Untitled - Holland Historisch Tijdschrift
Untitled - Holland Historisch Tijdschrift
Untitled - Holland Historisch Tijdschrift
Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
<strong>Holland</strong>, regionaal-historisch tijdschrift<br />
<strong>Holland</strong> is een tweemaandelijkse uitgave van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>, die voorts de reeks Hol<br />
landse Stadiën uitgeeft. <strong>Holland</strong> wordt kosteloos aan de leden toegezonden. Voor de <strong>Holland</strong>se Stadiën gel<br />
den speciale ledenprijzen/ledenkortingen.<br />
Redactie<br />
G.M.E. Dorren, K. Goudriaan, I. Heidebrink, M. Keblusek, P. Knevel, E. Kreuwels.J. Steenhuis, G. Ver<br />
hoeven, E.L. Wouthuysen.<br />
Vaste medewerkers<br />
R.M. van Heeringen enJ.-K.A. Hagers (archeologie).<br />
Kopij voor <strong>Holland</strong> en <strong>Holland</strong>se Stadiën te zenden aan de redactiesecretaris van <strong>Holland</strong>, mevr.drs M. Ke<br />
blusek, Bellamystraat 121', 1053 Bj Amsterdam, telefoon 020-68311484.<br />
De kopij moet worden ingediend conform de richtlijnen van de redactie. Deze zijn verkrijgbaar bij de<br />
redactiesecretaris.<br />
Publicaties ter bespreking of aankondiging in <strong>Holland</strong> gaarne zenden aan de boekenredacteur: dr G.<br />
Verhoeven, p/a Gemeentelijke archiefdienst Delft, Oude Delft 169, 2611 HB Delft, tel. 015-2602340.<br />
<strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong><br />
De <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong> stelt zich ten doel de belangstelling voor en de beoefening van de<br />
geschiedenis van Noord- en Zuid-<strong>Holland</strong> in het bijzonder in haar regionale en lokale aspecten te be<br />
vorderen.<br />
Secretariaat: mevr. drs GJ.A.M. Bolten, p/a Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18, 2012<br />
CH Haarlem<br />
Ledenadministratie: M.G. Rotteveel, p/a Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18, 2012 CH<br />
Haarlem, telefoon 023-5319525.<br />
Contributie: ƒ50 - per jaar voor gewone leden (personen) en buitengewone leden (instellingen), na<br />
ontvangst van een acceptgirokaart te storten op postgirorekening nr 339121 ten name van de Histori<br />
sche Vereniging <strong>Holland</strong> te Haarlem. Zij die in de loop van een kalenderjaar lid worden, ontvangen<br />
kosteloos de in dat jaar reeds verschenen nummers van <strong>Holland</strong>.<br />
Losse nummers: ƒ7,50, dubbele nummers ƒ15-, vermeerderd met ƒ3 - administratiekosten voor een<br />
enkel nummer, ƒ5,50 voor meerdere nummers of voor een dubbel nummer. Losse nummers kunnen<br />
worden besteld door overmaking van het verschuldigde bedrag op postgirorekening nr 3593767 ten na<br />
me van de penningmeester van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>, afd. verkoop publicaties te Haar<br />
lem, onder vermelding van het gewenste.<br />
<strong>Holland</strong>se Studiën: delen in de serie <strong>Holland</strong>se Studiën en het Apparaat voor de geschiedenis van <strong>Holland</strong><br />
kunnen op dezelfde wijze worden besteld als losse nummers van <strong>Holland</strong>. Gegevens over de publicaties<br />
van de Vereniging zijn regelmatig te vinden in de rubriek 'Verkrijgbaar via <strong>Holland</strong>' achterin het tijd<br />
schrift.<br />
ISSN 0166-2511<br />
© 1997 <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>. Niets uit deze uitgave mag, op welke wijze dan ook, worden ver<br />
menigvuldigd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.
<strong>Holland</strong>, regionaal-historisch tijdschrift<br />
Tweemaandelijkse uitgave van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong><br />
Negenentwintigste jaargang<br />
Dordrecht 1997
CL. Verkerk<br />
Vlaams-<strong>Holland</strong>se connecties in de 1 Oe eeuw.<br />
Relieken van Sint Bavo, Egmond en de Hof van de <strong>Holland</strong>se<br />
Graaf in Haarlem<br />
In de rekeningen van de Haarlemse parochiekerk, de Grote of Sint-Bavokerk, over de jaren<br />
1501-1505 (en later) staat beschreven hoe de feestdag van de translatie van Sint Bavo moest<br />
worden ingericht. Tevens worden inkomsten en uitgaven van die dag verantwoord. 1<br />
Op die<br />
feestdag (10 mei, vanaf 1505 1 augustus)" werd de overbrenging van een reliek van Sint Bavo<br />
herdacht. Het zal wel de overbrenging naar Haarlem zijn geweest. Het feest moest als een<br />
hoog kerkelijk feest gevierd worden als op Pasen of op 'Vrouwendaghe', een van de feestda<br />
gen waarop Maria werd vereerd en waarschijnlijk Maria Ten-hemel-opneming omdat de<br />
Haarlemse parochie eveneens gewijd was aan Onze Lieve Vrouwe Assumptio.<br />
Er moest een processie gehouden worden om het Sant, de tegenwoordige Grote Markt.<br />
Tevoren diende die te worden aangekondigd vanaf de preekstoelen van de vier bedelorden-<br />
kloosterkerken: die van de Dominicanen ('tejacopinen'), de Carmelieten (de 'Vroenbroers'<br />
of Vrouwenbroeders), de Augustijner Eremieten (de 'Augusstinen') en de Franciscanen ('te<br />
Minnerbroers'). Vóór de processie behoorden burgemeesters en schepenen van de stad te<br />
1 F. Allan, Geschiedenis en beschrijving van Haarlem van de vroegste lijden lot of> onze dagen (Haarlem 1874-1888, herdr.<br />
Haarlem 1973) dl III, 185-189, hier verbeterd geciteerd uit de kerkrekening van 1502 uit het Gemeentearchief<br />
Haarlem (GAH), Oud-archief Kerkvoogdij nr 147 band 54, f. 32:<br />
Item anno XV hondert ende twe opten tienden dach van mey wast translacio van Sinte Baef die wy alle jaers daer<br />
of hoectiit houden moetten gheliken Vrouwendaghen ende gaen prosessy om Sant ende werpen wiiwatcr in die<br />
ken ende sitten met die reliqui van sinte Baef midden in die kerc op een taeffel ende met twe caerssen, elc van<br />
een half pont, ende een toers barnende den avont ende den dach tot elf uuerren voer heylicdoem van sinte Baef,<br />
ende dat gherecht sal ment doen weten, die sal dan gaen met hoer cleen vander stat in prosessy after dat heylicdoem<br />
ende dat gilt van sinte Baef, mannen ende vrouwen, sullen gaen in prosessy after die kinder ende voer die<br />
pristers, elc met een brief van sinte Baef, onse patroen, ende men salt te voren eondichgen op die precstoel tejacopinen,<br />
Vroenbroers, Augusstynen ende te Minnerbroers ende in Gashuis, opt Begiinhof ende op Bakenes met<br />
briefgens.<br />
Item die viskreyt heft gesonghen die vesper ende die homis iïii stuvers. Item die prebedierers ende die epistelaers<br />
ende diet evangely sinct elc een stuver. Item die luaers iii stuver. Govert gheghevcn van spelen op die groet<br />
orgel iii stuver. Item die blaser een stuver. Item die trompers vier stuver. Iten die priester die by relyquie sit een<br />
stoter. Item die scoelmeesters die vesper songhen ende die homis songhen iiii stuvers.<br />
Elders onder dat jaar (f. 27) heet het dat men die feestdag moet vieren<br />
of Paesdach waer: alle die Apostelen steeck op hoer caerssen ende dat relyquy van sinte [Baef] setmen op een taeffel<br />
met sinte Baef ende Onss Liefve Vrou midden in die kerc, ende doen op (=open) dat hoghe outaer ende setten<br />
daer op alle dye reliquien ende oeck die sakermenten ende behanghen dat koer met die roedde cleen gheliken<br />
Paeschdach ende daer is in ghecomen op dien avont ende op dien dach voert relyquy van sinte Baef midden<br />
in die kerc ende onder sinte Baef ende oeck van sarmoen op sinte Baven dach VII Rijns gulden ende XII stuver.<br />
Zie ook Allan, Geschiedenis en beschrijvingWl, 74.<br />
2 De kerkrekening over 1504-1505, beginnend op 15 mei 1504, vermeldt dat de viering dat jaar op 1 augustus is begonnen,<br />
GAH, Oud-archief van de Kerkvoogdij inv.nr 147, band 56, f. 27. In de rekening van 1503-1504, lopend<br />
vanaf 1 mei 1503, zit een los blad met de onkosten van het translatiefeest op 1 augustus (f. 18a), terwijl inkomsten<br />
en uitgaven van het feest in de reguliere rekeningtckst onder 10 mei staan gegeven (f. 28). Het blad zal dus op een<br />
verkeerde plaats terecht gekomen zijn. Op f. 25 van de rekening van 1504 staat het voorschrift dat de translatie 'van<br />
nu voirt an ten ewighen daghen' op 1 augustus gehouden moet worden met een verslag van de feestelijkheden, min<br />
of meer zoals afgedrukt bij Allan, Geschiedenis en beschrijvingWl, 189 met weglatingen.<br />
1
Vlaams-<strong>Holland</strong>se connecties in de 10e eeuw<br />
worden bericht om in hun stadskledij deel te nemen. Zij moesten lopen achter de meegedra<br />
gen relikwie. De gildebroeders en -zusters van het Sint-Baafgilde liepen in de processie achter<br />
de schoolkinderen en zij werden gevolgd door de priesters van de stad. 3<br />
Iedereen moest een<br />
brief vaxi Sint Bavo in de hand houden tijdens de processie. Wat met die brief bedoeld kan<br />
zijn, wordt niet duidelijk.<br />
In de kerk diende wijwater te worden gesprenkeld. Voor de beelden van de apostelen<br />
moesten kaarsen worden ontstoken. Het koor moest behangen worden met rode tapijten als<br />
op Paasdag. De Baafsrelikwie behoorde samen met een zilveren beeld van Sint Bavo en het<br />
beeld van Onze Lieve Vrouw midden in de kerk op een tafel te worden gezet. 4<br />
Er moesten<br />
twee brandende kaarsen van elk een half pond bij staan, 0<br />
en vanaf de vesper (de avond tevo<br />
ren) tot elf uur 's avonds op de dag zelf moest voor de relikwie een toorts blijven branden. Bij<br />
het tafeltje met de relikwie zat vanaf de metten 's morgens vroeg tot het 'Vrouwe lof 's<br />
avonds een priester, die daarvoor een vergoeding ontving. Tevens moest op het hoogaltaar in<br />
het koor van de kerk het sacrament worden uitgestald temidden van alle andere relikwieën<br />
van de kerk. Uit het verslag van de feestelijkheden van 10 mei 1504 blijkt dat er werd gezon<br />
gen en orgel gespeeld onder het luiden van de kerkklokken, terwijl het aantal priesters dat<br />
bij de mis assisteerde gelijk moest zijn aan dat van de mis op Pasen: 'mit sanghe ende oirghe-<br />
len ende mit dat luen mitter clocken, mitten dieners vander missen ghelyc den heylighen Pa-<br />
schendach'.<br />
Ook op de eigenlijke liturgische feestdag van de heilige, op 1 oktober, 'Bamisse', de dag<br />
van de liturgische viering van de mis ter ere van Bavo, werd de relikwie midden in de paro<br />
chiekerk tentoongesteld met het beeld van 'onsse soete vrou' en het zilveren Baafsbeeld. Dat<br />
gebeurde vanaf de overbrenging ervan op 10 mei 1500. Ook dan werd de relikwie met het sa<br />
crament rondgedragen, terwijl trompetters musiceerden. Hij werd vervolgens de gehele dag<br />
midden in de kerk tentoongesteld. Ook op 1 oktober zat er de hele dag een priester bij om<br />
de milde gaven in ontvangst te nemen. 6<br />
Over welke relikwie van Sint Bavo het ging, die eerst op 10 mei en vervolgens op 1 augus<br />
tus werd tentoongesteld, bestaat geen twijfel. Het was een gedeelte van de arm van de heilige,<br />
3 Allan heeft een gehele regel overgeslagen bij zijn transcriptie tussen 'after' ('dat heylicdoem') en 'after die kindei'.<br />
een zogeheten laf/Mis, waardoor de gildebroeders en -zusters vervielen.<br />
4 GAH, Oud-archief van de Kerkvoogdij, kerkrekening van 1503-1504, inv.nr 147, band 55, f. 28: 'ende die relyquy<br />
van Sinte Baef setmen midden in die kerc op een taeffel met die sulveren Sinte Baef ende met onsse Vrou'. Allan,<br />
Geschiedenis en beschrijving III, 74 en 187 las in 'die sulveren Sinte Baef die op de tafel midden in de kerk bij het<br />
relikwie moest worden gezet volgens het voorschrift van 1503, dat het relikwie in een zilveren koffer zou liggen.<br />
Hij verwarde deze tekst waarschijnlijk met de mededeling dat het gebeente van Bavo tijdens de beeldenstorm in<br />
een zilveren kast naar Keulen was vervoerd {Geschiedenis en beschrijving I, 138). Het zilveren Sint-Baafsbeeld was in<br />
1499 vervaardigd door Aelbert van Hoghendorp van dertien mark gebrand zilver (plus twee ons en tweeëneenhal-<br />
ve Engels) voor 46 gouden Rijnsguldens. Aelbert ontving daarvoor als loon 31 gouden Rijnsguldens ('vierdalf)<br />
of, zoals verder vermeld, 1\ 'stuver gouts gelts van faetsoen' (als fooi). Waarschijnlijk was Aelbert een edelsmid<br />
en heeft hij niet zelf het beeld vervaardigd, doch het beeld, dat in 1497 door Steven de Beeltsnijder was gemaakt,<br />
verzilverd. Deze kreeg daarvoor toen twee Rijnsguldens. Er wordt namelijk in 1499 vermeld dat Aelbert opdracht<br />
kreeg hel beeld ('sint Baef) 'weder oppen nu', weer opnieuw, te maken: Geschiedenis en besi lirijvinglll, 187-188. In<br />
1503 schonk Machtelt Claesdochter de kerk een 'koralen paternoster met een silveren spon' om het zilveren<br />
beeld om de hals te hangen tijdens haar leven ('soe lange als sy leeft'). Zij deed dat 'in testamente' (idem, III,<br />
187-188; GAH, Oud-archief Kerkvoogdij nr 147, band 55). Ook in 1462 was al een beeld van Bavo vervaardigd<br />
(idem, III, 185).<br />
5 Volgens J. Verhoeff, De oude Nederlandse malen en gcunchlen (Amsterdam 1982) 32, was een half pond in Haarlem 8<br />
ons = 234,1 gram. In Amsterdam zou het 247 gram zijn geweest (119).<br />
6 GAH, Oud-archief van de Kerkvoogdij, inv.nr 147, kerkrekening 1500-1501, band 52 f. 2 en 2 en de volgende jaren<br />
2<br />
in de volgende banden.
Vlaams-<strong>Holland</strong>se connecties in de 10e eeuw<br />
Afb. 1. De Sint Bavo en het Sant omstreeks 1500. Aquarel C.W. Bruinvis naar een tekening in de verzameling<br />
Bodel Nijenhuis te Leiden. Gemeentearchief'Haarlem.<br />
dat door de abt van het Sint-Baafsklooster van Gent in 1500 aan de Haarlemse kerk was ge<br />
schonken.' De relikwie was in een ciborie vervat, die in een kastje werd bewaard waarboven<br />
een overhuifde uitstalplaats, een tabernakel, was vervaardigd. Dat kastje met tabernakel werd<br />
in 1500 gemaakt. Jan Mostertsoen versierde de deuren ervan in goudverf met beeltenissen<br />
van Maria en van Bavo aan de buitenkant en twaalf voorstellingen in panelen ('parken') van<br />
de legende van Sint Bavo aan de binnenkant. 8<br />
In ruil voor deze kostbare schat beloofde de<br />
pastoor van Haarlem de abdij in Gent elk jaar op de liturgische feestdag van Sint Bavo op 1<br />
oktober een waskaars van een pond te offeren om op die dag in de abdij te branden. 9<br />
Was dit armstuk de eerste en enige relikwie die de Haarlemse kerk, gewijd aan Sint Bavo,<br />
van deze heilige bezeten heeft? Dal lijkt niet waarschijnlijk gezien het feit dat de Haarlemse<br />
7 GAH, Oud-archief van de Kerkvoogdij inv.nr 147, band 51, f'. 3"', de kerkrekening over 1499-1500: 'Item op die<br />
hoechtiit van translasyo van sinte Baef ende was opten tienden dach van mey anno 1500, doe creghen wy scottens<br />
met dat reliquy van Sinte Baef midden in die kerc an een tafel met twe priesters die daer by saten om t offer te ont-<br />
fangen ende beliep iii Rijns gulden ende IX stuver ende wy creghen veel sulvers te hulp tot dat sebory van dat reli-<br />
qui'. De relikwie werd dus in een doorzichtige ciborie vervat. Allan, Geschiedenis en beschrijving-lil, 187: Claes Har-<br />
manszoen, 'onse glasemaker', ontving in 1501 een stuiver voor het maken van drie glazen voor de 'sibory' van de<br />
Baafrelikwie.<br />
8 Allan, Geschiedenis en beschrijvinglll, 187. Jan Mostertsoen zou voor het werk twintig Rijnsguldens ontvangen als het<br />
gereed was ('asset werek volmaket is'). Aryan Janszoen Ketelboeter zorgde voor de stoffering van het geheel. Welke<br />
legende hier bedoeld is, zou ik gezien het vervolg van dit verhaal graag willen weten, maar helaas wordt het niet<br />
meegedeeld.<br />
9 Vermelding van de levering van een pond was om een kaars te branden te (Jent, of liet geld daarvoor in Allan, Ge<br />
schiedenis en beschrijving lil, 188.<br />
3
Vlaams-<strong>Holland</strong>se connecties in de 10e eeuw<br />
parochiekerk reeds veel eerder aan de heilige gewijd blijkt te zijn geweest. Voor het eerst lijkt<br />
de heilige als patroon van de kerk vermeld te zijn in een niet meer voorhanden stichtings<br />
briefvan het Onze-Lieve-Vrouwe-gilde uit 1307. 10<br />
De eerste overgeleverde vermelding van het<br />
Haarlemse Bavopatrocinium bevindt zich in een oorkonde van drie aartsbisschoppen en ne<br />
gen bisschoppen van 1313." Ieder die de kerk van Sint Bavo zou bezoeken op bepaalde da<br />
gen, of de kerk zou steunen, zou veertig dagen aflaat verdienen indien de bisschop (van<br />
Utrecht) dat goedkeurde. Al eerder had paus Clemens op 15 mei 1309 een dergelijke 'aflaat-<br />
bul' aan de parochiekerk van Haarlem verleend, omdat er geen inkomsten waren waaruit<br />
boeken, kerksieraden en andere behoeften konden worden aangeschaft. Alwie met zijn goe<br />
deren de kerk te hulp zou komen en 'haar jaarlijks weldadigheid zou bewijzen' zou een ze<br />
vende deel van de hem opgelegde boeten voor zijn zonden worden kwijtgescholden en een<br />
jaar en veertig dagen aflaat verdienen. In deze bul is evenwel geen sprake van Haarlems pa<br />
troonheilige. 12<br />
verbonden te zijn.<br />
In 1307 misschien en zeker in 1313 blijkt de heilige echter toch al aan de kerk<br />
Het feit dat deze Brabants-Vlaamse heilige, die vooral in Vlaanderen en een beetje in Zee<br />
land werd vereerd, 13<br />
al aan het begin van de 14e eeuw ver van het Vlaamse graafschap in<br />
Haarlem was ingeburgerd, leidt tot verschillende vragen. Wanneer kan Bavo patroon van de<br />
Haarlemse kerk geworden zijn en hoe is hij zo ver van zijn vereringsgebied terechtgekomen?<br />
Elders buiten Vlaanderen en Zeeland is van een verering van deze heilige namelijk nauwe<br />
lijks sprake. De daaraan gekoppelde kwestie die hier wordt behandeld, is de vraag of in Haar<br />
lem al vóór 1500 relieken van de heilige aanwezig kunnen zijn geweest en zo ja, sinds wan<br />
neer dan wel.<br />
Sint Bavo<br />
Bavo zou stammen uit een Austrasisch-Frankisch adellijk geslacht en leefde in de eerste helft<br />
van de 7e eeuw. 14<br />
Hij was afkomstig uit de Haspengouw, een streek rond Sint Truiden, Ton<br />
geren en Luik. Eigenlijk heette hij Allowinus of in het Vlaams Halewijn. Zijn vader zou Fi-<br />
lolfus en zijn moeder Adeltrudis hebben geheten en hij was gehuwd met een dochter van<br />
10 B.M. de Jonge van Ellemeel, Uil de ge.scliinle.nis der Haarlemsche St. Bavokerk (Haarlem 1934) 51; H.V.H. (= H. van<br />
Heussen), Kerkelijke, historie en outheden dn zeeven vereenigde provinciën dl IV (Leiden 1726) 74. Niet geheel duidelijk<br />
wordt of de oorkonde inderdaad Bavo als patroonheilige vermeldde.<br />
1 1 J.W. Berkelbach van der Sprenkel, Regesten van oorkonden betreffende de bisschoppen van Utrecht uit de jaren 1301-1340<br />
(Utrecht 1937) nr 256, dateert deze 'vóór 12 juli'. De oorkonde bevindt zich in het GAH, Archief van de Kerkvoog<br />
dij van de Ned.Herv. Gemeente nr 444.<br />
12 Allan, Geschiedenis en beschrijving UI, 76-78. Nieuwe atlaatbullen werden verleend vanaf het eind van de 14e eeuw<br />
door Gregorius XI op 21 februari 1373, door Bonifatius IX op 20 maart 1397, door Sixtus IV en door Innoeentius<br />
VIII mede tot reparatie en conservatie 'ofte timmeringhe' van de kerk, voor de kerkfabriek dus. Toen werd volko<br />
men aflaat voor alle zonden verleend voor een bezoek aan de kerk op de eerste zondag na Pinksteren van de vesper<br />
tijd van zaterdagavond tot die van zondagavond.<br />
13 C. Dekker, 'Saint-Bavon en Zélande', in: J.-M. Duvosquel en E. Thoen (red.), Peascmts and townsmen in medieval Euro-<br />
pe. Slialia in honnrcm Adriaan Verhuist (Gent 1995).<br />
14 Gegevens over het leven van Sint Bavo: Vila Sancli Havonis, in: B. Krusch (red.), Monumenla Germaniae Historica, Scrip<br />
I<br />
tam Rerum Merovingicarum 4 (Hannover 1902, herdr. 1977) 527-545; Miranda Sancti Bavonis, Acta Sanclorum (AASS)<br />
van 1 oktober, 293-303 en Holder-Egger in Monumenla Germaniae Historica Scriptam , XV-2 (Hannover 1888) 589-<br />
597. Volgens Wattenbach-Levison, DeiiteMaM
Vlaams-<strong>Holland</strong>se connecties in de 10e eeuw<br />
graaf Adelio, uit welk huwelijk hij een dochter had die Agletrudis (Ageltrude) heette. Hij<br />
leidde aanvankelijk waarschijnlijk een leven zoals dat een Merovingisch edele betaamde: in<br />
het gevolg van een heer, waarschijnlijk de graaf, en met hem in het leger van de koning. Zijn<br />
Vita spreekt meer van een liederlijk leven, 'in vuur voor onzedelijke en schandelijke neigin<br />
gen'. Na de dood van zijn vrouw, wier naam niet genoemd wordt, kwam hij in aanraking met<br />
de prediker Amandus uit Aquitanië, die in het huidige Noord-Frankrijk en in Vlaanderen het<br />
christelijk geloof verkondigde. Deze zou de Sint-Pietersabdij bij Gent hebben gesticht en<br />
naar die abdij haalde Amandus Halewijn, alias Bavo, nadat deze hem enige tijd bij zijn missio<br />
nering had vergezeld. Onder abt Floribert leefde Bavo bij deze abdij als kluizenaar in een<br />
holle boom en hij zou er gestorven zijn in 653 of 654. h><br />
Hij werd in de abdij begraven. Nadat<br />
allerlei wonderdaden rond zijn lichaam hadden plaatsgevonden werd hij in Gent en omge<br />
ving vereerd. Maar hij bleef een plaatselijke heilige, wiens faam niet over de gehele christen<br />
heid verbreid raakte, zoals bijvoorbeeld die van Sint Maarten uit Tours.<br />
Verschillende onbevredigende verklaringen zijn in het verleden reeds gegeven voor de<br />
Haarlemse interesse voor Bavo en voor diens verering in die stad. Een legende, die in de 17e<br />
eeuw in Haarlem verteld moet zijn, is een merkwaardig wonderverhaal. In 1274 keerden de<br />
Kennemer boeren zich tegen de toenemende macht van het grafelijk gezag, tegen de grafelij<br />
ke baljuw en tegen de adellijke landeigenaren. Westfriezen, Waterlanders en Amstellanders<br />
onder leiding van Gijsbrecht van Amstel sloten zich samen met de Utrechtse gilden bij deze<br />
opstand aan en <strong>Holland</strong> en Utrecht raakten in rep en roer. De Kennemers en Westfriezen be<br />
legerden Haarlem, waar de grafelijke macht zich concentreerde en waarbinnen de baljuw en<br />
vele edelen hun toevlucht hadden gezocht. Toen de Haarlemmers ernstig in het nauw waren<br />
gedrongen, verscheen volgens dit verhaal Sint Bavo met zijn ridderlijk zwaard aan de hemel<br />
boven de verzamelde opstandelingen en wist hen zo'n angst aan te jagen dat zij huiswaarts<br />
keerden en de belegering ophieven. Als dank voor zijn optreden zouden de Haarlemmers<br />
nadien hun parochiekerk aan Bavo hebben gewijd. 1(><br />
Afgezien van het bovennatuurlijke element in het verhaal is het totaal onduidelijk waarom<br />
Bavo plotseling de moeite zou hebben genomen boven Haarlem te verschijnen als hij tot dan<br />
toe ter plekke in het geheel niet vereerd werd en bekend was. Bovendien is het zeer onaanne<br />
melijk dat burgers hun patroonheilige zouden hebben mogen uitkiezen, laat staan een reeds<br />
bestaande patroonheilige vervangen.<br />
Vanwaar en uit welke tijd dit verhaal afkomstig is, is onduidelijk. Bij middeleeuwse schrij<br />
vers als Beke, de Clerc uten Lage Landen, Johannes a Leydis en in de Divisiekroniek wordt het<br />
niet vermeld. Evenmin bij Haarlemse schrijvers als Hadrianusjunius en Samuel Ampzing, die<br />
toch geen wonderlijk verhaal uit de weg gaan. Ook in de drie oudste lofdichten op Haarlem<br />
van Dirk Mattijsz en van Karei van Mander uit eind 15e, begin 16e eeuw wordt dit ingrijpen<br />
14 in Sim Truiden. Deze Vita in AASS, 1 oktober, 243 cv. Zie verder R. Podcvyn, 'De oorspronkelijke Vita Bavonis', Ons<br />
Geestelijk Ai/45 (1941) 62-72. Ook door Alcuin wordt Bavo vermeld. Zie ook M. Manitius, Geschichlc der hileinisdieii l.i-<br />
teraturdes MittelaUers (München 1931, 1973) III, onder 'Theoderich von Sankt Trond'.<br />
15 Anderen zeggen tussen 653 en 657 (Grote Winkler Prins) of vóór 659 (Podevyn, 'De oorspronkelijke Vita Bavo<br />
nis'). .- , ' -<br />
16 Ach lieve lijd. 750 jaar Haarlem, de Haarlemmers en hun rijke verleden (Zwolle 1984) 272-273; G.H. Kurtz, Beknojite geschie<br />
denis van Haarlem (Haarlem 1942) 4 met een verkeerd jaartal voor de opstand. Door verschillende schrijvers wordt<br />
de opstand van de Kennemers anders gedateerd (1268 of 1269). Waarschijnlijk is dat te verklaren omdat Beke (zie<br />
noot 18) de opstand verhaalt na de dood van bisschop Hendrik van Vianden en de keuze van Jan van Nassau m<br />
1267. Zie ook CL. Verkerk, 'De parochie Haarlem en de religieuze stichtingen binnen haar grenzen', in: G.F van<br />
dei Ree-Scholtens (eindred.), Deugd hoven geweld. Een geschiedenis van Haarlem, 1245-1995 (Hilversum 1995) 63-87,<br />
met name 63-65 en 71.<br />
5
Vlaams-<strong>Holland</strong>se connecties in de 10e eeuw<br />
Afb. 2. Sint Bavo verjaagt de opstandige Kennemers en Westfriezen. Anoniem, 1673. Sint-Bavokathedraal,<br />
Haarlem.<br />
van Bavo niet vermeld. 1<br />
' Wel wordt door allen de opstand verteld, door latere schrijvers voor<br />
al in het kader van de beschrijving van de moed der Haarlemse burgerij geplaatst.<br />
Het verhaal staat afgebeeld op een anoniem schilderij uit 1673, dat hangt in de schatka<br />
mer van de Bavokathedraal in Haarlem (afb. 2). Mogelijk stamt het verhaal uit de koker van<br />
katholieke Haarlemmers uit de 17e eeuw, die daarmee poogden het raadsel van hun pa<br />
troonheilige op te lossen. Misschien zijn bij die wens twee verhalen, die bij Johannes Beke en<br />
zijn opvolgers op elkaar volgen, met elkaar verbonden. Beke verhaalt na de vermelding van<br />
de dood van bisschop Hendrik en de keuze van diens opvolger Jan van Nassau in 1267 van<br />
een verschijnsel aan de hemel waarin vechters schermden tegen elkaar als soldaten in een<br />
strijd: 'In desen tiden is ghesien in der lucht een wonderlic teykijn. Daer openbaerden vech<br />
ters die scermden elc tieghen anderen alse wapentueres in enen stride'. Beke schreef in het<br />
Latijn rond 1350 en de hier weergegeven vertaling is van 1393. 18<br />
Daarna wordt de opstand<br />
van de Kennemers en de belegering van Haarlem verhaald. De opheffing van het beleg heeft<br />
bij Beke niets wonderbaarlijks. Jan Persijn weet 's nachts uit te breken en enkele volgeladen<br />
karren van de Kennemers te bemachtigen. Hij trekt daarmee Kennemerland in en steekt een<br />
serie dorpen in brand. Wanneer de belegeraars dat horen, heffen zij het beleg op om hun<br />
dorpen te beschermen.<br />
In de DivisiekroniekvAn 1517 worden het wonderlijk teken aan de hemel en de Kennemer op-<br />
17 J.D. Rutgersvan der Loeft", Drie. lofdichten op Haarlem (Haarlem 1911). Ook Luigi Guicciardini noemt het voorval niet<br />
in zijn Bcsrhryvinghe van alle de Nederlanden (Amsterdam 1612), wel de opstand van de Kennemers (198).<br />
18 H. Bruch (red.), Johannes de. Beke, Croniken van den Sliclite van Utrecht ende van Hollanl ('s-Gravenhage 1982); de Latijnse<br />
versie in H. Bruch (red.), Chronograplua pdiannis de Beke ('s-Gravenhage 1973).
