OM Opportuun 9 03.indd - Openbaar Ministerie
OM Opportuun 9 03.indd - Openbaar Ministerie
OM Opportuun 9 03.indd - Openbaar Ministerie
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
28<br />
internationaal<br />
Afdeling Internationale Rechtshulp<br />
in Strafzaken (MinJus), tel. 070 - 370 74 68<br />
jurisprudentie<br />
Uitlevering van vrouwelijk PKK-lid aan<br />
Turkije<br />
Hoge Raad, 15 september 2006, LJN AV7387<br />
Verzoek om uitlevering van de Turkse auto-<br />
riteiten van een Koerdische vrouw die lid is<br />
(geweest) van de Koerdische verzetsbeweging<br />
PKK. Zij wordt verdacht van betrokkenheid bij de<br />
training van terroristen en deelname aan gewa-<br />
pende aanvallen in Turkije. De Hoge Raad ver-<br />
klaart de uitlevering toelaatbaar maar adviseert<br />
de minister van Justitie om de Turkse autoriteiten<br />
te vragen om voorafgaand aan de uitlevering de<br />
nodige waarborgen te geven tegen mogelijke<br />
behandeling van de opgeëiste persoon (o.p.)<br />
in strijd met het EVRM. De Turkse autoriteiten<br />
geven aan dat de o.p. na uitlevering zal worden<br />
behandeld in overeenstemming met de inter-<br />
nationale verplichtingen, gelijk eenieder die in<br />
Turkije gedetineerd is. De minister van Justitie<br />
bepaalt dat uitlevering toelaatbaar is. Hiertegen<br />
spant de o.p. een kort geding aan. De voorzie-<br />
ningenrechter verbiedt uitlevering. Tegen deze<br />
uitspraak gaat de staat in hoger beroep. Het<br />
Hof stelt vast dat de o.p., als prominent PKK-lid,<br />
na uitlevering een risico loopt op behandeling<br />
in strijd met het EVRM. Uitlevering kan alleen<br />
worden toegestaan als de Turkse autoriteiten<br />
meer op haar persoon toegespitste garanties<br />
geeft. Tegen deze uitspraak van het Hof stelt de<br />
staat cassatie in. De Hoge Raad bevestigt de<br />
uitspraak van het Hof en oordeelt dat niet kan<br />
worden gezegd dat het Hof onvoldoende bete-<br />
kenis heeft gehecht aan het vertrouwensbegin-<br />
sel. Het Hof kon tot het oordeel komen dat een<br />
toereikende garantie op zijn minst zou moeten<br />
inhouden dat en op welke wijze de Turkse auto-<br />
riteiten er in de praktijk voor zouden zorgdragen<br />
dat de justitiële en andere functionarissen met<br />
wie o.p. tijdens haar detentie en berechting in<br />
aanraking zal komen, haar niet zullen martelen<br />
of aan enige andere onmenselijke behandeling<br />
zullen blootstellen. Voorts overweegt de Hoge<br />
Raad dat een beslissing om iemand uit te leve-<br />
ren waarbij is gesteld dat dit in strijd zou zijn met<br />
het EVRM volledig getoetst moet kunnen wor-<br />
den door de burgerlijk rechter. De klacht dat het<br />
Hof ten onrechte zijn eigen oordeel ter zake van<br />
de genoegzaamheid van de toezeggingen in de<br />
plaats heeft gesteld van dat van de minister van<br />
Justitie terwijl het Hof zich had moeten beperken<br />
tot een beoordeling van de vraag of de minister<br />
in redelijkheid tot zijn beoordeling heeft kunnen<br />
komen is hiermee verworpen.<br />
Opsporingsonderzoek n.a.v. infiltratie<br />
Rechtbank Breda 11 september 2006,<br />
LJN AY7915<br />
Overlevering aan Duitsland. De raadsman stelt<br />
dat de officier van justitie bij diens vordering ex<br />
126m Sv heeft verzwegen dat er in het kader van<br />
een rechtshulpverzoek vanuit Duitsland naar<br />
Nederland een infiltrant was ingezet. De recht-<br />
bank oordeelt dat de officier van justitie gehou-<br />
den is bij vorderingen inzake bijzondere opspo-<br />
ringsbevoegdheden de rechter-commissaris<br />
te voorzien van alle informatie in die zaak die<br />
