Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
KNNV afdeling Nijmegen<br />
Goudenregenstraat 5<br />
6573 XN BEEK UBBERGEN<br />
secretaris@nijmegen.knnv.nl<br />
www.knnv.nl/nijmegen<br />
Landgoed <strong>Jansberg</strong><br />
Deelnemers [5]. Govert <strong>St</strong>orms, Elvira van Loon, Maaike Pikkemaat,<br />
Ad Horsten, Harrie Hooymans, Henk <strong>St</strong>ammen.<br />
Foto’s Henk <strong>St</strong>ammen.<br />
Excursieleider en verslag Jan Nillesen.<br />
Tijd: 10.00 tot 14.00 uur.<br />
Weer: Voortdurend regen. Temp 6°C.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 1
De <strong>Jansberg</strong> onderdeel van het<br />
Ketelwald<br />
Sacrum nemus Batavorum<br />
Bij de start van onze excursie staan we aan de voet van het eens zo<br />
machtige Ketelwald. De eerste die het beschreef was de Romeinse<br />
geschiedschrijver Tacitus. Hij noemde het: “Het Heilige woud der<br />
Batavieren”. Hier beraamde Claudius Civilius zijn opstand tegen<br />
het Romeinse gezag en brachten de germanen offers aan hun Goden.<br />
Het woud werd bevolkt door beren en wolven. Op de open<br />
plekken graasden tot in de 12 e eeuw wilde paarden.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 2
Toen de Romeinen zich in de eerste eeuw voor Chr. in het grensgebied<br />
langs de Rijn vestigden strekte het woud zich uit tussen<br />
Nijmegen, Xanten en Goch. Reusachtige eiken en beuken tussen<br />
manshoge varens bepaalden het beeld. De Romeinen hebben hier<br />
tijdens hun verblijf, dat tot in de vijfde eeuw na Chr. duurde, veel<br />
sporen nagelaten. Zij hebben een groot deel van het bos gekapt<br />
voor bouwmateriaal en brandstofvoorziening van hun woningen,<br />
legergebouwen en baden.<br />
Heel veel hout is gebruikt voor<br />
het stoken van de grote pannen-<br />
en pottenbakkerijen die in<br />
Berg en Dal bij de Holdeurn en<br />
op Heilig Landstichting stonden.<br />
Op de <strong>Jansberg</strong> bouwden<br />
ze een villa, strategisch gelegen<br />
aan de weg van Nijmegen naar<br />
Maastricht.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 3
De excursie volgt gedeeltelijke deze oude Heerbaan die vanaf de<br />
brug bij Cuijk over de <strong>Jansberg</strong>, langs de Romeinse villa over de<br />
stuwwal naar Nijmegen loopt.<br />
Het Wald<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 4
Na de Romeinse tijd kon het Wald zich geleidelijk herstellen. De<br />
Duitse vorsten kwamen hier vaak jagen als zij op hun palts (versterkt<br />
buitenverblijf met kerk en enkele hoeven) in Nijmegen verbleven.<br />
Vooral Lodewijk de Vrome maakte gebruik van deze locatie.<br />
Maar het gebied bleef op de kleine stedelijke centra na vrijwel<br />
onbewoond; uit de periode tot omstreeks de elfde eeuw zijn nauwelijks<br />
bodemvondsten gedaan. In middeleeuwse oorkonden<br />
wordt het uitgestrekte bosgebied aangeduid met Ketelwald. Die<br />
naam kan te maken hebben met de betekenis van ‘ketel’ als<br />
vruchtbare laagte, maar ook met de Keltische term ketila (wat<br />
‘vee’ of ‘runderen’ betekent, vergelijk het Engelse cattle). Deze<br />
laatste betekenis zou niet onlogisch zijn omdat de <strong>Jansberg</strong> in de<br />
middeleeuwen (maar ook in de tijd daarna) als weidebos diende.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 5
Het Ketelwald in de Middeleeuwen<br />
In de twaalfde en dertiende eeuw komen overal in Noordwest-<br />
Europa kleine machthebbers op die hun territorium steeds verder<br />
probeerden uit te breiden.<br />
De graven van<br />
Gelre verplaatsen<br />
hun kerngebied<br />
vanuit Geldern<br />
en omgeving<br />
geleidelijk<br />
noordwaarts<br />
naar de regio<br />
Arnhem-<br />
Nijmegen<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 6
Aan de zuidzijde breidde het graafschap Kleef zich uit, vooral door<br />
gronduitgiften en ontginningen aan lokale heren en kloosters.<br />
In de periode van de dertiende tot de zestiende eeuw heeft het Ketelwoud<br />
of Rijkswoud een turbulente geschiedenis doorgemaakt.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 7
De beide concurrerende graven maakten beiden aanspraken op<br />
het bosgebied. Zij hadden voortdurend geldgebrek door hun rijke<br />
leven dat zij leidden en de vele oorlogen die zij voerden. Door het<br />
bos of een deel ervan aan elkaar te verpanden konden zij geld lenen.<br />
Over die leningen en terugbetalingen ontstonden vaak weer<br />
ruzies. Tenslotte kwam het in de vijftiende eeuw tot een definitieve<br />
splitsing van het grote bosgebied. Het (grootste) deel dat nu in<br />
Duitsland ligt werd het Ober-rijkswald of Overwald genoemd.<br />
Hiervan maakte de <strong>Jansberg</strong> deel uit. Het stuk ten zuiden en zuidoosten<br />
van Nijmegen werd het Nederrijkswald.<br />
Het is begrijpelijk dat het bos als pandgoed een slechte verzorging<br />
kreeg; het werd vaak geplunderd om er in korte tijd zoveel mogelijk<br />
hout uit te halen. Hierbij moeten we bedenken dat hout vóór<br />
de komst van olie en steenkool een essentiële grondstof en energiebron<br />
was. Turf was schaars en duur. Vrijwel alle woningen<br />
werden van hout gebouwd en voor vestingwerken, voertuigen en<br />
schepen waren eveneens grote hoeveelheden hout nodig. Waarschijnlijk<br />
was er in de Middeleeuwen althans in het Nederrijkswald<br />
nog geen systematische eikenhakhoutteelt waarbij de stammen<br />
om de acht tot tien jaar van de stobben werden gekapt, maar<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 8
velde men het bos vrijwel geheel als het weer een aantal jaren was<br />
opgegroeid.<br />
Toen graaf Reinald II het Nederrijkswald in 1331 na een verpanding<br />
terugkreeg van zijn Kleefse buurman was het zo geruïneerd<br />
dat hij de order uitvaardigde dat er helemaal niet meer gekapt of<br />
ontgonnen mocht worden. Toch hadden de graven en hertogen<br />
een beheersorganisatie tot hun beschikking die in theorie een<br />
doeltreffend beheer mogelijk maakte: aan het hoofd stond een<br />
waldgraaf als vertegenwoordiger van de landsheer, daaronder<br />
waren enkele waldforsters werkzaam die het dagelijkse toezicht<br />
hielden en bij overtredingen de daders mochten bekeuren. Maar<br />
terwijl de traditionele weide en sprokkelrechten van de boeren in<br />
en bij het bos door de toezichthouders vanwege mogelijke schade<br />
werden betwist, waren de heren uit Arnhem en Kleef vooral belust<br />
op maximale korte-termijn inkomsten uit hun bezit<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 9
Herstelpogingen in de zestiende en<br />
zeventiende eeuw<br />
Het Oberreichswald bleef onder de hertog van Kleef, en dus ook<br />
de <strong>Jansberg</strong>. Het bosbeheer werd steeds meer gecentraliseerd<br />
vanuit Brandenburg. In dat kader kondigde keurvorst Friedrich<br />
Wilhelm in 1649 de eerste Jagd- und Forstordnung für das Herzogtum<br />
Kleve af. Ondanks het feit dat het Duitse gedeelte in de<br />
Middeleeuwen sterk in oppervlakte gereduceerd was door de vele<br />
ontginningen aan de zuid- en oostzijde, werd in het overblijvende<br />
woud van circa 5000 hectare een beter beheer gevoerd dan het<br />
Gelderse Nederrijkswald. Tegen houtdiefstallen en illegaal weiden<br />
werd krachtig opgetreden.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 10
