid te zeggen is, paragraaf 2.5.4, mag verondersteld worden<br />
dat de kwaliteit van leven meer prioriteit zal hebben dan het achterlaten van fikse erfenis.<br />
Het gaat in de ‘ouderenzorgmarkt’ niet in alle opzichten om een niet-competitieve markt: een markt<br />
waarin schaarste domineert. Gelukkig, dat is een zorg minder!
3.4 Sociaal-culturele aspecten<br />
3.4.1 Inleiding<br />
Deze paragraaf gaat over het huidige gebruik van dienstverlening en zorgvoorzieningen en het ICTgebruik.<br />
De bespreking ervan werd in paragraaf 2.5.8 en 2.5.9 aangekondigd.<br />
Huidig gebruik kan een voorspellende waarde hebben voor het gebruik van deze voorzieningen in de<br />
toekomst. Het tegenwoordige gebruik van dienstverlening en zorgvoorzieningen komt echter voort uit<br />
de huidige op behoud van schaarste gestoelde aanbodsturing. Om de lijn in de analyse van het<br />
toekomstige aanbod op macroniveau niet te veel te onderbreken heb ik de informatie in een aparte<br />
bijlage, bijlage 5, ondergebracht.<br />
Datzelfde heb ik voor het onderwerp ‘ICT-gebruik’ gedaan, ook dit onderwerp is niet een echt een<br />
onderwerp dat in dit hoofdstuk op z’n plaats is. Het onderwerp is wel van groot belang voor toekomstig<br />
aanbod maar past niet goed in de macroniveau insteek van dit hoofdstuk. Het is toegevoegd als bijlage<br />
6.
3.5 Zal het toekomstige aanbod de kloof met de vraag weten te overbruggen?<br />
In deze paragraaf zal geen antwoord op macroniveau op deze vraag kunnen worden<br />
gegeven. Te zeer is op dit moment nog onduidelijk welke stabiele koers voor de langere<br />
termijn voor wat betreft de herziening van het zorgstelsel en de mate van introductie van<br />
marktwerking zal worden uitgezet. Het antwoord op de bovenstaande vraag heeft alles te<br />
maken met de financierbaarheid van het aanbod dat zich naar het vraagniveau zou moeten<br />
begeven. Daarover zullen enkele feiten en dilemma’s zullen worden benoemd.<br />
Zolang de vraag het aanbod overtreft is er sprake van een niet-competitieve markt.<br />
In een dergelijke markt marktwerking introduceren wordt als onverstandig beschouwd omdat<br />
het leidt tot hoge prijzen en daarmee tot ongewenste inkomenseffecten. Medewerkers in de<br />
gezondheidszorg zullen bij de introductie van vergaande vormen van marktwerking hogere<br />
salarissen gaan eisen. Immers, waarom de arbeidsverhoudingen buiten beschouwing laten<br />
als marktwerking het motto is? Bijker en Dolfsma waarschuwen in het Financiële Dagblad<br />
voor een kostenexplosie (48).<br />
De Kam benadrukt dat de overheid zich niet alleen gedetailleerd bemoeit met de financiering<br />
van de zorg maar eveneens met de capaciteit van intramurale voorzieningen en van cruciale<br />
opleidingen en tevens met tarieven, prijzen en arbeidsvoorwaarden. Kostenbeheersing is het<br />
hoofdmotief. Door dit beleid is een vraagoverschot ontstaan. Vraagsturing en marktwerking<br />
zijn door de politiek geïntroduceerd om wachtlijst problematiek op te lossen. De politiek heeft<br />
daarmee bewust gekozen voor aanzienlijk hogere uitgaven voor zorgconsumptie *. Het roer<br />
lijkt 180 graden om te zijn gegaan (49).<br />
Het primaat van de vraagsturing is echter niet de enige kostenopdrijver. In dit hoofdstuk is<br />
ook aandacht geschonken aan de effecten van vergrijzing en die van technologische<br />
verbeteringen. De aanbodsturing heeft geleid tot personeelstekorten. Dit heeft de loonkosten<br />
in de sector verhoogd: de grootste kostenopdrijver. Zowel aanbod- als vraagsturing hebben<br />
blijkbaar een duit in het kostenzakje gedaan (51).<br />
De cijfers van het ministerie van Volksgezondheid geven een helder beeld. Sinds 1994<br />
liepen de kosten voor de zorg van 23,5 miljard euro steil op naar 40,5 miljard dit jaar;<br />
exclusief de eigen bijdragen (2 tot 3 miljard per jaar). Een parlementair onderzoek is<br />
aangekondigd. De president van de Nederlandse Bank, Nout Wellink, is bezorgd over deze<br />
‘tikkende tijdbom in de zorg’. Elke oplossing roept echter verzet op: pakketverkleining,<br />
hogere eigen bijdragen, terug naar aanbodsturing (51).<br />
De vraag is nu of de politiek in staat is de zelfgemaakte tijdbom tijdig te demonteren.<br />
In het hierna volgende hoofdstuk zal beschreven worden hoe de in de ouderenzorg actieve<br />
‘spelers’ zich adequaat strategisch kunnen positioneren, mesoniveau. Zij zullen daarbij uit<br />
moeten gaan van de noodzakelijkheid om door middel van een persoonlijke én professionele<br />
vertaling van de wensen, vragen, noden en behoeften van de klant optimaal klantgericht te<br />
werken, microniveau. Daarmee moet duidelijk worden op welke wijze zij de strategische<br />
opgave, namelijk het overbruggen van de kloof tussen vraag en aanbod op deze beide<br />
niveaus, tegemoet kunnen treden.<br />
In hoofdstuk 4 zal een methode worden aangereikt om deze vertaling slagvaardig en met<br />
oog voor kerncompetenties te maken en strategische opties te formuleren om aldus tot<br />
strategie ontwikkeling te komen.<br />
* Gezondheidskosten zijn echter niet uitsluitend kosten, consumptieve uitgaven, die via een stijging van de<br />
collectieve uitgaven de concurrentiepositie benadelen, maar ook investeringen die door middel van<br />
productiviteitsstijging voor een verbetering van de internationale concurrentiepositie kunnen zorgen (50). Dit zal<br />
ook het geval zijn indien zorgbehoeftige ouderen geen beroep hoeven te doen op hun in het arbeidsproces<br />
actieve kinderen.
Hoofdstuk 4<br />
De analyse van de strategische kloof : de strategische keuzes van ouderenzorgaanbieders<br />
als antwoord op de dynamiek van de kloof tussen vraag en aanbod<br />
4.1 Inleiding<br />
In hoofdstuk 2 is de dynamiek van de vraag en in hoofdstuk 3 die van het aanbod aan de<br />
orde geweest. Feitelijk is daarmee de dynamiek van de kloof tussen vraag en aanbod in<br />
beeld gebracht, de in hoofdstuk 1 genoemde ‘probleembewustwording’.<br />
Er is sprake van een kloof in kwantitatief en kwalitatief opzicht. De kloof in kwantitatief<br />
opzicht is duidelijk zichtbaar door de wachtlijsten die in de ouderenzorg zijn ontstaan. Met<br />
het toenemend aantal ouderen met name ook door een toename van het aantal zeer<br />
ouderen en een ontgroening van de bevolking zal het nog lastig worden om deze kloof te<br />
overbruggen. Een andere kloof is echter tevens aan het ontstaan deze kloof is meer van<br />
kwalitatieve aard. Deze kloof ontstaat omdat de klant verandert en daarmee de<br />
klantpreferenties. Zorgaanbieders zullen, zeker als er sprake zal zijn van marktwerking in de<br />
ouderenzorgsector, beter aansluiting moeten vinden bij deze veranderende vraag. De<br />
strategische opgave voor de ouderenzorgsector is dus tweeërlei. Meer maar niet meer van<br />
hetzelfde. ‘Meer en tevens klantgerichter’ luidt feitelijk in het kort de uitdaging.<br />
In dit hoofdstuk zal getracht worden iets te zeggen over de keuzes die aanbieders kunnen<br />
maken om zo goed mogelijk – in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin – aan te sluiten op<br />
de toekomstige vraag van ouderen. Daarmee zullen ze een bijdrage leveren de kloof te<br />
overbruggen.<br />
In dit hoofdstuk zal ook een analyseroute worden aangegeven waarmee door aanbieders<br />
opties gevonden kunnen worden om uiteindelijk tot strategische keuzes te komen.<br />
De hoofdpunten van deze analyseroute zullen cursief en onderstreept weergegeven worden.<br />
Enkele hoofdzaken zullen worden genoemd. Het voert te ver om in detail op deze keuzes in<br />
te gaan. Welke optie uiteindelijk tot een keuze leidt en of die vervolgens ook effectief zal<br />
blijken te zijn hangt af van tijd- en plaatsgebonden factoren. Nog meer hangt mogelijk af de<br />
nog onvoorspelbare effecten van de operatie ‘modernisering AWBZ’ en van de hervormingen<br />
die de komende jaren in het verzekeringsstelsel doorgevoerd gaan worden: als de spelregels<br />
plots weer eens veranderen is het lastig om het spel goed te blijven spelen. Dat wil zeggen<br />
dat het vrijwel onmogelijk is de risico’s van de eigen strategische keuzen in te schatten.<br />
Onvoorspelbare condities kunnen leiden tot improductief en dus ongewenst gedrag van<br />
spelers zoals bijvoorbeeld extreem vluchtgedrag zoals extra fusiebewegingen om ingedekt te<br />
zijn tegen de ‘onbetrouwbare overheid/buitenwereld’ tot en met extreme voorzichtigheid, ‘blijf<br />
zitten waar je zit en verroer je niet’. Geen ideaal klimaat om de vraag nu eens echt aan bod<br />
te laten komen. Het is de echter de vraag of het klimaat daarvoor ooit ideaal zal worden,<br />
daarom moet men dus niet blijven afwachten maar zullen organisaties zich gedreven door<br />
inhoud en met open oog en oor voor de wensen en behoeften van de individuele klant en<br />
medewerker samenwerkingsgericht in hun omgeving moeten opereren en zoveel mogelijk<br />
zelf kansen moeten creëren en bedreigingen het hoofd bieden.<br />
Het devies is daarom hou het hoofd koel en bezint eer ge begint. Belangrijke eerste stap is<br />
een heroriëntatie. Het is voor aanbieders van cruciaal belang stil te staan bij een aantal<br />
vragen die zo voor de hand liggen dat ze dreigen te worden overgeslagen. De belangrijkste<br />
vraag luidt: ‘What business are we in’? De aanbieder zal zich eerst eens op de eigen<br />
percepties en het paradigma moeten herbezinnen. Is de werkelijkheid nog die werkelijkheid<br />
die het was? En wat zijn nu eigenlijk onze huidige kernactiviteiten? In welke behoeften willen<br />
we voorzien en in hoeverre zien we in dit verband de reikwijdte van onze dienstverlening?