Vlaams-<strong>Holland</strong>se connecties in de 10e eeuw<br />
stand met elkaar verbonden. Doch niet als een verklaring voor de gunstige afloop voor de Haar<br />
lemmers en de <strong>Holland</strong>se edelen, maar als een somber voorteken van de op handen zijnde<br />
chaos in <strong>Holland</strong> en Utrecht. 19<br />
Ook in dat verhaal wordt het beleg uiteindelijk opgeheven door<br />
het moedige optreden van Jan Persijn en de Haarlemmers, zonder enige bovennatuurlijke in<br />
breng. Bij Van Gouthoeven in zijn Oude Chronijkevan 1620 ontbreekt zelfs het hemelse teken. 20<br />
Een andere verklaring legt verband tussen de Haarlemse lakenindustrie en die van Gent.<br />
De handelsrelaties zouden de Haarlemmers met de Gentse heilige in contact hebben ge<br />
bracht en ter bevordering van hun eigen industrie zouden deze lakenhandelaren de heilige<br />
in Haarlem hebben geïntroduceerd. 21<br />
Tegen deze verklaring gelden min of meer dezelfde<br />
bezwaren als tegen de legende. De opkomst van de Haarlemse lakenindustrie dateert onge<br />
twijfeld uit een periode na de totstandkoming van de Haarlemse parochie, die toen al een pa<br />
troonheilige had gekregen. Zoals hierna blijkt, zal Haarlem al in de eerste helft van de 11e<br />
eeuw een zelfstandige parochie zijn geweest, ver voor de stedelijke ontwikkeling. Mijns in<br />
ziens moet uit de tijd van die parochievorming of van daarvoor de keuze voor de patroonhei<br />
lige dateren. Van een lakenindustrie te Haarlem lijkt dan nog geen sprake.<br />
Egmond<br />
Nu werd op een andere plaats in het graafschap <strong>Holland</strong> een reliek van Sint Bavo bewaard.<br />
Dat was in de Benedictijnerabdij van Egmond. De abdij was aan de heilige Adelbert gewijd,<br />
die omstreeks 740 is overleden. Naast Adelbert was er vooral verering voor Jeroen, die, waar<br />
schijnlijk in 856, door de hand van Vikingen bij Noordwijk de marteldood stierf en wiens<br />
lichaam grotendeels in Egmond werd bewaard. Van beide heiligen, Adelbert en Jeroen, wor<br />
den de relieken genoemd in een lijst van relikwieën van de abdij. Deze lijst is te vinden in een<br />
handschrift uit 1520 van de monnik Boudewijn van Hage ('s-Gravenhage). Volgens de uitge<br />
ver ervan, O. Oppermann, werd ze rond 1215 samengesteld. 22<br />
Er waren drie reliekschrijnen:<br />
van Adelbert, van Agatha en van Jeroen. In de lijst van 1215 wordt de inhoud van die reliek<br />
schrijnen vermeld, evenals de inhoud van een gouden kruis, van een zilveren reliekschrijn<br />
van aartsbisschop Egbert van Trier, zoon van graaf Dirk II van <strong>Holland</strong>, en van een gouden<br />
schrijn met relikwieën van zeven apostelen. Er worden opsommingen van relieken per altaar<br />
gegeven en van relieken in kruisen van verschillende abten. Ook twee groepen relikwieën<br />
worden opgesomd die twee monniken van Egmond, Simon en Hendrik, rond 1215 uit res<br />
pectievelijk Gent en Keulen haalden ter verrijking van het kloosterlijk reliekenbezit. 23<br />
19 Cornelius Aurelius, Divisiekroniek divisie XIX, caput VIII, op hel jaar 1268, f. 176"'-! 77. Aurelius baseerde zich op Johannes<br />
a Leydis, F. Sweertius (ed.), Chronicon <strong>Holland</strong>iae romitum et episcoporum Ultraieclensium (Frankfurt 1620), liber<br />
XXIV, capul VI 214-216.<br />
20 W. van Gouthoeven, D'oude chronijcke ende historiën van <strong>Holland</strong> (met West-Vriesland), van Zeeland ende van Utrecht (Dordrecht<br />
1620) 327-328. In de Aantekening op 332 wordt wel melding gemaakt van hel hemelse leken.<br />
21 Zo bijvoorbeeld H.J.A. Coppens, Algemeen overzicht der kerkgeschiedenis van Noord-Nederland van de vroegste lijden tot het<br />
jaar 1581 (Utrecht 1902) 11-12: 'door het later zoo druk verkeer en den uitgebreiden handel tusschen Gent en<br />
Haarlem is Bavo door Haarlem en de omliggende dorpen tot patroon verkozen, wiens machtige voorspraak bij God<br />
zij meerdere malen mochten ondervinden'. Ook de Grote WinlderPrins onder 'Bavo' en Th.A. Dolleman, Ken rondleiding<br />
door de Grote of Sl. Bavokerk te. Haarlem (Haarlem 1974, 1985) 19.<br />
22 O. Oppermann, Fonles Egmundrnses (Utrecht 1933) 38* en 43*-49*. Zie over de Egmondse reliekenverering ookj.<br />
Hol, De abdij van Egmond van de aanvang lol 1573 ('s-Gravenhage/Haarlem 1973) 239-242.<br />
23 Oppermann, Fonles Egmundrnses, 98-104. Over de datering van de overbrengingen door de beide monniken: zijn inleiding<br />
46*. Hij wijst op een oorkonde uit 1215 van abt Lubbert waarin zij beiden als getuigen optreden.<br />
7
Vlaams-<strong>Holland</strong>se connecties in de 10e eeuw<br />
De abdij blijkt een zeer grote verscheidenheid van allerhande relieken te hebben bezeten.<br />
In de verschillende aan de speciale heiligen gewijde reliekschrijnen waren veel relikwieën<br />
van andere heiligen en allerhande heilige voorwerpen ondergebracht. Zo bevonden zich in<br />
de schrijn van de Egmondse patroonheilige Adelbert nog 31 andere relieken, waaronder niet<br />
de geringste: van het graf van Jezus, van zijn kribbe, van de spons waarmee hij gelaafd werd<br />
aan het kruis, van Gaspar, één van de drie koningen, en van de zweetdoek waarmee Veronica<br />
Jezus' gelaat droogde tijdens zijn kruisweg. Ook zaten er deeltjes van de berg Thabor in, van<br />
de Olijfberg en zelfs water uit de rivier de Jordaan. Er waren relieken van de mantel en het<br />
haar van Maria, de baard van Petrus en van de staf van Mozes, ribben van de eerste martelaar<br />
Stephanus en van Antonius Abt. Verder bevonden zich in de schrijn van Adelbert relikwieën<br />
van tien heiligen: de meesten uit het vroeg-christelijke Romeinse Rijk, enkele van Merovingi-<br />
sche herkomst en de jongste van Bonifatius, die in 754 in Dokkum werd vermoord. Onder<br />
die grote verscheidenheid van relieken bevond zich er ook een van Sint Bavo. 24<br />
Rond 1215<br />
bracht broeder Simon nog een relikwie van Bavo mee uit Gent, samen met enkele van diens<br />
leermeester Amandus en van verschillende anderen. Bij die nieuwe verzameling zaten ook<br />
een sandaal en resten van het bloed van de kort tevoren in Canterbury in 1170 vermoorde<br />
Thomas Beeket."'<br />
Eind 16e eeuw blijken vele van de in de lijst beschreven relikwieën uit de schrijn van Adel<br />
bert in Haarlem te zijn volgens een verklaring van 16 februari 1592 van pater Gerrit van Scho<br />
ten, afgelegd voor twee notarissen op verzoek van de vicaris-generaal van het bisdom Haar<br />
lem, mr Willem Coopal. 26<br />
Op bevel van de Haarlemse bisschop Godfried van Mierlo, die circa<br />
1582 in Keulen zat en aan wie, als Haarlems bisschop, de abdij van Egmond als 'tafelgoed'<br />
was toegewezen, 2<br />
' had dominicaan Gerrit van Schoten drie houten kisten ('off cassen') met<br />
een klein koffertje vol 'heilige onderpanden en relikwieën' van Adelbert, Agatha en Jeroen<br />
aan een zekere Jan Wolbrantszoon gegeven. Deze Jan Wolbrantszoon woonde op de Turf<br />
markt in Haarlem en was inmiddels overleden. Bij deze verklaring door pater Gerrit waren de<br />
dochters van Jan Wolbrantszoon, Trijntgen en Annetgen, aanwezig met hun voogd mr Wil<br />
lem Dirckszoon van Poelenburch. Deze wist te bedingen dat de kinderen voor het bewaar-<br />
werk van hun vader alsnog 27 Carolusgulden en zes stuivers ontvingen. Vicaris-generaal<br />
Coopal gaf vervolgens bevel de 'cassen ende coffer wech [te] doen brengen ende translate<br />
ren'. Waarheen wordt er niet bij gezegd.<br />
24 Oppermann, Fonles Egmundenses, 98-99. De overige relikwieën waren van de heiligen Valerianus, Anastasius, Dcnlinus,<br />
zoon van de heilige Vincentius, Victorinus, Desiderius, Eudoxius en Dagobei t.<br />
25 Oppermann, Fonles Egmundrnses, 101. Thomas Beekets dood was tamelijk snel na 1170 in Egmond bekend. De<br />
schrijver van de Annales Egmundrnses was van plan een korte biografie van hem op te nemen, waartoe hij rond 1175<br />
een aparte notitie maakte, zo veronderstelt P.A. Maccioni, 'The 'Egmond'-account of the Thomas Beeket story', in:<br />
G.N.M. Vis, M. Mostert en P.J. Margiy (red.), Hedigenleuens, Annalen en Kronieken. Geschiedschrijving in Middeleeuws Egmond<br />
(Hilversum 1990) 93-114. Overigens meent zij ten onrechte dat Hof geen melding maakt van de relikwie van<br />
Thomas Beeket: Hof, De abdij van Egmond, 241 noemt Becket, maar duidt hem aan als Thomas van Kantelberg. Bij<br />
deze verzameling zaten verder een vinger van bisschop Livinus, een rib van de heilige Amalberga ter grootte van<br />
een wijsvinger en een bot van de heilige Northumbrische koning Oswald. Opnieuw verwierven de Egmondse monniken<br />
een stukje van de kribbe van Jezus.<br />
26 JJ. Graaf, 'De reliquiën van S.Jeroen en S. Adalbert uit de abdij van Egmond', Bijdragen lol de geschiedenis van hel Bisdom<br />
Haarlemï (1874) 377-412, aldaar 382; J. Hof, 'Relieken en hun verering', Egmondiana 7 (1946) 62-71. Als notarissen<br />
traden op Johannes Stekelwerf en Johannes Stolwijk. Voor de gegevens hierna, zie Graaf, 'De reliquiën'.<br />
27 Hof, De. abdij van Egmond, 163 e.v. Dat de abdij 'tafelgoed' van het bisdom Haarlem werd, blijkt uit de bepalingen<br />
over de inrichting van hel nieuwe bisdom in een pauselijke bul van 1560, afgedrukt in H.F.V.H. [=H.F. van Heussenj,<br />
Historia episcopatuum Eoederati BelgiUW 1 lïisloria sen uolilia ejnscopalns Harlemcnsis (Leiden 1719) 16-17.<br />
8
Vlaams-<strong>Holland</strong>se connecties in de 10e eeuw<br />
We kunnen ons de geschiedenis van de reliekschrijnen uit Egmond, waaronder die van<br />
Adelbert met de relikwie van Bavo, nu als volgt voorstellen. Bisschop Godfried van Mierlo<br />
heeft in 1572/73, vóór de verwoesting van de Egmondse abdij in 1573, de reliekschrijnen,<br />
ontdaan van goud, zilver en edelstenen, in veiligheid laten brengen in Haarlem, mogelijk in<br />
de kathedrale Sint-Bavokerk, mogelijk ook bij de dominicanen achter het stadhuis. In 1581/<br />
82, bij of na de overdracht van de geestelijke goederen aan de stad, werden de kisten met de<br />
koffer bij een particulier in een huis op de Turfmarkt verstopt tot de kans dat ze in handen<br />
van de protestanten zouden vallen was verminderd. 28<br />
In 1592 werden ze overgedragen aan<br />
het nieuw georganiseerde 'bisdom'. Wat is er nadien met deze koffers gebeurd?<br />
Cousebant<br />
Midden 19e eeuw doken de relieken van de Egmondse abdij weer op. Toen de kerk van 'Sint<br />
Bernardus in den Hoek' aan de Bakenessergracht in Haarlem in 1851 werd opgeheven, werd<br />
een koffertje met vijf zakken met relikwieën aan de Josefkerk bij het begijnhof toegewezen,<br />
de toenmalige kathedrale kerk van het bisdom. 29<br />
Bij de relikwieën zaten perkamenten strook<br />
jes en papieren briefjes met opschriften in middeleeuws schrift, onder andere in capitalis<br />
rustica uit de Karolingische tijd, waarschijnlijk uit de 10e eeuw. Enkele briefjes waren in het<br />
zelfde 16e-eeuwse schrift als een briefje met een gedateerde notitie van 31 januari 1595.'"' De<br />
briefjes maken duidelijk dat het relikwieën betrof van vele heiligen die ook in de Egmondse<br />
lijst worden genoemd. Onder hen ook Adelbert en Jeroen. Het gedateerde briefje luidt in<br />
vertaling: 'Deze botstukken van het hoofd van de heilige diaken Adelbert zijn verzameld uit<br />
zijn overgebleven ledematen'. 31<br />
Of het hierbij om de gehele reliekenschat van Egmond van 1582 ging, is weliswaar niet he<br />
lemaal duidelijk, maar in ieder geval wijzen de Karolingische bijschriften op de Egmondse<br />
herkomst van het koffertje. Ook een relikwie van Sint Bavo moet tot die verzameling hebben<br />
behoord, volgens een verklaring van 15 oktober 1630. 32<br />
Uit die verklaring van franciscaan Ar-<br />
nold de Witte van de orde van de observantie blijkt dat de Haarlemse geestelijke Nicolaas<br />
Wiggerszoon Cousebant ten huize van de Haarlemse geneesheer doctor Johannes Duvius<br />
(Jan Duiven) 'zeer echte relikwieën' van Sint Bavo ('verissimas reliquias') uit de tomba, de re<br />
liekschrijn van Adelbert had genomen. Dit was gebeurd in het bijzijn van Sasbout Vosmaer of<br />
28 Zie ook GJ.R. Maat, 'De relieken van St. Adelbert', in: E.H.P. Cordfunke, Opgravingen in Egmond. De abdij van Egmond<br />
in historisch-archeologisch perspectief (Zutphen 1984) 155-1 71, met name 155-156.<br />
29 Graal, 'De reliquiën', 377 e.v.<br />
30 Natekeningen van het schrift bij Graal, 'De reliquiën'. Graaf las '11 januari of ultimo' (V). Mijns inziens moet het<br />
laatste gelezen worden. Zo leest ook Maat, 'De relieken van St. Adelbert', 156 (nr 3); aldaar op 113 een foto van het<br />
perkamenten strookje bij een reliek van Adelbert in de capitalis rustica, daar gedateerd circa 950. Het bevindt zich<br />
nu in de nieuwe abdijkerk in Egmond.<br />
31 'Haec ossa capitis S. Adelberti Diaconi collecta sunl ex Reliquis membris eiusdem Anno 1595 ultimo Januarii'. Een<br />
perkamenten strookje met rustiea-schrift vermeldt: 'Hic requiescunt membra sancti Adhelberti Confessoris Christi'<br />
('XPI') tussen twee chrismons (Hier rusten de ledematen van de heilige Adelbert, belijder van Christus). Een tweede<br />
briefje uit 1595 rept van zegelfragmcnteh, gevonden tussen de membra van Adelbert. Een derde briefje uit hetzelfde<br />
jaar duidt op de membra S.Hieronis (de ledematen van St Jeroen). Zie ook Maat, 'De relieken van St. Adelbert',<br />
156.<br />
32 De verklaring van de franciscaan Arnoldus de Witte ten overstaan van pauselijk notaris Johannes Alberti Banmus<br />
(Ban), kanunnik van de Haarlemse kathedraal ten behoeve van deken en kanunniken van Haarlem is afgedrukt in<br />
Graaf, 'De reliquiën', 409-412 bijlage B. De 'naauwkeurige beschrijving' van de relikwie, 'die thans voor ons minder<br />
belang heeft', zo schrijft Graaf, is helaas weggelaten.
Vlaams-<strong>Holland</strong>se connecties in de 10e eeuw<br />
Willem Coopal, beiden achtereenvolgens apostolisch-vicaris van de <strong>Holland</strong>se provincie. Wie<br />
het precies was geweest, kon de franciscaan zich niet meer herinneren. 3<br />
' 5<br />
Ook was Adelbertus<br />
Eggius erbij aanwezig, toen nog kanunnik van Haarlem doch later eveneens apostolisch-vica<br />
ris, en meester Jaspar Stolwijck, relikwiebewaarder van kathedraal en parochiekerk Sint Bavo<br />
(sacellanus curatus). Vanwege al deze getuigen mag men aannemen dat het uitnemen van de<br />
Baafreliek uit de schrijn van Adelbert als een gewichtige zaak werd beschouwd. Wat heeft de<br />
ze Nicolaas Cousebant vervolgens met de Baafreliek gedaan?<br />
In 1603 werd Nicolaas Wiggerszoon minderbroeder-observant in het franciscanerklooster<br />
in Keulen. Na driemaal provinciaal te zijn geweest van de Keulse provincie overleed hij in<br />
1628 in Keulen. Hij had de Baafrelikwie meegenomen naar Keulen, zo blijkt uit de verkla<br />
ring. Misschien wel vóór zijn definitieve vertrek naar die stad, want ook wordt verteld dat de<br />
Baafrelieken al vanaf 1598 in het klooster van de heilige Clara in de Glöcknergasse hadden<br />
berust. 34<br />
Ook blijkt uit de verklaring dat het kapittel van de kathedrale Gentse Sint-Baafkerk<br />
verschillende keren om overbrenging van de Baafrelieken had verzocht. Nicolaas Wiggers<br />
zoon wilde ze echter terugbezorgen bij de Haarlemse Bavokerk, zo had hij Arnold de Witte<br />
gezegd, aan wie hij had gevraagd ze na zijn dood aan het kapittel van Haarlem te bezorgen.<br />
Uiteindelijk gebeurde dat onder de nieuwe provinciaal Theodorus Rijnevelt op 2 juni 1630,<br />
twee jaar na Cousebants dood.<br />
Aan de omwikkelde relieken zat een perkamenten strookje waarop was geschreven:<br />
'D.(omino) S(ancto) Bavone Confess(ore) sive de proprii eius corporis cineribus conglutina-<br />
tis' (van de heilige heer Bavo, belijder, of liever van de samengevoegde asresten van zijn<br />
lichaam). 5<br />
Het cursieve schrift waarin de tekst op het strookje is geschreven, blijkt hetzelfde<br />
schrift te zijn als dat van de andere briefjes uit het koffertje van de Bernarduskerk in den<br />
Hoek uit 1851, waarvan er één gedateerd was: 31 januari 1595. Ook JJ. Graaf constateerde<br />
dat en hij concludeerde dat het schrift van de hand was van Nicolaas Wiggerszoon Couse<br />
bant, die tussen 1592 en 1598 de relieken had geordend ten huize van Duvius en de Baafre<br />
liek uit de tombav&n Adelbert had genomen. Waarschijnlijk dus in 1595, gezien het gedateer<br />
de briefje.<br />
Na de overdracht van de relieken aan de apostolisch-vicaris mr Willem Coopal in 1582 wa<br />
ren de kisten bij doctor Johannes Duvius in veiligheid gebracht en naar zijn huis 'getransla-<br />
teerd'. Na de ordening in 1595 zal Nicolaas Cousebant de relieken naar het huis van zijn va<br />
der Wigger Claeszoon Cousebant hebben gebracht op Bakenes, waar hij in 1583,<br />
terugkerend uit Keulen - hij had waarschijnlijk in Keulen gestudeerd - eerst in het 'turf-<br />
schuerken' achter het huis van zijn vader, later in het huis zelf de "Vergaderinge der Maech-<br />
den in den Hoek' stichtte, die bekend werden als de Haarlemse klopjes. Van deze stichting<br />
had Nicolaas Wiggerszoon tot 1602 de leiding. Zijn stichting groeide uit tot een schuilkerk,<br />
als Bernarduskerk in den Hoek aangeduid. En daar werden de relieken vereerd die tot 1851<br />
onaangeroerd onder het altaar hebben gelegen, voordat ze naar de Josefkerk bij het begijn<br />
hof verhuisden. 36<br />
De Baafreliek haalde Cousebant in 1595 uit de verzameling en hij nam deze mee naar<br />
33 '(••) quod facteur/ misse putat, quantum meminit' (hij meent dat dit gebeurd was, voor zover hij zich kou hermne-<br />
34 In de verklaring wordt van 'Platea Campanaria', Klokkeluidersstraat, gezegd dat de straat in de landstaal 'Klokei eas'<br />
heette.<br />
b<br />
'<br />
35 De eerste letter 'D.' lees ik als 'domino', de ablativus van dominus (lieer).<br />
36 Graaf, 'De reliquiën', 396; Maal, 'De relieken van St. Adelbert', 156.<br />
10
Vlaams-<strong>Holland</strong>se connecties in de 10e eeuw<br />
Keulen, waar hij haar omstreeks 1598 in het Claraklooster in bewaring gaf. 3<br />
' Vandaar is zij<br />
eind mei 1630 teruggebracht naar Haarlem en vervolgens op 2 juni aan de deken van het ka<br />
pittel overhandigd. 38<br />
De Baafrelikwie waarvan hier sprake is, zo kan worden geconstateerd, is<br />
dezelfde relikwie als die uit de Adelbertschrijn uit de relikwieënlijst van 1215. Hoe kwam nu<br />
deze Baafrelikwie in Egmond? Mogelijk ligt in de oplossing van die vraag ook een aanwijzing<br />
voor de herkomst van de Haarlemse patroonheilige.<br />
Hildegard uit Gent<br />
Rond 950 stichtte graaf Dirk II van '<strong>Holland</strong>' (overleden 988) met zijn vrouw Hildegard<br />
(overleden 990) de mannenabdij van Egmond en liet hij een stenen basiliek bouwen ter ere<br />
van de heilige Adelbert, zo wordt door Ruopert van Mettlach in de Vita van Adelbert meege<br />
deeld. 39<br />
Om zijn nieuwe stichting van monniken te voorzien kon de graaf niet over inheemse<br />
kweek beschikken. Hij zal daarvoor naar de plaats zijn gegaan waar hijzelfwas opgevoed en<br />
vanwaar zijn vrouw Hildegard afkomstig was: Gent. Hildegard was een dochter van graaf Ar-<br />
nulf I van Vlaanderen. Deze Arnulf (overleden in 965) speelde een belangrijke rol als leken<br />
abt van de grote abdijen in zijn graafschap. Hij nodigde namelijk Gerard van Brogne uit het<br />
graafschap Namen uit om onder meer in Gent hervormingen in het kloosterleven door te<br />
voeren in de door de heilige Amandus gestichte Sint-Pietersabdij op de Blandijnberg bij<br />
Gent. 40<br />
In dit klooster zou Bavo rond 654 zijn overleden en hij werd daar na zijn dood ver<br />
eerd. Deze abdij was sindsdien omgevormd tot een kanunnikencollege, maar onder leiding<br />
van Gerard van Brogne werd in 941 de kloostertucht hersteld. 41<br />
Waarschijnlijk in de loop van<br />
de 9e eeuw waren enkele van Bavo's relieken naar een andere plaats overgebracht in Gent<br />
onder beheer van enkele monniken van de Pietersabdij. Rond die relieken ontstond een<br />
enigszins aparte, echter nog steeds met de Pietersabdij verbonden kloostergemeenschap. In<br />
het begin van de 10e eeuw waren de gebouwen van deze gemeenschap intussen eveneens ver<br />
waarloosd, mogelijk na verwoesting door Vikingen. Waarschijnlijk onder leiding van Gerard<br />
van Brogne werden tussen 939 en 946 deze gebouwen hersteld en ontstond er een aparte ab<br />
dij, gewijd aan Sint Bavo. 42<br />
Gerard werd abt van beide abdijen.<br />
Uit deze beide hervormde abdijen zal graaf Dirk de monniken hebben laten komen om<br />
37 Hij blijkt ook verschillende andere relikwieën naar Keulen te hebben meegenomen en in bewaring te hebben gegeven<br />
in het Biïgittijnciikloosler Mariënvorst: Graaf, 'De reliquiën', 397.<br />
38 Volgens de verklaring van Arnold de Witte werd de relikwie toen ondergebracht in het oratorium van deken Judocus<br />
Catius. Ook wordt nog gemeld dat van het geheel en van alles afzonderlijk, van de pixis en de capsula (het doosje<br />
en de schrijn), van het omhulsel (involurrum) en van de twee oorkonden (membranoe) door de Haarlemse schilder<br />
Peter Grebber in kleur figuren naar het leven {Jigurae ad vivum) waren getekend op het voorblad van het notarieel<br />
instrument met de verklaring. Wat nadien met de Baafrelikwie is gebeurd, verdient nader onderzoek op de manier<br />
van Maat, 'De relieken van St. Adelbert', 156-157. Graaf, 'De reliquiën', suggereert dat het Baafreliek in het koffertje<br />
zat van Bcrnardus in den Hoek in 1851, doch echt duidelijk wordt dat niet. Helaas was ik nog niet in de gelegenheid<br />
de relieken van de kathedrale Bavokei k in Haarlem te controleren.<br />
39 Hof, De abdij van Egmond, 25. De Vita sancti Adalberli van Ruopert in: Oppermann, Fonles Egmninlen.se.s, 3-22. Over de<br />
stichting: 15 (caput 18).<br />
40 Gerard van Brogne had in 919 op zijn eigen land bij Namen een klooster gesticht en daarin een hervormd kloosterleven<br />
doorgevoerd. Hij stierf in 959. Hof, De abdij van Egmond, 26 e.v.; J.B. de Glas, 'De plaats van herkomst der eerste<br />
monniken van Egmond', in: Tien eemoen Egmond (Heemstede 1950) 26-39.<br />
41 Hof, De abdij van Egmond, 27.<br />
42 R. Podevyn, 'De oorspronkelijke Vita Bavonis', 66-72; Hof, De abdij van Egmond, 27. Ook A.E. Verhulst, De Sint-Baafsabdij<br />
te Gent en haar giondbez.il (viI-XIVe eeuw) (z.pl. 1958) 58-63.<br />
1 I
\taams-<strong>Holland</strong>se connecties in de 10e eeuw<br />
zijn nieuwe stichting te Egmond te bevolken. 43<br />
Omdat in Gent de verering van Bavo groot<br />
was en de monniken van Gent hun geliefde heilige ook in hun nieuwe stichting niet zullen<br />
hebben willen missen, zullen zij hun eigen relikwie naar Egmond hebben meegenomen, mis<br />
schien mede om de band tussen beide kloosters tot uitdrukking te brengen. 44<br />
Ook kan gravin<br />
Hildegard een belangrijke inspirator geweest zijn, zowel voor het naar Egmond halen van cle<br />
monniken als voor de translatie van de relikwie van Sint Bavo, die zij wellicht vereerde als hei<br />
lige van haar geboorteplaats. 4<br />
''<br />
Deze gedachte wordt versterkt door de aanwezigheid tot in de 16e eeuw van een altaarreta<br />
bel, een achterwand boven het altaar in de Egmondse abdij, dat door het grafelijk paar was ge<br />
schonken, waarschijnlijk bij de ingebruikneming van de kerk van de abdij. Dit retabel is be<br />
schreven door Wilhelmus Heda in zijn Geschiedenis van de Utrechtse bisschoppen, die loopt tot<br />
1524. 46<br />
Het retabel, dat door Heda mensa of Icdnda wordt genoemd, tafel dus en wellicht beter<br />
te vertalen met paneel, 'stond op het altaar en was vervaardigd van helgeel goud, flikkerend van<br />
kostbare stenen, kunstig uitgesneden met wonderbaarlijk talent van de beeldhouwer'. 47<br />
Het<br />
was vierkant van vorm. Midden op het paneel stond het kruis afgebeeld met daarop de beelte<br />
nis van de heiland. Het kruis was bekroond met een diadeem en voorzien van de woorden cha-<br />
ritas op de rechterarm van het kruis, spes op de linkerarm en fides aan de voet: liefde, hoop en<br />
geloof. Links en rechts van de armen van het kruis stonden twee engelen afgebeeld. Om het<br />
kruis stonden de beeltenissen van de vier evangelisten: Johannes aan een katheder met een<br />
boek waarop de woorden 'In principio' te lezen waren, Mattheus op gelijke wijze doch met de<br />
tekst 'Liber generationis', Lucas met een hoorn in plaats van een boek ('cum cornu loco scrip-<br />
turae') en Marcus weer meteen boek met de tekst 'Ecce mitto'. In een hoek van het paneel lag<br />
een oude man met een kruik waaruit de vier stromen der aarde vloeiden, de Phison, de Eufraat,<br />
de Tigris en de Geon. Tussen de stromen stonden de twaalf apostelen afgebeeld. En onder de<br />
beide armen van het kruis stonden vier heiligen afgebeeld, aan elke kant twee. Onder de lin<br />
kerarm van Christus waren dat Martinus en Willibrord, de twee heiligen van het bisdom<br />
43 Zo menen ook Hof, De abdij van Egmond, 27 en De Glas, 'De plaats van herkomst', 26 e.v.<br />
44 Ook veel van cle andere relieken uit de schrijn van Adelbert zullen grotendeels uit Gent afkomstig zijn geweest. Van<br />
Bonifatius was echter, voor zover te zien, in Gent geen sprake. Egmond onderhield nauwe betrekkingen met de<br />
Baafsabdij in Gent tot in de 12e eeuw: HJ. Kok Enige palrocinia in het middeleeuwse bisdom Utrecht (Assen 1958) 137.<br />
Zie voor de liturgische feestdagen in de Egmondse abdij en de verbinding met de Gentse abdij: De Glas, 'De plaats<br />
van herkomst', 34-38. Opmerkelijk is dat Sint Bavo daarbij ontbreekt, maar de bron uit 1490 was niet volledig.<br />
45 Een moeilijkheid leveren de op het begeleidende strookje vermelde asresten. De verkoolde resten van Adelbert in<br />
de reliekschrijn worden tegenwoordig toegeschreven aan de brand in het eerste houten nonnenklooster. Die brand<br />
zou moeten hebben plaatsgevonden vóór 950 en zou de 'direkte aanleiding hebben gevormd voor de bouw van de<br />
stenen abdijkerk door Dirk II omstreeks 950': Cordfunkc, Opgravingen in Egmond, 112; zie ook Maat, 'De relieken<br />
van St. Adelbert', 155-163. Als de Baafrelieken bij dezelfde brand zijn verkoold, moeten zij dus vóór die tijd naar Egmond<br />
gebracht zijn. In dat geval is er geen verband te leggen met de komst van de Gentse monniken naar het nieuwe<br />
stenen klooster van Dirk II. Wel kan het verband met gravin Hildegard gehandhaafd blijven. Zij was al in 938 met<br />
Dirk verloofd (Cordfunke, Opgravingen in Egmond, 19). Mogelijk moet dan het jaar van de brand en van de stichting<br />
van hel stenen klooster iets worden verschoven tot na 950.<br />
46 Wilhelmus Heda, Historia Episcoporum Ultrajectensium (Utrecht 1642, met annotatie van Amoud van Buchel) 90-91.<br />
Voor de beschrijving van het retabel: Hof, De abdij van Egmond, 315. Het retabel wordt op vele plaatsen genoemd,<br />
maar vrijwel nooit beschreven. Zo bijvoorbeeld A.S. Kot teweg, 'Thierry II, count of <strong>Holland</strong>, and his wife Hildegard<br />
and their donations to Egmond abbey', in: V.D. van Aalst en K.N. Ciggaai (red.), Byzanlium and the Low Countries in<br />
the tenlh cenluty. Aspects of art and history in the Ottonian era (Hernen 1985) 146-164. Zij probeert aannemelijk te maken<br />
dat het beroemde Egmondse evangeliarium bij het gereed komen van het koor van de kerk tussen 970 en 975<br />
aan de abdij is geschonken en het altaarpaneel tussen 975 en 980 bij de inwijding van de geheel gereed gekomen<br />
kerk.<br />
47 Graaf Dirk 'tradidit (..) tabulam altari superpositam fulvo auro compaetum, preciosis lapidibus resplendentcm, miro<br />
seulptoris ingenio fabre exsculptam', zo deelt Heda mee.<br />
12
Vlaams-<strong>Holland</strong>se connecties in de 10e eeuw<br />
Afb. 3. Gravenportretten: Dirk I (916-928) en<br />
Dirk II (970-988). Circa 1475. Stadhuis, Haarlem,<br />
afkomstig uit het Carmelietenklooster in Haarlem.<br />
Utrecht waartoe de abdij van Egmond behoorde. Onder de rechterarm van het kruis stond de<br />
Egmondse patroonheilige Adelbert afgebeeld in gezelschap van de Gentse heilige, Sint Bavo.<br />
Het lijkt mij duidelijk dat Adelbert en Bavo als de beschermheiligen van de beide schen<br />
kers van het retabel zijn afgebeeld, die terzelfdertijd stichters van de abdij waren: Adelbert<br />
voor graaf Dirk II en Bavo voor gravin Hildegard uit Gent, vanwaar ook de Egmondse monni<br />
ken op dat moment afkomstig waren. Op het retabel stond volgens Heda die schenking door<br />
hen beiden ook vermeld in Romeinse majuskels: 'Dit altaar(stuk), gemaakt ter ere van God<br />
en van de heilige vorst der apostelen Petrus en van de uitmuntende belijder van Christus<br />
Adelbert schenken zeer toegewijd graaf Dirk samen met zijn geliefde echtgenote Hildegard,<br />
met goud en edelstenen versierd, in de hoop op het eeuwig heil voor zichzelf en van die van<br />
hun ouders en van hun kinderen'. 48<br />
Uit de schenking van dit retabel met deze heiligen in sa<br />
menhang met de herkomst van de monniken uit Gent vanwaar ook gravin Hildegard afkom<br />
stig was en waar graaf Dirk aan het grafelijk hof was opgevoed, uit de aanwezigheid van de<br />
Baafreliek in de reliekschrijn van Adelbert en uit de stichting van het klooster door het grafe<br />
lijk paar in het midden van de 10e eeuw kan worden geconcludeerd dat de verering van Sint<br />
Bavo in Egmond nauw verbonden was met het grafelijk huis, in het bijzonder met gravin Hil<br />
degard. Hoe kan nu een verband gelegd worden tussen Egmond en Haarlem, waardoor de<br />
verering van Bavo in de parochie Haarlem kan worden verklaard?<br />
48 Hof, De abdij van Egmond, 28 meent dat het retabel door Hildegard alleen werd geschonken, maar op het retabel<br />
stond volgens Heda duidelijk dat graaf en gravin gezamenlijk de schenking hadden verricht: 'Hoe altare in Dei et<br />
sancd Apostolorum Principis Pctri, Chrislique egregii eonfessoris Adclberti honore constructum Theodricus Comes<br />
venerandus, una cum sibi charissima conjuge Hidegarda, auro gemmisque ornantes,sub spe aeternae remuneradonis<br />
sibi suisque parentibus et proli ex eis ortae Deo et sanctis praedictis devotissime obtulerunt'. Onder abt Meinard<br />
(1509-26) werd een nieuw hoogaltaar in de abdijkerk vervaardigd met een nieuw altaarretabel van de hand van o.m.<br />
tle Haarlemse schilder Frans Janszoon (Hof, De-abdij van Egmond, 315-316). Het gouden retabel zal toen alsantependium<br />
voor het altaar geplaatst zijn.