Uit oude kaarten blijkt dat de <strong>Jansberg</strong> in de zestiende en zeventiende<br />
eeuw uit heide en struikgewas bestond. De grote behoefte<br />
aan hout tijdens de Tachtigjarige Oorlog dwong telkens weer tot<br />
verbetering van het bosbeheer, maar even zo vaak mislukten de<br />
pogingen grotendeels.<br />
Het bos degenereert tot heide<br />
Verbeteringen in de achttiende eeuw<br />
Voor de <strong>Jansberg</strong> gold het het Kleefse beheer van het Ketelwald.,<br />
Wat het houtbestand betreft bleef tot omstreeks 1780 de exploitatie<br />
van het grootste deel van de <strong>Jansberg</strong> gericht op eikenhakhout.<br />
Daarbij ging het vooral om de productie van eikenschors voor de<br />
leerlooierijen, ten tweede voor brand- en timmerhout. Opgaand<br />
bos vinden we in die tijd vooral op de de lösshoudende bodem aan<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 11
de oosthellingen van de <strong>St</strong>uwwal die vruchtbaarder waren dan de<br />
westelijk hellingen en de zand- en grindgronden op de stuwwal De<br />
grove den werd toegepast vanaf omstreeks 1740-1750. Dennenhout<br />
werd in de achttiende en negentiende eeuw steeds meer geproduceerd,<br />
eikenhakhout nam geleidelijk af.<br />
Dit grenenhout werd gebruikt voor de bouw en in toenemende<br />
mate voor de mijnbouw. De fijnspar kwam ongeveer een halve<br />
eeuw na de grove den in zwang. Dennenzaad kwam uit Brandenburg.<br />
In de Franse tijd werd de <strong>Jansberg</strong> bij Frankrijk ingelijfd. Van<br />
1798 tot 1813 maakte het deel uit van het Departement van de<br />
Roer. De liberale beginselen vrijheid, gelijkheid en broederschap<br />
deden ook hun invloed op het Wald gelden. Voor de bevolking betekende<br />
het dat het gebied vrijelijk gebruikt kon worden om er<br />
vee te laten grazen, hout te sprokkelen en te akeren.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 12
Tot ver in de negentiende eeuw was het oude Ketelwald vrijwel<br />
uitsluitend gericht op de houtproductie. Daarnaast hebben het<br />
woud en de belendende heidevelden steeds gefunctioneerd als<br />
weidegronden, en voor het steken van heideplaggen voor de potstallen<br />
van de boeren. Het sprokkelen van dood hout was toegestaan<br />
aan de in- en aanwonende bevolking.<br />
In de Franse tijd veranderde<br />
de <strong>Jansberg</strong> opnieuw in 20<br />
jaar tijd in een ruig heideveld.<br />
In 1816 werd de <strong>Jansberg</strong> in<br />
het Traktaat van Aken bij het<br />
Koninkrijk der Nederlanden<br />
gevoegd.<br />
Na de Franse tijd was Nederland sterk verarmd. Dit leidde er toe<br />
dat het Nederrijk werd verkocht aan notabelen om de staatskas te<br />
spekken.<br />
Zo werd de <strong>Jansberg</strong> in 1837<br />
verkocht aan Adrianus van<br />
Riemsdijk die er het landgoed<br />
<strong>Jansberg</strong> stichtte. Als bruidschat<br />
kwam het aan zijn schoonzoon<br />
baron Verschueren.<br />
Van Riemsdijk legde lanen aan<br />
en plantte bomen voor de houtproduktie.<br />
Op verschillende plaatsen is<br />
beukenhakhout nog aanwezig.<br />
In 1970 kwam het landgoed aan<br />
Natuurmonumenten.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 13
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 14
De <strong>Jansberg</strong> vormt de zuidrand van het gehele Nederlandse stuwwallenlandschap.<br />
Naast de eigenlijke Sint <strong>Jansberg</strong> bezoeken we ook de Maartensberg op<br />
43 NAP. We trekken door twee brongebieden: het dal van de Molenbeek en de<br />
Helkuil. Het bos is een onderdeel van het vroegere Ketelwald dat zich uitstrekte<br />
van Nijmegen tot Kleef. De bodem bestaat vooral uit grofzandige gestuwde<br />
preglaciale zanden, ten dele afgedekt met dekzand of lössleem. Het reliëf is<br />
zeer uitgesproken, met een fraaie steilrand langs het Maasdal en smalle ravijnachtige<br />
zijdalen.<br />
Dit resulteert in grote verschillen in voedselrijkdom en waterhuishouding<br />
binnen korte afstand.<br />
De <strong>Jansberg</strong> ontleent zijn grote natuurwaarde aan zijn waterbergend<br />
vermogen. Tijdens onze tocht keken we naar de effecten ervan op de<br />
vegetatie en de wijze waarop de mens in het verleden hiervan gebruik<br />
heeft gemaakt. De geologische wordingsgeschiedenis ligt aan<br />
de basis van dit bijzondere verschijnsel. Het verhaal begint in het<br />
Saalien, de voorlaatste ijstijd. De stuwwallen zijn tijdens deze ijstijd<br />
zo’n 200.000 jaar geleden ontstaan. Het ijs breidde zich toen vanuit<br />
Scandinavië uit naar het zuiden en kwam hier tot stilstand.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 15
Door het enorme gewicht van het ijs werd het onderliggende pakket<br />
rivierafzetting opzij en naar voren omhoog gedrukt. Hierdoor ontstond<br />
een stuwwal van wel 200 meter hoog, die in de loop van de tijd<br />
door erosie is afgesleten tot het huidige niveau.<br />
Doordat de stuwwal is opgebouwd uit schuin staande lagen zand,<br />
grint en leem, kan het regenwater in deze zand en grintlagen zakken,<br />
totdat het een ondoordringbare leemlaag tegen komt en daar ondergronds<br />
als het ware een enorme voorraad water vormt. Daar waar de<br />
leemlaag aan de oppervlakte komt, treedt het water naar buiten en<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 16
spreken we van een bron. Tijdens onze wandeling kwamen we deze<br />
bronnen tegen in de Helkuil en op de Maartensberg [43 m +NAP].<br />
De Droogdalen: Molendal<br />
en Helkuil.<br />
De tocht trekt langs het Renneke met uitzicht de Kooy. In de<br />
Geuldert bezoeken we een uitgeveend laagveengbied. Dan gaat het<br />
omhoog het droogdal in van de Helkuil.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 17
We beginnen onze<br />
tocht bij de Kellendonk<br />
waterval, waar<br />
het water van het<br />
Renneke via een bypass<br />
naar de Molenbeek<br />
wordt geleid.<br />
’t Renneke: debiet 16 m³ per uur<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 18
Het water dat uit de bronnetjes stroomt is indirect regenwater dat<br />
door de bufferende werking van de zand- en leemlagen wel 20 tot<br />
25 jaar onderweg kan zijn, voordat het ergens weer naar buiten<br />
treedt. Een eigenschap van dit water is dat het voedselarm is en<br />
rijk aan mineralen. Door de bufferende werking van de stuwwal<br />
treedt door het jaar heen dezelfde hoeveelheid water uit de stuwwal<br />
met een bijna constante temperatuur van 10 graden. Dit zorgt<br />
er voor dat de beken in de winter niet dichtvriezen. De ijsvogel<br />
maakt daarvan dankbaar gebruik. Door het uittreden van water<br />
uit de stuwwal was onder aan de voet van de <strong>St</strong>. <strong>Jansberg</strong> een uitgestrekt<br />
moeras ontstaan met namen als de Geuldert, de Diepen,<br />
het Koningsven en het Genneps turfveen. Rond 1950 zijn de laatste<br />
stukken daarvan ontgonnen en in cultuur gebracht. Een klein<br />
stukje van de Geuldert tussen de Rijksweg en de stuwwal is als<br />
een soort relict bewaard gebleven. Hier groeien nog planten als<br />
Galigaan en Gagel<br />
Dubbelloof aan de oevers van het<br />
Renneke<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 19
Op de humusrijke, zure, vochtige oever van het Renneke, op half<br />
