01.09.2013 Views

St Jansberg - 3 oktober 2012.pdf

St Jansberg - 3 oktober 2012.pdf

St Jansberg - 3 oktober 2012.pdf

SHOW MORE
SHOW LESS

Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!

Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.

1<br />

3 okt 2012<br />

<strong>Jansberg</strong>, 13 september 2011. KNNV afdeling Nijmegen.<br />

De <strong>Jansberg</strong><br />

KNNV afdeling Nijmegen<br />

Goudenregenstraat 5<br />

6573 XN BEEK UBBERGEN<br />

secretaris@nijmegen.knnv.nl<br />

www.knnv.nl/nijmegen


Pentekening landgoed de <strong>Jansberg</strong> van Julia Verschuer<br />

Landgoed “de <strong>Jansberg</strong>” in 1910.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 2


Deelnemers: Gerard Veldhuizen, Ria van Gaal, GertJan van Mill, Jan<br />

en Nellie Sleutjes, Piet Schoofs, Jan Driel, Marijke Saedt, Marc Hofs,<br />

Theo Smits. Excursieleider en verslag: Jan Nillesen. Foto’s: Ria van<br />

Gaal, Marijke Saedt. Weer: Bewolkt afgewisseld met flinke buien.<br />

12°C . 10.00-14.00 uur.<br />

De <strong>Jansberg</strong> vormt de zuidrand van het gehele Nederlandse<br />

stuwwallenlandschap. Naast de eigenlijke Sint <strong>Jansberg</strong> bezoeken<br />

we ook de Maartensberg op 43 NAP. We trekken door twee brongebieden:<br />

het dal van de Molenbeek en de Helkuil. Het bos is een<br />

onderdeel van het vroegere Ketelwald dat zich uitstrekte van Nijmegen<br />

tot Kleef. De bodem bestaat vooral uit grofzandige gestuwde<br />

preglaciale zanden, ten dele afgedekt met dekzand of lössleem.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 3


Het reliëf is zeer uitgesproken, met een fraaie steilrand langs het<br />

Maasdal en smalle ravijnachtige zijdalen. Dit resulteert in grote<br />

verschillen in voedselrijkdom en waterhuishouding binnen korte<br />

afstand<br />

Op de hoogtekaart zijn duidelijk de twee droogdalen: Helkuil en<br />

Molendal herkenbaar. Aan de voet van de stuwwal het oerstroomdal<br />

van Maas en Rijn.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 4


We richten onze schreden allereerst naar de Onderste molenvijver.<br />

Hier werd het bronwater van de <strong>Jansberg</strong> gestuwd als water<br />

voorraad voor de onderste molen.<br />

Op de bodem ligt rottingsslib ofwel sapropelium. Sapropelium<br />

wordt gevormd uit de resten van waterflora en –fauna, onder anaërobe<br />

omstandigheden, waarbij H2S en methaan ontstaat.<br />

Voor ons springt een Groene kikker in het water. Veel gezelschap<br />

op de bodem van de Onderste molenplas heeft hij niet. De prut op<br />

de bodem is wel een meter dik. Zuurstof dringt er moeilijk in door.<br />

Daarom kunnen alleen bovenin en bovenop dieren leven. Bovenop<br />

de prutlaag kruipen zoetwaterpissenbedden rond. Zij leven vooral<br />

van rottende plantendelen. Daaraan is hier geen gebrek.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 5


Naar onder toe zit de prut vol gif. Bij gebrek aan zuurstof wordt de<br />

afbraak van plantenresten hier namelijk ter hand genomen door<br />

zwavelbacteriën en andere rottingsorganismen. Zij breken ze niet<br />

volledig af, waardoor giftige halfprodukten ontstaan. Hun activiteit<br />

wordt begeleid door de stank van rotte eieren [zwavelwaterstof]<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 6


Voor dichterlijke zielen is de Onderste molenvijver een bron van<br />

inspiratie. Op het water drijven de grote drijfbladeren en bloemen<br />

van de Witte waterlelie. Ze zijn met stelen aan een wortelstok in<br />

de modderbodem verankerd. Via hun wortelstokken woekeren de<br />

lelies hele oppervlakten vol. Elk voorjaar ontspruiten er nieuwe<br />

blad- en bloemknoppen aan. Een oude wortelstok is dan ook bezaaid<br />

met littekens uit voorgaande jaren.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 7


Dat kost veel energie. De benodigde lucht krijgen de wortelstokken<br />

via holle buizen in de stelen aangevoerd. Ze wordt opgenomen<br />

door openingen in het blad, de huidmondjes. Bij landplanten<br />

liggen deze aan de onderkant, maar dat heeft bij zo’n drijfblad natuurlijk<br />

geen zin. Om ze aan de bovenkant tegen wateroverlast te<br />

beschermen is elk blad van een dikke waslaag voorzien. De Hollandse<br />

lotus is een nuffig type. Ze ligt alleen bij mooi weer te<br />

pronken. Nu houdt ze haar bloemen gesloten.<br />

Aan de voet van de Onderste molenplas lag de benedenmolen. De<br />

molenaar liet zijn klanten soms noodgedwongen lang wachten. Hij<br />

maakte van de nood een deugd en begon een café bij zijn molen.<br />

Dat café groeide later uit tot Hotel De Plasmolen.<br />

De Herbergier plantte hier de Suikeresdoorn. Ze is afkomstig uit<br />

de vochtige bossen van Centraal- en Oost-Amerika.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 8


De Suikeresdoorn<br />

werd daar door indianen<br />

gekweekt om<br />

zijn suikerhoudend<br />

sap, de “maple syrup”.<br />

Door de opkomst van<br />

de riet- en bietsuiker<br />

productie is zijn economische<br />

betekenis<br />

sterk teruggegaan.<br />

Hij werd in 1735 als<br />

parkboom in Europa<br />

ingevoerd.<br />

Napoleon liet in Frankrijk Suikeresdoorn plantages aanplanten,<br />

maar de productie van sap viel zodanig tegen, dat hij ermee ophield.<br />

Esdoornsiroop of Ahornsiroop is een zoete stroop gemaakt van<br />

sap van de Esdoorn.<br />

In de herfst slaan deze bomen suiker op in hun wortels, wat met<br />

sap naar boven stroomt in het voorjaar. Door dit suikerhoudende<br />

sap af te tappen en te concentreren ontstaat Esdoornsiroop<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 9


3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 10


De <strong>Jansberg</strong> onderdeel van het<br />

Ketelwald<br />

Sacrum nemus<br />

Batavorum<br />

We staan nu aan de voet van het eens zo machtige Ketelwald. De<br />

eerste die het beschreef was de Romeinse geschiedschrijver Tacitus.<br />

Hij noemde het: “Het Heilige woud der Batavieren”.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 11


Hier beraamde Claudius Civilius zijn opstand tegen het Romeinse<br />

gezag en brachten de Germanen offers aan hun Goden. Het woud<br />

werd bevolkt door beren en wolven. Op de open plekken graasden<br />

tot in de 12e eeuw wilde paarden.<br />

Toen de Romeinen zich in de eerste eeuw voor Chr. in het grensgebied<br />

langs de Rijn vestigden strekte het woud zich uit tussen<br />

Nijmegen, Xanten en Goch. Reusachtige eiken en beuken tussen<br />

manshoge varens bepaalden het beeld. De Romeinen hebben hier<br />

tijdens hun verblijf, dat tot in de vijfde eeuw na Chr. duurde, veel<br />

sporen nagelaten. Zij hebben een groot deel van het bos gekapt<br />

voor bouwmateriaal en brandstofvoorziening van hun woningen,<br />

legergebouwen en baden.<br />

Heel veel hout is gebruikt voor het stoken van de grote pannen- en<br />

pottenbakkerijen die in Berg en Dal bij de Holdeurn en op Heilig<br />

Landstichting stonden. Op de <strong>Jansberg</strong> bouwden ze een villa, strategisch<br />

gelegen aan de weg van Nijmegen naar Maastricht.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 12


De excursie volgt gedeeltelijke deze oude Heerbaan die vanaf de<br />

brug bij Cuijk over de <strong>Jansberg</strong>, langs de Romeinse villa over de<br />

stuwwal naar Nijmegen loopt.<br />

Het Wald<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 13


Na de Romeinse tijd kon het Wald zich geleidelijk herstellen. De<br />

Duitse vorsten kwamen hier vaak jagen als zij op hun palts (versterkt<br />

buitenverblijf met kerk en enkele hoeven) in Nijmegen verbleven.<br />

Vooral Lodewijk de Vrome maakte gebruik van deze locatie.<br />

Maar het gebied bleef op de kleine stedelijke centra na vrijwel<br />

onbewoond; uit de periode tot omstreeks de elfde eeuw zijn nauwelijks<br />

bodemvondsten gedaan. In middeleeuwse oorkonden<br />

wordt het uitgestrekte bosgebied aangeduid met Ketelwald. Die<br />

naam kan te maken hebben met de betekenis van ‘ketel’ als<br />

vruchtbare laagte, maar ook met de Keltische term ketila (wat<br />

‘vee’ of ‘runderen’ betekent, vergelijk het Engelse cattle). Deze<br />

laatste betekenis zou niet onlogisch zijn omdat de <strong>Jansberg</strong> in de<br />

middeleeuwen (maar ook in de tijd daarna) als weidebos diende.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 14


Het Ketelwald in de<br />

Middeleeuwen<br />

In de twaalfde en dertiende eeuw komen overal in Noordwest-<br />

Europa kleine machthebbers op die hun territorium steeds verder<br />

probeerden uit te breiden.<br />

De graven van Gelre verplaatsen hun kerngebied<br />

vanuit Geldern en omgeving geleidelijk<br />

noordwaarts naar de regio Arnhem-Nijmegen<br />

Aan de zuidzijde breidde het graafschap Kleef zich uit, vooral door<br />

gronduitgiften en ontginningen aan lokale heren en kloosters.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 15


In de periode van de dertiende tot de zestiende eeuw heeft het Ketelwoud<br />

of Rijkswoud een turbulente geschiedenis doorgemaakt.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 16