4.2 Heroriëntatie, herordening en transformatie<br />
In het bovenstaande werd al aangekondigd dat een heroriëntatie door aanbieders op hun<br />
core-business* van groot belang is. Zij zullen dit moeten doen uit het oogpunt van ‘voldoen<br />
aan de toekomstige vraag in zowel kwalitatieve als kwantitatieve zin’; hun strategische<br />
opgave. Dit zal leiden tot een herordening en een (geleidelijke) transformatie van de<br />
bedrijfstak. Daarover gaat deze paragraaf. Belangrijk in dat kader is ook stil te staan wat dan<br />
precies beschouwd moet worden als ‘de bedrijfstak’.<br />
4.2.1 What business are we in?<br />
Wat is onze markt?<br />
Deze markt zou men kunnen omschrijven als de markt waarin de kwaliteit van leven centraal<br />
staat.<br />
Om optimale kwaliteit van leven te bereiken wordt uitgegaan van de mogelijkheden die de<br />
cliënt nog wel heeft en terdege rekening gehouden met de beperkingen waarmee de cliënt<br />
behept is. De zorg, behandeling, preventie en andere dienstverlening wordt zo goed als<br />
maar enigszins mogelijk is persoonlijk met de cliënt en/of diens zaakwaarnemer afgestemd<br />
en ook persoonlijk verleend, dwz met in achtneming en respect voor de persoonlijke<br />
levensgeschiedenis en wensen en behoeften van de cliënt. Indien mogelijk wordt gestreefd<br />
naar verbetering van de situatie van de cliënt. Tevens is er niet aflatende aandacht voor het<br />
zowel psychisch als fysiek dragelijk maken van ongemak. Ook service, met name in de vorm<br />
van goede voorlichting en allerlei andere ondersteuningsactiviteiten speelt richting de cliënt<br />
c.q. het hem/haar omringende systeem een grote rol.<br />
Nu de vraagkant nadrukkelijker aan bod komt is het is een beschrijving van de bedrijfstak<br />
gestoeld op de verwachtingen van de klant aan de orde. Daarom kan nu in plaats van<br />
verpleeghuiszorg of thuiszorg of care-sector beter gesproken worden van de bedrijfstak<br />
waarbij de kwaliteit van leven centraal staat. Ouderenzorg is een onderdeel daarvan. Deze<br />
bedrijfstak staat dan als het ware deels tegenover en deels naast en in het verlengde van die<br />
welke zich richt op de markt van de verlenging van het leven, de kwantiteit van leven: de<br />
cure-sector. Waarmee niet gezegd wordt dat deze sector niet ook een bijdrage aan de<br />
kwaliteit van leven levert of zou kunnen leveren.<br />
In bijlage 7 wordt een mogelijke omschrijving van de bedrijfstak die zich op de kwaliteit van<br />
leven voor ouderen richt gegeven.<br />
Deze herdefiniëring is psychologisch erg belangrijk en kan behulpzaam zijn de zorgvisie en<br />
daarmee de missie van de ouderenzorgaanbieders nieuwe richting te geven en levert aldus<br />
niet slechts een symbolische bijdrage aan het overbruggen van de zorgkloof. Deze<br />
psychologische stap maakt het mogelijk om open te staan voor een doelgerichte vertaling<br />
van de wensen, vragen, noden en behoeften van de toekomstige ouderen.<br />
Na de oriëntatie op hun business zullen de ouderenzorgaanbieders in algemene termen<br />
moeten analyseren welk aanbod past bij de in de voorgaande delen van deze scriptie<br />
geschetste vraag(-ontwikkeling). Daarover meer in de volgende paragraaf.<br />
* Ook binnen de verpleeghuisartsenberoepsgroep vindt al enige tijd een dergelijke heroriëntatie plaats. Men is op<br />
zoek naar een herordening van het takenpakket van de verpleeghuisarts t.o.v. de sociaal geriater (45). Niet<br />
verwonderlijk omdat door de transmuralisatie gaandeweg het eilanddenken in de verpleeghuissector is verstoord.
4.3 Welk aanbod past bij de in hoofdstuk 2 geschetste vraag(-ontwikkeling)?<br />
4.3.1 Inleiding<br />
De titel van deze paragraaf roept in eerste instantie een gedachte op die uitgaat van de<br />
hulpvrager als klant. In deze paragraaf zal echter ook stilgestaan worden bij de behoeften<br />
van de hulpverlener die immers in relatie met de hulpvrager moet treden als persoon en niet<br />
in de laatste plaats als professional*.<br />
De vraag is hoe een aanbieder optimaal vraag van de klant in een passend aanbod kan<br />
vertalen. In dit hoofdstuk wordt daarvoor naar een route voor strategie ontwikkeling gezocht.<br />
Belangrijk onderdeel daarin is stil te staan hoe dat aanbod eruit zou moeten zien. Eerst zal<br />
daarom in algemene termen iets over dat aanbod moeten worden gezegd. Verderop in dit<br />
hoofdstuk zal met behulp van met name het waardeketendenken verder worden ingezoomd.<br />
4.3.2 Hulpvrager perspectief op de vraag(-ontwikkeling)<br />
Persoonsgericht, integraal en territoriaal.<br />
Als gevolg van de in hoofdstuk 2 geschetste sociaal-culturele ontwikkelingen, veranderende<br />
leefstijlen en voorkeuren van cliënten en de toenemende diversiteit in hun zorgbehoeften en<br />
-wensen zal de vraag naar woon-, zorg- en welzijndiensten de komende jaren zowel<br />
kwalitatief als kwantitatief ingrijpend veranderen. Als we onze tijdhorizon op 2020 richten dan<br />
kunnen we proberen een inschatting te maken van datgene wat ouderen die in 2020 op<br />
verzorging en verpleging zijn aangewezen nodig hebben en hoe zij willen dat aan hun vraag<br />
tegemoet wordt gekomen. Duidelijk is dat er een nieuwe generatie ouderen aankomt: de<br />
babyboomers. Ze worden nu geconfronteerd met een veelal inadequate ouderenzorg voor<br />
hun ouders, met wie ze bemoeienis hebben. Ze hebben beelden over hun eigen wensen en<br />
behoeften in de toekomst. Deze beelden wijken af van hetgeen momenteel geboden wordt.<br />
De babyboomers zijn de huidige machthebbers en zij zullen nu al de loop van de<br />
transformatie in de door hen gewenste richting trachten te beïnvloeden.<br />
Toekomstige ouderen willen persoonlijk en persoonsgericht en met respect voor hun<br />
autonomie tegemoet getreden worden. Zoekend naar de zorgvisie c.q. de waarden waarmee<br />
(toekomstige) ouderen tegemoet getreden willen worden dan kan Tronto daarbij behulpzaam<br />
zijn, want hij onderscheidt vier verschillende fasen of dimensies: zorgen om, zorgen voor,<br />
verzorgen en zorg ontvangen (30).<br />
De vier bijbehorende waarden zijn: aandacht, verantwoordelijkheid, competentie en<br />
ontvankelijkheid. Deze waarden vormen de kern van zorg als praktijk.<br />
Hieronder staan dimensies van zorg enerzijds en de praktijkwaarden ervan anderzijds<br />
overzichtelijk naast elkaar geplaatst.<br />
* Tevens is er nog het organisatieperspectief met enerzijds het aspect van ‘hoe organiseren we het primaire<br />
proces zodanig dat het optimaal aansluit bij de behoeften van de cliënt’ ( deels aan de orde in 4.2.3) en ‘wat<br />
kunnen we zelf en waarvoor is samenwerking met anderen noodzakelijk’. Deze laatste aspecten zullen in
paragraaf 4.3 en volgende vanuit een strategisch perspectief worden belicht.<br />
‘Zorg’ dimensies van zorg praktijkwaarden van zorg<br />
zorgen om aandacht<br />
zorgen voor verantwoordelijkheid<br />
verzorgen competentie<br />
zorg ontvangen ontvankelijkheid<br />
Het kijken naar zorg als proces en praktijk brengt ons bij een toekomstvisie op verpleging,<br />
verzorging en daarmee samenhangende andere dienstverlening, die persoonsgericht en<br />
integraal is.<br />
Zorg kan niet louter teruggebracht worden tot een product, omdat dan de intrinsieke waarden<br />
– aandacht, verantwoordelijkheid, competentie en ontvankelijkheid – verloren gaan. Goede<br />
zorg is aandachtige zorg, waarbij de hele persoon ertoe doet en niet alleen het defect.<br />
Het begrip integraal kent meerdere betekenissen. Enerzijds wordt gepleit de cliënt in zijn of<br />