beschaduwde plaatsen met vochtige atmosfeer voelt Dubbelloof<br />
zich thuis. Het zijn vooral de plekken waar grondwater vlak aan de<br />
oppervlakte stroomt.<br />
De varen is wintergroen en heeft ’s zomers rijpe sporen. Aan de<br />
forse wortelstok ontspringen tweeërlei bladeren [vandaar de<br />
naam Dubbelloof]. De bladeren op de foto zijn onvruchtbaar en<br />
spreiden zich als een rozet uit .In het centrum van het rozet komen<br />
in de zomer sporendragende bladeren te voorschijn.<br />
Wijfjesvaren<br />
Aan de oevers van het Renneke in het vochtige loofbos is wijfjesvaren<br />
in haar element. Athyrium filix-fémina is sterker aan vochtige<br />
standplaatsen gebonden dan Mannetjesvaren en <strong>St</strong>ekelvaren.<br />
Het substraat is kalkarm, min of meer voedselrijk.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 20
Athyrium<br />
filix-femina<br />
komt in de<br />
hele wereld<br />
voor,<br />
behalve<br />
Australië,<br />
hoofdzakelijk<br />
in<br />
de gematigde<br />
streken.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 21
Pellio -Conocephaletum<br />
De Kegelmosassociatie aan de oevers van het Renneke groeit in de<br />
spatzone van de spreng. Ze wordt voornamelijk bepaald door de<br />
levermossen, Gewoon plakkaatmos en Kegelmos. Het is er vochtig,<br />
schaduwrijk en de wanden zijn loodrecht.<br />
Gewoon plakkaatmos is een thalleus levermos. Het heeft hier de<br />
enigszins zure zand- en leemhellingen van het Renneke gekoloniseerd.<br />
Het levermos is eenhuizig. De mannelijke voortplantingsorganen<br />
bevinden zich in het thallus langs de middennerf en zijn als<br />
wratachtige bultjes zichtbaar. De vrouwelijke organen zitten onder<br />
een gegolfd flapje aan het uiteinde van een lob. Het is het omhulsel<br />
van het archegonium, bij bryologen bekend onder de naam<br />
involucrum.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 22
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 23
De blaadjes liggen als dakpannen over elkaar heen en vormen een<br />
holle buis, waardoor takken opgezwollen lijken. Langs deze holte<br />
wordt via capillaire werking water getransporteerd.<br />
We vinden nooit sporofyten bij het groot laddermos. De verspreiding<br />
gebeurt voornamelijk vegetatief door het afscheuren van de<br />
stengels.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 24
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 25
Gerimpeld platmos<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 26
Leven in ’t Renneke<br />
Renneke komt van het Duitse woord rinnen= langzaam vloeien.<br />
Doordat het water altijd in beweging is, neemt het veel zuurstof<br />
op. Planten hebben het echter moeilijk in dit stromende water. Bij<br />
gebrek aan skelet lopen ze grote kans uiteengerukt te worden.<br />
Geen enkele hogere plant kan zich er handhaven. Behalve wat<br />
wieraanslag is er niet veel om de voedselketen mee te beginnen.<br />
Maar er is toevoer van buitenaf. Zo waaien er dode bladeren in de<br />
beek, die door schimmels en bacteriën worden verteerd.De meeste<br />
beekbewoners zijn filterdieren. Ondanks de voedselschaarste is<br />
de spreng voor hen een luilekkerland, want al het eten komt vanzelf<br />
met de stroom naar hen toe. Ze hoeven het alleen maar op te<br />
vangen. Elk doet dat naar zijn aard.<br />
Larven van kriebelmugjes<br />
doen het met kamvormige<br />
kopaanhangsels, die als vangarmen<br />
in het rond grijpen. Als<br />
het alleen om het eten ging<br />
zou het Rinneke nog geen paradijs<br />
zijn. Er is meer.<br />
Zo heerst er altijd een aangename<br />
temperatuur.<br />
Dat wil zeggen aangenaam voor water dieren. Nooit warm en toch<br />
ook nooit vriezen, daar houden ze op onze breedte van. En bovenal:<br />
lekker constant. Snelle wisselingen van temperatuur zijn<br />
voor de meeste bewoners dodelijk. Bovendien eisen de verwende<br />
diertjes een niet aflatend hoog zuurstofgehalte. Ook daarin is<br />
voorzien. Dank zij het klein volume en de intensieve beweging is<br />
al het beekwater voortdurend met de luchtzuurstof in contact.<br />
Problemen met de ademhaling zijn de bewoners van het schone<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 27
Renneke onbekend. Zorgeloos hebben ze in de loop van de evolutie<br />
hun kieuwen verkleind of verloren. Sommige hebben genoeg<br />
aan de zuurstof die via de dunne huid van hun gewrichten binnendringt<br />
De Gewone vlokreeft lijkt<br />
op een garnaaltje.<br />
Hun lichaam is vertikaal [van zij<br />
tot zij] afgeplat. Aan de buikzijde<br />
wriemelt een onoverzichtelijk<br />
aantal pootjes. Deze dienen<br />
vrijwel overal voor. Er zijn<br />
zwempoten, grijppoten, kieuwpoten<br />
en broedpoten.<br />
De laatste omsluiten met hun<br />
aanhangsels de ruimte waarin<br />
het wijfje haar eieren meevoert.<br />
Je kunt ze van buitenaf door het<br />
lichaam heen zien schemeren.<br />
Voor de bevruchting rijdt het<br />
mannetje dagenlang op de rug<br />
van zijn partner in precopula<br />
mee. leven.<br />
Zwemmen doen vlokreeftjes op hun zij. Het is de enige gelegenheid<br />
waarbij ze het gekromde lijf wel eens strekken. Meestal kruipen<br />
ze echter rond onder de stenen en tussen de bladeren, waar<br />
ze van detritus<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 28
DE KOOIJ<br />
Onder aan de voet van de berg ligt “De Kooij”. De naam duidt op<br />
de vroegere aanwezigheid van een eendenkooi. Doordat de berg<br />
lek is geprikt door het graven van de Grote Siep en Mookerplas is<br />
“De Kooij” in de loop van de jaren verdroogd. Door watervoerende<br />
lagen loopt nu het water van de <strong>Jansberg</strong> in de Grote Siep [Mookerplas].<br />
Op sommige plaatsen in de Grote Siep is te zien hoe het<br />
<strong>Jansberg</strong> water borrelend omhoog komt. <strong>St</strong>eeds een beetje ijzer<br />
meevoerend, dat op verschillende plaatsen de overgang tussen<br />
strand en water een typische roestkleur heeft gegeven. Men tracht<br />
de waterhuishouding te herstellen door water van de beneden<br />
molenplas onder de rijksweg door weer in “de Kooij te leiden.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 29
Aan de voet van de helling is veel voedselrijke humus bijeengespoeld.<br />
Met noemt dit het colluvium. Basenrijke kwel uit de berg<br />
voorkomt verzuring. De humusvorm is dan ook een milde humus<br />
[Mull]. Het is de plaats waar geofyten, zoals Gevlekt aronskelk,<br />
Bosanemoon en Daslook hun plek gevonden hebben.<br />
Geofyten overwinteren<br />
met bol, knol of wortelstok<br />
in de grond. In het goede<br />
seizoen, van het jaar daarvoor,<br />
zijn deze onderaardse<br />
delen met reservevoedsel<br />
gevuld. Zodra het zonlicht<br />
de strooiselllaag verwarmt,<br />
kunnen deze<br />
vroegbloeiers snel uitlopen<br />
en gaan assimileren.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 30
Het zijn korte-dag-planten die bij minder dan 12 uur licht per dag<br />
bloeien. De zomer ontwijken ze, omdat dan het bladerdek de bosbodem<br />
verduistert. Door hun korte vegetatieseizoen hebben ze<br />
veel voedsel nodig. Dit verklaart hun aanwezigheid aan de voet<br />
van de helling.<br />
<strong>St</strong>insenplanten<br />
Bij de Bovenste molen groeide<br />