Vlaams-<strong>Holland</strong>se connecties in de 10e eeuw<br />
De Haarlemse parochiekerk en de grafelijke hof aan het Sant<br />
Het precieze moment waarop Haarlem zijn eigen parochiekerk kreeg, is niet bekend. Waar<br />
schijnlijk was dit al vóór 1061 het geval. In een tussen 993 en 1049 opgesteld lijstje van kerken<br />
die in bezit waren van de abdij van Echternach staat een kerk in Haarlem vermeld als een 'ka<br />
pel' of 'dochterkerk' van de kerk van Velsen, evenals de abdij naar alle waarschijnlijkheid ge<br />
sticht door de eerste bisschop van Utrecht, de Angelsaks Willibrord of wellicht door diens<br />
landgenoot Bonifatius. 49<br />
De kerk van Velsen, gewijd aan de apostel Paulus, werd door Karei<br />
Martel aan de door Willibrord gestichte abdij van Echternach bij Luxemburg geschonken/' 0<br />
Bijna alle kerken en kapellen van het lijstje van Echternach worden opnieuw vermeld in een<br />
overeenkomst van 28 december 1063 tussen abt Reinbert van Echternach en bisschop Willem<br />
van Utrecht. ' 1<br />
Vanaf dat moment zouden ze gedeeld bezit zijn van bisschop en abt, zo werd<br />
bepaald. Deze regeling was belangrijk voor beide partijen omdat de Echternachse kerken<br />
door de achtereenvolgende <strong>Holland</strong>se graven Dirk III en zijn zonen Dirk IV en Floris I we<br />
derrechtelijk in bezit waren genomen zonder acht te slaan op de rechten van abdij en bis<br />
dom. De kerk van Haarlem ontbreekt echter in de oorkonde van 106.3, terwijl Velsen met de<br />
andere dochterkerken wel wordt genoemd.'' 2<br />
Dit zou kunnen betekenen dat Dirk III of een<br />
van zijn zonen, graven van <strong>Holland</strong> van 993 tot 1061, de Haarlemse kerk tot een zelfstandige<br />
parochiekerk zou moeten hebben verheven waardoor deze buiten de overeenkomst van 1063<br />
zal zijn gevallen.<br />
De graven van <strong>Holland</strong> bezaten, zo is uit latere gegevens bekend, in Haarlem een hof als<br />
kern van een groot domein. 53<br />
Vanuit de hof werden de grafelijke goederen van het Haarlem<br />
se domein en van domeinen in de omgeving beheerd. Hij vormde tevens het bestuurscen<br />
trum van Kennemerland. 54<br />
In 1214 wordt deze curia de Harlem voor het eerst vermeld in een<br />
oorkonde waarin graaf Willem I aan hertog Hendrik I van Brabant belooft bij het huwelijk<br />
van zijn zoon Floris (IV) met diens dochter Mechteld aan haar 500 <strong>Holland</strong>se ponden per<br />
jaar als huwelijksgave te betalen. r<br />
' :<br />
' Dat geld moest uit allodiaal en feodaal goed van cle Hol-<br />
49 D.P. Blok, 'De <strong>Holland</strong>se en Friese kerken van Echternach', Naamkunde. Mededelingen van het Instituut voor naamhunde.6<br />
(1974) 167-184, met name 172-173 en 175-176. De datering van het kerkénlijstje van Echternach baseerde Blok<br />
op het aantreden als graaf van Dirk III in 993 en de sterfdatum van Dirk IV op 13 januari 1049.<br />
50 A.C.F. Koch (red.), Oorhondenboeh van <strong>Holland</strong> en Zeeland lot 1299 (hierna OHZ), I ('s-Gravenhage 1970) nr 4. Koch<br />
veronderstelt, dat dit schijnbaar origineel pas is vervaardigd in de tijd van abt Thiofried van Echternach. Thiofried<br />
was abt van 108.3 tot 1110. Het formulier zou evenwel aan een echte oorkonde van Karei Martel ontleend zijn. Ik ga<br />
er van uit met vroegere editoren (zie het kopregest bij Koch) dat de oorkonde op sommige punten bij afschrijving<br />
is geïnterpoleerd, doch dat de essentie van de schenking juist is weergegeven. Daarop duidt het feit dat de kerk 'in<br />
villa Felison' nog aan Paulus was gewijd ten tijde van de schenking. Engelmund, een verzonnen metgezel van Willibrord,<br />
werd pas veel later patroonheilige van de kerk van Velsen. H.A. van Vcssem, 'Engelmundus en het probleem<br />
van zijn historiciteit', Nederlands archief voor kerkgeschiedenis 50 (1969-1970) 121-139; A.H. van Berkum, 'De vijf <strong>Holland</strong>se<br />
kerken van Sint Willibrord', in: G.N.M. Vis (red.), Egmond tussen kerk en wereld (Hilversum 1993) 29-65, met<br />
name 40-45.<br />
51 OHZ nr 84. Zie voor deze kwestie ook R.R. Post, Eigenkerken en bisschoppelijk gezag in het diocees Utrecht tot de XIHe eeuw<br />
(Utrecht 1928) 54 e.v. en Blok, 'De <strong>Holland</strong>se en Friese kerken'.<br />
52 De kapellen van Velsen, die in de oorkonde van 1063 worden vermeld, zijn Agathenhyrica (= Beverwijk), Hemezenkyrica<br />
(Heemskerk), Ascmannedilf (Assendelft), Spimerewald (Spaarnwoude) en Sloten bij Amsterdam. Naast Haarlem<br />
ontbreekt ook Vrisheim, volgens Blok te lezen als Urisheim (Ursem), dal ten onrechte in het lijstje van Velsens kapellen<br />
zou zijn geplaatst. Blok, 'De <strong>Holland</strong>se en Friese kerken', 180.<br />
53 J.W. Marsilje, 'De geografische, institutionele en politieke ontwikkelingen' (van Haarlem), in: Deugd boven geweld<br />
19-22.<br />
54 PA. Henderikx, De oudste bedelordekloosters in hel graafschap <strong>Holland</strong> en Zeeland (Dordrecht 1977) 74-76.<br />
55 O/K nr 347.<br />
1 I
Vlaams-<strong>Holland</strong>se connecties in de 10e eeuw<br />
landse graaf worden opgebracht, te weten in Riederwaard, in Aarlanderveen en in de hof van<br />
Haarlem.<br />
De hof moet in ieder geval vanaf het begin van de 12e eeuw de graaf als verblijf hebben ge<br />
diend, zo valt uit enkele bronnen te lezen. In aanwezigheid van graaf Floris II (overleden in<br />
1119) en zijn vrouw Petronella werden goederen geruild tussen ene Eilger en de abt van Eg<br />
mond in Haarlem. Van die rechtshandeling werd een oorkonde opgemaakt door de Utrecht<br />
se bisschop, die dus eveneens in Haarlem aanwezig was. Graaf en gravin traden als getuigen<br />
van de rechtshandeling op. 36<br />
Die rechtshandeling zou zeer wel in de grafelijke hofgebouwen<br />
plaatsgevonden kunnen hebben. In de AnnalesEgmundenses wordt gemeld dat in 1132 de hui<br />
zen van de oude graven ('antiquorum comitum domos') en alle omliggende gebouwen in<br />
Haarlem in brand werden gestoken onder het oog van graaf Dirk (VI). Daaruit valt af te lei<br />
den, dat het grafelijk hofcomplex in Haarlem in 1132 'al enige generaties oud was'.'"<br />
Het lijkt me nu niet te gewaagd te veronderstellen, dat het goederencomplex waarvan de<br />
hof van Haarlem het centrum vormde, al in het midden van de 10e eeuw bestond met een<br />
grafelijk verblijf. Aan dit verblijf moet een kapel verbonden geweest zijn, sinds de komst van<br />
Hildegard uit Gent gewijd aan haar Gentse Sint Bavo. Uit deze kapel moet tenslotte de Haar<br />
lemse parochiekerk zijn gegroeid aan de Markt, voorheen het Sant. De graven bezaten nog<br />
tot in de late middeleeuwen het collatierecht van de Haarlemse parochiekerk, het recht om<br />
de pastoor voor te dragen." 8<br />
Dit zou kunnen betekenen dat de Haarlemse kerk oorspronke<br />
lijk een van de 'eigenkerken' van de graaf is geweest, een door een <strong>Holland</strong>se graaf op eigen<br />
grond gestichte kerk of kapel waarvan hij het patronaatsrecht bezat, het recht om de pastoor<br />
of kapelaan aan te stellen. De Brabants-Vlaamse patroonheilige Sint Bavo is daarvoor betref<br />
fende Dirk II en zijn vrouw Hildegard een aanwijzing, indien zij inderdaad deze heilige uit<br />
Gent in Haarlem introduceerden, natuurlijk met een of meer relieken.<br />
In dat geval rest de vraag naar de Haarlemse kapel van de Pauluskerk van Velsen, die in de<br />
tussen 993 en 1049 opgestelde lijst van Echternach genoemd staat als 'dochterkerk' van Vel<br />
sen. Een 'eigenkerk' van de graaf kan niet tegelijkertijd de dochterkerk van de Echternachse<br />
kerk van Velsen zijn geweest. Enkele mogelijkheden zie ik ter verklaring. Allereerst kan men<br />
tijdens het opstellen van de kerkenlijst van Echternach de grafelijke kapel vanuit Velsen heb<br />
ben bediend, of althans geclaimd hebben dat dat behoorde te gebeuren. Toen dat feitelijk<br />
niet, of niet meer, het geval bleek te zijn, heeft Echternach die claim laten vallen in 1063.<br />
Ook kunnen er twee verschillende kapellen zijn geweest in Haarlem: een grafelijke kapel, be<br />
horend bij de grafelijke hof van Haarlem, en een kapel van cle nederzetting, die vanuit Vel<br />
sen werd bediend. Toen de grafelijke kapel met Sint Bavo als patroon rond het jaar 1000 tot<br />
parochiekerk uitgroeide, verdween het belang van de dochterkerk van Velsen. Als derde mo<br />
gelijkheid zie ik nog dat de opsteller van de lijst, uit Echternach afkomstig, ten onrechte<br />
Haarlem als dochterkerk van de kerk van Velsen heeft opgevoerd, zoals hij dat ook met de<br />
kerk van Ursem deed. 59<br />
Een laatste mogelijke verklaring zou nog in een andere, door Henderikx gesuggereerde<br />
56 OHZ 101; Henderikx, De oudste bedelordekloosters, 75 noot 107; B.J.M. Speet en Th. Rothfusz, <strong>Historisch</strong>e stedenatlas van<br />
0 /<br />
Nederland. Aflevering 1 Haarlem (Delft 1982) 6, noten 7 en 8.<br />
Henderikx, De oudste bedelordéklaosters, 75 noot 107; Annalen Fgmuudensesïn: Oppermann. Fonles Fgmundenses, 146-147.<br />
Ook Speet, <strong>Historisch</strong>e stedenatlas, 8 wijst erop dat Melis Stoke in navolging van Beke zegt, dat de grafelijke gebouwen<br />
'op weg naar Haarlem' wei den verwoest<br />
58 Bijdragen Bisdom Haarlem 23 (1898) 84, zonder verwijzing; Henderikx, De oudste bedelordekloosters, 75 noot 109.<br />
59 Zie noot 52.<br />
15
Vlaams-<strong>Holland</strong>se connecties in de 10e eeuw<br />
richting gezocht kunnen worden. 60<br />
Hij vraagt zich af 'in hoeverre de grafelijke bezittingen in<br />
Haarlem en omgeving hun oorsprong vinden in oud bisschoppelijk goed'. Haarlem komt na<br />
melijk ook voor in het goederenregister van de Utrechtse Sint-Maartenskerk uit de eerste<br />
helft van de 10e eeuw, de zogeheten Commemoratio. 61<br />
De Utrechtse kerk zou drie 'hoeven' be<br />
zitten in Haralem. Haarlem zou dan oorspronkelijk bij de koninklijke goederen van Velsen<br />
behoord moeten hebben om de claim van Echternach te kunnen begrijpen. Want het bezit<br />
van die kerk had de abdij verworven van Willibrord, zijn eerste abt, en aan hem was de kerk<br />
geschonken door Karei Martel, mogelijk met die Haarlemse goederen die niet aan Echter<br />
nach werden overgedragen.<br />
De aantrekkelijkste oplossing lijkt mij de tweede verklaring. Als er rond 1000 twee kapel<br />
len in Haarlem zijn geweest, een grafelijke hofkapel, gewijd aan Sint Bavo, en een kapel als<br />
dochter van de Pauluskerk van Velsen, in bezit van de abdij van Echternach, dan levert dat<br />
wellicht een oplossing voor een al oud probleem: de ligging van de eerste nederzetting van<br />
Haarlem en daaraan gekoppeld die van het grafelijk hofcentrum. Die oudste nederzetting<br />
werd in het verleden wel gezocht in het sinds de 14e eeuw vermelde noordelijke wijkje van<br />
Bakenes aan het Spaame, dat Oud Haarlem wordt genoemd. 1<br />
' 2<br />
Ook de grafelijke hof zou op<br />
Bakenes hebben gelegen blijkens de vermelding van een Gravensteen in 1336, toen als gevan<br />
genis in gebruik, en in 1360 toen hertog Albrecht aan Jan van Schoten de 'toerne die ghehe-<br />
ten is 's gravenstien' schonk. 63<br />
Die toren was 'staende ende gheleghen (..) binnen Haerlem<br />
up die Spaerne an die oude grafte van Bakenesse'. 64<br />
Met Henderikx zie ik geen reden om in<br />
die toren een restant van het grafelijk domeincentrum te zoeken, ook al werd hij in de 14e<br />
eeuw Gravensteen genoemd. Wel lijkt het mij mogelijk om in het 'Oud Haarlem' van de 14e<br />
eeuw een reminiscentie te vermoeden van cle eerste nederzetting van Haarlem.<br />
In die oudste nederzetting Haralem zouden de drie Utrechtse hoeven gelegen moeten<br />
hebben. Ook de kapel van Velsen zou daar moeten worden gezocht. Oorspronkelijk zou het<br />
daarbij dan gaan om goederen van Willibrord en om het 'oud bisschoppelijke goed' waar<br />
Henderikx zo nieuwsgierig naar was en dat in de Commemoratio van de Utrechtse kerk van<br />
rond 900 vermeld staat. Het grafelijk goederenbezit zal dan juist niet op dat bisschoppelijk<br />
goed teruggaan, maar eerder allodiaal zijn geweest, of, evenals het Utrechts bezit, teruggaan<br />
op koninklijk goed. In het laatste geval zou het door de koning aan de Geruifingen - uit wie<br />
de <strong>Holland</strong>se graven stamden - in leen moeten zijn gegeven, of door dezen eenvoudig in be<br />
zit zijn genomen, zoals op zoveel plaatsen elders het geval is geweest.<br />
Deze reconstructie van de gebeurtenissen geeft een mijns inziens aannemelijker verkla<br />
ring voor de verering van Sint Bavo als patroonheilige van Haarlem dan de bestaande oplos<br />
singen voor het probleem van de herkomst van Sint Bavo. Zoals in Egmond zal ook in Haar<br />
lem de connectie gezocht moeten worden bij graaf Dirk II en zijn Gentse gemalin. En zoals<br />
naar Egmond zullen zij ook naar Haarlem een reliek van de Gentse heilige Bavo hebben ge<br />
bracht. Die reliek zal dan opgesloten zijn geweest in het (hoofd)altaar van de kapel van de<br />
grafelijke hof, die tot parochiekerk werd. De reliek werd in de middeleeuwen niet tentoonge-<br />
60 Henderikx, De oudste bedelordekloosters, 75 noot 107.<br />
61 M. Gysscling en A.C.F. Koch (red.), Diplomata Belgica ante annum millestmum centesimum scripta (Brussel 1950).<br />
62 Henderikx, De oudste bedelordekloosters, 79-80 noot 120; J. Huizinga, 'De opkomst van Haarlem', in: idem, Verzamelde<br />
werken I (Haarlem 1948) 203-364, met name 213-214.<br />
63 Speet, <strong>Historisch</strong>e stedenatlas, 6 werpt de mogelijkheid op van een vei plaatsing naar de Grote Markt rond 1250; Hen<br />
derikx, De oudste bedelordekloosters, 79-80 noot 120.<br />
64 J.J. Temminck Haarlem, vroeger en nu (Bussum 1971) 7 plaatst dat Gravensteen aan de zuidzijde van de Bakenesser-<br />
I(i<br />
gracht, terwijl anderen het in de buurt van het Spaame zochten vanwege de Gravensteenbrug over het Spaarne.
Vlaams-<strong>Holland</strong>se connecties in de 10e eeuw<br />
steld in de kerk, zo blijkt uit de kerkrekeningen van vóór 1500. Wel was er verering van Sint<br />
Bavo op zijn liturgische feestdag 1 oktober. Op een tafel midden in de kerk stonden de beel<br />
den van de beide patronen van de kerk, Maria en Sint Bavo, en zij werden op gelijke wijze ver<br />
eerd zoals na 1500.<br />
Als deze verklaring voor de komst van het Baafpatrocinium naar Haarlem de juiste is, zou<br />
dat tevens betekenen dat zich reeds in het midden van de 10e eeuw een grafelijk hofcentrum<br />
in Haarlem bevond, waarin graaf en gravin ook werkelijk verblijf hielden. Als toen de, onge<br />
twijfeld houten, kapel van de grafelijke hof binnen dat hofcentrum heeft gestaan op dezelfde<br />
plaats tegenover het grafelijk huis als de huidige Grote of Bavokerk, dan moet dat betekenen<br />
dat het grafelijk hofcentrum van het Haarlemse domein het gehele Sant en omgeving heeft<br />
omvat. De titel 'graaf van Kennemerland' die wel aan graaf Gerulf en zijn opvolgers Dirk I en<br />
II werd gegeven, wordt daarmee begrijpelijker. Al in 889 bezat Dirks voorvader Gerulf een<br />
graafschap, dat met Kennemerland overeenkwam. Van koning Arnulf kreeg hij toen verschil<br />
lende goederen, waarvan er enkele gelokaliseerd kunnen worden. De zuidelijkste daarvan la<br />
gen bij Noordwijk en de noordelijkste iets ten zuiden van Heilo (Boekei). Karei de Eenvoudi<br />
ge schonk op 15 juni 922 de kerk van Egmond aan graaf Dirk I met goederen, waarschijnlijk<br />
ten noorden van dit gebied gelegen. Mogelijk was toen reeds die kerk van Egmond door de<br />
graaf gesticht en met die goederen begiftigd. De koning bevestigde slechts wat hem werd<br />
voorgelegd. De aanwezigheid van de beide voorgangers van Dirk II in deze gebieden ver<br />
sterkt de hier geopperde ontwikkeling. 65<br />
Hopelijk wordt deze ontwikkeling ooit nog eens ar<br />
cheologisch bevestigd, want door middel van deze wetenschap kunnen oudere bronnen wor<br />
den gevonden dan de historicus tot zijn beschikking staan.<br />
66 OH/21 en 28. In 889 schonk koning Arnulf aan Gerulf goederen in zijn graafschap, gelegen tussen de Rijn (bij Katwijk)<br />
en het onbekende Suithardashaga. Omdat in dat graafschap goederen worden genoemd in Northa (Noordwijk)<br />
en in Bodokenlo (Boekei bij Heilo) zal Suühardashaga ten noorden van de laatste plaats moeten worden gezocht, bijvoorbeeld<br />
bij Schoorl, zoals Oppermann, Fonles Egmundrnses nr 1 en 2 (211-215) meent. Het lag in ieder geval niet<br />
in de omgeving van de Haarlemmerhout, zoals gesitueerd in J.K. de Cock, Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland<br />
op fysisch-geografische grondslag (Groningen 1965) 52-59 en 122-131. Zie ook R. Rentenaar, 'De Nederlandse<br />
duinen in de middeleeuwse bronnen tot omstreeks 1300', <strong>Historisch</strong>-geografische bijdragen betreffende haag-Nederland, Ier<br />
afscheid aangeboden aan dr M.K. Eüsabeth GottschaUt Geografisch tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig<br />
Genootschap (1977) 361-376. In 922 kreeg Dirk I van koning Karei III, de Eenvoudige, de kerk van Egmond<br />
met de daarbij behorende goederen tussen Suilhardeshaga en Fortrapa en Kinnem. De laatste plaatsen werden door<br />
Oppermann resp. gezocht op Wieringen en Terschelling. R. Künzel en J.M. Verhoeff, Uxikon van Nederlandse toponiemen<br />
tol 1200 (Amsterdam 1988) 339 blijken daarvan niet meer zo zeker. Zie voor het graafschap Kennemerland<br />
F.L. Ganshof, 'Het laat-Karolingische tijdperk: het ontstaan van het graafschap Vlaanderen en van de Lotharmgse<br />
gravenhuizen', in: Algemene geschiedenis der Nederlanden I (Utrecht 1959) 367-385, 379.<br />
17
J.A.M.Y. Bos-Rops<br />
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>,<br />
1543-1579<br />
De kohieren van de tiende penning uit de 16e eeuw zijn voor geïnteresseerden in <strong>Holland</strong>se<br />
regionale geschiedenis geen onbekende bron. Al vanaf het begin van de jaren zestig van deze<br />
eeuw is daaraan, met name in het Zuidhollandse tijdschrift Ons Voorgeslacht, aandacht besteed<br />
(zie bijlage I).<br />
Helaas zijn deze publicaties vaak beperkt gebleven tot het, al dan niet in de vorm van een<br />
schema, uitgeven van het kohier van een bepaalde plaats. In het gunstigste geval werden deze<br />
voorafgegaan door een korte analyse van enkele gegevens. Voor een breder vergelijkend on<br />
derzoek heeft slechts een enkeling deze rijke bron aangeboord. Veel minder bekend is ook<br />
dat er uit dezelfde periode nog enkele andere kohieren bestaan, die een aanvulling kunnen<br />
geven voor het onderzoek van ontwikkelingen op langere termijn.<br />
In dit artikel zal aandacht besteed worden aan de kohieren van de tiende penning en aan<br />
de andere belastingkohieren op gewestelijk niveau uit de jaren 1543-1579. Daarbij is het uit<br />
gangspunt de aanwezigheid van de kohieren in het archief van de Staten van <strong>Holland</strong>, dat<br />
wordt bewaard in het Algemeen Rijksarchief te Den Haag. Alleen voor zover het voor het wer<br />
ken met deze kohieren nuttig lijkt, wordt ingegaan op de achtergronden van deze belastin<br />
gen. Belastingen die deze jaren zijn geheven, maar waarvan geen kohieren (meer) aanwezig<br />
zijn, worden buiten beschouwing gelaten.<br />
Voorgeschiedenis<br />
In de middeleeuwen was het geen vanzelfsprekende zaak dat onderdanen periodiek belasting<br />
betaalden aan de overheid. De landsheer werd geacht rond te komen van de opbrengst van<br />
zijn domeingoederen en daaruit, naast zijn privé-uitgaven, ook de kosten verbonden aan het<br />
staatsbestuur te voldoen.<br />
In de late middeleeuwen bleken de inkomsten van vrijwel alle Westeuropese landsheren<br />
hiervoor ontoereikend: teruglopende inkomsten (onder andere als gevolg van inflatie en het<br />
verpanden of vervreemden van bezittingen) en hoge uitgaven, vooral voor de oorlogvoering,<br />
waren hiervan de oorzaak. De vorsten gingen ertoe over extra gelden te vragen aan hun on<br />
derdanen: ze vroegen een bede. Het betalen van een bede was - op een aantal uitzonderin<br />
gen na (inhuldiging, ridderslag, bezoek aan de keizer, huwelijk en oorlog) - juridisch gezien<br />
een gunst, geen plicht, maar in de praktijk werden de gevraagde beden meestal toegestaan.<br />
De onderdanen probeerden in ruil voor hun financiële bijdrage bijzondere voorrechten van<br />
de vorst te krijgen.<br />
In <strong>Holland</strong> werd in de loop van de 14e eeuw gemiddeld eens in de vijfjaar een bede ge<br />
vraagd, die vervolgens in een of twee termijnen werd betaald. Tegen het einde van de 14e<br />
eeuw was dit, vanwege de krijgstochten die door de graven werden ondernomen tegen cle<br />
Friezen en de heren van Arkel, niet meer voldoende. Men ging beden vragen voor een aantal<br />
18
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579<br />
jaren tegelijk en verzocht kort na het tijdstip waarop de laatste termijn was betaald direct<br />
weer een nieuwe meerjarige bede. Een bijdrage die oorspronkelijk bedoeld was als een extra<br />
ondersteuning van de vorst werd zo in de 15e eeuw een normaal geachte jaarlijks terugkeren<br />
de betaling. Wel was het nog steeds zo dat er, voordat een bede werd toegezegd, tussen de<br />
vorst en de onderdanen werd onderhandeld over het bedrag, de voorwaarden van de beta<br />
ling en de tegenprestatie van de vorst. 1<br />
Dat onderhandelen was in <strong>Holland</strong> voornamelijk een zaak van de steden, vertegenwoordi<br />
gers van het platteland en de landsheer. De edelen waren van het betalen van de bede vrijge<br />
steld, evenals de geestelijkheid, die overigens in <strong>Holland</strong> veel minder rijk en machtig was dan<br />
bijvoorbeeld in Brabant. Aanvankelijk werden de afzonderlijke steden en gebieden één voor<br />
één door de landsheer benaderd; later vroeg hij de bede aan meerdere steden en streken te<br />
gelijk. In de loop van de 15e eeuw ontstond een vast college: de Staten van <strong>Holland</strong>, dat op<br />
kwam voor de belangen en rechten van het gewest, niet alleen op financieel gebied, maar<br />
ook op dat van bijvoorbeeld bestuur, justitie, handel en waterstaat. Sedert 1543 werden de<br />
<strong>Holland</strong>se steden bij de onderhandelingen over de bede vertegenwoordigd door de zes grote<br />
steden (Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amsterdam en Gouda) en trad de ridderschap<br />
op als vertegenwoordiger van het platteland.<br />
Nadat in de loop van de 15e eeuw een aantal landen in de Nederlanden onder de<br />
Bourgondiërs was verenigd, werden de beden door de landsheer gevraagd aan alle gewesten<br />
tezamen; vertegenwoordigers van de gewesten kwamen daarvoor bijeen in een vergadering<br />
van de Staten-Generaal. De eerste maal gebeurde dit in 1465. Enkele jaren later, in 1476,<br />
volgde op het verzoek van de vorst eerst onderling overleg tussen de gewesten, voordat over<br />
het verzoek werd beslist. Sedert 1494 was het een vaste gewoonte geworden dat de beden in<br />
een vergadering van de Staten-Generaal werden gevraagd, behandeld en toegestaan - zij het<br />
dat de individuele gewesten pas na ruggespraak met het thuisfront een beslissing namen. Het<br />
is wel duidelijk dat dit alles niet bevorderlijk was voor een snelle besluitvorming. Onder het<br />
bestuur van Karei V werd de macht van de Staten-Generaal ingeperkt: in een vergadering van<br />
dit college werd alleen uiteengezet waarom een bede nodig was. Het bede-verzoek zelf werd<br />
met de individuele gewesten apart besproken. De gewesten vernamen niet meer het totaalbe<br />
drag dat gevraagd werd, maar alleen hun eigen bijdrage. Dat bleef zo tot 1557.<br />
Nadat tussen vorst en gewest was overeengekomen welk bedrag een gewest zou geven,<br />
moest het geld worden bijeengebracht. De gebruikelijke praktijk was dat het bedrag over de<br />
verschillende belastingbetalers binnen het gewest werd omgeslagen. Sedert 1427/1428 ge<br />
beurde dat in <strong>Holland</strong> aan de hand van lijsten waarop was aangegeven hoeveel elke stad en<br />
elk dorp moest betalen. Omdat het gevraagde bedrag was uitgedrukt in een toen veel voorko<br />
mende muntsoort, de schilden, wordt dit systeem wel aangeduid als 'zetting naar de schildta<br />
len'. De aanduiding 'landerijen en/of huizen buiten de schildtalen' werd gebruikt voor bezit<br />
tingen van personen die geen belasting hoefden te betalen. 2<br />
De lijsten van schildtalen werden soms aan de veranderende omstandigheden (zoals verar-<br />
Zie voor belastingen in deze periode onder andere P.J. Blok, 'De financiën van het graafschap <strong>Holland</strong>', Bijdragen<br />
voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde 3e reeks, 3 (1886) 36-130; H. Terdenge, 'Zur Geschichte der hollandischen<br />
Steuern im 15. und 16. Jahrhundert', Vieiieljahrschrift für Sozial- und Wirtschaftsgeschichte 18 (1925) 95-167;<br />
J.A.M.Y. Bos-Rops, 'Van incidentele gunst totjaarlijkse belasting: de bede in het vijftiende-eeuwse <strong>Holland</strong>', in: Fiscaliteit<br />
in Nederland. 50 jaar belastingmuseum 'Prof.dr. Van
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579<br />
ming of verrijking van een dorp) aangepast. Veelal bleef dat beperkt tot kleine wijzigingen<br />
van het bedrag van een of enkele plaatsten. Slechts twee maal werd een nieuwe lijst opgesteld<br />
voor het hele graafschap, in 1494 (de zogenaamde Enquesté) en in 1514 (de Informatie)-, de<br />
teksten daarvan zijn in de vorige eeuw door R. Fruin gepubliceerd. 3<br />
In 1494 informeerde<br />
men per plaats naar het aantal haardsteden, de neringen en ten derde de algemene toestand<br />
en werd op basis van die gegevens de bijdrage bepaald; in 1514 noteerde men ook nog het<br />
aantal morgens land dat men per plaats in eigendom of huur had en het aantal communican<br />
ten. De zetting die in 1515 op basis van de gegevens van de Informatie was vastgesteld, is sinds<br />
dien niet meer gewijzigd. 4<br />
In latere jaren werd voor de zetting van deze belasting de term 'verponding' gebruikt,<br />
naar het pond, de muntsoort die het schild ging vervangen als eenheid waarin de zetting voor<br />
de belasting werd uitgedrukt. 5<br />
Het woord Verponding' werd vervolgens ook gebruikt om de<br />
belasting zelf mee aan te duiden en is eeuwenlang blijven bestaan als naam van een grondbe<br />
lasting. 6<br />
Naast de boven beschreven 'gewone' beden, die vrijwel jaarlijks betaald werden, werden er<br />
van tijd tot tijd ook extra ('extraordinaris' of 'buitengewone') beden gevraagd. Deze beden<br />
konden met behulp van de schildtalenlijsten over de betalers worden verdeeld. Er werden in<br />
de 16e eeuw ook andere manieren gevonden om aan het geld te komen, zoals het verkopen<br />
van renten en het heffen van accijnsen {imposten). Een voordeel van renteverkoop en accijns-<br />
heffing was dat iedereen er aan meebetaalde, ook diegenen die vrijgesteld waren van het be<br />
talen van een omslag volgens de schildtalen.<br />
Bij het bijeenbrengen van geld voor de landsheerlijke belastingen gingen de Staten in de<br />
loop van de tijd een steeds grotere rol spelen. De Staten kregen ook zelf de beschikking over<br />
belastinggeld voor het bestrijden van hun eigen onkosten. Daarvoor mochten zij een deel van<br />
de gelden die voor een bede waren ingezameld benutten of mochten zij zelf een heffing op<br />
leggen.'<br />
Nieuwe belastingen<br />
Zoals hierboven al is aangeduid waren de edelen en de geestelijken van het betalen van de<br />
bede vrijgesteld; ook betaalden de burgers uit de steden niet afzonderlijk belasting over hun<br />
goederen op het platteland. Fruin heeft berekend dat deze vrijstellingen betrekking hadden<br />
op ongeveer een zevende deel van het totale grondoppervlak.<br />
3 R. Fruin (red.), Enquesté ende informatie... (Leiden 1876); R. Fruin (red.), Informacie... (Leiden 1866). J.C. Naber publiceerde<br />
in 1885 en 1890 een analyse van de Informacie (met tabellen van de uitkomsten) in de Bijdragen van het<br />
Statistisch Instituut. Dit werk is heruitgegeven als deel 2 in de reeks Apparaat voor de Geschiedenis van <strong>Holland</strong>: J.C.<br />
Naber, Een terugblik. Statistische bemerking van de resultaten van de informatie van 1514 (Haarlem 1970).<br />
4 Dit ondanks plannen uit 1544, 1550, 1554 en 1565 om tot herziening van de verponding te komen. Blok, 'De financiën<br />
van het graafschap <strong>Holland</strong>', 99 en 101-105; f.D. Tracy, 'The taxation system of the coiinty of <strong>Holland</strong> during<br />
the reign of Charles V and Philips II, 1519-1566', Economisch en sociaal historisch jaarboek 48 (1985) 72, noot 13.<br />
5 Koopmans, De Staten van <strong>Holland</strong> en de opstand, 67. In de literatuur wordt als verklaring voor de term ook aangetroffen<br />
dat verponding zou zijn afgeleid van 'ponden': schatten van het vermogen in geld.<br />
6 Blok, 'De financiën van het graafschap <strong>Holland</strong>', 89.<br />
7 P.A. Meilink, 'Gegevens aangaande bedrijfskapitalen in den <strong>Holland</strong>schen en Zeeuwschen handel in 1543',Economisch-hislorisch<br />
jaarboek 8 (1922) 254-277; P.A. Meilink, Archieven van de Staten van <strong>Holland</strong> en de hen opgevolgde gewestelijke<br />
besturen. Eerste deel. Archieven van de Stalen van <strong>Holland</strong> voor 1572 ('s-Gravenhage 1929) 6-11; Tracy, 'The taxation<br />
system', 86-91.<br />
20
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579<br />
Voor de overheid was dit een onprettige situatie. De lasten drukten onevenredig zwaar op<br />
het platteland, dat verder verarmde, en de zes grote steden betaalden naar verhouding te wei<br />
nig en bedongen regelmatig vermindering van hun aandeel. De groep waar het geld zat, met<br />
name de kooplieden, ging vrijuit. Omdat tussen de landsheer en de Staten altijd een afspraak<br />
werd gemaakt over het totaalbedrag dat betaald moest worden, werden de andere belasting<br />
betalers extra belast.<br />
Hei-vorming was wenselijk. Deze kwam niet in de vorm van een principiële herziening<br />
van de schildtalenlijst - dan zou men het gehele systeem van vrijstellingen moeten afschaf<br />
fen, met alle protesten vandien. De oplossing werd gezocht in een nieuwe manier van belas-<br />
tingheffen. In ambtelijke kringen werd al sedert circa 1530 over hervormingen van het be<br />
lastingstelsel gediscussieerd. Rond 1540 was het politieke klimaat daarvoor rijp. In 1542<br />
werden door de landvoogdes, in verband met de oorlogen tegen Frankrijk en Gelre (be<br />
rucht waren de plunderingen van Maarten van Rossum), drie nieuwe belastingen gevraagd:<br />
een honderdste penning (1%) van de uitvoer naar landen die niet tot het rijk van Karei V<br />
behoorden; een tiende penning (10%) op de winst van kooplieden die een bedrijfskapitaal<br />
hadden van 1000 gulden of meer en een tiende penning op de inkomsten uit onroerende<br />
goederen en renten. Van deze belastingen zou niemand, adel noch geestelijkheid, worden<br />
vrijgesteld. s<br />
Zoals te verwachten viel werd tegen deze belastingen behoorlijk geprotesteerd. In <strong>Holland</strong><br />
was het protest vooral gericht tegen de honderdste penning. De nieuwe belastingen zijn uit<br />
eindelijk wel geheven, maar in aangepaste vorm. De tiende penning op de winst van kooplie<br />
den werd veranderd in een heffing van 6% die niet drukte op de winsten, maar op het bedrijfs<br />
kapitaal boven de 1000 gulden. De opbrengsten van de honderdste en de eerstgenoemde<br />
tiende penning waren gering.' 1<br />
De tiende penning op inkomsten uit vermogen stuitte kennelijk op minder bezwaren, mo<br />
gelijk omdat adel en geestelijkheid er uiteindelijk toch niet aan mee hebben betaald. Deze<br />
belasting is in latere jaren nog vijf maal geheven, namelijk in 1544, 1553, 1556, 1561 en 1564.<br />
De kohieren van deze belastingen zijn bewaard gebleven. 10<br />
Daarnaast resteren er uit de pe<br />
riode vóór de opstand van 1572 nog enkele kohieren van drie vermogensbelastingen, name<br />
lijk van een haardstedengeld in 1552, een morgengeld in 1558 en van een honderdste pen<br />
ning van de waarde van alle roerende en onroerende goederen in 1569.' 1<br />
De laatstgenoemde belasting behoorde tot de bekende drie belastingen die door Alva wer<br />
den voorgesteld - de andere twee waren de twintigste penning (5%) op de verkoop van on<br />
roerend goed en de tiende penning (10%) op de verkoop van roerende goederen. Van de<br />
heffing van de laatste twee belastingen is nooit veel terechtgekomen: <strong>Holland</strong> mocht ze de<br />
eerste twee jaar afkopen met een vast bedrag, de inning werd vertraagd en uiteindelijk raakte<br />
deze geheel van de baan door de opstand van 1572.<br />
Ten tijde van de opstand tegen het Spaanse gezag raakte de organisatie van het bestuur ver<br />
stoord. De opstandelingen hadden voor hun oorlogsvoering echter wel geld nodig; er werden<br />
8<br />
Meilink, 'Gegevens aangaande bedrijfskapitalen'. 255.<br />
9 Ibidem, 256-259; Tracy, 'The taxation system', 85-90.<br />
10 Bestemming van het geld van de tiende penning: in 1544 voor hel betalen van de helft van een bede van 150.000<br />
car. gulden; in 1553 voor het betalen van een gedeelte van de bede van 300.000 car. gulden; in 1556 voor het betalen<br />
van de helft van een bede van 320.000 car. gulden; in 1561 en 1564 voor bet betalen van ee.i gedeelte van een<br />
achtjarige bede, gevraagd in 1558.<br />
11 Het haardstedegeld werd geheven om een kwart van de bede van 200.000 car. gulden te betalen.<br />
12 Koopmans, De Staten van <strong>Holland</strong> en de opstand, 71.<br />
21
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579<br />
tpoü iiour. rei tiiuuthcü ï ml'<br />
ra ymxsavi mm\$ mltw •,<br />
Oivv' «Ut iO ïitinCAiu» J«C u
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579<br />
kohieren op elkaar: het zijn veelal papieren registers van uiteenlopende dikte, beschreven in<br />
een niet altijd gemakkelijk leesbaar handschrift, met getallen weergegeven in Romeinse cij<br />
fers en gebruik van oude oppervlaktematen. Maar dit is misleidend. Elke belasting had zijn<br />
speciale eigenaardigheden en dat heeft zijn weerslag op de inhoud van de kohieren. 14<br />
Voor het onderzoek in de kohieren is het allereerst van belang na te gaan van wie en waar<br />
op de belasting precies werd geheven. Deze informatie verschaft namelijk duidelijkheid over<br />
de personen en gegevens die al dan niet in de kohieren verwacht mogen worden. Details over<br />
een belasting zijn te achterhalen in het officiële besluit waarbij de belasting werd ingesteld of<br />
toegestaan. De besluiten voor de hier genoemde belastingen zijn te vinden in de archieven<br />
van de Staten van <strong>Holland</strong> voor en na 1572. 15<br />
Voor alle belastingen die hier besproken worden is onroerend goed (een stuk land of een<br />
huis) op een of andere manier de basis. Bij een analyse van de inhoud van de kohieren blijkt<br />
dan dat een aantal gegevens in alle kohieren voorkomt. Dat zijn: de naam van de gebruiker van<br />
een stuk land of bewoner van een huis, of deze het goed huurt of in eigendom heeft, de opper<br />
vlakte van het land (behalve bij het haardstedegeld van 1552) en/of de aanwezigheid van een<br />
huis en natuurlijk het bedrag dat aan belasting betaald moest worden en de basis waarvan dit<br />
was afgeleid (de huur die jaarlijks betaald werd of, bij eigendom, een getaxeerde waarde).<br />
Uit de volgorde van de optekeningen in het kohier zijn vaak conclusies te trekken over de<br />
ligging van de goederen; soms zijn ook de buren vermeld of is aangetekend in welke straat of<br />
streek het land of huis lag. Daarnaast kunnen er nog andere gegevens zijn vermeld, zoals de<br />
naam van de eigenaar van een stuk land of een huis als dat een ander was dan de gebruiker,<br />
en het soort land.<br />
Hieronder zijn per belasting de bijzonderheden bij elkaar gezet. Daarbij moet echter wor<br />
den bedacht dat het kan voorkomen dat in sommige kohieren van een bepaalde serie zaken<br />
zijn vermeld, die niet voorkomen in een ander deel uit diezelfde serie.<br />
De kohieren uit de periode voor 1572:"'<br />
- 1543<br />
Tarief: de tiende penning van de inkomsten uit onroerende goederen (binnen en buiten<br />
de schildtalen) en uit renten. Van dit bedrag betaalden gebruikers/pachters van het on<br />
roerend goed een kwart van de tiende penning, de eigenaars de rest.<br />
Vrijstellingen: voor adel en geestelijkheid en voor woningen die minder dan 1 lb. (= 2 car.<br />
14 De gegevens in deze paragraaf zijn vrijwel volledig gebaseerd op Meilink, Archieven van de Stalen van <strong>Holland</strong>.<br />
15 Vindplaats accoorden over belastingheffing: Den Haag, Algemeen Rijksarchief (hierna ARA).<br />
Tiende penning: Archief van de Staten van <strong>Holland</strong> vóór 1572, inv. nrs 36 (regest nrs 447-448; 21 maart 1543); 45,<br />
142 (regest nrs 467-468; 9 en 15 april 1544); 7, 36, 143 (regest nrs 560, 564, 567; 12 april, 17 en 31 mei 1553); 2284<br />
(regest nr 627; 17 december 1556); 7 en 143 (regest nr 656, 659-660, 667, 669; 18 en 25 mei, 8 juni, 20 juli 1558);<br />
143 (regest nr 698; 10 oktober 1561); 143, 737 (regest nrs 736-737, 749; 17 en 30 maart, 4 mei).<br />
Andere belastingen vóór 1572: Archief van de Staten van <strong>Holland</strong> vóór 1572. inv. nrs 7 (regest 552; 15 juni 1552 -<br />
haardstedegeld), 133 (regest 660; 25 mei 1558 - morgengeld). De ordonnantie van 9 september 1569 voor de honderdste<br />
penning is niet als afzonderlijk archiefstuk in het archief van de Staten van <strong>Holland</strong> vóór 1572 aanwezig.<br />
Belastingen na 1572: de ordonnanties zijn niet als apart archiefstuk bewaard gebleven. Ze zijn opgenomen in de<br />
resoluties van de Staten van <strong>Holland</strong> (twaalfde penning 1572: plakkaat van 16 augustus 1572; 100c penning 1575:<br />
resolutie van de Staten van <strong>Holland</strong> 8juni 1575, instructie lOjuni 1575; 1576: plakkaat van 29 mei 1576; 1577: plakkaat<br />
van 21 augustus 1577 en daarop volgende instructie).<br />
16 ARA, Archief van de Staten van <strong>Holland</strong> vóór 1572, inv. nrs 144-440 [kohieren uit 1543], 446-532 [1554], 1587-1588<br />
[1552], 533-869 [1553], 875-1182 [1556], 134-141 [1558], 1191-1515 [1561], 1527-1533 [1564], 1535-1586 [1569];<br />
zie P.A. Meilink, bewerkt door H.J.Ph.G. Kaajan, Inventaris van de. archieven van de Sloten van <strong>Holland</strong> vóór 1572 (Den<br />
Haag 1993).<br />
23
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579<br />
gulden) per jaar opbrachten.<br />
Inhoud: naam van de gebruiker, of er sprake is van eigendom of pacht, oppervlakte van<br />
het land, eventueel de aanwezigheid van een huis, huurwaarde of getaxeerde waarde en<br />
het bedrag dat aan belasting moest worden betaald.<br />
- 1544<br />
Tarief: de tiende penning van de inkomsten uit landerijen (binnen en buiten de schildta<br />
len). Het geld moest voor tweederde worden opgebracht door de eigenaars, voor eender<br />
de door de gebruikers.<br />
Vrijstellingen: adel en geestelijkheid waren ditmaal niet van betaling vrijgesteld.<br />
Inhoud: naam van de gebruiker, of er sprake is van eigendom of pacht, oppervlakte van<br />
het land, eventueel de aanwezigheid van een huis, huurwaarde of getaxeerde waarde en<br />
het te betalen bedrag.<br />
- 1552<br />
Tarief: 6 stuivers voor elke haardstede olplaets daer men vier stoken mach ende roock uitgaet.<br />
Vrijstellingen: voor huizen van de bedelorden, leprozenhuizen etcetera en huizen in de<br />
steden die minder dan 100 car. gulden waard waren en aan arme lieden toebehoorden.<br />
Inhoud: naam van de (hoofd) bewoner - straatsgewijs, aantal haardsteden of schoorstenen<br />
en het te betalen bedrag.<br />
- 1553<br />
Tarief: de tiende penning van de inkomsten uit onroerende goederen en alle los- en lijf<br />
renten. Evenals in 1544 was het geld voor tweederde afkomstig van de eigenaren, voor<br />
eenderde van de gebruikers.<br />
Vrijstellingen: ook de onroerende goederen, gelegen buiten de stad, maar eigendom van<br />
stedelingen werden belast. Alle vrijstellingen van adel en geestelijkheid werden door Ka-<br />
rel V afgeschaft. Drie grote heren, Oranje, Egmond en Horne verzetten zich hiertegen.<br />
Inhoud: naam van de gebruiker, of er sprake is van eigendom of pacht, eventueel naam<br />
van de eigenaar, oppervlakte van het land, eventueel de aanwezigheid van een huis, huur<br />
waarde of getaxeerde waarde en het te betalen bedrag.<br />
- 1556<br />
Tarief: de tiende penning van inkomsten uit onroerende goederen en renten en uit hui<br />
zen in de steden buiten de schildtalen.<br />
Vrijstellingen: de drie hiervoor genoemde protesterende grote heren kregen officieel vrij<br />
stelling van Filips II (het was zijn eerste bede).<br />
Inhoud: naam van de gebruiker, of er sprake is van eigendom of pacht, eventueel naam<br />
van de eigenaar, oppervlakte van het land, eventueel de aanwezigheid van een huis, huur<br />
waarde of getaxeerde waarde en het te betalen bedrag.<br />
- 1558<br />
LM<br />
Tarief: 7 groten per morgen. Daarvan moest de helft betaald worden door de gebruikers<br />
en de helft door de eigenaars.<br />
Inhoud: namen van personen die landerijen hadden gehuurd die behoorden tot het<br />
grondgebied van de steden.<br />
N.B. Het morgengeld werd niet overal gebruikt om de belasting om te zetten. De plaatsen<br />
die op de schildtalenlijst stonden kregen een omslag op basis van de schildtalen en moch<br />
ten zelf uitmaken hoe ze het geld over de inwoners wilden verdelen. Alleen voor landerij<br />
en buiten de schildtalen en landerijen in de stadsvrijheid bleef het morgengeld bestaan.