haar sociale context te benaderen en samenhangende woon-, welzijn- en zorgdiensten aan<br />
te bieden. Anderzijds wordt integraal geplaatst tegenover categoraal. In de gevarieerde<br />
samenleving van de toekomst wordt niet gedacht in homogene stereotiepe categorieën,<br />
maar staan gelijkwaardig burgerschap en diversiteit centraal: mensen worden gerespecteerd<br />
zoals ze zijn, inclusief leeftijd, ziekte, etniciteit en geslacht (van Houten 2001; (7) ).<br />
De geleverde woon-, welzijns- en zorgdiensten moeten cliënten helpen een goed bestaan te<br />
realiseren en – zoveel men wil en kan – deel te nemen aan het maatschappelijk leven. Zorg<br />
en daarmee samenhangende dienstverlening moeten dan ook georganiseerd worden<br />
rondom de plek waar het dagelijks bestaan zich voltrekt. Verbetering van de sociale kwaliteit<br />
van de hele leefomgeving staat daarbij voorop.<br />
Zo’n territoriale benadering is met name voor mensen in sociaal-economisch zwakke<br />
posities, voor ouderen en mensen met beperkingen van belang, omdat zij sterk zijn<br />
aangewezen op de nabijheid van de buurt. Niet alleen de systeemlogica van aanbieders en<br />
verzekeraars, maar juist ook de leefwereldlogica van de cliënt zou de leidraad voor de<br />
organisatie van zorg en andere dienstverlening moeten worden.<br />
4.3.3 Hulpverlener perspectief op de vraag(-ontwikkeling)<br />
Een consequentie voor de organisatie van een dergelijk aanbod is dat ook vanuit de<br />
organisatie die het aanbod levert veel persoonlijke aandacht uitgaat naar de individuele<br />
medewerker. Aandacht voor het ontwikkelen van competenties door de individuele<br />
medewerkers zou idealiter ook gepaard moeten gaan met het vergroten van het dragen van<br />
verantwoordelijkheid voor de inhoud en de kwaliteit van de zorg (7).<br />
Alleen dan kan de organisatie de kerncompetentie ontwikkelen die de toekomstige<br />
hulpvrager vanzelfsprekend acht bij een zorgleverancier. Belangrijk bij dit type<br />
dienstverlening is de menselijke maat. Een menselijke maat die ook vertaling moet krijgen<br />
naar de individuele medewerker.
Deze aandacht is ook uit strategisch oogpunt van groot belang gezien de krapte op de<br />
zorgarbeidsmarkt enerzijds en de veranderende levenslooppatronen in relatie tot onderwijs<br />
en sociaal stelsel en werken anderzijds. Voor wat specifiek de ouderenzorg betreft zullen<br />
werkgevers extra moeite moeten doen om zich in positieve zin te onderscheiden op de<br />
arbeidsmarkt voor zorgprofessionals anders vangen zij bot en daarmee ook de ouderen die<br />
zij willen bedienen.<br />
Deze veranderende levenslooppatronen die hier aan de orde zijn zullen hieronder kort<br />
worden toegelicht.<br />
Onderwijs<br />
Op het terrein van onderwijs versterken de veranderingen in de levensloop de<br />
maatschappelijke behoefte aan kennis en aan een leven-lang-leren. Dit betekent dat de<br />
onderwijsvraag enerzijds toeneemt en anderzijds over de levensloop wordt uitgesmeerd.<br />
Onderwijs wordt naast arbeid, zorg en vrije tijd een steeds belangrijker onderdeel van de<br />
volwassen levensfase. Mensen willen op maat gesneden onderwijs, gericht op de eigen<br />
situatie en doeleinden. Dit betekent dat er steeds meer behoefte ontstaat aan differentiatie<br />
van onderwijs, of het nu gaat om inhoud, plaats, vorm of tijdstip.<br />
Niet alleen de kennissamenleving vraagt van mensen dat zij hun kennis en competenties<br />
blijven ontwikkelen, ook burgers zelf wensen leeractiviteiten die hun keuzemogelijkheden in<br />
de levensloop vergroten. Zo willen scholieren en studenten meer aandacht voor bredere,<br />
sociale competenties die voorbereiden op deelname aan een samenleving waarin steeds<br />
opnieuw keuzes moeten worden gemaakt. Zij vinden hun huidige onderwijsprogramma’s te<br />
eenzijdig op kennisverwerving gericht.<br />
Ook beroepsgerichte opleidingen voor volwassenen besteden nog weinig aandacht aan<br />
sociale competenties. Speciale aandacht vragen tenslotte risicogroepen die het onderwijs<br />
zonder of met alleen maar een startkwalificatie de rug toekeren of die helemaal geen<br />
onderwijs in Nederland genoten hebben.<br />
Onder hen bevinden zich veel Turkse en Marokkaanse Nederlanders die, evenals oudere<br />
werklozen en WAO-ers, uitgedaagd zouden kunnen worden om hun kennis en competenties<br />
te vergroten. Nieuwkomers die naar Nederland komen moeten vaak nog de Nederlandse taal<br />
leren en hebben vaak onvoldoende kwalificaties om direct aan de arbeidsmarkt deel te<br />
nemen. Dit betekent dat men vaak in een latere levensfase een onderwijscarrière start.<br />
Sociaal stelsel en werken<br />
Ook ten aanzien van werk en inkomen hebben burgers in het algemeen behoefte aan meer<br />
maatwerk en keuzemogelijkheden. Dit uit zich onder meer in de behoefte aan meer<br />
zeggenschap over werktijden en keuzevrijheid wat betreft arbeidsvoorwaarden. Voor een<br />
deel wordt hier al op ingespeeld, bijvoorbeeld met flexibele tijdregelingen, de Wet<br />
aanpassing arbeidsduur en CAO’s à la carte.<br />
Doordat steeds meer mensen werken, zorgen en leren combineren, krijgt een toenemend<br />
aantal huishoudens met name in de fase dat er jonge kinderen te verzorgen zijn, te maken<br />
met een stijgende tijdsdruk en financiële druk. Hierbij is voor een deel ook een afweging aan<br />
de orde tussen (meer of minder) betaald werk enerzijds en gemist inkomen anderzijds.<br />
Hierdoor groeit de behoefte aan meer flexibele vormen van inkomensbescherming dan<br />
alleen de traditionele (werkloosheid, arbeidsongeschiktheid of overlijden), bijvoorbeeld als<br />
mensen kiezen voor een periode van verlof in verband met de zorg voor kinderen of andere<br />
zorgafhankelijken. Ook de behoefte aan kinderopvang en aan uitbesteding van<br />
huishoudelijke taken blijft groeien. Vrouwen die met de komst van kinderen zijn gestopt met<br />
werken, willen vaak terugkeren naar de arbeidsmarkt als de kinderen wat groter zijn. Om de<br />
overstap naar betaald werk te kunnen maken, geven herintreedsters aan niet alleen behoefte<br />
te hebben aan kinderopvang en aangepaste werktijden, maar ook aan
(bij)scholingsmogelijkheden en begeleiding om thuis te raken in de regels rond werk,<br />
scholing en kinderopvang.<br />
De meeste Nederlanders verlaten ruim voor het 65e levensjaar de arbeidsmarkt. Algemeen<br />
verwachten ze dat ouderen in de toekomst langer door (moeten) werken. Ook geven ze aan<br />
behoefte te hebben aan meer rust en balans in hun (werkende) leven. Het valt te verwachten<br />
dat, wanneer aan het laatste meer tegemoet kan worden gekomen, bijvoorbeeld door meer<br />
ruimte te creëren in de middenfase, het eerste makkelijker te realiseren valt.<br />
Hierboven werd al aangegeven dat ouderenzorgaanbieders zich, al was het maar met het<br />
oog op de arbeidsmarkt, duidelijk moeten positioneren. In de nu volgende paragraaf wordt<br />
hier nader bij stilgestaan. Het allerbelangrijkste onderdeel heeft betrekking op de<br />
positionering van de aanbieder als klantgerichte leverancier van diensten. De aanbieder zal<br />
namelijk uit het oogpunt van klantgerichtheid stil moeten staan bij de wijze waarop de<br />
primaire en ondersteunende processen georganiseerd zijn. Daarbij moet ook uit<br />
bedrijfsvoeringperspectief gekeken worden naar doelmatigheid. Zeker in een business<br />
waarin geleidelijk aan meer marktwerking zal worden geïntroduceerd is het van belang tijdig<br />
de organisatie aan de marktontwikkelingen aan te passen omdat men anders ‘out of<br />
business’ raakt.