de <strong>St</strong>insenplant : Sneeuwklokje.<br />
<strong>St</strong>insenplanten zijn in het voorjaar<br />
bloeiende planten rond historische<br />
bebouwing. Ze vragen<br />
om luchtige, licht vochtige,<br />
voedselrijke bodem onder loofbomen.<br />
Ze komen uit Midden-<br />
Europa en het Middellandse<br />
zeegebied. Het gaat om 60 soorten,<br />
veelal bol- en knolgewassen.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 31
Het bos aan de voet van de helling is<br />
een Bosgierst-Beukenbos en vertoont<br />
kenmerken van het rijke Eiken-Haagbeukenbos.<br />
Haagbeuk en<br />
Zoete kers namen een grote plaats<br />
in.<br />
De struiklaag werd gedomineerd<br />
door Corniden, struiken met opgerichte<br />
takken, zoals Rode kornoelje,<br />
Lijsterbes, Hazelaar en Gelderse<br />
roos.<br />
De hazelaar is een “naaktbloeier”:<br />
de struik bloeit als er nog geen bladeren<br />
heeft en is voor de bestuiving<br />
afhankelijk van de wind. Aan de hazelaar<br />
zitten de mannelijke en de<br />
vrouwelijke bloeiwijzen apart. De<br />
mannelijke bloemen zitten<br />
in katjes en waren al in de zomer<br />
aanwezig in de oksels van<br />
de bladeren. Ze bloeien nu in januari.<br />
Elk katje heeft ongeveer 1000<br />
helmhokjes. Per katje komen er 2½<br />
miljoen stuifmeelkorrels uit.<br />
De vrouwelijke bloemen zitten met drie tot vier stuks in een klein<br />
knopje bij elkaar.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 32
Hazelaar in de ondergroei van het Eikenhaagbeukenbos<br />
aan de voet van de helling.<br />
Tijdens de bloei zijn alleen de rode stijlen met<br />
de stempels te zien.<br />
De Hazelaars groeien in gezelschap van Haagbeuk, zijn familielid,<br />
aan de voet van de helling in het colluvium. De grond is licht, mineraal,<br />
min of meer vochtige en weinig zuur.<br />
De Hazelaar blijkt veel schaduw te verdragen. De struik groeit onder<br />
de Zomereiken. In het gesloten Beukenbos is de struik afwezig.<br />
De overal aanwezige Boomklever draagt veel aan de verspreiding<br />
van de hazelnoten bij. In oude eiken vindt hij schors waarin<br />
hij de noten kan klemzetten.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 33
Datzelfde doet de Grote bonte specht. Zo komt het dat hazelnoten<br />
vaker onder eiken terecht komen dan onder beuken, die met hun<br />
gladde schors geen houvast bieden.<br />
Na de laatste ijstijd verscheen de Hazelaar<br />
als eerste schaduwhoutgewas 7000<br />
v Chr. Merkwaardig genoeg bleek deze<br />
heester met zijn zware vruchten in staat<br />
het snelst van alle warmteminnende<br />
houtgewassen het verloren areaal te<br />
heroveren: de verspreiding door dieren<br />
blijkt hier dus wel doeltreffend. Toen de<br />
Hazelaar in onze streken verscheen,<br />
waren er nog geen andere houtgewassen<br />
die hoge eisen aan de bodem stellen.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 34
Het bosbeeld werd beheerst door Berken en Grove dennen, onder<br />
welke lichtdoorlatende bomen de Hazelaar goed kon kiemen. In<br />
het nadeel van de Hazelaar werkte de uitloging van de grond, die<br />
door de zich uitbreidende landbouw bespoedigd werd.<br />
De Haagbeuk is veel nauwer<br />
verwant aan de berk dan aan de<br />
beuk , en hoewel ook de haagbeuk<br />
als hij niet gesnoeid wordt<br />
tot een uiterst imposante boom<br />
kan uitgroeien, is hij toch veel<br />
bescheidener van aard dan de<br />
‘echte’ beuk. Carpinus betulus is<br />
een dienende boom, omdat hij<br />
goed schaduw verdraagt en<br />
daarom in de ondergroei van<br />
waardevolle bosbestanden met<br />
eik, beuk en linde groeit. Zijn<br />
snel verterende blad zorgt bovendien<br />
voor een luchtige en<br />
voedselrijke humuslaag.<br />
Zijn plaats in het Molendal is niet toevallig. Het hout van deze boom<br />
is hard en, taai en zwaar. De slijt vastheid maakt haagbeukenhout geschikt<br />
voor de tanden van de raderen van de molen.<br />
De Haagbeuk was de laatste van de inheemse boomsoorten die in de<br />
laatste eeuwen voor het begin van de jaartelling in Nederland doordrong.<br />
Carpinus betulus hoort hier thuis aan de voet van de berg op<br />
de gerijpte voedselrijke grond. Ze verdraagt veel schaduw en biedt<br />
met zijn goed verterende bladstrooisel tegenwicht tegen de bodemverzuring<br />
van het afgevallen blad ven Zomereik en Beuk. In zijn onmiddellijke<br />
nabijheid treffen we ook veel Zoete kers aan.<br />
De Boskriek<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 35
De Zoete kers is een bosbewoner, maar heeft betrekkelijk veel<br />
licht nodig. Omdat de bodem aan de voet van de <strong>Jansberg</strong> los, humeus,<br />
goed vochthoudend en min of meer voedselrijk is, gedijt<br />
Prunus avium hier goed. De Boskriek heeft donkerrode, dunvlezige,<br />
vrij zure vruchten met een sterk bitter kersenaroma. De appelvink,<br />
bijgenaamd `kernbijter`, is bedreven in het kraken van de<br />
steenkern.<br />
Creep op de hellingen van de<br />
Kloosterberg<br />
De merkwaardige aan de voet gebogen boomstammen, waren aanleiding<br />
tot de beschouwing over vorstcreep.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 36
Vorstcreep is een alpienverschijnselzichtbaar<br />
op de steile helling<br />
van de Kloosterberg.<br />
OP DE HELLING<br />
HET BOCHTIGE SMELE-BEUKENBOS.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 37
Het Deschampsio-Fagetum met de dikke strooisellaag heeft als<br />
humusvorm moder. Het is een humusaggregaat ontstaan door de<br />
vertering van mor door mijten en springstaarten. Hier domineert<br />
de Beuk. De boom monopoliseert zowel de kroon als de wortellaag.<br />
Het zure strooisel, de uitgeloogde<br />
bodem en het<br />
oppervlakkige wortelstelsel<br />
maakt groei van<br />
andere bomen en planten<br />
onmogelijk. De gevoeligheid<br />
voor schorsbrand<br />
heeft hier al enkele<br />
exemplaren doen sneuvelen.<br />
De beuk is niet bestand<br />
tegen zuurstof tekort<br />
in de wortelzone.<br />
Droge voeten is een absolute<br />
noodzaak.<br />
Hij heeft zich dan ook<br />
wat hoger op de helling<br />
gevestigd.<br />
De beuk bevat fagine. Paarden zijn zeer gevoelig voor dit gif dat in<br />
de beukennoten is opgeslagen.<br />
Luzulo Fagion<br />
Verbond Veldbies –Beukenbos<br />
Op de hellingbossen met zure leemgrond, vooral waar door erosie<br />
de noordhellingen zeer steil zijn, groeit Luzula sylvatica. Op eenplek<br />
bij de Klif wordt het vergezeld door Eenbloemig parelgras. De<br />
groeiplaats is koel en heeft een vochtige atmosfeer. In de moslaag<br />
is Gewoon sterrenmos present<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 38
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 39
Zwarte els.<br />
De Zwarte els beheerst de moerasgronden aan de voet van de<br />
<strong>Jansberg</strong>. Voor een goede groei heeft hij een voedsel- en mineraalrijk,<br />
permanent vochtig substraat nodig. De wortels hebben een<br />
zeer geringe zuurstofbehoefte. Ze groeien door tot in het grondwater;<br />
in verband hiermee wordt nogal eens een Els door de bliksem<br />
getroffen. Beter dan alle andere bomen groeit Zwarte els op<br />
deze drassige bodem met stagnerend water en doorwortelt hij de<br />