- 1561<br />
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579<br />
Tarief: de tiende penning van de inkomsten uit onroerende goederen (binnen en buiten<br />
de schildtalen) en renten.<br />
Vrijstellingen: huizen die door de eigenaren werden bewoond en waarvan de getaxeerde<br />
huurwaarde de 6 car. gulden per jaar niet te boven ging.<br />
Inhoud: naam van de gebruiker en eigenaar, of er sprake was van eigendom of pacht, op<br />
pervlakte van het land, eventueel de aanwezigheid van een huis, soort land, huurwaarde<br />
of getaxeerde waarde en het te betalen bedrag.<br />
- 1564<br />
De tiende penning van 1564 had hetzelfde tarief en dezelfde vrijstellingen als die van 1561.<br />
Inhoud: naam van de gebruiker, of er sprake was van eigendom of pacht, eventueel naam<br />
van de eigenaar, oppervlakte van het land, soort land, eventueel de aanwezigheid van een<br />
huis, huurwaarde of getaxeerde waarde en het te betalen bedrag.<br />
- 1569<br />
Tarief: de honderdste penning van de waarde van roerende en onroerende goederen.<br />
Inhoud: naam van de gebruiker, of er sprake was van eigendom of pacht, eventueel naam<br />
van de eigenaar, oppervlakte van het land, eventueel aanwezigheid van een huis, huurop<br />
brengst of geschatte waarde en het te betalen bedrag.<br />
Schematische weergave van de inhoud van de kohieren van de tiende penning<br />
jaar: 1543 1544 1553 1556 1561 & 1564<br />
naam gebruiker x x x x x<br />
huur/eigendom x x x x x<br />
naam eigenaar - - x x x<br />
oppervlakte land x x x x x<br />
soort land - - - - x<br />
waarde ' x x x x x<br />
aanslag x x x x x<br />
De kohieren uit de periode na 1572:''<br />
- 1572-1573<br />
Tarief: de twaalfde penning van de inkomsten uit de landerijen. Van dit bedrag betaalde<br />
de eigenaar tweederde en de gebruiker eenderde.<br />
Vrijstellingen: domeingoederen en gods- en armhuizen betaalden slechts eenderde deel.<br />
Inhoud: naam van de gebruiker, of er sprake was van eigendom of pacht, oppervlakte en<br />
ligging van de grond en het te betalen bedrag.<br />
- 1575-1579<br />
Tarief: de honderdste penning van de waarde van de huizen en landerijen. Van dit bedrag<br />
betaalde de gebruiker eenderde, de eigenaar tweederde.<br />
Vrijstellingen: de gods- en gasthuizen en de huizen die 150 car. gulden of minder waard<br />
waren.<br />
Inhoud: naam van eigenaar of huurder, ligging van het onroerend goed, waarde en het te<br />
betalen bedrag.<br />
7 ARA, Archief van de Staten van <strong>Holland</strong> na 1572, inv. nrs 1290 L-1290 O [kohieren uit 1572-1573], 1290 P-1290 SS<br />
[1575-1579]; inventaris niet uitgegeven.<br />
25
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579<br />
Afb. 2. Bladzijde uit hel kohier van de 100e penning van Heemskerk (1569). Het afgebeelde gebouw is<br />
de abdij van Egmond. Den Haag, Algemeen Rijksarchief, Archief Staten van <strong>Holland</strong> vóór f572 inv nr<br />
1547.<br />
Onderzoeksmogelijkheden<br />
Belastingkohieren kunnen aanleiding geven tot diverse soorten onderzoek. 1<br />
" De hier behan<br />
delde kohieren zijn als bron gebruikt voor uiteenlopende studies. Een overzicht daarvan<br />
18 Voor onderzoeksmogelijkheden in fiscale bronnen vanaf het einde van de 16e eeuw lot het eind van de 19e eeuw<br />
zie: N.J.P.M. Bos en R.C.J. van Maanen, Fiscale bronnen: structuur en onderzoeksmogelijkheden Cahiers voor lokale en regionale<br />
geschiedenis 10 (Zutphen 1993).<br />
2b
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579<br />
geeft inzicht in de mogelijkheden en biedt de mogelijkheid ideeën op te doen voor verder<br />
onderzoek.<br />
Het ligt het meest voor de hand belastingkohieren te gebruiken voor onderzoek naar be<br />
lastingen. Daarbij moet bedacht worden dat de kohieren de verdeling van de belasting over<br />
de belastingbetalers bevatten en niet de opbrengst van de belasting. Die zijn geboekt in de<br />
rekeningen. Van de bovenvermelde tiende penningen zijn naast de kohieren ook de reke<br />
ningen bewaard gebleven. Door vergelijking van deze twee bronnen kan worden onder<br />
zocht of datgene dat moest worden betaald ook werkelijk betaald is. Op basis van de kohie<br />
ren alleen kunnen conclusies getrokken worden over het effect van de veranderingen in de<br />
grondslag van de belastingen en over de verhoudingen tussen de bijdragen van verschillen<br />
de plaatsen of tussen stad en platteland. De Amerikaanse historicus J.D. Tracy heeft uitge<br />
breid onderzoek gedaan naar de <strong>Holland</strong>se belastingen in de eerste helft van de 16e<br />
eeuw. 19<br />
Maar de kohieren zijn nog voor andere doeleinden te gebruiken. Zo kan er informatie uit<br />
gehaald worden over de omstandigheden in één plaats. Dat is bijvoorbeeld gebeurd door J.<br />
Ham, die het kohier van de tiende penning van 1561 heeft gebruikt voor onderzoek naar de<br />
situatie in Zouteveen. Hij heeft daarvoor de verschillende gegevens over het grondgebruik<br />
geanalyseerd. 20<br />
Daaruit bleek onder andere dat de meerderheid van de grond (82%) door de<br />
dorpsbewoners werd gepacht. De eigenaars waren voor 64% afkomstig van buiten het dorp;<br />
de meesten woonden in Delft. De resterende 18% van de eigenaars waren kloosters en semi-<br />
kerkelijke instellingen. Ham heeft ook gekeken naar de waarde van de huizen; deze waren al<br />
lemaal eigendom en de waarde werd hetzij op zes, hetzij op drie gulden per jaar geschat. Uit<br />
aantekeningen op de marge maakt hij bovendien op, dat de huurwaarde van de landerijen<br />
door de taxateurs werd gecontroleerd, hetgeen een indicatie geeft voor de betrouwbaarheid<br />
van de gegevens.<br />
Op vergelijkbare wijze heeft K.F. van Dijk het kohier van De Lier bekeken. Hij heeft onge<br />
veer dezelfde vragen aan het materiaal gesteld als Ham, maar is daarnaast ook ingegaan op<br />
het grondgebruik (eenderde weiland, tweederde bouwland, maar het grondgebruik is niet<br />
bij alle landerijen vermeld) en de bedrijfsgrootte (uiteenlopend van enkele tot meer dan 60<br />
morgens). 21<br />
Wat Ham en Van Dijk voor één dorp deden, heeft H.A. Enno van Gelder op veel ruimere<br />
schaal gedaan. Hij heeft de kohieren gebruikt in het kader van een brede studie over Neder<br />
landse dorpen in de 16e eeuw. 22<br />
Bij zijn karakterisering van de dorpen in drie <strong>Holland</strong>se ge<br />
bieden - respectievelijk <strong>Holland</strong> ten noorden van het IJ, de Zuidhollandse eilanden en de<br />
dorpen tussen IJ en Nieuwe Maas - zijn zes plaatsen nader bekeken: Opmeer en Assendelft,<br />
Abbenbroek, Warmond, Asperen en Reeuwijk. Bij de dorpskarakteriseringen heeft Enno van<br />
Gelder uit de kohieren van de tiende penning van 1543 en 1561 de gegevens over bedrijfs<br />
grootte, huurwaarde van de huizen, grondbezitters van buiten het dorp en het aantal aange-<br />
slagenen in een bepaalde categorie benut.<br />
JJ. Voskuil bestudeerde de kohieren bij zijn onderzoek naar de verstening van huizen op<br />
J-D. Tracy, 'The taxation system', 86-91; idem, A financial revolulion in the HabslmrgNelherlands. Renten and renteniers in<br />
thecounty of <strong>Holland</strong>, 1515-1565 (Berkeley 1985).<br />
J. Ham, Het kohiervan de tiende penning (1561) van Zouteveen', <strong>Holland</strong> % (1977) 141-151.<br />
KF. van Dijk, 'De kohieren van de tiende penning van 1561', Uil het Liers verleden 1 (1978) 32-43.<br />
H.A. Enno van Gelder, Nederlandse dorpen in de 16e eeuw Verhandelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van<br />
Wetenschappen, afd. Letterkunde, nieuwe reeks LIX, 2 (Amsterdam 1953).<br />
27
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579<br />
het <strong>Holland</strong>se platteland. 23<br />
Dit proces heeft in het zuiden van het gewest eerder plaatsgevon<br />
den dan in het noorden. Zijn theorie is dat dit werd veroorzaakt door verschillen in de so<br />
ciaal-economische omstandigheden. Om dit te toetsen heeft hij, op basis van de kohieren van<br />
de tiende penning van 1561, een vergelijking gemaakt tussen de plaatsen Overschie, in het<br />
zuiden, en Twisk, in het noorden. Daaruit blijken grote verschillen in de verhouding pacht -<br />
eigendom (Twisk 90% eigendom, Overschie 72% pacht), in cle bedrijfsgrootte (Twisk gemid<br />
deld vijf driekwart morgen, Overschie gemiddeld twintig en een halve morgen) en in de<br />
huurwaarde van de grond (Twisk 8 gulden per morgen, Overschie 31 gulden per morgen),<br />
maar minder in het grondgebruik (Twisk 94% weiland, Overschie 88%). Zijn conclusie is dat<br />
ondanks het verschil in bedrijfsgrootte het gemiddelde niveau van de welvaart in beide plaat<br />
sen elkaar niet veel ontlopen zal hebben. Het verschil zat zijns inziens meer in de sociale om<br />
standigheden. In Twisk waren landbezit en bedrijfsgrootte gelijkmatiger verspreid over de be<br />
woners dan in Overschie. In Overschie speelde het bezit van land een grotere rol: door geld<br />
te investeren in de aankoop van land probeerde men zich te ontdoen van pachtverplichtin-<br />
gen. De boeren in Overschie woonden over het algemeen in de polder en keken uit over het<br />
land dat zij bewerkten. Het land van de boeren in Twisk lag niet bij huis, maar in kleine per<br />
celen verspreid over het hele grondgebied van het ambacht.<br />
Op basis van de belastingkohieren kan een sociale stratificatie van de bewoners van een<br />
plaats worden gemaakt. Daarbij is echter voorzichtigheid geboden. Aan de hand van het ko<br />
hier van de tiende penning van Haarlem voor 1543 hebben W.C. Boeschoten en E. van Ma<br />
nen uitgezocht in hoeverre er verband bestaat tussen de hoogte van een belastingaanslag en<br />
de sociale status of welstand van de hoofdbewoner van een huis. 24<br />
Een eerste beperking daar<br />
bij was dat woningen die van belastingbetaling waren vrijgesteld vanwege de lage reële of ge<br />
schatte huurwaarde, niet in de kohieren zijn opgenomen. Bij het opstellen van een sociale<br />
stratificatie betekent dat, dat de fiscaal lagere klassen ontbreken. Op basis van onderzoek<br />
naar de verkoopprijs van de huizen schatten Boeschoten en Van Manen dat het in dit geval in<br />
totaal ongeveer eenderde van de bewoners betreft.<br />
Van de wel opgenomen huizen hebben zij de gegevens over huur- of getaxeerde waarde<br />
en aanslag in het kohier geanalyseerd. Daarna zijn - uit andere bronnen - gegevens verza<br />
meld over de bewoners van de huizen, zoals naam, beroep en geslacht. De conclusie daaruit<br />
is dat, als uitsluitend de belastingkohieren zouden worden gebruikt bij het maken van een so<br />
ciale stratificatie, alle huurders onder aan de sociale ladder zouden komen te staan. Een van<br />
hun bevindingen is ook dat de aanslagen voor huurwoningen en eigen woningen niet op een<br />
lijn kunnen worden gesteld: eigen woningen werden voor gemiddeld 0,35% van de waarde<br />
aangeslagen, huurwoningen voor ruim 0,5%. Boeschoten en Van Manen bepleiten clan ook<br />
voorzichtigheid bij het opstellen van sociale stratificaties op basis van belastingstatistieken.<br />
W.J. Diepeveen heeft kohieren van de tiende penning over een reeks van jaren gebruikt<br />
bij zijn onderzoek naar de vervening in Delfland en Schieland tot het einde van de 16e<br />
eeuw.-' Daarvoor was hij primair geïnteresseerd in de oppervlakte van de veenambachten.<br />
Zijn waarschuwing aan de onderzoeker is dat de aangiften niet altijd betrouwbaar zijn: hij<br />
constateerde dat in de loop der jaren de oppervlakte van hetzelfde ambacht voor de tiende<br />
23 JJ. Voskuil, 'De kohieren van de liende penning van Overschie 1561 en Twisk 1561', Bijlage bij bel volkskundig bulletin<br />
8 (1982) 1-49.<br />
s<br />
24 W.C. Boeschoten en E. van Manen, 'Een welstandsverdeling van Haarlem in 154.3. Kwantitatieve toetsing van een<br />
zestiende-eeuwse fiscale bron', Bijdragen en mededelingen voor de geschiedenis der Nederlanden 98 (1983) 523-539.<br />
25 W. J. Diepeveen, De vervening in Delfland en Schieland tot het einde der zestiende eeuw (Leiden 1950) met name 50-64.<br />
28
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579<br />
penning gedurig groter werd opgegeven. De redenen daarvoor waren de grotere nauwkeu<br />
righeid door betere meting en het effect van aansporingen de aangifte correct te doen. Daar<br />
bij komt dat in de beginjaren de gewoonte bestond landerijen die weinig waard waren niet op<br />
te geven. Ook wijst hij op het verschil tussen de meting van veengrond en kleigrond. De<br />
grootte van percelen veengrond, die soms half water half land waren, is moeilijker te schatten<br />
dan die van landerijen op kleigrond. Deze laatste opgaven zijn dus betrouwbaarder.<br />
Een andere constatering is dat de geschatte opbrengst van de belasting gedurig hoger<br />
werd. Dat was niet het gevolg van een stijging van de welvaart, maar kwam door een toename<br />
van de nauwkeurigheid van de opgaven. In de beginjaren vergat men wel eens bepaalde op<br />
brengsten of gaf men de waarde van de eigen landerijen te laag op.<br />
Verder dient het onderscheid tussen eigen landen en huurland in het oog gehouden te<br />
worden. Huurders waren verplicht het bedrag aan huur op te geven, vaak met overlegging<br />
van een schriftelijk bewijs; eigenaars konden de opbrengst schatten en met een eed bevesti<br />
gen. De gegevens betreffende huurland zijn derhalve waarschijnlijk betrouwbaarder. Bij een<br />
onderzoek naar opbrengsten moet daarmee rekening worden gehouden. Daarnaast wijst ook<br />
hij op de waarde van de kohieren voor het bepalen van de omvang van het gebruik van de<br />
grond door poorters.<br />
A.M. van der Woude heeft de kohieren beoordeeld op hun waarde als demografische<br />
bron. 26<br />
Hij vroeg zich onder andere af hoeveel huizen er in de dorpen van het Noorderkwar<br />
tier hebben gestaan en gebruikte dat gegeven voor het vaststellen van de bevolkingsgrootte van<br />
het gebied. Bij een dergelijke benadering moet uiteraard goed gelet worden op de verschillen<br />
de vrijstellingen, die in bepaalde jaren voor bepaalde groepen hebben gegolden, zoals in 1543<br />
voor huizen met een lagere huurwaarde dan 2 carolus gulden per jaar en in 1561 voor huizen<br />
die door de eigenaar werden bewoond met een lagere huurwaarde dan 6 carolus gulden per<br />
jaar. Van belang is eveneens een bepaling als die uit 1569, dat alle huizen, ook die waarover<br />
geen belasting hoefde te worden betaald, in de kohieren moesten worden ingeschreven.<br />
Van der Woude wijst ook nog op twee systematische problemen: het feit dal een opgave<br />
van het huizenbestand in een tijd van snelle veranderingen altijd achterloopt op de realiteit<br />
en de onduidelijkheid over wat precies onder een huis moet worden verstaan (bijvoorbeeld:<br />
zijn twee huizen onder een dak als een of als twee huizen geteld?). Zijn advies is om zorgvul<br />
dig en consequent met de gegevens om te springen.<br />
Uit bovenstaande onderzoeksvoorbeelden blijkt wel dat er met de belastingkohieren meer te<br />
doen is dan het eenvoudigweg uitgeven van de tekst. De situatie van een dorp, een regio of<br />
grotere streken kan vanuit verschillende invalshoeken worden beschreven. Tot slot moet na<br />
tuurlijk niet vergeten worden dat ook een belastingkohier dingen kan toevoegen aan de ken<br />
nis over een persoon: waar hij woonde, of hij huis en grond in eigendom had of huurde, of<br />
hij tot de rijken of juist de armeren in het dorp behoorde en dergelijke. In gunstige gevallen<br />
kan worden vastgesteld wie achtereenvolgens een bepaald stuk land hebben bewerkt of een<br />
huis hebben bewoond. Familierelaties worden in de kohieren echter niet aangetroffen - voor<br />
de genealogie zijn belastingkohieren geen optimale bron.<br />
26 A.M. van der Woude, Het Noorderkwartier (Utrecht 1983) 63-64.<br />
29
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579<br />
Bijlage<br />
I Literatuuroverzicht<br />
A. Gordijn, '10e penning Babberspolder 1561', Ons Voorgeslacht (hierna OV) 45 (1990) 539-<br />
542.<br />
C. Hoek, 'Cohier van de tiende penning van de Briel anno 1543', OV11 (1956) 136-139; 12<br />
(1957) 14-19, 57 en 113-114; 13 (1958) 11-12, 35, 55-57, 78 en 94-97; 14 (1959) 33-40 en<br />
48-50.<br />
Idem, 'Cohieren van de tiende penning van Charlois en 's-Gravenambacht in 1543', OV17<br />
(1962) 333-343.<br />
M. Zaaijer C.B.zn., 'Personen vermeld in de kohieren van de 10e penning van Dirksland<br />
(1544), Herkingen (1544), Ooltgensplaat (1543/1544) en Goedereede (1543)', OV 50<br />
(1995) 490-499.<br />
G.P. Alders, 'Het kohier van de tiende penning (1561) van Hendrik Ido Ambacht', OV34<br />
(1979) 299-305 en 36 (1981) 108.<br />
A. Gordijn, '10e penning van de Hoogeban te Overschie', OV45 (1990) 526-535.<br />
S.J. Lems en L.A.F. Barjesteh van Waalwijk van Doorn, 'Kohier van de tiende penning van<br />
Hoogvliet (1542/1543)', OV44 (1989) 179-182.<br />
A. Gordijn, 'Cohier van de tiende penning van Kethel over 1544', OV38 (1983) 249-251.<br />
Idem, 'Cohier van de tiende penning van het ambacht Kethel over het jaar 1561', OV 36<br />
(1981) 317-340.<br />
A.M. Verbeek, 'Tiende penning over Kralingen anno 1561/62', OV25 (1970) 163-171.<br />
R. van den Berg, 'Het cohier voor de heffing van de tiende penning in 1553 in Leerdam', Van<br />
stad en graafschap Leerdam (1984) 13-15.<br />
K.F. van Dijk, 'De kohieren van de tiende penning van 1561', Uit het Liers verleden 1 (1978) 32-<br />
43.<br />
A. Brouwer en I. Vellekoop, TOe penning van Maasland 1544-1561', OVM (1992) 533-540.<br />
A. Gordijn, '10e penning Nieuw-Mathenesse 1557', OV45 (1990) 542-545.<br />
A.M. Verbeek, 'Tiende penning over Nieuwerkerk op de IJssel anno 1561', OV25 (1970) 137-<br />
146.<br />
G. de Moor, 'Betaling tiende penning 1543 in Noordwijkerhout', OV49 (1994) 148-152.<br />
A. Gordijn, '10e penning van Oud-Mathenesse 1558', OV45 (1990) 536-539.<br />
J.J. Voskuil, 'De kohieren van de tiende penning van Overschie 1561 en Twisk 1561', Bijlagi<br />
bij liet volkskundig bulletin 8 (1982) 1-49.<br />
KJ. Slijkerveen, 'De tiende penning van Pernis over 1542 [=1543]', OV51 (1996) 64-65.<br />
C. Hoek, 'Cohier van de tiende penning van Poortugal, 1543', OV 15 (1960) 114-117; 16<br />
(1961) 7-10.<br />
AM. Verbeek, 'Rotterdam - 1561', OV40 (1985) 253-315.<br />
A. Gordijn, 'Cohier van de tiende penning van het ambacht Ruyven' [1562], OV41 (1986)<br />
567-570.<br />
G.P. Alders, 'Het kohier van de tiende penning (1561) van Rijsoord en Strevelshoek (gem.<br />
Ridderkerk)', OV36 (1981) 97-108.<br />
A.C. de Voogd van der Straaten, 'Cohier van de tiende penning van Schiedam ener 1561', OV<br />
45 (1990) 495-517.