De beide concurrerende graven maakten beiden aanspraken op<br />

het bosgebied. Zij hadden voortdurend geldgebrek door hun rijke<br />

leven dat zij leidden en de vele oorlogen die zij voerden. Door het<br />

bos of een deel ervan aan elkaar te verpanden konden zij geld lenen.<br />

Over die leningen en terugbetalingen ontstonden vaak weer<br />

ruzies. Tenslotte kwam het in de vijftiende eeuw tot een definitieve<br />

splitsing van het grote bosgebied. Het (grootste) deel dat nu in<br />

Duitsland ligt werd het Ober-rijkswald of Overwald genoemd.<br />

Hiervan maakte de <strong>Jansberg</strong> deel uit. Het stuk ten zuiden en zuidoosten<br />

van Nijmegen werd het Nederrijkswald.<br />

Het is begrijpelijk dat het bos als pandgoed een slechte verzorging<br />

kreeg; het werd vaak geplunderd om er in korte tijd zoveel mogelijk<br />

hout uit te halen.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 17


Hierbij moeten we bedenken dat hout vóór de komst van olie en<br />

steenkool een essentiële grondstof en energiebron was. Turf was<br />

schaars en duur. Vrijwel alle woningen werden van hout gebouwd<br />

en voor vestingwerken, voertuigen en schepen waren eveneens<br />

grote hoeveelheden hout nodig.<br />

Waarschijnlijk was er in de Middeleeuwen althans in het Nederrijkswald<br />

nog geen systematische eikenhakhoutteelt waarbij de<br />

stammen om de acht tot tien jaar van de stobben werden gekapt.<br />

Men velde het bos vrijwel geheel als het weer een aantal jaren was<br />

opgegroeid.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 18


Toen graaf Reinald II het Nederrijkswald in 1331 na een verpanding<br />

terugkreeg van zijn Kleefse buurman was het zo geruïneerd<br />

dat hij de order uitvaardigde dat er helemaal niet meer gekapt of<br />

ontgonnen mocht worden. Toch hadden de graven en hertogen<br />

een beheersorganisatie tot hun beschikking die in theorie een<br />

doeltreffend beheer mogelijk maakte: aan het hoofd stond een<br />

waldgraaf als vertegenwoordiger van de landsheer, daaronder<br />

waren enkele waldforsters werkzaam die het dagelijkse toezicht<br />

hielden en bij overtredingen de daders mochten bekeuren. Maar<br />

terwijl de traditionele weide en sprokkelrechten van de boeren in<br />

en bij het bos door de toezichthouders vanwege mogelijke schade<br />

werden betwist, waren de heren uit Arnhem en Kleef vooral belust<br />

op maximale korte-termijn inkomsten uit hun bezit<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 19


Herstelpogingen in de zestiende en<br />

zeventiende eeuw<br />

Het Oberreichswald bleef onder de hertog van Kleef, en dus ook<br />

de <strong>Jansberg</strong>. Het bosbeheer werd steeds meer gecentraliseerd<br />

vanuit Brandenburg. In dat kader kondigde keurvorst Friedrich<br />

Wilhelm in 1649 de eerste Jagd- und Forstordnung für das Herzogtum<br />

Kleve af. Ondanks het feit dat het Duitse gedeelte in de<br />

Middeleeuwen sterk in oppervlakte gereduceerd was door de vele<br />

ontginningen aan de zuid- en oostzijde, werd in het overblijvende<br />

woud van circa 5000 hectare een beter beheer gevoerd dan het<br />

Gelderse Nederrijkswald. Tegen houtdiefstallen en illegaal weiden<br />

werd krachtig opgetreden.<br />

Uit oude kaarten blijkt dat de <strong>Jansberg</strong> in de zestiende en zeventiende<br />

eeuw uit heide en struikgewas bestond. De grote behoefte<br />

aan hout tijdens de Tachtigjarige Oorlog dwong telkens weer tot<br />

verbetering van het bosbeheer, maar even zo vaak mislukten de<br />

pogingen grotendeels.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 20


Het bos degenereert tot heide<br />

Verbeteringen in de achttiende eeuw<br />

Voor de <strong>Jansberg</strong> gold het het Kleefse beheer van het Ketelwald.,<br />

Wat het houtbestand betreft bleef tot omstreeks 1780 de exploitatie<br />

van het grootste deel van de <strong>Jansberg</strong> gericht op eikenhakhout.<br />

Daarbij ging het vooral om de productie van eikenschors voor de<br />

leerlooierijen, ten tweede voor brand- en timmerhout. Opgaand<br />

bos vinden we in die tijd vooral op de de lösshoudende bodem aan<br />

de oosthellingen van de <strong>St</strong>uwwal die vruchtbaarder waren dan de<br />

westelijk hellingen en de zand- en grindgronden op de stuwwal De<br />

grove den werd toegepast vanaf omstreeks 1740-1750. Dennenhout<br />

werd in de achttiende en negentiende eeuw steeds meer geproduceerd,<br />

eikenhakhout nam geleidelijk af.<br />

Dit grenenhout werd gebruikt voor de bouw en in toenemende<br />

mate voor de mijnbouw. De fijnspar kwam ongeveer een halve<br />

eeuw na de grove den in zwang. Dennenzaad kwam uit Brandenburg.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 21


In de Franse tijd werd de <strong>Jansberg</strong> bij Frankrijk ingelijfd. Van<br />

1798 tot 1813 maakte het deel uit van het Departement van de<br />

Roer. De liberale beginselen vrijheid, gelijkheid en broederschap<br />

deden ook hun invloed op het Wald gelden. Voor de bevolking betekende<br />

het dat het gebied vrijelijk gebruikt kon worden om er<br />

vee te laten grazen, hout te sprokkelen en te akeren.<br />

Tot ver in de negentiende eeuw was het oude Ketelwald vrijwel<br />

uitsluitend gericht op de houtproductie. Daarnaast hebben het<br />

woud en de belendende heidevelden steeds gefunctioneerd als<br />

weidegronden, en voor het steken van heideplaggen voor de potstallen<br />

van de boeren. Het sprokkelen van dood hout was toegestaan<br />

aan de in- en aanwonende bevolking.<br />

In de Franse tijd veranderde<br />

de <strong>Jansberg</strong> opnieuw<br />

in 20 jaar tijd in<br />

een ruig heideveld. In<br />

1816 werd de <strong>Jansberg</strong><br />

in het Traktaat van Aken<br />

bij het Koninkrijk der<br />

Nederlanden gevoegd.<br />

Na de Franse tijd was Nederland sterk verarmd. Dit leidde er toe<br />

dat het Nederrijk werd verkocht aan notabelen om de staatskas te<br />

spekken<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 22


Zo werd de <strong>Jansberg</strong> in<br />

1837 verkocht aan Adrianus<br />

van Riemsdijk die er het<br />

landgoed <strong>Jansberg</strong> stichtte.<br />

Als bruidschat kwam het<br />

aan zijn schoonzoon baron<br />

Verschueren.<br />

Van Riemsdijk legde lanen<br />

aan en plantte bomen voor<br />

de houtproduktie.<br />

Op verschillende plaatsen is<br />

beukenhakhout nog aanwezig.<br />

In 1970 kwam het landgoed<br />

aan Natuurmonumenten.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 23


De <strong>Jansberg</strong> vormt de zuidrand van het gehele Nederlandse<br />

stuwwallenlandschap. Naast de eigenlijke Sint <strong>Jansberg</strong> bezoeken<br />

we ook de Maartensberg op 43 NAP. We trekken door twee brongebieden:<br />

het dal van de Molenbeek en de Helkuil. Het bos is een<br />

onderdeel van het vroegere Ketelwald dat zich uitstrekte van Nijmegen<br />

tot Kleef.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 24


De bodem bestaat vooral uit grofzandige gestuwde preglaciale<br />

zanden, ten dele afgedekt met dekzand of lössleem. Het reliëf is<br />

zeer uitgesproken, met een fraaie steilrand langs het Maasdal en<br />

smalle ravijnachtige zijdalen.<br />

Dit resulteert in grote verschillen in voedselrijkdom en waterhuishouding<br />

binnen korte afstand.<br />

<strong>Jansberg</strong> ontleent zijn grote natuurwaarde aan zijn waterbergend<br />

vermogen. Tijdens onze tocht keken we naar de effecten ervan op<br />

de vegetatie en de wijze waarop de mens in het verleden hiervan<br />

gebruik heeft gemaakt. De geologische wordingsgeschiedenis ligt<br />

aan de basis van dit bijzondere verschijnsel. Het verhaal begint in<br />

het Saalien, de voorlaatste ijstijd.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 25


De stuwwallen zijn tijdens deze ijstijd zo’n 150.000 jaar geleden<br />

ontstaan. Het ijs breidde zich toen vanuit Scandinavië uit naar het<br />

zuiden en kwam hier tot stilstand. Door het enorme gewicht van<br />

het ijs werd het onderliggende pakket rivierafzetting opzij en naar<br />

voren omhoog gedrukt. Hierdoor ontstond een stuwwal van wel<br />

200 meter hoog, die in de loop van de tijd door erosie is afgesleten<br />

tot het huidige niveau.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 26


Doordat de stuwwal is opgebouwd uit schuin staande lagen zand,<br />

grind en leem, kan het regenwater in deze zand en grindlagen<br />

zakken, totdat het een ondoordringbare leemlaag tegen komt en<br />

daar ondergronds als het ware een enorme voorraad water vormt.<br />

Daar waar de leemlaag aan de oppervlakte komt, treedt het water<br />

naar buiten en spreken we van een bron.<br />

Tijdens onze wandeling kwamen we deze bronnen tegen in de<br />

Helkuil en op de Maartensberg [43 m +NAP].<br />

De Droogdalen: Molendal<br />

en Helkuil.<br />

De tocht trekt langs het Renneke met uitzicht de Kooy. In de<br />

Geuldert bezoeken we een uitgeveend laagveengbied. Dan gaat het<br />

omhoog het droogdal in van de Helkuil.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 27


Doordat de stuwwal is opgebouwd uit schuin staande lagen zand,<br />

grind en leem, kan het regenwater in deze zand en grindlagen<br />

zakken, totdat het een ondoordringbare leemlaag tegen komt en<br />

daar ondergronds als het ware een enorme voorraad water vormt.<br />

Daar waar de leemlaag aan de oppervlakte komt, treedt het water<br />

naar buiten en spreken we van een bron.<br />

Tijdens onze wandeling in de<br />

stromende regen kwamen we<br />

deze bronnen tegen in de Helkuil<br />

en op de Maartensberg [43<br />

m +NAP].<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 28


We beginnen onze tocht bij de<br />

Kellendonk waterval, waar het<br />

water van het Renneke via een<br />

bypass naar de Molenbeek<br />

wordt geleid<br />

<strong>St</strong>roomafwaarts waar het de Molenbeek de rijksweg passeert is de<br />

bodem door het water schoon geschuurd. Hier groeit de associatie<br />

van Egelskop en Pijlkruid.<br />

Sagittario-Sparganietum<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 29


Grote Egelskop in de benedenloop van de Sprankelbeek. Door sapropelium<br />

erosie bestaat de bodem uit zand en grind. De bodem<br />

heeft een oxidatief karakter. Het is het milieu voor de associatie<br />

van Egelskop en Pijlkruid.<br />

’t Renneke debiet<br />

15 m³ per uur<br />

Het water dat uit de<br />

bronnetjes stroomt is indirect<br />

regenwater dat<br />

door de bufferende werking<br />

van de zand- en<br />

leemlagen wel 20 tot 25<br />

jaar onderweg kan zijn,<br />

voordat het ergens weer<br />

naar buiten treedt<br />

Een eigenschap van dit water is dat het voedselarm is en rijk aan<br />

mineralen. Door de bufferende werking van de stuwwal treedt<br />

door het jaar heen dezelfde hoeveelheid water uit de stuwwal met<br />

een bijna constante temperatuur van 10 °C. Dit zorgt er voor dat<br />

de beken in de winter niet dichtvriezen.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 30