4.4 Huidige en toekomstige positionering van ouderenzorgaanbieders<br />
4.4.1 Huidige positionering van ouderenzorgaanbieders<br />
Verschillende bedrijfsconcepten<br />
Wanneer men kijkt naar de huidige strategische positionering van aanbieders dan valt op dat<br />
onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen zoals in het voorgaande toegelicht en<br />
allerlei onzekerheden die ook in de ouderenzorg door het overheidsbeleid zijn<br />
geïntroduceerd er allerlei ‘maten en soorten’ ouderenzorgorganisaties zijn ontstaan. Zo zijn<br />
er nog steeds de min of meer zelfstandig opererende verpleeg- en verzorgingshuizen, sinds<br />
kort ook voor een groot deel opgenomen in de AWBZ, maar ook zijn er vele van deze<br />
instellingen gefuseerd. Soms zijn deze organisaties gefuseerd met een thuiszorgorganisatie.<br />
Er zijn zelfs voorbeelden te vinden van organisaties die zowel thuiszorg, als<br />
verpleeghuiszorg als ziekenhuiszorg leveren (bijv. in Gorichem). Er is sprake van<br />
verschillende bedrijfsconcepten.<br />
De brancheorganisaties Arcares en LVT behartigen belangen in het domein dat veelal wordt<br />
aangeduid met V&V ( verzorging en verpleging). Een groot deel van deze sector V&V heeft<br />
betrekking op ouderenzorg. Het betreft ouderenzorg verleend in twee min of meer<br />
aanpalende en complementaire deelsectoren: in de thuissituatie en intramurale zorg. De<br />
bedrijfsconcepten zijn gebaseerd op het vergunningenstelsel in de AWBZ en WBO ( Wet op<br />
de Bejaardenoorden). Onder invloed van o.a. de modernisering van de AWBZ zullen<br />
bedrijfsconcepten in toenemende mate onderhevig zijn aan veranderingen. Belangrijk daarbij<br />
is de zogenaamde ‘ontschotting’ die plaats zal vinden. Een gevolg daarvan zal zijn dat de<br />
variatiebreedte van bedrijfsconcepten vanaf 1 april 2003 nog verder toe kan nemen.<br />
Interessant is in dit verband in ‘Ruimte voor zorg, toekomstverkenningen’ van Arcares te<br />
lezen (47). Deze achtergrondstudie, gemaakt door Prismant, is gebruikt als uitgangspunt voor<br />
het formuleren van ambities voor de branche, in de ambitienota ‘Ruimte voor zorg’.Op blz. 37<br />
staat bij de conclusies te lezen:<br />
“De vraag is niet óf zorgorganisaties zich op de extramurale en transmurale zorg moeten<br />
richten, maar veel meer ‘hoe’: op welke doelgroepen moeten zij zich richten en op welke niet,<br />
waar de grenzen zijn van extramurale zorg, de grenzen van verantwoorde zorg, de grenzen<br />
aan de mogelijkheden van medewerkers, de financiële grenzen ( de omslagpunten in de<br />
zorg) en grenzen aan de strategische allianties of organisatorische verbanden met andere<br />
zorgaanbieders. De komende tijd zullen deze vragen indringend worden opgeworpen. Na de<br />
fase van ontwikkeling en implementatie van extramurale zorg, breekt thans de fase aan van<br />
evaluatie. Medewerkers en management van zorgorganisaties, cliënten, zorgverzekeraars<br />
en overheden vragen inzicht in de meerwaarde van deze concepten, zorginhoudelijk,<br />
financieel en qua personeelsbeleid”.<br />
In algemene zin kan gesteld worden dat de huidige positionering van de aanbieders in de<br />
ouderenzorg er een is die gekenmerkt wordt door een grote variatiebreedte, van<br />
monosectoraal , de ‘speciaalzaak’, tot multisectoraal , het ‘grootwinkelbedrijf’ en tevens met<br />
een grote variatie-‘diepte’ want ook bestaat er verschil in doelgroepenkeuze door allerlei<br />
aanbieders. Zo zijn er verpleeghuizen die zich richten op diverse categorieën revalidanten,<br />
jongeren, terminale patiënten of mensen met de ziekte van Huntington. Transmuraal komt<br />
het doelgroepenbeleid vooral tot uitdrukking in ketenzorg.<br />
Organisaties maken blijkbaar onder vergelijkbare omstandigheden uiteenlopende<br />
strategische keuzes en komen tot verschillende bedrijfsconcepten en visies op de wijze<br />
waarop ze hun klanten optimaal denken te bedienen. Met deze verschillende
edrijfsconcepten kan men succesvol zijn.<br />
4.4.2 Toekomstige positionering van ouderenzorgaanbieders<br />
De toekomstige positionering van zorgaanbieders in de ouderenzorg dient zodanig te zijn dat<br />
deze zich allereerst bezinnen op welke markt ze willen bedienen en op welke doelgroep ze<br />
zich willen richten: of ze zich uitsluitend op ouderen of ook op andere leeftijdscategorieën<br />
wensen te richten. Gesteld dat ze uitsluitend gaan voor de doelgroep ouderen dan zullen ze<br />
goed in beeld moeten brengen waaraan die ouderen in hun omgeving behoefte hebben als<br />
het gaat om dienstverlening in de meest ruime zin van het woord. Gebruik kan daarbij<br />
worden gemaakt van allerlei gegevens zoals die in hoofdstuk 2, 3 en met name ook<br />
paragraaf 4.2.2 van deze scriptie zijn beschreven. Een persoonsgericht, integraal en<br />
territoriaal aanbod zal zo goed mogelijk tot stand gebracht moeten worden. Vervolgens<br />
zullen ze moeten bepalen hoe ze meerwaarde voor de ze – potentiële – klanten zullen willen<br />
gaan realiseren en op welke wijze ze daarmee zich willen onderscheiden van de overige<br />
aanbieders die op dezelfde markt actief zijn of binnenkort actief zouden kunnen gaan<br />
worden. Hoe die meerwaarde tot stand kan worden gebracht zal met name van locale<br />
omstandigheden afhangen. Ze zullen een waardeketen moeten opbouwen en vervolgens<br />
sterktes en zwaktes daarin moeten opsporen en hun strategisch (on)vermogen in beeld<br />
moeten brengen. Ze zullen hun huidige kerncompetenties op robuustheid moeten<br />
onderzoeken en moeten vaststellen of daar ook in de toekomst nog voldoende meerwaarde<br />
voor de klant mee gegenereerd kan worden, anders raken ze spoedig ‘out of business’.<br />
Wordt deze laatste vraag ontkennend beantwoord dan is de vraag aan de orde op welke<br />
wijze die meerwaarde wel gerealiseerd kan worden en welke transformatie daarvoor nodig<br />
is. Duidelijk zal dan ook worden wat ze zelf kunnen maken en wat ze door middel van<br />
koppelingen (bijv. samenwerking met andere organisaties eventueel ook buiten de zorg)<br />
zullen moeten trachten te realiseren.<br />
4.4.3 Voorzien in meerwaarde voor de zorgvrager en onderscheidend vermogen verwerven<br />
Meerwaarde & onderscheidend vermogen<br />
Het invullen van de meerwaarde is nu nog voornamelijk afhankelijk van de (individuele)<br />
professionaliteit van medewerkers en de manier waarop de aanbieder deze professionals<br />
faciliteert. De meerwaarde in de zorgsector is aldus vooral ingevuld vanuit een professioneel<br />
perspectief. De eisen die de klant stelde waren niet hoog en niet maatgevend omdat de klant<br />
over weinig informatie beschikte en – mede daardoor – weinig keuze had. Dat verandert nu,<br />
door middel van vraagsturing wordt gewerkt aan het opbouwen van een situatie waarin de<br />
opvattingen van de klant van groter belang worden voor de continuïteit van het bedrijf. De<br />
onderhandelingsmacht van klanten wordt langzamerhand groter en de zekerheden van<br />