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579<br />
A. Gordijn, 'Kohier van de 10e penning van Schoonderloo 1561', OV49 (1994) 435-443.<br />
Idem, 'Cohier van de tiende penning van het ambacht Spaland over het jaar 1562', OV 36<br />
(1981) 57-61.<br />
BJ. van Es en B. de Keijser, 'Repertorium op de kohieren van de 10e penning van Streefkerk<br />
in de jaren 1542, 1553, 1557 en 1562', OV49 (1994) 37-82.<br />
KJ. Slijkerman, 'De tiende penning van Strijen over 1544', OV50 (1995) 382-387.<br />
A.M. Verbeek, 'Cohier van de tiende penning van de stad Vlaardingen in 1561', OV44 (1989)<br />
207-220.<br />
Idem, 'Kohier van de 10e penning van Vlaardinger Ambacht over het jaar 1561, afgesloten 25<br />
november 1562', OV41 (1986) 460-507.<br />
A. Gordijn, 'Voorburg 10e penning 1544', OV30 (1975) 265-268.<br />
Idem, 'Kohier van de tiende penning 1565 in het ambacht Voorburg', OV49 (1994) 414-421.<br />
J. Ham, 'Het kohier van de tiende penning (1561) van Zouteveen', <strong>Holland</strong>^ (1977) 141-151.<br />
II Overzicht van de belastingkohieren<br />
Bron: Meilink, Archieven van de Staten van <strong>Holland</strong> (zie noot 8) en archief van de Staten van<br />
<strong>Holland</strong> na 1572, inv. nr. 1290. De spelling van de plaatsnamen, zoals vermeld bij Meilink, is<br />
gecorrigeerd naar Vuga's alfabetischeplaatsnamengids ('s-Gravenhage 1990). Van de uitgegeven<br />
kohieren is het jaartal vetgedrukt (voor de titels zie bijlage I).<br />
N.B. Naast de hieronder opgesomde kohieren zijn er van verschillende belastingen ook<br />
nog kohieren van ontvangers van geestelijke goederen, bepaalde edelen en de domeinen<br />
(zie de inventaris van Meilink). Deze zijn niet opgenomen in deze lijst.<br />
Plaats Jaren van het kohier (15..) Plaats Jaren van het kohier (15..)<br />
Tiende penning Andere Tiende penning Andere<br />
Aalburg 43 44 53 56 61<br />
Aalsmeer - - 53 56 61 69<br />
Aar, Ter, Hoef, Schoot 43 - 53 56 61 77<br />
Aardswoud, zie Hoogwoud<br />
Aarlanderveen 43 - 53 56 -<br />
Abbekerk 56 61<br />
- Lambertschaag, Midwoud<br />
en Twisk 43 -<br />
- Lambertschaag, Midwoud 53<br />
Abbenbroek 43 - - - 61<br />
Abtsrecht 43 - 53 56 61<br />
Achttienhoven - 44 - - -<br />
Acquoy _ _ 53 _ _<br />
Adriaan Pietersambacht 43 - 53 56 61<br />
Akendam, zie Schoten<br />
Akersloot 43 - 53 56 61 69<br />
Akkersdijk 43<br />
- en Vrouwenrecht - 53 56 61<br />
Alblas _ _ 53 56 61<br />
Alblasserdam 43 - 53 56 61<br />
•Vbrandswaard - - 53 56 61<br />
Albrechtsberg, zie Tetterode<br />
Alkemade 43 _ _ 56 - 77<br />
Alkmaar _ _ 53 5 6 61 58<br />
Almkerk _ _ 53 _ _<br />
A'phen 43 - 53 56 61 72<br />
Ameide en Tienhoven _ _ _ _ _ fiQ<br />
Ammersgravenland 43 44 53 56 61<br />
Amstelveen 53 61<br />
- en Legmeer 43 44 56<br />
Amsterdam 43 44 53 56 61 69<br />
Andel - - 53 - -<br />
Arkel, Rietveld 43 44 53 56 61<br />
Asperen - - 53 56 61<br />
Assendelft 43 - 53 56 61 69<br />
Avenhorn - - 53 - 61<br />
Baardwijk 43 44 53 56 61<br />
Babberspolder 43 - 53 56 61<br />
Babyloniënbroek - 44 53 56 61<br />
Bakkum 43 44 53 - -<br />
Barendrecht, Oost- 43 - 56<br />
-West- - - 56<br />
- Oost- en West- - 53<br />
- Oost-, West-en Carnisse - 61<br />
Barsingerhorn - 53 56 61<br />
- en Haringhuizen 43<br />
Barwoutswaarder - - 5.3 - 61<br />
Beets - - 53 56 61<br />
Bennebroek - 53 56 -<br />
- en Sijbekarspel 43<br />
Benschop - - 53 - -<br />
31
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579<br />
Plaats Jaren van het kohier (15..) Plaats<br />
Tiende penning Andere<br />
Jaren van het kohier (15..)<br />
Tiende penning Andere<br />
Benthorn - 53 - 61 Dirksland 43 - - - -<br />
- en Waddinxveen 43 Doeveren 43 44 53 56 61<br />
Benthuizen 43 - 53 56 61 Dordrecht 43 - 53 56 61<br />
Bergambacht (onder Blois) 43 - 53 56 61 Dorpambacht 43 - 53 56 61<br />
Bergambacht, zie Heeraartsberg ( s) Drimmelen en Standhazen - -61<br />
Bergen 43 44 53 56 61 69 - en Moerkant 43 - 53 -<br />
Berkel 43 - 53 56 61 Drongelen - 44 53 - 61<br />
Berkenrode - 53 61 69 Duivendrecht, zie Ouderkerk aan den Amstel<br />
- zie ook Schoten en Heemstede Dussen - 53 61<br />
Berkenwoude (Berkou) 43 - 53 - 61 - Muilkerk en Munsterkerk 43 - 56<br />
Berkhei - - 56 -<br />
- zie ook Wassenaar Edam 43 44 53 56 61<br />
Berkhout - - 53 56 - Eenigenburg - - 53 56 61<br />
Besoijen - - 53 56 61 Eethen - 44 53 56 61<br />
Beukelsdijk, Blommersdijk, Egmond binnen 43 - - - -<br />
Kool 43 - - 56 61 Eikenduinen - 53 56 61<br />
Beverwijk - - 53 56 - 69 - en Haagambacht 43<br />
Biert 43 - - - - Emminkhoven - - 53 - -<br />
Biesland - - 53 56 61 Engelen 43 44 53 56 61<br />
Binnenwijzend - - 53 56 61 Enkhuizen 43 - 53 56 61<br />
Blaricum 43 44 - 56 61 69 Esselijkerwoude, zie Jacobswoude<br />
Bleiswijk 43 - 53 56 61 Etersheim en Oosthuizen 43 44 5.3 - 61<br />
Bleskensgraaf - - 53 56 61<br />
Bloemendaal (bij Gouda) - - - 56 61 Friesland, zie Hekelingen<br />
Blommersdijk, zie Beukelsdijk<br />
Bodegraven 43 - 53 56 61 Geertruidenberg 43 - 53 56 61<br />
Bonaventura - - - 56 - Geervliet 43 - - - -<br />
Bonrepas, Vlist 43 - 53 56 - Gclkenes 43 53 56 61<br />
Boskoop 43 - - - 61 - en Liesveld 44<br />
Boskoop (Laag), Zuidwijk, Genderen 43 44 53 56 61<br />
Randenburg en Reierskop 43 Giessen, Giessendam 43 - 53 56 61<br />
Boskoop (Laag) en Reierskop - 56 61 Giessen Nieuwkerk - - 53 - 61<br />
Bovenkarspel 43 - 53 56 61 Giessen-Oudekerk, zie Giessendam<br />
Brabant, Spijkenisse 43 - - - - Gnephoek, zie Oudshoorn<br />
Brandwijk, Gijbeland 43 - 53 56 - Goedereede 43 - - - -<br />
Bree, De, zie Rietveld Goidschalxoord - - - 56 61<br />
Brielle 43 - - - - 75 76 Gorinchem 43 44 53 56 61<br />
Broek, Tuil 43 - 53 Gouda 43 - 53 56 -<br />
-en'tWeegje 56 - 79 Gouderak 43 - 53 - -<br />
Broek in Waterland 43 44 - - 61 Goudriaan 43 - 53 - -<br />
Broek op Langendijk 43 - 53 - 61 Graft en De Rijp 43 - 53 56 61<br />
Bulwijk, zie Kromwijk 's-Gravenambacht 43 - - - -<br />
Burghorn - - 53 56 - 's-Gravenmoer 4.3 - 53 56 61<br />
Bussum 43 44 53 - 61 's-Gravenzande 43 - 53 56 61<br />
's-Grevelduin, Klein-Waspik 43 - - - -<br />
Cabauw 43 - 53 56 - - zie ook Nederveen<br />
Gallantsoog - - 53 56 61 Groeneveld, zie Sint Aachtenrecht<br />
Calslagen - 53 56 61 en Woudharnasch<br />
- Kudelstaart, Schrevelsrecht 43 - Groep (Group), zie Cromstrijen<br />
Capelle aan den IJssel 43 - 53 56 61 76 Groet 43 44 53 56 61<br />
Capelle (Noord-Brabant) 43 - 53 56 - Grootburggravenveen, zie Hillegom<br />
Carnisse, zie Barendrecht Grootebroek 43 - 53 56 61<br />
Castricum 43 44 53 56 61 69 Grosthuizen - - 53 56 61<br />
Charlois 43 - - - - Gijbeland, zie Brandwijk<br />
Cromstrijen, Strienemonde,<br />
Group - - 53 61 Haag, Den 43 53 - 61<br />
Cromstrijen, Strienemonde en _ en Haagambacht 44<br />
Westermaasnieland - _ 56 Haagambacht 53 56 61<br />
Cronenburg, zie Loenen _ z; e 0 0u Eikenduinen, Den Haag<br />
Haarlem 43 - 53 - 61<br />
Delft, Delfshaven 43 - 53 56 61 64 78 Haarlemmerliede 43 - 53 56 61<br />
Diemen 43 44 53 56 61 69 Haastrecht 43 - 53 - -<br />
3'_><br />
52 75<br />
76<br />
58<br />
58<br />
58<br />
58 75<br />
75 76<br />
69<br />
52<br />
69
Plaats Jaren van het kohier (15..)<br />
Tiende penning Andere<br />
Hardinxveld 43 - 53 56 61<br />
Harenkarspcl (Kalverdijk) 43 - - - -<br />
Haringhuizen - 53 56 61<br />
- zie ook Barsingerhorn<br />
Hauwert - - 53 - 61<br />
Hazerswoude 43 44 53 56 -<br />
Hedikhuizen 43 44 53 56 -<br />
Heemskerk 43 44 - 56 61 69<br />
Heemstede 43 44 53 61 69<br />
- en Berkenrode 56<br />
Heenvliet 43 - - - -<br />
s-Heeraartsberg, Bergambacht 43 - 53 56 —<br />
Heerjansdam, Huich Pietersland43 - - 56 61<br />
Heesbeen - 44 53 56 -<br />
Heicop _ _ _ _ _ 69<br />
Heiloo, Oesdom 43 - - 56 61 69<br />
Heinenoord 43 - 53 61<br />
- en Zomerland 56<br />
Hekelingen, Friesland 43 - - - -<br />
Hekendorp 43 - - 56 -<br />
Hem 43 - 53 - 61<br />
Hendrik-Ido-Ambacht 4.3 - - - 61<br />
Hendrik Lijndenambacht, zie Raamsdonk<br />
Hensbroek - - 53 56 61<br />
Herkingen 43 - - - -<br />
Herpt ' 43 44 53 - 61<br />
Heukelum - - 53 56 61<br />
Heusden 43 - 53 - 61<br />
Hil, Op den - - 53 - -<br />
Hillegersberg 43 - 53 56 61<br />
Hillegom, Vennep, Groot- en<br />
Kleinburggravenveen 43 44 53 56 - 77 79<br />
Hilversum 43 44 53 56 61 69<br />
Hodenpijl 43 - 5.3 56 61 79<br />
Hoef, zie Aar, Ter<br />
Hof van Delft 43 - 53 56 61<br />
Hofambacht - - 53 56 61 69<br />
Hofwegen - - - - 61<br />
Honselersdijk 43 - - 56 61<br />
Honterland 43 - 53 56 61<br />
Hoogblokland 43 44 53 56 61<br />
Hoogeban 43 - 53 56 61<br />
Hoo geveen, Nootdorp 43 — 53 56 61<br />
Hoogeveen (Rijnland) - - 53 56 61<br />
Hooge Zwaluwe - - 53 56 61<br />
Hoogkarspel 43 - 53 56 61<br />
Hoogmade - - 56 61<br />
- en Koudekerk 43<br />
Hoogwoud, Aartswoud 43 - 53 56 61<br />
Hoogharnasch _ _ _ _ _ 79<br />
- zie ook Sint Aachtenregt en Woudharnasch<br />
Hoorn - - 53 56 61 58<br />
Hoornaar 43 44 53 56 61<br />
Huiswaard, zie Koedijk<br />
Huizen 43 44 53 - 61 69<br />
Huich Pietersland, zie Heerjansdam<br />
Hpendam, zie Purmerland<br />
I n d<br />
'jk 43 - 53 56 61<br />
Jaarsveld _ _ 53 _ _<br />
Jacobswoude 43 -<br />
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579<br />
Plaats Jaren van het kohier (15..)<br />
Tiende penning Andere<br />
- en Esselijketvvoude - 53 56 61<br />
jisp, zie Wormer<br />
Kalverdijk, zie Harenkarspel<br />
Kamp, zie Schoorl<br />
Katendrecht 43 - - - -<br />
Katwoude 43 44 53 56 61 69<br />
Katwijk aan den Rijn - 53 56 61<br />
- zie ook Valkenburg<br />
Katwijk aan Zee - 53 56 61<br />
- zie ook Valkenburg<br />
Kedichem, zie Oostervvijk<br />
Kethel 43 - 53 56 61<br />
Kleinbruggravenveen, zie Hillegom<br />
Koedijk, Huiswaard 43 - 53 56 -<br />
Kool (Cool), zie Beukelsdijk<br />
Korendijk 43 — — — -<br />
Korthaarlem - 61<br />
- zie ook Stein en Willens<br />
Koudekerk - 53 56 61<br />
- zie ook Hoogmade<br />
Kralingen 43 - 53 56 61<br />
Kralingcrpolder - - -56 -<br />
Krimpen aan de Lek 43 - - - 61<br />
Krimpen aan den IJssel - - 53 56 61<br />
Krommenie _ _ _ _ _ 59<br />
- zie ook Westzaan<br />
Kromwijk, Bulwijk - - - - 61<br />
Kronenburg (Cronenburg), zie Loenen<br />
Krooswijk, zie Ruibroek<br />
Kudelstaart - - 56 -<br />
- zie ook Calslagen<br />
Kijfhoek 43 - - - 61<br />
Laagblokland - - 53 - 61<br />
Lage Zwaluwe - - 53 56 61<br />
Lambertschaag - 56<br />
- zie ook Abbekerk<br />
Landsmeer 43 44 - 56 61 69<br />
Laren 43 44 53 56 61<br />
Leek, zie Oosterleek<br />
Leerdam - - 53 - -<br />
Leerbroek 53 61<br />
- en Reijerscop 43 44 56<br />
Legmeer, zie Amstelveen<br />
Leiden 43 - 53 56 61 75 76<br />
Leiderdorp 43 - 53 56 61<br />
Leimuiden 43 - 53 56 61<br />
Lekkerkerk 43 - 53 56 61<br />
Lexmond _ _ _ _ _ 69<br />
Liesveld, zie Gelkenes<br />
Lier, De 43 - - 56 61<br />
Limmen 43 - 53 56 61 69<br />
Linde, De, Riedcrwaard - - 53 56 -<br />
Linschoten 43 - - 56 61<br />
Lisse 43 44 53 56 -<br />
Loenen 43 -<br />
- en Cronenburg 44 53 - 61 69<br />
Lokhorsterland 43 - - - -<br />
Loosdrecht 43 44 53 56 61<br />
Loosduinen, zie Scheveningen<br />
Lutjebroek 43 - 53 56 -
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579<br />
Plaats Jaren van het kohiei-(15..) Plaats Jaren van het kohier (15..)<br />
Tiende penning Andere Tiende penning Andere<br />
Ooltgensplaat 43 - - - -<br />
Maasdam - - - 56 61 Oost-Barendrecht, zie Barendrecht<br />
Maasland 43 - 53 56 61 78 Oostbroek, Smalland 43 - - - -<br />
Made 43 - 53 56 61 Oosterblokweer - - 5.3 - 61<br />
Marken 43 44 53 - 61 69 Oosterleek - - 61<br />
Medemblik 43 - 53 56 61 58 - en Leek 53 56<br />
Meerkerk _ _ _ _ _ 69 Oosterwijk, Kedichem 43 44 53 56 61<br />
Meeuwen 43 44 53 56 61 Oosthuizen 44 53 56 61 69<br />
Middelburg - - 53 56 61 - zie ook Etersheim<br />
Middelharnasch, zie Sint Aachtenrecht Oostvoorne 43 - - — -<br />
Middelharnis 43 - - - - Oostwoud 43 - 53 56 61<br />
Middelland, zie Snel Oostzaan 43 - 53 56 61 69<br />
Middelkoop 43 - 53 - 61 Oostzomerland van Heinenoord- - - - 61<br />
Midwoud - 56 61 Opmeer 43 - 53 56 61<br />
- zie ook Abbekerk Opperdoes 43 - 53 56 61<br />
Moerkant, zie Drimmelen Osdorp, zie Sloten<br />
Molenaarsambacht, zie Schobbelandsambacht Oterleek - - 53 - 61<br />
Molenaarsgraaf 43 - 53 56 61 Ottoland - - 53 56 -<br />
Monnickendam 43 44 53 - 61 Oudorp bij Alkmaar 43 - 53 56 61<br />
Monster 43 44 Oudelandsambacht (heer) 43 - - - -<br />
-en Terheiden 53 56 61 Oudendijk - - 5.3 56 61<br />
Moordrecht 43 - 53 - 61 79 Oudenhoorn 43 — - — -<br />
Muiden 43 44 53 56 - 58 69 Oude-Niedorp 43 - 53 56 61<br />
Muiderberg 43 44 53 56 61 Ouderkerk aan de Amstel,Duiven-<br />
Muilkerk, zie Dussen drecht, Waver en Waverveen 43 44 53 56 61<br />
Munsterkerk, zie Dussen Ouderkerk en Waardhuizen - - - — 61<br />
Mijnden 43 44 53 56 61 69 Ouderkerk aan den IJssel 43 - 5.3 56 -<br />
Mijnsheerenland 43 - 53 61 Ouderschie, zie Overschie<br />
- en Moerkerkenoudeland - 56 Oude-Tonge 43 — — — -<br />
Mijzen 43 - - - - OudèvHet 43 - - - -<br />
Oudewater 43 - 53 56 61<br />
Naaldwijk 43 - 53 56 61 Oud-Heusden 43 44 53 56 61<br />
Naarden 43 44 53 56 61 Oudkarspel 43 - 53 - -<br />
Neck, zie Purmerend Oudmatenesse 43 - 53 56 61 76<br />
Nederveen, 's-Grevelduin 43 - - - - Oudshoorn 43 - 53<br />
Nibbixwoud 43 - 53 56 - - en Gnephoek - 56 61 76<br />
Nieuwenhoorn 43 - - - - Oudstrijen - - - - 61<br />
Nieuwe-Niedorp 43 - 53 56 61 Overschie 43 - 53 56<br />
Nieuwerkerk aan den IJssel 43 - 53 56 61 69 - en Tempel - 61<br />
Nieuwerkerk, zie Rijk en Rietwijk Overveen, zie Tetterode<br />
Nieuweveen 43 - - 56 61<br />
Nieuw-Helvoet 43 - - - - Papendrecht - - 53 - 61<br />
Nieuwkoop 43 - 53 56 61 Pendrecht, zie Rhoon<br />
Nieuwland (Arkels) - 44 53 56 61 Pernis 43 - - - -<br />
Nieuw-Lekkerkerk 43 - 53 - - Petten - 44 - - -<br />
Nieuw Matenesse — - 53 56 61 Peursunl — — 53 56 —<br />
Nieuwpoort (half) - - 53 56 61 Piershil 43 - - - -<br />
Nieuwveen 43 - 53 61 79 Polsbroek - - 53 - -<br />
- en Uiterbuurt 56 77 Polsbroek onder Aremberg - - 53 - -<br />
Noordeloos 43 - 53 56 61 Poortland 43 - 53 56 61 64<br />
Noorden, zie Zevenhoven Poortugal 43 - - - -<br />
Noord-Scharwoude 43 - 53 56 61 Purmerend, Neck 43 44 - - - 69<br />
Noordwijk 43 44 53 56 61 Purmerland 43 44 5.3 - -<br />
Noordwijkerhout 43 44 53 56 61 - en Ilpendam - - 69<br />
Noosvelt en't oude land onder Puttershoek - - 53 56 61<br />
Woerden - - - - 61 Pijnacker 43 - 53 56 61<br />
Nootdorp, zie Hoogeveen<br />
Raamsdonk - - 53 61<br />
Obdam - - 53 56 61 - en Hendrik Lyndenambacht 56<br />
Ocgstgeest 43 - 53 56 61 Randenburg, zie Boskoop<br />
Oesdom, zie Heiloo Ransdorp 43 44 53 - 61<br />
Onsenoord - - 53 56 61 Reeuwijk, zie Sluipwijk en Tempel<br />
34
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579<br />
Plaats Jaren van het kohier (15..) Plaats Jaren van het kohier (15..)<br />
Tiende penning Andere Tiende penning Andere<br />
Reierskop, zie Boskoop en Leerbroek - en Vrije ambachten - 44 56<br />
Rhoon, Pendrecht - - 53 56 61 Sluipwijk - 53 56 61<br />
Ridderkerk 4.3 - 53 56 61 - en Reeuwijk 43<br />
Riedwijk, Nieuwerkerk - - - - 61 Smalland, zie Oostbroek<br />
Rietveld en De Bree 61 Snel, Middelland - - - - 61<br />
- zie ook Arkel Spaarndam - - - 56 61 69<br />
Rockanje 43 - - - - Spaarnwoude - - 53 - - 69<br />
Rotterdam - - 53 56 61 75 76 Spaland 43 - 53 56 61<br />
Ruibroek 43 - Spanbroek - - 53 56 61<br />
- en Krooswijk 5.3 Sprang 43 - 53 — 61<br />
- zie ook Wijngaarden Spijk - - 53 56 61<br />
Ruiven 43 - - 56 61 Spijkenisse, zie Brabant<br />
Rijk, Nieuwerkerk - 44 - 56 - Standhazen 43 - - -<br />
Rijnsaterwoude 43 - 53 56 61 - zie ook Drimmelen<br />
Rijnsburg - - 53 56 61 Stad aan 't Haringvliet 43 - - - -<br />
Rijp, De, zie Graft Stein - 53 - -<br />
Rijsoord, zie Streefkerk - en Korthaarlem 43<br />
Rijswijk 43 - 53 56 61 73 Stolwijk 43 - 53 56 61<br />
Rijswijk, land van Altena - - 53 - - Stolwijk onder Blois - - 53 56 -<br />
Stompwijk 56<br />
Sassenheim 43 44 53 56 - - en Teilingerbroek 61<br />
Schagen 43 - - 56 61 - en Wilsveen 43 44 53<br />
Schardam 43 - 53 56 61 Streefkerk 43 - 53<br />
Scharwoude - -5.3 -61 - en Rijsoord 56 61<br />
ScheUingwoude 43 44 53 56 61 69 Strienemonde, zie Cromstrijen<br />
Schellinkhout 43 - - 56 61 Strijen 43 - - 56 - 58<br />
Schelluinen - 44 53 - 61 Sijbekarspel - 5.3 56 61<br />
Schermer, noordzijde van 43 - 53 56 61 - zie ook Bennebroek<br />
Schermer, zuidzijde van 43 — 53 56 61<br />
Scheveningen - 53 56 61 Teckop 43 - 53 - 61<br />
- en Loosduinen 43 Teilingerbroek, zie Stompwijk<br />
Schiebroek 43 - 53 56 61 Tempel, zie Reeuwijk en Overschie<br />
Schiedam - - 53 56 61 75 Ter Aar, zie Aar, Ter<br />
Schobbelandsambacht, Mole- Terheiden, zie Monster<br />
naarsambacht - - - - 61 Terschelling - - - 56 61 64<br />
Schoonderloo 43 - 53 56 61 Tetterode, Albrechtsberg, Zand-<br />
Schoonhoven 43 - 5.3 56 61 voort 43 44<br />
Schoot! - - 5.3 61 69 - Albrechtsberg en Oveneen -56<br />
-en Kamp 56 - en Albrechtsberg 61 69<br />
Schoot - 56 - 77 Texel 43 44 53 56 61 58<br />
- zie ook Aar, Ter Tienhoven, zie Ameide<br />
Schoten 43 Tuil, zie Broek<br />
- 4 Vlieland, Schoterbos, Twisk - 53 56 61<br />
Berkenrode 44 53 - zie ook Abbekerk<br />
- 't Vlieland, De Woerdt, Akendam<br />
56 61 Uiterbuurt 43 44 - - 69<br />
- Schoterbosch, De Woerdt 69 - zie ook Nieuwveen<br />
Schoterbosch, zie Schoten Uitgeest 43 - 53 56 61<br />
Schrevelsrecht - 53 56 - Uitwijk - - 53 - -<br />
- zie ook Calslagen Ureum 43 - 53 56 -<br />
Sint Aachtenrecht, Middelharnasch,<br />
Hoogharnasch, Groenevel- Valkenburg - - 56 61<br />
den Woudharnasch - - 53 56 - - Katwijk aan den Rijn en<br />
• zie ook Woudharnasch Katwijk aan Zee 43 -<br />
Sint Antoniepolder 43 - 53 56 61 Valkkoog 43 - 53 56 -<br />
Sint Maartensnieuwland 43 - 53 56 61 Veen ' 43 44 5.3 56 61<br />
Sint Maartensrecht 43 - - 56 61 Veenhuizen - - 53 56 -<br />
Sint Pancras - - 53 56 61 Velsen 43 44 5.3 56 61 69<br />
Sleewijk - - 53 - - Venhuizen 43 - 53 56 61<br />
Sliedrecht - - 53 56 - Vennep - 56 61<br />
Slingeland - - 53 56 61 - zie ook Hillegom<br />
Sloten en Osdorp - 53 61 Vianen _ _ _ _ _ 69<br />
35
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579<br />
Plaats Jaren van het kohier (15..) Plaats Jaren van het kohier (15..)<br />
Tiende penning Andere Tiende penning Andere<br />
Vierpolders 43 - - - - Willens, Korthaarlem - - 53 -<br />
Vlaardingen - - 53 56 61 - zie ook Korthaarlem<br />
Vlaardingerambacht 43 - 53 56 61 Wilsveen, zie Stompwijk<br />
Vlieland 43 - 53 56 61 Wimmenum - 44 53 56 61 69<br />
't Vlieland, zie Schoten Winkel 43 - 53 56 61<br />
Vliet - - 53 - - Woerden 43 - 53 56 61<br />
Vlist, zie Bonrepas Woerdt, De, zie Schoten<br />
Vlijmen - 44 53 56 61 Wognum 43 - 53 56 61<br />
Voorburg 43 44 - - - Wormer, Jisp 43 - 53 56 61 69<br />
Voorhout - 44 53 56 - Woudharnasch 43 -<br />
Voorschoten 43 - 53 56 61 - en Sint Aachtenrecht - 53 56<br />
Vriezekoop 4.3 - - 56 61 - Groeneveld, Hoogharnasch - 61<br />
Vrouwenrecht 43 - Woudrichem - - 53 - -<br />
- zie ook Akkersdijk Wijdenes - - 53 56 61<br />
Vrije ambachten, zie Sloten Wijk aan Duin - - 53 56 61 69<br />
Vrijenban 43 - 53 56 61 Wijk aan Zee 43 - - 56 61 69<br />
Vrijhoef bij Gouda - - - - 61 Wijngaarden 43 - - 61<br />
- en Ruibroek 56<br />
Waarder 43 - 53 56 61<br />
Waardhuizen - - 53 IJsselmonde, Oost-en West- - - 53 56 61<br />
- zie ook Ouderkerk IJsselstein - - 53 - -<br />
Waddinxveen 44 53 56 61 79<br />
- zie ook Benthorn Zandambacht - - 53 - 61<br />
Wadway - - - 56 61 Zandvoort 53 56 -<br />
Warmond 43 - 53 56 61 - zie ook Tetterode<br />
Waspik, Groot 43 - 53 56 61 Zegwaard 43 - - 56 61<br />
Waspik, Klein-, zie's-Grevelduin Zevenbergen 43 - 53 56 61<br />
Wassenaar 43 44 73 Zevender 43 - 53 - 61<br />
-en Berkhei 53 Zevenhoven - 61<br />
- en Zuidwijk 56 61 - en Noorden 43 - 53 56<br />
Wateringen - 44 53 - 61 72 79 Zevenhuizen 43 - 53 56 61<br />
Waver, zie Ouderkerk aan den Amstcl Zoetermeer 43 - 53 56 61<br />
Waverveen, zie Ouderkerk aan den Amstel Zoeterwoude 43 - 53 56 61<br />
Weegje.'t, zie Broek Zomerland - - 53 -<br />
Wees]), Weesperkerspel - 44 5.3 56 61 69 - zie ook Heinenoord<br />
Werken, de - - 53 - - Zouteveen 43 - 53 56 61<br />
Werkendam - - 53 56 - Zuidbroek 43 - - - -<br />
Wervershool 43 - 53 56 61 Zuiderwoude 43 44 5.3 56 61<br />
Wcst-Barendrecht zie Barendrechl Zuidwijn ('Zijdewijn') 43 - - - -<br />
Westenrijk 43 - - - - Zuid-Scharwoude - - 53 56 61<br />
Westerblokker 43 - 53 56 61 Zuidwijk, zie Boskoop<br />
Westmaas 43 - 53 - 61 Zuidwijk, zie Wassenaar<br />
Westmaasnieuwland, zie Cromstrijen Zunderdorp 43 44 53 56 61<br />
Westwoud 43 - 53 56 61 Zwaag - - 53 56 61<br />
Westzaan, Krommenie 43 44 - 56 61 69 Zwammerdam 43 - 53 56 61<br />
Wielingen 43 44 53 56 61 Zwartewaal 43 - - - -<br />
Wildevenen (onder Zevenhuizen)- - - 56 61<br />
36
M. van Tielhof<br />
Handel en politiek in de 16e eeuw: een Amsterdamse<br />
Oostzeehandelaar tijdens de eerste jaren van de Opstand<br />
De jaren zeventig van de 16e eeuw vormen één van de zwartste perioden uit de geschiedenis<br />
van Amsterdam. De harde repressie van het protestantisme door de hertog van Alva aan het<br />
einde van de jaren zestig had geleid tot een uittocht van hervormingsgezinden, net als elders<br />
in de Nederlanden. Dit betekende een aderlating voor hel economisch leven in Amsterdam,<br />
niet het minst omdat onder de uitgewekenen veel rijke kooplieden waren. Na deze exodus<br />
bracht de burgeroorlog in de jaren zeventig een verdere verslechtering. Terwijl steeds meer<br />
<strong>Holland</strong>se steden zich bij de Opstand aansloten, bleef Amsterdam nog lang, namelijk tot<br />
1578, trouw aan het Spaanse gezag. Hierdoor kwam de stad in een groeiend isolement te<br />
recht. De geusgezinde steden straften de Amsterdamse partijkeuze af door een blokkade rond<br />
de stad te leggen. Deze legde handel en verkeer vrijwel plat. Zo werd de ontwikkeling van de<br />
Amsterdamse stapelmarkt van 1567 tot 1578 ruw verstoord. De tegenstelling met de success-<br />
storyvan de stapelmarkt in zowel de periode daarvóór als daarna kan bijna niet groter zijn.<br />
In dit artikel staan de lotgevallen van één koopman centraal. Het gaat om Cornelis Loufsz<br />
die handel dreef op het Oostzeegebied. 1<br />
Bij toeval bleef in uiteenlopende bronnen iets over<br />
hem bewaard, zodat zijn leven min of meer gereconstrueerd kon worden. In 1567 raakte hij<br />
betrokken bij de Opstand en week uit. In het daaropvolgende jaar veroordeelde de Raad van<br />
Beroerten hem bij verstek tot verlies van zijn bezittingen en levenslange verbanning. Dit le<br />
venslang werd tien jaar, want toen Amsterdam in 1578 overging naar de Opstand kon ook<br />
Cornelis zich daar weer vertonen. Hij deed dat ook, maar anders dan vele ballingen keerde<br />
hij niet metterwoon terug in de Amstelstad. Hij had zich inmiddels in Danzig gevestigd en<br />
bleef daar. In het navolgende is Cornelis' levensloop daarom in drie fasen ingedeeld. Ten<br />
eerste de periode dat hij in Amsterdam handel dreef; ten tweede de jaren waarin hij een ac<br />
tieve rol in de Opstand speelde (1567-72) en tenslotte de fase waarin hij zich in Danzig vestig<br />
de en van daaruit zijn handel voortzette. Elk van de drie fasen begint met een schets van de<br />
ontwikkeling van Amsterdam en de rest van de Nederlanden. Zo wordt het leven van Cornelis<br />
Loufsz in perspectief geplaatst.<br />
Hierna zullen we de levensloop van deze handelaar, die zo fors werd verstoord door de po<br />
litieke gebeurtenissen, aangrijpen om ons af te vragen welke invloed deze episode in de Op<br />
stand nu in het algemeen heeft gehad op de ontwikkeling van de Amsterdamse stapelmarkt.<br />
Dat politieke ontwikkelingen het leven van een individu, en dus ook van een individuele han<br />
delaar, ingrijpend kunnen beïnvloeden is evident; de invloed van de politiek op de economi<br />
sche ontwikkeling is echter een thema waarover verschillend wordt gedacht." In het laatste<br />
1 De naam wordt verschillend gespeld: in Poolse bronnen gewoonlijk Cornelius Loffsz/Loffson etc, in Nederlandse<br />
bronnen veelal Cornelis Loufsz of Loefsz.<br />
~ Zo kwam er nogal wat kritiek op het boek Dutcb primacy in win lil linde (Oxford 1989) waarin auteur J. Israël de ontwikkeling<br />
van de Nederlandse wereldstapelmarkt onderverdeelde in zeven korte perioden, begrensd door politieke<br />
gebeurtenissen zoals het begin en het aflopen van het Twaalfjarig Bestand. De critici geloofden niet dat politieke interventies<br />
een zo grote invloed op de economische gang van zaken uitoefenen, dat de economische geschiedenis<br />
aan de hand daarvan geperiodiseerd dient te worden. Zie bijvoorbeeld de reacties in Bijdragen en mededelingen betreffende<br />
de geschiedenis der Nederlanden 106 (1991), onder andere van J.L. van Zanden.<br />
:;7
Handel en politiek in de 16e eeuw<br />
Afb. 1. Kaart van Amsterdam, Cornelis Anthonisz, 1544. Amsterdams <strong>Historisch</strong> Museum.<br />
gedeelte van dit artikel, na de behandeling van het leven van Cornelis Loufsz, zal daarom<br />
worden onderzocht wat de gevolgen waren van de langdurige ballingschap van honderden<br />
Amsterdamse kooplieden voor de ontwikkeling van de Amsterdamse handel op de iets langere<br />
termijn.<br />
De jaren vijftig en zestig: handelaar in Amsterdam, het centrum van de oosterse handel<br />
Al in de late Middeleeuwen vervulde Amsterdam een belangrijke functie in de handel op<br />
'Oostland'. Dit was de term waarmee de tijdgenoten het hele gebied ten oosten van Gronin<br />
gen aanduidden, dus de Duitse Noordzeekust en het Baltische gebied. In de loop van de 16e<br />
eeuw profiteerde de stad in hoge mate van de sterke ontwikkeling van deze handel. Concur<br />
renten zoals Antwerpen en Middelburg deden in het be gin van die eeuw verwoede pogingen<br />
om ten koste van Amsterdam de expanderende handel van oosterse granen naar zich toe te<br />
,"„S
Handel en politiek in de 16e eeuw<br />
trekken, maar de Amstelstad kwam als overwinnaar uit deze strijd te voorschijn. 5<br />
Sindsdien<br />
was er in de Nederlanden nog maar één onbetwist centrum van de oosterse handel.<br />
Dit was niet alleen belangrijk omdat de handelsstromen tussen Oostland en de Nederlan<br />
den zo enorm groeiden, maar ook omdat ze steeds vaker een verlenging vonden in zuidelijke<br />
richting, naar landen als Frankrijk, Portugal en Spanje. In de loop van de 16e eeuw nam in deze<br />
landen namelijk de vraag naar oosterse producten als graan, hout en andere scheepsbouwma-<br />
terialen (pek, teer) toe, terwijl in het Baltische gebied steeds meer behoefte ontstond aan zout<br />
en andere Zuid- en Westeuropese goederen. Amsterdams ligging werd een steeds groter voor<br />
deel naarmate de economische integratie tussen beide regio's toenam. <strong>Holland</strong> lag nu niet<br />
meer zozeer aan het einde van de handelsroute naar de Oostzee, als wel in het midden van een<br />
uitgebreid handelsnetwerk. Het ging in dit handelsnetwerk vooral om bulkgoederen en die le<br />
verden veel werkgelegenheid op. Deze werkgelegenheid was waarschijnlijk een belangrijke fac<br />
tor in de snelle bevolkingsgroei die Amsterdam sinds ongeveer 1540 kenmerkte. 4<br />
Cornelis Loufsz was één van degenen die, afkomstig uit een stad in Oostland, ervoor koos<br />
zich te vestigen in het handelscentrum Amsterdam. Hij was geboren in Danzig.' Uit enkele<br />
bronnen blijkt dat zijn vader, Cornelis Loufsz de Oudere, aldaar tussen de jaren dertig en zes<br />
tig actief was in de handel op <strong>Holland</strong>. 6<br />
De zoon was echter op zijn laatst in de jaren vijftig<br />
geëmigreerd naar Amsterdam. We weten dit uit de kohieren van de tiende penning die enke<br />
le malen geheven werd op huizen en andere onroerende goederen. Deze belastingregisters<br />
laten zien dat Cornelis in de jaren vijftig en zestig op verschillende adressen in de Warmoes<br />
straat woonde: in 1553 op nummer 7, in 1557 op 142 en in 1561 in 'De Witte Hond' op num<br />
mer 16. Uit een rentebrief blijkt dat hij in 1562 het huis 'Engelenburg' kocht, op nummer<br />
143.' De Warmoesstraat had toentertijd een uitgesproken elitair karakter. Samen met 'het<br />
Water' (het Damrak) was het de straat met verreweg de duurste huizen van de stad en het was<br />
ook bij uitstek de plaats waar rijke kooplieden woonden. 8<br />
Omdat De Witte Hond, waar Cornelis Loufsz in 1561 woonde, in de 16e eeuw een herberg<br />
was, 9<br />
is het mogelijk dat hij pas met de aankoop van Engelenburg in 1562 een eigen huishou<br />
den opzette. Het was misschien juist die periode van 1562 tot 1567, toen de troebelen Corne<br />
lis dwongen de stad te verlaten, dat Gaspar Cunertorf, een bevriend koopman afkomstig uit<br />
Kampen, bij hem in huis woonde. Cunertorf bewaarde later goede herinneringen aan de vijf<br />
jaren die hij doorbracht in Amsterdam bij Cornelis Loufsz en zijn vrouw, en bleef hem altijd<br />
als een goede vriend beschouwen. 10<br />
Het is duidelijk dat Cornelis geen handelsbediende was<br />
3 M. van Tielhof, De <strong>Holland</strong>se graanhandel, 1470-1570. Koren op de Amsterdamse molen (Den Haag 1995) 130-140.<br />
4 Hubert Nusteling, Welvaart en werkgelegenheid in Amsterdam, 1540-1860 (Amsterdam/Dieren 1985) 72-73 en 80 e.v.<br />
5 Konstantin Höhlbaum (ed.), KblnerInventarl 1531-1571 (Leipzig 1890) 607.<br />
6 Wojewodzkie Archivum Panstwowe (Rijksarchief in de provincie), Danzig (hierna WAP) 300, 27/16, 28 r. (1539);<br />
WAP Register der AusschiiTung des Kornes und Weizens, 19 r. (1557); Paul Simson (ed.), Danzigcr lnvenlar 1531-<br />
1591 (München/Leipzig 1913) 374 (1566). Gezien de zeer Nederlandse naam Cornelis is het mogelijk dal vader en<br />
zoon Loufsz afstammen van een Nederlander die ooit naar Dan/ig is geëmigreerd.<br />
7 Volgens de kohieren was hij van de nummers 7 en 16 'bewoner', van nummer 142 'eigenaar en bewoner'. J.G Kam,<br />
Waar was dal huis in de Warmoesslraal (z.p. 1968). De nummering van de huizen is modern, want in de 16e eeuw waren<br />
er nog geen huisnummers.<br />
8 J.W. Verhey, 'Warmoesstraal, Nieuwendijk en Damrak in het midden van de zestiende eeuw', in: M. Jonker, L.<br />
Noordegraaf en M. Wagenaar (red.), Van stadskern tol stadsgewest. Sledebouwkundige geschiedenis van Amsterdam (Amsterdam<br />
1984) 63-87, aldaar 64, 73, 75.<br />
0 LH. Van Eeghen, 'Het huis De Witte Hond in de Warmoesstraat', Maandblad Amstelodamum 45 (1958) 170-174, aldaar<br />
171.<br />
10 Blijkens brieven van Gaspar uit 1579 en 1580: J. Nanninga Uitterdijk, Een Kamper handelshuis Ie Lissabon 1572-1594.<br />
Handelscorrespondentie, rekeningen en bescheiden (Zwolle 1904) 235-2.36, 265 en 304.<br />
.".'.I
Handel en politiek in de 16e eeuw<br />
die zijn leertijd in <strong>Holland</strong> doorbracht om vertrouwd te raken met de verre handel en die la<br />
ter weer terug zou keren naar eigen land. Zijn huwelijk en de aankoop van het huis wijzen er<br />
op dat hij zich had gesetteld in Amsterdam, of althans: dat dit zijn bedoeling was. Hij was niet<br />
de enige Hanzekoopman die zich definitiefin Amsterdam vestigde. Er moeten omstreeks die<br />