Door het uittreden van water uit de stuwwal was onder aan de<br />

voet van de <strong>St</strong>. <strong>Jansberg</strong> een uitgestrekt moeras ontstaan met namen<br />

als de Kooij, de Geuldert, de Diepen, het Koningsven en het<br />

Genneps turfveen.<br />

Rond 1950<br />

zijn de laatste<br />

stukken<br />

daarvan<br />

ontgonnen<br />

en in cultuurgebracht.<br />

Een klein<br />

stukje van<br />

de Geuldert<br />

tussen de<br />

Rijksweg<br />

en de<br />

stuwwal is<br />

als een<br />

soort relict<br />

bewaard<br />

gebleven.<br />

Dubbelloof aan de oevers van<br />

het Renneke<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 31


Op de humusrijke, zure, vochtige oever van het Renneke, op half<br />

beschaduwde plaatsen met vochtige atmosfeer voelt Dubbelloof<br />

zich thuis. Het zijn vooral de plekken waar grondwater vlak aan de<br />

oppervlakte stroomt.<br />

De varen is wintergroen en heeft ’s zomers rijpe sporen. Aan de<br />

forse wortelstok ontspringen tweeërlei bladeren [vandaar de<br />

naam Dubbelloof]. De bladeren op de foto zijn onvruchtbaar en<br />

spreiden zich als een rozet uit .<br />

In het centrum van het rozet komen in de zomer sporendragende<br />

bladeren te voorschijn.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 32


Hoog op de oever, op droge<br />

grond waar ruwe humus zich<br />

had opgehoopt, groeide de<br />

Brede <strong>St</strong>ekelvaren. De atmosfeer<br />

is er vochtig, maar<br />

de bodem voedselarm en<br />

zuur.<br />

Ook de wijfjesvaren is aan vochtige<br />

standplaats gebonden. Ze heeft<br />

een voorkeur voor min of meer<br />

voedselrijke plaatsen.<br />

Ze komt in de hele wereld voor,<br />

behalve Australië, hoofdzakelijk in<br />

de gematigde streken.<br />

Langs de gehele oever in de spatzone<br />

: Gewoon plakkaatmos, een<br />

thalleus levermos.<br />

Op de vochtige, enigszins zure, beschaduwde<br />

zand- en leemoever<br />

had Pellia epiphylla de gehele<br />

spatzone gekoloniseerd.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 33


Pellio -Conocephaletum<br />

De Kegelmosassociatie aan de oevers van het Renneke groeit in de<br />

spatzone van de spreng. Ze wordt voornamelijk bepaald door de<br />

levermossen, Gewoon plakkaatmos en Kegelmos. Het is er vochtig,<br />

schaduwrijk en de wanden zijn loodrecht.<br />

Gewoon plakkaatmos is een thalleus levermos. Het heeft hier de<br />

enigszins zure zand- en leemhellingen van het Renneke gekoloniseerd.<br />

Het levermos is eenhuizig. De mannelijke voortplantingsorganen<br />

bevinden zich in het thallus langs de middennerf en zijn als<br />

wratachtige bultjes zichtbaar. De vrouwelijke organen zitten onder<br />

een gegolfd flapje aan het uiteinde van een lob. Het is het omhulsel<br />

van het archegonium, bij bryologen bekend onder de naam<br />

involucrum.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 34


Levermossen zijn zeer gevoelig zijn voor uitdroging. Ze houden<br />

door hun groeiwijze zoveel mogelijk water onder hun thallus vast<br />

door de grond af te dekken.<br />

Kwelwater voor de Geuldert<br />

Omdat de Geuldert dreigt te verdrogen wordt op deze plek het<br />

water van het Renneke afgetapt. Na het graven van de 40 meter<br />

diepe Mookerplas was de <strong>Jansberg</strong> lek geslagen. Ondergrondse<br />

watervoerende lagen voerden het kwelwater af. Dat kwam in de<br />

Mookerplas terecht, waar het koude eilanden in de zomer veroorzaakte<br />

en bij ijs in de winter voor gevaarlijke wakken zorgt.<br />

De Kooy, en de Geuldert verdroogden.<br />

Door het aftappen van het Renneke probeert men dit proces een<br />

halt toe te roepen. Aan de voet van de stuwwal begint zich nu<br />

weer een kwelmoeras te ontwikkelen. Hiervan getuigen Paarbladig<br />

goudveil en Reuzenpaardenstaart.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 35


3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 36


Hygrofyten langs de beschaduwde<br />

bospaden<br />

In het bosmilieu, dat beschutting biedt tegen direct zonlicht en<br />

een relatief grote luchtvochtigheid bezit groeien langs het pad hygrofyten.<br />

De planten hebben geen zichtbare aanpassingen ter beperking<br />

van de verdamping en zijn zwak beworteld. Bij onderbreking<br />

van de watertoevoer verlept de spruit snel en irreversibel<br />

door turgorverlies.<br />

Akkerkool↓<br />

Akkerkool produceert een grote<br />

hoeveelheid kleine, helder gele<br />

bloemen. Het is een eenjarig<br />

onkruid dat we op wat rijkere<br />

grond vinden. Vooral op wat<br />

verstoorde grond, in vochtige<br />

omgeving. Akkerkool was in de<br />

middeleeuwen een veel gegeten<br />

plukgroente<br />

<strong>St</strong>inkende gouwe ↓<br />

Nagelkruid↓<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 37


Groot heksenkruid↓<br />

Groot heksenkruid behoort tot<br />

de Teunisbloemfamilie en is een<br />

typische bosplant. Ze bezit typische<br />

klitvruchten<br />

Muursla↓<br />

De hoofdjes zijn de kleinste en<br />

armbloemigste onder de inheemse<br />

Paardenbloemachtigen.<br />

Robertskruid↓<br />

Robertskruid staat al direct bij<br />

de ingang, wat erg handig is. De<br />

fijn gewreven bladeren zijn een<br />

handig hulpmiddel om muggen<br />

op een afstand te houden. Wrijf<br />

je er mee in. Het helpt. Haar bijnaam<br />

is <strong>St</strong>inking Bob, wat je dan<br />

beslist zult ruiken.<br />

Klein springzaad↓<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 38


Leven in ’t Renneke<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 39


Renneke komt van het Duitse woord rinnen= langzaam vloeien.<br />

Doordat het water altijd in beweging is, neemt het veel zuurstof<br />

op.<br />

Planten hebben het echter moeilijk in dit stromende water. Bij gebrek<br />

aan skelet lopen ze grote kans uiteengerukt te worden. Geen<br />

enkele hogere plant kan zich er handhaven. Behalve wat wieraanslag<br />

is er niet veel om de voedselketen mee te beginnen. Maar er is<br />

toevoer van buitenaf. Zo waaien er dode bladeren in de spreng, die<br />

door schimmels en bacteriën worden verteerd.<br />

Luilekkerland<br />

De meeste beekbewoners zijn filterdieren. Ondanks de voedselschaarste<br />

is de spreng voor hen een luilekkerland, want al het eten<br />

komt vanzelf met de stroom naar hen toe. Ze hoeven het alleen<br />

maar op te vangen. Elk doet dat naar zijn aard.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 40


Larven van kriebelmugjes<br />

doen het met kamvormige<br />

kopaanhangsels, die als vangarmen<br />

in het rond grijpen. Als<br />

het alleen om het eten ging<br />

zou het Rinneke nog geen paradijs<br />

zijn. Er is meer. Zo<br />

heerst er altijd een aangename<br />

temperatuur. Dat wil<br />

zeggen aangenaam voor water<br />

dieren.<br />

Nooit warm en toch ook nooit vriezen, daar houden ze op onze<br />

breedte van. En bovenal: lekker constant. Snelle wisselingen van<br />

temperatuur zijn voor de meeste bewoners dodelijk. Bovendien<br />

eisen de verwende diertjes een niet aflatend hoog zuurstofgehalte.<br />

Ook daarin is voorzien. Dank zij het klein volume en de intensieve<br />

beweging is al het beekwater voortdurend met de luchtzuurstof in<br />

contact. Problemen met de ademhaling zijn de bewoners van het<br />

schone Renneke onbekend.<br />

Zorgeloos hebben ze in de loop van de evolutie hun kieuwen verkleind<br />

of verloren. Sommige hebben genoeg aan de zuurstof die<br />

via de dunne huid van hun gewrichten binnendringt.<br />

De Gewone vlokreeft lijkt op een<br />

garnaaltje.<br />

Hun lichaam is vertikaal [van zij tot zij] afgeplat. Aan de buikzijde<br />

wriemelt een onoverzichtelijk aantal pootjes.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 41


Deze dienen vrijwel overal voor. Er zijn zwempoten, grijppoten,<br />

kieuwpoten en broedpoten. De laatste omsluiten met hun aanhangsels<br />

de ruimte waarin het wijfje haar eieren meevoert. Je kunt<br />

ze van buitenaf door het lichaam heen zien schemeren. Voor de<br />

bevruchting rijdt het mannetje dagenlang op de rug van zijn partner<br />

in precopula mee. Zwemmen doen vlokreeftjes op hun zij. Het<br />

is de enige gelegenheid waarbij ze het gekromde lijf wel eens<br />

strekken. Meestal kruipen ze echter rond onder de stenen en tussen<br />

de bladeren, waar ze van detritus leven.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 42


Precopula in het Renneke<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 43


De Kooij<br />

Onder aan de voet van de berg ligt “De Kooij”. De naam duidt op<br />

de vroegere aanwezigheid van een eendenkooi. Doordat de berg<br />

lek is geprikt door het graven van de Grote Siep is “De Kooij” in de<br />

loop van de jaren verdroogd. Door watervoerende lagen loopt nu<br />

het water van de <strong>Jansberg</strong> in de Grote Siep [Mookerplas]. Op<br />

sommige plaatsen in de Grote Siep is te zien hoe het <strong>Jansberg</strong> water<br />

borrelend omhoog komt. <strong>St</strong>eeds een beetje ijzer meevoerend,<br />

dat op verschillende plaatsen de overgang tussen strand en water<br />

een typische roestkleur heeft gegeven<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 44


Men tracht de waterhuishouding te herstellen door water van de<br />

beneden molenplas onder de rijksweg door weer in “de Kooij te<br />

leiden.<br />

Op een dode beuk groeiden tientallen Goudvliesbundelzwammen.<br />

Ze zijn parasitair en saprotroof. De Goudvliesbundelzwam is een<br />

houtsaprofiet. De paddenstoel recycled het dode organische materiaal.<br />

In de koolstof- en nutriëntenkringloop zijn zij als een van de<br />

weinige organismen in staat om met behulp van enzymen houtstof<br />

[lignine] en cellulose af te breken en om te zetten in stoffen die<br />

bruikbaar zijn voor zichzelf en andere levensvormen. Meer dan<br />

90% van de afbraak van organische reststoffen gebeurt door<br />

schimmels. Zonder hen zou de <strong>Jansberg</strong> omkomen in zijn eigen afval.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 45


Op een dode Beuk groeide de houtsaprofiet Porseleinzwam. Met<br />

haar ivoorwitte, door haar slijmigheid sterk glanzende hoedjes<br />

doet zij denken aan de porseleinen isolatiepotten van weilandpaaltjes<br />

.Mucidine<br />

Uit het mycelium van de Porseleinzwam wordt mucidine gewonnen,<br />

een antibioticum dat tegen huidschimmels helpt.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 46