organisaties in de gezondheidszorg kleiner. Door middel van klantgebonden financiering<br />
(zoals in een PGB of PVB) krijgt de klant meer invloed op de levering van de door hem<br />
gewenste zorg.<br />
De budgetgarantie van zorgaanbieders wordt door deze ontwikkeling en het vooruitzicht van<br />
de contracteervrijheid van zorgverzekeraars sterk gereduceerd. Maar ook voor<br />
zorgverzekeraars zijn er onzekerheden wanneer met de komst van de stelselwijziging er<br />
sprake zal zijn van concurrerende verzekeraars die ook de AWBZ risicodragend gaan<br />
uitvoeren. Dat roept ook in de zorgsector, voor aanbieders en verzekeraars, de vraag op<br />
naar wat de klant wil en wat dan de meerwaarde moet zijn.<br />
Spelers in de gezondheidszorg zullen zich drukker moeten gaan maken dan voorheen over<br />
het realiseren van door de klant gedefinieerde meerwaarde, teneinde de eigen marktpositie<br />
te behouden of uit te bouwen. Het onderscheidend vermogen van organisaties zal vooral
epaald worden door de mate waarin men erin slaagt aansluiting te vinden bij de<br />
klantpreferenties en daardoor een toegevoegde waarde voor de klant kan bewerkstelligen.<br />
De route verder vervolgend komen we uit bij het waardeketendenken. ‘Waardesysteem’ is<br />
een centraal begrip in het waardeketendenken. In dit denken zijn de volgende<br />
gedachtegangen van belang:<br />
Waardeactiviteiten zijn activiteiten die waarde voor de cliënt opleveren. Zodra deze<br />
waardeactiviteiten door middel van (‘slimme’) koppelingen tot een waardeketen geschakeld<br />
zijn leveren ze een totaal aan toegevoegde waarde voor de klant op die groter kan worden<br />
dan de som der delen. Meerwaarde ten bate van de klant wordt dus gecreëerd door<br />
activiteiten en de samenhang (configuratie) daartussen. Een waardeketenanalyse richt zich<br />
daarom niet alleen op de beschrijving van de verschillende waardeactiviteiten, maar belicht<br />
ook de koppelingen. Gezocht moet worden naar de gevraagde meerwaarde zoals die in<br />
hoofdstuk 2 in beeld is gebracht. Deze analyse van de vraag moet leiden tot een diversiteit<br />
aan waardeactiviteiten die zo bekwaam mogelijk moeten worden verricht. Als dat goed gaat<br />
leidt het tot onderscheid.<br />
Te onderscheiden zijn primaire en ondersteunende activiteiten.<br />
Primaire activiteiten zijn activiteiten die onderdeel uit maken van het primaire proces, oftewel<br />
die activiteiten waarvoor de organisatie, c.q. het organisatieonderdeel, ooit opgericht is.<br />
Ondersteunende activiteiten ondersteunen niet alleen de primaire activiteiten maar ook<br />
elkaar.<br />
Activiteiten komen tot stand door het inzetten van personele en materiële middelen. Een<br />
waardeketenanalyse kun je omschrijven als een methode om de beschikbaarheid,<br />
aanwending en beheersing van de middelen in de primaire en ondersteunende activiteiten in<br />
kaart te brengen.<br />
De waardeketen van een bedrijf in een bepaalde bedrijfstak is ingebed in een bredere<br />
stroom van activiteiten die waardesysteem genoemd wordt.<br />
Duidelijk zal zijn dat een waardeketenanalyse het centrale analyse-instrument is om<br />
aangrijpingspunten te vinden om zowel kwalitatief als kwantitatief een brug te slaan over de<br />
kloof tussen vraag en aanbod.<br />
Schematisch ziet de generieke waardeketen er als volgt uit:<br />
De generieke waardeketen,vrij naar Porter (46)<br />
o a<br />
n c<br />
d t<br />
e i<br />
r v<br />
s I<br />
t t<br />
e e<br />
u i<br />
n t<br />
e e<br />
n n<br />
d<br />
e<br />
Primaire activiteiten<br />
ingaande operaties uitgaande marketing & service<br />
logistiek logistiek P.R. & sales (“after sales”)<br />
verwerving van mensen en middelen<br />
technologie-ontwikkeling<br />
menselijk kapitaal management<br />
infrastructuur
In het bovenstaande schema heb ik de ondersteunende activiteiten onder de primaire<br />
geplaatst om daarmee visueel beter hun functie weer te geven. De stippellijn geeft weer dat<br />
de verwerving, technologie en menselijk kapitaal met de specifieke activiteiten in verband<br />
kunnen worden gebracht en eveneens dat ze de hele waardeketen ondersteunen. De<br />
infrastructuur van het bedrijf wordt niet in verband gebracht met bepaalde primaire<br />
activiteiten, maar ondersteunt de gehele keten.<br />
Primaire activiteiten en koppelingen.<br />
Primaire activiteiten zijn activiteiten die samenhangen met de totstandkoming van de<br />
dienstverlening, de marketing en de service (‘after sales’). Dienstverlening aan de klant.<br />
In gezondheidszorgland is er echter niet sprake van een simpele relatie tussen de klant en<br />
de leverancier. Er bestaat een ingewikkelde verhouding tussen de zorgvrager, de<br />
verzekeraar en de aanbieder en soms ook nog eens de locale overheid (vertegenwoordigd<br />
door de RIO) en een verwijzer (bijvoorbeeld de huisarts). Er zijn in verband daarmee<br />
verschillende klanten denkbaar. In deze analyse wordt echter alleen de zorgvrager als klant<br />
beschouwd en wordt alleen gekeken naar optimale bediening van de preferenties van die<br />
klant.<br />
Om naadloos waardetoevoeging te bereiken moet goed beoordeeld worden hoe koppelingen<br />
met aanpalende waardeketens optimaal tot stand kunnen worden gebracht.<br />
Ondersteunende activiteiten<br />
Ondersteunende activiteiten zijn activiteiten die de primaire activiteiten ondersteunen,<br />
waarvan de eerste drie generieke categorieën in verband worden gebracht met specifieke<br />
activiteiten. De infrastructuur ondersteunt de gehele waardeketen.<br />
Een waardeketenanalyse is een middel om sterktes en zwaktes op te sporen, zowel binnen<br />
de eigen organisatie als in de koppelingen naar buiten toe. Het doel is feitelijk je strategische<br />
vermogen te bepalen. Het gaat altijd over zaken in verhouding tot. Wat kan de eigen<br />
organisatie beter dan andere organisaties? Waarin onderscheidt deze zich van anderen? De<br />
antwoorden op deze vragen op het niveau van locale aanbieders zijn uiteraard van tijd en<br />
plaatsgebonden factoren afhankelijk. In die context moeten de voor- en nadelen van de<br />
gevonden opties worden gewikt en gewogen en uiteindelijk zullen knopen moeten worden<br />
doorgehakt: strategische keuzes zullen moeten worden geformuleerd. Het voert in het kader<br />
van deze scriptie te ver om daar in detail op in te gaan.*<br />
In de navolgende paragraaf zal een schema dat als hulpmiddel kan dienen om strategische<br />
opties te vinden worden gepresenteerd en globaal worden toegelicht.<br />
*Een stakeholdersanalyse zal niet mogen ontbreken alvorens een optie tot keuze te maken. Ook moet er goed<br />
zicht zijn op de interne rivaliteit binnen de bedrijfstak. Deze interne concurrentie is sterk afhankelijk van met name<br />
gedragskenmerken van conculega’s, zoals de persoonlijke opvattingen en ambities van het management van<br />
andere aanbieders binnen de bedrijfstak.