tijd heel wat Oosterlingen, zoals men hen noemde, hebben gewoond, zodat we wel van een<br />
kolonie kunnen spreken."<br />
Cornelis' handel blijft door een gebrek aan bronnen nogal onduidelijk, maar het is wel ze<br />
ker dat hij zich bezighield met de typische Baltische producten hout en graan. Een indruk<br />
van de graanhandel krijgen we uit een uitvoerregister, bijgehouden in Danzig tussen april en<br />
augustus 1557. De magistraat van Danzig had toen reden een hongersnood te vrezen en hield<br />
daarom de graanuitvoer nauwlettend in de gaten. Alle exporten werden genoteerd. Het re<br />
gister bevat een veertiental exporten op naam van Cornelis Loufsz de Oudere. Hij verzond<br />
één lading tarwe in april, vijf ladingen rogge in mei, vier ladingen rogge in juni en nog eens<br />
vier ladingen rogge in augustus. 12<br />
Het ging om kleine hoeveelheden van gemiddeld twintig<br />
last. De opsplitsing in vele kleine partijen was gebruikelijk en had de functie van risicosprei<br />
ding. Men verzekerde de handelsgoederen niet, maar dekte de eventuele verliezen voortko<br />
mende uit schipbreuk, piraterij etcetera met de opbrengsten van de lading van de schepen<br />
die wel ongeschonden aankwamen. De veertien ladingen hoeven natuurlijk niet allemaal ge<br />
richt te zijn geweest aan zoon Cornelis in Amsterdam, maar het ligt voor de hand dat een<br />
deel daarvan dat wel was. Een bron uit 1566 laat in elk geval zien dat vader en zoon toen voor<br />
gezamenlijke rekening handel dreven. 13<br />
Vermoedelijk herexporteerde Cornelis Loufsz de Oostzeeproducten ook, als dit zo uit<br />
kwam. Zoals gezegd nam cle vraag naar oosterse goederen in West- en Zuid-Europa belangrijk<br />
toe. De toenemende <strong>Holland</strong>se vaart op Portugal had onder meer tot gevolg dat er in 1560<br />
een'officiële vertegenwoordiger van Amsterdam, Hoorn en Enkhuizen in Lissabon werd ge<br />
plaatst. Deze 'consul ende voirstander' zou schippers uit de drie steden zo nodig bijstaan als<br />
ze in Lissabon kwamen. 14<br />
Een verklaring, afgelegd voor schepenen van Danzig, suggereert<br />
dat vader en zoon Loufsz ook betrokken waren bij die handel op Lissabon. De verklaring<br />
werd door een handelsbediende afgelegd op verzoek van Cornelis Loufsz de Oudere en hield<br />
in dat de bediende in 1556 in Lissabon was geweest en daar geld in realen had ontvangen van<br />
een schipper met de opdracht dit geld in Danzig terug te geven aan de reders van het schip.<br />
Waarschijnlijk behoorde vader Cornelis dus tot de reders van dit schip dat zich in Lissabon<br />
had bevonden. De handelsbediende was vervolgens naar Danzig teruggereisd via Amsterdam.<br />
Daar had hij contact gehad met Cornelis Loufsz de Jongere, die de realen voor hem bij een<br />
wisselaar had omgewisseld in stukken gesmolten goud, want dat leek voordelig. 15<br />
Achter deze<br />
verklaring zien we een handelsnetwerk schemeren, waarvan de vaste punten de vader in Dan<br />
zig en de zoon in Amsterdam waren, maar waarin waarschijnlijk nog geen plaats was voor een<br />
vaste vertegenwoordiger in Lissabon. Misschien was voor dit laatste de handel met Lissabon<br />
nog te nieuw en niet continu genoeg.<br />
Cornelis' handel legde hem geen windeieren. In 1568 had hij in elk geval een zekere wel<br />
stand bereikt. Dit kunnen we afleiden uit de taxatie van zijn bezit, dat in dat jaar als gevolg<br />
11 Zie over de Hanz.ekooplicden in Amsterdam in deze periode Van Tielhot, De <strong>Holland</strong>se, graanhandel, hoofdstuk 9.<br />
12 WAP, Komora Palowa (Paalkamer), 300/19, 12: Register der Ausschiffung des Kornes und Weizens 1557, 19 r.<br />
13 Simson, DanagerInventarS'74 (29 juli 1566).<br />
14 Gemeentearchief Amsterdam, Vroedschapsresoluties 1536-1565, f. 221 (6 augustus 1560).<br />
15 WAP 300, 43/8, 502.<br />
10
Handel en politiek in de 16e eeuw<br />
van deelname aan de protestantse beweging werd geconfisqueerd. Uit deze taxatie wordt dui<br />
delijk dat hij tot de rijksten onder de veroordeelde Amsterdammers behoorde. We gaan daar<br />
bij uit van het onroerende goed: huizen, pakhuizen, land en erven. De opgave van roerende<br />
goederen was namelijk zeer onbetrouwbaar, omdat veroordeelden daarvan op hun vlucht zo<br />
veel mogelijk meenamen. We kunnen wel aannemen dat de onroerende goederen een rede<br />
lijke indicatie geven van iemands totale bezit. De jaarlijkse huurwaarde van Cornelis Loufsz'<br />
onroerende goederen bedroeg 180 carolusguldens. Hiermee behoorde hij tot de 41 van de<br />
in totaal 204 in Amsterdam veroordeelde personen die onroerend goed achterlieten met een<br />
huurwaarde van meer dan 160 carolusguldens. 15<br />
We moeten hem dus rekenen tot de rijkste<br />
twintig procent van de veroordeelden. Daarbij moeten we bedenken dat rijke kooplieden<br />
oververtegenwoordigd waren in de opstandige beweging. Als we Cornelis' bezit zouden kun<br />
nen afzetten tegen dat van alle Amsterdammers, in plaats van alleen de veroordeelden, zou<br />
ongetwijfeld blijken dat hij tot de toplaag behoorde."<br />
De inbeslagneming laat zien dat Cornelis, naast het huis Engelenburg in de Warmoes<br />
straat, ook een tuin met zomerhuis en een pakhuis buiten de stadsmuren bezat. Bij de confis<br />
catie werd een inboedel opgemaakt van Engelenburg. In het huis stonden onder andere een<br />
buffet met een kastje van albast, een buffet met ingelegd hout, Spaanse stoelen en maar liefst<br />
vijf schilderijen. Cornelis hield blijkbaar van kunst en vooral van portretten van zichzelf, waar<br />
van hij er twee had hangen. Waarschijnlijk had de voortvluchtige nog enige zaken meegeno<br />
men, maar dat wat achterbleef bevestigt nog eens dat hij in goede doen was. 18<br />
Uit het bovenstaande blijkt dat de Hanzekoopman Cornelis Loufsz zich rond het midden van<br />
de 16e eeuw in Amsterdam vestigde, waar hij trouwde en een huis kocht. Hij dreef handel in<br />
oosterse goederen en kon daarbij rekenen op betrouwbare handelspartners in Oostland, na<br />
melijk zijn in Danzig gebleven vader en wellicht andere familieleden. De oosterse handel was<br />
in die tijd een booming business en Cornelis kwam in de hoogste regionen van de Amsterdamse<br />
samenleving terecht. Het zag er in de jaren vijftig en zestig goed voor hem uit. De politieke<br />
ontwikkelingen zouden echter een streep door de rekening halen.<br />
1567-1572: actieve rol in de Opstand<br />
Rond het midden van de jaren zestig brak een zeer onrustige periode aan. De Nederlanden<br />
raakten in de greep van politieke verzetsbewegingen en godsdiensttwisten. Een complex van<br />
oorzaken zorgde voor onvrede met het regeringsbeleid van Filips II. De compromisloze<br />
handhaving van de katholieke godsdienst was een doorn in het oog van steeds meer Neder<br />
landers, niet alleen van de overtuigde protestanten, maar ook van degenen die in de geest<br />
van Erasmus tolerantie voorstonden. Zij wensten dat de ordonnanties met betrekking tot de<br />
ketterij versoepeld zouden worden en dat de inquisitie zou worden opgeheven. Naast de reli<br />
gieuze bezwaren speelden financiële en politieke factoren een belangrijke rol. De hoge be<br />
den en de pogingen van de koning om de macht zoveel mogelijk te centraliseren streken de<br />
16 Henk van Nierop, Beeldenstorm en burgerlijk verzei in Amsterdam /566-J567(Nijmegen 1978) 71-73 en 132.<br />
17 Van Nierop, Beeldenstorm, 78. Zie ook de verdeling die Van Nierop geelt van de huurwaarden van alle Amsterdamse<br />
woningen in 1557 op p. 16.<br />
18 Eduard van Biema, 'Eenigc bizonderheden omtrent Cornelis Louffs en Engelenburg', Amslerdamsrb Jaarboekje<br />
(1900) 48-56, aldaar 52-55.<br />
41
Handel en politiek in de 16e eeuw<br />
gewestelijke staten en de hoge adel tegen de haren in. Traditioneel hadden de adel en de ge<br />
westen een behoorlijke medezeggenschap in regeringszaken. De koning toonde voor deze<br />
traditie echter zeer weinig respect. Al met al slaagde Filips erin zeer vele Nederlanders snel<br />
van zich te vervreemden.<br />
In 1566 veranderde de onvrede snel in gevaarlijk verzet. In de eerste helft van 1566 trad als<br />
nieuwe oppositiegroep de lage adel naar voren, die zich verenigd had in een 'Verbond' of<br />
'Compromis'. In april boden de verbonden edelen de landvoogdes een smeekschrift aan,<br />
waarin zij de afschaffing van de ketterplakkaten en van de inquisitie eisten. Dit was niet om<br />
dat deze edelen met de oude kerk gebroken hadden, want de meesten hadden dat niet ge<br />
daan, maar omdat zij tegen de keiharde onderdrukking van andersdenkenden waren. Het<br />
smeekschrift gaf in bedekte termen te kennen dat op loyale medewerking van de edelen niet<br />
te rekenen viel. 19<br />
Andere tekenen van verzet waren de openlijke hagepreken die in het voor<br />
jaar en de zomer gehouden werden. Langzamerhand werd de sfeer agressiever. In augustus,<br />
september en oktober raasde de beeldenstorm door de Nederlanden. Door de beeldenstorm<br />
kwamen in veel steden één of meer kerkgebouwen in handen van protestanten, en sommige<br />
steden raakten zelfs geheel onder hun controle. Zo werd Valenciennes een calvinistische ves<br />
ting. Er ontstonden legertjes die probeerden steden in te nemen en de graaf van Brederode,<br />
de leider van de lage adel, begon troepen te werven. Dit alles hoewel de landvoogdes al in au<br />
gustus concessies had gedaan op het gebied van het uitoefenen van de eredienst. 20<br />
Het lukte in Amsterdam niet de Opstand buiten de muren te houden. In augustus en sep<br />
tember werden de Oude Kerk en het Minderbroedersklooster bestormd en het resultaat<br />
daarvan was dat de protestanten een eigen kerkgebouw verkregen. Daar organiseerden zij in<br />
december 1566 een Avondmaalsviering. Net als elders in de Nederlanden hadden cle Amster<br />
damse troebelen niet alleen een religieus, maar ook een sterk politiek karakter. De scheidslij<br />
nen tussen partijen liepen zeker niet zonder meer tussen katholieken en protestanten. De<br />
Amsterdamse magistraat moest constateren dat de oppositie niet alleen kwam van voorstan<br />
ders van de Nieuwe Religie en van aanhangers van het Verbond der Edelen, maar dat boven<br />
dien grote groepen zich aansloten, louter om de zelfstandigheid en de rechten van de stad te<br />
verdedigen. Wat de leden van de oppositie verenigde, was namelijk de angst dat Amsterdam<br />
bezet zou worden door een leger van de landvoogdes. Ze wilden de vrijheid van de stad bewa<br />
ren. 21<br />
Enige leiders van de oppositie namen daarom het initiatief Brederode te vragen naar<br />
Amsterdam te komen.<br />
Hendrik van Brederode kwam Amsterdam binnen op 27 februari 1567. Hij werd heimelijk<br />
in een bootje de stad binnengeroeid en Cornelis Loufsz behoorde tot het groepje voorname<br />
aanhangers van het Verbond dat hem ontving. Brederode nam vervolgens zijn intrek in Cor<br />
nelis' huis en bleef daar twee maanden wonen. Het is mogelijk dat Engelenburg een regulie<br />
re herberg was. Het is echter onmogelijk dat Brederode geheel toevallig in Engelenburg te<br />
recht kwam. Loufsz was met een paar anderen persoonlijk betrokken bij de uitnodiging aan<br />
Brederode, 22<br />
en we kunnen dus veilig aannemen dat hij bewust voor de zijde van het verzet<br />
koos. Had hij de verregaande consequenties hiervan kunnen voorzien, dan had hij waar-<br />
19 A.Th. van Dcursen, Willem van (franje. Een biografisch portret (Amsterdam 1995) 35.<br />
20 I. Scholier, H. van der Wee en J.A. Bornewasser (red.), De lage landen 1500-1780 (Amsterdam 1991; le druk 1978)<br />
85-86, 103-108; Van Deursen, Willem van Oranje, 3.3-43. Zie voor een gedetailleerd verloop van de gebeurtenissen<br />
ook A. van Hulzen, De Grote Geus en hel jolende driemanschap (Hilversum 1995).<br />
21 Van Nierop, Beeldenstorm, 31-32 en 36-38 (beeldenstorm), 47 (Avondmaalsviering), 57 en 60 (oppositie).<br />
22 J. Ter Gouw, Geschiedenis van Amslerdam Vl (Amsterdam 1889) 162-163.<br />
42
Handel en politiek in de 16e eeuw<br />
schijnlijk wel drie keer nagedacht. Wat hij in elk geval wel wist toen hij Brederode uitnodig<br />
de, was dat de edelman de leider van de geuzen was, de naam waarmee de opstandigen zich<br />
sinds 1566 tooiden, en dat hij gewapend verzet bood tegen de rechtmatige vorst. Een weg te<br />
rug was er na deze uitnodiging niet meer. Welke beweegredenen Cornelis had om de rebel te<br />
steunen, weten we niet. Een voorman van de protestanten was hij niet. 23<br />
Gezien zijn geboorte<br />
en jeugd in Danzig is het wel aannemelijk dat hij luthers was. 24<br />
In plaats van gedreven door<br />
de godsdienstkwestie, was hij misschien eerder een exponent van degenen die vonden dat de<br />
handel nu eenmaal tolerantie vereiste. In een handelsstad als Amsterdam kon men zich geen<br />
vervolgingen van dissenters permitteren. Het handelsnetwerk waarvan Amsterdam afhanke<br />
lijk was, strekte zich uit van de lutherse Oostzeesteden via het calvinistische Emden tot het ka<br />
tholieke Lissabon. In een stad als Amsterdam was tolerantie geen principe, maar een prakti<br />
sche noodzaak. -3<br />
Verder viel er aan deze gast natuurlijk wat te verdienen. Als Loufsz geen professionele her<br />
bergier was, trad hij misschien alleen als het zo uitkwam als waard op. Gezeten burgers stel<br />
den vaak tegen een vergoeding hun huizen open voor gasten. 25<br />
Zoals Loufsz jarenlang zijn<br />
handelsvriend Gaspar Cunertorf in huis had gehad, zo had hij dan nu Hendrik van Brede<br />
rode te logeren. Voor de kosten van de verteringen van de edelman declareerde hij tenslotte<br />
in totaal het niet geringe bedrag van 6290 gulden. 2<br />
'<br />
De komst van de Grote Geus bracht onrust in de stad. De magistraat was bang dat Amster<br />
dam het centrum van de Opstand zou worden. In feite was dit ook wat Brederode op het oog<br />
had, hoewel hij het niet openlijk te kennen gaf. Landvoogdes Margaretha van Parma vond<br />
dat Brederode weg moest uit Amsterdam. Daarom arriveerde op 11 maart 1567 uit Brussel de<br />
secretaris van de Geheime Raad in Amsterdam met de opdracht ervoor te zorgen dat de geu-<br />
zenleider de stad zou verlaten. Eventueel zou daarvoor de hulp kunnen worden ingezet van<br />
het leger dat zich in Utrecht bevond en onder leiding stond van de graaf van Megen, die de<br />
koning trouw was gebleven. De Amsterdamse oppositiepartij werd nu bang voor een overval<br />
en liet Engelenburg, waar Brederode logeerde, bewaken. Zo stonden er iedere avond maar<br />
liefst honderd man voor Loufsz' huis. Aanvankelijk werd deze wacht betaald door de protes<br />
tanten en later, toen Brederode onder druk van de oppositiepartij tot kapitein-generaal van<br />
de stad was benoemd, door de stad. In feite verkreeg hij door deze benoeming het militaire<br />
gezag over de stad. Terwijl de geusgezinden in Amsterdam zo het overwicht leken te krijgen,<br />
namen de ontwikkelingen elders in de Nederlanden juist een voor hen ongunstige wending.<br />
Het verzet verloor in de maanden maart en april snel terrein: in Antwerpen werd cle Nieuwe<br />
Religie verboden; Valenciennes, dat geheel in handen van calvinisten was geweest, viel; Wil<br />
lem van Oranje week uit naar Duitsland; Brederodes vesting in Vianen werd ingenomen etce-<br />
tera. De geuzen in Amsterdam verloren door deze ontwikkelingen de moed. Brederode be<br />
sloot de wijk te nemen en vertrok op 27 april naar Emden. Zo bleef Amsterdam vooralsnog in<br />
handen van de koningsgezinden. 28<br />
Cornelis' sympathie voor de opstandige beweging kwam hem duur te staan. Hij werd ver-<br />
23 Van Nierop, Beeldenstorm, 94 noot 28.<br />
24 Van Hulzen, De Grote Geus, 101, noemt Loufsz calvinist. Het is echte, onduidelijk waarop deze kwalificatie is geba<br />
seerd.<br />
25 Geert Mak, Een kleine geschiedenis van Amsterdam (Amsterdam/Antwerpen 1994) 69.<br />
26 Van Biema, 'Eenige bizonderheden', 54-55.<br />
27 J. Ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam VI (Amsterdam 1889) 185.<br />
28 Bovenstaand verloop van de opstand en de gebeurtenissen in Amsterdam zijn ontleend aan Van Nierop, te n-<br />
storm, 62-65.<br />
43
Handel en politiek in de 16e eeuw<br />
oordeeld door de Raad van Beroerten. Zijn vonnis werd in 1568 uitgesproken en luidde le<br />
venslange verbanning en confiscatie van eigendom. Van de ongeveer tienduizend veroor<br />
deelden werden ruim duizend personen terecht gesteld en de overigen, die net als Cornelis<br />
Loufsz op tijd hadden kunnen vluchten, verbannen. 29<br />
De confiscatie van Cornelis' goederen<br />
is in het voorgaande al aan de orde geweest, omdat ze ons een kijkje gunde in het huis Enge<br />
lenburg en verder goed liet zien dat Cornelis welgesteld was. In Hanzekringen heerste ver<br />
ontwaardiging over de straf, opgelegd aan Cornelis, toch 'von Danzik geboren' en 'ein bor<br />
ger der stat Danzik domals gewesen'. De zaak was in 1570, samen met vergelijkbare zaken,<br />
onderwerp van correspondentie tussen het Hanzekantoor in Antwerpen en de stad Lübeck. 30<br />
Het heeft echter niet mogen baten.<br />
De ellende was daarmee voor Loufsz niet over. Ook zijn handel, die hij blijkbaar in balling<br />
schap voortzette, werd in deze roerige eerste jaren van de Opstand getroffen. De Nederland<br />
se kusten werden sinds 1568 onveilig gemaakt door de watergeuzen, die al dan niet met com-<br />
missiebrieven van Willem van Oranje vele vissers- en handelsschepen namen. Zo trachtten zij<br />
in hun eigen onderhoud te voorzien. Ze opereerden vanuit Duitse en Engelse havens. De<br />
geuzen maakten in de herfst van 1569 in het Vlie wel vijftig tot honderd graanschepen buit<br />
die uit Oostland kwamen. Op twee van deze schepen bevonden zich ladingen meel en rogge<br />
toebehorend aan Cornelis Loufsz. De genomen schepen werden gerantsoeneerd, dat wil zeg<br />
gen dat schepen en lading werden vrijgelaten tegen betaling van een vastgesteld bedrag. Wel<br />
namen de geuzen zaken als geschut, zeilen en victualiën die zij voor zichzelf nodig hadden<br />
en voerden zij één of meer opvarenden aan boord van hun schip, die met hun leven inston<br />
den voor de tijdige betaling van het rantsoenbedrag. 31<br />
Voor de goederen van Cornelis Loufsz<br />
werd 250 daalder rantsoen betaald. 32<br />
In theorie troffen de watergeuzen alleen de niet-uitgeweken Nederlanders en andere aan<br />
hangers van Alva. De praktijk was anders. Zo leden ook vele neutralen schade van de geuzen,<br />
hoewel Oranje kaapvaart tegen hen uit politieke overwegingen verboden had. Alleen al bij de<br />
rantsoenering van de graanvloot in 1569 leden Hanzekooplieden een verlies van 80.000 gul<br />
den. 33<br />
De stad Danzig kwam op voor haar burgers die schade hadden ondervonden van de<br />
geuzen. Zo richtte zij in 1572 haar protesten hierover aan de prins van Oranje. Danzig stuur<br />
de daarbij toen een schadeformulier waarop stond wat de 'burgern unde kaufleuten von<br />
Dantzigk' sinds 1569 met geweld was afgenomen. Ook de verliezen van Cornelis Loufsz wa<br />
ren daaronder. 34<br />
Dit geeft ons te denken over het burgerschap van Cornelis. Het is vrijwel ze<br />
ker dat hij na zijn emigratie naar Amsterdam het Amsterdamse poorterrecht had verworven.<br />
Nergens in de Nederlandse bronnen wordt hij aangeduid als 'Oosterling', wat de gebruikelij<br />
ke kwalificatie van Hanzeaten is. Waarschijnlijk was Cornelis' vrouw Machteld Hendricks Am<br />
sterdamse en had hij via haar het poorterschap verkregen. Een huwelijk met de dochter van<br />
een Amsterdams poorter verschafte een vreemdeling namelijk gratis het poorterschap. 3<br />
' Dat<br />
29 Schöffer e.a, De lage landen, 110.<br />
30 Höhlbaum, Köïner Invenlar, 607.<br />
31 J.C.A. cle Meij, De watergeuzen en de Nederlanden 1568-1572 (Amsterdam cn Londen 1972) 26-27 (de graanvloot) en<br />
1 1 1 (rantsoenering).<br />
32 WAP 53/795, 273. Hierbij staal dal de 250 daalder ontvangen is door cle heer _>alein', met wie Dolhatn wordt be<br />
doeld, cle toenmalig opperbevelhebber van de gcuzenvloot.<br />
33 De Meij, De watergeuzen, 123-126.<br />
34 WAP 53/795 (Korespondencja, Niedei lande). Ladingen van Loufsz op 249, 273; citaat op 275.<br />
35 Roelof van Gelder en Renée Kistemaker, Amsterdam 1275-1795. De ontwikkeling van een handelsmetropool (Amsterdam<br />
44<br />
1983) 34.
Handel en politiek in de 16e eeuw<br />
Danzig hem in 1572 rekende onder haar burgers en kooplieden lijkt erop te wijzen dat hij in<br />
middels zijn oorspronkelijke burgerschap weer terug had. Misschien had hij daarvoor geko<br />
zen na zijn vlucht uit de Nederlanden. Misschien ook was zijn geboorte in Danzig en het feit<br />
dat zijn vader burger van Danzig was voor de stadsraad genoeg om ook voor zijn verliezen in<br />
het geweer te treden. In dat geval moeten we de 'burgern unde kaufleuten' uit het schadefor<br />
mulier opvatten als twee onderscheiden groepen en Cornelis Loufsz onder de laatste rang<br />
schikken. Overigens kunnen we uit het document afleiden dat Cornelis zich in 1572 wel in<br />
Danzig bevond, want het geeft alleen specificaties van de schade, voorzover de betrokkenen<br />
aanwezig waren.<br />
De schade die de watergeuzen hem berokkenden, verhinderde Cornelis niet zich later bij<br />
hen aan te sluiten. Wanneer Loufsz zich precies bij de vrijbuiters voegde, is onbekend, maar<br />
hij was in 1571 en 1572 één van hun kapiteins. 35<br />
Vermoedelijk is hij na zijn vlucht aanvanke<br />
lijk uitgeweken naar Danzig. Vele ballingen weken immers uit naar protestantse steden in<br />
Engeland, Duitsland en Pruisen en voor Cornelis Loufsz lag het voor de hand naar zijn ge<br />
boorteplaats te gaan. Wilde hij echter ooit zijn bezittingen in Amsterdam terug krijgen en<br />
daar zijn handel weer oppakken, dan moest Alva eerst verdreven worden. Men vindt onder<br />
de watergeuzenkapiteins veel ballingen met dergelijke motieven. Ze wilden zich schadeloos<br />
stellen voor de goederen die hun door Alva waren ontnomen en streefden naar terugkeer<br />
naar het vaderland en dus verdrijving van de gehate hertog. Aansluiting bij de watergeuzen<br />
was de consequentie van hun vroegere gedrag. 37<br />
Zo gebeurde het dat Cornelis bij de water<br />
geuzen kwam en op 1 april 1572 als kapitein aanwezig was bij de roemruchte inname van<br />
Den Briel.<br />
36 F Vogels, 'Eenige Amsterdamsche watergeuzen 1568-1 april 1572' Jaarboek Au.stebnlaonu,, 29 (1932) 87-102, aldaar<br />
96. Volgens De Meij, De watergeuzen, 315 was Cornelis Louis, houtkoopman uit Amsterdam, actiei als watergeuzenka-<br />
pitein in 1571 en 1572.<br />
37 De Meij, De watergeuzen, 155. 171.<br />
45
Handel en politiek in de 16e eeuw<br />
Afb. ?>. De aanval op Den Briel, f572. Atlas van Stolk, Rotterdam.<br />
In de jaren zestig nam het leven van Cornelis Loufsz dus onvoorzien een avontuurlijke loop.<br />
Zijn steun aan Brederode maakte zijn huis in de Warmoesstraat in het begin van 1567 zelfs<br />
even tot het centrum van het Nederlandse verzet. Honderd man achtte men nodig om Enge<br />
lenburg te bewaken. Cornelis kwam hiermee tot aan zijn nek in de Opstand te zitten. De straf<br />
voor het gastheerschap van de Grote Geus was niet gering. Hij was zijn bezittingen kwijt en<br />
kon niet naar Amsterdam terugkeren zolang Alva de dienst uitmaakte. Hij had hierin kunnen<br />
berusten, zich in Danzig vestigen en vandaar zijn handel zo goed mogelijk voortzetten. Daar<br />
voor koos hij vooralsnog echter niet. Zoals veel andere ballingen kwam hij, vermoedelijk uit<br />
rancune, op de geuzenvloot terecht en werkte zo mee aan een keerpunt in de Opstand, na<br />
melijk de inname van Den Briel.<br />
De jaren zeventig: vestiging in Danzig<br />
Den Briel werd het sein voor de volksopstand. Er volgden lange jaren waarin opstandelingen<br />
en regeringslegers elkaar bevochten om de controle over steden en dorpen. Vergeleken met<br />
andere <strong>Holland</strong>se steden bleef Amsterdam zeer lang Spaansgezind, namelijk tot 1578. De ver<br />
klaring hiervoor moet waarschijnlijk gezocht worden in het feit dat de macht berustte bij een<br />
uitgesproken katholieke factie. 38<br />
Een netwerk van rechtzinnige katholieke families hield al<br />
sinds de jaren dertig de belangrijke ambten in handen. Deze families waren toen aan de<br />
macht gekomen als gevolg van het wederdopersoproer in f535. Radicale wederdopers had-<br />
38<br />
H. Brugmans, Opkomst en bloei van Amsterdam (Amsterdam 191 1) 85.<br />
46
Handel en politiek in de 16e eeuw<br />
den geprobeerd de macht in Amsterdam te grijpen om er het rijk Gods te vestigen. De schuld<br />
voor deze escalatie werd bij de zittende magistraat gelegd, want die zou te laks zijn geweest te<br />
gen ketters. De machthebbers werden vervangen, ook op instigatie van de verontruste rege<br />
ring in Brussel. Sindsdien was de katholieke oligarchie er steeds in geslaagd de macht te be<br />
houden.<br />
Tegen de monopolisering van de macht door deze families bestond vanaf het begin weer<br />
stand, en die nam alleen maar toe. Hij kwam niet alleen van de oude families, die in betere<br />
tijden tot het patriciaat hadden behoord, maar ook van nieuwe families die fortuin maakten<br />
in de handel maar desondanks geen uitzicht hadden op een aanzienlijk ambt. 39<br />
De frustraties<br />
waren de voedingsbodem voor een machtsstrijd die in de loop van de jaren zestig steeds meer<br />
samen ging vallen met godsdienstige tegenstellingen. Zo kwamen veel van degenen die van<br />
de macht waren uitgesloten in het kamp van cle opstandigen terecht en moesten daardoor<br />
uiteindelijk uitwijken. Hierdoor kregen de katholieken de stad nog steviger in hun macht. Zo<br />
bleef Amsterdam Spaansgezind terwijl elders in <strong>Holland</strong> de Opstand terrein won. In februari<br />
1578 werd de toestand echter onhoudbaar en zat er niets anders meer op dan een verdrag<br />
met de opstandelingen te sluiten, de zogenaamde Satisfactie. Enige maanden later volgde de<br />
Alteratie, een regeringsverandering waarbij de katholieke machthebbers op hun beurt het<br />
veld moesten ruimen. Deze revolutie verliep zonder bloedvergieten.<br />
De weigering voor de Opstand te kiezen had in de jaren 1572-78 desastreuse gevolgen<br />
voor de bevolking van de stad. De omliggende steden die wel geus waren, wilden voorkomen<br />
dat de Spanjaarden Amsterdam als uitvalsbasis zouden gaan gebruiken voor de herovering<br />
van de rest van <strong>Holland</strong> en legden in 1574 een kordon om Amsterdam. De opstandelingen<br />
beheersten de zeeroutes en maakten scheepvaartverkeer op Amsterdam onmogelijk. Door<br />
deze blokkade kwamen handel en scheepvaart praktisch stil te liggen. Voor een handelsstad<br />
als Amsterdam was dit catastrofaal. De economie stagneerde, de levensstandaard daalde. 40<br />
De<br />
toevoer van levensmiddelen was onvoldoende, zodat er honger heerste. De handel week uit<br />
naar andere steden. Een duidelijk alternatief voor Amsterdam was er blijkbaar niet, want de<br />
oosterse handel schoot alle kanten op: naar de Westfriese steden, waaronder vooral Enkhui<br />
zen, 41<br />
naar Emden en naar Rotterdam<br />
4 2<br />
Vele Amsterdammers leefden in ballingschap. De exodus van hervormingsgezinden was in<br />
1567 begonnen en reeds in 1570 waren de meeste Amsterdammers die de zaak van de Op<br />
stand goed gezind waren, uitgeweken. Onder cle ballingen waren veel handelaars. Zij konden<br />
in de buurlanden in verschillende plaatsen terecht: in Londen, La Rochelle, Danzig, Ko<br />
ningsbergen etcetera. Velen, werden opgenomen in de calvinistische gemeenschap in Em<br />
den. 43<br />
Vanuit hun ballingsoord zetten zij hun handel zo goed mogelijk voort.<br />
Na zijn verblijf op de geuzenvloot pakte ook Cornelis Loufsz zijn koopmansbestaan weer<br />
39 S.A.C. Dudokvan Heel, 'Het Amsterdamse patriciaat in de jaren 1564-1578 van de Opstand', Bulletin Werkgroep Elites<br />
9 (1989) 5-22, aldaar 16-17.<br />
40 P.H.J. van der Laan, 'De regering van Amsterdam in de 16de eeuw' en Cl. Lesger, 'Tussen stagnatie en expansie.<br />
Economische ontwikkeling en levensstandaard tussen 1500 en 1600', in: Woelige lijden. Amsterdam in de eeuw van de<br />
beeldenstorm (Amsterdam 1987) resp. 9-29, aldaar 28, en 45-62, aldaar 57.<br />
41 H. Klompmaker, 'Handel, geld- en bankwezen in de Noordelijke Nederlanden', in: Algemene geschiedenis derNederlan-<br />
denVl (Bussum 1979), 58-74, aldaar 66.<br />
42 Tijdens een Hanzedag in 1576 werd gesteld dat de graanhandel door de oorlog verdreven was van Amsterdam naar<br />
Rotterdam. Höhlbaum, Kólner Innen(«ril, nr 440.<br />
43 Zie Andrew Pettegree, Emden and the Dulch revoU. Exdc und the developmenl oj reformedprotestantism (Oxford 1992) m.n.<br />
167-169.<br />
47
Handel en politiek in de 16e eeuw<br />
op. Uit de periode na Den Briel en vóór hetjaar 1578 heb ik geen bronnen gevonden, zodat<br />
zijn wedervaren in ballingschap afgezien van zijn verblijf op de geuzenvloot een vraagteken<br />
blijft. In 1578 en latere jaren treffen we hem aan als koopman in Danzig, samen met vrouw en<br />
kinderen. 44<br />
Heeft Loufsz onmiddellijk na zijn vlucht uit Amsterdam Danzig als permanente<br />
verblijfplaats gekozen? Of heeft hij misschien eerst nog in Emden gezeten? Gezien zijn af<br />
komst ligt het voor de hand dat hij direct naar Danzig is gegaan. De informatie over de laatste<br />
fase van zijn leven komt bijna uitsluitend uit de correspondentie van een Kamper handels<br />
huis in Lissabon. Het gaat hier om de vennootschap van Hans Snel en Gaspar Cunertorf, de<br />
gene die eerder jarenlang bij Loufsz in Amsterdam logeerde. Cunertorf zat inmiddels in<br />
Lissabon en de vennootschap dreef handel op de Nederlanden en Oostland. Een grote hoe<br />
veelheid handelsbrieven en andere papieren, merendeels uit de jaren 1577-85, belandden in<br />
het rechterlijk archief in Kampen als gevolg van een rechtszaak die daar in de jaren tachtig<br />
speelde. Loufsz wordt in deze brieven regelmatig genoemd. Hij was één van de handelsvrien<br />
den van de kooplieden in Lissabon en handelde samen met hen in allerlei producten die uit<br />
Portugal naar Danzig kwamen, zoals peper, zout en gember, of cle tegengestelde route volg<br />
den: tarwe, was, kaarsen, masten, touw etcetera. 4<br />
' Wat de Nederlanden betreft hadden de<br />
kooplieden vertegenwoordigers in Antwerpen en in <strong>Holland</strong>. Vóór de Satisfactie van Amster<br />
dam bevond de laatste zich meestal in Enkhuizen en daarna in Amsterdam. Buiten de trans<br />
acties die Cornelis met de handelaars in Lissabon deed, heeft hij waarschijnlijk ook met ande<br />
ren of zelfstandig vergelijkbare oost-west-handel gedreven.<br />
Vanwege de handelsrelaties was het gezin van Cornelis Loufsz de aangewezen plaats om<br />
onderdak te bieden aan Jan Janssen, die als vertegenwoordiger van de kooplieden in Lissa<br />
bon in 1579 voor enige tijd naar Danzig kwam. Dit verblijf duurde echter niet lang en werd<br />
een teleurstelling. Er ontstond geroddel over Jan Janssen en Cornelis' vrouw, Cornelis werd<br />