ongerijpte grond [waar zich nog geen bodemprofiel heeft ontwikkeld].<br />
Hij verdampt zeer veel water<br />
Op de wortels van de Zwarte elzen vinden we gezwellen, bestaand uit<br />
grote groepen wortelknolletjes, waarin zich een bacterie bevindt. Deze<br />
bacterie [Frankia alni ] verzorgt de stkstofbinding, waarvan de<br />
boom afhankelijk is.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 40
De Geuldert<br />
Via een dam die de zandrug waarop Plasmolen is gebouwd, verbindt<br />
met de stuwwal betreden we het laagveen gebied.<br />
Op de zandrug uit het subboreaal woonden<br />
de schilders van de Plasmolengroep. Ze lieten<br />
zich inspireren door de natuur. Ook de<br />
invloed van de school van Barbizon is<br />
merkbaar. Ze waren echter van te zeer verschillend<br />
pluimage om zelf een school te<br />
vormen. Afgebeeld is een schilderij van Gerard<br />
Cox.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 41
Foto van 2011<br />
Het is gedeeltelijk<br />
begroeid met<br />
Elzenbroek. Het<br />
moerasgebied is<br />
voedselrijk, het<br />
water stagneert<br />
en staat gedeeltelijk<br />
aan of boven<br />
het bodemoppervlak.<br />
Er is<br />
duidelijk invloed<br />
van kwel.<br />
Het substraat is<br />
moerig. De afbraak<br />
van de organische<br />
stof<br />
wordt verhinderd<br />
door het<br />
hoge waterpeil.<br />
Door het contact<br />
met het voedselrijk<br />
kwelwater<br />
treedt geen verzuring<br />
op<br />
Op de veendam: Gagelstruweel.<br />
Het Gagelstruweel op de veendam is soortenarm. Voor een goede<br />
groei van Zwarte elzen is de grond te arm en te zuur. Op de hogere<br />
plekken staat Geoorde wilg, Sporkenhout en Zachte berk. De wortels<br />
van de Gagel vertonen net als die van Elzen opzwellingen, bestaand<br />
uit groepen wortelknolletjes.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 42
Hierin leeft een organisme dat<br />
stikstof uit de lucht bindt, een<br />
bacterie van het geslacht Frankia.<br />
Deze maakt voor de Gagel<br />
het milieu voedselrijker. Gagelbladeren<br />
waren vroeger als geneesmiddel<br />
tegen huidziekten<br />
in gebruik. De aromatische olie<br />
uit de harsklieren is vergiftig en<br />
roesverwekkend. Eeuwenlang<br />
diende de Gagel, ondanks verboden,<br />
om in plaats van Hop het<br />
bier te kruiden<br />
Galigaan-associatie<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 43
Langs de oevers in het water groeit een gordel van Galigaan. De bodem<br />
bestaat hier uit venig zand en is calciumrijk en fosfaat arm. De<br />
golfslag van de grote plas bevordert het contact tussen water en<br />
lucht, hetgeen het zuurstofgehalte van het water ten goede komt. Op<br />
de plekken van de Galigaanbegroeiing is het water vrij van zwavelwaterstof.<br />
Het op kwellende grondwater garandeert een constante<br />
temperatuur wat ’s winters een zekere opwarming betekent die van<br />
belang is voor de warmteminnende Galigaan.<br />
Een impressie van Gerard Cox van de Geuldert.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 44
De Geuldert is een laagveengebied.<br />
Het water dat uit de stuwwal sijpelt komt terecht in een trechter<br />
tussen stuwwal en zandrug. Hier vindt laagveenvorming plaats.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 45
Ten westen van de dam is die door individuele boeren ontgonnen,<br />
getuige de vele boerenkuilen. Ten oosten van de dam heeft de<br />
veenvorming grootschalig plaats gevonden, waarvan de plassen<br />
getuigen.<br />
Doordat het water uit de stuwwal licht alkalisch is vindt geen verzuring<br />
plaats. Grote gedeelten raakten begroeid met Elzenbroek.<br />
Het grondwater zorgt voor verwarming in de winter en verkoeling<br />
in de zomer. Dit maakt de groei van Galigaan mogelijk , een warmteminnende<br />
soort. Ook de Zeggekorfslak een slakje dat leeft van<br />
de algen en schimmels op de Moeraszegge kan zich hier handhaven.<br />
Laagveen is een pakket op elkaar gepakte, onverteerde planten.<br />
Als je het van dichtbij bekijkt kun je er moeiteloos zaden, stukjes<br />
stengel, bladeren in herkennen. Ook komen er resten van grotere<br />
planten in voor, zoals stukken bast, wortels of hele boomstammen.<br />
Er groeit hier veel Riet, Grauwe wilg, Zachte berk en Els. Ze zijn<br />
daarom vaak terug te vinden in het veen. Zodra veen uit het water<br />
gehaald wordt, begint het te oxideren. Laagveen wordt onder de<br />
grondwaterspiegel gevormd. Het dode plantenmateriaal dat in<br />
het water viel verteerde niet, omdat zuurstof en bacteriën,<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 46
die planten afbreken tot humus, ontbreken. Er is zo, in de loop van<br />
de duizenden jaren, een veenpakket ontstaan van vele meters dik.<br />
Moerasvaren<br />
De Moerasvaren groeit<br />
vooraan in het veen. Het<br />
water is er matig voedselrijk,<br />
zwak zuur en<br />
staat bijna aan het oppervlak.<br />
Bijzonder karakteristiek<br />
zijn de jonge<br />
bladeren, die als<br />
“nestjes” ingerold zijn.<br />
De bladeren ontspringen op enige afstand van elkaar aan de dicht<br />
onder het oppervlak kruipende, vertakte wortelstok<br />
MOERASVAREN-ELZENBROEK IN DE GEULDERT.<br />
[THELYPTERIDO-ALNETUM]<br />
De bosstructuur is een open, lage boomlaag met een grote variatie<br />
van kroonvormen. In de ondergroei Grauwe wilg. Plaatselijk domineert<br />
de Moeraszegge. De grondwaterstand is hier permanent<br />
hoog en daalt niet tot beneden de 20 cm. Door de specifieke hydrologische<br />
omstandigheden ontstaat zuurstofgebrek in de bodem<br />
en stagneert de voedingsstoffen kringloop, waardoor veen vorming<br />
optreedt. Door de kwel blijft de veen vorming beperkt tot de<br />
ontwikkeling van dunne moerige lagen.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 47
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 48
Op natte, zure, zandgrond bij de Verloren hoek groeit de Koningsvaren.<br />
De Koningsvaren groeit bijzonder langzaam en dit exemplaar<br />
is al een halve eeuw oud.<br />
Het kiemingsmilieu verschilt<br />
van de omstandigheden<br />
waaronder de plant tot ontwikkeling<br />
is gekomen. Een<br />
verschijnsel dat ook bekend<br />
is van andere planten met<br />
een zeer lange levensduur.<br />
Jonge planten verschijnen op<br />
lichte plekken in een basisch<br />
milieu.<br />
De situatie hier is in de loop der jaren verzuurd en beschaduwd<br />
geraakt<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 49
De bronnen van de Helkuil.<br />
Elzenbronbos met Kwelveen.<br />
Op plaatsen in een helling waar een watervoerende zand of grindlaag<br />
aan de oppervlakte komt treedt grondwater uit. Geconcentreerde<br />
uitstroming treedt op indien het watervoerend pakket op<br />
een scheefliggend, waterkerende leemlaag ligt, waarover het<br />
grondwater naar een komvormige laagte afstroomt. Onderweg<br />
neemt het water stoffen op uit de afzettingen die het passeert. Uit<br />
humus en ander organisch materiaal neemt het koolstofdioxide<br />
op, waardoor de oplosbaarheid van metaalionen [onder meer calcium<br />
en ijzer] in het water toeneemt. Een ecologisch belangrijk<br />
kenmerk van deze bronnen is de constante watertemperatuur, die<br />
ca 10°C bedraagt. ‘s Winters is het bronmilieu warmer, ’s zomers<br />