4.4.4 Van opties naar strategische keuzes<br />
In hoofdstuk 1, de inleiding tot deze scriptie, dit leeronderzoek, heb ik vermeld dat volgens<br />
Johnson en Scholes strategie ontwikkeling verloopt volgens vier fases:<br />
- probleembewustwording<br />
- probleemformulering<br />
- ontwikkeling van oplossingen<br />
- het selecteren van de oplossing<br />
In paragraaf 4.1 is terugblikkend op hoofdstuk 2 en 3 stil gestaan bij de<br />
probleembewustwording en de formulering van de uitdaging voor de bedrijfstak: ‘meer en<br />
tevens klantgerichter’. In de daarop volgende paragrafen is een route aangegeven voor het<br />
vinden van een systematische en praktische wijze om te komen tot strategie ontwikkeling, de<br />
hoofddoelstelling van deze scriptie.<br />
We zijn nu bij de laatste fase aangekomen.<br />
Het gaat er nu om gebruik makend van alle in de voorgaande fase gevonden informatie te<br />
vertalen in strategische opties. Daarbij kan het volgende schema structuur en overzicht<br />
bieden. Want wanneer binnen een organisatie nagedacht wordt over de opties voor de<br />
toekomst, in het kader van de strategische ontwikkelingsmogelijkheden, zijn er volgens<br />
Johnson & Scholes (1), drie dimensies die hierbij betrokken dienen te worden. Deze<br />
dimensies staan in het volgende schema dat structuur en overzicht biedt.<br />
Welke keuze? Welke basis? Welke Koers? Hoe?<br />
ALGEMENE<br />
STRATEGIEËN<br />
Kosten<br />
Differentiatie<br />
Focus<br />
ONTWIKKELING VAN<br />
STRATEGIEËN<br />
ALTERNATIEVE<br />
KOERSEN<br />
Terugtrekken<br />
Consolideren<br />
Penetratie<br />
Produktontwikk.<br />
Marktontwikk.<br />
Koerswijzigen<br />
* binnen markt<br />
* buiten markt<br />
ALTERNATIEVE<br />
METHODES<br />
Interne<br />
ontwikkeling<br />
Acquisitie<br />
Gezamenlijke<br />
ontwikkeling of<br />
allianties
Algemene strategieën/generieke strategie<br />
Algemene strategieën kunnen ook generieke competitieve keuzes genoemd worden. Het<br />
gaat daarbij om keuzes waardoor een aanbieder zich in de toekomst kan onderscheiden van<br />
overige aanbieders in dezelfde bedrijfstak. Deze keuzes zijn vooralsnog ingeperkt aangezien<br />
de ouderenzorg, gefinancierd met publieke gelden, door wet- en regelgeving van overheden<br />
m.n. voor wat betreft de capaciteit (volume) en de prijs van de diensten strak gereguleerd is.<br />
Aanbieders zijn nog overwegend maatschappelijke organisaties, professionele<br />
bureaucratieën, die een duidelijke maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben en waar in<br />
toenemende mate gepoogd wordt door en binnen het kader van maatschappelijk<br />
ondernemersschap toch een strategisch voordeel te behalen.<br />
Kostenleiderschap<br />
Kostenleiderschap speelt bij het maatschappelijk ondernemerschap nu nog geen belangrijke<br />
rol in de competitie. Gepoogd wordt binnen het toegekende budget een zo gedifferentieerd<br />
mogelijk dienstenaanbod van een zo hoog mogelijke kwaliteit aan zoveel mogelijk<br />
verschillende cliënten te bieden. In de toekomst zal de cliënt door ‘zelf’ (deels via een PGB<br />
en het toevoegen van eigen middelen) te betalen wellicht meer invloed gaan nemen op de<br />
kwaliteit van het ingekochte dienstenpakket. Meer privé-klinieken waarin aan ouderen zorg<br />
wordt verleend zullen gaan ontstaan en de prijs/kwaliteit verhouding zal dan een<br />
belangrijkere ‘normalere’ positie in kunnen gaan nemen.<br />
Differentiatie<br />
Een strategie gericht op differentiatie is een andere basis voor een concurrentievoordeel.<br />
In de voorgaande hoofdstukken is een en andermaal aangegeven dat je met een<br />
‘eenheidsworst’ niet aan kan komen bij de toekomstige oudere. Het aanbod moet<br />
persoonsgericht en liefst ook met persoonlijke service geleverd worden. Differentiatie heeft<br />
betrekking op de kwaliteit, uniciteit en de gevarieerdheid van het dienstenaanbod. Van groot<br />
belang is het de (toegevoegde) waarde voor de cliënt in het vizier houden. Hoe kan een<br />
organisatie waarde creëren voor haar cliënten en tevens een concurrentievoordeel, een<br />
duurzaam voordelige positie in de bedrijfstak verwerven. Belangrijk in dit verband is te<br />
bedenken dat de aanbieder het moet hebben van menselijk kapitaal. De gemotiveerde en<br />
goed opgeleide medewerker die over een reeks van competenties beschikt en<br />
arbeidssatisfactie verwerft uit een grote mate van eigen verantwoordelijkheid voor de<br />
geleverde dienst. De aanbieder zal daarom moeten investeren in z’n medewerkers. Door<br />
veel aandacht te geven aan interne scholing en stimulatie van betrokkenheid bij het primaire<br />
proces – ook van medewerkers die niet direct bij dat primaire proces betrokken zijn – wordt<br />
getracht een ‘we care also about you’ klimaat/cultuur neer te zetten die zijn spin off moet<br />
krijgen naar allerlei facetten van de kwaliteit van de dienstverlening in zowel de primaire als<br />
de ondersteunende processen.<br />
Indien aanbieders in de bedrijfstak ‘Kwaliteit van leven’ deze aandacht voor hun personeel<br />
beter weten te organiseren dan in andere bedrijfstakken kunnen ze zichzelf in staat stellen<br />
om en klantgerichter en doelmatiger te zijn en bereiken ze ook langs die route<br />
concurrentievoordeel. Dit kan ook leiden tot een concurrentievoordeel binnen de<br />
gezondheidssector als geheel.<br />
Verder zal toegevoegde waarde ontstaan door speciale aandacht te schenken aan<br />
belangrijke zaken als de bejegening (ook daarop moet bij- en nascholing zich richten), de<br />
klachtenbehandeling, het verstrekken van informatie, de communicatie: voor de mondige en<br />
kritische cliënt zeer essentiële aspecten in de waardering van dienstverlening
Verticale integratie biedt de mogelijkheid om het zorgpakket te verbreden: differentiatie.<br />
Veelal wordt verticale integratie bereikt door de een of andere vorm van samenwerking met<br />
een collega-instelling up- of downstream aan te gaan. Zo ontstaat schaalvergroting die<br />
behalve tot differentiatie ook kan leiden tot specialisatie (kerncompetenties kunnen beter en<br />
gemakkelijker uit- of opgebouwd worden) en diversificatie (meer kans op succes bij het<br />
opzetten van grotendeels of geheel nieuwe activiteiten). Schaalvergroting kan ook een beter<br />
perspectief bieden op een krapper wordende arbeidsmarkt omdat medewerkers in een<br />
grotere instelling meer doorgroeimogelijkheden hebben, dan wel dat aan medewerkers<br />
bijvoorbeeld kinderopvang in eigen beheer kan worden aangeboden.<br />
Focus<br />
Focus strategie. Het woord ‘focus’ in dit verband wordt over het algemeen gehanteerd als te<br />
maken hebbend met de breedte van je assortiment producten en/of diensten dan wel op<br />
welke klantendoelgroep een bedrijf zich richt. Ik breng in het navolgende een andere<br />
interpretatie in.<br />
Er wordt wel gesteld dat er in de gezondheidszorg in Nederland geen concurrentie zou zijn<br />
omdat de huidige vraag vele malen groter is dan het aanbod. Dat mag zo zijn maar van<br />
competitie is toch zeker sprake. Trouwens vanzelfsprekend is er wel degelijk sprake van<br />
concurrentie want het is maar waar je op focust. De arbeidsmarkt zal in toenemende mate<br />
het toneel van de concurrentie zijn.<br />
Hiermee en met hetgeen hierboven onder ‘differentiatie’ al vermeld werd wordt duidelijk dat<br />
niet uitsluitend een focus op een bepaalde cliëntendoelgroep een algemene strategische<br />
keuze is die van voordeel kan zijn, maar ook is een concurrentievoordeel te behalen door je<br />
strategie te richten op het zeer aantrekkelijk zijn als werkgever c.q. werkplek. Deze strategie<br />
zal kunnen leiden tot een verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening in absolute zin<br />
of in relatieve zin. (Beter en /of meer goed opgeleid personeel werkzaam in de eigen<br />
organisatie waardoor bijvoorbeeld in de eigen instelling kwaliteitsverlies door<br />