Aan de voet van de helling is veel voedselrijke humus bijeengespoeld.<br />

Met noemt dit het colluvium. Basenrijke kwel uit de berg<br />

voorkomt verzuring. De humusvorm is dan ook een milde humus<br />

[Mull]. Het is de plaats waar geofyten, zoals Gevlekt aronskelk,<br />

Bosanemoon en Daslook hun plek gevonden hebben. Geofyten<br />

overwinteren met bol, knol of wortelstok in de grond. In het goede<br />

seizoen, van het jaar daarvoor, zijn deze onderaardse delen met<br />

reservevoedsel gevuld. Zodra het zonlicht de strooiselllaag verwarmt,<br />

kunnen deze vroegbloeiers snel uitlopen en gaan assimileren.<br />

Het zijn korte-dag-planten die bij minder dan 12 uur licht per<br />

dag bloeien. De zomer ontwijken ze, omdat dan het bladerdek de<br />

bosbodem verduistert. Door hun korte vegetatieseizoen hebben<br />

ze veel voedsel nodig. Dit verklaart hun aanwezigheid aan de voet<br />

van de helling.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 47


Door de voedselrijkdom<br />

aan<br />

de voet van de<br />

helling waren<br />

hier een groot<br />

aantal forse<br />

ruigtekruiden<br />

opgeslagen.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 48


Een Krachtpatser op hypertrofe bodem<br />

De Reuzenberenklauw [Heracleum mantegazzianum] is genoemd<br />

naar de Griekse halfgod Heracles. Het is dan ook een krachtpatser<br />

die op de zeer voedselrijke vochtige grond aan de Sprankelbeek<br />

groeit. De plant komt uit de Kaukasus. Aan de voet van de <strong>St</strong>uwwal<br />

manifesteert hij zich nu als een typische winterstaander. De<br />

vruchthelften worden in de loop van het winterhalfjaar door de<br />

wind losgerukt.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 49


Reuzen berenklauw<br />

Aan de oever van de Molenbeek<br />

een grote vegetatie van Reuzenberenklauw.<br />

Heracleum mantegazzianum<br />

is in de 19e eeuw als<br />

statussymbool uit Zuidwest-<br />

Azië ingevoerd. Ze bezit stijve<br />

stengelharen. Die maken bij<br />

aanraken gemakkelijk wondjes<br />

in de menselijke huid, waarna<br />

het sap van de plant de huid<br />

overgevoelig maakt voor zonnestraling.<br />

De werkzame stof is<br />

furocumarine.<br />

Reuzenbalsemien↓<br />

De Reuzenbalsemien uit Noord-<br />

India<br />

Japanse duizendknoop↓<br />

Groot hoefblad↓<br />

Koninginnekruid↓<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 50


Het bos aan de voet van de helling<br />

is een Bosgierst-Beukenbos<br />

en vertoont kenmerken van het<br />

rijke Eiken-Haagbeukenbos.<br />

Haagbeuk en Zoete kers namen<br />

een grote plaats in.<br />

De struiklaag werd gedomineerd<br />

door Corniden, struiken met opgerichte<br />

takken, zoals Rode kornoelje,<br />

Lijsterbes, Hazelaar, Kardinaalsmuts<br />

en Gelderse roos.<br />

Aan de voet van de stuwwal in het lichte vochtige loofbos groeit<br />

de Kardinaalsmuts.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 51


Endozoöchorie<br />

Kardinaalsmuts behoort tot de Kardinaalsmutsfamilie [Celastraceae].<br />

Een eigenaardigheid van deze familie is dat de zaden zijn<br />

omgeven door een helder gekleurde zaadrok [Arillus], een los,<br />

vlezig omhulsel, dat door vogels gegeten wordt, terwijl het zaad<br />

onverteerd hun darmkanaal passeert.<br />

Uit de rijpe vruchten hangen dunne draadjes [navelstrengen] met<br />

de zaden, die op zichzelf wit zijn, maar geheel door een helder<br />

oranje zaadrok worden. Lijsters, mezen en roodborstjes zorgen<br />

voor de verspreiding. Voor mensen zijn de zaden giftig.<br />

Foto: Marijke Saedt<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 52


Op de helling van de stuwwal groeit het Bochtige smele Beukenbos.<br />

Deschampsio-Fagetum<br />

Waar de Beuk kan groeien –dus waar de bodem gerijpt, niet te nat<br />

en niet te arm is – wint hij het op den duur van de Zomereik, ondanks<br />

de veel langere levensduur van de laatste. Dat de Beuk op<br />

de <strong>Jansberg</strong> niet zo’n grote plaats inneemt als de Zomereik, is een<br />

gevolg van bevoordeling van deze laatst door de mens. Beuken<br />

kunnen wel in de schaduw van andere bomen kiemen, maar het<br />

omgekeerde is niet het geval. Lichtbehoevende bomen krijgen hier<br />

alleen een kans als een Beuk geveld wordt. Met zijn brosse hout is<br />

de Beuk slecht bestand tegen windstoten.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 53


Aan de voet van de stuwwal op de vochtige grond wortelt de Beuk<br />

erg oppervlakkig, zodat er een aantal door de wind zijn ontworteld.<br />

Doordat de gebroken Beuk slecht uitloopt, begint op de opengevallen<br />

plek de competitie tussen licht- en schaduwbomen van voren<br />

af aan. De Beuken rondom de open plek worden plotseling aan<br />

het volle licht bloot gesteld en vallen ten offer aan zonnebrand.<br />

Daardoor kunnen andere bomen, vooral Berken en Eiken, zich<br />

voorlopig breed maken op en om de plaats van de ramp. De Beuk<br />

groeit het best op kalkrijke, vochthoudende grond. Op de <strong>Jansberg</strong><br />

vinden we hem hoofdzakelijk op de kalkarme, vrij droge bodem.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 54


Door de zware schaduw, de ruwe humus en de concurrentie van<br />

het dichte en oppervlakkige wortelstelstel van de Beuk is er in de<br />

gesloten Beukenbossen weinig tot geen ondergroei van struiken<br />

en kruiden.<br />

Het Beuken-Eikenbos.<br />

[Fago-Quercetum]<br />

Op de matig zure leemhoudende hellingen van de droogdalen<br />

groeit het Beuken-Eikenbos. De Zomereik overheerst. De voornaamste<br />

struiken zijn Lijsterbes en de Hulst.<br />

De ondergroei is onder de Beuken alleen pleksgewijs ontwikkeld.<br />

Onder Eiken en verspreid voorkomende Berken zien we veel meer<br />

bodem begroeiing, evenals aan de rand van het bos. Kenmerkende<br />

soorten zijn Adelaarsvaren, bij de Helkuil groeit het Dalkruid.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 55


Op de klif bij de Helkuil floreert het Parelgras-Beukenbos.<br />

Op de vochtige, matig voedselrijke, lemige lössbodem groeit langs<br />

de klif het Eenbloemig parelgras. Eenbloemig parelgras mijdt het<br />

volle licht, maar in de schaduw van deze Beuken begint de populatie<br />

nu te kwijnen.<br />

De plek hier in het hellingbos is een voorpost van de op enkele<br />

tientallen kilometers afstand gelegen Duitse vindplaatsen.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 56


Op dood naaldhout groeide de Blauwe kaaszwam. Een houtsaprofiet<br />

evenals de Zwerminktzwam en Gewone Hertenzwam aan de<br />

oever van het Renneke.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 57


Het Veldbies-Beukenbos<br />

Luzulo Luzuloides-Fagetum<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 58


Een groot deel van hert Beukenbos op de hellingen van de droogdalen<br />

behoort tot het Veldbies beukenbos. Hier aan de grens van<br />

het areaal is de verarmde vorm aanwezig [inops]. Op de geërodeerde<br />

hellingen groeit de Grote veldbies. De associatie komt volop<br />

in de colliene en subalpiene gebieden van Europa voor.<br />

Ze wordt gekenmerkt door een relatief hoge neerslag, hoge luchtvochtigheid<br />

en gemiddeld lage temperaturen. Het was niet moeilijk<br />

bij de weercondities waaronder wij het bos betraden , om daar<br />

een voorstelling bij te maken.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 59


3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 60


Op de hellingen: Dominantie van de Beuk<br />

De Beuk monopoliseert zowel de kroon als de wortellaag. Het zure<br />

strooisel, de uitgeloogde bodem en het oppervlakkige wortelstelsel<br />

maakt groei van andere bomen en planten onmogelijk.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 61


De gevoeligheid voor schorsbrand heeft hier al enkele exemplaren<br />

doen sneuvelen. De beuk is ook niet bestand tegen zuurstof tekort in<br />

de wortelzone. Droge voeten is een absolute noodzaak. Hij heeft zich<br />

dan ook wat hoger op de helling gevestigd.<br />

Vorstcreep: Een alpien verschijnsel<br />

op de helling langs het Renneke.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 62


3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 63


DE GEULDERT.<br />

Via een dam die de zandrug<br />

waarop Plasmolen is gebouwd,<br />

verbindt met de stuwwal betreden<br />

we het laagveen gebied.<br />

De dam was in het verleden de<br />

weg die de boeren benutten om<br />

hun vee veilig door het moeras<br />

te loodsen naar de heuvels van<br />

de <strong>St</strong>uwwal.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 64


3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 65<br />

.


Myrtus Brabantinus<br />

Symbool voor de Geuldert is de Gagel. De struik groeit op de natte,<br />

zure venige veendam door de Geuldert. Myrica gale werd zowel<br />

beschouwd als een medicinale plant of als een toverplant en werd<br />

bijvoorbeeld bij kiespijn toegepast. Gagelbladeren waren vroeger<br />

een geneesmiddel tegen huidziekten. Als zodanig heette de plant<br />

Myrtus Brabantinus [Brabantse myrte]. Gagel wordt op de veendam<br />

begeleid door Sporkehout, Zachte berk en Galigaan. Voor een<br />

goede groei van Zwarte els is de grond op de Veendam te arm en<br />

te zuur.<br />

In de harsklieren van Gagel bevinden zich aromatische oliën. Ze<br />

zijn zowel giftig als roesverwekkend. De struik is ook insectenwerend.<br />

Daarnaast wordt de plant toegepast bij het leerlooien en de<br />

gele bloemknoppen als verfstof gebruikt.<br />

Ook wordt de struik vanwege de bitterstof in de bladeren in plaats<br />

van Hop gebruikt bij het brouwen van het Duitse Grutbier, dat<br />

daardoor langer houdbaar is.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 66


Associatie van Waterlelie en Gele plomp in de<br />

Geuldert<br />

[Myriophyllo-Nupharetum]<br />

In het stilstaande , ondiepe water domineert de Witte waterlelie.<br />

Ze heeft vrijelijk de beschikking over zuurstof uit de lucht, wat ze<br />

middels haar forse bladschijven en een efficiënt gastransport- en<br />

pompsysteem ook naar de wortels pompt. Op de bodem bevindt<br />

zich een dikke organische laag [sapropelium] die is ontstaan ten<br />

gevolge van de hoge biomassa-produktie.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 67


Moerasvaren op een verzuurd gedeelte<br />

van de Geuldert.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 68


Aan de Veendam in de Geuldert liggen verzuurde gedeelten, doordat<br />

hier regen water blijft staan op het kwelwater. Hier groeit de<br />

Moerasvaren. Het water is matig voedselrijk, zwak zuur en staat<br />

aan het oppervlak. Er is hier sprake van laagveen vorming.<br />

Op de zandrug, gevormd in het Subboreaal<br />

woonden de schilders van de Pasmolengroep<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 69