nodig is om, in de uitoefening van diens wette-<br />
lijke taak, tot een afgewogen oordeel te kunnen<br />
komen. Aldus had het <strong>Openbaar</strong> <strong>Ministerie</strong> de<br />
rechter-commissaris alle beschikbare informatie<br />
over de inzet van een infiltrant moeten geven,<br />
terwijl uit de beschikbare informatie niet blijkt<br />
dat dit is gebeurd. Maar nu het <strong>OM</strong> het Duitse<br />
rechtshulpverzoek wel heeft genoemd had de<br />
rechter-commissaris de relevante informatie<br />
over de infiltrant aan de hand daarvan kunnen<br />
opvragen. Aldus is de informatie niet doelbe-<br />
wust achtergehouden en kan het verzuim van<br />
het <strong>OM</strong> niet leiden tot diens niet-ontvankelijk-<br />
heid. Nu de informatie voorts geen ontlastend<br />
materiaal bevatte is de rechtbank voorts van<br />
oordeel dat er geen verdere consequenties in<br />
de zin van artikel 359a Sv hoeven te worden<br />
genomen. Op basis van het vertrouwensbe-<br />
ginsel dient er vanuit gegaan te worden dat<br />
Nederland de informatie op grond waarvan het<br />
Nederlandse opsporingsonderzoek naar ver-<br />
dachte is opgestart heeft verkregen op een naar<br />
Duits recht rechtmatige wijze.<br />
Uitlevering aan VS wegens verdenking aan-<br />
slag in Irak<br />
Hoge Raad, 5 september 2006 www.rechtspraak.<br />
nl/ljn.asp?ljn=AY3440<br />
De Verenigde Staten (hierna: VS) verzoeken<br />
om uitlevering van een Nederlander die zij ver-<br />
denken van het in Irak samenspannen tot een<br />
aanslag op de daar aanwezige Amerikaanse<br />
troepen. Op grond van het bilaterale uitleve-<br />
ringsverdrag tussen Nederland en de VS dient,<br />
wanneer sprake is van feiten gepleegd buiten<br />
het grondgebied van de verzoekende staat,<br />
nagegaan te worden of de rechtbank van de<br />
aangezochte staat in gelijksoortige omstan-<br />
digheden rechtsmacht zou kunnen uitoefenen.<br />
Nagegaan moet dus worden of Nederland<br />
rechtsmacht zou hebben als Nederlanders<br />
in Irak het doelwit zouden zijn geweest van<br />
een persoon die niet de Nederlandse natio-<br />
naliteit heeft. Artikel 4, lid 13 Sr geeft aan dat<br />
Nederland rechtsmacht heeft voor feiten die<br />
vallen onder de omschrijvingen van artikel 2<br />
van het Verdrag inzake de bestrijding van ter-<br />
roristische bomaanslagen en het feit is gepleegd<br />
tegen een Nederlander. Hiermee is voldaan aan<br />
de voornoemde verdragsrechtelijke dubbele<br />
strafbaarheid. De raadsman stelt echter dat er<br />
in Irak op het moment van het plegen van het<br />
feit sprake was van een intern gewapend con-<br />
flict waardoor krachtens artikel 19 Verdrag ter<br />
bestrijding van terroristische bomaanslagen,<br />
bomaanslagen niet vallen onder het verdrag.<br />
Aldus heeft Nederland volgens raadsman geen<br />
rechtsmacht zoals aangegeven in het uitleve-<br />
ringsverdrag. De rechtbank oordeelt echter dat<br />
er geen sprake is van een intern gewapend con-<br />
flict aan de hand van de tekst van VN-resolutie<br />
1483. De Hoge Raad geeft voorts nog aan dat de<br />
aard van de uitleveringsprocedure zich er tegen<br />
verzet dat de uitleveringsrechter met het oog op<br />
de beoordeling van de vraag of is voldaan aan<br />
de verdragsrechtelijke dubbele strafbaarheid<br />
diepgaand onderzoek doet naar het bestaan van<br />
enige bijzondere omstandigheid die volgens het<br />
recht van de verzoekende staat dan wel dat van<br />
de aangezochte staat tot gevolg heeft dat het<br />
wettelijk voorschrift waarbij het feit waarvoor<br />
de uitlevering is verzocht, strafbaar is gesteld,<br />
buiten toepassing moet blijven, tenzij dit recht-<br />