kouder dan de omgeving. Doordat het water koel en beweeglijk is,<br />
neemt het meer zuurstof uit de lucht op dan stilstaand water.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 50
De bronnen in de<br />
Helkuil zijn helokrenen,<br />
ofwel<br />
sijpelbronnen.<br />
Het water dringt<br />
via talrijke kleine<br />
en zeer kleine<br />
aders door aardlagen<br />
van verschillendedichtheid.<br />
Het totale<br />
brongebied is tot<br />
een bronmoeras<br />
uitgegroeid.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 51
Associatie van Paarbladig goudveil<br />
Pellio epiphyllae-chrysosplenietum oppostifolii<br />
Het bronmilieu stelt speciale eisen aan de plantengroei waaraan<br />
maar weinig soorten voldoen. De kenmerkende soorten planten<br />
groeien in kussens. Ze hebben sterk vertakte kruipende stengels,<br />
waaraan opgerichte zijstengels ontspringen, die tegen elkaar omhoog<br />
groeien. De planten, die zeer gevoelig zijn voor uitdroging,<br />
houden door deze groeiwijze zoveel mogelijk water onder en tussen<br />
hun spruiten vast. Paarbladig goudveil heeft bovendien ietwat<br />
vlezige bouw van stengel en bladeren. Het Paarbladig goudveil is<br />
de meest specifieke bronplant van de Nederlandse flora. Het valt<br />
op dat in de eigenlijke bronvegetatie slechts een beperkt aantal<br />
bosplanten doordringt.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 52
Het Paarbladig goudveil groeit hier in het zuurstofrijke water. Het<br />
vormt er grote aaneengesloten kussens. Het heeft sterk vertakte<br />
vierkantige stengels die op de stengelknopen wortelen. Verspreidbladig<br />
goudveil hebben we niet gevonden. Chrysosplenium<br />
alternifolium is een uitgesproken schaduwplant [skiofyt] en<br />
groeit vaak op minder natte en voedselrijkere grond.<br />
Paarbladig goudveil groei hier in het bronbos dat het eindpunt<br />
vormt van de natuurlijke successie in brongebieden; zij vormen<br />
een climax vegetatie. Ze vormt hier een lint in de omringende bossen.<br />
Door de relatief natte en slappe bodem waaien bomen in het<br />
brongebied sneller om, waardoor er meer licht op de bodem valt<br />
en er continue verjonging plaats vindt.<br />
De boomlaag is hoog opgaand, tot 20 m. Ze is goed ontwikkeld<br />
maar soortenarm, Zwarte els is dominant, enkele andere soorten<br />
komen sporadisch voor en dan vooral aan de rand van het brongebied.<br />
De struiklaag is slechts matig ontwikkeld en eveneens<br />
soortenarm.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 53
De kruidlaag daarentegen is goed ontwikkeld, met een duidelijke<br />
periodiciteit: opvallend veel lente bloeiers die vroeg in het<br />
voorjaar profiteren van het (in verhouding) warme bronwater en<br />
zorgen voor groene vlekken zodra de sneeuw verdwenen is.<br />
Over grote oppervlakten<br />
groeit er de Reuzenpaardenstaart<br />
Het Elzenbronbos grenst<br />
hier aan het drogere Parelgrasbeukenbos.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 54
Reuzenpaardenstaarten relict<br />
uit het carboon<br />
Horizontaal bewegend<br />
grondwater en<br />
een basisch milieu<br />
maakt de Helkuil<br />
voor Reuzenpaardenstaart<br />
geschikt.<br />
Diep in grond zitten de kruipende wortelstokken die op de knopen<br />
wortelen Paardenstaarten bevatten een grote hoeveelheid<br />
kiezelzuur, dat hun weefsel verstevigt. Om dit te kunnen maken<br />
hebben ze siliciumdioxide oftewel zand nodig. Op de <strong>Jansberg</strong> is<br />
dat ruim voorhanden. Hun gehalte aan kiezelzuur maakt ze slecht<br />
verteerbaar voor planteneters; bovendien zijn ze min of meer giftig<br />
<strong>St</strong>enoeke planten<br />
Het bronmilieu wordt gekenmerkt door constantheid in watertemperatuur<br />
[overdag en ’s zomers en ’s winters], waterafvoer,<br />
chemische samenstelling en zuurstofgehalte. Flora en fauna zijn<br />
aangepast aan deze zogenaamde stenoeke omstandigheden.<br />
Elzenbronbos en kwelveen in de<br />
helkuil<br />
In dit bostype gedijen de planten beter dan in een Elzenbroek. De Elzen<br />
zijn hier ook veel hoger. Tot 28 en 30 meter. Dit wordt veroor-<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 55
zaakt door betere zuurstofvoorziening in de bovenste bodemlaag.<br />
Ook de aanvoer van basenrijk grondwater met constante temperatuur<br />
levert een bijdrage. Door de aerobe en basische omstandigheden<br />
ontstaat hier gyttja. De gyttja bestaat uit door bacteriën [diatomeeën],<br />
omgezet organisch materiaal, gemengd met feces, löss en<br />
zand. De consistentie is bagger.<br />
Uitvlokkende ijzeroxyden<br />
Plaatselijk werd het water vertroebeld<br />
door roestbruine vlokken<br />
en een olieachtig laagje<br />
[bestaande uit ijzerbacteriën].<br />
Dit door het grondwater meegebrachte<br />
ijzer, oxideert hier<br />
aan de lucht.<br />
Het ijzer bindt zich niet alleen aan zuurstof maar ook heel hecht<br />
aan fosfaat. In dit kwelmilieu kunnen de planten bijna geen fosfaat<br />
opnemen, zelfs al is de feitelijke hoeveelheid fosfaat in het systeem<br />
groot. Daarentegen is het water wel heel rijk aan gemakkelijk<br />
opneembare koolstof in de vorm van bicarbonaat.<br />
Löss levert een bijdrage aan<br />
het waterbergend vermogen<br />
van de <strong>Jansberg</strong><br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 56
De okerkleurige grondsoort die hier bij de holle weg vrij komt<br />
voelt zijdeachtig aan. Wanneer je het uitwrijft, blijkt dat het een<br />
fijne korrel heeft, die qua grootte tot de siltfraktie –tussen zand en<br />
klei- behoort.<br />
Als het droog is, is het erg stoffig.<br />
Het is dan ook door de<br />
wind aangevoerd tijdens de<br />
laatste ijstijd. De dikte in de<br />
lage delen varieert van 25 cm<br />
tot 1 m. De Löss bestaat grotendeels<br />
uit materiaal fijner<br />
dan 0,063 mm.<br />
20-30% is echter grover zand. Het is dus heel wat grover dan de<br />
löss uit Zuid-Limburg die voor 100% uit fijn stof bestaat. Bovendien<br />
is de löss niet kalkhoudend [PH = ca 5].<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 57
Holle weg, gevolg van löss afzetting<br />
30.000 jaar geleden<br />
in een koude droge<br />
periode met een geringeluchtvochtigheid<br />
is aan de lijzijde<br />
van de hellingen<br />
löss afgezet.<br />
Noordelijke winden<br />
voerden het hierheen<br />
als een verstuivingsprodukt<br />
van de keileem, die<br />
onder de gletsjers in<br />
het noorden van ons<br />
land bij het smelten<br />
van het ijs tevoorschijn<br />
kwam. Ook<br />
grote brede rivierdalen<br />
die ons land<br />
doorsneden, en<br />
voortdurend droog<br />
vielen kunnen de<br />
bron van de löss<br />
geweest zijn.<br />
Het is een eolische afzetting afgezet in een toendra klimaat zonder<br />
begroeiing.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 58
De Sprengkop een kunstmatige bron<br />
Het Renneke is geen natuurlijke waterloop. Ze is aangelegd met<br />
de bedoeling het water te gebruiken als krachtbron voor de aandrijving<br />
van de watermolen. Men had al vroeg in de historie ontdekt<br />
dat men op sommige laaggelegen plaatsen het grondwater<br />
kon “aftappen” om op die manier kunstmatige bronnen, de zgn.<br />
“sprengkoppen”en kunstmatige beekjes, de “sprengen” te krijgen.<br />