jaloers en Jan Janssen moest verhuizen. Gaspar Cunertorf was hierover niet erg te spreken en<br />
schreef zijn vertegenwoordiger dat hij hoopte dat het niet meer was dan kwaadsprekerij. Cor<br />
nelis had volgens hem wel gelijk zijn vrouw wat te wantrouwen, 'wandt in voortyden eer sie<br />
van Amsterdam vertogen, was sie wadt qualicken befaempt mit een man, daer men presu<br />
meerde see eenige conversatie meede solde gehadt hebben'. Gaspar schreef dit aan Jan Jans<br />
sen, hoewel hij eigenlijk vond dat hij niet over hen mocht roddelen 'dewyle ick hoor broodt 5<br />
jaeren in huis gegeten hebbe' en daar grote vriendschap had ondervonden. 41<br />
'<br />
Na 1578 had Loufsz metterwoon terug kunnen keren naar Amsterdam, want zijn balling<br />
schap was immers opgeheven. Hij bleef echter in Danzig, wat duidelijk blijkt uit de bovenge<br />
noemde papieren van het Kamper handelshuis. We kunnen slechts gissen naar het waarom van<br />
deze beslissing. Hoewel hij in Amsterdam zijn huis en andere bezittingen weer kon claimen,<br />
had hij intussen ook in Danzig een huishouden opgezet. Misschien vond hij zichzelf inmiddels<br />
te oud en migratie was meer iets voor jonge, ongetrouwde koopgezellen. Wel maakte hij ge<br />
bruik van de mogelijkheid zich weer in Amsterdam te vertonen. Reeds in 1578 was hij terug en<br />
verlangde het nog openstaande deel van de ruim 6000 gulden die Brederode indertijd bij hem<br />
verteerd had. Daarvan was in 1567 slechts zo'n tweederde betaald. De overige 2050 gulden, ver<br />
meerderd met de door Loufsz geëiste rente van 350 gulden, werd inderdaad in 1579 alsnog uit<br />
44 Een zoonjochcm Loefsz wordt genoemd in een brief van 1581 (Nanninga Uitterdijk, Een Kamper handelshuis, 328)<br />
een zoon Johan Loefsz in een brief van 1582 (367, 368), een schoonzoon in brieven van 1578 (167, 171, 173).<br />
45 Nanninga Uitterdijk, Een Kamper handelshuis, passim.<br />
46 Nanninga Uitterdijk, Een Kamper handelshuis, 235-236.<br />
48
Handel en politiek in de 16e eeuw<br />
de stadskas betaald. 47<br />
Zijn onroerende goederen zal hij wel hebben verkocht. Het huis Engelen<br />
burg was tijdens zijn ballingschap bewoond geweest door familieleden van zijn Amsterdamse<br />
vrouw en misschien hebben zij het na 1578 van hem overgenomen. 48<br />
De derde fase in de levensloop van Cornelis Loufsz levert dus het volgende beeld op. Vroeger<br />
of' later na zijn vlucht uit Amsterdam kwam hij terecht in Danzig, een voor de hand liggend<br />
ballingsoord omdat hij hier geboren was en ongetwijfeld nog familieleden had. Hij zette de<br />
zelfde activiteiten voort als die hij eerder in Amsterdam gedreven had: handel in oosterse<br />
goederen zoals graan, hout en scheepsbouwbenodigdheden, en in westerse producten zoals<br />
peper en zout. Toen in Amsterdam de bordjes verhangen waren, verhuisde hij niet terug<br />
naar de Warmoesstraat. Wel nam hij de kans waar om zaken af te handelen en incasseerde zo<br />
duizenden guldens die hij nog steeds tegoed had van het verblijf van de graaf van Brederode<br />
in zijn huis in 1567, het verblijf waarmee alle ellende begonnen was.<br />
Gevolgen van de ballingschap van Amsterdamse kooplieden<br />
De exodus van kooplieden sinds 1567 had op de korte termijn beschouwd, zoals gezegd, de-<br />
sastreuse gevolgen voor het economisch leven van Amsterdam. De inzinking was echter tijde<br />
lijk. Na de Satisfactie van 1578 nam Amsterdam zijn oude positie weer spoedig in. De koop<br />
man Hans Snel schreef al in maart 1578 uit Lissabon aan zijn vertegenwoordiger in de<br />
Nederlanden: 'Overmyts Amsterdam mett Hollant veraccordyrl is, so mochte al de negotya<br />
dar wel wederum comen'. 49<br />
En inderdaad kwam de 'negotya' weer snel naar Amsterdam en<br />
keerden vele ballingen terug. Dit is begrijpelijk: de ineenstorting van de handel in Amster<br />
dam betekende niet dat de oosterse handel in het algemeen instortte. De handel op het Oost<br />
zeegebied ondervond weliswaar veel ellende - zeker in de jaren 1568-1572, door toedoen van<br />
de watergeuzen - maar hield toch veel beter stand dan de Amsterdamse markt. De kooplie<br />
den weken uit en zetten hun bezigheden zo goed mogelijk voort. De goederen werden nu<br />
echter niet opgeslagen, verhandeld en overgeslagen in Amsterdam, maar in alternatieve han<br />
delsplaatsen zoals Enkhuizen of Emden. Sommige ballingen hielden contact met familiele<br />
den die katholiek waren gebleven en nog in Amsterdam zaten, hoewel die contacten de ach<br />
terblijvers streng verboden waren.''"<br />
Op de wat langere termijn beschouwd moeten de gevolgen van de ruim tienjarige balling<br />
schap van honderden Amsterdamse kooplieden zelfs positief genoemd worden. Méchoulan be<br />
nadrukt de invloed van deze episode op de denkbeelden over godsdienstvrijheid. De 'oude geu<br />
zen' kwamen volgens hem in 1578 naar Amsterdam terug in de overtuiging dat de stad het<br />
grootste belang had bij vrijheid. Omdat ze zelf geleden hadden onder geloofsvervolging en ver<br />
lies van hun bezit, omdat ze rond hadden moeten zwerven, kozen ze voor godsdienstige toleran<br />
tie. Het economisch succes van Amsterdam zou optimaal zijn als het gedragen zou worden door<br />
47 Ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam VI, 189-190. Ook uit de correspondentie van de Kamper kooplieden blijkt dat<br />
Loufsz in de winter van 1578-1579 enige maanden in Amsterdam verbleef (Nanninga Uitterdijk, Een Kamper handelshuis,<br />
167, 195).<br />
48 Kam, Waar was dat huis, 143.<br />
49 Nanninga Uitterdijk, Ecu Kamper haudclsli uis, 86-87.<br />
50 Zie voor een voorbeeld van deze contacten J.G. Kam, 'Pieter Corneliszoon Dobben, verzetsman van 1568-1572',<br />
Maandblad Amsteladamum 56 (1969) 137-140.<br />
49
Handel en politiek in de 16e eeuw<br />
zowel protestantse als katholieke als joodse handelaars. Het begin van de opkomst van Amster<br />
dam moet volgens Méchoulan dan ook gedateerd worden op de dag dat het nieuwe stadsbe<br />
stuur in 1578 de macht overnam. 51<br />
Dit lijkt wat overdreven, want de opvatting dat verre handel<br />
niet gedijt bij onderdrukking van dissenters was al eerder wijd verbreid. Dat de ballingschap de<br />
betrokkenen sterker heeft doen neigen naar tolerantie, kunnen we echter wel aannemen.<br />
Een ander gevolg van de ballingschap was dat vele <strong>Holland</strong>se kooplieden hun positie in het<br />
Oostzeegebied versterkten. Heel wat ballingen kwamen terecht in belangrijke handelssteden<br />
zoals Danzig en Koningsbergen. Het bezoek van <strong>Holland</strong>ers aan de Artushof, het gebouw in<br />
Danzig waarin de kooplieden elkaar opzochten, werd rond 1570 vrij plotseling intensiever. In<br />
schrijvingen van <strong>Holland</strong>ers bij de verschillende afdelingen van de Artushof, de 'banken', von<br />
den sinds het begin van de Opstand veel vaker plaats dan vóór die tijd. 52<br />
Tijdens hun balling<br />
schap breidden de kooplieden hun kennis over de handel uit en bouwden duurzame relaties<br />
op. Hiervan konden zij, weer terug in Amsterdam, profiteren. We kunnen dit enigszins verge<br />
lijken met de diaspora van Zuidnederlandse kooplieden na de val van Antwerpen in 1585, be<br />
schreven door Brulez. Zeer vele Zuidnederlandse handelaars verspreidden zich over allerlei<br />
handelssteden in Europa, zodat er een dicht net van Zuidnederlandse handelsbetrekkingen<br />
tot stand kwam. 33<br />
Zo zorgde ook de diaspora van Amsterdamse kooplieden in de jaren zeventig<br />
ervoor dat <strong>Holland</strong>se ondernemingen hun positie in het Oostzeegebied konden versterken.<br />
Het onderhouden van een uitgebreid netwerk van persoonlijke contacten was in de verre<br />
handel van de vroegmoderne tijd zeer belangrijk. De risico's waren groot en instituties om<br />
vreemdelingen te beschermen zwak ontwikkeld. Buitenlandse handelaren die geconfron<br />
teerd werden met een debiteur die in gebreke bleef of een levering ondeugdelijke goederen<br />
konden nauwelijks hopen op een snelle en afdoende behandeling via de officiële kanalen,<br />
zoals de stedelijke rechtbanken. Daarom deed men zo mogelijk alleen zaken met lieden die<br />
men persoonlijk kende en vertrouwde. 34<br />
Een overbekend voorbeeld van een <strong>Holland</strong>se koopmansfamilie waarvan de leden noodge<br />
dwongen enige tijd in het Baltisch gebied doorbrachten, is de Amsterdamse familie Hooft.<br />
Vóór de Opstand, in de jaren zestig, kan deze familie het beste gekarakteriseerd worden als<br />
een schippersfamilie. Pieter, Gerrit, Jan Willemsz en nog meer broers Hooft bevoeren de<br />
Noord- en Oostzee, bezaten aandelen in de schepen waarop ze kapitein waren en dreven ver<br />
moedelijk ook wat handel voor zichzelf. De volgende generatie werd er toen al wel als koop<br />
mansleerling op uitgestuurd: zo verbleef Cornelis Pietersz Hooft in de jaren zestig enige jaren<br />
in het Oostzeegebied, als handelsbediende. Hoe hun contactennetwerk er toen precies uit<br />
zag, is onbekend, maar waarschijnlijk was het nog weinig ontwikkeld. Toen de leden van de fa<br />
milie eindjaren zestig vanwege hun belangstelling voor protestantse ideeën moesten vluch<br />
ten, gingen ze naar Pruisen. Tijdens hun jarenlange verblijf in Danzig en Koningsbergen<br />
bouwden zij ongetwijfeld vertrouwensrelaties op met inheemse kooplieden en leerden zij de<br />
lokale handelsgebruiken kennen. Sinds 1573 keerden enkele familieleden terug naar Hol<br />
landse steden die naar de Opstand waren overgegaan, en sinds 1578 naar Amsterdam. Min-<br />
51 Henry Méchoulan, Amsterdam ten tijde van Spinoza. Geld en vrijheid (Amsterdam 1992) 51, 53.<br />
52 Paul Simson, Der Artushof in Danzig und seint Brüderschaften, die Banken (Danzig 1900) 81.<br />
53 W. Brulez, 'De diaspora der Antwerpse kooplui op het einde van de 16e eeuw', Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden<br />
15 (1960) 279-306, passim.<br />
54 Zie hierover de recent verschenen bundel over ondernemerschap op de <strong>Holland</strong>se stapelmarkt: C. Lesger en L.<br />
Noordegraaf (red.), Entrepreneurs and entrepreneurship in early modern times. Merchants and industrialists within the arbit of<br />
the Dulili stajilemarket (Den Haag 1995), met name het artikel van P. Mathias hierin: 'Strategies for reducing risks by<br />
entrepreneurs in the early modern period'.<br />
50
Handel en politiek in de 16e eeuw<br />
stens één van hen (Jan Pietersz) bleef echter in Danzig wonen. In de jaren negentig van de<br />
16e eeuw hebben daar zelfs veel familieleden gewoond. 55<br />
De verbanning uit Amsterdam moet<br />
de ontwikkeling van hun handelscontacten in het Oostzeegebied hebben versneld. Hoewel<br />
met één voorbeeld natuurlijk niets te bewijzen valt, ligt het voor de hand dat iets vergelijkbaars<br />
zich ook bij andere koopliedenfamilies heeft voorgedaan. Gezien de sterke expansie van de<br />
handel en scheepvaart op het Baltische gebied in de 16e eeuw moeten er veel schippers en be<br />
ginnende handelaars zijn geweest die nog bezig waren hun handelsrelaties op te bouwen.<br />
Vergelijken wij de betekenis die de verbanning voor Nederlandse kooplieden had met de<br />
betekenis die zij voor vreemdelingen had, dan valt eenvoudig een verschil te constateren. De<br />
vreemdelingen die moesten vluchten, keerden veelal terug naar de plaats waar zij oorspron<br />
kelijk vandaan kwamen. Zo koos Cornelis Loufsz voor een terugkeer naar Danzig. Zijn ver<br />
blijf in de Weichselstad was geen nieuwe ervaring. Hij kende de stad, de gebruikelijke han<br />
delstechnieken, de producten waarin gehandeld werd, en beschikte reeds over contacten. In<br />
het algemeen kunnen we veronderstellen dat de positieve impuls die de handel van autoch<br />
tone Nederlandse kooplieden door de ballingschap ondervond, zich niet voordeed bij de<br />
vreemdelingen. Met andere woorden: de ballingschap was een gunstige stimulans, maar dan<br />
vooral voor de <strong>Holland</strong>se eigenhandel. De handel die vreemdelingen in <strong>Holland</strong> dreven, en<br />
die we vanuit <strong>Holland</strong>s oogpunt passieve handel kunnen noemen, moet hierdoor relatief wat<br />
achterop zijn geraakt. Deze passieve handel was in de periode voorafgaand aan de Opstand<br />
van behoorlijk gewicht geweest voor de Amsterdamse stapelmarkt. 56<br />
Op de lange termijn was<br />
een versterking van de <strong>Holland</strong>se eigenhandel ten koste van die van vreemdelingen al te con<br />
stateren. Nu werd deze ontwikkeling door de politieke gebeurtenissen versneld. Zo bewerk<br />
stelligde Alva met zijn massale verbanningen dat de balans tussen <strong>Holland</strong>se en vreemde han<br />
delaars iets verder doorsloeg in het voordeel van de eerstgenoemden.<br />
Besluit<br />
Het verhaal over de lotgevallen van Cornelis Loufsz is gebaseerd op een merkwaardig sa<br />
menraapsel van bronnen. Zo kregen we van zijn handelsactiviteiten onder meer een vaag<br />
idee met behulp van een exportregister in het archief van Danzig dat de graanexporten in<br />
1557 vastlegde, en van de handelsbrieven van Kamper kooplieden die hem in zijn laatste le<br />
vensfase laten zien als koopman in Danzig. Over zijn huisvesting raakten we enigszins geïn<br />
formeerd door de in Amsterdam geheven belasting op onroerend goed in de jaren vijftig en<br />
zestig (de kohieren van de tiende penning) en de boedelinventaris die werd opgemaakt van<br />
het huis Engelenburg na Cornelis' veroordeling door de Raad van Beroerten. Het feit dat bij<br />
deze gelegenheid zijn bezit werd geconfisqueerd, samen met dat van honderden van zijn<br />
stadsgenoten, stelde ons in staat hem hoog in de sociale stratificatie van Amsterdam te plaat<br />
sen. Zijn rol in het begin van de Opstand bleek onder meer uit de hoge bedragen die hij<br />
kreeg voor alles wat de Grote Geus Brederode in 1567 verteerd had in Engelenburg. Corne<br />
lis' vrijbuitersbestaan in de jaren 1571-72 konden we afleiden uit de lijst kapiteins van de wa<br />
tergeuzen. Een glimp van zijn familieleven tenslotte vingen we op uit de handelsbrieven van<br />
55 Zie voor de familie Hooft: S.A.C. Dudok van Heel, 'Hooft, een hecht koopmansgeslacht', in: R. Breugelmans e.a.,<br />
Hooft. Essays overP.C. Hooft (Amsterdam 1981) 93-115.<br />
56 Van Tielhof, De <strong>Holland</strong>se graanhandel, 230.<br />
51
Handel en politiek in de 16e eeuw<br />
Kamper kooplieden, waarin zijn kinderen worden genoemd en zijn overspelige vrouw.<br />
Uit deze bronnen doemt een koopman op wiens levensloop dramatisch werd verstoord door<br />
de burgeroorlog in de Nederlanden. In Danzig geboren als zoon van een handelaar, trok hij<br />
waarschijnlijk rond 1550 naar Amsterdam. Dat was op dat moment de aangewezen plaats om<br />
fortuin te maken in de oosterse handel. Het werd dan ook niet bepaald een noodlijdend be<br />
staan, zo blijkt al uit het feit dat Cornelis van zichzelf en van zijn vrouw portretten liet schilde<br />
ren. Een voorspoedige carrière kunnen we ook afleiden uit het bezit dat hij eindjaren zestig<br />
had opgebouwd en op grond waarvan we hem tot de toplaag van Amsterdam kunnen rekenen.<br />
In de jaren zestig ontstonden echter de problemen. De tegenstellingen in de Nederlanden<br />
in het algemeen en ook binnen Amsterdam verhardden zich snel en dwongen tot een keuze.<br />
Het Spaanse gezag eiste onvoorwaardelijke trouw aan het katholicisme en vervolgde ketters.<br />
Voor Cornelis persoonlijk was dit lastig want hij was vermoedelijk luthers. Voor hem en grote<br />
groepen kooplieden telde naast een eventuele gewetensnood echter nog een ander bezwaar,<br />
namelijk dat de handel met het buitenland zeer bemoeilijkt zou worden door kettervervol<br />
gingen. Het handelsnetwerk waaraan Amsterdam zijn bloei ontleende, was zeker niet beperkt<br />
tot katholieke landen. Op godsdiensttwisten zaten de handelaars dus niet te wachten.<br />
Net zoals in de Nederlanden als geheel, speelde er ook op lokaal niveau meer dan de gods<br />
dienstkwestie. In Amsterdam bestond veel ressentiment tegen de regerende factie, niet alleen<br />
omdat ze de ketterjacht steunde, maar ook omdat ze als een ware oligarchie de macht monopo<br />
liseerde. Er waren voor Amsterdammers dus verschillende redenen om tijdens cle troebelen van<br />
1566 en 1567 voor opstandig gedrag te kiezen. Wat voor Cornelis Loufsz precies telde weten we<br />
niet, maar wel dat hij de keus ondubbelzinnig gemaakt had toen hij, met enige anderen, Bre<br />
derode uitnodigde zijn residentie in Amsterdam te nemen. Door het verblijf van de geuzenlei-<br />
derwerd Cornelis' huis Engelenburg enige maanden lang het centrum van het verzet in de Ne<br />
derlanden. Omdat de Opstand in deze fase nog niet doorzette, moesten de opstandigen voor<br />
hun acties boeten. Velen, onder wie ook Cornelis, vluchtten en bleven in het buitenland op<br />
straffe van de dood. Hij hielp vervolgens mee het tij te keren door als watergeus de hertog te be<br />
strijden. De inname van Den Briel werd het begin van het einde van zijn ballingschap, hoewel<br />
hel nog lang zou duren voordat hij ook werkelijk weer voet op Amsterdamse bodem zou kun<br />
nen zetten. Zijn ballingsoord werd Danzig. Na de overgang van Amsterdam naar de geuzen in<br />
1578 had hij weer terug kunnen keren naar zijn huis in Amsterdam, maar hij deed dat niet.<br />
Het centrum van de oosterse handel werd in het begin van de Opstand zwaar op de proef<br />
gesteld. De ruim een decennium durende ballingschap van honderden Amsterdamse koop<br />
lieden had op wat langere termijn echter positieve gevolgen. De van huis en haard verdreve<br />
nen waren meer dan ooit ervan doordrongen dat men zich in een handelscentrum beter ge<br />
matigd kon opstellen waar het gewetenskwesties betrof. Deze tolerante mentaliteit kwam de<br />
ontwikkeling van de Amsterdamse stapelmarkt ten goede. Verder hadden velen in belangrij<br />
ke handelssteden gezeten, zoals Danzig en Koningsbergen, en daar hun kennis over de han<br />
del uitgebreid en duurzame handelsrelaties opgebouwd. Hiervan zouden zij in de toekomst<br />
profiteren, zodat we kunnen zeggen dat de ballingschap aan hun handel een zekere stimu<br />
lans gaf. Het is aannemelijk dat deze stimulans vooral de <strong>Holland</strong>se eigenhandel betrof, ter<br />
wijl de handel voor rekening van vreemdelingen eigenlijk louter negatieve gevolgen van de<br />
Opstand ondervond. Met name de positie van Hanzekooplieden in de handel op de Amster<br />
damse stapelmarkt moet na de Opstand zwakker zijn geweest dan daarvoor. Anders gezegd:<br />
terwijl Cornelis Pietersz Hooft van zijn ballingschap profiteerde door de handelssteden in het<br />
Oostzeegebied goed te leren kennen, was Cornelis Loufsz door zijn verbanning terug bij af.<br />
r>_
Boekennieuws<br />
G.N.M. Vis, Cornelis Cooltuyn (1526-1567). De vader<br />
van de <strong>Holland</strong>se reformatie (Zeven Provinciën<br />
Reeks 10; Hilversum: Verloren, 1995, 85 blz., IS<br />
BN 90-6550-133-9, ƒ25)<br />
De in 1526 in Alkmaar geboren predikant Corne<br />
lis Cooltuyn wordt een cruciale rol toegeschreven<br />
bij de vroege verspreiding van de gereformeerde<br />
religie in <strong>Holland</strong>. Vanaf 1551 verkondigde hij<br />
daar (in Alkmaar en Enkhuizen) eerst zelf de<br />
nieuwe leer, totdat hij in 1558 voor de inquisitie<br />
vluchtte naar Emden. Vanuit deze Oostfriese bal-<br />
lingenstad was hij vervolgens tot aan zijn dood in<br />
1567 betrokken bij de organisatie van de kerken<br />
onder het kruis in <strong>Holland</strong>. Robert Fruin aarzelde<br />
in de vorige eeuw dan ook niet om Cooltuyn te<br />
kenschetsen als de vader van de reformatie in<br />
<strong>Holland</strong>. Toch was over leven en werk van Cool<br />
tuyn lange tijd weinig meer bekend dan wat hij<br />
zelf in zijn Dal Evangeli der Armen (1558-59) daar<br />
over vanaf 1551 had vermeld. Juriën Vis heeft in<br />
de hier voorliggende biografie een poging gedaan<br />
ook de eerste 25 levensjaren van Cooltuyn aan de<br />
nevel van de geschiedenis te onttrekken en tevens<br />
de Emdense periode van de predikant meer kleur<br />
te geven.<br />
Vis volgt Cooltuyn daarbij als een biograaf uit<br />
de klassieke school van wieg tot graf. Cooltuyns<br />
jeugd en leerjaren te Alkmaar en Leuven, de<br />
priesterwijding na zijn terugkeer in Alkmaar, zijn<br />
pastoraat te Enkhuizen en het rectoraat van de<br />
Latijnse school wederom te Alkmaar, de vlucht<br />
naar Emden in 1558, de enige in druk verschenen<br />
pennevrucht (Dat Evangeli) en de werkzaamhe<br />
den van de predikant in en vanuit Oost-Friesland<br />
worden keurig in chronologische volgorde ge<br />
schetst.<br />
Vis kan hierbij beslist niet terugvallen op rijk<br />
bronnenmateriaal. Zijn beschrijving van het leven<br />
van Cooltuyn krijgt daardoor op verschillende<br />
plaatsen noodgedwongen het karakter van een re<br />
constructie. De auteur ontwikkelt dan zelf zijn hy<br />
potheses en schuwt de toelichting en argumenta<br />
tie niet, ook al moet hij daarvoor het levensverhaal<br />
soms abrupt onderbreken. Overtuigend is Vis met<br />
name als hij betoogt dat Cooltuyn zijn laatste jaren<br />
te Alkmaar (1557-58) geen plaatsveivangend pas<br />
toor, maar rector van de Latijnse school is geweest.<br />
Ook is hel verleidelijk de biograaf te volgen als hij<br />
de Alkmaarse hageprediker Jan Arentszoon aan<br />
wijst als de verhulde adresssant van de Brief aan Ti-<br />
motheus uit het voorwerk van Cooltuyns Dat Evange<br />
li Wellicht te terughoudend is Vis echter als hij<br />
summier de inhoud van Dal Evangeli bespreekt.<br />
Daarmee lijkt een kans gemist om ook de leerstel<br />
lige opvattingen van Cooltuyn wat scherper voor<br />
het voetlicht te brengen.<br />
Vaker schieten eenvoudig de gegevens tekort<br />
om een aantal witte vlekken in het levensportret<br />
van Cooltuyn kleur te geven. Vis kan slechts gissen<br />
wanneer Cooltuyn later vanuit Emden heimelijke<br />
bezoeken aan <strong>Holland</strong> heeft gebracht, laat staan<br />
dat duidelijk wordt welke activiteiten de predikant<br />
daarbij precies ten behoeve van de kruiskerken<br />
heeft ontplooid. Vaststaat dat Cooltuyn een aan<br />
deel heeft gehad in het zenden van predikanten<br />
vanuit Oost-Friesland naar <strong>Holland</strong>, maar dat lijkt<br />
wel een smalle basis om hem zonder meer als de va<br />
der van de <strong>Holland</strong>se reformatie te kwalificeren.<br />
Waar de grondstof voor een lijvige studie over<br />
Cooltuyn ontbreekt, lijken de korte monografiën<br />
van de Zeven Provinciën Reeks echter precies de<br />
juiste ruimte te bieden om diens levensschets<br />
door Vis aan een breder publiek te presenteren.<br />
De rijke illustraties van het boekje en de vlotte stijl<br />
van de auteur dragen ertoe bij dat de lezer zich op<br />
prettige wijze een beeld kan vormen van de Alk<br />
maarse voorganger. Wie dat beeld vergelijkt met<br />
de meesl recente biografie van Cooltuyn door<br />
G.P. van Itterson in het tweede deel van het Bio<br />
grafisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands<br />
protestantisme (Kampen 1983), zal pas goed duide<br />
lijk worden hoeveel winst Vis heeft geboekt. Met<br />
name daarom doet Vis zichzelf tekort door Van It<br />
terson om overigens onduidelijke redenen niet in<br />
zijn literatuurlijst te vermelden.<br />
A.Ph.F. Wouters<br />
C. Boschma-Aarnoudse en M.A. van der Eerden-<br />
Vonk, Het huis met de zwaan. De bouw- en bewonings-<br />
geschiedenis van Voorhaven 137 in Edam (Hilver<br />
sum: Verloren, 1995, 132 blz., ISBN 90-6550-525-<br />
3, ƒ 17,50)<br />
Een ingrijpende restauratie, die in 1988 werd uit<br />
gevoerd, was de aanleiding tot het verrichten van<br />
een onderzoek naar de geschiedenis van 'Het<br />
huis met de zwaan' en zijn bewoners. Dit unieke,<br />
in classicistische stijl gebouwde pand staat aan de<br />
Voorhaven in Edam en is voor die plaats enig in<br />
zijn soort. De resultaten van het onderzoek wor<br />
den gepresenteerd in een aantrekkelijk boekwerk<br />
je, dat rijk is voorzien van tekstondersteunende fo<br />
to's en tekeningen.<br />
53
Boekennieuws<br />
Het boek bestaat uit twee los van elkaar staande<br />
delen. Het eerste, geschreven door C. Boschma-<br />
Aarnoudse, behandelt de bouwgeschiedenis van<br />
het pand. Hierin worden het ontstaan en de ont<br />
wikkeling van het pand door de eeuwen heen ge<br />
schetst, waarbij het gebruik van vakjargon niet<br />
wordt geschuwd. Dit laatste hoeft voor de lezer<br />
die niet bekend is met de veelvuldig gebruikte<br />
bouwkundige termen geen problemen op te leve<br />
ren, omdat aan het eind een lijst is opgenomen<br />
waarin vrijwel alle gebruikte termen worden ver<br />
klaard. Er wordt met name ingegaan op de restau<br />
raties die het gebouw in de loop der tijden heeft<br />
moeten ondergaan. De auteur heeft veel moeite<br />
gedaan om de invloed van de T7e-eeuwse, uit Am<br />
sterdam afkomstige bouwmeester Philips Ving-<br />
boons aan te tonen. Ondanks alle aangedragen<br />
argumenten die daarvoor pleiten, blijkt het on<br />
mogelijk hieromtrent zekerheid te geven. Ook<br />
blijft onbekend wie de architect van het pand is<br />
geweest. Van hem is wel zeker dat hij nauwe ban<br />
den onderhield met Amsterdam, omdat daar hui<br />
zen staan die dezelfde gevel-opbouw hebben als<br />
het pand in Edam.<br />
Het tweede deel van het boek, geschreven door<br />
M.A. van der Eerden-Vonk, behandelt in kort be<br />
stek de bewoningsgeschiedenis. Zij gaat met name<br />
in op de vraag wie het huis hebben bewoond en<br />
wanneer. Zij constateert dal de belastingpachter<br />
Jan Michielszoon de Swaan voor het pand van be<br />
slissende betekenis is geweest. Hij kocht de wo<br />
ning in 1644 en betrok deze vermoedelijk na zijn<br />
huwelijk in 1645. In 1659 liet hij het uit de 16e<br />
eeuw stammende pand volledig afbreken en ver<br />
vangen door de woning die er thans nog staat. Jan<br />
Michielszoon de Swaan ontleende zijn naam, en<br />
daarmee ook die van het huis, aan het ambt dat<br />
hij bekleedde: in 1655 werd hij door het Edamse<br />
stadsbestuur voor een periode van vijf jaar aange<br />
steld als 'pluijmgraef en swaenheer' van De Zee<br />
vang. Op zijn huis liet Jan Michielszoon daarom<br />
een natuurstenen zwaan aanbrengen. In de 20e<br />
eeuw werd de woning onder meer gebruikt als<br />
museum, het Museum Nieuwenkamp (1947-<br />
1975), genoemd naar de kunstenaar W.O.J. Nieu<br />
wenkamp, die het huis van 1910 tot 1948 in eigen<br />
dom had. In een vlotte stijl behandelt de auteur<br />
in het kort de bewoningsgeschiedenis van het<br />
pand. Een kleine onvolkomenheid die hier ver<br />
meld dient te worden, is dat het onderschrift op<br />
p. 35 niet de volgorde aanhoudt van de getoonde<br />
familiewapens.<br />
51<br />
De bijlagen omvallen een verklarende woor<br />
denlijst van bouwkundige termen, een lijst van ei<br />
genaren en bewoners en een overzicht van de ei<br />
gendomsovergangen.<br />
Wil Fries<br />
J.D.C. Branger, Twee eeuwen voor de klas. Leraren<br />
opleiding basisonderwijs Haarlem (Haarlemse mi<br />
niaturen 35; Haarlem: De Vrieseborch, 1995, 192<br />
blz., ISBN 90-6067-394-7)<br />
Volgens de Zwitserse pedagoog Pestalozzi (1746-<br />
1827) moet de vorming van hoofd, hand en hart<br />
in gelijke mate ontwikkeld worden bij kinderen.<br />
Aanschouwelijk onderwijs zou de beste manier<br />
zijn om dit te bereiken. De opvattingen van Pesta<br />
lozzi werden in de 19e eeuw op de Haarlemse<br />
kweekschool omarmd en zodanig aangepast dat<br />
ze bruikbaar werden voor de Nederlandse situa<br />
tie. De school was in 1795 uit een Bataafs initiatief<br />
ontstaan en moest een einde maken aan de abo<br />
minabele toestand van het Nederlandse lager on<br />
derwijs. Doordat de Haarlemse kweekschool tot<br />
ver in de 19e eeuw (tot 1860) de enige Rijks<br />
kweekschool in de noordelijke Nederlanden was,<br />
hebben de hier ontwikkelde onderwijskundige<br />
methoden grote invloed gehad op het lager on<br />
derwijs.<br />
Dc geschiedenis van de Haarlemse kweek<br />
school is naar aanleiding van het 200-jarig bestaan<br />
beschreven in het boek Twee eeuwen voor de klas. In<br />
zeven hoofdstukken behandelt J.D.C. Branger,<br />
zelf oud-docent van de PABO-Haarlem, de ont<br />
wikkelingen en aanpassingen van de lerarenoplei<br />
ding aan de veranderende eisen van de maat<br />
schappij. Aan het begin van de 19e eeuw werden<br />
onderwijzers voornamelijk in de praktijk opgeleid<br />
en later vaak aan één van de vele normaalscholen.<br />
Op een normaalschool verzorgden schoolhoof<br />
den na schooltijd de opleiding. Pas in de tweede<br />
helft van de 19e eeuw werd de kweekschool, die<br />
een veel hoger niveau had dan de normaalschool,<br />
aanvaard als hèt opleidingsmodel voor onderwij<br />
zers. Het zou nog duren tot 1920, het jaar van de<br />
Wet op het Lager Onderwijs, voordat de oplei<br />
ding tot onderwijzer op een kweekschool wettelijk<br />
geregeld werd.<br />
Wanneer de auteur de eerste periode (tot<br />
1854) beschrijft, spreekt hij over 'de opmerkelijke<br />
Haarlemse kweekschool'. Die faam was in de eer<br />
ste plaats het werk van directeur PJ. Prinsen<br />
(1777-1854). Hij was in 1801 door de Maatschap-
pij tot Nut van het Algemeen naar Haarlem ge<br />
haald om leiding te gaan geven aan de Haarlemse<br />
kweekschool. In een periode dat onderwijskundi<br />
ge inzichten nog nauwelijks ontwikkeld waren of<br />
tot de praktijk van de klas waren doorgedrongen,<br />
introduceerde hij een aantal leermethoden op ba<br />
sis van de ideeën van Pestalozzi. De leesmethode<br />
is hiervan de meest belangrijke. Begin 19e eeuw<br />
leerden kinderen lezen door middel van het spel<br />
len van letters, een omslachtige methode, die in<br />
combinatie met het hoofdelijk onderwijs (één<br />
kind bij de onderwijzer roepen) tot gevolg had<br />
dat het jaren duurde voordat de kinderen konden<br />
lezen. Prinsen introduceerde de klankmethode,<br />
gecombineerd met een letterkast en letterplank-<br />
jes, die klassikaal aan leerlingen werd aangebo<br />
den. Bovendien werd de methode aangevuld met<br />
wandplaten, vandaar 'aanschouwelijk onderwijs'.<br />
De methode was zo succesvol, dat ze belangstel<br />
ling vanuit het buitenland opleverde.<br />
In de periode van 1888 tot 1921, toen P.H. van<br />
der Ley directeur van de Haarlemse kweekschool<br />
was, vervulde zij nog altijd een voortrekkersrol.<br />
Ook Van der Ley wilde, in navolging van Pestaloz<br />
zi, niet alleen de vorming van het hoofd, maar ook<br />
van hand en hart stimuleren. De introductie van<br />
het vak handenarbeid (op studiereis in Zweden<br />
door Van der Ley ontdekt) is hiervan een voor<br />
beeld. De vernieuwingsscholen van Jan Ligthart en<br />
Cor Bruijn (beiden oud-leerlingen van de Haar<br />
lemse kweekschool) zouden, volgens de auteur, in<br />