streeks volgt uit de door de verzoekende staat<br />
overgelegde stukken of zonder diepgaand<br />
onderzoek door de uitleveringsrechter door de<br />
rechter kan worden aangenomen. In dit geval<br />
is uit de stukken niet gebleken dat er van een<br />
dergelijke omstandigheid sprake is. Het beroep<br />
wordt verworpen.<br />
Tekst: Linda Bregman<br />
OPPORTUUN Nummer 9 – 2006 Verkeer 297<br />
verkeer<br />
Bureau Verkeershandhaving <strong>OM</strong>.<br />
Voor complete teksten, bel 0346-333310<br />
Rijgedrag: poging doodslag of<br />
roekeloosheid?<br />
Rechtbank Roermond 3 oktober 2006, resp.<br />
04/620218-05 (LJN: AY9325) en 04/851049-05<br />
(LJN: AY9328)<br />
In beide vonnissen tegen resp. “de inhaler” en<br />
“de ingehaalde” komt de rechtbank in tegenstel-<br />
ling tot de visie van het <strong>OM</strong> tot vrijspraak van het<br />
primair tenlastegelegde feit van “medeplegen<br />
van een poging tot doodslag” en merkt het rij-<br />
gedrag van beiden aan als “roekeloos”(ex art. 6<br />
WVW94 jo 47 Sr). De rechtbank reconstrueert<br />
dat de verdachten ieder in hun eigen auto over<br />
een 80 km-weg reden. De één ging inhalen<br />
terwijl de ander op dat moment ca. 100km/u<br />
reed. De ingehaalde voerde zijn snelheid verder<br />
op maar bemerkt dat hij niet voorbij de inhaler<br />
komt omdat deze de snelheid van zijn auto had<br />
verhoogd. Aldus rijden gedurende korte tijd<br />
beide verdachten naast elkaar terwijl de snel-<br />
heid inmiddels tot ca. 160 km/u was opgelopen.<br />
In een flauwe bocht naar rechts gaat het fout: de<br />
auto van de inhaler raakt kort van de weg, een<br />
stuurcorrectie leidt tot een terugkeer op de weg<br />
maar ook tot een botsing tussen beide auto’s.<br />
Zij raken beide van de weg. Tengevolge daarvan<br />
liepen de inzittenden van de auto van de inhaler<br />
zwaar lichamelijk letsel op. In uitgebreide over-<br />
wegingen en onder verwijzing naar het zoge-<br />
naamde Porsche-arrest (van 15 oktober 1996, NJ<br />
1997, 199) maakt de rechtbank duidelijk dat het<br />
bewijs voor voorwaardelijk opzet ter afscheiding<br />
van roekeloos handelen is gekoppeld aan zware<br />
vereisten die het recht stelt aan een veroordeling<br />
voor poging tot doodslag in een verkeerszaak.<br />
“Bevel” ex art. 163 WVW94 (tot medewer-<br />
king aan ademanalyse-onderzoek) of “vrij-<br />
willig meegaan” in relatie tot art. 184 Sr.<br />
Hoge Raad 12 september 2006 nr. 01441/05<br />
(LJN: AV6178)<br />
In de door verdachte (zelf politieman) ingestelde<br />
cassatieprocedure komt de procureur-generaal<br />
in een uitgebreide conclusie met vele verwijzin-<br />
gen naar eerdere rechtspraak en wetgeving tot<br />
het oordeel dat in casu sprake is geweest van<br />
vrijwillig meegaan van verdachte om zich aan<br />
de ademanalyse te onderwerpen. Dat verdachte<br />
het hazenpad had gekozen toen de verbalisante<br />
de benodigde apparatuur ging halen, kan niet<br />
(ook) begrepen worden onder art. 184 Sr. Ook<br />
daar is sprake van het niet voldoen aan bevel of<br />
vordering. Als verbalisante een verplichting tot<br />
medewerking van verdachte in het leven had<br />
willen roepen, had zij verdachte een bevel moe-<br />
ten geven aan de ademanalyse mede te werken<br />
en alle in dat verband gegeven aanwijzingen op<br />
te volgen. Gelet op het stelsel van verplichtin-<br />
gen in art. 163 WVW94 zou toepassing van art.<br />
184 Sr neerkomen op het scheppen van extra<br />
verplichtingen voor een verdachte bestuurder.<br />
Volgens de procureur-generaal zou aldus het<br />
stelsel dat aan de wetgever voor ogen heeft<br />