Om het water als krachtbron te gebruiken voor de bovenslagwatermolen,<br />
was het nodig dit water op zo’n hoog mogelijk peil te<br />
houden. Om dat peil te bereiken werd het water op een hoger niveau<br />
dan de dalbodem afgevoerd. Benedenstrooms wordt het water<br />
opgevangen en meestal tijdelijk vastgehouden in de molenvijvers,<br />
de zogenaamde “weijer”. Dit water dient als buffervoorraad<br />
voor de aandrijving van de molen.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 59
Ravijnachtige dalen in de stuwwallen<br />
Droge dalen zijn dalen met een langgerekte vorm, gelegen op de<br />
stuwwalheuvels. Ze liggen als een soort regengoten langs de hellingen<br />
van stuwwallen . Nu stromen er geen beken meer doorheen,<br />
of beken die te klein zijn om een dal van dergelijke grootte<br />
uit te slijpen. Vaak zijn de dalen asymmetrisch in doorsnee: de ene<br />
dalwand is steiler dan de tegenoverliggende wand.<br />
Vorming van een droogdal<br />
in een permafrostgebied<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 60
Deze droog dalen zijn ontstaan in het Weichselien tijdens periodes<br />
van permafrost. In het Weichselien bereikte het ijs Nederland<br />
niet. Wel heerste er een toendraklimaat. De temperatuur was in<br />
de zomer niet hoger dan 10 °C en in de winter kon het wel 50 °C<br />
vriezen. De bodem was daardoor bijna het hele jaar bevroren, tot<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 61
op een diepte van enkele tientallen meters. Alleen in de zomermaanden<br />
ontdooide de bovenste 2-2,5 meter. Deze bovenlaag veranderde<br />
dan in een papperige, natte massa, want het water kon<br />
niet in de grond zijgen. Het smeltwater stroomde langs de heuvels<br />
weg en sleep zo dalen uit.<br />
Droge dalen kregen een asymmetrische vorm door de ontvangen<br />
hoeveelheid zonlicht. Bij oost-west georiënteerde dalen bescheen<br />
de zon de noordkant van het dal het meest en liet aan die kant de<br />
bodem opdrogen, waardoor de helling steil bleef. De zuidkant van<br />
het dal bleef echter in de schaduw. Daar gleed de blubberachtige<br />
grond gemakkelijk van de helling af en werd met het smeltwater<br />
meegevoerd. Zuidhellingen werden daardoor minder steil. Dit afglijden<br />
noemt men ook wel gelifluctie.<br />
Hetzelfde gold voor noord-zuid georiënteerde dalen.<br />
De middagzon, die op<br />
de oostkant van het<br />
dal scheen, was<br />
warmer dan de ochtendzon,<br />
die op de<br />
westkant scheen.<br />
Hierdoor bleef de<br />
oostkant steil en de<br />
westkant vlak.<br />
In het Laat-Weichselien werd het klimaat warmer. De bodem ontdooide<br />
langzaam en het regenwater kon er weer in wegzakken.<br />
Ook tegenwoordig stroomt er meestal geen water meer door droge<br />
dalen; alle neerslag trekt de grond in. Bij onze klim naar boven<br />
bleek ook dat de droogdalen allemaal doodlopen.<br />
We wandelen nu steeds hoger de stuwwal op In het voormalig<br />
landgoed <strong>St</strong>. <strong>Jansberg</strong> zijn de Kiekberg (76 m) en de <strong>St</strong>. Maartensberg<br />
(66 m)het hoogst. Het laagste punt, waar het water heen<br />
stroomt, is de Maas op ongeveer 10 m boven NAP.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 62
DE PLANT DIE DOOR HEKSEN GEHAAT WORDT.<br />
De naaldhout plantages die we passeren zijn begroeid met een deken<br />
van Adelaarsvaren. Het grazende vee raakt de giftige plant<br />
niet aan. De heideboeren die hier voor 1837 de heide benutten,<br />
hadden verschillende manieren gevonden om de soort toch te ge-<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 63
uiken. Gedroogde adelaarsvaren is erg brandbaar en daarom<br />
erg in trek geweest als brandstof. Als matrassenvulsel of strooisel<br />
in de stal was het ook gewild. Dat was allemaal mogelijk omdat bij<br />
het verwelken en afsterven van de plant ook de gevaarlijke stoffen<br />
eruit verdwijnen. Als boeren ophouden de adelaarsvaren te maaien,<br />
breidt hij zich als een lopend vuur uit. Branden helpt niet echt<br />
meer; de plant slaat immers zoveel nutriënten in zijn wortelstok<br />
op dat hij na de brand snel weer uitloopt en mogelijke concurrenten<br />
moeiteloos in de schaduw zet. Als je een adelaarsvaren begroeiing<br />
drie keer per zomer maait en je houdt dat drie opeenvolgende<br />
zomers vol kun je er vanaf raken..<br />
Het verhaal gaat dat, als<br />
je de varen juist boven<br />
de wortelstok afmaait,<br />
de letters JC, initialen<br />
voor Jezus Christus,<br />
verschijnen. Dat is ook<br />
de reden waarom heksen<br />
er alles aan doen<br />
om de plant te vernietigen.<br />
Als dat waar is,<br />
bewijst de sterke uitbreiding<br />
van de adelaarsvaren<br />
de laatste<br />
honderd jaar, hoe slecht<br />
de heksen er tegenwoordig<br />
aan toe zijn<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 64
Bron op de |Maartensberg<br />
Naarmate we hoger<br />
komen worden de bossen<br />
armer. De bodem is<br />
uitgeloogd door percolatie<br />
en landbouwkundig<br />
gebruik als heide.<br />
Veelal zijn de percelen<br />
ingericht als produktiebos.<br />
Opvallend is de Hulst<br />
aanwezig.<br />
Vlakbij de <strong>St</strong>. Maartenshoeve,<br />
net onder de top van de<br />
<strong>St</strong>. Maartensberg op een<br />
hoogte van 54 m +NAP ligt<br />
een spreng. Over deze<br />
spreng of put schrijft Göbel<br />
in een wandelboekje uit ca.<br />
1909:<br />
"Ik sprak daar een vrouw – die weer iemand kende die daar al 80<br />
jaar woonde en vertelde dat de put altijd al water had gegeven. Alleen<br />
in heel droge zomers staat het water lager, maar na 2 uur<br />
scheen de put altijd weer gevuld te zijn". Hoe oud de spreng precies<br />
is, weten we niet. Waarschijnlijk is deze al door de Romeinen<br />
gegraven, voor drinkwater voor mens en dier. Tot de jaren zeventig<br />
van de 20ste eeuw was de bron nog steeds in gebruik als<br />
drinkplaats voor het vee en tot twee jaar geleden liep er zelfs nog<br />
steeds water uit de spreng. Helaas is de sprengkop door achter-<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 65
stallig onderhoud onder een dik pakket bladeren en strooisel bedolven<br />
en gedeeltelijk dichtgegroeid.<br />
DE MAARTENSHOEVE, OP DE GRENS VAN HET<br />
HERTOGDOM GELRE EN KLEEF.<br />
De Maartenshoeve behoorde tot het 800 ha grote landgoed <strong>Jansberg</strong><br />
dat in1860 is aangelegd. Voor die tijd was dit deel van het<br />
eens zo machtige Ketelwald gedegradeerd tot heide en kreupelhout.<br />
We staan nu op 66 m hoogte<br />
op de grens van het<br />
voormalige hertogdom Gelre<br />
en Kleef. Met een rode<br />
stip is de plaats op de kaart<br />
aangegeven. Het is tevens<br />
de grens tussen Limburg en<br />
Gelderland en de waterscheiding<br />
tussen Maas en<br />
Rijn. Aan de oostkant ligt<br />
het glaciale tongbekken van<br />
Groesbeek.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 66
Tot 1816 behoorde de <strong>Jansberg</strong> en<br />
Zevendal tot Duitsland. Bij het tractaat<br />
van Venlo zijn grenscorrecties<br />
uitgevoerd en kwam het bij Nederland.<br />
Om de staatskas te vullen is<br />
het in 1837 verkocht aan van<br />
Riemsdijk die het landgoed opnieuw<br />
beboste. Als bruid-schat kwam het<br />
aan baron Verschuer.<br />