Ze werden geïnspireerd door de school van Barbizon en kozen<br />

voor hun motieven het leven van de eenvoudige landman en de<br />

hen omringende natuur. Hieronder een impressie van Gerard Cox<br />

van de Geuldert.<br />

De Geuldert is een<br />

laagveengebied.<br />

Het water dat uit de<br />

stuwwal sijpelt komt<br />

terecht in een trechter<br />

tussen stuwwal en<br />

zandrug.<br />

Hier vindt laagveenvorming<br />

plaats. Ten<br />

westen van de dam is<br />

die door individuele<br />

boeren ontgonnen, getuige<br />

de vele boerenkuilen.<br />

Ten oosten van<br />

de dam heeft de veenvorming<br />

grootschalig<br />

plaats gevonden, waarvan<br />

de plassen getuigen.<br />

Doordat het water uit de stuwwal licht alkalisch is vindt geen verzuring<br />

plaats Grote gedeelten raakten begroeid met Elzenbroek.<br />

Het grondwater zorgt voor verwarming in de winter en verkoeling<br />

in de zomer. Dit maakt de groei van Galigaan mogelijk, een warmteminnende<br />

soort. Ook de Zeggenkorfslak een slakje dat leeft van<br />

de algen en schimmels op de Moeraszegge kan zich hier handhaven.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 70


Laagveen is een pakket op elkaar gepakte, onverteerde planten.<br />

Als je het van dichtbij bekijkt kun je er moeiteloos zaden, stukjes<br />

stengel, bladeren in herkennen. Ook komen er resten van grotere<br />

planten in voor, zoals stukken bast, wortels of hele boomstammen.<br />

Er groeit hier veel Riet, Grauwe wilg, Zachte berk en Els. Ze zijn<br />

daarom vaak terug te vinden in het veen. Zodra veen uit het water gehaald<br />

wordt, begint het te oxideren. Laagveen wordt onder de grondwaterspiegel<br />

gevormd. Het dode plantenmateriaal dat in het water<br />

viel verteerde niet, omdat zuurstof en bacteriën, die planten afbreken<br />

tot humus, ontbreken. Er is zo, in de loop van de duizenden jaren, een<br />

veenpakket ontstaan van vele meters dik.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 71


Moerasvaren Elzenbroek in de Geuldert<br />

[Thelypterido-Alnetum]<br />

Op de foto is fraai de Moerasvaren te zien. De Geuldert toont zich<br />

hier als een laagveenlandschap wat het ook is.<br />

De grondwaterspiegel is permanent hoog en daalt niet onder de<br />

20 cm onder het maaiveld. Door de specifieke hydrologische situatie<br />

ter plekke ontstaat zuurstofgebrek in de bodem en stagneert<br />

de voedingsstoffenkringloop, zodat veenvorming optreedt. Omdat<br />

het hier kwelrijk is blijft de veenvorming beperkt tot de ontwikkeling<br />

van dunne, moerige lagen.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 72


De bosstructuur is een open, lage boomlaag met een grote variatie<br />

van kroonvormen. In de ondergroei Grauwe wilg. Plaatselijk domineert<br />

de Moeraszegge.<br />

Het laagveen wordt beheerst door de Moeraszegge. Ze heeft lange,<br />

kruipende wortelstokken waaraan toefen van bloeistengels en<br />

niet bloeiende scheuten ontspringen. Het water is matig voedselrijk.<br />

Dat deert Moeraszegge niet, als het maar basisch is. De invloed<br />

van het grondwater is hier dan ook overheersend. De voortdurende<br />

toevoer van het water dat een constante temperatuur<br />

heeft, werkt ’s zomers verkoelend en ’s winters verwarmend en<br />

zorgt tevens voor een hoge luchtvochtigheid tussen de vegetatie<br />

wat in een bosachtig biotoop resulteert.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 73


Verbond van <strong>St</strong>ijve zegge<br />

Caricion elatae<br />

In het stilstaande water van het laagveenmoeras aan de voet van<br />

de <strong>St</strong>uwwal doen de omstandigheden zich voor die het een optimaal<br />

biotoop maken voor het Caricion elatae. De presentie van<br />

uitgesproken eutrafente soorten als Liesgras en Riet is beperkt.<br />

Het substraat bevat veel organische stof. Het milieu is mesotroof<br />

en plaatselijk is de standplaats zurig. De vegetatie draagt hiertoe<br />

actief bij door een hoge strooiselproduktie. Op verschillende<br />

plaatsen is er sprake van een gyttja-achtige afzetting op minerale<br />

ondergrond.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 74


Galigaanassociatie in de Geuldert<br />

Cladietum marisci<br />

De robuuste Galigaan, met haar gezaagde, snijdende bladeren domineert<br />

plaatselijk de vegetatie. Riet, Moerasvaren, Watermunt<br />

en Melkeppe weten zich hier tussen te handhaven. Galigaan<br />

treedt hier vegetatievormend op, omdat het water basenrijk is en<br />

fosfaat arm.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 75


De golfslag van het water bevordert het contact tussen water en<br />

lucht, wat het zuurstofgehalte van het water ten goede komt. Opkwellend<br />

grondwater met een constante temperatuur betekent<br />

een zekere opwarming in de winter, wat voor de warmte minnende<br />

Galigaan van grote betekenis is.<br />

Moerasvaren<br />

De Moerasvaren groeit<br />

vooraan in het veen. Het<br />

water is er matig voedselrijk,<br />

zwak zuur en<br />

staat bijna aan het oppervlak.<br />

Bijzonder karakteristiek zijn de jonge bladeren, die als “nestjes”<br />

ingerold zijn. De bladeren ontspringen op enige afstand van elkaar<br />

aan de dicht onder het oppervlak kruipende, vertakte wortelstok<br />

De Berken op de dam van zandrug naar stuwwal worden elk jaar<br />

begeleid door Berkenboleten die een mycorrizaverbond met de<br />

berken hebben gesloten.<br />

De Berkenboleten vormen een schimmelwortel of ectomycorriza,<br />

een mycelium dat de wortels omgeeft en beschermt tegen uitdroging,<br />

zware metalen en parasieten. Het groeit vandaar uit als een<br />

fijn vertakt netwerk van schimmeldraden tussen de boomwortels<br />

uit en verbetert zo de wortelstabiliteit.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 76


Via dit uitgebreide netwerk vindt de aanvoer van water en van in<br />

water opgeloste voedingszouten uit de bodem naar de boom<br />

plaats.<br />

Via de mycorriza voorziet de schimmel in zijn energiebehoefte,<br />

door koolhydraten in de vorm van suikers en zetmeel die door de<br />

boom geproduceerd zijn, op te nemen. De berken hier op de dam<br />

zouden zonder dit met schimmeldraden sterk uitgebreid en door<br />

schimmelmantels beschermd wortelstelsel niet overleven. De mycorriza<br />

vormende Berkenboleten kunnen evenmin zonder de bomen.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 77


3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 78


De verloren Hoek<br />

Op natte, zure,<br />

zandgrond bij de<br />

Verloren hoek groeit<br />

de Koningsvaren. De<br />

Koningsvaren groeit<br />

bijzonder langzaam<br />

en dit exemplaar is<br />

al een halve eeuw<br />

oud.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 79


Het kiemingsmilieu verschilt van de omstandigheden waaronder<br />

de plant tot ontwikkeling is gekomen. Een verschijnsel dat ook<br />

bekend is van andere planten met een zeer lange levensduur. Jonge<br />

planten verschijnen op lichte plekken in een basisch milieu. De<br />

situatie hier is in de loop der jaren verzuurd en beschaduwd geraakt.<br />

De Koningsvaren groeit bijzonder langzaam en kan meer<br />

dan een eeuw oud worden. In de plantensociologie werd dit gedeelte<br />

van het bos in het verleden als Koningsvaren-Elzenbroek<br />

aangeduid. In de Vegetatie van Nederland kom ik deze associatie<br />

niet meer tegen. Het Koningsvaren-Elzenbroek is wat zuurder als<br />

het Elzenbroekbos in het brongebied.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 80


3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 81


Op lichte plekken langs<br />

het Renneke bevinden<br />

zich grote populaties Bosbies.<br />

Ze markeerden de<br />

plekken waar diep grondwater<br />

uittreedt. Het is er<br />

vochtig, drassig, maar de<br />

grond is goed doorlucht,<br />

Het grondwater is hier basenrijk<br />

De bronnen van de Helkuil.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 82


Elzenbronbos met Kwelveen.<br />

Op plaatsen in een helling waar een watervoerende zand of<br />

grindlaag aan de oppervlakte komt treedt grondwater uit. Geconcentreerde<br />

uitstroming treedt op indien het watervoerend<br />

pakket op een scheefliggend, waterkerende leemlaag ligt, waarover<br />

het grondwater naar een komvormige laagte afstroomt.<br />

Onderweg neemt het water stoffen op uit de afzettingen die het<br />

passeert. Uit humus en ander organisch materiaal neemt het<br />

koolstofdioxide op, waardoor de oplosbaarheid van metaalionen<br />

[onder meer calcium en ijzer] in het water toeneemt. Een<br />

ecologisch belangrijk kenmerk van deze bronnen is de constante<br />

watertemperatuur, die ca 10°C bedraagt. ‘s Winters is het<br />

bronmilieu warmer, ’s zomers kouder dan de omgeving. Doordat<br />

het water koel en beweeglijk is, neemt het meer zuurstof uit<br />

de lucht op dan stilstaand water.<br />

De bronnen in de Helkuil zijn helokrenen, ofwel sijpelbronnen.<br />

Het water dringt via talrijke kleine en zeer kleine aders door<br />

aardlagen van verschillende dichtheid. Het totale brongebied is<br />

tot een bronmoeras uitgegroeid.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 83


Associatie van Paarbladig goudveil<br />

[Pellio epiphyllae-Chrysosplenium oppostifolii]<br />

Het bronmilieu stelt speciale eisen aan de plantengroei waaraan<br />

maar weinig soorten voldoen. De kenmerkende soorten planten<br />

groeien in kussens. Ze hebben sterk vertakte kruipende stengels,<br />

waaraan opgerichte zijstengels ontspringen, die tegen elkaar omhoog<br />

groeien.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 84


De planten, die zeer gevoelig zijn voor uitdroging, houden door<br />

deze groeiwijze zoveel mogelijk water onder en tussen hun spruiten<br />

vast. Paarbladig goudveil heeft bovendien ietwat vlezige bouw<br />

van stengel en bladeren. Het Paarbladig goudveil is de meest<br />

specifieke bronplant van de Nederlandse flora. Het valt op dat in<br />

de eigenlijke bronvegetatie slechts een beperkt aantal bosplanten<br />

doordringt.<br />

Een ononderbroken toevoer van zuurstofrijk<br />

water voor het Paarbladig<br />

goudveil<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 85


Paarbladig goudveil stelt specifieke eisen aan zijn standplaats. Het<br />

moet lemig zijn en er moet een ononderbroken toevoer van zuurstof<br />

rijk water plaats vinden. De planten zijn klein en hebben sappige<br />

doorschijnende stengels. Ze zijn gebonden aan een beschutte<br />

omgeving met een gelijkmatige temperatuur en hoge vochtigheidsgraad.<br />

<strong>St</strong>enotherm<br />

Het bronmilieu wordt gekenmerkt door constantheid in watertemperatuur<br />

[overdag en ’s zomers en ’s winters], waterafvoer,<br />

chemische samenstelling en zuurstofgehalte. Flora en fauna zijn<br />

aangepast aan deze zogenaamde stenotherme omstandigheden.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 86