personeelsgebrek niet of pas veel later optreedt). En als de eigen organisatie daardoor weer<br />
beter bekend staat en gemakkelijker aan personeel kan komen is deze in staat een grotere<br />
omzet te halen dan andere aanbieders op dezelfde markt. Daarmee kan in beide opzichten<br />
worden voldaan aan de uitdaging die voor de bedrijfstak ‘kwaliteit van leven’ in paragraaf 4.1<br />
werd verwoord: ’meer en tevens klantgerichter’.<br />
Alternatieve koersen<br />
Terugtrekken<br />
Terugtrekken is een koers die weinig wordt gevolgd en weinig aandacht krijgt of pas<br />
aandacht krijgt als het heel slecht met een bepaalde activiteit gaat of dreigt te gaan. Soms is<br />
het van groot belang iets af te stoten, te snoeien in activiteiten, om daarmee meer ruimte te<br />
geven aan in de schaduw staande of geheel nieuwe activiteiten.<br />
Consolidatie<br />
Consolidatie is een begrip dat gezien moet worden in het licht van de markt waarin<br />
geconsolideerd moet worden. De opgaven voor een organisatie die wil consolideren in een<br />
groeimarkt, een ‘volwassen markt’ dan wel een krimp markt zijn sterk van elkaar<br />
verschillend. Consolidatie vergt aanpassing en vraagt van de organisatie daarom<br />
aanpassingsvermogen.<br />
Marktpenetratie<br />
Met marktpenetratie wordt beoogd marktaandeel te vergroten. Dit kan bijvoorbeeld door
verbetering van de kwaliteit of de productiviteit. Het gemak waarmee marktpenetratie wordt<br />
bereikt hangt vanzelfsprekend af van de aard van de markt (groei, krimp of stabiel) en de<br />
positie van de concurrenten.<br />
Productontwikkeling/dienstontwikkeling<br />
Hier moet voor wat betreft ouderenzorg gesproken worden van dienstontwikkeling. Een<br />
onderneming kan besluiten dat consolidatie van de huidige product-/marktcombinaties niet<br />
voldoende kansen oplevert. Zij gaat dan op zoek naar alternatieven die gebaseerd zijn op<br />
huidige kennis en ervaring. Een mooi voorbeeld hiervan is de schaatsfabriek die besloot niet<br />
langer schaatsen maar gereedschap bestaande uit hout en staal zoals beitels e.d. te gaan<br />
produceren. Verpleeghuizen zouden kunnen besluiten zich gezien de zich wijzigende<br />
klantpreferenties meer op thuiszorgdiensten toe te gaan leggen en een link kunnen leggen<br />
met tijdelijke opnames intramuraal om de mantelzorg c.q. het thuisfront af en toe eens flink te<br />
ontlasten.<br />
Marktontwikkeling<br />
In het geval van marktontwikkeling behoudt de onderneming de zekerheid t.a.v. haar<br />
producten/diensten terwijl zij nieuwe markten betreedt. Marktontwikkeling kan betekenen:<br />
toetreding tot nieuwe marktsegmenten, waarbij de producten/diensten anders worden<br />
aangewend of in nieuwe geografische gebieden worden geïntroduceerd. Uiteraard kunnen<br />
product-/dienstontwikkeling en marktontwikkeling hand in hand gaan. Al was het maar omdat<br />
toetreding tot een nieuwe markt variatie vraagt van de geleverde producten/diensten.<br />
Diversificatie<br />
Diversificatie is een begrip dat verschillend wordt gebruikt. Het kan bijvoorbeeld worden<br />
gebruikt in de betekenis dat het de koers van een onderneming zowel van haar product als<br />
van haar markt afbrengt. Daarbij is het noodzakelijk onderscheid te maken tussen<br />
samenhangende en niet-samenhangende diversificatie. Samenhangende diversificatie is de<br />
ontwikkeling voorbij de huidige product/marktcombinatie, maar nog wel binnen de brede<br />
lijnen van de bedrijfstak. Niet-samenhangende diversificatie speelt zich buiten die lijnen af.<br />
Alternatieve methoden<br />
Interne ontwikkeling<br />
Soms uit noodzaak , soms op grond van financiële overwegingen, soms uit principe of uit<br />
concurrentie overwegingen komen ondernemingen tot de keuze om ‘het zelf te doen’.<br />
Overnames en fusies<br />
Er kunnen vele argumenten ten grondslag liggen aan een fusie of overname. Soms zijn er<br />
kostenvoordelen te behalen. Bijvoorbeeld omdat met de overname of fusie ook veel know<br />
how binnen wordt gebracht. Dat kan ook veel tijdwinst opleveren waardoor men de<br />
concurrentie te snel af kan zijn.<br />
Gezamenlijke ontwikkeling en strategische allianties<br />
De diverse vormen van samenwerking zijn:<br />
- Jointventures<br />
- Consortia<br />
- Netwerken<br />
- Allianties
In de ouderenzorg zal in de toekomst veel in netwerkverband worden gewerkt. Voor of door<br />
ouderen zullen allerlei zeer goed op maat gesneden zorgarrangementen worden<br />
samengesteld waarbij diensten en producten uit verschillende organisaties en<br />
ondernemingen naar believen zullen worden gekoppeld. Zo zal een waardeketennetwerk<br />
ontstaan dat de oudere in zijn/haar wankele evenwicht optimaal moet begeleiden en tevens<br />
in geval van nood als het ware als een vangnet dienst kan doen.<br />
Hier eindigt de routebeschrijving<br />
Hier eindigt de routebeschrijving want welke opties op het niveau van locale aanbieders<br />
zullen worden geselecteerd en als strategische keuzes verder ontwikkeld zullen worden is,<br />
zoals in 4.4.3 al is aangegeven, uiteraard van tijd en plaatsgebonden factoren afhankelijk. In<br />
die context moeten de voor- en nadelen van de gevonden opties worden gewikt en gewogen<br />
en uiteindelijk zullen knopen moeten worden doorgehakt: strategische keuzes zullen moeten<br />
worden geformuleerd, strategie ontwikkeling tot stand gebracht. De finale van de 4 fases<br />
zoals Johnson en Scholes die benoemden. Hiermee wil ik de toelichting op dit schema en<br />
hoofdstuk 4 beëindigen. Het is niet mogelijk hierop verder, dan in het bovenstaande in<br />
algemene zin al is geschied, in te gaan.<br />
De hoofddoelstelling van de scriptie, namelijk een routebeschrijving voor het vinden van een<br />
systematische en praktische wijze om te komen tot strategie ontwikkeling te komen, is<br />
bereikt.<br />
Hierna zal nog een korte beschouwing worden gegeven als afronding van dit leeronderzoek.
Beschouwing<br />
De vraag aan bod?….. of……. vangt de oudere bot?<br />
Om deze vraag althans enigszins te beantwoorden moeten we doordringen tot de<br />
kern van de zorgkloof. De kern bestaat niet alleen uit een kwantitatieve maar met<br />
name ook een kwalitatieve discrepantie tussen vraag en aanbod. De vraag gaat<br />
zowel kwantitatief als kwalitatief het aanbod te boven. Vele partijen hebben een rol in<br />
de overbrugging van deze kloof. In deze scriptie is gefocust op de rol die de<br />
ouderenzorgaanbieders kunnen c.q. moeten spelen. De aanbieders moeten de<br />
mensen verwerven en vervolgens in staat stellen hun diensten professioneel en zo<br />
klantgericht mogelijk te leveren. Zorg benoemen als product is de ontkenning van de<br />
kern van de kernactiviteit. Dienstverlening is en blijft mensenwerk. Medewerkers<br />
vormen het hart van de zaak.<br />
Ter overbrugging van de zorgkloof dient de toekomstige oudere centraal te staan.<br />
Echter om de klant centraal te kúnnen stellen zullen de ouderenzorgaanbieders de<br />
medewerker persoonlijker moeten bedienen in hun verlangen om meer competenties<br />
te vergaren en meer verantwoordelijkheid te dragen. Daarmee stelt de aanbieder de<br />
medewerker in staat om de klantgerichte relatie aan de gaan met de klant en diens<br />
autonomie optimaal te ondersteunen. Mogelijk niet optimaal efficiënt maar zeer<br />
effectief, want optimaal beantwoordend aan de behoeften van de cliënt. De<br />
persoonsgerichte vertaling van de zorgvraag leidt naar de menselijke maat van de<br />
vrager en onherroepelijk en noodzakelijkerwijs ook tot – het hervinden van – de<br />
menselijke maat van de aanbieder richting de medewerker. Alleen dan kan de vraag<br />
echt aan bod komen. De aanbieder zal zich zowel naar de cliënt als naar de<br />
medewerker zeer klantgericht dienen op te stellen want alleen op die manier kan de<br />
aanbieder een effectieve bijdrage leveren aan het overbruggen van de kwantitatieve<br />
en kwalitatieve zorgkloof.