Slijmvloed<br />
Situatie 200.000 jaar geleden↑<br />
Een aantal bomen<br />
vertoonde<br />
slijmvloed. Door<br />
de combinatie<br />
van nachtvorst<br />
en een zachte<br />
temperatuur<br />
overdag ontstaan<br />
er spleten in de<br />
bomen.<br />
Hierdoor komen sappen uit de bomen vrij die gaan gisten . Ze vertonen<br />
een chemische reactie met regenwater die de slijm veroorzaken..<br />
Schuim op de bomen<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 67
Er is een tweede theorie die de schuim op beuken verklaart. Op de<br />
stammen van beuken groeien eencellige algen. Pleurococcus vulgaris.<br />
Deze cellen bevatten in het cytoplasma een eiwit. Als de celwand<br />
van deze cellen kapot gaat, om wat voor reden dan ook , komt dit<br />
eiwit vrij. Bij regen stroomt dan eiwit rijk water langs de stam<br />
naar beneden. Het eiwit wordt dan als het ware geklopt en er ontstaat<br />
schuim.<br />
Sprunkel of Sprankelbeek<br />
Het water van de bovenslag.<br />
Op ongeveer 43 m +NAP, ontspringen de bronnen van de Sprunkel-<br />
of Sprankelbeek . De naam Sprunkel is afgeleid van ‘sprung’,<br />
het plaatselijke dialect voor spreng of gegraven bron. De oorsprong<br />
van de Sprunkelbeek bestaat uit meerdere sprengen of<br />
bronnen die samenkomen in het Groene Water. Middels een verdeelstuk<br />
wordt het water verdeeld over de opgeleide Bovenste<br />
Sprunkelbeek en de Onderste Sprunkelbeek . Met behulp van<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 68
een afsluiter kan de gewenste hoeveelheid worden ingesteld. Tijdens<br />
het malen van de molen wordt de verdeling zo ingesteld, dat<br />
bijna al het water door de Bovenste Sprunkelbeek loopt. Om te<br />
voorkomen dat er schade aan het ecosysteem van de beek ontstaat,<br />
blijft een klein gedeelte van het water via de Onderste<br />
Sprunkelbeek lopen, zodat deze beek niet droog komt te vallen.<br />
Als de molen niet in werking is, wordt de verdeling zo ingesteld<br />
dat er minimaal water door de opgeleide beek stroomt, omdat deze<br />
het meest kwetsbaar is voor uitspoeling en dijkdoorbraak.<br />
Het kwetsbaarste en het meeste onderhoud vergt de Bovenste<br />
Sprunkelbeek. Wanneer de opgeleide beek wordt opgestuwd, is er<br />
regelmatig wel ergens in het 400 meter lange traject een lekkage.<br />
De oorzaak van deze lekkages is het graaf- en wroetwerk van verschillende<br />
soorten kleine knaagdieren in het dijktalud. Ook zitten<br />
er op sommige plaatsen gaten in de leemlaag waarmee de beekbedding<br />
is afgewerkt. Om deze lekkages tegen te gaan is over een<br />
lengte van 200 meter een kunststofdoek in de beekbedding gelegd.<br />
DE BOVENST MOLENDALVIJVER<br />
Door de combinatie<br />
van een<br />
groot verval met<br />
een geringe hoeveelheid<br />
water<br />
was dit gebied bij<br />
uitstek geschikt<br />
voor molens met<br />
een zgn. bovenslagrad.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 69
Hierbij werd dankbaar gebruik gemaakt van het in de stuwwal<br />
aanwezige natuurlijke hoogteverschil. De beken voerden echter<br />
van nature te weinig water om een watermolen te kunnen aandrijven.<br />
Daarom heeft men in het verleden verschillende beeklopen<br />
aan elkaar gekoppeld en sprengen gegraven om voldoende<br />
water te krijgen. Door de beek zo hoog mogelijk tegen de helling<br />
aan te leggen, dit zijn de zgn. opgeleide beken, verkreeg men meer<br />
waterkracht. En uiteraard werden er voor de watermolens spaarvijvers<br />
aangelegd. Hierdoor is een aaneengesloten watersysteem<br />
ontstaan waarmee men meerdere achter elkaar gelegen watermolens<br />
kon aandrijven.<br />
De Bovenste Plasmolen is de enige watermolen<br />
bij de <strong>St</strong>. <strong>Jansberg</strong> die de tand<br />
des tijds heeft doorstaan. Het is een<br />
dubbelslagmolen, dat wil in dit geval<br />
zeggen dat het waterrad wordt gebruikt<br />
als bovenslag- en middenslagrad<br />
En dit is uniek in Nederland! Bij een bovenslagrad valt het water<br />
boven het rad en wordt optimaal gebruikt gemaakt van de zwaartekracht.<br />
Bij een middenslagrad, de naam zegt het al, valt het water<br />
halverwege in de bakken van het rad. De Bovenste Plasmolen<br />
kan dus door twee waterstromen tegelijk worden aangedreven.<br />
Hoe oud de molen precies is, weten we niet. Mogelijk deed hij al in<br />
de 15de eeuw dienst. Het muurankerjaartal 1725 geeft aan dat er<br />
in dat jaar een verbouwing heeft plaatsgevonden. Oorspronkelijk<br />
was het een papiermolen, maar in 1846 is hij omgebouwd voor<br />
het pellen en malen van graan. Op de muren van de molen ontdekken<br />
we de zesde varen: de <strong>St</strong>eenbreekvaren.<br />
Chasmofyten op de muren van de molen.<br />
In de spleten van de verticale muren van de molen groeit de<br />
Muurvarenassociatie [Asplenietum ruto-murario-trichomanis].<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 70
Deze planten noemen we chasmofyten. Het zijn vaatplanten die in<br />
staat zijn te wortelen in spleten van rotsen of in voegen van muren.<br />
Verwering en ophoping van humus en andere bodemdeeltjes<br />
hebben sinds 3 eeuwen hier een milieu geschapen geschikt voor<br />
Muurvaren, <strong>St</strong>eenbreekvaren en Gewoon muursterretje.<br />
De standplaats<br />
wordt gekenmerkt<br />
door grote schommelingen<br />
in temperatuur<br />
en waterhuishouding,alsmede<br />
geringe mogelijkheden<br />
om te<br />
wortelen.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 71
De planten zijn dan ook aangepast door een xeromorfe bouw, die<br />
tot uitdrukking komt in het bezit van leerachtige, succulente, sterk<br />
behaarde of wasachtige bladeren.<br />
Gewoon muursterretje kan aan het extreme milieu het hoofd bieden<br />
door de kussenvormige en toefvormige groeiwijze.<br />
Boomklever<br />
Gaai<br />
Grote bonte specht<br />
Goudhaantje<br />
Heggenmus<br />
Houtduif<br />
Kauw<br />
Koolmees<br />
Kraai<br />
Pimpelmees<br />
Roodborst<br />
Wilde eend<br />
Winterkoning<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 72
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 73
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 74
De Gevlekte akkerslak heeft geen uitwendige schelp. De schelp<br />
is rudimentair en bevindt zich inwendig onder het mantelschild.<br />
De schelp is niet gewonden, zoals bij de meeste slakkensoorten<br />
maar bestaat uit een plat, ovaal kalkplaatje waarop groeilijnen te<br />
zien zijn. De gevlekte akkerslak kroop rond in de vegetatie. Er is<br />
voldoende schaduw, De relatieve luchtvochtigheid is hoog. Ze<br />
zijn nu zo actief door het vochtige weer. Bij aanhoudende droogte<br />
komt de slak alleen 's nachts tevoorschijn want zoals alle naaktslakken<br />
kan deze soort zeer slecht tegen een lage luchtvochtigheid.<br />
Als schuilplaats waren boomstammen in gebruik, maar afgevallen<br />
bladeren op de bodem en dichte bodembedekkende vegetatie<br />
voldoen ook.<br />
De gevlekte akkerslak is een alleseter: groene planten, schimmels,<br />
paddenstoelen, uitwerpselen van andere dieren enz. staan<br />
op het menu.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 75
De <strong>Jansberg</strong><br />
bezocht.<br />
<strong>Jansberg</strong>, 19 jan 2012; KNNV afd. Nijmegen 76