Reuzenpaardenstaarten domineren de vegetatie<br />

in de Helkuil<br />

De bodem was bedekt met Reuzenpaardenstaarten. Alleen de steriele<br />

stengels waren aanwezig. De fertiele komen in de lente. De<br />

sterielen verzorgen in deze tijd van het jaar de koolzuurassimilatie<br />

met hun stengels. Equisetum telmateia is hier in zijn element<br />

omdat er sprake is van horizontaal bewegend grondwater, en een<br />

basisch milieu<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 87


Diep in de<br />

gyttja heeft<br />

de plant een<br />

lange, kruipende,vertakte,zwartewortelstok,<br />

die op<br />

de knopen<br />

wortelt.<br />

In de Helkuiul wordt<br />

aan al zijn eisen voldaan.<br />

Halfschaduw en met de<br />

voeten in het water. De<br />

andere, in de lente aanwezige<br />

planten, zoals<br />

Dotterbloem en Bittere<br />

veldkers zijn in het geweld<br />

niet terug te vinden.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 88


De planten bevatten een grote hoeveelheid kiezelzuur, dat hun<br />

weefsel verstevigt. Om dit te kunnen maken hebben ze siliciumdioxide<br />

oftewel zand nodig. De <strong>Jansberg</strong> bestaat voor 95% uit zand<br />

en grind. Hun gehalte aan kiezelzuur maakt ze slecht verteerbaar<br />

voor planteneters, bovendien zijn ze min of meer vergiftig.<br />

Elzenbronbos en kwelveen in de Helkuil.<br />

Veldkers-Elzenbroek<br />

Carici elongatae-Alnetum cardaminetosum amarae<br />

In dit bostype gedijen de planten beter dan in het Elzenbroek van<br />

de Geuldert. De Elzen zijn hier ook veel hoger. Tot 28 en 30 meter.<br />

Dit wordt veroorzaakt door betere zuurstofvoorziening in de bovenste<br />

bodemlaag. Ook de aanvoer van basenrijk grondwater met<br />

constante temperatuur levert een bijdrage. Door de aerobe en basische<br />

omstandigheden ontstaat hier gyttja. Gyttja bestaat uit door<br />

bacteriën [diatomeeën], omgezet organisch materiaal, gemengd<br />

met feces, löss en zand. De consistentie is bagger.<br />

Uitvlokkende ijzeroxyden<br />

Plaatselijk werd het water vertroebeld<br />

door roestbruine vlokken<br />

en een olieachtig laagje<br />

[bestaande uit ijzerbacteriën].<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 89


Dit door het grondwater meegebrachte ijzer, oxideert hier aan de<br />

lucht. Het ijzer bindt zich niet alleen aan zuurstof maar ook heel<br />

hecht aan fosfaat. In dit kwel-milieu kunnen de planten bijna geen<br />

fosfaat opnemen, zelfs al is de feitelijke hoeveelheid fosfaat in het<br />

systeem groot<br />

Daarentegen is het water wel heel rijk aan gemakkelijk opneembare<br />

koolstof in de vorm van bicarbonaat.<br />

LÖSS, LEVERT EEN BIJDRAGE AAN HET WA-<br />

TERBERGEND VERMOGEN VAN DE JANSBERG<br />

De okerkleurige grondsoort die hier bij de holle weg vrij komt<br />

voelt zijdeachtig aan.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 90


Wanneer je het uitwrijft, blijkt dat het een fijne korrel heeft, die<br />

qua grootte tot de siltfraktie –tussen zand en klei- behoort. 75%<br />

van de siltdeeltjes valt in de fraktie 0,010-0,050 millimeter.<br />

30.000 jaar geleden<br />

in een koude<br />

droge periode met<br />

een geringe luchtvochtigheid<br />

is aan<br />

de lij-zijde van de<br />

hellingen löss afgezet.<br />

Noordelijke winden voerden het hierheen als een verstuivingsprodukt<br />

van de keileem, dat onder de gletsjers in het noorden van<br />

ons land bij het smelten van het ijs tevoorschijn kwam. Ook grote<br />

brede rivierdalen die ons land doorsneden, en voortdurend droog<br />

vielen waren de bron van de löss . Het is een eolische afzetting<br />

afgezet in een toendra klimaat zonder begroeiing<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 91


De okerkleurige grondsoort die hier bij de holle weg vrij komt<br />

voelt zijdeachtig aan. Wanneer je het uitwrijft, blijkt dat het een<br />

fijne korrel heeft, die qua grootte tot de siltfraktie –tussen zand en<br />

klei- behoort.<br />

Als het droog is, is het erg stoffig. Het is dan ook door de wind<br />

aangevoerd tijdens de laatste ijstijd. De dikte in de lage delen varieert<br />

van 25 cm tot 1 m. De Löss bestaat grotendeels uit materiaal<br />

fijner dan 0,063 mm. 20-30% is echter grover zand. Het is dus<br />

heel wat grover dan de löss uit Zuid-Limburg die voor 100% uit<br />

fijn stof bestaat. Bovendien is de löss niet kalkhoudend [PH = ca<br />

5].<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 92


Holle weg, gevolg van löss afzetting<br />

De löss draagt wezenlijk bij aan de waterbergende capaciteit van<br />

de <strong>Jansberg</strong>. De siltfractie bedraagt hier 60%.<br />

Onbegroeide lössbodems zijn sterk erosiegevoelig. Kalk uit het<br />

moedermateriaal löss lost in regen deels op en slaat dieper in het<br />

profiel weer neer. Zo worden de lössdeeltjes in verticale richting<br />

aan elkaar gekit. Hierdoor hebben de holle wegen op de <strong>Jansberg</strong><br />

steile wanden<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 93


De lössbodem heeft het ontstaan van deze holle weg mogelijk<br />

gemaakt. Uitgestrekte löss-gebieden bevinden zich ook in Noord-<br />

China, het lössplateau langs de Gele Rivier, en in het Russische<br />

steppegebied, waar zich in de löss-bodem de aan organische bestanddelen<br />

zeer rijke chernozems (zwarte aarde) hebben ontwikkeld.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 94


Ria ontdekte beukennoten in de ruwe schors van een eik. Het is<br />

het werk van de Boomklever die op deze wijze de noten open<br />

hakt.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 95


Sprengkop: Een kunstmatig<br />

gegraven bron<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 96


Het Renneke is geen natuurlijke waterloop. Ze is aangelegd met<br />

de bedoeling het water te gebruiken als krachtbron voor de aandrijving<br />

van de watermolen. Men had al vroeg in de historie ontdekt<br />

dat men op sommige laaggelegen plaatsen het grondwater<br />

kon “aftappen” om op die manier kunstmatige bronnen, de zgn.<br />

“sprengkoppen” en kunstmatige beekjes, de “sprengen” te krijgen.<br />

Om het water als krachtbron te gebruiken voor de bovenslagwatermolen,<br />

was het nodig dit water op zo’n hoog mogelijk peil te<br />

houden. Om dat peil te bereiken werd het water op een hoger niveau<br />

dan de dalbodem afgevoerd. Benedenstrooms wordt het water<br />

opgevangen en meestal tijdelijk vastgehouden in de molenvijvers,<br />

de zogenaamde “weijer”. Dit water dient als buffervoorraad<br />

voor de aandrijving van de molen.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 97


3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 98


Ravijnachtige dalen in de stuwwallen:<br />

Droogdalen<br />

Droge dalen zijn dalen met een langgerekte vorm, gelegen op de<br />

stuwwalheuvels. Ze liggen als een soort regengoten langs de hellingen<br />

van stuwwallen. Nu stromen er geen beken meer doorheen,<br />

of beken die te klein zijn om een dal van dergelijke grootte uit te<br />

slijpen. Vaak zijn de dalen asymmetrisch in doorsnee: de ene dalwand<br />

is steiler dan de tegenoverliggende wand.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 99


Vorming van een<br />

droogdal in een permafrostgebied<br />

Deze droog dalen zijn ontstaan in het Weichselien tijdens periodes van<br />

permafrost. In het Weichselien bereikte het ijs Nederland niet. Wel<br />

heerste er een toendraklimaat. De temperatuur was in de zomer niet<br />

hoger dan 10 °C en in de winter kon het wel 50 °C vriezen. De bodem<br />

was daardoor bijna het hele jaar bevroren, tot op een diepte van enkele<br />

tientallen meters. Alleen in de zomermaanden ontdooide de bovenste<br />

2-2,5 meter. Deze bovenlaag veranderde dan in een papperige, natte<br />

massa, want het water kon niet in de grond zijgen. Het smeltwater<br />

stroomde langs de heuvels weg en sleep zo dalen uit.<br />

Droge dalen kregen een asymmetrische vorm door de ontvangen hoeveelheid<br />

zonlicht. Bij oost-west georiënteerde dalen bescheen de zon<br />

de noordkant van het dal het meest en liet aan die kant de bodem opdrogen,<br />

waardoor de helling steil bleef. De zuidkant van het dal bleef<br />

echter in de schaduw. Daar gleed de blubberachtige grond gemakkelijk<br />

van de helling af en werd met het smeltwater meegevoerd. Zuidhellingen<br />

werden daardoor minder steil. Dit afglijden noemt men ook<br />

wel gelifluctie.<br />

Hetzelfde gold voor noord-zuid georiënteerde dalen.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 100


De middagzon, die op<br />

de oostkant van het<br />

dal scheen, was<br />

warmer dan de ochtendzon,<br />

die op de<br />

westkant scheen.<br />

Hierdoor bleef de<br />

oostkant steil en de<br />

westkant vlak.<br />

In het Laat-Weichselien werd het klimaat warmer. De bodem ontdooide<br />

langzaam en het regenwater kon er weer in wegzakken.<br />

Ook tegenwoordig stroomt er meestal geen water meer door droge<br />

dalen; alle neerslag trekt de grond in. Bij onze klim naar boven<br />

bleek ook dat de droogdalen allemaal doodlopen.<br />

We wandelen nu steeds hoger de stuwwal op In het voormalig<br />

landgoed <strong>St</strong>. <strong>Jansberg</strong> zijn de Kiekberg (76 m) en de <strong>St</strong>. Maartensberg<br />

(66 m) het hoogst. Het laagste punt, waar het water heen<br />

stroomt, is de Maas op ongeveer 10 m boven NAP.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 101