Literatuur<br />
1 Johnson, G.en Scholes K. Exploring Corporate Strategy. Prentice Hall, 1999.<br />
2 Mintzberg, H. Op strategie-safari, Schiedam: Scriptum, 1999.<br />
3 Lieshout, PAH van. Care and cure: samenhang als uitgangspunt. Zoetermeer: Nationale Raad voor de<br />
Volksgezondheid, 1994.<br />
4 Hertogh, CMPM. Functionele geriatrie. Probleemgerichte zorg voor chronische zieke ouderen. Tweede druk.<br />
Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom, 1999.<br />
5 Boot, JM, Knapen MHJM. De Nederlandse Gezondheidszorg. Utrecht: Het Spectrum,<br />
1996 (negende druk).<br />
6 Huijsman, R, Klerk MMY de. Succesvolle zorgverlening aan ouderen in Nederland;<br />
een overzicht van beleidsontwikkelingen en onderzoeksinzichten. Tijdschr Soc Geneeskunde,<br />
1997;75:406-16.<br />
7 STG-Rapport:’Welzijn en waardigheid voor langdurige zorggebruikers. Op weg naar 2020’.Maarssen:<br />
Elsevier gezondheidszorg, 2002.<br />
8 Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (1998a), Naar een meer vraaggerichte zorg. Advies. RVZ,<br />
Zoetermeer.<br />
9 Goudriaan, G en Vaalburg A (1998), ‘De vraag als maat. Vraaggerichtheid vanuit gebruikersperspectief’.<br />
Nederlandse Patiënten/Consumenten Federatie (NP/CF), Utrecht.<br />
10 Maas, IAM, Gijsen R, Lobbezoo IE en Poos MJJC (red.). Volksgezondheid toekomst<br />
verkenning<br />
1997, I. De gezondheidstoestand: een actualisering. Maarssen/Bilthoven: Elsevier/De Tijdstroom/RIVM.<br />
11 Singelenberg, JPJ. Eindrapport nationale survey woonzorgcomplexen. Rotterdam: Stuurgroep experimenten<br />
volkshuisvesting 1999: 66.<br />
12 Deeg, DJH . Oratie ‘Ouder worden, een kwetsbaar succes’. April 2002 (www.emgo.nl).<br />
13 Dementie. Advies van een commissie van de Gezondheidsraad. Nr 2002/04, Den Haag, 12 maart 2002.<br />
14 The World Health Report 2002, WHO;’Gezondheid op koers?’, RIVM.<br />
15 Gezondheid en gedrag, Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, 11 december 2002.<br />
16 STG-Rapport:’Welzijn en waardigheid voor langdurige zorggebruikers. Op weg naar 2020’.Maarssen:<br />
Elsevier gezondheidszorg, 2002, blz 43.<br />
17 Timmermans, J ( (2001a), Wat stelt de AWBZ voor? Zeven vragen namens gebruikers. Sociaal en cultureel<br />
plan bureau, Den Haag.<br />
18 Maas van der, P ; Delden van, JJM, Hertogh CMPM, Manschot HAM (red.) Morele problemen in de<br />
ouderenzorg. Assen: van Gorcum 1999, p. 7-47.<br />
19 Rapportage ouderen 2001, Sociaal en cultureel plan bureau, Den Haag, 2001.<br />
20 Hildebrandt VH, Ooijendijk WTM en Stiggelbout M (red.). Trendrapport bewegen en gezondheid<br />
1998/1999. Lelystad: Koninklijke Vermande, 1999.<br />
21 Dunning, AJ , Betoverde wereld. Over ziek en gezond in onze tijd. Amsterdam: Meulenhof, 1999.<br />
22 SER, Commissie Sociaal-Economisch Deskundigen, Levensloopbanen: veranderende arbeidspatronen en<br />
hun gevolgen, Den Haag, september 2001; Werkgroep levensloop D66, Tijd van leven, september 2001;<br />
Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, De druk van de ketel; Naar een levensloopstelsel voor duurzame<br />
arbeidsdeelname, en tijd en geld voor scholing, zorg en privé, Den Haag, september 2001; Nyfer, Tijd voor<br />
arbeid en zorg: spreiding van de arbeidstijd over de levensloop, Breukelen, 2001; Nederlandse Gezinsraad,
Gezin: beeld en werkelijkheid, Signalement 1, Den Haag, 2001; Nederlandse Gezinsraad/Centraal Bureau<br />
voor de Statistiek, Levensloop en gezin, Den Haag/Voorburg, 2001; Wetenschappelijke Raad voor het<br />
Regeringsbeleid, Generatiebewust beleid, Rapporten aan de regering nr. 55, Den Haag, Sdu Uitgevers,<br />
1999.<br />
23 Leijse, F, Het nieuwe werken, Verkennend rapport Sociaal Cultureel Planbureau, 2001.<br />
24 P. Ester, P, Vinken H, Een dubbel vooruitzicht. Denkbeelden en droombeelden van arbeid, zorg en vrije tijd in<br />
de 21e eeuw, Bussum, Coutinho, 2001.<br />
25 SZW, Verkenning levensloop. Den Haag, 2002.<br />
26 Brink van den, GJM, Vries de IM. Zorg, gezondheid en levensloop. SZW, Den Haag, 2002.<br />
27 SCP, Sociaal en cultureel rappor t 1996, p. 466.<br />
28 SCP, Sociaal en cultureel rappor t 1996, p. 469.<br />
29 Vuursteen, K, Het nieuwe consumeren, Verkennend rapport Sociaal Cultureel Planbureau, 2001.<br />
30 Tronto, JC, Moral Bounderies. A political argument for an Ethic of Care. Routledge, New York/London., 1993.<br />
31 Nies, HLGR. Tijdschr Gerontol Geriatr 2002;33: 98-100<br />
32 De vijf verkenningen zijn: Grenzeloos leren; Sociaal gericht, sociaal verplicht; Zorg met<br />
toekomst; Naar een<br />
hoogwaardige en duurzame kenniseconomie; Belastingen en premies, augustus 2001.<br />
33 Aan de klankbordgroep hebben deelgenomen: VNO-NCW (drs. R.W.P.A.M. de Leij); FNV (drs. C.E.<br />
Roozemond); E-Quality (drs. J. Ferrier); Expertisecentrum Leeftijd en Maatschappij LBL (drs. L. Groenman);<br />
Sociaal-Economische Raad (prof. dr. K.P. Goudswaard); Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (prof. dr.<br />
J.van Doorne-Huiskes); Nederlandse Gezinsraad (O.M.B. Fles); Stichting Maatschappij en Onderneming<br />
(dr. W.J.de Ridder); Stichting Werk en Onderneming (dr. V. Th. Tjon a Ten).<br />
34 Meerjarenbeleidsplan Emancipatie, , Kamerstukken II, 2000-2001, 27 061, nr. 3 , p. 35.<br />
35 Planning en indicatie AWBZ-voorzieningen; TK, 1999-2000, 27 1 80, nrs. 1-2.<br />
36 Nog vele jaren! Verslag van een onderzoek naar de vergrijzing in Nederland . Het Economisch Bureau van ABN AMRO,<br />
2002.<br />
37 Lubitz, J. and Spillman, B.C. (2000) The effect of longevity on spending for acute and long term care, New<br />
England Journal of Medicine, 342, p 1409-15.<br />
38 Centraal Planbureau, Uitgavenontwikkeling in de gezondheidszorg , CPB Memorandum 16, Den Haag, juli<br />
2001.<br />
39 Cutler, D.M. (1996), Public policy for health care, National Bureau for Economic Research, Working paper<br />
5591.<br />
40 Newhouse, J.P. (1992), Medical care cost: how much welfare loss?, Journal of Economic Perspectives, vol.<br />
6, no.3, p. 3-21.<br />
41 Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (2001), Technologische innovatie in de zorg , Zoetermeer.<br />
42 Ministerie van VWS (2001), Vraag aan bod, hoofdlijnen van vernieuwing van het zorgstelsel, Tweede Kamer,<br />
2000-2001, 27855, nrs. 1 en 2.<br />
43 Volkskrant,Superzuster vervangt de dokter , 6 november 2001<br />
44 Poley MJ ea. Ziektelast als uitwerking van het criterium ‘noodzakelijkheid’ bij het maken van keuzen in de<br />
zorg. Ned Tijdschr Geneeskd 2002 30 november; 146(48).<br />
45 Hoek, JF. Verpleeghuisarts of Geriater? Tijdschrift voor Verpleeghuisgeneeskunde 2000;24:20-22.<br />
46 Porter, M. Concurrentievoordeel, Amsterdam: Veen, 1991 .
47 Nies, HLGR, Swinkels, M, Kleefstra, S, Ruimte voor zorg. Toekomstverkenningen. Arcares, Utrecht, november 2000.<br />
48 Bijker, H, Dolfsma, W, Meer marktwerking in zorg betekent explosieve kosten. Het Financiële Dagblad, 03-10-2002.<br />
49 Kam, CA de, Met markt meer kans? Handout, Tias Business School SMOG, Themadag ‘Bij de tijd’, 18-10-2002.<br />
50 Crul, BVM, Een beetje marktwerking kan gevaarlijk zijn. Medisch Contact , 17 mei 2002, 57 nr. 20 p 772-774).<br />
51 Volkskrant, Politiek koos bewust voor duurdere zorg, 1 april 2003.<br />
52 Jansen, JthAM, Husson, PH,Vos, J,Vroom, VAJM, De regiefunctie van het zorgkantoor binnen een zich<br />
moderniserende AWBZ, Van verbindingskantoor naar lotsverbondenheid? Veldwerkopdracht Tias<br />
Business School, SMOG 10, april 2002