gestaan op ongeoorloofde wijze worden door-<br />
kruist. Als art. 184 Sr. Van toepassing zou zijn op<br />
de verdachte bestuurder aan wie het bevel van<br />
art. 163 WVW94 niet is gegeven valt niet in te<br />
zien waarom ook niet de verdachte die zich aan<br />
aanhouding probeert te onttrekken door weg te<br />
rennen zich aan het misdrijf van art. 184 Sr. zou<br />
schuldig maken. De HR volgt die visie, vernietigt<br />
de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug<br />
om opnieuw te berechten en af te doen.<br />
Overhandigen van kleurenkopie rijbewijs<br />
(=gebruikmaken van vals geschrift ex art.<br />
225, lid 2 Sr.)<br />
Hoge Raad 19 september 2006, 02062/05; LJN:<br />
AX5810; NJ 2006, 523<br />
Tijdens een verkeerscontrole overhandigde de<br />
betrokkene aan een agent een rijbewijsmapje<br />
waarin een kleurenkopie van het originele rij-<br />
bewijs zat. De raadsvrouw van de betrokkene<br />
heeft in hoger beroep voor het hof gepleit voor<br />
vrijspraak van haar cliënt omdat geen sprake<br />
was van kwaad opzet ten tijde van het vervaar-<br />
digen van de kleurenkopie. Het kopiëren is<br />
volgens haar niet aan te merken als het valselijk<br />
opmaken of vervalsen van een geschrift en ook<br />
overigens had de betrokkene geen opzet gehad<br />
om de kopie te gebruiken als ware het echt en<br />
onvervalst. Het hof was van oordeel dat betrok-<br />
kene door het overhandigen van het mapje en<br />
daarbij niet mede te delen dat het een kopie was,<br />
deze kopie als een echt en onvervalst rijbewijs<br />
heeft willen gebruiken. De betrokkene had in<br />
het proces-verbaal verklaard dat hij wist dat hij<br />
de agent een kopie gaf, omdat het origineel van<br />
zijn rijbewijs normaal thuis ligt, maar door een<br />
invordering op het parket te R. lag. Omdat hij<br />
in meerdere auto’s reed en daardoor vaak zijn<br />
rijbewijs kwijt was, had hij verschillende kleu-<br />
renkopieën gemaakt en in rijbewijsmapjes in de<br />
betreffende auto’s gelegd. De procureur-gene-<br />
raal bij de HR is onder verwijzing naar hierna te<br />
noemen jurisprudentie van mening dat buiten<br />
kijf staat dat een kopie van een vals geschrift zelf<br />
ook weer een vals geschrift is (HR, NJ 1972,79).<br />
Als men wél met het oogmerk om het geschrift<br />
als echt en onvervalst te gebruiken van een<br />
uniek origineel een getrouwe kopie maakt, zal er<br />
wel van het misdrijf van art. 225, lid 1 Sr. sprake<br />
zijn, omdat dan de bedoeling van het aanmaken<br />
van de kopie is, om het als ware het het origineel<br />
te gebruiken. En de kopie is onder omstandig-<br />
heden niet gelijk te stellen met het origineel.<br />
In casu is de kopie door de verdachte zelf aan-<br />
gemaakt en is niet door de Dienst Wegverkeer<br />
afgegeven (art. 105 Reglement Rijbewijzen). De<br />
Hoge Raad is van oordeel dat het hof geen blijk<br />
heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting,<br />
meer in het bijzonder niet omtrent de term “vals<br />
geschrift” en komt tot een verwerping van het<br />
door de betrokkene ingestelde cassatieberoep.<br />
Tekst: Koos Spee<br />
Zie verder op <strong>OM</strong>tranet:<br />
• Snelheidsoverschrijding kort ná<br />
wegkruising (ervóór 70 km/u, erná<br />
100 km/u toegestaan)<br />
Gerechtshof Leeuwarden 21 september<br />
2006 WAHV 06/00746<br />
• Dodelijk verkeersongeval tijdens<br />
wegrace; roekeloos rijden<br />
(art. 6 WVW94)<br />
Rechtbank Zwolle 26 september 2006,<br />
resp. 07/607258-06 (LJN: AY8850) en<br />
07/607259-06 (LJN: AY8852)<br />
• Onvoldoende wijzen op mogelijkheid<br />
van tegenonderzoek?<br />
Hoge Raad 3 oktober 2006, nr. 02874/05