3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 102


Sjamanisme<br />

De Vliegenzwam heeft hallucinogene eigenschappen. Ze speelde<br />

een rol bij religieuse rituelen. In de Griekse mythologie staat het<br />

bekend als Godenspijs [Ambrozijn]. De Vliegenzam is afgebeeld als<br />

de boom der kennis in het paradijs op een Romaans fresco<br />

DE PLANT DIE DOOR HEKSEN GEHAAT<br />

WORDT.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 103


De naaldhout plantages die we passeren zijn begroeid met een deken<br />

van Adelaarsvaren. Het grazende vee raakt de giftige plant<br />

niet aan. De heideboeren die hier voor 1837 de heide benutten,<br />

hadden verschillende manieren gevonden om de soort toch te gebruiken.<br />

Gedroogde adelaarsvaren is erg brandbaar en daarom<br />

erg in trek geweest als brandstof. Als matrassenvulsel of strooisel<br />

in de stal was het ook gewild. Dat was allemaal mogelijk omdat bij<br />

het verwelken en afsterven van de plant ook de gevaarlijke stoffen<br />

eruit verdwijnen. Als boeren ophouden de adelaarsvaren te maaien,<br />

breidt hij zich als een lopend vuur uit.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 104


Branden helpt niet echt meer; de plant slaat immers zoveel<br />

nutriënten in zijn wortelstok op dat hij na de brand snel weer uitloopt<br />

en mogelijke concurrenten moeiteloos in de schaduw zet.<br />

Als je een adelaarsvaren begroeiing drie keer per zomer maait en<br />

je houdt dat drie opeenvolgende zomers vol kun je er vanaf raken.<br />

Het verhaal gaat dat, als je de<br />

varen juist boven de wortelstok<br />

afmaait, de letters JC, initialen<br />

voor Jezus Christus,<br />

verschijnen. Dat is ook de reden<br />

waarom heksen er alles<br />

aan doen om de plant te vernietigen.<br />

Als dat waar is, bewijst<br />

de sterke uitbreiding van<br />

de adelaarsvaren de laatste<br />

honderd jaar, hoe slecht de<br />

heksen er tegenwoordig aan<br />

toe zijn<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 105


Naarmate we hoger komen<br />

worden de bossen armer. De<br />

bodem is uitgeloogd door percolatie<br />

en landbouwkundig<br />

gebruik als heide. Veelal zijn<br />

de percelen ingericht als produktiebos.<br />

Opvallend is de Hulst aanwezig.<br />

Bron op de Maartensberg<br />

Vlakbij de <strong>St</strong>. Maartenshoeve, net onder de top van de <strong>St</strong>. Maartensberg<br />

op een hoogte van 54 m +NAP ligt een spreng. Over deze<br />

spreng of put schrijft Göbel in een wandelboekje uit ca. 1909: "Ik<br />

sprak daar een vrouw – die weer iemand kende die daar al 80 jaar<br />

woonde en vertelde dat de put altijd al water had gegeven.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 106


Alleen in heel droge zomers<br />

staat het water lager, maar na 2<br />

uur scheen de put altijd weer<br />

gevuld te zijn". Hoe oud de<br />

spreng precies is, weten we<br />

niet. Waarschijnlijk is deze al<br />

door de Romeinen gegraven,<br />

voor drinkwater voor mens en<br />

dier.<br />

Tot de jaren zeventig van de 20ste eeuw was de bron nog steeds<br />

in gebruik als drinkplaats voor het vee en tot twee jaar geleden<br />

liep er zelfs nog steeds water uit de spreng. Helaas is de sprengkop<br />

door achterstallig onderhoud onder een dik pakket bladeren<br />

en strooisel bedolven en gedeeltelijk dichtgegroeid.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 107


DE MAARTENSHOEVE, OP DE GRENS VAN HET<br />

HERTOGDOM GELRE EN KLEEF.<br />

De Maartenshoeve behoorde tot het 800 ha grote landgoed <strong>Jansberg</strong><br />

dat in1860 is aangelegd. Voor die tijd was dit deel van het<br />

eens zo machtige Ketelwald dat grotendeels was gedegradeerd tot<br />

heide en kreupelhout.<br />

Tot 1816 behoorde de <strong>Jansberg</strong> en<br />

Zevendal tot Duitsland. Bij het tractaat<br />

van Venlo zijn grenscorrecties<br />

uitgevoerd en kwam het bij Nederland.<br />

Om de staatskas te vullen is<br />

het in 1837 verkocht aan van<br />

Riemsdijk die het landgoed opnieuw<br />

beboste. Als bruid-schat kwam het<br />

aan baron Verschuer.<br />

We staan nu op 66 m hoogte<br />

op de grens van het voormalige<br />

hertogdom Gelre en<br />

Kleef. Met een rode stip is de<br />

plaats op de kaart aangegeven.<br />

Het is tevens de grens<br />

tussen Limburg en Gelderland<br />

en de waterscheiding<br />

tussen Maas en Rijn. Aan de<br />

oostkant ligt het glaciale<br />

tongbekken van Groesbeek.<br />

Situatie 200.000 jaar geleden↑<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 108


Sprunkel of Sprankelbeek<br />

Het water van de bovenslag.<br />

Op ongeveer 43 m +NAP, ontspringen de bronnen van de Sprunkel-<br />

of Sprankelbeek . De naam Sprunkel is afgeleid van ‘sprung’,<br />

het plaatselijke dialect voor spreng of gegraven bron. De oorsprong<br />

van de Sprunkelbeek bestaat uit meerdere sprengen of<br />

bronnen die samenkomen in het Groene Water een stuwvijvertje.<br />

Van daaraf stroomt het de zgn. meetgoot in. Dit is een rechthoekige<br />

goot met een peilschaal en een V-vormige doorstroomopening.<br />

Door de waterhoogte in de V-goot te meten, kan men exact het<br />

debiet uitrekenen. Onder normale omstandigheden is de waterhoogte<br />

in de V-goot 9 cm wat overeenkomt met een debiet van 18<br />

m³/u, dit is de hoeveelheid water die de bronnen leveren.<br />

Dit is echter onvoldoende om te kunnen malen, hiervoor is minimaal<br />

40 m³/u nodig, wat overeenkomt met een waterhoogte van<br />

0,14 m in de V-goot.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 109


Achter de meetgoot bevindt zich een verdeelstuk dat het water<br />

verdeelt over de opgeleide Bovenste Sprunkelbeek en de Onderste<br />

Sprunkelbeek . Met behulp van een afsluiter kan de gewenste<br />

hoeveelheid worden ingesteld. Tijdens het malen van de molen<br />

wordt de verdeling zo ingesteld, dat bijna al het water door de Bovenste<br />

Sprunkelbeek loopt.<br />

Om te voorkomen dat er schade aan het ecosysteem van de beek<br />

ontstaat, blijft een klein gedeelte van het water via de Onderste<br />

Sprunkelbeek lopen, zodat deze beek niet droog komt te vallen.<br />

Als de molen niet in werking is, wordt de verdeling zo ingesteld<br />

dat er minimaal water door de opgeleide beek stroomt, omdat deze<br />

het meest kwetsbaar is voor uitspoeling en dijkdoorbraak.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 110


Deze zorgt ervoor dat het overschot aan water kan overlopen naar<br />

het Molendalsvijvertje, zodat het nog voor de middenslag gebruikt<br />

kan worden. Het kwetsbaarste en het meeste onderhoud vergt de<br />

Bovenste Sprunkelbeek.<br />

Wanneer de opgeleide beek wordt opgestuwd, is er regelmatig<br />

wel ergens in het 400 meter lange traject een lekkage. De oorzaak<br />

van deze lekkages is het graaf- en wroetwerk van verschillende<br />

soorten kleine knaagdieren in het dijktalud. Ook zitten er op<br />

sommige plaatsen gaten in de leemlaag waarmee de beekbedding<br />

is afgewerkt. Om deze lekkages tegen te gaan is over een lengte<br />

van 200 meter een kunststofdoek in de beekbedding gelegd.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 111


DE BOVENST MOLENDALVIJVER<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 112


Door de combinatie van een groot verval met een geringe hoeveelheid<br />

water was dit gebied bij uitstek geschikt voor molens<br />

met een zgn. bovenslagrad.<br />

Hierbij werd dankbaar gebruik gemaakt van het in de stuwwal<br />

aanwezige natuurlijke hoogteverschil. De beken voerden echter<br />

van nature te weinig water om een watermolen te kunnen aandrijven.<br />

Daarom heeft men in het verleden verschillende beeklopen aan<br />

elkaar gekoppeld en sprengen gegraven om voldoende water te<br />

krijgen. Door de beek zo hoog mogelijk tegen de helling aan te leggen,<br />

dit zijn de zgn. opgeleide beken, verkreeg men meer waterkracht.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 113


En uiteraard werden er voor de watermolens spaarvijvers aangelegd.<br />

Hierdoor is een aaneengesloten watersysteem ontstaan<br />

waarmee men meerdere achter elkaar gelegen watermolens kon<br />

aandrijven.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 114


De Haagbeuk is veel nauwer<br />

verwant aan de berk dan aan de<br />

beuk , en hoewel ook de haagbeuk<br />

als hij niet gesnoeid wordt<br />

tot een uiterst imposante boom<br />

kan uitgroeien, is hij toch veel<br />

bescheidener van aard dan de<br />

‘echte’ beuk. Carpinus betulus is<br />

een dienende boom, omdat hij<br />

goed schaduw verdraagt en<br />

daarom in de ondergroei van<br />

waardevolle bosbestanden met<br />

eik, beuk en linde groeit. Zijn<br />

snel verterende blad zorgt bovendien<br />

voor een luchtige en<br />

voedselrijke humuslaag.<br />

Zijn plaats in het Molendal is niet toevallig. Het hout van deze<br />

boom is hard en, taai en zwaar. De slijt vastheid maakt haagbeukenhout<br />

geschikt voor de tanden van de raderen van de molen. De<br />

Barones vertelde ons dat men bij de molen aanvankelijk het hout<br />

van de Robinia gebruikte en nu het dure azijnhout uit het Middellandse<br />

zeegebied<br />

De Haagbeuk was de laatste van de inheemse boomsoorten die in<br />

de laatste eeuwen voor het begin van de jaartelling in Nederland<br />

doordrong. Carpinus betulus hoort hier thuis aan de voet van de<br />

berg op de gerijpte voedselrijke grond. Ze verdraagt veel schaduw<br />

en biedt met zijn goed verterende bladstrooisel tegenwicht tegen<br />

de bodemverzuring van het afgevallen blad ven Zomereik en Beuk.<br />

In zijn onmiddellijke nabijheid treffen we ook veel Zoete kers aan.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 115


De Boskriek<br />

De Zoete kers is een bosbewoner, maar heeft betrekkelijk veel<br />

licht nodig. Omdat de bodem aan de voet van de <strong>Jansberg</strong> los, humeus,<br />

goed vochthoudend en min of meer voedselrijk is, gedijt<br />

Prunus avium hier goed. De Boskriek heeft donkerrode, dunvlezige,<br />

vrij zure vruchten met een sterk bitter kersenaroma. De appelvink,<br />

bijgenaamd `kernbijter`, is bedreven in het kraken van de<br />

steenkern.<br />

De Gekraagde aardster behoort tot de Buikzwammen. Gasteromyceten<br />

zijn een zeer diverse groep Basidiomyceten met een vruchtlichaam<br />

waarin de sporen op een inwendig hymenium worden<br />

gevormd en zijn afgesloten van de buitenlucht.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 116