belangrijke mate gebaseerd zijn op de onderwijs<br />
kundige inzichten van Van der Ley (p. 86-88).<br />
Voor de periode na de Tweede Wereldoorlog is<br />
de meest ingrijpende verandering de invoering<br />
van de Wet op het Basisonderwijs in 1985. De af<br />
zonderlijke kleuterschool en lagere school kwa<br />
men hiermee te vervallen. In plaats hiervan kwam<br />
een achtjarige basisschool voor kinderen van 4 tot<br />
12 jaar. Voor de lerarenopleiding in Haarlem be<br />
tekende dit dat de Rijks Pedagogische Academie<br />
(zoals de nieuwe naam van de Rijkskweekschool<br />
luidde) werd geïntegreerd met de Kennemer-<br />
streekschool, de opleiding voor kleuterleidsters,<br />
ook wel kleuterkweek geheten. Voor de zo ontsta<br />
ne Pedagogische Academie Basisonderwijs bete<br />
kende het dat de opleiding werd aangepast aan<br />
de kerndoelen van het nieuwe basisonderwijs.<br />
De eerste drie hoofdstukken (de periode tot<br />
1920) leveren een interessante beschrijving op,<br />
geschikt voor een breed publiek. Het tweede ge<br />
deelte van het boek heeft meer de sfeer van een<br />
lustrumboek. Vanaf hoofdstuk 4 zijn regelmatig<br />
Boekennieuws<br />
herinneringen van oud-leerlingen opgenomen,<br />
bijvoorbeeld onder het kopje 'Hoe was dat in<br />
jouw kweekschooltijd'. Voor de recente periode<br />
zijn ook samenvattingen van eindscripties van stu<br />
denten opgenomen. Hoe aardig ook om te lezen,<br />
hiermee verliest het boek aan belang voor de alge<br />
meen geïnteresseerde lezer.<br />
Hoofdstuk 6 biedt een beschrijving van de op<br />
leiding tot leraar basisonderwijs zoals die nu deel<br />
uitmaakt van de Hogeschool Haarlem. Naast een<br />
uitgebreide weergave van het curriculum, ont<br />
breekt een beschrijving van de missie niet. Zinnen<br />
als: 'De PABO-Haarlem biedt een opleidingskli<br />
maat waarbinnen studenten zich thuis voelen. Dit<br />
bereikt zij door een programma te bieden dat be<br />
tekenisvol is, kwaliteit heeft en studeerbaar is en<br />
door een volwassen studie- en stagebegeleiding'<br />
(134) doen vooral denken aan een tekst uit een<br />
reclamefolder. Het noemen van de visitatiecom<br />
missie (158) doet vermoeden dat de auteur zich<br />
ervan bewust is dat een positief beeld van de op<br />
leiding gewenst is. Ook voor deze laatste periode<br />
vermeldt de auteur enkele malen dat de Haarlem<br />
se opleiding een bijzondere plaats in Nederland<br />
inneemt (124). Hij wijst daartoe op specialisatie<br />
('missie-profilering', 133) op taalontwikkeling en<br />
Nederlands als tweede taal, internationalisering<br />
en cultuur, maar weet de lezer toch niet echt dui<br />
delijk te maken wat de school zo bijzonder maakt.<br />
Zo boeiend als het verhaal over de 19e en het be<br />
gin van de 20e eeuw is, zo onbevredigend is het<br />
voor de latere periode.<br />
Biene Meijerman<br />
R. Filarski, Kanalen van de koning-hoopman, goede<br />
renvervoer, binnenscheepvaart en hanalenbouw in Ne<br />
derland en België in de eerste helft van de negentiende<br />
eeuw (NEHA-series III 21; Amsterdam: NEHA,<br />
1995, 490 blz., ISBN 90-71617-89-0)<br />
Vrijwel iedere dag fiets ik langs het Noordhol-<br />
landsch Kanaal - ik woon in Amsterdam-Noord -<br />
en nu ik dit boek heb gelezen, bekijk ik het met<br />
heel andere ogen. Het 80 kilometer lange kanaal<br />
van Den Helder over Purmerend naar Amsterdam<br />
werd op instigatie van koning Willem I in hoog<br />
tempo tussen 1819 en 1824 aangelegd en kostte<br />
de voor die tijd enorme som van elf miljoen gul<br />
den. Het was dan ook wel het grootste kanaal ter<br />
wereld. Het Noordhollandsch Kanaal was bedoeld<br />
als - nota bene - zeekanaal, waardoor grote zee-<br />
55
Boekennieuws<br />
schepen tot 1000 ton door paarden gejaagd de haven<br />
van Amsterdam konden bereiken, toen de<br />
grootste haven van Nederland. Het IJ stond weliswaar<br />
via de Zuiderzee en de Waddenzee in open<br />
verbinding met de Noordzee, maar Amsterdam<br />
was voor grote schepen slechts moeizaam bereikbaar;<br />
de haven kampte namelijk, net als Rotterdam<br />
overigens, met ernstige aanslibbing en natuurlijk<br />
de bekende zandbank Pampus. De<br />
toenmalige baggertechniek kon grootschalige<br />
aanslibbing absoluut niet de baas. Grote schepen<br />
werden voor Pampus gelicht, deels van hun lading<br />
ontdaan en dan door zogenaamde Marker waterschepen<br />
over de zandbank heen getrokken. Ook<br />
kon gebruik worden gemaakt van een scheepskameel,<br />
een 17e-eeuwse uitvinding: twee enorme<br />
drijvers die om het schip sloten en vervolgens werden<br />
leeggepompt, waardoor het schip hoger in<br />
het water kwam te liggen en zo de haven kon worden<br />
binnengesleept.<br />
Na de Franse tijd was met name de Amsterdamse<br />
haven in verval geraakt en snel handelen was<br />
geboden om het tij te keren. Het Noordhollandsch<br />
Kanaal maakte deel uit van het door koning<br />
Willem I nagestreefde ontwikkelingsprogramma<br />
voor het "Verenigd Koninkrijk'. Hij wilde<br />
een continue economische groei bereiken, waarbij<br />
in België de nadruk op de ontwikkeling van de<br />
industrie werd gelegd en in Nederland op de handel.<br />
De ontsluiting van de zeehavens Amsterdam<br />
en Rotterdam speelde hierbij een cruciale rol. De<br />
zeeweg naar Rotterdam werd ontsloten door het<br />
Voornse Kanaal (1827-1830), de Amstel-Drecht-<br />
Aarverbinding (1823-1825) verbeterde hel binnenvaartverkeer<br />
tussen Rotterdam en Amsterdam<br />
en de Amsterdamse Rijnverbinding (1821-<br />
1824) vergemakkelijkte de scheepvaart naar<br />
Duitsland. Onderdeel van de Rijnverbinding was<br />
de nieuwbouw van het sluizencomplex bij Vreeswijk.<br />
Dit ging gepaard met enorm veel problemen<br />
door opkomend kwelwater, waardoor de bouwput<br />
bijna niet droog te houden was. Het is fascinerend<br />
om te lezen hoe de ingenieurs ondanks alle<br />
tegenslagen toch steeds weer oplossingen bedachten<br />
om het werk te kunnen voltooien. Plannen<br />
van Willem I om het IJ af te dammen teneinde<br />
verdere aanslibbing van de haven te voorkomen<br />
en om het Markens Kanaal te graven, werden tot<br />
grote opluchting van Amsterdam afgeblazen toen<br />
bleek dal de vaardiepte bij Marken onvoldoende<br />
was. In plaats daarvan koos men uiteindelijk voor<br />
het uitbaggeren van het IJ voor het havenfront,<br />
zoals de eigenzinnige en zeer capabele inspec<br />
5(i<br />
teur-generaal van de Rijkswaterstaat Jan Blanken<br />
had voorgesteld.<br />
Deze projecten kostten ontzettend veel geld, te<br />
vergelijken met de Deltawerken in onze tijd. Velen<br />
aarzelden, maar de koning zette door. Hij<br />
ging zelfs zo ver dat hij kanalen heimelijk liet financieren<br />
door het Amortisatie-syndicaat zonder<br />
de Tweede Kamer daarin te kennen. Filarski keurt<br />
deze handelwijze af, maar hij prijst de vooruitziende<br />
blik van de monarch, die het lef had om een<br />
voorwaarde-scheppend beleid te voeren. Hij ging<br />
hierbij sterk af op zijn intuïtie en het is voor ons<br />
verbazingwekkend dat de koopman-koning zo<br />
weinig waarde hechtte aan kosten-baten-analyses.<br />
Een aantal kanalen bleek een sof (kanaal van Middelburg),<br />
andere waren onmiddellijk een groot<br />
succes (kanaal Mons-Condé). Het Noordhollandsch<br />
Kanaal was aanvankelijk een kostbare mislukking,<br />
maar toen de economie in Nederland na<br />
1840 begon aan te trekken, bewees dit kanaal zijn<br />
waarde voor Amsterdam. En toen na 1850 de eerste<br />
tekenen van de Industriële Revolulie zich in<br />
ons land aandienden, beschikte Nederland over<br />
een aantal goede vaarwegen.<br />
Ruud Filarski, civiel ingenieur met een indrukwekkende<br />
loopbaan bij Rijkswaterstaat, is op dit<br />
werk gepromoveerd en de aanstaande lezer moet<br />
dan ook niet bang zijn voor een paar technische<br />
termen of een pittige tabel. Daar staat tegenover<br />
dat de rustige redeneertrant en de heldere samenvattingen<br />
door het boek heen de tekst voor<br />
de geïnteresseerde leek voldoende toegankelijk<br />
maken. Het boek bevat kaarten en reproducties,<br />
waarvan sommige in kleur, een verklarende woordenlijst,<br />
een register en een Engelse samenvatting.<br />
J.Th. Rijper<br />
J.L. van der Pauw, Guerrilla in Rotterdam. De paramilitaire<br />
verzetsgroepen, 1940-1945 (Den Haag:<br />
SDU, 1995, 487 blz., ISBN 90-12-08189-0)<br />
Direct na de capitulatie op 14 mei 1940 vond in<br />
Rotterdam de eerste illegale actie plaats. Reserveeerste-luitenant<br />
Nic Erkens, belast met het toezicht<br />
op de kledingvoorraden van het leger, gaf<br />
zijn ondergeschikte Jo van der Waals opdracht het<br />
magazijn aan de Westzeedijk in brand te steken.<br />
Liever de fik erin dan dat de Duitsers gebruik zouden<br />
kunnen maken van de voorraden. Erkens begon<br />
meteen medestanders te zoeken in het leger;
de Groep Erkens was daarmee een van de eerste<br />
paramilitaire verzetsgroepen in Rotterdam.<br />
Van der Pauw definieert 'paramilitaire verzets<br />
groepen' als 'verzetsgroepen die zich geheel of<br />
voor een belangrijk deel toelegden of voorbereid<br />
den op activiteiten waarbij een vorm van geweld<br />
indien nodig werd toegepast' (p. 9). Omdat hij<br />
binnen de hem gegeven tijd niet alle verzetsgroe<br />
pen die zich tijdens de Tweede Wereldoorlog in<br />
Rotterdam manifesteerden (naar schatting zo'n<br />
tweehonderd) uitputtend kon behandelen, be<br />
perkte hij zich hoofdzakelijk tot de zestien groe<br />
pen die hij als paramilitair kenschetst. In twee bij<br />
lagen wordt dan ook nog in grote lijnen een beeld<br />
gegeven van twaalf spionage- en verbindingsgroe-<br />
pen en 34 verzorging-groepen en fondsen.<br />
De hoofdmoot van het boek bestaat uit twee de<br />
len, die elk een 'generatie' organisaties behande<br />
len. Eind 1942 waren alle verzetsgroepen van het<br />
eerste uur in Rotterdam opgerold en pas in de<br />
loop van 1943 ontstonden er nieuwe groepen.<br />
Hoewel de cesuur volgens Van der Pauw 'niet<br />
meer dan een samenloop van omstandigheden'<br />
was (p. 368), verschilden de twee generaties ver<br />
zetsgroepen zowel wat betreft de aard van de orga<br />
nisatie als de activiteiten.<br />
Binnen de eerste generatie onderscheidt Van<br />
der Pauw negen groepen, te weten: Groep Er<br />
kens, Groep Hazenberg, Geuzen, Groep Schoe-<br />
maker, Leeuwen-Garde, Orde-Dienst-I, Neder<br />
landse Volksmilitie, Groep Havensabotage en<br />
Jeugdfront Vrij Nederland. Van de laatste twee<br />
groepen zijn slechts summiere gegevens bekend,<br />
zodat Van der Pauw ze in enkele regels voor de<br />
volledigheid noemt.<br />
Van de andere organisaties is de Groep Erkens<br />
het langst actief geweest: van juni 1940 tot novem<br />
ber 1942. Het actieve deel in Rotterdam bestond<br />
naar schatting uit zo'n dertig man. Zij hielden<br />
zich bezig met het aanleggen van voorraden voor<br />
een te vormen verzetsbataljon (dat nooit tot stand<br />
gekomen is), het inwinnen en doorgeven van stra<br />
tegisch belangrijke informatie en het opzetten<br />
van een escape-line naar Frankrijk. Nadat in de zo<br />
mer van 1942 V-manner in de Groep Erkens gepe<br />
netreerd waren, werd de organisatie in oktober en<br />
november 1942 opgerold. Nic Erkens werd op 9<br />
oktober 1943 gefusilleerd.<br />
De Orde-Dienst-I onderscheidde zich van de<br />
andere groepen doordat zij haar taak vooral zag<br />
wanneer er na het vertrek van de Duitsers een<br />
machtsvacuüm zou ontstaan. Overigens spreekt<br />
Van der Pauw van Orde-Dienst-I waar L. de Jong<br />
Boekennieuws<br />
op landelijk niveau een 'eerste O.D.' en 'tweede<br />
O.D.' onderscheidt, onder leiding van respectie<br />
velijk reserve-luitenant-kolonel Westerveld en lui<br />
tenant-kolonel Versteegh.<br />
In het tweede deel van zijn boek behandelt Van<br />
der Pauw zeven groepen: Koninklijke Nederland-<br />
sche Illegale Automobiel Club (KNIAC), Orde-<br />
Dienst-II, Landelijke Knokploegen (L.K.P.), Raad<br />
van Verzet (R.v.V.), Ploeg Jos, Kraakploeg Gehei<br />
me Dienst Nederland (K.P.-G.D.N.) en Binnen-<br />
landsche Strijdkrachten (B.S.). De L.K.P. was van<br />
deze groepen de belangrijkste. De eerste daadwer<br />
kelijke actie van de tweede generatie vond pas<br />
plaats op 6 juni 1944, toen de L.K.P.-Rotterdam<br />
een inval deed in het Huis van Bewaring.<br />
De KNIAC had (zoals zijn naam al doet vermoe<br />
den) vooral een transporttaak; na enige arresta<br />
ties ging het restant in augustus 1944 op in de<br />
L.K.P. De Ploeg Jos was in eerste instantie een 'wil<br />
de' knokploeg, maar ging later ook op in de<br />
L.K.P. De K.P.- G.D.N. was de kraakploeg van de<br />
Geheime Dienst Nederland met een dubieuze re<br />
putatie. Deze ploeg pleegde geldkraken, waarbij<br />
het nodige aan de strijkstok bleef hangen. Boven<br />
dien ontvingen de leden van de K.P.-G.D.N. nogal<br />
riante salarissen. Onder druk van de B.S. werd de<br />
K.P.- G.D.N. opgeheven.<br />
De O.D.-II (landelijk de 'derde O.D.' onder lei<br />
ding van jhr PJ. Six) bleef als organisatie wachten<br />
op het vertrek van de Duitsers. Individuele leden<br />
werden het wachten zo langzamerhand beu; zo'n<br />
tweehonderd leden stapten over naar de R.v.V. of<br />
de L.K.P. om actief verzetswerk te kunnen doen.<br />
De L.K.P. was, lange tijd onder leiding van Sa-<br />
muel Esmeijer, de meest actieve verzetsgroep. Tot<br />
de succesvolste acties behoorden de overval op<br />
het distributiekantoor Afrikaanderplein op 8 au<br />
gustus 1944, waarbij ruim 39.000 bonkaarten wer<br />
den buitgemaakt, en de bevrijding van 43 gevan<br />
genen uit het Hoofdbureau van Politie op 24<br />
oktober 1944.<br />
Van der Pauw heeft geput uit archieven van in<br />
stellingen, zoals het RIOD en het gemeentear<br />
chief, maar ook van particulieren. Hij weet in dit<br />
boek, waarop hij gepromoveerd is aan de Erasmus<br />
Universiteit, de talloze details goed te plaatsen in<br />
een duidelijke lijn. In een heldere schrijfstijl<br />
schetst hij een levendig beeld van de situatie waar<br />
in de verzetsmensen zich bevonden.<br />
Henry Hermsen<br />
57
Boekennieuws<br />
A. Janse e.a., Geschiedenis en bestanden (Enkhui<br />
zen: Vereniging Oud-Enkhuizen, 1995, 104 blz.,<br />
ISBN 90-74642-04-7; te bestellen bij de penning<br />
meester van de vereniging, J.M.M. Engels, Wester<br />
straat 17, 1601 AB Enkhuizen)<br />
Op 10 december 1994 werd door de Vereniging<br />
Oud-Enkhuizen een symposium georganiseerd<br />
ter gelegenheid van haar vijftigjarig bestaan. Het<br />
thema hiervan, het gebruik van de computer bij<br />
het historisch onderzoek, mag zich op het ogen<br />
blik in een warme belangstelling koesteren. Door<br />
de vereniging werden zes historici uitgenodigd<br />
om hun eigen visie te geven op dit onderwerp. In<br />
de bundel Geschiedenis en bestanden zijn hun voor<br />
drachten samengebracht.<br />
Het eerste artikel in de bundel, van de hand<br />
van A. Janse, behandelt de positie van West-Fries<br />
land nissen <strong>Holland</strong> en Friesland in de jaren<br />
1000-1500 en de vraag of West-Friesland zich in<br />
die tijd met <strong>Holland</strong> of met Friesland verbonden<br />
voelde. Hoe interessant dit - zeker voor mensen<br />
uit Enkhuizen - ook moge zijn, dit onderwerp<br />
heelt niets uitstaande met het thema van het sym<br />
posium. Janse rept in het gehele stuk namelijk<br />
niet over de computer.<br />
CM. Lesger brengt het consumptiegedrag in<br />
de 16e, 17e en 18e eeuw in de kop van Noord-<br />
<strong>Holland</strong> in kaart. Het gaat hem hierbij niet zozeer<br />
om wat de consumenten aanschaften, maar vooral<br />
om de vraag waar zij dit deden, om aldus aan te<br />
geven wat de verzorgingscentra waren in de regio.<br />
Hij maakte hierbij gebruik van de notariële ar<br />
chieven. Hoe meer notarissen er waren gevestigd<br />
in een dorp of stad, des te groter was de verzor<br />
gingsfunctie van deze plaats. Dit artikel lijdt aan<br />
dezelfde tekortkoming als het eerste: ook hier is<br />
nauwelijks sprake van het gebruik van geautomati<br />
seerde gegevens. In de laatste alinea geeft Lesger<br />
enkel aan dat hij wel een computer heeft ge<br />
bruikt, doch dat het onderzoek net zo goed zon<br />
der had gekund.<br />
Het derde artikel, van P.C. van Rooyen, is hel<br />
eerste dat werkelijk bij het thema aansluit. Ook hij<br />
werpt zich op de notariële archieven, doch hij<br />
heeft een ander doel voor ogen dan Lesger. Van<br />
Rooyen wil aan de hand van de archieven van en<br />
kele in maritieme zaken gespecialiseerde notaris<br />
sen de dagelijkse praktijk van bevrachting van<br />
schepen en de hoogte van vrachtprijzen in kaart<br />
brengen. In zijn bijdrage gaat hij in op het ge<br />
bruik van de computer bij de bewerking van de<br />
gegevens uit de bevrachtingscontracten die waren<br />
58<br />
opgemaakt door de eerder genoemde notarissen<br />
en beschrijft hij uitvoerig de methode waarmee<br />
het ogenschijnlijk ontoegankelijke bronnenmate<br />
riaal werd gestructureerd met behulp van de com<br />
puter.<br />
J. Talsma doet verslag van een onderzoekspro<br />
ject aan de Universiteit van Amsterdam waarin<br />
verzuilingsprocessen in de Nederlandse samenle<br />
ving op lokaal niveau centraal staan. De belang<br />
rijkste vraag in dit onderzoek betreft de verklaring<br />
van het ontstaan van de zuilen. Naar aanleiding<br />
van deelonderzoeken en hun resultaten komt<br />
Talsma tot een conclusie die neerkomt op een<br />
waarschuwing voor het toekennen van te grote<br />
waarde aan kwantitatief onderzoek. Zijns inziens<br />
dient er altijd een wisselwerking te bestaan tussen<br />
kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Digitalise<br />
ring van het onderzoek is wellicht een zegen,<br />
maar de computer zal uiteindelijk slechts kunnen<br />
dienen als hulpmiddel.<br />
Door J. Kok wordt deze conclusie gedeeld. Hij<br />
onderzocht het verschijnsel buitenechtelijke ge<br />
boorten in de 19e eeuw in Noord-<strong>Holland</strong> en<br />
Utrecht en de latere positie van deze kinderen op<br />
de huwelijksmarkt. Slechts met behulp van de<br />
computer kon de grote hoeveelheid gegevens uit<br />
de registers van de Burgelijke Stand worden ge<br />
analyseerd. Kok geeft echter aan dat de computer<br />
nooit het gedetailleerde onderzoek zal kunnen<br />
vervangen, doch enkel als hulpmiddel zal kunnen<br />
gelden.<br />
G.M. W r<br />
elling breekt een lans voor het gebruik<br />
van de computer bij het historisch onderzoek. Hij<br />
spreekt zelfs over computationele geschiedenis,<br />
wat zoveel wil zeggen als die tak van de geschied<br />
beoefening die zonder de inzet van de informati<br />
ca onmogelijk zou zijn. Hij vreest echter dat het<br />
gebruik van deze term, hoe correct zij in zijn ogen<br />
ook mag zijn, historici zal afstoten. Dezelfde histo<br />
rici kunnen wellicht ook zonder deze term over<br />
tuigd worden van het nut van enkele technieken<br />
en methoden uit de informatica voor het histo<br />
risch onderzoek.<br />
Door het uiteenlopende karakter van de zes bij<br />
dragen en het feit dat zeker niet in alle gevallen<br />
sprake is van een uitwerking van het gestelde the<br />
ma, ontbeert de bundel uiteindelijk de noodzake<br />
lijke samenhang".<br />
Hans van Krevel
Museumnieuws<br />
N.V. Drukkerij De Spaarnestad. Geschiedenis van<br />
een Haarlems bedrijf<br />
<strong>Historisch</strong> Museum Zuid-Kennemerland<br />
Groot Heiligland 47, Haarlem (schuin tegenover<br />
het Frans Halsmuseum)<br />
8 februari t/m 1 juni 1997<br />
di. t/m za. 12-17 uur, zo. 13-17 uur<br />
toegang gratis<br />
De Nederlandse markt voor publiekstijdschriften<br />
wordt al sinds jaar en dag beheerst door VNU.<br />
Minder bekend is dat aan de basis van dit uitgeversconcern<br />
een Haarlems bedrijf stond: N.V.<br />
Drukkerij De Spaarnestad. De Verenigde Nederlandse<br />
Uitgeversbedrijven N.V. (VNU) is in 1964<br />
ontstaan uit een fusie van De Spaarnestad met Cebema<br />
N.V. uit 's-Hertogenbosch, eigenaar van onder<br />
andere de Geïllustreerde Pers.<br />
De Spaarnestad is aan het begin van deze eeuw<br />
opgericht. Het bedrijf evolueerde van een kleine<br />
onderneming met een katholieke, bijna clericale,<br />
signatuur tot een grote organisatie die haar<br />
grondslag verbreedde en zich ook met 'neutrale'<br />
uitgaven op een algemeen publiek richtte. Samen<br />
met Joh. Enschedé en Zn. was De Spaarnestad de<br />
belangrijkste exponent van de Haarlemse grafische<br />
industrie.<br />
In het <strong>Historisch</strong> Museum Zuid-Kennemerland<br />
in Haarlem is vanaf 8 februari tot en met 1 juni<br />
1997 een tentoonstelling te bezichtigen die is gewijd<br />
aan de geschiedenis van de N.V. Drukkerij<br />
De Spaarnestad.<br />
De Spaarnestad<br />
Het beleid van De Spaarnestad werd aanvankelijk<br />
gekenmerkt door de overname van slechtlopende<br />
titels van andere uitgeverijen. Door een combinatie<br />
van een solide bedrijfsvoering en een uitgekiende<br />
redactionele aanpak slaagde het Haarlemse<br />
bedrijf er over het algemeen in de oplagecijfers<br />
van kwakkelende bladen met sprongen omhoog<br />
te brengen.<br />
Het begon allemaal in f906 met de oprichting<br />
van N.V. Drukkerij De Spaarnestad door enkele<br />
vooraanstaande katholieken, krachtig gesteund<br />
door de toenmalige bisschop van Haarlem mgr.<br />
AJ. Cahier. Het primaire doel van de onderneming,<br />
die twintig medewerkers telde, was voortzetting<br />
van de uitgave van de zieltogende katholieke<br />
Afb. 1. Hoofdgebouw van Drukkerij De Spaarnestad aan de Nassaulaan in Haarlem, circa 1930. NFGC.<br />
59
Museumnieuws<br />
Afb. 2. Het blad Panorama rolt van de persen, 1935. NFGC.<br />
Nieuwe Haarlemsche Courant Na een moeizame<br />
start - de directeur van De Spaarnestad en de<br />
hoofdredacteur van de Nüuwe Haarlemsche Cou<br />
rant werden binnen een jaar ontslagen - kon<br />
boekhouder J.W. Lucas bij het afsluiten van het<br />
eerste kwartaal van 1909 voor het eerst melden<br />
dat er een bescheiden winst was gemaakt.<br />
Onder het bewind van de nieuwe directeur,<br />
F.H.M. de Griendt, werd in 1910 de exploitatie<br />
van de praktisch failliete Katholieke Illustratie (op<br />
gericht in 1867) overgenomen. Dit katholieke fa<br />
milieblad - met de befaamde rubriek 'Uit het rij<br />
ke Roomsche leven' - nam de daaropvolgende<br />
jaren een enorme vlucht. Het abonneebestand<br />
groeide van 13.000 ten tijde van de overname tot<br />
ruim 130.000 omstreeks 1930.<br />
In de jaren twintig ging De Spaarnestad voor<br />
het eerst geïllustreerde weekbladen uitgeven voor<br />
een niet-katholiek, 'neutraal', publiek: De Stad Am<br />
sterdam, Groot Rotterdam, 's-Gravenhage in Beeld Lim<br />
burg in Beeld, Brabantsche Illustratie. Na het plotse<br />
ling overlijden van Van der Griendt in 1927 werd<br />
C.P. Ooms tot directeur benoemd, terwijl J.W. Lu<br />
cas, de boekhouder van het eerste uur, in de raad<br />
van commissarissen werd opgenomen. Lucas zou<br />
(iO<br />
tot 1960 deel uitmaken van de directie van De<br />
Spaarnestad. Beiden leven tot op de dag van van<br />
daag voort in het Lucas-Ooms Fonds dat onder<br />
meer jaarlijks de LOF-prijs toekent aan het beste<br />
tijdschrift. Deze eer viel onlangs de VNU-uitgave<br />
Panorama te beurt; een 'neutrale' titel die De<br />
Spaarnestad in 1929 verwierf van A.W. Sijthoff's<br />
Uitgevers-Maatschappij te Leiden. Een andere suc-<br />
cescolle uitgave van De Spaarnestad was Libelle, het<br />
blad voor de huisvrouw dat in 1934 het licht zag.<br />
Overname van De Tijd en Het Centrum<br />
In 1914 liet De Spaarnestad in het centrum van<br />
Haarlem aan de Nassaulaan een nieuw bedrijfs<br />
pand bouwen naar ontwerp van architect J. Stuyt.<br />
In de daaropvolgende decennia moest de behui<br />
zing meermalen worden uitgebreid en omstond<br />
er een omvangrijk industrieel complex, dat jaren<br />
lang een stempel drukte op de Haarlemse binnen<br />
stad.<br />
De directie van De Spaarnestad onderhield<br />
nauwe contacten met het Haarlemse bisdom. Tus<br />
sen de Nassaulaan en het bisschoppelijk paleis<br />
aan de Nieuwe Gracht was druk verkeer. De pers,<br />
zo meende het episcopaat, moest ingeschakeld
Museumnieuws<br />
Afb. 3. Directeuren J.W. Lucas en C.P. Ooms laten de Haarlemse bisschop mgr. JJ. Huibers vol trots de<br />
nieuwe diepdruk rotatiepers zien. NFGC.<br />
worden ten behoeve van de katholieke zaak. De<br />
bisschop had uit de geestelijkheid een censor aan<br />
gewezen die toezag op de godsdienstige en more<br />
le strekking van de uitgaven van De Spaarnestad.<br />
Ook was het bisdom als grootaandeelhouder ver<br />
tegenwoordigd in het bestuur van de onderne<br />
ming. In 1931 nam De Spaarnestad op aandrang<br />
van de toenmalige bisschop van Haarlem mgr.<br />
J.D.J. Aengenent het katholieke dagblad De Tijd<br />
over. Een jaar later volgde Hel Centrum. De dagbla<br />
den die werden uitgegeven door De Spaarnestad<br />
werkten voortaan samen binnen de Verenigde Ka<br />
tholieke Pers (VKP). Daar waar de VKP nog niet<br />
aanwezig was, probeerde ze met wisselend succes<br />
door te dringen met nieuwe kopbladen en streek-<br />
edities. Uiteindelijk zouden de dagbladen De<br />
Spaarnestad weining financieel rendement ople<br />
veren.<br />
Vooruitstrevend<br />
Na de oorlog brak een nieuwe periode van bloei<br />
voor De Spaarnestad aan. De dagbladen en tijd<br />
schriften verschenen spoedig weer en vooral de<br />
laatstgenoemde haalden ongekend hoge oplagen.<br />
In 1949 kwam Libelle boven de 500.000 abonnees<br />
uit. Het personeelsbestand van De Spaarnestad<br />
groeide tot meer dan duizend medewerkers. Me<br />
dio jaren vijftig besloot de directie tot het bouwen<br />
van een nieuwe drukkerij in Etten-Leur en in<br />
1962 werd in Haarlem een industrieterrein aange<br />
kocht, eveneens om een nieuwe drukkerij neer te<br />
zetten. De Spaarnestad voerde een vooruitstre<br />
vend sociaal beleid. De directie liet zich hierbij in<br />
spireren door de encycliek Quadragesimo anno,<br />
waarin wordt gepleit voor sociale rechtvaardig<br />
heid en solidariteit. Zo werd reeds in 1946 een on<br />
dernemingsraad ingesteld. De pensioenvoorzie<br />
ningen van De Spaarnestad behoorden tot de<br />
beste in de grafische industrie. De eensgezind<br />
heid van directie en personeel werd onderstreept<br />
tijdens de gezamenlijke Jic.sviering die jaarlijks in<br />
het Haarlemse Concertgebouw plaatsvond.<br />
Herman Moerkerk<br />
Voor de geïllustreerde bladen is het beeld zeker<br />
zo belangrijk als de tekst. In de loop van haar be-<br />
(il
Museumnieuws<br />
staan heeft De Spaarnestad vele tekenaars en fotografen<br />
in dienst gehad. Van de illustratoren uit de<br />
vooroorlogse periode is tekenaar/schilder Herman<br />
Moerkerk wel de belangrijkste geweest. Herman<br />
Moerkerk (1879-1949) kwam uit 's-Hertogenbosch<br />
en verhuisde in 1927 naar Haarlem. Hij<br />
heeft in dienst van De Spaarnestad honderden<br />
omslagen en illustraties getekend. Daarnaast was<br />
Moerkerk actief als kunstschilder. Het kolossale<br />
groepsportret van het bestuur van De Spaarnestad<br />
dat hij in 1931 maakte, berust thans bij het <strong>Historisch</strong><br />
Museum Zuid-Kennemerland en is een van<br />
de blikvangers op de tentoonstelling. Vermelding<br />
verdient ook de onlangs overleden tekenaar Frans<br />
Piët, de geestelijke vader van de stripfiguren Sjors<br />
en Sjimmie van de Rebellenclub.<br />
Het fotomateriaal werd deels aangekocht, deels<br />
vervaardigd door eigen fotografen. Vanaf 1923<br />
werden de gepubliceerde foto's bewaard en gerubriceerd.<br />
Het Spaarnestad fotoarchief, dat onge<br />
(.2<br />
Afb. 4. Koffietijd! Medewerkers van De Spaarnestad<br />
brengen een toast uit op de nieuw geïnstalleerde<br />
koffieautomaat, 1957. NFGC.<br />
veer 2,5 miljoen zwart-wit foto's en 200.000 kleurendia's<br />
omvat, is in 1985 door VNU overgedragen<br />
aan de Stichting Nederlands Foto- & Grafisch<br />
Centrum (NFGC).<br />
Bij de fusie met Cebema in 1964 werden de activiteiten<br />
van N.V. Drukkerij De Spaarnestad gesplitst.<br />
De uitgeverij werd onder de naam Uitgeverij<br />
Spaarnestad b.v. als dochter van de VNU<br />
voortgezet. De drukkerij van De Spaarnestad bleef<br />
bestaan als Haarlemse Diepdruk Industrie (HDI).<br />
In 1969 fuseerde de HDI met de NRM uit Leiden<br />
en verhuisde het bedrijf naar een industrieterrein<br />
aan de rand van Haarlem. In 1976 werd het voormalige<br />
hoofdgebouw van De Spaarnestad gesloopt<br />
om plaats te maken voor woningen. De<br />
sloop van dit karakteristieke pand betekende het<br />
definitieve einde van een roemruchte episode uit<br />
Haarlems industriële verleden.<br />
Maarten Broek en Floris Mulder
Inhoud<br />
29e jaargang nr 1, 1997<br />
CL. Verkerk<br />
Vlaams-<strong>Holland</strong>se connecties in de 10e eeuw. Relieken van Sint Bavo, Egmond en<br />
de Hof van de <strong>Holland</strong>se Graaf in Haarlem 1<br />
J.A.M.Y. Bos-Rops<br />
De kohieren van de gewestelijke belastingen in <strong>Holland</strong>, 1543-1579 18<br />
M. van Tielhof<br />
Handel en politiek in de 16e eeuw: een Amsterdamse Oostzeehandelaar tijdens de<br />
eerste jaren van de Opstand 37<br />
Boekennieuws 53<br />
Museumnieuws 59<br />
Aan dit nummer werkten mee:<br />
Dr. J.A.M.Y. Bos-Rops (1951) is rijksarchivaris van de provincie Noord-Brabant. In 1993 pro<br />
moveerde zij op Graven op zoek naar geld. De inkomsten van de graven van <strong>Holland</strong> en Zeeland,<br />
1389-1433 (Verloren, Hilversum). Adres: Anna van Hensbeeksingel 160, 2803 LK Gouda.<br />
Dr. M. van Tielhof (1963) promoveerde in 1995 op De <strong>Holland</strong>se graanhandel 1470-1570. Koren<br />
op de Amsterdamse molen (<strong>Holland</strong>se <strong>Historisch</strong>e Reeks, Den Haag). Zij werkt nu als postdoc bij<br />
het Onderzoekinstituut voor Geschiedenis en Cultuur van de Universiteit Utrecht aan een<br />
boek over de Amsterdamse graanhandel van de 16e tot de 19e eeuw. Adres: Hooigracht 38 k,<br />
2312 KV Leiden.<br />
Dr. CL. Verkerk (1942) promoveerde in 1992 op Coulissen van de macht. Een sociaal-institutio<br />
nele studie betreffende de samenstelling van het bestuur van Arnhem in de middeleeuwen en een bijdrage<br />
tot de studie van stedelijke elitevorming (Verloren, Hilversum). Hij publiceerde over de Grote<br />
Raad van Mechelen, staatkundige instellingen en stadsonderzoek en is verbonden aan de vak<br />
groep middeleeuwse geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam. Adres: <strong>Historisch</strong> Se<br />
minarium, Spuistraat 134, 1012 VB Amsterdam.<br />
Omslagontwerp: Ester Wouthuysen.<br />
Productie: Uitgeverij Verloren, Larenseweg 123, 1221 CL Hilversum, telefoon 035-6859856,<br />
fax 035-6836557, e-mail verloren@worldacces.nl.