De Bovenste Plasmolen is de enige watermolen bij de <strong>St</strong>. <strong>Jansberg</strong> die<br />

de tand des tijds heeft doorstaan. Het is een dubbelslagmolen, dat wil<br />

in dit geval zeggen dat het waterrad wordt gebruikt als bovenslag- en<br />

middenslagrad. En dit is uniek in Nederland! Bij een bovenslagrad<br />

valt het water boven het rad en wordt optimaal gebruik gemaakt<br />

van de zwaartekracht. Bij een middenslagrad, de naam zegt het al,<br />

valt het water halverwege in de bakken van het rad.<br />

De Bovenste Plasmolen kan dus door twee waterstromen tegelijk<br />

worden aangedreven. Hoe oud de molen precies is, weten we niet.<br />

Mogelijk deed hij al in de 15de eeuw dienst. Het muurankerjaartal<br />

1725 geeft aan dat er in dat jaar een verbouwing heeft plaatsgevonden.<br />

Oorspronkelijk was het een papiermolen, maar in 1846 is<br />

hij omgebouwd voor het pellen en malen van graan. Op de muren<br />

van de molen ontdekken we de zesde varen: de <strong>St</strong>eenbreekvaren.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 117


Chasmofyten op de muren van de molen.<br />

In de spleten van de verticale muren van de molen groeit de<br />

Muurvarenassociatie [Asplenietum ruto-murario-trichomanis].<br />

Deze planten noemen we chasmofyten. Het zijn vaatplanten die in<br />

staat zijn te wortelen in spleten van rotsen of in voegen van muren.<br />

Verwering en ophoping van humus en andere bodemdeeltjes<br />

hebben sinds 3 eeuwen hier een milieu geschapen geschikt voor<br />

Muurvaren, <strong>St</strong>eenbreekvaren en Gewoon muursterretje.<br />

De standplaats wordt gekenmerkt door grote schommelingen in<br />

temperatuur en waterhuishouding, alsmede geringe mogelijkheden<br />

om te wortelen.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 118


De planten zijn dan ook aangepast door een xeromorfe bouw, die<br />

tot uitdrukking komt in het bezit van leerachtige, succulente, sterk<br />

behaarde of wasachtige bladeren.<br />

De <strong>St</strong>eenbreekvaren houdt<br />

van vochtige muren. Ze<br />

mijdt het zonlicht. Keermuren<br />

zijn favoriet.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 119


3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 120


De Gekraagde Aardsterren bij de Bovenste molenvijver zijn in augustus<br />

tevoorschijn gekomen. Ze blijven, in tegenstelling tot de<br />

meeste paddenstoelen, lang herkenbaar en dus vindbaar door hun<br />

stevige huid. Hoewel de levensduur van de meeste paddenstoelen<br />

kort is en ze daarna snel in elkaar zakken en verdwijnen, zijn<br />

aardsterren wel het grootste deel van het jaar te vinden. Aardsterren<br />

hebben een stevige, papierachtige huid waardoor ze het tot nu<br />

hebben uitgehouden. Nieuwe aardsterren verschijnen van half augustus<br />

tot ongeveer wanneer de winter echt invalt.<br />

Verwantschap tussen verschillende<br />

soorten paddenstoelen is aan de buitenkant<br />

vaak niet te zien en het zal je<br />

wellicht verbazen dat aardsterren<br />

verwant zijn aan stinkzwammen en<br />

helemaal niet aan stuifzwammen<br />

(Lycoperdon-soorten), waar ze hun<br />

wijze van sporenverspreiding mee<br />

gemeen hebben.<br />

Als het regent, zorgen de regendruppels die op het met sporen gevulde<br />

bolletje vallen ervoor dat de sporen als een wolkje het bolletje<br />

van de aardster uitgedreven worden. Jonge aardsterren hebben<br />

wel wat weg van een klein tulpenbolletje, maar als ze open<br />

gaan krijgen ze spoedig hun karakteristieke vorm.<br />

Vaak drukken de slippen de aardster de grond uit en komt deze<br />

daardoor hoger te zitten, wat voordeel biedt als je diep in het mos<br />

of gras opgroeit. De Gekraagde aardster is herkenbaar aan een karakteristieke<br />

kraag onder het bolletje die ontstaat bij het scheuren<br />

van de slippen als deze omkrullen.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 121


cac<br />

Amerikaanse vogelkers<br />

Amerikaans-krentenboompje<br />

Beuk<br />

Douglas<br />

Eenstijlige meidoorn<br />

Es<br />

Fijnspar<br />

Gagel↓<br />

Haagbeuk↓<br />

Hulst<br />

Japanse larix<br />

Mispel<br />

Noorse esdoorn<br />

Robinia<br />

Ruwe berk<br />

Sleedoorn<br />

Suikersesdoorn<br />

Zachte berk<br />

Zoete kers<br />

Zomereik<br />

Zwarte els<br />

Gewone esdoorn<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 122


De Eekhoorn die over de Romeinse ruïne rende is een omnivoor<br />

die tot de knaagdieren behoort.<br />

Met zijn lange, gekromde klauwen kan hij makkelijk in bomen<br />

klimmen en van tak naar tak springen. Tijdens een sprong spreidt<br />

hij zijn ledematen, waarbij de losse huid op de flanken het dier<br />

helpt in de lucht te blijven. De pluimstaart dient als roer, waarmee<br />

hij zijn sprong kan sturen. Ook kan hij goed zwemmen. De lange<br />

staart, de elegante wijze van voortbewegen en de pluimpjes op de<br />

oren geven hem een hoge aaibaarheidsfactor..<br />

De eekhoorn voedt zich op de <strong>Jansberg</strong> met plantaardig materiaal<br />

als noten en zaden van sparren en pijnbomen. Verder eten<br />

ze knoppen, paddenstoelen, stukken boomschors, en soms dierlijk<br />

materiaal, als insecten, eieren en zelfs jonge vogels.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 123


Ook eten ze aarde om mineralen binnen te krijgen. De eekhoorn<br />

eet dagelijks vijf procent van zijn lichaamsgewicht aan voedsel.<br />

Net als veel andere knaagdieren leggen eekhoorns wintervoorraden<br />

aan.<br />

De eekhoorn is een dagdier, dat zich meestal vlak na zonsopgang<br />

al laat zien. Ze zijn voornamelijk na zonsopgang en voor zonsondergang<br />

actief. 's Winters laten ze zich alleen 's ochtends zien. De<br />

eekhoorn houdt geen winterslaap. In plaats daarvan houdt hij zich<br />

bij gure dagen in zijn nest verborgen, en bezoekt hij op betere dagen<br />

's ochtends zijn wintervoorraad.<br />

Eekhoorns worden 3 tot 7 jaar in het wild, en tot tien jaar in gevangenschap.<br />

Om aan zijn vijanden te ontkomen rent de eekhoorn<br />

spiraalsgewijs omhoog tegen een boom.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 124


SOCIAAL GEDRAG EN VOORTPLANTING<br />

De woongebieden van de eekhoorn overlappen elkaar. Vooral in<br />

de winter, waarin de woongebieden groter zijn, is er veel overlap<br />

tussen de woongebieden. Vrouwtjes wonen meer verspreid van<br />

elkaar dan mannetjes, waardoor overlap tussen de woongebieden<br />

van vrouwtjes minder voorkomt.<br />

Een met de fiets reizende Rus.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 125


Langs de paden hoger op de<br />

berg treffen we een afwijkend<br />

milieu aan. Het is er vochtig,<br />

kalkloos en matig voedselrijk.<br />

De bodem bestaat uit humusarme<br />

zandgrond.<br />

Door betreding en tijdelijke<br />

stagnatie van water is de bodem<br />

sterk verdicht.<br />

Dit leidt tot anaërobe condities.<br />

De Tengere rus speelt hier een<br />

prominente rol. Juncus tenuis is<br />

van Noord-Amerikaanse afkomst<br />

en werd in 1821 voor het<br />

eerst op het Europese vasteland<br />

waargenomen.<br />

Het is de tredplant voor zandige bodems. Onder vochtige omstandigheden<br />

wordt de wand van zijn zaden slijmerig, zodat ze<br />

aan schoenzolen of [fiets]banden blijven plakken en soms ver van<br />

de ouderplant weer worden afgestreken.<br />

Associatie van Engels raaigras en Grote weegbree.<br />

Subassociatie Tengere Rus.<br />

[Plantagini-Lolietum Perennes juncetosum<br />

tenuis]<br />

Overal langs het pad treffen we de associatie van Engels raaigras<br />

en Grote weegbree aan.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 126


Het is een tredgemeenschap met Grote weegbree en Tengere rus.<br />

Vandaar dat hier sprake is van de subassociatie met Tengere rus.<br />

Plaatselijk wordt de associatie vergezeld door Gewoon struisgras,<br />

Engels raaigras, <strong>St</strong>raatgras, Varkensgras, Paardenbloemen en Witte<br />

klaver.<br />

Waterpeper: een gifgroene tint<br />

en brandend scherpe smaak.<br />

Op de natte, humeuze, ammoniakhoudende plekken langs het pad<br />

hoger op de berg , waar water langdurig stagneert heeft zich Waterpeper<br />

gevestigd. Het is een eenjarige, die dit soort open plekken<br />

nodig heeft voor kieming.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 127


Het Verbond Veldbies-Beukenbos<br />

[Luzulo-Fagion.]<br />

Boven op de berg bestaat de bodem uit zure zandige leemgronden.<br />

Het is er relatief koel met een hoge luchtvochtigheid. Op de<br />

steile, erosiegevoelige hellingen groeit overal Grote veldbies.<br />

De veldbiezen hebben een eenhokkige doosvrucht die slechts drie<br />

grote zaden bevat. Deze hebben een witachtig aanhangseltje, dat<br />

in de smaak valt bij mieren die aan de zaadverspreiding bijdrage.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 128


Zowel aan de brede bladeren en de zaadverspreiding is duidelijk<br />

af te lezen dat we hier met een echte bosplant te maken hebben.<br />

Parelgras- beukenbos op de klif bij de<br />

helkuil.<br />

[Melico-Fagetum]<br />

Bij de klif komt steeds nieuwe verse löss aan de oppervlakte. Deze<br />

is nog niet uitgeloogd en bezit voldoende kalk om de groei van<br />

Eenbloemig parelgras mogelijk te maken. De groeiplaats bevindt<br />

zich op de helling met losse vochthoudende humus. De plek loopt<br />

gevaar te donker te worden.<br />

Parels op de Klif<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 129


3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 130


Langs het Renneke komt veel<br />

IJle zegge voor. In dichte pollen<br />

groeit het in de halfschaduw<br />

van het bos. IJle zegge is een<br />

loofbosplant. Het groeit hier op<br />

voedselrijke, humeuze, vochtige<br />

en iets verdichte maar niet<br />

zuurstofarme grond.<br />

Belangrijk voor IJle zegge is de<br />

zuurstofvoorziening van haar<br />

wortel milieu.<br />

Een warrelknoest is een<br />

woekerreactie van slapende<br />

knoppen in de<br />

stam van de boom, die<br />

het gevolg is van stress.<br />

Dat kan zowel een bacteriële<br />

infectie zijn als<br />

een beschadiging. Bij<br />

meubelmakers was dit<br />

hout erg geliefd. Het is<br />

door het ingewikkelde<br />

patroon heel geschikt<br />

voor inlegwerk.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 131


De <strong>Jansberg</strong><br />

bezocht.<br />

3 <strong>oktober</strong> 2012, KNNV afdeling Nijmegen 132

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!